-ocr page 1-

TIJDSCHRIFT

VOOR

DIERGENEESKUNDE

UITGEGEVEN DOOR DE

KONINKLIJKE NEDERLANDSE
MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

ONDER REDAKTIE VAN

Dr. J. M. VAN LEEUWEN, Voorzitter
Drs. M. J. G. SCHOENMAKERS, Penningmeester
Prof. Dr. A. BRAND, Dr. P. H. A. POLL,
Drs. M. A. MOONS, Dr. D. TALSMA, Leden.

REDAKTEUR

J. C. DE GEUS

03

HONDERD EN ZESDE DEEl.

G. VAN DIJK. B.V. - BREUKELEN - 1981

(THE VETERINARY QUARTERLY: zie SUPPLEMENT)

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

575

-ocr page 2- -ocr page 3-

Auteurs

AtlrK-hcm. P. VV. M. van, 179
Akkermans. J. P, W. M.. 3.^2
Anker, S. ,1. van den. 69
Augustijn. C. W. VI.. .114

Heersma. P.. ,125

Berg. H. ,S. van der, 1265

Berg, ,1. van den, 72, 407. 806, 1284

Berghuis, Cl. A.. 461

Bertens, A. P. M. G., 461

Bicvvenga, VV. .1., 1 189

Bijker. P. G. H., 97, 924

Boer, H. de, 748

Boer. M. J. de. 671

Booi. P, H.. 484

Boom, .1., 128, 93,1

Borgsteede, F. H. M., 1255

Bouw, .1., 1081

Brandsma, S., 508

Breukink, H. J., 185

Bronsgeest-Schoute, H. C., 257

Brooijmans, A. \\V. M., 221

Brus, 1). H. ,1., 739, 756

Brüll, 1)., 443

Burg, W. P. ,1,, van de, 1255

Cornelisse, .1. 1... 452
Corstiaensen. G. P.. 655
C ysi)uvs, C. J.. 515

Dekker. .1. 1... 924
Dieleinan. S. .1.. 1 142
Diepeveen. A. B.. 1226
Dorreslein. C. VI., 54
Dijk, ,1. P. van, 873
Dijkhui/en, A. A., 492
Dijkstra, R. G., 1037, 1272
Duin, G. I . M. van, 501

Pbhens, G., 1226
Ixk, .1, 11. H. van, 715
ligniond, F. ,1. van, 43 1
Figenmann, .1. F., 1215
Fijk, P. A. \\an de, 410
Fikelenbooin, (i., 137
Flgersma, A., 80
FIsinghorst, II. A. M., 314
I rne, F. H. W. van, 599
Frnsl, /., 626
Fs. A. .1. II. van, 159
L.xsel, A. C. A. \\an, 739, 756

Falkena, R., 1037
l eenslra, P.. 497
Franken, P., 297
Fransen, I., 97. 924

Gaag. 1. van de. 226. 1 142. 1 189. I 199. 1208
(iclinek. II. VV. J.. 4,39
Geräts, (i. F.. 198

Glessen. R. C. \\an. 881
Goedegebuure. S. A.. 234. 297
Goren. F., 715
Goudswaard. J., 973
Gromniers, F. J., 554
Grooten, H. H. G., 1226
Grootenhuis, G.. 3. 304. 543
Groothuis. D. G.. 304. 367
Guinee. P. A. M.. 203

Haagsma. N.. 786

Hanstede. H.. 515

Happé. R. P.. 42. 226. 326. I 199

Harmsen. H. E.. 1255

Harten. S. van. 1065

Hartman. E. G,, 3

Ha/.ewinkel, H. A. W., 2.34

Helder. A. W.. 275

Hermus. R. .1. .F. 265

Heuvel. W. C. M. van den. 42. 326

Holïen. K. K. van. 873

Hoftij/er. J.. 843

Hol. A.. 1159

Hoogenkamp. H.. 515

Hoven. R. van den. 297. 940

Jaarlsveld. F. H. .1.. 560
Janssens. F. ,A. ./V.. 767
Jong. VF F. de. 410
Jong. J. VF de. 460
Jong. VV. A. de. 715

Kamp. J. S. van der. 38
Ketelaars. F. IF. 526
Keyser. 11. de, 799
Klein. W. R.. 771
Koeman. J. P.. 297
König. C. D. VV.. 431. 1265
Koolmees. P. A., 924
Koopman. J. P.. 748
Koorn. D., 314
Kroes. R.. 265

Faak. F. A. ter, 9
Feeuw, P. VV. de, 993, 1265
Feeuwen. I-. R. van, 853
Feeuwen, ,1. M. van, 1075
Fecuuen, VV. ,1. van, 203
Fieshout, J. A. 11. van. 314
Finden. VF ,1. J. van der. 314
Fimborgh, C\'. F. van. 773
Fogten. M. ,1. \\an, 353
Fogtenberg, II. F. C.. 1226
Foglestijn. J. (i. van. 137, 198. 655
Lom, H. B. van, 993
Fubberink, A. A. M. F., 1208

Malenstein, A., 567, 1083
Vleens, M. H. C. t".. 913
Merkens,
11. W., 884
Meutstege, F. J., 128
.Mey, G. J. VV. van der, 1060

-ocr page 4-

Miert, A. S. J. P. A. M. van, 501

Mirck, M. H., 1281

Misdorp, W., 855

Mol, H.. 1050

Moor, A. G. de, 1057

Muurling, F., 275

Narucka, U., 72, 407, 806, 1284
Nie, G. J. van, 137, 1033
Nie, C. J. van, 989

Nouws, J. F. M., 72, 407, 806, 1 166, 1284
Numans, S. R., 1078

Okkens, A. C., 1 129, 1 142, 1 189, 1199, 1208, 1215

Okma, B. D.. 72, 407, 806, 1284

Oostendorp, D., 1255

Oosterom, J., 599

Osinga, A„ 1272

Osterhaus, A. D. M. E., 42, 326

Overgoor, G. H. A., 372, 868, 993

Peelen, J. P. J., 72, 407, 806, 1284

Peters. J. W. E., 431

Peterse. D. J., 452

Politiek. R. D.. 546

Poll. P. H. A.. 56

Postema. H. J.. 773

Prins, R. A.. 166

Putten. G. van. 106

Rigter, F A. T., 993
Roest, G., 275

Romme. A. M. C. S.. 137, 655
Roon, F. H. de, 773
Roon, P. S. van. 786
Roorda, G.. 38
Rothuizen. J.. 1189
Rozemond. H.. 996
Ruiter. A., 257. 786
Ruyter. T. de, 456

Sas.se. H, H. 1... 297
Schaaf. A. van der. 1 19, 1001
Schaub, M. F., 515
Schippers, R., 431, 1051
Scholten, J. I. M.. 97
Schothorst. M. van. 597
Schotman. A. .1, H.. 501. 917
Schuyt. G.. 125. 984
Schröder, P. ,1. ,1. A., 314

Snijders, J. M. A., 198

Soethout, A. E. E., 407, 806, 1284

Stadhouders, A. M.. 748

Stafleu. F. R.. 626

Stelwagen. J.. 492

Stephany. R. W.. 353

Stokkers. H. G. H.. 1051

Stroom-Kruyswijk, J. H. van der. 1051

Tarrij. H. van, 1255
Thalheimer, H. H., 459
\'I oussaint Raven, F., 452
Fielen, M, J. M., 739, 756
Tolkamp, G. J.. 626
Truijen. W. T.. 7.39. 756

Uilenberg. G.. 456

Vaarkamp. H.. 314
Verne, J. Ph., 623
Verdijk, A. Th. M., 72
Verheijden, J. H. M., 501
Verhoeff, J., 917
Vincenten, C. ,1. C., 655
Visser. C. J. M.. 626
Voorhout. G.. 317. 1189. 1208
Voogd. C. E.. 203
Vries. J. P. de. 138

Wagenaar, G., 519
Walsem. B. van, 993
Wegen, P. ,1. M. van, 69
Wende, T. van der, 917
Wensvoort, P., 191
Werdler, Mej. M. E. B., 3
Wentink, G. H., 623
Weijer, K.,

Werkgroep Mens en Dier, 626
Wertenbroek, A. C. J. M., 662
Westgeest, P. W. M., 655
Weyden, G. C., 1215
Wiepkema, P. R., 810
Wijsmuller, J. M., 796
Wilson, C. D.. 485
Wolvekamp, W. 1 h. C.. 613. 1 199
Wouda. F. H., 25
Wijn, .). F. de. 243

Zeeuwen. A. A. P. A.. 456
Zuylen. A. F. van, 678

De informalie is in onderwerpen opgesplilsl.
Naslag van de index geschiedt hoofdzakelijk
langs twee hoofdingangen:

1. de naam van de auteur(s) in een apart
auteursregister:

2. de onderwerpen, omvattende de titels van
de puhlikaties en referaten, zoveel mogelijk
per hoofdonderwerp gegroepeerd en waar
nodig - ter bevordering van vlot opzoeken

van tref woorden voorzien.
Een speciale codering geeft aan of het artikelen,
referaten dan wel andere rubrieken betreft.

-ocr page 5-

INDEX VAN ONDERWERPEN

Toelichting

De \\olgende codering (letters) achter de paginanummers bij verwijzing is van toepassing:

a verwijst naar een OORSPRONKELIJK ARTIKEl, en andere artikelen

kl verwijst naar een KLINISCHE LES

Slim verwijst naar de rubriek SUMMARIES

sc verwijst naar de rubriek SHOR L COM M UNICA I IONS

pr verwijst naar de rubriek UIT EN VOOR DE PRAK I LIK

kk verwijst naar de rubriek KLINISCH KLEIN

br verwijst naar de rubriek BRIEVEN AAN DE REDAK LIE

\\j verwijst naar de rubriek VE LERINAIR JOURNAAL.

\\s verwijst naar de rubriek VETERINAIRE SNAPSHÜLS

r verwijst naar de rubriek REFERATEN

va verwijst naar de rubriek VRAAG EN AN I WOORD

in verwijst naar de rubriek INGEZONDEN

bv verwijst naar de rubriek BERICHTEN EN VERSLAGEN

vv verwijst naar de rubriek MEDEDELINGEN VHI VD

mij verwijst naar de rubriek K N.M.v.D.

\\oor de index van The \\elerinar\\ Quarterly (naslaan van artikelen overgenomen uit The Veierinary
Qtiunerly.
die integraal zijn weergegeven in de al\'le\\\'eringen van 15 januari (2). 15 april (8), 15 juli (14)
en 15 oktober (20) 1981 van het
TijJschrifi voor Diergeneeskuntle), wordt verwezen naar het achter de
Index aansluitende supplement.

AAP

Gedragsstudies bij apen. 412 b\\
Referaten. 462 r, 774 r
Anabolica - I oxicologische aspecten van het gebruik van hormonen als anabolica. 353 a
Amiybieën, 1ÜÜ3 r
Aminoglycosiden, 826 r
AN I IIE\'LMINJ ICA

Anthelmintische behandeling in geval van cyathostomenose bij het paard, 128! a
AN IIBIOI ICA

Antibiotica tasten weerstand van vis aan. 284 bv
Multiresistente Salmonella stammen bij vleeskalveren, 2Ü3 vj
Behandeling van melkkoeien met Omni/ol\'®, 314 pr
Profylactisch gebruik van antibiotica in de chirurgie, 771 vj

Chlooramfenicol (ge\\aarlijk antibioticum) nu aantoonbaar in melk en vlees, IÜÜ2 bv
Arsenicum - Met arsenicum onder dak II f ( Naschrift artikel
\'TiiJsehr. Dierf^eneesk.. l()5,.i-/7, 19X0). 137 in
AUJESZKV

De ziekte van Aujes/ky en zijn problematiek, 332 bv

Ziekte van Auies/ky: Ent baarheid van biggen met niatcrnale antistoffen opeen leeftijd van 6-10 weken,
739 a

Ziekte van Aujeszky: Maternale immuniteit \\an biggen geboren uit met verschillende entstoffen geënte
zeugen, 756 pr

Praktijkervaringen met een geïnactiveerd vaccin voor de enting van runderen tegen de ziekte van
Aujeszky, 993 a
Referaten, 210 r. 376 r, 5X0 r
AUV - Opening nieuwe AL\'V-gebouw, 423

B

Beëindiging van produktie van éénmalig te gebruiken spuiten cn naalden met \'record\'-aansluiting, 590 bv
Beroepsaansprakelijkheid voor praktizerende dierenartsen, 25 a
Boeken - recent verschenen werken, 423 bv

Bio-industrie - Dierenarts versus bio-industrie. Een interview met proL dr. G. Wagenaar, 626 a
BOEKBESPREKINGEN

28, 37, 47, 144. 206, 210. 21 1, 276, 280. 281, 326, 377, 378,419,464, 507,583, 584, 635,636,661, 732,892.
1098, 1099, 1 168. 1214. 1271

-ocr page 6-

Cavia, 278 r. 329 r

CUl - Nieuwbouw Centraal Diergeneeskundig Instituut, 379 bv
CONGRESSEN. CURSUSSEN

56. 57. 84. 127, 138, 145, I 50, 152, 212, 213, 286. 287, 292. 337, 347. 348, 370, 382, 383,400,401,402,413,
414, 415, 423, 451, 458, 479, 524, 5.34, 540, 594, 681, 694, 697, 698, 707, 721, 722, 723, 728. 7.14, 787, 790,
899, 932, 963,965, 1015, 1036, 1043, 1091, 1105, 1106, 1141, 1161, 1225, 1237. 1264
COÖRDINA riECOM MISSIE - zie MEER.1 ARENVISIE

Dierexperimentele voorzieningen (centralisatie), 225 bv
Dierenrecht (college), 717 bv

Dierentuin - XXll Internationaal Symposium over ziekten van dieren in dierentuinen, Halle Saaie juni
1981 - verslag, 1236 bv

Diergeneeskunde en Samenleving (Werkgroep), lezingencyclus, 438, 439 a, 443 a, 696 b\\
DOORLOPENDE AGENDA

59. 87, 147, 216. 289, 341. 385. 422, 469, 537, 589, 642. 700. 727, 789, 841, 901, 957, 1018, 1053, 1117,
I 178, 1243, 1299

E.E.G, - Memorandum Nederlandse Regering over E.E.Ci.-veterinaire aangelegenheden, 693 bv
Egel, 207 r

Eiwitsynthese - Het mechanisme van de initiatie van de eukaryotische eiwitsynthese. Zuivering en karakti-
sering van initiatielactoren, 825 bv
Embrvotransplantatie - Vereniging E. I H.. I 121 mij
EIHIEK

Het meten van welzijn bij landbouwhuisdieren, 106 a
Welzijn van dieren, 149 mij

Werkgroep Diergeneeskunde en Samenleving: Inleiding 438

Waardering van waarden: Macht en onmacht van de wetgeving, 439 a

Waardering \\an waarden: Maatschappelijke structuren en hantering van waarden, 443 a

l och nog spannmgselementen in het batterijsysteem, 526 in

Dierenarts versus bio-industrie. Een mterview met prol. dr. G. VVagenaar, 626 a

College Dierenrecht, 717 bv

Gedrag en Welzijn, 810 a

EACUI.TEI r

Basisplan nieuwbouw-bureau RUU aangeboden aan O & W, 458 bv
Henoeming dr. H. W. de Vries tot gewoon hoogleraar, 524 b\\
Benoeming dr. K (iiirtner tot hoogleraar Proefdierkunde, 213 bv
Benoemingen dr. E. Gruys en dr. II. .1. Breukink tot gewoon hoogleraar, I2K0 bv
E^ndometritis bij teven-oproep, 285 bv

(■jlclijke koperstapelingsziekte bij Bedlington terriers, 944 b\\
Klinische avond, 213 bv, 458 bv
Mededelingen, 1051 in, 1280 bv
Pepsinogeenbepalingen, 135 b\\

Uitnodiging - Prol. dr. Hideo lamata houdt lezing: \'Adaptation of rummal epithelium to dietary
(actors: the cell kinetic approach, 696 bv
\\ lering Dies Natalis Rijksuniversiteit te Utrecht, 382 bv
Werkgroep Diergeneeskunde cn Samenleving, 696 bv
I ullhrigbt-sludiebeurzen voor de Verenigde Staten, 1049 bv

(iedrag en Welzijn, 810 a
Geit, 373 r, 684 r, 776 r

(iENEESMIDDE(. - Vorenicol: voorlichting of misleiding, 1050 in, 1 166 in

Gesellschaft der Kreunde und Körderer der Veterinärmedizin an der E reien Universität Berline. V., Dr.
Wilma von Düring - Eorschungspreis. Heinrich Lüben-I\'reis, 283 b\\
Graden en titels van dierenart.sen. 373 r

-ocr page 7-

H

Hamster, 329 r

Helminthen- Vergelijkend onderzoek van het metabolisme van parasitaire helminthen en hun gastheren
(Fnidverslag), 719 bv
Hert, 684 r
HOND

Diarree en voeding bij de hond en de kat, 226 a
Gedragsstoornis.sen bij honden in Nederland, 915 mij

Heupdysplasie - Commissie voor heupdysplasie-onderzoek bij de hond; mededelingen, 1 182 mij

Hyperparathyreoidie - Röntgenologische bevindingen bij alimentaire secundaire Hyperparathyreoidie

bij de opgroeiende hond en kat, 317 a

Immunologie en gewrichtsziekten, 973 a

Kanker bij huisdieren II. Epidemiologie, 855 a

Kniekreupelheid bij de hond, 933 kk

Koperstapelingsziekte (erfelijke) bij Bedlington terriers, 944 bv
Nearthrose, Pseudarthrose en \'Delayed Union\', 128 kk
Osteomyelitis aan de ledematen bij de hond en kat, 613 kk

()vario~h vstereclo/iiie:
l en Geleide, 1127

Ovario-hysterectomie bij de hond, 1129 a

Gynaecologische complicaties na ovario-hysterectomie bij de hond ten gevolge van: 1. Het incompleet
verwijderen van de ovaria. 2. Een ontsteking van de uterus-cervi,\\stomp, 1 142 a
Urologische complicaties na ovario-hysterectomie bij de hond, 1189 a
Enterologische complicaties na ovario-hysterectomie bij de hond, 1199 a
Ontstekingsprocessen, caudaal van de ribboog na ovario-hysterectomie bij de hond, 1208 a
Preventie van loopsheid en of dracht bij de hond door andere methoden dan ovario-hysterectomie,
1215 a

Parvovirus - Voorlopig standpunt inzake het gebruik van parvovirus-vaccins, 42 vj
Parvovirus - zie Hond - W.S.A.V.A.-verslag 7e congres, 54 bv
Parvovirus - Een nieuwe parvovirus doorbraak\'.\', 326 vj

Schijndracht (behandeling van) bij de teef met bromocriptine (Parlodel®), 767 a

Referaten. 43r, 277 r, 373 r, 459 r, 463 r, 532 r. 577 r, 631 r, 633 r, 685 r, 775 r, 826 r, 827 r, 887 r, 945 r

1004 r, 1092 r

\\ oedermiddelen - Plantaardige versus dierlijke voedermiddelen. 221 a
W.S.A.V.A. - 7e Wereldcongres. Barcelona - verslag (parvovirus), 54 bv
Hoogleraar in afscheidsrede: Onderzoekprogramma\'s bedreiging voor wetenschappelijk onderzoek, 836 bv

I

I.V1 MUM FEIT

Immunologie en gewrichtsziekten, 973 a
Referaten. 141 r. 277 r. 328 r. 373 r. 577 r
INSEMINATIE (K.l.)

l.ijst Paarden K.l.. 402 mij
Referaten. 330 r. 581 r

Verslag IXe Congres over Dierlijke Voortplanting en K.I.. 75 bv
Vruchtbaarheidsstoornissen bij jonge dekberen. 371 vj

.laarrede 1981, 1065 a

■lagers praten met Minister \\an f.andbouw, 772 bv

Een kaderwet voor het tuchtrecht geeft meer zekerheid voor de fundamentele rechtsbeginselen. 837 bv

Kanker bij huisdieren. II Epidemiologie. 855 a

KAI

Diarree en voeding bij de hond en kat. 226a

Hyperparathyreoidie - Röntgenologische bevindingen bij Alimentaire Secundaire Hyperparathyreoidie

bij de opgroeiende hond en kat. 317 a

Immunologie en gewrichtsziekten, 973 a

Kanker bij huisdieren II. Epidemiologie, 855 a

Nearthrose, Pseudoarthrose en \'Delayed Union\', 128 kk

Niesziekte bij zwerfkatten; wel of niet enten\'.\', 678 kk

Osteomyelitis aan de ledematen bij de hond en de kat, 613 kk

-ocr page 8-

Releralen. 207 r, 374 r. 460 r, 461 r, 57« r. 579 r, 631 r. 775 r, 827 r, 1229 r
l orsio uien bij een poes. 410 vj
Voeding en bolslolwisseling, 234 a
KIP KALKOEN

Monensin en Mebenvel bij slachtkuiken-ouderdieren, 629 vj

Referaien, 43 r, 44 r, 140 r. 14! r, 207 r, 208 r, 328 r, 329 r, 374 r, 459 r. 531 r,532 r, 577 r, 579 r. 632 r,
776 r. 886 r. 887 r, 888 r, 945 r, 1005 r, 1095 r, 1228 r, 1230 r
Streplococcus zoöepidemicus infectie bij leggende hennen, 715 pr
Vililigo bij een Oud-Hollandse krielkip, 1001 vs
Kleiduivenscbieten voor dierenarlsen, 790 bv
Knaagdieren, 278 r, 329 r, 375 r

K N.M.v.D-actualiteiten

Schimmel Viruly Prijs, 61

Schornagel-Medaille, uitreiking aan prof, dr. h.c. H. van üenderen, 88

ProL dr, M. F. Kramer nieuwe plaatsvervangend directeur-generaal voor het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek, 845

Hoge koninklijke onderscheiding voor prof. Van üenderen, 1024

Promotie collega P. H. A. Poll, 1025

Promotie collega F. G. Da velaar, 1185

Promotie collega M. A. van der Velden, 1246

Promotie collega K. .1. Dik, 1302

Promotie collega E. Lambooy, 1303

K N.M.v.D. - Afdelingen

50 Jaar afdeling Overijssel, 292, 540
Jaarverslag Afdeling Zuid-Holland, 426

Visie van de voorzitter van de Afdeling Noord-Holland op de K.N.M.v.D. en haar leden, 843, 1301

K N.M.v.D. - Algemeen
Absyrtus, 710, 854, 1027

Accrediiering van opleidingen in dc Diergeneeskunde, 774 r

Assistentie tijdens de jaarlijkse enting van runderen tegen mond-en klauwzeer in de periode 1981 1982,
1179

Dierenartsen in dienstverband, 217
Dr, Bart Rispens Memorial Award, 961

F. A.O. - Fourth Meeting F. A.O. W.H.O. Expert consultation on veterinary education, Uppsala, 152

F.A.O. - World food day, 16 oktober 1981, 734

Gedragsstoornissen bij honden in Nederland, 915

Grensoverschrijdend praktizeren, 1122

Henriëtte Louise Posthuma Fonds, 735

Honden- en Kattenbesluit, 392

Het onschadelijk maken van dode honden en katten, 395

International Veterinary Students\' Association, 479

Kaderdag - Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren, 292

Mond-en klauwzeer entcampagne 1981-1982, 1124

Nederlandse Vereniging tol Bescherming van Dieren, 916

Opbrengst elpee \'Grazen langs dc weg\', 965

Oproep (H. Shaban), 598

Paarden-K.L. 402

Proceedings of the first European Conference on the protection of farm animals, 425
Schimniel-Viruly Prijs, 61

Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Nederland, 1124
Schornagel-medaille (uitreiking) aan prof. dr. H. van Gcnderen, 88
Het U.A.F. vraagt steun, 965
Vereniging E.T.IL, 1121

Vereniging van dierenartsassistenten in oprichting, 735
Voorjaarsdagen 1981,646
Welzijn van dieren, 149

K.N.M.v.D. - Algemeen Bestuur

Mededelingen van het .\'\\lgemcen Bestuur, 643
K.N.M.v.D. - Artikclenserie V.D./V.H.L/k.n .M.v.D.

Veterinaire overheidszorg voor mens en dier, 389, 475
Wat is en doet dc A.LD.\', 473

De eerste lijns dierenarts: zijn verantwoordelijkheden tot heil van mens en dier, 591
De situatie van de praktizerende dierenarts in de kalvermesterij in Nederland, 702

-ocr page 9-

De prakli/erende dierenartsen de huidige varkenshouderij. Problemen en wensen bij de uitoefening van
deze beroepstak, 793

De positie van de prakti/.erende dierenarts in de pluimveehouderij, 903
\\an dier tot dierlijk produkt, 1020
Wachttermijnen en voorschriften; algemeen, 1 119
Wachttermijnen en voorschriften; praktische uitvoering, 1245
K \\ M.v.D - Bureau

Banden T.v.D., 482, 541, 595, 963, 1250
Cassettebandjes P.A.O. Grote Huisdieren, 347
\'Diergeneeskunde: Perspectief en Horizon\', 728

F.nquète dierenartsen werkzaam in het Bedrijfsleven en bij de Gezondheidsdienst voor Dieren, 346
Gezondheidswet voor Dieren, 347

.Mededelingen van de Commissie voor heup-dysplasie-onderzoek bij de hond, 1182
Mededelingen van het bureau, 64, 92, 915, 967, 1023, 1121, 1250
Praktijkadressen, 352
Publikatiemappen, 915, 967
\'Van Gildestijn naar Uithof, 732
Verslag Symposium \'Pijn bij mens en dier\', 347
Wijzigingen Codelijst, 89, 296
K.N.M.v.D. -
Commissies

Commissie Bevordering Diergeneeskundig en Vergelijkend Ziektekundig Onderzoek, 64, 1181
Commissie D.l.i:).-dienstverlenende faciliteiten. 217
Commissie Ziektekostenverzekering, 60

Commissie Ziektekostenverzekering, Ziektekostenverzekering cn tweedelijns diergeneeskunde bij het
paard, 217. 393

K.N.M.v.D. - Ereraad

Mededelingen van de Ereraad. 399, 960
K.N.M.v.D. -
Groepen

Groep D.I.B. - Seminar Management en Marketing voor fJierenartsen, 348
Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier. 963

Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier - Voorjaarsdagen 1. 2 en 3 mei 1981. 150. 400, 646
Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier, 8th World Congress W.S.A.V.A. 49th Annual Conven-
tion A.A.H.A., 963

Groep Geneeskunde van het Rund - Algemene Jaarvergadering, 349
(iroep Geneeskunde van het Varken - Bijeenkomst, 401

Groep K.l. en Zootechniek, studiemiddag \'Fokkerij en Rundveehouderij\'. 150
Groep Pluimveewetenschappen. 594

Groep Pluimveewetenschappen - Fustrum symposium, 347, 400
Ciroep Praktici Grote Huisdieren, 707
Ciroep Veterinaire Homoeopathic, P.A.O. 1981, 1027
Groep Veterinaire Homoeopathic, cursus Homoeopathie B. 150
Nederlandse Vereniging voor Paaidenpraktici. 10-jarig bestaan, 479
K.N.M.v.D -
Iloofdbesluur

Artikel N.R.C.-Handelsblad, 60
Halfslachtige heelmeesters, 396
Mededelingen van het Hoofdbestuur, 644
K.N.M.v.D -
In Vlemoriam
Biemans, F. J. W., 1.100
Campcn. W. van. 791
Capel. B. A. C.. 344
Heege. J. H. ter. 1244
Hirschfeld. W.. 387
Hoffen. K. van. 388
Hoogendam. J., 343
Kalkman, W. A. M., 1118
Koopman, J., 701
Nieuwenhuizen, J. P., 538
Rooy, A. van, 471
Snijders, (i., 472
Stoot, H. A. M. H., 424
K.N M.v.D -
Jaarcongres en Algemene Vergadering

Jaarcongres l9Hi):

De voeding van mens en dier, 159 a

De herkauwer als veredelingsdier, 166 a

Aanpassingsvermogen van de pensfermentatie bij het rund, 179 a
IX\' ontsporing van de pensfermentatie, 185 a

-ocr page 10-

Hyperkeratose van de pens bij Icrmentatiestoornissen, 191a
Plantaardige versus dierlijke voedermiddelen. 22! a
Diarree en voeding bij de hond en de kat. 226 a
Voeding en botstofwisseling, 234 a

Humane voeding in relatie tot het dier als eiwitbron, 243 a

Specifieke werking van sterk onverzadigde dierlijke lipiden op de bloedlipidensamenstelling. 257 a
Voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong en volksgezondheid, 265 a

Jaarconj^res I9HI:
Welkomstwoord. 1057
Openingstoespraak, 1060
Jaarrede 1981, 1065 a
Lezingen tijdens het Jaarcongres, 728

Mededelingen congrescommissie, 291, 399, 480, 539, 596, 650, 709, 792, 850, 914, 962

Uitreiking Jaarprijs 1980, 1075

Uitreiking \'Van Gildestijn naar Uithof deel II, 1078

Uitreiking Schimmel-Viruly Prijs, 1081

Vacatures in besturen en commissies \\erband houdende met de 128e Aigemene Vergadering
K.N.M.V.O., 345
K.N.M.v.D. - Personalia

65, 93, 156, 219, 294, 350, 404, 428, 481, 541, 597, 651, 71 I, 736, 797.853,970, 1029, 1055, 1125, I 186.
1251, 1304

Lijst van dierenartsen die in 1981 hun jubileum hopen te vieren. 67
K.N.M.v.D. - Post Academisch Onderwijs

Commissie l\'ost Academisch Onderwijs Veterinaire Volksgezondheid, mededelingen. 292, 540, 734.
966

Groep Praktici Grote Huisdieren: P.A.O. 1981, 707
Voorbereidingscommissie P.A.O.-Diergeneeskunde, 648
P.A.O. Diergeneeskunde, 959, 1026, 1123

Unit for veterinary continuing education at the Koyal Veterinary College, London, 622
K.N.M.v.D. -
Spieghel Veterinair

8. 71, 151, 293, 303, 397, 425, 455, 496, 559, 631, 710, 733, 798, 852, 885, 968, 1025, 1056. 1080, I 184,
1253, 1305
K N.M
.v.D. - Tarieven

larievencommissie, 916
K.N. M
.V.D.-Vergaderingen

349, 649
K.N M.v.D. - \\ eterientje

Nederlandse Vereniging Vrouwen van Dierenartsen, Jaarverslagen, 846, 1054
K.N.M.v.D. -
Veterinair .\\dvies (entrum Ontwikkelingssamenwerking (VACO)

Vacature in een ontwikkelingsland, 403
K.N.M.v.D. -
Word Veterinary .\\ssociation
Action plan for World Food day, 90
New publication W.V.,A., 479

Brief report on the 29ih Meeting of the Permanent Committee held in Paris. I rance. on 30th May 1981.
851

X.XII Veterinair Wereldcongres 1983. Perth (Australia), 964, 1248
K.N.M.v.D. -
7,o moet het niet

158, 218, 296, 349. 392,425,479, 540,593.653, 7 10. 73 1. 798, 849. 915,967. 1025, 1055, I 120. I 185. 1250.
1301

Konijn. 44 r, 142 r, 1093 r
K.W.F.-fellov^\'ships 1982, 586 bv

L

Landinrichting - Structuurschema voor de landinrichting ingediend, (i95 b\\

Leidse promovendus Kerkhof: Ochtendmens eerder op tempeiatuur dan a\\ondmsns, 1238 bv

Limnologie en waterkwaliteit, 587 b\\

M

MASTITIS

Mvcofylasma hovi.s als oorzaak van een mastitisuitbraak bij runderen, 3 a
Een geval van mastitis veroorzaakt door
Sn. viii(/iiii.\\ biotype IV, 367 pr

Maslilis Symposium:
Ten Geleide, 483

Inleiding tot het Mastitis Symposium, 484 a

A Comparison of national mastitis surveys in Great Britain and the Netherlands, 485 a

-ocr page 11-

De economische betekenis van mastitis bij huidig en gewijzigd landbouwbeleid, 492 a

Mastitis en\'milieu, 497 a

De palhogene,sc van coliforme mastitis, 501 a

De betekenis van de melkmachine voor de uiergezondheid, 508 a

Het melkcelgetal als parameter voor de gevoeligheid van mastitis. 543 a

Biedt selectie op kenmerken van uier, spenen, melkbaarheid en uiergezondheidskenmerken een per-
spectief voor de verbetering van de weerstand tegen mastitis?, 546 a
Het effect van maatregelen ter preventie van mastitis bij melkkoeien, 554 a
Organisatie van de Mastitis-bestrijding. 560 a

MEERJARENVI.SIE 1982-1986

Ontwikkelingsvisie Coördinatiecommissie Parasitologisch Onderzoek, 689 bv
Ontwikkelingsvisie Coördinatiecommissie Bacteriologisch en Mycologisch onderzoek, 779 bv
Ontwikkelingsvisie Coördinatiecommissie Farmacologie en Toxicologie, 834 bv
Ontwikkelingsvisie Coördinatiecommissie Immunologisch Onderzoek, 893 bv
Ontwikkelingsvisie Coördinatiecommissie Voortplantingsonderzoek, 950 bv
Ontwikkelingsvisie Coördinatiecommissie Onderzoek Bedrijfssynthese Veehouderij, 1008 bv
üntwikkelingsvisie Coördinatiecommissie Huisvestings en Verzorgings Onderzoek, 1100 bv
Ontwikkelingsvisie Coördinatiecommissie Melkwinning voor de jaren 1982-1986, 1169 bv
üntwikkelingsvisie Coördinatiecommissie Fokkerijonderzoek, 1234 bv
Ontwikkelingsvisie Coördinatiecommissie Veevoedkundig Onderzoek. 1294 bv
MENS

Humane voeding in relatie tot het dier als eiwitbron, 243 a
De voeding van mens en dier, 159 a

Vaccinatie - Oproep voor medewerking aan prospectief vaccinatieonderzoek, 766 bv
Shigella sonnei - Dysenterie veroorzaakt door Shigella sonnei. 718 vj
Antibiotica - Het profylactisch gebruik van antibiotica in de chirurgie, 771 vj

Eiwitsynthe.se - Het mechanisme van de initiatie van de eukaryotische eiwitsynthese. Zuivering en
karakterisering van initiatie-factoren. 825 bv

Gezondheidszorg - Minister Pais maakt eerstegraads lerarenopleiding gezondheidszorg bekend, 867 bv
Gezondheidszorg - Nieuwe Studierichting Algemene Gezondheidszorg in Rotterdam, 923 bv
Immunologie en gewrichtsziekten, 973 a
Referaten, 43 r, 140 r, 277 r, 328 r, 462 r, 684 r, 1092 r

MUIS

De darmflora van de muis, 748 a
Referaten, 45 r, 278 r

N

Nationaal Kampioenschap Kleiduivenschieten voor Dierenartsen, 1161 bv
Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek TNO Jaarverslag 1979, 282 bv

O

Oncologie (referaten). 460 r, 685 r
Organonprijs voor dr. F. H. de .long, 1238 bv
ON rWIKKELlNGSVISIE - zie MEERJARENVISIE
OVARIO-HYSTERECrOMIE - zie HOND

PAARD

Baarmoederontsteking - Besmettelijke baarmoedcrontsteking bij paarden (C. E. M.), een overzicht, 9 a
Cicutoxine-intoxicatie (een geval van) bij pony\'s, 1037 vj

Cyathostominose - Anthelmintische behandeling in geval van cyathostommose bij het paard, 1281 a
Concours Hippique Woerden 1981, 694 bv

D.N.P. - De opstart van het Dienstcentrum voor de Nederlandse Paardenhouderij (D.N.P.), 639 bv
Hoefkatrolontsteking - I wee paarden met complicaties na gebruik van dicoumarol als therapie voor
hoefkatrolontsteking, 940 pr
Immunologie en gewrichtsziekten, 973 a
K.l.-lijst Paarden K L. 402 mij

Koliek - Een weinig voorkomende oorzaak van koliek. 38 pr

l.eukose - Een bijzonder geval van lymfoïde leucose bij het paard. 297 a

Luchtbed voor operaties bij paarden, 884 vs

Referaten, 209 r, 375 r, 460 r, 633 r, 1093 r, 1162 r, I2.TO r, 1289 r

Een studiereis naar Newmarket, 138 bv

Veterinaire Ruiterdag 1981, 899 bv

Wedden buiten de baan op paarden vanaf 1 juni mogelijk. 586 bv
Perchloorethyleen geweerd uit veevoeder, 612 bv

-ocr page 12-

Pad, 1003 r
Pinguin, 1230 r

Plamenziektekunde - Driekwart eeuw planten/iektekunde in Wageningen, 988 b\\
PROEFDIEREN

Bijzondere leerstoel dierproeven aan Rijksuniversiteit Felden, 988 bv
Darmflora van de muis, 748 a

Referaten, 45 r, 142 r, 278 r, 375 r, 461 r, 579 r, 633 r, 686 r, 888 r, 947 r, 1005 r, 1094 r. 1231 r, 1289 r
Fijst van diersoorten gebruikt voor proeven in 1980 in Nederland, 996 a
Verslag Registratie f)ierprüeven en Proefdieren 1980, 1240 vv
Promotiestellingen, 470, 718

QUAR FERFY

Overgenomen uit The l\'eierinary Qiiarierly:

deel 3, afl. 1, januari 1981. pag. 1-56: zie INDE.X Quarterly Supplement

deel 3. afl. 2. april 1981. pag. 57-104: zie INDEX Quarterly Supplement

deel 3. afl. 3. juli 1981. pag. 105-152: zie INDEX Quarterly Supplement

deel 3. afl. 4. oktober 1981. pag. 153-208: zie INDEX Quarterly Supplement

Ned. Samenvattingen van Engelse artikelen uit The l ewrinarv Qiiarierly. 81. 416. 723. 1040

R

Rat. 45 r. 278 r. 329 r. 1003 r

Rectificaties. 475. 708. 916. 949. 1097, 1237

Reiniging en ontsmetting van veetransport-wagens. 1272 pr

REDAKTIE

Bij het begin van de nieuwe jaargang. 1
len Geleide. 483. 1127. 1128
REFERATEN
Aap. 462. 774

Algemeen. 43. 140. 277. 373. 530. 684. 774, 886. 1092. 1228. 1288

.«Xminoglycosiden. 826

.Anthelmintica. 530

Aujeszky. 210. 376, 580

Bacteriologie. 140. 328. 373. 5.30

Cavia. 278. 375

Egel. 207

Geit. 373. 684. 776
Hert. 684

Hond. 43. 277. 373. 459. 463, 532. 577. 631. 633. 685. 775. 826. 827. 887. 945. 1004, 1092
Immuniteit, 141, 277, 279, 328, 373, 462, 531, 577, 687
Infectieziekten, 1228
Inseminatie, 330, 581

Kat. 207. 374. 460. 461. 578. 579. 631. 775. 827, 1229

Kip kalkoen. 43, 44. 140. 141. 207. 208. 328. 329. 374, 459, 531, 532, 577, 579, 632, 776, 886, 887, 888,

945, 1005, 1093, 1228, 12.30, 1288

Knaagdieren, 278, 329, 375

Konijn, 44, 142, 1093

Mens, 140, 684

Muis, 45

Oncologie, 460, 685

Paard, 209, 375, 460, 633, 1093, 1 162, 12,30. 1289
Pad. 1003
Pinguïn. 12.W

Proefdieren, 45, 142, 278, 375, 461, 579, 633, 686, 888, 947. 1005. u)94, 1231, 1289
Rat, 45, 278, 329, 1003

Rund, 45, 328 r, 330, 686, 774, 776, 777, 828,829,890,947,948, 1006. 1094, 1095, I 163. 1 164, 1231, 1290
Salmonella, 43. 140. 376. 632, 684
Schaap, 829, 830, 889, 948, 1006, 1095
I ijger, 830
Furnor, 631, 685

Vaccin, 44, 45, 208, 278, 279, 460, 579

Varken, 45, 46, 142, 143. 209. 210. 278. 279, 3.30. 331. 375. 376.461.462. 580. 581. 633.634, 687. 777. 778,
830. 831,891.948,949. 1006, 1007, 1095, 1096, 1164, 1232, 1291. 1292
Virus. 142. 207. 209. 210. 278, 328, 329, 330. 375. 376, 462, 531, 580. 632

Voedingsmiddelenhvgiëne, 46, 143, 279, 331, 376, 463, 533, 581, 634, 688, 778, 891, 949, 1007, 1097,

I 105, 1232, 1292, 1293

Vogel, 143, 582, 632, 828, 1232, 1293

-ocr page 13-

KLSIDUEN

Multiresistcnte Salmonella stammen bij vleeskalveren, 203 vj
1 o.xicologische aspecten van het gebruik van hormonen als anabolica, 353 a
Chlooramfenicol (gevaarlijk antibioticum) nu aantoonbaar in melk en vlees. 1002 bv
KOOFVOGELS - zie VOGEL
RUM)

A. H. R. - Waarde van de abortus Bang-ringreactie bij het opsporen van abortus besmette bedrijven via
tankmelkmonster-onderzoek, 671 pr

•Antibioticum - Gevaarlijk antibioticum chlooramfenicol nu aantoonbaar in melk en vlees, 1002 bv
\'.Army worm disease\', een bij runderen en schapen op het Noorder Eiland van Nieuw Zeeland en enkele
andere gebieden van het zuidelijk halfrond voorkomende vergiftiging ten gevolge van het grazen in
weiden met weelderig groeiend Kikuyu-gras, 119 a
.■\\rsenicumintoxicatie - Met arsenicum onder dak. II., 137 in

.\\ujeszky - Praktijkervaringen met een geïnactiveerd vaccin voor de enting van runderen tegende ziekte

\\an Aujeszky, 993 a

Bacteriën en hun antibiograin, 868 a

Clenbuterol als hulpmiddel bij koeien met prolapsus uteri, 275 pr

Closiriüium huiiiliniim - Sterfte bij runderen in de weide ten gevolge van Closlridiiim holiilinum toxine
type D, veroorzaakt door kuikenmest, 83 vj

Dermatitis - Een nieuwe aandoening aan de ondervoet van het rund. Dermatitis digitalis?, 452 a
1), F. D.-vlees bij vleesstieren, 655 a

(inRH - Intravaginale behandeling van cysteuze ovariële follikels bij het rund met progesteron
(P.R.I.D.®), waarbij een behandeling met GnRH niet tot resultaat leidde. 881 a
\'Grazers van nature\', 781 bv
De herkauwer als veredelingsdier, 166 a

Hernia diafragmatica als zeldzame complicatie tijdens een sectio caesarea bij een rund, 984 pr
Hormonen - Loxicologische aspecten van het gebruik van hormonen als anabolica, 353 a
I.B.R. - Enting van jonge mestkalveren tegen I.B.R. met Ibeair-H®, 575 vj

l.oodgehalte - Een onderzoek naar het loodgehalte van het bloed van runderen, welke gevoerd werden
met ruw voer, afkomstig van de bermen van autosnelwegen, 917 a

Mastitis - Mycoplasma hovis als oorzaak van een mastitisuitbraak bij runderen in Nederland, 3 a
.Mastitis - Een geval van mastitis veroorzaakt door
Streplococcus viricJans biotype IV, 367 a
.Mastitis - Inleiding tot het Mastitis Symposium, 484

Mastitis - .A comparison of national inastitis surveys in Great Britain and the Netherlands, 485 a
Mastitis - De econotriische betekenis van mastitis bij huidig en gewijzigd landbouwbeleid, 492 a
Mastitis en milieu, 497 a

Mastitis - Pathogenese van colilorme mastitis, 501 a

Mastitis - Betekenis van de melkmachine voor de uiergezondheid, 508 a

Mastitis - Het melkcelgetal als parameter voor de gevoeligheid van mastitis 543 a

Mastitis - Biedt selectie op kenmerken van uier, spenen, melkbaarheid en uiergezondheidskenmerken

een perspectief voor de verbetering van de weerstand tegen mastitis\',\', 546 a

Mastitis - Effect van maatregelen ter preventie van inastitis bij melkkoeien, 554 a

Mastitis - Organisatie van de Mastitisbestrijding, 560 a

Mclkwinning - Ontwikkelingsvisie Coördinatiecommissie Melkwinning voorde jaren 1982-1986. I 169
bv

Nitraatvergiftiging bij een koppel jonge kalveren, 69a
OmnizolC" - Behandeling van melkkoeien met Omnizole®, 314 a
Pensfermentatie - Aanpassingsvermogen van de pensfermentatie hij het rund, 179 a
Pensfermentatie - De ontsporing van de pensfermentatie, 185 a
Pens-hyperkerato.se van de pens bij fermentatie stoornissen, 191 a

Profylaxe van maagdarmworminfecties door middel van het Paratect bolus systeem, 1255 a
y fever - Komt Q lever in Nederland voor?, 41 vj

Referaten, 45 r, 328 r, 330 r, 686 r, 774 r, 776 r, 777 r, 828 r, 829 r, 890 r, 947 r, 948 r, 1006 r, 1094 r, 1095 r,
I 163 r, 1164 r, 1231 r. 1290 r

Salmonella - Multiresistente Salmonella stammen bij vleeskalveren. 203 vj, 372 in
Staijhylococceninlectie - Het effect van een intranjammaire vaccinatie op een experimentele Staphylo-
cocceninfectie, 304 a

\'Start diarree\' - Ecn onderzoek naar de aetiologie van \'start diarree\' bij mestkalveren, 1265 a
Stuurgroep Hormonen ingesteld, 638 bv

Irichophvton verrucosum - Activiteit van herhaaldelijk toegediende enilconazole (R 23979) tegen
1 richophvton verrucosuni bij runderen. Een klinische proef, 799 a
Tuberculose - Bij rundertubcrculose altijd afkeuren\'.\', 457 va

Uier - Hygiënische aspecten van runderuier, winning, bewaring en verwerking, 97 a

Uier - Houdbaarheid van runderuiers, 924 a

Veetransportwagens (reiniging en ontsmetting), 1272 pr

De voeding in de begeleiding van melkveebedrijven, 1083 pr

Voeding - Leidraad voor de voeding van rundvee tijdens de weideperiode, 567 pr

Wereldcongres Runderziekten 1980, 1043 bv

-ocr page 14-

SALMONELLA

Epidemiologisch Salmonella-onder/oek in een bepaald gebied (\'Project Walcheren\'), 599 a
Multiresistente Salmonella stammen bij vleeskalveren, 2Ü3 vj
Referaten, 43 r, 140 r, 376 r, 632 r. 684 r
SCHAAP

Abnormaal gedrag van schapen ten gevolge van aanvallen door kleine vliegjes, 525 \\ j
\'Army worm disease\': een bij runderen en schapen op het Noorder Eiland van Nieuw-Zeeland enenkele
andere gebieden van het zuidelijk halfrond voorkomende vergiftiging ten gevolge van het grazen in
weiden met weelderig groeiend Kikuyu-gras, 119 a

Atlanto-occipitale gewricht - Een verworven fusie van het Atlanto-occipitale gewricht (articulatio
atlanto-occipitalis) bij een schaap, 989 a

Embryo-transplantatie bij het schaap onder praktijkomstandigheden. 515 pr
Levensreddend systeem voor lammeren, 683 vs, 733 in, 773 in, 1297 in
Partusuitstel bij het schaap met clenbuterol, 431 a
Referaten, 829 r, 830 r, 889 r. 948 r, 1006 r, 1095 r

Superfoetatie of spontane superfoetatie en dubbele partus bij een schaap, 125 a
STUDENTENVERENIGINGEN
D.S.K. 3e Almanak, 293
D.S.K.-Peerdepieten 1981, 402 mij

D,S.K.-Veterinaire Studenten Almanak, 293 mij, 430 mij

\'Cerberus\' Vierde Lustrum, 1028 mij

\'Veritas\' - 32e Dies Veterinair Dispuut \'Veritas\', 965 mij

\'De Solleysel\' - Veterinaire Rijvereniging \'De Solleysel\', concours hippique, 1028 mij
International Veterinary Students\' Association, 479 bv

Taalunieverdrag - Zetel Taalunieverdrag komt in Den Haag, 923 bv

Tijger, 830 r

rUMOR

Kanker bij huisdieren II. Epidemiologie, 855 a
Referaten, 631 r, 685 r
TNO - Veertig jaar voedingsorganisatie TNO, 782 bv

Toekomst van de dierenarts, met name wat betreft het aantal dierenartsen, 519 a
Loxicologie - Toxicologische aspecten van het gebruik van hormonen als anabolica, 353 a

VACCIN

Verslag 7e Wereldcongres W.S.A.V.A. (parvovirus). 54 bv
Referaten, 44 r. 208 r, 278 r, 279 r

Effect van een intramammaire vaccinatie op een experimentele Staphylococceninfectie, 304 a
Ziekte van Aujeszky: Entbaarheid van biggen met maternale antistoffen op een leeftijd van 6-10 weken,
739 a

Ziekte van Aujeszky: .Maternale immuniteit van biggen, geboren uit met verschillende entstoffen geente
zeugen, 756 pr

Oproep voor medewerking prospectief vaccinatieonderzoek, 766 b\\

Praktijkervaringen met een geïnactiveerd vaccin voor de enting van runderen tegen de ziekte \\an
Aujeszkv, 993 a
Vana, 983, \'l207
VARKEN

Afwijkingen bij slachtdieren. 1. Wervelfracturen bij zeugen, 72 pr

Afwijkingen bij slachtdieren. 11. Ontstoken staart met een embolische pneumonie bij varkens, 407 pr
Afwijkingen bij slachtdieren, lil. .Multiple abces.sen bij varkens, 806 pr
Afwijkingen bij slachtdieren. IV. Ligplekken bij varkens, 1284 pr

Ascaris siiiim - Een praktijkonderzoek bij vleesvarkens naar de invloed van enkele breedspectrum
anthelmintica op groeiresultaten en leverbeschadiging door infecties met .-(.vium
suin». 662 a
Aujeszky - De ziekte van Aujeszky en zijn problematiek, 332 bv

Aujeszky - Ziekte van Aujeszky: Entbaarbeid van biggen met maternale antistoffen op een leeftijd \\an
6-10 weken, 739 a

Aujeszky - Ziekte van Aujeszky: Maternale immuniteit van biggen, geboren uit met verschillende
entstoffen geënte zeugen, 756 pr
Bacteriën en hun antibiogram, 868 a

Eperyihrozoon parvum (Rickettsiales) bij varkens in Nederland, 456 vj

Haeinuphihis pleuropneumoniae - Klinische en pathologische kenmerken van Uaenuiphilus
pleuropneuntoniae-\'mteclie
bij het varken, 873 a

-ocr page 15-

Hygiëne - Verbetering van de hygiëne in de varkensslachtlijn, 198 a
l.actatie - üestoorde lactatie bij oudere zeugen, 1226 pr

l.l\'.V.S. - Verslag congres van de International Pig Veterinary Society (i.P.V.S.), Kopenhagen 1980,
I106bv

Uitval - Minder uitval van biggen met een zuurij/erpreparaat door het drinkwater, 1159 vj
P.S.E. - 1 ransportschade slachtvarkens in Nederland, 136 vj

Referaten, 45 r.46r. 142 r, 143 r, 209 r, 210 r. 278 r, 279 r, 330 r, 331 r, 375 r, 376 r, 461 r,462 r, 580 r, 581 r,
633 r, 6.M r, 687 r, 777 r, 778 r, 830 r, 831 r,891 r,948 r,949 r, 1006 r, 1007 r, 1095 r, 1096r, 1164r, 1232 r,
1291 r, 1292 r

Salmonella - Epidemiologisch Salmonella-onderzoek in een bepaald gebied ("Project Walcheren\'). V.
Onderzoek naar de mogelijkheid varkens onder praktijkomstandigheden Salmonella-vrij te mesten,
599 a

Spoelworm - Ernstig zieke gelten als reactie op de invasie van spoelwormlarven?, 325 vj
Varkenshouderij - De praktizerende dierenartsen de huidige varkenshouderij. Problemen en wensen bij
de uitoefening van deze beroepstak, 793 mij
Veetransportwagens (reiniging en ontsmetting), 1272 pr
Vruchtbaarheidsstoornissen bij jonge dekberen, 371 vj

VERGIEflGlNÜEN

Nitraatvergiftiging bij een koppel jonge kalveren, 69 a

Sterfte bij runderen in de weide ten gevolge van Cl. hoiiilituim toxine type D, veroorzaakt door
kuikenmest, 83 vj

\'Army worm disease\', een bij runderen en schapen op het Noorder Eiland van Nieuw Zeeland en enkele
andere gebieden op het zuidelijk halfrond voorkomende vergiftiging ten gevolge van het grazen in
weiden met weelderig groeiend Kikuyu-gras, 119 a
Met arsenicum onder dak. II, 137 in

I oxicologische aspecten van het gebruik van hormonen als anabolica, 353 a
Een geval van monensinvergiftiging bij melkvee, 623 pr
Referaat, 830 r

Onderzoek naar het loodgehalte van hel bloed van runderen, welke gevoerd werden met ruwvoer,
afkomstig van de bermen van autosnelwegen, 917 a
Cicutoxine-intoxicatie bij pony\'s, 1037 vj

V.H.1. V.D.-Artikclenserie VHI/VD/KNMvD

Veterinaire Overheidszorg voor mens en dier, 389, 475
Wal is en wat doet de A.I.D., 473 mij

Dc eersle-lijns dierenarts: zijn verantwoordelijkheden lot heil van mens en dier, 591 mij
De situatie van de praktizerende dierenarts in de kalvermeslerij in Nederland, 702 mij
i:)e praktizerende die re naris en de huidige varkenshouderij. Problemen en wensen bij de uiloefening van
deze beroepstak, 793 mij

De positie van de praktizerende dierenarts in de pluimveehouderij, 903 mij
Van dier lol dierlijk produkl, 1020 mij
Wachttermijnen en voorschriften; algemeen, 11 19 mij
Wachttermijnen en voorschriften; praktische uilvoering, 1245 mij

V H.l. V.D.-Afrikaanse varkenspest, 956
H.l. V.D.
-Algemeen
Adviescommissie Vleeskeuringswet geïnstalleerd, 85
.Afscheid van drs. R. J. Kummel en drs. .A. Hartink, 1017
Beschikking wegvervoer vee en pluimvee vervangen, 214
Britse imporlbeperking op pluimveevlees en eieren, 1239

Drs. C. .1. Cysouw - nieuwe adjunct-inspecteur Veterinaire Dienst Veterinaire Hoofdinspectie, 1017
Exporlverzamelplaalsen van slachtvarkens, 725
(iezondheidsverklaring slachthuispersoneel, 536
(iczondheidsverklaringen voor Duitsland, 788

Melrilis-Opleiding len behoeve van monslername voor hel bacteriologisch onderzoek C.E.M., 58
Melrilis: Wering Conlagieuze equine metrilis (C.E.M.), 58

Nieuwe Honden- en Kaltenbesluit (dierentransport, latouage, etc.), 839, 955, 1023 mij
Nieuwe vlees-en vleeswarenbesluit, 1241
Opnieuw varkenspest in Leidschendam, 641
Rapport Werkgroep \'Swill\' uitgebracht, 1175
I ranquillizers bij slachtvarkens, 640

Verslag Registratie Dierproeven en Proefdieren 1980, 1240
Vrije vestiging van dierenartsen binnen de E.G., 146

Wijziging E.G.-richtlijn intracommunautair handelsverkeer levende dieren 339
Wijziging veterinaire E.G.-wetgeving met betrekking tot varkenspest, 465
V H
l. V.D. - Ziekte van Aujcszky, 384
V.H I V.D. -
Besmettelijke bovine pleuropneunomie, 421

-ocr page 16-

V H L V.D. - Besmettelijke dierziekten

58, 86, 147, 215, 288, 341, 384, 420, 467, 536, 588, 641, 699, 726, 788, 839, 900, 956, 1018, 1052, 1 115,
1177, 1242, 1298
V.H.L V.D -
Besmettelijke dierziekten in Europa. 1 115
V.H.l. V.D. -
Besmettelijke metritis bij paarden, 58. 726
V.H.L V.D. -
Besmettelijke vesiculaire stomatitis, 1052
V.H.L V.D -
Chlamydia psittaci, 1 178
V.H
.l. V.D. - Haemophilus equigenitaUs, 699
V.H.L V.D. -
Mond- en klauwzeer

147. 215. 288. .341. 384. 420. 468. 537, 726, 788, 840, 957, 1018, 1052, 1 1 15, 1242, 1298
Entingsbeschikking runderen MKZ 1981 1982, 1177

V H l. V.D - Runderpest

421, 468, 1298

H l. V.D. - Varkenspest

86, 147, 214, 420, 465, 467, 588, 641, 699, 788, 1018. 1052. 1115. 1242. 1298

V H l. V.D. - Vesiculaire varkensziekte

58, 641, 699, 1052, 1242

VIRUS

Voorlopig standpunt inzake het gebruik van parvovirusvaccins, 42 vj
Verslag 7e Wereldcongres W.S.A.V.A. (parvovirus), 54 bv
Ziekte van Aujeszky en zijn problematiek, 322 bv

Ziekte van Aujeszkv: Entbaarheid van biggen met maternale antistoffen op een leeftijd van 6-10 weken,
739 a

Ziekte van .-Xujeszky: Maternale immuniteit van biggen, geboren uit met verschillende entstoffen geënte
zeugen, 756 pr

Praktijkervaringen met een geïnactiveerd vaccin voor de enting van runderen tegen de ziekte van
Aujeszky, 993 a

Referaten, 142 r, 207 r, 209 r, 210 r, 278 r, 328 r, 329 r, 330 r, 375 r. 376 r. 462 r. 531 r. 580 r, 632 r

VIS

Antibiotica tasten weerstand van vis aan, 284 bv

Specifieke werking van sterk onverzadigde dierlijke lipiden op bloedlipidensamenstelling, 257 a
VLEES

Keuring - f.aboratoria-uitrusting ten behoeve van vleeskeuringsdoeleinden wordt verbeterd. 637 b\\
Keuring - Reorganisatie van de vleeskeuring noodzakelijk. 585 bv
Bij tuberculose altijd afkeuren\'.\'. 457 va

Chlooramfenicol (gevaarlijk antibioticum) nu aantoonbaar in melk en vlees. 1002 bv
Uier - Hygiënische aspecten van runderuier. winning, bewaring en verwerking, 97 a
Uier - Houdbaarheid van runderuiers. 924 a

Minister Braks; fierste stap naar harmonisatie hormoonwetgeving. 637 bv
Stuurgroep Hormonen ingesteld. 638 bv

f).F.D. - vlees bij vleesstieren. 1. Voorkomen en betekenis, 655 a
Slachtdieren - Het verwijderen van ogen van slachtdieren. 682 va
Slachtdieren (Afwijkingen bij);

I. Wervelfracturen bij zeugen. 72 pr

II. Ontstoken staart met een embolische pneumonie bij varkens, 407 pr

III. Multipele abcessen bij varkens. 806 pr

IV. I.igplekken bij varkens. 1284 pr
Nieuw vlees-en vleeswarenbesluit. 1241 bv

Voedermiddelen - Plantaardige versus dierlijke voedermiddelen. 221 a
VOEDING

De voeding van mens en dier, 159 a
Voeding en botstofwisseling. 234 a

Humane voeding in relatie tot het dier als eiwitbron. 243 a

Specifieke werking van sterk onverzadigde dierlijke lipiden op de bloedlipidensamenstelling. 257 a
Veertig jaar voedingsorganisatie L.N.O.. 782 bv
VOEDINGSMIDDELENHVGIËNE

Voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong cn volksgezondheid. 265 a
Lransportschade slachtvarkens in Nederland. 136 vj
Verbetering van de hygiëne in de varkensslaehtlijn, 198 a

Specifieke werking van sterk onverzadigde dierlijke lipiden op de bloedlipidensamenstelling, 257 a
Referaten, 46 r, 143 r, 279 r, 331 r. 376 r. 463 r. 533 r. 581 r. 634 r, 688 r. 778 r.891 r.949 r, 1007 r. 1097 r.
1 105 r, 1232 r, 1292 r, 1293 r
VOGEL

Verslag van het \'Internationaal Symposium on Diseases of Birds of Prey\': \'Recent .Advances in Raptor
f^isease\', 48 bv

-ocr page 17-

Compendium vogel/iekten, 313 bv
l.andbouwschade door gan/.en, 840 bv
Tuberculose bij een bui/erd met bumbleloot, 1033 pr
Referaten. 143 r, 582 r. 632 r. 828 r, 1232 r, 1293 r
VOLKSGEZONDHEID

Voedingsmiddelen van dierlijke oorsprongen volksgezondheid, 265 a
Voortplanting - IXe congres van dierlijke voortplanting en K L, 75 bv
Vorenicol: voorlichting of misleiding?, 1050 in, 1051 in. 1166 in
WELZIJN

Het meten van welzijn bij landbouwhuisdieren, 106 a
Welzijn van dieren, 149
Gedrag en Welzijn, 810 a
Werkgroep Diergeneeskunde en Samenleving, 438
WETGEVING

Waardering van waarden; Maatschappelijke structuren en hantering van waarden, 443 a
Waardering van waarden: Macht en onmacht van de wetgeving, 439 a
Minister Braks: Eerste stap naar harmonisatie hormoonwetgeving, 637 bv
College Dierenrecht, 717 bv

Nadere omschrijving van het begrip "wrakke of zieke\' dieren, 782 bv

Een kaderwet voor het tuchtrecht geeft meer zekerheid voor de fundamentele rechtsbeginselen, 837 bv
Van dier tot dierlijk produkt. Veterinaire gezondheidsbewaking van de dierlijke produktieketen, 1020
mij

Wachttermijnen en voorschriften; praktische uitvoering, 1245 mij
Zeezoogdieren - Kort verslag van het 9e congres van de European Association for Aquatic Mammals
gehouden van 22-25 maart 1981 te Riccione, Italië, 638 bv

-ocr page 18- -ocr page 19-

THE VETERINARY
QUARTERLY

quarterly journal of veterinary science

INDEX FOR VOLl ME 3
1981

SUPPLEMENT

PLIBI ISHED FOR THE ROYAI. NETHERLANDS VETERLNARY ASSOCIATION
BY MARTINUS M.IHOFF Pl Bl ISHERS • THE HAGUE - BOSTON - LONDON

-ocr page 20-

EDITORS-IN-CHIFF

,1. M. van Feeuwen (Chairman)

Central Veterinary Institute (Lelystad. the

Netherlands)

M, ,1. Ci. Sehoenmakers (Treasurer)
Meat Inspection Service (Amsterdam, the Ne-
therlands)

A. Brand

Faculty of Veterinary Medicine (University of
Utrecht, the Netherlands)

P. H. A. Poll

Veterinary Advisory Centre (University of Am-
sterdam. the Netherlands)

D. Talsma

Veterinary practitioner ( Feeuv\\arden. the Nether-
lands)

M. A. Moons

Advisor Royal Netherlands Veterinarv
Association (Utrecht, the Netherlands)

CONSULTANT EDITORIAL BOARD
J. P. W. M. Akkermans ( Rotterdam, the Nether-
lands)

.1. G. van Bekkum (l.elystad, the Netherlands)
J. Bouw (Utrecht, the Netherlands)
H. .1. Breukink (Utrecht, the Netherlands)
M. Debackere (Cihent, Belgium)
M. J. Dobbelaar (the Hague, the Netherlands)
M, Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)
.1. Fabricant (Ithaca, New York, U.S.A.)
N. .1. I . Gilmour (Edinburgh, Great Britain)
.1. Goudswaard (Cjoes, the Netherlands)
P. A. M. Guinée (Bilthoven, the Netherlands)
W. .1. I. van der Ciulden (Nijmegen, the Nether-
lands)

L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)
.1. E. \'1. .lones (London, Great Britain)

E. fL Kampelmachcr (Bilthoven. the Nether-
lands)

J. H. Koeman (Wageningen. the Netherlands)
R. Kroes (Zeist, the Netherlands)
A. de Kruif (Someren, the Netherlands)
J. Ci. van Logtestijn (Utrecht, the Netherlands)
A. S. .1. P. A. M. van Miert (Utrecht, the Nether-
lands)

W, Misdorp (.Amsterdam, the Netherlands)

.1. M. v. M. Mouwen (Utrecht, the Netherlands)

C. C. Oosterlee (Wageningen. the Netherlands)

M, I\'ensacrt (Ghent, Belgium)

Ch. Pilet (Alfort, France)

E. .1. Ruitenberg (Bilthoven, the Netherlands)

A. Rijnberk (Utrecht, the Netherlands)

A, A. Stokhof (Utrecht, the Netherlands)

A. van Tienhoven (Ithaca, New York. U.S.A.)

G. Uilenberg (Utrecht, the Netherlands)
M. Vandeplassche (Cihent, Belgium)

A. .1. Venker-van Haagen (L\'trecht. the Nether-
lands)

H. W. de Vries (Utrecht, the Netherlands)
P. Zwart (Utrecht, the Netherlands)
EDITORIAL OFFICE

.1. C. de Geus;

Managing Editor and Secretarv
P.O. Box 14031 3508 SB Utrecht
the Netherlands

the

veterinary
quarterly

an international journal publishing
papers on all aspects of
veterinary science and the results
of applied veterinary research

-ocr page 21-

INDEX OF NAMES

( oniributors

Akinboade, O. A., 143
Andrews. A. H., 9
Anker. W. .1. .1.. 80

Barnett. K. C., 66
Benraad, Th. .1., 153
Bercovich. Z., 19
Bcrgh. S. G. van den. 61
Berghen, P., 57
Bolder, N. M., 124
Borgsteede, F. H. M . 101
Bruinessen-Kapsenberg, E. (i., 131
Burg, W. P. .1. van de, 101

Coussement, W., 57

Dik, K. J., 131
Dipeolu, O. O., 85, 143
Ducatelle, R.. 57

Eek, ,1. H. H. van, 150
Elvers, L. H., 153
Essen, G. van, 200

Frens, J., 176

Gaag, 1. van der, 131
Geer, D. van de, 158
(ieeraerts, G., 57
Gielkens, A. 1.. .1., 31, .34

Hägens, F. M., 158
Hashemi-Fesharki, R., 1
Holman, .1. A.. 153
Huffels, A. D. N. H. .1., 80
Hulshof, H. G., 200

Kaemmerer, K,. 183
Kania, B. F\'., 105
Koeman, .1. H., 196
Kroneman, .1., 131
Kulasek, G.. 105

Laan, A. van de, lil
Laar, P. H. van, 46, 100
I.ieuw A .loe, R. G. H. M., 25
Loeber, .1. G., 153

Majaro, O. M., 85
Manten. A.. 179
Mastenbroek, N., 31

Masurel, N., 80

Meer, P. van der, 61

Miert, A. S. .1. P. A. M. van, 165

Mirck, M. H,, 98

Moll, K. F. G., 25

Motvl, T.. 105

Mulder, R. W. A. M., 124

Nouws, J. F. M., 136

Oemrawsingh, L, 25
Oirschot. J. T. van. 80
Oldenkamp, E. P.. 46
Os, J. L. van, 46

Panday, R. S., 25
Perié. N. M., 61
Pieterse, M. C., 206

Quak. .1., 31, 34

Reid, J. F. S., 101
Ressang, A. A., 31, 34
Rosmalen, F. M. A., 153

Saran, A., 74
Smit, J. A. H., 38
Spanjer, A. A. M., 61
Spek, C. W., 19
Stades, F. C., 66
Stephany. R. W., 153
Storper, M.. 74
Strik, J. J. T. W. A., 196

Uilenberg, G., 1, 61, 118

Verbrugh, H. A., 91
Verdiesen, P. A. H. M., I 18
VerhoefL .L, 38, 158
Verschoor, J. S. C., 46
Vertommen, M. H., 111
Vos, ,L (}., 190

Wal, A. G. van der, 200
Walsum, .1. van, I 11
Weenink van Loon, C. D., 19
Wiel. D. F. M. van de, 206
Wit, ,1. G., 169

Llzerman, .1., 34

Ziv, G., 74
Zwart, D., 118

-ocr page 22-

IM)KX 01 SI B.IEC TS

Ijitries marked with (o) refer to cirieinal papers. re\\ie« papers. \\eterinar\\ scene, other papers
fjitries marked with (sc) reler to short conimunications

,\\N fHFI MIMICS

The eflicac\\ t>f o\\lenda/ole adniinisteretl as a hi)liis coinpaici.1 with a drench lorniulation. 101 (sc)
.AN MBICTI ICS

Coniparati\\e efficacs of three antibiotic products for the treatment and preventitm of subclinical

mastitis during the dr\\ period. 74 (o)
Side cITeets of antibiotics. 179 (o)

w\'l.AN si\'i:cii;s

Contribution to the aetiolog\\ of s\\ no\\ itis m chickens, with special reference to non-inlccti\\e lactors. \\ ..
I 11 (o)

I he ellecl ot dillercnt bird washers on the micro-biological qualitv ot broiler carcasses, 124 (o)
Incidence of EDS \'76 \\irus infection in towl in 19X0 in the Netherlands in comparison with the incidence
m I976-197H, 150 (o)

B

B.ABESI.A CR.ASS.A see SIII I I\'
B.ABESI.A BON IS see BOMNI SI\'ECH S
BABESI A CANIS see CANINE SPI C H S
BACri:RIA

Serological diagmisis of /{rwipt\'loihrix r/iu\\io/Hiihiii(\': .A comparalixe stud\\ between the Cirowth

Inhibition lest and the Complement Fixation lest. 19(o)
Bovine serum albumin and cell counts in the diagnosis ot subclinical udder infection. (o)
Phagoc\\tosis and destruction
oi\' Sluplnioioccii.s aun-us. 91 (o)
Camp>lobacter isolation. 104 (sc)

Effects of a mastitis control pro.uramme on the incidcncc ot clinical mastitis. I5S (o)
BOVIN! SPi;ClFS

Mandibular cheek eruption and dev elopment in lleretord cross I ricsian steers as a means ot age deter-
mination, 9 (o)

Studies ot Bo\\ine leukosis. \\ ll Further e.xperience with an 11 ISA tor the detection of antibodies to
bovine leukosis \\ irus. .^1 (o)

l est protocol of an cn/\\ nie-linked immunosorbent assa\\ (II IS AI tor the detection ot antibodies against
bovine leukosis virus. .^4 (o)

Bo\\ ine serum albumin and cell counts in the diagnosis iit Mibclinica I tut iter i ntection. ."^S (o)
Isoen/yme studies t)n I heileria ( Prott)/oa. Sporo/oa). I n/v me activ itv associate^] w ith the ei yttirocv tic
stage. 61 (o)

Comparative efficacy ot three antibiotic products lor the treat mem and prevenluin of subclinical mastitis
during the dry perioil. 74 (o)

I tie seasonal incidence ot coccidia iiilcctions m liatic cattk\'. sheep, antl goats in Nigeria, S5 (i))
Detection ot
Hahcstu hovis inteclions in Hiu>philu \\ ef\'e vi w itli egg crushings. larval smears, and tiaemo-
lymph puncture. 14,^ (o)
Besnoitia cysts m the adrenal gland ot a cow. I4S (scl

I he necessity of ehroniatograpliic puriticaiion prior lo radio-immunoassav ot dictliylslilbestrol in the
urine ot cattle. 15.\' (o)
I ttecis ot a mastitis control programme on the inciilcnce ot clinieal mastitis. I5S (o)

CANIM Sl\'FCirS

Dirotilana in dogs ot Surinam. 25 (o)

Oestrus control a nd the incidcncc ot mammarv nod tiles in bitches, a clinieal stiul v vv itli two progestogens.
46.100
(0)

Collie Eve .Anomalv in collies in the Netherlands. 66 to)

Imidoearb: ,A chemoprophvlactic e.speriment with Huln-sia mniy I 18 lo)

DIROI II ARIA see CANIM SPI C

X.Xl

-ocr page 23-

I yriNi: SI>FX II:S

I qiiine inriiicn/a in the Ncllicrlands during the winlt-r ol I97K-1\')79; antigenic drill of the A-ec|ui 2 virus,
X(l (d)

An investigation into the epidemiologv ol Strongylidae infections in the horse in the Netherlands, 9X (o)
( ongenilal duodenal stenotic diaphragm in a foal, l.ll (o|

(lOAl

The seasonal incidence of coccidia infections in trade cattle sheep, and goats in Nigeria. 85 (o)

I

IMMl NHA

Studies on Bovine leukosis, \\ ll. f urther experience with an I I ISA lor the detection ol antibodies to
bovine leukosis \\ irus, .11 (o)

lest protocol of an en/>me-l inked immunosorbent assay (1-, I ISA) for the detection of antibodies against
bovine leukosis virus. ,14 (o)
I (irmation of a \\\'eterinar\\ Inimunologv Committee b> the International I\'nion of Immunological
Societies. 45

Screening and function studies in immunoto\\ieit\\ testing. 19(1 (o)

M

MASl 1 US

Comparative efficacy of three antibiotic products for the treatment and prevention of subclinical
mastitis during the dry period. 74 (o)
I ffeels of a mastitis control proiiramme on the incidence of clinical mastitis. 15X (o)
Ml Al IIVC.lFNf-:

riic effect of different bird washers on the microbiological quality of broiler carcasses. 124 (o)
Microbiological assa\\ methods for sulfonamides in animal tissues, sertim and milk, 1.16 (o)

IMl NKMACOl OdV. |•1IARMAC^ , I ()\\lC()l.(Hi>
Prof, Dr. M. \\an (ienderen\'s farewell

Herman \\an Cicnderen Symposium. 165 (o)

Institute of Veterinary Pharmacology. Pharniac>. and ro.xieology: Its research (1961-19X0), 169 (o)
leaching pharmacology and toxicology, 176 (o)
Side effects ol antibiotics, 179 (o)

.Absorption, distribution and residue evaluation of active substances used as feed additives. IS.1 (ol
Screening and function studies in immunotoxicity testing. 190 (o)

Pnvironmental toxicology, its history and future with special attention to the situation in the Nether-
lands, 196(0)
PORCINi: SPl.ClFS

Baby pig diarrhea caused by coccidiosis, 57 (o)

Changes in the acid-base parameters of vcninis porcine blood caused by the period of storage and the
method ol sampling, 200 (o)

Kl SIDI FS

Microbiological assay methods lor sulfonamides in animal tissues, serum, and milk. 1.16 (o)
1 he necessity ol chromatographic purification prior to radio-ininuinoassay of diethy Istilbestrol in the
urine of cattle. 15.1 (o)

Absorption, distribution, and residue evaluation of active substances used as feed additives. 1X.1 (o)

SlIFl P

lialH\'Mii crassd n.sp. (Sporo/oa. Kabcsiidae) ol domestic sheep in Iran. 1 |o)
1 he seasonal iiicitlencc of coccidia infections in trade cattle, sheep, and goals in Nigeria. X5 (o)
I he ellicacy of o\\lenda/ole administered as a bolus compared with a drench lormulalion. 101 (o)
Inhibitory action of inlravenouslv administered ammonium acetate on the motilitv of the rumen in
sheep. 105 (o)

-ocr page 24-

THEILERIA see BOVINE SPECIES
TUMOURS

Oestrus control and the incidence of mammary nodules in bitches, a clinical study with tw o progestogens,
46 (0)

Collie Eye Anomaly in collies in the Netherlands, 66 (o)
Besnoitia cysts in the adrenal gland of a cow, 148 (o)

VIRUS

Studies on Bovine leukosis. VII. Further experience with an ELISA for the detection of antibodies to
bovine leukosis virus. 31 (o)

Test protocol of an enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA) for the detection of antibodies against
bovine leukosis virus. 34 (o)

Equine influenza in the Netherlands during the winter of 1978-1979; antigenic druft of the A-equi 2 virus,
80 (o)

Incidence of EDS \'76 virus infection in fowl in 1980 in the Netherlands in comparison with the incidence
in 1976-1978, 150 (sc)

-ocr page 25-

Bij het begin van de nieuwe jaargang

Het begin van een nieuwe jaargang biedt de Hoofdredaktie een goede
gelegenheid zich wat directer tot de lezers te richten.

Het afgelopen jaar werd de tot standkoming bevorderd van verschillende series
afleveringen die waren gewijd aan speciale onderwerpen: \'75 jaar CDI\', \'10
Jaar Vleestechnologie\' en het \'afscheid van prof. dr. G. Wagenaar\'. Ook het
komende jaar liggen een aantal van dergelijke bijzondere afleveringen in het
verschiet: behalve de traditionele integrale weergave van de tijdens het
Jaarcongres van de K.N.M.v.D. gehouden voordrachten, zullen ook enige
nummers worden gewijd aan het vorig jaar gehouden Mastitis Symposium.
Hopenlijk zal voorts gedurende 1981 de reeds eerder aangekondigde
artikelenserie betreffende het onderwerp \'Ovariohysterectomie bij de teef
worden gepubliceerd; terwijl de destijds (1973-1975) in het Tijdschrift verschenen
artikelen over geneesmiddelen-anthelmintica (nematoden-, trematoden- en
cestodenbestrijdingsmiddelen), gezien de vele positieve reacties zullen worden
herzien resp. waar nodig aangevuld en opnieuw in één of meer opeenvolgende
afleveringen worden gepubliceerd.

Ook bij de Engelse uitgave, The Veterinary Quarterly, die zich in een gestaag
toenemende internationale belangstelling mag verheugen, staan een paar
\'special issues\' op stapel: nl. één op het vakgebied van de farmacologie en
toxicologie gewijd aan het afscheid van prof. dr. H. van Genderen en één
gewijd aan Heupdysplasie bij de hond.

Toch hoe zeer dergelijke bijzondere artikelenseries ook op prijs worden gesteld
- zij vertegenwoordigen immers een geweldige hoeveelheid geconcentreerde
kennis - de voornaamste kopijbron blijft nog steeds de spontaan aangeboden
kopij!

Alhoewel het kopij-aanbod voor The Veterinary Qauerterly redelijk is te
noemen, valt het aanbod van Nederlandse artikelen voor het Tijdschrift over
het geheel genomen tegen. De reeds eerder gesignaleerde factoren als de niet te
onderschatten zuigkracht van buitenlandse vaktijdschriften op het kopij-
aanbod, waardoor veel kennis naar het buitenland \'verdwijnt\' of tot een kleine
kring van \'ingewijden\' blijft beperkt, zijn hier ten dele debet aan.

-ocr page 26-

Het Tijdschrifi voor Diergeneeskunde wil zoveel mogelijk een afspiegeling zijn
van de diergeneeskunde in al haar facetten, d.w.z. in algemene en praktische
zin. Onderwerpen dienen te worden gezocht op een zo breed mogelijk terrein,
en waar mogelijk aansluitend hij de actualiteit. Om dit te realiseren en de
hovengesignaleerde \'kopijvlucht\' te weerstaan, zal de Redaktie meer nog dan
voorheen een gerichte werving of acquisitie van kopij gaan voeren. Deze
acquisitie moet worden gezien als een aanvulling op de spontaan aangeboden
kopij.

Als eerste aanzet daartoe zal naast de bestaande rubrieken voor
oorspronkelijke-, praktijk- en klinisch klein-artikelen, een rubriek worden
geopend voor
overzichtsartikelen, waarin gespecialiseerde gegevens uit
onderzoek, onderwijs, maatschappij, organisatie etc. in algemene termen
kunnen worden omschreven ten dienste van de zogenaamde \'éducation
permanente\'.

In de nieuwe rubriek kunnen o.a. de navolgende soorten bijdragen worden
ondergebracht:

~ na-, bij-, her- en omscholingsanikelen:

- repeteer-, refresher artikelen;

- literatuuroverzichten, reviews:

- samenvattingen van rapporten, dissertaties, eindverslagen:

- lezingen en verhandelingen, ook op sociaal-ethisch terrein.

In de rubriek kunnen ook reflectieve, wat het beroep betreft \'secundaire\'
opiniërende artikelen worden geplaatst. Deze laatste artikelen behoeven niet
noodzakelijkerwijs de officiële visie van de Maatschappij te vertolken, maar
zullen wel worden getoetst door speciale deskundigen, teneinde de objectiviteit
te bevorderen.

Waar mogelijk zullen .samenhangende onderwerpen worden gebundeld in één
of een opvolgende serie van af levering(en).

Het verheugt de Redaktie in dit eerste nummer van 1981 deze nieuwe rubriek
met twee actuele overzichtsartikelen: \'Besmettelijke baarmoederontsteking bij
paarden (CEM) - een overzicht\' en \'Beroepsaansprakelijkheid voor
praktizerende dierenartsen\' te kunnen starten.\'

Voor de uitwerking en verdere uitbouw van de nieuwe rubriek is de
medewerking van velen nodig. De Redaktie hoopt aan de hand van een scala
van onderwerpen verschillende schrijvers uit te nodigen een bijdrage te leveren.
Hiernaast, en dit kan niet vaak genoeg worden gesteld, blijft de inzending van
spontaan aangeboden artikelen voor het Tijdschrift onontbeerlijk: zonder dat
is het Tijdschrift gedoemd ten onder te gaan.

Dc Redaktie hoopt dan ook. dat velen de tijd en gelegenheid zullen vinden
grote of bescheiden bijdragen, óók ongevraagd, aan het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde te (blijven) leveren!

Hoofdredaktie en Wetenschappelijke Redaktie wensen alle lezers, auteurs en
medewerkers van het Tijdschrift een gelukkig 1981 toe en hopen dat ook deze
en volgende jaargangen zich in uw belangstelling mogen blijven verheugen.

noot-t)REDAKTIE

-ocr page 27-

O

Mycoplasma bovis als oorzaak van een
mastitisuitbraak bij runderen
in Nederland

Mycoplasma bovis Masiitis in a Dairy Herd in the Netherlands
E. G. Hartman\'. G. Grootenhuis^ en mej. M. E. B. Werdler-\'

SAMENVATTING

De eerste w aarneming van een uitbraak van mastitis, veroorzaakt door Mycoplas-
ma bovis, op een melkveebedrijf in Nederland wordt beschreven.
De symptomen waren typisch voor de door mycoplasmata veroorzaakte masti-
tiden. De kweek en typering van de mycoplasma worden uiteengezet. De geïso-
leerde M. bovis-stam bleek in vitro gevoelig voor o.a. nifuroquine. Een behande-
ling met het nifuroquine bevattende mastitispreparaat Abimasten-100 gaf goede
resultaten.

SUMMARY

The first ob.servation of an outbreak of mastitis, caused hy Mycoplasma bovis,
in a dairy herd in the Netherlands is reported. The symptoms closely resembled
those reported in the literature as being typical of mastitis due to Mycoplasma.
The strain isolated was found to he sensitive to amongst others nifuroquine in
vitro. Repeated intramammary application of Abimasten-100 containing nifuro-
quine resulted in the complete di.sappearance of mastitis in the herd.

INLEIDING

Op een rundveebedrijl\' met 2.\'i melk-
koeien werd een uitbraak \\an ernstige
mastitis geconstateerd. Een behandeling
met verschillende antibiotica gaf geen
herstel en het bacteriologisch onderzoek
uitgevoerd door de Gezondheidsdienst
\\ oor luieren verliep negatief. Omdat een
nader bacteriologisch onderzoek even-
eens negatief verliep werdaandemogelijk-
heid van een infectie met mycoplasmata
gedacht (C.D.I.) en werd een onderzoek
\\an de melkmonsters op mycoplasmata
uitgevoerd (vakgroep Bacteriologie).

KI INISCH ONDERZOEK

De eerste mastitisge\\allen manifesteer-
den zich ca 2 maanden voor het hieronder
te beschrijven onderzoek plaats \\ond.
Enkele aangetaste dieren waren reeds
opgeruimd.

Uier

Een geïnfecteerd kwartier vertoonde in
het begin xaak een diffuse, geringe zwel-
ling. Na één of enkele dagen werd de
zwelling harder en meer knobbehg van
aard; soms waren de zwellingen deegach-
tig. Het viel op dat de aangetaste kwartie-

\' Drs. E Ci. Hartman. Vakgroep Bacteriologie. Eaculteit Diergeneeskunde, Yalelaan 1,.1.508 LD Utrecht.
- Dr. Ci. Cirootenhuis, Centraal Diergeneeskundig Instituut, Postbus 6007, .1002 AA Rotterdam.
\' Mej. M. E. B. Werdler, Vakgroep Bacteriologie, Faculteit Diergeneeskunde, Yalelaan 1, .1508 LD
Utrecht.

-ocr page 28-

ren niet warm aanvoelden en nict pijnlijk
waren. Meestal waren meer kwartieren
van één rund aangetast.

Melk

a. Consisiemie

In het beginstadium van de mastitis was
de melk iets visceuzer dan normaal en
bevatte veel kleine vlokjes. Na enige tijd
staan had zich vaak een dikke laag\'room\'
op de melk gevormd, terwijl onderin een
witachtig korrelig bezinksel aanwezig
was. Als de mastitis enkele dagen bestond
bevatte het uiersecretum grove, slijmige,
geelwitte vlokken; in dit secretum was na
enige tijd staan geen \'room\'-laag aanwe-
zig en was de vloeistof melkachtig tot
sereus met onderin een duidelijk sedi-
ment (zie afb. i). Dit stadium ging na een
of meer dagen over in het beeld van dik-
kere slijmige vlokken in een min of meer
heldere vloeistof. De hoeveelheid soms
wat stro-gele sereuze vloeistof nam
allengs af. zodat het secretum dan bijna
geheel uit vlokken bestond. De vlokken
hadden een grofaspect maar bleken bij het
uittrekken van de betreffende kwartieren
door de zacht-slijmige consistentie steeds
goed passabel.

b. Hocvcelhciil

De aangetaste kwartieren produceerden
terstond veel minder melk. In het verdere
verloop \\ an de infectie bleef de melkpro-
duktie opvallend laag. ook van de niet
aangetaste kwartieren.

Algemene ziekteverschijnselen

De dieren maakten geen zieke indruk en
slechts in enkele gevallen werd een
geringe, onbetekenende verhoging van de
temperatuur en pols waargenomen; de
eetlust en de digestie waren niet gestoord.

B.ACTERIOI.OCIISCH ONDERZOEK V.AN DE
V1E1.K

Van alle 25 melkgevende runderen wer-
den kwartiermonsters genomen.

Het resultaat van de routine BO was:

- 4 kwartieren direct positief op Sircp-
tucocvus agalaciiae
13 kwartieren positief op Streptococ-
cus agaliiciiae
na incubatie van de
melk

2 kwartieren positief op Streptococ-
cus dysgalactiae
na incubatie van de
melk.

-ocr page 29-

Van de 19 kwartieren waaruit Streptococ-
cen werden geïsoleerd was slechts één
kwartier klinisch afwijkend. De uitslag
van het routine BO gaf dus geen verkla-
ring \\oor het mastitis-probleem.
Het onderzoek op mycoplasmata
verliep
als volgt:

Van ieder melkmonster (kwartiermon-
ster) werd met behulp van een entnaald
materiaal uitgestreken op zowel
"Boxmeer\'-agar als \'Goodwin\'-agar en
werden ca 3 druppels toegevoegd aan
zowel 5 ml Heart Infusion-bouillon als 5
ml \'Goodwin\'-bouillon (4, 8).
De \'Goodwin\'-media werden bij 37° C
geïncubeerd in een atmosfeer bestaande
uit 95% N, en 5% CO,; de andere media
werden onder normale atmosferische
omstandigheden eveneens bij 37° C
geïncubeerd. De vaste media werden met
behulp van een lichtmicroscoop na
4. I I en 18 dagen gecontroleerd op groei.
De bouillons werden na 3 en II dagen op
de overeenkomstige vaste media uitge-
streken en op de gebruikelijke wijze
geïncubeerd en gecontroleerd.
Na 2 ä 3 dagen incuberen was op de vaste
media een overdadige groei waar te
nemen van de typische tried-egg\' kolo-
nies: bovendien was er ccn duidelijk \'film
en spots\'-fenomeen aanwezig (5). Er was
geen verschil in resultaat tussen de
gebruikte vaste respectievelijk vloeibare
media. Bij het eerste onderzoek waren in
alle gevallen zowel beide vaste media als
beide bouillons positief; bij de latere con-
troles werd in een aantal ge\\\'allen alleen
\\ ia de bouillons een positief resultaat ver-
kregen, waarbij er geen verschil in
opbrengst was tussen de bouillons.
Het mycoplasma-onderzock bleek bij 8
runderen met afwijkende kwartieren in
20 kwartieren positief (zie tabel 1). Bijéén
rund werd
M. bovis eveneens uit vagina
secretum en bij een ander uit een neus-
slijmmonstcr geïsoleerd.
De typering van de geïsoleerde
mycoplasma-stammen werd als \\olgt
uitgevoerd:

a. bepaling van de gevoeligheid voor
polyanethol sulfonate (Liquoid\') zoals

l.iquoid, R. F. Ilofimann-La Roche & C o., Ltd
- Abima.sten-1()() injectorcn bevallen 100 mg Nifu

Fmmalaan X, .\'818 CiCi .Amersfoorl,

beschreven door Freundt c.s. (7). Alle
geïsoleerde stammen bleken gevoelig te
zijn voor Liquoid op grond waarvan ge-
concludeerd werd dat de stammen
behoorden tot het genus
Mycoplasma
(Acholeplasma species zijn ongevoelig
voor IJquoid).

b. serologische determinatie.

1. Groeiremmingstest: deze werd uitge-
voerd zowel volgens de paper-disc
methode als volgens de agar-well
technique (I, 14).

2. I.F.T.: indirecte immunofluorescen-
tietest \\olgens de door Rosendal en
Black beschreven agarbloc technique

(13).

3. Indirecte Immunoperoxidasetest
(ELISA); deze test werd uitgevoerd
op het R.I.V. te Bilthoven volgens de
door Polak-Vogelzang c.s. beschre-
ven methode (12).

Bij bovengenoemde testen werd gebruik
gemaakt van bij konijnen bereide hyper-
immuunsera ten opzichte van
Mycoplas-
ma bovis
(Donetta) en enkele andere
mycoplasma-species waaronder
Myco-
plasma bovigenitaliuni.
Alle testen verliepen positief met hypcr-
immuunserum ten opzichte van
M.
bovis.
De reacties met zowel hyperim-
muunscra ten opzichte van andere
mycoplasma-species als met controlese-
rum waren steeds negatief.
Alle primaire kweken bestonden uit rein-
culturen \\an
M. bovis.
Bepaling van dc gevoeligheid voor
antibiotica:

Uit een antibioticumgevoeligheidstest,
uitgevoerd volgens de disc-methode
bleek dat de geïsoleerde
Mycoplasma
/un-/.v-stam o.a. gevoelig was voor nifuro-
quine (6). Deze
in wV/o-bepaling was in
overeenstemming met de goede resulta-
ten
i/i vivo na de behandeling met het
nifuroquine bevattende mastitis-
preparaat Abimasten-IOO-.

. Ba/el. Fonden en Wenen.

roqume. Fa. Abbic. Israël. Importeur .A .A.C.C). BV.

-ocr page 30-

l abel 1. Overzicht van het eerste bacteriologisch onderzoek (BO) en onderzoek op mycoplasma
(MP) van 8 koeien met afwijkende kwartieren.

MP- klinisch onderzoek

naam rund

kwartier

BO

verhard kwartier

verhard

knobbels
knobbels
knobbels

klein en knobbelig
klein en knobbelig
knobbels

harde grote knobbels

Sir. agalacliae\'
Sir. agalaciia\'

Trui

Ada 3

Anna

Atje 11


-I- te vol
verhard
te klein
te vol

hard en knobbels

knobbelig, hard
te vast
knobbels

verhard

Atje 13

RV
I.V
RA
I.A
RV
l.V
RA
LA
RV
LV
RA
LA
RV
LV
RA
LA
RV
LV
RA
LA
RV
LV
RA
LA
RV
LV
RA
LA
RV
LV
RA
LA

Sir. ih.sgcilaciiae\'

Wien

Atje 7

Ria 2

BO positief na 20 uur incubatie van de melk.
in alle gevallen werd Mycoplasma bovis geïsoleerd.

BLHANDFLINO

Omdat een infectie met mycopiasmata
reeds vermoed werd, was terstond na de
monstername ten behoeve \\an
het mycopiasma-onder/oek, een behan-
deling met Abimasten-IOO ingesteld; in
de afwijkende kwartieren werd 2 x een
injector met één dag tussentijd geappli-
ceerd. Eerst 4 dagen na het begin van de
behandehng werd. toen de uitslag van het
mycoplasma-onder/.oek positief bleek te
zijn, een klini.sch onderzoek van de uiers
verricht en genoteerd (tabel 1). Van de 20
positieve kwartieren vertoonden op dat
moment nog 18 kwartieren klinische
afwijkingen. Vijf weken na de behande-
ling waren 12 kwartieren klinisch geheel
één kwartier nog een afwijking van
oudere datum, welke niet door
M. hovis
was veroorzaakt.

Enkele nieuwe mastitis-gevallen, in een
vroegtijdig stadium behandeld, bleken
vrij snel te genezen zonder noemenswaar-
dig melkverlies.

Ook dieren, waarbij al enige weken een
mastitis met geheel afwijkend secretum
bestond, herstelden grotendeels; de hoe-
veelheid melk bleef echter gering.
Een aantal aangetaste koeien werd met
Abimasten-lOÜ droogge/.et en bleek na
het afkalven weer rondom goed melk te
geven.

Er is nog drie keer een kwartieronder-
zoek op mycopiasmata verricht van alle
runderen van het bedrijf:

-ocr page 31-

3 weken na het eerste onderzoek
waren nog 7 kwartieren (van 4
koeien) positief op
Mycoplasma
bovis:

- 8 weken na het eerste onderzoek waren
nog 4 kwartieren positief;

4 maanden na de behandehng bleek
nog één kwartier positief.

Het betrof steeds kwartieren welke reeds
eerder positief waren geweest.

DISCUSSIE

Na de eerste beschrijving van het kweken
van mycoplasmata uit het uiersecreet van
aan mastitis lijdende runderen door
Davidson en Stuart in 1960 in Engeland,
zijn in de buitenlandse literatuur
meerdere mededelingen van uitbraken
van door
M. bovis en andere mycoplas-
mata veroorzaakte mastitiden verschenen
(2,3).

Een dergelijke mastitis is in Nederland
nooit eerder beschreven,
M. bovis was
echter wel kort te voren geïsoleerd uit een
bronchiaalslijmmonster van een mest-
kalf, waaruit bleek dat deze mycoplasma
wel in de Nederlandse rundveestapel aan-
wezig was (10).

Hoe de infectie met M. bovis is ontstaan
is met opgehelderd. Een rund dat kort
tevoren was aangekocht, bleek negatief
ten aanzien van
M. bovis. Het dier had
wel een IBR-infectie welke zich vervol-
gens door de stal verspreidde. Alle runde-
ren werden tegen IBR gevaccineerd; uit
de entstof werden geen mycoplasmata
geïsoleerd.

Mogelijk heeft een vermindering van de
weerstand ten gevolge van de IBR-
infectic het aanslaan van de infectie met
M. bovis bevorderd. Een vergelijkbaar
geval is beschreven door Gourlay c.s. (9).
De mastitis was hierbij echter heftiger
(pijnlijk kwartier, bloed in de melk).
Dat een infectie met
M. bovis de oorzaak
was van de beschreven uitbraak van mas-
titis werd bevestigd door een experimen-
tele infectie met de geïsoleerde
M. bovis-
stam (11).

Bij vrijwel alle aangetaste runderen
waren meerdere kwartieren positief (zie
tabel 1). De verdeling van de aangetaste
kwartieren was vrij willekeurig (4 x RV; 5
X LV; 5 X RA en 6 x LA). In de literatuur
wordt aangegeven dat de infectie overge-
bracht kan worden via de tepelhouders
van de melkmachine en dat de infectie
zich vaak verspreidt naar de andere
kwartieren (2). Deze verspreiding naar
andere kwartieren trad ook op bij experi-
mentele besmetting van runderen met de
door ons geïsoleerde M. bovis.

Door anderen wordt de behandeling van
door mycoplasmata veroorzaakte masti-
tiden in het algemeen als problematisch
beschreven (2). Opmerkelijk was in dit
onderhavige geval het snelle herstel van
het eerst zo hardnekkige probleem na
twee maal behandelen van de aangetaste
kwartieren of het rondom droogzetten
van de aangetaste uiers met behulp van
Abimasten-100. De besmetting is geheel
van het bedrijf verdwenen.
Het is van groot belang voor het herstel
van de uier en het behoud van de melk-
produktie in een vroeg stadium aan de
mogelijkheid van een infectie met myco-
plasmata te denken wanneer het routine
BO geen uitsluitsel heeft en het ziekte-
beeld wordt gekenmerkt door de in het
bovenstaande beschreven verschijnselen.

1 ITERAtUUR

1. Black. F. T.: Modification of the growth inhibition test and its application to human T-mvcoplasmas.
Applied Microbiol.. 25. 528. (IV73).

2. Boughton. E.: Mycoplasma hovis mastitis. Vel. Bull.. 49, J77. (1979).

3. Davidson, I. and Stuart, P.: Isolation of a mycoplasma-like Organism from an Outbreak of Bovine
Mastitis.
Vet. Rec.. 72, 766. (1960).

4. Donker-Voet, J. en Bok, J. de: Een onderzoek naar het voorkomen van mycoplasma\'s (PPLO) in het
sperma van beren en hengsten.
Tijdschr. Diergeneesk., 93, 912. (1968).

5. Edward. D. G.: An investigation of the biological properties of organisms of the pleuropneumonia
group, with suggestions regarding the identification of strains.
J. gen. Microbiol.. 4. 311. (1950).

6. Erna. H. and Stipkovlts. L.: Bovine mycoplasmas: cultural and biochemical studies. IE Ada Vei.
Scand..
14. 4}6. (1973).

-ocr page 32-

7. Freundl. E. A., Andrews, B. E., Erna, H., Kunze, M.,and Black, F r,: The Sensitivity ofMycoplas-
matales to Sodium-Polvanethol-Sullonate and Oigitonin.
Zhl. Haki. Hyg.. I. Orig. A.. 225, 104.

(1973).

8. Goodwin, R. F. W., Pomery, A. P., and Wittlestone, P.: Characterization of A/i (()/)/a.s7)ia.vi///;m\'i/;ji()-
niae: a mycoplasma causing enzootic pneumonia of pigs. J. Hyg. Camh.. 65, 85. (1967).

9. Gourlay, R. N., Stott, E. ,1.. Espinasse, .1, and Barle, C.: Isolation of .Vlvcopla.sniu (igala< liac var. hiivi.s
and infectious bovine rhinotracheitis virus from an outbreak of mastitis in France. Vet. Ree., 95.

(1974).

10. Hartman, E. G.: nog niet gepubliceerde gegevens (1979).

11. Molen, E. J. van der, and Grootenhuis, G.: An investigation of the pathology of Mycoplasma mastitis
in the cow.
The Veterinary Quanerly, I, 126. (1979).

12. Polak-Vogelzang, A. .A.. Hagenaars, R.,and Nagel,.I.: Evaluation of an Indirect Immunopero.xidase
Test for Identification of Acholeplasma and Mycoplasma.
J. gen. \\tierohiol.. 106, 241. (1978).

13. Rosendal, S. and Black, F. T.: Direct and indirect immunolluorescence of unfixed and fixed mycoplas-
ma colonies.
Acia path, microhioi Seanil.. B, 80, 615. (1072).

14. Stanbridge, E., Hayflick, L.: Growth mhibition lest tor identilication ol Mycoplasma species utilizing
dried antiserum-impregnated paper discs.
J. Bact.. 93, 1392. (1967).

Voetnoot

1. Ten behoeve van de mastitis-diagnostiek (bedrijfsdiagnose) is door het C.D.I, een antigeen bereid
waarmee het mogelijk is om dieren met een mycoplasma-infectie .serologisch als positief aan te wijzen.

2. Onlangs (1979 en 1980) werden opnieuw twee uitbraken van mastitis, veroorzaakt door M. bovis,
waargenomen. (Faculteit der Diergeneeskunde: vakgroep Bacteriologie en de vakgroep Bedrijlsdierge-
neeskunde en Buitenpraktijk, resp. de Gezondheidsdienst voor Dieren in de provincie Gelderland).

lißlßrinatr

Ach, waren alle mensen wijs.....

Nadat ik in hel najaar 19IH üjdens de griepepidemie uil de mededeelingen tn
de medische lijdschriften. de vaste oveniiiging kreeg, dat zoowel
symptotnaiologisch als bacteriologisch de overeenkomst van de
menschengriep mei de hesmeneltjke horsniekte van het paard
onloochenbaar is, rekende ik het tot mijn plichi de aandacht van de
medici te vestigen op de schitterende uitkomsten, welke zooals hekend
salversaan en neosalversaan bij laatstgenoemde ziekte opleveren.
Begin November 1918 zond ik over dit onderwerp eene verhandeling toe
aan de redactie van het Nederi Tijdschr. v. Geneeskunde. In verband met
de beschikbare plaatsruimte bleek zij te uitvoerig en zou zij opgenomen
worden mits op een vierde gereduceerd. Ik gaf hieraan onmiddellijk
gevolg, enkele dagen later volgde de toezending: eerst begin Januari in no.
2 van voornoemd tijdschrift verscheen mijne mededeeling over \'de griep en
hare bestrijding\'. Was opname eerder geschied, aan hel onderwerp volle
aandacht geschonken en lot de tijdige aanwending van dit .schitterend
inwendig steriliseermiddel besloten, menig grieplijder zou stellig niet
gesuccombeerd zijn.

Uil: Owr üe \'heMhultendf\' en \'lherai^eu!i\\chi\'\' ucrAi/i^f van neo-.alvi\'rsaun hii ^nep\' (Or. E. Bt\'nirnelniiiits)

Tijdschr. Diergeneesk.. 47, 199 (1920).

-ocr page 33-

Besmettelijke baarmoederontsteking bij paar-
den (CEM)
Een overzicht

Contagious Equine Metritis 1977 (CEM). A Review
E. A. ter Laak\'

SAMENVATIING

Bijgaand artikel geeft een literatuuroverzicht over besmettelijke baarmoederont-
steking bij paarden, afgekort CEM naar de Engelse naam Contagious Equine
Metritis 1977.

Deze ziekte komt reeds in de tueeste ons omringende landen voor, maar is in
Nederland nog niet gediagnosticeerd.

De eigenschappen van de bacterie, symptomen, pathologische veranderingen,
diagnostiek, therapie, bestrijding, preventie en epizoütiologie worden beschreven.
Vanwege het gevaar van insleep is in navolging van andere landen ook in Neder-
land een \'code of practice\' opgesteld ter wering en bestrijding van deze ziekte.

SUMMARY

The properties of the bacteriuni, symptoms, post-mortem findings, diagnosis,
therapy, control, prevention and epizootiology of contagious equine metritis 1977
(CE.M) are reviewed.

This disease was previously diagnosed in most of the countries surrounding the
Netherlands, but has not been reported so far in the Netherlands.
On the analogy of the system adopted in other countries, a code of practice was
developed to prevent and control this disease when it Is diagnosed.

den aangetast; op één stoeterij raakte 30%

In april 1977 werd op de \'National Stud\' van de merries geïnfecteerd en moest het

te Newmarket in Engeland een aantal ge- dekken worden uitgesteld. De verschijn-

vallen van een ongewone en zeer besmet- seien kwamen niet overeen met de tot dan

tehjke genitale infectie bij volbloedmer- toe bekende infecties van het genitaalap-

ries waargenomen, waardoor veelvuldig paraat, terwijl aanvankelijk geen verwek-

infertiliteit optrad. Negenentwintigstoe- ker kon worden geïsoleerd,

terijen in het gebied van Newmarket wer- In veel gevallen werd echter in pusuit-

\' Drs. E. A, ter Laak; Centraal Diergeneeskundig Instituut, Postbus 6007, 3002 AA Rotterdam.

-ocr page 34-

strijkjes een gramnegatieve coccobacil
waargenomen, welke tenslotte gekweekt
kon worden en waarmee de ziekte experi-
menteel kon worden opgewekt. De geïso-
leerde bacterie was een tot dan toe onbe-
kend species, waardoor de naam
Haemophilus equigenitaUs was voorge-
steld(8, 28, 31, 35, 53, 75).
Tijdens een bijeenkomst van het Haemo-
philus Subcomité van het International
Committee for Systematic Bacteriology
in september 1978 te München is deze
naam niet geaccepteerd, vooral op grond
van zijn onafhankelijkheid van zowel de
V-als de X-factor en zijn onvermogen om
nitraat te reduceren (73).

BACTERIOL.OGIE

Eigenschappen van de verwekker

In het grampreparaat worden kleine
gramnegatieve staafjes, zgn. coccobacil-
lusvormen waargenomen naast enkele
langere staven van 5-6
m lengte (50). In
isolaten afkomstig van dragermerries
vindt men meer bacillaire vormen dan bij
isolaten afkomstig van merries met klini-
sche verschijnselen (81). De bacterie is
niet beweeglijk; met het electronenmicro-
scoop werden geen flagellen waargeno-
men, wel een dun kapsel (67). De bacterie
is in zijn biochemische reacties zeer inac-
tief; een uitgebreid overzicht vindt men
bij Taylor c.s. (75). Er is geen vorming
van zuur uit koolhydraten, geen splitsing
van ureum, geen vorming van indol en
HjS, geen nitraatreductie, geen
decarboxylase-activiteit. De bacterie
bezit echter wel katalase, oxidase en
phosphatase. De optimale groeitempera-
tuur bedraagt 37°C, maar ook bij 22°C
en bij 4I°C vindt nog wel enige ver-
meerdering plaats. Het G C-gehalte
van het DNA bedraagt 36,1 mol%; deze
verhouding benadert derhalve het G
C-gehalte van de geslachten
Aciinohacil-\'
lus, Francisella. Haemophilus
cn Pasieu-
rella.

Tot nu toe zijn twee verschillende typen
van dit species vastgesteld, welke uitslui-
tend onderscheiden kunnen worden op
grond van hun gevoeligheid voor strepto-
mycine. Aanvankelijk werd uitsluitend
de streptomycine-resistente variant aan-
getroffen; in Amerika, Duitsland en een
enkele maal in Frankrijk is echter ook
een streptomycine-gev oelige variant geï-
soleerd, welke dezelfde klinische sympto-
men veroorzaakt en ook na passage
in
vivo
en in viiro zijn gevoeligheid \\oor
streptomycine behoudt (16, 48, 50, 69,
70). De gevoeligheid voor andere antibio-
tica en chemotherapeutica is als volgt:
gevoelig:

penicilline, ampicilline, carbenicilli-
ne, cephaloridine, cephalotine, ami-
kacine, gentamicine, kanamycine,
neomycine, tobramycine, erythromy-
cine, oleandomycine, chlooramfeni-
col, tetracycline, bacitracine, poly-
myxine B, fusidinezuur, furazolidone,
nalidixinezuur, trivetrin, rifampyci-
ne, oxalinezuur;

intermediair:

cotrimoxazole;
resistent:

meticilline, lincomycine, clindamy-
cine, sulfamethoxazole, trimetho-
prim, metronidazole (4, 53, 58, 76.
92).

De intermediaire gevoeligheid voor cotri-
moxazole, dat een mengsel is van sulfa-
methoxazole en trimethoprim, komt niet
overeen met de resistentie tegen deze twee
stoffen afzonderlijk.
In Frankrijk is melding gemaakt van een
isolaat afkomstig van een hengst dat
zowel resistent was tegen ampicilline als
tegen Cephalosporinen; verdere gegevens
omtrent o.a, de virulentie ontbreken (50).
Verder is de CEM-bacterie gevoelig voor
chloorhexidine in een verdunning van I :
125.000
(w V) (75). Fysiologische NaCI-
oplossing werkt eveneens bactericide op
de CEM-bacterie (26).

Isolatie

Isolatie \\an de CE.M-bacterie uit klinisch materiaal
dient te geschieden op verrijkte chocoladebodems
onder .S-IO\'V CO.-atmosfeer.
Het meest geschikte medium is Eugonagar (BBl.),
waaraan gedefibrineerd paardebloed wordt toege-
voegd om er chocoladeplaten van te bereiden (40).
Het gebruik van bloed van andere diersoorten is
mogelijk maar niet optimaal (69). In plaats van
Eugonagar kan Columbia Blood .Agar Base
(Oxoid) worden gebruikt; extra toevoeging van I.-
cystine (0,3 g 1) en Na-sulfiet (0,2 g I) geeft een
betere groei (20). Ue kleur van de kolonies op
Eugonchocolade-agar varieert van geelachtig
roomkleurig tot kleurloos grijs; het oppervlak is
glad en glimmend, de rand gaaf, de \\orm gewelfd.

-ocr page 35-

De kolonies op de Eugonchoeoladebodem hebben
in tegenstelling tot de Columbiachocoladebo-
dem — een wasachtig uiterlijk en kunnen met een
öse gemakkelijk over de agar worden geschoven
(40, 41). Na 24 uur incubatie bij 37°C is er nauwe-
lijks groei zichtbaar, na 2 dagen bedraagtdediame-
ter van de koloniesO,5-l mm,na3dagen 1,5 mm,na
4 dagen 2 mm en na 6 dagen 3-4 mm (51,68). Dit zijn
waarnemingen aan de hand van reinculturen.
Wanneer isolatiepogingen bij "draagsters\' worden
verricht, is het mogelijk dat kolonies pas na meer
dan 2 dagen zichtbaar worden op de Eugonchoeola-
debodem, soms pas na 15 dagen (42, 69, 70). Bij
anaërobe incubatie wordt groei pas na minimaal 3
dagen waargenomen (75). Onder aërobe condities
vindt vrijwel geen groei plaats, evenals op bloedpla-
ten onder 5-10% CO,. Op gewone chocoladebo-
dems zonder toevoegingen onder 5-10% CO, treedt
groei veel langzamer en in veel geringere mate op.
Na vele passages
in viiro wordt de bacterie minder
veeleisend (2). Dan kan ook op nutrient agar na 14
dagen zeer lichte groei worden waargenomen,
waarbij wel de X-factor maar niet de V-factorenige
groeibevordering kan teweegbrengen (55, 75).
Vloeibare media voor de CEM-baeterie zijn o.a.:

1. Eugon broth (BBL), waaraan 10% paardeserum
is toegevoegd (59, 63);

2. Cooked Meat medium (O.xoid of Difco) (43,
51);

3. Een speciaal voor deze bacterie ontwikkeld
peptonmedium met o.a. paardeserum, E-
cystine en haeminechloride (36).

Uit de genitaaltraetus van merrie en hengst zijn
meer dan 12 bacteriesoorten geïsoleerd welke deel
uitmaken van de normale Hora, die de CEM-
baeterie kunnen remmen. Wanneer deze species op
isolatiemedia in grote hoeveelheid aanwezig zijn
ze behoeven daarbij niet de gehele plaat te bedekken
kunnen ze de CEM-bacterie toch volledig rem-
men, waardoor een valsnegatieve uitslag verkregen
kan worden. Op platen waaraan streptomycine is
toegevoegd geeft dit minder problemen omdat een
deel van de begeleidende flora onderdrukt wordt.
Dit kan wel moeilijkheden geven op platen zonder
toevoeging van streptomycine welke noodzakelijk
zijn om de streptomycine-gevoelige variant te isole-
ren. hel is de vraag in hoeverre deze remming
ook
in vivo optreedt. Er zijn waarnemingen gedaan
dat bij geïnfecteerde merries de ziekteduur verlengd
werd bij toepassing van antibiotica. Deze merries
werden op den duur \'gezonde draagster\' van de
bacterie. Andere merries herstelden echter volledig
zonder antibioticumthcrapie (7 1). Voorts wordt de
CEM-bacterie geremd, wanneer deze bacterie
samen met /•,\'. co//geënt wordt op een Eugonchoeo-
ladebodem. Deze remming werd niet waargenomen
op een Eugonchoeoladebodem zonder glucose, of
wanneer op deze bodem met glucose
K pneumo-
niae
(ook een glucosesplitser) in plaats van h. coii
werd geënt. Daar glucose voor de groei van de
CEM-bacterie niet nodig is, wordt wel aanbevolen
een Eugonchoeoladebodem zonder glucose te be-
reiden (20).

Transport van monsters (wattenstokjes) voor on-
derzoek op de CEM-bacterie dient in een trans-
portmedium onder koeling te geschieden. Zonder
transportmedium drogen de wattenstokjes binnen
24 uur uit, waardoor de bacterie doodgaat (39). De
CEM-bacterie heeft betere overlevingskansen in
een transportmedium volgens Amies waaraan
houtskool is toegevoegd dan in een medium zonder
houtskool. Evenzo geeft een medium volgens
Amies zonder houtskool in het algemeen betere
resultaten dan een medium volgens Stuart (19).
Isolatie van de CEM-bacterie uit transportmedia is
verder afhankelijk van het aantal CEM-bacteriën,
het type en aantal contaminanten en de tempera-
tuur tijdens het transport.

De vaginale uitvloeiing kan grote hoeveelheden
van de verwekker bevatten: 1,2 tot 8,5.10\'bacte-
riën ml. Wanneer de klinische verschijnselen afne-
men neemt de hoeveelheid bacteriën in het exsudaat
ook af (62).

Wanneer de transportmedia bij 37°C bewaard wer-
den was na één dag de CEM-bacterie al niet meer
aantoonbaar door de overgroei van contaminan-
ten. Bij 22°C was de CEM-bacterie in Stuartme-
dium vier dagen aantoonbaar, in Amiesmedium
houtskool van minder dan twee (veel contaminan-
ten) tot meestal ruim tien dagen.
Bij -l-4°C was de CEM-bacterie in Stuartmedium
tien dagen aantoonbaar, in Amiesmedium minder\'
dan acht dagen en in Amiesmedium houtskool
meer dan tien dagen (62).

Wanneer vaginale uitvloeiing van klinische gevallen
bij 37°C werd bewaard, was na één dag de CEM-
bacterie niet meer aantoonbaar door overgroei van
contaminanten. t5e CEM-bacterie is erg gevoelig
voor warmte: de bacterie was niet meer aantoon-
baar na 78 uur bij 1-8°C, na 48 uur bij 18-22°C, na
27 minuten bij 40°C en na één minuut bij 50°C of
hoger (62, 84, 90).

Experimentele infecties

Pony\'s konden experimenteel worden besmet met
vers geïsoleerde culturen of culturen die 2x
in vitro
gepasseerd waren of met vers uterus-secretum van
merries met klinische verschijnselen. Deze experi-
mentele infecties lukten niet met culturen welke 8 x
gepasseerd waren over chocolademedia; voegde
men aan deze \'laboratoriumstammen\' sperma toe,
dan kon CEM wel worden opgewekt. Passage
m
viiro
leidt kennelijk lot verlies van virulentie (53,
82).

Experimentele infecties met pathogene stammen bij
rund, schaap en varken veroorzaakten geen symp-
tomen. Reeds 24 uur na infectie kon de CEM-
baeterie niet meer worden geïsoleerd (85). Bij labo-
ratoriumproefdieren waren de resultaten als volgt.
Wanneer de vagina met de CEM-bacterie werd be-
smet, kon bij konijnen en caviae deze bacterie niet
meer worden geïsoleerd, wel gedurende maximaal
5 dagen post infectionem bij een klein percentage
van de geïnfecteerde muizen uit vagina en of ute-
rus. Na intra-uterine infectie kon bij konijnen tot
maximaal 6 dagen p i. de CEM-bacterie worden
geïsoleerd, bij caviae tot maximaal 3 dagen p.i., bij
muizen tot maximaal 41 dagen p.i.
Deze infecties hadden geen klinische verschijnselen
tot gev olg. Na i.p. infectie van muizen kon de CE M-
bacterie niet meer worden geïsoleerd (83).

-ocr page 36-

Ezels zijn gevoelig voor infectie. Na intra-cervicale
applicatie van de CEM-bacterie ontwikkelde zich
het beeld van CEM bij 3 van de 4 ezelmerries. Alle
merries herstelden spontaan. Ook na het verdwij-
nen van de klinische verschijnselen kon de bacterie
nog enige tijd worden geïsoleerd; persistentie in het
clitorisgebied kon echter niet worden vastgesteld
(80).

Serologisch onderzoek bij mens en rund

Bii de mens zijn agglutininen ten opzichte van de
CEM-bacterie gevonden, vooral bij patiënten met
een urethritis bij wie gonococcen niet of niet meer
werden geïsoleerd. Deze patiënten waren in 4 groe-
pen ingedeeld, waarbij resp.
ChlamydiaIrachomaiis
en of Ureaplasma urealvlicum of geen van beide
kiemen werden geïsoleerd. Bij ruim 37% van de 223
patiënten afkomstig uit een geografisch wijd ver-
spreid gebied bleken agglutininen voor te komen
(titer 5:20; buisjesagglutinatie). Bij 12,5% werd een
viervoudige titerstijging tijdens hun ziekte waarge-
nomen. Titers bleken soms tot boven de 320 te
stijgen. De hoge titers bleven slechts een paar weken
aanwezig. Enkele van deze patiënten leken beter te
reageren op antibiotica waarvoor de CEM-bacterie
in viiro gevoelig is dan patiënten zonder deze agglu-
tininen. Pogingen om de CEM-bacterie te isoleren
uit de genitaaltractus zijn niet gelukt. Mogelijk zijn
de aangetoonde agglutininen opgewekt door orga-
nismen welke antigene componenten gemeen heb-
ben met de CEM-bacterie (76, 77).
Bij 4 dierenartsen welke intensief contact hebben
gehad met paarden met CEM werden geen antistof-
fen ten opzichte van de CEM-bacterie aangetoond.
Dit suggereert dat de infectie niet snel wordt overge-
dragen van paard naar mens (74).
Bij een aantal willekeurig onderzochte runderen in
Engeland en Schotland werden in vrijwel alle dieren
agglutininen ten opzichte van de CEM-bacterie
gevonden. De titers varieerden van 10 tot 160; 30%
van de runderen had een titer > 20. Ook bij deze
runderen wordt verondersteld dat de aangetoonde
antilichamen opgewekt zijn door organismen welke
antigene componenten gemeen hebben met de
CEM-bacterie. Dit is aangetoond
\\oor Acineiohai-
ter calcoacelicus
en Moraxella hquefacicns die
zowel bij mens als dier als gewone commensale of
als opportunistisch pathogene bacteriën kunnen
voorkomen. De titers waren gelijk verdeeld over de
diverse gebieden van herkomst en er werd geen
correlatie gevonden met reproductiestoornissen.
Dit is in tegenstelling tot de situatie bij paarden,
waar slechts 3 van 29 onderzochte paarden, die geen
contact met CEM hebben gehad een titer hadden
van >20 (27).

SYMPTOMEN

Natuurlijke infectie bij merries

Bij merries wordt in het acute stadium
(24-48 uur na het dekken) de infectie ge-
karakteriseerd door een ontsteking van
vagina, cervix en endometrium waarbij
het vaginashjmvhes een wisselende male
van ontsteking kan vertonen. Een over-
vloedige vaginale mucopurulente uit-
vloeiing kan het perineum en de staart
van de merrie bevuilen (31. 92), Deze
uitvloeiing is grijswit van kleur, relatief
vloeibaar van consistentie en reukloos
(49). In uitstrijkjes van de uitvloeiing
worden vele polymorfkernige neutrofiele
granulocyten waargenomen en vaak ver-
spreide kleine gramnegatieve coccobacil-
len, soms een lange gramnegatieve staaf
(92).

In minder ernstige gevallen wordt geen
uitvloeiing gezien, maar kan zich een
kleine hoeveelheid grijze vloeistof op de
bodem van het voorste gedeelte van de
vagina ophopen. Soms worden sympto-
men pas veel later, bijv. 80 dagen na de
dekking waargenomen (57). Ook is het
mogelijk dat merries na infectie geen kli-
nische symptomen vertonen, normaal
drachtig worden en een gezond veulen ter
wereld brengen (31, 87). Deze \'drager-
merries\' kunnen wel na genitaal contact
(via de hengst of indirect via handen of
instrumenten) de ziekte bij andere merries
opwekken, welke dan de symptomen van
het acute stadium kunnen vertonen (29).
Zowel drachtige als niet-drachtige mer-
ries kunnen \'gezonde drager\' zijn van
deze bacterie (60). Sommige merries wor-
den wel drachtig, maar aborteren in een
vroeg stadium van de dracht (49).

Andere gevallen komen alleen aan het
licht, wanneer de merrie opbreekt vaak
na een verkorte dioestrusperiode van 3-
18 dagen (92, 93). Dit zou pathognomo-
nisch zijn voor deze infectie, maar het
komt ook voor bij andere infecties van
het genitaalapparaat. Het duidt op een
endometritis door een organisme dat per-
sisteert na het eind van de voorgaande
oestrus (1). De oestrische cycli volgend op
de eerste verkorte oestrus-cyclus na de
infecterende dekking zijn meestal nor-
maal (93). De vaginale uitvloeiing duurt
1-2 weken, soms langer (2, 49, 66).
De bevruchtingsresultaten dalen zeer
sterk: in Newmarket bedroegen deze in
1976 nog 91%, in 1977 echter 42% (9).
In Kentucky (USA) werd de acute fase
pas 8-10 dagen na het dekken zichtbaar.

-ocr page 37-

Veel merries werden geïnfecteerd maar
toonden géén klinische verschijnselen en
bij een aantal merries werd uitsluitend
een milde cervicitis waargenomen zonder
vaginale uitvloeiing. Mogelijk werd het
veroorzaakt door het algemene gebruik
van antibiotica na het dekken (70).
Na het verdwijnen van de klinische sym-
ptomen blijven de meeste merries drager
van de bacterie. Vaak is deze \'genezing\'
toegeschreven aan de toepassing van an-
tibiotica, maar ook zonder gebruik van
antibiotica kunnen merries klinisch her-
stellen (49, 57), Dragermerries kunnen
jarenlang geïnfecteerd blijven (79).

Experimentele infectie bij ponymerries

Bij experimentele infectie van pony\'s
werd uitvloeiing gezien van dag 1-4 tot
dag 3-20 post infectionem. Cervicitis (oe-
deem en hyperaemie) werd waargenomen
vanaf dag I tot mogelijk dag 22 p,i,, ter-
wijl de verwekker maandenlang met on-
derbrekingen geïsoleerd kon worden tot
meer dan 160 dagen p.i. De uitvloeiing
veranderde van mucoid via mucopuru-
lent tot purulent. Het exsudaat bleek af-
komstig te zijn van de uterus: het was
ondoorschijnend, reukloos en meestal
kleverig. Bij deze pony\'s varieerde de ma-
ximale hoeveelheid vaginale uitvloeiing
van ca 1 tot 50 ml per dag(49,81, 82). Na
2-4 weken post infectionem verdwenen
de klinische verschijnselen spontaan; de
infectie met de CEM-bacterie kon ook
verdwenen zijn of de infectie kon persis-
teren in tuet name het clitorisgebied,
waarmee de merrie dan een symptoom-
loze \'dragermerrie\' werd (49). Herinfectie
van ponymerries is reeds na 2 weken mo-
gelijk, hetgeen betekent dat de immuni-
teit na een doorgemaakte infectie gering
is (81). Bij merries die na 4-14 maanden
experimenteel geherinfecteerd werden,
waren de klinische verschijnselen echter
merkbaar minder dan na de primaire in-
fectie.

De vaginale uitvloeiing, indien aanwezig,
was veel geringer en ook waren er minder
intense ontstekingsverschijnselen van
cervix en vagina. De serologische res-
ponse was eveneens geringer dan bij de
primaire infectie, evenals de persistentie
van de kiem (86).

De volgende symptomen bij merries zijn
verdacht voor CEM:

1. overvloedige vaginale uitvloeiing;

2. snel weer in oestrus komen na de
dekking;

3. het optreden van deze symptomen bij
een aantal merries op één bedrijf (2).

De infectie blijft uitsluitend beperkt tot
het genitaalapparaat. Er zijn geen ver-
schijnselen van algeheel ziek zijn. de mor-
taliteit is derhalve nihil (10).

Symptomen bij hengsten

Bij hengsten worden geen klinische ver-
schijnselen waargenomen (31).
Alleen in Duitsland is melding gemaakt
van een \\ erandering van het ejaculaat; de
normale melkachtige kleur veranderde
naar vuilgrijs (22). Bij geïnfecteerde
hengsten kan de bacterie wel van diverse
plaatsen van de penis geïsoleerd worden
(31); hengsten spelen dan ook een zeer
belangrijke rol bij de transmissie van deze
ziekte (15, 92). Sperma geïnfecteerd met
de CEM-bacterie blijft fertiel (2). Bij on-
behandelde hengsten is vastgesteld dat de
infectie minimaal 100 dagen aanwezig
kan blijven. Geïnfecteerde hengsten ge-
nezen zelden spontaan (93).

PATHOI.OGISCHE VERANDERINGEN

Pathologische veranderingen bij de mer-
rie blijven uitsluitend beperkt tot het ge-
nitaalapparaat. Daar deze infectie niet
letaal is en tot heden voornamelijk voor-
komt bij kostbare volbloedpaarden, zijn
alleen van experimenteel geïnfecteerde
pony\'s pathologische waarnemingen be-
schikbaar. Van de klinische veldinfecties
is wel onderzoek van uterusbiopten be-
kend, welke vermeld wordt onder \'Diag-
nostiek\'.

Macroscopisch

Bij 2 pony\'s welke resp. 4 en 7 dagen p.i.
werden gedood, trof men in de uterus en
vagina purulent exsudaat aan. Er werden
geen veranderingen in het nierbekken, de
urineblaas of andere delen van de uro-
genitaaltractus waargenomen (51). Bij 2
pony\'s welke 36 dagen p.i. geseceerd
werden, werd een vergrote uterus aange-

-ocr page 38-

troffen met een in hoeveelheid variërende
grijsachtige mucopurulente vloeistof.
Het endometrium was verdikt en had een
glazig aspect (57).

Microscopisch

Histopathologisch nam men bij de 4
dagen p.i. gedode pony een zeer ver-
spreide ernstige endometritis waar met
focale destructie van het endometrium-
epitheel. De destructie van het endome-
triumepitheel was zeer ernstig in de top-
pen van de hoornen en rond de ostia van
de eileiders. Elders waren de epitheelcel-
len vergroot en onregelmatig gerang-
schikt met gezwollen afgeronde nucleoli
en schuimig mucine bevattend cytoplas-
ma: het epithee! leek dikwijls pseudo-
gelaagd. Er waren talrijke polymorfker-
nige neutrofiele granulocyten tussen de
epitheelcellen, blijkbaar migrerend naar
het uteruslumen, waar een overvloedig
purulent exsudaat aanwezig was, hoofd-
zakelijk bestaande uit polymorfkernige
neutrofiele granulocyten en losgeraakte
cellen en delen van het endometriumepi-
theel. Soms werden vacuolen, welke po-
lymorfkernige neutrofiele granulocyten
bevatten, opgemerkt onder het epitheel.
Enkele klieren waren verwijd, maar toon-
den over het algemeen geen pathologi-
sche veranderingen. Op bepaalde plaat-
sen was er omschreven oedeem in het
stroma van het endometrium en een
dichte infiltratie van de subepitheliale
zone met macrofagen, lymfocyten, plas-
macellen, eosinofiele granulocyten en
op sommige plaatsen polymorfkernige
neutrofiele granulocyten. In de diepere
delen van het endometrium en soms zelfs
in het myometrium waren focale, mono-
nucleaire infiltraties aanwezig rond de
klieren. Hier en daar werd duidelijk rege-
neratie van het epitheel waargenomen. In
het craniale gedeelte van de vagina kon
men spongiosis van het epitheel waarne-
men met infiltratie door plasmacellen en
andere mononucleaire cellen en poly-
morfkernige neutrofiele granulocyten. Er
was een omschreven mononucleaire infil-
tratie van het corium. Aan eileiders en
ovaria werden histopathologisch geen
veranderingen waargenomen.

Bij de op 7 dagen p.i. gedode pony wer-
den dezelfde maar minder ernstige veran-
deringen waargenomen en bovendien be-
ginnende onstekingsveranderingen van
het epitheel van de fimbriae van het lin-
ker ovarium. De mitosen in het klierepi-
theel waren minder talrijk dan bij de vo-
rige pony. In het vagina-epitheel waren
locaal \'microblaasjes\' waar te nemen,
soms bezet met polymorfkernige neutro-
fiele granulocyten; het epitheel was ge-
infiltreerd door mononucleaire cellen
evenals het subepitheliale stroma (51).
Bij de op 36 dagen p.i. gedode pony\'s
werd geen duidelijke ontsteking van de
ovaria, eileiders of het perimetrium aan-
getoond (57).

Bij een ponyhengst welke 22 dagen p.i.
werd geslacht, werd histopathologisch
geen onsteking vastgesteld. Wel was er
een geringe aspecifieke testiculaire dege-
neratie (51).

Electronenmicroscopisch

Studies met het electronenmicroscoop
van het endometrium van geïnfecteerde
merries bevestigden de proliferatie van
epitheelcellen en de intercellulaire \\acu-
olisatie (56).

DIAGNOSIIEK

De diagnostiek \\ an CEM is gebaseerd op
isolatie van de CEM-bacterie (42). Daar-
naast zijn enkele serologische methoden
ontwikkeld, waarmee antistoffen aange-
toond kunnen worden uitsluitend gedu-
rende enkele maanden tijdens en nadat de
merries klinische symptomen hebben
vertoond. Tevens worden enkele andere
diagnostische hulpmiddelen beschreven.

Bacteriologische diagnostiek

Bij merries met klinische symptomen is
de verwekker in de vaginale uitvloeiing
aantoonbaar. Dikwijls is de bacterie rij-
kelijk in reincultuur te isoleren (31). Bij
\'dragermerries\' is de bacterie vaak alleen
aantoonbaar in het clitorisgebied (52).
Bij hengsten kan de bacterie van verschil-
lende plaatsen van de penis geïsoleerd
worden (3 I). Het bemonsteren dient zeer
nauwgezet te geschieden, vooral omdat

-ocr page 39-

latente infecties moeilijk worden opge-
spoord (16). Tijdens het bemonsteren
dient afwasbare, beschermende kleding
te worden gedragen en plastic wegwerp-
handschoenen (42).

Merries:

Het bemonsteren van het clitorisgebied:

— de vulva en omgeving met een droge
doek afvegen (16);

— eventueel aanwezige smegm verwij-
deren (55. 65);

— een wattenstokje van 15 cm lengte
wordt met steriele aquadest bevoch-
tigd (55), niet met fys. NaCl of met
transportmedium (26);

— met dit ene stokje worden de fossa
clitoridis en de 3 clitorissinussen be-
monsterd (42). Het is belangrijk dat
stokjes met een smal wattenbolletje
gebruikt worden, daar anders deze
plaatsen niet voldoende diep bereikt
worden. Wanneer men de juiste
diepte bereikt heeft, zal men dit aan
de reacties van de merrie kunnen mer-
ken. Daarom dient de merrie goed
vastgehouden te worden tijdens dit
onderzoek (55, 65).

Het bemonsteren van het endometrium:

— dit dient plaats te vinden tijdens het
begin van de oestrus (42);

— het perineumgebied goed wassen met
een chloorhexidine-oplossing; ver-
volgens met water spoelen en drogen
met een wegwerpdoek (55);

— met behulp van een steriel speculum
en een slijmapparaat (principe vol-
gens Knudsen en Sollen), waarin een
steriele tampon is bevestigd, wordt
het endometrium bemonsterd.

Hengsten:

Met een met steriele aquadest bevochtigd
wattenstokje (in totaal 3 stuks) worden
monsters genomen van:

— de schacht van de penis;

— de urethra;

— de fossa urethralis.

Met een droog wattenstokje wordt een
monster genomen van:

— de pre-ejaculatoire vloeistof (26, 42).
Daar het adequaat bemonsteren van zeer
groot belang is en de anatomie mogelijk
voor een deel onbekend, dient in Neder-
land deze monstername alleen te geschie-
den door dierenartsen die hiertoe een cur-
sus bij de Vakgroep Verloskunde,
Gynaecologie en Kunstmatige Insemina-
tie van de Faculteit der Diergeneeskunde
gevolgd hebben.

Monsters van het clitorisgebied en van
hengsten bevatten veel verontreinigende
bacteriën die zoals eerder betoogd de de-
tectie van de CEM-bacterie kunnen be-
moeilijken (4, 72). Daarom laat men ook
wel verdachte hengsten op testmerries
dekken; deze testmerries wordendan bac-
teriologisch onderzocht en klinisch ver-
volgd. Het is duidelijk dat dit geen
routinebehandeling kan zijn (69).
Nadat de monsters genomen zijn, worden
de stokjes en de tampon tot vrijwel onder
in een transportmedium geplaatst. Dit be-
ente medium dient binnen 24 uur onder
koeling (-1-4° C of ijsblokjes toevoegen)
het laboratorium te bereiken (26).
In het laboratorium wordt het watten-
stokje uit het transportmedium genomen
en afgestreken op:
2 paardebloedagarplaten
2 Eugonpaardechocolade-agarplaten
(BBL)

2 Eugonpaardechocolade-agarplaten -t-
200 Mg streptomycine/ml
2 Eugonpaardechocolade-agarplaten
-I-
200 Mg streptomycine/ ml 5 /ng ampho-
tericine B/ml (19, 70).
Van deze platen wordt steeds één plaat bij
een verhoogde COj-atmosfeer (5-10%) en
de andere plaat aëroob (als controle) bij
37° C bebroed (55, 69).
Streptomycine wordt toegevoegd om een
deel van de begeleidende flora te onder-
drukken en amphotericine B om de groei
van eventueel aanwezige schimmels te
remmen Wanneer
Proteus-soorlen door
de 200 Mg streptomycine/ml niet vol-
doende in hun zwermvermogen geremd
worden, kan de hoeveelheid streptomy-
cine verhoogd worden tot 400
Mg/ ml (19,
81).

Na het beënten van de platen wordt een
gedeelte van de tampon op een agarbo-
dem gelegd, welke geheel beënt is met een
voor (alle) antibacteriële middelen gevoe-
lige bacteriestam. Indien een remmings-
zöne optreedt, bevat de tampon anti-
bacteriële middelen en dient het
bacteriologisch onderzoek van de tam-

-ocr page 40-

pon als ondeugdelijk te worden aange-
merkt. Er dient een nieuw monster te
worden genomen voor bacteriologisch
onderzoek.

Uitsluitend bij merries met klinische sym-
ptomen is het zinvol om na het beënten
van de platen de tampon waarmee het
endometrium of uterusexsudaat bemon-
sterd is, uit te strijken op een voorwerp-
glaasje en dit volgens Gram te kleuren.
Naast veel poiymorfkernige neutrofiele
granulocyten. welke op een endometritis
duiden, kan men meestal de verwekker
vinden: talrijke coccoide gramnegatieve
staafjes zowel intra-als extracellulair, die
indiv idueel of in paren (\'end to end\') ge-
rangschikt liggen (69),
Wanneer na minimaal 6 dagen bebroe-
den geen verdachte kolonies worden
waargenomen, kan het onderzoek van
het monster worden afgesloten en als ne-
gatief worden beschouwd (18).
Vooral op platen beënt met inateriaa! af-
komstig van dragermerries en hengsten
kunnen slechts enkele bacteriekolonies
aanwezig zijn (69, 88). Van verdachte ko-
lonies verricht men een katalase- en een
oxidasereactie. Indien beide reacties po-
sitief zijn en in het grampreparaat kleine
gramnegatieve staafjes worden waarge-
nomen en indien decultuur opeenaëroob
bebroede bloedplaat niet groeit, v\\ordt
een agglutinatiereactie met een specifiek
antiserum uitgevoerd (48). Wanneer deze
laatste reactie positief verloopt heeft men
te maken met de CEM-bacterie (.52). De
agglutinatie dient te geschieden met een
cultuur afkomstig van cen Columbiacho-
coladeplaat; met een cultuur van een
Eugonchocoladeplaat treedt nl. auto-
agglutinatie op (51. 6.1). Een meer duide-
lijke agglutinatie kan worden verkregen
door middel van Proteinc-A-positieve
staphylococcen waaraan de specifieke
antilichamen gecoat zijn. Bij deze co-
agglutinatie w orden dan grotere aggrega-
ten gevormd (46, 63).

Serologische methoden

Voor het aantonen van antilichamcn in
scrum zijn achtereenvolgens de volgende
testen beschreven: een buisjesagglutina-
tie met aansluitend een antiglobulinetest
(21). een complementbindingsreactie
(30), een voorwerpglasagglutinatie (69)
en een indirecte haemagglutinatietest
(38). Positieve reacties worden uitslui-
tend waargenomen bij merries met klini-
sche symptomen en gedurende enige tijd
nadat deze symptomen verdwenen zijn.
Met behulp \\an serologisch onderzoek
kan men geen dragermerries en geïnfec-
teerde hengsten opsporen (16. 42). In
1979 zijn in Engeland 1100 sera van zgn.
high-risk merries onderzocht: 58 sera rea-
geerden positief, Slechtsbij3 merrieswerd
de CEM-bacterie geïsoleerd. 55 merries
bleken na bacteriologisch onderzoek niet
geïnfecteerd te zijn. Titers werden niet
vermeld. Daarom is serologisch onder-
zoek alleen zinvol ten tijde van een uit-
braak. Deze methode kan dan geïnfec-
teerde merries opsporen, waarbij de
CEM-bacterie nog niet is aangetoond.
Daartoe dienen merries 19-40 dagen na
de dekking door een positieve of ver-
dachte hengst serologisch te worden on-
derzocht (42).

Hui.sje.saggluntwiie en aniiglohulinetesi (Coomhs-
ie.u)

Met behulp \\an de/e test kunnen antilichamen aan-
getoond worden, welke reeds aan antigeen ge-
bonden zijn. maar geen agglutinatie veroorzaken.
Volgens Benson c.s. (21) bleek een cultuur van dc
CFM-bacterie die gedurende 2 uur in een ().H5f"i
NaCl-oplossing gekookt was, als antigeen de meest
be\\ redigende resultaten te geven. Hij beschouwde
het serum als negatief wanneer de titer met behulp
van de agglutinatiereaclie \'S 2() is en als positief bij
een liter van > HO. Bij cen titer van 40, dient een
anliglobulinetesl uitge\\oerd te worden. Cleefl deze
laatste tesi een titer van 4(1, dan wordt het serum als
negaticl beschouwd; bij een tiler \\an 80 of 160
wordt het serum als positief beoordeeld. Positieve
reacties blij\\en echter gedurende slechts korte lijd.
ca 6 weken, beslaan (21).

cue (CBR)

mplenieiiihiiulings.

Volgens Cro.xion-Smiih c.s. (.W) ga\\en 2.S van
onderzochte sera een overeenkomstige uitslag met
de CBR. wanneer deze werd vergeleken met dc
agglutmatic-Coombstest. Zes sera bleken met dc
ene test positief te zijn en met de andere negatief: op
grond \\an overig onderzoek bleken deze sera van
positieve dieren alkomstig te zijn. Fen nadeel \\ andc
CBR was dat bij 26\'\'; van een aantal onderzochte
paardesera anticomplementaire activiteit werd
waargenomen. Mogelijk werd dit veroorzaakt door
de lange bewaartijd van veel sera (l..\'i jaar). Fen
voordeel van de CBR is dat complementbindendc
anlilichamen gedurende een langere periode (tot 6

-ocr page 41-

maanden na infectie) bij het geïnfecteerde dier aan-
wezig blijven dan de agglutinerende antilichamen
(30). In de acute fase van de ziekte echter is de
agglutinatie-Coombstest vaker positief dan de CBR
(33).

Voorwerpffla.sat-^hiiinaiU\'

Deze test is in Amerika beschreven als erg gevoelig,
nauwkeurig en snel. Vergelijkingen met de andere
testen zijn echter niet voorhanden. Volgens Swerc-
zek (69) wordt een titer van 16 als positief be-
schouwd.

Experimenteel geïnfecteerde merries werden 7
dagen post infectionem met deze test positief be-
vonden. Op 20 dagen p.i. werd de hoogste titer be-
reikt. gevolgd door een langzame afname. Met deze
test kunnen merries 15-45 dagen post infectionem
worden opgespoord (69).

Indirecie haemaggliiiinaiieiesi (IHA)

Deze test heeft niet het nadeel van het optreden van
anticomplementaire activiteit zoals bij CBR. Bij
deze test worden volgens Fernie c.s. (38) titers ^ 256
als positief beschouwd. Sera van negatieve dieren
hebben een titer van 128. Zeven en negentig pro-
cent van de onderzochte negatieve dieren had zelfs
een titer 32 (38). Momenteel wordt deze test het
meest toegepast. Met behulp van deze test zijn in
paardesera welke vóór 1977 zijn verzameld in Enge-
land, dus voordat CEM bekend was, positieve titers
gevonden. Dit wijst op het bestaan van CEM \\ óór
de grote uitbraak te Newmarket in 1977. Titerhoog-
ten zijn echter niet genoemd (16).

Histologisch onderzoek van endometriumbiopten

De histopathologischc veranderingen van endome-
triumbiopten van merries met klinische verschijnse-
len van CEM zijn sterk verschillend van die van de
andere acute bacteriële infecties van het endome-
trium en goed te onderscheiden van dc v eranderin-
gen en artefacten die in biopten gewoonlijk gezien
worden (56, 57).

Vanaf 2 dagen na de infectie trad proliferatie van de
endometriumepitheelcellen op, evenals intercellu-
laire vacuolisatie boven de basaalmembraan van
het endometriumepithccl, welke herkenbaar bleef
tot 37 dagen p.i. Vanaf 2 dagen p.i. werden mono-
nucleaire celinfiltraties van het stroma waarge-
nomen waaronder veel plasmacellen.
Infiltraties \\an het stroma door polymorfkernige
neutrofiele granulocyten waren erg omschreven op
24 uur p.i., maar deze werden snel minder ondanks
dc voortdurende aanwezigheid van de CEM-
bacterie.

Het onderzoek van biopten van merries, welke na
een behandeling genomen waren gaven een vari-
ërende response te zien met tekenen van cen blij-
vende mononuclcaire celinfiltratie van het stroma
en van een blijvende vacuolisatie van hel basale
endometriumepitheel.

Het ontbreken van histologischeaanwijzingcn voor
een acute endometritis terwijl de oorzakelijke bac-
terie toch aanwezig is, illustreert het bestaan van
echte \'dragermerries\'. Deze techniek was vooral
nuttig in de tijd dat het bacteriologisch onderzoek
nog grote moeilijkheden gaf (56).

Fluorescentie-onder zoek

Timoney c.s. maakten gebruik van het optreden van
fluorescentie bij golflengten van 254 en 365 nm: de
vaginale uitvloeiing van 80% van de klinische
CEM-gevallen vertoonde een appelgroene fluores-
centie. Negatieve merries, merries met andere infec-
ties van het genitaalapparaat en geïnfecteerde
hengsten vertoonden deze fluorescentie niet. Van de
bacteriën welke pathogeen zijn voor de genitaal-
tractus van het paard fluoresceerde alleen Ps. aeru-
ginosa bij 254 nm maar met een blauwgroene in
plaats van een appelgroene kleur. Bovendien is dit
species makkelijk te onderscheiden van de CEM-
bacterie. Een 4-5 dagen oude cultuur van de CEM-
bacterie fluoresceerde wanneer deze gegroeid was
op Eugonchocolade-agar of Columbiachocolade-
agar zonder toevoegingen maar niet wanneer de
cultuur gegroeid was op Eugonchocolade-agar
waaraan 400 ^ig streptomycine ml was toegevoegd.
Deze diagnostische methode heeft geen navolging
gevonden (91).

THERAPIE

Daar de verwekker goed gevoelig is voor
veel antibacteriële middelen, heeft men
aanvankelijk geïnfecteerde merries hier-
mee behandeld.

Omdat de klinische symptomen snel ver-
dwenen, verkeerde men in de veronder-
stelling dat dit een effectieve therapie
was. Echter in een aantal gevallen bleek
dat de verwekker persisteerde in de clito-
ris en dat na bepaalde tijd deze merries
voor nieuwe uitbraken verantwoordelijk
waren (2, 54, 70, 71). Bovendien bleek,
ook na proefinfecties met pony\'s, dat de
klinische symptomen ook zondergebruik
van antibacteriële middelen verdwenen;
bij een aantal merries verdween bovendien
de verwekker spontaan (8 1). Van geïnfec-
teerde merries in Engeland in 1977 welke
wel of niet behandeld waren bleef ca 5%
drager van de bacterie in 1978 (55). Deze
gegevens tonen aan dat het gebruik van
antibiotica discutabel is, daar tevens de
begeleidende flora wordt onderdrukt die
een belangrijke rol vervult in het bacteri-
ologisch evenwicht \\an het \\aginagebied
en mogelijk de CEM-bacterie kan onder-
drukken en elimineren (71).

In Amerika werden bij 4 merries welke
drager waren van de verwekker en alge-
meen behandeld waren met antibiotica
en locaal met antiseptica, de clitorissinus-

-ocr page 42-

sen chirurgisch verwijderd. Vóór de exci-
sie kon bij 3 van de 4 merries de verwek-
ker uit deze sinussen geïsoleerd worden.
Na de excisie werden de sinussen in stuk-
jes gesneden en uitgestreken op Eugon-
chocoladeplaten: uit de sinussen van alle
4 de merries kon de verwekker rijkelijk
worden gekweekt.

Een positief bacteriologisch onderzoek
van de geëxciseerde sinussen werd ook
verkregen van een merrie, welke in de
voorafgaande 9 maanden 6 x bacteriolo-
gisch onderzocht was (endometrium, cli-
torissinussen en fossa clitoridis) met ne-
gatief resultaat. Deze behandelingswijze
heeft echter nergens navolging gevonden
(72).

Een effectieve therapie voor merries
wordt in de literatuur niet genoemd.
Daarom is in overleg tussen de Veteri-
naire Dienst, de Vakgroep Verloskunde,
Gynaecologie en Kunstmatige Insemina-
tie van de Faculteit der Diergeneeskunde,
het Centraal Diergeneeskundig Instituut
en de Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren besloten bij het eventueel vaststel-
len van deze infectie in Nederland de vol-
gende handelwijze toe te passen.
Uitsluitend merries met klinische sym-
ptomen worden gedurende 3 dagen be-
handeld met een intra-uterien infuus be-
staande uit 1500 mg ampicilline opgelost
in 100 ml fysiologische NaCl-oplossing.
Bij de zgn. dragermerries wordt géén be-
handeling ingesteld. Bij beide categorieën
merries is men nooit zeker van een defini-
tieve genezing.

Geïnfecteerde hengsten genezen zelden
spontaan (93). Een locale behandeling
van hengsten is wel effectief: gedurende 3
dagen worden penis en preputium nauw-
gezet gewassen met Hibitane® (werk-
zame stof: chloorhexidinegluconaat),
waarbij extra aandacht geschonken dient
te worden aan de fossa urethralis. Na de
wassing dient niet te worden nagespoeld
(31, 54).

BESTRIJDING EN PREVENIIE

Reeds in 1977, het jaar waarin de ziekte
voor het eerst werd herkend, werd in En-
geland een zgn. \'Code of Practice\' opge-
steld, waarin maatregelen vermeld ston-
den ter bestrijding en preventie van deze
ziekte. Deze Engelse code is opgesteld
door de Horserace Betting Levy Board
gesteund door de Thoroughbred Breed-
ers\' Association en het Ministerie van
Landbouw, Visserij en Voedsel (31).
Sindsdien is deze code elk jaar gewijzigd
en aangepast (11, 32, 42, 55). Ierland,
Frankrijk en Duitsland hebben dit voor-
beeld gevolgd (55, 66, 78). Voor 1981
hebben het Verenigd Koninkrijk, Ierland
en Frankrijk een gemeenschappelijke
code gepubliceerd (18). Tot op heden is
de ziekte in geen enkel land aangifteplich-
tig (6). Ook in Nederland is besloten deze
ziekte niet aangifteplichtig te maken. In
samenwerking tussen de Veterinaire
Dienst, de Vakgroep Verloskunde, Gy-
naecologie en Kunstmatige Inseminatie
van de Faculteit der Diergeneeskunde,
het Centraal Diergeneeskundig Instituut
en de Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren is voor het seizoen 1980 ook een
\'Code of Practice\' opgesteld, waarvan het
eerste deel (wering) gepubliceerd is in de
Nederlandse paardesportbladen en in dit
tijdschrift (6). Voor het tweede deel (be-
strijding en therapie) raadplege men o.a.
(7). Deze code heeft de instemming van
de belangrijkste paardestamboeken in
Nederland. Zij bevat maatregelen ter pre-
ventie: bacteriologisch onderzoek (of in
een bepaald geval kunstmatige insemina-
tie (K.I.)) van merries en hengsten welke
voor de voortplanting de grens passeren
zowel bij invoer als bij wederinvoer. Daar
CEM in Frankrijk, Amerika, Duitsland
en België ook bij niet-volbloedpaarden is
vastgesteld, dient de code ook toegepast
te worden bij andere dan volbloedpaar-
den (6). Tevens bevat zij maatregelen ter
bestrijding wanneer de infectie eenmaal
in Nederland zal zijn vastgesteld, o.a. het
dekken staken en geen vervoer van paar-
den van het geïnfecteerde bedrijf tot het
epizoötiologisch onderzoek is voltooid
(7). Deze code kan alleen maar succes
hebben wanneer de diverse betrokkenen
hun medewerking verlenen.

Voor 1981 zijn in de Nederlandse code
enkele kleine wijzigingen aangebracht.
CEM is een geslachtsziekte, waarbij K.I.
bij eenmaal geïnfecteerde merries het be-
langrijkste hulpmiddel is\' ter preventie,
vooral ook omdat het bacteriologisch on-

-ocr page 43-

derzoek niet volledig betrouwbaar is bij
een negatieve uitslag (60). Dit wordt ver-
oorzaakt door:

1. het bestaan van \'gezonde dragers\',
welke de verwekker op moeilijk be-
reikbare plaatsen herbergen;

2. een intermitterende uitscheiding van
de verwekker door \'gezonde dragers\';

3. ook wanneer de monstertechnieken
inadequaat worden toegepast, het
vervoer van de monsters in de trans-
portmedia niet lege artis (onder koe-
ling) geschiedt en de verwekker in het
laboratorium overgroeid wordt door
de begeleidende flora, kan de uitslag
valsnegatief zijn (64).

In Engeland is K.l. bij het volbloedpaard
nog steeds niet toegestaan (17, 61). Dit is
mede een reden dat tot en met 1979 nog
steeds enkele uitbraken van deze ziekte
voorkwamen. Men dienst zich bewust te
zijn dat een effectieve therapie wel bij
hengsten maar niet bij merries mogelijk
is. Daarom dient men met het geslachts-
apparaat van geïnfecteerde merries ge-
durende het hele verdere leven van de
merrie zeer hygiënisch om te gaan en
dient men bij deze merries voortaan K.l.
toe te passen en nooit meer natuurlijke
dekking. Dit geldt ook voor merries die
genitaal contact gehad hebben met ge-
infecteerde dieren, maar waarbij de ver-
wekker (nog) niet is geïsoleerd.
Proeven met een formolvaccin gaven on-
bevredigende resultaten: na challenge. 14
dagen na de tweede vaccinatie, ontwik-
kelde zich bij 3 van de 4 pony\'s het kli-
nische beeld van CE M, alhoewel ongeveer
even hoge serumtiters werden waargeno-
men als bij een natuurlijke infectie (37).
Belangrijk is het dragen van afwasbare
kleding en wegwerphandschoenen en het
ontsmetten van instrumenten in een 1.5%
chloorhexidine-oplossing. Geïnfecteerde
dieren dienen zodanig geïsoleerd te wor-
den dat het genitaalapparaat en de urine
buiten bereik van andere paarden blijven.
Het is belangrijk dat men zich de zeer
besmettelijke aard van CEM realiseert.

EPIZOÖT1ÜI.OG1E

Verspreiding van deze zeer besmettelijke
ziekte vindt hoofdzakelijk via genitale
overdracht plaats, verder door indirect
contact via personen en instrumenten bij
het onderzoek van geïnfecteerde paar-
den. Routinematig veterinair onderzoek
vormt een bijzonder risico. Ook stalper-
soneel dat bij veterinair onderzoek assis-
teert of in aanraking komt met de genita-
liën van geïnfecteerde merries en
hengsten tijdens het dekken, kan de
ziekte verspreiden (31).
Snuffelaars (hengsten welke hengstige
merries moeten aanwijzen) kunnen de
ziekte eveneens overbrengen wanneer
hun snuit snel achter elkaar in contact
komt met het perineumgebied van ver-
schillende merries (34).
Bij proefinlecties is gebleken dat met-
geïnfecteerde pony\'s welke tussen ge-
infecteerde pony\'s stonden, niet besmet
raakten (82). Van eenmaal geïnfecteerde
merries kan niet met zekerheid gesteld
worden dat ze op een bepaald moment
vrij zijn van de infectie met de CEM-
bacterie. Na vele onderzoekingen met ne-
gatief resultaat kan blijken dat de infectie
toch nog aanwezig is: de bacterie wordt
intermitterend uitgescheiden (24, 29, 65,
88, 89). Het zijn dan ook zowel de guste
als de drachtige merries die de infectie
van het ene dekseizoen naar het andere en
zelfs naar het daaropvolgende deksei-
zoen overdragen (15. 29. 79). In Enge-
land, waar tot nu toe de meeste gevallen
zijn geconstateerd, is gebleken dat heng-
sten welke positief waren in 1977 en ver-
volgens zijn behandeld, de infectie niet
hebben overgedragen naar 1978 (14).
Evenzo is er door hengsten geen over-
dracht van de infectie geweest van 1978
naar 1979 (42) en ook niet van 1979 naar
1980 (18).

Onderzoek van placentae heeft aange-
toond dat dat orgaan zowel
in uiero kan
worden besmet als tijdens de partus door
contact met o.a. de clitoris waar de CEM-
bacterie zich heeft genesteld. Ook het
veulen kan tijdens de partus besmet
raken (16). Waarschijnlijk zal de CEM-
bacterie zich op de huid niet lang kunnen
handhaven.

Er zijn diverse gevallen bekend dat het
genitaalapparaat van veulens besmet
was, zowel bij merrie-als bij hengsteveu-
lens. Bij een hengsteveulen is de CEM-
bacterie tot op een leeftijd \\ an 3 maanden

-ocr page 44-

geïsoleerd van de binnenzijde van de
schacht van de penis (55), bij een merrie-
veulen is de CEM-bacterie geïsoleerd uit
de vagina tot op een leeftijd \\ an 48 dagen
(65). Uit geaborteerde vruchten is de
CEM-bacterie nooit geïsoleerd (50).

Geografische verspreiding

CEM werd in 1977 xoor het eerst vrijwel geHjküjdig
waargenomen in Engeland en Ierland bij vol-
bloedpaarden. Waarschijnlijk trad in Ierland de
ziekte reeds in 1976 op: de/elfde symptomen als bij
CEM zijn waargenomen, maar men slaagde er niet
in een verwekker te isoleren (.11). Ook in Engeland
kan de besmetting reeds eerder aanwezig zijn ge-
weest, zoals het serologisch onderzoek heeft aange-
toond (16).

Engeland, Ierland en Frankrijk hebben een\'tripar-
tite agreement\'gesloten dat een tamelijk \\ rij \\ erkeer
van paarden tussen de genoemde landen toestaat,
waardoor CEM in deze i landen binnen korte tijd
na elkaar uitbrak (54). Door de contacten met an-
dere landen vond verdere verspreiding plaats.
In Nederland cn België kennen we slechts enkele
grote stoeterijen. In deze landen wordt het elders in
de wereld vrijwel onbekende systeem toegepast van
de padhengsten: de hengst gaat op pad om merries
te dekken, mogelijk 10 a 15 per weck, l en gevolge
van dit kleinschalig karakter van de paardefokkerij
zal een uitbraak van CEM v ermoedelijk een epizoö-
tiologisch enigszins ander beeld geven dan dat in
Engeland en Ierland,

Engeland

In 1977 is CE.M vastgesteld op 29 stoeterijen, uit-
sluitend in het gebied rond Newmarket. De infectie
is vastgesteld bij ruim 200 merries cn 2.1 hengsten.
Op de afzonderlijke stoeterijen kwam CEM bij min-
der dan 5 tot .lOCf van de merries voor. Bij 40\'i van
de gedekte merries werden duidelijk de klinische
verschijnselen va n ( T M waargencmien. Op de stoe-
terij waarde infcclie voor het eerst in klinische vorm
werd opgemerkt, raakten alle 6aanwezige hengsten
besmet (54, 75).

In 1978 werd de inlectic bij 54 paarden vaslgcsleld.
Er zijn 2 kleine uitbraken geweest waarbij 2 heng-
stenen .1 merries waren bet rok ken; 49 merries, waar-
van 17 drachtig en .12 gust, zijn als \'dragermerric\'
onderkend vóór de dekking, Bij .1 merries kon de
herkomst van de besmcuing niel worden vastge-
steld (55),

Naast hel gebied van Newmarkcl weiden inlecties
vastgesteld in /.uid-cn in Noord-Engeland (12, 1.1).
In 1979 werd de infectie bij .1.1 paarden vastgesteld.
Ook dat jaar waren er 2 uitbraken, waarbij behalve
2 hengsten respectievelijk 6cn 14 merries betrokken
waren. Beide uitbraken begonnen met het dekken
van een dragermerrie, die heide gedeki waren door
besmetie hengsten in 1977. In 1978 werden zij met
gedekt. E.lf merries (waarvan 4 drachtig en 7 gust)
werden als draagster vóór de dekking opgespoord.

Van de 11 merries hadden er 2 in 1978 op besmette
stoeterijen in Frankrijk verbleven (15).
In 1980 werd tot .11 juli de infectie vastgesteld bij 8
merries en een 4-jarige hengst, welke afkomstig was
uit Ierland en vlak voor de export naar Australië
positief werd bevonden. Bij alle 8 merries waarvan .1
drachtig waren, werd de CEM-bacterie vóór de
dekking geïsoleerd uit de clitoris; bij 2 merries bo-
vendien van het endometrium. Ook van de placenta
van 2 \\an de .1 drachtige merries werd de CEM-
bacterie geïsoleerd (18),

Alle CEM-besmettingcn in Engeland betroffen uit-
sluitend het volbloedpaard (15, 18).

Ierland

Het is niet precies bekend bij hoeveel paarden in hel
dekseizoen 1977 CEM is vastgesteld. I> situatie
was te vergelijken met die in Engeland dat jaar(.15),
In 1978 werd de infectie bij 49 merries, 1 hengst en
een 2-jarige hengst vastgesteld. Er zijn 2 uitbraken
geweest. Bij dc eerste uitbraak waren 29 merries en .1
hengsten betrokken; echter bij slechts I van dc .1
hengsten werd de CEM-bacterie geïsoleerd.
Deze uitbraak begon met het dekken van een dra-
germerrie. Er waren veel symptoomloze infecties:
slechts 6 van dc 29 merries toonden klinische ver-
schijnselen. Bij de andere uitbraak werd de CEM-
bacterie uit .1 merries geïsoleerd, nadat ze gedekt
waren dooréén van de hengsten, welke op de stoete-
rij verbleef. De bron van deze uitbraak is niet ach-
terhaald. Vijf drachtige en 12 guste merries werden
als draagster voor de dekking opgespoord.
I\'wee van deze merries zijn op Engelse stoeterijen
geweest waar CEM heerste. Eén dragermerrie was
gedurende hel dekseizoen 1977 niel in contact ge-
weest rnel CEM, maar was in 1976 door een ver-
moedelijk besmette hengst gedekt. Na deze dekking
kreeg de merrie een profuse v aginale uitvloeiing; hei
aërobe bacteriologisch onderzoek leverde geen pa-
thogene kiemen op (18, 78). Onlangs is gebleken dat
de klinische verschijnselen van CEM in 1976 op
minstens 4 stoeterijen in Ierland zijn waargenomen
(94).

In 1979 werd de infectie bij 25 merries, een hengst,
een 2-jarige hengst en een .I-jarige merrie geïsoleerd.
Er is I uitbraak geweest, waarbij 15 merries en 2
hengsten bel rok ken w aren. Slechts bij I hengst is de
verwekker geïsoleerd. Het begin van deze uitbraak
werd gev ormd door hel dekken van een dragermer-
rie. Slechts bij 2 vande 15 merries werden klinische
symptomen waargenomen, \\\'erder werden .1 drach-
tige en 7 guste merries voordedekkingalsdraagsier
opgespoord. Bij een aantal van de geïnfecteerde
merries gingen de tijdstippen van besmetting terug
tot 1977; zij zijn sinds die tijd draagster gebleven
(18, 79),

In 1980 werd tot ,11 juli de infectie vastgesteld bij 15
merries, waaronder I merrie die in 1979 op het
zuidelijk halfrond was gedekt door een hengst die in
het voorafgaande dekseizoen CEM had overge-
bracht. Deze hengst veroorzaakte hoogstw;iar-
schijnlijk in Ierland zelf een uitbraak bij 8 van dc
genoemde 15 merries en was de enige hengst op de
belreffcnde stoeterij. Bji geen van deze 8 merries
werden klinische verschijnselen van CEM waargc-

-ocr page 45-

nomen. Bij de andere 6 merries werd de infectie
voor de dekking vastgesteld (18).
Ook in Ierland zijn alle gevallen uitsluitend bij het
volbloedpaard voorgekomen (18, 79).

Frankrijk

De CEM-bacterie is voor het eerst in juni 1977
vastgesteld. Ook in 1976 heeft men een metritis
waargenomen, waarvan het aërobe bacteriologisch
onderzoek negatief verliep, maar welke niet zo be-
smettelijk bleek als in Engeland. Tussen 14-10-1977
en 7-2-1978 is de infectie bij 8 merries (7 volbloed-
paarden en I draver) vastgesteld; er is geen hengst
positief bevonden. Eén van deze 8 merries is in
Engeland gedekt geweest. De andere 7 merries ver-
bleven op stoeterijen, welke met Engeland paarden
uitwisselden. Tussen 15-3-1978 en 20-6-1978 zijn 92
paarden positief bevonden; 8 volbloedhengsten en
71 volbloedmerries, 1 hengst en 8 merries van de
Franse draver, 3 rijmerriesen I pony. Deze infecties
deden zich vooral voor in Normandië. Slechts een-
maal betrof een isolaat de streptomycine-gevoelige
variant (50). In 1979 werd de infectie bij 19 paarden
vastgesteld. In 1980 werden tot 3 I juli nog slechts 3
paarden positief bevonden; 2 volbloedmerries en I
geïmporteerde volbloedhengst. Alle 3 infecties wer-
den vóór het dekken vastgesteld (18).

Australië

De ligging op het zuidelijk halfrond maakt het
mogelijk dat na afloop van het dekseizoen op het
noordelijk halfrond hengsten over de evenaar wor-
den vervoerd om vervolgens op het zuidelijk half-
rond in hetzelfde kalenderjaar dekdienst te doen
(2). Op een stoeterij te Victoria werd in augustus
1977 een klinisch geval van CEM geconstateerd bij
een merrie, welke in het vorige dekseizoen gust was
gebleven. Gezien de dekresultaten van bepaalde
stoeterijen kwam CEM in Australië mogelijk al in
1976 voor (45).

In 1977 en 1978 is de infectie bij ca 24 merries en 2
hengsten vastgesteld, verspreid over 6 farms in 3
staten (44).

De infectie kwam in 1979 nog voor, nog steeds
uitsluitend bij hel volbloedpaard, in dal jaar was er
één uitbraak naast een aantal bekende positieve
dragermerries uit voorgaande jaren (16).

Verenigde Staten van Amerika

In februari 1978 werd CEM in Kentucky vastge-
steld; op 2 stoeterijen werden minstens 5 hengsten
en 54 merries besmet. Het betrof uitsluitend vol-
bloedpaarden. De infectie is met 2 hengsten uit
Frankrijk eind 1977 geïmporteerd. Eén hengst
bleek geïnfecteerd met de streptomycine-resistente
variant, de andere hengst mei de streptomycine-
gevoelige stam (25, 70). Op deze 2 stoeterijen wer-
den hengsten geïnfecteerd via manipulaties en
natte, besmette vloeren in de dekstal, waar alle
hengsten vóór het dekken op dezelfde plaats werden
gewassen (69, 70).

In april 1979 vertoonden in Missouri 3 Trakehner
merries op een bedrijf de klinische symptomen van
CEM na import van een hengst uil Duitsland (3).
In 1979 kwamen in de Verenigde Staten zowel bij
volbloed- als bij niet-volbloedpaarden nog drager-
merries voor (16).

West-Duitsland

In augustus 1978 werd de CEM-bacterie (de
streptomycine-resistente variant) bij 2 merries en 2
hengsten van een draverstoeterij geïsoleerd in
Noord-Duilsland. De merries vertoonden de klini-
sche verschijnselen van CEM (23).
In de herfst van 1978 bleek een warmbloedmerrie in
West-Falen besmet met de streptomycine-gevoelige
stam. Deze merrie kreeg in april 1978 4 weken te
vroeg een veulen dal 8 uur post partum stierf. Vijf
weken post partum werd de merrie gedekt; drach-
tigheid werd op respectievelijk 3 en 5 weken vastge-
steld. .Acht weken na de dekking bleek de merrie
niet meer drachtig en werd purulent exsudaat in de
genitaaltractus waargenomen. Drie maanden na
deze abortus werd de CEM-bacterie vastgesteld in
de cerv ix. Men vermoedt dat deze streptomycine-
gevoelige stam reeds enige tijd bij de warmbloed-
paarden in Duitsland voorkwam, zonder dat er ech-
ter sprake was van uitbraken (48). In 1979 werd de
infectie bij 19 niet-volbloedpaarden vastgesteld
(16).

Overige landen

Volgens een mededeling uit begin 1978 is CE.M in
Brazilië en Argentinië vastgesteld (47).
In België zou na juni 1978 een geval zijn vastgesteld
bij een niet-volbloedpaard; nadere gegevens zijn
niet gepubliceerd (5).

In 1980 is in .lapan een ernstige uitbraak geweest
waarbij ca 200 merries en diverse hengsten waren
betrokken. De oorzaak is nog niet opgehelderd
(18).

Door voortgezet onderzoek zullen moge-
lij k maatregelen geformuleerd kunnen
worden, waardoor therapie, bestrijding
en preventie verbeterd worden. Vooral
aan de serologische diagnostiek kan nog
aandacht worden besteed. Daarnaast be-
staan lacunes in de kennis op het gebied
van locale immuniteit en vaccinatie. Ook
zijn er nog te weinig exacte epidemio-
logische gegevens, o.a. welk percentage
geïnfecteerde merries al dan niet na be-
handeling en gedurende welke periode
drager blijft van de CEM-bacterie,

-ocr page 46-

m i e r ati; ür

1. Allen. W. E. and Newcombe, .1. R.: Contagious equine metritis. (V;. Ree.. 102, 468. (I97H).

2. Anonvmus: Round table of specialists on emerging equine diseases. Bull. Off. int. Epiz.. 89, .^51.
(1978).

.1. Anonymys: Equine metritis confirmed in Missouri. ,/. .im. \\ el. Med. .4.v.voc., 174, 1162. (1979).

4. Anonymus: Contagious equine metritis 1977. I.amei. 8072, I, 1028. (1978).

5. Anonymus: Contagious equine metritis. American Association of Equine Practioners. 24th Annual
Meetmg Report.
Prat. vet. equine. 11, 70. (1979).

6. Anonymus: Wering \\an besmettelijke baarmoederontsteking bij paarden. Tijdsehr. Diergeneesk., 105,
123. (1980).

7. Anonymus: Advies ter voorkoming van CEM. Paardesport in Ren en Draf, 29, no 38, 15. (1980).

8. Anonxmus: New horse infection warning. \\ et. Ree.. 100, 462. (1977).

9. Anonvmus: Genital infection prompts code of practice, let. Ree.. 101, 128. (1977).

10. Anonvmus: Contagious metritis: Nev\\ infection challenges equine veterinarians, I\'el. Ree.. 101, I9J.

(1977).

1 I. Anonymus: CEM control measures for non-thoroughbreds, l et. Ree.. 102, 181. (1978).

12. Anonymus: CEM laboratory returns, March 1978. l et. Ree., 102, .U2. (1978).

13. Anonymus: CEM laboratory returns, April 1978. let. Ree.. 102, (1978).

14. Anonvmus: Studs still worried about CEM. l et. Ree.. 103, 249. (1978).

15. Anonvmus: CEM on the wane. let. Ree.. 105, 286. (1979).

16. Anonymus: International CEM meeting, l et. Ree.. 105, .tJ7, (1979).

17. Anonymus: CEM: Success in international control. I el. Ree.. 107, 36.^. (1980).

18. Anonymus: A common code ol practice for the control of contagious equine metritis and other equine
reproductive diseases for the 1981 covering season in France, Ireland and the United Kingdom,
l ei.
Ree.. 376. (1980).

19. Atherton, .1. G.: Isolation of CEM organism. \\ et. Ree.. 102, 67. (1978).

20. Atherton, .1. G.: Inhibition of CEM organism in mixed cultures, l et. Ree.. 103 , 432. (1978).

21. Benson, J. A., Dawson. F. L. M., Durrant, D. S., Edwards, P. T., and Powell, D. G.: Serological
response in mares affected by contagious equine metritis 1977.
I et. Ree.. 102, 277, (1978).

22. Blobel, K.. Grundmann, B, und Schlichting, K. E.: Praktische Erfahrungen mit der ansteckenden
GebärmutterentzUndung der Pferde (CEM).
Prakt. Tierärzt. 60. 193. (1979)

23. Blobel, H., Kitzrow, D. und Blobel, K.: Contagious equine metritis. Tierärztl. I m.sehau. 33, 523.

(1978).

24. Bowen, J. M., Cosgrove, ,1. S., and Cosgrove, F.: Contagious equine metritis, let. Ree.. 104, 441.

(1979).

25. Bryans, .1. I , and Hendricks, J. B.: Epidemiological observations on contagious equine metritis in
Kentucky, 1978. ./.
Reprod. Fert. Suppi. 27, 343. (1979).

26. Chandler, N.: Swabbing mares and stallions for CEM. l et. Ree.. 105, 561. (1979).

27. Corbel, M. .1, and Brewer, R. A.: Antibodies to Haemopbilu.s equigeniialis \'m bovine sera. Vet. Ree..
106, 35. (1980).

28. Crovvhurst, R. C.: (ienital infection in mares, lei. Ree.. 100, 476. (1977).

29. Crovvhurst, R. C., Simpson, D. .1., Cireenwood, R. E, S., and Ellis, [). R.: Contagious equine metritis.
l ei. Ree.. 104, 465. (1979).

30. Croxton-Smith. P., Benson, .1. A., Dawson, F. I . M., and Powell, D. Ci.: A complement fixation test
for antibodv to the contagious equine metritis organism.
I\'et. Ree.. 103 , 275. (1978).

31. David..I, S. F.. Frank. C. .F.and Powell. D. G.: Contagious metritis 1977, let. Ree.. \\0\\. 189. (1977j.

32. Dav id, .1. S. E,, Frank, C. .1., and Powell, D. G.: Additional recommendations for the control of
contagious equine metritis 1977.
let. Ree.. 102, 161. (1978).

33. Dawson. F, I.. M.. Benson,.!. A.and Croxton-Smith, P.: I he course of serum antibody development
in two ponies cxperimcntallv infected with contagious metritis.
Eq. l et. J.. 10, 145. (1978).

34. Dingle, P, ,1.: Coiwagious metritis in mares. \\ ei. Ree.. 101, 214. (1977).

35. O\'Driscoll, .i. Ci., I roy, P. 1., and Geoghegan, F, .1,: .An epidemic ol veneral infection in thorough-
breds.
l et. Ree.. lOI.\'.J.fy, (1977).

36. Fernie, D. S.: Cirowth of the contagious equine metritis organism in a liquid medium, i\'et. Ree.. 103,
187. (1978).

37. Fernie, D. S., Batty, I., Walker, P. D.. Piatt, H., Mackintosh, M. E.,and Simpson, D. .1.: Observations
on vaccine and post-infection immunity in contagious equine metritis.
Re.s. l et. Seieiiee. 28,

(1980).

38. Fernie,, D. S., Cay/er, I., and Chalmers, S. R.: A passive haemagglutination test for the detection of
antibodies to the contagious equine metritis organism,
let. Ree.. 104, 260. (1979).

39. ITcming, M. P.: Transport of swabs for bacteriology, let. Ree.. 103, 453. (1978).

40. Fleming, M, P. and 1 ribe, G. W.: Contagious equine metritis. Vet. Ree., 101, 470. (1977).

41. Frank, C. .1.: Contagious metritis in mares, t et. Ree.. 101, 272. (1977).

42. Frank, C. .1.. David, .1. S. F., and Smith. H.: Code of practice for the control of contagious equine
metritis and other venereal diseases for the 1980 covering season,
l et. Ree.. 105. 395. (1979).

-ocr page 47-

43. Gaumont. R.: Sur le diagnostic expérimental de la métrite contagieuse 1977 de la jument. Prat. vél.
equine.
I 1, 5. (1979).

44. Hazard. G. H.. Hughes. K. 1... and Penson, I\'. J.: Contagious equine metritis in Australia. J. ReproJ.
l\'en. SuppL,
27. 337. (1979).

45. Hughes. K. I... Bryden. .1. A., and MacDonald. F.: Equine contagious metritis. Ausn. Cel. J.. 54.101.
(I97H).

46. Kitzrow. D.. Brückler. .1. und Blobel. H.: Serologischer Nachweis der\'Contagious Equine Metritis\'
(CEM)-Bakterien unter Verwendung protein A-positiver Staphylokokken.
Tierärzil. Umschau. 34.
32. (1979).

47. Knowles. R. C.: Contagious equine metritis. .-1/;;. .4.v.v. eq. Praci. Sewsleller. I. 106. (1978).

48. Mumme. .1. und Ahlswede. F.: Nachweis von Haemophilus equigenitalis im Zervixtupfer einer
Warmblutstute.
Disch. lier. M.schr.. 86. J.Î7, (1979).

49. Pierson. R. E.. Sahu. S. P.. Dardiri. A. H..and Wilder. F. W.: Contagious equine metritis: Clinical
description ol experimentally induced infection. ./.
Am. vei. Med. A.ssoc.. 173. 402. (1978).

50. Pitre. .F. Fegendre. M. F. et Voisin. G.: Informationset réflexions sur le diagnostic microbiologique et
sérologique de la mètrite coceobacillaire des équidés.
Prai. vél. equine. 11. //. (1979).

51. Platt. H. and Atherton. J. G.: The experimental infection of ponies with contagious equine metritis.
Eq. vei. J.. 10. (1978).

52. Piatt. H.. Atherton. J. G.. Dawson. F. L. M..and Durrant. D. S.: Developments in contagious equine
metritis. Isolation of the CEM organism from the clitoris of the mare.
Vet. Rec.. 102. 19, (1978).

53. Piatt. H.. Atherton. J. G.. Simpson. D. ,F. Taylor. C. E. D.. Rosenthal. R. ().. Brown. D. F. J..and
Wreghitt. T. G.: Genital infection in mares.
Vei. Rec., 101. 20, (1977).

54. Powell. D. G.: Contagious equine metritis. Eq. vei. /, 10. I. (1978).

55. Powell. D. G.: Contagious equine metritis. The present situation reviewed and a revised code of
practice for its control. Fer.
Ree.. 103. 399. (1978).

56. Ricketts. S. W.. Rossdale. P. D.. and Samuel. C. A.: Endometrial biopsy studies of mares with
contagious equine metritis 1977.
Eq. vei. J.. 10. 160. (1978).

57. Ricketts. S. W.. Rossdale. P. D.. WingField-Digby. N. J.. Falk. M. M., Hopes. R.. Hunt. M. D. N.. and
Peace. C. K.: Genital infection in mares.
Vei. Rec.. 101. 6.\'\', (1977).

58. Rommel. F.. Dardiri. A. H.-, and Sahu. S. P.: Sensitivity of contagious equine metritis bacteria to
antibiotics: evaluation by in vitro disk method. Proc. 82th Ann. Meet. U.S. Anim. Hlth. Ass.. Buffalo,
New York, Oct. 29-31, Nov. 1-3, 1978. United States Animal Health Association, 243, (1978).

59. Rommel, F. A., Dardiri. A. H.. Sahu. S. P.. and Pierson. R. E.: Serological identification of the
bacterial agent of contagious equine metritis.
Vei. Rec.. 103, 564. (1978).

60. Rossdale. P. D.: Artificial insemination to help control CEM. Vei. Rec., 102. 291, (1978).

61. Rossdale. P. D.. Hunt. M. D. N.. Peace. C. K., Hopes, R., Ricketts, S. W.,and Wingfield-Digbv. N. J.:
CEM: Fhe ease for AF
Vei. Rec., 104. 536, (1979).

62. Sahu, S. P., Dardiri, A. H., Rommel, E. A., and Pierson, R. E.: Survival of contagious equine metritis
bacteria in transport media.
Am. J. vei. Res., 40. W40, (1979).

63. Saxegaard. F.: Identification of Haemophilus equigenitalis by means of co-agglutination. Ada vel.
.scand..
20. 145. (1979).

64. Simpson. D. J.: Reproductive problems in the mare, (d) Contagious equine metritis ( II) control. Vei.
Rec..
103, 170, (1978).

65. Simpson, D. ,1. and Eaton-Evans, W.: Sites of CEM infection. Vei. Rec., 102 , 488, (1978).

66. Sonnenschein, B. und Klug, E.: Erfahrungen mit der kontagiösen equinen Metritis (CEM 77). üisch.
lierärzll. H\'.u hr..
86. 268. (1979).

67. Swaney. E. M. and Breese. S. S.: Ultrastructure of Haemophilus equigenitalis. causative agent of
contagious equine metritis. ,4ni.
J. vel. Res.. 41. 127. (1980).

68. Swaney. L. M. and Sahu, S. P.: CEM: Bacteriological methods. Vei. Rec.. 102. 43. (1978).

69. Swerczek. F. W.: The first occurrence of contagious equine metritis in the United States. ,/. Am. vei.
Med. As.soc.,
173. 405, (1978).

70. Swerczek. F. W.: Contagious equine metritis in the U.S.A. Fcr. Ree., 102. 512, (1978).

71. Swerczek. T. W.: Inhibition of the CEM organism bv the normal flora of the reprod uctive tract. Vel.
Ree.,
103. 125. (1978).

72. Swerczek, 7 . W.: Elimination of CEM organism from mares bv excision of clitoral sinuses. Vel. Ree.,
105, 131, (1979).

73. Taylor, C. E. D.: A recently recognised venereal disease of horses and its causative organism.//«/:. 1
81. (1979).

74. Taylor, C. E. D. and Rosenthal, R. O.: Agglutinins to the causative organism of Contagious equine
metritis 1977 in human serum.
Lancet. 8072. 1. 1038. (1978).

75. Taylor, C. E. D., Rosenthal. R. O.. Brown. D. E. J.. Eapage. S. P.. Hill, F. R.. and Fegros. R. M.:
The causative organism of contagious equine metritis 1977: Proposal for a new species to be known
as Haemophilus equigenitalis.
Eq. vei J.. 10. 136, (1978).

76. Taylor, C. E. D.. Rosenthal. R. O.. and Taylor-Robinson. D.: Serological response of patients with
non-gonococcal urethritis lo causative organism of Contagious equine metritis 1977
iMncet 8118 I
700, (1979).

-ocr page 48-

77. Taylor, C. E. D. and Rosenthal. R. O.; Wilkinson, .A. E. and Rodin. P.: Organism of Contagious
equine metritis 1977 and human venereal disease (Letters to the editor).
Ixincei. 8099, il, 1092. (1978).

78. Timoney. P.: CEM in Ireland. I\'ei. Rec.. lO.\'. 47.\'i. (I97H).

79. Timoney, P. ,1.: Contagious equine metritis in Ireland, l ei. Rec.. 105, 172. (1979).

80. Timoney, P, and others: Successful transmission of CEM to the donkey. X\'ei. Rec.. 104, H4. (1979).

81. Timoney. P. J.. McArdle. .). F., O\'Reilly, P. .1., and Ward. .1.: Infection patterns in pony mares
challenged with the agent of Contagious equine metritis 1977.
liq. vei. ./.. 10. l-ffl. (1978).

82. Timoney, P. J., McArdle, ,1. F ., O\'Reilly, P,.)., Ward, .1., and Neylon, .1.: E.xperimental reproduction of
contagious equine metritis in pony mares.
\\ \'ei. Rec.. 102, 63. (1978).

83. Timoney, P. J.. Geraghty, V. P.. Dillon, P. B., and McArdle, ,1. E.: Susceptibility of laboratory
animals to infection with Haemophilus equigenitalis.
Vei. Rec., (1978).

84. Timoney, P. J.. Harrington, A.. McArdle, J.. and O\'Reilly, P. J.: Survival properties of the causal
agent of contagious equine metritis 1977.
l ei. Ree.. 102, (1978).

85. Timoney, P. .1.. O\'Reilly. P. .1., McArdle, ,L, and Ward, ,L: Attempted transmission of contagious
equine metritis 1977 to other domestic animal species.
I\'ei. Rec.. 102. (1978).

86. Timoney, P. .1., O\'Reilly, P. .1., McArdle, J. E.. Ward, J.. and Harrington, A. M.: Responses of mares
to rechallenge with the organism of contagious equine metritis 1977.
I\'ei. Rec., 104, 264. (1979).

87. Timoney. P. J , Ward, J., and McArdle, J. E.: CEM and the foaling mare. I\'ei. Rec.. ]02. 246. (1978).

88. Timoney. P. J., Ward, J., and McArdle. .1. E.: Daily variations in the shedding of the agent of
contagious equine metritis 1977 by a carrier mare.
I ei. Rec., 103, 2J0. (1978).

89. Timoney. P. J., Ward, J.. and McArdle, J. E.: Contagious equine metritis, lei. Rec.. \\Q}. 407. (1978).

90. Timoney, P. J.. Ward, J., McArdle, J, E., and Harrington, A. M.: Thermal death times of the
organism of contagious equine metritis 1977.
I \'ei. Rec., 104. 5J0. (1979).

91. Timoney, P. J.. Ward, J., and Hyde, W. A.: The application of bioluminescence and gas liquid
chromatography for the rapid diagnosis of contagious equine metritis 1977.
I\'ei. Rec.. 103, 243, (1978).

92. Timoney. P. J.. Ward. J., and Kellv, P.: A contagious genital infection of mares. Of. Rec.. 101,
103. (1977).

93. Vandeplassche, M.: Contagious equine metritis (C.E.M.). Maams clierg. Tijdschr.. 47, 106, (1978).

94. Walker, J. S.: Contagious Equine Metritis. Handbook Series in Zoonoses by J. H. Steele, Section A:
Bacterial, Rickettsial and Mvcotic Diseases, CRC Press, 537. 1980.

-ocr page 49-

Beroepsaansprakelijkheid voor praktizerende
dierenartsen

Professional Liahiliiy of Veterinary Practitioners
1,. H. Wouda\'

SAMENVAl riNC;

De heroepsaansprakelijkheid van praktizerende dierenartsen kent twee gebieden,
waarop hij deze. als verzekerden, een claim kan worden ingediend. Dit zijn de
diensten- en de produktenaanprakelijkheid. Op heide terreinen gaat hel oni de
zorgviddigheid, waarmee handelingen ten opzichte van een diersoort of een groep
dieren respectievelijk veterinaire medicamenten en entstoffen worden omgeven.
Door een te geringe voorziening in literatuurgegevens moet er op ervaringen
gebouwd worden.

in de .\\ederlandse rechtspraak wordt ten aanzien van de diensten vaak teruggeval-
len (>[> artikel 1401 van het Burgerlijk H\'ethoek. Bij deproduklenaansprakelijkhcid
is er een ontwikkeling in de zin van een richtlijn van de raad van iiunisiers van de
Europese Economische Ciemeenschap. Lieconcludeerd kan worden, dat door een
ampele discussie verbetering mogelijk is in de uniformiteit op het onderhavige
gebied. Voor de beoordeling van schadeclaims blijft echter elk geval op zichzelf
Slaan.

SUMMARY

There are two spheres of professional liability of veterinary practitioners, in
which claims can be made on the.se practitioners in their quality of insured. These
are their liability for services and their liability for products, hi both fields the issue
is one of the care with which veterinary drugs and vaccines are used in an animal
or group of animals respectively. As data on the subject are virtually absent in the
literature, e.xperience will have to provide the basis. In jurisdiction in the Nether-
lands, recourse is frequently had to Section 140! of the Civil Code where
.services are concerned. Liability for products is marked by a line adopted hy the
Council of Ministers of the European Economic Community. It can he concluded
that improvement of uniformity in the field in question may he achieved by
lengthy discussion. In assessing claims for damages, however, each case will have
to be judged on its own merits.

\' Drs. I,, II. Woucla. prakli/crcnd dierenarts le W ageningen. veterinairadv iseur \\ \\ .X.A schade\\er/ekerin-
gen n\\.

-ocr page 50-

In de sfeer van de wettelijke aansprake-
lijkheid van praktizerende dierenartsen
kan men onderscheiden diensten-en pro-
duktenaansprakelijkheid. In beide voor-
noemde gevallen is een zaakschade ont-
staan. waarvoor de gedupeerde eigenaar
\\an een dier of een koppel dieren een
claim indient, vergezeld \\an een zoveel
mogelijk met bewijsmateriaal gestaafde
opgave van de betrokken dieren, bij de
v erzekerde dierenarts of bij de fabrikant
van èèn of meer toegepaste produkten.
Bij het beoordelen \\an deze schades door
de assuradeuren en hun adviseurs wordt
elk geval op zich bekeken, er zijn nauwe-
lijks analogen aan te geven.

DIENSTEN-OF BEROEPSAANSPRAKELIJK-
HEID

Ten aanzien van de dienstenaansprake-
lij kheid wordt veelal de term
kunstfout ge-
bruikt. Deze duidt op een mate van on-
zorgvuldigheid of nalatigheid van de
dierenarts, zoals die niet van een gemid-
delde beroepsgenoot onder gelijke om-
standigheden wordt verwacht.
In de diergeneeskundige wereld beslaat
over het onderhavige onderwerp
weinig
liieraiuiir.
In het Tijdschrifi voor Dierge-
neeskunde
van april 1974 heeft Zwanen-
burg (II) er een instructief artikel aan
gewijd. Wagenaar (10) geeft in het
Tijd-
schrifi voor Diergeneeskunde xan
I okto-
ber 1979 een aantal overwegingen met
betrekking tot injecties, die in de geest
van de aansprakelijkheidsstelling, maar
ook voor de algemene praktijk van groot
nut zijn. Het ligt inde lijn der verwachtin-
gen, dat bij de verwerking van bepaalde
claims in de toekomst aan dit artikel gere-
fereerd zal worden. In de Duitse dieren-
artsenwereld zijn er enkele publikaties
bekend, onder meer \\ an Eikmeier (1. 2. 3.
4) en een vergelijkend artikel van Pribilla
(9).

In de Nederlandse wetgeving zijn geen
specifieke wetten geformuleerd ten aan-
zien van de wettelijke aansprakelijkheid
voor dierenartsen en andere beroepsbe-
oefenaars. Hier gelden slechts algemene
wetten. Als voornaamste komt daarbij in
aanmerking artikel 1401 van het Burger-
lijk Wetboek, waarin staat:\'Elkeonrecht-
matige daad, waardoor aan een ander
schade wordt toegebracht, stelt degenen,
door wiens schuld die schade veroor-
zaakt is, in dc verplichting dezelve te ver-
goeden\'.

Onzorgvuldigheid en fouten

Bij een fout door schuld van een dieren-
arts. hiervoor al kunstfout genoemd, is
hij verplicht de
schade te vergoeden, die
daardoor is ontstaan. De schade moet in
principe in volle omvang worden uitge-
keerd. ongeacht of verzekerde met zijn
fout of onzorgvuldig handelen in gerin-
gere of grovere mate schuldig was.
Fouten bij de uitoefening van het dieren-
artsenberoep, bijvoorbeeld onjuiste dia-
gnoses, behandelingen en voorschriften,
zijn bij de problematiek van veel gevallen
in het dagelijks werk. evenals elders, on-
ontkoombaar. De fout op zich rechtvaar-
digt ook geen claim. Veeleer moet deze
door schuld zijn ontstaan en schadelijke,
veelal financiële gevolgen met zich mee-
brengen. Hij handelt onrechtmatig en is
uit dien hoofde, mits de gedraging hem
verweten kan worden, tot vergoeding van
de daardoor ontstane schade verplicht,
die de in het dagelijks verkeer vereiste
zorgyuldigheid niet in acht neemt.
Aan die zojuist genoemde
zorgvuh/igheid
wordt door het publiek, door de cliëntèle,
hoge eisen gesteld. De arbeid van de die-
renarts wordt steeds kritischer gevolgd,
óók, omdat de kennis van de eigenaar
van dieren is vergroot en deze zal in het
komende informatietijdperk nog meer
uitgebreid worden. Inde Engelse vaklite-
ratuur worden in plaats van zorgvuldig-
heid de woorden \'skill, care and judge-
ment" gebruikt. Het is daar dus nog iets
breder gesteld, immers men duidt tevens
op verworven kennis en wijze van be-
oordeling en afweging.
De zorgvuldigheidsnonn in Nederland
richt zich niet op dat. wat in de praktijk
gebruikelijk is. maar op de eisen, die in
elk geval gesteld mogen worden.
Elk
geval, elke claim staat op zich zelf.
Een
paard met onduidelijke ziektesympto-
men moet niet alléén in de stal onder-
zocht worden, maar ook in beweging. In
deze zelfde conte.xt moet bijvoorbeeld
ook een paard met nog niet nader gespe-
cificeerde kolieksymptomen een maag-

-ocr page 51-

sonde worden ingebracht. Vóór de inlei-
ding van een narcose bij alle diersoorten
moet een algemeen klinisch onderzoek
zijn verricht, vooral wat betreft dc hart-
functie, de slijmvliezen, het adetnha-
lingsapparaat en zo nodigde nierfunctie.
Bij verminderde prestatie van een paard
moet in het algemeen onderzoek ook het
bewegingsapparaat beoordeeld worden.
Het is discutabel, of men zo ver moet
gaan als een dierenarts deed, toen hij bij
ademhalingsproblemen van een oude
herdershond deze twee dagen achtereen-
volgens sedeerde om de tonsillen en om-
geving te bekijken, waarbij de hond na de
tweede sedatie bezweek. Wel dient men.
om het laatste voorbeeld nader te adstru-
eren. te erkennen, dat er in het veterinair-
medisch handelen
geen kuiisiregel volle-
dig verplicht is.
Er bestaat daarentegen in
principe een vrijheid van methodiek van
handelen en praescriptie van medicamen-
ten.
Een gecodificeerde norniaiieve le.y
ariis veterinaria hestaai niei.

Wel dient de behandelende dierenarts
zijn manier van handelen af te wegen
tegen de in de leerboeken en elders aange-
geven methoden of wijzen van werken.
Natuurlijk moet de prakticus wel reke-
ning houden met bijvoorbeeld een over-
gevoeligheid voor een bepaald medica-
ment. wanneer uit de oude gegevens, de
data-bank in de toekomst, al bekend is,
dat hierop allergisch of idiosyncratisch
gereageerd kan worden. De vrijheid in
methodiek bij de dierenarts wordt weer
beperkt, wanneer bij bepaalde ziekten
een geneesmiddel van bijzondere werk-
zaamheid getuigt. Tc denken valt hierbij
aan mycoplasmose bij kippen, waarvoor
tylan en aanverwante produkten duide-
lijk geïndiceerd zijn.

Gebrekkige diergeneeskundige zorgvul-
digheid laat zich
niei verontschuldigen
door onvoldoende kennis, geringe erva-
ring, oververmoeidheid, interne moeilijk-
heden, lange vrije weekends, vakantie
en andere waarnemingen. Behalve bij
noodgevallen moet onder een aantal van
de zojuist genoemde condities van een
behandeling worden afgezien, ander.s/ins
is het een kwestie van praktijkmanage-
ment. een onderwerp, dat in diergenees-
kundig opzicht ook grote aandacht
verdient.

Het verzaken van de in het dagelijkse
handelen vereiste zorgvuldigheid kan al
daarin bestaan, dat de dierenarts een
geval in behandeling neemt, ofschoon hij
voor dc diagnostiek en de therapie de
nodige kennis mist respectievelijk de
manuele vaardigheid hem ontbreekt.

Wanneer er telefonisch, schriftelijk of
vis-à-vis een afspraak tot behandeling
wordt gemaakt we noemen dit wel de
inspanningsverbintenis oftewel de verbin-
tenis tot het aanwenden van zorg om
genezing te bewerken houdt dit niet
per se in, dat de dierenarts alle dierge-
neeskundige bezigheden met de in het
dagelijks gebruik benodigde zorgvuldig-
heid kan uitvoeren. In dit verband zou
men kunnen denken aan het onderzoek
van een nieuw gekocht dier. bijvoorbeeld
een rijpaard, waarvoor de ervaring en het
aanwezige instrumentarium tekort kun-
nen schieten, alhoewel de opleidinger wel
op gericht is geweest. Daarbij doet iedere
dierenarts goed zich een juist beeld te
maken van zijn eigen prestatiemogelijk-
heden, daarvan de grenzen te markeren
en bij een overvragen de patiënt te verwij-
zen naar een gespecialiseerde collega. De
in de loop der jaren gevormde kleinere en
grotere samenwerkingsverbanden, bie-
den de mogelijkheden tot differentiatie in
een praktijk, waardoor deze problema-
tiek kan worden voorkomen. Gedoeld
wordt hierbij onder meer op het bespre-
ken van patiënten in stafbijeenkomsten
zowel als het door twee collegae samen
bezoeken van een patiënt of een groep
dieren. Daarnaast is er gelukkig de ont-
wikkeling vaneen beperkt aantal gespeci-
aliseerde klinieken door het gehele land.
waarheen patiënten kunnen worden ver-
wezen en materiaal kan worden opgezon-
den. Op het gebied van de pluimveeziek-
tenbestrijding in kippenarme gebieden
doet zich in deze ook al een gerichte ver-
betering voor, omdat daar naar in de
regio werkzame gespecialiseerde dieren-
artsen kan worden verwezen.
In de context van de inspanningsverbin-
tenis moet het duidelijk zijn, dat in ge-
vallen, waarin sprake is van zodanige
verbintenis, de dierenarts, indien gene-

-ocr page 52-

zing waartoe die verbintenis op zich
zelf niet verplicht uitblijft, wèl aan-
sprakelijk kan worden gesteld. Er zijn
omstandigheden denkbaar, waarin be-
handeling èn genezing zo dicht bij elkaar
liggen, dat redelijkerwijs mag worden
verwacht, dat de met behandeling be-
oogde genezing wordt bereikt. In zulke
gevallen levert het uitblijven \\an gene-
zing zelf wanprestatie op, indien zulks
mede te wijten is aan een ondeskundige
diagnose of behandeling dan wel onvol-
doende zorg en toewijding bij het verle-
nen van de overeengekomen diergenees-
kundige hulp.

Methodieken in het veterinaire handelen

Het lijkt zinvol nog even terug te komen
op de reeds eerder aangehaalde diverse
methodieken in het veterinaire handelen.
Wanneer voor het onderzoek en de be-
handeling van een bepaald geval
meerdere algetueen erkende methoden
ter beschikking staan, moet al naar de
situatie de minst gevaarlijke worden aan-
gehouden. Is bijvoorbeeld een zeker me-
dicaiuent, een injectievloeistof dan. bij
intramusculaire applicatie goed ver-
draagbaar en vertoont diezelfde vloeistof
bij intraveneuze injectie een aantal ne-
venwerkingen. dan mag zonder de aan-
wezigheid van dwingende redenen niet
intraveneus gespoten worden, maar dient
de intramusculaire weg gekozen te wor-
den.

Voor het onderzoek van een hoestend
paard een analoog hiervan werd al bij
een hond aangehaald zijn in de regel de
klassieke onderzoekmethoden vol-
doende: nieuwere methodieken hebben
zich intussen aangeboden. De pliclit tot
zorgvuldigheid v raagt bij het lar\\ ngosco-
pisch onderzoek \\an dit hoesteiulc paard,
dat luen na sedcren en narcotiseren tracht
schadelijke nevenwerkingen te voorko-
tuen; anders wordt itutuers het gestelde
doel voorbij geschoten.
Bij zijn handelen berust op de veterinair
ook de plicht om al het tuogelijkc cn
noodzakelijke te doen teneinde beschadi-
ging van de haar of hetu toevertrouwde
patiënt af te wenden ol te verhinderen.
Hoe overdadiger cen maatregel is. des te
meer verdient het gevarenrisico een ie-
ders aandacht. Daar staat tegenover, dat
des te noodzakelijker een bepaald onder-
zoek. een behandeling of een ingreep is.
des te gerechtvaardiger wordt een me-
thode. waaraan meer risico inhacrent is.
Met de toename van het gevaar bij een
bepaalde luethodiek groeit tevens de
mate van de vereiste zorg. Hoe groter het
gevaar, des te hoger de eisen, die aan de
diergeneeskundige zorg besteed moeten
en tuogen worden.

Tot dit laatste, de zorgvuldigheid, be-
hoort óók
dc plicht tot het injoniiereii
van de eigenaar of cliënt, iets, wal logi-
scherwijs de voorwaarde is voor diens
insteiuming met de behandeling. Met de
opdracht en de daaruit voortvloeiende
verbintenis tussen dierenarts en eigenaar
- hiervoren al de inspanningsverbinte-
nis genoemd en niet een resultaatsverbin-
tenis, zoals nog wel eens wordt veron-
dersteld koiut zonder meer de
principiële toestemming tot handelen van
de kant \\an de eigenaar tot stand. Het is
echter aan te bevelen, oiu misverstanden,
discussies en schade-aanspraken te v oor-
koiTien. deze door de afspraak tot stand
gekomen principiële toestemming slechts
te beperken tot de gebruikelijke, alge-
meen erkende, risico-anue diergenees-
kundige activiteiten.

Wanneer er daarnaast nog e.Ktra luaatre-
gelen nodig zijn. dan dient dc eigenaar
geïnformeerd te worden over de nood-
zaak en de aard van de behandeling. Hem
dienen in die situatie de kansen op neven-
werkingen te worden verteld evenals die
op mogelijke complicaties, die ondanks
juiste therapeutische benadering kunnen
plaatsv iiuicn. zowel als over dc prognos-
tiek. Deze principiële informatie, waarin
de dierenarts nog wel eens te k(u t schiet,
kan \\cel ergernis en onaangename ver-
houdingen v oork(uuen.
Aansluitend hierop luoct nog opgemerkt
worden, dat hel zin heeft hem. de eige-
naar van een bepaalde diersoort, zo het
geval daartoe aanleiding geeft, in le
lichten over de verschillende beoordelin-
gen van onderhavige ziektetoestanden.
Dit kan de vertrouwensrelatie eveneens
ten goede k<uuen.

Het op allerlei wijzen benaderen van de
heupdysplasic bij de hond is in deze cen

-ocr page 53-

\\oorbecld. Zo /ou ook \\crmcld kunnen
worden de toepassing \\an de \\erschil-
iende vaccins bij de bestrijding \\an de
ziekte \\an Aujeszk\\\'. Hierbij is immers de
communis opinio nog niet uitgekristalli-
seerd cn dit le\\ert bij enkele schadeclaims
problemen op. De laatste informatie van
de zogenoemde technische Commissie
de dato december 1978 (5) zal nog wel
niet het eindadvies zijn, waarop \\elcn zit-
ten te wachten. Toch moet er nu mee
gewerkt worden iespectie\\elijk naar ver-
wezen.

in dit kader passen ook de diverse vor-
men van aliernaiieve geneeswijze,
die
\\ oor een groot deel nog in het experimen-
tele stadium \\ erkeren. Het isdienstig.dat
de eigenaar weet. dat zij nog een weten-
schap in statu nascendi zijn en dat een
e\\entuele claim ook in deze geest bena-
derd zal worden.

Het laatste decennium is de nabehande-
ling van paiicnien
door middel \\an een
injectie door de eigenaar of \\erzorgcr
steeds meer in zwang gekomen. Het is
opportuun om hiervoor aan deze eige-
naar in het kader \\ an de
niedicijnbegelei-
ding
duidelijk schriftelijke instructies te
geven, onder meer o\\er de plaats \\an de
injectie, de lokale desinfectie, de hoeveel-
heden en de uitscheidingsduur. I e over-
wegen valt om voorzichtigheid te be-
trachten met het afgeven \\ an middelen,
waarvan bekend is. dat ze bij een niet
steeds te om/eilen intra\\eneuze injectie
acute dood door anaiylaxie kunnen ver-
oorzaken.

Post-academiaal onderwijs

Wanneer een dierenarts /ijn plicht tot
zorgvuldigheid, meer geëxtrapoleerd, in
het Hngels \'skill, care and judgement\',
goed wil nakomen, dan is het onder meer
duidelijk, dat hij op de hoogtedient te blij-
ven \\ an de ontw ikkelingen op zijn vakge-
bied. Hij heelt de plicht om zich blijvend
te ontwikkelen,
dc éducaiion permanen-
te.
waarvan meerderen hopen, dat ze
v erplicht voor eik beroep zal worden. Het
is dus niet \\ oldoende om in de jonge jaren
een leerboek aan te schaffen en aan de
hand daarvan blijvend praktijk uit te oe-
fenen. De universiteiten in de X\'erenigde
Staten van Noord .Aniei ika kennen voor
een deel van hun personeel al het sabbati-
cal year, elke 5 jaar. Een afgeleide van de
biologische wetenschappen als het die-
renartsenvak zal dit teruggaan naar de
alma mater ook moeten hanteren. De
prakticus zal dies de ontwikkelingen in
het diergeneeskundig denken en doen
dusdanig dienen te volgen, dat zij of hij de
op het vereiste moment geldende en er-
kende onderzoek- en behandelingsme-
thoden kent. inclusief de daaraan ver-
bonden voordelen, gevaren enzovoort.
Hoe de dierenarts zich deze kennis wil
verschaffen, is nü nog aan hemzelf ter
beoordeling en zal per persoon van de
omstandigheden en behoeften afhanke-
lijk zijn. Ook hier bicden de diverse sa-
menwerkingsverbanden ruimte om naar
de verschillende voorlichtingsbijeenkom-
sten te gaan.

Beoordeling van een claim

Wanneer door een schadeverzekerings-
maatschappij in de sfeer van de wettelijke
aansprakelijkheid een claim nader be-
oordeeld wordt, dient men uil te gaan v an
het feit, dat normaliter in de rechtspraak
geldt, dat degene, die iets beweert en op
grond van deze bewering een vordering
indient, ook de bewijslast heeft. Dit
houdt in, dat. indien de eigenaar van een
dier of vaneen
koppel dieren als vermeen-
de
gedupeerde van de behandelende die-
renarts schade claimt, dat deze man be-
wijsplichtig is. Deze gedupeerde dient
aan te geven, waaruit de fout of de on-
zorgvuldigheid bestaat. Hij kan daarbij
in eerste instantie met algemene termen
als ■onjuiste diagnose" of\'ondeskundige
behandeling" volstaan. N\'crvolgens dient
de gedupeerde het causaal verband tus-
sen de fout of onzorgvuldigheid in het
handelen van de dierenarts en de schade
aan te geven, met andere woorden: te
indiceren, dat de schade het naar erva-
rmgsregelen redelijkerwijs te verwachten
ge\\olg \\an het onrechtmatige han-
delen is. Daarnaast nuiet hij de ontstane
schade nader specificeren en daarvooi\'
bedragen noteren. De directe schade kan
bestaan uit herstelkosten of de kosten
voorde vervanging v an de gelaedeerde ol
gestorven dieren, \\dorwaarde vdor de
veruoedinu van nou andere schade-

-ocr page 54-

elementen is wederom het causale
verband tussen fout en schade. In dit
kader kan opgemerkt worden, dat er over
het begrip\'fokwaarde\'van een dier bij het
vaststellen van de schade nogal eens
lange discussies gevoerd worden.

Dat de hiervoren genoemde bewijslast
voor de gedupeerde niet altijd even mak-
kelijk is, laat zich verstaan. In de recht-
spraak is men zich alleszins bewust van
de problemen, die deze bewijslast voor de
gedupeerde kan geven. Het zou enigszins
verlicht kunnen worden door slechts te
eisen, dat hij de oorzaak aannemelijk
maakt. Het is aan dejurist om daar regels
voor aan te geven. Natuurlijk kan gedu-
peerde zich laten voorlichten door de be-
handelende dierenarts, maar die moet in
deze dualistische sfeer erg voorzichtig
handelen, immers hij is in eerste instantie
zelf schadeplichtig en gehouden aan de
aanwijzingen van zijn assuradeuren.
Maar die gedupeerde kan zich nog door
allerlei andere instanties laten informe-
ren en bijstaan als daar zijn de gezond-
heidsdiensten, het Centraal Diergenees-
kundig Instituut, bepaalde afdelingen
van de diergeneeskundige faculteit van de
Rijksuniversiteit in Utrecht en de diverse
rechtskundigen.

Voor de verzekerde dierenans is het bij-
zonder aanbevelenswaardig, zo er een
aansprakelijkstelling door een eigenaar
te verwachten is, belangrijk materiaal als
gebruikte medicamenten achter te hou-
■den, te verzegelen, respectievelijk te laten
onderzoeken. Tevens is het zinvol om van
het gehele gebeuren feitelijke aantekenin-
gen te maken, e\\enals zo mogelijk en
noodzakelijk een
sedic te doen verrich-
ten door een daartoe goed ingericht en
neutraal ambtelijk of semi-ambtelijk in-
stituut. Dit advies, beter gezegd: deze ver-
plichting tot (histo-)pathologisch onder-
zoek geldt natuurlijk evenzeer voor de
gedupeerde, omdat hij de bevindingen
daarvan ook in zijn argumentatie kan
gebruiken. In dit verband is het van be-
lang te weten, dat dc kosten ter vaststel-
ling van de schade en van de schuldvraag,
uiteraard binnen het redelijke, door de
assuradeuren vergoed zullen worden, on-
geacht hoe die vaststelling uitvalt.

Uiteraard dient de \\erzekerde dierenarts
een relaas van het gebeuren, de ware,
feitelijke toedracht te beschrijven casu
quo een formulier naar waarheid in te
\\ uilen. Wanneer een in rechte aangespro-
ken en zich verwerende dierenarts zou
nalaten gegevens of \\ oldoende gegevens
met betrekking tot zijn handelen te ver-
strekken, dan loopt hij de kans, dat zijn
verweer als onvoldoende gemotiveerd
wordt gepasseerd of dat hij belast wordt
met het bewijs, dat zijn handelen de toets
der kritiek kan doorstaan. Zijn vol-
doende gegevens verstrekt, dan zal de
rechter, indien het begaan van een fout
wordt betwist, normaliter deskundigen
benoemen om zich ter zake te laten voor-
lichten.

Raakvlakken met ethiek

In de Nederlandse rechtspraak ligt vast,
dat de beroepsbeoefenaar, in dit geval de
praktizerende dierenarts, dan onzorgvul-
dig - en indien verwijtbaar tot vergoe-
ding van eventueel door zijn handelen
geleden schade verplicht handelt, wan-
neer hij die zorgvuldigheid nalaat, die
van een plichtgetrouwe en ordentelijke
gemiddelde dierenarts verwacht mag
worden. Er wordt dus geen ideale presta-
tie verlangd, maar slechts dat, wat de
doorsnee dierenarts, weliswaar met toe-
passing van de nodige zorgvuldigheid,
verricht. Hiervoor bestaat uiteraard,
zoals al eerder werd genoemd, geen cata-
logus, waarin gedragscodes staan geno-
teerd. Wetenschap en praktijk moeten
wel trachten, althans voor die gevallen en
activiteiten, die vaker aanleiding tot
schade en claims geven, daarv oor vast te
stellen, welk kunnen, kennis cn gedrag bij
de doorsnee-dierenarts verwacht mag
worden. Dat hierbij wel raakvlakken met
dc veterinaire ethiek bestaan, moet dui-
delijk erkend worden.
Het nict of veel te laat reageren op ccn
nogal dringende telefonische oproep is in
deze een voorbeeld, waarbij elk jaar een
klein aantal praktici tc kort schiet. Het
achteloos aan een aangeboden patiënt
voorbijlopen, die de volgende dag suc-
cumbeerde, ligt op dit grensvlak. Ev enals
de tegenwoordig vooral bij de jongere
praktici nog wel gebruikelijke eerste be-

-ocr page 55-

handeling van een ernstig ziek dier en het
vervolg van de therapie één of meer
malen per dag injiceren van antibiotica of
anderszins dan maar aan de eigenaar
over te laten. Hier riep de ernstig zieke
koe, het dier had een heftige metritis,
toch om een meerdaagse begeleidmg, hier
was toch een meer geïntensiveerde zorg
op zijn plaats. Het rund stierf na enkele
dagen, de dierenarts had er niet meer
naar omgekeken. De discussie blijft in
deze gevallen, of de eigenaar eerder had
moeten waarschuwen en of dit onderling
was afgesproken.

fU<0[)UKTEN-AANSPRAKELl.lKHElD

Een apart hoofdstuk vormt de
produkten-aansprakelijkheid, de pro-
duct liability. De problemen met de anti-
wranginjectoren, die zich een paar jaar
geleden voordeden, zijn in dit opzicht het
meest in het oog springend. Zowel jonge
runderen als fokschapen waren het slacht-
offer. De producent liet het niet tot een
proces komen en vergoedde de schade na
een uitgebreide expertise in der minne. In
de humane sfeer was er het softenon-
drama.

Verantwoordelijkheid van de producent

Als produktenaansprakelijkheid wordt
gewoonlijk aangeduid de aansprakelijk-
heid van de producent voor schade, ver-
oorzaakt door geleverde goederen. Daar-
bij dient volgens de huidige Nederlandse
rechtspraak het bewijs van het oorzake-
lijk verband tussen onjuist produkt en
schade geleverd te worden.
In de toekomst zal het echter gebaseerd
worden op een
Richilijn van Je Raad van
Ministers van de Europese Economische
Gemeenschap.
Deze is nu nog in discus-
sie, Volgens deze richtlijn is de fabrikant
van cen produkt aansprakelijk voorscha-
de,veroorzaakt door een gebrek in het
produkt, ongeacht of het gebrek hem be-
kend was dan wel bekend had kunnen
zijn.

Geïntroduceerd wordt het begrip risico-
aansprakelijkheid.

De producent is dan ook aansprakelijk,
wanneer hij, volgens de stand van weten-
schap en techniek, op het ogenblik.

waarop hij het produkt in verkeer bracht,
van het gebrek niet op de hoogte had
kunnen zijn. Deze aansprakelijkheid
geldt echter slechts gedurende 10 jaar
vanaf het moment, dat het produkt in
verkeer is gebracht.

Op grond van nieuwere inzichten op het
gebied van wetenschap en techniek komt
men somstijds eerst later tot de erken-
ning, dat het als ongevaarlijk aange-
merkte produkt in werkelijkheid schade-
lijk is (de zogenaamde ontwikkelings-
schade). De medio 1979 gepubÜceerde
schade door het pijnstillende middel
Glafenine, dat leveraandoeningen ver-
oorzaakt heeft, past in dit beeld.
Indien men de producent voor dit
schadetype nu niet aansprakelijk zou
kunnen stellen, zou het risico van nog
niet volledig uitgebalanceerde produkten
bij de consument komen te liggen. Hier
kan alleen het beginsel vanaansprakelijk-
heid zonder schuld een volledig bevredi-
gende oplossing bieden, omdat de produ-
cent de schade over een groot aantal
consumenten zal spreiden. Daarom moet
ook de ontwikkelingsschade onder deze
produktenaansprakelijkheid worden be-
grepen.

Voor de producent zal het in dit kader
aan te bevelen zijn een
consequent kwali-
teitshewakingssysteem
toe te passen,
vooral gericht op onderzoek vóór intro-
ductie van zijn produkten benevens een
verantwoorde informatie aan de gebrui-
kers.

Naast oorspronkelijke produktiefouten
op basis van verkeerde opslag- en
fabrikage-methoden, de not so Good
Manufacturing Practice, en onjuiste
grond- en hulpstoffen gelden in deze ook
instructiefouten. Gedacht wordt in deze
aan de in het Nederlands (sic!) gestelde
hijshdter. waarop de fabrikant of produ-
cent er goed aan doet onder meer op
mogelijke gevaren van het middel te wij-
zen. Er valt gelukkig een verbetering of
uitbreiding te constateren in de voor-
schriften op deze bijsluiters.
Eveneens wordt in deze context gespro-
ken over
.systeetnschade\'s. dat wil zeggen
gebreken, die wel bekend waren, maar als
onvermijdelijk gevolg van het gebruik
van een produkt moeten worden be-

-ocr page 56-

schoLiwd. Te denken \\alt aan schadelijke
bijwerkingen als allergische reacties van
bepaalde geneesmiddelen en entstolTen.
De dierenarts doet er goed aan de eige-
naar van te behandelen dieren hiervan
tevoren op de hoogte te brengen.
Ze zijn echter
cen hedrijfsrisico. Gezien
de zojuist genoemde en andere risicofac-
toren kan dit \\ oor een producent wel eens
aanleiding zijn om nieuw ontwikkelde
medicamenten en vaccins niet op de
markt te brengen, alhoewel het nut er\\an
al is vastgesteld.

Voor de gedupeerde is het van belang te
weten,
welke personen aan le spreken
zijn.

Er wordt in deze in de eerste plaats
uiteraard - gedacht aan de producent,
maar toch ook wel aan de importeur (de
producent bev indt zich nogal eens in het
buitenland), immers die importeur is in
vele gevallen degene, die zich als produ-
cent voordoet door zijn naam, handels-
merk of ander onderscheidingsteken op
het produkt aan te brengen. Als derde
aansprakelijke geldt de verkoper van een
mcrkloos produkt. indien deze ten minste
niet onmiddellijk zijn voorman of de pro-
ducent kan noemen. In geval van onjuiste
verzorging et cetera van diergenees-
middelen is. ten vierde, de dierenarts aan-
sprakelijk.

V erantwoordelijkheid van de dierenarts

Het is anderzijds een onomstotelijk feit,
dat de producent niet aansprakelijk is.
wanneer een dierenarts zijn medicamen-
ten als dc sera cn entstoffen, de aiuibio-
tica en hormonen niet goed verzorgt, on-
juist opslaat, niet als voorgeschreven in
een koelkast bewaart, ze dagen of weken
meeneemt in pra.xi in een warme auto,
soms zelfs in de directe hete zon.
Te denken valt in deze ook aan dejaarlijk-
se mond- en klauwzeervaccinatie bij
runderen, waar de entstof in de auto èn de
spuit èn de naalden het nogal eens in
ongunstige zin moeten ontgelden. Ook
het gebrekkig of niet etiketteren van
zowel de magistrale receptuur als de ver-
pakte geneesmiddelen is een onzorgv ul-
digheid, die steeds meer inslecpt. in de
antibiotica wet wordt daar tevens op geat-
tendeerd, mede gezien de mogelijkheden
tot controle van de .Algemene Inspectie
Dienst van het Ministerie van Landbouw
en Visserij.

Ten aanzien van het voorschriji op dc
hijsluiier
is er een aantal claims ge-
weest. verband houdende met het enten
van gravide zeugen tegen vlekziekte,
waarvoor werd gewaarschuwd. Dit was
ook het geval met het enten van biggen
tegen de ziekte van Aujeszky langs intra-
musculaire weg (de bilspier), terwijl de
subcutane applicatie stond voorgeschre-
ven. Ook voor de intramusculaire enting
van gravide runderen tegen Infectieuze
Bovine Rhinotracheïtis wordt door de fa-
brikant gewaarschuwd, immers deze
handelswijze kan abortus ten gevolge
hebben.

In het veierinair-eihische vlak ligt het
voorbeeld van het afgeven van sera en
entstoffen, zoals bij de ziekte van Au-
jeszky gebeurt en eveneens bij de long-
wormvaccinatie van het kalf. Alhoewel
op dit terrein geen directe gegevens ten
aanzien van claims bekend zijn. lijkt het
meer dan van academische aard om voor-
zichtigheid te betrachten en de Code van
de Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde en haar zoge-
naamde Bindende Besluiten nauwkeurig
te volgen. Zoals de teneur van dit artikel
ook bedoelt het aangeven van door erv a-
ring gelouterde spelregels, is dit eveneens
het gev al met de inhoud van v oornoemde
Bindende Besluiten. Natuurlijk zijn dic
spelregels onderworpen aan de sociale en
economische ontwikkelingen in de maat-
schappij.

Het blijkt echter wel steeds meer. dat de
druk op de goedwillende Nederlandse
dierenarts vanuit zijn omgev ing, id est de
boer en de buurtcollegae. om buiten het
boekje te gaan. zo hoog kan oplopen, dat
cr over chantage kan worden gesproken.
Het is niet zomaar, dat dejaarrede van de
voorzitter van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergenees-
kunde telkens maar weer bol staat van
het geroep om wettelijke steun in deze.
Ook het werk van de assuradeur zou
daardoor vereenvoudigd kunnen wor-
den. Immers, hoe moet hij bijvoorbeeld
een op onjuiste wijze toegepast illegaal
ingevoerd geneesmiddel of vaccin be-

-ocr page 57-

oordelen? Nederland is nog steeds de
dumpingplaats van ongecontroleerde ge-
neesmiddelen in Europa met alle gevol-
gen van dien. Sommige multinationale
farmaceutische ondernemingen, kleine
zowel als grote, maken hier ad hoe nog
misbruik van, ten détrimente van de con-
sument. in deze de eigenaar \\an de die-
ren. Bij het onderzoek van een claim
bleek een bepaalde firma een medica-
ment vanuit verschillende vestigingen in
diverse concentraties aan te bieden in
vrijwel dezelfde verpakking. Dat hieruit
daarna bij de toepassing problemen zijn
ontstaan, met duizenden guldens schade,
is dan ook wel begrijpelijk, alhoewel
laakbaar.

Verantwoordelijkheid van de consument

Op het terrein van de produktenaanspra-
kelijkheid wordt het tevens van belang
vast te stellen, of bij de consument, de
cliënt van de dierenarts, ook meer kennis
mag worden verondersteld, nu deze die-
renarts als apotheekhoudende steeds
meer een doorgeefluik wordt.
De producent of zijn wederverkoper
tracht immers in verhoogde mate door
reclame over de hoofden van de dierenart-
sen heen zijn produkt aan de man te
brengen. Deze firma\'s zullen de vrijheid
van medicamentatie voor de dierenarts
wel moeten blijven erkennen.

Medicinale mengvoeders. (7)

In de veevoedersector wordt geklaagd,
dat het in de mengvoederfabricage met
het bijmengen van zuivere veterinaire
Produkten nog een janboel is, onder meer
een gevolg van onvoldoende research en
controle op het onderhavige terrein. De
Minister van Landbouw en Visserij heeft
hierop in een openbare rede in Zeist in
september 1979 nog gewezen.
Hier ligt voor de mengvoederindustrie
het zwaarste produktaansprakelijkheids-
risico. Er worden diergeneesmiddelen op
de markt gebracht zonder enigerlei toe-
zicht op research casu quo produktie en
zonder toepassing van bepaalde
zuiverheidscriteria.

In hoeverre de praktizerende dierenarts
hier aangesproken kan worden sinds
de nieuwste opzet van de medicinale
mengvoederbereiding, is nu nog een open
vraag. Die dierenarts geeft immers in
sommige gevallen alleen maar een meng-
voedercertificaat af, zonder dat hij de die-
ren, waarover het gaat, heeft gezien noch
enige controle en invloed op de te gebrui-
ken medicamenten kan uitoefenen. Een
juridische expertise zou in deze wellicht
enige klaarheid kunnen brengen, zeker
óók, omdat er nog met enkele systemen
wordt gewerkt, die niet parallel lopen.
Bij het voorschrijven van een medicinaal
mengvoeder wordt nog wel eens de vraag
gesteld in het kader van de aansprakelijk-
heid of een dierenarts de samenstelling
van alle mengvoeders dient te kennen.
Deze vraag moet in zoverre positief
beantwoord worden, dat de praescribent
wel de samenstelling van het voer moet
weten, waarvoor hij op dat moment een
medicamentatie voorstaat. Hij kan dan
rekening houden met een eventueel al
aanwezig zijn van het medicament, wat
hij voor wil schrijven of van een ander
geneesmiddel. Tevens dient hij zich af te
vragen, of het voorgeschrevene zich goed
verdraagt met datgene, wat al in het voer
aanwezig is. Bovendien dient de periode,
waarin gemedicineerd moet worden, dui-
delijk afgebakend te zijn. Een aantal
claims bij medicinale toevoeging van te
grote hoeveelheden, bijvoorbeeld het
viervoudige, aan Mecadox door het voer
van biggen gedurende een (veel) te lange
periode heeft tot grote uitkeringen moe-
ten leiden; de causaliteit tussen fout en
schade stond duidelijk vast.

SPECIFICATIE VAN SCHADES PER DIER-
SOORT

Ter afsluiting van dit artikel volgt nu een
aantal voorbeelden van claims per dier-
soort, zowel in de diensten- als in de
produktenaansprakelijkheid.
In
At frequentie per diersoort heeft zich
in de loop der jaren een vast patroon
afgetekend. Het aantal bij de
kleine huis-
dieren
is niet groot; dit mag wel als posi-
tief gelden voor de opleiding, die in
Utrecht wordt gegeven. Hetzelfde betreft
het
pluimvee, alhoewel hierbij attentie

-ocr page 58-

moet blijven, speciaal op het terrein \\an
de entingen. Jammer genoeg blijft het
aantal
vleeskalveren verhoudingsgewijs
te hoog, vooral, omdat de grootte van de
schades hierbij meteen oploopt, gezien
het aantal van de slachtoffers. Het
rund
neemt het grootste aantal voor zich, meer
dan de helft; het
paard 10%; het varken
en het schaap samen ruim 10 %.

Het rund

Bij deze diersoort liggen de problemen
nogal eens in de sfeer van de graviditeit,
de partus en de daarop aansluitende
melkziekte bij het oudere rund. Gravidi-
teitsonderzoek, gynaecologisch onder-
zoek in het algemeen, bij het al of niet
drachtige rund en de daaruit soms resul-
terende injectie met prostaglandines,
waarop een paar dagen later abortus
volgt, was ruim twee jaar geleden de
topic. De cursussen, door faculteit en
gezondheidsdiensten hieraan gewijd,
hebben een verbeterend effect gehad.
Problemen met de keizersnede, de pens-
perforatie, een klem laten zitten, het
nalaten van een vaginaal onderzoek post
partum, het niet onderkennen van een
tweelingdracht, zelfs na sectio caesarea
en de niet goed geslaagde intraveneuze
injectie met een periveneus llegmoon ten-
gevolge, zijn andere geregeld voorko-
mende gevallen. Bij dc koe mag eveneens
nog wel een extra accent gelegd worden
op het in een rustig tempo intraveneus
toedienen van calciumpracparaten.
Niet toegewezen wordt de claim van dc
perforatie \\an de uterus door botdclen
van het ongeboren kalf bij een tocto-
tomie. die ondanks zorgvuldigheid kan
plaatsvinden. Hier wordt geduid op een
bedrijfsrisico, zoals dat ook \\oor andere
handelingen kan gelden. Wel wordt de
claim gehonoreerd, wanneer een dieren-
arts in grote haast bij een vaars in partu
deze operatie doet Ncrrichtcn door een
extraction tres forfce met \\ ijl\'of zes man
en daarbij moeder en kind deze haastige
toestand niet overleven. Discutabcl is de
injectie met antibiotica van een ernstig
zieke koe met een dubieuze tot infauste
prognose. In deze nu)et nog wel eens het
hoor en wederhoor plaatsvinden om uit
te maken, welke woorden er in dit verband
ten aanzien van enerzijds de behandeling,
anderzijds de residuproblematiek tussen
practicus en cliënt zijn gebruikt. Dat
Leocilline bij intraveneuze injectie onver-
wacht acute dood teweeg kan brengen,
moet als bekend worden verondersteld.
Dit geldt tevens voor het toedienen van
cortisonpraeparaten bij hoogdrachtige
runderen, waarbij abortus kan resul-
teren.

Eveneens vraagt de anesthesie, zoals ook
bij andere diersoorten, slachtoffers,
waarbij naast overdosering verwisseling
van produkten en de plaats en de snelheid
van toediening de causa proxima waren.
De jaarlijkse mond- en klauwzeervacci-
natie bij runderen geeft nog wel eens pro-
blemen. L.okale desinfectie van de ent-
plaats is, zoals bij meer massa-vaccinaties,
niet gebruikelijk. Het is nuttigde entnaald
geregeld te desinfecteren respectievelijk
per bedrijf een gesteriliseerde naald te ge-
bruiken.

Aandacht verdient het omzeilen van een
in het kossem reeds aanwezig abces.
Wanneer in de anamnese van een bedrijf
een leucose-infectie vermeld staat, dient
de dierenarts, zo hij safe wil spelen, per
dier een steriele naald te gebruiken.
De overheid biedt in sommige gevallen
als een allergische reactie binnen enkele
uren met
Urticaria, longoedeem en abor-
tus ten ge\\olge en uiteraard ook in geval
van acute dood, schadevergoeding aan
(6). Eveneens is dit gebeurd bij abcesvor-
ming bij pinken en uitzaaiing hiervan
door het lichaam, uaardoor ernstige ver-
magering en dood \\an deze dieren.
Natuurlijk moet ook in zulke gevallen de
causaliteit tussen de enting en de schade
vaststaan. Uitkering in het kader van dc
wettelijke aansprakelijkheid heeft daar-
naast ook wel plaats gevonden. De
bewijsvoering tcn aanzien van een even-
tuele kunstfout in deze aangelegenheid is
wel eens omstreden.

V leeskalvcrcn

Bij de \\leeskalvcrcn is de overdosering
\\ an luro.xone. zelfs tot in het tienv oudige,
helaas nog steeds een te vaak voorko-
mende kunstfout. In dit \\erband zou de

-ocr page 59-

producent of leverancier er goed aan
doen de etikettering van dit en andere
medicamenten eens nader te bezien. Te
overwegen valt bijvoorbeeld om met ver-
schillende kleuren en hardere opdrukken
te werken, opdat de verbruikers attenter
zijn.

Het paard.

Bij de schadeclaims van het paard spelen
de injecties, zoals ook door Wagenaar
(10) beschreven, een grote rol.
Zowel bij de intramusculaire als bij de
intraveneuze applicatie zijn gevallen van
anafylactische shock bekend met pera-
cute dood ten gevolge. Voorzover hierbij
geen onzorgvuldigheid is gebleken,
wordt de claim afgewezen. Dit was ook
het geval bij een bekend springpaard, dat
intraveneus een roborans kreeg toege-
diend en binnen vijf minuten hieraan suc-
cumbeerde; de zeer hoge claim werd niet
toegewezen. De niet goed gelukte injectie
van tomanol in de Vena jugularis heeft
ook vele schades ten gevolge gehad. Dat
het in het algemeen bij een paard minder
risico geeft de intramusculaire injectie in
de pectoraalspieren in plaats van in de
halsspieren te doen dient ook hier bena-
drukt.

Daarbij heeft het tevens zin om eerst al-
leen - na schoonmaak van hetinjectiege-
bied - de naald in te brengen en daarna de
spuit op deze naald te zetten. Dit ook
voor dc bescherming van de practicus
zelf. zoals een Engelse dierenarts op
straffe van dood door een Immobilonbe-
smetting heeft ervaren. Het werken met
wegwerpspuiten en -naalden is conditio
sine qua non evenals het op één plaats
niet meer toedienen dan 20 cc. Ten aan-
zien van de intraveneuze injectie is de
langzame toediening voor de meeste pre-
paraten aan te bevelen; gedacht wordt bij
deze diersoort aan lOcc per minuut. Deze
snelheid is daarom ook geschikt, omdat
^ dan nevenwerkingen vroegtijdig herkend
kunnen worden en de injektie op tijd
getermineerd. Mochten grotere hoeveel-
heden geappliceerd moeten worden, die
meer tijd vragen, dan kan aan een infusie
gedacht worden.

Bij verwonding van een paard (en geiten!)
getuigt het van zorgvuldigheid, wanneer
het dier een injectie met tetanusserum
krijgt, eventueel na 12 a 14 dagen nog
eens herhaald.

Dit natuurlijk dan alleen, wanneer het
dier niet een jaarlijkse boosterenting
heeft gehad. Bij ernstig verontreinigde
diepe wonden is het verstandig, ook,
wanneer jaarlijks geboosterd wordt, de
antilichaamspiegel door een injectie met
antitetanusserum te verhogen.
Het toedienen van medicijnen door de
slokdarmsonde, die bij onzorgvuldig
werken intrapulmonaal terecht komen, is
een handeling, die iedere dierenarts moet
kennen, immers het is een onderdeel van
zijn opleiding. De rectumperforatie bij de
wat obstinate merrie tijdens het gynaeco-
logisch onderzoek geeft wel eens een
strijdpunt, in hoeverre hier onzorgvuldig
werd gehandeld.

Het is zinvol hier ook te nonneren die
aktiviteiten, die van een praktizerend die-
renarts worden verwacht bij het
onder-
zoek van een nieuw te kopen of een te
verkopen paard.

Daarbij dient men met de koper of de
verkoper in eerste instantie te overleggen,
welke de gestelde eisen zijn.
Een verkoper is bijvoorbeeld niet altijd
gebaat bij het nemen van Röntgenfoto\'s.
Anderzijds verlangen paardenverzeke-
ringsmaatschappijen in een aantal geval-
len deze foto\'s.

Een goed klinisch onderzoek met een vol-
ledig kreupelheidsonderzteek (8) is in het
algemeen voldoende. Wanneer hieruit
afwijkingen resulteren, moetereen speci-
fiek gericht onderzoek, bijvoorbeeld op
het laboratorium en met het Röntgen-
apparaat plaatsvinden. Het werken met
een uitgebreid keuringsformulier, zoals
in enkele Nederlandse praktijken wel
wordt gedaan, lijkt wat overdadig. Wel
kan bij dc uiteindelijke beoordeling nog
rekening worden gehouden met het doel,
waarvoor het paard is bestemd.
Een koper moet uiteraard nooit geadvi-
seerd worden een kreupel paard toch te
kopen; herhaald onderzoek na één of
enkele maanden zou dan in aanmerking

-ocr page 60-

kunnen komen. Bij twijfel aan beïnvloe-
ding van het te onderzoeken dier door
bepaalde medicamenten is het dienstig
om dit paard enkele dagen zelf onder
controle te houden en vaker te gaan
onderzoeken.

Het varken.

Bij het varken heeft het bloedtappen wel
schadelijke gevolgen gehad. De overdo-
sering van bepaalde medicamenten per
injectie bij biggen is aan het afnemen. De
overdosering en het te lang toedienen van
Mecadox aan biggen door het mengvoer
werd hiervoor al genoemd. De dierenart-
sen van de gezondheidsdiensten kennen
het beeld al enkele jaren.
Wat betreft de enting van varkens van elk
gewicht en iedere leeftijd tegen de ziekte
van Aujeszky met het nu veel toegepaste
dode vaccin, is het, gezien het voorschrift
op de bijsluiter en de officiële voorlich-
ting, van belang om de dosering van 2 ml
aan te houden en niet om op grond van
allerlei discutabele overwegingen deze
hoeveelheid te verlagen.
Ook bij de zeug speelt het onzorgvuldig
vaginale onderzoek een rol, voor zover
dit bloedingen en verscheuringen ten
gevolge heeft. Daarnaast is het niet elke
practicus bekend, dat bij de partus van
een zeug het eerste big wel eens gestorven
kan zijn, terwijl de volgenden allen nog
leven; jammer genoeg werd dit pas later
op het abattoir vastgesteld.

Het schaap

Bij het schaap is de amputatie van een
verkeerde poot bij een tweelingdracht tij-
dens de partus natuurlijk een bekend
item naast het niet vaststellen van deze
twee lammeren.

Evenals bij de andere hiervoor genoemde
eiersoorten is bij dit dier het controlerend
vaginaal onderzoek een dwingende
noodzaak ook uit het oogpunt van wat
wel genoemd wordt de \'defensieve dierge-
neeskunde\'. Enige keren werd door een
met levend Aujeszky-vaccin gecontami-
neerde revolverspuit bij de enting van
schapen tegen
Closiridium-mtecUes bij
deze dieren het ziektebeeld van Aujeszky
opgewekt met de nodige slachtoffers. Het
na elk gebruik uitkoken \\an de spuiten,
het bij zich hebben van meerdere steriele
naalden en van meerdere eveneens ste-
riele revolverspuiten moet, afgaande op
deze gebeurtenissen, expliciet gestipu-
leerd worden in het reeds eerder aange-
haalde praktijkmanagement.

De kat.

Bij de kat was de verwisseling en daar-
door onterechte castratie van een
bekende dekkater aanleiding voor de
eigenaar om een bedrag van enkele tien-
duizenden guldens schade te eisen, een
claim, die door de assuradeur terecht
werd gereduceerd, maar wel werd
toegekend.

De hond.

Het wetenschappelijk meest interessante
was, ten besluite, het ontstaan van afwij-
kingen aan het geslachtsapparaat bij
hondenpups door een injectie van de teef
met een anabolicum in de eerste weken
van de graviditeit. De claim werd toege-
wezen, omdat de dierenarts dit had kun-
nen weten. Enkele collegae van de Facul-
teit in Utrecht hadden zo\'n geval in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde ruim I
1/2 jaar tevoren beschreven. Anderzijds
zou in dit geval ook geargumenteerd kun-
nen worden, dat de producent dit gevaar,
deze contra-indicatie, op de bijsluiter had
moeten vermelden.

Eveneens is interessant de schade, ver-
oorzaakt bij het amputeren van staarten
bij pups, waarna 6 van de 10 diertjes aan
een phiegmoneuse ontsteking succum-
beerden. Uit goede overwegingen werd
hierbij lokaalanesthesie toegepast, aan de
staartbasis, waarbij ook adrenaline was
toegevoegd.

De hierdoor ontstane anoxaemie had aan
de in het lokale weefsel vaak aanwezige
Clostridia alle gelegenheid gegeven hun
vernietigend werk te doen. In deze is het
voorstelbaar, dat ook andere benaderin-
gen van de
Pathogenese als onhygiënisch
werken en vuile utensiliën mogelijk zijn,
maar niet ter zake doende.

-ocr page 61-

I ITFRA I UUR

Eikmeier, H.; Haftpllichtfragen hei intravenö.ser Injektion und rektaler Untersuchung, Berl. Münch,
licrarzil. W\'schr.. M. !t97H).

Eikmeier, II.: l orensische Probleme der .Ankaulsuntersuchung - Allgemeines - Der Praktische
Tierarzt. 165. (1977).

Eikmeier, H.: Forensische Fragen beim Pferdekauf. Tierärzlhche pra.ris. 51,(1974).
Eikmeier, H.: Grundsätzliches zur Haftpflicht des Tierarztes. Der Praktische Tierazi, 310. (1978).
Entadvies ziekte van Aujeszkv bij varkens, uitgebracht door de Technische overleggroep vaccins,
December 1978.

Entingsbeschikking runderen mond- en klauwzeer 1979 1980, uitgave van het Ministerie van
l andbouw cn \\\'is.serij. november 1979, 9.

(iemedicineerd voeder, uitgave van het Produktschap voor veevoeders, september 1979.
Kreupelheidsdiagnostiek, Vakgroep .Mgemene Heelkunde en Heelkunde der Grote Huisdieren, R,U\'.
Utrecht, 1-9-1978.

Pribilla, O.: Haftungsprobleme in der ärztlichen Praxis. Tierärztliche Pra.xis. 7, 131. (1979).
Wagenaar, G.: Vraag en antwoord over injecties, Tijdsehr. Diergeneesk.. 104 , 763. (19 79).
Zwanenburg, T. S.: Dierenarts en aansprakelijkheid. Tijdsehr. Diergeneesk.. 99, 371. (1974).

7

8

9
10,
1 I

Handboek vleesverwerkende bedrijven

Deel twee over runderslachtingen verschenen

Onlangs is verschenen het tweede deel van het
Handboek Vleesverwerkende Bedrijven. Dit deel
behandelt de runderslachtingen. Het eerste deel de
varkensslachtingen betreffende is uitgegeven in
1976.

Het doel van het handboek is een praktische lei-
draad te vormen voor ontwerpers en alle bij de bouw
en inrichting van vleesverwerkende bedrijven
betrokken personen en instanties. Aan de hand van
dit boek kan vanaf het allereerste stadium overleg
worden gepleegd met de districtsinspectie van de
Veterinaire T)ienst (Ministerie van Landbouw en
Visserij) resp. Veterinaire Inspectie van de Volksge-
zondheid (Ministerie van Volksgezondheid en
Milieuhygiëne). Het boek geeft geen bindende
voorschriften of een compleet bedrijfsmodel; uit de
beschreven methoden en technieken kan een keuze
worden gemaakt. Ook worden ecn aantal alterna-
tieven weergegeven binnen hetgeen wettelijk is
toegestaan.

Het aantal voorschriften, waaraan gebouwen waar
vlees wordt be- en verwerkt en de inrichting ervan
moeten voldoen, heeft een dusdanige omvang aan-
genomen, dat het een uitgebreide studie zou verei-
sen van de veterinaire regelen mgevolge onze wetge-
ving op dit gebied, als van regelingen van de
Europese Gemeenschap en de Benelux en niet in
de laatste plaats - die van importerende landen,
bijv. de Verenigde Staten. Daarbij komen dan nog
de bepalingen van de arbeidswetgeving, de veilig-
heidsvoorschriften en de Hinderwet.

De hoofdstukken welke in laatstgenoemd Hand-
boek aan de worde zijn behandelen de volgende
onderwerpen:

1. Algemeen (w.o. wetgeving, waterhuishouding,
bouwtechnische aspecten, transportmiddelen,
reiniging, desinfectie en slachtsystemen);

2. Aanvoer, stallen en levende keuring;

3. Bedwelmen en verbloeden;

4. Onthulden;

5. Schone slachtlijn;

6. Darmenverwerking;

7. Koel- en vriescel;

8. Uitsnijruimte en expeditie;

9. Relatie tussen slachtkosten en slachtcapaciteit.
Het handboek is samengesteld door een commissie
waarin zitting hebben een vertegenwoordiger van
het bedrijfsleven, een directeur van een openbaar
slachthuis, een deskundige van het Nederland Cen-
trum voor Vleestechnologie, drie inspecteurs en een
technisch medewerker van de Veterinaire Hoofdin-
spectie van de Volksgezondheid en de Veterinaire
Dienst.

Begeleiding en medewerking zijn verleend door de
Researchgroep Vlees en Vleeswaren T.N.Ü.. de
Faculteit der Diergeneeskunde van de Rijks Uni-
versiteit te Utrecht en de Rijks Agrarische
Afvalwaterdienst.

Het eerste deel over dc varkensslachtingen en het
tweede deel over de runderslachtingen kunnen wor-
den besteld bij de Veterinaire Dienst - Veterinaire
Hoofdinspectie van de Volksgezondheid, Koningin
Julianaplein 3, 2595 AA \'s-Gravenhage door resp.
A 76,- en /\'80, over te maken op giro no, 119302
onder vermelding van \'Handboek deel 1\' en of
\'Handboek deel 2\'.

(Persbericht Ministerie van
Landbouw en Visserij).

-ocr page 62-

Een weinig voorkomende oorzaak van koliek

An Uncommon Cause of Colic
G. Roorda\' en J. S. van der Kamp^

SAMENVATTING

Beschreven wordt een weinig voorkomende oorzaak van koliek hij een 11-jarige
New Forrest merrie. Deze moest wegens ernstige koliekverschijnselen worden
geslacht, nadat behandeling geen resultaat had.

Bij sectie bleek de koliek te zijn veroorzaakt door een beiderzijds corpus luteum
haemorrhagicum.

SUMMARY

A rare case of colic in an eleven-year-old New Forrest mare is reported. As treat-
ment was ineffective, the animal had to be slaughtered.

Post mortem examination showed that the colic was due to bilateral haemorrha-
gic corpus lueteum, from which blood (appr. 20 liter) entered the abdominal

cavity.

Afgelopen zomer werd één van ons
\'s-avonds in consult geroepen bij een I I-
jarige zogende New Forrest merrie. Het
veulen was 11 weken oud. Zowel merrie
als veulen waren in uitstekende conditie.

ANAMNESE

De merrie was in de loop van de middag
geleidelijk lusteloos geworden; ze lag
veel, stond weer op en sloeg zowel links,
als rechtszijdig naar de buik.

STATUS PRAESENS EN KLINISCH ONDER-
ZOEK

De merrie lag languit op de rechterzijde.
De pols was 76, de temperatuur 37.8°C.

en de ademhaling rustig. Op verzoek ging
het dier vlot staan. Ze bleek voldoende
uier te hebben. De conjunctivae waren
iets bleek naar geel toe. De buik was wat
slap met weinig defense musculaire.
Bij auscultatie werden weinig borbo-
rygmi gehoord. Bij rectaal onderzoek
bleek geen mest in het rectum aanwezig te
zijn.

Hoewel de merrie zich slecht liet explo-
reren, kon niettemin ter hoogte van de
ovaria, zowel links als rechtszijdig een
niergrote deegachtige zwelling gevoeld
worden. De uterus was goed af te tasten;
deze bleek dragend van een vrucht van 9
weken oud, hetgeen in overeenstemming
was met de dekdatum.

\' Drs. G. Roorda, praktlzerend dierenarts te Zuidhorn. M. van Coehoornstraat 7.
^ Drs. J. S. van der Kamp, dierenarts bij de Gezondheidsdienst voor Dieren in de provincie Groningen,
Zaagmuldersweg I te Groningen.

-ocr page 63-

Afb. 2. Geopende uterus met ovarium op doorsnede.

-ocr page 64-

Een torsio intestini was niet te voelen,
evenmin als uitgezette darmlissen. Bij
inbrengen van de neussonde ontsnapte
een geringe hoeveelheid gas. Urine-
onderzoek ter plaatse verricht, verliep
geheel negatief.

DIAGNOSE

Koliek, gezien de symptomen.
THERAPIE

40 ml. Novalgin intraveneus.
Hierop werd de merrie rustig, mestte één-
maal flink en bleef gedurende P/, uur
kalm.

Dezelfde avond echter belde de eigenaar
nogmaals met de mededeling, dat de toe-
stand slechter werd.

Bij aankomst bleek dit inderdaad het
geval. De pols was opgelopen tot 84; rec-
tale exploratie bleek nog moeilijker dan
voorheen.
THERAPIE

350 Gram sulfas natricus exsiccatus met
veel water door de neussonde.
De volgende dag had dc merrie een sto-
tende ademhaling en zweette sterk. De-
faecatie had niet plaats gevonden, bor-
borygmi waren niet hoorbaar, de slijm-
vliezen waren erg bleek en de pols was
opgelopen tot > 100. Gezien deze be-
vindingen werd geadviseerd de merrie te
laten slachten. Hiertoe werd besloten.

SECTIE

Bij opening van de buikholte bevond zich
hierin ongeveer 20 liter bloed.
De parenchymateuze organen waren
evenals het maagdarmstelsel niet afwij-
kend.

De uterus bevatte een vrucht van 9 weken
oud. De beide ovaria waren vergroot en
vertoonden uitwendig een gescheurde
kapsel met erop bloedstolsels.
Inwendig waren eveneens bloeduitstor-
tingen aanwezig (afb. 1 en 2. pag. 39).
De gewichten bedroegen 750en720gram,
terwijl de afmetingen van beide 9 x 12 x
14 cm. waren.

DIAGNOSE

Inwendige verbloeding in de buikholte ten
gevolge van beiderzijds corpus luteum
haemorrhagicum.

-ocr page 65-

Kom Q fever in Nederland
voor?

In het kalfseizoen 1979-1980 kwamen
op een rundveehouderijbedrijf van 65
koeien 16 gevallen van verwerpen voor,
meestal in de tweede helft van de gravidi-
teit. Dit verschijnsel werd zowel waarge-
nomen bij vaarzen als bij méérkalfs-
koeien.

Eigenaar kocht ieder jaar een stier, die hij
gedurende 2 maanden bij zijn vrouwelijke
dieren in de wei liet lopen. Het drachtig-
heidspercentage bedroeg steeds meerdan
90%. Bij de geaborteerde vruchten werd
een leverdegeneratie gevonden. Boven-
dien kwam er veel haemorrhagisch trans-
sudaat voor in de buikholte.
De foeti waren gestorven kort voor of
tijdens de uitdrijving. De twee vruchtvlie-
zen, die werden ontvangen vertoonden
segmentale laesies. Decotyledonen waren
necrotisch.

Ook het intercotyledonaire weefsel was
aangetast. Bij bacterioscopisch onder-
zoek van maaginhoud en vruchtvliezen
werden geen kenmerkende micro-
organismen (brucella, Campylobacter,
corynebacteriën, chlamydia e.a.) ge-
vonden. Ook het bacteriologisch onder-
zoek had een negatief resultaat. Evenmin
konden chlamydia\'s worden geïsoleerd
van de placentomen na eipassages. Bij
histologisch onderzoek van de secundi-
nae werden naast necrotische laesies ook
mononucleaire celinfiltraten waargeno-
men. alsmede demarcatiezones met veel
op fibrocyten en fibroblasten lijkende
cellen.

In het bloedserum van 2 van de 3 onder-
zochte vruchten kwamen immunoglobu-
lines voor. Dit is een aanwijzing dat de
foetus op het binnendringen \\an een
; microbieel agens heeft gereageerd met de
I vorming van humorale antilichamen.
: Serologisch onderzoek van de runderen
op afweerstoffen ten opzichte van bru-
cella, leptospiren en chlamydia had een
I negatief resultaat. In het kalfseizoen

IjQOÖ^Öllc

1980-1981 werd wederom abortus waar-
genomen. Vruchten werden niet ge-
vonden; de koeien liepen nog in de weide.
Bij onderzoek werden in het bloed van 1 1
van de 20 onderzochte runderen comple-
mentbindende antilichamen gevonden
ten opzichte van
Co.xiela hurneiii (Q
fever). Ook kwamen deze afweerstoffen
voor in melk van 2 van deze runderen.
Deze melk werd intraperitoneaal inge-
spoten bij caviae. Drie weken na injectie
had de groep caviae, ingespoten met het
melkmonster van een rund, complement-
bindende antilichamen ten opzichte van
Co.xiella hurneiii. Coxiella hurneiii ïs een
op een rickettsia gelijkend micro-
organisme. De infectie is het eerst bij de
mens vastgesteld en wel in Australië bij
personen werkzaam in een slachterij.
Omdat men wat de oorzaak betreft toen
nog in het duister tastte, sprak men van
Query koorts. ( = vraagtekenziekte,
afgekort Q fever). Het meest typische van
Q fever bij de mens is koorts en een
pneumonitis, enigszins gelijkend op een
primaire atypische (virus) pneumonie.
Patiënten klagen over lusteloosheid,
spierpijnen en gebrek aan eetlust. Ook
hebben zij vaak last van een neusslijm-
vliesontsteking, van een droge keel en
van een droge, harde hoest. Toendeetio-
logie bekend was, bleek het agens ook
voor te komen bij runderen, schapenen
geiten. Bij deze diersoorten ziet men na
infectie abortus of een premature par-
tus. Even \\aak echter wordt de foetus
normaal uitgedragen.
Wel vindt men steeds de Coxiella\'s in
grote aantallen in de vruchtvliczen. Q
fever is een zoönosc. Infectie van dier op
mens komt tot stand of door inhalatie
van \'stof^ gecontamineerd met
Coxiella
hunu\'iii
of per os door het drinken van
besmette rauwe melk. Infectie van dier op
dier heeft in het algemeen plaats door
bijtende en stekende arthropoden zoals
teken en luizen. In de faecaliën \\an deze
dieren kan
Coxiella hurneiii\\n%ro\\.e\'dan-
tallen worden aangetoond. Opgemerkt

-ocr page 66-

kan nog worden dat dit micro-organisme
zeer resistent is in een stalmilieu. In stal-
len waar besmette schapen lamden werd
het micro-organisme nog na 3 maanden
aangetoond.

In het dorp waar het hier beschreven
geval zich heeft voorgedaan, was ook een
vrouwelijke patiënte lijdende geweest aan
Q fever zonder dat de oorzaak hiervoor
kon worden vastgesteld (mededeling Dr.
Schaap, G.G.D. Rotterdam). In de
omgeving van het besmette rundveebe-
drijf komen zeer veel teken voor. In 1953
deed professor dr. Jac. jansen
(Tijdschr.
Diergeneesk.. 1^,838.
 een onder-

zoek naar het mogelijk voorkomen van Q
fever bij Nederlandse runderen en scha-
pen door middel van bloedonderzoek op
complementbindendc antilichamen (40
runderen, 22 stieren afkomstig van de
Kliniek voor Verloskunde). Het resultaat
was toen negatief. We hebben sedertdien
zeer veel runderen, schapen en geiten \'uit
den vreemde\' geïmporteerd.
Onderzoek van deze dieren op antilicha-
men ten opzichte van
Co.xiella hurneiii
heeft slechts incidenteel plaats gehad.
Hoewel het definitieve bewijs niet is gele-
verd dat er een relatie bestaat tussen het
verwerpen en
Co.xiella hurnetii, wordt
geadviseerd bij het voorkomen van stal-
enzoötiën van verwerpen bij runderen,
schapen en geiten aan deze infectie te
denken, wanneer een andere oorzaak kan
worden uitgesloten. Bloedserum kan
voor nader onderzoek gezonden worden
naar het C.D.I.-afdeling Rotterdam.

(Gezondheidsdienst West-Nederland.

C.D.I.. Afd. Rotterdam)

Om die reden lijkt het beste advies
momenteel dan ook om die vaccins te
gebruiken, waarvan de fabrikant aan-
geeft, dat het honden beschermt en hier-
bij het door de fabrikant aangegeven ent-
schema te volgen. Past men een dergelijk
schema toe bij dieren, jonger dan 13
weken, dan dient rekening te worden
gehouden met de mogelijke aanwezig-
heid van maternale antilichamen, die
kunnen interfereren met de werkzaam-
heid van de vaccins.
Indien men meent ertoe te moeten over-
gaan om zieke dieren te vaccineren — bij-
voorbeeld op te nemen patiënten in een
kliniek — lijkt het voorzichtigheidshalve
verstandig om vooralsnog de voorkeur te
geven aan geïnactiveerde vaccins.

(Drs. R. P. Happé.

Drs. W. C. M. van den Heuvel,

Dr. A. D. M. E. Osterhaus)

Voorlopig standpunt inzake
het gebruik van parvovirus-
vaccins

Er zijn thans niet voldoende gegevens
beschikbaar op grond waarvan een alge-
meen vaccinatieschema kan worden
geadviseerd, dat in alle gevallen bescher-
ming garandeert tegen ziekte ten gevolge
van een CPV-infectie.

-ocr page 67-

Algemeen

De Veteranenziekte — een \'nieuwe zoö-
nose?\'

Löhrbach W., Wachendörfer G.: Die Veteranen-
i<ranlcheit eine\'neue Zoonose?\'Übersichtsreferal.
D. T. W. 87 (2) (1980).

Tijdens een bijeenkomst van 4400 legionairs in Phi-
ladelphia. (Amerika) in 1976. werden 182 vrij plot-
seling ziek.

De ziekte begon met snel oplopende koorts (4I°C).
hoofdpijn, darmklachten en veelal ook ernstige
ademhalingsbezwaren. tengevolge van een pneu-
monie en of pleuritis; 29 personen stierven.
Deze ziekte is bekend geworden als de legionairs-
ziekte (L.D.) en wordt ook wel veteranenziekte
genoemd.

Nadat bekend werd, dat deze door een bacterie
werd veroorzaakt, is door serologisch onderzoek
(indirecte fluorescentie en complementbinding)
gebleken, dat kleine epidemieën van de L.D. reeds
voor 1976 in Amerika en Europa (ook Nederland)
waren voorgekomen. Het kweken van de bacterie
gelukte aanvankelijk alleen via de cavia en het
bebroede kippeëi; later ook met behulp van speciale
voedingsbodems. Het is een langzaam groeiend,
gramnegatief staafje, dat zich
in vivo intra-en inter-
cellulair vermenigvuldigt. De herkomst van dit
organisme tegenwoordig
U\'gionellaPneumophi-
lia
genoemd — is onbekend.

Vermoed wordt dat men hier te maken zou kunnen
hebben met een zoonose. Dit wordt echter nog niet
bevestigd door experimenteel onderzoek en het
aantonen van de ziekteverwekker bij dieren.

,/. /. Terpstra. —

Hond

ß haemolytische Streptococcen bij hon-
den

E. L. Biberstein, C. Brown and T. Smith; J. Clin.
Microbiol. IL 558-561. (1980).

Uit honden met klinische afwijkingen werden 254
isolaten van /3-haemolytische Streptococcen nader
onderzocht. 81% Van de isolaten behoorde tot Lan-
cefield groep G, bijna 12% tot groep C. Binnen de
beide groepen G en C konden 4 biotypen worden
aangetoond, gebaseerd op fermentatie van lactose,
trehalose en sorbitol. Binnen l.ancefield groep G
bleek 73% van de isolaten lactose om te zetten, maar
geen trehalose en sorbitol, en hierdoor te corre-
sponderen met
S. canis.

De meeste stammen werden geïsoleerd van de huid,
subcutane onstekingen, wondinfecties, afwijkingen
aan het urogenitaal apparaat, otitis externa en uit
de ademhalingswegen. Groep G Streptococcen lij-
ken voornamelijk in het urogenitaal apparaat pro-
blemen te geven.

R. Boot.

Kip

Een gecombineerde geneesmiddelbacte-
riecultuurtherapie bij Salmonella-infectie

Seuna, E., Schneitz, C., Nürmi. E. and Makala, P.
H,; Combined therapy of Salmonella infection in
chickens by antimicrobial agents followed bycultu-
red cecal bacteria.
Poultry Science. 59, 1187-1197.
(1980).

De auteurs concluderen op grond van eerdere expe-
rimenten dat;

— een behandeling van met Salmonella geïnfec-
teerde kippen met antibacteriële middelen niet
leidt tot de eliminatie van het agens en soms
juist, door aantasting van de normale darm-
llora, een verhoogde gevoeligheid voor infectie
veroorzaakt;

— door het aanwezig zijn van volwaardige darm-
flora bij volwassen dieren, deze een grotere
weerstand tegen Salmonella-infecties hebben
dan kuikens;

verstrekking van blinde darm-inhoud van vol-
wassen kippen (gevaarlijk, door besmetting met
diverse ziekteverwekkers,
Ref.)of anaerobe cul-
turen hiervan aan jonge kuikens hun weerstand
tegen orale besmetting met Salmonellae ver-
hoogt. Hetzelfde gunstige effect is waargeno-
men bij volwassen kippen direct na een medica-
menteuze behandeling ten aanzien van
rekolonisatie van de darmtractus.
In het onderhavige artikel werd nagegaan welke
bacteriële middelen het meest geschikt zijn voor
zo\'n gecombineerde behandeling vanslachtkuikens.
Hierbij is gebleken dat;

— een behandeling met oxytetracycline plus
neomycine (niet aan te bevelen, in verband met
de kans op het induceren van multipele bacterië-
le resistentie
Ref.) gecombineerd met de ver-
strekking van een bacteriecultuur het meest
effectief was;

— een behandeling met trimethoprim plus sulfadi-
azine gevolgd door de verstrekking van cultuur
minder effectief werkte;

— de verstrekking van alleen een bacterie-cultuur
slechts een licht anti-Salmonella effect had;

-ocr page 68-

na het stopzetten van een behandehng met
geneesmiddelen alleen (neo-mycine óf in combi-
natie met oxytetracycline óf met polymyxine H,
dan wel een combinatie van trimethoprim en
sulfadiazine) een snelle rekolonisatie van de
darmtractus optrad.

E. Goren.

Kip

Het broedproces en de kwaliteit van
eendagskuikens (II)

veehouder ii. 10-37.

Kaltoven. Dr. R. S. Oc Plu,
18-19. (1980)

Broedeieren en broedmachines moeten volgens
voorschrifte worden ontsmet met behulp van for-
malinedamp. Een te lage concentratie geeft onvol-
doende ontsmetting, een te hoge of te langdurige
concentratie geeft een hogere embryosterfte en
bleke slappe kuikens. Formaldehyde ontsmetting
mag niet op de 2e t m 4e broeddag plaatsvinden,
want dit geeft te veel embryosterfte.
Bedorven eieren geven gasvorming (H,S) en klap-
pen uit elkaar; dit geeft meer sterfte en meer slappe
kuikens. Bedorven eieren moeten uit de machine
worden verwijderd: extra schouwen van deeieren is
nodig. Een zwakke formaline verdamping tijdens
de broed-uitkomst onderdrukt het toenemen van
eventuele infecties en verhoogt de gele kleur van de
kuikens. Te hoge formaldehyde concentraties bij
het uitkomen, geven longbeschadiging, ademnood
en oogirritatie bij de kuikens.
In een tabel zijn de 3 groepen afw ijkingen nog eens
kort samengevat:

I Pootafwijkingen door te hoge broedtempera-
tuur,

II Kleine doorgklevcnge kuikens door te droog
broeden en of onvoldoende keren van de
eieren.

lil Grote nat kleverige kuikens door te \\ochtig

broeden en of te lage broedtemperatuur.
Een serie afbeeldingen van kuiken-embryonen
illustreert het beschrevene, (afbeeldingen van ver-
schillende ontwikkelingstijden).
[> dooierrest in de buik van pasgeboren kuikens
bevat voor 4 a 5 dagen voedsel, maar niet genoeg
vocht. Het vervoer van de broederij naar de afne-
mer mag dus nooit later dan tot ten hoogste de 3e
dag plaatsvinden. Bij langdurig vervoer is vooral
vochtverlies een gevaar, de kuikens kunnen hierte-
gen met vocht worden ingespoten.
De kuikens hebben een lichaamstemperatuur van
39°C en hebben een klimaat nodig van 3 l-35°C bij
40-80% relatieve vochtigheid.

W. J Roepke.

Konijn

Een streptomycine afhankelijk levend
Pasteurella multocida vaccin als preven-
tie van konijnen pasteurellose

Chengappa, M. M., R, C. Meyers, and G. R. Car-
ter. A streptomycin dependent live
Pasteurella mul-
toeida
vaccin for the prevention of rabbit pasteurcl-
losis.
Lah. .-inim. Sei.. 30. 515-518. (1980).

Enzoötische pneumonie is een zeer frequent voor-
komende respiratoire aandoening veroorzaakt
door
P. niultoeida. Een anitibioticum therapie heeft
meestal geen succes om de infectie te genezen. De
localisatie van de laesies die onbereikbaar zijn voor
antibiotica en het optreden van dragers maken het
vaak onmogelijk de infectie te elimineren.
Eerdere pogingen om konijnen te vaccineren had-
den slechts een beperkt succes daar geen van de
vaccins voldoende bescherming gaven tegen een
P.
niultoeida
infectie.

Door de auteurs werd een streptomycine mutant
verkregen door een virulente
P. muhoeida stam
geïsoleerd uit een klinisch ziek konijn te kweken
in aanwezigheid van n-methyl-n\'-nitro-n-nitro-
soquanidine. een mutagene stof. Van deze
mutant werd een levend vaccin bereid (5 x 10* kie-
men ml.) hiermede werden
gezonde pasteurella
vrije
konijnen intranasaal (0.1 ml.) of subcutaan
(0.5 ml.) gevaccineerd. Na 2 weken werd de enting
bij beide groepen (elk 6 konijnen) herhaald. Drie
weken na de tweede vaccinatie werden beide groe-
pen en twee controle groepen van vier dieren op
dezelfde paatsen geïnfecteerd met de homologe vol-
virulente stam.

De controle dieren vertoonden na 1 -4 dagen de klini-
sche symptomen van pasteurellose en na 15 dagen
kon bij sectie uit alle controle dieren
P niultoeida
geïsoleerd worden.

Geen van de gevacineerde dieren kreeg klinische
verschijnselen en de kiem kon niet geïsoleerd wor-
den na 15 dagen. Twee konijnen hadden een subcu-
taan abces op de plaats \\ an de vaccinatie, maar ook
hieruit werd geen
P muhoeida geïsoleerd. Dat
zowel de intranasale als de subcutane route van
vaccmatie effectief bleken, is bemoedigend aange-
zien dit de belangrijkste "port d\'entré\' vormen voor
de infectie. Vooral de intranasale route is verbazing-
wekkend. v ooral gezien het grote aantal dragers van
P. muhoeida onder conv entionele dieren. Er is geen
\'enkele aanwijzing dat asymptomatischedragersmet
de bacteriën in de neus beschermd zijn tegen de
meer ernstige septicaemie of longveranderingen.

G\'. M Dorrestein.

-ocr page 69-

Proefdieren

Beschermend effect van vaccinatie tegen
Mycoplasma pulmonis infectie bij ratten

Cassel, G. H,, and t)avis, J. K.: Protective effect ol
v accination against
Mycoplasma pulmonis respira-
tory disease in rats.
In feci ion and Imnmnitv. 2\\.(l),
69-75. (1978).

Beschreven wordt een onderzoek naar de mogelijk-
heden ratten preventief te vaccineren tegen .Ui co-
plasma pulmonis. L\'itgegaan werd van een voor-
raad oplossing van 1,8 .\\ 10* kolonie-vormende
micro-organismen per ml.

Intraveneuze immunisatie met levende mycoplas-
mata (1.8
.x 10" micro-organismen) gaf een goede
bescherming van de respiratietractus tegen een
intranasale challenge. 40^^; Van de dieren echter
ontwikkelde een voorbijgaande arthritis, terwijl uit
de genitaaltractus van alle vrouwelijke dieren
mycoplasmata konden worden geïsoleerd.
Bij de helft van deze vrouwelijke dieren leidde dit
tot een chronische ontsteking.
Intraveneuze immunisatie met door formaline
gedode mycoplasmata (dezelfde dosring als bij de
levende) gaf wel een goede bescherming tegen de
longinfectie doch niet tegen een besmetting van de
voorste luchtwegen. Intranasale vaccinatie met
gedode micro-organismen gaf in het geheel geen
bescherming.

Een combinatie van een intraperitoneale (zowel
dood als levend) met een intranasale immunisatie
gaf geen verschil te zien met controledieren na een
challenge.

In de discussie geven schrijv ers aan dat zij een goede
vaccinatie legen mycoplasmata zeer wel mogelijk
achten door een betere zuivering van antigenen en
door het gebruik van adjuvantia.

.1. Hertens.

Rund

Over spontane en experimentele gevallen
van polyarthritis en synovitis bij kalveren
door .Mycoplasmen.

Keller II,. Corboz I... Waldvogel, Weideli.l.; C ber
spontan- und Experimentalfälle von Polyarthritis
und Synovitis bei Kälbern, verursacht durch Myko-
plasmen, .Vr/iu,
.Arch. T. Hnd.. 122, Hl; 15-26
(1980).

Polyarthritidcn door bactcrien komen \\oor bij
salmonellose, pasteurellose. pneumonose en coli-
bacillose, In dil artikel wordt bericht over fibri-
neuze polyarthritis en synovitis bij kalveren van 5-8
weken, die veroorzaakt werden dooreen bepaalde
Mycoplasmasoort. De tarsaal- en carpaalgcwrich-
ten waren het meest aangetast. Oe ziekte kan door
intra-articulairc injectie van de Mycoplasmen wor-
den overgebracht. In hel verdere verloop werden
ook andere gewrichten en peesscheden aangetast.

De dieren konden dan niet meer slaan. Intra- arli-
culairc applicaties van een corticoidpreparaat in
combinatie met een antibioticum waren werkzaam.
Verspreiding van ziektegevallen op ver van elkaar
staande kalveren, zou op een aerogenc versprei-
ding van de infectie kunnen wijzen.

,/, /, Terpsiru

Varken

E. co//diarree bij biggen met en zonder de
K88 receptor

Sellwood, R,: Escherichia coli diarrhoea in pigs
with and without the K88 receptor,
t el. Rec.. 105,
228-230. (1979).

Het varken kent drie genotypen voor wat betreft de
aanhechtingsmogelijkheid van
E. coli K88 aan de
darmwand; de homozygoot dominant (SS) en de
heterozygoot ((Ss) waarin aanhechting mogelijk is,
en de homozygoot recessief (ss) waarin aanhechting
niet mogelijk is.

Zeugen behorende lot het laatste genotype zullen E.
coli K88 niet als pathogeen onderkennen en dus ook
geen antilichamen maken.

Op een proefbedrijf werd het voorkomen van
neonatale diarree in 41 koppels biggen als gevolg
van een
E. coli K88 infectie nagegaan cn in verband
gebracht met hel genotype van de ouderdieren. Alle
koppels waarin
E. coli K88 werd aangetoond,
waren geboren uil ss zeugen, welke geen anlilicha-
men tegen deze E. co// geproduceerd hadden.
Indien de gehele koppel ziek geweest was behoorde
de beer meestal lot hel genotype SS, indien slechts
een deel van de koppel aangetast was, behoorde de
beer lol hel genotype Ss. De genolypering van de
biggen bevestigdedejuistheid van de genot v pen van
de ouderdieren en het voorkomen van de
E. coli
K88 inlectie. De auteur is van mening dat hel
gebruik van deze eigenschap nuttig kan zijn bij de
bestrijding van de
E. coli K88 infeclie bij biggen,

P. ( \'. van der lalk.

Varken

Overbrenging van varkensdysenterie
door muizen

Joens, I., A,: Experimental I ransmission of l\'repo-
nenia hyodysenteriae
from Mice lo Pigs. .Am. ./.
\\ et. Res..
41, (8). 1225-1226. (1980).

Experimenlele proeven werden uitgevoerd om na te
gaan of muizen konden dienen als dragers van
Tre-
ponema hvodvsenteriae.
Laboratorium muizen

-ocr page 70-

werden met behulp van een maagsonde besmet met
T. hyoilysemeriae. De/.e dieren dienden als dragers
en werden in contact gebracht met niet besmette
muizen en biggen.

Vijf dagen na besmetting van de dragers werden er 3
muizen bij geplaatst.

Bij 2 van deze 3 contactmuizen werd 9-14 dagen
later
T. hyoclysenieriae in hun faeces aangetoond.
Dit was eveneens het geval bij 1 van de 4 muizen,
welke 180 dagen na het besmetten bij de dragers
werden geplaatst.

Bij de contact besmeltingsproeven met biggen wer-
den de geïnfecteerde muizen boven de voerbak van
de biggen geplaatst, zodat alle muizenfaeces in de
voerbak vielen.

5-7 Dagen na dit direct contact met geïnfecteerde
muizenfaeces kon bij de biggen
T. hyoclysenieriae in
de faeces aangetoond worden.
Klinisch ontwikkelde zich de varkensdystenterie
11-13 dagen na het begin van het contact.
C)e overbrenging van
T. hyoclysenieriae o^ bniggen,
door direct contact met faeces van geïnfecteerde
muizen, geeft aan dat muizen als reservoir kunnen
dienen en op deze manier betrokken kunnen zijn bij
de verspreiding van varkensdysenteriae.

W. A. Hunneman.

Varken

Het natuurlijk verloop van een Varkens
Influenza Virus infectie (HswlNI) in de
varkenspopulatie op Hawaii

Wallace, G. D..: Natural History of Influenza in
Swine in Hawaii: Swine Influenza Virus (Hsw lNI)
in Herds Not Infected with Lungworms.
.Am. J.
Vei. Res..
40, II59-II64. (1979).

In 1971 had een serologisch onderzoek van slacht-
dieren van 2 tot 4 jaar oud aangetoond dat 45% van
de dieren seropositief was. In 1974 was 24% van de
dieren van 2 tot 4 jaar oud seropositief. Deze dieren
waren afkomstig van 63% van de onderzochte
bedrijven. In de daarop volgende twee jaren nam
het aantal seropositieve dieren vooral inde leeftijds-
groep onder één jaar oud sterk af, in 1976 was dit
minder dan 1%. Eind 1976 werd een uitbraak van
varkens influenza geconstateerd. Deze ginggepaard
met pneumonieën bij de varkens. In 1977 was 80%
van de bedrijven weer seropositief.
Het verloop van de antilichaam titers in hel serum
dal in de voorgaande jaren was onderzocht, recht-
vaardigt de conclusie dat er voorafgaande aan
deze periode ook een uitbraak van varkens influ-
enza heeft plaatsgevonden.

Dc uitbraak in 1976 volgde op de import van een
ongewoon groot aantal dieren (32) uit de U.S.A. en
een plotselinge weersomslag welke gepaard ging
met een vergroting van het verschil tussen de dag-
en nachttemperatuur \\an 8 naar 10 tot 12°C. Geen
verband kon w orden gelegd met een eventuele long-
worm infectie of een overdracht \\ ia vogels.
Omdat, gezien het gesloten karakter van de var-
kensstapel op het betreffende eiland, eens in de drie
jaar een dieptepunt in de immuunstatus verwacht
mag worden door de vervanging van de fokdieren,
kan ook een infectie vanuit een aantal chronisch of
latent geïnfecteerde dieren niet uitgesloten worden.

P. C. van der Valk.

Voedingsmiddelenhygiëne

Streptococcen infecties op een kuiken-
slachterij

Anonymus: Streptococcal Infection in a Chicken
Factory H-\'A7i\'
Epidem. Rec.: 35, 29 augustus,
(1980).

24% Van de werknemers van een Engelse kuiken-
slachterij met een dagelijkse productie van 33.000
dieren per dag kreeg een Streptococcen infectie,
gekenmerkt door eczeem en infecties aan wondjes
van de handen, sotns gepaard gaande met keel-
ontstekingen.

Bij werknemers van de panklaarband kwam bij 47%
een streptococceninfectie voor, bij de mensen inde
inpakafdeling was 44% besmet, bij schoonmakers
en mensen in de koelafdelingen kwam slechts een
mcidentele besmetting voor, terwijl bij niet direct
met het vlees verwerkende personen geen infecties
werden waargenomen.

De verspreiding van Streptococcen vond ondanks
de toegepaste hygiënemaatregelen zoals decontarni-
natie van de karkassen met chloor, (in Nederland
verboden;
Ref.). plaats via de karkassen.
De geïsoleerde Streptococcen behoorden tot de
groepen A, B en G

Staphylococcus aureus werd bij 24% van de werk-
nemers geïsoleerd.

R. H. Terhijhe.

-ocr page 71-

Miller\'s Guide tot the Dissection of the
Dog - 2nd edition

Fvans H. F., and A. de Lahunta
( H\'. B. Smmders Company. 318 pp. 2.17fig.. 1980).

Dit boek is voortgekomen uit de Cluide to the Dis-
section
Ol the Dog dat door Miller voor het eerst in
1947 werd gepubliceerd. In 1971 isde/c handleiding
door Fvans en del.ahunta van de Cornell L\'niver-
sitv grondig herbewerkt. Nu ligt de tweede editie
van de/e herbewerking, waarin vooral wijzigingen
len aanzien van de nomenclatuur zijn opgenomen,
voor ons.

Voor veel veterinaire studenten is de dissectie van
de hond de eerste praktische confrontatie met de
anatomie. In dit stadium van de studue is het ge-
wenst dat studenten grondig kennis maken met de
diverse systemen waarin het zoogdierlichaam kan
worden onderverdeeld. Het aanhouden vaneen sys-
teeinsgeuijze benadering van de anatomie tijdens
een snijprakticum is niet goed mogelijk. Men kan er
wel naar streven dit doel zo goed mogelijk te bena-
deren. Naar mijn mening zijn de schrijvers hierin
bijzonder goed geslaagd. Bovendien is dit werkstuk
meer dan alleen maar een snij hand leiding; hel is een
eenvoudig boek over de anatomie van de hond dat
bijzonder goed als snijhandlciding is te gebruiken.
De snij-instruclies zijn op zodanige wijze in de tekst
verwerkt, dat het noodzakelijk is dc gehele tekst
door te nemen. Bij het lezen zijn deze instructies niet
of nauwelijks storend.

De mate van detaillering die wordt betracht, is goed
aangepast aan de behoefte van de jongere jaars
veterinaire sudent. lopografisch anatomische in-
formatie, bijzonder belangrijk voor het klinisch
werk. komt men vanwege de gekozen benaderings-
wijze in dit werk uiteraard nauwelijks tegen.
Na een korte inleiding wordt in hoofdstuk twee
aandacht besteed aan het bot-spier systeem. De
regionale behandeling wordt waar dit zinbvol is
doorbroken en de mate van detaillering die wordt
nagestreefd getuigd van realiteitszin bij de schrij-
vers en kan nict voldoende geprezen worden.
In het derde hoofdstuk worden eerst een aantal
kleine zaken regionaal behandeld voordat met de
systematische behandeling van de longen kan wor-
den begonnen. De behandeling van dc grote vaten
in de thora.x loopt goed over in de behandeling van
de perifere circulatie in het voorbeen.
Ook ten aanzien van de zenuwen in het voorbeen
wordt de verbinding met de meer centraal gelegen
structuren goed gelegd, Dc behandeling van deze
zenuwen is bondig en de bijgevoegde schema\'s zijn
didactisch goed verantwoord.
Het hoofdstuk over buik-bekken-achterbeen be-
handelt een aantal kleine onderdelen regionaal
waarna lieskanaal, peritoneale holte en diverse af-
zonderlijke organen worden besproken. Dc maag-
darmtractus wordt vervolgens weer systematisch
behandeld.

De vrouwelijke geslachtsorganen worden gedeelte-
lijk bij de buik. gedeeltelijk bij het bekken behan-
deld. De systematische aanpak wordt hier door de
beperkingen die de dissectie volgorde oplegt nood-
gedwongen verstoord.

Het hoofdstuk over het hoofd begint met bespre-
king van de schedel. Het deel over het gebit is
systematisch, kort en in dit kader voldoende. Prak-
tisch belangrijke gegevens komen hierdoor niet aan
de orde.

De bespreking van de holtes in de schedel doet wat
merkwaardig aan; diverse zaken die niets met el-
kaar te maken hebben worden hier samengebracht.
De dissectie wordt uitgevoerd aan twee helften van
het doorgezaagde hoofd. .Aan deze benadering zijn
veel voordelen verbonden maar een niet onbelang-
rijk nadeel is dat de behandeling van laryn.x en
pharyn.x veel moeilijker wordt. De beschrijving van
de pharyn.x vind ik bovendien één van de zwakkere
stukken tekst in dit overigens bijzonder goede boek.
Het handhaven van een zoveel mogelijk systemati-
sche benadering wordt in dit hoofdstuk overigens
bijzonder moeilijk vanwege de practische beperkin-
gen die men ondervindt door de dissectie proce-
dure.

In het laatste hoofdstuk komt het zenuwstelsel aan
de orde. Het overzicht dat van de hersenvliezen en
de bloedvaten geboden wordt is kort en helder.
De bespreking van de bouw van de hersenen is kort
en topografisch wel duidelijk. Het leidt naar mijn
mening niet tot veel begrip van dit moeilijke org-
aanstelsel. Dit stuk is wellicht redelijk adequaat als
aanvulling op een cursus neuro-anatomie en fysi-
ologie, Als op zich zelf staand stuk vind ik het
ouderwetse anatomie en niet erg zinvol.
Het eindoordeel over dit boek is ondanks de kriti-
sche opmerkingen over het laatste hoofdstuk bij-
zonder positief. Het is een boek dat van harte kan
worden aanbevolen voor de eerste en tweedejaars
veterinaire studenten. Daarnaast is het voor diege-
nen die zich wat uitvc
de zoogdieranatomii
boek.

"iger willen oriënteren over
een bijzonder bruikbaar

C. ./. (,. H cn.sinx.

-ocr page 72-

Verslag van het \'International
Symposium on Diseases of
Birds of Prey\' getiteld: \'Recent
Advances in Raptor Disease\'

Dit symposium werd gehouden van 1-3 juli
1980 te Londen in de Zoological Society of
Londen. Regents I\'ark.

Het congres dat geprganiseerd was door J. E.
Cooper (G.B.), A. G. Greenwood (G.B.) en
P. T. Redig (U.S.A.), was de eerste bijeen-
komst op het gebied van roofvogelziekten
waarbij niet alleen Europeanen, maar ook
zeer vele Amerikanen en Canadezen voor-
drachten presenteerden over htin ervaringen
en onderzoek betreffende roofvogels. De
sprekers waren werkzaam op het gebied van
de diergeneeskunde, dierentuinen en bij in-
standhoudingsprojecten voor roofvogels.
Op de drie dagen werd achtereenvolgens aan-
dacht besteed aan de volgende onderwerpen:
- pathologie en microbiologie;
chirurgie en anaesthesie;
ziekten en therapieen.

In dit verslag zullen wij vooral die gegevens
vermelden die voor de praktizerende dieren-
arts van belang kunnen zijn. wanneer een
roofvogel als patient wordt aangeboden. De
proceedings van dit congres zullen in 1981 in
boekvorm worden uitgegeven. Na uitkomst
zal dit gemeld worden in hel
Tijdschrifi voor
Diergeneeskunde.

De opening werd verricht door Sir Reginald
Murlev. voorzitter van de "Royal College of
Surgeons of England\' en dr, Kai Curry-
l.indahl. vice-voorzitler van de \'International
Council for Bird Preservation\'.
Beiden onderstreepten het belang van dit
soort bijeenkomsten in het kader van natuur-
bescherming en natuurbehoud. Na de ope-
ning werd met het wetenschappelijk gedeelte
begonnen.

PATHOLÜC.IF EN MK ROHIOLOGIF

De microbiologische flora van roofvogels

(Needham. (i.B.)

Het kennen vande normale Hora is van belang
om een inzicht te krijgen in de pathogeniteit
van dc geïsoleerde kiemen en tc weten in hoe-
verre dc vogels een rol spelen in de versprei-
ding van zoönosen. Er werd vooral aandacht
besteed aan dc bacteriële tlora. De voornaam-
ste uit de darm van gezonde roofvogels ge-
isoleerde kiemen waren:
E. coli (79%). Pro-
leus
spp. (4KJ), andere Enterobacteriaceae
(minder dan 20\'"().
Siaphylocoeeen en Pro-
videnliü
(beiden minder dan 10%). Er werden
geen Salmonella\'s gevonden. Hoewel op de
huid van de poten v aak
Siaph. epidermis aan-
getroffen werd. bleek dat uit\'bumblefoot\' lae-
sies vaak
Siaph. aureus tevoorschijn kwam
naast een groot aantal zg. darmbacteriën.
Bij postmortaal onderzoek werden alle ge-
noemde bacteriën ook zeer frequent uit ver-
schillende parenchymateuse organen ge-
kweekt. De kropflora vertoont een duidelijk
verschil tnet de darmtlora. Geïsoleerd werden:
E. coli. Candida spp., alfa-haemolytische
Streptoeoeeen, Aelinohaeier spp.. P.seudomo-
nas
spp. en .Sirepioeoeeus jaeealis.
Tot nu toe waren er weinig resistentieproble-
men, hoewel het wenselijk is de keuze van het
antibioticum af te steminen op een gevoelig-
heidstest.

Li jlioLJliiS

De neusflora van klinisch gezonde roofvogels

(Gerlach en Richter, B.R.D.)

De neusflora bestaat vooral uit gram-
positieve bacteriën, incidenteel geïsoleerde
gram-negatieve bacteriën behoren niet tol de
Enterobacteriaceae.

In lü()9f \\\'an de onderzochte vogels werden
staphylococcen en streptoeoeeen gevonden.
Ook
HuciUus spp. kwamen zeer frequent op
het neusslijmvlies voor. Van het hele scala van
andere bacteriën inoeten vooral genoetnd
worden: clostridiën, corynebacteriën cn
i\'.rwi-
nia
spp. Lactobacillen worden normaal niet
gevonden, dit in contrast met bijv. papegaai-
achtigen. Verschillende vogelsoorten hebben
een opvallende andere tlora. Ciislen en schim-
mels werden in tuinder dan 2()\'\'f van de onder-
zochte vogels aangetroffen.

Microbiologische aspecten van de uitkoitist-
resullaten bij de torenvalk in gevangenschap

(Bird. Canada)

L;)e uitkomstresultaten van een groep toren-
valken
(I\'ciico linnueulus) in gevangenschap
waren van 1974 tot 1979 teruggelopen van 96
tot2.V;^.

De sterfte trad v ooral op van twee dagen vóór
tol drie dagen na de uitkomst. Het probleein
deed zich voor bij natuurlijk cn kunstmatig
broeden.

---ce ■ T

-ocr page 73-

Bij het afstrepen van alle mogelijk oorzaken
bleek dat bij veel vogels mycoplasmata geïso-
leerd konden worden uit de respiratie- en de
reproduktietractus. Bij controle bleken deze
echter ook voorte komen bij gezonde en wilde
vogels. Hoewel er geen bewijs geleverd kon
worden, was de spreker ervan overtuigd dat
de mycoplasmata een zeer belangrijke rol
speelden bij de reproduktieproblemen in deze
groep roofvogels.

De relatie tussen lood en vogelcholera

(Reiser. U.S.A.)

De combinatie van een loodinto.xicatie
(vooral door het eten van geschoten eenden)
en vogelcholera treedt erg veel op in het
merengebied van Noord-Amerika en Canada.
Experimenteel kon echter geen verhoogde
gevoeligheid worden vastgesteld bij roofvo-
gels met een geïnduceerde loodintoxicatie
voor de verwekker van de vogelcholera.

Waaraan gaan getrainde vogels dood?

(Kenward. G.B.)

Aan de hand van een enquête onder valke-
niers kwamen de volgende doodsoorzaken
van 148 vogels naar voren: dat trauma
32% en
ziekten 4.3Cf van de oorzaken vormden.
Als ziekten werden vooral genoemd: aspergil-
lose. tuberculose, andere bacteriële infecties
en zogenaamde toevallen.

Virusziekten bij roofvogels(Graham. U.S.A.)

Rabies. Hoewel roofvogels niet klinisch
\'hondsdol\' worden na een infectie met rabies-
virus. kunnen ze wel uitscheider van het v irus
zij n.

S.c.d. Deze infectie komt in Amerika alleen
bij geïmporteerde vogels voor.
Pokken. Komt regelmatig voor. Uil verschil-
lende vogelsoorten worden andere stamnicn
geïsoleerd. Vooral de uitwendige vorm wordt
waargenomen. De vogels genezen vaak
spontaan.

Hcrpe.svirus. Dit virus wordt de laatste jaren
uit zeer veel vogelsoorten geïsoleerd, waar-
onder duif en papegaai. Bij de tneesle vogel-
soorten is het een acute en dodelijke infectie.
Bij sectie zien we haardjes in het Ivmforeti-
culair systeem van lever, rnilt en beenmerg.
Ook focale necrose en bloedingen in de maag
treden op. Histologisch worden intranucle-
aire insluillichaampjes waargenomen.
Adenovirus. Dit geeft een vergelijkbaar beeld
met herpesvirusinfecties. waarbij ook intra-
nucleaire insluillichaampjes optreden. Diffe-
rentiatie is vooral mogelijk met E.M.-tech-
nieken.

Marekse ziekte. Het morfologische sectie-
beeld komt voor; virusisolatie is nog niet
gelukt.

Leucose. Hiervoor geldt hetzelfde als voor de
Marekse ziekte. Daarnaast komt een sectie-
beeld voor met zwavelkleurige nieren. De
spreker vermoedt ook bij dit beeld een virus-
etiologie.

Overzicht van sectiebevindingen in de D.D.R.

(Schröder, D.D.R.)

In een tabel werden de sectiebevindingen van
50 roofvogels gepresenteerd.
Het meest opvallend was het hoge percentage
tuberculose (.35%!). Daarnaast spelen \'bum-
blefoot\', Salmonellose en aspergillose een
belangrijke rol.

Slechts in 6% van de gevallen werden parasie-
ten gevonden.

Ziekten de doodsoorzaken van de mauritius
valk en andere bedreigde soorten
(Cooper,Jo-
nes en Owadally, G.B.).

Van de mauritius valk bestaan nog maar
ongeveer 20 exemplaren. Oorzaken voor het
uitsterven zijn, jacht, pesticieden en genetisch
verval. In een poging deze valk voor uitster-
ven te behoeden, is men overgegaan tot een
kweekprogramma in gevangenschap. Sinds
de start van dit programma ( 7 jaar geleden) is
er nog maar één jong groot gebracht en zijn er
9 vogelsdood gegaan. De voornaamstedoods-
oorzaken waren afwijkingen aan het
geslachtsapparaat en aandoeningen van de
voorste luchtwegen. Ondanks het verbod op
het gebruik van pesticiden konden deze bij
vier vogels worden aangetoond.
De voorwaarden voor het slagen van een der-
gelijk fokprogramma zijn volgens de auteurs:

- optimale verzorging;

- optimale huisvesting;

het bijhouden van een\'kwcekboek\'cn een
goed fokprogramma:
een goed gezondheidsbewakingsprogram-
ma: klinisch onderzoek op de gezond-
heid en parasitaire infecties; laboratorium
onderzoek van lacces op parasieten en
Salmonella, en bloed op bloedparasieten
en het bepalen van een heinatocriet. Ook
dienen alle dode vogels uitgebreid post-
mortaal onderzocht te worden.
In de discussie werd uitgebreid ingegaan op
dc vraag of het zinv ol is alle bestaande exetn-
plaren in gevangenschap te nemen.

Over veel voorkomende problemen rond het
kunstinatig uitbroeden en de hangopfok van
roofvogels werden ccn vijftal lezingen gepre-
senteerd.

-ocr page 74-

Technieken voor het onderzoeken van sterfte
onder embryo\'s en kuikens
(Spachman, G.B.)

Aan de hand van kennis op dit terrein in de
pluimveesector werd zeer uitgebreid ingegaan
op problemen rond hel kunstbroeden, broed-
uitkomsten. embryonale- en kuikensterfte.
De nadruk werd gelegd op het belang van een
uitgebreid onderzoek van niet-uitgekomen
eieren zowel visueel als microbiologisch.

Kunstmatig uitbroeden, opfok- en andere
problemen rond de andes condor
(Dolensek.
U.S.A.).

Kweekresultaten met de andes condor in
gevangenschap zijn zeer teleurstellend. Kunst-
matig broeden en handopfók geven goede re-
sultaten. Het aantal jongen per kweekkoppel
kan zo opgevoerd worden tot drie jonge vo-
gels per jaar. De problemen liggen vooral op
het gebied van de hygiënische maatregelen
voor de behandeling van de eieren, de voeding
van de uitgekomen jongen en de \'imprinting\'
op de mens.

De handopfok van gieren in de W assenaarse
dierentuin
(Dorrestein, N. I..)

Door het voervoorte behandelen met pepsine
en zoutzuur werden goede resultaten verkre-
gen met het grootbrengen van jongen van de
Andes condor, de koningsgier en de lammer-
gier. De belangrijkste redenen voor uitval in
de beginperiode waren: navelinfecties en
osteomalacic door een verkeerde Ca P-balans
in de voeding.

Psychologische problemen van jonge roof-
vogels
(Jones, Mauritius).

Hierin werd vooral het probleem van de \'im-
prmting\' besproken. Het opfokken van meer-
dere vogels gelijktijdig waarbij de mens zoveel
mogelijk achter de schermen blijft, lijkt de
beste methode. De invloed van de ouder-
dieren op het gedrag van de jonge vogel is
echter onduidelijk.

Het effect van pleegouders op de jonge vogel

(Bird. Canada).

Door eieren te verwisselen tussen verschillen-
de soorten roofvogels werd nagegaan wat het
effect op het gedrag van de jonge vogels was
op volwassen leeftijd. Een verblijf tot drie we-
ken na uitkomst bij de pleegouders gaf geen
afwijkend gedrag. Na deze periode leek het
erop of de jonge vogels op volwassen leeftijd
de voorkeur gaven aan soortgenoten van de
pleegouders als partners.

Een nieuwe methode van identificatie van
individuele roofvogels(
Beyerbach en Böttcher
B.R.D.).

Het ringen of op andere manieren merken
van vogels stuit vaak op problemen. Een foto
van de dorsale zijde van beide voeten is een
goed systeem en even betrouwbaar als een
vingerafdruk bij de mens. Door de tenen met
inkt of schoensmeer zwart te maken komt het
onregelmatige patroon van de schubben beter
tot uiting.

CHIRURGIE EN ANAESI HESIE

Een samenvatting van de anaesthesie-tech-
nieken bruikbaar voor roofvogels
(Haigh.
Canada).

Een belangrijk uitgangspunt bij de narcose
van vogels in het algemeen is het vertrouwen
in en de vertrouwdheid vande narcotiseur met
het door hem gebruikte middel. Vóór elke
narcose wordt de patiënt klinisch onderzocht
en dienen hematocriet en totaal eiwit bepaald
te worden. De kritische waarden zijn een
hematocriet lager dan 259f en een totaal eiwit
van minder dan .30 g I. Een te sterke afkoe-
ling van de vogel dient voorkomen te worden.
De gebruikelijke relle.Ken om de narcose-
diepte te beoordelen, zijn bij vogels vaak on-
betrouwbaar en per soort kunnen deze ver-
schillen. De auteur gaf zijn voorkeur te ken-
nen voor de combinatie ketamine met xylazi-
ne (Rompun®) in een dosering van 2.5 - 40
resp. 0.25 - 1.0 mg kg vogel intramusculair
(Naar onze mening is voor een narcose van
30-45 minuten een dosering van 25 - 50 mg kg
ketamine met I - 2 mg kg Rompun een goed
uitgangspunt;
Ref.)

Ketamine alleen geeft minder spierrelaxatie.
Als alternatieven werden genoemd:
Saffan® i.v. 6 - 12 mg kg

i.m. 36 mg kg.
Dit geeft een zeer kortdurende narcose, hijv.,
voor het nemen van een röntgenfoto.
Metoxymol (Hypnodyl®) i.m, 10 mg kg.
Voor een langdurige narcose is een inhalatie-
techniek met halothane en zuurstof goed
toepasbaar. Een te sterke afkoeling kan pro-
blemen gaan geven.

Inductie met 2 - 5% halothane; onderhoud
0,5 - 1.5%. Na het beëindigen van de narcose
de luchtzakken doorspoelen met zuurstof.

De chirurgische behandeling van de \'bumble-
foot\' (zoolzweren)
(Riddle, U.S.A.),

De spreker gaf een overzicht van de behan-
deling en de resultaten van 32 roofv ogels met
chronische zoolzweren. De necrose werd
aseptisch totaal verwijderd en de wond ge-

-ocr page 75-

hecht; naspoeling met een chlooramfenicol of
penicilline-oplossing. De wond werd met ver-
band bedekt en de vogel gedurende twee
weken met antibiotica behandeld. Van het
verwijderde necrotische materiaal werd een
bacteriologisch onderzoek gedaan. De vol-
gende bacteriën werden geïsoleerd:

Staphylococcus aureus 31%

S. epidennicus 21.8%

E. coli 9.4%

Serratia marcescens,
Clostridium spp,
P. Multocida,
elk in één geval,
negatief 28.2%

Bij 25 van de behandelde vogels verliep de ge-
nezing zonder problemen In 10 - 20 dagen.
Van de 6 vogels met een vertraagde genezing
waren er 4 stuksgedurende 4-8 weken behan-
deld met chlooramfenicol en dexamethason
in DMSO.

Eén vogel kreeg een tendovaginitis en een
osteomyelitis en is gëeuthaneseerd. Om reci-
dieven te voorkomen dienen predisponerende
factoren verwijderd te worden, met name een
ruw zitblok.

Orthopedische technieken bij roofvogels (Re-

dig, U.S.A.).

Osteosynthese met percutane fixatie en merg-
pennen
(Bush, U.S.A.).
Het gebruik van Hexalight® voor fractuur-
fixatie
(Halliwell, U.S.A.).
Bij de behandeling van fracturen van vogels
dient het gebruik en de bestemming na ge-
nezing voorop te staan. Kan een vogel hieraan
niet voldoen dan dient euthanesie ernstig
overwogen te worden. De toe te passen me-
thode en het eindresultaat zijn in sterke mate
afhankelijk van de kunde en de inventiviteit
van de chirurg. Bij vogels is er vooral een
endostale callusvorming. Het gevaar van
mergpennen is dat deze vernietigd wordt.
Bovendien lopen de luchtzakken door in de
mergholte van de lange botten waardoor
een erg dikke pen nodig is om een goede
fixatie te verkrijgen. Bij een goede immo-
bilisatie is na drie weken een stabiele verbin-
ding verkregen. Zeer goede ervaringen zijn
opgedaan met het Kirchner-apparaat (zie
afb. 1). Hexalight® lijkt goed bruikbaar van-
wege de mogelijkheid tot modeleren en het
geringe gewicht.

Röntgenologisch onderzoek van de botgroei
bij roofvogels
(Fowler, U.S.A.).

De lange botten van vogels hebben geen
epifyse. De verkalking van de humerus is op
een leeftijd van 65 dagen en van de femur op
55 dagen voltooid.

Bij vrouwelijke vogels kan röntgenologisch
een opvulling van de mergholte van bepaalde
botten optreden o.i.v. oestrogenen en andro-
gene hormonen.

Dit treed op vóór de legperiode en heeft een
functie in de snelle beschikbaarheid van Ca-
zouten. De röntgenologische kenmerken voor
rachitis kunnen het beste worden waargeno-
men in het tartsometarsaal gewricht omdat
hier verschillende groeizónes aanwezig zijn.
In een aantal met indrukwekkende dia\'s en
films geïllustreerde voordrachten werd inge-
gaan op laparoscopie-technieken en de diag-
nostische betekenis ervan.

Leverbiopsie-technieken bij roofvogels (Sat-
terfield, U.S.A,).

In het kader vaneen onderzoek naar het voor-
komen van tuberculose in een groep roofvo-
gels werd met een \'Needlescope\' (o 2.2. mm)
de lever bekeken op het voorkomen van lae-
sies en met een biopttang een stukje lever
verwijderd voor histologisch onderzoek.

-ocr page 76-

Endoscopie in dc praktijk (Böttcher. B.R.D.).
Het gebruik van een bronchoscoop

(Harcourt-Brown. ü.B.).
I.aparüscopie (Bush. U.S.A.).

Het gebruik van de endoscoop is een van de
meestbelovende technische ontwikkehngen
op het gebied van de diagnostiek in de vogel-
geneeskunde. De risico\'s van de ingreep zijn
klein, niet veel meer als van de narcose alleen.
De toepassingsmogelijkheden zijn velerlei: ge-
slachtsdeterminatie. inspectie van de organen
in de buikholte, het nemen van biopten. etc.
Een opmerkelijke techniek dient apart ver-
meld te worden. Doordat vogels geen midden-
rif hebben en het respitatieapparaat gevormd
wordt door longen met luchtzakken, kan na
het aanbrengen van een canule in een luchtzak
zonder bezwaar de laryn.x en de trachea ge-
ïnspecteerd worden of zelfs operaties aan de
voorste luchtwegen verricht worden. De
ademhaling vindt onbelemmerd doorgang via
de canule!

ZIEKTE EN THERAPIE

\\\'oedingsproblemen bij roofvogels (Graham.
U.S.A.).

Kropovervu/ling cn nuiugdilaialie.
Dit wordt vooral gezien in perioden met hoge
temperaturen. Door \'s avonds le voeren kan
dit probleem voorkomen worden.

Toevallen.

Deze worden wel gezien bij sterk vermagerde
vogels of getrainde vogels na plotselinge ar-
beid. Gedacht wordt aan een hypoglycaemie.
(Normaal 250 -500 mg dl.). Ook een redisiri-
butie van gechlooreerde koolwaterstoffen, die
opgehoopt zijn in het vetweefsel. kunnen ccn
oorzaak zijn. Een hypocalcaemie kan even-
eens aanleiding geven lot het optreden van
toevallen.
l\'eerafwi/kingen.

Hongerstrcpen in de veren treden op na loc-
passing van corlicostcroidcn of ook spontaan
na stress. Bijeen
niacinc-panlhotecnzuur dcfi-
cicntie kunnen misvormingen optreden van
groeiende veren in dc \\ orm van het ontbreken
van baardjes.

Vitamine .A deficiëntie

Focale metaplaslisclic veranderingen worden
bij roofvogels gezien m de bek (orale muceuzc
klieren), slokdarm, sinussen, svrin.x (vaak
gecombineerd mei cen aspergillus-inleclic).
niermcdulla (jicht), en polen (oorzaak \\an
\'bumbleloot\' (\'.\') cn h\\perkeralose).

(\'itamine E ileficieniie

Spierdyslrofiën en centraal ncrvcusc afw ijkin-
gen kunnen optreden.

Botafwijkingen

Een verkeerde Ca P verhouding of een vita-
mine D,-deficiëntie geven bij volwassen vogels
een hypocalcaemie gevolgd door toevallen.
Bij jonge vogels zien we het beeld van een
rachitis optreden, vaak gepaard gaande met
pathologische fracturen door een secundaire
hyperplasie van de parathyreoidea waardoor
de activiteit van de osteoclaslen opgevoerd
wordt.

Arteriosderose.

Mogelijk een gev olg van een dysfunctie van de
schildklier met een hypothyreoidie. Onduide-
lijk is de rol van cholestrol.

Malaria en leucocytozoöninfecties bij grote
valkensoorten
(Remple, U.S.A.).
In bloedcellen van vogels komen regelmatig
protozoaire parasieten voor. w.o. leucocyto-
zoön. haemoproteus en plasmodium. Vooral
plasmodiuin-infecties kunnen aanleiding
geven tot anaemie. De differentiatie \\an de
drie genoemde parasieten geschied metbehulp
van een bloeduitstrijkje.
De behandeling van plasmodium heeft alleen
zin als de patiënt werkelijk ziek is. Met succes
werden de volgende therapiën toegepast:
— Alleen klinisch herstel, chloroquine-base;
25 mg kg in 48 uur volgens schema:

a) 10 mg kg oraal.

b) 5 mg kg 6 uur na a),

c) 5 mg kg 18 uur na b),

d) 5 mg kg 24 uur na c).

Om de parasiet geheel uil de gastheer te
verwijderen, wordt het bovenstaande
schema aangevuld met een éénmalige do-
sis van 0.75 mg primaquine-base; 25 mg
kg. 6 uur na a).

Aspergillose-diagnostiek en behandeling

(Redig. F.S.A.).

Hoewel aspergillose vrij veel voorkomt is het
op de eerste plaats cen secundaire inlcclie.
I\'rimair is een xcrniinderdc afweer van de pa-
tiënt.

De mate \\ an weerstandsvermindcring bepaalt
dan ook sterk hel beeld \\an dc aspergillose.
De meest alarmerende svtiiptoncn treden op
bij een mechanische obstructie van de trachea
en syrinx door mvcotische processen. On-
danks dc ontoereikende behandelingsmoge-
lijkheden is het stellen van de diagnose wel
van belang. De voornaamste diagnostische
methoden zijn:

trachea tntstrijken met een wattcnprop.
17 (71\'() positief van 24 klinisch zieke
vogels.

5 (6\'7) positief van 84 gezonde v ogels;
luchlzakspoeling met steriel fysiologisch
zout;

-ocr page 77-

röntgenfoto, vooral een chronische ont-
steking van de luchtzakken is goed her-
kenbaar;

serologische methoden, onder e.xperimen-
tele omstandigheden vvasdc haemaggluti-
natie bruikbaar tot 40 - 60 dagen na de
infectie. De agar-gel-precipitatie was posi-
tief vanaf 20 dagen na de infectie;
— laparoscopie gevolgd door een monster-
name en kweek. Deze methode wera niet
door de spreker genoemd. Ze kan echter
I007( zekerheid geven, hoewel er hier een
groter risico aan de ingreep verbonden is.
omdat dit meestal zeer benauwde patiën-
ten zijn. G.M.D.).

De door de auteur gegeven medicamenteuze
behandelings-pogingen beperkten zich tot
amphotheracine B, 5 tC en thiabendazole;
allen per injectie en zonder merkbaar resul-
taat. Bij een vroegtijdige diagnose en een lo-
kale applicatie van amphotheracine B (lucht-
zakspoeling. vernevelen) zou mogelijk een
succes behaald kunnen worden.

Dat de hematologie van vogels zich ook in
ontwikkeling bevindt, werd geïllustreerd door
een drietal lezingen.

Serologische parameters bij roofvogels; de
interpretatie vande gevonden waarden
( Halli-
wcll, U.S.A.).

Met behulp \\an een bloed-analyse-apparaat
konden met minimale hoeveelheden bloed dc
volgende bepalingen gedaan worden. Tussen
haakjes staan de normualvvaarden \\ i)or roof-
vogels. levens is aangegeven de minimale
hoeveelheid benodigd serum plasma.

De mogelijke betekenis van een daling of stij-
ging van de opgegeven normaalwaarden werd
in schematische overzichten gepresenteerd.

Haematologisch onderzoek van torenvalken

(Bird. Canada).

llaematologie als diagnostisch hulpmiddel

(Durham, U.S.A.).

Voor het verkrijgen van een beter inzicht in de
conditie en de gezondheidstoestand van de vo-
gel zijn de hematocriet, het totaal eiwit en een
bloeduitstrijkje erg goed bruikbaar. Normaal-
waarden: hematocriet, 41.- 44.6\'%.; totaal
eiwit. 4.3 - 51 g 1.

In het bloeduitstrijkje kunnen afwijkende ver-
houdingen vastgesteld worden tussen de ver-
schillende bloedcellen. Ook jonge erythrocy-
ten (anaemie) en bloedparasieten kunnen zo
gevonden worden. De hematocriet is een
goede parameter om een beeld te krijgen van
de mate van getraindheid van roofvogels.
Dil zou een kriterium moeien zijn bij hel in
het wild terugbrengen van vogels uil asiels. De
grootte van de \'buffy coat" geeft een indruk
omtrent hel aantal leucocyten. Het differenti-
aal bloedbeeld geeft lussen de verschillende
vogelsoorten nogal grote verschillen te zien.

Het gebruik van vaccins en immunostimulatie
bij de behandeling van \'bumblefoot\'
(Satler-
field. U.S.A.).

Hel optreden van zoolzweren zou vooral ver-
oorzaakt worden door een onvoldoende im-
munorespons als gevolg van stress, (ioede re-
sultaten werden gezien, vooral in een
vroegtijdig stadium, bij hel toepassen van dc
volgende gecombineerde behandeling:

toxoid van Suiphvlococciis aureus (i.m.,
s.c. of inlrahursaal):

2.5

nicl.

glucosc

(2.50 -

400

mg dl )

10.0

nicl.

urinezuur

( 0.4 -

1.5

mg dl )

2.5

me 1.

choleslrol

(100 -

200

mg dl,)

5

nicl.

totaal eiwit

( .1 -

5

g 1 )

1.25

mcl.

albuminc

( 1 -

1,7

mg dl,)

10

mcl.

totaal bilirubinc

( 0..1 -

1 -)

mg dl,)

2.5

mcl.

alkalische loslatase

( 20 -

100

U 1.)

2.5

mcl.

I.D.H.

(2.50 -

650

11 1.)

10

mcl.

S.d.0.1 .

(100 -

200

H 1.)

10

mcl.

S.CI.IM.

( .15 -

60

11\' 1.)

10

mcl.

krealinine

( (1.5 ■

1,.1

mg dl.)

1(1

mcl.

calcium

( X -

10

mg dl.)

10

mcl.

fosfor

( 1.9 -

4

mg dl.)

Alle bepalingen konden worden uitgevoerd
met één ml. bloed.

I il CC\' 110 f (1 re SC vv a a rd c n \' (

Alhuniinc .51.1 - 4.1.

a- globulinc 40.9 - .12.2

fi- globulinc I.S.X - X.4

-y- globulinc P.6 - 6.9

y I-

2X - 17

2.1 - 11

.1 - 2

S - 1

-ocr page 78-

- levamisole intermitterend 5 mg leg li-
chaamsgewicht, 1
X per week gedurende 3
weken;

— minocycline;

— goede verzorging en voeding.
Onderzoek van oogafwijkingen bij roofvogels

(Greenwood en Barnett, G.B.).

Na een inleiding over de onderzoekmethode
van het oog bij roofvogels, werden aan de
hand van dia\'s enige afwijkingen vertoond.
Opmerkelijk is dat atropine géén mydriasis
geeft; een goede pupilverwijding treedt op bij
een ketamine-narcose.

Enige gevallen van tuberculose (Lumey,
N.L.).

Tuberculose komt bij roofvogels zeer regel-
matig voor. Aan de hand van drie recente
gevallen illustreerde de spreker dat het moge-
lijk moet zijn tuberculose bij de levende vogel
te diagnostiseren. Vaak wordt echter niet aan
een infectie met zuurvasten gedacht. Vooral
bij chronische, niet op een therapie reage-
rende aandoeningen is het wenselijk een ZN-
kleuring te doen van abcesinhoud, keeluit-
strijkjes e.d. Een behandeling lijkt niet zinvol.

Als afsluiting van het symposium waren er
nog een aantal voordrachten over doodsoor-
zaken van roofvogels in het wild. Benadrukt
werd dat dit een duidelijk vertekend beeld is,
omdat niet alle dode vogels gevonden en of
opgestuurd worden voor onderzoek. Ver-
zwakte vogels vallen ten prooi aan andere
predatoren (Newton, G.B,), Uitputting,
trauma en intoxicaties zijn de voornaamste
doodsoorzaken, Aspergillose werd bij roofvo-
gels in het wild (80 stuks onderzocht) niet
gevonden, (Keymer, G,B.).
Infecties met
Capillaria comorta geven een
geel beslag in de keel en de krop (d.d. tricho-
maniasis). Deze parasiet werd in 34% van de
onderzochte roofvogels gevonden. (Clausen.
Denemarken). Er blijkt een relatie te bestaan
tussen het vasten en het gewichtsverlies bij
gezonde vogels; 10- 15 dagen vasten geeft een
gewichtsverlies van 25%. (Kirkwood, G.B.).
Het lichaamsgewicht van uilen is in de win-
teririaanden het grootste, in de late zomer, na
het grootbrengen van de jongen en de rui.
wegen deze vogels het minste. (Hardv
et al.
G.B),

De overlevingskansen van gerevalideerde
roofvogels in het wild zijn gering.
Een zo gering mogelijk contact met de mens
tijdens de opvang en het terugwennen in de
natuur door bekwame personen kan die resul-
taten duidelijk verbeteren, (Humphrevs.
G,B,)

In de afsluitende discussie van het symposium
werd afgesproken dat er mogelijkheden beke-
ken zouden worden om een compleet litera-
tuuroverzicht samen te stellen \\an alles water
op wetenschappelijk gebied bekend is over
roofvogels. Fowler (U,S, A,), is bezig een der-
gelijk systeem samen te stellen voor dieren-
tuindieren, inclusief de roofvogels.
De contacten tussen de Hawk Trust (G.B.) en
de Raptor Research Foundation (U.S.A.) zul-
len geïntensiviseerd worden. Belangstellenden
kunnen zich voor meer informatie wenden tot
de volgende adressen.:

The Hawk Trust, Loton Park, Nr. Shews-
burry, Shropshire (Engeland) of .1. E. Cooper,
Royal College of Surgeons of England, Lin-
coln\'s Inn Fields, London, WC2, Engeland.
Raptor Research Foundation, c.o. Dr. Clay-
ton Foundation, Brigham Young University,
Provo, Utah, U.S.A. of P, T. Redig, Depart-
ment of Veterinary Biologv, College of Veteri-
nary Medicine, St. Paul, M,D. 55108, U,S,A,
Behalve de voordrachten tijdens het congres,
werden er in de pauses veel contacten gelegd
en ervaringen uitgewisseld. Gezien de gepre-
senteerde lezingen kan gesteld worden dat de
vogelgeneeskunde een volwaardige plaats aan
het veroveren is in de diergeneeskunde.

C. M. Dorrestein^

Drs. G. M. Dorrestein. Vakgroep Pathologie. Afd. Bijzondere Dieren. Postbus80-158. 3508TD Utrecht.

7e Wereldcongres W.S.A.V.A.

Van24t/m 27 september 1980 vond het 7e
wereldcongres van de World Small Ani-
mal Veterinary Association, tevens het
14e congres van de Asociacion Veterina-
ria Espanola de Especialistas en Peque-
nos Animales, in Barcelona plaats.

De opening van het congres vond plaats op
woensdag 24 september in een koele, air-
conditioned zaal met simultaanvertaling in
Frans, Duits, Engels en Italiaans. De gehele
eerste dag werd gewijd aan oogheelkunde,
waarbij o.a. een voordracht over de cryochi-
rurgische therapie van glaucoom opviel.
Nederland werd in het internationale gezel-
schap vertegenwoordigd door collega Stades.

-ocr page 79-

Het eerste seminar van de dag werd, naast het
hoofdprogramma, \'s ochtends gehouden met
als onderwerp: de schildklier. Dat de spreker
collega Rijnberk was, zal geen verbazing
wekken.

Des middags werd een seminar gehouden over
\'emergency surgery\', waarbij o.a. de behande-
ling van het maagdilatatie, maagtorsie-
probleem veel belangstelling wekte.
De volgende ochtend was gewijd aan erfelijke
afwijkingen; de aandacht van het gehoor werd
sterk getrokken door prof. Wegner (W.-
Duitsland) met een voordracht overeugeneti-
sche problemen, in het bijzonder met betrek-
king tot het merle-syndroom bij de hond. Zijn
indringende pleidooi voor het fokken van die-
ren zonder erfelijke afwijkingen vond bijval.
Meijnard presenteerde een nieuwe meetmet-
hode inzake de diepte van het acetabulum in
het kader van heupdysplasie, en Paatsama
beschreef het internationale certificaat met
bijbehorende classificatie.
Des middags vond onder grote belangstelling
een ronde tafel conferentie plaats over het
parvo-virusprobleem bij de hond. De klini-
sche verschijnselen en de pathologie werden
duidelijk beschreven, pathogenese was onder-
werp van gesprek, maar de aandacht van het
gehoor was toch het meest gericht op preven-
tie door middel van vaccinatie. Het panel van
deskundigen besloot aan het eind van de mid-
dag tot het uitgeven vaneen gezamenlijk state-
ment, waarvan de vertaling hieronder volgt:

\'Vaccinatie

Op het moment zijn er twee officiële typen
vaccin, die gebruikt kunnen worden om hon-
den te beschermen tegen de klinische infectie
met honden parvovirus.

1. geïnactiveerde vaccins, zowel de katten (I-
FPV) als honden (1-CF\'V) variant;

2. levend geattenueerd vaccin, het zoge-
naamde levend kattenziekte (I.-FPV)
vaccin.

Gemodificeerd levend canine parvovirus vac-
cin is niet beschikbaar, aangezien een aan-
vaardbare verzwakking (vande pathogeniteit;
Ref.) nog niet is aangetoond.
Zowel geïnactiveerde als levende vaccins
immuniseren niet als er antilichamen tegen
kattenziektevirus-varianten bij het te vaccine-
ren dier aanwezig zijn. Er zijn geen schadelijke
bijwerkingen bekend van goedgekeurde
gedode of levende vaccins.

Gedode vaccins

Na vaccinatie van gevoelige dieren worden
antilichamen aangemaakt; de titer is recht
evenredig met de hoeveelheid antigeen in het
vaccin. De duur van de immuniteit volgend op
vaccinatie is direct gekoppeld aan deze initiële
antilichaam-reactie. Ervaringen in het labora-
torium en inde praktijk wijzen uit dat gevacci-
neerde honden beschermd zijn tegen de ziekte
zolang antilichamen kunnen worden aange-
toond. Onder praktijkomstandigheden kan
de bescherming zich over 6 maanden uitstrek-
ken, hoewel onder laboratoriumomstandig-
heden waar geen tussentijds contact met het
virus optreedt, deze periode korter kan zijn. Is
de concentratie van antilichamen laag, dan
kan een subklinisch ziektebeeld optreden met
virusuitscheiding.

Levend vaccin (L-FPV)

Experimenten hebben aangetoond, dat L-
FPV veilig gebruikt kan worden bij honden
van alle leeftijden en dat virusuitscheiding niet
optreedt. De immuniserende eigenschappen
zijn afhankelijk van de hoeveelheid levend
virus in het vaccin, en ook hier treedt immuni-
satie niet op als er passieve antilichamen aan-
wezig zijn. Bescherming na geslaagde vaccina-
tie houdt minstens 6 maanden aan. In
tegenstelling tot de situatie na vaccinatie met
I-FPV treedt geen uitscheiding van virus op
na \'challenge\' van dieren met lage
antilichaam-titers.

L-FPV wordt niet aanbevolen voor zwangere
dieren.

Vaccinatie-regime

1. Gevoelige (antilichamen vrije) pups zullen
reageren op levende of gedode vaccins op
elke leeftijd. Antilichamen, afkomstig van
het moederdier, zullen belemmerend op
de vaccinatie werken, maar nadelige
gevolgen zijn niet waargenomen, I\'ups
zonder maternale antilichamen reageren
met een immuunreactie die bescherming
geeft tegen de klinische ziekte.

2. De normale gang van zaken kan zijn dat
pups op de leeftijd van 8 weken worden
gevaccineerd; indien dit door de vaccin-
fabrikant wordt aanbevolen, volgt revac-
cinatie na 3 weken.

3. Indien daarom gevraagd wordt, of indien
het noodzakelijk wordt geacht, kunnen
volwassen dieren met beide vaccins tege-
lijk worden geënt. Levend katteziekte-
vaccin (L-FPV) moet echter niet gebruikt
worden bij zwangere dieren. Als gedode
vaccins worden gebruikt in gebieden waar
de ziekte endemisch is, moeten honden
elke 6 maanden worden gevaccineerd.

-ocr page 80-

Benadrukt wordt dat de antilichaam aan-
maak als reactie op dood of levend vaccin
sterk wordt beïnvloed door de hoeveelheid
antigeen van het vaccin. Alleen goedge-
keurde, geteste vaccins dienen te worden
gebruikt.

De aanbevelingen berusten op de huidige ken-
nis; bij het toenemen van de kennis kunnen zij
wijzigingen ondergaan.\'
Tot zover de vertaling van de gepubliceerde
conclusies.\'

De volgende dag startte met een ochtend over
leverziekten onder leiding van collega Rijn-
berk, terwijl des middags chronische diarrhee
bij de hond uitvoerig werd belicht.
Op zaterdag werd het congres afgesloten met
hapjes voor de fijnproevers zoals klinisch-

Vortragsfolge
\'Krankheiten des Pferdes\'

am 30. Januar 1981 in der Chirurgischen Tierklinik
der L\'niversität München, Königinstraße 14, 8000
München 22

Program

Beginn: 8.15 Uhr, Ende gegen 17.00 Uhr.
Ueltsehi, Bern: \'Veränderungen am Strahlbein und
Sprunggelenk Ergebnis einer Reihenuntersu-
chung beim Fohlen\'.

E>e Moor. Gent: \'Die subchondrale Knochenzyste
im Hufbein\'.

Dik, Utrecht: \'Nachweis und Interpretation von
Veränderungen im Bereich der Gleichbeine\'.
Schebitz, München: \'Traumatisch bedingte
Erkrankungen des Fesselgelenks Diagnose und
Therapie\'.

Wintzer, Berlin: \'Spat und intraartikuläre Fraktur
im Talocrualgelenk beim jungen Pferd",
Zeller, Hannover: \'Zur Erkrankung des Femorati-
bialgelenks beim Fohlen".

Reinhardt, Gtelien: \'Hufkorrektur und orthopädi-
scher Beschlag beim jungen Pferd\'.
Dämmrich, Berlin: \'Pathogenese der Gelenker-
krankungen beim Fohlen\'.
Kraft, München: \'Zur Infusionstherapie\'.
Husskamp, Hochmoor: \'Dünndarmeinklemmung
im Foramen epiploicum".

Kopf, Wien: \'Die Verlagerung des Colonascendens
in den Milz-Nieren-Raum".

Eikmeier, Gießen: \'Zur Vorbeugung, Behandlung
und forensischen Bedeutung von Untugenden\'.
Diehl, Bern: \'Zur Behandlung von Sehnenverlet-
zungen\'.

pathologische correlaties in de neurologie,
door de ook bij ons goed bekende A. J. Par-
ker; neuroradiologie bij kleine huisdieren
door P. Poulos (jaren verbonden aan de vak-
groep Veterinaire Radiologie, nu in Gaines-
ville Florida) en micro-vaatchirurgie, door
Gourley uit de Verenigde Staten. Tijdens het
congres presideerde Jan Gajentaan over de
W.S.A.V.A. vergaderingen, waar o.a. het toe-
komstige Nederlandse hondenpaspoort
onderwerp van gesprek uitmaakte. Ken Evans
trad na vele, vele jaren af als penningmeester
en ontving het ere-lidmaatschap.
Ew interessant, vriendelijk, typisch zuidelijk
congres werd met genoegen bezocht door ±
20 Nederlanders.

P. H. A. Poll.

Zie ook het entadvies onder de rubriek "Veterinair Journaal\' op pag. 42 van dit nummer.

Eisenmenger, Wien: \'Zur Verletzung des Augenlids
— Versorgung und Komplikationen\'.
Schebitz, München: \'Di Obstipatio oesophagi -
Vorkommen, Therapie, Ergebnis".
Tagungsgebühren 80 DM; Studenten 30 DM.
Anmeldung erbeten an die Chirurgische Universi-
täts Tierklinik, München, Veterinärstralk 1 3, 8000
München 22, Tel. (089) 21802629.
Zimmerbestellung über das Fremdenverkehrsamt
München, Bahnhofplatz 2, 8000 München 2.

9. Seminar \'Umwelthygiene\'

des WHO-C ollaborating Centre for research and
training in veterinary public health an der Tierärztl-
ichen Hochschule Hannover
12, und 13. Februar 1981 im Bayer-Hörsaal des
Richard-Götz.e-Hauses. Bischofsholer Damm 15

\'Tiere im Urbanen Bereich ah hygienische Aufgabe\'
Auf diesem Sektor der Hygiene liegen bisher nur
lückenhafte und verstreut publizierte Erkenntnisse
vor. Da Tiere
in Urbanen Gebieten hygienische Pro-
bleme aufwerfen, diesowohl einer tierärztlichen wie
einer medizinischen Bearbeitung bedürfen und
dabei gleichzeitig
Städte- und wohnungsbauhygie-
nische Aspekte auftreten, soll auf diesem Seminar
ein breit gefächertes und fachübergreifendes
Gespräch geführt werden. Im Vordergrund der
Thematik steht dabei der Gesundheitsschutz des
Menschen vor Gefahren, die sich aus den Wechsel-
beziehungen zwischen Mensch und Tier im
Urbanen
Bereich ergeben. Mit Tieren sind in diesem Sinne
nicht vornehmlich Nutztiere, sondern Heim-,
Hobby- und synanthrope Tiere gemeint.

-ocr page 81-

leilnahmegebühr: 90, DM, für ATF-Milglieder
45, DM.

Weitere Einzelheiten sowie Informationsmaterial
werden den Teilnehmern nach Anmeldung
zugesandt.

Schriftliche Anmeldungen bis zum 16. Januari 1981

bitte an das \'WHO-Centrum an der Tierärztlichen
Hochschule Hannover\', Bischofsholer Damm 15.
3000 Hannover I.

Die Veranstaltung wird für Mitglieder der ATP
gem. § II (I) der Statuten als Pflichtfortbildungs-
z.eit mit 2 mal 4 Doppelstunden anerkannt.

Fortbildungsseminar Parasito-
logie: \'Zoonosen\'

Programm

Biologie, Epidemiologie, Pathogenese, Diagnostik
und Bekämpfung der Toxoplasmose, Sarkospori-
diose, Leishmaniose, Giardiose, Trichinellose, Zys-
tizerkose und Echinokokkose. Babesiose beim
Menschen. Die humanhygienische Bedeutung der
Spul- und flakenwürmer der Hunde und Katzen.
Vom \'Lier auf den Menschen übertragbare Ektopa-
rasiten (Trugräuude, Floh- und Zeckenbefall). Epi-
demiologie einiger Rikkettsiosen (Q-Fieber) sowie
der Zeckenenzephalitis. Diagnostische Übungen.

Veranstalter:

Institut für Parasitologie der TiHo Hannover in
Zusammenarbeit mit der Akademie für Tierärztl-
iche Fortbildung (ATF).

Referenten: Prof. Dr. Bürger, ProL Dr. FriedhofL
ProL Dr. Liebisch, Dr. Petrich, ProL Dr. Rommel,
ProL Dr. Stove, Doz. Dr. Weber.

Ort:

Tierärztliche Hochschule Hannover, WestfalenhoL
Zentrales Lehrgebäude, Hannover-Kirchrode, Bün-
teweg 17.
Zeit:

17, und 18. Februar 1981
Unkostenbeitrag:

120. - DM, ATF-Mitglieder 70,— DM.
Anrechnung für ATF:
8 Doppelstunden.

Anmeldung bis 15. Januari 1981 an Institut für
Parasitologie. 3000 Hannover 71, Bünteweg 17,
Tel, (0511) 81 13 und 8799.
Die Teilnehmerzahl ist auf 35 beschränkt.

der

5. Röntgenfachtagung
ATF

in Zusammenarbeit mit der Internationalen Gesell-
schaft für Veterinär-Radiologie
20. u. 21. Februar 1981
in Bad Pyrmont

Thematik: Diagnostik osteologischer Probleme
beim Kleintier und Pferd.

Internationales Symposium
für Weideschafhaltungsfor-
men unter intensiven Wirt-
schaftsverhältnisen

8. bis 14. März 1981 in Israel

In Zusammenarbeit mit der Abteilung für Techni-
sche Hilfe des israelischen Landwirtschaftsministe-
riums führt die EVT das genannte Symposium in
der Nähe von Jerusalem durch. Zu den Lhemen des
Symposiums gehören u.a.:
- Feldgrassyssteme

- Das Schaf im Weidesystem

— Weidenutzung und -Verbesserung
Zufütterung

Ein Exkursionsprogram vom 15. bis 17. März 1981
schließt sich an.

Nähere Einzelheiten können beim Konferenz.sekre-
tariat. P.O. Box 3473 in Tel Aviv (Israel), eingeholt
werden (ADT).

27. Europäischer Fleischfor-
schers-Kongreß

Veranstalter: Österreichisches Organisationskom-
mitee, Vorsitz ProL Dr. Oskar Prändl.
Termin: 24.-28. August 1981
Ort:
Kongreßzentrum Hofburg. Heldenplatz. A-
1014, Wien.

Anmeldung, Information und Einsendung der Vor-
träge:
Sekretariat 27, Europäischer Fleischforscher-
Kongreß, C O InterConvention, Postfach 105, A-
1014 Wien, Tel. (0222) 576288, 576305 - Telex
1112-10,

Wissenschaftliches Programm

1. Biologie des Fleisches und Einflüsse auf die
Fleischqualität

2. Schlachttechnologie und -hygiene

3. Technologie der Fleischverarbeitung

4. Wirkung und Technologie von Hilfs- und
Zusatzstoffen

5. Hygiene der Fleischverarbeitung

6. Nähr- und Genußwert des Fleisches und der
Fleischwaren

7. Analytik des Fleisches und der Fleischwaren

8. Mikrobiologie des Fleisches und der
Fleischwaren

Die wissenschaftlichen Beiträge zu jedem Themen-
kreis werden nach einem Einleitungsvortrag vor
einem Reporter besprochen und anschließend in
einer Poster-Session präsentiert. Jeder T hemen-
kreis wird mit einer Generaldiskussion
abgeschlossen.

Die Vorträge, Berichte und Diskussionen werden
simultan in Deutsch, Englisch, Französisch und
Russisch überzetzt.

Kongreßberichte: Die Kongreßteilnehmer erhalten
die Kurzfassungen der wissenschaftlichten Beiträge
vor dem Kongreß zugesandt und die vollständigen
Beiträge am Beginn des Kongresses augehändigt.
Programm für Begleitpersonen: Für Begleitperso-
nen ist ein besonderes Programm vorgesehen.
Termine für wissenschaftliche Beiträge:
Kurzfassungen bis 1. März 1981
volständiges Manuskript bis 15. April 1981.

-ocr page 82-

Wering Contagieuze equine
metritis (CEM)

Gezien de mate van voorkomen van
CEM in de ons omringende landen is
het risico van insleep van deze besmette-
lijke dekinfectie ook in het dekseizoen
1981 reeël aanwezig. Met het oog hierop
zijn de vorig jaar in samenwerking tussen
de Faculteit der Diergeneeskunde, het
Centraal Diergeneeskundig Instituut, de
Stichting Gezondheidszorg voor Dieren
en de Veterinaire Dienst uitgewerkte
maatregelen gericht op de wering van
deze aandoening, in deze groepering nog-
maals besproken en voor 1981 aangepast.

Opleiding ten behoeve van monstername
voor het bacteriologisch onderzoek
CEM

De monstername voor het bacteriolo-
gisch onderzoek op CEM dient nauw-
keurig en op diverse plaatsen van het
geslachtsapparaat te worden uitgevoerd.
Hiervoor is een korteopleiding(ca. 1 dag)
noodzakelijk.

Deze opleiding zal door de Vakgroep
Verloskunde van de Faculteit der Dierge-
neeskunde worden gegeven.
In principe komt uiteraard elke geïnteres-
seerde dierenarts voor deze opleiding in
aanmerking, hoewel in eerste instantie
wordt gedacht aan de dierenartsen-
paardenspecialisten die nauw betrokken
zijn bij het begeleiden van dekstations.

VARKENSPEST
België

Volgens een telegram van de Belgische Veterinaire
Dienst, gedateerd 25 november, heeft zich op een
boerderij te Wingene (provincie West-Vlaanderen)
één geval van varkenspest voorgedaan. Een ander
geval is gemeld op een boerderij met 527 varkens te
Wechelderzande (provincie Antwerpen).
Alle varkens van de betrokken bedrijven zijn
geslacht en gedestrueerd. Sanitaire maatregelen zijn
genomen.

VESICULAIRE VARKENSZIEKTE
Groot BrIltannI\'é

Uitbraken van vesiculaire varkensziekte zijn op 2
december bevestigd bij varkens te Wigtown, Dum-
fries en Galloway. Schotland.
De bedrijven zijn afgesloten. Alle besmette en de
met hen in contact geweest zijnde varkens op de
bedrijven worden afgemaakt en strenge sanitaire
maatregelen zijn genomen.

BESMETTEI I.IKE DIERZIEKTEN
Dierzieklenbulletin Nr. 22 van de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van 16 t m .10 november
1980 vermeldt het volgende aantal gevallen van
aangifteplichtige besmettelijke dierziekten in Ne-
derland.
Rotkreiipel

Totaal 15 gevallen in 15 gemeenten.

Groningen 1 geval

Friesland 2 gevallen

Drenthe 5 gevallen

Gelderland 2 gevallen

Noord-Holland 2 gevallen

Zuid-Holland 2 gevallen

Zeeland 1 geval

Schurft

Totaal .1 gevallen in .1 gemeenten.

Groningen 1 geval

Gelderland 2 gevallen

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 83-

mi

Januari:

8 Promotie drs. R. H. van Dam tot doctor in de
diergeneeskunde. R.U.. aanvang 14.45 uur.

1.1 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
pluimvee.

22 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

22 Groep Veterinaire Homoepathie K.N.M.v.D.
l edenvergadering. Beatrixgebouw. Jaarbeurs-
plein, Utrecht. Aanvang 19.30 uur.

24 25 3. Seminar über Schweinekrankheiten des
BpT (A), Münchingen (Stuttgart).

27 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, Gezond-
heidsdienst voor Dieren Zwolle; aanvang 14.00
uur.

27 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
kl. huisdieren.

29 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten.
Vergadering. Jaarbeurscongrescentrum.
Utrecht. Aanvang 10.00 uur.

30 Vortragsfolge \'Krankheiten des Pferdes\' (A),
München(pag. 56).

Februari:

3 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
varkens.

IF 12 UKASTA BVA ADAS 1981 Tripartite
Conference \'Livestock Production within the
EEC. Harrow-gate.

11 Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Jaarvergadering. Rest. \'Hoog-
Brabant\'. Utrecht; aanvang 20.00 uur.

12 13 9. Seminar \'Umwelthygiene\' (A). Hannover
(pag. 56).

17 18 A FF-Fortbildungsseminar Parasitologie:
\'Zoonosen\' (A). Hannover (pag. 57).

20 -21 5. Röntgenfachtagung der ATE. Bad
Pyrmont (pag. 57).

23 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

24 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
runderen.

24 25 CLO-dagen.

26 Ciroep Volksgezondheid K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

Maart:

2 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

2—3 Tagung der Fachgruppe \'Geflügel-
Krankheiten\' der DVG. Uber \'Krankheit der
Vögel\' (A). München.

5 Groep Veterinaire Homoepathie K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

8—14 Internat. Symposium für Weideschafhal-
tungsformen unter intensiven Wirtschaftsver-
hältnissen. Israel (pag. 57).

10 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
mestkalveren.

13 14 Fachtagung über Pferdekrankheiten
(anlassl. der\'Equitania 1981\'(A). Essen.

19 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten.
Vergadering. Jaarbeurscongrescentrum.
Utrecht. Aanvang 10.00 uur.

22—26 Tagung der Fachgruppe \'Fortpflanzung

und ihre Störungen\' (A). Berlin.
25- 26 Tagung über Physiologie und Pathologie

der Fortpflanzung. Berlin.
26 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

29—5 april 2. Fortbildungskursus \'Kleintier-
krankheiten\' der WSAVA und der DVG (A).
St. Moritz.
April:

8—11 14. Kongressder DVG (A), Bad Neuheim.

14 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

Mei:

1 — 3 Voorjaarsdagen 1981. Groep Geneeskunde
van het Kleine Huisdier K.N.M.v.D., R.A.F
Congrescentrum, Amsterdam.
4 -7 XXIX Annual Colloquium Protides of the
Biological Fluids, Brussels.

13 ACV-Controle, traditionele Studiedag, \'Fle-
vohof te Biddinghuizen.

14 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten.
Vergadering. Jaarbeu rscongrescentr um.
Utrecht. Aanvang 10.00 uur.

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingelheim). Biddinghuizen
(pag. 736).

17 —22 5th Symposium on Quality of Poultry

■Meat - Spelderholt Symposia. Apeldoorn
(pag. 677).

18 23 1st Symposium on Egg Quality - Spelder-
holt Symposia, Apeldoorn (pag. 677).

20 The World Poultry production: Where and
How? - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag. 677).

21 Groep Veterinaire Homoeopathie K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

29 31 Ier Congrès Latin-Mediterranéen de
Médecine Vétérinaire pour Petits Animaux
XX Congrès National Italien des Vét. des
Petits Animaux, Venezia (pag. 758).

Juni:

5—8 17th International Symposium on the His-
tory of Veterinary Medicine, Helsinki (pag.
1097).

9—13 30. Deutscher Kongreß für ärztliche Fort-
bildung, Berlin.

19—20 4. Arbeitstagung über Pelztier-,
Kaninchen- und Heimtierkrankheiten, Celle.

-ocr page 84-

Van het Hoofdbestuur

Artikel NRC-Handelsblad

Vele leden hebben gereageerd op het artikel
van Midas Dekkers in het NRC-
Handelsblad van zaterdag 15 november
1980.

Het Hoofdbestuur heeft besloten niet met
Midas Dekkers in discussie te gaan, noch
door middel van een ingezonden stuk te
reageren, maar het NRC te verzoeken een
hele pagina ter beschikking te stellen van de
K.N.M.v.D. om haar visie op het beroep
van dierenarts te kunnen geven.

Bewegingen rond de
commissie

ziektekostenverzekering

Gedurende de laatste 15 jaar heeft de
diergeneeskunde een enorme vlucht
genomen.

Was het vroeger zo dat de tweedelijns
diergeneeskunde uitsluitend voorbehouden
was aan de Kliniek voor Kleine Huisdieren
van de Rijksuniversiteit te Utrecht, thans is
het zo dat in den lande op meerdere
plaatsen \'klinieken\', \'stichtingen\' en \'centra\'
opgezet zijn om naast eerstelijns
diergeneeskunde ook tweedelijns
diergeneeskunde te beoefenen.
Binnen de Maatschappij is een aantal jaren
geleden een commissie in het leven
geroepen die de mogelijkheden onderzoekt
de hierboven geschetste ontwikkelingen een
gezonde basis te verschaffen.
Als mogelijke vormen werden een
ziekenfonds en een verzekeringsvorm naar
voren gebracht.

Welnu, nadat de commissie zich een aantal
jaren ingezet heeft om een schets te geven
van de ter beschikking staande
mogelijkheden en hun voor- en nadelen, is
men nu bezig te onderzoeken of een polis
die alle dure behandelingen dekt, met een
bepaald eigen risico per behandeling,
wenselijk is.

Dit probleem is voorgelegd aan een groep
doctoraalstudenten van de Erasmus
Universiteit Rotterdam, die in het kader
van het werkcollege Commerciële
Beleidsvorming binnen de
Bedrijfseconomische afstudeer-richting het
onderhavige probleem in een
praktijkopdracht willen uitwerken.
De werkcollegegroep heeft zich in het begin
zo weinig mogelijk beperkingen op willen
leggen en heeft, door een stapje terug te
doen, alle mogelijke produktconcepten in
eerste instantie mogelijk verondersteld.
Om enige duidelijkheid in die
produktvormen te brengen volgen hier een
aantal ideeën:

— alles verzekeren met een bepaald eigen
risisco per jaar of per ziektegeval;

— alleen de duurdere operaties boven een
bepaald bedrag verzekeren met eigen
risico;

— alles beneden een bepaalde
maximumgrens verzekeren met een
eigen risico.

De polis zal moeten worden gezien als een
vorm waarin de volgende attributen van
belang zijn:

— de prijs van de polis;

- de omvang van de dekking;

— het eigen risico.

Een verzekeringsmaatschappij in
Amsterdam heeft al lOjaar een polis in
haar verzekeringspakket die in een
ziektekostenverzekering voor honden
voorziet. De prijs van deze polis bedraagt
ƒ 52,50 en daarvoor is alles beneden
f 500, verzekerd met een eigen risico van
ƒ 25,— en verplichte entmgen op kosten
van de eigenaar voor I\'arvo, Hondenziekte
en ziekte van Weil.
Onlangs heeft een andere
verzekeringsmaatschappij een hierop
lijkende verzekering geïntroduceerd. Deze
polis kost ƒ 100,— kent daarbij een eigen
risico van 20% en een maximale uitkering
van ƒ 1000,— waarbij geen verplichtingen
gelden zoals bij de eerstgenoemde.
De werkcollegegroep wil trachten (in de
periode september 1980 tot mei 1981) een
onderzoek te doen naar alle mogelijke
produktvormen. Er wordt daarbij zoveel
mogelijk getracht de mening van de bij een
dergelijke verzekering betrokken
groeperingen in het onderzoek op te nemen
en te verwerken.

-ocr page 85-

Hierbij moet tiicti detiken aati de mening
van o.a.:

de consumentenbond;
- de verzekeringsmaatschappijen;
de dierenartsen;
de dierenbescherming;
de consument.
Inmiddels zijn reeds de consumentenbond,
een aantal dierenartsen, de
dierenbescherming alsmede een aantal
verzekeringsmaatschappijen door de
werkcollegegroep benaderd.
In het komende jaar zullen de dierenartsen
op grotere schaal benaderd worden en zal
tevens geprobeerd worden een globaal beeld
te verkrijgen van de behandelingen die in
de loop van het leven van een hond zoal te
verwachten zijn alsmede de daarmee
samenhangende kosten voor de eigenaar.
Daarna zal er een onderzoek worden
gedaan naar de mening van de consument,
die bij de totstandkoming van een
verkoopbare polis een belangrijke rol zal
moeten spelen.

Met de gegevens van het onderzoek naar de
te verwachten kosten en de gegevens van de
v\\\'ensen van de consument alsmede de
houding van de eerder genoemde
belangengroeperingen kunnen we misschien
komen met een heel ander produkt dan tot
nu toe op de Nederlandse markt wordt
aangeboden.

Namens de werkcollegegroep,
H H. J. Blokhuis.

Schimmel-Viruly Prijs

Uitreiking van de Schimmel-Viruly
prijs aan dr. J. Goudswaard op 12
december 1980 ter gelegenheid van de
opening van het Hoofdgebouw\'
Diergeneeskunde

Ik heet u, Dames en Heren, allen van harte
welkom op deze bijeenkomst georganiseerd
door de \'Stichting Jubileumfonds der
Veeartsenijkundige Hoogeschool 1921\'.
Deze Stichting, meestal kortweg \'Het
Jubileumfonds\' genoemd, is opgericht bij
het
lÜO-jarig bestaan van het
diergeneeskundig onderwijs in Nederland,
Ter gelegenheid van dit jubileum is toen
geld ingezameld dat moest worden
aangewend voor de ondersteuning van
diergeneeskundig onderzoek en de
diergeneeskundige studie in Utrecht.
Het Bestuur van de Stichting wordt
gevormd door de hoogleraren van de
Diergeneeskundige Faculteit van de
Utrechtse Universiteit. De voorzitter van
het Bestuur zou hier hebben moeten staan
als uw gastheer, maar aangezien deze thans
in het buitenland verblijft, neem ik als
secretaris van het Bestuur zijn plaats in.
Naast het Jubileumfonds waaruit
onderzoeksubsidies worden gefinancierd,
beheert de Stichting fondsen, afkomstig uit
legaten en schenkingen, die voor een
bepaald - omschreven doel moeten
worden aangewend. Het Schimmel-Viruly
fonds en het Schornagelfonds zijn twee van
dit soort fondsen.

Dr. Schimmel heeft zich als leraar en later
als Directeur van de Veeartsenijschool zeer
ingezet om de School de status van een
Instelling voor Hoger Onderwijs te geven.
Zijn dochter, mevr. H. J. van Zijverden-
Schimmel heeft een geldbedrag beschikbaar
gesteld, waarvan de opbrengst in de vorm
van de Schimmel-Viruly prijs op
regelmatige tijden beschikbaar wordt
gesteld. Volgens de testamentaire
beschikking zal de prijs worden toegekend
\'aan de academisch gevormde Nederlander,
die zich naar het oordeel van het Bestuur
van het Jubileumfonds in de vijf daaraan
voorafgaande jaren het meest verdienstelijk
heeft gemaakt ter bevordering van de
diergeneeskunde", zulks als aandenken aan
haar vader, dr. H. C. W. Schimmel in leven
leraar en directeur van \'s rijks
Veeartsenijschool te Utrecht en haar
moeder, mevr. Schimmel geboren Viruly.
In het Huishoudelijk reglement van de
Stichting staat dat de Schimmel-Viruly prijs
wordt uitgereikt ter gelegenheid van de
veterinaire week of indien dit niet mogelijk
is, bij een andere, daarvoor het meest in
aanmerking komende universitaire
gebeurtenis. Een veterinaire week wordt de
laatste jaren niet meer gehouden en het

Zie ook het verslag van de opening van hel Hoofdgebouw Diergeneeskunde in de vorige allevering.
(Tiidschr. Diergeneesk.. \\05. (24). 1106. (1980)).

-ocr page 86-

Bestuur van het Jubileumfonds vond de
opening van een groot nieuw complex voor
de diergeneeskundige faculteit een passende
gebeurtenis.

In de rondschrijfbrief die een halfjaar
geleden is uitgegaan om op te roepen
personen kandidaat te stellen, is de
zinsnede opgenomen dat de prijs moet
worden gezien als een beloning en
aanmoediging voor jonge onderzoekers. Uit
de kandidaten die voor de Schimmel-Viruly
prijs zijn voorgedragen is tenslotte dr. Jan
Goudswaard met ruime meerderheid
gekozen als de man aan wie de prijs dient
te worden uitgereikt. Overwegingen, die
daarbij een belangrijke rol hebben gespeeld,
zal ik hier kort memoreren.

De Faculteitsraad heeft in 1973 besloten tot
oprichting van een immunologische
werkgroep binnen de Faculteit der
Diergeneeskunde. Dr, Goudswaard heeft bij
de vorming en uitbouw van deze werkgroep
een dominerende rol gespeeld. Hij heeft,
aanvankelijk gesteund door de stuurgroep
Immunologie, de Imuunologie in deze
Faculteit inhoud gegeven. In korte tijd is
zowel op onderwijs- als onderzoeksgebied
veel gepresteerd door hemzelf en de
uitstekende medewerkers die hij rond zich
wist te verzamelen. De kwaliteit van de
groep is zodanig dat na zijn, door mij en
door vele anderen betreurde, vertrek uit de
Faculteit het onderzoek en het onderwijs op
hoog niveau nog steeds doorgang vindt.
Wat betreft de kwaliteit van de groep is het
goed te memoreren dat de kandidatuur
Goudswaard ook gesteund werd vanuit het
Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en
vanuit de Faculteit der Geneeskunde,
Vanuit de Medische Faculteit werd o,a.
aangevoerd dat Goudswaard en zijn groep
immunologisch onderwijs en onderzoek in
deze Faculteit hebben weten op te bouwen
dat van een zeer goed internationaal niveau
is. Hij heeft de veterinaire immunologie in
Utrecht een geheel eigen inzicht gegeven.
Mag ik thans dr. Goudswaard verzoeken
naar voren te komen.

Dr, Goudswaard, het is mij een eer en ook
een groot genoegen u thans de Schimmel-
Viruly prijs, groot ƒ 5000. te
overhandigen. Bij de prijs hoort ook een
perkamenten oorkonde die ik u hierbij
eveneens overhandig.

Ik feliciteer u namens de Stichting met deze
prijs en ik wens u veel succes toe in uw
verdere wetenschappelijke carrière. Ik
spreek tevens de hoop uit dal ik u in de
nabije toekomst frequent in dit gebouw zal
tegenkomen.

Prof. dr. C. J. G. ii\'ensing.
Secretaris .lubileumfonds.

-ocr page 87-

Dankwoord

Mijnheer de Secretaris \\an de Stichting
Jubiieunifonds. Dames en Heren,

Vóór deze plechtigheid begon, heb ik
gevraagd mij de gelegenheid te geven voor
het uitspreken van een kort dankwoord.
Met het dringende verzoek het dan ook
inderdaad kort te houden, hebt u, professor
Wensing, toegezegd mij deze gelegenheid te
willen bieden.

In de eerste plaats wil ik het Algemeen
Bestuur van het Jubileumfonds danken
voor de eervolle onderscheiding die zij mij
heeft ten deel doen vallen. Ik moet hieraan
echter onmiddellijk een addendum
toevoegen. De eerste ontvangers van de
Schiminel-Viruly prijs hebben ongetwijfeld
zelf een allesoverheersend aandeel in de
onderzoeken en publikaties, waarvoor zij
deze prijs ontvingen, gehad; zij, die echter
meer recentelijk werden onderscheiden
en ik denk hierbij met name aan collega
Ruitenberg legden er reeds de nadruk
op, dat zij dit als een eerbewijs
beschouwden voor hun gehele
afdeling Instituut. Ik zou het vandaag nog
sterker willen stellen; zonder enerzijds de
niet aflatende steun van de Interfacultaire
Onderwijs Werkgroep Immunologie, het
Faculteitsbestuur en de Faculteitsraad voor
de Werkgroep Immunologie en anderzijds
de optimale werksfeer, de deskundigheid
van het keiharde \'er tegen aangaan\',
waarvoor alle leden van de Werkgroep ~
in het bijzonder mijn collegae Van Dam en
Van der Donk — de afgelopen 5 jaar in
gelijke mate verantwoordelijk waren, was
de prijs vandaag niet aan de Immunologie
en het Immunologisch onderzoek
toegewezen. Vrijwel alle publikaties op
grond waarvan, neem ik aan, het Bestuur
mij deze prijs heeft toegekend zijn dan door
de Werkgroepleden gezamenlijk
gepubliceerd.

LQljoDlE-ltoJ.

Wat mijn persoonlijke inbreng hierin
betreft: een wetenschappelijk onderzoeker
heeft, dacht ik. naast een zekere
vindingrijkheid en vasthoudendheid, vooral
een grote dosis enthousiasme ten aanzien
van het door hetn beoefende vak nodig. Dit
enthousiasme is weliswaar gedeeltelijk een
eigenschap van de persoon in kwestie, doch
bepaalde goede voorbeelden kunnen dit
zeker bij hem aanwakkeren. In mijn geval
is dit ongetwijfeld gebeurd en wel door
mijn leermeester prof. Van der Schaaf.
Hiervoor zal ik hem altijd dankbaar
blijven.

Mijnheer de Secretaris, dc mij verleende
onderscheiding beschouw ik als een grote
eer. Het feit. dat mijn naatn ~ nu
weliswaar onderaan genoemd wordt in
de rij illustere onderzoekers, die hiervoor de
prijs mochten ontvangen, beschouw ik bijna

-ocr page 88-

als een nog grotere eer. De prijs schept ook
verplichtingen; op dr. Rispen na, die helaas
op 7.0 jonge leeftijd kwam te overlijden,
hebben alle vorige prijswinnaars in de jaren
nadat zij de Schimmel-Viruly prijs
ontvingen, nog aanzienlijk belangrijker
werk verricht op hun vakgebied. Ook in dit
opzicht zie ik mijn verantwoordelijkheid als
wetenschapsbeoefenaar en hoop ik het
Bestuur niet teleur te stellen. Ik dank u.

Dr. J. Goudswaard.

Uit de Commissie Bevorde-
ring Diergeneeskundig en
Vergelijkend Ziektekundig
Onderzoek

De Commissie B.D.V.Z.0. kan
terugzien op een zeer positief jaar.
Door de vrijgevigheid van de leden van de
Maatschappij voor Diergeneeskunde en
vooral ook van één der Nederlandse farma-
ceutische firma\'s kon het bedrag dat dit
jaar voor uitkering ter beschikking staat,
worden verhoogd tot
± f 15.000, .
Inmiddels is de mogelijkheid opengesteld
tot het doen van aanvragen.
Met genoegen heeft de Commissie in haar
Jaarvergadering kennis genomen van dc
verslagen van werkzaamheden van de
collegae F.. Gruys en J. C. Meyer. Het
onderzoek van collega F. Gruys betrof de
isolatie van proteïne AA uit amyloïd van de
hamster.

Het onderzoek van collega J. C. Meyer
betrof het aantonen van ACT H m
corticotrophe-cellen van de hypophyse en
wel bij honden zonder en zulke met
hypophysetumoren.
In beide gevallen konden belangrijke
onderdelen van vooraanstaand
wetenschappelijk onderzoek worden
mogelijk gemaakt.

De Commissie doet hiermede opnicuv\\ een
oproep aan dc Nederlandse dierenartsen uit-
gaan haar werk verder te steunen door Ciclden
over te maken op girorekening 51 1606
onder vermelding: \'Cie. B.D.V.Z.O.\'.

Prof. dr. P. Zwart, Secretaris

[kODo

Van het bureau

Met ingang van 1 januari 1981 zal door de
P.T.T. als gevolg van de steeds toenemende
correspondentie strikt de hand worden
gehouden aan de voorgeschreven
sorteerwijze.

Dit betekent dat alle correspondentie welke
niet is voorzien van een postbusnummer in
een later stadium op het aangegeven
woonadres zal worden bezorgd.
Wij verzoeken u derhalve, om vertraging te
voorkomen, vanaf heden bij alle aan de
Maatschappij gerichte correspondentie
gebruik te maken van het postbusnummer
140.31:

K.N.M.v.D.
Postbus 14031
3.508 SB Utrecht.

Hooj\'dhesiuur en
Secretariaat van de
K.N.M.v.D. wensen alle

leden een gelukkig en
voorspoedig nieuwjaar en
hopen dat de goede
contacten die in 1980 met de
leden hestonden in 1981
voortgezet en uitgebreid
zullen worden.

-ocr page 89-

... .[1 3

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Haltum. l. J, C. van; 1980; 3572 BG Utrecht, Biltstraat 74 bis.
Hesselink. J. W .; 1980; 3512 V,l Utrecht. Lange Lauwerstraat 8.
Riemersma.D. ,L; 1980; .1582 XZ Utrecht, 1.B.B.-laan 151.
Rijkenhui/en. .Mej, A. B. M.; 1980; 1082 BZ Amsterdam, Zeelantstraat 54-111.

Als lid van de Koninklijke Nederlanse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuuraangenomen:

Bavinck, G, A.; 1980; 1611 CX Bovenkarspel, Kleine Kaai 8.
Beek. P. N. G. M. van; 1980:4281 NE Andel, Hoge Maasdijk 27.
Keiler. .1.; 1980: Bleialf Eifel (Duitsland), Steinackerring 15.
Mevius, D. J.; 1980; 9915 TE\'t Zandt, Terhornseweg 6.
Raaijmakers, Mej. M. B. H.; 1979; 3582 CD Utrecht, Minstraat 46.
Vliet, L. A. M. van; 1980; 3421 BA Oudewater, Rodezand 15.

Als Kandidaatlid vande Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofd bestuur aangenomen:

M.,L M. Koch, Schoolstraat 13,3581 PN Utrecht.
P. H M. Putker, LB.B.-laan 105, 3582 XK Utrecht.
R. Verkaik, Croesestraat 94, 3522 A.l Utrecht.

Aisma. J.: 1967; Tolbert {Gr.); P .geass. met
A. Hoekstra en H, J. Nijenhuis.
Sarcihlrcgi. P H. .1/., 1970; Voorst(GId.);p.;
plv. i. (assoc. met P. C. v. d. Hooft beëindigd).
Bavinck. G. A.; 1980; 1611 C\\ Bovenkarspel,
Kleine Kaal 8; tel. (02285) 17260 (privé),
(02286) 1216 (prakt.); p.. ass. bij D. de Vries
(toevoegen als lid).

Beek. P. .V. (,. M. van: 1980:4281 NE Andel,
Hoge Maasdijk 27; tel. (01832) 2660; d. (toe-
voegen als lid).

Boer. .V. Je: 1975; 9218 VB Opeinde (Er ),
Hegewei 6; tel. (05127) 1665: p.
Khhen.s. /)., 1975; 7597 PC Saasveld, Rem-
mertweg 2; tel. (05404) 536 (privé), (074)
66l269(prakt.);p.,ass.bij A, B. r)icpeveen, H.
11. G. Grooten en H, L. C. Logtenberg.
EijherLs. Th. E. A.: 1976; 3931 .111 Wouden-
berg, Maarsbergseweg 28; tel. (03498) 2344
(privé), (03498) 1210 en (08X78) 236 (prakt );
p., gcass. niet (i. 11. dcn Daas cn ass. bij 1\'.
Nauta.

Eikelboom. R. E.: 1979:8331 KBStcenwijk,
Noordersingel 9; tel. (05120) 15446 (privé),
14848 (prakt ); p., ass. bij B. Gerritsen, .1.
Kiestra, .1. P. v. d. Laan en .1, B. C. Verhagen.
*Gee. Pr. A. E. H . de: 1974; U-1980; Louis-
ville, KV 40292 (i;.S.A,), tel. (502) 538-5349;
wet. medew. Dep. of Microbiology and
Immunology, School of Medicine, Univ, of
Louis\\ ille.

Adres»ijzlgingen, enz.:

177

179

179

179

IH4

198

198

199

M)4

205 Geenman. G. 5, .M.: 1979; 8026 RG Berkum,
Maatgravenweg 12; tel. (05290)688; wnd. d.
211 *Hage-Noordam. Mevr. A. H.: 1979; 6659
BA Wamel, Grachtstraat 35; tel. (08878) 998;

d.

211 Hage. ./. J.: 1979; 6659 BA Wamel, Gracht-
straat 35; tel. (08878)998 (privé), 236 (prakt );
p., ass. bij Ci. H. den Daas.
2/.;
* Hanum..!..!. C. van: 1980; Utrecht; tel. (030)
7l8050;d. in mil. dnst.

218 Hoekstra. A.: 1979; Zevenhuizen; tel. (05943)
1993 (pri\\c), 1700 (prakt ); p., geass. met ,1.
Atsma en H. .1. Nijenhuis.

219 Hooft. P. C. van der: 1968; Klarenbeek; tel.
(05761) 407; p.; pl\\. i. (assoc. met P. H. M.
Barendregt beëindigd).

221 Hove, E. B //. Jc/j. 1969; Erp; p., geass. met J.
W. M. Miltenburg, P. .1, A. M. PulskensenD.
M N. van Vuren.
J05 Keiler. J.: 1980; Bleialf Eifel (Duitsland),
Steinackerring 15; tel. (06555) 289; p., ass. bij
Dr. F. Krumm (toevoegen als lid).
228 Kerkhof W. .1. C. H. vande: 1977: Maas-
tricht; p. (assoc. met H. ,1. .M. Küsters
beëindigd).

232 Kolk. E R. vander: 1980:9801 ESZuidhorn,
J. C. J. vanSpeykstraat2;tel.(0594ü)2005;p.,
ass. bij G. .1. Bosma en G. Roorda.
2JJ Konings. J. C. M.: 1975; 4885 AT Achtmaal,

AchtmaaLseweg I 72a; tel. (01697) 663; p.
2.i7 Küsters. H. ./. ,V/., 1970; Maastricht; tel. (043)
50680 (privé), 12119 (prakt ); p., H-D., kl.
huisd. (assoc. met W. C. H. d. Kerkhof
beëindigd).

-ocr page 90-

, „ , jn OijC

2JK AYc/. //./../\'./ 1980; 1071 PP Amster- jf,.)

dam. Nie. Maesstraal 53; tel, (020) 724197;
wnd, d,

248 Mevius. I). J.: 1980; 9915 TE \'t Zandt, Ter- i^S
hoVnseweg 6; tel. (05968) 964; p., ass, bij .1. W.
A. Klink (toevoegen als lid).
24H Mihenhurg. J. W. ; 1973; Erp; p.,geass, met

1.. B. H. ten Hove, P. .1. A. M, Pulskensen D. 266
M. N. van Vuren.

248 Mol, L. F.: 1966;527l VWSt. Michielsgestel,
Grote Molenstraat 8; tel. (04194) 2465; d. 269

249 * Mol-Siegenheek van Heiikelom, .Mevr. O. C.

D.: 1965; 5271 VW St. Michielsgestel, Cirote 269
Molenstraat 8; tel. (04194) 2465; d,
253 Siienhui.s. H. J.: 1974; Leek (Gr.); p., geass, 276

met J. Atsma en A. Hoekstra.
261 Pulskens. P J. .4. .VI.: 1977; Boekei; p , geass.

met L. B. H. ten Hove, J, W. M. Miltenburgen 285
D. M. N. van Vuren.
26J Raaijmakers, Mej. M. B. H.: 1979; 3582 CD 290
Utrecht. Minstraat 46; tel. (030) 521855
(privé), (01654) 1656 (prakt.); p.,ass. bij ,J, E.
Smit (toevoegen als lid).
 292

*Riemersmu, I). ./.: 1980; Utrecht; tel. (030)
513914 (privé), 534345 (bur.); wet. medew.
R.U. (E.d.D.,\\kgr. Functionele Morfologie).
* Rijkenhuizen. Mej. .4. B. M.: 1980; Amster-
dam; tel. (020) 421829 (privé), (030) 531350
(bur.); wet. medew. R.U. (F.d.D.. vkgr, Alg.
Heelkunde).

Roest. J. C.: 1979; 7009 BM Doetinchem,
Kruisbergseweg 73; p.,ass, bij H. W. F. Swart
en F . M.
V. d. Tol.

Scholma, D. ,4.: 1945; Opeinde (Fr.); tel.
(05127) 1203; wnd. h. vl.k.dnst.; r.k.
Scholma-van der Perk. .Mevr. /)., 1942;
Opeinde (Fr,); tel. (05127) 1203; d.
».S/X\'C.
J. ,/. /.. M.: 1980; 5922 AA Venlo, Van
l.aerstraat37;tel.(Ü77)20641;p.,ass.bij I, I h.
J. A. Beneis.

\\ aundrager, .4. B.: 1978; 9732 MA Cironin-
gen. Golfslag I; tel. (050) 417741; p., kl. huisd.
Vliet, L. .4. M. van: I980;3421 BAOudewater,
Rodezand 15; tel, (03486) 3940; p.,ass. bij L.
Pool (toevoegen als lid).
l uren, D. M. .V. van: I960; Erp; p., geass. met
I .B.H.tenHove,J,VV. M. M iltenburgen P. .1.
A. M. Pulskens.

Overleden:

E. Schreur te Doetinchem op 21 augustus 1980
A. de Ronde te Vörden op 16 november 1980
K. K. van Hoffen te Utrecht op 26 november 1980

Promoties:

*A, F. W. de Gee te Louisville (U.S A.) op 11
december 1980.

Jubilea

J. Schurink te Dwingeloo

H. M. J. Spoorenberg te Eindhoven

L. C. Baas te Dinxperio

C. J. Hoek tc Kortgene

Dr. Dr. h.c. J. 1. Terpstra te Rotterdam

A. A. Abrahamse te Amersfoort

Prof. Dr. F. H. Kampelmacher te Bilthoven

(afwe/ig) 30 jaar op 6 januari 1981

(afwezig) 45 jaar op 17 januari 1981

(afwezig) 40 jaar op 21 januari 1981

(aanwezig) 35 jaar op 23 januari 1981
(afwezig) 50 jaar op 28 januari 1981
(afwezig) 40 jaar op 31 januari 1981

(aanwezig) 30 jaar op 31 januari 1981

I icsbeth F.llinger
Paul Ovcrgaauvi.
Wcndy Molendijk
Peter van Rooyen
.lacqucs Baas

Bestuurssamenstellingen:

Het bestuur van Veterinair Dispuut van het C.S.
Veritas is als volgt samengesteld:

Pracscs

Ab-Actis

Fiscus

Vicc-Piacses
Vicc-,Ab-,\'\\ctis

Het Bestuur van dc Veterinaire Studenten Kegel-
club \'Duim in \'t Gat\' heeft zich op haar jongste
ledenvergadering als volgt geconstitueerd:
IL P. Meijer voorzitter

W. IL M. de Vocht secretaris

J. 1 , Siebenga penningmeester

11, S. Kooi V ice-voorzittcr

\\V. P, 11, L. Kissels baancommissaris
Secretariaat: Ridder.schapstraat 27 bis, 3512 CN
Utrecht.

Het bestuur van de Veterinaire Studenten Rij-
vereniging TX.\' Solicvscr, is voor het verenigings-
jaar 1980 - 1981 als volgt samengesteld:
Harrie tcn Docschate ptaeses
Ria Matebocr

Caroline Wonder
Joop Hopmans
Klask \'Inette Vrijburg

Hans limmerman

ab-actis
fiscus

ctimmissaiis paarden
commissarcssc
materiaal
V icc-praeses

-ocr page 91-

Lijst van dierenartsen die in 1981 hun jubileum hopen te vieren

25 jaar(1956)

2 lebruari

(i. Blok

Emmeloord

(afwe/ig)

1 maart

\\V. van Sijpveld

Kesteren

(afwezig)

23 maart

E. A. van Daalen

I.aren (N.H.)

(afwezig)

27 maart

K. G. van Dijk

Voorst

(afwezig)

30 maart

Dr. W. 1. Lruijen

Boxtel

(afwezig)

24 april

E. M. Dul\'our

Fluitenberg

(afwezig)

24 april

C. L. van Limborgb

Baarn

(afwezig)

30 juni

A. Elgersma

Kollum

(?)

30 juni

H. M. Jansen

Waardenburg

(afwezig)

30 juni

Y. Krol

Oegstgeest

(afwezig)

30 juni

A. Rozeman

Oosterhesselen

(afwezig)

30 juni

G. Schoenmaker

Gouda

(afwezig)

30 juni

J. Venema

Putten

(aanwezig)

1 1 juli

Dr. C. Eolkers

Hilversum

(afwezig

1 1 juli

Prof. Dr. J. G. \\an Logtestijn

Driebergen

(aanwezig)

11 juli

F. J. Meutstege

Bilthoven

(afwezig)

17 augustus

1. F. Engelkes

Emmen

(afwezig)

17 augustus

Prof. dr. J. F. Frik

Bilthoven

(aanwezig)

5 oktober

■A. C. Bestebroer

Bergen aan Zee

(afwezig)

5 oktober

C. Schalk

Klundert

(afwezig)

19 oktober

W. K. Jonge

Alkmaar

(afwezig)

19 oktober

J. VV. Kloosterboer

Olst

(aanwezig)

19 oktober

M. J. G. Schoenmakers

Kudelstaart

(afwezig)

16 november

Dr. F Nathans

Amstelveen

(aanwezig)

16 november

A. G. J. Ruijs

Ommen

(aanwezig)

16 november

J. M. Schuld

Tilburg

(afwezig)

19 december

A. Jongbloed

Kollumerpomp

(afwezig)

21 december

A. P. Wouters

Chaam

(aanwezig)

30 jaar (1951)

6 januari

J. Schurink

Dwingeloo

(afwezig)

31 januari

Prof. Dr. E. H. Kampelmacher

Bilthoven

(aanwezig)

13 leb marl

M. Lourens

-Apeldoorn

(aanwezig)

14 maart

M. J. van Winden

Venray

(afwezig)

21 april

H. 11. (i. Grooten

Borne

(aanwezig)

10 mei

P. .1. D. \\an Egmond

Heino

(afwezig)

10 mei

F. .1. Hepkema

Tuk

(afwezig)

10 mei

F. Nauta

Drogeham

(afwezig)

5 juli

J. Broekhuis

Nijkerk

(afwezig)

5 juli

W. J. .1. Draaisina

Oss

(afwezig)

5 juli

J. R. F. E.\\

Raalte

(afwezig)

5 juli

.1. G. J ter Haar

Haaksbergen

(aanwezig)

5 juli

J. Ci. Kemna

Heeten

(aanwezig)

1 1 juli

VV. H. Karelse

Hoogland

(afwezig)

13 juli

H. de Boer

Ommen

(afwezig)

13 juli

G. f^iekerhof

Epse

(aanwezig)

13 juli

J. H. Nieuwenhui/en

Julianadorp

(aanwezig)

13 oktober

C. de Gier

Broek in Waterland

(afwezig)

13 oktober

Dr. K. H. Hermans

Arnhem

(afwezig)

1 3 oktober

J. S. van der Kamp

Haren

(afwezig)

1 1 december

E A Oord

Oudega

(afwezig)

21 december

D. I.ouwes

Groningen

(afwezig)

22 december

P. G. J. Franssen

Uden

(afwezig)

-ocr page 92-

jaar (1946)

23 januari

12 april
1 7 juni

1 ü augustus
31 augustus
7 sepleniber
7 september

13 september
1 2 oktober

24 oktober

7 december

C. .1. Hoek

.1. (i. Chr. \\an Vloten

.Ir. n. Mulder

J. den Daas

■A. .1. B. Hammink

E. .1. S. Bron

A. üsinga

Dr. D. M. Zuiidam

Dr. D. Talsma

.1. F. Overbeek

Dr. .1. Hendrikse

Kortgene

.Arnhem

Enipe

Drutcn

Loenen

Sneek

Hallum

Voorburg

Leeuwarden

Dongen

l\'trecht

(aanwe/ig)

(afwe/ig)

(afwe/ig)

(aanwe/ig)

(afwe/ig)

(aanwezig)

(afwe/ig)

(afwe/ig)

(afwe/ig)

(afwe/ig)

(afwe/ig)

40 jaar (1941)

21 januari
3 1 januari

8 juli
21 oktober

45 jaar (1936)

17 januari
7 april
30 april

7 juli

50 jaar (1931)

2X januari
21 april

8 mei
2 juli

L C Baas
.A. ,A. .Abrahamse
Cl. .1. A. Schollen
,1. W. Bussmk

H- M. .1. Spoorenberg
P. L. 1.. Bollen
K. B. M. Koelman
P. \\an VVettum

Dr. dr. b.c. J. 1. Lerpstra
Dr. A. Herschel
P. van Dijk
,1. .1. Oomst

Din.xperlo

.Amersfoort

Bakel

(afwe/ig)
(afwe/ig)
(•\')

(afwe/ig)

(afwe/ig)
(afwe/ig)
(afwe/ig)
(afwe/ig)

(afwe/ig)
(afwe/ig)
(afwe/ig)
(afwe/ig)

Leidschendam

Eindhoven
(\'den
Heerlen
Blaricum

Rotterdam
Doetinchem
Deventer
Tilburg

28 september

3 december

4 december
1 1 december
18 december

.LM. W. Dcrksen
ProL .1. Mol
Dr. .1. S. Reinders
.1. Hovenier

Prof. Dr. h.c. A. M. Frens

(afwe/ig)
(alwe/ig)
(afwezig)
(afwe/ig)
(afwe/ig)
(afwe/ig)

Nijmegen
Amsterdam-Z.
ürouw
Nibbi.xwoude
Oisterwij k

55 jaar(1926)

23 juni
23 juni
23 juni

2 oktober

3 oktober

60 jaar (1921)

1.") j u n i
9 juli

70 jaar (1911)

1 augustus

N. A. Commandeur

.1. H. Ciroot

.1. C. Peters

.1. I . Heeg

Leiden

Zulphen

Rotterdam

Halfweg

Amsterdam

(afwe/ig)
(afwezig)
(afwe/ig)
(afwe/ig)
(afwe/ig)

Dr. .1. Clajentaan

Hat tem
Laag Keppel

(afwe/ig)
(afwezig)

Bilthov en

(aanwezig)

Dr. R. van Santen
C.
fl. Schieven

H. Vene ma

25 jaar (1956) buitenlands lid

5 oktober E. Hooghiemstra

Paramaribo (Sur.)

(aanwezig)

-ocr page 93-

Nitraatvergiftiging bij een koppel jonge kalveren

Nitrate Poisoning in a Herd of Young Calves
P. J. M. van Wegen en S. J. van den Anker\'

SAMENVATTING

Beschreven wordt een geval van nitraatvergiftiging hij zeer jonge kalveren. Het
verstrekken van nitraatrijk voer aan deze kalveren lijkt riskanter dan het aanbieden
van hetzelfde voer aan oudere kalveren.

SUMMARY

The present paper is a report on a case of nitrate poisoning in young calves.
Supplying feed high in nitrates to these very young calves would appear to he
more hazardous than it would to the older calves.

INLEIDING

Nitraatvergiftiging veroorzaakt stagne-
ring van het zuurstoftransport door het
bloed. De zuurstof wordt door de ery-
throcyten van de longen naar de weefsels
vervoerd en is in de erythrocyt gekoppeld
aan hemoglobine; dit complex heet oxy-
hemoglobine (6).

In de pens wordt nitraat gereduceerd tot
nitriet en voorts tol ammoniak. De
reductie van nitraat tot nitriet verloopt
snel, de verdere reductie tot ammoniak
verloopt langzamer (5) en is sterk afhan-
kelijk van de status van de microbiële
fermentatie in de pens. Naarmate de
reductie tot ammoniak trager verloopt is
de kans op nitrietintoxicatie bij verstrek-
ken van nitraat- en/of nitrietrijk voer
groter. Varkens bijvoorbeeld zijn dien-
tengevolge gevoeliger voor nitrietvergif-
tiging dan herkauwers (3).
Het nitriet diffundeert door de penswand
naar het bloed. In het bloed reageert
nitriet met hemoglobine waardoor
methemoglobine ontstaat; een reductie
die zeer snel verloopt. Methemoglobine
is een complex dat niet in staat is zuurstof
te binden. Indien een groot percentage
hemoglobine is omgezet in methemoglo-
bine treden ernstige ziekteverschijnselen
op die snel tot de dood kunnen leiden (1,
2).

casuïstiek

Op vrijdag 20 juni werd onze hulp
gevraagd door een veehouder voor een
kalfje dat zeer benauwd en koliekerig
was. Bij aankomst op het bedrijf was het
bewuste dier echter al overleden. Het kalf
was er één van een koppel van zeven kal-
veren van ongeveer twee maanden oud.
Intussen was ook een tweede kalf uit deze
koppel ziek geworden. Dit kalf was suf,
liep wankelend en had het erg benauwd.

Dr. P. J. M. van Wegen en dr. S. J. van den Anker; uit de dierenartsen praktijk Van den Anker en Bos.
Slagharen.

-ocr page 94-

De adem- en polsfrequentie waren aan-
zienlijk verhoogd. De lichaamstempera-
tuur was normaal; de oog-, mond- en
\\ ulvaslijiuvliezen waren bruin-
cyanotisch verkleurd. De harttonen
waren bonzend en bij iongauscultatie was
duidelijk verscherpt vesiculair ademge-
ruis te horen. Inmiddels vertoonde een
derde kalf eveneens deze verschijnselen.
Bij de resterende \\ier kalveren was een
lichte verkleuring van de slijmvliezen
waarneembaar. De slijmvliezen van het
overleden kalf hadden een bruin-
cyanotisch aspect.

t)eze kalveren waren sinds enkele dagen
gespeend en kregen eitwitrijk brok. mais
en hooi te eten. Dit was hooi gewonnen
van jong gras, afkomstig van een zwaar
met stikstof bemest perceel, wat na voe-
dering gemakkelijk kan leiden tot
nitraatvergiftiging (2, 5).
Gelet op het feit dat meer kalveren ziek
waren, ze de hier beschreven verschijnse-
len vertoonden en gezien de aard van het
rantsoen werd gedacht aan nitraatvergif-
tiging. Dit vermoeden werd later beves-
tigd door de provinciale gezondheids-
dienst van dieren te Zwolle: de diagnose
gesteld bij de sectie van het overleden kalf
luidde nitraatvergiftiging en een voor
onderzoek opgestuurd monster hooi
bevatte
3% nitraat in de droge stof. f)it
percentage ligt ver boven het toelaatbare
(4).

Hoewel het nitraatgehalte in eenzelfde
partij ruwvoer zeer sterk kan variëren, is
het niet waarschijnlijk dat het hier geno-
men monster een uitschieter naar boven
was; het monster was samengesteld uit
willekeurig uit de gehele stal genomen
plukken hooi.

Besloten werd om de twee slechtste kal-
veren uit de koppel te behandelen met
tuethyleenblauw (tetramethylthionine-
chloride). Methyleenblauw wordt in de
erythrocyt gereduceerd tot het kleurloze
leucomethyleen blauw, leucomethyleen-
blauw oxydeert vervolgens snel tot methy-
leenblauw. onder afgifte van een electron
aan de methemoglobine. Hierdoor wordt
het enzymatische proces waardoor voort-
durend methemoglobine wordt gerege-
nereerd tot hemoglobine zeer aanzienlijk
versneld (I).

Beide kalveren kregen ongeveer 100 cc
van een
2% methyleenblauwoplossing
toegediend, waarna ze snel genazen.
Bij het intraveneus inbrengen van de
infuusnaald was het opvallend, dat het
bloed donkerbruin verkleurd was, wat
typerend is voor de aanwezigheid van
veel methemoglobine in het bloed.
Tevens werd het hooi vervangen door
minder riskant ruwvoer.

discussie

De veehouder had nog twee koppels van
zeven kalveren, die echter veel ouder
waren en hetzelfde hooi kregen toege-
diend. maar in het geheel geen ziektever-
schijnselen vertoonden, ondanks het feit
dat ze méér hooi opnamen en dil hooi al
langere tijd kregen aangeboden dan het
eerst beschreven koppel kalveren, dat
immers pas gespeend was. Waarschijnlijk
waren deze kalveren door een betere
microbiële feriuentatie in de pens in staat
om het daar gevormde nitriet snel genoeg
te reduceren tot ammoniak. f)e pensflora
van een kalf is namelijk op de leeftijd van
ongeveer 13 weken te vergelijken met die
van een volwassen rund. Hierdoor vormt
het verstrekken van nitraatrijk voer. hoe-
wel altijd riskant, bij oudere runderen een
minder groot risico dan bij zeer jonge
kalveren.

Zeer jonge kalveren blijken, aangezien
hun pensflora nog in opbouw is, extra
gevoelig te zijn voor nitraatnitriethou-
dend voer. Ze zijn natuelijk niet in staat
om nitriet voldoende snel verder te redu-
ceren. evenals dit het geval is bij andere
diersoorten, bijvoorbeeld het varken, die
in vergelijking met volwassen herkau-
wers zeer gevoelig zijn voor nitriethou-
dend voer.

-ocr page 95-

LITERATUUR

L Dijk. S. van. Lobsteijn. A. .1. H. en Breukink, 1L.J.: Behandeling van de acute nitraatvergiftiging bij het
rund. Lezing gehouden voor de Ciroep Geneeskunde van het rund op
22 november 1978.

2. Grimm, R.: .Akute Nitratvergiftigung bei Rindern auf der Weide. Tierarzi. Umschau. 29. 647. (1974).

3. Hoorens. J.: Vergiftigingen uit: Huisvesting, voeding, ziekten van het varken. Wetenschappelijke
uitgeverij E. Story-Scientzia P.V.B.,A., Gent-Brussel-Leuven-Antwerpen, 1973.

4. Kerk. P. van de: Renderende rundveehouderij. Uitgeverij Terra Zutphen, 1976.

5. Klooster, A. Ih. van\'t. Malestein. A.. Kemp, A,en Geurink,.). H.: Enkele aspecten mb.t. nitraatvergif-
tiging bij rundvee. Lezing gehouden voor de Groep Geneeskunde van het rund op 22 november 1978.

6. Kolb, E,: Die Physiologie der Körperlltissigkeiten, uit: Lehrbuch der Physiologie der Haustieren.
Zweite Auflage, Veb. Gustav Eisher Verlag Jena, 1967.

Ußtmnatr

De VVagenrenk dus niet het Ie Nederlandse Dierenziekenhuis

De Nederlandsche Koode Ster

Door (Ie .Afdeelint^ (ieUlcrlaiul dezer l\'ereeniginf^ /,s het Asyl voor Dieren te
.Arnhem overnenomctt mei I Februari 1920. Deze inrichting alwaar ook
gezonde dieren worden opgenomen, is thans speciaal ingericht als Ziekenhuis
voor de Dieren. Iedere eigenaar kiest zijn eigen Dierenarts. Alle Dierenartsen
uit Gelderland kunnen met hun patienten in deze inrichting terecht, en
worden dan «ok dringend verzocht in deze richting te willen medewerken. De
Dierenan.sen die dit doen. vormen te samen ..den Raad van .Advies"
waardoor ztj in de gelegenheid zijn. hunne wenschen of goede raadgevingen
kenbaar te maken.

Als ..Controleerend Dierenans" treedt op de Heer P. B.. Rijnkade alhier.
Tevens is eene ..Commissie van Toezicht" ingesteld, bestaande uit de
Bestuursleden van genoemde .Afdeeling Gelderland van de S.R.S. Zoowel de
gevraagde daadwerkelijke medewerking als de Jinancieele medewerking der
Dierenartsen in Gelderland zal in zeer hooge mate op prijs worden gesteld.

Tijilschr. Diergeneesk.. 47, 7J. (1920)

-ocr page 96-

Afwijkingen bij slachtdieren
I. Wervelfracturen bij zeugen

Lesions in Slaughtered Animals

I. Vertebra! Fraetures in Sows

J. P. J. Peelen\', J. van den Berg\', U.
Narucka\'. J. F. M. Nouws\', 3. D.
Okma\'. A. Th. M. Verdijk\'

SAMENVATTING

233 Zeugen met een wervelabces c.q. wervelfractuur werden bacteriologisch onder-
zocht volgens de bepalingen van het Onderzoekingsregulatief van de Vleeskeu-
ringswet. Bij 53% van deze zeugen bleek het bacteriologisch onderzoek positief.
Aanbevolen wordt dergelijke zeugen consequent in B.O. te nemen. Een keurings-
uitspraak kan slechts volgen na een bacteriologisch onderzoek, uitgevoerd con-
form het Onderzoekingsregulatief.

SUMMARY

233 Sows with vertebral abscesses or vertebral fractures were bacteriologically
e.xamined in accordance with the provisions of the Regulations for E.xamination
of the Meat Inspection Act. Examination was positive for bacteria in 53 per cent of
these sows.

It is recommemded consistently to make a bacteriological e.xamination in sows with
vertebral abscesses or fractures. A decision after meat inspection can only be
reached following bacteriological e.xamination in conformity with Meat In-
spection Regulations.

UNLEIDING is in het geheel niet meer bij machte

Een afwijking die bij de keuring van °P "\'^hten.

slachtdieren regelmatig wordt waargeno- ^\'J ^\'^zondermg wordt er geen afw.j-

menis het wervelabces c.q. de wervelfrac- slingerende gang

tuur bij zeugen, (zie afb. I) waargenomen.

De conditie van dergelijke zeugen va-
rieert sterk. Sterk vermagerde dieren met
KEURING VOOR HET SLACHTEN ligplekken, maar ook dieren met een nor-

r^ n • , male conditie zonder verdere afwijkingen

De dieren vallen bij de keuring voor het worden ezien
slachten op door locomotiestoornissen: wor en gezien.

In het algemeen is er geen abnormale

a. Meestal is de achterhand verlamd en kromming \\an de wervelkolom. Bij
zijn de dieren niet meer instaat de magere zeugen echter is waarneembaar,
achterpoten onder zich te brengen. dat het lumbale deel van de rug naar

b. Een enkele keer ligt het dier languit en dorsaal is geknikt.

Respectievelijk Vleeskeuringsdiensten Emmen( le Bokslootv^eg 8), Boxtel. Oss. Nijmegen, Den Haagen
Cuyk.

-ocr page 97- -ocr page 98-

KEI\'RING NA HET SLACHTEN

Bij de keuring na het slachten blijkt de
rug meestal ter hoogte van Ll-I.2, soms
meer naar caudaal te zijn gebroken.

De fractuur is een enkele keer kennelijk
kort vóór het slachten ontstaan(haemato-
men met veel \\erscheuringcn). Meestal
echter is de fractuur van oudere datum
en is tengevolge van een infectie van deze
fractuur abcesvorming,
Osteomyelitis en
of beennecrose opgetreden.. Soms is de
doordringende geur \\an dit weefselverval
waarneembaar.

Wellicht is soms sprake \\an het omge-
keerde: een abcesje in de rugwervel is de
oorzaak geweest van een locale verzwak-
king \\an de wer\\el. waarbij na een frac-
tuur uitbreiding van de ontsteking is
opgetreden.

De geslachte dieren vertonen verder nau-
welijks macroscopisch waarneembare
septichaemische verschijnselen. Bij
magere zeugen zijn wel regelmatig secun-
daire verschijnselen waarneembaar als
ligplekken en abcessen in de huid en aan
de extremiteiten.

Tot \\oor kort werd bij dieren met een
goede conditie dit wervelabces c.q. deze
fractuur als een locale afwijking
beschouwd en werden deze dieren afge-
werkt zonder verder onderzoek.
De ervaring opgedaan bij dieren die naast
deze afwijking nog andere afwijkingen
vertoonden, die reden ga\\en tot bacte-
riologisch onderzoek, leerde echter, dat
zeugen met een wervclfractuur of wervel-
abces zo vaak bacteriologisch positief
waren, dat sinds enige tijd alle zeugen met
slechts deze afwijking bacteriologisch
worden onderzocht. (Art. .^1.2 \\an het
Onderzoekingsregulatief).

Het bacteriologisch onderzoek. (B.0.)

Van een zestal vleeskeuringsdiensten zijn
de uitslagen van dc B.O.\'s van zeugen
met wervelabcessen c.q. fracturen ver-
zameld.

In totaal werden 2.^3 zeugen met deze

afwijking onderzocht.

Bil 64 dieren (27.5%) werden < 10 kol.

\\an specifieke kiemen blocdplaat

gevonden.

Bij 46 dieren (19,7%) werden 10 kol.
van specifieke kiemen bloedplaat gevon-
den.

Bij 10 dieren (4,3%) werden < 10 kol. van
aspecifieke kiemen bloedplaat gevon-
den.

Bij 13 dieren (5,6%c) werden Ss lOkol. van
aspecifieke kiemen bloedplaat gevon-
den.

Een positief B.O. volgens het Onderzoe-
kingsregulatief werd dus gevonden bij
123 dieren (52,8%). Bij een vrij groot aan-
tal zeugen (74 = 31.8%) werd een betrek-
kelijk klein aantal (<10) kolonies per
bloedplaat gevonden.
Bij de 110 B.O.\'s met specifieke kiemen
werden bij de determinatie gevonden:
61
X Corytiehac i. pyogenes.
43 X Haemolytischc Streptococcen.
1 X Haemolytischc staphylococcen.
5
X Mengculturen van specifieke kie-
men.

Corynebavi. pyogenes en haemolytischc
Streptococcen bleken dus duidelijk
de
overhand te hebben,

CONCLUSIE.

Uit dit onderzoek kan worden geconclu-
deerd dat er bij zeugen met een wervel-
abces c.q. wervelfractuur, ongeacht even-
tueel verder aanwezige afwijkingen, ken-
nelijk vaker sprake is van een storing
in de algemene gezondheidstoestand, dan
men op grond van de pathologisch-ana-
tomische afwijkingen van het slachtdier
zou vermoeden.

Bij de keuring voor het slachten dient
voor dieren, waarbij een dergelijke afwij-
king wordt vermoed, derhalve cen voor-
waardelijke vergunning te worden afge-
geven.

Indien bij de keuring na het slachten een
wervelabces c.q. wervelfractuur wordt
geconstateerd dient het kiemvrij zijn
van het v lees in twijfel te worden getrok-
ken en kan er slechts een keuringsuit-
spraak volgen na een bacteriologisch
onderzoek uitgevoerd volgens het Onder-
zoekingsregulatief van de Vleeskeurings-
wet.

-ocr page 99-

IXe Congres over Dierlijke
Voorplanting en K.l.

Het negende congres over dierlijke voortplan-
ting en kunstmatige inseminatie is van 16-20
juni in Madrid gehouden. Daar reeds langs
een andere weg (landelijk verslag) de K.l. en
voortplantingsspecialisten worden ingelicht,
kunnen wij ons beperken tot die onderwerpen
welke voor de praktiserende dierenartsen van
belang zijn.

Door Thatcher e.a. is de invloed vande runder-
vrucht - waaronder naast embryo ook
vruchtvliezen, amnion en allantoisvocht
moet worden verstaan op het moederdier
waarin het zich ontwikkelt, nader bestudeerd.
Deze invloed uit zich o.a. in de handhaving
van het corpus luteum, het geboortebegin en
de melkafgil\'te.

De herkenning van de \\ rucht. met als gevolg
dat het corpus luteum blijft gehandhaafd,
gaat met duidelijke veranderingen in vrucht
en baarmoeder gepaard. Zo wordt de bloed-
toevoer tussen D 14 - D 18 naar de bevruchte
hoorn 2 ä maal zo groot, terwijl die van de
onbevruchte hoorn gelijk blijft. Gedurende
ongeveer dezelfde tijd (D 16 - D 20) ondergaat
de trophoblast eveneens de snelste
ontwikkeling.

Door oestrogenenvorming kan de vrucht de
prostaglandinenproduktie van de baarmoe-
derwand bevorderen, terwijl deze ook uit zich
zelf tot vorming hiervan in staat is. Wat dan
de exacte reden kan zijn dat deze
Prostag-
landinen niet meer tot het bloedvatenstelsel
dat baarmoeder met eierstok verbindt worden
toegelaten is niet volledig bekend.
Wel staat vast dat de vrucht niet alleen
bepaalde eiwitten gaat afscheiden maar daar-
naast ook nog een gonadotrophin. Welke rol
deze stoffen spelen bij de handhaving van de
vrucht is nog niet geheel duidelijk.
De sexuele differentiatie vindt tussen dc .19 en
50 dagen plaats waarbij blijkt dat de hor-
moonproduktie op dat moment bij de manne-
lijke foet hoger ligt. Voorspelling van het
geslacht is mogelijk door tussen de 90-150
dagen het testosterongehalte van deallantois-
vloeistof vast te stellen.

De groei van het embryo is omstreeks de
230ste dag het sterkst, nl. 214 gr dg., terwijl
deze daarna afneemt en aan het einde van de
dracht niet meer dan 100 gr dg. bedraagt.
Placenta en baarmoeder vormen waarschijn-
lijk de remmende factoren tot handhav ing van
deze snelle groei.

De inwerking van de vrucht v ia hormoonvor-
mmg op het moederdier behelst ondermeer,
draagtijd, ontwikkeling van melkklierweefsel,
melkafscheiding en de cyclus in de postpar-
tum periode.

Daar de hormoonproduktie van de vrucht
gedeeltelijk via de erfelijke aanleg van de
vader verkregen, wordt gereguleerd, zal de
vader van de vrucht niet alleen invloed hebben
op de toekomstige produktie van de vrucht,
maar in dezen ook via de v rucht invloed uitoe-
fenen op het moederdier waarin zich de vrucht
ontwikkeld heeft. Osinga heeft reeds aange-
toond dat het geboorteverloop, geboortege-
wicht en dergelijke in relatie staan met de
oestrogenenproduktie aan het einde van de
dracht. Er blijkt eveneens een correlatie te
bestaan tussen geboortegewicht en melkpro-
duktie met dien verstande dat bij een
gewichtstoename van 34,5 tot 45,4 kg. van de
vrucht dit op de moeder een melk verhogend
effect heeft van 157 kg. De melkproduktie van
een rund wordt erfelijk direct beïnvloed door
haar eigen vader en indirect via de vrucht
welke zich in haar heeft ontwikkeld door de
vader van de vrucht.

Moor e.a. hebben zich tot doel gesteld te
bepalen welke fysiologische factoren de
exploitatie van het totale bestand van vrouwe-
lijke gameten belemmeren.
Eén van de begrensde factoren bij het verkrij-
gen van tweelingen of het toepassen van
embryotransplantatie is de produktie van
eicellen. De mate waarin dit \\an belang moet
worden geacht hangt af van de doelstelling
waarvoor de gameten zullen worden gebruikt.
In de huidige situatie kunnen hiervoor een
drietal in aanmerking komen:

a. de vorming van tweelmgcn;

b. de embryotransplantatie in engere zin;
waarbij alleen gebruik wordt gemaakt van
hoogwaardige fokdieren om daarmee de
eigen populatie genetisch vooruit te
brengen;

c. de embryotransplantatie in ruimere zin.
Daarbij wordt getracht uit ongeselec-
teerde dieren het grootst mogelijk aantal
embryo\'s te verkrijgen. Dit kan worden
toegepast met het doel om een locaal ras
met lage produktie eigenschappen (onder-
ontwikkelde gebieden) in korte tijd te ver-

-ocr page 100-

vangen door een hoogwaardige veestapel
(Heiman).

Het verkrijgen van tweelingen door toepas-
sing van superovulatie is bij het rund geen
eenvoudige zaak. Enerzijds wordt dit belem-
merd door de variabele reactie van het ova-
rium op de P.M.S.G.-injectie en anderzijds
speelt de baarmoeder een beperkende rol. Het
laatste wordt veroorzaakt doordat zich maar
een vrucht per hoorn kan ontwikkelen en
transmigratie praktisch valt uit te sluiten. De
grens van de superovulatie wordt voorname-
lijk bepaald door:

a. het aantal aanspreekbare follikels en

b. de beschikbaarheid van daarvoor
bestemde hormonen.

De laatste tijd wordt het aantal aanspreekbare
follikels steeds meer als maatgevend
beschouwd en kan de rol van P.M.S.O. meer
naar de achtergrond worden verwezen.
Het optimaal werken van de ovaria in dit
opzicht kan afhankelijk worden gesteld van
ras. seizoen, stadium van de cyclus, leeftijd,
voeding en het lactatiestadium. Verwacht
mag worden dat de ovaria van dieren die net
in een positieve energiebalans zijn gebracht
gunstiger op hormooninjecties zullen reage-
ren en meer gezonde eicellen zullen
produceren.

Men heeft er lang aan getwijfeld of meerdere
behandelingen met betrekkelijk korte tussen-
tijden wel haalbaar zouden zijn. Christie en
Rowson hebben evenwel aangetoond dat
superovulaties met 42 dagen tussentijd wel 10
maal konden worden herhaald, waarbij aan-
vankelijk een geringe daling van het aantal
eicellen optreedt maar dit zich later weer
herstelt.

De laatste tijd gaat een geheel andere methode
terrein winnen.

De eicellen worden niet door hormooninjec-
tics verkregen, waarbij alleen op de reactie
van de aanwezige rijpe eicellen kan worden
gerekend.

Uit de ovaria worden evenwel rijpe en onrijpe
eicellen gehaald en deze laatsten worden
in
vitro
eveneens voor bevruchting geschikt
gemaakt. Langs deze weg zijn bij het schaap
na slachting zeer grote aantallen embryo\'s
verkregen, welke na invriezen voor transplan-
tatie geschikt konden worden geacht.
Volgens Willadsen kon in het oplossen van de
problemen welke met het invriezen en ont-
dooien van embryo\'s te maken hebben ook
vooruitgang worden geboekt.
Tot voor kort kon een drachtigheidspercen-
tage van 30 worden gescoord. Verbeteringen
van de invriestechniek hebben er voor
gezorgd dat thans een percentage van 45-50
haalbaar is.

Embryo\'s van 7 dagen komen als het meest
geschikt voor invriezen in aanmerking.
Uit de resultaten die in Hannover zijn behaald
(Hahn e.a.) blijkt dat er sprake is van seizoen-
sinvloeden, De zomermaanden verdienen de
voorkeur. Veel hoogwaardige fokkoeien kal-
ven evenwel in de herfst en vroege winter af en
dan is toepassing van transplantatie het minst
geschikt. Invriezen van de embryo\'sen de
transplantaties uit te voeren in de zomerm-
aanden valt dan te overwegen.
De laatste tijd worden met de niet operatieve
methode ongeveer dezelfde resultaten verkre-
gen welke ook met de operatieve worden
behaald.

De resultaten liggen in Hannover op 65%
drachtigheid en dit kan als zeer hoog worden
aangemerkt. Hierbij dient evenwel te worden
bedacht dat slechts 50% der donors als
geschikt bevonden wordt en dat in de verkre-
gen embryo\'s streng wordt geselecteerd,
Wierzbowski e,a, hebben nog weer eens de
aandacht gevestigd op de noodzaak van hygi-
ënisch werken, Toxinen van bacteriën afkom-
stig, zijn in staat de ontwikkeling van
embryo\'s af te remmen en in grote hoeveelhe-
den kunnen deze zelfs zorgen voor het afster-
ven van embryo\'s.

Del Campo en Ginther hebben er nog eens op
gewezen dat bij de recepiënt het embryo in die
hoorn moet worden geplaatst waar het ova-
rium met het corpus luteum ligt. Zodra het
embryo in de tegenovergestelde hoorn wordt
gebracht is de kans op afsterven met 50%
vermeerderd. Wordt in beide hoorns een
embryo gebracht dan zullen deze zich tot
ongeveer 30 dagen normaal ontwikkelen
maar daarna zullen de embryo\'s welke in de
hoorn zijn gedeponeerd tegenovergesteld aan
het ovarium met het gehele lichaam vooreen
groot deel afsterven. Een nader onderzoek
van Genazzari e.a, heeft geleerd dat op de dag
van transplantatie de gehaltes aan
drachtigheids-en tochtigheidshormoon bij de
ontvangsters bepalend zijn voor het welslagen
van de transplantatie. Door dus een dag voor
de transplantatie hormoonbepalingen bij dc
ontvangsters te doen kunnen deze op de kans
dat zij na de transplantatie drachtig zullen
worden geselecteerd worden. Bouterse.a, vin-
den bij het sexen dat het percentage manne-
lijke embryo\'s op 58 ligt. Zij spreken het ver-
moeden uit dat dit hoge percentage
noodzakelijk is omdat er door vroeg embry-
onale sterfte meer mannelijke dan vrouwelijke
embryo\'s worden getroffen. Tones vraagt zich
af of het sexen wel zonder gevaar voor de
verdere ontwikkeling kan gebeuren.

-ocr page 101-

Door Biersschwal e.a. is de pathologie van het
runderovarium behandeld, waarbij in het bij-
zonder is gelet op de invloed van ovariële
afwijkingen op het endometrium.
Terwijl bij slachtkoeien in 3-8% cysteuse ver-
anderingen worden aangetroffen aan ovaria
ligt dit percentage bij klinisch onderzoek in de
praktijk op 3-20. Deze percentages gelden
voor melkrassen en de geconstateerde toe-
name zal waarschijnlijk aan de verhoging van
de melkproduktie zijn te wijten.
Bij vleesrassen is dit percentage veel lager,
terwijl daarbij door het hogere aantal zware
geboorten meer ovario-bursale verklevingen
voorkomen.

Het klinische beeld vande koe meteencysteus
ovarium is sterk veranderd. Voorheen was
bijna altijd sprake van nymfomanie verschijn-
selen, terwijl het beeld van de anoestrus tegen-
woordig sterk overheerst.
Van de aanwezigheid van cysten wordt
gesproken wanneer gladde, ronde, fluctu-
erende blaasjes van meer dan 2,5 cm worden
aangetroffen; waarbij de volgende indeling
kan worden gemaakt.
Follikelcyste

— Graafs blaasje dat niet ovuleert en naast
hypertrophieren niet gaat luteiniseren.

Geluteiniseerde cyste

Graafs blaasje dat niet ovuleert, maar
naast hypertrophieren wel in meerdere of
mindere mate gaat luteiniseren. Deze
vorm lijkt van minder klinisch belang
omdat de cyclus niet behoeft te zijn aange-
tast en het ontstaan van drachtigheid
mogelijk blijft.
Terwijl in de praktijk zelden in een cysteus
ovarium een corpus luteum wordt aangetrof-
fen blijkt dit bij slachtkoeien wel vaak samen
te gaan. In 13% van de baarmoeders afkom-
stig van runderen die aan cysteus ontaarde
ovario lijden worden afwijkingen gevonden.
Wat de behandeling aangaat kan worden
gesteld dat er tussen de toepassing van L. H, en
Gn RH weinig verschil in resultaat wordt
gezien.

Aan de toepassing van Gn RH zijn de vol-
gende voordelen verbonden:

— het is van een kleine moleculaire structuur
en daarom worden geen anti-lichamen
gevormd en kan het bij herhaling worden
toegepast;

- het is een synthetisch produkten daardoor

blijkt het beter te standaardiseren.
Wanneer voor de verschillende vormen van
cysteuze ontaardingen dezelfde therapie toe-
pasbaar is heeft differentiatie voor de behan-
deling minder zin.

Na injectie van Gn RH gaat het progesteron-
gehalte in het plasma duidelijk stijgen en wel
evenredig aan de dikte van de laag luteaal
weefsel dat in de cystewand wordt gevormd.
De grootte der cyste gaat daarna teruglopen
en er komen meer kleine follikels te
voorschijn.

Inde B.M.T.W. 93-1 (1980) hebben Stollae.a.
bericht over de resultaten die zij met verschil-
lende therapieën hebben verkregen. De vol-
gende behandelingen zijn toegepast:

1. H.C.G.-5000 IE;

2. H.e.G.-3000 IE 125 mg progesteron:

3. GnRH 100 Mg;

4. GnRH 10 Mg;

5. GnRH 20 Mg 500 Mg Estrumate (na 14
dagen);

6. 500 Mg Estrumate - zij verkrijgen tussen de
aangewende therapieën duidelijke ver-
schillen, waarbij de beste resultaten wor-
den bereikt met I en 5;
Red.

Ovario - bursale verklevingen

Deze afwijking wordt bij slachtkoeien in het
algemeen voor zo\'n 15% geconstateerd. Bij
repeat-breeders bedraagt dit percentage 18.
Het ontstaan kan o.m. te wijten zijn aan het
uitknijpen van het C.L. hetgeen weinig meer
wordt toegepast. Verder doordat grote hoe-
veelheden van een medicament (Albrechtsen)
intrauterien wordt gebracht.
Preventief kan van belang zijn:

sterke oplossingen in grote hoeveelheden
intrauterien applicieren vermijden;
geen C.L. gaan uitknijpen;
— bij onderzoek de ovaria niet ruw

behandelen.
Waarschijnlijk lijkt hierbij dat buikoperaties
(S.C.) een rol kunnen spelen bij het ontstaan
van verklevingen.

Hypoplasie van de ovaria

De echte vorm waarbij één of beide ovaria
onderontwikkeld voorkomen is het ergst ver-
spreid geweest over het Zweedse bergvee waar
voorheen tot bij de 18% van de dieren met
deze afwijking was behept.
Anoestrus zoals die bij pinken voorkomt is
vaak een voedingskwestie en lijkt op
hypoplasie.

Tumoren

Deze komen bij koeien zelden voor. Een ova-
riumcyste van meer dan IO cm kan een granu-
löse celtumor zijn. Het gewicht van deze
tumoren kan zeer hoog worden en dan gaan
ovarium en baarmoeder afzakken en kan
soms gefasschwirren worden waargenomen.
Hughese.a. hebben een verhandeling gegeven
voor de pathologie van het ovarium bij de
merrie met de daarbij voorkomende
stoornissen.

-ocr page 102-

Anovulatoire follikels

Deze kunnen zich ontwikkelen tot een grootte
van 10 cm en kunnen gedurende meerdere
cycli blijven bestaan. Het normale cyclus
patroon blijft bestaan en ook ovulaties gaan
door, zodat deze geen invloed hebben op de
vruchtbaarheid.

Dioestrus ovulatie

Deze vinden over het algemeen tussen D2 en
D15 plaats, terwijl daarbij geen hengstig-
heidsverschijnselen worden waargenomen.
Vindt deze vorm van ovulatie laat in de luteale
fase plaats dan zal het pas gevormde C. L. nog
niet aanspreekbaar zijn voor
Prostaglandinen
hetgeen verlenging van de cyclus tengevolge
zal hebben.

Hematomen

Gedurende de ovulatie vinden bij het paard
geregeld bloedingen plaats die in een uitzon-
deringsgeval de dood tengevolge kunnen heb-
ben. Hematonen kunnen voorkomen waarbij
de cyclische activiteiten normaal doorgang
vinden.

Persisterend corpus luteum

Dit kan als een belangrijke vorm van
onvruchtbaarheid worden beschouwd, en is
één
van de meest voorkomende oorzaken van
anoestrus gedurende het dekseizoen.
Toch kan follikelactiviteit plaatsvinden en
wordt wel ovulatie waargenomen.
De behandeling bestaat
uit toediening van
Prostaglandinen en het moment waarop ovu-
latie plaatsvindt na de behandeling is allian-
kelijk van de grootte der aanwezige follikels.
In een enkel geval zal de oestrus zo
kort zijn
dat deze niet wordt waargenomen en de
behandeling als mislukt wordt beschouwd.

Cysten

Welke in de fossa, fitnbria en rondom het
ovarium kunnen voorkomen hebben geen
invloed op de vruchtbaarheid.

Dysgenesis

Dit kan als een tegenhanger van het Tunner\'s
syndroom worden beschouwd en phaeno
typisch zijn het vrouwelijke dieren van kleine
gestalte die aangeboden worden vanwege
vruchtbaarheidsstoornissen. De diagnose valt
te stellen door het laten maken van een kary-
ogram, waarbij meestal het chromosomenpa-
troon 6.1,XO blijkt voor te komen. Bij rectaal
onderzoek blijken de ovaria zeer klein, de
baarmoeder gering ontwikkeld en de cervix
slap en deze staat geheel open.

Tumoren

Verschillende soorten tumoren kunnen in het
ovarium van de merrie voorkomen, die kun-
nen worden ingedeeld naar de aard van de
cellen welke bij het proces zijn betrokken.
Door Hunter is weergegeven wat bekend is
over het transport en de opslag van sperma-
cellen in het vrouwelijk geslachtsapparaat.
Het transport wordt duidelijk gereguleerd en
wel zodanig dat er een voortdurende geringe
stroom van spermacellen de eileider binnen-
dringt, Dit proces heeft tot doel te voorkomen
dat polyspermie zal gaan optreden. De vraag
of er bij deze regulatie nog met de kwaliteit
van de spermacellen wordt rekening gehou-
den blijft tot dusverre onbeantwoord.
Over de snelheid waarmee bij het rund de
zaadcellen het vrouwelijk geslachtsapparaat
gaan passeren bestaat tussen de verschillende
onderzoekers verschil van mening. Het lijkt
aannemelijk dat een deel met grote snelheid
passeert terwijl een ander deel eerst op ver-
schillende plaatsen wordt tegengehouden.
Bekende opslagplaatsen zijn de cervix, baar-
moederklieren en de utero-tubal junction.
Vanuit deze laatste plaats worden constant
kleine aantallen zaadcellen tot de eileider
toegelaten.

De passagesnelheid blijkt van meerdere facto-
ren afhankelijk waarbij vooral gedacht moet
worden aan de rol die de ovulatie speelt. Naar-
mate het ovulatietijdstip nadert neemt de snel-
heid van het transport toe.
Enkele onderzoekers hebben bericht over de
praktische waarden van de bepaling van het
progesierongehalie in de melk.
Booth van de M.M.B. in Engeland heeft ver-
slag uitgebracht over de verkregen resultaten
wanneer deze test wordt gebruikt om de
drachligheid in een vroeg stadium vast te
stellen.

Momenteel wordt bij 3% der koeien (100.000)
deze test toegepast. De betrouwbaarheid
bedraagt 85% bij een positieve en 97% bij een
negatieve uitslag.

Het melkmonster wordt tussen 22-26 dagen
na de voorafgaande inseminatie afgenomen
en de kosten bedragen /\' 7. per test. Bij een
dubieuze uitslag -- in 25% der gevallen
wordt drie weken later gratis een heronder-
zoek gedaan. Hoewel drie procent der koeien
wordt onderzocht, heeft daarnaast ook nog
een toename plaatsgevonden van het percen-
tage dieren dat door de praktiserende dieren-
arts op drachtigheid wordt gecontroleerd.
Opvallend is dat in de loop der jaren het per-
centage negatieve uitslagen is toegenomen
van 14 naar 21%. Dit wordt toegeschreven
aan het feit dat de veehouders hebben ingezien
dat koeien die tochtigheidsverschijnselen ver-
tonen toch nog wel drachtig kunnen zijn.

-ocr page 103-

Bij toename van de bedrijfsgrootte neemt ook
het gebruik maken van deze test toe. In Enge-
land neemt men aan dat iedere gemiste toch-
tigheidsperiode boven een tussenkalftijd van
365 dagen de veehouder/\'36. gaat kosten.
Bij positieve reacties zijn de miswijzigingen te
wijten aan:

a. vroeg embryonale sterfte;

b. op onjuist tijdstip later insemineren;

c. identificatie fouten.

Bij negatieve reacties zijn de miswijzigingen
geheel te wijten aan onjuiste identificatie van
het rund. De test kan ook voor andere doel-
einden worden gebruikt.
Zo wordt deze in Beieren volgens Karg e.a.
vanwege het te hoge percentage miswijzingen
niet voor drachtigheidsvaststelling
uitgevoerd.

Op probleembedrijven kan het onderzoek van
grote waarde zijn doordat:

a. de tochtigheidswaarneming van de vee-
houder kan worden getest;

b. eierstokafwijkingen - welke een belang-
rijke rol kunnen spelen kunnen worden
gespecificeerd.

Door Kalis en v. d. Wiel (Nederland) is bij 50
koeien vastgesteld in hoeverre bepaling van
het drachtigheidshormoon in de melk in verb-
and kan worden gebracht met de klinische
bevindingen. Ze komen tot de slotsom dat het
als hulpmiddel nuttig kan zijn, maar dat hier-
mee het klinisch onderzoek zeker niet kan
worden vervangen.

Foote (Ver, Staten) heeft het belang van deze
test beschouwd in het geheel van de vrucht-
baarheidsbegeleiding. Falen op het punt van
de tochtigheidswaarneming kan als één van de
belangrijkste oorzaken worden gerekend voor
de gemiddelde tussenkalftijd van 13 maanden
welke in de Ver. Staten voorkomt. Het per-
centage koeien met een normale cyclus maar
waarbij de tochtigheid niet wordt waargeno-
men kan per bedrijf van 5-50 variëren.
Lamming (Engeland) ziet in deze test een
mogelijkheid om de verrichte behandelingen
op hun waarde te testen. Dit kan worden ged-
aan door (na de behandeling) 2 ä 3 keer per
week het hormoongehalte vast te stellen.
De mogelijkheid komt ook in het zicht dat
reeds
één dag na de inseminatie een drachiig-
heidsiesl
kan worden uitgevoerd. Hierbij kan
dan worden bepaald of er wel dan niet
bevruchting heeft plaatsgevonden. Nancar-
row (Australië) heeft hiervan melding
gemaakt, maar ook in Utrecht wordt hieraan
gewerkt.

De waarde van deze test op het al dan niet
drachtig zijn van de onderzochte dieren moet
niet worden overschat, omdat veel vruchtjes
na de bevruchting verloren zullen gaan. Wel
kan deze test misschien meewerken om meer
inzicht te krijgen in de aard en oorzaken van
de embryonale sterfte en tevens bestaan
mogelijkheden om per stier te bepalen hoe
hoog het percentage embryonale sterfte is.
Op het gebied van de
bedrijfsbegeleiding heb-
ben drie inleiders een verhandeling gehouden.
Door Boyd (Schotland) zijn twee aspecten die
met dit subject hebben te maken behandeld.
Hij heeft de toestand op vruchtbaarheidsge-
bied van 15 bedrijven vastgelegd voordat tot
begeleiding was overgegaan. Deze bedrijven
zijn niet geheel als random sample te beschou-
wen, omdat ze alle reeds aan een begeleiding
op grond van voeding en economie waren
verbonden.

Uit dit onderzoek komende volgende gege-
vens naar voren:

1. interval partus - Iste ins. 86,4 (72-106)
dagen;

2. 27,1% (8,3-48,5) van de dieren werden na
100 dagen voor het eerst geinsemineerd;

3. interval partus - conceptie: 102 (77-124)
dagen;

4. drachtelijk perc. na Iste ins. - 58,3 (43.8-
80).

Het tweede gedeelte was gewijd aan de bege-
leiding van een bedrijf met 280 koeien, waar-
bij speciale aandacht aan het verschijnsel -
stille bronst was geschonken.
In de drie weken voor de datum dat met inse-
mineren zou worden aangevangen bleken in
1977, 1978 en 1979 respectievelijk 17,7%,
18.6% en 12.9% niet cyclisch. Daar reeds tus-
sen 32-55 dagen p.p. een onderzoek naar het
wel dan niet cyclisch zijn werd ingesteld kon
spontaan herstel bij veel dieren worden ver-
wacht cn daarom kan dit onderzoek beter
naar een later tijdstip worden verwezen. In de
praktijk bleek nl. duidelijk dat het acyclisch
zijn in dat vroege stadium geen effect uitoe-
fende op het interval tussen partus en
conceptie.

De Kruif (Ned.) heeft de opzet en de resulta-
ten van het
vnuhlhaarheidshegeleidingspro-
gram
zoals dat in ons land in 1977 op 500
bedrijven is gestart, nader toegelicht.
Het blijkt dat ondanks dat eerder met insemi-
neren wordt aangevangen de drachtigheidsre-
sultaten na Iste inseminatie zijn gestegen van
40,9%-42,0%, het eff. getal is gedaald van
1,80-1,73 het interval partus-conceptie terug
liep van 109.6-97,0, terwijl het uitvalpercen-
tage van 7-6% daalde.

Aan deze evaluatie moet worden toegevoegd
dat regionaal de verkregen resultaten dienen
te worden getoetst aan het verloop van de K. I.

-ocr page 104-

resultaten die voorde betreffende regio gelden
(Red.).

Lotthamer (W. Duitsland) gaat uitvoerig in
op de wijze waarop de gegevens moeten wor-
den verzameld en verwerkt en tevens wat er
met verkregen uitkomsten m.n. economisch
kan worden bereikt.

Opmerkelijk is dat de correlatie tussen melk-
produktie enerzijds en de behandelingskosten
voor onvruchtbaarheid en stofwisselingsziek-
ten met de verliezen verkregen door een
langere tussenkalftijd anderzijds niet rechtlij-
nig, maar een kromlijnige vormt. Daaruit
volgt dat verhoging van de melkproduktie op
een bepaald moment geen extra baten meer
zal opleveren, tenzij de vorengenoemde
onkosten en verliezen kunnen worden
verminderd,

In het kader van de discussies over de waarde
van de vruchtbaarheidsbegeleiding dient te
worden beseft, dat de bedrijfsvruchtbaar-
heidsbegeleiding de laatste schakel vormt van
het totaal der facetten, welke bij toepassing
van K.I., met de vruchtbaarheid op de bedrij-
ven te maken heeft (Red,).
In de praktijk houdt dit in dat alvorens tot
deze begeleiding kan worden overgegaan eerst
de toepassing van de kunstmatige inseminatie
in al zijn geledingen optimaal moet
functioneren.

Door Seidel jr is de toekomstige toepassing
van
lioning in de dierlijke industrie
behandeld,-

Het doel van cloning is het verkrijgen van
genetisch identieke individuen. Bij zoogdieren
worden deze spontaan verkregen wanneer
zich ééneiïge twee- of meerlingen ontwikke-
len. Zoals bekend gebeurt dit evenwel heel
zelden.

Kunstmatig kunnen deze worden gevormd
wanneer een 2 cellige Blastomeer wordt
gescheiden en deze afzonderlijk tot morulae
gaan uitgroeien, waarna transplantatie kan
volgen (Muller, Moustafa bij muizen). Het is
Willadsen zelfs gelukt om op deze wijze 5 sets
van identieke schapentweelingen te
produceren.

Een andere manier is om kernen van somati-
sche cellen over te brengen in ééncellige
embryo\'s en het originele genetische materiaal
te vernietigen. Het zal nog wel jaren duren
voordat dit zodanig is geperfectioneerd dat
\\an werkelijk succes kan worden gesproken,
Eén probleem is dat de kern van de meeste
cellen bij volwassen dieren irreversibel zijn
gedifferentieerd. Misschien zijn spermatoge-
nia nog de beste donor cellen.

Drs. A. Elgersma, Gezondheidsdienst voor Dieren provincie Friesland.

A. Eigersma^

-ocr page 105-

Babesia crassa n. sp. (sporozoa, Babesi-
idae) of domestic sheep in Iran.

Hashemi-Fesharki, R., and Uilenberg, G.: The
Veterinary Quarterly.
3. I. (1981).
Samenvatting

Uit een schaap in Iran werd een grote Babesia soort
geïsoleerd, die morfologisch verschilt van zowel
B.
molasi
als B. ovis. De parasiet wordt B. crassa n. sp,
genoemd. De soort is gekarakteriseerd door het
veelvuldig voorkomen van vier parasieten in één
erythrocyt, welk aantal bereikt kan worden door
vierdeling en in andere gevallen door twee opeen-
volgende tweedelingen. In het laatste geval zijn de
organismen die ontstaan na de eerste tweedeling
uitzonderlijk breed.
B. crassa lijkt weinig pathogeen
te zijn voor schapen en was ook infectieus, maar
apathogeen, vooreen ontmilte geit. De vector is nog
onbekend.

Mandibular cheek tooth eruption and
development in Hereford cross Friesian
steers as a means of age determination.

Andrews, A. H.: The i\'eierinary Quarterly. 3, 9,
(1981).

Samenvatting

Bij een groep van 76jonge ossen van het Hereford-
Friese ras. welke allen op één na bij eenzelfde
gewicht van 464 kg werden geslacht, werd een
onderzoek ingesteld naar de ontwikkeling van de
kiezen in de onderkaak. Het onderzoek vond zowel
macroscopisch als röntgenologisch plaats. Het
jongste dier was I jaar en 0,3 maanden oud, terwijl
de leeftijd, waarop de overige dieren werden
geslacht, tussen 1 jaar en 3 maanden en I jaar en 8
maanden lag. De voorste kies was geheel doorgeko-
men en kroon- en wortelvorming waren volledig bij
alle dieren, behalve bij dejongste os. Bij de Sandere
kiezen bestonden er volgens de beoordeling aan de
hand van de röntgenfoto\'s één of meer significante
verschillen tussen de gemiddelde leeftijden van de
ontwikkelingsstadia van deelementen. Runderen in
de leeftijd van 1 jaar en 3 maanden konden op grond
van het doorkomen van de tweede kies niet met
volkomen zekerheid worden onderscheiden van
dieren, welke 1 jaar en 8 maanden oud waren. Uit
het onderzoek van de röntgenologisch waargeno-
men ontwikkelingsstadia bleek, dat er een maxi-
male leeftijdsspreiding van 4 maanden was voor er
een differentiatie optrad. Bij dit onderzoek lag de
ontwikkeling van de eerste twee kiezen voor op die
van de drie blijvende premolaren, terwijl van deze
laatste de tweede premolaar het verst ontwikkeld

Serological diagnosis of Erysipelothrix
rhusiopathiae:
A comparative study
between the growth inhibition test and
the complement fixation test.

Bercovich, Z,, Weenink van Loon, C. D. and Spek,
C, W,:
The Veterinary Quarterly, 3. 19. (1981).

Samenvatting

Een complementbindingsreactie (CBR) werd ont-
wikkeld voor de diagnose van
Erysipelothrix infec-
ties, De resultaten, verkregen met de CBR, werden
vergeleken met die van de Groei Remproef (G.R.),
Uit dit vergelijkend onderzoek bleek, dat de CBR
een goed bruikbare test is om uit te maken of een
dier gevaccineerd dan wel geïnfecteerd is met
Erysi-
pelothri.x.
De CBR blijkt net zo betrouwbaar te zijn
als de G. R. om zowel een recente als een chronische
infectie vast te stellen.

De CBR test is echter minder geschikt voor het
onderzoeken van de serologische response van
gevaccineerde dieren. De CBR is een snelle test, die
gemakkelijk en veilig uit te voeren is,

Dirofilaria in dogs of Surinam

Panday, R. S,, Lieuw A Joe, R. G. H. M., Moll, K.
F, G. and Oemrawsingh, L:
The Veterinary Quar-
terly.
3, 25, (1981).

Samenvatting

In de periode augustus 1977 tot augustus 1978 wer-
den 521 honden onderzocht, die een privé dierenkli-
niek in Paramaribo bezochten en ten minste één
jaar oud waren. Het bleek dat
26% van de onder-
zochte honden microfilariën van
Dirofilaria immi-
tis
in het perifere bloed vertoonde. Het gemiddeld
aantal microfilariën per geïnfecteerde hond was
9,689 per ml, bloed (vanërend van 14 tot 78.984 per
ml).

De proportie microfilaria positieve honden was sig-
nificant groter in oudere honden en er waren signifi-
cant meer abnormale SGPT waarden in positieve
dan in negatieve honden. Er was echter geen signifi-
cante relatie te vinden tussen microfilaria positieve
honden enerzijds en verhoogde waarden voor alca-
lische fosfatase, ureum of creatinine anderzijds.
Evenmin werden er significante correlaties ge-
vonden tussen microfilaria positieve honden ener-
zijds en klinische symptomen, antilichamen tegen
Dirofilaria immitis (bepaald door middel van de
indirecte IFA test), geslacht, ras of woonwijk
anderzijds.

Ten gerieve van de Nederlandse lezers volgen onderstaand de samenvattingen —
vertaald in het Nederlands — van de artikelen uit
The Veterinary Quarterly, deel 3,afl.
1, 1981:

-ocr page 106-

Studies on Bovine Leukosis. VII Further
experience with an ELISA for the detec-
tion of antibodies to bovine leukosis
virus.

Ressang. A. A.. Gielkens. A. L. J.. Quak. J. and
Mastenbroek. N.:
The Veierinary Qiiarierly.
3. 31. (1981).

Samenvatting

Het nut van ELISA (en/yme linked immunosor-
bent assay) voor het aantonen van antiliehamen
tegen het runder leukose virus (BLV) werd verder
nagegaan. Hiertoe werden 633 rundersera in de
ELISAende agar gel immunodiffusietest( AGIDT)
onderzocht. De laatste gebruikt een commercieel
BLV glycoproteïne (gp) als antigen. De resultaten
van beide technieken werden vergeleken en daaruit
bleek het volgende:

Beide technieken toonden hetzelfde aantal positieve
(149) en liegatieve (464) serummonsters aan. Negen
sera die in de AGIDT-gp zwak positief (2 sera)
waren ofwel de controle precipitatielijn ombogen
(7) waren negatiefin de ELISA. Daarentegen wer-
den elf sera gevonden die negatief waren in de
AGI DT-gp doch zwak positief (9 sera), positief (1)
of zelfs sterk positief (I) in de ELISA. Beide serolo-
gische technieken worden routinematig in het CDl
te Rotterdam voor de diagnostiek van enzoötische
runderleukose gebruikt (EBl.). Bij onderzoek van
sera met een lage concentratie aan antilichamen
tegen het BLV vullen beide methodieken elkaar
aan.

In de serodiagnostiek van EBL kan ELISA de
plaats innemen van RIA (radio-immunoassay).

Test protocol of an enzyme-linked
immunosorbent assay (ELISA) for the
detection of antibodies against bovine
leukosis virus.

Gielkens. A. L. J.. Ressang. A. A.. IJzerman. J. and
Quak. S.:
The Veierinary Quarierly. 34. (1981).

Samenvatting

In dit artikel wordt een test-procedure beschreven
voor een indirecte enzyme-linked immunosorbent
assay (ELISA) voor het aantonen van antilichamen
tegen runder leukose virus (BLV). De te onderzoe-
ken sera worden geïncubeerd in polystyreen micro-
titer platen gesensibiliseerd met gedeeltelijk gezui-
verd runder leukose virus. Runder antilichamen
worden aangetoond door middel van anti-species
Immunoglobuline gekoppeld aan het enzym horse-
radish peroxidase, gevolgd door toevoeging van het
enzym substraat.

Bovine serum albumin and cell counts in
the diagnosis of subclinical udder
infection.

Verhoef J.. and Smit. J. A. H.: The I\'eierinary
Quarierly.
3. 38. (1981).

Samenvatting

Op drie bedrijven is bij 120 bacteriologisch posi-
tieve kwartieren van 47 koeien een tepelcysterne
punctie verricht. Op deze w ijze werd onderzocht, of
een bestaande infectie een tepelkanaal- of een
uierinfectie was. De uitslag werd gerelateerd aan het
bovine serumalbumine (BSA) gehalte en het celge-
tal van de melk. Van de bacteriologiscb negatieve
kwartieren waren zowel het BSA gehalte (van 91
procent van de kwartieren was de BSA concentratie
0.20 mg., per ml. melk of minder) als het celgetal (92
procent bevatte minder dan 500.000 cellen per ml.
melk) laag. Van de kwartieren, waarvan het uier-
weefsel geïnfecteerd was met primair pathogene
bacteriën, was het celgetal duidelijk verhoogd (90
procent bevatte meer dan 500.000 cellen per ml.
melk). De stijging van het BSA gehalte was echter
vrij klein (51 procent bevatte nog steeds 0.20 mg.
BSA per ml. melk of minder). Het celgetal van de
melk van kwartieren met uierinfecties met primair
pathogene bacteriën verschilde significant van het
celgetal van de melk van kwartieren met tepelka-
naalinfecties met deze bacteriën.
Het verschil in BSA gehalte tussen deze kwartieren
was niet significant.

Het celgetal geeft dus meer betrouwbare informa-
tie. dan het BSA gehalte van de melk. Van alle
infecties bleek 23 proeent een tepelkanaalinfectie te
zijn.

Oestrus control and the incidence of
mammary nodules in bitches, a clinical
study with two progrestogens.

Os. J. L. van, Laar. P. H. van. Oldenkamp. E. P..
and Verschoor, J. S. C.:
The Veierinary Quarierly,
3, 46, (1981).
Samenvatting

In samenwerking met 9 Nederlandse praktijken
werd een klinisch onderzoek uitgevoerd naar de
frequentie van vóórkomen, de afmeting en de loka-
lisatie van knobbels in de mammae van teven,
behandeld voor oestrusregulatie met proligeston
(P), 331 dieren, medroxyprogesteronacetaat
(MAP), 341 dieren en bij 339 niet met dergelijke
preparaten behandelde dieren.
Bij de met MAP behandelde dieren kwamen mam-
maeknobbels van alle afmetingen significant meer
voor dan bij onbehandelde controles en de met P
behandelde dieren van vergelijkbare leeftijd,
l ussen de met P behandelde dieren en de controle
dieren kwam geen significant verschil in het vóór-
komen van mammaeknobbels naar voren.
Er van uitgaande dat knobbels boven een bepaalde
afmeting meestal tumoren zijn, wijzen de resultaten
van het onderzoek erop, dat oestrusregulatie met
MAP de ontwikkeling van tumoren bevordert, zelfs
bij dieren, die korter dan 4 jaar zijn behandeld.
In de discussie wordt in gegaan op de consequenties
van de gevonden resultaten voor de praktijk, in het
bijzonder op de noodzaak tot chirurgisch ingrijpen.

-ocr page 107-

In een kort tijdsbestek werden deze herfst
in een buurtschap in Noord-Overijssel
14 runderen in nood geslacht. De dieren
werden geweid in percelen die binnen een
straal van ± 300 m. lagen.
Op zondag 14 september 1980 werd de
prakticus geconsulteerd bij de eerste pa-
tiënt. Het dier was onrustig, trippelde
alsof het wilde urineren. Pols en tempe-
ratuur waren normaal, \'s Avonds kon het
dier niet meer staan en werd in nood ge-
slacht.

Dinsdag diende zich een nieuwe patiënt
aan van een andere eigenaar. De sympto-
men waren gelijk.

Donderdag 18 september werd de Ge-
zondheidsdienst voor Dieren in Over-
ijssel door de prakticus geconsulteerd
bij een rund van een andere veehouder.
Het dier was de vorige dag opgestald.
Het lag veel met de kop in de flanken.
Er was geen bulbair paralyse waarneem-
bar. De pols en temperatuur waren nor-
maal, de eetlust was wat verminderd
evenals de melkgift.

Het morfologisch bloedbeeld, de eiwit-
fracties en leverenzymen waren normaal,
het C.P.K, iets verhoogd.
De runderen van deze veehouder werden
in een weide gehouden waarin zeer veel
ranunculaceae. vooral de kruipende, en
verder
Cicuia virosa en Equisetum pa-
lustre
voorkwamen.

Terwijl de botanische samenstelling van
deze weide bekeken werd, meldde zich
een veehouder die hoogdrachtig vee en-
kele percelen verder weidde. Hier was een
hoogdrachtig rund paretisch. Pols nor-
maal, temperatuur 37,5 graden C en
stijve faeces. Gezien de vertrapping in
het land en de afgezette faeces rondom
had dit dier al minstens 12 uur pogingen
tot opstaan gedaan.

Er werd geen bulbair paralyse geconsta-
teerd.

In deze weide kwamen zeer veel kruipen-
de boterbloemen voor.
Dit dier werd direct in nood geslacht.
Vrijdag 19 september meldde zich de
veehouder waarvan op 14 september al
een koe in nood geslacht was, met 2 pa-
tiënten. De pols, temperatuur en pens-
bewegingen van deze dieren waren nor-
maal. Het bloedbeeld was normaal en
van de enzymatische bepalingen was het
L.D.H. iets te hoog.

Het gedrag was onrustig, ze trippelden,
de slijmvliezen waren geel-rood en er was
geen bulbair paralyse waarneembaar. Vijf
uur later waren beide dieren paretisch en
was een duidelijke bulbair paralyse aan-
wezig; de runderen werden in nood ge-
slacht.

Na overleg met dr. Haagsma van het
C.D.I. werden bloed- en levermonsters
alsmede faeces en pensinhoud genomen
voor nader onderzoek op het C.D.1. te
Rotterdam met name voor onderzoek op
botulismus. De koeien werden naar een
ander perceel verweid.

Maandagmorgen 22 september meldde
dezelfde veehouder zich weer met drie
paretische dieren terwijl er van de andere
runderen nog drie een afwijkend gedrag
vertoonden. De dieren waren te suf en
lagen veel met de kop in de flank. Bij al
deze dieren was de bulbair paralyse in
meer of mindere mate te constateren.
Van deze koeien werd ook materiaal voor
onderzoek verzameld.
De veehouder vertelde nu dat een na-
burige weide met kuikenmest behandeld
was en dat kraaien en meeuwen zich hier
veel ophielden.

Bij inspectie werden in deze weide ka-
daverdelen van kuikens aangetroffen.
Ook dit materiaal werd met kuikenmest,
water en modder uit de scheidingssloot
voor onderzoek naar het C.D.I. gezon-
den.

Sterfte bij runderen in de weide ten gevolge van Clostridium
botulinum
toxine type D, veroorzaakt door kuikenmest

-ocr page 108-

Dr. Haagsma toonde Ci botulinum to-
xine type D in bloed en faeces van 3
van de 7 runderen aan.
Cl. botulinum type D werd bij 4 van de
5 runderen in faeces en enkele monsters
pensinhoud aangetoond. In de kuiken-
mest en de kadaverresten werd het toxine
type D in een concentratie van ± 15.000
LDjo per gram materiaal aangetoond.
Uit beide materialen werd
Cl. botulinum
type D gekweekt.

In de slootbagger en het water werd
geen toxine aangetoond. Het cultureel
onderzoek van de bagger was wel posi-
tief voor
Cl. botulinum type D.
In totaal stierven 14 dieren aan botulis-
mus of werden in nood geslacht. Hiervan
waren 11 van één eigenaar met 22 melk-
koeien.

De kuikenmest was afkomstig uit een
hok waarin mestkuikens werden gehou-
den waarbij geen abnormale uitval was
opgetreden. De weilanden waarop de
vergiftigde runderen liepen lagen in de
vliegroute van de vogels die het land
met kuikenmest bezochten.
De veehouders werd aangeraden de
weide te maaien en het materiaal zo goed
mogelijk van het land te verwijderen.
De eigenaar van het met kuikenmest
bemeste land kreeg het advies eerst te
maaien en daarna te ploegen. De dieren
die nog in de buurweiden gehouden wer-
den zijn gevaccineerd met een vaccin
dat beschikbaar gesteld werd door het
C.D.I.

Dit is de tweede maal dat botulismus
type D bij runderen in Nederland vast-
gesteld werd.

Het blijkt, mede gezien deze uitbraak,
dat aan het gebruik van kuikenmest als
mest op wetlanden of als ligboxenstrooi-
sel grote risico\'s verbonden zijn.
In 1977 werd melding gemaakt van een
Cl. iiorw/;>7w/u-intoxicatie type C, waar-
bij ook kadavers in kuikenmest oorzake-
lijk waren.

(Gezondheidsdienst voor Dieren
in Overijssel)

Bijeenkomst Werkgroep
Dierpathologen

Dinsdag 3 februari 1981

De bijeenkomst zal dinsdagmiddag worden gehou-
den (aanvang 14.00 uur) in vergaderzaal T van het
Rijksinstituut voor de Volksgezondheid. Antonie
van Leeuwenhoeklaan 9. Bilthoven.

Programma

14.00 W. Misdorp: \'Enkele aspecten van kanker-
epidemiologie bij dieren, dierenartsen en
mensen\';

14.25

15.00
15.20

15.50

P. A. Steerenberg: \'Specifieke cellulaire
immuniteit ten opzichte van tumoren; verge-
lijking van
in viiro en in vivo
onderzoekingen\';
Pauze.

R. van Hoesel, W. H. de Jong, P. A. Steeren-
berg en J. G. Vos; \'De Lou-M rat als model
voor studies met doxorubicine
(adriamycine)\';

J. G. Vos, J. E. Robinson en A. van Basten:
\'Enige toepassingen van immuuncytoche-
misch onderzoek met behulp van immuun-
peroxidase methode\'.

-ocr page 109-

Adviescommissie Vleeskeurings-
wet geïnstalleerd

Op 19 november j.1. heeft de Minister
van Volksgezondheid en Milieuhygiëne
de Adviescommissie Vleeskeuringswet
geïnstalleerd. De commissie is ingesteld
in verband met de vooral op het gebied
van de praktische vleeskeuring toegeno-
men problemen (trichinen- of salmonel-
labesmetting, gebruik van antibiotica,
chemotherapeutica en hormonen). In
feite betreft het hier de gestructureerde
voortzetting van een reeds bestaand in-
formeel overlegpatroon van bedrijfs-
leven, keuringsdierenartsen en de Vete-
rinaire Hoofdinspectie van de Volksge-
zondheid.

Samenstelling en taak

Als commissieleden zijn aangewezen ver-
tegenwoordigers van de Consumenten-
bond, de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde, het Pro-
duktschap voor Vee en Vlees, het Land-
bouwschap, het Produktschap voor
Pluimvee en Eieren en de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten.
Daarnaast hebben de Ministers van
Volksgezondheid en Milieuhygiëne en
f^andbouw en Visserij, alsmede de Staats-
secretaris van Binnenlandse Zaken en die
van Economische Zaken vertegenwoor-
digêrs aangewezen die als adviserende
leden zitting hebben. Voorzitter is dr

M. Dobbelaar, Veterinair Hoofdinspec-
teur van de Volksgezondheid.
Als taak heeft de commissie toegewezen
gekregen: overleg over de uitvoering van
de Vleeskeuringswet en het gevraagd of
ongevraagd adviseren (van de Minister)
over krachtens de wet vast te stellen
Algemene Maatregelen van Bestuur.
Dergelijke adviezen moeten natuurlijk
wel een duidelijke visie inhouden.
De considerans van de Vleeskeuringswet
luidt: wering van vlees en vleeswaren
die voor de volksgezondheid schadelijk
zijn. Momenteel staan in dit opzicht
de problematiek aangaande salmonel-
lose en trichinellose, alsook het gebruik
van antibiotica en hormonen zowel na-
tionaal als internationaal het sterkst in
de kijker.

Waar nodig aanpassen

Reeds zijn verschillende beschikkingen
in de Vleeskeuringswet aangepast om
adequaat te kunnen reageren op de hui-
dige risico\'s voor de consument.
Medio 1979 heeft wijziging plaatsgevon-
den in die zin, dat naast de zgn. \'afwij-
kende\' dieren nu ook een half procent
van alle gezonde slachtdieren (± 70.000
per jaar) wordt onderzocht op residuen
van antibiotica. Positieve bevinding be-
tekent onherroepelijk afkeuring met als
consequentie destructie.
Wanneer de komende Diergeneesmidde-

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 110-

lenwet eenmaal van kracht is, zal de
kanalisatie van diergeneesmiddelen vol-
ledig geregeld zijn, alsook de wachtter-
mijnen hiervoor en het in voorraad heb-
ben ervan. Een en ander moet helpen de
aanwezigheid van residuen van dierge-
neesmiddelen in vlees en vleeswaren en de
daaraan voor de consument verbonden
risico\'s sterk terug te dringen, zo niet
te elimineren.

Wat betreft de bestrijding van trichi-
nellose is de wetgeving (Onderzoekings-
regulatief) afgelopen september aange-
past en het Rijksinstituut voorde Volks-
gezondheid beschikt ter zake over een
voortreffelijke onderzoek methodiek
(ELISA).

Om met de nieuwste inzichten en ont-
wikkelingen gelijke tred te houden, wor-
den de voorschriften voortdurend aan-
gepast, tevens aan die in de EG-richt-
lijn neergelegd zijn en zullen wor-
den. Zo is er bijv. in EG-verband een
richtlijn in voorbereiding die het ge-
bruik van (synthetische) hormonen in de
veehouderij totaal zal verbieden. Het
onderzoek aangaande stoffen met hor-
monale of antihormonale werking is
door het R.I.V. inmiddels geïntensiveerd.
Momenteel is men nog druk doende
nauwkeuriger onderzoekmethodieken te
ontwikkelen op chlooramphenicol, peni-
cillines en sulfa\'s.

Op genoemde en andere terreinen aan-
gaande de vleeskeuring zal de commis-
sie overleg plegen en aan de Minister
van Volksgezondheid en Milieuhugiëne
advies uitbrengen.

Gezondheid consument voorop

De verscheidenheid aan groeperingen in
de commissie en het overleg daarbinnen
openen de weg voor zowel een maat-
schappelijke als een praktische betrok-
kenheid in de beleidsvoering betreffende
de vleeskeuring in ons land.
Op deze wijze ontstaat ook de moge-
lijkheid te komen tot formulering van een
afgewogen en maatschappelijk relevant
beleidsadvies ter zake. Gestreefd wordt
naar een voor alle partijen aanvaard-
baar standpunt. Niettemin zal de be-
scherming c.q. de gezondheid van de
consument voorop moeten staan.

Varkenspest in België

Reeds eerder is in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
melding gemaakt van
recente uitbraken van \\arkenspest in Bel-
gië. Na gevallen in Wingene en Wechel-
derzande is de ziekte nu ook gesigna-
leerd in Lille (in Vlaanderen vlak bij
Turnhout) op een bedrijf met 685 var-
kens. Het betrokken bedrijf en nog 10
andere contact-bedrijven zijn ingesloten.
De varkens van dat te Lille zijn gedes-
trueerd en men heeft de gebruikelijke
sanitaire maatregelen genomen. De van
kracht zijnde entverplichting schijnt niet
al te strikt meer te worden nageleefd.
Met het oog op de varkenspestsituatie
bij onze Zuiderburen heeft de Veeartse-
nijkundige Dienst een verscherpte con-
trole ingesteld op Nederlandse bedrijven
waar Belgische varkens worden aange-
voerd. Mede gezien de export van var-
kensvlees naar Groot-Brittannië en de
eventuele toekomstige export naar Dene-
marken en Japan moet ons land gevrij-
waard blijven van de ziekte.
Om vrijwaring te verzekeren is er door
de Veterinaire Dienst Centraal bij de
Districtsinspecties V.D. op aangedron-
gen de uit België importerende bedrijven
te controleren en — rekening houdend
met het onduidelijke ziektebeeld - niet
te volstaan met éénmalige bezoeken,
doch constant de vinger aan de pols
te houden.

BF.SMt: ITF 1.1.1 Kl- DIFRZIFK TEN
Dicr/iektenbulletin Nr. 2.\' van de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van 1 t ni 1 .S december
1980 veriTieldt het volgende aantal gevallen van
aangilteplichtigc besmettelijke dierziekten in Ne-
derland.

Kotkreupel

totaal 12 gevallen in I I gemeenten.

Groningen I geval

Drenthe 7 gevallen in 6 getneenten

Utrecht 2 gevallen

Noord-Holland 2 gevallen

Schurft

Totaal 5 gevallen in 5 gemeenten.

Friesland 2 gevallen

Noord-Holland 2 gevallen

Zeeland I geval

-ocr page 111-

Januari:

22 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'. Ver-
gadering.

22 Groep Veterinaire Homoepathie K.N\'.M.v.D.
Ledenvergadering, Beatri.xgebouw, .laarbeurs-
plein, Utrecht. Aanvang 19..30 uur.

24 25 3. Seminar über Schweinekrankheiten des
BpT (A), Münchingen (Stuttgart).

27 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, Gezond-
heidsdienstvoor Dieren Zwolle; aanvang 14,00
uur.

27 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
kl. huisdieren.

29 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten.
Vergadering. .laarbeurscongresccntrum.
L\'trecht. Aanvang 10.00 uur.

30 Vortragsfolge \'Krankheiten des Pferdes\' (A).
München (pag. 56).

Februari:

3 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
varkens.

3 Bijeenkomst Werkgroep Dierpathologen.
R.l.V. Aanvang 14.00 uur (pag. 82).

7 Verkeersmedische Dag Ned. Ver, van Artsen-
Automobilisten (V.V.A.A.). Jaarbeurscon-
grescentrum. Utrecht,

1-12 UKASJ A BVA ADAS 1981 Tripartite
Conference \'Livestock Production within the
EEC. Harrowgate.

1 Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Jaarvergadering. Rest. \'Hoog-
Brabant\'. Utrecht; aanvang 20.00 uur.

2 Cursus Homoeopathic, deel B, Nijmegen
(nadere mededelingen volgen nog).

2 13 9. Seminar\'Umwelthygiene\'(A), Hanno-
ver (pag. 56).

7 Afd. Noord-Brabant KN.M.v.D.

Afdelingsvergadering.

7 18 A1 F-Fortbildungsseminar Parasitologie:
•Zoonosen\' (A), Hannover (pag. 57),

O 21 5. Röntgenfachtagung der AJ F, Bad
Pyrmont (pag. 57).

3 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'. Ver-
gadering.

4 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v. 1). Werkverga-
dering
runderen.

4-25 CLO-dagen.

6 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

Maart:

2 \'Knng Dierenartsen Gelderse Vallei\', Ver-
gadering.

2 3 Lagung des Fachgruppe \'Cicllügel-
Krankheiten\' der D\\\'G, über \'Krankheiten der
Vogel\' (A), München.

5 Groep Veterinaire Homoepathie K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

8 14 Internat. Symposium für WeideschalJial-
tungsformen unter intensiven Wirtschaftsver-
hältnissen, Israel (pag. 57).

10 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
mestkalveren.

13 14 Fachtagung über Pferdekrankheiten (an-
lassL der \'Equitania 1981\' (A), Essen,

19 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten, Ver-
gadering, Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht.
Aanvang 10.00 uur.

22—26 Tagung der Fachgruppe \'Fortpflanzung
und ihre Störungen\' (A), Berlin.

25 26 Tagung über Physiologie und Pathologie
der Fortplanzung, Berlin.

26 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'. Ver-
gadering.

29 5 april. 2. Fortbildungskursus \'Kleintier-
krankheiten\' der WSAVA und der DVG (A),
St. Moritz.

April:

8 II 14. KongressderDVG(A),BadNeuheim,

14 \'Kring r^ierenartsen Gelderse Vallei\',
Vergadering.

15 Groep Volk,sgezondheid K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

24 25 F.V.E-vergadering, Brussel.

Mei:

I 3 Voorjaarsdagen 1981. Groep Geneeskunde
van het Kleine Huisdier K.N.M.v.D., R.A.I.
Congrescentrum, Amsterdam.

4 7 .XXIX Annual Colloqium l\'rotides of the
Biological Fluids. Brussels.

13 ACV-Controle. traditionele Studiedag, \'Fle-
vohoL te Biddinghuizen.

14 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht.
Aanvang 10.00 uur,

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingelheim). Biddinghuizen
(pag. 736).

17—22 5th Symposium on Quality of Poultry
Meat - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag. 677).

18 -23 1st Symposium on Egg Quality - Spelder-
holt Symposia, Apeldoorn (pag, 677),

20 The World Poultry production: Where and
How\'.\' - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag. 677).

21 Groep Veterinaire Hotnoepathie K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

29 31 1er Congres l,atin-Mediterranéen de
Médicine Vétérinaire pour Petits Animaux
XX Congrès National Italien des Vét. des
Petits Animaux, Venezia (pag. 758),

-ocr page 112-

Uitreiking van de
Schornagel-medaille aan prof.
dr. H. van Genderen op 12
september 1980 ter
gelegenheid van de opening
van het Hoofdgebouw
Diergeneeskunde

Het Schornagelfonds, Dames en Heren, is
ontstaan uit een schenking van de
Nederlandse dierenartsen om de herinnering
aan de oud-Hoogleraar in de algemene
ziektekunde en de ziektekundige
ontleedkunde Schornagel levendig te
houden. De legpenning, die uit de
opbrengsten van dit fonds gefinancierd kan
worden, dient bij een passende gelegenheid
uitgereikt te worden aan die in Nederland
gediplomeerde, gepromoveerde of
werkzame academicus of academica, die
zich uitzonderlijk wetenschappelijk
verdienstelijk heeft gemaakt op het gebied
van de ziektekunde van het dier in de
ruimste zin des woords.
Zoals reeds gezegd bij de uitreiking van de
Schimmel-Viruly prijs, het Bestuur van het
Jubileumfonds vond de opening van dit
gebouw een passende gelegenheid.
In de rondschrijfbrief, waarin werd
opgeroepen kandidaten voor te stellen, is de
zinsnede opgenomen dal deze medaille hij
voorkeur moet worden uitgereikt aan een
onderzoeker die zijn wetenschappelijke
carrière gaal afronden of reeds heeft
afgerond.

De \'Stichting Jubileumfonds\' meent dal
prof. dr. Herman van Genderen het best
aan de gestelde voorwaarden voldoet.
Overwegingen die bij het tot stand komen
van dit besluit een belangrijke rol hebben
gespeeld, zal ik kort memoreren.
Prof. van Genderen heeft zich tijdens zijn
universitaire loopbaan vooral verdienstelijk
gemaakt door de aandacht te vestigen op
en onderzoek te initiëren naar de milieu-
toxicologische effecten van
bestrijdingsmiddelen. Mede naar aanleiding
van hel boek \'Silent Spring\' van de
Amerikaanse biologe en schrijfster Rachel
Carson, is door prof. van Genderen in
nauw overleg met andere deskundigen
onderzoek begonnen naar de invloed van
bestrijdingsmiddelen op de vogelstand. Op
initiatief van prof. van Genderen werd in
196.1 opgericht de TNO-commissie
\'Onderzoek naar de nevenwerking van
bestrijdingsmiddelen\' (CNB). Deze
commissie, vooral werkzaam in de vorm
van werkgroepen, verrichtte onderzoek naar
de nevenwerking van organo-chloor
verbindingen, zware metalen, herbiciden en
groei-regulatoren.

Mede dank zij het werk van deze commissie
is de aandacht van de beleidsinstanties
gericht op de milieu-toxicologische
problematiek en geniet thans bij
overheidsorganen het toelatingsbeleid van
bestrijdingsmiddelen grote aandacht. De
wetenschappelijke verdiensten van prof. van
Genderen gedurende zijn universitaire
carrière hebben voorts bestaan uil het
initiëren en gelegenheid bieden tot
onderzoek binnen de vakgroep
Farmacologie, Farmacie en Toxicologie op
hel gebied van;

— de farmacologie van de ihermoregulalie

- de farmacologie van de koorts

- de biochemie van de intoxicatie

- de toxicologische beïnvloeding van het
gedrag

de milieu-toxicologie, sedert de laatste
jaren met name de aquatische
toxicologie.
Veel van deze onderzoekactiviteiten zijn
afgesloten met opmerkelijke academische
proefschriften. Vanwege zijn verdiensten
werd hij in 1972 onderscheiden met hel
doctoraal honoris causa van de
Tierärztliche Hochschule in Hannover, en
m 1977 werd hij benoemd lol lid van dc
K.N.A.v.W. Na Krediet en Meyling is hij
de derde uit de facultaire kring aan wie
deze onderscheiding ten deel is gevallen.
Samenvattend kunnen wij stellen dat door
het onderzoek van de vakgroep van prof.
Van Genderen over de schadelijke effecten
van tal van verbindingen op hel dierlijk
organisnie cen belangrijke bijdrage is
geleverd aan de ziektekunde maar ook aan
de op gang komende verbetering van ons
leefmilieu. Heel lastbaar kunnen we dat
maken door u tc attenderen op het feit dat
mede door dit werk de Grift weers choon is
en eetbare vis beval en dat hier in de
Uithof de roofvogels en reigers weer lerug
zijn.

-ocr page 113-

Mag ik thans prof. Van Genderen
verzoeken naar voren te komen.
Collega Van Genderen. het is mij een eer en
ook een groot genoegen u thans de
Schornagel-medaille te kunnen uitreiken. Ik
denk dat er geen betere wijze is om aan te
geven hoe u in de diergeneeskundige kring
gewaardeerd wordt.
Ik feliciteer u namens de Stichting
Jubileumfonds en ik hoop dat u straks met
veel genoegen zult terugkijken op de jaren
die u in de Diergeneeskundige Faculteit
heeft doorgebracht. Ik wens u en uw vrouw
het allerbeste in de toekomst.

Prof. dr. C. J. ü. Weming.

Secretaris Jubileumfonds.

In een kort dankwoord memoreerde prof.
Van Genderen het feit, dat hij indertijd als
bioloog op bijzonder prettige en collegiale
wijze in het veterinaire gezelschap van de
Faculteit was opgenomen.
In de onderscheiding die hem is te beurt
gevallen zag hij de erkenning van de
gezamenlijke inspanning van alle
medewerkers van het Instituut. Ook
noemde hij zijn vrouw, die door haar
kritische begeleiding en genegenheid haar
eigen stempel op zijn werk gezet had.

Wijzigingen Codelijst voor mestkalveren

008 Biodalbeen. Intervet

022 - Biodexamine, Intervet

045 - Bykahepar, Intervet

0.10 Cre,seo. Intervet

054 Dexadreson. Intervet

049 Dexatomanol. Intervet

125 — Neopen, Intervet

164 Proeastrep 20 20. Intenet

2.18 Tomanol. Intervet

Bovenstaande is op 10 december 1980 doorgegeven aan de computer.

522 Furazolidone 100%, Dopharma

651 Sulfadimidine Na., Dopharma

674 - Tetracycline HCl., Dopharma

271 Voreen, Boehringer Ingelheim\'

272 - Buscopan Comp., Boehringer Ingelheim\'
\' was ACF-Chemiefarma

Op 7 januari 1981 doorgegeven aan de computer.

/ 8,40 (was/ 8,10)
/ 17,25 (was
f 16,50)
ƒ 12,60 (was
f 12,50)
f 8,85 (was / 8,80)
/■ 22,00 (was ƒ 20,00)
ƒ 15,15 (was ƒ 14,50)
ƒ 9,50 (was
f 9,00)
/ 10,65 (was / 10,15)
/• 2.1,00 (was ƒ 22,30)

/■ 27,00 (was ƒ28,00)
ƒ30.00 (was ƒ 33,00)
ƒ79,00 (was ƒ 78,00)
ƒ44,80 (was ƒ 42,14)
ƒ 17,60 (was ƒ 16,44)

-ocr page 114-

World Veterinary
Association

Action plan for World Food Day
16 October 1981

World Food Day will be observed annually
on 16 October, the anniversary of the
founding of the Food and Agriculture
Organisation of the United Nations (FAO)
The first World Food Day will be in
1981
Its observance is intended to heighten
public awareness of the nature and
dimensions of the long-term world food
problem and to strengthen the sense of
national and international solidarity in the
struggle against hunger, malnutrition and
poverty.

It was the unanimous decision of 147
Governments meeting in Rome for the
Conference of
f- AO in November 1979 to
establish World Food Day.
[\'copies" organisations and Governments
around the world arc being asked to give
special consideration to the nature of the
world\'s food problems and to take what
action they can to contribute towards
solving them. Onl\\\' if there is sustained and
decisive action in individual countries and
at international level on everv day of the
year will it be possible lo eliminate hunger.
World Food Day provides an opportunity
for governments and people to plan for the
rest of the vear.

W hom Does W orld Food Day ( onccrn?

World Food Day is about people those
who produce food and those who buy and
sell it. It is espcciallv about those who are
unable to grow or buy sufficient food for
the wcllbcing of their families. I he
availability, quality and price of food are,
however issues which transcend national and
continental boundaries. Food issues are
universal, fhey unite the peoples of the
world more closely than any others. World
Food Day provides people — and their
organisations — with the opportunitv to
consider the issues.

In deciding to establish World Food Day,
Member Governments assumed the prime
responsibility for organizing national
activities. For most of them, food issues are
a constant concern and for many they are
ihe national priority. World Food Day
provides a yearly opportunity to take stock
and to intensify official action.
For Its part, FAO will assist Governments
and non-governmental organisations in
making World Food Day an effective
instrument for increasing public awareness.
FAO will seek to stimulate national and
local activities by providing a global focus
and encouraging interaction.

What Will Happen on World Food Day?

In some countries 16 October 1981 will be
the target date for intensifying national
food and nutrition education programmes.
In others, it will be the day when new
efforts, aimed at eradicating hunger and
malnutrition, will be launched. In others,
the consequences of rising food costs and
waste may be highlighted.
Schools ma\\ run painting or essay
competitions on food questions; universities
may hold food symposia; technical
institutions may hold open days to e.xplain
the nature and value of their research
results to the non-scientist; Ciovernments
and their Muustries of Agriculture and
Food may arrange national and regional
debates on the critical food issues facing
their nations; farmers\' organisations luay
arrange fanu open days, or arrange
meetings of their members to discuss their
own problems; agricultural and rural
development projects may invite local
school children to visit and learn tuorc of
what is being done to help to increase
national food production or to improve its
distribution.

National postal adiuinistrations and tuints
may produce special stamps and coins to
cotumemorate World Food Day;
newspapers and magazines may print
special articles on food issues, or produce
spccial editions; TV and radio stations mav
transmit special World Food Day

-ocr page 115-

programmes; writers and journalists may
emphasise food issues on World Food Day.
What will happen will depend entirely on
the initiative and creativity of concerned
individuals, organisations and government
agencies throughout the world. Plans are
already being made by a number of
governments and FAO.
The possibilities for action are unlimited.
FAO will serve as a clearing-house for
ideas and will pass on details of planned
activities to others interested in marking
World Food Day.

At its Headquarters in Italy (Rome) and at
its principal offices in Chile (Santiago).
Ghana (Accra). Thailand (Bangkok).
Switzerland (Geneva) and the United States
(New York and Washington). FAO will
arrange exhibitions and events to highlight
world food issues.

FAO\'s Support for National World Food
Day Action

FAO is requesting every Government to
appoint a national WFD Committee or to
designate a focal point for organising
World Food Day. National non-
governmental organisations may be
members of these national Committees.
FAO offices in many countries will be
FAO\'s WFD contact points. Where there is
no FAO office, the FAO contact point will
be the appropriate FAO Regional Office or
FAO HQ in Rome.

Supporting materials for WFD are being
prepared by FAO. fhese will include food
fact sheets, a number of more detailed
publications on particular food issues,
leaflets and posters, a special TV film and
radio programmes which will be made
available to national broadcasting
networks, and so on.
Assistance, by way of additional
information and advice, in response to
specific request will also be provided. FAO
will make every effort to encourage the
widest range of activities. In certain
circumstances, a small amount of funds
could be made available to assist
government or non-governmental agencies
to prepare their own material or to
organise activities. Ail requests for
assistance should be communicated to the
appropriate FAO contact point.

m

Resolution 1/79
World Food Day

THE CONFERENCE

Considering that food is a requisite of human
survival and well-being and a fundamental
human right.

Remembering that the Member Nations of FAO.
in accepting its Constitution, have undertaken to
promote separate and collective action for the
purpose
inier alia of raising levels of agricultural
production, nutrition and standards of living,
bettering the condition of rural populations, and
ensuring humanity\'s freedom from hunger.
Recalling the declaration of the World Food
Conference in 1974 that by 1984 \'no child,
woman or man should go to bed hungry and no
human being\'s physical or mental potential
should be stunted by malnutrition\'.
Being concerned that the problem of providing
balanced and adequate diet for the world\'s
population is greater than ever and that on the
basis of most criteria the world food situation
has deteriorated.

Appreciating the ready response by .Member
Governments, non-governmental organizations
and of the public to providing assistance to
Member Nations afflicted with food emergencies.
Recalling Resolutions .1201 and 3202 as adopted
by the United Nations General Assembly
referring to the establishment of a New
International Economic Order and the
E)eclaration of Pnnciples and Programme of
Action as adopted by the World Conference on
Agrarian Reform and Rural Development.
Believing in the necessity to mobilize and sustain
interest and support lor the necessary long-term
effort to overcome widespread malnutrition.
Further believing that a material stimulus and
incentive in this regard would be the
establishment of a World Food Day.
1.
Decides to establish a World Food Day to
be observed annually on 16 October, the
anniversary of the founding of the Food and
Agriculture Organization of the United Nations,
with the following objectives:

(a) to heighten public awareness of the nature
and dimensions of the long-term world food
problem, and to develop further the sense of
national and international solidarity in the
struggle against hunger, malnutrition and
poverty;

(b) to encourage greater attention to
agricultural production in all countries and
to stimulate greater national, bilateral,
multilateral and non-governmental effort to
this end;

-ocr page 116-

(c) to promote the transfer of science and
technology to developing countries,
particularly for the benefit of the small
farmer and landless labourer, and with
attention to the possibilities of bringing
about a new agricultural revolution through
the development of new biological
approaches;

(d) to draw attention to successes achieved in
food and agricultural development as well as
to emergency and other serious needs;

(e) to promote participation by the rural masses
in decisions and measures affecting their
■development with a view to closing the gap
between actual and potential yields, to
promoting greater self-reliance, and to
improving living standards for the rural
poor;

(f) to encourage economic and technical
cooperation among developing countries in
the fields of agriculture, forestry and
fisheries, nutrition and rural development.

Requests the Director-General to submit a
progress report on preparations, through the
Programme and Finance Committees, to the
Council, at their sessions in the autumn of
1980, and to make the necessary preparations
to enable the successful organization of the
first World Food Day on 16 October 1981.

Adopted 28 November 1979

(Overgenomen uil World Veterinär}
Association Newsleiierj

Recommends that the activities centred on
World Food Day should be held at local,
provincial, national, regional and
international levels, and should include
events and activities appropriate at each of
these levels, including ceremonies, displays,
competitions, issue of prices and medals,
special television and radio braodcasts,
seminars, and other educational activities,
and that such activities should be organized
or assisted by rural groups, governmental
authorities, non-governmental institutions,
international organiz.ations and agencies, and
in particular by the Food and Agriculture
Organization of the United Nations;

Van het bureau

Further recommends that such activities
should, as far as possible, be self-financed by
national, regional, bilateral, non-
governmental and international authorities,
organizations, agencies, and institutions, but
that, particularly in the early years, they
should be assisted as necessary by FAO;

Approves the use, in accordance with the
Financial Regulations, of savings within the
level of the Programme of Work and Budget
1980-81 for such modest expenditure and
assistance by FAO that might be required in
1980-81;

Authorizes the Director-General to collect
information on the intentions of Member
Governments, institutions, and organizations,
to provide advice and assistance as requested;

Met ingang van 1 januari 1981 zal door de
P.T.T. ais gevolg van de steeds toenemende
correspondentie strikt de hand worden
gehouden aan de voorgeschreven
sorteerwijze.

Dit betekent dat alle correspondentie welke
niet is voorzien van een postbusnummer in
een later stadium op het aangegeven
woonadres zal worden bezorgd.
Wij verzoeken u derhalve, om vertraging te
voorkomen, vanaf heden bij alle aan de
Maatschappij gerichte correspondentie
gebruik te maken van het postbusnummer
14031:

K.N.M.v.D.

Postbus 14031

3508 SB Utrecht.

-ocr page 117-

jLODoiloWLfi

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Folkertsma, Mej. W.; 1980; 3572 TW Utrecht, Griftkade F

Haisma, B,; 1980; 3562 JM Utrecht, Patmosdreef 48,

Houben, Mevr. O. C,; 1980; 3572 AL Utrecht, Biltstraat 99,

Kers, Mej. G.; 1980; 8061 GB Hasselt, Justitie Bastion 4,

Kersjes, ProL dr, A, W,; 1956; U-1963; 3708 GH Zeist, Graaf Janlaan 23.

Maass-Venselaar, Mevr, W, T, M,; 1980; 6164 JA Geleen, Olterdissenstraat 21,

Ooijen, C, J. P. G.; 1980; 3531 AD Utrecht, Gr, van Roggenweg 67 IL

Schijf, J, P, M,; 1980; 3581 LM Utrecht, Bankstraat 7,

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen;

Wieringa, F. L,; 1967; NOC IHO Markdale (Canada), Box 453.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

F. L. P. C. Donders, Spoorbaan 6, 5051 ET Goirie,
T. F. Duinhof, Opsterland 94, 3524 CJ Utrecht,
A, H. Hooijmans, Zevenwouden 273, 3524 CS Utrecht,
Mej. R. C. Jacobs, Condor 37, 3435 GB Nieuwegein.
Mej. A, J, M. Jansen, LB.B.-laan 65 I; 3582 VT Utrecht,
J. D. Rinzema, Burg. Reigerstraat 85, 3581 KP Utrecht,
J. J. Wolswinkel, Lijnmarkt 45 bis, 3511 KG Utrecht.
L. van Zandwijk, Van Ostadelaan 89 bis, 3583 AC Utrecht.

Adreswijzigingen, enz.:

176 Achten, C. I. M. M.: 1967; 5076 TL Haaren
(N. Br.), Haarendijk 17; tel, (04117) 1666
(privé), (04242) 83535 (prakt,).

177 Arens, A. C. J.: 1969; 5037 NS Tilburg, Burg.
Damsstraat 62; tel. (013) 674716; k.d.

180 Benders. M. M. J. I..: 1970; Born; p,, geass.
met C. J. Knops, C. J. H. M. Maassen J. H.
Neuteboom.

181 Berghuis, G. A.: 1972; IX-n Ham (Ov,); p.,
geass. met B. J. M. M. Nelissen.

181 Berndes, Mej. C. W.: 1979; 7411 RL Deven-
ter, Smedenstraat 166; tel. (05700) 19715
(privé), I39l9(prakt.); p., ass, bij H, J. Aa en
R. F. Bergsma.

184 Boer. W. de: 1977; Barneveld; tel. (03420)
1501 1.

185 -Bosch. G. van den: 1971; 3888 LA Uddel,
Garderenseweg 21; tel. (05770) 1232 (privé),
1341 (bur.); p.; dir. Beckmanns Pluimvee B.V.

189 Bruinessen. Kapsenherg. Mevr. E. G. van:
1977; 3581 TL Utrecht, Braamstraat 8; tel.
(030) 516179.

189 Bruins J:n.. B.: 1968; Zuidhorn; i. V.G. en
adj. i. V.F.

191 Cesar. E.: 1959; Leeuwarden; tel, (05100)
62387 (privé), 23891 (prakt ); p., H-D , geass.
met fF F. Wieringa.

Dam. Dr. R. H. van: Soest; (buitengewoon
lid).

194 Dijk. J. M. M. G. van: 1980; Oostkappelle; p.,
geass, met L, Jobse.

Duijsens, H. ,/, M. H.: 1977; 5737 PD Lies-
hout, Roeklaan 5,

Eggen. A. A. S.: 1980; 7311 AH Apeldoorn,
Paslaan 15; tel, (055) 211246; wnd. d.
Engel. J. J.: 1978; Berkel-Enschot; tel.
(013) 331310 (privé). (073) 144603 (prakt.); p..
ass. bij H. J. Wezelenburg.
Gaag. Mej. I. van der: 1967; Nieuwegein; tel.
(03402) 31306 (privé). (030) 534298 (bur.).
Groot. Mej. M. A. M. H. de: 1979; 9461 GA
Gieten. Asserstraat 3A; tel. (05926) 1309; p.,
ass, bij L. Hönning en G. Vogelzang.
209/J04 Grootenhuis. Dr. G.: 1940; U-1956; Bin-
tree (E. Dereham), Norfolk (England), Texel
Sheep Farm, Foremans House, Stone Lane;
d.

"Hage-Noordam. Mevr. A. W.: 1979;
Wamel, tel. (08878) 998 (privé), (030) 531111
(bur.); wet. medew, R U. (F.d.D., vkgr. Inw.
Z. der Gr. Huisd.).

\'Haken. A. D. ./. ten: 1962; Nunspeet; p.,
geass. met P. Lansaat.
Hendriks. D.: 1973; 1023 CJ Amsterdam.
Wognumerstraat 10; tel. (020) 320065 (privé).
361635 (prakt.); p.. kl. huisd.
Hoek. C. J.: 1946; 4484 ZH Kortgene, Post-
bus 23, Provincialeweg 6; tel. (01108) 1308
(privé), (01 180) 2451 (bur.).

197

198

199

205

209

211

212

215

218

-ocr page 118-

219 Hofsice. D. P.: 1972: 3771 EJ Barncveld.
Thorbeckelaan 48; tel. (03420) 13888 (privé),
14956 (prakt.).

22! Hiichshoni. P.. 1953; Barneveld; tel. (03420)
13775 (privé), (03423) 4956 (prakt.).

224 Jansen. G. C\\ M.: 1967; Wehl; tel. (08347)
1655; p., geass. met .1. J, M. Voerrnans; part-
time k.d.; r.k.; plv. i. (assoc. met A. E. E. van
Pui beëindigd).

225 Johse. L.: 1971; Oostkapelle; p., geass, met J.
M. M. G. van Dijk.

226 *./onker. C. J. /. 1971; Ouderkerk a d
Amstel; p., geass. met P. W. M, Westgeest,
(assoc. met H. Nagel beëindigd).

228 *Kers. Mej. G.: 1980; 8061 GB Hasselt, .lusti-
tie Bastion 4; tel. (05209) 1266; wnd. d.

230 Knops. C. /. i960; .Sittard; p., H-D„ geass.
met M. M. ,1. L. Bcnders, C. .1, H. M. Maass
en J. H. Neuteboom.

2.?.? Koopman. C. G. M.: 1979; 6525 BG Nijme-
gen, Prof. Bromstraat 88; tel. (080) 220223;
wnd. d.

234 Koricion. J. P M.: 1976; 5283 A.1 Bo.xtel,
Nieuwland 31; tel, (04116) 74144; p., kl.
hui.sd.

236 Krol. U.: 1956; Oegstgeest; p. (assoc, met J.
H. A. M. Vcstjcns beëindigd).

239 iMnsaai. P.: 1980; 8071 .IH Nunspeet. I.aan
39; tel. (03412) 4030 (privé), (05250) 1406
(prakt ); p,, geass, met A. D, ,1. ten Haken.

243 Lui:. J. E. G.: 1974: Prinsenbeek; tel, (076)
415030.

243 "l.uiz-l oRetenzanx. Mevr. .M. E.: 1976; Prin-
senbeek; tel. (076) 415030.

244 Maass. C. J. H. M.: 1975; 6164 JA Geleen,
Olterdissenstraat 21; tel. (04494) 48857
(privé). (04490) 12417 (prakt ); p., geass, met
M. M. J. L. Benders. C. J. Knops en J. H.
Neuteboom,

244 Maass. C. ,/. H .1/,; 1975; 6164 .lA (ieleen.
6164 .IA Cieleen, Olterdissenstraat 21; tel,
(04494) 48857; wnd. d,

24- Meiier. .Mej. H ( .: 1977; /ie; Plate-Meijer.
Mevr. H. C.

250 .Mulder. ./. M.: 1978; 8121 CR Olst, Olster-
kampweg 46B; tel, (05708) 2081 (privé).

251 .\\\'af>el. //., 1975; Ouderkerk a d Amstel; tel.
(02963); p.. ass. bij G. II. Veenhuis (assoc.
met C\', J, J. .lonker beëindigd).

251 Xelis.sen. Il .1. M. A/.. 1979; 7983 AD Den
Ham. \'t Stumpel 64; tel. (05495) 2275 (privé).
1330 (prakt ); p.. geass. met Ci. Berghuis,

251 Seuiehoom. ./. //.. 1957; Sittard: p.. H-D..
geass. met M, M, J. I.. Bcnders, C\'. J. Knops
en G J. H. M Maass.

253 .M/laiid. H.: 1967; Barneveld; tel, (03420)
13620 (privé). 14956 (prakt ).

255 Ooms. ( . P .M.: 1966; 6042 NB Roermond.
Harthui/erlaan 8; tel. (04750) 25440 (privé).
16845 (bur.); wnd. h. vl.k.dnst.; r.k.

258 \'Paap. R .J. 1. .l/,.1978; 3844 EC Harder-
wijk, Emdenmeen 34; tel, (03410) 16416; p.

258 Peh. Mej. ,/, van: 1980; 1058 BD Amsterdam,
Hoofdweg 46; und, d,

259 Plaie-,Mei/er. Mevr. H. C.: 1977; 8011 GC
Zwolle, Oosterlaan 15; tel, (05200) 2421 7; p.,
geass. met H. M. Plate.

260 Poeschmann. J. U .. 1975; 9732 EV Cironin-
gen. Kluisgat 126; tel. (050) 415577; «nd. d.

260 Pol. 13 U van der: 1978; 3902 EA Vcencn-
daal. Haverveld 33; tel. (08385) 13905; wnd. d

261 Pul. .4. E. E. van: 1952; Wehl; tel, (08347)
1248; wnd. h. vl.k.dnst.; part-time k.d.; r.k.
plv. i. (assoc. met G. C. M. Jan.sen beëindigd).

266 Roesi. J. G.: 1979; Doetinchem; tel. (08340)
43336 (privé). 24631 (prakt ); p., ass, bij P. N,
Beenen, J. de Jong, .A, J, M, Met/, P, J. M.
Stroomer, H. W. F. Swart en E. M. v. d. l oi.

269 * Schijf. ./. P. M.: 1980; Utrecht; tel. (030)
517383 (privé), (04998) 4205 (prakt.); p. ass.
bij K. M. I.. Böbm. A. van Dorsseren M. G.
.A. Cjloudemans.

27,? Siinoncelli. .V. G.: 1972; 3043 HA Rotterdam,
Schielaan 13;tel,(010) 157365 (privé), 14.5049
(prakt.).

273 .Sjouke. .Mej. /.. .4., 1979; Zeist; tel, (03404)
15904 (privé). (030) 531111 (bur,); wet.
medew. R 1\'. (K.d.D.. vkgr. Inu. Z. der Gr.
Huisd.).

276 Snijder. M.: 1929; Barneveld; tel. (03420)
13150.

279 Siraalnian, T. .!. D.: 1973; 9721 AP Cironin-
gen, Verl. Heereweg 175; tel. (050) 263684
(privé), 181418 (prakt ),

286 Venue. P. T. M. vande: 1951:6881 \\ l, Vclp,
Den Heuvel 236; tel. (085) 619480 (privé),
629304 (bur.).

288 I ermuni. J. J. / .; 1976; Stolwijk; p.. ass. bij
G. V. d. Berg. R. de Haas en C. dc Zeeuw.

288 I ersiecgl. ,/. IC . 1980; 7391 C.J lucllo, Pen-
ninksweg 3; tel, (05712) 4368 (privé), (05761 )
407 (prakt ); p. ass, bij P, C, v. d. Hooft.

288 i csijens. ./. H. .1 i977; l.ciden; tel. (071 )
144323; p, (assoc. met 1.1. Krol beëindigd).

289 l iiicenien. ( J. G.: 1979; Prinsenbeek: tel.
(076) 412456.

290 \\ oermans. ./. ,/. M.: 1979; Wehl; tel. (08347)
1090 (privé). 1655 (prakt ): p.. geass. met Ci.
C. M. .lansen,

290 i ooreii-vim dc Meercndonk. Mevr. ,/, .M :
1975; 3881 MN Putten, Arnhemse Karweg4;
tel, (03418) 2587; d,

Wahoon. H (.: 1977; Utrecht; tel. (030)
516946 (prive). 742086 (bur.); wet. medew,
R 1.\\\'

295 Werj. P. ,/. van der: 1971; Bathmen; tel.
(05704) 1365 (privé). (05700) 53000 (prakt ).

296 M\'esigeesi. P. II . .VI.: 1978; Ouderkerk a d
.Amstel; p.. geass. met C, .1. .1. Jonker.

-ocr page 119-

307 Hieringa. F. I..: 1967; NOC IHO Markdale
(Canada), Bo.x 453; tel. (519) 986-2616
(privé), 986-2800 (prakt.); p. (toevoegen als
lid).

296 H\'ieriiiga. //. F.: 1977; Leeuwarden; p. geass.
met E. Cesar.

307 Wiersma. K.: 1977; Picture Butte (Alberta,
Canada), 232 Highway Avenue, Box 67; tel.
(403) 732-4629; d.

307 • Wiersma-Soiling. Mevr. J. F. M.: 1977; Pic-
ture Butte (Alberta, Canada), 232 Highway
Avenue; Box 67; tel. (403) 732-4629; d.
299 Woinv. F. ,/, M. van tier: 1975; 5343 EJ Oss,
Margrietlaan 22; tel. (04120) 23538; wnd. d.

Overleden

B. A. C. Capel te Doorwerth op 24 december 1980
Dr. A. Diemont te Den Haag op 21 december 1980
Dr. H. S. Hofkamp te Nieuwebrug op 6 december 1980

B. van Wijk te Alphen a d Rijn op 12 december 1980

Promotie

R. H. van Dam le Soest op 8 janauri 1981 (buitengewoon lid)
Jubilea

H. M. J. Spoorenberg le Eindhoven
L. C. Baas te Dinxperlo

C. J. Hoek te Kortgene

Dr. Dr. h.c. J. I. Terpslra te Rotterdam
Prof. dr. E. H. Kampelmacher te Bilthoven
A. A. Abrahamse le Amersfoort
G. Blok te Emmeloord
M. Lourens te Apeldoorn

(afwezig) 45 jaar op 17 januari 1981
(afwezig) 40 jaar op 21 januari 1981
(aanwezig) 35 jaar op 23 januari 1981
(afwezig) 50 jaar op 28 januari 1981
(aanwezig) 30 jaar op 31 januari 1981
(afwezig) 40 jaar op 31 januari 1981
(afwezig) 25 jaar op 2 februari 1981
(aanwezig) 30 jaar op 13 februari 1981

ASSISTENT

met belangstelling voor grote huisdieren gevraagd In gemengde prak-
tijken in Zuid-Holland. Mogelijkheid tot associatie aanwezig.
Brieven onder no. 2/81 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Helaas werd ik in 1980 voor diergeneeskunde uitgeloot. Ik ben zowel in
grote als kleine huisdieren volledig geïnteresseerd en wil graag werken als

DIERENVERZORGSTER EN/OF DIERENARTS-ASSISTENTE

in Utrecht of zijn directe omgeving. Ik ben te bereiken onder het telefoon-
nummer 030 - 71 89 95 en mijn naam is Nicole Reens.

-ocr page 120-

RIJKS INSTITUUT VOOR DE VOLKSGEZONDHEID

BILTHOVEN — UTRECHT

Bij het Laboratorium voor Pathologie te Bilthoven kan worden geplaatst
een

PATHOLOOG

(dierenarts, bioloog, arts)
die In teamverband zal worden belast met

— histopathologisch onderzoek t.b.v. de experimentele toxicologie

— morfologisch onderzoek van het endocriene systeem van proefdieren.

Ervaring op dit gebied strekt tot aanbeveling.

Aanstelling zal plaatsvinden in één der rangen voor wetenschappelijke
ambtenaren.

Schriftelijke sollicitaties te richten aan de Directie van bovengenoemd
Instituut, Postbus 1, postcode 3520 BA Bilthoven.

STICHTING GEZONDHEIDSDIENST VOOR DIEREN IN LIMBURG

Bij de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren in Limburg iseen vacature
voor een

DIERENARTS

(leeftijd bij voorkeur jonger dan 35 jaar)

De te benoemen functionaris zal voornamelijk belast worden met bedrijfs-
problemen rundveehouderij en rundvee-bedrijfsbegeleiding. Meer dan
gemiddelde kennis op dit gebied Is noodzakelijk.

Daarnaast zal het toezicht op en de begeleiding van de k.i. bij rundvee een
belangrijk gedeelte van zijn werkzaamheden uitmaken.

Salaris en secundaire arbeidsvoorwaarden zoals gebruikelijk bij de
Gezondheidsdiensten.

Uitsluitend schriftelijke sollicitaties binnen 14 dagen te richten aan de
directeur van de Gezondheidsdienst voor Dieren in Limburg, Postbus 3100
6093 ZJ Heythuysen.

-ocr page 121-

Hygiënische aspecten van runderuier
Winning, bewaring en verwerking

Hygienic Aspects of Bovine Udders

Collection, .Storage and Proces.sing

P. G. H. Bijkeri, J. I. M. Scholten2, T. Fransen\'

SAMENVATTING

De hygiënische aspecten van de winning, bewaring en verwerking van runderuiers
werd op 73 bedrijven (50 slachthuizen, 14 vrieshuizen en 9 verwerkingsbedrijven)
nagegaan.

Uit het onderzoek blijkt dat de hygiëne bij de winning en bewaring onvoldoende

was. Bij de slachting trad een duidelijke bezoedeling van het uierweefsel op door

contact met de huid, vuil gereedschap en vuile handen van de slachters.

De bewaring en het transport van uiers in grote verzamelbakken leverde proble-

nten op doordat koeling op deze wijze onvoldoende mogelijk is.

Uit bacteriologisch onderzoek van in de vrieshuizen bewaarde diepvriesuier komt

naar voren dat de bacteriologische kwaliteit slechter was dan die van uiers direct na

winning. Ongeveer 80% van de monsters had een aëroob kiemgetal van 10^-10\'\' en

30% van de monsters bevatte 10^-10^ Enterobacteriaceaejg.

Bevroren uiers bemonsterd vlak voor verwerking bevatte ten opzichte van uiers in

de diepvrieshuizen nauwelijks of geen hogere kiemgetallen.

SUMMARY

The status of hygiene during collection, storage and processing of bovine udders at
73 locations (50 abattoirs, 14 freezing-storage factories and 9 processing plants)
was as.sessed.

We found inacceptable low levels of hygiene at the abattoirs. Udders were contami-
nated during slaughtering hy contact with animal skin, unclean tools and the
unwashed hands of the personnel.

Storage and transport of tul der s in large containers prevented effective cooling.
Bacteriological analysis of deep frozen udder tissue revealed a quality decline as
compared to similar analysis directly after slaughtering.

Approximately 80 per cent of the samples were found to have an aerobic count of
10^-Ur and 30 per cent of the samples contained 10^-10^ Enterobacteriaceae j g.
Frozen samples collected directly before processing revealed practically no in-
crease in bacterial count as compared to counts found in freezing-storage factories.

I Medewerkers Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong Faculteit Diergeneeskunde, Bilt-

straat 172, .1572 BP Utrecht,
■ Controleur Volksgezondheid. FA.D.. \'s-Gravenhage

-ocr page 122-

1. INLEIDING

Runderuier behoort tot de zg. eetbare
slachtafvalien. Hieronder worden ver-
staan die delen van het slachtdier die aan
het einde van de slachtlijn niet meer aan
het karkas vastzitten en onvoorwaarde-
lijk goedgekeurd kunnen worden.
Andere omschrijvingen zijn \'niet spier-
\\\'lees\' en \'orgaanvlees\'. De naam slachtaf-
val suggereert dat het om een afvalpro-
dukt gaat, hetgeen om verschillende
redenen onjuist is.

Eetbare slachtafvalien zijn vlees in de zin
van de Vleeskeuringswet (art. 2 en art. I
sub j van het Vleeskeuringsbesluit). Dit
houdt in dat aan slachtafvalien dezelfde
eisen als aan vers spiervlees gesteld wor-
den met betrekking tot keuring en hygië-
ne. Eetbare slachtafvalien bevatten over
het algemeen hoogwaardige eiwitten en
een hoog gehalte aan essentiële aminozu-
ren vergelijkbaar met die van spiervlees.
Ze vertegenwoordigen bovendien een
grote economische waarde (5).
Runderuier wordt in Nederland voorna-
melijk bestemd voor verwerking in vlees-
produkten of in diervoeder.

Volgens de E.E.G. Richtlijn \'Vers Vlees\'
zijn uiers slachtafvalien, dus vlees. Uiers
moeten volgens deze richtlijn bij de keu-
weinig aandacht wordt besteed. Teneinde
verbetering in de situatie te brengen is
goede kennis van zaken, voorlichting en
wettelijke regeling noodzakelijk.
Omdat de kennis van zaken onvoldoende
bleek, werd besloten een onderzoek\' in te
stellen, teneinde Good Manufacturing
Practices te ontwikkelen.
Er is reeds eerder onderzoek verricht
naar de bacteriologische gesteldheid van
goedgekeurde runderuiers in de slachtlijn
o.a. in verband met het vóórkomen van
subklinische infecties en antibioticaresi-
duen(.3, 9, 10, II, 12). Uit deze onderzoe-
kingen komt naar voren dat in verband
met het veelvuldig voorkomen van
klinisch- en pathologisch-anatomisch
niet waarneembare mastitiden uierkwar-
tieren kiemhoudend kunnen zijn, waarbij
aantallen van IO--IO\'\' kiemen g worden
aangetroffen die meestal bestaan uit
micrococcen,
Streptococcen en staphylo-
coccen. Globaal werden in 10% van
zowel lacterende als niet lacterende uiers
antibiotica-residuen aangetroffen.
Als vervolg op bovengenoemd onder-
zoek werd het zinvol geacht de hygiëne
van het produkt in de weg van slachting
tot en met verwerking te onderzoeken.
Deze weg kan verdeeld in fasen als volgt
voorgesteld worden;

A Winning — Keuring — Bewaring — Transport (verse uier) —
(C Bewaring — Verwerking) of

B Verpakken en invriezen ^ Bewaring — Transport (diepgevroren uier) —
C Bewaring — Verwerking

Fase A = slachterij; B = diepvriesinrichting; C = verwerkingsbedrijf

ring diep ingesneden worden (waarbij de
tuelkboezetus geopend worden) en bij een
inwendige temperatuur \\an ma.\\.
bewaard en vervoerd,
in de U.S.A. tuogen lacterende uiers niet
voor consuiuptie bestciud worden. Zij
moeten van het karkas verwijderd wor-
den. zonder dat melkleiders of holten
geopend worden.

De indruk bestaat dat aan de hygiëne bij
de winning, de bewaring cn de verwer-
king van runderuier in het algetueen te
2. MMERLAAI EN MEI HODLN

2.1. Slachterij. Winning, keuring, heuaring en

transport vanuit de slachteni.

Ik\'tlriijshi\'nn\'kfn

Om cen over/icht tc krijgen van de vvij/e waarop
rundertiicrs gewonnen, gekeurd en bewaard wor-
den, weiden .SO slachterijen in hel onder/oek
bet rok ken.

Aan de hand van ccn vragenlormiilier werden ter
plaatse dc bevindingen door één van de onder/oe-
kers genoteerd. De temperatuur van uiers, bewaard
in bakken, werd gemeten. Eveneens werd het trans-
port van de uiers vanuit de slachterij beoordeeld.

\' Hel onderzoek werd financieel gesteund doordc Veterinaire Hoofdinspectie vande Volksge/imdheid te
\'s-Gravenhage.

Dank is verschuldigd aan de Vleeskeuringsdienst \'s-Hcrtogenbo.sch voor dc medewerking verleend bij dil
onderzoek.

-ocr page 123-

Monsiername

In één slachterij werden op verschillende dagen tel-
kens twee-maal 4 goedgekeurde uiers direct na win-
ning voor onderzoek betrokken en aldaar in de
kwartieren verdeeld.

In het laboratorium werd per kwartier met behulp
van een sjabloon, scalpel cn pincet ongeveer 20 cm-
opperv lakteweefsel met ecn gew icht van 20 gram
genomen. Op deze wijze werd de oppervlaktebe-
smetting veroorzaakt door de methode van w inning
tezamen met de eventueel aanwezige infectie in de
uier bepaald. Na verkleining werd het weefsel met
180 ml steriele pepton fysiologische zoutoplossing
2-3 minuten in een steriele mixer gehomogeniseerd,
waarna decimale verdunningen werden aangelegd,

2.2. Diepvriesinrichting. Verpakken, diepvriezen,
bewaring in de diepvriesinrichting

Dcdrijfshi\'zoekeu

14 [^Jiepvriesinrichtingen werden in het onderzoek
betrokken. Aan de hand van een check-list met
vaste criteria werd dc hygiëne visueel beoordeeld.
Gelet werd op:

de persoonlijke hygiëne van de werkers (kle-
ding, handen, schoeisel, etc.) (4);
de reinheid van het verpakkingsmateriaal;
de elTiciëntie bij het invriezen;
de wijze van bewaren van diepvriesuier (wijze
van stapeling, gebruik en reinheid van pellets,
reinheid van vloeren en wanden).

l evens werd de herkomst en de bestemming van de
uiers nagegaan.

Een waardering voor de verschillende onderdelen
V ond plaats in klassen met de volgende codes: -
goed, = voldoende, = onvoldoende en -
slecht.

.Monswnmme
I Uit de diepvriesopslag ( 18°C) van deze bedrijven
I werden per bedrijf 2-4 diepgevroren uierpakketten
I (in totaal 52) van ongeveer 25 kg per stuk, bevat-
i lende 3-6 uiers of gedeelten van uiers, in hun ver-
pakking voor bacteriologisch onderzoek naar het
laboratorium vervoerd.

Per diepgevroren uierpakket werden verdeeld over
het hele pakket 5 monsters van 20 gratn van het
oppervlak ter grootte van ongeveer 20 cm-\' met
behulp van een sjabloon, scalpel en pincet geno-
men. Deze 20 gram weefsel werd na verkleining met
180 ml pepton fysiologische zoutoplossing in een
steriele mixer gedurende 2-3 minuten gehomogeni-
seerd. Hierna werden verdere decimale verdunnin-
gen aangelegd. Vóór de selectieve telling van het
aantal
Kiuerohaaeriaccac werd cen rcsuscitatie van
ongeveer 90 minuten in de I0-\' verdunning toege-
past (8).

2.3. Hel verwerkingsbedrijf

Bi\'dnjf.shczoeken

9 Bedrijven die uier verwerken zijn in het onderzoek
betrokken. In de bedrijven werd nagegaan: dc hygi-
ënische kwaliteit van uiers bij verwerking; in welke
Produkten uier verwerkt werd; wat de globale
samenstelling van de vleescomponcnten was en
welke bestemming deze produkten kregen.

Monsiername

Slachtafvallen en met name uier worden voorname-
lijk in vleesprodukten verwerkt die een hittebehan-
deling ondergaan. Hierbij worden de uiers meestal
in diepgevroren toestand machinaal tot snippers
voorverkleind en daarna aan het vleeswarendeeg
toegevoegd.

Per bedrijf zijn, van 5 verschillende charges, 5
uiermonsters en 5 vleeswaren-deegmonsters van
ongeveer 100 gram genomen. De uiermonsters wer-
den genomen op het moment dat deze in de vorm
van snippers in de cutter aan het deeg zouden wor-
den toegevoegd. De deegmonsters werden na het
cutteren genomen. De monsters werden direct
onder koeling naar het laboratorium vervoerd.
Per monster werd 20 gram weefsel met 180 ml
pepton fysiologische zoutoplossing in een steriele
mixer overgebracht en gedurende 2-3 minuten
gehomogeniseerd. Voor een selectieve telling van
het aantal
Enierohaeieriareae van de bevroren uier-
snippers werd een resuscitatie van ongeveer 90
minuten in de 10-\' verdunning toegepast (8).

2.4. Bepaling van de kiemgetallen

Het totaal aëroob kiemgetal werd bepaald met
de gietplaatmethode (P C. A. .3d 30° C) (6);
Het aantal
F.nierobacleriaeeae g werd bepaald
volgens de I.S.O. Standaard 5552 (1979);
Het aantal
Siapinloeoeeus aureus g werd
bepaald op het medium volgens Baird Parker
(1). Bevestiging op identiteit vond plaats aan de
hand van de volgende criteria; Groei in Brain
heart infusion broth bij 43=C, Coagulase posi-
tief (2).

Het onderwerp heeft zich beperkt tot melkgevende
en melkgegeven hebbende uiers.

3. RESri.lATEN EN DISCUSSIE
3
1 De slachterij

Visuele heoardeling van de situatie in 50
bedrijven

De winning
De metiiode waarop de uier van het
slachtdier afgezet werd was niet uniform,
In 40 bedrijven werden de uiers vóór het
onthulden van het slachtdier afgesneden,
in 10 bedrijven gebeurde dit na het ont-
hulden. Bij het afzetten van de uier werd
op 9 bedrijven de huid. en op 13 bedrijven
de huid en de spenen direct verwijderd.
Op de andere bedrijven gebeurde dit in
een latere fase. Bij het afzetten van de uier
trad in 43 bedrijven een aanmerkelijke

-ocr page 124-

contaminatie op van het uierweefsel,
voornamelijk ten gevolge van contact
met de vuile huid, door van de huid afval-
lend vuil, vuil gereedschap, en of vuile
handen van de slachters. Getracht werd
deze bezoedeling te verwijderen door
spoelen met water of door de gecontami-
neerde plekken weg te snijden. Op 31
bedrijven werden de uiers in de onmid-
dellijke nabijheid van andere slachtafval-
len verzameld.

De contaminatie van de uiers was onge-
acht de toegepaste methode een ge\\olg
\\an onvoldoende zorgvuldigheid bij het
onthulden. Door een verbeterde hygiëne-
motivatie van het personeel en een goed
toezicht door de Keuringsdienst kan in
deze situatie verbetering worden ge-
bracht.

De keuring

Volgens het Onderzoekingsregulatief
(Vleeskeuringswet) dienen melkgevende
uiers te worden bezichtigd en betast, de
lymfeklieren moeten worden ingesneden,
en door alle kwartieren behoren diepe
insnijdingen te worden aangebracht. Het
aspect van de sneevlakte behoort te wor-
den beoordeeld waarbij gelet moet wor-
den op de geur, de kleur en de consisten-
tie. Het aspect \\an de uitstromende melk
is uiteraard van groot belang. Het keuren
\\an uiers nadat het slachtdier reeds ge-
keurd is. is in hygiënisch opzicht niet
juist.

In 23 bedrijven werden de uiers conform
het Onderzoekingsregulatief gekeurd.
In 32 bedrijven werden de uiers betast. In
39 bedrijven werden bij de keuring diepe
insnijdingen gemaakt en werd het aspect
\\an de uitstromende melk bekeken. In 37
bedrijven werden de lymfeklieren inge-
sneden. In 44 bedrijven sneden de keur-
meesters de nog aanwezige huidresten of
spenen weg.

Door het keuringspersoneel wordt of kan
niet voldoende aandacht aan de keuring
\\an uiers gegeven worden. Oorzaken
hiervan zijn: het hoge slachttempo,
onderbezetting bij de keuring en de
mening dat het toch maar om een afval-
produkt gaat.

De bewaring
Na slachting en keuring werden de uiers
verzameld en verv olgens bewaard om na
enige tijd afgeleverd te worden aan gros-
siers of slagers, doch meestal aan de
slachtaf\\ allenhandel en vetsmelterijen.
Geconstateerd werd dat in de loop van de
dag gewonnen slachtafvallen en met
name uiers pas aan het einde van de slacht-
dag in de koelcellen gebracht werden (30
bedrijven), of ongekoeld opgeslagen wer-
den (20 bedrijven).

Het bewaren op de slachterij geschiedde
op twee manieren:

a. hangend aan rekken, zodat de nog in
de uiers aanwezige melk weg kon
lopen (23 bedrijven). Bij dit systeem
vond altijd bewaring onder koeling
plaats.

Meestal waren deze uiers bestemd
voor slagers, die ze verwerkten in bijv.
hondeworst, of voor de vleeswarenin-
dustrie. De duur van de bewaring
varieerde van enkele uren tot twee
dagen,

b. in bakken (27 bedrijven). In deze bak-
ken worden 5 tot 40, doch meestal
ongeveer 25 uiers bewaard. De uiers
werden ongekoeld, veelal slachtwarm
in deze bakken gedeponeerd. Tempe-
raturen, direct na opslag gemeten in
uiers in het binnenste van de bak,
varieerden van 25 tot 35° C. Er
bestond geen of onv oldoende moge-
lijkheid tot afvloeien van de v rijgeko-
men melk. hetgeen in hygiënisch
opzicht een probleem is (daar deze
melk sterk gecontamineerd is en een
uitstekende voedingsbron v oor bacte-
riën vormt). Door de te grote uier-
massa in de bak is het effect v an koe-
len bovendien slecht. Na 12 uren
bewaren bij 3-7° C, werden nog tem-
peraturen van 15-17° C gemeten in
uiers die zich in het centrum van de
bak bevonden.

In 20 bedrijven werden deze bakken
gedurende enkele tot 12 uren niet
gekoeld.

-ocr page 125-

Het transport
De uiers werden voornamelijk via de
slachtafvallenhandel verhandeld. Deze
bedrijven plaatsen hun verzamelbakken
vaak in de slachterijen en halen ze op
geregelde tijden op. De hygiënische con-
dities waaronder dit transport plaats-
vond. visueel beoordeeld aan de hand
van de reinheid van de bakken, de rein-
heid van het transportmiddel en de per-
soonlijke hygiëne, waren wisselend. Door
de wijze van transport in verzamelbak-
ken trad ook hier onvoldoende koeling
van de uiers op. In 3 bedrijven gingen de
uiers, om economische redenen, direct
naar de destructor.

Bacteriologisch onderzoek van verse uier

De besmetting \\an het oppervlakteweef-
sel van 32 kwartiermonsters bedroeg
gemiddeld (in logn, N g) aëroob kiemge-
tal 3.8 ±0.5 en
Enterohacteriaceae Hl,5%
< 1.8. 12.5% 2,1. Deze kiemgetallen lig-
gen aanmerkelijk lager dan die bepaald
door Staal
et al. (12). doch komen glo-
baal overeen met die vermeld door Rem-
mers
et al. (9). Staal et al. \\onden in
slechts 21% van de verse uiers afkomstig
van één slachterij een lager kiemgetal van
10^ terwijl 30% 10=-10\'
Enterohacteri-
aceae.g
bevatten. Een verklaring hier-
voor is gelegen in een verschil van de
toegepaste hygiëne bij het onthuiden, en
een verschil in de methode van onder-
zoek.

3.2. De diepvriesinrichtingen

l\'isuele beoordeling van de hygilóie in /.?
diepvriesinrichtingen

De resultaten \\an de visuele beoordeling
\\an de hygiëne bij het verpakken, diep-
vriezen en bewaren \\an de uiers staan
vermeld in tabel 1. Tevens staan in deze
tabel vermeld de herkomst, dc eigenaar
cn de bestemming \\an de uiers. Dc diep-
vriesinrichtingen III, \\\'IH. IX, V en XI
waren op het slachthuisterrein zelf geves-
tigd, zodat alleen een intern transport
(over het terrein) van verse uiers plaats-
vond. Opdc bedrijven werden 3-6 uiers of
gedeelten van uiers tezamen voegende
ongeveer 25 kg in een plastic zak verpakt
en daarna bij minimaal 18° C diepge-
vroren. Slechts op 2 bedrijven kon van
een algemeen slechte hygiëne worden
gesproken. Op 5 bedrijven was de bewa-
ring in hygiënisch opzicht slecht (o.a.
geen gebruik van pellets, diepvriespak-
ketten op vuile vloer).

Bacteriologisch onderzoek van diepge-
vroren uier

De resultaten van het bacteriologisch
onderzoek zijn bijeengebracht in de
tabellen 2 en 3,

Tabel 2 geeft de kiemgetallen van diepge-
vroren uiers weer (in log,,, N g met stan-
daardafwijking) per bedrijf, terwijl tabel
3 een procentuele verdeling geeft van de
kiemgetallen. Lage kiemgetallen werden
aangetroffen in monsters afkomstig van
de bedrijven II, XH en Xlll, significant
hogere kiemgetallen (p < 0,01) werden
aangetroffen in monsters afkomstig van
de bedrijven I, XI en XIV,
Opmerkelijk is dat de lage kiemgetallen
aangetroffen werden in de uiers, afkom-
stig van één slachterij, terwijl de hoge
kiemgetallen aangetroffen werden in
uiers afkomstig van verschillende slach-
terijen. Een verklaring hiervoor is dat bij
verzamelen van uiers alTcomstig van meer
slachterijen, de duur van de opslag en het
transport verlengd is en de mogelijkheid
tot onderbreking van de koelketen ver-
groot wordt, zodat de kans op contami-
natie en of proliferatie toeneemt,
In de bedrijven die op het slachthuister-
rein gevestigd zijn (111, VHI. IX. X, XII)
hadden diepvriesuiers lagere kiemgetal-
len dan die van de bedrijven die de uiers
van elders betrokken (I, .XI en IV),

Het vóórkomen van grote standaardaf-
wijkingen van 0,2-1.1 duidt op grote ver-
schillen in dc contaminatie van de uiers.
Verder blijkt dat ca, 80\'7 ^an dc monsters
eenaeroobkiemgetal had tussen 10-en 10\'
en dat 30ff tussen 10\'en 10^
Enterobacte-
riaceae
g bevatten.

Een verband tussen dc visuele hygiëne-
waardering bij verpakken, invriezen,
opslaan en de geconstateerde kiemgetal-
len was niet aanwezig. Ook is er geen
verband aangetoond tussen de gev onden
kiemgetallen en de bestemming van de
uiers.

-ocr page 126-

Fabel 1. Visuele waardering van de hygiëne bij verpakken, invrie/en en bewaren van

Nr.

aantal slach-

eigenaar

bestemming

verpak-

invrie-

diep-

vrieshuis

terijen van
herkomst

uiers

uiers

ken=

zen

vries-
opslag

1

verschillende

vethandel

diervoeder
vleeswaren

-

II

één

vleeswaren-
fabriek

vleeswaren

III

één

slachtaf-
vallenhandel

vleeswaren

IV

verschillende

vethandel

diervoeder
vleeswaren

V

twee

slachtaf-
vallenhandel

diervoeder

4-4-

VI

één

diervoeder-
fabriek

diervoeder

VII

twee

vethandel

diervoeder
vleeswaren

VIII

één

slachtaf-
vallenhandel

vleeswaren

IX

één

diervoeder-
fabriek

diervoeder

x

één

slachtaf-
vallenhandel

diervoeder
vleeswaren

-I-

XI

verschillende

slachtaf-
vallenhandel

diervoeder
vleeswaren

^—l-

4-4-

XII

één

slachterij

vleeswaren

-1—

XIII

één

slachtaf-
vallenhandel

diervoeder
vleeswaren

-I-

XIVI

verschillende

vleeswaren-
fabriek

vleeswaren

Bevroren uier betrokken van bedrijf I

label 2. Kiemgetallen van diepgevroren uier (in log,,, N g met standaardafwijking) tijdens bewaring
in de diepvriesinrichtingen.

Nr.

vrieshuis

aantal n
pakketten

aëroob
kiemgetal

Enterobacteriaceae

g

1

2 10

5.9 ± 0.6

MKc

4.0 ± 0.7

40%

< 2.8\'

1

4 20

5.2 ± 1.1

50<-t

4.2 ± 0.9

50\'7

< 2.8

II

2 10

5.5 ± 0.5

50\'\';

3.6 ± 0.5

50f:;

< 2.8

II

2 10

4.8 ± 0.7

100%

< 2.8

111

4 20

5.6 ± 0.5

3.6

95\',

< 2.8

IV

4 20

5.6 ± 0.4

lO^t

3.0

909;

< 2.8

\\

4 20

5.5 ± 0.7

30%

3.2

70%

< 2.8

\\ 1

4 20

6.6. ± 0.7

55%

3.7 i: 0.8

45%

<2.8

VII

4 20

5.1 ± 0.5

25%

3.5

75%

< 2.8

VIII

4 20

5.4 ± 0.4

20%

3.1

80%

< 2.8

IX

2 10

5.6 ± 0.8

20%

2.9

80%.

< 2.8

X

4 20

5.4 ± 0.5

65%

3.2 ± 0.4

35%

< 2.8

XI

2 10

6.3 ± 0.4

3.9 ± 0.2

XI

2 10

6.0 ± 0.4

3.6 ± 0.3

XII

4 20

4.7 ± 0.8

100%

< 2.8

XIII

2 10

4.7 i 1.0

100%

< 2.8

XIV

3 15

6.0 ± 0.5

4.1 ± 0.7

1 Minder dan 7 kolonies in VRBG van 10 - verdunning.

= onvoldoende
= slecht

= goed
= voldoende

-ocr page 127-

l abel 3. Frequentieverdeling (in %7 van de kiemgetallen van 265 monsters uier genomen in diepvries-
inrichtingen.

< 10^

IO--IO\'

10\'-lO-»

lO\'-lO\'

lO\'-IO"

w-Kr

> 10\'

Aëroob kiemgetal

1.4%

18.6\';

55.9%

21.8%

2.3%

Enterobacteriaceae g

mi

309f

24.5%

5.5%

3.3 Verwerkende bedrijven

Beoordeling van de situatie in de ver-
werk ingsbedrijven

In tabel 4 zijn de resultaten vermeld van
het onderzoek naar de aard, de samen-
stelling en de bestemming van de produk-
ten waarin uier verwerkt wordt.
Alle produkten bestemd voor humane
consumptie ondergingen een hittebehan-
deling. Opgemerkt dient te worden dat
bedrijf I verse uiers verwerkte en dat
bedrijf VII een gemengd produkt
bereidde dat bestemd was om diepgevro-
ren te worden. De uiercomponent van dit
produkt werd echter vooraf gekookt. Om
een goede vergelijking te krijgen is deze
component vóór het koken bemonsterd.

Bacteriologisch onderzoek van uier en
deegmonsters

In de tabellen 5 en 6zijn de resultaten van
het bacteriologisch onderzoek weergege-
ven. Het aantal
Staphylococcus aureus g
is weergegeven in logaritmeklassen. De
ondergrens van 3 in deze klassen vloeide
voort uit de omstandigheid dat selectieve
telling op de B.P.M.-platen, waarop 0,1
ml van de 10—\' verdunning was uitge-
spateld, niet mogelijk was tengevolge van
overwoekering door stoorflora.

label 4. .Samenstelling en bestemming van de produkten waarin uier verwerkt is.

Ikdrijl

Aard v. h. produkt

samenstelling vleescomponenten

Bestemming

1

gehaktballen

uier, paardevlees. varkenskinnebakspek

hum, cons.

II

gehaktballen

uier, paardevlees. rundvlees, varkensvetkanen

hum. cons.

III

gehaktballen

uier, varkenskopvlees, paardevlees, kallskopvlees

hum. cons.

IV

luncheon meat

uier, varkenskanen, trimmings

hum. cons.

v

luncheon meat

uier, snippers varkensvlees, zwoerd.

hum. cons.

vet met varkensvetkanen

VI

leverworst

uier, runderlever, varkenskopvlees, zwoerd

hum. cons.

VII

vers diepgevroren

r. longen, r. kopvlees, pens, lebmaag, gekookte uier

diervoeder

VIII

konserven

r. milt, uier, vis, kopresidu, kanen

diervoeder

IX

gehaktballen

uier, V. kopvlees. paardevlees. rund en kallskopvlees

hum. cons.

Behalve in de bedrijven I en II blijkt het
aëroob kiemgetal van het deeg tussen 10\'\'
en 10\' te liggen. Het aantal
Enterobacte-
riaceae g
van het deeg vertoont een vrij
grote spreiding tussen de bedrijven, nl.
5.8 ± 0.2 versus 3.4 ± 0.5.

Dit is mogelijk te verklaren uit de ver-
schillende hygiënische condities waaron-
der de verschillende grondstoffen in de
verschillende bedrijven gewonnen en
bewaard worden. Ook de hygiënische
condities tijdens het vervoer kunnen een
rol spelen.

Nog grotere verschillen zijn te constate-
ren in de aantallen
Staphylococcus
aureus g.
Bedrijf VI produceert een deeg
waarin 4 van de 5 monsters tussen 10^ en
10^
Staphylococcus aureus g bevatten.
Deze moeten in verband gebracht wor-
den met de hygiënische kwaliteit van de
grondstoffen. Vooral verkleind vlees
waarmee veel gemanipuleerd is, kan
besmet zijn met staphylococcen (kop-
vlees, kinnebakken, zwoerd, trimmings)
(7). Indien de koelketen niet gehand-
haafd wordt, kunnen deze staphylococ-
cen tot ontwikkeling komen. Het voor-
komen van hoge aantallen van
Staphylococcus aureus (> lO\'^) kan een
gevaar voor de consument vormen

-ocr page 128-

(mogelijk vorming van thermostabiele
enterotoxinen).

De kiemgetallen van de bevroren uier-
snippers komen globaal overeen met die
van diepgevroren uier tijdens bewaring in
het vrieshuis. Hieruit mag geconcludeerd
worden dat er nauwelijks of geen nabe-
smetting van diepgevroren uier tussen
bewaring en verwerking plaatsvindt. Tij-
dens bewaring in bevroren toestand is
kiemvermecrdering uiteraard uitgeslo-
ten.

Een belangrijk punt dat uit het onder-
zoek naar voren komt. is dat grondstof
uier in geen geval een hoger kiemgetal
had dan het deeg zelf. Hieruit valt af tc
leiden, dat uier ten opzichte van andere
grondstoffen in bacteriologisch opzicht
als grondstof bruikbaar zou zijn. mits de
hygiënische kwaliteit voldoende beheerst
wordt.

g

5-6

Tabel 5. Aanlallen bacterien in uier en deeg waarin uier verwerk! is (aëroob kiemgetal en Emero-
haderiaceae
in log,,, N g met standaardafwijking; Slaphylococcus g in aantallen monsters per loga-
ritme klasse).

nr.

n

aëroob

Enterohacleriaceae g

Suif)hyU>(\'()i\'( u\\

aurcus

bedrijf

kiemgetal

< 3

3-4

4-5

1

5 uier (vers)

5.4 ± 0.2

.3.0 ± 0.4

5

5 deeg

6.0 ± 0.1

3.0 ± 0.2

5

11

5 uier

5.6 ± 0.1

100% < 2.8\'

5

5 deeg

6.4 ± 0.2

4.2 ± 0.1

5

III

5 uier

5.8 ± 0.2

80% < 2.8

20% 3.0

5

5 deeg

7.5 ± 0.1

4.5 ± 0.1

5

IV

5 uier

6.4 ± 0.2

2.4 ± 0.2

3

2

5 deeg

7.1 ±0.1

3.4 ± 0.5

3

1

1

v

5 uier

6.9 ± 0.5

3.2 ± 0.5

5

5 deeg

7.2 ± 0.1

5.0 ± 0.1

3

2

VI

5 uier

5.2 ± 0.5

2.8 ± 0.8

3

2

5 deeg

7.6 ± 0.2

5.8 ± 0.1

1

VII

5 uier (vers)

7.4 ± 1.2

4.6 ± 0.9

5

5 deeg

7.8 ± 0.1

5.8 ± 0.2

4

1

VIII

5 uier

4.2 ± 0.4

80% < 1.8-

20\'r 3.2

5

5 deeg

7.8 ± 0.1

4.2 ± 0.4

5

IX

5 uier

5.± 0.2

40% < 1.8 60 % 2.2 i 0.4

5

5 deeg

7.0 ± 0.1

3.8 ± 0.1

5

Minder dan 7 kolonies in VRBG van 10\'- resp. lO \' verdunning.

label 6. Frequentieverdeling van de kiemgetallen san 45 monsters diepge\\roren uier. genomen \\lak
\\oor verwerking.

< 10-\'

10--10\'

10\'-10-"

lO\'-lO\'

10^-10"

10"-10\'

10\'

Totaal aëroob kiemgetal
Enterobacteriaceae g 28.5\';

48.7<-,

8.5\'V
22.8%

8.5\'\',

54.2\'-,

17.(K7

11.8\'\';

Een probleem vormt het voorkomen van
antibiotica-rcsiduen in uiers (3. 11). Deze
worden bij uitvoering van het huidige
onderzoekingsregulatief niet opge-
spoord. In het kader van de bescherming
van de consument is dit een moeilijk tc
accepteren situatie. Slachtdieren waarbij
in de preurinc van de nieren antibiotica-
residucn worden aangetoond worden in
hun geheel afgekeurd. Een separaat
onderzoek op het voorkomen van
antibiotica-residuen in uierweefsel zou
een logisch gevolg moeten zijn.
Uit dit praktijkonderzoek is duidelijk
naar voren gekomen dat dc hygiëne met
betrekking tot de winning en bewaring
onvoldoende is. In hoeverre uierweefscl
onder dc huidige condities ccn aanv aard-
bare grondstof voor de bereiding van
vlcesproduktcn is. is nog niet geheel
duidelijk.

-ocr page 129-

In een reeds afgesloten onderzoek is de
houdbaarheid van uierweefsel bij ver-
schillende temperaturen nagegaan, waar-
bij tevens de rol van de in de verpakking
aanwezige melk is bekeken.
Op grond van beide onderzoeken zullen
tenslotte adviezen met betrekking tot
winning, bewaringen verwerking worden
gegeven.

CONCLLSIES

Het verwijderen van de uier van het
karkas vond volgens verschillende
methoden plaats. Daarbij trad onge-
acht de toegepaste methode, een dui-
delijke bezoedeling van het uierweef-
sel op, voornamelijk ten gevolge van
contact met de huid, vuil gereedschap
en vuile handen van de slachters.
Bij de winning en bewaring op de
slachterij werd weinig zorg aan de
hygiëne van de uiers besteed. De koe-
ling \\an uiers, indien verzameld in
bakken, liet zeer te wensen over en
luoet verbeterd worden.

Bij het transport in verzamelbakken,
trad onvoldoende koeling op van de
uiers.

De kiemgetallen van diepgevroren
uiers waren hoger dan die van uiers
direct na keuring.

De bacteriologische kwaliteit van
diepgevroren uier varieerde vrij sterk.
Verschillen werden waargenomen
tussen uiers van verschillende vries-
huizen en de datum van monster-
name. Ook binnen de diepvriespak-
ketten zelf deden zich aanmerkelijke
verschillen voor.

Het verzamelen van uiers van ver-
schillende slachthuizen had een nega-
tieve invloed op de bacteriologische
kwaliteit van uiers.
De bewaring van diepvriesuier moet
in enkele bedrijven in hygiënisch
opzicht verbeterd worden.
Tussen bewaring en verwerking van
diepgevroren uier vond nauwelijks of
geen nabesmetting plaats.

1.1 TERATUUR

1. Baiid-Parker, .A. C.: An improved diagnostic and selective medium for isolating coagulase positive
staphylococci.
J. Appl. BcicierioL. 25, 12. (1962).

2. Baird-Parker, .A. C.: A Classification of micrococci and staphylococci based on physiological and
biochemical tests. ./.
Gt-n. Microhioi. .10, 409. (1963).

.1. Boer, CI al.: Antibiotica-residuen in goedgekeurde runderuiers. Rapport nr. B6 77. Keuringsdienst
van Waren. 1,\'lrecht, 1977.

4. Bijker, P. G. H. en Corstiaensen, G. P.: Hvgiene in hei slagersbedrijf. Uitgave Moderne Vakbeoefe-
ning, S.V.O., Utrecht, 1976.

5. Landbouwcijters l.andbouw-econornisch Instituut. Centraal Bureau voorde Statistiek, 1979.

6. Mossel, 1). .A. .A. en Tamminga, S. K.: Methoden voor hel microbiologisch onderzoek van levensmid-
delen. B V. t:itgeverij P. C. Noordvliet, Zeist, 197.1.

7. \\arucka, U. J.: Occurence and tlealth Significance of Siaphylococcus aureus in a Pig Slaughter Eine.
Dissertatie. Utrecht, 1979

8. Ray. B.: Methods to Detect Stressed Micro-organisms. ./. of Food Prolcclioii. 42. 346-3??. (1979).

9. Remmers, Bärenz und Wiesner: Bakteriologische Untersuchungen an Eutern \\ on Schlachtrindcrn und
l.ebensmittelrcchtliche Konsequenzen. Deutsche Veterinärmedizinische (iesellschalt. 18Tagung. Gar-
misch Partenkirchen. 1976.

10. Schothorst, M. \\anen l.eusden, l-, M. \\an: Oriënterend onderzoek naar hel voorkomen van bacteriën
in uiers van slachtrundercn. R. I-rapport U 56 57 Zoon, 1976.

I I, Schothorst, M. \\an en l.eusden, F. M. van: Onderzoekingen over hel aantonen van bacteriegroeirem-
mende sloffen in uicrwcelsel. R. I. V.-rapport U 1.14 74
\'/xion. 1974.

12 Staal, .1. P. W. M. el al. .Een onderzoek naar de microbiologische kwaliteit \\an uierweetsel. Rap-
ponnr. B 5 7~ Keuringsdienst \\an Waren, Utrecht, 1977.

-ocr page 130-

Het meten van welzijn bij
landbouwhuisdieren\'

Quamifying Well-Being in Farm Animals
G. \\an Putten\'

SAMI N\\ A I I !\\(1

Lor: (5) definieerde welzijn als: \'Leven in harmonie met de omgeving en met
zichzelf, zowel fysisch als psychisch\'. Zijn omschrijving lijkt algemeen te worden
aanvaard, hoewel de vraag betreffende parameters voor welzijn open blijft.
Dit overzichtsartikel behandelt in algemene termen een tiental methoden ont
welzijn te meten en beschrijft daarnaast meer in detail een model om nteer inzicht te
krijgen in de ethologische benadering.

In een model (zie 4.5) wordt gesteld, dat een (landboiiwhuisjdier zijn e.xogene en
endogene behoeften tracht te bevredigen aan een voor iedere behoefte specifieke
stimulus. Lukt dit al of niet met enige aanpassing van de kant van het dier , dan
spreken wij van \'normaal\'gedrag. Blijken de benodigde stimuli echter onvoldoende
specifiek dan wel afwezig te zijn, dan zal een dier zich veelal uiten in de vorm van
respectievelijk conflict-gedrag of vacuum activity. Deze twee groepen gedragingen
worden beschouwd als teken van een minder goed welzijn. Door registratie en
vergelijking van de frequenties van conflict- en vacuum-gedrag in verschillende
houder!fsvstenien, kan men komen tot een uitspraak over het welzijn van de in die
systemen gehouden dieren.

Ook dit nu>del heeft zijn be/wrkingen. Zo komt conflict- en vacuüm-gedrag niet
uitsluitend voor in systemen, waarin in hel welzijn der betrokken dieren minder
goed is voorzien, maar ook onder welhaast ideale omstandigheden treft men
dergelijk gedrag aan. Dit betekent, dat men in ieder van te vergelijken houderij-
systemen gedurende lange perioden de frequenties van de interessante gedragingen
dient te registreren om d<)or observatie van vergelijkbare groepen dieren inzicht te
krijgen in het antwoord op de vraag naar de mate van welzijn.

SI MMARN

Lorz fSj defined well-being as: \'Living in harmony with the environment ami
with itself, both physically and psychologically\'. His description seems to be widely
accepted. However, the question of the parameters to be used continues to be
open. The present paper is concerned with ten methods (f quantifying well-being
in general anil a scheme for nieasuring well-being hy ethological methods in
particular.

\' Dit artikel wcrti op 25 april I 9H0 ter publikatie ingediend.
■ Dr. (j. \\an l\'utten. I,\\().0. \'Schoonoord\'. Postbii.s 501. ,1700 AM Zeist.

106 Tijihihr. Dicrgcnec\'.k .. ch\'cl 106. aft. J. IVftl

-ocr page 131-

Ihe diagram (4.5) is Inised on i/w assunipiion thai a (Jarnijanimal iries to
satisfy its exogenous and endogenous needs hy stimuli specific to each single need.
H hen the animal is succcs.sjul with or without adaptation, the consummatory act is
regarded as \'normal\'. H\'heti the stimuli do not show the specificity required or
are entirely unacceptable, animals will usually express themselves in conflict
behaviour or vacuum activities. These two types of behaviour are regarded as
indicators of lower levels of well-being. By recording and comparing frequencies of
conflict behaviour and vacuum activity in various housing systems, conclusions
can be drawn regarding the well-being of the animals involved.
The model adopted has its restrictions. .\\o environment immediately provides
all required stimuli, and they are entirely absent in some.

This conflict behaviour and these vacuum activities may be recorded in every
housing or husbandry system. As (marked) qualitative differences are not
oh.served. differences in quantity are important. This implies that usually only
24-hoin\' observations or at least representative periods will be reliable.

I. \\OORBHSCH()l\\VIN(,
1.1. Fvlogenie

De fylogenie der heden \\oor de mens
belangrijke diersoorten, zoals landbouw-
huisdieren, heeft tientallen duizenden
jaren in beslaggenomen. Gedurende deze
tijd ontstond er een delicaat evenwicht
tus.sen het dier en zijn omgeving. Deze
omgeving was aan voortdurende veran-
deringen onderhevig. Wilde het even-
wicht niet verstoord worden, dan moes-
ten de dieren of wel migreren naar ecn
milieu, waarin hun noden zo goed moge-
lijk konden worden bev redigd, ofwel zich
aanpassen aan de nieuwe omstandighe-
den via een natuurlijke selectie, waarbij
voral die dieren overlevingskansen had-
den. die behoeften hadden welke vielen
binnen het haalbare in hun bestaande
milieu. Ter illustratie denke men aan dc
ijstijden, waarbij diersoorten met duide-
lijke behoefte aan warmte simpel gezegd,
ofwel voor het ijs konden vluchten naar
warmere gebieden, ofwel door bijv. ont-
wikkeling van een dikke vacht hun
behoefte aan warmte konden beperken.
Wellicht ten overvloede moet worden
opgemerkt, dat diersoorten, die noch het
één noch het ander konden doen. in hun
overlevingskansen werden beknot en
geheel of slechts in bepaalde gebieden,
uitstierven.

1.2. Weizijn

In 1973 formuleerde Lorz dierlijk welzijn
als volgt: \'Es handelt sich um einen Zus-
tand physicher und psychischer Harm-
onie des Tieres in sich und mit der
Umwelt (5). Regelmässige Anzeichen des
Wohlbefindens sinds Gesundheit und ein
in jeder Beziehung normales Verhalten.
Beide setzen einen ungestörten, artgemä-
szen und verhaltensgerechten Ablauf der
Lebensvorgänge voraus\'. (Het gaat om
een toestand van fysische en psvchische
harmonie van het dier met zichzelf en met
de omgeving. Gezondheid en een alles-
zins normaal gedrag zijn in de regel aan-
wijzingen voor welzijn. Beide veronder-
stellen een soortspecifiek verloop der
levensverrichtingen, waarin ook het
gedrag tot zijn recht komt.)
Deze definitie van Lorz wordt algemeen
onderschreven en geldt v oor dieren in het
algemeen, dus nict alleen v oor gedomes-
ticeerde dieren of voor slechts
landbouw htusdieren.

1.2. VNel/ijn van landbouwhuisdieren

Aangezien de beschrijving van Lorzdoor
zijn algemeenheid minder goed t)perati-
oneel te maken is voor ons doel. kan het
dienstig zijn om voor landbouwhuisdie-
ren een nadere inhoud tc geven aan het-
geen door Lt)renz werd gesteld.

-ocr page 132-

Waar het gaat om landbouwhuisdieren
en met name om dieren, die typisch zijn
voor de intensieve veehouderij, moet men
er rekening mee houden, dat de houderij-
systemen veel sneller kunnen veranderen,
dan de betrokken dieren evolueren. Ten
aanzien van potentiële erfelijke aanpas-
singen dient overigens het nodige voorbe-
houd te worden gemaakt. Het is stellig
niet zo dat men essentiële gedragspatro-
nen naar believen kan reguleren door
middel van gerichte fokkerij. Eén vande
redenen hiervan is. dat het fokpro-
gramma reeds overvol is, en dat nieuwe
selectie-criteria inhouden, dat andere
selectie-criteria moeten komen te verval-
len. Een andere belemmering wordt
gevormd door koppeling van sommige
gewenste eigenschappen (bijv. slacht-
kwaliteit) aan minder gewenste zaken
(bijv. stressgevoeligheid).
Indien de dieren zich niet voldoende of
niet voldoende snel kunnen aanpassen
aan de nieuwe systemen \\ an \\ eehouderij.
dan zal de mens de verantwoordelijkheid
voor het welzijn van de door hem geëxpl-
oiteerde dieren moeten waarmaken door
de houderijsystemen aan te passen aan de
behoeften van de daarin te houden die-
ren. In deze zin kan welzijn worden gefor-
muleerd als volgt (7): \'Zowel lichamelijk
als psychisch leven in ccn redelijke harm-
onie met de omgeving, waarbij de omge-
ving een dusdanige structuur moet heb-
ben, dat zij valt binnen het adap-
tatievermogen van het dier\'. Op de woor-
den \'redelijk\' en \'adaptatie\' zal later in
dit betoog worden teruggekomen. Onder
het begrip \'dier\' wordt nict zozeer het
individu verstaan, dan wel de diersoort,
of. beter gezegd, dc diergroep van een
bepaald ras. Men kan hierbij bijv . denken
aan lactcrcnde zeugen van het ras
Piètrain.

2. PR()BI.i;i MSTt.l I.INCi

Bij alle betrokkenen bestaat de behoefte
om welzijn in meetbare getallen te kun-
nen uitdrukken, opdat men houderij-
systemen. qua welzijn der daarin gehou-
den dieren, met elkaar kan v ergelijken op
een wijze die leidt tot een statistisch
betrouwbare uitkomst. Indien men in
vage termen spreekt over welzijn, belandt
men ras in oeverloze discussies inde geest
van \'ik vind - jij vindt\'. Welzijn dient uit
de sfeer te worden gehaald van wazige
opinies, gesteund door vage argumenten.
Niet dat daarmee overigens alle proble-
men zouden zijn opgelost en dat geen
verschillen van mening omtrent interpre-
taties en afwegingen zouden blijven
bestaan. Men bereikt er echter wel mee,
dat het onderwerp welzijn toegankelijk
wordt voor discussies op exact weten-
schappelijk niveau. Onder de huidige
omstandigheden is zo\'n resultaat reeds
een belangrijk winstpunt.

3. KORI OVERZICHI VAN METHODEN
VOOR HET MEIEN VAN VVEl.Zl.IN

3.1. Inleiding

Maatgevend voor welzijn zijn het nor-
maal functioneren van het lichaam en
van soortspecifiek gedrag. (Bij mensen:
een gezonde geest in een gezond lichaam).
Hieruit blijkt reeds dat bij het beoorde-
len van dierlijk welzijn een dierenarts
en of een gedragsonderzoeker als des-
kundigen optreden. Al naar gelang van
de situatie zal bovendien inbreng van
andere disciplines nodig zijn.
Gedragingen en aandoeningen kan men
beide uitdrukken in frequenties en of
duur. Indien men het eens is over een
norm kan men op grond hiervan ook
welzijn uitdrukken in exacte getallen, die
een statistische bewerking mogelijk
maken. Deze getallen hebben namelijk
op zich geen absolute waarde, maar wor-
den gebruikt in relatie met ccn referentie-
systeem, de \'controle\', die als standaard
zou kunnen dienen.

Momenteel is cr een aantal gangbare
methoden om welzijn tc meten. Zij zullen
achtereenvolgens worden genoemd,
waarbij de volgorde geen betrekking
heeft op prioriteiten.cn bewust vermeden
is tot een systematische opbouw tc
komen.

3.2. Stereotype bewegingen

Stereotype bewegingen (ccn \'kooi-tic\')
komen meer voor dan men in het alge-
meen denkt, en vormen een aanwijzing
voor een minder goed welzijn.

-ocr page 133-

Bekend zijn in dit verband het kop-
schudden bij hoenders en het \'weven\' bij
paarden. Men kan stereotype gedragin-
gen tellen en op deze wijze situaties van
huisvesting en verzorging met elkaar
vergelijken.

3.3. Algemene observatie van de dieren

Door het gadeslaan van individuele die-
ren of van een groep dieren kan een geoe-
fend waarnemer, die de betrokken dier-
soort goed kent, door een juiste
interpretatie van het voorgenomen
gedrag komen tot conclusies over het
welzijn. Het gaat hierbij vooral om
gedrag, dat in bepaalde situaties te weinig
voorkomt of zelfs achterwege blijft, of
om gedragingen, die te vaak voorkomen.
Voorbeelden zijn te vinden bij de bestu-
dering van moeder-kind relaties en van
agressief gedrag. Overigens is algemene
observatie
de methode, die een boer of de
houder van gezelschapsdieren vaak
onbewust doch met succes gebruikt wan-
neer hij bijv. voor het naar bed gaan even
zijn dier(en) langs loopt.

3.4. Produktie-gegevens

Veel mensen zijn van mening, dat slechts
een gezond dier goed kan produceren.
Produktie is echter een cijfer, dat kan
slaan op groei, op melkgift, op wol, op
pels, op aantal nakomelingen, op trek-
kracht en (bij bijv. kanaries) zelfs op
zang. Het woord \'produktie\'zonder meer
zegt dus niet veel. Echter ook gespecifi-
ceerde produktiegegevens hebben be-
perkte waarde.

Bij mestvarkens krijgen in het algemeen
de snelste groeiers (produktie prima!) het
eerst last van beengebreken. Kippen met
ernstige botaandoeningen leggen nog
enige tijd normaal door. Uit het feit, dat
melkkoeien nu gemiddeld 1000 kg melk
per jaar meer geven dan tien jaar geleden,
valt niet zonder meer af te leiden, dat hun
welzijn eveneens is verbeterd. Anderzijds
is een plotselinge produktiedaling bij een
dier gerede aanleiding om na te gaan of er
wat aan de hand is. Op dergelijke wijze
komt men tal van ziekten op het spoor.
Al met al is de situatie zo, dat men bij
onderzoek naar welzijn de produktiecij-
fers weliswaar registreert omdat zij zo
gemakkelijk verkrijgbaar zijn maar, dat
conclusies betreffende welzijn slechts met
grote terughoudendheid hieraan kunnen
worden verbonden.

3.5. Keuzeproef

Men gaat er hierbij van uit, dat een dier
zelf het beste kan bepalen wat goed voor
hem is. Er bestaat twijfel over de waarde
van deze techniek bij het kiezen tussen
bijv. huisvestingssystemen. De keuze van
een dier hangt o.m. af \\an zijn levenser-
varingen, van de sociale situatie en van
het tijdstip van de dag. Binnen huisves-
tingssystemen zou het echter heel goed
mogelijk zijn om antwoorden te krijgen
op vragen betreffende bijv. de beste uit-
voering van een ligbox.

3.6 Vergelijking van de frequentie van
driftconflicten (conflictgedrag)

Indien een omgeving minder geschikt is
voor een dier, blijkt dat uit de onmogelij-
kheid om bepaalde behoeften te bevredi-
gen. Het dier wordt onder die omstandig-
heden in zijn uitingen belemmerd en
raakt \'in de war\'.

Met andere woorden, zijn driften komen
met elkaar in conflict. Een vakman kan
deze situaties herkennen en registreren
voor een groot aantal verschillende
gedragspatronen (vgl. §4). Door vergelij-
king van de frequenties van het voorko-
men van driftconllicten in bijv. twee huis-
\\estingssystemen, kan men die systeiuen
waarderen wat betreft hel welzijn vande
betrokken dieren.

Deze methode is over het algemeen
betrouwbaar, maar eist in principe 24-
uurs waarnemingen. Soms is ook voor
een vakman enig vooronderzoek noodza-
melijk om tot een juiste interpretatie te
kunnen komen.

3.7. Vergelijking van de frequentie van
vacuüm-gedrag

Sterk vereenvoudigd, komt vacuüm-
gedrag op het volgende neer.
Indien de behoefte van dieren om een
bepaald gedrag uit te voeren zeer groot is,
doch de daarvoor geschikte situatie ont-
breekt, dan kan het voorkomen, dat die-

-ocr page 134-

ren dat gedrag toch uitv oeren, terwijl zij
\'doen alsof de gewenste situatie er wel
was. Zo kunnen bijv. biggen \'zuigen\' op
niets en zich gedragen alsof zij aan de uier
van de zeug liggen.

Een vogel \'bouwt\' een nest uit lucht etc.,
etc. Een vakman (etholoog) kan derge-
lijke gedragingen onderzoeken, herken-
nen en tellen. Vergelijkingen tussen syste-
men kunnen op deze wijze informatie
geven over de invloed van die systemen
op het welzijn van bepaalde dieren. Ook
deze methode is zeer tijdrovend.

3,8, Methode Ekesbo

De Zweedse hoogleraar Ekesbo kon aan-
tonen dat er een correlatie bestaat tussen
het aantal (op zichzelf onbetekenende)
beschadigingen van huid, baarkleed, ver-
enkleed en hoeven van dieren in bepaalde
systemen van huisvestingen hun welzijn.
De methode \\an onderzoek is goed
bruikbaar, maar geeft geen informatie
omtrent de causaliteit \\an de gevonden
verschillen tussen houderij-systemen. Bij
registratie van conflict-en vacuumgedrag
is een dergelijke relatie duidelijker. Een
goed \\ oorbeeld hiervan is ook het onder-
zoek van Algers (I) naar het welzijn van
biggen in kooien.

3,9, Fysiologische methoden

Naast observaties geven onderzoekingen
naar hartslagfrequenties, naar hormoon-
spiegels. naar temperaturen van het
gehele lichaam of alleen van bepaalde
organen en naar de samenstelling van
bloed of urine soms belangrijke aanwij-
zingen omtrent het welzijn der onder-
zochte dieren.

Het zgn, stress-onderzoek maakt met
succes gebruik van deze technieken,

3,10 Morbiditeit

Verhoging van de morbiditeit, dat wil
zeggen verhoging van dc frequentie van
voorkomen van ziekten cn aandoenin-
gen. die gepaard gaan met uitingen van
pijn. koorts, jeuk, honger, dorst, zwakte
of ziek-zijn. is een aanwijzing voor een
minder goed welzijn. Men denke bijv,
aan onderzoek naar dc frequentie van
beengebreken in te vergelijken systemen
van huisvesting of stalinrichting, of
onderzoek naar een relatie van morbidi-
teit met beschikbaar vloeroppervlak, stal-
inhoud of stalklimaat. De auteurs Back-
ström (2) en Lindquist (4) hebben de
mogelijkheid \\an deze methode goed
uitgebuit,

3.11, Mortaliteit

Verhoging van de mortaliteit (sterftecij-
fer) na bijv, introductie van nieuwe
huisvestings- of inrichtingssystemen,
geeft aan. dat het welzijn der betrokken
dieren in negatieve zin wordt beïnvloed.
Voor morbiditeit zowel als voor mortali-
teit geldt, dat een stijging van dit cijfer
aangeeft, dat dieren in dat huisvestings-
systeem zich ook op den duur niet kon-
den aanpassen aan bijv. bepaalde
veranderingen.

3.12, Apathie

Sommige huisvestingssystcmen beper-
ken dieren dermate in hun uitingsmoge-
lijkheden, dat dieren vervallen tot apa-
thie, Kenmerkend voor deze toestand is.
dat dergelijke dieren niet reageren op
prikkels, die de aandacht van soortgeno-
ten onder minder extreme omstandighe-
den wel degelijk boeien,

3.13, Conclusie

Hoewel uit het voorgaande blijkt, dat er
goede en exacte methoden zijn, ter bepa-
ling van welzijn van dieren in verschil-
lende houderij-systemen. bestaat er ener-
zijds behoefte aan nieuwe methoden, die
met minder arbeid toch betrouwbare
informatie geven, en anderzijds aan
onderzoek naar de beste combinatie van
de bestaande methoden bij het beoorde-
len van houderij-systemen. Men is het er
algemeen over eens. dat dergelijk onder-
zoek integraal cn multidisciplinair moet
worden aangepakt, Woodgush (8) zou bij
het bepalen van welzijn liefst een aantal
methoden tegelijk willen gebruiken,
onder het motto: \'All systems help. none
is perfect\'.

-ocr page 135-

4 BFNADFRINC, \\A\\FII I)F FOF(,F-
PAS FF F I HOI OCIIF

4.1. Noodzaak tot verduidelijking

De meeste \\an de hiervoor besproken
methoden \\an het meten van welzijn,
spreken wel aan. Uit gesprekken blijkt
echter, dat men zich veelal moeilijk kan
voorstellen vanuit welke filosofie \\ia met
name de toegepaste ethologie (het oplos-
sen van problemen uit de praktische vee-
houderij met behulp van ethologisch
onderzoek) en aan de hand van vergelij-
kingen van frequenties van conflictge-
drag en van vacuümgedrag conclusies
kunnen worden getrokken aangaande
het welzijn van landbouwhuisdieren. Met
behulp van een sterk vereenvoudigde en
schematische voorstelling zal worden
getracht één en ander te verduidelijken.

4.2.Het bevredigen van behoeften

Wij gaan er omwille van de overzichtelijk-
heid van dit betoog vanuit, dat ieder
dier er ten allen tijde naar streeft om zijn
lichamelijke behoeften cn noden, die
meer op het gedragskundigc vlak liggen,
optimaal te bevredigen. Een ingenieus
regelmechanisme binnen het dier zorgt er
voor. dat de bevrediging der behoeften
die gelijktijdig zouden ontstaan,
geschiedt volgens een bepaalde prioriteit,
zodat het dier als biologische eenheid
organisatorisch goed functioneren kan.
Als gedrag wordt beschouwd cen .serie
handelingen, die tezamen een functio-
nele eenheid vormen, die door de mens
kan worden herkend cn beschreven. Men
denke hierbij aan bijv. lopen, drinken,
eten, slapen, etc.

Behfjcften kunnen ontstaan vanuit het
dier zelf (endogeen), zoals behoefte aan
slaap en behoefte aan v oedsel, of worden
geïnduceerd door de omgeving (c.xog-
een), zoals behoefte aan beschutting
maar (iok dikwijls behoefte aan strijd met
een soortgenoot. De aard van de behoef-
ten en de wijze waarop een bepaald dier
zijn behoeften tracht te bevredigen hangt
af van verschillende factoren. Eén daar-
van is de erfelijke aanleg, een ander de
leerprocessen, onder andere dic uelke
een dier in zijn jeugd doormaakt. Bij de
laatste spelen de sociale omgeving (aan-
wezigheid van oudere dieren, dieren van
het andere geslacht, etc.) een belangrijke
rol. evenals de zgn. gevoelige perioden
waarin het leergedrag de vorm kan krij-
gen van inprenting. De laatste vorm van
leren is in tegenstelling tot andere vormen
praktisch irreversibel.

4..1. .Specifieke stimuli

Een gedrag kan in principe slechts wor-
den opgewekt door een behoefte of wor-
den uitgevoerd aan of met behulp van een
heel bepaalde prikkel.
Om te kunnen eten moet er de specifieke
prikkel voedsel zijn. om de geslachtsdaad
te kunnen uitvoeren dient er een sexuele
partner te zijn als specifieke stimulus, om
te kunnen roesten moet ereen rocstplaats
zijn. Voor veel gedragingen geldt, dat de
stimulus moet passen op de behoefte als
een sleutel op een slot. Om een bepaalde
behoefte te kunnen bevredigen zal een
dier in het algemeen op zoek gaan naar
een typisch bij die behoefte behorende
prikkel. Dit zoekgedrag heet met een
Engelse term \'appetitive behaviour\'. Er is
geen goed Nederlands equivalent voor
deze en vele andere termen uit de etholo-
gie. Slechts indien de behoefte wordt
geïnduceerd door de specifieke prikkel
zelf, zal appetitive behaviour achterwege
blijven.

4.4. \'Normaal gedrag\'

In dc meest ideale situatie zal een dier na
enig zoeken (appetitive behaviour) de
juiste prikkel v inden (specifieke stimulus)
om te komen tot een volkomen bevredi-
ging van dc gevoelde behoefte (vgl.
schema). Wij noemen dit voor het gemak
maar \'niirmaal gedrag\'. Het is ongetwij-
feld een harmonische situatie, waarbij de
omgeving voorziet in dc behoeften van
het dier.

Nu biedt de specificiteit van de stimulus
gelukkig enige ruimte, afhankelijk van
diersoort, type gedrag en omstandighe-
den. Een dier. dat trek heeft is bijv.
meestal niet aangewezen op maar één
bepaald soort voedsel. Het kan met
diverse soorten voer zijn honger bevredi-
gen. al prefereert het wellicht één soort

-ocr page 136-

voeder boven een andere. Deze speling,
deze marge, noemen wij het aanpassings-
vermogen, het adaptatievermogen \\an
het dier. Alles wat valt binnen dat adap-
tatievermogen. rekenen wij tot de \'nor-
male\' gedragingen. In afwijking van defi-
nities elders (bijv. die van McBride ten
aanzien \\an het begrip \'stress\') wordt in
het kader van dit referaat onder adaptatie
verstaan: het aanvaarden van een stimu-
lus, die weliswaar niet eerste keus is, maar
die het betreffende dier niet in zulke
moeilijkheden brengt, dat het zijn toe-
vlucht neemt tot disharmonisch gedrag.
De gevoelde behoefte kan in dit geval op
een biologisch zinvolle wijze worden
bevredigd, zodat de daaruit voortvloei-
ende situatie bijdraagt aan de overle-
vingskansen van de soort. Bij landbouw-
huidieren is het adaptatievermogen per
definitie zeer groot. Slechts dieren met
een groot adaptatievermogen zijn nl.
domesticeerbaar.

4.5. Conflict gedrag

4.5.1. Minder specifieke stimulus

Indien een dier de specifieke stimulus ter
bevrediging van een bepaalde behoefte
niet vindt, zijn er twee alternatieven: de
beschikbare prikkels hebben geen enkele
overeenkomst met de gezochte stimulus,
of de beschikbare prikkels tonen enige
overeenkomst met de gezochte stimulus.
In beide gevallen gaat het dier uiteraard
niet eindeloos door met zijn appetitive
behaviour. Op een bepaald moment
houdt zo\'n dier het wel \'\\oor gezien\' en
gaat het wat anders doen. Nu is er echter
een aantal gedragingen, dat dermate
belangrijk is, dat een dier zijn uiterste
best zal doen om, bij het bestaan van de
behoefte, die gedragingen te volvoeren
aan de juiste stimulus. Men denke hierbij
aan eetgedrag, zuiggedrag van zuigelin-
gen, sexueel-gedrag, ouder-gedrag, ex-
ploratief gedrag etc.
Het op juiste wijze bevredigen van de
behoefte aan dergelijke gedragingen is nl.
gedurende tienduizenden jaren belang-
rijk geweest voor het voortbestaan van de
soort en heeft een positieve selectie-
waarde.

Indien een dier voor dergelijke belang-
rijke gedragingen geen geheel passende
prikkel vindt, ontslaat als het ware bin-
nen dat dier een (onbewuste) innerlijke
strijd tussen de neiging om te persisteren
in het zoeken naar de noodzakelijke sti-
mulus en de neiging om dit appetitive
behaviour op te geven ten gunste van
ander gedrag, zoals bijv. uitrusten, of
genoegen te nemen met prikkels, die
eigenlijk niet geschikt zijn, maar desal-
niettemin enige overeenkomst hebben
met de gezochte stimuli.
Het resultaat is een reeks gedragingen,
die wij herkennen indien wij de diersoort
goed kennen, en die men samenvat onder
de naam \'conilictgedrag\'. Hel woord
\'conflict-gedrag\' slaat niet op agressivi-
teit, maar weerspiegelt de innerlijke strijd
tussen tegengestelde neigingen binnen
het betreffende dier.
De meer fundamentele ethologie (dc
bekende onderzoeken aan bijv. ganzen,
kauwtjes, muizen, ratten, stekelbaarsjes,
meeuwen en bankivahoenders uit de
scholen van Lorenz en Tinbergen, die
vrijwel uilsluitend plaats vinden ter ver-
ruiming van wetenschappelijk inzicht)
ziet conflict-gedrag vooral als uiting van
tenminste twee behoeften, die elkaar in
principe uitsluiten maar manifest worden
door (minstens) twee simultane speci-
fieke stimuli, die hel dier gelijktijdig
tracht te bevredigen. Dit geldt met name
voor natuurlijke situaties, met een over-
vloed aan prikkels. Hinde (3) ziet conflict
gedrag wat ruimer:

le. als een mengsel van handelingen ter
simultane bev rediging v an meer dan
één behoefte, waarin componenten
te herkennen zijn van (beide) nor-
male gedragingen, zoals bijv. alter-
nerend gedrag (zie onder 4.5.3);
2e. als gedragingen, waarvan bekend is,
dat zij optreden in moeilijke situ-
aties, zoals bijv. oversprong gedrag
(zie onder 4.5.7).
Bij landbouwhuisdieren heeft men over
het algemeen te maken met een \'arme\'
omgeving, dat wil zeggen met een gebrek
aan toepasselijke prikkels. De conflictge-
dragingen waarvan in dit geval sprake is
vallen dan gedeeltelijk in de tweede cate-
gorie van Hinde of zijn een conflict in de

-ocr page 137-

/.in van \'doorgaan met zoeken of
ophouden\'.

Hinde (3) heeft een hoofdstuk gewijd aan
conffictbewegingen en kotnt tot ongeveer
de volgende onderscheiding, waarbij de
gegeven voorbeelden meestal ontleend
zijn aan de toegepaste ethologie. Zijn zij
van Hinde, dan is dit speciaal vermeld.

4.5.2. /niciuie-hcui\'gingen

Intentie-bewegingen geven aan, dat een
dier iets wil gaan doen, zonder dit daad-
werkelijk door te (kunnen) zetten. Men
denke hierbij aan het paard, dat met z\'n
poot schraapt \'ten teken van ongeduld\'.
Meestal worden beginfasen van gedrag
herhaaldelijk getoond als intentie-
bewegingen, in het voorbeeld de intentie
om te gaan lopen.

4.5.3. Alienierend gedrag

Vooral in de paartijd voelen mannelijke
dieren zich beurtelings tot de vrouwelijke
dieren aangetrokken en hebben zij de nei-
ging om er v oor te wijken. Dit valt onder
tneer af te leiden uit de zigzag patronen,
waarin mannelijke dieren zich ten
opzichte van v rouwelijkediercn bewegen.

4.5.4. Anihivalcni gedrag

Indien cen dier niet afwisselend gedrags-
patronen toont., zoals bij alternerend
gedrag, maar een mengsel van compo-
nenten van twee gedragspatronen laat
zien. noemt men dit ambivalent gedrag.
Het dier hinkt als het ware op twee
gedachten. Hinde (3) noemt hierbij als
voorbeeld een half tam hoén. dat tegelij-
kertijd pik- en slikbewegingen maakt en
wegloopt vati de aangeboden nap met
voer.

4.5.5. Conipromis gedrag

In plaats van zigzaggend te bewegen ten
opzichte van v rouwelijke dieren (alterne-
rend gedrag) kunnen tnannelijke dieren
kringen gaan beschrijven om vrouwelijke
dieren, op een afstand, waarbij de neiging
om te naderen en de neiging otu te vluch-
ten met elkaar in evenwicht zijn. Een der-
gelijke evenwichts-vorm noemt men
compromisgedrag. Het dier doet dan
noch het een, noch het ander. Zo kan een
varken met pijnlijke poten, dat het liggen
beu is, maar ook tegen staan en lopen
opziet, zich langdurig in zittende houding
bevinden. (Waarmee niet gezegd wil zijn,
dat ieder zittend varken pijnlijke poten
heeft.)

4.5.6. Autonome reacties

Er zijn functies, zoals urineren en defa-
eceren. die normaal ondergeschikt zijn
aan de wil van het dier. Onder druk van
(stress) prettige of onprettige situaties
echter kan bijv, een mictie of een defaeca-
tie spontaan en autonoom optreden,

4.5.7. Overs/irong gedrag

Bij een confrontatie met moeilijke situ-
aties voert een mens. maar ook een dier
soms gedragingen uit. die volkomen irre-
levant zijn voor de oplossing van het pro-
bleem. Een zeer bekend voorbeeld van
overspronggedrag is toiletteren (het ver-
zorgen van huid, haar, v erenkleed of hoe-
ven). Een mens krabt zich dan wel achter
zijn oren of in zijn haar. terwijl een dier
onder dergelijke omstandigheden zich
eveneens gaat toiletteren of, wat ook
vaak gebeurt, doet alsof het voedsel zoekt
(vogels, die pikken naar een denkbeeldig
graantje of varkens, die een paar wroet-
bewegmgen maken).

4.5.8. Redirectie (onigericht gedrag)

Men spreekt van \'redirected activity\' als
het oorspronkelijk gewenste gedrag
wordt uitgevoerd tnet behulp van een v er-
vangende prikkel. I vpisch hiervoor is
bijv. het duinizuigen bij kleine kinderen,
het elkaar bczuigen van gespeende biggen
en het zuigen op elkaar en ook wel op de
bo.x van moederloze kalveren. Bij otngc-
richt gedrag heeft de stitnulus tncestal
duidelijke overeenkomst tnet de originele
prikkel.

4.5.9. Scxucic inversie

Indien tnen een groep van uitsluitend
hanen laat opgroeien, gaan een aantal

-ocr page 138-

zelfs \'zitten\' voor een andere haan en
laten zich treden. Homofilie is bij dieren-
tuindieren en ook bij landbouwhuisdie-
ren een bekend verschijnsel. De begrip-
pen \'mannelijk\' en \'vrouwelijk\' zijn nl.
minder absoluut dan men vaak veronder-
stelt. Bij veel dieren zou men beter kun-
nen spreken van \'overheersend vrouwe-
lijk\' of \'overheersend mannelijk\' gedrag.
Een verschuiv ing kan in dat geval betrek-
kelijk gemakkelijk optreden.

4.5.10. Regressief gedrag

Onder hevige spanningen kunnen dieren
terugvallen op gedragspatronen, die bij
een meer juveniel stadium in hun leven
zouden passen. Mestvarkens kunnen
elkaar gaan masseren in de buikstreek en
elkaar gaan bezuigen, zoals zij als big bij
de zeug plachten te masseren en te zuigen.
Kinderen op school kunnen opnieuw
beginnen met duimzuigen en bedplassen,
dat al lang was \'afgeleerd\'.

4.5.1 I. Agressief gedrag

Agressief gedrag is één van de moeilijkste
categoricn van conflictgedrag.
Het is zo moeilijk, omdat het in principe
heel normaal gedrag is. dat gewoon aan
een passend object (de tegenstander)
wordt uitgevoerd. Het is dan ook uiterst
moeilijk de \'normale\' v orm te onderschei-
den van uitingen van agressie die bijv.
berusten op frustraties. Slechts in
e.Ktremc gevallen, die zeer duidelijk zijn,
zal men kunnen besluiten dat de geobser-
veerde agressie en handelingen in feite tot
de conflict-gedragingen behoren.

4.5.12. IniDiohiliieil

In benarde omstandigheden houden
sommige dierso(<rten zich \'dood\' in plaats
van tc \\ luchten. Indien men een mestvar-
kcn gedurende enkele minuten opjaagt,
zal het zo mogelijk plotseling ergens
onder schieten cn daar bewegingloos blij-
ven liggen. Ook van v ogels is dit gedrag
bekend. Bij mensen spreekt men van: \'Als
aan de grond genageld\' staan.

4.6. Vacuüm-gedrag

In de Duitse taal spreekt men van
\'Leerlauf-verhalten\' en een Nederlandse
vertaling van \'vacuum activity\' zou \'loos
gedrag\' kunnen zijn. Het gaat hierbij om
behoeften, die zo belangrijk zijn voor de
betreffende dieren, dat dc bevredigende
gedragingen zelfs worden uitgevoerd
zonder (acceptabele) specifieke prikkel.
Eén en ander kan wellicht aan de hand
van een drietal voorbeelden duidelijk
worden gemaakt.

a. Voor jonge zoogdieren is zuigen een
zeer belangrijk gedrag. Gespeende biggen
zullen de specifieke stimulus, i.e. de melk-
gevende tepel, eerst nog blijven zoeken.
Omdat zij uiteraard vergeefs zoeken kun-
nen zij zich uiten in de vorm van conflict-
gedrag en wel redirected activ ity door te
zuigen op lichaamsdelen van andere big-
gen. Voor enkele dieren spreken deze
vage gelijkenissen met de tepel -onvol-
doende aan. Het kan gebeuren dat zij dan
gaan liggen als aan de uier van de zeug, de
tong tot een gootje vormen en pretende-
ren te zuigen, al is het maar op lucht.

b. Varkens hebben naast behoefte aan
verzadiging ook behoefte aan voedsel
zoeken. Onder natuurlijke omstandighe-
den worden deze behoeften in hetzelfde
gedragspatroon bevredigd. Bij mestvar-
kens kan men echter waarnemen, dat
na
het voederen ook op kale roosterv loeren
een heftige \\oedsel-zockactic optreedt,
terw ijl dc dieren best weten, dat er niets te
vinden is. Dit is een duidelijk voorbeeld
van vacuum activity .

c. Zoals zuigelingen naast de behoefte
tot verzadiging ook behoefte hebben om
tc zuigen, hebben oudere varkens naast
behoefte tot verzadiging ook behoefte
om met voedsel bezig te zijn, om te kau-
wen. Bij observaties blijkt dan ook. dat
mestvarkens cn ook fokvarkens per
etmaal uren doorbrengen met kauwen op
niets.

4.7 Bevrediging

Hoewel ieder gedrag in principe wordt
uitgevoerd om dc één of andere behoefte
te bevredigen, gaan wij er van uit. dat
behoeften die worden bevrdigd met

I 14

-ocr page 139-

Schematische voorstelling van een ethologische benadering van welzijn. Het welzijn, verstaan als optimale
bevrediging, van landbouv\\huisdieren in bijv. een tweetal vergeleken houderijsystemen, is beter gewaar-
borgd in dat systeem waarbij de verhouding van de frequenties harmonische gedragingen disharmonische
gedragingen groter is.

= exogeen

^ <7 =

= endogeen

MINDER SPECIFIEKE
STIM
_AANWF./.IÜ-

I

I

CONFLICT-GEDRAG
bv. intentie bewegingen
alternerend gedrag
ambivalent gedrag
compromis gedrag
autonome reacties
oversprong gedrag
redireet ie
sexuele afwijkingen
regressief gedrag
agressief gedrag
immobi1i telt

SPECIFIEKE STIM,
AANWLZIÇ-

VACUUM-GEDRAG

■NOKMAAL" GEDRAG
adapt at i e

B K R E 1)

I N

I

-ocr page 140-

behulp van een specifiek stimulus meer
bevrediging geven, dan die welke worden
uitgevoerd aan minder specifieke stimuli
of zelfs zonder specifieke stimuli. Indien
dit postulaat onjuist zou zijn, zou er geen
enkele reden bestaan voor dieren om hun
best te doen specifieke stimuli te vinden.
Dit is een bewijs uit het ongerijmde. Wij
hebben reeds geconstateerd, dat het uit-
voeren \\an belangrijk gedrag aan de
juiste prikkels de overlevingskansen ver-
groot en dus een positieve selectiewaarde
heeft.

Uiteraard geeft ook conflict-gedrag en
zelfs loos gedrag (vacuum activity) enige
bevrediging, anders zou het dier dat
gedrag niet uitvoeren. In principe echter
moeten wij er van uitgaan, dat de bevre-
diging bij de aanwezigheid van specifieke
stimuli het grootst is (6).
Het welzijn, verstaan als optimale bevre-
diging, van landbouwhuisdieren in bijv.
een tweetal vergeleken houderijsystemen
is beter gewaarborgd in dat systeem
waarbij de verhouding van de frequenties
harmonische gedragingen disharmoni-
sche gedragingen groter is.
Er wordt wel gezegd, dat landbouwhuis-
dieren in de loop van hun leven hebben
geleerd om minder specifieke stimuli
voor lief te nemen.

De behoeften van deze dieren zouden dan
reeds betrekking hebben op minder spe-
cifieke stimuli. Het constateren van
conflict-gedrag zou dan. nog steeds vol-
gens genoemde stroming, een vaststellen
zijn van een aanpassing aan het door de
veehouderij gecreëerde milieu. Behalve
het feit, dat deze stelling geenszins bewe-
zen is, is zij ook volledig in tegenspraak
met de ervaring, dat dezelfde dieren in
een rijker milieu adequate prikkels blij-
ken te prefereren. Persoonlijk kan ik bijv .
het stangenbijten van aangebonden
drachtige zeugen moeilijk zien als een
zinvolle aanpassing aan ecn voor het dier
onmogelijke situatie. Het wil mij v oorko-
men. dat dit gedragjuist een teken is van
een inadequate situatie.

4.8. Restricties

De verdeling van gedragingen naar \'nor-
maal\', \'conflict-gedrag\'en \'loos gedrag\' is,
zoals vooraf reeds werd opgemerkt, een
sterk vereenvoudigde indeling. Het

gevolg hiervan is, dat enkele gedragingen

niet in het schema passen.

Dit kan lastig zijn, maar het is niet

onoverkomelijk.

Van veel meer belang is het feit. dat er
vrijwel geen omgeving is, hoe ideaal ook.
die voldoende specifieke stimuli beval,
om een dier in slaat te stellen prompt alle
(endogene) behoeften le bevredigen. Met
andere woorden in iedere omgeving, in
ieder huisvestings houderij-systeem en
zelfs in de natuur kan men zowel conflict-
gedrag als vacuum activities observeren.
Met betrekking tol welzijn kunnen wij
dan ook nauwelijks kwalitatieve verschil-
len verwachten, maar zijn wij v ooral aan-
gewezen op verschillen in kwantiteit, in
frequenties van gedragingen.

5. DE PLAATS VAN DE ETHOl.OOG

De specialistische vakkennis van een
etholoog, die toegepast onderzoek doet,
garandeert geenszins een zelfde autoriteit
op ethisch gebied. Indien namelijk een
politicus op basis van ethische argumen-
ten moet beslissen over het al dan niet
afschaffen of wijzigen van veehouderij-
systemen, dan zal hij onder meer reke-
ning houden met de volgende punten (die
onderling niet in dezelfde grootheden
worden gemeten):

— een mogelijke invloed op de gezond-
heid der veehouders en andere direct
betrokkenen;
- de rentabiliteit van het systeem van
veehoudcn;

de kwaliteit van het produkt;

de economie van het land, van de

regio of van de bedrijfstak;

de sociale omstandigheden van de

veehouder (vrije tijd etc.);

een mogelijke belasting van het

milieu;

het welzijn der betrokken dieren
(gezondheid en gedrag);
de gevoelens der betrokken mensen,
veehouders zowel als andere
geïnteresseerden.
Het is duidelijk dat in een dergelijke
afweging het welzijn van de betrokken
dieren, en binnen het welzijn de etholo-
gie, niet een allesoverheersende rol kan
spelen.

-ocr page 141-

Een etholoog kan overigens best op de
stoel van de ethicus gaan zitten, maar hij
spreekt in dat geval als geïnteresseerde
leek en niet vanuit zijn eigen vakgebied.
Deze opstelling houdt tevens in, dat de
functie van de toegepaste ethologie in de
eerste plaats een informerende is.
In de tweede plaats betekent dit, dat een
minder goede beoordeling van een
huisvestings- of houderijsysteem ten
opzichte van een ander door ethologen,
nog allerminst gelijk staat met een ver-
werping van dat systeem.

6. DISCUSSIE

De vaststelling, dat welzijn niet absoluut
kan worden gemeten, maar slechts door
vergelijking van twee of meer situaties
kan worden gewogen, is in principe niet
zo bijzonder. Bij het nemen van lengte-
maten gebeurt er feitelijk niets anders.
Het verschil is slechts, dat wij bij lengte-
maten kunnen refereren aan een afge-
sproken en vastgelegde maat: de meter.
Een dergelijke gang van zaken zou ook
voor het meten van welzijn niet zijn uitge-
sloten. Zo\'n maat bestaat echter nog niet.
Wij zouden ook hier tot afspraken aang-
aande een standaard referentiesysteem
moeten komen.

De definities van welzijn zijn niet op een
wijze geformuleerd, dat een scherpe grens
tussen welzijn en niet-welzijn kan worden
getrokken. Dat dit de ontwikkeling van
onderzoek op dit gebied niet in de weg
behoeft te staan bewijst de ontwikkeling
van de medische wetenschap, welke
plaats vond zonder dat men beschikte of
beschikt over een scherp omlijnde defini-
tie van gezondheid.

Het voorafgaande betoog is vooral
gericht op onderzoek naar welzijn bij
landbouwhuisdieren. Met name met
betrekking tot conflict-gedrag is de
opvatting van de fundatuentele ethologie
meer strikt dan die van de toegepaste
ethologie. Eerstgenoemde richting postu-
leert bij conflict-gedrag een storing in het
proces van inhibitie.

Onderzoek naar welzijn is sterk gevoelig
voor storingen. Men tracht tenslotte via
het gedrag vast te leggen op welke (sub-
jectieve) wijze een dier zijn omgeving
beleeft. Omdat landbouwhuisdieren zeer
veel interesse hebben in alles wat er om
hen heen gebeurt aan stalwerkzaamhe-
den, aan ingrepen aan dieren, aan gelui-
den van buiten de stal, etc., zal men
onderzoek naar het gedrag van dieren
met meer voorzorgen moeten omringen
dan men over het algemeen bij huisves-
tingsonderzoek gewoon is. Het ligt voor
de hand, dat deze factoren spelen bij pro-
blemen aangaande niet eensluidende of
zelfs tegenstrijdige onderzoekuitkomsten
op het gebied van gedrag, temeer omdat
de aard der storingen zeer kan en zal
verschillen.

Uit het in deze publikatie geschetste
model van het verloop van gedragingen
komt iiaar voren, dat
le het welzijn van dieren afhankelijk is
gesteld van leven in harmonie met de
omgeving en met
zichzelf:
2e een deel van de behoefte van endo-
gene aard is.
Hieraan dient te worden toegevoegd, dat
men ook endogene behoeften kan verde-
len in aangeboren behoeften en aange-
leerde behoeften.

Deze redenatie heeft als consequentie,
dat de opvatting dat: \'Dieren niet iets
kunnen missen, wat ze nooit hebben mee-
gemaakt\', niet opgaat. Ieder dier heeft
bijv. een sterke en aangeboren behoefte
aan exploratief gedrag.

7. CONCLUSIE

Welzijn werd in 1973 gedefinieerd in vrij
vage termen. Deze omschrijving wordt
sindsdien algemeen aanvaard. Opmerke-
lijk aan deze definitie is, dat zij is onder-
gebracht in een tweetal disciplines: biolo-
gie (toegepaste ethologie) en
diergeneeskunde en, dat welzijn niet all-
een wordt gerelateerd aan de omgeving,
maar ook aan het dier zelf. Hiervan uitg-
aande staan ons een tiental methoden ter
beschikking:

— vergelijking van frequenties van stere-
otype bewegingen;

— algemene observatie;

— produktie-gegevens;

— keuz.eproeven;

— vergelijking van frequenties van
conlfict-gedrag;

-ocr page 142-

— vergelijking van frequenties van
vacuüm-gedrag;

— methode volgens Ekesbo;

— fysiologische methoden;

— vergelijking van de morbiditeit;

— vergelijking van de mortaliteit.
Hoewel alle methoden kort zijn omschre-
ven, is uitvoerig ingegaan op de ethologi-
sche benadering volgens het vergelijken
van de frequentie van conclict- dan wel
vacuüm-gedrag omdat een buitenstaan-
der daar over het algemeen wat vreemd
tegenaan kijkt.

Iedere meetmethode heeft zo zijn speci-
fieke voor- en nadelen, zodat men zo
mogelijk enige benaderingen parallel
gebruikt. Met Wood-Gush zegt men dan:
\'All systems help, none is perfect\'.

Ondanks alle voorbehoud, dat gemaakt
moet worden bij het toepassen van
methoden om welzijn te meten, kunnen
wij toch wel degelijk constateren, dat
gedrag inderdaad meetbaar is en boven-
dien uitgedrukt kan worden in exacte
getallen. Via een juiste interpretatie van
die gedragingen komt men tot een
gekwantificeerde uitspraak aangaande
welzijn. Deze getallen hebben vooralsnog
helaas een relatief karakter, omdat wij
slechts een uitspraak kunnen doen aan de
hand van vergelijkend onderzoek. Een
afspraak aangaande een standaard
referentie-systeem zou dit kunnen ver-
helpen.

LITERATUUR

Algers. B.: Utredning av burhällning av avvanda smagri.sar i aldern .3-8 veckor uv djurhalso- och
djurskyddssynpunkt. Slutrapport 1980-02-14. Sveriges Lantbruksuniversitet. Veterinär medicinska
daculteten. Institutionen for husdjurhygien med hovslagarskolen. Skara. 1980.
Bäckström. 1..: Environment and Animal Health in Piglet Production.
Acia Vel. Scand. Suppl.. 41.
1-240. (1973). Stockholm.

Hinde. R. A.: Animal behaviour. A Synthesis of Ethology and Comparative Psychology, second
edition. Mc Oraw-Hill. London. 1970.

Lindquist. J. O.: Animal health and environment in the production of fattening pigs. Ada I\'el. Scand.
SuppL,
51. (1974). Stockholm.

Lorz. G. van: Tierschutzgesetz. Kommentar. München. Verl. C. H. Beek. 1979.

Putten. G. van en Dammers. .L: A comparative study of the wellbeing of piglets reared conventionally

and in cages. Appl. Animal Eihology, 2, 339, (1976).

Putten. G. van: Enkele aspecten van het gedrag van varkens. In: Varkensstudiedag. 10 mei 197.3, te
Gent. p. 43^6, Wessanen, Wormerveer, 1973.
Wood-Gush, D. G. M.: Persoonlijke mededeling, 1977.

-ocr page 143-

\'Army worm disease\', een bij runderen en scha-
pen op het Noorder Eiland van Nieuw-Zeeland
en enkele andere gebieden van het zuidelijk half-
rond voorkomende vergiftiging t.g.v. het grazen
in weiden met weelderig groeiend Kikuyu-gras

Army- Worm Disease, a Form of Poisoning Occurring in Cattle
and Sheep on the North island of New Zealand and Some
Other Areas of the Southern Hemisphere, Due to Grazing
on Pastures Show ing a Luxuriant Growth of Kikuyu Grass

A. \\an der Schaaf\'

samenvatung

In verschillende landen van het zuidelijk halfrond heeft men in tijden van grote
relatieve vochtigheid gepaard gaande met voor het gebied hoge temperaturen af en
toe te maken met acute vergiftigingsverschijnselen hij meestal vrij Jonge runderen
en, in minder mate. ook hij schapen. Voornamelijk treden de alarmerende ver-
schijnselen op enkele dagen nadat de dieren verweid zijn naar kleine percelen zwaar
hemest en daardoor weelderig groeiend kikuyu-gras (Pennisetutn clandestiniim).
Dit subtropisch grasgewas is resistent tegen extreme droogte en begint na vol-
doende watertoevoer door regen of irrigatie weer snel uit te lopen.
De ziekte is het eerst als enzoötische vergiftiging opgemerkt op het .Noorder Eiland
noordelijk van de 37ste breedte-graad. Door de plaatselijk zich manifesterende
grote mortaliteit werd onder leiding van veterinairen van de regionale diergenees-
kundige onderzoek-laboratoria getracht de oorzaak van de ziekte. \'Kikuyu disease\'
of \'Army-worm disease\' op te sporen. De symptomen van de aandoening lijken
enigszins op die van gras-tetanie. botulistrnis en rabies doordat parese, koliekver-
schijnselen. dorstgevoel ntaar onvermogen om te drinken erbij optreden terw ijl hij
een verlaagde bloedmagne.sium-concentratie de infusies van Mg-oplossingen toch
geen therapeutisch effect hebben. Ook verliep het onderzoek op rabies en botulis-
mus steeds negatief.

De vastgestelde pathologische veranderingen in het slijmvlies van de voormagen en
dat van de lebmaag van degeneratie tot necrose en infiltratie in de diepere lagen met
onstekingscellen doen denken aan de inwerking van toxinen zoals die door som-
mige schimmels, die op gras kunnen voorkomen, onder voor deze gunstige omstan-
digheden kunnen worden geproduceerd. De uitwerpselen van rupsen van motvlin-
ders lijken de proliferatie van en tevens de vergift-vorming door de schimmels in
sterke mate te kunnen bevorderen.

Het is de vraag of in West-Europa bij monocultures van snelgroeiende nieuwe
eiwitrijke grassoorten dergelijke schimmelvergiftigingen bij herkauwers zich kun-
nen voordoen.

Prol. \\an der Schaal, oud hoogleraar haclcriologie. I acullcit der I)iergenee.skurKlc, Rijksuni\\crsiteit
l\'trechl.

-ocr page 144-

SUMMARY

Acme sympioms of poisoning in. usually rather young, cattle and, to a less degree,
sheep are occasionally observed in various countries of the Southern Hemisphere
during periods of high relative humidity accompanied by temperatures which are
high for the area.

These alarming symptoms mainly occur within a few days after the animals have
moved on to small fields given large dressings resulting in a lu.xuriant growth
og Kikuyu grass (Penni.setum clandestinumf This subtropical grass is resistant
to extreme drought and starts to sprout rapidly again after adequate supplies of
water hy rain or irrigation.

The disease was observed for the first time as an enzootic form of poisoning on
the North Island to the north of the 37th degree of lattitude. In view of the
considerable local mortality, efforts were made to trace the disease, Kikuyu
Disease or army-worm disease, to its source under the direction of veterinarians
of the regional veterinary research laboratories. The symptoms of this condition
bear some resemblance to those of grass tetany, botulism and rabies in view of the
fact that it is associated with paresis, symptoms of colic and thirst, though inability
to drink, and as infusions of magnesium solutions fad to have any therapeutic
effect in the case of a diminished concentration of magnesium in the blood. Tests
for rabies and botulistn also were negative in every case.

The pathological changes observed in the mucosae of the forestomachs and that
of the abomasum. which ranged from degeneration to necrosis and inflammatory
infiltration of the deeper layers, suggest the effect of toxins such as those which may
he formed hy certain fungi which may he present on grass, which toxins are
produced in conditions favourable to the.se fungi. The faeces of a number of
moths would appear to he capable of markedly stimulating proliferation of as
well as the production of poison by these fungi.

The question is whether these forms of mycotic poisoning in ruminants can occur
in monocultures of rapidly growing, new grasses rich in protein in Western Europe.

In het in 1979 voor het eerst in drui<
verschenen veterinair tijdschril\'t
\'Surveil-
lance\'.
dat o.a. korte \\oork)pige medede-
lingen aan alle Nieuw-Zeelandsc dieren-
artsen over recent diergeneeskundig
onderzoek te lande van dc omxangrijke
veestapel bevat, werd mijn aandacht op
de in hoofde dezes genoemde dierziekte
gevestigd. Het keurig verzorgde twee-
maandelijkse blad. dat een 20-tal pagina\'s
telt en geen advertenties bevat, wordt
door twee dames onder verantwoording
\\an het Nieuw-Zeelandsc ministerie van
Landbouw en Visserij uitgegeven. Al 6
jaar verchencn er stencils met korte ver-
slagen van de \\erschillende strccklabora-
toria die te \\ergclijken zijn met de Neder-
landse gezondheidsdiensten \\oor dieren.
Door de stukken te drukken worden alle
dierenartsen van het land beter en \\ rocg-
tijdig ingelicht o\\cr recente vorderingen
in veterinaire aangelegenheden. In het
eerste niuumcr van het blad. dat mij ler
kennisneming door collega .1. de Zwart te
Dunedin dic verbonden is aan genoemd
ministerie werd toegezonden, las ik het
ruim één pagina vullende artikel over de
zo nu en dan voorkomende giftigheid van
de genoemde, hier onbekende grassoort.

Door de import in dc dertiger jaren van
het Kikuyu-gras in het voormalige
Nederlands-lndië waren voor- cn nade-
len ervan mij niet helemaal onbekend.
Van \'Army worm disease\' was toen nog
geen sprake maar ook thans is de aetio-
logie nog niet geheel uit de doeken ge-
daan.

-ocr page 145-

IM riDINCi

Kikuyu-gras werd in het begin der 20-er
jaren op het sub-tropische Noorder Ei-
land \\anuit Rhodesic geïmporteerd
omdat het onder ongunstige omstandig-
heden kan overlesen (/.ie naam
Pcnnisc-
tuni claiuicsiinuiii)
en vooral in warmere
streken snel tot een \\ oed/aam en weelde-
rig gewas uitgroeit. Het behoeft dus niet
steeds opnieuw te worden uitgezaaid of
geplant en heeft geen bijzondere zorg
nodig. Zoals ook blijvend grasland in Ne-
derland snel reageert op stikstof, en fos-
faathoudende kunstmest bij voldoende
neerslag doet Kikuvu dit ook in de stre-
ken waar dit gras voor beweiding ge-
bruikt wordt. Het schiet niet gauw door
en heeft cen hoge voedingswaarde. Dien-
tengevolge heeft het ook in de [Republiek
Zuid-Afrika in veel streken het bekende
I\'aspalum grotendeels verdrongen. In de
tweede helft van deze eeuw kwamen ech-
ter steeds meer klachten over de giftig-
heid \\an Kikuvu ter ore van de veteri-
naire deskundigen speciaal wanneer de
najaars-rcgens doorbraken en de tempe-
ratuur nog hoog was.

OP I KI Dl \\ \\ AN Dl /.ll Kl i: Bl.l IN II N-
Sll \\ P Bi W l IDINC,

In Nicuw-Zecland kent mende ziekte nict
ten zuiden van .Auckland d.w.z. niet ten
zuiden van 37° zuiderbreedte cn heeft
daaiince ecn zekere overeenkomst met
het v oorkomen van ecn rupsenplaag die
wordt veroorzaakt door massaal optre-
den van het vlindertje
Mythinina (Pscu-
tlolc\'iia scpuratu.
De genoemde rups
komt op verschillende grassoorten als pa-
rasiet voor maar schijnt een zekere voor-
keur te hebben voor in kleine percelen
groeiend mals Kikuyu-gras. De melkvee-
houderij wordt in dit \\ rij vlakke deel van
het North Island intensief beoefend en
levert het beste lamsv lees. Dc genoemde
ziekte treedt niet juist op het hoogtepunt
van dc rupsenplaag op maar enige dagen
daa rna.

De rups zelf is trt)uwcns nict giffig maar
schijnt op één of andere manier dc gif tig-
heid van het Kikuvti-gras tc bevorderen.
Bovendien is dc ziekte van grazende run-
deren ook in de laatste jaren waargeno-
men in Ztiid-.Afrika (1.2) waar een an-
dere \'armv worm\' als grasverslinder
optreedt. De vlinder van de rups daar
werd gedetermineerd als
Spoclopiera
exempia.
De rupsen verorberen grote
hoeveelheden van het jonge gras en ont-
lasten dienovereenkomstig veel onver-
teerbare resten in de vorm van geel-
groene faeces. Vermoed wordt dat deze
faeces in sterke mate de groei bevorderen
van to.xische schimmels die in bepaalde
omstandigheden in de herfst (februari tot
april) op het gras kunnen vegeteren.
Mortimer en medewerkers van het Rua-
kura Agricultural Research Centre (5,
8) hebben verscheidene
Myroiheviuni-
soortcn geïsoleerd en op giftigheid onder-
zocht.
M. rorii/uiii en M. verrucaria ble-
ken
in vitro in sterke mate toxinen voor
het rund te kunnen vormen. Voor lam-
meren waren deze gezuiverde produkten
buitengewoon giftig en wel in die mate
dat 2 mg kg oraal toegediend na 48 uur
het dier reeds deed succomberen. Ook de
mensen die de cultuur verwerkten moes-
ten erg voorzichtig zijn want anders kre-
gen ze een dermatitis van de huid der
handen cn zelfs van het gezicht (8).

KI.INISCIIP VliRSCIII.INSri.lA

De sv inptomen van de in Nieuw-Zeeland,
Zuid-Afrika afs wel West-Australic
waargenomen ziekte zijn evenals het ver-
loop cn dc pathologische veranderingen
in de wand van de voormagen en het
slijmv lies van de lebmaag identiek, dit wil
niet zeggen dat de ziekteoorzaken ook
identiek zijn. In Zuid-Afrika werd bijv.
een andere "army worm" als in Nieuw-
Zceland aangetroffen terwijl bij twee uit-
braken in West-,Australië geen sprake
was van ccn voorafgaande rupsenplaag.
De eerste ziekte-verschijnselen traden
pas op nadat dc runderen minstens drie
dagen in de Kikuvu-wcide hadden gelo-
pen, De optredende ataxie deed wat aan
grastctanie denken en het onvermogen
om te drinken en de slappe tong leken op
de symptomen bij botulismus evenals het
sterk uitdrogen en dc verstopping. Het
magnesium-gehalte van het bloed was in
alle gevallen verlaagd maar toediening
van een Mg-oplossing parenteraal had
gecn enkel cffect op het verfoop van de
aandoeniim.

-ocr page 146-

De ziekte \\eriiep o\\er het aigemeeti snel;
ze begon tnet het niet uillen eten en
overeindstaan \\an het haar in de schol\'t-
streek. Er was steeds sprake van enige
tympanie maar de pensinhoud was nog tot
klotsen te brengen, in 12 uur verslech-
terde de toestand snel en één a anderhalve
dag later konden de aangetaste runderen
in de regel helemaal niet meer op dc
benen komen. Zolang ze zich nog
overeind konden houden schopten ze
vaak naar de buik als uiting van pijn.

Bij één van de gevallen in Natal werden
24 drachtige Friese melkkoeien, die niet
meer in produktie waren, in de desbetref-
fende malse Kikuvu.weide gelaten. Drie
dagen later, op een zondag, kwatnen niel
alle dieren naar de kraal waar ze werden
gecontroleerd en ze wat bijvoer met graag-
te opaten. Wegens de zondag werden ze
niet met de nodige zorg gecontroleerd
maar de volgende dag lagen drie koeien
dood terwijl meerdere duidelijk ziek wa-
ren. De diagnose \'pensoverlading\' werd
gesteld en vermoed werd dat de pens-
inhoud wel te zuur zou zijn.
Daarom werd bicarbonas natricus toege-
diend en de dieren werden met voldoende
drinkwater in de kraal opgesloten om le
vasten. Koorts hadden ze niet maar de-
sondanks stierven binnen 24 uur nog
dieren. \'I wee koeien met t\\ inpunie en v er-
schijnselen \\an koliek werden hiervoor
behandeld cn reageerden gunstig. Na nog
een dag vasten werd het restain van de
kudde naar een ander v\\ciland. geen Ki-
kuvLi. gedreven cn daar ging alles \\ eidcr
goed. liet perceel, waai" de dieren ziek
waren geworden, werd bij w ijze van piocf
beweid door nicsiossen en .Mcrino-
.schapen, twee dagen latei waren reeds 2
ossen ziek. Ze stonden v lak bij de drink-
waterbak en staken de snuiten in het
water, feitelijk dieper dan nodig was voor
het drinken maar ze konden blijkbaar
met slikken. Dit in Nieuw-Zeeland be-
kende symptoom noemt de veehouder
daar toepasselijk \'sham di inking". Na hel
opgeven \\an dc pogingen om tc drinken
bleven de ossen nog uren slaan kwijlen;
de rectale temperaturen bicven normaal
en. hoewel de turgor \\an de huid door
algemene inidroging sterk afnam, bleel er
nog klotsen van dc pensinhoud mogelijk
en bleven ze ook t\\ tnpanisch. Het bloed-
magnesiumgehalte was duidelijk ver-
laagd hetzelfde was het geval met het
percentage neutrofiele leucocyten in de
bloeduitstrijken. daarentegen was dat
van de lymfocvten en mono\'s verhoogd.
In de v olgende 12 uur werden de kliinsche
verschijnselen van de dieren meer alar-
merend.

Ze leken koliek te hebben en werden ook
atactisch doch bleven overeind. De hele
koppel werd opgekraald waarna geen an-
dere ossen meer werden aangetast terw ijl
de zieke geleidelijk wat opknapten. Bij
een tweede groep ossen werd nogééndier
aangetast doch bij een derde groep
zwaardere dieren werd geen enkel ziek.
ook de schapen bicven gezond.
Het gras werd onderzocht op schimmels
en er werden 5 soorten gev onden waaron-
der van het geslacht
Mvidilieciun! doch
v an een bijzonder sterke rupsenplaag w as
geen sprake. Bij na\\ raag bleek ook elders
in Natal dezelfde ziekte v oor te komen. In
één uitbraak zouden zelfs .Sü runderen
gesuccombeerd te zijn. In dal geval was er
wel sprake van een invasie van rupsen op
het Kikuv u gias. Op andere grassoorten
kwamen deze \'arm\\ worms\' ook wel voor
maar er was geen sprake \\ an ziekte bij het
\\ec in die weiden, liet Kikuvti-gras had
blijkbaar een praepatente periode nodig
van rupsenvraat die zich tot tien dagen
kon uitstrekken.

Het ziekteverloop in West-I ransvaal
komt grotendeels inereen met dat in
Natal. Het betrof hier echter niet alleen
weiden met Kikuvii-gras maar de/clfclc
ziekte trad op bij dieren (llercfords) die
op buflelgras
(Ceiniwus ciliaris) liepen.
De weiden weiden wel bijzonder zwaar
bemest nl. behalve cen keer voor hel re-
genseizoen inel 1.^0 kg N:I\':K: per ha oin
dc 6 weken tevens met 1.50 kg ureum pei"
ha. Schaduwbomen stonden aan de hoge
kanten van de weiden terwijl ook de irri-
gatie goed functioneerde. De rupsen-
invasie met miljoenen
S/xx/opicra
cxenipia
was in de lijd dat cie weiden
waren ingezaaid, één lol 7 jaar vooi\' hel
optreden van de plaag, nooit waargeno-
men en de ziekte evenmin. Op het mo-
ment dat het ondcivoek begon was het
bulïelmas het sterkst aaneetast maar \\ (il-

-ocr page 147-

gens dc bcdriilsleidcr was dal iv\\cc weken
texoren juist andersom. I)e/e twijfelde
niet aan een \\crband tussen "arms worm"
en het ontstaan \\an dc /icktc.

I\'OS I MOR l AI I Hl \\ l\\l)l\\c;i \\

\\\'an dc Hereford \\aai/en (2\'/, jaar oud)
werden \\ rij spoedig na dc spontane dood
secties \\errichl. T wee cada\\crs \\ertoon-
dcn duidelijk \\crschijnselcn \\an uitdro-
ging terwijl dc pensinhoud bij alle drie
nog duidelijk groen en half \\loeibaar
was.
I j- was een cxanose met enig longoe-
deem on
Petechien onder het endocard cn
dc slijm\\ lie/,cn \\an dc grote luchtwegen.
De duidelijkste \\eranderingcn werden in
hel digcstiekanaal. vóórdc pyloris, aan-
getroffen. In het slijmslies \\an de pens
werden veel h\\ peraemische plekken ge-
vonden. Bij een vaars was dat juist het
geval in de lebmaag. Macroscopisch was
het slijmvlies \\ an dc dunne darmen nor-
maal eveneens dat der dikkedarmconvo-
luten en rectale slijmvliezen. Bij slechts
één van de drie cadavers was de inhoud
hiervan sterk ingedroogd.

Histologisch werden de duidelijkste ver-
anderingen aangetroffen in de cutane
slijm\\lic/cn \\an dc pensen. Dc opper-
vlakkige lagen \\an hel cpiihccl waren
pleksgewijs nccrotisch. soms ging de nc-
crosc zelfs door tot de basaal membraan
en was er een intensieve infiltratie met
neutrofiele leucocy ten. De pathologische
veranderingen vertoonden in alle drie
landen grote overeenkomst. Doch hel
aanwijzen van ccn oorzaak van tic waar-
genomen laesies is nergens gelukt.
In Nicuw-Zccland cn /.uiil-.\\lrika wordt
ccn verband \\ croiulcrslcld mcl ccn
\\ iK)ralgaaiulc rupscnplaag iloch in Wcsl-
.Australic werd op Kikuv u-wcidcn (uulci\'
gmcizamc condities wat hel weer bclicll
en op v ruchtbare grond de
zelfilc zicktc-
locsiaiul klinisch cn /xiiholong-
anai(>niis( h viisigcsicid zomlcf dm cr van
ccn gelijk njdigc of vDiinijgaandc ntpscn-
pUmg spr<d
\\C nï/s.

COMMI \\ I \\ \\R

lict schijnt dat wockciing \\aii lo.xinc-
producerende schimmels op het snel groei-
ende gras mei het optreden \\an Kikuyu-
vergiftiging bij runderen in verband staat
cn dat eventueel de be\\ uiling v an het gras
met e.xcrcta van rupsen, die en masse op
het gras kunnen voorkomen, de woeke-
ring van genoemde schimmels kunnen
bev orderen.

Het afnemen van dc rupscnplagen. zoals
in Vol. 6 No. 1 van 1979 op pag. 12-13 van
• S urvcillancc uit Nieuvv-Zeeland wordt
gemeld cn dat hel gevolg zou zijn van
import van de sluipwesp
Apcinieles rufi-
criis
uit Pakistan in 197l-"72. waardoor
het optreden \\an \'army worm\' zou wor-
den V oorkonten, w ijst erop dat de rupscn-
plaag inderdaad iets tc maken heeft met
de frequentie van Kikuyu-vergiftiging.
De dunne, bijna neutrale pensinhoud bij
de aangetaste runderen wijst op een
sterke reflux van lebmaaginhoud. In de
onlangs verschenen dissertatie van Ro-
gier Kuiper worden de gevolgen van het
kunstmatig veroorzaken van een pyloris-
stcnosc bij rund cn schaap uitvoerig
beschreven. Dedoorhem vermeldesymp-
tomatologie doet denken aan de toe-
stand bij Kikuyu-vcrgifliging. In de pu-
blikaties hierover wordt echtcr niet
vermeld of cr sprake is v an ccn h\\ pocblo-
racmischc mctabolc alkalosc en hypoka-
liaemic. \\\\\'cl werd door verschillende on-
derzoekers hy pomagncsacmic cn
hyperglycacmic vastgesteld.. ,\\lwijkin-
gen van de urine werden klaarblijkelijk
nict gevonden maai\' wel was cr sprake
van aangeirolfcn laesies in dc nieren.
Veranderingen in dc chcmischccn micro-
biologische samenstelling van ilc pcnsin-
houdcn wiudcn nict vermeld. Usuurvor-
ming op dc slijmv licsplooicn werden
vooral gezien bij scclics in Nicuw-
Zcclaiul. men kan zich voorstellen dat
deze laesies dc afsluiting \\an dc p\\ loris in
hoge mate bevorderen cn bij ontbreken
\\an resoibtic van vocht door hel epitheel
\\an de \\ oormagen hel fenomeen van
sterke uitdroging spoedig na het optreden
dei- vergiftiging zal doen cuilslaan.
Hel is voor (.Ie Nedeiiantisc veehouderij
\\an veel belang le weten ol giftige schim-
mels hier le laiule zich zodanig ktinncn
vermeerdcicn dal inlo.xiealies kunnen
optreden. In het verleden heeft men in de
akkerbiuiu alleen le maken gehad mei
schimmelwoekering op verschillende

-ocr page 148-

graan-soorten waardoor de produktie
vaak sterk werd geremd. Van giftigheid
der betreffende schimmels is nooit iets
gebleken. Met de cultuur \\an één- of
tweejarige grassen in ongemengde \\orm.
die wegens de te verwachten hogere op-
brengsten in gewicht en eiwit-gehalte ge-
bruikt kunnen worden, zal het optreden
\\an toxische schimmels meer kansen
hebben \\ooral bij vochtige en warme
weersomstandigheden. Speciaal zal hier-
mee rekening zijn te houden wanneer er
wordt overgegaan op het gebruik \\an
grassen zoals
Agroirliicum dat in Kansas
USA dooreen speciale kruisingsmethode
uit twee niet-\\erwante gramineeën werd
verkregen. De rupsenplagen van verschil-
lende grassen zullen door de lagere win-
tertemperatuur hier te lande niet optre-
den maar gezien de Australi.sche
ervaringen zijn deze ook niet persé nodig
voor de ontwikkeling van giftige schim-
mels op eiwitrijk gras. Volgens Wens-
voort (10) moet men thans reeds bij scha-
pen erop verdacht zijn dat schimmels op
gras ziekte kunnen veroorzaken. Hierbij
zou bijv. te denken zijn aan de duistere
aetiologie van dikkopziekte en de chroni-
sche hepatitis bij lammeren (II).

i.i I I-R.A IT I;R

1. Bryson. R. W. and Newsholme. S. J.: Kikuvu grass poisoning of cattle in Natal. J. Soiiih African lei.
Ass.. 49. (I). !9-2f (1978).

2. Gabbedy. B. .1.. Gwynn. R.. Hopkinson. VV. 1. and Kav, B. P.: Kikuvu poisoning of cattle in Western
Australia.
Aiisir. vci. ./ourn.. 50. .^69-.U(l. (1974).

.3. Heerden. .1. \\an. Williams. M. C\'., Rensburg. 1. B. .1. and Ipland. 1\\ I-.: An outbreak ofKiktnu
poisoning\' in Western Transsaal.
./ourn.. Souili. Afr. vci. A.\\s.. 49, (I). 27-Ml. (1978).

4. .lar\\ is. B.! hciciors ullcciinti the production ot niycoio.xins. ./. appl. Hui icriol.. 34 1 ^ (1^71 )

5. Kuiper. R.: Reflu.x \\an lebmaaginhoud bij het rund. Iliesis Utrecht 24 4. 19X0.

6. Martino\\ich. 1). and Smith. B.: Kikuyu poisonnig in sheep. A\'. /.cal. vci .Journ.. 20. 169, (1972).

7. Martino\\ich. D. Mortimer. P. H. and Vienna. E. di.: Similarities between so called Kiku>u poisoning
of cattle and two e.xperimental to.xicoses. .V.
/cal. vci. ./num.. 20. .\'^7-58. (1972).

8. Martinovich, 1). and Smith. B.: Kikuy u poisoning of cattle 1. Clinical and Pathological f indings. .V.
/cal. VCI. ./(turn.. 21. .\'^.\'^-59. (I97.i). Epi/ootiological aspects, item 8.S-89.

9. Mortimer. P. II.. Cambell..l.. Menna.di Margaretand White. P. II.: li.xpcrimental M>roththeciolo.vi-
cosis and poisoning in ruminants b\\ Verrucarin .A and Roridin. .A.
Rc.\\. vci. .Scicncc. 12. .\'îfM\'-.î/\'i.
(1971).

10. WensNoort. P.: Persoonlijke mededeling.

11. Wensvoort, P. en Herweijer, C. H.: Chronische hepatitis bij lammeren. Tijdschr. Diergenee.sk., 100,
221-228, (1975).

-ocr page 149-

iSG ®[i] m%\\î i^®

Superfoetatie of spontane superfoetatie en dub-
bele partus bij een schaap

Superfetaiion or Spontaneous Superfetation and Double
Parturation in an Ewe

G. Schuvt

SAMENVATTING

Beschreven wordt een geval van dubbele partus bij een schaap. De mogelijkheid
van superfoetatie en spontane superfoetatie na embryonale rusttoestand wordt
besproken.

SUMMARY

A case of double parturition in an ewe is reported. The possibility of super-
fetation as well as spontaneous superfetation after delayed implantation is dis-
cussed.

INLEIDING

De dubbele partus, waarbij met een inter-
val korter dan de normale graviditeits-
duur, voldragen vruchten worden gebo-
ren, is het vaakst waargenomen bij
zeugen. Ook bij het schaap, het rund, de
mens en verschillende knaagdieren is dit
fenomeen beschreven (6, 7).
Onder
superfoetatie wordt verstaan: het
gedurende één dracht aanwezig zijn van
meerdere bevruchte eicellen uit verschil-
lende ovulatieperioden (3).
Dit kan resulteren in een dubbele partus,
maar het is ook mogelijk dat kort na
elkaar, tijdens abortus of vroeggeboorte,
vruchten worden geboren die duidelijk
verschillen in foetale leeftijd. Vandeplas-
sche (6, 7) heeft aangetoond dat bij de
zeug evenals bij de ree, de das, de nerts, de
wezel en vele andere diersoorten, een
\'embryonale rusttoestand\' kan voorko-
men. Dit verschijnsel waarbij na
bevruchting een deel van dejonge blasto-
cysten een embryonale rusttoestand
doormaakt en zich daarna pas implan-
teert, noemt hij \'spontane superfoetatie\'.
Hij meent dat ook veel gevallen van dub-
bele partus bij andere diersoorten dan het
varken beter verklaard worden door
\'spontane superfoetatie\' dan door
superfoetatie.

Drs. G. Schuyt. Kliniek Veterinaire Verloskunde, K.I.en Voortplanting, Yalelaan 7, De Uithof, 35081 D
Utrecht.

-ocr page 150-

BESCHRIJVING

Op 5 maart 1980 wierp een ooi van de
familie S. te W. twee levende lammeren
en één fris dood lam. Het dode lam was
normaal voldragen maar is zeer waar-
schijnlijk gestorven omdat de uitdrijving
hiervan meer dan een uur duurde. Gere-
kend vanaf de dag waarop de ram bij de
schapen werd toegelaten kwam de ge-
boorte op een normaal te verwachten
moment. Drie maanden later, op 5 juni,
wierp de ooi nog een volgroeid lam dat
eveneens is blijven leven. Volgens waar-
neming van collega M. Mulder had de
ooi duidelijk meer uier gekregen. Het lam
was wat klein van stuk. maar wel voldra-
gen. Hij is stellig van mening dat hier
sprake is van een dubbele partus en acht
vergissing uitgesloten.

DISCUSSIE

In het hier omschreven geval is het niet
onmogelijk dat de ooi tijdens de dracht
nogmaals gedekt is en superfoetatie is
opgetreden, want de ram heeft onafge-
broken bij de ooien gelopen. Bij het
schaap vindt herdekking zelfs in onge-
veer 10% van de gevallen plaats (8).
Anderzijds mogen spontane superfoeta-
tie en ook superfecundatie pas worden
uitgesloten wanneer bevruchting door
rammen van verschillend ras tijdens ver-
schillende cycli is opgetreden, resulterend
in lammeren iie verschillen van ras en in
foetale ontwikkeling.
Of de hier vermelde dubbele partus plaats
vond na superfoetatie of na een embry-
onale rusttoestand (spontane superfoeta-
tie) zullen we dus nooit weten.
Men spreekt \\an
superfecundatie wan-
neer bevruchting van lueer dan één ei uit
dezelfde ovulatieperiode plaatsvindt
door achtereenvolgende paringen (."!),
zoals dit bij katten veel voorkotut.
Scanlan (4) beschrijft een geval van su-
perfoetatie bij een ooi die luet tussentijd
\\an 14 dagen twee tweelingen \\an ver-
schillend ras w ierp nadat ze met een inter-
val \\an 15 dagen was gedekt door twee
ramtuen \\an verschillend ras.
Smith (5) vermeldt twee gevallen van
dubbele partus, waarbij de schapen elk
tweetuaal een voldragen laru v\\ ierpen van
verschillend ras met .^8 resp. 42 dagen
tussentijd. t)eze schapen werden dus met
onbekend interval tweetuaal gedekt door
rammen van verschillend ras.
Hier was zeer waarschijnlijk sprake van
superfoetatie, hoewel theoretisch super-
fecundatie gev olgd door spontane super-
foetatie niet kan worden uitgesloten!
Matter (2) tuaakt ook melding van een
dubbele partus waarbij twee voldragen
lammeren met een tussentijd van .36
dagen werden geboren nadat de ooi 3 .\\
werd gedekt door dezelfde ram in een
periode van 32 dagen,
Egberts en Fontijne (I) stelden tijdens
een vroeggeboorte bij een schaap, 108
dagen na insetuinatie een foetaal leef-
tijdsverschil van 36 dagen tussen de lam-
meren vast. De foetale ontw ikkeling van
het kleinste lam kwatu overeen met een
draagtijd van 108 dagen. Het grootste
lam was duidelijk ongeveer voldragen. In
beide laatste gevallen mag spontane su-
perfoetatie niet worden uitgesloten, In
het laatste geval zou de ooi ook eerder
reeds gedekt kunnen zijn en dan was het
dus \'gewone\' superfoetatie.
Hoewel het aantal in de literatuur be-
schreven gevallen van dubbele partus en
superfoetatie of spontane superfoetatie
bij het schaap gering is. komt de geboorte
van kennelijk onvoldragen lammeren te-
gelijk tuet \\ oldragen lammeren wel v aker
voor.

Het zou waardevol zijn. de gegevens van
deze gevallen, voor zover luogelijk. vast
te leggen en de \'onvoldragen\' lammeren
aan een grondige sectie te onderwerpen
otu het stadium \\an foetale ontwikkeling
vast te stellen. In die gevallen waarbij
dan herdekking of herinseminatie is uit-
gesloten, kan het voorkomen van spon-
tane superfoetatie bij het schaap worden
bewezen.

-ocr page 151-

I I 1 [RAM LR

L Lgbcits. .1. cn Lonlijne. Supcrloctatic bij cen schaap na kunstmatige inseminatie.\' Tijilschr. Dicr-
getwcsk..
102, IM:.\'(I9-).

2. Matter, H. L..: Lin Lalle von Superloetation beim KarakulschaL Brrl. und Münch, licrürzl Wochschr..
78, 469. (1965).

.V PinkhoL H.: \\ ertalend en \\erklarend woordenboek \\an uitheemse geneeskundige terinen. De ervan
L. Böhm, N.V. (19fi.1), Haarlem.

4. Scanion, P. L.: .Xn apparent case ol superloetation in a ewe. .iii.slr. l el. ,/., 48. 74. (1972).

5. Smith, .A. 1). B.: Further cases ol superloetation in pigs and sheep. ,/, .Uuil.. 62. 100. (1927).

6. \\ andeplasschc. M. Vandevelde, .A., Delanote. M. en Clhekierc, P.: Dubbele partus, superfctatie en
uitgestelde innesteling bij de zeug.
lijdschr. Diergeneesk.. 1220. (I96S).

7. \\ andeplasschc, M ,: I he physiological e.xplanation of split parturition in the pig and other mammalian
species.
. Uiniiles d\'F.ndoerinnlogie. Paris. .10, .^28. (1969).

8. Willemse, .A. H.; Mondelinge mededeling.

22. Arbeitstagung des Ar-
beitsgebietes \'Lebensmittel-
hygiene\' der DVG

Referenten

Dr. Eisenmenger
Dr. Fey
Dr. Freudiger
Dr. Kraft
Dr. Lombard
Dr. LuginbUhl
Dr. Saar
Dr. Suter
Dr. Lheilen

Wien
Bern
Bern

München
Gainesville
Bern
Berlin
Davis Cal.
Davis, Cal,

Fl.

Diese Arbeitsagung findet vom 2H. September bis I.
Okiober 1981
wiederum in (iarmlseh-
Fartenkirchen
statt

Fortbildungskurs \'Kleintier-
krankheiten\'

der WSAVA — deutschsprachige Gruppe —
gemeinsam mit der Fachgruppe\'Kleintierkrankhei-
ten\' der DVG und der SVK
im Suvretta House, ( H-7500 St. Moritz
29. März bis 5. April 1981.

lhemen

Herz.- und Kreislauferkrankungen (Wiederholung)
Krankheiten des Verdauungsapparates
Radiologie von Lhorax und .Abdomen
Fei. Leukose, Modell für Onkologie und Immuno-
logie Praxislabor. Immuntests und klin. Zytologie

Neben den Vorträgen und einigen Kurzreferaten
sollen Labormethoden und spezielle Lechniken
vorgeführt werden, Dia- und Audio-Video-
Demonstrationen, Referate, Abstrakta. Schemata
und Zeichnungen sollen helfen, den gebotenen
Stoff später daheim praktisch nutzen zo können.
Die Mittagspause kann zum Audio-Video-
Selbststudium, zum Gedankenaustausch, zu erhol-
samen Spaziergängen oder etwas Ausgleichssport
und zum Besuch der Industrieausstellung genutzt
werden.

Die Zahl der I eilnehmer ist auf insgesamt 120 Per-
sonen begrenzt. Alle Teilnehmer wohnen im
T agungshotel. Die Anmeldungen erfolgen direkt an
das \'Suvretta House\' und werden ausnahmslos in
der Reihenfolge des Posteinganges berücksichtigt.
Auskünfte: Dr. H. L\'nger, Klinkenberg 1, D-8900
Augsburg, Tel. (0821) 515794,

-ocr page 152-

Civ U

Nearthrose, Pseudarthrose en \'Delayed Union\'

Nearthrosis, Pseudanhrosis and \'Delayed Union\'

J. Boom\' en F. J, Meutstege^

SAMENVATTING

Voorheelden van storing in de boigenezing worden be.sproken en ge\'iUiistreerd.
SUMMARY

Disturbance in the healing of hone is discus.sed and illustrated.

INLEIDING

Onder nearthrose en pseudarthrose ver-
staan we een gewricht - - of een structuur,
die daarmede vooral de beweeglijkheid
gemeen heeft - op een plaats waar deze
normaal niet voorkomt. Hoewel in de
vakliteratuur deze begrippen elkaar over-
lappen, reserveren we de benaming near-
throse voor een nieuw gewricht, zoals dat
bijv. kan ontstaan in aansluiting op een
niet-gereponeerde heupluxatie, terwijl de
benaming pseudarthrose wordt gebruikt,
indien er in het verloop van een bot een
schijngewricht ontstaat.
Vooral ten gevolge van een niet-
gereponeerde heupluxatie zien we na ver-
loop van tijd met regelmaat een
near-
throse
ontstaan: craniodorsaal van het
oorspronkelijke acetabulum vormt zich
aan de buitenzijde van het os ilium een
nieuwe kom. Deze nearthrose geeft vaak
geen aanleiding tot een ernstig afwijkend
klinisch beeld. De
pseudarthrose, ook
wel
\'non-union\' genoemd, zal ontstaan
na een fractuur en wordt begeleid door
duidelijke klinische klachten. We onder-
scheiden twee vormen: de
vasculaire
vorm
met door callusvormige hypertro-
fisch verbrede uiteinden van de bot-
fragmenten, die elkaar als het ware
omsluiten, en de
avasculaire vorm met
door resorptie geatrofieerde botuitein-
den.

Naast het niet-vergroeien van de botfrag-
menten. leidend tot een pseudarthrose,
kennen we ook het \\ertraagd vergroeien,
de
\'delayed-union\'. Ook deze vertoont
verbrede botuiteinden. Een scherp onder-
scheid met de vasculaire non-union is
soms niet te maken, de verschillende rönt-
genbeelden kunnen elkaar overlappen.
Bij deze non- of delayed-union is er
sprake van een ernstige verstoring in de
mineralisatie van het fibreuze kraakbeen
binnen de fractuurspleet, hetgeen ge-
paard gaat met achterblijven van de vaat-
ingroei ter hoogte van het grensgebied
tussen bot en fibreus kraakbeen.

I Drs. J. Boom. Vakgroep Radiologie. Yalelaan 10. De UithoL Utrecht.

- Drs. F. J. Meutstege. Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier. Yalelaan X. De UithoL Utrecht.

128

Tiicischr. Diergeneesk.. deel 106, aß. J, 198!

-ocr page 153-

De volgende oorzaken kunnen leiden tot
het ontstaan van een pseudarthrose: te
grote beweeglijkheid op de fractuur-
plaats t.g.v. een onvoldoende immobili-
satie, te veel ruimte tussen de fractuur-
fragmenten eventueel met spier, pees of
fascie tussen de botuiteinden, storing in
de bloedvoorziening door verscheuring
van voedingsarteriën en of periost, infec-
tie eventueel gevolgd door sequestratie.

Algemene oorzaken als bij\\\'. hoge leef-
tijd, bepaalde ziekten als Cushing of een
chronisch nierlijden, insufficiënte voe-
ding, corticosteroïden kunnen onder
omstandigheden mede van invloed zijn.
Klinisch vinden we een pijnlijke beweeg-
lijkheid ter plaatse van de fractuur, spier-
atrofie, een abnormale stand naast een
niet-functioneel gebruik van het betrok-
ken been.

Röntgenologisch blijft de fractuurspleet
geopend, de mergholte sluit zich af en de
fractuuruiteinden zijn afgerond. Tevens
zijn ze 6f verbreed óf vertonen resorptie.
Perifeer is vaak inactiviteitsatrofie te
zien, zoals dit bij veel chronische kreupel-
heden het geval is.

PA I lENTtNMATERl.AAl.

Bastaard, 10 maanden.

Linksachter kreupel na trauma. Lin-
kerbeen korter, trochanter major
naar craniodorsaal verplaatst. Crepi-
tatie voelbaar onder femurkop.
De VD-opname (Fig. 1) laat een luxatie
van de linker heup zien; craniaal van het
acetabulum is aan de buitenzijde van het
os ilium reeds een geringe periostale bot-
nieuwvorming zichtbaar (pijltje). De
VD-opname (Fig. 2) welke werd gemaakt
6\'/, jaar later, toen het dier met andere
klachten werd aangeboden, toont nu dat
van het oorspronkelijke acetabulum
(pijltjes) nauwelijks meer iets over is. Er
heeft zich aan de buitenzijde van het os
ilium een fraaie nearthrose gevormd.
Langs de dorsale rand van het oorspron-
kelijke acetabulum en de femurkop en
-hals zijn in het verloop van de tijd over-
vloedige calcificaties ontstaan.

Kat, 8 jaar.

Het dier werd aangeboden op verden-
king van blaasgruis.
De VD-opname (Fig. 3) laat als toevals-
bevinding een dislocatie van de linker
femur zien met een beginnende nearthro-
sevorming langs het os ilium. Tevens
enige losse botschaduwtjes, die waar-
schijnlijk afkomstig zijn van het duidelijk
getraumatiseerde acetabulum.

Duitse Herder, 3\'A.

Twee maanden geleden is een frac-
tuur ontstaan in de distale rechter
humerus. Foto\'s van de practicus,
gemaakt direct na het trauma, lieten
enige dislocatie zien naast enkele
losse botsplintertjes.
De ML-opname van de rechter elleboog
(Fig. 4) laat nu na twee maanden een
uitgebreide callusvorming zien met ver-
brede fractuuruiteinden; de fractuur-
spleet is echter nog niet gesloten. Vooreen
dergelijke jonge hond duurt de fractuur-
genezing zeker te lang; onder normale
omstandigheden mogen we immers bin-
nen de zes weken een volledige sluiting
van de fractuurspleet verwachten. Het
ellebooggewricht laat geen arthrose zien.
Zes weken later werd een nieuwe opname
gemaakt (Fig. 5).

De fractuurspleet is nu volledig gesloten.
We kunnen hier dus spreken van een
delayed-union.

Dwergpoedel, 1 jaar.

Radius, ulna gefractureerd, 3[/j
maand geleden. Beweeglijkheid ter
plaatse van de fractuur.
De ML-opname (Fig, 6) laat evenals de
AP-opname ( Fig, 7) een a\\ asculaire non-
union zien met dislocatie van de botfrag-
menten, afgeronde fractuuruiteinden en
een volledig ontbreken van callus.
Bovendien een nu min of meerafgesloten
mergholte, hetgeen het best zichtbaar is
op de detailopnamen (Fig, 8 en 9),

Dalmatiner, 21/, jaar.

Ruim 5 maanden geleden is de rechter
femur gefractureerd. Elders werd
Osteosynthese verricht met behulp
van een Steinmanpen en cerclages.
Na enige tijd is de pen spontaan
eruitgekomen.

-ocr page 154-

De ML-opname (Fig. 10) en de \\\'D-
opname (Fig. 11) tonen een siechte frac-
tuurgenezing: een afwijlcende stand van
de fractuurfragmenten t.o.\\. elkaar, een
nog grotendeels open fractuurspleet en
nogal wat callusvorming. welke het dis-
tale fractuurfragment gaat omsluiten,
hetgeen alleen op de VD-opnatne zicht-
baar is: een vasculaire non-union. Van de
drie oorspronkelijk aangelegde cerclages
is er één gebroken; de beide intacte blij-
ken geen stabiliteit te hebben geboden.
Drie maanden na het aanbrengen van een
plaatfixatie is er alsnog een goede frac-
tuur genezing tot stand gekomen (Fig. 12
en 1.3).

Flg.

DISCUSSIE

Controle-röntgenfoto\'s, gemaakt 6
weken, maanden en 6 maanden na het
ontstaan van een fractuur, geven in het
algemeen een goed inzicht in het verloop
van de fractuurgenezing, althans bij vol-
wassen dieren. Bij jonge, nog in de groei
verkerende dieren verdient het aanbeve-
ling deze perioden terug te brengen tot
respectievelijk 2 weken, 4 weken en }
maanden.

i

-ocr page 155- -ocr page 156-

Fig. 8.
132

-ocr page 157- -ocr page 158-

lig. 12.

-ocr page 159-

Voorwaarde voor een Nergelijkende
interpretatie is. dat de loto\'s \\oor wat
betreft de opnametechniek /o\\eei moge-
lijk overeenstemmen.

Bij de röntgenologische interpretatie van
een non-union of een deia\\ed-union
moet tnen vertrouwd zijn met dc beelden
\\an een nortnale fractuurgene/ing (zie
ook
Tijdschr. Diergeneesk.. 105, 4H4.
(1980).
Daarbij is kennis van de variatie
in beelden als gevolg \\an diersoort,
grootte \\an het ras, leeftijd, localisatie en
fractuurvorm een absolute voorwaarde.
Zo nodig make tnen een opname van de
overeenkomstige andere e.xtremiteit.
Bovendien tnoeten deze variaties gezien
en beoordeeld worden tegen de achter-
grond van de tijdsduur der fractuurgene-
zing.

Van de Faculteit

Pepsinogeenbepalingen

Dc \\\'akgrocp IIclinintholouic en 1 nioniolo-
gic \\an tic l acultcit der I )icrgcnccsk uiulc
\\aii dc Rijksiniivcrsitcit \\aii 1 trccht heelt dc
mogelijkheid pepsinogeenbepalingen ic \\cr-

Zodra men op grond van de röntgenbeel-
den en in samenhang met het klinisch
verloop een storing in de fractuurgene-
zing vermoedt, zal men er zich een
mening over moeten vormen, welke van
de eerder genoemde oorzaken er in het
geding kunnen zijn. Daarop zal dan de
verdere behandeling gebaseerd moeten
worden.

Een betere en langere immobilisatie bij
\'delaved-unions" en een operatieve stabi-
lisatie (meestal door middel van een
pluatfi.xatie) bij de vasculaire pseud-
arthrose.

Bij de behandeling van de avasculaire
pseudarthrose wordt als regel een auto-
loog spongieus bottransplantaat aange-
bracht; hier heeft een voortgezette niet-
operatieve behandeling geen kans op
resultaat.

nchtcii \\oor dierenartsen huilen dc I acul-
tcit. I)c kosicn bedragen /
25.- pci bepaling.
()pga\\c: iclctonisch lussen ,10 cn 12..10 uur:
0.10 - .S.11 I 17; schril te lijk: \\ ;ik groep N\'ctcrinai-
rc I Iclminthologlc cn 1 iitoniologic. I ;iciillcit
der Dicrgcnccskiiiulc R i l\'.. ^ ;ilcla;in 7.
Dc 1 ithol. I ticchl.

-ocr page 160-

In vervolg op een eerder gepubliceerd
verslag over transportschade bij slacht-
varkens in Nederland in 1980
(Tijdschr.
Diergeneesk..
105, 18. (1980))\\o\\g\\.W\\er-
onder het tweede overzicht betreffende
de maanden mei t m september 1980.

De daling van het aantal schadegevallen
zet zich door. Enerzijds is dit te danken
aan een meer aan de varkens aangepaste
behandeling vóór. tijdens en na het trans-
port. In dit kader kunnen o.m. worden
genoemd het toenemend gebruik van hef-
bordessen en het douchen in de stallen
op de slachterij. Anderzijds is bij de
fokkerij ook aandacht geschonken aan
dit probleem. De selectie in de fokkerij
op een hoog vleespercentage heeft in het
verleden met name bij het Nederlands
Landvarken geleid tot een grotere gevoe-
ligheid voor stress en afwijkende vlees-
kwaliteit (PSE-vlees).

Transportschade slachtvarkens in Nederland

136

label I. Tran.sporlschade (TI) ^ DOS) \\an 1.3 bedrijven over de maanden mei. juni. juii. augustus en
september van 1976 resp. 19X0.

Bedrijf

mei

juni

j\'

ü] i

augustus

se[)L omber

1976

1980

1976

1 980

1976

1980

1 976

1980

1 976

1 980

A

0

.32

0

.33

0. 35

0

. 29

0

.29

0

.37

0.43

0.31

0

.39

0.33

B

0

.A8

0

.52

0. 58

0

. 36

0.47

0

.52

0.55

0. 38

0

. 53

0. 39

C

0

.46

0,

.25

0. 54

0.27

0

.43

0,

. 25

0.55

0.27

0

.47

-

D

0

.43

0,

.56

0.56

0.

,49

0

.48

0.

.51

0.55

0. 55

0.

.61

0. 62

E

0.

.29

0.

,29

0.45

0.

, 38

0,

, 37

0.

. 28

0. 52

0.26

0.

.4 1

0. 25

F

0.31

0.

29

0.33

0.

.28

0.

, 80

0,

,29

0.53

0.33

0.

,44

0. 38

G

0,

.84

0.

53

0.67

0.

54

0.

,68

0.

56

I .03

0.63

1 .

,03

0.61

H

0.

,26

0. 1 8

0.30

0.

22

0.

22

0.

31

0.42

0.20

0.

46

0.32

I

0,

.26

0.

29

0.34

0.

19

0. 27

0.

24

0. 35

0.32

0.

,31

0.23

J

0.

31

0.

28

0.38

0.

48

0.41

0. 25

0.

4 2

0.21

K

0.

38

0.33

0.35

0.

30

0.

34

0.

35

0.42

0.27

0.

29

0.25

L

0.

65

0.27

0. 59

0.

26

0.

74

0.

36

0.61

0.30

0.

52

0. 36

M

0.

42

0.33

0.42

0.

24

0.

42

0.

30

0. 58

0. 37

0.

52

0.26

gem.

O.Al

0.

35

0.45

0.33

0.

42

0.

37

0.53

0.35

0.

48

0. 35

Ti/(lschr. Diergeneesk.. deei 106. ujl J. 19X1

-ocr page 161-

Met de door het IVO \'Schoonoord\' ont-
wikkelde Halothane-test (Eikelenboom
en Minkema) werd het mogelijk de gene-
tische predispositie voor deze gevoelig-
heid reeds in biggen van 8-12 weken oud
te onderkennen. Het kenmerk vererft en-
kelvoudig recessief. De test wordt op
kleine schaal toegepast als selectiekrite-
rium in de stamboekfokkerij en op de
industriële fokbedrijven. Het percentage
stress-gevoelige landvarkens is inmiddels
al drastisch gedaald.

Het ligt in de bedoeling in een aparte
publikatie in dit Tijdschrift te zijner
tijd uitvoerig op deze ontwikkelingen in
de varkensfokkerij terug te komen.
Nevenstaand volgen de cijfers van de laat-
ste maanden.

,4, M. C. S. Romme\'
G. Eikelenhoom^.
J. G. van Logiestijn^

(Buiten verantwoordelijkheid van de redaktie)

Met arsenicum onder dak II

Ciciu hw rt\'daclie.

Met zeer veel interesse las ik het artikel van
collega II. J, Breukink c.s, \'Met arsenicum
onderdak\'
(Tijdsehr. Diergeneesk.. 105, 347.
1980)).

Hierin wordt gezegd (blz, .357, linker kolom,
laatste zin) dat bij het eerste onderzoek der
voedermiddelen geen arsenicum werd aan-
getoond. waarbij verwezen wordt naar tabel
6, Bij bestudering \\an deze tabel zien we
inderdaad dat de vocdermonsters aanvanke-
lijk negatief waren, tnaar dat bij de eerste
patiënt op dc eerste dag al 592 mg kg droge
stof in de pens-inhoud gevonden werd, (\'Op
dit tijdstip onderzocht\', zegt de tabel, hoewel
de tekst van het artikel, blz. 349, 16e regel zegt
dat het monster later in het onderzoek is op-
genomen,)

Is er een drukfout in dc tabel geslopen cn zoja.
kan dit dan gecorrigeerd worden?

Ci. J. van Sie^

Naschrift

Het monster pensinhoud \\an patiënt 1 werd
aanvankelijk nict voor onderzoek op arseni-
cum opgestuurd, omdat de voedermiddelen
reeds in onderzoek waren genomen. Dit
onderzoek verliep negatief Pas nadat letale
arsenicutngehaltes in organen waren vast-
gesteld is het monster pensinhoud alsnog
onderzocht.

Het resultaat \\an dit onderzoek is in tabel 6
vermeld. In de tabel is de volgorde aangehou-
den. waarin het onderzoek heetf plaatsgevon-
den. doch de kolom \'tijdstip van opnatnc\' kan
aanleiding zijn voor verwarring. De pens-
inhoud verzameld op Dl werd op hetzelfde
tijdstip onderzocht als de op 1)32. 1)35 en
D36 verzamelde materialen.
Wij hopen dat de vragensteller een en ander
duidelijk is geworden en danken hem voor
zijn belangstelling.

//, ./. Breukink\'

\' Ing. .A. M, C. S. Romme en prol. dr. .1. (i. van t.ogtestijn. Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke

Oorsprong, l\'trecht,
- Dr.
Cl. Hikelenboom. IVO \'Schoonoord\', Zeist,
\' Drs. G. ,1. van Nie, praktizerend dierenarts te Baak.

Dr. H. .1. Breukink, Kliniek voor Inwendige Ziekten en Cierechtelijke Diergeneeskunde, Yalelaan 10,
\'De l\'ithof. l\'trecht.

-ocr page 162-

Een studie-reis
naar Newmarket

Het \\ orig jaar. op 21 mei 1980. verzamelden
zich op de luchthaven \'Rotterdam" (Zestien-
hoven) 46 leden van de Nederlandse Vereni-
ging voor l\'aardenpraktici, om een studiereis
van vier dagen (van 21 t m 24 mei) naar
Newmarket, het Mekka van de vrienden van
het Engelse volbloedpaard te ondernemen.
De volbloed, die op prestatie is gefokt, heeft
een groot aandeel gehad in de omvorming van
ons warmbloedpaard in de rijtvpische rich-
tmg.

De werkwijze in een aantal paardenklinieken
in Newmarket, die door dierenartsen worden
geë.xploiteerd. had aller waardering; de opera-
tiezalen en de laboratoria waren goed ge-
outilleerd.

Er werd een bezoek gebracht aan twee re-
search-centra te weten:

1, The Equine Research Station, ressorterend
onder de Animal Health \'Irust (die tevens
Instituten beheert waar research met o,a,
schapen, honden, en pluimvee w ordt gedaan).
Dit instituut bevindt zich te Newmarket, Ba-
laton Lodge (voorheen entraînement van
Miss (iladvs Yule, die het gebouwencomplex
aan de Animal Health frust schonk). Snail-
well Road, Newiuarket,

2, \'I he \'f,B,A, Equine Lertilitv L\'nit Research
Station, te Cambridge, Hier wordt de opera-
tieve en de niet-operatieve ei-transplaiUatie
uitgevoerd; dit had onze intense belangstel-
ling.

Afb. 1.

Door collega dr. Allen F, R,C,V,S, (voor zijn
vrienden Twink ,Allen) werd de operatieve
behandeling tijdens ons bezoek gcdetuon-
streerd.

Onder algemene anaesthesie werd bij een
tucrrie 48 uren na de bev ruchting de eicel, die
dan in het v iercellige stadium verkeert, uit de
tuba gespoeld. Hiertoe wordt een mediale
buiksnede aangebracht, otri de tuba tevoor-
schijn te halen.

De vier cellen, die zijn omgeven door een
eimembraatu (zona pellucida) worden van el-
kaar geprepareerd, om daarna afzonderlijk te
worden verpakt in de zona pellucida van var-
kens-eicellen: en deze worden weer verpakt in
de agar-agar. Na een verblijf van vijf dagen in
een schapen-uterus zijn ze overgegaan in
het 32-cellige stadiuiu; op dit tijdstip dient de
uiteindelijke ontwikkeling bij de merrie te
worden voortgezet,

In de stallen bevinden zich de resultaten van
de niet-operatieve eicel-transplantatie. Zo za-
gen we een Welsh merrie met haar ezelveulen
en een ezehuerrie met haar ponyveulen.
Met veel genoegen werd een bezoek gebracht
aan de \',lockev Club Rootris" in Newmarket,
Hier komen de leiders van het renwezen bij-
een. en de tradities van tueer dan twee eeuwen
worden hooggehouden.

ID

-ocr page 163-

A|-b. 2.

Het was moeilijk afscheid te nemen \\an de
prachtige, antieke aankleding \\an de zalen,
met de \\ele schilderijen van \\roegere be-
stuurderen en e.xcellerende volbloedpaarden.

Het praktische gebruik van een zwembassin
voor paarden werd gedemonstreerd, (zie afb.
1 en 2). Hier kan soms de training, die dc)or
kreupelheid of een andere afwijking moet
worden onderbroken, doorgaan. Ook voor
fysio-therapeutische doeleinden kan het be-
wegen in de \'swimming pool" heilzaam zijn.
Tijdens ons be/oek was de temperatuur van
het water I 7° C, maar het te behandelen paard
stapte zonder afkeer in het water. Na afloop
werd het paard in een verwarmde bo.x ge-
plaatst, om deze vervolgens afgedroogd te
verlaten.

Met belangstelling werden de prestaties van
de tweejarige volbloeds op de "heath" (trai-
ningsgronden) gevolgd. Iir werd veel gestapt
en bij dc galop werd niet het uiterste van de
paarden gevraagd.

De jeugdige ruiters en amazones trainen in
groepjes op de \'hcath\' en daarbij worden ze
begeleid door deskundige trainers.

Bij het bezoek aan een paar fokstallen werd
een prettige toelichting gegeven. Opvallend
was hel voortrcffcfijke onderhoud van de
Staffen en de harnachenienten.

fn het oog vaflend is bij de volbloeds de grote
bewegelijkheid \\an het femuro-tibiaaf ge-
wricht. Door de stand van het gewricht en de
bespiering van de omgeving is bij onze
klassieke paarden de beweeglijkheid niet zo
goed waarneembaar. Bij de buiging van het
kniegevvricht verslappen de banden, en is de
fysiologische, draaiende beweging naar bui-
ten duidelijker zichtbaar bij de volbloeds.

De laatste av ond van ons verblijf in Engeland
werden wij en de leden van de \'British Equine
Association met hun dames uitgenodigd ten
huize van dr. Allen te Cambridge. De bekende
Engelse gastvrijheid kon t)ok hier de hoogste
waardering krijgen, en daaraan hebben de
charmante dames van de Engelse collega\'s in
belangrijke tnate bijgedragen.

Bij terugkomst in ons hotel te Newmarket
werd de aloude .Absyrtusgeest vaardig over
ons gezelschap. I )e onderen konden toen con-
stateren, dat er wel veel is veranderd, maar
dal de goede sfeer en dc fiarlefijkheid niets
hebben ingefevcrd.

in Rotterdam verfictcn de deelnemers hel
V fiegtuig. om zich in de wachtkamer nog even
rondom de organisatoren van deze trip te
scharen; de woorden van dank zijn verdiend.
f)e naklanken van \'Absvrtus\' begeleidden de
deelnemers tijdens de rit naar hun haard-
sleden. fliermce was een fecrzame reis naar
het befangrijksle volbloed tok- en trainings-
centrum afgesloten.

Drs. J. P. de Vnes, C. Dopperlaan 1, 9502 CC Stadskanaal.

,/. l\'. de \\ ries^

-ocr page 164-

Algemeen

Invloeden op de hechting van antibiotica
van Enterobacteriaceae aan wangcellen
van de mens

B. Sugarman and T, Donna: Effect of antibiotics on
the adherence of Enterobacteriaceae to human buc-
calcells.
Jl. Inf. Di.s.. 40. 622-625. (1979).

Het vermogen van bacterien van /ich aan de opper-
vlakte van epitheelcellen te hechten, lijkt een
belangrijke factor tot kolonisatie en in bepaalde
omstandigheden tot infecties. Bepaalde stoffen
zoals mannose kunnen in dit aanhechtingsproces
interfereren.

Antibiotica zouden het aanhechtingsproces kunnen
tegengaan, door selectieve druk voor organismen,
die hiervoor resistent zijn. Vermeld is, dat de bin-
ding van streptoeoeeen aan cellen van het mond-
slijmvlies verminderde, door de bacteriën van te
voren aan penicilline bloot te stellen. Zo zou ook
van £, fo/Zdie contact had gehad met streptomycine
aanhechting aan epitheelcellen zijn verminderd.
Schrijvers hebben de invloed op het aanhechtings-
proces met Enterobacteriaceae, van verschillende
antibiotica onderzocht. Hierbij werden ook cellen
van het wangslijmvlies van de mens gebruikt. Van
een
Klebsiella pneumoniae stam die resistent was
tegen chloramphenicol en gevoelig voor tetracy-
cline, werd de aanhechting verhoogd bij afwezig-
heid van antibiotica, als de incubatietijd met de
cellen werd verlengd.

Toevoeging van 4x de M.I.C. van tetracycline ver-
traagde de aanhechting. Chloramphenicol had op
dit proces geen invloed. Dergelijke resultaten wer-
den verkregen met 6 andere stammen behorend tot
4 genera van de Enterobacteriaceae en 5 anti-
biotica.

Dit onderzoek bevestigde, dat verschillende anti-
biotica waarvoor de bacteriën gevoelig waren, de
aanhechting van bacteriën belemmerden en de ont-
koppeling hiervan bevorderden. De resultaten met
aminoglycosiden waren in dit opzicht echter minder
regelmatig.

Hoewel nog veel onverklaard is over de antibioti-
sche effecten, wordt wel duidelijk, dat andere pro-
cessen, dan die welke het dodenen belemmeren v an
de groei van bacteriën ondersteunen ook van groot
belang zijn.

J. /. Terpsna.

Bacteriologie

Het voorkomen van Salmonella en Ari-
zona
spp. bij reptielen in het \'National
Zoological Park\'

Cambre, R, C,, Green, D. E., Smith, E, E., Montal,
R. J. and Bush, M.: Salmonellosis and Arizonosis
in the Reptile Collection at the National Zoological
Park../.
.4m. Vet. Med. A.ss.. W. HOO-HOJ (1980).

Het betreft hier een artikel in de speciale \'Wild life
and Laboratory Animals Issue\' van het .lAVMA.
De vragen, die auteurs zich hadden gesteld, waren
de volgende:

1. Sterven reptielen weieens aan Salmonellose
,Ari zonose\',\'

2. Wat is het percentage met genoemde genera
besmette reptielen in een dierentuin\',\'

3. Welke serotypen van genoemde sera komen het
meest voor\'.\'

4. Is het mogelijk de besmettingsbron aan te
wijzen?

5. Is behandeling van besmette dieren aan te
raden?

Op alle vragen kan door het onderzoek van de
auteurs min of meereen antwoord worden gegeven.
Over het algemeen moet worden aangenomen, dat
Salmonella en .Arizona bij reptielen typLsche oppor-
tunisten zijn, die op zich alleen niet verantwoorde-
lijk kunnen worden geacht voor sterfte onder
reptielen.

Van de 317 onderzochte reptielen bleek voorts 37%
positief op
Salmonella .Arizona. Merkwaardig
genoeg bleken schildpadden het minst besmet! In
enige tabellen worden de meest voorkomende sero-
typen weergegeven, (iezien het zo veelvuldig voor-
komen van
Salmonella: .Arizona lijkt antibiotische
therapie niet zinvol; juist door het grove percentage
positieve uitslagen bleek het onderzoek naar even-
tuele bronnen nict mogelijk.

Overigens halen de auteurs literatuur aan, waarin
wordt gesteld dat Salmonellae en reptielen een ide-
ale parasiet-gastheer relatie hebben,

J. Goudswaard.

Kalkoen

He coccidiostatische activiteit van Lasa-
locid bij de kalkoen

Mitrovic, M,, Schildknecht, E. G. en Marusich, W.
i..: Lasalocid in prevention of turkev coccidiosis.
PouUry Seienee. 58, 1154-1159. (1979).

Op de batterij werden afzonderlijke groepen 2
weken oude kalkoenkuikens geïnfecteerd met K.
meleagrimitis. E. gallopavonis. E. adenoeides. E.

-ocr page 165-

iHspersa of een menginfectie. Lasalocid werd in
verschillende doseringen, \\arierend van 0.005 tot en
met 0.015% toegepast.

Naast de controlegroepenwerd ook een groep met
0.008% monensin in de proef opgenomen.
De lasalocidgroepen waren zwaarder, hadden een
betere voederconversie, vertoonden minder darm-
beschadiging. scheidden minder oöcysten uit en
vertoonden een lagere of geen sterfte vergeleken
met de controlegroepen.

Hoe hogerde concentratie \\an lasalocid was, deste
groter het gunstige effect. De optimale dosering was
bij benadering 0,0125%. De werkzaamheid van
monensin was vergelijkbaar met die van lasalocid.
Indien lasalocid gedurende 4 weken in tweemaal de
optimale dosering werd verstrekt, wasergeen nade-
lig effekt op de groei of \\ oederconversie.

./. H Litjens.

Kip

Immuun response bij Witte Leghorn kui-
kens door vaccinatie met verschillende
LB.D.V.-stammen

Winterfield. R. W., Dhillon. A. S.. Thacker. H. I..
and Alby, I..J.: Immune Response of w hite leghorn
chicks from vaccination with different strains of
Infectious Hursal Disease Virus and in the presence
of maternal antibodies.
Avian Diseases. 24, (I).
179-1X8. 11980).

Witte Leghorn haantjes, geboren met maternale
afweerstoffen tegen I.B.D. (Ciumborol, werden op
verschillende leeftijden met verschillende I.U.D.N\'.-
stammen en op \\crschillende manieren geënt.
De immuunrespons werd drie weken na het enten
gemeten door middel van de A(iP-test, terwijl a
4 weken na het enten de dieren werden \'gechal-
lenged\' met de pathogene IM-stam.
Het bleek, dat de 1 BI)V-stammen I.Kf, 2512-
P4H, 25 12-l\'84 en BV op de eerste levensdag toege-
diend, geen immuunrespons ga\\en in de .ACiP-
test, onafhankelijk \\an de manier \\an enten (aero-
soloogdruppel, cloacadruppel of subcutaan).
L.éndagskuikens geent met de B\\-stam. bleken
echter na challenge enigszins beschermd te zijn,
mits het vaccin \\ia oog- ol cloacadruppel was toe-
gediend. De andere stammen ga\\en in het geheel
geen bescherming. IBDV 2512-P4K stam, toege-
diend \\ia de oogdruppelmethode op dag 4 of 7
of 10, gaf noch enige immuunrespons noch enige
bescherming na challenge. Stam BV daarentegen
gaf na toediening \\ia de oogdruppelmethode op
dag 4 of 8 of II 100% pos. ACiP-test en een uit-
stekende bescherming na challenge.
Conclusie: de resultaten \\an enten \\an kuikens in
aanwezigheid van maternale immuniteit \\ia de
oogdruppelmethode zijn afluuikelijk \\an het ge-
bruikte vaccin.

(Het zou interessant zijn om te weten ol deze ver-
schillen ook naar voren zouden zijn gekomen
indien de meer uit\\oerbare drinkwater- of spray-
methode \\oor het enten gebruikt was;
ReJ.).

Th. ./. ,/. van c/e Kin.

Kip

Pluimveeziekten in ontwikkelingslanden

Qureshi, A. A.: Middel East: Disease, a major
Problem. Pouhry Inlernaiional. p. 32-38. aug. 1980.

Hoewel pluimvee van topbetekenis is voor de land-
bouw in de meeste landen van het Midden Oosten
en volgens de modernste inzichten wordt opgezet,
treden zware verliezen ten gevolge van ziekten op
door gebrekkige leiding en tekort aan kennis.
Uitdroging en ammoniakontwikkeling maken de
trachea bijzonder gevoelig voor allerlei infecties van
de ademhalingsorganen. Coryza. C.R.D.. inf. bron-
chitus en N.e.d. komen algemeen voor. Vrijwel alle
bedrijven zijn besmet met coryza. met gemiddeld
10% sterfte in de opfok en een daling van de
produktie tot .10% in vele streken. C.R.D. volgt
op de 2e plaats in betekenis, met tot .30% sterfte
bij jonge dieren en 10-15% bij volwassen kippen
met een produktiedaling tot 40%.
Mycoplasma gallisepiiciim en /■.\'. coli zijn de be-
langrijkste verwekkers. N.c.d. vormt een toe-
nemend gevaar door minder goed uitgevoerde
entingen, slecht water en zwakke vaccins (Hitchner
BI).

Geïnactiveerd olie vaccin lijkt betere resultaten
te geven. Opslag en bewaring van vaccins (onge-
koeld) levert problemen op. Sterfte-en produktie-
\\erlies door N.c.d. lopen hoog op. InL bronchitis
lijkt hoofdzakelijk in het Middellandse Zeegebied
voor le komen, maar minder vaak in de andere
tropische landen.

(Jumboro-ziekte komt algemeen voor met sterfte
van 10-20% op 4 tot 6 weken, vooral door gebrek-
kige bedrijfshygiene.

Van de bacteriële ziekten zijn .S\'. gallinanim en
.S\'.
puUonim het ergst en het meest verspreid.
Er is nergens een goed georganiseerde bestrijding
met bloedonderzoek van de fokdieren. Bovendien
laat de hygiëne in veel broederijen te wensen over.
zodat verliezen van 70\'\'i en meer voor kunnen
komen.

/.. coU geeft enorme verliezen zowel bij jonge als
volwassen dieren, waarschijnlijk door besmette
waterbronnen.

Voedingstekorten komen \\eel \\oor door hoge tem-
peraturen en slechte bewaring. Door hoge atmos-
ferische vochtigheid wordt schimmelgroei met alla-
to.xine-xorming m de hand gewerkt. Gebrek aan
vit. .A. B en E kan llinke schade geven. In de
\\oederfabrieken wordt bijv. \\ ismeel wel 1 ä 1.5jaar
opgeslagen, granen worden bewaard zonder \\ cnti-
latie, schimmels en insecten \\ormen een plaag,
mycoto.xicoses komen op \\eel plaatsen voor.
Werkkrachten /ijn ongeoefend en onontwikkeld
zodat regelmatig fouten worden gemaakt cn extra
toezicht nodig is.

Qureshi slaat de spijker op zijn kop door het
onbegrijpelijk te noemen, dal miljoenen dollars
worden geïnvesteerd in moderne technische voor-
zieningen, terwijl de dagelijkse verzorging van de
dieren onsoldoende is. Op deze wijze laat het zich
aanzien, dat de bestaande problemen nog lang
\\oort zullen duren.

H . ,/. Roepke.

-ocr page 166-

Konijn

Acute Toxoplasmose uitbraken in ko-
nijnenbestanden

Bergman. \\ Heicirich, R. und Kiupel. K.; .Akute
Toxoplasmose Ausbrüeke in Kaninchenbeständen.
Angcw. Prasilo/-. 21. 1-6. (1980).

Hoewel toxoplasmose onder huis en nuts dieren
regelmatig voor komt, zien we zelden klinische
uitbraken. Bij het konijn kunnen echter enzoötisch
verlopende uitbraken voorkomen.
De auteurs geven een beschrijving van dergelijke
uitbraken in 15 konijnenbestanden gedurende de
jaren 1974-1978.

Het klinisch beeld is weinig specifiek: .-Xpathie.
eetlustverlics en respiratoire problemen waren het
meest opvallend. .Af en toe werden een scheve
kopstand en een slappe verlamming van de achter-
hand waargenomen. Dc verliezen lagen tussen de
3 en 66\'(,

Bij sectie werden speldenknop grote tot miliaire
necrosehaardjes gevonden in de gezwollen milt,
de lever en de longen. Tevens was er sprake van
een lobulaire catarrhale bronchopneumonie en
zwelling van dc bronchiale en mesenteriale lymfe-
klieren.

De diagnose kan histologisch door het v inden van
pseudoCysten, door serologisch onderzoek en
proefdierinfectie bevestigd worden.
Diffrentiaaldiagnostisch wijzen de auteurs vooral
op pseudotuberculosis.

Hoewel de herkomst van de infectie in geen van
de gevallen achterhaald kon worden, ging men er
vanuit dat het voedsel verontreinigd is geweest
met sporocysten uit de ontlasting van katten. Ook
op het besmettingsgevaar van de mens wordt
nog gewezen.
 li. .\\l Dorn\'su-in.

Proefdieren

Bloedafname uit de ooghoek bij varkens

Stier. H. und l.eucht. \\\\.. Blutentnahme aus dem
Sinus venosus opthalmicus beim Miniaturschwein.
/. \\ crsuchslifrk.. 22, 161-164. (1980).
Beschreven wordt hoe bij varkens bloed verkregen
kan worden uit de retrobulbaire venenple.xiis, Dc/e
methode is een reeds lang bekende en Irequent
toegepaste werkwijze voor bloedalname bij kleine
knaagdieren. Voor biggen wordt aangeraden dc
dieren in rugligging tc brengen, opgroeiende cn
volwassen dieren worden staande gefi.xccrd. De
vcncnplcxus wordt aangeprikt door een metalen
canule tussen de rand van het jukbeen en de
oogbal bij de mediale ooghoek naar binnen tc
brengen.

Bij biggen wordt dc naald ü.5-1 cm diep en bij
volwassen dieren ca. 3 cm diep gebracht. Op deze
wijze konden er bij pasgeboren biggen 5 bloedmon-
sters per dag met een totaal volume van 8 ml
worden verkregen.

lir wordt gemeld dal cr geen nadelige gevolgen
van de methode worden gezien. (Dit stemt overeen
met de ervaringen bij kleine knaagdieren: RcJ.).

II . ./. /. r«/; (/(■/■ (,ii/i/i\'/i.

Varlcen

Experimentele besmetting met BVDV
virus bij drachtige zeugen

Stewart, W, C,, Miller, I., D.. Kresse. ,1, I, and
Snyder, M. I..: Bovine Viral Diarrhea infection in
pregnant swine.
.-Im. ,/, I c/, Wc.s,, 41, (4). (1980).

20 Drachtige (28-55 dagen) zeugen werden met
BVDV (Bovine Viral Diarrhea Virus) intra-nasaal
en oraal geïnfecteerd. Er werden 4 virus stammen
gebruikt.

Daar de nauwe relatie in antigeen met varkenspest
virus, hetgeen tot vergissingen in het laboratorium
aanleiding kan geven, was deze proef gewenst.
Bloedonderzoek vond op de 7e en 21e dag na infec-
tie plaats. Op de 90e-120e dag van de dracht
werden de zeugen afgemaakt en de foetussen onder-
zocht.

Bij één zeug werden laesies van de foetus en
v irus teruggevonden. Microscopisch meningitis en
choroiditis. Geen klinische verschijnselen bij zeug
of foet. (iemiddelde worpen waren 8,75-9,25, Twee
gelten niet drachtig, geen afwijkingen. Conclusie:
intrautericne infectie B\\ D\\\' kan voorkomen, maar
zelden,

li. ,/. I (nhc.

Varken

Het voorkomen van het influenza virus
A/Hong Kong/68 (H3N2) bij varkens
op Hawaii

Wallace, G. D.: Natural History of Influenza In
Swine in Havtaii: l\'revclance of Infection with
A Hong Kong 68 (H3N2) Subtvpe \\irus and Its
Variants. 1974-1977.
Am. ./, I fl. Ki-s.. 40, //ó."!-
1168. (1979).

Gedurende de periode van september 1974 tot
januari 1978 werd in de varkensstapel op6eilanden
van Hawaii een serologisch onderzoek uitgevoerd
naar het voorkomen van infecties met het A Hong
Kong 68 virus cn zijn varianten. Antilichamen
tegen dit virus, dat kort voorde onderzoekpenode
begon bij de mens was gevonden, werden in varkens
afkomstig van 4 eilanden aangetoond. De sero-
positieve varkens waren geboren tussen januari en
juli 1974. Mij hel onderzoek van deze dieren in
1975 en 1976 was 33 lot 66\'\'; seroposiliel. Alle
dieren welke na juli 1974 geboren waren, bleken
hij het onderzoek seronegatief.
rit het serologisch vervolgen van de fokdieren
op 4 bedrijven bleek dal de antilichamen tot 3 jaar
na de infectie aantoonbaar waren.
I r werden geen aanwijzingen gevonden voor een
persisteren van dit virus in dc varkensstapel. De
bevindingen van dit onderzoek bevestigen hiermee
dc resultaten van eerder onderzoek: infecties met dit
infhienzavirus in het varken volgen vlak na de
infecties bij de mens.

/\'. C,

tici \\ lllk.

-ocr page 167-

Varken

Pactoren, die de oestrus na het spenen
bij de zeug bepalen

Karlberg Knut: Factors atïecting postweaning
oestrus in the sow.
\\<>nl. i el. Meel., n. IH5-I93.
(I9fi0j.

In Zweden wordt 4.4\'; van alle zeugen geslacht
door het niel optreden \\an oestrus na de eerste
worp. In Noorwegen /ou dat 7,9\'; zijn. Radc\\
vond in 1976 dat 29,3\'; van de eerste worp zeugen
en 19,4\'; van de meerdere worp zeugen in Bul-
garije binnen 20 dagen na het spenen geen oestrus
vertoonden. Binnen 10 dagen geen oestrus gaf in
Canada 4,V; van eerste w orp en 10\'\'; van meerdere
worps zeugen (King, 1978). Het is een belangrijk
en kostbaar probleem.

Schrijver onderzocht in Noorwegen 1040 eerste
worps en 3019 zeugen in totaal op 75 bedrijven.
Dc lactatie-tijden varieerden van 5-9 weken, ge-
middeld 48 dagen. Resultaten waren: .Meeste zeu-
gen (23\'f) kwamen 5 dagen na spenen in oestnis
bij primiparen en 33,7 O\'r bij pluriparen. Op 7e dag
52% en 77,4\'\';.

Oorzaak geen oestrus lot 48 dagen hij sectie waren
corpora lutea afwijkingen.

l ijd oestrus na spenen daalde met toename van het
aantal dieren (beter toezicht).
Geen statistisch verschil, of beer aanwezig of af-
wezig was in dezelfde ruimte. (In praktijk soms an-
dere mening:
Re/.J.

Op 50 bedrijven bleek er geen invloed van raam-
oppervlakte te zijn. Geen relatie tussen lengte zoog-
periode en tijd van oestrus. Bij pluriparen geen
invloed van seizoen, bij eerste worp langere tijd
in 3de cn 4de kwartaal.

Gereduceerd voeren eerste week na het spenen
bleek verlenging van oestrus met 3 dagen te geven.
Verschillende huisvesting geen invloed.
Finarsson (1968) vond dat dracluigheids-percen-
tage van zeugen na 7 dagen 8,9\', beter was, dan
nä 7e dag. Stille berigheid treedt meer op bij
oudere zeugen.

/:. .1. I oiiic.

Voedingsmicidelen hygiëne
Ontdooien van slachtwarm ingevroren
rundvlees

lischer, Chr.. Honikcr, K.: Schnelles .Aullauen
von schlachlfrisch gelroienem Rindllcisch: Bio-
chemische Veränderungen. 1 aukoniraklur und
Wasserbindungsvermögen.
I-Ieischw.sth.. 60, 1703-
I7(IH. (19811).

Voor dc vleeswaarbcreiding kan invriezen van
slachtwarm verkleind vlees, vanwege hei grote
waterbindend vermogen voordelen hebben. Het is
hierbij van belang dat dit vlees zo spoedig mogelijk
na het slachten op cen tempcraluur van 18 Col
lager wordt gcbrachl om dc chcnusche processen
stil tc leggen.

Tijdens het bewaren moet er op gelet worden dat
het vlees niet ontdooit wordt, zelfs niet voor een
korte tijd, daar dan een sterke conractie van de
spiervezels (ontdooi rigor) en veel \'drip\' verwacht
kan worden. Bovendien heefl deze ontdooi rigor
taai worden van het vlees tot gevolg.
De oorzaak hiervan is het uit de mitochondriën
en het sarcoplasmatisch reticulum van Ca- ionen.
fJit doordat de membranen door het invriezen
en ontdooien beschadigd worden. Door het vrij-
komen van Ca-^ ionen wordt enerzijds, daar nog
veel ,ATP in het vlees aanwezig is. spiercontractie
bewerkstelligd, terwijl anderzijds door de Ca2
ionen de glycolyse op gang gebracht wordt waar-
door melkzuur wordt gevormd. Dil laatste heeft
tol gevolg dat het waterbindendvermogen vermin-
dert en er bij het ontdooien \'drip\' optreedt.
Het bleek dat het waterbindendvermogen van
slachtwarm ingevroren rundvlees aanmerkelijk
beter bleef als hel v oor het invriezen voorgezouten
werd. Dit is mogelijk te verklaren door aan te
nemen dal de Na ionen verhinderen dal de
Ca-"^ ionen een binding tussen hel actinc en
myosine tot stand brengen.

•(. /: R. ter Schure.

14.3

Vogel

Tuberculose bij papegaai achtigen

Brilt, J. O., Howard, F. B. and Rosskopf, W. J.:
Psitlacine l uberculosis.
ConieU I ci.. 70.218-2:?.
(1980).

l uberculosc bij vogels is een regelmatig gestelde
diagnose. Meestal is dil een infeclie van
.\\l\\co-
hacwrium avium.
In dit opzichl verschilt de pape-
gaai mei de meeste v ogels. Dil dier is in legcnstelling
lol de meeste andere vogelsoorten nog gevoeliger
voor infeclies met
.U. luhcrc uhi.us en .\\l. bovi.s dan
VOO av iaire tuberculose. Met het verminderen van
tuberculose bij mens en zoogdier vermindert hel
aantal infecties bij de papegaai.
Het artikel is een beschrijving van tuberculose bij
een parkiet en een papegaai op grond van histolo-
gische bevindingen. Hoewel patholoog anatomisch
typische tuberculose bij vogels kan voorkomen.
IS hel seclicbceld vaak alvpisch. Dc parkiet ver-
toonde klinisch cen sinuMtis en
Conjunctivitis, bij
sectie werden verder geen bijzonderheden gevon-
den.

De papegaai was al sinds 4 maanden niel in
orde en vVerd behandeld om kaalheid. Bij seclic
werd een lucht/akontsleking en ccn 2 cm grole
brokkelige verdikking van dc dunne darm gevon-
den.

tijdens routine histologie werden bij de parkiet
in de lever talloze kleine granulomateiize foei ge-
vonden beslaande uil 10-15 schuimige hisliocyten
zonder necrosc. Deze hisliocyten waren beladen
met zuurvastc staafjes.

Bij de papegaai «as de lamina propria in hei gebied
van de knobbel geïnfillreerd met leucocvien en
mullinuclcaire rcusccllcn. De knobbel bestond uil
eem homogene ophoping van rcusccllcn. zonder

-ocr page 168-

necrose en afkapseling. In het cytoplasnia van de/e
reuscellen werden /eer vele /uurvaste staven aan-
getroffen.

In de lever werden periportaal en In het paren-
chym kleine nesten met zuurvasten aangetroffen
vaak zonder verder ontstekmgsreactic. Met uit-
zondering van één haard in de long werden in de
andere organen geen zuur\\astcn aangetoond.
Er zijn geen bacteriën geïsoleerd omdat op het
moment van de diagnose geen vers weefsel meer
voorhanden was.

De zoogdier tuberculose bij papegaaien uit zich
vaak als een cutane vorm. De primaire veranderin-
gen zijn dan proliferatief met een kerativieuze
laesie van de huid. meestal aan de lop rond de
snavel en rond de ogen. Bij chronische laesies
op deze plaatsen is een biopt en kleuring met
Z.N. wenselijk voor de diagnose. Aantasting \\an
de viscera wordt dan als secundair beschouwd.

6\'. M. Donesieiih

Vogel

Het effect van Fenbendazol op de
vruchtbaarheid van Japanse dwergkwar-
tels

Sambeth. W.: Verträglichkeit von Fenbendazol im
Hinblick auf die Fruchtbarkeit von Wachteln.
Herl.
Miuuh. Tierürzil. H.vr/tr., 9}. J74-:7.\\ (1980).

Panacur (fenbendazol) wordt steeds meer als ant-
helminticuni gebruikt. Het is goed werkzaam
tegen infecties met Ascaridia. Heterakis. .Amidos-
tomum. Capillaria en Syngamus in een dosering
van .1 .\\ .3-5 mg kg Ig per os of .10-100 ppm
gedurende 3-4 dagen \\ ia het voer.

De auteur heeft onderzocht welke in\\ loed een hoge
concentratie fenbendazol had. o\\er langere tijd \\ia
het voer \\erstrekt, op de vruchtbaarheid \\ an \\ ogels.
De kwartel werd als model gebruikt.

Er werden drie groepen samengesteld elk bestaande
uit 7 maal 2 hennen met een haan. Ecn groep
diende als controle en de andere twee groepen
kregen gedurende 4 resp. 30 dagen 200 ppm fen-
bendazol door het voer (ca. 33 mg kg Ig).
Gedurende 30 dagen werden de eieren verzameld
en kunstmatig uitgebroed.

De produktie. bevruchtingsresultaten cn de uit-
komstpercentages van de met fenbendazol behan-
delde groepen waren gelijk of beter als \\an de
controle groepen. Er traden geen anomaliën op
tijdens de embryonale ontwikkeling.

Dit in tegenstelling tot thiabcndazol dat bij kippen
en fazanten reeds in de therapeutische dosering een
duidelijke daling van zowel ciproduktie. be\\ruch-
tingsresultaten als uitkomst te zien gaf.
Bij volwassen duiven geeft fenbcndazolc soms
tijdens de rui \\ecrafwijkingen welke bij nestjongen
nog duidelijker optreden.

(,. M. Dorn-.siciu.

(ieflügelfleischhygienc

Giossklaus, 1).

•1,1 Hunihurg 19^9

/ /\'(,

Hrrliii

Stan-
de pluim-

zicht \\an
insu mplie

(\\ crluK /
/ t-i:.50i

lilt

Dit 350 bladzijden tellende b
daardwerk \\oor iedere \\clcrinaii. dic i
\\eekeuring werk/nam is.
Begonnen wordt met ecn cijfermatig o\'
de nog steeds toenemende produktie cn
\\an pluim\\ec\\lccs cn dc \\ Iccskwalitcit.
Zo importeerde Duitsland in 1477, aIs in dit opzicht
grootste
Importland ter wereld. 243 niillioen kg cn
werd in het laiul zeil 322 milliocn kg geproduceerd.
Het \\crbriiik bedroeg 9.6 kg per hoofd \\an bc\\ol-
king legen een gemiddelde prijs \\an 4.S4 DVI. 1 )c
chemische en histologische samenstelling \\an
pluim\\ce\\lees wordt op grond \\an Duitse onder-
zoekingen \\crmckl. waarbij xelc schema\'s ter \\cr-
duidcliiking zijn opgenomen. I cn belangrijke bij-
drage tot kwalitcits\\crbctcring is \\crkregcn \\ia dc
handclsklasscxcrordcning. dic kwalitcitskhissen.
soorten en oiulcrdelen \\an pluim\\cc\\lees benoemt
en ook produktie en bewerkingsgege\\ens regelt. Om
tot een goede kwaliteitsindeling tc komen worden
de \\olgcndc parameters gebruikt:

1) Versheid, kleur en lecltijd.

De \\ersheid is \\olgens de auteur o.a. door sen-
sorisch en bacteriologisch onderzoek \\ast tc
stellen. Dc leeltijdshepaling u ord 1 per diersoort
behandeld

2) .Aanblik, reuk cn smaak.

3) Malsheid en sappigheid. Hierbij wordt dc post-
mortale pll-daling behandeld, die bij pluinnec
slechts \\an geringe betekenis iscn het meten \\an
dc consistentie,

4) Grootte cn gewicht

5) Fitshichtpcrccntagcs, l)i\\crse henadcringen
worden \\crmeld.

l itgaande \\an hel Icxcnd gewicht • 100\',.
wordt voor broilcrscen slachtgew icht \\an S7\',
\\astgcsteld. (N\'crschil is bloed cn \\crcn). Zonder
eetbare organen (6\',) cn slachtaUallcn als kop.
ondcrpoten cn darmconxoluut (I 7\',) is het kar-
kasi;cwichl 64\',. Dit wil /eggen 52\', spier\\lccs
en 12\', beenderen,
fl) Kook en hraad\\erlic/cn. De/c \\aricrcn tussen
de IX cn 32\',.

-ocr page 169-

bepalingen worden dc

indkoming \\an de richtlijn
I r.(i-richtlijnen /ijn bin-
lie echter wel \\ rij /ijn over
richtlijnen in de nationale

verwerken. De w ij/e waarop dit
■k IS gedaan plus de bespreking
; begrippen, met \\erwij/ing naar
artikelen /al slechts \\oor enkele
: /ijn. 1 nige verschillen ten op-
landse situatie /ijn; kcurmg van
pde herkomstbedrijven; onder-
<terilisatiemogclijkhcid als keu-
cpelc regelingen \\oor kleine
n. die leveren aan nabij gelegen
en voor directe verkoop aan de

1)1 handelar

markten
consument.

De pluimveeteelt en -houderij wordt summier b
handeld.

Briihann

IX- wettelijk
toegelicht.

Hij schetst o.a. de tot st
vers vlees \\an pluim\\et
dcrul \\oor de lidstaten,
de uij/e waarop /i| de/j
wetgev ingen willen
in de Bondsrepubli
\\an de verschillend
dc hetrelTcnde wet^
le/ers van interessi
/ichte \\an de \\edei
de levende dieren i
zoek op residuen; ^
ringsbeslissing; so^
pluimveeproducent

cn -technologie wordt toe-
c het pluimvee(vlees) vanal
t transport, het slachten en

Pluimveeslachthvgiëni
gelicht door (löt/e. d
het mcstbedrijl. via h\'

bewerken tot en met de koeling v olgt. Veel aandacht
besteedt hij aan de hygiënische aspecten \\an de
koeling in water. o.a. volgens het nu voorgeschre-
ven tegenstroomprincipe, de sproeikoeling en de
luchtkoeling.

Hierbij ontbreekt het verdampingskoclen. terwijl
bij de reinigings- en desinlectiemaatregelen de bac-

bijv

is gewijd aan de
Zowel de keuring
;rkonislbedrijven.
igniistiek wordt behan-
lachicn en dc wettelijke

dc/e komen uitvoerig aan de orde.
rdcn voor de keuringsplaats worden

middel

teriologische beoordeling door
aga r-a ld rukken o n t b ree k t
De tweede helft van het boek
eigenlijke pluimveev leeskeuring
van de levende dieren op dc 1
waarbij o.a. de klinische d
dcld. als de keuring na hel

maatregelen
Als voorwa:
genoemd; voldoende licht (minimaal 600 I u,\\);
spiegel; minimaal 1 meter bandlengte per keu-
ringsambtenaar; douche voor de karkassen, han-
denwasgelegenheid; destructievat en een tafel voor
naderte onderzoeken dieren, Alsnadere onderzoek-
methoden worden o,a, genoemd; de diverse metho-
den om het \'fremdwasser\' te bepalen; de antibiotica
test door middel vande Bacsubtilisplaat; kiemgetal-
methodiek, en de kook- en braadproef. Bij de in-
voerkeuring lag naast controle op merking en certi-
ficering het accent op tcmperatuur-contróle en
organoleptisch onderzoek terwijl bij het mecha-
nisch ontbeend pluimveevlees bacteriologisch, his-
tologisch en het onderzoek op het botgehalte door
middel van de sedimentatiemethodiek wordt aan-
bevolen. Door de uitspraak van het Europees ge-
rechtshof is dit voor pluimveevlees uit medelidsta-
ten nu beperkt tot onderzoek op residuen en con-
trole op merking en certificering.
De pluimveeziekten worden per ziekte besproken,
waarbij steeds de aetiologie, de klinischc sympto-
men, de patholoog- anatomische veranderingen en
de keuringsbeslissingen, aangevuld met zwartwit
foto\'s zijn weergegeven.

Aan de contaminatie met vleesvreemde stoffen
tijdens het leven of tijdens het slachten en bewerken
wordt i,v.m, de residuen-problematiek eveneens
aandacht besteed, zij het soms (bijv, ten aanzien van
de spinchiller) met wat verouderde gegevens. De
diverse toe te passen onderzoekniethodieken wor-
den per middel genoemd,

lot slot wordt aandacht besteed aan de diverse
pluimveevleesprodukten, zoals deze verhandeld
worden met de daarmee gepaard gaande mogelijke
kwaliteitsveranderingen en aan de bacteriële voed-
selvergiftigingen die ten gevolge van de consumptie
van pluimveevlees kunnen worden opgedaan,

R. ,/, Terhijln-.

Jahresversammlung Schweiz.
Vereinigung für Kleintiermedi-
zin

15 - 16 Mai 1981 in Bern

(ieneralthema; ncrmalolagie

Das definitieve Programm erscheint im Februar
1981.

Interessenten melden sich bitte bei; Dr. med. vet.
J. P. Zendali, Route de Beaumont 7 bis, CH-1700
Freiburg,

-ocr page 170-

Vrije vestiging van dierenartsen
binnen de E.G.

Eind december 1980 is in het E.G.-
publikatieblad de richtlijn van de Raad
aangaande de onderlinge erkenning van
diploma\'s, certificaten en andere titels
van dierenartsen gepubliceerd. Deze
houdt tevens maatregelen in die het recht
van vestiging en het vrij verrichten van
diensten binnen de lidstaten voorschrij-
ven. Met dit doel is indertijd ook een
richtlijn gepubliceerd die de coördinatie
van wettelijke en bestuursrechtelijke be-
palingen betreffende de werkzaamheden
van dierenartsen regelt en verder zijn er
minimum eisen gsteld waaraan de studie-
programma\'s van de betrokken landen
moeten voldoen. 7 wee jaat later per
23 december 1980 zijn deze richt-
lijnen in werking getreden.
In het kader van de \\ rije vestiging binnen
de E.G. kan men 3 categorieën van
dierenartsen onderscheiden, nl.:

1. zij die na 23 december 1980 zijn
afgestudeerd.

2. zij die vóór 23 december 1980 zijn
afgestudeerd en \\oldoen aan de mini-
mum E.G.-opleidingseisen en

3. zij die reeds langer afgestudeerd zijn
en niet aan die normen voldoen.

Lidstaat-dierenartsen die na genoemde
datum zijn afgestudeerd, kunnen zich
— inpnncipe vrij vestigen binnen de
gemeenschap. Zij die onder de 2e cate-
gorie vallen, dienen een door de bevoegde
instanties van het land van herkomst
opgestelde verklaring over te leggen, die
bevestigt dat hun opleiding aan de nor-
men heeft voldaan. Vóór de 3e cate-
gorie geldt dat elke lidstaat diploma\'s
enz., door de anderen afgegeven, die niet
beantwoorden aan het geheel der mini-
mum opleidingseisen, alleen maar erkent
als deze vergezeld gaan van de certifi-
catie dat de houder ervan de betreffende
werkzaamheden daadwerkelijk heeft uit-
geoefend gedurende tenminste 3 achter-
eenvolgende jaren tijdens de 5 die aan de
afgifte van de verklaring voorafgegaan
zijn.

146

l.idstaat-dierenartsen met een Neder-
lands diploma enz. die zich in een mede-
lidstaat willen vestigen en onder de 2e
categorie vallen, kunnen zich ter ver-
krijging van de bedoelde verklaring wen-
den tot de heer H. van der Esch, p a
Ministerie van Onderwijs en Weten-
schappen. Postbus 2055 I .\'s-Ciravenhage.
postcode 2500 EN. De in een dergelijk
geval \\an dc 3e categoric vereiste ver-
klaring omtrent daadwerkelijke uitoefe-
ning van dc werkzaamheden, moet aan-
gevraagd worden bij de ter zake be-
voegde autoriteit, in casu de Veterinaire
Dienst. Koningin .lulianaplein 3. 2595
AA \'s-Gravenhage.

Naast de verklaringen ten aanzien van
opleiding of daadwerkelijke uitoefening
kunnen de officiële instanties van de
ontvangende E.G.-lidstaten ook nog een
verklaring omtrent gedrag of betrouw-
baarheid verlangen. Indien dit het geval
is. kan de betrokkene deze verkrijgen

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

Tijdschr. Dicrgcnec.yk.. deel 106. (ijl. .i, 19X1

-ocr page 171-

Opnieuw uitbraken varkenspest
in Belgie

Na de in het vorige Tijdschrif) voor
Diergeneeskunde
vermelde uitbraken
van varkenspest in België, hebben zich
in de provincies Oost- en West-Vlaan-
deren opnieuw 3 gevallen van de ziekte
voorgedaan.

Op Oudejaarsdag werd varkenspest ge-
constateerd op een mestbedrijf te ichte-
gem (550 varkens), op 5 januari op een
fokbedrijf te Olsene (56 zeugen) en op
9 januari op een fokbedrijf te
l.oven-
degem bij Gent.

Wederom bleek het ziektebeeld steeds
erg onduidelijk.

Een markt- en tentoonstellingsverbod
voor varkens is ingesteld in de provincie
West-Vlaanderen, terwijl in een nader
omschreven gebied daarvan een \'afzon-
deringsplicht\' en een vervoerverbod voor
varkens geldt.

De entplicht ten aanzien van varkenspest
is nog steeds \\an kracht in eerderge-
noemde provincies en in het arrondisse-
ment lurnhout moeten alle varkens
boven 20 kg. zijn ingeënt.

DIerziektenbulletin Nr. 24 \\an de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van lót m .11 december
1980 vermeldt het volgende aantal gevallen van
aangifteplichtige besmettelijke dierziekten in Ne-
derland.

Rotkreupei

Totaal 10 gevallen in 8 gemeenten.

Groningen 2 gevallen in 1 gemeente

Friesland 1 geval

Drenthe .1 gevallen

Overijssel .1 gevallen in 2 gemeenten

Zuid-Holland 1 geval

Schurft

Totaal 2 gevallen in 2 gemeenten.

Friesland 1 geval

Noord-Brabant 1 geval

Miltvuur

lotaal 1 geval in L\'trecht.
Vogeleholera

Totaal 1 geval in Noord-Holland.

MOND- EN KI .Al\'W\'ZEER
Italië

Volgens een telex van .10 december 1980 is er de
derde van die maand mond- en klauwzeer van het
type A geconstateerd in de gemeente Bovolente,
provincie Padua.

Eén runderbedrijt is in zijn totaliteit besmet. Van
de 80 aanwezige dieren zijn er .S gestorven en 75
afgemaakt. De gebruikelijke sanitaire maatregelen
zijn genomen, zoals enting en herent ing. Het onder-
zoek naar de oorsprong van de besmetting is nog
niet afgesloten.

bij de burgemeester van zijn of haar BESMET!ELiJKE DIERZIEK lEN
plaats van inwoning. Dit geldt \\oor alle
drie categorieën.

1981
Februari:

,1 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
varkens.
1 Bijeenkomst Werkgroep Dierpathologen,

R L\\\'. Aanvang 14.00 uur (pag. 82).
7 \\\'erkeersmedische Dag. Ned. Ver. van Artsen-
Automobilisten (V.V.A.A.), .laarbeurscon-
grescentrum, L\'trecht.
11-12 t KASTA BVA ADAS 1981 Tripartite
Conference \'Liveslock Production wiihin the
EEC, Harrowgate.

I I Groep K.L en Zootechniek, K.N.M.v.D. Stu-

diemiddag \'Fokkerij en Rundveehouderij\',
I rans II. Utrecht, aanvang 14.00 uur. (pag.
150)

II Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. .laarvergadering. Rest. \'Hoog-
Brabant\'. Utrecht; aanvang 20.00 uur.

12 Cursus Homoeopaihie. deel B, Nijmegen,
(pag, 150)

12 Afd. Gelderland K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring
varkens. Postiljon Motel Arnhem; aan-
vang 20.00 uur.

12- 1.1 9. Seminar \'t^mwclthygicnc\' (A), Hanno-
ver (pag. 56).

17 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D.

Afdelingsvergadering.

17 .Md. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel Bergzicht, Hellendoorn, aanvang
20.15 uur.

17—18 .-M I\'-Fortbildungsseminar Parasitologie:
\'Zoonosen\' (A). Hannover (pag. 57).

20-21 5. Riintgenfachtagung der .ALF, Bad
Pyrmont (pag. 57).

2-1 \'Kring Dierenartsen (ielderse Vallei\'. Ver-
gadering.

24 Aid. Noord-Brabant K N.M.v.D. Werkverga-
dering
runderen.

-ocr page 172-

24- 25 CLO-dagen.

26 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Bedrijfsbegelei-
ding
pluimvee. Hotel Bergzieht. Hellendoorn;
aanvang 20.00 uur.

26 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

Maart:

2 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'. Ver-
gadering.

5—6 Tagung des Fachgruppe \'Geflügel-
Krankheiten der DVG. über \'Krankheiten der
Vögel\' (A). München.

5 Groep Veterinaire Homoepathie K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

8—14 Internat. Symposium für Weideschafhal-
tungsformen unter intensiven Wirtschaftsver-
hältnissen. Israel (pag. 57).

10 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering
mestkalveren.

IL 16 Equitana. Essen.

13 - 14 Fachtagung über Pferdekrankheiten (an-
lassl. der \'Equitania 1981\' (A). Essen.

19 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum. Utrecht.
Aanvang 10.00 uur.

22—26 Tagung der Fachgruppe \'Eortpllanzung
und ihre Störungen\' (A). Berlin.

25—26 Tagung über Physiologie und Pathologie
der Fortplanzung. Berlin.

26 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'. Ver-
gadering.

29—5 april. 2. Fortbildungskursus \'Kleintier-
krankheiten\'der WSAVA und der DVG(A).
St, Moritz.

31 Afd. Gelderland K.N.M.v.D. f.edenvergade-
ring. Postiljon Motel Arnhem; aanvang 20.00.

April;

8- 11 14. Kongressder DVG (A). Bad Neuheim.
9 10 XVIH Wiss. KongreIJder D.G.E.

14 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\'.
Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D.
Fedenvergadering.

24 25 F.V.E.-vergadering. Bru.ssel.

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingelheim). Biddinghuizen
(pag. 7.36).

15-16 Jahresversammlung Schweiz. Ver. F
Kleintiermedizin. General thema\'Dermatolo-
gie\'. Bern. (pag. 145)

17 -22 5th Symposium on Quality of Poultry
Meat - Spelderholt Symposia. Apeldoorn
(pag. 677).

18—23 1st Symposium on Egg Quality - Spelder-
holt Symposia. Apeldoorn (pag. 677).

19 Afd. Overijssel K.N..M.v.D. Fedenvergade-
ring. Hotel Bergzicht. Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

20 The World Poultry production: Where and
How\'.\' - Spelderholt Symposia. Apeldoorn
(pag. 677).

20—21 2. Kynologischer Weltkongreß.
Dortmund.

21 Groep Veterinaire Homoepathie K.N.M.v.D.
Fedenvergadering.

29—31 1er Congrès Fatin-Mediterranéen de
Médicine Vétérinaire pour Petits Animaux
XX Congrès National Italien des Vét. des
Petits Animaux. Venezia (pag. 758).

30 Nordwestdeutscher Tierärztetag. (A). Bremen.

Juni:

5—8 17th International Symposium on the His-
tory of Veterinary Medicine. Helsinki (pag.
1097).

9—13 30. Deutscher Kongreß für ärztliche Fort-
bildung. Berlin.
19—20 4. Arbeitstagung über Pelztier-.
Kaninchen- und Heimtierkrankheiten. Celle.

Juli:

1 — 3 Vllth International Congress of the World
Veterinary Poultry Association. Oslo.
Norway.

I 3 7. Intern. Kongreß der WVPA (A). Oslo.
6—10 Hungarian Society of Agricultural Scien-
ces. Internat. Conference on Feed Additives.
Budapest.

14 17 9. Intern. Kongreß des WAAVP.
Budapest.

Mei:

1—3 Voorjaarsdagen 1981. Groep Geneeskunde
van het Kleine Huisdier K.N.M.v.D.. R.A.I.
Congrescentrum. Amsterdam, (pag. 150)
4 7 XXIX Annual Colloqium Protides of the
Biological Fluids. Brussels.
ACV-Controle. traditionele Studiedag. \'Fle-
vohof te Biddinghuizen.
22. Fachgesprach über Geflügelkrankheiten.
Hannover.

Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum. Utrecht.
Aanvang 10.00 uur.

13

14

14

Augustus:

24- 28 27. Europ. FleischforscherkongreB IA).
Wien.

30 4 sept. 8th International Symposium of
World Association of \\ eterinary Food Hygie-
nists. Dublin (pag. 263 en 949).

31 3 sept. Ned. Zoötechnische Vereniging: Stu-
diedagen E.,\'\\..A.P.. Zagreb.

-ocr page 173-

Welzijn van Dieren

Tijdens de vergadering van de Afdeling
Zuid-Holland van de K.N.M.v.D. op 2.3
september 1980 werd door een tweetal
sprekers, t.w. Mevr. C. Visser, veterinair
studente en lid van de Werkgroep Mens-
Dier-Maatschappij (M.D.M.), en drs. J. .M.
Wijsmuller, prakticus te Rosmalen een
inleiding gehouden over het onderwerp
"Wel/ijn van Dieren".
In aansluiting hierop was er gelegenheid
voor discussie o.l.v . de voorzitter van de
Afdeling, collega .1. Minderhoud. met als
forum de beide sprekers en drs. P. van
Houwelingen. adjunct-inspecteur bij de
Veterinaire Dienst, belast met de
betreffende wetgeving.

Mevrouw Visser betoogde, dat de
Werkgroep M.D.M. in 1976 door studenten
was opgericht uit een gev oel van on\\ rede
over de positie van het proefdier en het
welzijn van het dier in de bio-industrie.
Kritiek wordt geleverd op de houding van
de prakticus en vooral op de inertie \\an de
K.N.M.v.D.. die zich te weinig slagvaardig
opstelt tcn aanzien van een zich
veranderende maatschappij, (ieadviseerd
wordt oiu binnen de K.N.M.v.D. een groep
op te richten, die de wclzijns-aspecten \\an
dieren bestudeert, en daarnaast ruimte in
het
Tijdschrifi voor Diergeneeskunde
beschikbaar te stellen voor de genoemde
probleiuatiek.

Collega Wijstnuller constateerde dat in zijn
praktijkgebied onder de landbouwers
duidelijk een positieve instelling ten aanzien
van het welzijn der dieren leeft. Hij acht het
noodzakelijk dat bij dc nieuwe huisvestings-
en Voedcrsystetuen. die doorlopend worden
aangeboden en opgedrongen, niet alleen
gelet wordt op arbeidsverlichting en
kostenbesparing, maar ook op
gezondheidsfacctten en welzijnsaspecten. De
dierenarts heeft in het verleden een te
geringe rol gespeeld bij het ontwerpen van
en adviseren over dergelijke svstemen.
Onder welzijn wordt verstaan het zowel in
fysiologisch- als in ethologisch opzicht in
harmonie leven \\an het dier ruet zijn
omgeving; daarbij dient die omgeving aan
het normale adaptatievermogen van de
betrokken diersoort te zijn aangepast.
Gezondheid, produktiv iteit en of lange
levensduur is géén maat voor welzijn;
gezondheid kan wel bijdragen tot welzijn.
Voor het welzijn van dieren moet de
eigenaar, houder of hoeder van die dieren
als eerste verantwoordelijke worden
aangemerkt. Andere hulpverleners zoals
voorlichters, dierenartsen en de wetgever
zullen in deze de eigenaar moeten steunen
en zeker niet hinderen!

/ülljü

- ■ T-r
LdLI J JnJ

Tijthchr. Dwrgenccsk.. ih\'cl 1(16. afl. 3. I9HI

In het Brambell (1965) rapport werden
eisen aanbevolen in verband met de
bevordering van het welzijn van dieren: de
omgeving moet zodanig zijn dat de dieren
zich kunnen wenden, zich kunnen
toiletteren, zich kunnen strekken, kunnen
opstaan en kunnen gaan liggen. In hoeverre
aan deze eisen voldaan kan en moet
w orden, moet per diersoort bezien worden.
In de huidige samenleving wil men per sé
pijn en ziekte vermijden. Toch horen pijn.
ziekte en dood bij het leven en zullen haar
plaats en waardering moeten krijgen. Zo is
pijnbestrijding lang nict altijd geïndiceerd
en zal een huisdiereigenaar gesteund
moeten mogen worden als hij voor zijn
huisdier aan een natuurlijke dood de
voorkeur geeft boven euthanasie.
Collega Van Houwelingen wees erop dat in
binnen- en buitenland bepaalde
produktiemethoden in de intensieve
veehouderij in toenemende mate kritiek
ondervinden vanuit de samenleving en
V olksverlegen woord iging.
(irondslag voor deze kritiek is de
welzijnszorg voor hel produkliedier.
Het invoeren van verbeteringen tcn aanzien
van hel welzijn van de dieren kan via een
aantal invalshoeken worden benaderd:

a. maatregelen waarbij de consument
bereid is een hogere prijs le betalen
voor het cindprodukl (bijv. scharrclei):

b. maatregelen die leiden tol
produkliesvslemen waarbij hel
economisch rendeiuent van de
bedrijfsv oering en hel welzijn \\an de
dieren hand in hand gaan:

c. wettelijke maatregelen, met name in die
gevallen waarbij de aanvaarde
welzijnsnormen leiden tol een
kostenverhoging, die niet kan worden

149

-ocr page 174-

opgevangen door cen economisch
verantwoorde bedrijfsvoering of een
verhoogde kostprijs van het
eindprodukt. Dergehjke wettehjke
maatregelen /uilen in internationaal
verband (E.E.G.. Raad van Europa)
dienen te worden opgenomen teniende
een gelijkwaardige concurrentie-positie
tussen de betrokken landen te
waarborgen.

Tijdens de discussie kwam Collega Van
Harten tot de volgende uitspraken:
Het denken over wel/ijn is afhankelijk \\an
de tijd. verschilt bovendien per diersoort cn
varieert naar land en landstreek. In
Nederland wil de gehele samenleving
meespreken over wel/ijn en
wel/ijnsaspecten. waarbij het dier veelal
vermenselijkt wordt.
.Als "advocaat van het dier" heeft iedere
dierenarts /ijn eigen ethische
verantwoordelijkheid. Als
beroepsgroepering kan de K.N.M.v.D. cen
dergelijke verantwoordelijkheid niet aan
haar leden opleggen. Wel kan en wil de
K.N.M.v.D.. door middel van sfvidies en
geschriften, de meningsvorming van haar
leden stimuleren.

Collega Van Harten /egt loc dat er binnen
de K.N,M.v.D. /eker plaats is voor een
groep die /ich wil be/innen over dc ethische
aspecten van de beroepsuitoefening.

Ih\\. E. P. Olclenkunip\'

VOORJAARSDAGEN

1-2-3 mei 1981

Op 1.2 cn mei 19X1 w ordt, onder auspiciën
van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde het
congres \'Voorjaarsdtigcn 19X1" georganiseerd

door de Ciroep (ienecskunde van het Kleine
Huisdier.

•Ms hoofdonderwerp is de medicatnentcu/e
en chirurgische beïnv loeding van de oestrus
bij hond en kat geko/en: daarnaast /uilen
vele interessante onderwerpen als
Virus/iekten. oogchirurgie, gedrag, de revue
passeren.

De vrijdagochtend is traditiegetrouw
gereserveerd voor vrije mededelingen. De
onderwerpen /ijn hier geheel vrij. /olang /ij
de geneeskunde van het kleine huisdier
betreffen.

Aan geïnteresseerden wordt vcr/ocht titel en
korte inhoud van een eventuele bijdrage in te
/enden aan:

P. H. A. Poll. Dcrkindcrenlaan 5. 1251 EK
Laren.

Groep K.I. en Zootechniek

Het bestuur van dc (irocp K.1. en Zootech-
niek deelt mede dat op

woensdag 11 februari om 14.00 uur in de

/aal 1501 van het 1 ransiloriutii 11 lleidel-
berglaan 2. De L\'ithof te Utrecht
een studiemiddag wordt gehouden mct als
motto:
\'Fokkerij cn Riimlvcc/ioudcrij\'.
i nleiders:

Dr. ir. J. Dommcrholt. Fokkerij i.v.m. melk-
produktie.

Ir. .). .lansen. Fokkerij i.v.m. v Iccsproduktic
en ertclijkc gebreken.

De moderne ontwikkelingen op rundcrlok-
kerij gebied /uilen worden toegelicht.
Ook niet-leden van de groep /ijn van harte
welkom.

Namens het bestiitir van dc (irocp.
/. F/vini;. scerctaris

Groep Veterinaire Homoeo-
pathie

C ursus Homoeopathie B

in vervolg op de cursus Homoeopathie ,A,
gehouden in het najaar van 1980, /al cen
cursus Homoeopathie B worden
georganiseerd.

De/e curus /al op /even achtereenvolgende
donderdagavonden worden gehouden, tc
beginnen op 12 februari 1981,

Drs. r. P. Okleiikamp, .Mdeling Zuid Holland van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde.

-ocr page 175-

De cursus /al worden gegeven in de
College/aal \\an het Pre-klinische Instituut.
Cieert Grooteplein Noord 21 te Nijmegen
van 20.00-22.00 uur.

De cursus is bedoeld voor diegenen, die de
cursus Homoeopathie A hebben gevolgd en
voor dierenartsen met enige praktische

.□LijJoJLG^ilJ.--

homoeopathische ervaring.
De aanmelding dient schriftelijk te
geschieden bii

VSM Zaandam
Postbus f79
f500 ED Zaandam
T.a.v. mevr. Couwenhoven

Ußtßrtnatr

Wat doet de Maatschappij voor d» ambtenaren?

Het Hoofdhesiuur der Maatschappij voor diergeneeskunde neemt de vrijheid
Lhve Excellentie te berichten, dat het uit meerdere diergeneeskundige kringen
hier te lande klachten heeft vernomen, betreffende de werkwijze der Salaris-
commissie. waardoor de ambtenaren uit deze kringen dreigen benadeeld le
worden, aangezien door genoemde commissie, voor het vaststellen hunner
jaarwedden, in klassen zijn geplaatst niet overeenkomende met hunne
ontwikkeling en den door hen gepresteerden arbeid. Het Hoojdbestuur
voornoemd heejl deze klachten gegrond bevonden en schroomt niel L \'we
Excellentie te zeggen, dat de onbillijke beoordeeling der Salariscommissie,
waardoor bovenbedoelde ambtenaren met achterstelling worden bedreigd,
voortspruit uil onkunde en vooroordeel; onkunde waar hei betref) de
hedemlaagse prestatiën der diergeneeskundige wetenschap en vooroordeel
jegens den stand der beoefenaren dier wetenschap, hetwelk, in vroeger tijden
geboren, in vele kringen, niet het minst in intellectueele. nog steeds voortleefl.
Om onjuiste opvattingen van de .Salariscommissie le weerleggen, veroorlooft
hel Hoofdbestuur zich L ire Pxcelleiilie niet alleen le verwijzen naar
argumenten, welke aan L\'we Excellentie door belanghebbenden ongelwijjeld
zoowel schriftelijk als mondeling zullen kenbaar gemaakt zijn. maar óók naar
de meening van erkende autoriteiten op wetenschappelijk gebied in ons land.
die hij ervaring weten, welke plaats de diergeneeskundige stand thans hier te
lande inneemt. .Als zoodanig noemt hel Hoofdbestuur: l\'roj. Dr. /.. van llallie
en Prof. Dr. D. ,-t. de .long te Leiden. Prof. Dr. ./. Poets, directeur der
Rijksseruminrichting le Rotterdam. Dr. H . P. Ruysch. oud-voorzitler van
den Centralen (iezondheiilsraad te \'s Gravenhage. Dr. C. .\\l. Ariens Kappers,
directeur van het Centraal Instltuur voor hersenonderzoek te .Amsterdam.
Prof. Dr. H. ./. Hamburger te Groningen. Prof. Dr. C. W inkler. l\'rof L>r. C.
A. Pekelharing. Prof. Dr. H. /waardemaker te L lrechl. H dnneer I we
Lxcelleniie ertoe zoudi kunnen besluiten zich door informatie hij genoemde
autoriteiten een onpartijdig oordeel te willen vormen, is het Hoojdbestuur
ervan verzekerd, dat L\'we Lxcelleniie zich niet mei hel besluit der
Salariscoiiimissie zal kunnen vereenigen.

Tijihchr. Diergeneesk.. 47. H. (I9J(I)

f5f

-ocr page 176-

Food and Agriculture
Organization of the United
Nations (FAO)

Fourth meeting of the FAQ/WHO
expert consultation on veterinary
education

Uppsala, 28 August to 2 September
1978

Veterinary education occupies an important
place in FAO activities. FAO organizes
assistance in veterinary education and
training in many developing countries,
mostly in cooperation with other
international agencies, especially the Danish
International Development Agency
(DANIDA). Swedish International
Development Authority (SIDA). the United
Nations Development Programme (UNDP)
and the World Health Organization
(WHO). FAO assists its Member Nations
in educating and training veterinary
personnel from the lowest level through the
intermediate and degree level to the highest
postgraduate level. The most important
forms are: projects assisting in the creation,
building and strengthening of veterinary
schools or training centres; specific short,
middle and long-term courses for selected
specialists from developing countries;
training courses in support of veterinary
field projects; and fellowships for individual
training in selected institutions of developed
countries.

In 1978, FAO was engaged in veterinary
education projects in 14 developing
countries and in two long-term
international postgraduate courses as well
as two follow-up seminars destined
primarily for future university staff. FAO
also provided 28 fellowships for veterinary
specialists from developing countries and
organized many other short-term local
training courses within the framework of a
number of veterinary field projects.
\'1 he veterinary education programme of
FAO is oriented towards the development
of veterinary manpower in developing
countries, most of which are suffering from
an acute shortage of veterinary personnel.
According to FAO statistics\' only one filth
of the total number of veterinarians is in
the developing world. These countries have
nearly seven times more cattle, si.x times
more sheep and goats, over eleven times
more horses, mules and asses and nearly
five times more permanent pasture area on
average per single veterinarian than the
industrialized countries.
There are regions and subregions where the
situation is even more acute, as for example
in Africa, particularly in its southern areas,
in the developing countries of Africa the
livestock and land ratios per veterinarian
are 47.1.37 head of cattle. 79.686 head of
sheep and goats and 248.306 ha of
permanent pasture land.
FAO has played and active role also in
other aspects of veterinary education, for
example by arranging four joint
FAO WHO Expert Consultation on
Veterinary Education. The
recommendations of these meetings have
served as useful international guidelines on
veterinary education, particularly in catering
to the needs of developing countries to
improve veterinary educational systems.
The latest of these Consultations was held
in Uppsala. Sweden in 1978. It was
convened by FAO jointly with WHO. with
funding provided by SIDA. The purpose
was to discuss how to adjust educational
programmes to the demands society will
make on the veterinarian of the future. The
main task was to prepare recommendations
for an international strategy to improve
veterinary education, taking into account
new trends and recent developments in
animal production and in the prevention
and control of animal diseases. Special
emphasis was placed on the needs of
veterinary education within the framework
of socio-economic situations and livestock
production systems in developing countries.
Twenty-five selected veterinary specialists
from all continents were involved in this
task and recommendations were directed to
FAO. WHO and their Member Nations for
their consideration and implementation.
Following is a sutnmary of the
recommendations of the Consultation.
The Consultation recommended the
Governments of the Member States of
FAO and WHO as follows:

Without Asian countries with centrally planned economics.

152

riidschr. Dicrgenccsk . ilcel 106. ufl. .1. WH!

-ocr page 177-

1. (leneral

1.1 Veterinary education should cater for
the needs of society and its
development programmes and must be
adjusted to meet national and
international conditions.

1.2 Veterinary manpower development
should be dealt with as an important
integral component of national socio-
economic programmes, respecting that
the primary role of veterinarians is to
assist the production of safe food of
animal origin and the protection of
human health.

1.3 Veterinary education plans and
programmes should be periodically
reviewed and adjusted to take account
of constantly changing technology and
scientific progress.

1.4 Veterinary schools should give due
consideration to the recommendations
of previous FAO WHO Meetings on
Veterinary Education together with the
recommendations from the present
Consultation.

2. Trainliii; and Kducation in Preventive
Nelerinarv .Medicine

2.1 Adequate coverage of disease
prevention should bc included in all
sections of the curriculutn of the
veterinary schools. Emphasizing the
preventive aspect of veterinary
tncdicinc should form the basis of its
teaching.

2.2 Students should reccivc e.xtensive
practical training in preventive
veterinary tncdicinc in the field.

2.3 I raining in preventive veterinary
mcdicinc should also take into account
the importance of cnv ironment
protection.

2.4 Preventive veterinary mcdicinc should
eater lor different stages of
development and intensity of animal
production and also risks to human
and animal health. I hcse aspects may
require differing veterinary measures
based on carcful analysis ol any given
situation.

2.5 Students should be trained to
appreciate the social background of
their community so that they may
properly inform that community of
preventive veterinary measures and
also carry out extension work.

2.6 Students should be taught to assess the
socio-economic effects of animal
diseases and corresponding veterinary
measures on animal productivity and
human welfare.

2.7 Students should receive adequate
training in the various aspects of
veterinary preventive medicine
including animal production; human
and animal health protection; animal
reproduction; animal hygiene; food
hygiene; veterinary epidemiology
(epi/ootiology); environment
protection; disease surveillance and
monitoring; data processing;
formulating and conducting effective
disease control programmes; veterinary
economics, etc.

2.x Training and practicc of preventive
veterinary tnedicine should take place
in close collaboration with other
professions in the fields of animal
production and public health.

2.9 Preventive veterinary medicine

research should be cncouraged and
supported by the provision of adequate
facilities.

.V The \\elerinarian and Future Societv in Ihe

( ontext of Education

3.1 The main role of the veterinarian will
continue to be in the prevention,
control and eradication of animal
diseases, in ensuring efficient anitnal
production and safeguarding human
health from hazards due to animals
and their products. The broad training
veterinarians receive will enable them
to play a greater and tiiore responsible
role in society and to work in close
cooperation with non-veterinary
professionals, particularly in animal
production and public health. Ihe
increasing importance of economic
livestock production and public health
activities necessitates the strengthening

-ocr page 178-

of the veterinary curriculum in these
two fields.

3.2 Owing to the wider role the
veterinarian will have to play in
livestock development and veterinary
public health in developing countries,
education programmes different from
that of traditional veterinary schools in
many developed countries should be
formulated.

3.3 The veterinarian who has a continuing
direct contact with people, particularly
in rural areas, should also be trained
as a public health educator.

3.4 The elaboration of a new or reviewed
veterinary education programme,
including curriculum development,
should begin after the projection of
veterinary manpower needs in numbers,
structure and qualifications. The
projections should be made on
expected needs and conditions at least

a decade ahead,

3.5 Planning for veterinary manpower
needs should be done at national or
regional level, based on the number of
animals of important domestic species
and using the Mivestock units\' to assist
in reaching an estimate of the number
of veterinarians required in the future,
taking into account many factors, (e.g.
stage of development of livestock
husbandry, its intensity, species
structure of animal population, use of
animals, technology, size of flocks and
herds, geographical distribution,
climatic aspects, territory and time
factors, animal diseases position; stage
of development of food processing
industry; previous professional growth;
survey of employment prospects, the
part played by veterinarians in animal
production and protection of human
health, the use of auxilliary personnel;
size of the human population, its
standards and methods of living, etc.).

3.6 The veterinary manpower needs and
economic resources of each country
and region should determine the
number, structure and location of
veterinary schools and other training
institutes required. The decision to
open any new veterinary schools
should be taken only after serious
consideration has been given to the
real need for professional veterinarians
and their employment opportunities
and the availability of the necessary
funds and qualified full-time teaching
staff

Ij Liq^i^

3.7 In order to improve the collaboration
in respective fields, planning of
veterinary education should be
coordinated first with veterinary
practice development plans but also
with livestock development and food
processing plans and educational plans
of related professions involved in
agricultural and rural development and
in the protection of human health.

4. Post-graduate Veterinary Education and

Specialization

4.1 Post-graduate training (including
continuing training and fellowship)
should be promoted and given greater
emphasis as it represents an important
and integral part of veterinary
education systems.

4.2 Continuous training should be
undertaken systematically during the
whole of a veterinarian\'s professional
career.

4.3 Planning and organizing post-graduate
courses should be geared to the needs
and conditions at national or
international level.

4.4 At international level, courses
reflecting, as far as possible, the needs
of all participating countries should be
ensured. Teachers should have
sufficient background and knowledge
of the veterinary problems existing in
the countries concerned.

4.5 Before starting a new international
post-graduate programme, appropriate
funds should be available to provide
sufficient qualified teaching staff,
equipment, library services and other
necessary facilities.

4.6 In selecting students for international
post-graduate education, due attention
should be paid to the particular needs
of their countries and it should be
ensured that candidates have
appropriate qualifications and
sufficiently high potential to complete
and benefit from the courses they will
attend.

-ocr page 179-

4.7 Specialization and the training of
speciahsts should take place first in
specific disciplines and then also in
specific animal species taking into
account the stage of specialization in
veterinary practice, in animal
production and other related fields.

5 Trends in the Teaching of Veierinary

Medicine

5.1 All students should have extensive
practical training (in adequate balance
with theoretical preparation) with
ample opportunity to familiarize
themselves well with live animals,
particularly of the most important
species. Similar opportunities should
be given to students in order to
familiarize them with animal industry
techniques.

5.2 Wider use should be made of
veterinary biomedical
communications in veterinary
education.

5.Action should be taken to improve the
competence of veterinary teachers
(educating the educator) in both
traditional teaching methods and in
contemporary educational philosophy,
science, principles and practice.

5.4 Curriculum development should be
based on a definition of educational
objectives (profile of graduates; job
description); specific areas of the
veterinary under-graduate curriculum
should be identified to develop specific
instructional support systems in
selected \'core\' subjects.

5.5 Serious consideration should be given
to the implementation of innovative
educational methods and programmes
such as integrated teaching and to the
support of research in veterinary
educational methodology.

In. r?r: ry^ Hii

^ Ud .. Jn jJc

5.6 Guidance should be given to assist
teachers to improve their methods of
evaluating student performance and
the effectiveness of the teaching
programme.

5.7 An assessment should be made of
printed material available and
audiovisual aids and their use should
be improved.

5.8 The majority of the veterinary school
teaching staff should be full-time.

5.9 Veterinary educational institutions
should promote increased
communication and understanding
between students and staff.

5.10 Extension systems should be devised
that would benefit and lead to an
improvement in animal health and
productivity and in the protection of
human health (producer and consumer
education).

6. Special Recommendations for KAO and

WHO

6.1. FAO and WHO should take account of
the outcome of this Consultation in
reorienting and strengthening their
veterinary manpower development
programme and their educational
programmes in the field of animal
production and public health. Special
attention should be paid to veterinary
postgraduate training.

6.2 FAO and WHO should take necessary
steps to improve the coordination of
veterinary education at regional and
global levels.

6.3 FAO and WHO should continue to
up-date the World Directory of
Veterinary Schools and the World
Directory of Schools for Animal
Health Assistants, also taking into
account post-graduate training.

6.4 FAO and WHO should convene a
follow-up consultancy to consider
educational methodologies in under-
graduate training, post-graduate
education for field veterinarians, and
producer and consumer education.

6.5 Regional FAO and WHO training
programmes (for example the tsetse
and trypanosomiasis programmes)
should be continued and if thought
desirable, new programmes should be
identified and implemented, as
appropriate.

Those wishing to receive a copy of the detailed
report of the Fourth Meeting of the FAO WHO
Expert Consultation on Veterinary Education
should apply to FAO. Via delle Ferme di
Caracalla. 00100 Rome. Italv.

-ocr page 180-

ÏL\\L

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich
de collegae:

Engelse. Mej, E. .1. .1.; 1980; .1562 .)K I treeht. I.emnosdreet 9.
Hadderingh. Mevr. H. K.; 1980; 3122 VN .Schiedam. Griegplein 232.
Ummers. J. C. H.; 1980; 5625 VT Eindhoven. Hulstbosakker 36.
Singevvald. Mej. S. E, ,A.; 1980; 3582 ZN Utrecht. l.B.B.-laan 207. Kamer 1763.
Visser. Mej. N. .A. P. C. de; 1980; 3582 VD L trecht. l.B.B.-laan 21, Kamer 161.
Watering, C. C. van de; 1956; 3708 B.l Zeist. lussen de Dennen 9.
Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij v oor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Boers. J. .1, .A. .A.; 1980; 3526 H l Utrecht. I.ivingstonelaan 208.
Bogaerts, .A. E. J.; 1980; 2641 NB Pijnacker. Delftsestraatvveg 16.
[5alemans. A.; 1980; 8256 BA Biddinghui/en, De Voor 23.
Duikeren. Mej. M. C. van; 1980; 3572 VR Utrecht, Bollenhofsestraat 88.
Eshuis. L, H.; 1980; 7591 .\\P Denekamp. Veldkampsueg K.
Eermont. P. A.; 1980; 7482 AM Haaksbergen, Bi/etstraat 33,
Giesen. J. W. A.; 1980; 8141 RC Heino, Bcrkendijk 3A.
Goossens. H. A.; 1980; 5757 AC I.iessel. l.oon 2.

Lieues. E. W.; 1980; 3981 ZM Bunnik. Met weide 58. (vrije studierichting)
Peters, A. G.; 1980; 61 14 BH Susteren. Wilhelminalaan 42,
Philippen, I., A, I.; 1980; 6171 H l Stem. Heerstraat Centrum 83.
Roumen. .M. P, H, M,; 1980; 6081 DC Haelen, Schepenbank 57.
Schans. .1,; 1980; 7101 BK Winterswijk. Morgen/onweg 18.
Schumer. D, I.,; 1980; 3572 JP l trecht, C. Evertsenstraat 9,
Siekmann. H, G, M,; 1980: 1171 BX Badhoevedorp, Eahrenheitstraat 4,
Waterval. H. ,1. VV.; 1980; 3512 XB lUrecht, Agnietenstraat 22.
Winden, J. M. 1.. P. van; 1980; 3571 SJ Utrecht. W. Schuylenburglaan 42.
Zoolingen. D. .1. van; 1980; 3572 VH Utrecht. Bollenhofsestraat 5.

Als kandidaatlid \\an de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

,A, H, van Dongen. C, lloutmanstraat 8 bis. 3572 l.V Utrecht.

,\\dresHiJzii;ingen, enz.:

l7/< Hakker. ./, H .. 1970; Kootvv ijkerbroek; p,.
geass, met , de Boer. C, v, d. Hem. (i.
Heynen. D, P, Hofstee. P, Huchshorn. H,
Nijland en M, Roscboom; pK. i,
IH4 Hoer. II . de: 1977; Barnevcid; p,. geass. met
.1, W Bakker. C. v. d. Hem. G, Heynen.
1), P, Hofstee. P. Huchshorn. H, Nijland cn
M, Roseboom,
IH-4 »Hoerma. S.: 1980; 3581 XR Utrecht. II de

(irootstraat 11; d,
tH4 Huers. ./, ,/, .4, ,4,. 1980; 3526 H l ( trecht.
I.ivingstonelaan 208; tel, (0.30) 891582: wnd,
d, (toevoegen als lid),
IS4 Bogaeris. .4. A, J.: 1980; 2641 NB Pijnacker.
Delftsestraatvveg 16; tel. (01736) 2545; p..
ass. bij .1. Eeezer, (toevoegen als lid),
IH4 liiigaeris. B .\\l.: 1947; Heesch; tel, (04125)

1340: r,d, (assoc. beëindigd).
184 Hollen. /., .V ,1/.. 1962; Ysselsteyn (L.);lel.

(04785) 634 (privé), 741 (prakt.).
186 Boiielier. II. C.: 1939; Ellecom; tel. (08330)
14768; r.d.

HouKnum. K. II.: 1947; WOlvega; tel, (05610)
3527; wnd, h vl dnst,; r.k.; plv, i. (assoc. be-
ëindigd),

*Brekelnians. Mej. ,1. ./, 1980; 3583 G R
(\'trecht. Koningslaan 93: d.

187

Paleinans. ,1,. 1980; 8256 BA Biddinghui/en.
De Voor 23; tel, (0321 1)2111; wnd. d, (toe-
voegen als lid),

196 * Ponnen. / , ./, .\\l. van: 1980; 3581 XX
l trecht. .loh. de Winstraat 5; d,

196 Oreni. O.: 1980; 1115 T.l Duivendrecht. Sa-
turnus 106; tel, (020) 990934; p,, ass. bij C, ,1,
.lonker en P. W, M, W estgeest,

197 Duikeren. Mei. .\\l. ( . van: 1980; 3572 VR
Utrecht. Bollenhofsestraat 88; tel, (030)
717252 (privé). (010) 206427 (prakt,): p., ass.
bij K. Crama en
.A, S. Spruit, (toevoegen als
lid).

199 llnimerzaal. .4.: 1979; Oss; p.. geass, met Ph,
G, M, Kraanen. H, \\V, Martin. 11, .1, Nip
en \'1, dc Ruijtcr, (assoc, met B, M, Bogaerts
beëindigd).

:(l(l Hshel. .4.: 1971; Uithoorn; p.. H-l).. geass,
met P, .1, .1, van Overbruggen, (assoc, mcl
11, H, .1. Wijlens beëindigd).

186

-ocr page 181-

:(l(i Hshuis. /.. H.: 1980: 7591 XP Denekamp,
Veldkampseweg 8; tel, (05413) 2028; «nd. d.
(toevoegen als lid).

202 R\'rmom. P. .4.: 1980; 7482 AM Haaksber-
gen, Bi/etstrat .13; tel. (05427) 5025 (privé),
1500 (prakt.); p., ass. bij J. G. .1. ter Haar
en .1. I,. H. A. Wouters, (toevoegen als lid),

207 Ciexen. ,/. H, A.: 1980; 8141 RC Heino,
Berkendijk 3A; tel. (05729) 3146; p., ass,
bij H. F. .Matthij.sen en ,1. .1. Snoep, (toe-
voegen als lid).

208 („xis.sfii.s. H A.: 1980; 5757 AC l.iessel,
l oon 2; tel. (04934) 212! (privé), (04936)
4222 (prakt,); p,, geass, met J, P. G, .F
van Helmond, (toevoegen als lid).

209 (irooL Mej. M. A. ,U. //. ,1e: 1979; Gieten;
tel. (05926) 3226 (privé), 1303 (prakt,).

211 "Haan. C. M. ,le: 1980; .3641 MA Mijdrecht,
Nobel 15; tel, (02979) 2365; wnd, d,

211 *Ha,hleringh. Mevr. //. K.: 1980; 3122 VN
Schiedam, Griegplein 232; tel, (010) 704851
(privé), 708808 (prakt,); p., ass. bij A. M.
\\isee.

215 Hem. C. van der: 1968; Harskamp; p., geass,
met ,1, W. Bakker, W, de Boer, G. Heynen,
D, P. Hofstee, P. Huchshorn. H. Nijland en
M. Roseboom.

216 Heynen. G.: 1973; Stroe; p,, geass, met .1,
W, Bakker, W. de Boer, C. v. d. Hem,
D. P. Hofstee, P. Huchshorn, .1. Nijland en
M. Roseboom; plv. i.

2/9 Hof.siee. D. P.: 1972; Barneveld; p., H-D.,
geass. met .1. W. Bakker, W. de Boer, C.
v. d. Hem, Ci. Hevnen, P. Huchshorn, H.
Nijland en M. Roseboom.

220 Hoisma. /.. //.; 1960; Bathmen; tel. (05704)
1970 (privé), (05700) 53000 (prakt,),

22! Hik h.slinrn. P.: 1953; Barneveld; p., geass.
met ,1. W. Bakker, W, de Boer, C. v. d.
Hein, G, Heynen, D. P, Hofstee, H, Nijland
en Vt. Roseboom.

22^ \'kamer. .\\f. P. .\\1. ,lc: 1980; 3731 I.B De Bilt,
,Mb, Schweit/erweg 32; wnd. d.

229 \'Kiefl. ().: 1980; 3572 l.V Utrecht, C. Hout-
manstraat 10; tel, (030) 730510; wnd. d.

2.U Kraanen. Ph. Ci. M.: 1952; Oss; tel, (04120)
22425 (privé), 27951 (prakt ); p,, geass. met
■A. Emmerzaal, H. W. Martin, H. ,1, Nip en
F de Ruijter. (assoc. met B. M. Bogaerts
beëindigd).

2.U Kramer. ./.: 1953; Wolvega; p., H-D., geass,
met M. H. Pelleboer. (assoc. met K. H.
Bouwman beëindigd).

23fi *Lammer.s. ,/. C. H.: 1980; 5625 V I Eindho-
ven. Hulstbosakker 36; tel. (040) 413360; d.

24! /./cHc.v, h:. li .: 1980; 3981 ZM Bunnik, Vlet-
weide 58; tel. (03405) 4067 (privé), (03418)
2244 t. 225 (bur.); wet. medew. Trouw en
Co. Int. (vrije studierichting) (toevoegen als
lid).

24/ *I.oii!. P II van i/er: 1980; 5246 BK Ros-
malen,J. Heijmanslaan 127; tel. (073) 419023;
wnd. d,

246 \'.Marlin. //. »\'.: 1980; Oss; p., geass, met

A. Emmerzaal, Ph. G. M. Kraanen, H. .1.
Nip en T. de Ruijter.

246 \'Masman. J. H\',, 1980; 3581 Tl. Utrecht,

Braamstraat 8; d.
24H Minderhoud. J.: 1967; 3241 EE Middelhar-
nis, Voorstraat 39; tel, (01870) 3554 (privé),
(010) 132210 (bur.); adj. i. V.G. en adj.
i. V.D. (assoc. met P. R. J. M. Schilder be-
ëindigd).

25.; Mjland. H.: 1967; Barneveld; p., H-D., geass.
met J. W. Bakker, W, de Boer, C. v, d. Hem,

G, Heynen, D, P, Hofstee, P. Huchshorn en
M. Roseboom.

Mp. H. J.: 1961; Nistelrode; tel, (04124)
1 135 (privé), (04120) 27951 (prakt.); p„ H-D.,
geass, met .A. Emmerzaal, Ph, G. M. Kraanen,

H. W. Martin en T. de Ruijter. (assoc. met

B. M. Bogaerts beëindigd).

256 0,>siveen. h\'. J. ,/, C. van: 1963; 1749 CT
Warmenhuizen, Westfriesedijk 52; tel,
(02209) 3069; p,, geass, met F. M. Willems.

257 Overbruggen. P. ,/, J. van: 1977; 1431 XZ
Aalsmeer, Rameaulaantje 20; tel. (02977)
26734; p., geass, tnet A. Eshel,

25H Pel. C. J.: 1974; Heide Venray; tel, (04780)

87153 (privé), (04785) 741 (prakt.).
25H Pelleboer. M. H.: 1976; Wolvega; p., geass,
met .1. Kramer, (assoc. met K. H. Bouwman
beëindigd).

259 Peier.s. A. (j.: 1980; 6114 BH Susteren, Wil-
helminalaan 42; tel, (04499) 2530; p., ass. bij
Ih. G. ,1. H. Hendrick.v, W, E, H. van
Herten, K. H. Kremeren P, \'T. M. Lankveld.
(toevoegen als lid).
259 Philippen. /.. A. !.: 1980; 6171 HT Stein,
Heerstraat Centrum 83; tel, (04495) 5043;
wnd, d. (toevoegen als lid).
266 Ro.sehiHim. M.: 1978; Otterlo; p., geass. met
.1. W. Bakker, W, de Boer, C. v, d. Hem,
Ci, Hevnen, D, P. Hofstee, P, Huchshorn en
H. Nijland.

266 Roumen. M. P. H. .M.: 1980; 6081 DC Hae-
len. Schepenbank 57; tel. (04759) 1385
(privé), 1889 (prakt.); p., ass. bij .1. H. Kraak,
■A, de Feeuw van Weenen, M, J, M. P.
Schyns en .1. G. A. Slaats. (toevoegen als
lid).

267 Ruvier, T ,1e: 1971; Oss; tel, (04120) 24484
(privé), 27951 (prakt.); p., geass. tuet A.
Emrnerzaal, Ph. G. M. Kraanen, H. W . Mar-
tin en H. ,1. Nip. (assoc. met B. M. Bo-
gaerts beëindigd).

26H Sehan.\',. J.: 1980; 7101 BK Winterswijk, Mor-
genzonweg 18; tel. (05430) 2477 (privé),
(05427) 1735 (prakt.); p., ass, bij .1. F. A.
Heitkamp. (toevoegen als lid).

-ocr page 182-

269 Schilder. P R. J. M.: 1977; Oude Tonge;
p. (assoc. met .1. Minderhoud beëindigd).

269 Schippers. R.: 1969; 1687 AK Wognum,
Oude Gouw 50; tel. (02297) 3286 (privé).
(023) 248081 (bur.); vet. adv. Boehringer
Ingelheim B.V.

269 Schohna. L. O.: 1979; 6035 AR Ospel. On/e
Lieve Vrouwestraat 20A; lel. (04951) 25.300;
p., ass. bij G. H. H. Hendriks. G. H. Meevis
en M. Sinke.

272 Schuiner. D. L: 1980; 3572 JP Utrecht, C.
Everlsenslraat 9; tel. (030) 719686 (privé),
(070) 792514 (bur.); beleidsmedew. Min. van
landb., directie veehouderij en zuivel, (toe-
voegen als lid).

27J Sickmann. II. C. M.: 1980; 1171 BZ Bad-
hoevedorp, Fahrenheilslraat 4; tel. (02968)
3476; d. (toevoegen als lid).

273 "SingewaUi. Mej. S. li. A.: 1980; 3582 ZN
Utrecht, I.B.B.-laan 207, Kamer 1763; lel.

(030) 512286; und. d.

27S \'Sieendijk. Mej. J.: 1980; 3511 ZH Utrecht,
Twijnstraal 35; tel. (0.30) 316777; wnd. d.

279 Simden, A. ./. I\'. M. van: 1975; Leunen
(gem. Venray); lel. (04780) 86409 (privé),
(04785) 741 (prakt.).

L[JDd

279 307 Swaay. H. van: 1957; Timaru (Nieuw
Zeeland), Salisbur\\ Road, RH 2; d. vl.k.

283 Tongeren. Prof. Pr. H A. li. van: 1938;
U-1951; Oegslgeesl; tel. (071) 153398; r.d.;
oud-hlr. V.U. (l-\'ac. Geneesk ).

286 *\\ellema. P.: 1980; 3581 PM Utrecht,
Schoolstraat 7; tel. (030) 310945; wnd. d.

289 *l\'is.ser. .Mej. .V. A. P. C. de: 1980; 3582 VD
Utrecht, I.B.B.-laan 21. Kamer 161; tel. (030)
510490; wnd. d.

293 H\'aierval. //. J. H 1980; 3512 XB Utrecht,
Agnietenstraal 22; tel. (030) 314842; wnd. d.
(toevoegen als lid).

297 Hl/lens. II. H. ,/., 1978; 1422 LD Uithoorn,
A. van Schendellaan 52; lel. (02975) 68628;
d. (assoc. met A. Eshel beëindigd).

298 Winden. ,/. M. l. P. van: 1980; 3571 S.1
Utrecht, W. Schuyienburglaan 42; tel. (030)
716116; wnd. d. (toevoegen als lid).

301 Zoolingen. I). ./. van: 1980; 3572 VH U\'trecht.
Bollenholsestraat 5; tel. (0.30) 730577; wnd.
d. (toevoegen als lid).

Jubilea

G. Blok te Emmeloord
M. Lourens te Apeldoorn

Voor hel Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 19 december 1980
Geslaagd \'met genoegen\':
S. Boerma

Mevr. H. K. Hadderingh
J. W. Masman
P. Vellema

Mej. N. A. P. C. de Visser
Geslaagd:

Mej. A. .1. M. Brekclmans
K. J. M. van Dongen
C. M. de Haan
M. P. M. de Kamer
O Kieft

,1. C. H. Lammers
Mej. S. E. A. Singewald
Mej. J. Stecndijk
P. B. van der Logt

(alwezig) 25 jaar op 2 lebruan 1981
(aanwezig) 30 jaar op 13 februari 1981

\'Zo moet het niet\' (7)

Op een drietal varkensmest- en
fokbedrijven werden .Aiijcszkv- en
Vlekziekte-entstoffen aangetroffen
afkomstig van cen provinciaal cn mogelijk
daarbuiten praktizerende dierenarts. De
varkenshouders verklaarden éénstemmig
dat de dierenarts zelf de entingen deed op
de bedrijven. In het verloop van de
verhoren kwamen enkele varkenshouders
terug op deze verklaring en gaven toe dat
zij zelfde entingen verrichtten. Dc
dierenarts, gehoord, bevestigde in grote
liinen de verklaringen van de
varkenshouders- Hij gaf de entstof af met de
bedoeling om zelf de entingen te doen; als
de veehouders het inmiddels zelf hadden
gedaan, dan kon hij daar ook niets aan
doen.

-ocr page 183-

De voeding van mens en dier\'

Nutrition of Man and Animals
A. J. H. van Es=

SAMENVATTING

De informalie over de dagelijkse voedselhehoeften is hij de landbouwhuisdieren
veel vollediger dan hij de gezelschapsdieren en de mens. Over het verband tussen
voeding en levensduur, speciaal van belang hij mens en gezelschapsdier, is nog zeer
weinig bekend.

Een wat ruimere opname van essentiële nutriënten lijkt daarom aan te bevelen,
temeer daar het teveel gemakkelijk afgebroken kan worden. Hetzelfde geldt voor
de dagelijkse behoeften van mens en dier verkerend in suboptimale levensomstan-
digheden. Gebrek aan informatie over dit verband bij de mens alsmede de reeds bij
de cottsument heersende zorg over de veiligheid van zijn voedsel manen de dierlijke
produktie tot grote voorzichtigheid bij de inzet van additieven en geneesmiddelen.
Onderzoek over de invloed van voeding op levensduur en over weerstand, voedsel-
opnameregulatie en andere gecompliceerde problemen moet gericht zijn op ver-
krijgen van inzicht en vereist daarom grondige, breed opgezette voorstudies over
de diersoorten heen.

Door het gebruik van veel voor de mens niet acceptabele of benutbare grondstoffen
levert de dierlijke produktie in zijn geheel een onmisbare bijdrage aan de wereld-
voed.udproduklie. Wegen tot grotere efficiëntie van het proces van de conversie van
voer in voedsel worden aangegeven. Optimalisering van de wereldvoedselproduk-
tie ter uitbanning van hongersnood heeft naast de behandelde technische proble-
men echter ook vele economische en sociologische aspecten en vereist eensgezinde
internationale aanpak.

SUMMARY

Jnforniation on daily nutrient requirements is more complete for farm animals
than for horses, pets and man. Very little is known, particularly in ntan. horses
and pets, of the relationship between luitrition and longevity. Therefore, a slightly
higher intake of essential nutrients would appear to be preferable, the more so as
the body can readily remove anr surpluses. This also holds true for man and
animals in suboptimum living conditions. Inadequate information on this re-
lationship in man as well as the current concern of the consumer regarding the

\' Voordracht op 10 oktohcr 1980 gehouden ter gelegenheid van het jaarcongres 1980, tevens 127e
Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde te .Apel-
doorn (Congresthema: \'Voeding van mens en dier").

- Prol. dr. ir. A. .1. H. van Es, adj. directeur IVVÜ, Lelystad en buitengewoon hoogleraar vakgroep
Dierfysiologie, Wageningen.

-ocr page 184-

safely of his food are the reasons for which animal production should he very
cautious regarding the use of additives and drugs.

Investigations on the effects (f nutrition on longevity and resistance, immunity,
food-intake regulation and other coniplicaied problems should he directed
towards understanding and require thorough and e.xiensivc preliminary studies
covering all species of animal, including man.

.Animal husbandry as a whole contributes materially to world food production
because of its use of many feeds which are unacceptable to or cannot be
utilized by man. Furihcr possibilities of increasing the conversion of feed into
food are presented. However, ensuring an optinmm world food supply to defeat
famine not only involves the technical problems referred to hut also has several
economic and sociological aspects and requires united international efforts.

Het dagelijks \\ oedsei \\ati tnens /owel als
dier dient in eerste instantie \\oor het in
goede staat houden \\an het lichaam, het
onderhoud. Beiden hebben hiervoor
naast /eer geringe hoeveelheden vitami-
nes. mineralen en wat aminozuren v ooral
energie in de vortn van ,A I P nodig.
Fysieke activiteit vraagt vrijwel alleen
A 11^ en vrij veel daarvan; intellectuele
activiteit vraagt vrijwel niets e.xtra, stress
kan het energieverbruik aanzienlijk doen
toenemen. Bij de produktie \\an onze
landbouwhuisdieren gaat het naast dek-
king van ondcrhoudsbehoel\'te evenwel
vooral om bouwstenen aminozuren,
vetzuren, suikers en. wederom, om
energie A I P - om die bouwstenen
aaneen te voegen tot eiwitten, vetten en
lactose.

Kvvantitatiel zijn we over deze dagelijkse
behoeften het best geïnformeerd bij onze
landbouwhuisdieren, veel minder over
die van onze gezelschapsdieren door de
grote variatie in hun fysieke activiteit en
in ras en type en ook niet bijster goed over
die van de mens. Eigenlijk is het onbegrij-
pelijk. dat de tnens in onze maatschappij
\\an overvloed aan lekker eten en \\an
geringe noodzaak tot fysieke activiteit
meestal toch geen al te vette conditie
krijgt. Kennelijk speelt hier een zeer
gevoelig ons helaas onbekend regule-
ringsproces een belangrijke rol. Het-
zelfde geldt v oor onze gezelschapsdieren
bij wie door gebrek aan kennis of aan
toewijding van hun baas ook de voorzie-
ning met nutriënten vaak v erre van opti-
maal zal zijn.

Bij de mens en de gezelschapsdieren
speelt echter nog iets anders een rol. Bij
hen gaat hel immers om een lang leven
met behoud van lichamelijke en geeste-
lijke vermogens. fJe meeste landbouw-
huisdieren daarentegen worden terwille
van de produktie gehouden en betrekke-
lijk jong geslacht, zelfs de melkkoe, dus
bij hen speelt dit aspect geen grote rol. Ol
er boven de al genoemde dagelijkse
behoeften v oor een lang leven nog e.xtra
nutriënten nodig zijn. welen we eigenlijk
niet. Direct daarop gerichte proeven,
zeker tnet de tnens, zijn niet uitvoerbaar,
Dc schaarse indirecte informatie is moei-
lijk interpreteerbaar. Het is dan ook geen
wonder, dat de mens als consument van
plantaardig en dierlijk voedsel zich niet
alleen wel eens zorgen maakt over moge-
lijke schadelijke stollen in dat voedsel,
maar ook over de v raag of wat hij eet wel
in alle opzichten voldoende is. Vreemd
genoeg stelt hij in deze vaak meer ver-
trouwen in brengers van idealistische

-ocr page 185-

\\ oedingstheorieën dan in officiële instan-
ties en geeft hij nogal eens extra geld uit
\\ oor "gezond\' \\oedsel ook al is de bijzon-
dere waarde daarvan niet bewezen. Zijn
irrationeel gedrag, bij\\. ten aanzien \\an
roken en alcohol en bij enkele liefhebbers
ten aanzien \\ an specialiteiten als ganzele-
\\\'ers, niertjes e.d. maakt het de officiële
\\ oedingsvoorlichting nog moeilijker hem
succesvol van advies te dienen.
Misschien moet de mens wat meer ver-
trouwen in zijn lichaam hebben, het leven
is taai en heeft al miljoenen jaren over-
leefd, zonder enige vorm v an controle op
de voedselkwaliteit. Zeker is, dat over-
dreven angsten over ons voedselpakket
de gezondheid niet ten goede komen.
Het feit echter, dat nogal wat consumen-
ten in ons land en meer en meer ook
daarbuiten, zich al dan niet gemotiv eerde
zorgen over hun voedsel maken, en ons
gebrek aan informatie over de relatie tus-
sen voeding en levensduur moeten mijns
inziens voor de dierlijke produktie vol-
doende reden zijn om zeer v oorzichtig te
zijn met het gebruik van voederadditie-
ven en geneesmiddelen. Zolang door
betere voeding, huisvesting en ziektepre-
ventie en met behulp van de fokkerij in de
praktische veehouderij nog voldoende
vooruitgang tc boeken valt, is er naar
mijn mening bij deze wijze van produktie
V an v oedsel v oor de mens \\ oor stoffen als
anabolica geen plaats, zeker niet in ons
land met veel export.

Voorts zullen instellingen van volksge-
zondheid ervoor moeten waken de tole-
rantieniveaus voor niet of minder gewen-
ste verbindingen lager te stellen dan
waartoe de meestal schaarse informatie
noodzaakt: de overschrijdingen krijgen
in de pers veel meer aandacht dan het feit
dat die overschrijdingen meestal uitzon-
dering zijn. Te scherpe toleranticnivcaus
leiden daarom tot meer zorgen over het
voedsel bij de consument, juist het tegen-
gestelde van wat ermee wordt beoogd!
Telkens weer herhaalde, populair ge-
schreven stukjes in dag- en weekbladen
over de vele wijzen waarop in ons land
het voedselpakket wordt beschermd,
kunnen wellicht het vertrouwendaarin bij
verontruste consumenten terugwinnen.
Ook Hermus (4) en Eckershorn (1)
bepleitten onlangs een intensievere aan-
pak bij het voorkomen van onnodige zor-
gen bij de consument over zijn voedsel.
Helaas wordt de waarde als \'nieuws" van
dit soort informatie door de pers nogal
laag ingeschat.

Voorts zal men als fysioloog kunnen
overwegen met het oog op een lang leven
ervoor te zorgen dat het lichaam die ver-
bindingen die het zelf nict kan maken,
zoals essentiële amino- en vetzuren en
vitamines, in wat grotere hoeveelheden
krijgt aangeboden dan nodig is voor de
dagelijkse behoefte. Immers niet al te
grote overschotten daarvan kan het
lichaam gemakkelijk wegwerken, tijde-
lijke tekorten echter niet aanvullen. Het
feit dat het lichaam gebruik maakt van
het nogal wat energie vragende proces
van de eiwitturnover en daarmee zorgt
voor een continue voorziening van de
weefsels met alle aminozuren, lijkt deze
hypothese te steunen.
Ook het feit dat de meeste van onze
behoeftenormen voor mens en dier stoe-
len op uitkomsten van onder nogal ideale
omstandigheden uitgevoerde proeven
cn daarom wellicht aan de lage kant zijn,
maant zowel voor dc korte als de lange
termijn aspecten tot voorzichtigheid.
Onderzoek naar v oedsel-en \\ oederbenut-
ting onder minder ideale omstandighe-
den krijgt terecht dc laatste jaren steeds
meer de aandacht.

Onderzoek naar de voedsclbehoelten \\an
experimenteel erg moeilijke proefdieren
als de mens cn de gezelschapsdieren is,
vooral als het om dc langc-termijn effec-
ten v an dc v oeding op de lev ensduur gaat.
uitermate gecompliceerd. Hetzelfde geldt
V oor het al genoemde onderzoek naar de
\\ oed.selbenutting van mensen landbouw-
huisdier onder niet-t)ptimale levensom-
standigheden cn voor mogelijke relaties
tussen voeding en weerstandsvermogen.
Het komt mij voordat vooral deze typen
onderzoek gebaat zijn bij gedegen voor-
studies v ia literatuur en contacten met
deskundigen ov er de diersoorten heen.
Het valt immers telkens weer op, dat in de
fysiologie van mens en dier dc basispro-
cessen weinig verschillen.
Het is juist het inzicht in die basisproces-
sen dat ons helpen kan deze moeilijke

-ocr page 186-

problemen optelossen. Kennisvergaring
over de diersoorten been is hier dan ook
van essentieel belang: de voedingsleer
van de mens kan profijt hebben van de
kennis verworven met de (landbouw)
huisdieren over voedselbehoefte en
voedselopname regulatie, de veehouderij
van de kennis over de rol van ruwvezel in
het verteringsproces verkregen uit voe-
dingsonderzoek bij de mens en van de
kennis over immuniteit en weerstand als-
mede overeiwitturnovervanhet medische
onderzoek en tot slot de voedingsleer
van mens en dier en de medische en vete-
rinaire wetenschappen over en weer van
inzicht in gedrag, stress en welzijn. De
drang tot veel proeven doen van enthou-
siaste specialistische onderzoekers kan
maar ten dele toegejuicht worden: hun
onderzoek zou veel aan rendement win-
nen door vervanging van een deel van die
proeven door bestudering in veel bredere
zin van de elders met andere diersoorten
verworven kennis,

COMPEin iE OM VOEDSEL. TUSSEN
MENS EN DIER

Het lukt ons in ons kleine land al vele
jaren heel wat monden van mens en dier
van voldoende voedsel te voorzien (tabel
1), De tabel geeft tevens een schatting van
de behoefte aan beschikbare energie (BE)
van mens en (landbouw)huisdier in
Nederland, dus over de opgenomen ener-
gie gecorrigeerd voor verliezen met
faeces. urine en methaangas.
Door verschillen in v\\ijzc van verteren
van voedingsmiddelen tussen men en dier
kan het gehalte aan BE voor een zelfde
produkt bij de verschillende diersoorten
zeer uiteenlopen. Daarnaast bestaan er
grote verschillen in acceptatie van een
produkt als voedsel. De mens wenst geen
hooi of kuilvoer te eten en kan er bij
eventuele opname als eenmagige met
maar weinig microbiële fermentatie in de
dikke darm heel weinig BE aan ontlenen.
Tenzij hij grote honger heeft, laat hij wat
vuil geworden of niet lekker ruikend
voedsel, dat hij wel goed zou kunnen ver-
teren, staan,

Eentnagigen als het varken, kat. hond en
kip. dieren met een verteringskanaal dat
niet zeer veel verschilt met dat van de
mens, zijn veel minder kieskeurig maar
ook zij kunnen aan de plantencelwandbe-
standdelen cellulose en heinicellulose
slechts weinig voedingswaarde onttrek-
ken. Benutting van die celwandbestand-
delen vereist symbiose met micro-
organismen, hetzij in dikke en blinde
darm (beetje bij het varken, veel bij het
paard), hetzij in de voormagen (bij her-
kauwers). Bij dit zogenaamde fermenta-
tieproces gaat, ten koste van een verlies
van 10-15% van de bruto energie (me-
thaan, fermentatie warmte), een groot deel
van de (hemi)cellulosen over in goed
resorbeerbare vluchtige vetzuren - al
naar de graad van lignificatie cn onder-
linge verstrengeling meer of minder
Die vetzuren zijn uitstekende nutriënten
voor de gastheer, hetzelfde geldt voor de
microbenmassa waarvan een deel con-
tinu in de dunne darm wordt verteerd,
gevolgd door resorptie van de vrij-
komende aminozuren.

Mens en dier in Nederland in 1979. Aantallen en geschatte dagelijkse opname van beschikbare

Tabel I,
energie.

HF\'

aantal (in 10")

150
9(1
72
45
1
1

5
1

150
.180
120
60
6
2
10
1

M

.S
10
7X
0,9
0,07

mens
rund
varken
kip

schaap
paard
hond
kal

ca,
ca.
ca.
ca.

in 10\'- .1; BI.: gemeten aan de betrokken diersoort; BFnv BF acceptabel en bruikbaar voor de mens.

-ocr page 187-

Bij fermentatie in de dikke darm speelt
laatstgenoemd proces echter geen rol van
betekenis.

Zolang er voldoende voedsel is, is de
vraag van de efficiëntie van de voedsel-
produktie alleen van belang voor de
economie.

Geheel anders is het in het geval van een
dreigende of werkelijke hongersnood.
Dat die situatie in delen van de wereld
nog steeds voorkomt en nog zal toene-
men (6) is een ieder bekend. Eén van de
vragen waarop men in dit verband een
antwoord wil hebben is of produktie van
voedsel voor de mens met behulp van het
landbouwhuisdier niet meer voedsel
vraagt dan het oplevert. In concreto gaat
het erom hoeveel voedingswaarde de
mens aan het veevoer kan ontlenen ener-
zijds door directe consumptie van het
voor hem eetbare deel daarvan en ander-
zijds indirect door consumptie van de
door de dieren daarmee gemiddeld
geproduceerde eetbare produkten.
Zoals al eerder gesteld werd, gaat het bij
de mens voornamelijk om voldoende
ATf^-leverantie voor onderhoud en
beweging en voorts om wat geresor-
beerde aminozuren voor vervanging en
aanmaak van lichaamseiwitten. Voor
ATP-leverantie is het BE-gehalte van het
produkt voor de mens (BEf^) een rede-
lijke maatstaf, voor de voorziening met
aminozuren is het gehalte ervan aan ver-
teerbaar eiwit voor de mens (vep^)een vrij
goede maat. Veel cijfers hierover voor
voedergrondstoffen zijn bij de mens niet
bekend, gelukkig verschillen deze amper
van die bij varken en kip waar wel veel
informatie aanwezig is. Door het hante-
ren van acceptatiepercentages — wat
arbitraire getallen die afhangen van
voedselvoorzieningsgraad en gewoonte
— kan vergeleken worden bij een
bepaalde soort dierlijke produktie hoe-
veel BE

-m

en kan verkrijgen en hoeveel BE™ en ve

Tabel 2. Output input verhoudingen voor Nederland.

BEm

kuiken

0..1

0.4

leghen

0.23

0.4

varken

0.4

0.34

vleeskalf

0.28

0.33

vleesrund (veel krachtvoer)

0.4

0.9

vleesrund (weinig krachtvoer)

1.3

2.7

lam (voornamelijk in de wei)

2.4

2.6

lam (in wei en stal)

0.8

0.8

melkkoe (veel krachtvoer)

1.5

1.7

melkkoe (matige hoeveelheid krachtvoer)

2,5

2,7

en ve^f, de mens uit het voer wil

-m

hij kan ontlenen aan het door dat dier
geproduceerde. Het spreekt voor zich dat
alle voer in rekening moet worden
gebracht, ook dat voor de ouderdieren,
voor de opfok, gedurende niet-
produktieve perioden, ziekten, enz. Een
aantal uitkomsten van dergelijke bereke-
ningen, geldig voor ons land, zijn ver-
meld in tabel 2(3). Duidelijk blijkt dat bij
herkauwers de output aan BErn en vcj^
de input daaraan meestal aanzienlijk te
boven gaat: er is dus winst aan voedsel
voor de mens. Bij de eenmagigen is het
omgekeerde het geval. Of hetzelfde ook
geldt voor een ander land hangt geheel af
van de hoogte van het produktieniveau
en het soort voer aldaar.
Er zijn diverse methoden te bedenken om
die output input verhouding in voor de
wereldvoedselproduktie gunstige rich-
ting te beïnvloeden. Eén daarvan is pro-
duktieverhoging, daardoor immers
wordt de grootste kostenpost van de dier-
lijke produktie, het onderhoud, verdeeld
over meer output. Naast met behulp van
de fokkerij kan m.i. op dit terrein nog
heel wat bereikt worden door betere voe-
ding en betere hygiëne, ook in ons land.
Een andere belangrijke methode om de
verhouding te vergroten is het gebruik
van voer, dat niet of minder voor de mens

-ocr page 188-

acceptabel of bruikbaar is. ffiermee is
men in ons land al vele jaren om economi-
sche redenen be/ig (gebruik van neven-
en afvalprodukten), elders gaat men er
meer en meer toe over. De herkauwer-
voed ing biedt op dit gebied meer mogelijk-
heden dan de \\oeding van de eenmagi-
gen, die van het varken wat meer dan die
van de kip. Aan beide methoden \\an ver-
betering van de output input verhouding
zitten grenzen: voor een hogere produk-
tie is meer voer nodig, voer met veel
nevenprodukten is vaak wat minder ener-
gierijk waardoor er een grotere hoev eel-
heid \\ an moet worden opgenomen, ffet is
dan ook het voederopnamevermogen
van de dieren dat uiteindelijk voor een
plafond zorgt. Dat plafond lijkt me zelfs
in ons land nog niet bereikt,
ffet gestelde over een gewenst hoog pro-
duktieniveau betekent ook. dat vanuit
ma.ximalisering van de wereldvoedsel-
produktie het gebruik ter plaatse van
nevenprodukten in de veevoeding in
warme landen in plaats van in landen met
een koeler klimaat niet altijd de juiste
oplossing is. Alleen al door het warme
klimaat zijn ook de produktieniveaus er
vaak laag en daardoor dus eveneens de
output input verhoudingen; aspecten als
mfectiedruk. gebrek aan kennis, tijdelijke
tekorten aan voer verergeren dit nog.
Ook ontbreken daar vaak de transport-
middelen en wegen om die nevenproduk-
ten bij het vee te brengen.

Een andere consequentie \\an de eis van
hoge produktie is dat achterwege laten of
sterk verminderen van het krachtvoer-
verbruik bij melkvee om wat direct voor
de mens eetbaar voedsel te sparen tenge-
v olge van de er door veroorzaakte pro-
duktiedaling de omzetting van het ruw-
voer van dit vee in voor de mens eetbaar
V oedsel aanzienlijk zou verlagen. Het niet
langer gebruiken v an de nevenprodukten
van de levensmiddelenindustrie in de vee-
houderij zou bovendien de kostprijs van
een aantal levensmiddelen als margarine,
suiker en brood niet onbelangrijk verho-
gen (2). Het is de vraag of de winst tegen
dat verlies opweegt en wat er dan met het
gespaarde
niel v oor de mens acceptabele
deel van het krachtvoer moet gebeuren.
Het zal duidelijk zijn dat hier gezocht
moet worden naar een optimum:
gebruik van krachtvoer met veel voor de
mens niet acceptabele nevenprodukten
maar met toch ook wat voor de mens
acceptabele grondstoffen terwille van een
hoge produktie van hel dier. Tol op
zekere hoogte geldt dit ook voor landen
inet een warm klimaat en daardoor vaak
veel maar slecht ruwv oer: met een kleine
hoeveelheid krachtvoer kan de produktie
van het dier aanzienlijk worden verbe-
terd, hetgeen de output input verhou-
ding nink doet stijgen.

Bij de eenmagigen is het verbeteren van
de output input verhouding veel tuoeilij-
ker. De concurrentie met de mens is veel
groter. Hogere produktie vraagt juist
meer concurrerend voer. een groter
gebruik van nevenprodukten kan de pro-
duktie wat drukken.

Maximalisering van de verhouding zal
hier dan ook in dezelfde richting gaan als
heel vroeger of tijdens voedselschaarste:
hogere inzet van v oedermiddelen die,wel
geschikt waren voor de mens maar die
dat door smaak- of reukverandering of
contaminering niet meer zijn, en geringer
gebruik van voor de mens wel accepta-
bele grondstoffen. Varkens en pluimvee
benutten dergelijk voer 10-15% effi-
ciënter dan herkauwers bij wie het eerst
het fermentatieproces doortuaakl. Voor
voor de mens niet meer geschikt voedsel
zijn althans bij een zelfde produktieni-
veau varken en kip dus wat efficiënter als
voedselproducent dan de herkauwer.
Voor wat betreft de honden en katten
stelde van Limborgh (5) terecht, dat het
voer voor deze dieren kwantitatief slechts
een kleine rol speelt. Voorts bestaat hun
V oer voor een groot deel uit voor de ruens
niet acceptabele produkten en uit wat de
mens bij de luaaltijd overhoudt en anders
weg zou gooien. De rechterkolom van
tabel I laat zien hoe in 1979 in ons land de
opname aan BEm over mens en dier
ongeveer verdeeld was.
Tot zover heb ik slechts één aspect van
het probleetu van de wereldvoedselpro-
duktie belicht. Het gaat daarbij niet
alleen otu output inputverhoudingen.
maar om veel meer. Goede grond brengt
als bouwland veel meer voedsel voorde

-ocr page 189-

mens, zeker veel meer energie, op dan
weiland. Voor te stellen is dus dat wei-
land maar voor akkerbouw te gaan
gebruiken. Door allerlei omstandigheden
(grondsoort, waterstand, klimaat) is
zowel in de wereld als in ons land evenwel
slechts \'/, van het weiland als bouwland
bruikbaar, maar economisch is dat
momenteel niet aantrekkelijk voor de
boer. Ook voor wat betreft vakkennis en
werktuigen is zo\'n verandering voor hem
geen eenvoudige zaak. Het wegvallen van
een groot deel van het vee zou tevens
betekenen, dat de vele nevenprodukten
van de levensmiddelenindustrie niet meer
in voedsel omgezet worden, een groot
verlies.

Het uit goed bedoeld idealisme niet lan-
ger gebruiken van vlees, melk en eieren
als voedsel of van voor de mens bruik-
bare grondstoffen in het veevoer in een
land heeft zelden tot effect, dat elders
hongersnood erdoor wordt verminderd.
Enerzijds vergroot afschaffing van de
dierlijke produktie de behoefte aan voor
de mens acceptabel en benutbaar voed.sel
V an dat land, anderzijds is voedselschaar-
ste meestal een gevolg van gebrekkige
voedseldistributie en, vooral, aan koop-
kracht.

Optimalisering van de wereldvoedselpro-
duktie is een uiterst gecompliceerd pro-
bleem met vele technische, economische
en sociologische aspecten. Bij het voor-
kómen van hongersnood moet pas in
laatste instantie aan v oedselhulp gedacht
worden. Het meeste effect zal uiteindelijk
verhoging van de eigen voedselproduk-
tie, verbetering van de distributie van
voedsel en afremming van de bevolkings-
toeneming ter plaatse opleveren. Al deze
processen zijn gebaat bij levering van
werktuigen, materialen, geld en kennis
vanuit de rijke landen. Dat die hulp
m.i. een morele plicht - wellicht niet
steeds even efficiënt benut zal worden is
vanzelfsprekend: ook in West-Europa
kostte het eeuwen om een min of meer
redelijk functionerende maatschappij op
te bouwen. Vooruitgang op het gebied
van de wereldvoedseh oorziening kan
alleen bereikt worden door intensieve
samenwerking van alle landen, iets wat
het men.selijk vermogen kennelijk te
boven gaat.

CONCI-L\'SIES

1. Onze geringe kennis over het verband
tussen voeding en levensduur bij mens en
dier maant tot voorzichtigheid bij het
gebruik van additieven, afvalstoffen en
geneesmiddelen in de dierlijke produktie.

2. Onderzoek naar regulatie van de voed-
selopname, behoefte aan nutriënten, rol
van ruwvezel bij vertering, eiwitturnover,
weerstand en immuniteit, gedrag en wel-
zijn bij mens en dier is gebaat bij een
veelzijdiger en meer generalistische oriën-
tatie vooraf.

3. .Aan de wereldvoedselproduktie levert
de veehouderij in zijn geheel als gebruiker
van veel voor de mens niet acceptabel
en of niet bruikbaar materiaal dat wordt
omgezet in hoogwaardig voedsel een
belangrijke positieve bijdrage. In begin-
sel is die bijdrage nog aanzienlijk te ver-
groten, vooral in het buitenland waarde
produktieniveaus van het vee en de inzet
van neven- en afvalprodukten in de vee-
voeding geringer zijn dan in ons land.

Optimalisering van oe wereldv oedselpro-
duktie door middel van plantaardige èn
dierlijke produktie vereist een eensge-
zinde internationale samenwerking, iets
wat het menselijk vermogen kennelijk te
boven gaat.

I 1 lER.AI IfR

1. Hckershorn, W.: lagung Oachverband Agrarforschung. Kiel. Agrarspectrum 2 XO. 5. (1980)\'

2. Boer, de: Bij-en afvalprodukten als veevoer. Diergeneesk. Menuiriiniluni. ter perse.
.1. Es, A, ,1. H. van: Voedsel of veevoer\'
Hedrijfsoniwikkcling. 6. 136. (1975).

4. Ilermus, R. .1. J.: in .Alg. Dagblad. 10 juli 1980.

5. l.imborgh. C, L. van: In hoeverre /ijn honden, katten en landbouwhuisdieren voedseleoneurrenten
voorde mens,
Tijdschr. Diergeneesk.. 10.1. 37J. (1978).

6. Power. .1. .1.: In Iniern. Herald Tribune. 18 juli 1980,

-ocr page 190-

De herkauwer als veredeUngsdier\'

Ruminants as Breeding Animals
R. A. Pnns2

SAMENVATTING

Herkauwers kunnen als veredelingsdieren worden beschouwd als zij worden
gehouden op stikstofarme voedermiddelen die rijk zijn aan structurele koolhydra-
ten zoals cellulose. Vele voor mens en dier (niet-herkauwer) waardeloze of onaan-
trekkelijke voedermiddelen en afvalstoffen worden door herkauwers omgezet tot
trekkracht, trtelk, wol, vlees en nakomelingen.

Om (hoge) produkties te behalen moet men echter steeds meer gemakkelijk
afbreekbare eiwitrijke krachtvoeders gebruiken in de voeding en dit resulteert ten
dele in een oneigenlijk gebruik van de herkauwer, inproduktieverliezen en stofwis-
selingsstoornissen, ontstaan als gevolg van een instabiele pen.sfermentatie. Dit
houdt tevens verband met het feit dat onze gedomesticeerde runderen behoren tot
de groep herkauwers die juist is ingesteld op ruwvoeders.

De meeste andere herkauwers in deze categorie van de grote grazers zijn echter
weer superieur aan onze runderen in de vertering van arme ruwvoeders. Wanneer
wij in de toekotnst gedwongen mochten zijn meer ruwvoeders of afvalprodukten
met een hoog ruwvezelgehalte te gebruiken, zou men een groot pensvolume en een
hoge speekselsecretie als selectiecriteria kunnen gebruiken hij de teelt van nieuwe
rutuierrassen.

SUMMARY

Ruminants can be considered as up graders of the quality of food when they are
kept on feeds low in nitrogen and rich in structural carbohydrates such as cellu-
lose. Many feeds and agricultural wastes of no value or unattractive to mono-
gastric animals can he converted into tractive power, milk, wool, meal and off-
spring by ruminants.

To attain high levels of production, concentrates which are readily degraded and
high in protein are being increasingly fed. which results in improper use of the
ruminant, production los.ses and metabolic disorders due to unstable rumen
fermentation. This is also associated with the fact that our domesticated cattle
belong to a group of ruminants particularly equipped to deal with roughage.

\' Voordracht, op 10 oktober 1980 gehouden, ter gelegenheid van het Jaarcongres 1980. tevens 127e
Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde te Apel-
doorn (Congresthema: \'Voeding van mens en dier\').
- Prof. dr. R. .A. Prins. Vakgroep voor Zootechniek. Yalelaan 1. De Uithof. Utrecht.

-ocr page 191-

Most other ruminants in the group of the large roughage feeders are even superior
to European cattle breeds in digesting poor roughage. When it would become
necessary to increase the use of roughages and agricultural lignocellulose wastes
in the near future, a large ruminal volume and a high salivation rate should be
adopted as criteria of selection in breeding new cattle breeds.

I. TWEE TYPEN HERBIVOREN
Bij een aantal diergroepen spelen micro-
organismen een belangrijke rol bij de
spijsvertering. De mate waarin micro-
organismen bij zoogdieren deelnemen
aan de vertering van voedsel hangt af van
het al dan niet aanwezig zijn van opslag-
plaatsen in het maagdarmkanaal, waar
het voeder geruime tijd kan worden vast-
gehouden. Vooral bij herbivoren zien wij
dat tijdens de evolutie bepaalde gedeelten
van het maagdarmkanaal zich hebben
vergroot om als opslagplaatsen voor het
voedsel te dienen, waarbij tevens gunstige
omstandigheden werden geschapen voor
de ontwikkeling van zeer geconcen-
treerde populaties van voornamelijk
anaerobe micro-organismen. Er vindt
een fermentatie plaats van plantaardig
materiaal.

Nu zijn er bij herbivore zoogdieren ruw-
weg gesproken twee bouwplannen die
voornamelijk verschillen in de plaatsing
van het fermentatievat\' in relatie tot die
plaatsen in het maagdarmkanaal waarde
belangrijkste enzymatische verterings-
processen en de absorptie zich afspelen:
de maag en de dunne darm. Bij de niet-
herkauwende herbivoren verteert het dier
eerst een gedeelte van zijn voeder in de
maag en dunne darm, waarna de niet-
afgebroken voederresten nog worden
onderworpen aan een microbiële fermen-
tatie in de vergrote delen van de eind-
darm: de blinde- en of dikke darm bij
bepaalde vogels, bij knaagdieren, hazen,
konijnen, paardachtigen en vele andere
dieren. Bij de herkauwer vinden wij al
direct een fermentatie van het voeder in
de enorm ontwikkelde voormagen. Tij-
dens microbiële afbraak van voeder in de
voormagen van herkauwers of in de
voormagen van andere dieren met een
soortgelijke magenbouw (nijlpaard,
kameel, buideldieren) worden — net als
in de blinde darm en dikke darm van de
niet-herkauwende herbivoren - nieuwe
bacteriën en protozoën gevormd.
Het grote verschil met de niet-
herkauwers is echter gelegen in het feit
dat de microbiële celbestanddelen in de
maag en dunne darm uiteindelijk worden
verteerd. De microbiële celbestanddelen
vormen zo voor de gastheer een belang-
rijke bron van aminozuren en vitaminen.
Bij de niet-herkauwer wordt dit celmate-
riaal grotendeels met de faeces uitge-
scheiden en gaat verloren, tenzij coprofa-
gie optreedt.

Het geschetste beeld is enigszins een ver-
eenvoudiging van de werkelijkheid, want
bij herkauwers vindt ook enige fermenta-
tie plaats in de einddarm en bij niet-
herkauwende dieren vinden wij vaak een
zekere microbiële activiteit in het voorste
gedeelte van de maag, maar deze fermen-
taties zijn doorgaans van ondergeschikt
belang.

H. HEI KARAKTER VAN DE PENSFER-
MENTATIE

In wezen zijn de fermentatieve processen
in het maagdarmkanaal van beide typen
herbivoren gelijk van aard en kunnen wij
de pensfermentatie waarvan wel het
meest bekend is — als voorbeeld stellen.
In de pens vinden talrijke processen
plaats die worden uitgevoerd door de
micro-organismen die daar leven ten
koste van het voeder. Vele verbindingen

-ocr page 192-

KOOLHYDRATEN

■^VVZ

(onderhoud)

A

^ MIKROBEN

■iATP}

t \\

N-VERBINDINGEN^

AMMONIAK

mineralen
vitaminen
groeifactoren

Kig. la. Schematischc \\vecrga\\e \\an de penslermentatie.

Suikers
Zetmeel

^ VVZ

Pectines

Hemicellulosen

Cellulose

-^MIKROBEN

NH^, ureum

Aminozuren

Peptiden

Eiwitten

-^NH

via

Speeksel
Passage door
maagdarm epitheel

l ig. 1 b. Idem mei \\cidere ilillerentiering naai l\\pe koolhydraal en stikstolbron.

-ocr page 193-

en bestanddelen \\an het plantaardige
voedsel worden afgebroken en omdat het
milieu anaëroob is verloopt de afbraak
niet volledig tot koolzuurgas en water,
maar blijven uiteindelijk steeds een aan-
tal oxydeerbare eindprodukten over.
Deze verbindingen zijn altijd dezelfde, te
weten: naast methaan een mengsel van
lagere vetzuren (azijnzuur, propionzuur,
boterzuur). Deze worden \\luchtige vet-
zuren genoemd omdat zij vluchtig zijn in
stoom, een eigenschap waarop de oude
analysemethoden berustten. Bij de
aftraak van plantenmateriaal tot
vluchtige vetzuren (VVZ) komt energie
beschikbaar die gedeeltelijk als warmte
\\rijkomt en gedeeltelijk door de micro-
organismen wordt benut om de energie-
rijke verbinding adenosinetrifosfaat
(Al P) te vormen. Dit ATP wordt vrijwel
direct weer door de micro-organismen
gebruikt om energievereisende processen
te doen verlopen, want A\'FP is een der
deelnemende \'reagentia\' bij alle synthe-
sen ten behoeve \\an groei en onderhoud.
Ook kan ATP worden gebruikt voor
andere onderhoudsprocessen zoals het
laten lopen van pompmechanismen om
het interne milieu \\\'an de micro-
organismen constant te houden, of voor
het laten slaan van ciliën en flagellen \\ oor
voortbeweging en voedselopname (pro-
tozoën).
Het belangrijkste Joel van Je
microben Is echter cie vorming van
nieuwe cellen, d,w.z. groei.
Zo kunnen
wij de pensfermentatie beschouwen als
één grote reactie waarin plantaardige
bestanddelen worden omgezet tot micro-
ben cn een aantal afvalprodukten. nl. de
VVZ. NH, uit de stikstofwisseling en
twee gassen: koolzuurgas (CO,) cn meth-
aan (CHj) (zie fig. I).

De microben bestaan voor ongeveer de
helft uit eiwitten en bevatten vitaminen
zoals vitamine K en de B-vitaminen.
Veelal wordt nog ten onrechte gesproken
over \'microbiële eiwitsynthesc\' en \'micro-
biële vitamines\\nthese\' in de pens alsof
dit losstaande processen zijn. Dit is van-
zelfsprekend niet het ge\\al: er \\indt
gewoon microbiële groei plaats, waar-
voor een groot aantal celbestanddelen
moeten worden gevormd, waaronder de
genoemde eiwitten en \\ itaminen. Als bij-
zonderheid moet nog worden vermeld
dat vele pensbacteriën in staat zijn om
genoegen te nemen met ammoniak (\\H,)
als voornaamste stikstofbron \\ oor de cel-
groei. Deze eigenschap kan men uitbui-
ten door niet-eiwit-stikstof\\erbindingen
in het voeder te doen in plaats \\an eiwit-
ten, Bovendien komt een gedeelte van de
ammoniak, die in het bloed werd opgeno-
men, na ontgifting in de lever weer in de
pens terug als ureum met het speeksel of
rechtstreeks door de penswand. als het
N-gehalte van het rantsoen laag is. Deze
\'stikstofkringloop\' is belangrijker naar-
mate het voederarmer is aan stikstof. Het
is nu wel duidelijk dat een herhauwcr
minder afhankelijk is \\an de kwaliteit
van het aangeboden voedsel dan vele
andere dieren, dankzij de pensfermen-
tatie.

Het grootste gedeelte \\an het plantaar-
dige voeder bestaat uit koolhydraten (bij
ruwvoeders wel 80\';0 en derhalve is de
pensfermentatie hoofdzakelijk een kool-
hydraatfermentatie. Essentieel voor dit
betoog is verder dat er twee groepen
koolhydraten zijn. Eén groep bestaat uit
gemakkelijk beschikbare koolhydraten
(glucose, fructose, sucrose, zetmeel, fruc-
tosanen) die niet alleen door de herkau-
wer volledig benut kunnen worden, maar
ook door de meeste andere dieren inclu-
sief de monogastrischc dieren en de mens.
De tweede groep bestaat uit de minder
beschikbare koolhydraten die in de plan-
ten \\oornamelijk in de celwandcn voor-
komen en die de meeste monogastnsche
dieren slecht of vrijwel niet kunnen
benutten, omdat zij daarvoor de nodige
enzymen missen. Herkauwers en andere
herbivoren kunnen de celwandkoolhy-
draten af laten breken door de micro-
organismen in hun maagdarmkanaal. De
mate waarin dit gebeurt hangt af van

a. de afbreekbaarheid van de celvvand.
een gegeven beïnv loed door de leeftijd
van de plant, de plantensoort, dc
methode van bewaren of dc bewer-
king van het materiaal, en

b. de retentietijd in de pens, een gegeven
bepaald door de soort herkauv\\er
(waarover later meer), het voederni-
veau en de voedersamenstelling.

-ocr page 194-

Eén van de grote bezwaren van de pens-
fermentatie is het feit dat naast de struc-
turele celwandkoolhydraten ook vele sui-
kers, zetmeelkorrels, eiwitten en lipiden,
die op monogastrische wijze verteerd
zouden kunnen worden door de micro-
ben geheel of gedeeltelijk worden afge-
broken.
Nu noemen wij de veredelings-
functie van de herkauwer maximaal als
het voeder vooral structurele koolhydra-
ten (plantecelwanden) en niet-
eiwitstikstofverhindingen bevat.
Ook de
situatie waarbij het voeder arm is aan
stikstof moet hierbij worden genoemd
omdat dit leidt tot een uiterst efficiënt
gebruik van de \'stikstofkringloop\'! Vele
voor monogastrische dieren waardeloze
voeders en voor mens of monogastrisch
dier onaanvaardbare voedermiddelen
worden zo door herkauwers omgezet tot
trekkracht, melk, wol, vlees en nakome-
lingen.

III. PENSFERMENTATIE
PRODUKTIVITEIT

Aan de pensfermentatie kleeft een aantal
\'bezwaren\' die onverbrekelijk zijn ver-
bonden met het wezen van een anaëroob
gistingsproces door een gemengde micro-
benpopulatie. Sommige van deze bezwa-
ren uiten zich als verliesposten in de ener-
giehuishouding en de andere hebben te
maken met verlies van eiwitten of vitami-
nen. Laten wij deze verliezen eens nader
bezien (2, 28).

Energieverliezen

Verlies van warmte bij het fermentatie-
proces.
Bij monogastrische dieren is er
een zeker verlies van energie uit het voed-
sel welke als warmte vrijkomt bij de enzy-
matische hydrolyse-processen in maag en
dunne darm. Ongeveer I % van de energie
uit het voedsel is met dit warmteverlies
gemoeid.

Bij de herkauwer is er door de pensfer-
mentatie een warmteverlies dat aanzien-
lijk groter is. Zowel bij de afbraak van
voeder tot VVZalsbij de syntheseproces-
sen die aan de vorming van nieuw celma-
teriaal bijdragen, treden warmteverliezen
op. Dit verlies is in absolute zin groter op
een rijk krachtvoederrantsoen (± 0,88
kcal per kg pensinhoud per uur) dan op
een rantsoen met gras en klaver (± 0,41
kcal per kg pensinhoud per uur), terwijl
het verlies daalt tot ± 0,10 kcal per kg per
uur na 24 uur vasten (17), Naar schatting
gaat 3-12% van de energie in het voeder
verloren als warmte, gemiddeld 5-6%
(16).

BEGRENST

Hoe sneller de pensfermentatie verloopt
(krachtvoer!) des te groter/.-a« dit verlies-
percentage zijn (als % van de bruto-
energie in het voeder) in d\'ie gevallen
waarin sprake is van een \'ontkoppelde\'
fermentatie (zie hieronder).

Methaan, een brandbaar gas. Naar een
zeer algemene schatting bedraagt het ver-
lies aan energie door de vorming van
methaan ± 7% van de bruto-energie uit
het voeder. De vorming van methaan
neemt in absolute zin toe met de verteer-
baarheid zolang wordt gevoerd op min-
der dan 2,25 maal onderhoudsniveau (9),
maar neemt weer af bij hogere voeder-
niveaus.

De reden daarvoor is dat er een omge-
keerde relatie is tussen methaan en propi-
onzuurvorming. Als de fermentatiesnel-
heid in de pens toeneemt (dit kan
gebeuren als gevolg van de rijkdom van
het voeder aan gemakkelijk verteerbare
produkten of als gevolg van de toevoe-
ging van sommige antibiotica (zoals
Monensin) neemt propionzuur relatief
toe en daalt derhalve de vorming met
methaan. Hierdoor wordt dus de energie-
retentie verhoogd, want een herkauwer
kan wel propionzuur benutten maar niet
methaan. Het bezwaar van een hogere
propionzuurvorming is alleen dat dit
leidt tot melkvetdepressie (een door de
boer ongewenst verschijnsel, daar op het
melkvetgehalte wordt uitbetaald).
Beïnvloeding van de fermentatie in de
pens door methaanremmers om een ver-
hoogde propionzuurvorming te verkrij-
gen en daardoor een grotere energiere-
tentie bij de opfok van vleesvee heeft geen
toekomst o.a. omdat vaak gewenning
aan de methaanremmers optreedt (33).

Eiwitverliezen

Eiwitafbraak in de pens. De microbiële
eiwitvorming in de pens is om een aantal

-ocr page 195-

hierna te noemen redenen niet voldoende
om in de eiwitbehoefte van onze hoog-
produktieve dieren te voorzien. Daarom
moet er meer eiwit aan het rantsoen wor-
den toegevoegd dat direct aan het dier ten
goede moet komen.

Dit laatste kan alleen als tenminste een
flink gedeelte van het eiwit aan de fer-
mentatieve afbraak ontsnapt. De mate
waarin een eiwit aan microbiële afbraak
in de pens ontsnapt hangt af van:

a. de afbreekbaarheid van het eiwit, een
gegeven dat afhangt van het type
eiwit, de bewerking die het heeft
ondergaan, en

b. de tijdsduur die voor afbraak in de
pens beschikbaar is, een gegeven dat
afhankelijk is van het dier, zijn rant-
soensamenstelling en voederniveau.

Sommige zeer goed in de pens oplosbare
eiwitten worden zeer snel afgebroken,
terwijl andere eiwitten die nauwelijks
oplossen (zeine uit mais bijvoorbeeld)
nauwelijks worden afgebroken. De voe-
derpassage door de pens is op krachtvoe-
derrantsoenen vaak versneld en zeker als
de totale voederopname hoog is zal een
aanzienlijk deel van het voedereiwit
ineens naar de lebmaag worden gespoeld
om direct door het dier te worden benut.
Dit kan het nadelige punt van de afbraak
van eiwitten uit krachtvoeders in de
pens niet geheel te niet doen en er
wordt dan ook naarstig gezocht naar
eiwitbronnen en voederbereidingstech-
nieken die de afbreekbaarheid van eiwit-
ten uit krachtvoeders verlagen en of de
retentie in de pens verlagen.

Geringe A \'I P opbrengst van de anaerobe
fermentatie beperkt de microbiële groei.
Naast het warmteverlies, de vormmg van
methaan en de eiwitafbraak is er nog een
"nadelig\' punt dat inherent is aan elke
fermentatie en dat is de geringe ATF^\'
opbrengst. Omdatergeen volledigoxyda-
tie van voeder tot CO, en H.O optreedt
(gelukkig maar, de koe is geen wande-
lende composthoop). maar slechts een
gedeeltelijke oxydatie tot VVZ, is de
A\'I P opbrengst slechts 4a 5 mol A\'I P per
mol glucose in plaats \\an 38 a 39 mol
ATP per mol glucose welke in de aerobe
lichaamsweefsels \\an het dier worden
verkregen bij de oxydatie.
De:e geringe
hoeveelheid A TP staat natuurlijk slechts
een geringe tyiicrobiële groei toe
en dus is
de \'vorming van eiwit\' maar beperkt.
In een zeer groot aantal onderzoekingen
is vastgesteld dat 15-22 gram microbieel
eiwit worden gevormd per 100 gram
gefermenteerde organische stof. Deze
opbrengst is op grond van de volgende
eenvoudige berekening te controleren:
stel dat de organische stof welke wordt
gefermenteerd voornamelijk uit koolhy-
draat bestaat dan wordt per 100 g
100 180 x 4-5 mol ATP = 2,22-2,77 mol
ATP gevormd. Nu ligt de Y^TP
opbrengst van een micro-organisme in
grammen droge stof per mol ATP) van
vele pensbacteriën tussen 15 en 20, zodat
we kunnen verwachten dat tussen de 33
en 55 gram cellen worden gevormd.
Gegeven het feit dat de microben voor
ongeveer de helft bestaan uit eiwit,
bedraagt onze berekende schatting tus-
sen 16-22 gram eiwit 100 gram organi-
sche stof (koolhydraten) gefermenteerd.
Van Nevel en Demeyer (39) berekenden
uit de resultaten van 126 experimenten
een gemiddelde van 20,12 ± 8,68 (±
standaardafwijking).

De theoretische YaTP op glucose is 28-
32 (Stouthamer, 1973), echter deze hoge
waarden worden waarschijnlijk in de
pens nooit bereikt, evenmin als in andere
biotopen, omdat een zekere hoeveelheid
ATP zal moeten worden besteed aan
andere processen dan groei, zoals hierbo-
ven al vermeld. Dit noemen wij de onder-
houdsenergie en deze onderhoudsenergie
wordt relatief een geringer deel als de
groeisnelheid van een micro-organisme
toeneemt. Dit kan men bereiken door de
snelheid van de fermentatie te verhogen
zoals geschiedt bij het voeren van kracht-
voeders van de juiste samenstelling, door
versnelde passage van voeder als gevolg
van malen en pelleteren van het voer.
Onder dergelijke omstandigheden is er
wel vaak sprake van een minder goede
benutting van het voeder door een ver-
minderde verteerbaarheid, protozoën-
populaties gaan sterk achteruit en veran-
deringen treden op in de samenstelling
van de micro-organismen (meer RNA,
minder eiwit) en tenslotte stijgt weer het
propionzuur.

-ocr page 196-

Protozoën cn andere \'rovers\'. Protozoën
in de pens voeden zich met bacteriën en
gebruilcen de bacteriëie eiwitten slechts
gedeeltelijk om van de atninozuren hun
eigen celeiwitten op te bouwen. Een aan-
zienlijk deel van de aminozuren wordt
door de protozoën echter uitgescheiden
en dan door bacteriën weer opgenomen
óf gefermenteerd tot VVZ, CO; en CHj.
Dit betekent dat een deel van de bacte-
riëie groei steeds weer teniet wordt gedaan
en het verklaart de vaak hogere ammo-
niakconcentraties en lagere bacteriëncon-
centraties in de pens van normale dieren
ten opzichte van gedefauneerde(van pro-
tozoën ontdane) dieren. Lange tijd is
gedacht dat dit verlies weer zou worden
gecompenseerd door het feit dat de pro-
tozoaire eiwitten weer iets beter verteer-
baar zijn dan de bacteriëie eiwitten (ver-
teerbaarheden resp. 81 en 75%). De
biologische waarde van protozoair eiwit
(82) en bacterieel eiwit (85) zijn nl. nage-
noeg gelijk. Recentelijk is echter geble-
ken dat de protozoën niet in die mate aan
het gastdier ten goede komen als men wel
dacht, want het blijkt dat deze organis-
tnen in staat zijn om \'hangende\' aan de
vaste \\oedselpartikels uitspoeling naar
de lebmaag met de vloeibare fase uit te
stellen: minder dan de helft van de ver-
wachte hoeveelheden protozoën bereiken
de lebmaag (19, 40).
Naast protozoën bestaan er nog andere
micro-organismen (waaronder bacterio-
fagen. mycoplasma soorten) die het op
de bacteriën hebben gemunt en zelfs bij
afwezigheid \\an ciliate protozoën in de
pens zal er dus altijd sprake zijn van een
zeker niet onaanzienlijk \\erlies van
microbieel eiwit in de pens (.32).

Vitamineverliezen

Het is bekend dat de pensbacteriën en
-protozoën voor hun gastdier de leveran-
ciers zijn van vele B-vitaminen. De vita-
minen uit de B-groep zijn vrijwel altijd
cofactoren bij enzymatische processen en
komen ook \\oor in de pensmicroben.
Omdat tenminste vele pensbacteriën deze
vitaminen zelf kunnen opbouwen uit sim-
peler bouwstenen (CO., NH,, sulfide,
VVZ) zijn v itaminen dus voor deze bacte-
riën geen \\itaininen in de ware zin des
woords. Anderzijds kan de herkauwer de
vitaminen niet zelf vormen en is vooral
aangewezen op deze vitaminen uit de
microben naast de uit het voer afkom-
stige vitaminen die de pens \'overleven\'.
Er zijn nu aanwijzingen dat de aanvoer
van B-\\itaminen. in micro-organismen
verpakt, te kort schiet als het gaat om
zeer snel groeiende jonge dieren of om
hoog-produktieve melkkoeien (vooral
vitaminen B, en B,;). Ook kan het gebeu-
ren dat op zeer specifieke, min of meer
gezuiverde rantsoenen (molasses, cellu-
lose. ureum) een zeer geringe vorming
van bepaalde vitaminen (B,, B5, B,,)
optreedt. Erger wordt het als blijkt dat
een verhoogde afbraak van vitaminen uit
het voeder plaats vindt door de enzymen
van bepaalde bacteriën (thiaminasen
bijv.) die in de pens groeien als dergelijke
afwijkende rantsoenen worden gegeven.
Dit kan direct vitamine-deficiënties ver-
oorzaken (23, 33),

IV. KRACHTVOER V ERSL\'S R UW VOEDERS

Niet alle negatieve aspecten de verlies-
posten die hierboven zijn genoemd
nemen in relatieve betekenis toe bij het
voeren van krachtvoeders in plaats van
ruwvoeders. Als de fermentatie normaal
verloopt zal het warmteverlies bijv. (rela-
tief gezien) niet behoeven toe te nemen,
evenmin als het energieverlies door vor-
ming van tuethaan. Dit laatste kan zelfs
dalen. Als wij onze eiwitten in de kracht-
voeders verstandig uitzoeken kan het
eiwitverlies door feriuentatie worden
beperkt. Dit laatste is van groot belang,
want bij gemakkelijk verteerbare en fer-
menteerbare krachtvoeders is niet alleen
de capaciteit van de pensfermentatie om
de benodigde energie voor de hoog-
produktieve melkrunderen te leveren
onvoldoende, dit geldt tevens voor de
eiwit- en misschien in bepaalde gevallen
zelfs voor de vitaminetoevoer. Dit gege-
ven veroorzaakt dus een oneigenlijk
gebruik van de herkauwer, want nu moe-
ten eiwitten (en straks vitaminen?) aan
het rantsoen worden toegevoegd, die
beter direct door monogastrische dieren
en de mens konden worden benut.
Bovendien maakt men geen gebruik van

-ocr page 197-

de mogelijkheid die de\'.stikstofkringloop"
in de herkauwer biedt.
Nog een oneigenlijk gebruik \\an onze
herkauwer komt voort uit de noodzaak
om zetmeelrijke of suikerrijke produkten
aan de dieren te voeren, omdat ruwvoe-
ders de voor de grote melkproduktie
benodigde hoeveelheden energie niet snel
genoeg kunnen leveren. Black (6) heeft
berekend dat tenminste 30% van de droge
stof in een herkauwerrantsoen moet
bestaan uit ruwvezel (plantencelwanden)
wil de benutting van de energie uit het
voeder even efficiënt plaats vinden als bij
een niet-herkauwer (monogastrisch
dier)!

Dan zijn er nog bezwaren (afgezien van
de politiek-economische vragen) verbon-
den aan het gebruik van krachtvoeders
die veel minder vaak zijn belicht en die
voornamelijk voortspruiten uit verliezen
ontstaan door instabiliteit van de pens-
fermentatie. Sterke schommelingen in de
zuurgraad (pH), osmolariteit, minera-
lenconcentraties. vetzuurconcentraties,
melkzuurconcentraties, etc. korte tijd na
voedering, (soms tot enkele uren na voe-
dering) met energierijke krachtvoeder-
rantsoenen treden in de pens op en kun-
nen de bacteriële groei sterk remmen of
zelfs tijdelijk teniet doen. Een groot
gedeelte van de energie die de organismen
uit de afbraak van voeder verkrijgen,
wordt onder deze omstandigheden uitge-
geven aan onderhoudsprocessen (hand-
having van interne milieu, transportkos-
ten van nutriënten die schaars
voorhanden zijn, etc.). Het niet op één en
hetzelfde tijdstip aanwezig zijn van de
juiste concentraties groeifactoren en de
juiste omstandigheden voor optimale
groei leidt tot verminderde groei-
opbrengsten en zelfs tot \'ontkoppeling\'
van energiewinning en groei, een in de
microbiologie bekend verschijnsel.

De instabiliteit van de pensfermentatie
veroorzaakt naast eiwitverliezen ook een
aantal ongewenste verschijnselen die te
maken hebben met gewijzigde produkt-
vorming: melkvetdepressie, acidosis,
\'off-feed\', etc. Het fenomeen vande insta-
biliteit is zeer bekend in de waterzuive-
ring waar schokbelasting allerlei moeilijk-
heden kan veroorzaken.

De in ons land gebruikelijke krachtvoe-
dercomponenten zijn in vele gevallen
\'afvalprodukten\' uit de voedselindustrie
en zijn uiteindelijk afkoiristig uit subtro-
pische en tropische landen. Het zal een
ieder duidelijk zijn dat er eens een einde
zal komen aan deze onafgebroken
stroom agrarische produkten als de derde
wereld zijn produkten volledig zelf kan
gaan gebruiken, of wanneer het transport
te duur gaat worden.
Nu ligt het in de lijn der verwachtingen
dat zelfs in onze hoogontwikkelde stre-
ken in de naaste toekomst meer gebruik
gemaakt zal moeten worden van gras-
land. afvalprodukten met een hoog ge-
halte aan ruwvezel.

Er zijn voor West Europa voorzichtige
schattingen die spreken van een toename
van de metaboliseerbare energie uit ruw-
voeders (voor herkauwers) met 16%
tegen het jaar 2000 (41). Landelijk is de
situatie misschien minder problematisch
dan in vele andere delen van de wereld,
waar nu al beslist niet veel meer voor
herkauwers overblijft dan stro en andere
laagwaardige plantenresiduen. Het is
daarom van belang om ons hier af te
vragen welke herkauwers nu eigenlijk het
meest geschikt zijn om de omzetting van
ruwvoeders tot vlees, melk of arbeid te
verrichten.

V. MET AI I E HERKAIWERS ZI.IN\'
GEI.I.)K

Net als bij andere diergroepen bestaan er
tussen de verschillende soorten herkau-
wers verschillen in lichaarusgew icht bij de
volwassen dieren. Het is verder bekend
dat kleine dieren een hoger basaal meta-
bolisme per kg lichaamsgewicht hebben
dan grote dieren (in kcal per dag: 70.5 x
W" waarin W = lichaamsgewicht;
(22)). Dit is het gevolg van het relatief
grote lichaamsopperv lak van kleine die-
ren. waardoor het warmteverlies groter is
dan bij grote dieren. Per kg lichaamsge-
wicht moeten kleine dieren dus meer
energiebronnen in hun weefsels verbran-
den dan grotere dieren. Dit betekent dat
bijvoorbeeld een ree
(Capreolus capre-
olus)
meer VVZ uit zijn pens moet zien te
verkrijgen per tijdseenheid en per kg
lichaamsgewicht dan een damhert en

-ocr page 198-

deze op zijn beurt weer meer dan een
edelhert.

Daar komt echter nog een factor bij die
deze tendens nog versterkt: het pensvo-
lume van reeën ten opzichte van hun
lichaamsgewicht is ook nog kleiner dan
dat van damherten en bij deze weer klei-
ner dan bij edelherten. Uit een aantal
metingen die wij hebben verricht blijkt
dat het totale volume van de pens van een
ree gemiddeld slechts 8% van het
lichaamsgewicht bedraagt. Voor dam-
herten. edelherten en runderen liggen
deze percentages steeds hoger (tabel I).
Reeën zijn dus door hun relatief kleine
penscapaciteit gedwongen hun voeder zó
te kiezen dat het zeer snel kan worden
afgebroken in de pensfermentatie, niet
alleen omdat veel VVZ per tijdseenheid
moet voorden gevormd, ook otndat snel
plaats gemaakt moet worden voor de
opname van nieuw voedsel. Bij dergelijke
dieren moet de doorstrotningssnelheid in
het maagdarmkanaal zeer hoog zijn.
Bovendien kan met uit tabel 1 zien dat bij
het ree de pens bijna altijd geheel is
gevuld. Edelherten zijn met betrekking
tot de pensstofwisseling meer te vergelij-
ken met onze gedomesticeerde herkau-
wers (schaap). Hun relatief grole pensvo-
lume maakt het mogelijk om veel voeder
op te nemen, dat dan geruime lijd in de
pens kan verblijven. Onder deze voor-
waarden wordt een gunstig klimaat
geschapen v oor de vertering van cellulose
en hemicellulosc. de voornaamste cel-
wandpolymeren in de plant.

Welke herkauwers zijn geschikt als ver-
werkers van ruwvoeders?

U\'it het voorgaande blijkt al min of tneer
dat de herten (Cervidae) althans de klei-
nere \'snelle snoeiers\' onder hen, weinig
geschikt zijn als verwerkers van ruwvoe-
ders. Dit geldt waarschijnlijk eveneens
voor de giraf, de okapi en de Ameri-
kaanse gaffelhoorn.

Tabel i. Fnkele gegevens over cle relaties tussen pensnetmaag \\ olume en inhoud met hel lichaamsgewicht
bij herkauwers (naar l\'rins en Cieelen. 1971)

Diersoort

\\\'olume van de pensnet-
maag als Cf van het
lichaamsgewicht

(iewicht van de inhoud van
de pensnetmaag als
9c van
het lichaamsgewicht

Ree

8

7

Damhert

14

9-12

Edelhert

2.\'!

10-15

Schaap

li

1.3

Rund

26

14

Ofschoon onze gedomesticeerde runde-
ren en al hun in het wild levende verwan-
ten (tabel 2) behoren tot de groep van de
\'grote grazers\' met een relatief grote capa-
citeit van de voormagen, vinden we onder
de 4 geslachten
(Bos. Bison. Buhalus.
Syncerus)
van de stam Bovini nog ver-
schillende vertegenwoordigers die op
arme ruwvoeders vaak betere prestaties
weten te leverendan ons gedomesticeerde
huisrund behorende tot de soort
Bos
taurus.

Bison en Vak

Zo blijken de Amerikaanse bison (Bison
bison)
en de yak (Bos miiiusf. grunniens)
planiecelwanden uil hooi van zeggesoor-
ten en uil grashooi (dravik-zwenkgras)
beter tc verteren dan Hereford koeien.
C\'elwanden uil klaverhooi werden het best
verteerd door de bisons, terwijl de yaks
en de Herefords niet verschilden. On-
danks de superieure digestie in yak en
bison vertoonden deze dieren alleen
gedurende de klaverhooi-periode een
gewichtstoename. Dit werd geweten aan
de nervositeit van de dieren, die sterk
onder stress stonden tijdens het experi-
ment als gevolg van de intensieve contac-
ten met mensen (.35). Geheel in overeen-
stemming met het hierboven vermelde
hebben Schaefcr
d al. (.36) gevonden dat
de retentietijden van voeder in bison en
vak langer zijn dan in Hereford koeien of
in Schotse Hoogland runderen.

-ocr page 199-

De Amerikaanse bison selecteert een
moeilijker verteerbaar rantsoen met
hogere celwandgehalten en minder eiv^\'it
en voornamelijk (85%) bestaande uit
grassen en zegge-soorten dan runderen
en schapen, die als ze de kans krijgen,
meer kruiden en bladeren van struiken
opnemen, vooral het schaap (29). In deze
studie die werd uitgevoerd op de prairies
van Noordoost Colorado, bleek verder
dat de vertering van de droge stof uit het
voeder bij runderen drastisch zakt in de
winter als de kwaliteit van de grassen
minimaal is; bij de bison is dit echter
nauwelijks het geval!! De bison is dus bij
uitstek geschikt voor de \'shortgrass
plains\', nemen meer voeder op dan ge-
domesticeerde runderen, verteren hiervan
meer, vooral in de herfst en winter, en
groeien sneller.

De Europese bison, de wisent (Bison
honasus),
verteert een rantsoen
bestaande uit grashooi (70%) en gemalen
gerst (30%) ook weer beter dan het
Poolse rund (14).

Bison en yak zijn moeilijk te houden en
zijn specifiek aangepast aan een koud
winterklimaat. Van kruisingen tussen de
yak en ons huisrund zijn alleen de vrou-
welijke nakomelingen vruchtbaar. Ook
kruisingen tussen de bison en het huis-
rund (catalo en beefalo) en zelfs een krui-
sing van rund bison yak hebben niet de
economische resultaten opgeleverd die
men er van verwachtte.

1 abel 2. Classificatie van de onderfaniilie der Bü\\inae (runderen): gedomesticeerde \\ormen /ijn onder-
streept (/ie Krijlink, 1979)

(ieslacht

Ondergeslacht

Soort\'

1. Bos

Bos

ii(>\\ launi.s
Bos indicus

Europees rund
Zebu

Bibos

Hos güurus (3)

Hos gminis /ronialis

Hos juvunifus (3)

Hos juvanicus (ionwsiicus

Ciaur

(iayal of Mithan
Banteng

Balirund of Huisbanteng

Novibos

Bos suuveH (1)

Kouprex

Poephagus

Bos niulus (1)
Hos linmis gniiinicns

Vak

Huisyak of Bromrund

2. Bison

Hison hison (2)
Bison honasus (3)

Bison
Wisent

Bubalus

Bubalus

Buhahis arnee (6)
Hühalus arnee huhahs

.A/iatische Buffels
Karbouw of Huisbuffel

Anoa

Huhalus depressieornis (2)

.Anoa of (iemsbuffel

4. .Syncerus

Syncerus caffer (3)

■Mrikaanse buffel

Aantal ondersoorten tussen haakjes bij de wilde vormen

Buffels

Terwijl dc Afrikaanse buffel nooit is ge-
domesticeerd. is dit wel het geval met de
Aziatische bulfcl. Verschillende auteurs
komen op grond \\an vergelijkende on-
derzoekingen waarin zij de gedomesti-
ceerde waterbuffel (vaak Murrah buffels)
hebben vergeleken met (diverse) rassen
huisrunderen
(Bos laurns) lot dc conclu-
sie dat de waterbuffel beter in slaat is
prestaties te leveren (melk, arbeid) op
arme ruwvoeders, zelfs beter dan de zebu
(Bos indicus){A, 7. 21). Terwijl op klaver-
hooi geen noemenswaardig verschil in de
vertering optrad, waren waterbuffels
weer beter in het verteren van de droge
stof uit arm ruwvoeder dan zebu stieren
(Brahman) (1). Een nauwkeuriger ana-
lyse van de vele e.xperimenten laat echter

-ocr page 200-

\\eel kritiek toe en het is duidelijk dat \\ele
\\an de onderzoekingen opnieuw gedaan
zouden moeten v\\orden. Overigens is ook
zeer recentelijk een langere retentietijd
van voeders gemeten in de Murrah hufiel
dan in Hariana koeien en ook een betere
benutting van ruwvezel in de voeding
door de eerste (3. 24. 37).
Bekend is natuurlijk dat de waterbuffel
geen zweetklieren bezit en alleen in en bij
water kan worden gehouden in tropen en
subtropen.

Zebu

Hungate (18) noemt div erse voorbeelden
waaruit blijkt dat Zebu rassen superieur
zijn aan Europese en Amerikaanse huis-
runderrassen in de vertering van ruwv oe-
ders en vermeldt hun grotere speeksel-
produktie en hogere fermentatiesnelheid
in de pens.

Karne (20) vergeleek Boran stieren (Bos
inc/icus)en
Amerikaanse Herefords (Bos
lüuris)
in paren van dezelfde leeftijd in
Kenva en v oerde de dieren met hooi van
de inheemse grassoort
r/wmeila irian-
clra.
De Boran stieren namen evenveel
hooi op als de Herefords stieren (± 70 g
droge stof per kg lichaamsgewicht
wanneer ze hiervoor 10 uur de tijd had-
den. maar namen aanzienlijk meer op (77
vs. 66 g kg"-\'\') indien ze 24 uur konden
eten. De v ertering van cellulose en lignine
verliep veel beter in de Boian stieren. De
\'vertering\' van lignine is geen echte ab-
sorptie en assimilatie maar moet worden
beschouwd als een solubilisatie van een
gedeelte \\an de lignine.
In een onlangs verschenen publicatie is
door M(U\'an
ci al. (27) een onderzoek
beschreven aan stieren \\an verschillende
rundersot)rten. /o werden waterbuffels,
bant engs
( Bos javannus). Shorthorns ( il
laiinis)
en een kruising tussen Brahman
(Zebu.
B. iiuluiisj \\ Shorthorn onder-
zocht met betrekking tot voederopname
en verteerbaarheid tijdens voedering met
een sorghum hooi van lage kwaliteit
(().8\'^"( N). Fr werden geen verschillen ge-
vonden in de genoemde criteria, behalve
dan dat de buffels het minst efficiënt om-
sprongen met water en bantengs het
meest efficiënt. Wel moet worden opge-
merkt dat de onderzoekers het hooi had-
den gemalen in een hamermolen (31 mm
screen size) zodat eventuele verschillen
tussen de diersoorten met betrekking tot
herkauwen, speekselsecretie etc. verdoe-
zeld kunnen zijn geweest.
\'Foch concluderen de auteurs dat geen
verschillen tussen de rundersoorten kun-
nen worden aangetoond als men er maar
voor zorgt dat dieren van eenzelfde li-
chaamsgewicht en voederopname wor-
den vergeleken.

Geit

Ofschoon geiten en schapen beide een
relatief groot pcnsv olume hebben zijn er
toch verschillen met runderen geconsta-
teerd. In 12 van 20 gepubliceerde onder-
zoeken waarin geiten werden vergeleken
met runderen of met schapen, bleken gei-
ten superieur in het vermogen om de
droge stof. organische stof. ruwvezel en
ruweivvit te verteren (3.7-29. F ; beter)
(II). Deze superioriteit manifesteert zich
het duidelijkst bij de voeders met de laag-
ste kwaliteit en dan nog vooral in de tro-
pen. w aar grassen v eelal eiwit bev atten en
een germgere verteerbaarheid bezitten
(10. 25). De verklaring voor de betere
vertering in de geil is nog niet gegeven,
maar wel is bekend dat geiten een zeer
hoge speekselsecretie vertonen, wal na-
tuurlijk gunstig is voor het handhaven
van een geschikt milieu (pll reguleiing.
mineralen. N- en S-voorziening) cn de
herhaaldelijk gemeten hogere snelheid
v an v etzuurv orming in de pens van geiten
is dan ook het te verwachten resultaat.
Dit is mede de achtergrond van plei-
dooien die wt)rden gehouden om geiten
meer en meer in tc schakelen als ver-
werkers \\ an al\\ almaterialen \\ an de land-
bouw in Zuid-(.)ost .\'Xzic (12) en van
nutrientcn-ainie gewassen in de tropen
(15). Cieiten zijn echter ook berucht om
hun voorkeur voor struiken en bladeren
van bomen, waardoor zij erosie sterk
kunnen bevorderen.

.Schaap

Schapen zijn weer minder in staat tot hel
benutten van ruwvoeders dan runderen.
In een recent verschenen publicatie (3 I)
werden de resultaten van 17 onderzoe-

-ocr page 201-

kingen. waarin .steeds schapen met run-
deren werden vergeleken, opgesomd. In
alle ge\\ allcn was aan de dieren hooi ge-
voerd met een droge stof-verteerbaarheid
\\ an minder dan 60%. öe getallen \\ oor de
droge stof-\\erteerhaarheidscoëfïiciënten
\\ oor de runderen (Y) cn de corresponde-
rende cijfers voor de schapen (.X) ver-
toonden de volgende relatie:

Y = 0.67.3 X 20..3 ( r = 0.843:

Sy,x ± 3.41; standaardafw ijking van

de helling ± 0.1 1 1).

De helling \\an de lijn was significant af-
wijkend van de waarde 1 (p < 0.01).
Boven de 60\'"f-v erteerbaarheidsgrens
was het verschil tussen schapen en runde-
ren kleiner en wordt het verband tussen
de verteerbaarheden v an de droge stof in
runderen (Y) en schapen (X) weergege-
ven door de vergelijking:

Y = X 2 (Cipolloni d ai. 1951).
De verschillen worden dus kleiner bij een
hogere kwaliteit van het voeder, waar-
schijnlijk niet alleen omdat decelwanden
in de betere v oeders op zich beter verteer-
baar zijn. maar ook omdat er meer
micro- en macronutrienten mee worden
verstrekt.

In een eigen studicv ond Playne(3())dat de
droge stof-verteerbaarheid van tropisch
grashooi van lage kwaliteit hoger was in
het rund (49.6%) dan in schapen (34.6%)
en dat dit verschil nict werd veroorzaakt
door een verschil in opname per kg meta-
bool lichaamsgewicht of door selectie bij
het eten. Grazende schapen
(Phalaris lu-
bernsa
gras) selecteren echter wel meer
dan koeien op plantedelen met een ho-
gere verteerbaarheid en hogere stikstof-
gehalten (26). zoals bleek uit experimen-
ten welke in Australië werden gedaan.
Naast deze selectie is er nog een ander
mechanisme dat de hogere verteerbaar-
heden van ruwvoeders in de koe kan
verklaren: het blijkt dat meer zwavel-
houdende verbindingen met het speeksel
worden \'ge-reclycled\' bij de koe dan bij
het schaap (5). Dit zou verband kunnen
houden met de voortdurende S-behoefte
voor de wolvorming bij de laatstge-
noetiide diersoort.

Hoe nu de situatie is met betrekking tot
de Nederlandse en Europese runderras-
sen is niet erg duidelijk. We weten niet
precies welke van de verschillende rassen
van
Bos murus de beste prestaties leveren
op anne ruwvoeders.
Nooit werden deze dieren echter op dit
criterium geselecteerd. Een groot pensvo-
lume en een grote speekselvloed blijken
belangrijke factoren bij het bepalen van
de afbraak van plantecelvvanden. Het zou
best eens in de toekomst overwogen kun-
nen worden om deze eigenschappen als
criteria te gebruiken bij de teelt van
nieuwe rassen, teneinde maximaal ge-
bruik tc maken van de herkauwer als
veredelingsdier.

111 I;R,\\ 11 TR

I. .Applclon. 1). (\'.. Drvdcn. (r.. and Kondos. .A. C .: .X comparison of ihe digestive dlicienc) of the
water bullalo and Brahman and Banteng cattle.
Pnn . Au.sh Sot. Animal Prod.. 11. " /\'. (1976).

1. Bergen. VV . (\',. and Yokovama. M. 1.: Prodiicti\\e limits to riinien lermentation. .1. .Anim. Sei.. 46.
5 73-5H4. 11977).

.1. Bhatia. S. K.. I\'radhan. K.. and Singh. R.: A note on the relati\\e elficienc> of feed intake and
digestibilitx in cattle and buflaloes.
Indian ./. Animal Sei.. 49. 46K-469. (1979).

4. Bhattacharya. 1\' : \'Bullalo\' In: (C. W illiamson and VV , .1. .A. I\'ayne. eds.) .Animal luisbandr\\ in the
tropics. Chapter 6. p.p. .Ird F.dition. Longman. London and Neu V ork. 1978.

.s. Bird. P. R.: Sulphur metabolism and e.xcretion studies in ruminants. ,XV 11. Intake and utili/alion
of wheat straw h\\ sheep and cattle.
Au.\\lr. ./. .-Icr, Res.. 2.S. 6.il-64:. (1974).

6. Black. .1. 1..: A theoretical consideration of the effect ol presenting rumen lermentation on the
efficiency ol utilization of dietary energy and protein in lambs.
Urn. ./. \\uir.. 25. .il-.\\\\ (1971).
Chalmers. VI. L: Nutrition. Chapter 8. pp. 167-194. In: Husbandry and Health ol the Domestic
Buffalo (w. Ross Cockrill. ed.) 99.1 pp. I AO. Rome. 1974.

8. Cipolloni. M. A.. Schneider. B. H.. Lucas. 11. L .and Pa\\lech. H. M.: Significance of the dilferences
in digestibility of feeds b\\ cattle and sheep. ./.
Animal St i.. 10. .ir-J4.l (1951).

9. C/erkawski. j. VV.: Methane production in ruminanisand its significance. H\'orld «<•>■. \\ulr. Picici..
I 1. 24()-:fi2. (1969).

10. Devendra. C.: Studies on the intake and digestibility of tuo \\arieties (Serdang and Coloniao) of
guinea grass
(Panuum nw.ximiim) bv goals and sheep. 1. Long grass, .\\lardi ivy ISiilleiin. 91-1(19.
(1977).

-ocr page 202-

1 1. Devendra. C.: The digestive elTicieney ol\' goats. World Rev. Animal Prod.. 14. 9-22. (1978).

12. Devendra, C.: Goat and sheep production potential in the ASEAN region. World Animal Rev.. 32,
JS-41. (1979).

13. Frijlink, J. H.: Systematiek en evolutie van de hoeldieren. Diergeneesk. .Mem.. 26, (5if>). 455-503.
(1979).

14. Gehezynska, Z., Kowalczyk, J., Krasinska, M., and Ziolecka, A.: A comparison of the digestibility
of nutrients by European bison and cattle.
Ada Therioi. 19, 283-289. (1974).

LS. Gihad, E. A.: Intake, digestibility and nitrogen utilization of tropical natural grass hay by goats and
sheep.
J. Animal Sd.. 43, 879-883. (1976).

16. Hershberger. L. V. and Hartsook, E. W.; In viiro rumen fermentation of alfalfa hay, carbon
dio.xide, methane, VFA and heat production.
J. Animal .Sd.. 30, 257-261. (1970).

17. Houpt, L. R.: Heat production of bovine ruminal ingesta. Amer. J. Vet. Res.. 29, 411-413. (1968).

18. Hungate, R. E.: The Rumen and its Microbes. 533 pp. Academic Press, Nev\\ York and London,
1966.

19. Hungate, R. E., Reichl, .). R., and Prins, R. A.: Parameters of rumen fermentation in a conti-
nuously fed sheep: e\\ idence of a microbial rumination pool. .Appl. Microbiol., 22,
1104-1113. (1971).

20. Karne, C. N.: Intake and digestibility of Themeda iriandra hay by age-paired Boran and Hereford
steers.
East Air. Agr. For. J.. 41, 35-41. (1975).

21. Kay. H. D.: Milk and milk production. Chapter 13. pp. 329-376. In: The Husbandry and Health
of the Domestic Buffalo (W. Ross Cockdrill, ed.) 993 pp. FAO. Rome, 1974.

22. Kleiber, M.: The fire of life. Wiley Publishers, New York, 433 pp., 1961.

23. Kolb, E.: Neuere Erkenntnisse zur Biochemie der Thiaminasen und zu deren Bedeutung fiir die
Entstehung von Funktionsstörungendes Nervensystems bei Nutztieren.
Munaishefie Vei.-Med.. 34,
951-955. (1979).

24. Kumar, B. .A. and Raghavan, G. V.: Effect of level of intake on the rate of passage of food, and
its effect on the digestibility of nutrients in Murrah buffaloes and Hariana cattle.
Indian ,/. Animal
Sd..
44, 953-958. (1978).

25. l.aksesNcIa, B. and Said. .A. N.: Tropical versus temperate grasses. World Rev. Animal Prod., 14,
49-57. (1978).

26. Langlands,.!. P. and Sanson, .1.: Factors affecting the nutritive value of the diet and the composition
of rumen fluid of grazing sheep and cattle.
Ausi. J. Agric. Res.. 27, 691-707. (1976).

27. Moran, .1. B., Norton, B. W., and Nolan, .1. V.: \'1 he intake, digestibility and utilization of a low-
quality roughage by Brahman cross, buffalo, banteng and Shorthorn steers.
Ausi. J. Agric. Res..
30, 333-340. (1979).

28. iflrskov, E. R.: Capacity tor digestion and effects of composition of absorbed nutrients on animal
metabolism. /
Anim. .ii.. 45, 600-608. (1977).

29. Peden, D. G., Dyne, G. M. Van, Rice, R. W.,and Harmsen, R. M.: The trophic ecology of Ähw/i fti.sY«;
L. on shortgrass plains.
J. appl. EcoL. 1 1, 489-498. (1974).

30. Plavnc, M. ,1.: Differences between cattle and sheep in their digestion and relative intake of a mature
tropical grass hay.
Animal Feed Sd. Techno!.. 3, 41-49. (1978 a).

31. Playne, M. J.: Estimation of the digestibility of low-quality hays by cattle from measurements made
with sheep.
Animal Feed Sei. Technol.. 3, 51-55. (1978 h).

32. Prins. R. A.: Biochemical activities of gut micro-organisms. In: R. L. .1. Clarke and \'1. Bauchop,
Eds.) Microbial ecology of the gut. Chapter 3. pp. 73-183. Academic Press, London, New York and
San Francisco, 1977.

33. Prins, R. ,A.: Nutritional impact of intestinal drug-microbe interactions. In (J. N. Hathcock and
.1. Coon. Eds.) Nutrition and drug interrelations. Chapter 7. pp. 189-251. Academic Press, London,
1978.

34. Prins, R. .A. and Geelen, M. .1. IL: Rumen characteristics of red deer, fallow deer and roe deer.
J. WUdi Managem.. 35, 673-680. (1971).

35. Richmond, R. J., Hudson, R. .!.. and Christopherson, R. ,1.: Comparison of forage intake and
digestibility by American bison, yak and cattle.
.Acia Iherioi, 22, 225-230. (1977).

36. Schaefer, A. !.., Young, B. A., and Chimwano, A. M.: Ration digestion and retention times of
digesta in domestic cattle (Äo.waurri.v), American bison
(Bison hison) and Libctan yak ( Bos grunniens).
Can. ,/. /.ooL.
56, 2355-2358. (1978)

37. Schultz, F., Schultz, T. A., Garmendia, .!., and Chico, C. F.: Comparison of cattle and buffaloes on
tropical forage at 3 vegetative stages. 2. Fermentation processes in the rumen.
.Agronomia Tropical.
27, 621-628. (1977).

38. Stouthamer, .A. H.: .A theoretical study on the amount of ATP required for synthesis of microbial cell
material,
.-iiuonie van U\'cuivenhoek. }9. 545-565. (1973).

39. Van Ne\\el, C. .1. and Demeyer, D. L: Determination of rumen microbial growth in vitro from \'-P-
labelled phosphate incorporation.
Brit. J. Suir.. 38, 101-114. (1976)

40. Weiler, R. A. and Pilgrim, .A. F.: Passage of protozoa and volatile fatty acids from the rumen of the
sheep and from a continuous
in viiro fermentation system. Brit. J. Nuir.. 32, 341-351. (1974)

41. Winrock Report: \'1 he role of ruminants in support of man. Winrock International Livestock
Research and Training Center, Morrilton, Arkansas, t.\'S.A, 136 pp., 1978.

-ocr page 203-

Aanpassingsvermogen van de pensfermen-
tatie bij het rund\'

Aclapiahiliiy of Rumen Fermenten ion in Catt Ie
P. W. M. \\an Adrichem-

SAMENVA 1 I ING

In de voormagen bevinden :ich plantaardige en dierlijke organismen die onderling
in wisselwerking staan en samen opgevat kunnen worden als een oecosysteem.
Het is een open systeem dat blootgesteld is aan invloeden van buiten die zowel van
abiotische als biotische aard kunnen zijn en die of via de slokdarm of via de
petiswand dit milieu hereiken.

\\ eranderingen in de activiteit van de micro-organismen worden zowel bepaald
door het opgenomen rantsoen als door diergebonden f actoren.
Vooral de koolhydraten, die de belangrijkste energiebron vormen, spelen een
doorslaggevende rol. Plantecelwanden die voornamelijk pectine, hemicellulose.
cellulose en lignine bevatten stimuleren de cellulolytische flora waardoor dc ve-
zelen geleidelijk worden verteerd en de pH langzaam of niet daalt vanwege de
bufferende werking van het speeksel dat overvloedig afgescheiden wordt. Wanneer
gemakkelijk aantastbare koolhydraten in het rantsoen domineren, zal de fermen-
tatie veel stormachtiger verlopen en mede door een geringe speek.selproduk tie zal
de pH snel dalen. Een daling van pH heeft een verschuiving van bacteriepopulatie
tot gevolg cn beïnvloedt tevens aantal cn soort protozoën. De cellulolytische flora
neemt af cn dc mclkzuurvormcrs worden geactiveerd. Bij een overgang van
\'ruwvoeder\' naar krachtvoederrantsoenen treedt ook een wijziging op in de acti-
viteit van niethaanvornwnde bacteriën. .■ianvankeUjk neemt hun activiteit loc,
maar beneden pH 6 vermindert dc methaanvornüng. Het overschot aan waterstof
wordt nu gekoppeld aan andere acceptorcn waarhij vooral zowel D ( ) als l. (" )
melkzuur gevormd wordt. Daalt de pH beneden 5 dan verdwijnen ook dc pro-
tozoën in de pens. De symbiose tussen bacteriën en protozoën wordt in gevaar
gebracht hij sterke toename van gemakkelijk aantastbare koolhydraten in het
rantsoen. Onder de huidige Scderland.se omstandigheden zal het stikstofgehaltc
in het opgenomen voeder nict de beperkende factor zijn voor de microbiële
eiwit synthese in de />cns. Hel is van belang dal tegelijkertijd voldoende .4TP
aanwezig is om dc eiwitsynthese tc realiseren.

De adapiaiicmogelijkheld van dc micro-organismen is nici onhcperki cn \\\'(>oral
een sterk dalende pH brengt de siabilitcii van hei oecosysteem in gevaar. Dc

Voordraclu. op 10 oktohci 19X0 gchouilcn, icr gelcgcnliciil \\iiii liet Jaarcongres I9K(I. te\\ens 127e
Algemene \\ergadering \\an de Koninklijke Nederlandse Maatschappij \\oor Diergeneeskunde te Apel-
doorn (Ccnigresthema; A\'oeding van mens en dier\').

\' Prol. dr. P. M. \\an Adricheni. \\ akgroep I)ierr>siologie. I andbouw hogeschool. Wageningen.

Iijil.uhr. Diergeneesk.. deel IOf>. itjl 4. I9HI 179

-ocr page 204-

voonuianise buffer worih gevornul door her bicarbonaai in hel speeksel. ,4 lie fac-
toren die de speekselproduktie beïnvloeden, zoals de droge-stof-opnanie en het
fysische karakter van het voer werken door in de bufferende werking van hei
bicarbonaai.

De stahiliteit van het pensnülieu staat eveneens onder invloed van de resorptie-
activiteit van de penswand en de verdwijningssnelheid van water en vaste be-
standdelen uit de voorniagen. Er bestaat een grote individuele variatie bij run-
deren in voederopname, intensiteit van kauwen en herkauwen, en motiliteit van
het maagdarmkanaal. De samenstelling van het oecosysteem zal daarom hij dieren
op eenzelfde rantsoen onderling variëren. Vooral bij hoog-produktieve dieren
moet aandacht worden besteed aan de opname van structurele koolhydraten,
omdat daarmee de stabiliteit van het pens-oecosysteem toeneemt.

SUMMARY

Vegetable and animal organisms which interact and may be Jointly regarded as
an eco-system, are present in the fore-stomachs. It is an open system e.xposed
to the effects of outside factors which may be abiotic as well as biotic in character
and which enter this environnient by way of the oesophagus or through the
wall of the rumen.

Changes in the activity of the micro-organisms are determined both by the
ration ingested and by animal-associated factors.

Particularly carbohydrates which ;)rovide the most inijtortant source of energy,
plav a decisive role. Plant cell walls which mainly contain pectin, hemicellulose.
cellulose and lignin. stimulate the cytolytic flora so that the fibres are gradually
digested and the pH decrea.ses slowly or does not drop because of the buffering
action of the saliva which is profusely secreted. When readily affected carbo-
hydrates predominate in the ration, fermentation will be much more tempestuous
and, also because of the reduced .secretion of saliva, the pll will drop rapidly.
A decrease in pll will result in a shift of bacterial populations and also affect
the number of protozoa. The cytolytic flora is reduced and lactic-acid producing
bacteria are activated. When a change-over is made from roughage to rations
of concentrates, there also will be changes in the activity of methane-producing
bacteria. \'Their activity increases initially but below pH 6 methane production
diminishes.

The e.x\'cess of hydrogen then unites with other acceptors, particularly D und
/. lactic acid being produced. When the p H level drops to below 5. the protozoa
pre.sent in the rumen will also disappear. The symbiosis of bacteria and protozoa
is imperilled when carbohydrates in the ration, which are readily affecied, show
a marked increase. The concentration of nitrogen in the feed ingested act as a factor
reducing bacterial protein synthesis in the rumen under current conditions in the
Setherlands. On the other hand, it is essential that a sufficient amount of .4 TP
should he present al the same lime to accomplish protein synthesis.
.Adaptability of the micro-organisms is not unlimited, and particularly a markedly
decreasing pll will Jeopardize the stability of the ecosystem. The main buffer con-
sists in the bicarbonate in the saliva. All factors which affect the secretion of saliva,
such as the intake of dry mutter and the physical character of the feed, become
effective in the buffering action of the bicarbonate. The stability of the rumen
medium is also influenced by the absorbent action of the rumen wall and the rate at
which water and solid constituents disa;>pear from the fore-stomachs. Cattle
show marked individual variations in feed intake, intensity of chewing and
rumination and motility of the gasirointestiiuil tract. The composition of the
ecosystem will therefore vary in animals fed similar rations. Particularly in
highly productive animals, utteniion will therefore have to be paid to the intake
of structural carbohydrates as this will increase the stability of the eco-system
of the rumen.

-ocr page 205-

De pens-netmaag \\an een herkauwer zou
opgevat kunnen worden als een fermen-
tatievat waar onder invloed van micro-
organismen koolhydraten, eiwitten en
vetten worden afgebroken. De meest be-
langrijke micro-organismen zijn bacte-
riën en protozoën, terwijl tnogelijk ook
anaerobe schimmels een rol zouden kun-
nen spelen bij de afbraak van plante-
\\ ezels.

Ofschoon de fermentatieve voederver-
werking van de herkauwer zich inder-
daad voor een belangrijk gedeelte in de
pens-netmaag afspeelt is het statische
model \\an een fermentatievat niet in
overeenstemming met de werkelijkheid,
hnmers de wand die het oecosysteem
in de pens omgeeft is geen starre begren-
zing, maar bestaat uit een vitaal weefsel
dat niet alleen voortdurend van vorm
verandert door contractiegolven die re-
gelmatig optreden, maar dat ook een ac-
tieve rol speelt bij het handhaven van die
omstandigheden in de pens welke nood-
zakelijk zijn om de fermentatieve pro-
cessen te laten verlopen. De eindpro-
dukten van de fermentatie, zoals de
vluchtige vetzuren en een deel van de
microbiële biomassa kunnen door de
gastheer worden benut ten bate van zijn
onderhoud en produktie. Bij dit fermen-
tatieproces gaat 5-8% van de energie in
het voedsel (substraat) verloren als me-
thaan en 5-6% in de vorm van fermen-
tatiewarmte.

in de voormagen bevinden zich dus
plantaardige en dierlijke organismen die
onderling in wisselwerking staan en sa-
men opgevat kunnen worden als een
oecosysteem. Een belangrijke eigenschap
van een oecosysteem is dat het door een
complex geheel van interacties tussen
zijn componenten tendeert naareendyna-
misch evenwicht, dat echter een verdere
ontwikkeling van het systeem niet uit-
sluit. Het pensmilieu is een open systeem
dat blootgesteld is aan invloeden van
buiten die zowel van abiotische als bio-
tische aard kunnen zijn en die of via de
slokdarm of via de penswand dit milieu
bereiken. De micro-organismen kunnen
zich binnen zekere grenzen aanpassen
aan de verandering van het milieu waar-
bij niet alleen het aantal bacteriën en
protozoën toe- of afneemt maar waarbij
vooral ook verschuivingen optreden in de
verhoudingen tussen de talloze species
die aanwezig zijn.

Ook staat het vast dat de chemische
wegen waarlangs een substraat wordt
omgezet door een bepaalde bacteriesoort
zich kunnen wijzigen en aanpassen aan
een oorspronkelijk minder passend sub-
straat. Het resultaat van de genoemde
aanpassingen wordt onder meer zicht-
baar in verschuivingen van de vluchtige
vetzuren, melkzuur en ammoniakcon-
centraties. en van dc methaan- en bio-
massaproduktie. De activiteiten van de
micro-organismen worden bepaald zo-
wel door het opgenomen rantsoen als
door diergebonden factoren. Vele van
deze laatste factoren zijn nauw verweven
met de voedcropname.

Hl- 1 ()!\'(,I NOMHN RAMSOEN
Bij de aanpassing van dc micro-orga-
nismen aan het rantsoen spelen vooral
de koolhydraten, die de belangrijkste
energiebron vormen, een doorslaggeven-
de rol. rj)e aanwezigheid van veel plante-
celwanden die voornamelijk pectine, he-
micellulose, cellulose en lignine bevatten
stimuleert de vorming \\an een cellulo-
lytische flora dic met behulp van exo-
enzymen de )3-glucoside-bindingen kun-
nen hydrolyseren waaruit via vele stap-
pen, zoals glucose en pvrodruivenzuur.
de vluchtige vetzuren gevormd kunnen
worden.

Vele bacteriesoorten kunnen deze zoge-
naamde structurele koolhydraten pas

-ocr page 206-

splitsen, nadat ze zich hebben vastge-
hecht aan de plantevezels. Deze afbraak
geschiedt geleidelijk, waardoor een da-
ling van de pH ten gevolge van de pro-
duktie van vluchtige vetzuren niet of
slechts langzaam zal plaatsvinden mede
ten gevolge \\an de bufferende werking
van het speeksel.

De molaire verhouding tussen de \\ luch-
tige vetzuren (azijnzuur C,. propionzuur
C, en boterzuur C4) op bovengenoemd
rantsoen zal respectievelijk 69. 19 en 12
procent bedragen. Een veel stormachti-
ger verloop van de fermentatie treedt op
wanneer het rantsoen grote hoeveelheden
gemakkelijk aantastbare koolhydraten
(zetmeel) en oplosbare koolhydraten
(suikers) bevat. De pH-dalingtreedt snel-
ler in mede door te geringe speeksel-
produktie en kan een waarde bereiken
van 5.5. De vetzuurverhouding tussen
Cj, C, en C4 zal verschuiven naar
60:25:15. Deze veranderingen worden
waargenomen op een krachtvoederrijk
rantsoen of na snelle en hoge opname
van jong voorjaarsgras. waarin op een
zonnige dag veel suikers zijn gevormd.
Dc zuurgraad in de pens-netmaag speelt
een zeer bepalende rol in de activiteit,
het aantal en de soorten micro-organis-
men en zowel de dagelijkse matige pH-
iluctuatics op cen typisch ruwvoeder
rantsoen als de veel grotere fluctuaties
die optreden op zeer krachtvoerrijke
rantsoenen hebben hun weerslag op het
oecosysteem. Een daling v an de pH heeft
een verschuiving van bacteriepopulaties
tot gevolg en beïnv locdt tevens aantal en
soort protozoen. Bij de daling van de
pH van 6.7 naar 6.0 neemt aanvankelijk
de activiteit van dc cellulolytischc bac-
terien sterk af en wanneer de pH nog lager
wordt zal ook hun aantal afnemen.
Deze veranderingen resulteren in een
tragere cellulosc-afbraak. Daarentegen
zullen de melkzuurvormcndc en melk-
zuurvcrbruikcndc bacteriën geactiveerd
worden waardoor zowel de melkzuur als
propionzuurvorming stijgt.

Op ruwAOcderrantsocnen wordt nauwc-
li|ks melkzuur maar wel propionzuur in
de pens aangetroflen. Dit propionzuur
wordt merendeels gevormd door bacte-
riën. dic het barnstecnzuur kunnen de-
carbo.xyleren dat door cellulosevergisters
is gevormd. Bij veel melkzuurvorming
geschiedt deze propionzuursynthese ook
door andere bacteriën en langs andere
wegen. Hierbij zijn talloze interacties
tussen de bacteriën noodzakelijk, waar-
bij het eindpodukt van de ene soort
het substraat vormt voor de andere.
Bij een overgang van \'ruwvoeder\' naar
\'krachtvoeder\' rantsoenen zien we ook
wijziging in de groep methaanvormen-
de bacteriën. Deze methaanvormers ge-
bruiken de fermentatieprodukten CO,
en H, van koolhydraat vergistende bac-
teriën voor hun groei en vermenigvul-
diging. waarbij methaan als eindprodukt
ontstaat. Het overschot aan waterstof
en waterstofionen dat bij de fermenta-
tieve afbraak ontstaat, wordt primair
weggewerkt door deze methaanvormers.
Hun activiteit komt ten goede aan an-
dere bacteriën, omdat voor hen vvater-
stofophoping remmend werkt. Beneden
pH 6 neemt echter de opname van water-
stof door deze methaan-producerende
bacteriën sterk af.

Het overschot aan waterstof wordt onder
die omstandigheden gekoppeld aan an-
dere acceptoren. waarbij vooral melk-
zuur gevormd wordt. Pensbacteriën pro-
duceren zowel D ( -) als L ( ) melk-
zuur. Vooral het D ( ) isomeer wordt
slechts langzaam gemetaboliseerd en ge-
resorbeerd en bedreigt daardoor mcer het
oecosysteem dan de vluchtige vetzuren.
Bij toename van zetmeel en suikers in
het rantsoen treden er niet alleen ver-
schuivingen in de bacteriepopulaties op.
maar ook dc protozoën reageren op deze
verandering.

.^anv ankelijk neemt hun aantal toe.
waarbij de kleine entodinia-soortcn gaan
domineren. Ze vertragen het fermentatie-
proces doordat ze zetmeclkorrcls en op-
losbare suikers tijdelijk opslaan en daar-
door substraat onttrekken aan dc bacte-
riën. Ook onttrekken zij bacteriën aan de
pensvloeistof voor hun eigen eiwitvoor-
ziening, zodat het aantal actieve micro-
ben in dc pens wordt gereduceerd. De
protozoën zijn echter eveneens pH-ge-
voelig en beneden pH 6 neemt hun acti-
viteit af, terwijl zij volledig verdwijnen
wanneer de pH beneden 5 daalt. De

-ocr page 207-

bovengenoemde wijzen waarop micro-
organismen zich kunnen aanpassen, ma-
ken wel duidelijk dat de herkauwer beter
is ingesteld op de vertering van ruwvezel-
rijke rantsoenen, dat desondanks de flora
en fauna zich kan aanpassen bij toe-
name van het aandeel gemakkelijk aan-
tastbare koolhydraten, maar dat deze
aanpassing tenslotte de gewenste sym-
biose in gevaar kan brengen.
Niet alleen koolhydraten beïnvloeden de
pensflora maar ook het N-gehalte van
het rantsoen oefent invloed uit op de
groei en reproduktie van de bacteriën.
Vele pensbacteriën kunnen uit NH, en
koolhydraten aminozuren en eiwitten
synthetiseren. De ammoniakconcentra-
tie in de pens kan in de loop van de
dag sterk variëren. In de weide is het
niveau constanter dan bij tweemaal
daags voederen op stal, waarbij I lot 2
uur na de voederopname vaak de maxi-
male concentratie ammoniak wordt
waargenomen. Het ammoniakgehalte in
de pensvloeistof wordt niet alleen be-
paald door de hoeveelheid opgenotuen
ruweiwit, maar is vooral afhankelijk van
de samenstelling van het ruweiwit (oplos-
bare of onoplosbare eiwitten, amiden,
ammoniak). Bovendien bepaalt de aard
van de koolhydraten in hel rantsoen
mede de uiteindelijke ammoniakconcen-
tratie. Door al deze variabelen is het
luoeilijk een bepaalde minimale concen-
tratie NH, aan te geven.

In het algemeen wordt aangenomen dat
rantsoenen met een ruweiwit-gehalte van
luinituaal 16% een voldoende ammo-
niakvoorzicning waarborgt. Een te laag
N-gehalte in voeder heeft vooral een
negatieve invloed op de activiteit van de
cellulo.se-vergistcnde bacteriën. Onder de
huidige Nederlandse omstandigheden zal
het N-gehalte in de pens niet de be-
perkende factor zijn voor microbiële
eiwitsynthese.

Van veel meer belang voor onderhoud
en groei van de bacteriën is de aan-
wezigheid van de energiebron A TP, die
dc bacteriën verkrijgen door albraak
van koolhydraten, in veel mindere mate
van eiwitten en vrijwel niet uit vet. Dil
A TP is vaak de belangrijkste beperkende
factor voor tuicrobiële groei. Het wordt
voor het merendeel gevormd uit structu-
rele en niet-structurele koolhydraten
waarbij door afbraak van structurele
koolhydraten het ATP geleidelijk vrij-
komt en niet zo\'n hoge waarde bereikt
terwijl bij degradatie van niet structurele
koolhydraten het ATP stormachtig ge-
produceerd wordt en snel na opname van
het voeder een maximum bereikt. Wan-
neer veel ATP beschikbaar komt kunnen
bacteriën snel en efficiënt groeien maar
zodra deze bron is uitgeput kan een
deel van de micro-organismen zelfs af-
sterven. Komt het ATP daarentegen
slechts langzaam vrij dan is de micro-
biële groei ook trager en minder effi-
ciënt omdat een groter aandeei van de
energie nodig is voor onderhoud van de
bacteriën. De totafe bacteriëie groei is
in dit gevat fager, maar omdat er ook
geen bacteriën afsterven kan de uiteinde-
iijke groei en eiwilproduktie minstens
zo efficiënt zijn afs bij niet structurefe
koofhydraten. Een dichte en vitafe bac-
teriepopufatie in de pens-netmaag schijnt
het best gewaarborgd wanneer zowef
structurefe afs niet siructurefe koofhydra-
ten gefijktijdig in de pens voorkotuen.
Hoe de verhouding tussen deze substra-
ten zal moeten zijn voor een optimale
bacteriëie eiwitsynthese is nog niet vast-
gesteld. Wel is aangetoond dat het meer-
dere malen per dag voeren \\an \\ooral
krachtvoer met veel niet-structurele kool-
hydraten een gunstig effect heefl op de
hoeveelheid tuicrobieel eiwit die per 100
gram in de voormagen afgebroken orga-
nische stof wordt geproduceerd (f).
Wefke bijdrage kan het rund zeff leveren
om het gewenste oecosysteetu te hand-
haven\'^

DlERGtHONDF N l ACIOKl-N
Verschuivingen in dc zuurgraad van het
pens-netmaag milieu beïnvloeden dc acti-
viteit van en de verhouding tussen de ver-
schillende micro-organistuen. Deze
adaptatie-mogelijkheid is niet onbeperkt
en vooral een sterk dalende pH brengt
het voortbestaan van de belangrijkste
micro-organismen in gevaar. De voor-
naamste buffer voor dit oecosysteetu is
het bicarbonaat dat via het speeksel in
de voormagen belandt. .Alle factoren die

-ocr page 208-

de speekselproduktie beïnvloeden, zoals
de droge-stol\'-opname en het fysisch ka-
rakter van het voer werken door in de
bufferende werking van het bicarbonaat.
Behahe de indiv iduele v ariatie in speek-
selproduktie kan ook de pH van het
speeksel zich wijzigen in relatie met de
alkalireserve van het bloed. f)aarnaast
gaat van de vluchtige vetzuren en hun
zouten eveneens een bufferende werking
uit. Ook door de activiteit van de pens-
wand waardoor een groot deel van de
vluchtige vetzuren worden geresorbeerd
wordt een sterke pH-daling voorkomen.
Deze resorptie gaat gepaard met een
uitwisseling van bicarbonaationen van
de penswand naar de pensinhoud. waar-
door daar de buffercapaciteit nog wordt
verhoogd.

Andere factoren die de stabiliteit van het
pensmilieu beïnvloeden zijn de verdun-
ningssnelheid van de pensvloeistof (het
percentage vloeistof dat per uur ver-
dwijnt naar de boekmaag) en de pas-
sagesnelheid van de vaste deeltjes. Hier-
door worden zowel bacteriën, als onver-
teerde voederpartikels als fermentatie-
produkten aan het oecosysteem onttrok-
ken.

De passagesnelheid van het voeder is
positief gecorreleerd met het opname-
nivau evenals de motiliteit van de voor-
magen. Een geringe achteruitgang van de
verteerbaarheid kan daarbij optreden.
Ook andere delen van het maagdarm-
kanaal kunnen hun invloed uitoefenen
op de passagesnelheid \\an het voedsel
uit de pens-net maag. Bii daling v an de
zuurgraad van de lebmaag wordt bij-
voorbeeld dc motiliteit van de voor-
magen gestimuleerd, waardoor de door-
stroming v an
V loeibare en v aste bestand-
delen wordt bevorderd,
lot genoemde diergebonden factoren
kunnen ook gerekend wt)rden de selec-
tieve voederopname, duur en intensiteit
van kauwen en herkauwen en de incii-
viduele verschillen in de motoriek van
het verteringsapparaat.
Alle bovengenoemde factoren maken wel
duidelijk dat de stabiliteit en de samen-
stelling van het oecosysteem in de pens
zelfs bij dieren die eenzelfde rantsoen
opnemen onderling zal variëren.
In het habitat van de pens groeien, delen
en sterft dagelijks een gigantisch aan-
tal micro-organismen. Door het ontbre-
ken V an geschikte nutriënten kunnen ver-
schillende populaties tijdelijk in hun stof-
wisseling geremd worden, terwijl andere
soorten gaan domineren.
Aan de andere kant zijn er aanwijzingen
dat bij runderen die krachtvoederrijke
rantsoenen ontvangen het evenwicht tus-
sen de populaties in de pens eerder w ordt
bepaald door de mate van zuurtolerantie
van de diverse species dan door sub-
straatgebrek.

Wanneer het hoog produktieve melk-
rund binnen enkele weken na de partus
op een ma.ximale melkproduktie wordt
gebracht zal de energiedichtheid van het
rantsoen de behoefte van het dier moeten
benaderen.

Door selectie van \'krachtv oeder-verwer-
kers" en een geleidelijke opvoering van
niet structurele koolhydraten in het rant-
soen IS het mogelijk zeer hoge melk-
giften te bereiken.

We moeten ons wel realiseren dat bij
deze topprodukties het oecosysteem
zwaar belast wordt en aan stabiliteit
inboet.

In de toekomst zal met het oog op dc
stijgende krachtvoederkosten zeker ge-
streefd worden naar een hoge ruwv oeder-
opname aangevuld met celluloserijker
krachtvoeder. Dergelijke rantsoenen ver-
hogen dc stabiliteit van het oecosysteem.
maar zullen de topprodukties elimineren.

Ill 1 K,\\ n i R

1. lumminga. S,: Rclatiiin between dilïeient earbolndrates and niieiobial s\\ntheMs ol protein. 1979.

2. Kiel (Iroup Seminar (I ppsala. 1979) - l\\\'\\() report No, 1 .K),

-ocr page 209-

De ontsporing van de pensfermentatie\'

Disordered Fennemution of ihe Rumen
H. J. Breukink^

SAMEW ATTING

Er wordt een overzicht gegeven van de voorwaarden waaraan dient te worden
voldaan om een goed functioneren van de microbiële digestie in de voormagen te
waarborgen. De verschillende stoornis.sen van de pen.sfermentatie worden daarna
besproken. Het blijkt dat het merendeel van de pensfermentatie-stoornissen het
gevolg is van een deficiëntie in het rantsoen in één of meer opzichten. Vooral de
vraag naar energierijke rantsoenen is daarvan de oorzaak.

Daarnaast worden er steeds meer stoffen aan het rantsoen toegevoegd teneinde de
fermentatie op een of andere wijze te beïnvloeden. Door mengfouten. verwis.ielin-
gen en andere menselijke factoren kunnen gemakkelijk pensfermentatie-
stoornissen optreden die tenzij snel onderkend tot ernstige verhezen kunnen leiden.
Diverse voorbeelden zijn daar reeds van bekend.

SI M.MARY

The requirements which have to be satisfied to ensure adequate functioning
of bacterial digestion in the fore-stomachs are reviewed. This is followed bv a
discussion of the various disturbances of fermentation in the rumen. The majority
of disturbances of rumen fermentation are attributable to one or several defi-
ciencies in the rations. This is particularly due to the fact that high-energy rations
are required, in addition, an increasing number of substances are being added to
the rations in order to affect fermentation in sonte HY/r or another.
Errors of tni.xing, substitutions and other human factors are liable to result in
disturbances of fermentation, which may cause severe losses unless they are
rapidly detected. Several instances have been reported in the literature.

\' Voordracht, op 10 oktober 1980 «ehouden. ter gelegenheid \\an het .faarcongre.s 1980. tevens I27e
Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde te .Apel-
doorn (Congresthema; \'Voeding van mens en dier\').
■ Dr, H. J. Breukink. Kliniek voor Inwendige Ziekten dcr Grote Huisdieren. Faculteit der Diergenees-
kunde, L\'trecht.

-ocr page 210-

De verschillende soorten herkauwers die
al zo\'n 60 miljoen jaren voorkomen zijn
voor eeti goede verwerking van het opge-
nomen \\oedsel vooral aangewezen op
een goed functioneren van het voorste
deel van de digestietractus d.w.z. mond
met speekselklieren, slokdarm en voor-
magen. Dit voorste deel van de digestie-
tractus is functioneel gericht op het creë-
ren en het in stand houden van een
microbiële digestie die in staat is een
grote variatie van voedermiddelen te ver-
teren en die in staat is cellulose te splitsen
waardoor celwanden kunnen worden
afgebroken en de celinhoud ter beschik-
king kan komen.

Dc microbiële populaties hebben een
groot aanpassingsvermogen aan chemi-
sche-, fysische- en kwantitatie\\e \\\'eran-
deringen in het rantsoen. Maar door de
noodzakelijkheid bij hoog produktie\\e
dieren gebruik te maken \\an energetisch
hoogwaardige rantsoen is een deel van
het aanpassingsvermogen verloren ge-
gaan, Daardoor dreigt vooral in be-
paalde pei ioden het evenwicht verstoord
te raken.

[,)e voorwaarden waarondereen microbi-
ële digestie in de voortnagen gehand-
haafd blijft zijn:

een voldoende opslagruimte, er moet
veel vocht worden opgeslagen;
een langzame passage, er moet vol-
doende tijd zijn voor het fermentatie-
proces en de bacierieftora mag niet
worden weggespoeld;

de regulatie van pH en vochthocveef-
heid, grote hoeveeiheden speeksef
met bicarbonaat- en fosfaatbuffers
zijn daarbij nodig;
• een anaëroob milieu, een fage redox-
potentiaaf is noodzakefijk voor de
groei van de meeste pensbacteriën;
— de aanwezigheid van voidoende sub-
straat en een geschikte eiwitbron.
Eenvoudige stikstofverbindingen,
zoafs ureum, zijn reeds vofdoende
voor de opbouw van eiwitten. Kool-
hydraten moeten dan wel in vof-
doende mate aanwezig zijn;
het kunnen neutrafiseren of verwijde-
ren van de gevormde bijprodukten
door buffering, absorptie, passage en
ructus.

Pensfermentatiestoornissen en daarmee
digestiestoornissen ontstaan wanneer
niet meer aan de bovengenoemde voor-
waarden wordt vofdaan.
Dit is het gevai bij:

Passageproblemen, door storingen in de
motifiteit waardoor dc passage, de
absorptie en de ructus niet optimaai ver-
lopen. f)e oorzaken van de motifiteits-
stoornissen kunnen primair gefegen zijn
in het luaagdarmkanaaf en direct ont-
staan door beschadiging van de voortua-
genwand, meestaf met perforatie en
focafe peritonitis. Daardoor worden de
bewegingen van de netiuaag befemmerd.
Indirect kunnen aandoeningen in de rest
van het maagdarmkanaal zoals obstruc-
ties, dilataties en dislocaties reflectoir de
motilitcit van dc voormagen onderdruk-
ken.

Daarnaast wordt bij koorts, mogelijk via
catecholaiuinen secundair de voorma-
gemuobiliteit geremd. Dit is het geval bij
mastitiden. pneumonieën enz. Ook kun-
nen toegediende of opgenomen medica-
menten en bepaalde toxische stoffen de
V ooriuagemuotiliteit beïnvloeden.

Snelle pH-veranderingen. Door de
opname van éénzijdig satuengestelde
rantsoenen kunnen snelle pH-verande-
ringen ontstaan.

Een snelle daling v an dc pH leidt tot/;(7;.v-
aciiiose. De opname van voedermidde-
len luet veel gemakkelijk verteerbare
koolhydraten (zoals bietenpulp. appels.

-ocr page 211-

witloftenen, granen) induceert een snelle
groei van bepaalde pensbacteriën zoals
Streptococcus hovis die veel zuur produ-
ceren waardoor de pH van de pens sterk
kan dalen. Bij p H 5 ontstaat er tevens een
sterke groei van Lactobacillen die melk-
zuur produceren zodat uiteindelijk een
pH 4 wordt bereikt. Het gevolg hiervan is
dat het merendeel van de anaerobe cellu-
losevergistende bacteriën en nagenoeg
alle protozoën worden gedood of sterk
geremd. Een eventueel herstel is dan ook
vrij langdurig. Bovendien ontstaan er
door de grote hoeveelheden zuur die
geproduceerd worden na enige tijd ern-
stige metabole verandering zoals een
sterke acidose en een dehydratie. Tevens
kan de penswand door de lage p H ernstig
worden aangetast. Er ontstaat een rume-
nitis waarbij bepaalde bacteriën met
name
Fusohacterium necrophorum
(Sph. necrophorus)
diep de penswand
kunnen binnendringen en via de portale
circulatie de lever kunnen bereiken. In de
lever ontstaan daarna locale veranderin-
gen zoals miliaire necrobacillosis of
leverabcessen.

Bij dieren die met krachtvoerrijke rant-
soenen gevoerd worden kunnen kortdu-
rende pensacidoses voorkomen, waarbij
de pH meestal niet zo sterk daalt maar
rond de pH 5 blijft hangen. Doordat de
pensmotiliteit geremd wordt en de micro-
flora verstoord raakt treedt een duide-
lijke anorexic op. Deze anorexic is functi-
oneel. opname van nieuw substraat
wordt voorkomen en de microflora krijgt
de tijd zich te herstellen, de vluchtige vet-
zuren kunnen worden geabsorbeerd en
eventueel gevormd melkzuur kan worden
omgezet.

Men spreekt in zulke gevallen van ojf-
feed syndromen.

Wanneer de pH \\an de pens snel stijgt
ontstaat een
penscdkalose.
De opname van voedermiddelen met zeer
veel eiwit of met een hoog gehalte aan
ureum veroorzaakt in de pens een snelle
produktie van ammoniak. Hierdoor
stijgt de pens pH en wordt de pensmotili-
teit onderdrukt. In de pensvloeistof is de
buffercapaciteit voor alkali vrij gering
zodat gemakkelijke pH-stijgingen kun-
nen optreden. Het gevolg is dat de nor-
male bacterieflora ook in dit geval sterk
geremd of gedood wordt. De hoge gehal-
tes aan ammoniak in de pens kunnen
leiden tot absorptie van veel ammoniak
zodat acuut gevaar ontstaat in de vorm
van ernstige hersenverschijnselen. opis-
thotonus, tonisch-clonische krampen en
later coma en dood. De absorptie van
ammoniak wordt gestimuleerd door de
hoge pH van de pensvloeistof. Ammo-
niakintoxicaties komen echter zelden
voor.

Het onthouden van voldoende substraat.

Door ondervoeding, te weinig eiwit of
NPN of door vasten neemt het aantal
bacteriën en protozoën af. De protozoën
verdwijnen vaak al in een vroeg stadium.
Ook bij tekorten aan bepaalde voor groei
en vermeerdering noodzakelijke tninera-
len, sporenelementen of andere stoffen
ontstaan fermentatiestoornissen. Een
dergelijke fermentatiestoornis wordt een
simpele indigestie genoemd en ontstaat
bij lange reizen, een langdurige partus,
afwijkingen in de mond of slokdarm of
bijvoorbeeld door tekorten aan Ca en P
of aan bepaalde B-vitamines.

Structuurtekort in het rantsoen. Wan-
neer een rantsoen bestaat uit een fijnge-
malen gepelletteerd materiaal, kort
gehakseld ruwvoer, of uit andere voeder-
middelen die onvoldoende structuurhou-
dend materiaal van voldoende lengte
bevatten, dan ontstaat er geen duidelijke
structuurlaag in de pens. Het gevolg is
dat het ructus-mechanisme onvoldoende
functioneert zodat er t>mpanie ontstaat.
Ook is het mogelijk dat bij dergelijke
rantsoenen de passage wordt belemmerd
doordat het boek maagkanaal verstopt
raakt. [)e vezellengte van gehakseld ruw-
voer dient gemiddeld minstens 5 mm te
bedragen.

Ook wanneer de vezellengte nog vol-
doende is kan de totale hoeveelheid struc-
tuurgevend materiaal in het rantsoen
zodanig laag zijn dat het fermentatiepa-
troon verstoord wordt. Deze verstoring is
het gevolg van een onvoldoende speeksel-
produktie omdat de dieren bij dergelijke
rantsoenen te weinig herkauwen. Juist
tijdens het herkauwen vindt een sterke
speekselproduktie plaats en alleen op die

-ocr page 212-

manier komt voldoende buffer in de pens
terecht. Bij structuurarme rantsoenen
ontstaat dan ook een voortdurend te lage
pens pH met als gevolg een verschuiving
in de verhouding azijnzuur propionzuur
ten gunste \\an het propionzuur. Een
lagere pens pH onderdukt weliswaar de
cellulose-fermentatie maar bevordert de
opname van de vluchtige vetzuren. De
voortdurend lage pens pH heeft tevens
gevolgen \\ oor de penswand die morfolo-
gisch duidelijke veranderingen kan
ondergaan (penshyperkeratose).
Ook kunnen locale rumenitiden optreden
vanwaaruit uitzaaiingen in de le\\er kun-
nen ontstaan (leverabcessen). De veran-
deringen in de verhoudingen tussen de
\\ luchtige vetzuren: azijnzuur en propion-
zuur zijn van invloed op de stofwisseling.
De hogere propionzuurproduktie bete-
kent een hogere glucoseproduktie in de
lever waardoor een hogere activiteit van
insuline ontstaat. Het gevolg is dat de
opslag van vet wordt gestimuleerd maar
ook dat de afgifte van vet wordt geremd.
Deze effecten zijn zeer gewenst bij mest-
\\ee waar dergelijke rantsoenen dan ook
volkomen normaal zijn. maar ongewenst
bij melkvee omdat het gevolg is dat de af-
gifte van melkvet daalt en melk\\ etdepres-
sie optreedt. In hoeverre deze veranderin-
gen in de stofwisseling als gevolg van de
verandermgen in de pensfermcntatiepa-
troon beperkt blijven tot de vetstofwisse-
ling en nict ook andere lichaamsfuncties
beïnvloeden is nog niet duidelijk. Andere
aandoeningen welke gerelateerd worden
aan de veranderingen in het fermentatie-
patroon door structuurtekortcn in hel
rantsoen zijn chronische klauwbcvan-
genheid. urethrastcnen. lertilileitsstoor-
nissen en chronische diarree.

Snelle rantsoenswisselingen. Te snel
doorgevoerde rantsoenswisselingen kun-
nen het adaptievermogen van de pensfcr-
mentatic doorbreken waardoor afhanke-
lijk van de aard van de wisseling een
acidose. een alkalosc of een simpele indi-
gestie ontstaat.

Kwalitatief afwijkend rantsoen. In het

verleden kwamen lermcntatiestoornissen
door vervuild, rottend, bevroren of
beschimmeld voedsel regelmatig voor.

Ook door de opname van verontreinigd
drinkwater kunnen fermentatiestoornis-
sen ontstaan. Met deze voedermiddelen
kunnen veel rottingsbacteriën zoals
E.
coli cn Proteus
in de pens terecht komen.
Door de opname van rottingsprodukten,
schimmeltoxinen of van te veel te koud
materiaal wordt de pensflora reeds ern-
stig gestoord. Daardoor kunnen de rot-
tingsbacteriën zich in de pens vermeerde-
ren. Onder normale omstandigheden
wordt hun groei in de pens door de nor-
male pensbacteriën geremd. Van ver-
schillende kanten wordt gesteld dat
onder dergelijke omstandigheden lipopo-
lysaccharide endotoxinen in de pens wor-
den geproduceerd, die wanneer ze de
penswand passeren ernstige ziektever-
schijnselen en zelfs een snelle dood kun-
nen veroorzaken. Bepaalde rantsoenen
kunnen door verontreiniging of door
schimmelgroei de aanmaak van thiamine
(Vit. B,) in de pens onderdrukken of het
gevormde thiamine onwerkzaam maken.
Thiaminasen, die door schimmels of rot-
tingsbacteriën (zoals bepaalde clostri-
diën) geproduceerd worden kunnen ook
in de pens zelf ontstaan w anneer door een
vaak éénzijdige samenstelling van het
rantsoen de samenstelling van de micro-
flora is veranderd. Chronische tekorten
aan thiamine zijn zeer waarschijnlijk de
oorzaak van het ontstaan van corticoce-
rebralc necrose (CCN). Deze ziekte komt
vooral voor bij jong mestvee en wordt
ook in Nederland regelmatig geconsta-
teerd.

Het niet of onvoldoende kunnen lozen
van het geproduceerde gas.

Pensgas dat voornamelijk bestaat uit
CO, en CHj moet uit de pensinhoud wor-
den \\ rijgemaakt en getransporteerd naar
de cardia cn vervolgens naar de mond.
Wanneer dit ructusmechanisme gestoord
is ontstaat tympanie.
Treedt deze storing op bij het vrijmaken,
de zgn. separatiefase. dan blijft het gas in
dc vorm van gasbelletjes aanwezig en
ontstaat schuirntympanie. Schuimvor-
mende factoren, eiwitten, komen veel
voor in bepaalde gewassen zoals jong
gras, klaver en lucernc. Het gevormde

-ocr page 213-

schuim i<an worden gestabiliseerd door
stollen zoals pcctinen. saponinen en
mucinen.

\\\'aak ontbreken \\ oldoende schuimafbre-
kende factoren zoals planten\\etten en
tanninen. Vooral het speeksel heeft een
belangrijke schuimafbrekende werking.
Dit is dan ook de reden dat bij een lage
speekselproduktie door structuurtekort
in het rantsoen gemakkelijk schuimtym-
panie kan optreden.
Bij een storing in de afvoer blijft het pens-
gas als vrij gas in de pens aanwezig. Dit is
het duidelijkst bij motiliteitsstoornissen
en bij oesophagusobstructies. T\\mpanie
door een overmatige produktie \\an pens-
gas komt niet \\\'oor.

Uit het voorgaande blijkt dat \\ ooral door
de vraag naar energetisch hoogv\\aardige
rantsoenen er zodanige veranderingen in
de rantsoenen zijn aangebracht dat op
diverse manieren de voorwaarden voor
een optimale microbiële digestie geweld
worden aangedaan. Bovendien speelt
zich de pensfermentatie bij dieren op der-
gelijke rantsoenen afin een pH gebied dat
lang niet meer optimaal is voor de cellu-
losedigestic. De moderne koe is enigszins
vervreemd v an zijn oorspronkelijke func-
tie. een functie als biologische
fermentatie-recycling fabriek die hoog-
waardige dierlijke produkten maakt uit
\\ oor de mens onverteerbaar plantaardig
materiaal. Weliswaar is het grootste deel
van het rantsoen nog plantaardig maar
een bepaald deel kan ook door de mens
worden gebruikt. De vooral uit kracht-
voer bestaande rantsoenen zullen echter
uit economische overweging voorlopig
nog wel gehandhaafd blijven. De nade-
lige effecten die daarbij kunnen optreden
dienen dan ook voortdurend onderwerp
\\an studie te zijn. I3it laatste is en blijft
bijvoorbeeld het geval ten aanzien van de
nitraatintoxicatie. Door de moderne
bemestingsmethoden is het gevaar voor
nitraatintoxicaties voortdurend aanvse-
zig.

Bovendien past de pensflora zich zodanig
aan bij de aanwezigheid van nitraat dat
het gevaar v oor een intoxicatie toeneemt.
Maar ook al ontstaan er geen acute into-
xicatieverschijnselen. voortdurend te
hoge nitraatopnames kunnen gevaar
opleveren. Al jarenlang is er gewezen op
de mogelijkheid dat een chronische
nitraatintoxicatie zou kunnen leiden tot
veranderingen in het digesticpatroon met
als gevolg: stoornissen in de resorptie van
\\ itamines. stoornissen in de resorptie van
mineralen en immunosuppressie.

Al sinds jaren tracht men de microbiële
digestie te beïnvloeden teneinde hogere
produkties te kunnen bereiken of effi-
ciënter te kunnen produceren.
In tijden van tekorten aan eiwit wordt het
gebruik v an ureum en andere gelijksoor-
tige produkten gestimuleerd. Er volgen
dan haast onvermijdelijk calamiteiten
waardoor ernstige ontsporingen van de
pensfermentatie ontstaan met vaak ook
ernstige metabole consequenties. Bij
mengingsfouten kunnen bijvoorbeeld
ureumintoxicaties optreden die met alka-
lose en ammoniakintoxicaties gepaard
kunnen gaan.

Enkele jaren geleden werd het DUIB, het
1.1-diureido isobutane in Nederland
geïntroduceerd. Dit produkt staat in de
pens langzaam ureum af zodat het gevaar
vooreen ureumintoxicatie klein was. Het
bleek echter dat er bij koeien die grote
krachtv oergiften ontvingen met 3%
DUIB na 2-3 maanden voeren huidlesies
ontstonden die korte tijd later gevolgd
werden door koorts, algemeen ziekzijn en
vaak een snelle dood. In sommige geval-
len werd een verhoogde bloedingsneiging
waargenomen. Hoewel de pathogenese
\\an de ziekte onduidelijk bleef werd de
relatie tussen de ziekte en het voeren van
DU 1 B-houdend krachtvoer onomstote-
lijk vastgesteld.

Sinds geruime tijd heeft men geprobeerd
door middel van chemische produkten de
alloop van de microbiële fermentatie te
beïnv loeden. Daarbij wilde mcn ten eer-
ste bereiken dat bepaalde componenten
in het rantsoen niet worden afgebroken
en in de darm zouden kunnen worden
verteerd, en ten tweede dat bepaalde bac-
teriën geremd zouden vNorden zodat de
fermentatie zich in een gewenste richting
zou moeten aanpassen. Door de produk-
tie van tnethaan te remmen wordt de
produktie van propionaat en butyraat
gestimuleerd ten koste v an de acctaat-
produktie. Door de afbraak van eiwit

-ocr page 214-

uit het rantsoen in de pens af te rem-
men worden de verhezen die hierbij op-
treden kleiner zodat er meer eiwit aan
het darmkanaal ter beschikking komt.
Eén van de vrij recente produkten is
monensin.

Dit monensin verhoogt de produktie van
propionaat, verlaagt de produktie van
acetaat en butyraat. Bovendien remt
monensin de afbraak van aminozuren.
Door deze eigenschappen is het monen-
sin snel op grote schaal toegepast als
groeistimulator bij jongvee en mestvee.
Monensin bleek echter ook effectief bij
de preventie van weide-emfyseem (fog-
fever) in de USA en Schotland, omdat
het de produktie van 3-methyl indol in de
pens uU aminozuren kon voorkomen. Uit
onderzoekingen was gebleken dat het 3-
methyl indol t/e stof was die de pathologi-
sche en daarmee klinische veranderingen
te weeg bracht. Ook bij acetonemie is
monensin met succes toegepast teneinde
door een hogere propionzuurproduktie
de gluconeogenese te stimuleren en het
tekort aan glucose op te heffen.
Doch ook negatieve effecten van monen-
sin zijn inmiddels duidelijk geworden.
Door een lO-voudige overdosering door
mengfouten ontstonden acute cardioto-
xische effecten waarbij een groot aantal
dieren stierf nadat een sterk bemoeilijkte
ademhaling en diarree was opgetreden.

Bij toepassen van monensin in kracht-
voerrijke rantsoenen heeft de stijging van
de propionzuurproduktie tot gevolg dat
de melkvetproduktie daalt en melkvetde-
pressie optreedt. Er bestaan bovendien
aanwijzingen dat monensin de omzetting
van nitraat tot nitriet versnelt zodat er
nitraatintoxicatie optreedt bij rantsoe-
nen waarbij dat, gezien de gehaltes aan
nitraat, niet mogelijk zou moeten zijn.
Het onderzoek naar chemische stoffen
die de pensfermentatie beïnvloeden gaat
ongetwijfeld verder met als gevolg dat
nieuwe produkten alleen aan bepaalde
groepen runderen onder bepaalde voor-
waarden kunnen worden verstrekt. Dit
houdt in dat verwisseling door menselijke
fouten en vergissingen in de toekomst in
toenemende mate zullen voorkomen. De
ontsporingen van de pensfermentatie die
daarvan het gevolg zijn zullen tijdig moe-
ten worden onderkend. Vergissingen
zoals in de PBB-zaak mogen niet zo lang
onontdekt blijven of ontkend worden.
De recente geschiedenis leert hoe fataal
de gevolgen dan kunnen zijn.

-ocr page 215-

Hyperkeratose van de pens bij fermentatie
stoornissen\'

Hyperkeratosis of the Rumen in Disturbances of Fermentation

P. Wensvoort^

SAMENVAITING

Hyperkeratose als primaire veranderingen van de pensmucosa kreeg aandacht
van de publikaties van Jensen c.s.. in de vijftiger Jaren, waarin zij een relatie
legden tussen het optreden van pensacidose als gevolg van fermentatiestoornissen
en ruminitiden. De aandoening geeft een typisch reliëf aan de mucosa en wordt
van betekenis geacht voor de diffusie van vluchtige vetzuren. Het meest opvallende
is de verdikking van het stratum corneum. Bij opgroeiende herkauwers treft men
tevens vortningsanomalieën aan die uit richels bestaan waarop vertakte papillen
zijn geplaatst. De diffusie stoornissen zijn enerzijds een gevolg van de speciale
inrichting van de epidermis en anderzijds van het mitogene effect van vetzuren op
cellen van hel stratum basale. Hierdoor ontstaan veel cellen die tijdens de afgroei
naar het stratum spinozum in een versterkt keratinisatie-proces geraken.
De doorstroming van het intercellulaire lagunesysteem stagneert en hiermede de
diffussie van stoffen uit de pensvloeistof door de basale cellen. Behalve de
werking op de epidermis wordt tijdens het keratinisatie proces de onderliggende
lamina propria beïnvloedt. Als gevolg hiervan is de oppervlakte vergroting van
de pens vertraagd.

Dit treedt niet op wanneer de keratinisatie wordt geïnduceerd tijdens de lactatie-
periode. Hyperkeratose is weliswaar de voornaamste, maar niet de enige afwijking
van de pensmucosa tijdens fermentatie stoornissen.

SUMMARY

Hyperkeratosis appearing in primary changes of the mucosa of the rumen was
dealt with in the papers written by Jensen et al. in the fifties, in which a relation-
ship was established between rumen acidosis due to disturbances of fermentation
and rumenitis. This condition brings the mucosa into typical relief and is believed
to he a factor tn the diffusion of volatile fatty acids. \'The outstandi/tg feature is
the thickening of the stratum corneuni. Growing ruminants also show develop-
mental anomalies consisting of ridges bearing branched papillae. The disturbances
of diffusion are due to the particular arrangement of the epidermis on the one
hand and to the mitogenic effect of fatty acids on the cells of the stratum hasale

Voordracht, op 10 oktober 1980 gehouden, ter gelegenheid van het Jaarcongres 1980, tevens 127e

Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde te .Apel-
doorn (Congresthema: \'Voeding van mens en dier\').

Prof. dr. P. Wensvoort, Vakgroep Pathologie, Faculteit der Diergeneeskunde, Yalelaan 1, Postbus

80.158 3508 TD Utrecht.

-ocr page 216-

on the other. This results in the appearance of a large nuniher of cells which
undergo a process of increased keratinization during growth into the stratutu
spinosum.

The flow through the intercellular lacunar system stagnates, ami therefore also
the diffusion of materials from the rumen fluid through the hasal cells. In addition
to the eff ect on the epidermis, the suhjacent lanu\'na propria is affected during the
process of keratinization. This results in delayed enlargement of the surface
area of the rumen. This does not occur when keratinization is induced during
the lactation period. Though hyperkeratosis is the most important, it is not the
only disorder of the ruminai mucosa in disturbances of fermentation.

Pathologische veranderingen als ge\\olg
\\an fermentatie processen zijn typische
mucosa defecten.

Hy perkeratose is één \\an de opvallend-
ste. Hoewel deze afwijking al decennia
bekend is (2), kreeg de pathogenese pas
aandacht, na massaal optreden, bij toe-
passing van bedrijfssystemen waarbij jon-
ge dieren met behulp \\an mechanisch
voorbereid voedsel aangezet werden tot
een zo snel mogelijke groei.
De fysiologische betekenis van het pense-
pitheel, anders dan voor het in stand hou-
den van een beschermende laag tegen
mechanisch inwerkende factoren, werd
reeds lang bestudeerd alvorens deze
aandacht kreeg in de diergeneeskunde.
Dit volgde op de inmiddels klassiek
geworden publikaties \\an .lensen en
medewerkers (8, 9), uit de vijftiger jaren.
Aanleiding waren de frequent optre-
dende leverabcessen bij meststieren. De
porte d\'entrée voor deze infectieziekte
bleek de penswand te zijn waar behahe
het verantwoordelijk micro-organisme,
opvallende mucosadefecten aanwezig
waren. Deze bestonden uit locale rumini-
tiden van phlegmoneuze en ulcereuze
aard. Bij het zoeken naar een sluitende
pathogenese legden zij verband tussen de
ruminitis en een pens acidose die een
gevolg was van fermentatie stoornissen.
Volledigheidshalve gaven zij bij hun
beschrijving (8) ook andere penswand-
veranderingen weer die in combinatie
met de ruminitiden voorkwamen maar
die aanvankelijk van marginale betekenis
werden geacht. In een later onderzoek
aan pensen van mestlammeren (10) werd
deze hyperkeratose echter als een essen-
tiële en primaire verandering van het
pensepitheel naar voren geschoven.
Bij mestrunderen (8) troffen ze hyperke-
ratose in een tweetal uiterlijk verschil-
lende vormen aan; als bodem voor ronde
voedselplaqués van 1-2 cm. in diameter
die op de dorsale wand van de pens voor-
kwamen en in de v orm van bosjes samen-
gekleefde papillen die te vinden waren in
de voorste dorsale penszak of in andere
met papillen bedekte delen van de pens-
mucosa. Beide vormen bleken epitheel
te bezitten waarvan het
Stratum corneum
sterk in dikte was toegenomen en
bestond uit vele lagen gekeratiniscerde
cellen. In het onderzoek uitgevoerd aan
lammeren (10) werd een derde vorm ge-
vonden bestaande uit keratose van indiv i-
duele papillen die in aantal varieerde van
enkele tot nagenoeg alle papillen. Velden
veranderde papillen werden het fre-
quentst gezien in de anteroventrale
penszak.

Daar hyperkeratose in uitgebreide vorm
kon voorkomen zonder vergezeld te gaan
van enige vorm van ruminitis, karakteri-
seerden .lensen c.s. (10) deze primaire
mucosa verandering als een niet besmet-
telijke aandoening van het mecrlagigplat-
epitheel van de pens waarbij zeer veel
keratine wordt gevormd hetgeen de

-ocr page 217-

papillen groter en harder maakt en waar-
door deze aan elkaar of met een deel \\an
de pensinhoud verkleven.
Hyperkeratose komt ook in Nederland
bij jonge en volwassen herkauwers voor
wanneer deze gehouden worden onder
geïntensiveerde bedrijfsomstandigheden.
Er kunnen twee typen worden onder-
scheiden afhankelijk of er wel of geen
ruwvezel in het voer aanwezig is. Het ene
t\\pe is uitsluitend bij jonge dieren aan te
treffen wanneer het voedsel zich beperkt
lot kunstmelk. De hyperkeratose komt
dan diffuus verspreid in alle v oormagen
voor. Het andere type is bij dieren van
verschillende leeftijd le v erwachten wan-
neer naast ruwvezel. energie-rijk voedsel
moet worden verwerkt. Dil type is geken-
merkt doordat het in de voorste penszak-
ken begint en zich uitbreidt over de
gehele oppervlakte v an de pens maar niel
naar de overige voortnagen.
Hoewel hyperkeratose een opvallend
reliëf geeft aan de mucosa en zeer uitge-
breid over het pensoppervlak kan voor-
komen, wordt voortdurend getwijfeld
aan de pathofysiologische betekenis van
deze afwijking. Men heeft het optreden in
verband willen brengen tnet groeivertra-
ging en diffti.->ie-stoornissen (4. 9) maar
een afdoend bev\\ ijs hierv oor is nooit gele-
verd. Op zijn minst is hvperkeratose te
beschouwen als een vorm van mimicry
zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit
van het pensepithcel. Wel heeft het voor-
komen een signaallunctie die er op atten-
deert dat fermentatie produkten de cel-
biologische opstelling v an de pensmucosa
drastisch heeft veranderd.

Primaire hvperkeralose is het meest
typisch wanneer het zich vornn op een
mucosa van een pens die zich fysiologisch
kan ontwikkefen en functioneert op basis
van een hoeveelheid verteerbaar ruwve-
zel. Hoewel hel beeld steeds bepaald
wordt door een grotere hoeveelheid
geproduceerde of achtergebleven kera-
tinc kan dit op details verschillen afhan-
kelijk van het moment in de ontwikkelmg
van de pens. De betekenis van deze
detaillering schuilt in het aantreffen van
Vormingsanomafieën die bij hvperkera-
lose m uitgegroeide pensen niet worden
waargenomen. Om de aard v an de hv per-
keratose bij volwassen herkauwers te
plaatsen is kennis van deze vormingsano-
malieën nodig en enig inzicht in de ont-
wikkeling van de pens cn in de celbiolo-
gische opstelling \\an het pensepithcel.

Pensontwikkeling in de betekenis van
volumetoename kent verschillende as-
pecten. Het volume kan toenemen zon-
der dal de gewichtstoename er gelijke
tred mee houdt. Volumetoename met een
zelfde graad van gewichtsloename, ech-
ter zonder oppervlaktevergroting door
middel van papilvorming, treedt op na
het inbrengen van niet fermenterend
structuurhoudend materiaaf. Opper-
vlakte vergroting op basis van papifvor-
ming tijdens een pensontw ikkeling waar-
bij ook het V olume toeneemt, heeft plaats
wanneer de pens betrokken raakt bij fer-
mentatie processen (I).
Het aantal, de vormgeving en de verbrei-
ding over de penswand kan tijdens de
ontwikkelingsfase van hel rumen sterk
verschillen zodat de mate van opper-
vlaktevergroting door papilvorming het
beste is uil te drukken in het gewicht van
de afgestripte mucosa (I, 19).

Bij cen niel gestoorde ontwikkeling van
de pensmucosa staan papillen naast
elkaar en vormen een aaneensluitend
veld. Bij Vormingsanomalicën die in het
kader van hyperkeratose ontstaan treft
men richels aan die van elkaar geschei-
den zijn door mucosastroken waarop
geen papillen tot ontwikkeling kwamen.
Bovendien hebben de papillen die op
richels ontstaan een bijzondere vorm
vanwege hun v ertakkingen. Deze worden
alleen bij dieren gezien waarvan de pens
zich nog moet ontwikkelen en slechts
wanneer tevens hvperkeratose wordt
geïnduceerd. Wanneer de vormingsano-
malieën over een groot gedeelte van de
pens voorkomen dan krijgt deze een
typisch aspect. De wand v oelt verdikt aan
terwijl hel v olume te beperkt blijft. Blijk-
baar gaat de oppcrvlaktevergroting op
basis van verlakkende vormingsanoma-
lieën nicl gepaard met de gewenste
volumevergroting. Hel is niet bekend of
een dergelijke misvorming cen blijvende
restrictie van het pensvcilume met zich
mee brengt waardoor dil begeleidende

-ocr page 218-

fenomeen van hyperkeratose een factor
vormt waar rekening mee gehouden moet
worden bij de verzorging van opgroei-
ende herkauwers die als volwassen dieren
in het produktieproces worden ingescha-
keld.

Om hyperkeratose in causale relatie te
brengen met pensfermentatiestoornissen
is inzicht in de wijze waarop onder fysi-
ologische omstandigheden keratinisatie
van het pensepitheel plaats vindt essen-
tieel. Aan de verhoorning van de pens-
mucosa liggen in principe dezelfde doch
in kwantitatieve zin anders verlopende
celbiologische processen ten grondslag
als bij de overige epidermis.
Tijdens de afgroei van dit epitheel treden
functieveranderingen op in cellen beho-
rende tot de verschillende lagen (11, 12).
Zo is de inrichting van cellen van het
substratum basale veel duidelijker afge-
stemd op één op externe factoren inge-
stelde metabolische activiteit dan die van
cellen van het substratum spinozum.
Deze laag, daarentegen, verschaft door
differentiatie in cellen van het stratum
granulosum en stratum corneum, niet al-
leen een betere afscherming van de
mucosa tegen inwerking van vaste
bestanddelen van de pensinhoud, maar
leveren tevens een barrière die een vrije-
lijke doorstroming van het vloeibare deel
van de pensinhoud door de intercellu-
laire ruimten beïnvloedt.

Cellen van het substratum basale, die met
2 of 3 op elkaar gestapeld zijn, zijn ook na
de mitose zeer actief. Ze behouden dan
niet alleen een grote nucleus maar schaf-
fen zich tevens veel mitochondriën, een
duidelijk ruw endoplasmatisch reticulum
en groepjes vrij liggende ribosomen aan,
terwijl meer paranucleaire en verspreid
door het cytoplasma liggende vesiculae
aanwezig zijn dan nadat de differentiatie
op gang is gekomen. Hierdoor zijn ze
optimaal ingericht voor het uitvoeren
van gespecialiseerde metabolische activi-
teit. Deze gaat teloor bij differentiatie tot
cellen van het substratum spinozum. De
afgroeiende lagen bedekkend epitheel
van de pens veroorloven zich dan een
opstelling die hen opnieuw doet onder-
scheiden van cellen van het substratum
spinozum van de epidermis die elders is
gelegen. Er ontstaan naast keratohyaline
korrels en fibrillen, vele muceuze granula
terwijl het endoplasmatisch reticulum
proteïnen produceert (18).
Cellen van het substratum spinozum
onderscheiden zich niet alleen vanwege
de bijzondere cytoplasmatische organi-
satie maar ook omdat ze zich in de pens in
veel meer lagen dan elders het geval is,
kunnen handhaven. Cellen die tot dit
transitieve epitheel zijn te rekenen verto-
nen in toenemende mate een verhoogde
lysosomale activiteit (3). Hiervan gaat
een selectieve lytische invloed uit op alle
celorganellen behalve op de kerato-
hyaline korrels en fibrillen en het door
het endoplasmatisch reticulum gevormde
eiwit.

De inmiddels intredende celdood en de
daarmede gepaard gaande verhoogde
permeabiliteit van de celmembraan zorgt
dat een deel van het gelyseerde materiaal,
vooral de vrijgekomen mucopolysaccha-
riden. buiten de cel komt te liggen en
daarmede de intercellulaire ruimten
afsluit. Door dit uittreden en tegelijker-
tijd uitdrogen van de afgestorven cellen
schrompelen deze en worden gekeratini-
seerde cellen. Door middel van een fi-
brillensysteem blijven ze echter onderling
samenhangen.

Deze laag afgestorven organisch materi-
aal blijft echter voor diffusie van klein
moleculaire stoffen toegankelijk. Een
vrijelijke doorstroming van het lagune
systeem, bestaande uit intercellulaire
ruimten en basaalsinussen (5, 6) is door
deze afdichting beperkt. Opgeloste stof-
fen in de pensvloeistof kunnen hierdoor
niet onbelemmerd tussen de epidermale
cellen stromen terwijl metabolieten of
andere door \\ itale cellen van het substra-
tum basale uitgesluisde stoffen niet
gemakkelijk naar het penslumen
afvloeien en aangewezen zijn op passage
door basaallaag en opname door het
daar onderliggende stroma en de capil-
laire endotheelcellen.

Essentieël is dat de epidermis uit twee
verschillende delen bestaat waarvan de
functies op elkaar afgestemd zijn of door
elkaar worden beïnvloed. Centraal staat
het parenchymateuze deel dat is opge-
bouwd uit basale cellen en dat bij een

-ocr page 219-

\\ olwassen rund over een oppervlakte van
4 m^ is uitgestrekt. Dit wordt metabolisch
actief onder invloed \\an stoffen die door
diffusie door de gekeratiniseerde cellagen
of na doorstroming via de intercellulaire
ruimten aan de basale cellen worden aan-
geboden, Dat dit deel van de epidermis
het meest reactieve deel van het pensepi-
theel is blijkt uit proeven waarbij afwisse-
lende perioden van vasten volgden op
perioden \\ an voedselopname (13, 20),
Na vasten vertoonden de cytoplasmati-
sche celorganellen morfologische teke-
nen van inactiviteit samenhangend met
een collaberen van het intercellulaire
lagune systeem. Als fysiologische reactie
op voedselopname en pensfermentatie
had correctie plaats en trad herstel op van
de mitotische activiteit.
Een alom bekende groep van metabolie-
ten die ontstaan bij pensfermentatie /ijn
de vluchtige vetzuren. Hiervan is het
boterzuur het meest toegepast bij experi-
menteel onderzoek. Reeds lang (16) is
bekend dat vluchtige vetzuren bij
opgroeiende herkauwers de vergroting
van het pensoppervlak stimuleert. Hier-
bij ontstaan niet alleen papillen maar
worden de nieuw-gev ormde basaalcellen
tevens in zijwaartse richting gestuwd om
de bedekking van de zich vergrotende
oppervlakte van de lamina proporia te
blijven realiseren. De proliferatie van cel-
len van de basale laag is een gevolg van
mitogene eigenschappen \\an het boter-
zuur. De omvang cn de aard van dit effect
wordt vooral bepaald door de grootte
van de concentratie van deze stof in dc
pcnsinhoud (14). Een sterk of abrupt ver-
hoogde produktie versnelt de proliferatie
dermate dat zelfs rumenhyperkeratose
kan optreden,

Hyperkeratose waarbij een versnelde
deling van de basale cellen een dikker
corium achterlaat in de epidermis treedt
op wanneer deze betrokken is bij ver-
hoogde fysieke arbeid, Rumenhyperke-
ratose kan echter meer gezien worden als
resultaat van chemische parenchyma-
teuze inspanning, in deze v orm zou pens-
hyperkeratose eveneens als een regule-
ringsmechanisme te beschouwen zijn dat
protectie ten doel heeft. Deze zou bestaan
uit het bemoeilijken van de diffusie van
kleinmoleculaire stoffen door een dik-
kere laag gekeratiniseerde cellen waar-
door resorbtie door vitale cellen en door-
stroming van het lagune systeem
afneemt. Het is echter niet bekend of
resorbtie van vluchtige vetzuren stag-
neert bij hyperkeratose. Het is in dat
geval een ongewenste situatie die niet past
om aan herkauwers omstandigheden te
verschaffen voor een ongelimiteerde
opname van deze fermentatie produkten.
Het aanbod van boterzuur aan het paren-
chymateuze deel van de epidermis heeft
ook gevolgen voor de doorstroming van
het subepitheliale capillaire en veneuze
netwerk (15), Door dilatatie van deze
vaatjes neemt de doorstroming in het
werkgebied toe. Daarnaast treedt, en
passant, proliferatie op van de basale cel-
len, Deze is bij een éénmalige hoge dose-
ring (15) naar twee richtingen georiën-
teerd, Ten eerste naar de zijde van het
substratum spinozum waardoor het aan-
bod van de te differentiëren cellen toe-
neemt hetgeen een verdikking van het
stratum corneum kan inhouden. Ten
tweede gericht naar de onderliggende
lamina propria waarbij diep indringende
rete pegs ontstaan die opvallende contou-
ren aan de ondergrens van de epidermis
geven. Het vormen van rete pegs of wel
wigvormige ophopingen van epitheelcel-
len staat niet op zichzelf, al is een toe-
name van basale cellen een voorwaarde.
De vormgeving wordt in sterke mate
beïnvloed door het onderliggende meso-
derm (22), In het algemeen gesteld is de
locale betekenis van de lamina propria
voor de structurele vormgeving van het
bedekkende epitheel groot.

Het klassieke v oorbeeld is het reliëf van
de huid van de vingertoppen, fiet ont-
staan van de boegmaagbladen, het wafel-
werk uit de netmaag en de papillen in de
pens worden er ook door bepaald. Zo ook
de oppervlakvergroting van de pens bij
de zich ontwikkelende herkauwers. Door
een hoog aanbod van vluchtige vetzuren
aan de pcnstriucosa aan opgroeiende her-
kauwers wordt deze interactie ten nadele
van de oppervlaktevergroting van dc
voormagen verstoord. Er zal dan.
behalve rumenhyperparakeratosc, tevens
een abnormale structuur in de vorm van

-ocr page 220-

richels en vertakte papillen van de pens-
binnenwand optreden. Dergelijke pen-
sen, wanneer ze langdurig onder
genoemde omstandigheden verkeren,
zijn bovendien klein omdat de strekking
van de penswand tijdens haar ontwikke-
lingdoor de deformerende inv loed van de
lamina propria niet heeft plaats
gevonden.

De ontwikkelingsstoornis eri de daar-
mede samenhangende hyperkeratose
treedt niet op wanneer piekbelastingen
met vluchtige vetzuren worden v oorko-
men. Dit is te realiseren door het aanbod
over een langere periode uit te smeren en
het resorberende oppervlak zo groot
mogelijk te laten zijn. Om dit laatste te
bereiken lijkt het gebruik van nog meer
vluchtige vetzuren niet de oplossing.
Penskeratose heeft bekendheid gekregen
bij opgroeiende herkauwers. Het blijkt
echter dat deze aandoening ook bij vol-
wassen dieren kan worden geïnduceerd.

Dit betreft een leeftijdsgroep waar zo op
het oog geen rekening gehouden behoeft
te worden met een nog verdere ontwikke-
ling van de pens. Toch bestaat het ver-
band tussen hyperkeratose en een stagne-
rende vergroting van het pensoppervlak
ook bij uitgegroeide dieren. Een onder-
zoek aan ooien (4) die achtereenvolgens
drachtig en zogend werden en waarvan de
lammeren werden gespeend, leerde dat de
penspapillen hyperkeratotisch werden
tijdens de drachtigheid en na het spenen,
maar dat dit niet het geval was gedurende
de lactatieperiode. De ooien werden
gedurende het onderzoek opgestald en
gevoederd met een gepelleteerd rantsoen
dat was samengesteld uit gelijke delen
lucernc en gerst. Gedurende de lactatie
periode werden ook de papillen langer en
waren de mitotische indices hoog. Blijk-
baar heeft onder deze omstandigheden de
toename van de basale cellen geen verdik-
king van de hoornlaag tot gevolg. De
lactatie periode onderscheidde zich
bovendien van de voorgaande en de vol-
gende doordat de digestietractus, inclu-
sief de pens hyperplastisch werd. Dit
blijkt een normaal biologisch fenomeen
bij meerdere diersoorten en is gecorre-
leerd aan een dan tevens te signaleren
hyperfagie. Deze verhoogde eetlust
berust mogelijk op endogene, humorale
factoren. Het resultaat van deze hyper-
plasie is overigens dat, gezien het langer
worden van de papillen, het oppervlak
van de lamina propria toeneemt. Dit
moet bedekt worden door epitheel het-
geen een zijwaartse verplaatsing van de
nieuwgevormde epitheelcellen met zich
mee brengt.

Deze spreiding suggereert dat de verticale
in- en afgroei minder wordt belast.

Buiten de periode waarin rumenhyper-
plasie optrad werd hyperkeratose gezien.
Hierbij bleken de nieuwgevormde basale
cellen niet automatisch te keratiniseren
maar ging een ander mechaniek de celki-
netiek van de epidermis mede bepalen
(21).

Dit betrof de zogenaamde apoptosis.
Hieronder verstaat men een onderlinge
fagocytose binnen een homologecelpopu-
latie. Dit kannibalisme laat celresten ach-
terinde overlevende cellen hetgeen het mi-
croscopisch beeld verlevendigt. Hierdoor
gaan zoveel basale cellen verloren dat de
verdikking van het
Stratum corneum niet
het gevolg is van een verhoogde toevoe-
ging van keratiniserende cellen maar van
verhoornde e.xemplaren die niet afschil-
feren en hecht verbonden blijven met de
onderliggende cellagen.
Blijkbaar kunnen verdikte hoornlagen
op verschillende wijzen ontstaan. Moge-
lijk bestaan er pathogenetisch verschil-
lende vormen. Dit wordt ook gesugge-
reerd door het verschil in tijdstip waarop
hyperkeratose zich presenteert. Enerzijds
werd geconstateerd (4) dataansluitend op
een verhoogd aanbod van energierijk
voedsel hyperkeratose vrij snel ontstaat
maar dat door adaptatie van de pensmu-
cosa een verergering wordt voorkomen.
Anderzijds dat de aandoening bij mest-
dieren op het einde van de mestperiode
bij een wisselend aantal dieren en in een
wisselende uitbreiding nog regelmatig
kan worden aangetroffen.
Hyperkeratose is echter niet alleen een
primair proces van de epidermis met bij-
zondere middelen om de celkinetiek van
de epitheliale cellen te regelen maar één
waarbij bovendien de onderliggende
lamina propria en het daartoe behorende
deel van het circulatie-apparaat betrok-

-ocr page 221-

ken is. De/e combinatie is in histologi- tic (7) maar ook met andere metabolische

sehe /in terug te vinden in de penspapil. en resorberende functies van het bedek-

Hoewel boter/uur één bij uitstek kende epitheel. t)e pathologie van pens-

geschikte stof is om de fysiologie van dit fermentatiestoornissen kan daarom mo-

orgaantje te bespelen /al bij het bestude- gelijk nog ingewikkelder /ijn dan reeds

ren \\an effecten niet alleen rekening aan de hand van de penshyperkeratose

gehouden dienen te worden met de \\ ele werd uiteengezet,
andere produkten \\an de pensfermenta-

l.ITER.ATt I R

1. lirounlce. .A.: I lie Development ol Rumen Papillae in Cattle led on Different Diets, lirit. \\ ci. /, 112.

.<69. (1956).

2. Cohrs. P. In: Nieberle und Cohrs: Lehrbuch der speziellen pathologischen Anatomie der Haustiere.
Bearbeitet von P. Cohrs, (iustav Fischer Verlag. Jena (19701.

.V Fscobar, R. l Itrastructural cv lochemical study of acid phosphatase in bov ine ruminal epithelium.

.Ana hisliichi\'Di. 49. 17. (I9\'\'-I).
4. Fell. B. F. and 1. F. C. Welkes: In: Digestion and Metabolism in t he Ruminant; Proceedings of the IV
International Symposium on Ruminant Physiology. Sydney .Australia August 1974. Ed. J. W.
McDonald. A. C. 1. Warner. CSIRO Division of .Animal Physiologv Sydney .Australia.
.S. Hcnrikson. R. C.: I Itrastructure of Ovine Ruminal Epilhelium and Localization ol Sodium in the

t issue. ./. L lnasinmiin\' Res.. M). (1970).
6. Hcnrikson, R. C.: Mechanism of sodium transport across ruminal epithelimn and hislochemical
localization of A LP ase. /: v/).
Cell Res.. 68. 456. (1971).

Hibbitt, K. G.: Intermediarv Metabolism. In: Farm .Animals, ed. ,1. M. Payne, K. G. Hibbitt. B. F.
Sansom, Balliere lindall, London, (1972).

8. .lensen, R.. Dcanc. 11. M.. Cooper, L. J., Miller, V. .A , and Graham. W . R.: Lhe Ruminitis- Liver
Abscess Complex in Beef Catlle.
. Uii. ./. I \'ei. Res.. LS, 20:. (1954).

9. .lensen. R,. Connell. W, E.,and Decn. A W.: Ruminitisand its Relation to Rate of Change of Ration
and the Proportion of Concentrate in the Ration of Cattle.
.4in. ./. l ei. Res.. LS, 425. (1954).

10. .lensen, R.. Flint. ,1. C., t dahl, R. IL, Dcen, A. W., and Seger. C. 1..: Parakeratosis of the Rumens of
Lambs Lattcncd in Pelleted Feed. .1;». ./.
lei. Res.. 19. 277. (1958).

11. Lavker, R.. Chalupa, W.. and Dickey. .1. F.: .An Electron Microscopic Investigation of Rumen
Mucosa. ./.
L hraslrm iiire Res.. 28, /. (1969).

I 2. Lavker, R. and Gcdeon Matoltsy A.: Formation of Horny Cells../. Cell Biology. 44, 501-512. (1970).
1.1. Sakata, I. and 1 a mate. H.: I Jlect of Inlermittent Feed ing on the Mitotic Inde.x and the (.\'Itrastructure

ol Basal Cells ol the Ruminal Epilhelium in lhe Sheep. Toknhu ,/. Res.. 25, 156. (1974).
14. Sakata, 1. and Lamale, H.: Effect of Inlraruminal Injection of n-sodium Bulyrale on the Mitotic

indices in sheep Ruminal epilhelium. Tokohu ,/. .-I.i;r. Res.. 27, /.}.?, (1976).
1 5. Sakate, 1. and Lamale, IL: In Hue nee ol Butyrate on lhe Microscopic Structure of Ruminal Mucosa in
Adull Sheep. ./«/>. ,/.
/ooieeh. .Sei. 49, 68 7. (1978)

16. Sander, E. G., VS arner. R. G.. Harrison. IL N.. and I oosli, .1. K.: Lhe Siimulalorv Fffecl of Sodium
Butvrate and Sodium Proprcmale in the developmenl of Rumen Mucosa in lhe young calf. ,/.
Diiiry
.Vr/., 42, J600. (1959).

17. Schnorr. B, and \\ ollmerhaiis, H.: Das OverfUichenrclief der Panscnschleiinhaul bei Rind und Ziege.
/.hl lei. Med. Reihe .1., 14, 7, (1966).

18. Schnorr. B. und liild, A.: Elekironenmikroskopisch-zylochemisch linlersunchungenan Zellmembra-
nen der Hornzcllcn vom \\ ormagen epithel der Ziege,
.-incil. Hislol. linihryol.. .1. .<24. (1974).

19. lamale. IL, McGilliard. ,A. D.. .lacobson, \\. 1.., and ticlly. R.: Llfect of N\'arious Dietaries on the
.Anatomical Development of ihc Sumiach in the Calf.

20. lamale. IL. Kikuchi, I,, and Sakaia. 1.: t liraslruclural Changes in the Ruminal Epilhelium after
Fasiing and subsequent Releeding in lhe Sheep,
h/koku ./. .J,i,\'r. Res.. 25. 142. (1974).

21 l amale, 11, and Fell, B, 1 ,: Cell dcleiion as a factor in lhe regulation of rumen epithelial populations,

I el. .Vr/. Comm.. 1, .<59. (19^8)
22. Lamale. 11. and Sakata. J .: I pithcliiim-propria inierface ol Ruminant Forcsiomach. Ann. Rec h. I el..
10, 482. (1979).

-ocr page 222-

Verbetering van de hygiëne in de varkensslacht-
lijn

Improvemeni in Hygiene of the Slaughter Line

J. M. A. Snijders, G. E. Geräts en J. G. van l.ogtestijn\'

SAMENVAITINCI

Een overzicht wordt gegeven van factoren die van belang zijn bij het ontstaan van
de contaminatie van karkassen in de hedendaagse varkensslachtlijn.
Ter verbetering van de hygiëne in de lijn worden maatregelen op korte (bijv.
verbetering van de uitslachttechiek) en op langere tertjiijn (bijv. het ontwikkeld]
van andere slachtsystemen) voorgesteld. Aandacht wordt besteed aan enkele mo-
gelijkheden ter preventie van de contaminatie.

Sl\'M MARY

Tho.se factors which are of importance in the contamination of carcases in
modern slaughter lines are reviewed.

Short-term measures (for instance, improving the technique of dressing carcases)
and long-term procedures (jor instance, developing other methods of slaughter)
are suggested to improve hygiene on the slaughter line. Attention is paid to a
number aj tnethods to prevent contamination.

Dr, ,1. M, A. Snijders, drs. (i. li. (ierals en prof. dr. .1. (1. van l.ogtestijn. Vakgroep Voednigsmiddelen \\an
Dierlijke Oorsprong, Aid. Hygiëne. 1 aciilteil der Diergeneeskunde, UiUslraat 172, .1.\'i72 Hl> lltreelil.

-ocr page 223-

I. IM.EiniNC.

Het aantal bederi\'verwekkendeen entero-
pathogene bacteriën op vers varkens-
vlees wordt sterk beïnvloed door de bac-
teriellora die tijdens het slachten van
\\arkens op de karkassen wordt gebracht.
Reductie van de bacteriële besmetting
\\an karkassen is goed mogelijk, bijvoor-
beeld door behandeling inet een melk-
zuuroplossing (decontaminatie ) (5).
Belangrijker echter dan het reduceren
\\an een aanwezige besmetting is te voor-
kómen dat die besmetting tijdens het
slachten wordt aangebracht. Hiervoor is
een beheersing van de proceshygiëne
noodzakelijk.

Beheersing van de proceshygiëne dient
in eerste instantie te bestaan uit het toe-
passen van produktiemethoden die er
toe leiden dat gestelde referentiewaar-
den niet worden overschreden. In slacht-
lijnen omvat dit onder meer een Juiste
werkwijze tijdens de evisceratie en een
goede reiniging en desinfectie van de pro-
duktielijn vóór en na het slachten. F\'as als
dit het geval is. zou in deze slachtbedrij-
ven onder bepaalde voorwaarden de-
contaminatie kunnen w orden uitgevoerd.
Wil men komen tot een goede beheersing
van de proceshygiëne in de slachtlijn. en
een meer verantwoorde beoordeling
daarvan, dan is het noodzakelijk dat de
nu veelal toegepaste (subjectieve, visuele)
beoordeling wordt aangevuld met een
objectieve methode c.q. met een bacte-
riologisch onderzoek van karkasopper-
vlakken (1).

Door dc Vakgroep is sinds 1971 onder-
zoek verricht naar factoren dic dc hvgi-
ëne in slachtlijnen kunnen beïnvloeden.
Doel van dit artikel is enkele mogelijkhe-
den aan te geven ter preventie van conta-
mmatie. In komende publikaties zal op
deze problematiek nader worden inge-
gaan.

2 m I ON I S I ,\\AN V AN Dl BI S\\1l 1 1 IN(i
Ol\' V ARKI NSKAKK \\SSI N

Het slachtdier brengt via faecaliën. huid.
klauwen cn haren grote aantallen micro-
organismen de slachtlijn in. F.en belang-
rijke reductie van het aantal bacteriën op
het verbloede slachtdier v indt plaats in de
broeikuip.

In deze broeikuip bevindt zich water met
een temperatuur van 60° C, waardoor
veel vegetatieve kiemen worden gedood.
Ondanks de sterke materiële vervuiling
van het broeiwater gedurende het slacht-
proces kon toch worden geconstateerd
dat de bacteriologische gesteldheid van
de karkassen verbetert (I). Belangrijk
voor een goede ontharing is, dat de kar-
kassen die in de ontharingsmachine wor-
den gebracht, niet afkoelen (2). Dit kan
worden bereikt door de varkens direct na
het broeiproces in een ontharingsma-
chine te brengen, waarin met water van
60° C wordt gespoeld.
Helaas komt het steeds vaker voor dat
door een onjuiste constructie van de
slachtlijn
2 a 3 minuten verstrijken
voordat de karkassen vanuit de broei-
kuip in de ontharingsmachine komen.
Alloeling van het karkas heeft dan tot
gevolg dat meer kracht nodig is om de
haren uit het gebroeide zwoerd te verwij-
deren (2). Ondanksjuist afgestelde appa-
ratuur is het dan niet meer mogelijk een
goed onthaard varken te verkrijgen.
Het sproeien met water van 60° C in de
ontharingsmachine is een essentieel on-
derdeel van het slachtproces. enerzijds
omdat daardoor een betere ontharing be-
reikt wordt, anderzijds omdat de besmet-
ting die ontstaat door uittredende faeca-
liën ten gevolge van deze hoge
watertemperatuur onmiddellijk kan wor-
den gereduceerd. Indien wordt gevreesd
dat de karkassen zullen verbroeien in de
ontharingsmachine dan moet de broeitijd
in de broeibak worden aangepast en niet
de temperatuur van het water in de ont-
haringsrnachines.

In de alvlam- of schroeioven. die na de
ontharingsmachine staat opgesteld, vindt
indien deze apparatuur tenminste
goed is ingesteld een sterke reductie
plaats van het aantal levensvatbare kie-
men. De verschroeide haren cn delen van
het zwartgeblakerde corium moeten
daarna in de poets- en polijstapparatuur
weer worden verwijderd. In deze appara-
tuur vindt echter meestal een eerste nabc-
smctting van dc karkassen plaats (1. .3).
De hoogte van deze besmetting hangt
samen met de reinheid van de appara-
tuur.

Fcn tweede hcrbcsmcttingvan het karkas
kan optreden tijdens dc evisceratie.

-ocr page 224-

Vooral als een darm wordt aangeprikt
kunnen hoge aantallen Enterobaeteri-
aceae op het karkas terecht komen. Hoe
groter het aantal Enterobacteriaceae per
cm- karkasoppervlak hoe groter de kans
dat er ook Salmonellae worden aange-
toond.

Zorgvuldig uitslachten van de karkassen
is daarom een vereiste. Om te v oorkomen
dat darminhoud uit de anus treedt dient
een knoop in de endeldarm te worden
gelegd. Gezocht wordt naar mogelijkhe-
den om het rectum op een andere manier
af te sluiten.

Ter V oorkoming van uittreden van maag-
inhoud moet de M. sphincter cardiac
intact blijven. Dit houdt in dat de oeso-
phagus op minstens 3 cm voor de maag
moet worden doorgesneden.
A\\s de
magen erg gevuld zijn is het moeilijk deze
behandeling juist uit te voeren.
Een derde besmetting van de karkassen
treedt op door zogenaamde kruisconta-
minatie. Bacteriën worden van het ene
karkas op het andere overgebracht door
onderling contact, tijdens manipulatie
door slachters en keurmeesters, door
contact met gereedschap en door contact
met schorten, deuren, vloeren en wan-
den.

Een van de redenen waarom de karkas-
sen na het slachten worden gekoeld is het
beperken van dc uitgroei van de initiële
flora. Het koelproces zou er in dat
verband op gericht moeten zijn om in
korte tijd een koud en droog opperv lak te
verkrijgen. Helaas worden karkassen
nogal eens dicht op elkaar gehangen en
blijft een hoge vochtigheidsgraad op de
tegen elkaar aan hangende opperv lakken
bestaan. Daarbij komt dat juist op deze
plaatsen de temperatuur een lange tijd
hoog blijft. Het aantal bacteriën per
oppervlakte-eenheid kan dan binnen en-
kele uren sterk toenemen.

.V M.AATRI ClLT.l N I I R N FRBI H RINC,
VAN Di; IIYt,lt-NL

Bij het opstellen van maatregelen om het
optreden van bacteriële besmettingen in
de slachtlijn terug te dringen moet in
verband met de moeilijkheidsgraad en de
haalbaarheid gedacht worden aan maat-
regelen die op korte of langere termijn
kunnen worden genomen.

3.1 Maatregelen op korte termijn

Een belangrijk facet is het controleren
respectievelijk wegnemen van belang-
rijke knelpunten in de slachtlijn zoals:
het kiezen van een goede tijd-
temperatuur relatie voor het broeien
van varkens;

zorgen dat er geen varkens tegen el-
kaar aanliggen in de broeikuip. .luist
op die plaatsen waar varkens op el-
kaar en tegen elkaar aan ligen. kan
geen goede warmte-overdracht
plaatsvinden, hetgeen slechte ontha-
ring op de desbetreffende plaatsen tot
gevolg heeft;
— voorzieningen treffen dat de varkens
direct vanuit de broeikuip in de ont-
haringsrnachine komen, dit ter voor-
koming van afkoeling;
ontharen bij eenzelfde temperatuur
als waarbij wordt gebroeid. Het
broei- en ontharingsproces moet een
aaneengesloten geheel zijn. zodat het
opperv lak van de karkassen niet kan
afkoelen;

veranderingen in de slachttechniek.
In een nog te publiceren vergelijkend on-
derzoek in verschillende bedrijven bleek
dat de percentages aangeprikte maag-
darmconvoluten sterk variëren. Dit hing
sterk samen met de w ijze van aansnijden.

Een optimale methode van uitslachten
lijkt te zijn:

a. de buikholte openen door het zwoerd
in dc mediaanlijn in het bekkengebied
over ca. 15-20 cm te klieven en lucht
tot de buikholte laten toetreden;

b. het mes omdraaien en van binnenuit
dus met het heft vanuit de buikholte,
buikv lies, spek en zw oerd aansnijden
tot aan het borstbeen:

c. borstbeen en zwoerd aan borstzijde
doorsnijden.

Al deze handelingen kunnen het beste
verricht worden met een mes tnct een kort
lemmet, bijv . een zg. \'pelmes". Belangrijk
is dat deze messen steeds vlijmscherp zijn.
Het regelmatig vervangen van de messen
tijdens de slachtperiode is vereist. Voor
het doorsnijden van het schaambeen kan
een langer mes worden gebruikt.
De endeldarm moet ruim worden omsnc-
den zodat de anus kan w orden omvat en
de vingers niet in het rectum behoeven te

-ocr page 225-

worden geplaatst. Dit laatste moet persé
worden vermeden.

Het risico \\an beschadiging \\an het
maagdarmpakket wordt ook verminderd
door geen \\arkens met ecn overvuld
rnaagdarmkanaal te slachten. Met het
oog op een optimale slachthygiëne is ad
libitutn voedering \\an de varkens vóór
het transport naar de slachterij dan ook
ongewenst.

Daarnaast dient meer aandacht besteed
te worden aan de hoogte van de diverse
bordessen zodat iedere werker in de lijn
de juiste positie kan innemen voor de
door hem te verrichten handelingen.
Indien een darmpakket toch wordt aan-
geprikt dan is het zaak de aangebrachte
contaminatie zo snel mogelijk te reduce-
ren om enerzijds hechting van bacteriën
aan het karkasoppervlak te voorkomen
en anderzijds het risico v an kruisbesmet-
ting tc verminderen. Daartoe moet ge-
dacht worden aan het inbouwen van
voorzieningen op die plaatsen waar de
besmetting ontstaat bijv. sproeien met
verdunde organische zuren of water met
een zo hoog mogelijke temperatuur di-
rect na het aanprikken v an een darmpak-
ket.

l-;en belangrijk punt is de verbetering van
de reiniging en desinfectie van die appa-
ratuur die innig met karkassen en vlees in
aanraking komt zoals poets-en polijstap-
paratuur, hak- en zaagmachines. Vooral
deze apparatuur verdient verhoudingsge-
wijs méér aandacht dan vloeren en wan-
den. De controle op het reinigen en desin-
fecteren van de slachtlijn dient v ooral op
deze apparatuur te worden gericht.
Zowel voor het schoonmaken als voor
het controleren van de poets- en polijst-
apparatuur is een goede verlichting in
deze apparatuur nodig bij de deuren of
boven in dc machine. I^c zijpancien moe-
ten op eenvoudige wijze kunnen worden
verwijderd.

De schoonmaker moet op een hoge
standplaats kunnen staan om het vuil.
dat zich vooral boven in de machine op-
hoopt. naar beneden te spuiten. Het ge-
bruik van cen vlakstraalsproeicr bevor-
dert een systematische reiniging en
voorkomt dat de schoonmaker zelf onno-
dig nat wordt.

3.2. Maatregelen op langere termijn

Verbetering is in het bijzonder noodzake-
lijk van de bouw en de inrichting van
slachtbedrijven en van apparatuur die
innig met karkassen en vlees in aanraking
komt.

Het is een groot manco dat er wel eisen
zijn waaraan slachterijen moeten vol-
doen. bijv. genoemd in het Eisenbesluit
(Vleeskeuringswet). maar dat er geen
eisen zijn waaraan apparatuur (bijv. ont-
haringsrnachines. poets- en polijstappa-
ratuur) moet voldoen die innig in contact
komt met vlees. Bij de constructie van
dergelijke apparatuur zal steeds in ogen-
schouw moeten worden genomen dat de
apparatuur goed te reinigen en te desin-
fecteren moet zijn (bijv. op eenvoudige
wijze te monteren, goed bereikbaar,
gladde wanden, voldoende licht in of in
de omgeving van de apparatuur etc.).
Tussen bouwers, afnemers, onderzoekin-
stellingen en toezicht houdende instan-
ties zal een goed overleg moeten plaats-
vinden over nieuw te ontwikkelen
slachtapparatuur.

In dit kader moet ook worden overwo-
gen of de huidige fasen broeien-
ontharen-schroeien-poetsen en polijsten
gehandhaafd moeten blijven. Er moet nl.
getracht worden een goed onthaard kar-
kas met een goede bacteriologische status
te produceren, maar in de huidige opstel-
ling zijn de karkassen na de ontharings-
machine vaak nict volledig onthaard,
r^aarom gaat mcn intensief schroeien en
daarna het zwart geblakerde oppervlak
krachtdadig \'reinigen\'. Dat gebeurt dan
in apparatuur waarin veel water wordt
gebruikt, maar die in de praktijk sterk
vervuilend werkt. Indien meer aandacht
aan het broei- en ontharingsproces zou
worden gegeven zou hel schroeien en
daardoor het poetsen en polijsten wel-
licht geheel kunnen vervallen. Na een
goede ontharing, hetgeen technisch mo-
gelijk is, zou het oppervlak dooreen hit-
tebehandeling bijv. flamberen of infra-
roodbestraling (4) droog en kicmarm
gemaakt kunnen w orden otn dan zonder
verdere behandeling in de \'schone\' lijn te
komen.

Door een verbetering van de constructie
\\ an apparatuur en van slachtgerecdschap

-ocr page 226-

kunnen ook het arbeidsmiheu, c.q. de
fysieke arbeidsomstandigheden in de lijn
worden verbeterd.

In principe zijn de meeste werkers in de
slachtlijn best genegen hygiënisch te
werken. De
mogelijkheid om netjes te
werken moet echter ook worden gebo-
den. Daarnaast is een permanente hygi-
ënevoorlichting en -motivatie noodzake-
lijk. Zowel de bedrijfsleiding als ook de
keuringsdienst moeten hierbij een be-
langrijke rol spelen.

Zeer belangrijk is het treffen \\an ge-
schikte maatregelen om de insleep van
snteropathogene bacteriën o.a. Salmo-
nellae in de slachtlijn tegen te gaan. Indien
de slachtvarkens deze organismen in ge-
ringe aantallen inet zich zouden meedra-
gen. zou de kans op besmetting \\an de
slachtlijn aanzienlijk minder worden.
De bovengenoemde maatregelen zullen
in goed overleg tussen overheid en be-
drijfsleven genomen moeten worden, wil
men een in hygiënisch opzicht beter pro-
dukt afleveren.

I.UFRATl\'l R

1. Snijders. .1. VI. .A.: Hygiëne bij hel slachten van varkens. Diss.. l.\'trecht (1976).

2. Snijders. .1. M. A.: Hvgiene bei der Schlachtung von Schweinen. III Der Einlluss \\erschiedener
Faktoren auf die Enthaarung.
Ijcisihwirisch.. .">6. 238-241. (1976).

.1. Snijders. .F VF .A. und (lerats Ci. F.: Hygiene bei der Schlachtung \\on Schweinen. 1\\ Bakteriologische
Beschaffenheit der Schlachttierkörper wahrend verschiedener Schlachtphascn.
I leisclnw. it. 717-721.
(1976).

4. Snijders. .1. VF .A. und Cierats (i. F!.: Hygiene bei der Schlachtung von Schweinen. VI Die Verwendung
eines Infrarottunnels in der Schlachtstrasse.
Ilci.sclm.. 51. 2216-2219. (1977).

5. Snijders. .1. V1. .A.. Schoenmakers. VI. .1. (i., (lerats Ci. F. en l\'ijper. F. VV . de: Decontammatie \\an
slachtwarrne rundcrkarkassen met organische/uren.
Tijdschnh Dicrgcnmk.. 104. .J.SV-.MÄ. (1979).

-ocr page 227-

\'f^Oro-

Multiresistente Salmonella stammen bij vleeskalveren

In 1974 werden de EEG-maatregelen
inzake het nutritief gebruik \\\'an antibio-
tica in Nederland \\an kracht. Dit hield
o.m. in dat de tetracyclines niet langerals
groeibevorderend middel mochten wor-
den gebruikt. Sedertdien is het aantalen
het percentage tetracycline-resistente
Salmonella stammen bij het (gezonde)
varken en bij humane patiënten afgeno-
men van 80 ä 90% in 1973 tot ongeveer
20% in 1979 (3). Bij vleeskalveren is deze
teruggang niet opgetreden. Bij deze die-
ren is sedert 1973 juist een toenemend
aantal gevallen van ernstige, vaak lethaal
verlopende Salmonellose geconstateerd,
veroorzaakt door multiresistente S.
duhlin en 5. lyphimuriiun stammen (4,
5). Dit laatste serotype kan met behulp
van fagen nader worden onderverdeeld in
faagtypen. De uit kalveren geïsoleerde
multiresistente
typhiimirium i^Vdmmsn
behoren tot ongeveer 20 verschillende
faagtypen, doch de typen 201 en 193
domineren min of meer in bepaalde peri-
odes (fig. I). Deze
S. duhlin en 5. lyphi-
muriuni
stammen zijn vanaf 1973 in toe-
nemende mate resistent geworden tegen
diverse antibacteriële middelen. Was
S.
duhlin
in 1973-1974 nog alleen resistent
tegen tetracycline (T), chlooramfenicol
(C), streptomycine (S) en sulfonamide
(Su), de vanaf 1975 geïsoleerde stammen
bleken veelal ook resistent te zijn tegen
kanamycine (K), neomycine (N) en ampi-
cilline (A). De
S. lyphimuriuni type 201
stammen waren van meet af aan T-C-K-
N-A-S-Su-resistent. Stammen beho-
rende tot S.
lyphimuriuni type 193 zijn
bovendien resistent tegen trimethoprim.
Deze stammen zijn sedert 1977 sterk in
aantal toegenomen.

Dit type wordt ook in Engeland veelvul-
dig bij kalveren geïsoleerd. Het is niet
onmogelijk dat dergelijke stammen met
geïmporteerde kalveren uit Engeland in
Nederland werden ingevoerd (6). In
Engeland worden type 193 stammen
bovendien in toenemende mate bij huma-
ne patiënten gevonden (7). Blijkbaar
heeft het type de voedselketen aldaar
gepenetreerd. Dit was tot voor kort in
Nederland nog niet het geval. In 1978-
1979 werden slechts enkele gevallen van
Salmonellose bij de mens door multiresis-
tente, vermoedelijk van het kalf afkom-
stige, Salmonella stammen onderkend.
Meestal konden deze gevallen echter
worden verklaard uit direct contact van
de betrokken patiënten met zieke kalve-
ren, In Nederland werden in 1980 17
infecties met
lyphimuriuni type 193 bij
de mens geconstateerd. Bij 5 personen
was contact met besmette vleeskalveren
vermoedelijk de oorzaak. Eén van hen
was een kind dat met ernstige klachten in
het ziekenhuis werd opgenomen. Voorts
werd één patiënt in Italië geïnfecteerd.
Van de overige 11 gevallen kon de be-
smettingsbron niet worden vastgesteld.
In november 1980 werd voor de eerste
maal S.
lyphimuriuni type 193 geïsoleerd
uit rauw gehakt. Indien dit moet worden
opgevat als een aanwijzing, dat dit soort
multiresistente stammen bezig zijn in de
voedselketen te penetreren, ontstaat
daarmee een situatie die nieuwe poten-
tiële gevaren inhoudt. Immers, de thera-
peutische mogelijkheden met antibacte-
riële middelen bij infecties, veroorzaakt
door multiresistente Salmonella-
stammen, zijn uiterst beperkt.
Tot zover de ons bekende feiten. We wil-
len er enkele gegevens, veronderstellingen
en conclusies aan toevoegen, die wellicht
niet volledig en of niet geheel juist zijn en
daarom correctie behoeven. De bedoe-
ling is slechts een discussie te openen die
kan bijdragen aan de oplossing van een
probleem dat zowel voor de gezondheid
van de mens als voor die van het dier van
belang is.

De in fig. 1 aangegeven aantallen Sal-
monella stammen zijn wellicht niet zo
indrukwekkend. Het is ons niet bekend in

-ocr page 228-

X S dubiin

°/o multiresistent t o.v
totaal aantal S.Cublin
bij vleeskalf

O S typhimurium

% multiresistent t.ov
totaal aantal

S typhimununn bij vleeskalf
_I_L_

100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
O

- Percentages

\'72 \'73 \'74

■79

■80
jaar van
isolatie

■78

\'75 \'76 \'77

/ /

^^ /\' X Sdublin

\'\' \' a 5 typh:rr.\'..rium

totaal muitirosistc

A S typh\'r-n.unum
type 193

O S.typt\'irr^Linum
type 201

Bact.

13113

R IV

tig. 1. .Aantal ter typering ingezonden multiresislente .V. duhlm en S. i vphiniiiriiini stammen.

-ocr page 229-

hoev erre deze getallen representatief zijn
voor dc omvang van het probleem. In
niet-officiele ramingen wordt het verlies
als gevolg van salmonellose geschat op
1 -2% van het totaal aantal kalveren.
De vermelde resistenties hebben niet al-
lecn theoretische waarde. Herhaaldelijk
bereikten ons telefonisch opmerkingen
van praktici. die zeiden voor problemen
te staan, die niet meer met antibiotica o!
anderszins waren te verhelpen.
Als verklaring voor het feit dat multire-
sistente. van het kalf afkomstige stam-
men. althans tot dusver, zo weinig bij de
mens voorkomen, zouden argumenten
naar voren kunnen worden gebracht
zoals:

1. Aangetaste kalveren succumberen of
komen anderszins niet in aanmerking
voor slachten;

2. Slechts lO\' f van de kalveren komt in
Nederland in consumptie.

Wel dient men te bedenken dat in Enge-
land onder vergelijkbare omstandighe-
den een niet onaanzienlijk aantal mensen
met dergelijke stammen werd geïnfec-
teerd (7; Rowe, persoonlijke medede-
ling).

Afgezien van de feit dat bepaalde faagtv-
pcn. zoals t\\pe 201 en 193. gedurende
enige tijd domineren, dient te worden
vastgesteld dat nog minstens 20 andere
meervoudig resistente faagt\\pen zijn
voorgekomen.

Men krijgt de indruk dat voortdurend
nieuwe combinaties van resistenties en
faagtypen ontslaan. Dit zou het gevolg
kunnen zjjn van overdracht bijv. in de
kalverdarm van resistentie-plasmiden
van niet-pathogene (bijv. /:\'.
coli) naar
pathogene (bijv. Salmonella) kiemen.
Hoe geschikt de omstandigheden bij
\\ leeskalv eren daarv oor zijn moge blijken
uit de navolgende redenering,
l it eerder
onderzoek is gebleken dat jonge dieren,
zoals pasgeboren kalveren en biggen,
vanaf de geboorte in hoge mate besmet
zijn met (multi)resistente apathogene
li.

coli bacteriën, zonder dat de dieren ooit
met antibiotica in contact zijn geweest (1,
2).

De oorzaak hiervan is niet bekend. Een
groot deel van de kalveren, die zullen
worden gemest, wordt onderworpen aan
stress die inherent is aan het marktsys-
teem, waarbij ook kans bestaat op
besmetting, o.a. met Salmonella (Frik.
persoonlijke mededeling). Aangekomen
op het mestbedrijf krijgen veel kalveren
antibacteriële middelen uit profylacti-
sche overwegingen. Reeds aanwezige
multiresistente apathogene bacteriën
(zoals
H. coli) krijgen daardoor een selec-
tief voordeel en de kans op resistentie-
overdracht naar een pathogene stam.
bijv.
lyphimurium, wordt groter. Hier-
bij kan ook een resistentiefactor aan een
reeds resistente stam worden toegevoegd
waardoor nieuwe combinaties van resis-
tenties worden gevormd en eventueel
nieuwe faagtypen ontstaan. De keuze van
nog werkzame antibiotica voor therapeu-
tische doeleinden wordt daardoor ver-
kleind en een ander antibacterieel mid-
del. bijv. trimethoprim. wordt gebruikt.
Hierdoor neemt de kans op het ontstaan
en de verspreiding van een nieuw type
pathogene stam met resistentie tegen dit
middel toe. Typische voorbeelden hier-
van zijn de kwantitatief toegenomen
resistentie bij .S\'.
ciuhliii en de snelle ver-
spreiding van trimethoprimresistente
S.
lyphiniuriun]
(tv pe 193) sinds het toege-
nomen therapeutische gebruik van
trimethoprim.

Dit alles leidt ons inziens tot de conclusie
dat antibiotica niet allecn een zeer
beperkte waarde hebben gekregen als
profvlacticum en therapeuticum voor
bepaalde dierziekten (zoals salmonellose
en K. (ï)/;-enteroto.xicose), maar dat deze
problemen zelfs worden opgeroepen
door het profylactische en therapeutische
gebruik van antibiotica.

P. .-l. M. (iuinccK H\'. ./. vun LccuwcnK
C. E. l \'oogcP.

I I 1 FR A H l K

Frik. .1, I .. t guclo. R,. I.eeuwen
iiilillora van mcMkalveren.
Tiic/.\\(hi

(iiimcc. P, A, M
in dc intc.Miniilc

W . .1, van en Kol. P. .1, van: Resisientielacto

Rijks Inslituut voorde Volksgezondheid. Postbus 1. M20 BA Bilth.

-ocr page 230-

Guinee, P, A. M., Frik, ,1. F. and Valk, P. van der: /-.. coU and resistance factors ui neonatal piglets,
Tijdschr. Diergeneesk.. 99, 40!. (1974).

Leeuvv\'en, W. .1. van, Embden, J. A, van, Guinée, P. A, VI,, Kampelmacher, E. H., Manten, A.,
Schothorst, M. van en Voogd, C. E,: Afname van het aantal tetracycline-resistente Salmonella
stammen in Nederland.
Tijdschr. Diergeneesk.. 104, (23). 92J. (1979).

Overgoor, G. H. A. en Holzhauer, C,: Uitbraak van Salmonellose onder mestkalveren veroorzaakt door
multiresistente 5.
lyphiniuriuni. Tijdschr. Diergeneesk.. 98, 915. (1973).

Overgoor, G. H. A., König, C. I). W., Michielsen, W. H. en Roseboom, M.: Enkele gegevens over een
Salmonella </i/ft/(>7-epizoötie bij vleeskalveren in Nederland. Tijdschr. Diergeneesk.. 10.1,5^2. (I97H).
Rowe, B., Threlfall, E, J,, Ward, L. R. and Ashley, A. S.: International spread of multiresistent strains
of Salmonella tvphimiirium phage types 204 and 193 from Britain to Europe. Veierinary Record. 105,
468. (1979).

Threlfall, E. J., Ward, F. R., .Ashley, A. S. and Rowe, B.: Plasmid-encoded trimethoprim resistance in
multiresistant epidemic
Salmonella lyphimurimn phages types 204 and 193 in Britain. Br. Med. J..
1210. (1980).

Feeding Beef C attie

Matsushima, Professor ,1. K.

(Springer Verlag, lierlin, 128 pagina\'s. DM 48.-)

Het boek is geschreven met de bedoeling de lezer
enige basis-informatie te geven om te verwerken in
praktische \\oedingsad\\iezen voor meststieren
(Roodvlees-produktie). Die praktijk is vooral
overeenkomstig .Amerikaanse omstandigheden.
Vanuit die Amerikaanse omstandigheden worden
de volgende hoofdstukken behandeld:

nutrie\'nten;

rantsoencomponenten (ruwvoeders, mengvoe-
ders, enkelvoudige voeders);

het samenstellen \\an een rantsoen;

het maken van mengvoeders;

systemen van \\ leesstierhouderij cn knelpunten
in de voorziening van nutriënten, macro- en
micro-elementen;

— veevoederadditieven;

groeistimulatoren.

leneinde de lezer voldoende basis-informatie te
geven, heeft de schrijver het nuttig geacht uitge-
breide tabellen te moeten geven over:

Behoeftenormen (National Research Council,
1976), 14 pagina\'s.

Grondstolïcn en grondstoffenanalyse (National
Research Council), 16 pagina\'s.
Veevoederadditiexcn, 7 pagina\'s.
Naast deze voor Amerika ongetwijfeld nuttige in-
formatie wordt de lezer uitgenodigd het onderwerp
verder uit te diepen door middel van literatuurlijs-
ten na ieder hoofdstuk, welke in totaal 1 1 pagina\'s
beslaan.

Het boek heeft 125 pagina\'s waarvan dus ± \'/, inge-
nomen wordt door labellenen literatuurverwijzin-
gen.

Het geheel overziende komt het boek in aanmer-
king om gelezen te worden door de nieuwsgierige
(dierenarts) veevoedingsspecialist die de moeite
moet nemen om de Amerikaanse situatie te vertalen
naar Nederlandse omstandigheden.
Voor de Nederlandse dierenartsprakticus komen
evenwel handiger op de Nederlandse situatie aange-
paste boeken handleidingen in aanmerking.

,/. //. ii\'eslcrhuis.

-ocr page 231-

Egel

Ziekten en doodsoorzaken van de egel
(Erinaceus europaeus L.)

l immc. A.: Krankheits- und 1 odesursachen beim
Igel
{Erinaceus europaeus L.). Sektionslälle 1975
bis 1979.
Der Prakiische Tierarzt. 61, 744-748.
(1980).

Aan de hand van de sectieverslagen van 420 egels
wordt een overzicht gegeven van de ziekten en
doodsoorzaken. Met 39% (161 dieren) staan de
parasitaire inlecties als ziekteoorzaak bovenaan.

44% Betrof een longworminfeclie met CapiUaria
spp., Crenosoma siriatum of beide.
Bij sectie werd een ernstige bronchopneu-
monie met vele volwassen wormen in de
bronchiën gezien.
35% Maag-darmparasieten. Dit betrof vooral
CapiUaria spp.

De dieren hebben een chronische catarrhale
enteritis. zijn mager en hebben diepliggende
ogen. In de dunne darm worden zeer vele
volwassen wormen aangetroffen.
Bij enkele egels werd een infectie met cocci-
diën (3 dieren), bij 2 egels een lintworminfec-
tie en bij slechts 1 dier cen trematoden infectie
gevonden.

21% Zowel longworm als maagdarmworminfec-
tie. Dit waren \'29 Herfstegels\' die bij het in-
gaan \\an de w interslaap periode een te gering
gewicht hadden.
Op de tweede plaats (76 egels d.i. 19\'\';) volgen de
bacteriëie infecties. Opvallend is dat Vi van de geïso-
leerde bacteriën behoren tot hel geslacht Sal-
monella. Hel betreft hier alleen gevallen waarbij er
sprake was van een septicaemie (65,5";;) of enteritis
(34,5%). Dragers worden niet vermeld!
Daarnaast werden nog geïsoleerd:
E. coh ( 16), Pru-
tcus
(3), Pasteurella niullociUa (3), ) . pseujoiul^er-
culosis
(2) en Streptococcen (3): allen als
septicaemie.

Als derde hoofdgroep wordt genoemd: orgaanziek-
ten (19\';). Waarvan dc etiologie niet duidelijk is.
Pneumonie (36\'\';), aspecifieke enteritiden (29<V);
urogenilaalapparaat (7%) en 2\'; met bolafwijkin-
gen.

Bij 19 dieren (25\',;) van deze groep werd een veilige
leverdegeneralie en e.xircmc vervening gezien. Dil
waren egels die langere lijd door mensen verzorgd
waren en waarvan hel hoofdvoer bestond uil scho-
lelljes melk en brood.

De laatste groep wordt gevormd dt)or egels waar-
van de doodsoorzaak niet binnen de eerder
genoemde groepen past. Dil zijn 95 dieren (23\'\',).

7 dieren
IX dieren

Dil omval:

Verkeersslachtoffers
Verdacht van hondsdolheid

— .Aulolyse 48 dieren

- Onbekend 22 dieren

Van de op hondsdolheid onderzochte dieren was er
geen één positief.
 G M. Dorrestein.

Kalkoen

Experimentele besmettingen van kalkoe-
nen met E.D.S. virus en een onderzoek
naar de toepassing van de H.A.R.

Parsons, D. G., Bracewell, C. D., and Parsons, G.:
Experimental infections of turkeys with egg drop
syndrome 1976 virus and studies on the application
of the haemagglulination inhibition test.
Res. in
Vet. Sc..
29, 89-92. (1980).

In dil onderzoek werd aangetoond, dat kalkoenen
op verschillende manieren met 127 virus zijn te
besmetten. De besmetting was oraal in combinatie
met intranasaal of alleen intraveneus, intramuscu-
lar of oraal. Het betrof kalkoenen van 6 weken en 6
maanden oud. Na een week waren reeds H AR-titers
aanwezig en 28 weken na infeclie konden nog liters
worden aangetoond.

De infeclie verliep zonder klinischesymplomen. De
auteurs merken op, dat een en ander indentiek is
aan de kip, namelijk alleen klinische verschijnselen
bij leggende dieren, (het is dan ook jammer, dal
geen leggende dieren in de proef werden opgeno-
men;
ReJ.)

Bij de H.A.R. bleken kippen erythrocyten goed te
gebruiken, terwijl kalkoenen erythrocyten zowel
een spontane samenklontering als agglutinatie
gaven, waardoor de titerbepaling werd bemoeilijkt.
Er werd nog een aantal kalkoenesera, afkomstig
van diverse praktijkkoppels onderzocht. Dezesera
waren allen negatief len opzichte van E.D.S.

,/. B. Eit/ens.

Kat

Ondervindingen met de steroid-narcose
bij katten

.Arndt, .1.: Erlahrungen milder Steroid-Narkose bei
Katzen.
Kicintier Pra.xis. 25. 19-22. (1980).

Steroiden zonder specifieke hormonale, maar mei
een goede narcosewerking worden door velen (V S.
cn l\'.K.) als ideale en veilige narcosemiddclcn
beschouwd.

Hel sieroid-narcolicum Saffan (Gla.xo) beslaat uil
twee Pregnandion-derivalcn (9 mg ml .Alpha.xolon
en 3 mg ml ,Alphadolon-21-acetaat) cn werd ler
loclsing van de veiligheid bij 154 oudere en oude
kallen lijdende aan ccn chronische ziekte of met een
cxcrclicsloring gebruikl. Complicaties werden ook
bij vijfvoudige overdosering niel gezien; hartfre-

-ocr page 232-

quentie en harlrylhme werden hierdoor vrijwel niet
beïnvloed; ademhalingsdepressie herstelde /onder
interventie en er traden geen krampen op. De soms
optredende salivatie kon door praemedicatie van

0.1 mg kg Atropine worden voorkomen. Trombo-
phlebitis en weefselsehade werd niet ge/ien. Geen
excitatie bij het ontwaken (na 2-.\'! uren).

Een exacte dosering voor het bereiken van een
maximale narcosediepte bleek helaas alleen bij i.v.-
toepassing mogelijk.

Al naar gelang de stress-situatie van de kat was bij

1.m.-applicatie een bijna drievoudige dosering (met
tevens een verlengde inductietijd) noodzakelijk.
(Ref.-. dit lijkt onder praktijkomstandigheden een
groot nadeel ten opzichte van de eveneens veilige en
goed stuurbare combinatie van Atropine-Rompun
S.C. en Ketamin i.m.!).

Dosering i.v.; 9-12 mg kg (= 0.75-1.0 ml van de
oplossing).

Inzet narcose binnen 9-12 seconden. Vervolgdoses
kunnen door middel van een verblijfcanule (Butter-
fly) alle 5-10 minuten worden gegeven. Voor lang-
durige ingrepen is inhalatienarcose met Halothane
of Metoxyfluorane en zuurstof aanbevelenswaar-
dig.

Dosering i.m.; 25-30 mg kg. Voldoende narcose-
diepte pas na 7-12 minuten.

H H. Thal/u\'imer.

Kip

Haemorragisch leversyndroom bij leg-
hennen gevoerd met raapzaadmeel

Ibrahim, 1. K.. Hodges, R. D.. and Hül. R.;
Haemorrgahic liversyndrome in laying fowl fed
diets containing rapeseed meal.
Resciiri h in Veieri-
narv Science. 29.68-76. (I9H(I).

Beschreven worden proeven met leghennen in indi-
viduele kooien die gevoerd werden met legmelen
waaraan raapzaadmeel was toegevoegd.
De drie proeven duurden 12-16 weken en uit onder-
zoek van gestorv en cn gedode hennen bleek dat een
percentage van de levers bloedingen vertoonden;
ook histologisch en electronenmicroscopisch
onderzoek gaf afwijkingen te zien.
De drie soorten raapzaadmeel die gebruikt werden
hadden een verschillend effect op dc dieren. Met
name de variëteit
Brossa napus gaf de meeste
sterfteen ook het grootste percentage leverafwijkin-
gen, Met natne het relatief hoge gehalte aan glueosi-
nolaat, en wel gemeten aan de hydrolyseprodukten
oxazolidinethione en isothiocyanaat. in
B-napus
zou verantwoordelijk zijn voor de pathologische
veranderingen.

Histologisch was er leverceldegeneratie. leversinus-
sen waren vergroot cn de grote intracellulaire lipide
druppels waren sterk in aantal verminderd en ook
wel kleiner geworden.

Bestudering met de electronenmicroscoop gaf af-
wijkingen te zien aan de intracellulaire ruimten,
intercellulaire bloedingen, en galgangafwijkingen.

Een verband tussen de ernst van de histologische
afwijkingen en de mate van voorkomen van bloe-
dingen was niet aantoonbaar. Dood door verbloe-
ding leek wel samen te hangen met het legproces
(spanningen in de buikholte waardoor gemakkelijk
leverruptuur ontstaat;
RcJj.

De toxische substantie gaf lysis van cellen cn het
ontstaan van .-Xmyloid c.q. fibrineachtige stoffen.
Als toxische stoffen denkt men aan tauninen en
nitriles. omdat ook gegevens bij de mens en de rat in
deze richting wijzen.

De al genoemde hydrolyse van glueosinolaat zou
deze stoffen (met name nitriles) kunnen doen
ontstaan.

Verdere studie met extracten zijn nodig ter identifi-
catie van de stoffen die deze leverafwijkingen
veroorzaken.

Tenslotte; de hiervoor beschreven effecten treden
ook op bij braadkuikens alhoewel sterfte door
leverbloeding hier zeldzaam is.
Wel is het waarschijnlijk dat jaargetijde, soort kip.
(leghen, broiler, slachtkuiken. moederdier) leeftijd
van de dieren, verschillende charge raapzaadmeel
(variëteit en herkomst) de mate van afwijkingen
beïnvloeden.

(i. V. (/. Ku\'fi.

Kip

De werkzaamheid van enkele levende
vaccins tegen pseudovogelpest (ND)

I hornton. D, H,. Hopkms, .1. G., and Herbert. C.
N,; Potency of live Newcastle Disease Vaccines, .-1 v.
PulholoKv\'. 9. 4.^7-464. (I98()).

De klassieke pseudovogelpest vaccins BI en l aSota
kunnen entreacties veroorzaken zoals o,a, ademha-
lingsmoeilijkheden en morbiditeit met als gevolg
een slechtere groei, secundaire infecties en ccn ver-
hoogd uitvalspercentage. Deze laatste worden niet
zelden bij het gebruik van de vaccins door de aero-
sol methode geconstateerd.

Om nu de bovengenoemde nadelen van een ND
enting te verminderen, zodat de entingen tegen deze
ziekte niet verwaarloosd gaan worden, heeft men
het noodzakelijk geacht nieuwe vaccinstammen te
ontwikkelen die minder pathogeen zijn en tegelijk
een betere bescherming tot stand brengen.
Een van de daarbij gebruikte technieken is het z.g.
klonen van een v irusstam. De auteurs vergeleken in
hun onderzoek vier vaccins namelijk de klassieke
BI en LaSota. Clone 30 een kloon afkomstig van
een LaSota en een vaccin bereidt met de LUster 2C
stam.

-ocr page 233-

De genoemde vaceinstammen werden onderling
vergeleken len aan/ien van werk/aamheid enenlre-
acties en daarnaast w erden elk van deze stammen in
een \\ergelijkende proef met de internationale M:)
referentiestarn betrokken.

Per vaccin werden ieder 100 5 daagse SPP kinkens
oculair geënt met 1 10 \\eld dosis. De titers per
velddosis van de gebruikte entstoffen waren respec-
tievelijk 10".\' EIDsi, voor de ND referentiestarn;
UI".; EID,,, voor de Ulster 2C; 10".\' EID,,, voor
BI; lO\'.-\' EID^i, voor EaSota en tenslotte voor
Clone 30-16".» EID,,,.

Drie weken na de enting werden de dieren \\ an elke
groep met de virulente Nt)-stam flerts 33 56 intra-
musculair besmet. De challenge geschiedt met
stapsgewijze tienvoudig-dosis virulente \\irus.
De resultaten kunnen als volgt opgesomd worden;

1. EaSota vaccins geven een betere bescherming
dan de B I vaccins.

2. De entstof met Ulster 2C stam geeft een signifi-
cant mindere bescherming dan de B1. Echter de
entreactieszijn minder waarneembaar dan bij BI
het geval is.

3. Het Clone-30 vaccin geeft met een EaSota ver-
gelijkbare bescherming en is tegelijkertijd min-
der pathogeen dan de EaSota en BI vaccins.

De onderzoekers maken de lezer echter attent op
het feit dat de werkzaamheid van een entstof afhan-
kelijk is van meerdere factoren zoals: de maternale
immuniteit, de leeftijd van de geënte dieren, de
toegepaste vaccinatie-methode etc.

H. S. \\ersessian.

Paard

Een geval van ventrikel-septumdeffect bij
het paard

Nielsen K.: Et l illaelde al sentrikel-septumdefect
hos best.
Dansk l ei. Tid.sskr.. b},. HH5-HHH. (I9H()).

Aangeboren hartafwijkingen bij het paard komen
vrij zelden voor.

Aangezien m de meeste gevallen de diagnose post-
mortaal wordt gesteld, zijn de klinische symptomen
ons nog niet in detail bekend. In dit artikel wordt
het ventrikel-septumdefect bij een 4-jarige ruin
beschreven.

Het paard ontwikkelde zich tijdens de groei nor-
maal, en vertoonde in deze periode geen verschijn-
selen van een afwijking van het circulatie-apparaat.
Omdat het dier vlak voorde trainingeen vermoede-
lijke aanval van myoglobinurie kreeg, werd hel aan-
geboden aan de Veterinaire Kliniek.
Bij het klinische onderzoek van het circulatie-
apparaat, werd op de puncta maxima van de pul-
monales, de mitrales en de aorlakleppen een sterk
holosystolisch bijgeruis gehoord, en op de linker-
borstwand kon een duidelijke fremitus gevoeld
worden.

De perifere circulatie gaf geen afw ijkingen zoals een
duidelijke \\enepols. oedemen etc. te zien. de capil-
lary refilling time was normaal.
Bij electrocardiografiseh onderzoek vond men een
normaal synusrithme. echter was een lichte S-1-
deviatie aanwezig met verhoogde T-toppen.
De duur van het QRS-complex bedroeg 125 milli-
seconde. wat een afwijking naar boven van 30%
betekent.

De vectordiagrammen waren normaal.
Eonocardiografisch bleek het bijgeruis van het type
crescendo-decrescendo, en het vulde de gehele tus-
senruimte tussen de eerste en tweede hartetoon.
Bij longeren draafde het paard gedurende de eerste
5 minuten goed. daarna begon het dier echter snel
vermoeid te raken, het vertoonde zwakte in de ach-
terhand. een onregelmatige gang, onzekerheid inde
bewegingen en profuus zweten.
Na 8 minuten werd het longeren afgebroken, en
direct na het stoppen hiermee werd dearteriële P02
bepaald. Deze bleek van 83 mm Hg voor de belas-
tingsproef gedaald te zijn tol 80 mm Hg, wal bij een
gezond paard gedurende een longeerperiode van 20
minuten niet voorkomt.

De slijmvliezen waren cyanotisch, en het bijgeruis
bleek in sterkte te zijn toegenomen. Er werden geen
tekenen gevonden van \'lying up\'.
Bloedonderzoek gaf slechts normale waarden te
zien.

Na euthanasie werd een sterk vergroot hartgevon-
en, met een sterke hypertrofie van de rechlerka-
mer. Ook de papillairmusculatuur was gehypertro-
fieerd. De vena cava cran. bleek verwijd le zijn tot
tweemaal de normale diameter, en had een papier-
dunne wand.

De linkerkamer vertoonde geen hypertrofie. Direct
onder de iricuspidaal- en aorlakleppen werd een 3 x
3 cm. groot septumdefect gevonden.

//. J. A. Lghens.

Varken

BVD infectie bij dragende zeugen

Stuart, W. C., Miller, Z, D„ Kresse, ,1. 1., and
Snijder, M. I..: Bovine Viral Diarrhea Infection in
Pregnant Swine.
Am. J. l ei. Re.s.. 4\\.(4). 459-462.
(1980).

Iwintig dragende gelten werden experimenteel
geïnfecteerd met 4 verschillende BVD-
virusstammen. intranasaal-oraal toegediend. Er
werden geen klinische ziekte-symptomen waarge-
nomen. Bij alle gelten werd een viraemie of een
serumneulraliserende antistoftiter aangetoond.
Op 90-112 dagen dracht werden alle vruchten
onderzocht.

-ocr page 234-

Er waren slechts 2 dtxle vruchten. Alle dragende
gelten hadden een normale toomgrootte. Twee gel-
ten waren niet drachtig en bij 3 gelten werden veel
meer corpura lutea gevonden dan vruchten.
Uit alle vruchten van één gelt werd het BVD-virus
geïsoleerd en werden neutraliserende antistoffen
aangetoond.

Verder werden nog microscopische veranderingen
waargenomen bij deze toom.

Met deze experimenten is aangetoond dat een intra-
uterine infectie van dragende gelten met BVD-virus
weliswaar mogelijk is. doch uitzonderlijk is.
Gezien de antigene verwantschap van het BVD-
virus met het varkenspestvirus is een foutieve labo-
ratoriumdiagnose zeer goed mogelijk.
Een intra-uterine infectie met varkenspestvirus zal
echter nagenoeg altijd tot klinische symptomen lei-
den
(Ref.J.

M. \\ oeis.

Varken

Epidemiologisch verloop van een
Aujeszky-uitbraak bij varkens, schapen
en runderen

Thawley, D. G.. Wright, J, C., and Solorzano, R.
F.: Epidemiologie Monitoring Following an Epi-
sode of Pseudorabies Involving Swine, Sheep, and
Cattle,
J. Am. vd. med. Assoc.. 176, 1001-100}.
(1980).

Beschreven wordt het verloop van een .Aujeszky-
uitbraak op een bedrijf met zeugen, schapen en
runderen, die allen in de wei liepen. Zowel de scha-
pen als de runderen waren door een hekwerk

Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift

September oktober 1980, deel 49, no, 5:

OORSPRONKFI LIKE BLIDRAGEN
Van Bree, IL, Pollet, 1.,, Van der Stock, ,L, De
Rick, ,A., De Schepper, ,L, Mattheeuws, D,: Pa-
nosteïtis bij de hond. Klinische, radiogralischc
en haematologische bevindingen bij 46 gevallen.
Verheijden, ,1. M., Schotman, A, .1. H., Van Miert,
,A, S. .1. P. A. M.: Acute coliforme mastitis: welke
rol speelt endotoxine\'

Poelvoordc. .1., Berghen, P.: De diagnostische be-
tekenis van koprokulturen bij varkens, besmet met
HvoslronKvlus ruhidus cn Oeso/iluigoslonumi
spp.

gescheiden van de besmette hoogdrachtige zeugen.
Ongeveer 10 dagen nadat bij de zeugen verschijnse-
len van de ziekte van Aujeszky gezien waren, stier-
ven de eerste 2 van de in totaal 69 gestorven scha-
pen, Er stierven ook twee runderen.
5 Dagen later werden de schapen en runderen
gescheiden van de varkens door een tweede hek-
werk te plaatsen, zodat direct contact niet meer
mogelijk was. Onmiddellijk daarna daalde het aan-
tal sterfgevallen onder de schapen en vier dagen na
het plaatsen van het tweede hekwerk trad geen
sterfte meer op.

Schrijver concluderen hieruit dat varkens de
besmettingsbron zijn en overbrenging van schaap
op schaap niet plaatsvindt.

Ongeveer 3 weken na de eerste ziekteverschijnselen
bij de zeugen werden deze, allemaal hoogdrachtige
zeugen, geënt met een levende entstof.
Alle zeugen wierpen binnen een maand na de enting
en van de 358 geboren biggen waren er 309 doodge-
boren of gingen kort na de geboorte dood (niet
vermeld wordt of de partus a terme plaatsvond;
Ref.).

De overgebleven 49 biggen werden op een leeftijd
van 8-10 weken geënt en tegelijkertijd werd hun
bloed onderzocht; 23 dieren hadden geen titer.
Van deze 23 dieren waren er 19 die 12 weken na de
enting eveneens geen titer hadden.
De biggen werden na het spenen gescheiden van de
moeders opgefokt en uit geen \\an deze biggen kon
ooit virus worden gekweekt.

Hieruit concluderen de schrijvers dat bij een exten-
sieve manier van varkenshouden het mogelijk is om
uit besmette zeugen Aujeszky-virus-vrije nakome-
lingen te fokken.

Tot 6 maanden na de infectie kon uit de zeugen
virus worden gekweekt en zelfs na 15 maanden
werden nog hoge titers bij zeugen gevonden.
(De natuurlijke infectie lijkt hiervan eerder de oor-
zaak dan de enting;
Ref.)

O\', van Dommelen.

(jeerts, S.. Kumar. Van den Abbeele, O.:
laenui siiginala Cysticercosis in slaughter cattle
in Belgium (
\'laenia saginaia Cysticerkose bij slacht-
runderen
in België),
OVER ZICH 1 FN

Coussement, \\V, Ducatelle, R., Hoorens, .1: Clos-
tridium enterotoxemie bij biggen.
Van Miert. .A. S. .1. P. A. M.: Hel koortssyndroom
en de beïnv loeding ervan door antipv retische anal-
getica.

Pottie, Cl.: I oelaten van hormonale anabolica in de
Belgische veehouderij\'

-ocr page 235-

Handbuch der V irusinfektion bei Tieren.

Band VI, I en 2 Herausgeg. von H. Röhrer.
(\\ EB. Gustav Fischer l erlag, Jena)

De/e nieuwe band van het bekende handboek van
Röhrer i.s opgebouwd op dezelfde manier als eer-
dere delen die verschenen in de periode 1976-1969.
Zowel onderwerpen uit het gebied van de algemene
virologie als aparte ziekten worden besproken in
separate hoofdstukken, die dikwijls het karakter
hebben van uitgebreide monografieën. Zo behan-
delt het eerste deel \\an band \\\'1 in ruim 560 pagina\'
drie onderwerpen uit de algemene virologie, t.w.
ta.\\onomie, genetica en de imuunresponse ten aan-
zien van virusinfecties. De eerste beide hoofdstuk-
ken, van de hand van Oostduitse auteurs, zijn \'grün-
dlich\' geschreven. Ze bestrijken een zeer groot
gebied, dat zich snel ontwikkelt en waarover andere
moderne samenvattingen en overzichten bestaan.
Met name op het terrein van de taxonomie wijzigen
de inzichten zich voortdurend.
Het artikel van H. Rott, Gieszen, over de immuun-
response is veel korter dan de beide eerder ge-
noemde en beter leesbaar.

Deel 2. een kleine 800 pagina\'s, behandelt een
twaalftal virusziekten en virusgroepen. In ongeveer
honderd pagina\'s wordt een aan\\ ulling gegeven op
verschillende, blijkbaar reeds jaren geleden gereed-
gekomen hoofdstukken van deze band.
Een en ander demonstreert de moeilijkheid om bij
te blijven waarde samenstellers van zo\'n standaard-
werk mee te kampen hebben.
De bijdragen zijn van verschillende kwaliteiten en
omvang. Het merendeel is in het Duits, sommige
zijn in het E-.ngels. Van veterinaire betekenis zijn
vooral de teksten over vesiculaire varkensziekte,
Aleutian disease, infectieuze- en eendepesi, onder-
werpen waarover geen recente publikaties van ver-
gelijkbare strekking verschenen zijn. Verder wor-
den als groep besproken: parvovirus-, coronavirus-
en togavirusinlecties. Door de grote spreiding van
onderwerpen is dit handboek weinig overzichtelijk.
Om gegevens over een bepaald probleem te vinden
dient men alle banden na tc kijken: er is geen samen-
vattende inhoudsopgave voor hel geheel. Verder
voelt Uw referent het als een gemis, dat de indeling
per hoofdstuk aan het begin van elk deel wordt
gegeven en niet aan het begin van het hoofdstuk,
ook dit draagt niet bij tot de toegankelijkheid van
de stof.

Hoewel men enige twijfel kan koesteren met be-
trekking tot de mogelijkheid een allesomvattend
handboek over een zich zo snel uitbreidend gebied
van wetenschap als de virologie up to date te hou-
den, voorziet deze recente aanvulling toch wel in
een behoefte. Er is namelijk een groot tekort aan
goede overzichtsartikelen over verschillende virus-
ziekten van veterinaire betekenis. In dit opzicht is
\'Röhrer\' nog niet te vervangen.

J. G. van Bekkum

Lahmheit bei Pferden

Adams, O. R.

(M. A. Schaper l erlag - Hannover. 620 bladzijden.
530 afbeeldingen. D.M 129.-)

Dat het verschijnen van een handboek in het Duits
ovr de kreupelheid bij het paard in een behoefte
voorziet lijdt geen twijfel.

uitgever. Verlag M. & H. Schaper uit Hannover,
heeft dan ook een goede keus gedaan met het publi-
ceren van de liuitse vertaling van het wereld-
bekende boek van O. R. .Adams \'Lameness in Llor-
ses\' onder de titel \'Lahmheit bei Pferden".
Het boek zal niet alleen in [Duitstalige landen, maar
juist in die landen, waar naast de eigen taal het
Duits een grotere plaats inneemt dan het Engels,
zeer welkom zijn. Gezien de snelle veranderingen in
inzichten in de paarde-orthopaedie zou het mis-
schien verstandiger geweest zijn om in plaats vande
3e druk van 1974 de herziene 4e druk -- die onge-
twijfeld op de markt zal komen — af te wachten.
De vertalers W. Heimberger en Janice Holmes heb-
ben het boek op een bewonderenswaardig goede
manier vertaald. Heel belangrijk is dat zij met de
vertaling er terdege rekening mee gehouden hebben
dat de Engelstalige benamingen soms nogal afwij-
ken van de Duitse benamingen, zoals bijv. upward
fixation of the patella = Luxation der Patella nach
oben.

Het boek behandelt ook nog andere onderwerpen
die weliswaar erg weinig met kreupelheid te maken
hebben, maar wel degelijk van praktisch nut zijn
voor de zich met paarden bezighoudende dieren-
arts, zoals bijv. de
K.l. bij paarden.
Er wordt ook een hoofdstuk gewijd aan de aan-
koop, en verzekeringskeuring, met zeer veel prakti-
sche ideeën.

In het laatste hoofdstuk behandelt J. P. Morgan de
radiologie van het bewegingsapparaat \\an het
paard uitvoerig en zeer wel op dc praktijk gericht.
Samenvattend kan gesteld worden dat dit zeer ver-
zorgde boek in kunstlederen band met uitstekend
verzorgde foto"s en illustraties een aanw inst is voor
de op de Duitse taal aangewezen prakticus zowel als
voor de clinicus.

F. Semeth.

-ocr page 236-

Mens en Proefdier

Hoe vergelijkbaar zijn ze?

26-2-1981

De iluhhel-rol van de dierenuns-proefdierkundige

Dr. W, .1. 1. \\an der Ciulden, dierenarts, directeur
Centraal Dierenlaboratorium. Nijmegen.

Zoals vrijwel alle dierenartsen heeft ook de dieren-
arts in de proefdierkunde op t«ee manieren met
proefdieren te maken: als vakman die dieren zo
goed mogelijk laat beantwoorden aan de wensen
van de mens. cn als degene die de nadelige gev olgen
van deze wensen \\()or het dier overziet en daarom
vanuit zijn vak voor het dier dient op te komen.
De dubbele taak van de proefdierkundige valt
samen met de dubbele vraag naar de vergelijking
van mens en proefdier: in hoeverre kunnen proef-
dieren inlorniatie geven over mensen, en in hoe-
verre is het geoorloofd proefdieren ten behoeve v an
mensen pijn te berokkenen ofte doden.

De Werkgroep
Diergeneeskunde &
Samenleving

een medische wetenschap, die bij uitstek de beteke-
nis v an deze unieke menselijke eigenschappen voor
ziekte en gezondheid onderzoekt en toepast?
Waarom bestaat er wel een "wijsgerige anthropolo-
gie\', een filosofische leer omtrent de mens. cn geen
\'wijsgerige zoölogie\'? Het antwoord op deze v ragen
zal nauw blijken samen te hangen metde perspectie-
ven v oor een \'v i\\isectie-v rije geneeskunde\'.

I2-.VI981

Ethiek en Proefdier

Mevr. prof. dr. G. M, van Asperen. ethicus. Univer-
siteit Amsterdam.

In deethiek is de vergelijkbaarheid van mensendier
op twee verschillende manieren gethematiseerd.
Een eerste benadering legt de nadruk op hel feil dal
de mens en het dier beiden rechten zouden hebben.
Een tweede benadering argumenteert vanuil het
gegeven dat beide pijn kunnen ervaren. Welke
invalshoek verdient de v oorkeur en waarom?

Plaats: Collegezaal Kliniek voor Veterinaire Heel-
kunde. Yalelaan 12. De Uilhof.
Tijd: Aanvang 12..10 uur. einde ca. 1.1.45 uur.

Duur der inleidingen .10 il 45 minuten, daarna gele-
genheid lot discussie.

5-.VI981

li\'aaroi}] bestaat er geen vivisecrie-vriie genees-
kiinde.\'

Dr, H, S, Verbrugh. arts. wet. medewerker Alge-
mene Ziekteleer. Erasmus U\'niversileit. Rotterdam,

,\'\\lles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig
(l\'aulus).

Proefdieren cn dierproeven hebben de laatste jaren
felle discussies opgeroepen. Meestal verlopen deze
discussies V oornamelijk in het spanningsveld lussen
de polen \'pro\' en \'contra\' viviseclic. De discussie-
partners komen er vaak niet uil. een reden om te
pogen een radicaal andere zienswijze op het pro-
bleem te bedenken.

Behalve dat de mens een hoog onlw ikkeld zoogdier
is. beschikt hij ov er eigenschappen, zoals geestelijke
vermogens, die we ten principale niet bij dieren
vinden. Waarom bestaal er nog sleehls nauwelijks

3. Kynologischer
Weltkongreß

Der Verband für das Deutsche Hundewesen e. V.
VDH führt am 20. und 21. Mai 1981 den .1.
Kynologischen Wellkongreli in Dortmund im
Goldsaal der Westfalenhalle durch. Im AnschlulJ
an diesen Kongreß findet über mehrere fage ver-
teilt wieder eine Welt-Hundeausstellung in den
Westfalenhalle stall.

-ocr page 237-

30. Deutscher Kongreß für
ärztliche Fortbildung

Der 30. Deutschen Kongreß für är/thche Fortbil-
dung in Verbindung met dem 14. Deutschen zah-
närztlichen Fortbildungskongreß, dem 12. Fortbil-
dungskongreß für Krankenschwesters und
Krankenpfleger und der Internationalen pharma-
zeutischen und medizinisch-technischen Ausstel-
lung wird in der Zeit vom
9. bis 13, Juni 1981 im
Kongrelizentrum — K C Berlin
— und auf dem
Au.sstellungsgelände am Funkturm stattfinden.
t)er Kongreß wird am 9. Juni 1081 um 10.30 Uhr im
ICC Berlin eröffnet.

Auskünfte erteilt: Kongreßgesellschaft fürärztliche
Fortbildung e. V., Klingsorstraße 21, 1000 Berlkin
41, J elefon (030) 7913091.

\'Huhn & Schwein \'81\'

Vom 24. bis 27. Juni 1981 findet auf dem Messege-
lände in Hannover die Internationale Fachausstel-
lung für Geflügel- und Schweineproduktion \'Huhn
& Schwein\' statt.

Das Programm umfaßt alle Produktionsmittel und
Bedarfsgüter für die Schweineproduktion und glie-
dert sich u.a. in folgende Bereiche:
Zucht- und Vermehrungsbetriebe
Haltung

init: Stallbau, Stalleinrichtung, Geräten und

Zubehör

Fütterung

mit: Futterlagerung und -Zubereitung, .Automa-
tion und Regelteehnik
Gesundheit

mit: Veterinärmedizinischen Präparaten,
Reinigungs- und Desinfektionsmitteln
Vermarktung

mit: Einrichtungen, Maschinen und Geräten für
Schlachtereien.
f)iese .Ausstellung hat sich in den letzten Jahren zur
wichtigsten und größten internationalen Veranstal-
tung ihrer Art entwickelt.

Die Vorbereitungen für \'Huhn & Schwein \'81\'
haben begonnen. Die Ausstellungsordnung kann
von der Deutschen Fandwirtschaftsgesellschaft,
Zimmerweg 16, 6000 Frankfurt am .Main 1, ange-
fordert werden (ADS).

Van de Faculteit

Klinische avond

Benoeming

Bij koninklijk besluit \\an 29 december 1980 nr. 17
is benoemd met ingang \\an de dag waarop hii zijn
ambt zal aan\\aardcn

dr. K. Gärtner (7 april 1927)

tot gewoon hoogleraar in de Faculteit der Dier-
geneeskunde om onderwijs te geven in de proel-
dierkunde.

De heer Gärtner werd geboren in Pirna Elbe. Hij
studeerde diergeneeskunde te Berlijn en Hannover
van 1947-19.52.

Dr. Gärtner was \\er\\olgens verbonden aan de uni-
versiteiten te Berlijn, Hanno\\er, Frankfurt am
Main en Glessen.

Vanaf 1970 is hij als hoogleraar \\erboden aan de
Diergeneeskundige Hogeschool te Hanno\\er.
Hij publiceerde een aantal bijdragen op vakgebied.

Donderdag 19 maart 1981 zal door de Vakgroep
Geneeskunde \\an het Kleine Huisdier een klinische
a\\ond worden georganiseerd. .Aanvang: 20.00 uur.
Invcrband met het als regel zeer grote aantal bezoe-
kers, zullen de patiënten in twee collegezalen wor-
den gedemonstreerd.

De collegae w iens namen beginnen met de letters A
t m K worden xerzocht naar dc collegezaal van de
Kliniek voor Kleine Huisdieren te komen; de colle-
gae met de letters F t m /. naar de collegezaal van de
Kliniek \\oor Heelkunde der Grote Huisdieren,
ledereen is welkom.

-ocr page 238-

Beschikking wegvervoer vee
en pluimvee vervangen

Nu de Wet Dierenvervoer en het Besluit
Dierenvervoer inmiddels iets langer dan
een half jaar van kracht zijn, heeft de
praktijk uitgewezen dat op sommige pun-
ten aanpassing van de oorspronkelijke
regels noodzakelijk was. Met dit doel is
dan ook de Beschikking Wegvervoer vee
en pluimvee herzien en onlangs in zijn
\'1980-versie\' van kracht geworden.
Als een van de belangrijkste wijzigingen
mag gelden dat de Directeur van de
Veterinaire Dienst thans de bevoegdheid
heeft het door hem afgegeven goedkeu-
ringsbewijs veevervoer alsmede de dieren-
vervoerplaat terug te vorderen, indien is
vastgesteld dat het voertuig niet meer vol-
doet aan de eisen.

Tot voor kort werd aan een ieder die
beschikt over een oud door de Rijks-
dienst voor het Wegverkeer afgegeven,
goedkeuringsbewijs, automatisch tot de
dag van herkeuring volgens de Wet Die-
renvervoer ontheffing verleend van de
gestelde eisen. Thans zal de houder van
zo\'n bewijs, wiens voertuig bij controle
onderweg niet meer voldoet aan de oude
eisen z.s.m. ter keuring opgeroepen wor-
den. Dit kan afkeuring tot gevolg hebben.
De verplichte invoering van drinknippel-
installaties voor varkenstransporten die
langer dan 18 uur onderweg zijn, zal nu
pas per 1 juni 1981 plaatsvinden in plaats
van per 1 maart.

Verder heeft men dan nog de eisen ten
aanzien van ventilatieopeningen (plaat-
sing o.a. nu ook door het dak; in welke
tijd van het jaar en bij welke tempera-
tuur open) herzien naar aanleiding \\an
de opgedane praktijkervaring en tevens
zijn minimale vrije hoogtes boven de
laadvloer ingesteld voor paarden en run-
deren. Al deze wijzigingen hebben uiter-
aard tot doel de omstandigheden van de
dieren tijdens het vervoer te verbeteren.

Varkenspest geconstateerd
in Leidschendam

Na ruim twee en een halfjaar vrij geweest
te zijn van varkenspest (laatste geval op
25 mei 1978 in Limburg) is de ziekte op
15 januari j.1. geconstateerd op een var-
kensmesterij te Leidschendam. Het sectie-
beeld wees op acute varkenspest. Sinds
enige tijd kampte het besmette bedrijf
met ziekte en slechte groei. De laatste
dagen stierven 10 biggen uit een koppel
van 20. terwijl 29 andere biggen ziek
waren.

De gehele populatie van 594 dieren is
geslacht en gedestrueerd. Het bedrijf is
ontsmet, \'ontrat\' en ingesloten. In een ge-
bied met een straal van 2 km. rond het
besmette bedrijf is een \'zóne de protec-
tion\' ingesteld, waarbinnen een totaal

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 239-

af\\oerverbod geldt voor \\arketis vati
bedrijven gelegen in deze zóne.
Hoogstwaarschijnlijk ligt de oorzaak \\an
de uitbraak in het feit, dat de betrokken
dieren werden gevoederd tnet keuken-
af\\ allen (swill).

De aanwezige swill. die lag opgeslagen in
een speciaal daarvoor bestemde kelder,
is eveneens afgevoerd en gedestrueerd.
Het onderzoek naar de herkotnst ervan
loopt echter nog.

Dankzij de Identificatie- en registratie-
regeling heeft men op efficiënte wijze
de herkomst \\an de sinds 1 oktober j.1.
op het f.eidschendamse bedrijf aange-
voerde dieren kunnen traceren. Zij ble-
ken afkomstig van een tiental Neder-
landse vermeerderingsbedrijven, die na
inspectie ten aanzien van varkenspest alle
klinisch niet afwijkend werden bevonden.
Op 16 januari zijn de E.G., het O.I.E. te
Parijs en de individuele E.G.-lidstaten
geïnformeerd. Dientengevolge heeft En-
geland direkt daarna de per I april vorig
jaar geopende grens voorlopig weer ge-
sloten voor vers Nederlands varkens-
vlees. f)e e.xport van \'fully cured pigmeat\'
(bacon e.d.) naar het V.K. lijdt niet onder
deze tnaatregel. Nadat tneer bekend is
over de epidemiologie en de genotnen
maatregelen, w illen de Britten hun stand-
ptint opnieuw bezien. Van de \'oude zes\'
zijn in deze zin géén tnaatregelen te
verwachten.

.Miltvuur

Totaal 1 gc\\al in Noord-Brahant.
\\ arkenspest

Totaal 1 geval in Zuid-Holland.
V ogelcholera

Totaal I geval in Limburg.

MOND- LN KL.ALWZLER
Frankrijk

Op 15 januari is op een bedrijf in de gemeente
Espelette (departement \'Pyrenees .Atlantiques\')
dicht bij de Spaanse grens mond- en klauw/eer
geconstateerd.

De door het Laboratoire Central de Recherches
Veterinaires te Alfort gedane diagnose en identifi-
catie hebben uitgewezen dat het hier \\irus \\an het
type C betreft. Onmiddellijk zijn sanitaire maat-
regelen genomen. De op het betrokken bedrijl
aanwezige 180 varkens zijn allemaal gedood en
gedestrueerd. Verder hebben de autoriteiten een
zgn. \'beschermingszone\' ingesteld, waarbinnen di-
rect ringentingen met monovalent type C-\\accin
zullen worden uitgevoerd op de varkens van de
betrokken 15 gemeenten.

VARKENSPEST
België

Sedert de laatstgenoemde gexallen op 9 januari,
hebben zich in de pro\\incie West-Vlaanderen op
12 januari opnieuw 2 uitbraken \\an \\arkenspest
voorgedaan, beide op vermeerderingsbedrijven.
Eén werd geconstateerd op een bedrijf te Oost-
nieuwkerke met LH \\arkens; de tweede op een
bedrijf te Esen met 72 varkens. Beide bedrijven zijn
geruimd. Zoals reeds eerder gemeld, vindt een uit-
gebreide controle plaats op die bedrij\\en in Neder-
land waar uil België geïmporteerde biggen worden
aangevoerd, levens is de A.I.D. \\erscherpl waak-
zaam in het grensgebied.

BESMLTLELI.IKF DH RZII K LEN

Dierzieklenbulletin nr. 1 van de Veterinaire Dienst
over het lijd\\ak van I
I m 15 januari 1981 \\ermeldt
het volgende aantal gevallen \\an aangilte-plichtige
besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupei

Lotaal 11 gevallen in 10 gemeenten.

Iriesland 1 geval

Drenthe 4 gevallen in gemeenten

Overijssel 1 ge\\al

Utrecht 2 gevallen

Noord-Holland ge\\allen

Schurft

l otaal 5 gevallen in 5 gemeenten.

I riesland 4 gevallen

Noord-Holland 1 geval

-ocr page 240-

l^l^lö

1981

Februari:

17 Aid. Noord-Brabant K.N.M.v.D,

Afdelings vergadering.

17 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel Berg/icht. Hellendoorn. aanvang
20,15 uur.

17—18 ATF-Fortbildungsseminar Parasitologie:
\'Zoonosen\' (.A). Hannover (pag. 57).

20 -21 5. Röntgenfaehtagung der A\'LF. Bad
Pyrmont (pag. 57).

23 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\', Ver-
gadering.

24 Afd. Noord-Brabant K.N.M v.D. Werkverga-
dering
runderen.

24-25 CLO-dagen.

26 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Bednjfsbegelei-
ding
pluimvee. Hotel Berg/icht. Hellendoorn:
aanvang 20.00 uur.

26 Werkgroep Diergeneeskunde en Samenlev ing.
Lezingencyclus 1981: \'Mens en proefdier\' 1
(pag. 212).

26 Groep Volksgezondheid K,N,M,\\.D. Leden-
vergadering.

216

Maart:

2 \'Kring Dierenartsen (jelderse Vallei\', Ver-
gadering.

5 Werkgroep Diergeneeskunde en Samenleving,
Lezingencyclus 1981: \'Mens en proefdier\' II
(pag, 212)\'

5 6 Tagung des Fachgruppe \'Gcllügcl-
Krankheiten\' der DVCi. über\'Krankheiten der
Vögel\' (A), München.

5 Groep Veterinaire Homoepathie K,N,M,\\,D,
Ledenvergadering,

8 -14 Internat, Sytnposium für Weideschafhal-
tungsformen unter intensiven Wirtsehaltsver-
hältnissen. Israel (pag. 57),

10 Afd, Noord-Brabant K,N.M.v.D. Werkverga-
dering
rnestkalvercn.

11- 16 Fquitana. Fssen,

12 Werkgroep Diergeneeskunde en Samenleving,
l.ezingencyclus 1981: \'Mens en proeldier\' III
(pag. 212)\'

13 14 Fachtagung über Pferdekrankheiten (an-
lassl. der\'Fquitania 1981\'(.A). Fssen.

19 Klinische avond \\kgr. Geneesk. v. h. Kl,
Huisdier (pag, 213).

19 Vereniging van Directeuren van (iemeentelijkc
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbeurscongrescentrum. Ltrecht,
,\'\\anvang 10.00 uur.

22 -26 lagung der Fachgruppe \'Fortpflanzung
und ihre Störungen\'
[A). Berlin.

25 26 Tagung über Physiologie und Pathologie
der Fortplanzung, Berlin,

26 \'Kring Dierenartsen Gelderse Vallei\', Ver-
gadering.

29 5 april. 2, Fortbildungskursus \'Kleintier-
krankheiten\' der WSAVA und der DVG (A),
St, Moritz,

31 Afd, Gelderland K N M v.D. l edenvergade-
ring. Postiljon Motel .-\\rnhem; aanvang 20.00,

April:

8 II 14, KongressderDVG(A). BadNeuheim.

9 10 W in Wiss. Kongreß der D.G.F.

14 \'Kring Dierenartsen (ielderse Vallei\'.
Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K,N,M.v.D,
Ledenvergadering.

24 25 F.F.-vergadering. Brussel.

Tijdschr. Diergcneesl,.. deel 106. aJl 4. I9HI

Mei:

1-3 Voorjaarsdagen 1981. Groep Geneeskunde
van het Kleine Huisdier K,N,M.v,D.. R A L
Congrescentrum. .Amsterdam, (pag. 150)
4 7 XXI.X .Annual Colloqium Protides of the
Biological Fluids. Brussels.

13 .AC\\\'-Controle. traditionele Studiedag. \'Fle-
vohof te Biddinghuizen.

14 22. Fachgcsprach über Geflügelkrankhciten.
Hannover.

14 Vereniging van Directeuren van (icmeentelijke
Slachthuizen en V leeskeuringsdiensten. \\\'er-
gadeting. .laarbeurscongrescentrum. l\'trecht.
.Aanvang 10.00 uur.

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingelheim). Bitldinghuizen
(pag. 736).

14 Groep Veterinaue Homoepathie K.N M.v D,
Ledenvergadering.

15 16 .lahresversammlung Schweiz, \\er, f,
Kleintiermedizin, (ieneral thema \'Dermatolo-
gie\'. Bern (pag, 145)

17 - 22 5th Symposium on Oualit.v ol Poultry
.Meat - Spelderholt Symposia, .Apeldoorn
(pag, 677),

18-23 Ist Sv mposium t)n Fgg Qualilv - Spelder-
holt Svmposia. Apeldoorn (pag, 677),

19 Afd, Overijssel K N .M v.D, Ledenvergade-
ring, Hotel Bcrgzicht. Hellendoorn: aanvang
20,15 uur,

20 The World Poultry production: Where and
Hovv\' - Spelderholt Svmposia. Apeldoorn
(pag. 677).

20 21 3. K v nologischer W eltkongreß. Dort-
mund ( pag. 212),

29 31 1er Congres l.atin-Meditcrranéen de
Medicine Vétérinaire pour Petits Animau.x
.X.X Congres National Italien des Vét. des
Petits .Animau.x. Venezia (pag, 758),

30 Nordwestdeutscher \'Lieriirztetag, (,A). Bremen,

-ocr page 241-

Dierenartsen in
dienstverband

Ge/ien een aantal er\\aringen \\an de laatste
tijd lijkt het goed er nog eens op te wijzen
dat de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij \\oor Diergeneeskunde
door bemiddeling \\an haar Commissie
Dierenartsen in Dienstverband (D.l.D. —
aan haar leden in dienstverband werkzaam
c.q. voornemens werkzaam te zijn, door
middel van haar secretariaat de volgende
dienstverlenende faciliteiten verleent:

\\oorlichting en advisering met betrekking
tot:

a. functie-inhoud. l en behoeve van
sollicitanten kunnen eventueel contacten
tot stand worden gebracht met collegae
werk/aam in de betreffende sector.

b. arbeidsvoorwaarden; met name
functiewaardering en salariëring. Het is
verstandig alv orens een contract te
tekenen contact op te nemen met het
Bureau van de Maatschappij.

Ziektekostenverzekering
voor paarden

f)e Commissie Ziektekostenverzekering van
dc Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde is reeds geruime tijd
doende de mogelijkheden te onderzoeken
van de ziektekostenverzekering voor
gezelschapsdieren. De Commissie is
verheugd dat in nauw overleg tussen de
K.N.M.\\.D. en ENM.A een
ziektekostenverzekering voor paarden is
ontwikkeld, die per 1 maan a.s. van start
gaal.

Deze verzekering dekt de kosten van
behandeling van paarden in - door een in
te stellen commissie daartoe erkende
klinieken, die door de behandelende
dierenarts hiertoe zijn doorverwezen.
Vertegenwoordigers van de K.N.M.v.D,
hebben zitting zowel in de bovengenoemde
Erkenningscomniissie als in een in te stellen

r b i t ra gcco m m i SS i c.
In een van de volgende \'1 ijdschriftcn voor
Diergeneeskunde zal deze verzekering nader
worden besproken.

.Arbeidsbemiddeling:

Regelmatig worden aan het secretariaat
vacatures gemeld die de betreffende
instellingen gaarne verv uld zien door
d ierenartsen.

Dierenartsen die in dienstbetrekking
werkzaam wensen te zijn c.q. van
dienstbetrekking wensen te veranderen
kunnen dit onder opgave van
hun wensen kenbaar maken aan de
.Algemeen Secretaris. Zij worden, onder
strikte geheimhouding, geplaatst op de zgn.
\'closed list\'. Hun namen worden niet dan
na hun voorkennis en instemming aan
derden bekendgemaakt.

( onsuitatieve en juridische bijstand in
arbeidszaken:

Deze bijstand kan gegeven worden zowel in
individuele gevallen als ten behoeve van een
groep van dierenartsen in een bepaalde
sector werkzaam.

-ocr page 242-

\'Zo moet het niet\' (8)

Naar aanleiding van verkregen
aanwijzingen werd een uitgebreide controle
gehouden in een mengvoederbedrijf. Bij dit
onderzoek kwam vast te staan dat vanuit
het bedrijf en door twee aan dit bedrijf
verbonden voederadvisuers, op vrij grote
schaal verboden diergeneesmiddelen werden
verhandeld.

Op het bedrijf zelf kon een vrij grote partij
onder de Antibioticawet vallende
diergeneesmiddelen worden achterhaald, die
was verborgen in een niet meer in gebruik
zijnde paardenstal.

Uit de verhoren kwam vast te staan dat de
middelen afkomstig waren van een

dierenarts die op geen enkele wijze enige
binding had met dit bedrijf. l.)e directeur
verklaarde dat hij eerst middelen had
betrokken uit de lekenhandel. Omdat hij
twijfelde aan de kwaliteit van de middelen
was hij op zoek gegaan naar een dierenarts
die bereid was om de middelen te leveren.
Na een tweetal weigeringen had hij er één
gevonden.

Deze dierenarts kwam op geen enkel bedrijf
waar het mengvoederbedrijf voeders
leverde. De dierenarts leverde \\oor enkele
duizenden guldens per maand aan
medicijnen. Hij bevestigde de verklaringen
van de directeur van het mengvoederbedrijf.
Eén van de motieven van de dierenarts was
de niet onaardige bijverdienste.

üßtßrinatr

In hel Berlin. Tier. Hoch. 1919. bh. 489 vermeUh .Atzönger het volgende: een
paard had, waarsehijnlijk hij hei ingeven van medicijnen, een zilveren lepel
doorgeslikt van 22 c..\\1. lengte en 5 e.M. (grootste) breedte. Het dier had later
dikwijls na het opnemen van voedsel braakbewegingen echter steeds van
konen duur: eerst had het lichte koliekversehijnselen en den volgenden dag
werd de lepel tussen meslhaUen gevonden. Hij had langer dan een half jaar in
het paardeiichaam, waarsehijnlijk in de maag vertoefd.

Borchardt vond hij een paard, dat wegens koliek geslacht was, in de maag een
half hoefijzer, 250 gram w egende. De k oliekaanvallen waren tussen de
maahijden opgetreden. Het dier was langzamerhand vermagerd.

Tiidschr. Diergeneesk.. 47. 785. (1920)

-ocr page 243-

((joDiiMa

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Kieft. O.; 1980; 3572 L\\\' L\'treeht. C. Houtmanslraal 10.
Prins, B.; 1980; 2231 BA Rijnsburg, Oegslgeesterweg 72.
Sjollema, B. E.; 1980; .3582 KL Utrecht, Markstraat 2B.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Mej. M. .1. Groot, Gansstraat 3 11, 3582 EB Utrecht.
W. .1. M. Lander, Spaarnestraat 140, 3812 HK Amersfoort.

Adreswijzigingen, enz.:

177 Augustijn. C. » . M.: 1976; Biest-Houtakker;
p., H-D., geass. met H. .A. M. Elsinghorst, M.
.1. .1.
V. d. Lmden. P. .1. .1. A. Schröder en H.
Vaarkamp (assoc. met .1. A. H. van Lieshout
beëindigd).

179 Barendregt. I\'. fl U., 1970; 7383 CC Voorst.
Schoolstraat 15A; lel. (05758) 1757 (privé),
1266 (prakt.); p., geass. met B. Bruins L. H.
zn. en G. v. d. Horst; plv. r
IH-i Boguerts. .4. /■\'. J.: 1980; Pijnacker; tel.

(01736) 6720 (privé).
IH? Boon. Dr. ./. //.; 1970; U-1979; Veenendaal;
tel. (08385) 10498; wet. medew. L. H .. \\ kgr.
Veehouderij (assoc. beëindigd).
IHH Broek. ./. h\'. /.. van den: 1975; Rhoon; tel.

(01890) 5536 (privé), (010) 191491 (prakt ).
IH9 Bruins /.. //. :n.. ti.: 1972; Voorst; p., geass.

met P. H. M. Barendregt en G. \\ . d. Horst.
197 Duijhuizen. M.: 1978; Veenendaal; p., geass.
met H. Verkerk en \\V. Th. G. Vullings (assoc.
met dr. .1. H. Boon beëindigd).
197 Punnewold. ./. H. van: 1952; Winterswijk;

tel. (05430) 15072 (pri\\c). 12124 (prakt.V
199 Eisinghorsi. // .4. M.: 1963; Hilvarenbeek;
p., geass. met C. \\V. M, .Augustijn, M. .1. .1. v.
d.
I.inden. P. .1. .1. .A. Schröder en H. Vaar-
kamp (assoc. met .L A. H. van Lieshout
beëindigd).

2114 Eruithoj. IE: 1970; Ophemert; tel. (03445)
1471; Ir. M.L. I S. (assoc. met A. Mcnkveld
beëindigd).

204 Eruithoj-.Sihelienia. .Mevr. B. E.: 1972;

Ophemert; lel. (0.3445) 1471; p.
2IK * Hoeve. K. van: 1961; Wintersw ijk; tel.
(0.5430) 14024 (privé), 12612 (bur.).

220 Horst. G. van der: 1967; Voorst; p., geass. mei
P. H M. Barendregt en B. Bruins 1 . H. zn.

221 Huisinga. ,/. A.: 1979; Winterswijk; lel.
(05430) 18950 (pri\\é), 12385 (prakt.); p.,
geass. met B. G. Schoonman. 1). ,1. Ubbelscn
A. W. A. .1. Vermeulen.

22! Iluisinga-de Groot. .Mevr. ,/. B .\\l.: 1979;
Winterswijk; lel. (05430) 18950.

226 Jonker. H.: 1953; Vaassen; p., geass. met D.
W. v. d. Veen.

227 Kalkman. H\'. A. .M.: 1959; Winterswijk; tel.
(05430) 15508 (privé), 12612 (bur.).

241 Eieshout. ,/. A. II. van: 1965; Diessen; lel.
(04254) 1445 (privé), (04905) I256(bur.); dir.
Coop. Ver. van Rundveeb.; vel. adv. Interpo-
lis (assoc. beëindigd).
241 l.inden. M J. J. van der: 1970; Hooge
Mierde; p., geass. met C. W. M. Augustijn, H.
.A. M. Elsinghorst. P. .1. .1. A. Schröder en H.
Vaarkamp (assoc. met ,1. A. H.van Lieshout
beëindigd).

244 Maar. Dr. R. E. de: 1940; Ui-1947; \'s-
Gravenhage; adv. Dorhoul-Mees B.V. bur.
Vecin.

247 Menkveld. ,4.; 1975; Brielle; lel. (01810) 3203
(privé). 2004 (prakt.); p. (assoc. mei H. Eruil-
hof beëindigd).
26! *Prms. «.; 1980; Riinsburg; tel. (01718) 23852

(privé), (071) 153266 (prakt ).
26li Schans. ./.; 1980; Winterswijk; tel. (05430)

12477 (privé), (05427) 1735 (prakt.).
271 Schoonman. B. G.: 1958; Winterswijk; lel.
(05430) 14785 (privé), 12385 (prakt.); p.. H-
n., geass. mei J. A. Huisinga, O. .1. U\'bbelsen
A. W. A. .1. Vermeulen.
271 .Schröder. I\'. ./. ./, A.: 1960; Ooslelbeers; p..
geass. met C. W. M. Augustijn, H. A. M.
Elsinghorst, M. .1. .1. \\. d. Linden en 11. Vaar-
kamp (assoc. met .1. A. 11. \\an Lieshout
beëindigd).

27S Steenhuisen. ».: 1977; Maartensdijk; tel.
(03461) 2976 (privé). (04920) 33808 (prakt.);
p., ass. bij H. ,1. M. 11. Duijsens. S. H.
Ouwerkerk en .1. L. M. Regouin.
27>i Stoel. ./.; 1975; W orkum; p., geass. met D. \\.

d. Zee en I . v. d. Zee.
2H4 L hhels. l). ./.; 1969; Winterswijk; lel. (05430)
I5526(privc). 12385 (prakt.); p.. H-D., geass.
met ,1. .A. Huisinga, B. G. Schoonman en A.
\\\\ . A. ,1. Vermeulen; plv. i.
.W
\\ aarkamp. II.: 1976; Vessem; p.. geass. met
C. W. M. Augustijn. 11. A. \\L Elsinghorst,

-ocr page 244-

M. J. .1. V. d. 1-indeii en P. .1. J. A. Sehrödcr
(assoc. met J. A. H. van Lieshout beëindigd).

3071285 i echi. ( 1976; 3068 TM Rotterdam.
Witte Brem 46; wet. medew. C.D.L

285 leddcr. \\V. 8.: 1977; 8026 PP Zwolle. Erlge-
namenweg 1; tel. (05200) 41000(privé). 14442
(prakt.); p., ass. bij A. C\'. Dwarshuis. .1.
Schoenmaker. .1. L. Starrenburg en P. .1.
Weekhout.

285 leen D. K\'. vande: 1979; Vaassen; p.. geass.
met H. .lonker.

287 l \'erkerk. H.: 1961; Veenendaal; p.. geass. met
M. DuilFiuizen en W. \'I h. O. Vullings (assoc.
met dr. .1. H. Boon beëindigd).

288 l ermeiilen. A. H . A. J.: 1976; Winterswijk;
tel. (05430) 17594 (privé). 12385 (prakt.); p..
geass. met .1. A. Huisinga. B. G. Schoonman
en D. ,1. Lbbels; plv. i.

Overleden:

A. H . M. van den Bogaard te Tilburg op 25 oktober

1980.

Benoemd als plaats\\ervangend inspecteur bij de

V.D.:

Mevr. L. C. M, Bcukers-Sehröder te Nuenen per 1

december 1980

292 l utUngs. ir. Th. (.,.: 1973; Veenendaal; p..
H-D.. geass. met M. DuilTiuizen en H. Ver-
kerk (assoc. met dr. .1. H. Boon beëindigd).

29} Haal. C. A. H.: 1970; Winterswijk; \\el.
(05439) 411 (privé). (05430) 12124 (prakt.).

293 II agenaar-Schaafsnia. Mevr. A. /:\'.; 1963:
8191 LH Wapenveld. Flessenbergerweg 3; tel.
(05206) 9146 (privé). (034.30) 3641 (bur.); p..
vogels: wet. medew. R.( . (F.d.D.. \\ kgr.
Bedrijfsdiergeneesk. en Buitenprakt.).

293 * H a/. P. van der: 1980: 3571 AK Utrecht. G.

Bromlaan 40; tel. (030) 715393; wnd. d.
298 li\'ii. F. de: 1974; Wmterswijk; tel. (05430)

15068 (pri\\é), 12124 (prakt.).
300 Zee. D. van der: 1953; Workum; p.. geass.

met .1. Stoel en F. d. Zee.
300 Zee, /.. van der: 1961; Workum; p . geass. met
.1. Stoel en D. \\. d. Zee.

Jubilea:

W. van Sijpveld te Kesteren
.1. M. Wijsmuller te Rosmalen
M. .1. \\an Winden te Venrav

(alwe/ig) 25 jaar op 1 maart 1981
(alwe/ig) 25 jaar op 1 maart 1981
(alwe/ig) 30 jaar op 14 maan 1981

Dierenarts, afgestudeerd in 1980, met belangstelling voor kleine huisdieren,
zoekt in de loop van het komende half jaar.

WERK

Liefst in de provincie Zuid-Holland. Part-time geen bezwaar. Reakties graag
naar de redaktie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031,
3508 SB Utrecht. Onder vermelding van nr. 4/81.

BESCHAAFDE JONGE VROUW, 24 JAAR

B.H.S.A. I, professionele paardenverzorgster, grote liefde voor alle dieren.
Zou graag bij dierenarts (grote huisdieren) werken en opgeleid worden tot
zijn assistent.

Esther Kuijt, Leidse Kruisstraat 18i, 1017 RH Amsterdam, tel. 020 - 25 06 77.

Gediplomeerd dierenartsassistente (25 jaar) met ervaring, zoekt per 1 mei
1981

WERK

bij een dierenarts; full of part-time.

Mej. R. Kersten, 3e Dwarsweg 4, 3281 KZ Numansdorp (tel. 01865 - 2074).

-ocr page 245-

Plantaardige versus dierlijke voedermiddelen\'

Feeds of l\'egeuihle l \'ersus Those of Animal Origin
A. W. M. Brooijmans-

SAMENVATMNG

Het is mogelijk honden adequaat te voeden met uitsluitend plantaardige voeder-
middelen. Toevoeging van bepaalde micronutriënten is dan wel nodig. Onder
invloed van een zware evolutiedruk is de metabole ruimte waarbinnen de kat
adequaat kan opereren echter beperkt. De gevolgen hiervan zijn o.a. een hoge eiwit
behoefte welke echter niet gepaard gaat aan een verhoogde behoefte aan es.sentiële
aminozuren en een diëtaire behoefte aan bepaalde factoren welke vrijwel uitslui-
tend in associatie met dierlijke eiwitten voorkomen. Er is ook een verminderde
enzyminductie. De regulatie van de voedselopname en van de waterhuishouding
lijkt ook beïnvloed te zijn.

SUMMARY

Dogs can be adequately fed on a vegetable diet. However, specific micronutrients
have tot be added. The metabolic space within which the cat catt adequately operate
is restricted because of heavy evolutionary pressure. This has led amongst others to
increased dietary protein requiremeius (unaccompanied, however, by an increase
i>i essential amino acid requiremeius) ami a dietary requirement for certain sub-
stances which occur almost only in conjunction with animal proteins and diminished
enzyme induction. Regulation of the food Intake and the water economy of the
body appears to have heen also afjcctcd.

\' Voordracht, op 10 oktober 1980 gehouden ter gelegenlicid \\an het Jaarcongres 1980. tevens 127e
Algemene Vergadering \\an de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde te Apel-
doorn (Congresthema: \'Voeding van mens en dier\').
; Dr. A. W. M. Brooijmans. Quaker Oats B.V., Rotterdam en Quaker Europe. 16 Henri Matisselaan,
B-1 140 Brussel,

-ocr page 246-

Wanneer men niet geraffineerde dierlijke
en plantaardige voedermiddelen met
elkaar vergelijkt, dan blijkt er reeds bij
een eenvoudige analyse een opvallend
verschil te bestaan in de gehaltes aan
koolhydraten en aan hetgeen nu aange-
duid wordt als voedingsvezel. In dierlijke
voedermiddelen komen ze (met uitzonde-
ring van koolhydraten in melk) niet of
\\ rijwel niet voor, wat geen verwondering
behoeft te wekken aangezien koolhydra-
ten typisch de energiereserve van planten
vormen, en voedingsvezel grotendeels
bestaat uit de structurele elementen van
de plantecelwand. Terwijl het digestieap-
paraat \\\'an herbivoren duidelijk is inge-
richt op de verwerking van deze typische
plantaardige materialen en met name van
vezelstoffen, is dit bij de carnivoren niet
het geval. Het ligt dan ook niet zonder
meer voor de hand dat hond en kat kool-
hydraten en voedingsvezel kunnen utili-
seren. Simpele ervaringsfeiten leren ons
echter dat beide diersoorten koolhydra-
ten best kunnen benutten, hetgeen overi-
gens door gericht onderzoek wordt
bevestigd. Zelfs voedingsvezel wordt ver-
teerd, zij het in geringe mate, en evenals
bij herbivoren door micro-organismen.
De eindproducten van deze fermentatie
i.c. vluchtige vetzuren, worden geabsor-
beerd en verdwijnen vermoedelijk in de
energiestofwiseling (4). Een te hoog
gehalte aan voedingsvezel kan diarree
\\eroorzaken vermoedelijk als gevolg van
het irriterend effect van deze vetzuren op
de colonwand en ook dooreen osmotisch
effect. Het feit dat carnivoren typisch
plantaardige voedermiddelen kunnen
benutten terwijl de echte planteëters dier-
lijk eiwit ook niet versmaden illustreert
de nutritionelc en biochemische eenheid
in het dierenrijk en tegelijkertijd ook de
diversiteit. Het is met name deze diversi-
teit die ons vandaag bezighoudt.

Welhaast klassiek is het onderscheid dat
gemaakt wordt tussen dierlijke en plant-
aardige eiu itten. In de humane voedings-
leer wordt veelal aanbevolen het dieet
zodanig samen te stellen dat tenminste
één derde tot de helft van het eiwit van
dierlijke oorsprong is (6). Deze vuistregel
is niet onredelijk en duidelijk gerelateerd
aan de aminozuursamenstelling van de
belangrijkste eiwitbronnen te weten
vlees, vis, granen en eventueel zuivelpro-
ducten. Het is echter mogelijk een dieet
samen te stellen met uitsluitend plantaar-
dige eiwitten, dat in eiwitvoedingswaarde
niet onderdoet voor het gebruikelijke
vlees/ granen dieet. Als alternatieve eiwit-
bronnen komen dan met name legumino-
sen in aanmerkingen vooral soja. Tekor-
ten en verhoogde behoeften aan bepaalde
micronutriënten kunnen zich hierbij wel
voordoen. Ze kunnen echter met weinig
moeite en kosten worden gecompen-
seerd. Ook dient rekening gehouden te
worden met de als regel lagere verteer-
baarheid van plantaardige eiwitten.
Terecht kan de vraag gesteld worden of
het mogelijk is in het dieet van onze carni-
vore huisdieren, met name hond en kat,
de gebruikelijke dierlijke componenten
door plantaardige te vervangen. Voor de
hond kan deze vraag bevestigend beant-
woord worden. De vaak geringe smake-
lijkheid van dergelijke diëten en de daar-
aan gepaard gaande lage acceptatie kan
echter aanleiding geven tot een onvol-
doende voedselopname. De reeds eerder
genoemde tekorten en verhoogde behoef-
ten aan bepaalde micronutriënten kun-
nen ook hier voorkomen.
Volwassen honden hebben overigens
geen diëtaire onderhoudsbehoefte aan
koolh\\draat (21). Ook tijdens de groei
werd een dergelijke behoefte niet ge-
vonden (19,10). Het effect op honden van
koolhydraatvrije diëten die ook geen
glycerol bevatten (dat wil zeggen diëten
waarin de triglyccriden vervangen zijn
door vrije vetzuren) werd echter tot nu
toe niet onderzocht. Een dergelijke
behoefte bestaat echter wel bij pups gedu-
rende de perinatale periode (5), daar zij in
tegenstelling tot oudere dieren kennelijk
voor hun energievoorziening vrijwel
geheel afhankelijk zijn van glucose (1).

Kronfeld (7) meent aanwijzingen gevon-
den te hebben voor een geringer uithou-
dingsvermogen, althans bij zeer zware
arbeidsbelasting, van honden gevoed met
grotendeels plantaardige diëten vergele-
ken met honden gevoed met vetrijke voe-
ders of met voeders grotendeels
beslaande uit ingrediënten van dierlijke
oorsprong. Het is echter niet onwaar-

-ocr page 247-

schijnlijk dat deze verschillen in uithou-
dingsvermogen gerelateerd zijn aan een
geringere energiedichtheid van de kool-
hydraatrijke voeders of aan een ver-
hoogde behoefte aan bepaalde vitaminen
als gevolg van de extreem hoge energie-
behoeften. Het bij getrainde honden
bekende preferentiële gebruik van vetzu-
ren als energiebron tijdens arbeid (14, 15)
is mogelijkerwijze hier ook relevant. Het
uithoudingsvermogen van athleten kan
echter aanzienlijk verbeterd worden door
de spieren op te laden met koolhydraat
na voorafgaande depletie (20).
De conclusie is dat het zeer wel mogelijk
is honden met uitsluitend plantaardige
ingrediënten adequaat te voeden, maar
dat bij zware arbeid mogelijkerwijs aan
dierlijke ingrediënten de voorkeur gege-
ven moet worden.

Bij de kat ligt de zaak anders. De oorzaak
ligt in een aantal opmerkelijke bioche-
mische eigenschappen van de kat.
Andere Felidae en niet aan de kat ver-
wante carnivoren hebben mogelijk
dezelfde eigenschappen.

Het is langzamerhand duidelijk gewor-
den dat de stofwisseling van de kat geheel
is ingesteld op het verwerken van grotere
hoeveelheden dierlijk eiwit. Deze aanpas-
sing aan het natuurlijke dieet is zover
gegaan dat de kat een uitzonderlijk hoge
eiwitbehoefte heeft, althans vergeleken
met de mens en de gebruikelijke huis- en
laboratoriumdieren. Deze hoge eiwitbe-
hoefte is niet het gevolg van een ver-
hoogde behoefte aan één of meer essen-
tiële aminozuren, maar van een
uitgesproken inefficiënte eiwitstofwisse-
ling. Terwijl bij andere diersoorten de
katabole activiteit zich aanpast aan de
grootte van de eiwittoevoer is dit bij de
kat niet het geval . De katabole enzym-
systemen vertonen bij de kat een hoge
activiteit ongeacht de grootte van de
eiwittoevoer. Ook de gluconeogenese en
de lipogenese worden niet beïnvloed door
het eiwitgehalte (18). Dit verlies aan aan-
passingsvermogen aan lagere eiwittoe-
voeren is gepaard gegaan aan andere ver-
liezen. De kat illustreert hier een bekend
fenomeen heel duidelijk, n.1. dat het dier-
lijk organisme in het algemeen weinig
neiging heeft om stoffen te synthetiseren
die normaliter rijkelijk in het dieet voor-
handen zijn.

Ondanks de grotere hoeveelheden ami-
nozuren die dagelijks door de kat nolens-
volens worden gedesamineerd, is de kat
niet in staat de ureumcyclus in stand te
houden bij een onvoldoende argininetoe-
voer. Een diëtaire argininedeficiëntie
leidt bij de kat dan ook tot een acute
post-prandiale ammoniakvergiftiging.
Het mechanisme van de gevolgen van een
argininedeficiëntie is onbekend, wel is
duidelijk dat de synthese van ornithine is
gestoord. Een argininedeficiëntie zal in
de praktijk nauwelijks voorkomen, zeker
niet op een vleesdieet. Overigens hebben
jonge honden ook een diëtaire behoefte
aan arginine, volwassen honden echter
niet (18, 11, 12).

Van praktisch belang is de behoefte aan
taurine. Taurine is een aminosulfonzuur
dat vrijwel uitsluitend in associatie met
dierlijk eiwit wordt gevonden. Taurine
wordt normaliter gesynthetiseerd uit
methionine resp. cysteïne. Het speelt een
belangrijke rol in de excretie van galzu-
ren die geconjugeerd aan taurine worden
uitgescheiden. Dit mechanisme is bij de
hond en kat erg belangrijk daar bij deze
diersoorten glycineconjugatie vrijwel niet
voorkomt. Geen of onvoldoende taurine
in de voeding leidt na wat langere tijd
zowel bij jonge als volwassen katten tot
een desorganisatie van het tapetum luci-
dum en dus tot blindheid (23). Groei-
stoornissen treden niet op (2). Het is dui-
delijk dat de kat niet in staat is voldoende
taurine voor het instandhouden van de
netvliesfunctie te synthetiseren. Toch is
er wel enige synthese, vooral bij volwas-
sen katten, uit zwavelhoudende amino-
zuren. De diëtaire taurinebehoefte van
volwassen katten is dan ook laag bij aan-
wezigheid van voldoende methionine in
het dieet. De uit methionine verkregen
taurine is echter niet beschikbaar voor de
retina (9). Daar taurine niet voorkomt in
plantaardige voedingsmiddelen, zijn voe-
ders welke weinig of geen dierlijk eiwit
bevatten niet geschikt voor katten. Cen-
trale retinadegeneratie is gezien bij katten
gevoerd met voor honden adequate
voeders.

-ocr page 248-

Er 7.ijn nog meer voorbeelden aan te
halen van de gevolgen van de metabole
aanpassing van de kat aan een typisch
carnivoren dieet, waardoor er een
diëtaire behoefte is ontstaan aan stoffen
die vrijwel uitsluitend in associatie met
dierlijk eiwit worden gevonden. Bepaalde
enzymsystemen zijn bij de kat niet aan-
wezig of vertonen een geringe of gecom-
partimenteerde activiteit zoals die welke
een rol spelen in de synthese van taurine.
Een ander voorbeeld hiervan is de afwe-
zigheid van een
A 6-desaturaseactiviteit
bij de kat, die daardoor niet in staat is
linolzuur om te zetten in
7-linoleenzuur
en dus ook niet in arachidonzuur. Ook de
verdere desaturatie van a-linoleenzuur is
hierdoor gestoord. Nu zijn het juist de
afgeleiden van linolzuur en a-
linoleenzuur die fysiologisch zo belang-
rijk zijn. Juist deze hogere afgeleiden
komen vrijwel uitsluitend in dierlijk
materiaal voor, waar zij een essentieel
bestanddeel zijn van celmembranen. Een
te kort aan voedingsmiddelen van dier-
lijke oorsprong in de voeding van de kat
zal op langere termijn dan ook leiden
tot een deficiëntie aan essentiële vetzuren
(17).

Andere gevolgen van de aanpassing aan
een dierlijk eiwit dieet zijn het verlies van
de mogelijkheid tot omzetting van
/i-caroteen in retinol (vit. A) (13). Caro-
tenen zijn t\\ pisch plantaardige verbindin-
gen terwijl retinol uitsluitend in dierlijk
materiaal voorkomt. Vlees en vis zijn rijk
aan nicotinezuur. Dc kat zal er dus geen
behoefte aan hebben trsptofaan om te
zetten in nicotinezuur. Hoewel de enzy-
men voor de synthese van nicotinezuur
uit tryptofaan wel aanwezig zijn, is hun
activiteit gering (13). De voorkeur wordt
duidelijk gegeven aan de bij andere dier-
soorten minder actieve picolinezuur
pathway.

De conclusie is. dat het praktisch niet
mogelijk is de kat met een geheel plant-
aardig dieet adequaat te voeden. Onder
invloed van een zware evolutiedruk heb-
ben de kat en andere Felidae zich in hoge
mate aangepast aan een roofdieredieet.
De prijs voor deze specialisering is een ver-
lies aan metabool aanpassingsvermogen
en dus een beperking van de metabole
ruimte waarin het dier kan opereren.

Dit gebrek aan aanpassingsvermogen uit
zich ook in het in mindere mate optreden
van enzyminducties. Zo verhoogt feno-
bartibal bij de kat niet de microsomale
activiteit in de lever zoals bij andere dier-
soorten wel het geval is (22). Ook wat
betreft de regulatie van de voedselop-
name (8) en op het gebied van de water-
huishouding (16) schijnt de kat zich te
hebben aangepast aan een roofdieredieet.

1.ITERA rti R

1. .Adam, 1\'. A. ,1.. Cila/cr. Ci.. and Rogoll. E.: (ilucosc prodiietion in the newhorn dog. 1. Ellects ol
glucagon
in vivo. Pediai. Kc.v. 9, Iil6-H2(). (I97.y.

2. .Anderson. P. .A., Baker. [). II.. Corbin. .1, E.. and Helper. 1 . C.: Biochemical lesions associated vMth
taurine deficiency in the cat.
J. .-tnini. .Sei. 49. I227-/2.U. (1979).

3. Anderson. R. S. (Ed.): Nutrition of the dog and cat. O.vford. etc.: Pergamon Press (19X0).

4. Banta. C. .A.. Clemens. E. f., Krinsky, M. M., and Shelly. B. 1;.: Sites ol organic acid production and
patterns of digesta movement in the gastro-intestinal tract of the dog, ,/.
\\uir.. 109, 1592-1600. (1979).

5. Bennink, M. R,, Palmer. H,, Muisuri, K,,and Romsos, 1). R.: Inlluence of a carbohydrate-free diet on
performance of pregnant and lactating dogs.
M. Proe.. 38, 716. (1979).

6. Burton, B. 1.: Human nutrition, 3rd ed.. Neu York: McClrau-Hill, p. 60, (1976).

7. Downey, R. I,., Kronfeld, D, S,, and Banta, C. ,A.: Diet of beagles affects stamina. ,/. .Amer. Anim.
Hosp. A.ssoe.. 16, 273-277. (I9H0).

8. Hirsch, E.. Dubose, C,, and ,lacobs, H. 1,.: Dietarv control of food intake in cats. Phv.siol. Beluiv.. 20.
287-295. (1979).

9. Knopf, K,, Sturman, ,1. A., Armstrong, M., and Haves, K. C.: Taurine: and essential nutrient for the
cat. ,/.
.\\i,ir.. 108, 77J-778. (1978).

10. Meyer, H . Da.xl, K., and I homce, ,A.: ties\\ ichtsentw icklung und Körper/usarnmcnset/ung wachsender
Hunde bei Fütterung isoenergetischer fett-und kohlehvdratreicher Rationen.
Disi h. licrärzil. Il .vr/ir..
86,
2l.i-252. (1979).

11. Milner, J, A,: Assessment of indispensable and dispensable atnino acids for the immature dog.,/. ,\\uir..
109, ! 161-1167. (1979).

-ocr page 249-

Milner, .1. A.: Assessment of the essentiality of methionine, threonine, tryptophan, histidine and
isoleueine in immature dogs.
J. Nutr.. 109, 1351-1357. (1979).

Nutrient Requirements of [Domestic Animals. Nr. 13. Nutrient Requirements of Cats. Washington, D.
C. National Academy of Sciences (1978).

Paul, P.: FF A metabolism of normal dogs during steady state exercise at different work loads, i. appi
Physiol..
28, 127-132. (1970).

Paul, P. and Issekutz, B.: Role of intramuscular energy sources in the metabolism of the exercising
dog.
J. appl. Physiol.. 22, 615-622. (1967).

Prentiss, Ph. G., Wolf, A. V., and Eddy, H. .A.; Hydropenia in cat and dog. Ability of thecal to meet its
water requirements solely from a diet of fish and meal.
Am. J. Physiol, 196, 625-632. (1959)
Rivers. J. P. W. and Frankel, T. L.; Fat in the diet of cats and dogs. In: Anderson, R. S. (3) 67-99.
Rogers, Q. R. and Morris, J. G.: Why does the cat require a high protein diet. In: Anderson, R. S. (Ed.)
(3) 45-66.

Romsos, D. R., Belo, P. S., Bennink, M. R., Bergen, W. G., and Leveille, G. A,: Effects of dietary
carbohydrate, fat and protein on growth, body composition and blood metabolite levels in the dog.
J.
Suir.,
106, 1452-1464. (1974)

Romsos, D. R. and Clarke, S. D.: Supplies of energy: Carbohydrate - fat interrelationships. In:
Alfin-Slater, R. B. & Kritchevsky, D. Human Nutrition Vol. 3 A, 153-154. New York, Plenum Press
(1980).

13.

14.

15.

16.

17.

18.

19.

20.

21.

23.

Romsos, D. R., Hornshuh, M. J.,and Leveille, G. A.: Influence of dietary fat and carbohydrate on
food intake, body weight and body fat of adult dogs.
Proc. Soc. e.xp. Biol. Med., \\51,278-281, (1978).
1 ruhaut, R., Ferrando, R., Grailiot. C., Gak, J.-C., Fourlon, C., and Moraillon, R.: Induction du
cvtochrome P450 par le phénobarbital chez le chat.
C. R. Acad. Sci. Paris, 286, Ser. D. 371-373.(1978)
Wen, G. Y., Sturman. J. A., Wisniewski, H. M.. Lidsky, A. A., Cornwell, A. C., and Hayes, K. C.:
Tapetum disorganisation in taurine depleted cats.
Invesi. Ophihalmol. Visual Sci.. 18. 1200-1206,
(1979)

ru

Centralisatie van dierexperi-
mentele voorzieningen

Op 9 en 10 mei j.l. hield de Nederlandse Ver-
eniging voor Proefdierkunde een symposium
over \'Centralization of facilities for animal
experiments\'.

Aan het congres werd deelgenomen door 66
Nederlanders en 22 buitenlanders (Noren,
Zweden. Denen. F.ngclsen, Duitsers, Belgen,
Zwitsers).

Van de 9 inleidingen werden er 5 verzorgd
door buitenlandse gastsprekers. De sprekers
waren afkomstig uit universiteiten, farmaceu-
tische industrieën en grote onderzoekinstitu-
ten. In de voordrachten werden de voorwaar-
den aan en mogelijke voordelen van centrale
voorzieningen belicht. F.en van de voordrach-
ten was erop gericht situaties te belichten waar
centralisatie geen voordelen oplevert.
In een paneldiscussie werd ingegaan op opti-
malisering van de inbreng van proefdierkun-
dige kennis en van coördinatie bij dierexperi-
menteel onderzoek. Hiervan werd door allen
de wenselijkheid onderschreven. Centralisatie
van dierexperimentele voorzieningen kan
hiertoe bijdragen al^ de deelnemende institu-
ten in geografisch, organisatorisch en structu-
reel opzicht niet te ver uit elkaar liggen.

De proceedings van het symposium met de
volledige lezingen en de samenvatting van de
paneldiscussies worden toegezonden aan de
deelnemers en zijn voor andere te bestellen
door / 20. — (inclusief verzendkosten) over te
maken op gironummer 82102.\'» van de ABN te
Nijmegen, bankrekening .53.72.53.3.51 ten
name van \'.lubileumfonds [^ierenlab", onder
vermelding van \'NVI\' Symposium\'.

Symposium Secretariaat: dr. ,L P. Koopman,
Centraal Dierenlaboratorium. Katholieke
Universiteit, Geert (irooR\'plein Noord 29,
P.O. Box 9101, 6500 HB Nijmegen. Tel. 080-
513567.

-ocr page 250-

Diarree en voeding bij de hond en de kat\'

Diarrhoea and Nuiriiion in Dogs and Cais
R. P. Happé2, 1. V. d. Gaag\'

SAM bN VATTING

De pathofysiologie. de normale functionele morfologie en hel algemeen reactiepa-
troon van het darmkanaal worden kort beschreven, terwijl potentiële voedings-
enteropathieën worden aangegeven.

Na een korte behandeling van anamnese, klinisch onderzoek, de mogelijkheden
voor nader onderzoek en therapie, wordt een aantal voorbeelden gegeven van
diarree, waarbij voeding een primaire of een secundaire rol kan spelen.

SUMMARY

The pathophysiology, normal functional morphology and general response
pattern of the intestinal tract are briefly described and potential nutritional
enteropathies are referred to.

A brief discussion of history-taking, clinical studies and possible methods of
clo.ser e.xamination and further treatment is followed bv a number of instances
of diarrhoea in which nutrition may be a primary or secondary factor.

INl.ElDlNCi

Diarree is een symptoom waaraan veie
factoren ten grondslag kunnen liggen.
De voeding is één van die factoren, die
\\an grote invloed is op de uiteindelijke
vorm en consistentie van de ontlasting.
Al naar de duur van de symptomen wordt
onderscheid gemaakt tussen een acute en
een chronische of chronisch recidiveren-
de diarree. Afhankelijk van de plaats
waar de primaire aanleiding voor de diar-
ree gezocht moet worden, kan gesproken
worden \\an een \'dunne darm diarree" of
van een \'dikke darm diarree".
De/e beide vormen van diarree hebben
elk hun eigen specifieke kenmerken.

\' Voordrachl op 10 oktober 19X0 gehouden ter gelegenheid van het .laarcongres 19X0, tevens 127c Alge-
mene \\ergaderlng \\an de Koninklijke Nederlandse Maatschappij \\oor niergcneeskunde te .Apel-
doorn (Congresthema: \'Voeding \\an mens en dier\').
" Drs. R. I\'. Happc. wetenschappelijk hoofd medewerk er. Va k groep G enccs k ii ndc \\ an hel Kleine Huisdier
\' Drs. I. d. Ciaag. uetenschappelijk hoofdmedewerker. Veterinair Pathologisch Instituut.

-ocr page 251-

PAIHOlVSIOLOdli:

Van diarree wordt in dit l<adcr gesproicen
ais dc faeces/o\\ cel water bevatten, dat de
normale \\orm en consistentie \\erloren
gaan. Onder normale omstandigheden
7,al een evenwicht bestaan tussen op-
name, secretie, absorptie en uitscheiding
van water (fig. 1). Zowel bij een sterk
verhoogde darmsecretie, als bij een ver-
minderde absorptie van water, kan diar-
ree optreden.

Een verhoogde darmsecretie kan optre-
den door enterotoxinen van bijv.
E. coli.
Deze toxinen. die zich hechten aan de
enterocv ten, activeren het adenylcyclase-
cyclisch-AMF\' systeem. Hierdoor wor-
den de cellen aangezet tot het uitscheiden
van grote hoeveelheden water en electro-
lyten. Als, ter compensatie, deze hoeveel-
heid vloeistof niet kan worden geabsor-
beerd, omdat de capaciteit wordt o\\er-
schreden, ontstaat diarree. Bij de
Patho-
genese \\ an diarree w ordt een steeds grote-
re rol toegekend aan locaal geproduceer-
de Prostaglandines. Ook deze Prostaglan-
dines zouden effect sorteren \\ia het
adenylcyclase-cyclisch-AM F^ systeem.
Een passieve secretie treedt \\ oornamelijk
op bij ernstige beschadigingen \\\'an de
darmmucosa. Zelfs kan hierbij verlies
van serumeiwitten (voornamelijk albu-
mine) optreden (protein losing enteropa-
thy).

Een verminderde absorptie van water
kan het gevolg zijn \\an een verhoogde
concentratie osinotisch actieve stoffen in
het darmkanaal. Zowel bij een maldiges-
tie als bij een malabsorptie zal een derge-
lijke situatie kunnen voorkotuen. Ook
slecht verteerbare bestanddelen uit de
voeding, of bestanddelen die in te grote
hoeveelheden worden opgenomen en
daardoor de capaciteit van het darmka-
naal overschrijden, kunnen aanleiding
zijn tot een veranderende osmotische
waarde van de darminhoud.

l ig. 1. Opname, secrelic. ahsm ptie en uitscheiding van ualcr.

M

•ïfspeeUsel kliertSiiïSiS:: Fj^arKreas"):;:;:;:;:

"....."CJ

-ocr page 252-

Onder invloed van onvoldoende ver-
teerde koolhydraten en of eiwitten zal de
darmflora kunnen veranderen (dysbacte-
riose). Tijdens deze ontaarding van flora
worden zuren als azijnzuur en boterzuur
als ook aminen geproduceerd. Behalve
een osmotisch effect hebben deze stoffen
een invloed op de motiliteit. Ook zal de
slijmproduktie van het colon verhoogd
kunnen worden.

Het optreden van diarree zal mede be-
paald worden door de aard van de darm-
motiliteit. Deze motiliteit verandert re-
flexmatig door een drukverhoging als
gevolg van volumetoename.
Ook bij een gelocaliseerde afwijking \\an
het colon, met name bij een colitis, zal een
diarree ontstaan. Deze diarree zal optre-
den door een verminderde absorptie van
water en electrolyten uit de vloeibare
massa, die aangeboden wordt vanuit het
ileum en door een verhoogde secretie van
voornamelijk slijm.

NORMAl.H FUNC TIONELE .VIORFOLOdlE
EN ALGEMEEN REACTIF PA I ROON VAN
DE DARM

Het lumen van de darm is te beschouwen
als een onderdeel van het \'milieu exte-
rieur\'. Het wordt begrensd door de darm-
wand, welke is opgebouwd uit de mucosa
(resp. lamina epithelialis, lamma propria
en muscularis mucosae), de subrnucosa,
de spierlagen (circulair longitudinaal)
en de serosa.

In de dunne darm vindt een aanzienlijke
vergroting plaats van het slijm\\ liesopper-
vlak door de aanwezigheid van vlokken.
De lamma epithelialis v\\\'ordt gevormd
door een laag epitheelcellen welke be-
staan uit de \\ olgende cellen: de enterocy-
ten (\\oor de digestie en absorptie), de
slijmbekercellcn (mechanische protec-
tie), de enteroblasten( ongedifferentieerde
cellen), de enterochromaffine cellen (hor-
moon producenten), en bij een aantal die-
ren de Panethcellen (mogelijk antibacte-
riële werking). De enterocyten zijn aan de
darmlumenkant bekleed met micro\\illi
(borstelzoom), welke een sterke vergro-
ting van het celoppervlak teweeg bren-
gen. Aan de buitenkant zijn de microvilli
bedekt door een dunne uitwendige slijm-
laag, de zgn. glycocalyx of \'fuzzy coat\',
welke een betrekkelijk ondoordringbare
barrière \\ ormt v oor stoffen uit het darm-
lumen zoals bacteriën en ander vreemd
materiaal. Zij speelt verder in de dunne
darm een belangrijke rol bij de mem-
braandigestie (disaccharidasen en pepti-
dasen) en de absorptie.
Het darmepitheel ondergaat een voort-
durende vernieuwing. Vanuit de crypten
van LierberkUhn schuiven de cellen in
enkele dagen op naar de in de vloktop
gelegen \'extrusion zone\', waar ze naar het
darmlumen worden afgestoten. Het
darmkanaal is rijk aan immuno-
competente cellen, die een immunogene
bescherming mogelijk maken. Zij zijn
aanwezig in de vorm van Peyerse platen
en solitaire follikels of diffuus verspreid
in de lamina propria. Onder inv loed van
antigeen treedt een sensibilisatie op van
lymfoblasten. Deze cellen gaan via de
lymfbanen, de mesenteriale lymfknopen
en de ductus thoracicus naar de bloedcir-
culatie en komen zo gedeeltelijk weer
terug in de darmmucosa. Daar worden ze
tot plasmacellen die specifieke antilicha-
men produceren. IgA producerende cel-
len zijn bij de volwassen hond in de
meerderheid. Het IgA is een effectief neu-
traliserend antilichaam tegen virussen en
voedselantigenen. Verandering in de in-
testinale immuniteit kan leiden tot mal-
absorptie.

Door inwerking van noxen ondergaat de
mucosa bepaalde structurele veranderin-
gen, waarbij de primaire aangrijpings-
punten worden gevormd door het epi-
theel en de componenten van de lamina
propria.

De hierbij optredende algemene morfo-
logische reacties kunnen in de volgende
categorieën worden ingedeeld:

1. vermeerderde slijmproduktie en af-
scheiding (mechanische protectie)
door een toegenomen aantal slijmbe-
kercellcn (metaplasie);

2. alteratieve veranderingen (degene-
ratie, atrofie cn necrose) van het
oppervlakte- en crypte-epitheel cn de
lamina propria, eventueel gepaard
gaande met erosies en ulcera:

,1. toegenomen of afgenomen prolifera-
tie van het crypte-epitheel;

4. ontstekingsreactie (exsudâtief en of
proliferatiel") in de lamina propria;

-ocr page 253-

5. H)perplasie of depletie van hel lym-
foïde weefsel (Peyerse plaques).

VOl l)lN(,SliNT[,R()l\'ATIIIi;F,N

Een viertal voedingsenteropathieën is be-
kend die bij de mens en mogelijk ook bij
de hond en kat voorkomt. De/e entero-
pathieën gaan met een vlokatrofie ge-
paard, waardoor een reductie optreedt
\\an het functionele slijm\\liesoppervlak.

Vlokatrofie/enteritis

Bij de hond kotnt een verandering van het
vlokpatroon van duodenum- en jejunum
mucosa \\oor. waarbij korte, dikke soms
gefuseerde vlokken worden gezien, in
deze vlokken kan een cellulair infiltraat
aanwezig zijn. Een \\erband met de voe-
ding wordt gesuggereerd, maar is lang
niet altijd aantoonbaar,

Lllceratieve colitis

Zowel bij de hond als bij de kat komt een
ulceratieve colitis voor. Met name bij de
kat is het verband met voedselallergenen
bewezen,

Eüsinofiele (gaslro)-enteritis

Bij de eosinofiele (gastro)-enteritis wordt
\\aak een voedingsallergie verondersteld;
het is echter ook aangetoond dat migre-
rende spoeKvormen verantwoordelijk
kunnen zijn voor de veranderingen.

Protein-calorie deficiency\'

Bij de hond is de \'protein-calorie defi-
ciency\' bekend, waarbij door een zeer
deficiënte voeding de mucosa veranderd
is.

tabel I. Verschillen \'dunne darm diarree\' \'dikke

t)IAGNOSTlüK

Anamnese cn klinisch onderzoek

Om een verband te kunnen leggen tussen diarree en
voeding, is het van belang om naast de algemene
anamnese, uitgebreid te vragen naar de samenstel-
ling van de voeding, de frequentie van de maal-
tijden, de tijdsduur tussen de voedselopname en het
optreden van symptomen, het al of niet loslopen.
Met behulp van de gegevens uit de anamnese en het
klinisch onderzoek kan onderscheid gemaakt wor-
den tussen een dunne darm diarree en een dikke
darm diarree (tabel 1).

Röntgenologisch onderzoek

Röntgenologisch onderzoek zal meestal bij diarree
met geïndiceerd zijn. Indicatie \\ oor zulk onderzoek
zou een verdenking op een gedeeltelijke darm-
afsluiting kunnen zijn, waarbij ook een chro-
nische diarree kan optreden.

Bloedonderzoek

Het vaststellen of er in het bloed een ontstekings-
beeld bestaat, al of niet gecombineerd met een links-
of een rechtsverschuiving of een eosinofilie kan van
belang zijn. Fen eosinofilie kan optreden in het
kader van een eosinofiele enteritis.
Bij een verhoogde passieve secretie kunnen hvpo-
proieinaemie en hy poalbuminaemie voorkomen.

1 olerantieteslen

Een glucose- of een xylosetolerantietest kan infor-
matie verschaflen over de absorptie door de dunne
darm mucosa.

\' turbidity test\'

Na het eten van een normale voeding zal na enige
tijd een troebcling van het serum optreden door de
aanwezigheid van vetten in de vorm van chylomi-
cronen.

Zowel bij een maldigestie als bij een malabsorptic
zal deze troebcling na het eten uitblijven,
darm diarree\'.

\'dunne darm diarree\'

vermagering

grote hoeveelheden dunne laeces
defaecatie freq. verhoogd
bloed kleurt faeces zwart
soms slijm fijn verdeeld door
dc faeces
geen persen
toegenomen lla tule mie
toegenomen aantal borborvgmi
kan gepaard gaan met braken
volle buik (vochl en gas)
dunne darmwand kan verdikt zijn

rectaal toucheren wekt geen pijn op.

\'dikke darm diarree\'

geen vermagering

kleine beetjes dunne laeces

defaecatie freq. sterk verhoogd

bloed op dc faeces

vaak grote hoeveelheden slijm

op de faeces

neiging om voortdurend te persen
weinig of niet toegenomen flatulentie
weinig of niel loegenomen borborygmi
gaat niet gepaard met braken
normale buikomvang
dikke darm kan als pijnlijke
dikke streng palpecrbaar zijn
rectaal toucheren kan erg pijnlijk zijn

-ocr page 254-

Faecesonderzoek

Een indruk van de vertering kan op eenvoudige
wijze worden verkregen. Microscopisch onderzoek
van een drtippeltje van een faecesbrij, gekleurd met
Sudan
lil of met Fugol geeft een indruk over de vet-
en koolhydraatvertering. Vetten zijn te herkennen
als oranje bolletjes, koolhydraten als blauwviolette
bolletjes of brokjes. Na verwarming van het Sudan-
preparaat kunnen eventueel aanwezige vrije vetzu-
ren microscopisch worden gezien als kleurloze,
naaldvormige, vaak in rozetten liggende kristallen,
In het Fugolpreparaat vallen ook spiervezels goed
op. Spiervezels zijn te herkennen aan hun hoekige
structuur en eventuele dwars- of lengtestreping.
Eiwit-splitsende enzymen kunnen worden aange-
toond met de gelatine-test, l)e pH van de faeces kan
met een pH-papiertje worden gemeten.

Biopsie-onderzoek

Zeker als er sprake is van een malabsorptie is het
van belang een biopsie van de dunne darm mucosa
te nemen, In de praktijk zal dit over het algemeen
slechts tijdens een proellaparotomie gedaan kun-
nen worden.

Bij dikke darm problemen geeft een rectumbiopsie
vaak goede informatie. Van een met een spreid-
speculum opengehouden rectum, kan met een klein
schaartje, een mucosabiopsie genomen worden.

Eiiminatie-provocalie diëet

Een eliminatie-provocatie diëet kan bij een voe-
dingsintolerantie nadere informatie opleveren. Een
laag-allergeendiëet kan bestaan uit een maizena-
papje met gekookte kip. Het maizenapapje kan
w orden bereid met de bouillon van de gekookte kip.
Hieraan wordt een kleine hoeveelheid zout toege-
voegd.

Feidt het diëet tot het beoogde resultaat dan kan de
eigenaar door één voor één de voedingsmiddelen
toe te \\oegen. onderzoeken welke middelen het
huisdier niet tolereert. Het toekomstige dieet zal
dan op deze gegevens worden gebaseerd.

rilFRAI\'IE

Rehydratie is, zeker bij een acute heftige diarree,
waarhij veel vocht en electrolyten verloren kunnen
gaan, \\an groot belang.

De symptomatische behandeling met adstringentia,
met farmaca dic de peristaltiek beïn\\ loeden en die
de consistentie van de faeces verbeteren, wordt in
het kader van dit artikel niet besproken. Demoge-
lijkheden \\oor het gebruik \\an chemotherapeutica
en corticosteroïden zullen later aan de orde komen,
evenals dc \\oedings\\oorschriften,

1\'RACT isciiF MO(ii:i i,ikhi:den

Uit de gegevens van de anamnese en het
kHnisch onderzoek kan een dunne darm
diarree worden onderscheiden van een
dikke darm diarree.

1, Dunne darm diarree

Het onthouden van voeding zal bij een
diarree op basis van een malsecretie van
water en electrolyten, geen effect sorte-
ren, Bij een diarree op basis van een mal-
absorptie van water door een verhoogde
osmolariteit van de darminhoud, zal de
diarree worden gecoupeerd door geen
voeding meer te verstrekken.

Malsecretie

Het verlies van vocht is te beperken door
een isotone glucose-NaCI oplossing te
geven als drinkwater. Het absorptie me-
chanisme van het darmkanaal zal on-
danks de verhoogde secretie veelal intact
zijn. Natrium ionen kunnen in het jeju-
num door een actief carrier mechanisme
gekoppeld aan glucose worden opgeno-
men, terwijl dan tegelijkertijd water
wordt meegenomen. Het is niet gezegd
dat hierdoor altijd de diarree te couperen
is; wel is het vochtverlies zo op een een-
voudige manier te beperken.
Daar de malsecretie veroorzaakt kan
worden door bacteriële enterotoxinen is
in deze gevallen een chemotherapeuti-
cum geïndiceerd.

In de toekomst zijn mogelijkheden te ver-
wachten van farmaca als bijv. salicylaten,
die het enzym prostaglandine-synthetase
remmen en daarmee de prostaglandine
concentratie van de mucosa verlagen.

Malabsorptie van water
Een verhoging van de osmotische waarde
van de darminhoud kan veroorzaakt
worden door een gestoorde intraluminale
digestie, door een af wijkende membraan-
digestie, door een te kleine opname-
mogelijkheid van de dunne darm mucosa
en door een voedingsintolerantie. Voe-
ding kan dus zowel een secundaire als een
primaire rol spelen.

Bij een chronische of een chronisch-
recidiverende diarree zal nader onder-
zoek vereist zijn.

Met de \'turbidity test\' kan onderzocht
worden of er sprake is van een ernstige
maldigestie of malabsorptie van vet. Bij
een negatieve uitslag kan met het ver-
teringsonderzoek getracht worden tot
een nadere differentiatie te komen tussen
maldigestie en malabsorptie.

-ocr page 255-

a. Intraluminale maldigeslie

Een gestoorde intraluminale digestie kan
een gevolg zijn \\an een exocriene pan-
creas insufficiëntie, een afwijking die
met name bij de hond frequent voor-
komt.

Bij een dergelijke insufficiëntie zullen af-
hankelijk van de samenstelling van de
voeding veel vetten, amylum en spier-
vezels worden gevonden, terwijl eiwit-
splitsende enzymen zullen ontbreken. Of
dieren met een dergelijke insufficiëntie
worden aangeboden met het symptoom
diarree, zal sterk afhangen van de voe-
ding. Bij een vetrijk en koolhydraat- en
eiwitarm diëet, zal de hond normaal ge-
vormde, weliswaar volumineuze en gelige
faeces hebben. Vetten die slecht of niet
oplosbaar zijn in water, zullen geen of
slechts een geringe invloed hebben op de
osmolariteit van de darminhoud. Anders
wordt het als de voeding juist veel kool-
hydraten en eiwitten bevat. Zo\'n voeding
geeft aanleiding tot een verandering van
de osmotische waarde, ook al door mo-
gelijk aanwezige dysbacteriose.

b. Membraanmaldigestie, malab-
sorptie

Een verkleining van het oppervlak van
de dunne darm mucosa door een veran-
dering van het vlokpatroon heeft zowel
gevolgen voor de digestie als de absorp-
tie. Door de oppervlakteverkleining zal
de absorptiecapaciteit sterk zijn vermin-
derd. Ook de mogelijkheid voor rnem-
braandigestie is geringer; met name di-
saccharidasen zullen in te kleine concen-
traties worden geproduceerd. Het zal
duidelijk zijn dat zo\'n veranderd vlok-
patroon gevolgen heeft voor de osmo-
lariteit van de darminhoud. Bij faeces-
onderzoek zullen veel vrije vetzuren wor-
den gevonden. Om tot een diagnose te
komen is biopsie-onderzoek noodzake-
lijk.

c. Voedingsintolerantie

Bij een normale \'turbidity test\' uitslag
kan het faecesonderzoek gegevens ople-
veren die wijzen op intolerantie.
De aanwezigheid van veel amylum en een
lage faeces pH (4-5) kunnen wijzen op
een gistingsdiarree. De ontlasting zal
over het algemeen gelig van kleur zijn
en zurig ruiken. Rijst zal bij inspectie
van de faeces als zodanig herkenbaar
zijn. Gekookte rijst wordt van oudsher
als koolhydraatbron in diëten bij diarree
gebruikt. Het risico bestaat, dat de kor-
rels die niet verkleind zijn, ook niet
verkleind worden in het darmkanaal en
in de dikke darm als substraat gaan die-
nen voor de saccharolytische flora. Pro-
blemen blijken ook op te treden na het
geven van lactose houdende producten.
De lactase concentratie in de brushbor-
der bij de hond en de kat is erg laag.
Het is zelfs mogelijk dat na een ente-
ritis dit enzym geheel afwezig is. Wordt
dan toch lactose verstrekt, dan zal dit
enerzijds resulteren in een verhoogde
osmotische waarde van de darminhoud
en anderzijds een gistingsdiarree veroor-
zaken.

Wordt lactose uit het diëet gehouden,
dan zal de diarree snel gecoupeerd wor-
den.

Spiervezels en een hoge faeces-pH (8)
kunnen wijzen op een rottingsdiarree. De
ontlasting zal erg donker van kleur zijn en
stinken. Rauw vlees en pens kunnen aan-
leiding zijn tot een dergelijke diarree.
Een secundaire intolerantie kan bestaan
op basis van een overgevoeligheid. De
overgevoeligheid kan een zodanige veran-
deritig van de tnucosa tot gevolg hebben
dat membraanmaldigestie en malabsorp-
tie optreden. Met de resultaten van het
eliminatie-provocatie diëet kan dit even-
tueel samen met de uitslagen van het
bloedonderzoek waarschijnlijk worden
gemaakt.

Ook al zijn dieren al lange tijd in aan-
raking geweest met een bepaald antigeen
(68% van de gevallen al langer dan twee
jaar), kan toch een sensibilisatie
optreden. Allergene stoffen die aanlei-
ding geven tot problemen bevinden zich
voornamelijk in melk of melkprodukten,
vlees, granen en ook in vis (kat). Ook
een overgevoeligheid voor soja-eiwitten
kan optreden. Zowel een allergie van het
directe type. als een allergie van het
vertraagde type kunnen bestaan. Bij het
directe type allergie treden de sympto-
men een 20 minuten na opname van het
allergeen op.

-ocr page 256-

Naast een profuse waterige, mucoïde
tot haemorrhagische diarree, kan ook
braken als symptoom voorkomen.
Naast gastro-intestinale symptomen
kunnen de dieren huidproblemen hebben
(jeuk, urticaria, oedemen). Respiratoire
complicaties komen slechts zelden voor.
Bij het vertraagde type allergie treden
de symptomen 6-48 uur na opname van
het allergeen op; ook hierbij braken,
diarree en mogelijk chronische huidpro-
blemen. Indien er sprake is van een ern-
stige eosinofiele enteritis zal het elimi-
natie-dieet geen (direct) effect hebben
Veelal zal de enteritis dan herstellen on-
der invloed van corticosteroïden.

Als de diarree is gecoupeerd kan op-
nieuw met voeding worden gestart. Hier-
bij moet uitgegaan worden van het feit
dat door een mucosa-verandering diges-
tie en absorptie niet geheel adequaat en
met de normale capaciteit zullen plaats-
vinden. De bestanddelen van de voeding
dienen dus gemakkelijk toegankelijk te
zijn. Met name de hoeveelheid vet moet
worden beperkt, omdat de vetdigestie en
-absorptie zulke ingewikkelde uitgebrei-
de processen zijn. Om de capaciteit van
het darmkanaal niet te overschrijden,
dienen slechts kleine hoeveelheden ge-
geven te worden, maar zeer frequent.
Een dieet dat kan worden toegepast iseen
maizenapapje (aangemaakt met water en
een beetje zout) met gekookt ei. Erva-
ring leert echter dat meestal meteen met
een commerciële homogene korrelvoe-
ding begonnen kan worden, mits in
kleine hoeveelheden. In de loop van een
aantal dagen kan de hoeveelheid lang-
zaairi worden opgevoerd.
Het grootste deel van de vetten in de
voeding bestaat uit triglyceriden. esters
van glycerol en \'lang-keten" vetzuren (12
of meer koolstofatomen). Er bestaan ech-
ter ook "middel-keten\' vetten, die vet-
zuurketens van acht tot tien koolstof-
atomen bevatten. Deze vetten zijn vnl.

afkotnstig uit cocos- en palmpitvet. Voor
de digestie van de langketen vetten is het
hele proces van emulsie- en luicelvorming
nodig, terwijl na de absorptie van vet-
zuren en monoglvceriden een resy nthese
en een vorming van chylomicronen ver-
eist is. De afvoer V indt plaats met de lymfe.
Voor de vertering van de \'middel-keten\'
vetten is de emulsievorming en de inwer-
king van pancreaslipase niet nodig. Deze
moleculen kunnen ongesplitst indedarm-
cellen worden opgenomen. Hydrolyse
vind plaats via een intracellulair lipase.
De vetzuren worden gebonden aan albu-
mine afgevoerd met het bloed. Als er
sprake is van een gestoorde vetdigestie en
-absorptie kan het nuttig zijn deze \'mid-
del-keten\' vetten toe te passen. Zij kun-
nen aan het dieet worden toegevoegd
als extra bron voor calorieën.

II. Dikke darm diarree

\'Turbidity test" en verteringsonderzoek
zullen over het algemeen geen afwijkin-
gen te zien geven.

Daar een colitis op basis van een over-
gevoeligheid mogelijk is. kan het elimi-
natie-provocatie diëet informatie leve-
ren.

Zoals eerder vermeld, kunnen inspectie
van het rectum en een rectumbiopsie
belangrijke gegevens opleveren.
Therapeutisch is \'rust\' van groot belang.
Enerzijds door het enkele dagen ont-
houden van voeding, anderzijds door de
hond kort uit te laten. De defaecatie-
drang kan medicamenteus worden be-
ïnvloed door een musculotroop spasmo-
lyticum. als mebeverinei, tc verstrekken.
Een behandeling iriet een chemothera-
peuticum als salazosulfapyridine- of
eventueel zelfs met corticosteroïden zal
met name afhangen van de aard en de
uitgebreidheid van de colitis. Na de pe-
riode van nict eten kan over het alge-
meen een fabrieksmatig bereide homo-
gene korrelvoeding worden verstrekt.

Ouspalal\'" ( Diiphai).
Salazopyrine (dist-Brocades).

-ocr page 257-

1,11 ER.XTUUR

1. Buisserct. P.: Drug treatment of allergic gastroenteritis. A/ucr. J. Clin. Suir.. 865-871. (1980).

2. Doe. W. P.; ,An overview of intestinal immunitv and malabsorption. .Aiiwr. J. Meii., 67, 1077-1084,
(1979)

.V Kwing, G. ()., and Gome/, .1. A.: Canine ulcerative colitis. ./..4..4./I.A.. 9, 395-406. (1970)

4. Hayden, 1). W. and Kruiningen. II. ,1. van: Eosinophilic gastroenteritis in german shephard dogs
and its relati<mship to visceral larva migrans. ,/.
vel. med. Assoc.. 162, 379-384. (1970).

5. Hill, I. \\V. G. and Kelly, D. F.: Naturally occurring intestinal malabsorption in the dog. Dig. Dis..
19, 649-665. (1974.

6. N\'etchvolodoff, C. V. and Hargrove, M. D.: Recent advances in the treatment of diarrhea. ,4rch.
Intern med..
139, 813-816. (1979).

7. Kaneko, ,J. .1.. Moulton, ,1. F., Brodey, R. S., and Ferryman, V. [D.: Malabsorption Syndrome
resembling Nontropical sprue in dogs. .1. Am. vet. med. Assoc.. 146,
463-470. (1965).

S. Piatt, B. S., Heard, C. R. C., and Stewart, R. ,1. C.: Experimental Protein-Calorie Deficiency; in
Mammalian Protein Metabolism, Munro H. N., .Allison, .1. B., vol. II,
445-521. 1964. Academic
Press, New York, London.
9. Rask-Madsen, J. and Bukhave, K.: Prostaglandins and chronic diarrhoea: Clinical aspects.
Scand.
./. Gastroenterol. 14 suppi,
53, 73-78. (1979)

10. Vernon. D. F.: Idiopatic sprue m a dog. J. Ant. vet. med. Assoc.. 140. 1062-1067, (1962).

11. Walton, G. S. and Parish, W\\ E.: Spontaneous allergic dermatitis and enteritis in a cat. Vet. Rec..
83, 35-41. (1968).

12. Walton, G. S.: Allergic responses to ingested .Allergens, Current Veterinary Lherapy VI, Kirk, R. W.,
Saunders Co., Philadelphia, London, Toronto,
576-5 79. (19 7 7).

-ocr page 258-

Voeding en botstofwisseling\'

S\'uiriiion and Bone Meiabolism

S. A. Goedegebuure- en H. A. W. Hazewinkel\'

SAMENVATTING

De calcium- en fosfaaistofwisseling worden in hel kon besproken, evenals de
hiervoor van belang zijnde metabole regulatoren (paruthyreoidhormoon, calci-
tonine en cholecalciferol). Van drie bekende botziekten (alimentaire secundaire
hyperparathyreoidie, rachitis en hypervitaminose A) zullen de klinische sympto-
men, röntgenologische veranderingen, (histojpathologische bevindingen, thera-
peutische maatregelen en de etiologische, pathogenetische en pathofysiologische
aspecten worden gegeven.

SUMMARY

Calcium and phosphate metabolism as well as those substances which are essen-
tial in regulating this metabolism (parathyroid hormone, thyrocalcilonin and
cholecalciferol) arc briefly discussed. Of three kiu)w>i forms of hone disease
(nutritional secondary hyperparathyroidism, rickets and hypervitaminosis A),
the clinical symptoms, radiological changes, (histo)pathological findings, thera-
t^eutic procedures as well as the aetiological, pathogenic attd pathophysiological
features will be reviewed.

INLEIDINC.

Het skelet heeft naast een steunende en
dragende functie ook een groot aandeel
in een aantal metabole processen van het
lichaam. Voor de eerste functie is een
goede skelethomeostasis van belang, dit
wil zeggen dat de hoeveelheid been weef-
sel en de architectonische inrichting daar-
van steeds op de juiste manier aan het
lichaam aangepast is. Dit gebeurt door
een voortdurend optimaal op elkaar
afgestemde beenresorptie en beennieuw-
vorming. Wat de metabole lichaamspro-
cessen betreft speelt het bot vooral een
belangrijke rol bij de calciumhuishou-
ding en, zij het in iets mindere mate, bij
het fosfor- en magnesiummetabolisme

\' Voordracht, op 10 oktober 1980 gehouden, ter gelegenheid \\an het .laarcongres 1980, tevens 127e
■Algemene Vergadering \\an de Koninklijke Nederlandse Maatschappij \\oor Diergeneeskunde te Apel-
doorn (C\'ongresthema: \'Voeding van mens en dier\').

-\' Drs. S. A. Goedegebuure. Vakgroep Pathologie, afd. Ziektekunde der Huisdieren, l aculteit der Dierge-
neeskunde. Rijksuniversiteit l\'trecht.

\' Drs. H. A, W. Ha/ewmkel. Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier, l aculteit der Diergenees-
kunde. Rijksuni\\ersiteit Utrecht.

-ocr page 259-

(mineraalhomeostasis). Zowel de skelet-
als de mineraalhomeostasis worden door
talrijke regulatoren gecontroleerd, waar-
van hormonen, (metabolieten van) vita-
mines en mechanische belasting de
belangrijkste zijn. Vanuit het oogpunt
van de \\ oeding zijn \\ oor een goede bot-
stofwisseling dan ook \\ ooral die nutriën-
ten \\an belang die een rol spelen bij de
skelet- en mineraalhomeostasis en de
regulatie daarvan.

CAl.Cll\'MSTOlAVISStl.lNG

Van de oraal opgenomen hoeveelheid
calcium wordt een bepaalde hoeveelheid,
afhankelijk van verschillende factoren,
geabsorbeerd via de darmwand. Als cen-
trale pool \\oor dit opgenomen calcium.

nog vermeerderd met het geresorbeerde
gedeelte van het door verteringssappen
gesecerneerde endogene faecale calcium,
functioneert het plasma. Deconcentratie
in het plasma bedraagt ca. 2,5 mM 1;
50% daarvan is gebonden aan plasma-
proteïnen, 5% in complexen met o.a.
citraten en fosfaten, terwijl 45% geïoni-
seerd is. Excretievindtplaatsindeniervia
een proces van glomerulusfiltratie,
gevolgd door tubulaire reabsorptie
(99%). Het zal duidelijk zijn dat tijdens
drachtigheid of lactatie en bij vogels tij-
dens de leg ook excretie langs andere
wegen plaats vindt. Calcium kan uit het
plasma van de extracellulaire vloeistof
overgaan in botweefsel (mineralisatie-
proces), omgekeerd kan Ca uit het bot
ook weer in oplossing komen (osteoclas-
taire en osteocytaire beenresorptie). Van
de totale lichaamshoeveelheid calcium
bevindt zich ca. 99% in het bot; een zeer
klein gedeelte als amorf calciumfosfaat,
het overgrote deel in kristallij ne vorm,
het hydroxyapatiet. De concentratie\\an
de geïoniseerde calciumfractie in het plas-
ma speelt een centrale rol in de calcium-
homeostase. Afwijkingen aan de voor
het lichaam gewenste waarde van deze
concentratie worden zeer efficiënt door
twee regelsystemen genivelleerd. In de
eerste plaats doordat er een directe terug-
koppeling is via de nier en het skelet,
waardoor de processen van filtratie en
reabsorptie respectievelijk minerale
accretie en beenresorptie beïnvloed kun-
nen worden.

Daarnaast is er ook een indirecte terug-
koppeling, dit wil zeggen via hormonale
tussenkomst, waardoor eveneens deze
processen en de absorptie via de darm-
wand gereguleerd kunnen worden. De
hormonen die hierbij o.a. een rol spelen
zijn het parahyreoidhormoon. calcito-
nine en vitamine D-metabolieten.

FOS h A AIS rot W ISS F F1N (i

Van het oraal aangeboden fosfor wordt
70-90% geabsorbeerd in de vorm van
anorganische fosfaat. Het plasmafosfaat
(ca. 1.2 niM 1.) is voor I5" f eiwitgebon-
den, 45\'\'f in de vorm v an complexen en de
rest (40%) is geïoniseerd. Circa SSf"? van
het in het lichaam aanwezige fosfor

-ocr page 260-

bevindt zich in het bot, een klein gedeelte
als amorf calciumfosfaat, het overgrote
deel inkristallijnevorm(hydroxyapatiet).
Excretie vindt plaats via de nier via het
proces van glomerulusfiltratie, gevolgd
door tubulaire reabsorptie (85-95%);
deze reabsorptie wordt begrensd door
een tubulair maximum.
In analogie aan afwijkingen in de
[Ca ] in het plasma worden ook afwij-
kingen in de anorganische fosfaationen-
concentratie in het plasma gecorrigeerd.
Dit geschiedt ook hier door een directe
terugkoppeling via de nier en het skelet,
daarnaast echter ook door een recht-
streekse invloed op de metabolietvor-
ming van vitamine D in de nier. Tevens is
er een indirecte terugkoppeling via het
calciummetabolisme aanwezig omdat via
het celmetabolisme de [Ca "\'"] en
[HPO4] onderling gekoppeld zijn; door
hormonale tussenkomst van PTH en CT
zal de fosfaatspiegel dan ook indirect
beïnvloed worden. Wel is de fosfaatho-
meostase kwetsbaarder dan de calcium-
homeostase, de regeling verloopt minder
precies en minder efficiënt.

PARA I HYREOIDHÜRMOON (PI H)
De produktie en secretie van PTH door
de bijschildklieren nemen toe wanneer
het calciumgehalte in het plasma daalt.
Het PTH oefent vooral invloed uit op het
bot en de nier. Bij verhoogde PTH-afgifte
zal de osteoclastaire en osteocytaire
beenresorptie toenemen en de osteoblas-
tenactiviteit afnemen, terwijl er een ver-
mindering van de calciumexcretie en een
vermeerdering van de fosfaatexcretie in
de nier zal optreden. De calcium-en fos-
faatabsorptie uit de digestietractus wordt
voornamelijk indirect door P I H bevor-
derd. nl. via het vitamine D metabolisme.

CAI.Cn ONINE (CT)

De produktie en de secretie van CT door
de parafolliculaire cellen in de schildklie-
ren (C-cellen) worden gestimuleerd door
een hoge calciumspiegel in het bloed. Het
CT heeft in velerlei opzicht een aan P TH
tegengestelde werking, de resorberende
activiteit van osteoclasten en osteocyten
neemt af, terwijl de vorming en activiteit
van osteoblasten toeneemt. Op het
niveau van de nier stimuleert het de
calcium- en fosfaatexcretie. Directe
invloed van CT op de gastro-intestinale
calciumabsorptie is (waarschijnlijk) niet
aanwezig. De betekenis van CT in de
regulering van de calcium- en de fosfaat-
huishouding is beperkter dan die van
PTH.

CHOI.ECAI.CIFEROL (VEE. D,)

Het oraal opgenomen of in de huid
gevormde natuurlijke cholecalciferol
(CC) en of het synthetische produkt
ergocalciferol (vit. Dj) moeten eerst een
aantal biologische transformaties
ondergaan voordat een actieve vorm is
ontstaan. In de lever wordt CC omgezet
in 25-hydroxycholecalciferol (25-
(OH)CC). In de nier vindt in de tubulus-
cellen een tweede hydroxylering plaats
tot - afhankelijk van de behoefte —
I,25-(0H)2 CC, wat biologisch het meest
actief is, o? tot 24,25-(0H)2 CC wat een
weinig actieve metaboliet is. De vorming
van I,25-(0H)2 CC wordt vooral gesti-
muleerd door een lage Ca-spiegel en of
een hoge PTH-spiegel en door een laag
plasma-fosfaatgehalte. Het 24,25-(0H)2
CC is waarschijnlijk de metaboliet die
onder normale of hypercalcaemische
condities gevormd wordt. De werking
van 1,25-(0H)2 CC is vooral de stimula-
tie van de calcium- en fosfaatabsorptie
door de darmwand en de verhoging van
de gevoeligheid van de beencellen voor de
inwerking van PTH (en derhalve indirect
onmisbaar voor een goede mineralisatie);
in de nier geeft het vooral een verhoging
van de fosfaatretentie,

SKEEETHOMEÜSTASIS

Gezien de steunende en dragende functie
van het skelet zal zow el het groeiende als
het volwassen skelet voortdurend zijn
structuur moeten aanpassen. Dit gebeurt
door peririanente (re)modellering van de
botstructuur en architectuur. Bij het
groeiende skelet zijn deze modellerings-
processen gegeneraliseerd werkzaam; bij
het volwassen skelet gebeurt de remodel-
lering vooral locaal. Zowel de been-
resorptie als de beennieuwvorming zijn
hierbij betrokken. Bij deze (re)modelle-
ring spelen vele regulatoren een rol. De
belangrijkste zijn vitamine A (kraak-

-ocr page 261-

geeft vrijwel altijd voor de leeftijd nor-
male calcium- en fosfaatwaarden te zien,
de alkalische fosfatasewaarde is soms
verhoogd. Röntgenologisch onderzoek
toont een dunne tot soms zeerdunne cor-
tex met verwijde mergholten van de pijp-
beenderen naast een gering contrast van
vooral de epi- en diafyse\'. Bij jonge die-
ren zijn de epiphysairschijven van nor-
male breedte, de aangrenzende metaphy-
sen zijn vaak duidelijker gemineraliseerd.

De trabeculaire structuur van ribben,
wervels en pijpbeenderen is in dikte en
aantal afgenomen. Naast \'greenstick\'-en
compressiefracturen kunnen er ook
deformiteiten van de pijpbeenderen, wer-
vels, bekken en sternum optreden.
Pathologisch-anatomisch vallen, naast
de reeds bij de röntgenologie genoemde
veranderingen, vooral de makkelijke
deformeerbaarheid en soms zelfs snijd-
baarheid der beenderen op. Tevens vindt
men hyperplastische bijschildklieren.
Histopathologisch is de aandoening
gekenmerkt door een gegeneraliseerde
verhoogde resorptie van beenweefsel.
Zowel de spongiosa als de compacta zijn
hierbij betrokken. De trabekels zijn dun-
ner, onregelmatiger en vertonen veel
Howshipse lacunae die met osteoclasten
bezet zijn (fig. 2b), terwtjl de osteonen ver-
grote onregelmatige ffaverse kanalen ver-
tonen. fiet verlies aan been weefsel is deels
gecompenseerd door nonlatnellair been,
maar vooral door een sterke toeneming
van bindweefsel (osteodystrofia fibrosa).

Therapeutisch dient allereerst een ade-
quate voeding ingesteld te worden. Gedu-
rende de herstelfase, die bij jonge dieren
± 8 weken duurt, kan extra calcium in de
vorm van goed opneembare Ca-
preparaten (tnaar geen Ca-fosfaat) toege-
voegd worden. Rust en goede verpleging
moet het (verder) optreden van fracturen
voorkomen. Corticosteroïden remmen de
osteoblastenactiviteit en zijn daardoor
gecontraïndiceerd. Alleen als er onvol-
doende vitamine D in het voer zat kan dit
aangevuld worden; in alle andere geval-

\' Zie hiervoor: G. Voorhout. Ki iMsm Ki riN Röntgenjournaal: Röntgenologische bevindingen bi| ali-
mentaire secundaire hyperparathyreoïdie bij de opgroeiende hond en kat
( Tiidschr. Diergeneesk., 106,
aß. 6, 1981).

beencelrijping en beenresoiptie), vitami-
ne C (collageensynthese), groeihormoon
(proliferatie en rijping van chondrocyten.
versnelling van de omzettingssnelheid
van bot), thyroxine (Osteogenese en been-
resorptie, chondrogenese), oestrogenen
(remming van de chondrogenese, toene-
ming beenweefsel), glucocorticostero-
iden (remming osteoblastenactiviteit) en
het Piëzo-electrisch effect (onder invloed
van mechanische belasting worden de
beennieuwvorming en de beenresorptie
beïnvloed).

Enkele bekende botziekten bij kleine
huisdieren, die veroorzaakt worden door
fouten in de voeding, zijn:

Alimentaire secundaire hyperparathy-
reoidie

Deze aandoening is gekarakteriseerd
door een verhoogde afgifte van PTH ten
gevolge van één van de volgende voe-
dingsfouten: 1. tekort aan calcium, zoals
dit kan optreden bij een éénzijdige voe-
ding van vlees, granen, fruit en noten; 2.
excessieve fosforgift, ook al bevat de voe-
ding in absolute zin voldoende calcium;
3. de aanwezigheid van ingrediënten die
met calcium onoplosbare complexen
vormen (Oxalaten, phytaten, etc.).
De door al deze voedingsonevenwichtig-
heden direct of indirect optredende nei-
ging tot hypocalcaemie zal leiden tot een
verhoogde P\'I H-afgifte met als gevolg
vooral een versterkte botresorptie, waar-
door de normale plasma-[Ca ] wordt
gehandhaafd.

Vooral bij dieren met een verhoogde cal-
ciumbehoefte (groeiende en lacterende
dieren bijv.) treden het eerst en het ern-
stigst veranderingen op. Afhankelijk van
de ernst van de aandoening kunnen de
volgende klinische symptomen worden
waargenomen: afwijkende stand, kreu-
pelheid, pijn bij palpatie van de beende-
ren, weigeren om te lopen, deformiteiten
en/of spontaanfracturen van één of meer
pijpbeenderen (greenstick fractures) of
van wervellichamen (compressie fractu-
ren), welke laatste tot paralysis posterior
kunnen leiden. Laboratoriumonderzoek

-ocr page 262-

len is toevoeging eveneens gecontraindi-
ceerd. Aanwezige fracturen en deformi-
teiten zullen in eerste instantie behandeld
moeten worden met lichte fixatiemateri-
alen. Na herstel van de skeletmineralisa-
tie kan — indien nodig — chirurgische
correctie van deformiteiten verricht
worden.

De prognose is sterk afhankelijk van de
duur en de ernst van de aandoening;
vooral bij ernstige gevallen kunnen neu-
rologische bezwaren en deformiteiten de
prognose zeer ongunstig maken.

Rachitis. Deze primaire gegeneraliseerde
mineralisatiestoornis wordt bij jonge
honden en katten (evenals de bij volwas-
sen dieren overeenkomstige osteomala-
cic) in Nederland nog maar hoogst zelden
waargenomen. Het treedt op bij ernstige
absolute tekorten aan fosfor en calcium
in het voer en hoogst zelden door alleen
een absoluut vitamine D tekort. Door
deze absolute tekorten en het onvermo-
gen van de botstofwisselingsregulatoren
om een normale calcium- en/of fosfor-
bloedspiegel te handhaven zal er onvol-
doende mineralisatie van het nieuw-
gevormde osteoid (dit is nog niet
gemineraliseerde matrix die door
Oste-
oblasten gevormd wordt) plaatsvinden.
Klinisch ziet men, afhankelijk van de
ernst en de duur van de aandoening kreu-
pelheid, onvermogen tot lopen, deformi-
teiten van de lange beenderen en wervels
(lordose), verbrede metafysaire gebieden
der pijpbeenderen en ribben (rozen-
krans) en spontane fracturen (fig. 1). Bij
laboratoriumonderzoek vindt men, af-
hankelijk van de oorzaak, één of meer
van de bloedspiegels van calcium, fosfor
oi vitamine D verlaagd. De alkalische
fosfatasewaarden zijn altijd verhoogd.
Röntgenologisch vallen naast de gegene-
raliseerde slechte mineralisatie vooral de
sterk verbrede epifysairschijven op; daar-
naast verkrommingen der beenderen,
brede metafysen en periostale reacties, en
eventuele fracturen\'. Histopathologisch
ziet men een uitblijvende mineralisatie
van de op normale wijze gevormde
(kraak)benige matrix.

Tengevolge van een achterwege blijvende
mineralisatie van de kraakbenige matrix
in de epifysairschijven worden deze niet
op de normale wijze afgebouwd, zodat
door voortgaande proliferatie van
kraakbeencellen een sterke verbreding
optreedt. De beentrabekels in de epi- en
metafysen vertonen brede osteoide zo-
men (fig. 2c), evenals aan de binnenzijde
van de osteonen. Doordat de modelle-
rende ombouw vertraagd is, immers het
osteoid beschermt het gemineraliseerde
beenweefsel tegen de activiteit der oste-
oclasten, behouden de metafysen een
grotere omvang dan normaal. Therapeu-
tisch zal, afhankelijk van de oorzaak, het
voer genormaliseerd moeten worden en
eventueel vitamine D bijgegeven moeten
worden. Alleen vitamine D gift zonder
normalisatie van de voeding is meestal
gecontraindiceerd, daar dan de eventuele
hypovitaminose wel opgeheven wordt
maar er een situatie van alimentaire
secundaire hyperparathyreoidie kan ont-
staan. De prognose is in het algemeen
gunstig, in ernstige gevallen kunnen ech-
ter blijvende deformiteiten optreden.

Hypervitaminose A. Deze aandoening
komt vooral voor bij katten tengevolge
van een langdurige (maanden tot jaren)
eenzijdige voeding met rauwe lever of
visprodukten of het langdurig verstrek-
ken van vitamine A preparaten. Onder
invloed van de chronische hypervitami-
nose A zal er in het skelet een gegenerali-
seerde resorptieve osteoporose optreden.
Ten gevolge van tractie van aanhech-
tende spieren of pezen of door veelvul-
dige beweging (rond gewrichten) zullen
er op bepaalde plaatsen makkelijk micro-
fracturen in het beenweefsel kunnen ont-
staan welke later tot exostosen aanlei-
ding kunnen geven. In het chronische
stadium ziet men klinisch kreupelheid,
stijfheid of onvermogen tot lopen. Er kan
veranderde huidgevoeligheid (hypo- of
hypersensibiliteit) en karakterverande-
ring optreden. Anorexie is vaak evident.
In ernstige gevallen treedt er verstijving
van de wervelkolom en gewrichten op, de
dieren lopen met opgebogen rug of zitten

\' zie hiervoor: G. Voorhoui, klinisch klein-Königenjournaal: Röntgenologische bevindingen bij ali-
mentaire secundaire hyperparathyreoidie bij de opgroeiende kat en hond {Tijdschr. Diergeneesk., 106,
aß. 6, 1981).

-ocr page 263-

Fig. F Rachitis. Bastaard herder, ± 5 maanden. Lordose, abnormale stand extremiteiten, sterke
verbreding distale radius ulna. Bloedonderzoek: Ca 2,05 mmolT (normaal 2,2-3,0), P 1,50 mmol 1
(normaal 1,16-2,39), Vit, D < 1.0 ng (normaal 12-40; Cl VÜ I NO, Zeist),

Zie voor röntgenopname van deze hond: G, Voorhout, Kt.lMSCH Kt.llN-Röntgenjournaal: Röntgenolo-
gische bevindingen bij alimentaire secundaire hyperparathyreoidie bij de opgroeiende kat en hond (
T/du hr.
Diergeneesk..
106, afl. 6. 19HIJ.

-ocr page 264-

Fig. 2C\'. Hond, 6 maanden. Rachitis. Brede osteoide zomen (a) langs de trabeeulae in de metafyse.
\\ . Kossa kleuring, niet ontkalkte coupe, 100 x.

-ocr page 265-

als een haas. Palpatie aan wervelkolom
en gewrichten is pijnlijk, passieve bewe-
ging ervan is soms onmogelijk. Labora-
toriumonderzoek brengt vaak een sterk
verhoogde vit. A bloedspiegel aan het
licht. Röntgenologisch worden vooral
exostosen, zonder destructie van het oor-
spronkelijke weefsel, op de dorsolaterale
zijde van de cervicale- en thoracale wer-
vels gezien, die in ernstige gevallen als
ankylotische bruggen aanwezig zijn.
Daarnaast kan men exostosen op ribben,
sternum en rond de grote gewrichten van
de pijpbeenderen zien (fig. .3).
Pathologisch- anatomisch ziet men naast
de vaak uitgebreid aanwezige exostosen
een osteoporose in het skelet. Vooral spi-
nale zenuwen kunnen lesies vertonen
door druk van de exostosen en door ver-
nauwingen van de foramina interverte-
brales. In de lever is vaak een enorme
stapeling van vitamine A aantoonbaar.
Therapeutisch is natuurlijk een verande-
ring van de voeding essentieel. Daar dit
bij katten niet eenvoudig kan zijn, kan
overwogen worden de lever te koken en
zo het vitamine A te destrueren. De prog-
nose is sterk afhankelijk van de ernst van
de veranderingen, In niet al ver voort-
geschreden gevallen treedt er binnen
enkele weken tot maanden een verbete-
ring op. Gedurende deze periode van her-
stel kunnen analgetica verstrekt worden.

PROFYl.AXE

Uit het voorgaande blijkt dat voedings-
fouten nogal ernstige consequenties kun-
nen hebben voor de botstofwisseling en
daardoor voor de normale skeletontwik-
kelingen deskelethomeostasis. Depatiën-
ten lijdende aan onder- of overvoeding
zijn in de regel juist die dieren, waarvoor
de eigenaar overbezorgd is om toch maar
\'het-beste-van-het-bestc\' aan zijn huis-
dier te geven. De mening dat een jonge
hond die erg groot moet worden ook erg
veel toevoegingen aan zijn dagelijkse
rantsoen behoeft, is een misvatting die,
ondanks de talrijke problemen die aan
oversuppletie met mineralen en vitami-
nen zijn toegeschreven, schier onuitroei-
baar is. Uit diverse onderzoekingen is
gebleken dat voor gravide, lacterende en
volwassen konden 1,0-1.2% Ca van de

-ocr page 266-

droge stof (d.s.) en 0,8-1,0% fosfor van de
d.s. voor droogvoer voldoende is en zéker
voldoende is voor groeiende honden als
bedacht wordt dat deze groep een zeer
hoge (± 80%) absorptie-coëfficiënt voor
calcium bezit.

Als er ook vlees (produkten) worden bij-
gevoerd zal de groeisnelheid wat hoger
kunnen zijn en is het veilig een gehalte
van 1.4% calcium, teruggerekend op het
droge stof gehalte, te verstrekken. Hierbij
dient te worden vermeld dat bij recent
onderzoek \\an 15 commerciële droog-
voeders, door de Vakgroep Zootechniek
(prof. dr. A. Th. van \'t Klooster) van de
Faculteit der Diergeneeskunde, werd
aangetoond dat deze droog\\ oeders hoger
uitkomen (gemiddeld van 15 voeders:
1.57% Ca), zodat vlees (produkten) zon-
der bezwaar 10-20%; van de totale hoe-
veelheid d.s. die gevoerd wordt, mag uit-
maken. De vitamine D behoefte is sterk
afhankelijk van de Ca:P ratio. Bij een
optimale ratio (1.0-1,2:0,9) zal voor jonge
katten en honden respectievelijk 900

IE kg d.s. en 450 IE kg d.s. voldoende
zijn, terwijl volwassen dieren nog nauwe-
lijks vitamine D toevoeging aan hun voer
nodig hebben.

De vitamine A behoefte bij de kat is
hoger dan bij de hond omdat de kat de
provitamines niet voor vitamine A syn-
these kan benutten. De gehaltes vitamine
A die voor katten- en hondevoer worden
aangeraden zijn respectievelijk 10.000
IE kg d.s. en 5000 IE kg d.s.

Met nadruk wordt vermeld dat in boven-
staand geschrift er terwille van de duide-
lijkheid simplificaties zijn toegepast. Dit
geldt vooral ten aanzien van de fysiologi-
sche en pathofysiologische aspecten. De
geïnteresseerde lezer wordt voor uitge-
breidere informatie verwezen naar
onderstaande literatuur.

Radiologie voor het
de hier afgedrukte

DANKBETl\'IGING

Dank aan de Vakgroep
beschikbaar stellen van
röntgenopnamen.

LU ERATH R

1. Anon.; Beknopt o\\er/icht \\an de behoeften aan vitaminen \\an hond en kat. Dicrifniccsk Memoran-
dum.
20. /f7.i.

2. Anon.: Nederlandse Voedingsmiddelentabel. f:itg. Voorlichtingsbureau voorde \\oeding, \'s-Ciraven-
hage. 197,3.

Bennet. D.: Nutrition and bone disease in the dog and cal. I et. Ree.. 98, .?/.?. (1976).
Capen, C. C., Belshaw, B. E., and Martin, S. 1,.: Endocrine disorders. In: Eltinger, S. J.: l e.xtbook of
Veterinary Internal .Medicine. W. B. Saunders Co., Philadelphia, 197.S.

Dämmrich, K.: Rachitis und Osteodystrophia fibrosa generalisata, /.hl. l et. .Med.. .■). 14, .^97, 1967.
I.imborgh, C. E. \\an: Hönde- en kattenvOeding. I\'itg. Trouu en Co.. Kei/ersgracht 702. Amsterdam.
Meyer. 11.: Kal/ium- und Phosphorbedarl des Hundes.
Chers lierernährunf;. 6. .i/. I97M.
Morgan. ,1. P.: Radiology in Veterinarv Orthopaedics, l ea and Eebiger. Philadelphia. 1972.
Rasmussen. H. and Bordier, P.: Ehe physiological and cellular basis of metabolic bone disease. Ehe
Williams and W ilkins Company, Baltimore, 1974.

Voorhout, G.: Riintgenjournaal: Röntgenologische bevindingen bij .Mimentaire Secundaire Ih pcrpa-
raihyreoïdie bij de opgroeiende hond en kat.
Tijdschr. Diergeneesk.. (in press).
Vries, H. VV.de, Aalls, R. 11. G. en Goedegebuure, S. A.: Chronische \\ itamine A into.vicatie bij de kat
fi/dsehr. Diergeneesk.. 99, .U.\'i. 1974.

4.

5.

6.

7,

8.
9.

10.

-ocr page 267-

Humane voeding in relatie tot het dier als
eiwitbron\'

Human Nutrition with Reference to Animals as Sources of
Protein

J. F, de Wijn2

SAMENVATTING

Voor het hereiken van adequate voeding voor alle mensen zijn dierlijke produkten

onontheerlijk ter voorziening van voldoende eiwit en essentiële Nutriënten. Alle

dierlijke produkten hebben een aantal eigenschappen gemeen, waardoor hun

waarde als menselijk voedsel zeer hoog geacht moet worden: de hoge biologische

waarde van het eiwit, de goede verteerbaarheid en de smaak.

Een aantal voedingskundige aspecten van dierlijk versus plantaardig eiwit wordt

behandeld.

Voor wat betreft de geneeskundige aspecten van overvloedig gebruik van dierlijk
eiwit, zoals in toenemende male in Europa het geval is, moeten veel vraagtekens
gesteld worden. De consumptie van gerechten bereid uit dierlijk eiwitrijk voedsel
gaat onvermijdelijk gepaard met een hoog vetgehalte. Het is onwaarschijnlijk dat
met name de incidentie van kanker bij de mens mede zou worden beïnvloed door
veronderstelde carcinogene eigenschappen van vlees.. Het gebruik van niiriet in
vleeswaren kan bij hoog vleesgebruik riskant zijn door de carcinogene eigenschap-
pen van nitrosaminen. Behalve hierdoor zijn er mede door een hoog vetgehalte en
laag gehalte aan voedingsvezel potentiële nadelen verbonden aan overvloedige
consumptie van dierlijk voedsel in het dagelijks menu.

Een samenspraak tussen de beleidsinstanties uit de dierlijke voedingsmiddelenin-
dustrie en deskundigen uit de medische en voedingskundige beroepsorganisaties
zou wenselijke verbetering zijn voor het bereiken van een zo optimaal mogelijke
situatie.

Een goede voeding van dierlijke oorsprong kan niet volledig verwacht worden van
voldoende produktie en distributie. [)e waardevolle nutriënten daarvan moeten
beschikbaar zijn uit voedsel dat acceptabel is voor de individuele consument.
Factoren die bepalend zijn voor wat men eet en waarom, zijn onvoldoende bekend.
Culturele en tnilieu-invloeden zijn daarbij in hoge mate mede bepalend.
Met betrekking tot voedsel afkomstig van het dier bestaan voor grote groepen van
de bevolking in de wereld religieuze voorschriften en andere culturele invloeden.
Andere gewoonten met betrekking tot het gebruik van dierlijk voedsel worden
mede bepaald door maatschappelijke druk ten aanzien van de attitude ten opzichte
van dieren.

\' Voordracht op 10 oktober 1980 gehouden ter gelegenheid van het Jaarcongres 1980, tevens 127e
Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde te Apel-
doorn, (Congresthema: \'Voeding van mens en dier\'),
- Prof, dr, J, F, de Wijn, hoogleraar Voedingsleer aan de Faculteit der Geneeskunde van de Rijksuniversi-
teit te Leiden,

-ocr page 268-

SUMMARY

In achieving adequate nutrition for all people it: the world foods of aninial
origin are indispensable to supply sufficient protein and essential nutrients. All
foods of animal origin have a number of characteristics in common, in view of
which they should be regarded as highly valuable human food because of the con-
siderable biological value of the proteins, their ready digestibility and their pal-
atability.

A number of nutrional features of animal versus vegetable protein are discussed.
Several queries have to be placed against the health aspects of the copious
consumption of animal protein as has increasingly become the practice in Europe.
The consumption of dishes prepared from food of animal origin high in protein
will inevitably be associated with a high fat content. It is not likely that, specifical-
ly. the incidence of human cancer will also he increased by the allegedly carcinoge-
nic effects of meat persé, however using nitrite in meats may be hazardous when
consumption of meat is considerable because of the carcinogenic effects of nitro-
samines. In addition, there are drawbacks to the copious consum/nion of food of
animal origin as part of the daily diet because of the high fat content and low dieta-
ry fibre content of this food.

A conference of managers in the animal-food industry and e.xpens from the
professional medical and dietetic organizations would be a desirable improvement
in achieving an optimum situation.

Sufficient production and distribution will not fully ensure adequate nutrition of
animal origin. Its valuable nutrients must he available from food which is accepta-
ble to the individual consumer. Those factors which decide what is eaten and why.
are not known to a sufficient extent. Cultural and environmental factors also play
a highly decisive role in the matter. There are religious rules regarding food of
animal origin, which obtain for large sections of the population all over the
world.

Other practices concerning the consumption of food of aninial origin are also
determined hy the pressure of society regarding the attitude towards animals.

i\\Li:ii)i\\(,

In een periode waarin door allernatie\\e
stromingen met betrekking tot \\ oeding in
de Nederlandse bevolking\'dierlijke ei wit-
ten als twijfelachtige bestanddelen \\an
\\ele voedingsmiddelen\' in discussie wor-
den gebracht, is het goed een aantal ge-
zondheidkundige aspecten hieromtrent
aan de orde te stellen. Enerzijds is er de.
naar de gevoelens van de meesten onder
ons. nu en dan nogal pueriele en emotio-
neel geladen motivatie met weinig steek-
houdende argumenten \\an e.xtreem alter-
natieve groeperingen, tegen dierlijk en
\\ ótSr \\egctarisch; anderzijds is cr ook in
groeperingen \\an rustiger allooi een
merkbare tendens naar vegetarisme,
v\\aaraan wij niet voorbij kunnen gaan.
Wij zullen dus aandacht moeten schen-
ken aan de voedingsdeskundige implica-
ties daarvan, en aan dc gezondhcidskun-
dige risico\'s \\an zowel de vegetarische
richting als van dc abundante toeneming
\\an het gebruik van dierlijk voedsel in
on/e welvaartstaat. Steeds meer worden
ernstige ziekten als hart- en vaatziekten
als gevolg van degeneratieve aandoenin-
gen van dc arteriële vaatwand, en ook
kanker door maatschappij kritische groe-
peringen in relatie gebracht met o.a. het

-ocr page 269-

overmatig gebruik van voedingsmidde-
len van dierlijke oorsprong, in het alge-
meen acht men de toeneiuing van deze
ziekten een verontrustend verschijnsel.
Verontrustend waarom?, omdat de
meeste voor de tuens vroeger belangrijke
ziekten en doodsoorzaken er niet meer
zijn (tbc, infectieziekten, pneumonie
etc.)?, en velen mede daardoor langer
kunnen leven, om voornamelijk aan kan-
ker, hart, en vaatziekten en nog een paar
andere doodsoorzaken na chronisch lij-
den dood gaan?; of verontrustend om-
dat men van beide ziekten de oorzaak niet
kent en dus de bestrijding ervan niet kan
bevorderen?

De ook in de voedingswetenschappeiijke
wereld erkende aanwijzingen dat de
huidige voedselconsumptie-patronen
verband houden met de ontwikkeling van
deze ziektebeelden of de complicaties
daarvan, is voor menige niet wetenschap-
pelijk onderlegde kritische groep reden
om met name de consumptie van veel
dierlijk eiwit en -vet in oorzakelijk
verband met deze en ook minder ernstige
aandoeningen te brengen: het vlees van
de koe, van het kalf, en van het schaap of
het lam, van het paard misschien en de
kip. Ook melk en kaas van dezelfde koe,
en eieren van de kip?
Het is alletuaal overwegend eiwit van het
dier in de humane voeding en zelden zijn
dit vetarme produkten. En ook nog de
vissen, hoewel dierenartsen daar wellicht
niet veel mee te maken krijgen, of het
vlees van honden en katten dat in som-
tuige volksgroepen elders in de wereld op
het menu staat.

DIER! I.IK VERSU.S PLANTAARDIG EIW I I

Bij de voorbereiding van het programma
in de sectie Volksgezondheid van uw con-
gres, is met dr. Hermus, die ook een bij-
drage zal leven over voedingsmiddelen
van dierlijke oorsprong, een afspraak ge-
maakt dat mijn bijdrage over humane
voeding in relatie tot het dier als eiwit-
bron voornamelijk op de positieve aspec-
ten van dierlijk eiwit voor de volksge-
zondheid gericht zou zijn en dat dr.
Hermus voornamelijk de mogelijk nega-
tieve zaken daaromtrent aan de orde zou
stellen. Maar dan zijn wij over de posi-
tieve aspecten betrekkelijk gauw uitge-
praat, omdat in dat opzicht niet veel an-
ders is te vermelden dan wat u al wist, nl.
dat alle eiwitten van dierlijke oorsprong,
m.u.v. gelatine, zg.
complete eiwhien
zijn, hetgeen wil zeggen dat daarin alle
essentiële aminozuren aanwezig zijn, die
bouwstenen voor het eiwit van lichaams-
cellen, weefsels, hormonen en enzymen,
die het organisme niet zelf kan synthetise-
ren en die dus met de voeding moeten
worden aangeboden. Even essentieel dus
als de meeste vitamines en enkele mine-
rale sporenelementen die het lichaam ook
niet zelf kan maken. fDeze essentiële ami-
nozuren (acht voor de volwassen mens:
leucine, isoleueine, methionine, phenyla-
lanine, valine, tryptofaan, lysine en thre-
onime, en waarschijnlijk nog twee meer
voor jonge kinderen: histidine en argi-
nine) kunnen echter ook beschikbaar
komen uit plantaardige eiwitten. Die zijn
weliswaar niet compleet, omdat zij tekort
schieten in een of meer van de essentiële
aminozuren, maar door een mengsel van
plantaardige eiwitten, waarvan het ene
bijv. te kort kan hebben aan lysine maar
het andere meer dan voldoende lysine
bevat, kan een combinatie van verschil-
lende plantaardige eiwitbronnen geheel
voorzien in alle essentiële aminozuren.

Hetzelfde geldt voor een tekort aan tryp-
tofaan in het ene eiwit en een overmaat
hiervan in het andere. Een goed mengsel
van niet complete plantaardige eiwitten
kan zodoende dezelfde biologische
waarde hebben als complete eiwitten van
dierlijke herkomst en wij moeten consta-
teren dat eventueel geheel zonder dier-
lijke eiwitbronnen een gezond en lang
leven verwacht kan worden, met een uit-
zondering evenwel voor jonge kinderen
voor wie een bepaald minituum aan dier-
lijk eiwit voorwaarde is voor ongestoorde
en gezonde groei. Hetzelfde geldt voor
zieken die moeten herstellen van langdu-
rig bestaande ernstige aandoeningen.
Aan die (theoretische) mogelijkheid van
dierlijk eiwitloze voeding zijn echter wel
gezondheidsrisico\'s en ook sociale com-
plicaties verbonden.

Er is uit voedingskundig oogpunt zelfs
enig voordeel te verwachten van die com-

-ocr page 270-

binatie van uitsluitend plantaardige ei-
witbronnen, in feite dus verschillende
bronnen van aminozuren, boven over-
wegend dierlijk eiwit met een uniform
aminozuren patroon: behalve dat de ami-
nozuren uit plantaardige eiwitten door
een goede combinatie te kiezen elkaar
goed kunnen aanvullen wordt door deze
verschillende plantaardige eiwitbronnen
bovendien voorzien in één van de belang-
rijkste eigenschappen van goede voeding,
dit is
variatie, met name variatie van
groenten en andere plantaardige produk-
ten, waarvan de ene soort ruim voorziet
in specifieke mineralen of essentiële spo-
renelementen en vitamines, waaraan de
andere produktgroep niet voldoende bij-
draagt, maar wel een eigen leverantie van
voedingsstoffen bezorgt die de eerste pro-
duktgroep mist.

Behalve het compleet zijn van dierlijk
eiwit ten aanzien van de samenstelling
van aminozuren, zijn er nog enkele an-
dere voordelen van eiwit van dierlijke
herkomst te noemen nl. de g oede verteer-
baarheid en misschien toch ook de
smaakfactor die maakt dat voor velen,
die het zich financieel kunnen veroorlo-
ven, dierlijke produkten favoriet zijn.
Daarmee ben ik uitgepraat over de posi-
tieve zaken van het dier als eiwitbron
voor de mens, tenzij ik waar kan maken
dat de eerder genoemde in gezondheid-
kundige zin mogelijk negatieve relatie
tussen voeding van dierlijke herkomst en
het ontstaan of bevorderen van een aan-
tal ziekten zoals kanker, degeneratieve
vaatziekten en enkele andere, niet be-
staat. Dat zou ook positief zijn, maar de
mogelijkheid van een negatief effect is
allerminst uitgesloten.

Dierlijk eiwit en eiwitrijke voeding van
dierlijke herkomst
zijn namelijk niet het-
zelfde en humane voeding in relatie tot
het dier als eiwitbron omvat meer dan een
hoeveelheid dierlijk eiwit. Wij eten geen
dierlijk eiwit maar dierlijk-eiwitrijke ge-
rechten. bereid met vlees, eieren, kip of
saucijzen enz., met dus wel wat meer erin,
o.a.
dierlijke vetten. Ook als er, zoals zal
blijken, aanleiding is om de mogelijke
negatieve betekenis van dierlijk eiwit
persé met betrekking tot o.a. kanker te
ontkennen of althans sterk te relativeren
en te wijzen op overwegend positieve
aspecten, dan zal een indirecte negatieve
invloed hiervan toch onder ogen moeten
worden gezien, als men bedenkt dat het
bij hoge consumptie van dierlijk voedsel
vrijwel onvermijdelijk is dat dit voedsel
vet is, met een door gezondheidkundigen
niet zo gewenste overmaat aan verza-
digde vetzuren. Bij vergelijking van vlees-
gebruik en totaal vetgebruik in verschil-
lende landen heeft men een positieve
correlatie berekend tussen vleescon-
sumptie en vet, in de orde van grootte van
r=-|-0.6, d.w.z. dat hoog vleesgebruik
voor ca 35% verantwoordelijk is voor
hoog vetgebruik.

Hoge consumptie van dierlijk eiwitrijke
voeding gaat ook gepaard met weinig
voedingsvezel. Beide factoren, hoog vet
(mede door het braden van vlees en het
bakken van vis en eieren) en weinig voe-
dingsvezel (waardoor een verzadigings-
gevoel minder gauw optreedt), kunnen
bijdragen tot bevordering van adipositas
en vele ziektekundige complicaties die
daaraan vooral voor volwassenen kun-
nen zijn verbonden, en wellicht ook tot de
mogelijke carcinogeniteit van de voe-
ding, i.c. voor colon-Ca.

Epidemiologisch onderzoek naar de rela-
tie tussen dierlijk voedsel en ziekte.

Voorzover de waarnemingen uit epide-
miologisch onderzoek antwooord kun-
nen geven op de vraag of extreem hoog
gebruik van dierlijk-eiwitrijke produkten
ziekteverwekkend kan zijn, zijn er geen
aanwijzingen dat dit waarneembaar
schadelijk effect heeft op
korte termijn.
De vraag is dan of er schade voor gezond-
heid te verwachten is bij langdurig of fre-
quent gebruik van veel dierlijke produk-
ten. Een literatuurstudie daarover, op
verzoek van de Voedingsraad gedaan le-
vert weinig bruikbare gegevens, want de
resultaten daaromtrent met humane ex-
perimenten of ervaringen bij gezonden
zijn nauwelijks in de literatuur te vinden.
De eindconclusie van dit literatuurover-
zicht luidt dan ook dat bij de gezonde
mens geen feiten bekend zijn geworden
die er op wijzen dat veel (dierhjk) eiwit
bijv. nierziekten of nierfunctiestoornis-

-ocr page 271-

sen veroorzaakt, hetgeen men zou kun-
nen denken als men zich realiseert dat alle
overtollige N-resten, die door het li-
chaam niet gebruikt worden, door de nier
moeten worden uitgescheiden.
Sommigen menen dat de incidentie van
kanker, een ziekte die mede het resultaat
kan zijn van de langdurige inwerking van
exogeen oorzakelijke factoren waaron-
der voeding, verband houdt met overma-
tige consumptie van dierlijke produkten.
Men kan zich dus afvragen of er met
betrekking tot de kankermorbiditeit bij
de mens reden is tot verontrusting voor
de wel spectaculair toegenomen con-
sumptie van dierlijk eiwit, die per hoofd
\\an de bevolking toenam van gemiddeld
ca 40 gram per dag rond 1950 tot ca 60
gram in de jaren na 1975, bij een totaal
eiwitverbruik van 80 resp. 88 gram, waar-
van dus thans bijna tweederde dierlijk
eiwit is. Dit weerspiegelt zich ook in de
verandering van de energetische bijdra-
gen van diverse produktgroepen, zoals
vlees, vis en eieren aan het totale voe-
dingspakket dat in Nederland op de
markt beschikbaar is gekomen (figuur I).
Daarbij valt op dat de bijdrage van de
andere groep dierlijk eiwit leverende pro-
duktgroepen, die van melk en melkpro-
dukten (inclusief kaas) de laatste tiental-
len jaren niet is toegenomen.

Kanker en dierlijk voedsel? Er is aller-
ininst eenstemiriigheid over het ontstaan
van tumoren onder invloed van hoog
eiwit gebruik (1). De bestudering van de
relatie tussen voeding en kanker is pas in
de loop der zeventigerjaren van de grond
gekomen\'. Hiervoor waren voornamelijk
wetenschappelijk-technische factoren
verantwoordelijk: le. De meeste kanker
registraties dateren pas van na 1960.
Daarvóór was het niet mogelijk enigzins
nauwkeurige vergelijkingen tussen ver-
schillende landen in de wereld te maken.
Vergelijkingen tussen landen met een to-
taal verschillend voedingspatroon zoals
.lapan en de N\'erenigde Staten zouden
informatiever kunnen zijn dan vergelij-
kingen tussen landen met een overeen-
komstig voedselpatroon, zoals Enge-

I Vooreen deel is de inlorniatie in deze paragraat ontleend aan een bijdrage van dr. .1. I). .lansen, aldeling
To.xicologie van Shell Internationale Research Mij. over Voedingen de preventie \\ an kanker. Hoerhaave
cursus \'Zin en on/in van Dieten\'. Leiden. November 1980.

land, Denemarken en Nederland, maar
de kanker registraties zijn, ook in ons
land, onvoldoende voor wetenschappe-
lijk verantwoord onderzoek naar de rela-
tie voeding en kanker. 2e. Ook als het
dagelijks voedsel verdacht werd, dan was
het tot voor kort onmogelijk de meest
verdachte stoffen uit dat voedsel te isole-
ren. Door de ontwikkeling van snelle en
goedkope testmethodes voor mutagene
activiteit is het nu pas mogelijk geworden
om betrekkelijk snel verdachte stoffen te
isoleren en daarmee gerichte dierproeven
te doen. 3e. Tot de zeer toevallige ontdek-
king van de carcinogeniteit van de
niiro-
saminen
was het niet mogelijk of moeilijk
om de bij de mens meest voorkoinende
vormen van kanker bij proefdieren te ver-
oorzaken. Stoffen onder de verzamel-
naam nitrosaminen zijn meestal sterk
carcinogeen en bleken in staat de bij de
mens meest voorkomende vormen van
kanker in proefdieren te veroorzaken. Op
deze basis werd het pas mogelijk om de
invloed van de voeding op deze vormen
van kanker experimenteel te bestuderen.
De nitrosaminen zijn een groep verbin-
dingen van nitriet (na reductie van ni-
traat) met aminen (afbraakprodukten
van eiwit). Zij zijn vooreen deel aanwezig
als natuurlijke verbindingen in voedsel
(zowel plantaardig als dierlijk) en worden
ook
in vivo onder invloed van de micro-
ilora in de (dikke) darm gevormd. Sinds
enige jaren bestaat er bezorgdheid inzake
de toepassing van nitriet in vleeswaren.
Bereiders van de vleeswaren verklaren
deze hulpstof nodig te hebben om de to-
xinevorming van o.a. Clostridium soor-
ten te voorkomen. De bezorgdheid vindt
haar oorsprong in de vele waarnemingen
van het ontstaan van nitrosaminen indien
nitriet en secundaire aminen op elkaar
inwerken.

Vragen daaroiritrent zijn uitvoerig aan de
orde geweest in verschillende symposia,
waaronder in 1973 een internationaal
symposium in Zeist onder auspiciën \\an
de Researchgroep voor Vlees en Vlees-
produkten TNO. Daaruit kwam naar
voren dat er nog bijzonder veel onduide-

-ocr page 272-

l936/\'3a \'50 \'55

"T

lijk is, zowel ten aanzien van (je analyti-
sche problemen verbonden inet de
nitrosaminen-bepaling, als ten aanzien
van de toxicologische kennis betrcirende
nitrosaminen. en ook onzekerheid over
een mogelijk \'no effect level\' van chemi-
sche carcinogenen in het algemeen. Daar-
naast zijn er de waarnemingen van
nitrosaminen-vorming
in vivo bij proef-
dieren en de mens. Behalve veel onduide-
lijkheid over deze zaken werd in de reso-
lutie van het svmposium onder meer
gesteld dat nitriet voorlopig onmisbaar is
bij dc groeiremming van pathogene bac-
teriën in verschillende vleeswaren en dat
meer en betere gegevens nodig zijn
aangaande het nitrosamine-en het nitriet-
gehalte van verschillende types vleeswa-
ren.

Waarschijnlijk is het mogelijke risico
voor carcinogeniteit voorde vleeseter een
erg opgeblazen zaak. Dc natuurlijke vor-
ming van nitriet in zowel plantaardig als
dierlijk voedsel en die van nitriet (en ni-
trosaminen) in de darm door de faecalc
flora is door de natuur wellicht bedoeld
ter voorkoming van risico\'sdoor bacterië-
le toxinen van bijv.
Closiricliiini perfrin-
gens. Cl. hoiuliniim
en stapylococcen.
Deze endogene natuurlijke vorm is waar-
schijnlijk veel groter dan die welke door
nitriet als hulpstof van de vleessector
wordt verkregen.

Er is ook sprake van de vermoedelijke
vorming van mutagenen tijdens het bra-
den van vlees, met enig risico dus voor
gebruikers van excessief grote hoev eelhe-
den ol trequente consumptie van v lees in

-ocr page 273-

Fig. 2. SMR for gastrointestinaal cancer amoung California Seven Day Adventists by Sex, age .35 ,
1958-\'65 (Philips, 1980) (4)

1001-

ZQ

I 50

61

to

28 30
STOMACH

0

ob» deothj— 40 78
COLON

50

14 27 18

PANCREAS GALL
BLADDER

Both sexes

Female

Male

deze vorm. eebraden. gegrilleerd of ge-
barbecued, Het is onwaarschijnlijk dat
vlees zelf carcinogene stoffen bevat. Dit
wordt ondersteund door epidemiolo-
gisch onderzoek o.a. met betrekking tot
coloncarcinoom.

Onderzoek bijv. van een cohort van meer
dan 30.000 Zevende Dag Adventisten
(ZDA) in Californië vergelijkt de kanker-
frequentie in deze bevolkingsgroep met
die van de gehele bevolking van Califor-
nië (3, 4). Het is de Zf^A\'s verboden te
roken en te drinken, terwijl de kerk sterk
aanraadt otn vegetarisch te eten.
inderdaad heeft ongeveer de helft van de
ZDA\'s altijd of sinds hun bekering een
lacto-vegetarische voeding gevolgd met
als gevolg een ruim gebruik aan groenten.
Bij de vergelijking tnet de kankerfrequen-
tie onder de rest van de bevolkitig van
Californië wordt de mogelijke oorzaak
voor de te verwachten duidelijkste ver-
schillen, nl. door kanker als gevolg van
roken, buiten de beschouwing gelaten,
le. Het blijkt dat de Adventisten als
groep ongeveer 30-40% ininder kans heb-
ben op kanker van de dikke darm en ook
van andere vormen van Ca in de tractus
intestinalis, d.w.z. de SMR (Standard
Mortality Ratio) is 60-70 als die van de
gehele bevolking van Californië op 100
gesteld wordt (figuur 2). Hetzelfde onder-
zoek leert dat van de totale doodsoorza-
ken 2,9% van de ZDA\'s overlijdt aan co-
Ionkanker, tegenover 2,5% in de
populatie van Californië (3). Zouden wij
alleen dit laatste gegeven beschouwen
dan zou (foutieO geconcludeerd worden
dat de ZDA\'s tneer gevoelig zijn voor
colonkanker dan dc overige bevolking
van Californië.

f-\'iguur 3 evenwel geeft het aandeel van
iedere leeftijdsgroep weer aan de sterfte
door colon- en rectum-Ca. Het verschil
tussen de twee grafieken voor Zf)A\'s en
de bevolking van Californië illustreert
dat een aanmerkelijk aantal ZDA\'s tot de
leeftijd van 75 jaar gespaard wordt voor
Colon-Ca.

De gegevens over de Zevende Dag Ad-
ventisten en overeenkomstige resultaten
van kleinere onderzoekingen van vegeta-
riërs zijn ten onrechte vaak gebruikt om
de gezondheid van vegetarisch voedsel en
het gevaar van vlees eten aan te tonen.

-ocr page 274-

40  Median

ID

U

m
i)
a

c

V

O

k4

i)
0.

Daarbij moeten wij echter wèl bedenicen
dat bij ecn andere secte, nl, de M ormonen
in Amerika, nog minder colonkanker
voorkomt, terwijl
?e naast overvloedig
graanprodukten en groenten ook méér
vlees eten dan de gemiddelde Amerikaan,
(5, 6). Het ziet er dus, op grond van deze
twee onderzoekingen, niet naar uit dat
vlees eten slecht is, maar vooral dat het
regelmatig en veel eten van groenten goed
is. Dit laatste is nl, de gemeenschappe-
lijke factor voor de beide religieuze groe-
pen. Inderdaad zijn er ook experimentele
en andere epidemiologische (7, 8) gege-
vens die de beschermende werking van
groenten t.a.v, kanker ondersteunen,

üp grond van zeer veel onderzoek kan
met vrij grote zekerheid gezegd worden
dat de frequentie van kanker van het
maag-darmkanaal mede bepaald wordt
door: de vorming van carcinogene nitro-
saminen in de dikke darm. maar dat dit
voorlopig nict gekoppeld lijkt te zijn aan
dierlijk ciwitvoedsel, met uitzondering
van hoog vleesgebruik behandeld mct ni-
t rieten.

IkMangrijkc andere groepen wetenschap-
pers onderzoeken thans: a, dc relatie tus-
sen vet en colon-Ca cn in relatie tot vet
b, de bacteriele omzetting van galzu-
rcn in de dikke darm. waardoor metabo-
lieten gevormd kunnen worden die het
ontstaan van colon-Ca bevorderen en c,
de mogelijke betekenis van een tekort aan
voedingsvezel. Indicaties (geen bewijzen
echter) met betrekking tot de relatie voe-
ding en kanker kan men ontlenen aan
gestandaardiseerde incidenties voor
colon-Ca. die laag zijn in de meeste Afri-
kaanse landen (0-5 per 100.000), hoger in
Aziatische landen inclusief Japan (5-15
per 100.000) en veel hoger in Europa,
Noord-Amerika en Australië (15-35 per
100.000). Japanse migranten naar de
U.S.A. crvaarden in de eerste generatie
(dus hun kinderen dic daar opgroeien)
een veel hogere incidentie dan in hun
eigen land. De incidentie van colon-Ca is
ook hoog gecorreleerd met die van coro-
naire hartziekten. Deze ziekten houden
zeker verband met hoge welvaart en een
daaraan gekoppeld voedingspatroon.
Bij vergelijking van dc betreffende gege-
vens uit verschillende landen heeft men
een hoge positieve correlatie berekend
(r=0.67) tussen de incidentie van colon-
Ca en zowel totaal vetgebruik als vlees-
consumptie. J er verklaring v an deze cor-
relatie worden drie hypothesen naar
voren gebracht: (9)

1. Hoog vetgebruik gaat gepaard met
meer produktie van galzuren. Soinmige
metabolieten daarvan die men in de fae-
ces kan aantonen zijn bij proeven met
dieren gebleken carcinogenen te zijn.

-ocr page 275-

2. Hoog vleesgebruik en \\etgebruik /ijn
veelal gecorreleerd, maar terwijl o.a. in
de stedelijke bev olking van Kopenhagen
het vleesgebruik hoger is en het vetge-
bruik lager dan op het platteland \\an
Finland, wordt toch in Kopenhagen een
\\ iermaal /.o hoge incidentie \\ an colon-Ca
geregistreerd (International Agenc\\\' for
Research on Cancer 1977).

Vlees zelf be\\at waarschijnlijk geen carci-
nogenen maar deze kunnen gevormd
w orden gedurende braden of grilleren.

3. Een derde hypothese heeft betrekking
op hoge gehalten aan voedingsvezel (\'die-
tary fibre\') die passagetijd van voedsel in
de darm korter maken en de inhoud van
het colon zachter en meer waterhoudend
door vvaterbinding aan vezels. Daardoor
zal, wanneer er e.xogene of endogene car-
cinogenen aanwezig zijn, de darmwand-
mucosa daarmee gedurende kortere tijd
in contact zijn en in een geringere concen-
tratie. Omgekeerd bij lage gehalten aan
voedingsvezel is de passagetijd van de
darminhoud lang: obstipatie door te
vaste faecesmassa zorgt voor persen en
relatief veel contact van carcinogenen
met de mucosa. Het gewicht van de fae-
ces, als indicator voor de hoeveelheid
onverteerbare voedingsvezels in de voe-
ding, was ook v eel hoger in Finland (peri-
fere gebieden) dan in de stad Kopenha-
gen en dit faecesgew icht is in het
algemeen ook veel hoger bij de bevolking
in .Afrikaanse landen dan in Europa. Dit
zou er dus op kunnen w ijzen dat een hoog
voedingsvezelgehalte beschermend is
voor colon-Ca. Overmatige consumptie
van produktgroepen van dierlijke her-
komst gaat noodzakelijk gepaard met
een relatief laag gehalte aan voedingsve-
zel.

Dierlijk voedsel in Nederlandse voedsel-
patronen

Met de voorgaande beschouwingen zal
het duidelijk zijn dal de onschadelijk beid
van een Ireqticnte consumptie van veel
vleesprodukten thans discutabel is. Voor
de volwassen bev olking is een theoretisch
minimum voor de behoefte aan dierlijke
produkten nul, hetgeen ook empirisch is
aangetoond, met deze aantekening dat
volledige nutritionelc gezondheid met
uitsluitend vegetarische voeding v oor een
volwassen individu mogelijk blijkt te zijn,
maar voor een bevolking als groep met
moeite bereikbaar zal zijn. Een optimaal
gebruik van dierlijke produkten valt niet
aan te geven en v oor zover op dit moment
ten aanzien van het Nederlandse voe-
dingspatroon conclusies getrokken
mogen worden, is het niet het eiwit dat
bijzondere aandacht v raagt, doch het vet,
dat in hoge mate door de overvloedige
consumptie van dierlijke produkten te
hoog is.

Dit de tabellen 1 en 2 is af te lezen dat 60
tot 65\' ( van de totale eiwitvoorziening in
de voeding van kinderen of volwassenen
afkomstig is uit dierlijke produkten. I cr-
w ijl V oor kinderen in de kleuter-en Jonge-
schoolkinderenlecltijd een hoeveelheid
van 1 a 1,5 g per kg. lichaamsgewicht
gemengd dierlijk- en plantaardig eiwit
een veilige hoeveelheid is voor optimale
groei, krijgt het bevoorrechte Neder-
landse kind uit zijn v oeding ca 2,5 g. per
kg. waarvan 2 3 deel dierlijk eiwit is.
(tabel 1).

Volwassen mannen, behorende tot een
groep door militaire keuring geselec-
teerde gezonde werknemers, ontlenen ge-
middeld 1 g. eiwit per kg. aan hun voe-
ding, waarvan eveneens 2 3 deel dierlijk
eiwit is. (tabel 2)

Van de totale hoev eelheid eiw il wordt bij
kinderen ca. 25\'7 en bij \\ olwasscnen 30\' i
geleverd door dc produktgroepen \\lccs.
kip en \\ is. naast 3()\'7 respectievelijk 15\';
door melk en melkprodukten en 5% res-
pectievelijk lO*^^, door kaas. Samen met
de gemiddelde consumptie van \'zichtbaic
vetten\' (braadvet, boter, margarine en
olie) die de laatstejaren 20\'7 v an de totale
V oedingsenergie leveren (zie figuur 1) ver-
tegenwoordigen deze hoofdproduktgroe-
pen ccn in het algemeen zachte voeding,
waarin hel gehalte aan v oedingsvezel re-
latief laag is (ca. 10 gram per lOOOKcalin
plaats van het dubbele daarvan).
Op indirecte wijze draagt ccn dergelijk
voedingspatroon bij aan het mogelijk
ziekmakende eet- cn Icelpatroon van dc
westerse bevolkine.

-ocr page 276-

C uit uurgebonden aspecten

Dc \\raag omtrent optimaal gebruik van
dierlijk eivvit en dus ook optimale pro-
duktie en distributie van dierlijke pro-
dukten is alliankelijk van een verschei-
denheid van culturele, ecologische cn
p s
y c h 01 o g i s c h e f a c t O r e n.
De voor optimale groei en ge/ondheid
essenticMe nutriënten dienen verpakt te
/ijn in produktgroepen die acceptabel
/ijn v oor de mens. /ovvel het indiv idu als
de groep w aartoe hij behoort, leder mens
heeft vocdselvoorkcur of aversie, die het
gevolg /ijn van verschillende factoren: I.
het beschikbaar /ijn van produktgroepen
op de locale markt. 2. bepaalde vocdsel-
voorkcur van gc/insleden en ten aan/ien
van kinderen in het bij/onder van de ou-
ders. het voedsel dat voor ons wordt
ingekocht cn toebereid weerspiegelt
veelal /owel de culturele attitude van de
ouders en v er/orgers als ook het gc/insin-
komen. 4. voedselgcbruik kan gebonden
/ijn aan v (UHschriften v an rcligieu/e w et-
ten.
5. voedselgcbruik kan sterk ge-
bonden /ijn aan smaak, uiterlijke vorm.
kleur cn/. Cultuurgebonden v oetlingspa-
troncn in de gehele wereld kan men tcrug-
v inden in de verre oudheid cn vele daar-
van /ijn in belangrijke mate bepaald door
religicu/c invloeden. Dit geldt in het bij-
/onder voor het gebruik van diverse
V lecssoorten (13).

Het vermijden van varkensvlees door
/owel Mohammedanen als .loden is een
bekend taboe. Maar ook de status van
het varken als voedselbron is in de loop
der tijden verschillend geweest. De oude
Fgvptenaren gebruikten wel varkens-
vlees. hoewel dc varkenshoeders ccn bij-

Tabel I. El WH VOORZIENING UIT DE VOEDING VAN KINDEREN

Kleuters

(5-6 jr.)

Schoolkinderen (7-8 jr.

j-l-m N =

= 705

j-Hm N =

840

ENERGIE

1700 kcal

1895 kcal

per kg lieb.gew.

80 kcal

70 kcal

dieri
<,

plan

. 37

dierl.

45

EIV\\TT (g)

65\\

1 18

plant.

20

per kg lieh.gew. (g)

2.56

2.42

energieprocent

139;

13.7\'-;

Procentuele bijdragen van produktgroepen aan de totale eiwitconsumptie.

1. melk en melkprodukten

33 %

(volle melk ll.5\':()
(halfvolle m. 10.5\':;)
(overige 11 \';

27.5q

( 6.5Ça
(10.59;)
(10.5%)

2. vlees. kip. vis en

vleeswaren

24 Cr

27.5\':;

3. broodsoorten

15 9,

(witbrood 5 \';)

15.5\'-;

( 5.5c;)

(incl. beschuit)

(bruinbrood 8.5\';)
(overige 1.5\';)

( 9 9c )
(
1 9c)

4. kaas

5.5\'-;

6 \'f

5. aardappelen (incl. frites)

4.0\'-;

4 9c

6. eieren

2.5C;

2 9(

7. groenten

2.59c

2.5\'-f

8. pindakaas

2.0\';;

1.5\'7

9. koek en gebak snoep

1.5\':,

1.5c;

10. zoet beleg

1 9r

1 \';;

1 1. rijst en macaroni

0.5\'-;

1 ç;

12. ijs

0.5\':t

Diverse kleinere bijdragen

van minder dan 0.59( tot

8 \';;

10 \'■;

Voedingsvez.elgehalte

10 g per 1000 Kcal.

11 g. per

1000 Kcal

Totale bijdrage van eiwit uit plantaardige produkten ca. 35\';

dierlijke produkten ca. 65\';

(gegevens ontleend aan G.V.O.-project 1977-79 subfaculteit tandheelk. Univ. Nijmegen). (11)

-ocr page 277-

Tabel 2. Eitwitvoor?iening uit de voeding van gezonde volwassen mannen (20 - 55 jaar N = 323)

Gemiddeld

2560 kcal. (10.7 MJ)
33 kcal. (140 KJ)

ENERGIE:

per kg lieh.gew.:

Eiwn (g):

dierl. 49

76.

per kg lieh.gew.:
energie %:

plant. 27
0.97
12.4%

Procentuele bijdragen van produktgroepen aan de totaal-eiwitconsumptie.

1. vlees, vleeswaren en vis

31%

(vis 3%)

2. broodsoorten (incl. beschuit)

16%

(witbrood 5%)

(bruinbrood 11%)

3. melk en melkprodiiklen

14%

(volle melk 5%)

(halvolle melk 5%)

(overige 4%)

4. kaas

10%

5. aardappelen

5%

6. groenten

5%

7. eieren

3%

8. pindakaas en -noten

3%

9. snacks (chips, zoutjes, nibbits eic.)

2%

10. koek en gebak

2%

11. rijst en macaroni

2%

Diverse kleine bijdragen tot

1%

(soepen 3%)

(kant en klaar maaltijden 2%)

(overige 2%)

Voedingsvezelgehalte

11 g

per 1000 kcal.

Totale bijdrage van eiwit uit plantaardige produkten ca. 40%

uit dierlijke produkten ca. 60%

Ciegevens ontleend aan onderzoek van voedselconsumptie bij mannen, afd. Voeding CIVO-TNO te Zeist
(12)

/onder htge sociale welstand vertegen-
woordigden, zó dat zij zelf\' niet in de
tempel mochten komen. Blijkbaar wer-
den varkens toch door de Egyptenaren in
de eerste plaats gebruikt als offervfees in
refigieuze ceremonieën.
Er zijn aanwijzingen dat de .loden heel
vroeger wel varkensvfees gebruikten,
maar ongeveer i5() jaar voor Christus
werd dat door hen niet acceptabef geacht.
Cuftuurantropofogen menen dat hier-
voor een aantaf redenen was. Het varken
werd mogefijk gezien afs een bron van
ziekteverwekkers omdat die beesten al-
tijd in de modder wroeten, of ook omdat
trichinose. een hardnekkige parasitaire
infectie, kan vóórkotnen door het eten
van onvofdoende gekookt varkensvfees.
óf varkensv fces was snef aan bederf on-
derhevig zonder koefing en frigidaires.
Een reden v oor het niet nuttigen van var-
kensvfees kan ook zijn omdat het varken
zich niet leent voor het vormen van kud-
des die tuen kan hoeden, in tegenstelfing
tot andere vfeesleveranciers.
De Isfamieten hebben ook ingewortefde
gevoelens tegen varkens en de produkten
daarvan. Een theorie is dat Mohatumed
varkensvfees van het Islamitische menu
heeft geschrapt otu een duidefijk onder-
scheid van de Mohamtuedanen ten aan-
zien van de Christenen aan te geven.

Er fijkt evenwef een zekere versfapping te
zijn ten aanzien van dit gebod in de tegen-
woordige tijd. waar bijv. het in het wifd
fevende zwijn in Marokko gebruikt
wordt voor bepaalde medicinale doel-
einden.

Mosfitus die in China wonen handhaven
hun gewoonten om varkensvfees niet te
gebruiken ondanks het feit dat andere
Chinezen varkensvlees in hoge luate
waarderen.

-ocr page 278-

Er zijn ook in India nog groepen die var-
kensvlees niet gebruiken. De Hindoes
verwerpen het, deels om de waarde die zij
hechten aan het leven van het dier, deels
omdat dat vuile zwijn hen tegenstaat.
Nog andere factoren spelen blijkbaar een
rol bij deze vóóringenomenheid bij de
Hindoes. Oorspronkelijk hielden de \'un-
touchables\' er varkens op na en aten
vlees.

In een poging hun sociale status te verho-
gen gaven enkelen van de lagere kasten
deze praktijk op en gingen wedijveren
met de hogere kasten.. Op die wijze breid-
den zij de groep die gewoonlijk varkens-
vlees vermeed uit. In tegenstelling daar-
mee gebruiken de Hindoes in Z.O. Azië
varkens zowel als offerdier als als een
voedselbron. De Boeddhisten in Z.O.
Azië eten ook varkensvlees, maar evenals
de Hindoes laten zij het verzorgen en
slachten van de dieren aan anderen over.

Het centrale gebied van taboe voor het
gebruik van vlees van
runderen is ook
in de eerste plaats India.
Het ontzag en de verering waarmee de
Hindoes in India rundvee omringen is
legendarisch en heeft niet alleen geleid tot
een grote vertegenwoordiging van dit vee
in het land. maar ook tot een toeneming
van de voedingsproblematiek in een land
waar een goede voeding voor allen een
allerminst onbereikbaar doel zou zijn als
zij dat rundvlees ook aten. De gewoonte
om \'de heilige koe\' toe te staan voedsel te
consumeren, in plaats van dit dier als
bron van goed voedsel voor de vele hon-
gerigcn te gebruiken, wordt voor waarne-
mers in deze landen hoe langer hoe meer
een punt \\an een moraal die op religie
gebaseerde voorschriften verdringt.
Daarenboven veroorzaken zwervende
koeien aanzienlijke schade aan velden,
akkers en tuinen voor de kweek van
vocdselproduktcn. Een ander negatief ef-
fect \\an het niet gebruiken van deze hei-
lige koeien voor voedsel van dc bevolking
is dat er ook geen moeite wordt gedaan
het fokken van deze dieren te verbeteren
teneinde meer cn betere melkprodukten
te verkrijgen. Evenals het geval is mct
varkensvlees eten sommige Hindoes uit
de hogere kasten geen rundvlees, maar
dat doen dc lagere kasten wel.

Islamieten in India hebben een wat bre-
dere opvatting over het gebruik van
rundvee als voedsel, hoewel het slachtcn
ervan op een tactvolle wijze wordt ge-
daan om moeilijkheden te voorkomen.
Door de uitbreiding van het Mohamme-
danisme in dit gebied is het gebruik van
rundvlees als voedsel ook door de Boed-
dhisten geaccepteerd.
In veel gebieden van Zuid- en Oost-
Afrika wordt rundvee algemeen be-
schouwd als een symbool van cultuur en
welvaart. Een bruid kan gekocht worden
voor runderen als betaalmiddel. Som-
mige groepen in Afrika beschouwen de
koe ook \'heilig\'. Als gevolg hiervan is de
fok van runderen vooral ook meer ge-
richt op de grootte en op de kleur van het
dier dan op de kwaliteit van het vlees of
op de hoeveelheid melkprodukten. Wan-
neer runderen daar worden geslacht voor
bijzondere ceremoniële gebeurtenissen of
ook als zij een natuurlijke dood sterven,
gebruikt men in het algemeen het vlees
ervan. De Masai in Kenya zijn bekend
om hun gewoonte op periodieke tijden
bloed af te tappen van deze dieren. Dat
bloed wordt gemengd met melk gedron-
ken, waardoor men er een bijzondere
voedzame drank van maakt.
Kippen en eieren. Attitudes ten aanzien
van kippen en eieren zijn ook nogal ver-
schillend per land. Bepaalde stammen in
Burma geloven dat kippen goddelijke
macht hebben en zij vereren die beesten
om de profetische eigenschappen die zij
aan de kippebotten toeschrijven. Dat
neemt echter niet weg dat dit sommigen
er niet van weerhoudt dc botten schoon tc
maken v oor profetische doeleinden, door
eerst het vlees ervan op te eten. Dit staat
in groot contrast tot de attitude van de
meeste Z.O. Aziaten die deze beesten in
hanengevechten gebruiken, voordat zij
het dier aanvaarden als een voorkcursgc-
recht bij de rijst. Eieren worden in vclc
delen van Afrika volledig afgewezen als
voedingsmiddel.

Men heeft verschillende verklaringen
naar voren gebracht voor dit afwij/en
van zowel kippen als eieren, b.v. bij de
Hindoes, maar ook zou men deze dieren
onrein v inden omdat zij veld en erf overal
afzoeken om aan hun voedsel tc komen.

-ocr page 279-

Ook zou dit taboe kunnen berusten op de
wens om anders te zijn dan de Moham-
medanen of zich te onderscheiden van
primitieve stammen die kippen gebrui-
ken om de goden welgevallig te zijn.
Bepaald bijgeloof heeft bij nogal wat
stammen tot gevolg dat vrouwen en meis-
jes geen eieren gebruiken omdat zij daar-
door onvruchtbaar zouden worden. Een
tegengesteld effect van het gebruik van
een rauw kippenei kwam ik tegen toen ik
in een kampong in Indonesië bij een be-
valling moest zijn, waarbij ook wel wijze
vrouwen van het dorp een belangrijke rol
kunnen spelen. Zodra het kind geboren
was had een trouwe buurvrouw onmid-
dellijk een rauw ei in een kopje klaar en
goot dat in de mond van de nog hevig
zuchtende gelukkige moeder. De ene
vrucht eruit, een ander ei erin.

Het paard is ook een goed voorbeeld van
aan cultuur gebonden opvattingen en de
invloed daarvan op de acceptabiliteit als
voedselbron.

Het is nog niet lang geleden dat men ook
in ons land paardevlees vrijwel volledig
buiten de sfeer van gerechten aan tafel
hield, ffooguit beschouwde men het goed
genoeg voor hun lievelingshondjes. Hoe-
wel paardevlees nu wel wat meer gebruikt
wordt is het gebruik ervan toch nog voor
velen nauwelijks acceptabel. De opvat-
ting dat een paard een object kan zijn om
spoedig fortuin mee te behalen bij de
races, of als geliefd huisdier in de stal van
de financieel zeer bevoorrechte burger of
officier, wordt door het algetueen publiek
eerder geaccepteerd dan de gedachte dat
men het paard moet verzorgen en er zui-
nig mee otu tuoet gaan om zijn vlees bij de
dis.

In onze tuaatschappij waar wij dol zijn op
honden en katten, zou het eten daarvan
volledig onaanvaardbaar zijn en wellicht
bijna als kannibalisme beschouwd wor-
den. Toch worden in andere cultuurgroe-
pen honden en katten beschouwd als ge-
schikt voedsel. Wij hebben in Indonesië,
werkzaam in Midden-Celebes, een hond-
je gehad als speelkameraadje voor onze
kinderen, ter verzorging en vermaak. Op
een gegeven moment was het dier er niet
meer en het bleek door Menadonezen,
afkomstig uit Noord-Celebes, die dol zijn
op hondenvlees, te zijn ontvreemd. Tot
groot verdriet van de hele familie.
Met betrekking tot de
vissen kan gesteld
worden dat visweiwit dé oplossing is voor
een adequate suppletie van armoedige ei-
witbronnen in de ontwikkelingslanden,
die veelal, en zeker in Z.O. Azië en de
Western Pacific, als eilandengroep om-
spoeld zijn door (vis)water, maar ook in
de kustgebieden van andere Afrikaanse
en Zuid-Amerikaanse landen. Men zou
wensen dat door de betreffende gouver-
nementen meer prioriteit zou worden ge-
geven aan het opslaan van visserijpro-
dukten, die gemakkelijk aan bederf
onderhevig zijn, in grote koelhuizen en
aan distributiemogelijkheden naar het
binnenland, via koelwagens van treinen
of ander transport, naar die gebieden
waar in het binnenland geen visvijvers
zijn die in een behoefte aan suppletie met
viseiwit kunnen voorzien.
Viseiwit gaat bovendien in tegenstelling
tot dierlijk eiwit van de meeste landdieren
gepaard met een vetbron van visoliën die
grotendeels uit meervoudig onverzadigde
vetzuren bestaan (hoewel weinig linol-
zuur), die weinig schade kunnen doen ten
aanzien van bijv. atherosclerotische cotu-
plicaties. Maar in onze rijke landen met
nogal wat industrieel vervuilde water-
stromen en zee aan de kusten, levert het
frequent gebruik van aanzienlijke hoe-
veelheden vis enig mogelijk gevaar op
door contaminatie met zware metalen.
In Nederland met 15 miljoen mensen en
vele miljoenen dieren worden veevoeder-
middelen of grondstoffen daarvoor ge-
ïmporteerd van overwegend plantaardige
herkomst, om deze via de veehouderij om
te zetten in dierlijk eiwitrijk voedsel voor
de mens. Men vraagt zich af of deze in-
tensivering van de veehouderij, die ook
ecologische problemen oplevert, o.a. met
de mest waar men hier en daar geen raad
mee weet, verantwoord is.
Op zoek naar een optituum voor het ge-
bruik van dierlijk voedsel als belangrijke
eiwitbron voor de mens, heb ik u in de
steek gelaten. Ik ben geneigd om een ze-
kere trend naar meer vegetarisch \\ oedsel
toe te juichen, maar ook dat heeft voe-
dingskundige en gezondheidskundige

-ocr page 280-

complicaties en risico\'s. Een samen- dingskundige beroepsorganisaties /ou
spraak tussen de beleidsinstanties uit de een wenselijke verbetering kunnen bete-

dierlijke voedingsmiddelenindustrie en kenen voor het bereiken van een zo opti-
deskundigen uit de medische en voe- maal mogelijke situatie.

MTERATUUR

Ross, M. H. en Bras, G.: Dietary preferences and diseases of age. Science. 190. 165. (1975).
Krol. B. en Tinbergen. B. J.: (red.) Proceedings of the international Sytnposion on nitrite and nitrite
products. Zeist 10-14 september 197.\'!. Uitg. Pudoc Wageningen 1974.

Phillips R. L.: Role of life-style and dietary habits in risk of cancer among Se\\ enth Day .Adyentists
Cancer Res.. 3513. (1975).

Phillips R. L.: Cancer among Seventh Dav Adventists. ./. Knvironm. Paihol. anil To.xicoL. 157
(1980).

l.yon J. L.: Cancerincidence in Mormons and non Mormons in Utah. .Yen Kngl. J. Meil. 294, 129

(1976).

Rawson R. I..: The epidemiology of health, a new frontier toward the prevention of cancer. J
Environm. Paihol. and To.xicol.. 1. 103. (1980).

Graham S. el al.: Diet in the epidemiology of cancer in the Colon and rectum../. Saiion. Cancer Inst.
709. (1978).

Hirayama T.: Diet and cancer. Nutrition and Cancer. 1, 67. (1979).

Weisburger J. H. et o/..-Coloncancer: its epidemiology and experimental production. Cancer. 40, 2414

(1977).

Burkitt D. P., Walker, A. R. P.. and Painter. N. S.: Dietary fiber and disease, i. .4m. Med. ,4.v.v.. 229
1068. (1974).

Verslag over 1977 van het G.V.O. projekt Nijmegen Inst, voor Preventieveen Sociale Tandheelkunde
Kath. Univ. Nijmegen.

Voedseleonsumptie onderzoek bij mannen 20-55 iaar. Rapport Afdeling Voeding CIVO-\'fNO (rap-
porteur K. Hulshof), 1979.

Stare F. en Mac Williams M.: Nutrition, a worldwide concern. In: Living Nutrition. ed. .lohn Vtiley and
Sons. New York. 1974.

-ocr page 281-

Specifieke werking van sterk onverzadigde dier-
lijke lipiden op de bloedlipidensamenstelling\'

Specific Effect of Highly Unsaturated Lipids of Animal Origin
on the Blood Lipid Composition

H. C. Bronsgeest-Schoute^ en A. Ruiter\'

SAMENVA1TINÜ

Sinds geruime tijd wordt aan vislipiden een gunstige werking toegeschreven met
betrekking tot het verlagen van de kans op ischemische hart- en vaatziekten.
Vroeger meende men te vens dat deze vislipiden het cholesterolgehalte van het bloed-
serum sterk kunnen verlagen. Recent is echter gebleken dat een dergelijke verlaging
niet optreedt hij gezonde, niet-hypercholestereniische proefperosnen die gedurende
enige tijd vette vis of uit vislipiden geïsoleerde polyonverzadigde vetzuren kregen
toegediend. Wel daalde bij relatief hoge doses van deze vetzuren het gehalte aan
triglyceriden in het bloedserum.

De opname van vislipiden veroorzaakt voorts eert verschuiving in het vetzuurpa-
troon van hloedlipiden in die zin dat een deel der meervoudig onverzadigde
vetzuren van het w6-type wordt vervangen door ojJ-vetzuren. Hierdoor kunnen
veranderingen in de prostaglandinesynthese optreden, die van invloed zijn op de
thromhocytenaggregatie en de bloedingstijd. Niet uitgesloten is dat hierdoor de
kans op ischemische hart- en vaatziekten inderdaad wordt verkleind.

SI MMARY

.A beneficial effect, consisting in reduction of the risk of ischaetnic cardiovascular
disease. has long heen attributed to fish lipids. These fisit lipids were previously
believed to be capable of markedly reducing the cholesterol level of the serum.
However, recent studies showed that this reduction did not occur in normalsubjects
not affected with hypercholesteraemia, to whom fatty fish or polyunsaturated fatty
acids isolated from ftsh were administered. On the other hand, the triglyceride level
of the serum did decrease on administration of relatively large doses of these fatty
acids.

Moreover, the ingestion of fish lipids caused a shift in the fatty acid pattern of
the serum lipids in the sense that w6 fatty acids were partially substituted for
polyunsaturated fatty acids of the cuj type. This may result in changes in the
synthesis of prostaglandins, which ajfect platelet aggregation and the bleeding
time. This tnav indeed reduce the hazard of ischaemic cardiovascular disease.

\' Voordracht, op 10 oktober 1980 gehouden tijdens het Jaarcongres van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde 19X0, tevens 127e .Algemene Vergadering te Apeldoorn (Congres-
thema: \'Voeding van mens en dier\').
Ir. H. C. Bronsgeest-Schoute, voedingsdeskundige.
\' Prol. dr. A. Ruiter, hoogleraar m de levensmiddelenchemie. Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke
Oorsprong, Faculteit der Diergeneeskunde, F\'trecht.

-ocr page 282-

Algemeen aan\\ aard is het inzicht dat het
\\etgehalte \\an de Nederlandse \\oeding
hoger is dan gewenst. Voorts menen
\\elen dat het opnemen \\an verzadigde
vetzuren met de voeding slecht is voor
hart en bloedvaten en het opnemen \\an
onverzadigde vetzuren goed.Eén van de
consequenties hierv an is de voorkeur van
plantaardige boven dierlijke oliën en vet-
ten, die veelal in dieet- en andere voe-
dingsadviezen tot uiting komt.
Als maat voor de kans op ischernische
hart- en vaatziekten wordt, zoals alge-
meen bekend is, vaak het cholesterolge-
halte van het bloedserum gehanteerd.
Het verband tussen serumcholesterolge-
halte en het optreden van deze vorm van
hart- en vaatziekten is uit vele onderzoe-
kingen gebleken (1). Verder is bekend dat
dit gehalte kan worden verlaagd door
verhoging van het gehalte aan meervou-
dig onverzadigde vetzuren in het voedsel.
Men heelt zelfs formules afgeleid waar-
mee kan worden berekend hoever het
\'crumcholcsterolgehaltc zal dalen als

gevolg van een vergrote toevoer van
onverzadigde vetzuren (2), Of men de op
deze wijze verkregen daling mag interpre-
teren als een verkleining van de kans op
ischemische hart- en v aatziekten is echter
nog steeds een punt van discussie.

VISI.IPIDEN EN CHOLESTERÜE

Niet alleen plantaardige oliën en vetten
bevatten meervoudig onverzadigde vet-
zuren, ook dierlijke lipiden kunnen der-
gelijke vetzuren bevatten. Daarbij moet
met name aan vislipiden worden gedacht.
Deze zijn eveneens in verband gebracht
met de kans op hart- en vaatziekten.
Bekend is dat bij volken met een hoog
gehalte aan deze sterk verzadigde lipiden
in hun voeding (Eskimo\'s, Japanners)
weinig ischemische hart- en vaatziekten
voorkomen.

De vetzuren in deze lipiden zijn veel ster-
ker onverzadigd dan het in plantaardige
oliën zo belangrijke linolzuur. Men zou
kunnen verwachten dat ook het
serumcholesterol-verlagende effect ster-
ker is dan dat van linolzuur. In verschei-
dene publikaties wordt inderdaad een
sterke serumcholesteroldaling na
opname van vislipiden beschreven (3 t m
9), zowel bij de mens als bij proefdieren.
In het midden der zestiger jaren kon men
vernemen dat onverzadigde vetzuren uit
visolie het cholesterolgehalte van het
bloedserum twee- tot tienmaal sterker
kunnen verlagen dan linolzuur dit doet
(10). In die tijd ontwikkelde de Ameri-
kaanse arts A. M. Nelson een therapie
tegen ischemische hart-en vaatziekten op
basis van een visdieet. Hierover werd in
1972 uitvoerig bericht (11).
l.ater verkregen resultaten deden echter
twijfels rijzen aan dit sterk cholesterol-
verlagende effect van vislipiden. In 1965
werden trouwens al resultaten gepubli-
ceerd die hiermee niet in overeenstem-
ming waren. In een e.xperiment met var-
kens die visolie kregen toegediend werd
nl. een verhoging van het bloedserum-
cholesterolgehalte waargenomen (12). In
1974 vonden Sen en medewerkers dat
sardienolie het serumcholesterolgehalte
van ratten niet beïnvloedt indien deze
dieren niet eerst hypercholesteremisch
worden gemaakt (13). In de experimen-

-ocr page 283-

ten van Peifer et al., waarbij wel een
sterk effect van visolie werd waargeno-
men (7, 8, 9), waren de proefdieren (even-
eens ratten) wel in deze zin voorbehan-
deld. In een onderzoek naar het
bloedserumcholesterolgehalte van Eski-
mo\'s en van vergelijkbare groepen Denen
bleek dat dit gehalte bij de Eskimo\'s
weliswaar lager was dan bij de Denen,
maar zeker niet uitzonderlijk laag (14),
zoals uit tabel 1 blijkt. Het effect van
vislipiden op het bloedserumcholesterol-
gehalte van mens en dier moet derhalve,
op grond van al deze waarnemingen, toch
als twijfelachtig worden aangemerkt.
Nu is in ons land sinds 1975 een onder-
zoekgroep werkzaam die op zich heeft
genomen, het effect van vislipiden op
bloedparameters te onderzoeken. In het
eerste onderzoek (begin 1976) werden
metingen verricht aan 43 vrijwilligers,
gerecruteerd uit een monniken- en een
nonnenklooster die beide behoorden tot
de Cisterciënzer orde. In een\'cross-over\'-
onderzoek werd het effect van een
makreeldieet (200 gram verse makreel
per dag gedurende drie weken) vergele-
ken met een kaasdieet. Hierbij kon als
gevolg van het makreeldieet inderdaad
een - - zij het lichte daling van het
cholesterolgehalte in het bloedserum
worden geconstateerd, die bij de groep
die het kaasdieet volgde afwezig was (15).
In een experiment met biggen, waarin
met name werd gelet op eventuele scha-
delijke effecten van vislipiden, in casu
makreelolie, werd echter geen verschil in
serumcholesterolgehalte gevonden tus-
sen een groep met 10% makreelolie in het
voer en een groep waarbij deze makreel-
olie was vervangen door olijfolie (16).

Evinmin kon een serumcholesterolverla-
ging worden vastgesteld in een experi-
ment met vijf groepen van 10 tot 12 vrij-
willigers, uit de burgerij gerecruteerd, die
gedurende vier weken verschillende hoe-
veelheden van een concentraat van
onverzadigde vetzuren uit kabeljauwle-
verolie kregen toegediend en waarbij de
hoogste dosis overeenkwam met de hoe-
veelheid onverzadigde vetzuren die via de
makreel aan de kloosterlingen was ver-
strekt (17).

De resultaten van deze experimenten zijn
in tabel 2 samengevat. De conclusie moet

I abel 1. Bloedserumcholeslerolgehalten van Eskimo\'s, vergeleken met gehalten vaneen Deense populatie.
Gehalten in mg 100 ml

Eskitno\'s Denen

<5, 31 - 40 jaar

215

242

41-50 iaar

238

281

51 - 60 jaar

253

280

boven 60 jaar

228

270

2, 31 - 40 jaar

202

248

41-50 jaar

229

273

51 - 60 jaar

224

320

boven 60 jaar

230

325

1 abel 2. Bloedserumeholesterolgehalten voor en na toediening van vis (lipiden). (iehalten in mg 100 ml.

Voor Na

E.xperiment met kloosterlingen

makreeldieet

213

197

kaasdieet

209

214

[Experiment met biggen

makreelolie

90

olijlolie

86

Dosis respons-experiment

blanko

216

215

1 g <u3-vet/uren per dag

198

201

2 g per dag

188

195

4 g per dag

188

193

8 g per dag

196

195

-ocr page 284-

zijn dat het effect van visoHe -- of de

onverzadigde vetzuren daaruit...... op het

serumcholesterolgehalte van normale
proefpersonen miniem of afwezig is en
dat ook bij biggen geen effect kan worden
vastgesteld.

HDL-CHOl.ESTEROL

Tot nu toe is slechts de totale hoeveelheid
cholesterol in het bloedserum aan de orde
geweest. Tegenwoordig wordt het ook
van belang geacht hoe dit cholesterol
over een aantal bloedserumfracties is
verdeeld, en wel de fracties die zorg dra-
gen voor aan- en afvoer van cholesterol
naar de lichaamscellen, waar de stof een
aantal belangrijke functies vervult. Aan-
gezien cholesterol niet in wateroplosbaar
is vindt het transport plaats via eiwit-
lipidecomplexen. die ook andere lipiden
transporteren en
lipoproieïnen worden
genoemd. Gebleken is dat in bloed ver-
scheidene soorten lipoproteïnen aanwe-
zig zijn, die alle hun specifieke functie
hebben. De lipoproteïnen uit bloedserum
zijn o.a. herkenbaar aan hun densiteit
(vroeger soortelijk gewicht genoemd); zo
onderscheidt men high density lipopro-
teins (HDL), low density and very low
density lipoproteins (LDL, VLDL).
Voor het transport van cholesterol zijn
inet name de LDf.- en de HDL-fractie
van belang. De LDL-fractie, die 60 tot
70% van de totale hoeveelheid choleste-
rol in het bloedserum bevat, verzorgt het
transport naar de weefselcellen.
f3e HF^L-fractie daarentegen vervoert
cholesterol van de cellen naar de lever,
vanwaar het wordt uitgescheiden. Nu is
gebleken dat het gehalte aan HDL-
cholesterol in het bloedserum negatief
correleert met de kans op ischemische
hart- en vaatziekten (18) hetgeen, gezien
het hiervoor gestelde, begrijpelijk is.
Op grond van deze inzichten zijn in alle
experimenten die tot nu toe door
genoemde onderzoekgroep werden uitge-
voerd, bepalingen van H f)L-cholesterol
verricht. Slechts bij de kloosterlingen
werd een geringe verhoging geconsta-
teerd; in de andere experimenten waren
geen veranderingen aantoonbaar. De
conclusie ten aanzien van het totale
serumcholesterolgehalte geldt dus ook
het HDL-cholesterolgehalte.
Er moet op worden gewezen dat aan deze
experimenten geen personen met een
hoog serumcholesterolgehalte deelna-
men, zodat de vraag open blijft of vislipi-
den hypercholesteremieën kunnen corri-
geren zoals linolzuur dat doet (19).

IRIGEYCERIDEN

f)e gehalten aan een andere groep
bestanddelen van bloedlipiden, de trigly-
ceriden. blijken wel te kunnen dalen
onder invloed van vislipiden, zoals uit
tabel .1 blijkt. De na toediening van visli-

tabel }. Gehalten aan irlglyceriden in bloed.serum (in mg 100 ml).

Denen. 3 129

2 lOX (Hang & Dyeiberg, 1972)

Eskimo\'s,(5 .S7

Eigen onderzoek:

Voor

Na

toediening van \\

is(lipiden)

E.\\periment met kloosterlingen

makreeldieel

81

.SI

kaasdieel

81

78

E.xperiment met biggen

makreelolie

33

olijlolie

59

Dosis respons-e.xperinienl

blanko

99

109

1 g ai.3-\\elzuren per dag

98

83

2 g per dag

7.S

72

4 g per dag

87

86

8 g per dag

90

55

-ocr page 285-

piden verkregen waarden zijn vergelijk-
baar met die welke bij Eskimo\'s worden
gevonden.

Er zijn aanwijzingen dat de verlaging van
het triglyceridengehalte in bloedserum
groter is bij hogere beginwaarden. het-
geen mogelijk van belang zou zijn voor de
behandeling van hypertriglyceridemische
patiënten. De verlaging is echter alleen
waargenomen bij relatief hoge doses
vislipiden (zie tabel 3); bovendien is
gebleken dat na beëindiging van de toe-
diening de uitgangswaarden weer snel
terugkeerden.

BETEKENIS VAN M EER VOU DIG ON VERZA-
DIGDE VETZUREN IN
BEOEDSERUMEIPIDEN

De in vislipiden aanwezige onverzadigde
vetzuren bezitten een ietsandere structuur
dan linolzuur en de hiervan afgeleide
onverzadigde vetzuren zoals arachidon-
zuur.

Linolzuur bestaat uit een keten van 18
koolstafatomen. waarin zich twee dub-
bele bindingen bevinden. Vanaf het eind
van deze keten geteld bevindt de eerste
dubbele binding zich vanaf het zesde
koolstofatoom. Men vat deze eigen-
schappen samen in de formule
C18;2üj6.
Het arachidonzuurmolecuul telt 20 kool-
stofatomen en bezit, naast die welke ook
in linolzuur aanwezig zijn, nog twee
andere dubbele bindingen (formule:
C20:4(u6). Zowel de verlenging van de
keten als de vorming van twee nieuwe
dubbele bindingen kunnen in het lichaam
plaatsvinden. De aanleg \\ an dubbele bin-
dingen vóór die op de ai6-plaats is echter
in het dierenrijk niet mogelijk. Evenmin
kunnen
ojö-vetzuren worden gevormd uit
a)9-vetzuren zoals oliezuur. Ciebleken is
dat ojó-vetzuren in bepaalde hoeveelhe-
den in het voedsel aanwezig moeten zijn
om een goed functioneren van het
lichaam te waarborgen.
De onverzadigde vetzuren uit vislipiden
bezitten nog een extra dubbele binding
achter het derde koolstofatoom en wor-
den daarom als ai3-vetzuren aangeduid.
Evenals de ai6-dubbele binding wordt
ook de ai3-dubbele binding slechts in het
plantenrijk gevormd. Ketenverlengingen
verdere desaturatie is echter ook in het
dierenrijk mogelijk; zo doen vissen dit op
grote schaal met linoleenzuur,
C18:33,
dat uit fytoplankton afkomstig is. Op
deze wijze ontstaan het
C20:53- en het
C22:66o3-vetzuuf, die in vislipiden rijke-
lijk voorhanden zijn.
De meervoudig onverzadigde vetzuren
met 20 koolstofatomen zijn voor mens en
dier van bijzonder belang, daar deze vet-
zuren als substraat dienen voor de vor-
ming van
prosiaglanclinen. Dit zijn ver-
bindingen die tal van lichaamsprocessen
reguleren — onder andere de bloedstol-
ling.

Uit één C20-vetzuur kunnen verschei-
dene
Prostaglandinen worden gevormd.
Deze heeft men aangeduid met de letters
A t/m I en een met de naam thrombo-
xaan. De Prostaglandinen die uit ara-
chidonzuur worden gevormd duidt men
aan als de PG^-serie. De wat minder
belangrijke PG|-serie (uit
C20:3üj6)
wordt hier buiten beschouwing gelaten.
Het
C20:5ai3-vetzuur is de grondstof
voor Prostaglandinen van de PG,-serie.
Deze bezitten enigszins andere eigen-
schappen dan die van de F\'Gi-serie. Zo
wordt in de PGi-serie de bloedstolling,
grofweg gezegd, geregeld door het stol-
lingsremmende PGL of prostacycline en
het stollingsbevorderende LXA, of

I abel 4, Gehalten aan enige meervoudig onverzadigde vet/uren in de loslatidyleholinelraetie van bloed-
serumlipiden. voor en na toediening van een concentraat van cu.Vvetzuren C2():5to.^) gedurende twee
weken, in verscheidene hoeveelheden.

1 g per dag

2 g per dag

4 g per dag

8 g per dag

voor

na

voor

na

voor

na

voor

na

ClX:2(o6

28

26

24

25

24

22

27

20

C20:4ÜJ6

8

8

9

9

8

9

9

9

C20:5üJ.3

1

2

1

2

1

5

1

7

-ocr page 286-

thromboxaan. In de PG,-serie remt PGI,
de bloedstolling, het TXA, heeft echter
geen invloed (20). De consequentie hier-
van is dat visHpiden in de voeding de
thrombocytenaggregatie zouden kunnen
vertragen indien zij in zodanige hoeveel-
heden in het voedsel aanwezig zijn dat het
C20:4üj6-vetzuur als substraat voor de
prostaglandinesynthese gedeeltelijk door
het C20:5cu3-vetzuur wordt vervangen.
Daar w3-vetzuren de neiging vertonen,
tüó-vetzuren uit hun posities te verdrin-
gen (16, 21, 22) kan worden verwacht dat
relatief kleine hoeveelheden tu3-vetzuren
voldoende zijn om effect te hebben op de
bloedstolling.

VAN

DE

VETZUURSAMENSTEIJ.ING
BLOEDLIPIDEN

In het reeds genoemde experiment
waarin de relatie tussen toegediende
doses ü;3-vetzuren en de bloedlipidensa-
menstelling werd nagegaan (17) bleken
deze vetzuren al na een week in de bloed-
lipidenfracties aantoonbaar, terwijl zij na
twee weken hun maximale concentratie
hadden bereikt. Als voorbeeld hiervan
zijn in tabel 4 (pag. 261 j de gehalteveran-
deringen van een drietal meervoudig on-
verzadigde vetzuren in een van de bloed-
lipidenfracties vermeld. Dergelijke veran-
deringen traden ook in de andere fracties
op.

Het gehalte aan arachidonzuur blijkt niet
te veranderen. Mogelijk houdt dit ver-
band met het feit dat de vetzuren uit bloed-
serumlipiden niet rechtstreeks als sub-
straat voor de prostaglandinesynthese
worden gebruikt. Dit gebeurt wel in het
endothelium van de vaatwanden en in de
thrombocyten; overigens vindteenvoort-
durende uitwisseling plaats tussen de
hierin aanwezige vetzuren en die in de
serumlipiden. In een tweetal recente
experimenten waarin makreel (23)
respectievelijk kabeljauwleverolie (24)
aan proefpersonen werd toegediend en de
vetzuursamenstelling van lipiden uit de

Tabel 5. Gehallen aan enkele meervoudige onverzadigde vetzuren in de lipiden van Ihromboeytmieroso-
men, gemeten voor en na 6 dagen makreeldieel (500 tot 800 g makreel per dag, ~ 7 - 11 g C20:5a)3|.

Voor

6,4
25,5
1.0

Na

3.0
15.0

5.1

C18:2cu6
C20:4w6
C20:5<u3

label 6. Gehallen aan enkele meervoudig onverzadigde vetzuren in de lostolipiden van thrombocyten,
gemeten voor en na toediening van kabeljauwlevertraan gedurende 6 weken (20 ml per dag ~ 1 8 g
C20:5a.3).

Voor

Na

C18:2a;6 ( C20:0)

7.4

7.2

C\'20:4w6

28.8

24.4

C20:5w3

0.6

3.2

Tabel 7. Bloedingstijden, gemeten bij Eskimo\'s.

. bij Denen en bij vrijwilligers

voor en na toediening

\\an kabeljauwleverolie gedurende 6 weken

Bloedingstijd

Eskimo\'s (n = 21)

8.05 min.

Denen (n = 21)

4.76 min.

Vrijwilligers (n = 12)

voor toediening

4.50 min.

na toediening

6,30 min.

-ocr page 287-

thrombocyten werd gemeten, verandert
het arachidonzuurgehake wel (tabellen 5
en 6).

VISLIPIDEN EN BLOEDSTOLLING

In het experiment met makreel (23) is ook
de thrombocytenaggregatie bestudeerd,
terwijl in het experiment met kabeljauw-
leverolie (24) bloedstollingstijden werden
gemeten. Ter illustratie worden deze laat-
ste metingen hier gereleveerd (tabel 7) en
vergeleken met die van Eskimo\'s en
Denen (25). De verlenging van de bloed-
stollingstijd onder invloed van de kabel-
jauwleverolie blijkt zeer aanzienlijk
(40%) en significant (P <0,01); de geme-
ten waarden blijven echter nog onder die
welke bij Eskimo\'s werden vastgesteld.
Opgemerkt dient te worden dat een hoe-
veelheid van 20 ml kabeljauwleverolie
per dag (4 kleine eetlepels ä 5 ml) geen
extreme belasting voor proefpersonen
betekent en ook als therapeuticum in de
meeste gevallen geen onoverkomelijke
moeilijkheden zal opleveren.
Het is nog een strijdvraag of, na gedeelte-
lijke vervanging van w6- door tu3-
vetzuren,
Prostaglandinen uit de PG,-
serie de plaats van PG^-prostaglandinen
innemen (zoals reeds werd gesuggereerd)
ofwel dat de prostaglandinesynthese van-
uit aj3-vetzuren aanmerkelijk trager ver-
loopt (26, 27). Wellicht zijn beide opvat-
tingen gedeeltelijk juist; hoe dan ook, een
relatie tussen de hoeveelheid
C20:5üj3-
vetzuur in het dieet, het optreden van dit
vetzuur in het bloedserum en de throm-
bocyten en de bloedingstijd moet, gezien
de hier genoemde waarnemingen, over-
tuigend kunnen worden aangetoond.
Van belang is nog dat door toediening
van arachidonzuur in hoeveelheden van 6
gram per dag de thrombocytenaggregatie
kan worden bevorderd (28) en dat
daarom een te groot aanbod van deze
prostaglandine-precursor wellicht min-
der gewenst is.

SLOTOPMERKINGEN

De rol van het andere belangrijke ai3-
vetzuur in vislipiden, het C22;6cu3-
vetzuur, is tot nu toe in dit opzicht niet
duidelijk. Opvallend is dat het gehalte
aan dit vetzuur, na toediening van vislipi-
den, niet toeneemt in de cholesterolesters
van het bloedserum, doch wel in de
andere serumlipiden
(15, 16, 17). Onlangs
heeft Reed erop gewezen dat dit meest
onverzadigde van alle vetzuren, dat in
verhoudingsgewijs grote hoeveelheden in
hersenlipiden voorkomt, wellicht het eer-
ste object van verdere onderzoekingen op
dit terrein zal moeten zijn
(29).
In elk geval is de fysiologische werking
van het
C20:5üj3-vetzuur thans ten dele
duidelijk. Meer onderzoek zal echter
nodig zijn om de rol van dit vetzuur in de
voeding tot in alle details te leren kennen.

I LLERATLiLR

Diet and coronary heart disea.se - A joint statement ol The Food and Nutrition Board Division of
Biology and Agriculture, the National Academy of Sciences - National Research Council and the
Council of Foods and Nutrition .American Medical Association (juli 1972). In: I he role of fats in
human nutrition, ed. A. .1. Vergroescn. p. .14. Academic Press. London New York San Francisco.
1975.

Keys. A.. Anderson. .1. T .. and (irande, F.: Serum cholesterol response to changes in the diet. IV.
Particular saturated fatty acids in the diet.
Metabolism. 14, 776, (1965).

Worne, H. E., and Smith. L, W,: Effects of certain pure long chain pol\\ unsaturated fatty acid esters on
the blood lipids of man.
.Am. .J. Med. Sei.. 2.37, 710. (1959).

Kingsbury, K, ,L, Morgan, D, M., Aylott, C., and Emmerson, R,: Effects of ethyl arachidonate,
cod-liver oil, and corn oil on the plasma-cholesterol level.
The Lancet. 7.19, (19611).
Kahn, S. (i.. Vandeputte, .1,, Wind, S..and Yacowit/, M.: A study of the hypocholestcremic activity of
the ethyl esters of the polyunsaturated fatty acids of cod liver oil in the chicken../.
.\\iitr.. 80, 40J. (196.^).
Imaichi, K,, Michaels, (i. D., Gunning, B., Grasso, S., Fukayama, C.,and Kinsell. L, W,: Studicswith
the use of fish oil fractions in human subjects.
.Am. ,/. Clin. \\ntr.. 12, 15/i. (I96J).

-ocr page 288-

7. Pcifcr. J. .1., Janssen, F., Ahn, P., Cox, W., and Fundberg, W. O.: Studies on thedistribution olTipids
in hyperchoiesleremie rats. I. The elTect of feeding palmilate. oleate, linoleate, linolenate, menhaden
and Tuna oils.
Arch. Biochem. Biophy.s.. H6. JOJ. (IV60).

8. Peifer, ,1. J., I.undberg, W. O., Ishio, S., and Warmanen, F.: Studies of the distributions of lipids in
hypercholesteremic rats. .V Changes in hypercholesteremia and tissue fatty acids induced by dietary
fats and marine oil fractions.
Arch. Biochem. Biophy.s.. 110,270, (1965).\'

9. Peifer, J. J., Janssen, F., Muesing. R., and I.undberg, W. O.: The lipid depressant activ ities of whole
fish and their component oils.
J. Am. Oil Chem. .Soc.. .■!9, 292. (1962).

10. Peifer. J. J.: Hypocholesterolemic effects of marine oils. In \'Fish oils\', Ed. M. E. Stansby. The .AVI
Publishing Cy., Inc. Westport. Conn. 1967, p. .322.

11. Nelson, A. M.: Diet therapy in coronary disease: effect on mortality of high-protein, high-seafood,
fat-controlled diet.
Geriatrics. 103, (1972).

12. Hill, E. G., Silbernick, C. F., and I.undberg, W. O.: Hypercholesterolemic effect of menhaden oil in the
presence of dietary cholesterol in swine.
Proc. Soc. E.\\p. Biol, and Med.. 119. i6H. (1965).

13. Sen, D. P., Bhandary, C. S., Murthy, I. A. S., Narasimha Rao, S., and Pai, M. P.: Hypocholesterole-
mic effect of sardine-oil and oil-sardine
(Surdinella Umgiceps) fish. J. Fd. Sci i& Technol.. I 1, IIJ,
(1974).

14. Bang, H.O.and Dyerberg,J.: Plasma lipids and lipoproteins in Greenlandic West coast Eskimos. .4(7«
med. .scand.. 192, 85. (1972).

15. Eossonczy, T. O. von. Ruiter, A., Bronsgeest-Schoute, H. C., Gent, C. M. van, and Hermus, R. J. J.:
The effect of a fish diet on serum lipids in healthy human subjects.
Atn. J. Clin, \\iitr.. 31, IJ4(). (1978)

16. Ruiter, A., Jongbloed, A. W., Gent, C. M. van, Danse, E. H. J. C., and Metz, S. H. M.: The inOuence
of dietary mackerel oil on the conditions of organs and on blood lipid composition in the young
growing pig.
Am. J. Clin. Nuir., 31, 2159. (1978)

17. Gent, C. M. van, Euten, J. B., Bronsgeest-Schoute, H. C., and Ruiter, A.: Effect on serum lipid levels of
ÜJ-3 fatty acids, of ingesting fish-oil concentrate.
The Lancet. 1249, (I979ii): 108. (19801). Bronsgeest-
Schoute, H. C., Gent, C. M. van, Luten, J. B., and Ruitcr, .A.: The effect of various intakes ofcu3 fatty
acids on the blood lipid composition in healthy human subjects.
.4m. J. din. \\utr.. ter perse.

18. Miller, G. J. and Miller, N. E.: Plasma high-density-lipoprotein concentration and development of
ischaemic heart disease.
The Umcet. 16, (I975i). Miller. N. E., Thelle, I). S., Forde, O. H., and Mjos,
O. D.: The Tromso heart study: high-density lipoprotein and coronary heart-disease: a prospective
case-control study.
The Lancet. 965. (19771)

19. Bronsgeest-Schoute, H. C., Hautvast, J. G. A. J., and Hermus, R. J. J.: Dependence of the effects of
dietary cholesterol and experimental conditions on serum lipids in man. I. Effects of dietary cholesterol
in a linoleic acid-rich diet.
Am. J. Clin. .\\utr.. }2.2I8J. (1979) Bronsgeest-Schoute, H. C., Hermus, R.
,1. .1., Dallinga-J hie, (i. M., and Hautvast. J. G. A. .1.: I.Dependence of the effects of dietary cholesterol
and experimental conditions on serum lipids in man. 11. Effects of dietary cholesterol in a linoleic
acid-poor diet.
/Md.. 32, 2188. (1979)

20. Dyerberg, J., Bang, 11 O., Stoffersen, E., Moncada, S., and Vane, J. R.: Eicosapentaenoic acid and
prevention of thrombosis and atherosclerosis?
Lhe Lancet. 117, (I978ii)

21. Mohrhauer, H., and Holman. R. 1.: Effects of linolenic acid upon lhe metabolism of linoleic acid. /
.\\ulr.. 81, 67. (I96J).

22. Actis Dato, S. M. and Brenner. R. R.: Comparative effects of docosa-4, 7, 10, 13, 16-pentaenoic acid
and docosa-4, 7, 10, 13, 16, 19-hexaenoic acid on the desaturation of linoleic acid and o-linolenic acid.
Lif>ids. 5, lOl.i. (1970)

23. Siess, W.. Scherer, B.. Böhlig, B.. Rolh, P.. Kurzmann, 1., and Weber, P. C.: Platelet-membrane fatly
acids, platelel aggregation, and thromboxane formation during a mackerel diet.
Lhe Lancet, 441.
(19801).

24. Sanders, I. A. B.. Naismith, D, J.. Haines, A. P., and \\\'ickcrs, M.: Cod-liver oil, platelet fatty acids,
and bleeding time,
/he Lancet. 1189. (I980i).

25. Dyerberg, J, and Bang, H. O.: Haemostatic function and platelet polyunsaturated fatty acids in
Eskimos.
The Lancet. 4JJ. (I979ii).

26. Necdicman. Ph., Raz, A., Minkes, M.S., Ferrendelli, J. A., and Sprecher, H.: J riene prostaglandins:
Prostacyclin and thromboxane biosynthesis and unique biological properties.
Proc. .Sail. .4cad. Sci.
L SA.
76. 944 (1979).

27. Hornstra, Cj.. Haddeman. E.. and Icn Hoor, F.: Fish oils, prostaglandins, and arterial thrombosis.
The Lancet. 1080, (I979ii).

28. Seyberth. H. W ., Oelz, ()., Kennedy. 1.. Sweetman. B. J., Danon, A., Frölich, J. C., Heimberg, M.,
and Oates, J. A.: Increased arachidonate in lipids after administration to man: effects on prostaglandin
biosynthesis.
( Iin. Pharmacol. Thcr.. 52L (1975).

29. Reed S. A.: Dietary source of «j-3 eicosapentaenoic acid. The Lancet. 739, (I979ii).

-ocr page 289-

Voedingsmiddelen van dierlijke oorsprongen
volksgezondheid\'

Foods of Anima! Origin and Public Health
R. J. J. Hermus en R. Kroes^

SAMENVATTING

Geconstateerd wordt dat de maatschappij ten opzichte van voedingsmiddelen van
dierlijke oorsprong in het kader van de humane voeding een ambivalente houding
aanneenu. Dierlijk eiwit heeft een hoge biologische waarde. De westerse wereld
echter eet meer dun voldoende eiwit, waardoor deze biologische waarde als hel
ware overbodig wordt.

Het rijke westerse dieet, waarin voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong een
belangrijke plaats innemen, wordt er echter ook van verdacht betrokken te zijn bij
ontstaan enlof verloop van cardiovasculaire ziekten, kanker, osteoporose en
nierstenen. De rol van vet, eiwit, cholesterol, zout, calcium en enkele andere
coniponenten wordt besproken. Geconcludeerd wordt dat een reductie van de
vetopname geïndiceerd is. De grote variabiliteit in response en de mogelijke
interacties die met andere voedingscomponenten bestaan voor zout en cholesterol,
maken het geven van aanbevelingen hiervoor moeilijk. De mogelijke invloed van
dierlijk eiwit op het calciummetabolisme (-evenwicht) wordt aangegeven. Het
risico voor de volksgezondheid van contaminanten is, in relatie tot dat veroorzaakt
door macronutriënten, waarschijnlijk beperkt.

SUMMARY

Modern society adopts a highly ambigtious attitude towards joods of animal origin
in hutnan nutrition. Animal protein is of great biological value. However, the
wealthy part of the world already consutnes more than sufficient protein, which
renders this value superfluous.

On the other hand, a rich diet including a large share of animal products is
suspect from the point of view of cardiovascular disease, cancer, osteoporosis
and nephrolithiasis. The role of fat. protein, cholesterol, salt, calcium and a
number of minor components is discussed. It is concluded that as far as fats are
concerned, reduction is indicated. There is a large individual variability in response
to salt and cholesterol as well as interactions with other components of the diet.
A role of animal protein in affecting calcium metabolism is plausible, though
not definitely established.

Public health hazards due to contaminants are probably small compared with
those caused by the tnajor components.
Voordracht, op 10 oktoncr 1980 gehouden ter gelegenheid van het .laareongres 1980, te\\ens 127e
Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde te Apel-
doorn. (Congresthema: \'Voeding van mens en dier\').

Dr. ir. R. .1. ,1. Hermus en dr. R. Kroes, Instituut CNO To.xicologie en Voeding I NO, Postbus ,360,
.3700 A.l Zeist.

-ocr page 290-

INLEIDING

De kwaliteit van de voeding van de Wes-
terse mens wordt nogal uiteenlopend
gewaardeerd. Enerzijds wordt gewezen
op de ruime voorziening van de markt
met voedsel van hoge bacteriologische
kwaliteit, goede houdbaarheid en stabili-
teit onder strenge toxicologische con-
trole. Er zijn echter ook heel andere stem-
men die niet zo juichend van toon zijn;
die spreken van ziekmakend voedsel,
produktvervuiling en kale calorieën. Zij
verkondigen de heilsboodschap van een
sobere voeding zoals die \'vroeger\' werd
geconsumeerd. Ziekten als kanker, hart-
en vaatziekten, osteoporose enz. zouden
door de huidige voedingsgewoonten zoal
niet veroorzaakt, dan toch minstens
bevorderd worden.

DIERLIJK OF PLANT.-XARDIG\'

De discussie over de kwaliteit van de hui-
dige voeding vindt haar brandpunt
meestal in de tegenstelling dierlijk versus
plantaardig. Wetenschappelijke argu-
menten worden zonder scrupules ver-
mengd met maatschappij-kritische
opvattingen waardoor de grens waar
waarheid eindigt en wenselijkheid begint
gemakkelijk vervaagt. Tevens wordt een
tegenstelling gecreëerd waarvoor niet bij
voorbaat argumenten bestaan en welke
bij nadere beschouwing veelal ook niet
wezenlijk relevant is. Zowel de bewering
dat er 8 kg graan nodig zou zijn voor de
produktie van I kg biefstuk als de claim
van de hoge biologische waarde van dier-
lijk eiwit voor humane consumptie, zijn
op zichzelf juist maar worden, indien in
de juiste samenhang bekeken, irrelevant.
Dierlijke produkten ontlenen hun
waarde, naast het bevredigen van lustge-
voelens via smaak, geur en dergelijke,
voedingskundig vooral aan het kwali-
teitseiwit, alsmede aan de voorziening
met talrijke essentiële voedingsstoffen in
de sfeer van mineralen (calcium, fosfor,
ijzer), vitamines (D, B,, B,, B^, B,,) en
spoor-elementen (Cu, Zn). Duidelijk is,
dat verschillende produkten een nogal
verschillende rol spelen: vlees versus
melk en eieren, maar ook dat rund-,
varkens- en pluimveevlees nogal verschil-
lend zijn. We hoeven maar te denken aan
de vetsamenstelling, de gehaltes aan ijzer,
vitamme B, of B, enz.
Op grond van theoretische overwegingen
en gesteund door ervaringen met het
vegetarisme lijkt het zeer wel mogelijk
adequaat gevoed te worden met een
plantaardige v oeding. Dit geldt zeker als
óók gebruik van melk en of eieren is toe-
gestaan. Dit betekent dat er in feite een
ruime range bestaat waarin de mens een
keuze kan maken wat betreft soort en
hoeveelheid dierlijke produkten. Er moet
dus niet zoveel; maar hoeveel mag er
eigenlijk?

MINIMALE VERSLS Ol\'riMAI.E HOEVEEL-
HEID EIWII IN DE VOEDINC.

De fysiologische eiwitbehoefte van een
volwassene wordt berekend door de obli-
gatoire verliezen via urine, faeces, huid.

-ocr page 291-

bloed en dergelijke te bepalen op een
eiwitvrije voeding. Als we willen garan-
deren dat het merendeel van de bevolking
voldoende eiwit krijgt, dan leggen we hier
30% als veiligheidsmarge bovenop en
komen dan uit op de zogenaamde \'safe
level of intake\' van een goed eiwit. Deze is
circa 0,7 g per kg lichaamsgewicht.
Door zijn grote energie-opname betekent
dit dat de voeding van een jongere slechts
circa 5 energie % eiwit behoeft te bevat-
ten. Vooral door een lagere energiebe-
hoefte stijgt dit getal langzaam tot circa
8%o bij 75-jarigen. Dezelfde 8%o eiwit
welke ook in humane moedermelk aan-
wezig is! Een aanbeveling voor de hoe-
veelheid eiwit van gemengde herkomst in
de humane voeding zal ergens moeten
liggen tussen 5 en 8 energie %. Aangezien
zo\'n minimum nogal kwetsbaar is — o.a.
in verband met ziekte en infecties — lijkt
het veiliger iets hoger te gaan zitten, dat
wil zeggen tussen 8 en bijvoorbeeld 12 a
14%. Dit zouden we het optimale gebied
kunnen noemen. Bij een hoger eiwitge-
bruik moeten we vrezen voor het optre-
den van complicaties op de lange duur
door het chronisch overbelasten van stik-
stofmetabolisme en de excretie-
mechanismen (zie fig. 1).

optimale. De aard van het eiwit is in deze
periode wel drastisch gewijzigd. Plant-
aardige bronnen als granen en aardappe-
len hebben aan belang verloren en met
name vlees heeft een sterke stijging laten
zien. In het navolgende zal worden aan-
gegeven hoe deze verschuivingen in het
voedingspatroon moeten worden ge-
waardeerd in het licht van de thans heer-
sende problemen op het gebied van de
volksgezondheid. We zullen daartoe
vooral de relaties tussen het dierlijk eiwit
in de voeding — of in ruimere zin het
gebruik van dierlijke voedingsmiddelen
— en het vóórkomen van diverse patho-
logische verschijnselen toelichten.

HART- EN VAATZIEKTEN

Er is zoveel geschreven over de relatie
voeding en hart- en vaatziekten, dat hier
nauwelijks op in behoeft te worden ge-
gaan. Epidemiologsich, bij vergelijkingen
tussen landen en populaties, is er een
sterke correlatie tussen het gebruik van
dierlijke produkten, zowel vet als eiwit,
en het vóórkomen van aandoeningen van
de hartkransslagaders. Tevens blijkt er
een sterke correlatie aanwezig tussen
deze voedingsfactoren en het serumcho-

Eig. I. Aanbevolen hoeveelheden eiwit in de voeding.

14 en. %
<-

5 en. %

8 en. %

op grond van: N-balans
(iroei

optimum

Eevensd uur
Ciezondheid

maximum
Pathologie

Welke hoeveelheid eiwit we uiteindelijk
in een goede voeding zullen accepteren
zal worden bepaald door de resultaten
van onderzoek naar effecten van de hoe-
veelheid en tevens de soort eiwit op de
levensduur en op verschijnselen samen-
hangend met pathologie als kanker,
atherosclerose, osteoporose, immuno-
competentie, gedrag en leervermogen.
De consumptie van eiwit is in absolute
zin volgens de brutoverbruiksgegevens in
Nederland de afgelopen 30 a 40 jaar nau-
welijks toegenomen. Het gemiddeld ver-
bruik zit tegen de bovenzijde van het
lesterolgehalte; dit gehalte is op zijn beurt
een sterke indicator voor de kans op een
hartinfarct.

Vet

In het dierexperiment blijkt het mogelijk
door het voeren van verzadigd vet het
cholesterolgehalte in het bloed te verho-
gen, atherosclerose in aorta en coronair
arteriën te induceren en bij voldoende
lange proefduur zelfs myocard infarcten
op te wekken. Ook in experimenten bij de
mens bleek het mogelijk door verminde-
ring van verzadigd vet in de voeding het

-ocr page 292-

cholesterolgehalte in het bloed te reduce-
ren. Ook vermeerdering van linolzuur,
uit plantaardige oliën, bleek tot ditzelfde
in staat. Enkele omvangrijke, langdurige
interventie-experimenten met het doel na
te gaan of vermindering van verzadigd
vet en verhoging van onverzadigd vet
complicaties van atherosclerose zou kun-
nen voorkómen, leidden in het algemeen
tot positieve resultaten. Echter, de uit-
voering van de experimenten en de resul-
taten leidden ook tot hevige discussies
omtrent de te verwachten voordelen, de
doeltreffendheid en zelfs schadelijke bij-
werkingen van een dergelijke voedings-
verandering. Ook de nieuwere inzichten
omtrent de effecten van verzadigd en
onverzadigd vet op de thrombose-
neiging van het bloed hebben nog geen
beslissende doorbraak vermogen te
bewerken.

Men kan elkaar echter vinden in de stel-
ling dat een reductie in het vetgebruik,
hetgeen praktisch betekent in verzadigd
vet van dierlijke herkomst èn van de
gewone margarine, reeds wenselijk is uit
een oogpunt van vermindering van ener-
giegebruik. Dit met het oog op de bestrij-
ding van vetzucht, waarvan het voorko-
men in de bevolking, afhankelijk van
leeftijd, geslacht en sociale klasse kan
variëren van 5-40%. Het is overigens
nooit bewezen dat een vermindering van
het vetaandeel in de voeding effectief zou
zijn ten bate van vermagering. Het gemak
waarmee adviezen ter bestrijding van
obesitas worden gegeven en aanvaard
staat in schril contrast met de felheid
waarmee soms aanzienlijk beter gefun-
deerde adviezen ten behoeve van de
bestrijding van hart- en vaatziekten wor-
den bestreden!

Eiwit

Internationale correlaties tussen eiwitge-
bruik — en dan vooral dierlijk eiwit — en
coronaire hartziekten zijn haast even
sterk als die voor verzadigd vet. loch
heeft dit verband nooit veel aandacht
getrokken. Reeds sinds circa 1910 weten
we door werk in Rusland, dat verschil-
lende eiwitten het cholesterolgehalte in
het bloed van konijnen evenals de daar-
op berustende atherosclerose kunnen
beïnvloeden. Sinds de zeventiger jaren
wordt systematisch naar dit effect geke-
ken, vooral bij konijnen. Het bleek dat
dierlijke eiwitten veelal cholesterolverho-
gend werken en plantaardige cholesterol-
verlagend en dat een en ander op de ami-
nozuursamenstelling moest berusten.
Experimenten met mensen hebben echter
nog geen duidelijk beeld opgeleverd. Bij
patiënten met een verhoogd cholesterol-
gehalte konden Sirtori c.s. (10) een aan-
zienlijke cholesteroldaling teweegbren-
gen door vrijwel alle dierlijk eiwit te
vervangen door een soja-concentraat.
Carrollc.s. (3) vonden echter bij een groep
normocholesterolemische studenten
slechts een zeer klein verschil tussen een
voeding met voornamelijk dierlijk en èén
met voornamelijk soja eiwit. Van Raay
c.s. (11) vonden bij studenten absoluut
géén verschil in serumcholesterolgehalte
tussen een voeding met vooral caseïne
enerzijds en een soja isolaat anderzijds als
eiwit.

De vraag blijft of er niet een essentieel
verschil is te verwachten bij patiënten met
een hypercholesterolemie tegenover
gezonde studenten met een doorgaans
reeds zeer laag serumcholesterolgehalte.
Tevens blijft de vraag onbeantwoord of
er in een soja-concentraat niet nog speci-
fiek cholesterolverlagende factoren aan-
wezig zijn. Feit blijft dat vegetariërs,
naarmate zij strenger vegetariër zijn, een
lager serumcholesterolgehalte bezitten.
Echter vegetariërs onderscheiden zich op
veel meer punten van de omnivoor dan
enkel het soort eiwit dat zij gebruiken,
zoals hoeveelheid en soort vet, de hoe-
veelheid complexe koolhydraten en voe-
dingsvezel. Op het punt van het eiwit kan
men de zaak nog open achten, doch een
groot effect bij de normale mens lijkt niet
waarschijnlijk.

Cholesterol

Sinds kon worden aangetoond, dat cho-
lesterol het hoofdbestanddeel is in de
atherosclerotische plaque en tevens door
cholesterol in het voer atherosclerose kon
worden opgewekt bij een veelheid van
diersoorten, is deze stof als het ware de
belichaming geworden van de relatie voe-
ding en hart- en vaatziekten. Aangezien
cholesterol uitsluitend in dierlijke pro-

-ocr page 293-

dukten aanwezig is, is dit mede de oor-
zaak dat dierlijke voedingsmiddelen ver-
volgens als de belichaming van deze
relatie beschouwd werden. Eieren en
boter gaan hierbij voorop. Experimenten
waarbij vrij levende menselijke vrijwilli-
gers extra cholesterol in de vorin van
eieren kregen te consumeren, toonden in
het algemeen géén of een zeer klein effect
op het serumcholesterolgehalte. Echter
onder gecontroleerde laboratoriumom-
standigheden kon een vrij consistent, zij
het gemiddeld niet erg indrukwekkend
effect van voedingscholesterol op serum-
cholesterol worden waargenomen. Dit
effect is doorgaans kleiner dan kan wor-
den bereikt door wijziging van het vet in
de voeding. Een drietal bijzonderheden
zijn interessant:

a. De invloed van voedingscholesterol
op serumcholesterol verloopt
logaritmisch.

Dit heeft tot consequentie dat de
effecten van de eerste 2 a 300 mg in de
\\oeding aanzienlijk groter zijn dan
van de daaropvolgende 2 a 300 mg.
Een verlaging van de cholesterol
intake van 500 tot 300 mg zal aanzien-
lijk minder effect opleveren dan een
\\ erlaging van 300 tot 100 mg per dag.

b. De invloed van voedingscholesterol
op serumcholesterol lijkt aanzienlijk
groter in een voeding met veel verza-
digd vet dan in één met veel linolzuur
(2). Wanneer men dus overgaat van
een voeding met verzadigd vet op één
met onverzadigd vet in aanwezigheid
van cen niet onbelangrijke hoeveel-
heid cholesterol, zal een deel van het
vct-effect op serumcholesterol terug
te voeren zijn op een geringere
invloed van het voedingscholesterol.

c. Mensen lijken sterk verschillend te
reageren op het cholesterol uit dc voe-
ding. Een groot deel van een groep in
recent onderzoek (2 III) ondervond
totaal géén invloed van het weglaten
van het dagelijks ei uit zijn menu op
zijn serumcholesterol. Een minder-
heid echter ondervond een zeer sterke
cholesteroldaling. Ook in het dierex-
periment komen we dergelijke hvper-
responders tegen, welke eigenschap
genetisch vastligt. Onderzoek zal
moeten uitwijzen of dergelijke hyper-
responders op te sporen zijn en baat
hebben bij meer gerichte en stringente
adviezen.

Zout

In het bovenstaande is vooral aandacht
besteed aan de relatie tussen voedingsfac-
toren en de vetstofwisseling. Echter ook
met betrekking tot bloeddrukregulering
zijn een aantal voedingsfactoren van
belang c.q. interessant die in verband
staan met dierlijke voedingsmiddelen
zoals zout. In internationale studies is er
een sterke correlatie tussen zoutgebruik
en de gemiddelde bloeddruk, respectieve-
lijk het vóórkomen van hypertensie in
een populatie. Ook in het dierexperiment
kan er een fraaie relatie worden aange-
toond tussen zoutgebruik en bloeddruk.
Bij mensen binnen een populatie is deze re-
latie in het algemeen niet aangetoond om
methodologische redenen. Uit het dier-
experiment is bekend dat vooral zoutbe-
lasting in de vroegste fase van het leven
leidt tot blijvende bloeddrukstijging. Het
zout- lees natriumgehalte van zuigelin-
genvoeding wordt daarom van groot
belang geacht. Analoog aan de situatie
bij proefdieren is er ook bij de tnens een
bepaalde gevoeligheid voor zout nodig
wil zoutgebruik via hypertensie tot uiting
komen. Opsporing van deze gevoelige
subpopulatie is thans een opgave.
Omtrent de zoutconsumptie bestaan in
Nederland geen goede cijfers. We iriogen
aannemen dat deze in de orde van 8 a 12 g
per dag zal liggen terwijl deze eigenlijk
nict hoger dan 6 g zou moeten zijn. In een
door het CIVO-TNO uitgevoerde studie
(4) van toebereide dagvoedingen was
gemiddeld 4.2 g natrium aanwezig. Hier-
in werd door de groep vlees en vlcespro-
duktcn 19% bijgedragen en door de groep
melk etc. 16%;.

Resumerend kunnen we stellen dat met
het oog op preventie van hart-
vaatziekten vooral van een reductie van
verzadigd vet. waarschijnlijk voor een
aantal tuensen ook van cholesterol en
zout. met grote waarschijnlijkheid een
gunstig effect zal mogen worden ver-
wacht. De rol van eiwit is in deze nog
onzeker en waarschijnlijk niet van door-
slaggevend belang.

-ocr page 294-

Voedingsmiddelen van dierlijke oor-
sprong en osteoporose, nierstenen, jicht

Nierstenen

Er zijn vele aanwijzingen dat de vorming
van calciumoxalaat-stenen in de urine-
wegen voornamelijk in de welvarende
Westerse wereld voorkomt. Binnen een
bevolking blijkt er een sterke parallel tus-
sen het voorkomen van stenen en de
economische welvaart. De beste correla-
ties en ook de meest consistente worden
aangetroffen met het gebruik van dierlijk
eiwit.

Robertson c.s. (8) onderzochten de con-
sumptie van respectievelijk totaal eiwit,
dierlijk eiwit, vlees of zuivel-eiwit en
plantaardig eiwit bij respectievelijk
gezonde controles, enkelvoudige en reci-
diverende steenvormers. Zowel totaal,
dierlijk als vlees-eiwitconsumptie waren
hoger bij de recidiverende steenvormers
dan bij de controles. In een gecontro-
leerde studie werd vervolgens het effect
van een voeding met 55 g dierlijk eiwit
vergeleken met een voeding met .14 g eiwit
extra, afkomstig van tuna-vis. In de urine
werd een zestal parameters bepaald die
bekend staan als risicofactoren voor
kalksteenvorming. Na vistoevoeging
waren de urinaire calcium, oxalaat en
urinezuurgehaltes allen verhoogd. Het
totale risico op steenvorming was met
250% verhoogd! De urine van een groep
vegetariërs vertoonde lagere calcium,
oxalaat en urinezuur gehaltes en een
lager totaal risico op steenvorming dan
urine van vlees-etende steenvormers.
Vlees-etende controles bezaten interme-
diaire waarden.

De verhoogde concentratie in de urine
wordt toegeschreven aan een grotere con-
sumptie en absorptie van calcium, maar
vooral ook aan een sterkere botontkal-
king. De verhoogde oxalaat uitscheiding
hangt samen met een toegenomen meta-
bolisme van fenylalanine, tyrosine, tryp-
tofaan. welke vooral in dierlijke eiwitten
in grotere concentraties voorkomen. De
verhoogde urinezuurconcentraties ten-
slotte worden toegeschreven aan de
purine in vooral vlees.

Jicht

Verhoogde urinezuurvorming op een
voeding met veel dierlijk eiwit kan bij
genetisch daartoe gevoelige personen lei-
den tot verhoogde urinezuurspiegels in
het bloed. Verhoogde urinezuurspiegels
in het bloed, zijn een risicofactor voor het
ontstaan van jicht. Dergelijke personen
dienen vooral het gebruik van zwezerik
en ander orgaanvlees te beperken en hun
lichaamsgewicht te normaliseren.

Osteoporose

In het jongste verleden is wel gedacht dat
een eiwitrijke voeding een gunstig effect
zou hebben op de voorziening met cal-
cium door bevordering van de absorptie
ervan, hoewel vele onderzoekers hadden
waargenomen dat de calciumuitschei-
ding in de urine toenam, wanneer het
voedingseiwit werd verhoogd. In som-
mige studies werd deze extra uitscheiding
gecompenseerd door een verhoogde
absorptie waardoor de balans in even-
wicht bleef. Soms resulteerde echter ook
een negatieve calcium balans.
Linkswiler c.s. (7) onderzochten de
invloed van drie hoeveelheden eiwit in de
voeding (47, 95 en 142 g) op de calcium
balans bij drie verschillende niveaus
voor de calcium opname; 500, 800 en
1400 mg per dag. Het extra eiwit werd
gegeven in de vorm van een mengsel van
caseïne, lactalbumine, tarwegluten en
gelatine. De calcium retentie werd sterk
beïnvloed door de hoeveelheid eiwit op
elk niveau van calcium consumptie. Er
werd méér calcium geretineerd op een
laag- dan op een hoog-eiwit voeding. Bij
consuiuptie van het laag-ciwit dieet was
500 mg calcium voldoende voor calcium
balans. Echter bij consumptie van 95 g
eiwit was circa 800 mg calcium nodig
voor calcium balans. Op de zeer eiwit-
rijke voeding slaagden slechts 3 van de
14 personen erin, zelfs tuet een gebruik
van 1400 mg calcium, in calcium balans
te blijven.

Het onvermogen otu bij dit hogecalcium-
en eiwitgebruik in calcium balans te
komen tuoet worden toegeschreven aan
het bereiken van een maximum in de
calciumabsorptie-capaciteit bij circa 300

-ocr page 295-

mg. Dit maximum wordt reeds bereikt bij
de combinatie 800 mg calcium en 95 g
eiwit. Calciumverliezen van 100 mg per
dag kunnen in 10 ä 20 jaar leiden tot
significante ontkalking van het skelet.
Osteoporose is in grotere frequentie
gerapporteerd onder omnivoren dan
onder lacto-ovo-vegetariërs (5). Het
mechanisme voor de verhoogde calcium-
uitscheiding is vooralsnog duister.

Recent meldden Schnette c.s. (9) dat, na
verhoging van het eiwit van 47 naar 112 g
per dag bij gelijkblijvend calciumgehalte
(7 ä 800 mg), er een toename plaatsvond
van calciumuitscheiding met de urine en
een vermindering van de calciumretentie
bij volwassenen. Tevens was de totale
zuuruitscheiding en de sulfaatexcretie
verhoogd. De hypothese op grond van
deze bevindingen luidt nu, dat vergrote
calciumuitscheiding het gevolg is van ver-
hoogde filtratie van calcium in de glome-
ruli en verminderde reabsorptie in de
tubuli door de grote zuurbelasting van de
niertubuli.

Het is interessant te speculeren dat melk
zijn waarde als bron van calcium vooral
ontleent aan het feit, dat het zelf in de
extra behoefte aan calcium voorziet.
Dit gebied illustreert als geen ander de
samenhangen tussen de verschillende
voedingsstoffen.

Kanker

Reeds in 1975 wezen Armstrong en Doll
(1) op het bestaan van een relatie tussen
bepaalde vormen van kanker en voeding.

Tabel I. Sehatting van oor/aken van kanker.

Oorzaak

Procentuele inbreng bij

mannen

vrouwen

a. SpeclTieke omgevingsfactoren

roken

.10

7

roken plus alcohol

5

3

zonlicht

10

10

bedrijfsblootstelling

6

2

straling

1

1

door onder andere geneeskundige

behandelingen veroorzaakt

1

1

b. Veronderstelde omgevingsfactoren

levensstijl

30

63

c. Aangeboren

2

2

d. Onbekend

15

II

In het kader van deze beschouwing over
voedingsmiddelen van dierlijke oor--
sprong zijn met name de factoren vet en
eiwit van belang. Het blijkt dat kanker
van het colon, de mamma en de prostaat
een positieve correlatie vertonen met vet
en dierlijk eiwit. Bevolkingsonderzoek in
bepaalde groepen die op basis van religie
een van de \'normale\' bevolking afwijkend
leef- en eetpatroon hebben, bevestigen
het bestaan van deze relatie. Zo bleek dat
zowel bij Zevende Dagsadventisten als
bij Mormonen — bevolkingsgroepen die
niet roken, weinig of geen alcohol gebrui-
ken, vaak vegetarisch leven dan wel zeer
matig zijn in vleesconsumptie — naast
tumorincidenties van aan roken gerela-
teerde kankervormen ook de incidenties
van colon-, borst- en prostaatkanker
lager waren dan bij demografisch verge-
lijkbare bevolkingsgroepen. Men diene
zich wel te realiseren dat eiwit of vet niet
een directe oorzaak voor het ontstaan
van een kankergezwel behoeft te zijn. Zij
kunnen echter wel een rol spelen in het
stapsgewijze proces van de carcinoge-
nese. Meer en meer wint het idee veld, dat
méér dan één factor afzonderlijk, de
gehele levensstijl van de mens in de Wes-
terse wereld een belangrijke rol speelt bij
het ontstaan van kanker. Onder levens-
stijl dient dan naast voeding óók cuUuur,
sociale gewoonten en gedrag behalve
roken en drinken te worden verstaan.
Een globaal idee welk deel van de kan-
kers we aan welke oorzaak zouden kun-
nen toeschrijven is afkomstig van Hig-
ginson (6) (tabel I).

-ocr page 296-

Experimenteel onderzoek met proefdie-
ren waarbij de invloed van macro- en
micronutriënten op het ontstaan van
kanker wordt bestudeerd, is op vele
plaatsen in de wereld gaande. De eerste
resultaten duiden erop, dat in deze expe-
rimentele modellen eiwit en vet inder-
daad het ontstaan van tumoren kunnen
bevorderen. Veel meer onderzoek is
nodig om uit te maken of deze factoren
direct dan wel indirect hun invloed doen
gelden.

Contaminanten

Naast de mogelijke risico\'s van de macro-
nutriënten van dierlijke oorsprong zelf
dient ook aandacht te worden besteed
aan in deze voedingsmiddelen mogelijk
aanwezige contaminanten, residuen èf
hulpstoffen en hun mogelijke carcino-
gene en, of toxische werking. Het door
het Rijksinstituut voor de Volksgezond-
heid in opdracht van de Veterinaire
Hoofdinspectie uitgevoerde surveillance-
programma op zware metalen in dierlijk
weefsel heeft aangetoond dat voorenkele
van deze metalen relatief hoge waarden
kunnen worden gevonden in bepaalde
organen en weefsels (12). Zo is bekend
dat varkensnieren zeer hoge gehaltes cad-
mium bevatten. De bijdrage vanuit de
dierlijke sector aan de totale belasting
van de mens door het voedingsmiddelen-
pakket is voor enkele zware metalen aan-
zienlijk (tabel 2).

Aangetekend dient te worden, dat in het
geval van kwik de belasting vooral ver-
oorzaakt wordt door vis en
visprodukten.

Recentelijk werd een kwantitatief onder-
zoek van CIVO-TNO naar de aanwezig-
heid van additieven en chemische conta-
minanten in totale dagvoedingen door De
Vos en Van Dokkum (4) gerapporteerd.

label 2. Belasting via bet voedingsmiddelenpakket met cadmium, kuik en lood en de relatieve bijdrage
vanmt de dierlijke sector in een standaardpakket \\an 1 1..1ÜÜ k.I inclusief vvater.

gemiddelde
belasting

toelaatbaar
WH O-normen\'

bijdrage dier-
lijke sector

Cadmium

Mg

40-50 Mg

Kwik

10 Mg

4.t Mg

l.ood

140 Mg

400 Mg

.•ïl\'f

Gecorrigeerd voor andere bronnen, vooral lucht cn kerainiek.

(Loggers, persoonlijke mededeling)

Uit dit onderzoek bleek, dat vlees, vlees-
waren en gevogelte een relatief minder
belangrijke rol spelen als leveranciers van
additieven en contaminanten in de totale
dagvoeding. Toch dient het frequent
voorkomen in deze produkten van
organo-chloorverbindingen als a-HCH,
lindaan, hexachloorbenzeen en DDT
genoemd te worden, evenals de hoge
gehaltes aan totaal organisch chloor.
Nader onderzoek naar herkomst en ver-
mijdbaarheid van deze contaminatie is
gerechtvaardigd. De in totale dagvoedin-
gen aanwezige hoeveelheden additieven
en contaminanten waren in het algemeen
duidelijk beneden de door de WHO
gestelde \'acceptable daily intake\' van
deze stoffen.

Tenslotte nog een enkel woord over de
toebereide produkten van dierlijke oor-
sprong en wel speciaal over die produk-
ten, waarbij nitriet wordt gebruikt als
conserveermiddel, smaakverbeteraar en
kleurmiddel. Het gebruik van nitriet
staat nu al jaren ter discussie. Aanvanke-
lijk omdat nitriet met secundaire en terti-
aire amines onder bepaalde gunstige
omstandigheden tot de vorming van kan-
kerverwekkende nitrosamines aanleiding
kon geven. Later kwam ook nitriet zèlf in
een kwalijk daglicht, omdat een Ameri-
kaansonderzoeker meende aangetoond te
hebben, dat nitriet kankerverwekkend
zou zijn. Dit laatste bericht is onlangs
terecht teruggebracht tot de juiste pro-
porties. Nadere evaluatie van het onder-
zoek heeft aangetoond, dat aan nitriet
géén kankerverwekkende of bevorde-
rende werking kan worden toegeschre-
ven. De vorming van nitrosamines echter
blijft een probleem. Toch moet de belas-
ting vanuit het toebereide vleesprodukt
in relatie tot die uit andere bronnen niet
worden overschat. Van de totale belas-

-ocr page 297-

ting \\an de mens van circa 1 ßg per dag
i<omt grofweg 25 ä 30% uit vlees en vlees-
waren. Deze belasting van 1 ßg per dag
komt neer op een maximale verhoging
\\ an het kankerrisico \\ an de gehele popu-
latie van 0.1 ä 0.2%.
Deze risico\'s moeten vergeleken worden
met andere reële risico\'s, waaraan de
mens wordt blootgesteld. Uit tabel 3
moge blijken dat het risico van opname
van N-nitrosodimethylamine (NDMA)
als on\\rijwillig risico ten opzichte van
andere risico\'s relatief klein is.
Het is in dit verband ook goed te blijven
beseffen, en we weten dat al sinds de
proeven van McCay in 1939, dat eenvou-
dige voerrestrictie van bijvoorbeeld 15 ol
20% de levensduur van proefdieren ver-
lengt en de tumorincidentie vermmdert.

SLOl HI SCHOUWlNCi

Aan de minimale eiwitbehoefte in de voe-
ding van dc Westerse mens wordt ruim-
schoots voldaan. De feitelijke consump-
tie ligt vaak een factor 2 a 3 hoger. Er is
daarom interesse ontstaan voor de bij-
werkingen van de hoge doses eiwit. Aan-
gezien veel eiwit in de Westerse wereld
identiek is aan veel dierlijk eiwit, is met
name onderzoek gestart naar de bijwer-
kingen van een ruime consumptie dier-
lijke produkten. Zowel uit de hoek van de
hart- en vaatziekten, de kanker, als de
osteoporose en nierstenen-research kun-
nen bedenkingen worden verwacht met
betrekking tot een ruim gebruik van dier-
lijke voedingsmiddelen, dierlijk eiwit en
totaal eiwit. Een afgerond beeld met
betrekking tot welke specifieke risico\'s
aan welk produkt verbonden zijn, is nog
lang niet te geven. Een groot deel \\ an de
risico\'s dienen aan andere bestanddelen
van de produkten te worden
toegeschreven.

l abel 3. Sterfte len gevolge van een aantal

vrijwillige en niet vrijwillige

risico\'s.

sterfte per lO\' per jaar

vrijwillig

roken (20 sigaretten dag)

5000

drinken (1 Hes wijn dag)

75

autoracen

1200

motorrijden

20000

orale contraceptiva

20

saccharine (150 mg dag)

5

on\\ rijwillig

door auto overreden (L K)

60

watersnood

2.2

aardbev ing

1.7

vliegreis

0.1

kerncentrale

0.1

griep

200

allato.xine (0.1 Mg dag)

59.5

Klei/ (1977)

NDMA (1 Mg dag)

0.09

aangepast

Het lijkt van tenminste even groot belang
onderzoek te verrichten naar de effecten
van macro-bestanddelen als energie, vet.
eiwit, zout en dergelijke dan te trachten
reeds minimale risico\'s, zoals veroor-
zaakt door residuen of nitrosamines, nog
verder te reduceren.

l.n HR.MUUR

Armstrong, II K. and Doll. R.: Lnvironmcntal lactors and cancer incidenccand mortalits indilfcrcnt
countries with special relerence to dietary practices,
lm. ,/. Cancer. LS, 617. (I97S).
Bronsgeest-Schoute. H. C. cl al: Dependence of the effects of dietary cholesterol and e.xperimental
conditions on serum lipids in man.
.Amcr. ./. din. Smr.. .32. part. I: 2IHi-2IK7. part. II: 2IHX-2W2,
part. Ill: 219.^-2197. (1979).

-ocr page 298-

3. Carroll. K. K. et al.: Hypocholesterolaemic effect of substituting soybean protein for animal protein in
the diet of healthy young women.
Amer. J. Clin. Suir., 31. 1312, (1978).

4. De Vos, R. H, en Van Dokkum, W.: Kwantitatief onderzoek naar de aanwezigheid van additieven en
chemische contaminanten in totale dagvoedingen. CIVO-Rapport nr. R 6331 (1980) Zeist.

5. Ellis, F. E., Holesh, S.,and Ellis. J. W.: Incidence of osteoporosis in vegetarians and omnivores. Amer.
J. Clin. Nulr..
25. 555, (1972).

6. Higginson. J.: Environmental carcinogenesis. In: P. Emmelot & E. Kriek (eds.). Environmental
carcinogenesis. Elsevier Amsterdam, pp. 9-24 (1979).

7. Linkswiler, H. M., Joyce, C, L.,and Anand, C. H.: Calcium retention of youngadult males as affected
by level of protein and of calcium intake.
Trans. N. Y. Acad., 36, 333, (1964).

8. Robertson, W. G. et al.: Should recurrent calcium oxalate stone formers become vegetarians? Brit. J.
Urology, 51, 427. (1979).

9. Schuette, S. A., Zemel, M. B., and Linkswiler, H. M.: Studies on the mechanism of protein induced
hypercalciuria in older men and women.
J. Nutr.. 1 10, 305, (1980).

10. Sirtori, C. R. el al.: Soybean protein diet in the treatment of type II hyperlipoproteinemia. Lancet i
275. (1977).

11. Van Raay, J. M. A., Katan, M. B., and Hautvast, J. G. A. J.: Casein, soya protein, serum cholesterol.
Lancet, ii. 958. (1979).

12. Verslagen Adviezen en Rapporten Volksgezondheid nr. 13 (1978) en nr. 8 (1980) Bewakingspro-
gramma \'Mens en Voeding\'. Staatsuitgeverij, Den Haag.

-ocr page 299-

Clenbuterol\' als hulpmiddel bij koeien met
prolapsus uteri

Clenbuterol as an Expedient in Cows with Prolapse of the
Uterus

F. Muurling. A. W. Helder en G. Roest-

SAMENVAI riNG

Een intectie met clenbuterol bleek het inbrengen van een geprolabeerde uterus bij
koeien te vergemakkelijken. Geen van de 16 koeien perste tijdens de behandeling.

SIM MARY

. Iti injection of clenbuterol was found to facilitate replacement of a prolapsed
uterus in cows.

None of the sixteen cows thus injected strained during treatment.

Van clenbuterol. 4amino-a- {(tert. -
butylamino) methyl) - .3.5 dlchloorben-
zylalcohol - hydrochloride. NAB 365, is
bekend dat het een 2 sympathicomimeti-
cum is en derhalve een remmende invloed
heeft op de contractiliteit van de uterus.
Het is aldus in staat de geboorte uit te
stellen. Het leek de moeite waard te pro-
beren of het ook de repositie van de
geprolabeerde uterus bij het rund zou
vergemakkelijken.

In dc loop van 1980 werden in de omge-
ving van Leiden in totaal 16 koeien met
een prolapsus uteri zonder dat daarbij
selectie werd toegepast — ingespoten met
clenbuterol.

Het enige doel hiervan was om het
inbrengen van de uterus te vergemakke-
lijken.

Na inspectie van de patiënte werd ze
intramusculair ingespoten met 10 ml.
planipart (1 flacon) a 0.03 mg clenbute-
rol per ml. Vervolgens werd. zoals
gewoonlijk een infuus van 450 ml. met 80
gr. calciumgluconaat en 16.72 gr. magne-
siumchloride intraveneus toegediend. In
13 van de 16 gevallen werd 3 ml. lid oca ine
2% als sacraal anaesthesie gegeven. Bij de
laatste 3 koeien werd dit achterwege gela-
ten. Na manuele verwijdering van de
secundinae en reiniging van de baarmoe-
der werd getracht de patiënte met behulp
van een electrische prikkelaar overeind te
krijgen wat in de meeste gevallen gelukte.
Bij het staande dier werd de gepiola-
beerde uterus ondersteund met een zgn.
prolapsplank.

Zowel bij de staande als bij de liggende
dieren werd de uterus lege artis inge-
bracht. Na het spoelen en weer leegheve-
len van de uterus-in-situ werden nog 50
l.E. oxytocine geïnjicieerd. Dc volgende
dag werd de koe gecontroleerd.
Hoewel aan de verwachting werd vol-
daan dat de utcrusvrijwelvolledigverslapt
zou zijn en alleen daardoor al gemakke-
lijk te reponeren was. bleek als verras-
send neveneffect géén van de koeien tij-

Planiparl" (Hiichringer Ingelheim).

Dr. K. Muurling, dr. W, Helder en drs. (i. Roesl. praktizerende dierenarlsen te l.eiden en omstreken.

-ocr page 300-

dens de totale behandeling te persen. Ook
de laatste 3 koeien, die geen sacraalanaes-
thesie hadden ontvangen, persten tijdens
het reponeren van de uterus in het geheel
niet.

Bij geen van de 16 met clenbuterol inge-
spoten koeien werden tijdens de behan-
deling complicaties waargenomen.
Het puerperium verliep — voor zover ons
bekend — in alle gevallen normaal.

Veterinary C linical Pathology

Coles, E. H.

(WH Saiiiitlers Company. Philailclphio - l.om/on -
Tor onto. IS/l\\ II- 72/6- 2644- II.)

Deze .U- edilie over klinische laboratorium diagnos-
tiek nodigt uit tot doen.

Door het meer dan ,SOÜ bladzijden tellende bock is
Coles in staat zelfs prille interesse aan te zetten tot
het gebruiken van bet v ele dat als informatie, kennis
en instructie ter ondersteuning van de klinische
diagnostiek werd samengebracht.
De omvang van het werk zou de bereidheid tot
hanteren kunnen afremmen ware het niet dat de
zeer vele. duidelijk separaat gepresenteerde
onderdelen een keuze en beperking mogelijk
maken. In dit opzicht is Coles\' boek zondermeer een
handboek.

\'Veterinary Clinical Pathology\' verschaft informa-
tie betreffende gedomesticeerde v leeseters, herkau-
wers en het paard, over laboratorium-onderzoek
dal in de schaduw van hel klinisch gebeuren bij de
hand moet zijn voor dc nadere interpretatie van de
klinische bevindingen. Met boek is zakelijk van

Bij navraag bleek dat enkele koeien 2 ä 3
uur na de behandeling weer iets begon-
nen te persen. Hierbij werd verondersteld
dat het middel omstreeks die tijd uitge-
werkt raakte.

Op grond van bovengenoemde praktijk-
ervaringen lijkt het zinvol clenbuterol
op grotere schaal als therapeutisch hulp-
middel bij koeien met een prolapsus uteri
toe te passen.

opzet en door gebruik te maken van compacte for-
muleringen is de auteur er in geslaagd een schat van
gegevens en informatie binnen het bereik van de
klinicus te brengen. Het behandelt nieuwe techni-
sche mogelijkheden en een geautomatiseerd inslru-
mentanum als hulpmiddel om de vele palhoty-
siologische situaties te kunnen plaatsen. Hel
onderzoek van alle organen cn systemen krijgen,
voor zover dat van belang is voor het klinisch
onderzoek, in een apart hoofdstuk aandacht. Hel
geheel wordt voorafgegaan door een beschrijving
van de inrichting van een praktisch functionerend
laboratorium en van de wijzen waarop materiaal
aan het dier moet worden verzameld of zodanig
geconserveerd dat het voor verzending naar een
centraal laboratorium geschikt is. Het praktische
van het boek bestaat hieruit dat alle onderdelen
functioneel ondergeschikt gemaakt zijn aan het kli-
nisch onderzoek, maar dat de omvang van de toe-
passing bepaald kan worden door de mate waarinde
prakticus deze bepalingen onder handbereik wil
hebben.

Hen boek dat ongetwijfeld ook in Nederland aan-
dacht zal krijgen.

/\', Hcn.svoori.

-ocr page 301-

Bacteriologie

De plaatagglutinatie met Y.enterocoli-
tica
09 antigeen: diagnostiek van
Brucella- en Yersinia-infecties

Mittal. K. R. and l izard. 1. R.: Studies on the use of
Y.enlerocoliiica 09 antigens in rapid quantitative
plate tests for the differentiation of Brucella and
Yersinia infection in cattle and the diagnosis of
bovine brucellosis.
Veter. Mier.. 5.323-331. (1980).

De auteurs, werkzaam aan de veterinaire faculteit
van de Universiteit van Guelph. Ontario, hebben
zich reeds verscheidene jaren bezig gehouden met
de diagnostiek van
Y. eiilerocolilieii- en Brueelta
a/)()/;i/.v infecties bij het rund. In dit artikel beschrij-
ven ze een kwantitatieve snelle plaatagglutinatie (in
de Amerikaanse literatuur altijd afgekort als
QPAT). waarbij >\'.
enieroeoliliea 09 antigeen of Br.
abortus
antigeen gekleurd werd met triphenyltetra-
zoliumchloride. Serologisch onderzoek werd ge-
daan van kunstmatig met >\'.
enieroeoliliea of Br.
abortus
geïnfecteerde konijnen, cavia\'s, muizenen
kalveren én van natuurlijk met Brucella geïnfec-
teerde runderen.

De resultaten waren betrekkelijk verrassend: een
QPA 1 met
Br. abortus antigeen bleek nogal eens
natuurlijk besmette Brucella positieve dieren niette
detecteren; met
)\'. enieroeoliliea 09 antigeen wer-
den deze dieren wel aangetoond. Het heterologe
antigeen voldeed dus zelfs beter dan het homologe
antigeen! Overigens gold dit juist voor natuurlijk
besmette dieren en niet voor de kunstmatig
besmette: bij deze laatste dieren gaf de homologe
QPA T altijd de hoogste titers.
•Auteurs besluiten dan ook met de conclusie, dat
agglutinatie met )\'.
enieroeoliliea antigeen een
goede screeningstest is voor de detectie van brucel-
losis. Ze concluderen voorts, dat de Brueella-
antigenen waarschijnlijk meer \'verborgen\' liggen
dan de
Y. <vi/(Tocfi//V;ra-antigenen, waardoor kruis-
reagerende antilichamen >\'.
enieroeoHiiea-anu^e-
nen eerder zullen agglutineren.

./. Goudswaard.

Hond

Infecties bij de mens ten gevolge van
hondebeten

Corden. P.S.: Dog bite wounds. J. .•>///. Meet. .A.ss..
244. 2327-2328. (1980).

De auteur geeft aan. dat inde V.S. per jaar ongeveer
1 miljoen mensen door een hond worden gebeten.

Bij tenminste 10% hiervan moet chirurgisch worden
ingegrepen, respectievelijk gehecht. Overlijden ten
gevolge van een beet is niet zeldzaam, ook als men
rabies uitsluit.

Complicaties treden vooral op. als patiënten ouder
zijn dan 50 jaar en als langer dan 24 uur wordt
gewacht met \'naar de dokter te gaan\'.
Bij gezichtswonden ontstaat slecht in 4% infectie,
bij wonden aan de handen in 24%! In de mond van
honden komen ruim 60 verschillende bacterie spe-
cies voor. o.a.
Sl. aureus tn Past. muhoeida. Com-
plicatieszijn: lymphangitis, osteomyelitis, meningi-
tis. hersenabcessen en sepsis. De infectiekans na een
hondebeet is zo groot, omdat veel weefsel door de
kracht van de beet wordt gedestrueerd en zo een
goede voedingsbodem vormt voor allerlei — voor-
waardelijk - pathogene agentia.
De auteur raadt een goed wondtoilet aan na honde-
beten (vooral als de handen er bij zijn betrokken!)
én antibiotische prophylaxe: een penicilline of eer-
ste generatie Cephalosporine zal meestal voldoende
zijn bij verse hondebeten (Referent heeft ook reeds
diverse malen ernstige wondinfecties bij de mens ten
gevolge van hondebeten meegemaakt; vaak -- o.a.
bij een sepsis! was
Past. muhoeida het oorzake-
lijk agens;
Ref.)

J. Goudswaard.

Immunologie

Het gebruik van varkenshuid voor de
wondbehandeling bij paarden

Diehl, M. and F.rsek, R. A.: Procine xenografts for
treatment of skin defects in horses. ./.
,Am. Vet.
Med. /l.w.. \\n. 625-628. (1980).

De auteurs, beiden destijds werkzaam bij de veteri-
naire faculteit van de Universiteit van Bern. be-
schrijven de resultaten van een betrekkelijk groot
onderzoek, waarbij grote huiddefecten bij paarden
werden behandeld met \'xenografts\' van varkens-
huid (In de transplantatie-immunologie verstaat
men onder een autograft orgaanmateriaal, dat van
het lichaam van de acceptor zelf afkomstig is; een
allograft is de \'normale\' donoracceptorcombinatie.
zoals we die bij niertransplantaties kennen zelfde
species en een xenograft is een transplantaat
afkomstig van een andere diersoort. De bedoeling
van zo\'n xenograft is niet om het huidgedeelte van de
acceptor te vervangen door dat van de donor, doch
het moet slechts werken als een steiger stellage,
waardoor de eigen huid sneller kan aangroeien;
Hef).

-ocr page 302-

Schrijvers wijzen er op, dat pigskin ook humaan als
xenograft wordt gebruikt. In dit onderzoek werden
32 paarden met wonden van gemiddeld 21 cm. con-
servatief behandeld, terwijl 32 andere dieren met
over het algemeen grotere wonden (vaak huidwon-
den in de omgeving van de carpus) met pigskin
worden behandeld. De wijze, waarop de xenografts
worden aangebracht, wordt zeer nauwkeurig en
ondersteund door tekeningen beschreven.
Om de amigeniteit van de pigskin te verlagen - om
sterke afstotingsreacties gepaard gaande met onste-
king te voorkomen — wordt dit gelyophiliseerd en
bestraald. Uit het onderzoek blijkt, dat de met pig-
skin behandelde wonden aanmerkelijk sneller gena-
zen — sneller epitheliallisatie - , terwijl de post-
operatieve infecties minder sterk waren dan bij de
conventioneel behandelde dieren. Bij 2 dieren trad
een ernstige
Ps. aeruginosa infectie in de met pig-
skin behandelde wond op. hr moest toen opnieuw
wondtoilet worden uitgevoerd, terwijl nieuwe xeno-
grafts moesten worden aangebracht.
De uiteindelijke conclusie van de auteurs is, dat
gebruik van xenograts van pigskin bij wondbehan-
deling bij paarden sterk aan le raden is.

J. Gouds

Proefdieren
Virussen bij knaagdieren

Gannon. .1., and Carthew, P.: Prevalence of indige-
nous viruses in laboratory animal colonies in the
United Kingdom 1978-1979.
Lahorauiry Animals.
14, J09-JII. (imij.

Uit eerder verricht onderzoek bleek dat in Engeland
bij knaagdieren in laboratoria ongeveer 9 natuur-
lijke ratte- en muizevirussen voorkomen. In dit
onderzoek zijn tussen december 1977 en december
1979 van verschillende laboratoria dieren serolo-
gisch onderzocht en de resultaten zijn vergeleken
met resultaten uit dejaren daarvoor. Uit het onder-
zoek komt naar voren dat dc volgende virussen bij
laboratoriumdieren algemeen voorkomen: muize-
hepatitis virus (MIIV), corona virussen hij ratten
(RCV en SDA), Sendai-virus, pneumonie viiiis bij
muizen (PVM) en kilham virus bij ratten.
De belangrijkste virusziekten van laboratoriumdie-
ren zijn: MHV, RCV en SDA virus. De frequentie
van deze virusziekten is echter niel toegenomen in
de laatste jaren. Kilham virus komt bij ratten veel-
vuldig voor (6()C;).

Er worden echter weinig ziekteverschijnselen
waargenomen.

Opvallend isdat Sendai virushij rattenen muizen is
toegenomen van resp. 2 en 25\'( tot 34 en 30"/; nu.
Sendai virus wordt beschouwd als een tamelijk pa-
thogeen virus.

Reo 3 virus is de laatste jaren afgenomen van 44 tot
4%. De oorzaak hiervan is niet duidelijk. PVM
komt zeer vaak voor bij ratten en muizen (resp. 72
en 42%). Dit virus geeft echter zelden aanleiding tot
symptomen bij proefdieren.

■d.

Het bleek dat het lymphocytaire choriomeningitis
(LCM) virus en het muizepokken virus in de testpe-
riode niet aangetoond konden worden.
Bij cavia\'s was opmerkelijk dat PVM en Sendai
virus niet voorkwamen, maar waarschijnlijk zijn
cavia\'s weinig gevoelig voor knaagdiervirussen.
Samenvattend kan worden gesteld, dat er weinig
verschillen tussen de resultaten van dil onderzoek
en de resultaten van drie jaar geleden zijn aange-
toond. Er zijn alleen wal verschuivingen opgemerkt
(toename Sendai, afname Reo 3).

,/. P. Koopman.

Varken

Vaccinatie tegen Atrofische Rhinitis met
een combinatie-vaccin

Schuller, W., Trubrich, H., Kosztolich, O., Fial-
scher, J., and Jahn. J.: Vaccinationagainst Atrophic
Rhinitis in Swine with a combined
Bordetella hron-
ehisepliea - Pasieurellamulloeida
Vaccine. Zhl. Vet.
Med. B..
27.125-130.119H0).

Een combinatie-vaccin met Bordetella hronchisep-
tiea
en Pasteurella mulloeida en aluminium-
hydroxide als adjuvans, werd gebruikt op een AR-
bedrijf met 15 zeugen. 7 Zeugen werden
gevaccineerd en de rest diende als controle.
De zeugen werden éénmaal gevaccineerd met 10 ml.
vaccin op 4 weken vóór de partus.
Er werd bloedonderzoek en bacteriologisch onder-
zoek verricht bij zeugen en biggen. Verder werd de
mate van conchae-atrofie bepaald bij de mestvar-
kens van ± 100 kg.

Zowel len opzichte van H hronchiseptica als P.
mulloeida
werd een duidelijke seroconversie vast-
gesteld. Verder een correlatie tussen de titerhoogte
bij de zeugen en de biggen.

Via neusswabs werden bij biggen van gevaccineerde
zeugen nauwelijks Bordetella-kiemen aangetoond;
Pasteurella-kiemen daarentegen waren bij biggen
van 4 weken nog duidelijk aantoonbaar (dit vinden
we in Nederland met diverse combinatie-vaccins
ook!;
Ref.)

Het percentage mestvarkens met een ernstige mate
van conchae-atrofie bedroeg in de procfgroep 2.1\',(
terwijl dit in de controlegroep 33.3\'( was.
Auteurs schrijven het voorkomen van deze
conchae-atrofie bij de procfgroep loe aan een
besmetting gedurende de mestperiode en adv iseren
daarom alle biggen opeen leeftijd van ± 10 weken te
vaccineren (m i. een voorbarige conclusie, aange-
zien geen conchae-atrofie onderzoek bij biggen
heeft plaatsgevonden cn deze C.A. dus al op hel
fokbedrijf aanwezig geweest kan zijn. Bij
vaccinatie-proeven onder Nederlandse omstandig-
heden is dit nl. herhaaldelijk vastgesteld;
Ref).

M. l oets.

-ocr page 303-

Varken

Onderzoek naar maternale antistoffen bij
biggen van zeugen, gevaccineerd met een
Bordetella bronchiseptica-vdccin

Spesolevic-Rebrenovic, Cera and Zontarevic, A.:
Study on maternal antibodies in the sera of piglets
born of sows immunied against
Bordeiella bron-
chiseplica. Acta Vewrinaria (Beograd), 29.(6). 281-
287. (1979).

In dit onderzoek werden 9 zeugen 3 x gevaccineerd
in de tweede helft van de dracht met telkens een
interval van 3 weken. Het vaccin was een
Bordetella
bronehisepliea-\\accm
met aluminium fosfaat als
adjuvans. Per dosering werden 30 x 10\' bacteriën
toegediend.

Sera van zeugen en biggen werden verzameld. Hier-
mee werd een agglutinatie-test uitgevoerd.
De titers bij de zeugen waren erg hoog en varieerden
van 1:2560 tot 1:20.480. Er werd een hoge correlatie
gevonden tussen de titerhoogte bij de zeugen en die
bij de biggen.

Bij de biggen varieerden de titer aan maternale
antistoffen van 1:1930 tot 1:1 1.900 op een leeftijd
van 3-7 dagen.

De titer was op een leeftijd van 8-9 weken sterk
gedaald; er werden dan nog waarden gevonden van
1:18 tot 1:89.

Vanaf de leeftijd van 3 weken is volgens Sehr, de
titer voldoende gedaald om een actieve immunisatie
mogelijk te maken.

.W. Voeis.

Varken

Seizoensinvloed op de oestrus-activiteit
bij zeugen en gelten

Hürtgen. .1. P., I.eman. A. D., and Crabo, B.: Seas-
onal influence on E.strus activity in sows and gilts.
J. Am. Vel. Med. Ass.: Mb. (2). 119-124. (1980).

Seizoensfluctuaties in de oestrusactiviteit bij zeugen
na het spenen en zeugen en gelten na het dekken
werden bepaald op 8 fokbedrijven. Van 11.461 zeu-
gen was 78.4% binnen 7 dagen na het spenen in
oestrus. Van juli et september was dit percentage
68.6 en tijdens de overige 9 maanden 82.0.
Een toename van de anoestrus na het spenen van
meer dan 30 dagen kwam eveneens in de zomer-
maanden voor. Voor zeugen, die in hun bewegingen
beperkt waren na het spenen was de oestrus activi-
teit 10,4% groter, dan voor zeugen waarvoor deze
beperking niet gold, maar het seizoen speelde hier-
bij geen rol.

Het niet in oestrus komen na het spenen was duide-
lijker bij primiparae dan bij multiparae. vooral tij-
dens zomer en herlst.

E)e frequentie van een verlate terugkeer in oestrus
na een infertiele dekking was 63,7%voordekkingen
van juli tot en met september en 29.7% vanjanuari
tot en met maart.

J. /. Terpstra.

Voedingsmiddelenhygiëne

Sterilisatie van voedingsbodems

Put. H. M. C. en Witvoet, H. J.: De sterilisatie
van voedingsbodems bestemd voor microbiolo-
gisch onderzoek. Verslag van het OXOID sympo-
sium, 21 februari 1980 te Rotterdam,
In het algemeen dienen voedingsbodems voor mi-
crobiologisch onderzoek steriel te zijn. Deze steri-
liteit wordt verkregen middels vochtige hitte (auto-
claaf of hoge-drukpan) of door filtratie, (N,B, En-
kele selectieve media behoeven geen sterilisatie).
De veelal voor sterilisatie gehanteerde 15 minuten
op 121° C houdt een zeer ruime veiligheidsmarge
in, In neutraal milieu betekent deze tijd-tempera-
tuurcombinatie een 60-voudige reductie van
Cl.
botulinum-sporen.
De hoge sterilisatietemperatuur
zorgt in een aantal gevallen voor de noodzakelijke
chemische omzettingen (caramellisatie, Maillard-
reacties). Schrijvers stelden vast dat er geen uni-
forme voorschriften zijn vanuit de industrie voor
een aantal voedingsbodems. Bovendien is er onvol-
doende besef dat enkele graden verschil een aan-
zienlijk verschil voor het uiteindelijke resultaat
kan betekenen. Een voorschrift van 15 minuten
op I 18-121° C is als onzorgvuldig te beschouwen.
Met de volgende factoren dient bij de sterilisatie
rekening gehouden te worden:

1. De mate waarin de warmte in een vat, fles of
buis doordringt. Dikte en materiaal zijn be-
palend voor de zg. lag-factor,

2. De viscositeit van het te steriliseren medium
is essentieel. In visceuze massa\'s zal de warmte-
verspreiding meer conductief zijn dan convec-
tief.

3. Vastgesteld is dat de plaats van een buis of
fles in de autoclaaf een verschil in sterilisatie-
effect kan betekenen. Een te volle autoclaaf is
onjuist.

4. Onvoldoende ontluchten van de autoclaaf kan
een luchtzak tot gevolg hebben.

De opschriften van de fabrikant houden met deze
zaken onvoldoende rekening. Een goede registratie
van temperatuur en druk is daarom belangrijk wil
men van een goede uniforme sterilisatie spreken.

J. M. de Kruijf.

-ocr page 304-

Diagnostic Radiology of the Dog and
Cat

Kealy, J. K.

CIV. B. Saunders Co.. Eastbourne. England, 1979).
467 pagina\'s, prijs f 89.25)

Dit boek is geschreven voor studenten en dierenart-
sen, werkzaam in de Kleine Huisdieren sector, met
als doel de lezer eenvoudige richtlijnen te verschaf-
fen voor het systematisch onderzoeken en interpre-
teren van röntgenfoto\'s van de hond en de kat.
De opzet van het boek is dan ook eenvoudig en
direct. Na een korte technische inleiding, volgen een
aantal hoofdtsukken betreffende het röntgenolo-
gisch onderzoek van de verschillende lichaamson-
derdelen. Hierin worden besproken de anatomie,
het röntgenologisch onderzoek en het daarbij beho-
rende röntgenologisch normaalbeeld, en enkele
voorbeelden van de meest voorkomende afwijkin-
gen.

Een hoofdstuk diversen en de index completeren
het boek.

Het eerste hoofdstuk behandelt zeer in het kort de
technische achtergrond welke aan het vervaardigen
en interpreteren van een röntgenfoto ten grondslag
ligt. Röntgendichtheid, contrast, opnamerichtin-
gen, en het belang van een systematische interpreta-
tie worden verduidelijkt.

Hoofdstuk 2 en 3 zijn gewijd aan het röntgenolo-
gisch onderzoek van abdomen en thorax. Opval-
lend is de overvloed aan afwijkingen, terwijl de
bespreking van het röntgenologisch normaalbeeld
onvoldoende aandacht krijgt. Tevens zijn de bege-
leidende röntgenafdrukken niet altijd gelukkig uit-
gevallen, te klein van formaat, en met te weinig
anatomisch detail.

Een waarschuwing dient geplaatst bij de door de
auteur aangegeven dosering acepromazine, tot 2
mg. per kg. lieh, gew., als sedatiemiddel voor het
contrastonderzoek van het maagdarmkanaal. Deze
dosering geldt voor triflupromazjne (Vetame®), en
zeker niet voor Vetranquil®.
De toepassing van gejodecrde contrastmiddelen
voor het routine contrastonderzoek van de diges-
tietractus dient afgeraden te worden, en is uitslui-
tend gereserveerd voor patiënten verdacht van een
perforatieve laesie.

In de tekst ontbreekt de beschrijving van de pneu-
mocolografie als praktische snelheidsdiagnostiek
voor afwijkingen van het colon en ileum.
De bespreking van de intraveneuze urografie had
uit praktisch oogpunt beperkt kunnen blijven tot de
snelle injectietechniek van 300-600 mg Jj per kg
lich. gew. En de toepassing van barium als blaas-
contrastmiddel is in de diergeneeskunde zeer onge-
bruikelijk.

Bij de bespreking van het röntgenologisch onder-
zoek van de thorax ontbreekt het advies de thorax-
opnamen met zo hoog mogelijke KV-instelling te
maken. Dit verkort bovendien de belichtingstijd
aanzienlijk.

Het theoretisch gedeelte over de interpretatie van
longafwijkingen is zeer duidelijk en uitvoerig be-
schreven, en daardoor zeer de moeite waard. Helaas
ontbreken hierbij enkele goede voorbeelden van een
lobaire pneumonie met luchtbronchogrammen,
pulmonaire osteoma"s (\'wormknobbeltjes\') als dif-
ferentiaal diagnose voor nodulaire longmetastasen,
en posttraumatische longcysten.
De cardiologie is zoals altijd in extenso aanwezig.
De bespreking van het appendieulaire skelet in
hoofdstuk 4 bevat een uitgebreid overzicht van de
normaalbeelden van lange beenderen en gewrich-
ten. Daarnaast wordt uitvoerig ingegaan op de rönt-
genologische herkenbaarheid van botveranderin-
gen veroorzaakt door trauma, tumor, en
ontsteking. De begeleidende illustraties zijn van
zeer fraaie kwaliteit.

Bij het onderdeel ontwikkelingsstoringen had meer
aandacht aan Osteochondrose geschonken kunnen
worden.

In hoofdstuk 5 is de beschrijving van de röntgenol-
ogie van de schedel zeer de moeite waard. Hierbij
ontbreekt echter een afbeelding van periapicale
kieswortelontsteking, met of zonder fisteling.
Het hierop aansluitend gedeelte over het röntgenol-
ogisch onderzoek van de wervelkolom, inclusief de
myelografie, is minder geslaagd en onvolledig, en
wat betreft de myelografie zelfs sterk verouderd.
Het heeft geen zin meer om telkens opnieuw, om
wille van de volledigheid, alle oude contrastmidde-
len te bespreken nu deze volledig verdrongen zijn
door metrizamide (Amipaque®).
Bovendien ontbreekt hier de systematische inter-
pretatie zoals die gebruikt wordt bij honden ver-
dacht van een hernia nuclei pulposi. Evenals een
enkel voorbeeld uit de differentiaal diagnostiek
zoals een intramedullaire of extradurale tumor.
Ook het opnieuw gebruiken van de term\'spondylo-
listhesis\' voor honden met het \'Wobbler-syndroom\'
is onjuist.

Het korte zesde hoofdstuk besteedt enige aandacht
aan het röntgenologisch onderzoek van afw ijkingen
van de weke delen zoals calcificaticpatronen. fistels,
en lymfografie.

Een overzichtelijke index besluit het boek.
Concluderend, kan van dit nieuwe boek gezegd
worden dat het goed verzorgd is, helder en duidelijk
van opzet is, én gezien de rijkdom aan illustraties
zeker niet duur is.

Echter, de kwaliteit van de geboden informatie is
nogal wisselvallig, met uitschieters naar beide kan-
ten. Met de kanttekening dat het onmogelijk is het
totaalbeeld van de röntgenologie van het Kleine
Huisdier in 470 pagina\'s volledig tot zijn recht te
doen komen, biedt dit boek zekervoordegeïnteres-
seerde lezer en prakticus veel waardevolle infor-
matie. M-\'.
,h. C. Wohekamp.

-ocr page 305-

Rabies and Wildlife
A biologist\'s perspective

Macdonald. D. W.

(Uilgever: O.xjord Univer.siiy Press - Oxford (Eng.).
Pri/s: £ 10.00)

Zoals de titel reeds aanduidt, geeft de schrijver-
bioloog zijn inzicht weer over rabies in relatie tot
het wild voornamelijk de vos door gebruik te maken,
niet alleen van alle beschikbare literatuur over de
ziekte en de daarmee verband houdende problemen
zowel voor de in het wild levende dieren als ook
voor huisdieren en de mens, maar ook van vele per-
soonlijke contacten met onderzoekers.
Het geeft dan ook aan iedereen die geïnteresseerd
is in rabies, haar verspreidingspatroon over de
hele wereld, de gevaren voor mens en dier en het-
geen tot nu toe ter bestrijding is gedaan, een zeer
goed beeld, niettegenstaande dal de feiten hier en
daar wat chaotisch overkomen.
Door de veterinaire bril gezien zal de kritische lezer
wel enkele opmerkingen willen plaatsen vooral
waar sprake is van een aantal hypothesen omtrent
wal wel en niet zou kunnen gebeuren bij het op-
treden van rabies in een dierpopulatie.
Hetgeen echter in verschillende hoofdstukken is
opgetekend over de levenswijze en het gedrag van
de vos -- de voornaamtse vector van de rabies in
West-Europa - zowel in het veld als in stedelijke
agglomeraties, (voornamelijk eigen onderzoek van
de schrijver), is zeer boeiend.

Dan zal ook blijken dat vele lezers, ook zij die zich
regelmatig in hel veld ophouden met de jacht of
anderszins, hun kennis onder meer over de vos len
zeerste kunnen verrijken.

Een steeds meer post vattende mening wordt weer-
gegeven. dal de lot nu loe gebruikelijke maat-
regelen als bejagen, vergiftigen, vergassen, kortom
rigoureuze opruiming van de vectoren van rabies
— en dat betekent voor West-Europa de vos — niet
voldoende is.

Daarom ook wordt ruime aandacht besteed aan de
orale vaccinatie van de vos. zoals die sinds 1963 is
ontwikkeld en nu in een zodanig stadium is ge-
komen dal oplossingen van hel rabiesprobleem
onder in het wild levende dieren in zicht lijkt.
Rabies moet voor allen die zich onder meer met hel
welzijn van mens en d ier bezighouden en dus ook
voor de veterinair dermate belangrijk zijn. dal
hel zeer nuttig is kennis le nemen van dit boek.

C. J. Vermeulen.

Isotope and radiation research on animal
and their vectors

Proceedings ofa symposium. Vienna 7-11 May 1979
jointly organized by IAEA and FAO
(Inlernalional Atomic Energy Agency. P.O. Bo.x
100. A-1400- Vienna: ISBNV2-0-0I0080-5:1980.468
pagina\'s

Zoals in bet voorwoord wordt gesteld, is het gezien
hel wereldwijde voorkomen van honger, ondervoe-
dingen milieu verontreiniging, noodzakelijk dat alle
technieken en hulpmiddelen gemobiliseerd worden
ter bescherming van plant en dier. Als onderdeel van
deze strategie heeft dit symposium zich bezig gehou-
den met hel gebruik van radio-actieve isotopen en
beslralingslechnieken. toegepast op die dierziekten
en hun vectoren, waarvan de ontwikkelingslanden
het meest te lijden hebben.

Voorafgegaan door een inleiding die de algemene
beslrijdingsproblematiek van een bepaalde ziekte
behandelt, worden meer specifieke problemen door
de afzonderlijke auteurs beschreven.
Zo geeft Finelleaandat trypanosomiasis een gebied
van ± 7 miljoen km^ in Afrika vrijwel ongeschikt
maakt voor veeteelt. Daarna volgen voordrachten
over hel massaal kweken van tsetsevliegen die o.a,
nodig zijn voor de steriele mannetjes techniek.
Volgende hoofdstukken behandelen de pathoge-
nese en immunologie van trypanosomiasis en
andere door vectoren overgebrachte ziekten zoals
anaplasmosis, babesiosis en leishmaniosis.
Tevens bevat het boek voordrachten over insecten
repellents, biotransformalie en degradatie van pes-
ticiden en de fysiologie van het bloedzuigen.
Voor diegenen die een recent overzicht van deze
problemen wil verkrijgen, bevat dit boek waarde-
volle informalie. hoewel veel ervan reeds op andere
plaatsen is gepubliceerd en als zodanig weinig
nieuws beval.

Als men levens aan instanties, verantwoordelijk
voor onderzoek en training duidelijk heeft willen
maken dal een moderne aanpak van de epidemiolo-
gie, immunologie en palho-fysiologie onmogelijk is
zonder het gebruik van radio-actieve isotopen en
beslralingstechnieken, dan is men daar zeker in
geslaagd.

Ek prijs van 680 Oostenrijkse schillingen is aan de
hoge kant.

D. Zwart.

Vlaams Diergeneeskudig Tijdschrift

November december 1980, deel 49. no. 6:

OORSPRONKELIJKE BIJDRAGEN

Boni. P.. Moermans. R.. Brone. E.. Vandeplassche.

M.: Drachlduur- en partusgegevens van 4.148

worpen.

Ducatelle. R.. Burtonboy. G.. C\'oussement. W .
Thoonen, H en Hoorens.J.: Pathologische en epi-
zoöliologische aspekten van parvovirus enteritis
bij honden in België.

Oyaerl. W.. Muyile, E.. Vlaminck. K., Nuytten, J,:
Braken bij runderen.

Coussement, W., Burvenich, C., Ducatelle. R .
Hoorens, J,: Een uitbraak van enzoötische pneu-
monie bij geilen.

Boulers, R., Moyaert. F, Vandeplassche, M., Co-
ryn, M.; Embryolransplantalie bij het rund onder
praktijkomstandigheden.

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Crabbe. K.. Pollet, L.: Een geval van [.eishmaniose

bij een hond in België.

Van den Haute, A.: Pigmenten in de pluimvee-
voeding.

-ocr page 306-

Nationale Raad voor Land-
bouwkundig Onderzoek TNO
Jaarverslag 1979

In de Nationale Raad voor Landbouwkundig
Onderzoek (NRl.O) werken op basis van vrij-
willigheid, doch niet vrijblijvend, een aantal
onderzoek beherende en uitvoerende organi-
saties samen waarvan de belangrijkste zijn:
het Ministerie \\an Landbouw en Visserij, de
Landbouwhogeschool, de Faculteit der Dier-
geneeskunde en de Organisatie TNO. De
doelstelling van dit samenwerkingsverband is:
het bevorderen van een zo goed mogelijke
afstemming van het landbouwkundig onder-
zoek (in ruime zin) op de wensen van de
samenleving en een zo efficiënt mogelijke
benutting van de beschikbare onderzoekmid-
delen. Hiertoe participeren behalve de onder-
zoekinstellingen ook organisaties die onder-
zoekresultaten afnemen, zoals: het agrarisch
bedrijfsleven, overheidsorganen, en maat-
schappelijke belangengroeperingen. Vooreen
goed begrip is het nog van belang te weten dat
de NRLO zelf vrijwel geen onderzoeksgelden
heeft te verdelen. Een potentiële stimulans
voor actieve deelname valt daaraan nauwe-
lijks te ontlenen. Bijstellingen van het onder-
zoek zullen dus in het algemeen door de deel-
nemende onderzoekbeherende instellingen
zelf moeten worden gerealiseerd.
De planning en coördinatie van het onder-
zoek vindt voor het grootste deel plaats in de
vijf afdelingen van de Raad: I. landinrichting
en natuur- en landschapsbeheer, 2. plantaar-
dige produktie, dierlijke produktie, 4. ver-
werking en marktvoorzicning en 5, landbouw
en maatschappij. Het diergeneeskundig en
zoötechnisch onderzoek is voor hel overgrote
deel ondergebracht in de afdeling 3, dierlijke
produktie, en voor een gering deel ook in de
afdelingen 1 en 4.

Binnen de afdeling Dierlijke (\'roduktie zijn cll
coördinatiecommissies werkzaam, voor de
volgende ondcrzoekgchieden: Parasitologie:
Bacteriologie en Mycologie; Farmacologie en
I o.xicologie; Immunologie: Fokkerij; Voort-
planting; Veevoeding; Melkwinning; Huis-
vesting en Verzorging; Mest. gier en stank
vee h 011 d e r ij b ed r ij ven; B ed r ij fss y n t h ese.
Onder deze coördinatiecommissies functione-
ren meestal enkele contactcommissies cn
werkgroepen waarin onderzoekers zitting
hebben die op eenzelfde gebied werkzaam
zijn. Voorbeelden hiervan zijn ondermeerde
werkgroep leverbotprognose en de contact-
commissies voor respectievelijk leverbot-
onderzoek, strongylata onderzoek en cocci-
diose onderzoek (coördinatiecommissie Para-
sitologisch Onderzoek) en de drie contact-
commisies voor bedrijfsdiergeneeskundig on-
derzoek, respectievelijk met betrekking tot
herkauwers, varkenshouderij en pluimvee-
houderij (coördin. cie, Bedrijfssynthese). Een
volledig overzicht van deze omvangrijke zoge-
naamde "onderbouw ■ van de Raad is te vinden
in de afzonderlijk uitgegeven 142 pagina\' tel-
lende \'NRLO-gids 1980\'.

Het lijkt duidelijk dat er een zware doch gede-
centraliseerde overlegstructuur bestaat met
betrekking tot de coördinatie en planning van
het landbouwkundig onderzoek. Ruim-
schoots gelegenheid dus om over onderzoek te
praten.

De kosten daarvan, in termen van tijdsbeste-
ding van onderzoekers cn onderzoekleiders,
zijn dan ook zeer aanzienlijk en deze zijn in
feite slechts verantwoord indien ze worden
overtroffen door het nuttig effect dat zij
opleveren.

Nu geeft hel jaarverslag ccn verdienstelijke
verantwoording van de werkzaamheden der
verschillende commissies, doch hoe is het nut
hiervan te meten in de zin van het voorkómen
van overlappingen of lacunes met betrekking
tot het onderzoek, het bijsturen van onder-
zoek, wederzijdse stimulering enz.\'.\' Zo werd
bijv. door de afdeling Dierlijke Produktie
gepleit voor de stichting van een leerstoel
Immunologie aan de Faculteit der Dierge-
neeskunde en werd de wenselijkheid van ver-
sterking van het zoötechnisch paardenonder-
zoek onderstreept. Maar aangezien vele
discussies rechtstreeks vruchten moeten
afwerpen binnen de groepen onderzoekers en
onderzoekleiders, onttrekt zich veel daarvan
aan het jaarverslag. Het is dus belangrijk na te
gaan hoe de betrokkenen zelfde overlegstruc-
tuur ervaren. Het valt daarbij op dat de ver-
schillende coördinatiecommissies in nogal
uiteenlopende toonaarden het verloop van de
werkzaamheden beschrijven. Enkele voor
zichzelf sprekende v oorbeelden uit twee coör-
dinatiecommissies ter illustratie.

©ÖL WgD^gyai^gDD

-ocr page 307-

Voorbeeld 1. \'De belangstelling voor de
vergaderingen van de Coördinatiecommis-
sie was ook dit jaar matig. Hoewel de verga-
derfrequentie met opzet laag was gehouden,
en de data lang van tevoren waren vastgesteld,
was het aantal afzeggingen voor de twee
vergaderingen groot. De commissie heeft veel
mogelijkheden, maar heeft nog niet de weg
gevonden om zijn doel te bereiken\'.

Voorbeeld 2, \'Voorts kon ook dit jaar worden
geconstateerd dat, gelet op onder meer de
uitgebrachte jaarverslagen van contactcom-
missies en werkgroepen, de onderzoekers die
in één of meerdere van deze contactcommis-
sies etc, zitting hebben dit in het algemeen als
positief ervaren. Een regelmatige onderlinge
uitwisseling van proefopzetten, verloop van
proeven alsmede (voorlopige) proefresultaten
leiden tot een meer efficiënte en verantwoorde
aanpak en opzet van het onderzoek\'.

De gesignaleerde verschillen vinden waar-
schijnlijk hun achtergrond in meerdere facto-
ren. zoals het aantal instituten, vakgroepen en
onderzoekers dat op een bepaald gebied werk-
zaam is. de aard en de frequentie van de con-
tacten die er tussen hen bestaan afgezien van
de NRLO-structuur enz. Zal dus de behoefte
aan overleg en coördinatie verschillen per
vakgebied, in het algemeen wordt naar de
mening van de referent het nut van het binnen
de NRLO gestructureerde overleg onder-
schreven door de betrokkenen.

Tot slot nog een tweetal punten,
1, De Raad neemt een positief standpunt in
ten aanzien van de uitbreiding van het werk-
terrein van de afdeling Dierlijke Produktie
met het onderzoek betreffende onder meer
gezelschapsdieren, dierentuindieren, vissen en
wilde fauna. In verband hiermee worden deze
onderzoekterreinen onderworpen aan een
nadere beschouwing, welke tot nu toe vooral
verkennend en inventariserend van aard is
geweest.

2, In het verslagjaar is begonnen met de voor-
bereidingen voor het opstellen van de meerja-
renvisie voor het totale landbouwkundig
onderzoek voor de periode 1982-1986. Deze
niet geringe operatie zal voor wat de \'onder-
bouw\' betreft zijn beslag moeten krijgen
omstreeks eind 1980.

J. A. Rcnkenw\'.

Gesellschaft der Freunde und
Förderer der Veterinärmedi-
zin an der Freien Universität
Berlin e. V.

Dr. Wilma von Düring-Forschungspreis

Die Gesellschaft der Freunde und Förderer
der Veterinärmedizin an der Freien Universi-
tät Berlin e,V, hat anläßlich ihrer Hauptver-
sammlung am 12, Dezember 1980 erstmals
den \'Dr. Wilma von Düring-Forschungspreis\'
gemeinsam an die Herren Prof Dr. Michael
Merkenschlager. München, sowie Dr. Wer-
ner Wilk. Biberbach, für die unter Mitarbeit
zahlreicher Wissenschaftler erfolgte Heraus-
gabe der Publikation \'Gutachten über tier-
schutzgerechte Haltung von Versuchstieren -
Gutachten über Tierversuche. Möglichkeiten
ihrer Einschränkung und Ersetzbarkeit\'
verliehen.

Der \'Dr, Wilma von Düring-Forschungspreis\'
wurde vom Hochschularbeitskreis für Tier-
schutz im Einvernehmen mit der Gesellschaft
der Freund und Förderer der Veterinärmedi-
zin an der FU Berlin als Stiftung errichtet,
Zweck dieser Stiftung ises, den Gedankendes
Tierschutzes und seine wissenschaftliche Ver-
tiefung sowie die Forschung auf dem Gebiet
der Versuchstierkunde und der Verhaltens-
lehre besonders zu fördern und vor allem die
Forscher anzuregen, den Einsatz lebender
Tiere im T ierversuch zu verringern. Der Preis
wird jährlich für eine nach Form, Inhalt und
Aussage besonders vorbildliche Veröffent-
lichung auf dem Ciebiet des fierschutzes
verliehen,

Heinricli-Lüßen-Preis

Anläßlich der Hauptversammlung der Gesell-
schaft der Freunde und Förderer der Veteri-
närmedizin an der Freien Universität Berlin
e. V. im Dezember 1980 erfolgte zum dritten
Mal die feierliche Verleihung des \'Heinrich-
l.üßen-Preises\', ,Als Preisträger des Jahres
1980 wurden gemeinsam die Herren Dr, Ciün-
thcr Wachelau für die Dissertation \'Eignung
sensorischer Prüfverfahren in der Fleischun-
tersuchung, dargestellt am Problem des Eber-
geruchs\' und Dr, Ronald Reiche für die Dis-
.sertation \'Die Pharmakokinetik von
Chloramphenicol beim Kalb während der
ersten Lebenswochen\' ausgewählt.

Prof, dr, ir. .1, A. Renkcma, Vakgroep Zootechniek, Yalelaan 17, de Uithof, Postbus 80.156, 3508 TD
Utrecht,

-ocr page 308-

stoffen\', die zich specifiek aan de antigenen
koppelen.

Een andere afweermethode. die de vis in zijn
arsenaal heeft noemt men cellulaire immuni-
teit. Hierbij zijngeenantistoffenbetrokken;de
antigenen worden namelijk direct aangepakt
door zogenaamde T-lymfocyten. Dit zijn cel-
len die inde thy mus, beter bekend als zwezerik,
van de vis vervaardigd worden. Dr. Rijkers
heeft dit type immuniteit gemeten door de
reactie op kunstmatig ingezette schubben te
bekijken. Daartoe verwijderde hij steeds een
aantal schubben en zette er nieuwe schubben
van een andere vis voor in de plaats.
Na verloop van tijd verbleken de getransplan-
teerde schubben tot een melkwitte kleur; daar
zijn de opgerukte T-lymfocyten verantwoor-
delijk voor. Ze laten de schub tenslotte als een
doorschijnend stukje bot achter: hij is\'afgesto-
ten\'. De tijd die een vis nodig heeft om een
vreemde schub af te stoten werd door Rijkers
ontwikkeld tot een maat voor cellulaire
immuniteit.

Visteelt

In de vsiteelt worden bacteriële infecties
bestreden met antibiotica, zoals oxytetracy-
cline. Ier voorkoming van ziektes, dus preven-
tief, worden vaak antibiotica aan het voedsel
toegevoegd, ook al omdat deze stoffen de
groei bevorderen. Dr. Rijkers heeft het effect
van oxytetracycline op de natuurlijke afweer
van de karper onderzocht.
Hij vergeleek drie groepen: karpers die het
antibioticum met het voer, dus continu, naar
binnen kregen, karpers die om de drie dagen
met een oplossing van Oxytetracycline werden
ingespoten en een groep die vrij van het anti-
bioticum gehouden werd. Bij de tweede groep
karpers zag Rijkers dat het veel langerduurde
voordat de getransplanteerde schubben afge-
stoten werden dan in de drugvrije groep; som-
inige schubben werden zelfs helemaal niet al-
gestoten. Bij de eerste en tweede groep van
karpers bleek het aantal cellen dat antistoffen
produceerde sterk afgenomen in verhouding
tot de derde groep.

Voorzichtig

Uit deze experimenten kan volgens de promo-
vendus de conclusie getrokken worden dat er
voorzichtig mcl antibiotica omgesprongen
moet worden. Immers, alsje een zieke vis met
antibiotica behandelt, rem je daarmee welis-
waar de groei van de ziekmakende bacterie,

1 karpers en schubtransplanlalies kunnen aangevraagd worden bij de afdeling

In Würdigung der besonderen Verdienste von
Heinrich l.üßen hat die Firma MEDVET.
Hannover, im Einvernehmen mit der Gesell-
schaft der Freunde und Förderer der Veteri-
närmedizin an der Freien Universität Berlin
e.V. diese Stiftung errichtet, die als\'Heinrich-
I.üßen-Preis\' bezeichnet wird. Dieser Preis
wird alljährlich für eine nach Form. Inhalt
und Aussage besonders gute Dissertation aus
dem Fachbereich Veterinärtuedizin der
Freien Universität Berlin verliehen.

(Pershericht)

Antibiotica tasten
weerstand van vis aan

Vaccinatie voor visteelt beter alternatief

Het toevoegen van antibiotica aan visvoedsel
ter bestrijding van infecties kan een averechts
effect hebben. Deze geneesmiddelen remmen
weliswaar de groei van de meeste bacteriën.die
de vis bedreigen, maar verzwakken tegelijker-
tijd het natuurlijkeafweersysteemvanhetdier.
Daardoor wordt het bijzonder kwetsbaar voor
bepaalde micro-organismen die door het anti-
bioticum ongemoeid gelaten worden. Dat is te
lezen in het proefschrift van ir. G. T. Rijkers,
die op I oktober 1980 aan de Landbouwhoge-
school promoveerde. Vaccinatie is naar zijn
mening een goed alternatief. Zijn onderzoeks-
resultaten zijn niet alleen van belang voor de
toepassing in de visteelt maar ook bij de mens:
antibiotica-\'kuren\' hebben in beide gevallen
niet altijd het gewenste resultaat.
fJr. Rijkers heeft het afweersysteem van een
aantal karperachtige vissen bestudeerd. Tot
deze groep behoren onder meer de prachtbar-
beel (een tropische vis) en de \'gewone\' karper,
waarmee Rijkers het merendeel van zijne.xpe-
riiuenten uitvoerde. Hoewel in Nederland de
commerciële visteelt vrijwel beperkt is tot
kweek ten behoeve van dc sportvisserij, speelt
deze teelt tuet name in Oost-Furopa, Noord-
Amerika en de tropen een belangrijke rol.

Transplantatie

Zoals iedergewerveld dier, beschiktde visover
het vermogen otri vreemde organismen (bacte-
riën, virussen) of vreemde cellen en eiwitten te
herkennen en tot op zekere hoogte onschade-
lijk te maken.

De vijandelijke uidringers, door deskundigen
antigenen genoemd, roepen in het dier een
recatie op in de vorm van zogenaamde \'anti-

Noot voor de redactie: fotc
voorlichting.

-ocr page 309-

maar onderdruk je tevens het immuunsysteem
van het dier.

Daardoor ontstaan twee gevaren: micro-
organismen die ongevoehg zijn voor de kuur
kunnen door het natuurhjke immuunsysteem
van de vis niet meer onschadehjk gemaakt
worden; vervolgens is de vraag wie zich het
eerst herstelt: de bacterieof het afweersysteem.
Dergelijke problemen kunnen zich ook bij
andere dieren en bij de mens voordoen.

Geheugen

Vaccinatie van de vis tegen een aantal ziekten
biedt een goed alternatief ten opzichte van
antibiotica, omdat het aantal bekende en
bedreigende ziekten in de visteelt beperkt is.
Vaccinatie berust op het gegeven dat na het
inspuiten van vreemde cellen of stoffen (\'inen-
ten\') tegelijk met de antistoffen ook zoge-
naamde geheugencellen gevormd worden.
Deze zorgen ervoor dat na een tweede injectie
met dezelfde cellen of stoffen de afweerreactie
veel sneller en feller verloopt: de vis is weer-
baarder geworden.

Uit proeven van Rijkers lijkt te volgen dat,
naarmate de eerste reactie zwakker is, de reac-
tie op de latere inspuitingen juist sterker zal
zijn. Zijn conclusie luidt daarom: een vaccin
biedt pas optimale bescherming als het bij een
eerste inenting zo weinig mogelijk reactie, dus
het liefst helemaal geen reactie opgewekt. Dit
m tegenstelling tot de heersende opvattingen
over vaccinatie.

Om betrouwbare resultaten te verkrijgen moeten
we over voldoende patiëntenmateriaal kunnen
beschikken. In verband hiermede doen we een
beroep op de praktici. Indien u dergelijke patiënten
krijgt aangeboden, zouden wij het op prijs stellen
wanneer u de eigenaar zou w illen verw ijzen naar de
Kliniek voor Verloskunde, K.l. en Voortplanting.
Na een uitgebreid klinisch onderzoek, aangevuld
met een bacteriologisch-, röntgenologisch- en
bloedonderzoek, waaronder ook bepaling van het
progesteron niveau, zal een behandeling met Pros-
taglandines, eventueel gecombineerd met antibio-
tica, worden ingesteld. Tijdens de therapieperiode
zal de hond op bovengenoemde wijzen worden ver-
volgd. De hond zal ongeveer 14 dagen in de kliniek
worden opgenomen.

Indien een eigenaar van een teef lijdende aan endo-
metritis het op prijs stelt zijn hond deze behandeling
te laten ondergaan, verzoeken wij u vriendelijk om
telefonisch contact op te nemen met de kliniek, tel.
0.30-5.11040 om een afspraak le maken.

,4. C\'. OkkensK
/■•. Vogeiy

In het kort

Promovendus: ir. Ci. I. Rijkers, wetenschappelijk
medewerker bij het Wilhelmina Kinderziekenhuiste
Utrecht; privé-adres: Reinoutsgaarde 10,
Nieuwegein.

Promotor: prof. dr. ,1. F. .longkind, hoogleraar cel-
biologie, Fan dbouwhogesc hooi.

Il\'cr.shcrichi l.andhiniw hogcschitol
iVtificningen)

Van de Faculteit

Endometritis bij teven - oproep

In hel kader \\an een referaat voor het dierenart,se-
.lamen wordt een onderzoek ingesteld naar cen
medicamenteuze behandeling van endometritis bij
leven, waarbij een ovario-hystereclomie door de
eigenaren niet wordt gewenst omdat men bijv. met

de hond wil fokken. ... ----------------------.

\' Mej. drs. A. C. Okkens en dr. F. Vogel. Vakgroep Verloskunde, (iynaecologie en K.I., Yalelaan 7, .,De
Uilhor, 3508 Tl) Utrecht.

-ocr page 310-

m

International Conference on
Sports Medicine

Utrecht, 23-26 March

Muscle in Sports

rhe objective of the conference is to bring together,
many people from numerous countries who are
interested in sports medicine.
The conference will deal in depth with topics as:
orthopedic aspects, physiology cardiology and ge-
neral aspects, with international authorities pro-
viding the expertise. Subjects will include:
Present stale of knowledge on processes of healing
in collagen structures.

Biochemical aspects of soft-tissue injuries and
processes of healing.

Biomechanieal features of soft-tissue injuries.
Indication for surgical treatment of soft-tissue
injuries.

Rehabilitation and prevention of soft-tissue in-
juries.

Relationship of strength and endurance with ske-
letal muscle structure and metabolic potential.
Athlete\'s heart.

The biochemical approach to the study of loco-
motion.

Sudden deaths in sports.

.Nutrition and performance.

Plasma lipoproteins and physical activity.

Isokinetic muscletraining.

Steroid hormones in sports.

Moreover a number of other important subjects
will be discussed in small discussion groups and
poster sessions to stimulate interchange between
speakers and conference attendees.
1 he conference will provide an unprecedented
forum for meeting with members of the Nether-
lands Association of Sports Medicine, the Inter-
national Federation of Sports Medicine (FlMSI,
the International Association of Olympic Medical
Officers, the United States Olympic Council on
Sports Medicine and the International Foundation
on Sports Medicine.

An informative brochure and registration forms
may be obtained from:

Special Events Department Royal Netherlands
Industries Fair. P.O. Box 8500. .^503 RM L:trecht.
Tel.: (030) 914914 ext. 466.
Fhe conference language is English.

Symposium over \'Melkwin-
ning en Uiergezondheid\'

Ede 28 april 1981

Het Genootschap ter Bevordering van Melkkunde
zal tijdens haar voorjaarsvergadering een sympo-
sium organiseren rond het thema:
Metkwinning en uiergezondheid.

Plaats: \'De Reehorst\' te Ede.
Tijdstip: dinsdag 28 april 1981 van 9..30-16.00 uur.
De nadelige gevolgen van een slechte uiergezond-
heid zijn reeds velejaren onderwerp van discussie en
onderzoek. Naast diergeneeskundige aspecten spe-
len ook melkhygiënische aspecten een belangrijke
rol. In verschillende regio\'s is gestart met begelei-
dingssystemen voor probleembedrijven; deze
bedrijven worden meestal opgespoord vlade bepa-
ling van het celgetal in de afgeleverde melk.
Doel van het symposium is om uitgaande van de
methodieken die ter beschikking staan voor vast-
stelling van de uiergezondheid (o.a. celgetal, lactose
en geleidbaarheid) na te gaan hoe probleembedrij-
ven (en koeien) zo goed mogelijk kunnen worden
opgespoord en te letten op eventuele bijkomende
kenmerken.

Verder zal aandacht worden geschonken aan de
technische en organisatorische mogelijkheden
voor verbetering van de uiergezondheid op de
bedrijven.
Inleiders zijn:

Ir. A. A. Dijkhuizen. Diergeneeskundige Faculteit.
Utrecht.

Ir. A. J. Dijkman. Melkhygiënisch Onderzoek Cen-
trum. Wageningen.

Drs. J. H. ter Heege. Directeur Gezondheidsdienst
voor Dieren te Assen.

Dr. F. H. J. Jaartsveld. Gezondheidsdienst voor
Dieren le Boxtel.

Ing. C. J. Klein. Directeur Melkeontrolestation

Oost-Nederland te Zutphen.

Drs. J. F. van Os. Gist Brocades NV te Delft.

Informatie over het symposium en aanmeldingsfor-
mulieren voor introducée\'s zijn verkrijgbaar bij hel
Secretariaat van het Genootschap, ir. A. Jellema.
p a Melkhygiënisch Onderzoek Centrum TNO,
Postbus .343. 6700 AH Wageningen (tel. 08370-
191 13).

Jahresversammlung 1981 der
Schweiz. Vereinigung für
Kleintiermedizin

Bern, 15. - 16. Mai 1981

•Anmeldung: .Anmeldung bis 4.4.1981 an Herrn
Dr. .lean-paul Zendali. Route de Beaumont 7.
1700 Fribourg,

•Anmeldung gilt nur mit gleichzeitiger Einzahlung.

Ort: Konferenzzentrum Alfa. Eaupenstr. 15. 3011
Bern. Tel. 03 1 25 38 66 oder 45 73 1 5.

Freitag. 15. Mai 1981
09.00 Eröffnung.

09.05 Die haut als pluripotentes Organ; W. Mosi-
mann. Bern.

-ocr page 311-

Pathologische Veränderungen und ihre Be-
deutung; C. von Tscharner. Bern.
Eflloreszenzen. Buchstaben der Haut-
krankheiten; U. Freudiger, Bern.
I\'ause.

Pruritus; P. Ihrke, Davis US,A,
M ittagspause,

Technik der Diagnostik; F. Häusermann,
Bern; .1. Nicolet. Bern; C. von Tscharner,
Bern,

Topische und systemische Therapie; G,
Muller, Stanford\'USA,
Bakterielle Dermatosen; .1. Nicolet, Bern.
Pause.

Pyodermie; P. Ihrke. Davis USA,
Parasitäre Dermatosen. Zoonosen; K,
W olff, Zürich,

Samstag, 16. Mai 1981

09.00 Allergien; B. Bigler, Bern,

09.40 Fütterungsbedingte Dermatosen; .1. I.eibet-

seder, Wien,
10,00 Dermatomykosen; ,1, Nicolet. Bern.
10.20 Seborrhoe;\'P. Ihrke, Davis USA.
10.50 Pause.

11.20 Hormonale Dermatosen; G. Muller, Stan-
ford, USA,
12,15 Mittagspause,

14,00 Autoimmunkrankheiten; G. Muller, Stan-
ford USA.

14..10 Neoplasmen; H. R. Fuginbühl. Bern,
15.20 Pause.

15.50 Eosinophiles Granulom; V. Schärer, Bern.
16.05 Hautchirurgie; M. Becker, Zürich.
16.45 Hauptversammlung.

09.25

10.05

iO.40
11.10
12.00
14.00

14.25

15.25
155.0
16.20
17.20

9ème Conférence Internatio-
nale de l\'Association pour
l\'Avancement de la Parasito-
logie Vétérinaire

Budapest, 13-17 juillet 1981

t.a Conférence se tiendra à Budapest du 13 au 17
juilliet 1981. Elle aura pour thème:
Les parasites dans leur environnemenl
et acceptera quelques communications libres.
Pour tous renseignements, consulter le Professeur
T. Kasai, à: The Secretary, 9th International Confe-
rence W,A,A.V.P., University of Veterinary Scien-
ces, Rottenbiller U - 50. 1077 Budapest. Hongrie.
Pour le voyage lui-même, les participants pourront
s\'adresser à la Compagnie Aérienne Swissair, ou à
C,G.T,T,, 8. rue de Sèze. 75009 Paris,

Nationaal Kampioenschap
Kleiduivenscbieten voor
Dierenartsen:

14 mei 1981

Ingelheim heeft het afgelopen jaar met dit sportieve
initiatief zeer succesvol in de roos geschoten.
Ook dit jaar geeft Boehringer Ingelheim de Neder-
landse dierenartsen de kans deze geweldige sport in
I dag, op 14 mei 1981, onder de knie te krijgen. Een
telefoontje naar Boehringer Ingelheim (023 -
248081) en de kleiduiven worden voor u besteld.

Symposium

\'Het slachtproces nu: zó of
anders?\'

Zeist, 20 mei 1981

Ook dit jaar organiseert de Researchgroep voor
Vlees en Vleeswaren FNO weer een symposium in
Het Slot te Zeist en wel op 20 mei 1981. Titel:
Hel
staehiproees nu: zó of anders \'
Aanvang 9.,10 uur, sluiting circa 16.00 uur.
IX\' onderwerpen die door de inleiders besproken
zullen worden betreffen de toepassing van het
onderzoek in relatie tot vee en vlees en zullen vooral
gericht zijn op de problemen rond het slachtproces.
De volgende aspecten zullen belicht worden: wel-
zijn van het dier, kwaliteit van het vlees, de factor
mens en arbeid, hygiene, energieverbruik, water-
huishouding en rendeinent.

Doel van het symposium is om een confrontatie
tussen onderzoekers en belanghebbenden uit de
praktijk te bewerkstelligen. Een dergelijke confron-
tatie kan leiden tot het verkennen van nieuwe
onderzoekgebieden.

Kosten inclusief lunch: / 35, per persoon.
Aanmeldingen en inlichtingen bij Mw Y. de Vries,
postbus 360, 3700 A.l Zeist, telefoon 03404-52244,

-ocr page 312-

aJ

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

BESME I I El.I.IKE DIERZIEKTEN
Dier/iektenbullelin nr. 2 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m 31 januari 19S1 ver-
meldt het \\olgende aantal gevallen van aangil\'te-
pliehtige besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rütkreupei

Totaal 9 gevallen in 9 gemeenten

Friesland 3 gevallen

Drenthe 4 gevallen

Overijssel 1 geval

Gelderland 1 geval

Schurft

Totaal 3 gevallen in 3 genieenten
Friesland 1 geval

(ielderland 1 geval

Zuid-Holland 1 geval

MOND- I N Kl .Al VV/FER
l-\'rankrijk

Op 28 januari deelde het f ranse Ministerie van
Fandbouvv mee.dat twee dagen tevoren twee
nieuwe gevallen van mond- en klauwzeer waren
geïdentificeerd op bedrijven in de huurt van de
eerstgemelde uitbraak, liet gaat om bedrijven te
Fspclctte en Souraide in de buurt van de Spaanse
grens in hel departement l\'yrences-Allanliques,
Sanitaire maatregelen zijn direct gencuiicn.
Slachting cn destructie van alle voor mond- en
klauwzeer vatbare dieren is onmiddellijk voor-
geschreven. Deze maatregelen hebben betrekking
gehad op 9 runderen. 64 schapen, I geit en 124
varkens op hel eerste bedrijf en 253 varkens op het
tweede.

Een vierde geval van mond- en klauwzeer in het
departement Pv renees-Atlantique werd op 4 fe-
bruari gemelddoor het Franse M inistcrie van Fand-
bouw.

De middag van de dag ervoor was mond- en
klauwzeer geïdentificeerd bij varkens opeen bedrijf
te ltsassou in de nabijheid van de Spaanse grens.
De ziekte had dieren besmet die weliswaar reeds ge-
ent waren, maar bij wie de immuniteit nog niet
effectief geworden was.

Sanitaire maatregelen zijn direct genomen. Slach-
ting en destructie van alle voor mond- en klauw-
zeer vatbare dieren is onmiddellijk voorgeschre-
ven.

Deze maalregelen hebben belrekking gehad op
71 runderen, 225 schapen. 21 geiten en 10 varkens.
Spanje

Een telegram van het Spaanse Ministerie van l.and-
bouw. gedateerd 2 februari, maakt melding van
3 uitbraken van mond- en klauwzeer, type t\'.
bij varkens. Ie I orello (Barcelona) bleken 60
dieren besmet, terwijl er 38 met hen in contact
geweest waren, Ie Almenar (l.erida) bedroegen
deze aantallen resp. 86 en 400 te Binefar (Iluesca)
resp. 43 en 85. Reglementaire maatregel\' -> zijn
genomen.

-ocr page 313-

Maart:

2 \'Kring Dierenartsen (ielderse Vallei\'. Ver-
gadering.

5 Werkgroep Diergeneeskunde en Samenleving.
I.e/ingencyelus 1981: \'.Mens en proefdier\' II
(pag. 212).

5 6 \'lagung des Fachgruppe "Oellügel-
Krankheiten\' der D\\\'(i. über "Krankheiten der
Vögel\' (.A). München.

5 (iroep Veterinaire llomoepathie K.N.M.\\.D.
I.edenxergadering.

8 14 Internat. Symposium für Weideschafhal-
tungsformen unter intensiven \\Virtschafls\\er-
hältnissen. Israel (pag. 57).

lü Afd. Noord-Brabant K.N..M.V.D. Werkverga-
deiing
niestkaheren.

10 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost. Vergade-
ring. (ie/ondheidsdienst voor Dieren. Zvxolle.
Aan\\ang 14.00 uur.

10 Afd. Limburg K.N.M.n.D. Pluimvecuerkvcr-
gadcring.

11 16 Lquitania. Lssen.

12 Werkgroep Diergeneeskunde en Samenlexing.
I.e/ingencyclus 1981: \'Mens cn proefdier\' lil
(pag. 212).

LI 14 Fachtagung über Pferdekrankheiten (an-
lassl. der\'Lquitania 1981" (A), Fssen.

14 Nederlandse Vereniging tot Bescherming \\an
Dieren. Kaderdag. l\'trecht (pag. 292).

19 Klinische a\\ond \\ kgr. Cieneesk. h, Kl.
Huisdier (pag. 21.1).

19 Vereniging \\an Direcleuren \\an Ciemeenielijke
Slachthui/en en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbeurscongrcscentruni. tUrechl.
.\'\\an\\ang 10.00 uur.

22 26 lagung der Lachgruppe "l orlpflan/ung
und ihre Störungen\' (A), Berlin.

2.1 26 International Conference on Sports
Medicine. I\'liecht (pag. 286).

24 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Kleine Huisdieren
Werkvergadering.

25 26 Iagung über Physiologic und Pathologie
der Foitplan/ung. Berlin.

26 \'Kring Dierenartsen Cicldcise X\'allei\'. Ver-
gadcring.

29 5 april. 2. I ortbildungsk ursus \'Klcinticr-
krankheiten" der WSA\\ A und der D\\ Ci (A).
St. Mont/.

.11 Aid. Cieldcrland K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Postiljon Motel Arnhem; aanvang 20.00.

April:

8 II 14. Kongressder DVCi(Al. Bad Neuhemi.

9 10 .Will Wiss. Kongreß der D,Ci L.

14 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Rundvee,
Werkvergadering.

14 \'Kring Dicrenaitscn Cielderse Vallei",
Veruaderint!.

15 Ciroep Volksgezondheid K.N.M.v.D.

Ledenvergadering.
24 25 F.F.-vergadering, Brussel.
28 Symposium over "Melkwinning en Lierge-
/ondheid\', Fde (pag. 286).

.Mei:

I .1 Voorjaarsdagen 1981. Ciroep Genees-
kunde van het Kleine Huisdier K.N.M.v.D..
R.,\'\\.L Congrescentrum. Amsterdam, (pag.
150)

4 7 XXl.X Annual Colloqium Protides of the
Biological Fluids. Brussels.

12 Afd. I.imburg K.N.M.v.D. Paarden.
Werkvergadering.

11 ACV-Controle, traditionele Studiedag, "Fle-
vohof te Biddinghui/en.

14 22. Fachgesprach über Geflügelkrankheiten,
Hannover.

14 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbcurscongrescentrum, Utrecht.
Aanvang 10.00 uur.

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingelheim). Biddinghuizen
(pag. 716 (1980) en 287).

14 Ciroep Veterinaire Homoepathie K.N.,M.v.D.
ledenvergadering.

15 16 .lahresversammlung Schweiz. Ver. L
Kleintiermcdizin. General thema "Dermatolo-
gie". Bern. (pag. 145 en 286)

17 22 5lh Symposium on Quality of Poultry
Meat - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag. 677).

18 21 1st Sv mposium on Fgg Qnalitv - Spelder-
holt Svi\'hposia, .Apeldoorn (pag. 677).

19 Aid. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel Bergzichi. Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

20 Symposium \'Het slachtproces nu: zó of anders-
\'."", Zeist (pag. 287).

20 lhe World Poultry produclion: V\\\'here and
How\'.\' - Spelderholl Symposia. Apeldoorn
(pag. 677).

20 21 1. Kv nologischcr Weltkongreli, Dort-
mund (pag. 212).

26 Aid. I imburg K.N.M.v.D. .Algemene
Ledenvergadering.

29 II ler Congres Latin-Mediierranéen de
Medicine \\élérinaire pour Peiits Animau.v
.XX Congres National Italien des Vél. des
Pclits ,Aniniau\\. Venezia (pag. 758).

10 Nordwestdeulscher 1 leriirzletag. ( A). Bremen.

,luni:

2 Conlacldag 1\'luimvcchvgiéne. I hema: "Pluim-
veevlees". R.l.\\ . te Bilthoven (pag. 292).

-ocr page 314-

Afd. 0\\erijssel K.N.M.wD. Viering 50-jarig
bestaan .»\\fdeling Overijssel (pag. 292).
8 17th International Symposium on the H is-
torv of Veterinary Medicine. Helsinki (pag.
1097).

1.3 -30. r^eutscher Kongreß fürar/tliche Fort-
bildung. Berlin(pag. 213).
20 4. Arbeitstagung Uber Pelztier-.
Kaninchen- und Heimtierkrankheiten. Celle.
27 \'Huhn und Schwein \'81\'. Internat, Fachaus-
stellung. Hannover (pag. 213).

Juli;

13

3 VI Ith International Congress of the World
Veterinary Poultry Association. Oslo.
Norway.

3 7. Intern. Kongreß der W\\\'PA (A). Oslo.
10 Hungarian Society of Agricultural Scien-
ces. Internat. Conference on Feed .Additives,
Budapest.

17 9. Intern. Kongreß des WAAVP. Buda-
pest (pag. 287).

23 30 Internat. Bienen/Uchterkongreß der .Api-
mondia. Acapulco.

November:

14 Vereniging van Directeuren \\ an Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbeurscongrescentrum. l.\'trccht.
■Aanvang 10.00 uur.

December:

8

K.N.M.v.D. .Algemene

.Aid. Limburg
Ledenvergadering,
10 Groep N\'olksge/ondheid K N M v D, Leden-
vergadering,

15 Afd, Overijssel K N.M v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel Berg/ieht. Hellendoorn; aanvang
20,15 uur.

Augustus:

24 28 27. Europ. Fleischforscherkongreß (A).
Wien.

30 4 sept. 8th International Symposium of
World Association ol Veterinarv Food Hvgie-
nists, Dublin (pag. 263 en 949).

31 3 sept. Ned. Zoötechnische Vereniging: Stu-
diedagen F..A.A.P.. Zagreb.

September:

3 (iroep Veterinaire Homoeopathic

K,N,M,v.D. Ledenvergadering.

9 II LXV ESOMAR Seminar on; \'Internati-
onal Pharmaceutical Marketing Research\' -
consolidating our experiences. Zürich.

14 18 European Association for the Study of
Diabetes (EASD). I7e jaarlijkse bijeenkomst.
RAI-Amsterdam. (pag. 1097 \'80)

10 11 Fortbildungstagung des Bundesverban-
des der beamten 1 ierarztc (,A|. Bad Har/burg.

15 Aid, Overijssel K,N,M,v,l), Ledenvergade-
ring. Hotel Berg/ieht. Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

17 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D, Leden-
vergadering,

17 20 British Veterinarv Association Annual
Congress. University of F\'xcter.

28 I okt, 22, Arbeitstagung des Arbeitsgebietes
\'Lebensmittelhygiene\' der DVG (A).
Garmisch-Partenkirchen, (pag. 127)

13

14

Oktober:

3 .laarcongres 1981 K.N,M,v,D . tevens 1 28e
Algemene Vergadering. Rhenen (pag, 291)
14 Kulmbacher Eortbildungstagen (,A).
K ulmbach.

17 Bp l-Kongreß mit Fortbildungsveranstal-
tung ( A). Baden-Baden.

5, Cuxhavener Seminar\'Fleisch und l lei-
scherzeugnissc\' (A). Cuxhaven.

20 2

-ocr page 315-

\'p, n? prr, i-rfl

lJ ^d Ua Li O Jn . jt; Jxjg

Jaarcongres 1981

\'Diergeneeskunde:
Perspectief en horizon\'

Dit jaar zal op 2 eti 3 oktober het
Jaarcongres plaatsvinden in het
Ouwehandsdierenpark in Rhenen.

Het onderwerp zal zijn:

\'Diergeneeskunde: Perspectief en
Horizon\'

Het congres-vignet gemaakt door
collega P. Bergström uit Driebergen,
wijst daar al op. namelijk: een
aesculaap opduikend uit de golven van
de Rijn.

Dankzij diezelfde Rijn ontstond de

stad Rhenen maar ook de Nederlandse

diergeneeskunde.

Immers zonder Rijndelta geen

veehouderij en dientengevolge geen

dierenartsen.

De congresganger zal zich zeker thuis
voelen bij de bespreking van de actuele
diergeneeskundige problematiek te
midden van zo\'n Safari-achtige
omgeving.

Bereid u alvast voor op dit hoogtepunt
van het Diergeneeskundig jaar.
In de komende tijdschriftnummers
hoort u meer \\an ons.

De Congresconitnissic.

Tijdschr. Dicrsiciwesli.. deel 106. afl. I9HI

KOMNKl I.IKi; NtiDERl ANDSl: M A A I SC H Al\'l\'l.l \\C)OK I) H K( ,IMi LS k l M)l

-ocr page 316-

De Commissie Post
Academisch Onderwijs
Veterinaire Volksgezondheid

P.A.O.-contactdag Pluimveehygiëne 2 juni
1981 in het R.l.V. te Bilthoven

\'Pluimveevlees\'

De nu voor de zevende keer te houden
contactdag Pluimveehygiëne, georganiseerd
onder auspiciën van de Commissie P.A,O.
Veterinaire Volksgezondheid vande K.N.M.v.D,.
blijkt een gewaardeerde gelegenheid te zijn voor
de bij de pluimveekeuring betrokken dierenartsen
om zich van recente ontwikkelingen op de
hoogte te stellen en onderling ervaringen uit te
wisselen.

De eerstvolgende contactdag wordt gehouden op
dinsdag 2 juni 1981 in het Rijks Instituut voor de
Volksgezondheid te Bilthoven en heeft als
thema \'Pluimveevlees\'.

Het programma is als volgt;
09.30 Ontvangst met koffie
10.00 Opening door prof. dr. .1. G, van

Logtestijn
10.10 Dr. ir. S. H. W. Notermans:

\'Staphylococcen op pluimveev lees\'
10.45 Ir. J. de Witt: \'Handen aan

pluimveevlees\'?\'
I 1.20 Drs. R. .1. Lerbijhe: \'Wat is uw diagnose\'.\'\'
12.00 Lunch

13..\'iO Drs. R. J. Lerbijhe: \'Dat was uw
diagnose,\'\'

13.50 Drs. P. Wijnker: \'Bandkeuring van

pluimv eevlees\'
14.25 Drs. J. Driessen: \'Wet en pluimveevlees\'
14.50 Ihee

15.00 Rondvraag en forumdiscussie met
inleiders

16,00 Sluiting door prof. dr. .1. G. van
Logtestijn

■Alle belangstellende dierenartsen zijn welkom.
Opgave, indien enigszins mogelijk, vóór 28 mei
1981 via de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde (Hannv
Schuurs, tel. 030-5101 1 1) of bij aanvang van dc
Contactdag.

IX\' kosten, voor leden (inclusiel lunch) / 27,50 en
niet-leden (inclusief lunch) / 37,50, kunnen aan
de zaal worden voldaan.

Nederlandse Vereniging tot
Bescherming van Dieren

Kaderdag, 14 maart 1981, L trecht

De Centrale Asiel Raad van de
Nederlandse Vereniging tot Bescherming
van Dieren belegt op 14 maart a.s. een
Kaderdag. speciaal over het vernieuwde
Honden- en Kattenbesluit. in het .laarbeurs-
en Congrescentrum te litrecht.

Het programma luidt als volgt:
10,30 Inleiding door de heer M, van
Zuuren,

10.35 .Algemene uiteenzetting over het H.

en K.-Besluit - de heer P, H, A, Poll,
10,55 latouage - de heer M, van de
Weijer,

11,15 Dierenpaspoort - dc heer C, J,

Vermeulen,
I 1,35 Opleiding - de heer P, Leeflang,
I 1,55 Nieuwe controle mogelijkheden -

dc heer N, Visser,
12,15 Bekendgeving en problemen voor
asiels en publiek - dc heer M. van
Z u ti ren.

13..30 Forum onder leiding van de heer
P. H. A. Poll.

Indien mcn aan deze Kaderdag wil
deelnemen, kan men zich opgeven bij het
L.andelijk Bureau van de
Dierenbescherming, Laan Copcs van
Cattenburch 73 te \'s-(iravcnhage, tel, 070-
46 97 43.

Afdeling i 50
Overijssel

Nog even en dc afdeling Overijssel bestaat
50 jaar.

50 ,Iaar lang al hebben we aan deze
zijde van de l.lssel lief en leed gedeeld.
Wij dachten, dat dit heugelijke Icit voor elk
lid van de afdeling Overijssel van de
K.N.M.v.D. ccn goede reden was om er
woensdag juni 1981 in Dcventcrecn
daverend leest van te maken.

-ocr page 317-

Diergeneeskundige
Studenten Kring

Derde Almanak!

Aan al diegenen die ooil de Bilislraai
bevolkten.

De langzamerhand traditionele Almanak
der Diergeneeskundige Studenten Kring
staat weer op het punt te verschijnen nl. 26
maart 1981.

Deze derde Almanak zal u de gelegenheid
geven weer voeling te nemen met het
vetermaire studenten gebeuren in de jaren
tachtig. Niet alleen speelse informatie maar
ook, vooral voor u van belang, een
volledige adressenlijst en een waardevolle
informatiebron omtrent de faculteit.
Indien u belangstelling mocht hebben voor
dit unieke boekwerk, kunt u het bestellen
door een bedrag van/25,— over te maken
op het bankrekeningnummer: 699210127
t,n,v, fiscus Almanakcommissie der DSK,
Crediet en Effectenbank N.V.. Utrecht.
Almanakcommissie,
Nicolet van Brugge
Jelmera Hoitinga
Marisol Kamminga

Sjef Menu
Thierry Steegh
Rene Wessels.

j\'/ \' 15- x 1 / • n \'

r^ L LJa LI ^ Un ua

üßtermatr

rit het verslag van den toestand der Afdeeling Utrecht over het jaar 1919 van den
Secretaris Penningmeester J. .A. Beijers.

Door verschillende leden werd aangedrongen op een cursus in rischkeuring.
Tot nu toe is het bestuur er niet in geslaagd een leider hiervoor te vinden.
Op de Decemher-vergadering onderwierp de Veearts uit Houten aan het oordeel
der vergadering de handeling van de genieente L trecht. die tracht in omliggende
gemeenten een vleeschkeuring in te richten en daarbij de Veeartsen aldaar
geheel passeert. De vergadering was van oordeel, dat de gemeente i\'trecht
volkomen in haar recht is. zich zooveel mogelijk te verzekeren tegen den invoer
van ongekeurd vleesch der omliggende gemeenten en dit te hereiken
tracht door daar een keuring in te richten, doch dat daarbij zeer goed rekening
kan worden gehouden met de belangen der aldaar practiseerende collega\'s.

De .Secretaris Penningmeester.

.1 .A Hl I.IFRS

Ti/dschr. Diergeneesk.. 47, 411. (W:Oj

-ocr page 318-

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Bunte-van Hof, Mevr. T. 1.; 1972; 3781 HH Voorthuizen, Verdilaan 5.
Celant, Mej. D. l..; 1981; 3523 EC Utrecht. Smaragdplein 47.
Helmond, J. P. G. J. van; 1980; 5721 ZR Asten, .lasmijnstraat 10.
L.otan. E.; 1955; Israël. Kinneret Moshava 15105.
Nieuwenhuizen, J. P.; 1980; 3513 CJ Utrecht, Otterstraat 49 bis.
Obdeyn, Mej. 1. M.; 1981; 3818 HH Amersfoort. Regentesselaan 17.
Peters. J. W. E.; 1981; 6524 JL Nijmegen, Van Slichtenhorststraat 73.

Als lid van de Koninklijke Nederiandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen;

Barentsz-Steinmann, Mevr. M. A.; 1980; 3514 XV Utrecht. Van Swindenstraat 64.

Hattum, J. J. C. van; 1980; 1261 NK Blaricum, Wetermg 104.

Hesselink, J. W.; 1980; 3512 VJ Utrecht, Lange Nieuwstraat 8.

Marel-Homan, Mevr. M. van der; 1980: 3522 AW Utrecht. Amaliastraal 78.

Martin. H. W.; 1980; 5343 GG Oss, Staringstraat 221.

Oorsprong. Mej. L. M. M.; 1980; 3583 HN Utrecht. Mauritsstraal 2 bis.

Riemersma. D. J.; 1980; 3582 XZ Utrecht, l.B.B.-laan 151.

Rijkenhuizen, Mej. A. B. M.; 1980; Wijk bij Duurstede, Waaksteen 20.

Scholten, E. C.; 1980; 3141 KJ Maassluis, Jan Vethlaan 27.

Soest, J. E. M. van; 1980; 5521 Oberweis (Duitsland), Brotberg 1.

Verheijen. Mej. J. H. E.; 1980; 3581 EN Utrecht. Mgr. v. d. Weteringstraat 126.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen;

J. W. P. van der Drift. Kalfslraat 81. 6212 GV Maastricht.
C. W. Kramers. Colenso 24, 3761 GE Soest.
H. T. M. van der Linden, Griftstraat 31. 3572 GN Utrecht.
Mej. M. P. Vrijenhoek. l.B.B.-laan 117 IV, 3582 XP Utrecht.

.Adreswijzigingen, enz.:

((□ioilnWJo

\'Aanunk. (i. H. M.: 1981; 3583 BP Utrecht.
Fr. Halsstraat 2 bis; d.
 198

Ahma. J.: 1963; Vriezenveen; tel. (05499)
2223; p. (assoc. met W. J. Mulder beëindigd).
Bareiusz-Sieininann. Mevr. M. A.: 1980;
3514 XV Utrecht, Van Swindenstraat 64; tel.
198
(030) 731540; wnd. d. (toevoegen als lid).
Hijteveld, f-.: 1967; Schagen; tel. (02240)
13200; p.. geass. met R. H. de Groot en .1. W.
Hakkesteegt (assoc. met E. Hakkesteegt en
20/
A. R, de Vries beëindigd).

Boer.\'i. J.J. A.A.: 1980; 2636 GL Schipluiden. 205
Keenenburgweg 39; tel. (01738) 8996 (privé).
(015) 5663 19 (prakt ); p..ass. bij J. H. Kersen
20Ó
H. J. Uilenreef.

\'Bou/. n.: 1981; 2851 IP Haastrecht.
Wilgendreef I; lel. (01821) 2471; wnd. d.
 207

* Brinke. \\V. len: 1981; 3962 BC Wijk bij
Duurstede. Witlastraat 92; d.
 207

"Celani. Mej. D. /... 1981; 3523 EC Utrecht.
Smaragdplein 47; tel. (030) 514061; wnd. d.
207
\'Crijns. M.
/.. E.: 1976; Heerlen; wnd, d.
E/st. H. A. M. van: 1975; 6706 BW
Wageningen, Poolakkerweg 19; tel, (08370)
210
13710 (privé). 12432 (prakt.).

174

174

177

IHO

18:

185

186

189

190
197

Erken. A. //, M.: 1967; Amsterdam; p.; d.

Kon. Zoöl. Gen. Natura Artis Magistra en d.

Kon. Ned. (ieleidehonden Fonds (assoc. mei

S. .A. B. 1, Woliers beëindigd).

E.xiercane. A. G. M.: 1974; 7707 PG

Balkbrug, Den Kaal 3; tel. (05230) 57025

(privé), 56202 (prakt.); p., geass, met T.

.Mooiweer en K, H, Poppens,

"Eramzen. Mej. S.: 1981; 3583 W Utrecht.

Gr. Adolfstraat 40; tel. (030) 515169; wnd, d,

Goetiemoed. //, ,-1, J.: 1955; Ferwerd; p..

geass. met VI. de Vries.

Goner. A.: 1980; 9481 CH Vries. Esveen 1;

tel. (05921 ) 3374 (privé). 1216 (prakt.); p.. ass.

bij P. Eenhoorn en J. Nijhoff.

Groenland. G. J. van: 1979; Vierlingsbeek;

tel. (04781) 1542 (privé),

Grooi-Brouwer. Mevr. G. G. de: 1978;

Schagen; tel. (02240) 98334.

*Grooi. K, //. de: 1978; Schagen; tel, (02240)

98334; p.. geass. met F. Bijleveld en J. W.

Hakkesteegt.

/lakkesieegi. E.: 1936; Schagen; tel. (02240)
12437; r.d.; pK. i.;O.O.N. (assoc, beëindigd).

-ocr page 319-

210 Hakkesieegr. J. H.. I97Ü; Schagen; tel.
(02240) 1.1748; p,. geass. met F. Bijleveld en
R. H. de Groot (assoc. met E. Hakkesteegt en
A. R. de Vries beëindigd).

212 Hanum. J. J. C. van: 1980; 1261 NK
Blaricum. Wetering 104; tel. (02152) 64854; d.
in inil. dnst. (toevoegen als lid),

2/.( * Helmond. J. P. ü. J. van: 1980; Asten; tel.
(049,16) 4422 (privé), 4222 (prakt.),

2/J \'Hcnderik.v. F. P. M.: 1981; .1514 IM
Ftrecht, Havikstraat 57; tel, (0.10) 714759;
vvnd. d.

214 Hes.selink. ./. H\'.,- 1980; .1512 V,l Utrecht,
Fange Lauwerstraat 8; tel. (010) .114011; d. in
mil. dnst. (toevoegen als lid).

218 Hoopen. D. ./. H\\ ien: 1946; Balkbrug; tel.
(052.10) 562.14.

224 \'Jona, Mej. M. de: 1981; .158.1 HS Utrecht.
Mauritsstraat 62; tel. (0.10) 515646; wnd. d.

227 *Kerslen. ,4, J.: 1981; 7121 VX Aalten,
Reviusstraat 12; tel. (054.17) 4974 (privé),
2.172 (prakt ); p., ass, bij F, Nijhoff en A, W,
Udo,

.?(W \'Loiun. E: 1955; Israël, Kinneret Moshava
15105; tel, (067) 50017; p.

244 Marel-Homan. .Mevr. .M. van der: 1980; .1522
AW Utrecht. Amaliastraat 78; tel, (0.10)
882278 (privé). 715544 t, 114 (bur.); wet.
medew. RU. (F.d.D., vkgr. V.v.D.O.)
(toevoegen als lid).

244 Marlin. //, W.: 1980; 514,1 GG Oss,
Staringstraat 221; tel, (04120) .18859 (privé),
27951 (prakt.); p., geass, met .A. Emmer/.aal,
l\'h. G. M. Kraanen, H. .1. Nipen L. de Ruijter
(toevoegen als lid).

247 Mooiweer. T.: 1978; Balkbrug; tel, (052.10)
570.10 (privé), 56202 ( prakt ); p., geass, met A.
G. .M. Extercatte en K. H. Poppens.

248 Mulder. ». ./., 1972; Vrie/enveen; p. (assoc.
met .1. .Abma beëindigd).

2.5/ * Meuwenhuizen. ./. /\'.. 1980; Utrecht; tel.
(0.10) 118892; wnd. d.

Sooij. J. R. de: 1974; 8401 BH Gorredijk,
Hegedijk 7; tel. (051.1.1) 2.100,

254 \'Ohdevn. Mej. /. M.: 1981; .1818 HH
Amersfoort, Regentesselaan 17; tel, (011)
18.129; wnd. d.

254 Oorsprong. Mej. !.. M. M : 1980; 1581 HN
Utrecht, Mauritsstraat 2 bis; tel. (0,10)
510186; wnd. d. (toevoegen als lid).

2.5.5 *Oosira. F. H\', 1981; 1812 RM Leusden,
Doornseweg 12; tel. (0.11) 80.1692 b.g.g.
I 1897; wnd, d.

2.5.5 Osinga. Dr. ,-1., 1951; Li-1959; Goutum; tel,
(05 100) 81.1,10 (privé), (02.1) ,1192291, 6(bur );
i. V.G. en i. V.D.

JaaiJ I

IL. L\'JOVI/DIÜJD

2.5.5 Osmga. .4. S.: 1946; Hallum; tel, (0518.1) 1.100
(privé).

256 Overheek. J. F.: 1946; Dongen; tel. (0162.1)
1.1629.

258 "Peiers. J. ü\'. E.: 1981; 6524 .IL Nijmegen,
Van Slichtenhorststraat 7.1; tel, (080) 222176
(privé), (05291) 1926 (prakt.); p.,ass, bij ,1.0.
M. den Biggelaar en .A. G. J. Ruijs.

260 Poppens. K. H.: 1979; Balkbrug; tel, (052.10)
57156 (privé), 56202 (prakt,); p., geass, met A,

G. M. Extercatte en T. Mooiweer.

263 Riemer.sma. D. J.: 1980; .1582 XZ Utrecht,
LB,B,-laan 151; tel. (0.10) 51.1914 (privé),
5.14.145 (bur.); wet. medew. R.U. (F.d.D.,
vkgr. Functionele Morfologie)(toevoegen als
lid).

264 Riikenhuizen. Mej. A. B. M.: 1980; Wijk bij
Duurstede, Waalsteen 20; tel, (0.14.15) 5018
(privé), (0.10) 531.12.1 (bur,); wet, medew,
R,U. (F,d,D., vkgr. Alg. Heelkunde)
(toevoegen als lid).

270 Schollen. E. C.: I980;3141 KJ Maassluis, Jan
Vethlaan 27; tel, (01899) 1201 I (privé), 14470
(prakt.); p., ass, bij H. J. v. d. Kamp en Ä.
Slikkerveer (toevoegen als lid).

270 Schoonheim, B. G.: 1975; Amsterdam; p.,
geass, met S. ,A. B. 1. Wolters.

273 \'Segers. J. F. J.: I98l;4707 PA Roosendaal,
Zundertseweg 83; tel, (01650) 42750; p., ass,
bij A. P, C. Bartels, B, J, A, M, Boschker, J,
P, M, Meesters en J, M. Verbocht,

306 Soest. J. E. M. van: 1980; 5521 Oberweis
(Duitsland), Brotberg I; tel, (09-49-6527)
1100 (privé), 1377 (prakt,); p, (toevoegen als
lid).

28! Tiemersma. ,/. i"..\' 1979; 9283 VC Surhuizum,
Bonhommestraat 14; tel. (05123) 1975
(privé), (05124) 3638 (prakt,); p., ass, bij M.
P. H. Dijksterhuis en P. Dijkstra.

284 Vecht. C..\'1976; Rotterdam; tel, (010) 21 I 180
(privé), 15391 1 (bur,),

285 Veling. ./., 1977; 1814 GF Alkmaar,
Kennemerstraatweg 103; tel. (072) I 12133.

286 Verheijen. Mej. ./. //. E.: 1980; 3581 EN
Utrecht, Mgr, v, d. Weteringstraat 126; tel.
(030) 319415; wnd, d, (toevoegen als lid).

290 Vries. A. R. de: 1947; Schagen; tel. (02240)
12000; r.d. (assoc. beëindigd).

291 Vrie.s. M. de: 1948; Hallum; tel. (05183) 1947
(privé), (05181) 1221 (prakt.); p., gcass. met

H. A, J. Goedemoed.

293 -Weert. W. P. S. van: 1981; 3571 .SJ Utrecht,
W, Schuylenburglaan 42; d.

298 Holters. S. A. B. I.: 1974; Amsterdam; p.,
geass. met B. G. Schoonheim (assoc. met A.
IL M. Erken beëindigd).

Overleden:

G. Snijders te Surhuisterveen op I februari 1981.

-ocr page 320-

Jubilea:

W. van Sijpveld te Kesteren
J. M. Wijsmuller te Rosmalen
M. J. van Winden te Venray
E. A. van Daalen te Laren (N.H.)
K. G. van Dijk te Voorst
Dr. W. T. Truijen le Boxtel

(afwezig) 25 jaar op 1 maart 19X1
(afwezig) 25 jaar op 1 maart 19X1
(afwezig) .10 jaar op 14 maart 19X1
(afwezig) 25 jaar op 2.1 maart 1981
(afwezig) 25 jaar op 27 maart 1981
(afwezig) 25 jaar op .10 maart 1981

Voor het Dierenartsenexamen slaagden:

d.d. -10 januari 1981

Geslaagd cum laude\'

Mej. 1. M. Ohdeyn

Geslaagd \'met genoegen\'

Mej. D. L. Celant
F. P. M. Henderikx

/ 5,81 (was / 6,00)
ƒ 15,15 (was ƒ 15,00)
ƒ 0,52 (was / 0,58)
/ 11,62 (was ƒ .18,50)

/ 10,00 \\er\\al!

Wijzigingen Codelijst voor mestkalveren

009 Belcomycinc 50, Rhône Poulenc

011 Belcomycinc 8\', Rhône Poulenc

104 Belcosulfa 1, Rhône Poulenc

506 Belcomix 200, Rhône Poulenc

048 Cortcycline, Rhône Poulenc

\' 011 Belcomycine 8 wordt; 011 Cospirinjeet
011 Aescoprim wordt: OOI .Aescotrim

Bovenstaande is op 4 februari 1981 doorgegeven aan de computer.

Geslaagd:

D. Bout
W. ten Brinke
Mej.
.S. Erantzen
Mej. M. de Jong
A. J. Kersten

F. W. Oostra
J. W. E. Peters
J. F. J. Segers

W. P. S. van Weert

G. H. M. Aarnink

\'Zo moet het niet\' (9)

In het zuiden des lands stond op een

Nederlands kalverinestbedrijf de auto van

een Belgische voederadviseur

kalverdeskundige. De koffer

van de auto bleek te zijn volgepakt

met diergeneesmiddelen, zowel injectabele

als poedervormige.

Deze diergeneesmiddelen waren afkomstig
van een praktizerend dierenarts. Deze
bevestigde de aOevering van de middelen.
Hij gaf als verklaring dat hij geen
boodschappenjongen was. In het belang
van de gezondheid van mens en dier moest
hij zijn tijd besteden aan de uitoefening van

de diergcneeskunst. Het afleveren
distribueren van diergeneesmiddelen
kon hij beter overlaten
aan dc voederadviseurts). Als deze
voederadviseur(s) de medicijnen
doorverkocht(en) aan de lekenhandel dan
was dit niet zijn verantwoordelijkheid.
Volgens de voederadviseur betrok hij voor
enkele tienduizenden guldens per jaar
\'zwart\' van de dierenarts.

-ocr page 321-

□ on

fe© ro.

Een bijzonder geval van lymfoïde leucose bij
het paard

An Unusual Case of Equine Lymphoid Leukosis

P. Frankeni, R. van den Hoven\', H. H. L. Sasse\', J. P. Koeman^,
S. D. Goedegebuure^

SAMENVATTING

Beschreven wordt een 3-Jarige merrie met lymfoïde leucose. waarhij klinisch een
hemorrhagische diatese werd vastgesteld als gevolg van diffuse intravasale stolling.
Het dier was tevens ernstig tcreupel door aantasting van de lange pijpheenderen.
De diagnose werd eerst postmortem gesteld.

SUMMARY

The case of a three-year-old mare is reported, in which clinical examination
revealed the presence of haemorrhagic diathesis as a result of disseminated intra-
vascular coagulation. The animal also showed severe lameness which was due to
involvement of the long hones.
The diagnosis was only established after death.

INEEIDING

Lymfoïde leucose is bij het paard een
zeldzaam voorkomende ziekte (2, 8, 9.
10, 15, 16).

Het ziektebeeld kan zeer sterk variëren
afhankelijk van de mate waarin bepaalde
orgaansystemen zijn aangetast (3, 6, 12).
De diagnostiek van met name de niet
leucemische vorm is vaak moeilijk. De
hieronder beschreven patiënt, waarbij de
diagnose eerst postmortaal werd gesteld,
is een interessant voorbeeld van een der-
gelijke patiënt.

ANAMNESE

Vier dagen voordat de 3-jar.ige Gelderse
merrie eind september 1979 aan de Kli-
niek voor Inwendige Ziekten der Grote

\' Dr. P. Franken, drs. R. van den Hoven. dr. H. H. F. Sasse, Kliniek voor Inwendige Ziekten der Grote

Hui.sdieren. Yalelaan 16. .ISOS TD Utrecht.
; Drs. .1. P. Koeman, drs. S. D. (ioedegebuure. Instituut voor Veterinaire Pathologie. Yalelaan I. .1584 CF
Utrecht.

Huisdieren ter onderzoek en behandeling
werd aangeboden was de praktizerend
dierenarts voor het eerst bij het paard in
consult geroepen omdat het dier stijf zou
zijn. De collega vond echter een dier met
een meer ongecoördineerde dan stijve
gang. De ademfrequentic was 20 per
minuut, de polsfrequentie 48 per minuut
en de rectale temperatuur 37,6°C. Afge-
zien van een iets te abdominaal ademtype
werden er bij het klinisch onderzoek geen
afwijkingen gevonden. Het paard werd
behandeld met een penicilline-
sireptomycine preparaat, waarop de toe-
stand echter niet verbeterde. Twee dagen
later was de ademfrequentic 32 per
minuut, de pols 60 per minuut en de tem-
peratuur 38,4°C. Het paard maakte een
vermoeide indruk, maar wilde niet meer

-ocr page 322-

gaan liggen, hetgeen het dier voorheen
juist veel deed. De eetlust verminderde
snel.

Het paard had in een weiland gelopen
waarin uitsluitend de distels waren
bespoten met MCPA (2-methyl-4-
chloorfenoxyazijnzuur), een herbicide.
De andere paarden die ook in deze wei
liepen vertoonden geen afwijkingen.

KLINISCH ONDERZOEK
Bij aankomst op de Kliniek was het paard
zeer pijnlijk. Het bleef stokstijf staan en
was slechts met de grootste moeite zover
te krijgen dat het naar de stal liep.
Het dier wekte de indruk hoefbevangen
te zijn. Uitgebreid onderzoek van de lede-
maten gaf echter geen aanwijzingen voor
het bestaan van hoefbevangenheid en/of
ernstige spierbeschadigingen. Ook aan de
hals werden geen afwijkingen gevonden.
Het paard was in een goede conditie. De
linker voorborst was gezwollen, vermoe-
delijk als gevolg van de gegeven injectie.
Ademhaling, pols en temperatuur waren
respectievelijk 20 per minuut, 78 per
minuut en 38,0°C. De turgor was goed.
Bij het onderzoek van de slijmvliezen
werden overal vrij veel petechieën en ook
wel grotere bloedingen gevonden. De
lymfeklieren waren wat vergroot. Het
ademtype was iets te abdominaal, terwijl
bij Iongauscultatie verscherpt vesiculair
ademen werd gehoord. Aan het
circulatie- en het digestieapparaat wer-
den geen afwijkingen gevonden. Omdat
het paard zich nogal verzette en daarbij
dreigde om te vallen werd het dier aan-
vankelijk niet rectaal geëxploreerd.
Op grond van de gevonden afwijkingen
kon geen diagnose worden gesteld. Beslo-
ten werd het paard wegens de ernstige
pijnuitingen een pijnstiller\' te geven, en
het dier in observatie te houden.
Gedurende de eerste twee dagen bleek dat
het paard regurgiteerde. De toch al
slechte eetlust verdween geheel. De
adem- en polsfrequentie en de tempera-
tuur liepen op tot respectievelijk 74 per
minuut, 90 per minuut en 41,6°C. Het
paard hoestte niet. De pijnlijkheid bleef
ondanks de pijnstillers onverminderd
bestaan.

Naar aanleiding van het bloedonderzoek
(zie aldaar) werd het paard op de derde
dag van het verblijf aan de Kliniek verder
uitgebreid onderzocht. Het paard was
nog steeds met moeite van de plaats te
krijgen. In mond- en vulvaslijm werden
nog steeds petechieën en uitgebreidere
bloedingen waargenomen, terwijl het
paard wat sereuze neusuitvloeiïng ver-
toonde. Bij Iongauscultatie was nu duide-
lijk verscherpt vesiculair ademen te
horen, in de cranioventrale delen zelfs
bijna bronchiaal ademen. De ademfre-
quentie was nu 96 per minuut, de pols 104
per minuut, de temperatuur 4I,2°C. Bij
rectaal exploreren bleek, dat de merrie 3
a 4 maanden drachtig was. Bij de voorste
scheilswortel werd een dikte ter grootte
van een sinaasappel gevoeld. In het rec-
tum was droge mest aanwezig.
Er werd getracht een beenmergpunctie
uit te voeren, hetgeen echter niet gelukte
omdat het dier daarbij door het verzet
dreigde om te vallen. Wél werd een
liquorpunctie uitgevoerd. Daartoe werd
het paard op de gebruikelijke wijze gese-
deerd, gekluisterd en op een stro-matras
neergesnoerd. Na de liquorpunctie kon
het dier niet meer overeind komen en is
enkele uren later gestorven. Het werd ter
sectie aan het Instituut voor Veterinaire
Pathologie aangeboden.

LABORA l ORIlJMONDERZOEK

Het onderzoek van de faeces

De faeces waren normaal gebald doch te
droog. Bij het parasitologisch onderzoek
werden veel eieren van het strongylustype
gevonden. Het bacteriologisch onder-
zoek op Salmonella verliep negatief.

Het onderzoek van de urine

De urine was geel van kleur en troebel.
Het soortelijk gewicht was 1,025 en de
pH 8. Het onderzoek op eiwit (kookproef
volgens Bang) was positief. Bij het onder-
zoek met behulp van een stick^ bleek dat
er bloedkleurstof in de urine zat.

Equipalazone®, fenylbutazon, 2 dd 2 gram p.o.
Combur® Test. Boehringer Mannheim B.V., .Amsterdam.

-ocr page 323-

In het urinesediment werden vrij veel ery-
throcyten aangetroffen.

Het onderzoek van de liquor cerebro-
spinalis

De liquor was bij macroscopisch onder-
zoek niet afwijkend. Bij het microsco-
pisch onderzoek werden 2 neutrofiele
granulocyten en 12 erythrocyten per 3
mm^ geteld. Het chemisch onderzoek
leverde geen bijzonderheden op (totaal
eiwit 67 mg \'100 ml, LDH < 20 E 1.
GOT 5 E, 1, CPK < 7 E, 1).

Het bloedonderzoek

Het bloedonderzoek bracht een aantal
duidelijke afwijkingen aan het licht (tabel
1). Er bestond een uitgesproken leucope-
nie(3,3x 10\' 1) vooral als gevolg van een
sterk verlaagd aantal neutrofiele granu-
locyten (11%). Het absolute aantal ly mfo-
cyten was niet verhoogd (2,9 x 10\', 1).
Het gehalte aan indirecte bilirubine was
licht gestegen (48 jumol/l) en ook een
aantal enzymactiviteiten in het serum
was verhoogd, vooral die van het lac-
taat dehydrogenase (LDH 1056 E l). De
activiteit van het creatine fosfokinase was
verhoogd (CPK 367 E \' 1) doch niet in die
mate zoals wordt gezien bij ernstige spier-
beschadigingen als bijv. maandagsziekte
en \'tying up\' waarbij CPK waarden van
enige duizenden eenheden/liter worden
gemeten. Het eiwitspectrum en het
totaaleiwitgehalte van het serum waren
niet afwijkend.

PA FHOLOGISCH-ANATOMISCH ONDER-
ZOEK.

Er kwamen talrijke bloedinkjes voor in
de slijmvliezen, subcutis, serosae en nier-
schors. Het bloed in het gehele lichaam
was slecht gestold. De spieren vertoon-
den geen afwijkingen. Een aantal lymfe-
klieren was afwijkend: de Inn. mandibu-
lares en iliaci interni waren gering
vergroot, de Inn gastrici waren duidelijk
vergroot, vrij zacht en spekkig en de Inn.
coecales waren zeer sterk gezwollen,
spekkig en bevatten hemorrhagische
en; of necrotische haarden. Microsco-
pisch vertoonden ze het beeld van een
lymfoïde leucose. Het celtype was
lymfoblastair.

De longen waren wat emphysemateus en
er kwam schuim voor in de trachea, er
werd geen pneumonie geconstateerd.
De lever was macroscopisch normaal en
er werd microscopisch slechts een geringe
mononucleaire infiltratie met enkele
eosinofiele granulocyten in verscheidene
portale gebieden aangetroffen. In de nie-
ren werden microscopisch geen afwijkin-
gen gevonden. De milt was gezwollen en
vrij bleek. De Billrothse koorden bleken
zeer sterk verbreed te zijn door een toene-
ming van lymfoïde cellen. Er kwamen
tevens verscheidene megakaryocyten
voor en slechts enkele follikeltjes. Ter
hoogte van het gebied waar bij een jong
dier de epifysairschijven voorkomen,
waren de ribben en de lange pijpbeende-
ren \'beweeglijk\', hyperemisch en gemak-
kelijk breekbaar. Ter plaatse van de lin-
ker tuber coxae kwam een intravitale
fractuur voor. Het beenmerg in de diafy-
sen van humerus en femur bestond uit
grijs massief weefsel, dat microscopisch
overeenkwam met het tumorweefsel in de
lymfeklieren. Op doorsnede vertoonden
de linker en rechter proximale humerus
en proximale femur en de ribben in de
metafysiare gebieden direct aansluitend
aan waar vroegerdeepifyairschijven aan-
wezig waren een onregelmatige strook
weefsel, waarin verlies aan spongiosa
zichtbaar was. Deze gebieden waren

De bloedstolling van de patiënt was dui-
delijk afwijkend. De gemeten stollingstij-
den TT\' en calcium-tromboplastinetijd^
waren duidelijk verlengd, de PTT\' was
hoog normaal. Het fibrinogeengehalte-\'
was verlaagd. Het gehalteaan fibrinesplit-
singsprodukten was verhoogd FDP > 40
/ug/mP. Het aantal trombocyten was
sterk verlaagd (11 x 10\' 1).

I I rombinctijd. ïrombin Reagenz. Boehringer Mannheim B.V.. Amsterdam.

Calcium Tromboplastin (\'Quick\'). Boehringer Mannheim B.V.. Amsterdam.

Partiële tromboplastine tijd. PTT. Boehringer Mannheim B.V.. Amsterdam.

Fibrinogen Reagenz. Boehringer Mannheim B.V.. Amsterdam.
\' I rombo-Wellcotest. Welcome Reagents Limited. England.

-ocr page 324-

opgevuld met grijswit en grijsrood zacht
massief\' weefsel. In de epifyse en de rest
van de metafyse bestond het beenmerg
voornamelijk uit vetmerg. Histologisch
waren de abnormale metafysiare gebie-
den gekenmerkt door tumorweefsel over-
eenkomstig het beeld in de lymfeklieren
en het diafysaire beenmerg.
Tevens werden hier osteolyse, bloedin-
gen, gefragmenteerde necrotische been-
balkjes met osteoclastaire beenresorptie
en geringe mergfibrose vastgesteld. De
osteolyse is duidelijk te zien op het micro-
radiogram (afbeelding I).

Tabel 1. Het onderzoek van een paard met leucose.

eenheden

patient

normaal waarden

hemoglobine

mmol/1

8,9

7,

,5

- 10

hematocriet

1/1

0,42

0,

,36

0,48

leucocyten

X 10^/1

3,3

7,

0

- 10,0

basofiele granulocyten

%

0

0

2

eosinofiele granulocyten

%

0

0

5

staafk.neutr.granulocyten

%

1

0

5

segmentk.neutr.granulocyten

%

10

45

- 60

lymfocyten

%

89

30

- 35

monocyten

%

0

0

3

bilirubine direct

^ol/l

11,2

8

- 16

indirect

^jmol/1

48,0

< 8

alkalische fosfatase

E/1

339

140

- 300

lactaatdehydrogenase

E/1

1056

100

- 300

sorbietdehydrogenase

E/1

0,9

< 1

y-glutamyltranspeptidase

E/1

24

<20

creatinefosfokinase (geact.)

E/1

374

<50

ureum

mmol/1

6,7

< 8,5

totaal eiv^it

g/1

80

60

- 90

albumine

%

42,1

35

- 55

a -globuline

%

20,6

15

- 20

fi -globuline

%

15,6

< 24

y -globuline

%

11,7

< 25

bloedstolling

trombocyten

X 10^/1

11

90

- 350

PTT

sec

52

44

- 52

Ca-tromboplastine tijd

sec

10

- 12

TT

sec

36

18

- 21

fibrinogeen mg/100 ml

260

350

- 440

FDP (fibrinesplitproducten)

jag/ml

> 40

< 10

-ocr page 325-

D1SCUSS1F

Op grond van het pathologisch anato-
misch onder/oei< moeten wc tot de con-
clusie komen dat de merrie lijdende uas
aan leucose. Wat had ons klinisch onder-
zoek achteraf bezien - bijgedragen en
kunnen bijdragen, om reeds tijdens het
leven tot deze diagnose te komen\'.\'
De bij het klinisch onderzoek vastge-
stelde bloedingen in de slijmv liezen en de
bij het bloedstollingsondcrzoek gevon-
den trombocytopenie. verlengde trom-
binetijd en het verlaagde fibrinogeengc-
halte wijzen op een hemorrhagische
diatese als gevolg van diffuse intravasale
stolling (DIS) (13. 14). Het verhoogde
gehalte aan fibrinesplitsingsprodukten
(f-DP) geeft extra steun aan deze veron-
derstelling (II). Diffuse intravasale stol-
ling kan optreden als complicatie van
ziektetoestanden welke spontaan aanlei-
ding geven tot diffuse stimulatie van het
bloedstollingsmechanisme. Het is be-
schreven bij zeer uiteenlopende aandoe-
ningen (4. II. 13. 14). Bij het paard zijn er
voor zover ons bekend geen gevallen
beschreven waarbij klinisch DIS werd
aangetoond (5. 13).

Bij de mens gaan leucemische processen
regelmatig vergezeld van een hemorrha-
gische diatese, waarbij trombocytopenie,
hypofibrinogenemie en lage concentra-
ties aan overige stollingsfactoren worden
gevonden (7). Hoewel de oorzaak van
deze deficienties veelal is toegeschreven
aan functieverlies van de organen die de
stollingseiwitten en de trombocvten pro-

Afb. I. Micro-radiogram van
pro.vimale humerus. Botop-
lossing t.p.v. de voormalige
epifysairschijf.

-ocr page 326-

duceren (lever respectievelijk beenmerg)
kunnen alle genoemde symptomen ook
(mede) worden toegeschreven aan diffuse
intravasale stolling (14).
Behalve het verhoogde indirecte bilirubi-
negehalte in het bloed werden noch bij
het bloedonderzoek noch bij het patholo-
gisch anatomisch onderzoek aanwijzin-
gen gevonden voor een functieverlies van
de lever.

De infiltratie van de tumor in het been-
merg van het spongieuze beenweefsel was
bij dit paard niet zodanig dat hieruit de
neutropenic en de trombocytopenie kun-
nen worden verklaard. De neutropenic
kan door verschillende andere oorzaken
ontstaan, waarbij o.a. gedacht kan wor-
den aan immunologische oorzaken (1),
terwijl voor de trombocytopenie de DIS
verantwoordelijk kan worden gesteld. De
DIS kan in dit geval veroorzaakt zijn
door het vrijkomen van tromboplastisch
materiaal uit de diverse gebieden van het
skelet die door osteolyse ernstig waren
aangetast.

Hoewel bij het pathologisch anatomisch
onderzoek talrijke bloedinkjes werden
vastgesteld in de slijmvliezen, de subcu-
tis, de serosae en de nierschors, en hoewel
ook het bloed in het gehele lichaam
slecht was gestold, werden geen micro-
thrombi gevonden. Dit sluit de aanwezig-
heid van DIS echter niet uit. Schiefer (1.3)
stelt het fibrinolytische systeem in het
bloed hiervoor verantwoordelijk. De
fibrinolyse vindt namelijk ook post mor-
tem plaats.

Hoewel in \\ele gevallen door een punctie
van het beenmerg aanwijzingen kunnen
worden verkregen voor de diagnose leu-
cose indien de tumor in het beenmerg is
geïnfiltreerd, blijkt dat in dit geval een
beenmergpunctie vermoedelijk geen
effect zou hebben gesorteerd gezien de
beperkte infiltratie van het spongieuze
beenweefsel. Hetzelfde geldt voor een
leverbiopsie.

Mogelijk had een biopsie uit een vergrote
mandibulaire lymfeklier uitsluitsel kun-
nen geven.

De ernstige kreupelheid van het paard
moet naar alle waarschijnlijkheid worden
toegeschreven aan de processen die zich
afspeelden in het gebied van de vroegere
epifysairschijven. De fractuur in de linker
tube coxae is vermoedelijk veroorzaakt
door het neersnoeren van het paard voor
het doen van de liquorpunctie. Een nor-
male complicatie van het neersnoeren is
het niet. Bovengenoemde processen heb-
ben mogelijk een rol gespeeld bij het ont-
staan van de fractuur. In feite verloopt
het neersnoeren altijd probleemloos. De
hoge pols, ademfrequentie en tempera-
tuur kunnen heel goed veroorzaakt zijn
door heftige pijn. Hoewel het toedienen
van een pijnstiller in deze gevallen dan
meestal snel verbetering te zien geeft en
derhalve ook diagnostisch van betekenis
is, reageerde de hier beschreven patiënt
niet op de aan de kliniek gebruikelijke
dosering fenylbutazon.
Ondanks het feit dat ons dat mogelijk
niet verder geholpen zou hebben bij het
stellen van de diagnose leucose blijft het
jammer dat de beenmergpunctie mis-
lukte. De leucopenie werd nu al snel ge-
combineerd met de hoge temperatuur, de
neusuitvloeiing, de hoge ademfrequentie
en de afwijkende longgeruisen. Het pa-
thologisch anatomisch onderzoek toont
aan dat dit ten onrechte geschiedde, daar
geen afwijkingen aan de longen werden
gevonden.

1,11 ERATDUR

C\'line. M, .1.: Hic While Cell, Harvard Dniversily Press. Cambridge, Massaehusells, Londen (197.S).
Dekker. N. D. M. en Kroneman. .1.: Leueose bij hel paard.
Tijdsihr. Diergeneesk.. X.1, 469. (I95H).
F.splin. D. Cl. en t aylor, .1. L.: Hypercalcemia in a horse uilh Lymphosarcoma,,/, .Am. I \'el. Med. .-I,«..
170.
IHO. (1977).

Haanen C.: (iedisseminecrde inlra\\asalc slolling. Xeil. 1\'. Geneesk.. 120. .W/. (1976).
llolTman R,: Syndrome disscminierler intravasaler Cierinnung (Verbrauchskoagulopalhic) bei Hans-
tieren.
l orischrittc der Velerinärmedi/\'in. H 24, Verlag Paul parey. Berlin & Hamburg (1976),
.larrelt W. L, IL and Mackcy 1,, .1.: Neoplastic diseases ol the haematopoietic and lymphoid tissues.
Hull. H id. Hhh. Org.. .SO, 2/, (1974).

Kwaan 11. C.: Disorders ol fibrinolysis. .\\fe</. Clin. Sonh. .Amer.. 56. 16}. (1972).
Misdorp VV.: Leucose bij het paard. I laciiiis Diergen. Ti/dsclir.. ."15. .^HO. (1966).

-ocr page 327-

9. Neufelcl .1, 1..: Lymphosarcoma in a mare and review ol cases at the Ontario Veterinary College. Can.
l ei. J..
14. 1-19. (IV7J).

10. Neuleld, .1. 1..: Lymphosarcoma in the horse; A review. Can. Vei. J.. 14. 129. (1973).

11. Pitnev W. R.: Disseminated intravascular coagulation. .Seni. Hemal.. 8, 65. (1971).

12. Rutgers. H. C,, Stibbe. S.. Ingh. 1. S. G. A. M. van denen Breukmk, H.J,: Huidleucose bij een paard.
Tijdsehr. Diergeneesk.. m. 5 i!. (1979).

13. Schiefer. B. and Searcy. G.: Disseminated intravascular coagulation and consumption coagulopathy.
Can. Vet. J.. 16, 15!. \'(1975).

14. Slappendel, R. J. f/ al. : Diffuse intravasale stolling (DIS) 1. Experimentele DIS bij dieren en spontane
DIS bij de mens.
Tijdsehr. Diergeneesk.. 98 . 6 05. (1973). H. Spontane DIS bij de hond. Tijdsehr.
Diergeneesk..
98. 615. (1973).

15. Sundberg. J. P.. Burnstein. T., Page E, H,, Kirkman, W, W., and Robinson, F, R,: Neoplasmes of
Equidae.
J. .Am. Vet. Med. A.fs.. 170, 150. (1977).

16. Teilen G. H, and Madewei, B. R.: Veterinary cancer medicine. Lea & Febiger. Philadelphia (1979).

UßtßHnatr

Met aan zekerheid grenzende stelligheid mag verondersteld worden
dat onderstaande volzinnen ontsproten zijn aan de pen van den
deskundige C. F. van Oyen.

Invoer van Argentijnsch vleesch

De Minister van Arbeid heeft besloten, tol uitzending van twee deskundigen
om den vieesehkeuringsdienst in Argentinië ter plaatse te bestuderen, en van
hunne bevindingen en oordeel verslag uit te brengen.

Als zoodanig zijn aangezocht de heeren Quadekker te Nijmegen en C. F. van
Oyen te Haarlem, die zich beiden in principe daartoe bereid hebben verklaard
en deze opdracht zoo spoedig mogelijk zullen volvoeren.
De oeconomisehe en hygienische voordeelen van een vermeerdering der
bronnen, waaruit onze bevolking haar behoefte aan vleesch van gezonde
dieren zal kunnen dekken, zijn zoo in het oog .springend, dal men alleen op
ernstige gronden den invoer van dit artikel mag stuiten. Anderzijds Heten de
waarnemingen aan hier te lande ingevoerd argentljnseh vleesch niet we een
onbeperkt vertrouwen in den keuringsdienst d.t.l. te stellen. Opgemerkt dient
nog, dat het rapport van den Londensehen dierenarts T. Dunlop Young
(1914), die Argentinië en Uruguay bezocht vrij gunstig gestemd Is.
Slechts het eigen onderzoek ter plaat.se kan in deze de oplossing brengen, waarop
dan ook van de zijde van diverse gemeente besturen en door veterinaire
vereenigingen en colleges werd aangedrongen. Men mag de verwachting
uitspreken, dat de .Minister alsnog termen aanwezig zal achten om dit
onderzoek ook uil le strekken tot Uruguay, Paraguay en Brazilië, landen
waarin vooral in den laatsten tijd de e.xport van bevroren vleesch steeds
grooter omvang aanneemt. Daarnaast dient dankbaar erkend, dal door de
wijze waarop Z. E. Aalber.se\' deze zaak ter hand heeft genomen een der
moeilijkste problemen, die zieh in den laatsten tijd in de
vleeschkeuringsdiensten hebben voorgedaan zal kunnen worden beslecht.

Tijdsehr. Diergeneesk.. 47, 72. (1920)

Dc loenmaiige Minister van Arbeid

-ocr page 328-

Het effect van een intramammaire vaccinatie op
een experimentele Staphylococceninfectie\'

Effect of Irttramamniary Vaccination on Experimental Staphy-
lococcal infection

D. G. Groothuis en G. Grootenhuis-

SAMENVATI ING

Een handelsvaccin tegen staphylococcen mastitis voor intramammaire toediening
werd getest hij een experimentele besmetting. Drie groepen dieren, respectievelijk
niet gevaccineerd, In twee kwartieren gevaccineerd en in vier kwartieren gevacci-
neerd in de droogstand, werden alle hesmet in de lactatie met een mengsel van a, fi
en a ^ haemolytische stammen van Staphylococcus aureus.
Na besmetting kregen de meeste koeien een heftige mastitis. In tegenstelling tot de
haffen niet-gevaccineerde dieren, vertoonden de in vier kwartieren gevaccineerde
koeien geen stijging van de lichaamstemperatuur. De anti a-haemolysinetiter in
serum was hoger in de gevaccineerde dan in de niet-gevaccineerde groep, tnaar na
de besmetting was dit verschil omgekeerd. De half-gevaccineerde groep had titers,
die ttissen die van de beide andere groepen lagen.

Op grond van dit experiment zijn geen aanwijzingen gevonden dat vaccinatie een
preventieve werking heef) ten aanzien van acute uierontstekingen veroorzaakt
door genoemde staphylococcen. Benevens een geringer verlies in nielkproduktie
wordt de koorts duidelijk voorkomen, hetgeen een waardevol fenomeen kan zijn
wat betreft het gehele ziektebeeld.

SlMMARY

A commercial vaccine for intrumantntarv inoculation to prevent staphylococcal
mastitis was tested under experimental conditions.

Groups of cows which were vaccinated in all four qttarters, in two quarters in
the dry period and which were not vaccinated respectively were challenged intra-
mamntary with a mixture of n.
a /j, haemolytic strains of Staphylococcus
aureus duriitg lactation,

.After challenge, severe mastitis developed itt most cows. L^nlike coir.s in the half-
atul non-vaccinated groups, the vaccinated cows did not show a rise in hody tem-
perature. I he anti a-haemolysin titre in the serum was higher in the vaccinated
than that in the non-vaccinated group hut after challenge this difference was
reversed.

lite half-vaccinated group showed titres which were between those of the other
two grotips. This experintettt does not suggest that vaccination offers substantial

Aan dit ondcr/ock is financieel bijgedragen door Algin BA\'., Maassluis en ,Adcock-l ngram Laboratories
Ltd., ,lohannesburg.

Drs, D. G. Groothuis en dr. G. Grootenhuis, Centraal Diergeneeskundig Instituut, Postbus 6007, .3002
.AA Rotterdam.

-ocr page 329-

cidvanlages in acute staphylococcal mastitis. Besides having a beneficial effect
on milk production, vaccination prevents fever, which is a useful phenomenon as

regards the clinical picture as a whole.

INLtlDING

Vaccinatie tegen staphylococcen tnastitis
heeft lange tijd in de belangstelling
gestaan o.a. vanwege de economische
betekenis \\an deze mastitiden (4).
Een grote variëteit in gebruikte antigenen
en in wijze van toedienen zijn een aanwij-
zing dat er vele obstakels zijn bij vaccina-
tie tegen staphylococcen mastitis bij
melkkoeien (I, 6).

De introductie van antibiotica maakt
vaccinatie als mogelijkheid mastitiden,
veroorzaakt door Streptococcen, te
bestrijden minder urgent. Een intramam-
tuaire behandeling met penicilline
bestrijdt zeer effectief de aanwezige
Strep-
tococcen, maar chronische infecties met
staphylococcen kunnen niet door deze
therapie volledig worden geëlimineerd.
Door veelvuldig gebruik van penicilline
nam de resistentievorming bij staphylo-
coccen toe. Daarom worden, helaas min-
der potente, semisynthetische penicilli-
nen gebruikt, die niet afgebroken worden
door het door resistente staphylococcen
geproduceerde penicillinase (6).
Ondanks het brede scala geneesmiddelen
dat heden ten dage ter beschikking is,
meer dan 20 verschillende antibiotica, is
het nog steeds niet mogelijk chronische
staphylococceninfecties te elimineren
(12). De economische betekenis van deze
infecties is naast de verhoogde kans op
klinische mastitiden, vooral het melkver-
lies dat door deze infecties veroorzaakt
wordt (4).

Naast belangrijke maatregelen, zoals
goede bedrijfsvoering, hygiëne en goede
melktechniek, wordt het afweermecha-
nisme van de uier. dat o.a. bepaald wordt
door de conditie van het dier en door zijn
aanleg, vaak over het hoofd gezien als de
primaire factor of een infectie al dan niet
aanslaat.

De weerstand van de koe tegen infecties
kan in principe op drie wijzen verbeterd
worden;

— door optimale huisvesting en
verzorging;

— door fokkerijmaatregelen, de ene
dochtergroep verschilt in vatbaarheid
voor mastitis ten opzichte van de
andere (3);

— door stimulering van het
immuunapparaat.

In dit onderzoek is de preventieve waarde
van een vaccin voor intramammaire toe-
diening nagegaan bij acute mastitis,
welke werd opgewekt door experimen-
tele besmetting met staphylococcen.

MAIERI.AAI, EN MEI HODEN
Dieren

Twintig l<oeien. welke aan liei einde \\an de eerste
lactatie en \\oür de tweede keer drachtig waren,
werden voor de proel gebruikl.
Een aantal dieren was reeds bij de verkoper /onder
antibiotica droog ge/et. Dc overige dieren werden
op de proelstal niel meer gemolken.
Bij voorafgaand onderzoek van kwarliermelkmon-
slcrs werd vastgesteld dal de dieren geen staphylo-
cocceninfeclie in de uier hadden.

Vaccin

Het \\accin werd verkregen van Vel. t ab.\' en had
volgens de opgave van de fabrikant de volgende
samenstelling per dosis:

a toxoid

leucocidine toxoid
somatische staphylococcen

Xü I.E.

250 E (= fiü I.E.)
anligeen alTtomstig
van 101\' cellen
300.000 I.E.
250 mg
5 ml

procaine penicilline
neomycine sulfaat
waterige basis

Vel. Eab.. P.O. Box 5932. Johannesburg 2000.

-ocr page 330-

Als placebo werd de waterige basis met de antibio-
tica gebruikt.

Vaccin en placebo werden intramammair toege-
diend overeenkomstigde voorschriften: tenminste 6
weken na het begin van de droogstand.
In de periode van 1 tot 7 weken na vaccinatie kali-
den de koeien af.

Bacteriëie challenge

Drie staphylococcenstammen, een a. een ß en een a
ß haemolytische, welke geïsoleerd waren uit mas-
titisgevallen, werden gebruikt voor de infectie. De
stammen werden als reincultuur in bouillon
gekweekt bij 37° C gedurende 18 uur. Deze drie
culturen werden in gelijke delen bij elkaar gevoegd
en het mengsel: 1:100 verdund.
Met injectiespuitjes waarop een korte (6 mm),
dunne (0,9 mm) stomp afgeslepen canule was
geplaatst, werd veertien weken na de vaccinatie,
zijnde 5 tot 11 weken na het afkalven, 2 ml van de
verdunning onder aseptische voorzorgen intra-
mammair ingespoten.

Celtellingen

Het celgetal werd wekelijks in kwartiermonsters.
die vlak voor het morgenmelken genomen werden,
bepaald. Na infectie werden ook dagelijks monsters
genomen, maar vanwege hel grote aantal vlokjes in
de melk was het niet mogelijk de telling uit te
voeren.

De cellen in de melk werden geteld met een Coulter
Counter, overeenkomstig de voorschriften van de
International Dairy Federation (IDF).

Klinisch onderzoek van het dier en de manueel èn
visueel waargenomen zwelling

Op grond van de manueel waargenomen hardheid
van de uier werd dc mate \\an afwijking in vijf
klassen ingedeeld:
l.iehaamstemperatuur

De lichaamstemperatuur werd 2 x daags gemeten
met een kwik koortsthermometer, welke op 0,1° C
nauwkeurig werd afgelezen.

Anti «-haemolysinetiter

Het a toxine werd verkregen door een haemolyti-
sche staphylococcenstam te enten in Tryptone Soya
bouillon (Oxoid CM 129) en deze gedurende 7
dagen onder 5% CO. bij 37° C te bebroeden. Na
bebroeding werd de cultuur gecentrifugeerd en het
bovenstaande gefiltreerd.

Aldus werd een ruw toxine verkregen, dat in een
verdunning van 1:384 verdunde (1:120) schapeëry-
throcyten (Hb 50%) haemolyseert, maar niet in
een verdunning 1:768. De anti of-haemolysinetiter in
serum en wei werd bepaald door aan een serum wei
verdunningsreeks 1:100 verdund a-haemolysine toe
te voegen. Neutralisatie werd nagegaan door hier-
aan 1:120 verdunde .schapeërythrocyten (Hb 50%)
toe te voegen en na menging 2-3 uur bij 37° C te
incuberen. I^e titer wordt aangegeven door de
hoogste serum\\erdunning. die na centrifugeren
kleurloos en helder is.

Proefopzet

I wintig koeien werden volgens willekeur in groe-
pen ingedeeld.

üroep I: 6 koeien, 4 kwartieren per koe gevacci-
neerd.

(iroep 11; 6 koeien, 2 kwartieren met wisselende
verdeling per koe gevaccineerd.
Ciroep 111: 3 koeien, 4 kwartieren met placebo be-
handeld, 2 koeien, 2 kwartieren met placebo behan-
deld, 3 koeien, niet behandeld.

De vaccinaties werden op 14 mei 1979 uitgevoerd.
Op 21 augustus 1979 werden alle dieren met J 10\'\'
staphylococcen mtramammair geïnfecteerd.

rfsi.;ftaifn

geen zwcllmg
matige zwelling
zwelling of locale hardheid
zwelling cn hardheid
zwelling, hardheid met sterke
rood blauwe verkleuring

Lichaamstemperaluur

Het gemiddelde van de ochtend- en
avondtemperatutir per groep is weerge-
geven in figuur 1.

Klinische verschijnselen

Melkproduktie

Door middel van weging werd de dagproduktic per
koe wekelijks bepaald. \\\'icr maal, 7 en 14 dagen
voor 9 cn 16 dagen na infectie, werd de mor-
genmclkproduktic in liters per kwartier gemeten
mei Lvn vicrkwarlicrcnmelkmachine.

De plustekens, die per kwartier geregi-
streerd waren, werden per groep gesom-
meerd en daarna gecorrigeerd voor een
groepsgrootte van 6 dieren (tabel I).
Twee dagen na infectie hadden 6 koeien
hun voer niet opgegeten.

-ocr page 331-

Fig. F De gemiddelde lichaamstemperatuur van niet gevaccineerde, in twee kwartieren gevaccineerde
en in vier kw artieren gevaccineerde koeien na experimentele infectie
metiSlaphylococcusaiireus-siammen.

GEM. TEMPERATUURVERLOOP

40 .0-

•GEVACCINEERD 6st
2 KWARTIEREN
\'GEVACCINEERD
NIET GEVACCINEERD 7st

.V
.v

39.0-

<c

O.

S 38.OH

5st

DAGEN

37 .0

O 1

INFECTIE

Hiervan werden twee dieren ernstig ziek:
koe 46. niet gevaccineerd en koe 49, in
beide voorkwartieren gevaccineerd.
Deze koeien hadden in de beide hnker
kwartieren erg harde en rode plekken die
een dag later blauw verkleurden en koud
aanvoelden.

Drie dagen na infectie hadden alle koeien
duidelijk verschijnselen van mastitis,
gepaard gaande met een waterig secre-
tum met vlokken en stukjes, zwelling en
pijnlijkheid van de uier.

Ondanks behandeling met hoge doses
penicilline, intramammair en intramus-
culair. verslechterden koe 46 en 49 zeer
snel. Deze twee dieren werden vier dagen
na infectie geslacht wegens de zeer slechte
klinische toestand.

Blauwverkleuring en necrose was bij
beide linker kwartieren van de twee
koeien aanwezig.

Melkcelgetal

Het geometrisch gemiddelde celgetal van
kwartiermonsters van gevaccineerde en
niet-gevaccineerde koeien is weergegeven
in figuur 2. In figuur 3 is het geometrisch
gemiddelde celgetal van gevaccineerde en
niet-gevaccineerde kwartieren van in
twee kwartieren gevaccineerde koeien
weergegeven. De eerste dagen na de
infectie konden de cellen niet geteld wor-
den vanwege de vele vlokjes die in het
uiersecretum aanwezig waren.

label I. De mate van klinische afwijkingen van kwartieren na experimentele infectie op 21 8

Datum:

21/8

22/8

23/8

25/8

28/8

29/8

30/8

I gevaccineerde groep

12

30

25

15,5

7,5

10

6

III niet-gevaccineerde groep

9,8

26,6

27

15,8

15,8

16,3

8

II in 2 kwartieren gevacci-
neerde koeien:

gevaccineerde kwartieren

5,5

20,5

1T

10

9,5

8

5

niet-gevaccineerde kwartieren

It

17,5

17

13,5

15

13

9

Fer kwartier is de mate van klinische afwijking uitgedrukt in ü. ±. . en . Het getal is de som van
hel aantal plustekens per groep, gecorrigeerd voor de groepsgrootte van 6 dieren.

-ocr page 332-

Melkproduktie

Met de vierkwartierenmelkmachine werd
per kwartier de morgenmelkproduktie
tweemaal vóór en tweemaal na de infectie
gemeten. De totale produktie in liters en
uitgedrukt in procenten \\ an die van \\ óór
de infectie, van gevaccineerde en niet-
gevaccineerde koeien zijn weergegeven in
tabel 2. In tabel 3 is hetzelfde weergege-
ven \\oor de in twee kwartieren gevacci-
neerde koeien.

De gemiddelde dagproduktie in kilo-
grammen per koe van de koeien van
groep I en groep III zijn weergegeven in
figuur 4.

Fig. 2. Het geometrisch gemiddelde celgetal \\ an kwartiermelkmonsters pergroep \\ oor in s ier kwartieren,
in twee kwartieren en niet-gevaccineerde koeien.

• ^^

/

INFECTIE

GEVACCINEERD 6st
2 KWARTIEREN . .
" GEVACCINEERD ^^^
....... NIET GEVACCINEERD

7st
DAGEN

Fig. .I. Het geometrisch gemiddelde celgctal \\an kwartierinelkmonsters \\an 5 koeien. V oor twee niet
en twee wel gevaccineerde kwartieren.

LOG CELGETAL
7

7 9 11 14

28

21

35

42

49

GEVACCINEERD
NIET GEVACCINEERD

LOG CELGETAL
7\'

DAGEN
49

21

28

42

35

-ocr page 333-

label 2, De totale morgenmelkproduktie na expeiimentele infectie op 21 8 in liters en in procenten van
koeien welke wel (I) en niet (lil) werden gevaccineerd

Datum:

8/8 en 15/8

29/8 5/9 19/9

I 6 koeien wel

gevaccineerd
*

III 7 koeien niet
gevaccineerd

72,T liter

1007.

77,1 liter
100%

1 9,9 53,6 46,8
68,8 73,7 6i*,U

U8,6 57,6 1 9,1*
63,0 71*,7 614,1

♦ één afgemaakt koe buiten beschouwing gelaten.

Tabel 3. [)e totale morgenmelkproduktie na experimentele infectie op 21 8 in liters en procenten van niet
en wel gevaccineerde kwartieren van 5 in 2 kwartieren gevaccineerde koeien (II)*

Datum

8/8 en 15/8

29/8

5/9

19/9

gevaccineerde

29,2 liter

20,1

22,2

21 ,2

kwartieren

lOOf.

68,8

76,0

72,7

niet-gevaccineerde

28,2 liter

19,2

19,7

17,1

kwartieren

100%

68,1

69,9

60,5

* één afgemaakte koe buiten beschouwing gelaten.

Anti a-haemoiysinetiter

Het geometrisch gemiddelde van de anti
ff-haemolysinetiters in serum en melkwei
van de groepen 1. II en Hl zijn weergege-
ven in figuur 5.

Voor de vaccinatie zijn geen monsters
genomen. De titers van groep III kunnen
als nul-waarde beschouwd worden, daar
deze koeien tot de besmetting niet met de
relevante to.xinen in contact gebracht
zijn.

Vóór de besmetting hadden de niet-
gevaccineerde dieren de laagste titers. Na
experimentele infectie stegen de titers
zeer snel.

DISCUSSIE

Bij veel vaccinatieproeven zijn nauwkeu-
rig de veranderingen, direct samenhan-
gende met de uier, gevolgd. Antiliters in
serum en wei tegen diverse antigenen en
concentraties van IgA, IgGl en IgG2 en
IgM werden zorgvuldig gemeten (2, 7,
17).

De phagocytose activiteit van de poly-
morfkernige leucocyten in de melk wordt
door vaccinatie gestimuleerd (1,9. I O, 1 I,
16). De toegenomen phagocytose wordt
veroorzaakt door cytophyle opsoninen,
die zich aan het oppervlak van de neutro-
phylen hechten en blijken te behoren tot
de lgG2 klasse (2). Dit immuunglobuline
komt in de melk in zeer lage concentraties
voor (7, 17). Antilichamen van deze sub-
klasse, gericht tegen het proteïne A van
de staphylococcen, zouden vooral de
phagocytose van de levende bacteriën
bevorderen (11, 14). Waarschijnlijk is dit
één van de redenen, dat bij staphylococ-
cen mastitiden de staphylococcen zich in
de uier kunnen handhaven en de mastitis
chronisch wordt. Bij het voortduren van
de infectie treedt invasie van de staphylo-
coccen in het weefsel op, met als gevolg
bindweefselvorming. In een dergelijk
ontstekingsproces zijn de staphylococcen
goed beschermd tegen antimicrobiële
middelen en de afweer van de koe.

Tot nu toe is weinig aandacht besteed aan
de koe als geheel. De veranderingen die
optreden in de uier na prikkeling van de
uier is niet alleen een locale reactie, maar
moet veel meer beschouwd worden als
een afweer van de gehele koe. Het is
daarom noodzakelijk bij mastitisexperi-
menten niet alleen parameters te gebrui-
ken, die betrekking hebben op de uier.

-ocr page 334-

maar ook parameters te gebruiken, die
informatie geven over de koe in het
algemeen.

Om een evenwichtige verdeling van de
koeien over de groepen te krijgen zijn de
dieren die met placebo behandeld zijn in
de controlegroep genomen. De aldus
geformeerde controlegroep was
homogeen.

Een zwelling van de kwartieren werd bij
alle koeien waargenomen, die het vaccin
hadden gekregen, maar er werd geen
enkele reactie waargenomen na toedie-
ning van de placebopreparaten.
Het temperatuurverloop (fig. 1) laat zien
dat de gevaccineerde dieren na besmet-
ting geen koortsreactie vertonen in tegen-
stelling tot de niet en half gevaccineerde
dieren. Aangezien de half geënte koeien
wel koorts vertonen lijkt een blokkade
voor pyrogenen op locaal niveau aanwe-
zig te zijn. Het kan om deze reden aan te
bevelen zijn dit soort vaccinaties intra-
mammair toe te passen en niet parente-
raai. Bij een parenterale vaccinatie van
schapen werd na experimentele infectie
wel temperatuursverhoging van 1° C
waargenomen (16).

KG
18

14

0

1

Fig. 4. De gemiddelde dagproduktie in kilogrammen van niet en wel gevaccineerde koeien.

16-

12-

\\ X

-GEVACCINEERD 5st

•NIET GEVACCINEERD

7 st

/

INFECTIE

WEKEN

—1-1-1-1-1—

8

De gevaccineerde kwartieren reageren
sneller en heftiger op de experimentele
besmetting dan de niet gevaccineerde
(tabel 1, fig. 4).

-ocr page 335-

Fig. 5. De geometrisch gemiddelde anti a=haemolysine liter in serum en melkwei van gevaccineerde,
half gevaccineerde en niet gevaccineerde koeien.

LOG anti a-HAEMOLYSINETITER

TITER

2.5

SERUM

GEVACCINEERD 6st
2 KWARTIEREN
GEVACCINEERD
NIET GECACCINEERD
7st

2.0

5st

1.5

WEI

1.0

WEKEN

3 4

0.5

6 7

10

O

14

Deze, in eerste instantie als ongunstig
beschouwde, reactie is wel doeltreffend
daar de gevaccineerde kwartieren zich na
de challenge in de loop van een week
sneller herstellen. Bij schapen werd dit
ook waargenomen (5),
Tussen de groepen is weinig verschil wat
betreft de hoogte van het celgetal, In
groep II lijken de gevaccineerde kwartie-
ren een lager celgetal te hebben dan de
niet gevaccineerde maar tussen groep I en
groep III is dit verschil omgekeerd.

De melkproduktie is één van de belang-
rijkste en betrouwbaarste parameters die
verandert door mastitis. Vóór de infectie
heeft groep I gemiddeld een iets hogere
produktie dan groep III (fig. 4). Het
gemiddelde melkverlies twee dagen na
infectie voor groep I is:

kg melk vóór infectie
16,8 -9,9

groep II

16,8
18,6

X 100% = 41%, en voor

kg melkverlies ^ ^^^^^ ^ ^ ^ ^^^^^ ^^^^

groep III - 6,2 ^ 100% = 62%.

16,2

-ocr page 336-

Tussen de gevaccineerde en niet gevacci-
neerde kwartieren van de koeien van
groep II trad pas na twee tot vier weken
een verschil\' ten gunste van de gevacci-
neerde kwartieren op (tabel 3). Bij scha-
pen, die in één uierhelft gevaccineerd
waren met a en 6 toxoid en leucocidine,
werd al twee dagen na infectie een pro-
duktieverschil waargenomen, dat zeven
dagen na infectie was toegenomen (5, 8).
Het melkverlies bij acute staphylococ-
ceninfecties is op grond van deze ge-
gevens minder door de vaccinatie.
Er zijn echter geen aanwijzingen dat dit
ook in het verdere deel van de lactatie zo
blijft (fig. 4). Het vrijwel evengrote pro-
duktieverlies van koeien uit groep I en
groep II en een reductie van het produk-
tieverlies bij parenteraal geïmmuno-
seerde schapen (16), na een kunstmatige
infectie, tonen aan dat de immuunstatus
van het dier belangrijk is bij de afweer
tegen staphylococceninfecties in de uier.
Naast het haemolytische effect van a-
haemolysine op rode bloedcellen, heeft
dit toxine ook cytolytische en cytotoxi-
sche eigenschappen voor een grote vari-
ëteit aan cellen. Deze weefsel beschadi-
gende eigenschap kan
in vitro en in vivo
geneutraliseerd worden door specifieke
antilichamen (13, 15).
Vaccinatie van konijnen met toxoid van
a-haemolysine voorkwam de acute gan-
greneuze vorm van mastitis na experi-
mentele infectie, maar verhinderde niet
het aanslaan van de infectie en de ontwik-
keling van een chronische vorm, gepaard
gaande met abcessen (15).
De gevaccineerde koeien hadden alle-
maal 9 weken na vaccinatie een hogere
anti a-haemolysinetiter in het bloed dan
de dieren in de controlegroep (fig. 5).
De koeien uit groep I hadden gemiddeld
een hogere titer dan die uit groep H. Deze
verschillen
moeien dosisafhankelijk zijn,
daar groep I een tweemaal zo grote dosis
vaccin heeft gehad als groep II.
Na de besmetting vertoonden de niet-
gevaccineerde koeien de grootste stijging
van de titer welke royaal boven die van de
gevaccineerde en half-gevaccineerde
koeien kwam te liggen. Het immuunap-
paraat van de niet-gevaccineerde koeien
is bij challenge aan de grootste dosis a-
haemolysine blootgesteld geweest. Door
de vaccinatie zijn de koeien in zekere
mate beschermd tegen een invasie van
a-haemolysinen. Deze bescherming kan
deels toegeschreven worden aan een
antigeen-antilichaamreactie, maar ook
door een effectief wegvangen van de sta-
phylococcen, door polymorfkernige leu-
cocyten in de geënte kwartieren (5, 16),
waardoor in de uier een geringere pro-
ductie van haemolysinen zal zijn.
In tegenstelling tot wat anderen bij scha-
pen vonden (8) werden in de melkwei
slechts zeer lage anti a-haemolysinetiters
gemeten waarvan de hoogte afhankelijk
was van de hoogte van de serumtiter en
de mate van ontsteking. Toen de klini-
sche verschijnselen van mastitis verdwe-
nen waren kon in de wei geen titer meer
worden aangetoond. Na opwekking van
een ontsteking, door middel van een
intramammaire injectie van /3-toxine,
kunnen bij een genezen koe titers worden
opgewekt in de melkwei.
In andere, niet met /3-toxine behandelde,
kwartieren van dezelfde koe werden geen
titers waargenomen (3a).
Om de effectiviteit van een vaccin c.q.
therapie te meten is het belangrijk meer
dan één parameter in beschouwing te
nemen.

De reactie van gevaccineerde koeien op
een experimentele staphylococceninfec-
tie is heftiger en sneller dan bij niet gevac-
cineerde dieren. Hieruit kan worden
afgeleid dat vaccinatie een ongunstig
effect heeft.

Op grond van de melkproduktie blijkt
deze reactie echter doeltreffend te zijn.
De melkproduktie van de gevaccineerde
koeien daalt minder. Daarenboven zijn
het celgetal en de klinische afwijkingen
bij de gevaccineerde koeien eerder
genormaliseerd.

Deze proeven geven geen informatie
omtrent de curatieve preventieve waarde
van het vaccin bij chronische mastitiden
veroorzaakt door staphylococcen.

Niet significant (Wilcoxon).

-ocr page 337-

LITERATUUR

I. Anderson, J, C,: The problem of immunization against staphylococcal mastitis, Br. Vet. J.. 134,
412-419. (1978).

2 Brock. J, H., Steel, E. D.. and Reiter, B,: The effect of intramuscular and intramammary infection by
Slaphyhcoccu.s aureu.s. Res. Vet. Sc.. 19, 152-158. (1975).

3, Grootenhuis, G,. Oldenbroek. J. K,, and Berg, J. van den: Differences in mastitis susceptibility
between Holstein Friesian, Dutch Friesian and Dutch Red and White cows. Vet, Quarterly,
1.37-46.
(1979).

3a. Groothuis, D. G.: Niet gepubliceerde waarneming (1980).

4, Kirk, J, H,: Economics and mastitis. Vet. Med. Sm. anim. clin.. ! 147-1149. (1979).

5, McDowell, G, H, and Lascelles, A. K,: Local Immunization of Ewes with Staphylococcal Cell and
Cell-toxoid Vaccines.
Res. Vet. Sei.. 12, 258-264, (1971).

Mellenberger, R, M,: Vaccination Against Mastitis, Journal of Dairy Science, 6, 1016-1021, (1977)
Norcross, N, L,: Immune Response of the Mammary Gland and Role of Immunization in Mastitis
Control,
J. Am. Vet. Med. Assoc.. 170. (10) 1228-1231, (1977).

Outteridge, P. M, and Lascelles, A, K.: Local Immunity in the Lactating Mammary Gland Following
the Infusion of Staphylococcal Toxoids.
Res. Vet. Sei.. 8 , 313-319. (1967).

Paape, M. J,, Pearson, R, E,, and Schultze, W, D,: Variation Among Cows in the Ability of Milk To
Support Phagocytosis and in the Ability of Polymorphonuclear Leukocytes to Phagocytose
Staphy-
lococcus aureus. Am. J. Vet. Res.. \\9. \'(I2). 1907-1910, (1978)

Paape, M. J,, Wergin, W, P,, Guidry, A, J., and Pearson, R. E,: Leukocytes-Second Line of Defense
Against Invading Mastitis Pathogens.
J. Dairy Sci., 62, 135-153, (1979).

Pankey. J, W,: Comments on the Immune Response of the Mammary Gland and the Role of
Immunization in Mastitis Control,
J. Am. Vet. Med. Ass., 170. (10) 1231-1233. (1977).
Postle. D, S,, Roguinsky, M,, and Poutrel, B,: Treatment During Lactation of Induced and Naturally
Occurring Staphylococcal Infections of the Bovine Mammary Gland,
Am. J. Vet. Res., 40, (5),
618-622. (1978).

Rogolsky, M,: Nonenteric Toxins of Staphylococcus aureus. Microbiol. Rev., 43. (3), 320-353, (1979).
Schmeling. D. J.. Peterson, P, K,, Hammerschmidt, D, E,, Voungki, K,. Verhoef. J„ Wilkinson, B, J.,
and Quie, P. G.: Chemotoxigenesis by Cell Surface Components of
Staphylococcus aureus. Infect.
Immun..
26. 57-63. (1979).

Ward. P. D , Adlam, C,, McCartney, A, C., Arbuthnott, J, P,, and Thorley. C, M.: A histopathologi-
cal study of the effects of highly purified Staphylococcal Alpha and Beta toxins on the lactating
mammary gland and skin of the rabbit.
J. Comp. Path.. 89, 169-177. (1979).

Watson, D. L, and Lee, C, G,: Immunity to experimental staphylococcal mastitis-comparison of live
and killed vaccines.
Aust. Vet. J.. 54, 374-378. (1978)

10.

II.

12,

15.

16,

Wilson, M, R,, Duncan, J, R,, Heistand. F,, and Brown, P,: The influence of preparturient Intramam-
marv vaccination of immunoglobulin levels in bovine mammary secretions.
Immunology, 23,313-320.
(1972).

17

Het kan aangeschaft worden door overmaking van
ƒ 32,50 op postrekening 17799 van de Stichting
Gezondheidsdienst voor Pluimvee, Doorn, onder
vermelding \'Compendium\',

Compendium vogelziekten

De vierde geheel herziene en bijgewerkte druk van
het Compendium met behandelingsadviezen voor
ziekten bij nut- en sierpluimvee is thans verkrijg-
baar voor dierenartsen en studenten diergenees-
kunde.

11 I^ÜD

-ocr page 338-

mi

Behandeling van melkkoeien met Omnizole®\'

Omnizole® in the Treatment of Dairy Cattle

Groepspraktijk Dierenartsen te Diessen^ en Dick Koorn\'\'

samenvatting

Gedurende één jaar werd op twee rundveehedrijven met totaal ±500 stuks rundvee
een proef genomen waarbij de helft van de dieren werd behandeld en dc helft niet
post partum met Omnizole®.

Bij de vaarzen werd een duidelijk positief effect op de melkgift na behandeling
gezien.

Bij de oudere dieren werd in onze proef geen effect waargenomen.
summary

A trial was made in two herds of cattle over a period of twelve months. The total
number of animals was appro.ximately 500, fifty per cent being treated with
Omnizole® post partum and the other fifty per cent remaining untreated. A
markedly positive effect on the milk yield was observed in heifers following
treatment. Treatment was ineffective in the other animals.

inleiding

Als prakticus is het vaak onmogelijk dier-
geneesmiddelen te toetsen op hun werk
en men moet afgaan op de proefresulta-
ten van anderen.

Deze anderen zijn vaak ook de producen-
ten van diergeneesmiddelen, maar veel
praktici zouden graag willen dat dierge-
neesmiddelen onafhankelijk getest zou-
den kunnen worden op hun werking.

in hel algemeen zal het dan ook meestal
zo zijn dat vertrouwen gesteld wordt in
die geneesmiddelen van een fabrikant die
als \'goed\' bekend staat.
[Dit speelt te meer als er een middel komt
dat pretendeert \'iets nieuws\' te zijn. Voor
ons was dat de komst van Omnizole®,
een wormmiddel, dat toegediend na de
partus bij rundvee een melkverhogcnd
effect zou hebben.

Merck Sharp & Dohme zegt in publika-
ties en reklame dat één behandeling 229
liter meer melk geeft in de daarop aan-
sluitende lactatieperiode. Zij zegt dan dat
dit o.a. komt doordat ook oudere runde-
ren veelal besmet zijn met maagdarm-
wormen en daardoor minder produceren
dan ze werkelijk kunnen.
Daar de behandeling ± ƒ 20,00 per keer
kost denk jealsprakticus nog weieven na
over de zin ervan.

I Omni/ole: 1 iabcnda/ol van Merck Sharp & Dohme.

- Drs. M. A. M. Elsinghorst. drs. C. W. M. Augustijn, drs. ,1. A. H. van Lieshout, drs. M. .1. .1. van der

Emden, drs. P. .1. .1. A. Schröder, drs. H. Vaarkamp.
\' Dick Koorn, student Landbouw Hogeschool te Wageningen, die stage liep bij het Consulentschap voor
Rundveeverbetering tc Lilburg.

-ocr page 339-

Besloten werd het middel op drie bedrijven uit te
proberen. Eén bedrijf viel tijdens het onderzoek uit.
De beide bedrijven kunnen als volgt worden
beschreven:

Bedrijf A:

25 ha grasland en 8 ha maïs.
± 85 melkkoeien met bijbehorend jongvee. In
de zomer zijn de koeien dag en nacht buiten.
Het is geen bekend probleembedrijf wat betreft
wormbesmettingen. Het jongvee wordt zelf
opgefokt en om eerder genoemde reden niet
routinematig ontwormd.

Bedrijf B:

± 400 melkkoeien met bijbehorend jongvee. 116
Ha blijvend grasland (deels verspreid liggend)
met daarnaast kunstweide en akkerbouw. Het
melkvee, verdeeld in 4 ongeveer gelijke koppels,
krijgt in de zomer beperkte weidegang. De hier-
voor beschikbare 60 ha grasland wordt uitslui-
tend voor beweiding gebruikt. Het jongvee
wordt geweid op andere percelen. Deze dieren
zijn regelmatig besmet met maagdarmwormen.
Bij het opstallen inde herfst wordt hiertegeneen
behandeling uitgevoerd. H et jongvee wordt zelf
opgefokt.

MATERIAAL EN METHODEN

B partus vóór l-l-\'79
B partus nâ l-l-\'79

Tabel 1. Aantal bij het onderzoek betrokken dieren.

totaal

totaal

wel

niet

begin proef

einde proef

behandeld

behandeld

Bedrijf A

95

80

42

38

Bedrijf B

379

338

159

179

474

418

201

217

\'Label 2.

Melkproduktie (I.S.K.) bij

vaarzen.

bedrijf

wel behandeld

niet behandeld

verschil

aantal

I.S.K

aantal I.S.K.

I.S.K.

12
24
10

27.6
31.0
30.9

9

25
13

25.9
31.6
28.1

1.7
0.6

2.8

Tabel 3. Melkproduktie (I.S.K.) van pluriparae tijdens de proefperiode en tijdens voorafgaande lactatie.

bedrijf

pariteit

wel behandeld

niet behandeld

verschil

aantal

I.S.K.

aantal

I.S.K.

I.S.K.

A

> 2

30

29.7

29

29.5

-E 0.2

produktie

B

2

39

33.8

35

32.7

LI

tijdens

B

>3

86

30.6

106

30.9

- 0.3

proefperiode

A

>2

30

29.2

29

28.9

0.3

produktie

B

2

39

29.0

35

27.8

-E 1.2

in voorgaan-

B

>3

86

30.2

106

29.6

0.6

de lactatie

Op de betrokken bedrijven is in het verloop vanéén
jaar ( l-4-\'78 tot l-4-\'79) aan de helft van de dieren
daags na de partus Omnizole ingegeven. De andere
dieren kregen geen behandeling (contrôle).
Op bedrijf A kreeg beurtelings, volgens partusda-
tum. het ene dier wel en het anderedier geen behan-
deling. Op bedrijf B hebben alle dieren een nummer.
Hier zijn de even nummers wel en de oneven num-
mers niet behandeld (dit om praktische redenen).

De aantallen in de proef betrokken dieren zijn ver-
meld in tabel 1. Van de totaal 474 dieren zijn er in
het verloop van de proef 56 uitgevallen door ver-
koop. ziekte of andere verstoring van de produktie.
Ten tijde van de verwerking (herfst 1979) waren
onvoldoende afgesloten lactaties beschikbaar voor
een volledig overzicht. Er is daarom uitgegaan van
deel-Iactaties en wel van de eerste melkcontrôlege-
gevens die beschikbaar komen na het overschrijden
van 100 dagen lactatie.

Als kengetal voor de produktie is gebruikt de Indi-
viduele Standaard Koeproduktie (I.S.K ). Argu-
menten hiervoor zijn:

- De behandeling heeft volgens Pluimers (I) het
grootste effect gedurende de eerste 80
lactatiedagen.

WERKWIJZE

-ocr page 340-

— Bij de toegepaste 4-weekse melkcontróle zijn de
dieren gemiddeld 114 dagen in produktie. In
deze periode hebben ze 45 a 50% van de totale
opbrengst van een normale lactatieperiode (305
dagen) gegeven.

- De l.S.K. is gecorrigeerd voor o.a. leeftijd en
seizoen van afkalven en kan binnen bedrijven
gebruikt worden om de melkproduktie van
koeien te vergelijken.

De I.S.K. is een kengetal voor de geproduceerde
hoeveelheid melk. Het getal is direct uit de melk-
contrólegegevens te betrekken.

RESULTATEN
A. Primiparae

De produktiegegevens van de vaarzen
zijn vermeld in tabel 2. Op bedrijf A is een
duidelijk verschil in het voordeel van de
behandelde vaarzen aanwezig. De vaar-
zen van bedrijf B hebben alle gekalfd
gedurende de stalperiode 1978-1979. In
de herfst is aan alle dieren gelijktijdig
(ante-partum) een wormmiddel (Riper-
col®)\' verstrekt. Er is daarom bij deze
groep een splitsing gemaakt naar partus-
datum, nl. vóór l-l-\'79 en daarna. Op
deze wijze kan worden nagegaan of er
verschil ontstaat naarmate de partusda-
tum verder na de behandeldatum ligt. Bij
de eerstkalvende groep blijkt geen noe-
menswaardig verschil tussen behandelde
en onbehandelde dieren.
Ligt de partus (en daarmee de Omnizole-
behandeling) verder van de vorige worm-
behandeling, dan treedt weer verschil op
met dieren die geen behandeling rond de
partus krijgen. Dit verschil kan op grond
van de gemiddelde I.S.K. ruw-wegop 200
a .300 kg melk per vaars worden geschat.

Bij deze resultaten dient te worden
bedacht dat de aantallen betrokken die-
ren vrij klein zijn. Het geheel dient
daarom vooral als een indicatie te wor-
den opgevat.

B, Pluriparae

De resuhaten bij de oudere dieren zijn
weergegeven in tabel 3.
Bij deze groep dieren is het mogelijk ook
de voorafgaande lactatie in de beschou-
wing op te nemen. Op bedrijf B zijn de
tweedekalfsdieren apart bekeken. Als een
positief effect bij vaarzen zich bij latere
lactaties zou voortzetten, dan zou dat bij
deze groep tot uiting moeten komen. Op
bedrijf A is het aantal dieren te gering
voor een dergelijke splitsing.
De verschillen in produktie tussen behan-
delde en onbehandelde dieren zijn gering
en bovendien voor het grootste deel reeds
aanwezig in de voorgaande lactatie. Er
kan daarom worden geconstateerd dat
een wormbehandeling van pluriparae op
deze bedrijven geen effect heeft op de
melkproduktie.

CONCLUSIES

1. Het is niet uitgesloten dat het ontwor-
men van vaarzen, tot enkele maanden
ante-partum, een gunstige werking
heeft op de melkproduktie.

Dit zou perspectieven bieden voor
koppelsgewijze toepassing.

2. Een Omnizolebehandeling bij oudere
dieren heeft op de onderzochte bedrij-
ven geen effect gehad.

LITERATUUR

1. Pluimers, E. J.: Milk production increase following treatment ol Dutch dairy cattle with thiabendazole.
The l\'e:eriiwn\' Quanerly. I, 65-119. (1979). (Zie Tijd.sehr. Diergeneesk.. i()4, (H). 15 april 1979.)

\' Ripercol®: Levamisolehydrochloride van Janssen.

-ocr page 341-

Röntgenologische bevindingen bij Alimentaire
Secundaire Hyperparathyreoidie bij de opgroei-
ende hond en kat

Radiographic Features of Nuiriiional Secondary Hyperparathy-
roidism in the Growing Dog and Cat

G. Voorhout\'

SAMENVATUNG

De röntgenologische bevindingen hij alimentaire secundaire hyperparathyreoidie
hij de opgroeiende honden kat worden besproken aan de hand van röntgenfoto\'s.

SUMMARY

The radiographic features of nutritional secondary hyperparathyroidism in the
growing dog and cat are discussed and illustrated.

lNEEIi:)IN(.

Ahmentaire secundaire hyperparathyre-
oidie (A.S. H.) ontstaat wanneer door een
onevenwichtigheid in de voeding (te laag
calciuin- en of te hoog fosfaatgehalte) er
een hypocalcaemie ontstaat die de bij-
schildklieren prikkelt tot een verhoogde
secretie van parathormoon (P. r.H ).
De door de verhoogde P.T.H.-spiegel ge-
ïnduceerde abnormaal verhoogde been-
resorptie leidt tot verlies van zowel spon-
gieus als corticaal gemineraliseerd
beenwcefsel. waarbij het geresorbeerde
beenweefsel wordt \\er\\angen door bind-
weefsel; Osteodystrofia fibrosa.
Daar dit vooral wordt gezien ten gevolge
van een te eenzijdige vleesvoeding (hoog
fosfaatgehalte), wordt ook wel gesproken
van het \'all meat\' syndroom.
Gaat A.S.H. gepaard met hypervitami-
nose D (hetzij via het dieet, hetzij via een
ingestelde "therapie"), dan zal hierdoor
een toename van de gevoeligheid van de
beenresorberende cellen voor P. T. H. op-
treden en daarmee een verergering van
het ziektebeelü. Wel zullen door de ver-
hoogde mobilisatie van calcium de pasge-
vormde skeletdelen (metafysen) beter ge-
mineraliseerd worden, hetgeen echter
weer de beenresorptie in dc overige ske-
letdelen versterkt.

Wanneer A.S.H. gepaard gaat met hypo-
vitaminose D ontstaat bij jonge dieren
het beeld van rachitis. Dit komt in Neder-
land bij vleeseters echter niet of nog maar
zeer zelden voor.

Op de renale secundaire hyperparathy-
reoidie (renale ostcodystrofie) wordt in
dit artikel niet ingegaan.
Voor de h\\pcrtrofische ostcodystrofie.
waarbij mogelijk een overmaat aan cal-
cium in de voeding en het daarmee ge-
paard gaande hvpcrcalcitonismc een rol
speelt, wordt verwezen naar een eerdere

[)rs, (i. Voorhout, namens de V akgroep Radiokigie. Eaeulteit der [diergeneeskunde. V alelaan 10.
De l\'ithol. l\'trechl.

-ocr page 342-

Figuur F a en b. Zijdelingse opnamen van bekken en lumbale wervelkolom van kallen van 9 weken oud;
a. \'normale kat\'; b. kat met A.S.H.: gegeneraliseerde demineralisatie van het skelet, cortices van de lange
pijpbeenderen /ijn te dun. er is verlies van trabeculaire structuur, er zijn compressiefracturen aanwezig in de
2e, 5e en 6e lumbaalwervel. hel bekken is gedeformeerd en nauwelijks meer te onderscheiden, beide femoren
zijn gefractureerd.

-ocr page 343-

Fig. 2a.

Figuur 2, a en b. Zijdelingse opnamen van de schedel van katten van 5 maanden oud; a. \'normale kat\'; b.
kat met A.S.H; gegeneraliseerde demineralisatie, zeer dunne cortices van de beenderen van het schedeldak
en zeer dunne cortex van de onderkaak.

-ocr page 344-

anevering v an het röntgenjournaal ( 77/V/-
schr. Diergeneesk.. m.(24). 1339-1344.
(I97H)).

FOKMM FKI\'Rl 1 A 1 II

i)c gevolgen van A.S.H. zijn röntgeno-
logisch waarneembaar als een gegenerali-
■ eerde demineralisatie van het skelet.
De densiteit v an deskeletdelen op de rönt-
genopnamen is te gering (vergelijk de
densiteit van de weke delen!), de cortices
zijn te dun en de normale trabeculaire
structuur van de botten is niet of nauwe-
lijks meer zichtbaar.
In de wervelkolom kunnen verkrommin-
gen optreden, al dan niet ten gevolge van
compressiefracturen van wervellicha-
men.

Het bekken kan deformeren ten gevolge
van fracturen of ten gevolge van tractie
van musculatuur aan os ilium en os
ischium. Ook de lange pijpheenderen
kunnen fracturen vertonen.
Al deze fracturen zijn te beschouwen als
pathologische fracturen, die zich hier
manifesteren als \'vouwfracturen\' of
\'greenstick fractures\'.
De epifysairschijven zelf zijn niet afwij-
kend.

Wanneer A.S.H. gecompliceerd wordt
door een hypervitaminose D kan naast de
beschreven osteodystrofia fibrosa een
duidelijke mineralisatie van de metafysen
van de lange pijpheenderen zichtbaar
zijn.

Wordt A.S.H. gecompliceerd doorhypo-
vitaminose D, dan zullen naast de ver-
schijnselen van osteodystrofia fibrosa ka-
rakteristieke veranderingen optreden in
epifysairschijven en metafysen: er treedt
een verbreding op van de radiolucente
epifysairschijven ten gevolge van een on-
voldoende mineralisatie van de kraak-
beenmatri.x en een daardoor gestoorde
enchondrale ossificatie en voortgaande
proliferatie van kraakbeencellen; door de
eveneens onvoldoende gemineraliseerde
beentrabekels zal er vooral in de metafy-
saire corticalis een gestagneerde modelle-
rende botombouw zijn hetgeen tot ver-
breding van de metafysen leidt.
Nogmaals dient er echter op gewezen te
worden dat dit beeld van rachitis in Ne-
derland bij vleeseters niet of nog maar bij
zeer hoge uitzondering voorkomt.

DANKBFTlKjINd

De auteur spreekt zijn dank uit jegens de Commis-
sie voorde l\'athofysiologie van de Botstofwisseling
van de Facultett der Diergeneeskunde (coördinator
drs. S. A. (ioedegebuure) voor de verstrekte infor-
maties en aanvullingen.

(Zie vervolg röntgenfoto\'s, fig. 4-7. pag
.321-324).

-ocr page 345-

Figuur 4, a, b en c. Zijdelingse opnamen van bekken en lumbale wervelkolom van katten van 7 maanden
oud: a. \'normale kat (N.B.: Blaasstenen); b. kat met A.S.H.: gegeneraliseerde demineralisatie. dunne
cortices. verkromming van de wervelkolom; c. dezelfde kat als b.. 5 maanden later na dieetcorrectie:
botstructuur normaal, verkromming wervelkolom nog aanwezig.

-ocr page 346-
-ocr page 347-

Figuur 5, a, b en c. Zijdelingse opnamen van de
radius en ulna van honden van ongeveer 5 maanden
oud; a. \'normale" hond; b. hond met A.S.H.: gege-
neraliseerde demineralisatie, verdunning van de
cortices, gering verlies van trabeculaire structuur; c.
Hond met A.S.H. gecompliceerd door hypovitatni-
nose D (rachitis); geringe demineralisatie, te wijd-
maz.ige, grove trabeculaire structuur, met name in
distale radius en ulna duidelijke veranderingen in de
epifysairschijven en metafysen; verbreding van de
metafysen (witte pijlen) en verbreding van de epify-
sairschijven /elf (zwarte pijlen).

Fig, 6, Zijdelingse opname van de knie van een
4 maanden oude hond met A.S.H.: Ernstige osteo-
dystrofia fibrosa, \'Greenstick fracture\' van het
femur.

-ocr page 348-

Figuur 7. Venirodorsale opname van het bekken van een 3 maanden oude hond met A.S.H.: Sterke
deminerahsatie. skelet tekent zich nog nauwelijks af ten op/ichle van de weke delen, /eer dunne ctrtices,
fractuur \\an rechter en linker os ilium net caudaal van het sacrum.

-ocr page 349-

[^ÖLffÖljaaij

i^L^^biSJ JÜOJLU

Ernstig zieke geiten als reactie
op de invasie van spoelworm-
larven?

Op 10 november j.l. ontvingen wij uit de
praktijk van de collegae Nijhoff en Udo
te Aalten een gestorven opfokzeugje voor
sectie.

Het begeleidende verhaal luidde: \'Van 12
opf\'okgelden zijn 6 dieren overgebracht
naar de zeugenafdeling en naast de beer
geplaatst. Na ruim een week werden de
dieren ziek; allen erg benauwd en hoge
temperatuur. Na behandeling met chlor-
amphenicol en ventipulmin is de tempe-
ratuur normaal geworden, maar ze blij-
ven erg benauwd, eten niet en verdrogen.
De andere varkens op het bedrijf manke-
ren niets\'.

Bij sectie vielen de otnvangrijke longen en
de levercirrhose direct op.
De lever toonde de tekenen van een ern-
stige spoelworminfectie in het verleden.
Tussen de talrijke, deels confluerende,
"white spots\' waren alle septa sterk ver-
dikt door bindweefseltoename, f^e lever-
eilandjes waren wisselend van kleur;
naast normale waren hyperaemische lo-
buli te zien.

De longen waren diffuus vergroot door
alveolair emphyseem en oedeem. Onder
de gespatinen pleura waren talrijke klei-
nere en grotere bloedingen zichtbaar.
Bloedingen die iets dieper in het long-
weefsel lagen, maakten een grauw zwarte
indruk waardoor een duidelijk afwijkend
beeld ontstond ten opzichte van de afwij-
kingen die we als regel zien bij varkens-
longen.

De bronchiën en trachea waren gevuld
met schuimig taai slijm waarin bij onder-
zoek met de stereomicroscoop wormlar-
ven zichtbaar waren.
De maag was leeg. aan de darmen werden
geen afwijkingen gezien. B.O. van de long
bleef negatief.

Histologisch onderzoek van longweefsel
toonde oedeem, emphyseem en uitgebrei-
de infiltratie van eosinofiele leucocyten.
Het leverparenchym was microscopisch
normaal. Er was geen verschil tussen de
verschillende lobuli te zien. de sterk ver-
dikte septa waren al macroscopisch in de
van Gieson-kleuring zichtbaar.
Op grond van deze bevindingen werd als
diagnose gesteld: \'Beeld van een (allergi-
sche) reactie op een herhaalde infectie
met spoelwormlarven\'.
Ondanks de opgetrokken wenkbrauwen
van de collega\'s van de afdeling varkens-
gezondheidszorg, durfden wij dit staande
te houden omdat bekend is, dat bij uit-
zondering zeer ernstige en zelfs dodelijke
longlaesies door migrerende parasieten
veroorzaakt kunnen worden.
Met name
Ascaris suiim kan migreren in
grote aantallen en kan zijn natuurlijke
gastheer, als ook runderen doden. Dit als
gevolg van een diffuse hyperergie en
interstitiële pneumonie (zie Jubb & Ken-
nedy ledeel biz. 255),
De vijf overige zieke gelten zijn helaas
buiten onze voorkennis naar de nood-
slachter gegaan. De zes niet verplaatste
gelten bleven gezond, evenals de andere
varkens, zodat influenza kon worden
uitgesloten.

[Door mestonderzoek hebben we achteraf
getracht de diagnose te bevestigen, echter
spoelvvormeieren konden slechts bij een
enkel varken en dan nog sporadisch wor-
den aangetoond. Ook afkrabsels uit hoe-
ken v an de betonnen uitloop en van voer-
resten uit de middengang waar deze
gelten tijdens de overplaatsing meerdere
uren verbleven waren negatief op
wormeieren.

Gezien echter de toestand van de lever
van het gestorven dier dat op dit bedrijf
was grootgebracht moet een forse spoel-
worminfectie wel tot de mogelijkheden
behoren, ook al wordt op dit bedrijl
regelmatig ontwormd.

P. Beersmu\'.

Dis. P. Beersma. (ie/ondheidsdienst voor Dieren in (ielderland.

-ocr page 350-

Een nieuwe parvovirus door-
braak?

Gedurende de laatste weken is in het land
wederom grote beroering ontstaan naar
aanleiding van een door nieuwsbladen
gesuggereerde massale toename van het
aantal ziekte- en sterftegevallen door
parvovirusinfecties bij honden.
Uit gegevens, die ons thanster beschikking
staan, blijkt dat deze infectie, die gepaard
kan gaan met het optreden van acute
besmettelijke diarree, vrij algemeen voor-
komt bij honden in Nederland. Uit sero-
logisch onderzoek is tevens gebleken, dat
de infectie dikwijls subklinisch verloopt.
Voor een massale toename van het aantal
ziekte- en sterfgevallen gedurende de
laatste weken zijn geen aanwijzingen ver-
kregen.

Die Alterbestimmung bei Versuchstieren

K. H. Habermehl

(Haul Parey Verlag, 131 Seilen, 82 Abbildungen,
DM 46,-)

Om het maar meteen duidelijk te stellen: de titel van
het boek is ongelukkig gekozen en doet de waarde
ervan te kort.

Als je over proefdieren praat denk je namelijk aller-
eerst aan dieren die speciaal voor proeven zijn
gefokt. Daarvan is de leeftijd exact bekend en hoeft
niet alsnog te worden bepaald. Nu handelt het boek
niet alleen over in laboratoria gefokte diersoorten
(muis, rat, cavia, konijn, Syrische-. Chinese- en
Europese hamster, gerbil, fret en dwergvarken)
maar ook over dieren die nog voor een groter of
kleiner deel bij aankoop een onbekende geboorte-
datum hebben namelijk hond, kat, tupaia
(Tupaja
glisj
en de meest gebruikte apen. Vooral voor de
laatsten zal een leeftijdsbepaling in het laborato-
rium nog al eens gewenst zijn.
Nu wijst Habermehl er op dat proefdiersoorten ook
als huisdieren gebruikt worden. Ik denk, dat juist in
die situatie de prakticus behoefte kan hebben aan
een leeftijdsbepaling of beter gezegd leeftijdsschat-
ting.

Aangezien ziekte in samenhang met deze
infectie wel regelmatig wordt vastgesteld,
lijkt het ons raadzaam om parvovirus-
vaccinatie in het entingenpakket van de
hond op te nemen.

Zoals reeds medegedeeld in het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde
van 1 ja-
nuari 1981, is er onvoldoende informatie
over de effectiviteit van de diverse vac-
cins. Reden waarom vooralsnog de
dierenarts niets anders te doen staat dan
de door de fabrikanten van parvovirus-
vaccins voor honden aanbevolen richt-
lijnen te volgen.

Drs. R. P. Happé,

Drs. W. C. M. van den Heuvel,

Dr. Ä. D. M. E. Osterhaus.

Hiermee komen we op het tweede punt: de term
leeftijdsbepaling. De door Habermehl aange-
brachte hulpmiddelen zijn kenmerken ten aanzien
van ontwikkeling, beharing, lichaamsafmetingen
en -gewicht. Ook worden skelet-en gebitskenmer-
ken gebruikt. De auteur wijst er zelf al op dat het
niet mogelijk is hieraan de leeftijd exact le bepalen,
wel om die te schatten, Habermehl waarschuwt er
bovendien terecht voor dat bij de kleine knaagdie-
ren verschillen tussen de diverse stammen te ver-
wachten zijn.

Hierboven is de titel van het boekje al ongelukkig
genoemd. Niet zo zeer om het onderscheid tussen
het bepalen of het schatten van de leeftijd, wel
omdat ik denk dat het nut van het boek voorname-
lijk elders ligt: namelijk bij al die gelegenheden dat
bij de voorbereiding van een experiment op foeten
of nog niet volgroeide dieren behoefte is aan \'nor-
maalwaarden" ten aanzien van ontwikkeling,
lichaamsgewichten of lichaamsafmetingen. Dan
kan het boek goed informatie geven en directe ver-
gelijking tussen diverse diersoorten en daarmee de
keuze van een model mogelijk maken.
Wellicht kan het boekje bij een tweede druk als titel
krijgen \'Altersmerkmale einiger Kleinnager,
Fleischfresser und Affen".

W. J. I. van der Gulden.

-ocr page 351-

Endocarditis bij de zeug
Vraag\'

Aan de redaktie werd onlangs door een prak-
tizerend dierenarts het verzoek gedaan op het
volgende praktisch probleem een deskundig
antwoord te geven:

Tn de praktijk word ik gevraagd bij een niet
etende elf weken drachtige zeug, die na onder-
zoek een aandoening van de hartkleppen
blijkt te hebben (endocarditis valvularis). Het
is uit ervaring bekend, dat deze patiënten
moeilijk weer aan de gang te krijgen zijn. Ze
vertonen duidelijke ademhalingsproblemen
(buikslag) en een zekere mate van stuwings-
verschijnselen. Welke therapeutische moge-
lijkheden zijn er om deze patiënt in ieder
geval tot aan de partus, maar het liefst een
tijd daar overheen, dit ziektepatroon te doen
overleven?\'

Antwoord

De volgende bacteriële oorzaken spelen een
belangrijke rol bij het ontstaan van de endo-
carditis:
Erysipelothrix insidiosa (veelal links
gelocaliseerd) en Streptococcen (veelal
rechts). Meer incidenteel treden
Corynebae-
terium pyogenes.
Salmonella, Pasteurella,
Listeria,
E. eoli en Leptospiren als verwekker
op.

Klinisch er tussen acute en chronische aan-
doeningen vrijwel geen onderscheid te maken.
In beide gevallen zal er een temperatuursver-
hoging geconstateerd worden, een verminde-
ring van eetlust en sloomheid.
Men geeft wel aan dat bij de acute aandoening
cyanose en dispneu al in rust waargenomen
kunnen worden terwijl dit bij de chronische
aandoening pas na arbeid zou zijn.
Afhankelijk van de lokalisatie en de ernst van
de aandoening kunnen de volgende complica-
ties optreden:

In het hart: klepinsufficiëntie, hypertrofie en
thrombose van de arteriolae in het myocand.
In de nieren: infarcten ten gevolge van em-
bolieën.

In de longen: oedeem en thrombose van de
arteniën, stuwing in het totale spanchnicus
gebied.

In het klinisch onderzoek zijn stuwingsver-
schijnselen (duidelijk verdikte oorvenen, te
rode conjunctivea en eventueel oedeem in de
oren) en een abdominale ademhaling
geconstateerd.

Dit betekent dat er een zeer ernstig verlopende
acute aandoening of chronische ontsteking
aanwezig zal zijn. Bloedonderzoek bestaande
uit: Hb, totaal leucocyten en een differentia-
tie. totaal eiwit en een differentiatie, eventu-
eel aangevuld met een ureumgehalte om een
indruk van de nierfunctie te krijgen, kan hier-
over meer informatie geven.
Chronische processen met een aangetaste
nierfunctie betekenen een zeer slechte prog-
nose. Voor de overige gradaties is de prognose
slecht. In het algemeen kan gesteld worden
dat de aandoening fataal verloopt in enkele
dagen tot weken, afhankelijk van de ernst.
Een behandeling wordt dan ook in het alge-
meen ontraden.

Indien men het toch wil proberen, dan wordt
in de literatuur de volgende behandeling aan-
gegeven welke soms (een tijdelijk) succes
heeft:

Hoge doseringen antibiotica gedurende 10-14
dagen. Gezien de belangrijkste bacteriën kan
volstaan worden met penicilline, 20.000 E/kg
lichaamsgewicht;

Digitaliseren van het dier om de hartfunctie te
verbeteren en daardoor stuwing en eventuele
oedemen te verminderen.
De startdoseringen welke in de Oost Europese
literatuur worden aangegeven zijn te vergelij-
ken met humane doseringen;
Strophantine K 0,2 mg/dier/per dag i.v.
Digitoxine I mg dier/per dag i.v.
Hierbij dient van een start dosering naar een
onderhouds dosering gegaan te worden.

De beantwoording van de in cle/e rubriek gestelde vragen berust op gegevens, aan de redaktie verstrekt
door daartoe geraadpleegde deskundigen.

-ocr page 352-

Bacteriologie

pH-Afhankelijke adhesie van pili-
bezittende
C. renale aan de epitheelcellen
van de urineblaas van het rund

Takai, Sh,, Yanagawa. R., and Kitamura, Y.: pH-
Dependeni ad hesion of pihated
Corynebaaerium
renale
to bovine bladder epithelial eells. Inf.
Immun..
28, 669-674. (1980).

De auteurs hebben in 5 jaar bijzonder veel gepubli-
ceerd over de Pathogenese van C. /•?«(//<\' infecties bij
het rund. Hoewel inmiddels wel vaststaat, dat het
om een retrograde infectie gaat, is nog weinig
bekend over de initiële fase; in dit onderzoek wordt
beschreven hoe allereerst kon worden aangetoond,
dat pili-bezittende (P ) C
renale gemakkelijk
koloniseren op de epitheelcellen van de Tractus
urogenitalis, P" bacteriën hebben het, wat dat
betreft, een stuk moeilijker.
De experimenten werden gedaan met blaasepitheel-
cellen. afkomstig van gezonde, geslachte runderen
Meestal werd de gehele proef in fosfaat-gebufferde
zoutoplossing uitgevoerd. Na incubatie met de bac-
teriën werden de epitheelcellen gewassen. Hierna
werd het aantal bacteriën per 100 epitheelcellen
geteld. Een interessant resultaat was voorts, dal
bewezen kon worden, dal P C\'.
renale vooral
adhesie vertoonde aan de epitheelcellen bij een pH
tussen 7.0 en 8.0: de gemiddelde pH van runder-
urine. Bij de mens blijken gonococcen en co//zich
vooral aan slijmvliesepilheelcellen te hechten bij
een lagere pH (respectievelijk 4.5 en 6.0): humane
urine heeft een pH tussen 5.0 en 6.0.
Aan het slot van hun artikel bediscussiëren de
auteurs de vraag, waarom C.
renale ook zoveel bij
gezonde runderen gevonden kan worden.
Naar hun mening moet er naast pH en het bezitten
van pili nog een derde factor zijn, die de pathogeni-
teit van C,
renale bepaalt.

J („nahuaanl.

Bacteriologie

Overdraagbare tetracycline resistentie bij
Camp. jejuni

Taylor, D. E., De Grandis, S. A., Karmali, M. A.,
and Fleming, P. C.: 1 ransmissible tetracycline re-
sistance in
Campvlohaeier ieïuni. The l.aneei. Oct.
1 1,
797. (1980).

Zoals bekend staat Camp. jejuni nog immer in het
middelpunt van de (bacteriologische) belangstel-
ling. De auteurs van dit artikel wijzen er op, dat in
bepaalde gevallen van
Cam/iylobacier emeriii.s bij
de mens toch tol behandeling moet worden over-
gegaan. In Nederland wordt primair erylhromvcinc
geadvi.seerd; daarnaast kunnen ook tetracycline cn
furazolidone worden gegeven.
Uit hel onderzoek van de auteurs, werkzaam in het
Universit-itskinderziekenhuis van loronto, bleek
19f van de
Camp. jejuni-sVdinmen ongevoelig te zijn
voor erythromycine en 159c voor tetracycline (in
België is 8,5% van alle Ca/?j/). /c/i/«/stammen onge-
voelig voor erythromycine;
Ref).
In dit korte artikel beschrijven de auteurs, dat de
tetracycline resistentie via Plasmiden overdraag-
baar was en dat deze overdracht ook mogelijk was
van
Camp. jejuni naar Camp. fetus subsp. fetus.
Ampicilline resistentie bleek niet \'co-overdraag-
baar\'. m.a.w. de genetische informatie voor deze
resistentie is waarschijnlijk niet op hetzelfde
Plas-
mide gelegen als die voor tetracycline resistentie.
E)e auteurs nemen aan dat de ampicilline resistentie
chromosomaal van oorsprong is en waarschijnlijk
wordt veroorzaak door
ß - lactamase produktie.

,/. Goudswaard.

Immunologie

Virusinfectie en rheumafactoren

Almeida, J. D. and Griffith, A. H.: Viral infections
and rheumatic factor.
The faneel. December
20 27,
1361-1362. (1980).

De auteurs beginnen hun artikel met de vermelding,
dat aantoning van een acute v irusinfectie door mid-
del van IgM antilichamen v aak op problemen stuit,
doordat het hiervoor nodige anti-lgM zich
niet alleen bindt met deze IgM antilichamen, maar
ook met rheumafactoren.

Schrijvers bevestigen ook nog eens het bekende feit
dat rhcumalactoren niet alleen bij rheumatoide
arthritis en andere autoimmuunziekten voorko-
men, doch ook vaak kunnen wo.rden aangetoond
bij virusinfecties zoals bij rode hond, cytomegalovi-
rusinfeclies, infectieuze mononucleosc, etc, (Er is
geen reden te veronderstellen, dat dit bij onze huis-
dieren niet zo zou zijn;
Ref.). Met behulp van elec-
tronenmicroscopische opnamen konden de auteurs
aantonen, dat deze laatstgenoemde \'rheuma-
factoren\' waarschijnlijk een fysiologische functie
vervullen: de antiglobulinen maken grotere comple-
xen, van de kleine \\irus-antilichamen comple-
xen. Almeide cn Griffith stellen dan ook voor, dal
men deze aspecifieke, fysiologische rheumafacto-
ren gaat onderscheiden van de pathologische,
\'echte\' rheumafactoren.
De naam welke zij voorstellen vt
ziekten optredende rheumafactor
lion related antiglobulin).

or de bij infectii
:nislRACi(infc(

,/. Gouds

■d.

-ocr page 353-

Kip

Praktijkexperimenten met virale arthri-
tls/tenosynovitis vaccinatie van slacht-
kuikens

Heide. I.. v. d. and Page. R. K,: Field experiments
with viral arthritis tenosynovitis vaecination of
breeder chickens.
Avian \'Palhology. 24. 493-497.
(I9H0).

Bij serologisch onder/oek \\an drie koppels slacht-
kuikenouderdieren (10.000 dieren per koppel) op 8,
12 en 15 weken door middel v an de AGP test, waren
geen precipiterende antilichamen ten opzichte van
RF.O virus aantoonbaar.

De drie koppels werden op 15 weken via hel drink-
water gevaccineerd met een tenosynovitis REO
vaccin. Bij de koppels I en 2 waren weken na de
vaccinatie precipiterende antilichamcn aantoon-
baar. Bij koppel mislukte de vaccinatie door de
aanwezigheid van chloorverbindingen in het drink-
water. Dil koppel werd tussen de 24e en de 30e
levensweek serologisch positief, vermoedelijk ten
gevolge V an een infectie met een veldvirus. Kuikens
afkomstig v an koppel 1 en 2 werden vergeleken met
kuikens afkomstig van koppel 3. Hiervoor werd
gebruik gemaakt van 7 broedsels van iedere groep
ouderdieren. leder broedsel bestond uit 50.000
kuikens.

De eieren v oor de eerste 6 broedsels w erden geraapt
vanaf het begin van de legperiode. Tussen de uit-
komst van het 6e en 7e broedsel lag een periode van
6 weken. Voor de beoordeling van de kuikens wer-
den de volgende parameters gehanteerd: 1) broed-
uitkomst. 2) uitvalspercentage. 3) v oederconversie.
4) voorkomen van tenosv nov itis. 5) percentage
afkeuringen na hel slachten. Wat betreli de parame-
ters 2). 3), 4) en 5) werden duidelijke verschillen
geconstateerd ten gunste van de kuikens van gevac-
cineerde ouderdieren. Deze verschillen waren
vooral waarneembaar bij de eerste broedsels en
vervaagden bij de latere broedsels. Dit wordt toe-
geschreven aan de infeclie met veldvirus van koppel
3. respectievelijk resulterend in eitransmissie van
hel virus, immunileilsopbouw bij de moederdieren,
transmissie van parentalc anlilichamen. (REO
virussen lijken in Nederland van ondergeschikle
betekenis le zijn voor de etiologie van synovitis).

./. i . H a/.uim.

Knaagdieren
Huis- knaagdier ziekten

Sparrow, S.: Diseases of pet rodents. ./. .Small
Anim. PracL
21, l-lft. II9HII).

In de inleiding wordt de verwachling uitgesproken
dal de gerbil het m populariteit zal winnen van dc
goudhamster, gerbils zijn minder agressief tegen-
over verzorgers en soortgenoten. Een pleidooi
wordt gehouden voor de rat als huisdier.

Klinisch onderzoek is moeilijker dan bij andere
huisdieren. De meeste informatie wordt door zorg-
vuldige navraag verkregen. Daar knaagdieren
meestal weinig geluid maken, kan luisteren naar
abnormale geluiden van belang zijn bij de diagnos-
tiek van zieklen van hel respiratie-apparaat.
Ademhalingsziekten worden bij de verschillende
knaagdiersoorten door meerdere virussen en bacte-
riën veroorzaakt. Bij de cavia\'s is vooral
Bordelella
hromhisepiica
van belang als oorzaak van explo-
sieve sterfte bij pas gespeende dieren en bij drach-
tige wijljes. Van de antibiotica wordt chlooramphe-
nicol 60 mg dag voor een volwassen dier veilig
geacht.

Verschillende digestiestoornissen passeren de
revue. Aandacht wordt geschonken aan doorgroei-
ende landen en kiezen. Diarree bij nog niet
gespeende muizen kan door diverse virussen ver-
oorzaakt worden.

Salmonellose en pseudotuberculose treden vaker
op bij cavia\'s dan bij andere knaagdieren.
Van de verschillende darmparasielen zijn vooral
Hexamilen en Giardia\'s van belang als oorzaken
van diarree, uitpuiling en sterfte. Metronidazol via
het voer is effectief als Iherapeulicum.
Wel tail bij hamsters wordt door de auteur toe-
geschreven aan dysbacterie. Bij knaagdieren komen
diverse soorten van centraal-nerveuze aandoenin-
gen voor.

Bij gerbils komen spontane epileptiforme aanvallen
voor. Deze treden op als de dieren te ruw behandeld
worden. De aanvallen duren enkele minuten en
herstel is volledig.

Bij muizen kunnen vrij veel gevallen van congeni-
tale hydrocephalus voorkomen.
Als oorzaak van huidlaesies zijn ecloparasielen hel
belangrijkst. Mijlen en luizen treden in vele soorten
op en veroorzaken meer of minder uitgebreide
laesies. Behandeld wordt met l etmosol of Alugan.
Dermalophylen komen bij alle knaagdieren
behalve de gerbil voor. Griseofulvine is als ihera-
peulicum effectief

Fysiologische kaalheid van zogende cavia\'s moet
niet verward worden met het baarbijten dal veelal
geassocieerd is met een ruw vezel-arm dieet en
overbevolking.

Arthritiden bij rallen worden veroorzaakt door
.Mycofila.sma anhriiidix bij muizen door Sircpioha-
ciHus monUiformis.
Verlammingen bij cavia\'s kun-
nen worden veroorzaakt door vitamine C" gebrek.
Van de urogenilale aandoeningen was een opmer-
kelijke vermelding het voorkomen van eiwil-
pluggen die de blaashals versloppen en tot urinerc-
lentie kunnen leiden.

Verwondingen zijn meestal het gevolg van gevech-
ten. Vooral hamsters zijn wal dat betreft bekend.
Zelfs cavia\'s kunnen elkaar\'s oren laedercn.
Cavia\'s, ratten en hamsters worden gemakkelijk
getraumatiseerd bij vallen van enige hoogte.
De vele details maken hel noodzakelijk dat geïnte-
resseerden hel origineel raadplegen.

P. /.Kan.

-ocr page 354-

Rund

Uterusrupturen en inseminatie techniek

Hunshamar P. el ai: Kan traumer opstätt under
inseminasjon disponere for uterustruptur ved kal-
ving?
Norsk Veterinaertidsskrifl. 92. 9. (1980).

In dit artikel worden 63 uterus-rupturen besproken
die gedurende één jaar in een bepaald district, waar
door vijf dierenartsen diergeneeskundige hulp
wordt verleend, voorkwamen. De diagnose uterus-
ruptuur werd in 49 gevallen waargenomen bij
koeien die problemen hadden bij de partus; bij 3
koeien werd de ruptuur ontdekt vóór de partus en
bij I 1 dieren na het afkalven.
In bijna alle gevallen was de laesie gelokaliseerd ca.
20 cm craniaal van de bekkeningang op de dorsale
oppervlakte (curv. major) van de linker uterus-
hoorn. In slechts enkele gevallen was sprake van een
verse wond en bloedingen. In de meeste gevallen
werd diergeneeskundige hulp enkele dagen na de
partus gevraagd waarbij bleek dat de randen vande
ruptuur uit granulatieweefsel bestonden.
Bij die gevallen waarbij de partus nog niet had
plaatsgevonden, werden delen van de foetus in de
buikholte gevonden. In twee gevallen werd de
gehele foetus intraperitoneaal gevonden.
De klinische gegevens, waaronder de therapie, wor-
den voor alle 63 gevallen vermeld.
Verschillende predisponerende factoren worden
besproken. Verloskundige hulp kon de oorzaak zijn
in 4 gevallen waaronder twee torsio uteri. In de
overige 59 gevallen was een predisponerende oor-
zaak niet duidelijk aanwezig. Het was echter een
opmerkelijk feit dat het grootste aantal koeien met
een uterusruptuur waren geïnsemineerd door één en
dezelfde inseminator (Fischer-lrvin-test; P <
0.001).

Dit feit geeft aanleiding te denken dat een niet-
correcte inseminatietechniek van primaire beteke-
nis kan zijn in de etiologie van de uterus-rupturen
die in dit artikel vermeld worden.

A. W. van Fureesi.

Varken

Experimentele infectie van varkens met
Belgische isolaten van het porcine rota-
virus.

Debouck, P. and Pensaert, M.; Experimental Infec-
tion of Pigs with Belgian Isolates of the Porcine
Rotavirus.
Z.hl. Vei. Med. B.. 2b, 517 ■ 526 (1979).
Met drie isolaten van biggenfaeces, waarin rota-
virus electronen-mieroscopisch was aangetoond en
die afkomstig waren van verschillende Belgische
bedrijven, werden biggen kunstmatig geïnfecteerd.
Het experiment werd uitgevoerd met colostrumvrij
opgefokte biggen, 1-2 dagen oud, die hetzij oraal,
hetzij via direct contact werden geïnfecteerd. Zowel
na de eerste, als na de tweede passage ontstond
diarree, waarbij de incubatieperiode varieerde van
13-24 uur. Soms trad braken op. de diarree-- hield
3-5 dagen aan, terwijl bij de contactinfeclies sterfte
op trad (3 van de 5). t^e diarree bij de biggen die
genazen werd eerst slijmig gedurende enkele dagen,
alvorens herstel optrad.

In de faeces konden de virus-partikels, met hun
typische morfologie, electronenmicroscopisch wor-
den aangetoond.

De morfologie was identiek met de varkens- en
kalfrotavirussen die uil Engeland werden ontvan-
gen.

In het algemeen werd rotavirus gevonden tot 4 ä 5
dagen na het begin van de diarree.
Uit de discussie blijkt dat de onderzoekers het de
meest betrouwbare methode vinden om rotavirus
te diagnostiseren, in tegenstelling tot Woode
ei al.
Van de oraal geïnfecteerde biggen werden 9 van de
12 na 23-58 uur afgemaakt. Hiervan werd darm-
inhoud verzameld voor electronenmicroscopisch
onderzoek en voor het enten van celculturen.
De mucosae van de dunnedarm vertoonden bij
sectie matige tol ernstige verkorting van de villi
bij 7 van de 9 biggen.

Met immunofluorescentie-technieken konden vi-
rale antigenen in de epitheelcellen van de dunne-
darm worden aangetoond, ze werden in hoofdzaak
gevonden bij infecties van één van de drie isolaten.
Culturen geënt met intestinale inhoud van de af-
gemaakte biggen, die geïnfecteerd waren met dit
isolaat gaven vooral intracellaire fluorescentie na
24 uur. Cytopathogene effecten werden niet gezien.
Na de derde passage op P.P.K, celculturen vond
geen verder virale vermeerdering meer plaats.
De pathogeniteit van dit porcine rotavirus werd
bewezen door de sterfte bij de contactinfecties.
Hoe de infecties in het veld zullen verlopen is nog
onduidelijk. Volgens Bohl e.a. komen infecties met
rotavirussen algemeen voor, de immune zeugen
zouden hun zogende biggen van antilichamen voor-
zien, waarbij in enkele gevallen de immuniteit on-
voldoende zou zijn, hetgeen de ziekte zou kunnen
veroorzaken.

H. Sorgdrager

Varken

Een uitbraak van leptospirosis op een
varkensbedrijf

Edwards, J. D. and Dalnes, D.; A leptospirosis
outbreak in a piggery.
N.Z. vei. J.. 21,247-8. (1979).

Een pas opgericht varkensbedrijf doorstond een
abortus-storm, die veroorzaakt werd door
Lepio-
spira pomona.

Serumantilichaamstilers en urineculturen wezen er
op, dat de infectie zich snel door het bedrijf ver-
spreidde. Het bedrijf was geïnfecteerd geworden,
door aankoop van gelten van een ander bedrijf.
Behandeling metdihydrostreptomycineenleptovan
verhinderde verspreiding van de infectie niel. Ter-
ramycine verhinderde later de infectie of abortus
evenmin. Uitroeing van een
L. pomona infectie
op een bedrijf wordt gewoonlijk vrijwel als on-
mogelijk beschouwd.

./. /. Terpstra

-ocr page 355-

Varken

De rol van de vlieg bij het transport
van
Yersinia enterocoUtica

Miroski Fukushima e.a.: Role of the fly in the
transport of
Yersinia enterocolilica. Appl. Environ
Mirroh.. 1009-1010. (1979).

Yersinia enteroconnea (Y.e.) wordt de laatste tijd
steeds meer geïsoleerd. Typische stammen (de z.g.-
klinische stam) in hoofdzaak geïsoleerd van meestal
klinische gevallen van de mens, zijn ook bij varkens,
honden, katten en muizen aangetoond. Het is nog
niet duidelijk hoe deze bacteriën op de mens wor-
den overgedragen.

In dit onderzoek wordt de overbrenging via vliegen
beschreven. Y.e. werd geïsoleerd van vliegen uit
varkensstallen, de keukens van dergelijke bedrijven
en van hammen, die in de stal en in de keuken wer-
den gehangen. Door deze bevindingen wordt ver-
ondersteld. dat vliegen ecn belangrijke rol kunnen
spelen bij de besmetting van Y.e. bij de mens.
Bij dit onderzoek waren de Y.e. zeer waarschijnlijk
afkomstig van het varken.

J. I. Terpsna

Voedingsmiddelenhygiëne

Bacterieflora van vleessalades

Voin Rheinhaben, K.: Mikroflora. insbesondere
Familie Micrococcaceae, in Fleischsalaten,
F/eiseh-
winsehaji.
60, 725-727. (1980).

Van 71 vleessalades uit de handel werd de bacterie-
llora onderzocht

Het totaal aantal bacteriën varieerde tussen IO-en5
X 10\' m% tussen W en 10\').
In 94% van de monsters kwamen Grampositieve
niet-sporenvormende staven voor. In 74% van de
monsters vormden deze bacterien meer dan 50%
van de flora. Voor andere bacteriesoorten zijn deze
cijfers als volgt: sporenvormers 6.1% (8%), Gramne-
gatieve staafjes 32% ( ), schimmels 56% (9%) en
Micrococcaceae 82% (1,5%).

Van de micrococcaceae werden ca 110 stammen
onderzocht met 2 testsystemen.
Ca. % behoorde
tot het genus Micrococcus en \'/, tot het genus
Staphylocoeeus. Dit resultaat is vergelijkbaar met
de bevindingen in kookworstsoorten hetgeen
logisch is omdat de basis van de vleessalade het-
zelfde is. Het percentage staphylococcen is duidelijk
lager dan bij andere onderzoeken.

J. M. Je Kruijf.

Chronische urticaria, penicilline-allergie

en melkprodukten in de voedhig

Boonk, W. J. en Ketel, W. G. van: Ned. Tijdsehr.
Geneesk..
124, 1771-1773. (1980).

De auteurs onderzochten de afgelopen S\'/j jaar
in de allergologische afdeling van het Academisch
Ziekenhuis en V.U. te Amsterdam 252 patiënten
met chronische urticaria op een (eventuele) peni-
cilline-allergie. Het onderzoek betrof zowel patiën-
ten met chronische idiopatische urticaria en recidi-
verend Quinckes\' oedeem, als patiënten met chro-
nische fysische urticaria, op overgevoeligheid voor
Na-penicilline G, Procaïne-penicilline G, ampicil-
line, feneticilline, cloxacilline en amoxycilline met
behulp van plakproeven en penicilline G en Cilligen
(penicilloyl-polylysine) als belangrijkste hapteen
intra-cutaan.

Bij 70 patiënten (27,8%) kon op deze wijze een
allergie voor penicilline worden vastgesteld. Bij
99 patiënten werd tevens anamnetisch nagegaan
of er penicilline overgevoeligheid bestond. Dit
onderzoek bleek slechts bij 7 patiënten (7%) posi-
tief. In deze groep van 99 patiënten werd bij
30 penicilline allergie vastgesteld (waarvan slechts
2 uit de anamnetische positieve gevallen).
De auteurs concluderen dan ook dat vragen naar
penicilline allergie in de voorgeschiedenis zeer
onbetrouwbare gegevens oplevert,
In hun beschouwing gaan zij in op de in veterinaire
kringen goed bekende gegevens omtrent residu pro-
blematiek, In verband hiermede werden 52 patiën-
ten met urticaria en een penicilline allergie behan-
deld met een dieet vrij van zuivelprodukten. Bij
30 (57,7%) van de behandelde patiënten was de
urticaria hiermede genezen of sterk verbeterd.
Hoewel de auteurs niet tot conclusies durven te
komen omtrent de rol van penicilline allergie bij
chronische urticaria menen zij toch dat dit aspect
bij behandeling van patiënten met deze aandoening
niet uit het oog mag worden verloren,

H. Mol.

-ocr page 356-

De ziekte van Aujeszky en
zijn problematiek

In de zomermaanden van 1980 bezocht onder-
getekende drie congressen, geheel of gedeelte-
lijk gewijd aan de problematiek vande ziekte
van Aujeszky. t.w.:

a. Symposium te Hannover 14-20 juni met
als thema: \'Diagnose und Bekämpfung
der Aujeszkyschen Krankheit\'.

b. Het congres van de \'International Pig
Veterinary Society\', van .30 juni tot 3juli.

c. \'International Symposium of Pseudora-
bies virus and Aujeszky\'s disease\' te Bratis-
lava, van 31 augustus-3 september.

In het nu volgende is getracht een samenvat-
ting te geven van het besprokene.

Eén en ander geschiedt volgens het schema:

a. Eigenschappen van het virus.

b. Pathogenese.

c. Diagnostiek.

d. Vaccinaties.

e. Epizoötiologie.

f. Bestrijding.

Aan het slot volgt een nabeschouwing.

a. Kigenschappen van het virus

Het virus van de ziekte \\an Aujeszky behoort
tot de groep van de herpes virussen.
Het zijn DNA-virussen omgeven door een
enveloppe,

In deze enveloppe koinen lipiden voor.
Typisch is dat zowel in de capsidenlaag (162
stuks) als in de enveloppe bestanddelen vande
cel waarin het virus zich vermeerdert, kunnen
worden ingebouwd. De \\ irussen zijn derhalve
niet gemakkelijk van bestanddelen afkomstig
van celcultures vrij te maken. Typisch is dc
waarneming dat deze bestanddelen ook geco-
deerd kunnen worden in het genoom.
Het virus heeft zeer veel guanidc - cytosine
basen. Hel genoom heeft men nader kunnen
analyseren met behulp van bacterie-enzy men.
Een kort cn een lang deel van hel DNA zijn
alternerend met elkaar verbonden (rcpete-
tieve sequenzen).

B

Op grond v an de structuur v an het DN A zou-
den er verschillende stammen kunnen bestaan
(serotypen). Met polyacrvlgelelectroforese
kunnen 5 tot 7 (verschillende antigenen in het
virus van de ziekte van .Aujeszky worden aan-
getoond. Vlet agar-gel-immuno-diffusie tech-
nieken (AGIDT) heeft men zelfs
9 verschil-
lende antigenen kunnen onderscheiden. Door
andere kweektechnieken zoals het kweken bij
hogere of lagere temperaturen, het toevoegen
van chemische stoffen, het gebruik van andere
cellijnen heeft men nieuwe biotypen kunnen
vormen. Tussen meer en minder pathogene
stammen bestaan echter in het algemeen geen
verschillen in gevoeligheid voor temperatuur
en voor trypsine of andere enzymen. Wel
blijkt dat in cellen van humane oorsprong
zoals Detroit 6 en Hel.acellen vaccinstamrnen
na een aantal passages niet meer willen
groeien. Ook op de cellijn BHK., zouden vac-
einstammen na een aantal passages bij een
temperatuur van 40° C het laten afweten.
Vaccinstammen zouden voorts meer interfer-
on produceren dan veldstammen, terwijl
eerstgenoemde minder neuropathologische
veranderingen geven in bebroede kippe-
embryonen vergeleken bij laatstgenoemde.
Sommige stammen induceren duidelijk meer
insluillichaampjes dan andere. De pathogene
betekenis hiervan is niet duidelijk.
Het is voorts gebleken dat men mutanten kan
crecëren door hel toevoegen van antisera of
interferon (pathotvpen). Dergelijke verschil-
lende pathotypen kotnen ook in de natuur
voor. In Denemarken maakt trien ondcr-
.scheid tussen stammen dic in celciilturcs van
primaire varkcnsniercellcn wel een sv ncylium
(S stammen) vormen en stammen die dit niet
doen. Bij runderen zijn alle stamnicn die uil
hersenen, halsmerg en borstmcrg worden
gekweekt S stammen. Ziet men bij deze dier-
soort laesies aan de achlerhand, dan heeft men
meestal le maken met een stam die geen syncy-
tium vormt. De S stammen zijn meer patho-
geen. Bij het varken is er meestal sprake van S
stammen. Cjeatlcnuecrde (vaccin) stammen
vormen vaak geen syncytium,
in Ierland onderscheidt men 4 pathotypen
waaraan men de benamingen NIAi, N1A||,
Nl.Aiii cn NT.Aiv heeft gegeven (NIA staat
v oor North Ireland .Aujeszkv ). Deze stammen
laten zich na intranasale infectie van biggen
van H weken als volgt van elkaar
onderscheiden:

-ocr page 357-

Nij NIA|| en NlAm stammen ziet men een
necrotiserende broncheolitis en een necrotise-
rende pneumonie. De NlAm stammen geven
vaak insluitlichaampjes in de bijnieren.
Alle Herpes virussen hebben het vermogen in
bepaalde cellen in latente toestand aanwezig
te kunnen zijn. Vermoedelijk is alleen van het
virus van de ziekte van Aujeszky het DNA
genoom of delen van dit genoom in de cellen
ingebouwd.

Replicatie wordt of tegengegaan door de
intracellulaire afweer (stofwisseling) of door
immunologische reacties, waarbij vermoed
wordt dat de virussynthese zo langzaam
geschiedt dat het cellulaire en het humorale
afweerapparaat het proces onder controle
kunnen houden. Deze these berust op de
waarneming dat het gelukt is het virus van de
ziekte van Aujeszky te isoleren bij dieren met
een SN titer, na het maken van zogenaamde
explantaatculturen van neusslijmvlies. keel-
lymfeklieren en zenuwknopen (ganglion van
Gässer).

Uit onderzoekingen is voorts gebleken dat er
enige antigene verwantschap bestaat tussen
het virus van de ziekte van Aujeszky en het
IBR virus.

Dit uit zich in:

a. Een vertraagde overgevoeligheidsreactie
na intradermale applicatie zowel met
Aujeszky antigeen als met IBR antigeen
bij runderen die IBR hebben gehad.

b. Neutralisatie van het virus van de ziekte
van Aujeszky door IBR antilichamen.

c. Een boosterreactie na vaccinatie met
Aujeszky antigeen bij dieren die IBR heb-
ben gehad.

Opgemerkt dient echter te worden dat men
geen volledige neutralisatie krijgt en dat men
in de AGIDT geen kruisreactie ziet. De
gemeenschappelijke antigenen zouden zich
niet bevinden in de proteïnen maar in de
glycoproteïnen.

Ook is uit onderzoekingen gebleken dat het
virus van de ziekte van Aujeszky antigene
componenten gemeen heeft met het Herpes
simplex virus. Wanneer men in weefselcultuur
het virus van de ziekte van Aujeszky ent tesa-
men met Herpes simplex antiserum ziet men
enige groeiremming.

Mortaliteit

voorkomen in

incubatietijd

CZSt

neussecretum

long

NIA 1

5 -

20%

72 uur

NIA II

5 -

20%

-H

-f . -(-

48 uur

NTA |„

70 -

100%

-i-t-

-

72 uur

NIA IV

0%

9

b. Pathogenese

De Pathogenese van het virus van de ziekte
van Aujeszky bij het rund loopt primair via de
zenuwbanen en incidenteef via andere weef-
sefs. Het virus zou zich vanaf de porte d\'entree
verplaatsen via de perineurafe vfoeistof (vof-
wassen dieren) en via de endoneurafe vfoeistof
(jonge dieren). Dit werd geconcludeerd op
grond van onderzoek met behufp van immu-
noffuorescentie technieken.
Het eerst werd een positieve fluorescentie ver-
kregen in de spinafe ganglia.
Pas fater ziet men een positieve fluorescentie
in de ceflen van Schwann en in de ganglioncef-
fen en gfiaceffen. corresponderende met de
pfaats waar de perifere zenuw het CZSt
bereikt. Bij de porte d\'entrée worden ook de
eerste jeukverschijnsefen waargenomen. Bij
het varken heeft de infectie pfaats of per os of
per inhafationem.

Het virus vermeerdert zich in de keef en in de
neus afsmede in de regionafe lymfkfieren.
Het virus zou nu op twee manieren het CZSt
kunnen bereiken en wei via zenuwbanen
(zoafs bij het rund) en via de bfoedbaan. Dit is
de reden dat het virus ook in de mift kan
worden aangetoond en dat het de baarmoeder
kan bereiken, fn het bfoed bevindt het virus
zich meestal in de leucocyten.

Slechts enkele leucocyten zijn als regel
besmet. Het virus kan zich in deze leucocyten
ook vermeerderen. Ook kan het virus in
macrofagen dringen. Hier heeft wel stimule-
ring van het virus DNA pfaats. Tot vorming
van compfeet virus komt het echter niet.
Virusvermeerdering bij het varken is het
hoogst 7 dagen na infectie.
Hierna neemt onder invloed van de vorming
van antilichamen de concentratie van virus
duidelijk af al kan na een primo-infectie 35
dagen later nog virus uit de tonsillen worden
gekweekt.

Bij hond en kat is de Pathogenese identiek aan
die van het varken. Het ziekteverloop is echter
steeds fataal.

c. Diagnostiek

Dierexperimenten zijn niet meer nodig om het
virus van de ziekte van Aujeszky aan te tonen.

-ocr page 358-

Men krijgt dezelfde resultaten met celcultu-
res. De immunofluorescentietechniek is zeer
goed bruikbaar bij het varken. De betekenis
van deze onderzoekmethode bij andere dier-
soorten is duidelijk minder (concentratie aan
virus is lager). Soms is de celk week negatief en
de IFT positief, hetgeen het gevolg zou kun-
nen zijn van het voorkomen van of gedéna-
tureerd virus (autolyse), of van geblokkeerd
virus (antilichaam). Het aantonen van het
virus van de ziekte van Aujeszky bij het var-
ken geschiedt het gemakkelijkst in de tonsillen
en vervolgens in de longen en in de hersenen.
Bij jonge dieren is de milt vaak positief In
mest kan nooit virus en in urine incidenteel
virus worden aangetoond.
Hart, lever en spieren zouden steeds negatief
zijn. Bij het rund zou het virus behalve in het
CZSt ook kunnen voorkomen in tonsillen en
keel en wel bij die dieren die jeuksymptomen
vertonen aan de kop. Bij hond en kat moet
behalve de tonsillen, de keellymfeklieren en de
longen, ook steeds de Medulla oblongata wor-
den onderzocht op het voorkomen van het
virus. Ook de milt kan positief zijn.
Opgemerkt werd echter dat het aantonen van
het virus bij honden vaak moeilijk is. In 23
klinische en epizoötiologisch duidelijke geval-
len kon 9 maal het agens niet worden geïso-
leerd. Materiaal voor virologisch onderzoek
moet ongestuurd worden naar het laborato-
rium bij temperaturen van -h 4° C tot - 20° C.

Verschillende onderzoekers hadden zich
beziggehouden met de huidtest als diagnos-
tisch wapen om het bestaan van de ziekte van
Aujeszky te kunnen vaststellen of te kunnen
uitsluiten. De resultaten zijn hoopgevend.
Men kan de test gebruiken als bedrijfstest,
echter niet als test voor een individueel dier.
De gebruikte allergenen gaven geen aanlei-
ding tot de vorming van SN positieve antili-
chamen. Antilichamen kunnen op verschil-
lende manieren worden aangetoond.
Om besmette van niet besmette dieren te
onderscheiden, heeft toepassing alleen zin bij
het varken. Bij alle diersoorten kan hiermede
echter het effect van een vaccinatie worden
beoordeeld. De meest toegepaste methode om
humorale antilichamen aan te tonen is de
serumneutralisatietest. Hiermede kan men
titers vaststellen.

De titerhoogte blijkt echter afhankelijk te zijn
van de concentratie aan virus, de tijd van
inwerking van het serum op het virus voor
inoculatie van de celcultuur en de tempera-
tuur tijdens deze inwerking (neutralisatie).
Sommigen menen dat door het toevoegen van
vers cavia-complement, een groter aantal
serologisch positieve varkens kan worden
opgespoord. De beste methode om de SN test
uit te voeren is het gebruik maken van micro-
titersystemen, waarbij men het serum-virus-
mengsel gedurende 24 uur bij 37° C laat
inwerken vooraleer de celcultures worden
geënt. Het gebruik van primaire varkens-
niercellen is te verkiezen boven dat van cel-
lijnen. Ook de ELISA test is bruikbaar om
antilichamen op te sporen.
Er zouden alleen afweerstoffen behorende tot
de IgG klasse kunnen worden aangetoond.
Alle ELISA positieve sera waren ook positief
in de SN test. Niet alle positieve SN sera zijn
positief in de ELISA test. Hoe hoger de SN
titer hoe beter de ELISA. De ELISA heeft het
voordeel dat het een snelle informatie geeft
(na 3 a 4 uur). De radio immuno assay (RIA)
techniek is de meest gevoelige methode.
Reeds 3 dagen na infectie kunnen antilicha-
men worden aangetoond. Met de SN test kon
dit pas na 6 a 7 dagen. Een nadeel van de RIA
is het feit dat deze methodiek alleen mag wor-
den uitgevoerd op laboratoria met een C sta-
tus. Er is ook geëxperimenteerd met de
AGIDT. Hoewel bruikbaar, was deze
methode duidelijk inferieur aan de SN. Het
probleem is dat het antigeen goed gezuiverd
moet zijn.

Ook de immunoperoxydase test is bruikbaar.
Vanaf een SN titer 1:4 worden eensluidende
resultaten verkregen. Al met al lijkt de SN test
de meest bruikbare toepassing. Wenselijk is
echter deze test te standaardiseren, zodat de
resultaten ook internationaal vergeleken kun-
nen worden.

Bij de standaardisatie wordt gedacht aan het-
zelfde type cel, zelfde inwerkingstijd virus/se-
rum bij 37° C en zelfde testsysteem alsmede
aan controle door middel van rondzend sera.
De Fransman Toma en de Duitser Wittmann
hielden hiervoor een pleidooi.

d. Vaccinaties

Talloze voordrachten werden aangehoord
over pro en contra van diverse vaccins.
Algemeen was men het er over eens dat met
vaccinaties het uitbreken van de ziekte van
Aujeszky onder controle kan worden gehou-
den, Men was het er echter eveneens over eens
dat met geprogrammeerde vaccinaties het
virus noch van het bedrijf, noch uit een streek
kunnen worden verdreven. Op goed gevacci-
neerde varkenshouderijbedrijven sterven
regelmatig honden en katten aan de hier
besproken ziekte. Ook was men van mening
dat gedode entstoffen verre te prefereren zijn
boven entstoffen op basis van gemitigeerde

-ocr page 359-

stammen. De vrees dat gemitigeerde stammen
zich in bepaalde cellen kunnen handhaven
(inbouw virus DNA in het cel DNA) werd door
velen geuit. Voorts zouden gemitigeerde
stammen lang niet zo onschuldig zijn als
wordt voorgesteld. De K^, vaccin stam van
Bart ha zou nog pathogeen zijn voor biggen in
utero; de M K^, stam zou nog bij jonge biggen
een meningitis kunnen geven. Een criterium
dat door verschillende onderzoekers werd
gebruikt om aan te geven dat hun gemiti-
geerde vaccin stam onschuldig was, is de stel-
ling: \'alleen vermeerdering op de injectie-
plaats\'; de betreffende vaccinstam kon niet
worden aangetoond in de regionale lymfe-
klier. Andere onderzoekers gebruikten als test
voor onschadelijkheid het niet uitscheiden
van het vaccinvirus na injectie van corticoste-
roïden bij het ingespoten dier.

Voorts werd gesteld dat gemitigeerde stam-
men het lichaam sneller prikkelen tot de vor-
ming van antilichamen dan \'dode\' vaccins.
Men zag als ideaal, het gebruik van een zoge-
naamde \'split\' vaccin en wel een vaccin zonder
DNA bestanddelen en alleen bestaande uit
glycoproteïnen (capsiden). In de U.S.A.
wordt hieraan gewerkt. Experimenten met
spray vaccin gaven over het algemeen teleur-
stellende resultaten. De SN titer bleef laag.
Voorts werden mededelingen gedaan over
nieuw ontwikkelde vaccins zoals door Torna
over een TS mutant (Alfort 26) en over vac-
cins onwerkzaam gemaakt door
y stralen en
over Nitra 900 (Zuffa) ontwikkeld uitgaande
van de Buck stam van Berbinshi. Opgemerkt
werd dat formaline minder geschikt is om het
virus bestemd voor \'dode\' vaccins onwerk-
zaam te maken.

Het tast te sterk het virion aan. Ethyleen-
imine en
ß propiolacton zouden beter zijn.
Alle soorten adjuvantia waren geprobeerd.
Een duidelijke uitspraak wat goed en wat min-
der goed is, werd nict gegeven. Wel werd
gesteld dat na vaccinatie van dode adjuvans
vaccins vaak ongewenste bijverschijnselen
werden waargenomen bestaande uit koorts,
huidaandoeningen, niet eten cn verwerpen.
Men zag dit meestal na een hervaccinatie.
Indien het optrad na een primovaccinatic zou
het een gevolg kunnen zijn van een aanwezige
sensibilisatie als gevolg van een enting van een
ander vaccin. Wanneer adjuvans-vaccins diep
mtramusculair worden ingespoten, zou men
minder last hebben van niet gewenste bijver-
schijnselen. Ten aanzien van de opgewekte
immunileit werd gesteld dat celgebonden
antilichamen reeds 5 dagen na vaccinatie aan-
wezig zijn. Celgebonden immuniteit is van
betekenis direct na de infectie. Later zijn de
humorale afweerstoffen van betekenis. De
hoogste titer aan humorale antilichamen
wordt reeds bereikt veertien dagen na
vaccinatie.

Een hervaccinatie doet de titer aan humorale
afweerstoffen snel stijgen, is echter van geen
invloed op het stimuleren van de celgebonden
afweer.

De celgebonden afweer is bij Herpes virussen
zeer belangrijk. Men kent verschillende soor-
ten afweer.

a. De niet virusspecies specifieke cytotoxici-
teit, uitgaande van zogenaamde killer
lymfocyten en door T. lymfocyten
geïnduceerd.

b. De virusspecies specifieke cytotoxiciteit,
gekoppeld aan gestimuleerde T
lymfocyten.

c. De humorale antilichamen afhankelijke
cellulaire cytotoxiciteit, die berust op een
gecombineerde reactie van virusspecifieke
humorale antilichamen en allerhande
witte bloedcellen.

Door virusspecifieke antilichamen en comple-
ment kan een cytolyse van cellen waarin het
virus van de ziekte van Aujeszky voorkomt
plaatsvinden.

Uitvoerig is ook gediscussieerd over het
thema, wanneer vaccineren. Duitse en Bul-
gaarse onderzoekers menen dat biggen met
colostrale antilichamen wel entbaar zijn mits
gebruik gemaakt wordt van dode entstoffen
en luits de vaccinatie 2-4 weken later wordt
herhaald. Gemitigeerde vaccins worden
onwerkzaam gemaakt door maternale antili-
chamen tenzij grote hoeveelheden vaccin wor-
den gebruikt. Sommigen menen dat op bedrij-
ven waar het virus van de ziekte van Aujeszky
duidelijk merkbaar aanwezig is, men moet
vaccineren wanneer de dieren nog colostrale
antilichamen hebben omdat anders het veld-
virus gemakkelijk kans krijgt te penetreren en
ziekteverschijnselen te veroorzaken. Dc totale
infectiedruk neeirit hierdoor weer toe.

e. Epiz.oötiologie

Het virus wordt van bedrijf naar bedrijf ver-
sleept door:

a. de handel in varkens;

b. dekstations;

c. onzorgvuldig vervoer van cadavers en van
slachtprodukten.

Andere onderzoekers menen dat ook door
aerogene overdracht het ene bedrijf het
andere kan besmetten. Beren spelen bij het
overbrengen van het virus van de ziekte van
Aujeszky een belangrijke rol. Interessant was
de Hongaarse mededeling dat men aldaar
beren heeft gevonden die het virus van de

-ocr page 360-

ziekte van Aujeszky met het sperma uitschei-
den. Deze beren hadden of geen antihchamen
of een lage SN titer. Typisch was dat op de
bedrijven waar dit probleem was waargeno-
men de ziekte van Aujeszky reeds meer dan 2
jaar klinisch niet was voorgekomen. Behalve
varkens blijkt dat het virus van de ziekte van
Aujeszky ook latent kan voorkomen bij was-
beren en bij raccoons. Onderzoekingen bij
andere dieren hadden een negatief resultaat
gegeven. In Duitsland en in Hongarije heeft
men een sterke toename van het aantal geval-
len van de ziekte van Aujeszky kunnen waar-
nemen nadat de hybride fokkerij van de grond
was gekomen en er varkens over grote afstan-
den van het ene bedrijf naar het andere wer-
den vervoerd. Varkens met een negatieve SN
titer, maar afkomstig van bedrijven waar nog
dieren aanwezig zijn met antilichamen ten
opzichte van het virus van de ziekte van
Aujeszky kunnen toch nog als smetstofbron
fungeren.

De betekenis van mest en urine als bron van
besmetting voor andere bedrijven is te ver-
waarlozen. Dieren kunnen wel besmet wor-
den door de uitlaatstroom van mechanische
geventileerde stallen. Dit is in verscheidene
landen vastgesteld.

Ook schijnt het in de Oost-Europese landen
vaak voor te komen dat op gevaccineerde
bedrijven zonder klinische duidelijke ver-
schijnselen die aan de ziekte van Aujeszky
doen denken toch het betreffende virus kan
worden gekweekt uit geaborteerde vruchten.

f. Bestrijding

Een effectieve bestrijding van de ziekte van
Aujeszky door het verwijderen van de serolo-
gisch positieve dieren is alleen mogelijk in
streken waar weinig varkenshouderijbedrij-
ven voorkomen. Dit systeem kan worden
doorgevoerd wanneer tevens aan onder-
staande factoren aandacht wordt geschonken.

a. Het blokkeren van de vrije handel.

b. Het gesloten houden van het bedrijf.

c. Het verbeteren van het milieu, vooral ten
aanzien van de ventilatie.

d. Het scheiden van de stallen in geïsoleerde
eenheden en het houden van de dieren in
stabiele groepen.

Een tweede methode om de ziekte van
Aujeszky uit te bannen is de fokkerij opnieuw
beginnen op basis van het SPH systeem. In
streken met zeer veel varkens waar bovendien
disciplinaire maatregelen niet of onvoldoende
kunnen worden uitgevoerd, zijn bestrijdings-
systemen gedoemd te mislukken. Is de infec-
tiedruk hoog. dan moet programmatisch tot
vaccinatie worden overgegaan. Men moet dan
gaan \'leven\' met deze ziekte. Gezien de struc-
tuur van het virus lijkt het in deze gebieden
niet waarschijnlijk dat de ziekte van Aujeszky
uitgeroeid zou kunnen worden. Sommige lan-
den propageren of hebben voorschriften ten
aanzien van het bestrijden van de ziekte van
Aujeszky. In deze voorschriften staat o.m. het
melden van het voorkomen van deze ziekte,
het niet verkopen van varkens, een verbod
gekoppeld aan ontheffingen om te mogen vac-
cineren. Zo wordt in Duitsland toestemming
gegeven om te vaccineren wanneer:

a. De ziekte op het bedrijf voorkomt.

b. Bepaalde bedrijven in een gevarenzone
liggen.

c. Bepaalde bedrijven een bedrijfsvoering
hebben die het risico van insleep van het
virus van de ziekte van Aujeszky vergroot.

Nabeschouwing

Wanneer het besprokene nader wordt bestu-
deerd, kunnen de volgende conclusies getrok-
ken worden:

a. De betekenis van de ziekte van Aujeszky
neemt in vele landen toe (U.S.A., Duits-
land). In sommige landen waar de ziekte
volledig leek te zijn bedwongen, worden
opnieuw uitbraken waargenomen. Er zijn
twee oorzaken aan te wijzen:

1. Bedrijfsvergroting waardoor de epizoö-
tiologie van de ziekte verandert.

2. Transport van varkens in het kader van
het programma: \'Fokkerijverbetering
door raskruising".

b. Op grote bedrijven waar de ziekte van
Aujeszky is vastgesteld blijft het virus cir-
culeren, ook bij geënte dieren. Men meent
over het algemeen dat bestanddelen van
het virus DNA in het cel DNA worden
ingebouwd. Zelfs dieren zonder serum-
neutraliserende antilicharnen kunnen
smetstof verspreiden. Het is dan ook niet
verantwoord dieren te verkopen als
\'Aujeszky\' vrij van bedrijven waar nog
varkens aanwezig zijn met serumneutrali-
serende antilichamen.

c. De serumneutralisatietest moet interna-
tionaal worden gestandaardiseerd.

d. Er bestaan vele goede \'gedode\' en vele
goede \'gemitigeerde\' vaccins om uitbraken
van de ziekte van Aujeszky onder controle
te houden. Wil men in de directe toekomst
de ziekte effectiever gaan bestrijden door
het toepassen van bedrijfssaneringen, dan
is het noodzakelijk het gebruik van
\'levende\' entstoffen te verbieden omdat

-ocr page 361-

delen van het DNA van de vaccinstammen
in het genoom van de lichaamscellen wor-
den ingebouwd. Later kan dan weer com-
pleet virus worden gevormd en kunnen er
antilichamen ontstaan. Het gebruik van
dode entstoffen moet programmatisch
geschieden onder geconditioneerde voor-
waarden en onder registratieplicht. Het
afgeven van vaccins aan veehouders is uit
den boze.

BVA Congress 1981

University of Exeter, 17-20 September
1981

Annual Congres of the British Veterinary
Association.

h\'riiiay 18 September
Official opening
Sheep

a) Health control programmes for sheep; J. C.
Hindson.

b) Control of pasteurellosis in sheep.

c) Foetal development in the ewe and related pro-
blems; Dr. J. J. Robinson.

d) Preventive medicine experiences in NZ; Dr. IC.
Klinkhamer.

Cattle

MAFF Herd Fertility Controle Scheme.

a) Overall organisation and progress; R. W. Saun-
ders, M. Giles.

Heat detection: a review of methods;
Dr. R. J. Esslemont.

b) Some management and economic effects of dif-
ferent levels of oestrus detection rate in the
dairy herd; J. H, Bailie.

Bovine parturition

a) Recent advances in veterinary obstetrics; Prof.
G. H. Arthur.

b) Delayed parturition using Planipart; H. J.
Greene.

( omparative surgery in animals and man

I. Nasal surgery.

a) In animals; .1. Ci. Fane.

b) In man; Mr. 1\'. Bradbeer.

II. Ear and throat surgery.

a) In animals; .1. G. Lane.

b) In man; Mr. T. Bradbeer.

Endocrinology of small animals

Dr. R. S. Downey (Guelph).
(ienetic engineering
Dr. B. W. Langley.

Bepaalde landen zijn bezig een bestrij-
dingsprogramma op te zetten, zoals Dene-
marken, Duitsland, Tsjechoslowakije en
Hongarije. Gevreesd moet worden dat
Nederland achterop zal raken. Op korte
termijn zullen wij ons moeten buigen over
een systeem gericht op een effectieve aan-
pak. Dit is uiteraard een beleidsaange-
legenheid.

J. P. W. M. AkkermansK

Dr. .1. P. W. M. .Akkermans, Stichting Ge/ondheidsdienst voor Dieren in West Nederland, Postbus 87,
2800 Ab Gouda.

Laboratory animals - legislation in Britain and
Europe

G. P. Pratt.
Dr. J. Seamer.

Fish

a) Husbandry practices in fish farming; G. D.
Cawley.

b) Disease conditions associated with husbandry
in fish farming; Dr. R. H. Richards.

Veterinary Defence Society (closed session)
Question and answer session mainly.
Panel; G. R. Sumner, D. M. Roe, J. Allcock.

Deer in captivity

a) Deer in parks.

b) Managing a deer farm; Dr. T. .1. Fletcher.

c) Deer in zoos; D. M. Jones.

Immunology

Refresher course

Conservation:

Badgers and mink; M. tibbles.

SEMINARS

Cattle: Planned breeding

Methods of ovulation control.

Dr M. J. Cooper. B. Drew, K. J. O\'Farrell.

(Limited lo .10)

The canine spine

Prof. L. Vaughan.

D. G. Clayton Jones.

(Limited to .10)

■Sheep practical

a) Examination of rams.

b) Demonstration of vasectomy.

c) Electroejaculaiion.

d) Semen evaluation.

e) Pregnancy diagnosis.

f) Condition scoring.
A. R. Hopkins.

L. Boundy.
(limited to .10)

-ocr page 362-

Saturday 19 September

British cattle Veterinary Association meeting
Wooldridge Memorial lecture

Surgery in small animals

Common surgucal techniques; Dr. D. Mckeown.
Prof. H. Pearson.

British small animal veterinary association meeting

a) The paraplegic canine patient; E. A. Chandler.

b) Diarrhoea in the dog: A mini-refresher course;
D. B. Murdoch.

c) The diseases and treatment of children\'s and
exotic pets.

The complete refresher course; J. E. Cooper, Dr. O.
F. Jackson.

Pigs

Oral vaccination
Dr. Allen (Unilever).
Nervous diseases

a) Differential diagnosis of nervouw diseases in
pigs; J. Oldham.

b) Streptococcal meningitis - epidemiology and
control; Dr. T. J. L. Alexander.

Computers

a) Dr. Craven.

b) Introduction to demontration of computers.

c) Does your business need a computer?; B. Back.

d) Practitioner experience; J. Brodie.

Welfare - The behavioural needs of animals

a) The role of applied ethology in international
work on farm animal welfare; ProL H. B.
Simonsen.

b) Veal calf units; Dr. G. van Putten.

Poultry

Ch: Dr. P. Biggs.
Coats

a) Aspects of reproduction in the goat - a review;
M. Jones.

b) Problems commonly encountered in goat prac-
tice; P. C Tuckett.

State medicine

a) The effect of the EEG; J. G. Watson.

b) Bluetonque; W. P. Taylor.

c) African swine fever; P. J. Wilkinson.

SEMINARS
Pigs

Application of preventive medicine; M. R. Mui-
thead, T. W. Heard.
(Limited to .30)

H orses

(at D. P. Attenburrow\'s equine hospital)

a) The indoor school.

b) Fibre optics.

c) Cryosurgery.

d) Radio stethoscope; D. P. Attenburrow.
(Limited to 35)

Sunday 20 September
Annual General Meeting

The future of embryo transfer

a) Non-surgical transference - is it practical\'.\'; R.
Newcomb.

b) The value of embryo transfer as a research tool;
Dr. J. M. Sreenan.

c) Commercial application in North America; Dr.
R. H. Schultz.

Laboratories - LA

a) Interpretation of metabolic profiles; R. Blowey.

b) Minor components of milk as indicators, of
nutritional state, of cow; Dr. A. Faulkner.

c) Use of metabolic profiles; J. M. Kelly.

The equine foot

a) The blood supply to the horse\'s foot and altera-
tions in navicular disease and laminitis; C. M.
Colles.

b) Radiography and radiology.

Equine practice tips

a) Wounds.

b) Chemical restraint.

c) What to take to a point-to-point; B. Crawford,
N. Chandler, J. S. Cosgrove.

I.aboratorie - SA

Laboratory tests - what and why?; Dr. D. L. Doxey,
T. J. Gruffydd-Jones.

Joint surgery in small animals; Dr. f). Mckeown.
Therapeutics

a) Ivermectins; 1. Sutherland.

b) A slow release oral anthelmintic; M. Jones.

Anabolic steroids

a) Mode of action of anabolic steroids; Dr. D. J.
Millward.

b) The optimum combination of anabolic agents
to increase growth in cattle; Dr. D. J. Roche.

c) The legislation on and use of anabolic agents in
Europe; ProL B. Hoffman.

d) The hazards and residuesof anabolic agents -
fact or fiction?; Dr. R. J Heitzman.

Radiology of small animals

A. Burnie, R. Lee.

(Participants - limited to 30 - to bring their problem
plates)

Paediatrics in monkeys

Dr. Beryl Corner.

Information

For further information please contact the Con-
gress Secretary, British Veterinary Association, 7
Mansfield Street. London WIM OAT, England.

-ocr page 363-

Wijziging E.G.-richtlijn intra-
communautair handelsverkeer le-
vende dieren

Bij Richtlijn 64/432/EEG van de Raad is
het intracommunautaire handelsverkeer
in levende dieren geregeld. Op grond van
artikel 8, lid 2, daarvan kan een lidstaat,
onder bepaalde voorwaarden toestem-
ming krijgen voor het vragen van bijzon-
dere gezondheidsgaranties bij de import
van runderen en varkens uit andere E.G.-
landen.

Die eisen mogen dan echter ten hoogste
gelijkwaardig zijn aan die het importland
zelf stelt in het kader van een nationaal
programma ter voorkóming van een be-
smettelijke runder- of varkensziekte die
niet in bijlage E van de Richtlijn wordt
bedoeld. In het kader van de leucosebe-
strijding waren Denemarken en de
Duitse Bondsrepubliek tot 31 december
gemachtigd bij de invoer van fok- en ge-
bruiksrunderen bijzondere gezond-
heidsgaranties te vragen.
Op 11 november j.1. heeft de E.G.-Raad
een wijziging van de richtlijn aangeno-
men, die maatregelen inhoudt ter be-
scherming tegen enzoötische runderleu-
cose. Aangezien deze echter reeds kort
daarna — per 1 januari 1981 in wer-
king is getreden, zal de uitvoering daar-
van op enkele punten een voorlopig ka-
rakter moeten dragen.
In de praktijk betekent dat in de Neder-
landse situatie, dat het huidige E.G.-
exportcertificaat thans \'nog\' niet wordt
aangevuld met de nu vereiste clausules,
maar dat daarvoor een apart certificaat
wordt afgegeven. Wanneer dan per 1 juli
1981 tevens een welzijnscertificaat is
vereist, kan dat tegelijk daarmee in een
nieuwe druk worden opgenomen, zodat
vanaf die datum één gecombineerd en
actueel model ter beschikking staat. De
medelidstaten hebben toegezegd tijdens
de tussenliggende periode de nodige soe-
pelheid in acht te zullen nemen.

Aanvullende eisen

Per 1 januari zijn voor de uitvoer naar de
lidstaten de volgende aanvullende eisen
van kracht geworden.
Voor fok- en gebruiksrundercn in alge-
mene zin geldt thans dat de dieren afkom-
stig moeten zijn van een rundveebcslag
waar gedurende de laatste 3 jaar géén
enkele aanwijzing tot het bestaan van
runderleucose is geconcludeerd. Wan-
neer ouder dan 12 maanden, zullen zij
bovendien binnen de voorgeschreven ter-
mijn van 30 dagen vóór inlading negatief
gereageerd moeten hebben op een serolo-
gische test ter opsporing van runderleu-
cose. Van dit onderzoek zijn uitgezon-
derd mannelijke runderen en castraten
van jonger dan 30 maanden bestemd
voor de mest.

Voor fokrunderen van zuiver ras geldt
nog een extra eis. Zij moeten nl. zeker
gedurende de laatste 12 maanden vóór
inlading of sedert hun geboorte (bij die-
ren die niet ouder zijn dan 12 maanden)

l^L

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 364-

gehouden zijn in een leucosevrij beslag.
Tevens dient de bevoegde officiële die-
renarts (volgens de hem of haar bekende
feiten) de bovengenoemde termijn van
leucosevrij-zijn te bevestigen op het ge-
zondheidscertificaat, waarbij dan tegelijk
verklaard wordt dat de eigenaar de verze-
kering inzake die termijn gegeven heeft.
Tenslotte kunnen de lidstaten gemach-
tigd worden ten aanzien van fokrunderen
van zuiver ras te verlangen, dat van her-
komstbedrijven alle runderen die ouder
zijn dan 24 maanden met negatief resul-
taat onderzocht zijn. Momenteel geldt
deze machtiging slechts voor Denemar-
ken en de Bondsrepubliek (in feite een
continuering van de situatie van vóór I
januari), daar die landen ter bestrijding
óók op de eigen rundveebedrijven derge-
lijk onderzoek verrichten. Machtiging
vindt plaats via het Permanent Veterinair
Comité (P.V.C.). Voor andere lidstaten
dan Denemarken en de Bondsrepubliek
blijft de certificatie in dit geval voorlopig
beperkt tot het verlenen van de voor fok-
runderen van zuiver ras in het algemeen,
vereiste en bovengenoemde informatie.

Minimum bestrijdingsprogramma ver-
plicht

De lidstaten die per 1 januari géén ver-
plicht nationaal of regionaal programma
ter voorkóming of uitroeiing van runder-
leucose uitvoeren, moeten een minimum
programma ter bestrijding van deze
ziekte opzetten en daarbij tenminste de
volgende eisen in acht nemen.
- alle tumoren in de organen en het
lymfenstelsel bij runderen moeten
worden aangemeld en histologisch
worden onderzocht door een veteri-
nair laboratorium dat rechtstreeks
onder toezicht staat van een \\\'an de in
bijlage Ci van de richtlijn genoemde
laboratoria;

alle runderen van beslagen die in be-
smettelijk contact zijn geweest met
een dier waarbij een leucosetumor is
geconstateerd, worden onderworpen
aan een test ter opsporing van ende-
mische rundcrieucose. uit te voeren in
een laboratorium dat onder recht-
streeks toezicht staat van de even-
bedoelde laboratoria;

— wanneer de aanwezigheid van de
ziekte middels diagnose is bevestigd,
mogen de besmette dieren het betrok-
ken beslag slechts verlaten om onder
toezicht van de bevoegde veterinaire
autoriteiten te worden geslacht. Offi-
cieel toezicht op het beslag wordt ge-
handhaafd totdat elk dier van meer
dan 24 maanden, negatief heeft gere-
ageerd op ten minste drie tests uitge-
voerd met tussenpozen van elk 6
maanden.

Vrijstelling

De E.G.-Raad en de Commissie zullen
gezamenlijke criteria opstellen, die bepa-
len of een land in aanmerking komt voor
vrijstelling van de aanvullende eisen of
niet. Het P.V.C. kan deze verlenen via
een toetsingsprocedure.
De in de richtlijn aangebrachte wijzigin-
gen zijn van toepassing tot en met .31
december 1985 en vóór 3 1 december 1984
moet de Commissie de Raad verslag uit-
brengen over de toepassing \\an de richt-
lijn en tegelijk voorstellen doen voor defi-
nitieve regeling. Hierover moet de Raad
zich vóór I juli 1985 uitspreken.
Het in de wijziging van de richtlijn ver-
vatte is het resultaat van een na moei-
zame onderhandelingen bereikt compro-
mis. Andere lidstaten hadden namelijk
eisen geaccepteerd willen zien om te
komen tot serologisch onderzoek van de
gehele herkomstbedrijven.
De gehele inheemse rundveestapel is al
enige jaren \\ rij \\\'an runderleucose en bij
incidentele gevallen is altijd de relatie
aangetoond met import uit andere
landen.

Oiri de huidige gunstige situatie te bewa-
ken en te handhaven heeft Nederland een
leucosebestrijdingsprogramma. dat o.tu.
inhoudt controles op tumoren bij slach-
tingen. het opsporen \\an besmette dieren
met behulp van bloedonderzoek cn op-
volgende bewaking gedurende geruime
tijd van bedrijven waar positieve en of
verdachte dieren aanwezig geweest zijn.
Een aanvraag tot aanvaarding van dit
programma is momenteel nog nict bij de
Commissie ingediend, doch dit zal zo
spoedig mogelijk gebeuren.

-ocr page 365-

Bt-,SMi:i IFI.I.IKF DIER/JFKTFN

Dicr/ieklcnbullelin Nr. 3 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t m ISfebruari 19HI vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangifteplichtige
besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupei

l otaal 19 gevallen in 16 gemeenten.

Friesland
Drenthe
Overijssel
t trccht

Noord-Holland
Zuid-Holland

Schurft

I otaal 7 ge

Groningen
Friesland

evallen in 7 gemeenten.

1 geval
1 geval

3 gevallen in 2 gemeenten
X gevallen in 6 gemeenten
1 geval

1 geval

4 gevallen

2 gevallen

Drenthe
Overijssel
Gelderland
Noord-Holland

Miltvuur

Fotaal 1 geval in Cieldcrland.

MOND- EN KE.AFWZEER

Spanje

Volgens een telegram van het Spaanse Ministerie
van Eandbouu . gedateerd 17 februari, is er te Fonz
(provincie Huesca) mond- en klauwzeer geconsta-
teerd bij varkens. Het aantal besmette dieren be-
draagt
130 en er zijn er 3 gestorven. Het virus is
geïdentificeerd als type C. Reglementaire maatrege-
len zijn genomen.

1 geval

1 geval

2 gevallen
1 geval

1981
Maart:

Klinische avond Vkgr. Cieneesk. v. h. KI.
Huisdier (pag.
213).

Groep Cieneeskunde van het Rund.
K.N.M.v.D. .Algemene Jaarvergadering, te-
vens wetenschappelijke vergadering. Utrecht
(pag.
349).

Vereniging van Directeuren v an Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht.
Aanvang
10.00 uur.

26 lagung der Fachgruppe \'Fortpllanzung
und ihre Störungen\' (A). Berlin.
26 International Conference on Sports Me-
dicine, Utrecht (pag.
286).
Afd. Fimburg K.N.M.v.D. Kleine Huisdieren.
Werkvergadering.

26 \'l agung über Physiologie und Pathologie
der Fortplanzung, Berlin.
\'Kring Dierenartsen Cielderse Vallei\'. Ver-
gadering.

5 april. 2. Fortbildungskursus \'Kleinticr-
krankheitcn\' der WSAV.A und der DVG (A),
St. Moritz.

.Md. (ielderland K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Postiljon Motel .Arnhem; aanvang
20.00.

31

April:

8 II 14. Kongressder DVCi (.A), Bad Neuheim.

9 Groep Pluimveevvctenschappen K.N.M.v.D.
l ustrum Svmposium, Wageningen (pag. 347).

9 10 wilfwiss. Kongreß der D.G.E.

19

19

23

25

26

29

13 15 Groep Dierenartsen werkzaam in het Be-
drijfsleven (D.I.B.). K.N.M.v.D. Seminar
Management en Marketing voor Dierenar-
tsen, Lunteren (pag.
348).

14 .Afd. Limburg K.N.M.v.D. Rundvee. Werk-
vergadering.

14 \'Kring Dierenartsen (ielderse Vallei\'. Vergade-
ring.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

24 -25 F.V.E.-vergadering. Brussel.

28 Symposium over \'Melkwinning en Uierge-
zondheid\', Ede (pag.
286).

Mei

I 3 Voorjaarsdagen 1981. (iroep Genees-
kunde van het Kleine Huisdier K.N.M.v.D.,
R A L Congrescentrum, Amsterdam, (pag.
150)

4 7 XXIX Annual Colloqium Protides of the
Biological Fluids. Brussels.

12 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Paarden Werk-
vergadering.

12 Afdeling Zuid-Holland K.N.M.v.D. Leden-
vergadering in Hotel Belvédère te Schoonho-
ven; aanvang
20.30 uur,

13 ACV-Controle, traditionele Studiedag, \'Fle-
vohof te Biddinghuizen.

14 22. Fachgesprach über Geflügelkrankheiten,
Hannover.

14 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht.
.Aanvang
10.00 uur.

-ocr page 366-

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingelheim). Biddinghuizen
(pag. 736 (1980) en 287).

14 Groep Veterinaire Homoepathie K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

15-16 Jahresversammlung Schweiz. Ver, 1\'.
Kleintiermedizin. General thema \'Dermatolo-
gie\'. Bern. (pag. 145 en 286)

17—22 5th Symposium on Quality of Poultry
Meat - Spelderholt Symposia. Apeldoorn
(pag. 677).

18—23 1st Symposium on Egg Quality - Spelder-
holt Symposia. Apeldoorn (pag. 677).

19 Afd. Overijssel K.N..M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel Bergzicht. Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

20 Svmposium \'Het slachtproces nu: zó of anders-
r. Zeist (pag. 287).

20 The World Poultry production: Where and
How? - Spelderholt Symposia. Apeldoorn
(pag. 677).

20--2I 3. Kynologischer Weltkongreß. Dort-
mund (pag. 212).

26 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Algemene Leden-
vergadering.

29-31 Ier Congrès Latin-Mediterranéen de .Me-
dicine Vétérinaire pour Petits Animaux XX
Congrès National Italien des Vét, des Petits
Animaux, Venezia (pag, 758),

30 Nordwestdeutscher Lierarztetag, (A), Bremen,

Juni:

2 Contactdag Pluimveehygiëne, thema: \'Pluim-
veevlees\'. R.l.V. tc Bilthoven (pag. 292).

3 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Viering 50-iarig
beslaan Afdeling Overijssel (pag. 292),

5 -8 17th International Symposium on the tl is-
tory of Veterinarv Medicine, Helsinki (pag,
1097),

9 13 30, Deutscher Kongreli für ärztliche Fort-
bildung, Berlin(pag, 213),

19 20 4, Arbeitstagung über Pelztier-,
Kaninchen- und Heimtierkrankheiten, Celle,

24 27 \'Huhn und Schwein \'81\'. Internat. Fachaus-
stellung, Hannover (pag, 213),

Juli:

I 3 Vllth International Congress of the World
Veterinary Poultry Association, Oslo, Nor-
way.

1-3 7. Intern. Kongreß der WVPA (A), Oslo,

6 10 Hungarian Society of Agricultural Scien-
ces, Internat. Conference on Feed .Additives,
Budapest,

13 17 9. Intern. Kongreß des WAAVP, Buda-
pest (pag, 287),

September:

3 Groep Veterinaire Homoeopathie
K,N,M.v.D, l.edenvergadering.

9 II l.XV ESOMAR Seminar on: \'Internati-
onal Pharmaceutical Marketing Research" -
consolidating our experiences. Zürich,

14 18 European Association for the Study of
Diabetes (EASD). 17e jaarlijkse bijeenkomst.
RAl-Amsterdam. (pag. 1097 "80)

10—11 Fortbildungstagung des Bundesverba-
ndes der beamten 1 ierärzte (A). Bad Harz-
burg.

15 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring, Hotel Bergzicht, Hellendoorn: aanvang
20,15 uur.

17 Groep Volksgezondheid K.N.M.\\.D. f.eden-
vergadering.

17 -20 British Veterinary .Association Annual
Congress, University of Exeter (pag. 337).

28 I okt. 22. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes
\'l.ebensmittelhygiene" der DVG (A).
Garmisch-Partenkirchen, (pag. 127)

Oktober:

2 3 Jaarcongres 1981 K.N.M.v.D.. tevens I28e
Algemene Vergadering. Rhenen (pag. 291).

13 — 14 Kulmbacher Fortbildungstagen (A),

Kulmbach.

14 -17 Bpl-Kongreß mit Fortbildungsveranstal-

tung (A), Baden-Baden,

20 -21 5, Cuxhavener Seminar\'Fleisch und F lei-
scherzeugnisse" (A), Cuxhaven,

23 -30 Internat. Bienenziichterkongreß der Api-
mondia, Acapulco.

November:

14 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht.
Aanvang 10.00 uur.

December:

8 Afd, Limburg K.N.M.v.D. .Algemene Leden-
vergadering.

10 Groep \\\'olksge/ondheid K.N.M.v.l.). Leden-
vergadering.

15 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel Bergzicht, Hellendoorn; aanvang
20,15 uur.

Augustus:

24

28 27. Europ. FleischforscherkongreB (A),
Wien.

30 4 sept. 8th International Symposium of
World Association of Veterinary Food Hygie-
nists, t^ublin (pag. 263 en 949).

31 3 sept. Ned. Zoötechnische Vereniging: Stu-
diedagen E.A.,A.P., Zagreb.

-ocr page 367-

In memoriam

JOHANNES
HOOGENDAM

Op donderdag 6 november 1980 overleed geheel
onverwach! tijdens de uitoefening van zijn
beroep als prakticus. collega Johannes
Hoogendam.

Geroepen voor het uitvoeren van een keizersnee
kwam. terwijl hij juist voorbereidingen trof voor
het hechten van de wonden, onverwachts een
einde aan dit arbeidzame leven.

Joop werd geboren op 29 januari 1924 te
ylaardingen op de boerderij.
,\\a het behalen van het diploma Hogere
Burgerschool dwong de bezetter hem in 1944 tot
arbeid in Duitsland.

!oen de bevrijding was gekomen ving hij met de
studie V<n>r dierenarts aan. die hij in 1951
voltooide. Daarna was hij gedurende enige tijd
a.ssistent op
I erloskunde hij Professor van der
Kaav.

.M gauw was duidelijk dal zijn hart uitging naar
een grote hiiisdierenprakiijk. terwijl ook zijn
geboortesirfek hem aantrok.
Op 1 oktober 1952 vestigde hij zich in
l.eidschendam. waar hij een gedeelte overnam
van de praktijk van wijlen collega C. l erdoorn.
Hij huwde met Seh Korens, dochter van een
bekende veehandelaar, uit welk huwelijk in 1957
zoon Pieter werd geboren.

H ïc het gebied m /uid- Holland, waar hij zich
ging vesiigen. kent. weet dal dit op zich voor een
dierenarts een niet zo\'n gemakkelijk gebied is.
mcl hoeren, ilie bij voorbaat zakelijk en kritisch
Ziin ingesteld, gewend zlin om zeil te beoordelen
cn soms ook Ie liaiulelen en waar de
verloskundige een duidelijke reputatie geniet.
Joop wist met alleen zijn praktijk uit te houwen
van een betrekkelijk kleine omvang tot een
grootte. <lie voor èèn dierenarts nog maar mei
moeite te bewerken was. maar ook het
vertrouwen te winnen, dal ilaarvoor
noodzakelijk was.

■oor zijn praktijk en o/jerde
zijn vakantie cn vrije tijil

Hij gal zich geheel i
wanneer nodig zel/s
hiervoor op.

Hoewel hij éénmaal, jaren geleden, een
waarschuwing k reeg. dat ook aan werken en
inzet een grens is gesieltl. kon hij na zijn herstel

Tijdschr. Diergeneesk.. deel 106. afl. 6. 1981
van deze hartaanval weer volop zijn werk
uitoefenen. \'Totdat op de bewuste 6de november
1980 hier plotseling een einde aan kwam.

Tijdens de rouwdienst die aan de teraarde-
bestelling vooraf ging op zaterdag 8 november
1980. werd treffend ingegaan op het feit dat hij
als het ware in hel harnas is gestorven.
\'Terwijl hij juist nieuw leven op de wereld had
gebracht, kwam aan hel zijne op deze aarde
onverwacht een einde.

De vergankelijkheid van het leven kan haast niel
treffender naar voren komen, hel betrekkelijke
van hel mens zijn niet schertwr omlijnd.
De belangstelling bij de begrafenis was groot:
vooral van de zijde van de veehouders en andere
dierenlie/hebbers waren zeer velen gekinnen om
afscheid te nemen.

Joop was geen man voor vergaderingen en
be.sprekingen. Toch kon hij in persoonlijke
gesprekken uitvoerig en zeer ter zake kundig
iliscussiëren over allerhande problemen. Daarbij
bleek sieetls weer. dat zi/n ervaring en kennis
groot waren.

/ijn heengaan is dan ook een verlies in zijn
streek, maar onze gedachten gaan vooral uil naar
zijn \\ rouw en zoon Pieter. die man en \\ ailer.
waarmee ze intens verbonden waren, zo
■onverwachts moesten mis.sen.
Mogen zij de troost vinden om verder te gaan in
de wetenschap, dat wii allen terugzien op een
zeer gewaardeerd persoon en collega, die naar
ons denken en wen.vn te vroeg geroepen werd
uil dit leven \'in hel volle bezig zi/n met zijn
werk\', maar die dit werk ook genoten heeft als
zijn levenswerk, hel werk van de dierenans lol
heil \\\'an mens cn dier.

J. H. G. I .1 N H Ulli:.

-ocr page 368-

In memoriam

B. A. C. CAPEL

niddags lev<
vees
hel Ke

onc

Daags vóór Ker.simis 1980 is onze collega
BanhoUtus Azuens Cornelis Capel geheel
onverwacht in zijn slaap overleden.
Toi hei laaisi loe heeft hij een goede gezondheid
genoten, hetgeen moge blijken uit het feit. dat hij

........oren nog per auto naar Sijmegen is

eesi. en toegangskaarten heeft gekocht voor
7 in Arnhem.

Zijn plotselinge dood was niet alleen een
onvoorstelbare schok voor zijn vrouw, maar
heeft in brede kring ontroering teweeg gebracht,
zoals bij zijn ieraardehestelling duidelijk bleek uit
het grote aantal van hen die hem op zijn laatste
gang hebben begeleid.

Hen Capel werd geboren op JJ november WOO
te .Amerongen. Hij genoot daar lager onderwijs.
Daarna volgde de H U.S.. eersi te li\'ageningen.
daarna te Arnhem.

In I9:0 liet hij zich inschrijven als student aan de
ioenmalige l eeansenijkundige Hogeschool. Het
diploma als dierenarts behaalde hij m 1925.
Ben was een rustig student, die zich meer bezig
hield met sport (o.a. tennis, kegelen en
voetballen), dan met uitbundig feesten.
\\a een korte periode van waarnemingen hij
verschillende collegae nam hij in 1926 de praktijk
van willen collega De Ridder in Arnhem over.
Hij manifesieerde zich als een zeer
bekwaam,consuemieus. zich steeds van zijn
plicht lol dienen bewust collega, die groot
respect en vertrouwen genoot. ,iaren nadat hij uil
Arnhem was venrokken werd zijn naam door
zijn oud-ctiénicn nog met ere genoemd.
Saust zijn praktijk volgde htj aanvankelijk nog
emge lijd colleges in de humane geneeskunde uan
de Rijksuniversiteit te l trecht. Hij heeft dat niet
kunnen volhouden omdut het dagelijks
prakiijkwerk hem le zeer opeiste, maar het
h us wel
tekenend voor Bert.

Und 1945 meende hi, hel wul rusiiger uun le
moeten doen. Hij deed zijn praktijk over aan
collega Majoewskv, met de bedoeling de Directie
der Zwotsche Paarden- en \\ eeverzekering te
gaan aflossen. .\\a korte tijd bleek, dat de nieuwe
werkkring hem niei de voldoening kon schenken
die hij er van had verwacht, en hij keerde lerug
naar de prakiiik. deze keer in li iertien. waur hij
onze overleden collegu I un Lunzen opvt>lgde. In
zijn Overijsselse peritnle werkte hij vanaf 1956
samen met collega Siehelink. om tenslotte in
1965 dit keer voor gtied de pru.xis vaarwel te
zeggen.

Bert toonde zich ook in Wierden
maatschappelijk en op sportgebied geëngageerd.
Hij was o.m. voorzitter van de plaatselijke
ufdeling van hel Sed. Rttde Kruis, de
Sportstichting en de voethatvereniging. en was
een zeer actief bridgespeler.
Hij hield veel van muziek, gaf cursussen in
veeteehkennis etc. voor jonge hoeren, en was
bijzonder geïnteres.seerd in de fokkerij van
Shetlund ponies en hel Gelder.sch wurmhitied. Sa
1965 heef hij in samenwerking met collega Pie ie
Goor de uitvoerkeuring in de e.vportstagerij
DoUekamp in Markelti verzorgd en nog voor
kortere (fl langere lijtl praktijk waargenomen, in
hei bijzonder in Haarlem. In 1971 verhuisde de
familie Capel naar Dotirwerih.

Ben was eer,
maandeliiksi
plus collegae
zi/n rustig ki
worden gemi
De hegrajem
voorafgegaai

akte

elo

trouwe bezoeker van de
bijeenkomst le Zutphen van tIe 65-
in O. Sctlerland. Hij zul tiaar t,m

■deel

op 29 december 1980 werd
door een dienst, die in de Sed.
Herv. kerk te Heelsum werd geleid door Ds.
Cupedie. Daarna herdacht jnof dr. Ballieii.x de
ontsla/iene als persoonlijke vriend, als mens èn
als prakticus.

Moge zijn vroun Everdine. mei wie hij zo\'n
gelukkig leven heeft gehad, de kracht vinden tlie
nodig zal zijn om dit verlies te dragen. Moge
haar die kracht geschonken worden tloor llem
op H te ook Bert ut zijn verirtniwen heeft geslctd.
Die. naar wij mogen aannemen, hem in zijn
eeuwige vrede zat hebben ojigenomen

II . H /

C\'. MAJOEHSKY.
./. SIEBEldSK.
M. A. ./. \\ ERHER.

-ocr page 369-

((oGiLDlIÖoli^o

Vacatures in besturen en commissies verband houdende met
de 128e Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde

Hoofdbestuur

Dr. .1. W. A. Remmen

1981 aftredend en herkiesbaar

regio Zuid

Overeenkomstig artikel 28 van de Statuten wordt de betrokken afdelingen verzocht eventuele
kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig vóór de Algemene Vergadering aan het
Hoofdbestuur mede te delen.

.•\\lgemeen Bestuur

J. H. Scheper
Sj. Bergsma
U. Haije

W. .1. Nij hof

afdeling Noord-Holland
afdeling Zeeland
Ciroep Pluimvee-
wetenschappen
Groep Volksgezondheid
1981 aftredend en niet herkiesbaar

1981 aftredend en niet herkiesbaar

1981 aftredend en herkiesbaar

1981 aftredend en niet herkiesbaar

Overeenkomstig artikel .10 van de Statuten wordt de betrokken afdelingen en groepen verzocht
in de vacatures te voorzien en de uitslag daar\\ an tijdig vóór de Algemene Vergadering aan het
Hoofdbestuur mede te delen.

Tarievencommissie

I h. G. .1. H. Hendrick.x
A. G. .1. Ruijs

M. P. Schaub
afdeling Limburg
afdeling Overijssel

afdeling Zeeland

1981 aftredend en herbenoembaar
1981 aftredend en niet herbenoem-
baar

1981 aftredend en herbenoetnbaar

Overeenkomstig artikel 78 van het Huishoudelijk Reglement wordt de betrokken afdelingen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig vóór de Algemene
Vergadering aan het Hooidbestuur mede te delen.

Paritaire afvaardiging Tarievencommissie m.b.t. dc georganiseerde dierziektenbestrijdlng

H. .A. M. lïisinghorst 1981 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 77 van het Huishoudelijk Reglement wordt dc afdelingen en groepen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de natncn daarvan tijdig vóór de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Paritaire afvaardiging Tarievencommissie m.b.t. de georganiseerde piuimveeziektenbestrijding

A. Ci. .1. Ruijs 1981 aftredend en herkiesbaar

Overeenkotnstig artikel 77 van het Huishoudelijk Reglement wordt de afdelingen en groepen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en dc namen daarvan tijdig vóór de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede tc delen.

Kreraad

W. .J. M. Bekkers
P. Kleinjan
.L Bruins Bzn

regio Oost
regio Noord
regio Noord

1981 aftredend cn herkiesbaar
1981 aftredend en herkiesbaar
1981 aftredend en niet herkiesbaar

-ocr page 370-

[koOi]*wi,

Overeenkomstig artikel 42 van het Huishoudelijk Reglement wordt de betrokken afdelingen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig vóór de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Redaktie Tijdschrift voor Diergeneeskunde

Dr. J. M. van Leeuwen voorzitter
Dr. D. Talsma

1981 aftredend en herbenoembaar
1981 aftredend en herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 70 van het Huishoudelijk Reglement wordt de afdelingen en groepen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig vóór de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Van het Bureau

Enquête dierenartsen
werkzaam in het
bedrijfsleven en bij de
Gezondheidsdiensten voor
Dieren

In het voorjaar van 1980 is er op initiatief
van de Groep Dierenartsen in het
Bedrijfsleven en de Commissie Dierenartsen
in Dienstverband door het secreatriaat van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde een enquête gehouden
onder de dierenartsen werkzaam in het
bedrijfsleven en bij de Gezondheidsdiensten
voor Dieren. Aanleiding hiertoe was dat er
behoefte bestond aan meer inzicht in de
arbeidsverhoudingen van deze groepen
dierenartsen. Deze behoefte was enerzijds
gebleken in verband met de voorlichting
aan dierenartsen die in deze sectoren wilden
gaan werken en anderzijds bij de advisering
van bedrijven en instellingen ten aanzien
van het in dienst nemen van dierenartsen.

De enquête bestond uit vragen in de
volgende categorieën: aard van het bedrijf
aard van de werkzaamheden, rechtspositie,
honorering en pensioenvoorziening. Voor
de medewerkers van de
gezondheidsdiensten werden hieraan een
aantal vragen met betrekking tot de op
handen zijnde reorganisatie aan toegevoegd

Van het totale aantal verzonden
enquêteformulieren. 175, werden ongeveer
140 formulieren ingevuld geretourneerd.

Met dt statistische verwerking van de
informatie is inmiddels een aanvang
gemaakt. De gegevens zijn op ponskaarten
overgebracht, waarna binnenkort door
middel van de computer de verbanden
tussen de verschillende gegevens berekend
worden.

Hierna zal een eindrapport samengesteld
worden, dat aan alle geënquêteerden
toegezonden wordt. Wij zullen u hierover
zo spoedig mogelijk nader berichten.

-ocr page 371-

Gezondheidswet voor
Dieren

Zoals u waarschijnlijk bekend is, is de
Gezondheidswet voor Dieren in
behandeling bij de Tweede Kamer.
De complete tekst van deze ontwerp-wet
(bestelnummer 16447) is voor
belangstellenden te verkrijgen bij de
Staatsuitgeverij, Chr. Plantijnstraat, 2515
rZ Den Haag door overmaking van / 7,60
(inclusief portikosten) op gironummer
42 53 00.

Verslag symposium
\'Pijn bij mens en dier\'

Bij de l\'l\'DOC te Wageningen is het
afgelopen jaar het verslag van het
symposium \'Pijn bij mens en dier\'
uitgegeven.

De inhoud van dit verslag luidt als volgt:
Inleiding (prof. Van Duijn);
Piin bij dieren (Van Putten);
Anatomisch-fysiologisch substraat van pijn
(Voorhoeve):

Pijn in stress-situaties met name bij de
baring (Haspels);

De psychologie van de patient met pijn
(Mcnges);

Zin en onzin van pijn (Thung).
Indien u belangstelling voor het
bovengenoemde verslag heeft, kunt u zich
wenden tot:

PU DOC, Marijkeweg 17,
6709 PE Wageningen.
Iel. 08370-19146.

Cassettebandjes P.A.0.
Grote Huisdieren

1 ijdens de cursus van het Post Academisch
Onderwijs Ciroep Praktici Cirote
Huisdieren, die gehouden is van 21 oktober
tot en met 14 november 1980. zijn een
viertal lezingen op band opgenomen, te
weten:

1. \'Relatie Stalklimaat-ziekte", door prof.
dr. A. Hoogerbrugge,

2. \'Virale diarree bij varkens", door prol.
dr. M. Pcnsaert,

boi^md],

3. \'Begeleiding schapenbedrijf, door drs, C.
D. W. König en

4. \'Management rondom de kalveropfok\',
door drs. A, Moerman.

Deze cassette-bandjes, die elk één lezing
bevatten, zijn tegen betaling van /\' 10. — per
bandje, te verkrijgen bij de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde. Dit bedrag dient
overgemaakt te worden op de
postgirorekening nr. 51 1606, ten name van
de Maatschappij onder vermelding van
\'bandjes P.A.O. Grote Huisdieren 1980\'.
Genoemde cassette-bandjes kunnen
telefonisch worden besteld bij de
Maatschappij, tel. 030-510111, Hanny
Schuurs.

Groep

Pluimveewetenschappen

Lustrum Symposium

Ter gelegenheid van hel 35-jarig bestaan
van de Groep wordt op
donderdag 9 april
1981 een symposium georganiseerd onder
de titel:
Omwikkeling in de pluimveehouderij.

Waar liggen de grenzen?
Plaats: Internationaal Agrarisch Centrum
Lawickse Allee 11 - Wageningen. tel.
08370 - 1 90 40.

Aanvang: Ledenvergadering: 9.30 uur.
Symposium: 10.30 uur.
Het thema zal van diverse zijden belicht
worden en wel door de volgende inleiders:
Prof. dr. F. W. .1. Krielhaars, Hoogleraar
in de Agrarische Economie aan de Katho-
lieke Hogeschool - Tilburg.
Ir. D. C. Heijber, Foktechnisch Directeur
van het C.P.1. - Nuland.
Drs.
.1. H. H. van Lipzig. Directeur Provin-
ciale Ciezondheidsdienst voor Dieren in
Limburg - Heijthuijsen.
Dr. F. .1. Cirommers, Voorzitter Werkgroep
Diergeneeskunde en Samenleving - Faculteit
der Diergeneeskunde - Utrecht.
Na de inleidingen zal er. onder deskundige
leiding, ruimschoots gelegenheid zijn om
met de sprekers van gedachten te wisselen.
Een ieder die belang stelt in dit onderwerp
wordt hierbij door het Bestuur van de Ciroep
uitgenodigd dit Lustrum Symposium bij te
wonen.

In het l.A.C. bestaat gelegenheid (voor eigen
rekening) de lunch te gebruiken.

-ocr page 372-

Groep Dierenartsen
werkzaam in het bedrijfsleven

Seminar Management en Marketing
voor Dierenartsen 13, 14 en 15 april
1981 te I.unteren.

Dit Seminar wordt voorbereid door de
Groep Dierenartsen Werk/aam in het
Bedrijfsleven (D.l.B.).
Ter introductie hiervan werd op 12
november j.1. een Basisinformatiedag
georganiseerd welke al werd bezocht door
een 25-tal collegae. Deze dag stond onder
algemene leiding \\an me\\ r. J. E. Truin. die
al in een vroeg stadium Mr. Simon Majaro
uit Engeland bereid had gevonden een
dagvullend programma over Marketing en
Management op zich te nemen.

Het algemene doel \\ an deze dag was:

een aanzet geven tot een meerdaags
Seminar;

de deelnemers in een globaal overzicht
over bovenvermelde onderwerpen zicht
te geven op het totaal-gebeuren, van
waaruit een keuze gemaakt zou kunnen
worden voor een zinv ol programma
afgestemd op de behoefte voor een
Seminar.

De heer Majaro heeft ons op boeiende en
inspirerende wijze zijn voortreffelijk
voorbereide programma gebracht. Hij ging
daarbij in op een groot aantal aspecten van
Management en Marketing voor een deel
toegespitst op de werkzaamheden van \'de
dierenarts de arts".

Algemene onderwerpen, welke aan de orde
kwatrien, waren o.a. Organisatiestructuren
van Bedrijven. Kundigheden van een goede
manager, .Aspecten van het werken in ccn
team of groep, Aanpaksmogelijkhedcn van
diverse tuin of meer ingewikkelde
probletnen. Organisatie van een effectieve
Marketing etc.

Aan het einde van deze dag werd een
inventarisatie gemaakt, op basis waarvan
nu een programma is opgesteld voor een 3-
daags Seminar als \'Bijscholing: hetzelfde
beter doen binnen de bestaande functie\'.

nr- r; p

3 L\' Lo Ü Li un - Jt!

Programma-overzicht:

Maandag, 13 april 1981
Maatschappij en Omgeving,
Strategie;

Dhr. J. Kessel, Philips Eindhoven,
opleidingen.

Dinsdag. 14 april 1981

Organisatiestructuren,

Vormen van Management en l.eiderschap;

Dhr. ,1. Kessel, Philips Eindhoven.

opleidingen.

Arbeidsmarkt Arbeidsverhoudingen;

Dr. W. van Voorden. Erasmus Universiteit,

Rotterdam.

Vergadertechniek - V-;
Mevr. J. E. Truin, Duphar Weesp,
opleidingen.
Budgetteren;

Dr. D. Ridder, Duphar Amsterdaiu,

bedrijfseconoom.

Woensdag. 15 april 1981

Budgetteren - vervolg;

Dr. D. Ridder, Duphar Amsterdam.

bedrijfseconoom.

Marketing-mi.x aan de hand van een aan
de diergeneeskunde gerelateerde case-study;
Prof. dr. H. ,1. Kuhlmeijcr, Erasmus
Universiteit, Rotterdam.

De kosten voor dit Seminar zullen, bij
voldoende deelnarue, tninimaal zijn l.w\\
/■800. (inclusief verblijfskosten, behalve
consumpties nä avondsessies cn
telefoonkosten) per persoon.
Daar er op maandag- en dinsdagavond ook
een vullend programma zal plaatsvinden,
dient u er rekening mede te houden, dat u
overnacht in het Conferentiecentrum \'de
Blije Wcrelt\' te Luntercn.
Indien u aan dit Setuinar zoudt willen
deelnetiien. dan kunt u een
aantneldingsfonritilicr opvragen bij mevr. .1.
E. I ruin, Egclenburg X, 1081 (iK \'
Amstcrdatn. telefoon 020-42.M 16, óf aan
ondergetekende.

Het bedrag ad / 800. dient u dan over tc
maken op giro nr. 2401306 t.n.v . Penn.
Ciroep DIB van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
Schoolweg 18. Overberg, doch uiterlijk I
april a.s. Namens het D
.l.B. Bestuur

//. Henuninga. secretaris.

-ocr page 373-

V

Groep Geneeskunde van het
Rund

\'De algemene jaarvergadering, tevens
wetenschappelijke vergadering van de
Groep Geneeskunde van het Rund zal
worden gehouden op donderdag 19 maart
a.s. in de collegezaal van de Kliniek voor
Inwendige Ziekten, Yalelaan 16, de Uithof,
Utrecht. De bijeenkomst begint om 14.00
uur.

Het onderwerp van het wetenschappelijke
gedeelte zal zijn: \'De normale partus bij het
rund en de reacties daarop van het kalf.

LM(oL

Welke vergaderingen en
besprekingen waren er?

Januari:

Hoofdbestuur/delegatie bestuur Faculteit
der Diergeneeskunde
Commissie P.A.O. Grote Huisdieren
Hoofd bestuur

Hoofdbestuur/delegatie Groep Geneeskunde
van het Kleine Huisdier en delegatie Groep
Praktici Grote Huisdieren
Hoofdbestuur \'Commissie Wetgeving
Commissie functieonderzoek
keuringsdierenarlsen
Themacommissie Jaarcongres 1981
Commissie Eisen Klinieken Kleine Huisdieren
Werkgroep dierenartsassistentes
Commissie gezondheid en web.ijn
gezelschapsdieren

Begeleidingscommissie mestkalverenbedrijven

Commissie begeleiding grote

rundveebed rijven

Voorbereidingscommissie P.A.O.

Hoofdbestuur; Ereraad

Hoofdredaktie Tijdschrift voor

Diergeneeskunde

Werkgroep dierenartsassistentes

Centrale Contact Commissie Vereniging

Vrouwen van Dierenarlsen

Commissie functieonderzoek

keuringsdierenartsen

Hoofdbestuur

7
13

13
13

13

14

14

14

15
21

23

24
27

27

28

\'Zo met het niet\' (10)

Een dierenarts, die het allemaal te
ingewikkeld ging vinden, verstrekte
desgevraagd aan een mengvoederbereider
diergeneesmiddelen ter bereiding van
gemedicineerd voeder, zonder - bewust -
de daartoe benodigde attesten uit te
schrijven.

De bereider beklaagde zich hierover bij de
A.l.D. aangezien hij op deze wijze niet kon
voldoen aan de voorschriften met
betrekking tol het bereiden van
gemedicineerd voeder en voeren van de
voorgeschreven administratie.
Bedoelde dierenarts is proces-verbaal
aangezegd voor het afleveren van
diergeneesmiddelen in strijd met de
bepalingen van de Antibioticawet.

Februari:

3 Themacommissie Jaarcongres 1981

6 Commissie ziektekostenverzekering kleine
huisdieren

6 Commissie Dierenartsen in Dienstverband
10 Commissie functieonderzoek

keuringsdierenartsen
10 Commissie P .A.O. Grote Huisdieren
I I Hoofdbestuur delegatie Landbouwschap
17 Commissie Bevordering Diergeneeskundig
Vergelijkend Ziektekundig Onderzoek

17 Centrale Contact Commissie Vereniging
Vrouwen van Dierenartsen

18 Hoofdbestuur

18 Hoofdbestuur delegatie Veterinaire Dienst
20 Commissie P.A.O. Veterinaire

Volksgezondheid
24 Tatouagecommissie

24 Apotheekcommissie

25 Computeroverleg

-ocr page 374-

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Aarnink, G. H. M.: 1981; 7631 CT Ootmarsum, Oldenzaalsestraat 49.

Boersma, S.; 1980; 6814 MC Arnhem, Bakenbergseweg 59.

Haan. C. M. de; 1980; 3641 MA Mijdrecht. Nobel 15.

Haken. A. D. J. ten; 1962; 8081 BW Elburg. Nunspeterweg 57.

Kanter. M. P. M. de; 1980; 4871 AP Etten Leur. Markenland 97.

Oirschot. Dr. J. T. van; 1973; U-1980; 8212 AN Eelystad. Oostrandpark 18.

Segers, J, F. J.; 1981; 4707 PA Roosendaal, Zundertseweg 83.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Engelse, Mej. E. J. J.; 1980; 3562 JK Utrecht, Eemnosdreef 9.

Folkertsma. Mej. W.: 1980; 3572 TW Utrecht, Griftkade 1.

Hadderingh, Mevr. H. K.; 1980; 3122 VN Schiedam, Griegplein 232.

Haisma, B.; 1980; 3562 JM Utrecht, Patmosdreef 48.

Houben, Mevr. O. C.; 1980; 3572 AL Utrecht, Biltstraat 99.

Kers, Mej. G.; 1980; 8061 GB Hasselt, Justitie Bastion 4.

Kersjes. ProL dr. A. W.; 1956; U-1963; 3708 GH Zeist. Graaf Janlaan 23.

Lammers, J. C. H.; 1980; 5625 VT Eindhoven, Hulstbosakker 36.

Maass-Venselaar, Mevr. W. T. M.; 1980; 6164 JA Geleen. Olterdissenstraat 21.

Ooijen, C. J. P. G.; 1980; 3531 AD Utrecht, Gr. van Roggenweg 67 11.

Schijf, J. P. M.; 1980; 3581 LM Utrecht, Bankstraat 7.

Singewald, Mej. S. E. A.; 1980; 3582 ZN Utrecht, I.B.B.-laan 207, Kamer 1763.
Visser, Mej. N. A. P. C. de; 1980; 3582 VD Utrecht, I.B.B.-laan 21, Kamer 161.
Watering, C. C. van de; 1956; 3708 BJ Zeist, Tussen de Dennen 9.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Mej. M. B. Bergh, Narcisstraat 12, 3551 ER Utrecht.

S. Volp, Voorthuizerstraat 214, 3881 SM Pulten.

J. N. W. ler Woorsi, Bollenhofsestraal 93, 3572 VK Utrecht.

Adreswijzigingen:

174 \'Aarnink. (,. //. M.: 1981; 7631 CT Ootmar-
sum, Oldenzaalsestraat 49; lel. (05419) 1215
(privé), (05413) 2268 (prakt.); p.,ass. bij B. J.
F. Löwik en F, Zwanenburg.

IUI Blanksma. S. D.: 1968; Heerhugowaard; p.,
H-D., geass. met H. B. Nienhuis en L. C.
Pille.

1X2 \'Boersma. S.: 1980; 6814 MC Arnhem, Ba-
kenbergseweg 59; lel. (085) 421220; d. in mil.
dnst.

196 Eghens. II. ,/. ,4.; 1976; 4271 XE Dussen, Dr.
van Vuurestraat 1; tel. (04169) 798; d.

198 Engelse. Mej. E J. J.: 1980; 3562 JK Utrecht.
Eemnosdreef 9; tel. (0.30) 621251; wnd. d.
(toevoegen als lid).

201 Eolkensma. Mej. )!\'.; 1980; 3572 TW
Utrecht. Griftkade 1; tel. (030) 713252; wnd.
d. (toevoegen als lid).

209 \'Haan. C. M. de: 1980; Mijdrecht; tel.(02979)
2365 (privé), (079) 163039 (prakt.); p., ass. bij
R. J. \\ . d. Flier, A. A. P. Groenewegen. J. J.
de Ciroot en ,1. Ci. I. Krijnen.

209 \'Haan. M. de: 1980; Mijdrecht; lel. (02979)
Schiedam, Griegplein 232; tel. (010) 704851
(privé), 708808 (prakt.); p., ass. bij A. M.
Visee (toevoegen als lid).

210 Haisma. B.: 1980; 3562 JM Utrecht, Palmos-
dreef 48; tel. (0.30) 627205; wnd. d. (toevoegen
als lid).

210 \'Haken. A. I). J. len: 1962:8081 BW Elburg,
Nunspeterweg 57; lel. (05250) 1406; p.. geass.
met P. Lansaat.

211 Hanog. J. M. P. den: 1973; 3435 PC Nieuwe-
gein. Randdijk 2; tel. (0.3402) 32853 (privé).

219 llouhen. .Mevr. O. C.: 1980; 3572 AL
Utrecht. Biltstraat 99; lel. (0.30) 318853; wnd.
d. (toevoegen als lid).

-ocr page 375-

* Kamer. M. P. M. de: 1980; 4871 AP Etten
Leur. Markenland 97; tel. (030) 877416; wnd.
d.

Kers. Mej. G.: 1980;8061 GB Hasselt, Justitie
Bastion 4; tel, (05209) 1266; wnd. d, (toevoe-
gen als lid).

Kersjes. Prof. dr. A. W.: 1956; U-1963; 3708
GH Zeist. Graaf Janlaan 23; tel. (03404)
11830 (privé), (030) 531351 (bur,); hlr, R,U,
(F,d.D., vkgr. Alg. Heelkunde) (toevoegen
als lid).

Lammers. J. C. H.: 1980; 5625 VT Eindho-
ven. Hulstbosakker 36; tel. (040) 413360; d.
(toevoegen als lid).

Maass-Venselaar. Mevr. W. T. M.: 1980;
6164 JA Geleen. Olterdissenstraat 21; tel.
(04494) 48857; wnd. d. (toevoegen als lid).
244j305 Meerdink. Mej. E. G.: 1979; Saskatoon
S7NON9 Saskatchewan (Canada). 816 Ninth
Street East; d.

*Nienhuis. H. B.: 1979; Heerhugowaard; p.,
geass. met S. D. Blanksma en E. C. Pille.
Ooijen. C. J. P. G.: 1980; 3531 AD Utrecht,
Gr, van Roggenweg 67 11; tel, (030) 945527; d.
(toevoegen als lid),

Pille. L. C: 1952; Stompetoren (N,H,); p,.
geass. met S. D. Blanksma en H. B. Nienhuis.
Sehijf. J. P. M.: 1980; 3581 EM Utrecht,
Bankstraat 7; tel, (030) 517383 (privé),
(04998) 4205 (prakt,); p,, ass, bij K, M, L,
Böhm. A, van Dorsseren M, G. A. Gloude-
mans (toevoegen als lid).

227

227

238

243

251

254

258

269

270 \'Sehols. H.: 1979; Utrecht; tel. (030) 316808;
p., ass, bijJ. P. W, M,v,d, Putten en W,J, M,
V, d. Putten.

273 Singewald. Mej. S. E. A.: 1980; 3582 ZN
Utrecht. l,B,B,-laan 207. Kamer 1763; tel.
(030) 512286; wnd. d. (toevoegen als lid).

287 Versteeg!. J. W.: 1980; Twello; tel. (05712)
4512 (privé), (05761) 407 (prakt.).

288 Verwer. Dr. M. A. J.: 1932; U-1952; Door-
werth; r.d.; auteur publicist; oud-lct. R.U.
(F.d.D., vkgr. Geneesk. van het Kl. Huisd.);
oud-Pres. World Small An. Ass. Vet.
(W.S.A.A.v.); ondersch.; O.H.K, m. gesp.

288 Vink. L. A.: 1955; 3467 PD Hekendorp, He-
kendorpse buurt 28; tel. (03486) 1602; p.

289 Visser. Mej. N. A. P. C. de: 1980; 3582 VD
Utrecht, l,B,B,-laan 21. Kamer 161; tel. (030)
510490; wnd. d. (toevoegen als lid).

292 Watering, C. C. van de: 1956; 3708 BJ Zeist,
Tussen de Dennen 9; tel. (03404) 11088
(privé), (030) 335722 (bur.); lid College van
Bestuur R.U.U. (toevoegen als lid).

293 Weijerman, A. W. E.: 1976; Utrecht; tel,
(03200) 48999 (privé), (030) 719049 (prakt,);
P-

299 *Zanderink, H. H. H.: 1969; Hengelo (Ov,);
tel, (074)422687.

3001307 Zwart, Prof dr. D.: 1954; U-1962; Nairobi
(Kenya), P.O. Box 30709; tel. 592311; wnd.
dir. ILRAD.

Benoemingen:

Benoemd als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D.;
G. Huijser van Reenen te Midwoud per I november 1980
,lubilea:

E, A, van Daalen te Laren (N,H,)
K, G, van Dijk te Voorst
Dr, W, T, I ruijen te Boxtel
P, L, L, Bollen te Uden
1 G, Chr, van Vloten te Arnhem

(afwezig) 25 jaar op 23 maart 1981
(afwezig) 25 jaar op 27 maart 1981
(afwezig) 25 jaar op 30 maart 1981
(afwezig) 45 jaar op 7 april 1981
(afwezig) 35 jaar op 12 april 1981

-ocr page 376-

kmmE

Praktijkadressen

In het Diergeneeskundig Jaarboek (uitgave
1981, die u waarschijnlijk inmiddels
ontvangen heeft) zijn alleen de privé-
adressen van alle dierenartsen opgenomen.
Het ligt momenteel niet in de bedoeling
naast de privé-adressen ook de praktijk-
adressen in het Jaarboek op te nemen. Wel
willen wij graag op het Bureau een lijst van
praktijk-adressen aanleggen.

Aangezien wij niet over deze praktijk-
adressen beschikken verzoeken wij u
onderstaand strookje in te vullen en
vervolgens op te sturen naar de
K.N.M.v.D., postbus 14031, 3508 SB
Utrecht, t.a.v. Silvia van Asch-Brinkhof.

Na(a)m(en) dierenarts(en)

Praktijkadres:

Postcode: ........................................................Plaats:

Telefoon (praktijk): ....................................................

-ocr page 377-

Toxicologische aspecten van het gebruik van
hormonen als anabolica\'

Toxicological Aspects of the Use of Hormones as Anabolic
Agents

M. J. van Logten, F. X. R. van Leeuwen en R. W. Stephany^

SAMENVATTING

Aangezien het gebruik van anabolica in de veehouderij kan leiden tot residuen in
voedingsmiddelen van dierlijke herkomst, en daardoor een mogelijk gevaar voor
de volksgezondheid kan opleveren, wordt ingegaan op de fysiologie, het metabolis-
me en de toxiciteit van J endogene hormonen, te weten I jp-estradiol. progesteron
en testosteron. Tevens worden de gevolgen van de toepassing van 3 exogene hor-
monen, diethvlstilhestrol, trenbolon en zeranol geëvalueerd.
Deze anabolica hebben, afhankelijk van de dosis, effecten op het endocriene sys-
teem en de voortplanting. De endogene hormonen en DES zijn teratogeen. Met
uitzondering van DES zijn er geen aanwijzingen voor mutageniteit. 17(i-estradiol
en testosteron zijn carcinogeen gebleken bij proefdieren, maar zeer waarschijnlijk
is er een drempelwaarde aan te geven. De natuurlijke gehalten van endogene
hormonen in onder andere melk en boter zijn aanzienlijk hoger dan de re.siduen na
behandehng. DES is. gezien de carcinogeniteit voor de mens. op toxicologische
gronden onaanvaardbaar. Over trenbolon en zeranol is geen definitieve uitspraak

te doen.
SUMMARY

The use of anabolic agents may give rise to residues in foods of animal origin
and thus to potential effects on public health. Therefore, the physiology, meta-
bolism and toxicity of the three endogenous hormones. 17ji-oestradiol. pro-
gesterone and testosterone are discussed. In addition, the effects of the use of three
exogenous hormones, diethylstilboestrol (DES), trenbolone and zeranol are
evaluated.

As can be expected all .six compounds have effects on the endocrine system and
reproduction. Endogenous hormones and DES are teratogenic at high-dose levels.
With the exception of DES. there is no evidence of a mutagenic action.
17
fi-Oestradiol and testosterone were shown to induce tumours at high-dose levels
in experimental animals; probably however, a threshold can be established.
The re.sidues in edible tissue resulting from the use of endogenous hormones
are much smaller than are the natural levels in cow\'s milk and butter. In view of
the carcinogenicity of DES in man, its use should be strongly discouraged. A
definite statement on the acceptability oj the use oj trenbolone and zeranol cannot
he made.

\' Gebaseerd op een inleiding, gehouden tijdens de 164e Wetenschappelijke Vergadering van het Rijks

Instituut voor de Volksgezondheid dd. 19 februari 1981.
^ Dr. M. J. van Logten, dr. E. X. R. van Leeuwen en dr. R. W. Stephany. Laboratorium voor Algemene
Toxicologie en Laboratorium voor Endocrinologie Rijks Instituut voor de Volksgezondheid.

-ocr page 378-

IM.EIDINCi

Voor mestdoeleinden in de slachtvee-
iiouderij is een anabolicum gedefinieerd
ais: \'Een chemisch preparaat met hormo-
nale werking toegediend aan het slacht-
dier. waardoor de voederomzetting tot
eetbare eiwitten verbetert.\'

Als bestanddelen van dergelijke anabole
preparaten ofwel anabolica worden in
Europa hoofdzakelijk de volgende ver-
bindingen gebruikt:

Steroiden

Steroiden

Endogene anabolica:

i7/3-estradiol 1

testosteron \'

progesteron \\

E.xogene anabolica: ,

ethinylestradiol ƒ
methyltestosteron

medroxyprogesteron \\

\'Irenbolone® \'

diethylstilbestrol )

dienestrol ! stilbeenderivaten

hexestrol j

Zeranol® rnycotoxinederivaat

De bestanddelen zijn hier in hun meest
eenvoudige chemische vorm vermeld. In
de praktijk worden ze ter wille van betere
applicatie-mogelijkheden vaak toegepast
als esters in de vorm van acetaten, n-
propionaten, valeriaten, benzoaten e.a.
Voorbeelden van anabole preparaten
waarin één of meerdere van de genoemde
bestanddelen zijn verwerkt, zijn: Syn-
ovex® (Syntex Corporation), Implix®,
Revalor® en Finaplix® (Hoechst Rous-
sel-UclaO, Ralgro® (Minerals and Che-
mical Corporation) en Compudose® (Eli
Lilly Co Elanco). Al deze preparaten
zijn implantatiepreparaten. Op de
zwarte markt zijn tevens talrijke injectie-
preparaten verkrijgbaar met één of meer-
dere genoemde bestanddelen waaronder
vooral diethylstilbestrol.
Aangezien de toepassing van hormonen
door de mogelijke aanwezigheid van resi-
duen in de eetbare delen van behandelde
dieren en in het bijzonder in de toedie-
ningsplaats een potentieel gevaar voor de
volksgezondheid kan opleveren, zal
ingegaan worden op de fysiologie en toxi-
citeit van deze verbindingen.

Door verschillende nationale en interna-
tionale organisaties, onder andere de
Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO),
is een uitgebreid onderzoekschema opge-
steld, dat aangeeft welke preventieve
toxiciteitsonderzoekingen noodzakelijk
zijn voordat een verantwoorde risico-
evaluatie van het gebruik van onder
andere voedseladditieven, contaminan-
ten en veevoederadditieven mogelijk is.
Ze zijn er vooral op gericht die dosering
vast te stellen die ook bij levenslang
gebruik geen schade voor de volksge-
zondheid oplevert. Ze omvatten naast de
uitvoering van algemeen toxicologisch
onderzoek zoals acuut, subacuut (1/10
van de levensduur) en chronisch onder-
zoek (vrijwel de gehele levensduur) speci-
ale onderzoekingen zoals mogelijke
effecten op de voortplanting en terato-
gene, mutagene en carcinogene eigen-
schappen. Het onderzoek draagt een
dierexperimenteel karakter. Daarnaast
kunnen waarnemingen bij de mens een
essentiële bijdrage leveren bij de evalu-
atie. Zeker bij de endogene anabolica,
waarvan de mensheid waarschijnlijk
vanaf haar prilste bestaan de werking
heeft ondergaan, zullen deze ervaringen
bij de risico-schatting van de residuen in
slachtvee een essentiële rol dienen te
spelen.

Aangezien het ondoenlijk is alle mogelijk
in gebruik zijnde preparaten te bespre-
ken, zullen slechts de 6 belangrijkste
verbindingen, waarvan residuen kunnen
voorkomen, behandeld worden, te weten
testosteron, progesteron, 17/8-estradiol,
diethylstilbestrol (DES), 17)3-trenbolon
en zeranol.

Testosteron, progesteron en estradioP,
waarvan in figuur I de structuurformules
zijn weergegeven, zijn steroid-hormonen
die in het lichaam van een groot aantal
diersoorten en de mensen worden gepro-
duceerd. Ze worden ook wel endogene
anabolica genoemd. De exogene anabo-
lica waarop nader zal worden ingegaan,
zijn het synthetische
Steroid trenbolon\',
dat als acetaat wordt toegepast, zeranol
en DES, een stilbeenderivaat (figuur 2).

In de verdere tekst zal alleen over estradiol respectievelijk trenbolon gesproken worden. Indien niet
anders vermeld, wordt hiermee bedoeld 17/3-estradiol en I 7/3-trenbolon. Trenbolone ® is een geregi-
streerd handelsmerk, evenals Zeranol®.

-ocr page 379-

Voor de synthese van zeranol wordt uit-
gegaan \\an /.earalenon. dat geprodu-
ceerd wordt door de schimmel Gibberella
zeae. waarvan bij toexal is gebleken dat
het een anabole en sterk uterotrofe wer-
king had bij \\ arkens. Alle hier genoemde
anabolica worden \\oor dit doel door
middel van chemische synthese vervaar-
digd. ook de hormonen die \\an nature
voorkomen.

Noch DES noch /eranol hebben een
steroid-structuur. Door de structuur ech-
ter op een bepaalde ruimtelijke wij/.e
weer te geven, wordt een steroid-skelet
voor beide verbindingen gesuggereerd
(figuur 2). ffierdoor /.ouden aankno-
pingspunten kunnen worden verkregen
voor de gelijksoortige biologische wer-
king van deze twee verbindingen in verge-
lijking met sommige
Steroiden.
Aangezien bij de risico-evaluatie van de
toepassing van endogene anabolica in
slachtdieren het gegev en v an de endogene
produktie dooi" de mens een belangrijke
rol dient te spelen, zal eerst worden inge-
gaan op de fysiologie v an deze endogene
verbindingen. behorende lot dc
geslachts- of se.vsteroiden.

O

-ocr page 380-

lYSlOl.OGlE

Estrogenen zijn, samen met andere hor-
monen, verantwoordelijk voor de ont-
wikkeling en instandhouding van de
vrouwelijke geslachtshormonen, de ge-
slachtskenmerken en de regulering van
de menstruele cyclus. De cyclische ont-
wikkelingen in het ovarium en de vor-
ming en kringloop van de vrouwelijke
geslachtshormonen zijn samengevat in
figuur 3.

Er zijn verschillende natuurlijke estroge-
nen, de twee belangrijkste voor de mens
zijn estradiol en estron. Progesteron,
voornamelijk geproduceerd door het cor-
pus luteum en bij zwangerschap ook door
de placenta, is de enige belangrijke pro-
gestatieve stof. Zowel estradiol als proge-
steron hebben een sterke inv loed op het
endometrium (baarmoeder-slijmvlies).
Parallel met de secretie van estradiol gaat
de uteruswand zich ontwikkelen, zoals in
figuur 4 te zien is. Tevens is in deze figuur
het verloop van de concentratie van
estradiol en progesteron in het bloed, tij-
dens de menstruele cyclus, weergegeven.
Testosteron, het belangrijkste natuur-
lijke androgeen bij de man, wordt
gevormd in de Leydigcellen. Het is nood-
zakelijk voor de ontwikkeling van het
klierweefsel in de zaadbuisjes van de tes-
tis en voor de secundaire geslachtsken-
merken. Dc regulatie van vorming en
kringloop van dc mannelijke geslachts-
hormonen is weergegeven in figuur 5.

1 6

■jug/l

1 2

8

V

4

\\

03

>g/l

02

01

menstruat le

menstruatie

-ocr page 381-

BIOSYM HHSr.

Het patroon van de synthese van Stero-
iden is voor alle steroidproducerende
weefsels, te weten bijnierschors, testes en
ovaria identiek. Cholesterol is waar-
schijnlijk de voorloper van alle genoemde
natuurlijke geslachtssteroiden. Het
wordt omgezet tot pregnenolon, waarvan
estradiol, progesteron en testosteron
derivaten zijn (figuur 6). Via progesteron
ontstaat 17-hydro.xy-progesteron, waar-
na differentiatie in de synthese op-
treedt. afhankelijk van het type cellen
en weefsel. F\'stradiol ontstaat uit testo-
steron. Onder normale omstandigheden
produceert het ovarium dan ook geringe
hoeveelheden testosteron en wordt door
de produktie in de bijnierschors en testis
bij personen van het mannelijke geslacht
estradiol gevormd.

De synthese van progesteron geschiedt
v oornamelijk in het corpus luteum en de
placenta, testosteron in de testes en estra-
diol in de Graafse follikel en placenta.
In tabel 1 is de produktie van geslachts-
steroiden per 24 uur weergegeven.. Het
betreft hier nominale waarden aangezien
de in de literatuur vermelde waarden
sterk variëren.

TESTOSTERON

De hoge waarden voor estradiol en pro-
gesteron tijdens de late zwangerschap
zijn een gevolg van de synthese door de
placenta.

METABOLISME

Bij de mens worden de endogene Steroid-
hormonen in de lever door microsomale
enzymen snel gemetaboliseerd, waarna
zij worden uitgescheiden als conjugaten
van glucuronzuur of als sulfaat via de gal
of de urine. Een gedeelte van deze conju-
gaten wordt in de darm door microbiële
activiteit gesplitst, waarna de produkten
geresorbeerd worden en in de enterohe-
patische kringloop terecht komen.
Voor testosteron is de belangrijkste
metaboliet het hydrogenerings-oxydatie-
produkt androsteron, dat voornamelijk
in de urine wordt aangetroffen. Een min-
der belangrijke metabole route voor tes-
tosteron is de perifere aromatisering,
waardoor er ook buiten de endocriene
organen estrogenen worden gevormd. In
mannen, en vrouwen na de menopauze
vormt deze omzetting een belangrijke
bron voor estrogeenproduktie.

Eig. 6. Biosynthese van Steroiden.

Cholesterol
1

Pregnenolon

I

Progesteron (1, 2, b)
i

17-OH-Progesteron

17-0H,ll-Deoxy-
corticosteron

J

Cortisol (1)

1. bijnierschors

2. corpus luteum

3. testis

4. Graafse follikel

5. placenta

Testosteron (1, 3)
i

19-OH-Testosteron
,1

Estradiol (1 - 5)

-ocr page 382-

I\'rogesteron wordt gereduceerd tot
pregnaandiol, terwijl 17)3-estradiol door
Cj- en C|ft-hydroxylering gemetaboli-
seerd wordt. Hierbij komen een aantal
hydroxylgroepen beschikbaar die nood-
zakelijk zijn v oor de conjugatie van deze
verbindingen met glucuronzuur ol\' zwa-
velzuur. Hierdoor worden ze water-
oplosbaar zodat zij in gal en urine uitge-
scheiden kunnen worden. Er zijn geen
aanwijzingen dat synthetische natuur-
identieke hormonen anders getnetaboli-
seerd worden dan de endogene hormo-
nen. Bij gebruik van esters als
toedieningsvorm van estradiol en testo-
steron mag worden aangenotncn dat de
actieve vortn het vrije steroid is. dat door
hydrolv\'se van de ester ontstaat.
In het algemeen kan men zeggen dat
oraal toegediende endogene anabolica
relatief weinig activiteit vertonen, omdat
zij vrij snel v ia het katabole metabolisme
worden omgezet en uitgescheiden.
Anders is het gesteld met de exogene ana-
bolica. Zowel trenbolon als zeranol zijn
redelijk bestand tegen biodegradatie en
deze stoffen w orden dan ook hoofdzake-
lijk uitgescheiden na directe conjugering
v ia de gal. Ook hier kan door microbiële
afbraak de actiev e component gereabsor-
beerd worden en in de enterohepatische
kringfoop terecht komen.

f7/3-T\'renbolon wordt met name bij het
rund door epimerisatie omgezet in het
biologisch weinig actiev e f 7a-trenbofon.
waarna hydroxyfering van de 5-ring
optreedt (figuur 7). Ook deze epimerisa-
tieprodukten conjugeren en worden met
de urine of de gal uitgescfieiden. Bij de
epimerisatiereactie wordt de hydroxvf-
groep die eerst in het v fak van het mofe-
cuul lag. vrijwel loodrecht daarop
geplaatst waardoor het molecuul zijn
biologische activiteit verliest. Hierbij
raakt tnen echter gelijk aan een funda-
tnenteef probfeem wat betreft de toxico-
logische evaluatie omdat er grote ver-
schiffen optreden in het metabolisme bij
verschillende species, vooral ten aanziett
van deze epimerisatiereactie. In herkau-
wers is deze epimerisatie de belangrijkste
inactiveringsweg voor trenbolon en ook
voor estradiol en testosteron. In ratten en
mensen blijkt de epimerisatie niet of nau-
welijks van belang te zijn. Voor de evalu-
atie moet in dit geval dtis waarschijnlijk
meer betekenis worden gehecht aan de
toxiciteitsgegevens bij de rat. dan die v er-
kregen bij herkauwers.
Voor zeranol is bekend dat door oxv datie
van de alicylische hydroxygroep als
tnetaboliet het zearalanon otitstaat. Con-
jugaatvorming bij zeranol en zearalanon
is beduidend minder dan bij trenbolon.

estradiol
ug/24 uur

progesteron
ug/24 uur

testosteron
ug/24 uur

Vrouwen

prepubertei t

0.2 - 10

250

30

volwassen

folliculaire fase

80

400- 1200

240

luteale fase

270

20000- 26000

vroege zwangerschap

2000

late zwangerschap

38000

200000-300000

320

postmenopauze

5 - 10

300- 600

140

Mannen

prepubertei t

0.2 - 4

150

65

volwassen

50

400- 800

6500

-ocr page 383-

Tenslotte het metabolisme \\ an DES. dat
ge/ien /.ijn niet-steroide structuur ook op
enigszins andere wijze wordt gemetaboli-
seerd. Echter, ook hier is hydro.xylering
een belangrijke metabolismestap.
waarbij il-hydro.\\>-I^ES en il-h\\dro.\\\\-
dicnestrol worden gevormd.
In tabel 2 zijn bij benadering de hall waar-
detijden. na eenmalige toediening, voor
de verschillende anabolica weergegeven.
Hieruit blijkt duidelijk het \\erschil tussen
de snelle afbraak en eliminatie van de
endogene en de langzamere van de e.xo-
gene anabolica. Dit \\crschil in halfwaar-
dctijd. dus eigenlijk de tijd dat een stof
zijn biologische activ iteit kan uitoefenen.
IS van groot belang voor dc toxicologi-

lahcl 2. Ilalh\\aarileti|d \\an enige anaboliea in
verschillende species.

species

halfwaardetijd

17,f-Cstradiol

mens

20 mi n

Progesteron

mens

20 min

Testosteron

mens

10 mi n

Trenbolon-acetaat

koe

2 uur

Zeranol

-

-

Diethylstilbestrol

aap

3 uur

rat

20 min - 2 uur

sehe evaluatie die later aan de orde zal
komen. Na subcutane implantatie wordt
voor trenbolon een halfwaardetijd uit het
depot opgegeven van enkele weken tot 2
maanden.

Zoals blijkt uit tabel 2 worden bij DES 2
hallvvaardetijden opgegeven. L^e korte
tijd v an 20 minuten geldt voor volwassen
dieren. De halfwaardetijd van dit synthe-
tische estrogeen komt dan dus overeen
met de halfwaardetijd van de endogene
geslachtshormonen. Voor de jonge rat
geldt een halfv\\aardetijd van ongeveer 2
uur. Doordat de microsomale Icvcrcnzy-
men. die verantwoordelijk zijn voor de
afbraak, bij jonge dieren nog in geringe
mate aanwezig of actief zijn. is dc verblijf-
tijd in het lichaam dus langer. Dit bete-
kent dat mogelijke schadelijke effecten
vooral bij kinderen zouden kunnen
optreden en zij dus waarschijnlijk de
gev oeligste groep v ormen. De berekening
van de mogelijke toelaatbare concentra-
ties in vlees cn vet van trenbolon en zera-
nol. waarop later zal worden teruggeko-
men. is dan ook op de/e bev olkingsgroep
gebaseerd.

lOXK 1 1111

Om ccn idee tc krijgen ov er dc acute gil-
tighcid van de exogene anabolica. zijn in
tabel enkele l.D^,,-waarden weerge-
geven. Het blijkt dat zowel trenbolon

-ocr page 384-

als zeranol een zeer geringe acute gif-
tigheid hebben, terwijl DES intraperito-
neaal toegediend, vrij giftig is.
Aangezien er met endogene anabolica
weinig oraal algemeen toxiciteitsonder-
zoek is uitgevoerd en in verband met de
speciale effecten van de anabolica wordt
bij de vraag: \'Hoe schadelijk zijn anabo-
lica?\' achtereenvolgens aandacht
geschonken aan de mogelijke effecten op
de voortplanting, het endocriene systeem
en de mogelijke teratogene, mutagene en
carctnogene eigenschappen.
De gegevens die hieraan ten grondslag
liggen, zijn vaak verkregen met proefdie-
ren die niet oraal, doch bijvoorbeeld sub-
cutaan of intramusculair behandeld
waren, terwijl experimentele gegevens,
verkregen na orale toediening bij de eva-
luatie van de mogelijke schadelijkheid
van residuen in vlees sterk de voorkeur
verdienen. Bovendien zijn de experimen-
ten vaak uitgevoerd met zeer hoge do-
seringen.

Dat endogene anabolica de voortplan-
ting kunnen beïnvloeden, zal gezien het
voorafgaande duidelijk zijn. Bovendien
worden deze stoffen of derivaten hiervan,
op uitgebreide schaal toegepast als
geneesmiddel, onder andere bij functi-
onele stoornissen van de geslachtsorga-
nen en als anti-conceptiemiddel.
In het dierexperimenteel onderzoek is
gebleken dat subcutane injecties, waarbij
hoge doseringen werden gebruikt van bij-
voorbeeld enkele milligrammen testo-
steron of estradiol, de fertiliteit van ratten
beïnvloeden. Multi-generatieproeven
zijn echter niet bekend.
Van DES zijn dosis-afhankelijke effecten
op de reproduktie beschreven. Het is de
actieve component v an een bepaalde for-
mulering van de \'morning after\' pil, waar-
bij het in een orale dosis van 25 mg 2 maal
daags, gedurende 5 dagen wordt
toegepast.

Zowel met zeranol als trenbolon zijn
reproductieproeven uitgevoerd: 0,2 mg
zeranol per kg dieet bleek geen effecten te
veroorzaken.

In een beperkt reproductie onderzoek
met 50 mg trenbolon per kg dieet van de
rat was de fertiliteit duidelijk vermin-
derd. In een \'relais\'-studie met 0,2.3 mg
trenbolonacetaat per kg rundvlees was er
geen effect op de copulatie, conceptie en
nestgrootte. Wel bleek een lichte groei-
vertraging op te treden.

Teratogeniteit

De endogene anabolica en DES zijn bij
relatief hoge doseringen in verschillende
diersoorten teratogeen en embryotoxisch
gebleken, zoals weergegeven in tabel 4.
Vooral testosteron en m mindere mate
progesteron en DES veroorzaken bij
vrouwelijke nakomelingen masculimsa-
tie, welke zich onder andere uit in hyper-
trofie van de clitoris, fusie van de
schaamlippen en een verminderde ont-
wikkeling van de ovaria en uterus.
Bovendien veroorzaakt DES gespleten
verhemelten en hartafwijkingen bij de
muis. Uit epidemiologisch onderzoek
zijn bovendien sterke aanwijzingen ver-
kregen dat DES teratogeen bij de mens is.
Bij dochters van vrouwen, behandeld met
DES tijdens de zwangerschap vanwege
een dreigende abortus, werd onder
andere masculinisatie waargenomen. Bij
de mannelijke nakomelingen werden

LD50

DES

Trenbol on

Zeranol

mg/kg

mg/kg

mg/kg

RAT intraperitoneaal

34 - 130

1700

10000

oraal

-

-

> 40000

MUIS intraperitoneaal

70

600

4400

oraal

-

-

> 40000

-ocr page 385-

onder andere hypertrofie van de testis en
phymosis geïnduceerd. Bij de beschou-
wing van deze resultaten dient men zich
te realiseren dat hoge doseringen zijn
gebruikt: variërend van 1,5 tot 150 mg
per dag.

Ook estradiol is bij verschillende dier-
soorten. onder andere de muis en de rat,
teratogeen gebleken. Bij vrouwelijke die-
ren treedt eveneens masculinisatie op. Bij
mannelijke dieren werd feminisatie waar-
genomen en cryptorchie. Bij de hond
blijkt estradiol heupafwijkingen te
induceren.

Bij zeranol werden geen aanwijzingen
voor teratogeniteit verkregen, terw ijl van
trenbolon geen teratogeniteitsonderzoek
bekend is.

Endocriene effecten

Op de endocriene effecten van de endo-
gene anabolica wordt hier niet ingegaan,
aangezien deze reeds besproken zijn.
DES zou dezelfde of iets mindere endo-
criene activiteit hebben als estradiol. Er
bestaan nauwelijks biologische
methoden, die een onderscheid tussen
DES en de natuurlijke hormonen moge-
lijk maken. De reden voor de in het verle-
den wijd verspreide therapeutische toe-
passing van DES is de vrij hoge orale
werkzaamheid, dus relatief goede
resorptie.

Met zeranol zijn vele toxiciteitsonderzoe-
kingen uitgevoerd met zowel ratten als
honden. De gevoeligste criteria waren
behalve leververanderingen onder
andere effecten op het ovariumgewicht,
histologische veranderingen in de pro-
staat en hyperplasie van de uterus, het-
geen erop wijst dat de endocriene effecten
waarschijnlijk het belangrijkste zijn.
Waarschijnlijk zijn de geslachtsorganen
de target-organen. De estrogene werking
na orale toediening is zeker 200x zwakker
dan die van estradiol.
Ook trenbolon heeft sterke endocriene
effecten, zoals gewichts- en histologische
veranderingen van gonaden en uterus.
Het uitgevoerde onderzoek is echter
beperkter dan met zeranol. De estrogene
werking zou slechts 1 1000 van estradiol
zijn en de androgene werking 5 x sterker
dan die van testosteron. Trenbolon is dus
een androgene stof.

Mutageniteit

Met uitzondering van een mogelijke
mutageniteit van DES zijn er geen aan-
wijzingen voor mutagene effecten van de
6 besproken anabolica. DES bleek in de
mutageniteitsonderzoekingen met

micro-organismen negatief, terwijl onder
andere met in vitro onderzoek met zoog-
diercellen meer chromosoomafwijkingen
werden waargenomen.

label 4. 1 eralogenitell \\aii hormonen of hormoonachtige verbindingen.

estradiol

progesteron

testosteron

estradiol

progesteron

testosteron

DES

Aap

-

Cavia

Hond

! a

j

Konijn

-

-i-

-

-

Hui s

Rat

-

Schaap

-

Varken

 teratogene elïecten op de geslachtsorganen

a) heupafwijkingen

b) gespleten verhemelte

c) hartafwijkingen

-ocr page 386-

Carcinogeniteit

Volgens de International Agency for
I-iesearch on Cancer (IARC) is er Isuffi-
cient e\\ idence" v oor de carcinogeniteit in
proefdieren van estradiol, testosteron en
DES en \'limited evidence\' voor carcino-
gene eigenschappen van progesteron in
proefdier eti. Het betreft hier voorname-
lijk subcutane en impfantatie-
e.xperimenten. waarbij tumoren van de
tnammae. uterus, cerv ix en vagina op de
voorgrond treden.

t)oor epidemiofogisch onderzoek is
gebieken dat IDEScervix-en vaginatumo-
ren induceert bij dochters in de leeftijd
van 10-.30 jaar. waarvan de moeders tij-
dens de zwangerschap behandeld waren.
Het geschatte aantal bedraagt 0.14-1.4
per 1000 blootgestefden. Het betreft hier
dus transpfacentale embryocarcinogeni-
teit. Uiteraard moet hierbij opgemerkt
worden dat de doseringen zeer hoog
waren en varieerden van f.35 mg tot bijna
20 gram per zwangerschap.
Voor estrogenen bestaan er sterke aan-
wijzingen voor mogefijke inductie van
endometriumcarcinomen bij de mens.
Vofgens de fARC is er geen bewijs dat
estradiol een uitzondering vormt. Voor
progesteron en testosteron betaan geen
epidetniofogische gegevens over moge-
fijke carcinogeniteit bij de mens.
Het mechanisme waardoor hormonen
tumoren induceren, is niet bekend.
Afhoewel veel carcinogene verbindingen
mutageen zijn. zijn er hiervoor, wellicht
met uitzondering \\an f)ES. bij hormo-
nen geen aanwijzingen. Wel is er enige
indicatie dat DFS covafent gebonden
wordt aan DN.-X. Mogelijk werken hor-
monen indirect doordat ze het ontstaan
van tumoren bevorderen.

Van trenbolon zijn geen gedetailleerde
resultaten beschikbaar van uitgevoerd
carcinogeniteitsonderzoek. Wel zijn
zowel bij de muis afs bij de rat chronische
proeven uitgevoerd. Op dit moment is
een 7 jaars onderzoek met honden en een
10 jaars onderzoek met apen in uitv oe-
ring met zeranol. Van het reeds
genoemde chronisch onderzoek met rat-
ten kunnen geen details worden gegeven.
Vooralsnog is dus geen duidelijke uit-
spraak te doen over de tnogefijke carcino-
geniteit van zeranof en trenbofon. maar
er zijn nog geen duidelijke aanwijzingen
dat dit te verwachten is.
Na kennis te hebben genomen van de
mogefijke schadefijke effecten van tnet
name de endogene anabolica. zou tnen
het ergste moeten vrezen over datgene
wat ons eigen lichaam maakt. Toch zal
dit gezien moeten worden in het licht van
de uitspraak van Paracelcus: \'De dosis
bepaalt de mate van giftigheid\'.
In de tabellen 5 en 6 worden als
voorbeeld enige waarden vermeld van het
gehalte aan estradiol en testosteron in
vfees. vet of organen, afkomstig van kaf-
veren behandefd met estradiof en proge-
steron of testosteron. De dieren werden
70-77 dagen na het implanteren gesfacht.
In spierweefsel van controledieren was
0,1 1 /Lxg kg estradiof aanwezig en in de
behandefde kalveren 0,18 yug kg- Decon-
centratie in drachtige vaarzen bleek aan-
zienlijk hoger evenals het testosteronge-
halte in het vet v an onbehandelde stieren.
Overigens dient te worden vermeld dat
progesteron en estradiol ook aanwezig
zijn in bijvoorbeeld melk en melkproduk-
ten alTcoinstig van niet behandelde
koeien, zoals uit tabel 7 blijkt.
Met name het progesteron-gehalte is erg
hoog.

Om een vollediger beeld te krijgen over
de extra opnamevanendogene hormonen
met 120 g vlees -I- 40 g vet, hetgeen als een
gemiddelde dagconsumptie beschouwd
kan worden voor een volwassen Neder-
lander. is in tabel 8 deze opname verge-
leken met de endogene dagproduktic van
estradiol. progesteron en testosteron in de
prepuberteit.

De vergelijking met kinderen is genomen
omdat hier de dagproduktic het laagst is
en men er vanuit mag gaan dat deze groep
van de gezonde bevolking het gevoeligst
is. Zoals reeds opgeinerkt, is de halfwaar-
detijd bij jonge individuen langer en zal
door de relatief lage produktie het hor-
monale ev enw icht sneller verbroken kun-
nen worden. Zoals blijkt is de extra
opname van estradiol dus maximaal
ongeveer 0.01, van progesteron ongeveer
0,000f en van testosteron 0,0005 van de
endogene dagproduktic bij kinderen.

-ocr page 387-

l abel 5. Estradiol-gehalte in weefsels van behandelde en onbehandelde stierkalveren 70 dagen na im-
plantatie van estradiol en progesteron en in spierweefsel van 2 drachtige vaar/en.

gehalte

aan estradiol (ug/kg)

weefsel

controle kalveren

behandelde kalvererT

vaarzen
a b

spier

0,11

0,18

0,86 0,37

lever

0,07

0,11

nier

0,01

0,03

vet

0,13

0,10

* per dier werd gecombineerd 20 mg estradiol -I- 200 mg progesteron geïmplanteerd
a 4e maand \\an de dracht
b 9e maand van de dracht

l abel 6. lestosteron-gehalte in vet van behandelde en vrouwelijke onbehandelde kalveren 77 dagen na
miplantatie met estradiol en testosteron en in vet van onbehandelde stieren.

groep

testosteron (ug/kg)

onbehandeld

0,18

behandeld *

0,34

volwassen stieren

11

• per dier werd gecombineerd 20 mg estradiol 200 mg testosteron geïmplanteerd,
label 7. Natuurlijke hormonen in melk en melkprodukten.

progesteron

pg/kg

estradiol

1

pg/kg i

magere melk

1,4

volle me 1k

9,5 - 12,5

0,08 - 0,126

room

40 - 73

boter

130 - 300

label 8. Vergelijking endogene produktie en geschatte e.xtra opname met 120 g vlees en 40 g vet van
behandelde dieren (Mg dag).

estradiol

progesteron

testosteron

endogene produktie

0,2 - 10

150 - 250

30 - 65

(prepubertei t)

opname via vlees

0,003

0,020

0,012

en vet

-ocr page 388-

Voor volwassenen /uilen de/e fracties
nog aanzienlijk kleiner /ijn.
Het is /eer onwaarschijnlijk dat de/e /eer
geringe e.xtra opname \\an endogene ana-
bolica. enig additioneel risico \\oor de
v olksgezondheid oplevert. Vv\'at de inoge-
lijke kankerverwekkende eigenschappen
van hormonen betreft, wordt in het Rap-
port van de Gezondheidsraad, uitge-
bracht in 1979.geconcludeerd,datervoor
hormonen in tegenstelling tot de volle-
dige of echte carcinogene verbindingen,
een drempelwaarde voor hun effect
bestaat en dat hun werking als reversibel
beschouwd kan worden. Een speciaal
punt van overweging is de aard van de
mogelijke onzuiverheden die ontstaan tij-
dens de produktie van deze anabolica.
Bovendien is het noodzakelijk inzicht te
verkrijgen in de produkten die mogelijk
ontstaan na verhitting, omdat vlees
voordat het geconsumeerd wordt in de
regel gebraden of gekookt wordt.
Gezien de resultaten v an het epidemiolo-
gisch onderzoek, waaruit gebleken is dat
DES tumoren induceert in de vagina en
cerv ix van dc mens, gevoegd bij de moge-
lijke mutageniteit, is het gebruik ontoe-
laatbaar, ook al is het theoretisch niet
uitgesloten dat ook hier een niet-
schadelijke dosis zou kunnen bestaan.
Zoals reeds eerder werd opgemerkt, zijn
zowel trenbolon als zeranol uitgebreid
toxicologisch onderzocht. De aard van
het onderzoek laat echter hier cn daar te
wensen over.

Als het onderzoek van hulpstoffen, pesti-
ciden cn dergelijke mcl proetdiercn en
eventueel de mens goed is uitgevoerd,
kan in het algemeen een \'no-toxic effect
level\' worden vastgesteld. Uit deze\'no-to-
xic cliect level\' kan dc vermoedelijke
onschadelijke dosis voor dc mens bere-
kend worden, waarbij rekening moet
worden gehouden met allerlei onzekere
factoren. Dit is dc reden waarom een vei-
ligheidsfactor ingevoerd wordt, die,
afhankelijk van de uitgebreidheid v an het
onderzoek, bijvoorbeeld 100 of 500 is.
Is de \'no-toxic effect level\' bekend, dan
kan de \'Acceptable Dailv Intake\' (ADI)
= maximaal aanvaardbare dagelijkse
opneming door dc mens. vastgesteld wor-
den.

No-toxic effect level _

veiligheidsfactor

ADI (mg kg lichaamsgewicht)

Is de ADI vastgesteld, dan kan het toe-
laatbare gehalte berekend worden, waar-
onder verstaan wordt de hoeveelheid van
de desbetreffende stof die maximaal per
kg voedingsmiddel aanwezig mag zijn.
Hiervoor is het nodig dat men weet hoe-
veel dagelijks geconsumeerd wordt van
het desbetreffende voedingsmiddel
waarin de stof aanwezig is. Dit gegeven is
de voedselfactor. berekend in kilogram.

ADI (mg kg) X lichaamsgewicht (kg)
voedsel factor (kg)

toelaatbaar gehalte (mg kg voe-
dingsmiddel)

De voedingsfactor voor vlees en vet is
resp. 0.120 en 0.040 kg per dag.
Past men nu deze benaderingen toe op
zeranol en trenbolon, dan krijgt men een
beeld zoals vermeld in figuur 8 en 9.
Aangezien v oor beide geen duidelijke no-
effect level is vast te stellen, is de bereke-
ning gebaseerd op de minimale effect
level.

Voor de hond is de minimale effect level
van zeranol 1 mg kg dieet, hetgeen over-
eenkomt met 25 ng kg lichaamsgewicht.
Hierbij werd nog zwelling van de vulva
waargenomen en soms cornificatie van
het epitheel van de vagina. Indien wc,
omdat het onderzoek nog niel volledigis,
een vciligheidsfactor van 250 toepassen
en uitgaan van een lichaamsgewicht van
10 kg voorjonge kinderen (waarschijnlijk
de meest gevoelige groep), komen wc aan
een toelaatbare concentratie van kleiner
dan 8,.\'^ /ug kg v lees. Aangezien de aan-
toonbaarheidsgrens ongeveer 20
Mg/kg
vlees is, dient deze dus, indien mogelijk,
verlaagd le worden.

In een iwee-generatieproef met trenbolon
gaf 0,23 mg kg dieet nog enig effect op de
groei. De minimale effect level ligt dan bij
ongeveer 10 Mg per kg lichaamsgewicht.
Aangezien geen teratogeniteits- en carci-
nogeniteitsonderzoek is uitgevoerd, is
een hogere veiligheidsfactor noodzake-
lijk. Het toelaatbare gehalte dient dan

-ocr page 389-

1 ig. H. F-\\aluatie /eranol.

No-elTccI level
Minimale effect level

\\\'eiligheidsfactor
ADI

I oelaatbare concentratie
(dagconsumptie ü.12 kg vlees)

Residuen
(icen

25 kg lichaamsge/icht

(2 jaar hond)

250

< O.lMg kg 1= 0,0001 mg kg) lichaams-
gew icht

= < ^le kg vlees

< 0,12

< 20 Mg kg \\lees
(aantoonbaarheidsgrens)

l ig. 9. Evaluatie trenbolon.

No-effect level
Minimale effect level

Veiligheidsfactor
ADI

l oelaatbare concentratie
(dagconsumptie 0,12 kg \\ lees)

Residuen

Geen

10 uë l^ë licbaainsgcuicht

(reproduktie rat)

500

< 0,020 Mg kg (= < 0,00002 mg kg) lichaam.s-
gewicht

»■020 X 10 = 1,7 Mg kg vlees

< 0.12

ca 0.1 - 0.6 Mg kg vlees

kleiner te zijn dan 1.7 /jg per kg vlees. In
de praktijk worden residuen in vlees ge-
vonden. die varieren van 0.1-0.6/u per kg.
Tenslotte ter af ronding een korte samen-
vatting in tabel 9.

Alle 6 besproken anabolica hebben effec-
ten op de voortplanting en het endocriene
systeem. Oe endogene hormonen en DES
zijn teratogeen. terw ijl dit voor trenbolon
niet bekend is. Met uitzondering van
DES zijn er geen aanwijzingen voor
mutageniteit. DES is duidelijk carcino-
geen gebleken bij de mens. terwijl de
onderzoekingen met trenbolon en zera-
nol nog niet zijn afgesloten. Estradiol en
testosteron zijn carcinogeen gebleken bij
proefdieren, maar zeer waarschijnlijk is
er een drempelwaarde aan te geven. DES

label 9. Samens attende toxicologische evaluatie.

endogene homionen

DES

trenbolon

zeranol

voortplanting

i

teratogeen

?

-

endocrien systeem

mutageen

-

?

-

carcinogeen

*

(mogelijk no-
effect level)

?

?

conclusie

mogelijk toe-
laatbaar

ontoe-
1 aatbaar

verder
onderzoek

verder j
1 onderzoek

1

-ocr page 390-

is, gezien de carcinogeniteit voor de OANKBEiuiGlNd

mens, ontoelaatbaar. Over trenbolon en dankwoord aan mevr. M. E. van Apel-

zeranol is nog geen definitieve uitspraak doorn. drs. E. 1. Krainc. drs. C. A. van der Heijden,

te doen. Wel zal voor zeranol de aantoon- drs. P. W. J. Petersen dr. ,1. G. Vos voorde verkre-

baarheidsgrens verlaagd dienen te medewerking,
worden.

LITERATUUR

Het ligt buiten het kader \\an dit artikel een overzicht te geven van de beschikbare literatuur. Wel /ijn
onderstaand de "Proceedings\' van enige bijeenkomsten op het gebied van de anabolica en enkele speciale
artikelen vermeld. Voor gedetailleerde informatie kan men /ich in verbinding stellen met één van de
auteurs.

1. Bolt, H, M.: Metabolism of estrogens: Natural and Synthetic. l\'haniuH. T/ier.. 4, l??. (1979).

2. Coulston, E. and Korte, E.: Anabolic Agents in Animal Production: EAO WHO Symposium Rome,
March 1975 Environmental Quality and Safely, George I hieme Verlag Stuttgart, Vol. 5 (1976).
Erb, R. E., Chew, B. P., and Keller, H. E.: Relative Concentrations of Estrogen and Progesterone in
Milk and Blood and E.xcretion of Estrogen in Urine.
J. An. Svienve. 46, 617. (1977).

4. Eisher, L. ,L, Weissinger, J, L., Rieken. [). E., and Hint/e, K. L.: Studies on the biological d is pos it ion of
diethylstilbestrol in rats and humans.
J. To.x. Enviriin. Hcahh. 1, 5H7. (1976).

5. Ge/onuheidsraad: Carcinogeniteit van chemische stoffen. I \'.A. R.. 4. (1979).

6. Huis in\'t Veld. L. G.. Have, ten .E. Stekelenburg. P. en Stephany, R. W.: Vergelijkend onder/oek naar
de biologische activiteit van enige estrogene stoffen bij orale, subcutane en intravaginale toediening.

40, lo:. (19X11).

7. 1 ARC Monographs on the evaluation of carcinogenic risk of chemicals to man. Sex Hormones. Vol. 6.
WHO-IARC. Lyon (1974).

8. lARC Monographs on the evaluation of carcinogenic risk of chemicals to humans. Chemical and
industrial processes associated with cancer in humans. Supplement I to Vol. 1 to 20. WHO-lARC.
Lyon (1979).

9. lARC Monographs on the evaluation of the carcinogenic risk of chemicals to humans. Sex Hormones
(11). Vol. 21. WHO-IARC. Lyon (1979).

10. .McMartin, K. E., Kennedy, K. A., Greenspan, P., Alam,S. N.,Greiner, P.. and Yam,,I.: Diethylstilbe-
strol: A review of its toxicity and use as a growth promotant in food-producing animals. ./. I^n\\in>n.
I\'cil/i. lo.y.. I, 279. (I97K).

11. Proceedings of the Conference: \' 1 he use, residues and toxicologv of growth promotors\'. Dublin
(Ierland), 9 April 1980, ISBN 0-905442-44-

12.\'Repertorium diergeneesmiddelen. Overzicht voor dierenartsen\'. Uitgeverii De I oorts, Haarlem
(1979 80), 2e Editie.

LV Roussel-Lxlaf: Niet gepubliceerde gegevens over trenbolon.

14. Schardcin, ,1. 1..: Hormonal agents and antagonists in drugs as teratogens, 151. C.R.C. Press. Inc.
Cleveland. Ohio, U.S.A. (1977) 2nd Press.

15. Schardein, .1. 1..: Congenital abnormalities and ht)rmones during pregnancy. .A clinical review. Tcraui-
lt>K\\.
22, 251. (I9H(I).

16. Umberger, E. .1.: Products marketed to promote in lood-producing animals: steroid and hormone
products.
T:)\\ii ol<t.^v. .1, .1. (1975).

-ocr page 391-

li

Een geval van mastitis veroorzaakt door Strep-
tococcus viridans
biotype IV

A Case of Mastitis Caused hy Streptococcus viridans Biotype IV

D. G. Groothuis\'

SAMENVAri INO

Een geval van mastitis veroorzaakt door een infectie met Streptococcus viridans,
biotype IV wordt beschreven.

Op een melkveebedrijf met 23 koeien leden 3 koeien aan een heftige mastitis. Twee
of drie kwartieren per koe waren ontstoken. Vit de 8 aangetaste kwartieren van
deze koeien werd tweemaal Streptoccocus viridans in reincultuur gekweekt.
Door middel van een e.vperinientele injectie met dit isolaat bij een normaal
lacterende koe gelukte het mastitis op te wekken, welke gepaard ging met sympto-
men zoals ook bij de 3 koeien waren waargenomen. Vier dagen na infectie werd een
streptococ in reincultuur geïsoleerd welke geïdentificeerd kon worden als hetzelfde
organisme waarmee de koe geïnfecteerd was.

Streptococcus viridans, welke beschouwd wordt niet pathogeen voor het dier te
zijn, zou toch pathogene eigenschappen kunnen hebben voor het rund - met name
de uier en mogelijk ook voor andere diersoorten.

SUMMARY

.A case of clinical bovine mastitis cau.sed bv infection with Streptococcus viridans.
biotype /) was reported.

Of a dairy herd of twentv-thrcc cows, three animals were sc\\\'crclv affected with
clinical mastitis of at least two quarters in each cow. Strcptoccus viridans. biotype
IV, in pure culture was subsequently isolated on two occasions from eight quarters
of these cows.

Following e.vpcrinicntal infection with the isolated Strejytococcus viridans in a
nortnal lactating («iv. mastitis appeared with symptoms very similar to those
observed in the spontaneous case.

Tlw organist}} cultured four days after iitjection, was identified as Iwiitg the same
organisni used to induce infection.

It is concluded that Streptococcus viridans could be fHtthogenic for the bovine
mammary gland f>robahly for other sfiecicies.

I Drs. D. (1. Clroolhuis. C\'enlraal Diergeneeskundig Inslituut, Postbus 6007, .■ïü()2 A,A Rotterdam.
fi/itsdir. Dwrgem-cst^.. dt\'cl 1116. afl. 7, IWI 367

-ocr page 392-

V()()R(iRSCHIF DF-MS

Op een melkveebedrijf met 23 koeien
leden 3 dieren aan een chronische
mastitis.

intramammaire behandeling met
diverse, antibiotica bevattende, prepara-
ten leidde niet tot herstel. Het bacteriolo-
gisch onderzoek, uitgevoerd door de Pro-
vinciale Gezondheidsdienst. \\an
monsters van de afwijkende kwartieren
\\erliep negatief.

De uiersecreta van de 3 koeien hadden na
even staan een vlokkig sediment met een
heldere gelig gekleurde bovenstaande
vloeistof (afb, 1). f)it aspect van de
secreta en het negatieve bacteriologisch
onderzoek kan op een rnogelijke
mycoplasma-infectie duiden. Het onder-
zoek op mycoplasma\'s \\erliep echter
negatief. Wel werd na 48 uur incubatie,
een zeer fijne doch rijke groei op de bloed-
agarplaten uaargcnotnen. De culturen
\\an de 3 koeien werden alle gedetertni-
neerd als
Sircpiococcus viriüans. biotype
IV (Indeling volgens Steelemann (4))
(tabel 1).

■üm

EKiFx ()MJI:RZ()I:K

Om na te gaan of bij andere koeien op dit
bedrijf subklinische mastitiden. veroor-
zaakt door deze Streptococcus voorkwa-
men. werden van alle aanwezige koeien
kwarticrmelkmonsters genomen \\oor
bacteriologisch onderzoek. Wederom
werd uit de 8 afwijkende kwartieren die
erg \\erhard waren.
Sirepiococcus vlij-
dans
geïsoleerd. Uit geen \\an dc andere
kwartieren lukte dit. Om aan dc postula-
ten \\an Koch te kunnen \\oldoen v\\erd
een lacterende koe intramammair
geïnfecteerd.

Het infecticschema en het verloop zijn
\\crmeld in tabel 2.

label, 1. Biochemische eigenschappen \\an de geïsoleerde slrcplococccnciiltiiren

kal.ilasc

Ihrehaldsc

ma n nilol

sorbitol

lactose

saccharnsc

rallinosc

salicinc

inuline
10\', gal
40\'; gal
6..S\', NaCl
\\a-hi|ipiiiaat
angin ine
lakmocsmclk:

/luuAorminu

-ocr page 393-

1 a hel 2

Inlcclicschcma mcl SlrcpionHiiis i

iridans hii)l\\pc IV cn het \\erloop \\a

11 dc iiiicctic.

Dagen na
infectie

D

0

Infectie: LV stani 3301 i x c.f.u.

LA stam 3296 6 x 10^ c.f.u.

Klinische
verschijnselen

Bacteriologisch
onderzoek

Therapie

D

1

-

niet onderzocht

D

2

-

niet onderzocht

D

3

LA zwelling; LV -

LA 1 kol.; LV neg.

D

It

LV LA zwelling

LV LA rijke groei

D

5

II tl ?i

II II II M

penicilline

D

6

it II II

geen groei

penicilline

D

T

II it II

II 11

penicilline

D

9

minder zwelling

II it

D

15

vrijwel normaal

11 II

D

16

geen afwijking

II n

c.t.u, - colon\\ forming units

De eerste 2 dagen na infectie werden geen
klinische verschijnselen waargenomen.

Op de 3e dag na infectie was het linker
achterkwartier gezwollen en werd uit het
melkmonster één typische kolonie
gekweekt. Het linker xoorkwartier ver-
toonde geen afwijkingen en uit de melk
\\an dit kwartier werd niets gekweekt.
Op de 4e en 5e dag na infectie waren beide
linker kwartieren duidelijk gezwollen en
was na enting op runderbloedagarplaten
een rijke groei aanwezig van
Sirepiococ-
ciis viridans.

Het uiersecretum had nu hetzelfde aspect
als bij de 3 koeien op het bedrijf was
gezien.

Een intramammaire behandeling van de
geïnfecteerde kwartieren met 500.000 E.
penicilline gedurende 3 dagen elimi-
neerde
Streptococcus viridans effectief.
Ondanks de snelle eliminatie \\an
Strep-
tococcus viridans
uit de uier bleef de
zwelling nog enkele dagen aanwezig.
Pas 10 dagen na de behandeling was de
zwelling verdwenen en de melk weer
normaal.

DlSCfSSlE

Er is weinig uniformiteit betreffende de
nomenclatuur en indeling in dc systema-
tiek \\an
Streptococcus viridans. In de
Angel-Saksische literatuur wordt
gebruik gemaakt \\an de naam Strepto-
coccus mitior (5) en wordt de naam viri-
dans gereserveerd \\oor \\ergroenende
Streptococcen in het algemeen (6).
In de Duitse literatuur wordt het species
Streptococcus viridans onderscheiden,
dat \\olgens Seelemann in 5 biotypen is
onderverdeeld (1).

Serologisch is deze streptococ nict
ingedeeld.

Bij de mens komt Streptococcus viridans
voor in de mondholte, de tonsillen, in de
tandplaques, bloed, luchtwegen, darm en
vrouwelijk urogenitaal apparaat (1). Bij
de koe kan de streptococ incidenteel geï-
soleerd worden uit tonsillen en genitaal
apparaat (2) en regelmatig, in 70% van de
monsters, in melk, maar deze besmettin-
gen zouden vooral bij de melk op conta-
minatie door de mens zijn terug te voeren

-ocr page 394-

In een zeer laag percentage (0,03%) is
Sirepiococcu.s viridans uit uiers en geval-
len van subklinische mastitiden geïso-
leerd (3 en 4).

Omtrent de pathogeniteit van Sirepio-
coccus viridans
voor dieren zijn geen dui-
delijke gegevens bekend, maar wel voor
mensen. Na een bacteriëmie wordt
gevreesd voor het ontstaan van een endo-
carditis lenta (4).

Op grond van de spontane gevallen van
mastitis en het aanslaan van een experi-
mentele infectie mag geconcludeerd wor-
den dat
Sirepiücuccus viridans patho-
geen kan zijn voor het rund.
Er zijn van
Sirepiococcus viridans geen
gegevens over de vorming van toxinen en
enzymen of over eigenschappen betref-
fende adhesie aan weefsels, zodat met is
aan te geven waarop de pathogeniteit van
deze streptococ berust. De boven beschre-
ven infecties bij de drie koeien doen
toch wel vermoeden dat deze streptococ
pathogene eigenschappen bezit.
Misschien geeft dit mastitisgeval aanlei-
ding tot verder onderzoek in de eigen-
schappen van deze onschuldig lijkende
Streptococcus viridans.

DANKBETUIGING

Voor de uitvoering van dit onder/oek wil ik de heer
.). v, d. Berg, laboratoriumassistent CDl, afdeling
Rotterdam, de dierenartsenpraktijk Gemen en de
Provinciale Gezondheidsdienst Noord-Brabant te
Boxtel, bedanken voor hun medewerking.

1.ITERATUUR

Colman, G.: Ehe classification of streptococci strains, geciteerd in Kidcr Milc/miri.ulwiitic/w t),r-
.scluiiigshericlue. 22, .U3-546. (1970).

Cowan, S. T. and Steel, K. J.: Manual for the identification of medical bacteria, p. .IS. (1974).
Eilev. F.: Incidence and aetiology of subclinical bovine mastitis,
l\'eierinanu>meiliL\',ini<\\l<i Naiil<i 14
(t). 74-78. (1977).

Hahn. G., Heeschen, W. en l olle. A.: Streptococcus, eine Studie zur Struktur, Biochemie, Kultur und
Klassifizierung.
Kietcr Milchw iri.sc/iaßtitjw /\'or.scining.sherichte. 22. 333-546. (1970).

5. Pirvullescu. M .. Grigore. C.. and Bogdan. C.: Biochemical, serological and phage tvping of group D
streptococci isolated from cows with various reproductive disorders.
I.ucraritc In.siiiuiutuicte Cerceiari
I clerinari\' .si tUoprcpuraic \'I\'u.siciir\'.
1.3. I49-I.\'i7. (1977).

6. Skardova. O.. Schlemmerov a. E.. and Soph. A.: Bacteriological findings in udders of cows slaughtered
in Prague slaughterhouses.
Velerinarni Medic ina. IX. 195-203. (1973).

1.

2.
.3.

4.

Bijeenkomst Werkgroep
Dierpathologen

Dinsdag 28 april 1981

De bijeenkomst zal dinsdagmiddag worden gehou-
den (aanvang 14.00 uur) in vergaderzaal T van het
Rijksinstituut voor de Volksgezondheid. Antonie
van Eeeuwcnhoeklaan 9. Bilthoven.
Ihema:
.\\to.t;clijlsc oorzat^cn uclucriiilgan!\' vande

zeehondenpopidinie in de Waddenzee.
Programma

14.00 dr. C. Smeenk. .Museum voor Natuurlijke
Historie, l eiden: \'Dc plaats van dc zeehon-
den in het systeem van zoosdieren\'.

14.1 .S

15.00
15.15

15..30

15.50

Dr. ir. P. .1. H. Reijnders. Rijksinstituut voor
Natuurbeheer, l exel: \'Verminderde vrucht-
baarheid bij Nederlandse zeehonden als
mogelijk gevolg van hoge PCB belasting\'.
Pauze

Dr. Ci. .1. van Nie. Vrije l\'niversiteit. Amster-
dam: \'Anatomie en pathologie van het hart
van de gewone zeehond\'.
Drs. .1. van der Kamp. (iezondheidsdienst
voor Dieren. Groningen: \'Post monem
bevindingen bij zeehonden\'.
Dr. ir. ,1. I,. van Haaften, Rijksinstituut voor
Natuurbeheer .Arnhem: \'Onderzoek naar de
doodsoorzaak van in de natuur gestorven
zeehonden\'.

-ocr page 395-

Vruchtbaarheidsstoornissen
bij jonge dekberen

De rentabiliteit van de varkenshouderij
staat momenteel in een niet al te roos-
kleurig daglicht. Om de/e rentabiliteit
enigermate te handhaven is een optimale
\\ruchtbaarheidsstatus op het varkens-
fokbedrijf van essentieel belang,
in Nederland waren op I mei 1980 ruim
1.000.000 fok/.eugen aanwezig, terwijl
het aantal dekberen .32.000 bedroeg.
De
K.l. bij varkens heeft de afgelopen
jaren in Nederland een spectaculaire ont-
wikkeling doorgemaakt.
Hiervan geeft onderstaan staatje een
indruk.

I juli 1970 - .^0 juni 1971 105.044 le
inseminaties

1 juli 1977 - .30 juni 1978 317.585 le
insetninaties

1 juli 1979 - .30 juni 1980 485.922 le
insetninaties

Voor deze insetninaties zijn ± 490 beren
op de 5
K.l.-stations voor varkens voor-
handen. Ondanks de belangrijke rol die
dc
K.l. in de varkenshouderij is gaan
innetnen, is het aantal beren, dat voor
natuurlijke dekking wordt gebruikt, vele
malen groter. .laarlijks worden in Neder-
land ± 12.000 jonge dekberen ingezet ter
vervanging van oudere beren.
[De verhouding tussen het aantal zeugen
en het aantal beren (ca. 30 op I) geeft aan
dat relatief gezien de vruchtbaarheid v an
dc beren een grote rol speelt bij de resul-
taten van het varkensfokbedrijf. [De laat-
ste jaren zien wij cen toename van het
aantal jonge beren dat vroegtijdig opgc-
ruitnd tnoet worden wegens probletnen in
hun reproduktievermogen. Deze prt)ble-
men kunnen in 4 groepen samengevat
worden:

1. onvoldoende dekvermogen vvat nog
al eens beïnvloed wordt door de kwa-
liteit van het beenwerk;

2. onvoldoende deklust;

3. anatotnische en functionele afwijkin-
gen aan het geslachtsapparaat;

/ijc/.u hr. DiergemTsk.. (hrl 106. ,1/1. 7. IWI

4. onvoldoende spermakvvaliteit.
Om enig inzicht te krijgen in de omvang
en de betekenis van het voorkomen van
vruchtbaarheidsstoornissen bij jonge
beren is onlangs door F. v. Eykelenburg.
student H.L.S. te Dronten. in het kader
van een stageopdracht een inventarisatie
gemaakt over genoemd onderwerp.
Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in
samenwerkingsverband tussen het Con-
sulentschap voor de Varkens- en [Pluim-
veehouderij te Tilburg, de Gezond-
heidsdiensten voor [Dieren in Noord-
Brabant en [Jmburg en het Zuid-Neder-
landse Varkensstatnboek.
Van Eykelenburg komt tot een aantal
conclusies, die wij hier verkort weer-
geven.

1. Vruchtbaarheidsstoornissen komen
in een veel groter percentage voor bij
beren van het G.Y-ras, dan bij beren
van het N.L.-ras. Bij G.Y.-beren
wordt 15% van de jonge dekberen
opgeruimd vanwege ongeschiktheid
voor de dekdienst. Bij N.[..-beren ligt
dit rond 3%,

2. G,Y.-beren zijn gemiddeld I maand
later geslachtsrijp dan N.L,-beren.
Hiertnee moet bij de beoordeling van
bepaalde afwijkingen rekening
gehouden worden. Een beer, die op 9
maanden leeftijd geen of onvol-
doende libido vertoont tnoet als onge-
schikt beschouwd worden.

3. Het niet of onvoldoende in erectie
komen of blijven van de penis is een
afwijking die de beer voor de dek-
dienst ongeschikt maakt.

Door dc varkenshouder wordt deze
afwijking nog al eens onvoldoende
onderkend.

4. Het onv oldoende uitschachten v an de
penis wordt tnecstal veroorzaakt
door het zgn. persisterend frenulum.
[Dit kan zich op verschillende wijzen
tnanifesteren: van het helemaal niet
kunnen uitschachten van de penis lot
nagenoeg de normale lengte van
uitschachten.

371

-ocr page 396-

5. De redenen van uitval zijn als volgt
gerangschikt:

24% wegens onvoldoende libido;
34% wegens onvoldoende uitschach-
ten;

14% wegens onvoldoende erectie;
28% wegens onvoldoende sperma-
kwaliteit.

6. Er blijken duidelijke verschillen te
zijn tussen beervaders in het voorko-
men van afwijkingen bij hun zonen.

Gezien de omvang van het probleem en
het daarmee samenhangende grote finan-
ciële belang, lijkt het noodzakelijk in de
varkensfokkerij meer dan tot heden is
gebeurd rekening te houden met het
voorkomen van vruchtbaarheidsstoor-
nissen bij beren. Vooral de erfelijke
aspecten van bepaalde afwijkingen zullen
nader onderzoek vragen.

Gezondheidsdienst voor Dieren
in Noord-Brabant.

(Builen \\cianl\\U)i)idcll|khciil van dc Kcd.iknc)

Multiresistente Salmonella
stammen bij vleeskalveren

Geachte redul\\lie.

Graag wil ik enkele opmerkingen maken naar
aanleiding van het onder de rubriek "Veteri-
nair .lournaal", in allevering no. 4 op biz. 203
van 1 ijdschrilt gepubliceerde artikel san col-
lega P. A. M. (iuinéec.s. getiteld: "Multiresis-
tente Salmonella stammen bij vleeskaKeren\'.
ferecht wordt hier de resistentie-problema-
tiek ter discussie gesteld.

Sinds 1973 zijn cr, speciaal bij het mestkall.
toenemende problemen ontstaan met betrek-
king tot de resistentie-toename. Dil geldt niet
alleen de salmonellae cn de /;\'.
coii, ook ten
opzichte \\an
P. haentolytica hebben zich
speciaal bij deze diersoort ongunstige (uit-
wikkclingen \\oorgedaan (nadere mededelin-
gen hierover zullen nog volgen). Dat over-
matig geneesmiddel-gebruik hieraan debet is
lijkt aannemelijk; bij geen andere diersoort
blijkt op grond van anamnetische gegevens
bij secticmateriaal. zoveel gemedicineerd tc
worden als juist bjj de mestkalvcrcn. Willen
we de resistentie niet nog verder laten escaleren
dan dient een meer doelgericht gebruik van
enkelvoudige antibacteriële middelen nage-
streefd te worden waarbij aileen die prepara-
ten in aanmerking komen waarvan voldoende
farmacologische gegevens met betrekking tot
resorbtie, verdeling in het lichaam, to.xicitcit
enz. bekena zijn. Daarnaast zal dc z.g. start-
kuur achterwege moeten blijven, een handel-
wijze die overigens momenteel ook al weinig
meer wordt toegepast.

\' Drs. (1. H. .A. Overgoor, (iezondheidsdienst voor Dieren in (ielderland. \'Klein Rosendaal\'. Rozendaal.
372 lijdschr. niergcm\'csj... deel Htó. aft. 7. 1981

Belangrijker is echter, en dat geldt vooral
voor de infecties met de diverse faagtypen van
S. i\\/>hi-iiitiriu/ii. dat ingegrepen wordt in de
epidemiologie. Hel is duidelijk dal bijv. het
faagtv pe 193 aanvankelijk uitsluitend, cn mo-
mcnlecl nog in zeer belangrijke male. in hel
mestkalvercircuit voorkomt. I e denken valt
hierbij aan hel couperen van de kringloop
door meer aandacht tc schenken aan de ont-
smetting van veevcrvocrmiddclen in al zjjn
V ormen, bijv. door het in eigen beheer nemen
van al het vervoer door de betreffende vee-
voederindustrie. Op deze manier kan ook het
penetreren van genoemd faagtvpc in andere
diersoorten beter v oorkomen worden, immers
ook bij fokkalv cren kan deze infectie aanslaan
wat op enkele bedrijven inmiddels reeds is
gebleken. Ook dient hierbij gedacht le worden
aan een invoerverbod op buitenlandse kalve-
ren. hel lijkt immers niet uitgesloten dal het
faagtypc 193 uit Kngckind is geïmporteerd.

(j. //. .-I. OvcrgdDr\'

-ocr page 397-

Algemeen

Graden en titels van dierenartsen

Price, D, A,: Veterinarv degrees and titles. J. Am.
li\'i. Med. Ass..
177, 1108-1109. (1980).

De auteur vangt zijn \'Editoriar aan met een vraag:
Welke titel moet de dierenarts van buiten de V.S.
gebruiken, uanneer hij dit land binnenkomt? Zich
aanpassen aan in de V,S. bestaande titulatuur
(D.V.M. of V.M.D.) of toch de titel uit het eigen
land aanhouden\'\'

Wanneer voor dit laatste gekozen zou worden,
dient men te beseffen, dat het Amerikaanse publiek
weinig waarde zal hechten aan voor haar onbe-
kende graden als B,V.M.S. (U.K. en Irak),

B.V.Sc (veel Engelstalige landen als India, l\'.K.,
Australië, maar ook Sudan, Egypte, Japan, etc.),

C.M.V. (Noorwegen), D (Nederland), D.E.D.V.
(Frankrijk), D.M.V. (Italië, België), 1.,V. (Spanje),
M,V, (Argentinië. Venezuela), T (Oostenrijk,
Duitsland). V,V. (Rusland), etc. Het lijkt voorde
A.V.M.A. (Anier. Veter. Medic. Assoc.) althans
volgens dit Editorial een belangrijke zaak om
zich over deze zaak te bezinnen, vooral omdat ook
steeds meer V,S, burgers na een studie diergenees-
kunde buitenlands in hun land terugkomen en wil-
len praktizeren (uiteraard na een State Board exa-
men;
Kef.). De auteur stelt dan ook voor de
titel graad van D.V,M. te gebruiken voor alle
\'leden van de veterinaire professie\', w aar ze dan ook
hun examen hebben gedaan.

,/. aoudswaard.

Serologie Bacteriologie

Diagnostiek van paratuberculose bij de
geit: vergelijking van Immunodiffusietest
en faeceskweek

Sherman, 1). M. and Clezan. H. M : Comparison of
.■\\gar Gel Immunodiffusion and Fecal Culture lor
Identification ol Goats with Paratuberculosis. ./.
Am. \\ el. Med. .-I.v.v.. 177, i:08-i:il. (1980).

De auteurs (resp, dierenarts en arts) zijn werkzaam
bij \'Atlantic Antibodies\' een grote Amerikaanse
\'supplier\' van antisera. In hun geitenkudde (geiten
worden commercieel als antisera-produccntcn
steeds belangrijker;
Ref) zo vermelden de schrij-
vers was regelmatig uitval te bespeuren tenge-
volge van paratuberculose. De kudde bestond anno
19X0 uit 269 dieren; de volgende rassen waren v erte-
genwoordigd: lOggenburgers, Saanegeiten, Nubi-
sche geiten, t.a Mancha-, Angora-, en dwerggeiten,
etc.

Het aantal vrouwelijke- en mannelijke dieren was
even groot (merkwaardig genoeg geen vermelding
over de geslachtsverdeling van aan de ziekte gestor-
ven dieren;
Ref.). De auteurs refereren o.a, een arti-
kel van referent, waarin is gesteld, dat de immuno-
diffusiemethode bij de geit aanzienlijk waardevoller
is dan bij het rund voor de serologische diagnostiek
van de ziekte van Johue. Hierom èn vanwege de
eenvoud van de test, werd deze serologische test
vergeleken met de faeceskweek, die volgens Ame-
rikaanse onderzoekers specifiekerèn gevoeliger zou
zijn dan serologische methoden.
Het resultaat was verrassend: de immunodiffusie-
methode (toch een vrij ongevoelige test;
Ref.) bleek
even specifiek en gevoelig als de faeceskweek. Beide
onderzoeken werden bij alle dieren tweemaal per
jaar uitgevoerd. In één van beide tests positieve
dieren werden geïsoleerd; deze methode had een
sterke vermindering in de kudde van het voorko-
men van klinische paratuberculose tot gevolg. Na
verloop van tijd werden de geïsoleerde dieren afge-
maakt en postmortaal onderzocht. Het bleek, dat
\'vals-positieven\' in 20% der gevallen voorkwamen.
De \'vals-positieve\' faeceskweken zijn mogelijk ver-
oorzaakt, doordat
M. johnei als passant in het
darmkanaal van deze dieren voorkwam; men had
immers te doen met een besmette kudde, waarbij
verscheidene uitschieters bleken voor te komen.
De \'vals-positieven\' in de immunodiffusiemethode
worden waarschijnlijk verklaard door kruisreage-
rende antilichamen tegen
Corynehaelerium spp. èn
tegen
.Mye. hiuyrieum uit compleet Freunds\' adju-
vans (dat immers gebruikt werd ter stimulering van
de immunrespons bij deze antiserumproducenten).
De faeceskweek bleek gemiddeld - ook niet
eerder positief dan de immunodiffusie methode.
(Jammer is, dat de auteurs volledig voorbijgaan aan
de mogelijkheid van intra-utericne besmetting;
Ref)

J. Goudswuard.

Hond

Is een langdurige oestrus-onderdrukking
zonder risico mogelijk?

Van Os, J. F. en Oldenkamp, E. P,: Ist eine langfris-
tige Östrusverhütung risikolos möglich\'.\'
Kleiiiiier
Pra.xis. 25.
22.i-22rt, (1980).

Besproken wordt dc invloed van een continu-
behandcling met hel inspuitbaar stcreoïd Proliges-
lon ( Dclv ostcron, Mycofarm) op het oiUsta:in van
uterusaandocningen en pseudo-graviditeil.

-ocr page 398-

Daar de/e beide verschijnselen veelvuldig voorko-
men bij /owel behandelde als met behandelde die-
ren, kan alleen een uitgebreide statistische analyse
van een grote groep dieren uitsluitsel ge\\cn in hoe-
verre een continu-behandeling van een oeslrus-
suppressor een normaal, een verhoogd of een aan-
vaardbaar risico oplevert.

Uit de verzamelde gegevens blijkt dat het percen-
tage uterus-afwijkingen na de eerste tot en met de
zesde injectie 0,4% bedraagt en
O\'/i na 7-15 injecties.
Daar baarmoederaandoeningen meestal kort na de
injectie ontstonden, zou kunnen worden veronder-
steld dat een afwijking reeds vóór de inbjectie latent
aanwezig was. Bevestiging \\an deze veronderstel-
ling wordt geleverd door een verhoging van het
percentage uterusafwijkingen van 0,4% tot 1,4\'\'; bij
die dieren die \\óór dc l\'roligeslon-injcctie mcl
andere progestagenen (meestal Medro.xyprogcstc-
ron-acetaat) waren behandeld.
Belangrijk voor de risicobepaling is het percentage
uterusaandoeningen bij behandelde en niet behan-
delde dieren, hetgeen in een aantal praktijken per
leeftijdsgroep werd bepaald.

Resultaat: bij teven jonger dan (i jaar wordt het
risico voor het ontstaan van een endometritis iets
vergroot (0,7% versus 0,5%), maar daarentegen
wordt bij dieren ouder dan 6 jaar door de voortge-
zette onderdrukking van de hormonale cyclus het
risico geringer dan bij onbehandelde teven (0,7\';
versus 2,4%).

Het onderzoek betreffende de beïnvloeding van de
pseudo-graviditeil van een continu oestrus-
suppressie mei l\'roligeslon wordl bemoeilijkt door-
dat sommige eigenaren reeds bij lichte symptomen
om een behandeling vragen, terw ijl anderen zelfs bij
hevige symptomen geen dierenarts raadplegen.
Pseudo-graviditeit wordt door auteurs alleen dan
als zodanig geregistreerd indien dc eigenaar hier-
over bericht. Hiervan uitgaande komen zij op een
percentage van I.V;. Bij een langdurige oestrus-
suppressie blijkl dit percentage lot 6\'; te dalen.
Opmerkelijk is ook hier weer dat het percentage bij
oudere teven gunstiger wordt.
Op grond \\an de in dil artikel \\ermeldc bevindingen
concluderen auteurs dat l\'roligeslon geen cumula-
liel etfecl be/ii: verschijnselen /oals baarmoeder-
aandoeningen en pscudo-gra\\idileil nicl worden
geïnduceerd en dal bij \\oonge/elie toepassing
gedurende langere lijd de genoemde verschi|nselen
bij de behandelde dieren m mindere male \\oorko-
mcn dan bij de onbehandelde.

// //. Ilwlhcinu-r.

Kat

Emetica bij de kal

(iräf. R.. Kraft, W. en Ackermann, U.: I mclica bei
der Kat
/C. Kleimicr l\'rcixis. 24, .UI-.V.l (IV79).

Omdal .Apomorfine bij de himd hel meest gebruikie
erneticum is. wordt ten onrechte \\erondcrslcld dat
dil middel ook voor de kal bruikbaar /ou /ijn.
BoNcndien blijkl uil de lileraluur dat er geen o\\cr-
ccnkomsi beslaat bclrelTendc dc applicatie (i.\\.,
I.m.. s.c.l cn dc dosering.

Apomorfine-hydrochloridc (I \'V): 10 mg per kal s.c.
(6 katten) en 20 mg per kat s.c. (eseneens 6 katten):
hevige excitatie, sali\\alio, tremor, coördinaticsto-
ringen en onrust bij alle katten en in beide groepen
slechts bij 1 kal \\omilus.

Sirupus Ipccacuanhae: ± 5 ml per os (X katten):
he\\ ig ver/et cn veelvuldig braken 24 tot 4X minuten
na het moei/aam inge\\en.

Kopersulfaal-oplossing (l\'V) xeroor/aakle minder
hevig ver/et bij hel ingeven ml (6 kallen): slechts
vomilus bij 1 kat na .10 minuten. Met 5 ml braakten
4 van de 6 katten na 10 minuten, I na 20 minuten,
terwijl de andere slechts slikbewegingen maakte. 10
Ml veroor/aakte reeds binnen 10 minuten vomilus
bij 4 van de 6 katten, bij 1 kat slechts slikbewegingen
en I kal vertoonde geen enkele reactie.
Xylazine (Rompun®) 2\'; werd bij 42 katten i.m.
ingespoten (2 mg kg) en veroorzaakte bij 2X vomi-
lus binnen 5 en bij LI na 5 lot X minuien, terwijl I
kal niet braakte. Daarentegen \\ omitus bij alle kalen
na s.c. injectie van 2 mg kg (10 katten) en I mg kg
(eveneens 10 kallen). Sedatie trad pas later op cn
duurde maximaal 2 uren. levens daling \\an dc
adcmhalingsfrequenlie (tol \',) en pols (lol XO a 100
per minuut).

Auteurs concluderen dan ook dal .Xylazine hel
betrouw baarsle emeticum \\ oor de kal is. Len dose-
ring san I mg kg s.c. is \\oldoende. Verdubbeling
van de dosering ol i.m. applicatie \\crbclerl de wer-
king nicl.

//. //. T/wlheinicr.

Kip

Isolatie en serologisch onderzoek van
IBD-virussen bij kippen, kalkoenen en
eenden: aantonen van een tweede
serotype

McLcrran. .1. B. <•/ <;/.. Isolalion and serological
studies wiih infeclious bursal discase viruses from
fow I, turkeys and ducks: demonstralicm ol a second
serotype.

Dc auteurs rapporteren de isolalic \\an ze\\en IBDV
stammen uil diverse pluinnecsoorlen. Lx\'n slam
werd geïsoleerd uit de mesl \\an gezonde eenden.
Len tweede slam werd geïsoleerd uil de mesl \\an \\ ijf
weken oude kalkoenen lijdende aan cen ernstige
respiratoire aandoening. De overige stammen wer-
den bij kippen sanerend in leeftijd \\ an zes dagen tol
14 weken geïsoleerd uil dc mest ol afwijkende bur-
sa\'s. In 5 gevallen betrof hel dieren mei één of
andere afwijking.

-ocr page 399-

De slamrnen uerden als IHDV gedetermineerd door
middel van E.M -onderzoek. IF I . DID-test of een
combinatie van twee van de/e testen. De serumneu-
tralisatietesten uitgevoerd met kippensera op geïn-
fecteerde CEF in bui/en volgens de beta methode
(2(1(1 ECID,„-virus, scrumverdunningsreeks in stap-
pen van twee) werden verschillen gevonden in neu-
tralisatie tussen de stamspecifieke sera.
Op grond van identieke testen met koniincnscra
werden de stammen verdeeld in de serotypen I en 2.
I vpe 2 omvatte twee stammen en als prototype
werd voorgesteld de reeds eerder geïsoleerde kal-
koenenstam I Y X9. Eot type I werden de overige
stammen gerekend. .Als prototype stellen de auteurs
de aan cclkweek geadapteerde Intervet vaccinstam
voor (/onder nadere definiëring:
Ref.).
Dc auteurs vonden bij type I ook tussen de stam-
men antigene verschillen, in tegenstelling tot de
bevindingen bij type 2.

Gespeculeerd wordt onder andere over het gebruik
van een stam van serotype 1 als vaccin bij kuikens
met maternale immuniteit op basis van tv pc 2.

/, Hilhink.

Paard

Hulpmiddel voor castratietang

Ann Dupont og H. Smith: Skruetvinge til Sands
tang. In correspondancer in Dansk Vet. l idsskr..
6.1.
(19). 775. II9H0).

Indien men in de praktijk beschikt over een cas-
tratietang (voor paarden) met korte handvaten
dan bestaat de mogelijkheid dat men de tang
onvoldoende kan dichtknijpen indien men de /aad-
streng van oudere hengsten moet kneu/en. Deschrij-
vers hebben een klemschroef ontwikkeld die dc te
/wakke handkracht kan aanvullen. In dat artikel
wordt de/e schroef beschreven en met twee foto\'s
verduidelijkt. Eevens wordt het fabricage-adres ver-
meld.

Het lijkt een nuttige aanvulling voor paarden-
praktici
{Ref).

F,

■1. H.

I^roefdieren
Virussen bij knaagdieren

Ciannon. .1. and Carthew. P.: Prevalence of indi-
genous in laboratory animal colonies in the United
Kingdom I97X-I979.
I.ahoralorv .-Uiimaly I4.,?W-
.(//. (I9fi0).

Uit eerder verricht onderzoek bleek dat in Engeland
bij knaagdieren in laboratoria ongeveer 9 natuur-
lijke ratte- en muizevirussen voorkomen. In dit
onderzoek zijn tussen december 1977 en december
1979 van verschillende laboratoria dieren serolo-
gisch onderzocht en de resultaten zijn vergeleken
inet resultaten uit de jaren daarvoor. Uit het onder-
zoek komt naar voren dat de volgende virussen
bij laboratoriumdieren algemeen voorkomen:
muize-hepatitis virus (MHV). corona virussen bij
ratten (RCV en SD.A). Sendai-virus, pneumonie
virus bij muizen (PVM) en kilham v irus bij ratten.

Dc belangrijkste virus/iekten van laboratorium-
dieren /ijn:\'MHV. RCV en SDA virus. De fre-
quentie van dc/e v irus/iekten is echter niet toege-
nomen in de laatste jaren. Kilham virus komt bij
ratten veelvuldig voor (60%).
Fr worden echter weinig /iekteverschijnselen waar-
genomen.

Opvallend is dat Sendai virus bij ratten en mui/en
is toegenomen van resp. 2 en 25% tot ,14 en 30% nu,
Sendai virus wordt beschouwd als een tamelijk
pathogeen virus.

Reo 3 virus is de laatste jaren afgenomen van 44
tot 4%. De oorzaak hiervan is niet duidelijk.
PVM komt /eer vaak voor bij ratten en muizen
(resp. 72 en 42%) Dit virus geeft echter zelden
aanleiding tot symptomen bij proefdieren.
Het bleek dat het lymphocytaire choriomeningitis
(I.CM) virus en het muize-pokken virus in de test-
periode niet aangetoond konden worden.
Bij cavia\'s was opmerkelijk dat PVM en Sendai
virus niet voorkwamen, maar waarschijnlijk zijn
cavia\'s weinig gevoelig voor knaagdiervirussen.
Samenvattend kan worden gesteld, dat er weinig
verschillen tussen de resultaten van dit onderzoek
en de resultaten van drie jaar geleden zijn aange-
toond. Er zijn alleen wat verschuiv ingen opgemerkt
(toename Sendai, afname Reo 3).

./. /\'. Koopman.

Varken

Rota-virus diarrhee bij biggen

Bohl. E. IE: Rotaviral diarrhee in pigs: brief review.
J. .-)/)). vei. med. A.s.soe.. \\li.(6). 613-615. (1979).

Dc naam rotavirus wordt gegeven aan een groep
virussen met gelijke eigenschappen en die diarrhee
kunnen opwekken in de jeugd.
Infectie van biggen met porcine rota-virus is wijd
verspreid en kan zich openbaren als diarrhee. voor-
al bij 1-4 week-oude biggen bij een syndroom,
dat vaak bekend staat als \'witte diarrhee\'. of
\'diarrhee op de leeftijd van 3 weken\'. Biggen van
minder dan één week. /ijn minder vaak geïnfec-
teerd, waarschijnlijk door voldoende passieve im-
muniteit. De infectie kan iets lijken op en/oötische
transmissible gastro-enteritis.
Rota-virus lijkt één van de oor/aken van het be-
kende \'witte diarrhee\'-syndroom te zijn. Dit ziekte-
beeld is ook in verband gebracht met ingestie van
grote hoeveelheden melk van hoog melkprodu-
cerende zeugen.

[)e meeste rota-virusinfecties verlopen zonder
ziekteverschijnselen. De ernst ervan wordt sterk be-
invloed. door gelijktijdig verlopende F. rw/ï-inlëc-
lies. \'I .G.E. virus of bij stress, zoals kouvatten.

./. /. Teip.slra.

-ocr page 400-

Varken

Het voorkomen van Bordetella bronchi-
septica
en conchae atrofie op Engelse
varkensbedrijven in 1978-1979

Ihe prevalence of Bordetella hronchisepliea and
turbinates (concbal) atrophy in English pig herds
in
1978-1979.

Van december 1978 tot maart 1979 werden in totaal
van 844 slachtvarkens afkomstig van 86 bedrijven
de neuzen doorgezaagd ter hoogte van de 2e kies.
De mate van conchae atrofie werd bepaald en er
werden neustampons genomen voor onderzoek
naar de aanwezigheid van
Bordelella hronehisep-
tiea
(B.b.). Bij positieve bacteriologische bevin-
dingen werd ook een gevoeligheidstest uitgevoerd.
De B.b. werd bij 50% van de varkens geïsoleerd
en op 91% van de bedrijven. Op 25% van de be-
drijven werden B.b. geïsoleerd, die resistent waren
tegen sulfonamide.

Ondanks deze grote mate van voorkomen van
B.b. en de resistentie tegen sulfonamide, was de
ernst van de conchae-atrofie geringer dan in een
onderzoek uitgevoerd in 1974.
Nu bleek dat 74% van de slachtvarkens geen of
een zeer geringe conchae-atrofie had. 15% een
matige en 10%, een ernstige conchae atrofie. In 1974
waren deze cijfers resp. 55%. 27% en 18%.
(f)eze gegevens komen zeer goed overeen met de
situatie in .Nederland.
Ref.).

Varken

Aanwezigheid van Aujeszky-virus in be-
smette varkens

Beran. G. W\'.. Davies. E. B.. Arambulo. P. V .
Will. E. A.. Hill. H. T.. and Rock. D. E.: Per-
sistence of Pseudorabies Virus in Infected .Swine.
./. Am. vei. med. Assoc.. 176. Wg-IOOO. (IHSII).

Een groot probleem bij de bestrijding van de ziekte
van Aujeszky is de opsporing van virus-dragers
bij varkens: deze dragers kunnen het virus uit
blijven scheiden en andere varkens weer besmetten.
Vooral stress-toestanden zouden de virusuitschei-
ding bevorderen.

Biggen werden kunstmatig besmet met Aujeszky-
virus en onderzocht werd hoeveel dagen na de
besmetting er nog virus in verschillende organen
aantoonbaar was.

Het langst bleef virus aantoonbaar in de adem-
halingsorganen. bepaalde zenuwbanen en de ton-
sillen: In de laatsten zelfs 1.1 maanden na de be-
smetting.

In geen enkel stadium van de ziekte kon door
schrijvers het virus aangetoond worden in de nie-
ren. milt of einddarm.

O.

Domme/en.

Voedingsmiddelenhygiëne
Nierbloedingen

Szazados. E und Takacs. .1.: Beurteiling der auf
bakterielle Infektionen hinweisenden pathologisch-
anatomischen Veränderungen bei der Eleischunter-
suchung (Bakteriämie. Septikämie. Sepsis). Teil
VIH: Nierenblutungen,
h\'leiscinviriscimfi. b0.6H6-
6S9. (1980).

Nierbioedingen kunnen op de volgende afwijkin-
gen wijzen. Kleine tot middelgrote bloedingen in
kalvernieren wijzen op een neurogene oorzaak als
het B.O. negatief is. l alrijkc grote tot kleine bloe-
dingen wijzen zowel in runder- als in kalvernieren
meestal op een septicaemie.
Een gering aantal petechiën op varkensnieren heeft
geen betekenis als er verder geen afwijkingen gevon-
den worden. Is de nier gezwollen evenals de renale
lymfeklier dan is er veelal sprake van een glome-
rulonefritis. Het B.O. is dan steeds negatief terwijl
de kook- en braadproef regelmatig afwijkend is.
Nierbloedingen bij het varken vragen altijd om een
onderzoek op varkenspest of vlekziekte.
In het algemeen moet gesteld worden dat het
onjuist is om bij hel constateren van nierbloedingen
het B.O. achterwege te laten.
J. ,V/. de KniijJ.

Voedingsmiddelenhygiëne
Groei van Salmonella op gekoeld vlees

•Mansfield. .1. and Earkas. G.: Growth of Salmo-
nella on chilled meat. ./.
flvg. CamI\'.. 85. 115-124.
(1980).

Salmonellae zijn het meest frequent de oorzaak
van voedselvergiftigingen. Deze bacteriën komen
op vlees via huis. klauwen, darminhoud of door
contact met andere besmette voedingsmiddelen.
Met name zogenaamde dragers zijn de oorzaak
van besmet vlees.

Vlees in erkende slachterijen dient zodanig gekoeld
tc worden dat de kerntemperatuur 7° C is. Bij
die temperatuur groeien geen of bijna geen patho-
gene micro-organismen.

Schrijvers onderzochten de groei van een tiental
Salmonellae op rundvlees onder verschillende be-
waaromstandigheden (o.a. temperaturen tussen
7-15° C). Bij 7-8° C werd geen groei geconsta-
teerd. Bij 10° C bedroeg de generatietijd 8.1 uur.
bij 12.5° C 5.2 uur en bij 15° C. 2.9 uur.
Op grond van de onderzoekresultaten stellen de
auteurs dat het gev aar \\an een Salmonella-vermeer-
dering tijdens het uitsnijden en het verpakken
van vlees niet overdreven moet worden; zelfs als dit
2 ä uur duurt bij de vereiste temperatuur van
10° C.

(De auteurs vergeten echter dat salmonellae die in
bijv. de uitsnijruimte aanwezig zijn op tafels of
gereedschap zich wel zullen vermeerderen en dan
het \\ lees kunnen gaan besmetten. Dit gevaar is des
te groter omdat de temperatuur soms wel eens
hoger is dan de vereiste 10° C;
Ref.).

./. .V/. de Kruijf.

-ocr page 401-

Voeding van vogels

.1. [>. Holsheimer

(Uiig. Thieme. Ziiiphen. ISB.S\'W (IJ 95820 J. 1980.
prijs f 39.50. 212 hlz.. 244 gekleurde en zwan-Kit
ajheeldingen. 38 labellen en reeepien van 14
ramsoenenj.

Het succes vati de eerste druk van het boek \'De
voeding van vogels\' (1973) en een niet aflatend ent-
housiasme zijn de redenen geweest dat er een tweede
druk van dit boek is verschenen. Echter de hoeveel-
heid verzamelde gegevens is zo groot geworden dat
dit aanleiding was tot het schrijven van drie boeken
in plaats van één boek. Behalve dit deel verschenen
van dezelfde auteur\'Ziekten van vogels\'en\'Kweken
van vogels\'.

In deze bespreking wil ik mij beperken tot de tweede
druk van \'Voeding van vogels\'.
Het boek begint met een hoofdstuk over de indeling
en de geografische verspreiding van vogels; hierbij
worden zelfs de uitgestorven vogels niet vergeten.
De indeling gaat niet verder dan de families, daar
anders geen ruimte meer overbleef voordevoeding.
Hoofdstuk twee wordt gewijd aan de aanschaf en
huisvesting van vogels. Typerend voor de grondig-
heid waarmee het werk is samengesteld is de opsom-
ming van redenen waarom mensen vogels houden.
Naast de ibis als religieus symbool in het oude
Egypte wordt ook de Japanse nachtegaal genoemd
die sinds kort gebruikt wordt als biologisch bestrij-
dingsmiddel van insecten in varkensstallen. De
beste manier om vogels te kopen is bij liefhebber-
kwekers; de schrijver geeft een groot aantal tips
waarop men moet letten als men vogels koopt. Deze
richtlijnen zijn ook van toepassing op vogels die niet
of zelden gekweekt worden in Nederland. De
aspirant-eigenaar zal echter wel enige moeite heb-
ben om vast te stellen of er zich schimmelgroei
bevindt op of in de snavelholte (blz, 23).
Als alternatief kan men ook zelf vogels importeren.
De adviezen betreffende de huisvesting zijn idealis-
tisch en gaan soms wat aan de werkelijkheid
voorbij. Bij de geadviseerde beplanting van dc
volière (blz. 49) een tweetal kanttekeningen: a. het
toepassen van een beplanting heeft als groot nadeel
dat schoonhouden erg moeilijk, zo niet onmogelijk
wordt; b. het advies om Taxus te gebruiken als
beplanting is levensgevaarlijk voorde vogels, aan-
gezien vergiftiging door het eten van
Ta.xushaecaia
op kan treden. Het is jammer dat aan de huisvesting
van \'pet-vogels\' niet meer aandacht wordt besteed.
Hoofdstuk drie omvat de werkelijke voeding. Aller-
eerst worden 50 bladzijden besteed om inzicht te
geven in de betekenis van eiwitten, vetten, koolhy-
draten, vitaminen en mineralen voor vogels. Dit
gedeelte omvat zeer veel informatie maar zal voor
menige vogelliefhebber erg moeilijk zijn om te ver-
werken aangezien enige jaren voortgezet onderwijs
noodzakelijk zijn voor het begrijpn van de
behandelde stof. Het is terecht dat de auteur zegt
dat men alleen die voeders moet kopen die op de
verpakking of bijsluiter alle noodzakelijke gegevens
vermelden en dat deze moeten overeenkomen met
de door hem voorgestelde voedingswaardencijfers
(blz. 62), alleen is het terugvinden van deze gegevens
moeizaam omdat ze verspreid in het boek genoemd
worden en verwijzingen naar tabellen vaak zonder
opgaaf vande bladzijde geschiedt. Zo wordt in tabel
13 op blz. 97 een overzicht gegeven van de gewenste
hoeveelheden vitaminen etc, voor vogels per 1000
kcal en op blz. 53 in tabel 3 de dagelijkse energiebe-
hoefte van volwassen, niet-ruiende vogels. In deze
tabel wordt rekening gehouden met lichaamsge-
wicht, activiteit en omgevingstemperatuur.
Met behulp van de grondstoffentabellen op blz. 133
e
.V. is dan een zaadmengsel en opfok,\'krachtvoer
samen te stellen, nadat we hebben vastgesteld wat
de eiwit-behoefte is in de tabellen 4, 5 en 6 (blz, 59
t m 61), gelet op omgevingstemperatuur, status
verenkleed en activiteit van de vogels. Gemakshalve
worden er in het laatste gedeelte van het boek een
aantal recepten gegeven zodat we die moeizame weg
niet hoeven te volgen. Voor de geïnteresseerde lezer
staat in het voorafgaande echter zeer veel wetens-
waardige informatie.

Om een idee te krijgen over de verschillende grond-
stoffen die inde vogelvoeding gebruikt worden, is er
een zeer fraai overzicht van deze voedingsstoffen
compleet met foto\'s van de groeiwijzen en de zaden.

De laatste 50 bladzijden worden besteed aan de
voeding van de vogels (\'?).

In tabel 24(blz. 145 t m 156) wordt schematisch een
overzicht gegeven van het voedsel voor de verschil-
lende families van vogels in gevangenschap. Dit is
werkelijk een aanwinst van de tweede druk, In één
oogopslag kan men, nadat men alle families heeft
afgelopen omdat in plaats van een alfabetische volg-
orde gebruik gemaakt is van de systematische inde-
ling van het vogelrijk aan het begin van het boek, zien
wat het hoofd- en het bijvoedsel is van de betref-
fende familie. Werden in de eerste druk nog goed
bruikbare recepten gegeven die men uit verschil-
lende grondstoffen kon samenstellen; in de tweede
druk hoeft men zich daarover geen zorgen meer te
maken. Alle geadviseerde recepten worden gegeven
als AVl-mixen, die de auteur in pure wanhoop over
de op de markt verkrijgbare kant-en-klaar voeders
zelf op de markt gebracht heeft. Waarlijk geen
fabrikant kan bogen op een zo uitgebreide en goed
gedocumenteerde gebruiksaanwijzing!
Naast de gegeven rantsoenen mag men de vogels net
iets meer zaad geven dan ze per dag opnemen (blz,
164), waarbij de tekorten in het zaadmenu moeten
worden opgevuld met krachtvoer (blz, 167), Alleen
papegaaien, kakatoes en ara\'s geve men
onheperki
een standaard zaadmengsel (blz, 173) dat volgens de
schrijver 15% zonnepitten moet bevatten. Echterde
meeste in de handel verkrijgbare standaard meng-
sels bevatten 40-60% zonnepitten. In de praktijk
maakt dit evenwel niets uit want de meeste pape-

-ocr page 402-

gaalachtigen /uilen als /e onbeperkt zaad voorge/et
krijgen toch eerst hun eetlust bevredigen met /onne-
pitten en pinda\'s, waarna /e de rest laten liggen en
ten gronde gaan aan allerlei /iekten primair veroor-
/aakt door ernstige \\oedingsdeficienties als gevolg
\\an een le een/ijdige voeding
[Ref.).
Een manier om vervetten van \\ ruchteneiers te voor-
komen is volgens de auteur /e een voedsel te ver-
schaffen dat een
le lage v oedingswaarde heeft /odat
ze hun natuurlijke drang om veel voedsel op tc
nemen kunnen volgen (bl/. 178).
Omdat de vogels hierdoor langzaam verhongeren
lijkt het mij beter ze voer te geven met de juiste
voedingswaarde. Het boek wordt besloten mei een
zeer nuttige informatie over het vangen en kweken
van voedseldieren.

Het boek dat tot de populairwetenschappelijke
klasse behoort laat duidelijk hier en daar vragen
open en dient kjitisch gelezen te worden. Het is op
zijn gebied het beste en meest complete werk. Het
geheel is verpakt in een handzaam formaat en opge-
sierd met zeer vele prachtige kleurenfoto\'s van
vogels en menu\'s waarbij je het water in de mond
loopt; hetgeen laat zien dat de auteur behalve schrij-
ver ook een zeer verdienstelijk fotograaf is. Het
boek is zeker, met name voor dierenart.sen die zich
regelmatig bezig houden met vogels, zijn geld waard
en bevat een schat aan informatie.

ü. M. Dorresiein.

Labordiagnostik für die tierärztliche
Praxis

Hans r>lonait

(I4H hh. 29 ajheeldingen ,
\\ erlag Hamburg i Berlin.

■n J.Ï labellen. Paul Pa
1980. Prii.s D .U 4X.

De samensteller van dit informatieve boekje, Each-
tierarzt für klinische l.aboratoriumsdiagnostik en
werkzaam aan de Tierärztliche Hochschule te Han-
nover, breekt een lans voor toepassing van labora-
toriumonderzoek in dc diergeneeskundige praktijk.
Er is veterinair sprake vaneen lotaal andere situatie
(weinig lijd en specialisii.sche kennis) dan in de
humane scclor (sterke automatisering, hooggekwa-
lificeerd personeel met een dagtaak). Schrijver richt
zich dan ook op eenvoudig uit te voeren onderzoek-
methoden, die snel informatie opleveren en op
gemakkelijk te bedienen apparatuur.
In hel eerste hoofdstuk wordt in drie\'.Ausbaustufe\'
aangegeven, waaruit de uitrusting van cen eenvou-
dig veterinair praktijklaboralorium kan bestaan.
Tevens wordl aangegeven, hoe afhankelijk van de
praktische situatie, een laboraioriumruimle uil
arbeidseconomisch oogpunt moet zijn gesitueerd en
ingericht. De benodigde uitrusting wordt in het kort
besproken. De microscoop had een wat uitgebrei-
der bespreking verdiend.

Hoofdstuk 2 en.1 besteedt uitgebreide aandacht aan
het haematologisch onderzoek. De in dit kader op
blz. 62 besproken morfologische vormen van leu-
co.se zijn waarschijnlijk alleen te dilferenticrcn voor
het specialistisch gc.schoolde oog.
Hoofdstuk 4 behandelt o.a. onderzoek van liquor
cerebrospinalis, synovia cn punctaten.
Chemisch onderzoek (speciaal enzymbepalingen)
komt uitgebreid aan de orde gezien vanuit al of niet
gestoorde (orgaan)functies n.1. in hoofdstuk 5:
lever; hoofdstuk 6: energiesiofvvisseling; er wordt
niet gesproken over hyperlipidemie; hoofdstuk 7:
nier; hoofdstuk 8: locomotie speciaal botstofwisse-
ling, hypocalcaemie. hypomagnesaemie, spierbe-
schadigingen. In deze hoofdstukken zijn tevens
enkele \'functieproeven\' opgenomen. In het hoofd-
stuk over de nierfunctie komt uiteraard ook het
urine onder/oek aan de orde. Er wordt niets ver-
meld over de klinisch belangrijke ureum-kreatinine
ratio in hel bloed.

Enkele andere toch ook goed uitvoerbare onderzoe-
ken komen niet of slechts summier aan dc orde. fe
denken valt aan parasitologisch onderzoek (faeces,
huid), eenvoudig bacteriologisch onderzoek,
sperma-onderzoek, vaginaal-uilslrijkjes.
In het laatste hoofdstuk (9) vindt men genuanceerde
beschouwingen over de kwaliteitsbewaking van
laboratoriumonderzoek, de bepaling van normaal-
waarden en de interpretatie van laboratoriumuit-
slagen. Op blz. 1.1.11 m 118 vindt men, per diersoort
gerangschikt, een aantal normaalwaarden, helaas
niet alle.

Verspreid over het boekje worden nog een aantal
normaalwaarden vermeld.

Deze Duitse normaalwaarden zijn in 1976 vastge-
steld op cen symposion van laboratoriummede-
werkers in Glessen. Ze komen in grote lijnen over-
een met de in ons land gebruikelijke, zijn echter
vaak iets ruimer gesteld.

leder hoofdstuk wordt besloten meteen uilgebreide
vooral Duits georienteerde literatuur opgave.
Het boekje is geschreven in helderen bondig Duits
cn beantwoordt volledig aan zijn doel. Hel kan
uitstekend als leidraad dienen voor het beginnen ol
uitbreiden van laboratoriumonderzoek vooral in
praktijken met meerder medewerkers (groeps-
praktijken). Zelf uitvoeren van laboratoriumdiag-
nosliek zal, zoals dr. I\'lonait zegt, weliswaar in
financieel opzichl weinig opleveren, maar kan wel
leiden tot verbeterde diagnostiek en grotere arbeids-
vreugde.

M. Beihtehem.

-ocr page 403-

Nieuwbouw Centraal Dierge-
neeskundig Instituut

In 1982 /al hel Cenlraal Diergeneeskundig
Instiluul vrijwel geheel geconcenlreerd zijn in
Lelystad in Oostelijk Flevoland cn zal dan
beslaan uit drie onderdelen, te welen:

1. Het hoofdgebouw, momenteel in aanbouw
aan de Edelherlweg, waarin wordt onder-
gebracht de afdeling Rotterdam, met
inbegrip van die instiluutsdelen, die
wegens ruimtenood tijdelijk elders moes-
ten worden gehuisvest, zoals de afdeling
Analytische Chemie & T oxicologie, de
afdehng Parasitologie en de afdeling
Pluimveeziekten. Ook de Klinisch Patho-
logische Afdeling, de Expeditie en het
bureau Algemene Directie zullen in dit
nieuwe complex worden opgenomen.

2. De afdeling Virologie, sinds 1972 werk-
zaam in een nieuwe behuizing aan de
Houtribweg.

.L Een deel van het Toeleveringsbedrijf dat in
1977 kon worden gerealiseerd, eveneens
aan de Edelhertweg gelegen; het overige
deel van deze afdeling functioneert voor-
alsnog in De Bilt.
Al deze onderdelen worden gebouwd door en
onder verantwoordelijkheid van de Rijksge-
bouwendienst. directie Gelderland en Over-
ijssel.

Lay-out

.Met het gereedkomen van de nieuwbouw zal
een reeds jaren bestaand ernstig ruimtegebrek
zijn opgeheven en zal een noodzakelijke cen-
tralisatie van het instituut als geheel zijn
verwezenlijkt.

De organisatorische opbouw van het instituut
zal dan niet meer naar diersoort zijn, maar
naar onderzoekdisciplines. Dat w il zeggen dat
er naast een Klinisch Pathologische afdeling
een aantal andere disciplinaire afdelingen
zal functioneren, zoals Immunologie, Analy-
tische Chetuie & I oxicologie. Bacteriologie.
Virologie. Parasitologie en de afdelingen
Controle & Standaardisatie cn Produktie.
De Klinisch Pathologische afdeling heeft een
zeer belangrijke brugfunctie lussen enerzijds
de praktijk en anderzijds de overige afdelin-
gen van het instituut.

Deze nieuwe situatie is weergegeven in dc la\\
out op pag. .380.

Het gebouwencomplex, dat ca. 15.000 m-
netto vloeroppervlak omvat, wordt in laag-
bouw uitgevoerd, op grond van de volgende
overwegingen:

a. de uitgebreide technische toerusting van
de gebouwen kan op de zolders boven de
werkruimten worden ondergebracht,
waardoor onderhoud en reparatie plaats
kunnen vinden met een minimum aan
overlast door de gebruiker;

b. er is een duidelijke scheiding tussen
personen- en goederenverkeer verkregen;

c. door de gekozen gebouwgroepering kun-
nen het ketelhuis en de energieopwekking
centraal in het complex worden opgeno-
men, waardoor een zo efficiënt mogelijke
energievoorziening wordt bereikt;

d. de gebouwen kunnen in de toekomst onaf-
hankelijk van elkaar in de lengterichting
worden uitgebreid;

e. de onderlinge en algemene veiligheid van
de gebouwdelen is zo groot mogelijk.

Zoals de lay-out te zien geeft liggen de
onderzoek-, de produktie- en controleafdelin-
gen ter weerszijden van ccn centrale gang.
Daarbij is gestreefd naar een verregaande
standaardisatie van de afmetingen der werk-
ruimten binnen de bouwdelen, op basis van
een vierkant moduulraster van 120 cm. In
combinatie hiermee is ook de inrichting van
de ruimten, alsmede de utilitaire toerusting in
principe gestandaardiseerd. Noodzakelijke
afwijkingen in inrichting of toerusting zijn een
gevolg van specifieke functies die aan de
betreffende ruimten zijn toegedacht,
fen behoeve van het onderzoek van verschil-
lende afdelingen is in het complex een vleugel
opgenomen voor het werken met isotopen op
C-niveau.

Vóór het gebouwencomplex is een royale par-
keerplaats gesitueerd voor medewerkers en
bezoekers. De entree, gelegen tussen de bouw-
delen I2en 1.3, is vanaf de parkeerplaats direct
bereikbaar. Een centrale gang van ca. 250
meter lengte verbindt de bouwdelen tot één
geheel.

Het lossen en laden van goederen en dieren
geschiedt op het dienstplein, omgev en door de
iTiagazijnen, dc technische dienst en het ketel-
huis, de sectieruimten, de destructieovens, de
rabiesunit en het toegangsgebouw tot het
stallencomplex.

-ocr page 404-

u

28

18

17

27

n

46

36

26

16

□ [

n

45

35

26

15

43

13

32

42

12

HO

41

31

Hoofdgebouw CUl. Edelhertweg. l.elystad.

Codering van de gebouwen:

I ! Kantoren

12 Administratie

13 Kantine en gehoor/aal

14 Bibliotheek

15 Immunologie

16 Anal. Chemie en To.\\.

17 Bacteriologie

18 Virologie

19 Parasitologie

21 Verkoop

22 Magazijnen

23 Techn. Dienst

24 Spoel- en Sterilisatie

25 Klinische en
Pathologische Anatomie

26 Controle en standaardisatie

27

28
29

31

32

33

34

35

36

41

42

43

44

45

46

Bereiding voedingsbodems
Produktie

Isotopen-laboratorium
Voermaga/ijn

Voermaga/ijn en stalling interne transportmid-
delen

Operatieruimte en recovery box
desinfectie van voertuigen
Personeel, ontvangst proefdieren en stalling
extern transport

Opslag gasllessen en chemicaliën - rabiesunit

Konijnen en caviae

Stallen voor pluimvee

Kleine multipurpose boxen

Grote multipurpose boxen

Kleine huis-, pels-, laboratoriumdieren en

ruimtem voor isolatoren

Runderen en schapen

Stallen afdeling controle en standaardisatie

-ocr page 405-

De grond rond de gebouwen, in totaal onge-
veer ,30 ha groot, krijgt een landschappelijke
aankleding met aan de buitengrens cen dichte
groengordel die naar de gebouwen toe klein-
schaliger wordt en geleidelijk verfijnt.
Het comple.x is naar functie in drie delen op te
splitsen:

1. de gebouwen I 1 t m 14 en 21 t m 24.
waarin worden opgenomen de directie, de
administratie, de magazijnen, de werk-
plaatsen. de selective energy installatie,
het ketelhuis en de centrale spoel- en
sterilisatieruimten;

2. de gebouwen 15 t m 19 en 25 t m 29.
waarin de onderzoek-, produktie-en con-
trolegroepen zijn geconcentreerd;

.3. het stalcomplex, bestaande uit het toe-
gangsgebouw 31 t m 34 en de proefdieren-
verblijven 41 t m 46. Het toegangsgebouw
sluit het stalcomplex af Hierin zijn onder-
gebracht de opslag van voeders, stalbeno-
digdheden. desinfectiefaciliteiten, de
interne en externe transportmiddelen,
werktuigen, een operatieunit. een over-
laad voor proefdieren, de proefdieradmi-
nistratie en personeelsruimten.
In tegenstelling tot de afdeling Virologie aan
de Houtribweg. met een beveiligingssysteem
op basis van onderdruk, kenmerkt zich het
hoofdgebouw door een meer open karakter.
Ecn uitzondering hierop maakt de afdeling
Controle & Standaardisatie, waarbinnen een
overdruksituatie wordt gehandhaafd. Het tot
deze afdeling behorende stalgebouw is op
dezelfde wij/e beveiligd tegen infecties van
buitenaf. Binnen de overige gebouwen zijn
alleen ent- en vulkamers, e.d. beveiligd door
overdruk, luchtfiltratie en sluis.

Energieverbruik

Ondanks een groot aantal maatregelen ter
beperking van het energieverbruik zoals opti-
male gebouw-isolatie, warmtcterugwinning
uit ventilatielucht en optimale regeling van
installaties heeft een omvangrijk gebouwen-
complex als de nieuwbouw van het CDI. met
zeer veel vaste installaties cn apparatuur toch
een groot energieverbruik.
Derhalve werd op intiatief van de Technisch
Fysische Dienst van het Ministerie van Land-
bouw en Visserij een onderzoek ingesteld naar
de meest economische vorm van energievoor-
ziening. De onderzoekresultaten leidden tot
de conclusie dat een eigen energie-opwekking
voordelen bood. Naast het ketelhuis, waarin
dc benodigde warmte wordt geproduceerd,
beschikt het instituut te zijner tijd dan ook
over een eigen opwekking van electrische
energie door middel van twee door gasmoto-
ren aangedreven generatoren.

Het provinciale electriciteitsbedrijf treedt
daarbij op als noodstroom-leverancier in
geval zich calamiteiten voordoen.

Multipurpose boxen

De behoefte aan proefdieren kan van jaar tot
jaar naar soort en leeftijd sterk wisselen, al
naar gelang het onderzoek op dat moment
vraagt. Om ten aanzien hiervan zo flexibel
mogelijk te zijnen ter beperking van het totale
stalvolume is gezocht naar een staltype.
geschikt voor uiteenlopende soorten proefdie-
ren die - in een beperkt aantal - onder
geconditioneerde omstandigheden kunnen
worden gehouden. Deze vorm werd gevonden
in zogenaamde multipurpose boxen, waarvan
er 75 stuks gebouwd zullen worden.
De boxen worden kaal opgeleverd. De aan
iedere diersoort aangepaste inrichting wordt
per geval uit losse onderdelen samengesteld.
Voor de fixatie van deze onderdelen worden
schroefstempels gebruikt, die op willekeurige
plaatsen in de box. tussen vloer en plafond,
klem worden gezet. Proeven met stieren tus-
sen deze schroefstempels hebben een positief
resultaat opgeleverd.

De naadloze wanden en vloeren, met kunst-
stof afgewerkt, zijn snel en goed reinigbaaren
desinfectecrbaar, evenals de gebruikte losse
onderdelen van de inrichting.
Bij het ontwerp van de multipurpose boxen is
gestreefd naar een minimale verzorgingstijd.
Zo kan het voeren van de dieren vanuit een
aangrenzende voerruimte geschieden en kan
de gehele box via een observatie koepel wor-
den overzien.

Om de box te betreden moet een sluis worden
gepasseerd, waarin verkleed en eventueel
gedouched kan worden.
Alvorens tot de bouw op grote schaal van dit
nieuwe staltype over te gaan werd ecn proef-
stal gebouwd, waarin dc ideeën aan de prak-
tijk worden getoetst. Waar nodig werden wij-
zigingen of verbeteringen aangebracht. De
ervaringen tot dusverre geven het vertrouwen
dat het instituut straks overeen nieuw staltype
beschikt dat met een minimum aan arbeid een
maximuin gebruik mogelijk maakt.

Mestverwerking

Mest en gier worden via een verlaagd gedeelte
in de box naar een opvangput afgevoerd, die
door middel van vacuum in enkele seconden
kan worden leeggezogen.
Is er sprake van geïnfecteerde mest dan vindt
menging plaats met een desinfectans in cen
tussenvat in het vacuümsysteem. Na een vol-
doende inwerktijd wordt de inhoud van het
vat leeggezogen. De inhoud van de opvangput

-ocr page 406-

en van het desinfectievat zijn zodanig op
elkaar afgestemd dat er voldoende tiid
beschikbaar is voor de desinfectie. Het
schoonspuiten van de boxen geschiedt met
water onder hoge druk. waardoor minimale
hoeveelheden water nodig zijn.
De mest uit alle stallen en boxen wordt onder-
gronds naar een verzameltank gezogen en
vandaar vervolgens naar de mestkelders op
het terrein geperst via een ondergronds bui-
zensysteem. Vanuit de mestkelder wordt de
mest. na menging, opgepompt en over een
centrifuge geleid, waar scheiding tussen vaste
en vloeibare delen plaatsvindt.
Het effluent wordt tezamen met spoel- en
afvalwater geloosd op het openbare riool. De
vaste delen worden opgeklampl en na een
broeiperiode omgezet voor een tweede broei-
periode. Daarna kan de mest worden

H: J. Levs^

Van de faculteit

Viering Dies .Natalis Rijksuniversiteit te
Utrecht

Op vrijdag 20 maart 1981 werd de 345e
gedenkdag van de stichting der Rijksuniversi-
teit te Utrecht gevierd met een plechtige bij-
eenkomst in de Domkerk.
Op deze bijeenkomst hield prof. dr. J. Mans-
feld. gewoon hoogleraar in de wijsbegeerte
van de klassieke oudheid, een rede getiteld:
\'De maat en de mensen".
Voorts werden twee eredoctoraten verleend:
Faculteit der Geneeskunde: aan prof. dr. R. J.
Gibbons, hoogleraar in de orale biologie en
pathofysiologie aan de Harvard University.
Boston U.S.A.

Promotor: prof. dr. O. Backer Dirks, gewoon
hoogleraar in de preventieve tandheelkunde.

Faculteit der Diergeneeskunde: aan prof. dr.
J. Armour, hoogleraar parasitaire ziektenaan
de University of (ilasgow. Schotland.
Promotor: prof. dr. D. Swierstra. gewoon
hoogleraar in de parasitologie en parasitaire
ziekten.

C urriculum vitae prof. dr. K. J. Gibbons

De heer Gibbons (1932) studeerde van 1954-1958
aan de universiteiten van New York en Maryland.
Sinds 1974 is hij als clinical professor of oral bio-
logy verbonden aan de Harvard School of Dental
Medicine. De heer Gibbons is lid van een groot
aantal organisaties op vakgebied.

Hij heeft gedurende de laatste 2Üjaar baanbrekend
werk verricht in tandheelkundig onderzoek, speci-
aal op het gebied vande microbiologie van tandcar-
riës en parodontopathieën.

C urrieuium vitae prof. dr. J. .Armour

De heer Armour (1929) voltooide zijn stud ie aan de
Universiteit van Glasgow in 1952. Daarna was hij
als veterinair parasitoloog werkzaam in Nigeria en
in Engeland. Sinds 1963 is hij als zodanig verbon-
den aan de Universiteit van Glasgow, sinds I975als
titulair professor.

Vele publikaties op vakgebied verschenen van zijn
hand.

(Persheriihi R.L\'. Uin\'chi)

\' Ing. W. .1. Leys. Centraal Diergeneeskundig Instituut. Postbus 6007. Rotterdam.

Rijkuniversiteit Gent (België)
Faculteit van de Diergenees-
kunde

Door de Minister van Nationale Opvoeding
werd de goedkeuring gehecht aan de openver-
klaring van volgende cursussen:

1. Diergeneeskundige parasitologie (docto-
raat diergeneeskunde) (PA u. theorie per
week).

2. Praktische oefeningen in de diergenees-
kundige parasitologie (doctoraat dierge-
neeskunde) (P/: u. praktische oefeningen
per week).

3. Praktische oefeningen in de diergenees-
kundige parasitologie (cursus naar keuze:
doctoraat diergeneeskunde) (3\'/, u. prakti-
sche oefeningen per week).

4. Parasitaire ziekten van de dieren met
inbegrip van de tropische parasitaire ziek-
ten (doctoraat diergeneeskunde) (1u.
theorie per week).

5. Demonstraties en praktische oefeningen
in de parasitologische diagnostiek bij de
dieren (doctoraat diergeneeskunde) (2 3
u. praktische oefeningen per week).

Eerstdaags zal een oproep tot de kandidaten
voor deze cursussen in het Belgisch Staatsblad
gepubliceerd worden. Het betrelt hier een/«//-
linie chfccnLschap.

Gezien de korte tijdsduur om deze oproep ic
beantwoorden (30 dagen) kunnen personen
die eventueel geïnteresseerd zijn in de vaca-
ture nu reeds contact opnemen met proE dr.
M. Debackere persoonlijk (Dekaan). hetzij
schriftelijk (Casinoplein 24. Cient). hetzij tele-
fonisch (091 23.37.65) voor nadere informa-
ties.

Aan deze personen zal bij de publikatie een
uittreksel van het Staatsblad toegestuurd
worden.

-ocr page 407-

Jubileum Symposium ter ge-
legenheid van het 60-jarig
bestaan van het Spelderholt

Apeldoorn, 20 mei 1981

Het Symposium vindt plaais op 20 mei 1981 in
de Sehouvvburg Orplieus te Apeldoorn.
De le/ingen worden in de F.ngelse laai gehouden.
Hel centrale thema van het Symposium is;

Ihc w orld\'s Poiilin Prodiit ndii: \\i\'hcn\' and
J/,)U.\'

Hel symposium wordt georganiseerd door Stich-
ting Instituut \\oor Pluim\\eeonder/oek \'Hel Spel-
derholt\' le Ueekbergen.

Programma:

9.15 Om\\angsi.

10.00 Ing. .1. 1. Mellema. voorzitter van hel be-
stuur Spelderholt: Welkomsiuoord.
10.10 Dr. ir. D. de Zeeuw, algemeen directeur
Landbouwkundig Onderzoek. Ministerie
\\an Landbouw en Visserij: Openingstoe-
spraak.

10..10 Dl. R. Bröckcr. Deuischer Baucrnverband.
Bonn: \'1 rends and intcrdepcndances in in-
ternational egg and poultry markels\'.
11.15 Kolïicpauzc.

11.45 Dr. ir. ,A. .1. H. van Lis. Vakgroep Dier-
lysiologie. Landbouwhogeschool Wagenin-
gen: \'Poultr\\ produclion in relalion lo ener-
gy utilization and en\\ironmeni\'.
12..10 Lunch.

14.00 Dr. H. S. Siegel. South-Lasi Pouliry Re-
search Laboratory. Athens, L\'SA: \'.Adapl-
aiion of pouliry to modern produclion
s\\ >tems\'.

14 45 Dr. ir. O. de Bakker, voormalig Neder-
lands .Ambassadeur PAO. Rome: \'Poultry
production in relalion lo world lood si-
lualion\'.
15.10 Iheepauze.

15.45 Ms. Carol I uckcr Lorcman, \\()ormalig
.Assislant Secrelary ol Agriculture tor Lood
and Consumer Sersiccs IISL),A, Washing-
ton: \' I he impacl of consumers on world\'s
pouliry production and qualitv of products\'.
16.10 Ir. .1. Lolkerts, directeur Spelderholl: Al-
sluiting.

3rd European Symposium on
Poultry Nutrition

Edinburgh, 26-29 October 1981

Organised under the aegis of Working Parly No. 2
of the European Federation of Branches ol the
World\'s Poultry Science Association

Scientific programme

Lhe programme will be arranged in the form esta-
blished al the lst(Elsinore. 1977)and 2nd (Beekber-
gcn, 1979) Symposia and will include si.x scientific
sessions:

Energy evaluation systems.

Nutrition of breeding poultry.

Compound feed production and poultry nulrition.

Mycoloxins and poultry nutrition.

Nutritional modelling.

Vitamin nutrition of poultry.

[Extensive use will be made of group discussions and
each delegate w ill be expected to participate as part
of a small syndicate as well as in the general debale.
to facilitale ihese discussions all papers will be
available al Ihe meeting.

Symposium language and proceedings

1 he otficial language will be English.
All papers lo be presenled at the Symposium will
appear m the Proceedings and a copy will subse-
quently be sent to each participant.

Social arrangements

Lhe Peebles Hotel Hydro offers comprehensive
conference facilities, including spacious assembly
rooms, comforlable accommodation and excellenl
social and sports facililies.

the town of Peebles; lamous for its iweeds and
salmon fishing; it set in picturesque countryside 26
km SF of Edinburgh.

Delegates and guests will ha\\c lhe opporlunil> lo

lake part in technical excursions as well as social

events:

Reception

Conference dinner

Sightseeing lours

Associate members programme

Symposium secretarial

Please address all correspondences, absiracls and
enquiries lo:

Miss 1. L. Wallace. ARC Poultry Research Cenire.
Roslin. Midlothian. EH 25 9PS. Scolland.

-ocr page 408-

ZIEKTE VAN AUJESZKY
Japan

Op 14 februari is in Japan voor de eersle maal een
uitbraak van de ziekte van Aujeszky vastgesteld. Op
een bedrijf in de Yamagata-prefectuur zijn 87 van
de 119 biggen uit de besmette kudde aan de ziekte
gestorven. De diagnose is vastgesteld door het
Nationaal Instituut voor Dierlijke (lezondheid via
de isolatie van het v irus, een neutralisatie-test. een
fluorescerende antistof-test en de histopatholo-
gische methode. Strenge veterinaire gezondheids-
maatregelen zijn onmiddellijk in de praktijk ge-
bracht om de ziekte te onderdrukken, zoals het
onder quarantaine stellen van het besmette bedrijf
en een uitroeiingsprogramma.

MOND- I:N KLAUWZEER
Frankrijk

Iets meer dan een maand na de laatste uitbraak van
mond- en klauwzeer in het district l\'yrénées-
Atlantiques. kondigde Frankrijk aan dat op 4
maart monti- en klauwzeer v\\as vastgesteld bij
varkens op een bedrijf tc Henansal. district (\'ótes-
du-Nord. Bij diagnose en typevaststclling in het
Centrale laboratorium voor veterinair onderzoek te
Allort. kwam uit de bus dat het v irus tot het type O
behoort.

Direct zijn sanitaire lïiaatregclen genomen. Voor
alle voor de ziekte gevoelige dieren is bevolen deze
onmiddellijk af te maken en te destruercn.

Oostenrijk

Volgens ccn telegram van dc Oostenrijkse
Veterinaire Dienst is er op
2 maan mond- cn
klauwzeer type O geconstateerd op een boerderij te
Kapelln, gemeente I halhenn. district St. I\'ölten.
Het besmette bcdrijl had ."> varkens waarvan er
2
ziek waren,

In de gemeente Ihalheim zijn strenge
quarantaincmaalrcgelen ingesteld en levens is
verordend alle daarin aanwezige dieren met
gespleten hoeven af te maken, 1,\'itgebreide
ringenting van varkens en herkauwers is
uitgevoerd. Over de oorsprong vande ziekte is niets
bekend,

Spanje

Op 2 maart gaf een telegram van het Spaanse
Ministerie van Landbouw informatie over ccn
aantal uitbraken van mond- en klauwzeer type C in
hel land. Te Alcampel zijn 8 dieren besmet, te
Robres L5, te Monlcsusin 2. te Monzon 15. le
Eorrente de Cinca 15. te Fraga l.tOen te El Orados

Reglementaire maatregelen zijn genomen.

BESME I I El IJ KE DIERZIEK! EN

Dierzieklenbulletin nr, 4 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 1 m 2X februari 19X1
vermeldt hel volgende aantal gevallen van
aangifteplichtige besmettelijke dierziekten in
Nederland,

Rotkreupel

l olaal 2(1 gevallen in 19 gemeenten.

Cironingen

Ericsla nd

Drenthe

Overijssel

(ielderland

Utrecht

Noord-I lolland
/uid-Holland

2 gevallen
.t gevallen

gevallen in 2 gemeenten
I geval

1 geval

2 gevallen
6 gevallen
2 ucvallen

Schurft

lolaal 5 gevallen in 5 gemeenten.

Friesland I geval

(ielderland I geval

Noord-I lolland gevallen

\\ ()};elehiilera

fotaal I geval in Overijssel,

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 409-

April:

K II 14. Kongressder DVG (A). Bad Neuheim.

9 Groep Pluimveewetenschappen K.N.M.n.D.
l ustrum Symposium. Wageningen (pag. .147
en 400).

9 10 XVIII Wi.ss. Kongreß der D.G.E.

9 Groep Geneeskunde van het Varken.
K.N.M.v.D. Bijeenkomst (pag. 401).

1.1 15 Groep Dierenartsen werk/aam in het
Bedrijfsleven (D.I.B.). K.N.M.v.D. Seminar
Management en Marketing voor Dierenar-
tsen, [.unteren (pag, .■!48).

14 Afd. I.imburg K.N.M.v.i:). Rundvee.
Werkvergadering.

14 "Kring Dierenartsen Gelderse Vallei",
Vergadering,

15 Groep Volksgezondheid KN.M.v.D.
Ledenvergadering.

24 25 F.V.E.-vergadering, Brussel.

28 Symposium over \'Melkwinning en dierge-
zondheid", Ede (pag, 286).

28 Bijeenkomst Werkgroep Dierpathologen,
RIV, Bilthoven, aanvang 14.00 uur (pag. 370).

28 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Vergade-
ring Gezondheidsdienst voor Dieren, Zwolle,
,-\\anvang 14,00 uur.

30 DSK-Peerdepieten 1981 (pag. 402).

niihchr. Dicrgciursk.. dec! 106. iifl. 7, IVHI

.Mei

I 3 Voorjaarsdagen 1981. Groep Genees-
kunde van het Kleine Huisdier K.N.M.v.D.,
R.A.I. Congrescentrum. .Amsterdam, (pag.
150 en 400).

4 7 XXIX Annual Colloqium l\'rotides of the
Biological Fluids, Brussels.

8 .AL\'V-Cuyk; Opening nieuwe gebouw. .Aan-
vang 15.30 uur.

12 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Paarden.
Werkvergadering,

12 Afdeling Zuid-Holland K.N.M.v.D. Leden-
vergadering in Hotel Belvédère te Schoonho-
ven; aanvang 20.30 uur.

13 AC V-Controle, traditionele Studiedag. \'ITe-
vohof te Biddinghuizen.

13 Afd. Lriesland K N.M.v.D. Afdelingsvergade-
ring, Heerenveen, -Aanvang 14,00 uur,

14 22. Fachgcsprach über Geflügelkrankheiten.
Hannover.

14 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbeurscongresccntrum. Utrecht.
Aanvang 10.00 uur.

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingelheim). Hiddinghuizen
(pag. 736 (1980) en 287).

14 Groep Veterinaire Homoepathie K.N.M.v.D.
I cdenvergadering.

15 16 Jahresversamtnlung Schweiz. Ver. f.
Kleintiermedizin. General thema \'Dermatolo-
gie\', Bern, (pag. 145 en 286)

17- 22 5th Symposium on Quality of Poultry
Meat - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag. 677).

18—23 1st Symposium on Egg Quality - Spelder-
holt Symposia, Apeldoorn (pag, 677),

19 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel Bergzicht, Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

20 Symposium \'Het slachtproces nu: zó of anders-
\',\'", Zeist (pag. 287).

20 The World Poultry production: Where and
How\'? - Spelderholt Symposia, Apeldoorn
(pag. 383).

20 21 3. Kynologischer Weltkongreß, Dort-
mund (pag, 212),

26 Afd, Limburg K,N,M,v,D. Algemene
Ledenvergadering.

29-31 Ier Congres Latin-Mediterranéen de
Médicine Vétérinaire pour Petits Animau.x
XX Congrès National Italien des Vét. des
Petits Animaux, Venezia (pag. 758).

30 Nordwestdeutscher \'Lierarztetag. (A), Bremen.

.luni:

2 Contactdag Pluimveehygiëne. thema: \'Pluim-
veevlees\', R,LV. te Bilthoven (pag. 292).

3 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Viering 50-jarig
bestaan Afdeling Overijssel (pag. 292).

5- 8 I7th International Symposium on the His-
tory of Veterinary Medicine, Helsinki (pag,
1097),

9 13 30, Deutscher Kongreß für ärztliche Fort-
bildung, Berlin(pag. 213),

19 20 4. Arbeitstagung über Pelztier-,
Kaninchen- und Heimtierkrankheiten, Celle,

24 27 \'Huhn und Schwein "81". Internal. Fachaus-
stellung, Hannover (pag, 213).

.luli:

I 3 Vllth International Congress of the World
Veterinary Poultry Association. Oslo.
Norwav.

1 3 7, Intern. Kongreß der WVPA (A). Oslo.

6 10 Hungarian Society of Agricultural Scien-
ces. Internat. Conference on Feed -Additives.
Budapest.

13 17 9. Intern. Kongreß des WAAVP. Buda-
pest (pag. 287).

Augustus:

24 28 27. lüirop. ITeischforscherkongreß (A).
Wien.

30 4 sept. 8th International Symposium of
World Association of Veterinary Food Hygie-
nists, Dublin (pag. 263 en 949).

31 3 sept. Ned. Zoötechnische Vereniging: Stu-
diedagen Ï^A.A.P., Zagreb.

}S5

-ocr page 410-

September:

3 (iroep Veterinaire Homoeopathie

K.N.M.v.D. I.eden vergadering.

9 II 1.XV ESOMAR Seminar on: \'internati-
onal Pharmaceutical Marketing Research\' -
consolidating our experiences. Zürich.

14 18 European Association lor the Study of
Diabetes (EASD). 17e jaarlijkse bijeenkomst.
RAl-Amsterdam. (pag. 1097 \'80)

10 II Eortbildungstagung des Bundesverban-
des der beamten 1 ierär/te (A). Bad Har/burg.

15 Afd. Overij.s.sel K.N.M.v.D. Eedenvergade-
ring. Hotel Berg/.icht. Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

17 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Eeden-
vergadering.

17 20 British Veterinary Association Annual
Congress. University of Exeter (pag. 337).

28 lokt. 22. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes
\'Eebensmittelhygiene\' der DVG (A).
Garmisch-Partenkirchen, (pag. 127)

Okiober

3 .laareongres 1981 K.N. M. 1).. tevens 128e
Algemene Vergadering. Rhenen (pag. 291 en

13 14 Kulnibacher Eortbildungstagen (A).
Kulmbach.

14 17 BpT-KongrelJ mit Eortbildungsveranstal-
tung (A). Baden-Baden.

20 21 5. Cuxhavener Seminar\'Eleisch und l lei-
scher/eugnisse\' (.A). Cuxhaven.

23 30 Internat. Bienen/üchterkongrel.i der Api-
mondia. Acapulco.

26 29 3rd European Symposium on Poultrv
Nutrition. Edinburgh (pag. 383).

November:

14 Vereniging van Directeuren v an Gemeentelijke
Slachthui/en en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbeurscongrescentrum. Utrecht.
Aanvang 10.00 uur.

December:

8 Afd. Eimburg K.N.M.v.D. Algemene
Ledenvergadering.

10 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel Bergzicht. Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

Enthousiaste, vorig jaar afgestudeerde collega

ZOEKT PLAATS

in een gemengde of gespecialiseerde (herkauwers, paarden) praktijk om
potentiële talenten verder te ontplooien, dan wel het dagelijks werk
voor u te
verlichten (voor elke gewenste periode).

N. A. P. C. de Visser, I.B. Bakkerlaan 21-111, k. 161 3582 VD Utrecht, telefoon
030 - 51 04 90.

Dierenarts met ruime ervaring zowel in de grote als in de kleine huisdieren-
praktijk zoekt zo spoedig mogelijk

PRAKTIJK

ter overname of associatie (eventueel na assistentschap); onverschillig waar
in Nederland. Ook beschikbaar voor waarnemingen.
Brieven onder nummer 13/81 aan de redaktie van het Tijdschrift voor dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 411-

In memoriam

WOUTER
HIRSCHFELD

Op cle teefüjcl van 35 jaar overleed Wcnner
Rusaert Hirsehfeld len gevolge van een
verkeersongeval nahij Alkmaar, waar hij sinds
1977 de praktijk deelde mei de collegae H\'illems
en l\'cin Oosiveen.

l \'anuii Bergen (,\\-H). waar hij mei Fleur, zijn
vrcniiv en drie zonen. W illem-Karei (7 jaar),
(Riisaen (5 jaar) en Floris (S jaar) sinds 1977
woonde, onderweg naar een koliekpaard. werd
zijn weg geblokkeerd.

In de periode waarin zijn zoeken naar
zeijbevesiiging gesialie kreeg, werd huilen zijn
schuld beschikt, dat de oogst van zijn
vi>h\\ assenheid aan zijn gezin voorhij ging.
Fleur .Stenjen Kroese met wie hij in 1970
trouwde, hieel achter met haar drie jongens en
ziet zich geplaatst voor een dubbele laak. waarop
zij niet was voorbereid. W\'ouler\'s jamilie en
vrienden hopen dal zij de vrijheid zal nemen een
beroep op hen le doen. waar en wanneer dat
maar nodig zal zijn.

I\'oor 1977 werkte W\'cnner in de praktijk Hedel.
waar zijn weggaan als een gemis werd ervaren
toen hij het besluit nam zich in .Alkmaar te
associëren.

Net sf)oor terugvolgend passeren m c W \'ouler\'s
dienstii/d in \'i Harde, zijn studie diergeneeskunde
in Vtrechl. cle jaren doorgebracht op het
Reviuslvc euni in Doorn, dc lagere schooljaren in
l.eersum en .Soesierherg. Zijn kinderjaren ht
\'/.eist waar hij in 1944 werd geboren.
Zijn jeugdjaren in hel Slichi kunnen niel
genoemd worden zonder zijn vader voor onze
geest le roepen, wijlen proj. H \'. K. Hirschjeld.
Deze geneticus hij uitstek hesejte als geen ander
wal \'uitwendige jactoren\' van grole betekenis zijn
voor de eindhepaUng van het gegevene.
Wouter heejl sterk de invloed van de rijkheid
van hel milieu van zijn vader op zich in kunnen
laten werken en op zijn beurt heejl zijn vader
hem leren kijken: jlora. jauna. de naiuur in zijn
unaliieil. de mens inbegrepen.
Daarom nemen wij geen ajscbeid van Wouter:
daarvoor h as hij le nadrukkelijk aanwezig.

Hedel
Apeldoorn
Alkmaar
Zaltbommel

A. VFFNFMASS
G. RAKHORST
F. M. WULF. M S
./. DF SCHI \'LI FR.

-ocr page 412-

Kees heeft, mede door ziekte, de studie in de
diergeneeskunde niet snel doorlopen. Het
enthousiasme evenwel dat hij liet zien gedurende
deze opleitling, maakte het zijn begeleiders
gemakkelijk tijd voor hem vrij te maken wanneer
zulks nodig w as. Hoewel Kees zoals hij dat zeil
vaak beklemtoonde, geen briljant student w as,
hebben zijn vasthoudendheid,
doorzettingsvermogen en incasseringsvermogen
hel hem mogelijk gemaakt de eindstreep te halen
zodat hij zijn geliefde vak in I97fl kon gaan
beoefenen.

Het was typerend voor Kees dat het schrijven
van een referaat bij de afronding van zi/n
opleiding hem veel genoegen verschafte maar
ook veel zorg wat mede veroorzaakt werd door
zijn zucht naar perfectie en ruime mate van
zelfkritiek. Dat zijn referaat publicabel werd
geacht door de redaktie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde heeft hem veel voldoening
geschonken.

ÜJaLl

In memoriam
KEES VAN HOFFEN

In november I9H0 bereikte ons het droeve
bericht dat collega Kees K. van Ho/jen op JX-Jarige
leeftijd plotseling w as overleden. Hoewel Kees
reeds zeer genume tijd ernstig ziek was geweest
voelde hij tol hel einde van zijn leven loch grote
behoefte zijn energie in zijn vak te gebruiken.

.\\a zijn afstuderen heeft hij met volledige inzet in
diverse praktijken gea.vsisteerd of w aargenomen.
Zelfs na zijn eerste, grote hartinfarct bleef hij
zich met grote ijver en mogelijk zelfs jeugdige
overmoed op de taken storten waarvoor hij zich
gesteld zag. Het w as niet zijn aard genoegen te
nemen met minder, ook al was dal wellicht uit
gezondheidsoverwegingen nodig geweest,
tt ij zullen ons Kees als een betrouw bare en
toegewijde leerling en collega herinneren. Dat hij
moge ruste in vrede.

Utrecht

./. E I .4 .\\ DI.IK.

-ocr page 413-

oL

AR! IKi:i ESSI.RIE 17) 17 / KWIvl)

Ter inleiding

In toenemende mate wordt In Nederland en de ons omringende landen dc
aandacht gevestigd op dc nood/aak van het terugdringen van ongewenste stoffen
in voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong. Tot dc ongewenste stoffen behoren
ook de residuen als gevolg van het toedienen van diergeneesmiddelen.

In hel Tijdschrift voor Diergeneeskunde zullen in 1981 vanaf het 1 april nummer,
maandelijks publikaties verschijnen over onderwerpen dic met hel
diergeneesmiddelengebruik en -misbruik samenhangen en die een zo volledig
mogelijk beeld van dc situatie in de veehouderij schetsen.

Dc \\ eterinaire Dienst, de V eterinaire Inspectie en dc Koninklijke Nederlandse
.Maatschappij voor Diergeneeskunde willen met deze publikaties nogmaals wijzen
op de verantwoordelijke positie van dc dierenarts in de dierlijke produktieketen
(van dier tot en met voedingsmiddel) en hopen tevens een inzicht te geven in de
aspecten dic hierbij een rol spelen.

Veterinaire overheidszorg voor mens en dier

.Ms buitenstaanders al weet hebben van het
bestaan van een Veterinaire Dienst en een
Veterinaire Inspectie, zal dat veel het gevolg
ziin \\an cen direct contacl met één van dc
twaalf districtsinspecties, ter verkrijging van
cen certificaat of verklaring met ccn
eventueel daaraan voorafgaande keuring.
VV\'cinigcn zullen cen inzicht hebben in dc
organisatie dic aan de basis van
certificering cn keuring ligt en het werk dat
daarmee samenhangt.

Ook bij meer ingewijden, dic bijvoorbeeld
\\anuit hun professie of beroep regelmatig
met het veterinair ambtelijk apparaat te
maken hebben, bestaat vaak
onduidelijkheid over de positie van de
Veterinaire Staatszorg.
Ongeveer zestig jaar geleden werd door dc
Rijksoverheid reeds wettelijk de koppeling
gelegd ttissen de gezondheidszorg voor dc
veestapel en de gezondheidsbescherming
van de mens. in de vorm van dc
V Iceskctiring.

Dic koppeling heeft in het overheidsbeleid
ook gestalte gekregen in dc
interdepartementale organisatie
personele unie - van Veterinaire Dienst cn
N\'etciinaire Inspectic.

De Veterinaire Dienst draagt vanuit het
Ministerie van Landbouw en Visserij de
verantwoordelijkheid voor de
gezondheidszorg voor cn hel welzijn van
dieren (nutsdieren en recreaticdieren).
alsmede het geven van gezondheidsgaranties
voor de c.xport van dieren en produkten
van dierlijke oorsprong.
De Veterinaire Inspectie of beter hel
Veterinair Staatstoezicht op dc
volksgezondheid, heeft tol laak het toezicht
op de naleving van wettelijke regelingen
voor de gezondheidsbescherming van dc
mens in zijn relalie tot dieren cn het
gebruik van produkten van dierlijke
oorsprong.

Hoewel formeel de bevoegdheden van dc
Veterinaire Dienst en \\ctciinaire Inspectie
verschillen vanwege het verschil in
verantwoordelijkheden van dc Ministers
waaronder zij ressorteren, is door dc
verwevenheid van hun werkzaamheden, ccn
samenwerkingsverband ontstaan dal naar
builen toe als ccn Dienst Iunctioneerl.
Heide organisaties immers diagen in
belangrijke mate verantwoordelijkheid voor
wat in moderne termen heet: de bewaking
van dc kelen van dc dierlijke produktie

-ocr page 414-

(dieren en produl<ten) en de preventie \\an
dierziekten w.o. zoönosen.
Als we de verantwoordelijkheden van de
dienst en inspectie samenvattend in
werkzaamheden vertalen dan richten deze
zich op:

- het ontwerpen van wetten en daarvan
afgeleide regelingen;

- het toezicht op de naleving daarvan
(bijv. toezicht op de gemeentelijke
vleeskeuring, op de dierproeven, op de
uitoefening \\an de diergeneeskunst);

- de dierziektenbestrijding (o.a.
N\'eewetziekten) en het bevorderen van
het welzijn van dieren;

- het verrichten van keuringen (voor in-
en uitvoer van levende dieren, de
exportkeuring van vlees en
vleesprodukten en de
pluimveevleeskeuring);

de certificering voor de export van
dieren en dierlijke produkten;

- het bevorderen van diergeneeskundig
onderwijs en onderzoek;

- het afstemmen van belangen door het
voeren van nationaal en internationaal
overleg.

Met uitzondering van de bevordering van
het welzijn van dieren /ijn de principiële
doelstellingen van de Veterinaire Inspectie
en Veterinaire Dienst sinds de jaren \'20 niet
gewijzigd.

De inhoud van de taken en de werkwijze
hebben echter een aanzienlijke verbreding
en verdieping ondergaan als gevolg van de
maatschappelijke ontwikkelingen. Deze
betreffen o.m. dc ontwikkeling in dc
diergeneeskunde, de veranderingen in de
veehouderijstructuur, de vooruitgang in dc
voedingsmiddelentechnologie en de
toename van de export.
Andere belangrijke ontwikkelingen zijn de
democratisering van de maatschappelijke
verhoudingen en de werking van de
Europese Gemeenschap geweest.

Technische en economische ontwikkelingen

De dierziekte situatie is volkomen
gewijzigd, mede door de stijging van de
hygiënische standaard en de ontwikkeling
van de diergeneeskunde, in het bijzonder de
opkomst \\an antibiotica en
chemotherapeutica.

Dier/iektebestrijding en \\ leeskeuiing waren
m de twintiger jaren mct name gericht op

KoMoWjo

de tuberculosebestrijding. Tbc was
volksvijand nummer één. Thans komen tbc
en ook brucellose in ons land bij mens en
dier vrijwel niet meer voor. Ook bijv.
mond- en klauwzeer- en
varkenspestgevallen zijn een zeldzaamheid
geworden, hoewel de dreiging van buitenaf
voortdurend blijft bestaan. De wering
(invoercontrole) en preventie zijn
belangrijke instrumenten van
dier/iektebestrijding geworden.
Ten dele in samenhang met een verbeterde
dierziektesituatie heeft de dierlijke
produktie in Nederland zich ontwikkeld tot
een industriële bedrijvigheid van groot
nationaal belang.

Veehouderij en voedingsmiddelenindustrie
leveren een onmisbare bijdrage aan de
Nederlandse welvaart. Nederland is van
zelfvoorzienend een belangrijk exporterend
land geworden.

De/e economische ontwikkeling heeft
echter ook haar keerzijde meegebracht.
De nieuwe produktiemethodcn in de
intensieve veehouderij en de technologische
vindingen in de voedingsmiddelenindustrie
beïnvloeden de gezondheid en kwaliteit van
dieren en dierlijke produkten.
De bedrijfsvoering en het foksysteem
hebben dc kwetsbaarheid van dieren
vergroot en de schijnwerper gericht op
\'nieuwe" ziekten zoals Atrofische rhinitis. de
/iektc van Aujes/ky en leukose. Het
diergeneesmiddelengebruik heeft daarbij een
hoge vlucht genomen.
Te/clfdcrtijd groeide het wetenschappelijk
inzicht in het belang van ccn goede voeding
voor dc gc/ondheid van de mens cn
verdiende de relatie dier - dierlijk produkt
scherper dc aandacht.

Ons grote exportvolume heeft cr bovendien
voor ge/orgd. dal het importerende
buitenland vooral dc E.G.-lidstaten
dc Nederlandse situatie bijzonder kritisch
volgt. We hoeven in dit verband slechts de
recente voor ons land /eer kostbare
kwesties inct betrekking tot trichinen,
salmonellae en hormonen in herinnering tc
brengen.

Voor de Veterinaire Dienst en Veterinaire
Inspectie houden de/e ont,wikkclingcn ccn
verschuiving in van dc primaire aandacht
van georganiseerde cn politionele
dier/iektebestrijding naar preventieve
bedrijfsbcgeleiding.

-ocr page 415-

Grote nadruk wordt thans zowel in de
\\eehouderij als in de vleeskeuring gelega
op hygiënische aspecten en het voorkómen
van ongewenste stoffen afkomstig vanuit
het milieu, door diergencesmiddelengehruik
en toevoegingen bij de bewerking van
voedingsmiddelen.

In het bijzonder voor de vleeskeuring,
waarvoor Veterinaire Inspectie en
Veterinaire L^ienst verantwoordelijkheid
dragen, krijgt deze ontwikkeling gevolgen
voor zowel de organisatie als de aard van
de keuring en het laboratoriumonderzoek.
Dc discussies daarover zijn in volle gang.
Inspectie en Dienst zullen in samenwerking
met betrokkenen een structuur en
controlesysteem moeten ontwikkelen
teneinde met nog grotere zekerheid
garanties te kunnen geven aan de
Nederlandse en buitenlandse afnemers,
waaronder de consumenten.
Een van dc instrumenten zal een slachtvee-
identificatieregeling moeten zijn. met
behulp waarvan een wederzijdse
informatiestroom tussen
veehouderijbedrijven, gezondheidsdiensten
van dieren en de vleeskeuringsdiensten op
gang gebracht kan worden.
I5e beheersing van deze ontwikkelingen
moei een wettelijke basis krijgen.

Democratisering: informatie en overleg

Een andere belangrijke maatschappelijke
ontwikkeling is de demociatisering van
verhoudingen op tal van terreinen, die voor
de overheid in dit kader twee belangrijke
gevolgen heeft, \'fen eerste betreft dal dc
informatie aan de consumenten.
Dc consumcnt wil weten wat hij
voorgeschoteld krijgt en vraagt informatie
over dc samenstelling van het produkt en
sinds kort ook over de produktiewijzc van
dieren (scharrelkippcn. scharrelvarkens)
teneinde desgewenst uit een oogpunt van
gezondheid cn ethische aanvaardbaarheid
een bewuste keuze te kunnen doen.
Het tweede gevolg van de deiuocratisering
is dat de overheid in zijn ordenende
wetgeving meer dan vroeger luoet
aansluiten bij dc luaatschappclijkc wensen
en overleg moet plegen luct betrokkenen.
Bovendien wensen veel meer groepen cn
instellingen dan voorheen onder hel begrip

clans Vcleri

Dienst Vele

Algemeen Sc
Den Haag.

\'betrokkene\' gerangschikt te worden, elk
met hun eigen aanspraken op een voor hen
redelijke of praktische regeling.
Voor de Veterinaire Dienst Veterinaire
Inspectie betekent dit een belangrijke
investering van tijd en energie in overleg,
hetgeen op zich ook nog een aparte
deskundigheid en bijzondere planning
vereist.

Zo het al mogelijk is de aanspraken en
belangen van de diverse nationale
groeperingen met elkaar te verzoenen, dan
speelt het internationaal overleg en de
invloed van wat bijvoorbeeld in E.G.-
verband tot stand gebracht moet of kan
worden daar nog door heen. in
overeenstemming met het Verdrag van
Rome bepaalt het overleg in Brussel tussen
de nu tien op diergeneeskundig niveau
zeer uiteenlopende lidstaten, steeds meer
wat in nationale regelingen vervat moet
worden.

Het spanningsveld dat ontstaat is dat er
enerzijds sneller en steeds stringentere
wettelijke regelingen getroffen zouden
r.\'oeten worden om de ontwikkelingen bij te
kunnen houden en te beheersen, terwijl
anderzijds hiervoor veel tijdrovend
nationaal en internationaal vooroverleg
gewenst wordt geacht. Dat betekent dat
regelingen soms niet, soms onduidelijk of
zeer globaal vanwege de compromissen, tot
stand komen.

\\ eranderde rol van het Staatstoezicht

Die wettelijke regelingen vormen de basis
voor het Staatstoezicht. Het achterlopen
van wettelijke regelingen op de situatie in
de praktijk geeft tevens de beperking aan
ook van het Staatstoezicht.
Maar het is ook niet mogelijk alles in
wettelijke voorschriften le vatten.
De overheid heeft niet tot taak de eigen
verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven
en ook van dierenartsen over te nemen.
De rol van het Staatstoezicht is dan ook
uitgebreid en gedeeltelijk verschoven naar
een intensieve begeleiding, advisering en
voorlichting van het werkveld om die eigen
verantwoordelijkheid te ondersteunen.

//. //. .(. //(;,!,\'<\'I

irc Hooldinspcclie. Koningin Julianaplein .t. 2sys ,A,.\\

-ocr page 416-

Honden- en Kattenbesluit

Maandag 9 maart 1981 heeft koningin
Beatrix het nieuwe, herziene flonden- en
Kattenbesluit — voorbereid door een
commissie onder leiding van dierenarts P.
H. A. Poll ondertekend. Publikatie
hier\\an in de
Siaaiscourani heeft
plaatsgevonden op donderdag 12 maart
1981. Het Honden- en Kattenbesluit zal
komend najaar van kracht worden.
In het kader \\an dit nieuwe Honden- en
Kattenbesluit. wordt binnenkort de
Stichting Registratie Gezelschapsdieren
Nederland opgericht.

Het bestuur van deze Stichting bestaat uit:
2 leden benoemd door de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde;

2 leden benoemd door de Nederlandse
Vereniging tot Bescherming van Dieren;
2 leden benoemd door de Raad van
Beheer op Ksnologisch gebied.
Het ministerie van Cultuur, Recreatie en
Maatschappelijk Werk en het Ministerie
van Landbouw en Visserij kunnen elk 1
vertegenwoordiger aanwijzen, die als
adviserend lid aan de vergaderingen van het
bestuur van de Stichting deelnemen.
Het doel van de Stichting is:
Het indiviudeel herkenbaar maken van
gezelschapsdieren in Nederland, het afgeven
van dierenpaspoorten, de registratie van de
algifte van deze paspoorten en van de
daarop betrekking hebbende gegevens, de
registratie van de besluiten van
burgemeester en wethouders met betrekking
tot het verlenen, wijzigen en intrekken van
vergunningen, het afleveren van de
bcdrijlsrcgisters en de registratie van de/e
registers.

Het individueel herkenbaar maken van de
.honden geschiedt door middel van een
latouage in het oor. Het identificatiemerk
bestaat uit een door de Stichting te bepalen
kenteken, jaarletter en code van de
tatoueerder, alsmede uit een volgnummer.
Het kenteken, de jaarletter en de code
worden aangebracht in de rechter oorschelp
van de hond; het volgnummer wordt
aangebracht m de linker oorschelp van de
hond.

In afwijking van het bepaalde ten aanzien
van het identificatiemerk, kan dit
identificatiemerk bij honden met
oorschelpen, die daarvoor naar het oordeel
van de Stichting te klein zijn. in de lies
worden aangebracht.

n\'

iDUüO

ü Unu/üLkja

Een identificatiemerk wordt niet eerder dan
6 weken na de geboorte aangebracht.
Het tatouagenummer correspondeert met
het nummer van het dierenpaspoort (wordt
hier perforerend in aangebracht). Honden dic
bedrijfsmatig worden gehouden, dienen
binnenkort getatoueerd te zijn en te zijn
voorzien van een dierenpaspoort. Dit geldt
eveneens voor honden die in kennels, asiels
of pensions worden ondergebracht en voor
honden die mee worden genomen naar het
buitenland.

Op deze wijze wordt het mogelijk een groot
gedeelte van het Nederlandse
hondenbestand te registreren. De malafide
hondenhandel wordt hiermee onmogelijk
gemaakt en de registratie heeft tevens als
voordeel dat het veel eenvoudiger wordt om
van een gevonden dier de eigenaar te
achterhalen.

\'Zo moet het niet\' (11)

Een voederadviscur was in het bezit van
door een dierenarts ondertekende, doch
overigens oningevulde attesten ten behoeve
van de bereiding van gemedicineerd voeder.
De dierenarts leverde ook de benodigde
medicijnen. Hij oefende evenwel plaatselijk
de praktijk met uit: hij was door de
betrokken eigenaar of verzorger ook niet
geraadpleegd.

-ocr page 417-

Ziektekostenverzekering en
tweede-Hjns diergeneeskunde
bij het paard

De ontwikkeling \\\'an de diergeneeskunde
bij het paard heeft ertoe geleid dat
uitgebreidere diagnostische en
therapeutische mogelijkheden /ijn ontstaan.
Diagnostische en therapeutische
mogelijkheden die met alleen specifieke
kennis en vaardigheid van de dierenarts
vereisen maar ook de aanschaf van speciale,
vaak kostbare, apparatuur noodzakelijk
inaken.

De toepassing van deze mogelijkheden is
niet altijd onder praktijkomstandigheden bij
de eigenaar thuis uitvoerbaar en dan zal
een beroep op de hiertoe uitgeruste
praktijken gedaan moeten worden. Hoewel
e.xacte definities met betrekking tot de
begrippen eerste- en tweede-lijns
diergeneeskunde binnen de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde nog niet zijn
geformuleerd, kan in het algemeen gesteld
worden dat door bovengeschetste
ontwikkeling een onderscheid tussen de
eerste- en tweede-lijns gezondheidszorg bij
het paard aan het ontstaan is.
Niet alleen de diergeneeskunde zelf heeft
bijgedragen tot dit geleidelijke onderscheid
tussen eerste- en tweede-lijn bij het paard.
Ook de functie-verandering van het paard,
dc cvoluenng van landbouwhuisdier naar
recreatie-paard c.q. sportpaard, heelt
hiertoe zijn bijdrage geleverd.
Dc eigenaar van ccn rijpaard of pony heelt
vaak cen emotionele binding met zijn dier.
die tc vergelijken is met dc relatie mens-
hond. Hij de eigenaar van hoog
gekwalificeerde sportpaarden is cr sprake
van een deels emotionele, deels zakelijke
relatie, maar beide zijn er de oorzaak van
dat dc vraag naar een hoogwaardige
uitoefening van de geneeskunde bij het
paard, ten behoeve van het individuele dier.
sterk toeneemt.

Voor een eigentijdse ontwikkeling van de
diergeneeskunde, lijkt het onontkoombaar
dat patiënten verwezen moeten kunnen
worden naar daartoe uitgeruste praktijken
of klinieken. Het funktioneren van
voornoemde praktijken of klinieken moet
aansluiten op de diensten die verleend worden
door de praktizerende dierenartsen.
De praktizerende dierenartsen zullen een
adequate eerste echelons hulp moeten
kunnen bieden.

De ontwikkeling van groepspraktijken.
waardoor een differentiatie naar diersoort
mogelijk is geworden, is hierbij een goede
zaak.

De ontwikkeling van de tweede-lijns
gezondheidszorg bij het paard, heeft zich
vooral gericht op de orthopaedie. waarbij
de röntgendiagnostiek een onmisbare plaats
inneemt. De groter wordende
mogelijkheden bij de gewrichtschirurgie en
de operatieve fractuurbehandeling, dragen
eveneens bij aan dc vraag om vergaande
diergeneeskundige hulp. Zo ook de
ontwikkelingen op het gebied van het
onderzoek naar cn dc behandeling van
kolieken, waarbij de koliekchirurgie grote
vorderingen maakt en het onderzoek van
het respiratie-apparaat.
Kostenaspect

Gespecialiseerde diergeneeskundige hulp is
duur. fot nog loe werden dc bijzondere
onderzoeken of ingrepen gefinancierd uil de
inkomsten van de eerste-lijns zorg of bij de
Faculteit der Diergeneeskunde, door het
Ministerie van Onderwijs en
Wctcnschappcn in het kader van de
studentenopleiding cn het verrichten van
wetenschappelijk onderzoek.
Veel eigenaren van paarden zijn zich dan
ook nog onvoldoende bewust dal hel
verlenen van tweede- of dcrde-lijns
diergeneeskundige hulp kostbaar is.
Ier illustratie hiervan een voorbeeld;

Kostprijsberekening van onderzoek naar een operatieve behandeling van cornage bij het paard

\\oeding. huisvesting cn verpleging gedurende 1.*) dagen a / .\'\'0.- per dag
consult, klinisch- en laryngoscopisch onderzoek
operatie en nabehandeling (laryngoplastiek en vcntriculeclomic)
narcose (inclusief inleiding en recovery )

genees- cn verbandmiddelen (jnclusicf drain- cn hechtmatcriaal)
administratie-kosten

totaal:

4.50.
S5.
H5().
211.
120.
.30.

/ 1.746.

-ocr page 418-

tLioMlil

Tot nu toe /ijn dc kosten in de kliniek in
Utrecht voor dc/e ingreep op basis \\an
verstrekkingen geweest, hetgeen zich in de
toekomst waarschijnliik /al wij/igen. De
K.N.M.
V. D. onderkent reeds lang de
behoelte aan structurering van dc
diergeneeskunde in eerste, tweede en derde
lijn. Bij het vorm geven aan haar beleid,
stuit de K.N.M. v. D. op het feit dat de
kosten voor de tweede en derde lijn \\oor
veel individuele paticnt-eigcnaren te hoog
worden.
Verzekering

Nadat de maatschappij Ennia-verzekeringen
met de/e diergeneeskundige problematiek
was geconfronteerd, heeft /ij zich ingezet
om een ziektekostenverzekering voor het
paard te ontwikkelen, in een later stadium
heeft ook met de K.N.M.v.D. overleg
over deze ziektekostenverzekering
plaatsgevonden.

Uitgangspunten hierbij zijn dat:

de patiënt verwe/cn moet worden door
de behandelend dierenarts naar een
voor de tweede lijn toegeruste praktijk
of kliniek;

het onder/ock en ol de behandeling in
de tweede lijn worden door Ennia
vergoed, indien het instituut waarnaar
verwezen is. als zodanig erkend is.
Commissies

Voor erkenning van instituten en ter
arbitrage van geschillen, /ijn Commissies
ingesteld.

I. Commissie erkenning instituten \\oor
dc tweede lijns diergeneeskundige hulp bij
het paard.

De eerste laak van de commissie
/al /ijn de criteria op te stellen
waaraan dc instituten \\oor dc tweede lijns
diergeneeskundige hulp bij het paard
moeten voldoen om erkend te kunnen
worden.

Het /al duidelijk /ijn dat het hier gaat om
criteria die encr/ijds voldoende garantie
geven voor ccn goede uitoefening, onder dc
juiste omstandigheden \\an de tweede lijns
diergeneeskunde bij het paard cn ander/ijds
de intercollegiale verhoudingen onverlet
latcn.

2. Arbitragecommissie, dienende ter
arbitrage van geschillen, verband houdende
met dc Ziektekostcnver/ckcring voor
paarden.

Hierin hebben zitting:
— vertegenwoordiger van de Faculteit der
L/)iergeneeskunde;

vertegenwoordiger van de K.N.M.v.D.;
vertegenwoordiger \\an de Ned. Ver. tot
Bescherming van f)ieren.

De criteria waardoor deze Commissie zich
zal laten leiden zijn:

Veterinaire indicatie voor de
behandeling;

De behandeling moet in het belang van
het dier zijn;

De aandoening afwijking moet zijn
ontstaan na de datum van afsluiting van
de verzekering (antidatering van reeds
bestaande aandoeningen afwijkingen).

Toelating

Eén van de problemen die bij het
verzekeren van paarden tegen ziektekosten
een rol spelen, is dc identificatie. Dc
verzekeraar beperkt zich dan ook in eerste
instantie tot het verzekeren van paarden die
ingeschreven zijn bij een stamboek, waarbij
identificatie zo betrouwbaar mogelijk is.
I ot de ver/ekering worden alle paarden na
een wachttijd van maanden, (met
uitzondering van in dc/e wachttijd acuut
optredende /iektcgevallen. dic wel onder de
ver/ekering vallen), toegelaten zonder cen
leeftijdsbeperking, of direct nadat het voor
verzekering aangemelde paard door ecn
prakti/erend dierenarts is goedgekeurd.

Premiestelling

Dc ver/ekering deelt dc paarden cn pony\'s,
al naar gelang het gebruik, in verschillende
risicoklassen in. De hoogte van de premie is
per risicoklasse verschillend. Voor de
recreatie pony (inclusief dressuur- en
springwcdstrijden tot cn mct de klasse M)
is de jaarpremie op / 160, gesteld. Voor
het dito-paard / 225. . Pony\'s cn paarden,
die in Z-wcdstrijden worden uitgebracht,
kunnen evenals dekhengsten voor
/ 100. per jaar meer tegen specialistiche
hulp worden ver/ckcrd.
Het hoogste tarief (/ 425. ) geldt voor
paarden welke actief deelnemen aan dral-
en rensport, topspringcn cn topdrcssuur.
Het eigen risico is voor alle risicogroepen
gesteld op / 250. per verrichting.

-ocr page 419-

Onder \\errichting moet in deze context
worden verstaan, de reeks \\an
(be)handelingen, welke op grond van één en
de/ellde oor/aak /ijn \\errichl.
Onderzoeken cn behandelingen die het
gevolg zijn van dezelfde oorzaak \\allen tot
tiiaximaal twee maal per jaar onder de
verzekering. Oit om een goede nazorg cn
een verantwoord gebruik van de patiënt te
bevorderen

Deze ziektekostenverzekering zal naar
verwacht wordt leiden tot een verruiming
\\an de mogelijkheden van hulpverlening bij
het paard, gezien het feit dat de kosten die
dergelijke onderzoeken en behandelingen
met zich meebrengen, voor een groot
gedeelte kunnen worden opgevangen en
geen belemmerende factor meer zijn voor
het instellen van een noodzakelijke
behandeling.

[iüïjom^o

Het onschadelijk maken van
dode honden en katten

fen aanzien van de v raag welke de
mogelijkheden zijn met betrekking tot het
onschadelijk maken van dode honden en
katten het volgende:
In de Destructiewet wordt onder
\'destructiemateriaal" onder andere verstaan
"dode honden en katten" (art.
2. lid 1 onder
S)-

Over wat er met destructiemateriaal moet
gebeuren zegt de Destructiewet onder
andere:

An. 3. Uil I. "Destructieiuateriaal moet
onschadelijk worden gemaakt volgens de bij
of krachtens deze wet gegeven
voorschriften".

.An. 4. liil I. \'Het is verboden
destructiemateriaal aan de destructie te
onttrekken".

.-(/•/. 12. lid I. \'De eigenaar of houder van
destructiemateriaal is verplicht dit aan te
geven, alsmede het ter beschikking tc
houden \\an cn af te staan aan het Bestuur
van de gemeente, waar het zich bev indt".
.Afhankelijk \\an wat bij gemeentelijke
destructieverordcning is bepaald, kunnen
ten aanzien van dode honden en katten de
volgende regelingen zijn getroffen:

Zij dienen op een centrale plaats
afgegeven te worden voor destructie.
Zij kunnen begraven worden op eigen
grond.

Zij kunnen begraven worden op een
door de gemeente aangewezen plaats.
Op .11 juli 1979 werd bi|
Sitiiiishliiil nr, 415
een wijziging gepubliceerd van het zgn.
Destructiebesluit waarin de mogelijkheid
wordt geopend dode honden en katten tc
cremeren. Dit besluit luidt thans als volgt:
\'Artikel 12 van de Wet blijft buiten
toepassing tcn aanzien van
destructiemateriaal. als bedoeld in art. 2.
eerste lid. onder g \\an de Wet dat:

a. hetzij wordt begraven op een terrein, ter
beschikking staande van de eigenaar ol
houder van dit destructieiuateriaal. dan
wel op een plaats, welke ingevolge
plaatselijke verordening voor dit doel is
toegelaten:

b. hetzij volledig wordt verast in een al
dan niet uitsluitend voor dit doel
bestemd crematorium.

-ocr page 420-

Van het hoofdbestuur

Halfslachtige heelmeesters

(NRC denkt voor haar lezers)

Enige maanden geleden is in het NRC-
Handelsblad bovengenoemd artikel
verschenen. Wij willen u graag laten weten
wat er sindsdien is gebeurd.
Direct na het verschijnen van de
betreffende editie van het NCR-
Handelsblad en nog geruime tijd er na ziin
wij door veel leden benaderd met het
verzoek te reageren op het betreffende
artikel.

Zoals u heeft kunnen lezen in ons
Tijdschrift van 1 januari 1981 hebben wij
echter gemeend niet via het NRC-
Handelsblad met schrijver in discussie te
moeten gaan.

Wij hebben het NRC-Handelsblad verzocht
ook ons een hele pagina ter beschikking te
stellen om onze visie op het beroep van
dierenarts te kunnen geven.
Op dit volgens ons gerechtvaardigde
verzoek is door het NRC-Handelsblad
afwijzend gereageerd. De Redaktie heeft
ons laten weten het een onverstandig
redaktioneel beleid te vinden de
K.N.M.V.D. zo maar een pagina ter
beschikking te stellen voor een weinig
kritisch artikel. Ons werd wel de
gelegenheid geboden alsnog het betreffende
artikel te bekritiseren in de vorm van een
ingezonden brief van maximaal 500
woorden.

U zult begrijpen dat wij aan deze
uitnodiging geen gevolg kunnen geven. Dit
laatste hebben wij middels een brief, aan
het NRC-Handelsblad medegedeeld. Enkele
belangrijke passages uit deze brief zijn
onderstaand weergegeven.

"U gaat er van uit dat de K.N.M.v.D. een
dergelijke pagina weinig kritisch zal
opvullen, zoal u schrijft, waarbij wij ons
afvragen of u er van uit gaat dat het artikel
\'Halfslachtige heelmeesters\' wel kritisch is
geweest.

De veronderstelling vóóraf dat de
K.N.M.v.D. een weinig \'kritische\' pagina
zou \\ uilen, maakt het v oor ons duidelijk
dat u niet weet wat er in de
diergeneeskunde omgaat, niet weet wat in
gepubliceerde discussies in
\'I\'ijilschrift voor
Diergcneeskiuule
en op congressen van dc
K.N.M.v.D. e.d. reeds aan meningsvorming
is uitgedragen en niets weet omtrent de
standpunten inzake welzijn van dieren,
waarvoor de K.N.M.v.D. op Europees
niveau ijvert.

[LöQoMio

IJ begrijpt dat wij het weinig zinvol achten
door middel van een ingezonden stuk van
maximaal 500 woorden te reageren.
In een dergelijk kort stuk is het natuurlijk
onmogelijk een duidelijk beeld te geven van
het werk van een dierenarts.\'
(Tot op heden (24 februari 1981) hebben
wij nog geen reactie van het NRC-
Handelsblad op deze brief ontvangen.)

Behalve telefonische reacties en verzoeken
om te reageren op het artikel uit het NRC-
Handelsblad heeft een aantal van u min of
meer uitvoerige reacties aan ons gestuurd.
Bij het schrijven van een artikei voor het
NRC-Handefsbfad zouden deze reacties
meegenomen kunnen worden.
Behafve van onze leden is er ook een
reactie ontvangen van de Vereniging
Vrouwen van Dierenartsen.
Om te iffustreren hoe de verschiffcnde
reacties waren, treft u onderstaand de
reactie van de Vereniging Vrouwen van
Dierenartsen aan:

De Heilbrenger

het fijkt wef een nieuwe vorm van .sport
voor ieder die zich hiertoe aangetrokken
voelt de intellectuele beroepen te
ondermijnen, laten wij het een soort
kegelspel noemen, waarvan iedere kegel een
bepaalde groepering vertegenwoordigt. Na
steeds opnieuw een balletje opgooien, vallen
nu ook de laatste kegels om. Hiermee zijn I
bedoeld de dierenartsen en wellicht nog de j
rechters en advocaten. \'

De Nederlandse Maatschappij heeft dan |

geen Koninklijk been meer om op te staan.
De gemeenschap kan zijn vertrouwen in de
gestudeerden wel opzeggen.
Naar wie moet de patiënt heen als
voortdurend wordt aangetoond dat zijn arts
faalt\'.\'

-ocr page 421-

En wie zorgt voor het dier als de eigenaar
niet voor hem denkt en tevens het
vertrouwen in zijn dierenarts kwijt is\'.\'
Maar wij stralTen hever ons /elf dan dat
wii dat de rechters nog laten doen.
Zo be/ien kan Nederland beter een
natuurreservaat van het buitenland worden.
Voorgesteld /ou kunnen worden Midas
Dekkers hiervan direkteur te maken.
In de/e herderlijke functie /ou hij de dieren
periodieke onthouding kunnen aanleren,
/odat geen ongewenste beur/en meer worden
gespekt.

Voorts /OU er een interessant Kröller
Müllermuseum kunnen ingericht worden
van alle soorten Nederlandse intellectuelen
(Hier /ou voorlopig van inteelt dan nog
geen sprake /ijn).

(LDlLMli

Bovendien /ou Dekkers tevens als direkteur
van de Koninklijke Nederlandse
Jagersvereniging kunnen functioneren, want
er valt immers niet meer onder andermans
duiven te schieten.

Hij hoeft dan enkel zijn rode hoed te
vervangen door een groene om ongestraft
het laatste restje intellectueel loslopend wild
op te sporen.

lO VIVAT!

M. Liljens- Brüning.

Ußtßrtnatr

Wel Surra, geen C\'hemotherapeutica, en dus.

\\ rijhurg geeft verder eenige aanwijzingen voor de prophylai tische hesirijding
van surra in Ned.-lndië o.a. verbod van invoer, quarantaine, slachten van alle
zieke dieren, die in de quarantaineplaats ontdekt worden: zoo mogelijk
bestrijding van de tahaniden en stottto.xysvliegen door vernieling van hun
broedplaatsen. In Indië is voor een groot deel Java en voor een deel Sumatra
hesmet met surra. Om veestapels vrij van surra te houden ging V rijburg op
Sumatra als volgt te werk:

Eenmaal per jaar werd hij aile dieren gedurende minstens 14 dagen achtereen
\'s morgens vroeg de temperatuur opgenomen. De dieren, die gedurende die 14
dagen een verhooging hadden tot 39.5° C of hooger en ook de dieren met
klinische verschijnselen werden nader onderzocht. De aan surra lijdende
dieren werden indien zij weinig waarde haddett geslacht. Waardevolle dieren
hieven gedurende 4 tot 6 maanden in een halfdonkere stal, waar zij dan
herstelden met goede voeding en verpleging. De genezing werd gecontroleerd
door cavia-entingen.

Practisch is het echter niet mogelijk de besmette landstreken in Indië vrij te
maken van surra.

Tiidsehr. Diergeneesk.. 47. 79. (1920)

-ocr page 422-

Van de Ereraad

De Ereraad deed gelet op artikel 45 \\an liet
Huishoudelijk Reglement \\ an de
Maatschappij uitspraak in de volgende
kwestie.

Naar kwam vast te staan waren twee
dierenartsen, nadat in een krantenartikel
tevoren was aangekondigd dat /ij in het
kader van een landelijke actie in
samenwerking met een afdeling \\an de
Nederlandse Vereniging tot Bescherming
van Dieren met een actie om katers te
castreren en poc/en te steriliseren /ouden
gaan beginnen en een tarief van / 15.
voor castratie cn / 45. voor sterilisatie
zouden gaan hanteien. en \'voortaan\' ieder
een andere middag in dc weck
daarvoor zou reserveren, tegen die tarieven
tot castratie en sterilisatie overgegaan.

De Ereraad overwoog dal door de
dierenartsen niet alleen via het
krantenartikel ten onrechte aan het publick
was gesuggereerd dat hun castratie- cn
sterilisatie-acti\\ iteiten berustten op cn ccn
uitvloeisel waren van landelijk tussen de
Maatschappij cn dc Nederlandse Vereniging
tot Bescherming \\an Dieren gemaakte
alsprakcn weergegeven in oen aan \'dc
praktizerende dierenartsen in Nederland\'
gericht rondschrijven van dc Maatschappij
dd. I februari 1980 met bijgevoegd
\'draaiboek sterilisatie- castralic-aktie\'
doch dat zij tevens in strijd met die
afspraken gehandeld hadden.

\\oorts werd incrwt)gcii dat dc handelwijze
van dc twee dierenartsen cr in feite op neer
kwam dal zij. onder dc bij het publiek
gewekte suggestie van een actie in
samenwerking nict dc dicrcnbcschcriuing
in casu waren met alle plaalscli|ke
dierenartsen bij dc actie betrokken cn was
cr ook gccn sprake van ccn voor ccn
bepaalde periode tc houden actie
speciaal spreekuur voor sterilisaties cn
castraties waren gaan houden, mcl
hantering met alleen van veel lagere
tarieven dan tussen dc Maatschappij cn dc
Nederlandse Vereniging lot Bcschci niing
van Dieren mcl betrekking lot actics was
algesproken doch ook van lagere Uiiicvcn
dan dc door de Maatschappij geadviseerde
trijnjmiinuarieven.

Dc Ereraad overwoog dat de handelwijze
van de dierenartsen niet alleen niet in
overcenstetuming was met het algemeen
belang, waartoe het doel van dc gemaakte
landelijke afspraken kan worden gerekend,
doch ook in strijd luct het belang van dc
Maatschappij bij het verlenen van
tuedewcrking door dierenartsen van dc
bereikte overeenkomst met de Nederlandse
N\'eremging tot Bescherming van Dieren, die
door afzonderlijke \'acties\' als door dc twee
dierenartsen uitgevoerd op de tocht zou
kunnen kotucn te staan.

Overwogen werd dat het verweer van dc
twee dierenartsen, tc weten dat ook
andere collegae lagere tarieven dan dc door
dc Maatschappij geadviseerde
minimumtarieven hanteren hun handelwijze
niet rechtvaardigde. Door op eigen
initiatief, nog wel na publikatie in dc pers.
lagere laricvcn tc gaan hanteren begaven zij
zich op het terrein van oneerlijke
concurrentie ten opzichte van collcgac die
zich wel daaraan willen houden. Indien zi|

en andere dierenartsen het met dic
tarieven niel eens luochtcn zijn kunnen,
naar dc Ereraad overwoog, bezwaren
worden voorgelegd aan de
Tarievcncomnussie.

(iciet op artikel 49 van de statuten van dc
Maatschappij werd aan dc/c dierenartsen
ieder ccn geldboete van / 500. . ccn
vooivvaardclijkc boete van / 2.500. mcl
ccn procltijd van drie jaren cn
bekendmaking van dc uitspraak in liet
l\'iiil.si hnli voor Picrgciwc.sk iiiu/c zonder
vermelding van initialen opgelegd.

Goede Vrijdag

In \\crb;ind met (ioedc Vrijdag is het
bureau op vrijdag 17 april 19X1
gesloten.

-ocr page 423-

fvic \'jljn Li Ij Lid \'IJd Ü

Jaarcongres 1981

\'Diergeneeskunde:
Perspectief en horizon\'

Het programma voor \\ri|dag is bijna geheel
uitgekristalliseerd. Actuele
wetenschappelijke en maatschappelijke
problemen vormen de kern er\\an.
\'s Morgens /.al prol. dr. K. C. W\'inkler ons
op dc hoogte brengen \\an de Theorie en de
lechniek \\an dc DNA-rccombinatie.
Dit is een uiterst actuele ontwikkeling \\an
de genetische manipulatie waar de
veterinair al reeds lang, maar dan in een
andere vorm. mee vertrouwd is.
Dat is dc selectie op erfelijkheid met name
op gewenste cn soms vanuit veterinair
oogpunt ongewenste eigenschappen.
Hierover gaan "s middags de twee secties nl,
die van de Kleine Huisdieren en de Grote
Huisdieren,

Dc dierenarts krijgt ook meer cn meer te
maken mct dc gevolgen van
mcdicamenteu/e toedieningen per os ol
parenteraal die beperkingen in het
genetische potentieel trachten op te heffen.
Zoals dc groeipotentie bijvoorbeeld, I-xn
/eer actueel maatschappelijk probleem
dat vooral vanuit de volksge/ondheid
bekeken gaat worden.
Dit uiterst belangwekkend cn belangrijk
congres dat u niet mag missen speelt /ich af
in ccn prachtig 10 ha groot dierenpark.
Dc eerste eigenaar C. Ouvvehand vestigde er
in 1913 eerst ccn sigarenlabriekjc maar ging
al spoedig over op cen kippcnbcdrijf dat
tenslotte via ccn steeds rijkere schakering
aan dieren tot het thans bekende
dierenpark groeide.

Hlke congresganger kan tussen dc zittingen
door /ich metterdaad verba/en over dc
grote DN.A e.xpressie mogelijkheden in de
natuur.

\\\'an dolfijn, /ebra. kakatoc cn /o voorts tot
aan dc loslopende dierenarts toe.

De C \'ongreseoniniissie.

-ocr page 424-

LDüo

Groep

Pluimveewetenschappen

Lustrum Symposium

ter gelegenheid van het 35-jarig bestaan van
de Groep wordt een symposium
georganiseerd op:
donderdag 9 april 1981,
onder de titel:

Omwikkelingen in de pluimveehouderij
- Waar liggen de grenzen\'.\'

Plaats: Internationaal Agrarisch Centrum.
Lawickse Allee 1 1. Wageningen. tel. 08370-
19040.

Aanvang: Ledenvergadering: 9.30 uur;

Symposium: 10.30 uur.

Inleiders:

Prof. dr. V. W. .1. Kriellaars - Hoogleraar
in de Agrarische Economie aan de
Economische Hogeschool te Tilburg:
\'Gezien vanuit een sociaal-economische
benadering\'.

Ir. D. C. Heijboer - Foktechnisch Directeur
van het C.P.1. te Nuland: \'Genetische
mogelijkheden en beperkingen\'.
Drs. .). H. H. van Lipzig - Directeur
Provinciale Gezondheidsdienst voor Dieren
in Limburg te Heijthuysen: \'Het dilemma
van de dierenarts\'.
Dr. F. .1. Grommers - Voorzitter
Werkgroep Diergeneeskunde en
Samenleving - Faculteit der
Diergeneeskunde te Utrecht: \'Grenzen
herkennen en erkennen\'.
r>Ja de inleidingen zal er ruimschoots
eelegenheid zijn om met de sprekers \\an
gedachten te wisselen onder leiding van dr.
D. H. J. Brus - Directeur Provinciale
Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-
Brabant tc Boxtel.

In het restaurant van het l.A.C. bestaat
gelegenheid de lunch te gebruiken.

VOORJAARSDAGEN 1981

K.AI-( ongrescentrum

■Amsterdam 1-2-3 mei 1981

Ueachie collegae.

In het Thdschrift voor Diergenee.skunde
van 15 maart j.1. heeft u een
inschrijvingsformulier aangetroffen voor
ons congres \'voorjaarsdagen 1981\'.
Velen van u hebben reeds ingeschreven,
enkelen lieten het formulier tot nog toe op
hun bureau liggen. Dat de laatste groep ten
onrechte aarzelde zal u hieronder
aangetoond worden.

Op donderdagavond 30 april bent u vanaf 7
uur \'s avonds welkom op een informele
bijeenkomst in het Crest-hotel, waar
registratie mogelijk is en bestuur met
congre.s-commissie u hopen te ontvangen;
wellicht een goede gelegenheid om binnen-
en buitenlandse sprekers te ontmoeten!
Vrijdagochtend begint het congres met vrije
mededelingen: twee onderwerpen zijn.
zonder de andere te kort tc doen. al
voldoende om uw nieuwgierigheid te
prikkelen: een verslag over parvovirus-
vaccins. en bloederzicktc bij duitsc herders.
De bijdragen zijn geselecteerd met de
gedachte dat de praktizerende collega \'er
iets aan moet hebben",
\'s Middags, na dc officiclc opening door de
voorzitter van de Maatschappij, start cen
sessie over loopsheid. krolsheid cn \'de pil\'
in zijn diverse vormen. Na een inleiding
door bekende wetenschappers over dc
principes van de cyclus cn hormonale
beïnv loeding volgt een bespreking van
mcdroxyprogesteron. Mibolcronc®,
Ovaban® en Delvosteron®. Een discussie
met dc zaal onder leiding van Concannon
cn Eigcnmann besluit de nuddag.
Een uitgebreid bezoek aan de
tentoonstelling in de pauzes, tussen de
middag en na de discussie kan u worden
aanbevolen. Nieuws op het gebied van

-ocr page 425-

geneesmiddelen, boeken en inslrumenlen is
tc bc/ichtigen in de mooiste toon/aal van
Nederland.

Om plus minus 6 uur vertrekken
rondvaartboten vanaf de R.M voor een
korte tocht over Amsterdams water-
wegennet naar het van Gogh-museum. In
cen unieke omgeving wordt u ontvangen
door het Ministerie van l.andbouw. het
Ministerie van CRM en dc Burgemeester en
Wethouders van Amsterdam. De hapjes en
drankjes, het gebouw, dc schilderijen en het
gezelschap: alles van bij/ondere kwaliteit.
\\\'oor degenen met cen bij/ondere
belangstelling voor oogheelkunde heeft /ich
die vrijdag een ander programma
afgespeeld; de theorie en de praktijk van
eenvoudige oogchirurgie is uitputtend
behandeld door de collegae Stades en Mrs.
Narfstrom uit Zweden.

Zaterdagochtend volgt een serie
voordrachten over het alternatief voor dc
medicamenteu/e oestrus-beïnvloeding: dc
chirurgie. Een inleiding over principes en
basistechnieken door collega Rosin uit
Philadelphia, gevolgd door een viertal
voordrachten uit Utrecht over complicaties.
Met dc informatie van vrijdagmiddag en
zaterdagochtend te/amen heeft u cen
compleet overzicht over dc mogelijkheden
cn onmogelijkheden \\an de aanpak van
loopshcid en krolsheidsproblemcn.
Ook op /aterdagochtend een
nevenprogramma: in current research and
new developments wordt over het
frontgebied der diergeneeskunde
gerapporteerd. .Mwccr /onder dc andere
voordrachten tekort le doen: hol news from
the US.A over dc behandeling van
endometritis bij de hond mei
Prostaglandines.

Zaterdagmiddag klinische informatie over
parvov irusinfccties. cn een nieuw facet in
on/c Voorjaarsdagen: dc Poslhuma-
le/ingen: uil een legaal van Mevrouw
Poslhuma worden voordrachten bekostigd
over gc/ondhcid cn /ickte van dc kat. Dit
jaar twee voordrachten van Amerikaanse
collegae respectievelijk over interne
geneeskunde van de kat (bijvoorbeeld wat
/ijn de voor- cn nadelen van dc twee
Icukamictestcn Eeleuk en I eukassay). en
over gedrag en hormonen (wordl de kat na
ovarieclomie dik en lui\'.\').

Zaterdagavond is ontspanning en
ge/ellighcid onontkoombaar met cen
Indische rijsttafel en feestelijke mu/iek in
het Crest-hotel. U mist veel als u dit niet
bii woont !

Zondag on/e bekende serie seminars, over
/eer varierende onderwerpen als
basisprincipes der chirurgie, erfelijke
/lekten, gedrag en gedragstherapie, kortom
een \'embarras du choix\'! En met een
af/akkertje bij pianomu/iek nemen wij dan
weer afscheid.

1 ot /iens op stralende Voorjaarsdagen
1981.

P. H. A. Poll
v oor/itter congrescomité.

P.S. Aanmeldingsformulieren: K.N.M.v.D.,
telefoon 0,30-5101 I 1. vragen naar Hannie
Schuurs.

Groep Geneeskunde
van het Varken

Bijeenkomst

Op donderdagmiddag 9 april a.s. wordt een
bijeenkomst georganiseerd m de rode /aal
van het Transistorium 1. I.euvenlaan 21 in
de Uithof tc Ulrcchl. aanvang 14.00 uur.
Dr. P. H. Memsworth. Department of
Agriculture. Victoria. Australië, /al een
inleiding houden over een aantal factoren
welke het herig worden van dc zeug
beïnvloeden. Aan de hand van de resultaten
van /ijn onder/oek. dat hij /owel in
Nederland als in .Australië heeft uitgevoerd,
zal hij ondermeer de volgende aspecten
toelichten:

dc invloed van individuele huisvesting,
grocpshuisvesting en groepsgrootte op
het berig worden:

de invloed van dc frequentie en de mate
van contact lussen zeug en beer;
de \'relatie\' varkenshouder - /cug.
waarbij ondermeer gekeken is naar
angslreacties bij dc /eug op de
aanwe/igheid van dc mens in hel hok.

-ocr page 426-

Arls. L. I . .1.
Hcrghuis. (1, A.
Hestcbroci. A, C\'.
HoKchcr. A. .1. \\V.
flcrck. O. ,1, .1. do
Clotschcr. A. I\',
C rombach. W . Ci. ,1.
Dclmcrs. II.
Dinkla. I\\ I. H.
DoHijn. I . k.
Drogl. ,1.

Dinscns. A. M. I .
Dijck. .1. \\an
Dijkslra. I\'.
rigcrsma. \\.
(icnicn. \\\\ . \\an
OocsiL-ii. \\\\ . .1. .1.

(ioi)M.Tl. II.
Haas. R. dc
Harto.i;. P, dcn
Hendriksc, Prol. dr. .1.
Henen, W . I . II. \\an
Holsl. W . \\an dcr
Horst. ten
Ho\\c, ,1. I . .1. ten
H(ncn-.\\lcn nens,
\\le\\r. I-. I . s.d.
Hubert. P. .1. M.
Idcnia, A, P.
.Iaarts\\eld, Dr. W . A. B,
■Icnsnia. (i.
Kaasenbrood. R. .1.
Knul. Dr, A. dc
Kin(iers, ,1.
l aan. S R. \\ ,d.
Leeuwen. \\\\ . \\.
I innewiel. Dr. 11, X.
Maancn. P. li A. \\L \\an
Maarssen, \\. .1. I. ic
Meer, \\. B. \\ .d.
Me>cr. W,
Muiswinkel, K. \\an
Mulder jr., 1).
Mijten, .A.
Nicolaije, ,1. 11. VL
Oosting. H. .1.
Otto, L. VI.
Ouwerkerk, S. 11.
Pckelder. .1. .1.
Plate. H. VI.
Remmen, ,1. I . A. M.
Ro.seboom, M.

\\\\ \\chcn
Den Ham (()\\.)
Hcrucn a. /ee
Tilligte
Breda

I.anakcn (België)
lloensbroek
Schooncbeck
Haren ((ir.)
\\larum
Ruinen
\\\'oerendaal
Broekhui/en\\ orst
Surh ui/uni
Kollu m
Drcnipt
Oisterwijk
\\1aa rsscnbroek
Bergambacht
Borculo
l trecht
M aas bracht
Maarssen
N\'ierhoutcn
Son en Brcugel

/.eist

Lanakcn (Belgic)
Buitenpost
Niimcgen
Balk

Schijndel
Somcrcn
Hattcm
\\\\ (iKcga
BilthoNcn
Vlidwoida ((ir.)
(■u> k
(irocnio
•Sch ijndel
Koeka nge
L\'mmeloord
L m pe

Halen (Bekic)

Vaals

■Assen

Hallwcg

Helmond

W\'ilhelniinadorp

Zwolle

HcKoirt

De Klomp (L:de)

Paarden-KI

l ijst van dierenartsen, dic
overeenkomstig het Regk\'ment Paarden-
K.I. aangewezen zijn om K.I. bij paarden
toe te passen (lijst afgesloten op
21-I-I981

Roumen. .M. P. 11. \\1.
Ro/endaal. M. (1.
Rutten, A. .\\L .1.
.Schaik, A. NL \\an
Schie, ,1, I h. M. \\an
SchilTelers. 11. M. B. .1.
Sluijtcr. 1-. .1. II.
Smidt. \\V. .1.
I heunisscn. (1. D.
I o.xopeus, (i. .1.
Verhulst, P, 1).
Wal. (i, 11. van der
Wes.sclink. H. (i. M.
Winden. .1. 11. \\an

Voor een goede gang van zaken bij het toe-
passen \\an K.1. bij paarden wordt verwezen
naar hetgeen hieromtrent is medegedeeld
in het
Tijdschrifi voor Dierge>i(\'es/<iiiid(\'. 105,
472-473. (1981)).

Voor de Commisie Paarden - 15 I
Dc waarnemend secretaris
Ir. ./, F. M. van [.eeuwen

Diergeneeskundige
studenten kring

Peerdepieten 1981

Op donderdag .K) april /al de
Diergeneeskundige Studenten Kring, in
samenwerking met de
l\'aardesport\\ereniging lliUersum en de
Nederlandse Draf en Rensport, haar 24-stc
Pcerdepietendag aan den \\olke presenteren.
Na 14 jaar op de drafbaan Wlercveld". is
het dit jaar dc lOc keer dat dit \\ctcrinaire
hoogtepunt op dc drafbaan te Hilversum
plaats /al \\inden, hetgeen ccn e,\\tra
feestelijk karakter aan de/e dag /al geven.
Ondanks het Icit dal Vertcrinair Nederland
ongetu ijfeld min of meer op dc hoogte /al
/ijn \\an wat dc/e dag /oal te bicden heelt,
wil ik graag cen o\\er/icht \\an dit festijn
geven.

Na de rcccptic \\ oor genodigden \\an
D,S,K,, dit jaar voor het eerst op de nieuwe

Haclen

l.ecuwa rdcn

Al bergen

Drcmpt

Linne

Brunssum

r trecht

Dallsen

Baarn

Son

St. Ocdcnrode
De W ijk
L\'nschede
\\\'cnra\\

-ocr page 427-

^[ÜLMiol

D.S.K. kamer in de Uilhof\', gaat het
gc/el.schap per .speciale Peerdepieten
e.xpress (dc oudste nog rijdende trein in het
bezit van de N.S.) vanaf het oude
Maliebaanstation naar Hilversuru. Hier zal
het D.S.K. bestuur met haar gasten in
koetsen en .lan Plezieren, geëscorteerd door
fanfarekorps, majorettes en ruiters van de
vctermaire studentenrijvereniging \'De
Solleysel" de drafbaan betreden. De
veterinaire studenten, voor deze dag
gekleed in \'Ascot-style\': Dames in lange
gewaden en fruitige hoofddeksels, heren in
jacket en hoge hoeden, en met hun vele
andere belangstellenden zullen weer garant
staan voor een sfeervolle entourage.
De coursen en ereprijzen van deze dag,
zoals o.a. de Absyrtus prijs, de Solleysel
prijs cn de D.S.K. prijs, zullen met hun
naaiugeving het veterinaire karakter van
deze dag extra accentueren.
Het absolute hoogtepunt van het hele
Peerdepieten gebeuren zal ongetwijfeld de
Peerpietencourse zijn. De spanning zal tot
ongekende hoogte stijgen als 12 veterinaire
studenten en studentes, na 3 maanden
intensieve training onder leiding van de
gerenomeerde trainers Piet Smit en Manus
Bouwhuis, gaan strijden om de felbegeerde
titel Peerdepiet 1981.
Om de feestdag compleet te maken zal de
f eestcommissie der D.S.K. "s avonds het
traditionele Galabal organiseren. Dit zal
gehouden worden in restaurant de
■Rietschans", te Loosdrecht.
Hopende dat Peerdepieten 1981 naast
studenten vele dierenartsen uit den lande
/al kunnen bekoren, verblijf ik met
vriendelijke groet.

Namens het Bestuur der D.S.K.

Jan Pons
D.S.K. h.t. vice praeses

Veterinair Advies
Centrum Ontwikkelings-
samenwerking

Vacature in een ontwikkelingsland

Het Veterinair Advies Centrum
Ontwikkelingssamenwerking zoekt op korte
termijn

EEN DIERENARTS
De aanvraag

Ten behoeve van de opleiding van kader
voor de veeteelt zijn momenteel in Niger
twee instituten:

a. lager kader wordt opgeleid aan de
ESEM in Maradi;

b. het middenkader wordt getraind aan de
EAATEN in de hoofdstad Niamey.

Het gaat in de aanvraag om deze
laatstgenoemde school, die in 1971 met
financiële hulp van het FED werd opgericht
t.b.v. de landen, die lid zijn van de zgn.
Conseil de PEntente.

Er zijn twee opleidingen: voor agent-
technique (2 jaar) en voor assistent
d\'elevage (3 jaar). Momenteel zijn een
drietal dierenartsen aan de school verbonden,
maar de directie vindt dat er 5 nodig zijn
om de cursus goed te laten draaien. De
directeur van de EAATEN richtte tot SNV
het verzoek een leraar dierpathologie in te
willen zetten.

VA

Taak van de gevraagde vrijwilliger

a. Lesgeven. In eerste instantie pathologie,
maar afhankelijk van de verdeling van
het vakkenpakket ook andere vakken.

b. Praktische ondersteuning van de lessen
in de veterinaire kliniek van Niamey.

Voor nadere informatie kunt u zich wenden

tot het VACO secretariaat.

Adres: Kon. Julianaplein 3. 2595 AA Den

Haag. tel. 070 - 79 31 37.

-ocr page 428-

[L[iLm[oL

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae;

Brinke, W. ten; 1981; 9247 DJ Ureterp, Stuken 33.

Dongen, F. J, M. van; 1980; 5125 NH Huiten, Hulteneindsestraat I.

Fisscher, R, F.; 1980; 2801 HC Gouda, Turfmarkt 94.

Logt, P. B. van der; 1980; 5246 BK Rosmalen, J, Heijmanslaan 127.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

J. G. Bijlsma, R. Hopperstraat 34, 3584 GN Utrecht.

G. G, M. van \'t Klooster, Lauwerecht 31, 3514 BA Utrecht.

Mej. M. H. W. van der Pasch, Bankstraat 27 A, 3581 LM Utrecht.

Adreswijzigingen, enz.:

175 Augustijn. C. W. M.; 1976; Biest-Houtakker;
p., H-D., geass. met H. A. M. Elsinghorst, M.
J. J. v. d. Linden, P. J, J. A. Schröder, H.
Vaarkamp en J. A. M. Vermeer.

302 Beek Sr., F. J. ter: 1943; Javea (Alicante),
(Spanje), Calle Naranja, Urb. Rimontgo-
M.G. 225; r.d.

178 Belonje. L: 1968; Wijchen; p., geass. met J.
H. H. Cloudt en P. S. Kroon; plv. i.

182 *Boevé. M. H.: 1979; 3512 HE Utrecht,
Kromme Nieuwe Gracht 41 B bis; tel. (030)
322420 (privé).

185 Brand. L. P. M. van den: 1962; Someren; p.,
geass. met dr. A. de Kruif, M. M. F. H. van
Kuijk, C. Sietsma en J. A. Westerbeek.

186 \'Brinke. W. len; 1981; 9247 DJ Ureterp, Stu-
ken 33; tel. (05125) 2692(privé), 1444(prakt.);
p., ass. bij dr. O. L. Beiboer.

187 Bronsink, D. H.: 1972; Wapenveld; tel.
(05206) 78871 (privé). 42512 (prakt.).

189 Caspers. J. IV.: 1967; 2352 BT Leiderdorp,
Voordorp 57; tel. (071) 413555 (privé),
213551 (bur.); wnd. h. vl. k. dnst.

189 Cloudt. J. H. H.: 1955; Wijchen; p., geaas.
met L. Belonje en F. S. Kroon; plv. i.

190 Cremers. F. X. M. M.; 1963; Voorschoten;
tel. (01717) 3021 (privé), (071) 213551 en
125509 (bur.); h, vl. k. dnst,

191 Derk.tema. A. F.: 1978; 5233 EA \'s-
Hertogenbosch, Postelstraat 18 B; tel. (073)
147780 (privé), (04132) 65950 (bur.); medew.
V.D.

194 \'Dongen. F. J. M. van: 1980; 5125 BH Hui-
ten, Hulteneindsestraat I; tel. (01612) 2872;
wnd. d.

197 Eikelboom. A. J.: 1932; Hattem; tel. (05206)
41693.

197 Elsinghorst, H. A. M.: 1963; Hilvarenbeek;
p.. geass. met C. W. M. Augustijn, M. J. J. v.
d. Linden, P. J. J. A. Schröder, H. Vaarkamp
en J. A, M. Vermeer.

200

214

227
229

231

232

235

236

236

236

240

240

244

245

\'Fisscher, R. F: 1980; 2801 HC Gouda,
Turfmarkt 94; tel. (01820) 18995; p., ass. bij
mevr. W. G. Lycklama ä Nijeholt-
Roelofsen.

Heun. M. 1972; 3743 HR Baarn, Bilder-

dijklaan 19; teL (02154) 18757 (privé), (020)
720101 (prakt.); p„ kl. huisd., geass. met R.
Janssen.

\'Kers. J. H.: 1970; Delft; tel. (015) 566319.
Knape. J. J.: 1953; 7591 GT Denekamp,
Geert van Woustraat 18; tel. (05413) 2956
(privé), (05410) 12166 (bur.).
Koens. P.: 1942; Diepenheim; tel. (05475)
1330; p., kl. huisd.

Koopmans. Dr. S.: 1932; U-1937; 3584 GA
Utrecht, E. Saalbornlaan 27; teL (030)
516911.

Kroon, P. S.: 1976; Benningen (GId.); p.,
geass, met L. Belonje en J. H. H. Cloudt.
Kruif. Dr. A. de: 1971; U-1975; Someren; p.,
geass. met E. P. M. v. d. Brand, M. M. F. H.
van Kuijk, C. Sietsma en J. A. Westerbeek.
Kuijk. M. M. F H. van: 1963; Someren; p.,
geass. met F. P. M. v. d. Brand, dr. A. de
Kruif, C. Sietsma en J. A. Westerbeek.
Kuipers. J.: 1964; Hattem; tel. (05206)42716
(privé), 42512 (prakt.).
Eiewes, E. W.: 1980; 3831 MG Leusden, Din-
kelwijk 14; tel. (033) 946635 (privé).
l.inden, M. J. J. van der: 1970; Hooge
Mierde; p., geass. met C. W. M. Augustijn, H.
A. M. Elsinghorst, P. J. J. A. Schröder, H.
Vaarkamp en J. A. M. Vermeer.
Martens. M. R. Th. M.: 1980; 5212 NB \'s-
Ftertogenbosch, Van Noremborghstraat 75;
tel. (073) 138805; p., ass. bij C. W. M. Augus-
tijn, H. A. M. Elsinghorst, M. J. J. v. d.
Linden, P. J. J. A. Schröder, H. Vaarkampen
J. A. M. Vermeer.

Meinen. J. J.: 1980; 5056TB Berkel-Enschot,
A. van Duinkerkenlaan 6; tel. (013) 332442
(privé), (04242) 2078 (prakt.); p.. ass. bij E. P.
C. M. van Riel.

-ocr page 429-

Messet. M. A. von; 1973;9721 VZGroningen.
Vestdijklaan 372; tel. (050) 263487 (privé).
181418 (prakt.).

Mulder. W.: 1977; Hattem; tel. (05206)43645

(privé). 42512 (prakt.).

Notes. H. J. B. J.: 1970; Diepenheim; tel.

(05475) 1543 (privé). 1418 (prakt.).

Otde Rietierinis. H. G. A.: 1963; 7588 R.(

Benningen (Ov.). Beuningerstraat 82; tel.

(05413) 2668; p. (assoc. beëindigd).

Peters. A. G.: 1980; Susteren; wnd. d.

*Planlinga. Dr. A. D.: 1968; U-1974; Bunnik;

wet. h. medew. R.I.V.

.Samen. Dr. R. van: 1921; U-1924; Hattem;

tel. (05206) 42310.

Schröder. P. J. J. A.: i960; Oostelbeers; p.
geass. met C. W. M. Augustijn. H. A. M.
Elsinghorst. M. J. J. v. d. Linden. H. Vaar-
kamp en J. A. M. Vermeer.
Schuring. H. J.: 1929; 3861 CK Nijkerk.
Huserstraat 6; r.d.; oud-h. vl. k. dnst.
Sieisma. C.: 1979; Someren; p.. geass. met L.
[\'. M. v. d. Brand, dr. A. de Kruif. M. M. F.
H. van Kuijk en J. A. Westerbeek.
Sijpvetd. W. van: 1956; Kesteren; tel. (08886)
1738 (privé). 1355 (prakt.); p.. geass. met D.
N. Tap (assoc. met T. F. v. d. Zwan
beëindigd).

Stades. F. C.: 1970; Zeist; tel. (03404) 54742
(privé), (030) 531695 of 539411 (bur.); wet. h.
medew. R. U. (F.d.D., vkgr. Geneesk. van het
KL Huisd.).

Steenhuisen. H\'.: 1977; 5708 KB Helmond.
Van Ommerenstraat 26; tel. (04920) 48.348
(privé), 33808 (prakt.); p.. ass. bij IT J. M. H.
Duijsens. S. H. Ouwerkerk en J. L. M
Regouin.

246

280

248

281

250

284

254

307

258

259

267
270

287

292

271

273

293

294

273

297

307

276

298

277

.WO

300

.WO

tL[iLm(oL

Tap. D. N.: 1974; Ochten; p.. geass. met W.
van Sijpveld (assoc. met T. F. v. d. Zwan
beëindigd).

Timminga-Hannema. Mevr. H. A.: 1942;
Hattem; tel. (05206) 42086.
l\'aarl<amp. H.: 1976; Vessem; p.. geass. met
C. W. M. Augustijn. H. A. M. Elsinghorst,
M. J. J. v. d. Linden. P. J. J. A. Schröder en J.
A. M. Vermeer.

Vetden. H. J. van der: 1977; Ware Mass.
01082 (U.S.A.). Turkey St., RFD 1.
Vermeer. J. A. M.: 1980; Diessen; p.. geass.
met C. W. M. Augustijn. H. A. M. Elsing-
horst. M. J. J.
V. d. Linden. P. J. J. A. Schro-
der en H. Vaarkamp.

Vinti. W. J.: 1980; 3245 BR Sommelsdijk,
Zuidelijke Achterweg 28; tel. (01870) 5692
(privé). 2897 (prakt.).

Waarden. R. J. M. van der: 1979; 1054 K H
Amsterdam. Overtoom 455 H; tel. (020)
851496 (privé), 182884 (prakt.); p.. kl. huisd..
ass. bij mej. G. H. A. M. Oude Hengel,
\'Weijer. Dr. K.: 1968; A-1979; Amsterdam.
Westerheeti. J. A.: 1972; Someren; p.. geass.
met L. P. M. v. d. Brand, dr. A. de KruijL M.
M. F. H. van Kuijk en C. Sietsma.
Witte. J.: Koudekerk a d Rijn; tel. (01714)
5097 (privé). (071) 2L355I (bur.); k.d.
Witten. J.: 1975; Plumieux (Côtes du Nord),
(Frankrijk); p.. geass. met J. C. Richard en D.
Tournadre.

Wouters. G. W. J.: 1937; 3732 EP De Bilt.
Zorgvliet 37; tel. (030) 760747.
Zoolingen. D. J. van: 1980; 6691 AA Gendt,
Dries 5; tel, (08812) 3504; p., ass, bij J. T, van
Berge Henegouwen en G. J. van Riemsdijk.
Zwan, T. F. van der: 1971; Rhenen; tel.
(08376) 5078; p. (assoc. beëindigd).
Zwart, Prof. dr. P.: 1955; U-1963; Bunnik;
tel. (03405) 1644 (privé), (030) 534364 (bur.).

Overleden:

.1. P. Nieuwenhuizen te IJsselstein op 27 februari 1981

Eervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D.:

W. H. van Hulzen te Amsterdam per 1 maart 1981
F. M. Viguurs te Cuyk per 1 januari 1981

.Jubilea:

P. L. L. Bollen te Uden
J. G. Chr. van Vloten te Arnhem
H. H. G. Grooten te Borne
Dr. A. Herschel te Doetinchem
E. M. Dufour te Fluitenberg
C. E. van Limborgh te Baarn
K. B. M. Koelman te Heerlen

(afwezig) 45 jaar op 7 april 1981

(afwezig) 35 jaar op 12 april 1981
(aanwezig) 30 jaar op 21 april 1981

(afwezig) 50 jaar op 21 april 1981

(afwezig) 25 jaar op 24 april 1981
(afwezig) 25 jaar op 24 april 1981

(afwezig) 45 jaar op 30 april 1981

-ocr page 430-

Terramycin®/LA
is er
niet alléén voor
luchtweginfecties en
niet alléén voor varkens

•••

Terramycin®/LA is een prima middel
voor de behandeling en preventie van
luchtweginfecties. En niet alleen bij
varkens of biggen, maar beslist ook bij
mndvee en schapen. Dat bleek uit de

Niet alleen bij luchtweg-
infecties is Terramycin®/1-A
het aangewezen middel.
Ten-amycin*/LA heeft
naast een breed- 1 ,</«\' ■<

spectrum een lang- ^j^^AjMs^^jli\'
durige werking.
Bovendien wordt een therapeutisch werkzame
bloedspiegel snel bereikt. Door deze specifieke
eigenschappen is Terramycin*/LA uitermate
geschikt voor de volgende infectieuze
aandoeningen:

- kreupelheden (o.a. peritarsitis en panaritium)

- navelinfecties

- abcessen/wond infecties

- mastitis.

©Ffizer b.v. afd. Diergeneeskunde Machtiging 157,
3000 VB Rotterdam, telefoon: 010-215122.
® merknaam van Pfizer Inc., New York. U.SA

grote Nederlandse veldproef die in de
winter van 1978/1979 werd gedaan en
daarna in de praktijk.

TeiTainycin®/LA. Praktisch, snel en zeker!

-ocr page 431-

iöG mm

Afwijkingen bij slachtdieren

II. Ontstoken staart met een embolische pneumonie
bij varkens

Lesions in Slaughtered Animals

II. Inflammalion of the Tail anti KmhoHc Pneumonia in Pig.s

J. van den Berg\', U. Narucka\', J. F. M. Nouws\', B. D. Okma\', J.
P. J. Peelen\', A. E. E. Soethout\'

SAMENVATTING

4724 Meslvarkens met een ontstoken staart en een embolische pneumonie w erden
bacteriologisch onderzocht volgens de bepalingen van het Onderzoekingsregula-
tief van de Vleeskeuringswet. Bij 1248 (26,4%) van deze slachtdieren bleek het
bacteriologisch onderzoek positief te zijn.

Aanbevolen wordt om dieren met deze afwijkingen consequent in B.O. te nemen.
Een keuringsuitspraak, anders dan afkeuren, kan slechts volgen na een bacteriolo-
gisch onderzoek, uitgevoerd conform het Onderzoekingsregulatief van de
Vleeskeuringswet.

SUMMARY

In 4,724 fattening pigs with inflammation of the tail and embolic pneumonia,
a bacteriological e.xamination was made in accordance with the Meat Inspection
Regulations. The results of bacteriological e.xamination were positive in 1,248
(26.4 per cent) of these animals. It is recommended consistently to make a bacte-
riological e.xaminiation in animals showing these lesions. Any verdict by the
inspector, other than condemnation, can only be rendered following bacteriologi-
cal e.xamination carried out in conformity with the Meat Inspection Regulations.

INI.EiniNG

Een ontstoken staart is een afwijking,
welke bij slachtvarkens veelvuldig wordt
waargenomen. Regelmatig gaat deze
afwijking gepaard met een embolische
pneumonie (zie afb. 1 en 2) en abcesvor-
ming elders, vooral in de wervelkolom
(zie afb. 3 en 4).

Van een zestal Vleeskeuringsdiensten
werden de keuringsgegevens van dieren
met deze afwijkingen verzameld.

KEURING VOOR HET SEACH 1 EN

Bij de keuring voor het slachten valt de
meer of minder ontstoken staart op.
Hiernaast treden vaak locomotiestoor-
nissen en stoornissen aan het respiratie-
apparaat op. De conditie van de dieren
varieert van goed tot sterke vermagering.

KEURING NA HET SI,ACHTEN

Naast de ontstoken staart worden, als
complicatie, veelvuldig talrijke metasta-
sen in de longen (embolische pneumonie)
en abcessen elders (vooral in de wervel-
kolom) gevonden.

\' Respectievelijk Vleeskeuringsdiensten Boxtel (de Tijvert 2). Oss, Nijmegen. Den Haag. EmmenenCuyk.
Tijdsehr. Diergenee.tk.. deel 106, afl. 8, 1981 40 7

-ocr page 432-

Afb. I.

HL- I HAC 1 r-.RlOl OCIISC II ONDI RZOEK
(B.O.)

De uitslagen \\an het B.O. \\an 4724 var-
kens. welke bij de keuring na het slachten
verschijnselen vertoonden van een ont-
stoken staart, met als compiicatie een
embolische pneumonie of een embolische
pneumonie met abcesvorming elders, /.ijn
weergegeven in tabel 1.
Opvallend is het hoge percentage posi-
tieve bevindingen (26,49(). Naarmate de
ernst van de pathologische afwijking toe-
neemt. neemt het peicentage positieve
bevindingen toe (van 25.1 naar .30.4\'<).

-ocr page 433-

Tabel I. Hel bacteriologisch onder/oek bij dieren mcl een ontstoken staart en een embolische pneumonie uitgevoerd conform het Onder/oekingsregulatiel.

O
O

PATHALOOG-

ANATOMISCHE

BEVIRDIHGEH

TOTAAL
AANTAL
B.O\'a

TOTAAi-
AANTAL
POSITIE-

Aantal kolonies
bloedDlaat

Coryne-
baot.

Haemoly-
tisch»

Andere
specifieke

Mengcultuur
specifieke

Aantal kolonies
bloedplaat

VE B.O\'«

- 10 > 10

Pyogenes

«treptoooc

bacterieCn

bacterieë\'n

> 10

OHTSTOKEH STAART MET

3574

898

484 309

568

560

19

46

105

EMBOLISCHE PNEUMONIE

25.1^

15.5^ 8.6%

10.5%

10.1%

0.5%

1.5%

2.9%

ONTSTOKEN STAABT MET

1150

550

192 127

152

140

8

19

31

EMBOLISCHE PNEUMONIE EN

30.

11.05^

13.25^

12.2%

0,7%

1.7%

2.7%

ABCESVORMING ELDERS

TOTAAL

4724

1248

676 456

520

500

27

65

156

26.4%

14.3% 9.2^

11 .0%

10.6%

0.6%

1.4%

2.9%

» Volgens het Onder/ockingsrcgulatief (Vleeskeuringswet).

-ocr page 434-

Het meest worden Corynebacterium
pyogenes
en haemolytische Streptococ-
cen geïsoleerd. Deze bevinding stemt
overeen met reeds eerder gerapporteerde
gegevens over het bacteriologisch onder-
zoek van zeugen met een wervelfractuur
c.q. wervelabces (1).

CONCLUSIE

Bij varkens met een staartontsteking
dient bij de keuring voor het slachten een
voorwaardelijke vergunning tot slachten
gegeven te worden.

Bij de keuring na het slachten dient bij
varkens met een ontstoken staart en een
embolische pneumonie, al of niet ge-
paard gaande met abcesvorming elders,
een bacteriologisch onderzoek plaats te
vinden. De keuringsuitspraak moet
afkeuring zijn, tenzij het bacteriologisch
onderzoek, uitgevoerd volgens het
Onderzoekingsregulatief van de Vlees-
keuringswet, een negatief resultaat
oplevert.

I.ITERA ruuR

1. J. P. J. Peelen. J. van den Berg. U. Narucka. .). E. M. Nouws. B. D. Okma, A. T h, M. Verdijk:
Afwijkingen bij slachtdieren 1, Wervelfracturen bij zeugen.
Tiiilschr. Diergeneeskunde. 106. 72-74,
(1981).

©QQ^ag]

Een torsio uteri bij een poes

Onlangs werd ons voor sectie een lapjes-
kat aangeboden met de volgende anam-
nese: De poes werd in de tuin gevonden,
wentelend, onderwijl klagelijk krijsend.
Met spoed werd een dierenarts geconsul-
teerd die helaas niet kon voorkomen, dat
de poes na enkele uren overleed.

Sectiebevindingen: In de volle buik
bevond zich een geringe hoeveelheid hel-
der licht haemorrhagisch transudaat en
een baarmoeder waarvan de linkerhoorn
getordeerd was (afb. 1). In elke hoorn be-
vonden zich twee voldragen vruchten.
Het cervicale einde van cornu uteri si-
nistrum was om het mesovarium sinis-
trum gedraaid hetgeen een afknelling
van de venae in het ligamentum sinistrum
bewerkstelligde (afb. 2) met als gevolg
een licht haemorrhagisch transudaat in
de cornu uteri sinistrum en buikholte.
In andere organen werden geen patholo-
gische afwijkingen waargenomen.

De shock als gevolg van de pijn en het

vochtverlies zal tot de spoedige dood van

de poes geleid hebben.

Het betreft hier een afwijking die zelden

voorkomt.

Het blijkt niet eenvoudig de juiste diag-
nose aan het levende dier te stellen.
Gezien het gedrag van de poes werd aan
een vergiftiging gedacht. Een operatie zal
de nodige complicaties kunnen geven
gezien de toestand waarin de poes door-
gaans aangeboden zal worden.
Mogelijk predisponerende factoren:

1. contractie van de uterusmusculatuur;

2. beweging van de foet(en);

3. beweging van het lichaam;

4. een geringe afstand tussen cervicale
uiteinde van de uterus en mesovarium
ten opzichte van de hoogdrachtige
baarmoedergrootte;
een opgerekt mesovarium bij een
hoogdrachtige baarmoeder.

P. A. V. d. Eijk.
M. F. de JongK

5.

\' Centraal Diergeneeskundig Instituut, Postbus 6007, 3028 EP Rotterdam.

-ocr page 435- -ocr page 436-

i-^rprj\' rO. t-;

Gedragsstudies bij apen\'

F\'rof. Van Hool\'f heeft in een ethologisch
onderzoek het sociaal gedrag \\an chimpan-
sees bestudeerd. Dieren hebben een sociaal
gedrag ten opzichte van elkaar, waarbij een
sociale differentiatie naar voren komt; d.w.z.
dat ze niet op iedere soortgenoot op dezelfde
wijze reageren. Wil men hier meer inzicht in
verkrijgen, dan dient men systematisch bijv.
de soort, van gedragingen en de betrekking tot
wie waar te nemen en vast te leggen. Hierbij
wordt gebruik gemaakt van allerlei technische
hulpmiddelen zoals videorecorders.

Wat is nu de bedoeling van deze gedragingen?
leder dier heeft een verwachtingspatroon ten
opzichte van de ander. In iedere groep heerst
een sociale hiërarchie, een sociale organisatie.
Deze is bij pluimvee ontdekt. Men spreekt van
een\'pikorde\'. In een groep van bijv. lOdieren.
zal no. 1 no. 2 pikken en no. 2 no. ?>. Dier no. 1
wordt nooit gepikt, terwijl dier no. 10 door
ieder ander dier wordt gepikt. Deze \'pikorde\'
is daarna bij vele diersoorten vastgesteld.

Eén van de aspecten van dit gedrag is. dal men
binnen een groep een zo groot mogelijke vrij-
heid voor zich zelf probeert te verwerven. Als
de spanningen van een individu binnen de
groep te groot worden, kan zo\'n dier de groep
verlaten, maar het verliest daarbij ook de
bescherming van de groep.

Het vaststellen van een rangorde binnen de
groep is nict zo eenvoudig. Werpt men bijv.
een pinda naareen groepje van tweeapen. dan
zal een van beide de pinda pakken. Herhaalt
men dit. dan zal steeds dezelfde aap de buit be-
machtigen. .Ms deze beide apen echter in een
ander deel van de ruimte gaan zitten, kunnen
de rollen wel eens omgekeerd zijn. Kennelijk
is de plaats van dc handeling erg belangrijk.
Hierbij speelt ook de invloed van een derde
aap een rol.

De context lijkt te overheersen over de domi-
nantie. Gebleken is dat oudere apen. die een
dominante rol in een groep hebben, deze
dominantie overbrengen op hun jongen. Zo
zien we. dat soms jonge apen in een groep een
betrekkelijk grote macht hebben. Een ander
merkwaardig verschijnsel is, dat de Benjamin
in een \'gezin\' een grote protectie geniet van de
moeder. Hij heeft daardoor een grotere macht
dan zijn broers en zusters. Als de moeder nu
komt te sterven, vervalt de protectie, maar de
dominantie van deze aap is gefixeerd.
Als twee apen een conflict hebben, speelt aan
de ene kant dedominantieeen belangrijke rol,
maar aan de andere kant ook de invloed van
derden.

Men tracht in zo\'n conflictsituatie de steun te
verwerven van andere apen, waarbij allerlei
zeer ingewikkelde gedragspatronen naar
voren komen. Vrouwelijke apen trekken
meestal partij voor de zwakste.
Ook ervaringen uit vorige conflictsituaties
zijn niet vergeten. De dieren lijken af te wegen,
wat de consequenties zijn van het partijtrek-
ken bij een conflict. Dit hele patroon noemt
men allianties.

Deze studie is voornamelijk uitgevoerd in het
Burgers Dierenpark te Arnhem bij een groep
van 25 chimpansees. Door de dieren onder
bijna natuurlijke omstandigheden op een ter-
rein van 1 ha te huisvesten, keerden allerlei
normale gedragspatronen weer terug. De die-
ren leerden weer te paren, jongen groot te
brengen en op elkaar te reageren. Hierdoor
werd de gezondheid ook veel beter, m.a.w. het
psychosomatisch welbevinden iseen bron van
gezondheid.

De lezing van prof. Van Hooff werd tnet
behulp van vele interessante en vooral instruc-
tieve dia\'s tot een boeiend verhaal.
Uit de vele vragen en een ademloos gehoor
mag worden geconcludeerd dat men intens
heeft genoten van een buitengewone
voordracht.

E. P. Oldenkamp.

Lezing gehouden tijdens de vergadering van de .Aldeling Zuid-Holland van de K.N.M.v.D. in december
1980. door l\'roL dr. J. A. R. A. ,M. van Hoofï.

-ocr page 437-

Stichting Afnemers Controle
op Veevoeder
25-jarig bestaan
landelijke studiedag

13 mei 1981 in De Flevohof te
Biddinghuizen

Programma

10,15 Welkomstwoord en opening

25 jaar A.C.V.-Controle: Verleden, heden en
toekomst; door de voorzitter van de .A.C.\\\'.-
Controle, de heer A. Klaassen.
Is de \\cehouderij in de toekomst nog te
financieren?; door de voorzitter \\an dc
hoofddirectie \\an de Centrale Rabobank, ir.
P. .1. Lardinois.
Discussie
Pauze.

Diverse felicitaties,
lunchpauze.

Welke eisen stelt de consument in de toe-
komst aan het dierlijk cindprodukt \'; doorde
directeur Voedings- en kwalitcitsaangcle-
genheden \\an het Ministerie van I.and bouw
en Visserij, drs. C. C. .1. M. d. Me>s.
14.45 Discussie.
14.55 Pauze.

De veevoeder-en energiemarkt inde F.E.G.
en de wereld in de komende jaren; doorde
directeur van het Hooldproduktschap voor
.Akkerbouwprodukten. ir. M. van den lop.
Discussie.

Sluiting door de \\i)orziltcr \\an de A.C.\\\'.-
Controle.

Symposium Researchgroep
voor Vlees en Vleeswaren

Het slachtproces nu - zól of anders?

Ook dit jaar organiseert de Researchgroep voor
Vlees en Vleeswaren INO weereen symposium in
Met Slot le Zeist en wel {>p
20 mei I9SI.
l itel: Het slachtproces nu - zol of anders\'.\'
Aanvang 09..10 uur, sluiting circa 16.00 uur.
De onderwerpen die door de inleiders besproken
zullen worden, betreffen de toepassing van het
onderzoek in relatie tot veeen vleesen zullen vooral
gericht zijn op de problemen rond het slachtproces.
De volgende aspecten zullen belicht worden: wel-
zijn van het dier, kwaliteit \\an het vlees, de factor
mens en arbeid, hygiëne, technische faciliteiten en
rendement.

10..15

1 1.20
1 I..10
12.00
12..10
14.00

15.25

16.10
16.25

f)oel van het symposium is om een confrontatie
tussen onderzoekers en belanghebbenden uit de
praktijk te bewerkstelligen. Een dergelijke confron-
tatie kan leiden tot het ontsluiten \\an nieuwe onder-
zoekgebieden en aanpassing aan slacht- en
keuringsbcleid.

Programma

09..10 Koffie.

10.00 Welkomstwoord door drs. J. .1. Cl. .lonker
(Vereniging tot Bevordering van het Slagers
Vakonderwijs)
10.10 Doel van het symposium door ir. E. .1. C.
Paardekooper (Instituut CIVO-

Icchnologie TNO)
10.20 Vleessector in de jaren \'80 door ir. P. Slis

(Ministerie \\an Landbouw en Visserij)
10.50 Mensen hygiënedoordr. F. LazelaartSocio-
logisch Instituut Rijksuniversiteit L\'trecht)
11..10 Research en beheer voor slachtproccssen
door ir. A. P. A. M. Wassenberg (Produkt-
schap voor Vee en X\'lees)
12.00 Lunch met poster-sessions.
De volgende poster-sessions zullen gedurende de
lunch worden gegeven:

Elektrostimulering door dr. (i. Eikclenboom
(Instituut \\oor Veeteeltkundig Onderzoek) en
drs. F. Smulders (Faculteit der Diergenees-
kunde der Rijksuni\\ersiteit l trccht. Vakgroep
Voedingsmiddelen \\an Dierlijke Oorsprong).
Mechanische en elektrische bedwelming door
drs. F. l.ambooy( Instituut \\ oor Veeteeltkundig
Onderzoek).

Klimaatbeheersing door ir. .A. F. VVijlhuizen
(Instituut Cl VO-1 echnologie I NO).
Mens cn hygiëne (2-maal) door dr. F. 1 azelaar
(Sociologisch Instituut Rijksuniversiteit
L\'trecht) en ing. (1. F. Oerats (Faculteit der
Diergeneeskunde der Rijksuniversiteit l\'treeht.
Vakgroep Voedingsmiddelen \\an Dierlijke
Oorsprong).

Bcregeurdeleclic in de slachtlijn door ir. P. C.
Moerman (Instituut ClVO- Iechnologie I NO)
en dr. ir. P. Walstra (Instituut voor Veeteelt-
kundig Onderzoek).

Inkoop \\an \\ee en vlees door de slager door drs.
S. B. M. .longerius ( Produktschap\\oor Vee en
Vlees).

14.10 Discussie onder leiding \\an dc voorzitter
van de Researchgroep voor Vlees en Vlees-
waren LNO. dr. \\V. Sybesma (Instituut \\oor
Veeteeltkundig Onderzoek).
15.45 Afronding cn sluiting door dr. W. Sybesma
(Instituut \\oor X\'eeteeltkundig Onderzoek).

Kosten inclusief lunch: / 15, per persoon.
Aanmeldingen en inlichtingen bij me\\ r. \\. de Vries,
postbus .160. 1700 A.1 Zeist, telefoon 01404-52244.
De kosten kunnen worden \\oldaan door overschrij-

-ocr page 438-

ving op postgirorekening nummer 27 1906 ten
name van CIVO- I NO te Zeist, onder vermelding
van Symposium Researchgroep voor Vlees en
Vleesvvaren TNO en de naam van de deelnemer.
Ook contante betaling aan de ?aal is mogelijk.

Fourth World Meat
Congress

Cape Town - South Africa 24-29 May
1981

Programme

Good Hope Centre, Cape Town, South .Africa
Sunduv 24 Mav

Delegates to congress arrive in Cape town and

transfer to hotels.

09.00 Visits to e.\\hibition booths.

10.00 Optional tours available.

15.00 Welcome cocktail.

Monday 25 Mav
09.00 Registration of delegates at Ciood Hope
Centre.

10.00 Meeting of the Chairman of Congress with
the Chairmen of each working session, offi-
cial speakers, organising committee and
OPIC Board of Directors.
14.00 16.00 Open discussions and get together
meetings on: Manufacturing. Processing
industry. Milk and dairy industrv. Breeding
organisations.
17.00 Dances for all the delegates.
19.00 Welcomc o.\\ braai for all delegates.

Tut\'stlav 26 \\tav
10.00 Introduction of the I our World Meat Con-
gress. Presentation of official flags.
Welcome to delegates b\\ the Chairman of
the Congress.
Official opening.
OPIC position in the world.
OPIC" report.
12.00 Tea coffee and lunches available.

SECTION I: I IN ESTOCK PRODUCTION
14.00-18.00

Official opening: Chairman of the section - North
America

Ihe following subjects will be developed:
The contribution of pork meat to the increasing
demand for animal proteins. Speakers from
Holland.

The contribution of mutton and goat\'s meat in view
of the increasing demand for animal proteins.
Speaker from Uruguay.

The contribution of poultry meat to growing
demand for animal proteins. Speaker from Israel.
Prospects for beef production in the world. Speaker
from Argentina.

Prospects for livestock production in Africa. Spe-
aker from the SA Meat Board.
Contribution of the dairy cow to the meat industry.
Speaker from the USA Milk Federation.

W ednesday 27 May

SECTION II: MEAT PROCESSING AND
INDUSTRIALIZATION

09.00-13.00

Official opening: Chairman of the section - UK
Eechnological evolution of the meat industry from
refrigeration, through liophilization. Speaker from
France.

Freezing, vacuum packing, stretching and tenderi-
zing. Speaker from USA.

Processed and canned meats. Are they the answer\'.\'
Speaker from Germany.

Meat in portions, the hamburger, and the food
services. Speaker from USA.
fhe meat industrv in the vear 2000. Speaker from
the USA.

13,00 14.30 Optional lunches

SECLION IIL TRADING, DISTRIBUIION
AND MARKETING
14,30 -18,00

Official opening: Chairman of the section -
Australia

The international meat market, its currents and
changes. Speaker from the fiK.
Financial aspects of international trade. Speaker
from Brazil.

I ransportation and insurance. Speaker from
Austria.

\'1 he evaluation of the retail inarket. Speaker from
USA.

\'1 he supermarket. Speaker from South Alrica.
Livestock marketing unity under freedom. Speaker
from USA.

Ladies programma

A.M. Fashion Show
P,M, Tour

Thursday 2H Mav

SECTION IV: SANITATION AND HYGIENE

09.00 12.00

Official opening: Chairman of the section - Italy
Sanitary aspects of the international meat trade.
Speaker from the US.A.

Sanitary aspects of the international livestock
industry.

Objective principles of a sanitary and veterinary
harmonization on world level.
How to improve the sanitary standards of food of
animal origin.

-ocr page 439-

SECTION V; INTERNA! lONAI. ORGANISA-

riONS

13.(0 IK.OO

Oriicial opening; Chairman of ihe section - OEA or
AI.M.C

1 he role and contribution of international organi-
sations, UNCTAD, EAO, GATT, CEE, IFAP,
CIAGA, AI.ALC, OPIC,

Def;nition of a world policy for livestock and meat
production.

Is the internationalization of livestock and meat
market possible? Speaker from Argentina.
Investment and development in the primary activi-
ties. Speaker North South conference.
Programming and function of the internal market.
Speaker from Italy.

World inllation and its inlluence on the livestock
and agricultural sector. Speaker from South Africa.

Friday May
SECTION VT: CLOSING
09.00 I 1.00

OPIC Members general assembly.
Election of committees and directors.
Presentations and final documents.

Inlichtingen: Zuid-Afrika Reizen, Meerstraat 22,
7815 XG Emmen. Tel. 05910-16400.

Conference on Immunology
and Immunization of Fish

June 22-24, 1981, Wageningen

I he conference will deal with recent developments
in fish immunology and fish vaccination. I he pro-
gramme will consist of sessions with invited and
submitted papers. In addition to this a poster ses-
sion will be organized.

I he meetmg will be held at the Zodiac building.
Agricultural finivcrsily. Marijkeweg 40. Wagenin-
gen. Housing of most participants will be prov ided
at the International Agricultural Centre (1 A.C.).
I.awickse Allee II. Wageningen. The meeting is
sponsored by the International Society for Devel-
opment and Cotnparative Immunology.

Provisional programme

.Monday. June 22

15.00 Arrival and registration at the I.A.C.
21.00 Informal welcome parly at the L.A.C.
Tuesday. June 23

8.30 Registration at the Zodiac building
9.15 Official opening of the meeting
9.30 Phylogeny and basic aspects of the Immune
system

.1. .1. Marchalonis. Charleston
R. F\'ange. Cidteborg
IF Ambrosius. Leipzig
15 minute papers
12.30 Lunch (Zodiac)

14.00 Ontogeny and tolerance
M. .1. Manning. Plymouth
R. R. .Avtalion. Ramat Gan
15 minutes papers
18.00 Diner (LA.C.)
20.00 Poster Session (Zodiac)
21.00 Social Evening (Zodiac)
Wednesday. June 24

9.15 Practical aspects of immune responsiveness
(non-lymphoid and lymphoid)
r. C. Fletcher. Aberdeen
A. E. Ellis. Aberdeen
15 minute papers
12.15 Poster discussion and lunch (Zodiac)
14.00 Diseases and vaccination
N. Fijan. Zagreb

P. de K.inkelin. I hiverval-Grignon
D. P. Anderson. Leetown
15 minute papers
17.00 Final discussion
18.00 Dinner (LA.C.)
Thursday. June 25

Post conference tour to the LIssellake Polders
Departure

C orrespondence

Send all correspondence to: Secretariat (EDC)
Immunology and Immunization of Fish. 1981.
.Agricultural University. Zodiac. P.O. Bo.x .138.
6700 AH Wageningen, the Netherlands.
Lelephone: (area 8370) 83509 or 83336

Registration fee

Registration fee: / 126. (before I May) or
ƒ 150.- (after I May).

Accompanying person: / 50.— (before I May) or
/ 60. - (after I May).
Post conference lour / 35.

Het is mogelijk, dat belangstellenden uil Wagenin-
gen of andere plaatsen in Nederland alleen de lezin-
gen in het Zodiac-gebouw willen bijwonen.
[)e kosten bedragen in dit geval / 25. vooreen
dag óf / 35. voor beide dagen. Men ontvangt
hiervoor abstracts, lunch, koffie en thee.
Wanneer tnen van de overige faciliteiten (L.A.C..
Social evening. Excursie) gebruik wil maken, dient
de normale registratie betaald te worden.

International Association of
teachers of Veterinary Pre-
ventive Medicine

Arlington - U.S.A., 6-10 Sept. 1982

I bird International Symposium on Veterinary Epi-
demiology and Economics. September 6-10, 1982,
■Arlington, Virginia, LiS.A. Contact Dr. W, I. Hub-
bert. Professional Development, Veterinary Servi-
ces, APHIS-USDA, Federal BIdg,, Hyattsville,
MD 20782, USA.

-ocr page 440-

Baby pig diarrhea causea by coccidiosis

Coussement, W ., Ducatelle, R. Cieeraerls, Ci., and
Berghen, P.:
Ihi\' W-tcrinurv Quiirtciiv. 3, 57-6(1.
(1981).

Samenvatting

Een uitbraak van coccidiosis op twee Belgische
bedrijven wordt beschreven. De diarrhee begon bij
biggen van 9 a 10 dagen ouderdom. De morbiditeit
varieerde van 70 tot 90%. Nul tot drie biggen per
toom stierven.

Histologisch werden verschillende ontwikkelings-
stadia van coccidiose ge/ien in enterocyten van de
villi. Het virologisch onder/oek was negatief voor
corona, corona-like en rotavirus.
Een hemolytische
H. coli stam werd geïsoleerd uil
één big.

Goede Behandelingsresultaten werden verkregen
na orale toediening van 2 cc van een 9.6% ampro-
leum pre-mi.x oplossing eenmaal daags bij de /ieke
biggen gedurende drie dagen. Preventief kregen de
zeugen 200 ppm amproleum pre-mix in het voeder
toegediend.

Isoenzyme studies on Theileria (Proto-
zoa. Sporozoa). Enzyme activity asso-
ciated v>ilh the erytherocytic stage

Meer, P. \\an der. Uilenberg, G., Bergh, S. G. van
den, Spanjer, A. A. M., and Perié, N. M.: Ihc
\\ etcrinur\\ Quancrty. 61-65. (1981).

Samenvatting

Runderbloed met piroplasmata \\an Thcitcria
parva,
alsmede niet-geïnfecteerd bloed, werd ge-
lyseerd en met het materiaal werd iso-electrische
focussing uitgevoerd. Bij kleuring op 1.3 verschil-
lende enzymen werden alleen \\oor hel enzym
glucose fosfaat isomerase (GPI) extra banden ge-
vonden in geïnfecteerd bloed. (iPI banden geasso-
cieerd met de gastheercel gaven geen verschillen te
zien tussen individuele runderen en deze banden
vormden geen belemmering voor hel onderkennen
van de extra banden in geïnfecteerd bloed, zodat
scheiding van parasiet en gastheercel niet nood-
zakelijk was. Extra banden van GPI waren ook
aanwezig in runderbloed geïnfecteerd met 7\'. nm-
tam. maar niet in bloed met piroplasmata van een
Japanse
Thcitcria sp. Met een bepaalde stam van
T. parva werden maximaal vier extra GPI banden
verkregen, mei twee andere slechts drie. Nadelen
van het gebruik van piroplasma materiaal voor het
onderzoek naar isoenzym van
T. parva zijn o.a. het
feit dat de dieren vaak sterven voor de parasi-
taemie voldoende hoog is, em dat sommige stam-
men nooit een hoge parasitaemie teweegbrengen.

Collie Eye Anomaly in Collies in the
Netherlands.

Stades, E. C. and Barnett, K. C.: The Veterinary
Quanerh .
3, 66-7}. (1981).

Samenvatting

De ogen van 160 Schotse herdershonden (collies)
werden onderzocht op de Collie Eye Anomalie
(CEA), Progressieve retina atrofie (PRA) en
cataract.

Ook andere gevonden oogafwijkingen werden gere-
gistreerd. Bij 40,6%, van de honden werd CEA vast-
gesteld, bij 12,2% van deze CEA positieve bonden,
of 5% van de totale groep, waren ernstige afwijkin-
gen, zoals Ablatio Retina en hypoplastische papil-
len aanwezig. Er werden geen honden met PRA
gevonden.

Andere vrij frequent gevonden afwijkingen waren
distichiasis, membranae pupillaris persistens,
abnormaal verdikte arteria hyaloidea persistens,
cornea dystrofie en éénzijdig cataract.

Comparative efficacy of three antibiotic
products for the treatment and preven-
tion of subclinical mastitis during the dry
period.

Ziv. A.. Storper. VI.. and Saran. A.: The I eterinari
(Jiianerlv.
3. 74-79 (1981).

Samenvatting

Orbenin D. C.® (bevattende 500 tng benzathine
cloxacilline). Nafpenzal D. C.® (bevattende 300 mg
procaine benzylpenicilline en 100 mg dihydro-
streptomyeine). alsmede Cepravin D. C.® (bevat-
tende 250 mg cephalonium) werden in een vergelij-
kend onderzoek op hun effectiviteit getest wat
betreft de eliminatie en preventie van mastitis, ver-
oorzaakt door gram-positieve micro-organismen,
bij runderen gedurende de droogstand. 13eze verge-
lijkende veldproeven werden uitgevoerd bij 1253
koeien verspreid over 14 kibboetsen in Israël.
Uit dit onderzoek kwam naar v oren, dat de resulta-
ten met Nafpenzal D. C.® meer uniformiteit ver-
toonden vergeleken met de andere 2 producten.

Ten gerieve \\an de Nederlandse lezers volgen onderstaand de samenvattingen —
vertaald in het Nederlands — van de artikelen uit
The Veierinary Quarterly, deel 3,
an, 2, 1981:

-ocr page 441-

Echler tussen de drie droogzetpreparaten onderling
kor statistiseh gezien geen verschil in algehele elTec-
tivi:eit aangetoond worden. Wel bleken er grote
verschillen in effectiviteit te bestaan tussen de rund-
veestapels onderling.

Hei gemiddelde genezingspercentage van kwartier-
inlcctics met
Suiphvlonniu.s aureus bedroeg
81.4%. Nieuwe S.
aureus infecties werden bij 7%
var. de kwartieren geconstateerd tussen het tijdstip
van droogzetten en afkalven. De droogzettherapie
verminderde het infectieniveau met 5.
aureus \\an
13..s% naar 8.0% van de kwartieren. Hen vergelijk-
bare afname in percentage geïnfecteerde kwartie-
ren werd gevonden voor die streptococceninfecties,
welke niet tot het type
Sir. agalaeiiae behoorden.

Equine Influenza in the Netherlands
during the winter of 1978-1979; antigenic
drift of the A-equi 2 virus.

H. .1.. and Anker. W. .1. .1.: The l elerinan Quar-
lerlv,
3. liO-84. (1981).

Samenvatting

Gedurende de winter van 1978-1979 werd een epizo-
otic door het Influenza A-equi 2 (Heq2Neq2) ver-
oorzaakt. Ook paarden die gev accineerd waren met
A; Equi, Praha 56 (HeqINeql) en A Equi Mia-
mi 63 (Heq2Neq2) raakten besmet en vertoonden
ziekteverschijnselen. Het 1979-virus week duidelijk
af - antigenic drift van prototype en vaccinstam
A Equi Miami 63 (Heq2Neq2).
Na infectie varrfretten met de Nederland 79 isola-
ten ontwikkelden zich hoge haemagglutinatierem-
mende antilichamen tegen een aantal A-equi 2-
1963, 1968 en 1979 virussen. Op grond van deze
bevindingen zou het te overwegen zijn om in de
toekomst dit virus in het vaccin op te nemen.

The seasonal incidence of coccidia infec-
tions in trade cattle, sheep, and goats in
Nigeria.

Majaro. O. M. and Dipeolu, O. O.: The \\ eierinarv
Quanerly.
3, 8.\'i-90. (1981).

Samenvatting

Van april 1978 tot maart 1979 werd in Nigeria
een onderzoek ingesteld naar coccidiose bij voor
de handel bestemde runderen, schapen en geiten.
Uit het faecesonderzoek bleek, dat in 1456 (56%)
van de 2600 monsters uit kalveren, 832 (80%) van
de 1040 monsters uit schapen en 468 (45%) van de
1040 monsters uit geiten, Coccidium oöcysten voor-
kwamen. Tussen oktober en maart werden relatief
weinig Coccidium oöcysten gevonden, terwijl in
augustus en september pieken optraden. 9 Eimeria
soorten werden aangetroffen in runderfaeces en
7 soorten bij respectievelijk schapen zowel als
geiten.

Eimeria hovis en L. zurnii overheersten bij de run-
deren, terwijl /;\'.
faurei en £. ninakohhakimovae
het meest voorkwamen bij schapen en geiten in

Nigeria. Speciaal wordt gewezen op de invloed van
seizoensfactoren op deze overvloed van Coccidium
oöcysten bij herkauwers in Nigerië.

Phagocytosis and destruction oi Staphy-
lococcus aureus

Verbrugh, H. A.: The Veierinary Quarwrlv. 3, 91-
97. (1981).

Samenvatting

In dit artikel wordt een overzicht gegeven over de
fagocytose van
Siaphylococcus aureus door poly-
morfonucleaire en mononucleaire leukocyten. Het
aantrekken van voldoende aantallen leukocyten
naar een infectiehaard gebeurt via gerichte beweeg-
lijkheid van de leukocyt,
Chemotaxis genaamd.
Herkenning van de binnengedrongen stafylococcen
geschied door middel van opsonisatie van de bacte-
rie. Beide processen zijn afhankelijk van de activatie
van het hitte-labiele complement systeem dat het
merendeel van de chemotactische (C5a) en opsoni-
sche (C3b) moleculen levert. Het peptidoglycaan
(mucopeptide) in de celwand van stafylococcen
speelt bij deze gebeurtenissen een hoofdrol.
Aanhechting en ingestie van geopsoniseerde stafy-
lococcen vindt plaats via weinig gedefinieerde
receptoren voor
Opsoninen in de membraan van de
leukocyten. De grotere fagocytaire capaciteit van
granulocyten ten opzichte van monocyten kan niet
verklaard worden door verschillen in hun mem-
braanreceptoren voor geopsoniseerde stafylococ-
cen.

Intracellulair worden stafylococcen snel onschade-
lijk gemaakt door zuurstof-afhankelijke en
zuurstof-onafhankelijke bactericide systemen van
de fagocyten. Kleine aantallen
S. aureus kunnen
echter gedurende langere tijd in de leukocyt overle-
ven. Een aantal mechanismen worden besproken
waardoor
S. aureus in slaat is de fagocytaire afweer
van de gastheer te ontwijken en zelfs directe schade
loe le brengen.

An investigation into the epidemiology
of Strongylidae infections in the horse in
the Netherlands.

Mirck. M. H.: The l eleriuars Quanerlv. 98-100.
(1981)

Samenvatting

Door middel van graslandonderzoek werd hel wei-
debesmettingspatroon met Strongylidae in een
paardenweide bepaald. Vanaf juni viel een toename
van het aantal infectieuze strongylide-larven op het
gras waar te nemen. Na november nam dit aantal
niet verder toe. Hoewel de larven in de loop van de
winter in kwaliteit achteruit gingen, bleek toch een
zeergroot aantal dit jaargetijde te overleven. Vanaf
april werd pas een sterke daling van het aantal
infectieuze strongylide-larven op het gras waarge-
nomen en in juni was de weidebesmetting wederom

-ocr page 442-

minimaal. Dit patroon bleek zich jaarlijks te
he rhalen.

Een duidelijk onderscheid werd aangetoond tussen
het ei-uitscheidingspatroon \\an Cyathostominae
(kleine strongyliden) en dat van Strongylinae (grote
strongyliden). In tegenstelling tot de grote strongy-
liden. die reeds in het \\oorjaar hun hoogste ei-
uitscheiding scoorden, bereikten de kleine strongy-
liden hun maximale produktie pas in september.
Jaarlijks in november werd een zeer opmerkelijke,
sterke daling in de ei-produktie \\an Cxathosto-
minae geregistreerd, (jcdurende de winter bleef dc
ei-uitscheiding op een laag niveau gehandhaafd om
in het voorjaar weer geleidelijk toe te nemen.
Samen met de resultaten verkregen uit post mortaal
onderzoek van wormvrije Shetland pony\'s, die als
tracer werden ingezet, en van natuurlijk geïnfec-
teerde volwassen Shetland pony\'s, leveren
genoemde weidebesmettingspatroon en ei-
uitscheidingspatroon duidelijke aanwijzingen op\'
voor een stagnatie in de ontwikkeling van in nazo-
mer en herfst opgenomen infectieuze larven van
Cyathostominae.

In de loop van winter en voorjaar zetten deze larven
hun ontwikkeling voort, hetgeen resulteert in een
geleidelijke toename van de ei-uitscheiding.
Gedurende het onderzoek werden een aantal veran-
deringen waargenomen in het bloed van de gast-
heer, die in verband konden worden gebracht met
het verloop van de strongyliden infectie. Zo bleek
de hoogte van de /3-globuline-fractie in hel serumei-
witspectrum duidelijk gecorreleerd aan de omvang
\\an dc lar\\ale. hisiotrope Strongylidae populatie.
Ook de alkalische fosfatase activiteit vertoonde een
opmerkelijk patroon.

Van zeventien Shetland pony\'s, die bij het onder-
zoek waren betrokken, werd post mortaal onder-
zoek verricht. In totaal werden dertig species van de
familie Strongylidae aangetroffen, waarvan er vijf
nog niet eerder in Nederland waren geregistreerd.
Van een aantal soorten kon tevens de voorkeurslo-
calisatie in het darmkanaal worden vastgelegd.

Hierin werden eitellingcn cn na kweken larventcl-
lingen en lar\\cndilferentiaties \\erricht. Tussen
beide formuleringen kon geen \\erschil in werk-
zaamheid w orden aangetoond. Voor beide gold dat
de werkzaamheid ten opzichte van de aanwezige
Strongylidae cn I richostrongylidae lOO\'; was. De
werkzaamheid ten opzichte van
Siroiigvloii/cs
papUhtsus
was minder.

Campylobacter isolation.

Oosterom. J.. Vereijkcn. M. J, G. .M.. and Engels.
G. B,:
The \\ eierinan Quarierlv. .t, 104. fl9Klj.

Samen\\attlng

Voor de isolatie \\an Campvlohacier jejuni wcré een
ophopingsmedium gebruikt, bestaande uit thio-
glycollaat. gelyseerd paardebloed en een mengsel
van antibiotica. Experimenten met kunstmatig be-
smet gehakt cn met verschillende op natuurlijke
wijze besmette materialen maakte duidelijk dat met
het medium betere resultaten waren te bereiken
indien cr osscgal aan werd toegevoegd. Hoogst-
waarschijnlijk hebben stoffen als lergitol of lauryl-
sulfaat in een dergelijk ophopingsmedium hetzelfde
effect.

The efficacy of oxfendazole administcr-
ed as a bolus cotnpared wifh a drcnch
formulation

Borgslccde. I , 11. M,. Burg, \\\\ , I\'. .1. \\ .d.,and Reid.
.1, I , S,: /"/ir
I eiernun \\ Quanerjv, .1. Illl-llii
II VHI).

Sanuwnatting

Op een schapcnbedrijl werd bij 40 oo dammeren van
hel Texelse ras dc werkzaamheid \\an hel anlhcl-
minliciim oxfendazole in twee verschillende lormu-
Icringcn vergeleken, een 2.26.S\'\', suspensie en een 4
grams bolus met I.SI mg actieve stol. Mij beide
formuleringen kregen dc behandelde ooilammeren
een dosis van .S mg per kg lichaamsgewicht. Op dc
dag van de behandelingen twee en zeven dagen later
werden rectale laeccsmonsters verzameld.

-ocr page 443-

I.ehrbuch der Tierhygiene

Guiilher Melilhorn

a Hi^crer: i EB Guslav Fischi\'r I cricig. Je.
I07V pag.. J09 afh. en JJó uih. DM 11(1.

Hel onderhavige boek is. zoals de litel rc
geeli. als studieboek voor veterinairen
bouwkundigen geschreven. Onder redaktie van
prol. dr. Ci. Mehlhorn hebben 30 Oostduitse weten-
schappelijke medewerkers, van verschillende disci-
plines. aan de totstandkoming van het boek mee-
gewerkt.

In de 25 hoofdstukken wordt onder andere aan-
dacht besteed aan; lucht, bodem en water hygiene;
algemene ziektepreventie; desinfeclie en sterilisatie;
Noedingshygiëne; melkwinningshygiëne; hygiëne in
relatie tot stalbouw en dierverzorging; weidehygiëne
en aan bioklirnatologie en biometeorologie. Uil
bovengenoemde hoofdstukken kan op velerlei ge-
bied nuttige informatie worden verkregen. Dit geldt
niet alleen op het terrein van de rundveehouderij
maar ook op hel gebied \\an de paarden-, \\arkens-,
schapen-en pluimveehouderij. Speciale hoofdstuk-
ken zijn gewijd aan dierhygiënischc maatregelen
bij de produktie van gnotobiotische en SPF dieren.
Ook worden aparte hoofdstukken gewijd aan de
hygiëne in de tropische veehouderij en in dieren-
tuinen.

HL I97V.

)

.\'ds aan-
;n land-

De opmerking in het boek dat de moderne dieren-
arts in eerste linie ook \' Tierhygieniker\' moet zijn,
willen we gaarne onderschrijven. Elke dierenarts,
met bedrijfsdiergeneeskundige belangstelling, kun-
nen we dit boek ondanks de gemaakte opmerkingen
van harte ter lezing aanbevelen,

.4. Brand.

beide delen van het boek
: van produktie en dier-
vordl de dierhygiëne als
laire produkliebeheersing
; van de produkliebeheer-

sing deel uitmaken worden genoemd: hedrijfs-
diagnostiek, analyse \\an de hygiëne, analyse van
bedrijfsmanagement, preventieve en curatie\\e
maatregelen en veterinaire informatie en documcn-
lalie \\erwerking. Opvallend is dat aan welzijns-
aspecten van de dieren geen speciale aandacht
wordt besteed.

Aangenomen wordt dat bij een optimale gezond-
heidsstatus van dc veestapel het welzijn \\an de
dieren ook gewaarborgd is.

Het wtlt te betreuren dal het boek primair op de
Oostduitse, op socialistische leest geschoeide, vee-
houderij is afgestemd. De kwaliteit van het boek
zou veel gewonnen hebben wanneer de mede-
auteurs ook uil West-Furopa en of .Angelsaksische
landen geselecteerd zouden zijn. Ten behoeve \\an
de leesbaarheid en vanwege het feil dat het boek
leerboek en niet als handboek is ge-
n in de tekst, met uitzondering \\an
de afbeeldingen en tabellen, de
\'ingen weggelaten. Inde literatuur-
inde \\an elk hooldstuk is nage-
ats ingeruimd voor Oosteuropese
zou het gebruik \\an hel boek in
■steuropese landen ten goede zijn
anneer de literatuur informatie een meer
aal karakter had gehad.

f:)e rode draad die door
heen loopt is de relali\'
hygiëne. In het boek
onderdeel van de \\eteri
gezien. Als elementen di

primair
schreven
de tekst
lileratuu
lijst, aar
nocg alleen pf
literatuur. Het
andere dan O.
gekomen
intcrnatii

:)nder
erwij,
het c

Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift

Januari februari 1980. deel 50.

EDFIORIAAI . 50jaar Vlaams Diergeneeskundig
Tijdschrift

OORSPRONKFI IJKE HIJDRAGEN

De Kesel. A.. Dewulf. M.. De Moor. A.: Congeni-
tale articulaire rigiditeit bij kalveren: een overzicht
van de kliniekgevallen gedurende de periode 1970-
1978.

\\an Opdenbosch. F.. Wellemans. G.: Klinische
resultaten \\ an vaccinatie van koeien rond de partus
met een geadjuveerd rotavirusvaccin en een levend
lU\'D vaccin ter bescherming van kalveren tegen
virale neonatale diarree.

Gill, G. S.. Dc\\ricse, F., Desmechl. M.. Hoorens.
,1,, Vandenberghe. .1.. Coussement. VV.: Eliopalho-
logy of tuberculous and tuberculous like lymphade-
nitis in slaughtered pigs ( Eliopalhologie van lymfa-
denitis bij slachtvarkens).

De Moor. A.. Verschooten, F,, Muylle, E,: Surgical
correction of a dorsoxenlral collapse of the trachea
in a ponylChirurgischecorreklie \\aneendorso\\en-
tralc trachea kollaps bij een pony),
Wellemans, G. Van Opdenbosch. E.: Postpartum
antibod\\ le\\els for rota, corona and H\\ D virus in
the cows milk (Postpartum antisloflen legen rota-,
corona-en BV D-\\irussen bij melkkoeien).

I:

-ocr page 444-

Nieuwe varkenspestgevallen
in Nederland

Donderdagmiddag 19 maart werd op
een mestbedrijf te Eede (Zeeuws-
Vlaanderen), gelegen op ± 400 meter van
de Belgische grens, varkenspest geconsta-
teerd. Het betrokken bedrijf (400 var-
kens) is onmiddellijk ingesloten. Ter
voorkoming van verdere verspreiding is
met ingang van 2.3 maart een vervoersver-
bod voor varkens ingesteld in het weste-
lijke deel van Zeeuws-Vlaanderen, d.w.z.
het gehele gebied ten westen van het
Kanaal van Gent naar Terneuzen.
In Eede werd op 24 maart nog een geval
van varkenspest vastgesteld en drie dagen
later kwamen er opnieuw twee aan het
licht, ditmaal door middel van screening
van bedrijven met biggensterfte. Het geval
van de 24c betrof een vermeerderingsbe-
drijf met 38 zeugen. I beer en 169 biggen.
De twee andere bedrijven waren eveneens
vermeerderingsbedrijven. resp. met 20
zeugen, 1 beer, 66 biggen en 99 mestvar-
kens en met 9 fokzeugen en 16 biggen.
Alle bedrijven liggen in het gebied dat
sinds de 20e maart onder quarantaine
staat (straal van 8 km). Het betreft hier
een buurtinfectie.

In de tussentijd (26 maart) is ook een
uitbraak gesignaleerd in de provincie
Zuid-Holland (Bergschenhoek). Net als
in januari in Leidschendam is er ook hier
wellicht sprake van contaminatie door
vervoedering van swill. Het gaat om een
mestbedrijf met 711 varkens, waar de
laatste 6 weken géén biggen zijn aange-
voerd. In een straal van 2 km rondom de
haard is een vervoersverbod ingesteld.
De populaties van alle vijf bedrijven zijn,
na bevestiging van de diagnoses door het
C.D.I., in hun totaliteit afgemaakt en
gedestrueerd. De E.G.-partners en het
O.I.E. te Parijs zijn van e.e.a. op de
hoogte gesteld.

Het Verenigd Koninkrijk heeft de grens
— evenals eerder dit jaar bij het geval in
Leidschendam — gesloten voor de
import van vers varkensvlees uit ons
land.

BESME ITEl.lJKE DIERZIEKTEN

Dierziektcnbulletin nr. 5 van dc Veterinaire Dienst
over het tijdvak \\ an I t m LS maart 1981 vermeldt
het volgende aantal gevallen van besmettelijke dier-
ziekten in Nederland.

Rotkreiipel

lotaal 8 gevallen in 8 gemeenten

1 geval

2 gevallen
} gevallen
2 gevallen

Groningen
Eriesland
Drenthe
Overijssel

■Schurft

Total .1 gevallen in 3 gemeenten.

Eriesland I geval

Drenthe I geval

Zeeland I geval

.Miltvuur

lotaal I geval in Noord-Brabant.
Vogelcholera

Totaal I geval in Gelderland.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 445-

MOND- EN KLAUWZEER
\\ iTCnigd Koninkrijk

Op 19 maart jL is bij runderen op een bedrijf in het
St. Peters district van Jersey een uitbraak van
mond- en klauw/eer geconstateerd. Het hele eiland
IS tot besmette zone verklaard.
Volgens de diagnose en identificatie uitgevoerd op
het Dierlijk Virus Onderzoek Instituut te Pirbrighl
behoort het virus tot het type O. Verzekering is
gegeven omtrent het onmiddellijk van kracht wor-
den van sanitaire maatregelen. Alle verkeer en bij-
eenbrengen van dieren op het eiland is verboden en
de uitvoer van alle dieren cn dierlijke produkten is
stilgezet. Na het ontstaan van een eerdere verden-
king op de dag vóór de uitbraak, is een klein aantal
besmette en met deze in contact geweest zijnde die-
ren afgemaakt en gedestrueerd op de morgen van de
19e.

Een uitbraak van mond- en klauwzeer is op 22
maart bevestigd bij runderen op een bedrijf in de
omgeving van Varmouth, Eiland Wight. Rond het
getroffen bedrijf is een zone van 19 km tot besmet
gebied verklaard. Deze bestrijkt het gehele eiland en
strekt zich uit tot op een gedeelte van het vasteland.
Diagnose en identificatie op het Dierlijk Virus
Onderzoek Instituut te Pirbright hebben aange-
toond dat het virus tot het type O behoort. Alle 166
aanwezige runderen zijn afgemaakt en begraven.
Hetzelfde is geschied met 3.17 varkens en 47 runde-
ren die met hen in contact geweest zijn.
Binnen het "besmette gebied\' is alle verkeer en bij-
eenbrengen van dieren verboden. De uitvoer van
runderen, varkens, schapen en geiten alsmede dier-
lijke produkten \'vanuit de betrokken zone is
stopgezet.

Oostenrijk

Bij een telegram van 9 maart liet de Oostenrijkse
Veterinaire Dienst weten, dat er drie dagen tevoren
mond- en klauwzeer, type O, was gemeld bij een
rund op een bedrijf in het dorp Pönning, gemeente
Kappeln, district St. Pölten.
Met het betrokken dier zijn 37 andere runderen in
contact geweest, waarvan er één ook ziek bleek.
De uitbraak had plaats op ongeveer 2 km afstand
van de eerste te Ehalheim. Strenge quarantaine-
maatregelen en het onmiddellijk afmaken van alle
dieren met gespleten hoeven in eerdergenoemd
dorp, zijn bevolen.

De uitbraak had plaats in de vaccinatiezone die na
het eerste geval was ingesteld.

Na het voltooien van de desinfecties cn dc ringentin-
gen zijn géén nieuwe gevallen geconstateerd en het
land is per 24 maart officieel vrij verklaard van
mond- en klauwzeer.

Frankrijk

Op 7, 8, 1 1, 13, 14, 15, 16 en 17 maart zijn in het
departement\'Cótes-du-Nord\'(Bretagne) 11 nieuwe
gevallen van mond- en klauwzeer vastgesteld bij
varkens en runderen op een gelijk aantal bedrijven
in de gemeentes Henansal, Henanbihen en
Planguenoual.

In alle gevallen zijn direct sanitaire maatregelen
genomen en is onmiddellijk bevolen, alle voor ziekte
gevoelige dieren af te maken en te destrueren. In
totaal hebben deze maatregelen betrekking gehad
op 7788 varkens, 581 runderen, 40 schapen en 2
geiten.

Sterke verdenking van mond- en klauwzeer bij
jonge niet-gevaccineerde runderen op een bedrijf te
Mesnil, departement Manche, is gerezen op 21
maart.

Diagnose en identificatie wordt uitgevoerd op het
Centraal I.aboratorium voor Veterinair Onderzoek
te Alfort. Het virus zou tot het type O kunnen
behoren.

Sanitaire maatregelen zijn direct genomen en
onmiddellijk is bevolen, alle voor de ziekte gevoe-
lige dieren af te maken en te destrueren.
Deze maatregelen betroffen 70 runderen.

RUNDERPEST
Opper Volta

De autoriteiten van Opper Volta lieten op 18 maart
weten, dat een uitbraak van runderpest was gecon-
stateerd op 1" 15\' westerlengte, 11° 50\'
noorderbreedte.

De diagnose is bevestigd door het veterinaire labo-
ratorium te Dakar. Zeven dieren zijn gestorven, vijf
andere besmet e n nog eens 22 zijn met hen in contact
geweest. Sanitaire controlemaatregelen zijn
genomen.

BESMETTELIJKE BOVINE
PLEUROPNEUMONIE

Opper Volta

Eeveneens op 18 maart deelden de autoriteiten van
Opper Volta mee, dat een geval van besmettelijke
bovine pleuropneumonie was gesignaleerd op 0° 40\'
westerlengte, 12° noorderbreedte.
Ook deze diagnose is bevestigd door het veterinaire
laboratorium te Dakar. Zeven dieren zijn gestor-
ven. 17 andere besmet en nog eens 36 zijn met hen in
contact geweest. Sanitaire controlemaatregelen zijn
genomen.

-ocr page 446-

April:

15 Groep Volksge/ondlieid K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

24 25 F.V.E.-vergadering. Brussel.

28 Symposium over \'Melkwinning en Uierge-
zondheid\'. Ede (pag. 286).

28 Bijeenkomst Werkgroep Dierpathologen.
RIV. Bilthoven, aanvang 14.00 uur (pag.

28 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Vergade-
ring Gezondheidsdienst voor Dieren. Zwolle.
Aanvang 14.00 uur.

.30 DSK-Peerdepieten 1981 (pag. 402).

Mei

1 3 Voorjaarsdagen 1981. Ciroep Cienees-
kunde van het Kleine Huisdier K.N.M.v.D..
R.A.I. Congrescentrum. Amsterdam, (pag.
150 en 400).

4 7 XXIX Annual Colloqium Protides of the
Biological Fluids, Brussels.

8 AUV-Cuyk: Opening nieuwe gebouw. Aan-
vang 15.30 uur.

12 Aid. Limburg K.N.M.v.D. Paarden.
Werkvergadering.

12 Afdeling Zuid-Holland K.N.M.v.D. Leden-
vergadering in Hotel Belvedère te Schoonho-
ven; aanvang 20.30 uur.

13 ACV-Controle, traditionele Studiedag, \'Fle-
vohoP te Biddinghuizen(pag. 413).

13 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Afdelingsvergade-
ring, Heerenveen. Aanvang 14.00 uur.

14 22. Fachgesprach über Geflügelkrankhciten.
Hannover.

14 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. Jaarbeurscongresccntrum, Utrecht.
Aanvang 10.00 uur.

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingclheim). Biddinghuizen
(pag. 736 (1980) en 287).

14 Groep Veterinaire Hoinoepathie K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

15 16 .lahresversammlung Schwciz. Ver. f.
Kleintiermedizin. General thema \'Derinatolo-
gie\', Bern. (pag. 145 en 286)

17 22 5th Symposium on Ouality of Poultry
Meal - Spelderholt Symposia. Apeldoorn
(pag. 677).

18 23 1st Symposium on Egg Quality - Spelder-
holt Symposia. .Apeldoorn (pag. 677).

19 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. l.edenvergadc-
ring. Hotel Bcrgzicht. Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

20 Symposium \'Het slachtproccs nu, zó of an-
ders?\'. Zeist (pag. 287 en pag. 413).

20 \'Lhe World Poultry production: Where and
How? - Spelderholt Symposia. Apeldoorn
(pag. 383).

20 21 3. Kynologischer Wcltkongreli, Dort-
mund (pag. 212).

24 -29 Fourth World Meat Congress, Capetown,
South Africa (pag. 414).

26 Afd. Limburg K.N.M.v.D. .Algemene
Ledenvergadering.

29-31 1er Congrès Latin-Mediterranéen de
Medicine Vétérinaire pour Petits Animaux
XX C^ongrès National Italien des Vél. des
Petits Animaux. Venezia (pag. 758).

30 Nordwestdeulscher 1 icrarzlelag. (A). Bremen.

Juni:

Contactdag Pluimveehygiéne. thema: \'Pluim-
veevlees\'. R.I.V. te Bilthoven (pag. 292).
Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Viering 50-jarig
bestaan Afdeling Overijssel (pag. 292).
8 I7th International Symposium on the His-
tory of Veterinarv Medicine, Helsinki (pag.
1097).

13 30. Deutscher Kongreß für ärztliche Fort-
bildung. Berlin(pag. 213).
20 4. Arbeitstagung über Pelztier-,
Kaninchen- und Heimtierkrankheiten, Celle.
24 Conference om Immunology and Immu-
nization of Fish. Wageningen (pag. 415).
27 \'Huhn und Schwein \'81\'. Internal. Fachaus-
stellung. Hannover (pag. 213).

19

22-

24

Juli:

13

3 Vllth International Congress of the World
Veterinary Poultry Association, Oslo,
Norway.

3 7. Intern. Kongreß der WVPA (A), Oslo.
10 Hungarian Society of Agricultural Scien-
ces. Internal. Conference on Feed Additives,
Budapest.

17 9. Intern. Kongreß des WAAVP. Buda-
pest (pag. 287).

Augustus:

24 28 27. Europ. Fleischforscherkongrcß (A).
Wien.

30 4 sept. Sth International Symposium of
World Association of Veterinary Food Hygie-
nists. Dublin (pag. 263 en 949).

31 3 sept. Ned. Zoötechnische Vereniging: Stu-
diedagen F.A.A. P.. Zagreb.

September:

3 Ciroep Veterinaire Homoeopathic

K.N\'.M.v.D. l.edenvergadering.

9-11 LXV ESOMAR Seminar on: \'Internati-
onal Pharmaceutical Marketing Research" -
consolidating our experiences, Zürich.

14 18 European Association for the Study ol
Diabetes (F.ASD), 17e jaarlijkse bijeenkomst,
RAI-Amsterdam. (pag. 1097 "80)

10 II Fortbildungstagung des Bundesverban-
des der beamten Tierärzte (A). Bad Harzburg.

-ocr page 447-

]î] ©i

Recent versehenen werken \')

■ I lu\'Vetciiruii> arinuar- 1 wcnu-lirst Issue-editors: (i. S.d. Cirunsell C\'BF IMIDIRCVS and I-. W. (i. Hill

PH D MRCVS. Scientechnica. Bristol. 302 pages, illustrated. £ 15.00. Pub. date: Kebruary 1981.

■ I ier Ziiehlungs l ehre\' \\on Prof. Dr. (iusta\\ Cornberg. Himer. DM I 12,- 152 .Abbildungen. 14.3 \'l abellen.

dec. 1980.

\'Mischinrektionen\' \\on Anton Mayr: W erner Köhler. VEB (lustav Fisher Verlag, 1980. M 110,- 23 Abbil-
dungen und 44 rabellen. 226 Seiten.
■Biochemie und Pathobiochcmie der Haustiere\'. Fric Kolb. S. Hcr/cl Verlag Leipzig. 1980 M .39.- 143
Abbildungen. 408 Seiten.

\'Klinik der Schweine Krankheiten\' \\on Schulze Bickhardt Bollwahn \\. Mickwitz Plonait. Verlag

M & H Schaper Hanover. DM 128.- 1980. 480 Seiten mit 30 abbildungen.
\'Veterinary pathology in Russia - 1860-19.30\' - edited by Leon S. Saunders. Cornell University Press.

Ithaca and London. S 25.-. 322 pages, illustrated.
Mobiliteit van wetenschappelijke onderzoekers in Nederland. Samenstellers Dr. R. Davies. R. E. H. M.

Smits. R. Tweehuysen en \\V. Wils. December 1980 uitgebracht door de Staatuitgeverij. 213 bladzijden.
\'Eortpfianzungsbiologie der Säugetiere\' Band 4.; Colin. Austin. Roger, and Short, mit Abbildungen von

.lohn R. Fuller. 138 Seiten.
\'Damlierhaltung auf Cirün- und Brackland\'; Günter Reinken. Verlag Ulmer. 272 Seiten mit 106 Abbil-
dungen und 65 Labellen. D.M. 58.-.
\'Equine Stud Farm Medicine\'; P. D. Rossdale & S. W. Ricketts. Baillicre l indall London. 547 pages
illuslratcd f 19.50.

\'Semiologie radiologique des petits animau.v; C. Lapeire. Masson 1980. illustrated 96 pages.
\'Zytologische Knochenmark Diagnostik\'. Irene Boll. Springer Verlag. AulL 1980 4 Abbildungen. 5 Tabel-
ien. 84 Seiten. DM 45.-.

\'Principles of Veterinary Radiography"; S. W. Douglas and H. D. Williamson. Baillicre Lindall. 1980

3rd edition. 296 pages. 385 illustrations, l 12.51) pub., date: 25th September 1980.
\'MicrobiLMc voedselvergiftiging en voedselinfectie\'; dr. .1. Huisman. Stafleu\'s wetenschappelijke uitgevers-
maatschappij B.V.; 1980. 102 bladzijden.

I) Boekbesprekingen zullen t.z.t. eventueel worden gepubliceerd.

Opening nieuwe AUV-gebouw

Cu>k,8niei 1981

Ongeveer tien jaar geleden werd de AUV gesticht.
Een aan de eisen des tijds aangepatse behuizing
ligt in de lijn van deze ontwikkeling.
Het is bestuur en directie van AUV dan ook een
genoegen de officiële opening van het nieuwe ge-
bouw te Cuyk op vrijdag 8 mei 1981 aan te kunnen
kondigen.

Programma

Ontvangst gasten vanaf 15.00 uur.
Officiële
0|)ening 16.00 uur.
Rondleiding 17.30 uur.
Avondfeest vanaf 19.30 uur.

(Voor het avondfeest zullen uitsluitend dieren-
artsen worden uitgenodig).

Alle relaties van de ALIV zullen voor de opening
een persoonlijke uitnodiging ontvangen.

-ocr page 448-

Per trein arriveerde hij in gezelschap van een
toekomstige zwager te Sittard op 15 augustus
1930 otn aldaar weer een praktijk op te bouwen,
die enkele maanden daarvoor door zijn
voorganger was beëindigd, toen deze voor een
meer zekerheid biedende amhielijke loopbaan
had gekozen. Het bekende hotel \'De Prins\' werd
zijn voorlopig praktijk-adres.
Vanuit zijn studentenjaren kende hij reeds
Corrij Hutjens uil Utrecht en diep persoonlijk
leed trof hem. toen zijn eerste echtgenote in het
kraambed stierf, kort erna gevolgd door het sterven
van hun eerste kimt. een dochtertje.

Op 5 oktober 1937 trad hij in het huwelijk met
Els America, die hem een dochter en twee
zoons schonk.

Met verschillende buurtcoUega\'s vormde hij een
hechte vriendenclub, tiie niet hun echtgenotes
vaak bijeen kwamen. Inde vooroorlogse jaren
was hij voorzitter van de gymnastiekclub
\'SwentihoUl\' en vele jaren was hij penningmeester
van de afdeling Limburg van de Koninklijke
.Xederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde. In I97H ontving hij de zilveren
legpenning voor zijn 45-jarig
hesiuurslidmaaischap van hei Groene Kruis te
Sittard.

Door zijn inzet wist hij in Sittard weer een goede
praktijk op te bouwen en in de na-oorlogse jaren
met de komst van de georganiseerde dierzieklen-
besnijding moest vaker een beroep worden
gedaan op assistentie.
Per I februari 1959 werd hij benoemd lot
adjudant-inspecteur hij de Veearisenijkundige
Dienst en Inspectie Volksgezondheid, welke
functie hij nauwgezet en mei veel ijver heeft
vervuld tot 31 augustus 1969.
Harry Sloot was een diep gelovig katholiek, die
ook in zijn drukke praktijkjaren kans zag vrijwel
dagelijks ter kerke te gaan. Bij de vete nieuwe
ontwikkelingen in Kerk en Maatschappij was hij
fet en nauw betrokken. Duidelijk was steeds zijn
slellingname en de discussie schuwde hij niet.
Een chronische bronchitis mei vaak hevige
benauwdheden hond hem de taaiste jaren aan
huis. steeds liefderijk verzorgd door zijn goede
echtgenote. Bezoek van collega\'s en vrienden
werd altijd op hoge prijs gesteld.
Op 3 mei I9K0 werd in besloten kring zijn 50-
jarig dierenarts-jubileum herdacht.
Mei zijn gezondheidstoestand ging het echter
snel hergafwaaris. Een tang ziekbed is hem
gelukkig bespaard gebleven en op 4 juni 1980
ontwaakte hij niet meer uit zijn slaa/).
Veel collega\'s, ook van builen de provincie
Limburg, vrienden en veehouders waren op
7
juni 1980 aanwezig, toen in een stijlvolle
plechtige Eucharistieviering Pastoor-Deken B.
Janssen in een treilende toespraak de figuur van
collega Stool schetste op een wijze, zoals wij hem
allemaal gekend hebben.

Aan de groeve werd gesproken door collega R.
E. P. .M. Quaedvtieg namens de l \'eterinaire
Dienst en door ondergetekende als voorzitter van
de .\'Mdeling Limburg van de K. \\. M. D. en
levens als opvolger in zijn praktijk.
Met een gevoelig dankwoord van zijn oudste
zoon Jan. vrouwenarts te Heerlen, namen u c
afscheid van deze integere collega.
Beste Harry, rust in vrede.

J. H .\\EUTEBO()M.

In memoriam

H. A. M. H. STOOT

Harry Slooi wercl gehören te Venrav op 9
augustus 1904. »aar zijn vacJer
gemeentesecretaris was. Zijn middelbare
opleiding volgde hij op het bekende Rolduc.
Op 3 mei 1930 studeerde hij aj als dierenarts, in
een economische crisistijd met sombere
toekomstperspectieven.

-ocr page 449-

Proceedings of the first
European Conference on the
protection of farm animals

held from 17-18 April 1979 at the RAI-
Centre. Amsterdam, the Netherlands.

Naar aanleiding van deze Conferentie over
de bescherming van landbouwhuisdieren,
heeft uitgeverij Elsevier de discussies en
lezingen gebundeld in
Animal Regulalion
Studies.

Deze discussies en lezingen hadden als
onderwerp:

Cattle production and welfare;
Poultry production and welfare;
Pig production and welfare;
The role of the European Institutions.
Eveneens opgenomen zijn de resoluties
welke door de Conferentie zijn
aangenomen.

^[iLmtoL

Animal Regulalion Studies is verkrijgbaar
bij: Elsevier. Postbus 211. 1000 AE
Amsterdam. Prijs: ƒ 128. —.
(zie ook
Tijd.schr. Diergeneesk.. 104, (22).
877-885. (1979).

\'Zo moet het niet\' (12)

Een dierenarts zond een aantal malen
N.C.D.-berichten aan een Provinciale
Gezondheidsdienst voor Dieren,
Deze berichten, dienende ter verkrijging
van restitutie, had hij van zijn handtekening
voorzien, waarmede hij het deed
voorkomen alsof de entingen door hem
waren verricht. De entingen waren evenwel
verricht door een daartoe niet bevoegde
pluimvee-selecteur.

üßtßrmatr

. . . nóg enkele kippen . . .

Uil een versch cadaver van een kip werd een reincultuur gekweekt van een
bacil, die aanvankelijk alle eigenschappen van een paratyphushacH vertoonde.
Daar de indolvorming na 5 dagen groei in pepton-keukenzout optrad, werd
de bacil nader onderzocht, waarbij ten slotte bleek, dal hier cen collbacil in het
spel was.

Door uit een melksuikerhoudende voedingsbodem, die vergist was. nieuwe
culturen resp. In melk en melksuikerhoudende voedingsbodems aan te leggen,
gelukte het hinnen vrij korten tijd den bacil de eigenschappen van een Bact.
coli typicum terug te geven.

Van belang was verder de groote virulentie van dezen bacil. Bij
bacteriologisch onderzoek van kippen werden dilwijls colibacillen geïsoleerd,
maar deze bleken altpd avirulenl te zhn. Muis en duif stierven na subcutane
infectie met I oe.se cultuur binnen 2 dagen. Ook kuikens waren zeer gevoelig
en stierven binnen enkele dagen aan een intramusculaire infeclie van I oese
cultuur, of na een infectie per os van I cM\\ bouilloncultuur. Van deze
proefdieren vertoonden speciaal de kuikens bij de sectie een haemorrhagische
enteritis, zooals deze bij de oorspronkehjke kip eveneens gevonden was.
Behalve deze laatste kip waren bh denzelfden eigenaar nog enkele kippen aan
deze ziekte gesuccombeerd. Tijd.schr. Diergenee.sk..
47, HL (1920)

-ocr page 450-

Afdeling Zuid-Holland

Jaarverslag

Op 31 december 1980 waren 149 dierenar-
tsen lid van de Afdeling Zuid-Holland, een
zelfde aantal als op 31 december 1979.
Toch vonden vele veranderingen in het
ledenbestand plaats.
Door de dood ontviel ons de collega J.
Hoogendam te Leidschendam.
Wegens vestiging buiten de provincie zeg-
den de collegae .1. A. van der Grift. dr. G.
Grootenhuis. S. R. Klarenbeek. P. Martin
en A. G. de Moor hun lidmaatschap op.
Het lidmaatschap van de collegae .1. W\'.
Bussink. N. A. Commandeur. P. H. Klein-
jan en H. G. van Waveren werd op eigen
verzoek beëindigd.

Tot de afdeling traden in 1980 als lid toe de
collegae .1. Dijker te Rijswijk, dr. W. F. G.
A. Immink te "s-Gravenhage. H. J. van de
Kamp te Maasland, C. H. L. Klaassen te
Leiden. J. G. 1. Krijnen te Zoetermeer, A.
Menkveld te Brielle, F. H. Pluimers te
Wassenaar. A. S. E. de Rooy- van Vierssen
Trip te \'s-Gravenhage, H. Verburg te
Oegstgeest en W. J. Vink te Middclharnis.
De collegae A. P. Wijgergangs, C. J. H.
Scheucrman en H. Th. Nicuwenhuijsen
vierden hun 25-jarig jubileum als dierenarts.
Het Bestuur van de Afdeling is thans als
volgt samengesteld:

.1. Minderhoud, voorzitter;
G. Th. Menges, vice-voorzitter;
P. Leeflang, secretaris;
C. W. Moons. penningmeester;
E. P. Oldenkamp, tweede secretaris.
Collega Dj. P. T eenstra trad per I januari
1981 af als vice-voorzitter van het Afde-
lingsbestuur. Als afscheid en waardering
voor de vele werkzaatuheden door hem in
het Bestuur verricht, werd collega Teenstra
door de voorzitter van de Afdeling in de
gelegenheid gesteld de afdelingsvergadering
van 16 december 1980 voor te zitten.
De Secretaris werd voor een volgende
ambtstermijn herkozen.
De Afdelingsraad kwam tijdens de verslag-
periode niet bijeen. Een zaak bleek niet in
collegiale sfeer te kunnen worden afgehan-
deld en werd daarom direct doorverwezen
naar de Ereraad. Een andere zaak werd,
gezien haar aard en inhoud, overgedragen
aan de Provinciale Vestigingscommissie.

De Provinciale Vestigingscomniissie is
diverse malen bijeen geweest. Aan collega
Teenstra, die namens de voorzitter van de
Afdeling in de commissie zitting had, werd
door de afdelingsvergadering verzocht
vanaf 1 januari 1981 a titre personnel lid
van de commissie te blijven; collega Menges
zal namens de voorzitter de bestuursverte-
genwoordiging in de commissie gaan ver-
vullen. Collega S. R. Klarenbeek nam
afscheid als lid van de vestigingscommissie
in verband met verandering van stand-
plaats. Leden van de Vestigingscommissie
zijn thans de collegae Menges, Scheueririan,
Schuiling, Teenstra en Van Wijhe.
De vertegenwoordiging van de Afdeling in
het Algemeen Bestuur van dc K.N.M.v.D.
werd vervuld door collega Leeflang.
Tijdens de Algemene .laarvergadering 1980
vertegenwoordigden de collegae Van Oost-
rom en Scheuerman de afdeling Zuid-
Holland. In totaal namen 30 dierenartsen
uit de provincie deel aan het jaarcongres
en of de algemene vergadering.
Tijdens deze vergadering trad collega C. W.
Moons af als lid van de Tarievencommissie
van de K.N.M.v.D. Collega Mul zal nu de
Afdeling in de Tarievencommissie gaan
vertegenwoordigen.

Collega C. W. Moons werd namens de
Regio West gekozen in de Einanciëlc
commissie van de K.N.M.v.D.
Wegens aftreden van collega Schuiling werd
collega Hage te Bergen (N.-H.) als secreta-
ris van de Ereraad benoemd. Als vertegen-
woordiger van de Regio West werd collega
G. M. Smits te Amsterdam tot lid van dc
Ereraad gekozen.

Collega Minderhoud vertegenwoordigde de
Afdeling in de Commissie Georganiseerde
Dierziektenbestrijding van dc K.N.M.v.D.
De Redaktie Advies Raad van het
\'I\'ijd-
schrifl voor Diergeneeskunde waarin col-
lega Leeflang natuens de Afdeling zitting
heeft, kwam in hel verslagjaar niel bijeen.
De Kascommissic van de Afdeling bestond
in 1980 uit de collegae P. M. A. van den
Berg en B. Oskam.

De Contact-commissie vergaderde in 1980
verschillende malen. In verband met de
reorganisatie van de (iezondheidsdiensten is
aan hel huidige bestuur van de Gezond-
heidsdienst voor luieren West-Nederland
verzocht om bij de samenstelling \\an hel
definitieve bestuur van de Dienst, dal op I

-ocr page 451-

januari 1983 in functie zal treden, een
adviserende bestuursfunctie toe te wijzen
aan een, de Regio West vertegenwoordi-
gende dierenarts-prakticus. Tevens werd
gevraagd het overleg van bestuur en direc-
teur van de Gezondheidsdienst met verte-
genwoordigers van de Afdeling voort te
zetten. Thans zijn namens de Afdeling lid
van de contactcommissie: de leden-van het
Bestuur en de collegae Blok. Muurling en
Smak.

Gezondheidsdienst en Afdelingsbestuur
hebben gezamenlijk een enquête doen uit-
gaan naar de praktici landbouwhuisdieren,
waarin onder meer gevraagd werd onder-
werpen aan le geven waarover men na- en
bijscholing wenst te ontvangen. Aan de
hand van de ontvangen informatie zal in
het najaar 1981 een programma worden
opgesteld. Ook de Consulenten voor de
rundvee-, varkens- en pluimveehouderij te
Gouda zullen in deze activiteiten participe-
ren. Het Afdelingsbestuur heeft daartoe in
198Ü contacten gelegd met de Consulenten,
nadat gebleken was dat zowel vanuit de
consulentschappen als vanuit onze afdeling
behoefte bestond aan nauwere samenwer-
king en uitwisseling van informatie.
In overleg met dc Gezondheidsdienst is in
1980 een begin gemaakt met de na- en
bijscholing van dierenartsen-praktici die
zich willen belasten met eerste-lijns pluim-
veegezondheidszorg. Door reorganisatie van
de Gezondheidsdiensten, zullen in de toe-
komst alle diergeneeskundige werkzaamhe-
den op de pluimveebedrijven door de
praktici worden verricht en zal de Gezond-
heidsdienst West-Nederland zich beperken
tot tweede-lijns ondersteunende en advise-
rende activiteiten.

In 1980 werden vier afdelingsvergaderingen
gehouden in Hotel-Restaurant Belvédère tc
Schoonhoven.

Op 12 februari woonden 34 leden en 9
gasten de vergadering bij. Aan de orde was
het rapport van de Commissie Begeleiding
Rundveebedrijven dat door de collegae
Brand. Maas en Ypenburg werd ingeleid.
Op de vergadering van 27 mei. die door 20
leden en 3 gasten werd bezocht, hield
collega dr. K. Weyer een boeiende inleiding
over leukaemie bij de kat.
Voor de vergadering van 23 september was
een vertegenwoordiging van de Diergenees-
kundige Studentenkring uitgenodigd. Zes
en twintig leden. 3 gasten en 16 studenten
waren op deze vergadering aanwezig. Door
mejuffrouw Visser, studente en lid van de
werkgroep Mens-Dier-Maatschappij, en de
collegae Wijsmuller en Van Houwelingen
werd de problematiek van het "welzijn van
dieren in de intensieve veehouderij\' aan de
orde gesteld. Een verslag van de inleidingen
is aangeboden aan het algemeen secretari-
aat van de K.N.M.v.D. voor publikatie in
het
Tijdschrifi voor Diergeneeskunde. Als
vervolg op deze vergadering is in de
Algemene Vergadering voorgesteld een
\'Gespreksgroep ethiek\' binnen de
K.N.M.v.D. op te richten.

De ladies-night op 16 december mocht zich
verheugen in de aanwezigheid van 35 leden,
gasten en 21 dames. De Afdeling Zuid-
Holland van de Vereniging van Vrouwen
van Dierenartsen had volgens traditie haar
decemher-vergadering met die van de Afde-
ling doen samenvallen.
De lezing van professor dr. J. A. R. A. M.
van Hooff over het gedrag van de chimpan-
sees in Burgers Dierenpark te Arnhem werd
door allen met veel interesse gevolgd, (zie
ook pag. 412)

De diverse mailings werden ook in 1980
weer door de heer G. Lokum van de
Gezondheidsdienst voor Dieren te Gouda
uitstekend verzorgd.

De gemiddelde opkomst op de afdelings-
vergaderingen bedroeg in 1980 29 leden.
Voorwaar geen hoog aantal; toch is er de
laatste jaren een stijgende belangstelling bij
de leden waarneembaar; 1977 - gemiddeld
13%. 1979 - gemiddeld 18%, 1980 -
gemiddeld 209c Zitten wij in Schoonhoven
goed cn of zijn het de inleidingen die het
hem doen\'.\'

P. I.eeflang, secretaris.

-ocr page 452-

OTjd \\Mja\'!Ja ÜlD

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij \\ oor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Geesink, I\'. W,; 1981; 1572 Rl\' Utrecht. Goedestraat 83.
Hendriksen, C. K. M.: 1975; 7271 RS Borculo. Ruurloseweg 61.
Hepkema, T. H.; 1981; 5431 fX" fiiyk. Markt I.
Maarsen, Mej. E. M.; 1981; 36Ü2 AJ Maarssen. Ciageldijk 77.
Oostra. F. W.; 1981; 3832 RM Leusden. Doornseweg 32.
Steendijk. Mej. .1.; 1980; 3511 ZH Utrecht. \'I vvijnstraal 35.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Kielt, O.; 1980; 3572 EV Utrecht. C. Houtmanslraat 10.
Prins. B.; 1980; 2231 BA Rijnsburg, Oegstgeesterueg 72.
Sjollema, B. E.; 1980; 3582 KL Utrecht, Markstraat 2B.

Als Kandidaatlid \\an de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

P. G. 1.. .1. Boskamp, Graanstraat 2 bis, 3572 1 P 1,\'trccht.

R. M. G. Kccrcweer, Waranda 113. 3705 Z.1 Zeist.

Mej. P. G. ,M. van Noort, Oudvvijkerveldslraat 103. 3581 .IK Utrecht.

R. .1. M. Segers. Bemuurde Weert O.Z. 70 bis. 3514 A\\ Utrecht.

Adreswijzigingen, en/.:

20?

177 liuiimaiis. Mevi. I .,- 1972; Ltrccht; tel. (030)

714539 (privé). 534333 (bur.). 20K

IH4 Hos. J.: 1974; 7782 RN [)e Krim(Ov .). Plane-
tcnstraat 2.

!H6 Hrcihtiiiner. .4. //.; 1969; 5431 HH Guyk, Jld
Korhoenderveld 26; lel. (08850) 16947
(privé), 15600 (bur.).

187 * UransYDon. (,. /..; 1981; 3581 WK t trechi, 2/.i
W agend warssiraat 63; lel. (030)521500; und.
d.
 214

192 *ni/k. Dr. ,/. /:. vim: 1967; U-1981: ()di|k.

194 *D,ip. Mei. 1 3/. / vunttcn: 1981; 3572 I E
Llrechl, Dadelstraal 18; tel. (030) 731281;
214
vv nd. d.

195 Dricsscn. ,/.; 1953; \\ oorburg (Z. H.); lel. (070)
869762 (privé). 7931 13 (bur.).

195 Dwarshuiy .1. C.: 1970; Zwolle; p.. geass. met 216
.1. 1.. Starrcnburg en P. .1. W eekhout (assoc.

met J. Schoenmaker beéindigd).

/96. J(IJ Eggen. ,-1. .4. .V.; 1980; Addis Ababa 218
(Ethiopië), c o U.N.D.P., Elh. 75 021, P.O.
Bo.\\ 5580; ass. e\\p. 1 .AO.. Animal Health
221
Olficer, Disease Investigation.

196 *i:gni„nc/. F. ./. van: 1981; 8141 NG Heino, 224
Rozendaalscweg 1; lel. (05729) 1219; d.

198 *Fver.s. F. (,. H M. M.: 1981; 3981 ZL Bun-

nik, Vlelwcidc 14; lel. (03405) 3837; wnd. d. 224

20J \'deesink. /\'. II.: 1981; 3572 RP Utrecht,
Goedestraat 83; tel. (030) 730413; wnd. d.

\'(ioehhets. ./. //. G : 1981; 3583 HS Utrecht,
.Mauritssiraal 62; lel. (030) 515646; d.
(iuneling. ./.: 1975; Gorrcdijk; p.. H-D..
geass. met S. .1. Henstra. .1. R. dc Nooij, Ci.
Siebinga, P. R. I ulner en .1. B. Velema.
Ilan.sn-ile. .Mei. H .M: 1979; 3583 .H.
Utrechl, Sladhoudcrslaan 60; tel. (030)
514255; wnd. d.

\'Hendriksen. C. F. .M.: 1975; Borculo; lel.
(0545\'\') 1265.

Ifensira. ,S. ./.; 1962; [ ijnjc; p . geass. met .1.
Gullcling. .1, R. dc Nooij. G. Siebinga. P. R.
1 ulncr en .1. B. Velema.
\'Hepkema. 7, //.; 1981; 5431 EG Guyk,
Markl 1; lel. (088501 16893 (privé), 12800
(prakt ); p.,ass. bij P. H. A. M. van Maanen,
D. V. d. Meij cn G. Willenborg.
Hoeksira. /. F.: 1970; W\'ijhe; p.. geass. met F.
.L.ledema, .1. VV. Kloosterboer. .1. M. Mulder
en L:. .1. W ijcrs.

H,,pmans. ,/. /. //.; 1975; 3312 Al Dor-
drecht. Vijverwcg 21; lel. (078) 137050.
*l:aks. ./.: 1981; 3581 LM ( trechl. Bank-
straat 3; lel. (030) 520002; d.
Jedema. /.. J.: 1967; W ijhe; p.. geass. met 1.
F. Hoekstra, .1. W. Kloosterboer, .1. M Mul-
der cn [;. .1. VVijers.

.Jenniskens. (,. )>. C. .M.: 1975; 5345 1 Oss,
Mercuriusslraal 26; lel. (04120) 388 1 1 (privé),
34407 (prakt.l; p.

-ocr page 453-

226 \'Kiiinp. (,. A. /., 19X1; ."Î9X1 ZN Bunnik.
Vletwcide 94; tel. (0.1405) 2X12; wnd. d.

3(14 Keiler. ./.. 19X0; 5541 Bleialf liilel (Duits-
land). llnterbergstrasse 1; tel. (06555) 2X9; p.

228 Kie/i. ().: 19X0; .1572 l.V L\'trecht, C. Hout-
manstraat 10; tel. (0-10) 7.10510; wnd. d. (toe-
wiegen als lid).

229 Kloosterboer. ./. IL.\' 1956; Olst; p.. H-D..
geass. met L. E. Hoekstra. E. .1. .ledema. .1. M.
Mulder en E. .1. Wijers.

2.IJ Kramer. A. li .\' 1970; 1\'oortugaal; tel. (O IX90)
7012 (privé). (OIO) 29017X (prakt.).

2.? 7 l.abes. .\\lej. //. /.. l\'.: 19X0; 1104 K..I
.Amsterdam-Bijlmermeer. Kralenbeek 1572;
p.. ass. bij A. Pluimers.

23H l.amnie/ts. f\'.: 195.1; Harderwijk; pK. i.

* Lange. .Mej. /.. ,/. cle: 19X1; .1581 HD
Utrecht. Ramstraat 29; tel. (0.10) 516919;
wnd. d.

24.f * M aar sen. Mej. L. M.: 1981; 3602 A.l Maars-
sen, Gageldijk 77; tel, (030) 624291; wnd, d,

24\' Mol. Dr. /ni(. IL: 1965; U-1975; 3941 VE
Doorn, Piet Heinlaan 25; tel. (0.1430) 6260
(privé), (030) 443843 t. 21 (bur.).

24li Mulder. ,/, M : 1978; Olst; p., geass. met I . E.
Hoekstra, E, .1. ,ledema, ,1. W. Kloosterboer
en E. .1. Wijers.

2.\'».; \\ooij. ./. R. de: 1974; Gorredijk; p.. geass.
met .1. (iuttcling. S. ,1. Henstra. G. Sicbinga,
P. R, \'Luincr en .1. B. Velema.

254 Oosterbaan. J.: 1966; Oisterwijk; tel. (04242)
2001 (privé), (033) 19841 (bur,); dir. Kon.
Ned. .iagersver.

259 l\'oesehmann. J. H\',,\' 1975; 9406 AG .Assen.
Nobellaan 219; tel. (05920) 51075; p.

260 i\'rins. H: 1980; 2231 BA Rijnsburg, Oegst-
geesterweg 72; tel. (017IX) 23X52 (privé),
(071) 153266 (prakt,); p., ass. bij LI, Krol
(tocMiegen als lid).

266 Ruvter. U\'. G\'. de: 1966; Monnickcndam; tel.
(02995) 4408 (pri\\é), 3031 (prakt.).

269 Schilder. I\'. R. ,/. M.: 1977; Oude Longe; tel.
(01874) 2765 (privé). 2441 (prakt.); p., geass.
mct W. .1. Vink,

269 Schoenmaker. ,/,, 1960; Zwolle; tel, (05200)
31201 (privé), 12398 of 11843 (bur ); h.
vl.k.dnst. (assoc. beëindigd).

273 Siehinga. (/., 1951 ; Gorredijk; p., geass, met
.1. Gutteling, S. .1, Henstra, ,1. R. de Nooij, P.
R. I ulner en .1. B. Velema.

2^4 SioUema. B L.: 1980; 3582 KL Utrecht.
Marktstraat 2B; tel. (030) 516752 (pn\\é),
531778 (bur.); wet. medew. R L. (L.d.D.,
\\ kgr. Geneesk. van het kl. Huisd.) (toesoegcn
als lid).

274 \'Slotboont. i\'. !\'.: 19X1; 3572 SK LUrecht.
Bekkerstraat 82; tel, (030) 730004; wnd, d.

276 Solleveld. Dr. 11 A.: 1976; 1-1981; Leiden,

276 Spierings. A. \'l\'h. M.: 1922; Waalwijk; r.d.

277 Starrenburg. ,/, L.: 1968; Zwolle; p., H-D.,
geass, met A, C, Dwarshuis en P. ,1,
Weekhout, (assoc. mct J. Schoenmaker
beëindigd).

278 Stolk. Dr. P. H . Th.: 1975; Cambridge-1981;
Zeist; tel, (03404) 14558 (privé), (030) 531323
(bur,),

282 Tulner. P R.: 1961; Ciorredijk; p., geass. met
,1. Gutleling, S, ,1. Henstra. J. R. de Nooij. G.
Siebinga en ,1. B. Velema.

283 Unen. A. A. van; 1979; 8391 AT Noord-
wolde. Hoofdstraat Oost 47A; tel. (05613)
1826 (privé). 1999 (prakt.); p.. ass. bij J.
Bootsma. E. J. Hamburger, D. L, H.,lourneé,
R,
v. d. Lende en .A. E. Schuring.

.i()8 latulaele. Dr. H . M.: 1966; B-1300 Wavre
(België), Chevalier Jehan 87.

284 *\\eenema. Mej. J. L: 1981; 1052 LN
.Amsterdam, Hugo de Grootkade 5 lil; tel,
(020) 188535; wnd, d.

285 \\\'elemu. J. B.: 1979; Gorredijk; tel. (05133)
2782 (privé), 3313 (prakt,); p., geass, met ,1.
(iuttcling. S. .1. Henstra, ,1, R. de Nooij, G,
Siebinaa en P. R. Tulner.

286 *\\erheek. Mevr. M.: 1981; 2101 BM
Heemstede, Van de Spiegellaan 27; d.

287 \\ erweij. Mej. ( . (..,■ 1981; 3582 VG Utrecht,
1. B. B.-laan4l, Kamer 391; tel. (030) 510315;
wnd. d.

288 \\ ink. II . ,/., 1980; Sommelsdijk; p., geass.
met P. R. .1. M. Schilder.

290 loorst. J. ,/. van: 1977; 3738 EV
Maartensdijk, Gruttolaan 7; tel. (02979)4151
t. 140 (bur.).

290 I («, ,/. //.. 1978; Dordrecht; wet. medew. R.
U. (E. d. D., vkgr. Pathologie).

293 Weekhout. P. ,/., 1972; Zwolle; p,, H-D.,
geass, met A, C, Dwarshuis en .1. L.
Starrenburg. (assoc. met .1. Schoenmaker
beëindigd).

293 "Weert. H. /\'. .V, vun: 1981; 3553 CM
Utrecht, Amperestraat 20; tel. (03(1) 435617;
p,, ass. bij \\V. Lh, Straaten.

296 Ihjers. L. ,/., 1976; Wesepe; p. geass, met I,
E. Hoekstra, E, .1. .ledema. .1. W.
Kloosterboer en .1. M. Mulder.

296 W ijlens. IL IL J.: 1978; 2033 GB Haarlem,
Van Keulenstraat 3; tel, (023) 34207 I; wnd. d.

296 W ijs. II. ,/. 11. ile: 1976; Wijk cn Aalburg; p.,
gcass, met ,1. G. ,1. Wulffraat.

298 H uljlraat. ./. (/. ./.: 1958; Lethen; p,, geass.
mct W. .1. W . de Wijs.

Overleden;

.1, Koopman te Beesd op 23 maart 1981

.1. B. VVillemsen te Epe op 26 maart 1981

Promoties:

.1. F. \\an Dijk te Odijk op 12 maan 19X1

H. A. Solleveld le leiden op 9 april 19X1

-ocr page 454-

[k[a]om[oL

Jubilea:

H. H, G. Grooten te Borne
Dr. A, Herschel te Doetinchem

E. M. Dufour te Fluitenberg
C. L. van Limborgh te Baarn
K. B. M. Koelman te Heerlen
P. van Dijk te Deventer

P. J. D. van Egmond te Heino

F. J. Hepkema te Tuk
F. Nauta te Drogeham

(aanwe/ig) .Wjaar op 21 april 1981
(afwe?ig) 50 jaar op 21 april 1981
(afwezig) 25 jaar op 24 april 1981
(afwezig) 25 jaar op 24 april 1981
(afwezig) 45 jaar op
30 april 1981
(afwezig) 50 jaar op 8 mei 1981
(afwe^igj .10 jaar op 10 mei 1981
(afwezig) .tO jaar op IO mei 1981
(afwezig) 30 jaar op 10 mei 1981

Voor het Dierenartsexamen slaagden:
d.d. 13 maart 1981
Geslaagd \'Cum Laude\':
Mej. L. J. de Lange
Geslaagd \'met genoegen\':

G. L. Bronsvoort

F. J. van Egmond

G. A. I. Kamp
Mej. E. M. Maarsen

Geslaagd:

Mej. A. M. J. van den Dop

P W. Geesink

J. H. G. Goebbels

T, H. Hepkema

J. Izaks

P. P. Slotboom

Mevr. M. Verbeek

Mej. C, G. Verweij

F. G. H, M. M. Evers

d.d. 30 januari 1981

Mej. J. 1. Veenema

Diergeneeskundige
Studenten Kring

Veterinaire Studenten Almanak

Op 26 maart j.1. is de langzamerhand tot
een stukje traditie geworden nieuwe en
derde Almanak der D.S.K. verschenen.
Deze Almanak is onmisbaar niet alleen
voor veterinaire studenten omdat hij een
volledige adressenlijst met smoelenbak
bevat, maar ook voor al diegenen die
voeling willen houden met \'Utrecht\' omdat
hij een studiejaar diergeneeskunde weergeeft
in themastukken, varia, artikelen van
allerlei aard en vooral dankzij de vele
foto\'s. En dat alles keurig ingepakt in een
linnen kaft met DSK embleem. Hij bevat
tevens een volledige opsomming van dc
vakgroepen met adres en telefoon. Kortom
een Almanak die onmisbaar is voor
iedereen dic met diergeneeskunde te maken
heeft.

Bestel nu de Almanak door overmaking van
/ 25. t.n.v. Fiscus Almanakcommissie!
D.S.K.. rek. nr. 699210127. Crediet en
Effectenbank NV.

Koninginnedag en Bevrijdingsdag

In verband met Koninginnedag en Bevrijdingsdag is het bureau op donderdag 30 april en
dinsdag 5 tnci 1981 gesloten.