-ocr page 1-

{diergeneeskunde

Netherlands
journal
■ veterinary
science

1. Ned. Maatschappij
or Diergeneeskunde
Jaarcongres 1981

tevens
8e Alg. Vergadering
2-3 oktober 1981
Rhenen

deel 106, afl. 9, 1 mei 1981

inhoud

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Partusuitstel bij het schaap met clenbulerol; C. D. W.
König, R, Schippers, F. J. van Egmond en J. W. E.
Peters
...........431

OVERZICHTSARTIKELEN

Waardering van waarden: Macht en onmacht van de
wetgeving; H, W, J, Gelinck
......439

Waardering van waarden: Maatschappelijke struc-
turen en hantering van waarden; D. Brüll .
 443

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Een nieuwe aandoening aan de ondervoet van het
rund. Dermatitis digitalis?; J. L. Cornelisse, D. J,
Peterse en E. Toussaint Raven
......452

VETERINAIR JOURNAAL

Eperythrozoon parvum (Riekettsiales) bij varkens in
Nederland: G. Uilenberg, A, A. P. A. Zeeuwen en
T. de Ruijter
..........456

REFERATEN, BOEKBESPREKING, VRAAG EN ANT-
WOORD, CONGRESSEN, BERICHTEN EN VERSLAGEN,
VARIA, MEDEDELINGEN, DOORLOPENDE AGENDA,
SPIEGHEL VETERINAIR, MAATSCHAPPIJNIEUWS:
zie

binnenblad.

for contents, see inside

D3

RUKSUNIVERSITEIT UTRECHT

53

uitgave der koninklijke nederlandse maatschappij voor diergeneeskunde
journal of the royal netherlands veterinary association

-ocr page 2-

Wanneer dieren verdoofd moeten
worden dan eist de praictijic dat dit
geleidelijic plaats heeft, en dat de dieren
niet direkt neer vallen, maar dat naar
mate men de dosering verhoogd, de
dieren meer verdoofd worden.
Lage dosering voor sedatie b.v. bij
transport, röntgen opname, klauwen
besnijden en in de verloskunde.

Bij hogere doseringen voor het be-
reiken van een analgesie bij grote
operatieve ingrepen b.v. bij hoorn-
amputatie, castratie, kutaan branden en
bij tandextraktie. Rompun sedativum,
anaigeticum, anaestheticum en
spierverslapper kan nu ook bij het
rund intraveneus worden toegepast

Rompun

Voor Nederland: Bayer Nederland B,V,
divisie farma, afd. veterinair Postbus 80
3640 AB MIJDRECHT Tel.: O 29 79-41 51

Bayer

Veterinär Bereich,
Leverkusen

-ocr page 3-

Partusuitstel bij het schaap met clenbuterol\'

Delayed Panuriiion in Sheep hy Clenhuieroh

C. D. W. König2, R. Schippers\', F. J. van Egmond-\' en J. W. E.
Peters\'

SAMENVATTING

In een 22 dagen durende praktijkproef werd hij schapen de invloed nagegaan van
behandeling mei clenbulerol op het optreden van aflammeren tussen 21.00 uur en
05.90 uur (nacht). De dek da turn was onbekend. De schapen werden verdeeld in een
proef- en controlegroep van 106 dieren elk.

Dieren uit de proefgroep werden dagelijks om ± 19.30 uur beoordeeld volgens een
scoresysteem voor uier- en vulva-ontwikkeling en. als de partus op grond daarvan
die nacht werd verwacht, behandeld met 200 mcg clenbulerol oraal. Dieren die op
het moment van de behandeling in partu waren werden niet behandeld. In de
protfgroep lamden 79 dieren waarvan 12 \'s nachts (2 hiervan waren de avond voor
het lammeren behandeld): in de controlegroep lamden 72 dieren waarvan 23
\'s nachts (verschil signijicant: P < 0.05).

Tussen behandelde en onbehandelde dieren was hel verschil in aantal nachtelijke

geboortes zeer significant (P < 0,001).

Er werden geen bijwerkingen van clenbulerol geregistreerd.

Het verbruik van clenbulerol in de proefgroep was: 3,49 tabletten/gelamd schaap,

5,03 tablettenjbehandeld schaap en 5,02 tablettenjbehandeld gelatttd schaap,

Sdtrijvers wijten dit hoge verbruik aan het onbekend zijn met de dékdatum der

dieren èn aan de onvolkomenheid van de gestelde criteria aan de hand waarvan tot

al dan niet behandelen werd besloten.

Sl MMARV

Ttie effect of treatment with clenhuterol on lambing during the period from 9 p.m.
to 5 a.m. was studied in a field trial in sheep, which was continued for twettty-two
dcYs. The date of tupping was not known. The sheep were divided into an e.xperi-
mental and a cotttrol group, each numbering 106 animals.

Plaiipan«: Boehringer Ingelheim B.\\\'.. Haarlem.

Drs C. D. W. König, dierenarts Gezondheidsdienst voor dieren in Gelderland, levens medewerker b.u.v.

Vakgroep Bedrijisdiergeneeskunde en Buitenpraktijk. Yalelaan 10 te Utrecht.

Drs R. Schippers, dierenarts Boehringer Ingelheim B.V.. Stephensonslraal .IX te Haarlem.

Drs E. .1. \\an Egmond. ten tijde van het onderzoek co-assistent Vakgroep Bedrijisdiergeneeskunde.

Drs .1. W. E. Peters, ten tijde \\an het onderzoek co-assistent Vakgroep Bedrijisdiergeneeskunde.

-ocr page 4-

Animals of the experimental group were assessed every day at approximately
7.30 p.m., using a system of scoring for the development of udders and vulvae, and
were treated with oral administration of 200 y.g of clenbuterol when the f indings
suggested that parturition would occur that night. Seventy-nine animals of the
experimental group lambed, twelve of them lambing during the night (two of these
had been treated in the evening before lambing); of the group of controls, seventy-
two lambed, iwentv-lhree doing so during the night (difference siginificant;
P>0.05).

The difference in the number of lambings during the night between treated and
untreated animals was highly significant (P < 0.001). Side-effects of clenbuterol
were not recorded.

The amount of clenbuterol used in the group of controls was; 3.49 tablets! lambing
sheep. 5.03 tablets!treated sheep and 5.02 tablets!treated and lambing sheep.
This high consumption rate is attributed to the fact that the date of tupping was
not known as well as to the defectiveness of the criteria on which the decision to
treat or not to treat was based.

INLEIDING

Er is weinig bekend over partusuitstel bij
het schaap.

Dit geldt zeker onder Nederlandse
omstandigheden. Het is voor een aantal
schapenhouders in ons land noodzakelijk
geworden om in het kader van de zwoe-
gerziektebestrijding 24-uurs-be waking
tijdens de aflamperiode toe te passen (6).
Op andere bedrijven worden de factoren
arbeid en nachtrust anders gewaardeerd
dan voorheen. Het lijkt daarom nuttig
meer aandacht aan de mogelijkheden tot
partusuitstel te geven, om te bekijken of
daarmee aan de wensen van deze bedrij-
ven — een grotere zekerheid op nachtrust
~ tegemoet kan worden gekomen.
Volgens opgave van de fabrikant kan met
clenbuterol de partus bij het schaap 8 tot
10 uur worden uitgesteld. Clenbuterol is
een /J-sympathicomimeticum. Het
onderscheidt zich van andere tot nu toe
bekende /?-sympathicomimetica.
Enerzijds is de werk ing sterk selectief voor
de ;S2-receptoren. Anderzijds heeft het
slechts geringe bijwerkingen op met
natne het circulatie-apparaat. Het heeft
een langdurige werking en is in gelijke,
lage dosis zowel oraal als parenteraal toe-
gediend werkzaam (3, 5). Bij schapen
treedt bij overdosering een tachycardie
op, die binnen de fysiologische grenzen
blijft en van voorbijgaande aard is (1).
IDelatour en Roizard (I) hebben in Frank-
rijk bij 54 ooien geprobeerd nachtelijke
geboortes te voorkomen met behulp van
clenbuterol, waarbij het aantal geboortes
in de behandelde groep tussen 20.00 uur
en 04.00 uur tot I werd teruggebracht.
Dit resultaat was aanleiding om te onder-
zoeken of onder Nederlandse omstandig-
heden hetzelfde zou kunnen worden
bereikt.

MATERIAAL EN METHODE

De proel\' werd uitgevoerd van 9..3.1980 t m
.11.3.1980 op een 2-mans bedrijf, fie veebezetting
bestond uit 60 melkkoeien plus bijbehorend jong-
vee met daarnaast 214 schapen. 30% Van de dieren
was jaarling.

Op 4 maart 1980 waren de schapen opgestald op
stro in een open frontstal. Dc stal was door middel
van een hek in 2 afdelingen verdeeld, zodat dejaar-
lingen en de oudere dieren van elkaar gescheiden
waren.

Alle schapen waren gemerkt, de éénjarige ooien
door middel van oornummers, de oudere dieren
hadden halsnummers.

Op 8 maart werden de schapen verdeeld in proef-en
controlegroep, beide van 106 dieren. De éénjarige
ooien werden daarbij door een smalle gang gedre-
ven (sluissysteem), en om en om in de proef- en
controlegroep ingedeeld.

Bij de oudere dieren werden de ooien met een even
halsnummer in de procfgroep ingedeeld; die met
een oneven halsnummer dienden als controlegroep.
De proefgroep werd tevens met wolverf gemerkt.
De proef- en controlegroep werden niet gescheiden.
Teneinde een aanstaande partus te kunnen onder-
kennen werden alle d ieren gedurende de proefperi-
ode elke avond om ± 19.30 uur gesluisd. De dieren
uit de proefgroep werden individueel bekeken,
waarbij gelet werd op het uier en de vulva.
Het uier. Dit werd beoordeeld met een score van O
t m 3 die zich als volgt laat omschrijven:

0: inactieve uier; partus eerste dagen niet
verwacht

-ocr page 5-

I: enigszins gezwollen klierweefsel; partus eer-
ste dagen niet verwacht
2: gezwollen klierweefsel met melk in de (tepel)
cysterne; partus binnen enkele dagen te
verwachten

gezwollen en gespannen uier; partus binnen
48 uur verwacht
De vulva. Ook hier werd met een puntensysteem
gewerkt:

0: normale vulva
1: enige zwelling
2: zwelling 4- enige roodheid
?i\\ sterke zwelling (oedeem) roodheid
Deze scores werden op dezelfde wijze geïnterpre-
teerd als die van het uier. Dieren die zowel voor het
uier als voor de vulva 2 of meer scoorden, werden
steeds behandeld.

Ooien die voor beiden I of O scoorden werden niet
behandeld.

Bij verschil in score gaf de uierbeoordeling de
doorslag.

Vooral bij een snel volschieten van het uier (binnen
I etmaal), werd aangenomen dat de partus binnen
24 uur te verwachten was.

Het gedrag van de dieren werd tevens beoordeeld.
De schapen werden van 08.00 uur tot 23.00 uur
ieder half uur geobserveerd; van 23.00 uur tot 08.00
uur om de 90 minuten. Dieren die veel belangstel-
ling hadden voor andere , in partus zijnde ooien,
werden genoteerd, alsmede die dieren die een duide-
lijke onrust (blaten, rondjes draaien, verhoogde
oplettendheid) vertoonden. Bij deze dieren werd de
partus binnen 12 uur verwacht.
Aansluitend aan de scorebcpaling werden die die-
ren behandeld, waarvan op grond van hun score
verwacht werd dat ze die nacht zouden werpen. Gaf
afwijkend gedrag of partusgedrag daartoe aanlei-
ding of vertoonden ooien muceuze vaginale uit-
vloeiing dan werd vaginaal geë.xploreerd. Werden
hierbij in degeboorteweg vruchtdelen of vruchtvlie-
zen aangetroffen dan werd het dier niet meer behan-
deld maar werd de partus afgewacht.
De behandeling bestond uit het toedienen met de
pillenschieter van een tablet tnet 200 mcg
clenbuterol.

De dieren wierpen in de koppel. Op verzoek van de
veehouder werd besloten vroegtijdig in het partus-
verloop in te grijpen. Ongeveer 30 minuten na het
afkomen van het vruchtwater werd gecontroleerd
op afwijkende liggingen. Bij een ingetreden ligging
volgde dan voorzichtige extractie. Na de partus
werden de dieren overgebracht naar een andere
ruimte waar ze werden gehuisvest in éénling-bo.xjes.

RESULTATEN:

Het aantal gelamde dieren en het aantal
dieren dat behandeld is, alsmede het aan-
tal gebruikte tabletten per behandelde
groep en per behandeld dier tijdens de
proefperiode zijn schematisch in tabel 1
weergegeven.

Van de 106 dieren in de proefgroep waren
er 3 gust en niet behandeld, 4 hadden er
gelamd voor het begin v an de proefperi-
ode en 2 zijn er uit de groep verwijderd.
Van de 106 dieren in de controlegroep
waren er 5 gust en 5 hadden vóór de
proefperiode geworpen.

Het aantal gebruikte tabletten per behan-
delde ooi varieerde van 1 tot 20.
Grafiek 1 geeft een overzicht van deze
variatie, verdeeld over de eerste en
tweede periode van 11 dagen van de
proef.

De verdeling van de geboortes over het
etmaal is weergegeven in tabel 2. Onder
\'nacht\' wordt verstaan de tijd tussen
21.00 uur en 05.00 uur. Dit is gekozen
omdat clenbuterol ± 1 uur na toediening
begint te werken en ± 9 uur na toediening
is uitgewerkt (1).

In de proefgroep is onderscheid gemaakt
tussen de gehele proefgroep en de behan-
delde dieren daaruit.

I abel 1. Verdeling in groepen van de gelamde en de niet gelamde dieren in de proef- en controlegroep,
alsmede het per groep en per dier gebruikte aantal tabletten.

PROEFGROEP : 97 DIEREN

CONTROLEGROEP :
96 DIEREN

BEJUNMU): 60 dieren
GEBRUIKT: 302 tabletten
(5,01/dier)

ONBEHANDELD: 37 dieren

Gelamd: 55 dieren

Niet gelamd:

Gelamd:

Niet gelamd:

Gelamd:

Niet gelamd;

Gebruikt : 276 tabl.
(5,02/dler)

5 dieren
Gebruikt: 26 tabl.

24 dieren

13 dieren

72 dieren

24 dieren

-ocr page 6-

Grafiek 1. Indeling van de ooien naar het aantal verstrekte tabletten. Hierin zijn alleen de behandelde én
afgelamde ooien betrokken (55).

li

6
4

2 -
4
6
8

ooien

tweede 11 dagen v.d. proef
(gemiddeld 3,00 tabletten/dier)

Tabel 2. Verdeling van de geboortes van de proefgroep en de controlegroep over het etmaal.
Nachtelijke geboortes (21.00 uur - 05.00 uur):
Significantie berekeningen met x\'-test:

Proefgroep - controlegroep: 12.21, P< 0,001 (significant)
Behandeld - controlegroep: P< 0,001 (significant)

PROEFGROEP

CONTROLEGROEP

TOTAAL

BEHANDELD

Aantal %

Aantal %

Aantal %

21.00-01.00

8 10,13

4 7,27

15 20,83

01.00-05.00

4 5,06

1 1,83

8 11,11

05.00-09.00

14 17,72

9 16,36

13 18,06

09.00-13.00

22 27,85

16 29.09

15 20,83

13.00-17.00

12 15,19

11 20,00

10 13,89

17.00-21.00

19 24,05

14 25,45

11 15,28

Totaal

79

55

72

ooien

eerste 11 dagen v.d. proef
(gemiddeld 6,58 tabletten/dier)

1 234 5 6 7891D111213 14 1516 17 181920

tabl./ooi

-ocr page 7-

label 3. Verdeling \\ an het werpen over dag en nacht van de behandelde dieren in vergelijking met «//cniet
behandelde dieren (uit proefgroep 1 controlegroepl.

»Verschil significant (P < 0.001)

Behandeld 55

Onbehandeld 96

Aantal %

Aantal %

21.00-05.00

5* 9,09

30* 31,25

05.00-21.00

50 90,91

66 68,75

Uit de proefgroep lamden 12 dieren
"s nachts. Hiervan bleken } dieren de
avond tevoren in partu (NP4, N P, en NP,,
in grafiek 3). Daarom werden deze niet
meer behandeld, maar werd de partus
afgewacht. Bij 2 dieren (P, en P, in gra-
fiek 3) was om ± 19.30 uur wel partusge-
drag vast te stellen, maar bij e.xploratie
bleken ze niet in partu. Ze zijn derhalve
behandeld en lamden desondanks gedu-
rende de nacht. Van de overige 7 dieren (1
t, tn 7 uit grafiek 3) was op grond van
score noch gedrag voorzien dat de partus
nabij was. Ze werden dan ook niet behan-
deld. maar wierpen wel.
Ook werd het aflampatroom van de
behandelde ooien vergeleken met dat van
alle niet behandelde dieren. Het resultaat
van deze vergelijking vindt men in tabel
3

Er werden geen bijwerkingen van clenhu-
terol geregistreerd. Van alle lammeren
werd genoteerd of ze levend, slapofdood
geboren werden, en of ze na 24 uur nog
leefden.

Tabel 4 geeft de verdeling weer, opge-
splitst in behandelde dieren ten opzichte
van alle niet behandelde ooien.

DISCUSSIE

Het aantal nachtelijke geboortes was in
de behandelde groep dieren significant (P
< 0,001) lager dan in de onbehandelde
groep, respectievelijk 9.09% en 31.25%.
Hieruit blijkt dat behandeling luet clen-
huterol het lamineren uitstelt, mits tijdig
in het partusproces toegediend.
Tevens was het aantal nachtelijke ge-
boortes in de proefgroep significant (P <
0,05) lager dan in de controlegroep,
respectievelijk 15,19% cn 31,94%. Dat in
de proefgroep toch nog 15.19% van de
dieren \'s nachts lamden. lijkt meer te wij-
ten aan de onbehandelde dieren uit die
groep waarvan er 7 (29.17%) \'s nachts
wierpen, dan aan dc behandelde dieren.
Hiervan wierpen immers slechts 5 dieren
(9.09%) \'s nachts, waarvan cr 3 de av ond
voor het lammeren niet meer werden
behandeld omdat toen zeker was dat ze in
partu waren.

I abel 4. Overzicht \\ an de aantallen levende, doodgeboren, gestorv en cn slappe lammeren in dc behan-
delde en de onbehandelde groep. De verschillen /ijn niet significant.

aantal
ooien

aantal
geboren
1ammcren

aantal
levendgeb.
lammeren

aantal
doodf^eb ,
lammeren

%

aantal
dode

lammeren
< 24 uur

%

aantal
B1appo
lamme ren

%

Behandeld

55

e3

88

5

5,4

6

6,5

3

3,2

Onbehandeld

96

164

158

6

3,7

4

2,5

1

0.5

-ocr page 8-

(irafiek 2. Aflampatroon van de controlegroep; 72 ooien wierpen in de proefperiode.

23 \' 31,94%

n 12 13 14 15 16 17 IH 19
tl Jclstlp partus

20 21 22 2 3

Grafiek 3. Allampatroon van de proefgroep; 79 ooien geworpen waarvan 55 behandeld (P).

aantal
ooien

Proef; 12 = 15.19%
Behandeld: 5 « 9,001

10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
tljd»tlp partus

NP3
NP 2
NPl

20 21 22 23 O

f clenbuterol

-ocr page 9-

Het blijkt duidelijk dat het zeer moeilijk
is, om aan de hand van de gestelde crite-
ria te voorspellen of een ooi in de
komende uren zal gaan werpen. Dit blijkt
ook uit het aantal gebruikte tabletten
clenbuterol per behandelde ooi, dat.
gezien over de totale proefperiode, hoog
is.

t)it aantal is regelrecht afhankelijk van
enerzijds de juistheid van de gestelde cri-
teria voor de beoordeling van het
aflammoment. anderzijds van de be-
kwaamheid waarmee deze criteria wor-
den gehanteerd.

Verdeelt men de proefperiode in 2 gelijke
periodes van 11 dagen, dan blijkt er welis-
waar in de tweede periode een vooruit-
gang waar te nemen in het hanteren vande
criteria, maar ook blijkt dat het voorspel-
len van het aflammoment moeilijk blijft,
wanneer naast deze criteria, niet ook bij-
voorbeeld de dekdatum als hulpmiddel
beschikbaar is (zie grafiek 1).
in dat geval is het onwaarschijnlijk dat
behandeling langerdan 1 week voorkomt.

De tijdsduur \\ an het partusgedrag van de
dieren werd niet systematisch genoteerd.
Soms leek het bij behandelde dieren lan-
ger te duren dan bij onbehandelde dieren.
De fysiologische variatie in deze tijds-
duur is echter zeer groot (4).
Uit tabel 4 blijkt een verschil in lammer-
sterfte en aantal doodgeboren lammeren
tussen behandelde en onbehandelde die-
ren. L^it verschil is echter niet significant.
De tijd die nodig was voor het beoordelen
en eventueel behandelen \\an ooien viel
erg mee. Na enige ervaring bleek het
mogelijk om met 2 man en een goede
organisatie van het werk (o.a. een goed
sluissysteem) ruim 100 ooien per uur te
beoordelen en zonodig te behandelen.

CONCLUSIE

1. Clenbuterol dringt het aantal nachte-
lijke geboortes significant terug.

2. De gehanteerde criteria voor het
voorspellen van het aflammoment
bleken onvoldoende accuraat te zijn.
Enerzijds kon daardoor het aflamme-
ren gedurende de nacht in de proef-
groep wel sterk worden beperkt,
anderzijds werd een aantal dieren
onnodig behandeld.

Wanneer naast deze criteria de dek-
datum van de dieren bekend is draagt
dit bij tot een beter en ook econo-
mischer resultaat (2).
Ook is gebleken dat het onjuist is die-
ren met partusgedrag te behandelen;
zij werpen als regel dezelfde avond
nog.

3. Het aantal doodgeboren, gestorven
en slappe lammeren in de proefgroep
was niet significant hoger dan in de
controlegroep.

4. Als men wil accepteren dat 11% van
de latnmeren niet voor de opbouw
van een \'zwoegerziekte\' vrije koppel
kan worden gebruikt, dan kan men
één van de bezwaren van de melkvrijc
opfok (wekenlange continue bewa-
king) beperken.

I.ITERA l"UI!R

IX\'latour. I\'. en Roizard. D.: Activité tocolytiqiie du N-AB .165 application a la rnatrice de.s accouche-
ments chcz la brebis.
Ix\'.s Dossiers cle lelevcige. .1. 57. 11979).

v. Egmond, E". .!., Peters. J. W. E.: Het uitstel van de partus met clenbuterol bij het schaap. Referaat
vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk, nov. 1980

Engelhardt. O.: Pharmakologisches Wirkungsprofil von NAB .165 (Clenbuterol), einem neuen Bron-
cholvtikum mit einer selektiven Wirkung auf die adrenergen /J-Rezeptoren.
.Arzneimiue! Forschung.
26. 1404. (1976).

Hajer. R.. Moser. H. en van der Weijden. Ci. C.: Waarnemingen rond de partus van Te.xelsc ooien.
Releraal uil de Kliniek voor Veterinaire Verloskunde en Civnaecologie der Rijksuniversiteit te Utrecht,
(febr. 1971).

Kern, O.: Tierärztliche Nutzung jüngerer Ergebnisse der Pharmaforschung für Biotechnik und thera-
pie am Beispiel des Clenbuterol (N-AB 165).
Tierärztliche L in.sclmu. .12, 245. (1977)
Terpstra, C., De Boer, G. E., Hendriks, .1. cn Houwers, D. .1.: Onderzoekingen omtrent de epizoötio-
logie van zwoegerziekte bij schapen.
Tijchchr. Diergeneesk.. 104, 92H. (1979)

-ocr page 10-

Werkgroep

Diergeneeskunde en Samenleving

De algemene doelsielling van de aeiiviieiien van de Werkgroep Diergeneeskunde en
Samenleving is: \'het stimuleren van de vorming van weloverwogen standpunten ten
aanzien van een zorgvuldig handelen in de beroepsuitoefening\' (Ontwerp onderwijs
programma, 1977).

De belangrijkste activiteit van de Werkgroep zeifis, vooralsnog, het organiseren van
een jaarlijkse lezingencyclus die voor alle belangstellenden toegankelijk is. De teksten
van de lezingen worden gebundeld en zijn op aanvraag verkrijgbaar. De Werkgroep
waardeert de bereidheid van de Redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
om een aantal inleidingen over te nemen. Hierbij wordt de keuze vooral bepaald door
de betekenis van de informatie als algemene achtergond.

Eerder is reeds overgenomen de inleiding van prof. dr. F. R. Heeger: \'Normen en
goede redetten\' (Tijdschr. Diergeneesk.,
105, 147-153, (1980)).
Hierna volgen uit de cyclus van 1980:

\'Macht en onmacht van de wetgeving\', mevr. mr. H. W. J. Gelinck, en
\'Maatschappelijke structuren en hantering van waarden\', prof. dr. D. Brüll.
Waar mogelijk wil de Werkgroep gaarne ondersteuning geven aan de uitwerking van
vraagstukken in de daadwerkelijke beroepsuitoefening.

Zij acht speciaal het ont wikkelen van prak tijkgerichte afwegingsprocedures van groot
belang. Dit als aanvulling op, bijvoorbeeld, symposia en discussies die wel kunnen
bijdragen aan introductie van nieuwe benaderingswijzen maar zelden of nooit de
gelegenheid bieden voor een fundamentele, volledige afweging van alle betrokken
aspecten. Het uitwerken van concrete vraagstellingen heeft als eerste doel op weten-
schappelijk verantwoorde wijze de betekenis van de verschillende elementen van zo\'n
vraagstelling te analyseren. Bij de uiteindelijke afweging (zie Heeger, 1979) zullen
persoonlijke opvattingen over prioritering van waarden (wat is of weegt zwaarder
dan wat) een rol kunnen spelen. Een verantwoorde afweging is echter niet alleen
persoonsgebonden maar is ook afhankelijk van omstandigheden (zie iirüll. 1980).
Of het gewenst is dat groeperingen (bijv. K. .M.v. D.) komen tot collectieve stand-
puntsbepalingen. hangt mede af van de beperktheden van de wet^evin^ (zie Gelinck,
1980).

Tot nu toe zijn twee scripties samengesteld aangaande de af weging van het menselijk
handelen met dieren, te weten:

\'Embrvotransplantatie bij het rund\': Een kritische beschouwing met bijzondere aan-
dacht voor de melkveehouderij: D. /.. Schumer,

\'Enkele afwijkingen aan de kop van de hond\': kanttekeningen bij behandeling,
rasstandaarden en hantering van normen: M. .A. Barentsz-Steinmann en J. M. L. F.
van Winden.

Beide scripties zijn op aanvraag verkrijgbaar hij de secretaris van de Werkgroep: drs.
L. J. E. Rutgers. p/a Yalelaan 12, de Uithof 3584 CM Utrecht.

DE WERKGROEP DIERGESEESKL S DE ES 5. ( .MESLEMSG

-ocr page 11-

ru

Waardering van waarden: Macht en onmacht
van de wetgeving\'

Evaluating Values: Power and Powerlessness of Legislation

H. W. J. Gelinck2

SAMENVATTING

In de inleiding wordt een viertal maatschappelijke ontwikkelingen belicht die hun
invloed hebben gehad op het functioneren van het Openbaar Ministerie, gerekend
vanaf de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht in 1881.
Hieruit wordt duidelijk dat -ich de noodzaak voordoet tot het voeren van een op de
straf vervolging gericht beleid.

.Aan de hand van de redaktie van artikel 455 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht
(Dierenkwelling) wordt getracht enige uitgangspunten te formuleren voor een
dergelijk beleid op het gebied van de bescherming van het dier. Hierbij komt in het
bijzonder de positie van de deskundigen ter sprake.

SUMMARY

In the introduction, four developments in society are commented upon, which have
had their effects on the functioning of the Public Prosecution ever since the
creation of the Penal Code in 1881. This tnakes it clear that the conduct of affairs
has to be directed towards criminal pro.secution.

Guided by the wording of Section 455, Paragraph 1 of the Penal Code (Cruelty to
.Animals), eff orts are made to formulate a number of starting-points for this
conduct of affairs in matters relating to the protection of animals. In discussing this
subject, particular attention is paid to the position of e.xperts.

ALGEMENE ONTWIKKELINGEN IN HET
\\ ERVOLGINGSIiELEH)

Er hebben zich in onze maatschappij
\\anaf\' het begin van deze eeuw verschil-
lende veranderingen voorgedaan. Op wij-
zigingen in de maatschappelijke structu-
ren in zijn algemeenheid zal prof. Brüll
nader ingaan.

Ik wil nu slechts wat dieper ingaan op een
aantal ontwikkelingen welke in het bij-
zonder van invloed zijn geweest op het
functioneren van het Openbaar Ministe-
rie. het orgaan dat \\an overheidswege is
belast met de vervolging van strafbare
feiten.

Om een goed begrip te krijgen van de
invloed welke enige maatschappelijke
ontwikkelingen hebben gehad op de
wetshandhaving is het goed dat we ons
goed realiseren dat de wetgever, toen in
1881 ons Wetboek van Strafrecht tot
stand kwam, in staat is geweest in dat

Tekst van een inleiding in het kader van de cyclus Diergeneeskunde en Samenleving. 1980.

Mevr. mr, H, W. J. Gelinck. olficier van Justitie. Arrondissementsparket Alkmaar, ondermeer belast met

de behandeling van economische delicten.

-ocr page 12-

wetboek de strafbare feiten helderen een-
voudig te omschrijven en tevens een dui-
delijke neerslag te geven van de op dat
ogenblik bestaande maatschappelijke
opvattingen. Het gevolg hiervan was dat
in die jaren bij de ontdekking van een
strafbaar feit strafvervolging een vanzelf-
sprekende zaak was.
In de loop van de jaren is van de eenvou-
dige opzet van de wetgever van 1881 wei-
nig overgebleven, zoals duidelijk zal zijn
uit het volgende:

1. In de eerste plaats is een toenemende
overheidsbemoeiing te constateren op
steeds meer terreinen. Teneinde in de
voortdurend ingewikkelder wordende
maatschappij nog enigszins te kunnen
bijsturen kwam een grote stroom van \'bij-
zondere\' administratieve wetten met
strafbepalingen tot stand (bijvoorbeeld:
het economisch recht, het milieurecht,
het verkeersrecht).

Dit nieuwe strafrecht heeft een heel ander
karakter dan het strafrecht neergelegd in
het Wetboek van Strafrecht. Niet de
neerslag van wat in de maatschappij leeft
bepaalt het karakter, maar de maat-
schappelijke doelmatigheid ligt ten
grondslag aan dit strafrecht. Dit heeft
ook consequenties voor de wetshandha-
ving: deze is niet zozeer gericht op de
individuele overtreding, maar meer op
het bereiken van een gewenst maatschap-
pelijk effect. Het uitgangspunt is hierbij
niet in de eerste plaats het doen ophou-
den van ö//f strafbare gedragingen, maar
veeleer het binnen aanvaardbare grenzen
houden er\\an.

2. Saiuen met de snel in aantal toene-
mende strafbepalingen hebben de ont-
wikkelingen geleid tot een sterke stijging
van het aantal strafzaken.

Enige cijfers ter illustratie: in 1924 1925
handelen 121 officieren van .lustitie
61.475 misdrijven en overtredingen af; in
1971 handelen 145 officieren van Justitie
1.062.515 zaken af.

3. Voorts kan \\ermeld worden dat de
waarneembaarheid van hetgeen het be-
stuur doet. onder inv loed van de massa-
media en de steeds groter wordende open-
baarheid van bestuur, sterk is vergroot.
Met een grotere mondigheid van de bur-
gers gaat een toenemende kritiek op het
overheidsbeleid gepaard. In deze tijd
moeten gezagdragers door hun deskun-
digheid zien te overtuigen en niet louter
door de formele positie dic zij bekleden.
Wat betreft de strafrechtstoepassing is
vooral kritiek geuit op de ongelijkheid in
de straftoemeting. Zowel in de massame-
dia als in de vaktijdschriften worden on-
derwerpen aangeroerd als \'v ertrouwen in
de rechtspraak\' en \'klassejustitie\'.

4. Tenslotte deed zich het feit voor dat
het voor de wetgever bijna onmogelijk
werd de snelle maatschappelijke ontwik-
kelingen bij te houden. De taak van de
wetgever werd steeds moeilijker. Belang-
rijke beslissingen kunnen niet dan na een
politiek compromis genomen worden.
Daar waar dit niet mogelijk blijkt, of
waar de te regelen materie nog te sterk in
ontwikkeling is, zal de wetgever - als hij
al tot een regeling komt zijn toevlucht
meer dan eens moeten nemen tot het
geven van normen in vage termen.
Mede hierdoor wordt de onzekerheid
over hetgeen als strafbaar moet worden
beschouwd, vergroot. Het niet vervolgen
van sommige, op zichzelf strafbaar ge-
stelde gedragingen veroorzaakt op zijn
beurt een verzwakt normbesef. Dit afne-
mend gezag van de wet. tesatnen met een
afgenomen ontzag voor de gezagsuitoefe-
naars vond zijn weerslag in verschillende
vormen van burgerlijke ongehoorzaam-
heid.

Neemt men de genoemde ontwikkelingen
bijeen: het ontstaan van steeds meer bij-
zondere strafrechtelijke bepalingen, de
toeneming van het aantal strafzaken, het
afnemend ontzag voor gezagdragers en
de ontoereikendheid van de wettelijke be-
palingen. dan kan men zich voorstellen
dat het Openbaar Ministerie niet meer
kan werken met haar stelregel uit 1881:
\'vervolgen is regel\'.

Steeds meer is men zich binnen het Open-
baar Ministerie bewust geworden van
de noodzaak tot het v oeren van een op de
strafvervolging gericht beleid: \'criminal
policy\'. Bij het ontwikkelen van een der-
gelijk beleid zal tnen zich in de eerste
plaats moeten bepalen tot de keuze van
de doeleinden. Wil het beleid slagen dan
moeten de doeleinden verder geformu-
leerd zijn en door de deelnemers geaccep-

-ocr page 13-

teerd zijn. De middelen zullen aan de
doeleinden aangepa.st dienen te worden.
De kritiek op de ongelijkheid in de rechts-
pleging heeft reeds geleid tot een gro-
tere harmonisering van de middelen;
onder meer op het gebied van de straftoe-
meting (via landelijke richtlijnen), en het
beantwoorden van de vaak kritieke
vraag: wel of niet vervolgen. Een derge-
lijke beleidsmatige benadering heeft te-
vens de noodzaak voor het Openbaar M i-
nisterie om met andere organen samen te
werken versterkt: lagere overheden, op-
sporingsinstanties, deskundigen.

HFI FFNCTIONFRFN \\AN 1)F VViniT;-
Fl.lKF BFSCHERMINCi VAN HFI DIFR

De wetgever heeft in 1881 twee artikelen
opgenomen waarin de wijze waarop de
mens ten opzichte van het dier diende
te handelen, wordt geregeld. In artikel
455 Wetboek van Strafrecht is de dieren-
kwelling geregeld, in artikel 254 dc die-
renmishandeling. De dierenkwelling
wordt tot de overtredingen gerekend, de
dierenmishandeling, waarbij opzettelijk
handelen wordt vereist, is een misdrijf.
Wil men komen tot de vervolging van een
handelen in strijd met een van beide be-
palingen, dan zal zorgvuldig bekeken
moeten worden in hoeverre dat handelen
in strijd is met de wettelijke bepaling.
Het is in dit bestek nict mogelijk om
nader in te gaan op de bewijsrechtelijke
problemen, die men bij het betreden van
strafrecht als voetangels en klemmen op
zijn weg tegenkomt. Ook de vraag wan-
neer binnen het strafrecht sprake is van
schuld dan wel van opzettelijk handelen
is dermate ingewikkeld voor nict-
juristen, dat ik u daarmee in dit kader nict
wil lastig vallen.

Ik ben mij er echter van bewust dat ik
daarmee een belangrijk fundament van
ons strafrechtelijk systeem onbesproken
laat. Ook ben ik mij terdege bewust van
het gevaar van verveling aan uw kant
wanneer ik mij zou gaan begeven in een
opsomming v an bestaande en op handen
zijnde wetgeving en de consequenties
daarvan voor de vervolging.

Ik heb gekozen voor een benadering van
het probleem van de verantwoordelijk-
heid voor het welzijn van het dier aan de
hand van één onderdeel van een der ge-
noemde artikelen. Daarvoor heb ik het
eerste lid sub 1 van artikel 455 van het
Wetboek van Strafrecht genomen: \'Straf-
baar is hij die nodeloos een dier pijn of
letsel veroorzaakt, nodeloos een dier
kwelt of nodeloos de gezondheid van een
dier benadeelt".

De wetgever noemt in het tweede lid e.\\-
pliciet een negental gevallen van dieren-
kwelling welke in elke geval beschouwd
worden als het kwellen, of benadelen van
de gezondheid, bijv.: te zware arbeid voor
het dier; het ten verkoop houden van een
koe met overvolle uiers; een hond als
trekkracht gebruiken; de staartwervelko-
lom van een paard verkorten.
Bij lezing van genoemd artikel wordt het
al snel duidelijk dat de genoemde feiten
zo specifiek zijn, dat men daarin geen
weerspiegeling vindt van het gehele ter-
rein waarop men zich vragen stelt met
betrekking tot het welzijn van het dier.
Men kan zich bijvoorbeeld in de inten-
sieve veehouderij handelingen voorstel-
len waarbij het welzijn van het dier op
zijn minst een vraagpunt is, welke hande-
lingen de fantasie en inzichten van de
wetgever in 1881 en eveneens in 1961, bij
wijziging van de genoemde artikelen,
verre te boven gingen.
Wanneer men nu buiten de opsomming
van de wetgever handelingen toch als on-
toelaatbaar, of kennelijk in strijd met het
wel/ijn van het dier beschouwt, dan is er
geen andere mogelijkheid wil men al-
thans tot het opleggen van straf komen
dan zijn toevlucht te nemen tot het alge-
meen geredigeerd artikel.
Wil men zo\'n handeling strafrechtelijk
vervolgen, dan zal men moeten aanto-
nen: a. dat er sprake is van pijn of letsel
voor het dier of benadeling van de ge-
zondheid; b. dat de pijn of het letsel, of de
benadeling nodeloos is geweest.

Welke obstakels vindt men daarbij op
zijn weg?

Geen wetgever die ons te hulp komt met
gespecificeerde artikelen; een vervol-
gingsapparaat dat zich in een dergelijk
geval zal laten voorlichten door deskun-
digen. En wanneer men tot vervolging
besluit, meestal een verdachte die met alle
hem ter beschikking staande middelen

-ocr page 14-

het tegendeel zal trachten aan te tonen.
Middelen die veelal terug te voeren zijn
op het ontbreken van duidelijkheid van
de wetgever en voorlichting door deskun-
digen, die dan dikwijls een totaal tegen-
overgesteld standpunt aan dat van het
Openbaar Ministerie innemen.
Ziet men deze problemen voor zich. dan
kan men zich nauwelijks verwonderen
over het feit dat zo weinig zaken van
\'dierenkwelling\' door kantonrechters be-
handeld worden.

Toch ben ik er van overtuigd dat zelfs met
de huidige wetgeving een veel duidelijker
beeld geschapen zou kunnen worden met
betrekking tot het welzijn van het dier.
Zonder het gras voor de voeten van de
volgende inleider te willen wegmaaien,
zou ik willen stellen dat de verantwoord-
lijkheid voor het ontbreken van een dui-
delijk beeld met betrekking tot het wel-
zijn van het dier eerder bij de
deskundigen, dan bij de wetgever gelegd
dient te worden.

Reeds eerder stipte ik aan dat het voor de
wetgever een welhaast onmogelijke taak
is de maatschappelijke ontwikkelingen
bij te houden.

Voor de deskundigen moet het echter
mogelijk zijn bepaalde ontwikkelingen,
welke kennelijk het welzijn van het dier
nadelig beïnvloeden, tijdig een halt toe te
roepen. Zo nam ik kennis van een artikel
in het
Tijdschrifi voor Diergeneesl<unde.
(103, 184-187. (1978)). waarin gesproken
wordt over: \'Toetsingscriteria \\oor
methoden-systemen-ingrepen, waaraan
dieren worden onderworpen, c.q. dic op
dieren worden toegepast\'. In genoemd
model wordt onder rncer gelet op de im-
plicaties van een bepaalde ingreep ten
aanzien van het welzijn van het dier
(eventuele gedrags- of functionele veran-
deringen, pijn, letsel, ziekten). Het in
het artikel ontwikkelde toetsingsmodel
lijkt mij ecn uitstekend uitgangspunt om
te komen tot een betere, en eveneens tc
sanctioneren opvatting over het welzijn
van het dier.

Ik zeg uitdrukkelijk een uitgangspunt. Ik
ben er namelijk van overtuigd dat de in
het model onder punt VI vermelde afwe-
ging van belangen nog geen garantie
biedt voor het ontwikkelen\\an algemeen
aanvaarde normen.

Mijns inziens zou men vanuit de kring
der dierenartsen een aanzet moeten geven
voor het tot stand komen van een aantal
criteria, waarvan zonder enige vorm \\an
twijfel vast staat, dat overschrijding daar-
van het welzijn \\an het dier zodanig
schaadt, dat geen enkele ruimte meer
over is voor een afweging ten opzichte
van belangen van de individuele mens.
Met andere woorden: er zouden criteria
ontwikkeld moeten worden met betrek-
king tot de toegestane mate van pijn of
letsel en de noodzaak daarvan. Aan de
hand van dergelijke criteria zou. tesamen
met het Openbaar Ministerie binnen het
kader van de door de wetgever geboden
vage norm. een helder crimineel beleid
ontwikkeld kunnen worden gericht op
het welzijn van het dier.

Ik wil niet nalaten mijn bezorgdheid uit te
spreken over het welzijn van het dier - als
kind kwam ik regelmatig op de veemarkt.
Het beeld van snoezige biggetjes en schat-
tige kalfjes dat toen bij mij is achtergeble-
ven zou ik thans na enige bezoeken aan
mesterijen cn fokkerijen als romatisch cn
naief willen bestempelen. Twee kwalifi-
caties die ik, niet alleen omdat het mijzelf
betreft, maar ook omdat het om het dier
gaat. zeker niet als negatief wil bestempe-
len. U kunt zich echter het spanningsveld
voorstellen.

Als mens heb ik zelf voldoende mogelijk-
heden om mij in dat spanningsveld
terug te vinden op een aanvaardbare
manier. Meer zorgen maak ik mij over de
dieren - ik zou u op deze plaats willen
vragen hun lot ter harte tc nemen. Ze
verdienen het tegen de mens in bescher-
ming genomen te worden.

-ocr page 15-

Waardering van waarden: Maatschappelijke
structuren en hantering van waarden\'

Evaluating Values: Social Structures and Handling Values
D. Briill-

SAMENVAITINCi

Ons verwachtingspatroon ten aanzien van recht en wet is achtergebleven bij de
maatschappelijke ontwikkeling. De - uitvoering van de - wet ligt niet langer in het
tnorele, doch in het efficiency-vlak en is één der - vele - middelen, waarover de staat
beschikt om de bevolking te laten doen - en laten . wat hij uit \'Sachzwang\' nodig
oordeelt. In het laatste - technocratische - stadium van de technische fase (Elluljis
beheersing van dc maatschappelijke processen het voornaamste doel en dit houdt
onder andere in: veranihtehjking van alle functies en beroepen, uniformerhtg van
alle gedragingen.

.Als tegenkracht noemt Ellul in zijn cyclische rechtstheorie het ontstaan van groe-
/)en met geheel tueuwe waarden. 117/ vinden deze als subculturen, die zich afwen-
den van het economische efficiency-denken, d.w.z. \'Leistungsverweigerung\' (liüll)
plegen ten aanzien van die prestaties, waarop de technocratie stoelt. Om te weten
wal hiervan slechts protest en wat kiem voor de toekomst is. moet men naast de
cyclische de evolutionaire fase in de beschouwing betrekken. Zeer in het bijzonder
is van behing de sociologische grondwet (Steiner). volgens welke er een niaaischap-
pelijkc tendens is. dat instituties hoe langer hoe nwer nog slechts worden aanvaard,
voorzover zij mt individuele ontplooiing van de leden strekken. H\'at ook de
concrete vormen vati toekomstige maatschappelijke structuren mogen zijn. zij
zullen, om zich te kunnen handhaven, het basiskenmerk moeten bezitten: indivi-
duele ontplooiing zonder macht.

SUMMARY

h.xpectations regarding justice and legislation have been lagging behind develop-
ments in society. The (enforcement of) the law is no longer a matter of morals but
rather of efficiency and is one of (several) means available to the stale to make the
population do (and omit) what it considers to be necessary because of\'Sachzwang\'.
hi the final (technocratic) stage (I \'dlul) oj the technological phase, the control of
.social processes is the main objective, implying, among others, making all positions
and professions official and making all actions uniform.

In his cyclic theory of the law. Ellul describes the appearance of groups having

\' Tekst \\an een inleiding in het kader van de cyclus Diergeneeskunde en Samenleving, 1980.
- Prof. dr. D. Briill, hoogleraar belastingrecht. Universiteit van Amsterdam, voornamelijk sociologie en
filosofie van het belastingrecht, redacteur FED, lid Driegeledingsbeweging.

-ocr page 16-

entirely new values as a counter-force. These are sub-cultures which itirn awav
from thinking in terms of economic efficiency, i.e. they refuse to take part in those
types of performance on which technocracy is based (\'Leistungsverweigerung\'.
Boll). To get to know which part is merely protest and which are germs for the
future, the evolutionary phase will have to be considered in additiott to the cyclic
phase. Of particular importance is tite fundamental sociological law (Steiner)
which intplies that there Is a trend in society, which is marked hy the f act that
institutions are increasingly becoming only acceptable to the extent to which they
are conducive to the individual developtnent of members. Whatever the concrete
forms of future social sirttciures may he. if they are to maintain themselves, they
will have to possess the basic characteristic of individttal development without
power.

Het behoort tot de kenmerken van on/e
tijd. dat er niet alleen .spraakverwarring
tussen volkeren bestaat, doch onder an-
dere ook tussen de beoefenaren van ver-
schillende disciplines. Het behoort bij-
voorbeeld totmijndagelijkseervaring.dat
een sociologische benadering van rechts-
fenomenen op volstrekt onbegrip bij
mijn juridische collega\'s stuit. Hoe veel
meer moet dit dan het geval zijn, als men
zich buiten de menswetenschappen be-
geeft?

Laat ik. op het gevaar af mij belachelijk te
maken, een voorbeeld uit uw \\ak kiezen
om te verduidelijken, wat ik \\andaag met
u wil bespreken. IJ zult de macht en on-
macht van de diergeneeskunde ook on-
dergaan. Die heeft echter een ander ge-
zicht. als u al studerende tegenover
opgeloste en onopgeloste veterinaire pro-
blemen komt te staan, dan wanneer ti met
het fenomeen geconfronteerd wordt, dat
de \\ ooruitgang \\ an de wetenschap \\ oor-
namelijk geë.xploiteerd v\\ordt tot het be-
reiken \\an een groeiend economisch re-
sultaat en aldus resulteert in.....

dierenleed. Wellicht ook ondergaat u in
een maatschappij, die vrijwel geheel op
economische waarden is gericht, de on-
macht van de dierenarts, waarvan \\er-
wacht en geëist wordt, dat hij het le\\cn
\\an het schoothondje, dat doorzijn bazin
met een ongeneeslijke vetzucht is opge-
knapt. nog een paar weken rekt. ter ver-
hoging \\an haar consumptieve genot.
Deze \\oorbeelden willen duidelijk
maken, dat macht en onmacht geen theo-
retische begrippen zijn; dat zij, zodra zij
uit de abstractie van de studeerkamer
worden gehaald, naar tijd en plaats een
ander gezicht krijgen. [)it geldt a fortiori
voor de macht en onmacht \\ an de wetge-
ver: want het recht als een maatschappe-
lijke discipline is zelf weer uitdrukking
van maatschappelijke krachten. Zoals de
diergeneeskundige in de loop van een
ziekteproces op telkens andere wijze zal
willen ingrijpen tot het moment gekomen
is, waarop ingrijpen niet meer baat, zo zal
men ook in de w etge\\ ing een proces kun-
nen onderkennen, een ontwikkelingslijn,
die onder dezelfde naam \'wetten" een tel-
kens ander gezicht \\ ertoont, die lange tijd
stuurbaar is tot hij, \\ oorbij een zeker mo-
ment, niet meer \\ oor ingrijpen \\ atbaar is.
Alleen is de periode, waarover sociale
processen zich uitstrekken, veelal (veel)
langer dan die \\an natuurkundige pro-
cessen.

Voor het inzicht in het wetge\\ ingsgebeu-
ren in een bepaalde situatie is het echter
minstens e\\cn belangrijk te weten, vsat
\\an de wetgever \\ er\\\\ acht wordt. Zoals in
onze moderne martelkamers van de ai ts
geen
genees kunst wordt gev raagd, doch
bijvoorbeeld aanwijzingen, hoe op later
onzichtbare wijze gefolterd kan worden,
zo moet ook dc mogelijkheid onder ogen
worden gezien, dal de wetgever niet in
overeenstemming met het verwachtings-
patroon als dirigent van maatschappe-
lijke processen fungeert, doch een heel
andere taak heeft gekregen.
Daarom is de taak van de wetgev er nict in
abstracto aan te geven. Wij moeten de
maatschappelijke krachten kennen,
waarbinnen hij werkt cn ik stel mij voor.
het onderzoek daarnaar kortheidshalve
op twee naar mijn mening: primaire
ontwikkelingswetten te baseren.

-ocr page 17-

DE RECHT S I HEORIE VAN EEEl 1

F^innen iedere cultuur treedt een rechtscy-
clus op. Het beginstadium van alle recht
is openbaringsrecht: de rechtsregels wor-
den van buiten als sacrale regels gegeven.
Ellul spreekt daarom van een
religieuze
periode. Kenmerkend \\ oor die fase is, dat
de rechtsregels niet aan rechtsgevoelens
van de bevolking beantwoorden. Het
recht is een externe kracht, die op reli-
gieuze wijze beleden wordt. Werkelijk
dan wel mythologisch komt het gebeuren
bijzonder markant tot uitdrukking in het
beeld van Mozes, die met de van Jehova
ontvangen, in steen gehouwen tien gebo-
den va n de Sinaï afdaalt. Het zal daarna
nog heel lang duren, tot dit nieuwe recht,
ook in het rechtsgevoel, het daarmee
strijdige oude bedoeïnemecht ging ver-
vangen.

Het volgende stadium is er een van schif-
ting. Recht, dat onbruikbaar (lees: niet
assimileerbaar) is gebleken, wordt ter-
zijde gesteld; het geassimileerde wordt
een inherent onderdeel van het cultuur-
patroon, dat wil zeggen: drukt de rechts-
gevoelens van de bevolking uit. Het
recht is tot een interne kracht geworden,
die door de overheid slechts wordt vast-
gelegd, niet geschapen. Ellul spreekt hier
van de
natuurrecht periode, mèt de aan-
tekening, dat de term\'natuurrecht\' niet in
de thomistische betekenis van \'afgeleid
uit Goddelijk recht\' is gebruikt.
I\'enslotte gaat de rechtscyclus zijn
techni-
sche
fase: meer en meer regels worden
om reden van uitvoering, v.an efficiëntie
door dc overheid aan burgers opgelegd.
Rechtshouden in het verkeer, het burger-
lijk huwelijk, aan staatse.xamens verbon-
den bevoegdheden zijn voorbeelden van
facultatieve oplossingen van praktische
problemen. Opnieuw maar uit anderen
hoofde, beantwoordt het recht niet
langer aan rechtsgevoelens, maar wordt
van buiten af opgelegd. Oe toenemende
discrepantie tussen wat \'rechtens" is en
wat als recht beleefd wordt, noopt de
overheid tot steeds fijnmaziger wetge-
ving, waarbij men het falen van de ene
maatregel telkens door het scheppen van
een andere regel(s) corrigeert. Het geheel
resulteert dan in wat men ook als het
technocratische stelsel aanduidt, con-
form de term \'wetgevingstechniek\'. In-
dien niet tijdig nieuwe waarden (= ele-
menten van een nieuwe religieuze
periode) worden ingebracht, dan gaat de
cultuur aan wetsmammoetisme ten
onder. Het wachten is dan op een cultuur
met
geheel nieuwe waarden, die naast en
onder de oppervlakte van de ondergaan-
de cultuur als een soort kiemen reeds
aanwezig blijken te zijn.

Dat onze westerse cultuur zich in haar
technische fase bevindt, is zonder meer
duidelijk. Of wij het irreversibele punt
reeds gepasseerd zijn is een vraag, die in
de loop van dit betoog wellicht haar be-
antwoording vindt.

Thans moeten wij onze aandacht eerst
nog op een andere ontwikkelingswet
richten.

HE SOClüEOCilSCHE GRONDWET VAN
STEINER

f^eze luidt in het kort: In het begin vande
menselijke cultuurvorming werd het be-
lang van de enkeling geheel onderge-
schikt gemaakt aan het belang van de
gemeenschap. [)e verdere ontwikkeling
leidt tot bev rijding van het individu van
de gemeenschapsbelangen en tot ont-
plooiing van zijn behoeften en krachten.
De evolutie van de mensheid tendeert er-
naar, als bestaansgrond voorde gemeen-
schap nog slechts te aanvaarden, dat zij
de individuele ontplooiing van haar leden
optimaal bevordert.

Deze zich over millennia voltrekkende
ontwikkeling is noch in de tijd noch geo-
grafisch rechtlijnig. Het individuatie-
proces treedt hier vroeger, daar later op,
maar kent ook zijn (diepe) terugslagen.
Slechts als trend mogen wij van een ze-
kere ontwikkelingslijn spreken. Ik volsta
hier met erop te wijzen, dat wat onze
westerse cultuur betreft, haar oorsprong
in de deltaculturen gekenmerkt was door
een maatschappijsysteem, waarin tot in
het laatste economische detail alles theo-
cratisch geregeld was; dat wij vervol-
gens een middeleeuwse cultuur hadden,
die een sterk antagonistisch karakter ver-
toonde met een zeker (labiel) evenwicht
tussen gemeenschapsbelang en belang
van de enkeling; otn tenslotte vanaf de
renaissance de \'uomo nuovo" voort te

-ocr page 18-

brengen, die in de aansluitende eeuwen
steeds meer het recht voor zich op zou
eisen, in dingen die
zijn belang betreffen
mee te spreken. Wij leven thans in een
tijdperk, waarin het steeds moeilijker
wordt, een steeds geraffineerder aanpak
vereist om de mens te laten doen, wat de
gemeenschap wil, zodat de ingrepen
steeds groter en drastischer worden.

DE SP.ANMNCi l USSEN DE HEIDE WETTEN
IN ONZE TI.1D

De beide ontwikkelingswetten sluiten el-
kaar niet uit, doch vullen elkaar aan.
Brengt de cyclus \\an Ellul het tragische
Griekse levensgevoel tot uitdrukking, het
\'stirb und werde" (Goethe), dat bijvoor-
beeld ook leefde in het rad van de staats-
vormen van Aristoteles en uiteindelijk in
de \'ewige Wiederkehr" (Nietzsche) kon
ontaarden. Dc rechtlijnigheid van de so-
ciologische grondwet sluit aan bij de
Romeins-Christelijke evolutiegedachte,
die, eenzijdig doorgetrokken, tot allerlei
utopistische \'derde rijken", hemelen op
aarde, enz. leidt, of zulks nu het positi-
visme van Comte of het vaderland van
alle arbeiders van Lenin is. Als elkaar
aanvullende krachten echter verklaren
zij, waarom in het moeizame individua-
tieproces van de mensheid steeds weer
perioden van diepe terugval te constate-
ren zijn (samenval met religieuze en tech-
nische fase), cn andersom de cyclus nim-
mer tot \'Wiederkehr des (ileichen" leidt,
doch onder de inv loed van dc sociologi-
sche ontwikkelingswet tot een spiraal
wordt omgebogen.

Reeds mct de laatste zin van de vorige
paragraaf is uitdrukking gegeven aan het
probleein van onze tijd: op welke wijze
kunnen wij de aan de technische fase
eigen \'other-dircctedncss" (Ricsman) in-
corporeren in de individuatiefasc van dc
mcnsheidsontwikkeling\'.\' Wat de tegen-
woordige tijd te zien geeft, is geen inte-
gratie, doch polarisatie: het op zijn
eigen ontplooiing gerichte streven van
het individu daagt de staat tot steeds
stringenter, dieper in het persoonlijk
leven ingrijpende maatregelen uit. die op
hun beurt het individu weer tot hv pertro-
fiëring van zijn eigenbelang, tot opstand
tegen iedere overheidsmaatregel prikke-
len, waardoor dc staat weer.....ad infini-

tum.

Geen beter voorbeeld dan mijn eigen vak-
gebied. U weet misschien, dat thans een
grote operatie gaande is. genaamd repa-
ratiewetgeving. Een rninitieuze, haar doel
voorbijstrevendc (\'over-kill") wetgeving
moet een einde maken aan het ergerlijke
ontgaan van belastingen. Doch nu reeds
liggen bij de belastingconsulenten de
nieuwe constructies klaar, die nieuwe
gaten in de wet zullen aantonen. Daar-
mee is geenszins gezegd, dat de reparaties
niets uithalen. 13ij wijze van hommage
aan Mar.x zal de nieuwe kring van
belasting-ontgaanders veel selecter wor-
den: de superrijken. De rest is..... op

fraude aangewezen. Onmacht van de
wetgever? Laten wij voorzichtig zijn met
die conclusie. Het zou wel eens kunnen,
dat die nieuwe wetgeving slechts een ge-
baar is naar lastige linkse horzels. Kaldor
reeds sprak ov er de progressie als een \'red
herring\'.

Of neem onze omgang met rellen, de-
monstraties, inspraak-eisen. Wat in de
jaren \'60 als een individuatiestroom op-
kwam, werd in dc jaren \'70 vakkundig
opgevangen, o.a. met wetten die inspraak
lijken tc geven, maar die door hun diepe
veerkracht en de psychologisch uitge-
kiende vertragende procedures de op-
standigen moedeloos maakt, actiegroe-
pen doet verlopen, etc.

Het zijn allemaal variaties aan de techno-
cratische stam. Men kan hetzelfde ook op
ecn wat \'legaler\' wijze bereiken, waar
onze oosterburen het geheim van bezit-
ten. Dan geef je in de \'Verfassung\' het
recht van demonstratie, maar jc hebt wel
een paar wetjes (cn de rechterlijke macht)
in reserve. Dic veranderen ccn grondwet-
tige optocht onmiddellijk in een \'crimi-
nele vereniging\', als ook maar één gek.
desnoods cen provocateur, ccn kogel-
flesje tegen een auto gooit. Het gevolg is
dat
iedere demonstrant grijpbaar wordt
en bovendien aansprakelijk voor dc
schade. Neen. niet voor die schram op dc
auto. maar v oor de kosten van hel op dc
been brengen van de begeleidende poli-
tiemacht. Ook dal is een methode, om de
animo voor acties in le perken.

-ocr page 19-

Het is een tliema \'con \\ariationes\'. v\\aar-
bij u ziet. dat dc wet een zel<ere rol kan
spelen, zonder dat zulks bepaald nodig is.
Wij zullen dit moderne fenomeen op-
nieuw tegenkomen, nadat wij eerst een
oog hebben geworpen op de verandering
in het wetgevingsmechanisme.

WEIGEVIXCi EN DEMOCRAIIE

I3e klassieke opvatting van de democra-
tie was die van een antagonisme van
Volksvertegenwoordiging en Uitvoe-
rende Macht, met het kabinet uitvoer-
der èn wetgever - op de wip. Op vol-
strekt geruisloze wijze is deze situatie
180° gedraaid.

De uitbreiding van de staatsactiviteit bui-
ten het eigenlijke rechtsgebied tot het cul-
turele en econotnische leven was niet
slechts een kwantitatieve.
Zij v ereist, in tegenstelling tot de eigen-
lijke rechtsproblemen, een deskundig-
heid. die een enkel mens, zelfs een niet al
te grote partij niet eens kan hebben;
slechts aan de bewindsman staat een vol-
doende groot apparaat ter beschikking.
Maar er is meer. Het ordenen van de
beide laatste gebieden vereist een geheel
andere basis. De onbeschrijflijke veelvul-
digheid en veelvormigheid van ons eco-
nomische leven brengt met zich mee, dat
tnen niet één wet kan afkondigen, die
voor alle bedrijven geldt. De veelvuldig-
heid tnoet eerst teruggebracht worden tot
een aantal typen, waarbinnen eenv ortnig-
heid heerst. Om één van uw toekotnstige
werkterreinen te noetnen; eerst moet v ia
subsidies en ingebouwde remmen ervoor
gezorgd worden, dat iedere \'boer\' onge-
veer hetzelfde areaal met ongeveer het-
zelfde aantal koeien in ongeveer dezelfde
stal en van ongeveer dezelfde leeftijdsop-
bouw bij ongeveer hetzelfde voedselpak-
ket heeft, is dit eenmaal bereikt, dan valt
de bedrijfstak effectief te regelen, eerder
niet.

Met het culturele leven is het niet veel
anders. Als het ideaal van f)e (iaulle be-
reikt is - als hij op zijn horloge kijkt te
weten welke les in iedere klas van elke
Franse school op dit ogenblik wordt gege-
ven; als alle onderwijzers een zelfde e.xa-
tnen hebben afgelegd, een zelfde methode
toepassen en hetzelfde inkomen genieten

dan is deze beroepstak rijp voor orde-
ning, dan kan men met hem zwenken al
naar de conjunctuur; dan is hij \'de facto\'
reeds verambtelijkt.

Dit proces is aan de gang. wellicht niet uit
geestdrift maar vanuit de dwingende lo-
gica van de technische fase. Nederland
en Nederland niet alleen - - wordt in ste-
reotype vakken verdeeld. Dit proces
biedt ruitnte aan franje, maar is in zijn
kern onderworpen aan \'Sachzwang\', I)e
ene stap volgt logisch uit de andere. Ie-
dere regering, die aan het bewind komt,
staat voor de vraag: zo verder gaan of
totaal nieuwe waarden inbrengen. Een
diletnma is die vraag niet.
Omdat alle partijen, tnet hun eigen ara-
besken die voor wie het treft niet onbe-
langrijk behoeven te zijn — hetzelfde
proces moeten uitvoeren, kennen zij nog
slechts één belang; aan de tnacht komen
en blijven. Daarom moet de eigen man in
de regering \'coiite que coiJte\' gedekt wor-
den (tenzij het om onbelangrijke per-
soonlijke feiten gaat). Dat weet de Uit-
voerende Macht ook en het gevolg is. dat
haar tegenpool is weggevallen: zij kan
ieder voorstel doorzetten, f)e democratie
is in werkelijkheid in een dictatuur van de
deskundigen ten departemente veran-
derd, de \'managerial revolution\' (Burn-
hatn) is geslaagd; de technocratie is opge-
richt. Zij staat inbreng van andere dan
technische waarden, v an nieuwe waarden
niet toe.

In dit proces is ook het karakter van de
wetten veranderd. Bepaalde vroeger de
Wetgever, wat rechtens voorde burger is,
thans bepaalt hij binnen w elke grenzen de
Uitvoerende Macht aan de burgers regels
mag voorschrijven (\'kaderwetten").
f)aarmec is een overgang ingeleid naar
een periode, waarin de wetten hun eigen-
lijke ordenende betekenis verliezen.

HEI NIEI VVE ORDENINGSMECHANISME

Zoals wij zagen, hebben wetten een
nieuwe functie gekregen. Niet langer zijn
zij met rechtsgevoefens corresponde-
rende normen, floewef nog steeds gepro-
pageerd wordt, dat wij wetten te gehoor-
zamen hebben en zolang wij onze
samenlev ingsv orm als democratie willen
aanduiden kunnen wij niet goed anders

-ocr page 20-

maakt wie met morele argumenten
gehoorzaatnheid verdedigt zich belache-
lijk, Het zijn tnee.stal wat \'ouderwetse\'
(welke een taal-genius spreekt uit dit
woord!) figuren, die aan de officiële hy-
pocrisie geloof zijn blijven gaan hechten.
Zeker bij de jongere generatie wekt het
wrevel, als de agent, de officier van justi-
tie. de rechter haar moraliserend toe-
spreekt; al heeft ook menigeen ontdekt,
dat het huichelen van berouw aanzienlijk
in de strafmaat scheelt.
Conform het o\\erheersende belang, dat
in onze samenleving aan economische
factoren wordt gehecht, zijn ook de wet-
ten tot efficiency-maatregelen uitge-
groeid. Dat houdt aan de kant van de
overheid in. dat een vergrijp geenszins tot
actie behoeft te leiden. De wet is er. om
:o
nodig
gebruikt te worden. Indien 90%
van de weggebruikers zich aan de met een
marge van 20% uitgerekte snelheidslimiet
houdt, dan is er geen enkele reden om
tegen de resterende 10%, op te treden. De
minister komt er openlijk voor uit. daar
dik tevreden mee te zijn. Zo lang het er
niet meer worden en dan is het mo-
ment \\an controles gekomen heeft de
vervoereconomie er geen hinder van.
Andere wetten zijn er slechts voor uitzon-
derlijke situaties, zoals het Amsterdams
verbod om op stoepjes te gaan zitten.
Vandaar dat u en ik vandaag reeds enkele
overtredingen achter ons hebben, enke-
len zelfs tnisdrijven, zonder dat dit ie-
mand interesseert, laat staan een morele
smet op ons werpt. Zelfs deze \\ oor een-
malig gebruik gereedstaande wapens
hebben \\aak meer een partij-politieke
dan een maatschappelijke betekenis. Ik
meen, dat het wijlen Buback (\'klamm-
heimliche Freude\') was, die de roem-
ruchte woorden sprak; \'Mensen als He-
rold en ik hebben geen anti-terreurwetten
nodig om te slagen\'. Wij weten dat ook
uit eigen land: de Uitvoerende Macht kan
\'in het algemeen belang\' eindeloos lak
hebben aan wetten, alvorens zij tot de
orde wordt geroepen. Van hoog tot laag
dekt hier iedereen iedereen.

Het spiegelbeeld \\an deze ontwikkeling
zien wij bij de onderdanen. Voor hen
wordt een wettelijk voorschrift meer en
meer één \\an de vele economische gege-
vens; is het - wat strafkans, tijdverlies,
carrièremogelijkheid, etc, betreft voor
mij voordelig om de wet na te leven? Straf
wordt een kostenfactor. Dat betekent
concreet gesproken, dat de overheid niet
van het vanzelfsprekende naleven van de
wet uit kan gaan, doch het naleven aan-
trekkelijk moet maken. Het probleem is
voor haar evenwel slechts één uit vele, die
zich allemaal met de \\ raag bezighouden:
hoe kunnen wij de burger tot overtuiging
brengen, dat het \\ olgen \\an de marsroute
van de staat in zijn eigen voordeel, liefst
tevens zijn lust en zijn leven is?
Bij de oplossing \\an dit probleem zijn de
wetten nog slechts randvoorwaarden; als
het uit de hand loopt, hebben wij een stok
achter de deur.

De dagelijkse problemen echter worden
op economische wijze met \'checks and
balances\' veel beter opgelost. Suikergoed
en zweep, zouden wij ook conform de
behaviouristische aanbevelingen kun-
nen zeggen. Ik zal u twee voorbeelden
geven.

Uit mijn eigen werkterrein noem ik u de
belastingconsulent. Hoe krijg je die man
zo gek. dat hij in plaats \\an voor zijn
cliënten voor de fiscus werkt? Dat hij.
zeker op het middelbare en lagere niveau,
betrekkelijk weinig hulp bij fraude en
ontgaan biedt en wat het laatste betreft hij
eerder remmend, waarschuwend (\'wat zal
uw inspecteur ervan zeggen?\') optreedt?
Dat hij rent als de inspecteur iets wil? Niet
omdat de wet het hem voorschrijft. Mij is
geen consulent bekend, die wegens hulp
bij fraude veroordeeld is; en ontgaan is
niet strafbaar. Het middel werkt veeleen-
\\ oudiger dan bijvoorbeeld strenge wetten
of tuchtrechtspraak. Het (lucratieve) be-
roep van belastingconsulent is alleen mo-
gelijk. indien er het hele jaar werk is. niet
alleen tot I juli, de wettelijke aangiftcter-
mijn.

En ziehier: een uitsmeerregeling o\\er het
hele jaar krijgt alleen de\'nette\'consulent.
Dan spreek ik er nog niet eens \\an, dat de
zo vaak nodige \'tegemoetkomende hou-
ding\' van de inspecteur natuurlijk alleen
verwacht mag worden, mdien men zelf
ook bereid is \'in te leveren\'.
Een ander voorbeeld: de huisartsen, In
onze samenlevingsvorm past de vrije

-ocr page 21-

praktijk niet meer. De art.s moet, /o niet
formeel dan toch in feite, ambtenaar wor-
den. Via wetten lukt dat voorlopig niet.
De veelvuldigheid en het v rijheidsstreven
zijn nog te groot. De bezetter heeft er ooit
eens nare ervaringen mee opgedaan. Na
een voor alle huisartsen geldend decreet
was de volgende ochtend op alle naam-
bordjes het woord \'arts" dichtgeplakt.
Wat in de directe rechtssfeer niet lijkt te
lukken, wordt langs economische weg
echter geruisloos bereikt, dat wil zeggen
door inspelen op het eigenbelang: gega-
randeerd inkomen, acht-urige werkda-
gen, wettelijke geregelde vervanging ge-
durende de week-enden, enz. Langs een
heel onschuldig lijkende weg komen nu
bovendien hulptroepen aan: artsen zijn
verplicht aan een collectieve pensioenre-
geling mee te doen. Om dat aantrekkelijk
te maken, wordt de regeling\'fiscaal bege-
leid\'. waardoor vrijwel zonder sparen een
zorgeloze oudedag wenkt. Dit plezierige
perspectief doet ons vergelen, dat de pre-
miebetaling zo is uitgekiend, dat slechts
wie bereid is zich een \'standaard-praktijk\'
aan te meten, kan overleven. De buitenis-
sigen. naar het scheen niet te reglemente-
ren artsen, gaan op de fles. De rest heeft
zichzelf rijp gemaakt voor de status van
ambtenaar.

In dit licht zullen wij thans op een andere
dan de gebruikelijke wijze over macht en
onmacht van de wetgever moeten spre-
ken. Het feit dat wetsovertreding op
grote schaal plaatsvindt, is geen criterium
voor onmacht van de wetgeving. Het is
doorgaans een aanwijzing, dat de over-
heid de (strikte) uitvoering van de wet
niet opportuun acht. Het kan zijn. omdat
zij over andere middelen beschikt om
haar doel te bereiken; het kan zijn. omdat
zij het met dc wetten beoogde doel niet
belangrijk of zelfs schadelijk acht.
Met dit laatste komen wij tot een bron
van vele illusies: als een probleem een-
maal wettelijk is geregeld, is het ook op-
gelost. Niets is minderwaar. Menige wet
wordt slechts terwille van de achterban in
het \'leven\' geroepen en verder \'ad acta\'
gelegd. Denkt u maar eens aan de opspo-
ring van oorlogsmisdadigers. Ook van de
boycot-wet is niets te verwachten. De be-
tekenis van deze wetten ligt niet in hun
uitvoering. Soms. zoals bijvoorbeeld de
anti-terreurwetten in Duitsland, heeft het
wetgevingsproces primair partij-
politieke functies; dan weer gaat het om
een palliatief voor (tijdelijke) volksop-
winding.

Verwacht u daarom niets van wetgeving
op uw gebied. Een wet maken is één ding;
een ander is haar uitvoeren. Tegen mis-
standen zou men nu reeds kunnen optre-
den. als..... men zou willen. Men wil het

ook wel eens bij een plaatselijkschandaal;
veelal \'nolens volens\'. Men brengt aaneen
dierenarts geen hogere (beroeps-)moraal
bij door wetten; net zo min als door een
erereglement. De praktijk heeft uitgewe-
zen. dat de aantrekkelijkheid van het
laatste vooral in zijn kartelbevorderende
en concurrentie remmende invloed ge-
zocht moet worden; de \'klant" ondervindt
er doorgaans slechts nadeel van. Als er
eens straffen vallen, dan komen die stee-
vast in de alternatieve hoek terecht — en
u als wetenschapsbeoefenaren zoudt
moeten weten, dat werkelijke vooruit-
gang alternatief
moei zijn — terwijl im-
morele figuren, die binnen de heersende
leer blijven maar van hun praktijk een
melkkoe en van hun techniek een farce
maken, zelfs als zij ver over de schreef
gaan, normalerwijs buiten schot blijven.

Dli NIEUWE W.-V.\'XRDEN

Het collectivatieproces van de technische
fase lijkt mij thans voldoende aangeduid
en u zult, naar ik hoop, langzamerhand
gaan vragen: \'En waar blijft de toene-
mende individualisatie?\'
Die is er ook. Die is treffend door Charles
Reich beschreven in \'The greening of
America". Het is een duidelijke aanwij-
zing voor het gevorderde stadium van de
technische fase. dat u de individualisatie
niet moet zoeken binnen onze officiële
samenleving, doch in wat met een zo ver-
helderend woord als \'sub-cultuur" wordt
aangeduid. De officiële cultuur neemt
nieuwe waarden niet meer op. Die moe-
ten zich elders ontwikkelen. Aangezien
de (vrijwel enige) waarden, die de offici-
ële cultuur kent, economische zijn, is er
een sub-cultuur nodig om niet-
economische waarden tot ontwikkeling
te kunnen brengen.

-ocr page 22-

Daarmee zijn geen anti-economische
waarden bedoeld; geen \'doven van
lichten\', geen \'nieuw stenen tijdperk\'
zoals de propagandamachine u wil doen
geloven, maar een functionele economie
in plaats van de economie-als-waarde.
De autorijder wordt eerst chauffeur, als
hij het rijden niet meer als genot in zich-
zelf beschouwt, doch als middel om er-
gens te komen. De economie wordt eerst
volwassen, als er niet meer geproduceerd
wordt om te produceren: en niet meer
geconsumeerd om het consumeren; maar
omdat wij als biologische wezens een ze-
kere hoeveelheid consumptiemiddelen
nodig hebben.

Het is hier, waar de technocratie aan haar
grenzen komt en de wetgeving zo u wilt,
haar onmacht vertoont. Staat en wetge-
ving staan, op straffe van het démasqué
van hun tirannie, onmachtig jegens hen,
die niet gevoelig zijn voor de douceurtjes
èn de zweepslagen, die zij kunnen uitde-
len en waarmee zij de bevolking willen
leiden. Meer dan rijkdom, geflankeerd
door een twijfelachtige \'eer\' en nog twij-
felachtiger macht, hebben zij niet te
geven.

Op meesterlijke wijze is het probleem
door Böll in zijn \'Gruppenbild mit Dame\'
vertolkt. Titelheld is een sympathiek
wezen, waaraan geen menselijk trekje
vreemd is. Al haar zijsprongen en
misdaden worden echter vergeven tot

zij..... \'Leistungsverweigerung\' pleegt.

Neen. niet iets verbodens deze keer. Zij
doet gewoon niet wat van haar verwacht
wordt. Zij heeft een oud gcbouvv\' in het
hart van ecn moderne zakenwijk geërfd,
In plaats van echter de vele miljoenen
waard zijnde grond te verzilveren, ver-
huurt zij kamers aan Turkse gastarbei-
ders. Het zou nog tot daaraantoe zijn. als
ze die zou melken; dan zou zij mee-
draaien in het economische circus en men
zou hooguit het hoofd schudden over
haar onhandigheid. Maar zij verhuurt
tegen kostprijs! Om dit slechtc voor-
beeld, dat de hele maatschappijstructuur
bedreigt, de wereld uit te helpen, w orden
alle machtsmiddelen van die maatschap-
pij, inclusief de wetten, gemobiliseerd.
Het zijn deze nieuwe, nict-economische
waarden, die grote delen van de jeugd
bewegen, die haar tot leven in gezonde
en minder gezonde communes aan-
sporen; die haar \'neen\' doen zeggen tegen
economische ballast, tegen de \'bidden
persuaders\' en de \'status-seckers\' (Pac-
kard); die lak hebben aan wetten en
daarom bijvoorbeeld een morele daad in
het kraken zien. maar tegelijkertijd bezig
zijn, nieuwe regels voor een nieuwe mo-
raal te vinden.

Over deze nieuwe waarden nu al te spreken
is nog te vroeg. Zij zijn er als kiemen voor
een nieuwe religieuze periode en welke
kiemen het zullen halen moeten wij af-
wachten, Wel is te voorspellen, dat zij
eerst vruchtbaar zullen zijn, als zij de
vor-
men
gevonden zullen hebben, die bij deze
nieuwe waarden passen. Dan eerst kan
zich de veelheid bundelen tot samenwer-
king en, te zijner tijd, dc macht van de
economische waarden breken.
Over deze vormen zelf valt wel iets tc
zeggen. Zij zullen namelijk, willen zij zich
en daarmee de nieuwe waarden kunnen
handhaven, in overeenstemming met de
actuele fase van de sociologische grond-
wet moeten zijn. Dat wil zeggen, dat die
vormen enerzijds een ontplooiing van het
individu tnogelijk moeten maken, dic
verder gaat dan die van de renaissance-
mens; een ontplooiing niet alleen als bin-
gcr (in het rechtsleven), doch ook in het
economische en het culturele leven. Maar
zij zullen en dit is de vooruitgang ten
aanzien van dc renaissance juist tcr-
wille \\an die ontplooiingsmogelijkheden
van de enkeling, het individu moeten be-
letten, dat het de ontplooiing van zijn
medemens in de weg staat. Als u het
vorm-desideratum voor dc toekomst in
een formule uitgedrukt wilt hebben: ont-
plooiing zonder macht.

LITERATUUR

1, Uurnham, J,: The managerial revolution, (1940|.

2, Ellul, J,: Le Fondement théologique du droit, (1946), La technique ou l\'enjeu du siècle The technical
society 1954 1964.

3, Reich. Ch.: I he greening of .America. (1970),

4, Riesman. I).: The lonelv croud, (1950),

-ocr page 23-

5. Steincr. R.: I rciheit und Clcsellschaft I89X. opgenomen in (lesamtausgabe 31 247 e.\\.

Verdere uitwerking van enkele aan de orde gekomen vraagstukken in mijn artikelen:
\'Arts en driegeleding" in \'De drieledige maatschappijstructuur\' 1974.
■Burgerlijke ongehoor/aamheid" in \'l even met alliankelijkheden\' 1978.
\'De belastingconsulent als type\' in \'Wat des kei/crs is" 1979.

30. Internationale Fachtagung für
Fortpflanzung und Besamung der
Bundesanstalt für künstliche Be-
samung

Die nächste (30.) internationale Fachtagung für
Fortpflanzung und Besamung der Bundesanstalt
für künstliche Besamung der Haustiere in Wels fin-
det in der Zeit vom 24. bis 26. september 1981 im
Kinosaal des Hotel \'GreiP. Wels statt.
Folgende Hauptthemen bzw. Referate sind bisher
vorgesehen:

I. Kmbryotransfer heim Kind

.1. Hahn. Hannover. BRD: Gegenwärtiger Stand
des Fmbryotransfers beim Rind.
N. S. Rasbech, Kopenhagen. Dänemark: Erfahrun-
gen mit tiefgefrorenen Embryonen.
W. W. Lampeter. Oberschleißheim. BRD: .Neue
Ergebnisse und Erfahrungen nach unblutigem
Iransfer von N.-gelagerten bovinen Embrvonen.
A. Görlach. Neustadt .Ai.sch. BRD: Neue Erkennt-
nisse und Erfahrungen zur Tiefgefrierung von
Embryonen.

L. Holy. Brno. CSSR: Erfahrungen mit Embryo-
transfer beim Rind in der CSSR.
P. Soos. Budapest. Ungarn: Praktische Einführung
und Erfahrungen des Rinderembryotransfers in
Ungarn.

E. Schilling, .Mariensee. BRD: Ergebnisse von
Superovulationsbehandlung - Variabilität und
deren Ursache.

R. Hahn, Neustadt Aisch, BRD: Embryotransfer-
programm - Organisation, ,Management und
Finanzierung.

H, Die Bedeutung der .Mykoplasmen in der
Reproduktion der Haustiere

H. KirchhofL Hannover. BRD: Bedeutung der
Mykoplasmen in der Eortpflanzungsbiologie der
Haustiere.

.1. Nicolet, Bern, Schweiz: Probleme der bakteriolo-
gischen Überwachung von Besamungsstationen.
A. Holzmann. Wien. Osterreich: Mykoplasmenbe-
dingte Veränderungen der Spermatozoen - ihre
Bedeutung für die K.B.

IM. Zum andrologischen l\'ntersuehungsgang
beim Schwein, Pferd und Rind

L. Wekerle. Herceghalom. Ungarn: Der andrologi-
sche Untersuchungsgang beim .Sehwein.
R. Stolla. München. BRD: Die Zuchttauglichkeits-
untersuchung beim Hengst.
D. Krause. Hannover. BRD: Möglichkeiten und
Grenzen der andrologischen Untersuchung des
Bullen.

IV. Fragen der wirtschaftlichen Bedeutung der
Unfruchtbarkeit

W. Schleger, Wien, Osterreich: Wirtschaftliche
Verluste durch Fitnessminderung in
Haustierpopulationen.

H. Kupferschmied, Neuchatel, Schwciz: Überlegu-
ngen bei der Planung von Feldversuchen in der
Rinderbesamung.

A. Oresnik, Domzale, ,lugoslawien: L)ie Bedeutung
von fütterungsbedingten E\'ortpflanzungsstörungen
für größere Milchkuhherden in Slowenien.
K. Elze, Leipzig, DDR: Wirtschaftliche Auswir-
kungen von EYuchtbarkeitsstörungen beim
Schwein und Möglichkeiten ihrer Vorbeuge,
K. H. Lotthammer, Hannover, BRD: Die wirt-
schaftliche Bedeutung der Fruchtbarkeitsstörungen
beim Milchrind.

G. Eroyd, Cheshire, England: Wirtschaftliche
Bedeutung der Unfruchtbarkeit beim Rind.
W. Bu.sch, Berlin, DDR:
Einnü.sse auf das Konzep-
tionsergebnis im besamungsnahen Zeitraum.
M. Berchtold, Zürich, Schweiz: Ovarielle Veränd-
erungen beim Rind nach Applikation von GnRH,
HCG und Progesteron.

-ocr page 24-

Een nieuwe aandoening aan de ondervoet van het
rund. Dermatitis digitalis?

A Digital Disorder in Dairy Cattle.
Dermatitis Digitalis?

J. L. Cornelisse, D. J. Peterse en E. Toussaint Raven\'

SAMENVATTING

Dit artikel geeft de beschrijving en behandeling van een voor Nederland nieuwe
huidaandoening aan de ondervoet van het rund.

De otnschreven huidontstekingen, in de buurt van de overgang van huid naar
klauw, lijken op de door Cheli en Mortellaro (Italië. 1974) beschreven \'dermatitis
digitalis\'.

SUMMARY

This publication includes the description and treatment of a skin disorder in the
foot of dairy cattle.

The disease appears to be a new problem in cattle lameness in the Netherlands.
The circumscribed inflammations of the skin, in the region of the bulb and coronet
of the claw, resemble \'dermatitis digitalis\' as described by Cheli and Mortellaro
(Italy. 1974).

In april 1980 werden we op enkele bedrij-
ven met kreupelheidsproblemen, gecon-
fronteerd met een klauwaandoening
die ons inziens voor Nederlandse
omstandigheden nieuw was. De ver-
schijnselen vertoonden overeenkomst
met de beschrijving die, op een interna-
tionaal symposium over klauwgebreken
(Utrecht, 1976), gegeven werd van een
aandoening op grote melkveebedrijven in
Italië. In 1974 werd de ziekte door Cheli
en Mortellaro beschreven onderdenaam
dermatitis digitalis. (Wel te onderschei-
den van de dermatitis interdigitalis, de
stinkpoot infectie).

Sinds april 1980 is, op steeds meer bedrij-
ven, verspreid over het hele land, deze
aandoening waargenomen. Op het
P.A.O. 1980 werd er mededeling van
gedaan.

ffet lijkt zinvol, op grond van de tot nu
toe opgedane ervaringen, een korte
beschrijving te geven van symptoinen.
vóórkomen en behandeling.

SYMPTOMEN

Het belangrijkste symptoom bij dieren
die aangetast zijn door deze aandoening,
is kreupelheid. Zij zijn niet algemeen
ziek.

Dr. .1 L. Cornelisse. Vakgroep Bacteriologie; dr. D. J. Peterse, Vakgroep Zootechniek;drs. E. Toussaint
Raven. Vakgroep Algemene Heelkunde en Heelkunde der Grole Huisdieren.

-ocr page 25-

Bij aanraken van het ontstoken gebied
\\ertonen de dieren ernstige pijnreacties,
waarbij vaak een neiging tot bloeden
wordt waargenomen; ontlasten van het
aangetaste been is geen zeldzaamheid.
De ontsteking verspreidt een penetrante
geur die wel eens als typisch wordt
aangegeven.

Het typische pathologische beeld wordt
gevormd door een ronde, ovale of onre-
gelmatige, oppervlakkige sereuze derma-
titis op de overgang van huid naar hoorn-
zoom van de klauwen.
Deze processen die in afmeting kunnen
variëren van een dubbeltje tot een rijks-
daalder worden vaak scherp omschreven
door een wit epitheelrandje. Het haar
binnen deze rand is verdwenen.
Toch worden ook processen gezien die
niet zo duidelijk begrensd zijn en onregel-
matig naar de koot toe oplopen, waarbij
het hele epitheelrandje ontbreekt en
waarbij het haar recht overeind staat in
plaats van verdwenen te zijn.
Het weefsel in deze omschreven opper-
vlakkig derinatitis prolabeert niet en
heeft een aardbei-achtig oppervlak. De
wond is zo sereus (niet purulent) dat mest
en vuil zich er weinig op hechten en geen
korst gevormd wordt.
De aandoening kan maanden lang persis-
teren zonder toename in omvang, noch in
oppervlakte noch in diepte. Spontane
genezing kan niet worden uitgesloten
tnaar is beslist geen regel.
Met betrekking tot de locatie kan gesteld
worden dat de afwijking aan meer dan
één been kan vóórkomen en dat, alhoe-
wel de voorbenen ook vaak aangetast
zijn, het vaker vóórkomt aan de
achterbenen.

Ook kunnen verscheidene processen aan
één poot gevonden worden. Deze worden
dan van elkaar gescheiden door een smal
intact huidgedeelte.

Meestal bevinden de plekken zich in het
balgebied. vooral op het door de
stinkpoot-infectie aangetaste balge-
deelte, achter de kloof. Zij kunnen echter
ook op de kroonrand van de wand voor-
komen, met een voorkeur voor de over-
gang van de huid in de tussenklauwhuid,
dus bij de overgang van abaxiale in axiale
wand. Complicaties in de vorm van

-ocr page 26-

defecten in de hoornafgroei (vooral in de
axiale wand) zijn meer dan eens
aangetroffen.

Ook op tylomen is de aandoening ver-
scheidene malen gezien, en zelfs een
enkele keer midden in de klauwzool.
Meestal werd geen beduidende zwelling
van de ondervoet aangetroffen.
Op enkele bedrijven kwam echter bij ver-
scheidene patiënten een harde zwelling
van de aangetaste ondervoet voor, zoals
die kan worden aangetroffen bij een
slecht genezend tussenteenflegmoon
(tussenklauwpanaritium).

VÓÓRKOMEN

Op bedrijven, die in dit kader bezocht
zijn, werden meestal veel patiënten aan-
getroffen. Op enkele bedrijven, die geheel
geïnventariseerd werden, bleek wel de
helft van de veestapel te zijn aangetast.
De aandoening komt zowel bij melkge-
vende als bij droogstaande koeien voor;
en bij dieren van alle leeftijden.
De dieren waren voor het merendeel van
het FH-ras, maar ook bij MRlJ-koeien
en Blaarkopkruisingen werd de ziekte
waargenomen.

Aan de bedrijfsomstandigheden kon
geen invloed worden toegeschreven.
De aandoening is in alle staltypen waar-
genomen, met alle overgangsvormen tus-
sen volledige weidetijd en zomerstalvoe-
dering. De hygiëne was over het
algemeen niet slechter dan op de door-
snee bedrijven.

Het rantsoen was slechts een enkele maal
afwijkend en bevatte in de regel alleen
veelgebruikte produkten zoals gras(kuil).
maiskuil. pulp. bostel en krachtvoer.
In de melkproduktie bestond de normale
variatie.

BEHANDELING

Na aanvankelijke moeilijkheden en
teleurstellingen met veel andere genees-
wijzen. bleek de dermatitis goed en snel te
genezen door middel van een éénmalige,
lokale behandeling met een aureomycine-
of terramycinegentiaanvioletoplossing\'.
De aangetaste huid werd goed schoon-
gespoeld met lauw water en vervolgens
drooggebet (niet tot bloedens toe wrij-
ven).

Het geneesmiddel werd intensief aange-
bracht en dit werd na een halve minuut
nog eens herhaald. Na weer een halve
minuut werd het dier in de stal losgelaten.
Verbanden werden niet gebruikt. Vrijwel
steeds was na enkele dagen het dier rad en
de plek droog. Een nacontrole tot na
enkele weken, in sommige gevallen
enkele maanden, gaf weinig recidieve te
zien. Na behandeling van alle patiënten
op een bedrijf konden na verloop van tijd
toch weer nieuwe gevallen aangetroffen
worden.

Bij kroonrandbeschadiging kan (vooral
in de axiale wandjeen breed hoorndefect,
waarin de lederhuid gemakkelijk prola-
beert, afgroeien. Hierbij kan een chirur-
gische behandeling (anaesthesie -
hoornranden verdunnen — eventueel
prolaps of granuloom vlaksnijden) met
nabehandeling onder (pleister) verband
met violet noodzakelijk zijn.

ETIOLOGIE

Het causale agens (causale agentia) is niet
bekend. Bij bacteriologisch onderzoek
van materiaal van deze dermatitis wor-
den veel obligaat anaerobe bacteriën ge-
vonden waarbij de massale hoeveelheid
van spirochaeten wel als opvallend is te
beschouwen doch niet typisch.
Het causale agens van de stinkpoot infec-
tie —
Bacteruicies nodosus — speelt bij
deze aandoening geen rol. alhoewel deze
kiem wel een enkele keer is aangetroffen.
De aandoening lijkt van het ene dier op
het andere te kunnen overgaan maar het
is niet gelukt in een slechts gering aan-
tal experimenten - om de infectie kunst-
matig over te brengen.
Pathologisch anatomisch onderzoek
resulteerde in een aspecifieke oppervlak-
kige ontsteking.

\' Aureomycine-violet: Cyanamid
Terramycine-violet: Pfizer

-ocr page 27-

l.HERATUUR

1, Chcli, R. en Mortellaro, C.: I.a dermatile digitale del bovino. Vlll International Conference on
Diseases of Cattle. Milano, 1974.

2. Cheli, R.. Addis. F. en .Mortellaro. C. M.: l.e lesioni digitali del bovino. Editrice Essegivi - Piacenza
1980. biz. 75-79.

.1. Rebhun. W. C.. Payne. R. M.. King, .1. M.. Wolfe, M. and Begg. S. N.: Interdigital papillomatosis in
dairy cattle,
J. Am. vei. mecl. A.s.s.. 177, (.•>). 437-440. (1980).

^pteglfel \\jtitvxnnix

Uit een referaat over de behandeling van worminfecties bij paarden

Van de hij hel paard voorkomende Sirongyhden gaal Hall dan allereerst de
hesirijding na van e.xemplaren van het geslacht Strongylus (Sderostomum).
Deze kunnen met vrij groote zekerheid afgedreven worden door OL
chenopod. in een dosis van 16-18 c.c. Onmiddellijk of na eenigen tijd gevolgd
door I L. Ol. lini. vooropgesteld, dat de dieren tevoren 36 uren gevast
hebben. De schrijver ging dan als volgt te werk. \'s Avonds werd nog wat licht
voed.sel toegediend en alle hooi en strooi.sel verwijderd. Den volgenden dag
vasten en den daarop volgenden dag toedienen van het wormmiddel. Het dier
kreeg dan nog geen voedsel voor 3 uur daarna. Bij afwijking hiervan bleken
de resultaten minder bevredigend. Anders kon hij 96% effectief bereiken. Is
Ol. chenop. niet te bekomen dan verdient OL terebinth aanbeveling in een
dosis van ± 30 c.c. weer gevolgd door I L Ol. lini. Hierdoor kon 48%) der bij
een paard aanwezige Strongylus-e.xemplaren verwijderd worden, hoewel dit
dier nog minder dan 24 uur gevast had. De overige Strongyliden van het
paard bleken nog wat gemakkelijker af te drijven.

Overigens geeft Hall in overweging de kuur na 2 weken te herhalen: desnoods
zelfs een derde maal toe te passen.

Tijdschr. Diergeneesk.. 47. (1920)
Uit een referaat over de behandeling van worminfecties bij het varken

Tegen Ascariden bij het varken bleek OL chenopod. een goed middel en wel I
cc. per 25 pond lichaamsgewicht tot een ma.ximum van 8 cc. Dit moet
onmiddellijk gevolgd worden door 30 cc. OL ricini bij dieren tot en met 50
K. G. voor zwaardere 60 cc. Voorts is volle 24 uur vasten voor de behandeling
en 2-3 uur daarna noodzakelijk.

Schrijver diende de medicamenten toe nadat hij de kaken met 2 stukken
zwaar ijzerdraad of touw van elkaar had gehaald. Zoo kon hij tenslotte een
aantal van 179 dieren in H uur hereiken.

Tijdschr. Diergeneesk.. 47. 33. (1920).

-ocr page 28-

Eperythrozoon parvum (Ric-
kettsiales) bij varkens in Ne-
derland

Op een bedrijf in Noord-Brabant werd
sterfte geconstateerd bij biggen van acht
weken oud. geassocieerd met koorts en
icterus, terwijl de voornaamste sectiebe-
vindingen een gedegenereerde lever en
Splenomegalie waren. Na behandeling
met oxytetracycline (10 mg kg) herstel-
den de overlevende dieren in enkele
dagen. Nadien zijn op het bedrijf derge-
lijke klachten niet meer gesignaleerd.
Bloeduitstrijkjes van drie zieke biggen
werden gefixeerd met methanol en
gekleurd met Giemsa. In één van de
bloeduitstrijkjes werd een hoge parasitae-
mie van een kleine
Eperythrozoon soort
gevonden, waarvan de morfologie over-
eenkwam met die van
E. parvum Splitter,
1950. Verder toonde het bloedbeeld
sterke regeneratieve veranderingen als
polychromatophilie en vele normoblas-
ten. Sterke regeneratieve veranderingen
(Howell-Jolly lichaampjes en polychro-
matophilie) waren eveneens aanwezig in
het bloed van een tweede big, gepaard
met de aanwezigheid van schaarse
E. par-
vum.
Big nummer 3 toonde slechts een
lichte anaemie en
Eperyihrozoa werden
niet gevonden.

Hoewel het verband tussen de Eperythro-
zoon
infectie en de ziekte niet is gelegd,
willen wij toch de aandacht vestigen op
het \\oorkomen van deze parasiet in
Nederland.

E. parvum wordt beschouwd als een niet-
pathogene soort, die soms een lichte anae-
mie veroorzaakt, zonder verdere ziekte-
verschijnselen; slechts bij ontmilte biggen
zou de infectie een enkele maal dodelijk
kunnen zijn.

De grotere Eperythrozoon suis Splitter,
1950, kan wel pathogeen zijn en de zoge-
naamde ictero-anaemie veroorzaken.
Beide soorten zijn het eerst in Amerika
beschreven, maar komen ook elders
voor.
E. suis is sinds kort bekend als ziek-
teverwekker in Duitsland (1.2, 3).
Voor zover ons bekend is, werd geen van
beide soorten tot dusver in Nederland
gevonden.

Graag zouden wij bloeduitstrijkjes (al
dan niet gefixeerd met methanol) ontvan-
gen van verdachte gevallen (anaemie,
icterus, koorts), als eerste stap in een
poging een overzicht te krijgen van het
voorkomen en het praktische belang van
deze parasieten in Nederland.

G. Uilenberg\'.

A. A. P. A. Zeeuwen-,

T. de Ruijter^.

I ITERATUUR

Hoffmann, R, und Saalfcld, K,: Ausbrucfi einer Eper\\thro/oonose in einem Sehvveinebestand.
Disih. Tierärztl. U\'.vr/ir,, 84, 7, (1977).
. Korn. Ci, und Mussgay, M,; Ein Fall von Eperythrozoon suis mit differentialdiagnostiseher Bedeu-
tung bei einem Schweinepestverdacht.
Zenthl. l\'el. Med.. I5B, 617. (1968).

Müller, E. und Neddendiep, Ci,: Eperythro/.oonosc in einem Ferkel/eugerertrieb in Norddeutschland.
Prakt. Tierarzt. 60.662. (1979).

Prof. dr. Ci, Uilenberg, Vakgroep I ropische Diergeneeskunde en Protozoölogie, Faculteu der Dierge-
neeskunde der Rijksuniversiteit l;trecht, Biltstraat 172, Utrecht,

Drs. A. A. P. A. Zeeuwen, Ge/ondheidsdienst voor Dieren in Noord-Brabant, Molenwijkseweg 48
Boxtel.

Drs. I. de Ruijter, Dierenartspraktijk Oss, ftescheweg 38, Oss.

-ocr page 29-

nl J^lfn^ U

w\\

fl l^il^

Bij rundertuberculose
altijd afkeuren?\'

Aan de redaktie werd onlangs door een col-
lega werkzaam in een slachthuis het verzoek
gedaan op de volgende vraagstelling een des-
kundig antwoord te geven:

Vraag

"Sinds jaren werd hier bij de geslachte runde-
ren geen tuberculose meer waargenomen. Een
dezer dagen echter werd een zestal koeien aan-
gevoerd verdacht van te lijden aan deze ziekte.
Wetende dat in het keuringsregulatief enkele
jaren geleden het artikel over tuberculose is
veranderd werd dit door ons nog eens nage-
zien om te weten welke keuringsbeslissingen
eventueel genomen behoren te worden. Hier-
bij stuitten we echter op de volgende
moeilijkheden.

In artikel 16 van het vleeskeuringsregulatief
van de vleeskeuringswet wordt in lid 1 gespro-
ken over tuberculose, bij het vinden hiervan
dient het dier te worden goedgekeurd onder
voorwaarde van sterilisatie.
In het tweede lid wordt gesproken over tuber-
culeuze ontsteking bij runderen, bij het vinden
waarvan het rund dient te worden afgekeurd.
Ons inziens is geen tuberculose mogelijk zon-
der ontsteking. De vraag is nu wat is het ver-
schil tussen tuberculose en tuberculeuze ont-
steking. wat zijn de criteria voor beide? Wat is
het verschil tussen het in lid I en lid 2
bedoelde?

Indien geen wezenlijk verschil is aan te geven,
dient dan bij aanwezigheid van tuberculose bij
runderen steeds tc worden afgekeurd?"

Antwoord

De verandering van artikel 16 van het K.eu-
ringsregulatief heeft als oorzaak gehad dat de
tuberculose van het varken minder ernstig
wordt beoordeeld dan de tuberculose van het
rund. Dit wordt veroorzaakt doordat de
tuberculosebacil van het rund voor de mens
veel gevaarlijker is dan die van het varken,
l evens moet men stellen, dat vooral de jon-
gere mens, door het veel minder voorkomen
van tuberculose waardoor ze geen

immuunstoffen meer hebben — veel gevoeli-
ger is voor tuberculose dan vroeger. Besmet-
tingen bij de mens verlopen de laatste jaren
dan ook veel explosiever dan vroeger.
Artikel 16 behoort in het keuringsregulatief
tot de groep van artikelen (13 t m 16) die
sterilisatie in eerste instantie voor staat. Er
was geen directe noodzaak om het verz.amel-
begrip \'tuberculose\' hierbij weg te laten. Inte-
gendeel, in de huidige tijd is het in bet alge-
meen niet meer verantwoord om een dier dat
lijdende is aan tuberculose een gunstiger
beslissing te geven dan voorwaardelijk goed-
keuren onder voorwaarde van sterilisatie.
Vandaar de tekst in het eerste lid voor het
verzamelwoord \'tuberculose\'.
Zoals echter gebruikelijk is in het keuringsre-
gulatief geeft deze ministeriële beschikking
ook hier de mogelijkheid om gradaties in de
praktische uitvoering van de vleeskeuring aan
te brengen. In lid 3 is dat in gunstige zin
gedaan voor lokale tuberculose bij het varken
omdat deze in het grootste aantal van de
gevallen, veroorzaakt is door de
M. avium,
die bijna niet gevaarlijk is voor de mens. Het
moet dan echter wel een besmetting per os zijn
geweest, waarbij de tuberculeuze veranderin-
gen in de submaxillaire lymfklieren en, of de
mesenteriale lymfklieren voorkomen. De kop
en of het maag- en darmkanaal behoort te
worden afgekeurd.

Gezien de grotere pathogeniteit voorde mens
van de tuberculose bij het rund, met in vele
gevallen de
M. hovis als veroorzaker, is in lid
2 in ongunstige zin afgeweken van het
bepaalde in het eerste lid. Zeker in acute vor-
men behoort daarom te worden afgekeurd, In
de weinige gevallen dat tuberculeuze verande-
ringen bij het rund nog worden waargenomen
heeft de wetgever dan ook terecht gesteld dat
het dier moet worden afgekeurd. Vandaar de
termen
miUaire tuherkels o( tuberculeuze ont-
stekingen in één of meer organen
of op sereuze
vliezen.

Als enige uitzondering blijft dan nog over
lokale en vaak zeer oude verkalkte haarden
in
één van de lymfklieren.
Natuurlijk valt niet te
ontkennen dat dit ontstekingsprocessen zijn.
In de zeer uitzonderlijke gevallen, waarbij
men van lokale oude, genezen processen inde
lymfklieren kan spreken, kan men overgaan

De beantwoording van de in deze rubriek gestelde vragen berust op gegevens, aan de redaktie verstrekt
door daartoe geraadpleegde deskundigen.

-ocr page 30-

tot sterilisatie van het rund. Maar de afwijkin-
gen moeten in dal geval niel in de organen
worden waargenomen en men mag niet kun-
nen spreken van een algemene tuberculose.
Wanneer hel bijbehorende deel of orgaan dan
wordt afgekeurd is van mogelijke besmetting
van de vleesbewerkers in het sterilisatiebedrijf
dan praktisch geen sprake meer.
Een \'verdenking\' \\\'an tuberculose alleen is
zeker geen reden om artikel 16 toe te passen.
Men moet de veranderingen c.q. de baclericn
wezenlijk kunnen aantonen.

^©[TDÊil^gOll ®ll]

Basisplan nieuwbouw-bureau
RUL\' aangeboden aan O & W

Het College van Bestuur vande Rijksuniversi-
teit te Utrecht heeft het \'Basisplan voor de
nieuwbouw van het Bureau van de Universi-
teit\' ter bespreking en beoordeling aangebo-
den aan het Ministerie van Onderwijs en
Wetenschappen.

Het basisplati geeft het .Ministerie een inzicht
in de achtergronden cn de grote urgentie
van het nieuwbouwproject.

Dit zal immers luoetcn dienen voor het dras-
tisch verbeteren van dc huisvesting van het
Bureau van de U tuvcrsiteit. dat nu met ca. 700
personeelsleden over 21 tuerendeels oude ge-
bouwen in binnenstad en Uithof is verspreid.
Het nieuwe gebouw zal plaats bicden aan de
centrale bestuursorganen van de Universi-
teit: de U\'niversitcitsraad. het College van
Bestuur en praktisch alle bureau-afdelingen
voor personeelszaken, financiën en adtuini-
stratie. studentenzaken, bouw- en huisves-
tingszaken, voorlichting, onderw ijs- en weten-
schapszaken, planning, veiligheidszaken, juri-
dische zaken, organisatie, materiële zaken,
bedrijfsmaatschappelijk werk, werkplaats-
wezen, interne dienst en bedrijfsgeneeskun-
dige zorg.

Het basisplan houdt rekening met ca. 12.500
m- netto vloeroppervlak.

Bij ongestoorde voortgang zal vóór I augustus
1981 het z
.g. voorlopig ontwerp kunnen wor-
den ingediend, waarna het definitief ontwerp
volgt, dat in maart 1982 de eerste paal moet
opleveren. In de loop van 1984 v indt volgens
dit schetria de inhuizing plaats.
Het tna.ximaal 3 verdiepingen tellende gebouw
zal verrijzen aan de Heidelberglaan in De
Uithof en wel ten oosten van T ransitorium II
en de aangrenzende laagbouwen.
Architect is Werkgroep Kokon architecten
b.v. te Rotterdam.

(Pershericht Kijksuttiversiieit L \'trecht)

Van de Faculteit

Klinische avond

Donderdag I8juni 1981 zal door dc Vakgroep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier een kli-
nische avond worden georganiseerd.
Aanvang: 20.00 uur.

In verband met het als regel zeer grote aantal
bezoekers, zullen de patiënten in twee college-
zalen worden gedctnonstrecrd.
De collegae wiens namen beginnen met de
letters
t/m K worden verzocht naar de
collegezaal van de
Kliniek voor Kleine Huis-
dieren
te komen; de collegae met dc letters
I. t/m Z naar de collegezaal van de Kliniek
voor Heelkunde der (Jrotc Huisdieren,
ledereen is welkom.

-ocr page 31-

Hond

Infectie met Ehrlichia canis

l.ee Pyle. R.: Canine Ehrlichiosis../. .1/
.■I.4.S., 177.
(12). 1197-1199. (1980).

Med.

Infectie van honden metdeze rickettsia wordtsedert
1979 steeds vaker in de V.S. gediagnosticeetd.
Reservoir is de teek
Rhipicephalus sangiiiinis (die
zich na import uit Zuid Europa. \\nl. Erankrijk.
uitstekend in Nederlandse kennels en huizen blijkt
te vermeerderen;
Ref.).

Ooor het ontbreken van pathognomonische ver-
schijnselen is de diagnose moeilijk en berust op een
combinatie van anamnese, klinisch onderzoek,
laboratorium onderzoek en sectie.
Meestal worden door de eigenaar opgemerkt;
besmetting met teken, gewichtsverlies, koorts,
slapte, traagheid en plotseling optredende bloedin-
gen. Deze laatsten kunnen op iedere plaats van het
lichaam of de lichaamsopeningen ontstaan. De
goed waarneembare epista.xis ontbreekt in ÓO"^; van
de gevallen.

Bij klinisch onderzoek; bleke slijmvliezen. Spleno-
megalie en perifere lymfklierzwelling. Vaak bestaat
depressie, gering gewichtsverlies en een lichte anae-
mie. Alleen het niet reageren op een empirisch in-
gestelde behandeling of hel laboratorium onder-
zoek resulteert in dergelijke gevallen m een
diagnose.

Karakteristiek voor de acute fase isde thrombocyto-
penic (10.000 tot .35.000 mm\') en leukopenic
(.3.IOOtot 7.000 mm\'), veroorzaaktdoorverhoogde
afbraak. De anaemie wordt vermoedelijk veroor-
zaakt door verminderde erythrogenese cn is 20-2K
dagen na de infectie ma.ximaal.
De meeste honden overleven de acute fase. die 4-6
weken duurt, waarna de chronische fase met
meestal slechts I of 2 vage klachten ontstaat, zoals;
depressie, slapte en gewichtsverlies (soms slechts

Het is mogelijk om 7 dagen na de infectie door
middel van indirecte fluorescopie de antilichamen
tegen
E. eanis in het serum aan te tonen (I.F.A.-
test).

De sectiebevinding is variabel in overenstemming
met het klinische beeld. Meestal bloedingen in het
subcutane weefsel, gastro-intestinaal en urogeni-
taal, hart, longen.

Microscopie; de structuurverandering van het lym-
fopoëtische weefsel is het meest opmerkelijk; plas-
macytose en een gegeneraliseerde perivasculaire
accumulatie van lymfocyten en plasmacellen.
Deze accumulatie van plasmacellen is het meest
uitgesproken in de meningen, nieren en het lymfo-
poëtische weefsel.

Behandeling: Tetracycline is het geneesmiddel bij
uitstek.

Behandeling met tetracycline HCl of Oxytetracy-
cline (66 mg kg per dag, ev. verdeeld over 2 of .1
doses) veroorzaakt in acute of licht-chronische
gevallen binnen 24-48 uren een dramatisch herstel.
Ernstige chronische gev allen herstellen slechts lang-
zaam (maanden) of in het geheel niet.
Behandelingsduur tenminste 14 dagen. Een onder-
steunende therapie is vaak wenselijk (vocht, vita-
mine en eventueel andere antibiotica in verband
met secundaire infecties).

Preventie: bestrijding van teken. Indien dit niet
mogelijk is wordt een dagelijkse dosis tetracycline
van 6.6 mg kg aanbevolen (volgens de auteur ver-
oorzaakt langdurige behandeling in deze dosering
geen nadelige verschijnselen).

//. //. Thalheimer.

25-.15\'V)

ook ont-
meestal
ersch ijn-
;i naemic.

leukopenie. thrombocytopenie, depressie, anorrhe-
.\\ic. koorts, vermageringen neiging tot bloedingen.
Vaak P.C.V. l()-i5f:;, witte bloedlich. minder dan
6.000 mm\' (soms 400-600 mm\') en minder dan
50.000 mm\' thrombocyten.

Door vermindering van weerstand secundaire bac-
teriële infecties, meestal in de extremiteiten. Bijna
altijd hyperproteïnaemie(tot meerdan 8,0g dl). Bij
serumelectroforese hypoalbuminaemie met een ver-
hoging van de alpha, en gamma-globuline fracties.
Insluillichaampjes (morula) in monocyten en soms
in neutrofiele leucocyten en lymfocyten komen al-
leen in de acute fase voor.

matig), lichle anaemie (packed cel volume
en thrombocytopenie (200.000 mm\').
Een ernstige chronische infectie kan echter
staan en verloopt zonder behandeling
dodelijk. Hierbij treden ernstige klinische v
seien 60-120 dagen na de infectie op. zoals

Kip

Verband tussen coccidién en necrotise-
rende enteritis bij pluimvee

Sheikly. E. Al. en Saieg. A. Al: Role of Coccidia in
the Occurence of Necrotic Enteritis of Chickens.
.Avian Di.sea.u\'.s. 24, .LV-.?.?, (I9H(/).

125 Slachtkuikens werden op de Me levensdag met
een bij een vorig onderzoek uitgedokterde hoeveel-
heid gesporuleerde oöcysten van
E. necatrix oraal
besmet; een tweede groep van 125 slachtkuikens
werd op de 1.3e dag op soortgelijke wijze met
E.
acervuUna
besmet, terwijl 100 kuikens de controle-
groep vormden.

-ocr page 32-

Op de 15e dag werd voor de helft van Iedere groep
het voer vervangen door voer, dat met
C. perfrin-
getis
type A, geïsoleerd bij een uitbraak van dc
ziekte, besmet was. Dit voer - steeds vers besmet
werd enkele dagen aaneen verstrekt. Daarna
werden alle overlevende dieren afgemaakt en net als
de tijdens de proef gestorven dieren onderzocht.
Resultaat; Met
E. acervuUna en besmet voer ging
53,3% der dieren dood, met
E. necatrix en besmet
voer 28.3%, met alleen maar besmet voer 16%, met
E. acervulina of f, zonder voerbesmetting

0%.

De verschillen worden verklaard uit een praedispo-
nerende rol voor het aanslaan van de C
perfringens-iniectk van slijmvliesbeschadiging
door coccidiosis. De zich in de oppervlakkige laag
van het darmslijmvlies ontwikkelende Eimeriasoor-
ten. zoals de
E. acervulina, zullen voor de C. per-
fringens
een gunstiger milieu scheppen dan de
andere soorten, maar coccidiosis zal in elk geval een
belangrijke rol kunnen spelen bij het vóórk omen en
de ernst van uitbraken van necrotiserende enteritis
(E. hruneni. die in ons land vaak gevonden wordt
bij gevallen van necrotiserende enteritis, wordt in
dit artikel niet genoemd;
Ref.).

./. M. de .long.

Oncologie

Vaccinatie tegen FeLV

Olsen, R, G,, Lewis, M,, Mathes, L. E,and Hanse,
W,: Feline leukemia vaccine: Efficient testing in a
large multicat household.
Feline Praciice, 1Ü, /.i-
16, (1980).

In de inleiding van het artikel worden de verschil-
lende mogelijkheden van vaccinatie tegen F\'cLV
(feline leukemia virus) op een rijtje gezet met daar-
bij de tot nu toe behaalde resultaten.
Wanneer a) gedood FeF\\\' (door middel \\an L\'.V.-
licht of formaline) werd gebruikt, konden er wel
virus neutraliserende antistoffen worden opgewekt
rn volwassen katten, echter niet in jonge katjes,
De/e laatste groep zou zelfs gevoeliger voor Fel.V-
infectie worden dan niet gevaccineerde controle
katjes,

b) gedode FeLV-producerende tumorcellen, indu-
ceerden antistoffen die beschermden tegen tumor-
ontwikkeling (FOCMA-antistoffen), echter geen
virusneutraliserende antistoffen, die beschermden
tegen virusinfectie.

Een combinatie van a) en b) bleek niet te resulteren
in produktie van beide typen antistoffen. Op deze
wijze gevaccineerde katjes bleken gevoeliger te wor-
den voor FeLV-infectic. Het bleek dat een klein
moleculair eiwit \\an het FeLV, FeLV pl5E, verant-
woordelijk was voor het feit dat a) en b) niet vol-
doende werkten. Dit eiwit bleek immunoto,\\isch te
zijn, d,w,z, dat dit eiwit de werking \\ande lymfocy-
ten tegen ging.

Een derde mogelijkheid was het c) verzwakte
FeLV. Echter daar de gevoeligheid van katten voor
FeLV zeer leeftijdsgebonden is. kon dit vaccin niet
worden gebruikt: Oudere katten vormden wel anti-
stoffen, echter jonge katten ontwikkelden een
FeLV-infectie,

De auteurs van het artikel zouden erin geslaagd zijn
een vaccin te ontwrkkelcn waarin het immuun-
depressive FeLV pl5E niet voorkwam, waardoor
katten, gevacineerd met dit vaccin, wel antistoffen
(zowel virusneutraliserende - als FOCMA-
antistoffen) konden \\ormen,

In het artikel wordt beschreven wat de werking was
van dit z,g, SLAV (soluble tumor associated vac-
cine) ineen huishouden met 182 katten (multiple cat
household). Van de 121 op de aanwezigheid van
FeLV geteste katten bleken er 89 negatief te zijn.
45 89 Hadden geen anti-FOCMA antilichamen.
Juist deze 45 katten zouden erg gevoelig voor
FeLV-infectie zijn. Alleen deze katten werden
gevaccineerd met het STA V. 36 Katten bleken posi-
tief voor FeLV te zijn.

De positieve katten werden niet geïsoleerd van de
negatieve katten gedurende het onderzoek. Alle 45
gevaccineerde katten ontwikkelden antistoffen
gericht tegen FOCMA. 12 Katten werden na vacci-
natie toch besmet met FeL\\\' terwijl de rest (73\':;)
gedurende meer dan een jaar negatief bleven.
Schrijvers \\inden dit een hoopgevend resultaat.
Nadelige bijwerkingen zou het S I A\\ niet hebben.
Een nadeel van dit onderzoek blijft echter dat er
geen controle-groep aanwezig was. Er bestaat
immers de mogelijkheid dat dekans om geïnfecteerd
met FeLV te raken in niet gevaccineerde katten
even groot of klein is.

Echter ongewtijfeld zullen verdere onderzoekingen
volgen, zodat dit probleem spoedig opgelost zal
kunnen worden,

K. Hei jer.

Paard

Oraal progestogeen toediening bij vol-
bloed merries in maart

Allen, W. R., tIrwin Valerv. Srmpson. A. J . Green-
wood, R, E. S,, Crawhurst, R. C., Ellis, A. R..
Richetts, S. W.. Hunt, M. 1). IL. and VVingfield
Aigby. H. J.: I\'relrminarv studies on the use of an
oral progestogen to induce ocstrusand ovulationin
seasonally anoestrus Lhoroughbred mares.
Equine
Vei. Journal.
(3), vol. 12/2. 141-145. (1980).
Eenenzestig merries (29 gust, 10 maiden en 13 veu-
len-merries) werden 10-15 dagen oraal behandeld
met 30 mg allvl trenbolone (Regumate" , Rousscl
UclaL Fr,) per dag. Drrecntw intig merries (12 gust
en II maiden) weiden als controlgroep gebruikt.
Door middel van schauvven rectaal rectaal, vagi-
naal en bloedonderzoek werden de merries in
groepen ingedeeld (.Anoestrus, verlengde dioestrus,
lactatie anoestrus, onregelmatige oestrus) merries
welke normaal cyclisch waren werden nict in de
proef opgenomen.

-ocr page 33-

Met de behandeling werd eind l\'ebruari. begin
maart begonnen. Merries met een verlengde dioe-
strus (progesteron gehalte in het bloed > I ng ml)
werden op de laatste dag van de behandeling met
250 ng Equimate geïnjecteerd. Van de drie kwamen
er twee in oestrus en ovulcerden (Zouden /e dat
alleen mei de Equimate toediening ook niet hebben
gedaan?
Ri\'f.)

De respons werd positief bevonden wanneer dc
merries binnen acht dagen na het staken van dc
behandeling in oestrus kwamen en dc ovulatie bin-
nen achttien dagen na einde \\an de behandeling
plaats vond.

Vierenvijftig (88%) kwamen binnen 8 dagen in
oestrus (50 van 54 binnen 5 dagen). Eenenvijftig
(84%) ovulcerden binnen 18 dagen (78% deed dit
binnen 12 dagen na het einde van de behandeling).
\\ an de controlegroep had meer dan de helft (1.1 \\ an
de 2.1) nog niet geov uleerd op tw aalf dagen na het
einde van de kuur.

Van de anoestrus merries (12) werden er maar/es
henstig (5 ovulcerden). .Andere onder/oekers
bevestigen de slechte resultaten met een oraal pro-
gestageen in deze groep. Onderzoekingen met
kunstmatig verlengde daglengte zouden aantonen
dal ook in deze groep \\an merries de resultaten met
een oraal progestageen veel beter zouden /ijn.
Merries met een lactatie anoestrus (15 dagen post-
partum nog niet hengstig ge/ien en progesteronge-
halte < 1 ng) reageerden allemaal op de behande-
ling; 1.1 van de 1.1 hengstig. 12 ovulcerden.
Van alle behandelde merries was de fertiliteit nor-
maal. In de eerste oestrus na de behandeling werden
55\'"; van de gedekte merries drachtig. Er werd geen
\\erhoogde tweelingdracht \\astgesteld.

G\'. .4. Herghuis.

Proefdieren

l\'rethra obstructie in conventionele en
Specific Pathogen-Free (SPF) katten,
geïnduceerd door hoge gehaltes van mag-
nesium of magnesium en fosfor in het
dieet.

Kallfelz. F. A.. Bressett. J. D.. and Wallace, R. .E:
Urethral obstruction in random source and SPE
male cats induced by high levels of dietary magne-
sium or magnesium and phosphorus.
Feline Prae-
iice.
10. 25-.I5. (I9HII).

Acht conventionele en acht SI\'E katers werden
individueel gehuisvest, zodanig dat ze elkaar niet
konden besmetten. Alle dieren kregen een stan-
daard dieet gedurende twee weken. Na deze twee
weken kregen de helft van de conventionele en de
helft van de SPE katers hetzelfde dieet waaraan tot
1% Mg op droge stof basis was toegevoegd. De
andere helft van de katers kreeg hetzelfde dieet met
1% Mg en 1.6% P op droge stof basis. Gedurende
zeven weken werden voedsel en wateropname
gemeten en wekelijks bloedonderzoek verricht.

Bij de conventionele katers trad een daling op van
de voedselopname en een toename van de waterop-
name. Twee katers met 1% Mg in het dieet en drie
katers met 1% Mg 1.6% P ontwikkelden een
urethra obstructie. Bij de SPF katers bleef de voed-
.selopname gelijk en nam de vochtopname iets af.
Een kater met 1% Mg en een kater met 1% Mg
1,6% P ontwikkelden een urethra obstructie.
Serum Ca gehaltes namen toe bij alle dieren met
1,6% P in het dieet.

De P-gehaltes in het serum bleven onveranderd,
terwijl de Mg-gehaltes in het serum stegen bij de
SPF katten met 1% Mg 1,6%. P in het dieet.
In de discussie wijzen de schrijvers erop dat vooral
de bacteriëie en virale status van de katten belang-
rijk is. Zij trekken daaruit de conclusie dat mogelijk
virussen een primaire rol spelen bij het ontstaan van
een urethra obstructie en dat diëten met hoge mine-
rale gehaltes de aandoening verergeren.

/I. P. M. O. Benen.s.

Varken

Kiemgetal van stof in stallucht

Ackemann, H. H.: Kwantitative Untersuchungen
über den bakteriellen Keimgehalt des Absetzstau-
bes in zwei Schweinemaststallen.
Dtseh. Tierarzil.
mehr..
87, 335-338. (1980).

In twee verschillende varkensstallen werd het kwan-
titatieve kiemgetal van het stof in de lucht bepaald.
Het onderzoek werd enerzijds uitgevoerd om een
indruk van het kiemgetal in stalstof te krijgen en
anderzijds om dc gehanteerde methodiek voor het
bepalen van dit kiemgetal te evalueren.
Het onderzoek vond in twee varkens afmeststallen
met halfroostervloeren onderdrukventilatie plaats.
De stofmonsters werden verzameld door sedimen-
tatie in grote blikken schotels die in de stal werden
opgehangen.

Voor de bepaling van het kiemgetal werd aan 1 gr
stof 200 ml peptonwater toegevoegd. [)it mengsel
werd gedurende 160 minuten geroerd.
Op gezette tijden werd in het totaal 1 1 keer binnen
deze .160 min. ccn kiemgetal bepaling van de oplos-
sing uitgevoerd.

Het kiemgetal, bepaald op 180 min. na het begin
van het roeren, werd als meest juiste kiemgetal van
hel stalstof beschouwd.

Hel gemiddelde kiemgetal van 1 g stof bleek op deze
wijze bepaald gemiddeld 21,2 .x 10\'\' le bedragen, met
een variatie-coëfficient van 36% uit 24
bemonsteringen.

Uit hel verloop van het kiemgetal gedurende de
roerlijd van 360 min. bleek, dat het kiemgetal hoger
wordt naarmate langer geroerd wordt. Hierbij
wordt verondersteld, dat in de eerste fase (versprei-
dingsfase) vooral een losroeren van de aan de stof-
deeltjes gehechte kiemen plaatsvindt en dat in de
tweede fase (vermeerderingsfase) vooral een ver-
meerdering van de kiemen optreedt. Dit laatste zou
vooral na 180 min. roeren gaan optreden.

,V/. Tielen.

-ocr page 34-

Varken

Klinische, bacteriologische en epidemio-
logische bevindingen ten aanzien van
AR in Zuid-Engeland

Oiles, C. .1. Smith, 1. M. Haskcrville, A. ,1. and
Brothuell F..; Clinical bacteriological and epide-
miological observations on inlectious atrophic
rhinitis of pigs in southern Fngeland. I cf. Rccord
12.
 fl9HII)

Op 1.1 vermeerderingsbedrijxen (in grootte va-
riërend van 50-251) zeugen) werden van 12-24 big-
gen regelmatig neusswabs genomen voor bacterio-
logisch onderzoek.

Het klinisch beeld en de groei werden vervolgd.
Bij slachten weid de mate van conchae atrofie be-
paald en opnieuw bacteriologisch onderzoek ver-
richt.

De meest opvallende klinische verschijnselen wa-
ren: niezen, purulente neusuitvloeiing. traanstre-
pen, brachygnatia superior en ncusdeformiteiten.
.Vlet betrekking tot de bacteriologische bev indingen
wordt alleen ingegaan op dc rol van
liordclcllii
hroinhiscpiicci
(BB).

Op I bedrijf werd nooit BB aangetoond. Hier zijn
ook nooit klinischc verschijnselen van .Atrofische
rhinitis (AR) geconstateerd en slechts lichte
conchae-atrofie bij mestvarkens.
Op 5 bedrijv en waren de biggen zwaar geïnfecteerd
met BB v óór het spenen. Op 4 hiervan waren ook
klinischc verschijnselen van AR en werd bij het
slachten een gem. conchae-atrofie gevonden van
2.K. (ernst van de atrofie wordt aangegeven van
0-5).

Op 3 bedrijven werden BB geïsoleerd vrij snel na
het spenen.

Op 1 van deze .3 bedrijven werden klinische vei-
schijnselcn van vastgesteld. De gem. conchae-
atrofie van mestvarkens van deze 3 bedrijven
bedroeg 2.1.

Op 4 bedrijven werden pas BB geïsoleerd aan het
begin van de mestperiode. Op geen van deze be-
drijven werden klinische verschijnselen van ,\\R
geconstateerd cn de gcm, conchae-atrofie bedroeg
1.6.

Fr was geen directe relatie lussen de groei cn dc
ernst van dc conchac-atrofic. Op dc mestbedrijvcn
met klinische AR was dc groei wel vertraagd.
Schrijvers concluderen uit dit onderzoek, dat het
tijdstip waarop de infectie plaatsvindt, zeer be-
langrijk is.

(iezien het feit. dat de meeste van deze bedrijven
een medicamenteuze behandeling instelden in ver-
band met ,AR. en ondanks dat. toch zeer vaak dc
BB geïsoleerd werd. verwachten schrijvers meer van
een vaccinatie-programma dan van een mcdica-
mcntatie,

M. l och

Vergelijkende ziektekunde

Een onderzoek naar het voorkomen van
anti-hondeziektevirus antilichamen bij
patiënten met multiple sclerosis

Stephenson, ,1. R., Ter Meulen, V.. and Kiesling.
W.: Search for canine-distemper v irus antibodies in
muUiple sclerosis,
\'//ic Lamel. Oct. II. 772-775.
(1980).

Multiple sclerosis (MS) is al met veel virusinfecties
in verband gebracht en de auteurs, werkzaam aan
de Universiteit van VViirzburg. halen een aantal
artikelen aan, waarbij gewezen is op besmetting
met hondeziektevirus als mogelijke (neven) oor-
zaak van MS.

De auteurs hadden de beschikking over sera en
liquormonsters van 37 MS patiëntenen onderzoch-
ten deze op het v oorkomen van antilichamen tegen
mazelenv irus (een andere, meer\'serieuze\' kandidaat
voor het veroorzaken van MS;
Ref.) en honde-
ziektevirus. Wat de resultaten betreft: als verwacht
werden hoge titers antistoffen tegen mazelenvirus
gevonden in sera en liquormonsters van MS pa-
tiënten: \'normale\' controle liquor-monsters bevat-
ten nooit mazelenantistoffen. Wel waren de titers
in de liquor van dc MS patiënten lager dan bij
patiënten met SSPE (subacute scleroserende pan-
encephalitis).

Ondanks waargenomen kruisreacties (door over-
eenkomstige antigenen bij mazelenv irus en honde-
ziektevirus). moest door auteurs worden geconclu-
deerd. dat MS patienten geen specifieke anti-
hondeziektevirus antistoffen bezitten en dat honde-
ziekte dus waarschijnlijk geen rol speelt bij dc
pathogenese aetiologie van multiple sclerose.

./. Goudswaard.

Virologie

Voorkomen van Hepatitis A bij de aap

Smith. M. S,, Swanepocl. P. .1.. and Bootsma. M.:
Hepatitis .A in non-human primates in nature.
Ihc Laiiccl. Dec. 6. 1241-1242. (1980).

De auteurs, werkzaam aan de liniversiteit van
Oranjcvrijstaat refereren een uitbraak van virale
hepatitis onder dierenartsen, nadat deze mensen
contact gehad hadden met chimpansees op een
luchtmachtbasis in New Me.vieo.
Bekend is, dat mensapen na gevangennemimg in
het algemeen zeer snel besmet worden met Hepa-
titis A (ook wel \'virale hepatitis\' genoemd: Hepa-
titis B overigens ook door ccn virus overge-
bracht - wordt ook wel als \'serum hepatitis\' aan-
gegeven: daarnaast kent men nog \'non - non B
hepatitis\';
Ref). door de mens en dan ook weer
infectieus zijn voor andere mensen.

-ocr page 35-

De schi ijvers \\an dil artikel hebben een onderzoek
\\crricht naar het voorkomen \\an anii-Hepatitis A
antilicharnen bij 13 (ape) species in dc \'Bloemfon-
tein\' dierentuin. Uit dit onderzoek bleek, dat ook
niet-mensapen besmet kunnen raken met Hepa-
titis .A. Voorts konden de auteurs ook iets lot
nu toe geheel onbekends aantonen: ook bij
nog maar juist gevangen dieren (o.a. bij bavianen)
weiden deze antilichamen aangetoond. Dit bewijst,
dat de infectie ook in de natuur onder apen
voorkomt.

,/. Goudsnaard.

Voedingsmiddelenhygiëne

Houd baarheidsverbet erin g pluimvee-
vlees met behulp van kaliumsorbaat

l o. C. C. and Robach. M. C\'.: Potassium Sorbate
Dipasa method of e.xtending Shell Life and Inhibi-
ting the Growth of
Salmonella and Siaphyloeoccus
aureus
on Fresh, whole Broilers. Poulirv Science.
59. 726-7.UI. (I9HII).

Voedingsmiddelenhygiëne

De relatie tussen het drinken van niet
gepasteuriseerde melk en C ampylobacter
enteritis

Robinson. D. A.. Edgar. W. .1.. Gibson. G. I...
Matchen. A. A., and Robertson. 1..: Campylobac-
ter enteritis associated w ith consumption of unpas-
teunsed milk.
Hri,. .Med .lournai. I. 1171-117.1
11979).

I wee uitbraken \\an Campylobacter enteritis wor-
den beschreven. Het betrof een groep v an 63 en een
groep van 14 patiënten.

In beide gevallen hadden betrokkenen bij de venter
ongepasteuri.seerde melk gekocht, die afkomstig
was van twee boerderijen in de regio.
De symptomen bij de patiënten varieerden van
uitsluitend diarree, lot diarree met buikkrampen, in
een aantal gevallen gepaard gaande met braken,
koorts en hoofdpijn.

Op beide boerderijen waren de faeces van de runde-
ren positief op Campylobacter. Opéén bedrijf werd
dit micro-organisme tevens op de tepelhouders
aangetoond.

Omdat voor zover bekend Campylohacier sp. niet
met de melk worden uitgescheiden, wordt een
faecale besmetting van de melk verondersteld.
De overlevingskansen van
Campylohacier sp. in
melk van 4° C zou 164 dagen bedragen. Bij kamer-
temperatuur is dit 61 dagen.

./. It eijman.

Schrijver
linggedu
houdbaa
geslachte
Ref.).

Bederfgeur en slijmvorming van de kuikens trad pas
na 14 dagen op in tegenstelling tot niet behandelde
kuikens waar dit reeds na 7 dagen optrad.
Het psychrofici kiemgetal(PlateCount Agar4K uur
20\'" C) werd bepaald door middel van het afspoelen
van hel karkas in steriel water. Tot aan een bewaar-
tijd van I I dagen lagdil kiemgetal bij de behandelde
kuikens ruim I log. lager dan bij niet behandelde
kuikens. Ook bij inoculatieproevcn met vier Sal-
monella en drie Staphylococcen species werd een
vertraagde groei na behandeling vastgesteld.
Hoewel dc auteurs geen resistentievorming of orga-
noleptische afwijkingen bij het gebruik van kalium-
sorbaat vermelden lijkt reserve ten opzichte van het
gebruik van dergelijke middelen bij vers pluimvee-
vlees gewenst.

Dit tc meer als in de Nederlandse omstandigheden
bij een goed hygiënisch produktieproces zonder
hulpmiddelen eveneens een houdbaarheid van 14
dagen behaald kan worden. In Nederland is toepas-
sing op vers pluimveevlees verboden.

R. ./. Terhijhe.

, vermelden het effect van onderdompe-
rende 1 minuut in 5% kaliumsorbaat opde
beid van op normale Amerikaanse wijze
kuikens (d.w.z. in ijs gekoeld cn verv oerd;

Voedingsmiddelenhygiëne
Campylobacter jejuni^

Robinson. D. A., Gilbert, R. .1.. and Skirrow. .M.
B.: Campylobacter Enteritis.
Tnv. Ilcalih. 140-141.
(19H0).

Ooslerom. .1.: Infectie met Campylohacier Jen/s
subspecies jejuni\', over/ieht van de literatuur en
bespreking van dc epidemiologische aspecten.
Sed.
T. Geneesk..
124. 1647-1648-1649. (1980).

De auteurs van beide artikelen geven een overzicht
van de literatuur omtrent
CampylohacierJcius sub-
species /c/»/;/.

Dit (iram-negatieve micro-aerofiele enteropatho-
gene micro-organisme staat sinds enkele jaren in het
middelpunt van de belangstelling.
Zij bespreken voorkomen, ziektebeeld, diagnose,
behandeling en epidemiologie systematisch.
Kennisname van dc inhoud is ook voor de (keu-
rings)dierenarts gewenst.

H. .Mol.

Geattendeerd wordt op de \'letter to the editor\' in Tlw I e/. Quarierly. 3, (2). 104. f\'/9S/>over\'Campylo-
bacter isolation\' van de hand van drs, ,1, Oosterom (Red.)

-ocr page 36-

Anatomie van het paard

Dr. K. M. Dyce en Dr. C. ,1. G. Wensing
Illustraties H. Scliifl\'erstein

(Bohn. Schehema en llolkema: L \'lreehi I9H0. Prijs
j 39.50)

Dit boek is de opvolger van het Instituutsdictaat
Anatomie van het Paard, dat in 1975 werd uit-
gegeven. De auteurs /.eggen in hun voorwoord, dat
/.ij geen essentiële wijzigingen ten op/ichte \\an dat
Instituutsdictaat hebben aangebracht.
Wie echter de twee edities naast elkaar legt. merkt
een aantal wijzigingen ten gunste van de/e nieuwe
editie op.

Het boek is uitgegeven op mat papier, zodat geen
hinderlijke glimplekken meer ontstaan als bij de
eerste uitgave. Een veel belangrijker verbetering
echter vormen de illustraties.
De meeste zijn zwart-wit tekeningen van goede
tot zeer goede kwaliteit. Het zijn originele al"beel-
dingcn die direct van preparaten zijn getekend,
niet overgenomen ol nagetekend uit andere anato-
mieboeken.

Op grond van dit feit alleen al zou men een hogere
prijs voor dit boek kunnen verwachten. I^aarnaast
bevat het boek een aantal schematische tekeningen
die alle erg duidelijk /ijn.

De tekst is vlot te lezen en zal ten dele zelfs voor
de geïnteresseerde leek niet moeilijk te \\erteren
zijn.

Het boek behandelt de anatomie van het paard in
onderwerpen, zoals die in het onderwijs voor de
studenten diergeneeskunde aan de orde komen.
De volgorde van de hoofdstukken is; hoofd; hals,
rug en lendenen; voorbeen; thora.v; buik; bekken;
achterbeen.

Wanneer anatomische eenheden (bijv. alle aspecten
van het autonome zenuwstelsel) in meerdere topo-
grafische delen aanwezig zijn, wordt duidelijk
verwezen naar hoofdstukken en paragrafen waarde
lezer aanvullende informatie kan \\ inden.
Toch zijn er in dit boek een paar foutjes geslopen.
De belangrijkste is, dat de N, radialis in fig. 3.8. op
pag. 64 aan de craniale rand van de M. Brachialis is
gesitueerd.

Er zijn daarnaast nog een paar kleine dingetjes die
eigenlijk de moeite van het noemen niet waard zijn.
Deze kleine foutjes doen geen afbreuk aan de waarde
van dit boek.

De auteurs leggen de nadruk op de topografische
anatomie en bespreken tevens de anatomische posi-
ties bij het levend paard. Daarnaast besteden zij
aandacht aan cen aantal klinische handelingen die
gebaseerd zijn op kennis van de anatomie, zoals
punctieplaatsen van de gew richten, posities van de
puncta ma.xima van de hartkleppen, longgrenzen,
etc.

Al met al maakt dit het boek tot een \'must\' voor
alle veterinaire studenten; ook praktici die veel
paarden onder hun patiënten tellen kunnen in dit
boek veel wetenswaardigs vinden. Het is een boek
om te hebben en regelmatig te raadplegen!
Toch is dit boek waarschijnlijk geen lang leven be-
schoren. Het is zeer aanneinelijk, dat de auteurs de
anatomie van andere diersoorten op dezelfde wijze
zullen gaan behandelen. Het resultaat zal dan zijn,
dat zij een boek met dezelfde aanpak over meerdere
diersoorten het licht zullen doen zien, waarin deze
Anatomie van het Paard zal zijn opgenomen.
Hopelijk duurt dat geen vijfjaar,

n-

.1. //. Wemink

-ocr page 37-

Wijziging veterinaire E.G.-wet-
geving m.b.t. varkenspest

Reeds enige tijd waren er binnen de E.G.
onderhandelingen gaande om te komen
tot richtlijnen voor totale uitroeiing van
varkenspest en harmonisatie van de
bestrijdingsmethoden. November \\orig
jaar zijn die richtlijnen aangenomen en
tevens is de aanvangsdatum bepaald voor
de gemeenschappelijke bestrijdingsmaat-
regelen.

In het verleden bestonden er nogal wat
verschillen tussen de bestrijdingsme-
thoden vooral wat betreft het entbeleid.
Verder zijn de betreffende handelsricht-
lijnen gewijzigd, waardoor tevens rui-
mere mogelijkheden zullen ontstaan voor
de handel tussen de \'oude 6\' (West-
Duitsland, Frankrijk, Italië, Nederland,
België en Luxctnburg) cn de \'nieuwe
((iroot-Brittannië. Ierland en f^encmar-
ken). De laatste groep landen blijft on-
danks het vervallen van de hun toegestane
derogafies (afwijkingen) door de wijzi-
gingen van de betreffende handelsrichtlij-
nen in staat hun gunstige varkenspestsi-
tuatie te handhaven.
Programma\'s zijn nu opgesteld ter har-
monisatie van de nationale bestrijdings-
maatregelen tegen \\arkenspest en ter
verplichte uitroeiing daarvan. De
Ciemeenschap zal hieraan een financiële
bijdrage leveren- In een later stadium
moeten hierdoor de huidige belemmerin-
gen in het handelsverkeer van levende
dieren en vers vlees verdwijnen.

Bestrijding varkenspest op E.G.-
grondgebied

Per I juli 1981 zullen alle lidstaten bij
vermoeden of vaststellen van varkenspest
minimaal de in Richtlijn 80 217 voor-
geschreven maatregelen moeten treffen,
teneinde zoveel mogelijk de verdere ver-
breiding of een epidemie te voorkotnen.
Genoemde richtlijn geeft voorschriften
aangaande melding van de ziekte, te
nemen maatregelen bij verdacht-
verklaring en bij besmet-verklaring, epi-
demiologisch onderzoek, maatregelen
met betrekking tot een beschermingsge-
bied (zóne de protection), identificatie en
registratie van varkens die van de bedrij-
ven worden afgevoerd, noodentingen,
vervoedering van keukenafvallen (swill)
van internationale oorsprong (is verbo-
den) en nationale origine, alsmede voor-
waarden aangaande het gebruik voor ver-
voedering, ophalen, vervoer, behandeling
(koken), opslagruitnte en eventuele cen-
trale verwerking. Tevens geeft de richtlijn
nog verplichtingen weer voor de mon-
stername en het laboratoriumonderzoek,
alsook voor de toelding van gevallen
\\an varkenspest en het verloop daarvan
aan de E.G.-Commissie.

Uitroeiing varkenspest op E.G.-gebied

Uitroeiing van de ziekte op E.G.-
grondgebied wordt beoogd door toepas-
sing van de voorschriften van de Richtlijn
80 1095 en de communautaire mede-
financiering (35 miljoen Europese reken-

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 38-

eenheden) van een vijfjarenplan daartoe
is geregeld bij Beschikking 80 1096. Na
afloop van die periode zal het hele grond-
gebied van de Gemeenschap officieel vrij
\\\'an varkenspest moeten zijn.
In het eerste halfjaar van 1981 zal de
status van iedere lidstaat door het P.V.C.
worden vastgesteld, waarbij als uitzonde-
ring degenen die \'officieel vrij\' aange-
merkt worden -- Denemarken, Ierland,
Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk
— niet tot een uitroeiingsprogramma
\\erplicht zullen zijn. Om als \'officieel
vrije\' lidstaten of gebieden daarvan
erkend te worden, geldt dat daarbinnen
gedurende de laatste 12 maanden géén
varkenspest geconstateerd mag zijn, géén
vaccinaties verricht mogen zijn en zich
zelfs géén geënte varkens (uit import of
noodenting) mogen bevinden.
De nationale uitroeiingsprogramma\'s
moeten in principe voor 31 december van
dit jaar bij de E.G.-Commissie zijn inge-
diend. Goedgekeurde plannen dienen
dan vóór 31 december 1982 in werking
gesteld te worden.

Bij een succesvol verloop kunnen de
betrokken landen of regio\'s daarvan \'offi-
cieel vrij\' verklaard worden wanneer er
gedurende 12 maanden géén varkenspest
is opgetreden en niet tegen de ziekte geënt
is. Het achterwege laten van de (preven-
tieve) entingen staat primair bij de verwe-
zenlijking van de plannen.
In geval van een uitbraak in een \'officieel
vrije\' lidstaat of een gebied daarvan
treedt (gedurende de eerste 15 dagen) niet
noodzakelijkerwijs \\erlies \\an dc status
op. Als voorwaarden gelden wel dat de
uitbraak ingekapseld moet blijven bin-
nen een beperkt gebied en dat er een epi-
demiologische samenhang aanwezig is.
Besloten kan worden de status in te trek-
ken of voor ten hoogste 3 maanden
(voorlopig) te handhaven. Bij verlies van
de status kan de betrokken lidstaat gedu-
rende de looptijd van het communautaire
plan een uitroeiingsplan indienen. Dan
kan men ook aanspraak maken op de in
de Financieringsrichtlijn genoemde ver-
goedingen, zij het alléén bij goedkeuring
van de plannen en voor bestrijdings-
maatregelen die onmiddellijk na een uit-
braak genomen zijn.

Aanpassing communautaire handels-
richtlijnen.

Per I november 1980 zijn ter vervanging
van de voor Denemarken. Groot-
Brittannië en Ierland ter bescherming van
hun grondgebied bestaande derogaties
ten aanzien van fok-, gebruiks-en slacht-
varkens, de desbetreffende richtlijnen in
die zin gewijzigd. Hierdoor zijn ruimere
handelsmogelijkheden ontstaan tussen de
\'vrije oude\' lidstaten en de \'nieuwe 3\'.
7 egenover de \'niet vrije\' onder de \'oude 6\'
zullen de nationale beschermende maat-
regelen echter nog gehandhaafd mogen
blijven. Deze zaak wordt geleidelijk
afgebouwd.

Ten aanzien van vers varkensvlees geld.
dat het verkregen moet zijn van dieren die
afkomstig zijn uit de vrije oude lidstaten
of gebieden daarvan en die voldoen aan
de gestelde eisen.

Tevens mag het verkregen zijn van niet-
gevacineerde varkens die afkomstig zijn
uit een gedeelte van een lidstaat dat
(gewoon) vrij is van \\arkenspest.
Voor wat betreft de handel in vleespro-
dukten geldt dat de \'nieuwe 3\' zich niet
mogen verzetten tegen de import daar-
van, mits deze zijn verkregen uit vers var-
kensvlees dat aan het bovengestelde vol-
doet of van varkens die ineer dan 3
maanden geleden tegen varkenspest
geënt zijn.

Het handelsverkeer in levende varkens en
vers vlees zal later opnieuw bezien wor-
den en indien nodig zullen de richtlijnen
worden aangepast, doch uiterlijk per 1
juli 1985. Voor de intracommunautaire
handel in vers vlees van gevaccineerde
dieren zal dit ten laatste gebeuren op 31
december 1982.

Consequenties voor Nederland

Grotendeels houden de ingevolge de
Bestrijdingsrichtlijn voor tc schrijven
maatregelen voor Nederland géén nieuwe
zaken in.

Bij het traceringsonderzoek opgespoorde
bedrijven moeten altijd \'verdacht\' ver-
klaard worden. Voor keukenafvallen
beperken de vergunningvoorwaarden
zich in Nederland tot het betreffende
bedrijf. De Bestrijdingsrichtlijn bepaalt

-ocr page 39-

nu dat voor het ophalen, het vervoer en
de behandeling daarvan een speciale ver-
gunning nodig is. Ook aan de voertuigen
en de containers waarmee ze worden
opgehaald, worden thans voorwaarden
gesteld.

Gezien de gevallen van varkenspest dit
jaar. het feit dat er in Nederland — zij het
op zeer beperkte schaal - nog wordt
geënt op topfokbedrijven en gezien de
import van geënte dieren uit België, zal
ons land niet als\'officieel vrij van varkens-
pest" erkend kunnen worden. Nederland
zal dientengevolge verplicht zijn een \'plan
tot uitroeiing\' op te stellen, dat door de
Commissie moet worden goedgekeurd.
Zo\'n plan zal moeten voorzien in het
beëindigen van de preventieve entingen,
het stopzetten van eerdergenoemde
importen en in een onderzoek, bijv. door
middel van een screening bij slachtzeu-
gen, om te bewijzen dat varkenspest in
ons land niet subklinisch bij de varkens-
stapel voorkomt.

Over het stopzetten van de entingen is het
bedrijfsleven ingelicht, waarbij de defi-
nitieve datum nog vastgesteld moet wor-
den. Onderhandelingen over het stopzet-
ten van de import van geënte varkens uit
België zullen in Benelu.x-verband
gevoerd moeten worden.
In gezamenlijk overleg tussen de Veteri-
naire Dienst en het Centraal Diergenees-
kundig Instituut zal het uitroeiingsplan
opgesteld worden. Dit zal zo spoedig
mogelijk ingediend worden.
Voordat Nederland de \'officieel varkens-
pestvrije\' status kan verkrijgen, zal zeker
nog een jaar verstrijken. Onze exportpo-
sitie ten aanzien van Denemarken,
Groot-Brittanië en Ierland is in grote
mate van de status alTiankelijk. \'Onbe-
perkte\' export van levende dieren en vers
vlees naar de \'nieuwe 3\' zal op zijn
beurt weer van groot belang zijn voor de
opening van exportmogelijkheden naar
derde landen, bijv. naar Japan.

Vesiculaire varkensziekte gelijk meege-
nomen

Met de wijzigingen van de E.G.-
wetgeving ten aanzien van varkenspest
zijn tegelijk de basis-handelsrichtlijnen
gewijzigd met betrekking tot vesiculaire
varkensziekte.

Dit brengt voor Nederland géén nieuwe
problemen met zich mee. Wel een extra
belasting vormt het serologisch onder-
zoek van de naar de \'nieuwe drie\' te
exporteren gebruiksvarkens.

Vijfde varkenspestgeval in Eede

Een vijfde geval van varkenspest in Eede,
werd op 31 maart vastgesteld op een ver-
meerderingsbedrijf. Evenals de twee
voorafgaande gevallen, kwam ook dit
aan het licht door middel van screening
van bedrijven met biggensterfte. Dit laat-
ste bedrijf, datr gelegen is tussen de Bel-
gische en Nederlandse douaneposten, be-
schikte over 22 zeugen, 1 beer, 9 jonge
zeugen, 27 gespeende biggen en 52 big-
gen.

Ook hier is de populatie, na bevestiging
vand de diagnose door het C.D.I. afge-
maakt en gedestrueerd.

BESMETTEI.I.IKE DIERZIEK I EN
Dier/icklenbulletin nr. 6 van dc Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m .11 maart 19X1 vermeldt
het volgende aantal gevallen \\an aangilteplichtige
besmettelijke dierziekten in Nederland.

Kotkreupel

Totaal -17 ge\\allen in .1.1 gemeenten.

(ironingen

Friesland

Drenthe

Overijssel

Utrecht

Nooid-Holland
Zuid-Holland
Zcela nd

.1 gevallen in 2 gemeenten
7 gevallen in 6 gemeenten
1.1 gevallen in 11 gemeenten
3 gevallen
3 gevallen

3 gevallen

4 gevallen
1 geval

Schurft

Totaal 2 gevallen in 2 gemeenten.
Friesland 1 geval

Noord-Holland 1 geval

\\ arkenspest

Fotaal 6 gevallen in 2 gemeenten.

Zuid-Holland I geval

Zeeland i gevallen in 1 gemeente

Miltvuur

Totaal I geval in (icldcrland,
Vogelcholera

Totaal 1 geval in Gelderland

-ocr page 40-

MOND- EN KLAUWZEER
Frankrijk

De 26e maart is in het departement C6tes-du-Nord
opnieuw een geval van mond- en klauwzeer ge-
identificeerd, ditmaal te Plenee-Jugon. Deze ge-
meente grenst aan het eerder bepaalde observatie-
gebied.

Sanitaire maatregelen zijn direct genomen, qua-
rantaine- en obser\\atiegebieden zijn uitgebreid en
onmiddellijk is bevolen alle voor de ziekte ge-
voelige dieren af te maken en te destrueren. Deze
maatregelen hebben betrekking gehad op 59 var-
kens en 14 runderen.

Israël

Bij een telex van 29 maart 1981 liet de Israëlische
Veterinaire Dienst weten, dat 2 gevallen van mond-
en klauwzeer type O,, gediagnostiseerd zijn bij
schapen in de gebieden die door Israël gecontro-
leerd worden. (Westelijke oever, subdistrict Judea).
daarnaast zijn in Israël zelf ook nog 3 uitbraken
van hetzelfde type gediagnostiseerd. Eén bij onge-
vaccineerde schapen in het dorp Zakariya, sub-
district .ludea. Eén bij lammeren en ongevaccineer-
de schapen in Tallalga, grens tussen de westelijke
oever en het subdistrict Beer Sheba. Eén op 25-3-
1981 bij 19 mestkalveren in Benyamina, subdistrict
Hadera, die 3 maanden geleden éénmaal gevacci-
neerd waren.

Naast de 19 kalveren zijn ook nog 31 contact-
dieren afgemaakt. Subtypering van het geïsoleerde
virus moet nog plaatsvinden te Pirbright. Bij melk-
vee is bij opnieuw gevaccineerde dieren géén enkel
geval gediagnostiseerd. Strenge quarantaine- en
andere maatregelen zijn genomen, inclusief een
algemene hervaccinatie.

Uit een kudde van 1000 dieren werden er 15 be-
smet bevonden. Deze zijn afgemaakt en tevens zijn
andere veterinaire politionele maatregelen geno-
men.

Verenigd Koninkrijk

Aangezien sinds 19 maart op Jersey géén verdere
gevallen van mond- en klauwzeer zijn vastgesteld,
is het eiland vanaf 9 april vrij verklaard van de
ziekte. Alle restricties zijn opgeheven.
De enige uitbraak, die geleid heeft tot het afmaken
van 7 runderen, heeft niet geresulteerd in het uit-
voeren van entingen.

RUNDERPEST
Opper Volta

De autoriteiten van Opper Volta lieten op 27 maart
weten, dat een uitbraak van runderpest was ge-
constateerd op 0° 20\'westerlengte, 13° 5\'noorder-
breedte.

Van de 70 aan de ziekte blootgestelde dieren zijn er
10 daadwerkelijk besmet, zonder dat ze echter zijn
gestorven. Sanitaire controlemaatregelen zijn ge-
nomen.

Zimbabwe

Op 30 maart liet de Veterinaire Dienst van Zim-
babwe weten, dat een uitbraak van mond- en
klauwzeer type SAT, bevestigd was op 30° 30\'
oosterlengte, 18° 35\' zuiderbreedte. De uitbraak
is beperkt gebleven lot één bedrijf en is in bedwang
gehouden door vaccinatie en sanitaire maatregelen.

Spanje

In Spanje hebben zich vier uitbraken \\an mond-
en klauwzeer voorgedaan bij runderen cn varkens.
Op 1 april is een uitbraak (virus type AO bij
runderen gemeld te La Roca (Barcelona). De ziekte
heeft 65 dieren getroffen en reglementaire maat-
regelen zijn genomen.

Dc volgende dag werden uitbraken bij varkens ge-
meld te Lorca (Murcia), Puerto l.umbreras (Mur-
cia) en Corella (Navarra). In de respectievelijke
gebieden zijn 1 10, 38 en 300 dieren ziek geworden.
Het virus is geïdentificeerd als type C. Reglemen-
taire maatregelen zijn genomen.

Italië

Op 31 maart is in dc omgeving van Perugia bij
runderen mond- en klauwzeer type C, vastgesteld.

-ocr page 41-

1981

Mei

1 3 Voorjaarsdagen 1981. Groep Genees-
kunde van het Kleine Huisdier K.N.M.v.D.,
R.A.1. Congrescentrum, Amsterdam, (pag.
150 en 400).

4 -7 XXIX Annual Colloqium Protides of the
Biological Fluids, Brussels.

8 AUV-Cuyk: Opening nieuwe gebouw. Aan-
vang 15.30 uur.

12 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Paarden.
Werkvergadering.

12 Afdeling Zuid-Holland K.N.M.v.D. Leden-
vergadering in Hotel BeKédère te Schoonho-
ven; aanvang 20.30 uur.

13 ACV-Controle, traditionele Studiedag, \'Fle-
vohof te Biddinghui7.en(pag. 413).

13 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Afdelingsvergade-
ring, Heerenveen. Aanvang 14.00 uur.

14 22. Fachgespräch über Geflügelkrankheiten,
Hannover,

14 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbeurscongrescentrum. Utrecht,
Aanvang 10,00 uur.

14 Nationaal Kampioenschap Kleiduiven schie-
ten (Boehringer Ingelheim). Biddinghui/en
(pag. 736 (1980) en 287).

14 Groep Veterinaire Homoepathie K.N.M.v.D.
Ledenvergadering.

15 16 .lahresversammlung Schweiz. Ver. f.
Kleintiermedizin. General thema \'Dermatolo-
gie\'. Bern. (pag. 145 en 286)

17 -22 5th Symposium on Quality of Poultry

Meat - Spelderholt Symposia. Apeldoorn
(pag. 677).

18 23 Ist Symposium on Fgg Quality - Spelder-
holt Symposia. Apeldoorn (pag. 677).

19 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel Bergzicht. Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

20 Symposium \'Het slachtproces nu. zó of an-
ders\'.\'". Zeist (pag. 287 en pag. 413).

20 The World Poultry production; Where and
How? - Spelderholt Svmposia. Apeldoorn
(pag. 383).

20 21 3. Kynologischer Weltkongreß. Dort-
mund (pag. 212).

22 -23 Nederlandse Vereniging voor Paarden-
praktici; lO-jarig bestaan. \'De Lawei\'. Drach-
ten (pag. 479).

24 -29 Fourth World Meat Congress. Capetown,
South .Africa (pag. 414).

26 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Algemene
Ledenvergadering.

29 — 31 ler Congrès l.atin-Mcditerranéen de

Médicine Vétérinaire pour Petits Animau.x
XX Congrès National Italien des Vét. des
Petits Animaux, Venezia (pag. 758).

30 Nord westdeutscher Tierärztetag. (A). Bremen.

Juni:

2 Contactdag Pluimveehygiëne, thema: \'Pluim-
veevlees\', R,LV. te Bilthoven (pag, 292),

3 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Viering 50-jarig
bestaan Afdeling Overijssel (pag. 292).

5 — 8 I7th International Symposium on the His-
tory of Veterinarv Medicine, Helsinki (pag,
1097),

9 13 30. Deutscher Kongreß fürärztliche Fort-
bildung, Berlin (pag. 213).

18 Klinische Avond Vakgroep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier, Utrecht (pag. 458).

18- 20 Congres van de Nederlandse Vereniging
voor Geneeskruidenonderzoek. Onderwerp:
\'Geneeskruiden in hel Belgi.sche Land\', Wevel-
gem, België.

19 -20 4. Arbeitstagung über Pelztier-,

Kaninchen- und Heimlierkrankheiicn, Celle.

22 24 Conference om Immunology and Immu-
nization of Fish, Wageningen (pag, 415),

24 27 "Huhn und Schwein \'81\'. Internal. Fachaus-
stellung, Hannover (pag. 213).

Juli:

I- 3 Vllth Inlernalional Congress of the World
Veierinary Poultry Association, Oslo.
Norway.

I 3 7. Intern. Kongreß der WVPA (A). Oslo.

6— 10 Hungarian Society of Agricultural Scien-
ces. Internal. Conference on Feed Additives.
Budapest.

13 17 9. Intern. Kongreß des WAAVP. Buda-
pest (pag. 287).

Augustus:

24 28 27. Europ. FleischforscherkongreB (A).
Wien.

30 4 sept. 8lh International Symposium of
World Association of Veierinary Food Hygie-
nisis. Dublin (pag. 263 cn 949).

31 3 sept. Ncd. Zoötechnische Vereniging: Stu-
diedagen E.A..A. P.. Zagreb.

September:

3 Groep Veterinaire Homoeopathie
K.N.M.v.L^. Ledenvergadering.

9" I i I.XV ESOMAR Seminar on: \'Internati-
onal Pharmaceutical Marketing Research\' -
consolidating our experiences. Zürich.

14 18 European Association for the Study of
Diabetes (EASD), 17e jaarlijkse bijeenkomst,
RAl-Amsterdam. (pag, 1097 \'80)

10 II Eortbildungstagung des Bundesverban-
des der beamten Tierärzte (A), Bad Harzburg.

15 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring, Hotel Bergzicht, Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

-ocr page 42-

17 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

17 20 British Veterinarv Association Annual
Congress. University of Exeter (pag. 3.17).

24 26 .30. Internationale Eachtagung für Fort-
pflanzung und Besamung der Bundesanstalt
für künstliche Besamung.\'I halheim. Wels(pag.
4M).

28 1 okt. 22. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes
\'Lebensmittelhygiene" der DVG (A),
Garmisch-Partenkirchen, (pag. 127)

Oktober:

2 3 Jaarcongres 1981 K.N.M.v.D.. tevens I28e
Algemene Vergadering, Rhenen (pag. 291 en
pag. 399).

13 14 Kulmbacher Fortbildungstagen (A),
Kulmbach.

14 17 BpT-Kongreß mit Fortbildungsveranstal-
tung (A). Baden-Baden.

20 21 5. Cuxhavener Seminar\'Fleisch und Flei-
scherzeugnisse\' (A), Cuxhaven.

23 30 Internat. Bienenzüchterkongreß der Api-
mondia, Acapulco.

26 - 29 3rd European Symposium on Poultrv
Nutrition, Edinburgh (pag. 383).

November:

14 Vereniging van Directeuren van (icmeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, Utrecht.
Aanvang 10.00 uur.

December:

8 Afd. I.imburg K.N.M.v.D. Algemene
l.edenvergadering.

10 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 Afd. Overijssel K.N.M v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel Bcrgzicht, Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

1982

Februari:

16 17 CLO-studiedagen 1982 (CLO-instituut
voor de Veevoeding \'De Schothorst\'.)

September:

6 10 International .Association of teachers of
Veterinary Preventive Medicine, Arlington,
U.S.A. (pag. 415).

Promotiestellingen

\'Een stelling is ile waarheid schaakmat gezet.\'

José Ortega y Gasset

\'Veel vergadertijd zou kunnen wordett bespaard wanneer de deelnemers het
feit dat ze niets te zeggen hebben zwijgend tot uitdrukking zouden brengen\'.

Dr. P. W. de Leeu«

\'Het onderscheid tussen alternatieve en officiële geneeskunst werkt verwarrend
voor de patiënt en is vaak wetenschappelijk weinig gefundeerd\'.

P, Westra

-ocr page 43-

.Ad van Roov werd geboren als jongste uit een
gezin van elf kinderen. \'Zijn vader genoot als
boer en als locoburgemeester in St. Michelsgestel
een hoog aanzien, maar stierf reeds toen Ad vier
jaar was. Door het vroege overlijden van zijn
vader had hij een zeer hechte band met zijn
moeder, die in 1977 overleed.
Sa de H.I..S. te Roermond ging .Ad in 1959 tiaar
l \'trecht. Sa een jaar studie aan de Faculteit der
Diergeneeskunde begon hij een opleiding voor
brouwtneester bij de Heineken brouwerijen. Sa
voltooiing hiervan zou hij uitgezonden wort/en
naar Mozambiipw. Praktische bezwaren
weerhielden hem hiervan en in I96J hervatte .Ad
zijn studie in l \'trecht waar hij in 1969
ajstudeerde.

In deze periode hebben wij .Ad leren kennen als
een innemend studiegenoot waar je altijd een
beroep op kon doen en die zich wist te
ontwikkelen tot een zeer gewaardeerd spreker.
Hij maakte als zodanig vele vrienden.
In 1967 trouwde hij met Mien Hopman, l \'it dit
huwelijk werden twee
zoints en een dochter
geboren.

\\a zijn afstuderen ging hij naar Didam als
assistent, waar hij tijdens zijn studententijd
regelmatig en met zeer veel animo en zeer veel
plezier had geassisteerd,
hl 1970 vestigde .Ad zich in Haelen eerst als
assistent en later als associé.
In deze tt/d heeft .Ad zich ontpopt als een
enthousiast prakticus. w aar hij door zijn
werklust, zijn grote interesse vooral vocir
pluimvee de praktijk zo sterk intensiveerde dat
later een derde collega aangetrokken moest
worden.

Regelmatig ontmoetten wij hem hij alle
gelegenheden waar men op vakgebied iets nieuws
kon leren. De opgedane wetenschap wist .Ad
eenvoudig uit te dragen aan zijn veehouders die

dit zeer op prijs stelden. ___

Tijd.schr. Diergeneesk.. deel 106. afl 9, 1981

Veel collega\'s, vrienden en veehouders namen
dan ook af.scheid van hem tijdens een
Requiemdienst in de stampvolle R.K.-kerk te
Haelen. i \'elen begeleidden hem ook \'s middags
naar zijn laatste rustplaats te St. Michelsgesiel
waar hij begraven werd naast zijn moeder,
(jeve God aan Mien en aan de kinderen troost
en bemoediging om het leven verder te gaan in
de geest zoals zij dat anders gedaan zouden
hebben.

J. i\'A.\\ nUCK
II , 1,1 GOLSTEIS HROl WERS

; . :___In

In memoriam

AD VAN ROOY

Op 29 oktober 1980 werd onze vriend en collega
Ad van Rooy op 42-jarige leeflijd in Si.
Michelsgesiel begraven.
Zijn plotselinge dood ten gevolge van een
noodlottig ongeval te Kes.wl was vooral voor zijn
vrouw en zijn kinderen en ook voor zijn collega\'s
een geweldige slag.

-ocr page 44-

In memoriam

GERARDUS SNIJDERS

Op zondag I Jëhniari 1981 overleed na een
moedig gedragen ziekie collega Gerard Snifder.s,
in leven ans voor de dieren en vriend van de
mensen.

Gerard Snijders werd gehören op 14 augustus
1925 in l \'laardingen. deed in 1944 einde.xamen
H.B.S. en dook daarna onder hij jamilie op het
platteland in Zuid-Holland.

NdÜ

Soü^,

Met het vaste voornemen dierenarts te worden,
vertrok hij na de oorlog naar L\'trecht en
voltooide zijn studie na enkele jaren
onderbreking, nog mede het gevolg van de
spanningsvolle jaren gedurende de bezetting.
Hij trouwde in 1954 met zijn schoolvrientbn
Josina Martina Geelhoed en uit dit huwelijk
werden drie kinderen geboren: Jacijues in I95H.
Marjolein in 196(1 en Gérard in 1962.
Hel was in 1957. dat Gérard assistent werd hij
collega Kooistra in Surhuisterveen. maar reeds
begin 1958 de praktijk kon overnemen, omdat
Kooistra hoojd werd van ile vleeskeuringsdienst
in .4chikars/>elen.
I anat dat ogenblik begon ons
samenwerkingsverhand. dat in de loop der jaren
uitgebreid werd met nog drie collegae.
In december 1978 werden ut^ opgeschrikt door
de mededeling, dal hij cen rounne-otïderzi>ek iets
was gevonden op dc rOnigcnjoto. dat uiteindelijk
fataal bleek te ziin.

Gérard was een man. die zich in zijn praktijk
thuis voelde, met een kwinkslag ziin cliënten
tegemoet trad en zich voor zijn hoeren met hun
vee inzette, zoveel als in zijn vernu)gen lag.
Siereoiiep was zijn gezegde: \'ik praat graag en
veel. maar van spreken houd ik nicl en kan het
ook niet: doen jullie, als het dan zo nodig moet.
die bestuurlijke dingen maar. dan doe ik thuis
hel werk wel\'.

De jaarlijkse b. .4 .0.-cursussen hadden zijn grote
interes.se: velen zullen zich in Woudschoien zijn
verhalen herinneren.

Gérard was een trouw en joviaal collega en een
uiterst gevoelig mens. die hij het aanschouwen
van andermans leed zijn ontroering nauwelijks
kon verbergen.

Zijn eigen lijden heeft hij buitengewoon moedig
gedragen.

Op 4 Jehruari vond de begrajënis plaats: hel
medeleven van vrienden, collegae en cliënten was
overweldigend.

Moge ook dil mee voor .loop en de kinderen, die
wal studiekeus beirefi. weer treden in het
voetspoor van hun vader. nl. later te mogen
dienen lot heil van mens of dier. een troost zijn
en sterkte voor de toekomst,
l \'oor ons zal ook de herinnering aan (j\'erard een
blijvende zijn.

/.. S.4L\'r.4.

-ocr page 45-

De Algemene Inspectiedienst A.l.D. —
is het controle- en opsporingsapparaat van
de Minister van Landbouw en Visserij.
Deze dienst werd op 1 februari 1955
ingesteld \'overwegende, dat het gewenst is
de opsporingsbevoegdheden van de onder
het gezag van onze minister van landbouw.
\\isserij en voedselvoorziening gestelde
ambtenaren te doen uitoefenen in het

verband van één dienst.....Tot die datum

berustten die bevoegdheden bij
functionarissen, behorend tot een 25-tal
verschillende organen. De A
.l.D. ressorteert
onder de ambtelijke leiding van het
departement en is — dit ter onderscheiding
van de politiekorpsen die algemene
opsporingsorganen zijn - een bijzondere
opsporingsdienst, evenals bijv. de
Keuringsdiensten van Waren en de
Economische Controledienst.

Taak opsporingsambtenaren

Het aangegeven onderscheid kan wellicht
nog duidelijker naar voren komen wanneer
nader wordt ingegaan op de taakstelling
van de opsporingsambtenaren. De algemene
opsporingsambtenaren zijn in principe
belast met de opsporing van alle strafbare
feiten; dc bijzondere opsporingsambtenaren
ontvangen hun aanwijzing o.a. in verband
met dc specifieke kennis van de materie die
voor de controle op de naleving van de
bijzondere wet nodig is. Ook wordt deze
controle, op veelal gespecialiseerd terrein,
uitgeoefend in voortdurend overleg met de
instanties die de betrokken wettelijke
materie tot beleidsdoel hebben, dan wei met
de uitvoering ervan zijn belast. Dat
betekent het onderhouden van velerlei
contacten met andere landbouwdiensten,
zowel resonerend onder het directoraat-
genaal voor Landbouw en
Voedselvoorziening als onder het
directoraat-generaal voor Landinrichting.
Grond, en Bosbeheer.

A RUK ELBS SERIE VD VI / KNMvD

Wat is en wat doet de A.I.D.?

De taakopdracht voor de A.LD. Luidt:
\'Controle op de naleving van voorschriften,
welke zijn vastgesteld voor hen die
agrarische- of visserijprodukten
voortbrengen, verwerken, verhandelen of
verbruiken\'.

Voorzien van deze taakstelling en toegerust
met de daarvoor noodzakelijke bevoegdheid
als bijzonder opsporingsambtenaar,
verrichten de ambtenaren van de A.l.D.
hun dagelijks werk. Zij richten zich daarbij
in hoofdzaak op die objecten die (mede)
ressorteren onder de verantwoordelijkheid
van de Minister van Landbouw en Visserij.
Enkele uitzonderingen daargelaten
schenken zij geen aandacht aan wetten en
voorschriften op andere terreinen als bijv.
de belastingwetten, verkeers- of
arbeidswetten.

Aan de vele afzonderlijke controle-objecten
(ca. 250) binnen deze terreinen, welke
gezamenlijk het takenpakket van de dienst
uitmaken, worden bepaalde prioriteiten
toegekend. Deze prioriteiten kunnen in
verband met de seizoenen of wegens de
omstandigheden wisselen.
De voorschriften waarvan de naleving door
de A,1,D, moet worden gecontroleerd
richten zich zowel tot het kleinste
boerenbedrijf als tot het grootste industriële
concern en, uiteraard, tot de zich
daartussen bevindende schakeringen.

Omvang van de dienst

De dienst heeft een omvang van circa 500
ambtenaren van wie er een 350-tal in de
buitendienst werkz.aam zijn.
Het hoofdkantoor, zetel van de directie en
de staf-afdelingen, is gevestigd te
Eygelshoven in Zuid-Limburg.
In het kader van de spreiding van
Rijksdiensten werd dit onderdeel in 1973
vanuit Den Haag daarheen verplaatst.

-ocr page 46-

Drie inspecties

De buitendienst is verdeeld in drie
inspecties.

De provincies Noord-Holland. Zuid-
Holland en Utrecht vormen de inspectie
Alphen a d Rijn.

Groningen, Friesland. Drenthe. Overijssel en
Gelderland behoren tot de inspectie Zwolle.
De inspectie Tilburg omvat de provincies
Noord-Brabant, Zeeland en l.imburg.
Aan het hoofd van een inspectie staat een
hoofdinspecteur aan wie de uitvoering van
de A.I.D.-taak in zijn ambtsgebied is
opgedragen.

Hij heeft daartoe de beschikking over een
korps medewerkers dat. al naar gelang de
bedrijfstak waarin de inspecterende taak
moet worden uitgeoefend, beschikt over
gespecialiseerde vakkennis.
Diezelfde specialisatie wordt op deze wijze
ook aangetroffen bij de organisatie van het
hoofdkantoor. Daar wordt de staf van
controle-deskundigen gevormd door
medewerkers die de juridisch-technische
zijde van dc diverse onderdelen beheersen
en op dat terrein zowel de dienstleiding als
de buitendienst adviseren en bijstaan.
Deze globale uiteenzetting over de
organisatie leidt vanzelf tot een iets nadere
aanduiding van de verschillende
specialisaties van het werkterrein.

Landbouw Veehouderij;

Bestrijdingsmiddelen;

Diervoeders Meststoffen;

Diergeneesmiddelen;

Vlees en Destructie;

\'fuinbouw;

Sierteelt;

Slachtgevogelte;

Eieren;

Bosbouw;

Visserijen;

Zuivel;

Technisch-.Administratieve Bed rijfscontrole.

De aanpak van hel opsporingswerk

Wal betreft dc wijze waarop de ambtenaren
van de A.l.D. in de praktijk te werk gaan.
ter afsluiting, nog enkele kanttekeningen.

Ook het optreden van een
opsporingsapparaat dient te steunen op -
en uit te gaan van een beleid dat op de
doelstelling is gericht. Daarbij spelen de
beleidsuitgangspunten en de vraag welke
bedoelingen bij de wetgever hebben
voorgezeten een rol. In een bijzondere
wetgeving heeft de overheid een bepaalde
materie geregeld in een aantal ge- en
verboden en is het beoogde doel in
woorden in begrippen vastgelegd.
Het is ook in het verband van de opsporing
belangrijk om naast de letter van de wet op
de hoogte te zijn van de geest, met andere
woorden van de bedoelingen die bij de
wetgeving voor ogen stonden. Deze
wetenschap draagt er - ook in het
controlevlak toe bij dat niet primair de
formele weg wordt bewandeld, doch dat de
controle zich eveneens kan instellen op de
dikwijls snel voortschrijdende
ontwikkelingen.

De A.l.D. gaat er in principe niet van uit te
maken te hebben met notoire boosdoeners.
Er is begrip voor dat in het
maatschappelijk leven, op grond van bijv.
economische motieven, door onwetendheid
of onbedrevenheid, handelingen worden
gepleegd of worden voorbereid die naar de
letter en of geest strijdig zijn met de wct.
Met voldoening kan dan worden
geconstateerd dat nogal eens volstaan kan
worden met een waarschuwing of een
welwillende aanwijzing. Daarnaast kan
doortastend politic-optreden geboden zijn
ten aanzien van onverschilligen en
kwaadwilligen, waarbij het gewicht van dc
in het geding zijnde belangen veelal mede
bepalend is voor dc reactie van het
controle-apparaat.
Ten aanzien van de vervolging van
geconstateerde stralliare feiten mag bekend
worden verondersteld dat daarmede de
officier van .Justitie is bdast. De
opsporingsambtenaren zijn voor al hun
verrichtingen ook aan hem verantwoording
schuldig.

Het is dan tenslotte de taak van de rechter
de pleger van een strafbaar feit le berechten
en eventueel tc straffen.

T. B. van Di/k\'

\' Controle deskundige .A.l.D.. Ministerie van Landbouw cn Visserij.

-ocr page 47-

RK( TIHC ATIE

In het artikel \'Veterinaire overheidszorg
voor mens en dier\' door de heer H. H. A.
Hage
(Tijdsehr. Diergeneesk.. 106. (7). 377.

ÜLd mMi

(1981)) is een deel \\an de tekst weggevallen.
Voor de goede orde drukken wij het artikel
onderstaand opnieuw af:

Veterinaire overheidszorg voor mens en dier

■Als buitenstaanders al weet hebben \\an het
bestaan van een Veterinaire Dienst en een
Veterinaire Inspectie, zal dat \\eel het gc\\olg
/ijn \\an een direct contact met één \\ an de
twaalf districtsinspectics. ter verkrijging van
een certificaat of verklaring met een
eventueel daaraan voorafgaande keuring.
Weinigen zullen een in/icht hebben in de
organisatie die aan de basis van
certificering en keuring ligt en het werk dat
daarmee samenhangt.
Ook bij meer ingewijden, die bijvoorbeeld
vanuit hun professie of beroep regelmatig
met het veterinair ambtelijk apparaat te
maken hebben, bestaat vaak
onduidelijkheid over de positie van de
Veterinaire Staats/org.
Ongeveer zestig jaar geleden werd door de
Rijksoverheid reeds wettelijk de koppeling
gelegd tussen de ge/ondheids/org voor de
veestapel en de ge/ondhcidsbeschcrming
van de mens. in de vorm van de
V Iccskeuring.

Dic koppeling heeft in het overheidsbeleid
ook gestalte gekregen in de
interdepartementale organisatie
personele unie van Veterinaire Dienst cn
Veterinaire Inspectie.
Dc Veterinaire Dienst draagt vanuit het
Ministerie van Landbouw en Visserij dc
verantwoordelijkheid voor de
ge/ondheidszorg voor en het wel/ijn van
dieren (nutsdicren en rccreaticdiercn).
alsmede het geven van ge/ondhcidsgarantics
voor dc e.xport van dieren en produkten
van dierlijke oorsprong.
De Veterinaire Inspectie of beter het
Veterinair Staatstoe/icht op de
volksge/ondheid. heeft tot taak het toe/icht
op de naleving van wettelijke regelingen
voor de gezondheidsbescherming van de
mens in /ijn relatie tot dieren en het
gebruik van produkten van dierlijke
oorsprong.

Hoewel formeel de bevoegdheden van de
Veterinaire Dienst en Veterinaire Inspectie
verschillen vanwege het verschil in
verantwoordelijkheden van de Ministers
waaronder /ij ressorteren, is door de
verwevenheid van hun werkzaamheden, een
samenwerkingsverband ontstaan dat naar
buiten toe als één Dienst functioneert.
Beide organisaties immers dragen in
belangrijke mate verantwoordelijkheid voor
wat in moderne termen heet: de bewaking
van de keten van de dierlijke produktie
(dieren en produkten) en de preventie van
dierziekten w.o. zoönosen.
Als we de verantwoordelijkheden van de
dienst en inspectie samenvattend in
werkzaamheden vertalen dan richten de/e
/ich op:

het ontwerpen van wetten en daarvan

afgeleide regelingen;

het toe/icht op de naleving daarvan

(bijv. toe/icht op de gemeentelijke

vleeskeuring, op de dierproeven, op de

uitoefening van de diergeneeskunst);

de dierziektenbestrijding (o.a.

veewet/iekten) en het bevorderen van

het wel/ijn van dieren;

het verrichten van keuringen (voor in-

en uitvoer van levende dieren, de

e.xportkcuring van vlees en

vleesprodukten en de

pluimveev leeskeuring);

dc certificering voor de export van

dieren en dierlijke produkten;

het bevorderen van diergeneeskundig

onderwijs en onder/oek;

het afstemmen van belangen door het

voeren van nationaal en internationaal

overleg.

Met uitzondering van de bevordering van
het welzijn van dieren zijn de principiclc
doelstellingen van de Veterinaire Inspectie
cn Veterinaire Dienst sinds de jaren "20 niet
gewijzigd.

-ocr page 48-

De inhoud van de taken en de werkwijze
hebben echter een aanzienhjke verbreding
en verdieping ondergaan ais gevolg van de
maatschappelijke ontwikkelingen. Deze
betreffen o.m. de ontwikkeling in de
diergeneeskunde, de veranderingen in de
veehouderijstructuur, de vooruitgang in de
voedingsmiddelentechnologie en de
toename van de e.xport.
Andere belangrijke ontwikkelingen zijn de
democratisering van de maatschappelijke
verhoudingen en de werking van de
Europese Gemeenschap geweest.

Technische en economische ontwikkelingen

De dierziekte situatie is volkomen
gewijzigd, mede door de stijging van de
hygiënische standaard en de ontwikkeling
van de diergeneeskunde, in het bijzonder de
opkomst van antibiotica en
chemotherapeutica.

Dierziektebestrijding en vleeskeuring waren
in de twintiger jaren met name gericht op
de tuberculosebestrijding. Tbc was
volksvijand nummer één. Thans komen tbc
en ook brucellose in ons land bij mens en
dier vrijwel niet meer voor. Ook bijv.
mond- en klauwzeer- en
varkenspestgevallen zijn een zeldzaamheid
geworden, hoewel de dreiging van buitenaf
voortdurend blijft bestaan. De wering
(invoercontrole) en preventie zijn
belangrijke instrumenten van
dierziektebestrijding geworden.
Ten dele in samenhang met een verbeterde
dierziektesituatic heeft dc dierlijke
produktie in Nederland zich ontwikkeld tot
een industriële bedrijvigheid van groot
nationaal belang.

Veehouderij en voedingsmiddelenindustrie
leveren een onmisbare bijdrage aan de
Nederlandse welvaart. Nederland is van
zelfvoorzienend een belangrijk e.xporterend
land geworden.

Deze economische ontwikkeling heeft
echter ook haar keerzijde meegebracht.
De nieuwe produktiemethoden in de
intensieve veehouderij en de technologische
vindingen in de voedingsmiddelenindustrie
beïnvloeden de gezondheid en kwaliteit van
dieren en dierlijke produkten.
De bedrijfsvoering en het foksysteem
hebben de kwetsbaarheid van dieren
vergroot en de schijnwerper gericht op
\'nieuwe\' ziekten zoals Atrofische rhinitis. de
ziekte van Aujeszky en leukose. Het
diergeneesmiddelengebruik heeft daarbij een
hoge vlucht genomen.
Tezelfdertijd groeide hel wetenschappelijk
inzicht in het belang van een goede voeding
voor de gezondheid van de mens en
verdiende de relatie dier - dierlijk produkt
scherper de aandacht.

Ons grote exportvolume heeft er bovendien
voor gezorgd, dat het importerende
buitenland - vooral de E.G.-lidstaten
de Nederlandse situatie bijzonder kritisch
volgt. We hoeven in dit verband slechts de
recente - voor ons land zeer kostbare
kwesties met betrekking tot trichinen,
salmonellae en hormonen in herinnering te
brengen.

Voor de Veterinaire Dienst en Veterinaire
Inspectie houden deze ontwikkelingen een
verschuiving in van de primaire aandacht
van georganiseerde en politionele
dierziektebestrijding naar preventieve
bedrijfsbegeleiding.

Grote nadruk wordt thans zowel in de
veehouderij als in de vleeskeuring gelegd
op hygiënische aspecten en het voorkómen
van ongewenste stoffen afkomstig vanuit
het milieu, door diergeneesmiddelengebruik
en toevoegingen bij de bewerking van
voedingsmiddelen.

In het bijzonder voor de vleeskeuring,
waarvoor Veterinaire Inspectie en
Veterinaire Dienst verantwoordelijkheid
dragen, krijgt deze ontwikkeling gevolgen
voor zowel de organisatie als dc aard van
de keuring en het laboratoriumonderzoek.
De discussies daarover zijn in volle gang.
Inspectie en Dienst zullen in samenwerking
met betrokkenen ccn structuur cn
controlesysteem moeten ontwikkelen
teneinde met nog grotere zekerheid
garanties tc kunnen geven aan dc
Nederlandse en buitenlandse afnemers,
waaronder de consumenten.
Een van dc instrumenten zal een slachtvee-
identificatieregeling moeten zijn, met
behulp waarvan een wederzijdse
informatiestroom tussen
veehouderijbedrijven, gezondheidsdiensten
van dieren en de vleeskeuringsdiensten op
gang gebracht kan worden.
De beheersing van deze ontwikkelingen
moet een wettelijke basis krijgen.

-ocr page 49-

Democratisering: informatie en overleg

Een andere belangrijke maatschappelijke
ontwikkeling is de democratisering van
verhoudingen op tal van terreinen, die voor
de overheid in dit kader twee belangrijke
gevolgen heeft. Ten eerste betreft dat de
informatie aan de consumenten.
De consument wil weten wat hij
voorgeschoteld krijgt en vraagt informatie
over de samenstelling van het produkt en
sinds kort ook over de produktiewijze van
dieren (scharrelkippen, scharrelvarkens)
teneinde desgewenst uit een oogpunt van
ge/ondheid en ethische aanvaardbaarheid
een bewuste keuze te kunnen doen.
Het tweede gevolg van de democratisering
is dat de overheid in zijn ordenende
wetgeving meer dan vroeger moet
aansluiten bij de maatschappelijke wensen
en overleg moet plegen met betrokkenen.
Bovendien wensen veel meer groepen en
instellingen dan voorheen onder het begrip
"betrokkene" gerangschikt te worden, elk
inet hun eigen aanspraken op een voor hen
redelijke of praktische regeling.
Voor dc Veterinaire Dienst Veterinaire
Inspectie betekent dit een belangrijke
investering van tijd en energie in overleg,
hetgeen op zich ook nog een aparte
deskundigheid en bijzondere planning
vereist.

Zo het al mogelijk is de aanspraken en
belangen van de diverse nationale
groeperingen met elkaar te ver/oenen, dan
speelt het internationaal overleg en de
invloed van wat bijvoorbeeld in E.Ci.-
vcrband tol stand gebracht moet of kan
worden daar nog door heen. In
overeenstemming met het Verdrag van
Kome bepaalt hel overleg in Brussel tussen
de nu tien op diergeneeskundig niveau
zeer uiteenlopende lidstaten, steeds meer
wat in nationale regelingen vervat moet
worden.

Het spanningsveld dat ontstaat is dal er
enerzijds sneller en steeds stringentere
wettelijke regelingen getroffen zouden
moeten worden om dc ontwikkelingen bij te
kunnen houden en te beheersen, terwijl
anderzijds hiervoor veel tijdrovend
nationaal en internationaal vooroverleg
gewenst wordt geacht. Dat betekent dat
regelingen soms niet. soms onduidelijk of
zeer globaal vanwege de compromissen, tot
stand komen.

Veranderde rol van het Staatstoezicht

Die wettelijke regelingen vormen de basis
voor het Staatstoezicht. Het achterlopen
van wettelijke regelingen op de situatie in
de praktijk geeft tevens de beperking aan
ook van het Staatstoezicht.
Maar het is ook niet mogelijk alles in
wettelijke voorschriften te vatten.
De overheid heeft niet tot taak de eigen
verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven
en ook van dierenartsen over te nemen.
De rol van het Staatstoezicht is dan ook
uitgebreid en gedeeltelijk verschoven naar
een intensieve begeleiding, advisering en
voorlichting van het werkveld om die eigen
verantwoordelijkheid te ondersteunen.

In samenhang daarmee en vanwege de
gewenste verfijning van het noodzakelijk
blijvende controlesysteem wordt in het
werkterrein van de Veterinaire Inspectie en
Veterinaire Dienst steeds meer plaats
ingeruimd voor het bevorderen van
onderzoek, de ontwikkeling van praktisch
hanteerbare detectiemethoden en het
ontwerpen van bewakingsprogramma\'s om
de vinger aan de pols te kunnen houden.
Twee belangrijke onderzoekinstituten in dit
verband zijn het Centraal Diergeneeskundig
Instituut, dat ressorteert onder de
Veterinaire Dienst, en het Rijksintsituut
voor de Volksgezondheid, dat ook
onderzoekopdrachten uitvoert voor de
Veterinaire Inspectie.
In de visie van een ketenbewaking in de
dierlijke produktie spelen uiteraard meer
onderzoekinstituten een rol. Een bespreking
daarvan komt in een latere publikatie aan
de orde.

Wettelijk instrumentarium

De belangrijkste wetten waarop de
activiteiten van de Veterinaire Dienst en
Veterinaire Inspectie zijn gefundeerd zijn de
Veewet en de Vleeskeuringswet.
Ter vervanging van o.m. de Veewet is het
ontwerp Gezondheidswet voor dieren aan
het Parlement aangeboden. In het licht van
de hiervoren geschetste ontwikkelingen zal
de Vleeskeuringswet verdergaand gewijzigd
worden en zijn concepten ontworpen voor
een nieuwe Diergeneesmiddelenwet en een
nieuwe Wet op de uitoefening van de
Diergeneeskunst.

-ocr page 50-

Het /OU in dit bestek te \\er voeren otn uit
te weiden over de mogelijkheden die de
nieuwe wetgeving gaat bieden. In de vaste
rubriek van de dienst in dit Tijdschrift zal
daarover regelmatig informatie gegeven
worden.

De nieuwe wetten zullen in belangrijke
mate raamwetten zijn, in het kader waarvan
de verantwoordelijke Minister bevoegd
wordt regels te stellen die door de
ontwikkelingen in de paktijk gevergd
worden.

Voor de slagvaardigheid \\an het
overheidsbeleid is dat een goede zaak.
Vanzelfsprekend zijn tezeli\'dertijd de
mogelijkheden voor de burgerij en het
bedrijfsleven om in beroep te gaan tegen
ambtelijke beslissingen verruimd. Ook de
bijdrage van de Veterinaire Dienst en
Veterinaire Inspectie aan de behandeling
van geschillen vormt een uitbreiding van de
werkzaamheden.

Met de onlangs tot stand gekomen Wet op
de Dierproeven en de Wet Dierenvervoer
zullen de nieuwe wetten een nieuwe periode
van meer intensieve en actuele
overheidszorg omlijnen.

Coördinatie en samenspel

Mede door de comple.xiteit van de
maatschappij is het mogelijk en ook
ongewenst voor de Veterinaire
Dienst Veterinaire Inspectie om als
zelfstandige eenheid te opereren.
Beleidsbeslissingen op diergeneeskundig
terrein kunnen immers consequenties
hebben voor uiteenlopende zaken als
bijvoorbeeld de inkomenspositie van
veehouders ot dierenartsen, dc
arbeidsomstandigheden van keurmeesters,
de concurrentieverhouding met het
buitenland, het optreden van actiegroepen,
de gezondheid van de consument ot de
benutting van onderzoekcapaciteit.
Afstemming van het beleid op dat van
anderen is daarom voortdurend
noodzakelijk.

De vrijwel dagelijkse contacten met de
Gezondheidsdiensten voor Dieren, de
Vleeskeuringsdiensten, het Centraal
Diergeneeskundig Instituut en het
Rijksinstituut voor de Volksgezondheid zijn
al eerder genoemd.

Binnen het Ministerie van Landbouw en
Visserij vormen de directie Veehouderij en
Zuivel, de directie Voedings- en
Kwaliteitsaangelegenheden en de directie
Juridische en Bedrijfsorganisatorische
Zaken de belangrijkste gesprekspartners.
In het kader van het toezicht op de
naleving van de wettelijke voorschriften
worden nauwe contacten onderhouden met
de Algemene Inspectie Dienst.
Bij het Ministerie van Volksgezondheid en
Milieuhygiëne wordt frequent coördinerend
overleg gevoerd met de Hoofddirectie
Cjezondheidsbescherming. de Hoofdafdeling
Voedingsaangelegenheden, de
Hoofdinspectie Levensmiddelen en het
Directoraat-Generaal voor de
Milieuhygiëne,

Op districtsniveau vinden de rechtstreekse
contacten met het particuliere bedrijfsleven
en met de Provinciale Raden en Besturen
plaats.

De Raad voor Veterinaire Aangelegenheden
vormt een belangrijk overlegpunt met het
georganiseerd bedrijfsleven, evenals de
Adviescommissie Vleeskeuringswet, waarin
ook consumenten en de Vereniging van
Nederlandse Ciemeenten vertegenwoordigd
zijn.

Andere belangrijke overlegpartners zijn dc
Faculteit der Diergeneeskunde en Bestuur
en groepen van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
Daarnaast zijn er regelmatig contacten met
afdelingen van de Ministeries van CRM,
van Economische Zaken, van Financiën,
van Justitie en van Binnenlandse Zaken.
Internationaal overleg wordt gevoerd in het
kader van de Bcnelu.x en de Europese
Ciemeenschap inspecteurs van de
Veterinaire Dienst en Veterinaire Inspectie
zijn vrijwel dagelijks in Brussel te vinden
en verder in hel kader van de Raad van
Europa, van het (Office Internationale des
Epizooties en de vergaderingen en
commissies van de WHO en de FAO.

In de Veterinaire Dienst en Veterinaire
Inspectie met zijn 14 Centrale secties en
twaalf districtsinspecties vinden op dit
moment ongeveer 480 medewerkers een
dagtaak, waaronder een 60-tal dierenartsen,
185 pluimveekeurmeesters, 110 opzichters
en controleurs en een 125 administratieve
medewerkers.

-ocr page 51-

Meer informatie over hun doen en laten en
hun dagelijkse zorg voor de consument, de
producent, de handelaar, het dier. de
dierenbeschermer en zeker niet te vergeten
\\oor de dierenarts en de kwaliteit van de
diergeneeskunde, kunt u krijgen bij elke
districtsinspectie of de afdeling voorlichting
\\an de Veterinaire Dienst tevens Veterinaire
Hoofdinspectie in Den Haag.

//. //. A. Hage\'

Nederlandse Vereniging
voor Paardenpraktici

lO-jarig bestaan

Het lO-jarig bestaan van de Nederlandse
Vereniging voor Paardenpraktici zal gevierd
worden met een 2-daagse bijeenkomst op
22 en 2.3 mei 1981 in "De Lawei" te Drachten.
Opgave tot deelname kunt u richten aan
het Secretariaat van de Vereniging.

J. Remmen.
De Gijzel 46.
5268 CN Helvoirt

New publication of the
secretariat of the WVA

E.xchange of veterinarv medical personnel
between schools and faculties in WVA
member-countries, possibilities of
postgraduate studies.
For veterinarians in the WV.A member-
countries Swiss francs 10. ; for others
Swiss francs 15.

All orders to be addressed to the secretariat
of the WVA, 6 Rue Amat. 1202 Geneva.
Switzerland.

\' Algemeen Secretaris Veterinaire Dienst Veterina

I . ^ • \' ■ \' \' i i I ;

L JD .

Internationaal Veterinary
Students\' Association

Aan de oud-D.S.K. leden

De 1. V.S.A.-Nederland is een commissie
van de D.S.K. die zich bezig houdt met de
organisatie van uitwisselingen tussen
diergeneeskunde-studenten uit de bij deze
organisatie aangesloten landen.
De opzet hiervan is dat toekomstige
dierenartsen de mogelijkheid wordt
geboden om enige tijd mee te lopen bij
praktici in het buitenland en op deze wijze
cen bredere blik krijgen op hun
toekomstige beroep.
Derhalve deze oproep voor de
praktiserende dierenartsen in Nederland die
de mogelijkheid willen bieden om tijdens de
zomermaanden voor een of meerdere weken
een vetcrinair-student te ontvangen.
Uw reacties graag naar
l.V.S.A.-Nederland. Yalelaan I. Utrecht,
tel.: 030-534694.

F. Scheijmans, Rembrandtkade 30, Utrecht,
tel.: 030-520358.

\'Zo moet het niet\' (13)

Fen dierenarts, in loondienst bij een groot
pluimveebedrijf. is geverbaliseerd inzake het
inzenden van een groot aantal N.C.D.-
berichten aan de Gezondheidsdiensten,
welke berichten de dierenarts had voorzien
van zijn handtekening, waarmede deze het
deed voorkomen alsof de entingen door
hem waren verricht, hoewel deze waren
uitgevoerd door een niet bevoegde
pluimvee-selecteur. Deze verklaringen
werden door het pluimveebedrijf
ingezonden ter verkrijging^\\an restitutie,
ire Hoofdinspectie.

-ocr page 52-

Niet in de schaduw van de Dom, maar aan
de voet van de Cuneratoren zal dit jaar het
congres worden gehouden zoals u weet.
Deze toren is vernoemd naar de heihge
Cunera, die rond 700 leefde en thans nog
bekend is als beschermheilige van de
paarden. Een dergelijke plaats met een
dergelijke heilige biedt een goede entourage
voor dierenartsen.

Immers zij kan in één adem genoemd
worden met Absyrtus, de geestelijke
stamvader van de veterinair, die zich
honderden jaren eerder (300 jaar \\ oor Chr.)
ontfermde over zieke paarden.
Nog weer vroeger, zestig miljoen jaar wel te
verstaan, zwierf het paard door de
moerassige wouden van Europa in de vorm
van Eohippus. Deze voorloper van het
hedendaagse paard was niet groter dan een
hond volgens de wetenschap.
Wat selectie niet allemaal vermag ten
aanzien van de groei. De moderne mens
kan een dergelijk geduld nauwelijks meer
opbrengen, getuige de groeibevordering die
bij diverse landbouw huisdieren langs
medicinale weg wordt teweeg gebracht.
Dit is echter niet zonder risico\'s voor de
consument.

Hierover krijgt u van alles te horen op het
congres.

Een andere voor de dierenarts wellicht nog
spectaculairder ontwikkeling is die van het
benutten van de
E. coli, een oude bekende
van ieder prakticus.
Via de techniek van de recombinant
D.N.A.-techniek is het thans mogelijk om
deze potentiële ziekteverwekker om te
vormen tot heilbrenger van mens en dier.
Via genoemde techniek produceert deze
kiem allerlei specialité\'s zoals hormonen en
vaccinprodukten.

Hoe dat allemaal kan, kunt u eveneens
horen op 2 oktober a.s.
Dit alles gebeurt in Ouwehands Dierenpark
dat als huisembleem een knipogend
(tijger)paard voert.

We zeiden het al, voor de dierenarts, voor
u dus, de juiste entourage om te
congresseren!!!

DeCongrescommis.sie.

Jaarcongres 1981

-ocr page 53-

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Insfran Segouia, Mej. M. L..; Fdingburgh-1976; IÜ7I l.G Amsterdam, Palestrinastraat 22.
Jansen, F, G, M.; 1981; 3572 GA Utrecht, Zandhofsestraat 3 bis.
Jong, Mej. M. de; 1981; 3583 HS Utrecht, Mauritsstraat 62.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Aarnink, G. H. M.; 1981; Ootmarsum, Oldenzaalsestraat 49,

Boerma, S.; 1980; 6814 MC Arnhem. Bakenbergseweg 59,

Bunte-van Hof. Mevr, ï. 1.; 1972; 3781 HH Voorthuizen, Verdilaan 5.

Celant, Mej. D. L.; 1981; 3523 EC Utrecht. Smaragdplein 47.

Haan. C. M. de; 1980; 3641 MA Mijdrecht, Nobel 15.

Haken, A, D. J. ten; 1962; 8081 BW Elburg, Nunspeterweg 57.

Helmond, J. P. G. J. van; 1980; 5721 ZR Asten, Jasmijnstraat 10.

Kanter. M. P. M. de; 1980; 4871 AP Etten Leur. Markenland 97.

Lotan. E.; 1955; Israël. Kinneret Moshava 15105.

übdeyn. Mej. 1. M.; 1981; 3818 HH Amersfoort. Regentesselaan 17.

Oirschot. Dr. J. T. van; 1973; U-1980; 8212 AN Lelystad. Oostrandpark 18.

Peters. J. W. E.; 1981; 6524 JE Nijmegen, Van Slichtenhorstslraat 73.

Segers, J, F, J,; 1981; 4707 PA Roosendaal. Zunderlseweg 83.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

J. de Jong, Juweelstraat 52. 2403 BM Alphen a d Rijn.

Mej. M. L. Nagtegaal. Noorderstraat 7 bis A. 3512 VW Utrecht.

201

Aamink. C. H. M.: 1981; 7631 CT Ootmar- 202
sum. Oldenzaalsestraat 49; tel. (05419) 1215
(privé), (05413) 2268 (prakt.); p.. ass. bij B. J.
205
E. Löwik en F. Zwanenburg (toevoegen als
lid).
 209

Haas. A.: 1978; Deventer; tel. (05700) 40138
(privé). 53000 (prakt.).
\'Berg. Mej. E. C. van den: 1981; 3731 AK De
Bilt. Groenekanseweg 124; tel. (030) 765036;
wnd. d.
 210

Boer. M. J. de: 1969; 3461 AZ [.inschoten.
Heeswijk 82; tel. (0.3484) 1926 (privé). (0.30)
6132211. I I (bur.); dir. G.V.D. prov. Utrecht;
210
Ir R.M.L.S.

Boerma. S.: 1980:6814 MC Arnhem. Baken-
bergseweg 59; tel. (085) 421220; d. in mil. 2/.i
dnst. (toevoegen als lid).
Brink. Mej. C. J.: 1979; Boelenslaan; wnd. d.
Bume-van Hof. Mevr. T. /.: 1972; 3781 H H
Voorthuizen, Verdilaan 5; tel, (03429) 2739;
JOJ
d, (toevoegen als lid),

Celani. Mej. D. f.: 1981; 3523 EC Utrecht, 214
Smaragd plein 47; tel. (030) 514061; wnd. d.
(toevoegen als lid).
 22!

Coppoolse. J. P.: 1948; Voorthuizen; tel.
(03429) 2775 (privé). (03420) 15847 (bur ).

Adreswijzigingen, enz.:

174

176

179

182

182

186
188

189

190

*Eloor. B. T. J.: 1981; 3732 XD De Bilt.
Akker 135; tel. (030) 763861; wnd. d.
Erens. Prof dr. h.c. A. M.: 1931; U-I97I
(ereprom.); Oisterwijk; tel. (04242) 82525.
Goeslen. W. J. J.: 1979; Oisterwijk; tel.
(04242) 85121 (privé). 82078 (prakt.).
Haan. C. M. de: 1980; 3641 MA Mijdrecht,
Nobel 15; tel. (02979) 2365 (privé), (079)
163039 (prakt.); p., ass, bij R. J. v. d. Flier. A.
A. P. Groenewëgen. J. J. de Groot en J. G. T.
Krijnen (toevoegen als lid).
Haken. A. I). J. len: 1962; 8081 BW Elburg,
Nunspeterweg 57; tel. (05250) 1406; p.. geass.
met P. Lansaat (toevoegen als lid).
Ham. J. J. A.: 1972; Nieuwerkerk a, d IJssel;
p.. geass. met J. C. Oldenbandringh (assoc.
met W. J. Snel beëindigd).
Helmond. J. P. G. J. van: 1980; 5721 ZR
Asten. Jasmijnstraat 10; tel. (04936) 4422
(privé). 4222 (prakt ); p , geass. met H. A.
Goossens (toevoegen als lid).
Herschel. Mej. D. A.: 1976; zie: Noren-
Herschel. Mevr. D. A.
Hertog. J. J. den: 1948; Alphen a d Rijn; tel.
(0172()) 72817; r.d.

*lkink. R. W. M.: 1981; 3731 AK De Bilt,
Groenekanseweg 124; tel, (030) 765036; wnd,

d.

-ocr page 54-

22! */ii.\\fran Segmiia. Mej. M. /... Edinburgh-
1976: 1071 EG Amsterdam. I\'alesirinastraat
22; tel. (020) 795696; d.

223 *.Junsfn. /■ (,. \\l.: 1981; .1572 C>A Ttrecht,
Zandholseslraal .1 bis; tel. (0.10) ^ 19770; wnd.
d.

226 Kamer. .\\l. P. M. de: 1980; 4871 Al\' Etten
Leur. Markenland 97; tel. (010)877416; wnd.
d. (toevoegen als lid).

304 Louin. \\l .: 1955; Israël. Kinneret Moshava
15105; tel. (067) 50017;
p. (toevoegen als lid).

2.y * .S\'iïhui.s. !.. van: 1981; 3862 PE Nijkerk. Zel-
derseweg 24; d.

253 .M.sfelroDv. .-1. ./. .M. van: 1979; 5386 AH
Geffen. Pastoor van de Kampstraat 15; tel.
(04102) 2666 (privé), (04120) 34407 (prakt ),
p., ass. bij G. P. C. M. Jenniskens.

305 * Noren-Herschel. .Mevr. l). .4.: 1976; N. Rid-
geville, Ohio 44039 (U..S.A.), 6024 Marsh
Place; wnd. d.

254 Ohdevn. Mej. I. M.: 1981; 3818 HH Amers-
loort, Rcgentcsselaan 17; tel. (033) 18329;
wnd. d. (toevoegen als lid).

254 Oirschot. Dr. J. T. van: 1973; U-1980; 8212
AN Lelystad, Oostrandpark 18; tel. (03200)
22408 (privé), 26814 (bur.); wet. medew.
G.n.l. (toevoegen als lid).

254 Oldenhandrmifh. J. C.: 1969; Gouda; p..
geass. met J. J. .A. Ham (assoc. met W. J. Snel
beëindigd).

254 Oosterhaan. J.: 1966; Oisterwijk; tel. (04242)
82001 (privé).

25X Peter. J. G.: 1976; 3311 PK Dordrecht. St.
Jorisvveg 57; tel. (078) 1341 1 I; p.. kl. huisd.

Benoemingen:

Benoemd als rijkskcurmeester in bij/ondere dienst:

H. P. Daniëls tc l\'ienhoven per I december 1980

Eervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur

bij de \\ .1),:

P. van Loo te Rolde per 1 maart 1981

Benoemd als plaatsvervangend inspecteur

bij de V.D.:

E. Statema tc We/.ep per I april 1981

G. 11. van der Wal te De Wijk per 1 april 1981

feoDQo

Voor het Dierenartsexanien slaagden:

d.d. 3 april 1981
Geslaagd \'( um I.aude":
R. W. M. Ikink

25H Peters. ./. ii. /:.: 1981; 6524 JL Nijmegen,
Van Slichtenhorststraat 73; tel. (080) 222176
(privé), (05291) 1926 (prakt.); p., ass, bij J. G.
M. den Biggelaaren ,A. G. ,1. Ruijs (toevoegen
als lid).

263 Riel. !■:. P C. M. van: 1971; Bcrkel-Enschot;
tel. (04242) 82078.

273 .Segers. ./. f. J.: 1981; 4707 PA Roosendaal,
Zundertseweg 83; tel. (01650) 42750; p., ass.
bij A. P. G. Battels, B. J. A. M. Boschker, J.
P. M. Meesters en J. M. Verbocht (toevoegen
als lid).

275 Snel. H: .!.: 1972; 2224 AA Katwijk aan Zee,
Pr. Erederikdreef 14; tel. (01718) 74781; p.
(assoc. met J. J. .A. Ham en J. G. Oldenband-
ringh beëindigd).

292 Waterval. //. ,/. tl .: 1980; 4033 CV l.ienden.
Bontemorgen 17; tel. (03443) 2898 (privé),
(08886) 1155 (prakt.); p., ass. bij W. van Sijp-
veld en D. N. \'Lap.

294 H ensveen. J. P. /. van: 1969; Oisterwijk; lel.
(04242) 84495 (privé). 83535 (prakt.).

294 Hester. P. »\'.; 1976; Utrechl; lel. (0.10)
521072 (privé), 742242 (bur.); wel. medew.
R.l.V

295 *Hësira. .Sj.: 1981; 3705 JB Zeist, J. v. d.
Vondellaan 35; d.

296 Wijlens. //. //. ,/.; 1978; Haarlem; tel. (023)
335512.

297/307 Winnen, (i. M.: 1973; Gaborone (Bots-
wana), Veierinary Diagnostic and Research
Laboratory, Private Bag 0035; veterinary
olTicer.

Geslaagd:

Mei. E. C. van den Berg
B. L. J. Eloor
L. van Nij hu is
E. G.
M. Jansen
Sj. West ra

\'Doe het zelf Banden 1980\'

Heeft u de banden 1980 al besteld? Doe het
dan nu door overmaking van / 22,50 op
postrekening 51 1606 ten name van de
K.N.M.v.D., .lulianalaan 10 le tolrecht,
onder vermelding van \'Banden 1980\'.

Jubilea:

P. van Dijk te Deventer
P. J. D. van Egmond le fleino
F. J. Hepkema te Tuk
L. Naula te Drogcharn
(afwezig) 50 jaar op 8 mei 1981

(afwe/ig) 30 jaar op 10 mei 1981

(afwe/ig) 30 jaar op 10 mei 1981

(afwezig) 30 jaar op 10 mei 1981

-ocr page 55-

Ten geleide

Voor u lig! he! eerste van twee opeenvolgende nummers met als hoofdthema: de
mastitisprohlematiek in de melkveehouderij.

De artikeleitreeks geeft een overzicht van de belangrijkste inzichten op diergenees-
kundig en zoötechnisch gebied aangaande een groot multijactorieel ziektepro-
bleem. De artikelen zijn tot stand gekomen naar aanleiding van voordrachten, die
in 1980 gehouden werden tijdens het Mastitis Symposium te Rotterdam.
Plaats van handeling was de ruime, gastvrije en wetenschappelijk kenmerkende
accommodatie van de Erasmus Universiteit.

Het svmi)osium vond plaats na een inventarisatie op Mastitis-onderzoekgehied
door een Commissie van de N.R.L.O. (Nationale Raad voor Laiulbouwkundig
Onderzoek). Het sym/)osiui)i werd georganiseerd door het Centraal Diergenees-
kundig Instituut in sanwnwerking met de Stichting Gezondheidszorg voor Dieren.
De redaktie is verheugd, dat de informatie via het Tijdschrifi een ruime versprei-
ding kan krijgen, waardoor de relatie tussen wetenschap en /Jraktijk wordt gesti-
muleerd.

noot tiRpn.AK in:.

-ocr page 56-

Inleiding tot het Mastitis Symposium

P, H. Bool\'

\'Land van melk en honing\' - een land
/onder mastitis! Hoewel..... een fysiolo-
gisch wonderbaarlijk proces, dat even
oud is als het leven der zoogdieren, zal
eeuwen geleden ook wel eens ontregeld
zijn geweest.

IVIaar de feitelijke mastitisproblematiek
is toch pas ontstaan toen het produktie-
niveau, dat voor het leven van de nako-
melingen onder natuurlijke omstandig-
heden noodzakelijk was, werd verlaten.
Op de domesticatie volgde de gerichte
fokkerij met vergrote aandacht voor
produktie-elementen.

Zoals op talrijke gebieden van onze men-
selijke activiteiten geldt ook hier, dat de
geïndustrialiseerde samenleving de pro-
blemen eerst zelf heeft geschapen om ver-
\\ olgens met grote inventiviteit en intensi-
teit naar oplossingen te speuren. Helaas
passen, gezien omvang en complexiteit,
de gevonden oplossingen veelal slechts
op bepaalde facetten van de problema-
tiek.

l ussen \'het land van melk en honing\' en
de huidige situatie, met schattingen van
enkele honderden miljoenen guldens
schade die de subklinische en klinische
mastitis jaarlijks aan het bedrijfsleven
toebrengt, ligt een verbazingwekkende
ontwikkeling. Resultaten van onderzoek
zullen, met de daadwerkelijke steun van
de melkveehouderij, ongetwijfeld deze
grote schadepost kunnen verminderen en
daardoor de melkproduktie op evenre-
dige wijze positief kunnen beïnvloeden;
welk een ironie van onze huidige structu-
ren, dat deze verhoogde produktie finan-
cieel wel eens onaantrekkelijk zou kun-
nen worden gemaakt.
Dit is géén verborgen pleidooi voor het
instandhouden van het mastitis-
probleem!

Bij de opening van dit mastitis-
symposium kan men zich afvragen of de
nakomelingen van een zo succesvolle
fokkerij, gehouden bij een ver doorge-
voerde mechanisatie, niet aan het einde
zijn gekomen van hun \'fysiologische rek\'.
Gedachten aan het welzijn van het dier -
een begrip dat als een verkiezingsleuze de
ronde doet -- dringen zich zelfs op.

De oplossing is ogenschijnlijk eenvoudig:
terugkeer naar meer natuurlijke pro-
duktie-getallen; echter — het inkomen
van de producent kan geen vermindering
verdragen en de consument wenst een zo
laag mogelijke prijs voor het voedings-
pakket.

De conclusie zal dus moeten zijn: minder
runderen met hogere produktiegemiddel-
den. Maar laten de onderzoekers de mo-
derne ontwikkelingen in de melkveehou-
derij grondig wegen op nadelige
consequenties ten aanzien van het ont-
staan van mastitiden. Laat het onder/oek
omtrent de mastitis-problematiek, dat
vandaag zo veelzijdig belicht zal worden,
vooral een preventief karakter hebben.
De preventieve studie richt zich namelijk
eerder op de totale problematiek, terwijl
de curatieve benadering slechts oplossin-
gen biedt voor deelproblemen.

Drs. P, H. Bool, Algemeen Directeur van het Centraal Diergeneeskundig Instituut, Postbus 6.S,
82()ü AB Lelystad.

-ocr page 57-

A comparison of national mastitis surveys in
Great Britain and the Netherlands

C. D. Wilson\'

SAMENVATTING

De resultaten van mastitis steekproeven in Groot Brittannië en Nederland w orden
vergeleken. De resultaten komen sterk overeen, ofschoon het aantal grotere bedrij-
ven in het Britse onderzoek vee! hoger was. Het gunstige effect van teiyeldesinfectie
en droogzettherapie werd aangetoond. Beide steekproeven vertonen een afnemen
van het aantal infecties naar gelang de bedrijfsgrootte toeneemt en het omgekeerde
is het geval hij het toenemen van de leeftijd.

De betekenis van het tankcelgetal als maatstaf voor de infectiegraad per bedrijf
wordt in twijfel getrokken.

SUMMARY

The results of a national survey of mastitis carried out in 1977 in Great Britain are
compared with similar surveys carried out in the Netherlands. The results are verv
similar although the average herd-size was much higher in the British survey. The
advantage of teat-dipping and dry-cow therapy was demonstrated.
Both surveys showed a decrease in infection level with increasing herd-size but the
reverse was true with increased age. The value of individual bulk-milk cell counts as
an indicator of infection level is questioned.

IN ERODUC I ION

No proper surveys of mastitis have been
carried out in the United Kingdom on a
national basis but local surveys have been
carried out in various parts of the country
particularly in the South East of England
(3). National surveys have been carried
out in the Netherlands (2) and New Zea-
land (1). The New Zealand results for a
variety of reasons were not comparable
with the U K results but the Dutch survey
was carried out in a similar manner and
the results are very comparable. The Brit-
ish survey was as a result of the work of
Dr. Grootenhuis and while there are dif-
ferences in the methods used there was a
broad similarity in the way in which the
information was collected and processed.
It is necessary to distinguish between the
different definitions of mastitis and the
different interpretations of what consti-
tutes a diagnosis of mastitis.

\' Dr. C. D. Wilson. Central Veterinary I.aboratory. New Haw. Weybridge - Surrey. England.
Tiidsctir. Dicrgencesk.. dec! 106. tif/. 10. IVHI 485

-ocr page 58-

In the UK we consider that the IDF defi-
nition of sub-clinical iriastitis is a valid
one i.e. sub-clinical mastitis is present
when the milk and udder are macrosco-
picalh normal but there is an established
infection associated with an increased
cell count. For diagnosis of sub-clinical
mastitis it is usual to accept two consecut-
i\\e e.xaminations disclosing the same in-
fection as evidence of sub-clinical masti-
tis. The other IDF definitions of mastitis
are not acceptable in my opinion. Non-
specific mastitis was alleged to exist
where no infection was detected but the
cell count was more than 500.000 per ml
and latent mastitis was the reverse i.e.
infection present but a nortnal cell count.
1 believe that a continuous high cell count
can only arise from the presence of a
continuous irritant and this is bacterial
infection while if infection is present in
the milk with a normal cell count then it is
because infection is not in the udder but
arises from teat-canal, teat-orifice infec-
tion or e.xternal contamination.
In the British survey as in Holland sam-
ples were collected from each lactating
quarter only on one occasion and this
was justified by pre\\ ious work which had
indicated that false-positive infections
were cancelled out by false-negative in-
fections. The results were based on the
number of inlections which were due to
major pathogens i.e. we excluded the
minor pathogens Corynebacterium bovis
and co-agulase negative staphylococci
and micrococci in our assessment of the
level of sub-clinical mastitis in the Nation-
al Herd.

This paper was written subsequent to a
preliminary publication of the results in
Great Britain and for details of the ma-
terials and methods used reference
should be made to that publication (4).
The results of the British survey are given
in that paper according to the British
definition of sub-clinical mastitis but in
order to compare the results with those
obtained in the Dutch surveys, they have
been drawn up according to the four clas-
ses used in the Dutch survey viz sub-
clinical mastitis, non-specific mastitis, la-
tent mastitis and normal.
In Table 1 are given the bacteriological
results basing mastitis solely on the pre-
sence of infection. Major udder patho-
gens were found in 99.8 per cent of the
herds in 32 per cent of all cows and in 14.1
per cent of all quarters. The four com-
mon udder pathogens
Streptococcus aga-
laciiae. S. Jysgalactiae, S. uteris
and
Staphylococcus pyogenes accounted for
nearly all the infections. Other pathogens
were isolated from onl\\- 0.7 percent of the

BRIllSll \\.\\110\\AI Sl l<\\

1

lablc 1. i*rc\\alcncc ot

injection

in herds.

individual cous a

nd quarters

vvith reference

to diff

mastitis agents.

.......—

inlectctj

inlecled

inlectcd

p.itliogcn

herds

COU s

qiiarlcrs

\\o.

No.

No.

S\' \\ •.:iti(u tide

1992

7.2

3694

3.4

.S. th ^.i^ttiat tide

.3 11

62.1

96X

3.5

1 195

1.1

S\'. ifiwris

7.V7

1267

4.6

1610

1.5

Snii\'h- /)!

467

9.3.2

,56X9

20.7

X790

X.l

Olhei major pathogens

261

.S2.I

624

2.3

796

0.7

.•\\n\\ major pathogen

.S()()

99.x

XX07

32.0

153X2

14.1

( . /ifM /v micrococci

.SOI

100.0

19279

70.00

47523

43.5

1 otal sampled

.SOI

100.(1

27526

100.0

109160

100.0

-ocr page 59-

,o
EH

viD O CO

CO ■>«- KS
KA C<0 CJ

o
o

M

0)
>

cn

T- O LTS

O UA VO CO
• ■ • •

■tj- OS UA O
CO

o
o

T-

o
a

•H

s

T- CTS v£>

vo CO CTN
• • • •

r- O O
t— t-

8

£
nj

PU
^

(U

.c
o

O vo VO CO

o O
• • • •

00 CJ O ITS
CJ CJ •>a- t-

o
o

T-

Kl
>

o
0)
o

\\r\\ tr\\ -rf H)
t— l/N CO 00

o t^ VO
in c\\j

o
o

1

o

KA o
^ vo ®

<7\\ ® CTN CJ
t- T- -«r

o
o

T-

Pi

w

so OD g> f-

KA VC O CD
• • • •

vo O KN OS
CNJ NA

8

t=>
w

00 KN l/A

ITS CJ KS CO
• • • •

^ CJ CO t—
KS CJ KS

o
o

r-

s

KS CJ OS SO

CJ OS O t—
• • • •

CJ (D UA KS
CJ •<1-

8

-«!

to

r- 00

o ITS so

O OS ITS rr
CJ ^ ^

o
o

1 -p\'^
§o

41 O

o o^

OD

O O 8 OS
O O O OS
ITS T- ITN
1 1 1 1

l-<
o

quarters; they include Escherichia coii
which was isolated from just under 0,2
per cent of all quarters in circumstances
suggesting true infection. The minor pa-
thogens infected 43.5 per cent of all quar-
ters and were present in every herd
sampled.

In Tables 2B and 21) are given the British
and Dutch results of the patiiogens isolat-
ed according to bulk-milk cell counts.
The similarity of the results obtained in
both surveys is most striking and it is
clear that there is a better correlation
between cell count and infection in the
case of S.
aga/aciiae and S. dysgalactiae
than in the case with S. uheris and co-
agulase positive staphylococci but for all
infections there is an association that is
significant.

In Tables 3B and 3D the effect of teat-
dipping and dry cow therapy (DCT) on
infections levels is demonstrated. Very
few (20 per cent) appear to be using these
control methods in Holland but in Bri-
tain nearly 60 per cent of herds are being
teat dipped and DCT is practised in near-
ly 90 per cent of herds. In Table 3 it can
be seen that teat-dipping or DC T alone is
not as effective as both combined. How-
ever teat-dipping does appear to reduce
latent infection and this is in line with the
argument used earlier.
In Tables 4B and 4D are given the results
of infection by herd size in the British and
Dutch herds respectively. There is a differ-
ence in distribution here in that most of
the Dutch herds had less than 50 cows
whereas in Britain most of the herds had
more than 60 cows. Nevertheless the
same picture appears in both surveys. As
herd size increases the level of infection
decreases. There is a slight bump in the
Dutch results where sub-clinical mastitis
is conccrned but there is a steady increase
in normal quarters with increasing num-
bers of cows in the herd,
A comparison of the levels of infection
according to age is given in Table 5B and
5D, .As might be e,\\pected the results in
both surveys are very alike but it is an
indication that, where similar features
were being e.xatnined and the satnc re-
sults obtained, any differences which do
occur in the surveys are real differences

-ocr page 60-

l ubie 2 (D). Distribution of eell counts into classes with reference to different mastitis agents.

Classes
of C

SA

SD

SU

Staph.

Cotab.

Other Str.

0-500

24.6

25.6

57.6

36.8

29.0

41.1

500-1000

17.7

22.3

20.8

20.8

20.2

20.2

1000-5000

42.2

40.5

32.0

53.1

40.5

51.6

5000

15.5

11.6

9.6

9.3

10.2

7.1

No. of
quarters
in 1974
8jid 1975

100

100

100

100

100

100

table (B). feat dipping and dr\\ cow therapy.

TTCatasnt

Gub-clinical
Mastitis

Kon-spocific

Latent

Nomal

Total

Neither

19.10

19.42

5.71

55.77

100

TD only

12.24

21.59

4.75

61.42

100

DCT only

11.36

17.3s

6.51

64.75

100

Both

8.29

17.92

4.14

69.65

100

I able 3 (D). Combined application of teat disinfection and dry-cow therapy.

Treatment

Sub-clinical
Mastitis

Non-specific

Latent

Nornal

No. of
quaxters

No

Combined

13.7
8.5

16.4

14.5

4.9
3.5

65.0
74.2

12024

3892

-ocr page 61-

lahle 4 (B). I\'ercentage infection status by herd si/e group.

Size group

Sub-clinical
Mastitis

Non-spccific

Latent

Noraal

Total

10-20

16.24

22.28

4.46

57.02

100

21-50

14.85

19.15

4.75

61. Jl

100

51-45

11.22

19.52,

4.21

65.25

100

46-60

10.58

16.56

4.71

68.55

100

61-100

10.02

19.86

4-50

65.82

100

101

7.94

18.02

4.15

69.89

100

Overall

9.88

18.71

4.52

67.09

100

fabel 4 (D). Herd size and mastitis RMI 1975.

Size group

Sub-clinical
Mastitis

Non-specific

Latent

Noncal

No. of
quarters

10-20

13.5

20.1

4.2

62.4

9220

20-50

12.0

19.5

4.5

64.5

12400

50-50

9.4

14.7

5.0

70.9

16148

50-70

10.0

15.1

4.2

72.7

4628

over 70

7.1

10.5

5.0

77.6

2616

and not as the resuhs of differing me-
thods or differing standards of interpre-
tation.

On Figure I is given a scatter diagram of
the mean of 5 hulk-milk cell counts plot-
ted against the level of sub-clinical infec-
tion in the herd for each of the 500 herds
examined in the British survey. It can be
seen that there is a highly significant asso-
ciation between cell-count and level of
infection but the correlation is not high
(r = 0.53). Thus one cannot use a bulk-
milk cell count as indicative of a particular
level of infection in a herd and this raises
doubt as to the wisdom of imposing
penalties on procedures basedsolely onthe
cell count of bulk-milk but in a previous
experiment the author has shown that in
most cases changes in the bulk-milk cell
count are directly associated with changes
in the level of infection foreach individual
herd.

I should like to take this opportunity of
thanking my Dutch friends for inviting
me to speak at thissymposium. This meet-
ing paid honour to a man who in a few
short years has made significant contri-
butions to our knowledge of mastitis and
it is my personal regret that he must retire
and leave the mastitis field. 1 refer of
course to Guy Grootenhuis, an enthusiast
to the end.

-ocr page 62-

■ Kig. I. Bulk-milk cell counts and the level of subclinical infection per herd.

•• ,.••.:•;.-I.- . ■

-1-

500000

BULK CELL COUNT

o

a

ul

U 50

«A
<

-ocr page 63-

Lactation
number

Sub-clinical
Mastitis

Non-specific

Latent

Nomal

Total

1

3.50

13.04

5.31

80.15

100

2

6.03

17.65

5.85

72.51

100

3

8.05

19.33

4.14

68.48

100

4

11.87

21.07

4.80

62.26

100

5

14.92

21.72

5.31

58.05

100

6

17.43

21.43

5.76

55.38

100

7

19.36

21.53

5.64

53.47

100

8

22.40

25.35

5.73

48.52

100

9

26.95

22.11

4.74

46.20

100

10

21.04

24.60

5.83

48.54

100

10

28.26

24.55

8.59

38.82

100

Overall

9.88

18.71

4.32

67.09

100

Table 5 (D). Distribution of the quarters into the IDF classes for each lactation number (age).

Lactation
Number

Sub-clinical
Mastitis

Non-specific

Latent

Nomal

No. of
quarters

1

3.9

12.4

3.0

80.7

11496

2

7-7

16.1

4.0

72.2

9316

3

9.9

18.5

4.1

67.7

7580

4

15.0

19.8

5.6

59.6

5584

5

16.4

19.8

5.7

58.0

3952

6

18.4

18.8

6.5

56.3

2716

7

22.4

19.4

6.3

51.9

1824

8

18.8

19.4

6.4

55.3

1072

9

24.2

T6.6

8.1

51.2

596

10

24.1

19.0

8.0

48.8

684

1975

4827

7501

2033

50467

44828

10.8

16.7

4.5

68.0

100

1974

11.7

16.5

5.6

66.2

RFFFRFNCES

1. Elliot, R. E. W., l atters Field, J. G., and Brooksbanks, E, D,: New Zealand National Mastitis Survey
1965-66, 1.
I\'reliminarv Studies S./.. l ei. ,/., 24, (IJ). (1977). II. The microflora of bovine composite
milk samples.
IBID. 24, (5). HI)-84. (1977).

2. Grootenhuis, Ci.: (5) Eandelijke steekproef Mastitis, rapport 1975,

3. Howell, D,, Wilson, C. D., and Vessev, M. P.: A survey of the incidence of mastitis in dairy cows in the
Reading area.
Cel. Rec.. 76, (40). 1107-1112. (1964).

4. Wilson, C. D, and Richards, M. S.: Vei. Rec.. 106. (In Press), (1980).

-ocr page 64-

ËiOi

De economische betekenis van mastitis bij
huidig en gewijzigd landbouwbeleid

The Economie Significance of Mastitis in Current and A hered
Agricultural Policies

A. A. Dijkhuizen^ en J. Stelwagen\'

SAMENVATTING

,\\\'og steeds speelt het optreden van gezondheidsstoornissen een grote rol in de
Nederlandse melkveehouderij. Een belangrijk deel van de totale schade voor een
individueel bedrijf wordt gevormd door mastitis, eerder gekwantificeerd op f 125,
per gemiddeld aanwezige koe. wat hij het huidige produktie- en prijsniveau zelfs
overeenkomt met f 165.-. Een belangrijk deel hiervan wordt veroorzaakt door
niet-geproduceerde melk. Daar hij het huidige markt- en prijsbeleid voor elke kg
melk eenzelf de melkprijs wordt betaald, ongeacht de hoeveelheid die per bedrijf
wordt geproduceerd, is de wegens mastitis opgetreden produktiederving gewaar-
deerd legen een melkprijs vanf 0,60. Zou even wel sprake zijn van een con tingen tering
van de produktiehoeveelheid per bedrijf dan dient voor een e.xtra kg melk een
duidelijk lagere prijs te worden gerekend. Toch neemt in dat geval de schade van
mastitis, of omgekeerd redenerend het voordeel van een terugdringen van de
stoornis, nagenoeg niet af omdat in plaats van een grotere produktie per bedrijf
ook kan worden gestreefd naar een voortbrenging van dezelfde produktie met
minder dieren.

Door het voordeel wat hierbij optreedt, blijft het belang van een goede gezondheul
bij invoering van contingeniering van de produktie per bedrijf economisch gezien
nagenoeg gehandhaaf d.

SUMMARY

.\'inimal diseases continue to cause considerable tosses among dairy cattle in the
Netherlands. A considerable part is due to mastitis, previously quantijied at Dfl
125.- per average crnr />resent. which would amount to as much as Djl. 165. at
current production and price-levels. A major part is caused by milk which was not
produced. Under the present market and price policy, the same price is paid for
each kg of milk, whatever the quantity produced per farm. In this situation, the
milk which is not produced is therefore valued at the current price of Dfl. 0.60 per
kg. Ij a quota-system were to he intposed per farm, an addltonal kg ofitiilk would
have to he valued at a lower price. Yet the losses due to mastitis and conversely, the
projits of reducing the disease, remain almost unchanged in this situation. Instead

Ir. A. A. Dijkhuizen en ing. .1. Stelwagen. Aldeling Agrarische Economie. Vakgroep Zootechniek.
Eaeulteit der Diergeneeskunde, RijksuniNersitcit Utrecht. Yalelaan 17. Utrecht.

-ocr page 65-

of increased production per farm, there is a possibility of achieving a similar
production per farm with less cows and at reduced cost. Calculations show that
when a quota-system is imposed on each farm, the economic profitableness of
improved health continues to he important.

I. 1M.EID1NG

Ook in de huidige Nederlandse veehou-
derij speelt het optreden van gezond-
heidsstoornissen nog steeds een grote rol.
Hieraan zijn behalve gevolgen voor de
volksgezondheid en het welzijn der die-
ren, ook economische implicaties ver-
bonden. De produktiviteit ligt immers
lager en dus de kostprijs van de voortge-
brachte produkten hoger dan in een situ-
atie met minder of geen gezondheids-
stoornissen. Reeds eerder is aangegeven
(5), dat de financiële schade van dierziek-
ten in sterke mate wordt bepaald door
een combinatie van drie factoren, name-
lijk de
ziekte, de diersoort en de betrok-
ken belanghehbende(n).
Wat dit laatste
betreft wordt wel onderscheid gemaakt in
het individuele bedrijf, de gezamenlijke
veehouders, de consumenten en de nati-
onale economie. Binnen dit kader wordt
nu ingegaan op de schade door
mastitis
bij melkvee bezien op bedrijfsecono-
misch niveau,
dus voor het individuele
melkveehouderijbedrijf.
Bij het in 1974;\'75 geldende produktie-
en prijsniveau is de schade door mastitis
gekwantificeerd op ƒ 125,— per gemid-
deld aanwezige koe (2). Bij het huidige
produktie- en prijspeil zou dit zelfs
/ 165, bedragen, hoewel zich inmiddels
een verbetering kan hebben voorgedaan
in de mate van optreden en de gevolgen in
fysieke eenheden, waardoor de schade
wordt verlaagd. De in uitvoering zijnde
landelijke steekproef zal hierover tneer
inzicht verschaffen. Over de wijze van
kwantificering en de opbouw van de
schadecomponcnten is reeds eerder gepu-
bliceerd (2). Nu wordt ingegaan op een
ander facet van deze problematiek,
namelijk op de vraag hoe het economisch
belang van gezondheidsstoornissen zich
verhoudt bij huidig en gewijzigd markt-
en prijsbeleid voor de melkveehouderij.

2. ENKEt.E ASPECTEN VAN HEI MARKE-
EN PR1.ISBE1.E1D VOOR DE MEEKVEE-
HOUDERI.1

Een kenmerk van het huidige beleid is,
dat per kg melk eenzelfde melkprijs
wordt betaald, ongeacht de hoeveelheid
die per bedrijf wordt geproduceerd. Jaar-
lijks wordt op EG-niveau de hoogte van
deze melkprijs vastgesteld. Globaal
streeft men hierbij twee doeleinden na:
het bereiken van respectievelijk een
gewenste produktieomvang en een gelijk-
waardig inkomen in vergelijking met
andere sectoren. Steeds meer wordt de
mening gehoord, dat beide doeleinden
niet worden bereikt: de produktieom-
vang is te groot, het inkomen in de land-
bouw te laag. Veel aandacht wordt dan
ook besteed aan alternatieve vormen van
markt- cn prijsbeleid voor de melkvee-
houderij. Eén hiervan, met wellicht ver
strekkende consequenties, vormt het
twee-prijzen-systecm, meestal contingcn-
terings- of quotasysteem genoemd. Hoe-
wel hier binnen nog weer meerdere va-
rianten denkbaar zijn (4), staal ons
hierbij de situatie voor ogen waarbij
per melkveehouderijbedrijf tot een ze-
kere produktie (contingent) een relatief
hoge prijs wordt uitgekeerd, terwijl voor
het meerdere een veel lagere prijs wordt
uitbetaald. In het navolgende wordt aan-
dacht besteed aan het effect van dit
systeem op het economisch belang van
gezondheidsstoornissen, met als voor-
beeld mastitis.

.V DE SCHADE DOOR MASTITIS VOOR
EEN INDIVIDUEEI. BEDRI.IF

In label 1 slaat een overzicht van de
gemiddeld optredende schade door mas-
titis voor een 4-tal situaties. f)aarbij is de
totale schade opgesplitst in twee compo-
nenten, le weten de melkproduktieder-
ving en de overige schadeeomponenten,

-ocr page 66-

zoals dierenartskosten, medicijnen, voor-
tijdige afvoer etc. Dit omdat de invloed
van het markt- en prijsbeleid zich alleen
zal doen gelden op de waardering van de
melkproduktiederving. De schade staat
weergegeven per gemiddeld aanwezige
koe, waarbij een bedrijf met 60 melk-
koeien en een gemiddelde produktie van
5000 kg per koe als uitgangspunt is
genomen.

Situatie A heeft hierbij betrekking op de
schade door mastitis, geldend bij het hui-
dige markt- en prijsbeleid. Dit betekent,
dat de optredende produktiederving van
350 kg per koe is gewaardeerd tegen een
normale melkprijs van ƒ 0,60 per kg. Er is
evenwel een aftrek toegepast voor ver-
minderde voerkosten. Daarbij is veron-
dersteld, dat voor de niet geproduceerde
melk ook geen produktievoer is nodig
geweest. Uitgegaan is van \'/, kg A-brok
per kg melk. Netto bedraagt zodoende de
waardering per gederfde kg melk / 0,35.
Tezamen met de overige schadecompo-
nenten leidt dit tot een schade van
ƒ 165,— per koe, of wel ƒ 9900,— voor
het bedrijf als geheel.
Een geheel ander beeld komt naar voren,
indien de kwantificering wordt uitge-
voerd voor situatie B,, waarbij het bedrijf
wordt geconfronteerd met een eontingen-
tering van de totale produktie per jaar.
Aangenomen is, dat voor de huidige pro-
duktie van 300.000 kg per jaar de nor-
male melkprijs van ƒ 0,60 per kg gehand-
haafd blijft. Wordt evenwel meer
geleverd dan dit toegestane contingent,
dan wordt daarvoor slechts ƒ 0,20 per kg
uitbetaald. Hiermee is bij B, de produk-
tiederving wegens mastitis gewaardeerd.

l abel I. De sehade door mastitis per gemiddeld aanwezige koe (gid.)

A

B,

B,

B,

1. melkproduktiederving: 7% van 5000 kg
verminderde voerkosten: 175 kg a ƒ 0.50

210.
87,50

70,
87,50

netto derving van melkopbrengsten

122.50

17,50

87,50

112.

2. overige schadeeomponenten

42,50

42,50

42,50

42.50

totaal per koe

165......-

25,

I.IO,

154,50

totaal per bedrijf

9900,-

1500, -

7800,-

9270,-

A : bij het huidige markt- en prijsbeleid

B|, „ , : bij eontingentering van de produktiehoeveelheid per bedrijf (zie tekst)

Bij overigens gelijke omstandigheden
betekent een terugdringing van de stoor-
nis immers een toename van de produktie
en dus een overschrijding van het toege-
stane contingent. Na aftrek van de voer-
kosten is de netto derving van melkop-
brengsten zelfs negatief. Met andere
woorden: het is voor de veehouder
voordelig dat de gederfde produktie ook
inderdaad niet wordt geproduceerd.
Tezamen met de overige schadecompo-
nenten bedraagt de schade ƒ 25,— per
koe ofwel ƒ 1500,— voor het bedrijf als
geheel. Vanuit economisch oogpunt
gezien een geringe stimulans om het
optreden van mastitis terug te dringen.
Temeer als wordt bedacht, dat voor deze
terugdringing ook nog extra kosten zul-
len moeten worden gemaakt.
Op deze feiten alleen mag evenwel niet de
conclusie worden gebaseerd, dat door
invoering van een eontingentering van de
produktie per bedrijf de schade door
mastitis, of omgekeerd redenerend het
voordeel van een terugdringen van de
stoornis, sterk wordt gereduceerd. Min-
der produktiederving door een verbe-
terde gezondheidstoestand behoeft
immers niet noodzakelijkerwijs te leiden
tot een grotere produktie per bedrijf. Een
alternatief bestaat in het voortbrengen
van dezelfde hoeveelheid per bedrijf met
minder koeien. De eventuele kostenbe-
sparing die zich daarbij voordoet, vormt
dan in feite de waardering van de wegens
mastitis optredende produktiederving. In
kolom B, en B, van tabel 1 staan hiervan
de resultaten vermeld. De hieraan ten
grondslag liggende kwantificering zal in
het kort worden uiteengezet.

-ocr page 67-

Bij een nortnale jongveebezetting,
bestaat de veestapel in de uitgangssituatie
uit 60 melkkoeien, 15 pinken en 18 kalve-
ren. Zou zich geen mastitis meer voor-
doen dan kan de totale produktie van
300.000 kg per bedrijf worden voortge-
bracht door een veestapel bestaande uit
56 melkkoeien, 14 pinken en 16,8 kalve-
ren. Dehierbij mogelijke kostenbesparing
staat weergegeven in tabel 2. Gelet op de
vele veronderstellingen die moeten wor-
den gemaakt, kan slechts sprake zijn van
een globale benadering.
De posten arbeids- en gebouwenkosten
behoeven wellicht een iets uitvoeriger
toelichting. Hierbij is namelijk onder-
scheid gemaakt in een besparing bezien
op kortere en op langere termijn. Wat
betreft de arbeid, zal in vergelijking tot de
uitgangssituatie alleen een besparing
mogelijk zijn bij het melken en verzorgen
van het vee. Gelet op de vaste werkzaam-
heden, zal de afname relatief geringer zijn
dan de afname van het aantal koeien.
Uitgegaan wordt van 15 minuten per dag
ofwel 90 uur per jaar. Daar het hierbij in
de meeste gevallen gaat om eigen arbeid
van de veehouder, is eerst sprake van een
wezenlijke besparing indien de vrijgeko-
men arbeid weer rendabel kan worden
gemaakt. Op de kortere termijn bezien
zullen hiervoor de mogelijkheden gering
zijn, zodat is uitgegaan van een benutting
van \'/,-deel, ofwel 30 uur.

Uitgaande van voldoende inventiviteit bij
de veehouder is dit voor de wat langere
termijn bezien gesteld op 75%. Per uur
wordt een te verkrijgen beloning veron-
dersteld van ƒ20,—. Uitgaande van een
bestaande situatie behoren de gebouwen-
kosten tot de vaste kosten. De ruimte die
beschikbaar komt door de geringere
omvang van de veestapel leidt dan ook
pas tot een voordeel indien een alterna-
tieve aanwendingsmogelijkheid beschik-
baar is. Op kortere termijn gezien is gere-
kend met ƒ250,— per jaar (bijv. de
stalling van een rijpaard of caravan). Op
de wat langere termijn bezien is evenwel
een besparing mogelijk op nieuwbouw.

Uitgegaan is van 50% van de gemiddelde
investering per koe (excl. melkstal) het-
geen voor 4 melkkoeien neerkomt op
ƒ8500,— . De geringere kosten voor
rente, afschrijving en onderhoud bedra-
gen zodoende ca. / 950,—.

In totaal komt het voordeel dan neer op
respectievelijk ƒ5240,-- en ƒ6690,—.
Omgekeerd redenerend wordt door het
optreden van mastitis dit voordeel dus
gemist. Uitgedrukt per koe bedraagt deze
schade derhalve respectievelijk ƒ 87,50 en
ƒ I 12,—, zoals weergegeven in situatie B,
en Bj in tabel I. Omgerekend per niet-
geproduceerde kg melk wegens mastitis is
dit dus respectievelijk ƒ 0,25 en /\'0,32.

Tabel 2. Voordeel van cen kleinere veestapel met meer melk per koe (gld).

korte termijn

lange termijn

voerkosten melkveestapel\'

3880

3880

omzet en aanwas-

600

l 600

rentekosten\'

860

860

arbeidskosten

600

1350

gebouwenkosten

250

950

overige kosten\'\'

250

250

totaal

5240

6690

Voederbeboefte was : 60 x 4250 kVEM (3) = 255.000 kVEM

wordt : 56 x 4415 kVEM = 247.240 kVEM

besparing 7.760 kVEM

Bij een besparing op aankoop van voer bedraagt de prijs ca. ƒ 0,50 per kVEM.
Rekening houdend met een overlevingskans tot verkoop van 90%, neemt de afzet van kalveren af
van 36 tot 33,6 a / 350, - per stuk. Bovendien neemt de afzet tijdens de opfokperiode tot pink af met 0,2
kalf a ƒ 450.—. terwijl tevens 1 koe minder wordt opgeruimd a/\' 1520,— (I). In totaal dus ƒ 2450.—.
Daartegenover staat dat 1 vaars minder nodig is voor vervanging a ƒ 1850,— (excl. waarde kalQ,
Een besparing wegens afname van het geïnvesteerd vermogen in de veestapel met 8% van {4 x / 2100,—
1 x/ 1500,- 1,2 x ƒ 700,-).

Een restpost. betrekking hebbend op kosten K.l.. melkcontróle. water, electriciteit etc.

-ocr page 68-

Dit brengt ons tot de eonclusie, dat in nagenoeg gehandhaafd blijft. Wel geldt

vergelijking tot de huidige situatie bij als voorwaarde, dat een verbetering van

eontingentering van de produktiehoe- de gezondheidstoestand niet leidt tot een

veelheid per bedrijf de schade door masti- toename van de produktie per bedrijf,

tis, of omgekeerd redenerend het voor- doch tot eenzelfde totale produktie met

deel vaneen terugdringen vandestoornis, minder koeien.

IJTERATUUR

1. Dijkhuizen. A. A.: De economische betekenis van gezondheidsstoornissen bij melkyee. 1 Voortijdige
afvoer. Pubhkatie no. 4, Atdeling Agrarische Economie, Vakgroep Zootechniek. Fac. der Diergeneesk.,
Utrecht, 1980.

2. Dijkhuizen, A. A. en Renkema, J. A.: Economische aspecten \\an ziekten en ziektebestrijding, in het
bijzonder mastitis, in de Nederlandse melkveehouderij.
Tijdschr. Diergeneesk.. 102, (2!). 1239.(1977).

3. Ministerie van Eandbou« en Visserij: Jaarstatistiek van de veevoeders 1975 \'76. Den Haag, 1978.

4. Noort, P. C. V. d., e.a.: Interim-rapport EEG-zuivelbeleid. Den Haag Wageningen, 1978.

5. Renkema, J. A. en Dijkhuizen, A. A.: Economische aspecten van dierziekten, in het bijzonder bij
melkvee.
Tijdschr. Diergeneesk.. 104, (24). 977. (1979)

Vieitxxnäxv

Tenslotte zij als merkwaardigheid vermeld dat frequentie van Cysticercose in
de laatste jaren toeneemt. Eenige maanden geleden
constateerde ik bij de
keuring van een
rund ten behoeve van de gemeente Enschede wederom een
geval. Ook aan het abattoir tc Arnhem wordt, naar ik
vernam Cysticercose
meer aangetroffen dan vroeger. Zou het mogelijk kunnen zijn dat de
infectiekans op de weiden in de grensstreken gedurende de laatste jaren door
het drukke grensverkeer vergroot is\'.\'

Speciaal zou dit het geval kunnen zijn in verband met de omstandigheid dat
vele uit Duitsche krijgsgevangenschap ontsnapte militairen vaak geruimen
tijd, ook al waren zij op neutraal grondgebied door onwetendheid in de open
lucht hebben moeten kampeeren en de gelegenheid tot infectie der weiden ten
zeerste mooglijk hebben gemaakt.

Daarbij zou als causa auxiliaria mede gewerkt kunnen hebben het feit dat
gedurende de oorlogsjaren het gebrek aan kunstmeststoffen het gebruik van
menschelijke faecalien ten behoeve van weidebemesting wederom op den
voorgrond heeft gebracht. Ook deelde collega Luxwoida mij mede dat een
direct verband tusschen deze omstandigheden hem meerdere malen gebleken
is. Bij koeien gehouden op weiden welke met menschelijke faecalien,
afkomstig van fabrieksaborlen gemest werden, is door hem vaak Cysticercose
geconstateerd.
 Tijdschr. Diergeneesk.. 20, .S.";, (192(1)

-ocr page 69-

Mastitis en milieu

Mastitis and Environment
P, Feenstra\'

SAMENVATTING

Veel acute mastitiden worden veroorzaakt door bacteriën die in het ligbed van de
dieren voorkomen. Het blijkt dat deze infecties, veroorzaakt door coUformen, tnet
de adviezen opgesteld door het National Institute of Dairying te Reading niet goed
te bestrijden zijn.

Er zal meer aandacht aan de hygiëne in de stal en speciaal van het ligbed besteed
dienen te worden. Enkele methoden worden behandeld.

SUMMARY

.Many cases of acute mastitis are due to bacteria present in the bedding of the
animals. These infections, caused by coliform bacteria, cannot be effectively
controlled by the recommendations formulated by the National Institute of
Dairying in Reading.

More attention will have to he paid to sanitary conditions in cattle houses, par-
ticularly those of beddings. A number of methods are discussed.

De weerstand van de runderen tegen
mastitis i<an per dier maar ook per kwar-
tier verschillen. De gevoeligheid wordt
ten dele genetisch bepaald.
Andere factoren die invloed hebben op
het ontstaan van een mastitis zijn o.a. de
melktechniek, de technische installatie en
het onderhoud hiervan. Maar ook de voe-
ding en stalling kunnen het ontstaan van
een mastitis bevorderen.
Bij mastitis zijn verschillende meer of
minder pathogene kiemen betrokken
zoals
Pseudomonas aerigunosa. Strepto-
coccus uberis
en de coliformen die uit het
milieu afkomstig kunnen zijn. Met de
coliformen worden de species
Escheri-
chia. Klebsiella
en Enterobacter
aangeduid.

Met de faeces worden veel coliformen in
de stal gebracht.

ontstaan door
de ductus

via

Drs. P. Feenstra, dierenarts hij de Gezondheidsdienst voor Dieren in Overijssel. Zwartewaterallee,
Postbus 13. 8000 AA Zwolle.

Vrijwel alle mastitiden
penetratie van kiemen
papillaris.

Kneuzingen en verwondingen van de
speen, vooral als het slotgat erbij betrok-
ken is, geven vaak aanleiding tot het ont-
staan van mastitis.

-ocr page 70-

Hierbij i<unnen verschillende bacteriën
uit het milieu betrokken zijn.
Grommers wees al op het verband tussen
stalinrichting en het optreden van speen-
beschadigingen. Tijdens een bedrijfsbe-
geleidingsproef in Overijssel bleek dat in
ligboxstallen een verschil in het aantal
speenbetrappingen optrad bij het gebruik
van een hard of een zacht ligbed. Dit
verschil werd nog geaccentueerd door de
mate van voorkomen van kreupele dieren
in de koppel. De ontstane wonden worden
snel geïnfecteerd door bacteriën uit het
milieu, die waarschijnlijk ook tijdens het
melken in de speen kunnen penetreren.
Betrappingen tijdens de droogstand kun-
nen aanleiding geven tot het ontstaan van
pyogene infecties, vooral wanneer tege-
lijk endometritiden en stalhakken optre-
den waaruit pus vrijkomt.
Onderzoekers van het National Institute
of Dairying in Reading toonden aan dat
de uiergezondheid te verbeteren was door
aan de volgende voorwaarden te
voldoen:

1. Het gebruik van een goede melkma-
chine, gecombineerd met een goede
melktechniek.

2. Het toepassen van hygiënische maat-
regelen, waaronder desinfectie van de
spenen na het melken.

3. Het toepassen van antibiotica tijdens
de droogstand.

4. Het verwijderen van chronisch zieke
dieren.

Eberhart en Buckalew wezen er op dat
deze verbetering vooral betrekking had
op infecties waarbij
Sir. agalaciiae en sta-
phylococcen betrokken waren.
Het optreden van mastitiden veroorzaakt
door coliformen en
Sir. uheris werd door
de toegepaste maatregelen niet
beïnvloed. In de uitkomsten van de
Landelijke Mastitis Steekproef worden
coliforme mastitiden weinig genoemd.
Het zijn vooral de subklinische mastitiden
die bij een dergelijke steekproef aange-
toond worden. Coliforme kiemen wor-
den meestal maar enkele dagen na een
infectie aangetoond, al zijn hier uitzonde-
ringen op mogelijk.

De melkmonsters die door praktizerende
dierenartsen in Overijssel ingezonden
worden hebben meestal betrekking op
acute mastitiden. In 1978 werd uit 13,4%
van deze monsters
E. coli geïsoleerd.
Ook Osinga en Verheijden wezen op het
frequent voorkomen van
E. coli bij acute
mastitiden, vooral als de dieren klinische
symptomen vertoonden.
Op de tepel aangebrachte
E. coli zijn na
enkele dagen verdwenen. Er vindt geen
kolonievorming plaats op huid of slotgat.
Worden er veel
E. coli op een speen
aangetroffen dan zijn deze meestal
afkomstig uit het ligbed of uit een door
E.
coli
aangetast kwartier.
Uit verschillende publikaties blijkt dat de
mate waarin de kiemen in het ligbed
voorkomen bepalend kan zijn voor de
besmetting van de spenen en het optreden
van mastitiden.

Op de penetratie van de kiemen door het
tepelkanaal is de melkmachine en de
melktechniek van invloed. Ook bij runde-
ren die niet gemolken worden is deze pas-
sage mogelijk, afhankelijk van het aantal
kiemen aan het slotgat.

De meeste mastitiden die door colifor-
men veroorzaakt worden komen voor in
de periode ± 2 dagen voor de partus tot ±
3 maanden daarna.

In tegenstelling tot de meeste onderzoe-
kers spreken sommige Duitseen Zweedse
onderzoekers over een haematogene
infectie vanuit het maagdarmkanaal ten
gevolge van een indigestie.
Jones, zag dat het aantal
E. co//per gram
faeces steeg naarmate de produktie van
de koeien steeg. Van 10\' bij koeien die
weinig melk produceerden naar lO\'\' bij
hoogproduktieve dieren. Deze dieren
kregen dan ook een adequaat rantsoen.
Hoogproduktieve dieren produceerden
meestal faeces met ecn hoger vochtge-
halte in vergelijking met dieren die min-
der produceren. Hierdoor worden de
loop- en eetruimten meer met faeces
bevuild. Een gevolg hiervan is dat meer
mest aan de klauwen in het ligbed getrans-
porteerd wordt. Het rantsoen dat de die-
ren ontvangen zou dus van invloed kun-
nen zijn op het aantal bacteriën dat in de
stal en het ligbed aangetroffen wordt. De
stijgende melkproduktie die de laatste
jaren op veel bedrijven bereikt wordt,
kan alleen gerealiseerd worden door
meer en beter te voeren. Hierdoor zullen

-ocr page 71-

meer coliformen in de stal verspreid
worden.

Het ligbed kan ook direct bevuild worden
met urrineen faecesindiendeschoftboom
niet goed afgesteld is, of als er veel ver-
schil in grootte tussen de koppelgenoten
is.

Bij het optreden van veel door E. coli
veroorzaakte mastitiden in een koppel
worden verschillende serotypen aange-
toond. Deze mastitis is niet erg besmette-
lijk en alles wijst erop dat de dieren aan
een besmetting bloot staan van verschil-
lende kiemen uit het milieu .
E. co//over-
leeft niet lang in een droog milieu: Vooral
in slecht geventileerde, vochtige stallen
zouden meer coliforme mastitiden
voorkomen.

In de huidige staltypen is in Nederland
veelal een min of meer natte loop- en
eetruimte aanwezig, waarin steeds faeces
gedeponeerd wordt. Dit komt vooral tot
uiting als deze loop- en eetruimte uitge-
voerd is met een dichte betonvloer. De
reinheid van de vloer is te beïnvloeden
door de mestschuif frequenter te gebrui-
ken. De reinigende werking verschilt ech-
ter per stal. Dit houdt verband met de
uitvoering van de vloer en de schuif. Ook
stelt de veehouder deze schuif bij voor-
keur niet in werking als er geen toezicht in
de stal aanwezig is, om ongelukken te
voorkomen.

In stallen die doorlopend door vee bezet
zijn, slecht geventileerd worden en daar-
door vochtig blijven, kan het ligbed veel
kiemen per gram materiaal bevatten.
Zaagsel heeft een slechte naam, vooral
omdat zich hierin Klebsiella\'s goed kun-
nen vermeerderen als de vochtigheid en
de temperatuur in het materiaal gunstig
zijn. In het temperatuurbereik van 21-45
graden C. vindt vermeerdering van deze
kiemen plaats. Deze temperatuur kan in
dikke ligbedden door broei bereikt wor-
den. Om arbeidstechnische redenen
wordt zand niet meer in ligbedden
gebruikt. Een voordeel van dit materiaal
is dat hierin geen broei optreedt terwijl de
koeien het ook verkiezen boven een hard
ligbed.

Newman zag in een koppel koeien het
aantal kwartieren waaruit hij Klebsiella\'s
isoleerde sterk dalen toen het ligbed van
zaagsel naar zand veranderd werd.
Uit dit onderzoek en dat van Zikken-de
Kruif zou men kunnen concluderen dat
het optreden van acute coliforme mastiti-
den, endometritiden en retentie van de
secundinae met behulp van hygiënische
maatregelen te verminderen is. Dit was
aanleiding om in samenwerking met het
Instituut voor Mechanisatie, Arbeid en
Gebouwen (I.M.A.G.) en het Proefsta-
tion voor de Rundveehouderij (P. R.) op
de proefboerderij te Heino onderzoek te
verrichten.

Er wordt getracht een methode van reini-
gen en eventueel ontsmetten van verschil-
lende boxbedekkingen te ontwikkelen
met een optimaal hygiënisch effect en een
minimum aan arbeid.
Uit onderzoek van Bramley en Caroll
bleek dat compostering van mest een
boxvulling kan leveren met een laag
kiemgetal.

Dit bleek tijdens de proeven in Heino ook
het geval voor gebroeide kuikenmest. Bij
gebruik van dit materiaal in ligboxen zal
aandacht besteed dienen te worden aan
eventuele aanwezigheid van dode kui-
kens in dit strooisel met het oog op
botulisme.

Ook een ligbed van grove houtkrullen en
boomschors kan hygiënisch goed zijn. De
problemen die kunnen optreden bij het
gebruik van fijn zaagsel kunnen veroor-
zaakt worden door de grotere vochtab-
sorptie door de kleinere zaagseldelen.
Hierdoor kan broei ontstaan waardoor
het kiemgetal van het ligbed verhoogd
wordt tenzij een temperatuur van 50 gra-
den C. bereikt wordt.
Tijdens de waarnemingen in Heino ble-
ken zowel de zachte als de harde boxbe-
dekkingen na ± 3 maanden ongeveer
gelijke aantallen kiemen per gram boxbe-
dekking te bevatten.
De bevuiling van de boxen is ook afhan-
kelijk van het gebruik van de ligplaatsen
door de koeien. De verschillen die hierin
bestaan worden niet alleen bepaald door
het materiaal waaruit de boxbedekking
bestaat, maar ook door de plaats van de
box in de stal.

Van de gebruikte boxbedekkingen bleek
de soort die zich het beste liet reinigen het

-ocr page 72-

minste door de dieren te worden geappre-
cieerd. Boxbedei<kingen met een ruwe
oppervlakte laten zich moeilijk en soms
niet reinigen.

Bij gebruik van gladde materialen geeft
een goede reiniging een vergelijkbaar
resultaat met reiniging -l- desinfectie.
Voor desinfectie werd steeds een 30x ver-
dunde handelsformaline (40%) gebruikt.
Het blijkt dat ± 1 week na reiniging
desinfeetie van de boxvullingen het kiem-
getal in de box al weer het oude niveau
benadert. Dit onderzoek, waarbij de ver-
zorging van de ligboxen en het kiemgetal
van de boxbedekking vergeleken wordt,
vindt nog doorgang.
In probleembedrijven kunnen de runde-
ren met veel coliforme kiemen op de
speenhuid (fijn zaagsel) in de melkstal
komen. Op verschillende bedrijven wer-
den goede resultaten bereikt door na rei-
niging en voorbehandeling de spenen te
desinfecteren vóór het aanbrengen van
tepelbekers.

Coliforme mastitiden zijn niet alleen met
hygiënische maatregelen in de stal te
bestrijden. Soms blijken ook andere
infectiebronnen aanwezig te zijn waarop
men dus steeds attent dient te zijn. Zo
werd bij een installatie waarbij de reini-
ging niet goed funtioneerde
E. coli uit de
melkklauw geïsoleerd.

Literatuurlijst op aanvraag bij de auteur
te verkrijgen.

Promotiestellingen

\'Ha is een illusie le geloven dat hoeren nog vrije ondernemers zijn\'.

.1. C. van Suydam

\'Het vergelijken van prijzen van chentisch gelijkwaardige geneesmiddelen
met het doel een kostenbewaking na te streven is alleen verantwoord,
indien de biologische beschikbaarheid van deze geneesmiddelen gelijk-
waardig is\'.

M. Lagas

-ocr page 73-

De Pathogenese van coliforme mastitis

The Pathogenesis of Coliform Mastitis

J. H. M. Verheijdeni, A, S. J. P. A. M, van Miert^, A. J, H.
Schotman\' en C. T. M. van Duin^

SAMENVATTING

In dit artikel wordt een vergelijkend onderzoek beschreven naar de invloed van de
intraveneuze respectievelijk de intramammaire toediening van E. coli-endotoxinen
aan normale en voor endotoxinen tolerante proefdieren op het verloop van een
aantal klinische en klinisch-chemische parameters.

Het uitblijven van duidelijke effecten op de pensmotiliteit na de intramammaire
toediening van endotoxinen. deed ernstige twijfel ontstaan aan het in de circulatie
kotnen van endotoxinen bij deze dieren.

Door dagelijkse intraveneuze injecties met E. coli-endotoxinen werden proefdieren
tolerant gemaakt. Deze tolerantie bleek zowel ten aanzien van een enkelvoudige
intraveneuze injectie als ten aanzien van een intraveneus infuus met E. coli-
endotoxinen tegelden. Na de intramammaire toediening vaneen vijfde deel vande
dosis endotoxinen. waarvoor de dieren tolerant waren gemaakt, werd een maxi-
maal effect op de lichaamstemperatuur en het zinkgehalte van het plasma waarge-
nomen. Deze bevinding leverde uiteindelijk het definitieve bewijs, dat de verschijn-
.selen van algemeen ziek zijn niet mogen worden toegeschreven aan het circuleren
van uit de uier geresorheerde endotoxinen.

SUMMARY

The present paper is a report on a cotnparative studv of the effects of intravenous or
intramamntary injection of various doses of E. coli endotoxin in normal and
endotoxin-tolerant attinials on a nuntber of clinical and clinicochetnical parame-
ters.

The absence of marked effects on rumen motility following intramamntary adntini-
stration of endotoxins raised serious doubts as to the validity of the cotnntmon
theory of absorption of endotoxins from the udder in these animals,
l-lxperiittental animals were made tolerant by daily intravenous infections of E. coli
endotoxins. Anintals tolerant for a single intravettous injection also were tolerant
for intravenous infusion of E. coli endotoxins. Intramatnmarv administration of

\' Dr. .1. H. M. Verheijden. Vakgroep Bedrijisdiergeneeskunde en Buitenpraktijk. Yalelaan 20. .1508 I D
Utrecht.

\' Prof. dr. A. S. .1. P. A. M. van Miert en drs. C. 1. M. van Duin. Vakgroep Veterinaire Pharmacologie.

Pharmacie en To.xicologie. Biltstraat 172. .3572 BP Utrecht.
\' ProE dr. A. .1. H. Schotman. Vakgroep Inwendige Ziekten der Grote Huisdieren. Yalelaan 16. 3508 1 D
Utrecht.

Ti/dsthr. Dicrgenee.st,.. deel lt)6. ajl. 10. I9HI 501

-ocr page 74-

one fifth of the dose of endotoxins for which the animals had been made tolerant,
produced a maximum effect on the body temperature and plasma zinc concentra-
tions of cows. In view of these findings, it can be postulated that the systemic
symptoms in E. coli endotoxin induced mastitis are not due to absorption of
endotoxins from the udder.

INLEIDING

De rol van endotoxinen in de pathoge-
nese van verschillende ziektebeelden,
wordt reeds vele jaren door verschillende
onderzoekers ter discussie gesteld. Ook
met betrekking tot het ziektebeeld \'coli-
forme mastitis\' is dergelijke literatuur rij-
kelijk voorhanden.

Dat bij patiënten met een coliforme mas-
titis de lokale verschijnselen o.a. door het
in de uier vrijkomen van endotoxinen
worden veroorzaakt, werd aannemelijk
gemaakt door Schalm c.s. (37) en Carroll
c.s. (6). Immers, na experimentele infec-
tie van de uier met
A. aerogenes-cu\\\\um,
werd na een aanvankelijke toename een
plotselinge afname van het aantal bacte-
riën in het secretum waargenomen. Pas
hierna werden de lokale en algemene
ziekteverschijnselen manifest (37). De
hypothese, dat bij fagocytose van de bac-
teriën uit de celwand endotoxinen vrij
zouden komen, leek bevestigd te worden
door de volgende waarneming (6). Na de
intramammaire toediening van endoto-
xinen werd een ziektebeeld waargeno-
men, dat vergelijkbaar was met het ziek-
tebeeld na de intramammaire toediening
van coliforme bacteriën. De klinische
verschijnselen werden echter enige uren
eerder manifest. De veronderstelling, dat
endotoxinen een rol zouden spelen bij het
ontstaan van de lokale ziekteverschijnse-
len lijkt dan ook gewettigd, temeer daar
aangetoond is (34) dat coliforme bacte-
riën - althans
in vitro - ook endotoxi-
nen aan hun omgeving kunnen afgeven.
In de literatuur wordt vrij algemeen de
opvatting aangetroffen, dat ook de ver-
schijnselen van algemeen ziek zijn ver-
oorzaakt zouden worden door endotoxi-
nen (5, 6, 13, 14, 16, 31, 32, 35, 36, 43).
Deze endotoxinen zouden via de lymfe-
vaten of de kleinere bloedvaten in het
ontstoken gebied vanuit de uier in de cir-
culatie worden opgenomen. Deze hypo-
these wordt echter onvoldoende onder-
bouwd met gegevens over plasmaspiegels
van endotoxinen na spontane en experi-
mentele infecties.

Bij een inventariserend onderzoek naar
de frequentie van vóórkomen \\an de
verschillende mastitisverwekkers bij het
rund bleek een betrekkelijk hoog percen-
tage coliformen (± 17%) te worden geïso-
leerd uit patiënten met een klinische mas-
titis (38, 39). Bij patiënten, waarbij tevens
verschijnselen van algemeen ziek zijn
werden waargenomen, was dit percen-
tage zelfs nog hoger. Uit een computer-
matige analyse van de klinische gegevens
van 1953 patiënten met een klinische
mastitis bleek, dat het klinisch beeld bij
de verschillende mastitisverwekkers niet
erg specifiek is (39). Mede op grond hier-
van ontstond twijfel over het vóórkomen
van endotoxinen in de circulatie bij pa-
tiënten met een coliforme mastitis.

Om de eventuele rol van endotoxinen
met betrekking tot het ontstaan van de
algemene ziekteverschijnselen beter te
kunnen beoordelen, werd een vergelij-
kend onderzoek ingesteld naar de intra-
veneuze respectievelijk de intramam-
maire toediening van verschillende doses
E. ro//-endotoxinen op een aantal klini-
sche en klinisch-chemische parameters.

HET VERLOOP VAN EEN AAN\'IAI. KLI-
NISCH EN KLINISCH-CHEMISCHE PARA-
METERS NA DE INTRAVENEUZE RESPEC-
TIEVEI.LIK DE INTRAMAMMAIRE
LOEDIENING VAN E. COLI-ENDO I OXINEN

Aan twee groepen proefkoeien werden
intraveneus en intramammair verschil-
lende doses
E. co/Z-endotoxinen toege-
diend. Om het risico van tolerantie-
inductie te vermijden werd tussen de
injecties met endotoxinen een rustperi-
ode van 3 weken aangehouden. De resul-
taten van dit onderzoek worden samen-
gevat in tabel 1.

-ocr page 75-

label I. De effecten van de intraveneuze resp. de intramammaire toediening van E. (■()//-endoto.xinen
aan proefdieren.

mtra veneus

intramammair

koorts

remming penscontracties
leucopenie

alkalische fosfatase t

SDH t

i DH t

7 - GT t

zinkgehalte plasma I

ijzergehalte plasma I






In het algemeen kan worden gesteld, dat
de optredende effecten dosis-afhankelijk
zijn (39). Bij toenemende doses endotoxi-
nen wordt de latentietijd verkort, het
maximum effect groter en de duur van
het effect verlengd. Het verloop van de
pensmotiliteit en de activiteit van respec-
tievelijk alkalische fosfatase, laetaatde-
hydrogenase, sorbietdehydrogenase en
gamma-glutamyltranspeptidase bleek na
de intramammaire toediening van endo-
toxinen sterk af te wijken van het verloop
van deze parameters na de intraveneuze
toediening van endotoxinen.

Vooral het uitblijven van duidelijke effec-
ten op de pensmotiliteit na de intramam-
maire toediening van endotoxinen
maakte de mogelijkheid van resorptie
van endotoxinen in de circulatie onwaar-
schijnlijk. Overigens, de effecten die
we!
optreden na de intramammaire toedie-
ning van endotoxinen zijn geen directe
endotoxine-effecten. Het tnechanisme,
waarlangs deze veranderingen tot stand
komen is als volgt. Bij de interactie van
het infectieuze agens en / of endotoxinen
met o.a. poiymorfkernige leucocyten
komen hieruit eiwitten LEM (leucocyt-
ic endogenous tnediators) — vrij (4, 17,
18, 19, 26). Deze intermediairen veroor-
zaken enerzijds koorts (7) anderzijds
worden m.n. de cellen van het reticulo-
endotheliale systeem (RES) geactiveerd.
Door deze cellen worden zink. ijzer en
aminozuren aangetrokken (4). Dit heeft
tot gevolg, dat het zink- en ijzergehalte
van het plasma en het gehalte aan amino-
zuren in de circulatie afnemen (9). Ter-
zelfdertijd neemt echter het gehalte aan
zink en ijzer in o.a. de lever toe (29). De
veranderingen, die optreden maken deel
uit van een aspecifiek afweermecha-
nisme, waardoor de overlevingskansen
van de patiënt toenemen. Immers, vele
pathogene bacteriën hebben voor hun
energievoorziening sporenelementen
nodig.
In vitro heeft een laag ijzergehalte
in het medium een duidelijk groeirem-
mend effect (20, 33). Dit effect is
temperatuur-afhankelijk (42). In de cel-
len van het RES worden uit de aminozu-
ren a,- en aj acute fase globulinen gesyn-
thetiseerd. Zink en ijzer dienen
waarschijnlijk als cofactoren bij de syn-
these van deze eiwitten (4). Ook wordt
ceruloplasmine gevormd en dientenge-
volge neemt het kopergehalte van het plas-
iTta toe (21, 27, 28). Ook bij patiënten
met een acute coliforme mastitis werd een
leucopenie, lage zink- en ijzergehalten in
het plasma en een toename van het
kopergehalte in het plasma waargeno-
men (39). Opmerkelijk was overigens dat
bij drie dieren die in verband met de
slechte algemene toestand in nood moes-
ten worden geslacht, dit mechanisme niet
in werking bleek te zijn getreden (40).
Samenvattend kan gesteld worden, dat
het effect op de lichaamstemperatuur, het
aantal leucocyten, het zink- en ijzerge-
halte van het plasma niet direct, maar
indirect in verband tnoeten worden
gebracht met endotoxinen. De positieve
effecten op deze parameters na de intra-
mammaire toediening van endotoxinen
in combinatie met het uitblijven van
effecten op de pensmotiliteit laten zich

-ocr page 76-

veeleer verklaren uit de resorptie van
ontstekings-intermediairen dan uit de
resorptie van endotoxinen. Ook de
bevinding, dat na de intraveneuze toedie-
ning van uit geactiveerde leucocyten
bereid leucocyten pyrogeen aan geiten
geen duidelijke effecten op de pensmotili-
teit werden waargenomen (22), lijkt hier-
mee in overeenstemming. Teneinde bo-
vengenoemde hypothese te toetsen wer-
den de volgende experimenten uitge-
voerd.

DE INTRAMAMMAIRE TOEDIENING VAN
E. COLI-ENDOTOXINEN AAN VOOR ENDO-
TOXINEN TOLERANTE DIEREN

Bij verschillende species nemen na een
dagelijkse intraveneuze toediening van
endotoxinen de pathogene effecten snel
af (11, 23, 25). Ook bij het rund bleek dit
zgn. tolerantie-fenomeen zich vrijwel vol-
ledig te ontwikkelen (39). Het is niet
geheel duidelijk waarop deze tolerantie
berust. Naast een versnelde eliminatie
van endotoxinen door cellen van het
RES spelen waarschijnlijk andere
(immunologische) factoren een rol (1, 10,
12). Hogere doses endotoxinen kunnen
de tolerantie doorbreken (15). Dieren,
die tolerant waren voor een enkelvoudige
intraveneuze injectie, bleken ook tolerant
voor een intraveneus infuus met endoto-
xinen (39). Na een injectie van endotoxi-
nen bij tolerante dieren kon men geen
endogeen pyrogeen in het bloed aanto-
nen (23, 30), terwijl de gevoeligheid voor
ingespoten endogeen pyrogeen of leuco-
cyten pyrogeen niet veranderd is (23). De
waarneming, dat bij tolerante dieren de
ongevoeligheid specifiek is voor endoto-
xinen, diende als uitgangspunt bij de vol-
gende experimenten.
Bij runderen werd een hoge graad van
tolerantie geïnduceerd door middel van
de dagelijkse intraveneuze toediening
van oplopende doses
E. c o/Z-endotoxinen
(tot 6,4 Mg per kg lichaamsgewicht). Na
de intramammaire toediening van een
vijfde deel van de dosis endotoxinen,
waarvoor de dieren tolerant geworden
waren, werd een maximaal effect op de
lichaamstemperatuur en het zinkgehalte
van het plasma waargenomen (figuur I).
Op grond van deze bevindingen kan wor-
den gesteld dat, hoewel niet kan worden
uitgesloten dat een enkele keer geringe
hoeveelheden endotoxinen vanuit de uier
in de circulatie worden opgenomen, de
verschijnselen van algemeen ziek zijn in
het endotoxinen-mastitis-model niet
kunnen worden toegeschreven aan het
circuleren van endotoxinen. Het lijkt

Eig. 1. Hel gemiddelde verloop van de liehaamsiemperatuur (AT) en het zinkgehalte van het plasma (Zn)
van een groep van drie koeien, die door de dagelijkse intraveneuze injectie van 6,4 |Ug kg lichaamsgewicht
I.PS /;. (■()//OH I B4 tolerant geworden waren:

A. het effect van de intraveneuze toediening van 6.4 ^g, kg lichaamsgewicht LPS E. ciili:

B. het effect van de intramammaire toediening van 0.6 mg LPS E. coH.

8 9 10 12
hours p.i
-.= B

3.0-1

O 1

...= A

-ocr page 77-

aannemelijk, dat de algemene ziektever-
schijnselen worden veroorzaakt door bij
de lokale ontstekingsreactie vrijkomende
ontstekings-intermediairen,

CONCI.USIFS

Daar bij patiënten met een coliforme
mastitis
we! een duidelijke vermindering
van de pensmotiliteit werd waargenomen
(39) moet worden vastgesteld, dat het
endotoxinen-mastitis-model niet geheel
vergelijkbaar is met de spontane infectie.
r3e waarneming, dat ook bij patiënten,
lijdende aan een door andere dan Gram-
negatieve bacteriën veroorzaakte masti-
tis. pensremming werd geconstateerd (8,
32, 39, 43), maakt het echter aannemelijk
dat andere factoren dan endotoxinen
hierbij een rol spelen.

Hoewel niet kan worden uitgesloten, dat
een enkele keer geringe hoeveelheden
endotoxinen vanuit de uier in de circula-
tie worden opgenomen, kunnen de ver-
schijnselen van algemeen ziek zijn in het
endotoxinen-mastitis-model niet worden
toegeschreven aan het circuleren van
endotoxinen.

Parenterale toediening van polymyxine
B bij patiënten met een coliforme mastitis
met het doel circulerende endotoxinen te
inactiveren, lijkt weinig zinvol. Daar dit
farmacon slechts in zeer geringe mate in
de melk wordt uitgescheiden na parente-
rale toediening (44), kan hiervan in de
uier ook geen noemenswaard effect ver-
wacht worden.

Lokale toediening van polymyxine B lijkt
wel geïndiceerd bij dergelijke patiënten.
Het antibioticum heeft een bactericide
werking, de resistentie-inductie is gering
en de endotoxinen kunnen worden ge-
bonden tot niet-pathogene complexen (2.
3, 24). Na voorbehandeling van de uier
met het farmacon werd een significante
remming van het effect van de intramam-
maire toediening van endotoxinen op het
zink- en ijzergehalte van het plasma
waargenomen (41). Nader onderzoek
naar mogelijke toxische neven-effecten
lijkt echter gewenst.

De grote overeenkomst in klinische ver-
schijnselen bij patiënten met mastitiden,
veroorzaakt door verschillende bacterie-
soorten, kan worden verklaard door de
vorining en het vrijkomen van dezelfde
ontstekings-intermediairen bij de inter-
actie van de verschillende mastitisver-
wekkers en o.a. polymorfkernige leuco-
cyten in de uier. Nader onderzoek naar de
rol van deze intermediairen in de patho-
genese van het ziektebeeld is zowel uit
preventief als uit therapeutisch oogpunt
van belang.

DANKBETUIGING

De medewerkers van de Vakgroep Bedrijfsdierge-
neeskunde en Builenpraktijk dank ik voor hun
medewerking.

P. Haring. H. Eimbeek en .M. 1.. I rooster dank ik
voor de technische assistentie.

E1TERATUUR

Atkins. E. and Bodel. P.: Clinical Eever: its history, manifestations and pathogenesis. I\'ederalion
Proceedings.
.18. (I). 57. (1979).

Bader. .1. and Eeuber. M.: Action of polymy.xin B on bacterial membranes I. Binding to the O-antigenic

lipopolysaccharide of salmonella typhimurium 2. Naturforsch.. 28c. 422. (1973).

Bannatijne. R. M.. Harnett. N. M.. Lee. K. .L.and Biggar. W. O.: Inhibition of the biologic effects of

endotoxin on neutrophils by polymyxin B-sulphate. ./. Inf. Diseases. 1.36. (4). 469. (1977).

Beisel. W. R.: Interrelated changes in host metabolism during generalized infectious illness. Am. J.

Clin. Siitriiion. 25. 1254. (1972).

Burvenich. C.; Some physiological and pathophysiological data in experimentally induced Escherichia
coli endotoxin mastitis.
\\ iaams Diergen. Tijdschr.. 47. (i). 5.1 (1978).

Carroll. E. .1.. Schalm. O. W.. and I.asmanis. .).: Experimental coliform (Aerobacter aerogenes)
mastitis: Characteristics of the endotoxin and its role in pathogenesis.
Am. J. i\'et. Res.. 25. 720. (1964).
Cranston. W. L. LufL R. IL. Rawlins. M. D.. and RosendorfL C.: The effects of salicylate on
temperature regulation in the rabbit. ./.
Physio!.. 208. 25!. (1970).

Diernhofer. K.: Euteramputation zum indirekten Nachweis der Toxinwirkung. Wien, lierärzit.
Mschr..
41. 593. (1954).

-ocr page 78-

9. Eddingioii, C. L... Upchurch, H, F., and Kanipschmidt. R. F.: Effect ofextracts from rabbit leucocytes
on levels of acute phase globulins in rat serum.
Proc. Soc. Exp. Biol. Med.. 136. 159. (1971).

10. Freedman, H. H. and Sultzer. B. M.: Aspects of endotoxin tolerance: phagocytosis specificity.
Bacterial Endotoxins. Rutgers University Press. Nw. Brunswick. 537. (1964).

11. Frens. .1.: Thermoregulation and fever. Ph. D. Thesis. University of Utrecht (1971).

12. Greisman. S. E.. Wagner. H. N., Eio. M., Hornick, R. B.. Caroz/a, F. A., and Woodward. Th. E.:
Mechanisms of endotoxin tolerance in man. Bacterial Endotoxins. Rutgers University Press. Nw.
Brunswick. 567, (1964).

13. Griel. E. C. Jr..Zarkower. A..and Eberhart, R. J.: Clinical and clinicopathological effects of £.i(7;cr/(7;;a
coH endotoxin in mature cattle. Can. J. Comp. Med., 39, /, (1975).

14. Hartman, 1., Ziv, G., and Saran, A.: Application of the limulusamoebocyte lysate test to thedetection
of gram-negative bacterial endotoxin in normal and mastitis milk.
Res. V\'ei. Sci.. 20, 341 (1976).

15. Herion, J. C., Herring, W. B., Walker, R. 1., and Palmer,,!. G.: Abolition of endotoxin tolerance: effect
on circulating leucocytes.
.4m. J. Physiol.. 215.«//. (1968).

16. .lain, N. C. and Easmanis, J.: Eeucocytic changes in cows given intravenous injections of Escherichia
coli
endotoxin. Res. l ei. Sci.. 24, 386. (1978)

17. Kampschmidt, R. F.: Metabolic alterations elicited by endogenous pyrogens. Fever, Ed. J. Lipton,
Raven Press, New York, 49, (1980).

18. Kampschmidt, R. F. and Upchurch. H. F.: Lowering of plasma iron concentration in the rat with
leucocytic extracts.
.4m. J. Phvsiol.. 216, 1287. (1969)

19 Kampschmidt, R. F. and Upchurch, H. F.: The effect of endogenous pyrogen on the plasma zinc
concentration of the rat.
Proc. Soc. E.xp. Biol. Med. 134, 1150. (1970)

20. Marcelis, .1. H.: Interactions between bacteria and human iron binding proteins. Ph. D. Thesis,
University of Utrecht, (1979).

21. Markowitz, H., Gubler, C. J., Mahonev, .1. P., Cartwright. G. E., and Wintrobe, M. M.: Studies on
copper metabolism XIV. ,/.
Clin. Invesi.. 34, 1498. (1955)

22. Mien, A. S. .1. P. A. M. van: Inhibition of reticulo-rumcn motility during fever induced by bacterial
pyrogen in sheep and goats. Ph. 1). Thesis. University of Utrecht. (1970).

23. Miert, A. S. .1. P. A. M. van, and Atmakusuma, A.: Comparative observations on the production of
fever by bacterial pyrogens and leucocytic pyrogen in goats and rabbits.
Zhi \\ ei. Med.. 17(A). 174.
(1970).\'

24. Miert. A. S. J. P. A. M. van. and Duin, C. \'I. M. van: Further studies on the antipyretic action of
polymyxin B in pyrogcn-induced fever. Drug Research 28 (II), 2246, 1978.

25. Miert, A. S. J. P. A. M. van, and Frens, .1.: Lhe reaction of different animal species lo bacterial
pyrogens.
Zhl. I\'d. .Wed. 15 (A), 532. (1968)

26. Pekarek, R. S. and Beisel. W. R.: Characterization of the endogenous mediaior(s) of serum zinc and
iron depression during infection and other stresses.
Proc. Soc. E.xp. Biol. Med.. 138, 728. (1971)

27. Pekarek, R. S., Burghen. G. A., Bartelloni, P. J., Calia, F. M., Bostian, K. A., and Beisel. W. R.: The
effect of live attenuated Venezuelan equine encephalomyelitis virus vaccine on serum iron, zinc and
copper concentrations in man.
J. Eah. Clin. .Med.. 76, 293. (1970)

28. Pekarek, R. S., Powanda, M. C., and Wannemacher, R. W. jr.: The effect of leucocytic endogenous
mediator (LEM) on serum copper and ceruloplasmin concentrations in the rat.
Proc. Soc. E.xp. Biol.
Med.
141, 1029. (1972)

29. Pekarek, R. S., Wannemacher, R. W. jr., and Beisel, W. R.: The effect of leucocytic endogenous
mediator (LEM) on (he tissue distribution of zinc and iron.
Proc. Soc. E.xp. Biol. .Med.. 140, 685.
(1972).

30. Petersdorf, R. G. and Bennet. 1. 1..: Studies on the pathogenesis of fever VHl. Fever producing
substance in the serum of dogs. ./.
Exp. Med.. 106, 293. (1957)

31. Pounden, W. D.: The differential diagnosis of mastitis in the field. ,/. .4ni. lei. .Med. .4ss.. I \\\\.494.
(1947).

32. Radostits. O. M.: Coliform Mastitis in Cattle. Can. Vet. .lournai. 2. 401. (1961)

33. Reiter, B. and Bramley, A. .1.: Defence mechanisms of the udder and their relevance to mastitis control.
Proceedings of the IDl -Seminar on Mastitis Control 1975, 210, (1975).

.34. Russell, R. R. B.: Free endotoxin - a review. Microbios Letters 2, 125, (1976).

35. Said, A. H.: Experimental Escheria coli mastitis in cattle, its pathgenesis and treatment. Tijd.schr.
Diergeneesk..
98, (8) 387. (1973).

36. Schalm, O. W., Carroll, E. .1., and ,lain, .1. C.: Bovine Mastitis. Lea & Febiger, Philadelphia (1971).

37. Schalm, O. W., Easmanis, ,1., and Carroll, E. ,1.: Pathogenesis of experimental coliform (Aerobacter
aerogenes) mastitis in cattle. Am. ,1. Vet. Res., 25,
75. (1964).

38. Verheijden. ,1. H. M.: Investigations into the incidence of the various causative agents of mastitis in
cattle.
rijd.schr. Diergeneesk.. 103, 1265. (1978).

39. Verheijden, .1. H. M.: Further investigations into some aspects of acute coliform mastitis in cattle. Ph.
D. Thesis, University of Utrecht, (1979).

40. Verheijden, .1. H. M., Miert, A. S. .1. P. A. M. van. Schotman, A. ,1. H., and Duin, C. T. M. van: Das
Absinken des Zinks im Plasma von Rindern mit Coliformer Mastitis und nach intramammärer
.Applikation von Endotoxinen.
Der praktische Tierarzi. 1.596. (1980)

-ocr page 79-

41, Verheijden, ,1. H, M,, Miert, A. .S, J, P, A, M. van, Schotinan, A, ,1. H , and Duin, C, 1, ,M. van: Plasma
zinc and iron concentrations as parameters for evaluating the influence of endoto,\\in-neutralizing
agnets in
E. ro/Z-endotoxin induced mastitis. ./, Am. I ei. Med. /I.v.v., /y^/ (in press).

42, Weinberg, F, D,: Roles of iron in fc\\er and infectious disease. In: I hermoregulatory Mechanismsand
their Therapeutic Implications. 4th. Int. Symp. on the Pharmacology of Thermoregulation, Oxford,
Karger Press, Basel, 105, (1979),

43, Ziv, 0,, Hartman, F, Bogin, F., Abidar, ,1,, and Saran, A,: Endotoxin in blood and milk and enzymes
in the milk of cows during experimental
Escherichia co//endotoxin mastitis. Therioi;eiiology. 6.34.i.
(1976).

44, Ziv, G,, and Sulman, F. Ci.: Passage of polvmvxins from serum into milk in ewes. Am. J. Vel. Res.. 34,
317. (1973).

Veterinary Medicin

Blood, Henderson en Radostits

TindaH /.om/tm. Pnjs

IX-ze 5e druk van het bekende leerboek \'Veterinary
Medicin van Blood and Henderson\' is bewerkt
nadat prof. Henderson met emeritaat was gegaan
en prof. Radostits uit Canada en twee andere au-
teurs, dr, Arundel en dr. Graywarenaangetrokken.
Dit had tot gevolg dat de hoofdstukken over var-
kensziekten een duidelijke uitbreiding hebben on-
dergaan. Ook de hoofdstukken over parasitaire
ziekten, vergiftiging door wormmiddelen en pestici-
den en dc principes van de antimicrobiele therapie
zijn nieuw of opnieuw bewerkt. Grote veranderin-
gen zijn ook aangebracht aan de hoofdstukken die
handelen over koliek bij het paard, ziekten van
pasgeboren dieren, water- en zouthuishouding en
/uur-base evenwicht, aandoeningen van dc voor-
magen, aandoeningen van het centraal zenuwstel-
sel, van het skelet en van het spierweefsel, fiet laat-
ste deel van het boek is gewijd aan ziekten meteen
onbekende of on/ekere ctiologic. In dit hoofdstuk
worden o.a. behandeld Cirass-sickness, acute en
chronische diarree bij paarden, \'haemorrhagic
bowel syndrome\', Atrofische rhinitis, CCN, tying
up enz.

Het boek begint met een korte inleiding in de diag-
nostiek, behandelt daarna systeemziekten, opfok-
ziekten en antimicrobiële behandeling. Daarna
volgt de behandeling volgens orgaansysteem, In het
tweede deel worden mastitiden en infectieziekten
behandeld, gevolgd door stofwisselingsstoornissen.

(>e Edilie
16.(10)

1979 liaillit

deficiëntieziekten, intoxicaties, allergieën, congeni-
tale afwijkingen en tenslotte de al eerder gemelde
ziekten waarxan de etiologie nog niet volledig be-
kend is. Van elk onderwerp komen na een korte
inleiding achtereenvolgens etiologie, epidemiolo-
gie, pathogenese, symptomen, sectiebeeld,diagnos-
tiek, behandeling en preventie aan de orde. Vooral
aan de preventie wordt bij bepaalde onderwerpen
zoals mastitis, infectieziekten en opfokziekten veel
aandacht besteed. Fik onderwerp wordt afgesloten
met een korte lijst van recente literatuur, het boek
behandeld nagenoeg alle ziekten welke men in stre-
ken met een gematigd en sub-tropisch klimaat kan
verwachten. Specifieke tropische ziekten worden
niet behandeld, het aantrekken van prof. Radostits
heeft ongewtijfeld de waarde van dit boek \\oor de
Europese dierenarts verhoogd. Het boek bevat nu
1135 pagina\'s met 77 tabellen en 15 figuren. Nict
iedereen zal even gelukkig zijn met het doorelkaar
behandelen van de inzendige ziekten bij runderen,
schapen, varkens en paarden, hel werkt soms wat
verwarrend. Door de zeer brede opzet is de diep-
gang waarmee bepaalde onderwerpen behandeld
worden soms wat teleurstellend maar in het kader
vaneen leerboek niet onjuist. De zeer ruime grenzen
die worden aangegeven voor de normaal waarden
maken deze nagenoeg onbruikbaar (hematocriet
rund: 24-40\'\',, pH rund 7.31-7.53, leucocvten paard
5400-14300). Overigens is deze aflevering van de
Veterinary Medicine uitstekend bruikbaar als leer-
boek en als naslagwerk waarin snel de belangrijkste
gegevens van nagenoeg elke ziekte bij paard, rund,
schaap en varken kunnen worden opgezocht. Het
boek verdient dan ook een plaats onder handbereik
in een praktijk voor grote huisdieren.

G. H agenaar.

Tijdsehr. l)iergeiiees/<.. deel 106. ajl Hl. 1981

507

-ocr page 80-

De betekenis van de melkmachine voor de uier-
gezondheid

The Milking Machine as a Factor in Ucider Health
S. Brandsma\'

SAMENVATTING

De melkmachine kan via direct contact met besmette tepelvoeringen, beschadiging
van de tepelweefsels of tegenstromingen van melk en lucht in het leidingensysteem
van de machine uierinfecties in de hand werken.

Eehvorming rond het slotgat komt in lichte vorm vrij algemeen voor, maar blijkt
de kans op subklini.sche mastitis niet duidelijk te vergroten. De eehvorming wordt
veroorzaakt door de druk van de tepelvoering op de speenpunt (\'klemdruk\').
De spenen kunnen tijdens het melken worden hesmet vanuit de melkklauw,
enerzijds door het pendelen van melk in de korte nielkslang als gevolg van de
werking van de pulsator, anderzijds doordat ergens e.xtra lucht in het leiding-
systeem treedt, die luchtstoten teweeg brengt, ook in de richting van de spenen. De-
ze luchtstoten kunnen druppeltjes melk meeslepen, die met kracht tegen de spenen
hotsen of zelfs in het tepelkanaal doordringen (\'droplet impacts\'). Vooral deze
\'impacts\' zijn verantwoordelijk voor nieuwe injecties.

Men maakt onderscheid tussen \'liner impacts\', waarhij lucht via één der tepelhekers
doorschiet naar de andere bekers bintten hetzelfde melkstel en \'impacts\' veroor-
zaakt door luchtstoten vanuit de lange melkslang. De eerste kunnen worden
beperkt door het gebruik van tepelvoeringen, die weinig lucht zuigen, door het
namelken achterwege te laten en hij het afnemen abrupte luchtbewegingen te
vermijden (automatisch afnemen). \'Impacts\' veroorzaakt door lucht vanuit de
lange melkslang kunnen worden voorkomen door een goede vacuumvoorzienin-
gen en voldoend wijde nielkleidingen.

De nadelen van \'impacts\' kunnen worden beperkt door in de voeringen vóór de
speenpunten schildjes te plaat.sen. Vrijwel elke besmetting van de lepels vanuit de
melkklauw is te voorkomen door in de korte melkslang terugslagklepjes aan te
brengen.

SUMMARY

The milking machine may increase the hazards of inastitis by direct contact with
contaminated teat-cup liners, by erosion of the teat opening or movemetttsofmilk
and air from the claw in the direction of the teats. Erosion about the teat opening

\' Ir. S. Brandsma. inslituiu voor Veetccltkimdig Onder/oek\'Schoonoord\'. Driehergseweg lOD. Postbus
501. ,1700 AM Zeist.

508 Tiiilschr. Picrgciiccsli.. dccl 11)6. ajl 10. IV/il

-ocr page 81-

(fonuaiion of callous lissue) is very common in commercial herds, though the risks
of subclinical mastitis hardly increase in herds showing slightly eroded streak
canals. Probably the callousiiy is caused by the pressure of the liners on the teat
end.

During milking, ihe leais niay be comaminaied with pathogens hy a reverse flow of
milk in the short milk tube caused by the action of the pulsator or by a sudden flow
of air against the teats caused by the entry of additional air in the system. This air
flow may generate milk droplets which beat against the teats or even penetrate the
streak canal (\'droplet impacts\'). Particularly these \'droplets impacts\' are responsi-
ble for new udder infections.

.4 differentiation can be made between \'liner impacts\', caused by the entry of air in
one of the teat cups of the same cluster, and \'milk-tube impacts\' generated hy a
sudden air flow from the long milk tube. Reduction of the former type ofitnpact
may he achieved by liners with little air leakage, milking routines without stripping
or removal of the clusters without a sudden air inlet. The latter type may he
prevented by an adequate vacuum supply of the plant and wide milk lines.
The drawbacks of\'impact.s\' may be reduced by deflector shields fitted in the liner in
front of the teat openings. One-way valves in the short milk tube will virtually pre-
vent any contamination of tfw teats.

INL.E1[5ING

Er bestaat geen twijfel over, dat naast
factoren als speenverwondingen en hygi-
ëne bij het melken ook de werking en het
gebruik van de melkmachine van invloed
zijn op de uiergezondheid van de melk-
koe. In dit artikel wordt de rol daarvan
voor een deel besproken. Bij het ontstaan
van nieuwe infecties kan deze rol worden
onderscheiden in:

1. besmetting van de lepels met patho-
genen door direct contact met de bij
de voorgaande koe besmette tepel-
voeringen;

2. beschadiging van tepelweefscls door
de werking van de machine;

3. luelk- en luchtbewegingen in het
melkstel. die tijdens het melken be-
smetting van de tepels of zelfs pene-
tratie van het tepelkanaal met kiemen
kunnen veroorzaken.

In de praktijk zullen genoemde factoren
veelal in onderlinge samenhang aanlei-
ding geven tot problemen. De betekenis
van elk afzonderlijk voor het ontstaan
van nieuwe infecties is dan ook moeilijk
vast te stellen.

In het volgende zal voornamelijk aan-
dacht worden besteed aan de beschadiging
\\an de slotgaten alsmede de risico\'s, die
de melk-en luchtstromingen in het melk-
stel voor de uiergezondheid opleveren.

EEI.rVORMING SEOTGAT

Op vrijwel elk bedrijf, waar machinaal
wordt gemolken treedt in meer of min-
dere mate vereelting en verharding van de
slotgaten op. Zowel tussen koeien binnen
eenzelfde bedrijf als ook tussen bedrijven
onderling kunnen echter visueel belang-
rijke verschillen in conditie van de slotga-
ten worden vastgesteld. Soms beperken
de verschijnselen zich tot een wat afwij-
kende kleur van het weefsel in en rond het
slotgat. Veelal is de eeltvorming zo sterk,
dat er van een ruw en hard aanvoelende
uitstulping sprake is. Bij vereelte speen-
puntcn sluit het slotgat zich na het mel-
ken gewoonlijk traag.
De oorzaak van de vereelting en de ver-
harding moet worden gezocht in de me-
chanische druk, die de tepelvoering tij-
dens de rustslag van de pulsator op de
speenpunt uitoefent. Worstorff (10)
spreekt in dit verband van \'klemdruk\'.
Onderzoek van het I.V.O. heeft duidelijk
aangetoond, dat koefactoren als leeftijd,
speenlengte, lactatiestadium en melk-
baarheid ook belangrijk zijn voor de con-
ditie van de slotgaten.
Melken met een lager vacuum dan ge-
bruikelijk. evenals vervanging van de ge-
woonlijk in Nederland toegepaste, vrij
wijde tepelvoeringen door nauwe geeft
duidelijk minder vereelting van de slotga-

-ocr page 82-

ten. Tot nu toe laten bij deze nauwe tepel-
voeringen de melksnelheid, maar vooral
ook het volledig \'uit\'melken te wensen
over. speciaal bij dieren met grote dikke
spenen.

Dit is de voornaamste reden, dat de \'nar-
row bore\' voeringen in Nederland slechts
incidenteel worden gebruikt.

SPECIALE VOORZIENINGEN EN PREVEN-
TIE SLOTGATVEREELTING

Vereelting van de slotgaten kan worden
verminderd of zelfs geheel worden voor-
komen door middel van speciale voorzie-
ningen. Bij de traditionele melkmachine
met pulsator kan de \'klemdruk\' op de
speenpunt worden verlaagd door vlak
vóór het volledig sluiten van de tepelvoe-
ring het vacuum onder de speenpunt te
laten dalen. De tepelvoering drukt dan
niet door. In dit verband kunnen worden
genoemd de zogenaamde vacustop
(Westfalia). de \'Biomilker\' en ook de
Happel-melkmachine. De beide laatste
machines, die voornamelijk in Zwitser-
land worden gebruikt
(3) laten vlak vóór
het volledig sluiten van de voering lucht
toe in de ruimte onder de spenen. Ook bij
de in Rusland gebruikte 3-fasen melkma-
chine wordt dit toegepast.
Het volledig wegvallen van het vacuum
onder de speen tijdens de rustslag van de
melkmachine leidt veelal tot het (te) gauw
afvallen van het melkstel. Om dit te ver-
hinderen neemt men zijn toevlucht tot
speciale tepeKoeringen, overdruk in de
ruimte tussen beker en voering of ook het
ophangen van het melkstel aan een sin-
gel.

Recente proeven van het l.V.O. hebben
aangetoond, dat het gebruik van de reeds
hiervoor genoemde \'Biomilker\' in vrij
korte tijd kan leiden tot gave en soepele
slotgaten.

Er trad echter nogal wat schuimvorming
op, terwijl ook het gehalte aan vrije vet-
zuren wat hoger was dan bij de controle-
machine.

Beschadiging van de slotgaten kan ook
worden voorkomen door gebruik te
maken \\an melkmachines zonder pulsa-
tiesysteem. De laatste jaren is hiermee
weer geëxperimenteerd in West-
Duitsland (8) en Nieuw-Zceland (9).

Algemene toepassing zal waarschijnlijk
toch op problemen stuiten in verband
met de melkafgifte (geen massage van de
spenen!) en het veelvuldig afvallen van de
melkstellen. Bovendien vonden Wool-
ford en F^hillips (9) bij de door hen ont-
wikkelde machine ondanks de gave slot-
gaten juist een verhoogde mastitiskans in
vergelijking met de traditionele melkma-
chines.

CONDITIE SLOTGA TEN EN MASI ITIS

Vrij algemeen heerst de mening, dat af-
wijkende slotgaten de kans op uierontste-
king doen toenemen. Enerzijds zouden
minder gave speenpunten een broeinest
vormen voor bacteriën, anderzijds zou de
functie van het tepelkanaal als barrière
tegen het binnendringen van bacteriën
zijn aangetast.

Onderzoek van het l.V.O. (niet gepubli-
ceerd) heeft echter aangetoond dat onder
Nederlandse omstandigheden deconditie
van de slotgaten geen overheersende rol
speelt bij het ontstaan van mastitis.
Bij een door ons op een 20-tal Friese
bedrijven uitgevoerd onderzoek, bleek
het percentage mastitiskoeien — dieren
met minstens één kwartier lijdende aan
een subklinische mastitis uiteen te
lopen van 14 tot 56%. Er bleek geen enkel
verband aantoonbaar tussen dit percen-
tage en de van bedrijf tot bedrijf vari-
ërende conditie van de slotgaten. In éen
tweede onderzoek op 15 bij proeven be-
trokken bedrijven in Utrecht was de con-
ditie van de slotgaten gemiddeld wat
slechter dan op de Friese bedrijven. De
mastitiskoeien op deze bedrijven hadden
nu gemiddeld een wat hogere score voor
de slotgatafwijkingen dan de dieren met
een gezonde uier. Maar ook nu kon geen
duidelijke relatie worden vastgesteld tus-
sen de gemiddelde score \\oor de slotgat-
afwijkingen op een bedrijf en het percen-
tage mastitiskoeien.

CYCLISCHE VACULMSCHOM MELINGEN

Tijdens het melken treden er in de tepel-
voering onder de speen zogenaamde cy-
clische vacuumschommelingen op. Deze
schommelingen verlopen synchroon met
de werking van de pulsator. Bij het slui-

-ocr page 83-

ten van de voering wordt het volume
onder de speen kleiner en daalt het va-
cuum. Opent deze zich weerdan stijgt het
vacuum. Door deze volumeverandering
beweegt de nog in de korte melkslang
aanwezige melk heen en weer en om-
spoelt ook de speenpunten (\'teat wash-
ing\'). Vooral bij hoge melksnelheden of
een beperkt volume van de melkklauw is
het mogelijk, dat besmette melk afkom-
stig uit één van de kwartieren ook de
andere spenen besmet. Besmetting van de
spenen langs deze weg zou de kans op de
verspreiding van mastitis binnen een-
zelfde koe belangrijk vergroten (\'cross in-
fection\').

De besmetting van de spenen door terug-
stromende melk kan worden beperkt
door verkleining van de cyclische va-
cuumschommelingen of ook door toe-
passing van een simultaan werkende pul-
sator. De cyclische vacuumschommelin-
gen onderdespeen worden vooral geredu-
ceerd door vergroting van het klauw-
volume of toepassing van wijdere korte
melkslangetjes. Bij een zeer grote klauw
of een hangend apparaat is besmetting
door terugstromende melk vrijwel uitge-
sloten. Gewoonlijk wordt thans een
klauwvolume van 100-150 ml toegepast.
In proeven met kunstmatige besmetting
vonden wij bij een inhoud van 100 ml,
dat 40% der spenen nog werd besmet, zij
het in lichte mate.

Of besmetting van de tepels door terug-
stromende melk in de praktijk van grote
betekenis is voor het ontstaan van nieuwe
infecties is niet duidelijk. Wel is het aan-
tal dieren met 2 of meer geïnfecteerde
kwartieren aanzienlijk groter dan vol-
gens toeval mag worden verwacht. Het is
echter zeer de vraag of dit aan genoemde
vorm van besmetting moet worden toege-
schreven. Hier moet vooral toch worden
gedacht aan verschillen in gevoeligheid
tussen dieren. Melkmachines meteen zeer
grote klauw en een simultaan werkende
pulsator blijken m de praktijk ten aanzien
van de uiergezondheid niet beter uit de bus
te komen dan machines met een normale
melkklauw en een alternatief werkende
pulsator. Wel bleek in Zwitserland, dat
bedrijven met hangende apparaten min-
der vaak melk afleverden met een hoog
celgehalte dan bedrijven met staande em-
mers (3). De percentages bedroegen re-
spectievelijk 15 en 18%.
Proeven van Thiel (6) met kunstmatige
besmetting van de tepels met pathogene
bacteriën hebben aangetoond, dat grote
cyclische vacuumschommelingen in com-
binatie met onregelmatige vacuum-
schommelingen — een slechte vacuum-
voorziening — de kans op nieuwe
infecties aanzienlijk kunnen vergroten.
Grote cyclische variaties alleen bleken de
infectiekansen niet te doen toenemen.
Terugstromen van de melk in de korte
melkslang kan worden voorkomen door
toepassing van melkmachines zonder
pulsator (8, 9). De voordelen hiervan
wegen echter niet op tegen de nadelen.
Bovendien bleek dat op sterk met patho-
genen besmette tepels bij melken met de
traditionele machine de concentratie van
de kiemen veel sterker daalt dan bij mel-
ken zonder pulsatorwerking (9, I). Het
moet niet worden uitgesloten, dat het
spoeleffect van de terugstromende melk
de kans op nieuwe infecties soms juist
beperkt. Worstoff (10) wijst in dit ver-
band op het belang van gladde gave tepel-
voeringen.

ON REGEI. MATIGE VACUUMSCHOMME-
LINGEN

Ongetwijfeld geven onregelmatige va-
cuumschommelingen en de daarmee sa-
menhangende luchtbewegingen in het lei-
dingsysteem van de melkmachine de
grootste risico\'s voor de uiergezondheid.
Het zijn de sterke luchtstromingen vanuit
de klauw in de richting van de spenen die
gevaren opleveren. De \'windkracht\' is
soms zo groot - snelheden van 20 m/ sec
of ruim 70 km uur zijn gemeten — dat er
gemakkelijk melkdruppeltjes worden
meegesleept. Deze druppeltjes kunnen
met grote kracht tegen de tepel slaan of
zelfs diep in het tepelkanaal doordringen
(6). In de Engelse vakliteratuur spreekt
men van \'dropiet impacts\'. Wanneer in
het tepelkanaal doorgedrongen druppel-
tjes besmet zijn met pathogcnen is de kans
groot dat deze de tepelholte bereiken en
aanleiding geven tot een infectie.
Thomson en Pearson (7) maken onder-
scheid tussen \'impacts\', die worden ver-

-ocr page 84-

oorzaakt door luchtstoten vanuit de
lange melkslang en die welke ontstaan
doordat plotseling lucht via één van de
tepelbekers in het melkstel komt (\'liner
impacts\'). De eerstgenoemde hangen
samen met de vacuumvoorziening van de
installatie, terwijl het optreden van \'liner
impacts\' vooral wordt bepaald door de
bouw van de tepelvoering en het gebruik
van de machine.

Luchtstoten via de lange melkslang kun-
nen worden voorkomen of in kracht be-
perkt door een goede vacuumvoorzie-
ning en een onbelemmerde afvoer van de
in het systeem tredende (extra) lucht. Es-
sentieel hiervoor zijn een voldoende
pompcapaciteit en een snel werkende re-
gulateur met voldoende regelbereik. Bo-
vendien mag de melkleiding het lucht-
transport niet belemmeren.
Propvorming van melk en verhogingen
in de melkleiding moeten worden verme-
den. Installaties met melkmeetglazen
geven gewoonlijk een hoge vacuumstabi-
liteit. Enerzijds vormt het grote volume
van het systeem een goede vacuumbuffer,
anderzijds wordt het vacuum in de meet-
glazen gevoed via een leiding, waarin
geen melk wordt getransporteerd.
Ook in Nederland hebben melkmachine-
installaties met de zogenaamde Califor-
nische normen hun intrede gedaan. De
pompcapaciteiten hiervan liggen 200 a
.300% boven de door ons aangehouden
nortnen. terwijl ook de melkleidingen
aanzienlijk wijder zijn, dan wij in Neder-
land noodzakelijk achten, fiet is de vraag
of deze dure. veel energie en water ver-
bruikende installaties wel zo\'n aanwinst
zijn voor het behoud van een goede uier-
gezondheid.

T.INER IMPAC\'I.S\'

Lucht zuigen van één der bekers of ook
het plotseling inlaten van lucht langs één
der voeringen om het melkstel van de uier
te kunnen verwijderen veroorzaakt \'im-
pacts\' binnen datzelfde melkstel. Ierse
onderzoekers (5) hebben dit duidelijk ge-
demonstreerd. Ook bij een goede va-
cuuinvoorziening kan dit verschijnsel op-
treden. Genoemde onderzoekers zijn
zelfs van mening, dat het meer of minder
lucht zuigen door de tepelvoeringen aan
het eind van het melken van overheer-
sende betekenis is voor het optreden van
nieuwe infecties. Mogelijk is dit inder-
daad het geval, wanneer de vacuumvoor-
ziening van de installatie aan de normen
voldoet en de kans op \'impacts\' vanuit de
lange melkslang gering is.
\'I.iner impacts\' kunnen worden beperkt
door het gebruik \\an tepelvoeringen, die
weinig \'valse\' lucht zuigen. Wel zullen
ze ook zonder namelken de laatste tnelk
voldoende uit de uier moeten verwijde-
ren. Volgens O\'Shea (5) kunnen deze
beide eigenschappen zeker wel samen-
gaan,

Thiel (6) adviseert alvorens het melkstel
met de hand af te nemen het vacuum
onder de spenen via de luchtinlaat in de
klauw te laten dalen.
Bij automatisch afnemen van de melk-
stellen zullen over het algemeen sterke
abrupte luchtbewegingen kunnen wor-
den vermeden, f)e lage eelgetallen. die wij
op bedrijven uitgerust met melkmeetgla-
zen en automatisch afnemen konden
vaststellen spruiten mogelijk daaruit
voort,

Thomson en Pearson (7) deinonstreerden
in tnodelproeven. dat \'impacts\' bij melk-
snelheden beneden 0.25 kg min, duide-
lijk minder vaak optraden dan bij een
inelksnelheid groter dan 0,25 kg, tnin.
ffierin ligt mogelijk de verklaring voor
het feit. dat wij op bedrijven uitgerust met
een goed functionerende machine geen
nadelig efléct van \'blind\' melken konden
vaststellen. Integendeel op bedrijven met
een \'blindtnelktijd\' van gemiddeld 0.5-1.0
tninuut was het celgctal in de afgeleverde
melk zelfs lager dan op dc bedrijven waar
de blindmelktijd\' minder dan 0.5 minuut
bedroeg. Wanneer geen of slechts weinig
tnelk meer in het melkstel aanwezig is.
wordt de kans op het meeslepen van
tnelkdruppeltjes wellicht kleiner.

VOOR/IFMNCil N IFOliN \'IMPAfTS\'

Hoewel bij de moderne tnelkmachme ris-
kante onregelmatige \\acuutnschomme-
lingen niet behoeven op te treden en ook
\'liner itnpacts\' kunnen worden beperkt,
worden er pogingen ondernomen elke pe-

-ocr page 85-

netratie van het tepelkanaal met melk-
druppeltjes te voorkomen. Engelse on-
derzoekers hebben in hun proeven veel
succes gehad met het plaatsen van schild-
jes vóór elke speenpunt (2). In de praktijk
\\ ielen dc resultaten echter tegen, maar op
bedrijven waar de vacuumvoorziening
niet geheel aan de normen voldeed werd
hel percentage nieuwe infecties met 50%
teruggebracht.

Op bedrijven, die geheel aan de normen
voldeden kon alleen bij de achterkwartie-
ren het aantal nieuwe infecties worden
gereduceerd en wel met 25%. Waar-
schijnlijk heeft trien hier te maken met
\'liner impacts\'. Euchtzuigen treedt ge-
woonlijk het eerst op bij de voorkwartie-
ren. Het zijn vooral de achterkwarlieren.
die dan worden blootgesteld aan \'dropiet
impacts\', waartegen de schildjes bescher-
ming bieden.

Het I.V.O. heeft in een onderzoek met
terugslagklepjes in de korte melkslang
geen duidelijke vermindering van het
aantal nieuwe infecties kunnen vaststel-
len. Hel onderzoek vond echter plaats op
maar drie bedrijven.
De klepjes braken niet alleen de kracht
\\an de druppeltjes, maar verhinderden
ook vrijwel geheel elke besmetting vanuit
de melkklauw. Tegen besmetting vanuit
de melkklauw moeten ze dan ook als zeer
effectief worden beschouwd.
\'Einer impacts\' kunnen ook worden
\\oorkomen door van elk kwartier de
melk apart af te voeren naar de irielklei-
ding of het melkmeeiglas. Lucht zuigen
\\an één der bekers heeft dan nauwelijks
luchtverplaatsing naar de andere bekers
tot gevolg, althans bij een goede vacuum-
voorziening. Wel is het noodzakelijk
onder elke speen in de voering een lucht-
inlaat aan te brengen. Het is echter de
vraag of deze luchttoevoer wel voldoende
kan worden beheerst in verband met an-
dere voor de melkwinning belangrijke
zaken zoals het optreden \\an vetsplitsing
(vrije vetzuren).

l.il FRA rtJUK

1. Hramle\\. A. .1.. (irittin. I. K.. and Grindcl, R. .1.: Some invcMigations on the effect of continuous
\\acuum milking on neu infection of the udder. Proceedings International Symposium on Machine
Milking 291, (1978). National Mastitis Council. Inc. Washington.

2. Ciriffin. I. K.. Mein. CI. A.. Westgarth. L). R.. Neave. P. K.. I hotnson. W. II.. and Maguire. P. 1).:
Effect of deflector shields fitted in the milking machine teat cup liner on bovine udder disease../.
Dairy
Rf.y. 47. /, (im)).

CONCLUSIES

Bij een goed onderhoud en een juist ge-
bruik levert de moderne melkmachine
geen grote problemen meer op voor de
uiergezondheid. Overigens zijn verdere
verbeteringen ten aanzien van de mastitis-
preventie zeker nog mogelijk. Wel zullen
we er ons rekenschap van moeten geven,
dat dit niet ten koste mag gaan van de
overige gebruikseigenschappen zoals:
snel en volledig melken, weinig proble-
men met afvallen en geen overmatige vor-
ming van vrije vetzuren.
Niet de maximalisering van de mastitis-
preventie, maar de optimalisering van
alle gebruikseigenschappen moet voorop
staan bij de verdere ontwikkeling van de
melkmachine. Daarbij zal hel gewicht,
dat aan deze gebruikseigenschappen
moet worden toegekend van land lot land
en ook van bedrijf tot bedrijf kunnen
verschillen. Bedrijfsgrootte, veeras en
kwaliteitseisen van de melk kunnen hier-
bij van invloed zijn.

Het moet worden bewtijfeld of melkma-
chines, die werken zonder pulsatiesy-
steem wel toekomst hebben. Dit ondanks
de voordelen, die ze mogelijk hebben ten
aanzien van de mastitispreventie. Ge-
bruikseigenschappen als melkafgifte
(produktie) en goed blijven hangen
komen waarschijnlijk te veel in hel ge-
drang.

Tenslotte moet nog worden opgemerkt,
dat de melkmachine weliswaar ten aan-
zien van het optreden van luastitis (nog)
zekere risico\'s inhoudt, maar hieruit
moet niet de conclusie worden getrok-
ken, dat melken met de hand in dil op-
zicht beter zou zijn. Het geheel uitschake-
len van de negatieve invloeden van de
melker is bij machinaal melken beter te
realiseren dan bij melken met de hand.

-ocr page 86-

3. Flückiger, F.. Hödel. O. und De Martini. F.: Vergleichende Untersuchungen über Druck- und
Strömungsverhältnisse in Zitzenbechern verschiedener Milchsysteme. EFAM-Information. August
1979. Eidgenössischen Forschungsanstalt Tür Milchwirtschaft, Fiebefeld.

4. Kingwell, R. G,, E)odd, F. H.,and Neave, F. K.: Machine Milking and Mastitis in machine milking,
N.I.R.D.. Shinfield. Reading (1977).

5. O\'Shea,.). andO\'Callaghan, E.: M ilking machine effects on new infection rate. Proceedings Internation-
al Symposium on machine milking
262. (1978). National Mastitis Council. Inc.. Washington.

6. Thiel. C. C.. Cousins, C. F., Westgarth, D. R., and Neave, F. K.: The influence of some physical
characteristics of the milking machine on the rate of new mastitis infections. ./.
Dairy Res., 40, 117.
(1973).

7. Thompson, P. D. and Pearson. R. E.: Likelihood of droplet impacts on teat ends during induced
milking vacuum fluctuations.
J. Dairy Sc.. 62. 1314. (1979).

8. Tolle. A. and Hamann. H.: Operational characteristics of non-conventional systems using constant
vacuum. Proceedings International Symposium on Machine Milking, 150,(1978), National Mastitis
Council, Inc., Washington.

9. Woolford. M. W., Phillips. D. S. M.. and Twomey, A.: A comparison of mastitis infection rates using a
conventional intermittent milk flow and a continuous milk flow under conditions of an elevated
standard bacterial challenge. Proceedings International Symposium on Machine Milking, 275, (1978),
National mastitis Council, Inc., Washington.

10. Worstorff. H.: Melkmaschine und Mastitis. Top .-igrar c.xira \'Melkiechnits \'79". 36. (1979).

Recent versehenen werken\'

•The Occurrence of l umors in Domestic Animals": by the National Cancer Institute Monograph 54.

November 1980. U.S. Department of Health and Human Services. 210 pages. $ 8.50.
•| hymusaplastische Maus (nu nu) Ehymusaplastische Ratte (rnu rnu); Hans P. Fortmeyer - Paul

Parey - 94 Seiten mit 10 abb. und 6 tabellen. DM 58. .
\'Allgemeine Epidemiologic der 1 ierkrankheiten\'; Brendan Halpin VFB Gustav Fischer Verlag, .lena. Mit

36 Abb. und 24 Tabellen. Ausgabe 1981. DM 25. .
\'Sleutelen aan de erfelijkheid\'; door Albert M. Kroon. Uitge\\erij van Gorcum & Comp. B.V. 1981.
Prijs / 22,50.

\'Einführung in die veterinärmedizinische Immunologie\'; von proL lan R.Tizard. Ausgabe 1981. 363 Seiten
mit 161 Abbildungen und 52 \'labellen. DM 48,80. Verlag Paul Parey. Berlin.

514 Tiiihchr. DiergciU\'i\'sl... ih\'cl 11)6. aß. 10. 1981

-ocr page 87-

Embryo-transplantatie bij het schaap onder
praktijkomstandigheden

Transfer of an Embryo in Sheep under Eield Conditions

C. J. Cysouw\', H. Hanstede\', H. Hoogenkamp^ en M. F.
Schaub\'

SAMENVATTING

Er wordt een beschrijving gegeven van embryo-transplantatie bij het schaap onder
praktijkomstandigheden. De resultaten zijn met 9.5 CL/ooi, een recovery percen-
tage van 8L6%, een drachtigheidsperc etitage van 66.7% goed te noetnen. Het
lampercentage viel tnet 36.4% wat tegen.

SUMMARY

A factorial experiment is reported in which fertilized ova of sheep were transferred
to recipient ewes which were allowed to reach term.

The results were a meatt number of 9.5 CL!donor, a recovery rate of 81.6 per cent
and a pregnancy rate of 66.7 per cent. The lambing rate (36.4 per cent) was rather
small because of a low fertility rate in the donor ewes.

INLEIDING

Embryo-transplantatie in combinatie
met superovulatie biedt de mogelijkheid
om meer nakomelingen per ooi perjaar tc
verkrijgen (3). Het biedt daarmee een
hulpmiddel om scherper te selecteren
onder de dieren die men wil aanhouden.
De genoemde techniek kan men ook toe-
passen bij foktechnisch waardevolle die-
ren die niet in staat zijn een volgende
dracht en, ol\' zoogperiode te volbrengen.
Om laatstgenoemde reden werden
onlangs op een groot schapenfokbedrijf
enige embryo\'s getransplanteerd naar
gezonde ontvangsters.

MAIERIAAL EN METHODE
Donoren

De vier donoren waren van het Texelse ras en waren
uitgezocht om hun goede foktechnische eigen-
schappen. Verwacht mocht worden dat een vol-
gende dracht door beengebreken bij één donor of
een nieuwe zoogperiode door slechte uiers bij de
andere donoren, ernstige problemen zou doen
ontstaan.

De superovulatie behandeling die aan het begin van
het oestrusseizoen plaats vond. bestond uit het sub-
cutaan toedienen van 2000 I.E. P.M.S.Ci.\'
(Pregnant-Mare-Serum-Gonadotrophin) in 2.5 ml
fysiologische NaCE oplossing. Deze injectie werd
toegediend op de lOe dag na het inbrengen van een
vaginasponsje\'\'. geïinpregneerd met M.A.P,
( Medroxyprogesterone Acetate). Dit laatste had als
doel de cyclus van de donoren en de recipiënten te
synchroniseren. Op de 12e dag na het inbrengen
werd het sponsje verwijderd.

C. ,1. Cysouw. H. Hanstede en M. E. Schaub. Bastionstraat 4571 ES Axel.

H. Hoogenkamp. Vakgroep Veterinaire Verloskunde. K.I. en Voortplanting, Faculteit der Diergenees-
kunde, Yalelaan 7, Dc Uithof, .1584 CL Utrecht.
Folligonan®. Intervet,
Veramix®, L\'pjohn,

515

Tiic/sihr. Dieigeiwesk.. deet 1(16. aft. Ui. I9HI

-ocr page 88-

De donoren werden vervolgens met een ram 2 maal

daags op hronstversehijnselen gecontroleerd, en bij

het in oestrus /ijn "uit de hand\' dooreen ram gedekt.

Een tweede dekking volgde 12 uur later.

Op de 5e dag na de oestrus werden de embryo\'s

ver/ameld.

Recipiënten

De behandeling van de recipiënten (Sutïolks)
bestond uit een synchronisatie van hun cyclus met
die van dc donoren door hel inbrengen van een
\\aginasponsjc\' met M .A. P. Op de dag dat de spons-
jes werden verwijderd (12e dag na het inbrengen)
werd 750 l.E. P.M.S.Ci.-toegediend. Het P.M.S.G.
werd toegediend omdat de ooien nogal vroeg in het
dekseizoen werden behandeld.
De controle op oestrusverschijnselen gebeurde met
behulp van een ram, voorzien van een dekschort en
een dektuig. De ooien werden door de eigenaar
tweemaal daags gecontroleerd op oestrus. Alleen de
recipiënten die minder dan 24 uur asynchroon
waren met de cyclus van de donoren werden
gebruikl.

Voor de operatie werd aan alle ooien 48 uur geen
voedsel verstrekt. Alle operaties werden op het
schapenbedrijf uitgevoerd.

Anaesthesie

De premedicalie bestond uit 5 mgr atropine, na 15
minuten gevolgd door 0.15 ml Rompun\' per 10 kg
lichaamsgewicht. De locale anaesthesie werd
bereikt met 2% lidocaine.

Ligging tijdens de operatie

O dieren werden in rugligging en iets naar rechts
gedraaid, op de operatietafel gefi.xeerd. De opera-
tietalel werd vervolgens in de lengterichting ± .10°
gekanteld. Hierdoor komt de kop van de ooi lager

Afb. 1.

le liggen dan het achterstel en heeft men tijdens de
operatie minder last van de darmen.

Verzamelen

De huid. de spieren en het peritoneum werden inde
mediaan lijn tussen de navel en het os pubis gekliefd.
De uterushoorn en het ovarium werden in de opera-
tiewond gebracht. Nadat hel aantal corpora lutea
en of cysten was vastgesteld werd een 20 cm lange
en 2 mm dikke kunststof canule via het infundibu-
lum ± 10 cm in het oviduct geschoven. Het in het
oviduct geschoven einde van de canule was iets
verdikt, zodat de kans dat er vloeistof bij het spoe-
len van de uterushoorn en het oviduct langs de
canule zou lopen klein was. Hel spoelen gebeurde
door allereerst met een stompe canule de convexe
en bloedvaten arme zijde van de utcrushoorn te
perforeren. Nadal de canulcenkelecm. in hel uterus-
lumen was geschoven werd dc hoorn aan het cervi-
cale einde met duim en wijsvinger afgeklemd (zie
afb. 1).

Verv olgens werd \\ ia de canule ± 15 ml lauw warme
verrijkte P.li.S. (Phosphate HulTered Saline) in het
lumen gebracht (5). Met beide handen werd vervol-
gens voorzichtig de vloeistof v ia het oviduct en de ca-
nule uit de uterushoorn gemasseerd. Een tweede per-
soon hield daarbij het ov iduct omdecanuicgeklemd
en zorgde cr tevens voor dat de vloeistof in ccn
schaaltje werd opgcv angen (1.4). Na het spoelen v an
de beide utcrushoornen werden deze evenals dc
ovaria weer in situ gebrachi.

Het peritoneum en de buikspieren werden met
knoophechtingen gesloten. De sub-cutis werd
gehecht met een doorlopende hechting, terwijl de
huid eveneens met knoophechtingen werd gesloten.

-ocr page 89-

lable I. Results of the flushings.
Beoordeling

De opgevangen vloeistof werd met behulp van een
prepareermicroscoop bij een vergroting van 12 of
25 X met doorvallend licht op aanwezige embryo\'s
en of onbevruchte eicellen onderzocht. De gevon-
den embryo\'s werden \\er\\olgens met een vergro-
ting van 5o x op kwaliteit beoordeeld en 2 maal in
verse l\'.B.S. overgezet.

Ontvangster

Aantal corpora lutea

Aantal

Afkomstig van

Aantal

links rechts

embryo\'s

donor

lammeren

Recipient

Number of corpora lutea

Number of

Originating

Number of

left right

embryos

from donor

lambs

1

2

1

A

1 <5

II

1

B

1 <5

HI

1

2

C

1 2

IV

1 1

2

c;. D

V

1 1

2

D

1 <3

VI

1 1

2

D

Totaal

5 5

1 1

4

• waarvan 1 embryo in het .12 cellig stadium.
I able 2. Results of the transfers.

Transplantatie

Nadat één donor gespoeld was werden de gevonden
embryo\'s direct na de kwaliteitsbeoordeling in de
betreffende recipiënten gebracht. Deze kregen
dezelfde premedicatie en anaesthesie als de donoren
en werden ook in dezelfde ligging op de operatieta-
fel gefixeerd. Nadat de uterushoorn in de operatie-
wond was gebracht, werd met een geknopte sonde
de wand van de uterushoorn geperforeerd op een
plaats waar geen zichtbaar bloedvat aanwezig was.
Via de met de sonde gemaakte opening werd het
embryo samen met 0.25-0.5 ml P.B..S. met behulp
van een pasteurse pipet in het uteruslumen gebracht
(1, 4|. De pasteurse pipet was hierbij meteen rubber
tussenstukje aan een 2 ml spuit gekoppeld.
II ier na werden dc uterushoorn en het ovarium weei
UI de buikholte gebracht en werd eventueel op
dezelfde manier ook een embryo in de andere ute-
rushoorn gebracht. Wanneer slechts één embryo
werd overgezet, werd dit getransplanteerd naar die
uterushoorn die ipsilateraal was gelegen ten

label 2. De resultaten van de transplantaties.

label 1. De resultaten van het spoelen.

Aantal

corpora lutea

Aantal embrvo\'s

Verzatnel

Aantal

Donor

links

rechts

links

rechts

pe rcentage

embryo\'s

%

Number of corpora

Number of embryos

Recovery

Number of

lutea

and unfertilized eggs

percentage

embryos

left

right

left

right

A

K

5

7

4

84.6

1

9.1

B

6

.1

6

100.0

2

22.2

C

5

5

4

2

60.0

4

66.7

i:)

1

5

0

5

8-T,1

5

100.0

1 otaal

17

21

14

17

81.6

12

,38.7

opzichte van het corpus luteum bevattende ova-
rium. Het sluiten van de operatieownd gebeurde als
bij de donoren.

RL;,Sl!l . rA I PN

Alle 4 donoren kwamen 24-48 uur na het
verwijderen van het vaginasponsje in
oestrus. Er waren 38 corpora lutea aan-
wezig (gemiddeld 9,5 CL; ooi). Er werden
in totaal 31 ova en embryo\'s verzameld
(81,6%). Hierbij was het aantal onbe-
vruchte eicellen met 19 (61.3%) hoog te
noemen (tabel I). Elf normaal ontwik-
kelde embryo\'s en één in ontwikkeling
achtergebleven embryo werden getrans-
planteerd naar 6 recipiënten. Van de reci-
piënten werden er 4 drachtig bevonden
(66,7%), Dit resulteerde in de geboorte
van 4 lammeren (36,4%) (tabel 2),

DISCUS.SIF

Het uiteindelijke nogal magere resultaat
(4 lammeren uit 4 donoren) is voorname-
lijk ontstaan doordat 19 van de 31 ( =
61.3\'"() gevonden eicellen niet bevrucht
waren.

-ocr page 90-

Hoewel voor de transplantatie en direct
na het ontdekken van het hoge percen-
tage onbevruchte eicellen het sperma van
de rammen werd onderzocht, werd geen
verklaring gevonden voor de lage
bevruchtingspercentages. Ook later bij
de natuurlijke dekking van andere ooien
bleken deze rammen in het begin van het
dekseizoen een laag bevruchtingspercen-
tage te geven, zodat de superovulatie er
niet voor verantwoordelijk gesteld mag
worden. Later in het seizoen werden de
bevruchtingspercentages normaal. Het
lijkt dus op een seizoensinvloed.

Dat de operatie bij de recipiënten geen
invloed heeft op de latere fertiliteit bleek
duidelijk uit het feit dat beide ontvang-
sters, die van de embryotransplantatie
met drachtig waren, na een natuurlijke
dekking vlot drachtig werden.
Uit de resultaten blijkt dat embryotrans-
plantatie bij het schaap onder praktijk-
omstandigheden zeker mogelijk is. Hier-
bij moet wel gesteld worden dat een
degelijke voorbereiding zowel door de
veehouder als door de prakticus zeer
belangrijk is en dat een goede taakverde-
ling onontbeerlijk is. Voor het voorberei-
den van de donoren en de recipiënten
(premedicatie, scheren, het opereren van
de dieren en het opzoeken, beoordelen
etc. van de embryo\'s), is de aanwezigheid
van minstens 3 personen gewenst.
Al met al zijn de kosten nogal hoog met
name met betrekking tot de arbeid.
Embryotransplantatie zal alleen bij een
goede respons op de superovulatie
(gemiddeld ± 10 CL ooi), bij een hoog
bevruchtingspercentage in de donor
(80%). bij een hoog recovery percentage
(80%) en met een hoog drachtigheidsper-
centage in de recipiënten (70%) econo-
misch haalbaar zijn. Dit alles dient in ten-
minste 4.5 lam per donor te resulteren.
Aangezien embryotransplantatie bij het
schaap chirurgisch dient plaats te vinden
en er verklevingen kunnen ontstaan,
dient deze techniek alleen gebruikt te wor-
den bij foktechnisch gezien goede dono-
ren die anders niet meer in staat zijn.een
dracht en of zoogperiode te volbrengen.

I.ITERATUUR

1. Hunter, C. L.. Adams, C. E., and Rowsbn, L. E. A.: Interbreed ovum transfer in sheep. J. Agric. Sii.,
46. 141 (1955).

2. Moore, N. W. and Rowson, L. E. A.: Egg transfer in sheep. Eaetors affecting the survival and
development of transferred eggs.
J. Reprud. Fen.. I. 332. (1960).

3. Moore, N. W. and Shelton, J. N.; The application of the technique of egg transfer to sheep breeding.
Auslr. J. Agric. Res.. 13, 7/«. (1962).

4. Rowson, L.. E. A. and Adams. C. E.: An egg transfer experiment in sheep. \\ el. Ree.. 69. H49. (1957).

5. Whittingham. U. C.: Survival of mouse embryos after free/ingand thawing. Salun\\ 233. 125. (1971).

-ocr page 91-

De toekomst van de dierenarts, met name wat
betreft het aantal dierenartsen

Ihc Ijiniii\' of ilu\' l \'eieriiuirian. wiili Pariiciilar Reference
to the Number of Veierinary Surgeons

G. Wagenaar\'

SAVII NVA I I l\\(l

Aan de hand van een tweetal rapporten inzake de toekomstmogelijkheden van de

dierenarts is een schatting gemaakt voor de behoefte tot het jaar 2000.

Tot nu toe zijn er aanmerkelijk meer dierenart.sen geplaatst dan mogelijk werd

geacht. Dit kon echter o.m. gerealiseerd worden door de sterke groei van de

veestapel.

Er is thans reden otn de mogelijkheden tot het jaar 2000 niet te ruim te schatten.
SUMMARY

Two reports on the prospects for the future of the veterinarian served as the basis
for an estimate of requirements up to 2000.

Much more veterinarians have so far been placed than was believed to be possible.
However, one of the reasons for which this could be done, was the considerable
increase of the livestock population.

in the present conditions, it would appear warranted not to overestimate the
prospects up to the year 2000.

De vraag van de afdeling Gelderland van
de K.N.M.v.D. om eens wat te vertellen
over het bovengenoemde onderwerp, was
voor mij aanleiding om de plaatsingsmo-
gelijkheden voor de a.s. dierenarts nog
eens te bestuderen.

Er zijn in het verleden twee studies ge-
maakt over de toekomstmogelijkheden
in ons beroep. Het eerste was van Koppe-
jan en van der Maden van het Centraal
Planbureau, 1958
(Tijdsehr. Dierge-
neesk..
83, 530. (1958). Het tweede was
het rapport \'De arbeidsmarkt voor die-
renartsen, behoefte, aanbod, overschot in
1980 en 2000\' van de Academische Raad
uit 1971.

Beide rapporten hebben een overschot
aan dierenartsen voorspeld voor het jaar
1980 en dat is dus niet uitgekomen. Dat
wil niet zeggen, dat er thans geen reden is
om met enige zorg het aantal afstuderen-
den te beschouwen. Trouwens het rap-
port uit 1971 beveelt een regelmatige her-
ziening van het rapport aan. Enkelejaren
geleden heeft de K.N,M.v.D. in overleg
met de Faculteit om een herberekening
gevraagd. "Pot nu toe is dit door het Mi-
nisterie niet geëffectueerd.
Nu is een herberekening niet zo moeilijk.
De mogelijkheid tot uitbreiding van het
aantal dicrenartsenplaatscn is v oorname-
lijk een kwestie van taxatie van de toe-
komstige vraag naar diergeneeskundige
hulp.

Prol. dr. G. Wagenaar. oud-hoogleraar Faculteit der Diergenee.skunde. Prins Clausstraat 20, 3991 BX
Houten.

519

rudsi hr. Diergenee.^k.. ileel 106, aft. 10, 19/il

-ocr page 92-

label I. Aantal landbouwhuisdieren.

geschal \\oor
2000

1970

1979

5000
2100
7000
60000

5I4H
2.126
9721
7{)0(l()

Rund\\cc
Melkkoeien
\\\'a rkcns
l\'liunnce

1906
5650
5X000

aantal \\ 1000 - schatting \\an de t\'omniissic uit 197(1

HET RAPPORT L\'EI 1971

De commissie uit 1971 schatte voor 1980
een overschot van enkele honderden die-
renartsen. Hoewel er thans mogelijk wel
enig overschot is, kunnen we toch niet
spreken van een critische situatie.
Waarom is de voorspelling van de com-
missie niet uitgekomen? Dit kan niet het
gevolg zijn van het feit, dat er minder
dierenartsen beschikbaar zijn gekomen.
Integendeel, dat is precies uitgekomen.
Bij een vaststaand aanbod van studenten
is dat ook niet zo moeilijk te berekenen.
Wat is er dan wel gebeurd?

a. De veestapel is de laatste 10 jaar veel
sterker gegroeid dan in 1970 werd ver-
moed. In 1980 was er al meer vee dan
door de commissie was geraamd voor
het jaar 2000 (tabel I), De groei wat
betreft het aantal stuks rundvee be-
droeg in de afgelopen ± 10 jaren dus
ongeveer 800.000 stuks. Hiervoor
waren een kleine 200 dierenartsen
extra nodig. Ook de groei van het
aantal varkens is spectaculair en
thans is de schatting voor het jaar
2000 reeds gepasseerd.
De commissie uit 1970 heeft indertijd
een duidelijk verband kunnen vast-
stellen tussen het aantal melkkoeien
en het aantal dierenartsen.
\'Icn aanzien van de overige dieren
was dit verband misschien minder
duidelijk. Op grond van berekening

kwam de commissie tot de conclusie,
dat er enig verband bestond als men
uitging van de volgende verhouding:
I paard = 2 jongvee = 2 stieren = 5
stuks mestvee = 10 biggen = 5 mest-
varkens = 2 overige varkens = 10
lammeren = 2 overige schapen =
1000 stuks pluimvee.
De commissie kwam in 1971 tot de con-
clusie, dat de vraag naar diergeneeskun-
dige hulp afneemt, naarmate het aantal
\'overige dieren\' per eigenaar toeneemt.
Dat zal ook nu nog wel gelden.
De verhouding melkkoe - paard (overige
dieren omgerekend tot paard) werd in
1971 wat betreft de diergeneeskundige
hulp berekend op 1:0.3, Dit zal thans
voor de meeste \'overige dieren\' nog wel
gelden. Misschien komt het paard zelf
wat beter uit de bus.
b. Aangezien er in 1971 een onderbezet-
ting werd vermoed, maakte de com-
missie nog berekeningen naar de be-
hoefte bij een 10, 20 en 30%
onderbezetting. Achteraf bezien was
er ook een duidelijke onderbezetting.
Aangezien in 1980 het aantal dieren al
werd bereikt dat door de commissie voor
het jaar 2000 werd geschat (zie tabel I) is
het niet onjuist om naar de behoefte aan
dierenartsen voor het jaar 2000 te kijken.
Houdt men rekening met ccn onderbezet-
ting in 1970 van ± 30%, dan blijkt de
raming van de commissie voor het jaar
2000 aardig te kloppen met de realiteit
van het jaar 1980 (zie tabel 2).

label 2. Behoelle aan dierenartsen voor 2000. geschal door de Commissie.

bil .10\',
_ ondci be/ellmg
1070
200

.10

1100

Min.

Ma\\.

Alg. praktijk
kl. Huisd.
uaarncmcrs

675
1.50
25

S50

750
200
.10

9H(1

-ocr page 93-

Hoe het nu verder met de behoefte aan
dierenartsen zal gaan tot het jaar 2000,
zal in belangrijke mate afhangen van de
toeneming van het aantal huisdieren tot
dat jaar.

Voor 1990 staat het aantal dierenartsen al
praktisch vast, omdat er tot nu toe steeds
175 eerstejaars werden toegelaten.
V/elke factoren zullen in de toekomst van
invloed zijn op de behoefte aan dierge-
neeskundige hulp?
Ie. Het aantal huisdieren.
2e. Zal de diergeneeskundige hulp per

dier toenemen of afnemen?
3e. De hoeveelheid werk die een dieren-
arts per jaar wil en kan verzetten.
4e. De inkomstenbehoefte van de die-
renarts.

5e. De concurrentie verhoudingen tus-
sen dierenartsen onderling.
6e. De plaatsingsmogelijkheden in an-
dere gebieden zoals

a. Vleeskeuring

b. Veterinaire Dienst

c. Onderwijs

d. Onderzoek

e. Industrie

f. Buitenland

1. Het aantal huisdieren

Rundvee

De hoeveelheid rundvee is na de oorlog
gestaag toegenomen. Het lijkt vreemd
om te veronderstellen, dat deze groei in-
eens zou zijn afgelopen, maar toch zal
eens het maximum worden bereikt.
Voor groei van de rundveestapel pleiten:
De neiging om bedrijven te vergroten,
vooral de kleinere, in verband met de
rentabiliteit van het bedrijf.
De industrie zal blijven zoeken naar me-
thoden om het de ondernemer mogelijk
te maken veel koeien te houden. Ook het
aantal koeien per ha kan bieren daar nog
wel worden verhoogd.
Tegen groei pleiten:
De weidegrond is beperkt.
De beperking van de af te leveren hoe-
veelheid melk.

De stijging van de veevoederprijzen.
De concurrentie tussen de veevoederpro-
duktie en de zogenaamde \'groene energie\'
zoals alcoholproduktie ten behoeve van
motorbrandstof.

De verminderde koopkracht van de con-
sument.

Als de melkproduktie te hoog wordt zou
men natuurlijk over kunnen schakelen op
mestvee, maar uit een oogpunt van ren-
dement is melkvee nog altijd het beste.
Het zou best kunnen zijn, dat de groei er
in de komende jaren helemaal uit is, maar
het zou toch nog mee kunnen vallen. Een
toename van 1 miljoen stuks rundvee tot
het jaar 2000 zou alsnog een 200 dieren-
artsenplaatsen opleveren, een stijging als
in de afgelopen 10 jaar leidt tot een toe-
naine met 1,6 miljoen stuks rundvee. Dit
zou dan 320 extra dierenartsenplaatsen
opleveren.

Varkens

Ten aanzien van de varkens kunnen on-
geveer dezelfde overwegingen ten aan-
zien van de groei worden gehanteerd als
bij het rundvee. Men verwacht bij var-
kens nogal wat groei, maar ook hier is het
maar de vraag of het uitkomt.
Nemen we tot het jaar 2000 een gehalveer-
de groei van de afgelopen 10 jaar dan
zouden er toch nog 5 miljoen varkens
bijkomen. Rekening houdende met de
berekening van de commissie uit 1970,
zou deze uitbreiding werk geven aan ± 80
dierenartsen. Een uitbreiding met 10 mil-
joen zou aan ± 160 dierenartsen werk
kunnen geven.

Andere grote huisdieren
Er zijn niet veel redenen om in deze sector
een uitbreiding te verwachten. De scha-
pensector is sterk afhankelijk van de bui-
tenlandse markt en het is ook de vraag of
er in de paardensector wel reeele uitbrei-
dingsmogelijkheden zijn. I,aten wij om
niet te pessimistisch te zijn nog een uit-
breiding schatten van 20 dierenartsen of
erg optimistisch 40 dierenart.sen.

Kleine huisdieren

Dc huidige economische crisis doet, al-
thans voor de komende 10 jaar, ook niet
zoveel toename van het aantal honden en
katten verwachten. De gang naar de die-
renarts is in deze sector inmiddels gemeen
goed geworden. Mogelijk is er nog enige
achterstand, misschien kan er nog wat op
het gebied van de volière vogels aan werk
gevonden worden. Een uitbreiding met
100 dierenartsen lijkt mogelijk, erg opti-

-ocr page 94-

mistisch misschien 200 extra plaatsen tot
het jaar 2000.

2. Zal de hulp per dier toenemen of af-
nemen?

Het is duidelijk, dat de diergeneeskunde
na de oorlogeen grote ontwikkeling heeft
meegemaakt. Het is echter eveneens dui-
delijk, dat er hier en daar nog wat ge-
ïntensiveerd kan worden. Men moet dit
niet overschatten, er zullen altijd eigena-
ren blijven, die vroeg en andere, die laat
hulp inroepen.

Velen menen, dat in de bedrijfsbegelei-
ding nog uitbreidingsmogelijkheden
schuilen. Vast staat, dat bedrijfsbegelei-
ding zich zelf zal moeten betalen.
Bij de varkensbedrijven werkt dit gedeel-
telijk al, bij rundveebedrijven experimen-
teert men nog. Wat een boer in de begelei-
ding investeert zal of als winst door
produktieverhoging of als minder verlies
door minder ziekte terug moeten komen.
Enige voorzichtigheid lijkt geboden, men
mag er niet op vertrouwen, dat deze sec-
tor zoveel plaatsen zal opleveren.
Ten aanzien van de wat meer luxe dierge-
neeskunde zit men al in de problemen.
Men probeert door verzekeringen hier
een oplossing te vinden. Het zal mij be-
nieuwen of veel mensen zich dergelijke
verzekeringen laten aanpraten. De
meeste dierenartsen, vooral die op het
platteland, zijn gewoon hun hulp betaal-
baar te houden.

Men leze overigens de consumentengids
van 1981. no 2 hierover na. De dierenarts
komt hierin gelukkig als een redelijk
mens te voorschijn. Laten we het zo hou-
den.

Al met al is onze vraag nog niet beant-
woord. Er kan natuurlijk altijd nog wat
diergeneeskundige hulp bij. Stel dat er
thans nog een onderbezetting van 10% is,
dan betekent dat nog 150 dierenartsen-
plaatsen; bij een 20% onderbezetting zou-
den er zelfs .300 plaatsen zijn. Deze opvul-
ling zal toch niet in eens te realiseren zijn.
maar wel bijv. in een aantal jaren.

3. De hoeveelheid werk, die een dieren-
arts wil en kan verzetten?

Arbeidstijdverkorting is thans een be-
kend woord. Twee dierenartsen kunnen
natuurlijk zonder bezwaar afspreken te-
zamen het werk \\an één te doen.
Dat levert geen bezwaar op als zij teza-
men maar niet meer kosten dan één.
Maar dat is meestal niet de bedoeling.
Meestal moet de tweede man zichzelf, al
is het maar gedeeltelijk, verdienen. Dat
komt er op neer. dal er meer werk moet
komen en dat hebben we al getaxeerd.
Het is maar de vraag in hoeverre iedere
dierenarts loon wil inleveren in ruil voor
vrije tijd.

Het zal er wel van komen, maar dat zal
wel even duren. Een teruggang van 5
werkdagen naar 4\'/, dag, zou zeker veel
schelen, honderden dierenartsenplaat-
sen. Bij de overheid ligt dit minder gun-
stig. Deze wil meestal niet meer personeel
geven.

Ik ben er maar eens vanuit gegaan dat er
tussen nu en 2000 een arbeidsverkorting
van de prakticus zou optreden van een
halve dag per week. Dit levert 300 tot 400
arbeidsplaatsen op.

4. De inkomstenbehoefte van de die-
renarts?

Men is er algemeen van overtuigd dat de
dierenarts geen buitensporig hoog inko-
men heeft. Er is dan ook niet veel reden
om aan te nemen, dat de dierenarts met
minder genoegen zal willen nemen. Stu-
denten zeggen vaak. dat ze geen hoge
eisen zullen stellen, maar zij weten
meestal niet wat een gezin plus praktijk
allemaal kost.

Men mag dus op grond van het boven-
staande niet veel ruimte verwachten door
vermindering van inkomen.

5. De concurrentieverhouding tussen
dierenartsen

Concurrentie dwingt ertoe de praktijk ac-
tief uit te oefenen. In het algemeen zal
erdoor wat meer werk worden verzet.
Concurrentie door middel van tarieven
leidt tot een zeer ongewenste situatie.
Vrije vestiging is bovendien niet meer zo
kansrijk.

In deze sector is dus niet veel ruimte te
verwachten.

-ocr page 95-

6. Plaatsingsmogelijkheden in de amb-
telijke of de gesalarieerde sector.

In deze groep zit de laatste 10 jaar in het
geheel geen muziek. Het is duidelijk, dat
er in de ambtelijke sector niet veel ruimte
zal zitten, gezien de stand van de rijksfi-
nanciën.

Bij de vleeskeuring is er al jaren geen
uitbreiding. Alleen nieuwe eisen zouden
er wat aan kunnen doen.
Bij het onderwijs is ook geen uitbreiding
te verwachten, eerder inkrimping. De Ge-
zondheidsdiensten breiden de laatste
jaren ook niet uit.

Nieuwe ziekten of nieuwe bestrijdings-
systemen zouden dat mogelijk ten goede
kunnen veranderen.

Het is mogelijk, dat men bij het onder-
zoek of bij dc industrie nog wat mogelijk-
heden kan scheppen,
In de afgelopen 10 jaar heeft cr in deze
groep nog een uitbreiding plaatsgc\\on-
dcn mct 100 plaatsen, l aten we tot het
jaar 2000 nogccn uitbreidingta.xeren met
100 plaatsen, maximaal mogelijk 200
plaatsen,

In dc afgelopen 10 jaar heeft er in deze
groep nog een uitbreiding plaatsgevon-
den met 100 plaatsen, maximaal mogelijk
200 plaatsen.

Een schatting van het aantal dieren-
artsenplaatsen voor het jaar 2000

In tabel 3, heb ik nogecns bijeengebracht
dc geschatte plaatsingsmogelijkheden
voor het jaar 2000. Ik noemde een bc-
scheiden groei optimistisch en de dubbele
groei zeer optimistisch.
Het ziet er naar uit, dat de huidige moei-
lijke economische situatie wel een groot
gedeelte van de tachtiger jaren in beslag
zal nemen. Daar komt bij, dat een zeer
aanmerkelijke uitbreiding van het aantal
stuks rundvee en varkens in verband met
de hele wereldsituatie toch niet zo aanne-
melijk lijkt.

,laar 20()()

optimistisch

/eer optimistisch

.■Vantal «erk/anie dierenartsen in I9H()

2200

2200

1 mili. runderen meer dan thans

200

1.6 milj. runderen meer

.120

(iroei ."i milj. varkens

SO

(iroei 10 milj. varkens

160

Overige grote huisdieren min.

20

Overige grote htiisdieren ma\\.

40

Kl eine juisdieren min.

100

KI eine huisdieren ma.\\.

200

Cïesalarieërde functies min.

100

(iesalarieërde functies max.

200

1 hans nog lO\'V ondcrbc/etting in de praktijk

I.SO

1 hans nog 20\'; ondcrbc/etting in de praktijk

.100

2X.\'S()

.1420

Overgang \\an 5 daagse naar
4\' , daagse uerkueek ucirdl

.116b plaatsen

.ISOO plaatsen

Een bescheiden optimisme lijkt mij het
best haalbare, waardoor men voor het
jaar 2000 komt op 2850 arbeidsplaatsen
en bij korter werken op 3166 plaatsen.

Hoeveel dierenartsen zullen er zijn in het
jaar 2000?

Bij ecn jaarlijks aanbod van 175 eerste
jaars kan men ervan uitgaan, dat er daar-
van ± 120 studenten zullen afstuderen.
Tot het jaar 2000 mag men gemiddeld op
cen afv al wegens ov erlijden of pensionne-
ring enz, rekenen van ± 50 dierenartsen
per jaar.

Een eenvoudig rekensommetje leert ons,
dat wij tot het jaar 2000 moeten rekenen
op een toename van 2400 1000 = 1400
nieuwe dierenartsen.
Men komt dan op een totaal aantal die-
renartsen van 2200 (in 1980) 4- 1400 =
3600 in het jaar 2000,
De commissie uit 1970 kwam voor 150
eerste jaars op 3440 en voor 200 eerste
jaars op 4193 dierenartsen in het jaar
2000, Het door ons getaxeerde aantal van
3600 lijkt dus aannemelijk.

-ocr page 96-

CONCLUSIE

Uit de bovengenoemde cijfers blijkt, dat
alleen een groei \\an het aantal dieren-
artsenplaatsen, zoals in de achter ons lig-
gende welvaartsjaren heeft plaatsgevon-
den ons voor een overbezetting kan be-
hoeden.

Een dergelijke groei is thans in rede niet
meer te verwachten. Wanneer men voor
het jaar 2000 ongeveer 2850 plaatsen mo-
gelijk acht, dan moet men daar thans
naar handelen en niet wachten tot het
helemaal mis is.

Wanneer men na 1990 het aantal afstude-
renden kan beperken tot bijv. 85 perjaar,
dan zal er tot 1990 een groei optreden met

524

Seminaar Milieukunde 1981/1982

Nederlands Instituut voor Praeventieve
Gezondheidszorg/TNO-afdeling Onder-
wijs

Hel Nederlands Instituut voor Praeventieve Ge-
zondheidszorg TNO organiseert in samenwerking
met de Stichting Postakademialc Vorming Gezond-
heidstechniek het tiende Seminaar Milieukunde in
het academisch jaar 1981 1982.
Het Seminaar wordt gehouden in conferentie-
oorden in vier perioden van vierdagen; elke periode
is gewijd aan één thema.

19 tot en met 22 oktober 1981 \'Het Leefmilieu\'
14 tot en met I 7 december 1981 \'Milieugebruik\'
8 tot en met II februari 1982\'M ilieuverontrei-
niging\'

26 tot en met 29 april 1982 \'Milieubeleid\'
Het Seminaar biedt een oriëntatie in de milieupro-
blemen door middel van inleidingen gehouden door
een 5()-tal docenten. De inleiders zijn afkomstig van
Universiteiten en researchinstituten, uit hel beleid
cn uit de industrie.

Hel aantal deelnemers is beperkt tol 25.
[deelnemers zullen worden ingeschre\\en in vol-
gorde van binnenkomst.

Hel cursusgeld bedraagt / 2.000. (verblijfkosten
inbegrepen) indien aanmelding plaatsvindt vóór 1
juli 1981. Voor aanmeldingen na genoemde datum
bedraagt hel cursusgeld / 2.200. .

750 dierenartsen en na 1990 tot 2000 on-
geveer .350 dierenartsen.
Het aantal werkzame dierenartsen waar-
van we thans zijn uitgegaan, zal gestegen
zijn van 2200 tot 2950 in 1990 en tot .3.300
in het jaar 2000. Tabel .3 leert ons dat het
niet waarschijnlijk is dat dit zonder pro-
blemen afloopt.

De feiten zijn vandaag zodanig, dat men
binnen enkele jaren al moeilijkheden
moet verwachten. Er is dan ook alle
reden om zo spoedig mogelijk het aantal
studenten tot 125 eerstejaars te beperken
en aan de hand van de veetellingen enz.
per jaar te bekijken of er wat meer ruimte
komt.

Dat is dan beleid.

Tijdschr. l)icrgciwcsk..dccl lllO.tifl. Kl. I9HI

Voor nadere inlichtingen wende men zich lol het
Nederlands Insliluut voor Praeventieve Gezond-
heidszorg \'I NO, Wassenaarseweg 56. 2.\'i.\'!.\') AL Lei-
den. telefoon: 071-170441, Mw. dr. C. M. Kuiper,
tsl. .129.

Van de Faculteit

Benoeming

Bij koninklijk besluitvan lOmaart 1981 nr.43
is benoemd met ingang van de dag waarop hij
zijn ambt zal aanvaarden

Dr. H. W. de Vnes (15 juni 1944)
tot gewoon hoogleraar inde Eaculteit der Dier-
geneeskunde om werkzaam te zijn op het vak-
gebied van de geneeskunde \\an het kleine
huisdier.

De heer De Vries begon de studie in dc dierge-
neeskunde in 1962. In 1968 werd het dicrcn-
artsdiploma behaald. In 1976 promoveerde hij
hij tot doctor in de diergeneeskunde op het
proefschrift: "Anesthesia and monitoring of
the dog in cardiovascular research\'.
Sinds 1969 is promovendus verbonden aan dc
vakgroep (ienceskunde van het Kleine Huis-
dier van de Faculteit der Diergeneeskunde.
De heer De Vries publiceerde een aantal bij-
dragen op vakgebied.

-ocr page 97-

Abnormaal gedrag van
schapen ten gevolge van
aanvallen door kleine vliegjes

In april 1980 werden door een praktize-
rend dierenarts monsters hooi en scha-
pebiks opgestuurd voor onderzoek op
mineralen, daar de verschijnselen in een
koppel schapen hem aan één of andere
gebrekziekte deden denken.
Hij omschreef de symptomen als volgt:
\'Sedert 3 dagen vertonen vrijwel alle
schapen van een kleine koppel aan \'t
einde van de middagzenuwverschijnselen
met koorts boven 40°C. De dieren schud-
den met de kop. vertonen tremor van de
halsspieren geen
Opisthotonus -- en
stampen met de achterpoten.
De aanvallen duren enkele seconden,
maar keren na korte tijd weer terug.
Enkele uren later is alles weer volkomen
normaal, doch de volgende dag herhalen
deze aanvallen zich op dezelfde wijze\'.
Zowel een symptomatische behandeling,
als een behandeling met antibiotica ble-
ven zonder resultaat.
In de periode, waarin deze verschijn-
selen werden gezien, was het weer warm
en zonnig. T oen het daarna echter koel en
donker werd, bleken de verschijnselen
niet meer voor te komen.
Dergelijke verschijnselen werden door
ons ook enkele jaren eerder in andere
schapekoppels gezien, waarbij opviel dat
de schapen probeerden de onbewolde
delen (dus kop en poten) zoveel moge-
lijk te bedekken.

De poten werden onder \'t lichaam ge-
trokken, terwijl de dieren zich met een
plof lieten vallen. De kop werd zoveel
mogelijk in de wol verstopt.
Even later stonden ze plotseling op, lie-
pen enige meters, bleven alert staan,
waarna alles zich herhaalde.
Naar \'t oordeel van de schapenhouders
hebben we hier te maken met een klein
steekmugje dat alleen bij zonnig weer
aanwezig is en de schapen zeer veront-
rust.

[f

Pogingen om het mugje goed waar te
nemen mislukten, daar\'t insect blijkbaar
zeer klein en vlug is in zijn bewegingen.
Indien de omstandigheden voor het mug-
je gunstig zijn door goede temperatuur,
zonneschijn en weinig wind komen ze
blijkbaar massaal te voorschijn om de
schapen te belagen.

Bij één schapenhouder traden de ver-
schijnselen tweemaal per dag op \'s mor-
gens van omstreeks 10.00 - 12.00 uur en
\'s middags van 16.00 - 18.00 uur.
Het eerst werden de verschijnselen gezien
op warme dagen in februari.
Aan de huid van de schapen werden in
enkele gevallen kleine rode puntjes ont-
dekt op de onbewolde delen.
Na overleg met een entomoloog uit Wa-
geningen werd ons een vangnet toege-
stuurd, waarmee enige vliegjes werden
gevangen.

Volgens ons niet allen dezelfde
insecten; sommigen lijken een klein soort
huisvlieg en anderen zijn meer mugachtig.
Helaas werden bij het vangen van de
vliegjes of bij het doden in de vangbuizen
de vleugels zodanig beschadigd, dat de-
terminatie niet mogelijk was. Waar-
schijnlijk was er een Simulium soort bij.
Daar de vangnetten al weer geretourneerd
waren nadat we hoorden van de bescha-
digingen aan de vleugels, werden nieuwe
pogingen om de insecten te vangen niet
herhaald, mede omdat het vliegseizoen
voorbij was.

Als therapie werd een oplossing van
lindaan aangegeven, waarmee de on-
bewolde delen moesten worden gewassen.
Dit werkte voortreffelijk, maar moest na
enige tijd herhaald worden, aangezien
na een regenbui het effect grotendeels
was verdwenen.

Gc\'zoiulheiilsüiensi voor Dieren
in de provincie Groningen.

-ocr page 98-

Toch nog spanningselemen-
ten in het batterijsysteem!

Wanneer een nieuwe hoogleraar bij de aan-
vaarding van /ijn ambt ook aandacht wil
schenken aan de bevordering van het maat-
schappelijk verantwoordelijkheidsbesef, dan
is dat voor Groinmers. blijkens /ijn reactie in
het Tiidschrift van I december j.1.
(Tijdschr.
Diergeneesk..
105. 1026-1028. (1980)). een
reden tot verheugenis. Dat is dan tenminste
iets. want voor het overige lijkt hij niet /o erg
ingenomen te/ijn met de conclusie waartoe de
beschouwing van het batterijvraagstuk in de
aanvaardingsrede van ondergetekende leidde.
Zijn kritiek richt /ich op de argumentatie \\an
mijn stellingnamc die hij meteen variant opde
slot/in van mijn rede \'op /ijn minst onvol-
doende\' acht. Minder kan het echter niet en
daarom lijkt het mij op /ijn minst nuttig de
heer (Irommers een nadere toelichting op het
door mij ingenomen standpunt te geven. Dat
ik dit nu doe. bijna een jaar nadat ik de be-
wuste rede heb uitgesproken, \\ indt /ijn oor-
/aak allereerst in het feit dat ik geen regelma-
tig Ie/er van het Tijdschrift bcn. en onlangs
pas geattendeerd werd op de bespreking van
(iroriimers. maar ik doe het vooral omdat de
onderhavige kwestie nog altijd actueel is.
Allereerst vraagt (irommers aandacht voor
het feit dat ondergetekende van mening ver-
schilt mei dc lüiropese Ministers van Land-
bouw. twee met name genoemde groepen van
ethologen, cn groeperingen uit de samenle-
ving (actiegroepen). Dc Kederalie van Vetcri-
nairen in dc ITXi wordt door hem enigs/ins
ten onrechte in het rijtje geplaatst, want dc/c
meent dat cen \'|-uropcsc richlliin aangaande
legbatterijen overwogen dient tc worden\', wat
toch wel cen meer genuanceerde benadering
dan dic van de overigen genoemd mag wor-
den. Om tot een in/icht te komen in de achter-
gronden die tot mijn standpuntbepaling ge-
leid hebben stelt (irommers voor de tekst van
mijn rede nader tc bestuderen. Dit heelt hij
niet goed gedaan, hetgeen ik met het hierna
volgende hoop te adstrueren.
Vóórdat ik hiertoe overga wil ik eerst nog
ingaan op een paar aanmerkingen van Grom-
niers.

Allereerst verwijt hij mij dat ik 15 jaar geleden
blijk
/OU hebben gegeven van \'aanvaarding
van systeemdwang\'. Het is mij nict duidelijk
wat dat met mijn hedendaagse standpunt tc
maken heelt, maar ik kan mij voorstellen dat
miin commentator de verleiding nict kon
weerstaan daar even lijntjes melding van te
maken. Hoewel dus overbodig, want het is al
lang geleden, wil ik nog eens herhalen dat ook
toen de discussie intensief was. maar helaas
niet tot een concrete uitspraak leidde. Dat was
jammer, want de praktijk nam intussen welde
beslissing en richtte stallen in met batterij-
kooien. fien voorlichter kan /ich daar niet
al/ijdig van houden. Diegenen die /ich nu de
lu.xe veroorloven geen rekening te houden met
de overwegingen die het bedrijfsleven tot zijn
besluitvorming brengt, kunnen dat doen
oindat /e /ich de v rijheid permitteren dc econ-
omische aspecten van de /aak tc verwaarlo-
/en. maar een voorlichter die /ijn taak serieus
neemt, moet /ich intensief inlaten met de ont-
wikkelingen die aan de gang /ijn. moet dc
achtergronden ervan trachten te analyseren
en /al v ooral pogen om tc anticiperen, /ulks
met inachtneming van alle aspecten ervan.
Zelfs nu nog /al een Dienst voor de Bedrijfs-
ontwikkeling van het Ministerie van l.and-
bouw aan /ulk cen benadering niet kunnen
ontkomen, laat staan 15 jaar geleden. Het
geeft blijk van weinig realitcits/in om de ge-
noemde opmerking te maken, maar het is bo-
vendien weinig cicganl. om nict tc/eggen: nict
eerlijk, om de al dan niet terecht gesignaleerde
houding van ondergetekende van ISjaargelc-
den als ccn ter/akc doende factor in dc analyse
tc betrekken.

526

Vervolgens gaat mijn commentator in op dc
argumentatie in mijn betoog. Veel tc gemak-
kelijk constalcert lijj dat ik \'in hel ongewisse
laat wal de achtergronden /ijn van (mijn)
standpunt dat aan een discussie met meer te
ontkomen is\'. Licriijk ge/cgd heb ik er geen
behoefte aan gehad om dic uitspraak daar nog
eens nader toe ic lichten. Het lijkt mij na
kennisneming v an dc hele v oorafgaande tekst,
waarin duidelijk tot uiting komt hoe/eer de
kwestie in ons land en daar buiten de gcnioe-
dercn bc/ig houdt, te /ccr ccn open deur om
dal nog te doen. Dc vermelding had dan ook
alleen tol doel aan tc geven hoe/eer dc situatie
intussen is gcwij/igd. 1 nsidcrs welen dal. Bui-
tenstaanders mogen nog wel even geatten-
deerd worden op dc/e ontwikkeling. Ik be-
grijp niet goed waarom (Irommers cen nadere
toelichting w il op een constatering waar nic-
man aan /al twijfelen, ook hij nict. want aan
het eind van /ijn commentaar pleit hij te-

(Buiten verantwoordelijkheid van de Redaktie)

nidsi hr. Dicrge

■si... deet 1116. aft. 10. I9HI

-ocr page 99-

ifcht \\ oor "een al weging op basis van /ake-
lijkc (sic!) cn cthische argumenten\'.
1\'vcn overbodig is /ijn uitweiding over de
door mij gesignaleerde toegenomen arbeids-
productiviteit. I-en aandachtig Ic/er /al heb-
ben kunnen constateren (op pag. 2) dat dc/c
vermelding nict meer beoogde te /ijn dan cen
illustratie bij de korte ontwikkclings-schcts
dic aan het eigenlijke thema van de rede
v oorafging. Natuurlijk bcn ik mij cvcn/eerals
(Irommers bewust van de negatieve aspecten
van dc/c ontwikkeling in de vorm van de
schaalvergroting die de laatstcjarcn ongewen-
ste V ormen dreigt aan te nemen. 1 k heb daar in
het verleden in woord cn geschrift blijk van
gegeven. Het leek mij overigens best verant-
woord om ook de positieve kant nog eens te
onderstrepen. Dat wordt tegenwoordig naar
mijn (subjectieve!) mening te weinig gedaan.
IVlct het batterij-systeem had de/c opmerking
nog weinig of niets te maken. De gestegen
arbeidsproduktivitcit is /eker nict alleen aan
dit systeem te danken, hetgeen ik ook vermeld
heb ( pag. 1 I onderaan).

1 ot /over is er weinig ol geen aanleiding om
het door mij ingenomen standpunt: \'een batte-
rijverbod is op /ijn minst voorbarig\' door het
voorgaande aanvechtbaar tc achten. Het lijkt
cr op dat de heer (irommers dit ook wclenigs-
/ins aanvoelt, omdat hij. na dc wat minder ter
/akc doende op- cn aanmerkinggen /oals in
het voorgaande vermeld, tenslotte ingaat op
ccn aantal \'detailpunten\'. Ik wijs er nog eens
op dat de opbouw van mijn betoog hieruit
bestond, dat ik ccn schildering heb gegeven
van het batterij-systeem, dit. na enige pogin-
gen tot vergelijking, als cfficilint heb aange-
duid. ccn aantal aspecten van het systeem wat
diepgaander heb besproken, de fysiologische
cn ethologische kanten daarvan heb belicht,
vvaarbjj vooral dc vvel/ijns-aspecten nog eens
duidelijk aan dc orde /ijn gesteld, cn toen heb
besloten dat cr mct name van ethologische
/jjdc nog wat bijgedragen geleverd konden
worden tot ccn beter in/icht. (iegcven het feil
dat wc er nog nict uit /ijn. wat m.i. duidelijk
werd geïllustreerd, heb ik toen gezegd dat dc
\'academische" (lees: \'oevcrlo/c\') discussie van
jaren geleden nu echt plaats moet maken voor
een \'acadeinische" (lees: \'wetenschappelijk
verantwoorde") discussie. Het leek mij
voorbarig i.)m, hangende de/c discussie, het
batterijsystccm nu al te verbieden.
Als Grommers dan tenslotte nog opmerkt
dat het als een \'belangrijke tekortkoming van
het hele betoog" aan le merken is. \'dat er veel
aandacht gegeven wordt aan effecten van ver-
schillende kooiuitvocringen\' dan /ou ik hem
w illen vragen de titel van dc rede nog eens le
le/en. De onmogelijkheid om een v olledig alle
facetten omvattende vergelijking van batterij-
en grondsystccm in dit bestek weer te geven,
ligt voor de hand cn dit had Grommers moe-
ten beseffen voordat hij van ecn \'belangrijke
tekortkoming" durft tc gewagen.
Na dit alles is cr niet veel reden om nog in te
gaan op dc \'detailpunten" van Grommers.
maar ik kan het toch niet latcn een weerwoord
te leveren. Volgens hem /ou er\'onvoldoende
onderscheid" gemaakt /ijn tussen \'beperkte
activ iteit\' (in kooien) en werkelijke verplaat-
sing. Hier heeft hij te snel geoordeeld. Op bl/.
19 stel ik: \'Battcrijkippen /ijn, hoe parado.xaal
het ook moge klinken, /eer beweeglijk",
waarna ik dit gegeven, compleet met \'zitten en
staan", aan de hand van literatuurvermeldin-
gen, uitwerk, Magdat\'onvoldoende"genoemd
worden\',\',

Ge/ocht is ook /ijn vraag of mijn vermelding
van het kortbekken als\'symptomatische op-
lossingen" geen kritiek moet oproepen. Na-
tuurlijk wel, maar het lijkt mij sy mptomatisch
voor zijn betoog om te suggereren dat ik nooit
van \'symptoom-bestrijding\' gehoord zou heb-
ben.

Dat ik \'/iektekundige elementen vrijwel ge-
heel buiten beschouwing gelaten" /ou hebben,
is nict
/O opinerkclijk als (irommers sugge-
reert, Er /ijn wel meer /aken waarop ik nict
ben ingegaan, deels omdat het gehoor het niet
op prijs
/OU stellen /o lang te moeten luiste-
ren. deels omdat er weinig v an bekend is. deels
omdat andere aspecten belangrijker werden
geacht, Ixn dergelijke selectie blijft altijd aan-
vechtbaar, Grommers mag dc keu/e betreu-
ren, maar /ijn verwijten dienaangaande /ijn
niet terecht,

I enslotte verwijst (irommers naar enkele van
mijn uitspraken over de rol van de ethologie in
de alweging ten behoeve van cen standpunt-
bepaling ten aan/ien van het wel/ijn van bat-
terij kippen, H ij concludeert daaruit dat ik ecn
te grote zeggingskracht aan fysiologische en
ethologische criteria toeken, omdat de/c \'al-
tijd betrekkelijk\' /ijn, waarna hij pleit voor
een afweging op basis van \'zakelijke en ethi-
sche argumenten". Het kan (jrommers toch
niet ontgaan /ijn dat ik op bl/. 6 gesteld heb
ecn beoordeling in ethische /in, met argumen-
ten, bew ust achterwege tc hebben willen laten,
en mij heb willen beperken tot de /akclijkc
kant aan dc hand van fysiologische cn etholo-
gische overwegingen. Natuurlijk moeten de/e
als hulpmiddelen bij de besluitvorming ge-
hanteerd worden, cn ik meen dat dus ook
aangegeven tc hebben. Waarvandaan dan
dc/e tirade van mijn opponent, ecn uitweiding
dic ik mij veroorloof ccn groteske slag in dc

-ocr page 100-

lucht te noemen\'.\' Heelt de ethologie ons dan
niets te bieden?

De gesignaleerde \'tegenstrijdigheid" in mijn
slotopmerkingen vermag ik nict in te /icn. Het
is toch niet strijdig met elkaar om aan te drin-
gen op een spoedige beslissing in/akc de voor
batterijkippen toelaatbare kooiruimte tegen
de achtergrond van het alsrnaar dreigende
/waard v an Da modes van een algeheel batte-
rijverbod? Er /ijn /eli\'s argurnenten aan te
voeren om dit te doen /onder de dreiging van
een verbod! Is het strijdig otu te pleiten voor
een onder/oek naar alternatieven, wanneer
tegelijkertijd gesteld wordt dat die tot nu toe
niet gevonden /ijn?! Ik dacht dat dit laatste
een bij/onder goed argument was voor het
eerste! En het lijkt luij tenslotte volkomen met
elkaar in overeensternming te brengen otn aan
te dringen op duidelijkheid en tegelijk het
voorgenornen batterijverbod voorbarig te
noemen. Een wat meer objectieve en door-
dachte weergave had ik toch méér op prijs
gesteld.

Wat al te gemakkelijk concludeert (irommers
tenslotte dat de argumentatie voor mijn slot-
uitspraak ontbreekt. Opnieuw wil ik stellen
dat de gehele rede daar op gericht is geweest!
Ik verwijs daarvoor naar de samenvatting (op
bl/. .31)\'

Er is voor mij in tweede instantie rnaar één
conclusie mogelijk: een batterijverbod is tegen
de achtergrond van het ontbreken van alter-
natieven nog altijd voorbarig. Het is ieders
goed recht om dit op grond van /ijn eigen
gevoelens te bestrijden. Ik verwacht dan ech-
ter wel dat men /ich een beter verstaander
toont dan Grommers met wat meer begrip
voor de onmogelijkheid om in kort bestek
volledig te zijn.

E. H. Ketelaars^

Naschrift

Het is jamiTier dat Ketelaars - blijkens de
bovenvermelde reactie deessentie van mijn
betoog
{Tijdschr. Diergeneesl<.. 105. 1026-
1028. (1981))
volledig gemist heeft.
Als het hierbij niet ging om veel meer dan een
persoonlijk meningsverschil zou publikatie
van dze commentaren niet gerechtvaardigd
zijn.

Graag wil ik pogen aan de hand van enkele
kernpunten aan te geven waaruit de princi-
piële verschillen in benaderingswijze bestaan.

Systeemdwang en realiteitszin

Individuele personen, afzonderlijke bedrijven
e.d. zijn uiteraard genoodzaakt zich aan te
passen aan de omstandigheden waaronder zij
moeten of willen functioneren. Dat neemt
echter niet weg dat zij verantwoordelijkheid
dragen voor hetgeen zij doen of nalaten.
Wanneer hieraan, individueel of collectief,
geen gestalte gegeven wordt, vervalt men in
een opportunistisch pragmatisme. De recente
geschiedenis leert dat dit laatste veelal heeft
plaatsgevonden op basis van louter technische
en financiële argumenten. De echte realiteit is
dat dit in de legpluimveehouderij geleid heeft
tot een gangbaar systeem dat als een exces
beschouwd wordt en dat men daarom wil
verbieden.

Prof. ir. E. H. Ketelaars, gewoon hoogleraar Pluimveeteelt. Landbouwhogeschool Wageningen.

Welzijn dieren en alternatieven

Ziekten en gedragsstoornissen treden onder
uiteenlopende omstandigheden altijd meer of
minder op. Wat acceptabel is, moet in een
veelzijdig en daardoor ook moeilijk afwe-
gingsproces vastgesteld worden. Te stellen
dat \'de ethologie het laatste woord moet
hebben\' is in de praktijk niet alleen een on-
mogelijkheid maar ook wordt daarbij de(per-
soonlijke) verantwoordelijkheid ontlopen.
Bij de afweging van alternatieven blijkt steeds
dat elke mogelijkheid specifieke voor- en na-
delen heeft. Het is dan ook principieel onjuist
om van een alternatief voor een gangbaar
systeem te verlangen dat het in
alle opzichten
beter is en, zo dat niet kan, te stellen dat er
geen alternatief is. Voor de legbatterij bestaan
nu reeds meerdere alternatieven, de vraag is
alleen op grond waarvan we, waarvoor, kie-
zen.

Kthiek

Bij dc bestudering van Ketelaars\' rede bleek
het feit dat zijn standpunt afwijkt van dat van
hen die zich meer of minder vergaand tegen
de legbatterijen hebben uitgesproken, voor
een deel samen te hangen met de hiervoor
genoemde punten. Anderzijds moesten echter
onvolledigheden in het betoog geconstateerd
worden. Het behoeft geen bewijs, dat wanneer
men een aantal relevante aspecten buiten be-
schouwing laat, dat men dan tot een andere
conclusie kan komen dan in een volledige
en afgewogen redenatie. Een beroep op be-
perkte tijd is voor een dergelijk onderwerp
dan ook op wetenschappelijke gronden niet
aanvaardbaar.

-ocr page 101-

Verrewegde belangrijkste omissie is het buiten
beschouwing laten van ethische overwegin-
gen. Aangenomen kan worden dat dc Euro-
pese landbouwministers juist hierin de door-
slaggevende argumenten gevonden hebben.
Dat we. bij de beoefening van de 7gn. exacte
wetenschappen in de praktijk, niet geleerd of
verleerd hebben de ethiek te hanteren kan
geen excuus zijn om het dan maar buiten
beschouwing te laten. Dit vormt juist de
achtergrond voor de inhoud van art. 22
van de Wet op het Wetenschappelijk Onder-
wijs.

Tot besluit verwijs ik gaarne naar onder-
staande literatuur.

F. J. Grommers\'

I.ITERAIUUR

Brüll, [5.: Maalschappclijke structuren en hantering van waarden. Tijüsihr. Dien^eneesk.. 106. 44}-
4M. (I9HI).

Gelinck, H. W. J.: Macht en onmacht van de wetgeving. Tijdschr. Diergeneesk.. 106, 4J9-442, (19X1 j
Cirommers, F. .F: Gren/en herkennen en erkennen. Inleiding Lustrum symposium 9-4-1981, Groep
Pluimveewetenschappen K.N.M.v.D. (nog te publiceren).

Heeger, F. R.: Normenen goede redenen. Tijdschr. Diergeneesk.. 105, 147-15.1 (19X0).

Dr. F. ,1. Grommers, Vakgroep Zootechniek, Faculteit der Diergeneeskunde, Rijksuniversiteit Utrecht.

-ocr page 102-

Algemeen

Bepaling van oxydase activiteit bij Pas-
teurella
species

Gadberry, .1. I... Clemmons, K., and Drumm, K.:
Evaluation of methods to detect oxidase activity in
the genus
Pasieurella. J. Clin. Microhioi.. 12, 220-
225. (I9H0).

Verschillende oxydase reagentia en commerciële
produkten werden vergeleken in hun vermogen
oxydase activiteiten aan te tonen bij species binnen
het genus
Pasieurella (P. nnthocicla. P. haeniolv-
lica. P. pneunioiropica. P. urea).
De beste resultaten werden verkregen door kolonies
te druppelen met een I of 2% concentratie
tetramethyl-p-phenylenediamine di hydrochloride
(TPD) zonder a-naphthol, bij 24 uur oude culturen
van
Pasieurella. Eangere incubatie en of toevoe-
ging van a-naphthol gaf vals positivieve reacties
binnen het genus
Yersinia. De gevoeligheid van
dimethyl-p-phenylenediamine zouten bleek minder
dan van TPD, hetgeen eerdere waarnemingen be-
vestigt.

De auteurs waarschuwen dan ook voor het gebruik
van deze dimethyl-verbindingen, die in verschil-
lende klinisch-microbiologische handboeken wor-
den aangeraden.

De drie commerciële produkten, te weten Taxo N
disk (BBL), Patho Tec Cyto O strip (General Dia-
gnostics) en Oxidase differentiation disk (Difco)
worden niet aanbevolen. Met name de Patho Tec.
strip kwam slecht uit de bus (< van de onder-
zochte
P. nmhocida stammen positief).

R. Booi.

Anthelmintica

De werkingssnelheid van anthelmintica

Briscoe, M. G. and Coles, G. C.: the speed of action
of anthelmintics,
l el. Rec.. 106, .\'i.S. (WHO).

Zowel hel werkingsmechanisme van levamisole en
benzimidazolen op nematoden en hun farmacoki-
netiek in de gastheer zijn verschillend. Levamisole,
dat een piek concentratie heeft in het bloed .10 minu-
ten na toediening, tast het zenuwstelsel van de ne-
matoden aan en veroorzaakt een snelle paralyse.
Benzimidazole (fenbendazole, thiobendazole, ox-
lendazole) vertonen geen piek concentraties gedu-
rende meer dan 20 uur. Gedacht wordt dat zij de
microtubulairefunctie verstoren door binding aan
tubuline of op aan tubuline gevonden eiwitten met
als gevolg een verstoring van de cellulair functie.
Het verschil in werkingssnelheid werd aangetoond
op
Senuiiospirokles duhius bij muizen. De muizen
kregen een hoeveelheid anthelmintica die overeen
kwam met de minimale dosis die nodig is om meer
dan 95% van de wormen te verdrijven na een behan-
delingsduur van 5 dagen. De resultaten zijn le zien
in onderstaande figuur.

Bij een experiment mei het verwijderen van Hae-
nunu hus conioriis
uil schapen bleek dat slechts 1
uur na orale toediening van de aangeraden dosis
levamisole de meeste wormen de wand van de leb-
maag losgelaten hadden, terwijl zeer vele wormen
nog steeds vastgehecht zaten 12 uur na een behan-
deling met fenbendazole.

(De consequentie van de snelle werking van leva-
misole is dat dieren met een ernstige worminfectie
bijv. vogels met spoelwormen of zeehonden met
longwormen ernstig in de problemen kunnen
komen door het grote aantal wormen dat in een
keer afgedreven moet worden;
Re/.).

(j. M. Dorresiein.

Bacteriologie

Brucellose als importziekte uit Afrika

Nie, ,1. deen Ansink-.Schippcr, M. C.: Brucellose als
importziekle uit Afrika.
Sed. T. Cieneesk.. 125,
419-422. (I9HI)

De auteurs vermelden de ziektegeschiedenis van een
.14-jarige Nederlander, die in Algerije plotseling
ziek werd - cn o.a. hoge koorts vertoonde - en
koortsaanvallen bleef houden ondanks behande-
ling met chloroquine tegen malaria. Na aankomst
in Nederland werd hij door auteurs onderzocht, die
op dat moment eigenlijk niets anders konden vin-
den, dan wat \\ergrote lieslymfkliercn. Gezien de
anamnese werd gedacht aan: acuut rheuma, toxo-
plasmose, hepatitis,
Yersinia enierocoliiica infectie
en Brucellose. Bij laboratoriumonderzoek bleek het
serum van patiënt negatief te zijn ten opzichte van

-ocr page 103-

)\'<\'r,v. enieroeoliliea lype 3 en 4. maar sterk positief
ten op/ichte van type 9 (agglutinatietiter 1:2560).
len op/ichte van
Brucella uhonus was de titer
1:320: ten op/ichte van
Br. meliiensi\\ 1:1280.
Een maand na dil onder/oek werd patiënt weer ziek
en v ertoonde min of meer typische symptomen voor
een Brucella-infeclie (undulerende koorts, alge-
mene malaise, gewrichtspijn, /weten, etc,), terwijl
de rechter testis sterk ge/wollen en pijnlijk was
(orchitis komt maar in 4% van de gevallen voor).
Er werd aanvankelijk — ten onrechte - behandeld
met co-trimoxazol, doch later werd de enig juiste
behandeling ingezet: tetracycline streptomycine.
r;)e patiënt genas toen vlot.

De auteurs gaan in de discussiesectie van hun arti-
kel in op het voorkomen van Brucellose in Neder-
land.
Br. »t(\'//V(\'«.v;.v-infectie ontstaat vrijwel altijd
door nuttigen van geitekaas (uit o.a. Spanje). Ook
wordt een beschouwing gewijd aan de antigeen-
overeenkomst tussen
Yers. enieroeoliliea type 9 en
Brucella spp. Voorts wijzen zij er op, dat orchitis ten
gevolge van een Brucella-infectie bij de mens zeld-
zaam is: dit zou komen, omdat hetgenitaleapparaat
van de mens geen erytritol bevat: bij voor Brucella
gevoelige dieren vormt het genitale apparaat juist
de praedilectieplaats voor de infectie, vanwege het
voorkomen van erytritol,

,/. Goudswaani

Kalkoen

De plaatsbepaling d.m.v. immunoflu-
orescentie van secretoire antilichamen in
de darmwand van kalkoenen, hersteld
van Kalkoen Coronavirus Enteritis
(KCE)

Nagaraja, K, V, and Pomeroy, B, S.: Immunoflu-
orescent Studies on l.ocalization of Secretory Im-
munoglobulins in the Intestines of lurkeys Re-
covered from Turkev Coronaviral Enteritis. .Am.,/.
Vet. Res.. 41, 1283-1284. (1980).

KCE kan men de zuiver enterale vorm van infec-
tieuze bronchitis van de kalkoen noemen. Het virus
wordt uilsluitend in de darmwand en in de bursa
van E. vermenigvuldigd en overleeft in dc inge-
droogde faeces. KCE is daarom uiterst besmette-
lijk. Maternale antilichamen beschermen nict tegen
de infectie. Er is geen verticale overdracht. De incu-
batietijd is heel kort. i:)e sterfte hangt af van het
vochtverlies der dieren, die een week lang niets eten.
Daarna zijn ze levenslang immuun (maar vaak
slechte groeiers) met een langdurig dragerschap. In
USA heeft men KCE door strenge maatregelen
kunnen inperken.

In de lamina propria van de darmwand blijft een
infiltratie achter van lymfocyten, polymorfonucle-
aire leucocyten en macrofagen, waartussen de plas-
macellen. KCE-antilichamen (IgA) waren vroeger
reeds aangetoond in het darmslijm en in de gal.
Bij deze studie nam men eendaagse SPE kalkoen
kuikens en besmette deze oraal. De IET werd eerst
gedaan op 4 en 5 maanden leeftijd.

Met de \'sandwich\'-methode kan men de plaats van
de KCE-antilichamen in de darmwand-coupes be-
palen: eerst wordt de coupe behandeld met gecon-
centreerd cn gezuiverd KCE-virus, waarvan iets
specifiek hecht aan de aanwezige KCE-
antilichamen. E)aarna wordt uitgespoeld en behan-
deld met kalkoenen hyperimmuun KCE-antiserum
geconjugeerd met een fluorescent, dat zich hecht
aan de nog opengebleven plaatsen van het KCE-
virus, De uitslag was positief over heel de darm-
wand, negatief in de controles en men stelde vast.
dat de KCE-antilichamen zich in de plasmacellen
bevonden (zonder enige aanduiding hoe;
Re/.).
Details worden gegeven van de bereiding van KCE-
virus. antiserum en van de behandeling van de cou-
pes.

Een voorbeeld dus van locale bescherming door de
blijvende aanwezigheid van plasmacellen die voort-
gaan met het produceren vande KCE-antilichamen.

M. E. M. Siumpel.

Kip

Regenwormen en hun waarde als kippe-
voer

Taboga. 1..: I he nutritional value of earthworms
for chickens.
Briii.sh Poulirv .Sciences. 2i. 40.\'i-410.
(1980).

Regenwormen vormen een voedselbron voor schar-
relkippen. Om de voedingswaarde van regenwor-
men te bepalen worden in het eerste experiment
kippen gevoerd met gebroken mals en met opzette-
lijk verzamelde wilde regenwormen. De kippen
konden zich zonnen. Deze dieren ontwikkelden
zich precies even goed en snel als controle kippen
die een commercieel voer kregen.
In het tweede experiment konden de kippen niet
gaan zonnen en werden ze gevoed met wormen
(l.unihricus ruhellus en Eisenia /ocliila)dk voor dit
doel gekweekt waren in silage met paardemest. In
dit experiment ontwikkelden kippen die wormen en
mais met vitamine D cn ook degenen die wormpoe-
der met mais en een vitaminepreparaat kregen,
zich als de controlegroep op commercieel dieet. Dit
gold ook voor kippen die een proteïnevrij dieet
kregen met wormen en een vitaminenmengsel.
Echter kippen die mais en wormen zonder vitamine
1) gift aten. kregen rachitis die genas na vitamine D
toediening. Van deze groep dieren kreeg bovendien
4 van de 15 dieren tekenen van riboflavine tekort.
Verschillen tussen het eerste en het tweede experi-
ment zouden kunnen worden verklaard doordat de
kippen in het eerste experiment zonlicht ontvingen
en dus vitamine D konden synthetiseren, terwijl
voorts de mogelijkheid bestaat dat wilde regenwor-
men een maagdarminhoud kunnen hebben die vita-
minen bevat, afkomstig uit hun voedsel. Uil de
aininozuuranalyse van de regenwormen bleek dat
zij alle behoeften van de kip kunnen vervullen.

P. Zwan.

-ocr page 104-

Hond

Therapie van neurologische klachten ten
gevolge van tussenwerveischijfaandoe-
ningen bij de hond, in het bijzonder in het
thoraco-lumbale gebied

Prata, R. G.: Neurosurgical treatment of thoraco-
lumbar disks; the rationale and value of laminec-
tomy with concomitant disk removal.
Journal oJ
ihe American Animal Hospiial As.socialion. 11.(1).
17-27. (I9HI).

In een overzichtelijk artikel bespreekt de auteur
(hoofd chirurgie van het Animal Medical Center in
New York) zijn visie op de te volgen handelwijze bij
de therapie van neurologische klachten ten gevolge
van tussenwervelschijf-aandoeningen bij de hond,
in het bijzonder in het thoraco-lumbale gebied.
Op basis van een oorzaak- en gevolg analyse van
pathofysiologische processen komt hij tot de vol-
gende aanbevelingen: pijn alleen, of gecombineerd
met geringe uitval van proprioceptie en of moto-
riek wordt behandeld met dexamethason ( 2 x daags
0.25-0.50 mgm) en methocarbamol ( 2 x daags 60
mgm kg). De auteur vermeldt, dat deze patiënten
van dag tot dag vervolgd moeten worden; bij een
ongunstige wending van het proces moet direct
kunnen worden ingegrepen. (Helaas wordt geen
aandacht besteed aan het voorschrijven van strikte
bewegingsbeperking, c.q. kooirust, waarmee in een
aantal gevallen een dergelijke ongunstige wending
voorkomen kan worden;
Ref.).
Blijft de pijn bestaan, of keert deze na aanvankelijk
succes van de behandeling terug, of verergert de
neurologische uitval, dan volgt chirurgisch ingrij-
pen.

Hiervoor zijn meerdere technieken beschreven,
zoals fenestratie, hemilaminectomie, dorsale lami-
nectomie etc. De schrijver rekent af met een aantal
mystieke verhalen over fenestratie, en breekt een
lans voor bilaterale laminectomie gecombineerd
met verwijdering van de discus teneinde een echte
decompressie van het tnyelum en de uittredende
zenuw te bereiken. I.ocale koeling van het rugge-
merg tijdens de operatie wordt afgewezen. Voor de
eerste lijns diergeneeskunde wordt aanbevolen: pijn
in een vroeg stadium behandelen met corticostero-
iden, nauwkeurig dagelijks vervolgen en bij elke
toename van de klachten niet afwachten, maar chi-
rurgisch (laten) ingrijpen.

r II. A. Poll.

Varken

Braakziekte bij varkens. Epizoötiologie,
pathogenese en diagnose

Andries, K, en Pensaert. M.: \\ laanis Diera. Tijd-
schr..
49. 195-205. (19X0).

Het artikel geeft een overzicht van de studies die tot
nog toe uitgevoerd werden met het Belgisch isolaat
V.W. 572 van het braakziektevirus.

Serologisch onderzoek bij telkens 140 slachtzeugen
in 1974 en 1979 toonde aan. dat bij 95^7 van dc
dieren antistoffen tegen braakziektevirus kon wor-
den aangetoond. [;)e schrijv ers concluderen hieruit,
dat het braakziektevirus in België op de meeste
varkensfokbedrijven waarschijnlijk continue aan-
wezig is.

Om meer inzichten te krijgen over de pathogenese
werden infectieproeven verricht met gnotobionten.
Naast andere wegen lukte het gemakkelijk om big-
gen op een leeftijd van } tot 5 dagen via oro-nasalc
inoculatie ziek te maken, zodat bij verdere experi-
menten deze infectiemodus gebruikt werd.
Door de biggen binnen 6 uur na de hysterectomie te
infecteren, kon bereikt worden, dat de incubatietijd
steeds 4 dagen bedroeg. [)eze periode varieerde bij
de eerdere experimenten nl, van 4 tot 7 dagen.
Door middel van virusisolaties cn immuno-
lluorescentietests in organen en zenuwplexi konden
de onderzoekers aantonen, dat het braakziektevirus
uitgesproken neurotroop is en via de perifere zenu-
wen het centraal zenuwstelsel bereikt. Niet geheel
duidelijk werd of het verschijnsel braken vanuit de
zenuwplexi van de maag of vanuit de hersenstam
wordt veroorzaakt.

Diagnostisch geven de auteurs de volgende moge-
lijkheden:

a. Virusisolatie uit tonsillen en hersenstam.

b. Immuno-fluorescentietest van de hersenstam
bij leven aangeboden biggen in een vroeg sta-
dium van de ziekte.

e. Serologisch onderzoek, waarbij onderzoek van
gepaarde sera strikt noodzakelijk is.

) . //. /> Hardeniaii.

Varken

Invloed van long- en leveraandoeningen
op de groei per dag bij mestvarkens

Picheler. W. .A.: Zusammenhänge zwischen der
Zuwachsleistung und dem Schlachtkörperwert von
Mastschweinen und den post mortem ermittelten
gesundheitlichen Zustand von Schwcineinnereien.
H\'ien. Tierärzd. Mschr.. 61.(5). 167-173. (I9H0).

Er werd een onderzoek uitgevoerd om na te gaan
welk verband er bestaat tussen de gezondheidstoe-
stand van longen en levers bij slachtvarkens en hun
groei tijdens het leven.

In een eerste onderzoek met 500 varkens werden de
gewichten van de longen en levers direct na het
slachten voor de keuringen na de keuringals graad-
meter voor de gezondheidstoestand genomen. Bij
de keuring werden namelijk de aangetaste delen
weggesneden.

In het tweede onderzoek met 392 varkens werd aan
de longen en levers, afhankelijk van de mate van
aantasting een puntenschaal van 1 (< 10% aange-
tast) tot 5 (> 409t aangetast) toegekend.
Alle varkens werden op dezelfde wijze gehuisvest.
De varkens werden met een gemiddeld gewicht van
93 kg geslacht.

-ocr page 105-

Er werd een laag significant verband tussen de
gew ichten (r = 0,22) en het verschil in de gewichten
(r — 0,12) voor en na keuring en de groei per dag
gev onden.

Geen relatie werd gevonden tussen dit verschil en de
karkassamenstelling.

Bij de keuring werden echter naast de aangetaste
delen ook de tijdens het slachtproces besmette delen
van de longen en levers weggesneden. Dit vermin-
dert de betekenis van deze correlaties.
Uit het tweede onderzoek bleek, dat bij 35% van de
longen en 16% van de levers meer dan 20% van bet
orgaan aangetast was. Bij 84% van de longen en
60% van de levers was dit meer dan 10%.
De gemiddelde daggroei in de verschillende long- en
leverklassen was als volgt:
en fermenteerden mannitol. De meeste stammen
waren gepigmenteerd, produceerden hemolysineen
protease, maar slechts 16 stammen produceerden
enterotoxinen. Van deze stammen werden 8 ge-
ïsoleerd uit dieren met vesiculaire dermatitiden,
6 hiervan produceerden het D, I het A en 1 het
B en het C-type to.xine; eveneens werden 8 stammen
geïsoleerd uit gezonde kuikens, 7 hiervan produ-
ceerden het C en I het A en het C type to.xine.
Van de stammen was 5,6 procent typeerbaar met de
humane faag-set en 91,7% met de aviaire faag-set
in de routine testdosis.

Op grond van de faag patronen en biochemische
reacties bleken de enterotoxicogene stammen tot de
\'humane\' staphylococcen te behoren,
H. Mul.

Klasse

l.ongen

Levers

groei dag (gr)

groei dag (gr)

n

X s

n

1

57

642 83

155

646 103

2

198

671 95

174

655 96

3

1 10

621 108

49

608 121

4

23

574 121

13

618 124

5

4

454 1 15

1

586

Volgens de auteurs konden alleen significante ver-
schillen tussen de klassen 4 en 5 ten opzichte van I
worden aangetoond. Bij de levers was geen enkel
der verschillen significant. Vooral bij de longen is
derhalve sprake van een aanzienlijke schade als
gevolg van longaandoeningen.
(Men moet hierbij echter bedenken, dat de aantal-
len per klasse de significanties sterk mee bepalen.
Helaas wordt door de auteurs niet gekeken naar
interacties tussen de long- en leverklassen, (.)e door
auteurs getrokken conclusies moeten dan ook met
de nodige voorzichtigheid worden gehanteerd;
Ref.) M. Tieicn.

Voedingsmiddelenhygiëne
Pluimvee, staphylococcen en Volksge-
zondheid

Shiozawa, K,, Kato, E., and Shimizu, A,: Entero-
toxigenicity ol
Siaphylocoaus aureus strains isol-
ated from chickens.
.Jour/uil of Food Protcciio/i.
(1980).

De auteurs onderzochten 586 Siuph. aureus stam-
men geïsoleerd uit kuikens afkomstig van 52 be-
drijven in ,)apan op hun potentiële gevaar voorde
V olksgezondheid.

97 Stammen werden geïsoleerd uit dieren met vesi-
culaire dermatitis, 98 uit sepsis gevallen, 19 uit
arthritiden, 98 uit acute supparative osteoinyeli-
tiden, 5 uit abcessen, 70 uit menginfecties met
vogelpokken en andere ziekten en 199 uit gezonde
kuikens.

Naast de traditionele biochemische reacties werd
het faagtype bepaald en de potentie om entero-
toxine A, B. C, D en E te produceren,
.\'Mie stammen waren catalase-, coagulase-en DNA-
ase positief, vergistten aëroob en anaëroob glucose

Voedingsmiddelenhygiëne

Door voedsel overgebrachte ziekten

Bouwer-Hertzberger, S, A, en Mossel, D. A. A.:
Onderzoek naar morbiditeit en etiologie van door
voedsel overgebrachte ziekten in de regio Haarlem.
.\\ed. T. Genee.sk.. 124, 1460-146}. (1980).

Het aantal gevallen van al of niet febriele gastro-
enteritiden bij de mens in Nederland wordt geschat
op ca, lO"" per jaar. Het overgrote deel ten gevolge
van opname van besmet voedsel. Exacte gegevens
met betrekking tot de oorzaak van door voedsel
overgebrachte gastro-enteritiden zijn echter
schaars. Collega Bouwer, bacteriologe bij de Keu-
ringsdienst van Waren te Haarlem, tracht om door
snelle, directe melding, onderzoek van voedsel te
doen om zo de oorzaak te kunnen achterhalen.
Naast een voedselanamnese bij de patiënten past zij
kwantitatieve, differentiële microscopie en bacte-
riologisch onderzoek toe,

In dit artikel beschrijft zij 6 explosies van acute
gastro-enteritis, waarvan de vermoedelijke oorzaak
op deze wijze is achterhaald
(Cl. perfringens 2 x,
li. eereus 2 x, Klehsiella I x en t vphimurium
II 510 I x.)

(Menig collega in de volksgczondheidssector zal
met klachten over ziekte ten gevolge van voedsel
worden geconfronteerd. Een systematische aanpak,
zoals collega Brouwer heeft ingevoerd, zou zeker
de effectiviteit van het onderzoek kunnen ver-
hogen!;
Ref.)

H. Mol.

-ocr page 106-

World Association of Veterinary
Food Hygienists- Eighth Interna-
tional Symposium
Dublin 30 August-4 September 1981

\'I he Symposium will take place in the Royal Col-
lege of Surgeons. St. Stephen\'s Green. Dublin.

Programme

MONDAY. AUGUST 31

Opening ceremony performed by the Minister for
Agriculture. Mr. Ray MacSharry. l.D.
Address of welcome by the President of the World
Association of Veterinary Food Hygienists. Prof.
Dr. E. H. Kampelmacher.

Topic 1 Meal am! poiillry meal inspeeiioii: eiirreni
am!tmure clevelopmems and problems
ProE Dr. N. Skovgaard ([)enmark):\'Pre-slaughter\'
inspection of animals.

Prof. Dr. D. Grossklaus (Germany): Inspection of
meaty and poultry: problems and developments of
the present and the future.

Short communications;

Dr. M. Scydi (Sénégal): Slaughter house meat in-
spection in Sénégal.

Dr. E. Adamc/yk (Poland): E.\\amination and eva-
luation of meat products.

Dr. J. Driessen (Netherlands); Theoretical model
for a poultry meat inspection system.
Dr. R. H. Goodhand (United Kingdom): Some
thoughts on the future role of meat inspection in the
field of meat hygiene.

Dr. M. Nasser (Egypt): Some studies on the sanita-
tion of abattoirs at Sharkia province.
Dr. S. G. Christensen (Denmark): Evaluation of
bacteriological meat inspection: the present posi-
tion.

Dr. C. Ring ((iermany): I he relrigcration of meat
in the light of EEC-Directive No. 64 433.
ProE Dr. B. Djukié(Yugoslavia): Function of regu-
lations and veterinary-sanitary control in produc-
tion and trade of foodstuffs.

Prof. Dr. .1. G. van Eogtestijn (Netherlands): Hy-
giene indices for slaughter lines.
Dr. .1. G. Svedberg (Sweden): The Swedish Salmo-
nella control programme for broiler production as
a method to detect infected birds before slaughter.
Dr. G. Chantegrelet ( France): Incidences de la con-
ception actuelle des installations d\'abattage-
habillage des animaux de boucherie sur la fiabilité
de l\'inspection sanitaire et de salubrité.

TUESDAY SEPTEMBER 1

Topic II Reeem trends in foodhorne diseases

ProE C. Genigeorgis (U.S.A.): Recent trends in
foodhorne diseases of bacterial origin.
Dr. F. van Knapen (Netherlands): Recent trends in
foodhorne diseases of parasitic origin.

Short communications:

Dr. .1. Gledel (France): Surveillance des Salmonella
d\'origine\'non-hurnaine" en France (1969-1980).
Prof. D. A. Barnum (Canada): the application of
competitive exclusion in the prevention of Salmo-
nella colonisation in turkeys.
Dr. I.. Plym-Forshell (Sweden): Feed as a source of
Salmonella in poultry meat.
Dr. W. D. Dreesen (U.S.A.): The epidemiology of
toxoplasmosis in swine.

Dr. P. .1. Quinn (Ireland): Toxoplasmosis in Irish
sheep: epidemiological and public health aspects of
this zoonosis.

Dr. M. .1. Torres-Anjel (PAHO WHO): A new
look at
Bacillus cereus and other potentially patho-
genic spore-formers in breast milk substitutes.
Dr. P. Teufel (Germany):
CampylohacierJeius fiip.
jejuni -
Ausscheidungsraten beim Schwein und
Überleben in Leitungswasser und Hackfleisch.
Dr. S. 1. Oboegbulem (Nigeria): Food-borne zoon-
ose in Nigeria: human exposure potentials and con-
trol problems.

Topic III .Veu developmenis in die deteciion oj
disease agents in foods

Dr. A. C. Baird-Parker (United Kingdom): New
developments in the detection of disease agents in
foods with bacteriological methods.
Prof. I . Wadström(Sweden): New developments in
the detection of disease agents in foods w ith immu-
nological methods.

Short communications:

Dr. G. Benard (France): Mise en evidence de virus
dans le lait cru par electro-microscopie.
ProL Dr. G. terplan (Germany): Zur Rationalisie-
rung der Untersuchung von I rockcnmilchproduk-
ten auf Salmonellen mittels Nachweis von Index-
Mikroorganismen bzw. .Analyse von
Sammelprobcn.

Dr. 1. Uemura (.lapan): Variability of enterotoxi-
genicitv of
Clostridium perjringcns.
ProL Dr. G. Beck (Germany): Direct skin test with
guinea pigs immunised against staphv lococcal ente-
rotoxin B as a method for Ihe sensitive detection of
foodstuffs conlaminated with staphylococcal entc-
rotoxin B.

Dr. F. Untermann (Germany): Detection and oc-
currence of histamine forming bacteria in restau-
rants and their significance in the aetiology of scom-
broid poisoning.

Dr. (i. Ellemann (Denmark): E.xpcricnces concer-
ning detection of histamine in canned tuna fish and
smoked mackerel in Denmark.

WEDNESDAY SEPTEMBER 2
Free communications:

Dr. H. Mol (Netherlands): Bacterial resistance of
isolates from food.

ProL Dr. E. Elmossalami (Egypt): Effect of diffe-
rent methods of preservation and cooking on some
antibiotic residues in meat.

-ocr page 107-

[)r. S. Buncic{Yugoslavia):l hecffcctolcuringand
smoking treatments on the biological aclivit\\ of
some antibiotics.

Dr. J. Egan (Ireland): The presence of antibiotics in
milk following intramammary and intramuscular
treatment in dairy cows.

F\'roE Dr. Ch. Eabie (France): Passage de résidus

d\'antibiotiques dans les milieux de l\'oeuf.

Dr. S. Fabiansson (Sweden): Identifying antibiotic

residues in slaughter animals.

Dr. M. Catsaras ( France): Flore aerobie mesophile

et mesure de I\'ATP (adenosine-triphosphate) dans

la viande hachee.

Dr. .1. E. Jouve (France): Appreciation de la conta-
mination de surface des viandes par le dosage de
I\'A I P bacterien.

Dr. C. R. V. Jones (United Kingdom): Observa-
tions on the application of blood biochemical esti-
mations to the judgement of carcasses at meat in-
spection.

Or. H. R. Glattii (Switzerland): Urotubevet. Roche
a practical dip-slide method for monitoring hygie-
nic problems in the meat processing industry.
Prof. Dr. V. Stanescu (Romania): Quality ranking
of pork with pale, soft and exudative structure by
histoenzymological and biochemical means of in-
vestigation.

I HURSDAY (morning). SEPI EMBER

Topic l\\\' H\'au-r /ivgiciif ami managemem in /oinl
prDihu iion und proi es.sinn

ProE R. A. Robinson (U.S.A.): Water quality and
food processing: interactions.
Dr. M. van Scbothorst (Switzerland): Water hy-
giene in food production.

Short communications:

Dr. W. Ci. Gerrand (United Kingdom): Water con-
trol in meat canning establishments.
Dr. E. de Zutter ( Belgium): Salmonella in raw was-
tewaters from slaughterhouses and the reduction of
this microorganism by a chemical wastewater treat-
ment process.

Dr. 11. Edelmeyer(Ciermany): Rückstandsnachweis
von Amphotensiden und toxikologische relevanz
solcher Haftrückstände an desinfizierte Oberfla-
chen für die Eebensmiltelwirtschaft.
Dr. R. Rosset (France): Consederations sur l\'hy-
giene des matériels destinés a l\'industrie de la vi-
ande.

Dr. E. E. Shaaban (Egypt): Environmental conta-
mination of water by sulphate from super-
phosphate factory at Assiut Province (Egypt).
Dr. G. 0\'Hagan( Ireland): Chilling of poultry meat
in Ireland.

Dr. I. Klinger (Israel): Wholesomeness of poultry
meat damaged during slaughtering and its further
processing into products suitable for human con-
sumption.

Prof. Dr. M. A. Hussein (Egypt): Chemical and
microbial studies on local salted fish (Meluha).
Dr. A. W . M. Salih (Iraq): Studies on the hygienic
quality and nutritive status of market yoghurt in
Baghdad.

Dr. V. Katie (Yugoslavia): Survival of .V/r. ugalac-
tiac
in white pickled cheese.

Dr. J. H. Houben (Netherlands): Further observa-
tions about the development of
Sirepiococcus
jaecium
in pasteurized ham.
Dr. D. Roberts (United Kingdom): Factors contri-
buting to outbreaks of bacterial food poisoning in
England and Wales.

ProE Dr. S. Kendereski (Yugoslavia): Degree and
nature of bacteriological contamination of .semi-
conserves of meat.

Dr. M. M. Tabekhia (Egypt): Effect of storage

temperature on pH. peroxide values and bacterial

counts of ready-to-eat Egyptian paste concentrate.

Dr. J. C. Bell (United Kingdom): Ornithosis - an

occupational hazard to duck processors.

Dr. D. Kepcija (Yugoslavia): The investigation of

sarcoplasmatic during the ageing of meat.

Dr. N. Stojanovic (Yugoslavia): The investigation

of antioxidative properties of propolis.

Dr. H. Fahnle (Ciermany): Fleischhygienerecht-

liche. futtermittelrechlliche und tierseuchenrechl-

liche Aspekte der Verwertung von Nebenprodukten

der Fleischgewinnung und Verarbeitung.

Dr. J. de Wit (Netherland): Public health hazards of

food contaminated by hands.

Dr. W. J. Reilly (United Kingdom): Cysiiccrcus

hovis surveillance - an interim report.

Poster Session

FRIDAY (morning). SEPTEMBER 4

Topic V Food hahils and foodhornc diseases

ProE M. Abdussalam (Germany): Practical food
habits.

Dr. F. E. Bryan (U.S.A.): fhe impact of training
veterinarians, sanitarians and food establishment
managers in the prevention of foodborne diseases.
Short eommunications:

Dr. R. E. Seynave (France): Rellexions sur la pre-
vention du teniasis.

Dr. J. M. Ciooch (U.S.A.): Pasteurization of hog
viscera to prevent human cases of salmonellosis.
Dr. H. Schulze (Cierniany): Moglichkeiten eines
Monitoring für Sehadestoffe in Eebensmitteln.
Dr. .1. Melville (Australia): How should future in-
ternational meal hygiene standards be set\'.\'
Dr. M. Ondrasek (Australia): Utilisation of feral
water buffaloes for human consumption in the
Northern lerritorv of Australia.
Dr. J. H. Steele (t/.S. A.): Veterinary Public Health
at the Crossroads.

Registration and payment

Registration fee: Before May .10 participnats IR 190
(IR t 100. after May .10). accompanving persons
IRt25.

Verdere inlichtingen zijn op het redactiesecretariaat
verkrijgbaar.

Collegae en begeleidende personen, die van plan
zijn bovengenoemd symposium te bezoeken en per
vliegtuig reizen worden verzocht contact op te
nemen met proE dr. E. H. Kampelmacher. teneinde
dc mogelijkheid van een groepsreis (6 personen of
meer) te onderzoeken.

-ocr page 108-

Gezondheidsverklaring
Slachthuispersoneel

Met ingang van dit jaar is ooi< in Neder-
land de verplichting ingevoerd, dat werk-
nemers bij een slachterij, pluimveeslach-
terij, uitsnijderij of vleesprodukten-
fabriek bij in dienst treden en vervolgens
ieder jaar een gezondheidsverklaring
overleggen. Wanneer de op het betrok-
ken bedrijf met het toezicht belaste
rijkskeurmeester in bijzondere dienst of
de plaatsvervangend inspecteur van de
Veterinaire Dienst dit nodig acht kan dit
ook op ieder moment verlangd worden.
De verklaring kan behalve in het Neder-
lands ook in de taal van herkomst van
de werknemer gesteld zijn (Turks of Ara-
bisch). Gevraagd wordt of hij zij in het
voorafgaande jaar gelden heeft aan ziek-
tes als buiktyfus, paratyfus, tuberculose,
besmettelijke huidziekte of enige andere
bestnettelijke ziekte en zo ja welke. Ook
moet hij zij verklaren, gedurende het
dienstverband bij vaststellen van of ver-
moeden van een ziekte dit onmiddellijk
te zullen melden aan de bedrijfsleiding.
Met de introductie van de gezondheids-
verklaring is thans uitvoering gegeven
aan het hierover bepaalde in de desbe-
treffende E.G.-richtlijnen voor het intra-
communautair handelsverkeer.

BESMETTEI.I.IKE DIERZIEKTEN

Dierzieklenbulletin nr, 7 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t m 15 april 1981 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangifteplichtige
besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 80 gevallen in 51 gemeenten.
Cironingen
2 gevallen

Groningen
Eriesland
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Noord-Holland
Zuid-Holland

2 gevallen
.14 gevallen in 15 gemeenten
20 gevallen in 10 gemeenten
5 gevallen
2 gevallen

8 gevallen

9 gevallen

Schurft

lotaal .1 gevallen in gemeenten.

Eriesland I geval

Noord-Holland I geval

Noord-Brabant I geval

\\ arkenspest

Totaal 1 geval in Zeeland

VARKENSPEST
België

Op 1.1 april heeft de Belgische Veterinaire Dienst
meegedeeld, dat tc Wielsbeke (provincie West-
Vlaandcren) op een mestbcdrijf met 1300 varkens,
varkenspest is vastgesteld. Alle dieren in de kudde
zijn afgemaakt en gedestrueerd. Men is overgegaan
tot desinfectic en tot het nemen van veterinaire
politionele maatregelen.

De Belgische Veterinaire Dienst maakte op 15 april
opnieuw melding van 2 uitbraken van varkenspest,
ditmaal te Merkem en te Kruibeke, resp. provincie
West- en provincie Oost-Vlaanderen. Op het eerste
bedrijf waren 364 varkens en op het tweede 100
(zeugen) aanwezig.

fO(ol©i

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 109-

Alle dieren /ijn algemaakl en gedestrueerd. Ook
hier is men overgegaan tot desinleetie en tot vete-
rinaire politionele maatregelen,

MOM)- i:\\ KI Al WZETR
/.uid-Afrika

Volgens een telegram van I 1 april is twee dagen
tevoren op }{)" 25\' oosterlengte. 22° 2.V /uider-
hreedte in een eontrolegebied dat aan Zimbabwe
grenst, mond- en klauwzeer tvpe S.AT. bevestigd.
De noodzakelijke maatregelen zijn genomen, F.e.a.
heelt geen invloed gehad op de e.xport.

Frankrijk

Na 14 gevallen van mond- en klauwzeer (alle type
O) in maart, waarvan I in het departement Manche
en 1in het departement C6tes-d u-Nord (de laatste
op 27 maart), heelt Frankrijk zich per 17 april vrij
van de ziekte verklaard.

Kngeland

•Aangezien
gevallen va

nds 22 maart op V\\ ight géén verdere
mond- en klauwzeer zijn vastgesteld.

is het eiland cn daarmee het gehele land met
ingang van 21 april vrij verklaard van de ziekte,
.Alle vervoersrestricties zijn opgeheven.

1981

Mei

15 16 .lahresversamnilung Schweiz. Ver. 1.
Kleintiermedi/in. Oeneral thema \'Dermatolo-
gie\'. Bern. (pag. 145 en 286)

17 22 5th Svmposium on Quality of Poultry
Meat - Spelderholt Symposia. Apeldoorn
(pag. 677).

18 2,1 1st Sv mposium on [;gg Quality - Spelder-
holt Symposia. .Apeldoorn (pag, 677).

19 Aid. Overijs.sel K.N.M.v.D. ledenvergade-
ring. Hotel Berg/icht, Hellendoorn; aanvang
20,15 uur.

20 Svmposium \'Het slachtproces nu, /ó of an-
ders\',\'\', Zeist (pag. 287 en pag. 41.1).

20 I he World Poultry production: Where and
How\' - Spelderholt Svmposia, Apeldoorn
(pag. .18.1).

20 21 .1. Kynologischer WeltkongreU, Dort-
nuind (pag, 212),

22 2,1 Nederlandse Vereniging voor Paarden-
praktici: lO-jarig bestaan, \'De l.awei\', Drach-
len (pag. 479).

24 29 Fourth World Meat Congress, C\'apelow n,
South Africa (pag. 414).

26 Aid. I.imburg K.N.M.v.D, Algemene 1.eden-
vergadering.

29 ,11 1er Congres l.atin-.Meditcrranéen de Me-
dicine V étérinaire pour Petits .Animaux .\\X
Congres National Italien des Vét. des Petits
Animaux, V cne/ia (pag, 758),

10 Noidwestdcutschcr I ieriir/tetag, ( A), Bremen,

luni:

2 t ontacldag Pluimveehvgiéne, thema: \'Pluim-
veevlees\', R.l.V . te Bilthoven (pag. 292 en 540).

.1 Afd. Overijssel K.\\.M.v.D. Viering 50-|arig
bestaan Afdeling Overijssel (pag. 292 en 540).

5 8 17ih International Svmposium on the His-
torv ol Veterinarv Medicine, Helsinki (pag,
1097),

9 LI .10. Deutscher KongrcB fürar/tliche Fort-
bildung, Berlin (pag. 21,1).

IS Klinische Avond Vakgroep (icnceskuiule van
hel Kleine Huisdier. Ltrecht (pag. 458).

rudschr. Dwigciicfsk.. dcd 106. all. 10. I9HI

18 20 Congres van de Nederlandse Vereniging
voor Cicneeskruidenonder/oek. Onderwerp:
\'Cicnecskruiden in het Belgische Land\', Wevel-
gem, België,

19 20 4. Arbeitstagung über Pelztier-,
Kaninchen- und Heimtierkrankheiten, Celle.

22 24 Conference om Immunology and Immu-
nization of Fish, Wageningen (pag. 415).

2.1 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. C/ezond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle. Aanvang
14.00 uur.

24 27\'Huhn und Schwein\'81\'. Internat. Fachaus-
stellung, Hannover (pag, 21.1).

Juli:

.1 Vllth International Congress of the World
Veterinary Poulirv Association, Oslo, Nor-
wav.

.1 \'7. Intern. KongrelJ der WVPA (A), Oslo,
10 Hungarian Society of Agricultural Scien-
ces. Internat. Conference on Feed Additives,
Budapest,

17 9, Intern, Kongreß des WAAV P, Buda-
pest (pag, 287).

rational Svmposium of
if Veterinarv Food Hvgie-
!61 cn 949 ( 1980): 5.14).
chnische Vereniging: Stu-
Zagreb,

LI

A ugustus:

24 28 27. Furop. I leischforscherkongreß (A)
W len.

.10 4 sept, 81h Inte
World Association
nists, Dublin (pag,

.11 .Isept. Ned, Zoöt
diedagen F.A A P,

537

Septem her:

.1 (iroep Veterinaire Homoeopathie

K.N. M.v.D. 1,cdenvergadering.

9 II FW FSOMAR Seminar on: \'Internati-
onal Pharmaceutical Marketing Research\' -
consolidating our experiences. Zürich.
14 18 European .Association for the Studv of
Diabetes (I ASD). 17ejaarlijk.se bijeenkomst.
RAl-Amsterdam. (pag. 1097 \'8(1)
10 II Fortbildungstagung des Bundesverban-
des der beamten I ierärzte (A). Bad Harzburu.

-ocr page 110-

Nadat hij de lagere school te Utrecht had
doorlopen bezocht hij het St. Bonif aiiuscollege te
Utrecht waar hij in 1971 het Gymnasiumdiploma
behaalde. In datzelfde jaar Het hij zich
inschrijven aan de T.H. te Eindhoven om er
scheikunde te gaan studeren. Na de propedeuse
echter, bleek deze studierichting hem
onvoldoende te interesseren. In 1972 zwaaide hij
om naar diergeneeskunde, waarvoor hij altijd al
belangstelling had. Op 31 oktober 1980 behaalde
hij de dierenansenbul.

In zijn studietijd nam Jan enthousiast deel aan
het veretiigingsleven. Zo was hij in 1974-1975
voorzitter van het Veterinair dispuut l\'eritas en
tevens vanaf 1974 actief hd van S.S. R.-N.U.
Bij docenten en studiegenoten kwam Jan dikwijls
wal nonchalant over. Zij die hem goed kenden.

wisten echter dat hij in wezen een gevoelvol
ieniand was. Jan is een trouw vriend geweest op
wie je kon rekenen. Ook was hij een
levensgenieter: mede door zijn rake en geestige
opmerkingen zorgde hij vaak voor een vrolijke
sfeer die zelfs iets feestelijks had.
De laatste 5 jaar is hij de rechterhanil geweest
voor zijn vader. Ook hielp hij in die tijd. samen
met zijn jongere broers en zussen op de bedrijven
in Duitsland en Frankrijk,
l anaj begin januari 1981 was Jan als assistent
werkzaam in een gemengde praktijk in de
provincie Zeeland, alwaar hij ook is overleden.
Zijn dood is een harde slag voor zijn familie en
ieder die hem kende. Fen vriend is heengegaan.

I.BFR\'F ZL RING
PIEF QI A RIFF

In memoriam

JOHANNES PETRUS
NIEUWENHUIZEN

Op 27Jehniari J.l. hereiku\' ons hel :eer droevige
heriehl van hel ploi.seling overlijden van onze
vriend en collega Jan Nieuwenhuizen op de jonge
leeflijd van 28 jaar. Jan werd geboren op 24
maan 1952 ie IJ.s.sel.siein waar zijn ouders een
veehoudersbedrijf hadden.

-ocr page 111-

ElJOoMI

Jaarcongres 1981

De themacommissie is er helemaal uit.
ünder de stuwende leiding van de
voorzitter van de K.N.M.v.D. is het
wetenschappelijke programma nu dei\'initiel\'
rond.

Het zeer actuele maar tegelijkertijd ook
futuristische programma wordt nu
inhoudelijk op elkaar afgestemd.
Ook de congrescommissie is er uit met haar
niet-wetenschappclijke programma en haar
avondprogramma. De/e zomer krijgt u
allemaal dc verdere details alsmede de
aanmeldingsformulieren toegestuurd,
[de decaan van de Veterinaire Faculteit
prol. dr. Ci. van der Mev zal de opening
verrichten. Verder zuUcn de deelnemers aan
het niet-wetenschappelijke programma de
Faculteit in de Uithof bezoeken.
Fn "s av onds laten in Rhenen enkele
collega\'s van dc wetenschappelijke staf zien
wat er aan artisticiteit op diezelfde Uithof
aanwezig is. Hel belooft mede daardoor cen
wervelende avond te worden.
Al is dc inbreng van ons aller Alma Mater
cen vereiste om iedere dierenarts met
echtgenote in het Utrechtse thuis tc laten
voelen, ook van buiten heeft de
congrescommissie topkwaliteit aan weten te
trekken.

Fcn chansonnièrc zal met haar Franse
espcrit ons "s avonds dc serieuze actualiteit
van overdag doen vergelen. Fn een

dixieland orkest..... speelt tot in de kleine

uurijes. Nog voor de vakantie krijgt u alle
bijzonderheden toegestuurd, leg vast van
uw vakantiegeld iets opzij of helemaal niet
met vakantie, maar op safari, in eigen land
op 2 cn oktober in K henen.

Dl\' Congrt\'sconiniissic

KONINKI klKF NEt^ERI.ANDSE MAA I SCHAI\'PLl VOOR DIERt.ENEESKUNDE

5-39

-ocr page 112-

Afdeling
Overijssel

50 Jaar Overijssel, iets waar een ieder, die
de Afdeling Overijssel van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde een warm hart toedraagt,
terecht trots op is.

Want 50 jaar wonen en werken aan de
\'goede\' kant van de IJssel is iets. waar elke
dierenarts trots op mag zijn.
Laat dat ook blijken en kom woensdag 3
juni 1981 óók naar Deventer.

\'Zo moet het niet\' (14)

Een voederadviseur, in loondienst bii
een groot mengvoederbedrijf, bleek bij
controle van zijn personenauto een ruime
sortering diergeneesmiddelen daarin
aanwezig te hebben \\allende onder de
werking van de Antibioticawet.
Dc middelen plachten door hem te worden
afgegeven en gebruikt op
veehoudersbedrijven gelegen in de drie
noordelijke provincies. De
diergeneesmiddelen waren hem geleverd
door een dierenarts, zonder dat deze de
bestemming wist.

Commissie Post Academisch
Onderwijs Veterinaire
Volksgezondheid

P .A.O.-contactdag Pluimvcehsgicne 2 juni 1981
Hl het R.l.V. te Bilthoven

\'Pluimveevlees\'

i)e nu voor de zevende keer te houden
contactdag Pluimveehygiëne. georganiseerd
onder auspiciën van de Commissie P.A.O.

Veterinaire Volksgezondheid van de K.N.M.v.D..
blijkt een gewaardeerde gelegenheid tc zijn voor
de bij de pluimveekeuring betrokken dierenartsen
om zich van recente ontwikkelingen op de
hoogte te stellen en onderling ervaringen uit te
wisselen.

De eerstvolgende contactdag wordt gehouden op
dinsdag 2 juni 1981 in hel Rijks Instituut voor de
Volksgezondheid te Bilthoven en heeft als thema
\'Pluimveevlees\'.
Het programma is als volgt:

09..10-10.1)0 uur Ontvangst met koffie

10.00-10.10 uur Opening door prof. dr. J. (i. van Logtestijn

10.10-10.45 uur Dr. ir. S. H. W. Nolermans: \'Staphylococcen op pluimveevlees\'

10.45-11.20 uur Ir. J. de Wilt: \'Handen aan pluimveevlees\'.\'\'

I 1.20-12.00 uur Drs. R. J. Terbijc: \'Wat is uw diagnose\'\'\'

12.00-1.1..10 uur Lunch

1.1.10-13.50 uur Drs. R. J. I erbije: \'Dat was uw diagnose\'.\'\'

13.50-14.25 uur Drs. P. Wijnkcr: \'Bandkeuring van pluimveevlees\'

14.25-14.50 uur Drs. J. Driessen: \'Wet en pluimveevlees\'

14.50-15.00 uur Thee

15.00-16.00 uur Rondvraag en forumdiscussie met inleiders

16.00 uur Sluiting door proL dr. J (i. van Logtestijn

Alle belangstellende dierenartsen zijn welkom.
Opgave, indien enigszins mogelijk, vóór 28 mei
1981 via de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde (Hanny
Schuurs. tel. 030-510111) of bij aanvang van de
Contactdag.

De kosten, voor leden (inclusief lunch) / 27.50 en
niet-leden (inclusief lunch) / 37.50. kunnen aan
de zaal worden voldaan.

-ocr page 113-

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldde zich de
collega:

Dop. Mej. A. M. J. van den; 1981; 3572 TE Utrecht. Dadelstraat 18.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

E. Vorderman, Mgr. v. d. Weteringstraat 126. 3581 EN Utrecht.

.Adreswijzigingen, en/..:

.<02/174* Aarle. P. A. M. van: 1978; 5242 AH
Rosmalen. Notaris van de Mortellaan 2; tel.
(04192) 2370; d.
195 Dwarshuis. A. C.: 1970; 8032 ES Zwolle. Hel-
derlichtsteeg 148; tel. (05200) .39150 (privé).
14442 (prakt.); p., geass. met J. E. Starren-
burg (assoc. met P. J. Weekhout beëindigd).
19.5 Dwarshuis-van Bcekum. Mevr. A. C: 1974;
8032 ES Zwolle. Helderlichtsteeg 148; tel.
(05200) 42781 (privé). .39150 (prakt.); p.. kl.
huisd.

20J Carrel.sen. J. W.: 1979; Utrecht; tel. (030)
516258 (privé), 531251 (bur.); wet. medew.
R.U. (F.d.D., vkgr. Radiologie).
203 Cieijzenclorffer-leUlman. Mevr. .M.: 1976;
9645 ER Veendam, Beneden Oosterdiep 209;
tel. (05987) 22191; wnd. d.
206 Grift. J. A. van tier: 1936; 4614 CZ Bergen op
Zoom, Bloemendaal 145; tel. (01640) 43403;
r.d.

.<03/208 "Grun.sven. .Me/. I). K. van: I97K: 5242 AH
Rosmalen, Notaris van de .Mortellaan 2; lel.
(04192) 2370; d.
209 Hadderingh. Mevr. //. K.: 1980; 3122 VN
Schiedam, Griegplein 232; lel. (010) 704851
(privé), 708808 (prakt.); p., a.ss. bij A. M.
Visee (rectificatie).
2t3 Hellehreker.v /.. ,/.,■ 1980; 3703 ES Zeist, Cou-
wenhoven 53-06; iel. (03404) 54452 (privé),
(O.W) 531591 (bur.); wet. medew. R.U.
(E.d.D., vkgr. Geneesk. van hel kl. Huisd.).
213 \'Hendrik.wn. C. f. M.: 1975; 7271 RX Bor-
culo, D. 85; tel. (05457) 1265; Ir. Gezl.

Overleden:

1 . Oosterveen te Kerkdriel op 20 april 1981.

Kervol ontslag als rijkskeurmeester
in bijzondere dienst:

,1. J. den Hertog te Alphen a d Rijn
per I april 1981.

Jubilea:

Dr. R Van Santen te Hattem
(afwezig) 60 jaar op 15 juni 1981

308 Jan.segers. Dr. L. J. C.: B-2782 St. Gillis
Waas, Kerselarendreef 70; tel. (031) 705926;
regional technical manager Upjohn Interna-
tional.

231 Koeslag. B. C.: 1953; 7721 BB Dalfsen, Rui-
tenborghstraat 47.

236 Krooshof Mej. Y.: 1979; 3581 JH Utrecht.
Oudwijkerveldstraat 47; lel. (030) 522329.

237 Lahes. .Me/. H. /.. P.: 1980; Amsterdam-
Bijlmermeer; tel. (020) 981409 (privé) 996959
(prakt.).

Osinga. A. S.: 1946; 9074 AK Hallum, Offin-
gaweg 34; tel. (05183) 1300 (privé), (05100)
21741 t. 38 (bur.); d. G.v.D. prov. Friesland;
Ir. R.M.I..S.

274 Smeenk. J.: 1969; 7607 KJ Almelo, Bornse-
straat 102; tel. (05490) 17197 (privé), 12903
(prakt.); p., H-D., geass. met G. Beekman.

277 Starrenhin-g. J. f.: 1968; Zwolle; p., H-D.,
geass. met A. C. Dwarshuis (assoc. met P. J.
Weekhout beëindigd).

284 \\ edder. W. B.: I977;8042JD Zwolle, Kruize-
muntweg 28; tel. (05200) 19984 (privé), 14442
(prakt.).

293 Weekhout. P. J.: 1972; Zwolle; tel. (05200)
14420; p.. kl. huisd. (assoc. met A. C. Dwars-
huis en J. E. Starrcnburg beëindigd).

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde

De volgende banden voor hel Ti/dsehrifi
voor Diergeneeskimde
zijn nog verkrijg-
baar:

1975 l m 1978 (oude stijl) ad / 12.50
per band

1979 (nieuwe stijl) ad f 20. -- per set

1980 (nieuwe stijl) ad / 22.50 per set
Bestellen is mogelijk door overmaking
op postrekening 51 16 06 ten name van
de K.N.M.v.D.. Julianalaan 10 te
Utrecht, onder vermelding van "Ban-
den ..........",

-ocr page 114-

oplossing pro inj.- dexamethason 2 mg/ml voor
rund, paard, schaap, hond en kat

suspensie pro inj.- betamethason dipropionaat
5 mg/ml en betamethason natriunnfosfaat 2 mg/ml.
Voor i.m. gebruik bij honden.

Azium®

Betasone®

Celestovet^ suspensie pro inj.- betamethason acetaat 12 mg/ml

en betamethason natriumfosfaat 3,9 mg/ml. Voor intrj
articulair gebruik bij paarden.

a

acf chenniefarma n.v. postbus 5
maarssen - tel. 030 452324

-ocr page 115-

Het melkcelgetal als parameter voor de gevoelig-
heid van mastitis\'

Milk Cell Counts as a Parameter of Suseeptihility to Mastitis
(Summary of two papers)

G. Grootenhuis^

SAMENVATTING

Op grond van bekende feiten en eigen onderzoekresultaten wordt de stelling dat
het melkcelgetal hij le lactatie-dochters een goede parameter is voor de selectie
van Slieren op het vererven van meer weerstand tegen mastitis nader verklaard.

SUMMARY

The statement that tnilk cell counts in first-lactation daughters provide a satis-
factory parameter in selecting hulls for inheritance of increased resistance to
mastitis is accounted for in greater detail hy known facts and the results of
personal studies.

Het ligt niet voor de hand om cellen te
tellen in de melk van groepen dochters
van stieren om daarmee te willen consta-
teren dat een betreffende vader dochters
geeft welke meer of minder vatbaar voor
mastitis zijn.

Het is een algemeen aanvaard feit dat
leucocyten (melkcellen)een wezenlijke rol
spelen bij de lichaamsafweer tegen infec-
ties. Bij experimenteel werk van Schalm
e.a. (9) is dat ook gebleken van melkcel-
len (leucocyten) bij de afweer tegen expe-
rimentele infecties.

Het lijkt dan ook het meest aannemelijk
dat dochtergroepen met een hoger melk-
celgetal minder vatbaar zijn voor masti-
tis. Mijn werkhypothese luidt echter pre-
cies omgekeerd: \'Een laag melkcelgetal in
le lactatie bij dochtergroepen gaat samen
met meer weerstand tegen mastitis\'.
Deze werkhypothese is voortgekomen uit
een nieuwe interpretatie van oude feiten
en uit eigen onderzoekresultaten. Een
aantal daarvan volgt hieronder.

— Koeien in le lactatie hebben een lager
melkcelgetal dan oudere koeien en
zijn minder gevoelig voor mastitis,
ook experimenteel.

Samenvatting van twee publikaties.

Dil artikel en de drie hierop volgende artikelen vormen het vervolg en afsluiting op de serie artikelen
ter gelegeneid van het Mastitis Symposium (1980) (/"//(Ai/ir.
Diergcnec.sk.. 106. 484-514. (1981)).
Dr. G. Groolenhuis; Centraal Diergeneeskundig Instituut. Postbus 6007. .1002 AA Rotterdam.

543

Tiiitscin. Diergem\'e.sk.. cleci lt)6. aft. tt. 1981

-ocr page 116-

— Hooglandrassen hebben een lager
melkcelgetal dan laaglandrassen en
hebben minder mastitis (8).

— Binnen de laaglandrassen is het FH-
veeslag met zijn lagere melkcelgetal-
len minder vatbaar voor mastitis (2, 4,
5) dan het MRY-veeslag.

— Binnen het FH-veeslag bleek dat een
paternale dochtergroep met een lager
melkcelgetal veel minder vatbaar was
voor experimentele mastitis dan een
dochtergroep met een hoger celgetal
(3).

— Het is uit onderzoek gebleken dat er
in de le lactatie een kleiner verschil is
tussen FH en MRY in percentage
subklinische mastitis (2.6%). Echter
in de 6e lactatie was het verschil opge-
lopen tot 15% (4).

Om de werkhypothese op zijn waarde te
onderzoeken werd, kort gezegd, gekozen
voor een dochtergroepenonderzoek bij
het MRY-veeslag. Het was reeds eerder
gebleken dat daarbij de mastitis-
frequentie het grootst was (2) en tevens
dat de verschillen in melkcelgetal van
dochtergroepen daarbij groter waren (1).
Met steun van de K.I.-stations Helvoirt
en De Kempen werd een aantal (oudere)
fokstieren geselecteerd welke zowel le
lactatie-dochters als ook oudere dochters
hadden.

Tabel I. Resultaat onderzoek celgetal bij dochtergroepen in le lactatie en percentage kwartieren met
subklinische mastitis bij oudere dochtergroepen. Het percentage wegens mastitis behandelde oudere
dochters.

dochters

Ie lactatie

oudere dochters

subklinische mastitis

klinische

mastitis

Stieren

aantal

celgetal

aantal

%

aantal

%

<300.000

onderzocht

kwartieren

onderzocht

koeien

1

63

hO%

52

38.0

58

26

2

136

6h%

52

28.8

60

15

3

2k

29%

I49

56.6

62

31

96

60%

I49

30. 1

58

17

In de le lactatie-dochtergroepen werden
de celgetallen van emmermelk bepaald en
bij groepen oudere vergelijkbare na-
komelingen van de betreffende stieren
werd het mastitispercentage vastgelegd.
Via kwartiermelkmonsters werd door
laboratoriumonderzoek het percentage
subklinische mastitis bepaald en uit de
beantwoording van vragen werd vastge-
steld hoeveel oudere dieren in elke groep
reeds één keer of vaker wegens mastitis
behandeld werden: klinische mastitis.
Het resultaat van het onderzoek is ver-
kort samengevat in tabel 1. De stieren I
en 2 en voorts 3 en 4 werden paarsgewijs
vergeleken omdat daarvan een even
groot aantal oudere dochters werd
onderzocht met geheel dezelfde leeftijds-
indeling, respectievelijk groepen van 52
en 49 dochters.

RESULTATEN

Lage celgetallen, beneden 300.000 per ml
melk komen in de le lactatie-dochters
veel meer voor bij die met stier I als vader
dan bij de le lactatie-dochters van stier 2.
Bij de dochters van de stieren 3 en 4 is het
verschil nog groter (60% tegen 29%!).
Bij de stieren 2 en 4 komen de meeste lage
celgetallen voor bij hun vaarzen en ook
een lager percentage subklinische
mastitis.

Uit dit onderzoek blijkt ook dat klinische
mastitis bij de oudere nakomelingen van

-ocr page 117-

de stieren duideliji< minder is voorgei<o-
men bij dochtergroepen van stieren weli<e
een lager celgetal hebben bij hun le lacta-
tie-dochters. Alle genoemde verschillen
werden beoordeeld door het Instituut
voor Wiskunde, Informatieverwerking
en Statistiek in Den Haag en bleken sig-
nificant tot zeer significant (P <0.05 tot
<0.001).

Op grond van de uitkomsten meen ik te
mogen stellen dat het melkcelgetal bij de
Ie lactatie-dochters een goede parameter
is voor een selectie van stieren op het
vererven van meer weerstand tegen
mastitis.

Ondanks de duidelijke erfelijke invloe-
den. zal bij de preventie van mastitis als
factorenziekte het accent dienen blijven
te liggen op de bedrijfsvoering, welke een
nog grotere invloed heeft dan de geneti-
sche factoren.

De kans op een duidelijke daling van de
mastitisfrequentie (klinisch subkli-
nisch) door selectie is duidelijk het
grootst binnen het MR Y-veeslag. Toch
zal ook binnen het FH-veeslag een selec-
tie van stieren op dezelfde wijze, een
gestadige afname van mastitis ten
gevolge hebben.

Gaarne spreek ik de wens uit dat dit-
onderzoek een mastitispreventie door
selectie zal groeien als blijvend resultaat
van een kleine mastitisafdeling met grote
medewerking van zovelen, waarvoor
hartelijk dank.

LITERATUUR

Duysings, P. M. .L. Hooghlemstra, t.. J.. and Politiek. R. i:).: Milk cellcount in first lactation ofprogeny
groups of A.l. bulls.
2. Tierztnhlg. ZikhlgsbioL. 96, 4H-55. (1979).

Grootenhuis, G.: Verslag I.andelijke Steekproef (Report National Random Mastitis Investigation),
1975.

Grootenhuis, G.: fhe difference in hereditary susceptibility to three mastitis agents between two
daughter groups.
Tijchchr. Diergeneesk.. 101, 14. (1976).

Grootenhuis, G.: Difference in susceptibility to mastitis between the Dutch Friesian and Meuse-Rhine-
IJssel Breeds of Cattle.
Tijdschr. Diergeneesk.. 10.3, (1978).

Grootenhuis, G.. Oldenbroek, J. K., and van den Berg, .1.: Differences in mastitis susceptibility between
Holstein Friesian, Dutch Friesian and Dutch Red and White cows. The Vet. Quarterly, I,i7,
(1979).
Grootenhuis. G.: Genetische aspecten van mastitis. Tijdschr. Diergeneesk.. 105, 215. (1980).
Grootenhuis, G.: Mastitis prevention by selection of sires on milk cell counts of daughter groups. Vet.
Record, (in press.).

Probst, .A., Bchringer, J., and Kiermeier, F.: Predisposing factors in mastitis. IIL Genetic factors in
udder health.
Ziichumgskimde. 40. 248-25}. (1968).

Schalm. O. W.. Lasmanis, .1.. and Carrol, E. J.: Signilicance of leucocytic infiltration into the milk in
e.\\perimental streptococcus
.-[gaiaciiae inusiiiis in cattle, .-ini. J. I ei. Res.. 27. I5}7-I546. (1966).

-ocr page 118-

fïioaiiËfe

Biedt selectie op kenmerken van uier, spenen,
melkbaarheid en uiergezondheidskenmerken
een perspectief voor de verbetering van de
weerstand tegen mastitis?

Does Selection for Characteristics of the Udder, Teats, Ease of
Milking and Udder Health Offer any Prospects of Improvement
of Resistance to Mastitis?

R. D. Politiek\'

SAMENVATTING

Verbetering van de weerstand tegen mastitis door een indirecte selectie op tiier en
spenen, tnelkhaarheid en melkcelgetal is besproken.

— Selectie op minder diepe uiers met kortere spenen wordt in de praktijk toe-
gepast. De genetische variatie in uier- en speenmaten tussen en binnen sub-
populaties tnet EH en MR Y vaarzen is belangrijk (tabel I).

— Selectie op melkbaarheid gebaseerd op nakomelingenonderzoek van KI stieren
is sinds 1962 toegepast. Een optimale melksnelheid van ca. 2.9 kg!minuut is
bij het EH en MRY bereikt (grafiek 1).

— In een veldonderzoek bij 1587 EH en 1139 MRY koeien is gebleken dat het
opruimen op grond van uiergezondheidsproblemen na 3 lactaties (EH 10%,
MRY 20% van de opgeruimde dieren) van meer betekenis is dan het opruimen
vanwege taaimelksheid (EH 6%, MR Y 4%).

— De frequentie van klinische mastitis (EH 20%, MRY 22%) in de 3 e en 4e
lactatie bleek geen verband te houden met de tna.xitnale melksnelheid getoetst
in de eerste lactatie (tabel 2).

De correlatie tussen de maximale melksnelheid en de lactatie melkgifi is
positief (EH r = 0.23, MR Y r = 0.19) (tabel 3 j

— De frequentie van het laten lopen van de melk voor het i7Telken is lager bij
het EH dan het .MR }\' en houdt verband met de melksnelheid (tabel 4).

— Melkcelgetallen bepaalde bij EH en MRY dochtergroepen in de eerste lactatie
toonde een genetische variatie aan (EH log celgetal 2.43 aO,29 h- = 0.003.
MRY 2,53 aO.32 h\'- = 0,30),

- Het bepalen van de melkcelgetallen bij dochtergroepen in het laatste deel van
de eerste lactatie heeft mogelijk een bases voor een indirecte selectie op de
weerstand tegen mastitis (grafiek 2).
Er zijn perspectieven om de uiergezondheid te verbeteren via een indirecte selectie
op vorm en aanhechting van uier en spenen. Selectie op melkbaarheid zal in dil
opzicht van ondergeschikte betekenis zijn. Verder onderzoek zal nodig zijn om
te bewijzen dat selectie op uiergezondheidskenmerken in de eerste lactatie bijv.
een laag percentage dochters in de hogere klassen melkcelgetallen. een goede bases
vormt voor een selectie op een lage frequentie van mastitis bij oudere koeien.

ProE dr. ir. R. D. Politiek, Vakgroep Veefokkerij, Postbus 338, Zodiac l,andbouwhogeschool,
Wageningen.

-ocr page 119-

SUMMARY

Improvenieni of resistance to mastitis hy indirect selection for udder traits,
ease of milking and milk cell counts is discussed.

— Selection for less pendulous udders with shorter teats is practised. Genetic
variation in udder and teat measurements between and within sub-popu-
lations of Dutch Friesian (DF) and Meuse-Rhine-IJssel (MR Y) cattle in first
lactations is important (Table 1).

" Selection for ease of milking based on an ease of milking test of progeny groups
has been practised since 1962. An optimum peak flow of about 2.9 kgj minute
is attained in the DF and M R Y breeds (Graph I).

— A field trial in 1587 D F and 1139 M RY cows showed that culling for problems
of udder health after three lactations (DF 10%. M RY 20% of the cows culled)
is of more importance than culling for hard milking (DF 6%, M RY 4%)
(results in 3.3).

— There was no relationship between the incidence of clinical mastitis (DF 20%,
MRY 22%) in the third and fourth lactations and the peak flow tested in the
first lactation (Table 2).

— There was a positive correlation between peak flow and lactation milk yield
(DF r = 0.23, MRY r ^ 0.19) (Table 3).

— The incidence of leaking milk Just before milking is slightly lower in the
DF breed than in the M R Y breed and related to the peak flow (Table 4).

— Milk cell counts tested in DF and MRY progeny groups in first lactations
showed genetic variations (DF log cell count 2.43 aO.29 h- — 0.003, MRY
2.53 aO.32 h\'- = 0.30).

— Determining milk cell counts in progeny groups during the last part of the
first lactation (when differences are more marked than during the first part
of lactation) tnay provide a basis for indirect selection for resistance to mastitis
(Graph 2).

There are prospects of improvement of udder health by indirect selection for
udder an teat conformation traits. Selection for ease of milking is of minor
importance in this regard. Further research is required to show that selection
for udder traits during first lactations, e.g. a small proportion of daughter in the
classes showing high milk cell counts, may provide a basis for selection for a
lower incidence of mastitis in the older coivi.

1. INLEIDING ,.., . , .

vergelijking tussen Moeder-Dochter-

Mastitis veroorzaakt op de melkveebe- paren (binnen bedrijven) is bekend dat

drijven een zeer grote schade, zoals bijv. een klein deel van de variantic in klinische

in het onderzoek van Dijkhuizen (3) dui- of\'subklinische mastitis en danmeerinhet

delijk aangetoond is (ca /\' 125 koe/jaar). bijzonder bij oudere koeien (3e, 4e lac-

Milieufactoren spelen een belangrijke rol tatie) te verklaren is uit verschillen in

bij het optreden van subklinische en kli- genetische aanleg.

nische mastitis. Hygiëne bij het melken. De erfelijkheidsgraad ligt volgens de lite-

gebruik en afstelling van de melkma- ratuur (4) op een laag niveau (h^ = O -

chine, spelen bijv. een belangrijke rol. 0,15). Hiermee is ook duidelijk dat het

Systematische invloeden zoals het lacta- vrij moeilijk is om rechtstreeks op een

tiestadium en vooral de toenemende kans lagere frequentie van klinische en of sub-

op uiergezondheidsafwijkingen bij op- klinische mastitis te selecteren. Het is ook

eenvolgende lactaties zijn duidelijk on- erg moeilijk om klinische mastitis geval-

derkend. len betrouwbaar op basis van informatie

Zoals bij zovele andere kenmerken, is van de veehouders te registeren. Als men

ook bij mastitis bekend dat er een geneti- ook nog moet wachten tot bijv, de 3e of

sehe component een rol speelt. Uit de 4e lactatie om een voldoende hoge fre-

-ocr page 120-

quentie te bereiken, dan duurt het onver-
antwoord lang voordat men een nakome-
lingenonderzoek van stieren kan
afronden en selectie kan toepassen.
Stelt men zich ten doel door foktechni-
sche maatregelen de weerstand van de
dieren te verhogen tegen het optreden
van mastitis, dan staan er een aantal mo-
gelijkheden ter beschikking. Het meest di-
recte zou zijn een parameter te vinden die
rechtstreeks de immunologische reactie
van de dieren zou meten om de binnen-
gedrongen bacteriën te beletten een ont-
steking te veroorzaken en of daarna te
onderdrukken. Inde melk komen op basis
van een\'natuurlijk\'weerstandsvermogen,
steeds poh morfkernige leucoc> ten voor,
welke door o.a. fagocytose de binnenge-
komen kiemen proberen te vernietigen.
Een snelle en effectieve reactie \\an het
dier zal resulteren in een duidelijk ver-
hoogd celgetal. Een verhoogd melkcelge-
tal bijv. > 500
X 10\' per ml in de emmer-
melk. wijst dan ook opeendoorbraakvan
bacteriën via het slotgat en een daarop ge-
v olgde reactie op een (subklinische) uier-
ontsteking. Het \'natuurlijke\' niveau van
het melkcelgetal in gezonde uiers varieert
afhankelijk van het lactatiestadium, de
melkgift en leeftijd maar kan ook een
genetische component bevatten. Deze
laatste kan met de weerstand in verband
staan, maar of nu een hoger of lager
natuurlijk niveau gunstig is uit het oog-
punt van mastitisresistentie, is met
bekend.

Het onderzoek naar het melkcelgetal als
een mogelijke parameter voor de masti-
tisrestistentie richt zich dan vooral op de
duidelijk verhoogde melkcelgetallen die
optreden als de barrière van het slotgat
doorbroken is en het dier reageert op een
besmetting; het is dan een maatstaf
gericht op de begeleidende gevolgen.
De vraag of door foktechnische maatre-
gelen de weerstand van het slotgat ver-
groot kan worden of dat beschadigingen
te voorkomen zijn, is relevant uit het oog-
punt van preventie van mastitis. Selectie
op kenmerken van uier, spenen en melk-
baarheid wordt reeds veel toegepast.
De doelstelling van deze bijdrage is een
overzicht te geven van de selectie op ken-
merken die met uier, spenen, melkbaar-
heid en melkcelgetal in verband staan en
mogelijk kunnen bijdragen tot een gene-
tische verbetering van de \'weerstand\'
tegen mastitis.

Het overzicht zal vooral betrekking heb-
ben op de Nederlandse situatie. Een deel
van het onderzoek is nog niet eerder
gepubliceerd.

2. UIER EN SPENEN

De melkproduktie per koesteegvan 1970
tot 1980 met ca 1000 kg nl. van 4489 kg
tot 5466 kg. Het aantal koeien op de
melkcontrolebedrijven nam in deze pe-
riode toe van 21 tot 48. (CMD .laarver-
slag).

Machinaal melken wordt bijna algemeen
toegepast. Meer dan 50 procent van de
koeien wordt in een doorloop-melkstal
gemolken die bij een ligboxstal hoort.
Hiermee is duidelijk aangegeven dat nog
meer dan voorheen bij de selectie gelet
moet worden op goed aangesloten, sterke
uiers met goed geplaatste spenen. De
afstand tussen bodem en uierbasis moet
bij voorkeur meer dan 50 cm bedragen,
terwijl de spenen vrij kort en goed bereik-
baar moeten zijn. Dit betekent ook dat de
spenen vrijwel in een rechthoek geplaatst
moeten zijn (niet te wijd voor) en lood-
recht hangen.

Selectie op een goede\'melkmachine-uier\'
heeft in de praktijk een hoge prioriteit.
Bij deze hoge melkgiften en grote veesta-
pels zijn de eisen voor de aanhechting
steeds zwaarder geworden en passen
\'probleemkoeien\' niet meer in de
melkstallen.

De selectie op de uiterlijke kenmerken van
uier en spenen berust tot nu toe in hoofd-
zaak op een subjectieve beoordeling met
gebruik van klasseindelingen. Bij het
stamboekkeuringsrapport worden zelfs
zes aspecten van de uier beoordeeld nl.
lengte, diepte, breedte en aansluiting (3x)
en verder speenplaatsing en speenlengte.
Bij het nakomelingenonderzoek van stie-
ren en de selectie van stiermoeders speelt
deze uier- en spenenbeoordeling een
belangrijke rol. Er is zowel bij het F.H.-
als M.R.l.J.-ras de laatste lOjaareen aan-
zienlijke verbetering opgetreden in de
richting van beter aangesloten en beter

-ocr page 121-

gevormde uiers met icortere en meer vier-
kant geplaatste spenen. De uiers zijn
door de sterk toegenomen melkgift wel
groter en ook dieper geworden, maar
door de selectie op meer formaat (o.a.
hoogtemaat) is de afstand bodem-
uierbasis toegenomen. Het M.R.U.-ras
heeft nog een duidelijke achterstand
t.o.v. het F.H.-ras, waarbij de Holstein-
invloed ook nog een bijdrage leverde aan
de F.H. populatie.

Uier en speenmaten zijn bij selectieproe-
ven vaak gemeten. De afstand bodem-
achteruier nam bij de F.H. vaarzen tot 3e
kalfskoeien af van 51.4 cm tot 44.8 cm bij
de Friese en van 52.9 cm tot 44.2 cm bij de
Noord-Hollandse koeien op de Ir. A. P.
Minderhoudhoeve (Vos, Politiek, 1978)
In 1978 zijn bij het melkbaarheidsonder-
zoek in Noord-Holland bij 18 F.H. doch-
tergroepen en in Overijssel bij 10 F.H. en
10 M.R.IJ. dochtergroepen uier- en
speenmaten genomen.

rustig (gedrag) en volledig uit laat
melken.

Bij het melkbaarheidsonderzoek met
behulp van de twee helften melkmachine
wordt de melksnelheid en het percentage
melk in de voorkwartieren bij individuele
koeien (stiermoeders) en dochtergroepen
van KI-stieren bepaald (2).
De maximale melksnelheid in kg/ minuut
varieert zeer sterk (ap ca 0.8) en de erfe-
lijkheidsgraad is hoog (h2 = 0.5-0.6). De
maximale melksnelheid is typisch een
eigenschap waarbij naar een optimale
waarde gestreefd moet worden. Zowel
taaimelkse-als te licht melkse koeien zijn
minder gewenst. Bij een correctie naar 8
kg melkgift kan het optimum op ca 2.9
kg minuut gesteld worden (5, 6).

Sinds 1962 zijn in Nederland ruim 3400
dochtergroepen van stieren onderzocht.
Het is opmerkelijk hoe snel het gestelde

2.1 Tabel I. Uier- en speenmaten bij KH en MRI.I vaarzen in 1978.

Fokgebieden

Noord-Holland

Overijssel

Aantal Kl stierenen ras

18 FH n =

^ .104

10 FH n =

= 133

10 MRLI

n = 144

(em)

gem. a

h-\'

gem.

O

h\'

gem.

a

h-\'

.Afstand bodem-achteruier

56..t }.2

0..30

,S4.7

3.1

0..S2

50.7

2.4

0.23

Afstand tussen voorspenen

17.7 2.6

0.41

19.2

2.7

0.25

21.2

2.8

0.32

Lengte voorspenen

4.9 0.8

0..36

4.7

0.6

0.09

5.1

0.7

0.43

De afstand bodem-uier is bij het M.R.I.I
ras t.o.v. FH ongunstiger (ca 5 cm) terwijl
ook de voorspenen wijder geplaatst zijn
(ca 3 cm). Het hoogtemaatverschil tussen
de subpopulaties beïnvloedt ook de
afstand bodem-uier. Uier en speenmaten
zijn ook volgens de literatuur in vrij
sterke mate genetisch bepaald (7).
Aangezien beter aangesloten uiers inet
kleinere spenen en een grotere afstand tot
de bodem minder aanleiding geven tot
speenbetrappingen en ook vollediger met
de machine uit te melken zijn heeft de
selectie op betere melkmachine-uiers
indirect een gunstige invloed op de uier-
gezondheid (zie ook 3.5).

3 1. Melkbaarheidskenmerken

Onder een goede melkbaarheid wordt
verstaan, dat de koe zich vlot, regelmatig
over voor- en achterkwartieren verdeeld.

optimum door de toegepaste selectie
bereikt is (grafiek 1).

3 2. Melkbaarheid en mastitis

De vraag of met het opvoeren van de
melksnelheid de uiergezondheid ook
gevaar loopt is bij het melkbaarheidson-
derzoek actueel. Op initiatief van de com-
missie voor het Melkbaarheids Onder-
zoek (MBO) is in de winter van 1971 bii
58 F.H. (1587) dieren en43 M.R.IJdoch-
tergroepen (1139) dieren in de 4e lactatie
nagegaan welke koeien na het melkbaar-
heidsonderzoek in de eerste lactatie opge-
ruimd waren. De reden voor opruiming is
in verband gebracht met de melkgift en
de maximale melksnelheid. F.H. en
M.R.IJ. kwamen in dezelfde provincies
voor. Naar klinische mastitis gevallen en
het laten lopen van de melk vlak voor het
melken is navraag gedaan (6).

-ocr page 122-

1980
JAAR

3,3, Redenen voor opruiming bij F.H.
en M.R.IJ.

Tussen beide rassen bleek geen verschil in
het percentage opgeruimde dieren in de
4e lactatie (F,H, 45%, M,R,1J 44%), Wel
kwam er een zeer duidelijk verschil naar
voren bij de uiergebreken, nl, 10% van de
opgeruimde dieren bij het F,H, en 20%
bij het M,R,1J, Het percentage dieren
opgeruimd wegens taaimelksheid was
vrij laag maar bij het F,H, hoger (6%) dan
bij het M,R,IJ (4%),
De gemiddelde melkgift per dag en de
maximale melksnelheid bedroeg bij het
F,H, 11,3 kg en 2,5 kg\'minuut en bij het
M,R,IJ 12,2 kg en 2,7 kg, minuut.
De dieren die vanwege uiergebreken
opgeruimd waren hadden bij het F,H,
1 1,7 kg, 2,6 kg/minuut en bij het M,R,IJ
12.6 kg en 2,8 kg, minuut. Dit komt sterk
met het gemiddelde overeen. De om de
melkbaarheid opgeruimde dieren hadden
als vaars een zeer lage melksnelheid; F.H.
1.8 kg minuut, M.R.IJ 1.5 kg/minuut.
De belangrijkste redenen voor opruiming
waren produktie (F.H. 27% 10.4 kg/dag;
M.R.IJ 24% 11.2 kg/dag) en vruchtbaar-
heidsstoornissen (F.H. 18%, M.R.IJ
22%).

Grafiek 1. Maximale melksnelheid bij dochter-
groepen van FH en MRIJ stieren (1962-1979).

correctie melkgift
7 kg i—^ 8 kg

KG/MIN.
3.2

3.0 -

3.4. Maximale melksnelheid en masti-
tis

De veehouders gaven op dat 20% van de
F.H. en 22% van de M.R.IJ dieren een
klinische mastitis in de nog lopende 4e
lactatie of de 3e lactatie hadden.
Gerangschikt naar de maximale melk-
snelheid als vaars blijkt er hoegenaamd
geen verband naar voren te komen met
mastitis (tabel 2).

3.5. Speenbetrapping, uiervorming en
mastitis

Bij dit onderzoek zijn ook de uierdiepte
en lengte van de spenen subjectief
beoordeeld en is naar speenbetrappingen
gevraagd. Bij het F.H. had 6% van de
dieren een uierontsteking gekregen van-
wege een speenbetrapping, bij het
M.R.IJ ras 8%.

Deze oorzaak speelde vooral op de grup-
stal een belangrijke rol. Verder bleken de
dieren met wat diepere uiers en langere
spenen vaker uierontsteking op te lopen.

3.6. De melksnelheid en de melkpro-
duktie

De correlatie tussen de maximale melk-
snelheid en de melkproduktie per dag in
de eerste lactatie bleek positief te zijn nl.
bij het F.H, r = 0,23 en het M,R,IJ r =
0,19,

De melkproduktie per dag neemt met ca
1 kg/dag toe (ruim 300 kg per lactatie) bij
de hogere melksnelheid-klassen (tabel 3),

Fabel 2, Verband tussen maximale melksnelheid en mastitis.

Max, melksnelheid
FH % mastitis
MRIJ % mastitis

Totaal

20.4

22.1

> 2.9

18.9

22.3

2.6-2.9

17.1

22.7

2,.1-2.6

23.4

22,3

< 23
2.1.6
19,1

-ocr page 123-

Tabel 3. Verband tussen maximale melksnelheid en melkproduktie.

Max. melksnelheid < 2 2-2.3 2.3-2.6 2.6-2.9 2.9-3.2 3.2-3.5 >3.5

FH melkprod. dag 11.3 11.5 11.7 11.6 12 12.2 12.6

MRU melkprod. dag 12.1 12.2 12.3 12.3 12.6 12.5 13

.1.7. De melksnelheid en het laten lopen
van de melk

Het is te verwachten dat bij een hogere
snelheid de koeien vaker de melk laten
lopen (tabel 4).

Het percentage koeien dat vlak voor het
melken de melk laat lopen is bij het F.H.
lager dan bij het M.R.IJ en neemt toe bij
de hoogste melksnelheid. Het gemakke-
lijk de melk laten schieten zal hierbij ook
een belangrijke rol spelen.

.3.8. Selectie op melkbaarheidskenmer-
ken en mastitis

De optimale melksnelheid van ca 2.9 kg
per minuut is bij het F.H. en M.R.IJ
bereikt.

Taai melkse dieren zijn zeldzaam gewor-
den, licht melkse dieren komen vaker
voor.

Het verdient aanbeveling de extremen te
vermijden. Juist om deze reden blijft ook
de bepaling van de melkbaarheidsverer-
ving bij fokstieren en stiermoeders nodig.
f3e mogelijkheid voor een compensatie-
paring bij de stierenkeuze kan dan ook
benut worden. Het percentage melk in de
voorkwartieren is in 1979 bij F.H. 44.7%,
M.R.IJ 41%. Bij het M.R.IJ zou dit per-
centage nog verhoogd moeten worden.
Het uiteindelijke effect van de selectie op
melkbaarheidskenmerken is zeer waar-
schijnlijk niet ongunstig geweest ten aan-
zien van de inastitisfrequentie. f3e koeien
melken aanzienlijk vlotter en ook beter
uit dan voorheen. De speenlengte is afge-
nomen en de melkgift is gestegen mede
onder invloed van het melkbaarheids-
onderzoek.

4. Uiergezondheidskenmerken

t)e selectie op basis van uiergezondheids-
kenmerken zal in principe na de preven-
tieve selectie op uier, spenen en melk-
baarheid meer direct in verband staan
met de mastitis gevoeligheid. In ons land
heeft Afifi (I) het melkcelgetal bij de
dochtergroepen van stieren bepaald; hij
vond een genetische component nl. bij
F.H. vaarzen afgekalfd in het voorjaar,
gemiddeld over de le lactatie h- = 0.14.
Gedurende de eerste lactatie nam de erfe-
lijkheidsgraad toe nl. in juni h^ = 0.07, in
september h^ = 0.16 en november h^ =
0.44 bij de oudmelkse dieren.
Bij koeien in de 4e lactatie vond hij h^ =
0.37.

Dit wijst er op dat de vaarzen pas in het
laatste deel van de lactatie vaker reageren
met een hoger melkcelgetal. Bij oudere
koeien zijn de genetische verschillen dui-
delijker. Grotenhuis zal in zijn bijdrage
vooral aandacht schenken aan het masti-
tis beeld bij dochtergroepen op oudere
leeftijd en op de relatie met de vaarzen
ingaan.

De bepaling van het melkcelgetal is tnet
de huidige onderzoeksmethoden (coulter
counter) gemakkelijk uitvoerbaar gewor-
den. Dit was de aanleiding om bij 17
dochtergroepen van M.R.IJ stieren in
Noord-Brabant (464 dieren) en bij 12
F.H. dochtergroepen in Noord-Holland
(495 dieren)\' het melkcelgetal in de 2e
helft van de eerste lactatie te bepalen (4).
Het bekende beeld. nl. een lager melkcel-
getal bij F.H. 366 x 10\' en een hoger
melkcelgetal bij M.R.IJ 457 x 10\' kwam
naar voren. In het naar een normale
\\erdeling gecorrigeerde waarde is ge-
vonden log celgetal F.H. 2.43
ctO.29 en
h2 = 0.03 ±0.06en bij M.R.IJ. 2.53
aO.32
en h- = 0.30 ±0.15.

I abel 4 Verband tussen maximale melksnelheid en het laten lopen van de melk.

Max. melksnelheid < 2 2-2.3 2.3-2.6 2.6-2.9 2.9-3.2 3.2-3.5 >3.5

FH licht melks <% 0.7 1.6 3 5 2.7 9.2 9.9

MRIJ licht melks 2 4.7 4.3 5.1 12.0 16.4 19.9

-ocr page 124-

Ciraliek2. Melkcelgetal in klassen\\crdeeld bij dochtergroepen van 17 M. R.IJ. stieren.

K)

Min

»tijiMii IIWQw

%
lOOn

X 1000 cellen

li

11

5 1000
750-1000
500- 750

13

75

25

300-500

50-

< 300

25-

47

0 -

8 9 1 6 11 14 3 15 7 12 13 17 16 10 TOTAAL
GEM CELGETAL. 10\' 2.63 2.98 2.42 2.82 2.83 3.16 3.39 3.39 3.54 3.62 3.76 4.22 4.24 4.46 4.54 4.99 5.55
(GEOMETRISCH GEM )

X

GEM CELGETAL ( .10^) 457 422 0.16

LOG CELGETAL 2.53 0.32 0.30

STIER NQ 2 4 5

5

-ocr page 125-

5. DISCUSSIE

Er zijn duidelijk aanwijzingen dat bij het
M.R.IJ vee. bij een hoger niveau van het
melkcelgetal, bij vaarzen reeds duidelijke
verschillen tussen dochtergroepen optre-
den. Het is de vraag of de melkcelgetallen
die het natuurlijk niveau bij gezonde uiers
aangeven in het kader van selectie wel
interessant zijn.

Bij een selectie op een hoger of lager
natuurlijk irielkcelgetal is het effect op
mastitis gevoeligheid niet bekend. Het
zou veel meer gaan om het percentage
dieren met duidelijk verhoogde melkcel-
getallen als teken voor een doorbraak
\\an de besmetting.

In grafiek 2 zijn de 17 M.R.IJ dochter-
groepen gerangschikt naar een oplopend
gemiddeld geometrisch celgetal. Binnen
de dochtergroepen zijn percentageklas-
sen voor het melkcelgetal aangebracht nl.
< .300; 300-500; 500-750; 750-1000 en
> 1000
X 10\\

Frappant zijn de grote verschillen in per-
centages met hoge melkcelgetallen. Ge-
zuiverd \\ oor e\\entuele sy stematische mi-
lieuinvloeden zou een score punten telling
met O, 1. 2. 3 en 4 per oplopende klasse
waarschijnlijk een goed beeld kunnen
geven.

6. lOEKOMSriCi ONDERZOEK
Technisch is het goed mogelijk om bij een
\\oldoende hoge h- en een goed gekozen
parairieter bij een voldoende grote vari-
atie een betrouwbaar nakomelingen
onderzoek bij K.I stieren op te zetten.
Zelfs bij een lage h^ van 0.1 zal bij een
aantal \\an 50-100 dochters de betrouw-
baarheid van het nakomelingenonder-
zoek oplopen van b = 0.55-0.7. Tegen de
extreem hoge groepen zouden dan fok-
technische maatregelen kunnen volgen.
Desnoods kan een 2e lactatie afgewacht
worden om de verschillen te versterken.
Aanvullend onderzoek is zeker nog
nodig. Is het verband tussen het melkcel-
getal en het mastitisbeeld op oudere leef-
tijd voldoende sterk? Is er aanvullend, via
het binnenkort systematische lactose-
onderzoek bij de melkcontrole. nog nut-
tige informatie te verkrijgen?
Op wat langere termijn is de vraag inte-
ressant of er immunologische parameters
te vinden zijn die meer rechtstreeks in
verband staan met het weerstandsvermo-
gen van de dieren tegen ziekten. Een
kunstmatig opgewekte reactie bij opfok-
stieren (stieren opfokstation) is nu nog
speculatief.

In 1980 is een gezamenlijk onderzoeks-
project opgezet van het CDl en de LH.
met medewerking van enkele Provinciale
Gezondheidsdiensten, CMD en MBO.
Het onderzoek is gericht op het melkcel-
getal bij dochter-groepen van M.R.IJ.
stieren, waarbij dan tevens het mastitis-
beeld bij oudere dochtergroepen betrok-
ken is.

7. SEOT

In de praktijk heeft de selectie op ken-
merken van uier. spenen en melkbaar-
heid een gunstig indirect effect op de fre-
quentie \\an subklinische en klinische
mastitis. In hoeverre een effectieve selec-
tie op uiergezondheidskenmerken in de
praktijk toegepast kan worden is nog niet
voldoende duidelijk. De perspectieven
voor een aanpak via verhoogde melkcel-
getallen als parameter \\oor doorbraken
van de weerstand zijn niet ongunstig,
maar behoeven nog nader onderzoek.

El l ER.A ruuR

Alili. Y. Genctical Inlluence on Icucocyte counts in the milk of cows. Xeih. Milk <)< Dairy J., 22.3-15.
(IV68).

Anon: Jaarverslag I97X Kl. CMD. MBO. Arnhem. 5.1-65. 1979.

Dijkhuizen. A. A.: Economische aspecten van ziekten en ziektebestrijding, in hel bijzonder de mastitis
in de Nederlandse Veehouderij. l.Urecht: Zoöt. Inst. publ. 2.. 1977.

Duysings. E. M. J.. Hooghiemstra. E. J. en Politiek, R. D.: Milk cell count in first lactations of progeny
groups of Al bulls,
/.ciiwhrijlJur Tierz. iiiul /.iivljiunxshiologie. 96, (I). 48-55. (1979).
Politiek, R, D, en Vos, H.: Het melkbaarheidsonderzoek bij dochtergroepen van stieren 1. \\ \'eei. en
/invelher.. 10, (4). 3-12. (1967).

Vos, H., Politiek, R. D. en Tuenter: Onderzoek naar de optimale melksnelheid bij koeien. Intern
rapport EH, 1972,

Vos, H.: Hel nemen \\an uier- en speenmalen bij dochtergroepen van Kl stieren. Intern rapport EH.,
1979.

-ocr page 126-

Gio

Het effect van maatregelen ter preventie van
mastitis bij melkkoeien

Results of Mastitis Control Programmes in Dairy Cows
F. J. Grommers\'

SAMENVATTING

De opzet, uitvoering en resultaten van een vijftal buitenlandse praktijkonderzoe-
ken aangaande mastitispreventie bij melkkoeien, worden vergeleken met de voor-
lopige resultaten van een soortgelijk in Utrecht uitgevoerd onderzoek. Geconclu-
deerd wordt dat, meer dan tot nu toe, de mastitispreventie gericht moet worden
op de bedrijfssituatie. Het bedrijfscelgetal ondersteund door bacteriologisch
onderzoek zal hierbij richting gevend kunnen zijn.

SUMMARY

Material, methods and results of field experiments on the prevention of mastitis in
other countries are compared with the preliminary results obtained in similar
studies in Utrecht. It is concluded that advice concerning preventive measures in
the Netherlands should he based on cell counts in bulk milk and analysis of the
problems supported by bacteriological studies on individual farms.

INLEIDING

De maatregelen die op een bedrijf geno-
men kunnen worden ter preventie van
mastitis kunnen globaal in drie catego-
rieën worden verdeeld:

1. verbetering van de werking en het
gebruik van de melkmachine;

2. optimalisering van de hygiëne;

3. behandeling van subklinische masti-
tis in de lactatie en selectieve of alge-
mene behandeling bij het droogzet-
ten.

De effectiviteit van deze maatregelen
hangt af van de oorzaken van de op een
bepaald bedrijf aanwezige problemen en
van de bedrijfsomstandigheden. r3c laat-
ste jaren doet zich in toenemende mate de
vraag voor welke maatregelen in het alge-
meen geadviseerd moeten worden.
Er zijn in dit opzicht \\erschillende bena-
deringswijzen te onderkennen.
De Anglo-Amerikaanse opvatting (4, 7,
8, II, 13), waarbij naast aandacht voorde
machine- en melktechniek de nadruk valt
op algemene advisering van tepeldesin-
fectie na het melken en algemene droog-
zetbehandeling, heeft een duidelijke in-
vloed gehad op de Nederlandse denk-en
handelwijzen aangaande mastitispreven-
tie.

Dr. E, J. Cirommers. Vakgroep Zootechniek. Faculteit Diergeneeskunde. Yalelaan 17, De Uithof
Utrecht.

-ocr page 127-

In de Scandinavische aanpak (10) wordt
sterk de voorkeur gegeven aan verbete-
ring van de milieu-omstandigheden per
bedrijf (melktechniek, algemene hygiëne,
huisvesting, voeding) en bevordering van
de weerstand van de dieren (afvoer van
dieren met chronische infecties of dieren
die niet reageren op behandeling en die-
ren met blijvende tepelbeschadigingen).
Zonodig vindt behandeling van geïnfec-
teerde dieren gedurende de lactatie
plaats. Tepeldesinfectie na het melken en
droogzetbehandeling wordt, in het alge-
meen niet gewenst geacht.
Recentelijk is in Duitsland voorgesteld
(9) om de te nemen maatregelen af te
stemmen op het niveau van het celgetal in
de afgeleverde melk. Met de stijging van
het niveau van dit celgetal zouden de te
nemen maatregelen in volgorde van
\'zwaarte\' moeten worden toegevoegd.
Deze volgorde is; correctie melktechniek,
tepeldesinfectie, selectieve droogzet-the-
rapie, algemene droogzet-therapie.
Laatstgenoemd voorstel is een nuance-
ring van de Anglo-Amerikaanse benade-
ring. Het komt tevens enigszins tegemoet
aan de Scandinavische opvatting dat een
beperkt gebruik van antibiotica gewenst
is. Dit omdat er dan minder kans is op
residuën in de melk en beperking van het
risico van ontwikkeling van penicilline
resistente staphylococcen.
Erkend wordt (10) dat bij de Scandina-
vische aanpak een goede laboratorium
ondersteuning nodig is en dat de verla-
ging van het percentage geïnfecteerde
koeien en het celgetal in de afgeleverde
melk langzamer verloopt dan bij de
Anglo-Amerikaanse benadering.
Een nadere beschouwing van enkele bui-
tenlandse praktijkonderzoeken en een
door de Contact Groep Mastitis in
Utrecht uitgevoerd onderzoek kan bij-
dragen aan een verdere meningsvorming
over de toepassing van de genoemde pre-
ventieve maatregelen.

VERGE1,I.IKINC; VAN ONDERZOEKEN
Hoewel het celgetal voor bepaalde doel-
einden een waardevol gegeven is, zullen
we het optreden van uierinfecties of sub-
klinische mastitis èn klinische mastitis als
criteria voor het bepalen van het bij de
diverse onderzoeken verkregen resultaat
hanteren, omdat vermindering hiervan
de primaire doelstelling is. Dat deze beide
criteria gewenst zijn is onder meer uit
ander Nederlands onderzoek duidelijk.
Zo bleek bij een vergelijking van twee
groepen dieren met een hoge en een lage
infectiefrequentie, dat deze groepen een
factor 2,6 verschilden voor het aantal
infecties en een factor 1,3 \\ oor het aantal
klinische mastitiden (2). Voorts is geble-
ken dat de bacteriologische bevindingen
bij uierinfecties of subklinische mastitis
afwijken van die bij klinische mastitis
(12).

Een vergelijking van onderzoekresulta-
ten moet beperkt worden tot die experi-
menten waarbij regelmatig kwartiermon-
steronderzoek, zowel bacteriologisch als
op celgetal, heeft plaatsgevonden. Gezien
het lange termijneffect zal de onderzoek-
periode tenminste twee jaar moeten zijn.
Naast het genoemde Utrechtse onder-
zoek voldoen een vijftal buitenlandse
experimenten aan deze eisen (4, 13; 7, 8;
1; 14; 3,6).

Tabel 1 geeft een overzicht van deze
onderzoeken die zijn aangeduid met de
plaats of het land waar zij hebben plaats-
gevonden. In Reading Weybridge en
Israël is bewust gestreefd naar de keuze
van bedrijven met een hoog celgetal
respectievelijk een hoge frequentie van
klinische mastitis. Hoewel de 20-40%
RMT (Rapid Mastitis Test) positieve
kwartieren in New South Wales vrij hoog
lijken, wordt gesteld dat dit typisch voor
het gebied is.

In tabel 2 is een beknopte weergave van
de toegepaste maatregelen gegeven. Wat
betreft de variatie in toegepaste hygiëne
kan aangetekend worden dat. voor zover
binnen een experiment verschillende
bedrijfsgroepen gevormd werden, geen
belangrijke verschillen aangetoond kon-
den worden in het effect van de hygiëni-
sche maatregelen (4, 8).
In Pennsylvania werd binnen elk bedrijf
een proef- en controlegroep geformeerd
die als één koppel gehouden werden. Met
wekelijkse bedrijfsbezoeken is het onder-
zoek van Reading Weybridge waar-
schijnlijk het meest intensief begeleid.

-ocr page 128-

De frequentie waarmee, c.q. de momen-
ten waarop, kwartiermelkmonsters geno-
men worden zijn van invloed op de nauw-
keurigheid waarmee het optreden van
(nieuwe) uierinfecties wordt vastgesteld.
Wat dit betreft zijn er vrij grote verschil-
len tussen de diverse experimenten. In
tabel 3 is hiervan een samenvatting gege-
ven. Het meest frequent zijn monsters
genomen in Utrecht en Pennsylvania.
tussen de andere experimenten zijn
slechts graduele verschillen aanwijsbaar.

l abel 1. Mastitispreventie praktijkproeven: duur. omvang en bedrijfskeuze.

Duur
in jaren

Aantal
bedr. en
omvang

Selectie criteria bedrijven (vnl)

Reading Weybridge ( M FE-3)

3

32

> 500.000 cellen ml in tankmelk.

40-90 K.

variatie in bedr. voering

Cornell

3

27

melk prod, contr. medewerking

50-100 K.

Pennsylvania (Trial 1)

2

3

universiteits bedrijven

elk 40 K.

Israel

4

55

gem. tot zeer hoge frekw. klin. mast.

15-120 K.

Nevv\' South Wales

3

35

melk prod, contr. whitseside 1-2 tankmelk.

32-90 K.

20-40% RMT pos. kwart doorsnee bedr. voering

Utrecht

3.5

7

melk prod, contr., medewerking.

17-41 K.

doorsnee bedr. voering

Tabel 2. Elementen van preventieprogramma\'s.


4J

S

M P:
1

c

O

«
H

c
c

OJ
0_

«

ca

s

\'yi
Z

SI
(j
w

5

Controle -E correctie melkmach.

-1-

( 1

4-

1 X jr.

lx

4x. jr.

2x/jr.

Hygiëne:

- desinE in reinigingswater

-1-

1/,

-1-

( -)

- indiv. doek handschoenen

\'A

-r

1/,

--

desinfectie tepelhouders

-

-

tepel desinf. na melken

-E

Antibiotica:

- blitz-therapie (sub klin.)

1/,

-

-

bij droogzetten:

- alle koeien en kwartieren

le jr.

- selectief

-

-

later

-

Advies afvoer probleemdieren

> 8

( )

( )

klin.

na 2

mast.

behand.

per

zonder

koe

effect

Deze verschillen maken een vergelijking
van het niveau van uierinfectie moeilijk.
Een benadering van de waarschijnlijke
onderschatting door een geringe mon-
sternamefrequentie is vrijwel onmogelijk
doordat er te veel verschillen zijn.
Een andere bron voor variatie tussen de
onderzoeken is gelegen in de methoden
van monstername en verwerking in de
laboratoria. We zullen daar niet nader op
in gaan omdat a) de informatie niet altijd
volledig is en b) de verwerking in gespeci-

-ocr page 129-

aliseerde laboratoria heeft plaats ge-
vonden waaraan het noodzakelijke ver-
trouwen niet onthouden kan worden.
Dat grote zorg hier wel nodig is blijkt
bijvoorbeeld uit een Australisch onder-
zoek (5), waar de proportie isolaties van
coagulase positieve staphylococcen,
mede door foutieve laboratorium tech-
nieken terugviel van 72% naar 34%.
Bijzondere aandacht verdient eveneens
de definiëring van uierinfectie of subkli-
nische mastitis. In de meeste onderzoe-
ken wordt de eis gesteld dat dezelfde bac-
teriesoort in twee opeenvolgende
monsters geïsoleerd moet zijn. Indien
overeenstemming met het voorgaande
monster ontbreekt worden wel herha-
lingsmonsters genomen. Een éénmalig
positief bacteriologisch onderzoek kan in
combinatie met een verhoogd celgetal
ook als maatgevend beschouwd worden.
Vastgesteld moet worden dat er een
zekere mate van overeenstemming is tus-
sen de onderhavige onderzoeken, maar
dat er zeker ook in dit opzicht verschillen
zijn. Bovendien worden de definiëringen
niet steeds volledig gegeven. Wat betreft
de klinische mastitis staat de definiëring
doorgaans minimaal gelijk met het vast-
stellen van macroscopische afwijkingen
in de melk en het besluit van de veehou-
der tot behandeling.

Voorts kan het te bereiken resultaat
van een mastitis preventieprogramma
beïnvloed worden door de verdeling van
de uierinfecties naar betrokken bacterie-
soort en het uitgangsniveau van uierin-
fectie. Informatie hierover is bijeenge-
bracht in tabel 4. Wat betreft het
optreden van infecties met 5.
agalaaiae
kan algemeen bekend verondersteld wor-
den dat deze zelfs met betrekkelijk een-
voudige hygiënische maatregelen zijn
terug te dringen.

Hoewel enige rekening gehouden moet
worden met verschillen in definiëring van
uierinfectie, zal de informatie over het
infectieniveau aan het begin van experi-
menten redelijk vergelijkbaar zijn. Wat
betreft de eindsituatie kan ook de mon-
sternamefrequentie een rol spelen. Gege-
vens omtrent kwartier- en koe-infecties
zijn opgenomen voorzover dit uit de
publikaties was af te leiden.
Opvallend is dat de frequentie van klini-
sche mastitis in deze buitenlandse publi-
katies aanzienlijk hoger is dan in het
Utrechtse onderzoek. In Israël waren de
bedrijven geselecteerd op grond van een
gemiddelde tot exceptioneel hoge fre-
quentie van klinische mastitis. In de be-
treffende publikatie (14) worden helaas
geen frequenties vermeld. Wel wordt op-
gemerkt dat de reductie van infecties met

Tabel 3. Melkmonstername routine.

Reading Weybridge ( M FE-3)

Kwartiermonsters 2 x bij begin

en Cornell

Daarna lx jaar

- Nieuwe koeien

Na afkalven

- Voor en 1 maand na klin. mastitis

Voor droogzetten

- Bij verkoop

Pennsylvania (Trial 1)

Kwartiermonsters 3 x bij begin

— Daarna met interval van 6 weken

Na afkalven (1 en 2 wk.)

- Voor klin. mastitis

- Voor droogzetten

Israël

- Kwartiermonsters lejaar: 3-4 x

- Daarna minstens 2 x jaar

N.S. Wales

- B.O. van RMT pos. kwartieren

- 2 X bij begin (1 mnd. interval)

- Daarna om de 3 mnd.

- Alleen RMT: elke maand

- B.O. alle kwart.: 1 x jaar

Utrecht

- Kwartiermonster om de 5 wk. (gem.)

gedurende gehele onderzoek

— Voor en 10 dagn. na klin. mastitis

-ocr page 130-

gram-negatieve uierpathogenen tegen
viel. Uit de wèl gegeven cijfers over in-
lactatietherapieën, waarbij Streptococ-
cen en
S. aureus geïsoleerd waren, zou
kunnen blijken dat de mastitisfrequentie
in de orde van grootte van de andere
buitenlandse onderzoeken zal zijn
geweest.

Aangaande het onderzoek in Utrecht kan
nog vermeld worden dat dit bedrijven
met een grupstal betrof waar tepelbetrap-
pingen verantwoordelijk waren voor een
deel van de uierinfecties en klinische mas-
titiden. De over dit onderzoek verstrekte
gegevens moeten uitdrukkelijk als een
voorlopige mededeling beschouwd
worden.

CONCLUSIE

Uit de hier besproken onderzoeken zou
geconcludeerd kunnen worden dat een
mastitis preventieprogramma volgens de
Anglo-Amerikaanse benadering geba-
seerd is op een relatief ongunstige uit-
gangssituatie. Vele omstandigheden zul-
len variatie kunnen veroorzaken in het te
behalen effect. (Recentelijk heeft men er
in Engeland op gewezen dat er aanwijzin-
gen zijn, dat het algemeen toepassen van
tepeldesinfectie en droogzet-therapie op
bedrijven met minder dan 500.000 cellen
in de tankmelk en een klinische mastitis
frequentie van minder dan gemiddeld één
geval, per koe, per jaar (!), het risico van
coliforme mastitis in het begin van lacta-
tie doet toenemen; Jackson,
Vel. Rec..
107, 37. (1980).

label 4. Resultaten van mastitis preventie programma\'s

Sub klin.
meest

geïsoleerde

Inlectieniveau

Klin, mastitis
Aantal 100 k. jr.

bact. soort

Begin

Einde

Begm

Einde

Reading Weybridge

5. aureus

KW.ARL.

(MEE-3)

(twee-derde)

28.8%

KOEIEN

56.8%

7.5%
20.1%

176

96

Cornell

S.agal.

KWART.

afname

S. aureus

30.1%

7.5%

15%

Pennsylvania (Trial 1)

S. agal.

KWART.

(twee-derde)

Contr. ± 30%

±27 %

79

131

Exp. ± 32%

± 9 %

101

139

Israel

S. aureus

KOEIEN

(twee-derde)

48.6%

29 %

7

N.S. Wales

S. aureus

KWART.

(drie-vierde)

34 %

15.8%

148

48

Utrecht

5. aureus
(drie-vijfde)

KWART.
1 1.3%
KOEIEN

33.7%

12,9%
33,5%

47

31

Voor zover daar gegevens over beschik-
baar zijn. ook buiten het Utrechtse
onderzoek, lijkt de algemene situatie met
betrekking tot mastitis in Nederland aan-
zienlijk gunstiger dan in de genoemde
publikaties.

Het lijkt dan ook gewenst om de stimule-
ring van mastitispreventie in Nederland
meer dan tot nu toe op de bedrijfssituatie
te richten. Zoals in Duitsland voorge-
steld. kan het bedrijfscelgetal hierbij rich-
ting geven, maar een analyse van de
bedrijfssituatie ondersteund door bacte-
riologisch kwartieronderzoek en onder-
zoek naar verwekkers van klinische mas-
titiden moet zeker mede bepalend zijn.
L3it betekent onder meer dat tepeldesin-
fectie na het melken en droogzetbehande-
ling alleen toegepast zouden moeten wor-
den als daar duidelijke indicaties voor
zijn. De Scandinavische benadering, met
nadruk op verbetering van milieuom-
standigheden, melktechniek en resisten-
tie van de dieren, ligt in het verlengde van
deze genuanceerde opvatting van masti-
tis preventie.

-ocr page 131-

1.1 lERATUUR

1. Eberhart, R. .1. and Buckalew, .1, M,: Evaluation of a hygiene and dry period therapv program for
ma.stitis control,
J. Dairy Sci.. 55, 1683-1691. (1972).

2, Geer, D, van de, Grommers. E, .1., Houten, M, van: Comparison of dairy cows with low or high rate of
udder infection.
Vet. Quarterly. \\. 204-211.(1979).

Tt. Hoare, R, J, T,, Williams, E. G,, Richards, R, J,, Boutcher, L. G,: The New South Wales mastitis
control program 1. Field aspects and their effect on clinical and subclinical mastitis.
,-1u.M. I \'ei. J.. 51
529-533. (1977).

4, Kingwill, R. G., Neave, F. K., Dodd, F, H., Griffin, T, K., Westgarth, D. R., Wilson, C, D.:Theeffect
of a mastitis control system on levels of subclinical and clinical mastitis in two vears.
Vel. Ree.. 87,
94-100. (1970).

5, Morris, R, S., Blood, I), C., Williamson, N, B,, Cannon, C, M., Cannon, R. M,: A health program for
commercial dairy herds. 4. Changes in mastitis prevalence.
Austr. Vel. J.. 54, 247-251. (1978).

6, Mylrea, t^ J,, Hoare, R, J, F,, Colquhoun, P,, Links, 1, J,, Richards, R, J,, Barston, M,: The New
South Wales mastitis control program, 11, Effect upon bacterial infections,
Au.m. Vel. J.. 53. 534-537.
(1977).

1. Natzke, R. P.: .A.practical approach to mastitis control. Proe. VI Int. Conf. Caille Disea.ses. Philadel-
phia. 166-171. \'■1970).

8. Natzke. R. P., Everett. R. W., Guthrie. R. S.. Keown, J, F,, Meek, A. M., Merrill, W, G„ Roberts, S.
.1,, Schmidt, G. H.: Mastitis control program: Effect on milkproduction.
J. Dairy Sei.. 55, 1256-1260
(1972).

9, N,N,: Die subklinische Mastitis des Rindes und Vorschlag für bundeseinheitliche Richtlinien zu ihrer
Bekämpfung, Fachgruppe Milchhygiene des Arbeitsgebietes l.ebensmittelhygiene der D,V,G,, Kiel,
1979.

10, Olsen, S, .1.: A mastitis control system based upon extensive use of mastitis laboratories. Proe. Seminar
Masiilis Control. I.D. F.. Bru.uel.s. 410-421. 1975.

11, Philpot, W, N,: Control of mastitis by hygiene and therapy, J. Dairy Sei., 62. 168-176. (1979).

12, Verheyden.J. H. M.: Een onderzoek naar de frequentie van voorkomen van de verschillende mastitis-
verwekkers bij het rund.
Tijdsehr. Diergenee.sk., 103, 1265-1269. (1978).

13, Wilson, C, D, and Kingwill. R, G,: A practical mastitis control routine. Proe. Seminar .Mastitis
Control. I.D. F.. Brussels. 422-438. (1975).

14, Ziv, G,: Mastitis control in the Moshav (Family-type) dairy herd in Israel. 1. Effects of milking hygiene
and antibiotic treatment on new infections.
Rejuah Vet.. 28, /-//. (1971).

Ijßtßrtnatr

/.ouden die exporrbelemmeringen dan toch terecht zijn?

Z, knoopt aan het bovenstaande, aan de hand van de literatuur, nog
beschouwingen vast wat betreft de waarde van het bacteriologisch
viccschonderzoek. Hij meent verder, dat ter verklaring van een
viceschvergiftiging als regel niet aan een intravitale infectie gedacht moet
worden, maar ook nict aan ccn postmortale infectie met
virulente paratvphus
bacillen, want in dat geval zou ook normaal vleesch frequenter geïnfecteerd
moeten worden. Waarschijnlijker is dat het v leesch van in noodgeslachte
dieren de virulentie van den paratyphusbacil doet toenemen. Dit stijgen van
virulentie onder den invloed van den voedingsbodem is voor verschillende
bacteriën al een bekend feit. Z. heeft ook beproefd avirulente
paratyphusbacillan van in noodgeslachte dieren door kwecken op steriel
vleesch in virulentie op te voeren. Hoewel hem dit niet gelukte, beschouwt hij
het toch nict onmogelijk, daar nog onbekende omstandigheden van
chemischen of physischen aard hierop invloed kunnen uitoefenen,

Tijdsehr. Diergeneesk., 20, 80. (1920).

-ocr page 132-

Organisatie van de Mastitis-bestrijding

Organizing Mastitis Control
F. H. J. Jaartsveld\'

SAMENVA ITINCi

Op grond van de grote financiële schade die de klinische maar vooral de suh-
klinische mastitis veroorzaakt is een georganiseerde mastitishestrijding gerecht-
vaardigd.

Uitgaande van hedrijfsmelktnonsters is de bepaling van het celgetal tot nog roe de
beste methode om bedrijven met mastitisproblemen op te sporen. De bepaling
van het celgetal wordt in eerste instantie uitgevoerd voor de vaststelling van de
kwaliteit van dc afgeleverde melk. in tweede instantie wordt het celgetal gebruikt
voor de mastitishestrijding. Het gebruik van eenzelfde celgetal voor hel kwaliteits-
onderzoek en voor de opsporing van mastitishedrijven is moeilijk te verwezenlijken.
In een beperkt aantal provincies in Nederland worden de bedrijven met mastitis-
problemen systematisch opgespoord.

Bij de mastitisbestrijding op de boerderij wordt speciale aandacht geschonken
aan:

1. de hygiëne op dat bedrijf:

2. het klimaat van de stal:

3. hel onderhoudsabonnemeni van de ntelkinsiallaiie:

4. de methode van melken:

5. het dippen van de spenen:

6. de droogstandhehandeling:

7. de uitstoot van de chronisch geïnfecteerde koeien.

Tengevolge van ntastiiis htj dc koeien kan in hci hcilrij/smelkmonster naast het
celgeial ook hel kiemgetal verhoogd zijn door dc tnasiiiis-sireptococcen. Deze zijn
hij de bepaling van het kiemgetal waarneembaar als kleine puntvormige kolonies
z.g. /)in-points. Ook andere bacteriën dan masiltis-sircptococccn kunnen deze
pin-points veroorzaken.

Gedurende de laatste jaren is het celgeial van de hedrljfsmelmonsters in Zuid-
Nederland duidelijk gedaald. Deze daling wordl voor een deel veroorzaakt door
de vele biotechnische verbeteringen die aan de ntelkapparaiuur zijn aangebracht.
Verder heeft de intensieve voorlichting door middel van lezingen, e.xcursies.
publikaties en bedrijfsbegeleiding eveneens invloed gehad op deze gunstige
ontwikkeling.

Deze invloeden op zich zijn echter moeilijk te meten.

De voortdurende daling van het celgeial in de bedrijjsmelkmonslers geeji een
vertrouwen in het resultaat van deze masiiilsbesirijding.

\' Dr, F. H, J. Jaartsveld, Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Brabant te Bo.xtel.
560 Tijdschr. Diergeneesk.. deel 106. ajl II. 1981

-ocr page 133-

SUMMARY

In view of the considerable losses caused by clinical, though particularly sub-
clinical. mastitis, organized mastitis control is justified. Cell counts of herd milk
samples are the most effective method so far available in detecting herds in which
mastitis is a problem. Cell counts are primarily made to determine the quality of
the milk delivered: secondly, cell counts are used in mastitis control.
Using the same cell count in determining the quality and in detecting herds
affected with mastitis is a difficult matter. Herds in which mastitis is a problem,
are systetnatically detected in a limited number of provinces in the Netherlands.
In mastitis control on a farm, particular attention is paid to:
(I
J hygiene on the farm

(2) the house climate

(3) special arrangements for maintenance of the milking plant

(4) the procedure adopted in milking

(5) teat dipping

(6) dry cow therapy

(7) culling chronically infected cattle.

Because of mastitis in the cows, there may be an increase in bacterial counts due to
streptococci causing mastitis in addition to cell counts in herd samples. These
streptococci are perceptible in the form of small punctate colonies, so-called
pin-points, in bacterial counts. Bacteria other than streptococci causing mastitis
may also produce these pin-points

In recent years, the cell counts of herd milk samples showed a marked decrease in
the southern Netherlands. This decrease was due in part to the large nuniher of
improvements in the milking apparatus. Moreover, intensive education hv lectures,
e.xcursions and counselling of factories has also stimulated this favourable
development.

However, these effects are hard to measure.

The continued reduction of the cell count in herd samples imparts confidence in
the results of this mastitis control.

U INLEIDING

Het devies \'Niet meer maar wel beter\'
past geheel in de huidige melkveehoude-
rij. De melkproduktie als totaal dient niet
opgevoerd te worden maar wel meer
economisch dan voorheen te geschieden.
Op grond van het aantal gebruikte injec-
toren ter bestrijding van mastitis werd
door ons berekend dat de schade ten
gevolge van uierontsteking per koe per
jaar tenminste ƒ 75,— bedraagt (I). Dijk-
huizen (2) kwam in 1974 tot een bedrag
van / 125,— per jaar, dat betekent een
totale schadepost voor de Nederlandse
veehouderij van ± ƒ 250.000.000,- per
jaar.

Op grond van deze berekeningen is de
bestrijding van mastitis gerechtvaardigd.

2. HET CELGETAL VAN DE MELK

De bepaling van het celgetal van bedrijfs-
melkmonsters dat éénmaal per vier
weken plaatsvindt, wordt in eerste
instantie uitgevoerd ten behoeve van het
kwaliteitsonderzoek van de melk.
Bij een éénmalige overschrijding van het
celgetal van 1.000.000 ontvangt de vee-
houder een waarschuwing, bij een twee-
malige overschrijding van het celgetal van
1.000.000 wordt een korting opgelegd.
Ongeveer 0,5% van de tankbedrijven
overschrijdt deze grens.
De norm welke voor hel celgetal van
tankmelkmonsters in het kader van de
mastitisbestrijding wordt aangehouden is
voor het zwart-bont vee 300.000 en voor
het rood-bont vee 400.000 (3).

-ocr page 134-

Het zou ideaal zijn indien zowel voor het
kwaliteitsonderzoek als voor de mastitis-
bestrijding hetzelfde celgetal gehand-
haafd zou kunnen worden. Voor het
kwaliteitsonderzoek kan echter de noriri
niet zo laag gesteld worden, als voor het
mastitisonderzoek gewenst is. Daarbij
komt nog dat de normale spreiding van
het celgetal op kleinere bedrijven veel
groter is dan op grotere bedrijven.

OPSPORING VAN DE MASTIEIS-BE-
DR 1.1 VEN

De systematische opsporing van mastitis-
bedrijven wordt in Drente, Limburg,
Zeeland en Noord-Brabant uitgevoerd
door de Gezondheidsdiensten. In ver-
band met de grote \\ ariatie van het celgetal
\\an tankmelkmonsters van hetzelfde
bedrijf wordt uitgegaan van een aantal
bepalingen.

In Drente gaat men uit van de laatste 5
bepalingen, in Limburg, Zeeland en
Noord-Brabant gaat men uit van de laat-
ste 3 bepalingen.

In de overige provincies worden de masti-
tisbedrijven niet systematisch opge-
spoord. De bedrijven met problemen
worden in deze provincies via de dieren-
arts of melkwinningsadviseur of door de
veehouder zelf aan de Gezondheidsdienst
doorgegeven. Het is zinvol dat de opspo-
ring van bedrijven met mastitisproble-
men goed en zo mogelijk landelijk uni-
form gebeurt.

In verband met de verdunning van de
melk van individuele koeien in het
bedrijfsmelkmonster, wordt als norm
voor een mastitisbedrijf, afhankelijk van
de grootte \\ an het bedrijf en dus van de
melkproduktie een verschillend celgetal
gehanteerd.

In Drente worden de bedrijven in groe-
pen ingedeeld op basis van de jaarpro-
duktie. Bedrijven met een jaarproduktie
tot 100.000 kg melk krijgen bericht wan-
ner het celgetal van de 5 laatste bepalin-
gen 3 keer groter is dan 750.000. Bij
bedrijven met een jaarproduktie van
meer dan 100.000 kg melk wordt 600.000
of hoger gehanteerd.
In Zuid-Nederland nl. Zeeland. Limburg
en Noord-Brabant gaat men uit van de
melkproduktie \\an de laatste 14-daagse
periode, omdat gedurende het jaar de
melkproduktie sterk kan varieren. Indien
het gemiddelde celgetal van de laatste 3
bepalingen de norm overschrijdt zoals in
tabel I is aangegeven wordt het bedrijf als
mastitis-bedrijf aangemerkt.

Tabel 1.

14-daagse

gemiddeld celgetal van

melkproduktie

de laatste bepalingen

tot 4 ton

800

4-8 ton

700

meer dan 8 ton

600

Het gemiddelde celgetal van de laatste 3
bepalingen geldt als norm voor een mas-
titisbedrijf in relatie tot de grootte van de
melkleverantie.

Als gevolg van deze normen wordt van
elke groep bedrijven ± 10% van de slecht-
ste bedrijven aangewezen. Via de zuivel-
fabrieken krijgen de betreffende veehou-
ders de melkwinningsadviseurs en de
dierenartsen bericht.
Voor de karakterisering van de bedrijven
is het voortschrijdend celgetal over een
periode van I jaar belangrijk,
In de provincie Noord-Brabant beschikt
ongeveer 50% van de melkveehouders
over een vruchtbaarheidsziektekaart.
Elke uitslag van het celgetal kan hierop
ingevuld worden.

Indien een stijging van het celgetal van de
mengmelk plaatsvindt, kunnen preven-
tieve maatregelen genomen worden om
de uitbreiding van mastitis-problemen
zoveel mogelijk te voorkomen. De vee-
houder hoeft een centrale berichtgeving
niet af te wachten,

4. MASTII IS-BESTRI,IDING
Op 60 plaatsen in de provincie Noord-
Brabant hebben op regelmatige tijden
bijv, om de 4 of 6 weken besprekingen
plaats tussen dierenartsen, melkwin-
ningsadviseurs, eventueel de Gezond-
heidsdienst en het Consulentschap, Op
die besprekingen komen de bedrijven die
volgens de mastitis-norm te hoog zitten
aan de orde.

Aandacht wordt geschonken aan:

1, De hygiëne op het bedrijf;

2, Het klimaat van de stal;

-ocr page 135-

3. Het onderhoudsabonnement \\an de
melkinstallatie;

4. De methode \\ an melken;

5. Het dippen van de spenen;

6. De droogstandbehandeling;

7. De uitstoot van chronisch geïnfec-
teerde koeien.

ad. l.

De beoordeling \\an de hygiëne op het
bedrijf is afhankelijk \\an een aantal
criteria.

De uierdoeken dienen schoon te zijn. en
moeten voldoende vocht op kunnen
nemen. Indien mogelijk wordt aan een
droge voorbehandeling de voorkeur
gegeven.

Dit kan alleen als de uiers schoon zijn.
[De tepelvoeringen en melkslangen wor-
den op een hygiënisch bedrijf regelmatig
vernieuwd zodat deze van binnen glad en
voldoende elastisch blijven.

ad. 2.

Aandacht wordt gevraagd voor een goed
geventileerde droge stal, zodat de bacteri-
ële infectiedruk vanuit het milieu op de
uiers zo laag mogelijk is. De ligplaatsen
van de koeien moeten droog en schoon
zijn.

ad. J.

De controle van de melkinstallatie dient
ten minste 1 x per jaar plaats te vinden.
LDit kan gebeuren door de installateur
van de installatie of melkwinningsadvi-
scur.

De installateur of mclkwinningsadv iseur
dient het meetrapport op het bedrijf ach-
ter te laten en een kopie hierv an te zenden
naar een centrale organisatie (melkwin-
ningscommissie, consulentschap of ge-
zondheidsdienst).

ad 4.

Bij een goede methode van melken die-
nen de apparaten zo aangesloten te wor-
den dat overbodig luchtzuigen wordt
voorkomen. Dit in verband met de hygi-
ënische melkwinning en het voorkomen
van een te hoge zuurtegraad van de melk.
De apparaten dienen direct na de voorbe-
handeling aangesloten en op tijd afgeno-
men te worden.

ad. 5.

Het dippen van de spenen is op zich een
hygiënische maatregel. Het aantal bacte-
riën in het slotgat wordt verlaagd en de
conditie van de huid van de spenen wordt
verbeterd.

Op bedrijven met mastitisproblemen
moet het dippen van de spenen geadvi-
seerd worden.

ad. 6.

De droogstandbehandeling met antibio-
tica wordt voor alle koeien geadviseerd
op probleembedrijven.
Op bedrijven met een gemiddeld laag cel-
getal (< 300.000) over een periode van
3-6 maanden zou men kunnen volstaan
met het droogzetten van de koeien die in
de loop van de lactatie mastitisproble-
men hebben gehad.

ad. 7.

Indien koeien na herhaalde behandeling
tegen mastitis - eventueel na bacteriolo-
gisch onderzoek - niet herstellen dient
overwogen te worden om aan deze koeien
andere bestemming te geven.

Voor het onderzoek van de individuele
koeien op het bedrijf wordt in verband
met hoge kosten voor de melkrnonster-
name in eerste instantie een celgetalbepa-
ling uitgevoerd van koe-melkmonsters
verkregen via de produktie-controle. Bij
de produktie-controle nemen de monster-
nemers per koe een extra monster dat
direct met behulp van formaline wordt
gefixeerd. Deze monsters worden per
post opgestuurd naar de gezondheids-
dienst voorzien v an het proefmelkformu-
lier van de produktie-controle.

Via deze formulieren zijn per koe de gege-
vens bekend betreffende de leeftijd, het
lactatiestadium en de melkproduktie die
van belang zijn voor de beoordeling van
het celgetal. Per dag worden momenteel
ongeveer een 300 monsters onderzocht.
Mogelijk kan in de toekomst het lactose-
gehalte van de koemelkmonsters van
belang zijn voor de beoordeling van de
mastitis-status op het bedrijf.
Indien meerdere koeien een hoog celgetal
hebben, en een behandeling wordt ov er-
wogen worden melkmonsters genomen
voor het bacteriologisch onderzoek.

-ocr page 136-

Dit geschiedt door de mellcw intiitigsadvi-
seur. de dieretiarts of door de ge/ond-
heidsdienst.

indien isoeien lijdende zijn aan een acute
tnastitis wordt geadviseerd deze kwartie-
ren vaak (± 5 maal) per dag uit te melken
en \'s avonds te behandelen met een anti-
bioticum indien mogelijk nadat het anti-
biogram is bepaald. Deze behandeling
uordt één of twee maal herhaald.

20°C bewaard. Indien gewenst kunnen
de onderzoekingen op antibiotica — hel
kiemgetal en het onderzoek op oxydatie-
middelen — herhaald worden.
Voor zover mogelijk, worden melkmon-
sters met een te hoog kiemgetal en zgn.
pin-points opnieuw onderzocht, waarbij
tevens de soort bacteriën worden
gedetermineerd.
Hel resultaat is als volgt.

label 2. lypering bacteriën uit tankmelkmonsiers met pin-point.s.
l otaal aantal tankmclkmonsters; 16,1

Reincultuur

Mengcultuur

T olaal

.V. agiilaciuu\'

14

.11

45

S. ih\'Migaluclicii\'

19

1,S

54

S. iihen.s

21

14

15

S. laci alis

4

15

19

Slaphylococccn

-)

1 1

11

Fnlerobacleriaceae

4

16

40

1 otaal

64

142

206

Op een bedrijf met een ernstige Sir. aga-
Uu üae infeclie bij ± 60% van de koeien
werden de koeien met penicilline één,
twee of drie maal behandeld. De resulta-
ten van deze algemene behandeling ge-
combineerd tnet de hierboven aangegeven
maatregelen zijn lol een half jaar na
deze ingreep hoopgevend,
f^e toekomst moet uitwijzen of deze
manier van behandelen economisch ver-
antwoord is.

5. KIEMGF-rAI, FN MAS l 1 I IS

Naast een te hoogcclgetal is op een aantal
bedrijven met inastilis-problemen ook
hel kiemgetal verhoogd. Op de rolcul-
tuurbuizen zijn dan veel kleine puntv or-
mige koloniën zichtbaar zgn. pin-points.
In de
periode januari-augustus 1972 werd
door hel melkcontroleslalion \'het
Moned\' te Zutphen vastgesteld dat van
de tankmelkmonsiers met een kiemgetal
v an 100.000-250.000 per ml 259? van deze
monsters pin-points vertoonden (6).
Negen en dertig procent van de melk-
monsters met een kietngetal>250.000 per
ml bevatte pin-points.
In het kader van het kwaliteitsonderzoek
worden op ons laboratorium de melk-
monsters waarop hel kwaliteitsonderzoek
is uitgevoerd gedurende 14 dagen bij

In vrij veel gevallen werden mengcullu-
ren van verschillende bacteriën
gekweekt, vandaar dat hel aantal geïso-
leerde culturen veel groter is dan hel aan-
tal tankmelkmonsiers.
Deze determinatie kan voor de melk-
winningsadviseur een goede aanwijzing
geven welke adviezen hij de veehouder
moet geven ler bestrijding van een hoog
kiemgetal.

L\'ii deze voorlopige onderzoekingen
blijkl dal pin-points in een aantal geval-
len terug le voeren zijn op maslilis-
gevallen bij de koeien. Met name geldt dil
als bij heronderzoek van de tankmelk-
monsiers ,V.
agalaviiac wordl geïsoleerd.
S. liy.sgaUiciiac en S. iiheris komen in dit
materiaal veel tneer voor, dan men op
grond van hel bacteriologisch onderzoek
van kwartiermelk monsters mag ver-
wachten. Deze bacteriën komen ook nor-
maal op uier en lepelhuid voor.
Wellicht heefl tevens elders vermeerde-
ring van deze bacteriën plaats.
De isolatie van .S\',
fuccalis is een bewijs
van een ernstige besmetting door
meslbeslanddelen.

Ook de staphylococcen en de enterobac-
teriaceae zijn in veel gevallen niet
afkomstig uil de kwartieren. In deze
gevallen dient speciale aandacht aan de
hygiëne geschonken te worden.

-ocr page 137-

6. RESLJLTAIEN
BES] RIJDING

A. Zuid-Nederland
Noord-Brabant)

De gemiddeldecelgetallen van de bedrijl\'s-
melkmonsters /ijn in Zuid-Nederland
drastisch gedaald, zie tabel 3.

l abel Hei gemiddelde celgetal \\an dc bedrijfs-
mclkmonsiers in Zuid-Nederland.

R.M.O. (tank)

S.M.O. (bus)

1976

562

663

1977

612

647

1978

481

602

1979

443

550

Hiervoor is een aantal oor/aken aan te
wij/en.

1. Vanaf 1 januari 1978 /ijn de melk-
monsters bestemd voor de bepaling \\an
het celgetal verhit op 50° C gedurende 15
mm. om eventuele kleine luchtbellen in
de melk te verwijderen. Deze maatregel
heeft bij de R.M.O. melk (tankmelkmon-
sters) in 1978 een drastische verlaging ge-
geven ten opzichte van 1977.

Echter is het celgetal bij de busmelkmon-
sters ook duidelijk gedaald in 1978 ten
opzichte van 1977, terwijl men bij dat
soort melk geen luchtbellencffect kan ver-
wachten (4).

2. In het jaar 1979 had Zuid-Nederland
± 10.000 melkveebedrijven, hiervan wa-
ren ruim 7.000 tank bedrijven.

Over het algemeen is de melkinstallatie
op deze bedrijven en de algemene be-
drijfsleiding beter dan op de kleinere
busmelk bedrijven.

Deze zogenaamde bio-technische facto-
ren zijn op de tankbedrijven beter. Op
veel bedrijven is het melken via het han-
gend of staand apparaat vervangen door
een melkleiding.

VAN DE MASUTIS-

(Limburg en

In doorloopmelkstallen zijn veel laaglig-
gende leidingen geplaatst met containers
waarvan bewezen is dat deze door de sta-
bilisatie van het vacuum een gunstig
effect hebben gehad op de uiergezond-
heid (5). Ook de automatische afname-
apparatuur kan een gunstige invloed heb-
ben.

3. De invloed van de intensieve voor-
lichting door lezingen, excursies, publi-
caties en bedrijfsbcgeleiding zullen ook
een gunstige invloed gehad hebben op
de gemiddelde mastitis-situatie. Deze in-
vloed is echter moeilijk te meten.

B. De hegeleidingsbedrijven.

Door de Gezondheidsdienst Noord-
Brabant werd een 40-tal melkveebedrij-
ven gedurende 3 jaren begeleid op ziekte-
kundig en technisch gebied.
Deze bedrijven worden regelmatig door
de Gezondheidsdienst bezocht.
Ze houden door middel van de ziekte
vruchtbaarheidskaart een nauwkeurige
administratie bij.

Tabel 4 geeft aan hoe het gemiddelde
celgetal en de gemiddelde variatie van het
celgetal in de loop van ecn 3-tal jaren is
gedaald.

De grootste daling is waar te nemen in het
jaar 1979. Hierbij speelt het zgn. luchtbel-
lencffect geen rol meer, dat was nl. in
1978 het geval.

Een gestadige daling van het celgetal en
van dc gemiddelde variatie van het celge-
tal als gevolg van een complex van maat-
regelen geeft een vertrouwen in het resul-
taat van de mastitisbestrijding.

label 4. Het celgetal \\an de bcgeleiding.sbedrijsen.

1979

1977

1978

A. 29 MREI-bedrijxen

Gemiddeld celgetal .S28 ,SI4

(iemiddelde \\ariatie .104-784 292-8.17

B, 14 E.H. bedrijNcn

Ciemiddeld celgetal 4.1.S 422

Gemiddelde variatie 240-680 242-715

.194

2,16-580
-126

198-5.14

-ocr page 138-

DISCUSSIE EN CONCLUSIE

De verantwoording voor een mastitis-
bestrijding is gelegen in het feit dat deze
ziekte grote financiële gevolgen heeft
voor de veehouder. De schade in 1974
werd geschat op ± /\' 125,- per koe per
jaar of totaal ƒ 250.000.000,—.

Uitgaande van de tankmelk is het celgetal
tot nog toe het beste criterium voor de
vaststelling van de mastitis-situatie van
het bedrijf.

Het gebruik van eenzelfde celgetal voor
de opsporing van mastitisbedrijven en
vóór het kwaliteitsonderzoek is moeilijk
te verwezenlijken.

De reden hiervan is dat een verhoging
van het celgetal van de tankmelk tot
boven 300.000 een aanwijzing kan zijn
voor mastitisproblemen op het bedrijf.
Anderzijds kunnen fysiologische omstan-
digheden (zoals leeftijd, lactatie-sadium
en melkproduktie) aanleiding geven tot
een verhoogd celgetal bov en 300.000.

Het is vanuit melkhygiënische oogpunt in
verband met de melkontvangst technisch
moeilijk om hiermee rekening te houden.
Een goed en zo mogelijk uniforme signa-
lering van de mastitisbedrijven in Neder-
land is zinvol.

In het kader van de mastitisbestrijding is
het van groot belang dat er regelmatig
besprekingen plaatsvinden tussen de
plaatselijke dierenartsen, de melkwin-
ningsadviseurs van de zuivelfabrieken, de
consulentschappen en de gezondheids-
diensten ter bespreking van de maatrege-
len die genomen moeten worden op de
gesignaleerde mastitisbedrijven.
De bepaling van het celgetal van koe-
monsters via de produktiecontrole is een
wezenlijke bijdrage voor de mastitisbe-
strijding. Nagegaan dient te worden in
hoeverre een bepaling van het lactose
gehalte bij elke produktiecontrole dus
om de 3 a 4 weken van betekenis kan zijn
voor de mastitis-diagnostiek.
Een nader onderzoek van melkmonsters
met een hoog kiemgetal ten gevolge van
zgn. pin-points kan een aanwijzing geven
of dit hoge kiemgetal veroorzaakt werd
door mastitis-streptococcen of door
onvoldoende hygiëne.
Ten gevolge van de overgang van bus-
naar tankmelkbedrijven zijn veel bio-
technische verbeteringen aan de melk-
apparatuur aangebracht. Dit heeft zeker
een positieve invloed gehad op de mas-
titisbestrijding.

De intensieve voorlichting door middel
van lezingen, excursies, publikaties en
bedrijfsbegeleiding heeft eveneens
invloed gehad.

De gestage daling van het celgetal in de
bedrijfsmelkmonsters geeft een vertrou-
wen in het resultaat van de mastitisbe-
strijding.

LI l ERATtU R

1. .laartsvcld. E. H. .L; Enkele cijfers betreffende uierontsteking bij runderen in Nederland over het jaar
1974.
TijilsLlv. Diergi\'iwc.sk.. lOi).(1975).

2. Dijkhuizen. A. A.; Economische aspecten van ziektenen ziektebestrijding m het bijzonder mastitis in de
Nederland melkveehouderij.
Tijdschr. Diergeneesk.. 102. I2}9. (1977).

.V Rapport \\ an dc Commissie begeleiding rundveebdrijven. .lanuari 1980.

4. Dijkman. A. .1.. Breunissen. H ., Laar. van der J. M . J.. Perricns. .1.. Verberne. H. en .laartsveld. E. H. .1.:
Entrapped air as a cau.se of erroneous milk cell counts (Coulter Counter).
.\\elh. Milk Dairy J.. .I.!. 155.
(1979).

5. Brandsma S. en Maatje K.: Mastitis prevention in conventional Machine Milking. European Associ-
ation of .Animal Production. 29th annual meeting - Stockholm.

6. Moned jaarverslag 197.1.

7. Verslag van de begeleiding van 59 melkveebedrijven door de Gezondheidsdienst voor Dieren in
Noord-Brabant in de periode van 1 mei 1978 - .10 april 1979.

-ocr page 139-

Leidraad voor de voeding van rundvee tijdens de
weideperiode

Guide lo Feeding of Caiile During ihe Grazing Period

A. Malestein\'

samenvatung

Gras is een hoogw aardig ruw voer, w aarvan hel energiegehahe (± 1000 VEM/d.s.)
dal van krachtvoer benadert.

Het eiwitgehahe in de drogestof ligt doorgaans ver hoven het niveau dat voor
groeiende of melkgevende dieren tninimaal gewenst is, hetgeen een nadelige
invloed kan hehhen op de benutting van Cu en Mg.

De structuurwaarde van gras is verder een factor die vooral hij de voeding van
melkvee de aandacht vraagt, vooral als daarnaast krachtvoer of andere niet of
weinig structuurgevende produkten worden verstrekt.

Bij de minerale bestanddelen zijn het vooral Mg, Na. Cu, Co en J die de aandacht
vragen. Dii is meestal niet meer het geval als er naast gras meer dan ± 4 kg
krachtvoer wordt verstrekt aan koeien. Echter de Mg-voorziening blijft ook dan
vaak zorgelijk.

De dagelijkse drogestofopname uit gras ligt rond de 2.0-2.5% van het lichaams-
gewicht. maar dit wordt onder meer beïnvloed door het seizoett. de weersomstan-
digheden en hel al of niet opstallen. Globaal zal bij koeien bij volledige weidegang
uit gras in het vooijaar ± 25 kg melk en in de herfst ± 18 kg melk geproduceerd
kunnen worden. Bij \'s nachts opstallen of bij zomerstalvoedering ligt dat niveau
enkele kg lager (zie tabel onder 2.3). Bij hogere produktles is een aanvulling
met krachtvoer noodzakelijk.

Om bij jongvee een te grote opnanie van maagdarmparasieten te voorkomen, is
ontweiden op eigroen de beste maatregel, die echter niet steeds gemakkelijk uit-
voerbaar is.

\\ \'oor oudmeikte of droogstaande koeien is de graso/manie vaak te royaal, wat
aanleiding kan geven tol vervetting. Daarnaast neemt de kans op melkziekte toe.

SUMMARY

Grass is high grade roughage. Its energy content (appr. 1650 kcal. NE of dry
matter) approximates that of concentrates.

, l.s a rule, the protein content of dry matter is much higher than the minimum
required for growth or milk production, and this may have an adverse effect on
the utilization of Cu and Mg.

Ing. A. Malc.stein, Vakgroep Zootechniek. Postbus 80.156. .■!508 I D Utrecht

-ocr page 140-

I\'lie siruciural value o/ gra\\.s is another Jador to hear in mind in /ceding dairy
(\'(nr.v, the more so when concentrates or other /ton- or less structural products
are also fed.

<)/ the mineral constituctus the elements Sg. \\a. Cu. Co and / require most
attention. This is not the case when niore than appr. 4 kg of concentrates daily are
/ed to cows. However, supplying .\\lg often contimies to cause concern.
The daily dry matter intake front grass is appr. 2.0-2.5 per cent of body weight,
hut this varies with the season, climate and indoor or outdoor feeding. Fully
grazing cows can produce appr. 25 kg of milk in the sprittg and appr. IS kg in the
autumn. Whet} the cows are kept indoors at night or kepi at zero graziitg, the
productiot} level is somewhat lower (see Table under 2.3. j. For rou\'v showing a
higher production concentrates are theref ore required.

To prevent loo great at} intake of u}tesiii}al parasites in young animals (calves).
gra:ii}g a/ienttaih is the most c/fective n}ethod. though it is not easy to carry out in
every case.

/■or stale or dry cows the feed itttake Jro}}} grass usually is too high. This i)}a\\-result
it} /at cows as well as an increased ri.sk oj itiilk fever.

I. (iRAS ALS VOEDERMIDDEL
Om gras als voedermiddel te kunnen be-
oordelen moet een aantal aspecten nader
bekeken worden, zoals het gehalte aan
energie, eiwit, ruwe celstof, mineralen,
vitaminen en de structuurwaarde \\an
gras.

1.1. Energie

In de regel w ordt gras tot de ruw\\oeders
gerekend, maar hierbij moet dan wel in
ogenschouw genomen worden dat het
energiegehalte v an gras in VEM per kg
droge stof dat \\an krachtvoer bena-
dert. Ciras in het weidestadium levert per
kg drogestof ongeveer 1050 VEM in het
\\oorjaar tot 950 VEM in het najaar.
Naarmate het groeistadium ouder is,
daalt de VEM per kg drogestof. Daar-
naast is het asgehalte \\an invloed: cen
asgehalte hoger dan ca. H*":; in de droge-
stof betekent doorgaans dat het gras be-
vuild is mct grond. Daardoor zal de gras-
opname afnemen en naarmate het
asgehalte hoger is. daalt het energiege-
halte in de drogestof. Hieruit kan dus
worden afgeleid dat onder omstandighe-
den waarbij de zode gemakkelijk wordt
beschadigd (hoge veebezetting, regen-
achtig weer), het energiegehalte van het
gras en de grasopname tegen kunnen v al-
len. Onder normale omstandigheden
geeft het cnergicgehaltc v an gras op zich
geen aanleiding tot klachten als onvol-
doende groei van de dieren en te lage
melkproduktie.

1.2. Eiwit

f)e belangrijkste factoren die het eiwitge-
halte van gras bepalen zijn het groeista-
dium, de stikstofbemesting en het sei-
zoen. Naarmate het gewas ouder wordt
daalt het eiwitgehalte. De hoogste eiwit-
gehaltes komen voor in voorjaar en nazo-
mer herfst. Het eiwitgehalte van gras in
weidestadium zal in doorsnee 170 g
vre kg drogestof bedragen, maar kan vrij
sterk variëren afhankelijk van de ge-
noemde factoren.

Doorgaans ligt het eiwitgehalte in de dro-
gestof ver boven het niveau dat voor
groeiende (± 8\'"\';) en melkgevende (±
12\'"() dieren minimaal gewenst is.

1..3 Ruwe celstof/structuurwaarde

Het ruwecelstofgehalte van gras is afhan-
kelijk van het groeistadium. dc stikstof-
bemesting en het seizoen.
Bij het ouder w orden van het gras neemt
het ruwecelstofgehalte toe. Naarmate dc
groeisnelheid hoger is. daalt het ruwecel-
stofgehalte (invloed stikstofbemesting).
Doorgaans is het ruwecelstofgehalte in
juni juli het hoogst en in september ok-
tober het laagst.

De structuurgevcnde eigenschappen van
gras kunnen min of meer worden afgeleid
van het ruwecelstofgehalte en zijn daar-
mee positief gecorreleerd.
Meestal zal gras in het goede weidesta-
dium. wanneer het als enig v oedermiddel
wordt opgenomen, wel voldoende struc-
tuurgcvend zijn. Het is de vraag of dat in

-ocr page 141-

mei en vooral in de herfst ook nog het
geval is. De structuurwaarde van gras is
een factor die vooral bij de voed mg \\ an
melkvee de aandacht vraagt.

1.4. .Minerale bestanddelen

fot de minerale bestanddelen wordt
een groot aantal elementen gerekend, die
een we/enlijk bestanddeel \\an gras vor-
inen. Gras bevat in de drogestof 50 ä 80
g, kg aan minerale bestanddelen. Een mi-
neralengehalte (asgehalte) dat boven ±
80 g kg drogestof ligt. wijst op verontrei-
niging met grond. Hier zal volstaan wor-
den met enkele kanttekeningen bij de ele-
menten die soms (te) krap aanwezig zijn
en daarom de aandacht vragen.

1.4.1. Calcium (Ca) en fosfor (P)
Het Ca-gehalte is vrijwel altijd voldoende
voor groeiende en melkgevende dieren.
Factoren die het Ca-gehalte beïnvloeden
zijn: de grondsoort (Ca-rijkdom en zuur-
tegraad). de botanische samenstelling
(kruiden vaak Ca-rijk) en bepaalde be-
mestingen. Zo verlaagden betnestingen
met grote hoeveelheden kieseriet of mag-
nesatnon gedurende enkele jaren het Ca-
gehalte van het gras met ± 0.10%. Ook
bemesting tnet chilisalpeter verlaagt het
Ca-gehalte \\an het gras.
Bij een \\ oldoende fosfaattoestand van de
bodem wordt het fosforgehalte van het
gras vooral bepaald door het groeista-
dium cn dc stikstofbeinesting. waarbij de
hoogste P-gehalten voor zullen komen
bij zeer jong en snelgroeiend gras. De
P-gehaltcn zullen bij weidegras in het
goede stadium vrijwel steeds voldoende
zijn. Naast de gehalten aan Ca en P wordt
ook de Ca P verhouding van belang ge-
acht. Aangehouden wordt wel dat de
Ca P verhouding tussen 1:1 en 2:1 opti-
tnaal is. Inde meeste gevallen zal de Ca P
verhouding van gras binnen dit traject
liggen. Daar echter dc factoren die het
Ca-gehalte verlagen en het P-gehalte ver-
hogen op zeer intensieve bedrijven ver-
enigd zijn. kan daar gras verwacht wor-
den tnet een nauwe Ca P verhouding.
Hoewel daaromtrent weinig harde gege-
vens zijn. wordt een nauwe Ca P verhou-
ding. met name voor een goede botont-
wikkeling nadelig geacht.

1.4.2. Magnesium (Mg)

Het magnesiumgehalte van gras is afhan-
kelijk van de grondsoort en de bemesting
(kalium en stikstof). Indien de Mg-
toestand \\an zand- en dalgrond te laag is.
is het Mg-gehalte van het gras te verho-
gen door bemesting met een Mg-
houdende meststof. Op de andere grond-
soorten in Nederland heeft ccn
Mg-bemesting meestal weinig of geen ef-
fect op het Mg-gehaltc \\ an het gras.
Een bemesting met kalium heeft tot ge-
volg dat het Mg-gehalte van het gras
enigszins daalt en het kaligehalte stijgt.
Naarmate het ruweiwitgehalte van het
gras hoger is (groeistadium. N-
bcmesting) zal het Mg-gehalte enigszins
toenemen.

Naast het Mg-gehalte van het gras. is
voorde Mg-v oorziening v an het rundvee
de Mg-benutting van wezenlijk belang.
Deze benutting is negatief gecorreleerd
met hel kali- en ruwe-witgehalte van het
gras. Naarmate de kali- en ruweiwilge-
hallen hoger zijn, daalt de Mg-benutting.
Of het Mg-gehalte \\an het gras vol-
doende is. hangt derhalv e mede af \\ an het
kali- en ruweiwitgehalte. Klachten be-
treffende de Mg-\\ oorziening zouden
daarom op intensieve bedrijven het eerst
te verwachten zijn.

1.4,.3. Satrium (\\\'a)

Het Na-gehalte m het gras wordt v ooral
bepaald door het Na-gehalte van de
bodetn. Van nature is het Na-gehalte van
zandgrond lager dan van de andere
grondsoorten (uitspoeling). Fage Na-
gehalten kunnen daarom het eerst ver-
wacht worden in gras dat geteeld wordt
op arme en weinig of niet bctneste zand-
gronden. [door middel van bemesting
met een Na-houdende meststof is het .Na-
gehalte van het gras te verhogen. Hiertoe
kan landbouwzout of ook wel kaïniet ge-
bruikt worden. De laatste als ook een
kalibemesting nodig is. Een hoge kalitoe-
stand van de grond drukt het Na-gehalte
v an het gewas, terw ijl bij een te lage kali-
toestand van de grond het Na-gehalte van
het gewas hoger is. Doorgaans zal het
Na-gehalte in vooijaarsgras het laagst
zijn.

-ocr page 142-

Een Na-gehalte van 0.15% in de droge-
stof van het rantsoen wordt als ruim vol-
doende beoordeeld.

1.4.4. Koper (Cu)

Het Cu-gehalte op zich van gras is zelden
zo laag dat het tot klachten aanleiding
geeft. Een te laag Cu-gehalte is mogelijk
te verwachten als het Cu-gehalte van de
grond (als Cu-HNO,) lager is dan 5
mg kg. Een bemesting met een Cu-
houdende meststof zal het Cu-gehalte
van de bodem verhogen. Een Cu-
bemesting zal alleen dan een verhoging
\\ an het Cu-gehalte van het gras geven als
het Cu-gehalte in de bodem lager was dan
de genoemde 5 mg kg grond.

Klachten over de Cu-voorziening kunnen
wel degelijk voorkomen, maar deze zul-
len dan meestal het gevolg zijn van een
slechte Cu-benutting. Meerdere factoren
zijn van invloed op de Cu-benutting,
maar de belangrijkste (in Nederland) zal
het eiwitgehalte of eigenlijk het totaal
zwavelgehalte van het gras zijn. Eiwitten
bevatten zwavel en het eiwitgehalte is een
maat voor het zwavelgehalte als er geen
verontreiniging van het gras (fabricksuit-
stoot) heeft plaats gehad. In de pens komt
een deel van de zwavel uit eiwit in de
sulfidcNorm \\oor en dit kan tnet Cu re-
ageren tot een onoplosbare verbinding
(CuS) hetgeen de slechte benutting ver-
klaren kan. Bij gras is er veel meer sulfi-
devorming in de pens dan bij hooivoede-
ring en daarom zijn klachten over de
Cu-voorziening te verwachten na ccn pe-
riode \\an gras\\ocdering die \\oldoende
lang is om de Cu-reser\\e (in de lever) uit
te putten, dus aan het einde van de weide-
periode. Verhoging van het Cu-gehalte in
het gras is niet steeds door bemesting te
realiseren, zodat op cen andere manier
e.xtra Cu verstrekt moet worden ingeval
van een te krappe Cu-voorziening. Wel
zal het kopergchalte van het gras tijdelijk
\\erhoogd zijn na cen Cu-bemesting. als
ge\\olg \\an aanklevend Cu op het gewas.
Dit zal \\ ooral bij toepassing van varkens-
drijfmcst het ge\\al zijn en de Cu-opname
met het gras kan dan zo hoog zijn dat het
bij schapen aanleiding kan ge\\en tot Cu-
vergiftiging.

1.4.5. Co halt (Co)

Het Co-gehalte van gras wordt bepaald
door het Co-gehalte van de bodem.
Een tc laag Co-gehalte in het gras kan
opgeheven worden door een Co-
beiuesting als het Co-gehalte van de
bodem (Co-azijnzuur) lager is dan 0,30
mg kg.

In de bodem gaat meestal een laag Co-
gehalte samen met een laag Cu-gehalte;
beiden kotnen het meest op de zandgron-
den \\oor.

1.4.6. Jodium (J)

Een tekoit aan .1 in gras kan verwacht
worden als het .I-gehalte in de bodem laag
is. Een te laag J-gehalte in de bodem zal
het eerst op zandgrond optreden (evenals
Na. Cu en Co), Een tekort kan opgeheven
of voorkoinen worden door gebruik van
J-houdende mineralen (bij\\\', jodiumhou-
dend keukenzout),

L,4,7. Zink (Zn), Mangaan (Mn), Sele-
nium (Se), Molyhdeen (Mo)

Voor zo\\er bekend is de situatie in Ne-
derland zodanig dat geen rekening hoeft
te worden gehouden met te lage gehalten
in het gras aan Zn, Mn. Se of Mo.

1.5. Vitaminen

Herkauwers kunnen de \\itaminen van
het B-complex, vit. C en vit. K onder
normale omstandigheden in voldoende
mate synthetiseren, zodat alleen aan-
dacht geschonken hoeft te worden aan vit.
A, f) en E.

In \\crs gras is het gehalte aan caroteen
(pro\\ it. .A) zo hoog. dat daarmee de vit, A
voorziening is \\eilig gesteld. Dit geldt
ook voor het vit, E gehalte en de vit, I-
voorziening. In \\ers gras is het vit. D
gehalte laag. maar dit wordt bij buitenge-
houden dieren waarschijnlijk voldoende
gesynthetiseerd.

2. (.R.\'\\S IN IIF.I RAMSOUN
In het hicrna\\olgende zal aandacht be-
steed worden aan de drogestofopname
uit gras onder verschillende omstandig-
heden. aan de noodzaak van bijvoeding
en aan de invloed \\an die bijvoeding op
de knelpunten zoals die onder hoofdstuk
I zijn aangegeven.

-ocr page 143-

2.1. Drogestofopname uit gras bij vol-
ledige beweiding

In het algemeen kan de drogestofopname
uit gras gesteld worden op ± 2.09( v an het
l.g. bij kalveren en melkgevende koeien
als er geen ander voeder verstrekt wordt.
Hantering van deze percentages en daar-
bij gebruik makend van een energiege-
halte van gras van 950 of 1050 VEM leert
welke prestaties geleverd kunnen worden
bij uitsluitend grasvoedering.
Kalveren r 100 kg l.h.: ± 2.5 kg d.s. ä 950
VEM = 2350 VEM.
Bij de/e VEM-opname kan een groei ge-
haald worden %an 0.5 ä 0.6 kg per dag.
Omdat een snellere groei (nl. 0.7 kg dag)
gewenst is. is een geringe bijvoeding ge-
oorloofd. Daar anderzijds gras een goed-
koop produkt is. zal bijvoeding tot een
minimum beperkt kunnen blijven. Als
het gras per kg drogestof 1050 VEM le-
vert. kan bij dezelfde drogestofopname
een groei gehaald \\\\orden van 0.7
kg dag. Doorgaans zal een hoeveelheid
krachtvoer van ongeveer 0,5 kg dag
bij voldoende smakelijk gras - voor kal-
veren die na januari geboren worden vol-
doende zijn. Voor kalveren die in
april mei geboren worden zal in de nazo-
mer 1,0 (a 1,5) kg krachtvoer voldoende
zijn om een groei van 0,7 kg dag moge-
lijk te maken.

Pinken ± 350 kg l.g.: ± 7 kg d.s. a 950
VEM = ± 6650 VEM. Bij deze VEM
opname is een groei van ongeveer 1,0 kg
per dag mogelijk. Dat is voor deze ge-
wichtsklassc zeer ruim cn kan mogelijk
aanleiding geven tot vervetting.
Door de pinken een kwalitatief minder
goede weide ter beschikking te stellen of
door beweiding achter de melkkoeien
aan, wordt de energie-opname beperkt en
daarmee is de kans op vervetting gerin-
ger.

Melkkoeien ± 600 l.g.: ± 15 kg d.s. ä 950
VEM = ± 14250 VEM. Bij deze energie-
opname is een melkproduktie \\an ± 22
kg mogelijk bij koeien en van ± 17 kg bij
vaarzen. Bij dezelfde drogestofopname is
bij ccn VEM-gehalte van 1050 een pro-
duktie mogelijk die ongeveer 2 kg hoger
ligt.

2.1.1. Drogi\'siofopncinu\' en seizoensin-
vloeü

De drogestofopname zoals die onder 2.1.
is weergegeven ondergaat in de loop van
het seizoen veranderingen. In het alge-
meen kan gesteld worden dat de grasop-
name in het voorjaar het hoogst is en in
het najaar het laagst.
Van grote invloed hierop zijn de weersge-
steldheid en de voorgeschiedenis van het
perceel. Regenachtig weer heeft tot ge-
volg dat de dieren minder grazen, waar-
door er mogelijk minder drogestof aan
gras opgenomen wordt.
Daarnaast daalt het drogestofgehalte van
het gras, wat eveneens een negatieve in-
vloed kan hebben op de drogestofop-
name.

De hoogste drogestofopname wordt be-
reikt op voorjaarsgras en op de eerste
snede na maaien (etgroen). Naarmate de
koeien vaker op een perceel terugkomen,
zonder tussentijds maaien, daalt de dro-
gestofopname vanwege minder smake-
lijke restanten en besmeuring met mest.
Deze daling zal sterker zijn bij regenach-
tig weer.

Bij mooi weer in het voorjaar mag gere-
kend worden op een drogestofopname
dic ca. 0,1% (absoluut) hoger ligt dan
onder 2.1. aangegeven, zodat kan worden
afgeleid dat dan een melkproduktie van
± 26 kg haalbaar is bij koeien en van ± 20
kg bij vaarzen. Globaal kan in het najaar
bij uitsluitend weiden een produktie be-
reikt worden v an ± 18 kg melk bij koeien
en van ± 12 kg melk bij vaarzen. Ten
opzichte hierv an mag op een perceel, dat
kort tevoren is gemaaid, gerekend wor-
den op ccn hogere drogestofopname en
dientengevolge op een produktie die ± 2
kg hoger ligt. Is dat niet het geval en heeft
men bovendien tc doen met regenachtig
weer, dan zal het melkprodukticpoten-
tiecl mogelijk ± 2 kg lager liggen dan ±
18 kg respectievelijk 12 kg per dag.

2.1.2. Soodzaak van hi/voeding in de
weide

Het melkproduktievcrmogen van onze
koeien ligt op een hoger niveau dan de
onder 2.1.1. genoemde produkties. Uit-
sluitend grasvoedering kan de produktie
beperken. De eerst beperkende factor is

-ocr page 144-

hierbij de energie-opname. Om de meii<-
produi<tie bij verse icoeien te verhogen en
bij langer lacterende koeien zoveel moge-
lijk te handhaven zal bijvoeding gewenst
zijn. De noodzaak van bijvoeding is bij
verse koeien veel groter dan bij oud-
melkte koeien, is in de herfst meer nodig
dan in het voorjaar, meer ook op de laat-
ste dag op een perceel dan op de eerste
dag en ook meer op een regenachtige dag
dan bij mooi weer. Als bijvoeding kun-
nen verschillende produkten die energie-
rijk en eiwitarm zijn. aangewend worden.
Welk produkt het meest voor bijvoeding
in aanmerking komt is naast de prijs per
kVEM ook van de omstandigheden af-
hankelijk en dient nog nader uitgewerkt
te worden.

Naast de genoemde noodzaak van bij-
voeding nemen velen hun toevlucht tot
bijvoeding om daarmee effecten van te-
kortkomingen in de bedrijfsvoering, die
leiden tot een verminderde grasopname,
(zoveel mogelijk) op te heffen of om te-
korten aan ruwvoer aan te vullen (zeer
hoge veebezetting).

2.1.2.1. Krachtvoer als bijvoeding

Gras heeft op zichzelf bijna steeds vol-
doende structuur om een goede pens-
functie te handhaven. Naarmate de groei-
snelheid van het gras hoger is geweest, zal
de structuurwaarde eerder tekortschie-
ten. Als er krachtvoer bijgevoerd wordt
zal een zekere verdringing in de grasop-
name optreden. Die verdringing zal toe-
nemen naarmate de krachtvoerhoeveel-
heid groter is. Er zal daarom vrij snel een
grens bereikt worden waarboven de
structuurgevendheid van het totale rant-
soen ontoereikend is. Verwacht wordt
dat op zeer intensieve bedrijven (zware
bemesting, > 500 kg N ha - snelgroeiend
eiwitrijk gras) die grens bereikt is als
± 5 kg krachtvoer wordt verstrekt.
Op minder intensieve bedrijven (< 200 kg
N ha) zal deze grens vermoedelijk be-
reikt worden bij een krachtvoerhoeveel-
heid van circa 7 kg. Meer dan 5 kg kracht-
voer kan daarom op intensieve bedrijven
een tekort aan structuur betekenen.
Daartegenover kan gesteld worden dat
wanneer er tenminste enkele kg kracht-
voer worden bijgevoerd, de bedenkingen
geopperd onder 1.4.-1.4.7. (minerale be-
standdelen) niet meer aan de orde zijn.
omdat krachtvoer doorgaans een over-
maat aan die elementen bevat. Twijfel
blijft bestaan voor wat betreft de Mg-
voorziening, tenzij het krachtvoer hier
ook e.xtra van bevat, wat bij een aantal
fabrikaten het geval is.
Droge pulp gedraagt zich als krachtvoer,
maar de bijdrage in de mineralenvoorzie-
ning is minder zeker.

2.1.2.2. Andere produkten als bijvoe-
ding

Regelmatig worden produkten als bier-
bostel, patatafval. mi.x, aardappels, ap-
pels, snijmais en hooi bijgevoerd. De
waarde van deze produkten is sterk ver-
schillend. Van bierbostel, patatafval,
mix, aardappels en appels kan gesteld
worden dat ze (vrijwel) geen positieve bij-
drage leveren aan de structuurvoorzie-
ning en daarom eenzelfde effect zullen
hebben als krachtvoer. Daarboven komt
nog dat deze produkten een laag droge-
stofgehalte hebben (evenals gras) en dus
een kg drogestof uit deze produkten de
opname vereist van een grote hoeveelheid
van die produkten. Dit zal de drogestof-
opname nadelig kunnen beïnvloeden.
Snijmais is matig structuurgevend en
matig vochtrijk. Het is te verwachten dat
de hoogste drogestofopnamc wordt be-
reikt bij snijmais met een hoog drogestof-
gehalte. De structuurgevendheid van het
rantsoen wordt echter vrijwel nict verbe-
terd.

Hooi is goed structuurgevend en heeff
een hoog drogestofgehalte. Een struc-
tuurtekort kan mct enkele kg stro of hooi
opgeheven worden, vooral als dat hooi in
een wat ouder stadium gemaaid is. Bij ecn
structuurtckort zal het opnemen van en-
kele kg hooi in het rantsoen zeer waar-
schijnlijk een drogestofopnamc bevorde-
rend effect hebben. Wanneer meer dan ±
5 kg krachtvoer of andere structuurloze
produkten gevoerd worden naast struc-
tuurarm gras mag hooi of stro in het
rantsoen niet ontbreken.
Wanneer de produkten dic in deze ru-
briek genoemd zijn, gevoerd worden, zul-
len de bedenkingen onder 1.4.-1.4.7.
meestal onveranderd blijven.

-ocr page 145-

2.2 Drogestofopname uit gras bij op-
stallen

Bij het opstallen moet onderscheid ge-
inaakt worden tussen alleen "s nachts op-
stallen en volledig opstallen (zomerstal-
vocdering).

2.2.1. Alleen \'s nachis opsuilien

\'s Nachts opstallen heeft tot gevolg dat er
in die tijd niet gegraasd kan worden.
Voor een deel wordt dit gecompenseerd
doordat de dieren nu overdag intensiever
grazen. Er moet echter rekening worden
gehouden met een lagere drogestofop-
natne uit gras in vergelijking tnet volledig
beweiden. Globaal komt dit neer op circa
I ä 2 kg d.s.. hetgeen overeenkomt met
een voederwaarde die geleverd wordt
door I ä 2 kg krachtvoer. Om een pro-
duktie mogelijk te maken die bij volledige
weidegang kan worden bereikt, moet
deze hoeveelheid e.xtra krachtvoer ver-
strekt worden. Overigens blijft hetgeen is
vermeld onder 2.1.2. van toepassing.

2.2.2. Zofner.sialvoeüering

In principe is bij zomerstalvocderingeen-
zelfde grasopnamc mogelijk als bij volle-
dige weidegang. Er worden dan wel bij-
zonder hoge eisen gesteld aan de
graslandexploitatie, om steeds vol-
doende stnakclijk gras in het goede sta-
dium te kunnen oogsten. In de praktijk
hapert hier veelal het een en ander aan en
de erv aring heeft geleerd dat in doorsnee
± 2 kg krachtvoer extra nodig is in verge-
lijking met volledige weidegang. Als de
zomerstalvocdering goed wordt toege-
past is het te verwachten dat de mclkpro-
duktiedaling in de herfst niet zo groot zal
zijn als doorgaans bij volledig beweiden.
Daar gras arm is aan vit.
f) zal dit bij
zomerstalvoedering aandacht vragen,
daar het nu ook niet in het dier gevormd
wordt (geen fi.V. licht). Vit. I) is ruim
aanwezig in hooi cn wordt aan kracht-
voeders die bestemd zijn voor wintervoe-
dering toegevoegd. Aan weidebrok
wordt het niet altijd toegevoegd.

2..3. Overzicht van de melkproduktie
(kg/dag) die bij de verschillende syste-
men in de loop van het seizoen globaal
gehaald zal worden bij uitsluitend gras-
voedering.
Zie tabel I

label I.

Koeien

vaarzen

Voorjaar

Herlst

Voorjaar

Herfst

Volledig beweiden

25

IX

IX

1 1

"s Nachts {)pslallen

22

15

15

X

Zomcrslals oedering

21

17

14

10

.1. JONGVEE, GRAS EN MAAGDARMPA-
RASIETEN

Om een te grote opname v an maagdarm-
parasieten te voorkomen is omweiden op
etgroen een mogelijkheid. De kalveren
mogen dan hoogstens weken op een
perceel blijven. In het voorjaar lukt dat
systeem in de regel vrij goed, daar er dan
regelmatig etgroen beschikbaar is, In de
nazomer en herfst levert de uitvoering
ervan vaak moeilijkheden op. Bovendien
zijn de kalveren dan niet steeds dicht bij
huis, hetgeen minder praktisch is als er
nog bijgevoerd wordt.
Een andere mogelijkheid is om de kalve-
ren op stal te houden en gras te voeren
van een perceel dat niet (zwaar) is besmet
met infectieuze larven (denk dan aan de
vit. D voorziening).

Achter dc melkkoeien of pinken aan wei-
den is een mogelijkheid dic minder goed
is. maar die nog wel redelijk kan \\ oldoen.
Waarschijnlijk is de groei minder goed.
Stand weiden of omweiden naar een per-
ceel waar tevoren ook kalveren hebben
geweid (zonder tussentijds maaien) is de
minst goede methode en geeft doorgaans
aanleiding tot een slechte groei. Deze
slechte groei zal een gevolg zijn van de
opname van een grote hoeveelheid infec-
tieuze maagdarmwormlarven die zich op
dergelijke percelen heeft kunnen ontwik-
kelen en mogelijk ook van een minder
goede grasopname.

Evenals dat bij melkkoeien het geval is,
wordt ook bij jongvee de grasopname
verminderd als er krachtvoer wordt ver-
strekt. Daarom kan er bij standweiden
bijvoorbeeld toch nog een voldoende

-ocr page 146-

groei bij de i<alveren bereikt worden, als
er veel krachtvoer wordt verstrekt (bij-
voorbeeld kg, dag aan dieren van 4 ä 6
maanden); al is deze methode dan wel
duurder, de praktische uitvoerbaarheid is
gemakkelijk. Er moet dan goed op wor-
den toegezien dat alle dieren ook vol-
doende krachtvoer krijgen. De jongste,
meest kwetsbare, kalveren worden ge-
makkelijk verdrongen en vertonen
meestal de eerste verschijnselen binnen
de koppel. Een ruime voerbaklengte
(meerdere bakken) en tenminste twee-
maal daags verstrekken van krachtvoer
helpt verdringing van de jongste dieren te
voorkomen.

4. VOEDINGSZIEKTEN TI.1I)ENS DE WEI-
DEPERIODE

Oudmelkte en droogstaande koeien kun-
nen uit gras meer voedingsstoffen opne-
men dan er voor onderhoud, produktie
en dracht nodig is. Deze te royale voeding
kan, evenals dat in de winterperiode het
geval kan zijn, aanleiding geven tot meer
problemen rond het afkalven, zoals
melkziekte. De kans op melkziekte neemt
vooral ook toe als de koeien vlak voor het
kalven opgestald worden. Deze handel-
wijze zal vrijwel altijd tot gevolg hebben
dat de voeropname rond de dag van kal-
ven geringer is dan de voorgaande dagen,
waardoor de Ca-opname eveneens gerin-
ger is. I^oor de voeding in de droogstand
en rond de dag van kalven zoveel moge-
lijk in overeenstemiTiing te brengen met
de behoefte kan de ziekte in belangrijke
mate voorkomen worden. Om de grasop-
namc in de droogstand te beperken kan
men de koeien op een beperkte opper-
vlakte met weinig gras laten grazen ot
opstallen en gedurende enkele uren laten
grazen of volledig opstallen en een be-
perkte hoeveelheid gras (7 ä 8 kg droge-
stof is ± 50 kg gras) verstrekken. Vanaf
de dag van kalven wordt onbeperkt gras
gevoerd of krijgen dc koeien volledige
weidegang.

Hoewel slepende melkziekte vooral op
stal voorkomt kan het ook in de weidepe-
riode optreden en dan vooral aan het
einde \\an het weideseizoen. Gezien het
melkproduktiepotentieel uit gras in de
herfst (zie 2..3.) is het niet zo verwonder-
lijk dat het juist in die periode meer voor-
komt. Door ook na het kalven de voeding
zo\\eel mogelijk in overeenstemiuing te
brengen met de behoefte kan de ziekte
voorkomen worden. Er van uitgaand dat
uit 1 kg krachtvoer ongeveer 2 kg melk
geproduceerd kan worden, kan berekend
worden hoeveel krachtvoer bij een be-
paalde melkproduktie nodig is bij de ver-
schillende systemen per seizoen.

Hieruit kan worden afgeleid dat de struc-
tuurgevendheid van het totale rantsoen
gemakkelijk te krap zal zijn (zie ook 1..1
en 2.1.2.2.).

Een andere ziekte die in de weideperiode
nog regelmatig voorkomt is kopziekte(of
Mg-tekort). Voor de factoren die van in-
vloed zijn op de Mg-toestand en de Mg-
benutting wordt verwezen naar 1.4.2.
Belangrijk om de ziekte te voorkomen is
een aanpassing van de bemesting, zodat
de Mg-toestand verbetert en de factoren
die de Mg-benutting beïnvloeden zo gun-
stig mogelijk zijn. Daar dit in de praktijk
niet steeds even gemakkelijk is, kan ge-
tracht worden de ziekte te voorkomen
door de koeien e.xtra Mg te verstrekken.
Dit kan op verschillende manieren. De
eerste mogelijkheid is het te beweiden
perceel te bestuiven met gebrande mag-
nesietpoeder (30 kg ha).
Bestuiving vindt bij voorkeur plaats bij
windstil weer, op een dauwnat gewas en
V lak voordat de koeien ingeschaard wor-
den. De bestuiving is voldoende vooreen
periode van ± 5 dagen. Een andere moge-
lijkheid is het verstrekken van 50 g
MgO dag via het krachtvoer. Het maakt
hierbij wat de voorziening betreft niet uit
of het verstrekt wordt met 1 kg (met 5%
MgO) krachtvoer of met meerdere kg,
triaar dan met een lager MgO gehalte.
Omdat krachtvoer met 5% MgO soms
minder goed gegeten wordt, kan het zin-
vol zijn, als toch meer krachtvoer wordt
gegeven, het MgO in een lager percentage
op te nemen.

-ocr page 147-

Sedert enige tijd is in Nederland Ibeair-H
(Roger Bellon) op de markt, een vaccin
dat gedood IBR-virus op een oliebasis
bevat. In Frankrijk zouden met dit vaccin
erg goede resultaten zijn bereikt; d.w.z.
zowel een erg goede serologische respons,
als een vermindering van het percentage
dieren met luchtweginfecties.

De fabrikant geeft aan. dat kalveren
geënt kunnen worden met dit vaccin
vanaf een leeftijd van 14 dagen.
Voorafgaand aan een proefenting werd
op een tweetal kalvermestbedrijven
nagegaan in hoeverre maternale antili-
chamen tegen het IBR-virus voorkomen.
Dit is uitgevoerd met behulp van de VN-
test ten opzichte van 100 TCIDs,, IBR-
virus.

De incubatietijd van serum en virus
bedroeg 2 uur.

De kalveren op deze mesterijen waren
afkomstig van verzamelcentra.
De herkomst van deze kalveren is niet
nagegaan.

De kalveren zijn bemonsterd op een leef-
tijd van ± 2\'/2 week. Het voorkomen van
maternale neutraliserende antilichamen
ten aanzien van 1 BR-virus is weergegeven
in tabel 1. Tijdens de monstername en de
twee daaraanvolgende weken zijn geen
ademhalingsbezwaren waargenomen.

Hieruit blijkt dat 44% van de willekeurig
bijeengebrachte kalveren in het bezit is
van aantoonbare maternale antilichamen
tegen IBR-virus.

□ □ □

Enting van jonge mestkalveren tegen IBR met Ibeair-H®

label I. Het percentage kalveren met maternale antilichamen ten aanzien van het IBR-virus (IBR
positief).

Bedrijf

Totaal aantal
kalveren

IBR pos.

IBR neg.

1

80

37 (46%)

43 (54%)

2

87

37 (43%)

50 (57%)

rotiaal

167

74 (44%)

93 (56%)

Op bedrijf I zijn 56 kalveren subcutaan in
het kossum (dosis 2 ml) gevaccineerd met
Ibeair-H op een leeftijd van ± 17 dagen.
Deze kalveren waren gehuisvest in twee
afdelingen. In iedere afdeling zijn 10 die-
ren niet geënt en dienden als controle om
eventuele veldinfecties met IBR-virus te
kunnen onderkennen. Aangezien zich op
dit bedrijf een
Salmonella-\'mitcX\'xt voor-
deed. is afgezien van de tweede door de
fabrikant voorgeschreven vaccinatie 30
dagen na de eerste enting.
Op de dag van de vaccinatie (DO) en 31
dagen later (D31) zijn de sera onderzocht
op het voorkomen van neutraliserende
antilichamen ten aanzien van IBR-virus.
De resultaten zijn weergegeven in tabel 2.
De niet gevaccineerde, serologische nega-
tieve kalveren hebben geen neutralise-
rende antilichamen ten aanzien van het
IBR-virus ontwikkeld. Hieruit blijkt dat
zich in de bemonsteringsperiode geen
veldvirusinfectie met IBR-virus voorge-
daan heeft op bedrijf 1.
De dieren, die tijdens de vaccinatie
maternale antilichamen ten aanzien van
het IBR-virus hadden, vertoonden een
daling van het gehalte neutraliserende
antilichamen ten aanzien van het IBR-
virus. Na de enting had slechts 76% van
de dieren nog aantoonbare hoeveelheden
antilichamen tegen het IBR-virus.
Van de dieren, die niet over maternale
antilichamen tegen ht I BR-virus beschik-
ten, reageerde 93% met de vorming daar-
van. Aangezien is afgezien van de tweede.

-ocr page 148-

door de fabrikant voorgeschreven vacci-
natie, is over de mate van serologische
respons in deze groep geen uitspraak te
doen.

Uit de daling van de gemiddelde titer bij
de gevaccineerde serologisch positieve
kalveren, die praktisch gelijk is aan de
titerdaling bij de ongevaccineerde serolo-
gisch positieve kalveren, kan echter gec-
oncludeerd worden, dat Ibeair-H na een
éénmalige vaccinatie niet in staat is een
serologische respons te induceren bij kal-
veren die beschikken over maternale
antilichamen. Aangezien een groot per-
centage van de kalveren in Nederland
beschikt over deze maternale serumneu-
traliserende antilichamen ten aanzien
van het IBR-virus. is de suggestie van de
fabrikant, dat kalveren vanaf een leeftijd
van 14 dagen gevaccineerd kunnen wor-
den, in Nederland niet op zijn plaats.

Tabel 2. Titerverloop (VN-test) ten aan/ien van het IBR-virus bij gevaccineerde en niet-gevaccineerde
kalveren.

Groep

DO

031

gem. ld.ter *

% IBR pos.

gem. tJ-tier

% IBR pos.

Gevaccineerd
pos. op EO
(n = 25)

1:14

100%

1:4

76%

Gevaccineerd
neg. op DO
(n=31)

neg.

0%

1:6

93%

Niet gevacc.
Serol.pos.
cp DO
(n = 10)

1:18

100%

1:5

70%

Niet gevacc.
Serol. neg.
op DO
(n = 10)

neg.

0%

neg.

0%

De gemiddelde titer is berekend door van de individuele titers de -log titer te nemen en vervolgens de
gemiddelde =log titer om te rekenen in de gemiddelde titer.

CONCLUSIE

Een serologische respons volgend op een
vaccinatie mag alléén worden verwacht
bij kalveren, die
niei beschikken over
maternale antilichamen ten aanzien van
het IBR-virus. Men kan dus stellen dat in
Nederland Ibeair-H pas na de derde
levensmaand dient te worden gebruikt.

Gezonclheiclsüiensi voor Dieren
in Noord lirahani.

-ocr page 149-

Hond

Vergroting van de oorspeekselklier en
hypersalivatie bij een hond

Harvey C. E.: Parotid gland enlargement and
hvpersialosis in a dog.
J. Small Anim. Praci.. 22.
(I). 19-25. (1981).

Een ehow (teef, 9 maanden) vertoonde vanaf de
eerste loopsheid overmatige speekselvloed. Slechts
gedurende de slaap was de mond droog. Geen moei-
lijkheden met voedsel-of vochtopname en slikken.
Geen verdere afwijkingen. Applicatie van 1% Atro-
pine op de tong veroorzaakte heviger kwijlen, ter-
wijl Atropine-sulfaat (0.005 mg kg s c) na 80 minu-
ten het kwijlen beëindigde.

Onder narcose werden met behulp van 0,1 ml, kg
Renografin 60® (E, R, Squibb and Sons) sialo-
grammen gemaakt. De beide oorspeekselklieren
bleken vergroot.

Via de ductus parotidicus werden nylon 00 inge-
bracht en vervolgens caudaal van de 4e bovenste
premolaar een kleine huidsnede gemaakt. Met drie
00 zijde ligaturen, die van caudaal naar rostraal
steeds steviger werden aangetrokken, werd de duc-
tus afgebonden en de huidsnede op de normale
wijze gesloten.

Gedurende enkele dagen bestond een lichte zwelling
van de huidwonden, maar het kwijlen was opgehou-
den, Er werd geen biopt van de glandula parotis
genotnen uit angst dat er na het afbinden van de
ductus tengevolge van de post-operatieve drukver-
hoging in de parotis een speekselcyste zou kunnen
ontstaan. Derhalve kon niet worden nagegaan of
hier sprake was van een hyperplasie of een hyper-
trofie van de parotis,

H. H. Thalheimer.

j ^ÜL^j cïilLL^

Bevindingen: suf, mager, slechte turgor, tempera-
tuur 39,8, pols 1 20, ademhaling .32. Mucosae bleek
en geel. Niet pijnlijke vergroting van alle perifere
lymfklieren. Huid. ook binnenzijde oorschelpen,
overal schilfers. Vochtige ulceraties tussen alle
tenen; op de overgang van de huid in de mucosa op
de neusspicgel; op de binnenkant van de lippen en
het tandvlees. Conjunctivitis cn keratitis. Spleno-
megalie.

Onderzoek van bloedmonster, huidafkrabsels en
punctaat van cubitale lymfklier en beenmerg,
Giemsakleuring van het punctaat: e.xtra- en intra-
cellulair gelegen parasieten; de laatste in het amasti-
gote stadium in groepjes in het plasma van de ma-
crofagen. Cieen parasieten in de huidafkrabsels.
Serumelectroforetogram: daling serumalbumine en
stijging van de beta-2-globulinen en de gamiua-
globulinen.

Behandeling: N-Methylglucamine antirnonaat
(Cilucantime; Specia, Parijs): 75 mg kg per dag
gedurende 3 weken; 250 ml vers bloed van een
A-negatieve donor aan het begin van de behande-
ling.

Auteurs wijzen erop dat men bij elke hond afkom-
stig uit zuidelijk gelegen gebieden van Europa met
anaemie, lymfklier- en miltzwelling en de typische
ulceraties van de huid bedacht moet zijn op een
Leishmaniose. Onderzoek van het punctaat van
lumfklier of beenmerg dient de diagnose te bevesti-
gen.

II H. Thallji\'imcr.

Kalkoen

Hond

Ken geval van Leishmaniose bij een hond
in België

Crabbé K. en Pollet 1..: I laams Diergcncfsk. I\'ijü-
sthr..
49. (6). ■1^^-482. (1980).

Beschreven wordt een bastaardteef van 6 jaar die 5
maanden tevoren in hel Middellandse zeegebied
had vertocld. In verhand met dc vermagering cn de
slechte algemene loestamd was het dier elders, ech-
ter zonder resultaat, met antibiotica en corticoste-
roïden behandeld.

Vogelcholera afweerstoffen

Nathanson, R, M.. Hofstad, M. S. en .leska, E. 1..:
I\'a.\\ii\'iiifllii nnilicH ulii: Antibodv-VIcdiated Resis-
tance to virulent Challenge Exposure in Vaccina-
ted lurkeys;
Am. ,/. oJ I c/. Kcscan h. 41, 1285-
1287. (1980).

Schrijvers vermelden de resultaten van een onder-
zoek verricht om meer inzicht te krijgen in de vraag
of in het serum van gevaccineerde kalkoenen be-
scherming gevende afweerstoffen tegen een viru-
lente
l\'ustcincllu /);»//,«((/«-infectie worden ge-
vormd. Hierover bestaan tegenstrijdige mededelin-
gen in dc liteiatuur.

De gebruikte materialen en methodieken worden in
het artikel kort beschreven. Antiserum werd bereid
door kalkoenen 3 x in te spuiten met een vaccin

-ocr page 150-

bestaande uit geïnactiveerde PaMcuicUa miilKn icIa

starn 1059 organismen.
Mei dil serum was bij 3 weken oude kalkoenen een
bescherming \\an tenminste X dagen le verkrijgen
tegen cen challenge met virulente
P. miiliocicla-
organismen (\\an de/ellde stam). Controle-
kalkoenen ingespoten met normaal serum, stierven
allen binnen .36 uur na challenge.
Kalkoenen, waarbij direct na de geboorte de Bursa
labricii operatief was verwijderd en die vervolgens
op weken werden gevaccineerd, bleken op 6
weken bij challenge duidelijk minder beschermd te
/ijn dan dc niet geburseclomcerde en wel gevacci-
neerde dieren.

De agglutinatie-liters ten op/ichle van Pa.sicurclla
nnilKxïJa-dnü^een waren bij de eerstgenoemde
groep dieren duidelijk lager dan bij laalsgenoemde
groep.

Humorale antislolTen /ijn hiermee aangetoond.
Volgens onder/oek van Reberse.a. beslaan dc/e in
hoold/aak uit immuunglobuline (Ig) Cl.
Over het mogelijke bestaan van lokale afweerstol-
fen valt niets le /eggen. Verder onder/oek wordl
dan ook nood/akelijk geacht. (Wal wij alleen maar
kunnen onderschrijven;
ReJ.J

II . ./. Ktiepkc.

Kat

Hyperthyreoidie bij de kat: 10 gevallen

Hol/worlh, J., Theran. P., Carpenter, ,1. 1... Harp-
ster, N. K. en Todoroff. R. J.; Hyperthyroidism in
the cal: ten cases.
J. Am. l el. Med. .-t.v.v.. 176, (4).
345-}?3. (19H0).

Beschreven worden 6 gecastreerde katers en 4 geste-
riliseerde poe/en; leeftijd 10-14 jaar, met hel voor
hv perihv rcosc /o iv pcrcndc/ickicbecld. nl, hvpcr-
aclivileil (rusteloosheid, slapeloosheid, hcwcgings-
onrusl cn vaak hijgen); voorlschrijdcnd gcwichls-
vcrlics ondanks goede, verhoogde ol abnormale
eetlust. Voorts veelvuldige defaecatie van grote
hoeveelheden ontlasting (5 katten); veel drinken (5
katten); polyurie (4 katen); geringe lemperaluurver-
hoging (.19,.t-.\'!9,8\'\' C); tachycardie (in rust 240 sla-
gen per minuut of meer); harlvergroting (6 katten);
aritmie (4 katten) en een pre-of holosystolisch hart-
geruis (5 katten).

Vergroting van een of beide schildklierkwabben
was duidelijk voelbaar bij 7 katten; bij de andere
drie pas na een nauwkeurig onderzoek.
De diagnose kon in alle gevallen door het serumon-
derzoek worden bevestigd. De thyro.xine (Tj) en
Tri-jodolhyronine (T,) waarden waren verhoogd;
respectievelijk .14-.100 ng ml (normaal 25-50 ng ml)
en 1,79-47 ng ml (normaal 0,6-2,0 ng ml). Even-
eens verhoging van OPT, GOT en alkalische phos-
phatase, daarentegen was het serum-cholesterol
gehalte slechts bij twee katten aan de lage kant (82
en 91 mg 100 ml).

De haemaiologische bevindingen vertoonden geen
afwijkingen.

Voorafgaand aan de operatie werd slechts aan .1
kallen gedurende 7-1 2 dagen Prophylthiouracyl (2-
3 .X daags 50 mg) en aan een levens 2 dagen tevoren
200 mg natriumjodide i.v. toegediend. De narcose
werd ingeleid met Atropine en Surital (Parke-
Davis) en na inlubatie voortgezet met Fluolhane
(Ayeresl Eab.) en zuursloE

Na een overlangse incisie van de huid van hyoid tol
bijna aan de aperlura thoracis, retractie van huid en
dc overlangs gcschcidcn M. siernocephalicus plus
sternohyoidcus zodat beide schildklierkwabben
geë.xponeerd worden. Vervolgens werd na onder-
binden v an dc craniale en caudale vaten de te verw ij-
deren kwab of kwabben voorzichtig van het omrin-
gend losmazig weefsel losgeprepareerd, ervoor
zorgend dat de dorso-mediaal van de kwab verlo-
pende N. recurrens (doorsnede minder dan 1 mm)
intact bleef

Aanbevolen wordt om, ongeacht de grootte, bij
abnormaal uiterlijk (vlekkig bruin, rood of paars,
gelobd of nodulair) beide kwabben te verwijderen.
Tengevolge van TSH-suppressie van de hyperfunc-
tionerende kwab kan de normale kwab geatrofieerd
en slecht waarneembaar zijn. Indien hel
parathyroidea-weefsel le onderkennen is, dan dient
dit voorzichtig losgeprepareerd te worden met
behoud van de verzorgende bloedvaten. Dil gelukte
slechts bij 2 van de 6 katten waarvan beide kwabben
werden verwijderd.

Na een goed beschreven en geïllustreerd microsco-
pisch onderzoek kon in alle gevallen een struma
modosa worden geconstateerd, terwijl in 2 kwab-
ben tevens haarden van een adeno-carcinoom wer-
den gevonden.

Post-operatief herstelden alle 4 kallen waarvan
slechts I schildklierkwab en 4 van de 6 kallen waar-
van beide werden verwijderd binnen 2-3 dagen. Dc
beide anderen verloonden verschijnselen van hypo-
parathv rcoidie (slapte len gevolge van hvpocalcac-
mic, iclanie cn krampen). Bij totale thyreoideci-
omie is dan ook observatie gedurende meerdere
dagen noodzakelijk en moet Ca en vitamine D, of
Di worden toegediend bij het optreden van boven-
genoemde verschijnselen. Deze toediening kan wor-
den gestaakt zodra het zich elders in het lichaam
(nek, thora.x) bevindende accessoire paralhyreoi-
deaweclscl volledig gaat lunclioneren (meestal bin-
nen I maand).

Alle katten dic ccn totale ihvrcoideclomic onder-
gingen werd I -ihvroxinc (0,05-0.1 mg daglalsvcr-
vangingsbehandeling gegeven totdat Tj en T, nor-
male waarden bereikten.

Hel toedienen van schildklierfunctie remmende
medicamenten /oals Prophylthiouracil, jodiden of
.1131 gedurende langere tijd voor de operatie ten-
einde de operatie le vergemakkelijken (minder kans
op bloedingen) en post-operalieve couiplicaiies
zoals hyperthermie, desoriëntatie en gestoorde
harlfunclic le voorkomen of te gebruiken in plaats
van de operatie, dient nog nader le worden
bestudeerd.

H. H. Thalheimer.

-ocr page 151-

Kip

Horizontale overdracht van trilziekte in
kuikens

Miyamae: Horizontal Transmission ofa Pancreas-
Passagcd Avian Encephalomyelitis Virus in Chicks.
American Journal of Veterinary Research.. . 5X4-
5X5. (19X0).

Een herhaaldelijk via kippepancreas overgeente
tril/iektevirusveldstam bleek pancreotoop te zijn.
(De ncurotrope eigenschappen verminderden op-
merkelijk bij passages via oraal geïnfecteerde cén-
dagskuikens.) In het beschreven onderzoek werd
gekeken naar dc horizontale verspreiding \\an het
aangepaste trilziektevirus.

Iwee in de krop geënte ééndagskuikens werden
gevoegd bij 40 gevoelige ééndagskuikens. Wekelijks
werden 4 van deze contactkuikens onderzocht op
virusantigeen in de pancreas. Na 1 week was I
kuiken positief, van 3 tot 6 weken waren alle 4
kuikens positief. Vanaf de 4e week vond ophoping
van antigeen plaats in de pancreas-eilandjes, waar
het na 9 weken nog aantoonbaar was. In deacinaire
cellen was op 9 weken het virus verdwenen. Vanaf 4
weken werden serumantilichamen gevonden bij alle
kuikens. Pogingen op 8 en 16 weken leeftijd om
trilziektevirus aan te tonen in mest van besmette en
contactkuikens verliepen negatief
De auteur stelt dat enting met deze aan de pancreas
aangepaste virusstani een hoge. constante inimuun-
respons geeft bij alle contactkuikens, zonder klini-
sche verschijnselen van trilziekte. .Andere levende
entstammen zouden bij jonge kuikens onvoldoende
bescherming óf \\ erschijnselen van trilziekte geven.
(Daar in Nederland koppels reproduktiedieren als
regel in de tweede helft van de opfok worden geënt,
waardoor ook de nakomelingen in de eerste levens-
weken worden beschermd, lijkt het \'pancreas-
vaccin\' hier alleen nuttig als, om welke reden dan
ook, de enting van de moederdieren achterwege is
gelaten.)

T. S. de Vries.

Kip

Vaccinatie van slachlkuikenouderdieren
met een tenosynovitis vaccin

Eidson, C. S.. Page. R. K.. Eletcher, O. .1.. Kleven.
S. H.: Vaccination of broiler breeders with a tcno-
synoMtis \\ irus vaccin.
Poultrv .Science.. .S8. 1490-
1497. (1979).

Diverse onderzoekers beschouwen REO virus als
de verwekker van tenosynov itis bij slachtkiukenou-
derdiercn en bij slachtkuikens. Eitransmissie \\an
dit virus kon worden aangetoond. Daarom werd
onderzocht of ouderdieren en kuikens kunnen wor-
den beschermd tegen tenosynov itis door vaccinatie
(via het drinkwater) met een gemitigeerd (74 eipas-
sages) tenosyno\\itis verwekkend REO virus. Zes
koppels ouderdieren werden gc\\accineerd. terwijl
twee koppels onge\\accineerd bleven (controle-
groep). De koppels bestonden gemiddeld uit 7700
dieren.

In één van de twee niet gevaccineerde koppels ont-
wikkelden zich tenosynovitis verschijnselen, resul-
terend in verhoogde mortaliteit (in 9 maanden
10.3% tegen 5.6^; bij de overige koppels). Van de
gevaccineerde koppels wordt vermeld dat ze af-
doende beschermd bleken te zijn tegen tenosynovi-
tis. Bij de gevaccineerde ouderdieren werden door
middel van micro SN hoge antilichamen titers aan-
getoond. Bij de niet gevaccineerde koppel die vrij
bleef van tenosynovitis waren vrijwel geen antili-
chamen aantoonbaar. Vergelijking van kuikens af-
komstig van gevaccineerde en niet gevaccineerde
ouderdieren leverde de volgende gegevens op: de
laagste voederconversie (2.05 tegen 2.12) en het
laagste allceuringspercentagc na het slachten (1.82
tegen 2.25) werden vastgesteld bij kuikens afkom-
stig van gevaccineerde ouderdieren. Kuikens af-
komstig van gevaccineerde ouderdieren bleken ook
beter bestand tegen kunstmatige besmetting (gedu-
rende de eerste 17 levensdagen) dan kuikens van
niet gevaccineerde ouderdieren. (REO virus lijkt in
Nederland geen rol van betekenis te spelen in de
etiologie van synovitis;
Ref.)

J. v. H alsum.

Proefdieren

Ervaringen met het gebruik van F-entanyl
en Hypnodil®
bij katten

l.ehner. H. M.: Erfahrungen über die Narkose bei
Katzen mit
I cntanyl und Metomidat. H ien. tie-
rcirzti Mschr..
66. 100-101. (1979).

Bij 762 katten van beide geslachten is de anaesthesie
combinatie Fentanyl® Hypnodil® onderzocht.
Uitgegaan is van twee llacons Fentanyl à 10 ml,
welke vermengd met één flacon droge stof Hypno-
dil® à I gram ccn mengsel geelt van 0.05 mg Fcnta-
n>l en 50 mg Hypnodil per ml. Het mengsel was
zeker 3 dagen houdbaar. Er werd 1 inl per 2 kg lich.
gew. i.rn, toegediend.

Bij erg pijnlijke ingrepen of bij dieren welke meer
dan U-, kg wogen, werd deze dosering met 10%
verhoogd. Bij 1 3 van de dieren was de injectie
pijnlijk. Bij65\'f der dieren traden na enige minuten
spiertremoren en Opisthotonus op. bij 50% convu-
lusen c.xcitatie. bij tninderdan 33% urineren, bloed-
drukverlaging. slikken, speekselen, defaeceren en

-ocr page 152-

niezen en bij minder dan I09( afgenomen adem-
diepte, braken en ietseyanose. Patella-en corneare-
llex bleven aanwe/ig. Alle andere reflexen waren
verminderd of afwe/ig.
Alle dieren waren gevoelig voor geluid.
Anaesthesie duurde 20 tot 60 minuten. Na 6-8 uren
waren de dieren wakker. Bij het ontwaken traden
dezelfde verschijnselen op. zoals vóór de anaesthe-
sie. weliswaar minder intensief, maar wel duurden
deze langer. 18% Vertoonden i dagen later nog
verlammingen.

Schrijver geeft aan dat het een goed bruikbaar
anaesthesie is met tevens cen goede spierrelaxatie.
Ademhaling en polsfrequentie worden het meest
beïnvloed. Een voordeel is dat met nalorphine de
fentanylwerking kan worden teruggedrongen.
De postoperatieve verlammingen worden verklaard
uit het feit dat het bij bijna al deze dieren een
ovariohysterectomie in de linker flank betroE
Dierenbezitters moeten er wel op gewezen worden
dat de postanaesthetische excitatie niets met pijn te
maken heeft.

A. Hcricns.

Per individucel dier bekeken, gaf cen ecnntalige
enting van gelten nauwelijks resultaten, een twee-
malige enting van geiten gaf betere resultatcri. ter-
wijl de beste resultaten verkregen werden met een
tweemalige enting bij oudere zeugen.
De resultaten \\an de vaccinatie komen overeen met
een chemotherapeutische behandeling, liet voor-
deel van vaccinatie is echter dat er geen resistentie
optreedt, geen last wordt ondervonden van resi-
duen en dat vaccinatie gemakkelijker toe te passen
is.

A. P. H\'iigcrgaiigs.

VaEken

VaEken

Vaccinatie tegen Atrofische rhinitis met
Rhinovac®

Wittkowski, (i.. Homer. M. und l enhumberg. H.;
Vakzinierung gegen Rhinitis atrophicans mit Rhi-
novac®.
ßerl. Münch. Ticrcirzlt. H schr.. 9.1. 214-

2tH. (im)).

Als belangrijkste infecticbronncn voor Atrofische
rhinitis bij varkens worden beschouwd
HardctcUa
hronchiscpiica
en Pasiciirclla nmhocida. hetzij af-
zonderlijk. hetzij in combinatie,
t^oor de Ciezondheidsdienstcn voor Dieren in Bei-
eren is een vaccinatieproef opgezet met het Rhino-
vac® van dc firma PAfi) waarin
H hronchiscpncu
en P. nndiocula /\\\\x\\ verwerkt. De proef werd uitge-
voerd op een 7-tal bedrijven met gemiddeld 50 zeu-
gen per bedrijE

Als controle dienden op enkele bedrijven de tomen
van niet gevaccineerde zeugen, op andere bedrijven
werd dc klinische stituatie vóór het enlen vergele-
ken met een periode na het enten.
Met de vaccinatie kan een duidelijke vermindering
van het aantal klinisch afwijkende dieren worden
verkregen, doch het was niet mogelijk de ziekte
totaal te elimineren.

De beste resultaten werden verkregen op de bedrij-
ven die voorheen het hoogst aantal afwijkende die-
ren vertoonden.

Invloed van een Aujeszky-besmetting op
de sperma-produktie bij de beer

Earsen. R. E.. Shope. R. E.. Eeman, A. D.. Kurtz.
H. .1.: Semen changes in boars after experimental
infection with Pseudorabies virus.
Am. J. Vet. Res..
41. (5). 7JJ-7J<). (I9H()).

Twee groepen van 4 volwassen beren werden intra-
nasaal besmet met respectievelijk 5 x 10\'en 5 x 10\'\'
EC\'ID van een veldstam van het Aujeszky-virus
(ADV). Ejaculaten werden twee keer per week be-
oordeeld op volume, aantal
Spermien, sperma-
morfologie en aanwezigheid van ADV.
De beren met de hoogste besmettingsdosis vertoon-
den duidelijke klinische verschijnselen vanaf de
derde dag na de besmetting, bestaande uit lusteloos-
heid. anorexic, ademhalingsstoornissen en tempe-
ratuursverhoging. Een beer stierf 8 dagen na be-
sectie werd een ernstige
met abcesvorming geconsta-
vertoondcn de ejaculaten tussen
na de besmetting een verhoogd
percentage
Spermien mei proximale protoplasma-
druppels. De andere sperma-parameters werden
niet beïnvloed door de besmetting.
Virus kon worden geïsoleerd uit de tonsillen en de
nieren van de gestorven beer en uit de tonsillen van
een van de andere beren, welke 8 weken na besmet-
ting werden geslacht. Een beer vertoonde teslicu-
laire degeneratie.

Bij de beren met dc laagste infectiedosis werden
geen klini.sche verschijnselen geconstateerd. Geen
van de beren vertoonde een tempcratuursreactie.
De sperma-parameters bij deze beren vertoonden
geen veranderingen onder invloed van de besmet-
ting. Bij geen enkele beer kon na slachting (8 weken
na bcsmelting) ADV worden aangetoond. Morfo-
logische veranderingen aan de geslachtsorganen
werden niet gevonden.

smetting. Op
Pleuropneumonie
leerd. Bij cen beer
dag 21 cn dag .1.1

-ocr page 153-

Bij alle beren in beidegroepen werd ADV minimaal
éénmaal geïsoleerd uit de nenshollc in de eerste 10
dagen na besinetting. Na 10 dagen waren in beide
groepen alle beren negatief.

Uit de spermamonsters werd geen enkele maal
ADV geïsoleerd.

Bij alle besmette beren waren vanaf de derde week
na infectie antilichatncn in het serum aantoonbaar.
Na 4 weken werden de hoogste SN-titers gevonden
(1:8 tot 1:2048).

De beren met de hogere infectiedosis vertoonden de
hoogste titers.

Uit het onder/oek wordt geconcludeerd dat besmet-
ting met ADV de sperma-produktie bij de beer niet
beïnvloed ten/ij algemene ziekteverschijnselen op-
treden. i:>e ernst van de klinische verschijnselen is
afhankelijk van de virulentie van het virus, de infec-
tiedruk en de gezondheidsstatus van het dier. Virus-
uitscheiding via het sperma kon niet worden aange-
toond.

H. ,/, /•-, Rouwene.

Varken

Meelmijten in varkensvoer

Braude, R,. l.ow, A, G,, Mitchell, K, (i,, Pittman,
R. ,1,: I ffect ol llour mite infestation
(Acarus siio
I..) on nutritive value of pig diets. I V/. Ri-c.. 106,
35-36. (1980).

Na een experimentele besmetting van .100 g var-
kensvoer met
A. .Ulo werd na 9wcken bij 17.5° Cen
80% relatieve vochtigheid ecn aantal van 6600 mij-
ten per gram voer bereikt.

Bij toenemende aantallen mijten per gram voer trad
een aanzienlijk verlies aan energie cn aan aminozu-
ren op. Bij een praktijkproef met voer dat met
mijten besmet was, bleek dat de toename in levend
gewicht, de voederconversie en N-retentie van de
varkens aanmerkelijk waren verminderd in vergelij-
king met controles.

Voederen van varkens met voer waarin de mijten
afgedood waren gaf dezelfde slechte resultaten als
in de voorgaande proef. Dit duidt op veranderingen
in het voer en niet zozeer op een direct schadelijk
effect van levende mijten op het metabolisme van
het varken.

Onder de proefomstandigheden was ongeveer één
vijlde gedeelte van de voedingswaarde van het voer
verloren gegaan door de besmetting met mijten.

/\'. /uan.

Voedingsmiddelenhygiëne

Verschillende produktie-eigenschappen
van het varken in relatie tot de halo-
thaangevoeligheid

Eikelenboom, G,, Minkema, D,, Eldik, P, van, and
Sybesma, W,: Performance of Dutch Landrace pigs
with different genotypes for the halothane-
induced malignant hyperthermic syndrome,
l.ive-
Mock I
\'lOil. Sci.. 1. 317-324. (1980).

Gevoeligheid voor het maligne hyperthermic syn-
drome (MUS) vererft enkelvoudig recessief met
een hoge of volledige penetratie, MHS is aan te
tonen middels de halothanetest. Gebleken is dat
varkens die halothaan-positief minder slachtverlies.
betere slachtkwaliteit (o,a, een hoger ham- en kar-
bonadepercentage) en een slechtere vleeskwaliteit
hebben in vergelijking met halothaan-negatieve
varkens. Bovendien is het verlies gedurende de
mestperiode en het transport 10 maal hoger bij
halotheen-positieve varkens.
De halothaan-negatieve groep is in genetisch op-
zicht te splitsen in homozygoot en heterozygoot
halothaan-negatieve varkens. Het heterozygote
type neemt een intermediaire positie in tussen de
twee homozygote genotypen (homozygoot positief
en negatief) voor zowel slacht- als vleeseigenschap-
pen, t)eze gegevens leiden tot de conclusie dat de
heterozygoten (dragers van het halothaan-positieve
gen) een selectievoordeel hebben ten opzichte van
de homozygoot-negatieve groep.
Voor wat betreft de selectie-index en de ultrasone
gemeten spekdikte is er geen duidelijk verband met
de gevoeligheid voor halothaan. Er was geen relatie
met de voedsclcoiivcrsie. j \\i i^riii/J.

Voedingsmiddelenhygiëne

Invloed van electro-stimulatie op de bac-
teriologische gesteldheid van vlees

Mrigadat, B., Smith, G, C., Dutson, I, R,, Hall,
I.. C., Hanna, M, O., and Vanderzant, C.: Bacte-
riology of Electrically Stimulated and Unstimu-
lated Rabbit, Pork, l.amb and Beef Carcasses.
,/. /•■</. Prol.. 4,1, 686-693. (1980).

.Aangezien er weinig bekend was over de gevolgen
van electro-stimulatie van karkassen op de bacte-
riologische gesteldheid van het vlees, onderzochten
de schrijvers het effect van electro-stimulatie (ES)
op de bactericnora van vlees van konijnen, varkens,
lammeren en runderen, onder vastgestelde bewaar-
omstandigheden (temperatuur en tijd). levens
werd hel effect van ES van vlees op de groei
van ccn
Psciulonioiuis en een I.iicIo/hh illiis species
bestudeerd.

Hoewel het effect van ES op de aerobe kiem-
getallen van verschillende soorten vlees niet con-
stant was, waren deze kiemgetallen van bepaalde
ES monsters vaak iets lager dan die van onge-
stimuleerde controlemonsters, In sommige gevallen
waren dc/e verschillen statistisch significant,
Electro-stimulatie van varkenskarkassen had geen
invloed op het aerobe kiemgetal van het zwoerd.

-ocr page 154-

terwijl dit kiemgetal van de huidspier van wel en
niet gestimuleerde karkassen van runderen en lam-
meren vrijwel gelijk was. De aerobe kiemgetallen
van gemalen rundvlees en runderlapjes van elee-
triseh gestimuleerde helften waren vaak numeriek
lager dan die van overeenkomstige monsters van de
niet gestimuleerde helften; ES veroorzaakte echter
geen belangrijke veranderingen in de sainenstel-
ling van de bactericle flora.

ES van konijnen, waarvan de spieren steriel werden
uitgesneden en geënt met
P. pinrefaciens en een
Laclohacillus sp., veroorzaakte een daling van het
aantal bacteriën ten opzichte van overeenkomstige
monsters van ongestimuleerde konijnen (45 min.
na ES waren de verschillen significant).
Indien steriel uitgesneden stukken spier (M. supra-
spinatus) werden gemengd in een mi.\\er en daarna
geënt met
P. piiirejacicnx en een I.aciohcn illiis sp..
waren de aantallen van deze bacteriën in weefsels
van electrisch gestimuleerde runderen na .I dagen
bij 0-3° C significant lager dan die \\an over-
eenkomstige ongestimuleerde monsters.
De schrijvers veronderstellen, dat de waargenomen
lagere kiemgetallen in bepaalde ES monsters zou-
den kunnen samenhangen met door electro-stimu-
latie op gang gebrachte fysisch-chemische verande-
ringen (zoals daling van de pH. vrijkomen van
proteolytische enzymen uit lysosomen, stijging van
de temperatuur en misschien veranderingen in Eh
en aanwez igheid van vrije radicalen), die de levens-
vatbaarheid van bacteriën beïnvloeden.

.V/. P. Simi.

Vogel

Ademhaling van vogels

Tha.xton, J. P.: Respiration in Birds.

Eedde, M. R.: Structure and gas-llow pattern in

the avian respiratory system.

Burger, R. E.: Respiratory gas e.xchangc and con-
trol in the chicken.

Eletcher, O. .1.: Pathology of the avian respiratory
system.

Deaton. .1. W. and Recce, E. N.: Respiration in

relation to poultry house ventilation.

Poiilrrv Siiencc. .59. nr. 12. 264I-26H0. (dcc. IVHO).

Deze inleidingen zijn gehouden in het symposium
■Respiration in birds\' op 8 aug. 1979 te Gainsville.
Florida. U.S.A.

Thaxton geeft een korte algemene inleiding en
introductie van de volgende sprekers.
Fedde behandelt de morfologie van longen en
luchtzakken bij vogels met hoofdzakelijk schema-
tische afbeeldingen. Lucht wordt bij inspiratie door
de longen in de luchtzakken gezogen en er bij
expiratie weer uitgeperst. De hoofdlijnen van de
bouw van longen en luchtzakken en van de gas-
stroom en gaswisscling in de longen worden duide-
lijk uiteengezet.

Hoewel de laatste 20 jaar \\eel \\ooruitgang is
geboekt in de kennis van de structuur en functie
der diverse onderdelen \\an de \\ogellong. blijft er
toch nog een aantal vragen open. waarvan er
enkele; over de gasstroom in de 4e medio\\entrale
secundaire bronchus, de afferente en cfferente
zenuwcinden in de long en de functie van de
gladde spiervezels in de overigens vrij onbeweeg-
lijke \\ogellong worden genoemd.
Burger gaat wat dieper in op de gaswisseling van
dc vogellong. w at een zuiver specialistisch of super-
specialistisch onderwerp is. Dc longvcntilatie wordt
voornamelijk beïn\\ loed door de lichaamstempera-
tuur van het dier en door de CO.-druk in de long
en in het arteriële bloed. De kennis hiervan is
bijzonder belangrijk in verband met het houden
van kippen in landen met een zeer warm (tro-
pisch) klimaat.

Ook deze schrijver noemt een aantal vragen, die
nader onderzocht moeten worden.
Fletcher behandelt de pathologie van de adem-
halingsorganen. Afwijkingen kunnen veroorzaakt
worden door ammoniak, vitamine A-gebrek, laryn-
gotracheitis. Newcastle disease, infectieuze bron-
chitis. inllucnza. adenovirus, pokken, difterie, hae-
nophilus. mycoplasma\'s.
F. coli en Cryptosporidia
(Aspergillus wordt later genoemd, evenals tumo-
ren).

De diverse histologische beelden worden kort be-
schreven (met afbeeldingen; hoofdzakelijk micro-
foto\'s). waardoor een globaal overzicht wordt ge-
geven.

(In piaktijkge\\allcn wordt het beeld \\aak vertroe-
beld door menginfecties. verschillende stadia van
aantastingsproc-essen en ontstekingsreacties, zodat
het histologische beeld niet altijd zo eenvoudig
is;
Ref.)

Deaton en Reece behandelen de ventilatiebchoef-
ten van de gehele koppel onder diverse omstan-
digheden . Hokventilatie dient nict alleen voor de
aanvoer van zuurstof en het afvoeren van CO,,
ammoniak, vocht, stank en stof. maar ook om de
temperatuur in het hok op peil te houden. Een
zuurstofgehalte in dc atmoslcer \\an 16% begint
nadelig te worden en 6\'V is dodelijk voor de kip.
(9.4% is letaal \\oor 1-dags kuikens). Behalve de
ventilatie zijn van belang: de isolatie van het hok.
het hok-t\\pe, dc buitentemperatuur cn -vochtig-
heid. het aantal dieren en de afmetingen van de
dieren. Een droog hokklimaat geeft meer stol in
de lucht, wat zicktekiemverspreiding kan beteke-
nen en ongemak voor de dieren en de verzorger.
Een overmaat aan ammoniak is schadelijk \\oorde
groei cn de gezondheid van meslkuikens en geeft
een hoger \\oer\\crbruik. Bij leghennen \\crlaagl hel
de produktie, ,M\\oer van ammoniak is dus nodig,
maar veroorzaakt temperatuurdaling in het hok.
wal vooral bij gebruik van oud strooisel een pro-
bleem kan zijn.

Strooisel I\'ll S geeft dc sterkste ammoniakvor-
ming. Deze is af te remmen door dc PH omlaag
tc brengen.

Hel CO. gehalte van de lucht wordt schadelijk
bij 2-5% voor leghennen en 8.6\'\'; voor I-dags-
kuikens.

lemperatuur en vochtigheid van de lucht zijn van
invloed op de zuurstofbehoefte van de dieren.
Een en ander wordt met een aantal voorbeelden
en tabellen toegelicht. (Ciezien het grote aantal
factoren dat van invloed kan zijn, geelt het artikel
slechts een beperkt overzicht;
Re/.).

11. ./, R,icpkc.

-ocr page 155-

Miller\'s Anatomy of the Dog

Evans and Christensen

nr. H Stiuinicrs. 1979. p. IIS. 1

In de/e tweede editie is de nomenelatuur aangepast
aan de laatste versie van de Nomina Anatornica
Veterinaria. Behalve \\oor een aanpassing aan de
nomenclatuur hebben de schrijvers de gelegenheid
te baat genomen om het boek ook inhoudelijk aan
te passen. Nieuwe hoofdstukken en secties /ijn op-
genomen over klassificatic \\an de Canidae. \\oort-
planting en ontwikkeling, endocriene s\\steem, de
tong, het ruggemerg en hel oog.
In de andere hoofdstukken /ijn slechts kleine wijzi-
gingen aangebracht, alhoewel op diverse plaatsen
nieuwe tekeningen zijn toegevoegd. De belangrijkste
wijziging in veel hoofdstukken betreft echter het
toevoegen van röntgenfoto\'s.
Het heeft in de bedoeling van de schrijvers gelegen
een boek te schrijven voor veterinaire studenten,
klinici, onderzoekers en anatomen. Het is echter de
vraag of men een zo\'n breed lezerspubliek met één
boek tevreden kan stellen. Alleen al door zijn om-
vang is het duidelijk dat dit boek niet als studieboek
te gebruiken is, maar dat het \\ooral gezien moet
worden als een naslagwerk. Met name voor klinici
en onderzoekers is het een uitermate nuttig boek.
Hiermee wil niet gezegd zijn dat er op dit boek niet
nogal wat is aan te merken. Als algemene kritiek,
voorafgaand aan de hoofdstuksgewijze bespreking,
kan gelden dat het een wat ongebalanceerde indruk
maakt. Er zijn hoofdstukken en secties die op zich
zeer lezenswaardig zijn, maar die in vergelijking met
andere hoofdstukken te gedetailleerd zijn en gericht
op een zeer klein lezerspubliek. Met name geldt dit
voor het nieuwe hoofdstuk voortplanting en ont-
wikkeling en de sectie over de long. Daarnaast is
mijns inziens de accentlegging te weinig gerichl op
de topografische anatomie, terwijl toch voor de
klinicus juist de
/c benaderingswijze van bijzonder
groot belang is. Icn aanzien van de diverse hoofd-
stukken wil ik volstaan met het maken van enige
kanttekeningen.

Het hoofdstuk over de klassificatie is cen interes-
sante inleiding met een aantal redelijk goede afbeel-
dingen.

Het tweede hoofdstuk Voortplantingen Ontwik-
keling toont een functionele benadering; het
ware wenselijk geweest als dat ook in andere hoofd-
stukken was doorgevoerd. Voor onderzoekers, ge-
interessccrd in c.xperimenteel foetaal werk, is dit
hoofdstuk van groot belang; ik vreesechterdatdeze
groep zo klein is, dat dit de opname niel rechtvaar-
digd.

In het derde hoofdstuk Huid en Huidderivaten
zijn in vergelijking met de eerste editie in een
hoofdstuk alle zaken die van het Integumentum zijn
afgeleid samengevoegd. Het stuk over haargroei en
verharing is zeer lezenswaardig.

In hoofdstuk vier, waarin het Skelet behandeld
wordt, moet het toevoegen van een aantal goede
röntgenfoto\'s als een belangrijke verbetering wor-
den aangemerkt.

Ook in hoofdstuk vijf Gewrichten betekent de
toevoeging van röntgenfoto\'s een verbetering. Het
hoofdstuk over het spiersysteem verschilt nauwe-
lijks met dat in de eerste editie.
In het zevende hoofdstuk wordt de Digestietractus
behandeld. Met het naar voren plaatsen van dit
hoofdstuk wordt aangesloten bij de bestaande tra-
ditie. Het gedeelte over tanden en kiezen is met
goede al\'beeldingen uitgebreid. De leeftijdschatting
had uitvoeriger gekund. De paragraaf over de tong
is tot een subhoofdstuk uitgegroeid. Op zich is het
een zeer lezenswaardig stuk, maar het past niet inde
context van dit boek. Het stuk over de speekselklie-
ren gaat vergezeld van uitstekende röntgenafbeeldi-
ngen. Ook de updating van de passage over de
oesophagusinnervatie is een verbetering.
In hoofdstuk acht wordt het respiratiesysteem be-
handeld,; de voornaamste wijziging betreft de ver-
plaatsing van het vomero-nasaal orgaan en de si-
nussen naar dit hoofdstuk toe. Dc schema\'s waarin
de relatie pharynx-larynx wordt weergegeven zijn
misleidend en beneden de maat van dit boek.
Het urogenitale stelsel wordt in hoofdzaak negen
op een goede en heldere wijze behandeld. Het feit,
dat de inmonding van de ureteren in de blaaswand
onvoldoende en de peritoneale bekleding van het
gubernaculum onjuist worden behandeld, doen
hieraan weinig afbreuk.

Het endocriene systeem wordt in hoofdstuk tien op
een sterk funktiegcrichte wijze behandeld. Het is
een zeer lezenswaardig hoofdstuk, al moet worden
opgemerkt dat het in de beschrijving van de techni-
sche mogelijkheden niet meer helemaal bij de tijd is.
r> menging van macroscopi,sch-, mesoscopisch-en
ontwikkelings-anatomische aspecten doet erg ple-
zierig aan.

Hel hoofdstuk over hart en bloedvaten is weinig
veranderd. Hier heeft de tijd blijkbaar vrijwel stilge-
staan. Hetzelfde geldt voor het hoofdstuk over de
Venen.

Bij het doorlezen van het hoofdstuk over het lymfo-
ide systeem valt op dat de thymus er maar wat
bijhangt cn niel die centrale plaats krijgt die dil
orgaan verdient.

De hoofdstukken over de hersenen, de kopz.enu-
wen, het ruggemerg, de hersenvliezen en de rugge-
mergsz.enuwen hebben weinig veranderingen van
belang ondergaan. Het toevoegen van de samenvat-
tende tabel over de kopzenuwen is een verbetering.
Het geheel vormt geen opwindende literatuur.
Het hoofdstuk over hel autonome zenuwstelsel
steekt hier in gunstige zin legen af. In een bondige
inleiding wordl over structuur en functie van dit
systeem een uitstekend overzicht gegeven van de
huidige opvattingen.

Hel hoofdstuk over hel oor heeft nauwelijks wijzi-
ging ondergaan.

-ocr page 156-

Met laatste hoofdstuk behandelt op /eer goede wij/e
het oogen zijn hulporganen. Vooral door de uitste-
kende illustraties heeft dit hoofdstuk veelaan kwa-
liteit gewonnen.

Al met al een boek dal veel kliniei en onderzoekers
van nut kan zijn en dat zijn prijs toch meer dan
waard is.

C. J. G. H eiising.

Grundlagen und Pra.xis. I.eer (üstfriesland)). sluit
met zijn bijdrage goed aan op het door collega
Wolff geschrevene, en biedt tevens een bruikbare
methodiek voor het opstellen van een voldoende
gedetailleerd ziektebeeld; daarnaast geeft hij aan-
wijzingen voor de potentiekeuze, de geneesmiddel-
toepassing. en de interpretatie van de verschillende,
mogelijke reacties op dc toegediende homocolhera-
peutica.

Nadat H. Braun, apotheker, enkele farmaceutische
aspecten van hel homocopathisch geneesmiddel,
waarvan de bereiding indrukwekkend nauwgezet
en onder degelijke controlemaatregelen geschiedt,
heeft besproken, worden door de verschillende au-
teurs een 1.1-tal geneesmiddelbeelden belicht, refe-
rerend over de ermee verkregen klinisch-veierinair-
homoeothcrapcutische ervaringen.
Gekozen werd voor; Phosphorus. l.achesis. Phylo-
lacca decandra. Phellandrium. Ignalia. Asa foelida.
Carduus marianus, l.ycopodium. Flor de Piedra.
Natrium muriaticum. rerebinlhina. Berberis vulga-
ris en Sabal serrulalum.

Homoöpathie für Tierärzte (2)

H. Wolter (Hrsg.)

(SchhUersche Verlaganstah und Druckerei - Gi
& C. GcorKSWuH 4. MIOO Hannover I. 19X11)

Hel grootste gedeelte van dil ruim 150 bladzijden
tellende boekje wordl in
beslag genomen door voor-
drachten en referaten, die werden gepresenteerd op
de M. Forlbildungskursus ■Homöopathie für 1 ie-
rärzle\' der \'Akademie für tierärztliche Forlbildung\'
(A.l F.) der\'Deutschen Tierärzteschaft e.V.\'. vorig
laar in f reudcnstad\' Schwarzwald, in hei kader van
het jaarlijks daar gehouden congres van hel \'Zen-
iralverband der Arzte für Naturheilverfahren e.V.\'
De cursussen 1 en 2 werden reeds in een eerste
deeltje gepubliceerd
(Tijdschr. Diergeneesk.. 104.
774. \'(i979)).

Mede-auteur H. G. Wolff. die thans een bestuurs-
functie vervult in de
i.iga Medicorum. Homocpa-
thisa Internalionalis (F.M.H.I.). wijst er nog eens

lier zelf.
sympto-
t \'ziekte-
pie door
1 de indi-
in leiden

haar poging de lolaalsymptom
viduele (dier)patii;nt le benutti
tol een causale therapie,
.lammer, dat ook Wolff
uitlaat met betrekking t

eer wal onduidelijk
ge

. Hc

op. na een korte inleiding van collega W(
dal wc bij de antitherapie (suppressie der
men) dikw ijls te veel aan de periferie van hi
gebeuren\' werken, terwijl dc homoeothcr;i

ilologie va
n eerder k

ich

t het gevaar van hel ge-
bruik van homocolherapcuiica. Het kiezen van
wei
o! nid
ccn homocopathisch geneesmiddel is min-
stens zo belangrijk als dc keuze van irr/A homocopa-
thisch middel; ook dc gevolgen van ccn verkeerd ge-
kozen potentie worden te vaak onderschat.
Mede-auteur H. .1. Schramm, arts. één der 10 au-
teurs van het voor academici zeer lezenswaardige
boek \'Homöopathie in der Diskussion" (Verlag

ihH

De beschreven geneesmiddelbeelden kunnen we
later weer terugvinden in de klinische lessen over;
Mastitiden bij de koe. storingen in bet fysiologisch
verloop van de lactatie, mastitiden bij hond en kat.
lactatio abnormalis. stofwisselingsziekten bij het
rund. digestiestoornissen bij de grote huisdieren,
stofwisselingsziekten bij de hond. ziekten van het
uro-genitaal apparaat en urinewegafwijkingen bij
de hond in het bijzonder.

Hoogstinteressant zijn de daartussenin geplaatste
uiteenzettingen van de hand van Wolter zelf; \'Pro-
phvla.\\e und I herapie von Stress-schaden beim
Schwein\' en \'Tumorerkrankungen des Hundes\'.
In de eerste voordracht wijst collega Wolter op de
opvallende resultaten met voornamelijk Spasmo-
vetsan" bij dc gevolgen van stress bij varkens. Spas-
movctsan" is ccn homocopathisch complex (Nu\\
vomica D4. Chelidonium D.1 en Colocynthis D4)
uit de zogenaamde Vetsan-reeks van Schwabe,
Karlsruhe (ven. Ned.: VSM (icnecsmiddclen B.V.
Zaandam).

In de tweede voordracht zijn vooral de behandelin-
gen met Viscum album D4 cn Benzochinon D6 van
tumoren belangwekkend.

Het één-na-laatste hoofdstuk \'Homöopathie in der
Chirurgie\' biedt de beginneling enkele minder inge-
wikkelde \'start mogelijkheden\'.
Het laatste hoofdstuk geeft enige van Wolter
dachten weer over dc experimentele veterinair
mocopathic, waaruit enigszins blijkt, dal dc
naire homoeopathie iiaarslig zockl naar iKitiiur-
wetcnschappclijke onderbouwing der praktische
bev indingcn.

Welke problematiek hierbij speelt, is voor een\'bui-
tenstaander\' slechts dan juist tc peilen, alsdie bereid
is zich metterdaad in te leven inde begripssfeer der
homoetherapie.

Ofschoon het drukwerk minder aantrekkelijk is uit-
gevoerd dan dat van het eerste deeltje (inclusief
enkele drukfouten), wordt ons in dit tweede deeltje
wederom voldoende stof ler verkenning, om via
herkenning de weg naar erkenning te vervolgens.

.-I. //. Hcsierhuis.

^ ge-
: ho-
etcri-

-ocr page 157-

Reorganisatie van de
vleeskeuring noodzakelijii

De ministers van Volksgezondheid en Milieu-
hygiëne, dr. L. Ginjaar, en van Landbouw en
Visserij, ir. G. J. M. braks, hebben een notitie
aangeboden aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal. waarin zij hun visie geven
op de toekomstige taken en organisatie van de
vleeskeuring. Deze heeft niet alleen betrek-
king op de hygiëne die bij het slachten en bij de
verwerking van het vlees is betracht, maar ook
op de gezondheid van het slachtdier. De keu-
ring voor en na het slachten heeft tot doel om
de gezondheid van het dier vast te stellen. De
mogelijkheden, die de keuring daartoe biedt,
zijn zeker beperkt. In feite is sprake van een
moment-opname. Ziekelijke afwijkingen van
het dier. die ook de geschiktheid van het vlees
voor consumptie beïnvloeden, kunnen daar-
bij als regel alleen worden opgemerkt, voorzo-
ver ZIJ met het blote oog zichtbaar zijn. De
aabieders van slachtdieren hebben er geen be-
lang bij dat ziekelijke afwijkingen bij de slacht
worden ontdekt. Dit betekent bij gehele of
gedeeltelijke afkeuring van het dier voor hen
immers een schadepost. Laboratorium-
onderzoekingen van bloed en van organen
van slachtdieren worden alleen gedaan, wan-
neer verdenking op ziekelijke afwijkingen be-
staat. De voor de keuringen beschikbare tijd
en de nodige faciliteiten laten niet toe om meer
te doen. Door keuringen vooren na de slacht
kan de kwaliteit van het vlees niet worden
verbeterd. Garanties daarvoor kunnen slechts
worden geschapen door kwaliteitsbeheersing
van de veeteelt zelf De kwaliteit \\ an veevoer,
de hoedanigheid van weidegronden - met
name de afwezigheid van voor het milieu
schadelijke stoffen, die in het vlees kunnen
terechtkomen via de voedingscyclus van het
dier de kwaliteit van de veterinaire begelei-
ding met inbegrip van het beheerst gebruik
van diergeneesmiddelen, waaronder antibio-
tica, hormonen en chemotherapeutica, cn
evenzeer dc verzorging van de dieren door de
veehouder: dit zijn de factoren die in feite de
staat van gezondheid van het dier. en dus de
kwaliteit van het vlees bepalen. De keuring
van het vlees kan niet meer zijn dan het sluit-
stuk van een continu systeem van kwaliteits-
beheersing van de dierlijke produktie. De in-
standhouding en voortdurende verbetering
van dat systeem is voor ons land een gebie-
dende noodzaak. Het belang van de volksge-
zondheid en de belangen van afzetbevorde-
ring en uitvoer versterken elkaar hier
wederkerig. Binnen de EG is Nederland de
grootste exporteur van vee en vlees. Die ex-
port is buitengewoon gevoelig voor sanitaire
beperkingen in de landen van bestemming. De
verhoging van de kwaliteitseisen, die wordt
gemaakt door de verbetering van de land-
bouwmethoden enerzijds en de toenemende
bewustwording van de gezondheidsaspecten
en de milieu-aspecten in de voeding anderzijds
noodzaken hier tot aanpassing van de wette-
lijke instrumenten en de organisatie van de
vleeskeuring. Deze is tot nu toe niet of weinig
betrokken bij de kwaliteitsbeheersing in de
landbouwsfeer.

Er moet een systematische terugkoppeling
komen van de gegevens van de vleeskeuring
naar de boerderij. Omgekeerd is het gewenst
dat men in de slachtfase kan beschikken over
gegevens die met betrekking tot de gezond-
heid en de ziektegeschiedenis van slachtdieren
op de produktiebedrijven zijn verzameld. In
de huidige situatie van de vleeskeuring kan
een herstructurering in bovenstaande zin niet
worden gerealiseerd. De kleinschaligheid van
de gemeentelijke vleeskeuringsdiensten is
hieraan debet. De bewindslieden willen de tot-
standkoming van een gedeconcentreerde
rijksvleeskeuringsdienst bevorderen. De for-
matie van grote eenheden met een regionale
functie zal het mogelijk maken om de doelma-
tigheid van de vleeskeuring te vergroten en de
financiële beheersbaarheid daarvan te verbe-
teren. f)aarop aansluitend zullen ook de
vleeskeuringslaboratoria opnieuw moeten
worden georganiseerd en beter moeten wor-
den uitgerust om het mogelijk te maken dat
routinematig en in grote series onderzoek
wordt gedaan in urines en in vlees op residuen
van o.a. antibiotica en hormonen. Voorts
wordt de rol van het Staatstoezicht op de
Volksgezondheid geaccentueerd. De functi-
onele banden tussen de Keuringsdiensten van
Waren en het Staatstoezicht moeten worden
versterkt. Dc invulling van de beleidsfilosofie
van de bewindslieden maakt concrete wette-
lijke en andere maatregelen nodig. Oinvang-
rijke wijzigingen van de wetgeving staan op
stapel, zowel in de sfeer van volksgezondheid
en milieuhygiëne als in de landbouwsfeer. Ge-
noemd worden de Wet bodembescherming,
de nieuwe Meststoffenwet, de Gezondheids-
wet voor dieren, de Diergeneesmiddelenwet,

-ocr page 158-

de wijziging van de Warenwet, en wijziging
van de Vleeskeuringswet. Gestreefd wordt
naar de instelling san een rijkss leeskeurings-
dienst in 1983. l.)e bewindslieden zeggen erx an
overtuigd te zijn dat alleen langs de aangege-
ven weg de functionele en financiële knelpun-
ten in de vleeskeuring kunnen worden opge-
lost.

(Uitgegeven in overleg niet Stalufdeling i;.xterne
Betrekkingen van het Ministerie van Volksgezond-
heid en Milieuhygiëne.)

(Persherk hl van hei Mini.sierie
van Landbouw en Visseiij)-

Wedden buiten de baan op
paarden vanaf 1 juni mogelijk

Minister Braks: Streven naar de beste totali-
sator in Europa

"Er zijn geen overwegende bezwaren meer om
per 1 juni 1981 de wedmogelijkheden buiten
de baan op paarden uit te breiden door het
inschakelen van de postkantoren voor het ver-
krijgen resp. inleveren van de zgn. supertrio-
wedbiljetten. De reeds genomen en nog te
nemen maatregelen zullen ertoe moeten lei-
den dat onze totalisator als een voorbeeld in
Europa zal kunnen dienen.\'

Tot deze conclusie kwam minister ir. G. braks
(Landbouw en Visserij) na een vervolgoverleg
met de Vaste Commissie voor l.andbouw en
Visserij der Tweede Kamer over het wedden
buiten de baan op paarden op 29 april jl.
Leidraad hierbij was de brief dic de bew inds-
man de Commissie hierover op 15 april jl.
had doen toekomen.

Tijdens het overleg bepleitte de bewindsman
de koppeling tussen uitbreiding van de wed-
mogelijkheid en een betere cn vooral effec-
tievere controle op onregelmatigheden cn
doping, waarvoor meer geld nodig is.
De opzet is, aldus minister Braks, een grotere
garantie te verkrijgen zowel ten aanzien van
het welzijn van het dier, als ten aanzien van de
volksgezondheid en dc eerlijkheid in het spel.
Hij achtte dit een overheidstaak, maar de no-
dige middelen om de controle zo waterdicht
mogelijk te krijgen zullen naar zijn mening
gevonden moeten worden in een hogere totali-
satoropbrengst.

De controle is reeds geïntensiveerd, maar kan
ongetwijfeld beter. In dit verband noemde hij
inschakeling van het Rijks Kwaliteitsinstituut
voor Land- en \'luinbouwprodukten voor
meer onderzoek. Daarnaast wil hij bezien of
het onderzoek niet effectiever zou kunnen
plaatsvinden door niet meer, maar preventie-
ver onderzoek te laten verrichten.
Hij deelde voorts mede in overleg te zijn met
zijn ambtgenoot van Justitie, teneinde te be-
zien of inschakeling van de Algemene Inspec-
tiedienst van het Ministerie van Landbouwen
Visserij zowel bij de dopingcontrole als bij
recherche-werkzaamheden mogelijk is.
Minister Braks sprak zich uit voor zware
sancties tegen overtreders van de reglemen-
ten. zowel waar het rijders als eigenaren van
paarden betreft. Desgevraagd zegde hij toe
\'supertrioraces\' slechts te laten verrijden op
banen waarop controle met beeldscherm (ook
achteraf) mogelijk is.

Tenslotte zegde hij toe de Commissie over een
half jaar te informeren over de stand van
zaken die zowel de dopingcontrole als het
wedden buiten de baan betreft.

(Persberichl Ministerie van
l.andbouw en Visserij)

KWF-fellowships 1982

De Stichting Koningin Wilhelmina Fonds —
Nederlandse Organisatie voor de Kankerbe-
strijding (KWF) verstrekt fellowships die be-
stemd zijn voor academici, die in aansluiting
op hun opleiding zich willen bekwamen in het
kankeronderzoek, de bestrijding of behande-
ling van kanker.

Hoewel in principe alle onderdelen van het
kankeronderzoek in aanmerking komen, zal
met name prioriteit gegeven worden aan de
epidemiologie en klinische oncologie. Na de
opleidingsperiode wordt de kandidaat geacht
zich in Nederland met de kankerproblematiek
bezig te houden. Een uitvoerig curriculum
vitae wordt van de kandidaat verwacht, ter-
wijl hij tevens een voorkeur te kennen kan
geven waar en bij wie hij de opleiding zou
willen ontvangen. Een fellowship is niet be-
doeld voor medewerking aan een wetenschap-
pelijk project van beperkte omvang.
De Wetenschappelijk Raad voorde Kanker-
bestrijding draagt kandidaten voor een KWF-
fellowship voor bij het Bestuur van de Stich-
ting KWF. De fellow komt in dienst van het
KWF en ontvangt een salaris in grote lijnen
overeenkomstig de normen van het instituut
waarin hij werkzaam zal zijn. De aanstelling
tot KWF-fellow is v oor één jaar en kan ma.xi-
maal met één jaar worden verlengd.
Aanvragen vóór I juli I9HI te richten aan de
Wetenschappelijke Raad voor de Kankerbe-
strijding. p a Sophialaan 8-10, 1075 BR Am-
sterdam. Inlichtingen te verkrijgen bij Dr. K.
W. van de Poll of Drs. H. W. Waaijers. tel.
020-64 09 91.

-ocr page 159-

Limnologie en waterkwaliteit

Hoogleraar houdt intreerede over nieuw
vakgebied aan de TH Delft

Enkele grepen hieruit:

\'Het is niet zo\'n gekke gedachte te stellen dat
onze eigen gezondheidstoestand een van de
gevoeligste parameters is waarmee de kwali-
teit van het milieu gevolgd kan worden. De
rattenen wij staan nog het dichtst bij ons eigen
vuil. Onderzoek naarde gezondheid van wilde
ratten lijkt me erg boeiend, vooral omdat we
zoveel van de laboratoriumrat weten\'.
Aldus prof. dr. M. Donze tijdens zijn intree-
rede getiteld \'Limnologie en Waterkwaliteit\',
uitgesproken bij zijn ambtsaanvaarding als
buitengewoon hoogleraar in de limnologie
aan de afdeling der Civiele Techniek van de
lechnische Hogeschool Delft (1980). Prof.
Donze is daarnaast ook werkzaam bij de af-
deling Milieu Onderzoek van de Kema.

Aardig vak

Limnologie omvat ruwweg de kennis van de
zoete oppervlaktewateren, zo omschrijft prof.
Donze zijn vakgebied. Het is een gebied van
onderzoek waar al meer dan honderd jaar een
geïntegreerde, multi-disciplinaire aanpak cen-
traal staat. Daarom is het volgens hem zo\'n
aardig vak: je kunt er allerlei soorten leuke
mensen ontmoeten die allerlei grappige specia-
lismen beoefenen, of uit een tninimum aan
gegevens een totaalbeeld van een ecosysteem
trachten op te bouwen, of zelfs met een reken-
machine en een hele massa gegevens proberen
greep te krijgen op het gedrag van een
ecosysteem.

Vanouds is het ook een vak met duidelijke
toepassingen zoals in de visserij en visteelt, bij
de bestrijding van een aantal ziekten.
\'De laatste twintig jaar is de belangstelling
voor dit toegepaste aspect sterk gegroeid.
Reden daartoe was de toenemende zorg in de
tnaatschappij over de kwaliteit van de
beperkte hoeveelheid oppervlaktewater. Dui-
delijke verslechtering op grote schaal leidde
ertoe dat allerlei gewenste tuaatschappclijkc
functies niet meer door het water konden wor-
den vervuld. Als het water stinkt, als er een
dode vis ronddrijft, of groene slijmerige klod-
ders, alsje bootje niet kan varen door woeke-
rende waterplanten, dan gaan veel mensen
vanzelf bedenken dat er kwalitatief iets niet
deugt\', aldus de hoogleraar.

Mensenplaag en afval

Waar komen de geschetste narigheden van-
daan\'.\' Donze: \'Ten eerste zitten we op aarde
met een mensenplaag. Er is berekend dat bij
handhaving van de heersende groeisnelheid
het gewicht aan mensenvlees over 1800 jaar
dat van de aarde zal overtreffen. Te zelfder
tijd krimpt het deel van de aarde dat geschikt
is voor voedselproduktie: door woestijnvor-
ming en erosie van de bodem, door oorlogen,
door aanleg van bebouwing, wegen, recreatie-
terreinen, natuurreservaten en stuwdammen.
Ten tweede is een aanmerkelijke minderheid
van dit teveel aan mensen bezig met een hoog
energiegebruik en een snelle omzet van mate-
rie. De stof-omzet binnen de maatschappij is
ten dele een kringloop, maar die kringloop is
lek.

Of, met andere woorden, vrijwel alles wat we
aanraken verandert na langere of kortere tijd
in afval, in spul dat waar ook ongewenst is.
Een groot deel hiervan komt in het water
terecht\'.

Volgens de hoogleraar zal het altijd een pro-
bleem blijven hoe we zo netjes mogelijk vande
rommel af kunnen raken die we blijven
maken. In het water gooien zal in veel gevallen
economisch én energetisch de meest aantrek-
kelijke oplossing zijn. Het bewaken van deze
oplossing zal volgens Donze voor onafzien-
bare tijd de voornaamste taak van de toege-
paste limnologie vormen.
Dat wil zeggen, het formuleren van de gevol-
gen voor het water van alle maatschappelijke
gewenste lozingen, om op basis hiervan
publiek en beleidsinstanties te informeren
over de mate van toelaatbaarheid.
Donze: \'Het probleem, het vuil, komt van het
land, de meeste deeloplossingen liggen ook op
het land, en onze vraag is welk deel van het
probleem we zonder al te veel bezwaar in het
water kunnen kieperen. Die vraag splitst zich
dan in tweeën: Hoe ver moeten we gaan met
het opleggen van verboden op activiteiten die
het water raken, en hoe ver moeten we gaan
met het verfijnen van de processen die we in
zuiveringsinstallaties gebruiken\'.

(Uit: Persbericht TH Delft).

-ocr page 160-

Ook in april varkenspest in
Nederland

Na vijf gevallen van varkenspest in het tot
de gemeente Aardenburg behorende
plaatsje Eede, werd op 16 april in het tot
dezelfde gemeente behorende St. Kruis
een uitbraak gemeld op een vermeerde-
ringsbedrijf met 25 zeugen, 1 beer, 4
mestvarkens en 103 biggen.
Twee dagen tevoren was de ziekte op het
eiland Walcheren in Middelburg ook
reeds gesignaleerd. Het ging om een
mestbedrijf met 163 varkens, waarvan er
één gestorven was. Net als in januari in
Leidschendam is er ook hier wellicht
sprake van contaminatie door vervoede-
ring van swill.

Op 25 april werd in Limburg (Venray)
nog een geval van varkenspest gemeld op
een bedrijf met 180 zeugen en 1 100 mest-
varkens. De naar aanleiding hiervan in-
gestelde tracering heeft niet geleid tot
constatering van verdere besmettingen.
f3e oorzaak kon hier niet worden vastge-
steld.

Dc populaties van de betrokken bedrij-
ven zijn. na bevestiging van de diagnose
door het C.D.L. in hun totaliteit afge-
maakt en gedestrueerd en in alle gevallen
is men onmiddellijk overgegaan tot het
nemen van de gebruikelijke hygiënische
en veterinaire politionele maatregelen.
De E.G.-partners en het O.I.E. te Parijs
zijn van een en ander op de hoogte ge-
steld.

Het in de tweede helft van maart in weste-
lijk Zeeuws-Vlaanderen ingestelde ver-
voerverbod is per 4 mei ingetrokken. Dit
was mogelijk geworden, omdat de situ-
atie met betrekking tot varkenspest zich
in dat gebied gedurende de aan die datum
voorafgaande paar weken gunstig had
ontwikkeld.

•Aangezien zich sedert 27 april geer nieu-
we gevallen \\an \\ arkenspest meer hebben
voorgedaan, zijn de laatste nog bestaan-
de sanitaire en \\ eterinair-poli\'.ionelc
maatregelen (Venray) met ingarg van
12 mei ingetrokken.

BF.SMEriELI.IKF: DIERZIEK 1 EN
Dier/icklcnbullctin nr. 8 van dc Veterinair; Dienst
over het tijdvak van 16 t rn .10 april 1981 ernieldt
hel volgende aantal gevallen van aangiltejiichtige
besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

I otaal 44 gevallen in .14 gemeenten.
Eriesland
Drenthe
Overijssel
(ielderland
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Schurft

lotaal 10 gevallen in 2 gemeenten (Eriesand).

V arkenspest

lotaal 2 gevallen in 2 gemeenten.
Zeeland 1 geval

Limburg I geval

Miltvuur

1 otaal 1 licval ui (.ielderland.

LS gevallen in 10 gtmeenten
II gevallen in 10 gtmeenten

1 gevallen

2 gevallen

7 gevallen in 5 geiieenten
1 gevallen
I geval

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 161-

(.rkkcnlaiid

Op 22 april werd np een kleine boerderij in de ge-
meente (ilylada (departement Messinia. Zuid-
oostelijke l\'eloponnesiis) met 12 mestvarkens een
geval van varkenspest gemeld. .Alle dieren/ijn alge-
maakt en gedestrueerd. Binnen de ingestelde /öne
de protection /ijn sanitaire en veterinane politio-
nele maatregelen genomen. Verder is men daar-
binnen overgegaan tot ringenting van varkens,
l en onder/oek naar de oorsprong van de besmet-
ting IS nog niet algesloten.

1981

■Juni:

2 Contactdag Pluimveehygicne. thema: \'Pluim-
veevlees\'. R.l.V. te Bilthoven (pag. 292 en 540).
Al\'d. Overijssel K.N.M.v.D. Viering 5Ü-jarig
bestaan Afdeling Overijssel (pag. 292 en 540).

5 8 17th International Symposium on the His-
tory of Veterinarv Medicine. Helsinki (pag.
1097).

9 1-1 .10. Deutscher Kongreß für är/tliche Fort-
bildung. Berlin (pag. 21.1).

1 I Algemene l.edenvergadering A.U.V.; Beverse-
straat 2.1. Cuyk. Aanvang 15.00 uur.

18 Klinische Avond Vakgroep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier. Utrecht (pag. 458).

18 20 Congres van de Nederlandse Vereniging
voor Geneeskruidenonderzoek. Onderwerp:
\'Geneeskruiden in het Belgische l.and\'. Wevel-
gem. België.

19 20 4. Arbeitstagung über Pelztier-,
Kaninchen- und Heimtierkrankheiten, Celle,

22 24 Conference om Immunology and Immu-
nization of Fish, Wageningen (pag, 415).

22 Groep Pluimveewetschappen. Wetenschappe-
lijke bijeenkomst, Utrecht: aanvang 1.1.45 uur
(pag. 594).

2.1 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Gezond-
heidsdienst voor Dieren. Zwolle. Aanvang
14.00 uur.

24 27 \'Huhn und Schwein \'81\'. Internat. Fachaus-
stellung. Hannover (pag. 21.1).

.lull:

I .1 V llth International Congress of the World
Veterinary Poultry Association. Oslo. Nor-
way.

I ,1 7. Intern. KongrelJ der WVPA (A). Oslo.

6 10 Hungarian Society of Agricultural Scien-
ces. Internat. Conference on Feed .Additives.
Budapest.

1.1 17 9. Intern. Kongreli des WAAVP. Buda-
pest (pag. 287).

Augustus:

24 28 27. Europ. FleischforscherkongreB (A).
Wien.

4 sept. 8th International Symposium of
World Association of Veterinary Food Hygie-
ni.sts. Dublin (pag. 26.1 en 949 (1980): 5.14).
.1 sept. Ned. Zoötechnische Vereniging: Stu-
diedagen E.A.A. P.. Zagreb.

September:

.1 Ciroep Veterinaire Homoeopathie
K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

9 11 LXV ESOMAR Seminar on: \'Internati-
onal Pharmaceutical Marketing Research\' -
consolidating our experiences. Zürich.

14 18 European Association for the Study of
Diabetes (EASD). 17e jaarlijkse bijeenkomst.
RAl-Amsterdam. (pag. 1097 \'80)

10 11 Eortbildungstagung des Bundesverban-
des der beamten Tierärzte (A). Bad Harzburg.

15 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel Bergzicht. Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

17 Ciroep Volksgezondheid K.N.M.v.D. l.eden-
vergadering.

17 20 British Veierinary Association Annual
Congress. University of Exeter (pag. .1.17).

24 26 .10. Internationale Fachtagung für Fort-
pflanzung und Besamung der Bundesanstalt
für künstliche Besamung. Fhalheim. Wels
(pag. 451).

28 1 Okt. 22. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes
\'Lebensmittelhygiene\' der DVG (A).
Garmisch-Partenkirchen, (pag. 127)

Okiober:

2 ,1 Jaarcongres 1981 K.N.M.v.D.. tevens 128e
Algemene Vergadering. Rhenen (pag. 291 en
pag. .199).

1.1 14 Kulmbacher Eortbildungstagen (A).
Kulmbach.

14 17 BpT-KongrelJ mit Fortbildungsveranstal-
tung (A). Baden-Baden.

20 21 5. Cuxhavener Seminar\'Eleisch und Flei-
scherzeugnisse\' (A). Cuxhaven.

2.1 .10 Internat. BienenzüchterkongrelJ der Api-
mondia. Acapulco.

26 29 .Ird European Symposium on Poultrv Nu-
trition. Edinburgh (pag. .18.1).

.10

.11

-ocr page 162-

November:
14

Februari;

16

Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbeurscongrescentrum. Utrecht.
Aanvang 10.00 uur.

17 CLO-studiedagen 1982 (CLO-instituut
voor de Veevoeding \'De Schothorst\').

December:

8

10

15

Afd. Limburg K.N.M.v.D. Algemene Leden-
vergadering.

Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel Bcrgzicht, Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

September:

6

10 International Association of Teachers of
Veterinarv Preventive Medicine, Arlington,
U.S.A. (pag. 415).

10. Xlith World Congres on Diseases of
Cattle-World .Association for Buiatrics, .Am-
sterdam.

Beëindiging van produktie van
éénmalig te gebruiken spuiten en
naalden met \'record\'-aansluiting

De leden van de Dhaemae (The Disposable
Hypodermic and Allied Equipment Manufac-
turers Association of Europe) hebben het be-
sluit genomen dat in de loop van 1981 het
leveren van \'record\'-aansluitingen op steriele,
éénmalig te gebruiken spuiten en naalden zal
worden beëindigd.

Dhaemae, waarvan de aangesloten bedrijven
het omvangrijkste deel van de Europese
markt in éénmalig te gebruiken spuiten en
naalden verzorgen, is unaniem accoord ge-
gaan om zich te conformeren aan de I.S.O.
(International Standards Organisation) aan-
bevelingen dat \'luer\' de standaard aansluiting
zal zijn in de toekomst.

Dc meerderheid van de gebruikers van één-
malig te gebruiken spuiten en naalden is al
overgegaan naar de \'Itier\'-aansluiting met eli-
minatie van het potentiële gevaar voor patiën-
ten, dat in een kritieke vcrpleegsituatie, po-
gingen moeten worden gedaan orn \'record\'
spuiten te verbinden met \'luer\' naalden of\'re-
cord\' naalden te verbinden met \'luer\' spuiten.
Goed beheer zal worden verkregen doordat
zowel in ziekenhuizen, poliklinieken, ver-
pleegtehuizen. apotheken als in de magazij-
nen van distributeurs en producenten slechts
een voorraad in één uitvoering behoeft te wor-
den aangehouden.

Dhaemae-leden zijn gerechtigd om zo snel
mogelijk de markt over te zetten op de \'luer\'-
aansluiting teneinde op die manier verwarring
in gebruik te minimaliseren.
Neem voor advies en begeleiding contact op
met uw leverancier of fabrikant.

(Pcrsherlchl)

-ocr page 163-

In sommige gevallen heeft men zich langs
legale cn illegale kanalen voorzien van
diergeneesmiddelen, dic eigenhandig
werden toegediend.

De tendens resulteerde in een moeilijk te
beheersen en \\aak overvloedig gebruik van
diergeneesmiddelen. Ecn gebruik, dat
vooralsnog door slechts weinigen als een
werkelijk gevaar werd onderkend.
f)e kritisch ingestelde prakticus zag zich in
de stroom van deze ontwikkelmg
meegezogen, tc meer omdat vooral de
mtcnsieve veehouderij dc vraag naar
preventief en nutriticf gebruik van
diergeneesmiddelen tot ongekende omvang
bracht.

De wetgeving heeft zich niet tijdig
gespiegeld an de snelheid van en de variatie
in de ontwikkelingen. Al spoedig bleek de
m 1965 tot stand gekomen Antibioticawet
ontoereikend.

De verwachtingen zijn nu gericht op de
nieuwe Diergcneesmiddelwet. dic onder
meer zal voorzien in ecn toelatings-,
registratie- en kanalisatiebclcid voor en een
kwaliteitsregeling van diergeneesmiddelen.
Aan deze wet ligt de overtuiging ten grondslag
dat de dierenarts-prakticus ecn centrale
plaats inneemt bij de gezondheidszorg voor
de onder zijn hoede gestelde dieren en dat
hij deze verantwoordelijkheid niet kan
dragen indien hij geen inzicht heeft in alle
diergeneeskundige handelingen en in het
gebruik van diergeneesmiddelen op het
bedrijf

Het moet echter duidelijk zijn dat de
Diergeneesmiddelenwet slechts een
hulpmiddel is voor de prakticus. dat hem
steunt in zijn verantwoordelijkheid voor een
juist en doelmatig gebruik van
diergeneesmiddelen.

Verantwoordelijkheden van de prakticus

De toepassing van geneesmiddelen is slechts
één aspect van de uitoefening van
diergeneeskunst. De uiteindelijke
verantwoordelijkheid van de prakticus richt
zich op de gezondheidszorg en op het
welzijn van het dier dat deel uitmaakt van
onze samenleving. Hij dient zich daarbij
tevens te realiseren, dat produktie-dieren als
bron van voedingsmiddelen voor de mens
worden gehouden; in dit geval dient de
prakticus ook de consument tot zijn zorg te
rekenen.

Met andere woorden: de prakticus dient
zich er van bewust tc zijn dat hij naast zijn
directe zorg voor het aan hem
toevertrouwde dier, ook een aandeel heeft
in de bewaking van het welzijn van dieren
cn de bescherming van dc volksgezondheid.
In dit kader moet onder "volksgezondheid"
worden verstaan: \'alle facetten verbonden
aan het houden van dieren, die direct of
indirect invloed kunnen uitoefenen op de
gezondheid en het welzijn van de mens\'.
Hierbij kunnen de volgende aspecten
worden onderkend:

de directe contacten tussen mens en dier
met dc daaruit voortvloeiende risico\'s
van zoönosen en verspreiding van
ziektekiemen;

de interactie tussen volksgezondheid en
milieu, waarbij enerzijds het dier bloot
staat aan biologische en chemische
verontreiniging en anderzijds het dier
zelf bijdraagt aan de
milieuverontreiniging;
de consumptie door de mens van
voedingsmiddelen van dierlijke

ARTIKELENSERIE VD / V! / KNMvD

De eerste-lijns dierenarts: zijn verantwoordelijkheden tot heil
van mens en dier

Vlimmen is dood

Men hoelt niet ver terug te gaan m de
geschiedenis \\an de diergeneeskunst om de
dierenarts gebogen te /ien over een ziek
dier in een spaarzaam verhchte stal. Zijn
uitvoerig onderzoek leidt tot het vaststellen
van ccn aantal sv rnptomen, het stellen van
een diagnose cn het aanwenden van meer of
minder beproefde \'genees\'-middelen.
De grote doorbraak vindt plaats na de
tweede wereldoorlog, als antibiotica en
chemotherapeutica ter beschiking komen,
ook van de dierenarts. Een nieuw tijdperk
in de geschiedenis van de diergeneeskunst
breekt aan. echter met keerzijde: dc drang
tot een juiste diagnose-stelling wordt
overtroefd door het effect cn de veelvoudige
werking van de moderne geneesmiddelen.
De veehouderij ontging deze ontwikkeling
nict.

-ocr page 164-

oorsprong met risico\'s \\an biologische,
chemische en fysische contaminatie.
Vanuit deze verantwoordelijkheid kan de
prakticus zich niet meer als solitair
werkzame heelmeester opstellen, maar hij
dient zich te beschouwen als een schakel in
de
lolcik\' keten van de
gezondheidsbewaking en de welzijnszorg
voor mens en dier. en vanuit die positie te
handelen.

Vlimmen is werkelijk dood.

De huidige prakticus moet bovendien een
deskundige zijn: minder een doe-mens,
meer een adviseur en begeleider. Vanuit een
interdisciplinaire opstelling en een optiek
die mede voorziet in een optimale bijdrage
aan de bescherming van de
volksgezondheid, zal hij zijn taak
verrichten. Een belangrijk aspect waarop hij
direct invloed kan uitoefenen is het gebruik
en dc toepassing van diergeneesmiddelen,
het in acht nemen van wachttijden en het
voorkómen van residuen. Maar ook dient
hij alert te zijn op milieuverontreinigingen
die via het produktie-dier hun invloed
kunnen hebben op dc gezondheid van de
mens. Van dit laatste is de overstroming
van de uiterwaarden van de Maas in dc
zomer van 1980 en de daaruit
voortgekomen slibafzetting die in hoge
mate verontreinigd bleek te zijn met zware
metalen, een voorbeeld.

Samenwerking

De centrale positie die dc prakticus in
bovengenoemde keten inneemt kan slechts
bewaarheid worden door intensieve
samenwerking. Deze valt uiteen in directe
contacten en informatie-overdrachten.
Mogelijkheden hiertoe worden geboden
door de bedrijfsbegeleiding en preventieve
gezondheidszorg, de georganiseerde
dierziektcnhestrijding en de structuur van
eerste-, tweede- en derdc-lijns
diergeneeskunde.

In de bedrijfsbegeleidmg werkt de prakticus
samen met eigenaren, bedrijfsvoorlichters
en veevocderadviseurs. Primair staat hierbij
weer de
iHagnose. maar nu vanuit een
probleetnstelling op het bedrijf; door eigen
v^aarncming en uit signalen van anderen, is
de prakticus de centrale figuur, die
problemen in beeld kan brengen en
hiervoor de gewenste oplossingen kan
aandragen. Het gebruik van
diergeneesmiddelen en vccvocderadditieven
blijft in deze slechts cen hulpmiddel dat niet
leidt tot de uiteindelijke oplossing van de
problemen.

^OLMiil

Door de georganiseerde
dierziektenbestrijdlng is er meer structuur
gebracht in de diergeneeskunde. Van de
Gezondheidsdiensten, het Centraal
Diergeneeskundig Instituut en de Faculteit
der Diergeneeskunde mag en kan de
prakticus daadwerkelijke ondersteuning
verwachten, mits hij vanuit zijn positie de
juiste informatie verzamelt en doorgeeft.
In de toekomst (Gezondheidswet voor
dieren) zal de prakticus ook een
informatieplicht kunnen worden opgelegd
met betrekking tot het aangeven van
ziekten die niet in de huidige Veewet
worden genoemd, van uitgevoerde
vaccinaties en van de registratie cn het
gebruik van diergeneesmiddelen.
Deze informatie zal ook van groot belang
zijn voor de uitvoering van de keuring na
het slachten, met betrekking tot de
aanwezigheid van mogelijke pathologische
afwijkingen en van contaminanten. Voor de
terugkoppeling van de keuringsbevindingen
is een slachtvee-indcntificatic belangrijk,
ook voor de prakticus.
Uit een gestructureerde samenwerking cn
informatie-uitwisseling van dierenartsen die
op verschillende werkterreinen en niveau\'s
actief zijn, kan een schat aan gegevens
worden verzameld die voor de betrokken
partijen, waaronder de veehouderij en de
overheid, van het grootste belang zijn.

Misschien voelt de kleine huisdiercn-
prakticus zich in dit verhaal minder
aangesproken; zijn betrokkenheid bij de
bescherming van de volksgezondheid is
echter wel degelijk aanwezig, maar ligt op
een ander vlak. Ciécn residu-problematiek,
doch wel het gevaar van zoonosen.
milieuverontreiniging en de verspreiding
van ziektekiemen. Het in tc stellen
dierenpaspoort is cen goede aanzet tot een
diergeneeskundige begeleiding van het
gezelschapsdier. Ook voor deze groep van
dieren zou een meer gestructureerde
diergeneeskundige verzorging tot stand
moeten komen. Dc eerste aanzetten daartoe
zijn reeds te bespeuren (het verschijnsel
dierenklinieken en de eerste pogingen om tot
een ziektekosten-verzekering te komen).

-ocr page 165-

C onsequcntics voor dc opleiding tot
dierenarts.

Het is \\an/cllsprckcnd. dal dc opleiding tot
dierenarts de veranderingen in de
\\erschillende werkterreinen \\an dc
diergeneeskunde op de voet
/al moeten
\\olgcn cn dal dc/c veranderingen in hel
CLirriculuiu \\crvverkl moeten worden.
Oe nota \'beroeps- cn curriculumprofielen\',
opgesteld door leden \\an dc Werkgroep
Ontwikkelingsplan en \\an de Commissie
tweel\'asenopiciding van de h\'aculleit der
Diergeneeskunde, getuigt hiervan.
De integratie van de diergeneeskundige
activ iteiten op verschillende werkterreinen
en niveau\'s, waarbij iedere dierenarts,
dicrect of indirect, een bijdrage leven aan
de gc/ondheids/org en het wel/ijn van het
dier cn aan de gc/ondhcidsbescherming van
dc mens. maakt het handhaven van één
diploma van dierenarts tot een ccn groot
goed.

De student dient in de/c geest tc worden
opgeleid, waarbij hij of/ij in de gelegenheid
wordt gesteld kennis te maken tuet alle
facetten van dc beroepsuitoefening.
Dc wetenschappelijke vorming van dc
student cn de ontwikkeling van /ijn
klinisch-pathologisch in/icht en denken
verdient prioriteit tcn behoeve van /ijn
toekomstige wcrk/aamheden als
dcsku ndige.

Zijn vakvaardigheid al zich naast de
individuele patiëntenbehandeling mede
moeten richten op dc preventieve
gezondheidszorg en dc bedrijfsbegeleiding
alsook op het onderzoek op
voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.
Om zijn deskundigheid te kunnen
uitdragen, dient dc student /ich tevens
sociale cn maatschappelijke vaardigheden tc
verwerven. Onderdeel hiervan vormt het
maatschappelijke cn ethische
verantwoordelijkheidsbesef dat aan dc
beroepsuitoefening ten grondslag moet
liggen.

Tijdens de studie /al aan de student ook de
gelegenheid moeten worden geboden in/icht
tc krijgen in de sociale en economische
betekenis van dc ge/elschapsdieren en van
dc veehouderij en dierlijke produktie voor
ons land.

\' Dr. P. Leellang, Inspecteur Veterinaire Dienst Veterinaire Hoofdinspectie,
KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Volksge/ondshcids-aspcctcn /oals
verspreiding van ziektekiemen, zoonosen,
residu- en milieuproblematiek,
kringlooponderzoek, en epidemiologie
dienen als een "rode draad" door het
onderwijs te lopen.
Ethologie cn welzijnslcer moeten een
herkenbaar onderdeel in de opleiding van
de toekomstige dierenarts vormen. Voor
een juist samenspel cn een goede
inlormatie-overdracht tussen dierenartsen
dic op verschillende werkterreinen en
niveau\'s actief /ijn, is het tueer dan gewenst
dat dc huidige student ook enig inzicht
wordt gegeven in de informatie-verwerking.
\'Tenslotte zullen vaardigheden ontwikkeld
moeten worden, die gericht zijn op het
inschakelen van een samenwerken met
andere disciplines bij het oplossen van
problemen die de grenzen van het eigen
vakgebied en of de eigen mogelijkheden
overschrijden.

Ook na het afstuderen dient de dierenarts
zich bij voortduring op de hoogte te stellen
van nieuwe ontwikkelingen op zijn
vakgebied, o.a. door het volgen van
postacademisch onderwijs. Bepaalde
\'politieke\' uitspraken duiden op een
mogelijke verplichting aan dergelijk
onderwijs deel tc neiucn.
Daarnaast moet het maatschappelijke en
ethische verantwoordelijkheidsbesef van dc
individuele dierenarts mede vanuit de eigen
kring blijvend gestimuleerd worden. In die
zin mag Vlimnicn nooit gestorven zijn.

P. Leeflang\'

\'Zo moet het niet\' (15)

Een bcreider van kunstmelkvoedcr had een
vrij grote hoeveelheid antibiotica in
poedervorm aanwezig. De/e antibiotica
werden door vertegenwoordigers van dit
bedrijf afgeleverd op diverse
kalvermesterijen door hel gehele land. Deze
afgifles werden gedekt door een eigen
ontwerp-attcst van de aan dat bedrijf
verbonden dierenarts, die alleen in
noodgevallen op de desbetreffende
mesterijen kwam. Als bedrijfsgebonden
dierenarts was het hem niet toegestaan
antibiotica af te leveren.

-ocr page 166-

Groep

Pluimveewetenschappen

Wetenschappelijke bijeenkomst

De bijeenkomst zal plaatshebben op maandag
22 juni 1981

Plaats: Hoofdgebouw Faculteit
Diergeneeskunde, Yalelaan 1, De Uithof te
Utrecht. Zaal C 031
Aanvang: 13.45 uur (precies)
Programma:

13.45 Eigenschappen van zeer oncogene
virusstammen van de ziekte van
Marek en doorbraken bij volwassen
pluimvee; Dr. K. Schat, New York
State College of Veterinary
Medicine, Dept. of Avian and
Aquatic Animal Medicine, Ithaca,
New York, U.S.A.
14.45 Pauze

15.00 Velogenic Viscerotropic New Castle
Disease (VVDN) in California
between 1971 and 1975; Dr. A. S.
Rosenwald, Extension Poultry
Pathologist, Emeritus, Veterinary
Extension, University of California.
Davis, California
16.00 Discussie

Ook nict-leden van dc (Iroep zijn welkom.
Jaarverslag

Opgericht in 1946, staat de (iroep bij het
verschijnen van dit jaarverslag in haar 36-
ste levensjaar. Wanneer wij deze
respectabele leeftijd vermenigvuldigen met
2,5 dan geeft de uitkomst het aantal leden
aan per eind 1980.

Er meldden zich gedurende dit versla&jaar
13 nieuwe leden aan, terwijl 2 leden hun
lidinaatschap beëindigden. Helaas moet ook
vermeld worden, dat in dit jaar twee leden
van de Groep kwamen te overlijden.
Collega Berg te Castricum overleed na een
langdurige ziekte en collega Van Rooy te
Haelen kwam bij een noodlottig ongeval
om het leven. Beide collegae zijn tijdens de
bijeenkomsten van de (iroep herdacht.
Inbegrepen in het totale ledenbestand zijn 2
buitengewone leden en 2 leden met een
buitenlands dotnicilie n,l. Nieuw Zeeland
(coll. Van Swaay) en Brazilië (coll.
Coppelmans).

De jaarvergadering werd op 14 maart 1980

gehouden in het Internationaal Agrarisch
Centrum te Wageningen en werd bezocht
door 20 leden. Dit aantal werd mogelij.c
gunstig beïnvloed door de korte inleidingen
van de collegae Meens en Van de Venre
over \'Actuele Pluimveeproblemen\'.
In de samenstelling van het Bestuur kv»am
geen verandering:

U. Haije - voorzitter

J. W. Zantinga - secretaris
J. van Walsum - penningmeeïter
H, C, C. M. Meens - vice voorzitt;r
Th. J. J. van de Rijt - 2e secretaris

Het verslag over het wel en wee van de
Groep in het jaar 1979 werd goedgekeird,
evenals dat over het beheer der penningen.
Ook de kascommissie (collegae Heuff ;n
Van de Venne) waren het eens met het
gevoerde beleid. Collega Van de Venn;
werd onder dankzegging gedechargeerl en
in zijn plaats werd collega Te Winkel
benoemd. In verband met mogelijke eUra
activiteiten ter gelegenheid van het l.uitrum
in 1981 werd een éénmalige opslag van
/ 10, op de contributie goedgekeurd door
de vergadering.

De viering van het Lustrum werd uitvoerig
onder de loupe genomen, doch het initellen
van een aparte Commissie ter voorbe-eiding
werd niet noodzakelijk geacht.
Andere punten van bespreking op deie
jaarvergadering waren o.a. het openstellen
van de Groepsbijeenkomsten voor
studenten (uit te nodigen via de D.S.<.) en
het verzorgen van P.A.O. De Groep vas
echter van mening dat dit reeds contiiu
gebeurt via de door haar georganisee de
lezingen, maar men was wel bereid vinuit
de Groep eventueel medewerking te
verlenen aan het P.A.O. dat via de (roep
Praktici regelmatig georganiseerd wcrdt.
Op de middagbijeenkomst waren 31 eden
aanwezig om te luisteren naar de
behandeling van het thema
\'Bedrijfsbegeleiding in de
Pluimveehouderij\'. De organiserende, de
belanghebbende en de uitvoerende ptrtij
kwamen hier in de personen van colega
Smits, de heer v. d. Laar en collega Van
Lieshout aan het woord.
Het geheel had een positief en
voorlichtend karakter en er volgde een
geanimeerde, soms wat op de casuïs iek

-ocr page 167-

toegespitste, discussie. Men ging met een
positief kritische instelhng naar huis.

Nadat, volgens het gezegde, in mei ieder
vogeltje zijn ei had gelegd, werd op 3 juni
de in- en uitwendige kwaliteit van dat
natuurprodukt door sprekers van diverse
pluimage aan een nader onderzoek
onderworpen,

Ir, Stappers besprak aan de hand van
artistieke illustraties de invloed van de
voeding, terwijl ing, Steeghs op
humoristische en enthousiaste wijze de
huisvestingsaspecten de revue liet passeren,
gebaseerd op ervaringen uit de praktijk.
Collega Van Eek behandelde tenslotte de
aandoeningen bij de kip die rechtstreeks
invloed hebben op het ei-vormende
apparaat, daarbij bekend veronderstellende
dat algemene aandoeningen de produktie
nadelig kunnen beïnvloeden.
De laatste bijeenkomst van 1980, en wel op
30 oktober, werd geheel gewijd aan een
actueel onderwerp n,l,: 1,L,T, Het actuele
bleek zeer duidelijk uit de vele vragen die
door de ± 50 toehoorders op de sprekers
werden afgevuurd. Deze collegae hadden
inleidingen van zeer hoog niveau
gepresenteerd: coli, Froyman uit
Vlaanderen sprak over 4 jaar 1,L,T, in
België, coli. Kamps schetste de huidige
situatie in Nederland en coli, Hilbink
onthulde zijn ideeën over en ervaringen met
vaccins. Alle actuele vragen werden grondig
gesproken en men kon hier met recht
spreken van P,A,0,
fer voorbereiding van voornoemde
wetenschappelijke bijeenkomsten en van het
l.ustrum kwam het Bestuur een 6-tal malen
bijeen.

Daarnaast werd aandacht besteed aan
contacten met de K.N,M,v,D,, de W,V,P,A,
en de W,P,S,A, Met laatstgenoemde
vereniging werd overleg gepleegd over de
kanalisatie van de veterinaire belangen
binnen de W,P,S,A, Aan een aparte
veterinaire sectie werd geen behoefte
gevoeld, doch regelmatig contact over
activiteiten zal gekanaliseerd worden via
coli. Krasselt,

Het nieuwe refereer-systeem via de Groepen
blijkt redelijk tc functioneren. Dankzij de
bemoeienissen van collega Kouwenhoven
verschijnen regelmatig \'kippe-referaten\' in

koDlLmi^

het Tijdschrif! voor Diergeneeskunde.
Vanaf deze plaats willen wij gaarne een
woord van dank uitspreken voor zijn
activiteiten op dit gebied.

Sprak ik aan het einde van het verslagjaar
1979 de hoop uit op een verbetering in het
overleg met betrekking tot het
begeleidingssysteem in de pluimveehouderij
in het volgende jaar — thans moet ik
constateren dat in dat jaar 1980 weinig tot
geen overleg met de Groep
Pluimveewetenschappen heeft
plaatsgevonden - en dat zeer tot onze
spijt. Wordt 1981 beter?

Tenslotte kan dit verslag niet eindigen
alvorens een woord van oprechte dank uit
te spreken tot de Bestuursleden die ons
gaan verlaten, Udo, Joes en Joost, jullie
hebben je met veel energie en enthousiasme
ingezet voor de Groep Pluimvee, Ik dacht
te mogen constateren dat de resultaten er
naar zijn: de Groep bloeit als nooit te
voren! Hartelijk dank daarvoor en de
nieuwe ploeg zal trachten de fakkel over te
nemen en jullie enthousiasme niet te
beschamen. Tot heil van mens en pluimvee!

Dr. J. W. Zanlinga,
secretaris.

Banden Tijd,schrift voor
Diergeneeskunde

De volgende banden voor het Ti/dse/iriß
voor Diergeneeskunde
zijn nog verkrijg-
baar:

1975 t m 1978 (oude stijl) ad ƒ 12,50
per band

1979 (nieuwe stijl) ad ƒ 20, per set

1980 (nieuwe stijl) ad ƒ 22,50 per set
Bestellen is mogelijk door overmaking
op postrekening 51 16 06 ten name van
de K,N,M,v,D,. Julianalaan 10 te
Utrecht, onder vermelding van \'Ban-
den ..........",

-ocr page 168-

[LDlLMtoL

Jaarcongres 1981

Dl- Congiescoinmissic \\uii do aldeling
Utrecht kreeg dit jaar de dankbare laak
toegeschoNen /oseel mogelijk deelnemers
naar Rhenen te krijgen op 2 en 3 oktober
aa nslaandc.

Binnen dc gren/cii van de/e afdeling /ijn tc
\\ inden het Bureau \\an on/c Maatschappij
evenals dc Veterinaire Faculteit.
Dit Veterinaire hart moet /orgen voor een
uitstekende bloed\\oor/icning van dc
\\eterinaire ledematen.
Voor alle leden met /ijn of haar malen
/eker diegenen dic menen wel eens last te
hebben van \\eterinaire circulatie
stoornissen heelt dc Congrescommissie de
gelegenheid geschapen voor cen e.xtra
blocdlra nslusie.

Er is momentcel veel aan dc hand. /owel
wetenschappelijk als maatschappelijk.
Dat vraagt om ccn standpuntbepaling,
herbc/inning of heroriëntatie van elke
dierenarts wel of niet in de prakrijk, in het
beleid of in dc wetenschap werk/aam.
Hel opgestelde programma speelt op dc
hier bovcngcschctstc bchocltc in.
Wat slaat er namelijk tc gcbctncn op 2
oktober\'.\'

Het \'Pcrspccucl cn Hori/on\' van dc
velcriruiirc professie kornl hierin
riiimschools aan hotl.

I sscnliccl is voor dc juiste formulciing van
ccn dergelijke \'loiir d\'hoii/oir dal veel
deelnemers nici hun meningen over dc
dagchjksc praktijk uit dc verschillende
gelctlingcn van dc Maatschappij \\ooi
Diergeneeskunde aainvc/ig /i|n.
Dc oiulcrlingc wisselwerking cn discussie
tussen dc groepen bepaalt in belangrijke
male hel toekomstige Iunclioncrcii van dc
\\ ctcrinairc I acultcit cn dc Koninklijke
Nctlciiandsc Maatschappij voor
1 )icrgcnccskiiiHlc als geheel,
l) kunl door tc komen
zcH dc leiders mcc
helpen vcrscluiivcn. waardoor nieuwe
pcispeeticvcn geschapen worden.
W c hclcn 11 allen uaanic persoonlijk
VV cl kom.

/)(\' ( \'oni/i\'csi. (ininii.ssic

-ocr page 169-

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldde zich de
collega:

Egmond, E. J. van; 1981; 8141 N\'C Heino, Rozendaalseueg 1.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Brinke, W. len; 1981; 9247 DJ Urelerp, Stuken }}.

Dongen. F. J. M. van; 1980; 5125 NH Huiten, Hulleneindsestraat I.

Fisseher. R. F.; 1980; 2801 HC Gouda, Turfmarkt 94.

I.ogt, P. B. van der; 1980; 5246 BK Rosmalen, J. Heijmanslaan 127.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

H. J. Molenaar. Griftstraat bis. 3572 GN Utrecht.
F. J. Ci. Seuren. Zevenwouden 91, 3524 CM Utrecht.
J. A. Terwee, M. H. Trompstraat 28, 3572 XV Utrecht.

Boer. J. de: 1980; 7271 RS Borculo, Ruurlo- 220
seweg 61; tel. (05457) 3672 (privé). 1270
(prakt.); p., ass. bij 1.. de Haan. P. den 22.^
Hartog, C;. Moolhuizen. J.
C. v. d. Sar, G. J.
Stegehuis en F. F. v. d. Velde.
Braam. II. .!.: 1945; Veendam; p. (assoc. met 227
Cl. Huisman beëindigd).

* Brink. C. ./. van den: 1954; 5037 EP Eilburg. 304
St. Oloflaan 9; tel. (013) 674679 (privé).
432867 (prakt.).

Brinke. len: 1981:9247 DJ Urelerp, Stu-
ken 33; tel. (05125) 2692 (privé). 1444
241
(prakt.): p., ass. bijdr. P. I . Beiboer (toevoe-
gen als lid).

Dongen. 1-. ./. M. van: 1980; 5125 NH Hullen. 247
Hulleneindsestraat 1; tel. (01612) 2872; wnd.
d. (toevoegen als lid). 255

*Egmond. h. J. van: 1981; Heino; p.
heü.x. W. /■■.; 1956; 7221 BV Steenderen. Ds 267
Pikaarweg 20; tel. (05755) 2148 (privé), 1266
(prakt.).
 275

Fisseher. R. F.: 19X0:2801 HC Gouda. Turf-
markt 94; tel. (01820) 18995; p.. ass. bij mevr.
290
W. G. Lycklama a Nijeholt-Roelofsen (toe-
voegen als lid). 29.?
Haan. H. de: 1977; Sterksel; p.. geass. met G.
J. Molenkamp.

Heijden. O. T. ler: 1980; 7131 GM Lichten- 29J
voorde, Fisztstraat 15; tel. (05443) 4396
(privé), 1600 (prakt.); p., ass. bij W. J. M.
Bekkers, W. Schuurman en A. J. W. G. Vos.
300
Hooijer. G. A.:
1979; 8495 HB Oldeboorn,

Adreswijzigingen, enz.:

1/12

1X6

1X6

194

196

:oo

:o(i

209

212

2IX

Westein 14; tel. (05663) 741 (privé), (05665)
2255 (prakt ).

Hitisnian. G.: 1974; Hoogezand; p., H-D.
(assoc. met H. J. Braam beëindigd).
* Jansen. F. G. M.: 1981; Utrecht; tel. (030)
719770 (privé). (03498) 1210 (prakt.); p., ass.
bij T. Nauta.

Kersjes. Prof. dr. A. H .: 1956; U-1963; Zeist;
tel. (0.M04) 2l8.30{privé),(030)531351 (bur.).
Leeuwen. F. A. van: Brasil-1975; 13.100
Campinas-SP (Brazilië), R. Frei Manoel da
Ressureifao 1251; d. bospital veterinario Dr.
E. Buckholtz.

Logi. r. li. van der: 1980; 5246 BK Rosmalen,
J. Heijmanslaan 127; tel. (073) 419023; wnd.
d. (toevoegen als lid).

Molenkamp. G. ./..- 1971; Hecze; p.. H-D.,

geass. met H. dc Haan.

Osinga. A.: 1966; Goor; p., geass. met O.

Voortman.

Sauer. A. ./.; 1970; Eist (GId.); tel. (08819)
2439 (privé), 2787 (prakt.); p.. H-D.
Sohels. W.: 1977; 7731 KL Ommen. Putter
21; tel. (05291) 4282 (privé), 1532 (prakt.).
l\'ooriinan. O : 1974; Goor; p.. geass. met A.
Osinga.

H eekhoui. P. J.: 1972; Zwolle; tel. (05200)
24061 (privé), 14420 (prakt ); p., H-D., kl.
huisd.; k.d. (assoc. beëindigd).
\'Heen. IV. P. S. van: 1981:4153 RB Beesd,
Mariënwaard 12; lel. (03458) 2062; p., ass. bij
W. Th. Slraaten.

Zijlnians. Mej. J. A.: 1980; 9203 JR Drach-
ten, J. F. Kennedylaan 87; tel. (05120) 20837.

-ocr page 170-

koiLmioL

Eervol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere dienst;

P. l.ammens te Harderwijk per 1 januari 1981.

Jubilea:

Dr. R. van Santen te Hattem
D. Mulder Jr. te Empe
N. A. Commandeur te Eeiden
J. H. de Groot te Zutphen
J. C. Peters te Rotterdam
A. Elgersma te Kollum
IJ. Krol te Oegstgeest
A. Rozeman te Oosterhesselen
H. M. Jansen te Waardenburg
G. Schoenmaker te Gouda
J. Venema te Putten

op 1 5 juni
op 17 juni
op 23 juni
op 23 juni
op 23 juni
op 30 juni
op 30 juni
op 30 juni
op 30 juni
op 30 juni
op 30 juni

1981
1981
1981
1981
1981
1981
1981
1981
1981
1981
1981

60 jaar
35 jaar
55 jaar
55 jaar
55 jaar
25 jaar
25 jaar
25 jaar
25 jaar
25 jaar
25 jaar

(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(aanwezig)

Oproep

Hassan Shaban (28) studeerde aan de Makerere-
universiteit in Kampala (Oeganda) waar hij in
1977 zijn studie diergeneeskunde voltooide.
In 1978 door E. A. O. uitgezonden naar
Nederland voor specialisatie pluimveeteelt
(Barneveld); hierna theorie en praktische ervaring
bij Gezondheidsdienst voor Pluimvee (Doorn).
Door de chaotische toestand in Oeganda is het
inmiddels voor Hassan Shaban onmogelijk
geworden nu naar zijn land terug le gaan.
Wanneer de toestand is genormaliseerd gaat hij
zeker terug.

Asielaanvrage september 1979; hierop nog geen
definitieve beslissing.
Sinds kort kan Hassan Shaban een
tewerkstellingsvergunning krijgen. Probleem:
opleiding wordt in Nederland niet erkend. Hij
wil toch graag in de praktijk werken om zoveel
mogelijk ervaring op te doen voor /ijn terugkeer
naar .Afrika.

Voorkeur gaat uit naar: I. assisteren bij
veterinair onderzoek, 2. pluimveeteelt en of
gezondheidszorg, 3. vleesinspeclie (rund ol
pluimvee).

Oproep: kunt u Hassan Shaban aan werk helpen
neemt u dan contacl met hem op: Da Coslalaan
2. 3705 SK Zeist, U kunt ook bellen naar mw H.
Gemen van de werkgroep Zeist van de Ver.
Vluchtelingenwerk Nederland: 03404-55709.

Ter overname ^^ ^^^^^ ^^^ ^^^ GEMENGDE

TWEE-MANS PRAKTIJK

In verbancj met financiering kliniek annex woonhuis is enig eigen kapitaal
vereist.

Brieven on<jer nummer 16/81 aan óe recjaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 171-

Epidemiologisch Salmonella-onAerzoék in een
bepaald gebied (\'Project Walcheren\')

V. Onderzoek naar de mogelijkheid varkens onder
praktijkomstandigheden
Salmonella-yr\'\\\\ te mesten

Epidemiological Studies on Salmonella in a Particular Area
(\'Walcheren Project\')

y. SluiJies on ihe Possihitily of Fat rening Pigs Free from Salmonella

J. Oosterom, E. H. W. van Erne en M. van Schothorst\'

Uii hel Rijksinstiiuut voor de Volksgezondheid. Bihhoven

SAMENVATTING

In één van de stallen van een met Salmonella besmet varkensmestbedrijf op
Walcheren is in een viertal proeven getracht varkens onder praktijkomstandighe-
den Salmonella-vrij te mesten, nadat eerder was gebleken dat dit onder experimen-
tele condities mogelijk is. Tijdens deze proeven is een aantal hygiënische maatrege-
len genomen, zoals de aankoop van Salmonella-vrije biggen, het gebruik van goed
gepelleteerd voer, het grondig reinigen en desinfecteren van de proefstallen en het
weren van infecties vanuit het direct omringende milieu. Ondanks deze maatrege-
len is het niet gelukt Salmonella-vrije varkens te produceren. In drie van de vier
experimenten is zelfs een uitgebreide infectie onder deproefvarkens voorgekomen.
Aanwijzingen werden verkregen van een aantal wegen waarlangs de Salmonella-
besmettingen van de varkens kunnen hebben plaats gevonden. Dat deze besmet-
tingswegen toch nog bestonden is terug te voeren op het feit, dal de voorgestelde
maatregelen in de praktijk niet volledig werden uitgevoerd. Dit wijst erop. dat het
onder praktijkomstandigheden zeer moeilijk is om aan de gestelde hygiënische
eisen te voldoen. Of dit een algemeen geldende regel is zal in de verdere proeven
moeten worden nagegaan.

Bij de derde en vierde proef neming is het onderzoek niet alleen tot het eind van de
mestperiode uitgevoerd, maar voortgezet tot na het slachten. Hierbij is gebleken
dat ook het transport naar en verblijf in het slachthuis aanleiding kan geven tot een
Salmonella-besmetting van de varkens, ondanks uitgebreide reiniging en desinfec-
tie van zowel veetransportwagen als wachtruimten van het slachthuis.

SUMMARY

Four trials were made to study the possibility of fattening pigs free from Salmonella
under field conditions. One pig-sty on a Salmonella-contaminated farm was used
in these studies. Previous studies had shown that Salmonella-free fattening pigs
could be produced under experimental conditions. A number of hygienic
measures were adopted on the jarm. such as the purchase of Salmonella-free
piglets, the use of correctly pelleted feed, thorough cleaning and disinfecting of
the pig-sty, and the pre\\tntion of all infections originating from the environment.

\' Drs. J. Oosterom, E. H. W. van Erne en Dr. M. van Schothorst, Laboratorium voor Zoonosen en
Levensmiddelenmicrobiologie, Rijks Instituut voor de Volksgezondheid, Postbus 1, 3720 BA Bilthoven.
Dr. M. van Schothorst, destijds laboratoriumhoofd, is thans werkzaam bij Nestle Products Technical
Assistance Co. Ltd., La Tour Peilz, Zwitserland.

-ocr page 172-

Noiwithsiancling all these measures, conipleiely Salmonella-free pigs could not
he ohiained. In three out of four experimcttts, even a nuiss infection with Salmo-
nella even became apparent among the pigs.

During the experiments a number of possible routes of infection were detected.
The presence of these possible routes of infectioti 117« due to the fact that the
measures referred to were not carried out accurately. This suggests that it u ill bc
very difficult to satisfy the recfuiremcnts of strict hygiene under field conditions.
Further experimental studies will have to show whether this is usually the case.
During the third and fourth trial, studies were not confined to the farm, but also
extended to the perioil of slaughter. I\'rom these investigations it bccame
apparent that transport to as well as the period of waiting in the slaughter-house
also provide several opportunities for contamination of the pigs, in spite of
extensive cleaning and disinfection of both cattle-truck and lairages.

1. IM FJDING

In Nederland worden jaarlijks rond de
6.000 gevallen van salmonellosis bij de
mens aangetoond, terwijl op grond van
onderzoekgegevens wordt aangenomen
dat dit slechts een klein gedeelte is van het
werkelijk aantal humane
Salmonella-
infecties dat per jaar in ons land optreedt
(1).

Gebleken is dat het overgrote deel van
deze infecties via het voedsel tot stand
komt. Aangezien vlees (waaronder
vooral varkensvlees) een grote rol speelt
bij deze voedselinfecties, is het belangrijk
na te gaan of
Salmonclla-\\r\\\']c varkens
geproduceerd kunnen worden.

In het verleden werden onderzoekingen
verricht naar de omstandigheden waar-
onder het mogelijk is varkens
Salmonella-\\nj te mesten. Uit deze
onderzoekingen is gebleken dat dit onder
experimentele omstandigheden en in een
speciale proefstal inderdaad mogelijk is
(2). De voorwaarden waaraan men daar-
bij dient te voldoen zijn: de inbreng van
Salmonella-\\rï]c biggen, het gebruik van
op de juiste wijze gepelleteerd v oer en het
treffen van strenge hygiënische maatrege-
len, zoal het weren van insecten, knaag-
dieren en vogels, het adequaat reinigen en
desinfecteren van stalruimte en werktui-
gen, het gebruik van
Salmonella-vr(]
strooisel en het gebruik van speciaal
schoeisel en speciale kleding.

In de hier te beschrijven proefnemingen is
nagegaan of ook onder praktijkomstan-
digheden, wederom met inachtneming
van bovengenoemde maatregelen, de-
zelfde resultaten konden worden ver-
kregen. Bovendien werd nagegaan of tij-
dens transport en tijdens de wachttijd in
het slachthuis een besmetting van var-
kens met
Salnionellakon optreden. Hier-
toe werden in twee proeven na het slach-
ten mesenteriale lymfklieren en faeces
van de varkens op het voorkomen van
Salmonella onderzocht, evenals mon-
sters genomen in de gebruikte veewagen
en in het desbetreffende slachthuis.

2. M.ATFRl.AAI EN MEIHODEN

2.1. \\ oorbereiding van de proeven

De proeven werden uitgevoerd in één \\andrie var-
kensstallen op een varkensmestbedrijf te Oost-
Souburg op Walcheren. Dit bedrijlWerd geko/en
omdat uit eerdere onderzoekingen was gebleken dal
het besmet was met .S\'. iyi>hi murium. faagtype 11
505. De stal werd, voordat de biggen erin kwamen,
grondig gereinigd met water onder hoge druk en
gedesinfecteerd met formalinedamp (.10 ml vloei-
bare formaline 40\';,\' met 20 g kaliumperinanganaat
per m\' stalruimte verhitten). Voor alle e.xperimen-
ten, met uitzondering van het eerste, werden de
biggen, voordat ze in dc stal werden gebracht,
onderzocht op het vo\'
werden alleen biggen,
bij geen
SatmnncHa
gebruikt.

Bij aankomst in de pr
weken oud.

en i

cistal waren de die

2.2. Huisvesting en voeding

De stal waarin de varkens gehuisvest waren bestond
uit een voorportaal en het eigenlijke stalgcdcelte.
Het voorportaal mocht slechts betreden worden na
desinleetie van schoeisel en de toegangsdeur kon
door de eigenaar worden afgesloten. Achter de
toegangsdeur was een vliegendcur aangebracht.
Buiten, naast de toegangsdeur, stond een ontsniet-
tingsbak gevuld met een Halamid®-oplossing (1\',
oplossing: tweemaal per week ververst),
In het voorportaal bevonden zich links twee voeder-
silo\'s met een inhoud van respectievelijk 2 en 4 m\'.

ukomen van Saliudin
ifkomstig uit koppels
kon winden aangct

-ocr page 173-

waarin uitsluitend pellets werden bewaard. Rechts
was een hok voor 2 a 3 varkens gebouwd, bestemd
voor /leke ol /wakke dieren, In het voorportaal
bestond de mogelijkheid om \\an schoeisel te wisse-
len en om een schone jas aan te trekken. Een tweede
ontsmettingsbak was aangebracht bij de deur die
toegang gaf tot het eigenlijke stalgedeelte. De \\ loer
in de gehele stal was van beton.
In het stalgedeelte bevonden /ich aan weers/ijden
van het middenpad tien hokken. Het achterste
gedeelte \\an de/e hokken was voorzien van een
betonnen roosterv loer, waaronder zich een beton-
nen gierkelder bevond van ca I\', meter diep en I
meter breed. Deze kelders liepen aan beide zijden
van de stal, ook onder het voorportaal, tot I meter
voorbij de korte gevels, hetgeen het leegzuigen ver-
gemakkelijkte, Buiten en links in het voorportaal
achter de silo\'s waren deze kelders door houten
vlonders bedekt.

De ruimte in de kelders was onvoldoende om mest
van een gehele mestperiode te bevatten. i:>aarom
werden de kelders regelmatig tijdens de mestperi-
ode leeggehaald. Mest en gier werden vooreen deel
in de omgeving van de proefstal over het land
verspreid.

In het voorste gedeelte van elk hok werd alleen voor
de eerste dagen stro gelegd, dat tegelijkertijd met de
stal werd gedesinfecteerd. De hokken waren onder-
ling gescheiden door houten planken. Achter op de
roosters was deze scheiding volledig, maar vóór op
de betonnen vloer was om en om een plank weggela-
ten, zodat de varkens contactmogelijkheden had-
den, De hokken werden zo min mogelijk betreden,
maar indien dit nodig was, zoals bij monstername,
werd per hok een nieuw stel plastic zakken om het
schoeisel gedaan.

De voederbakken liepen langs het middenpad. Na
elke voederperiode werden deze voor de varkens
afgesloten en alvast gevuld voorde volgende voede-
ring. De watervoorziening geschiedde door middel
van drinknippels die boven de voederbakken
gemonteerd waren, zodat faecale verontreiniging
van het drinkwater niet mogelijk was. Builen de
voedertijden konden de varkens geen water
opnemen.

De varkens werden tot een gewicht van ca ,35 kg
gev oerd met startpellets en daarna met mestpellets.
De eerste 24 uur na aankomst werd geen voeder
verstrekt, (iedurende de eerste 10 dagen werd pre-
ventief een antibioticum chernotherapeuticum-
mengsel (bevattende aureomycine, sulfadimidine
en penicilline)! j„(ir het voer gemengd in verband
met een eventueel grotere gevoeligheid voor infectie
ten gevolge van transport en verandering van
omgeving.

IX- ventilatie in de stal werd geregeld door twee
ventilatoren boven het middenpad die zorgden voor
de afvoer; de toevoer van verse lucht ging door
middel van lucht-inlaatopeningen van ca 10 cm
breed die zich over de gehele lengte van de zijgevels,
net onder het dak, bevonden.

Zowel de lucht-inlaalopeningcn als de lucht-
uitlaatopeningen waren afgeschermd met fijn \\ lie-
gengaas, zodat insecten en vogels uit de stal konden
worden geweerd.

\' CylaC (American Cvanamid Company).

2.3. Voorbereiding onderzoek bij het slachten

In het derde en vierde experiment, waarbij het
onderzoek van de proefvarkens tot en met het trans-
port en het slachtproces werd uitgebreid, werden
de varkens \'s morgens vroeg als eerste koppel ver-
voerd en geslacht. Bovendien werd de veewagen
goed gereinigd en gedesinfecteerd en werd, naastde
gebruikelijke hygiënische maatregelen in het slacht-
huis, extra aandacht besteed aan reiniging en desin-
fectie van de wachtruimte. t)eze wachtruimte (ende
laadbrug) werd voor het slachten van een tweede
groep varkens uit het vierde experiment door ons
zelf extra gereinigd en gedesinfecteerd, waarbij
gebruik werd gemaakt van een hogedrukspuit, heet
water en Evortol®.

2 4, Bemonstering

a) \\ an de le mesten l^if;gen

Om een indruk te krijgen over de mogelijke insleep
van
Salmonetla-kkmen in de proefstal werd bij de
eerste proef twee maal onderzoek van de biggen
gedaan; de eerste keer door bij het transport meng-
monsters faeces te nemen uit de hokken van her-
komst op het fokbedrijf en de tweede keer door
faecesnionsters te verzamelen nadat de biggen de
eerste 24 uur na aankomst in de proefstal hadden
gevast.

Als voorbereiding voor de tweede, derde en vierde
proef werden gedurende 6 weken tot het moment
van afleveren wekelijks faecesmonsters genomen op
de bedrijven waarvan biggen werden betrokken.
Per hok werden verschillende losliggende faeces-
hoopjes in één steriele plastic zak verzameld en als
zodanig onderzocht.

desinte

•de

van de proehtat na

Na reiniging en desinfectie van de proefstal werden
bij de derde en vierde proef monsters genomen,
voornamelijk swabs van v loeren en wanden, om na
te gaan of nog salmonellae waren achtergebleven.

c) ii/dens (te mesi/n

Bij het eerste experiment werd de bemonstering van
de varkens op het mestbedrijf aanvankelijk uitge-
voerd door uit elk hok zoveel monsters van ver-
spreid liggende mesthoopjes te nemen als er biggen
aanwezig waren. Eater vond deze bemonstering
tweewekelijks plaats en werd het aantal monsters
per hok tot de helft teruggebracht.
Bij het tweede experiment werden wekelijks faeces-
monsters verzameld; in het begin door vijf mon-
sters per hok te nemen, welke afzonderlijk op sal-
monellae werden onderzocht. Na enige tijd is echter
gekozen voor de \'wet-pooled-sample\' methode,
uitgaande van vijf monsters per hok (zie 2.5.1. Bac-
teriologisch onderzoek). Aan het eind van de mest-
periode werd overgegaan tot het verzamelen van
enkele lacceshoopjes per hok. Dit monster werd als
zodanig onderzocht.

-ocr page 174-

Bij de/e tweede proef is tevens gedurende een tiental
weken in enkele hokken het aantal salmonellae per
gram faeces bepaald. Hiervoor werd dc MI\'N-
methode gebruikt.

Bij de derde en vierde proef /ijn wekelijks enkele
losliggende faeceshoopjes per hok samengevoegd
en als zodanig onderzocht.

Bij alle vier de experimenten zijn ook telkens vlie-
genvangers in de proefstal gehangen, welke na ver-
loop van tijd werden verzameld om de aangekleefde
insecten op het voorkomen van salmonellae te
onderzoeken. Uit eerder onderzoek was gebleken,
dat de gebruikte vliegenvangers geen dodende of
groeiremmende werking ten opzichte van
Salmo-
nella
bezaten. Tevens zijn op onregelmatige tijden
ook andere materialen onderzocht; zo zijn stof.
voer. stro. zaagsel, faeces van knaagdieren en
knaagdieren zelf. zowel afkomstig uit de proefstal
als uit de andere stallen van het bedrijf, bemonsterd.
Ook van de varkens welke in de overige stallen
waren gehuisvest zijn herhaalde malen faecesmon-
sters onderzocht.

d) hij hel slachten

Na het derde en vierde experiment zijn bij het slach-
ten swabs genomen van vloeren en wanden van de
gebruikte veewagen, en van vloeren, wanden,
machines en instrumentarium \\an wachtruimte en
slaehtruimte in het slachthuis.
Na het slachten en keuren van de varkens werden de
darmconvoluten naar de darmwasserij getranspor-
teerd. Hier werd bij het derde experiment wat faeces
uit de anus geperst, terw ijl bij het vierde experiment
het rectum werd stukgetrokken en uit de ontstane
opening wat laeces werd genomen. Hierna werden
de darmen afgescheild en werden de overblijvende
mesenteria met de mesenteriale lymfklieren
verzameld.

Bij het vierde experiment zijn tenslotte zes nieren,
afkomstig van zes geslachte varkens verzameld om
ze op het voorkomen van antibiotica te
onderzoeken.

Alle monsters werden in steriele plastic zakken ge-
daan. behalve de swabs welke in glazen potten met
Stuart\'s transport medium werden bewaard. De
monsters werden onmiddellijk naar het laborato-
riutn vervoerd, waar zij direct na aankomst in
onderzoek werden genomen. De voor onderzoek
bestemde nieren ziin in steriele plastic zakken ge-
daan cn direct naar het laboratorium vervoerd waar
zij. tot het moment van onderzoek, bij 20° C
werden bewaard.

2.5 Methoden

2.5.1 liacleiiologisch onderioek

Van alle monsters laeces (zowel van de bedrijven
van herkomst, vanhet proefbedrijf als van die geno-
men na het slachten) werd 25 gram gebracht in 225
ml gebufferd peptonwater (Bl\'w). De vliegenvan-
gers die in stuk ken werden ge knipt, alsmede de swabs
en de overige op het bedrijf verzamelde monsters,
werden evenzo toegevoegd aan telkens 225 ml BPw.

De mesenteria werden op het laboratorium gedu-
rende 10 seconden in kokend water gedompeld,
waarna met steriel instrumentarium het dikste
gedeelte van de mesenteriale lymfklieren werd uit-
gepeld (4). Vervolgens werd 5 gram klierweefsel
tezamen met 45 ml BPw gedurende 20 seconden in
een blender vermalen, waarna het mengsel in een
steriele glazen pot werd gegoten.
De beënte BPw werd gedurende 16-20 uur bebroed
bij ,17° C. Daarna werd 10 ml van deze vooropho-
pingsvloeistof overgebracht in 100 ml tetrathio-
naatbouillon ( I BB) volgens Muller-Kauffmann en
bij 4.1° C bebroed. Na 24 en 48 uur werd hiervan een
Öse uitgestreken op briljantgroen-fenolrood-
agarplatcn met een diameter van 15 cm. Verdachte
kolonies werden met behulp van Iriple-Sugar-
Iron Ureum
Agar en l.ysine Decarboxylase
Medium biochemisch onderzocht. \\ erdachte cul-
turen werden ter nadere identificatie (scro- cn faag-
tv pering) opgestuurd naar het Nationaal Salmonel-
la C entrum ("dr. P. A. M. Cluince en mw. drs, VV. .1.
van I eeuwen).

Bij de \'wet-pooled sample" methode werden vijf
faecesmonsters afzonderlijk in BPw gebracht, doch
werd na bebroeding slechts één hoeveelheid TBB
geïnoculeerd met telkens 2 ml vloeistof uit de ver-
schillende potten BPw. Wanneer na verder onder-
zoek van dc I BB bleek dat
Salmonella kon worden
geïsoleerd, dan werden alsnog de vijf betreffende
potten BPw. die ondertussen bij 4° C waren
bewaard, afzonderlijk op het voorkomen van
Sal-
monella
onderzocht.

2.5.2 Onderzoek op aniihioiica
Het antibioticum-onderzoek geschiedde met
behulp van de zogenaamde hoogspanningselectro-
lorese. zoals deze in het laboratorium voor Zoo-
nosen en l.evensmiddclenmicrobiologic van het
Rijksinstituut voor de Volksgezondheid routine-
matig wordt toegepast,

.1. RESUTTAIF.N
Proef 1

In tabel I is een over/icht gegeven van de
aantallen ontler/ochte en positief be-
vonden monsters.

Zowel in de mengmonsters afkomstig
van de bedrijven van herkomst als in de
eerste serie faecesmonsters genomen op
het mestbedrijf werden geen salmonellae
aangetoond.

Reeds na één week echter werd in vijf
hokken aan de linkerkant een infectie
met
S. panama faagtvpe G aangetroffen
en in één hok aan de/elfde kant .V.
tvphi
miirium
laagtype II .505. In de loop van
de daarop volgende maanden verspreid-
den de/e infecties zich door een groot
gedeelte van de stal en konden tot aan het
tijdstip van slachten in de faeces worden
aangetoond.

-ocr page 175-

Het verloop van de Salmonella-infectie
in de proefstal is weergegeven in figuur 1.
In de loop van de mestperiode werden
ook nog enkele andere
Salmonella-typen
uit de stal geïsoleerd.
In de 10 monsters van voer en stof, verza-
meld tijdens de gehele mestperiode, kon-
den geen salmonellae worden aange-
toond. De vliegenvangers bevatten
aanvankelijk geen insecten, later in de
proef in twee gevallen wel.

Éénmaal werd S. panama G uit insecten
geïsoleerd. Van de 35 onderzochte faeces-
monsters uit de andere stallen van het
bedrijf waren er 20 (ruim 57%) positief,
waarbij alleen
S. lyphi murium faagtype
II 505 kon worden geïsoleerd.

Proef 2

Een overzicht van het totale aantal geno-
men monsters en het aantal positieve
monsters is weergegeven in tabel 2.

rabel 1. Proef 1. Overzichl van het aantal onderzochte en het aantal Salmi>nel/a-pofiiüe\\c monsters.

monsters

aantal

aantal
positief

serotype en faagtype

varkensfaeces

uit stal van herkomst

124

0

varkensfaeces

uit de proefstal

1078

374

293 X .S". panama G
70
X .V. lyphi nniriiini 11 505
7
X S. panama Z
2
X S. lyphi nuiriiim ORS
1 X hrandenhurg
1 X biochem. Saim.

stof

10

0

voer

10

0

vliegenvangers

2

1

1 x S. panama G

varkensfaeces uit

andere stallen

35

20

20 x 5. lyphi murium 11 505

P.g. I

PROEF

S panama G
S typhi murium II 505
S panama Z
S brandenburg
S. typhi murium I en HORS
biochemisch Salmonella

01
^

m

c
O)

Vl \'

(U i

cn

<u
Q-

fO
^

c

OJ
^

O

.c

10

bezettings-
- graad

I

c
re
nl

•3 % ^^/B ^^7

datum monstername

-ocr page 176-

Tabel 2. Proef 2. Overzicht van het aantal onderzochte en bet aantal SülniDne/la-poaiücvc monsters.

serotvpe en faagtype

aantal
positief

aantal

monsters

varkensfaeces

uit stal van herkomst 245
varkensfaeces

uit de proefstal 828

stof I

voer I

vliegenvangers 24

stro I

muizenfaeces I
stof uit andere stallen

van het bedrijf 2

188
I

O
.1

O
O

179 X 5. panama G
9
X 5. panama O.S.
1
X 5. panama G

2x5. panama G
I x 5.
panama O.S.

} X S. panama A
1
X ivplii nntrium II 505

Het onderzoek op Salmonella van de
mengmonsters van de bedrijven van her-
komst verhep negatief met uitzondering
van drie monsters van één bedrijf, waar-
uit S.
panama faagtype A werd geïso-
leerd, en één monster van een ander
bedrijf waaruit
typhi murium faagtype
11 505 werd geïsoleerd. De voor het
onderzoek gebruikte biggen waren
gedeeltelijk afkomstig van deze bedrij-
ven, echter niet uit de tomen, waarbij
Salmonella kon worden aangetoond.

Tijdens de mestperiode werd pas na de
vierde week voor het eerst in één hok een
infectie met S.
panama faagtype G
aangetoond.

Ook na zeven weken werd in één hok een
infectie met
S. panama faagtype G ge-
vonden. Na elf weken bleek plotseling in
10 van de 20 hokken 5.
panama faagtype
G voor te komen. In de hieropvolgende
weken heeft de infectie zich verder door
de stal verspreid (zie figuur 2). Gedu-

1 Ig. 2

PROEF 2

20

bezettings-
graad

S 10

b

20/ 2/ W/ ly 31/ 6/ RZ y 11/ 18/ 25/ 1/ 8/ 15/ 22/ 29/ 6/ 13/

/7 /B /s /s A /9 /g /io /lo /io /o /li /n /w /n /ii /12 /12

datum monstername

panama G
[ I S panama OS

-ocr page 177-

\'label 3. Proef 2, Aantal salmonellae per gram van faecesmonsters uit drie verschillende hokken
gedurende de infeclie met
S. panama faagtype G.

datum

hok

hok

hok

monslername

L 3

1.5

L 7

1 1 10

220

> 1600

> 1600

18 10

21

22

170

25 10

0,45

1.30

49000

1 II

1,3

1.3

160000

8 II

2.2

7

70

15 II

< 0,18

0.45

0,2

22 II

4,9

< 0.18

0,2

29 1 1

1,1

<0,18

72

6 12

<0,18

<0,18

< 0,18

13 12

< 0,18

< 0,18

< 0,18

rende korte tijd is bij het onderzoek ook
panama faagtype OS aangetoond en
wel éénmaal in drie hokken, tweemaal in
twee hokken en tweemaal in één hok
(figuur 2). L\'it de vliegenvangers werd
tweemaal
S. panama faagtype G en één-
maal .S\'.
panama faagtype OS geïsoleerd
en wel gedurende de periode dat in de stal
een massale infectie bestond.
\'IWee stofmonsters uit beide andere stal-
len op het bedrijf, genomen tijdens het
hoogtepunt van de infectie, waren nega-
tief op
Salmoni\'/la, terwijl één stofmon-
ster uit de proefstal .S\'.
panama faagtype
G bevatte. Uit monsters voer, stro en
tnuizenfaeces uit de proefstal kon geen
Salmonella worden geïsoleerd.
De resultaten van het kwantitatieve
onderzoek van faeces op
Salmonella
middels M I^N-bepalingen zijn weergege-
ven in tabel 3,

Proef .3

Van de bedrijven van herkomst werden
145 mengmonsters faeces in onderzoek
genomen; uit één ervan werd ,S\'.
typhi
nmrium
faagtype 1! 505 geïsoleerd.
Na reinigen en desinfecteren van de
proefstal werd in één van de 45 swabs,
genomen van de vloer van één der var-
kenshokken. ,S\'.
panania faagtype G aan-
getoond. terwijl uit een tezelfdertijd
gevangen rat en v\\ at achtergebleven oude
mest respectievelijk .V.
panama faagtype
G en
S. panama rough werden geïsoleerd.
De zes swabs. genomen van de veewagen
bij aanvoer van de eerste koppel biggen
op het bedrijf, bleken negatief op het
voorkomen \\an
Salmonella.

Van 311 tijdens de mestperiode van de
proefvarkens genomen faecesmonsters
bleek slechts één monster positief: hier-
uit werden salmonellae van de B-groep
(onbeweeglijk) geïsoleerd, tezamen met
5,
typhi murium faagtvpe II 505, Deze
isolatie betrof een monster genomen hal-
verwege de mestperiode. Vliegenvangers,
stofmonsters, voermonsters, monsters
van muizenfaeces en een tweede gevan-
gen rat uit de proefstal bleken negatief.
Van de 77 inonsters van verschillende
aard, ten tijde van de proef genomen uit
beide andere stallen van het bedrijf, ble-
ken vijf faecesinonsters positief: driemaal
Salmonella van de B-groep (onbeweeg-
lijk), tweeinaal
S. typhi murium faagtype
II 505, benevens twee voermonsters met
respectievelijk
Salmonella van de B-
groep (onbeweeglijk) en
Salmonella van
de B-groep (onbeweeglijk) tezamen met
5.
typhi murium faagtype II 505. Uit een
monster hondefaeees, genomen op het erf
van de betrokken boerderij, kon
S. bran-
denburg
worden geïsoleerd. Monsters
van aarde en modder bleken negatief
(tabel 4).

De monsters genomen rond het slachten
staan vermeld in tabel 5. Bij het slachten
van de eerste groep bleek één van de vijf
swabs. genomen in de veewagen. .S\'.
infanti.s te bevatten, terwijl van de acht
monsters, vóór het slachten in het slacht-
huis genomen, een swab van de wacht-
ruimte positief was (5.
infanti.s).
De eerste groep bestond uit 60 varkens;
hiervan werden 54 faecesmonsters en 60
mesenteriale lymfklieren onderzocht. In
10 faecesmonsters kon
Salmonella wor-

-ocr page 178-

Tabel 4. Proef 3. Overzicht van het aantal onderzochte en aantal Salmonella-posiüeve monsters,
genomen vóór en tijdens de mestperiode.

serotype en faagtype

aantal

aantal
positief

1. vooronderzoek

varkensfaeces 145
na desinfectie proefstal

swabs 45

ratte nfaeces 1

rat 1

stof 1

oude mest 2

3 veewagen bij aanvoer biggen

swabs 6

4. proefstal tijdens proef
varkensfaeces 311

voer 8

stof 8

vliegenvangers 8

muizenfaeces 2

rat 1

5. andere stallen tijdens proef
varkensfaeces 44

6
14

stof
voer

stro 13

6. omgeving stallen tijdens proef

hondenfaeces 2

grond 5

modder 4

S. typhi nturiunt 11 505
S.
panama G
S. panama G
S.
panama rough

Sahn. V. d. B-groep
5. typhi murium II 505

X S. typhi murium II 505

3 x Satm. v. d. B-groep
2x5.
typhi murium II 505
Satm. v. d. B-groep
Salm. V. d. B-groep

5. typhi murium II 505

S. brandenburg

label 5. Proef 3. Overzicht van het
genomen bij transport en slachten.

aantal onderzochte en aantal Salmonetla-po&a\\e\\e monsters.

serotype en faagtype

aantal
positief

aantal

monsters

I. bij slachten eerste groep

swabs veewagen 5

swabs slachthuis 8

varkensfaeces 54

lymfklieren 60
2 bij slachten tweede groep

1
1

10
O

2
4

swabs veewagen 5

13

104

110

swabs slachthuis

varkensfaeces

Ivmfklieren

S. infantis
S. infantis
6 Y S. infantis
4 X S. braenderup

S. typhi murium VI 260
,9.
worthington
S. typhi murium
1. 650
S. typhi murium VI 260
S. worthington
S. ohio/S. meleagridis
S. livingstune
S. derb y
5
S. t>hi(>
3 X .v. derlw 5

1 X S. derby 5 S. v. d. li-groep

X ,V. »urthington

1 X S. V. d. C|-groep
I
X S. typhi minium I 650

-ocr page 179-

den aangetoond; zesmaal betrof het S.
infant is
en viermaal S. hraenderup. Uit
de lymfklieren kon geen
Salmonella wor-
den
geïsoleerd.

Ten tijde van het slachten van de tweede
groep, twee en een halve week na het
slachten van de eerste groep, konden uit
de veewagen 5".
typhi murium faagtype
VI 260 en S.
worthington worden geïso-
leerd. Van de 13 swabs, genomen in het
slachthuis, kon uit twee swabs van de
wachtruimte respectievelijk
S. typhi
murium
faagtype I 650 en S. typhi
murium
faagtype VI 260 worden aange-
toond. De losbrug bleek besmet te zijn
met
S. worthington en de vloer van de
slachtruimte met 5.
ohio en 5.
meleagridis.

De tweede groep bevatte 111 varkens. Er
werden 104 faecesmonsters en 110
mesenteriale lymfklieren onderzocht. Uit
drie faecesmonsters konden salmonellae
worden geïsoleerd, behorend tot de sero-
typen
S. Uvingstone. S. derby 5— en S.
ohio, terwijl acht lymfklieren positief
waren op het voorkomen van
Sal-
monella:
viermaal .V. derby 5—, waarvan
éénmaal tezamen met
Salmonella \\ an de
E-groep, tweemaal
S. worthington. één-
maal S.
typhi murium faagtype I 650 en
éénmaal
Salmonella van de Cl-groep.

Proef 4

De resultaten van het onderzoek op de
fokbedrijven en tijdens de mestperiode in
de proefstal staan gerangschikt in tabel 6.
Noch tijdens de fokperiode, noch na
desinfectie van de proefstal of bij aanvoer
van de biggen kon
Salmonella in de 158
genomen monsters worden aangetoond.
Tijdens de mestperiode is enkele malen
Salmonella uit de faecesmonsters van de
proefvarkens geïsoleerd, te weten uit 8
van de eerste 328 onderzochte faeces-
monsters, en wel vijfmaal
Salmonella
van de B-groep (onbeweeglijk) en vijf-
maal 5.
typhi murium faagtype II 505,
totdat na monstername na 17 weken een
massale infectie van 5.
typhi murium
faagtype II 505 bleek te zijn opgetreden
(zie figuur 3). Deze infectie breidde zich
daarop verder uit, totdat de infectie twee
weken later in 15 van de 20 hokken kon
worden aangetoond.

1 Ig.

PROEF i

l 20

\' bezettings-
!graad

M h

.....q , P , , ^ , , , ^ ^ ^ fi ^ , ,

Ve ^/e ^Ve Ve % "/s "/s % % % Vv

\'10

datum monstername

S typhi murium n 505
S v/d B groep
I • 1 S v/d E groep
OiMWJ S brandenburg
HIHIIIMIIIII biochemisch SaimoneHa

-ocr page 180-

De andere materialen uit de proefstal,
welke op
Salmonella werden onderzocht,
leverden verschillende positieve isolaties
op. Van de monsters, welke in de eerste
weken werden genomen was alleen een
voermonster positief
(Salmonella van de
B-groep (onbeweeglijk), tezamen met S.
typhi murium faagtvpe 11 505). Van de
monsters welke tijdens of na het uitbre-
ken van de massale infectie in de proefstal
verzameld werden, waren er zes monsters
positief, te weten stro, vliegen, voer,
vloerveegsel en zaagsel. De typen waren
dezelfde als die welke bij de proefvarkens
werden aangetoond.
Twee-en-een-halve week na de explosie
werd een eerste groep van in totaal 96
varkens geslacht. Uit de faeces van de
overgebleven varkens, welke nog over de
verschillende hokken waren verspreid,
kon geen
Salmonella meer worden geïso-
leerd (figuur 3). r^eze laatste varkens wer-
den geslacht vier-en-een-haleve week na
de explosie.

Gedurende de mestperiode zijn ook mon-
sters uit de andere op het bedrijf aanwe-
zige stallen alsmede enkele monsters van
de omgeving onderzocht. Salmonellae
konden over de gehele mestperiode ver-
spreid in deze monsters worden aange-
toond (tabel 6).

De resultaten van het onderzoek van de
monsters, genomen direct voor en na het
slachten, staan vermeld in tabel 7. Bij het
slachten van beide groepen varkens bleek
het mogelijk om
Salmonella uit veewa-
gen en slachthuisruimten te isoleren.
Onderzoek van faeces en mesenteriale
lymfklieren na het slachten leverde, naast
isolatie van ,9.
typhi murium i\'aagtype 11
505 uit
24% respectievelijk 52% van de
monsters, tevens isolaties op van enkele
andere serotypen van
Salmonella. Deze
laatste t\\\'pen, 5\'.
muenster en 5. worth-
ingion.
bleken ook in veewagen en
slachtruimten voor te komen.
Wegens het plotseling verdwijnen van de
Salmonella uit de faeces na het slachten
van de eerste groep varkens werd na het
slachten van de tweede groep van zes
dieren een nier meegenomen om te wor-
den onderzocht op het voorkomen van
antibiotica. In drie nieren kon tetracycline
worden aangetoond.

Als algemene opmerking geldt overigens,
dat ondanks de talrijke
Salmonella-
isolaties in geen der vier proeven klini-
sche
Salmonellose onder de varkens kon
worden geconstateerd.

DISCUSSIE

Zoals in de inleiding vermeld bleek het in
eerdere proeven onder experimentele
omstandigheden mogelijk varkens
Salmonella-\\r\\\\ te mesten, mits aan een
aantal voorwaarden werd voldaan. In de
hier beschreven praktijkproeven werd
met dezelfde voorwaarden gewerkt en
puntsgewijs zal worden nagegaan in hoe-
verre de genomen maatregelen effectief
zijn geweest.

1. Inbreng van Salmonella-vrije biggen

Bij de eerste proef zijn de biggen pas op
Salmonella onderzocht ten tijde van het
transport en na aankomst in de proefstal.
Alhoewel in de stallen van herkomst geen
Salmonella werd aangetoond, mag toch
worden aangenomen dat de infectie met
S. panama, die al snel in de proefstal is
opgetreden, het gevolg is geweest van
insleep van
Salmonella met de biggen.
Immers, S.
panama was niet eerder uit
materiaal van het bedrijf geïsoleerd en
kon ook tijdens deze proef niet uit de
andere varkensstallen worden geïsoleerd.
Voor de andere drie proeven zijn uitslui-
tend biggen gebruikt uit tomen, waarbij
gedurende een aantal weken geen
Sal-
motwlla
kon w orden aangetoond en niets
wijst erop dal insleep \\ an
Salmonella via
deze biggen is voorgekomen.

2. Het gebruik van goed gepelleteerd
voer

In alle vier de experimenten werd uitslui-
tend voeder gebruikt dat op zodanige
wijze was gepelleteerd, dat
Salmonella
was afgcdood. Daarom moet besmetting
middels dit voer onwaarschijnlijk wor-
den geacht. Welisw aar is uit de pellets een
enkele maal
Salnumella geïsoleerd, doch
het betrof hier telkens monsters die in de
stallen waren genomen en door insecten,
muizen of stof konden zijn gecontami-
neerd.

-ocr page 181-

Tabel 6. Proef 4, Overzichl van hel aanlal onderzochle en aantal Salmonella-poshieve monsters,
genomen vóór en tijdens de mestperiode.

serotype en faagtype

aantal

aanlal
positief

1 bedrijven van herkomst

varkensfaeces 138

2. proefstal na desinfeetie

swabs 16

3 aanvoer biggen

swabs veewagen 4

vliegenvangers
voer

vloerveegsel
zaagsel

andere stallen
tijdens mestperiode

varkensfaeces

25

I 12

27

vloerveegsel

21

muizenfaeces 2

zaagsel I
6. omgeving van de stallen

grond 9

4. proefstal tijdens de mestperiode

varkensfaeces 419

47

19

17
22

5
22

39 X lyphi murium II 505

X .V. ii lii murium 11 505

Salm. v. d. B-groep
1
X .V. n /ihi murium 11 505
,S\'.
brandenburg

X Sahn. v. d. B-groep
1
X Salm. i\'. d. E-groep

1 X biochem. Salmonella
S. lyphi murium
II 505
Sabn. v. d. B-groep
S. lyphi murium II 505
I
X i". lyphi murium II 505,

Salm. v. d. B-groep
1
X S. lyphi murium II 505,.
biochem.
Salmonella

2x5. lyphi murium 11 505

15x5\'. lyphi murium II 505
4 x .9.
lyphi murium II 505

Salm. v. d. B-groep
2 X
S. lyphi murium II 502
2 X
Salm. d. B-groep
2 X biochem. Salmonella
2 X S. lyphi murium II 505

1 X Salm. v. d. B-groep

2 X S. lyphi murium 11 505
I X
Salm. v. d. B-groep

I X Salm. V. d D-groep
1 X
S. lyphi murium 505
1 X
S. ivphi murium II 502

X 5. lyphi murium II 505

Salm. V. d. B-groep

2 X S. lyphi murium 11 505

2 X S. lyphi murium II 505
2
X S irphi nmrium II 505

Salm. V. d. B-groep
1
X Salm. V. d. B-groep
I
X S. heidelherg

-ocr page 182-

label 7. Proef 4. Overzicht van het
genomen voor en na het slachten.

aantal onderzochte en aantal Sahnonella-pos\'n\\e\\e monsters.

monsters

aantal

aantal
positief

serotype en faagtype

1 bij slachten eerste groep

swabs

5

2

1 .X .S". Monhington
1 X i\'. tiranitenhiKrg

swabs slachthuis

17

5

4 X S. infantis
1 X S. iyphi murium 11 505

varkensfaeces

96

37

37 X S. iyphi murium II 505

lymfklieren

96

65

60 X .V. typhi murium II 505

1 X .V. typhi murium II 505

.V. worthington
4 X .S". worthinglon

2. bij slachten tweede groep

swabs veewagen

4

1

1 X .V. hranitenhurg

swabs slachthuis

10

1

1 X S. muenster 1S. tondon

varkensfaeces

61

5

5 X 5. typhi murium II 505

lymfklieren

61

17

15 X .S. typhi murium II 505

2 X S. muenster

3. Reiniging en desinfectie van de
proefstal

Voor de eerste twee proeven is de reini-
ging en desinfectie van de proefstal door
de varkenshouder zelf uitgevoerd; voor
de laatste twee proeven heeft personeel
van het laboratorium deze werkzaamhe-
den verricht.

Bij de eerste proef is moeilijk na te gaan
of een achtergebleven besmetting van de
proefstal een rol heeft gespeeld. Bij de
tweede proef is dit wel duidelijk; S.
panama, in de eerste proef al aanwezig,
zorgt voor een uitgebreide infectie onder
de varkens. Zelfs na uitgebreide reiniging
en desinfectie voor de derde proef kon
nog eens .S\'.
panama in enkele monsters
worden aangetoond.
Uit tabel 3 en figuur 2 tezamen blijkt, dat
deze
S. panama-\'mïtcUc na een heftige
aanvangsfase is afgenomen tot onder de
aantoonbaarheidsgrens, zowel wat
betreft het aantal kietrien per gram faeces
als wat betreft de verspreiding in de stal
(alhoewel na 6 december nog maar 10
hokken waren bezet). Wat de oorzaak
van deze afnetriende infectie zou kunnen
zijn is niet bekend, wellicht moet worden
gedacht aan een zekere sanerende wer-
king van pelletvoedering. zoals die in eer-
dere experimenten is aangetoond (3).
Samenvattend mag waarschijnlijk wor-
den gesteld dat noch in de derde, noch in
de vierde proef varkens via het interieur
van de stal zijn besmet.

4. Het voorkómen van insleep vanuit
het milieu

Uit de resultaten van de onderzoekingen
kan de conclusie worden getrokken dat
het bijzonder moeilijk is om een varkens-
meststal onder praktijkomstandigheden
hygiënisch van de buitenwereld af te slui-
ten. In alle vier de experimenten zijn
insecten en muizen en een enkele keer een
rat in de proefstal aangetoond, ondanks
het feit dat strenge maatregelen waren
vastgesteld. Aangezien het milieu rondom
de stal met
Salmonella was besmet, is het
goed mogelijk dat deze dieren hebben
bijgedragen aan de
Salmonella-miecUt^,
die in de stal zijn ontstaan. Ook kunnen
zij een rol hebben gespeeld bij het ver-
spreiden van een infectie door de stal.
Immers, zowel in insecten als in muizen-
faeces werd herhaalde malen
Salmonella
aangetoond.

De isolatie van typhi miirium faagtype
II 505 uit het houtzaagsel in proef vier
verdient bijzondere aandacht. Dit hout-
zaagsel. gemaakt uit takkenbossen
afkomstig van begroeiingen langs wegen,
werd zonder ons medeweten in de proef-
stal gebracht en door de verschillende
hokken verspreid. 5.
typhi muriumïüAg-
type II 505 werd bij het begin van de
massale infectie aangetoond in een pas
geopende plastic zak met houtzaagsel.
Later gelukte de isolatie van hetzelfde
serotype uit een zak houtzaagsel die vóór
de monstername nog niet was geopend.

-ocr page 183-

Verspreiding van Salmonella met het
zaagsel zou een goede verklaring kunnen
zijn voor het feit dat de infectie zich in
verschillende hokken vrijwel tegelijk
manifesteerde.

Andere oorzaken \\ an de infectie kunnen
echter niet worden uitgesloten, mede
gezien het feit dat dit
Salmonella-\\\\[it
ook in de andere stallen van het bedrijf
werd aangetoond.

Na het bespreken \\an de verschillende
maatregelen dienen nog enkele opmer-
kingen te worden gemaakt.

Voor wat betreft de aanwezigheid van
tetracycline in de varkensnieren kon een
verklaring worden gevonden toen achter-
af bekend werd dat korte tijd vóór het
afvoeren van de tweede groep varkens
van de vierde proefde voorraad mestkor-
rels was uitgeput en dat door de varkens-
houder ter overbrugging van de tijd tot
het slachten gebruik is gemaakt van big-
genkorrels, die onder meer tetracycline
bevatten. Welke rol het antibioticum bij
het verdwijnen van de infectie heeft
gespeeld is niet duidelijk.

Zowel het gebruik v an houtzaagsel als de
aanwezigheid van een antibioticum in de
nieren wijst op de grote beperkingen,
welke bij het onderzoek onder praktijk-
omstandigheden kunnen optreden. In
tegenstelling tot eerder genomen proe-
ven. waarbij geschoold laboratorium-
personeel was ingeschakeld, heeft men in
een praktijkproef de medewerking nodig
van veehouders dic veelal de nodige ken-
nis en ervaring omtrent het toepassen van
rigoureuze hvgicnische maatregelen mis-
sen. Bovendien bleek een goede controle
op de naleving van dc ingestelde maatre-
gelen nagenoeg onmogelijk te zijn.

Met het uitvoeren en evalueren van de
vier proeven was het onderzoek in feite
afgerond. Het produceren van
Sali)U)nella-\\\\\\\\Q varkens heeft echter
geen zin indien ze niet
Salmonella-\\n]
kunnen worden vervoerd en geslacht.
Daarom is na twee experimenten het
onderzoek voortgezet tot na het tijdstip
van slachten.

Dit onderzoek maakte duidelijk dat vee-
wagen cn slachtruimten met
Salmonella
waren besmet, ondanks de genomen
maatregelen. Zelfs het zeer intensief rei-
nigmgen cn desinfecteren van dc wacht-
ruimte in het slachthuis is niet voldoende
geweest, misschien omdat dit slechts één-
maal is gebeurd.

Bij het onderzoek van de lymfklieren is
het opmerkelijk dat verschillende sero-
tv\'pen V an
Salmonella worden aangetrof-
fen. Deze serotvpen bleken gedeeltelijk
overeen te komen met die, welke ten tijde
van het slachten uit veewagen en slacht-
huis konden worden geïsoleerd. Daarom
moet worden aangenomen dat de varkens
zich in de korte tijd tussen opladen en
slachten (ca 4-6 uur) zodanig hebben
besmet, dat ,SV///»(;/;c//«-kiemenzijn door-
gedrongen tot in de mesenteriale lymf-
klieren, waarschijnlijk via de tonsillen en
hel lymfatisch systeem.
Dat deze mogelijkheid bestaat is al eerder
bij ratten en varkens aangetoond (4, 5).

Over het algemeen wordt de isolatie van
Salmonella uit mesenteriale lymfklieren
als een betere graadmeter beschouwd
voor ,S\'«//;?«/;É\'//tf-dragerschap dan de iso-
latie van
Salnionella uit faeces (6). Het
onderhavige onderzoek heeft echter aan-
getoond dat deze hypothese niet altijd
juist behoeft tc zijn.

Samenvattend kan worden gesteld dat
het instellen van maatregelen, die onder
experimentele omstandigheden hebben
bewezen effectief tc zijn, bij deze prak-
tijkproeven niet hebben geresulteerd in
de produktie van
Salmonella-\\n\\c slacht-
varkens. In drie van de v ier proeven trad
een uitgebreide infectie onder de proef-
varkens op.

fijdens de proeven is een aantal wegen
gevonden, waarlangs de
SalmoneUa-
besmetting van de varkens mogelijk heeft
plaatsgevonden. Dat deze besmettings-
wegen konden bestaan is terug te voeren
op het feit, dat de ingestelde maatregelen
niet volledig werden uitgevoerd. Dit wijst
erop. dat het onder praktijkomstandig-
heden zeer moeilijk is, aan de gestelde
hygiënische eisen te voldoen. Of dit een
algemeen geldende regel is zal in verdere
onderzoekingen moeten worden nage-

-ocr page 184-

gaan. Tenslotte blijkt uit dit onderzoek
dat het noodzakelijk is, dat veetransport-
wagens en slachthuis frequent en effectief
worden gereinigd en gedesinfecteerd,
omdat anders alsnog besmetting en infec-
tie van
Salinonella-\\v\'\\] gemeste varkens
kan optreden.

DANKBETUIGING

Dank is verschuldigds aan drs. G. Jongeneel en de
heer D. H. E. Volbeda. regionale Veterinaire
Inspectie van de Volksgezondheid te Middelburg
voor het begeleiden van de e.xperimenten en de heer
J. Sint. Veterinaire Hoofdinspectie vande Volksge-
zondheid te \'s-Gravenhage voor het nemen van de
monsters.

LITERATUUR

Edel, W., van Schothorst, M., Kampelmacher, E. H.: Salmonella and Salmonellosis - The present
situation. Proceedings of The International Symposium on Salmonella and Prospects for Control.
Guelph, Canada, 1977.

Edel, W., van Schothorst, M., Guinee, P. A. M. en Kampelmacher, E. H.: Preventieve maatregelen ter
verkrijging van Salmonella-vrije slachtvarkens.
Tijdschr. Diergeneesk.. 99, (5). 249-257. (I974j
Edel, W., Guinee, P. A. M., van Schothorst, M., and Kampelmacher, E. H.: Salmonella infection in
pigs fattened with pellets and unpelleted meal.
Zhl. Vet. Med. ß.. 14, 393-401. (I967j
Ruitenberg, E. J., Kampelmacher, E. H., van Noorie Jansen, E. M.: Effect of the method of administra-
tion on the mvasive capacity of Salmonella.
Zhl. Bakt. Hyg. /. .4ht. Orig. .4. 219, 336-347. (1971 j
Kampelmacher, E. H., Edel, W.,Guinée, P. A. M.,van Noorie Jansen. E. M.: K unstmatige Salmonella-
infecties bij varkens.
Tijd.schr. Diergeneesk.. 95, (I). 12-20. (I970j

Kampelmacher, E. H., Guinée, P. A. M. en van Noorie Jansen, E. M.; Onderzoekingen over de waarde
van oppervlakte-decontaminatie door middel van kokend water van met Salmonella besmette mesente-
riale lymfklieren.
Tijdschr. Diergeneesk.. 89, (8). 504-527. (1964).

Perchloorethyleen geweerd
uit veevoeder

ür is onrust ontstaan over sporen van per-
chloorethyleen in V oedsel. Deze sporen zijn af-
komstig uit veevoedergrondstoffen. In Neder-
landse destructiebdrijven en vetsmelterijen
die bedoelde grondstoffen voor veevoeder le-
veren. wordt - voor zover bekend per-
ehloorethv leen voor dc e.xtractie van vetten
niet gebruikt. Hier te lande worden pers- en
stoomtechnieken toegepast. In andere landen
is het gebruik van deze stof bij de extractie van
vetten in zwang. De Nederlandse mengvoe-
derindustrie gebruikt naast grondstoffen van
eigen bodem ook ingevoerde grondstoffen.
Teneinde de garantie te scheppen dat de stof
niet via het veevoeder in voedingsmiddelen
terechtkomt, heelt minister Braks bewerkstel-
ligd dat het bij verordening van het Produkt-
schap voor Veevoer ingegaan 2 maart 1981
wordt verboden dat perchloorethyleen in vee-
voedergrondstof voorkomt. Dit is het resul-
taat van onderzoek en intensief overleg dat
onder verantwoordelijkheid van de Minister
van Landbouw en Visserij heeft plaatsgehad.
De Algemene Inspectie Dienst (AID) van het
Ministerie van Landbouw en Visserij is belast
met de bemonstering van veevoedergrond-
stoffen en met de controle op de naleving van
de verordening.

Het Rijks-Kwaliteits Instituut voor Land-en
1 uinbouwprodukten te Wageningen verricht
het benodigde controle-onderzoek.

(Persbericht .Minister van
Landbouw en Vis.seriJ)

-ocr page 185-

□ □ n

«Bq

Osteomyelitis aan de ledematen bij de hond en
kat

Een samenvatting van het röntgenologisch beeld

Osteomyelitis in the Limbs of Dogs and Cats

A. Raitiographic Review

W. Th. C. Wolvekampi

SAMENVA rriNG

Dit artikel geeft een overzicht van het röntgenologisch beeld van osteomyelitis aan
de ledematen bij de hond en kat.

De ontwikkeling van de röntgenologisch herkenbare afwijkingen wordt chronolo-
gisch behandeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar de vorm en ontstaan.s-
wijze van de infectie.

Daarnaast worden röntgenologische criteria gepresenteerd welke inzicht kunnen
verschaffen aangaande de agressiviteit en ouderdom van de ontsteking.

SU VI MARY

The radiographic patterns of osteomyelitis in the limbs of dogs and cats are
reviewed. The development of radiographic changes is de.scribed with reference
to the form and pathogenesis of the infection.

Radiographic criteria offering an insight into the severity and course of the
infection are iiu ltided.

INI.niDiNCi

\'Osteomyehtis is een ontsteking in hot
veroorzaakt door een micro-organisme\'.

Hoewei het woord \'osteomyelitis\' letter-
lijk vertaald \'beenmergontsteking\' bete-
kent. wordt het in het algemeen gebruikt
als generaliserende benaming voor een
ontsteking van beenmerg, bot en periost
tezamen. Het is immers maar zelden
mogelijk de verschillende ontstekingsver-
schijnselen als (osteo)myelitis, osteitis, en
periostitis bij het levende dier duidelijk
van elkaar te onderscheiden.

Osteomyelitis kent een tweetal vormen:
suppuratieve osteomyelitis, veroor-
zaakt door een pyogene infectie,
- niet-suppuratieve osteomyelitis,
meestal veroorzaakt door een
schimmelinfectie.

Drs. W. Th. C. WoUekamp. namens de Vakgroep Radiologie, Faculteil der Diergeneeskunde Yalelaan
10. de Uithol. U\'lreehl.

-ocr page 186-

1. door haematogene (of lymfogene)
verspreiding vanuit een infectiehaard
elders in het lichaam gelocaliseerd, en
beginnend in de vasculaire structuren
van de mergholte, De/.e vorm wordt
haematogene osteomyelitis genoemd,
en kent een acute en subacute-
chronische vorm;

2. door directe introductie in het bot of
periost van buitenaf, zoals bij een
open fractuur, of bij chirurgische
behandeling van een fractuur, of bij
een diepe bijt-, punctie, of steekwond,
e.d.;

3. door lokale uitbreiding vanuit een
ontstekingsproces in de aangren-
zende weke delen en of gewricht(en).
I3eze vorm wordt osteomyelitis per
continuitatem genoemd. Bij deze
laatste groep wordt meestal ook ver-
meld de secundaire botontsteking
welke optreedt bij necrose van de
ondervoet als gevolg van vasculaire
storingen na te strak verbinden of
ingipsen.

IIFI RÖMClFNOI.OCilSCH KFFID VAN-
OS 1 lOVn I 1 1 1 IS

De röntgenologische presentatie van een
botinfectie is sterk afhankelijk van de
volgende factoren:

1. de manier waarop, en de plaats waar
het bot werd geïnfecteerd;

2. de virulentie van het infectieus agens,
in relatie tot de leeftijd en afweer van
de gastheer;

3. de tijdsduur, verlopen sinds het ont-
staan van de infectie.

-ocr page 187-

ACUTE OSTEO.MVFI I I IS

Onafhankelijk van de wijze van ontstaan,
zullen de eerste 10 dagen van de ontste-
king slechts zwelling en oedeem van de
weke delen rond het aangetaste bot
tonen. Pas
na 14 dagen worden dc eerste
benige veranderingen op de röntgenfoto
zichtbaar.

F^ij haematogene osteomyelitis worden
nu kleine, onregelmatige en slecht
begrensde ophelderingen in de trabecu-
laire botstructuur van de metaphyse
waarneembaar, veroorzaakt doo- lokaal
botvcrval cn de vorming van micro-
abcessen (fig. 1).

Van hieruit breidt de infectie zich uit via
de cortex en corticale kanaaltjes tot
onder het periost. De hierbij optredende
prikkeling van het periost resulteert in
een onregelmatige produktie en afzetting
van reactief bot, de zogenaamde \'perios-
tale reactie\', voor het eerst röntgeno-
logisch herkenbaar
2-3 weken na het
begin van de infectie (fig. 1).
De uitbreiding en aard van deze reactie is
mede een graadmeter voor de v irulentie
van de infectie (fig. 2).
Onder het periost kan zich v erv olgens een
subperiostaal abces vormen dat samen
met het begeleidend oedeem het periost
van de onderliggende cortex zal oplich-
ten. Dit laatste wordt vooral gezien bij
jonge dieren met een nog relatief losse
verbinding tussen periost cn cortex. Bij
een heftige infectie kan de ontsteking zich
nu subperiostaal langs de beenschacht
uitbreiden, soms zelfs tot in een aangren-
zend gewricht.

-ocr page 188-

Osicomyelilis in tie tibia van ecn kat volgend op ccn bijtwond.

Fig. 5. 3 Weken na de infectie; beginnende pe-
riostale reactie met lysis van de onderliggende
corte.K (witte pijltjes), en beginnend<; sequ.estratie
van de onderliggende beenschacht (zwarte pijl-
tjes); ook distaal van dit proces is periostale reactie
aanwezig.

Fig. 7. 7 Weken na de infectie; consolidering van
het involucrum (w itte pijltjes), met versmelting met
de gezonde cortex aan de periferie van het proces;
de sequester ligt nu los (witte pijlen); endostalc
verdichting begrenst het proces naar proximaal
en distaal.

-ocr page 189-

Bij oudere dieren met een veel hechtere
periost-cortex verbinding is het periost
ininder gemakkelijk op te lichten. De
infectie blijft dan ook niet zelden intra-
medullair of breekt door het periost heen
met uitbreiding in de omgevende weke
delen.

Het opgelichte, nog vitale periost zal
reageren met het afzetten van een laag
subperiostaal bot dat, zeker in het begin-
stadium van de infectie, duidelijk
gescheiden ligt van de onderliggende cor-
tex door een radiolucente zóne van pus
en oedeem (fig. 3). Bij doorzetten van de
infectie kunnen meerdere lagen reactief
bot boven op elkaar worden afgezet tot-
dat doorbraak door de periostale nieuw-
vorming plaatsvindt (fig. 4) of de infectie
stabiliseert.

Bij oplichten van het periost wordt het
onderliggende corticale bot van zijn
bloedvoorziening beroofd, en sterft af.
Uit het afstervende deel van de cortex
kan zich een
sequester ontwikkelen. Een
sequester ziet men op een röntgenfoto als
een helder, wit botstukje omgeven door
een radiolucente, dus donkere zóne van
pus en granulatieweefsel, aan de buiten-
zijde omgeven door periostale reactie en

-ocr page 190-

aati (je binneti/ijde van het bot begrensd
door endostale sclerose.
Periostaal reactief bot dat wordt aigezet
over een afstervend deel van dc corte.x
wordt een
involiicrum genoemd.
Sequesters kunnen zich röntgenologisch
tnanifesteret! vanaf .V6 weken na het
begin van de infectie, tnaar worden
meestal pas in een later stadiutn herken-
baar (fig. 5. 6. 7).

Wanneer het /.iekteproces tot rust komt
zal het involuerutn regelmatiger van
structuur worden, en aan de periferie v er-
smelten tnet de gezonde cortex. Op deze
wijze wordt satnen met de endostale
botreactie extra draagkracht aan het aan-
getaste bot gegeven (fig. 8).
Bij ernstige subperiostale uitbreiding van
het proces of throtnbosering van de arte-
ria nutritia kan de gehele schacht afster-
ven. Het involucrum kan dan gaan optre-
den als een nieuwe cortex rond dc
oorspronkelijke, necrotische cortex (fig.

9).

Fen onderbreking in het involucrum ter
ontlasting van de gevormde ontstekings-
produkten rond de sequester wordt een
cloaca genoemd.

Een dergelijke cloaca met de daarbij
behorende weke delen
fisteiing wordt
nogal eens aangetroffen bij herstellende
fracturen waarbij een dood botfragment
alsnog sequestreert en bij een chronische
sluimerende infectie rond een chirurgisch
ingebrachte pen (fig. 10). Bij oudere hon-
den zal een haematogenc osteomyelitis
zich soms tneer intra-medullair uitbrei-
den. zowel in de richting \\ an de diaphyse

-ocr page 191-

als in de richting van de epifyse met een
mogelijke uitbreiding tot in het aangren-
zende gewricht. Door intra-medullaire
compressie en thrombose van bloedvaten
kunnen ook hier hele botdelen afsterven,
en sequestreren (fig. 11).
Infectie bij een
open fractuur of aanslui-
tend aan
chirurgische fractuurbehande-
ling
is in het beginstadium röntgeno-
logisch moeilijk vast te stellen. De
röntgenfoto toont een rommelig beeld
met verspreide haarden van osteolysis,
callus en necrotiserende botfragmenten.

Na 2-3 weken wordt uitgebreide perios-
tale reactie zichtbaar, terwijl genezingen
overbrugging van de fractuurachterwege
blijft (fig, 12), Sequesters tekenen zich af,
Endostale botnieuwvorming sluit de
mergholte af, en begrenst zo de infectie.
Rond ingebrachte pennen treedt osteoly-
sis op (fig, 12, 10),

Osteomyelitis ten gevolge van een bijt- of
steekwond lijdt meestal tot sequestratie
van het getroffen deel van de cortex, met
begeleidende periostale en endostale
reactie (fig, 5, 6, 7, 8), Dit ziektebeeld is
berucht in dc distale radius en ulna v an de
kat.

-ocr page 192-

SUBACUTE EN CHRONISCHE OSTEOMYE-
LITIS

De/.e \\orm \\an osteomselitis kan zich
ontwikkelen zoals beschreven bij de
acute vorm, echter meer geleidelijk en
met een minder heftig verloop. Een slui-
merende osteomyelitis kan als een restant
achterblijven van een \'klinisch genezen"
acute osteomyelitis, en soms na geruime
tijd weer opspelen. Dit laatste wordt
nogal eens waargenomen als chronische
complicatie bij een intra-medullaire frac-
tuurfi.xatie (fig. 10).

Ook de osteomyelitis per continuitatem
en de schimmel infecties behoren tot deze
categorie.

Het röntgenbeeld van een chronische
osteomyelitis wordt eveneens geken-
merkt door destructie van beenwcefsel.

Fig. 15. Scleroserende osteomyelitis. Binnen de
lokale botverdikking (dikke witte pijlen) gaan pe-
riostale reactie (witte pijltjes), corte.\\ en endostale
botverdichting in elkaar o\\er.

echter meer beperkt van omvang dan bij
de acute vorm, en duidelijker afgegrensd
\\ an het gezonde beenweefsel door endos-
tale sclerose. De periostale reactie is
regelmatiger van opbouw, met een meer
compacte structuur (fig. 13).
Een \\ooral in de humane geneeskunde
bekende vorm van subacute osteomyeli-
tis is het
Brodie\'s abces. Dit is een lokale,
sluimerende ontstekingshaard, meestal
metaphyair gelegen, welke röntgeno-
logisch herkenbaar is als een lokale ophel-
dering otngeven door osteosclerose, zon-
der begeleidende periostale reactie (fig.
14).

Een chronische infectie met lage virulen-
tie kan resulteren in een
scleroserende
osteomyelitis.
Röntgenologisch ont-
breekt hierbij botverval. terwijl perios-

-ocr page 193-

tale reactie, onderliggende cortex en
endostale sclerose tot een lokale verdich-
ting samenvloeien (fig. 15).
Coccidioidomycosis is de meest bekende
vorm van chronisch fungide osteomyeli-
tis, veroorzaakt door een haematogene
infectie met Coccidioides immites. Deze
schimmel is endemisch in het zuid-
westen van de Verenigde Staten, en
wordt in Nederland uitsluitend aange-
troffen bij geïmporteerde honden. Het
karakter van de infectie is niet-etterig.
Röntgenologische veranderingen zijn
gemengd lytisch-proliferatief van karak-
ter. met in het totaalbeeld de nadruk op
de produktieve veranderingen. Meestal
zijn meerdere onderdelen van het skelet
aangetast (fig. 16).

NAWOORD

De combinatie van botverval èn perios-
tale nieuwvorming is de meest voorko-
mende reactie van bot op een niet-
trauiTiatische ziekteprikkel.
Deze reactie is zeker niet specifiek, en
wordt aangetroffen zowel bij ontsteking
als bij tumoreu/e ontaarding, fiet rönt-
genologisch beeld van,een dergelijke laesie
dient dan ook uiterst zorgvuldig bestu-
deerd te worden, in nauwe samenwerking
met alle gegevens van het klinisch
onderzoek.

Niet zelden dient de op de röntgenfoto
waarneembare balans tussen lysis en
nieuwvorming als sleutel voor de diffe-
rentiaal diagnose.

Bij de pyogene osteomyelitis van de lange
beenderen lijken periostale reactie en
osteolysis elkaar redelijk in evenwicht te
houden.

Bij chronische osteomyelitis zijn de aan-
wezigheid van een endostale begrenzings-
zóne rond het ziekteproces, de aanwezig-
heid van sequesters en fistels, en het
ontbreken van destructie van het nieuw-
gevormde periostale bot duidelijke
herkenningspunten.

In de beginfase kan een chronische osteo-
myelitis verward worden met enostosis
of een botinfarct.

Eén van de grootste problemen bij osteo-
myelitis is de vroegtjdige herkenning
van de aandoening, en het dientenge-
volge tijdig kunnen instellen van de ver-
eiste therapie voor er teveel veranderin-
gen zijn opgetreden.

Röntgenologisch zijn osteolysis en peri-
ostale reactie niet eerder aantoonbaar
dan na 10-14 dagen na het begin van de
ontsteking.

Ook de botinfectie als complicatie bij
fracturen of fractuurbehandeling is in
deze periode röntgenologisch zeer moei-
lijk vast te stellen.

Het is dan ook aan te bevelen een eventu-
ele therapie op klinische gronden in te
stellen, en niet te wachten op de röntgen-
ologische bevestiging.

LITERATUUR

1. Avioli. L. v.: In Cecil Texthook of Medicine, edited by R. B. Beeson. W. B. Saunders Co., 1979,

2. Black\'s Veterinary Dictionary, 5 ed,, 1959.

3. Brailsford. J. F.: The Radiology of Bones and Joints, 4 ed., J. and A. Churchill Ltd., London. 1948.

4. Carlson, W.D,: Veterinary Radiology. 2 ed.. Lea and Eebiger, Philadelphia, 1967.

5. Carrig, C. B.; Osteomyelitis: suppurative and non-suppurative, Lecture hand-out Dpt. of Radiological
Sciences. School of Vet. Med.. Davis. Ca.. 1976.

6. Caywood. D. D.: Osteomyelitis in the dog: a review of 67 cases. //l«i. met/. .\'I.h,, 172 (8) 94^-946
(1978).

7. Dorland: I he American Illustrated Medical Dictionary, 21 ed,, W. B. Saunders Co Philadelphia
1948. \' \'

8. Edeiken, J, and Modes, Ph, J.: Roentgen Diagnosis of Disea.ses of Bone. The Wilhams and Wilkins
Co., Baltimore. 1967,

9. Ettinger. St. J.: Textbook of Veterinary Internal Medicine, vol. 2. W. B. Saunders Co Philadelphia
1975.

10. Eelman. A. H. and Shulman. St. T.: Staphylococcal osteomyelitis, sepsis, and pulmonary disease
Radiology. Wl. 649-655. (1975).

11. Ciray. E. D.: In Textbook of X-ray Diagnosis, vol. Ill, edited by S, C. Shanks e.a., 1939,

I Zie: W. Th. C. Wolvekamp: Bottumoren rond het schoudergewricht. Tijdschr. Diergeneesk 104 (II)

457-565.(1979). ■■ .( z.

-ocr page 194-

12. Hunt. J. M., e.a.: The complications of diaphyseal fractures in dogs: A review of 100 cases. Small
Anim. Pracl..
21, lOJ-119. (1980).

13. Kealv, .1. K.: Diagnostic Radiology of the Dog and Cat. W. B. Saunders Co.. Philadelphia, 1979.

14. Miller. W. B.. e.a.: Brodie Abscess: reappraisal. Radiology. 132, 15-2}. (1979).

15. Millman, 1. M., e.a.: Coccidioidomycosis in the dog: its radiographic diagnosis, J.A. V.R.S., XX.
50-65. (1979)

16. Morgan. J. P.: Radiology in Veterinary Orthopaedics. Lea and Febiger, Philadelphia, 1972.

17. Morgan, J. P.: Radiographic diagnosis of bone tumors and bone infection in the dog. Proc. A.A.H.A.
congress. }59-465. (1976)

18. PinkhoL H.: Geneeskundig Woordenboek, 5 ed. De Erven F. Bohn N.V., Haarlem, 1963.

19. Putham, R. W. and Archibald, .1.: In Canine Medicine - first Catcott ed., Am. Vet. Publ. Inc., 1968.

20. Roberts, R. E.: Osteomyelitis associated with disseminated blastomycosis in nine dogs. J.A.V.R.S,,
XX,
124-U4. (1979).

21. Simon. G.: Principles of Bone X-ray Diagnosis, 3 ed. Butterworth and Co. Ltd., London, 1973.

22. Smith, C. W., e.a.: Osteomyelitis in the dog: a retrospective study, J.A.A.H.A.. 14, 589-592. (1978).

23. Venker-v. Haagen. A. J.. e.a.: Scintigraphic imaging of osteomyelitic lesions in four dogs. J.A. V.R.S.,
XIX, (2). 41-49. (1978)

24. Voorthuisen, A. E., e.a.: Nederlands Leerboek der Radiodiagnostiek. Oosthoek, Scheltema en Hol-
kema. Utrecht, 1975.

25. Walker, M. A., e.a.: Radiographic signs of bone infection in small animals, J. Am. vet. med. /Im.. 166.
(9). 908-910. (1975).

26. Wolvekamp. W. Th. C.: Bottumoren rond het schoudergewricht. Tijdschr. Diergeneesk.. 104. (11).
457-465, (1979)

27. Woolfitt, R., e.a.: Localized cryptococcal osteomyelitis. Radiology. 120. 290, (1976).

28. Garnett, E. S., e,a.: Classical osteomyelitis with a negative bone scan. Br. J. of Radiology, 50, 757-760.
(1977).

29. EeVeuf, J.: Treatment of osteomyelitis, J. of Bone and Joini Surg.. 30B, 207. (1948)

ID

ra wdF

I\'nit for veterinary continuing
education at the Royal Veterina-
ry College, London

This new Unit was set up in June 1980 as a result of
generous grants from the Leverhulme Trust, and
several professional and other organisations.
The aims of this new Unit are to provide self-
instructional materials prepared specifically for
practising veterinary surgeons. For this reason vete-
rinary practi\'ioners, as well as scientific specialists,
are involved al an early stage in the preparation of
all new programmes.

The library now contains more than 50 titles of
which 40 are available for sale world wide. Although
some of the titles may only be suitable for veterina-
rians working in Britain and other parts of Europe
(because the types of disease, nutrition, soil and
climate vary between countries), there are others
that are equally suitable for all parts of the world.
All programmes are based on audiotape, supported
by booklets (with selftesting sections) and, or
colour transparencies. I hose w ith\'universal\'appeal
include:

Small Animal Titles

1, The Small Animal Spine - Radiography and
Radiology (1980)

2. Hip Dysplasia

3. Examination of the Canine Retina (1981)

4. Toxocariasis of the Dog and Cat (1980)

5. Toxocariasis in Man (1981)

Large Animal Topics

1. Prostaglandins in the Cow and Mare (1979)

2. Abnormal Oestrous Cycles in the Mare (1980)

3. Swine Vesicular Disease (1974)

4. The Milking Machine - Part 1, How it Works,
(1981) (Parts 2 & 3 in preparation)

5. Pregnancy Diagnosis in the Pig, Parts 1 & 2
(1981)

6. Bovine Oestrous Cycles (1981)

7. A Surgical Approach to the Cryptorchid Horse
(1980)

General

1. Radiography (1980)

2. Bandaging Techniques (1981) 3 separate sec-
tions by end of 1981.

Many new programmes are in preparation on a
variety of new topics, many of which relate to dairy
cattle. Another twelve titles should be ready by the
end of 1981.

I hese programmes are available for sale world-
wide. Svnopses and sale pricelists are available
from:

The Director, Unit for Veterinary Continuing Edu-
cation, Royal Veterinary College, Royal College
Street, London, NWI OTU, U
.K.

-ocr page 195-

Göölï ©i

Een geval van monensin-vergiftiging bij melkvee

Monensin Poisoning in Dairy Caiile. Report of a Case
G. H. Wentink\' en J. Ph. Vente^

SAMENVATTING

Een koppel melkvee kreeg krachtvoer toegediend, waarin abusievelijk monensin
was verwerkt in een concentratie van 366 mg/kg. Twee dagen nadat deze partij aan
de koppel was gevoerd, waren vooral de hoogproduktieve dieren sterk teruggeval-
len in produktie. De koeien waren traag, herkauwden niet. hadden een waterige,
alkalische pensinhoud en alen niets.

Na verstrekking van hooi ad libitum waren de verschijnselen na ongeveer 3 dagen
verdwenen.

SlIMMARV

A herd of dairy cattle were fed concentrates in which monensin had been in-
corporated itt error in a concentration of 366 mg/kg.

Particularly tho.se animals which were highly productive, showed a marked drop
in production within two days after the herd had been fed this lot. The animals
were sluggish, did not ruminate, had watery, alkaline rumen contents and /ailed
to ingest anything.

When hay was supplied ad lib., the symptoms disappeared within appro.vimately
three days.

INLEIDING

Monensin is een fermentatieprodukt van
Streptomyces cinnamonensis. De stof
heeft coccidiostatische eigenschappen en
wordt preventief tegen coccidiose aan het
voer voor kippen toegevoegd in een dose-
ring van 100-125 p.p.m. (3). Naast deze
coccidiostatische werking heeft monen-
sin ook een groeibevorderend effect bij
enkele diersoorten.

Als groeibevorderaar vindt het o.a. toe-
passing in het voer voor mestst\'-.-en. De
aanwezigheid van monensin bevordert in
de pens de propionzuurvorming en remt
tevens de eiwitafbraak, waardoor een be-
tere groei wordt verkregen (2).
In dit artikel wordt melding gemaakt van
een monensin-vergiftiging bij melkvee;
intoxicaties met monensin bij melk-
koeien zijn tot nog toe niet beschreven.

ANAMNESE

Op 22 september 1980 meldde zich een
veehouder met de klacht dat zijn koeien
de afgelopen twee dagen erg traag waren
geworden.

Deze traagheid was het meest uitgespro-
ken bij de hoogproduktieve koeien. De

Dr. G. H. Wentink. wetenschappelijk medewerker bij de Ge/ondheidsdienst voor Dieren in Noord-
Brabant, Molenwijkseweg 48, Boxtel,

Drs. J. Ph. Vente, prakticus, Chr, Kannemanstraat 2, Hintham,

-ocr page 196-

melkproduktie van de koppel was terug-
gevallen van ± 460 liter op 19-9-1980 tot
130 liter op 22-9-1980.
De koeien hadden volledige weidegang
en kregen in de melkstal A-brok bijge-
voerd. De hoogproduktieve koeien had-
den op 21-9-1980 het krachtvoer gewei-
gerd. de overige koeien weigerden dit op
22-9-1980.

Kl.INlSCH ONDERZOEK
De koeien maakten een lusteloze indruk.
Het merendeel van de uit 26 dieren be-
staande koppel lag. Vele koeien speeksel-
den, geen enkele koe herkauwde. De ove-
rige dieren verdrongen zich rond de
drinkbak en namen abnormaal veel
water op. Geen enkele koe graasde. De
dieren maakten dunne, donkergroene
stinkende mest.

De voedingstoestand van alle dieren was
goed. Een tweetal koeien stond wat dun.
Bij een 3-tal onderzochte koeien bleken
ademhaling, pols en temperatuur nor-
maal. De enige bijzonderheden waren
een enigszins waterige consistentie van de
pensinhoud en bijna volledig ontbre-
kende pensbewegingen.
Tympanie was niet aanwezig en was tevo-
ren ook niet door de veehouder geconsta-
teerd. De pensvloeistof was waterig, don-
kergroen van kleur en had een stinkende
ammoniakale geur. De pH lag tussen 7 en
8. Na 30 minuten deden zich geen sedi-
mentatie en of flottatie voor.

Er bestond bij deze koeien een duidelijke
abnormale pensinhoud, waarin gezien
het uitblijven van sedimentatie en flot-
tatie nauwelijks microbiële activiteit
mocht worden verondersteld. De ge-
vonden afwijkingen van de pensvloeistol
wezen sterk op een pensvervuiling.
Bij verdere navraag bleek dat de koeien
reeds meerdere dagen ingeschaard waren
geweest op het perceel waar ze ook op
22-9-1980 liepen. De veehouder had de
verzorging van de koppel niet gewijzigd
en had evenmin medicamenteuze of an-
dere behandelingen toegepast. De enige
verandering die de koeien hadden on-
dergaan was de verstrekking van de
nieuwe partij krachtvoer sedert 20-9-
1980 namiddags. Van deze partij was een
deel bij een tweede veehouder gebracht.

die zich op 23-9-1980 meldde met de-
zelfde klachten.

Ook hier hadden vooral de hoogproduk-
tieve koeien, die het meeste krachtvoer
toegediend kregen, de bovengenoemde
symptomen.

Van een 3-tal koeien zijn in het bloed het
hemoglobine-gehalte, het aantal leucocy-
ten en de differentiatie, het glucosege-
halte en het acetongehalte bepaald.
Bij alle 3 koeien was het Hb-gehalte te
hoog; de overige bepalingen waren niet
afwijkend.

Op grond van bovenstaande anamnese
en klinische bevindingen zijn monsters
van de betreffende partij krachtvoer ge-
nomen voor nader onderzoek.

KRAC H I VOERANAl.YSE

De chemische kenmerken, welke nor-
maal bepaald worden bij onderzoek van
krachtvoer voor melkgevend rundvee
bleken niet afwijkend. Aansluitend werd
daarna de algemene bacterieremming be-
paald (1).

Daartoe werd een monster 25 gram ge-
extraheerd met 60 ml methanol water
(1:1); dezelfde behandeling werd uitge-
voerd met een controlemonster.
Van het extract werd in duplo 0.1 ml
opgebracht op
B. suhiilis BCïA pH6 en
pH8 in standaard 11 Nähragar. Na 30 uur
bebroeding bij 30° C bedroegderemming
bij pH 6 19 resp. 22 mm en bij pH 8 22
resp. 22 mm. Op de platen waarop de
controlemonsters waren opgebracht, was
geen groeiremming opgetreden.
Bij nader chemisch onderzoek (5) van de
bewuste monsters krachtvoer werd mo-
nensin gevonden. Het gehalte monensin
bedroeg 366 mg kg. Monensin mocht in
het voer niet aanwezig zijn.

CONCLUSIE

De waargenomen terugval in melkpro-
duktie was een gevolg van het monensin
in het voer.

Monensin heeft een antimicrobiële wer-
king in deze concentratie, vooral op de
Gram-positieve bacteriën (o.a. Lactoba-
cilaceae; Micrococcaceae).
De plotselinge hoge monensin-gift heeft
de bacterieflora in de pens sterk ver-
stoord met als gevolg de waargenomen
pensvervuiling.

-ocr page 197-

KI IMSCH VERLOOP

Op 22-9-1980 is geadviseerd de koeien ad
libitum hooi te laten opnemen. Kracht-
voer is de koeien de eerste paar dagen
onthouden.

Op 24-9-1980 herkauwden de koeien
weer en hadden een steviger pcnsinhoud.
Ze hadden het hooi goed opgenomen en
graasden de laatste dag ook goed. De
verlaagde produktie van de koeien kwam
na toe\\ oeging van krachtvoer slechts ten
dele op peil.

Koeien die korter dan 2 maanden in lac-
tatie waren, bereikten weer hun oor-
spronkelijke melkgift-niveau.
De koeien die ongeveer 3 maanden in
lactatie waren . dus op de top \\an de
produktie, bleven sterk onder het ni\\eau
van melkgift dat ze hadden gehad vóór
de intoxicatie: enkele van de oudmelkse
koeien vielen zo sterk terug in produktie
dat ze werden drooggezet.

BESPREKING

Monensin is bij plotselinge toediening
voor meerdere diersoorten toxisch.
Vooral paarden zijn erg gevoelig voor
monensin: de 1.D,„ voor paarden be-
draagt 2 a 3 mg kg lichaamsgewicht (6).
Kippen, kalkoenen, ratten en muizen
kunnen aanzienlijk hogere doses verdra-
gen; bij varkens zijn bij een dosis van 825
ppm in het voer zelfs op de lange duur
geen vergiftigingsverschijnselen gecon-
stateerd (7).

In Nederland is monensin als groeibevor-
deraar toegestaan in het voer voor mest-
stieren (10-40 ppm in het voer met een
maxituum van 360 mg per dag voor run-
deren \\an 450 kg of meer). Geadviseerd
wordt de monensin-toediening langzaam
op tc voeren tot het gewenste niveau; bij
een plotselinge toediening is het optreden
van anorexie bekend,
.lanseegers (4) heeft de LD,,, van monen-
sin voor meststieren bepaald op 20-40
mg/kg lichaamsgewicht.
Bij een plotselinge toediening van mo-
nensin in doseringen van 5 tot 20 mg kg
lichaamsgewicht aan dieren van ± 300 kg
heeft hij ernstige diarrhee. hypomotiliteit
\\ an dc \\ oormagen, anurie. hartarythmië-
en en \\entriculaire extrasystolen waar-
genomen. Bij hogere doseringen (20-50
mg kg lichaamsgewicht) trad sterfte op;
bij het postiriortale onderzoek consta-
teerde hij irritatie van het maagdarmka-
naal en bloedingen in hart en trachea.
De bovenbeschreven melkveekoppel
kreeg gemiddeld 4 kg krachtvoer per dag
toegediend in de melkstal.
De hoogproduktieve dieren werd 7 a 8 kg
krachtvoer per dag verstrekt. Het gehalte
aan monensin in de partij krachtvoer be-
droeg 366 trig kg voer.
In het eerste etmaal kunnen de hoogpro-
duktieve koeien dus maximaal 2928 mg
monensin opgenomen hebben: voor een
gemiddelde koe van 450 kg was de dose-
ring dus 6,5 mg per kg lichaamsgewicht.
Bij dergelijke acute toedieningen heeft
monensin een bactericide werking ten
aanzien van grampositievc bacteriën
met als gevolg een verstoring van de fer-
mentatieprocessen in de pens. Bij de bo-
venbeschreven koppel melkkoeien uitte
zich deze fermentatiestoornis in een pens-
vervuiling, als gevolg waarvan anorexie,
hv pomotilitcit v an de pens en diarrhee
optraden.

Op grond van bovenstaande bevindingen
moet worden geconstateerd dat monen-
sin reeds in lage dosering en bij plotse-
linge toediening toxisch is voor melkvee.

El lER.ATLUR

1. \\nalylical Methods Committee: Miciohiological assa\\ ol monensin m animal leeds on premises
\\ii(il\\si. 102. :i)6-:iO. (1977).

2. Dinius. I). .A.. Simpson. M L. and Marsh. P. B.: E llect ot Monensin led « it lorase on digestion and the
ruminal ecosystem of steers.
J. Aniiii. Sn.. 42. 229-234. (1976).

.1. Eckman. M. K.: A characterization and profile of selected poultry anticoccidials marketed in the United
States during the past decade.
The priu iu ina \\uirilionisi, 9. 22-JI2. (1975).

4. Janseegers. 1..; Eli Lilly Benelu.x: Brussel: Persoonlijke mededeling (1980).

.S. Lilly Research Gcntre Ltd.: L.R.C. standard analvtical method no .58 Determination of monensin in
feeds (197.1).

6. V-latsuoka. T.: Evaluation of monensin to.xicitv in the horse../. .(/))(\'/ I d \\lct/ -1 vv 169 1(189-11(1(1
1976). ...

7. Technisch Handhoek\'Elancohan 100 Premix\'. Elanco (1975).

-ocr page 198-

Dierenarts versus bio-industrie

Een interview met professor dr. G. Wagenaar

The l\'eierinarian l ersus Intensive Livestock Hushaiu/rv

An Interview with l\'rolessi>r (i. il iigeniitir.

Ciska J. M. Visser, F. R. Stafleu, Zivonne Ernst en G. J.
Tolkamp\'

Uil (Ie li\'erkgroep Mens Dier Maatsehappij

SAMENVA 1 I IN(1

Twee laatste jaars studenten diergeneeskunde spreken met prof. dr. G. Wagenaar.
emeritus hoogleraar in de inwendige ziekten, over de vraag of hel voor een dieren-
arts met bezwaren tegen de intensieve veehouderij mogelijk is binnen dat systeem
te werken zonder tegen zijn geweten in te moeten gaan en of een praktizerend
dierenarts binnen de intensieve veehouderij nog mogelijkheden heeft dingen\'te
vcratulcrcn ten gunste van het dier.

SUMMAR^

Two undergraduates studying veterinary medicine in their final year had a
discussion with Professor ./. Hagenaar, emeritus professor of internal medicine,
on the question whether it is possible for a veterinarian objecting to intensive live-
stock husbandry to work within the system withtnit having to act against his
conscience and whether a veterinary practitioner is able to alter matters in favour of
the animal within intensive livestock farming.

INl.EIDlNCl

De rol van de dierenarts in de intensieve
veehouderij is de laatste jaren aan veel
discussie onderhevig. Veel tegenstanders
van de bio-industrie beschuldigen de die-
renartsen en met name de K.N.M.v.D.
van een te lakse houding ten opzichte van
dit in hun ogen afkeurenswaardige sy-
stcetn.

Ook aan de diergeneeskundige studenten
is de discussie over het vóór en tegen van
de moderne veehouderij-methoden niet
voorbij gegaan.

De diergeneeskundige studentenwerk-
groep \'Mens Dier Maatschappij" dic
in 1976 werd opgericht heeft zich in het
verleden uitgebreid beziggehouden met
de intensieve veehouderij en de rol die de
dierenarts hierin speelt. De studenten die
destijds betrokken waren bij de oprich-
ting van deze werkgroep naderen mo-
menteel het einde van hun studie-tijd.
Velen van hen, die oorspronkelijk een
ideaal voor ogen hadden als grote huis-
dieren prakticus,
zijn er in de loop der tijd
steeds meer aan gaan twijfelen, of het nog
wel mogelijk is te werken binnen de inten-
sieve veehouderij zonder in conflict te
komen met hun geweten. Hoeveel keuze
rest de dierenarts nog?
Is het mogelijk op een goede tnanier je
beroep uit te oefenen binnen een systeem
waar je afkeurend tegenover staat omdat
het te weinig rekening houdt met het be-
lang van het dier\'.\'

Ligt het binnen de mogelijkheden vaneen
praktizerend dierenarts invloed uit te oc-

[:)ocloraal studenten Faculteit der Diergeneeskunde, leden van de Werkgroep Mens Dier Maalschappij.
Correspondenlieadres: Ciska Visser. Werkgroep Mens Dier Maatschappij. Yalelaan I..1508 TD Utrecht.

-ocr page 199-

tenen op de gang van zaken op de bedrij-
ven of is voor hem of haar slechts een
taak weggelegd in het behandelen van
ziekten en het leveren van medicamen-
ten?

Vier diergeneeskundige studenten uit de
laatste studiejaren willen proberen op
deze vragen een antwoord le vinden door
ze voor te leggen aan dierenartsen die op
een serieuze manier proberen hun beroep
uit te oefenen en bereid zijn hierover na te
denken.

De eerste met wie wij over dit onderwerp
spraken is iemand die in de diergenees-
kundige wereld een bijzondere plaats in-
neemt: prof. dr. G. Wagenaar, emeritus
hoogleraar in de inwendige ziekten van
de grote huisdieren.

Met hem spraken Frans Stafleu en Ciska
Visser een avond lang over de dierenarts,
de intensieve veehouderij en de veteri-
naire ethiek.

De essentie van dit gesprek zullen wij
trachten hier weer te geven.

HET GESPREK

Op onze vraag of het vooreen dierenarts
die kritisch staat tegenover de intensieve
veehouderij mogelijk is binnen dit sy-
steem te werken en waar mogelijk dingen
te veranderen ten gunste van het dier ant-
woordde prof. Wagenaar dat dit zijns in-
ziens zeker wel het geval was, met name
binnen de melkvee- en varkenshouderij.
HroJ. M\'..- \'Het is natuurlijk wel zo dat de
dierenarts meestal pas geroepen wordt als
er iets mis is. Bij werkelijk belangrijke
beslissingen zoals de bouw van een
nieuwe stal en dergelijke wordt de dieren-
arts vaak niet gehoord. Echt structurele
veranderingen wat betreft de huisvesting
kan een dierenarts dan niet meer aan-
brengen.

Als er eenmaal een slechte stal gebouwd
is, bijvoorbeeld zonder ziekenafdeling of
tnet een slecht klimaat, of als er sprake is
van een te grote bezettingsdichtheid dan
tnoet de dierenarts zich binnen dit gege-
ven trachten te redden.
t)e dierenarts kan echter zeker wel in-
vloed uitoefenen op de huisvesting en
verzorging, tniis hij aantoont dat hij ver-
stand van zaken heeft en bereid is zich
serieus voor een bedrijf in te zetten en na
te denken over de problematiek van dat
bedrijf.

Als je bereid bent je diergeneeskundig
geheel in te zetten zal men er eerder toe
geneigd zijn je raad te vragen en naar je te
luisteren\'.

F. en C.: \'Is het niet zodat in veel gevallen
het economisch belang van een bedrijf
indruist tegen het belang van het dier?\'
Prof. W.: \'Ik ben beslist van mentng dat
in de meeste gevallen dierlijk welzijn en
een hoge produktie niet zozeer tegenge-
steld zijn aan elkaar als wel wordt be-
weerd.

Met name in het geval van de melkvee-
houderij en de varkenshouderij is het
mijns inziens zo dat een werkelijk opti-
male produktie pas is te bereiken als de
dieren zich wel bevinden. Ik kan mij niet
voorstellen dat een gevoelig dier als een
melkkoe, die bij het minste lichamelijke
ongemak al minder melk gaat geven,
goed zal produceren als zij zich niet wel
bevindt.

Veelal wordt aangegeven dat de inten-
sieve veehouderij ook verhoogde op-
brengsten geeft. Dit kan in de praktijk
tegenvallen.

Een intensieve veehouderij levert veel
problemen op, die de veehouder niet al-
tijd aan kan. Soms gaat het op een bedrijf
beter met een minder zware veebezetting.
Een boer heeft zijn dieren niet voor zijn
plezier. Hij moet werken binnen het fi-
nancieel haalbare, maar toch is het zo dat
de meeste boeren het goed menen met
hun dieren.

Als de dierenarts blijk geeft het ook goed
te menen tnet de dieren, zal dat in veel
gevallen ook de boeren stimuleren meer
aandacht te besteden aan gezondheid en
welzijn en dat zal vaak ook de produktie
ten goede komen.\'

Een uitzondering op de regel wordt vol-
gens prof. Wagenaar gevormd door de
kalvermesterij:

Prof. W.: \'Nogal wat kalvermesters zijn
van origine geen boer. Vaak zijn het lie-
den uit andere bedrijfstakken, bijv. sla-
gers, die een schuur vol kalveren zetten
met als enig doel zo snel mogelijk veel
geld te verdienen. Enig begrip voor en
verstand van de dieren is daar vaak ver te
zoeken.

-ocr page 200-

Overigens is de rol die de prakticus speelt
bij de kalvermesterij uiterst beperkt. Op
deze bedrijfstak heeft de diergenees-
kunde veel te weinig invloed. Het is na-
tuurlijk veterinair gezien ook een absurde
zaak dat dieren moedwillig anemisch
worden gemaakt enkel ten bate van de
kleur van het vlees, terwijl er qua voe-
dingswaarde geen enkel voordeel is van
wit vlees tegenover rood vlees.
Het is te hopen dat in de toekomst het
consumentenbewustzijn zich zodanig zal
ontwikkelen dat aan dit soort praktijken
een eind zal komen\'.
F. en C.: \'Naar uw mening zijn in de
meeste gevallen welzijn en een hoge pro-
duktie niet strijdig met elkaar. Hoe ziet u
in dat licht de pluimveehouderij?\'

Prof. W.: \'In het geval van de kippen-
batterijen is al verscheidene malen aange-
toond dat kippen onder zeer slechte om-
standigheden nog hoog produktief
kunnen zijn. Dat is dan het moment
waarop men zich af moet vragen: Hoever
mag men ethisch gezien gaan met een le-
vend wezen? Mag men dit de dieren aan
doen?

Gelukkig is dit besef ook al bij de over-
heid doorgedrongen en komt er waar-
schijnlijk in EEG-verband een verbod op
de legbatterijen\'.

F. en C.: \'Er wordt wel eens gesteld dat de
dierenartsen de grote stimulatoren waren
achter de bio-industrie en dat zonder hen
de intensieve veehouderij niet mogelijk
was geweest. Vindt u dat indertijd de
diergeneeskunde in haar houding ten op-
zichte van het dier tekort is geschoten?\'

Prof. W.: \'De ontwikkelingen in de vee-
houderij zijn vanaf de jaren zestig der-
mate snel gegaan, dat het zowel de boeren
als de dierenartsen als het ware heeft
overvallen. Ik geloof nict dat de dieren-
artsen veel hadden kunnen doen om de
ontwikkeling tegen te houden.
Dat de diergeneeskunde voor deze ont-
wikkeling verantwoordelijk kan worden
gesteld is zeker niet het geval. Bij het
zoeken naar nieuwe bedrijfssystemen
wordt de dierenarts meestal niet betrok-
ken\'.

F. en C.: \'In het begin van dit gesprek
heeft u gesteld dat er zeker wel mogelijk-
heden waren voor mensen met idealen
in de grote huisdierenpraktijk. Denkt u
niet dat het voor dergelijke mensen erg
moeilijk is te aanvaarden dat er zo weinig
structureel te veranderen is. Wat kan je
bijvoorbeeld doen als prakticus als blijkt
dat andere instanties, zoals bijvoorbeeld
de landbouwvoorlichtingsdienst of de
stallenfabrikanten adviezen geven aan de
boeren die in jouw ogen, veterinair gezien
of qua welzijn van dieren, verkeerd zijn?\'

Prof. W.: \'Wanneer je hel niet eens bent
met de adviezen die worden gegeven door
de voorlichtingsdiensten kun je altijd
contact opnemen met die diensten en dat
moet je ook doen. Deze werken in het
belang van de boeren en zullen serieuze
bezwaren van de kant van de praktize-
rend dierenarts niet naast zich neerleg-
gen.

Moeilijker ligt het als je te maken hebt
met stallenbouwfirma\'s. Deze hebben als
voornaamste belang het verkopen van
stallen en mogelijk trekt men zich daar
niets aan van je kritiek. Wat je wel zou
kunnen doen als dierenarts in zo\'n geval
is proberen meer collega\'s op je hand te
krijgen.

Als in een bepaald gebied veel slechte
stallen worden gebouwd zou je dit bij-
voorbeeld naar voren kunnen brengen op
een afdelingsvergadering van de
K.N.M.v.D. en dan met zo\'n afdeling bij
zo\'n firma protesteren\'.

RESUMÉ

Uit het voorgaande blijkt dat er, naar de
mening van prof. Wagenaar ook heden
ten dage nog mogelijkheden zijn voorde
dierenarts om zich in te zetten voor het
dier, zelfs in de intensieve veehouderij.
De dierenarts heeft zijns inziens in dit
verband de beste kansen als hij goed op
de hoogte is van de veterinaire problemen
op dit soort bedrijven en als hij het ver-
trouwen van de boer heeft gewonnen.
Graag zouden wij over de kwestie van de
dierenarts in de bio-industrie de mening
van meerdere dierenartsen willen horen.
Ook zijn wij geïnteresseerd in andere
vraagstukken op het gebied van de ve-
terinaire ethiek in de praktijk en in de
manier waarop dierenartsen trachten dit
soort problemen op te lossen.

-ocr page 201-

Monensin en Mebenvet bij
slachtkuikenouderdieren

Monensin (Elancoban®) wordt in een do-
sering van 100 ppm door het voer veel
gebruikt als coccidiostaticum bij slacht-
kuikens. De acute orale LD,,, voor 6
weken oude kuikens bedraagt 200 mg kg
lichaamsgewicht. Bij toediening aan kui-
kens van 300 ppm gedurende 8 weken
wordt een sterk negatief effect waargeno-
men op voederconversie en groei; bij 500
ppm neemt ook de sterfte significant toe.
Voorts is de combinatie Monensin en
tiamulin zeer toxisch; er treedt verlam-
ming op (\'downers\') gepaard met grote
sterfte.

Over de invloed van Monensin op eipro-
duktie en broeduitkomst bestaan maar
weinig gegevens. De fabrikant vermeldt
in zijn technisch handboek dat verstrek-
king van Monensin in een dosering van
88 tot 132 ppm gedurende de gehele op-
fokperiode (139 dagen) aan Cobb kui-
kens geen invloed heeft op de eiproduktie
en vruchtbaarheid.

In 1976 werd bij de Gezondheidsdienst
voor Pluimvee een experiment verricht
waarbij 120 ppm Monensin werd toege-
diend gedurende 4 weken aan 9 maanden
oude middelzware legrasdieren.
Hierbij bleek dat deze behandeling geen
negatief effect had op de gezondheid van
de dieren, noch op de eiproduktie, broed-
uitkomst of kuikenkwaliteit. Ook werden
geen negatieve effecten waargenomen ge-
durende een periode van 4 weken na be-
ëindiging van de Monensin-toediening.
Directe aanleiding onderzoek te verrich-
ten naar eventuele nadelige invloeden
van Monensin bij slachtkuikenouderdie-
ren. werd gevormd door het optreden van
verlammingsverschijnselen bij een kop-
pel van deze dieren, gepaard met slechte
uitkomst van de betreffende broedeferen,
waarbij in het voer éénmalig 50 ppm Mo-
nensin werd aangetoond. Tiamulin was
niet verstrekt.

Aan 34 hennen en 4 hanen van een slacht-
ras werd via het voer Monensin ver-
strekt, achtereenvolgens in doseringen
van 50, 100, 200 en 400 ppm.
i:)e doseringen van 50 en 100 ppm werden
elk verstrekt gedurende 5 weken, 200 en
400 ppm elk gedurende 4 weken. Bij het
begin van de behandeling waren de die-
ren 42 weken oud. Dertig slachtrashen-
nen en 4 slachtrashanen van dezelfde leef-
tijd vormde de niet behandelde controle-
groep.

Regelmatig werden de dieren klinisch be-
oordeeld; eventueel gestorven dieren
werden geseceerd. De broedeieren wer-
den wekelijks na formalinegas-
desinfectie per groep apart ingelegd en
geschouwd op de 10e en 18e broeddag.
Klinische ziekteverschijnselen traden niet
op. De sterfte bedroeg in de proefgroep I
hen en in de controlegroep 2 hennen en 1
haan. De oorzaak van deze uitval was
kannibalisme, met uitzondering van 1
hen in de controlegroep waarbij eiperito-
nitis en eiconcrementen werden vastge-
steld.

Monensin bleek in de gebruikte doserin-
gen geen invloed te hebben op de eipro-
duktie, schouw- cn uitkomstpercentage.
Met uitzondering van enkele sterrenkij-
kers die regelmatig bij de nakomelingen
van de proefgroepdieren voorkwamen
was de kuikenkwaliteit goed. Het bacteri-
ologisch onderzoek van de hersenen van
deze sterrenkijkers verliep negatief; bij
microscopisch onderzoek werd encepha-
lomalacie geconstateerd. Het is niet waar-
schijnlijk dat er een relatie bestaat tussen
de Monensin verstrekking en het ont-
staan van deze sterrenkijkers, aangezien
het aantal kuikens met deze afwijking
niet toenam na verhoging van de Monen-
sin gift. Waarschijnlijk is de oorzaak ge-
netisch (autosomaal recessief gen).
Ook werd onderzoek verricht naar even-
tuele schadelijke effecten van mebenda-
zole (Mebenvet®) bij slachtkuikenouder-
dieren, aangezien vanuit de praktijk zo
nu en dan wordt vernomen dat dit worm-
middel broeduitkomst verlagend werkt.
Eén week na beëindiging van de Monen-

-ocr page 202-

sin verstrekking werd aan dezelfde dieren
(leeftijd 61 weken) Mebenvet toegediend
via het voer in een dosering van 120 ppm
(is 2x geadviseerde dosis) gedurende 2
weken (is 2x geadviseerde behandelings-
duur).

Deze behandeling bleek geen invloed te
hebben op gezondheid en de eiproduktie
van de dieren, noch op de broeduitkomst
en kuikenkwaliteit.

Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde
Afd. Bedrij/spluinivee Doorn.

Ußtßrtnatr

Een troepenpaard, afkomstig van het 2e Regiment Huzaren te Tilburg in
garnizoen, met tuberculose.

De 9-jarige ruin was op 30 Juni in den ziekenstal ter ohservaiie opgenomen,
omdal hel dier alle voedsel weigerde. De lemperaiuur was toen 39.2° C. Een
diagnose kon niel worden gemaakt.

De lemperaiuur bleef de eerstvolgende dagen constant hoven 39° C.. pols en
ademhaling vertoonden slechts geringe afwijkingen, e.xpectoreeren of hoesten
werd niet waargenomen, de eetlust was gering: slechts een weinig gras en brood
werd opgenomen. Bh percussie en auscultatie konden geen afwijkingen worden
geconstateerd.

Behandeling bestond in een subctdtane injectie, om den anderen dag. van 20 Gr.
sol. spirit, camphorae en het betten van horst en flanken met 3% sol. ol. sinapis
.spir. methyl., waardoor meestal de temperatuur tot 3H.5° C daalde, om .spoedig
daarna weer tol 39° en hooger te sthgen.

Na verloop van enkele dagen kon een longaandoening worden geconstateerd. Er
bestond thans iels vermeerderde sereuse e.xpectoratie. een geringe verscherping
van de vesiculaire ademhalingsgeruischen en een onbeduidende demping: zoo nu
en dan werd gehoest.

Ter ondersteuning van de hartsfunctie werd subcutaan sol. spirit, camphorae
toegediend: tevens werd nagegaan of met iniraveneuse inspuitingen van 1%,
sublimaatoplossing (10-100 Cr.) uitkomst te verkrijgen was: dit bleek niel het
geval, de inspuiting had geen noemenswaarde reactie tot gevolg.
Iniusschen vermagerde het dier
geweldig, werden de symptomen van acute
pneumonie hoe langer hoe duidelijker en stierf het dier plotseling in den nacht
van 28 op 29 Juli. De laatste dagen waren vooral gekenmerkt door zeer
frequente en benauwde ademhaling, expecloralie was echler opvallend gering,
terwijl de lichaamstemperatuur constant ± J9..\'>° C aanwees.

Tijd.schr. Diergeneesk.. 20. 170. (1920)

-ocr page 203-

Hond

Hondebeten en de omstandigheden
waaronder ze voorkomen

Wijk, .1. van der en Klasen, H. J.: Sed. Tiidschr. v.
Geneesk.. \\25. (4). 133-136. (1981).

Tussen 1-2-78 en l-.V\'79 werd bij 66 patiënten die
het slachtoffer waren van een hondebeet en primair
werden behandeld op de polikliniek Traumatologie
van de Heelkundige Kliniek van het A.Z. te Gronin-
gen nagegaan onder welke omstandigheden deze
verwonding ontstond.

Ter vergelijking; in dezelfde periode kwamen 2881
patienten voor eerste behandeling van een ongeval.
Het aantal inwoners van de gemeente bedroeg
160.000, het aantal geregistreerde honden 9..100.
Van de 66 patiënten waren 15 jonger dan 15 jaar;
daarvan 7 jonger dan 5 jaar. Oorzaken: spelen met
de hond (9), storen bij voederbak (.1) of slaap (2),
aaien vreemde hond (I). i:)e beet werd bij de groep
15 jaar en ouder veroorzaakt door scheiden vech-
tende honden (14); spel of africhten (10), geen aan-
wijsbare oorzaak (9); aaien, betasten of wegsturen
vreemde hond (7); door eigenaar opgehitste hond
(4); grove onachtzaamheid (bijv. wegknippen van
een tepel bij het trimmen) (7).
Door het ontbreken van informatie hoeveel honden
per ras in de betrokken regio voorkomen kon geen
uitspraak worden gedaan over de agressie van be-
paalde rassen.

Het percentage gebeten personen beneden I5jaaris
lager dan bij een soortgelijk onderzoek in de V.S.
(2.3% versus 66%).

I evens bleek dan 57 van de 66 bijtwonden (86%) te
vermijden waren geweest.

Ter vermindering van het aantal hondebeten stellen
auteurs een aantal maatregelen voor:

l eer kinderen bonden te respecteren en ze tij-
dens het eten of slapen met rust te laten.
Verbied kinderen met vreemde honden te spe-
len.

Geen vechtende honden scheiden.

Zonder toestemming van de eigenaar geen

vreemde honden benaderen of aanhalen.

Bij het spelen of africhten moet ruwheid worden

vermeden.

F.igenaren van honden zouden zich aan de volgende
regels moeten houden:

l aat niet toe dat kinderen de hond storen.
Laat de hond aan de lijn uit tenzij hij goed
luistert.

Zorg dat de hond een plaats heeft waar hij zich
kan terugtrekken zonder dat hij daar wordt
gestoord.

H. //. Thalheinwr.

Kat

Een overzicht van de kankertherapie bij
de kat

Ladiges W. C.: An ()ver\\ iew of Feline Cancer I he-
rapy.
Fe/ine Practice. 10. (10). 38-43. (1980).

In dit artikel worden de verschillende vormen van
kanker bij de kat en de therapeutische mogelijkhe-
den daarvan besproken. De toepassing van de ver-
schillende cytostatica wordt uitgebreid behandeld
en tevens wordt een tabel gepubliceerd waarin indi-
catie, dosering, wijze en duur van toediening en de
toxische reactie tijdens en na de behandeling wor-
den vermeld. In het kader van dit referaat kan hier
niet in detail op worden ingegaan, temeer daar de
toepassing van de hier vermelde cytostatica op
zowel praktische als financiële bezwaren stuit. De
resistentievermindering gedurende en of na de be-
handeling vereist imtners opname in een uiterst ste-
riele omgeving gedurende langere tijd.
De zich nog in een experimenteel stadium bevin-
dende immunotherapie zou voor de bij de kat meest
voorkomende vormen van kanker, nl. bet lymfosar-
coom en de lymfocytaire leuketnie, voorzover ver-
oorzaakt door het kattenleukemievirus (FeLV), een
betere therapeutische tnogelijkheid bieden. Door
middel van een helaas niet nader beschreven tech-
niek wordt c v
vivo IgG uit het serum van met FeFV
geïnfecteerde katten geabsorbeerd. De hierdoor
veroorzaakte vermindering van circulerend
antigeen-antilichaam complex blijkt de immuun-
respons tegen virus cn of tumorcellen te verhogen.
Vooralsnog wordt het lymfosarcoom chemothera-
peutisch behandeld met een combinatie van Cyclo-
phosphamide (of Dexorubicin voor de viscerale
vorm). Vincristine en Prednison. Resultaat: remis-
sie slechts 4 maanden. Voor de lymfocytaire leuke-
mie wordt de combinatie Cyclophosphamide, Vin-
cristine, Prednison en Cytosine-Arabinoside
aanbevolen of de combinatie Dexorubicine, Pred-
nison en Vincristine.

De relatie Rcticulo-endotheliose en FeLV is nog
onduidelijk. Voor behandeling wordt bij voorkeur
gebruik gemaakt van de combinatie Cytosine-
Arabinoside, Prednison en 6-thioguanine.
Overlevingskans: minder dan 2 maanden; zelfs tnet
stimulatie van de erythropoëse met anabole
Steroi-
den of Vitamine A.

t umoren van de huid nemen bij de kat de tweede
plaats in. Het plaveiselcelcarcinoom komt meren-
deels voor bij kortharige witte katten; vermoedelijk
als gevolg van onvoldoende tnelanine produktie in
combinatie tnet een erfelijke predispositie.
Predilectieplaats is de oorschelp. Ondanks totale
rescctie is de kans op recidief groot. Totale resectie
in combinatie met bestraling of chemotherapie
(Bleomycin) verbetert de remissie, Cryochirurgie in
combinatie met bestraling of chemotherapie wordt
meestal toegepast bij grotere tumoren.

-ocr page 204-

Voordeel van cryocliirurgie is het vrijkomen van
antigeen uit de bevroren kankercellen, vvaardoorde
immuunrespons wordt verhoogd, Mastocytomen
komen niet vaak voor; meestal op romp, ooglid of
ledematen, Mastocytose bij dekat tast de inwendige
organen aan; spreiding evenals bij maligne tumoren
van het lymfatisch systeem via lever, milt en been-
merg. Resectie van gelokaliseerde tumoren en nabe-
handeling met Dexamethason, Vincristine en Cy-
clophosphamide is toegepast
(Ref.: Resultaat?).
Mammatumoren komen qua frequentie op de
derde plaats en ontstaan meestal op een leeftijd van
10-20 jaren. Het risico van niet gesteriliseerde poe-
zen is 7 maal groter,
Oesinisprevenlie me! Proge-
sleron veroorzaak I hij J op de
7 kanen een adeno-
eareinoom.

Hormonale etiologie lijkt waarschijnlijk.
Mammatumoren zijn bijna altijd adenocarcino-
men. De tumor voelt hard aan en is vaak geulce-
reerd. Bij metastase in de regionale lymfeklier is de
prognose ongunstig. Gemiddelde overlevingstijd 10
maanden; gemiddelde tijd tussen detectie en dood
12 maanden. Gezien de agressieve proliferatie inde
omgeving (huid, spieren) en de snelle metastasering
in de regionale lymfeklieren en longen is vroeg-
tijdige en radicale behandeling noodzakelijk. Des-
ondanks is een reeidief binnen 5 maanden moge-
lijk. Verlenging van de overlevingskans is mogelijk
door combinatie met chemotherapie (Dexorubicin
of Vincristine), Sarcomen, hoewel zelden voorko-
mend bij de kat, zijn mees\'-^.l fibrosarcomen, ge-
volgd door myosarcomen, I er voorkoming van
metastasering is radicale excisie met een ruime
hoeveelheid omgevend weefsel vereist en amputatie
indien locatie in het distale deel van ledematen,
Cryochirurgie en chemotherapie bleken niet effec-
tief,

In mond en pharnyx komt meestal het plaveiselcar-
cinoom voor (gingiva, frenulum linguae, tonsillen);
in mindere mate het fibrosarcoom (verhemelte,
tong) en zelden het melanoom. Ondanks de inva-
sieve neiging heeft het plavciselcarcinoom in deze
regio een geringe neiging tot metastasering, maar is
qua locatie vaak niet chirurgisch te benaderen. Wel
is de tumor stralingsgevoelig en kan daarna eventu-
eel cryochirurgisch worden behandeld. Chemo-
therapie (Bleomycin) heeft slechts waarde indien er
na chirurgische behandeling en of bestraling ecn
reeidief optreedt

Het osteosarcoom heeft geen voorkeur voor ge-
slacht, leeftijd of ras. Amputatie, eventueel vooraf-
gegaan door een a-specifiek iminunogeen (bijv.
BCG) en vervolgens chemotherapie met een combi-
natie van Methotrexaat, Citrovorum, Vincristine
cn Dexorubicin verhoogt te overlevingskansen,

H. II. Ihalheimer.

Kip

Virulentie en morfologie van Pasteurella
Multocida,
afkomstig van vogels

Curtis, P. E., Ollerhead, G, E,, Ellis, C, E,; Viru-
lence and morphologv of Pasteurella multocida of
avian origin.
Vel. Ree.. 107, 105-1(1». (1980).

De auteurs stellen zich ten doel de virulentie en het
mogelijke verband tussen virulentie en morfologie
van de bacterie of de kolonie vast te stellen vaneen
aantal stammen van
Pasteurella muhoeida. welke
bij een epidemiologisch onderzoek van uitbraken
van vogelcholera in Engeland werden geïsoleerd.
De mate van virulentie werd bepaald of via besmet-
ting van een muis of van 3 kuikens óf van 3 kalkoen-
kuikens.

Voor bepaling van de morfologie van de bacterie
werd gebruik gemaakt van de electronenmicro-
scoop, terwijl de morfologie van de koloniën be-
oordeeld werd op vorm en kleur.
Men is er niet in geslaagd verband aan te tonen
tussen de virulentie enerzijds en de kolonie of cel-
morfologie anderzijds.

Wel bleek dat isolaties, afkomstig van slachtkui-
kens in het algemeen virulenter zijn dan isolaties uit
volwassen kippen. Ook bleek een slachtkuikeniso-
laat uiterst infectieus voor kalkoenen.
De auteurs verklaren dat als een resultaat van de
leeftijd gebonden resistentie, waardoor de slacht-
kuikens alleen gevoelig zijn voor de meer virulente
stammen van
Pasieurella .Muhoeida. Hierdoor zou
een selectie optreden van de virulentste stammen,
zodat een uitbraak van vogelcholera bij slachtkui-
kens uiterst bedreigend is voor de gevoelige kal-
koen.

Voor een juiste prognose bij een uitbraak van vogel-
cholera acht men het noodzakelijk dat een idee
verkregen wordt van de virulentie van de betrel-
fende stam, voor de bepaling waarvan besmetting
van muizen, kuikens of kalkoenen wordt geadvi-
seerd.

C,. l\'h. le H inkel.

Kip

Salmonella vernietiging in strooisel

Williams ,1. E.; Formalin destruction of salmonella
in poultry f.ittcr.
Poultry Seieiiee. 59. 2717-2724.
(1980).

Strooisel in pluimvechokken kan grote aantallen
Salmonella bacteriën bevatten en in hoge mate bij-
dragen aan de verspreiding en het in-standhouden
van de besmetting bij de dieren,
floewel over het ontsmetten van strooisel betrekke-
lijk weinig onderzoek bekend is, wordt toch nog een
vrij uitvoerig literatuur-overzicht in het artikel ge-
geven. Schrijver behandelt vervolgens zijn eigen
proefnemingen, waarbij nieuw strooisel (hout-
schaafsel) kunstmatig besmet is met een bekende

-ocr page 205-

hoeveelheid lyphimurium bacteriën in vloeibare
kippenmest.

Eenmalige oppervlakkige bevochtiging (met behulp
van een handspray-apparaat) met een 4% of een 6%

formaline-oplossing vernietigde wel de.So//»(j/)(\'//(7s

op de oppervlakte, maar niet die dieper in de strooi-
sellaag van 7.6 tot 10,2 cm dikte waren gelegen.
Driemaal omscheppen en sprayen met 4% of 6%
formaline was nodig om alle
Sii/iiiniH\'//a\'s te vernie-
tigen.

Eweemaal omscheppen en sprayen met 6% forma-
line was eveneens afdoende.
Dezelfde behandeling gaf géén afdoende resultaat
wanneer er een 2-daagsë pauze tussen twee
formaline-toepassingen was.
In deze experimenten werd per keer 300 ml forma-
line oplossing toegepast op 0.37 strooisellaag
van 7.6 tot 10.2 cm dikte. Bij de tweemalige behan-
deling met 6% formaline-oplossing is dus in totaal
600 ml gebruikt per 0.37 m- strooisel oppervlakte
oftewel bijna 2 ml per cm^.

Bij de driemalige behandeling met 4% en 6% forma-
line is dit bij beide concentraties bijna 3 ml per cm-
geweest.

(Opgemerkt dient te worden, dat dit een onderzoek
in isolatoren, dus onder laboratorium omstandig-
heden is geweest. Onder praktijkomstandigheden
zijn in het strooisel mestkluiten en -koeken aanwe-
zig. waarin de formaline niet voldoende kan door-
dringen!; RrfJ.

Schrijver kondigt dan ook aan dat verder onder-
zoek. zowel met oud als nieuw strooisel nodig is.

H\'. J. Roepke.

Paard

Voorlopige waarnemingen over het ge-
bruik van colostrum als een uterusinfuus
bij volbloed merries

Dcwes. .1. D.; Preliminary observations on the use
of colostrum asan uterine infusion in thoroughbred
mares. /V.Z.
ver. ./.. 28. 7-8. (1980).

Van merries met een slechte vruchtbaarheidsge-
schiedenis. en die niet gunstig op de conventionele
behandelingen hadden gereageerd, werd de uterus
geïrrigeerd met colostrum van merries, die recent
een veulen hadden voortgebracht. 120 ml Colo-
strum werd hiertoe met 380 ml fysiologisch verdund
en tijdens de oestrus waarin ze werden gedekt, toe-
gepast.

De leeftijd van de merries liep uiteen van 7-24 jaar.
Vier van de 6. die in 1977 op deze manier waren
behandeld, kregen gezonde veulens. In seizoen
1978-1979. werden 16 merries geïrrigeerd. Tien wer-
den manueel onderzocht en bleken 45 dagen na de
dekking drachtig.

J. I. Terpsira.

Proefdieren

Het anaestheseren van honden met meto-
midaat na premedicatie met verschil-
lende stoffen.

Fritsch. R.. Ehrhardt. W.. Franczuski. D.. Neu-
mann. G.. Pfeiffer. U.. Ehrenböck. M. E.. Kuhnt.
B. und Blümel. G.; Die Anästhesie des Hundes mit
Metomidat bei unterschiedlicher Prämedikation.
Beri .Hünch. Tierärzil.. W.sehr.. 93. 171-174.
(1980).

Schrijvers geven een overzicht van het gebruik van
Hypnodil® bij honden in combinatie met verschil-
lende premedicaties. De volgende combinaties wer-
den onderzocht bij meer dan 1700 honden;

a. Hypnorm 0.2 ml, kg i.m. Metomidaat (2-4
mg; kg i
.V.);

b. Combelen® 0.05 ml kg i.m. Methadon 0.5
mg kg i.m. -(- Metomidaat (2-4 mg kg i.v.);

c. \'rhalamonal®(.lanssen)0.4ml kg i.m.-E Meto-
midaat 5.0 mg kg i
.V.

De anaesthesie duurdè bij A ongeveer 25 minuten,
bij B ongeveer 15 minuten en bij C 9 minuten. Het
geven van Metomidaat meerdere keren achtereen
was steeds mogelijk, waarbij per uur ongeveer de
begindosis gegeven wordt. De naslaapduurde nooit
langer dan ongeveer een uur.
Er was in alle gevallen een goede analgesie en spier-
relaxatie, Hartfrequentie bleef stabiel. Bij A trad
echter bij het geven van atropine (0,025 mg,, kg) een
50% frequentiestijging op. De ademfrequentic liep
bij B en C terug tot ongeveer 10 per minuut en bij A
tot 20 per minuut.

Te snelle i.v. injecties van Metomidaat gaven een
apneu te zien.

Combinatie C is voor onderzoekers gebruikt bij
kortdurende ingrepen, terwijl A en B voor grotere
ingrepen werden gebruikt.

Zij geven aan dat anaesthesie met Hypnodil® de
voorkeur verdient bij oudere honden en te verkie-
zen is boven barbituraten vanwege de geringere
invloed opdeademhaling. Bovendien kandeanaes-
thesie naar behoefte verlengd worden tot 3\'/, uur toe
door meerdere malen metomidaat te geven.

A. f\'. M. G. Benen.s.

Varken

De praedisponerende rol van eiwitrijke
voeders op
E. co//infecties bij gespeende
biggen

Prohaszka. l.. and Baron. F.; The Predisposing
Role of High Dietary Protein Supplies in Entero-
pathogenic/;.<■()//Infections of Weaned Pigs
Zh!
Vei. Med. B.
27. 222-232. (1980).

Biggen, gespeend op een leeftijd van 3-4 weken,
werden gevoerd met experimentele voeders met een
ruw eiwitgehalte van respectievelijk 9-13 en 21%.
Het voeder met 9% eiwit bestond uil gerstemeel.
aangevuld met een vitamine en mineralen praemix.

-ocr page 206-

Bij in viiro proeven werd aangetoond dat de hoe-
veelheid
HC\'1 nodig voor de vertering van de expe-
rimentele voeders steeg met de toename van het ruw
eiwitgehalte.

Bacteriologisch onder/oek loonde een stijging aan
van haem. /-.\'.
coli stammen en enteropathogene
O-stammen bij biggen die het voer met het hoogste
eiwitgehalte kregen. [)e/.e biggen hadden ook ern-
stiger diarrhee dan de dieren met het minder eiwi-
trijke voer.

De auteurs verklaren dit door het onvermogen van
jonge biggen van 4-7 weken, om voldoende maag-
zuur te produceren dat nodig is v oor de vertering
van eiwitrijke voeders.

Door de stijging van de pH-waarde in de maag tot
boven 5.0 wordt echter de vermeerdering van ente-
ropathogene
E colli stammen begunstigd.
De gebrekkige maag/uursecretie bij gespeende big-
gen is terug te voeren op het feit, dat het mecha-
nisme dat de /uur-base eliminatie controleert, 8-9
weken nodig heeft om zich te ontw ikkelen. Daarom
bezitten oudere biggen ook een grotere weerstand
tegen
E. coli infecties.

(Of dc overschakeling later van het ciwitarm naar
het eiwitrijk voeder /onder problemen verloopt
wordt niel beschreven;
Ref.)

IC. .4. Hunneman.

Varken

Verwarming in mestvarkensstallen, ja of
nee?

Mateman, G., Brandsma, H. A. en Verstegen, M.
W. A.:
Is verwarmen in mestvarkensstallen noodza-
kelijk of zijn er andere mogelijkheden\'.\'
Hedrijls-
ontw.. 11, (6). 5HI-5H6. (I9H(I).

Bij staltemperaturen beneden de kritieke tempera-
tuur hebben varkens extra voer nodig voor warmte-
produktie. Om deze invloed van koude op mestvar-
kens na te gaan werden in klimaatstallen van het
IVO in het lotaal 7 klimaalproeven uitgevoerd in
hel traject van 25-60 kgen van 80-100 kg. Elke proef
betrof 2 vergeliikbare procfgroepcn.
De ene groep werd 2° C en de andere 6° C onder de
kritieke temperatuur gehouden. Er werd gelet op de
groeidepressie en de extra voergift, die nodig was
orn deze groeidepressie op te heffen.
Bij dejonge dieren trad per° C te koud een groeide-
pressie van 9 g dag en bij de oudere dieren van 17
g, dag op. Er was geen verschil in vlees\'vet en
spekdikte.

Om de groeidepressie op te heffen was bij dejonge
dieren per ° C een extra voergift van 25 g dag
noodzakelijk. Bij de oudere mestvarkens was hier-
voor 36 g voer per dag nodig.
De slachtkwaliteit werd door deze extra voergitt
niet noemenswaardig nadelig beïnvloed.
Als alternatief voor deze extra voergift kan ook de
staltemperatuur op peil gehouden worden door ver-
warming en of isolatie.

De kosten van verwarming versus extra voerkosten
zijn voor de gemiddelde Nederlandse omstandighe-
den bij 4 verschillende huisvestingsmogelijkheden
voor mestvarkens met elkaar vergeleken. Uit de
berekening blijkt, dat, voor de warmtebehoefte van

het dier, verstrekken van extra voer vaak goedko-
per is, omdat dit meestal tijdens kortere periodes
noet gebeuren.

In verband met het gunstige effect van een goed
stalklimaal op de gezondheidstoestand van de die-
ren zou men echter bij dwarsopstelling voor een
tussenoplossing moeten kiezen, die verwarming
noodzakelijk maakt. Een dure verwarmingsinstal-
latie wordt door auteurs echter niet aanbevolen. Dil
mogelijk met uitzondering van de volledig rooster-
vloerslal, omdat deze relatief de meeste verwarming
vraagt.

M. Tielen.

Varken

Diarrhee en dysenterie bij biggen door
het voeden met reinculturen van een spi-
rocheet, die verschillende van
Tr. hyody-
senteriae

Taylor, D. ,1., Simmoons, J. R., Eaird, H. M.:
Production of diarrhoea and dysentery in pigs by

feeding pure cultures of a spirochaele ditfering from

Treponema livoilysenieriae. l\'ei. Rec.. 106, 324-
333. (I9fi0).

De ziekteverschijnselen bij varkens, op de boerderij
en die experimenteel werden opgewekt door een
andere spirocheet, dan
Tr. Inoihsemeriae toon-
den verschillen en gelijkenis met varkensdysenterie.
De incubatieperiode varieecl n.1. van 6-20 dagen en
bij dysenterie van 6-14 dagen. Bloed werd zelden
gezien in tegenstelling lot dysenterie en slijm in de
laeces was minder prominent, sterfgevallen kwa-
men minder vaak voor. Diarrhee en een slechte
voederconversie waren de voornaamste klachten.
Dit syndroom berustte op een colitis en werd opge-
wekt door een zwak haemolytische spirocheet, die
cultureel, ultrastructurecl, biochemisch en antige-
netisch verschilde van
Tr. hyodysenwriae.

,/. /. Terpsn

Voedingsiniddclenhygiëne
Antibiotica onderzoek

Bogaerts, R. and VVoll, E.: A standardized method
for tbc detection of residues of anti-bacterial sub- }
stances in fresh meat.
Elei.sclnciri.schafi. 60. (4). |
672-6 74. (19811)

De auteurs beschrijven ccn 4 platen test voor rem-
stofonderzock in vlees.

Het verschil met de in Nederland gebruikelijke tests
bestaat in een beperking van dc teststammen tot
II
.\\uhiili.s
BG A (pH testplaat 6. 7.2 en 8) cn .M. hueus
A I CC 9341 f pH8). I rimethoprim wordt inde plaat
pil 7.2 geïntroduceerd.

Het testsysteem is ontwikkeld voor hel onderzoek
van vlees afkomstig uil derde landen in de EEG.

//. Mof

-ocr page 207-

Zwei-phasenkon/ept der rheumatoiden
entzündung. Pathomechanismen am
Modell
der Rotlauf - Polyarthritis der
Ratte

1.. C. Schul/

ll\'enlinand Unke l erlag Siiii/gari. im). IUI)
)>.p. DM 7H.-)

Sinds 1967 heeft /ich in Hannover een Werkgroep
(\'SFB 54\'. rheumatische ziekten) beziggehouden
met de Pathogenese van de rheumatoide ontsteking.
Leider van deze werkgroep was professor Schulz,
dc auteur van dit boek. Verscheidene vakgroepen
\\an zowel de veterinaire- als de medische \'faculteit"
uit Hannover hebben tevens aan dit onderzoekpro-
ject deelgenomen.

In het afgelopen decennium heeft dit groots opge-
zette project vele goede publikaties opgeleverd
(v ooral de inleiding is ook een soort \'kookboek\' hoe
men zo\'n groot project vanuit een verschillende
optiek het beste kan benaderen) en is uiteindelijk
uitgemond in de monografie, welke het onderwerp
is van deze boekbespreking.

Zoals men van ccn Duits boek kan verwachten, is
het een zeer \'volledig\' boekwerk geworden, waarbij
eigenlijk niets is vergeten. Het bock bestaat uit 16
hoofdstukken, die weliswaar descriptief van aard
zijn (en vele, zeer goede afbeeldingen bevatten),
doch de lezer toch ook dwingen mee te redeneren
naar de uiteindelijke hypothese van de werkgroep,
nl. dat zowel vlekziekte als de rheumatoide arthritis
(RA) bij de mens een tweefasische pathogenese heb-
ben. Dc eerste fase is de \'agens-fase\' bij vlek-
ziekte:
Krys. rinisiopaihiae -, bij RA een nog onbe-
kend agens, maar mogelijk een virus de tweede
de immunologische fase. Immuunfenomenen zou-
den een vicieuze cirkel onderhouden met de be-
kende symptomen bij mensen met RA als gevolg.
Circulerende immuuncomple.xen spelen hierbij een
heel belangrijke rol.

De inleiding bevat, naast een verantwoording voor
zowel onderzoek als boek, een aantal interessante,
historische gegevens. Zo wijst dc auteur er op. dal
reeds in 19.11 door Nicberie er op is gewezen, dat
vlekziekte een ideaal model zou zijn voor RA bij de
mens. De auteur heeft met zijn groep bewezen dal
de pathogenese van vlekziekte bij verschillende
diersoorten (varken, schaap, kcmiin. muis. rat)
bc-
lijk is.

•Als model is. om begrijpelijke redenen, gekozen
voor het chronische vlekziekte-model bij dc rat. Dit
model zou doch hierin gaal dc auteur naar de
mening van de boekbespr ■:er wel erg ver verge-
lijkend ziektekundig niel alleen van belang zijn voor
RA bij dc mens. maar ook voor andere collagccn-
zickten als Systemische
Lupus erMlwmaioiles cn
H l.A-geassocieerdc ziekten als Ziekte van Reiteren
Ziekte van Bechterew.

Het bock is uiteraard veel tc uitgebreid om ieder van
de 16 hoofdstukken hier diepgaand te bespreken.

De eerste hoofdstukken bevatten, naast zeer veel
\'materiaal en methoden\' gegevens, ook zeer veel
gegevens over de eerste fase van de infectie met
Erys. rhusiopaOvae.

Van uur tot uur worden de veranderingen weerge-
geven, nict alleen histologisch veelal met behulp
van prachtige electronen microscopische opnamen
, maar ook endocrinologisch, klinisch-chemisch
en immunologisch. Eenen ander wordt als resultaat
met behulp van schema\'s weergegeven en ingepast
in de twee-fasen hypothese van de Werkgroep. Ove-
rigens is deze twee-fase hypothese niet alleen vande
groep van Schulz afkomstig; veel rheumatologen
immunologen hebben in dc laatste decennia deze
hypothese aangehangen; nieuw is. naar de mening
van ondergetekende, wél deze multidisciplinaire
aanpak van het probleem.

Vanaf hoofdstuk 4 worden de typische chronische
fenomenen in het gewricht beschreven
(profileratic destructie lymfo-plasmacellulaire in-
filtratie ankylose), die antigeen-geïnduceerd zijn.
Mogelijk onder invloed van antigene bestanddelen
van het agens wordt de ontsteking onderhouden.
Ook in deze hoofdstukken wordt telkenmale gewe-
zen op de treffende gelijkenis met RA bij de mens.\'
In de volgende hoofdstukken worden de verande-
ringen bij de proefdieren beschreven inde hartklep-
pen, ogen en arteriën.

Wat de waargenomen klinisch-immunologische ge-
gevens betreft: bij chronische vlekziekte zijn niet
alleen rheumafaetoren aangetoond (bij varken en
hond in hogere waarden dan bij de rat), doch ook
circulerende immuuncomple.xen en anti-nucleaire
antilichamen: ook hier dus grote overeenkomst met
R.A bij de mens! Evenals bij de mens(HLA!) kon
ook bij verschillende diersoorten een genetische
predispositie worden waargenomen voor het ont-
wikkelen van de chronische veranderingen.
De laatste hoofdstukken zijn gewijd aan een over-
zicht van de bevindingen van de werkgroep, waarbij
de auteur met behulp van schema"s met (te) veel
gegevens de Pathogenese van zowel het vlekziekte-
model van de rat als de RA bij de mens probeert
duidelijk tc maken. Omdat hij hier mogelijk wal te
volledig wil zijn, is hel moeilijk om als lezer tussen
de bomen hel bos te blijven onderkennen.
Resumerend kan gesteld worden, dal het hier een
zeer volledig werkstuk het geeft zelfs de idee een
levenswerk van professor Schultz te zijn betreft,
dat zeer aanbevelenswaardig is vooreen ieder, die in
vergelijkende ziektekunde is geïnteresseerd. Het is
echter niel op een \'achternamiddag\' door te lezen,
zoals in het voorwoord enigszins wordt gesugge-
reerd. Men moet bijzonder veel gegevens in niet
eenvoudig Duits vewerken. Onwillekeurig dringt
zich bij de lezer de idee op. dal het inde Engelse taal
mogelijk wat eenvoudiger leesbaar zou zijn geweest.
Daarnaast is hel jammer, dal van dit uitstekende
wetenschappelijke werk geen Engelse versie voorra-
dig is. ./,
CHHuhwaard.

-ocr page 208-

De voeding van paarden en pony\'s

Manfred Gold

(Eiiro-cenier. Dc Mccrn, I9H0. ISB\\ 90-6204-007-
I. f IJ.50. 86 hlz.)

Hel boekje is een bewerking van hel Duilse origi-
neel: Fullerung im Slall und auf der Weide. Er is
een indeling gemaaki in een aehltal hoofdstukken
mei als hoofd-tilels:

1. Bouw en werking van de spijsverteringsorganen

2. Voedingsstoffen en voedselbehoefte
.1. Voedermiddelen

4. Begroten van de hoeveelheid voer en opslag van
het voer

5. Voeren op stal

6. De weide

7. Hoe te voeren - wat gebruikt men bij het voeren

8. Niet of slecht eten - het voeren van zieke paar-
den.

Tot slot worden er een 16-tal literatuur bronnen
vermeld en uitgebreid trefwoorden-register.
Het functioneren van het maagdarmkanaal wordt
beknopt en duidelijk weergegeven.
In het tweede hoofdstuk worden normen gegeven
\\ oor de behoeften aan voedernorm ruweiwil, mine-
ralen. spoorelementen en vitamines. Opvallend is
dal hier geen normen voor de energie-behoefte wor-
den vermeld en dal er ook niets over de opname-
capaciteit van paarden wordt gezegd. Wanneer men
later stelt dat een correcte berekening van het voe-
derrantsoen \\an belang is (pag. 36) zou men ten
aanzien van deze punten toch enige richtlijnen ver-
wachten.

Verder wordt gesteld dat de toelaatbare Ca P-
verhouding in hel totale rantsoen 3:1 is. Naast deze
bovengrens zou men hier de toelaatbare ondergrens
(biiv. Ca P-verhouding 1:1) verwachten, omdat
rantsoenen met een le lage Ca P-verhouding ook
zeker tot problemen aanleiding kunnen geven.
De bespreking van de voedermiddelen is goed op de
praktijk afgestemd. Relatief wordt veel aandacht
besteed aan de kwaliteitsbeoordeling van hooi. stro
en haver, maar daarnaast worden ook de andere in
de praktijk voorkomende voedermiddelen kort be-
sproken. Ook wordt een aantal opmerkingen ge-
maakt over hel gebruik van gras- en maiskuil in de
paardevocdmg. in hoofdstuk 5 worden naast
ranisoenvoorbeelden van diverse calegoriecn paar-
den o.a. ook samenstellingen voor het maken van
•slobber\'of\'mash\' vermeld. Opvallend is hier daler
geen verschil wordt gemaakt lussen het rantsoen
voor een hoogdrachtige en een laclercnde merrie
(pag. 42). I e verwachten is een hogere behoefte aan
diverse nutriënten tijdens de lactatie.
Hel hoofdstuk over de voeding in de weide is rela-
tief vrij uitvoerig. Hel bevat veel voor dc praktijk
nuttige wenken en o.a. een lijst van giftige planten
en struiken. Er zijn een paar kanttekeningen bij te
plaatsen. Hel is op zijn minst twijfelachtig of men
bij opnieuw inzaaien van een paardewei een derge-
lijk soorlenrijk zaadmengsel moet gebruiken als
hier wordt aangegeven.

Zeker dc grote verscheidenheid aan leguminosen
met bijv. heggewikke, vogelwikke, veld-lathyrus,
etc. lijkt nogal overdreven. Verder is het opvallend
dat in hel lijstje van \'graag geziene\' kruiden o.a.
distels en zuring worden genoemd.
In het boekje zijn een 18-tal foto\'s opgenomen,
voornamelijk in de laatste hoofdstukken, met als
onderwerpen o,a,: eenvoudige stallen, voerbakken,
drenkgelegenheden, hekken en weide-
afrasteringen, Samenvattend kan gezegd worden
dat de belangrijkste zaken uil de paardevoeding in
het boekje beknopt en duidelijk zijn weergegeven.
Het boekje is geschikt voor de (beginnende) paarde-
houder in de praktijk,

R. van der Berg.

De juiste voeding van fok- en sportpaar-
den

K, t:)repper

(Kuro-cenler. De Meern. ISBS - 90-6204-014-4.
1980. 56 hlz. Prijs f 13.50)

Het boekje is uil het Duits vertaald. Er is ecn inde-
ling gemaaki in een achttal hoofdstukken met als
hoofdtitels:

1, Wal de minder goed geïnformeerde paarde-
vriend van voeding weet.

2, De oppervlakkige kwaliteitsbeoordeling van
paardevoedermiddelen,

3, Waarvan leeft hel paard - voedingsstoffen in
voedermiddelen,

4, Verklaring van de begrippen,

5, Hoe het paard zijn voer verwerkt - De vertering
en de benutting van de voedingsstoffen,

6, Richtgetallen voor de behoefte aan voedings-
stoffen bij het paard.

7, De praktische paardevoeding,

8, Voeding en gezondheid bij het paard.

Aan het eind worden een 22-tal literatuur-opgaven
vermeld en een uitgebreid trefwoorden-register,
fX\' kwaliteitsbeoordeling van voedermiddelen is in
dit boekje vrij summier weergeven, mct relatief
vrij veel aandacht aan mengvoeders. De bespreking
van de gehaltes aan nutriënten in de voedermidde-
len beperkt zich in hoofdzaak lol energie (VEM).
eiwit (vre), ruwe celstof. kalk en fosfor. Vitamines,
spoorelementen en andere mineralen worden wel
genoemd, maar krijgen minder aandacht.
De in hel
boekje aangegeven behoefte-normen voor
energie en eiw it liggen over de gehele lijn wal lager
dan de in ons land gebruikte normen, vermeld in het
Voedernormenboekje van het Centraal Veevoeder-
bureau in Nederland (3()stedruk. 1979). Opvallend
is dat de gegeven voorbeelden voor rantsoenen
(pag. 35 en 36) ook nict geheel in overeenstemming
zijn met de er voor genoemde normen (pag. 31 en
32). In bijna alle vermelde rantsoenen op pag. 35 en
36 zijn de krachtvoerhoeveelheden naar onze be-
grippen aan de rovale kant. Dit geldt speciaal voor
het rantsoen van een hoogdrachtige merrie van ca
660 kg. (6 kg hooi -1 6 kg krachtvoer). In hel hoofd-
stuk over praktische voedering worden naast rant-
soenberekeningen ook een tweetal tabellen gegeven
waarin de ma.ximaal toelaatbare hoeveelheden van

-ocr page 209-

een aantal voedermiddelen in een paarderantsoen
worden vermeld. Hoewel niet wordt beschreven op
welke wij/e de gegevens zijn verkregen wordt er per
categorie vrij exact opgegeven hoeveel gras de die-
ren kunnen opnemen bij uitsluitend weidegang. De
grasopname zou dan \\aricren \\an i. 15\', (bij die-
ren van ± \'A jaar) tot ±
1% (bij 2-jarigen) van het
lichaamsgewicht.

Op pag. 45 wordt cr vanuitgcgaan dat wanneer cen
paard slechts gedurende de helft van het etmaal
(alleen overdag) weidegang geniet, het dier ook on-
geveer de helft vande hoeveelheid gras zal opnemen
in vergelijking met uitsluitend weidegang. Er wordt
niet vermeld of dil door metingen is aangetoond.
Bij andere diersoorten gaat het in ieder geval niet
altijd op; bijvoorbeeld melkvee neemt bij alleen
overdag weiden veel meer gras op dan in evenredig-

Laboratoria-uitrusting t.b.v.
vleeskeuringsdoeleinden wordt
verbeterd.

rijdens openbaar mondeling overleg met de
Vaste Commissie van Landbouw en Visserij
der Tweede Kamer heeft minister ir. G, Braks
toegezegd dat de uitrusting van het Rijkskwa-
liteitsinstituut voor Land- en Tuinbouwpro-
dukten (RlKll.T) te Wageningen en een aan-
tal regionale laboratoria voor vlceskeurings-
doeleinden zal worden verbeterd.
De bewindsman heeft de Veterinaire Dienst
alsmede dc Direktie Voedings-en Kwaliteits-
aangelegenheden van zijn departement op-
dracht gegeven, na tc gaan, hoe de opsporing
van ongewenste stoffen (zoals aan dieren
toegediende hormonale stoffen, antibiotica,
restanten \\an diergeneesmiddelen e,d.) op de
meest doelmatige wijze en in een zo vroeg
mogelijk stadium kan plaatsvinden.
\\ IccskcurinKstarioen

len aanzien van de vleeskeuringstarieven
deelde de bewindsman mee, dat de eerder
aangekondigde verhoging met 5\'i niet zal
worden doorgevoerd, Hierme is cen bespa-
ring voor het bedrijfsleven van ca. f5 a 6 min.
gemoeid.

De minister liet weten, dat het interdeparte-
mentale overleg over de door de Tweede
Kamer gevraagde aanvullende notitie inzake
de reorganisatie van de vleeskeuring binnen
heid met de beperking van de graastijd te verwach-
ten zou zijn.

Dc alinea onderaan pag. 45;\'De Nederlandse w eiden
bevatten over het algemeen voor paarden te weinig
kalk en te veel fosfaat etc.\' is aanvechtbaar.
Gemiddeld zal het weidegras in Nederland ongeveer
0,55% Ca en 0,40% P in de droge stof bevatten.
Voor de meeste categorieën paarden zal dit zeker
voldoende zijn.

Samenvattend kan gezegd worden dat het boekje in
duidelijke taal is geschreven en een aantal waarde-
volle adviezen geeft voor (beginnende) paardehou-
ders in de praktijk. Het is zeer beknopt. Voor dege-
nen die meer uitgebreide informatie wensen (bijv.
dierenartsen) is dit boekje niet bedoeld.

R. van der Berg.

enkele weken zal worden afgerond, (In het
kader van de reorganisatie van de vleeskeu-
ring zal de zgn, staffeling worden herzien),

(Persherichl Ministerie van
l.andhonw en
I \'isserijj

Minister Braks: Eerste stap naar
harmonisatie hormoonwetgeving

De EEü-Raad van Ministers (l.andbouw)
heeft tijdens zijn jongste vergadering in Brus-
sel op 12 meijl. in afwachting van een nadere
regeling ten aanzien van de toepassing van
hormonen bij dieren in de Gemeenschap in
principe overeenstemming over een totaal
verbod van stilbeenderivaten (w.o. DES), en
thyrcostatica (stoffen tnet schildklicrremmen-
de werking) bereikt.

De Raad benadrukte dat genoemd verbod
slechts een eerste etappe is inzake de besluit-
vorming over de toepassing van hormonale
stoffen in dc Ciemeenschap,
In een zo spoedig mogelijk vast tc stellen com-
munautaire regeling inzake hormonen, die op
zo kort mogelijke termijn wordt uitgewerkt
door het Comité van permanente vertegen-
woordigers en in de volgende Raadszitting op
15 cn 16 juni te Luxemburg aan de Raad zal
worden voorgelegd, zal ook komen te staan
dat de lidstaten hun nationale bepalingen

-ocr page 210-

over hormoongebruik die strenger zijn dan
wordt overeengekomen, mogen handhaven.
Minister ir. G. Braks, die de Raadszitting
voorzat, beschreef het overeengekomenc als
volgt:

,,Met hetgeen we thans zijn overeengekomen,
is een eerste stap gezet op de weg naar een
volledige harmonisatie inzake de hormoon-
wetgeving in de Gemeenschap. Het vormt vol-
doende uitgangspunt voor verdere harmoni-
satie en het geelt de consument thans de
zekerheid dat in de Gemeenschap een alge-
meen verbod zal gelden voor elke toepassing
van kunstmatige hormonen waarvan vast-
staat dat ze gevaarlijk zijn voor de volksge-
zondheid (vooral DES). Import uit derde lan-
den zal aan dezelfde eisen moeten voldoen als
die gesteld worden aan het intracommunau-
taire verkeer.

De mogelijkheid die de lidstaten geboden
wordt, hun eventuele verdergaande mationale
wetgeving te handhaven, staat bijv. ons land
toe, zowel de invoer van levende dieren als van
vlees van dieren die behandeld zijn met hor-
monen, te blijven weigeren."

Tijdens de diepgaande besprekingen over dit
onderwerp sprak elke delegatie zich uit voor
een toepassingsverbod van die stollen met
hormonale werking waarvan vaststaat dat ze
schadelijk zijn voor de volksgezondheid.
België is echter van mening dat bepaalde na-
tuurlijke hormonen ter bevordering van de
groei moeten worden toegelaten, terwijl het
Verenigd Koninkrijk en Ierland daarnaast
ook toepassing van twee kunstmatige hormo-
nen (Trenbolon en Zeranol) ter bevordering
van de groei bij dieren toelaatbaar achten.
De overige delegaties konden zich in principe
vinden in het Commissie-voorstel om te
komen tot een algeheel verbod van alle stoffen
met hormonale werking met uitzondering van
geneeskundig gebruik.

Nader uitgediept zal moeten worden welke
effecten cen verbod op de internationale han-
del zullen hebben en hoe de controle geregeld
en gefinancierd zal worden.

(Pershcrichi Ministerie van
Landbouw en
I isserij).

Stuurgroep Hormonen ingesteld

Op initiatief van dc Ministeries van Land-
bouw cn Visserij en van Volksgezondheid en
Milieuhygiëne is onlangs in Den Haag de
Stuurgroep Hormonen ingesteld.
In dc stuurgroep, dic staat onder voorzitter-
schap van de directeur Veterinaire Dienst, te-
vens Veterinair Hoofdinspecteur van dc

Volksgezondheid, dr. M. .1. Dobbelaar, heb-
ben deskundigen zitting van beide departe-
menten cn hun onderzoeksinstituten.
De Stuurgroep Hormonen heeft tot taak dc
overheid meer inzicht te verschaffen in het
daadwerkelijke gebruik van hormonen en
stoffen van hormonale werking met name bij
het mesten van dieren. In eerste instantie zal
de nadruk worden gelegd op de rundveesector
(incl. kalveren).

Tijdens de installatie is besloten drie werk-
groepen te formeren.
Deze zullen zich resp. bezighouden met:
evaluatie van de analysetechnieken en
verdeling van de onderzoek-aktiviteiien
over dc instituten:

de toepassing en uitscheiding van hormo-
nale stoffen, waarbij modelproeven zullen
worden gedaan:

de toepassing van hormonale stoffen bij
diergeneeskundig gebruik (en de illegale
toediening van schadelijke hormonen in
de veehouderij).

(Persberichl Minislerie van
Landbouw en
I isserh).

Kort verslag van het 9e congres
van de European Association for
Aquatic Mammals gehouden van
22 - 25 Maart 1981 te Riccione,
Italië.

Naarmate dc zeezoogdieren in aantal afne-
men, wordt er meer aandacht aan geschonken
en wordt vaak met grote inspanning getracht
voor de toekomst tc behouden wat nog aan-
wezig is. Dat dit vanuit ccn verschillend in-
zicht wordt nagestreefd bleek ook op dil con-
gres, dat bezocht werd door een 5()-tal in
zeezoogdieren geïnteresseerde dierenartsen,
biologen, dierentuineigenaren, dolfijnentrai-
ncrs en crcchchoiidcrs. Een gemengd gezel-
schap derhalve, maar daardoor een goede ge-
legenheid om van elkaar te leren cn gegevens
uil tc wisselen.

De gehouden voordrachten handelden over
de meest uiteenlopende onderwerpen, maar
allen hadden zij betrekking op zeezoogdicren:
het radarsysteem van dolfijnen, sectie bevin-
dingen hij zeehonden, bruinvissen en dollij-
ncn, dc geboorte van een dolfijn, chlorering
van water, fillratieprobicmcn. voeding van
zeehonden, training van dolfijnen cn andere.

-ocr page 211-

Dc/e in het kort hier weer te geven wordt nict
/inv ol geacht.

Als onderdeel \\an het programma werd nog
een c.xcursie gemaakt naar de post/egelrepii-
hlick San Marino. terv\\ijl na alloop \\elen van
de gelegenheid gebruik maakten om Venetie
te be/oeken.

Het \\ olgendc congres /al worden gehouden te
Antwerpen, eind maart 1982.
Belangstellenden kunnen zich voor nadere in-
formatie wenden tot de secretaris van de
f-.A.A.M.: Dr. .I.van Haatten. Rijksinstituut
\\oor Natuurbeheer. Kemperbergerweg 67 tc
Arnhem.

./. S. van (Ier Kamp.

De opstart van het Dienstencen-
trum voor de Nederlandse Paarden-
houderij (D.N.P.)

Blijkens mededeling van minister ir. G. Braks
(l.andbouw en Visserij) op 8 april j.1. tijdens
een mondeling overleg met de Vaste Commis-
sie voor
l.andbouw en Visserij der Tweede
Kamer, is onlangs opgericht het Dienstencen-
trum Limburg voor de Nederlandse Paarden-
houderij B,V, bij afkorting D,N,P, te
Schinveld, Het hgt in het \\ oornemen, dc ven-
nootschap te doen begeleiden dooreen nog in
te stellen commissie van advies.
De vennootschap heeft len doel het \\ erkrijgen
\\an hoogwaardige hengsten voor de paarden-
fokkerij. Zoals bekend, zal daartoe een dek-,
anne.x k.i,-station worden geëxploiteerd.
Voorts is in de statuten voorzien dal de ven-
nootschap in ondernemingen met soortge-
lijke, of aanverwante doelstellingen kan deel-
nemen, Het maatschappelijke kapitaal
bedraagt / 250,000, , verdeeld in 50
pnoriteits- en 20 gewone aandelen van elk
/ 1000, , die op naam zullen worden gesteld,
Dc oprichters van dc vennootschap zijn de
Stichting Fonds Nederlandse Veefokkerij en
de N,V, Industriebank, Limburg Instituut
\\ oor Ontwikkelmg en Financiering (L, I, O, F,)
te Maastricht, die elk \\0\'"( van het pakket, nl,
de prioriteitsaandelen \\ erwerven. Voorts is in
de statuten \\ oorzien. dat 409f \\\'an de aandelen
/ijn voorbehouden aan hippische en andere
organisaties in de landbouw die in het diens-
tencentrum financieel wensen deel te nemen.

De overige 40^^ van de aandelen zijn gereser-
veerd voor verwerving door de fokkers. Een
organisatie en ook een fokker zal evenwel
nooit meer dan 5C; van het aandelenpakket
kunnen verwerven.

De preferentiële aandeelhouders hebben een
doorslaggevende stem bij:

uitbreidende ontwikkelingen binnen de
vennootschap;
wijziging van de statuten;
opheffing van de vennootschap.
Naast een directeur zal de vennootschap een
Raad van Commissarissen hebben, bestaande
uit zes leden, Eén lid van de/e raad zal worden
benoemd door de tninister van Landbouw en
Visserij, één door het Provinciaal Bestuur van
Limburg, tw ee door de algemene aandeelhou-
dersvergadering en twee op voordracht van de
houders van de prioriteitsaandelen.
Voor wat betreft het dekstation deelde minis-
ter Braks mede dat via de Stichting Beheer
Landbouwgronden 50 ha grond moet worden
verworven. ,Als eerste aanzet tot het deksta-
tion zijn inmiddels aangekocht de dekhengs-
ten H, Almè, Fürst Ferdinand en G, Ramiro,
Deze hengsten zijn vooralsnog in een be-
staande manege opgestald;/ij staan nu ter dek-
king, Elk aandeel geeft recht op een korting
van / 500, dekgeld voor één merrie. Hun
verzorging vergt .1 a 4 arbeidskrachten.
Met de aankoop is een bedrag van /\' 1,5 mil-
joen gemoeid geweest. Het dekgeld is op
/■ 1,000, gesteld, zonder b,t,w, en afdracht
aan het stamboek,

(Pcr.sherichl .Uini.ueric van
l.antlhoLiw en l\'i.sserij)

-ocr page 212-

Tranquillizers bij slachtvarkens

Om tot het huidige type slachtvarken te
komen, heeft de intensieve varkenshou-
derij selectieve fokmethodes toegepast.
Ongewild hebben deze methodes echter
ook geleid tot dieren die zowel door psy-
chische als fysieke factoren vrij stressge-
voelig zijn. Verandering van omgeving,
het drijven naar de vrachtauto, hoge bui-
tentemperaturen, het samenbrengen van
verschillende tomen, de rijstijl van de
chauffeur, het vechten op de wagen en het
electrisch prikkelen van dieren tijdens het
op- en afladen zijn van die factoren die
een sterke opwinding teweeg brengen.
Dit heeft tot gevolg dat ademhalings- en
hartfrequentie alsmede lichaamstempe-
ratuur sterk stijgen, hetgeen kan resulte-
ren in sterfte tijdens of na het transport en
kwaliteitsverlies van het vlees.
Beperking van de schade kan bereikt
worden door verbetering van het trans-
port, door een gerichte selectie ter ver-
krijging van een stressbestendig varken
of door toepassing van tranquillizers of
andere farmaca (spierrelexantia, bèta-
re.ceptorblokkeerders).

Gebruik en onderzoek daarnaar

Van de evengenoemde drie mogelijkhe-
den is het gebruik van tranquillizers of
andere farmaca de goedkoopste en de
meest gebruikte oplossing. Toepassing
hiervan heeft tot gevolg dat de dieren
onverschillig worden ten opzichte van el-
kaar en hun omgeving.

De meest verkochte middelen zijn aza-
peron (stresnil®) en propiopromazine
(combelen®), beide neuroleptica. Deze
dienen voor het onderdrukken van psy-
chotische reacties en hebben een veel in-
grijpender uitwerking dan
Sedativa en
\'echte\' tranquillizers. Verlaging van de
lichaamstemperatuur is hun voornaam-
ste objectief meetbare resultaat. Het ge-
bruik van tranquillizers kan leiden tot
inwendige bloedingen, hetgeen proble-
men geeft bij de vleeskeuring.
Tevens komt veel voor, dantroleen een
spierrelaxant en
Carazolol, een zgn.
bèta-receptorblokkeerder, een middel
dat het varkenshart spaart.
In het najaar van 1980 is door het Rijks-
instituut voor de Volksgezondheid, in
opdracht van de Veterinaire Hoofdin-
spectie, een onderzoek begonnen naar de
toepassing van azaperon en propiopro-
mazine. De resultaten hiervan worden
met een jaar verwacht.

Per kwartaal worden op een zestiental
slachterijen die gezamenlijk 60 tot 70%
van de Nederlandse produktie verwer-
ken, in totaal 24 bemonsteringen uitge-
voerd, waarbij telkens \\an 16 geslachte
varkens elk één nier wordt genomen. De
onderzoekresultaten van de eerste
maanden (september t m november
1980) geven voorlopig aan dat azaperon
inderdaad veel gebruikt wordt. LDe stof
werd in 41% van de monsters aangetrof-
fen. Propiopromazine werd tot dusver
slechts in één varkensnier aangetoond.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 213-

Verder berichtte het R.l.V. dat er in toe-
nemende mate carazoloi wordt toege-
past.

Residuen

Hoewei bij het onderzoek géén residuen
van azaperon en propiopromazine wer-
den gevonden, betekent dit niet dat géén
medicatie heeft plaatsgevonden. Voor ca-
razoloi is een residubepalingsmethode
nog in ontwikkeling.
Niettemin bestaat er, gezien het gebruik
van tranquillizers, kans dat residuen
daarv an bij tijd en wijle in vlees aanwezig
zullen zijn.

Ofschoon dergelijke residuen, volgens de
meest recente toxicologische evaluaties,
geen gevaar voor de volksgezondheid
vormen, dient er toch meer aandacht be-
steed te worden aan het gebruik van tran-
quillizers bij het vervoer van slachtdie-
ren. Men zou zich bijv. kunnen afvragen
of het verbeteren van het vervoer op zich
als alternatief niet de voorkeur verdient.
Denemarken heeft met gunstige resulta-
ten reeds enkele maatregelen daartoe ge-
nomen. Zo werd de duur van het trans-
port verkort. Betere koeling, ventilatie
en een hydraulisch platform werden aan-
gebracht en tnen verdeelde de wagens in
compartimenten.

Zeker IS ook dat de wachttijden voor
tranquillizers beter in acht genomen
moeten worden, daar de aanwezigheid
van farmacologisch werkzame stoffen in
vlees niet getolereerd kan worden. In
Duitsland houdt men zich hier strikt aan.
Verder zou men kunnen denken aan uit-
breiding van het toxicologisch onderzoek
cn voorlichting ter zake aan dierenartsen,
veehouders en transporteurs.

Opnieuw varkenspest in
Leidschendam

Op 15 mei is opnieuw varkenspest gecon-
stateerd op het swillbedrijf in L.eidschen-
dam, waar begin dit jaar (15 januari) het
eerste geval van de ziekte was vastgesteld.
De gehele populatie van 559 mestvarkens
is - na bevestiging van de diagnose door
het C.D.I. afgemaakt en gedestrueerd
en de gebruikelijke sanitaire (desinfectie)
en veterinair politionele maatregelen
(zoals een zone de protection van 2km 15
dagen) zijn onmiddellijk getroffen.
Het O.I.E. te Parijs en de E.G.-partners
zijn van een en ander op de hoogte ge-
steld.

BESMETTEI.I.IKE DIERZIEKTEN

Dier/iektenbulletin Nr. 9 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t m 15 mei 1981 vermeld het
volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland

Rotkreupel

lotaal 26 gevallen in 21 gemeenten

Groningen 3 gevallen in 2 gemeenten

Eriesland 7 gevallen in 6 gemeenten

Drenthe 12 gevallen in 9 gemeenten

Utrecht 1 geval

Noord-Holland 2 gevallen

Zuid-Holland 1 geval

Varkenspest

Totaal 1 geval in Zuid-Holland
Vogelcholera

I otaal 2 gevallen in 2 gemeenten
.Noord-Brabant 2 gevallen

VESICI\'I AIRE VARKEN.SZIEK EE
Grool-Brittanië

Op II mei is een uitbraak \\an vesiculaire varkens-
ziekte bevestigd bij varkens te Bu.wv\'orth. Derby-
shire. Het betrokk en bedriil is onder surveillance
gesteld. Alle zieke varkens \\an dat bed rijten dege-
nen die met hen in contact zijn geweest, zijn afge-
maakt. Verder heeft men strenge sanitaire maatre-
gelen genomen.

VARKEN.SPES\'I
België

Inmiddels zijn in Belgic opnieuw 5 gevallen van
varkenspest gemeld in de provincies West-enOost-
Vlaanderen. nl. op 11 mei te Vla mertinge. op I I mei
te Melden, op 13 mei te Wevelgem. op 15 mei te
Maldegem en op 22 mei opnieuw te Maldegem.
Respectievelijk betreft het hier een fokbedrijf met
323 varkens, een mestbedrijf met 452 varkens, een
fokbedrijf met 109 varkens, een fokbedrijf met 35
varkens en een fokbedrijf met 90 varkens.
Alle betrokken dieren zijn afgemaakt en gedestru-
eerd. Men is tot desinfectie overgegaan en verder
zijn de gebruikelijke veterinaire politionele maatre-
gelen genomen.

-ocr page 214-

l^Sl

Juni:

18 Klinische Avond Vakgroep Cieneeskunde\\an
het Kleine Huisdier, Utrecht (pag. 458).

18 20 Congres van de Nederlandse Vereniging
voor (leneeskruidenonder/oek. Onderwerp:
•(ieneeskruiden in het Belgische l,and\', Wevel-
gem, België.

19 20 4. Arbeitstagung über Pel/tier-,
Kaninchen- und Heimtierkrankheiten, Celle.

22 24 Conference om Immunologv and Inmui-
ni/ation of Fish, Wageningen (pag. 415).

22 Groep Pluimveewetschappcn. Wetenschappe-
lijke bijeenkomst, Utrecht; aanvang I.V45 uur
(pag. 594).

2} Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Ge/ond-
heidsdienst voor Dieren, Zwolle. Aanvang
14.00 uur.

24 27 \'Huhn und Schwein \'81\'. Internat. Fachaus-
stellung, Hannover (pag. 21.1).

Juli:

I .1 Vllth International Congress ol the World
Vetcrinarv Poultry Association. Oslo, Nor-
way.

1 .1 \'7. Intern. KongrelJ der WVPA (A), Oslo.

6 10 Hungarian Society of Agricultural Scien-
ces. Internat. Conference on Feed Additives,
Budapest.

1,1 17 9. Intern. Kongreli des WAAVP, Buda-
pest (pag. 287).

.Augustus:

24 28 27. Furop. FIcischforscherkongreß (A),
Wien.

10 4 sept. 8th International Symposium of
World Association of Veterinary Food Hygie-
nists, Dublin (pag. 261 en 949 (1980); 514).

11 1 sept. Ned. Zoötechnische Vereniging: Stu-
diedagen F.A.A.P.. Zagreb.

September:

1 Groep Veterinaire Homoeopathie

K.N.M.v.D- l edenvergadering.

9 II I.XV FSOMAK Seminar on: ■Internati-
onal Pharmaceutical Marketing Research\' -
consolidating our experiences, Zürich.

14 18 European .Association for the Study ot
Diabetes (FASD), 17e jaarlijkse bijeenkomst,
RAI-Amsterdam. (pag. 1097 \'80)

10 11 Fortbildungstagung des Bundesverban-
des der beamlcn I ierär/te (A), Bad Har/burg.

15 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Fedenvergade-
ring. Hotel Berg/icht, Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

17 Groep Volksge/ondheid K.N.M.v.D. leden-
vergadering.

17 Aid. Noord-Holland KNMv D-ledcnvergadc-
ring, <)osthui/cn, aanvang 20.1(1 uur.

17 20 British Veterinary Association Annual
Congress, University of Fxeter (pag. .1.17).

24 26 10. Internationale Fachtagung lür Fort-
pflan/ung und Besamung der Bundesanstalt
für künstliche Besamung, Thalheim, Wels
(pag. 451).

28 lokt. 22. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes
■Febensmittclhygicne\' der DVG (A).
Ciarmisch-Partcnkirchcn. (pag. 127)

Oktober:

2 1 ,laarcongres 1981 K.N.M.v.D., tevens 128c
Algemene Vergadering, Rhenen (pag. 291 cn
pag. 199).

II 14 Kulmbacher Fortbildungstagcn (A).
Kulmbach.

14 17 FXVI F.S.O.M.A.R. \'Industrial Marke-
ting Research\' - developments affecting our
future. Budapest.

14 17 Bp I\'-Kongreß mit 1 ortbildungsveranstal-
tung (A). Baden-Baden.

17 19 \'Cerberus\'-U.S.C. 4e lustrum.

20 21 5. Cuxhavener Seminar "Fleisch und Flei-
scher/eugnisse\' (A). Cuxhaven.

21 10 Internat. Biencn/üchterkimgrelJ der .Api-
mond ia, Acapulco.

26 29 Ird European Symposium on Poultry Nu-
trition, Edinburgh (pag. 181).

November;

14 Vereniging v an Directeuren van Gcmeenielijke
Slachthui/en en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. Jaarbeurscongrescentrum, f!trccht.
Aanvang 10.00 uur.

25 27 l.XVH E.S.O.M.A.R. \'Publishing in the
1980\'s: innovation aiul competition, Monte
Carlo.

December:

8 Aid. I imburg K.N.M.v.D. Algemene Eeden-
vergadcring.

10 Grocp Volksgc/ondhcid K.N.M.v.D. l eden-
vergadering.

10 Aid. Noord-Holland K N M v I )-leilcnv crgade-
ring. ()osthui/en. aanvang 20.10 uur.

15 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. ledenvergade-
ring. Hotel Berg/icht, Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

1982

Februari:

16 17 (. l.O-sludicdagen 1982 (CEO-instituut
voor de Veevoeding \'Dc Schothorst\').

Septem ber:

6 10 International .Association ol 1 cachers ol
Vetcrinarv Preventive Medicine. Arlington,
I S.A. (pag. 415).

^ 10. Nllth World Congres on Diseases of
Cattle-World Association lor Buiairics, Am-
sterdam.

-ocr page 215-

Van het Algemeen Bestuur

Via contacten met het secretariaat en Afdehngs- of
Groepsvergaderingen zullen alle leden wel op de hoogte zijn van
het feit dat de secretaris van de K.N.M.v.D., collega Moons,
ruim een jaar geleden getroffen is door een hartinfarct.
Hoewel er wel een verbetering in de gezondheidstoestand van
collega Moons optreedt, is deze verbetering niet van dien aard
dat volledige werkhervatting waarschijnlijk is. Aangezien dit
duidelijk gevolgen heeft voor met name het functioneren van de
adjunct-secretarissen, heeft er begin maart 1981 een extra
vergadering van het Hoofdbestuur plaatsgevonden. In deze
vergadering is afgesproken dat collega Moons de ruimte en de
vrijheid krijgt om binnen twee jaar in zijn functie terug te keren;
waarbij er ernstig rekening mee gehouden zal moeten worden dat
hij niet \\olledig zal kunnen terugkeren. Het Hoofdbestuur heeft
besloten op dit moment geen nieuwe secretaris (ook niet op
tijdelijke basis) te benoemen.

De wijze waarop collega Moons, in het kader van de
arbeidstherapie, zal functioneren wordt door hem zelf, in overleg
met onder meer de behandelende artsen en het GAK bepaald.
Mede gezien deze situatie is het Hoofdbestuur van mening dat er
voor het secretariaat een goede medewerker aangetrokken dient
te worden, waarbij de gedachten uitgaan naar een jonge jurist.

In haar vergadering van 22 april 1981 heeft het Algemeen
Bestuur besloten, op voordracht van het Hoofdbestuur en
Fórcraad, Mr. .James voor een nieuwe termijn van 3 jaar te
herbenoemen als voorzitter van de Ereraad.

Situatie op het
secretariaat

Voorzitterschap Ereraad

Wetgeving

a) Gezondheidswet voor
Dieren

Deze wet is besproken in de vergadering van het Algemeen
Bestuur van 17 december 1980 en vervolgens in het
Hoofdbestuur en in de Commissie Wetgeving. Aan de hand van
deze besprekingen is door collega Moons het K.N.M.v.D.-
commentaar opgesteld en ingediend bij de betreffende Vaste
Kamercommissies.

b) Wet op de l itoefening De concepttekst hiervan was door het Mmisterie vrijgegeven

van de Diergeneesi^unst

voor bespreking binnen de betrokken organisaties en is eveneens
besproken in het Algemeen Bestuur. Hoofdbestuur en de
Commissie Wetgeving.

Het K.N.M.v.D.-commentaar hierop is door collega Moons
opgesteld en aangeboden aan het Ministerie van Landbouw.

Inkomensbeleid

De K.N.M.v.D. heeft een brief ontvangen van de Minister van
.Sociale Zaken met het verzoek een case-study dierenartsen te
mogen uitvoeren. Hierover heeft een bespreking plaatsgevonden
met Sociale Zaken. In dit gesprek heeft de voorzitter
medegedeeld niet op voorhand afwijzend te staan tegenover
medewerking aan bovengenomede case-study. Het uitgangspunt
dient daarbij te zijn, dat de K.N.M.v.D. betrokken is bij de
opzet, uitvoering en uitwerking van de case-study.
Daarnaast dient het zich te verdragen met de plaats van de
li/du hr. Diergeneesk., deel 106. ajl 12, IV8J

-ocr page 216-

[LiiîLmaL

K.N.M.v.D. binnen de organisaties van vrije beroepen, met
name dc medische sector.

De K.N.M.v.D. heeft daarnaast als voorwaarde gesteld dat van
tevoren afgesproken moet worden wat er met de conclusies
gebeurt en dat het een ruimer onderzoek moet worden, dat niet
alleen als uitgangspunt heeft om te komen tot een
inkomensbeleid voor de overheid. Hiervoor moet de K,N,M,v,D,
ook deskundigen inschakelen.

Samengevat moeten de volgende punten van tevoren duidelijk
zijn;

le kostenaspect (wie betaalt het?)

2e gezamenlijke aanpak

3e wat gebeurt er met de gegevens?

4e het mag niet in strijd zijn mct W,ll,N, (Werkgroep

Uitgangspunten Norminkomens) en de Medische sectie.

Eisen klinieken voor
kleine huisdieren

Zoals reeds in vorige vergaderingen van het Algemeen
Bestuur en ook in de Algemene

Vergadering is medegedeeld, is er een Commissie Eisen Klinieken
voor Kleine Huisdieren ingesteld. Deze commissie heeft begm
1981 haar rapport aangeboden aan het Hoofdbestuur. Dit
rapport is inmiddels aangeboden aan de Afdelingen en de
betrokken Groepen en zal begin juni, ter beschikking in
Afdelingen en Groepen, aan alle leden worden toegezonden.

Van het Hoofdbestuur

Het Hoofdbestuur heeft besloten een Commissie Begeleiding
Varkensbedriiven in tc stellen. Het voorzitterschap van deze
commissie zal vervuld worden door collega H, 1.. C, Logtenberg,
Aangezien het de bedoeling is dezelfde lijn te volgen als bij de
Commissie Begeleiding Rundveebedrijven zal ook een aantal
leden die in deze commissie zitting hebben benaderd worden.
Naast vertegenwoordigers uit betrokken Groepen van de
K.N,M.v,D, zullen dc V,D,. Faculteit. Stichting
Gezondheidszorg voor Dieren en C.D.I. gevraagd worden hun
medewerking te verlenen. Ook het Landbouwschap zal haar
medewerking verlenen.

Begeleiding
Varkensbedrijven

Post Academisch
Onderwijs

Het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen heeft een
subsidie toegekend voor de secretariaatswerkzaamheden van de
Voorbereidingscommissie P.A.O.-Diergeneeskunde,
Door de Voorbereidingscommissie is inmiddels mevrouw S,
Peperkamp-van Langelaan als secretaris aangesteld.
De K,N.M,v,D, treedt formeel als werkgever op en verleent
huisvesting aan de secretaris van de Voorbereidingscommissie.

-ocr page 217-

[iöïLM[oL

( Ommissic
Functieonderzoek
\\ leeskeuring

C ommissic Opleiding

( ommissie van Advies
voor dc dierproeven

Begeleidings- en
Adviescommissie voor
Dierverzorgende en
Veterinair
Ondersteunende
beroepen

Stichting Registratie

(iezelschapsdieren

Nederland

Instelling Kvalualie-
comniissie

Per I januari 1981 is voor gemeenteambtenaren de salariëring
volgens de Ubink-normen vervangen door een salariëring volgens
hel B B.R.A., met uitzondering van de vleeskeuring.
Dil laatste wordt veroorzaakt door het overleg tussen
K.N.M.v.D. en Overheid, gebaseerd op de uitgebrachte
rapporten tunctie-onderzoek.

Twee inspecteurs van Binnenland.se Zaken hebben een aantal
vleeskeuringsdiensten bezocht om aan de interdepartementale
werkgroep grondig verslag te kunnen uitbrengen over de
salariëring van de vleeskeuringsdiensten.

In de samenstelling van de Commissie Opleiding is een aantal

wijzigingen gekomen.

De samenstelling is thans als volgt:

Dr. .1. W. A. Remmen (voorzitter)

H. A. van Riessen

R. -I. van der Flier

P. Kraayenhagen

Dr. E. Ruitenberg

r. Cuperus

Dr. P. Leeflang

J. .1. van Zul ven

Hel Hoofdbestuur heeft als vertegenwoordiger van de
K.N.M.v.D. in de/e commissie benoemd dr. VV. .1. 1. van der
(iuldcn.

Het Hoofdbestuur heeft als vertegenwoordigers van de
K.N.M.v.D. benoemd de collegae Mevr. Dr. A. A. M. E.
l.ubbcrink cn M. Bosman.

K.N.M.v.D.:
1 )rs. I . Cuperus
Drs. I\'. Kraavenhagen
Dr. P. Leellang
Drs. .1. J. van Zutven

Tevens zullen dc directeur van de Faculteit en de secretaris van
de K..N..M.
V .D. of hun plaatsvervangers de vergaderingen van
de Evaluatiecommissie bijwonen.

Ais cen van de gevolgen van het in werking treden van het
nieuwe Honden- en Kattenbesluil zal de Stichting Registratie
CiezeLschapsdieren Nederland opgericht worden. Het
Hoofdbestuur heeft besloten als vertegenwoordigers van de
K.N.M.v.D. m het bestuur van deze Stichting te benoemen de
collegae M. A. van Me.s.scl en M. Bosman

Op 15 april 1981 is in een gezamenlijke vergadering van
Faculteitsbestuur cn Hoofdbestuur van de K.N.M.v.I^ de
Commissie Evaluatie Dierenartsopleiding geïnstalleerd.
De Evaluatiecommissie is als volgt samengesteld:
Faculteit:

Dis. .1. Bands

l\'rof i)r. S. O. van dcn Bcrgh
Dr. I h. S. (,. A. VI. van dciT hmh
Dr. II. II. I . Sassc

-ocr page 218-

De voorzitter van de K.N.M.v.D.. S. van Harten, wees bij de
installatie van de commissie op de verbeterde verhouding die de
laatste jaren tussen de Faculteit en de K.N.M.v.D. onstaan is.
Als blijk hiervan ziet hij de instelling van deze commissie. De
dekaan van de Faculteit, prof. dr. G. J. W. van der Mey, wijst er
op dat reeds op korte termijn actie gevraagd wordt van de
commissie.

De invulling en invoering van de tweefasenopleiding is namelijk
in een stroomversnelling geraakt. De werkgroep Project
Ontwikkelingsplan Diergeneeskunde heeft in samenwerking met
de commissie Tweefasenopleiding een rapport gemaakt dat de
hoofdlijnen van de toekomstige tweefasenstructuur invult.
Omdat \'afstemming van eindtermen op de maatschappij-vraag\'
thans actueel is, is de Evaluatiecommissie gevraagd op zeer korte
termijn haar reactie op de voorstellen te geven.
Hiertoe is de commissie op 11 mei jl. bij elkaar gekomen. Deze
reactie is aan het Eaculteitsbestuur toegezonden.

Voorjaarsdagen 1981
Openingstoespraak

De Voorjaarsdagen van de Groep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier,
gehouden op 1. 2 en 3 mei 1981 zijn zoals
gebruikelijk, geopend door de voorzitter
van de K.N.M.v.D.

Hieronder volgt de door de voorzitter collega
S. van Harten gehouden openingsrede:

Mijnheer de Voorziuer, dames en heren.

Gedurende de laatste decennia ontwikkelt
zich in onze samenleving een op zichzelf
verheugende belangstelling voor de natuur,
zowel plant als dier. Mcn wordt zich meer
bewust van dc samenhang tussen de
kwaliteit van het menselijk bestaan en de
kwaliteit van de ons omringende flora en
fauna.

Daarmee verband houdend staat dc manier
waarop wij met on/e nuts- en
gezelschapsdieren handelen voortdurend in
het middelpunt der kritische belangstelling.
Het dringt tot ons door. dat wij ook hier
van de juiste weg zijn afgedwaald en dat wij
wat voorzichtiger met onze dieren moeten
omspringen.

Stond aanvankelijk de zorg voor de
gezondheid van het dier centraal, thans
beginnen ook de welzijnsaspecten meer cn
meer de aandacht te vragen en ook te
krijgen.

Het publiek verlangt daarbij, dat
organisaties, welke zich per definitie met de
zorg van het dier bezighouden, aandacht
besteden aan de welzijnsproblematiek van
het dier in het algemeen en aan die van de
nuts- cn ge/clschapsdicrcn in het bijzonder.
Dit nieuwe aandachtsveld is door dc
ontwikkeling \\an nieuwe
huisvestingssystemen en tevens door de
toepassing van technische ingrepen op het
individuele dier van het begin af aan sterk
emotioneel geladen.
Contacten tussen de Nederlandsche
Vereniging tot Bescherming van Dieren cn
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde hebben geleid tot het
initiatief om dc/e problematiek in een
bundeling van krachten ge/amcnlijk aan te
pakken.

Zo is in 1979 een paritaire commissie
Gc/ondheid cn Wel/ijn Gezelschapsdieren
ingesteld waarvan het belang wordt
onderstreept doordat aan deze commissie
adviseurs /ijn toegevoegd door het
Ministerie san Cultuur. Recreatie en
Maatschappelijk werk, het Ministerie van
l.andbouw cn Visserij cn het Ministerie van
Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Ook de
Faculteit der Diergeneeskunde heeft een
adviseur toegevoegd.
Eén van de doelstellingen is advies uit tc
brengen omtrent de noodzakelijk geachte
aanpassingen op het gebied van de
wetgeving.

-ocr page 219-

Ook bij dc Rijksoverheid is dc overtuiging
gerijpt, dat regulerende maatregelen ter
verdere bescherming van de gezondheid en
het welzijn van het dier noodzakelijk zijn.
De voor de dierenbeschermingswetgeving
verantwoordelijke staatssecretaris van het
Ministerie van C.R.M., de heer Wallis de
Vries, formuleerde dit recent nog als volgt:
\'Een overheid, die zich verzet tegen de jacht
op walvissen en zeehonden, andere
uitheemse diersoorten beschermt en zelfs
produkten van beschermde dieren verbiedt,
die overheid kan allerlei schandalige
praktijken ten aanzien van huisdieren in
eigen land niet op zijn beloop laten. Dan
zouden wij erg ongeloofwaardig worden\'.
Een duidelijke uitspraak van een
bewindsman, die blijk geeft de daad bij het
woord te willen voegen. Onder zijn
verantwoordelijkheid is recent het
vernieuwde Honden- en Kattenbesluit tot
stand gekomen, daarmee wordt een
belangrijke bijdrage geleverd aan de
beperking en voorkoming van ongewenste
praktijken bij de handel in
gezelschapsdieren.
Het zal u bekend zijn, dat aan de
voorbereiding van deze besluiten door een
adviescommissie onder voorzitterschap van
collega Poll een belangrijke bijdrage
is geleverd.

Bij een recent bezoek aan genoemde
staatssecretaris is mij gebleken hoe veel
waarde hij hecht aan bijstand vanuit de
praktijk der diergeneeskunde en
dieren bescherming.

(icict op de grote waardering, dic hij voor
het werk van deze commissie heeft en zijn
bereidheid verder te gaan met dc uitbouw
van de wet op de dierenbescherming met
artikelen die meer specifiek de bescherming
van het welzijn regelen, verwacht ik dat
deze commissie een nieuwe opdracht zal
ontvangen.

Hoewel de totstandkoming van nieuwe
wetten op het terrein van de
diergeneeskunde cn de dierenbescheriuing
uiterst traag verloopt, lijkt het cr nu op dat
verschillende bewindslieden in edele
wedijver concurreren om juist aan de
welzijnsaspecten grotere aandacht te
schenken. Zo is bij het Ministerie van
l.andbouw de ontwerpgezondheidswet voor
dieren tot stand gekomen, welke reeds aan

kïk

de leden van de Tweede Kamer is
aangeboden.

In deze wet komt een artikel voor waarbij
het aan de Minister van landbouw is
toegestaan maatregelen te nemen ten
behoeve van het welzijn van dieren - zowel
nuts- als gezelschapsdieren.
Het is wellicht goed, dat van onze kant op
dit fenomeen wordt gewezen om zo
mogelijk vóór de inwerkingstelling van deze
wet opheldering te krijgen omtrent de
verantwoordelijkheden van de betrokken
Ministeries.

Binnen ons beroep weten wij maar al te
goed hoe moeizaam het werken kan zijn
wanneer men bij de uitvoering van
wettelijke bepalingen met verschillende
Ministeries te tuaken heeft.
Wij zijn verheugd met de activiteiten van de
overheid over dit aspect van de wetgeving
maar enigszins bezorgd over een juiste
coördinatie.

Bezorgdheid klinkt ook door bij de
behartiging van de
gezondheidszorg van
onze huisdieren.

Het publiek verlangt van ons, dat wij in
vergelijking met datgene wat in de humane
sector wordt verricht, de toets der kritiek
kunnen doorstaan.

De vraag naar een specialistische tweede
lijns gezondheidszorg voor dieren neemt toe
en wij zullen als dierenartsen moeten
trachten een oplossing te vinden voor alle
daarmee samenhangende problemen.
Allereerst zullen wij de nodige duidelijkheid
moeten verschaffen omtrent de verhouding
tussen de eerste en tweede lijn, tussen de
prakticus en zijn gespecialiseerde collega,
■fevens zullen wij eisen tnoeten foriuulieren
welke de inrichting en bezetting van deze
tweedc-hjns-klinieken betreffen. Het
resultaat van een studie hierover is in een
rapport neergelegd en reeds om
commentaar aan de belanghebbenden
toegezonden. Het oordeel van de Groep
Geneeskunde vatT het Kleine Huisdier
wordt door het Hoofdbestuur met grote
belangstelling tegemoet gezien.
Daarnaast zal uitbreiding van de
laboratoriumfaciliteiten ten behoeve van het
gezelschapsdier dienen te worden
gerealiseerd.

-ocr page 220-

Gelet op de anderssoortige structuur \\an de
diergeneeskunde in vergelijking met de
humane geneeskunde /al dc uitbreiding \\an
ons dienstenpakket praktisch geheel aan het
particulier initiatief worden overgelaten.
Wij /ijn er echter in Nederland /o
lang/amerhand achter gekomen dat het
ontwikkelen van allerhande mooie
initiatieven geld kost.
De eigenaar van het huisdier /al
onontkoombaar rekening moeten houden
met een stijging van de kosten v oor de
ge/ondheid van /ijn dier. De hiermee
verband houdende financiële problemen
zouden grotendeels kunnen worden
opgelost, door deze kosten te verzekeren. In
samenwerking tussen de K.N.M.v.D.. een
verzekeringsmaatschappij en een
studentenwerkgroep van de
Erasmusuniversiteit wordt de/e
mogelijkheid onder/ocht. F.en eindrapport
/al waarschijnlijk reeds de volgende maand
verschijnen.

Naar ik verwacht /uilen de kosten van een
dergelijke verzekering geen belemmering
voor dc eigenaar behoeven te betekenen
daaraan deel te nemen en /ou daarmede
een kostendekkende e.xploitatie van tweede-
lijns-klinieken mogelijk worden.

Ik noeinde u in vogelvlucht een aantal
/aken die in ontwikkeling /ijn cn een grote
betekenis hebben voor de verdere uitbouw
van de geneeskunde van het huisdier,
(icdurende dc Voorjaarsdagen slaat het
weicnsclui/\'iH\'/iik programma terecht
voorop. Niet voor niets hebben dc/c dagen
een internationale erkenning gekregen als
post-academisch onderwijs.
Ik hoop echter, dat ook de
maatschappelijke problemen van on/c
beroepsbeoefening binnen uw groep grote
aandacht /uilen krijgen,
(ie/amenlijk /uilen wij dan ccn oplossing
trachten te vinden voor de grote problemen
waarvoor wij slaan.

Moge de oplossing daarvan niet alleen cen
bijdrage leveren aan de kwaliteit van ons
beroep, maar levens een verbetering /ijn
voor de kwaliteit van het beslaan van on/c
huisdieren.

Met de/e wens verklaar ik dc/e
Voorjaarsdagen gaarne voor geopend.

[l(L[iLm(öL

Voorbereidingscommissie
PostAcademisch Onderwijs
Diergeneeskunde

Sinds 1 april jl. is Mevr. S. Pcpcrkamp-van
1 angclaan met haar werk/aamhedcn als
ambtclijk-sccrciaris van dc
Voorbereidingscommissie Post .Acadcmisch
Onderwijs Diergeneeskunde begonnen.
Dat /ii icr /akc kundig is blijkt uit haar
v orige cn huidige wci k/aamhcdcn als ondci
andere redaklicmedcwcrkslcr bij dc
Koninklijke NcdcrUindse Centrale
Vereniging ter Hesirijding der 1 ubcrculosc;
lolk vcrlaalMcr hij het Zwitserse Consulaal;
na een biologicsludic aan de Univcrsitcil le
.\'\\mslcrdarn als lerares cn docente anatomie
en fvsitilogic aan dc vcrplccgsicrsoplciding
te Den Bosch.

levens heelt Mevr. Peperkampervaring in
hel organiseren \\an Post .-Xcadcmische
Cursussen nict name voor de P..\\.0.-
coinmissie van dc Biologische Raad van dc
Nederlandse .Akademie van Wetenschappen
tc .Amsterdam.

Dc werk/aamhcden dic Mevr. 1\'cpcrkamp
/al gaan vervullen voor dc
Voorhcrcidingscommi.ssic Post .Academisch

-ocr page 221-

Onderwijs Diergeneeskunde bestaan globaal
uit: werk/aamheden ten behoeve van de
oprichting van een orgaan Post Academisch
Onderwijs Diergeneeskunde:
voorbereidende werk/aamheden ten
behoeve van de op/et en organisatie van
Post Acadetnisch Onderwijs;
ondersteunende werk/aamheden en
wcrk/aamheden betrcn\'ende Post
A cad e m isc he C u I\'S usse n.
Dat /ij dc/e afgelopen maanden direct
actief met de/e werk/aamheden is gestart
blijkt uit de inmiddels door haar ontplooide
actiMteitcn /oals: inventarisatie van
bestaande l\'.A.O.-activiteiten, diverse
be/oeken aan P.A,O.-coördinatoren van
andere discipline\'s en het volgen van
vvetenschappclijke bijeenkomsten en
vergaderingen.

De Voorbereidingscommissie Post
Academisch Onderwijs Diergeneeskunde
wenst .Vlevr, Peperkamp veel succes toe bij
haar wcrk/aamheden als ambtelijk-
secretaris.

18

24

25

25

26

27
31
31

13

14

15

15

16
22
22
23
28

29

Voorbereidingscommissie P.A.O.
Commissie P A.O. Grole Huisdieren
Commissie Begeleiding Grote
Rundveebedrijven
Beleidscommissie Volksgezondheid
Bestuur .Stichting Pensioenfonds voor
Dierenartsen

Hoofdredaktie Ti/ilsrliriji voor
Oicrgciiecskiiiu/e

Landelijke Vrouwen Commissie Vereniging
Vrouwen van Dierenartsen
Werkgroep Praktijkonderzoek

April

Hoofdbestuur

Themacommissie Jaarcongres

Tatouage-commissie

Commissie Gezondheid en Welzijn

Gezelschapsdieren

Nolulencommissie

Ereraad

Hoofdbestuur defegatie

Begeleidingscommissie

mestkalverenbedrijven

Hoofdbestuur delegatie

Compuieroverleg

Begeleidingscommissie

mestkalverenbedrijven

Hoofdbestuur delegatie bestuur Eaculteit

der Diergeneeskunde

Werkgroep dierenartsassistentes

Hoofdbestuur

Afgemeen Bestuur

E\'inanciSle Commissie

Centrale Contact Commissie Vereniging

Vrouwen van Dierenartsen

Pluimveeadviescommissie

Welke vergaderingen en
besprekingen waren er?

Maan

Hoofdbestuur

Commissie Gezondheid en Welzijn
Gezelschapsdieren
1 hemacommissie Jaarcongres
Hooidbestuur delegatie Slichting
Gezondheidszorg voor Dieren
Hoofdbestuur

Commissie Functie-onderzoek
keuringsdierenarlsen
Werkgroep dierenarts-assistentes

I I
12

12

Mei

6 Commissie Georganiseerde
Dierzieklenbeslrijding

6 Hoofdbestuur

7 Voorbereidingscommissie P.A.O.
11 Werkgroep Praktijkonderzoek

11 Beleidscommissie Volksgezondheid

12 Commissie Gezondheid en Welzijn
Gezelschapsdieren

19 Hoofdredaktie lijilsthriji voor

PicrgenccskuniU\'
19 Wetenschappelijke Redaktie Tiitlsthrifi voor
Dii\'rgcnn\'skiiixlc

21 Ereraad

22 Commissie P.A.O. Volksgezondheid
25 Werkgroep Katten van de Commissie

Gezondheid en Welzijn Gezelschapsdieren
27 Hoofdbestuur

29 Bestuur Stichting Diergeneeskundige
Congressen Nederland

-ocr page 222-

Jaarcongres 1981

\' Perspectief en Horizon\'

Rhenen 2 en 3 oktober 1981

Dc diergeneeskundige inspanningen zorgen
er elk jaar voor dat Nederland een efficicnle-
dierlijkc produktie blijft houden.
Dit geldt voor de dierenarts-prakticus maar
ook voor de Gezondheidsdiensten voor
Dieren. Jaarlijks wordt er in de/e diensten
ongeveer 50 miljoen gulden besteed aan dc
preventieve gezondheidszorg.
Voortdurend dient dc kennis te worden
aangevuld en uitgebreid.
Hiervoor zorgt in belangrijke mate het
Diergeneeskundig Onderzoek waaraan per
jaar 20 tot 25 miljoen wordt uitgegeven.
Toegankelijkheid van die kennis voor de
dierenarts is onontbeerlijk.

iLÖlLMtoL

Het .laarcongres vervult in dezen een
belangrijke functie.

Daar kan iedere dierenarts bijtanken of hij
of zij nu afkomstig is uit de praktijk van
grote cn kleine huisdieren, de vleeskeu-
ringsdienst. onderzoekcentra, het bedrijfsle-
ven of beleidsdirecties.
Dit jaar zal zoals u weet. het evenement
zich afspelen in het Congrescentrum van
Ouwehands Dierenpark in Rhenen. Het
programma zal u in detail worden toege-
stuurd.

Er is voor gezorgd dat elke dieren-
arts inderdaad zijn kennis omtrent de
huidige erg gecompliceerde diergeneeskun-
dige problematiek kan vergroten.
Het aardige \\an de Nederlandse Spoorwe-
gen is nu dat ze het streven van de
K.N.M.v.D. om deze informatie toeganke-
lijk te maken voor u. heeft ondersteund
door cen spiksplinternieuwe spoorlijn naar
Rhenen aan te leggen. Kosten noch moeite
zijn gespaard. Deze zogenaamde Veenen-
daallijn heeft 56 miljoen gulden gekost, net
zo veel als de preventieve gezondheidszorg
elk jaar!

Tegen de achtergrond van deze gigantische
bedragen, valt dc congresbijdrage in het
niet. Deze is gesteld op / 150, all in per
deelnemer.

Vooral als we de kosten van dc lunch (2x).
het diner en de feestavond er aftrekken, is
het bedrag voor de informatie-overdracht in
feite een schijntje. En daar gaat het toch
om.

Maar het congres is natuurlijk veel meer
dan kennisverrijking.

Dc waarde \\an het terugzien van jaargeno-
ten, doch zeker ook het beslissen in de
Algemene Vergadering over de eigen maat-
schappelijke positie is toch nict in geld uit
tc drukken?

Voor de \'niet-wctcnschappelijke deelnemer\'
(m v) gaat het om ecn prix d\'amour van
/ IK). \\

Voor de diergeneeskundige studenten is ccn
prix d\'ami(e) vastgesteld op / 25. (weten-
schappelijk gedeelte inclusief lunch op
vrijdag).

Om het geld hoeft niemand het te latcn.
Doe net als de Nederlandse Spoorwegen,
kom naar Rhenen!

Dc Cdniin\'scoiitnu.s.sic.

-ocr page 223-

ïLiKm:

Personalia

c^onègte \'\'" Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de

Bakker. F.; 1981; 3581 MT Utrecht. Zonstraat 62

Bahink, H. J. G.; 1981; 3514 GJ Utrecht. W. van Noortstraat 174

Plas. Mej. T. W.; 1976; 9934 JS Delfzijl, Weth. Veenkamplaan 38.

.ueld^"z!ch®\'\'\'°°" Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde

Moreau, Dr. C. U. D.; 6143 Lorsch (Duitsland), Emhäuser Landstrasse 18.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

P. Goedendorp, Mauritsstraat I, 3583 HE Utrecht.

\'Bakker. F.: 1981; 3581 MT Utrecht. Zon-
straat 62; tel. (Ü30) 521350; wnd. d.
* Bahink. //. J. G.: 1981; 3514 GJ Utrecht. W.
van Noortstraat 174; tel. (030) 712516\' wnd
d.

BH. .4. P. J.: 1975; 4381 I.P Vlissingen, Bad-
huisstraat 75-77-79; tel. (01 184) 16247(privé),
(01180) 131 18 en (01184) 14699 (prakt.).
*Bokhür.st. G. iwi, 1981:3941 CD Doorn, De
G. van Jutfaaslaan 1 5; tel. (03430) 2609\' wnd
d.

*Bones,roo. .S.: 1981; 3981 ZR Bunnik. Vlel-
weide 180; d.

*l)am. J. .4. M. ten: 1981; 3981 ZN Bunnik.
Vletweide 92; tel. (03405) 4512; wnd. d.
*Fel</erink. R. J.: 1981; 3582 SG Utrecht.
Pelikaanstraat 41; d.

*Fshuis. J. W.: 1981; 3572 EH Utrecht. Ob-
rechtstraat 76; d.

Fwijk. R. F. J. van: 1975; 1525 PV West-
Knollendam, Bakkerstraat 35A; tel. (02989)
560 (privé), (023) 319229 (bur.); d. pluimvee-
keuring V.D.

Furee.sl, Jhr. .4. H\'. van: 1967; 6862 BK Oos-
terbeek. Van [.ennepweg 7; tel. (085) 333730
(prakt.); (08376) 91 10 1. 21 (bur.);p,, H-D.;d.
Ouwehands Dierenpark.
Ilaag.snia. 1961; 8281 CP Genemuiden. Pr.
W. Alexandcrstraat 12; tel. (05208) 54429\' p ■
Ir, R.M.L..S.

Ilesselink. J. W.: 1980; 3571 JR Utrecht,
Eijkmanlaan 409; tel. (030) 732296; d. in mil.
dnst.

*lloog. J. F: 1981; 6843 EL Arnhem, Woer-
denpad 8; tel. (085) 812180; wnd. d.

Adreswijzigingen, enz,:

227
232
308

248

259

260
261
261
265

306
270
277
280
281

286
293

176

176

IHO

IH3

IHJ

191

196

I9H

I9H

-Vil

209

214

2/H

Keg. P. R.: 1976; 3704 RJ Zeist, Brugakker
64-07; tel. (0.3404) 54121 (privé), (030) 531323
(bur.).

Koopman. C. G. M.: 1979; 6535 LP Nijme-
gen, Middachtenstraal 357; tel. (080) 557990;
wnd. d.

Moreau. Dr. C. U. O.,-6143 Lorsch (Duits-
land), Einhauser Landslrasse 18; tel (06251)
52290; d.

■\'^o.ser. H.: 1971; 5342 GB 0.ss, Oude Molen-
straat 47; tel. (04120) 26.348,
*Poen. H H\\: 1981; 3572 VH Utrecht, Bol-
lenhofsestraat 5; d.

Pomveh. K. G. P.: 1969; 6006 .SG Tungelroy,
Euurkseweg 5; tel. (04956) 1979 (privé).
QuaneL R C. J.: 1979; 3571 AJ Utrecht, (}.
Bromlaan 8; tel. (030) 716064; wnd. d.
Quist. //. P.: 1971; Raalte, Wolfseind 10\'tel
(05720) 3344.

Romijn. W. G.: 1979; 7731 AX Ommen, Sta-
tionsweg 24A; tel. (05291 ) 4377 (privé), 1866
(prakt.);
p., ass. bij A. G. J. Ruijs.
*.Sehillhorn van Veen. Dr. Th. H\'.: 1970; U-
1981; Haslett.
M.I. 48840 (U.S.A.).
Sehrooyen. J. .4. M.: 1964; l.iempde; tel
(04113) 1595; dir. k.i.-ver.
* Steenis. Mevr. J. A. L. van: 1981; 3981 ZR
Bunnik, Vletweide 180; d.
Teske. F.: 1981; 3581 SB Utrecht, Adriaan-
straat 25 bis; tel. (030) 314872; wnd. d.
Timmerman. R.: 1974; 1135 GP Edam, Dijk-
graaf Poschlaan 9; tel. (02993) 68096 (privé)
(02991) 1370 (prakt.).

*Verdiesen. P. A. //. M.: 1981; 3571 EP
Utrecht, ProL Rcinwardtlaan II; wnd. d.
*H\'eeirei. .!. //.; 1981; 3581 ICi Utrecht.
Oudwijk 19; tel. (030) 517228; «nd. d.

-ocr page 224-

Promotie:

I h. W. Schillhorn van Veen te llasletl. M.1. 48X40 (i;.S..A.) op 14 mei 1981

Kervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij de \\ .D.:

R. F. ,1. van Evvijk te West-Knollendam per I februari 1981

Kervol ontslag als rijkskeurmeester in bij/ondere dienst:

W. .A. Zijp te Hakkum-Castricum per I juli 1981
Jubilea:

Dr. R. van Santen te Hattem

D. Mulder Jr. tc Fmpe

N. A. Commandeur te Leiden

J. H. de Groot te Zutphen

.1. C. Peters te Rotterdam

.A. EIgersma te Kollum

IJ. Krol te Oegstgecst

A. Ro/eman te Oosterhesselen

11. M. Jansen tc Waardenburg

G. Schoenmaker le Gouda

.1, \\ enema le Putten

J. J. Ooms te I ilburg

J. Broekhuis le Nijkerk

W. .1. .1. Draaisma te Oss

J. R. L. E.\\ te Raalte

.1. G. J. ler Haar le Haaksbergen

J. G, Kemna ic Heeten

P. van Wettum te Blaricum

G. J. A. Scholten te Bakel

C. 11. Schieven te Laag Keppel

Dr. C. Folkers te Hilversum

ProL dr. J. G. van l.oglcstijn

te Driebergen

F. .1. Meulslegc tc Billhovcn
W. 11. Karelse le Nijkcrkervcen
Dr. F. J. van der Kuip te Peru

11, de Boer le Ommen

G. Diekerhol Ie Epse

.1, IL Nieuvvenhui/en ic .lulianadorp

(afwe/ig) 60 jaar op 15 juni 1981
(afwe/ig) .15 jaar op 17 juni 1981
(afwe/ig) 55 jaar op 2.1 juni 1981
(afwe/ig) 55 jaar op 21 juni 1981
(afwe/ig) 55 jaar op 21 juni 1981
(afwe/ig) 25 jaar op 10 juni 1981
(afwe/ig) 25 jaar op 10 juni 1981
(afwe/ig) 25 jaar op .10 juni 1981
(afwe/ig) 25 jaar op 10 juni 1981
(afwe/ig) 25 jaar op 10 juni 1981
(aanwe/ig) 25 jaar op 10 juni 1981
(afwe/ig) 50 jaar op 2 juli 1981
(afwe/ig) 10 jaar op 5 juli 1981
(afwe/ig) 10 jaar op 5 juli 1981
(afwe/ig) 10 jaar op 5 juli 19X1
(aanwe/ig) 10 jaar op 5 juli 1981
(aanwe/ig) .10 jaar op 5 juli 1981
(afwe/ig) 45 jaar op 7 juli 1981
40 jaar op 8 juli 1981
(afwe/ig) 6(1 jaar op 9 juli 1981
(afwe/ig) 25 jaar op I 1 juli 1981

(aanwe/ig) 25 jaar op 11 juli 1981

(afwe/ig) 25 jaar op I 1 juli 1981

(afwc/ig) ,10 jaar op I I juli 1981

[aanwe/ig op Kolhornseweg 20, Hilversum:

lel. (015) 12217) 25 jaar op 1 I juli 1981

(afwc/ig) 10 jaar op 1.1 juli 1981

(aanwe/ig) 10 jaar op 11 juli 1981

(aanwe/ig) 10 jaar op 1.1 juli 1981

\\ oor het Dierenarlsexamen slaagden:

d.d. 12 mei 19X1

(Jeslaagd ( um I.aude\'

S. Boneslrt)

R. J. Eelderink

Mevr. ,1. A. L. van Steenis

L. Jeske

(ieslaagd \'met genoegen\':

I . Bakker

J. A. M. len Dam

(Geslaagd:

11, ,1 G, Baltink

G, van Bokhorsl

J, W. Lshuis

11. VV. Poen

P. A. 11. M. Verdiesen

J. H. VVeel/el

d.d. 24 april 1981

(leslaagd:

.1. 1 . Hoog

-ocr page 225-

\'Zo moet het niet\' (16)

Op het bedrijl \\;ui ccn mcng\\ocdcrtahrick
werd ca. 50 kg .Antibioticawctmiddclcn. die
nict lip grond \\an het 1 andbouw kwalitcits-
hcsluit (icmcdicinccrd Voeder waren toege-
laten. aangetrolïcn. Het bleek cen stock-
\\ oorraad tc bctrclïcn. dic werd aangev uld
wanncci zulks nodig geoordeeld werd. Dc
mengvoederbereider bepaalde /cll wanneer
de/c middelen in gcmcdicinccrd varkens-
voeder verwerkt moesten worden cn tot
welke hoeveelheid, alsmede aan welke die-
ren dit voeder verstrekt moest worden. Dc
benodigde niiddclcn werden gehaald bij ccn
dicrcnartsen-associatic. gcvormd door ccn
drietal dierenartsen. Op aanwij/ing van dc
betrokken mengvoederbereider werden ach-
tcral attcslcn uitgeschreven door dc grocps-
praktijk. ook al bclrof het gcmcdicinccrd
voeder voor vechoudcrsbcdrijven waar dc
dierenartsen niet de praktijk uitoefenden.

Gevraagd:

JONGE ENTHOUSIASTE COLLEGA

met speciale belangstelling voor kleine huisdieren, die mij part-time kan
assisteren in middelgrote kleine huisdierenpraktijk In het Westen des lands.
Werktijden in onderling overleg.

Brieven onder nummer 17/81 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Castellum b.v.
Drukwerkmakers

♦ declaraties met zelfdoorschnjvende doorslag

♦ briefpapier met enveloppen

♦ receptenbriefjes, afspraakkaartjes, enz

Uitgeverij
P. Donders b.v.

Julianastraat 67 - Postbus 35 - Alphen aan den Rijn - Telefoon 01720- 91147 - 92741

Doordacht kaartsysteem
rn boekvorm

-ocr page 226-

FACULTEIT DER DIERGENEESKUNDE

Aan de Faculteit der Diergeneeskunde is vakant in het vak-
gebied immunologie de funktie van

gewoon hoogleraar

Tot de taak van de te benoemen hoogleraar behoren:

— het coördineren en geven van onderwijs;

— het initiëren, verrichten, begeleiden van en leiding geven aan het wetenschap-
pelijk onderzoek:

— het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de patiëntenzorg:

— het verrichten van bestuurlijke w/erkzaamheden.

Gedacht wordt aan een gepromoveerd academicus/academica die:

— specialist is op het vakgebied:

— didactisch en bestuurlijke bekwaamheden bezit;

— bereid en in staat is te functioneren in de universitaire bestuursstructuur;

ru
u

— indien hij /zij geen Nederlands kent, bereid is zich binnen redelijke tijd in deze
taal te leren uitdrukken.

De functie staat beschreven in een voor kandidaten beschikbaar structuurrapport.
Salariëring geschiedt volgens Rijksregeling in de hoogleraarsschaal A.

Sollicitaties vergezeld van curriculum vitae en lijst van publikaties dienen binnen
4 weken na verschijnen van dit blad (vertrouwelijk) te worden gericht aan de
secretaris van de benoemingsadviescommissie, Yalelaan 1, Postbus 80.163, 3508
TD Utrecht, onder nummer 170.013.

Degenen die de aandacht willen vestigen op naar hun mening geschikte kandi-
daten worden uitgenodigd dit eveneens schriftelijk mede te delen aan de benoe-
mingsadviescommissie.

-ocr page 227-

D.F.D.-vlees bij vleesstieren

I. Vóórkomen en betekenis

Dark. Firm and Dry Meat in Beef Bulls
I. Appearance and Significance

G. P. Corstiaensen\', J. G. van Logtestijn\', A. M. C. S. Rommel
C. J. C. Vincenten\' en P. W. M. Westgeest\'

SAMENVAITING

Met een zekere regehnaat worden vleesstieren in vermoeide toestand geslacht,
omdat hij het vervoer naar en hij de huisvesting en verzorging in hel slachthuis
onvoldoende rekening gehouden wordt met het aanpassingsvermogen van deze
dieren aan stressfacioren.

Het gevolg hiervan is een onvoldoende voorraad glycogeen in de .spieren op het
moment van slachten, een onvoldoende glycolyse en tenslotte een onvoldoende
daling van de pH in het vlees. Het vlees van deze dieren kan donker en stroperig
zijn, zogenaamd D.F.D. (dark, firm en dryj-vlees.

In 1975 werd de schade door D. F. D.-vlees, meestal als gevolg van voorwaardelijke
goedkeuring, berekend op ca f 466.000,

Doel van het hier gerapporteerde oriënterende onderzoek was:

door een steekproef in enkele slachterijen vaststellen in welke mate D.F.D.-
vlees bij vleesstieren in Nederland voorkomt:

het globaal inventariseren van het verband tussen het optreden van D.F.D.-
vlees en premortale factoren zoals transport, huisvesting en verzorging der
dieren.

In een drietal slachterijen zijn in totaal 845 stieren onderzocht. Daarbij waren
inbegrepen 45 oudere stieren, omdat het gewenst leek ook van deze categorie dieren
enige gegevens te verzamelen. Er werden pHj^-tnetingen uitgevoerd in de M.
adductor, de M. triceps brachii en de M. longissimus dorsi. Van de 800 vleesstieren
vertoonde 11,9% in de M. adductor een te hoge pH-waarde, namelijk van 6.2 of
hoger.

Verbetering van de situatie kan worden bereikt door een transport over zo kort
mogelijke afstand en een aangepaste behandeling van de dieren tijdens en na het
transport.

Voorts lijkt het beter voor het slachten ofwel géén rustperiode legeven dan wel een
van minstens 24 uur.

\' Medewerkers Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong.

- Destijds medewerker Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong, is thans werkzaam bij

Vroom en Dreesmann Nederland,
\' [>stijds co-assistenten bij deze vakgroep, thans werkz.aam in de praktijk. Samenstellers van een referaat.

-ocr page 228-

SUMMARY

Beef hulls are constantly being slaughtered in a state of fatigue as the adaptability
of these animals to stress factors is not taken into sufficient account during
transport to and housing and management in the slaughter-house.
This results in inadequate glycogen reserves in the muscular tissues at the tinteoj
slaughter, inadequate glycolysis ami. finally, insidficient pH fall in the meat. The
tneai of these anintals tnay become dark and syrupy, so-called DFD (dark, firm
and dry) meat.

In 1975. the los.ses caused by DFD meat, usually resulting Jrom condtttonal

approval, were calculated at appro.ximately Dfl. 466.()()0.-.

The prospective studies reported in the present paper were designed:

- to determine the extent to which DFD meat is present in beef hulls in the
Netherlands hy taking samples in a number of slaughter-hou.ses;

- to make a rough inventory of the relationship between the presence oj DFD
meat and ante-mortem factors such as transport, housing and care oj ihe
animals.

A total number of 845 bulls were examined in three .slaughter-houses. These
included fortv-five older bulls as it appeared to be advisable also to collect a
number of data on this group of animals. pHj^ mea.surements were made in the
adductor, triceps brachii and longissimus dorsi mu.scles. Of 800 beef bulls. 11.9 per
cent .showed an unduly high pH level in the adductor muscle, viz. a level oj 6.2 or
over.

The situation may be improved by limiting transport to the shortest possible
distance and adjusting treatment of the animals during and after transport.
/Moreover, it would appear desirable either not to rest the animals before slaughter
or to rest them for a period of 24 hours.

U INLEIDING

De betekenis van de vleesstierenmesterij
is in Nederland sinds 1970 sterk toegeno-
men. Tussen 1970 en 1978 is het percen-
tage vleesstieren binnen de categorie
slachtrunderen (excl. vleeskalveren)
opgelopen van 11,4 naar 20.1 (12). In
1978 werden ca. 189.000 vleesstieren
(incl. ca. 9.000 geïmporteerde) geslacht.
Ze worden doorgaans op stal en in groe-
pen gehouden (, II) en in 14 t/m 19 maan-
den slachtrijp gemaakt.
Vrij regelmatig (16) vindt voorwaarde-
lijke goedkeuring soms zelfs afkeuring
plaats, omdat het vlees een te hoge pH
heeft, stroperig is en een abnormaal don-
kere kleur vertoont. Men spreekt dan van
donker stierevlees, D.F.D. (dark, firm
and dry)-vlees of dark cutting beef (8).
Van der Wal (17) berekende de schade bij
de ruim 165.000 in 1975 geslachte en ver-
zekerde vleesstieren op ruim/466.000,

Het donkere vlees ontstaat doordat op
het moment van slachten na daaraan
voorafgaande zware spierarbeid de gly-
cogeen voorraad in de spieren te laag is
geworden, waardoor onvoldoende post-
mortale glycolyse optreedt en het vlees
een te hoge eind pH-waarde, vaak hoger
dan 6.5 houdt. Het D.F.D.-vlees heeft
weinig aroma en is minder goed houd-
baar. Overigens heeft het wel nog een
goed waterbindend vermogen.
Aangezien het iso-electrisch punt van het
bindweefseleiwit (collageen) nabij pH =
7.0 ligt en van de spiervezeleiwitten bene-
den pH = 5.0 is het collageen in D.F.D.-
vlees relatief droog en taai en zijn de
andere eiwitstructuren relatief mals (2, 8,

15).

Op basis van gegevens betreflende de
keuring van vleesstieren, kon niet vol-
doende inzicht in de werkelijke omvang
van het D.F.D.-vlees probleem worden

-ocr page 229-

verkregen. Alleen extreme gevallen
komen aan het licht terwijl de verschil-
lende vleeskeuringsdiensten niet dezelfde
aandacht aan deze afwijking schenken.
Doel van het onderzoek was een frequen-
tieverdeling op te stellen van pH-
eindwaarden in het vlees van een vol-
doende grote steekproef en meer inzicht
te verkrijgen in de factoren die een rol
spelen bij het ontstaan van D. F. D.-vlees.

De voorgeschiedenis der stieren

Informatie betreffende het transport (wij/e. afstand
en tijdsduur) alsmede de behandeling voor het
slachten, werd verzameld aan de hand van een vra-
genformulier. Enkele stierenmesterijen werden
bezocht om een indruk te krijgen van huisvesting,
voeding en verzorging, alstnedc de voorbereiding
op het transport.

2. MATERIAAl. EN ME\'IHODEN

\\leesslieren

Er werden in totaal 800 vleesstieren onderzocht.
Deze werden geslacht in twee openbare slachthui-
zen. De keuze van de slachthuizen werd bepaald
door een voldoende groot slachtaanbod en de
mogelijkheid tot uitvoering van de metingen. In
slachthuis A werden 598. in B 202 stieren
onderzocht.

Om een indruk te krijgen van de situatie bij oudere
stieren zijn 45 dieren onderzocht in het openbaar
slachthuis C. Alle metingen werden uitgevoerd in
december 1977 en in de eerste zes maanden van
1978.

De pH-melingen

De pH-metingen werden verricht 24 uur na het
slachten (pH .j) met behulp van een draagbare pH-
meter met insteekelectroden. Voor en regelmatig
tijdens de inetingen werd het meetsysteem geijkt
met behulp van buffervloeistoffen met pH 4.0 en
pH =7.0.

De metingen in slachthuis C en een deel van de
metingen in slachthuis A werden uitgevoerd door
medewerkers van de desbetreffende vleeskeurings-
diensten, de overige door de onderzoekers zelf.
De meettechniek is in de .t plaatsen op elkaar
afgestemd.

De pH-waarde werd bepaald in de M. triceps bra-
chii (tric.) de M. longissimus dorsi (L. D.) en de M.
adductor (Add.).

Met een scalpel werd steeds een kleine snede door
de fascie aangebracht, zodat de electroden gemak-
kelijk en diep in de spieren gestoken konden
worden.

.1. RESUEEATEN EN DISCUSSIE
Het totaalbeeld

In grafiek 1 zijn de pH-waarden uitgezet,
gevonden in de M. longissimus dorsi, M.
adductor en M. triceps brachii van 800
vleesstieren en in grafiek 2 die van de 45
oudere stieren. De pH-waarden zijn inge-
deeld in klassen. Er werden veel hoge
pH-waarden gemeten. De M. adductor
had bij 11.9% van de vleesstieren een
waarde van 6.2 of hoger. Een zo hoge
pH-waarde duidt op een niet normale
toestand van het desbetreffende
slachtdier.

Er waren opvallende verschillen tussen
de slachterijen A en B. Onderstaande
tabel 1 geeft hiervan een overzicht.

Wellicht zijn hier de grotere transport-
afstanden bij slachterij A debet aan.
In het algemeen bleken de verschillen tus-
sen de pH-waarden van spieren binnen
een karkas niet groot. De pH-waarde van
M. longissimus dorsi was gemiddeld de
hoogste, vaak enkele tienden pH-
eenheden hoger dan die van de andere
spieren. De pH-waarde van de M. adduc-
tor leek een goede indicator voor de pH-
waarden van alle spieren.

label I.

Slachterij A

47.5%
13.0%
2.3%

Slachterij B

6.4%
67.8%
23.8%
1.0%
1.0%

pH.^-waarde
van M. add.

< 5.4

5.4 ^ pH < 5.8
5.8 ^ pH < 6.2
6.2 s; pH < 6.6

6.6 SS pH < 7.0

-ocr page 230-

^ M. Triceps brachii
[] M. Longissimus dorsi
M. Adductor

"lo

50
45
40^
35-
30 J
25-
20-
15H
10-
5 ^

7n

PT

pH

24

Grafiek 1. De pH^j frequentieverdeling in 3 spieren van 800 vleesstieren, geslacht in slachterijen A en B.

Verschillen tussen slachthuizen

Slachthuis A

In dit slachthuis worden jaarlijks ca,
15.000 stieren geslacht, merendeels van
het FH-rasen 14-16 maanden oud en met
een geslachtgewicht rond 300 kg. De
meeste stieren worden over een afstand
van enkele honderden kilometers aange-
voerd via markten. In de veewagen zijn ze
meestal aangebonden. Een deel van de
dieren wordt spoedig na aanvoer
geslacht, de overige worden gedurende 24

50^
45-
40-
35-
30H
25-
20-
15-
10-
5H

/

/

/

/

?

n

-► PH2^

Grafiek 2. De pH^ Irequentieverdeling in 3 spieren van 45 oudere stieren, geslacht in slachthuis C.

-ocr page 231-

uur op stal aangebonden en kunnen hooi
en water gebruiken. De grossiers komen
in slechts 1-2% van de gevallen terug met
klachten over stroperig ofte donker vlees
van aanvankelijk goedgekeurde dieren.
Bij stieren die minstens 24 uur rust kregen
voor het slachten werden in het algemeen
niet significant lagere pff-waarden
gemeten.

Er kon geen verband aangetoond worden
tussen het aantal uitwendig waarneem-
bare laesies aan het karkas en de pH van
het vlees. Langdurig transport en opont-
houd op één of zelfs twee veemarkten
waren vaak aanleiding tot ernstige ver-
moeidheid. Soms werden in een hele
groep stieren extreem hoge pH-waarden
gemeten.

Slachthuis B

In dit slachthuis worden jaarlijks ook ca.
15.000 stieren geslacht, eveneens meren-
deels pinkstieren, van het FH en MRY-
ras.

De dieren worden hier over het algemeen
over veel kortere afstanden aangevoerd
dan bij slachthuis A. Dieren van meer
leveranciers worden bij elkaar in een
vrachtwagen, al dan niet gesepareerd,
aangevoerd.

Een deel van de dieren wordt direct
geslacht, de overige worden aangebon-
den op stal, waar water beschikbaar is.
Bij rustperioden langer dan 24 uur wordt
ook hooi of stro verstrekt.

Volgens de vleeskeuringsdienst bedraagt
het percentage dieren met een eind pH-
waarde van 6.2 of hoger 2-3%. Het zou
\\nl. de zwaarste en snelst gegroeide die-
ren betreffen, terwijl in de zomer dit per-
centage hoger zou zijn dan in de winter.
In dit onderzoek kon dat niet bevestigd
worden.

Slachthuis C

De in dit slachthuis onderzochte stieren
waren 2\'/i-3 jaar oud en hadden een
geslacht gewicht van 400-600 kg. De die-
ren werden op dinsdag op de markt
gekocht, kwamen "s woensdag aan in het
slachthuis, waarna ze op donderdag
geslacht werden. In het algemeen werd er
nogal met deze dieren gemanipuleerd.
Hel transport duurde lang. de dieren wer-
den in de vrachtauto\'s aangebonden ver-
voerd. Na aankomst op het slachthuis
kregen de dieren gemiddeld 15 uur stal-
rust. Hier stonden ze aangebonden ter-
wijl er voldoende water beschikbaar was.
De stallen hadden een beperkte mogelijk-
heid om het klimaat te regelen. In 1977
werden er in dit slachthuis 192 van deze
stieren geslacht, waarvan er 9 op grond
van een te hoge eind-pH-waarde voor-
waardelijk werden goedgekeurd.
In de genoemde periode werden in dit
slachthuis van in totaal 45 stieren pH-
waarden gemeten. Van de in de M.
adduetor gemeten pH-waarden had 6,7%
een waarde van 6.2 of hoger. De dieren
met een onhandelbaar karakter vertoon-
den hogere pHij-waarden dan de
handelbare.

CONCLUSIES

4.1. De betekenis van D.F.D.-stiere-
vlees

Het aantal vleesstieren, dat na slachten
een te hoge pH (6.2 of hoger) van het
vlees toont, is relatief hoog. De schade
beperkt zich niet tot het vlees, dat om die
reden niet onvoorwaardelijk goedge-
keurd wordt.

Er is nog veel vlees met een te hoge
gemiddelde eind-pH-waarde en dus een
minder goede vleeskwaliteit, dat bij de
keuring wel wordt goedgekeurd.
Hogere eind-pH-waarden zijn gecorre-
leerd met toenemende stroperigheid,
donkere kleur, minder goede geur en
smaak van het spiervlees (13).
Het vlees is minder geschikt voor
vacuumverpakking (4. 10).

Een zekere hoeveelheid van dit vlees
wordt overigens langs andere dan de
gebruikelijke wegen afgezet.
Het D.F.D.-probleem kan naar het zich
laat aanzien slechts worden opgelost
door aanpassing van transport en behan-
deling aan het incasseringsvermogen van
de vleesstieren.

Het is zeer de vraag of bij vleesstieren,
juist als bij de varkens, behalve D.F.D.-
ook P.S.E.-vlees kan ontstaan, zoals
wordt beweerd door onderzoekers uit de
Bondsrepubliek f^uitsland (6, 7). In dit
onderzoek werd dat niet nagegaan.

-ocr page 232-

4.2. Mogelijkheden ter voorkoming

Het snel vermoeid raken van de vleesstie-
ren is de belangrijkste oorzaak van het
tamelijk veelvuldig voorkomen van
D.F.D.-vlees. Die gevoeligheid van de
stieren is eigenlijk inhaerent aan het
thans gevolgde systeem van mesten en
transporteren van deze dieren. Voor al de
behandeling van de dieren tijdens en na
transport moet worden aangepast, d.w.z.
in die periode moeten spierarbeid en
stress tot een minimum beperkt worden.
Het transport zal over zo kort mogelijke
afstanden en zo snel en aangepast moge-
lijk moeten plaatsvinden. Vooral stieren,
gehouden in loopstallen, schijnen zeer
gevoelig te zijn voor de transportbelas-
ting. Het mengen van groepen, afkomstig
van verschillende mestbedrijven, in een
veewagen, vooral als de dieren niet aan-
gebonden worden, is ongunstig (4).
Aangepaste voeding gedurende de laatste
24 uur voor het transport zou van beteke-
nis kunnen zijn. Daarover is echter wei-
nig bekend.

Oponthoud en verhandelen via markten
brengen extra stress mee en zou verme-
den moeten worden. Vermoedelijk is ook
van groot belang dat de stieren geen gele-
genheid krijgen in alle vrijheid hun soort-
genoten te ontmoeten en dekakties uit te
voeren. De veelvuldig waar te nemen
sterke sexuele activiteit of pogingen daar-
toe kunnen de dieren tot het uiterste
vermoeien.

Een wachtperiode in een verzamelplaats
voor de bedwelming is uit den boze. De
dieren worden hier vaak los ingedreven
waar ze dan alle mogelijkheden hebben
zich juist voor het slachten nog extra te
vermoeien.

Een rustperiode voor dieren met een niet-
handelbaar karakter heeft weinig effect.
Er moet in de stallen voor de dieren
mogelijkheid zijn hun thermoregulatie te
stabiliseren. Goede ventilatie en tempera-
tuurregulatie is daar uitermate belang-
rijk. Er zal voldoende drinkwater aanwe-
zig moeten zijn. Bovendien dient de
voedering te worden aangepast aan die
op de mestbedrijven, waar ter bevorde-
ring van de rust, de mogelijkheid aanwe-
zig is tot het vaak opnemen van voeder.
Het is nog niet geheel duidelijk of de
dieren, als ze vermoeid of oververhit aan-
komen op het slachthuis, onmiddellijk
geslacht moeten worden of eersteen rust-
periode van minstens 24 uur dienen te
ondergaan. De literatuur is hierover niet
duidelijk, alhoewel de tendens gaat in de
richting van direct na transport slachten
(4, 10, 14).

Een probleem is zeker de voldoende
mogelijkheid tot stalling in de slachthui-
zen. Het is bovendien zeer de vraag of de
vleesstieren in de stallen van een slachte-
rij als gevolg van een verstoring van de
sociale rangorde, vreemde omgeving en
vreemde soortgenoten, inderdaad tot
rust kunnen komen.
In dit onderzoek waren er geen signifi-
cante verschillen lussen groepen, die wel
of geen rustperiode voor het slachten
kregen.

Toepassing van \'anti-stress\' injecties
komt in de praktijk voor.
Het gebruik van tranquillizers bleek bij
onderzoek door Hedrick
et ai echter
nauwelijks effect te sorteren (9). Ook het
gebruik van de zogenaamde /3-blokkers
(1) lijkt weinig voordelen op te leveren.

1.HF.RAIII11R

Ashmore, C. R, cial.\\ Experimental prevention ot dark-eutting meat../. Amm. Sei.. .l!-.<6. (IV^.t).
Ashmore. C. R.. I\'arker. W.. and Doerr. 1..: Respiration ol mitochondria isolated trom dark-cutting
beef. post-mortem changes. ./.
Anim. Sei.. .\'\'4. 46--I8. (IV72).

Ashmore. C. R. and Robmson. D. W.: Hereditär) muscular hypertrophv in bovine 1. Histological and
biochemical characteri/ation.
Proe. Soe. i:\\p. Bio. Med.. 1 .^2, ."i-/^«. (IV6\')).

Augustini. Chr., Fischer. K... Schön, F.: Zum Vorkommen von dark cutting beel unter l\'raxisbedin-
gungen,
Hleiselns iriselwli. 59, .U2-J44. (1979).

Diik, Ci, van. Vos. M, I\'. M. en Wierenga, B.: De mogelijkheden van jong stierenvlees op de
Nederlandse markt.
l.iindhouuknndig Tijd.sehr.. S5, 2, 47-.\',2. (1973).

Fischer, Chr,, Honikel. K, O.: Biochemische tinterschiede von blassem, vvässrigem und dunklem
leimigem Rindlleisch kurz nach der Schlachtung.
I\'lei.sehwirlulwfi. 58, IS4S-1i.\'iO. (I97H)
Fischer. Chr.. Scheper. .1,. Hamm, R.: Uber das Auftreten von vvässrigem, blassem Rmdlleisch.
I-Ieisehwirlseliafl. 57, IH26-iH2>i. (1977).

-ocr page 233-

8. Hamm, R.: Kolloid chemie des Fleisches 56-64. Parey Verlag, Berlin, 1972,

9, Hedrick, H. B., Boillot, .1. B., Brady, D. E, and Naumann, E, D.: Etiology ol dark-culling beeE
Missouri Agr. Exp. Sla. Res. Bull.. 717,

10. Katsarov. D,: Studies on the effect of pre-slaughter treatment on thecolour of meat from untied steers,

Proc. 24th Meet. Europ. Meat Res. Work., Kulmbach, 1978,
IE König, C, fJ, W. e,a.: Veterinaire begeleiding van een vleesstierenbedrijE
Tijdschr. Diergeneesk.. 103,
167-lliJ. II97H).

12. Eandbouwcijfers. Landbouw Economisch Instituut en Centraal Bureau voorde Statistiek, 1979.

13. Lawrie, R. A.: Physiological stress in relation to dark-cutting beeL J. Sei. Food Agr.. 9 . 721. (1958).

14. Lewantin, D, L,, Fomitschew, Y, P,, Afanasyewa, E. S.: Uber die Wirkung der Dauer der Wartezeit
vor der Schlachtung von Jungbullen und -ochsen. Proc, 24th Meet, Europ, Meat Res, Work.
Kulmbach, 1978.

15. Logtestijn. J. G. van: Over het postmortale pH-verloop in vlees en de betekenis daarvan voor de
beoordeling van slachtdieren. Diss. Utrecht (1965).

16. Stichting Centraal Bureau Slachtveeverzekeringen. Jaarverslag 1975-1978.

17. Wal. P. G. van der: Kort overzicht over het voorkomen van een afwijkende vleeskwaliteit bij runderen.
I.V.O.rapport C-384. 1976.

Grunzüge der veterinärmedizinischen
Entomologie. Ausgewählte Beispiele
wichtiger Parasitengruppen

W. Eichler

(I FB Gustav Fi.u her Vertag. Jena. 1980: 184 hl:..
41 jig.: prijs: DDR 45. M.)

Omdat op de omslag en op de band van dit boek
alleen staat \'Grundzüge der veterinärmedizinischen
Entomologie\' is de eerste reactie: \'ha. zo\'n boek
hebben wij nog niet\'. Een boek de grondbeginselen
enz. behandelend vooral met het oog gericht opde
veterinaire entomologie is immers iets wat wij nog
steeds missen. Op de titelpagina wordt men echter
uit deze mooie droom geholpen middels de onderti-
tel \'Beispiele wichtiger Parasitengruppen\'. Wat
heeft de schrijver namelijk gedaan? Van ieder van
ruim twintig systematische groepen arthropoden
die bij huisdieren als parasiet kunnen voorkomen
heeft hij één soort uitgezocht en uitvoerig behan-
deld.\'Grundzüge\'betekent hier dus meer\'grond trek-
ken\'. het systematische schema, dan \'beginselen\', de
algemene basiskennis.

Eichler bespreekt dus per groep 1 vlo. 1 mug. 1
luisvlieg. 1 gravende .schurftmijt. enz., enz. en doet
dat over het algemeen duidelijk en grondig. De
bijgevoegde tekeningen zijn van goede, de foto\'s
\\an matige tot slechte kwaliteit. De schrijven legt
Steeds nogal wat nadruk op de mogelijke gevaren
voor de mens van de behandelde parasieten en ook
verwijst hij naar verwante ectoparasieten. Het is
mijns inziens vooral in deze paragrafen dat er soms
onnauwkeurigheden voorkomen duidend op een
tekort aan echt praktische kennis. Zo noemt Eichler
de bijtende runderluis een voorbeeld van hoe een
ectoparasict toe kan nemen bij de industriële dier-
lijke produktie ondanks gunstige hygiëne. Het is
juist in deze gevallen van schaalvergroting in de
rundveehouderij en tegelijkertijd een vermindering
van mankracht een der factoren dat de aandacht
voor de individuele hygiëne per rund verdwijnt en
het dus geen wonder is dal luizen (en schurft) kan-
sen krijgen. Een ander voorbeeld is hel afdoen van
de risico\'s voorde mens van de schapenluisvlieg met
de vermelding dat de luisvliegen de mens snel weer
verlaten ook als ze eens steken. De luisvliegen zijn
veel lastiger dan hier gesuggereerd wordt. Zeker als
zij gestoord worden prikken en zuigen zij vaker, ze
blijven soms zeker een dag bij de mens en sommige
mensen ondervinden, vermoedelijk als gevolg van
sensibilisatie. zeer veel last van de beten die dan
minstens centgrote. rode. soms veertien dagen lang
zeer jeukende bulten veroorzaken.
Blijkens hel woord vooral heeft Eichler dil boek
geschreven voor studenten, van welke facullcit dan
ook (!). maar toch vooral voor de praktizerende
dierenartsenen verder voor biologen en plattelands-
artsen. In hoeverre voldoet dil boek nu vermoede-
lijk voor dil lezerspubliek\'.\' Toegegeven, de tekst
leest prettig, geeft interessante informatie, de totale
omvang is te overzien, er zijn uitvoerige literatuur-
verwijzingen. er zijn een glossarium en een register,
maar een studieboek of handboek is het niet. Stu-
denten kunnen er mijns inziens moeilijk mee uit de
voeten omdat het sommige parasieten te uitvoerig
behandelt en de meeste onbesproken laat. Ook de
andere groeperingen lezers, in het bijzonder de
praktiserende dierenartsen, kunnen weliswaar veel
wetenswaardigs tegen komen maar een compleet
overzicht van de ectoparasitaire problemen en hoe
die op te lossen krijgen zij niet.
Kortom, een lezenswaardig boek. maar niet ge-
schikt als studie- of naslagwerk.

J. Jansen.

-ocr page 234-

Een praktijkonderzoek bij vleesvarkens naar de
invloed van enkele breedspectrum anthelmintica
op groeiresultaten en leverbeschadiging door in-
fecties met
A sacaris suum
Voorlopige mededeling

Field Studies on the Incidence of Damage to the Liver Caused
hy Migrating Ascaris Larvae in Baconers and its Treatment

A. C. J. M. Wertenbroeki

J

SAMENVATTING

In deze voorlopige mededeling worden enkele uitkomsten van een ontwormings-
proef beschreven. In een periode van vooronderzoek lopende van 30-5-1973 tot
31-12-1973 werd in de integraties Deurne en Aarle-Ri.xtel uit een groot aantal
bedrijven een tiental uitgekozen voor een ontwormingsproef. Op 6 van deze
praktijkbedrijven lag het afkeuringspercentage van de levers hoger dan het CBS
gemiddelde.

Er werd een groeiverschil gevonden van 40 gram per dag tussen vleesvarkens
zonder white spots en vleesvarkens die een totaal aangetaste lever hadden. De
gebruikte ontwormingsmiddelen dichlorvos, levamisole en mebendazole geven een
duidelijke verbetering in groei per dag en een vermindering van de leveraantas-
tingsgraad.

Levamisole kwam duidelijk als beste te voorschijn.

Toediening van de ontwormingsmiddelen hij de inleg geeft de beste resultaten.
Herhalen van de wormkuur na 6 weken geeji geen beter resultaat dan eenmaal
behandelen.

SUMMARY

A preliminary report on some results ofa deworming trial. Of a large number of
pig-breeding farms, ten were selected for a deworming trial in the integrated
groups of Deurne and Aarle- Rixtel during a period of preliminary investigation
from May 30, 1973 to December 2. 1973.

The proportion of livers condemned on six of these commercial pighreeding farms
was higher than the average reported by the Central Bureau of Statistics.
A difference in growth of 40 grams daily between baconers without white spots and
those with totally involved livers was recorded.

The anthelmintics dichlorvos, levamisole and mebendazole produced a marked
improvement in daily growth and reduced the degree to which the liver was
involved.

levamisole was obviously the most effective agent.

The most satisfactory results are obtained on administration of anthelmintics at
the time when fattening is started. The results obtained when the course of
anthelmintic treatment is repeated, are not any better than those obtained in a
single course of treatment.

\' Drs. A. C. J. M. Wertenbroek, Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Brabant, Molenwijkseweg 48,
5282 SC Boxtel.

-ocr page 235-

I Inleiding

De spoelworm, Ascaris lumhricoitles va-
rier as suum
komt overal in de wereld
voor. De volwassen spoelworm leeft in de
dunne darm. Ook onder Nederlandse
omstandigheden komen spoelwormin-
feeties bij de varkens veelvuldig voor.
Ten gevolge van deze infecties ontstaan
leverbeschadigingen, die als zogenaamde
white spots op het leveroppervlak te her-
kennen zijn. Een gedeelte van de levers
wordt hierdoor volledigafgekeurd aan de
slachtlijn.

Uit de jaarverslagen van het Centraal Bu-
reau voor slachtverzekering (I) (C.B.S.)
blijkt echter dat het percentage afge-
keurde levers van vleesvarkens wegens
spoelwormhaarden van 4,9% in 1966 tot
9,2% in 1974 is gestegen. Het aantal vlees-
varkens is in deze jaren van ruim 6 mil-
joen tot ruim 10 miljoen toegenomen. De
schade ten gevolge van het afkeuren van
levers bedroeg in Nederland in 1966 1,4
miljoen gulden en in 1974 was deze
schade tot 5,2 miljoen gulden opgelopen.
Ook de produktieresultaten van de vlees-
varkens worden door de spoelwormin-
fecties verslechterd. Tielen (9) maakt in
zijn onderzoek melding van het percen-
tage aangetaste levers van 66% van de
onderzochte vleesvarkens en een groei-
verschil per dag van 7,5 gram tussen var-
kens met witte haarden en varkens zon-
der witte spoelwormhaarden op de lever.
Bij de georganiseerde varkensziektebe-
strijding wordt door de Provinciale Ge-
zondheidsdiensten en de praktizerende
dierenartsen de varkenshouder geadvi-
seerd om de zeugen en gelten op de fok-
en vermeerderingsbedrijven enkele dagen
voor de geboorte van de biggen te ont-
wormen. Hierdoortracht mensamen met
een goede hygiëne de groei van de biggen
te bevorderen en de spoelworminfecties
te voorkomen. Gezien het stijgende per-
centage afgekeurde levers zijn de spoel-
worminfecties door ontworming van
hoogdrachtige varkens alléén, niet afge-
nomen.

1.2. DOEL VAN HET ONDERZOEK
Het doel van het onderzoek, verricht in
de periode van 30 mei 1973 tot 16 april
1975, waarvan een aantal gegevens in
deze voorlopige mededeling is opgeno-
men, is antwoord te geven op de volgende
vragen:

a. Hoe groot is de leveraantasting bij
vleesvarkens op het moment van
slachten?

b. Is er vyband tussen de leveraantas-
ting en de gemiddelde groei per dag?

c. Hebben de verschillende ontwor-
mingsmiddelen invloed op de lever-
aantasting en de gemiddelde groei per
dag?

d. Is het moment van toediening van het
ontwormingsmiddel na de inleg van
invloed op de leveraantasting en de
gemiddelde groei per dag?

e. Heeft tweemaal ontwormen nog in-
vloed op de leveraantasting en de ge-
middelde groei per dag?

2. MATERIAAL EN METHODEN
2.1. Algemeen

Het aan- of afwezig zijn van witte haarden op de
levers na het slachten van het varken werd bij dit
onderzoek als criterium gebruikt voor de wel of niet
plaats gehad hebbende spoelworminfectie. Dit is
gebeurd bij vleesvarkens, die na de levende keuring
tot het slachten in het slachthuis van de Coöper-
atieve Vee- en Vleescentrale van de Noord-
Brabantse Christelijke Boerenbond (N.C.B.) te
Boxtel werden toegelaten volgens de normen ge-
steld aan het E.E.G.-certificaat.
Aan de lopende band van de slachtlijn werd na
inspectie van de vóór-en achterzijde vande lever op
het voorkomen van witte haarden via een micro-
foon op een bandrecorder de code van de leveraan-
tasting en hel CBS-oornummer ingesproken. De
inspectie gebeurde direct na het uithalen van de
lever uit de buikholte, nog voordat de keurmeester
de lever inspecteerde.

De vastgestelde leveraaniasting werd als volgt om-
gezet in code: ü. 1, 2, .t, 4, 5, 6, 7. 8, 9 en 10. De
code O werd gegeven wanneer geen enkele witte
haard op vóór- of achterzijde van de lever was te
zien. De code \'/; werd gegeven als één wille haard of
als maximaal 5% van het leveroppervlak bedekt
was met wilte haarden. Code I werd gegeven wan-
neer 5 tot 10% van het leveroppervlak bedekt was
met witte haarden Code 2 werd gegeven wanneer
10 tol 20% van het leveroppervlak bedekt was met
wille haarden enz. Code 10 werd gegeven als het
gehele leveroppervlak wit was geworden door een
massale invasie van spoelwormlarven.
Levers met abcessen en vergroeiingen werden bui-
len beschouwing gelaten.

Om het niveau van besmetting met spoelwormlar-
ven bij vleesvarkens aan te geven wordl de leveraan-
taslingsgraad (LA) gebruikt. De leveraantaslings-
graad van een koppel vleesvarkens wordl verkregen
door de som van het aantal waarnemingen telkens
te vermenigvuldigen met de verschillende codes die
daarbij werden gegeven en dit getal te delen door
hel totaal aantal waarnemingen.

-ocr page 236-

Een voorbeeld is LA =

10 X O 10x2 10 x 7

= 3.0

30

De leveraantastingsgraad vverd vastgesteld bij
vleesvarkens, afkomstig uit de integratie Deurne.
viaar veelal het all in - all out systeem werd toege-
past en ook bij de vleesvarkens uit de integratie
Aarle-Rixtel vvaar het systeem van continue inleg
bij de varkenshouders meer gebruikelijk was.
Bij de integraties vande NCB te Boxtel zijn contact-
personen aangesteld die ten behoeve van de var-
kensfokkers. varkens-vermeerderaars en vleesvar-
kenshouders de administratie bijhouden zoals het
invullen van de toomkaart, het nummeren van de
biggen en het distribueren en wegen van de biggen
(2). Per varken werden de gegevens op eigen pons-
concept bijeengebracht.

Van de NCB werden naast de CBS-oornummers
ook de integratie-oornummers verkregen. Met be-
hulp van deze gegevens kon op de toomkaart van de
fokker de geboortedatum, inlegdatum, inlegge-
wicht en via de leveringslijst het slaehtgewicht en
slachtdatum worden verkregen (2).

2.2. KEUZE VAN DE ONTWORMINGSMID-
DELEN

Omdat er een duidelijke seizoensinvloed bestaat op
het percentage afgekeurde levers in de slachthuizen,
zoals ook uit CBS-uitgaven blijkt, was het gewenst
de ontwormingsproef een jaar lang uit te voeren.
Om te voorkomen dat de uitkomsten met betrek-
king tot de ontwormingsmiddelen op de praktijkbe-
drijven beïnvloed zouden worden door de varkens-
houder en zijn management, is gekozen voor een
beperkt aantal anthelmintica.
Tweemaal ontwormen met piperazine zoals Gotink
e.a. (3) publiceerden, gaf geen verbeterde groei bij
vleesvarkens. Evenzo bleek dit bij eigen vooronder-
zoek van slachtbevindingen van twee seleetiemeste-
rijen. Hierbij werd op de één piperazine gebruikt en
werden op de andere géén ontwormingsmiddelen
toegepast. De bedrijfsomstandigheden op de selec-
tiemesterijen ten opzichte van de praktijkbedrijven
moeten zeer gunstig genoemd worden.

De leveraantastingsgraden op de twee selecticmes-
terijen waren ernstig in 1973, respectievelijk 3..55 en
3,86. Volgens de beschrijving in het repertorium
diergeneesmiddelen (5) is de werkzaamheid \\an pi-
perazine het afdrijven van volwassen spoelwormen
in de darm.

De werkzaamheid van dicblorvosi is groter met
betrekking tot de spoelwormen. Het drijft zowel
larven van het 4e stadium in de darm alsook de
onvolwassen en volwassen spoelwormen in de darm
aL

Levamisole- doodt zowel alle migrerende larven in
het lichaam alsook de larven en onvolwassen en
volwassen spoelwormen in de darm.
Mebendazole\' is actief tegen larven in de longen
alsook tegen larven, onvolwassen en volwassen
wormen in de darm.

Gezien het bovenstaande is voor deze praktijkproef
algezicn van het gebruik van piperazine en zijn
levamisole, dichlorvos en mebendazole als ontwor-
mingsmiddel toegepast.

De placebo\'s bestonden uit een kleine hoeveelheid
dextrosepocder.

2.3. BEWERKING VAN DE GEGEVENS

Door het Instituut voor Mathematische Statistiek
te Utrecht zijn van 4868 vleesvarkens de gegevens
van de ontwormingsproef uitgewerkt. Bij deze uit-
werking is gebruik gemaakt van standaard statisti-
sche methoden zoals het samenvatten van de gege-
vens in frequentietabellen en het schatten van
effecten tnet behulp van lineaire regressie-analvse
(8).

Bij het onderzoek naar de invloed van de behande-
ling met ontwormingsmiddelen op de levercode en
de groei per dag zijn eveneens de volgende factoren
betrokken: bedrijven, seizoenen, tijdstip van ont-
worming, aantal malen ontworming, sexe, ras en in-
leggewicht. Aangezien het hier om gegevens uit een
praktijkonderzoek gaat. is de proefopzet niet even-
wichtig.

Op ieder bedrijf zijn bijvoorbeeld niet alle worm-
middelen toegepast.

De (onvermijdelijke) ongelijke aantallen per be-
drijL sexe. seizoenen etc.. bemoeilijken een een-
voudige bewerking v an de data. Het regressie model
ziet er nu als volgt uit:

-E C

k k ki

Y, = - a.s..

.1 J Jl

Pharmaceutica)

- en \' zijn respectievelijk onder de merknaam atgard (Shell chemie) L-tramisol (Jansser
en mebenvet (.lanssen Pharinachemic) in de diergeneesmiddelensector verkrijgbaar.

waarbij

= deel van de regressie vergelijking
dat betrekking heeft op de bcdrijfs-
invloed, de xj\'s zijn indicatorvaria-
belen voor de bedrijven:

1 /3 X = deel van de regressie vergelijkingdat
k k ki betrekking heeft op de wormmidde-
len, de xk\'s ijn indicatorvariabelen
voor de wormmiddelen:

enzovoort;

fj = stochastische term;

Vj = de ide waarneming als levercodc of

groei per dag.
loepassing van dit model maakt het mogelijk de
effecten van de verschillende factoren, die de lever-
code en de gemiddelde groei per dag beïnvloeden, te
schatten en zonodig te toetsen. Het effect van de
ontwormingsmiddelen is bijvoorbeeld significant
(p < 0,005). De steekproefomvang (4868) op grond
waarvan dit resultaat is verkregen, is echter zeer
groot. Daarom is bij de presentatie van de resulta-
ten volstaan met een beschrijving van de verschillen ,
tussen wormmiddelen, tijdstippen van ontwor- !
ming. aantal malen ontworming. etc.

-ocr page 237-

Ol dc/c verschillen interessant /ijn is afhankelijk
van hun betekenis voor de praktijk.
Om praktische redenen /ijn de codes van 0. \'/, en I
van de leveraantasting samengevoegd tot klasse I;
tot klasse II decode 2. 3.en4; tot klasse III decodes
5. 6 en 7 en tot klasse IV de codes 8. 9 en 10.
Als men op een bedrijf het all in - all out systeem
toepast kan men op een geschikt moment bijv. twee
weken na inleg, beginnen met een ontwormings-
proef. Op praktijkbedrijven. waar het systeem van
continue-inleg plaatsvindt met wekelijkse aanvoer
en afvoer, /ijn bij het begin van de ontwormings-
proef altijd oude vleesvarkens aanwe/ig, die wel
ontwormd worden, maar waar het effect niet te
meten is. ge/ien de korte tijd tussen ontwormen en
slachten. De gegevens van de/e oude vleesvarkens,
die reeds lang vóór de eerste toediening van een
ontwormingsmiddel of placebo /ijn ingelegd, zijn
wel geregistreerd, maar bij de verwerking buiten de
eigenlijke berekening gelaten. Deze groep omvatte
950 oude vleesvarkens met een gemiddelde groei per
dag van 664 gram en een gemiddelde leveraantas-
tingsgraad van ,3.53.

2.4. KEUZE VAN BEDRI.IVEN

In een periode van vooronderzoek nl. van 31-5-1973
tot 31-12-1973 zijn van een groot aantal praktijkbe-
drijven gegevens over de leveraantastingsgraad ver-
zameld.

Op grond van dc verkregen gegevens werden tien
bedrijven uitgekozen voor het doen van de proeven.
De toestand op deze bedrijven in de periode van
vooronderzoek is samengevat in tabel I.
Bij de keuze van de praktijkbedrijven voor de ont-
wormingsproef voldeden deze bedrijven behalve
aan een hoog percentage afgekeurde levers, ook aan
een aantal andere voorwaarden. De varkenshou-
ders. die zich bereid verklaarden om een jaar lang
mee te doen verplichtten zich. hun management en
in het bijzonder het systeem van inleg volgens all in-
all out methode of methode van continue inleg niet
te veranderen en lid te blijven van de integratie.

label I. Eevcraantastmgsgraad en gemiddelde groei per dag van bedrijven, uitgekozen voor de
ontwormingsproeven in de periode van vooronderzoek.

Code Aantal Gemiddelde Gemiddelde

bedrijf waarne- groei per dag leveraantas-

Verdeling van de waarnemingen van
de klasse van leveraantasting in %

mingen

in grammen

tingsgraad

1

II

111

IV

1

121

651

1.62

61.2

33.0

5.0

0.8

2

664

650

3.06

37.0

39.0

13.7

10.3

3

225

630

4.98

16.9

33.8

22.2

27.1

4

in 1973 in aanbouw

5

94

602

4.22

1 1.7

45.7

27.7

14.9

6

113

666

3.88

17.7

46.9

23.9

1 1.5

7

113

61 1

2.31

51.4

32.7

10.6

5.3

8

164

576

4.57

16.5

40.8

18.9

23.8

9

226

609

2.62

38.3

43.2

13.7

4.8

10

412

691

3.86

31.5

33.0

17.7

17.8

1 otaal

2132

642

3.46

32.4

37.9

16.3

13.4

3. RESUETATEN VAN TIEN BEDREIVEN
UIT DE ONTWORMINGSPROEE IN DE INTE-
GRATIE.S DEURNE EN AAREE-RIXTEE

3.1. Algemeen

Op de praktijkbedfijven zijn de ontwor-
mingsmiddelen en placebo\'s door de on-
derzoeker zelf aan de varkens toege-
diend, of onder controle door het voer
gemengd. Iedere zes weken, na de laatste
toediening van de ontwormingsmiddelen
werden de bedrijven opnieuw bezocht
voor een nieuwe toepassing van de an-
thelmintica en de placebo\'s.

3.2. De leveraantasting en de gemid-
delde groei per dag

Tabel 2 geeft een overzicht van de fre-
quenties van de verschillende codes van
de leveraantasting in de ontwormings-
proef.

Uit deze tabel blijkt dat bijna 65% niet of
zeer licht was aangetast (klasse I). Ruim
4% bestond uit afgekeurde levers (klasse
IV).

Een hogere leveraantasting bij het slach-
ten gaat gepaard met een lagere gemid-
delde groei per dag. Om dit verband weer
te geven is uitgegaan van een 3e graads
polynoom in code leveraantasting.

-ocr page 238-

Het maximale verschil in gemiddelde
groei is 40 gram per dag, ongeacht de
gebruikte ontwormingsmiddelen en het
placebo. Dit verschil bestaat tussen vlees-
varkens met een gave lever èn vleesvar-
kens, waarvan de levers helemaal wit zijn
geworden door migrerende spoelworm-
larven. Hierbij is buiten beschouwing ge-
laten de hoeveelheid voer die het varken
per dag werd gegeven.

3.3. Ontwormingsmiddelen inclusief
placebo en de groei per dag

Uit tabel 3 blijkt dat de dieren, die met
een placebo waren behandeld, 652 gram
per dag waren gegroeid.

Tabel 2. Frequentieverdeling van de code leveraantasting (n = 4X68).

l^veraantastingscode

Aantal dieren

%

Leveraantastingsklasse

0

838

17.2

Klasse 1

1384

28,4

64.9%

1

939

19.3

2

684

14.0

Klasse II

3

336

6.9

24.8%

4

188

3.9

5

93

1.9

Klasse III

6

95

2.0

6.0%

7

103

2.1

8

89

1.9

Klasse IV

9

45

0.9

4.3\'-,•

10

74

1.5

Fig. I. Verband tussen code leveraantasting (x) en gemiddelde groei dag (y).

720 -

y = 698 - 8,33 x 0,63 x^ - 0,02 x^

710 .

700 ,

690

groei dag
in grammen

680

670 ■

660

650

640

Code van lever-

6 7 8 9 10 aantasting

O 4 1

-ocr page 239-

1 abel 3. Verschillen in groei per dag tussen ontwormingsmiddel en placebo.

loegediende
middelen

Aantal

waarnemingen

Ciemiddclde groei
dag in grammen

Groeiverschillen in
grammen t.o.v. placebo

Placebo

942

652

Dichlorvos

1780

685

33

Levamisole

1374

711

59

Mebendazole

772

679

27

I otaal

4868

685

De diereti die behandeld waren met het
ontwormingsmiddel dichlorvos vertoon-
den een gemiddelde groei per dag van 685
gram. De dieren, behandeld met leva-
misole hadden een groei van 711 gram
per dag en bij de varkens, behandeld met
mebendazole was de gemiddelde groei
per dag 679 gram. Hieruit blijkt dat de
groei per dag bij het gebruik van meben-
dazole en levamisole 32 gram kan ver-
schillen.

Het verschil in groei per dag bij de var-
kens, behandeld met een placebo en de
varkens behandeld met levamisole blijkt
59 gram per dag te bedragen.

3.4. Tijdstip van toediening van de ont-
wormingsmiddelen en de groei per dag

Nagegaan is hoe de invloed is van het
ontwormen op verschillende tijdstippen
na het inleggen van de biggen op de ge-
middelde groei per dag.

Uit tabel 4 blijkt dat de gebruikte ont-
wormingsmiddelen gemiddeld een sterk
positief effect hebben wanneer deze res-
pectievelijk in de eerste en tweede week
na inlegdatum worden verstrekt. Het ver-
strekken van ontwormingsmiddelen na
de 2e week na inleg geeft een vermin-
derde groei per dag van gemiddeld 19,5
gram.

label 4. Ciemiddclde groei per dag naar tijdstip \\an toediening van de onlwormingsmiddclen en het
placebo.

toediening na
mlegdatum

Aanlal
varkens

Gemiddelde groei
dag in grammen

Groeiverschil in grammen
dag t.o.v. 1 e week

in de le weck

1261

695

in de 2e weck

361

702

7

in de 3e en 4e week

1273

675

20

in dc 5e en 6e week

1973

683

12

otaal

4868

685

3.5. De leveraantastingsgraad bij het
gebruik van verschillende ontwormings-
middelen en het placebo

De gebruikte ontwormingsmiddelen ver-
iagen de leveraantastingsgraad sterk ten
opzichte van de vleesvarkens die niet ont-
wormd zijn en dus een placebo hebben
gehad (tabel 5).

Levamisole verlaagt de leveraantastings-
graad zelfs met 1,94.
Het effect van ontwormingsmiddelen op
de gemiddelde groei per dag is niet even-
redig aan het effect van ontworming op
de leveraantastingsgraad.

3.6. De invloed van het tijdstip van het
toedienen van de ontwormingsmiddelen
en het placebo op de leveraantastings-
graad

Toediening van de gebruikte ontwor-
mingsmiddelen in de eerste week na in-
legdatum blijkt de grootste verlaging van
de leveraantasting te geven (tabel 6).

3.7. Effect van tweemaal ontwormen

Een herhaalde toediening van de ontwor-
mingsmiddelen dichlorvos of levamisole
na een tijdsbestek van 6 weken heeft geen
positieve invloed op de gemiddelde groei
en de leveraantastingsgraad. De groei per
dag nam af met 17 gram en de leveraan-
tastingsgraad nam toe met 0,30 (tabel 7).

-ocr page 240-

4. DISCUSSIE

Gezien de grote verliezen in de varkens-
houderij, die ontstaan door het hoge per-
centage levers, dat geheel of gedeeltelijk
wordt afgekeurd wegens beschadiging
door spoelwormlarven, is het van econo-
mische betekenis, wanneer deze schade
beperkt kan worden.
In de jaren 1966 tot en met 1974, zo blijkt
uit de gegevens van het CBS, is de schade
aan afgekeurde levers met 3,8 miljoen
gestegen tot 5,2 miljoen gulden.
Door beoordeling van de levers, direct na
het verwijderen uit de buikholte, om een
nauwkeurige schatting van de leveraan-
tasting te maken is een goede indicatie
verkregen van de besmetting met spoel-
wormen op het moment van slachten.
Bij het vooronderzoek van een groot aan-
tal bedrijven uit de integraties Deurne en
Aarle-Rixtel bleek de leveraantastings-
graad groot te zijn nl. 3.46. Uit dit materi-
aal zijn 6 bedrijven gekozen met een per-
centage afgekeurde levers van meer dan
10%, twee bedrijven zelfs met meer dan
20%.

l abel 5. Verschillen in de leveraanlastingsgraad tussen ontwormingsiniddelen en placebo.

1 oegediende

Aantal

Cjemiddclde

Verschil in LA

middelen

waarnemingen

I.A

t.o,v, placebo

Placebo

942

3,17

Dichloorvos

1780

1.37

1,80

l.e\\ amisole

1.374

1,23

1,94

Mebendazole

772

1,61

1,56

Totaal

4868

1,72

l abel 6. I.cvcraantastingsgraad naar het tijdstip

\\an toedienen

\\an de

ontwormingsmiddelen en het

placebo.

1 oediening

•Aantal

Gemiddelde

Gemiddelde LA

na inlegdatum

waarnemingen

I.A

t.o.\\. le week

in de le week

1261

1,38

in 2e week

.361

1,92

0,54

in .Ie 4e week

1273

1,80

0,42

in 5e 6e week

1973

1,84

0,46

Tabel 7. Verschil in

groei per dagen leveraanlastingsgraad tussen lx en

2x ontwormen met dichlorvos

en levamisaole.

Aantal waarnemingen

Gemiddelde groei

in grammen

Ciemiddelde I.A

2280 (l.\\)

701

1,23

874 (2.\\)

684

1,53

.3154

696

1,31

In het vooronderzoek van de levers was
33% zeer licht of niet aangetast en dc rest
was matig tot zeer ernstig aangetast.
In de periode van ontworming is bijna het
omgekeerde het geval nl. bijna 65%) niet
of zeer licht aangetast en 35% matig tot
zeer ernstig aangetast. Deze percentages
zijn inclusief de varkens waaraan een pla-
cebo werd verstrekt en die dus eigenlijk
niet ontwormd werden.
Met het ontwormen streeft men ernaar
om alle ascariswormen af te drijven, de
migrerende larven te vernietigen en te
voorkomen dat bij varkens ecn nieuwe
besmetting optreedt.
Om de infectie te voorkomen is het nood-
zakelijk dat in het hok géén ascariseieren
meer kunnen embryoneren. Met hygiëni-
sche maatregelen, die uitgevoerd worden
voordat de inleg van de biggen plaats-
vindt, kunnen in het hok aanwezige eie-
ren met de daarin aanwezige infectieuze
ascarislarven worden afgevoerd. Op de
bedrijven kan echter een nieuwe infectie
in de hokken ontstaan, wanneer geïnfec-
teerde biggen worden ingelegd. Hetzelfde

-ocr page 241-

geldt wanneer geïnfecteerde biggen in een
nieuw gebouwde stal worden gehuisvest.
Nagegaan werd of op praktijkbedrijven
goede resultaten /ijn te behalen bij ge-
bruik van verschillende ontwormings-
middelen bij vleesvarkens.
Ook werd nagegaan op praktijkbedrijven
met verschillende hygiënische omstan-
digheden en leveraantastingsgraden hoe
het effect is van de gebruikte ontwor-
mingsmiddelen wanneer deze op ver-
schillende tijdstippen na inleg werden
toegediend.

Voor dit doel werden in dit praktijkon-
derzoek drie ontwormingsmiddelen ge-
bruikt nl. dichlorvos, levamisole en me-
bendazole.

Het aantal haarden dat gezien wordt op
de levers na het slachten, is een afspiege-
ling van de infectie, die in de laatste 40
dagen heeft plaatsgehad (6).
Er blijkt een duidelijk verband te bestaan
tussen de ernst van de aantasting van de
levers en de groei per dag \\ an het varken.
Er bestaat een maximaal groeiverschil
per dag van 40 gram tussen de vleesvar-
kens met gave levers en vleesvarkens
waarvan de levers totaal zijn aangetast.
Het is aan te nemen, dat dit groeiverschil
niet alleen veroorzaakt wordt door lever-
beschadiging, maar ook door weefselbe-
schadiging tijdens dc trektocht van de
ascarislarven in de darmen en de longen.
De voedingsstoffen, door de wormen
geconsumeerd, moeten bovendien als
verlies worden aangemerkt evenals de
mogelijke verstoring \\an de darmverte-
ring.

Het feit óf er wel of niet een ontwor-
mingsmiddel wordt toegediend, is niet
alleen bepalend voor het resultaat, maar
vooral welk ontwormingsmiddel wordt
toegediend. Bij de drie gebruikte ontwor-
mingsmiddelen werd een groeiverbcte-
ring vastgesteld. Wel echter waren er
grote onderlinge verschillen. Het ontwor-
mingsmiddel levamisole blijkt hierbij
duidelijk de beste resultaten te geven. Het
is ook werkzaam tegen migrerende larven
in het lichaam. Er was bij varkens, die
levamisole toegediend kregen, een ge-
middelde groeiverbetering van 58 gram
per dag ten opzichte van de vleesvarkens
die een placebo kregen en dus niet ont-
wormd werden. Dit groeiverschil bete-
kent voor de varkenshouder een verkor-
ting van de mestperiode met gemiddeld
11 tot 120 dagen bij eenzelfde eindge-
wicht van 1 10 kg en een inleggewicht van
24 kg.

Bij dichlorvos, respectievelijk mebenda-
zole was dit verschil 6 dagen en 5 dagen.
Verder kan ongeacht de aard van het
middel van de ontwormingsmiddelen ge-
zegd worden dat, indien zij in de eerste
twee weken na inleg aan de vleesvarkens
worden toegediend, ze een betere groei
per dag te zien geven dan na toediening in
de derde tot zesde week na inlegdatum.
Een goede methode van preventie voor
een eventuele infectie later in de groeipe-
riode is, de biggen een ontwormingsmid-
del toe te dienen bij het begin van de
groeiperiode. Ook dan kan, indien in een
goed schoongemaakt hok de vleesvar-
kens bij de inleg een ontwormingsmiddel
krijgen toegediend, het hok nog door
wormeieren van afgedreven spoelwor-
men besmet raken maar blijft het poten-
tieel aan wormeieren zo laag mogelijk.
De embryoneringsperiodeduurt 20 tot 30
dagen bij optimale omstandigheden. De
prepatente periode is volgens Sprehn (7)
55 tot 62 dagen; volgens .lanssen Phar-
maceutica (4) 35 dagen bij de biggen.

Na twee tot drie maanden kunnen de
nieuwe spoelwormen in het vleesvarken
opnieuw het hok bezoedelen. Voordat de
V leesvarkens door infectieuze larven van
de nieuwe generatie opnieuw geïnfec-
teerd worden, verlopen nog eens 20 tot 30
dagen van de embrsoneringsperiode.
Volgens Sprchn. respectievelijk Janssen
Pharmaceutica kan dus het vleesvarken
onder optimale omstandigheden zichzelf
in zijn eigen hok na 2\'/,-4 maanden op-
nieuw infecteren met infectieuze spoel-
wormlarven afkomstig van spoelwormei-
eren die het vleesvarken zelf tijdens zijn
groeiperiode zijn gepasseerd.
Zijn er. voordat de biggen ingelegd wor-
den geen hygiënische maatregelen getrof-
fen, dan vindt in de eerste weken na inleg
reeds een infectie plaats door aanwezige
eieren met ascarislarven. Deze infectie
kan de hele mestperiode voortduren.
Ontwormen in deze situatie bewerkt al-
leen een afdrijven van spoelwormen en

-ocr page 242-

niet het voorkomen van een nieuwe infec-
tie in een later stadium. Het potentiële re-
servoir van aanwezige wormeieren zal
eerst moeten embryoneren waarna het
hok vrij wordt van infectieuze ascariseie-
ren. Een soortgelijke situatie ontstaat
wanneer men in een goed schoongemaakt
hok biggen inlegt die eierleggende spoel-
wormen bij zich hebben en waaraan pas in
de derde of vierde week een goed ontwor-
mingsmiddel wordt toegediend, in deze
drie of vier weken is in het hok een hoger
potentieel infectieniveau opgebouwd van
mogelijk reeds infectieus geworden asca-
riseieren.

Ook op niet hygiënische bedrijven waar
niet-wormvrije biggen worden aange-
voerd, zijn met ontwormingsmiddelen
betere resultaten te behalen zoals minder
sterk aangetaste of afgekeurde levers en
een snellere groei per dag. Het is mogelijk
dat deze resultaten pas worden behaald
na de tweede of derde ronde. Het potenti-
ële reservoir aan infectieuze larven moet
zich eerst hebben uitgeput of zijn afge-
voerd.

De leveraantastingsgraad wordt door de
drie toegediende ontwormingsmiddelen
duidelijk verlaagd ten opzichte van de
leveraantastingsgraad van de vleesvar-
kens die een placebo kregen toegediend.
Levamisole komt uit deze proef als beste
te voorschijn.

Een herhaalde toediening van dichlor-
vos en levamisole met tussenpozen van 6
weken heeft geen verbetering van de ge-
middelde groei per dag doch zelfs een
verminderde groei van 17 gram per dag.
De kosten die het toedienen van een ont-
wormingsmiddel met zich meebrengen
zijn zeer gering in verhouding tot de
baten.

[DANKBETUIGING

Ik ben de directie en bestuur van de Coöperatieve
Vee- en Vleescentrale van de N.C.B. te Boxtel en
bestuur en leden van de integraties te Deurne cn
Aarle-Rixtel en de vleeskeuringsdienst zeer erken-
telijk voor hun medewerking voor het verzamelen
van de gegevens.

Shell Chemie en Janssen Pharmaceutica waren zeer
bereidwillig hun ontwormingsmiddelen ter beschik-
king te stellen.

El I ERATUUR

1. C.B.S. Jaarverslagen 1966 t m 1974 van het Centraal Bureau voor slachtveeverzekeringen.

2. Brus. D. H. J.. Truijen. W. 1. en Tielen M. J. M.: Cijlermatige benadering van de gezondheidstoestand
op varkensbedrijven,
\'njthclir. Diergeneesk.. 97. I4H3-NH7. (1972).

.t. Gotink. W. M.. Soest. H. van en Zijlstra. J.: De invloed van een herhaalde wormkuur op de groei en
voederverbruik van mestvarkens.
Tijdschr. Diergeneesk.. 91. 1067. (1966).

4. Janssen Pharmaceutica: Verminose 1975 en 1977.

5. Repertorium diergeneesmiddelen 2e editie 1979 1980. Uitgeverij de \'Toorts, Haarlem.

6. Roneus. O.; Studies on the actiologv and pathogenesis of w hite spots in the liver of pigs, . ieiii I el. Sed.
8. suppl. 16. (1966).

7. Sprehn. C. E. W.: Helminthen und Helminthiasen des Schweines. VEB Gustav Fischer Verlag, 1957.

8. Steel, R. and 1 orrie, .1.: Principles and procedures of statistics. Pag. 257 McCiraw Hill Book Company
in c. New York - Toronto - Eondon, I960.

9. 1 ielen, M. J. M.: Tie frequentie en de zoötechnische preventie van long- en levcraandocningen bij
varkens. Meded. l andbouwhogeschool Wageningen 74-7, 1974.

-ocr page 243-

qddG gi m®\\ï [U© ^mMi

Waarde van de abortus Bang ring reactie bij
het opsporen van abortus besmette bedrijven
via tankmelkmonster-onderzoek

Use of the Milk Ring Test in Detecting Herds Infected with
Brucella abortus by Examination of Tank Milk Samples

M. J. de Boer\'

SAMENVATTING

Uil prak I ijk gegevens blijkt dat het gangbare A. B. R.-onderzoek van tankmelkmon-
sters veelal eerst bij een hoge infectiegraad, d.w,z. in een laat stadium, de abortus
Bang besmette bedrijven aangeeft. Gegevens van een aantal in 1979 en 1980
besmette bedrijven zijn verwerkt.

SUMMARY

li is apparent from findings in fte ld trials that usual milk ring tests of tank milk
samples do not show which herds are infected with Brucella abortus until a high
degree of infection is reached, i.e. at a late stage. This conclusion was based on the
findings in a number of herds infected in 1979 and 1980.

INI EIDING

Voor de bestrijding en bewaking van de
abortus Bang worden in het Reglement
bestrijding abortus Bang een aantal
onderzoekmogelijkheden aangegeven. In
artikel 1 wordt naast bloedonderzoek,
het periodieke melkonderzoek genoemd
met behulp van de A.B.R.-test.

Bij melkonderzoek is mogelijk: meng-
melkmonsters (tankmelk of busmelk) en
koemelkmonsteronderzoek.
Ondanks het voorkomen van aspecifieke

I Drs. M. .E de Boer. Directeur van dc Gezondheidsdienst voor Dieren in Utrecht. Montalbaendreef 2.
Tiiclsi hr. Diergeneest:.. deet 106. aft. 13. 1981 67 1

A.B.R.\'s wordt de test ervaren als goed-
koop, eenvoudig, snel en betrouwbaar.
Werd vroeger het onderzoek vooral ver-
richt op koe- en busmonsters, thans
wordt ten behoeve van de bewaking, in
hoofdzaak tankmelk onderzocht.
Recente uitbraken van abortus Bang op
een aantal Utrechtse bedrijven, gaven
aanleiding het tankmelkonderzoek, dat
in West-Nederland centraal wordt ver-
richt, nader te bezien en de mogelijkheid
met positieve melk verdunningen uit te
voeren.

-ocr page 244-

l.ITERATUUR

De bij tankmelken optredende grote ver-
dunningen van mogelijk positieve melk,
hebben in de zestiger jaren geleid tot een
discussie over en onderzoek naar be-
trouwbaarheid van de A.B.R. test in
tankmelkmonsters.

Hill (2) trekt uit zijn onderzoek de con-
clusie dat: \'een enkel geïnfecteerd dier,
waarvan de melk in de tank terecht komt,
door middel van de A.B.R., niet of
slechts bij uitzondering, zal worden ge-
vonden\'. Het onderzoek van Jaarsveld (4)
ondersteunt dit.

Hill en Cremers (3) komen tot de conclu-
sie dat weliswaar een frequentere toepas-
sing de waarde van de A.B.R. reactie bij
tankmelk zal doen toenemen, maar dat
deze niet gelijkgesteld kan worden met
het busmelkonderzoek, dit in tegenstel-
ling tot Sjollema (6), die van mening is
dat het maandelijks onderzoek van
mengmelk vrijwel overeenstemt met het
kwartaalonderzoek van busmonsters.
Wel geeft hij aan dat op grond van zijn
cijfers ook geconcludeerd zou kunnen
worden dat busmonsteronderzoek onge-
veer 2x zoveel waarde heeft als meng-
melkonderzoek.

Bercovich en Lagendijk (1) zijn van me-
ning dat de gangbare A.B.R.-test uitge-
voerd met 1 ml mengmelk -!- I druppel
antigeen een infectie op tankmelkbedrij-
ven te laat opspoort. De door hen aange-
geven modificatie van de test, nl. 8 ml-|- 2
druppels antigeen, zou de problemen ten
gevolge van verdunning van positieve
melk grotendeels ondervangen.
Behalve door een simpele fysische factor
als verdunning kan de A.B.R.-test ge-
stoord worden door biochemische en of
fysisch chemische invloeden. Patterson
en Deyoe (5) geven o.a. \'remmingsfacto-
ren\' aan die de gevoeligheid van de test op
koemelkmonsters zou kunnen verminde-
ren. Deze invloed zou door menging met
andere melk kunnen worden opgeheven.

MATEREAAL
Bedrijf 1

Het bedrijl zond op l4-ü5-\'79 bloed van twee ver-
werpers in. Eén dier bleek abortus besmet, de an-
dere was dubieus, Koppelbloedonder/oek op 18-
ü5-"79 van 48 dieren leverde I I positieve runderen
op, waarvan 9 laeterend,
l evens waren beide hon-
den positieL waarvan er één op 21 5 verwierp.
Het tankmelkonderzoek werd tot en met 2l-05-\'79
als A,B,R. negatie! aan ons gemeld, Koemelkmon-
steronderzoek op 21-()5-\'79 (.14 lacterende runde-
ren) gaf als resultaat: lOx positief. 24x negatief

1 wee A,B,R, positieve dieren waren serologisch
negatief terwijl één serologisch dier A,B,R, nega-
tief was. Het tankmelkonderzoek werd op 2l-05-\'79
zowel centraal als door de eigen Dienst verricht.
Alleen het door de eigen Dienst verrichte onderzoek
gaf het tankmelkmonster positief aan.

Bedrijf 2

Op LV06-\'79 werd het bedrijf gemeld met een posi-
tieve A, B R.-test op de tank melk. Bij koemelkmon-
steronderzoek op 14 6 bleken van de 40 lacterende
dieren 17 positief en 23 negatief te zijn. Zes A.B.R.
positieve dieren bleken serologisch niet besmet te
zijn en twee bloed-positieve runderen bleken een
negatieve A B R.-test te vertonen. Bloedonderzoek
gaf 15 besmette runderen en één dubieus rund aan.
Ook op dit bedrijf waren de honden serologisch
positieL
Bedrijf 3

Op 27-07-\'79 werd dit bedrijf gevonden via het tank-
melkonderzoek.

Het koemonsteronderzoek leverde van 37 lacte-
rende dieren 6 positieve op. Bloedonderzoek gaf 8
besmette runderen aan. Lwee besmette dieren
waren A.B.R. negaticL

Bedrijf 4

Dit bedrijf was geblokkeerd in verband met bedrijf

2 (buurman). Op 22-()6-\'79 bleken bij koppelbloed-
onderzoek nog geen besmette dieren aanwezig le
zijn.

Heronderzoek op l7-08-\'79 gaf 4 besmette dieren
aan.

Van de 23 lacterende dieren waren bij melkonder-
zoek 4 koeien A.B.R. positieL Een besmet rund was
A.B.R, negaticL evenals het tankmelkmonster.

Bedrijf 5

Dit bedrijf was sinds de uitbraak op het naast gele-
gen bedrijf 3 (juli \'79), geblokkeerd en in onderzoek.
Het koppelbloedonderzoek op 2l-09-\'79 gaf geen
aanwijzingen voor de aanwezigheid \\an een be-
smetting. Op 17-0l-\'80 werd van dit bedrijf een
positieve A B R. gemeld.

Koemonsteronderzoek (24 runderen) gaf twee
A.B R. positieve dieren aan. Koppelbloedonder-
zoek op 18 I wijst één besmet dier aan. Het andere
A.B.R. positieve dier was serologisch negaticL

Bedrijf 6

Op 07-02-\'80 werd van dit handelsbedrijf met 171
lacterende runderen een A.B.R. positieve tankmelk
gemeld. Hetop8 2verrichtekoppeIbloedonderzoek
gaf 35 besmette en 15 dubieuze runderen aan. Het
rundvee werd gehouden in 2 koppels. Van één kop-
pel met 98 runderen waarvan 24 besmet, kon koe-
melkmonsteronderzoek worden verricht op 89 die-
ren. II A.B.R. positieve dieren waren serologisch
niet besmet. 6 besmette dieren waren .A.B.R. nega-
tief, 26 runderen waren A,B,R, positieL

-ocr page 245-

Tabel 1. Overzicht praktijkgegevens. De A.B.R. reactie kan de positieve tankmelk duidelijk aangeven,
echter kennelijk afhankelijk van het aantal positieve lacterende runderen.

Bedrijf

Serologisch

Hiervan

AB.R.

-waardering daarvan

lotaal

A.B R

besmet

lacterend

aantal

tankmelk

lacterend

-I-

-I-

II

9

0

0

4

4

1

34

15

13

(1

2

8

1

2

40

-f-

8

8

1

2

2

1

1

37

-1-

4

4

1

0

2

0

1

23

1

1

0

0

1

0

0

24

ba

24

21

2

3

3

7

6

89

b

11

82

7

22

18

0

4

4

9

1

58

X

1

1

1)

0

0

1

0

49

lotaal
onder-
zocht:

23

1,3

24

li

O

-ocr page 246-

l abel 2. De invloed van verdiinning op de A.B R.-waardering van koemelkmonslers

No.

Serologie

Melk

A.B.R. waardering

van de verdu

inning

rund

IE.

CBR

A.B.R.

1 : 2

1 : 4

1 : 8

1 : 16

1 : 50

1 : 100

27

100

444

-I- -E

4-

4-4-4-4-

4-4-f

4-4-

20

100

444

-I-I- -I-

-1-E

4-4-4-4-

4-4- 4-

4-4-4

4- (

12

100

444

-l-E-l-E

-I-E-I-

4-4-4-

4-4-4-

4-4-4-

4-4-

4-

2

100

444

-E-E-E-E

4-4-4-

4-4-4-

4-

4-4\'

4-

6

100

444

4-

-E-E-E

4-4-4-

4-

32

100

444

-E

-E-E-E

4-4-

4-4-

4-

33

75

444

-1-4-

4-4-

4-

36

100

410

-l-H

4-4-

4-

26

25

4-

4-4-

4-

II

0

16

100

444

Bedrijf 7

Dit bedrijf is gelegen in de vrij directe omgeving van
de bedrijven 3 en 5. Bij de buurtonderzoeken in de
herfst van 1979 was het bedrijf abortus negatief.
Op 06-03-\'80 werd een positieve A.B.R. van tank-
melkonderzoek gemeld.

Het van 57 runderen verrichte koemelkmonsteron-
derzoek gaf 27 A.B.R. positieve en 30 A.B.R. nega-
tieve runderen aan. Uit het op 07-03-\'80 verrichte
koppelbloedonderzoek bleken 22 runderen abortus
besmet te zijn.

10 A.B.R. positieve dieren waren op grond van de
Serologie niet besmet te verklaren, terwijl één be-
smet dier een negatieve A.B.R. vertoonde.

Bedrijf 8

Bedrijf, gelegen naast bedrijf 7, werd op l4-03-\'80in
onderzoek genomen. Koppelbloedonderz.oek gaf
één besmet rund aan. Voorgaande buurtonderzoe-
ken in het kader van het bedrijf 3 en 5, gaven op dat
bedrijf geen aanwijzingen van een abortus besmet-
ting. Koemelkmonsteronderzoek van 49 dieren op
l8-03-\'80 gaf twee A.B.R. positieve runderen aan.
waarvan één serologisch negatief.
Van dit bedrijf is het tankmelk monster niet als posi-
tief aangemeld.

Het in eigen beheer uitgevoerde tankmelkmonster-
onderzoek gaf zowel met de gangbare methodiek
als met de door Bercovich cn
l agendijk aangegeven
modificatie, een positieve A.B.R. test aan.

Een overzicht van de bedrijfsgegevens wordt ge-
geven in tabel I (pag. 673).

Wat betreft de bedrijven I, 2. 3. 4 en 5 was de
infectie uiteindelijk terug te voeren naar een (ille-
gale) inschaarwcide, van waaruit de in de herfst
1978 naar de herkomstbedrijven terugkerende run-
deren de besmetting meebrachten.
Op het naast de inschaarweide gelegen afmest- c.q.
vetweiderijbedrijf, was rundvee van buitenlandse
origine aanwezig.

Vrijwel zeker vond daar de infectie haar oorsprong,
aangezien 2 dieren, overigens legaal geïmporteerd,
besmet bleken te zijn.

Van de bedrijven 6, 7 en 8, alhoewel gelegen in de
omgeving van de besmette bedrijven, is de infectie-
weg nog niet opgehelderd.

MEIHODE EN RESULTAAT

1, Om het effect van de bij tankmelken
optredende verdunningen op de A.B.R.-
test na te gaan is gebruik gemaakt van de
melk van bedrijf 1.

Bij de A.B.R.-test werd van elke koe die
een reactie aangaf, de melk doorverdund
met negatieve melk. Op elke verdunning
is de A.B.R.-test toegepast.
De mate van positief zijn is aangegeven
met één of meer plussen
(-E), waarbij

de meest positieve A.B.R. aan-
geeft.

Herhaling van het onderzoek na 42 en 90
uur bewaren, bij ± 4°C, gaf identieke
resultaten. Het resultaat is aangegeven in
tabel 2.

2. Om de gangbare A.B.R.-test (I ml
melk 1 druppel antigeen) te vergelijken
met de door Bercovich en Lagendijk aan-
gegeven modificatie (8 ml melk
-f- 2 drup-
pels antigecn) zijn beide methoden toege-
past op tankmelkmonsters afkomstig van
200 bedrijven. Gelijktijdig zijn op deze
bedrijven koemelkmonsters genomen en
onderzocht met de I ml methode.

De tankmelkmonsters onderzocht door
middel van de I ml methode waren op
alle 200 bedrijven negatief.
Op 34 van de onderzochte bedrijven
werden in de koemelkmonsters A.B.R.-
reacties gevonden, hiervan werd op 6 be-
drijven tevens het tankmelkmonster door
middel van de 8 ml methode als positief
aangegeven.

Van deze 34 van de 200 onderzochte be-
drijven zijn de bevindingen aangegeven in
tabel 3.

-ocr page 247-

DISCUSSIE

Voorstaande geeft aanleiding om aan het
gangbare A.B.R.-onderzoek van tank-
melkmonsiers een betrekkelijke waarde
toe le kennen.

l engevolge van de bij tankmelken optre-
dende verdunning dient de infectiegraad,
zoals uil tabel I en 3 blijkl, kennelijk vrij
hoog le zijn alvorens de tankmelk, bij de
gangbare methode, een positieve A.B.R.-
tesl vertoont. Dil wordl ondersteund
door label 2, die aangeeft dat alleen bij
dieren mei de hoogste A.B.R.\'s ( -I--H)
een verdunning van meer dan 1 op i6(tot
ongeveer I op 50) eventueel acceptabel is.
Bij melk die bij de A.B.R.-test een lagere
waardering krijgt kan verdunning groter
dan 1 op 8 tot miswijzing leiden. Deze
conclusie sluit aan bij het onderzoek van
Hill (2), Hill en Cremers (3) en Jaartsveld
(4). Daarnaast blijkl uit label I dat
slechts een beperkt deel van de 75 lacte-
rende besmette runderen een A.B.R.-
waardering van -1--1- ontvangt, onge-
veer 1/3 deel, en meer dan I6x verdund
kan worden. Dil wordt ook aangegeven
door Hill en Cremers (3).

l abel Onderzoekresultaten van de 34 bedrijven waar A.B.R. positieve tank- koemelkmonsters werden
aangetroffen.

Aantal
koemelk
monsters
per bedrijf

A.B.R.-waardering
koemelkmonsters

-E -H- -(--1-

-H-f-E

A.B.R. tank
1 ml methode

A.B R. tank
8 ml methode

64

1

63

-

36

2

34

37

1

36

53

1

52

64

1

63

22

1

21

49

1 1

47

43

1

42

52

1

2

49

-E

40

1

39

38

2

36

-

37

2

35

-1-

42

1

41

48

2

46

-

46

1 1

44

98

1

97

19

1

18

-E

42

1

41

-

42

1

41

15

2

13

-

32

1

31

14

1

13

-

39

1

1

37

28

1

27

-

20

1

19

57

1

56

35

2

1

32

58

1

57

--

49

1

1

47

--

-E

34

2

32

36

2

34

40

1

39

40

1

39

65

1

1

63

-

-E

41

4

1

36

lotaal 1475

27 12

13

3

1420

0

6

-ocr page 248-

De tabellen 1 en 2 onderstrepen dat alleen
bedrijven waar meerdere runderen met
een hoge A.B.R. waardering aanwezig
zijn, eventueel door middel van het gang-
bare tankmelkonderzoek worden gevon-
den, mits de verdunning niet te groot is.
Immers de bedrijven I, 4 en 8 werden op
deze wijze niet aangegeven. De bedrijven
2. 3. 6 en 7 werden pas bij een hoge in-
fectiegraad gemeld. Bedrijf 5 lijkt een
gunstige uitzondering. De positieve
A.B.R. van de tankmelk is waarschijn-
lijk te danken aan het op dat moment zeer
lage produktieniveau, mede ten gevolge
van het afkalfpatroon.

Aangezien van de besmette runderen
slechts een beperkt deel met op de

A.B.R. worden beoordeeld en de verdun-
ning op veel bedrijven aanmerkelijk gro-
ter zal zijn dan bij de meeste boven-
staande bedrijven, is dan ook te
verwachten dat het vrij lang kan duren
alvorens de besmetting via het huidige
tankmelkonderzoek wordt opgespoord;
gedurende deze periode zal de infectie
zich uitbreiden.

Bij dit alles komt dat niet alle besmette
runderen een positieve A.B.R.-test verto-
nen en er blijkbaar geen vaste relatie is
tussen de Serologie en de A.B.R.-test (zie
tabel 1 en 2).

Uit tabel I blijkt dat 13 van de 75 be-
smette lacterende dieren een negatieve
A.B.R. hebben, d.w.z. 17.3% vande posi-
tieve runderen werd niet door middel van
het A.B.R. onderzoek aangegeven. De
verklaring hiervoor zou o.a. gevonden
kunnen worden in de door Patterson en
Deyoe (5) aangegeven remmingsfacto-
ren.

Voorzover de melk van besmette dieren
positief is, ontvangt zij in het algemeen
een duidelijke hogere A.B.R.-waardering
dan de positieve melk afkomstig van se-
rologisch negatieve runderen.

Overzicht label 1 en .3.

Onderstaand overzicht van de A.B.R.-
positieve monsters uit de tabellen 1 en 3
geeft dit aan.

Ondanks deze verschuiving blijkt de 1 ml
methode ten gevolge van de verdunning
te falen bij toepassing op tankmelkmon-
sters (zie tabel 1).

De verdunning van positieve melk zal als
effect hebben dat de concentratie aan ag-
glutininen per ml melk daalt, m.a.w. in de
bij het A.B.R.-onderzoek gangbare hoe-
veelheid melk zal bij toenemende verdun-
ning een kleiner aantal agglutininen ver-
tonen.

Bij handhaving van de toe te voegen hoe-
veelheid antigeen kan dan een overmaat
aan antigeen ontstaan welke niet mee
zal opromen. met als gevolg een nega-
tieve reactie. Dit effect zal verdwijnen bij
toename van dc hoeveelheid agglutini-
nen. d.w.z. bij toename van het aantal
besmette runderen.

Bij de door Bercovich en Lagendijk aan-
gegeven modificatie van A.B.R.-test,
wordt dit probleem voor een deel onder-
vangen doordat per ml melk minder anti-
geen wordt toegevoegd dan bij de gebrui-
kelijke methode.

Uit tabel 3 blijkt dat de 8 ml methode
gevoeliger is dan de 1 ml. zodat hierdoor
meer bedrijven gemeld zullen worden.
Zes van de 200 bedrijven werden in het
Utrechtse streekonderzoek door de 8 ml
methode aangegeven, dit is 3%, terwijl de
1 ml methode negatief was.
Op één na waren alle, door middel van de
8 ml methode aangegeven bedrijven, met
een positieve tank abortusvrij, d.w.z.
A.B.R.-test op deze bedrijven was a-
specifiek. Desondanks dienen deze be-
drijven in nader onderzoek te worden op-
genomen. Nagegaan zal moeten worden
of de hierdoor opgeroepen hogere kosten
opwegen tegen het voordeel van een ver-
scherping van het bewakingssysteem ten

.A.H.K.-vvaardcring

\'label 1

62 nielkmonsters
\\an serologisch

-! 1 r 4 -H

positieve rtinclcrcn

4

1 1 24 2.3

\'1 abel

.S.-* melkmonsters
xan serologisch
negatieve rumlcrcn

26

12 1 2

-ocr page 249-

bolletjes en andere factoren kunnen be-
ïnvloeden, met mogelijke gevolgen voor
de A.B.R.-test.

CONCT.USIE

Uit meerdere onderzoekingen en voren-
staande praktijkgegevens komt duidelijk
naar voren dat het huidige tankmelk-
monsteronderzoek met behulp van de
A.B. R. een
le repressief karakter krijgt en
onvoldoende is ter opsporing van de be-
smette bedrijven. Mogelijk zal een ver-
hoogde frequentie van het onderzoek in
de tijd gezien enige verbeteringen aan-
brengen.

Een principiële oplossing is het niet.
Gezien het feit dat binnen korte tijd de
gehele Nederlandse veehouderij op tank-
melken zal zijn overgeschakeld, is bezin-
ning op de diverse bewakingssystemen
ten aanzien van abortus Bang gewenst.
Hierbij dient het melkonderzoek speciale
aandacht te krijgen, aangezien het een
waardevol hulpmiddel kan zijn, waar-
voor thans moeilijk alternatieven zullen
zijn aan te wijzen qua kostprijs, eenvoud
van onderzoek en verzameling. De door
Bercovich en Lagendijk aangegeven mo-
dificatie van de A.B.R.-test dient dan ook
op zijn minst op grote schaal getoetst,
zoal niet toegepast te worden. Daarbij is
nader onderzoek naar mogelijke oorza-
ken van a-specifieke reacties gewenst, als-
mede onderzoek naar alternatieve me-
thodieken.

Ook dient het laboratorium attent te blij-
ven. Het zou zinnig zijn wekelijks enkele
positieve monsters in de onderzoeklijn te
plaatsen.

Het vrijwel niet vinden van positieve
monsters werkt op de lange duur depri-
merend en vermindert de voor dit onder-
zoek noodzakelijke attentie.

I ITERATUUR

Bercovich. Z. and Lagendijk, W.: A modified milk ring lest for detecting Brucella agglutinins in bulk
tankcoolers.
Tijjst\'hr. Diergeneesk.. 10.1, (8). 407. (I97H).

Hill, W, K, W,; Een onderzoek over de waarde van de abortus Bang Ring test bij melkmonsters uit
melktanks,
Tijdsehr. Diergeneesk.. 91, m, (IV66).

Hill, W\', K. W. en Cremers, E, X, M. M.: Voortgezet onderzoek naar de waarde \\andeabortus Bang
Ring test bij melkmonsters uit melktanks.
Tijdsehr. Diergeneesk.. 92, 1467. (1967).
.laartsveld. F. H, ,1, en Jilesen, .1. W. C.: Een bijdrage ter onderkenning van specifieke en a-specifieke
abortus Bang Ring reacties.
Tijdsehr. Diergeneesk.. 92. 547. (1967).

Patterson. Judith M. and Deyoe. Billy L.: Effect of Physical Properties of Milk Fat Globules on Brucella
Ring Test .Sensitivity.
Journal of Dairy Seienee. 60. no. 6. (1977).

Sjollema, P.: Over de waarde van het onderzoek van monsters mengmelk van boerderijen voor het
onderkennen van een abortus Bang infectie in een rundveebeslag.
Tijdsehr. Diergeneesk.. 92, 35. (1967).

gevolge van het afnemende repressieve
karakter van het onderzoek.
De mate van a-specificiteit bij de 8 ml
methode bhjft beperkt, immers bij nadere
beschouwing van tabel 3 valt op dat van
meerdere bedrijven de tankmelk A.B.R.-
negatief is, alhoewel in vergelijking met
de positief aangegeven bedrijven, op
grond van de aanwezige positieve koe-
melkmonsters, het tegendeel te verwach-
ten was. Een verklaring hiervoor zou
kunnen zijn dat A.B.R. a-specifieke koe-
melk in het algemeen en vooral bij een
lage waardering, slechts onverdund of bij
zeer lage verdunningen detectabel is.
Deze gedachtengang wordt ondersteund
door het uit tabel 3 blijkende gegeven dat
voornamelijk bedrijven waar een koe-
melkmonster met een hoge A.B.R.-
waardering voorkomt een positief tank-
melkonderzoek scoren.
Daar waar koemelk een lage A.B.R.-
waardering ontvangt is de tankmelk in
het algemeen negatief.
Hierbij zou verondersteld kunnen wor-
den dat positieve melk van een besmet
rund een hogere verdunning zou kunnen
verdragen dan A.B.R. a-specifieke melk,
echter niet altijd die, welke bij tankmel-
ken wordt bereikt.

In bovenstaande is voornamelijk inge-
gaan op de invloed van verdunning op de
A.B.R.-test. Daarnaast dient ook aan-
dacht te worden geschonken aan bioche-
mische factoren die de gevoeligheid van
de A.B.R.-test kunnen storen.
Gedacht zou kunnen worden aan een mo-
gelijke beïnvloeding van de aard en de
samenstelling van het melkvet door de
tankmelkopslag. De hierbij bewerkstel-
ligde koeling, gepaard gaande met een
voortdurende menging van de melk, zou
de consistentie en aard van het vet, vet-

-ocr page 250-

Uf LJ

Niesziekte bij zwerfkatten; wel of niet enten?

Feline Rhinotracheiiis in Stray Cats; to Vaccinate or not to
Vaccinate?

A. I., van Zuylen\'

samenvatung

Deze praktijkmedecieling heschijft een gecontroleerd onderzoek met een intrana-
salc enting tegen niesziekte hij 95 zwerfkatten in een dierenverzorgingstehuis. Het
onderzoek had tot doel otn na te gaan waarom deze enting enkele jaren geleden in
ditzelfde tehuis goede resultaten gaf\', maar daarna hij zwerfkatten teleurstellend
verliep. We troffeti de nodige organisatorische voorzieningen om de vereiste
entprocedure te kunnen naleven: te weten de zweifkat zo spoedig mogelijk op de
dag van binnenkomst enten en vervolgens minstens 24 uur in quarantaine te
houden. In de eerste groep van 50 aldus behandelde dieren werden alleen locale
entreacties gezien. De entingen werden enkele weken stopgezet, tot er bij de
ongeënte dieren weer volop niesziekte was. Vaccinatie van een volgende groep van
45 zwerfkatten leidde opnieuw tot een goed resultaat.

De conclusie is dat het gebruikte vaccin zeer effectief is bij de bestrijding van
niesziekte. Men kan zelfs bij opname van zwerfkatten een enzootic voorkomen,
mils er een strak schema wjrdi aangehouden, nl. direct bij binnenkomst enten en
nog minstens 24 uur in quarantaine houden.

summary

Report on a controlled field trial in an animal home housing both stray cats and
animals wich were hoarders.

hi this home, a vaccine containing live attenuated feline herpes and calici viruses
for intranasal administration was inoculated. The purpose of the trial was to find
out why this vaccine which had been very succe.sful in this animal home during the
past years, showed disappointing results in stray cats in recent months.
The necessary practical measures were taken to ensure that the required procedure
should be complied with, i.e., every stray cat was vaccinated on the day of
admission and was then heldin quarantine for at least 24 hours. In tfw first group of
fifty stray cats, only some local reactions following vaccination were observed.
When vaccination was discontinued, feline rhinotracheitis became enzootic in
non-vaccinated cats within a month. A second group of forty-five stray cats was
then vaccinated with equally satisfactory results.

It was found that feline rhinotracheitis can be controlled in stray cats even under
enzootic conditions by intranasal vaccination on the day of admission and then
holding the cats for at least 24 hours in quarantine.

I Dr. 1.. \\;ni Zuylen, groepspraklijk. Haaksbergerslraal 21Ü, 7513 EC Enschede.
678 I\'iidschr. Pieracneesk.. lieet 106. ajl. II I9HI

-ocr page 251-

IM.FIDINO

Niesziekte is een ziekte die vooral op-
treedt op plaatsen waar katten bij elkaar
worden gebracht. (1). Met name in asyls
en dierenpensions wordt de prakticus
geconfronteerd met arbeidsintensieve
therapeutische behandelingen, waarvan
het resultaat vaak teleurstellend is. De
belangrijkste oorzaak van deze teleurstel-
ling is waarschijnlijk de voorname rol
van twee therapeutisch niet te bestrijden
virussen (calici en herpes) als verwekker
van de niesziekte. Onze groepspraktijk is
in 1976 betrokken geweest bij het onder-
zoek naar de toepassingsmogelijkheden
van een intranasaal toe te dienen vaccin\'
tegen calici- en herpesinfecties (2, 3). Be-
halve twee kattenpensions deed in onze
praktijk ook mee het dierenverzorgings-
tehuis "t Wageler in Enschede waar zwerf-
en pensiondieren worden opgenomen.
Zowel wisselingen in personeel als een
verbouwing maakten het erg moeilijk om
contact tussen de besmette zwerfdieren
en de pensionpoezen te voorkomen.
Toch lukte het de niesziekte bij de 61
geënte pensiondieren te beperken tot 5
gevallen (3). Deze goede resultaten
brachten ons er toe in het vervolg de en-
ting voor pensiondieren enkele weken
\\\'óór de opname verplicht te stellen.
Daarenboven werden ook de zwerfkatten
zo spoedig mogelijk op de dag van bin-
nenkomst geënt en gedurende minstens
24 uur individueel in quarantaine ge-
plaatst om het vaccin de gelegenheid te
geven locaal in te werken (3).
Dit schema konden wij om organisatori-
sche cn financiële redenen lang niet altijd
aanhouden. Hierdoor waren de meeste
van de binnengebrachte zwerfkatten al
enkele dagen tot een week opgenomen
voor ze door ons werden geënt. In 1977
en 1978 werden de resultaten van de en-
tingen der zwerfdieren slechter naarmate
het seizoen vorderde, zodat we besloten
de vaccinaties van deze diergroep te be-
eindigen.

ONDFRZOtKPI AN

De teleurstellende resultaten werden
door ons eerst voornamelijk toegeschre-
ven aan een verhoogde infectiedruk van
\\nl. secundaire bacteriële infecties die
mede door een weerstandsvermindering
%an deze zwerfdieren zou moeten worden
verklaard. Eind 1978 werd besloten weer
een gecontroleerd onderzoek te doen.
maar nu beperkt tot zwerfdieren met het
uiteindelijke doel ook in deze groep de
niesziekte weer onder controle te krijgen.

Het volgende plan werd opgesteld:

1. Elke zwerfkat wordt zo spoedig mo-
gelijk na binnenkomst, maar in ieder
geval de dag van opname, intranasaal
geënt. Tot de enting en minstens 24
uur nadien worden deze dieren sepa-
raat en individueel gehuisvest in een
kleine opvangafdeling die als quaran-
taineruimte dienst doet. Pas daarna
komen de geënte zwerfkatten in de
grote afdeling voor zwerfkatten.

2. Zodra de klinische problemen weer
optreden, wordt een aantal maatre-
gelen genomen gericht op de eerder
veronderstelde bacteriële infecties en
op een aspecifieke verhoging van de
algehele weerstand tegen infecties.

3. Om variaties in maatregelen en waar-
nemingen te beperken worden alle
werkzaamheden - registratie, en-
ting, controle, eventuele therapieën
en invullen van de speciaal ontwor-
pen formulieren steeds door de-
zelfde personen gedaan.

VFRI.OÜP FN RESUF l A I EN

De proef verliep in enkele tijdsfasen. In
de periode ll-l tot 7-5-1979 werden 50
zwerfkatten conform het onderzoekplan
geënt. Er werden uitsluitend locale entre-
acties, maar geen klinische verschijnselen
van niesziekte waargenomen. Hierdoor
kwam punt 2 van het procfvoorstel niet
tot uitvoering.

Om zekerheid te krijgen of er wel een
niesziekte heerste, werden de vaccinaties
van de zwerfkatten enige weken stop
gezet. In die periode werden 29 zwerfdie-
ren opgenomen. De eerste maand ging
alles goed en werden er 16 dieren bij een
nieuwe eigenaar geplaatst. Op 5-6, toen
nog 12 dieren aanwezig waren, werd een
zieke kat opgenomen. Een week later

Doh.vvac CH, Duphar Nederland B.V.. Amsterdam.

-ocr page 252-

hadden alle 13 katten klinisch ernstige
niesziekte. De dieren werden aangehou-
den en behandeld maar we besloten
nieuwe zwerl"katten weer te enten. Hier-
toe werd elders in het gebouw een qua-
rantaineruimte gereed gemaakt en gedes-
infecteerd. Hierin kwam met ingang van
13-6 geleidelijk een tweede groep van 45
dieren die weer volgens de proefopzet
werd geënt. Evenals bij de eerste groep
geënte zwerfdieren zagen we ook nu geen
klinische niesziekte, zodat ook nu punt 2
van het proefvoorstel niet behoefde te
worden uitgevoerd.,
De resultaten zijn samengevat in tabel 1.

line per os en een locale behandeling met
een oogzalf. De resterende 8 dieren kre-
gen 2 a 5 dagen amoxycilline per os.

CONClt^SlE

De titel van deze praktijkmededeling is
een \\ raag: Niesziekte bij zwerfkatten; wèl
of niet enten? Op grond van ons onder-
zoek beantwoorden wij deze vraag posi-
tief. Ook onder moeilijke omstandighe-
den blijkt veel mogelijk mits een goede
instructie en organisatie gewaarborgd
zijn.

label I. Resultaten intranasale enting bij /werlkalten

Aantal dieren

Periode

geënt

locale
s\\ mtomen

beha ndeld

klinisch
ziek

verblijlsduur in asiel

11-1

tot

7 - 5 -\'79

M)

14

2

0

< 2 dagen 1
2 - 7 dagen 14
7-14 dagen 24
14-21 dagen 8
^ 21 dagen 3

1 .-t - 6
lot

19 - 7 - \'79

45

8

7

0

< 2 dagen 4
2- 7 dagen 17
7 -14 dagen 4
14-21 dagen .S
^ 21 dagen 15

1 otaal

95

22

9

0

Van de 95 geënte zwerfkatten werden 63
geënt binnen 12 uur na binnenkomst, 28
na 12 ä 24 uur en 4 na meer dan 24 uur.
De locale symptomen die bij 22 dieren
werden gezien bestonden uit niezen en, of
conjunctivitis. De eetlust bleef goed. Het
tijdsinterval tussen de enting en de eerste
verschijnselen was als volgt:
vóór opname in asyl 2 dieren
0-3 dagen na enting 2 dieren
3-7 dagen na enting 14 dieren
7-14 dagen na enting 2 dieren
<-14 dagen na enting 2 dieren
Van de 9 dieren die een behandeling ver-
eisten waren er 7 in de tweede groep. De
locale reacties bij deze 7 vielen allen in
eenzelfde tijdsbestek, nl. binnen lOdagen
nadat een ziek zwerfkatje was binnenge-
bracht dat eerst een paar dagen door de
vinder was gehuisvest.
Bij navraag bleek dat het dier ook bij hem
al nieste en vervolgens een conjunctivitis
kreeg. I^it katje kreeg 5 dagen amoxycil-

NASCHRIH

Na het beëindigen van het onderzoek
werd de enting van de zwerfkatten tot I
september gecontinueerd op kosten van
de Dierenbescherm.ing. [Jaarna moesten
de entingen om organisatorische en fi-
nanciële redenen worden beëindigd. In de
loop \\an september kwamen via een asyl
twee geïnfecteerde katjes binnen, die in
een zeer korte tijd alle 12 op dat moment
aanwezige ongeënte zwerfkatten ziek
maakten. We begonnen toen weer met
ons inmiddels beproefde entsysteem en
de infectie kwam snel tot staan.

DANKBFTlïIGING

Gaarne betuig ik mevrouw .1. den Haan, on/e v roe-
gere praktijkassistente en sinds 1977 directrice van
het dierenverzorgingstebuis, mijn dank voordecon-
scicntieuze wijze waarop zij aan dit onderzoek heelt
meegewerkt.

Collega dr. .1. H. (i. Wilson dank ik voor de ge-
toonde belangstelling, het bespreken en opstellen
van hel onderzoekplan en het beschikbaar stellen
van de preparaten.

-ocr page 253-

I I I LRAI UUR

1, Hoivinek, M. C,: Neuere Ergebnisse /ür Ätiologie und Prophylaxe von Virusinfektionen der Kat/e.
KIciiUicrpra.MS. 22. (I). /. 11977).

2. Eolkers. C. and Hoogenboom. A. A. M.: Intranasal vaeeination against upper respiratory traetdisease
(U R.D.) in the cat - 1. Virologieal and serological observations in cats suffering from IJ.R.D.
Coin/).
/IIIIIIIIII. Microhioi. in/ecl. I^i.s.. \\.6h2). i7. (I97fl).

Wilson. .1. H. Cj.: II. Results of field studies under en/ootic conditions in the Netherlands with a
combined \\ accinc containing live attenuated calici- and herpesvirus.
Comp. Immun. Microhioi. in/cci.
Di.y. I. (1:2). •/.(. (I97f<).

AO/ASIF-VET cours in Davos
(Switzerland), 1981

l he Association for the Study of Internal Fixation
in Animal (AG-VEl) in Cooperation with the
Swiss Association for the Study of Internal Fi-
xation offers following Courses in Davos (Swit-
zerland) 1981.

Dec. 5-6: Seminar for Equine Orthopaedics (with
practical exercises).

Dec. 7-1 1: Course in Internal Fixation of Fractures
and Non-Union in the Equine.

Dec. 6-11; basic Course in Internal Fixation of
Fractures and Non-Unions in Small Animals.
E)ec. 1.V18: Advanced Course in Internal Fixation
of Fractures Non-Unions and Reconstructive Sur-
gery in Small .Animals (English language).
E>ec. 1.1-18: Advanced Course in Internal Fixation
of Fractures Non-Unions and Reconstructive Sur-
gery in Small Animals (French language).

Write for further information and for registration
to: AO-VET CENTER. CH-4417 Waldenburg
(Switzerland). Tel. 0041 61 97 80 80.

-ocr page 254-

Het verwijderen van ogen bij
slachtdieren

Vraag\'

Sinds het san kracht worden van het besluit
\\an 19 juli 1980 tot wij/iging van het Vlees-
keuringsbesluit behoeven de ogen bij de
slachtdieren niet meer verwijderd te worden.
Ogen /ijn evenwel ingevolge artikel 2 lid 1.
onder d van de destructievvet destructie ma-
teriaal.

De eigenaar moet van het hebben van dit
materiaal aangifte doen (art. 12 destr. wet)
uiterlijk de dag na het ontstaan (destr. verord.
art. 2 lid 1).

\\u rij/en evenwel de volgende vragen;

1. Mag de vleeskeuringsdienst de geslachte
dieren (bijv. varkens) van een goedkeu-
ringsmerk voor/ien wanneer in de kop de
ogen nog aanwe/ig /ijn?

2. Moet de eigenaar van de/e koppen aan-
gifte doen van het in bc/it hebben van
destructie materiaal indien hij de/e kop-
pen in dc koelcel heeft?

.3. Dient tegen de eigenaar die de/e koppen
in be/it heeft en geen aangifte heeft ge-
daan of tegen cen vleesvervoerder die
de/e koppen vervoert proces-verbaal te
worden opgemaakt wegens in be/it heb-
ben van of vervoer van destructie ma-
teriaal?

4. Waar cn wanneer dienen de ogen uit de
koppen verwijderd te worden of te /ijn
voor aleer proces-verbaal moet worden
opgemaakt\'.\'

Antwoord

4.

andere bestemming hebben dan destructie
dient de eigenaar aangifte te doen van het
destructiemateriaal. dat in /ijn be/it is. Dc
ogen behoeven dan niet tc worden ver-
wijderd. Indien de koppen wel cen andere
bestemming hebben dan destructie, die-
nen de ogen verwijderd te worden, ook
dan dient aangifte gedaan te worden van
het in bc/it hebben van destructie-
materiaal.

Wat betreft de eigenaar, die koppen met
de ogen nog erin aanwe/ig in bc/it heeft,
moge verwe/en worden naar het antwoord
op V raag 2. Wat betreft de vleesvervoeder.
kan worden opgemerkt, dat /olang de
koppen naar een uitbeenbedrijf worden
V erv oerd. geen procesverbaal dient te wor-
den opgemaakt. Indien vanuiteen uitbeen-
bedrijf. anders dan door de destructic-
onderncming, koppen met ogen nog erin
aanwe/ig worden vervoerd, dient proces-
verbaal te worden opgemaakt.
Zie het antwoord op de tweede vraag.

,1a.

Dc/c vraag is nict /onder meer tc beant-
woorden. liet antwoord hangt af van wie
de eigenaar van de koppen is en wat hij er-
mede wil doen. De slachter dic dc koppen
in ccn koelcel heeft in afwachting van dc
levering aan het uitbeenbedrijf en het
uitbeenbedrjjf. dat de koppen in de koelcel
heeft in afwachting van dc uitbcning be-
hoeven geen aangifte tc doen. Indien het
kopv lees verwijderd is cn de koppen geen

De beantwoording van de in de/e rubriek gestelde v ragen berust op gegevens, van de redaktie verstrekt
door daartoe geraadpleegde deskundigen.

-ocr page 255-

Levensreddend systeem voor lammeren

Een in Engeland ontwor-
pen kunstmatig zoogsys-
teem met speciaal ontwik-
keld hoogwaardig voer
wordt toegepast bij het op-
fokken van deze 12 uur
oude drielinglammeren op
een bedrijf in Oost Enge-
land. Volgens Philip Fax-
man, een dierenarts, kan
het nieuwe, door hem ont-
wikkelde voer, Lamlac ge-
naamd, schapehouders hel-
pen om de levens van vele
duizenden verweesde lam-
meren te redden.
Lamlac is een via de spray
gedroogde, met vet gevulde
kunstmelk, die de melk van
de ooi vervangt, en is zo-
danig samengesteld, dat
deze in al de voederbehoef-
ten van het lam kan voor-
zien. van de tweede levens-
dag af tot aan het spenen
Het bevat de totale melk-
eiwitten en een volledig
supplement van vitaminen
en mineralen, die een snelle
groei mogelijk maken, wel-
ke dikwijls die van de bij
ooi blijvende lammeren
zou overtreffen.

Het voer wordt in warm of koud water
onmiddellijk met elkaar gemengd en levert
een gelijkmatige samenstelling op. die bij-
zonder geschikt is voor een kunstmatig voe-
dingssysteem met behulp van een eenvoudige
uitrusting zoals het Lamlac minizoogsysteem.
eveneens door Paxman ontworpen. Dit kan
snel worden opgesteld en gemakkelijk worden
gedemonteerd om het geregeld te kunnen
schoonmaken en desinfecteren.
De voederautomaat omvat een metalen plaat,
waarin vijf rubber spenen zijn aangebracht,
die via polyethyleen slangen verbonden zijn
met een emmer Lamlac. die even buiten de
stal is neergezet. Is de speen eenmaal met
de gereconstitueerde melk gevuld, dan ver-
hindert deze. dat de melk weer terugstroomt
door de slangen en wordt de melk beschik-
baar zodra het lam begint te zuigen.

Voor informatie wordt verwezen naar de
Britse Ambassade. Lange Voorhout 10. t)en
Haag (tel. 070-64 58 00).

(Persherichl. uitgegeven voor de British ht-
formation Service door de Fotografische af-
deiing van het Centraal Informatiebureau te
Ixmden, Lxmdhouwfotografische Dienst)

-ocr page 256-

Bacteriologie

Algemeen

Zoonosen: Monkey-pox bij de mens Salmonellose bij de geit

Breman, J. G.. Kalisa-Ruti, Steniokowski, M. V..
Zanotto. E., Gromiko, A. E, and Arita, E: Human
Monkey-pox, 1970-1979.
Bulleün of the World
Health Organization.
58, 165-182, (1980).

Op 14 mei 1796 verrichtte Edward Jenner de eerste
vaccinatie tegen variola door het overbrengen van
smetstof van de hand van het melkmeisje Sarah
Nelmes op de arm van de 8-jarige James Phipps. De
ring-enting ter beteugeling van het laatste endemi-
sche geval van variola vond plaats nadat op 31 okto-
ber 1977 de ziekte was vastgesteld bij Ali Maow
Maalin, een 23-jarige kok in het ziekenhuis van
Merca, Somalië, bij welke gelegenheid ca. 55.000
personen werden ingeënt.

Op 8 mei 1980 heeft de WHO verklaard dat variola
is uitgeroeid.

Bij het afnemen van de pokken-incidentie in het
laatste decennium is de betekenis van de
differentieel-diagnose toegenomen. De auteurs
delen de ervaringen mede over de gevallen van
\'monkey-pox\' bij de mens, die werden vastgesteld
tussen 1970en 1979. Het artikel bevat gegevens over
47 personen in Centraal Afrika (Zaire 38, Eiberia 4,
Sierra Leone, Ivoorkusten Liberie elk I persoon).
De ziekte manifesteert zich klinisch als variola
(foto\'s). De mortaliteit was \\1%. Het merendeel van
de gevallen (83%) deed zich voorbij kinderen jonger
dan 10jaar. De gebieden waarde ziekte voorkwam
worden gekarakteriseerd als tropisch regenwoud;
alle patiënten hadden contact gehad met primaten.
Deze diersoorten worden in het artikel naast knaag-
dieren als mogelijke bron van infectie aangemerkt.
Het merendeel van de gevallen trad geïsoleerd op.
Daarnaast werden echter ook enkele haarden van 2
of 3 personen waargenomen. De overdracht van
mens op mens was in vergelijking tol wal bij variola
gebruikelijk is (was), laag (\'serumdary attack rate\' 3
respectievelijk 25-40%). Deze epidem.iologische ge-
gevens wijzen uil dat monkey-pox niet als een be-
langrijk volksgezondheidsprobleem behoeft te wor-
den aangemerkt, maar \'more data are needed\'.
Het artikel geelt een beeld van de uitgebreidheid
van de inspanningen, die men zich getroost om
klinische gevallen epidemiologisch te onderzoeken.
(Herinnerd zij aan een uitbraak van monkey-pox
bij primaten in een diergaarde te Rotterdam, waar-
over Peters
(Tijd.sehr. Diergeneesk.. 91, 387-391.
(1966))
heeft gepubliceerd; hierbij werd geen mel-
ding gemaakt van gevallen bij de mens. Enige voor-
zichtigheid bij de invoer van primaten (uit Centraal
Afrika) lijkt echter geboden;
Ref.)

H. Rozeniond.

Bulgin, M. S. and Anderson, B. C.; Salmonellosis
in Goals.
J. .Am. Vet. Med. A.u.. 178 , 720-723.
(1981)

De uitgave van I april 1981 van het\'7/1 t\'A/\' is—
bijna geheel gewijd aan ziekten bij de geit. (De
populariteit van dit herkauwertje - als melkgeit —
neemt de laatstejaren in de V.S. sterk toe;
Ref.):ttn
uitgave dus, die voor liefhebbers zeker de moeite
loont aan te schaffen.

De auteurs wijzen er op. dat geitelammeren op
vrijwel identieke wijze worden grootgebracht als
kalveren (althans op de echte \'goat dairy\'s\', waarbij
de lammeren allen drinken uit eenzelfde tank met
\'nippels\', gevuld met een mengsel van runder- en
geitemelk;
Ref.): toch komt Salmonellose bij deze
dieren slechts sporadisch voor. Desondanks be-
schrijven de onderzoekers in dit artikel drie
Salmonella-uitbraken; twee bij lammerenenéén bij
volwassen dieren.

Het voert te ver alle drie uitbraken en de klinische
verschijnselen uitvoerigte beschrijven. Volstaan kan
worden met er op te wijzen, dat de leeftijd waarop
de ziekte optrad en het gehele ziektepatroon voor
een belangrijk deel overeenkwamen met dat bij kal-
veren. Bij de hier beschreven gevallen was
S. typhi-
murium
echter de enige verwekker. Een opvallend
verschil met de Salmonellose bij kalveren van enige
weken oud was dat bij de lammeren geen bloederige
diarrhee werd gezien. Bij sectie bleek het darmslijm-
vlies ook niet haemorrhagisch ontstoken. Therapie
met antibiotica en vloeistof had desondanks geen
enkele invloed op het ziekteverloop: de eerste dieren
stierven binnen 24-48 uur.

Differentieel diagnostisch moet gedacht worden
aancoccidioseen
dostr.perfringensenXcroloxmat-
mie.

J. (jtmdswaard.

Hert

Myopathie na het sederen van herten

Kocan, A. A.. Thedford, T. R.. Glenn, B, I... Shaw,
M. G.. Wood, R.: Myopathyassociated with immo-
bilization in captive white-tailed deer.
J. .Am. vet.
med. A.ts..
177, 879-881. (1980).

De auteurs beschrijven 3 gevallen van spierdegene-
ratie na langdurig (5 uur) transport onder narcose
met etorphine.

-ocr page 257-

Van 18 herten (OdocoUeus virginianus) vjsräen er
10 geïmmobiliseerd met xylazine (Rompun) (200-
400 mg per dier = 2-4 mg per kg;
Ref.). De overige 8
herten kregen etorphine (Immobilon) toegediend in
een dosering van 1-3 mg per dier. De herten ge-
ïmmobiliseerd en getransporteerd onder invloed
van xylazine herstelden normaal.
Van de 8 met behulp van etorphine opgevangen
dieren kregen er 2 direct na de vangst, vóór het
transport een antagonist n.1. diprenorphine (Revi-
von) toegediend; deze herstelden normaal.
De 6 andere herten werden onder narcose vervoerd.
Van deze dieren stierven er 3 binnen 6 uur, 2 binnen
24 uur en 1 binnen 4 dagen na immobilisatie.
Hart- en ademfrequentie waren direct na immobili-
satie met xylazine enigszins verhoogd, terwijl etor-
phine in een duidelijke stijging van deze waarden en
van de rectale temperatuur resulteerde (vergeleken
met manueel gevangen dieren).
Bloedmonsters van de na 24 uur of langer gestorven
dieren vertoonden een duidelijke stijging van CPK,
SCiO r, ureum, kreatinine en glucose gehalten.
Bij sectie op de 3 laatstgestorven dieren werden
duidelijke veranderingen in de doorbloeding van
hart- en skeletspieren gevonden. Histopathologisch
waren de gezwollen, bleke en soms gescheurde
spiervezels opvallend. Deze vezels vertoonden de-
generatieve veranderingen van de kernen.
Bij alle dieren werd een tubulonefrose gevonden.
Het optreden van myopathic bij dieren is hoofdza-
kelijk toegeschreven aan een sterke acidose, al of
niet in samenhang met tekorten aan selenium of
vitamine E.

In het onderhavige geval wordt de combinatie van
de langdurige immobilisatie en de opgetreden hy-
perthermie verantwoordelijk geacht voor het optre-
den van een acute myopathic.

4 //. M. Erken.

Oncologie

Maligne transformatie na bestraling van
acanthomateuse epuliden

Ihrall, D. E., Goldsmith, M. H. en Biery, D. N.:
Malignant tumorformation at the site of previously
irradiated acanthomatous epulides in four dogs. ,/.
.Am. vel. med. /I.v.s., 178, (I). 127-132. (1981)

.Acanthomateuse epuliden (niet te verwarren met
ameloblastomen of carcinomen;
Ref) zijn lokaal
infiltrerende tumoren, welke vaak moeilijk radicaal
chirurgisch te verwijderen zijn. In Philadelphia
worden deze tumoren nu primair met gefractio-
neerde bestraling (± 4000 R) met succes behandeld.
Echter bij 4 van de 32 honden ontstond op de plaats
van de eerste bestraalde tumor na geruime tijd een
eveneens sterk infiltrerende tumor, echter van een
ander type (3 carcinomen, I osteosarcoom). Dit is
de eerste maal dat in de veterinaire literatuur een
dergelijk fenomeen beschreven is. De volgende mo-
gelijkheden worden besproken:

I. carcinoomcellen waren al aanwezig in de oor-
spronkelijke tumor, maar in de biopsie niet aan-
toonbaar, 2. er is progressie geweest vanuit de dan
•praecarcinomateuse" epulis naar het carcinoom, 3.
de 4 nieuwe maligniteiten zijn nieuwe door bestra-
ling geïnduceerde tumoren.

De 4e mogelijkheid zou zijn, dat de nieuwe tumoren
(carcinomen) zijn ontstaan door via bestraling ge-
induceerde transformatie van de epuliden.
Er wordt geen definitief standpunt bepaald over de
ontstaanswijze. Wel wordt gesteld, dat de fractione-
ring en dan vooral de oorspronkelijke lage dosering
een rol gespeeld zou kunnen hebben.

tv. Misdorp.

Hond

Tumoren van het pancreas met insuline
secretie bij de hond

Steinberg, H. S.: Insulin Secreting Pancreatic Tu-
mors in the Dog.
Journ. Amer. An. Hosp. /tii., 16,
(5). 695-698. (1980).

Voor deze, bij de honden zelden voorkomende tu-
moren bestaan verschillende benamingen: insu-
loom. insulinoom, adenoom van de eilandjes van
Langerhans, beta-celcarcinoom, mesidioblastoom.
Auteur behandelt de van andere publikaties afwij-
kende bevindingen bij 20 gevallen, die in het ver-
loop van 15 jaar op de universiteit van Pensylvania
werden gezien en waarvan de diagnose histologisch
werd bevestigd. Op de chirurgische behandeling
wordt nader ingegaan.

Het vermoeden, dat de boxer een predispositie voor
deze tumor heeft kon - ondanks het feit dat 3 van
de 20 gevallen boxers waren niet worden beves-
tigd. Wel is het opmerkelijk dat in deze groep ook 2
jonge honden (respectievelijk 3\'/, en 4 jaar oud)
voorkwamen. Typerend voor de diagnose is het
ontstaan van een hypoglycaemie op volwassen leef-
tijd in combinatie met spiertrillingen of krampenen
toevallen.

tiaar bij 7 van de 20 honden de diagnose tijdens het
leven niet werd gesteld, is het van belang om bij
iedere volwassen hond met toevallen ook aan deze
tumor te denken.

Diagnostisch werden met de i.v. glucosetolerantie-
test geen betere resultaten bereikt dan met de een-
voudige bepaling van het bloedsuikergehalte.
Operatieve verwijdering van de tumor geeft de beste
resultaten, maar is moeilijk indien de tumor zich in
het corpus of de cauda (links) van het pancreas
bevindt, hetgeen volgens auteur meestal het geval is.
Bij operatie vanuit de linea alba is de tumordan het
verst van de chirurg verwijderd.
Ondanks verwijdering van alle zichtbare tumor-
weefsel is een recidief eerder regel dan uitzondering;
de eigenaar moet dienovereenkomstig worden ge-
waarschuwd (remissie 4 tot 21 maanden!). Bij hel

-ocr page 258-

optreden van een reeidief daalt het bloedsuikerge-
halte tenminste I maand voor het optreden van
klinische verschijnselen.

Metastases in de lever veerden het veelvuldigst ge-
zien; bij geen der gevallen in de long.
Behandeling voor de operatie:

1. 12.5% dextrose oplossing (lüO ml van een 50%
dextrose oplossing gevoegd bij 500 ml 5%
dextrose-oplossing) i.v. via de v. jugularis met
een instromingssnelheid van 20 ml Ib per 24
uur. Hiermede wordt bij de meeste patiënten
een bloedsuikergehalte van 40-60 MG DL ge-
handhaafd en treden geen klinische verschijnse-
len op.

2. Rekening houdend met pancreaslekkage wor-
den 24 uur voorde operatie parasympatholytica
en antibiotica gegeven.

3. Vlak voor de operatie werd een 250 mg Ib 50%
dextrose-oplossing in de vorm van een bolus
gegeven.

Na de operatie werden de parasympatholytica nog
gedurende 5 en de antibiotica gedurende 10 dagen
gegeven.

Post-operatief werden voedsel en water pas na re-
spectievelijk 48-72 en 24 uren verstrekt.
Het bloedsuikergehalte direct na de operatie be-
droeg na totale verwijdering van de tumor 200-250
MG DL en meestal 100 MG DL indien slechts het
merendeel van de tumor(en) werd verwijderd. Bij
één hond kon een remissie van 46 maanden worden
bereikt door post-operatieve medicatie met Diaz-
oxide (Proglycom®, Sobering. Kenilworth. N.J.).

//. //. Tha/heimer.

Proefdieren

Aanzuren van drinkwater

Hall. J. E.. White. W. J. en l.ang. C. M.: Acidifica-
tion of drinking water: lts effects on selected biolo-
gicphenomena in male mice,
[.ahoruiorv Anima!
Science.
30. 643-65!. (WHO).

HCl wordt veelvuldig gebruikt omdepH van drink-
water voor laboratoriumdieren naar beneden te
brengen om bacteriegroei in het drinkwater te voor-
komen. Tot nu toe zijn geen nadelige effecten ge-
constateerd. Het wordtechtersteedsduideiijker.dat
allerlei omgevingsfactoren de uitkomsten van expe-
rimenten kunnen beïnvloeden. In dit onderzoek is
nagegaan wat het effect van aanzuren is op een
aantal fysiologische en metabolische parameters:
lichaamsgewicht, voedsel- en wateropname. pH in
de darin. ileumflora en enzymactiviteiten in de
darmmucosa en levermicrosomen. Er werd aange-
zuurd met HGl (pH 2.0 en pH 2.5) en met (H2S04
(pH = 2.0).

Het meest opvallendeeffectvanaanzuren van drink-
water op proefdieren was het teruglopen van de
gewichtstoename. Bij bestraalde muizen was het
effect heftiger.

De pH van de darminhoud werd niet beïnvloed
door aanzuren van drinkwater, terwijl ook een aan-
tal enzymactiviteiten in darm en lever niet be-
ïnvloed werd.

,Aange7uurd drinkwater werd mindergoed opgeno-
men dan normaal drinkwater. Het bleek dat de pH
in dit opzicht belangrijker was dan het gebruikte
zuur. De bacterieflora in het ileum werd beïnvloed
door aanzuren. Vooral H,SOj bleek bepaalde
soorten te remmen.

Concluderend kan worden gezegd, dat aanzuren
biologische parameters kan veranderen en dat aan-
zuren moet worden beschouwd als een omgevings-
variabele die uitkomsten van experimenten kan be-
ïnvloeden,

J. P. Koopman.

Rund

Tylosine en monensin in rantsoenen voor
meststieren

Horton, G, M, J, and Nicholson, H, H,: Rumen
metabolism and feedlot responses by steers fed tylo-
sin and monensin.
Can. J. .Anim. Sci.. 60, VI9-924.
(I9H0)

In enkele recente publikaties wordt het gebruik van
monensin in verband gebracht met een toename van
het aantal dieren met leverabcessen (Monensin is
een ook in Nederland als Romensin® voor meststie-
ren toegelaten voederadditief: tot 100 kg lichaams-
gewicht maximaal 140 mg dier dag aangevuld met
6 mg voor iedere 10 kgextra;
Ref.). Toevoeging van
tylosine blijkt het aantal leverabcessen te verminde-
ren, Combinatie met tylosine zou daarom wel de
positieve effecten van monensin (betere groei en
voederconversie) bewerkstelligen, maar het nega-
tieve effect (leverabcessen) voorkomen.
Vier groepen van elk 24 Hereford stieren kregen een
rantsoen bestaande uit geplette gerst, lucernemeel
en rund vet waaraan niets, dan wel monensin, tylo-
sine of monensin
-f tylosine, respectievelijk 33 en I I
dpm, was toegevoegd.

Monensin veroorzaakte een daling van de azijn-
zuur propio nzuurverhoud i ng en van de ammonia k-
concentratie in de pensvloeistof.
Groei en voederconversie waren door het gebruik
van monensin ongeveer 8% beter (niet significant).
De opname \\an voer met tylosine was iets lager,
hetgeen gepaard ging met een lagere groeisnelheid.
Door de tegengestelde effecten van monensin en
tylosine waren de groeiverschillen tussen de con-
trole behandelingen decombinatic van monensin
tylosine minimaal. Het aantal dieren met leverab-
cessen (opvallend hoog bij controle dieren 33%.

, waarschijnlijk door het ontbreken van lang ruw-
\\ oer; «e/!; was door het gebruik van monensin niet
significant toegenomen, Tylosine, alleen of in com-
binatie met monensin, leidde tot een duidehike ver-
mindering van het aantal dieren met leverabcessen.
Dieren zonder leverabcessen groeiden circa 5%
sneller dan dieren met leverabcessen (dit is helaas
niet aangegeven per behandeling;
ReJ.).
Een \\erbetering van de groeiresultaten door ge-
bruik van ty losine kon in deze proef niet worden
aangetoond.

,4. ,V/, van I niiren.

-ocr page 259-

Behandeling van varkensdysenterie

Rainier. R H , Harris. I). l... Cyelock. R. ».. Ki-
nyon. .i. M.. and Brauer. M. A.: Carbado.xand Lin-
comycin in the \'I reatment and Carrier State Control
ol\' Swine Dysentery.
Am. J.W Rcs.. 41. 1349-1356.
(19X0).

Iwee experimenten werden uitgevoerd om na te
gaan in welke mate Carbadox en Lincomyeine in
staat zijn varkensdysenterie (VD) klinisch te doen
genezen respectievelijk de uitscheiding van de ver-
wekker te doen beëindigen.

Voor het eerste experiment werden 4 groepen gefor-
meerd van elk 12 biggen. De proef begon op een
leeftijd van ca. 8 weken.

Groep I was de controle-groep: niet geïnfecteerd,
niet behandeld.

Groep 2 geïnfecteerd met T. hyodvsemeriae. niet
behandeld.

Groep 3 geïnfecteerd, behandeld met carbadox 55
p.p.m. gedurende 29 dagen.

Groep 4 geïnfecteerd, behandeld met lincomyeine
110 p.p.m. gedurende 21 dagen, gevolgd door 8
dagen met een lagere dosis (44 p.p.m.).
De behandelingen begonnen bij de eerste klinische
verschijnselen.

De eerste verscbijn.selen werden waargenomen 3
dagen na infectie. Sterfte trad op in groep 2. 3 en 4
respectievelijk 5.
I en 2 biggen. Na stoppen \\an
medicinatie stierven in groep 4 nog 2 biggen.
Het tweede experiment werd verricht met 4groepen
a 6 biggen. De voorgeschiedenis van deze biggen
was als experiment 1. met dien verstande dat na
beëindiging van de periode waarin behandeld werd
(29 dagen) de groepen ieder in contact werden ge-
bracht met een groep van 6 vrije, gevoelige biggen
gedurende 93 dagen.

Groep 5 was controlegroep; groep 6 geïnfecteerd en
onbehandeld; groep 7 geïnfecteerd en behandeld
met carbadox; groep 8 geïnfecteerd en behandeld
met lincomyeine.

Sterfte trad op uitsluitend in groep 8 (5 primaire en
5 contactbiggen).

Fxperiment 1 leert ons dat een positief B.ü. van de
faeces
W(irdt begeleid of na enkele dagen gevolgd
door klinische verschijnselen van VD. Bij medicina-
tie verdwijnen zowel de klinische verschijnselen als
de positieve faeces B.O. Na stoppen van
lincomycine-inedicinatie blijken deze negatieve be-
vindingen bij een aantal varkens slechts tijdelijk te
zijn. De
T hyadysemeriae wordt door lincomyeine
dus niet geëlimineerd. Carbadox blijkt bij deze
proefopzet hiertoe wel in staat te zijn.
Fxperiment 2 toont aan dat bacteriologisch faeces
onderzoek bij gebruik van selectieve media de dra-
gers niet altijd aanwijst (waarom wordt geen ge-
bruik gemaakt \\an l.F. I .\'.\'; Kd.).
Biggen, voorheen behandeld met carbadox. blijken
(i.t.t. lincomyeine) bij contact biggen geen VD te
veroorzaken, ook niet na toepassing van stress
maatregelen.

H. A. ./. Cr om wijk.

Varken

Streptococcenmeningitis bij oudere big-
gen en mestvarkens

Schoon. H. A.. Schaible. G.. Amtsberg. H.. Rosen-
bruch. M. und Hahn. G.: Zum Vorkommen einer
l.eptomeningitis beim Sehwein, hervorgerufen
durch Streptokokken der Serogruppe R.
Der prakt.
Tierarzt..
12. 1035-1044. (1980).

In een periode van 2 maanden werd bij 12 gespeende
biggen, afkomstig van een drietal grote vermeerde-
ringsbedrijven en bij 3 varkens van een mestbedrijf
postmortaal de diagnose Streptococcenmeningitis
gesteld. Het betrof steeds incidentele gevallen. Het
ziekteverloop was zeer kort. Na apathie en anorexie
gedurende enkele uren bleven de dieren liggen in
zijligging en traden centraal nerveuze verschijnselen
op zoals opisthotonus, fietsbewegingen. spiertrek-
kingen en soms achterhandverlamming. Soms wer-
den overvulde gewrichten opgemerkt. Bij sectie
werd overvulling van gewrichten gezien, soms een
serofibrineuze polyarthritis en of polyserositis. De
hersenv liezen waren hyperaemisch en oedemateus.
De diagnose meningitis kon pas na histologisch
onderzoek worden gesteld. Hierbij ging het meestal
om een fibrinopurulente ontsteking met meer of
minder bijmenging van rondcelligen. In een aantal
gevallen was er tevens sprake van chorioiditis en
ependymitis. gepaard gaande met overvulling van
de hersenventrikels. en myelitis rond het centraal
kanaal.

In alle gevallen werden uit hersenen en liquor,
meestal uit synovia en somsbok uit andere organen
o-haemolytische Streptococcen geïsoleerd. Bij na-
dere typering in 1 I gevallen bleek hel steeds om hel
serotype R te gaan. De antibiogrammen wezen op
een goede gevoeligheid
voor ampicilline en erythro-
mycine en in de helft van de gevallen ook voor
penicilline.

renslotte wordt gewezen op de pathogeniteit van
deze kiem voorde mens (sepsis, meningitis), die zich
via wondjes kan infecteren (slachthuis- en sectie-
zaalpersoneell).

H\'. mnida.

Factoren, die mogelijk van invloed zijn
op het IgC gehalte in colostrum van zeu-
gen

lakeshi. I.. Kazuhiro. K., Kuniguki I.: Possible
factors influencing the immunoglobulin-G concen-
tration in swinecolostrum. ,4»). 7.
l et. Re.s.. 4\\.(7).
Il34-lt36. (1980).

Diverse factoren zoals seizoen, district, ras. leeftijd,
pariteit, voersoort. bedrijfstype. aantal zeugen per
bedrijf en een aantal vaccinaties werden onderzocht

Varken

-ocr page 260-

op hun mogehjke invloed op het IgG gehalte. Van
157 zeugen werden monsters colostrum genomen.
De gemiddelde lg(i-concentratie was 53.03 mg ml;
de hoogste respectievelijk laagste gevonden concen-
traties waren 101.39 mg ml en 11,74 mg ml. Er
werd geen duidelijke invloed gevonden van de leef-
tijd, wel van de pariteit (hoog van 4e-IOe worp). In
het voorjaar werden hogere waarden gemeten dan
in de andere seizoenen. De zuivere rassen(GY, NE
en Hampshire) toonden lage tot gemiddelde waar-
den.

Gekruiste zeugen (met uitzondering van Nl. x (iY)
hoge waarden.

Gecombineerde fok-mestbedrijven hadden hogere
concentraties dan zuivere vermeerderingsbedrijven.
Op \'grote\' fokbedrijven (meer dan 50 zeugen) wer-
den lagere concentraties gevonden. Duidelijke ver-
schillen tussen de districten en tussen de voersoor-
ten werden gevonden. Met name vaccinatie met
\'levend\' TGE-virus gaf een stijging van het IgG
gehalte in het colostrum te zien.

■1. /-. C. Kuïper.

Voedingsmiddelenhygiëne
Geen broeiwaterlongen meer?

Hoppe, P. P.: Ein Beitrag zum Problem der Brüh-
wasserlungen. A\'/.vc/i» ..sc/?., 61,
(I). 27-29. (1981).

Bij onderzoek naar methoden ter voorkoming van
broeiwaterlongen werd lucht in de borstholte ge-
pompt. De overdruk zorgt dat de longen samen-
vallen waardoor het binnendringen van broeiwater
in de longen wordt tegengegaan.
Er werd gewerkt met een druk van 4 aio gedurende
3 a 4 seconden. Lagere druk had onvoldoende
effect terwijl bij hogere druk de dieren hoog boven
het water drijven waardoor het contact van de huid
met het broeiv^ater sterk vermindert en het ont-
haren onvoldoende wordt.

Het blijkt dat bij 50% van de longen van dieren
waarbij in de borstholte lucht is ingeblazen door de
vleeskeuringsdienst geen afwijkingen werden ge-
vonden.

In de andere helft van de gevallen kwam toch
nog broeiwater in de longen voor, vermoedelijk
doordat men zich niet aan de inblaastijd had ge-
houden.

Contaminatie van de borsholte of het steekkanaal
kon niet worden waargenomen. Al is niet uit te
sluiten dat via het steekkanaal kiemen in de borst-
holte of het weefsel komen.

Een bezwaar is verder dat voor het inblazen van
de lucht een personeelslid extra nodig is. Het zo
hoog drijven is door een dompelaar op te vangen.
De gecollabeerde longen bleken door hun uiterlijk
en consistentie moeilijk verkoopbaar.

.•). /■. R. ler Sihure.

Voedingsmiddelenhygiëne

Resistentie van oppervlaktewater-
verontreinigers

Bell, .1. B.. Macrae, W. R., and Elliot. G. E.; Inci-
dence of R Eactors in Coliform, Eecal Coliform and
Salmonella Populations of the Red River in Ca-
nada.
.Appl. Env. .Microhiology. 486-491. (1980).

De auteurs onderzochten 512 E. coU-, 2
Citrobacter-, 167 Enterobacter-, 68 Klebsiella-, 131
Aeromonas-, 14 Acineyobacter-, 3 Actinobacillus-,
I Alcaligenes-, 9 Elavobacter-, 5 Moraxella-en 155
Salmonella stammen geïsoleerd uit rioolwaterzui-
veringseffluent van de stad Winnipeg, rivierwater
en rivierslibs van de Red River op hun resistentie
tegen 12 antibiotica en op hun mogelijkheid deze
resistentie over te dragen. Van de faecale coli-
achtigen bleken 2 stammen volledig resistent tegen
alle antibiotica. 30.8\' ( muiti resistent en 24.6% re-
sistent tegen 1 of 2 antibiotica.
Van de overige coli-achtigen bedroegen de percen-
tages respectievelijk 46.8 en 27,8 en van de 155
Salmonella stammen waren 28 stammen (multi)
resistent; geen van deze stammen was afkomstig uit
het waterzuiveringseflluent.

Van de resistente Salmonella stammen was 57% in
staat de R factor over te dragen op een Salmonella
recipiënt en 30% op een
E. co/i K-12 recipiënt.
Van de (multi)resistente faecale coli-achtigen was
52.9% in staat de R-factor op de Salmonella reci-
piënt en 4L8Ci op de
E. coli K 12 recipiënt over te
dragen. Bij de coliformen waren deze percentages
respectievelijk 19.5 en 18.2\';.
Het voorkomen van overdraagbare resistentie in
isolaten uit het Waterzuiveringseffluent was duide-
lijk minder dan in de overige stammen.
De auteurs berekenden een geiniddelde concentra-
tie van 1400 R-factoren per ml oppervlaktewater.

II. .Mol.

-ocr page 261-

S^ÜU

MEERJA REN VISIE 1982-1986

Ontwikkelingsvisie Coördinatiecommissie\' Parasitologisch
Onderzoek

ifTTi

\'Ü

December 1980 is de Meerjarenvisie 1982-
1986 verschenen van de Afdeling Dierlijke
Produktie van de Nationale Raad voor Land-
bouwkundig Onderzoek (N.R.L.O.). Aan de
totstandkoming van voornoemde visie heb-
ben talrijke commissies, instituten en perso-
nen bijgedragen. Vooral de diergeneeskun-
dige en zoötechnische coördinatie commissies
hebben een belangrijk aandeel geleverd door
het formuleren van deelvisies per vakgebied.
Mei toestemming van de N.R.L.O. en de be-
treffende commissies publiceert de Redactie
de voor de lezers van het Tijdschrift meest
belangwekkende bijdragen of delen daarvan
tijdens de komende maanden in de rubriek
■berichten en verslagen". Zij hoopt hiermee te
bevorderen, dat de relatie tussen onderzoek
en praktijk wordt gestimuleerd.

HoohnRFDAcrn:

1. Werkterrein

De activiteiten van de Coördinatiecommissie
Parasitologisch Onderzoek (C.P.O.) dienen
zich te richten op de veterinaire parasitologie
die betrekking heeft op voor de veehouderij
belangrijke infecties veroorzaakt door hel-
minthen, protozoën en arthropoden.
Om redenen van volksgezondheid dient ook
aandacht besteed te worden aan zoönosen.
Ten aanzien van dit aspect komen naast infec-
ties van parasieten bij landbouwhuisdieren
ook die waarbij gezelschapsdieren als gast-
heer voor de parasiet fungeren aan de orde.

Het onderzoek zal in hoofdzaak langs twee
lijnen verlopen: ten eerste de gastheer-pa rasiet
relatie resulterend in ziekte processen en ten
tweede de cyclus voorzover die buiten de
eindgastheer verloopt, resulterend in infectie-
kansen van de gastheer. Kortheidshalve zijn
deze hoofdlijnen pathologie respectievelijk
ecologie le noemen.

Hierbij wordt ecologie zo ruim genomen dat
ook bedrijfssituaties als milieu worden aange-
merkt.

Binnen deze hoofdlijnen beweegt zich het on-
derzoek op twee gebieden n.1. onder \'natuur-
lijke\' en onder \'experimentele\' omstandighe-
den.

2. Hoofdlijnen van het huidige onderzoek-
programma

De hoofdlijnen van het huidige onderzoek-
programma zijn geformuleerd in de Ontwik-
kelingsnota Veterinair Parasitologisch On-
derzoek in Nederland (1976) pag. 2.
Daarin zijn dezelfde hoofdlijnen vermeld als
genoemd onder 1. Het werkterrein is ander-
zijds te verdelen naar de onderwerpen eclopa-
rasielen, protozoën en helminthen. De hoofd-
lijnen van het huidige onderzoek zijn
ingedeeld naar onderwerp, als hierboven be-
doeld, per sector (gastheer) als volgt:

Ecloparasielen

Vooral die ecloparasielen die ziekten over-
brengen worden bestudeerd:
Teken als vectoren van bloedparasieten (land-
bouwhuisdieren, gezelschapsdieren).
Hydroiaea irrilans als vector van zomermasti-
tis (rund).

Plannen om de schurftproblematiek te inven-
tariseren zijn in voorbereiding (rund, schaap).

Prolozoën

Coccidiose: het onderzoek is vooral gericht op
de immunologie (kip).

Toxoplasmose: naast inventariserend-
epidemiologisch onderzoek wordt de cyclus
de experimentele modelsituaties bestudeerd.
Tevens wordt aandacht besteed aan de immu-
nodiagnostiek (gezelschapsdieren, mens).
Sarcosporidiose: onderzoek van deze tot de
groep van de coccidiën en toxoplasma beho-
rende parasieten is gericht op taxonomie en de
cycli van deze organismen (huisdieren, wilde
fauna, mens).

Giardia infecties: het onderzoek richt zich op
de immunodiagnostiek (gezelschapsdieren,
mens).

Babesiose: op bescheiden schaal vindt
inventariserend-epidemiologisch en immuno-
logisch onderzoek plaats (rund, schaap).

Voorde samenstelling van de Coördinatiecommissie wordt verwezen naar de NB aan het eind van deze
visie.

-ocr page 262-

Fundamenteel immunologisch onderzoek
vindt plaats in een experimenteel muizenmo-
del.

Trypanosomiase: de nadruk van het onder-
zoek van deze voor tropische gebieden be-
langrijke infecties ligt op het gebied van de
pathogenese en immunologie (rund, geit).
Theileriose: aan deze eveneens voorde tropen
belangrijke infecties wordt op de epidemiolo-
gie gericht taxonomisch onderzoek verricht.
Daarnaast wordt de parasiet
in vilro kweek
bestudeerd (rund).

Helminlhen

Fascioliase: de pathogenese van F. hepaüca
bij herbivoren wordt in infectie experimenten
bestudeerd. Ook aan combinatie infecties met
meerdere wormsoorten wordt aandacht be-
steed. De ontwikkelde serodiagnostische me-
thoden worden bij epidemiologisch onder-
zoek toegepast. De dynamiek van
Fascioia
infecties wordt daarnaast geanalyseerd in si-
mulatieproeven. Jaarlijks wordteen prognose
inzake leverbotinfectiekansen uitgebracht
(rund, schaap, wilde fauna).
Cestoden infecties: Onderzoek wordt verricht
naar cysticercose en echinococcose. Bij beide
infecties ligt de nadruk op de ontwikkeling
van immunodiagnostische methoden en epi-
demiologisch onderzoek (rund, schaap,gezel-
schapsdieren, mens).

Nematodeninfecties; bij het onderzoek van
deze infecties bij herbivoren ligt de nadruk op
de epidemiologie. Hierbij worden, afhanke-
lijk van de probleemstelling, onder praktische
of experimentele omstandigheden (proefwei-
den) waarnemingen gedaan en geanalyseerd.
Tevens wordt in dit kader experimenteel de
invloed van het inhibitie fenomeen op de
populatie-dynamica bestudeerd. De proble-
matiek van worminfecties bij oudere runderen
wordt geïnventariseerd. Verder wordt aan-
dacht besteed aan bedrijfsbegeleidingssyste-
men ter preventie van infecties. Daarnaast
worden bij het rund ook de genetische aspec-
ten van resistentie tegen worminfecties bestu-
deerd (rund. schaap, paard, wilde fauna).
Het onderzoek inzake zoönosen richt zich
voor toxocariase op de irnmunodiagnostiek
en epidemiologie (gezelschapsdieren). Bij tri-
chinellose wordt daarnaast aandacht besteed
aan beschermende immuniteit (varken,
mens),

3,1, Maatschappelijke ontwikkelingen

a. De eis om zo effectief mogelijk dierlijke
produkten van hoge kwaliteit te produceren
zal zich niet wijzigen.

Parasitaire infecties werken kostprijs verho-
gend en kunnen in het algemeen de kwaliteit
nadelig beïnvloeden. Zowel de effectiviteits-
als de kwaliteitseis betekenen dat de dieren
niet of met zo weinig mogelijk parasieten ge-
ïnfecteerd mogen zijn. Hiervoor is onderzoek
zowel op het gebied van de pathologie en
immunologie als de ecologie en epidemiologie
noodzakelijk.

b. Sociale en economische ontwikkelingen
(energie) duiden er op dat verdere schaalver-
groting van de dierlijke produktie in het hui-
dige tempo en de huidige omvang niet is te
verwachten. Eerder valt een tendens te be-
speuren dat een groter deel van de dierlijke
produktie zich in andere bedrijfssystemen
gaat afspelen (landschapsparken, scharrelkip-
pen). Dit betekent een verhoogde kans op
parasitaire infecties,

c. De toenemende zorg voor een schoon
leefmilieu en de ondera, genoemde kwaliteits-
eis van de dierlijke produkten (zonder resi-
duen) noodzaken om het gebruik van chemot-
herapeutica zoveel mogelijk te beperken. Dit
dwingt naar het zoeken naar alternatieve be-
strijdingsmethoden: bedrijfsvoering, biologi-
sche bestrijding, immunisatie en selectie van
minder gevoelige dieren,

d. Door toegenomen immigratie is er een
verhoogde kans op introductie van parasieten
van mens en (landbouw)huisdier,

e. In het kader van de ontwikkelingssamen-
werking zal onderzoek van parasitaire dier-
ziekten. die in tropen en subtropen van grote
economische betekenis zijn. meer aandacht
vragen,

f. De eis van de gemeenschap om het ge-
bruik van proefdieren te beperken zal verder
moeten leiden naar een rationalisatie in het
gebruik van uniforme en \'schone\' proefdieren.
Tevens zal het gebruik van
in vilro methoden
als vervanging van dierexperimenten moeten
worden bevorderd.

3,2, Wetenschappelijke ontwikkelingen

a. Er is internationaal een verdieping van
het onderzoek inzake de epidemiologie van de
parasitaire infecties te constateren. De resul-
taten van internationaal wetenschappelijk on-
derzoek inzake epidemiologie van parasitaire
infecties zijn moeilijk naar de Nederlandse
omstandigheden te extrapoleren. Wel zijn in
sommige gevallen de studiemodellen bruik-
baar: bijvoorbeeld het Deense S,P,F, pro-
gramma voor varkens, Inzakegastheer-para-
siet relaties ligt dit eenvoudiger. Resultaten in
het buitenland verkregen kunnen hier vaak
wel worden toegepast.

-ocr page 263-

b. Taak van het Nederland parasitologisch
onderzoek in de komende Jaren is om vooral
epidemiologische problemen ten aanzien van
de eigen landbouwkundige situatie te onder-
zoeken; te meer waar meer bodem gebonden
produktie zal gaan plaatsvinden met de daar-
aan verbonden epidemiologische consequen-
ties. Omdat epidemiologisch onderzoek ar-
beidsintensief\' is zal deze ontwikkeling de
capaciteitsbehoefte be\'invloeden.
Het ontwikkelen en toepassen van immuno-
diagnostische methodieken is van grote bete-
kenis zowel bij het inventariserend epidemi-
ologisch onderzoek als bij de bestrijding van
parasitaire infecties.

Studies inzake gastheer-parasiet relatie blij-
ven echter ook van belang met name om be-
paalde epidemiologische concepties te door-
breken. De modellen die bij dit type
onderzoek gebruikt worden moeten realis-
tisch en zoveel mogelijk in de praktijk toepas-
baar zijn. Immunogenetisch onderzoek waar-
bij de relatie tussen weefselantigenen en de
gevoeligheid voor parasieten wordt bestu-
deerd past in dit kader.

4.1. Hoofdlijnen van onderzoek in de peri-
ode 1982-1986

De hoofdlijnen van het onderzoek zijn naarde
onderwerpen als bedoeld onder 2 per sector
(gastheer) als volgt;

Ecloparasieten

Onderzoek zal zich blijven richten op de vec-
torfunctie van ectoparasieten (landbouwhuis-
dieren, gezelschapsdieren).
Daarnaast zullen schurftmijt infecties met
name de bestrijdingsaspecten daarvan, de
aandacht krijgen (rund, schaap).

Protozoen

Coccidiose: bij de kip wordt onderzoek naar
gcneesmiddelenresistentie, immunologisch
onderzoek gericht op mogelijkheden voor im-
munisatie en verbetering van de diagnostiek
en onderzoek inzake immunogenetische para-
meters voor de gevoeligheid van pluimveeras-
sen wenselijk geacht.

Bij herkauwers zal vooral aandacht besteed
moeten worden aan het schaap. Inventarise-
rend en epidemiologisch onderzoek is hier
nodig.

foxoplastnose: het inventariserend epidemi-
ologisch onderzoek zal worden voortgezet
evenals verbetering van de (immuno)-
diagnostiek en de ontwikkeling van een vac-
cin. Fundamenteel onderzoek inzake celbio-
logische aspecten wordt gecontinueerd
(gezelschapsdieren, mens).
Sarcosporidiose: het inventariserend, biolo-
gisch en epidemiologisch onderzoek naar
cycli van sarcosporidiën en besmettingsmoge-
lijkheden van mens en dier zal worden voort-
gezet. De te verwachten pathogene betekenis
van met name genoemde sarcosporidiën zal
nader worden bestudeerd.
Ontwikkeling van specifieke diagnostische
methodieken is dringend gewenst. Ook de
ontwikkeling van een eventueel vaccin zal
aandacht krijgen (huisdier, wilde fauna).
Giardia infecties: het onderzoek betreffende
de immunodiagnostiek en de zoönotische
aspecten zal worden gecontinueerd (gezel-
schapsdieren, mens).

Babesiose: epidemiologie en immunologie
dienen de aandacht te behouden. Met name
mogelijkheden voor vaccinatie dienen onder-
zocht (rund, schaap, gezelschapsdieren).
Trypanosomiase: het onderzoek inzake de
pathogenese en de immunologie zal worden
voortgezet (rund, geit).

Theileriose: het taxonomisch onderzoek zal
worden afgerond.

Het in vitro kweek bestuderen vande parasie-
ten zal worden geïntensiveerd (rund).

Helminthen

Fascioliase: onderzoek inzake chemotherapie
bij schapen en runderen blijft van belang.
De diagnostiek van fascioliasis zal verder
worden geanalyseerd.

De Pathogenese van leverbotinfecties van
schaap en rund zal nader worden bestudeerd
zowel klinisch als histologisch.
Evenzo de combinatie infecties met andere
wormsoorten. Daarnaast zal de behoefte om
adviezen in het kader van maatregelen in de
bedrijfsvoering te kunnen geven, toenemen
(rund, schaap, wilde fauna).
Cestodeninfecties: de hoofdlijnen van het hui-
dige onderzoek zullen worden aangehouden.
Met name de infecties bij immigranten en hun
huisdieren krijgen aandacht (rund, schaap,
gczefschapsdieren, mens).
Nematodeninfecties: het epidemiologisch on-
derzoek van infecties bij herbivoren zal ook in
de periode 1982-1986 grote aandacht krijgen.
Het onderzoek beoogt te komen tot een goed
systeem van bedrijfsbegeleiding. Kengetallen,
voorspellingssystemen, preventieve maatre-
gelen zullen hiertoe moeten worden ontwik-
keld, naast verbetering van de diagnostiek.
Pathofysiologisch en immunologisch onder-
zoek zal worden geëntameerd.
Bij het varken zal de betekenis van ascarisin-
fecties worden bestudeerd. Naast de epidemi-
ologie van deze infecties onder moderne var-
kenshouderijsystemen zal bestudering van het
effect op groei, voederconversie etc. centraal
staan.

-ocr page 264-

De genetisch bepaalde natuurlijke weerstand
tegen parasitaire infecties bij landbouwhuis-
dieren zal verder worden onderzocht.
Hierbij zullen ondermeer de rol van immuno-
genetische factoren bestudeerd moeten wor-
den.

Het huidige onderzoek van de zoonosen toxo-
cariase en trichinellose zal worden voortgezet
(landbouwhuisdieren, gezelschapsdieren, wil-
de fauna, mens).

4.2. Verschuivingen in de verhouding fun-
damenteel en toegepast onderzoek

Een grove analyse van de onder 4.1. ge-
noemde plannen geeft een geringe netto ver-
schuiving naar het meer toegepaste onderzoek
te zien.

4.3. Wenselijke aandachtsverschuivingen
van het onderzoek

a. Probleemprioriteiten.
Overeenkomstig de opstelling in de eerste ont-
wikkelingsnota van de C.P.O. is in de tabel
hieronder per sector een overzicht gemaakt
van de probleemprioriteiten zoals die voor de
komende jaren worden ingeschat. In deze
tabel betekent een laag cijter een groot eco-
nomisch probleem voor de betreffende
gastheer-sector.

S. Nodig geachte organisatorische activitei-
ten

Veel van de onder 4.1. genoemde plannen
vragen onderbouwing en ondersteuning van-
uit andere vakgebieden. Voor andere on-
derdelen is voor de uitvoering een velddienst
bijv. een gezondheidsdienst nodig. Ondersteu-
ning vanuit de volgende vakgebieden wordt in
de periode 1982-1986 in toenemende mate
noodzakelijk:

pathologie en pathofysiologie
immunologie inclusief immunogenetica

— epidemiologie met name de systematische
epidemiologie

— biochemie

Samenwerking met instituten en organisaties
die op de genoemde gebieden werkzaam zijn
dient te worden opgebouwd of uitgebreid.
Daardoor kan nationaal tot een betere taak-
verdeling worden gekomen.
De wenselijk geachte verschuiving in onder-
zoekprioriteiten is alleen te realiseren indien
de deelnemers aan het parasitologisch onder-
zoek zich aan een zekere onderzoekprogram-
mering willen conformeren.

Sector

Trema-

Ceslo-

Nematoden

Proto-

Ectoparasieten

loden

den

Long-

Maagd.

zoën

Schurft

Overigen

wormen

wormen

Rund

2(1)\'

6(7)

3(2)

1(3)

7(6)

5(4)

4(5)

Schaap

1(1)

4(4)

2(2)

3(3)

5(5)

Paard

1(1)

Varken

1(1)

Pluimvee

1(1)

Gezelschaps-

dieren

.1

1

2

Tussen haken prioriteiten 1977-1981.

b. Onderzoekprioriteiten.
Ten aanzien van onderzoekprioriteiten liggen
de volgende verschuivingen voor de hand:
Meer aandacht voor protozoaire infecties bij
pluimvee en schaap, voor helminthologisch
onderzoek bij varkens en voor ectoparasieten
in verband met hun vectorfunctie.
Minder aandacht kan besteed worden aan het
leverbotprobleem en de maagdarmwormen
van herkauwers. In deze sectoren dienen de
onderzoekresultaten beproefd te worden in
bedrijfssystemen.

Meest saillante ontwikkelingen in de ko-
mende 5 jaar

1. Het inpassen vande onderzoekresultaten
in bedrijfssituaties.

2. Het ontwikkelen van methoden om de
weerstand van de gastheer tegen parasi-
taire infecties le verhogen.

-ocr page 265-

N.B.: Samenstelling C oördinatiecommissie Parasitologisch Onderzoek:

Dr. II. .1. Over (voorzitter). Centraal Diergeneeskundig Instituut. Afdeling Parasitologie. Lelystad.

Drs. H. Kuil (secretaris). Vakgroep \'fropischc Diergeneeskunde en Protozoölogie. Utrecht.

Drs. .1. H. Ci. van Wijhe. Ciezondheidsdienst voor Dieren. Gouda.

Ir. M. P. de .long. Proelstatiim voor de Rundveehouderij. Lelystad.

Drs. L. van Knapen, Rijksinstituut \\oor de Volksgezondheid. Bilthoven.

Prof. dr. C. C. Oosterlee, Vakgroep Veehouderij, Landbouwhogeschool Wageningen.

Drs. I-. Borm, Stichting Gezondheidsdienst voor Pluim\\ee, Doorn.

Prof. dr. D. Sw ierstra, Vakgroep Helminthologie en Entomologie, Eaculteit der Diergeneeskunde. Utrecht.
Drs. C. .1. Vermeulen. Veterinaire Dienst. Den Haag.

Dr. G. van Vliet. Centraal Diergeneeskundig Instituut. Afdeling Parasitologie. Lelystad.
ProL dr. .1. .1. Laarman, Instituut voor 1 ropischc Hygiëne, Afdeling Parasitologie, Amsterdam.

Memorandum Nederlandse Rege-
ring over EEG-veterinaire aangele-
genheden

De Nederlandse regering heeft in een memo-
randum aan de EEG te Brussel haar bezorgd-
heid geuit over de voortgang in de harmoni.sa-
tie van de wetgeving in de veterinaire sector.
Die bezorgdheid moet mede gezien worden in
het licht van de huidige veterinaire problemen
in de Europese veehouderij en in de voedings-
middelensector. Deze vragen dringend om
uniforme wetgeving en juiste naleving daar-
van.

De verschillen in de veterinaire wetgeving en
de toepassing daarvan vormen nog belang-
rijke obstakels voor een werkelijk vrij han-
delsverkeer tussen de lidstaten. In dit verband
wordt verwezen naar recente kwesties ter zake
van hormonen, diergeneesmiddelen, salm-
onella en trichinen.

De Nederlandse regering is van mening dat
grote voorrang gegeven moet worden aan het
tot stand brengen van een werkelijk Europees
veterinair beleid.

De geringe voortgang in de harmonisatie van
de veterinaire wetgeving en in de uitwerking
van de tot stand gekomen richtlijnen bevor-
dert helaas het vaststellen van eenzijdige nati-
onale voorschriften en regelingen en het stre-
ven naar vrijstellingen.

De Nederlandse regering acht deze tendens
ongewenst. Doelstelling van de harmonisatie
is immers een vrijhandelsverkeer en verbete-
ring van de gezondheid van de gehele Euro-
pese veestapel.

Naar het oordeel van de Nederlandse regering
zal dc versterking van het Europese veterinair
beleid langs dc volgende wegen bereikt kun-
nen worden:

prioriteitstelling en een versterkte proce-

dure daarvoor;

versterking vande veterinaire afdeling van

dc Europese Commissie.

Prioriteitsstelling en procedure

Met inachtneming van de resolutie van de
Raad van 12 maart 1968 inzake de op veteri-
nair gebied te treffen communautaire maatre-
gelen. is het gewenst dat de Commissie vande
daarin genoemde onderwerpen er jaarlijks een
aantal kiest, dat met voorrang moet worden
behandeld. Over prioriteit van die onderwer-
pen dienen de hoofden van de veterinaire
diensten van de lidstaten in het kader van het
Permanent Veterinair Comité vervolgens
O V c ree n ste m m i ng t c bc re i ke n. 1 n h e t k ad c r va n
de Raad van Ministers dient het prioriteiten-
programma verv olgens tc worden ingepast bij
de organisatie van de werkzaamheden en de
beschikbaarstelling van faciliteiten. Het be-
zwaar tegen de huidige fragmentarische aan-
pak kan daarmee wellicht gedeeltelijk worden
ondervangen.

Versterking van de veterinaire afdeling

Voor een goede voorbereiding van gedetail-
leerde en in de praktijk uitvoerbare voorstel-
len is het noodzakelijk dat de personele capa-
citeit van de veterinaire afdeling van de
Commissie wordt uitgebreid.
Versterking van het apparaat vande Commis-
sie ten behoeve van de veterinaire afdeling is
in tweeerlei opzicht noodzakelijk.
- Er dienen voorstellen te worden voorbe-
reid voor dc noodzakelijk geachte har-
monisatie:

Er is behoefte aan het uitoefenen van toe-
zicht op de naleving van de gestelde regels
in de resp. lidstaten. Daartoe is opbouw
van een communautair inspectie-apparaat
noodzakelijk.
De Nederlandse regering ziet daarbij de in-
tracommunautaire inspectie in nauwe samen-
hang met maar in belang voorafgaand aan

de inspectie in derde landen.
Cioede naleving van de Europese regelingen in
de lidstaten moet immers de basis vormen van
onze gemeenschappelijke invoerpolitiek en de
eisen die de Gemeenschap aan derde landen
moet en mag stellen.

-ocr page 266-

Suggestie voor prioriteiten

Gezien de problemen waarvoor wij thans
staan, geeft de Nederlandse regering prioriteit
aan het tot stand brengen van een Europees
beleid ten behoeve van de bescherming van de
consument. Zij denkt daarbij in het bijzonder
aan het aanpakken van de residuenproblema-
tiek. Dat deze aanpak — die zich uiteraard
ook richt op de kwaliteit van de produktie —
niet alleen leidt tot opheffing van handelsbe-
lemmeringen maar tevens het belang van de
producent dient, behoeft geen betoog. De Ne-
derlandse regering legt in dit verband sterke
nadruk op de verantwoordelijkheden vande
exporterende landen.

Naar het inzicht van de Nederlandse regering
zijn andere belangrijke onderwerpen, die in
dit verband aandacht verdienen:

— de instelling, toerusting en wijze van de
communautaire inspectie;

— - de toerekening van de kosten van de keu-

ringen;

— de wederzijdse erkenning of gelijkschake-
ling van onderzoekmethodieken en mon-
sternames.

Op het gebied van de dierziektebestrijding be-
staan nog steeds grote verschillen. Hoewel het
streven naar harmonisatie van de bestrijding
van alle dierziekten onverkort de steun van de
Nederlandse regering blijft genieten, zal om
technische redenen een keuze gemaakt moe-
ten worden, welke dierziekten bij voorrang op
geharmoniseerde wijze moet worden bestre-
den. De aandacht van de lidstaten en de Com-
missie zou zich thans in het bijzonder moeten
richten op de uitvoering van de bestaande
plannen tot versnelde uitroeiing van:
-- tbc;

brucellose;
leukose;

— varkenspest.

Effectuering hiervan zal in feite leiden tot cen
aanvaardbaar hoog niveau van standaardi-
satie van de dierziektcsituatie in de lidstaten.

Bij het vaststellen van prioriteiten is (evens
aandacht nodig voor de continuïteit van de
reeds in gang gezette programma\'s. Zo moge-
lijk zal tezelfdertijd een aanvang moeten wor-
den gemaakt met de harmonisatie van de
mond- en klauwzeerbestrijding.
Gezien de inmiddels bereikte overeenstem-
ming ten aan zien van de varkenspestbestrij-
ding in de E.G. zal de hierbij opgedane erva-
ring bevruchtend kunnen werken op een
spoedige regeling ten aanzien van andere ziek-
ten.

(Persherichl Minisierie van
Landbouw en Visserij)

Concours Hippique
Woerden 1981

12e C.H. \'Woerden\', Strijd der kam-
pioenen - 3—4 juli 1981

Menken l.andbouw Trofee

Wie de Menken l.andbouw Trofee (dit jaar al weer
voor de 5e maal) wil winnen, moet een topprestatie
leveren; diè combinatie is namelijkwinnaar die in
het Z-springen. het Jacbtspringen èn de Puissance
de beste prestatie heeft geleverd. Een bijzonder
aantrekkelijke formule voor ruiters en publiek.

Programma

Het programma begint zaterdag om 09.00 uur met
dressuurwedstrijden in het Park Bredius. gevolgd
door springconcoursen op het Exercitieveld, welke
naar mate de tijd verstrijkt steeds zwaarder, impo-
santer worden.

climax van het geheel krijgt zijn beslag tijdens
het avondprogramma dat tot ongeveer 23.00 uur
duurt.

De liefhebbers van het aangespannen paard ko-
men in de kaasstad eveneens goed aan hun trekken.
Diverse rubrieken voor tuigpaarden staan op het
programma, waaronder tweespannen voor con-
courswagens. eenspannen limietklasse, eenspannen
open klasse en een rubriek voor dames, ook hier
kan men grootheden die een nationale reputatie
genieten aan het werk zien.

Ponies en Hackney\'s

Het tweedaagse paardengebeuren gaal vrijdag 3
juli. dit jaar om 17.00 uur in verband met de nog
schoolgaande jeugd, van start met de ponyruiters.
die traditiegetrouw de spits af moeten bijten.
Ook deze dag kan bet publiek genieten van aan-
trekkelijke wedstrijden en demonstraties. Extra
vermeldenswaard zijn het spectaculaire monté-
draven (sneldraven zonder in galop over te gaan)
en, voor het eerst in Woerden, speciaal voor de
tuigpaard lieffiebbers, 3 rubrieken hackney\'s kleine
maat; fameus om hun verheven gangen.
Dat het recept afwisseling ook hier is voorge-
schreven blijkt wel uit het feit dat vanaf 13,00 uur
op het Exercitieveld tevens stamboek en premie-
keuringen voor paarden gehouden zullen worden.
Het ponyconcours eindigt omstreeks 23,00 uur.
Voor nadere informatie kan men zich wenden tot
de afdeling public-relations van het Concours Hip-
pique \'Woerden\', tel. 02380-16324 13120.

( Persherichl)

-ocr page 267-

de I.and-

Structuurschema voor
inrichting ingediend

Bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal is
onder eerste verantwoordelijkheid van minis-
ter ir. G. Braks (l.andbouw en Visserij) inge-
diend \'deel a: beleidsvoornemen\' van het
\'Structuurschema voor de Landinrichting\'.

Doelstellingen en hoofdlijnen van beleid

De hoofddoelstelling van het landinrichtings-
beleid is: \'Het binnen het kader van het totale
overheidsbeleid inrichten van delen van het
landelijk gebied op een zodanige wijze, dat de
maatschappelijke betekenis van dat gebied zo
goed mogelijk tot zijn recht kan komen\'.
Voor het te voeren beleid is deze hoofddoel-
stelling nader uitgewerkt in 1.3 doelstellingen:
De handhaving of verbetering van de eoneur-
renliepoxiiie van de land- en ininbouw.
Ten-
einde blijvend op de markt te kunnen concur-
reren, dient de produktiviteit van de land-en
tuinbouw te worden verbeterd door verlaging
van de produktiekosten. De produktiekosten
worden mede door de inrichtingssituatie be-
paald;

Hel opheffen of verminderen van regionale
inkomensachterstanden in de land- en tuin-
bouw.
Ongunstige inrichtingssituaties, vooral
wanneer deze een zo goed mogelijk gebruik
van de produktiviteit van de gronden belem-
meren, kunnen in belangrijke mate oorzaak
zijn van het voorkomen van deze regionale
inkomensachterstanden;

De verbetering van de werkomstandigheden
in de land- en tuinbouw,
l.angere tot veel
langere werktijden zijn mede een gevolg van
ongunstige werkomstandigheden, die ook het
verrichten van vuil en zwaar werk kunnen
inhouden. Achterstanden van deze aard kun-
nen voor een deel samenhangen met de inrich-
tingssituatie, voornamelijk de ligging en ont-
sluiting van gebouwen en gronden betreffend;

Het verruimen van dc keuzemogeli/kheden In
het grondgebruik voor de land- en tuinbouw
op langere termijn.
Het is van groot belang
dat de inrichtingssituatic aan de land-en tuin-
bouw voldoende keuzemogelijkheden in het
grondgebruik geeft om in de toekomst het
hoofd te kunnen bieden aan onvoorziene ont-
wikkelingen;

Het verbeteren van de kwaliteit van hel land-
schap.
Maatschappelijke ontwikkelmgen in
het landelijk gebied hebben vaak verandering
tot gevolg. Het landschap behoeft daarin be-
geleidmg;

Het tot stand brengen van een doelmatige en
veilige ontsluiting In hel landelijk gebied afge-
stemd op de te vervullen functies.
De gronden
en gebouwen moeten zodanig bereikbaar zijn
als met de daaraan toegekende functies over-
eenstemt. Ook het woon-, werk- en leefkli-
maat in het landelijk gebied is gebaat met een
7.0 goed mogelijke ontsluiting, waarbij met
name de verkeersveiligheid op plattelandse-
gen aandacht verdient;

De verbetering van de waterhuishouding in
hel landelijk gebied, gericht op samenhan-
gend waterbeheer en afgestemd op de te ver-
vullen functies, passend binnen hel algemeen
beleid met betrekking tol de waterhuishou-
ding.
Met maatregelen en voorzieningen van
landinrichting kan de waterhuishoudkundige
infrastructuur van het landelijk gebied zo
goed mogelijk worden aangepast aan de func-
ties van het gebied. Aanpassingen in de water-
huishouding dienen te worden afgestemd op
het algemene waterhuishoudkundige beleid;
Het leveren van een bijdrage aan de leefbaar-
heid van dorpen.
Binnen de dorpen kan de
ligging van een agrarisch bedrijfsgebouw de
leefbaarheid voor de bewoners in de nabijheid
ongunstig be\'invloeden. Onvoldoende groen-
voorzieningen of geheel ontbreken ervan is
vaak ongunstig voor de leefbaarheid;

Het leveren van een bijdrage aan een zodanige
inrichting van het landelijk gebied dal het
verstedelijkingsbeleid zo goed mogelijk wordt
ondersteund.
In de Nota Landelijke Gebieden
zijn gebieden binnen de stedelijke invloeds-
sfeer aangegeven. Delen van deze gebieden be-
hoeven een groenstructuur teneinde aan de
vele bedreigingen van de groene ruimte door
verstedelijking een halt toe te roepen. Boven-
dien kan daarmee de bruikbaarheid van het
landelijk gebied voor verschillende doelein-
den worden vergroot. Open ruimten tussen
stadgewesten behoeven, naast de inrichting
voor nieuwe functies, de versterking van be-
staande functies om de gewenste geleding van
de verstedelijking tc verkrijgen;
Het leveren van een bijdrage aan het behoud
en de ontwikkeling van natuurgebieden en
cuhuurhistrische elementen en van natuur-
waarden en het scheppen vun voorwaarden
voor een doelmatig beheer.

Het leveren van een bijdrage aan de realise-
ring van het beleid met betrekking tot de
ojienluchlrecreatie door de mogelijkheden
van recreatief medegebruik te verruimen en
door de totstandkoming van recreatievoorzie-
ningen le bevorderen.

Het leveren van een bijdrage aan de ontwikke-
ling van bestaande en de aanleg van nieuwe
hossen en hel scheppen vun voorwaarden
voor een doehnutig beheer.

-ocr page 268-

De oiulerlinge aanpassing van de aanleg en
verheiering van zgn. infrasinicnirele voorzie-
ningen en de inrichling van hei landelijk ge-
bied.
Hel tegemoelkomen aan de vraag naar
vervoer van personen en goederen brengl met
zich mede, dat hel landelijk gebied wordt
doorsneden door land-, vaar- en spoorwegen,
alsmede door ondergrondse buisleidingen, al
of niet gebundeld in leidingslraten. Tevens
komen in veel gebieden hoogspanningsleidin-
gen voor. Voorts is in het landelijk gebied
ruimte nodig voor \\oorzieningen, zoals scha-
kelstations, verkeerspleinen, militaire vesti-
gingen met een groot direct ruimtebeslag en
winningen van bodemmateriaal. De aanleg en
verbetering van infrastructurele voorzienin-
gen hebben vaak nadelige gevolgen voor de
inrichting van het landelijk gebied voor an-
dere functies.

Hoofdlijnen van beleid

Met betrekking tot de behoefte aan landin-
richting bij de land- en tuinbouw zal in het
landinrichtingsbeleid een accent worden gege-
ven aan gebieden, waar door verbetering van
de inrichting achterstandsituaties in inko-
mens en werkomstandigheden kunnen wor-
den verminderd of opgeheven. Door landin-
richting op deze doelstellingen te richten
wordt in deze gebieden tevens de internati-
onale concurrentiepositie verbeterd en wor-
den de ontwikkelingsmogelijkheden ver-
ruimd. Voorts kunnen bij deze doelstellingen
ook niet-agrarische functies van een gebied
worden gediend.

Een tweede hoofdlijn van beleid is uit het
verstedelijkingsgebied gericht op de verbete-
ring van gebieden, die binnen de stedelijke
invloedsfeer liggen. Daarbij wordt met name
gedacht aan de gebieden van de Randstad-
groenstructuur en aan bufferzones tussen ste-
delijke gebieden. In deze gebieden is behoefte
aan het vrijhouden van stedelijke ontwikke-
lingen en aan een inrichting, waarin bijvoor-
beeld landbouw, openluchtrecreatie en land-
schap naast elkaar en verweven met elkaar tot
hun recht kunnen komen. In een aantal gebie-
den kan landinrichting daaraan een bijdrage
leveren. Soms gebeurt dit thans al in ruilver-
kavelingsverband.

Een derde hoofdlijn van beleid betreft het
leggen van een accent op doelstellingen lot het
beschermen cn het ontwikkelen van natuurge-
bieden en waardevolle landschappen en tot
het verbeteren van de kwaliteit van het land-
schap. Deze hoofdlijn van beleid is met name
van betekenis in gebieden, waar grote span-
ningen optreden tussen natuur- en land-
schapsbehoud en andere belangen, zoals land-
en tuinbouw, openluchtrecreatie en andere.

De problematiek in deze gebieden kan soms
ook met of mede met andere instrumenten,
zoals de Relatienota worden tegemoetgetrc-
den. Met zorg zal het juiste instrument of een
combinatie van instrumenten moeten worden
gekozen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden
gedacht aan landinrichting met inbegrip van
landschapsbouw tezamen met toepassing van
de Relatienota.

Tenslotte zal in een vierde hoofdlijn van be-
leid met het oog op de verbetering van woon-
en leefomstandigheden een accent worden ge-
legd op een doelmatige en veilige ontsluiting
van het landelijk gebied met plattelandswegen
en paden. Deze hoofdlijn van beleid kan wor-
den verwezenlijkt zowel in het kader van her-
inrichting en ruilverkaveling als in het kader
van gemeente- en waterwerken, de zoge-
naamde A2-werken.

(Uit: Pershericht .Ministerie van
Landbouw en Visserij).

Van de Faculteit
Uitnodiging

Prof. dr. Hideo Tamata (Faculty of Agri-
culture, Tohoku University, Sendai, Japan)
is voornemens een lezing te houden getiteld:
\'Adaptation of rumina! epithelium to dietary
factors: the cell kinetic approach\'.
Datum: woensdag I juli.
Plaats: Collegezaal 102, Hoofdgebouw Dier-
geneeskunde, De Uithof, Yalelaan I, Utrecht.
Tijd: aanvang 15.30 uur, zaal open 15.15 uur.
Alle belangstellenden heten wij van harte
Prof dr. P. H\'ensvoort
Prof dr. R. A. Prins

Werkgroep
Diergenee.skunde en
Samenleving

Dc gebundelde tekst van de lezingencyclus
1981, waarin het thema \'Mens en Proefdier,
hoe vergelijkbaar zijn ze?\' werd behandeld
door:

dr. W. J. I. van der Gulden;
dr. H. S. Verbrugh:
mevr. prof. dr. Ci. M. van Asperen;
is inmiddels verschenen en voor belangstellen-
den kosteloos verkrijgbaar.
Aanvragen te richten aan het Bureau van de
Faculteit der Diergeneeskunde, Hoofdge-
bouw Diergeneeskunde, Yalelaan I, postbus
80163. 3508 TD Utrecht.

-ocr page 269-

2. GfT-Seminar über angewandte
Nutztierethologie

Die Gesellschall für Tier/uchtwissenschaft /usam-
men mil der Deulschen Veterinärmedizinischen
Gesellschaft und der Deulschen Ge/ellschaft für
Züchtungskunde führt in der Zeit vom 5. bis 10.
Oktober 1981 ein Seminar über \'Arbeitsmethoden
der angewandten Nutztierethologie - Versuchsan-
lage, Versuchsauswertung, technische Hilfsmittel\'
durch. Ziel dieses Seminars ist es. Interessenten,
insbesondere der Agrarwissenschaft. der Tiermedi-
zin und Biologie, einen Einblick in die Grundlagen
und die derzeitigen Arbeidsmelhoden der Nutztier-
elhologie zu ermöglichen. Im RahmendesSeminars
sollen schwerpunktmäßig der Einsatz technischer
Hilfsmittel sowie die Versuchsanlage und
-auswertung aus der Sicht der Biometrie behandelt
werden.

Während des Seminars finden zwei halbtägige Ex-
kursionen zum Institut für Eandtechnik in Weihen-
stephan und zum Max-I\'lanck-Institut für Verhal-
tensphysiologie in Seewiesen statt.
Teilnehmerkreis: Die Zahl der Teilnehmer muß in
.Anbetracht der zur Verlügung stehenden Hofsaal-
plätze beschränkt werden, die .Auswahl wird von
den Veranstaltern vorgenommen, wobei aktiv in
der Forschung stehende Wissenschaftierund Dok-
toranden (ohne
I achpriilerenz) bevorzugt Berück-
sichtigt werden. Cirundkcnntnisse in Ethologie und
Biometrie sind erwünscht.

Tagungsort und Anmeldung: Bayr. I.andesanstalt
für rierzucht, Prof.-Dürrwaechter-Platz I, 8011
Grub, Post Poing (bei München), lel. (089) 90 9.V
2 00.

Anmcldelrist: 1 ,luli 1981.

1. Europäischer Kongreß

\'Medizin und Reitsport\'

18. —20. September 1981 in Saumur

Vorläufiges programm

18. September 1981, \\ ormillag:

Dus Training und die kardiorespiruiurisehe Anpas-
sung an die Anstrengung
Madame E. Promet (E): Die Hippiatrik.
Madame A. Ansaloni (E): Das vergleichende Trai-
ning für das Rennen bei dem Menschen und dem
Pferd.

Madame M. Maréchal (E); Die Überwachung einer
Mannschaft hohen Niveaus beim vollständigen
Concours. Gesichtspunkt des Tierarztes.
Madame Potiron-Jousse (F): Die kardiovaskuläre
Bilanz des Sportlers hohen Niveaus.

F. Eescure(F): Der Platz der Echokardiographie in
der medizinischen Untersuchung des Reitpferdes.

G. F. Fregin - D. P. Thomas (USA): Kardiorespira-
torische und hämatologische Regulierung bei dem
Pferd in Schwimmbecken.

R. Straub, H. Hoppeler und H. Howald (Schweiz):
Prinzipale Forschung im Skelettmuskel des Pferdes
und ihre praktische Anwendung.

18. Septemner 1981, Nachmittag

Die Ünjalle heim Rennen. Präveniion
W. M. C. Allen (GB): Unfälle beim Rennen in
Großbritannien. Eine Übersicht über ihre Häfigkeit.
ihre Natur und die vorbeugenden Maßnahmen
für ihre Kontrolle.

R. M. Sichere, A. Allemandou, Mme Delporte(F):
Das Interesse und die Modalitäten der Reeduka-
tion der Wirbelsäule des .lockeys.
.1. J. Yeats(GB); Überwachtungdes Pferderennens
und Bericht der Unfälle.

P. F. Knezevic (Austria); Bewegungsprogramme
für das Pferd.

Das Dopen

P. Dumas (F): Entwicklung und derzeitige Pro-
bleme des Dopings.

H. Gerber (Schweiz): Entzündungshemmende Me-
dikation beim Reitsport.

D. Courtot (F): Pharmakokinetik der entzündungs-
hemmenden Arzneimittel ohne Steroide. Anwen-
dung bei Antidopingkontrolle beim Pferd.

19. .September 1981, Vormittag

Die i\'nfäl/e heim Ren.spon außerhalh des Rennens

H. Blickensdorfer (Schweiz): Soziale und sportme-
dizinische Aspekte des Concoursreiters.
H. Schwarz: Durch das Pferd bedingte außerge-
wöhnliche Verletzungen des Reiters.
W. Heiperts. K. Steunbrük (D): Analyse der Reit-
unlälle und Vorschläge zur i:nfali\\erhütung.
,1. Henggeier (Schweiz): Der Reitunfall: Bedeutung
und Prophylaxe.

B. .Auvinet: Das traumatische Risiko in der Praxis
des Reitsports.

19, September 1981, Nachmittag

Die Knochengelenksa/Jekiionen heim Pferd und in
der V\'ergleiehenden Pathologie, therapeutische
.Aspekte

M. Eemaire (F): Die Kohlenstoffaser in der huma-
nen chirurgischen Praxis.

P. Langlois(F): Die Kohlenstol laser in der tierärzt-
lichen chirurgischen Praxis.

-ocr page 270-

R. Desproges-Golteron (F): Âthiologisch-
pathogene Betrachtung der Knochenaffektionen
(Nekrose. Osteochondritis. Algodystrophy....) in
der Humanpathologie.

A. Muller (Schwciz): Knochen-und Gelenkpatho-
logie des Pferdes.

J. Plainfossé. B. Plainfossé (F):.Die Osteochondri-
tis dissecans beim Sportpferd.
Madame M. Diehl (Schweiz): Strahlbeinlahmkeit

"Berufskrankheit\' des Sportpferdes.
G. E. Fackelman (USA): Faktoren.diezur Entwick-
lung der Gelenkaffektion beim Pferd führen.
J. de Faucompret (F): Die Anwendung der Méso-
thérapie in der Chirurgischen Klinik des Pferdes.

Runälischgespräli: Die llyaliironsäiire in der lier-
ärziHehen Praxis des Pferdes.

Teilnehmer: J. A. Auer (USA). P. Langlois (F). E.
A. Balaz.s (USA).

20. September 1981, Vormittag

Die Analyse der Bewegung (Pferd Reiler). Anwen-
dungen in der Hippoiherapie

C. Fabrigoule. P. Marry. J. Pailhous(F): Studie der
Psychopädagogie des Reiters und des Pferdes, in
Verbindung mit den Theorien der Lehre.
V. Ziswiler(Schweiz): Die Dynamikdes Pferderück-
ens.

Madame C. Heiperts-Hengst (D): Elektronische
zeitabhängige Druckverteilungsmessung im Reit-
sitz mit synchroner Hochfrequenzfilmanalyse.
K Hordegen (Schweiz): Der Einfluli des Reitspor-
tes auf die menschliche Wirbelsäule.
Madame U. Kunzle (Schweiz): Hippotherapie:
Grundprinzip und Anwendungstechnik.
■I.-P. le Tue (F): Reedukation durch Reiten und
Spastizität der unteren Glieder; Arbeit im Schritt.

Eeilnahmegebühren

Bis zum Nach dem

30. Juni 1981 I.Juli 1981

KongrelJ

teilnehmer 350 FF 450 FE

Begleitperson 350 FE 300 FF

Die I eilnahmegebühr »1»/; in französischen Francs
bezahlt werden.

Bestätigung

fJie Anmeldung zum KongrelJ wird nur bestätigt,
wenn der Anmeldung Ihr Bankscheck, derdie oben
genannten Kosten decken muß. beigefügt ist.

Generalsekretarial

Docteur B. Auvinet. Centre Hospitalier de Laval.
5.3024 Laval Cedex.

Inlichtingen: op het redaktie-secretariaat verkrijg-
baar.

Orthopädischer Fortbildungskurs
\'Pferd\'

Auf Grund mehrfacher Anfragen wird an der Kli-
nik für Orthopädie bei Huf-und Klauenlieren der
Veterinärmedizinischen Universität Wien am Frei-
tag. dem 9. Oktober 1981. von 9 bis etwa 20 Uhr ein
Fortbildungskurs \'Pfetd" mit dem I hema; Ortho-
pädischer lintersuchungsgang einschl. Elektrodia-
gnostiek. physikalische Podotrochloseneurekt-
omie. Sehnensplitting und Spatoperation am
lebenden Pferd, abgehalten.
Kursleiter: o. Univ.-ProL Dr. Peter F. Knezevic.
Teilnehmerzahl; mmdestens 20. höchstens 30 Per-
sonen.

Das Hauptgewicht liegt auf dem Praktikum.
Eheste Anmeldungen mit Telefonangabe ab Kurs-
büro Orthopädie, l.inke Bahngasse 11. A-1030
Wien. Tel. 73 55 81-3 72 (Hr. Matejka).
Kursbeitrag: 1200 öS (inkl. Skriptum. Materialer-
satz und eine Jause). Der Fortbildungskurs wird
von der A I F mit 4 Doppelstunden anerkannt.
Wiederholung die.ses u. a. Kurses; Freitag. 30. Ok-
tober 1981.

Orthopädischer Fortbildungskurs
\'Rind\'

An der Klinik für Orthopädie bei Huf- und Klauen-
tieren der Veterinärmedizinischen Universität Wien
wird am Freitag, dem 27. November 1981. von 9 bis
etwa 20 Uhr ein Fortbildungskurs \'Rind" mit dem
Thema: Orthopädischer Unterxuchungsgang. Ope-
rationen an Leichenteilen und <.m lebenden Rind,
abgehalten.

Kursleiier: o. Univ.-ProL Dr. Peter F. Knezevic.
Teilnehmerzahl: mindestens 20. höchstens 30 Per-
sonen.

Das Hauptgewicht liegt auf dem Praktikum.
Eheste Anmeldungen mit Ielefonangabe an Kurs-
büro Orthopädie. Linke Bahngasse II. A-1030
Wien. Tel. 73 55 8 1-3 72 (Hr. Matejka).
Kursbeitrag: 1200 öS (inkl. Skriptum. Materialer-
satz und eine Jause). fX-r Fortbildungskurs wird
von der A I E mit 4 Doppclstunden anerkannt.

28. Internationaler APIMONDIA-
Kongreß 1981 in Acapulco

Der 28. Intcrnaionale API MONDIA-KongrelJ fin-
det v orm 23. bis 29. Oktober 1981 nn Kongreßpalast
des berühmten Seebades Acapulco an der Pazifik-
küste in Mexiko statt. Das Thema des Kongresses
lautet
\'Soziale und wiriseha/ilii he Bedeulung der
Bienen
Zucht\'.

Anfragen sind zu richten an: Westtours-Reisen
GmbH. Adenauerallee 76. 5300 Bonn I. Tel. (02 28)
21 60 58.

-ocr page 271-

Varkenspest in Beverwijk

Een geval van varkenspest is de 4e juni
geconstateerd op een bedrijf in Noord-
Holland (Beverwijk). Het betreft hier een
swillbedrijf met 242 mestvarkens, waar-
van er 15 ziek waren. Na bevestiging van
de diagnose door het C.D.I. is de gehele
populatie afgemaakt en gedestrueerd.
Verder zijn de gebruikelijke sanitaire
(desinfectie) en veterinair-politionele
maatregelen (zoals een zone de protec-
tion van 2 km/ 15 dagen) onmiddellijk
getroffen. Een traceringsonderzoek naar
de herkomst van de aanwezige dieren is
ingesteld.

Het O.l.E. te Parijs en de E.G.-partners
zijn van e.e.a. op de hoogte gesteld.

VARKENSPEST
Frankrijk

Op 25 mei is op een bedrijf te Arneke. departement
du Nord, een geval van varkenspest geconstateerd.
Er waren 25 zeugen, 2 beren en
90 mestvarkens
aanwezig.

Sanitaire maatregelen zijn direct genomen en het
afmaken van alle aanwezige varkens is onmiddellijk
bevolen.

HAEMOPHIl.US EQUIGENITAEIS
Denemarken

Bij een veertienjarige merrie is uiteen baarmoeder-
uitstriik
Haemophilii.seqiiigciiiialisgCKokerd gedu-
rende een routinematig gynaecologisch onderzoek
voorafgaande aan de kunstmatige inseminatie van
het dier.

Sedert 1978 zijn ongeveer 450 monsters onderzocht
op
Haen\\ophilus equigenilalis en d it is hel eerste dat
positief bevonden is,

De/e enkele isolering is niet in verband gebracht
met aanwijzingen van besmettelijke metritus bij
paarden (C,E,M,) bij de merrie of bij andere paar-
den in Denemarken,

VESICULAIRE VARKENSZIEKTE
Groot-Briltannic

Op 28 mei is bij varkens te Wrexham, Clwyd.
Wales, een uitbraak van vesiculaire varkensziekte
bevestigd,

ftet bedrijf is onder toezicht gesteld, alle besmette
varkens en degene die tnet hen in aanraking zijn
geweest, worden afgemaakt en strenge .sanitaire
maatregelen zijn genotnen,

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN
Dierziektenbulletin nr, IO van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m 31 mei 1981 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangilteplichtige
besmettelijke dierziekten in Nederland,

Kotkreupel

Totaal 23 gevallen in 21 gemeenten,

Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Noord-Holland
Zuid-Holland
Limburg
Schurft

Totaal 3 gevallen in 3 gemeenten

Friesland I geval

Noord-Holland 2 gevallen

Vogelcholera

Totaal I geval in I.imburg,

I geval

6 gevallen in 5 gemeenten
9 gevallen in 8 gemeenten
I geval
4 gevallen
I geval
I geval

DöOigm

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 272-

1981

Juli:

1 3 Vllth International Congress ol the World
Veterinarv Poultry Association. Oslo. Nor-
way.

I 7. Intern. Kongreß der WVPA (A). Oslo.

3 4 Concours Hippique Woerden 198! (pag.
694).

6- IÜ Hungarian Society ol Agricultural Scien-
ces. Internat. Conference on Feed Additives.
Budapest.

13 17 9. Intern. Kongreß des WAAVP. Buda-
pest (pag. 2X7).

Augustus:

24 2X 27. Europ. FleischforscherkongreB (A).
Wien.

30 4 sept. 8th International Symposium ot
World Association of Veterinary Food Hygie-
nists. Dublin (pag. 263 en 949 (1980); 5.34).

31 3 sept. 32nd Annual Meeting of the European
Association for Animal Production - Ned. Zo-
ötechnische Vereniging: Studiedagen
E.A.A.P.. Zagreb.

.September:

3 Groep Veterinaire Homoeopathie

K.N.M.v.D. l.edenvergadering.

9 11 EXV ESOMAR Seminar on: Tnternati-
onal Pharmaceutical Marketing Research\' -
consolidating our e.xperiences. Zürich.

9 Smith Kline, Windsurfkampioenschap \\oor
dierenartsen. Nieuwkoop.

14 18 European Association for the Study of
Diabetes (EASD). 17e jaarlijkse bijeenkomst,
RAI-Amsterdam. (pag. 1097 \'80)

10 1 I Fortbildungstagung des Bundesverban-
des der beamten Eierär/te (A). Bad Har/burg.

15 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. l.edenvergade-
ring. Hotel Berg/icht, Hellendoorn; aanvan«
20.15 uur.

17 Aid. Noord-Holland K.N.M.\\.[)-
ledenvergadering, Oosthui/en, aanvang 20.30
uur.

17 Groep Volksge/ondheid K.N.M.v.D. Eeden-
ve rgadering.

17 20 British Veterinary .Association Annual
Congress, llnivcrsitv of Exeter (pag. 337).

18 20 I. Europäischer Kongress \'Medi/in und
Reitsport\'. Saumur. (pag. 697)

19 Najaarsdag Groep Geneeskunde van het
Kleine Eluisdier K.N.M.v.D. Bij paleis\'t L.oo.
lO.(K) - 17.00 uur.

23 Afd. Friesland K.N.M.v.D. l.edenvergade-
ring. Oranje Hotel, l.eeuwarden, 20.00 uur.

24- 26 30. Internationale Eachtagung für Fort-
pflanzung und Besamung der Bundesanstalt
für künstliche Besamung, Ihalheim. Wels
(pag. 451).

28 1 okt. 22. Arbeitstagung des Arbeitsgebietes
\'Eebensmittelhygiene\' der DVG (A).
Garmisch-Partenkirchen, (pag. 127)

Oktober:

2 3 Jaarcongres 1981 K. N. M.v. D.. tevens I 2Xe
Algemene Vergadering. Rhenen (pag. 291 en
pag. 399).

5 10 2. Gfl Seminar überangewandte Nutztie-
relhologie (pag. 697).

9 Orthopädischer Fortbildungskurs \'Pferd\',
Wien (pag. 698).

13 14 Kulmbacher Eortbildungstagen (A),
Kulmbach.

14 17 I.XVI F.S.O.M.A.R. \'Industrial Marke-
ting Research\' - developments affecting our
future. Budapest.

14 17 Bp I-KongrcB mil Forlbildungsveranstal-
tung (,A). Baden-Baden.

17 19 \'Cerberus\'-U.S.C. 4e lustrum.

20 21 5. Cuxhavener Seminar\'Fleisch und Flei-
scherzeugnis.se\' (A). Cuxhaven.

23 30 Inlernal. Bienenzüchterkongreli der .Api-
mondia, Acapulco (pag. 698).

26 29 3rd European Symposium on Poultry Nu-
trition, Edinburgh (pag. 383).

November:

14 Vereniging van Directeuren van Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuring.sdiensten. Ver-i
gadering. Jaarbeurscongrescenlrum, Utrecht.
Aanvang 10.00 uur.

25 27 I.XVII F.S.O.M.A.R. \'Publishing in the
1980\'s: innovation and competition. Monte
Carlo.

27 Orthopädischer Fortbildungskurs \'Rind\',
Wien (pag. 698).

December:

5 18 AO ASIF-\\ I I courses. Davos(Swiizcr-
land) 1981 (pag. 681).

8 Afd. I.imburg K.N.M.v.D, Algemene Leden-
vergadering.

10 Groep Volksgezondheid K.N, M.v,D. Leden-
vergadering.

10 Aid. Noord-Holland K.N.M.v.D.-
ledenvergadering. Oosthuizen, aanvang 20.30
uur.

15 Afd, Overijssel K,N,M,v,D. Ledenvergade-
ring. Hotel Bcrgzicht. Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

1982

Februari:

16 17 CLO-studiedagen 1982 (CLO-instituut
voor de Veevoeding \'De Schothorst\').

September:

6 10 International Association of Icachers of
Veterinarv Preventive Medicine. Arlington.
U.S.A. (pag. 415).

7 -10 .Xllthe World Congress on Diseases of

Cattle - World .Association for Buiatrics. Am-
sterdam.

-ocr page 273-

k[]lLM(iL

In memoriam

JOS KOOPMAN

Op 27 maan 19HI werd Jos Koopman kon na
:ijn 47sie verjaardag onder grole helang.slelling
in Beesd hegraven.

Eind januari jl. nog volop in de wimer.se
prakiijkdrukie. vroeg Jos naar aanleiding van
vage klaehien een medisch consult. Dit
onderioek leidde tot een diagnose waarhij de
prognose infaust moest worden gesteld.

.los heelt vanaj het momeni dat hei
onalwendhare vaststonil op moedige wijze in zijn
lol berust. Hij heeji nog de tijd gehad en benut
<nn van zijn gezin en zijn vrienden ajscbeid te
nemen, /.ijn gezin waarmee hij zo iniens gelukkig
was.

Jos Koopman werd op 10 maan 1934 in
Hoogwoud (\\. H.) geboren als jongste van een
groot landbouwersgezin, /ijn middelbare
schoolopleiding ontving hij op het Petrus
Canisiushccum te .Alkmaar.
Inmiddels bad een van zijn broers al bijna de
studie voor dierenarts voltooid.
i an jongsaj hekend met het
veehoialenjgeheurcn. trok i>ok Jos het beroep
van dierenarts sterk aan. In 1954 hegon bij zijn
studie in Utrecht. Hij nam daarbij actiej tleel aan
het verenigingsleven en tnaakte er vele goede
vricnden.

\\a zijn (lierenartse.vamcn in maart 1962 heeft hij
cen aantal maanden in de praktijk geassisteerd
tol zim hroer hem liet weten dat de praktijk in
Beesd vrijkwam. Jos heeft van deze gelegenheid
gebruik gemaakt en de hetrefjënde praktijk van
( oUega .km \\ ee/thof (tvergcnomen: dat was op I
jidi 1962.

Op 21 juli 1962 trouwde htj met Gerda Coppens
uit Rosmalen. L il het huwelijk werden twee
zoons en een dochter geboren.
In 1974 assoc ieerde hij zich met H// Straaten.
Deze associatie is door beide collegae steeds als
zeer positief ervaren. Ook met de huurcoUegae
werden goede betrekkingen onderhouden,
.los Koopman huldigde het standpunt dat een
regelmatig samenkomen van collegae op

lijdschr. Diergeneesk.. deel 106. ajl. IJ. I9HI

kringvergaderingen een wezenlijk belang was
voor de onderlinge verhoudingen. Deze instelling
leidde logischerwijze tot zijn voorzitterschap van
de kring van dierenartsen in de Neder-Betuwe en
Bommelerwaard. Hij is da! vele jaren geweest,
tot 19/iO. Tevens had hij zitting in de
tarievencommissie van de K. N. M.v.D.

Ook buiten zijn vakgebied had Jos brede
belangstelling. Met name moet hier genoemd
worden de Eionsclub in Culemborg. waarvan hij
vanaf de oprichting actief lid was.
Toen Jos zijn praktijk hegon hadden de
bedrijven nog een laag stalgemiddelde: de
mechanisatie had nog geen hoge vlucht genomen.
Geen erg gemakkelijke situatie, maar een
prachtige gelegenheid om met de mensen mee te
leven.

Hij zag kans om. met een beminnelijk soort
gezag, zonder jagen toe h een hoog tempo te
maken, waarbij hij altijd nog tijd vond voor de
mens achter de patiënt. \\ otn- tie mens die hij
vricntlclijk en als het even kt>n met een grapje
tegenttier tratl.
Jt)s Ktiopman is niet meer.
1 \'oor allen die met hem omgingen een verlies.
Ons medeleven gaat vtioral uit naar zijn vrouw
Gert/a. ilie hem zt> na stond en die die laatste
maanden alles heeft gedaan om hem hij te slaan
in hel afscheid nemen van het leven: tms
medeleven evenzeer votir de kinderen, waarin Jos
zo\'n vertrt)uwen had en tlie hun vader veel te
jong verloren.

H\'.

//. M. JA NSEN
Th.
.V7 «. I, I77-.V

-ocr page 274-

Op 16 oktober 1980 zegt Pesch, als inleider
op een vleeskalverensymposium in Ede,
waar de kalvermelkproduktiebedrijven en
de praktizerende dierenartsen bijeen zijn,
onder meer, dat de dierenarts een rol van
betekenis in de Nederlandse kalvermesterij
speelt. In dit artikel zal getracht worden na
te gaan, van welke kanten het functioneren
van deze dierenarts wordt beïnvloed
teneinde de relaties tussen de verschillende
werkers op dit terrein nader te
onderkennen.

In 1979 werd in Nederland ongeveer
129,000 ton wit kalfsvlees geproduceerd met
een (toen te lage) waarde van plus minus 1
miljard gulden. In ons land zijn hierbij
5.500 mensen betrokken op onder anderen
3.500 boerenbedrijven. Van deze produktie
wordt ongeveer 90% geëxporteerd. Door de
grote financieringsbehoefte is er een hoge
integratiegraad, namelijk van ruim 80%,
waaruit resulteert een kleine 20%
zogenaamd vrije mesters.
Berekend is overigens nog dat bij het
wegvallen van de kalvermelkproduktie in de
melk-veehouderij een verlies van 4.1 miljard
gulden (minder opbrengst melk- en
weipoeder 1.7 miljard gulden, idem
nuchtere kalveren 2.4 miljard gulden) zou
ontstaan, een factor, waaraan bij het beleid
van overheid en bedrijfsleven nog wel eens
te weinig aandacht is geschonken.
Als beoefenaar van het vrije beroep neemt
de praktizerend dierenarts in dit grote web
van activiteiten een plaats in. waarbij
allerlei vragen enerzijds, nogal eens
ongerichte informatie anderzijds op hem
afkomen.

Daarnaast moet hij de diagnosticus,
prognosticus en therapeut zijn, zoals een
ieder dat van hem verlangt. En dit dan
voornamelijk gebaseerd op kennis en
ervaring, die hij zich na het behalen van
zijn diploma heeft moeten verwerven,
waarbij het niet direct veterinaire een
medebepalende factor is.
Gedoeld wordt bij dit laatste op gebrek aan
know-how op het terrein van de specifieke
zootechniek ten aanzien van de
mestkalveren. de massabehandelingen en de
economische factoren, die op dit gebied van
invloed zijn en waaraan bij de opleiding
van de dierenarts op dit stuk van de
intensieve veehouderij nog wel wat schort.
Het ware te wensen, dat het bestuur van de
Faculteit der Diergeneeskunde in Utrecht,
eventueel op instigatie van het bedrijfsleven
en of de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde,
ruimere aandacht aan dit probleem zou
geven. De prakticus heeft wel eens het
gevoel te weinig steun vanuit de alma mater
te ontvangen. Hij tracht dit weliswaar op te
vangen door het volgen van het Post
Academisch Onderwijs, bijeenkomsten op
de Gezondheidsdiensten, meedoen aan het
vleeskalverensymposium (ad repetendum!)
en andere activiteiten, maar, zoals vermeld,
aan de basis zijn leemte\'s aan te wijzen.
Bovendien zou een
naslagwerk een soort
vademecum, waarin alle gegevens op dit
enerzijds brede, anderzijds toch weer niet
zo omvangrijke terrein, zijn verzameld, een
bijzonder nuttige functie hebben en zoiets
mag heus wel wat kosten! Voornoemde
verbreding en verdieping van kennis, voor
een deel vastgelegd in naslagwerken, kan
een zo zeer gewenste uniformiteit in de nu
nog veelsoortige benaderingswijze
bevorderen.

Commentaar vragen ook de diverse,
gelukkig niet groot in aantal zijnde
publikaties, die men eerst in de lekcnpers
leest, zelfs van dierenartsen, terwijl men
daarvan toch graag de basisinformatie
voordien in het
Tijdschrift voor
Diergeneesk linde
zou zijn tegengekomen.
In zijn reeds eerder aangehaalde inleiding
constateert Pesch een gebrek aan wezenlijk
contact tussen enerzijds de (kalvermclk-)
industrie en het Hoofdbestuur \\an dc
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde anderzijds.
Teneinde de sfeer op alle raakvlakken
tussen deze twee werk-eenheden gunstig te
houden, zou het overweging verdienen om

[LDÏLDEIQL

ARTIKELENSERIE VD / VI KNMvD

De situatie van de praktizerend dierenarts in de kalvermesterij
in Nederland

Ti/<lschr. Diergeneesk.. deel 106. aft. IJ. 1981
KOMNKl.I.IKE NEDERl.ANDSF MAATSC HAI\'Pi.1 VOOR DIERGENEESKUNDE

-ocr page 275-

op geregelde tijden de ge/amenlijkc
problematieken tussen deze leidinggevenden
te doen bespreken, ook al bestaan er op de
technische niveau\'s reeds
samenwerkingsverbanden. Deze
samenspraken zouden kunnen uitmonden in
een meer optimale benutting van elkanders
functies en mogelijkheden.
Van welke kanten wordt nu het
functioneren van de praktizerende
dierenartsen in deze vleeskalverensector
beïnvloed?

Het lijkt nuttig hierbij in de volgende vijf
hoofdstukken te onderscheiden de relatie
tot de veehouder, tot de bedrijfsvoorlichter,
tot de industrieën, tot de
Gezondheidsdiensten, tot de collegae-
dierenartsen.

HOOFDSTUK I

Bij de veehouder of de verzorger van de
vleeskalveren
gaat het om diverse factoren,
waarbij zijn (de verzorgers) kennis casu quo
intelligentie voorop staat, gevolgd door zijn
al of niet financiële gebondenheid, de
grootte en de soort (bijvoorbeeld alleen
startkalveren) van het bedrijf en de
omstandigheden (bouw, klimaat),
waaronder hij moet produceren. Wanneer
de verhouding tussen boer en prakticus
goed is, zullen ook de noodzakelijke
gegevens wel boven water komen en de
veterinaire begeleiding zo goed mogelijk
doen verlopen. Er is dan voldoende
gelegenheid om de anamnese gedegen op te
nemen om tot cen (waarschijnlijkheids-)
diagnose te komen, conditio sinc qua non.
Hij, die veehouder, zal er dan ook wel voor
waken, dat de problemen zich niet ophopen
op de vrijdagmiddag of zaterdag vóór
Pinksteren met alle gevolgen van dien. Zijn
reactiesnelheid wordt dus op de proef
gesteld.

Het is nuttig, dat na onderling overleg, ook
de veehouder inziet, dat de hulp van een
laboratoriumonderzoek met zijn steeds
uitbreidende mogelijkheden in deze
diagnostische benadering onmisbaar is: hij
zal al of niet in samenwerking met zijn
contractgever voor het transport van de
dode of nog levende dieren en ander
materiaal moeten zorgen, ook al ligt dit
laboratorium ver uit de buurt. Wanneer de
prakticus tot een (koppel-)diagnose is
gekomen na de diverse informaties
ingewonnen te hebben en symptomen te
hebben afgewogen, zal hij de veehouder zo
goed mogelijk moeten instrueren over de te
volgen behandeling. Hierbij dient primair
de wijze van applicatie, de duur ervan en de
residuproblematiek onderwerp van gesprek
te zijn. Vervolgens moeten zowel veehouder
als dierenarts de besproken zaken in de ter
plaatse aanwezige dagstaten vastleggen.
Tevens dient dan een afspraak gemaakt te
worden om het effect van voornoemde
instructies na één of meer dagen samen te
gaan beoordelen (zie ook volgende
hoofdstuk). Naast deze medicamenteuze
behandeling moeten ook de preventieve
maatregelen en de zootechniek onderwerp
van discussie zijn, zeker óók bij de opzet
van een nieuwe koppel, wanneer bij de
vorige ronde zich problemen voordeden.
Kan er geënt worden

XoioMtoL

(ademhalingsstoornissen met virusvaccins,
ademhalings- en darmstoornissen met
Sainjonella-vaccins), kan er op dezelfde
wijze doorgevoederd worden of moet de
melk verdund of verdikt toegediend
worden, is de klimaatsregulering adequaat?
Bij de controle of beoordeling zal de
prakticus de veehouder toch geregeld bij de
behandeling moeten volgen om te zien of
zijn praescripties en adviezen worden
nagekomen. Samen zullen ze ook het al of
niet nuttig zijn, economisch zowel als
veterinair-medisch, van een
koppelbehandeling moeten overwegen.

Wanneer de intensieve veehouderij in al zijn
geledingen wel eens wordt beticht van een
té overdadig gebruik van geneesmiddelen, is
het hier onder meer de plaats en het
moment om daaraan, na ampele
overweging, waarbij preventie en
zoötechnische maatregelen wel doordacht
/ijn. een halt toe tc roepen, ten faveure van
de eigenaar in de eerste plaats. Ten einde
de relatie tussen dierenarts en veeverzorger
optimaal te doen verlopen, mag deze
veehouder best van zijn dierenarts, als deze
lid is van een groepspraktijk, verlangen, dat
hij steeds of zo veel mogelijk hem — en
indien het niet anders kan een via de
administratie voldoende geïnformeerd
collega - op zijn bedrijf krijgt, omdat ook
hij door de veelheid en verscheidenheid van

-ocr page 276-

informatie, waarbij tevens de
bedrijfsvoorlichters een rol spelen, soms
door de bomen het bos niet meer ziet. Het
is nuttig en raadzaam, dat de boer zijn
dierenarts inlicht over een al of niet
contractuele binding en de soort ervan
(bijv. op voergeld), immers dit kan de
wijze van benadering ook beïnvloeden
(eens soms te star doorgevoerde
kostenbewaking). In ditzelfde hoofdstuk
heeft het tevens zin te vermelden, dat de
praktizerend dierenarts een grote
hoeveelheid medicamenten, eventueel
entstoffen, voor deze tak van intensieve
veehouderij in voorraad dient te hebben,
een grote kapitaalsinvestering, waaraan nog
wel eens wordt voorbij gegaan. Hier wordt
van de prakticus een management
gevraagd, waarin niet een ieder goed
bedreven is, óók, omdat er door druk van
buitenaf invloeden meespelen, die niet
parallel lopen met zijn inzichten in de
ethiek. Wanneer de zogenoemde
toonbankverkoop de afgesproken spelregels
(antibioticawet. Bindende Besluiten)
overschrijdt, zal dit óf door de toekomstige
wetgeving óf door een behandeling in de
Ereraad óf langs nog andere wegen
gecorrigeerd dienen te worden.
Eveneens speelt de ethiek een rol, wanneer
zogenaamde startkalveren plotsklaps voor
expon in aanmerking komen en er voor de
uitvoercertificaten handelingen als een
tuberculinatie vereist zijn, die naast een
goede technische uitvoering ook aan tijd
zijn gebonden. Het weerstand bieden aan
druk van de kant van de veehouder en de
exporteur, die dan bijv. een antidatering
willen bewerkstelligen, kan voor menig
prakticus wel eens te veel zijn en onderlinge
verhoudingen, die altijd goed te noemen
waren, ineens verslechteren. Een adequate
samenwerking met de Algemene Inspectie
Dienst van het Ministerie van Landbouw
en Visserij kan in deze ondersteunend
werken, zoals op meer gebieden van deze
bedrijfstak.

HOOFDSTUK H

Ook de relatie tot de bedrijfsvoorlichter,

vooral benoemd vanuit de
kalvermelkindustrie, weinig of niet uit de
Rijksdiensten, beïnvloedt het werk van de
dierenarts.

Deze voorlichter wordt nogal eens als eerste
gewaarschuwd, óók, omdat hij \'voor niets\'
komt, zoals dit eveneens in de pluimvee- en
varkenssector het geval is. Een positieve
instelling van deze functionaris ten opzichte
van de dierenarts is hier van wezenlijk
belang. Het nut van een goede
driehoeksverhouding tussen veehouder,
bedrijfsvoorlichter en dierenarts dient hier
beklemtoond te worden, opdat de
mogelijkheden tot geregelde samenspraak
tussen alle drie de partijen optimaal benut
worden. Een al langer bediscussieerd punt
van een gestructureerd visitepatroon van de
dierenarts én de bedrijfsvoorlichter aan de
meststal op afgesproken uren zou eindelijk
eens uit de verf moeten komen teneinde
deze coöperatie te bevorderen.
De nu elf jaren lange ervaring van de
begeleidingscommissie zou heel goed tot het
vaststellen van deze data kunnen komen,
bijvoorbeeld op de Ie, de .3e, de 5e dag en
na plotselinge ziekte-uitbraken enkele
keren vaker. Dan kunnen de contacten
tussen de drie belanghebbenden worden
gelegd en verdiept, afspraken voor
behandelingen en zoötechnische
maatregelen worden gemaakt, zodat de
continuïteit van het bedrijfsgebeuren is
gewaarborgd.

Er hoeft dan ook minder aangeleund te
worden tegen wettelijke maatregelen (als
uitoefeningswet, antibioticawet,
diergeneesmiddelenwet), die nu al bestaan
of in statu nascendi zijn. Ontwikkelingen
op het terrein van de milieuproblematiek en
de diverse facetten van de
dierenbescherming krijgen dan ook
aandacht. Bij deze gelegenheid worden
tevens de spuittechnieken besproken, de
wijzen van voedering overlegd, het mengen
van de eventuele medicamenten (waarbij de
neiging tot het gebruik van zuivere stoffen
opvalt en gunstig is) bediscussieerd en bij
de controicvisites een eventuele verlenging
van de medicamentatie onder de loupe
genomen of andere maatregelen overwogen.
Tijdens deze bezoekuren kan men dan dus
in gezamenlijk verband de situatie overzien,
wetend, dat dit op deze wijze ook een
economische functie heeft in dusdanig
positieve zin, dat de technische resultaten
dit later verifiëren.

-ocr page 277-

Concluderend zal men dan ook wel tot de
erkenning komen, dat de visitekosten,
waarop hierboven onder meer werd
gedoeld, op het totaal geïnvesteerd bedrag
niet zo veel uitmaken casu quo zullen ze
zeker verantwoord zijn en bevorderen ze,
eenmaal geïnstitutionaliseerd, de zo
noodzakelijke goede sfeer.
Het hiervoren geschetste beeld van het
samenwerkingsverband tussen de
veehouder, de bedrijfsvoorlichter en de
dierenarts laat onverlet de erkennmg van
sikanders plaats en functie in het geheel,
waarbij de onderlinge beïnvloeding en
kennisoverdracht de veeverzorging ten
goede komt. Invloeden van buitenaf
kunnen en zullen dan ook eventueel
aanwezige misstanden in de loop der tijden
gaan corrigeren.

HÜOFDSHJK. III

Niet onvermeld mag worden in dit
overzicht de invloed, die de verschillende
Gezondheidsdiensten op het werk van de
prakticus hebben. Alhoewel deze diensten
wel eens een verschil in benadering van de
onderhavige problematiek kennen, zijn hun
adviezen en verrichtingen voor de
dierenartsen van waarde.
Zeker ten aanzien van de mogelijkheden tot
sectie en ander, nader,
laboratoriumonderzoek, daarbij het
Centraal Diergeneeskundig Instituut niet
vergetend. Er wordt echter bij deze diensten
wel eens specifiek gerichte voorlichting,
zowel naar de veehouder als naar de
dierenarts, gemist vooral in de
vleeskalverrijke gebieden. Een grote
bereidwilligheid tot coöperatie door de wèl
aanwezige dierenartsen van deze diensten
staat er tegenover. De snelheid van
berichtgeving kan in sommige gevallen nog
verbeterd worden, anderzijds kan de
prakticus met een korte aantekening op de
begeleidingsbriefjes dit zelf ook bevorderen.
Het nut van een algemene uitbreiding van
het antibiogram na de ontwikkeling van
nieuwe geneesmiddelen heeft zin, ook
teneinde een landelijke uniformiteit hierin
te bevorderen.

In deze context ware te overwegen, dat de
Stichting Gezondheidszorg voor Dieren
maandelijks uit het gehele land via haar
diverse diensten, uit peilstations en op basis
van gegevens van andere instellingen aan
de dierenartsen de actuele gebeurlijkheden
en vondsten doorgeeft. Met enige mate van
jalouzie wordt hier naar het Britse
voorbeeld in
The Veierinary Record
gekeken.

[L[1LM[OL

HOOFDSTUK. IV

De relatie met de twee belanghebbende
industrieën (de

kalvermelkproduktiebedrijven en de
geneesmiddelenfabrikanten) heeft tevens
invloed op het functioneren van de
dierenarts in deze bedrijfstak. Een positieve
benadering van de kant van de
kalvermelkindustrie kwam tot uiting in het
gezamenlijk opgezette symposium over
vleeskalveren in oktober 1980.
Natuurlijk kwamen toen ook enkele
speldeprikken aan bod, zoals al vermeld.
Het is verstaanbaar, dat die zich meer
voordoen in een dalende conjunctuur dan
in een opgaande. Wanneer een vijftal jaren
geleden een koppelbehandeling, zelfs met
prijzige medicamenten, werd voorgestaan,
dan werd ditzelfde ruim een half jaar terug
te kostbaar bevonden; ook de duur van de
medicamentatie stond in de jaren 1979 en
1980 ter discussie. De prakticus dient hier
als therapeut, maar ook op het vlak van de
entingen, tussen de economische klippen
door te laveren, tevens de veterinair-
ethische aspecten in de gaten houdend.

De druk van de kalvermelkindustrie en de
in haar dienst werkende dierenartsen ten
aanzien van de toepassing van
medicamenten en de preventie kan hier wel
eens te groot worden, anderzijds kent deze
industrie door de gezamenlijke
administratieve verwerking ook de
hoeveelheden van de gebruikte
geneesmiddelen en entstoffen en de
resultaten hiervan naast de kosten van de
visites van de prakticus. Het ware te
wensen, dat deze hiervoor genoemde
gegevens een grotere openbaarheid krijgen,
dit kan de coöperatie ten goede komen. Op
ditzelfde samenspel werd ook gedoeld bij de
reeds in een ander hoofdstuk genoemde
overwegingen ten aanzien van het
vaststellen en afspreken van vaste visites.

-ocr page 278-

Uiteraard reageert hier de ene industrie
anders dan zijn concurrent; enige mate van
bevordering van uniformiteit zal toch ook
wel aan de basis van de oprichting van de
begeleidingscommissie hebben gelegen. Het
aandragen van mogelijkheden ter
bevordering van deze uniformiteit in
velerlei opzichten is een van de
doelstellingen van dit overzicht. Dan
kunnen ook. uiteindelijk, de kosten van de
produktie gedrukt worden en hoeven niet
altijd pressiemiddelen uit de doos
tevoorschijn gehaald te worden teneinde dit
te bereiken.

Zeker geldt dit ten aanzien van de slechtere
mestbedrijven, waarin de begeleiding qua
intensiteit nu eenmaal uitgebreider dient te
zijn dan op de goed florerende. Door de
industrie (eigenaar van de mestkalveren) is
ook wel eens ter discussie gebracht het
werk en de kennis van de prakticus met
slechts één of een paar
mestkalverenbedrijven; wanneer zijn kennis
en geregelde voorlichting geoptimaliseerd
wordt, kan hij op dit min of meer
specialistische vlak goed functioneren en
hoeft er geen telefoon-dierenarts ergens uit
den lande aan te pas komen, die meer als
verzend-apotheek dan als begeleider werkt.

In ditzelfde hoofdstuk hoort naast de
kalvermelkproduktiebedrijven ook de
geneesmiddelenindustrie thuis met haar
onderlinge beïnvloeding, die tevens de
dierenarts raakt. Aan de ene kant spelen
hier de kosten van de medicamenten
(inclusief onderzoek en ontwikkeling),
anderzijds is er de therapeutische waarde
van het produkt. Het door de eigenaren
van de kalveren niet willen uitbetalen van
algemeen erkende goede medicamenten
hindert de prakticus wel eens bij zijn arbeid
en verantwoording. Toch zullen
voornoemde eigenaren het inzicht van de
prakticus in deze moeten onderkennen en
waarderen en zou het dienstig zijn dit punt
nog eens nader te bespreken in de
begeleidingscommissie. Daarnaast mag er
van de geneesmiddelenindustrie gevraagd
worden openlijk de samenstelling van de
diverse mengpreparaten. die met vele fancy-
namen worden aangeprezen te publiceren.
Daarenboven zou diezelfde groepering er
goed aan doen de benodigde gegevens te
verzamelen én te publiceren over
overaanwending, over de te bereiken
concentraties in organen et cetera, zodat de
betrouwbaarheid van hun produkten een
beter fundament krijgt.

\' Drs, L, H. Wouda, dierenarts, Wageningen.

HOOFDSTUK V

Ten leste een bespreking van de relatie tot
de andere collegae
op het werk van de
prakticus-dierenarts. waarbij de verhouding
tot de industrie-dierenarts en die bij de
(iezondheidsdiensten in \\orige hoofdstukken
al werd vermeld. De associé kan een
positieve invloed in onder meer
becritiserende en coöpererende zin hebben
en ruimte in tijd geven voor
kennisvermeerdering naast het samen
bezoeken van bedrijven bij moeilijke
gevallen.

Hetzelfde kan gelden voor de buurtcollegae,
alhoewel concurrentie-overwegingen hier
ook een rol spelen, niet steeds ten
detrimente van de veehouder. Het is
merkwaardig, alhoewel begrijpelijk, dat een
informerend collega, die niet direct in de
buurt woont, vaak alle informaties en
medewerking kan krijgen, zodat hier de
beïnvloeding omgekeerd evenredig is met
het aantal kilometers.
Het is jammerlijk te moeten constateren,
dat enkele dierenartsen, vaak niet lid van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde, zich van allerlei
spelregels niets aantrekken en er soms zelfs
een zelfbedieningszaak op na houden. Voor
deze groepering zal. zoals door de gehele
societas heen. het legaliseren van allerlei
alom gewenste toestanden (waarbij men
zich niet kan beroepen op verworven
rechten) met sanctiemogelijkheden
noodzakelijk zijn om hier corrigerend op te
treden.

Het ware te wensen, dat het verloop van
deze processen in de Staten-Generaal niet te
langdurig zal zijn.

Mede namens

11, A. R, Kok en A, W, Udo

/., //, yVoiuluK

-ocr page 279-

Groep Praktici Grote
Huisdieren

Post Academisch Onderwijs 1981

\'De cursus Post Academisch Onderwijs van
de Groep Praictici Grote Huisdieren zal in
1981 in de navolgende weken gehouden
worden;

1. dinsdag 20 oktober t, m vrijdag

23 oktober 1981
II. dinsdag 27 oktober t ;m vrijdag
30 oktober

III. dinsdag 3 november t ■ m vrijdag
6 november 1981

IV. dinsdag 10 november t m vrijdag
13 november 1981

De cursus zal worden gehouden in het
Henri Dunanthuis, Woudenbergseweg 54 te
Zeist (ook logies - max. 3 cursisten per
kamer — en maaltijden). Tel.; 03439-481.

PROGRAMMA

Maandagavond

Aankomst

Dinsdagochtend

Vragen Kleine Huisdieren.

Voordracht: \'Kalveropfok van kalf tot

vaars in relatie tot ziektepreventie, groei,

afkalfleeftijd en produktie\'.

Drs. K. A. S. van Keulen: Biest-/

melkperiode (0-2 maanden)

Dr. G. K. van Meurs; Weideperiode (2-15

maanden)

Drs. .1. P. T. M. Noordhuizen;
Drachtigheidsperiode en algemene
evaluatie.

Dinsdagmiddag

Bezoek aan de Kliniek voor Inwendige
Ziekten waarbij o.a.

patiëntendemonstraties, nieraandoeningen
en oorzaken en gevolgen van
lebmaaglocaties aan de orde zullen komen.

Dinsdagavond

Voordracht van drs. G. A. Lesscher,
bioloog aan het Agrarisch
Onderwijscentrum te Emmeloord over
\'sociale vaardigheden\'.

Woensdag

De gehele dag het onderwerp \'Voeding op
rundveebedrijven\', waarbij o.a. aan de orde
komt: het kwantificeren van de
ruwvoedervoorraad en ruwvoederbehoefte,
ruwvoederkwaliteitsbeoordeling,
rantsoenberekening en de voeding van
runderen onder verschillende
omstandigheden (jongvee, melkvee en
droogstaande koeien).

Woensdagavond

Vergadering van de Groep Praktici Grote
Huisdieren.

Donderdagochtend

Voordrachten door prof. dr. J. G. van
Bekkum en dr. G. H. Wentink over de
onderwerpen IBR en BVD.

Donderdagmiddag

Bezoek aan het Instituut voor Heelkunde,
waarbij o.a. moderne lebmaagbehandeling,
tepelchirurgie en castratie van de hengst
aan de orde zullen komen.

Donderdagavond

Wijnproefavond.

Vrijdagochtend

Voordracht door dr. P. van de Kerk, over
■Voeding van zeugen en het pasgeboren big\'
en prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert,
over \'Verantwoord
diergeneesmiddelengebruik en
residueproblematiek op het varkensbedrijf.

Vrijdagmiddag

Bezoek aan de Kliniek voor Kleine
Huisdieren.

Opgave en aanmelding

Opgave en aanmelding kan geschieden door
het cursusgeld ten bedrage van ƒ 525,—
voor leden van de Groep Praktici Grote
Huisdieren en ƒ 600,— voor niet-leden van
de Groep (inclusief logies en maaltijden)
over te maken op bankrekening
55.56.48.575 van de ABN te Utrecht (giro
bank 1412) ten name van de P.A.O.-cursus
Groep Praktici Grote Huisdieren van de
K.N.M.v.D. met vermelding van opgave
waaraan men wil deelnemen
-I- reserveweek.

-ocr page 280-

Wilt u bij opgave duidelijk vermelden:

de naam van de deelnemende dierenarts
(dus niet groepspraklijk eic.):
voor welke week men insehrijji
reserveweek.
Wilt u er rekening mee houden dat opgave
bindend is en dat onderlinge ruiling niet
mogelijk is.

Bij niet deelname is toch het cursusgeld
verschuldigd.

In bijzondere omstandigheden (overmacht
etc.) dient u contact op te nemen met J. A.
Smak te Bleskensgraaf (tel.: 01849-1605).
De inschrijving sluit op 1 september 1981
of zoveel eerder als de cursus volgeboekt is.
De cursus wordt in principe gegeven voor
praktizerende dierenartsen.
Het maximum aantal deelnemers per cursus
is 60.

Leden van de Groep Praktici Grote
Huisdieren genieten voorrang.
De volgorde van aanmelding is bepalend
voor het kunnen deelnemen, waarbij het
tijdstip van aanmelding wordt bepaald door
de ontvangst van de overschrijving van het
cursusgeld.

Voor eventuele nadere informatie dient u
zich te wenden tot de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde (Hannv Schuurs, tel.: 0.30-
5101 I 1).

kDîLmtoL

RKC TII I( ATIK

In het Tijdsehriji voor Diergeneeskunde
van 15 juni 1981 is ten onrechte onder de
rubriek Van het Hoofdbestuur vermeld dat
het Hoofdbestuur dr. W. J. 1. van der
Gulden heeft benoemd als
vertegenwoordiger van de K.N.M.v.D. in
de Commissie van Advies voor de
Dierproeven.

Dr. \\\\. ,1. 1. van der Gulden is door het
Hoofdbestuur voorgedragen als lid van de
werkgroep onder de naam Advies
Commissie Opleiding en Beoordeling artikel
14 functionarissen.

Fonds EMBL

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde

De volgende banden voor het Tijdsclirjji
voor /diergeneeskunde
zijn nog verkrijg-
baar:

1975 t m 197X (oude stijl) ad / 12.50
per band

1979 (nieuwe stijl) ad / 20. per set

1980 (nieuwe stijl) ad / 22.50 per set
Bestellen is mogelijk door overmaking
op postrekening 51 16 06 ten name \\an
de K.N.M.v.D., Julianalaan 10 te
Utrecht, onder vermelding van \'Ban-
den ..........■.

Van het bestuur van de Commissie voor de
Biochemie en Biofysica is bericht ontvangen
over het bestaan van een fonds waaruit
reis- en verblijtkosten voor met name jonge
onderzoekers naar het European Molecular
Biology Laboratory (EMBL) te Heidelberg
en dc twee \'outstations\' te Hamburg en
(jrenoble bekostigd kunnen worden.
Dit fonds is ingesteld door hel Ministerie
van Onderwijs en Wetenschappen en
bedraagt voor 1981 / 50.000, . Het fonds
is ondergebracht bij dc Stichting voor
Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek le Den
Haag, waar ook de aanvragen kunnen
worden ingediend.
Het CBB-bestui. acht het voor de
ontwikkeling van de Moleculaire Biologie
in Nederland van groot belang da; van dit
onlangs gecreëerde fonds een ma.ximaul
gebruik wordl gemaakt. Wanneer u nadere
informatie over het EMBL wenst, kunt u
zich tot het CBB-secretariaat wenden, tel.:
020-222902, Postbus 19121, 1000 ÜC
Amsterdam.

-ocr page 281-

Jaarcongres 1981

Diergeneeskunde,
Perspectief en Horizon

Papegaaien kunnen kletsen en zelfs liedjes
zingen, maar wat het betekent ontgaat ze.
Het is louter een kwestie van imiteren.
Bij dolfijnen ligt het wezenlijk anders.
Althans bij de
Tursiops intm alus of op z"n
hollands gezegd, de tuimelaar.
Deze dieren zijn in staat om met de mens te
communiceren via zogenaamde \'humanoïde\'
geluiden, waarbij getracht wordt de
menselijke stem na te bootsen.
Qua intelligentie zou er verwantschap zijn
met de mens.

De hersenschors is zelfs iets groter dan die
\\an ons.

Dat deze omvang niet zonder betekenis is
voor de intelligentie leert ons de
ontwikkeling van de hersengewichten in het
verloop van de evolutie van de mens en de
aap. Zijn wij vooral visueel ingesteld, de
dolfijnen hebben zich vooral in de
acoustische richting ontwikkeld,
In onze moderne tijd zijn er niet voor niets
veel communicatieproblemen omdat we zo
slecht kunnen luisteren.
Massale slachtpartijen onder dolfijnen
welke wel in Japan voorkomen vanwege
vermeende concurrentie met de vissers
wekken terecht de woede op van de
dierenliefhebbers.

koiLmiol.

Het is niet moeilijk om ethische bezwaren
tegenover dergelijke praktijken te
formuleren, \'Green Peace\' doet hetzelfde
maar dan via daden door te verhinderen
dat de jacht op de grotere soortgenoten, de
walvissen, wordt voortgezet.
Dit is niet de reden geweest dat de
congrescommissie gemeend heeft op de
eerste dag iedereen op een
dolfijnenshow te
moeten vergasten.

Het kan echter er wel toe bijdragen dat
men zich des te bewuster wordt dat
luisteren geboden is gedurende het congres.
Bij zo\'n show dringt zich tevens de vraag
op hoe wij om moeten gaan met soorten
die ons op de een of andere manier nabij
staan.

Dit geldt met name voor de Kleine
Huisdieren waarover in de desbetreffende
sectie wordt ingegaan op de problematiek
van de erfelijk bepaalde afwijkingen. Maar
evenzeer is dit van belang bij de Grote
Huisdieren waar erfelijkheid ondermeer ten
behoeve van het produktievermogen -
vlees, melk of eieren — wordt aangewend.
Nog dringender is de vraag hoe we met
onze eigen soortgenoten omgaan.
Kunnen we het rustig aan de collega-
keuringsdierenarts overlaten welk risico wij
mogen lopen bij het verorberen van onze
dagelijkse biefstuk, karbonade of lamsbout\'.\'
De congrescommissie voelt zich vaak net
als een papegaai door steeds iedereen maar
weer op te roepen naar Rhenen te komen
op 2 en 3 oktober aanstaande.
Ze hoopt dat ze daarbij beter verstaan
wordt dan de \'humanoide\' lokroep van de
dolfijnen.

Laat haar niet voor aap staan!

De Congrescommissie

-ocr page 282-

\'Zo moet het niet\' (17)

Op een middelgroot rund veehoudersbedrijf
werden 92 onder de Antibioticawet vallende
droogzetinjectoren aangetroffen.
Een kennis van de betrokken veehouder,
zijnde een niet-praktizerend dierenarts,
bleek de leverancier hiervan te zijn.

[LDlLm[oL

Absyrtus

Geachte Collegae,

Ondergetekende verzoekt de collegae
oud-leden van het V.S.C. Absyrtus — hem
zo spoedig mogelijk te willen berichten, of
op hun aanwezigheid op woensdag 26
augustus op de bijeenkomst in restaurant
Haarhuis (t.o. het station N.S.) in Arnhem
mag worden gerekend.

H\'. Majoewskv
Velperweg 170 11, 6824 MD Arnhem

ijßtßrtnatr

Wie klaagt daar over keurlonen? Bovendien: er valt te plooien!

Wi.1 WILHEI.MINA, BIJ ut gkatu; GODS. Komnc.in dhk Nrni ri.ANOI;N. Prinsks v..\\N
Ok\\njf-Nass.\\i . enz., enz,, enz

Hebben goedgevonden en verslaan:
11. le bepalen:

.•\\rlikel I. 7en behoeve van de keuring van voor uitvoer bestemd \\ leeseh wordt eene
vergoeding geheven, berekend als volgt:

a. voor de keuring van nuehtere kalveren, schapen en geiten / 0,50 per stuk;
h. voor de keuring van varkens, vette kalveren en graskalveren / I, per stuk;
e. \\t)or de keuring \\an alle andere runderen en van eenhoevige dieren / 1, per stuk;
(/. voorde keuring van organen ofdeelen. bedoeld inartikel 22 van het Koninklijk besluit
\\an 24 .luni |i)l)i<. no. 50. / 11.50 voor iedere 25 kilogiaiii of ccn gedeelte daarvan;
mcl dien verstande, dat voor ieder etmaal, waarin in cene slachterij voor uitvoerkeuring
wordt geslacht, eene minimum vergoeding geheven wordt van / .10 of van / 15, indien
die slachting niet langer dan vijf achtereenvolgende uren duurt.

Artikel .1, Door Onzen, met de uilvoering van dit besluit belasten. Minister kan, op
grond van bijzondere omstandigheden, het bedrag der minimum vergoeding, genoemd in
de slotbepaling van artikel I. worden verlaagd of eene minimum vergoeding vooreen
längeren termijn dan één etmaal worden vastgesteld,
\'s (iravenhage, 12 Februari 1920.

WH.HFI.MINA.

De Minister van Landhonw,
Miverheici en Handel.
H, VAN l.lssrisiniN

(Tiidschr. Diergeneesk.. 20, 2IH. (I92II)

-ocr page 283-

(LDBoi^allO

Personalia

\\ls lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
■ollegae;

Brekelmans, Mej. A. .1. M.; 1980; 5176 NH De Moer. Middelstraal IA.
Eelderink. R. J.; 1981; 7021 C.X Zelhem. Halseweg 21.
Goebbels. J. H. G.; 1981; 8926 l.W Leeuwarden. Taniaburg 23.
Kop. .1. J. I.. M.; 1980; 3706 AA Zeist. L,aan van Vollenhove 588 bis.

\\ls lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen;

Geesink. P. W.; 1981; 3572 RP Utrecht. Goedestraal 83.
Hendrik.sen. C. E. M.; 1975; 7271 RX Borculo. D. 85.
Hepkema. T. H.; 1981; 5431 EC Cuyk. Markt 1.

Insfran Segouia. .Mej. M. l..; Edinburgh-1976; 1071 EG Amsterdam, Palestrinastraat 22.

.Ian.sen. E. G. M.; 1981; 3572 GA Utrecht..Zandhofsestraat 3 bis.

.long. Mei. M. de; 1981; 3583 HS Utrecht. Mauritsstraat 62.

Maarsen. Mej. E. M.; 1981; 3602 AJ Maarssen, Gageldijk 77,

Oostra, E, W.; 1981; 3832 RM Eeusden, IDoorn,seweg 32.

Steendijk, Mej. ,1.; 1980; 3511 ZH Utrecht, Twijnstraat 35.

Vdreswijzigingen, enz.:

\'74 Aaniiiik. G. //. M.: 1981; 7591 EK Dene-
kamp, ,longkindstraat 3; tel, (05413) 2477
(privé), 2268 (prakt.); p., ass. bij B. ,E E.
I.öwik en E. Zwanenburg.
\'Hl Bticr. A.: 1978; Marknesse; wnd. d.

Bogaens. A. E J.; 1980; 6051 HCi Maas-
bracht, Molenweg 19A; tel, (04746) 1469;
wnd. d.

* Boucstroo-van Steenis. Mevr. J. A. /,.; 1981;
6114 BH Susteren. Wilhelminalaan 42; tel.
(04499) 2530; wnd. d.

*Bom-sir<>o. S.: 1981;61 14BH Susteren, Wil-
helminalaan 42; tel, (04499) 2530; p,, ass, bii
1 h, (i. J. H. Hendrick.x, W. E H. van Herten,
K H Kremer en P. E M. I.ankveld.
\'A\'.î
*Bn\'kelmain. Mej. A. ,/. M.: 1980; 5176 NH
Dc Moer, Middelstraat IA; tel. (04245) 520
(privé), (04139) 2.395 (prakt,); p., ass, bij P. .1.
M, van Hullen, A. H. C. Kuypersen A. H. H.
M. Winters.

\'V.i Diizlniijzen. E. B. M. G. van: 1978; 9675 ,IK
Winschoten, Elandhof 90; tel. (05970) 14371;
p., geass. met H. E. Kruit en Dr. H. A. l.inne-
wiel.

94 M)}* l)„i>. .Mej. A. M. J. van den: 1981:22640
Plénéé-.lugon (Erance). Ea Ville es Prévost;
tel. (09-3396) 318020; p.. ass. bij Dr. G. Tri-
boulet.

96 *Eelderink. R. ,/.; 1981; 7021 CX Zelhem,
Halseweg 21; tel, (08342) 3075 (privé), 1272
(prakt,); p,, ass. bij P. E. Roders en S. Toi.
OU Ee/i.x. H.: 1948; [.aren (Gld.); p.,geass. met P.
van Harten, R, van Oyen, H. G. Pelgrum, E
M, ,J, van Roessel en E, Starkenburg.

<,s:

\'x.i

203 Geesink. P. H\'.; 1981; 3572 RP Utrecht, Goe-
destraal 83; tel. (030) 730413; wnd. d. (toevoe-
gen als lid),

m »Goebbels. J. H. G.: 1981; 8926 UW Leeu-
warden. Taniabrug 23; tel. (05100) 67174
(privé). 34355 (bur.); k.d.

210; J03 Haisma. B.: 1980:4224 Hünxe-Drevenack
(Duitsland), Heierfeld 12; tel, (02858) 2469
(privé), 327 (prakt,); p,, ass, bij Dr. H. Bleses.

211 Hanen. P. van: 1973; Eefde; p., geass. met H.
Felix, R. van Oyen, H, G, Pelgrum, F, M. ,1,
\\an Roessel en 1.. Starkenburg.

213 "Hendnk.x. F. P M.: 1981; 6081 DB Haelen,
Schepenbank 21; tel, (04759) 3928; p.,ass. bij
,1. W. Laveaux en E. A. Rijk.

213 Hendrik.sen. C. E. M.: 1975; 7271 RX Bor-
culo. D. 85; tel. (05457) 1265; Ir. (iezl. (toe-
voegen als lid).

214 Hepkema. T. //.; 1981;.543l ECCuyk. Markt
1; tel. (08850) 16893 (privé). 12800 (prakt.);
p.. ass. bij P. H. A. M. van Maanen. [3. v. d.
Meij en C. Willenborg (toevoegen als lid).

217,304 Holzapfel. H.; 1979; 5529 Mettendorf
(Duitsland). Enztalstrasse 4; tel. (06522)484;
P-

219 *Hoviiis. K. E.: 1980; 5503 XA Veldhoven.
Pietershoek 2; tel. (040) 540958; p.

211 Insfran .Segouia. Mej. M. f.: Edinburgh-
1976; 1071 l.G Amsterdam. Palestrinastraat
22; tel. (020) 795696; d. (toevoegen als lid).

223 Jansen. E. G. M.: 1981; 3572 GA Utrecht.
Zandhofsestraat 3 bis; tel. (030) 719770
(privé). (0.3498) 1210 (prakt.); p.. ass. bij \'E.
Nauta (toevoegen als lid).

224 Jong. ./. A. de: 1972; 9244 CB Beetsterzwaag.
Kerkepad oost 9; tel. (05126) 2690 (privé).

-ocr page 284-

\\dU

224 Jong. Mei. M. de: 1981; 358.3.HS Utrecht, 261
Mauritsstraal 62; tel. (030) 515646; wnd. d.
(toevoegen als lid).

*Kop. J. J. L. .V/.; 1980; Zeist; tel. (03404) 262
55109; p., ass. bij C. .1. Cysouw en M. P.
Schaub.
 265

Krenier. H\'. H.: 1952; Venray; p.. geass. met
W. 0. A. M. Loonen; h. vl. k. dnst.
Kmii. H. E.: 1972; Winschoten; p., geass. met 266
F. B M G. van Ditzhuijzen en Dr. H. A.
l.innewiel. J7 j

240 *Unnewiel. Dr. H. .4.: 1955; U-1964; Mid-
wolda; p., geass. met F. B. M. G. van Ditz-
huijzen en H. E. Kruit.
 277

Loonen. li\'. 6\'. .4. .\\E: 1966; Oostrum Ven-
ray; p., geass. met W. H. Kremer.
.Maarsen. .Mej. E .M.: 1981; 3602 A.1 .Maars- 277
sen. Gageldijk 77; tel. (0.30) 624291; wnd. d.
(toevoegen als lid).

Meerdink. Mej. E. G.: 1979; Saskatoon, Sas- 277
katchewan (Canada), 405 109th Street; d.
.\\\'ap. R. C.: 1979; 8303 HD Emmeloord, Del- 2X0
tastraat 42; tel. (05272) 7763 (privé), 3500
(prakt.); p., \'Dierenkliniek Emmeloord\'.
 2HX

Mienhuis. H. J.: 1974; 9351 PS Leek (Gr.),
Diligencestraat 2; tel. (05945) 12988 (privé).
25J Soë. G.: 1975; 2421 CZ Nieuwkoop, Juliana- 2X9

laan 110; tel. (01725) 3377 (privé).
254:305 Ohdeyn. Mej. L M.: 1981; 8474 Overviech-
tach (Duitsland). Teunzerstrasse 16; tel.
(09671) 1622; p., ass. bij H. Hüttl.
 29J

255 Oosira. F. H\'.: 1981; 3832 RM l.eusden.
Doornseweg 32; tel. (033) 803692 b.g.g.

1 1897; wnd. d. (toevoegen als lid). 294

256 Oven. R. van: 1970; Laren (GId.); p.. geass.

met H. Feli.x. P. van Harten, H. G. Pelgrum, 297
F. M. J. van Roessel en L. Starkenburg.

257 Pelgrum. IL G.: 1967; Almen; p., geass. mei 300
H. Felix, P. van Harten, R. van Oyen, F. M.

.1. van Roessel en E. Starkenburg.
Peters. .4. G.: 1980; 6911 KM Pannerden,
Pannerdensewaard 9; iel. (08360) 24432;
wnd. d.

233

235

236

241

243

305

250

251

25X

Quariel. \'L.: 1961; 3704 DW Zeist. Kroostweg
Noord 175; lel. (03404) 58718 (privé). ((L30)
573124 (bur.).

Ree. H. van der: 1957; Dordrecht; lel. (078)

186927 (privé), 135779 (prakt.).

Roessel. F. M. J. van: 1978; Laren (GId.); p.,

geass. met H. Felix, P. van Harten, R. van

Oven, H. G. Pelgrum en E. Starkenburg.

Ruvmheek. E. .V/.; 1973; Venray; p., geass.

met M. J. van Winden.

SchuH. G J. .4.: 1976; 2725 NR Zoetermeer,

Brechtzijde 3; tel. (079) 312769; p., H-D., kl.

huisd.

Starkenburg. /..; 1967; Zutphen; p., geass.
met H. Felix, P. van Hanen, R. van Oven, H.
G. Pelgrum en F. M. .1. van Roes.sel.
Steendijk. Mej. .!.: 1980; 3511 ZH Utrechl,
Twijnstraal 35; tel. (030) 316777; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

* Steenis. Mej. J. ,4. /.. van: 1981; zie:
Bonestroo-van Steenis. Mevr. .1. A. L.

* Teske. F.: 1981; 3743 BM Baarn, Turfslraat
43; tel. (02154) 20973; wnd. d.

» I ijver. J. H\'. van der: 1977; 2271 EA Voor-
burg, Oosleinde 15; lel. (070) 862210; p., H-
D., kl. huisd., geass. met .1. Dijker.
i tsser. Mej. S. .4. P. C.de: 1980; Utrechl; lel.
(030) 510490 (privé), 533935 (bur.); wel.
medew. R.U. (F.d D., vkgr. Inw. Z. der Gr.
Huisd).

li egen. Dr. P J. M. van: 1973; U-1979; 8312
RH Greil, Noorderringweg 341; lel. (05278)
4401; p.

Werjj. U. D. van der: 1972; Nunspeel; lel.
(03412) 1628 (privé), 2353 (prakt.).
H inden. .V/. J. van: 1951; Venray; p., geass.
met F. M. Ruymbeek.
/uurhin/t. J. H\'.: 1978; 8102 EH Raalte, De
Heerd 6; tel. (05720) 4028 (privé). 3334
(prakt ); p.. ass. bij M. v. d. Berg, ,1. G.
Kemna. H. P. Quist en S. Reindersma.

Benoemingen:

Benoemd als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:

L. Hönning te Gieten per 1 april 1981

.Jubilea;

.1. ,1. Ooms le I ilburg

.1. Broekhuis le Nijkerk

W. ,1. .1. Draaisma le Oss

.1. R. F. Ex te Raalte

.1. G. .1. ler Haar te Haaksbergen

.1. G. Kemna le Heeten

P. van Wettum te Blaricum

(al wezig) 50 jaar op 2 juli 1981

(afwezig) 30 jaar op 5 juli 1981
(afwezig) 30 jaar op 5 juli 1981
(afwezig) 30 jaar op 5 juli 1981

(aanwezig) 30 jaar op 5 juli 1981

(aanwezig) 30 jaar op 5 juli 1981

(afwezig) 45 jaar op 7 juli 1981

-ocr page 285-

kLDlLM(o

Cl. J. A. Scholten te Bakel

C. P. Stapel te SIjbekarspel

t\'. H. Schievcn te Laag Keppel

Dr. C. Lolkers te Hilversum

Prof. dr .1. G. van Logtestijn te Driebergen

tc Driebergen

F. ,1. Meutstege te Bilthoven
W. H. Karelse te Nijkerkerveen
Dr. E. .1. van der Kuip te Peru

H. de Boer te Ommen

Ci. Diekerbof te Epe

.1. H. Nieuwenhui/.en te .lulianadorp

40 jaar op 8 juli 1981
(afwe/ig) 40 jaar op 8 juli 1981
(afwe/ig) 60 jaar op 9 juli 1981
(afwezig) 25 jaar op 1 1 juli 1981
(aanwe/ig) 25 jaar op 11 juli 1981
(aanwe/ig) 25 jaar op 1 1 juli 1981
(afwe/ig) 25 jaar op 11 juli 1981
(afwe/ig) 30 jaar op 11 juli 1981
(aanwezig op Kolhornseweg 20,
Hilversum; tel, (035) 12217
25 jaar op 11 juli 1981
(afwezig) 30 jaar op 13juli 1981
(aanwezig) 30 jaar op L3juli 1981
(aanwezig) 30 jaar op 13juli 1981

Promotiestellingen

/:> van iiiigaanclc dal hel Ministerie van Defensie er is oni ons tegen
eventuele vijatu/en te hesehennen. lijkt het. gezien de talloze gevaren die
de sanienlevittg bedreigen door de voortdurende verslechtering van het
milieu, op zijn minst redelijk de begroting voor Defensie en het Ministerie
van Volksgezondheid en Milieuhygiëne gelijk te trekken.

P, ,F 11, Reijtidcrs, Wageningen

in tegenstelling tol wat men in Nederland gewoon is kan men de geit
beier gehorend eti het rund beter ongchorend fokken.

F, Gruvs, Ut ree hl

-ocr page 286-

PROBLEMEN

MET MULTIRESISTENTE GRAMNEGATIEVEN!

f

NIFURPRAZINE HCl
POLYMYXINE E of
COLISTINE SULFAAT
POLYMYXINE B SULFAAT
FLUMÉQUINE

Praktisch verwerkt in onze volgende produkten:

Nipolmix kalveren
Nipolmix VP
Nifurmix extra
Nipol PIg Pump
NIpol-ject
Coli-ject
Cubarmix
Cubarmix C
Cubarmix VP

• Flumix C

• Fluject C

• Fluject

• Collmix N

• Neo Collmix N

• Polymix kalveren

• Nlfur-Coll Boll

Groothandel:

Wellcome
Atarost

Merck Sharp & Dohme
Boehringer Ingelheim

Bayer
Upjohn

Ethlcon ( Hecht
Ruhland j materiaal

DOPHARMA B.V

Zaimweg 24 — Tel. 01621-15900 (6 lijnen)
RAAMSDONKVEER

-ocr page 287-

nu

Streptococcus zoöepidemicus infectie bij leg-
gende hennen

Sirepiococcus zooepideniicus Infeclian in Lxiying Hens

E. Goren\', W. A. de Jong\' en J. H. H. van Eck-

SAMENVA 1 IINCI

Melding wordt gemaakt van een ernstige riekte-uithraak bij leggende hennen door
een Streptococcus zoöepidemicus infectie.

Het sectiebeeld werd gekenmerkt door fibrineuze peritonitis, pericarditis en
oophoritis en zwelling van de parenchymateuze organen.

Consumptie van melk van koeien welke aan Streptococcus zoöepidemicus mastitis
leden bleek de oorzaak van de ziekte-uitbraak te zijn.

SUMMARY

A severe outbreak oj disease due to Streptococcus zooepidemicus infection in
laying hens is reported.

Post-mortem findings were characterized by fibrinous peritonitis, pericarditis,
oophoritis and enlargement of the parenchymatous organs. Consumption of milk
from
cou\'.v affected with mastitis due to Streptococcus zooepidemicus was found
to be the cau.se of this outbreak of disea.se.

IM FIDINCI

Hoewel Streptococcus faecaUs regelma-
tig uit jonge kuikens en broedeieren
wordt geïsoleerd, is een
Streptococcus
zoöepideimcus
infectie bij pluimvee tot
nu toe door de Gezondheidsdienst voor
l\'luitnvee niet vastgesteld.
Streptococcus faecalis is een normale
darmbcwoner bij pluimvee. Deze bactt;-
rie wordt, door faecale contaminatie van
broedeieren, regelmatig overgebracht
naar dc nakomelingen en kan aanleiding
geven tot dooierrestontstcking al of niet
gepaard met bacteriaemie in de eerste
twee levensweken.

Een literatuuroverzicht betreffende
Streptococcus zoöepidemicus infectie bij
pluimvee is door Peckham (1) gepubli-
ceerd. Deze infectie komt vooral bij vol-
wassen kippen voor in tegenstelling tot
Streptococcus faecalis. welke met name
jonge kuikens aantast. Infectiebron en
infectiemodus van
Streptococcus zoöepi-
demicus
bij pluimvee zijn meestal onbe-
kend.

Streptococcus zoöepidenucus infecties
komen bij diverse landbouwzoogdieren
zoals paard, schaap en geit regelmatig
voor. Ook is het agens geïsoleerd uit ge-
aborteerde foeti en uit ontstoken endo-
metrium van paard en rund (2). Een en-
kele keer wordt
Streptococcus
zoöepidemicus
aangetroffen als mastitis-
verwekker bij het rund.

(le/ondheidsdiensl voor Pluimvee. Postbus 4.1. .W4Ü AA Doorn.

Vakgroep Bedriifsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk. .Afdeling Bedrijfspluimvee/iekten. R.U. Utrecht.
Postbus 4.1. 3940 AA Doorn.

-ocr page 288-

ANAMNESF, EN KIJNISCHE INSPECTIE

Op 6 en 9 februari 1981 werden bij de
Gezondheidsdienst voor Pluimvee re-
spectievelijk één en drie, 15 maanden
oude bruine leghennen voor onderzoek
aangeboden met de volgende anamnese:
sinds een paar dagen is het betreffende
koppel van 200 dieren traag, de cipro-
duktie daalt en er begint sterfte op te
treden.

Bij bedrijfsonderzoek op 10 februari
werd geconstateerd dat alle dieren ern-
stige, algemene ziekteverschijnselen ver-
toonden: bol zitten, blauwe kammen en
wit-gelige diarrhee. De sterfte bedroeg
twee tot vier dieren per dag, terwijl vrij-
wel alle dieren uit produktie waren.
Drie zieke hennen werden meegenomen
voor onderzoek.

SECTIE EN BACTERIOLOGISCH ONDER-
ZOEK

Sectie

Ernstige fibrineuze peritonitis, pericardi-
tis en oophoritis; bleke, sterk gezwollen
milten, gezwollen nieren en levers; di-
verse levers waren groen verkleurd. Ca-
tarrhale tot licht haemorrhagische enteri-
tis.

Bacteriologisch onderzoek

Uit zes van de zeven ter sectie aangebo-
den dieren werd
Sireptococcus zoöepide-
nücus
in reincultuur geïsoleerd uit hart.
lever, milt en long van de eerste hen; uit-
sluitend uit één milt en één eierstok van
de volgende drie hennen en uit drie eier-
stokken. één nier en twee darmscheilen
van de laatste drie dieren.
Alle isolaten waren gevoelig voor:
chlooramfenicol. tetracycline, lincomy-
cinc. sulfa, trimethoprim sulfa en furo-
xone.

BLHANDEI.INCi

Onmiddellijk nadat bekend was voor
welke geneesmiddelen het eerste isolaat
gevoelig was, is een behandelingsadvies
aan de practizerend dierenarts verstrekt.
Behandeld werd met chlooramfenicol in
een dosering van 2 gram per liter drink-
water van 10 tot en met 1 7 februari.

VERDER ONDERZOEK

Op 17 februari werd hel koppel opnieuw
geïnspecteerd. Hierbij bleek dat de dieren
nog steeds zeer ernstige ziekteverschijn-
selen vertoonden en de totale uitval in-
middels was opgelopen tot 20%. Geadvi-
seerd werd het koppel te ruimen en te
laten destrueren.

Gezien het regelmatig voorkomen van
Streptococcus zoöepidemicus bij land-
bouwzoogdieren en het feit dat dit agens
niet eerder door de Gezondheidsdienst
voor Pluimvee uit pluimvee werd geïso-
leerd, werd geïnformeerd naar eventuele
ziekteverschijnselen bij andere op het be-
drijf gehouden dieren. Op het betreffende
bedrijf werd, naast pluimvee, alleen
rundvee gehouden. Hierbij bleek dat
twee van de tien melkkoeien ziek waren
en onder behandeling van de practize-
rend dierenarts stonden.
Bij één koe was, drie dagen voor het begin
van de ziekteverschijnselen bij de hennen,
endometritis en mastitis post partum
vastgesteld.

De ernaast staande koe had later mastitis
met algemene ziekteverschijnselen gekre-
gen. De melk van beide zieke koeien werd
meerdere malen aan de kippen verstrekt
en gretig opgenomen.
Deze anamnestischc gegevens waren aan-
leiding melkmonsters van beide koeien
bacteriologisch te onderzoeken. Uit
beide momsters werd
Streptococcus zoö-
epidemicus
geïsoleerd.
Bij navraag bij de provinciale Gezond-
heidsdienst v oor Dieren (collega G. H. A.
Overgoor) bleek dat dit agens reeds op 10
februari uit melkmonsters afkomstig van
dit bedrijf was geïsoleerd. Naar aanlei-
ding van het verhoogde celgchalte wer-
den op genoemde datum acht koeien (.32
kwartieren) bemonsterd. Uit melkmon-
sters van 5 kwartieren van vier verschil-
lende koeien, waarvan één met klinische
mastitis, werd
Streptococcus zoöepide-
micus
geïsoleerd.

SI.OTOPMERKINC,

De beschreven Streptococcus zoöepide-
micus
infectie bij leghennen kan toe-
geschreven worden aan consumptie van
met dit agens besmette melk. In dit geval
werd hiermee zowel de infectiebron als de

-ocr page 289-

inl\'cctiemodus ten aan/ien van dc leghen-
nen opgespoord.

De. met name op gemengde bedrijven,
toegepaste praktijk om melk die onge-
schikt is voor menselijke consumptie, aan
pluimvee of\' varkens te verstrekken,
pakte ditmaal wel erg schadelijk uit. Niet
alle melk is dus goed voor elk!

I.l fERAU\'UR

1 Peckham. M. C.: An outbreak of Streptococcus (apoplectiform septicaemia) in White Rock chickens.

Avian Disease. H). 4l3-4:i. (1966).

~> Deibel R H and .Seelev ir. 11. W.; Streplococcaceae. Bergey\'s manual of l)eterminati\\c Bacteriology.
Fulilcd by Buchanan. R. F-. and Gibbons. N. E. Eight edition. 49()-.S2X. 1975. Williams and Wilkins
Company. Baltimore (CSA).

College Dierenrecht

.Aan de Rijksuniversiteit van (ironingen wordt
door mr.
I). Boon college gegeven in\'Oieren-
recht". In de (ironingse studiegids wordt dit
\\ak als volgt omschreven.
■|)e rechtspositie van het dier in on/e huidige
samenlev ing w ordt het uitgangspunt v oor dit
vak. Mensen staan in een oneindig aantal
relaties tot dieren.

Van het doodslaan van een vlieg tot de /ec-
honden-crèche in Pietcrburen en van het
fokken van ratten als proefdier tot de schar-
relkip in de bio-industrie.
In die relaties worden onvermijdelijke fouten
gemaakt, waarvan dieren in toenemende mate
het slachtoffer worden. .Alleen al in Nederland
gaat het daarbij jaarlijks om mcer dan 100
miljoen dieren van hooggeorganiseerde soor-
ten.

In dit vak /.al worden nagegaan in hoeverre
ons optreden juridisch geoorloofd is en hoe
het recht wordt gebruikt om dc ergste mis-
stappen tegen te gaan. Daarbij /uilen he-
stuursrcchterlijke. rcchtsfilosofischc en an-
dere aspecten worden belicht".

Het vak wordt gedurende ccn semester ge-
geven als projcctgroeponderwijs (2 uur per
week). Het geniet belangstelling van studen-
ten rechten en biologie.
De literatuur bestaat uit het tweetal algemene
boekjes: 1). Boon: Dierenwcl/ijn cn recht
(1979) (besproken in dit tijdschrift in 19X0.
pag. X4S) en .1. Schreur: De rechtspositie van
het Dier in de Bio-lndustrie (1979).

Daarnaast heeft de docent twee bundels tek-
sten samengesteld. De ene bevat relevante
wetsteksten en overige (wettelijke) bepalingen
die met dieren te maken hebben.

De andere bestaat uit elders reeds gepubli-
ceerde artikelen, jurisprudentie, parlemen-
taire stukken, pcrspublicaticsetc.. die facetten
behandelen die voor het denkgehied tussen
dieren, hun vvel/ijn en het recht van belang
zijn.

Boon heeft de volgende indeling gemaakt:
ethologie en pijn (o.a. Wiepkema); ethiek
(o.a. .leuken. Singer. Verhoog): de juridische
grondslag van dierenmishandeling (l.angc-
meijer en Van F,ck); de artikelen 254 en 455
vati het wetboek van strafrecht (o.a. Hoge
Raad); ple/ier dieren (o.a. Midas Dekkers:
Barentsz-Steinman en Van Winden); land-
bouwhuisdieren (enkele rapporten): proef-
dieren (Voorhoeve. Coppes); dieren in de \\ rijc
natuur (o.a. van Reijnshcrgen); \'schadelijke"
dieren (De Graaf, "t Hart).
Dc/c kcu/cn /ijn uiteraard dic van de samen-
steller. /.e weerspiegelen echter de grote ver-
scheidenheid aan onderwerpen cn standpun-
ten.

(iesteld kan worden dat het geheel ccn be-
langwekkende kalcidoscoop oplevert. Ken-
nisname van dc inhoud kan een goede bij-
drage leveren aan dc opinievorming.
De heer Boon liet mij weten dat de huidige
oplage nagenoeg is uitverkocht.
Belangstellenden kunnen /ich v oor ccn c.xem-
plaar van dc nieuwe uitgave bij hem op-
geven. Het adres is: Mr.
I). Boon. .luridisch
Instituut. 1 uritorcnstraat 1.3 9212 BM
Groningen.

(iestrecfd wordt naar verschijning omstreeks
de komende jaarwisseling.
De kosten inclusief die v oor v er/ending/uilen
± / 25.- bedragen.

//. Rozcnniiul.

-ocr page 290-

Dysenterie veroorzaakt door
Shigella sonnei

Van R. A. Couthinho. arts. Hoofd van
de afdeling Volksge/ondheid van de Cl.(i.
& (i.D. te .Atnsterdarn werd op de (ie-
neeskundige floofdinspectie \\an de
Volksge/ondheid. Afdeling Infectieziek-
ten onderstaande mededeling ontv angen.

Op 28 november 1980 kreeg een Jongetje
\\an 2V;, jaar diarree en koorts.
Het was reeds bekend, dat er op de
crèche die hij bezocht dysenterie ver-
oorzaakt door
Shigella sonnei heerste.
De moeder kreeg op 5 decetnber klach-
ten. Zij had diarree, doch geen koorts,
l\'it de onlasting van beiden werd .S\'.
sonnei gekweekt.

Ongeveer .^0 november op het hoogte-
punt \\an de diarree van patiënt, likte de
hond. die al 10 Jaar in het gezin was. het
potje van de patiënt leeg. Om die reden
werd de ontlasting van de hond ook
nagezien, l\'it een monster van 8 decem-
ber werd .S\'.
sonnei geïsoleerd, tnet het-
zelfde resistentiepatroon als de twee an-
dere gevonden Shigella-stammen. De
hond kreeg op 9 december diarree. Op
17 december bevatte de ontlasting nog
steeds ,V.
sonnei.

De vader heeft geen klachten gekregen.
In zijn ontlasting werden bij herhaling
geen Shigella-bacteriën gevonden.
Er zijn geen andere kinderen in het gezin.

(Overgenomen uh: Overzivlu aangegeven
gevallen van in/eciiezieklen. week 1-4,
1981. Periode 4 i ni 31 /1 1981)

Promoticstcllingen

Uei fenomeen pijn hij hei (her mag niet zonder nwer aan de hand
van humane maaisiaven worden beoordeeld.

\'< Haijcr, l\'tiL\'clil

.Alles gaal aliijd mis: zo dal niet hei geval is blijkl eens te meer de juisiheid
van deze sielling.

\\1. (I. \\an licci, (ironiimcn

-ocr page 291-

rk

Vergelijkend onderzoek van het metabolisme van parasitaire
helminthen en hun gastheren

Integraal Eindverslag Projekt 82 Vakgroep Veterinaire Biochemie

\\an tijd tot lijd ontvangt de Hoofdredactie eind-
verslagen van onderzoekprojecten ter inzage. Dit is
het goolg van een indertijd van de \\ aste C om-
missie voor de Wetenschapsbeoefening (\\ KW)
ontvangen suggestie deze eindverslagen voor een
bredere lezerskring toegankelijk te maken. He
Redaktie onderschrijft hel door de \\ K\\\\ naar
voren gebrachte belang van de verspreiding van
»etenschappelijk nieuws naar de periferie van de
praktizerende dierenartsen ten volle en zal deze op
incidentele basis publiceren.

\\ an het onderstaande Integraal Eindverslag Pro-
ject 82 Nakgroep Veterinaire Biochemie: \'\\er-
gelijkend onderzoek van het metabolisme van para-
sitaire helniinten en hun gastheren\' heeft de Redak-
tie met veel belangstelling kennis genomen en zij
brengt dit gaarne onder de aandacht van de lezers.

ßlDDI DHU) tKllt

Duur van het projekt: 1973-1979
Medewerkers:

Dr. F. van Vugt (protuovendus ZWO-SOK)
Drs. A. G. M. Tielens (promovendus ZWO-
SON)

Dr. L. Kalaycioglu (bezoekster uit .Ankara)
Dr. R. A. Prins (adviseur)
Prof. dr. S. G. van den Bergh (projectleider)
P. van der Meer (analist)

Aanleiding: De oorsprotig van dit projekt lag
in de toevallige samenloop van een aantal
otustandigheden:

1. De beschikbaarheid van een plaats voor
een wetenschappelijk medewerker in de
Werkgemeenschap Bioenergetika van SON\'.

2. De beschikbaarheid van een voortreffe-
lijke kandidaat voor deze post in de persoon
van dr. F. van Vugt (inmiddels gepromo-
veerd), die binnen onze vakgroep zowel het
hoofdvak biochemie als het bijvak microbio-
logie van het doctoraal e.xamen diergenees-
kunde (vrije studierichting) had bewerkt, en
die graag op een veterinair onderwerp wilde
promoveren.

3. De wens van de vakgroep om meer
veterinair-relevant onderzoek te doen.

4. De aanwezigheid in de vakgroep van dr.
R. A. Prins, die veel kennis had omtrent de
biochemie van parasieten en veel ervaring met
het onderzoek van anaerobe organismen.

5. De bestaande contacten met dr. Hugo
van den Bossche van de biochemische afde-
ling van .lanssen Pharmaceutica te Beerse
(België), dic dit projekt suggereerde.

Doelstelling: De chemotherapie van parasi-
taire infecties wijkt duidelijk af van die van
bacteriële, virus- of schimmelinfecties. In de
laatste drie gevallen berust de pathogenese op
de vermenigvuldiging van het pathogene
agens; de chemotherapie zal dus berusten op
een remming van deze vermenigvuldiging. Bij
een parasitaire infectie is het probleem veelal
om de patiënt te bevrijden van de parasiet, die
voor zijn voortbestaan niet afhankelijk is van
vermenigvuldiging.

Chemotherapeutica tegen helminten moeten
de parasiet dus zodanig treffen, dat deze
gedood wordt of kan worden uitgedreven. In
beide gevallen moet het chemotherapeuticuin
zich dus richten tegen het energiemetabolisme
van de parasiet.

Kennis van dat energiemetabolisme isdus van
groot praktisch belang. Daarnaast is het van
fundamenteel belang omdat het energiemeta-
bolisme van de meeste volwassen parasitaire
helminten anaëroob is, hetgeen in het dieren-
rijk uniek is.

Anthelmintica kunnen alleen op die punten
van het energiemetabolisme van de parasiet
aangrijpen, waar dit duidelijk verschilt van
dat van de gastheer.

Dit verschil kan bestaan in: a) paden van het
metabolisme; b) gevoeligheid van in die paden
voorkomende enzymen of processen; c) door-
laatbaarheid van membranen, of in het alge-
meen de bereikbaarheid van het therapeutisch

-ocr page 292-

aangrijpingspunt. Vandaar dat de kennis, die
wordt verworven omtrent het energiemetabo-
hsme van de parasiet, steeds moet worden
vergeleken met dat van de gastheer.

Aanpak: Begonnen is met de volwassen lever-
bot, omdat deze parasiet in ruime mate
beschikbaar was op diverse slachthuizen.
Bovendien kon hij ook gekweekt worden in
verschillende proefdieren (ratten, geiten,
schapen), omdat de A,C,F, bereid was ons
hiervoor metacercariën ter beschikking te
stellen. Besloten werd allereerst het energie-
metabolisme van de volwassen leverbot zo
\\olledig mogelijk in kaart te brengen, met
speciale aandacht voor de mechanismen van
anaerobe ATP-synthese,

Resultaten: Zoals uit de bijgevoegde lijst van
publikaties moge blijken, is deze opzet van dit
projekt volledig geslaagd. Van Vugt is er
inderdaad in geslaagd het anaerobe energie-
metabolisme van de volwassen leverbot volle-
dig in kaart te brengen. In zijn proefschrift (4)
en in een overzicht,sartikel (6) heeft hij hiervan
uitvoerig verslag gedaan, terwijl onderdelen
van dit onderzoek ook apart werden gepubli-
ceerd (2, 5). Daarnaast heeft hij in samenwer-
king met de groep van dr. van Golde in onze
vakgroep een onderzoek ingesteld naar de
mogelijkheden van de volwassen leverbot om
zijn eigen vetzuren en fosfolipiden te syntheti-
seren (I, .1),

Eén aspect van het onderzoek, dat steeds meer
op de voorgrond kwam. betrof de vraag of de
\\ol wassen le verbot een anaëroob energiemeta-
bolisme heeft omdat hij in een zuurstoOoze
omgeving leeft, of omdat hij de mogelijkheden
\\ oor een aerobe leefwijze niet bezit. In andere
woorden: is de volwassen leverbot cen lacul-
tatievc of een echte anaëroob\'.\' Overtuigend
kon worden aangetoond dat de volwassen
leverbot zells in aanwezigheid van overmaat
zuurstof v olhardt in ecn grotendeels anaëroob
metabolisme en dus een echte anaëroob is (7).
Deze conclusie riep echter een andere interes-
sante vraag op. Naar alle waarschiinlijkheid
zijn er in de levenscyclus van de leverbot ook
aerobe stadia (bijv. miracidium. cercaria).
Hoe verloopt de biochemische overgang van
deze aerobe stadia naar het volwassen ana-
erobe stadium van de levenscyclus?
Om op deze vraag een antwoord te krijgen
werd in eerste instantie besloten tot een gok:
onderzocht zou worden of de\'juveniele\'lever-
bot wellicht een aëroob energiemetabolisme
heeft. Deze juveniele leverbot is het stadium
dat in de darm van de gastheer excysteert uit
de metacercariae. Het onderzoek naar het
metabolisme van dit stadium had twee grote
voordelen:

a) Dejuveniele leverbot is de directe voorlo-
per van de volwassen anaerobe leverbot.
Wanneer deze voorloper inderdaad aëroob
zou zijn, zou een onderzoek naar de overgang
van aëroob naar anaëroob metabolisme bin-
nen bereik komen.

b) De juveniele leverbot is een uitgelezen
target voor nieuwe anthelmintica, omdat hier-
mee de infectie in een vroeg stadium zou kun-
nen worden bestreden.

Drs. Tielens. de opvolger van Van Vugt,
slaagde er in een methode te ontwikkelen om
de metacercariën (die ons in grote hoeveelhe-
den ter beschikking worden gesteld door de
afdeling Parasitologie van het C.i:>.l. te Lely-
stad)
viini te laten excysteren (8). Hierdoor
wordt het onnodig grote hoeveelheden proef-
dieren op te offeren voor het verkrijgen van
juveniele leverbotten.

Vervolgens kon Tielens overtuigend aantonen
dat de juveniele leverbot inderdaad een volle-
dig aerobe stofwisseling heeft (9). De gok was
dus gelukt. De paden van dit aerobe energie-
metabolisme van de juveniele leverbot wor-
den momenteel verder onderzocht.
Voorgenomen voortzetting: Binnen de vak-
groep zijn nu dus twee goed onderzochte sta-
dia van de leverbot bekend en beschikbaar: de
volwassen anaerobe leverbot en dejuveniele
aerobe leverbot, .Als \\-projckt zaleen verv olg-
aanvraag op dit projckt worden ingediend
voor een onderzoek naar het biochemisch
mechanisme en de regulering vande overgang
van aëroob naar anaëroob energiernetabolis-
ine.

Publikaties:

1. Oldenborg. V., Van Vugt, F , and VanCiolde, L. M. G.: Composition and metabolism of phospholipids
of
Fascioia hepaiica. the^eommon liver fluke. Hiochim. Biopins. .4cia. 101-110. (1975).

2. Van Vugt, F., Kalayeioglu. 1.,, and Van den Bergh, S, (i.: A LP production in Fa.sciola hepaiica
mitochondria. In: Biochemistrv of parasites and host-parasite relationships ( ft van den Bossche ed )
pp. I5I-I5X. North-Holland, Amsterdam, 1976.

.1, Oldenborg, V.. Van Vugt, F., Van Golde, I . M. G.,and Van dcn Bergh, S, G.: Svnthesis of fatty acids
and phospholipids in
Fascioia hepatica. In: Biochemistry of parasites and host-parasite relationships
(fl. van den Bossche, ed,) pp. 159-166. North-Holland, Amsterdam, 1976,

4, Van Vugt, F.: On the energy metabolistn of the adult liver Huke. Fascioia hepaiica. V.D.thesis, Utrecht

-ocr page 293-

Van Vugt, H., Van der Meer. P.. and Van den Bergh. S. Ci.; I he formation of propionate and acetate as
terminal processes in the energy metabolism of the adult liver fluke
h\'asciota hepalica. In!../. Biochem..
10. n-IH. (1979).

Van Vugt. F.: The energy metabolism of the adult common liver fluke, I\'asciola hepaiica. I\'ei. Sci.
Conmn/n..
3. 299-3/6. (I9H0).

\\\'an den Bergh. S. (1., Van Vugt. F., and 1 iclcns, A. Ci. M.: .Anaerobic and aerobic energy metabolism

of the common liver fluke, Fa.stiola hepaiica. In: Industrial and Clinical Fn/ymology (F. Vitaleand V.

Simeon, eds), FEBS Symposia, Vol. 61, pp. 231-242. Pergamon Press, O.xford, 1980.

Tielens, A. G. M., Van der Meer, P., and Van den Bergh, S. G.: h\'ascioia hepaiica: simple, large-scale,/:;

vitro e.xcystment of metacercariae and subsequent isolation of ju\\enile li\\er flukes, li.vptl. Parasiiol..

i\\.li-l2.\'(l9HI).

Tielens, A. G. M., Van der .Meer, P., and Van den Bergh, S. G.: The aerobic energy metabolism of the
juvenile
Fascioia hepaiica. Mot. Biochem. Parasiio/.. in press.

International Pig Veterinary
Society (IPVS)

\\lexico-City 26-31 July 1982

Ihc IPVS 1982 Congress will be held in Mexico-
City, Mexico from 26-31 .luly 1982.
Ihe official languages of the Congress will be
English and Spanish. Aeromexico has been appoin-
ted as official carrier. Participants should make
their own travelling arrangements.
Accommodation of congress members will be
available in three different categories of hotels,
prices ranging from IISS 25-lISS 80. All rooms
ha\\e pri\\ate bath. I hree different pig study tours
are planned.

Ihe congress fee is USS 100 until March 1982
and US$ 150 after that date.

Summaries of papers to be presented at lhe Con-
gress must be mailed before August 1981 lo the
Organizing Committee IPX\'S Congress 1982, Mi-
mosa 53-7, Cd ,lardin, Mexico 12, O F. Iclex
01771834 A I NAME.

In order to be considered, abstracts should meet the
following requirements: I\'hcy must bc typed, and
contain no more than 500 words. Ihe author\'s
name(s) and institutions(s) should be mentioned.
.Although papers on all topics will be considered,
priority will be given lo papers relating to the
following subjects:

Host-micro organism interactions.
Interactions between micro organisms.
Immunization against swine fever and eradica-
tion of this disease.
Reproductive failure in the sow.
tropical pig husbandry.

I he abstracts will be considered by the Scientific
Committee. If accepted, an official form will bc
sent to the author for the final typescript.
.Abstracts must be received not later than ,lul\\ 30,
1981.

Final typescript on the official forms must be
received not later than December 15, 1981.

-ocr page 294-

Congrès National des Vétérinaires
Français

I.a Baule 17 au 20 septembre 1981

Programme

1981

.leudi 17 septembre
Matin:

8 h - .\'Xceueil des congiessistes.

9 h - Congrèsdu Syndicat national des\\étéiinaires
I ra lirais.

l.Mi - Déjenner libre.
.Après-midi:

1h - Congrès du Syndicat national des \\ étèrinaires
praticiens français.

Vendredi 18 septembre 1981
Matin:

9 h - l.e médicament: labrication. prescription, dis-
tribution.

1.1 h - Déjeuner libte.
Après-midi:

1.5 h - Reprise des débats.

Samedi 19 septembre 1981
Matin:

9 h - Suite du Congrès du Syndicat national des

\\etérinaires praticiens Irançais.

1.1 11 - Déjeuner dc travail à rilermitage (les dames

peu\\cnl parlicipier à ce déjeuner).

.Après-midi:

15 h - Reprise des séances - Discussitin des motions.

Nationaal Symposium

Onder de Auspiciën der Belgische Vereniging \\oor
diercnarisen, organiseert de S..\\.\\ . A. li. ( Small .Ani-
mal VctcrinaiA Association lielgium). met de mctlc-
wcrking \\an
lIc \\ocderiirnia I I 11 M - cen Natio-
naal S\\niposium te Brussel op 4 oktober 1981.
Als gastspreker fungeert Prof. Dr. .1. Bojrab.
docent aan hel \'Department of Vetcrinar> Medi-
cine and Surgerv. l ni\\eisit\\ ot Missouri, l .S..A.
welbekend auteur \\an \'Current I echniqucs in Small
Animal Surger\\\' \\i)l. I en II l.ea and Kebiger.

Onderwerp: Pni/thvhn lit Approach lo Hist
Disease
(including a complete understanding ol
pathopinsiology. neurologie e\\aluation treatment
and management of cer\\ ical and 1. L. disc disease).
Simulta:in\\crtaling: I nucK - Nederlands.
I uritioster: aanvang: 9..10 u. einde voor/ien rond
18.00 u.

Adres: Sheraton Hotel. Rogierplein .1. 1000 Brussel.
Betalingsniodalitcilcn: \\6ór 15 september 1981.
op ickcningnumnicr: S\\ mposium S..A.\\ ..A.B. 198
I
c O ACiLUROP nr. 210 - 0.1.15551-80 - (ienerale
Bankmaatschappij 1 cpouticlaan. 68 1060 Brussel-
België.

Bedrag: 1.000 B.1 (67 I 1 )( koffie-brcak en middag-
maal inbegrepen).

Inlichtingen: A(il I ROl\' - Brussel - leleloon 02
.144.48.80

Inlichtend Comité dei S A.\\ A.B : Dr. C. llciiin.
Dr. \\l. Staclens.

Iiiforniations générales

l.e Congrès aura lieu au Casino dc l.a Baule. l es
réunions plénières se tiendront soit dans la salie
Sako. soit au thèatre-cinèma.
l .\'e.\\position commerciale occupera la salle dcsjeu.x
de la galerie.

Inscription au (Ongrés

1 .\'entrée est libre en permanence pour les vétérinair-
es cl les invités porteurs du badge \'Congrès\'. Aucun
droit d\'inscription n\'est e.xigé pour pouvoir assister
auN réunions et conlèrenccs.

1 es c.xCLirsion. les soirées et les déjeuners prèv us par
les organisateurs et cités ilans ce programme sont
pa va
ni s.

l outefois le repas des seuls membres de l\'.A.I-.I .V.
qui sc seront inscrits sur le présent bulletin sera
gratuit. Les autres acciMiipagnatctii s tic celte e.xcui -
sion devront acquitter leur participation.

Inliehtingen

Verdere inlichtingen /ijn op bel redaklic-
secretanaal verkrijgbaar.

-ocr page 295-

i^bULJ.

Ten gerieve van de Nederlandse le/ers volgen onderstaand de samenvattingen
vertaald in het Nederlands van dc artikelen uit
The l \'eierinarv Quarierlv. deel 3. all.
3. 1981:

Inhibitory action of intravenously admi-
nistered ammoniutii acetate on the moti-
lity of the rumen in sheep

Kania, B. F.. Motyl. T, and Kulasck. Ci.: l/w I cir-
nnurv (Juancrlv. 105-1 III. (IVHI).

Samenvatting

IX\' invloed \\an een intraveneiis inluus xanammon-
iimiaeetaat (IX.6
niM kg liehaamsgewieht) en
ammiinitimacetaat-propranolol (I 1 Mg min. kg li-
chaamsgewicht) op dc pensmotiliteit werd nage-
gaan bij schapen. .Ammoniak heeft een adrenaline-
achtige werking en derhalve werd propranolol, een
betablokkeerder. toegediend om het eventuele el-
fcct \\an adrenaline op de pensmotiliteit uit te scha-
kelen. De contracties van de kleine pens/ak werden
door middel \\an dc ballonmethode geregistreerd,
waarbij de manometer via de pensfistel werd inge-
bracht\'

Het aminoniumactctaatinfuus deed de ammoniak-
coneentratie in het bloed na 1 uur stijgen tol ü.6
mmol 1. Reeds ged urende de eerste .S minuten van
hel intraveneus ammoniumacetaalinluus was dc
frequentie van de penscontracties afgenomen, het-
geen tijdens het gehele infuus waarneetnbaar was.
Na het infuus was de ammoniakconcentratie in het
bloed drastisch verlaagd en tegelijk werd een verho-
ging van de frec|uentie van de penscontracties waar-
genomen.

De door het propranolol ontstane beta-
adienergischc blokkade vermocht de retnmende
werking van het ammoniumion opdc pensmotiliteit
met op te heffen. Het ammoniumactetaatinfuus
veroorzaakte een toeneming van het adrenaline-en
het glucosegehalte. De/e reactie werd door propa-
nolol in het geval van adrenaline wel opgeheven,
maar met wat de glucose betrof.
Aangenomen wordt, dat de werkuig van ammon-
ium op de pensmotiliteit primair haar oorsprong
heeft m het centrale zenuwstelsel.

( ontrihution to the aetiology of synovi-
tis in chickens, with special reference to
non-invective factors. V.

Fxtractabilitv of glucosaminoglvcans/Mucopro-
leins from tendon tissue.

Walsum. .1. van., Vertommcn. M. II.. and Faan. A.
v. d.: riif t i\'it\'iiiwrv Qiiiincrlv. .1. I ll-l 17. (19X1).

Samenvatting

Fen vergelijkend onderzoek werd uitgevoerd be-
treflende de extrahcerbaarheid van glucosamino-
glycanen en mucoproteinen in het peesweefsel van
kippen die vatbaar zijn voor synovitis (nl. slachtras
hanen) en van kippen die resistent zijn ten opzichte
van synovitis (Witte l eghorn hennen).
Aangetoond werd dat deze extraheerbaarheid bij
Witte l eghorn hennen afnam bij toenemende leef-
tijd. terwijl een dergelijke afname bij slachtras
hanen niet waarneembaar was. Deze waarneming is
in overeenstciTiming met een werkhypothese vol-
gens welke bij Witte l eghorn hennen sprake zou
zijn van een sterke interactie tussen de ver.schillcnde
peesweefsel componenten (bijv. collageen en gluco-
saminoglycanen mucoproteinen). terwijl deze in-
teractie bij slachtras hanen veel geringer zou zijn.
De resultaten van dit onderzoek bieden een verkla-
ring voor het gegeven dat peesvveefsel van Witte
Leghorn hennen relatief beter bestand is tegen me-
chanische belasting, dan het peesweefsel van slacht-
ras hanen en duiden er voorts op dat de eerder
genoemde interactie een essentiële factor is in de
aetiologie van synovitis.

Imidoearb; A chemoprophylactic experi-
ment with
Bahe.sla canis.

tlilenberg. Cl., Verdiesen. P. A. H. M.. and Zwart.
D.:
riu\' \\i\'iciiii(irt Quanerlv. llX-IJ.i (19X1).

Samenvatting

Acht honden werden subcutaan ingespoten met
imidoearb dipropionaat in een dosis van 6 mg kg
en 2, .t. 4 of 5 weken later geïnfecteerd met een
sporozoieten stabilaat van een Franse stam van
Ikihcslii canis. gemaakt uit geïnfecteerde Dcrina-
ccnior rciiciilaiiis
leken. Drie onbehandelde con-
trole dieren werden op dezelfde wijze geïnfecteerd.
Fén van de controle honden cnéén van de dieren die
.S weken v oor infectie waren behandeld stierven aan
babesiosis. Dc prepatent en incubatieperioden van
de behandelde en de controle honden waren verge-
lijkbaar cn het erv throcytenv olume van alle honden
onderging ccn sterke daling.

Na genezing van de eerste reactie kwam het vaak tot
een nieuwe aanval van de ziekte. Verder onderzoek
is vereist voor een definitief besluit mogelijk is ol
imidoearb al of niet aan te bevelen is voor de che-
moprophv laxis tegen
It. canis infectie. Imidoearb is
wel curatief bruikbaar.

The effect of different bird washers on the
microbiological quality of broiler carcas-
ses

Mulder. R. W. A. W.and Bolder, N, M,: Thclcleri-
nan Quancrh . .1. 124-1.^0. (19X1).
Sa menvatting

In 1,3 pluimveeslachterijen werd het effect van
sproeireinigers en van binnen-buitcnwassers op het

-ocr page 296-

lotaal kiemgetal en hel aanlal Hnlerobaeteriaeeae
op hel karkas bepaald.

De karkassen werden bemonsterd mei behulp \\an
de dompelmelhode.

Cie meten aan de afname \\an het lotaal kiemgetalen
de afname van het aanlal nnterobaeteriaeeae op de
karkassen werki een sproeireiniger even goed als
een binnen-buitenwasser. Uil hel onder/oek is niel
gebleken dat door toepassing van een binnen-
buitenwasser beter wordl \\oldaan aan de HEO-
ri ch 11 ij n. waa r i n
WO rd 1 ges te ld d a t ee n d oe 11 re f 1 e nd e
reiniging \\an hel geeviscereerde karkas van /owel
binnen- als de buitenkant van hel karkas moei heb-
ben plaatsgehad.

Congenital duodenal stenotic diaphragm
in a foal

Ciaag. I. \\an der. Bruinessen-Kapsenberg. E. Ci.
\\an. Dik. K. .l .and Kroneman.
.E: The I eierinarv
Quanerly.
.3. LU-135. (I9HI).
Samenvatting

Een twee maanden oud merrieveulen met een duo-
denum slenose wordt beschreven.
Het veulen was in een slechte conditie en vertoonde
een abnormaal gedrag. Ze stond meestal met ge-
strekt hoofd, daarbij rustend op de rug van de
merrie, of op dc stalrand. Het belangrijkste klini-
sche s>mploom was speekselen.
Klinisch en radiologisch onder/oek van de mond-
holte, de phar\\ n.\\ ende oesophagus vertoonde geen
afwijkingen, met uitzondering \\an een anliperistal-
lische golf langs de oesophagus.
In verband mei de slechte conditie werd het veulen
atgemaaki. Bij dc sectie werd naast leukoplakiceen
crosievc-ulccratieve ontsteking gevonden in de oe-
sophagus en hel pars oesophagca \\an de maag. De
maag was sterk gedilateerd, evenals hel eersic deel
van hel duodenum, \\cgcn centimeier caudaal \\an
dc pylorus bevond /ich een diafragma in hel duode-
num met een kleine opening.

0..12-().(i.1 fig ml; in nierweefselsuspcnsics: ü..12-().6.1
Mg ml; in serum: ()..12-().6.1 Mg ml en in melk O.OX-
ü..\'!2 Mg nil. Voor dapsone lag de gevoeligheid voor
de/e substraten tussen 0.01 en 0.02 Mg ml.
De ontwikkelde teslmelhoden kunnen /owel voor
kwantitatief als kwalitatief sulfonamide onder-
/oeksdoeleinden gebruikl worden.

Detection of Babesia bovis infections in
BoophUus geigyi with egg crushings, lar-
val smears, and haemolymph puncture

Akinboade. O. A. and Dipeolu, O. C).: The I\'eieri-
narv Quanerlv. .1. NJ-N7. II9HI).
Samenvatting

L it het onder/oek naar de mogelijkheid van bet
aantonen van infeclies met
liahesia hovis bij Boop-
hUus geiffyi
is gebleken, dal:

a) Babesia Axn i.v-infecties bij teken met behulp van
de eiverbrijzelingsmethode van de 5de tot de 22ste
of 24ste dag \\oor het verdwijnen aantoonbaar /ijn.

b) Door middel \\an haemolymfpunclies infecties
slechts van .5de of 6de tot dc I4de dag kunnen
worden aangetoond.

c) Infecties met Babesia hovis bij de larven van
■geïnfecteerde\' teken \\an de Isle toi de 4de dag
gemakkelijk /ijn aan te lonen.

■Niet geïnfecteerde\' teken, waarvan de eitjes ook
niet geïnfecteerd /ijn, blijken wel lol de .1de dag
geïnfecteerde lar\\en voort tc brengen, ofschoon het
percentage betrekkelijk gering is.

Besnoitia cysts in the adrenal gland of a
cow

Perl, S., Klopfer, U
The I eierinarv Qui
Samenvatting

Een ongewone bevinding, en wel die \\an Besnoitia
hesnoiti
in de bijnier van een rund, werd in de loop
van het histopathologisch onder/ock gedaan.

, .lacobson, B .and Breuer. G.
■rterlv. .1. l-IH-149. (19X1).

.Microbiological assay methods for sulf-
onamides in animal tissues, serum, and
milk

Nouws, .1. I . M: Ihe \\ eierinarv Qiu
142. (19X1).

Samenvatting

De ge\\ocligheid \\an microbiologische bepalings-
methoden \\oor sullonamides in spierweefsel, nie-
ren, scrum cn melk kon verbeterd worden door
locNoegingen van trimethoprim, 1\'; NaCI en 0,4\'(
de.xlrose aan Standard II Nahragar (Merck 7X8.1)
bodem, beëni mei
Bacillus suhtilis BGA (lO-" spo-
ren ml agar). De irimethoprim conccntralics be-
droegen bij pH 6.20, pil 7.Oen pH 8.0, rcspccticvc-
lijk: 0..10. 0.15 en 0.07 Mg ml agar.
De sulfonamide gevoeligheid was amankelijk van
de pK-waardc \\an de sulfonamide in kwestie en de
pH san het icslsysleem. Dc opiimale gevoeligheid
\\an de microbiologische methodes bedroeg \\oorde
gclcsie sulfonamides in suspensies \\an spierweefsel:

riv. .1, IJf>-

Incidence of KDS\'76 virus Infection in
fowl in 19X(I in the Netherlands in compa-
rison with the incidence in 1976-1978

Eck, .1. H. II. van: /he \\elerinari Quarterly. 1.

150-152. (19X1).

Samen>atling

Op basis \\an serologisch ondcr/ock kon worden
vastgesteld dal Egg Drop Syndrome 1976(EDS\'76)
\\irusinfeclics bij kippen in 1980 in Nederland nog
maar /eer sporadisch voorkomen. Dil in tegenstel-
ling tol dc situatie in 1976-1978 loen infeclies mei
dil \\irus op grole schaal werden aangeiroffcn.
Cieconcludccrd wordl dat de enorme vermindering
\\an hel aantal EDS \'76 \\ irus geïnfecleerde koppels
te danken is aan massale \\accinaties in 1978 en
1979.

Ge/icn de resultaten \\an dil onder/oek is algemeen
uiuoeren \\an EDS \'76 \\accinalies niet meernood-
/akelijk. V\\\'cl blijfi regelmatig serologisch onder-
/ock nodig om na te kunnen gaan bij welke koppels
\\accinalie geïndiceerd is.

-ocr page 297-

Exportverzamelplaatsen van
slachtvarkens

Vooral in het begin van de zeventiger
karen is de export van slachtvarkens
sterk gegroeid. Verreweg de meeste wor-
den uitgevoerd \\\'ia exportverzamelplaat-
sen in Gelderland, Overijssel en Noord-
Brabant. die ieder op hun eigen en
verschillende manier de toegenomen
werkzaamheden aanpakten.
Sedertdien is uit de praktijk gebleken, dat
door de veranderde situatie in sommige
streken tc weinig exportfaciliteiten-
plaatsen aanwezig waren en dat in andere
de noodzaak bestond tot een centralisa-
tie daarvan.

Situatie geïnventariseerd

Bij de betrokken districten van de Veteri-
naire Dienst ontstond geleidelijk aan
meer behoefte de werkzaamheden voor
alle betrokken partijen zo efficiënt moge-
lijk aan de gewijzigde omstandigheden
aan te passen. Op basis hiervan alsook op
grond van de door het bedrijfsleven ge-
uite wensen liet de Veterinaire Dienst in
genoemde 3 districten elk een onderzoek
instellen naar de accotnmodatie van die
verzamelplaatsen waar tevens voor ex-
port gekeurd werd. de organisatie van de
keuring (o.a. aantal en ligging van de
plaatsen) en het uitvoeraanbod. Gelet is
hierbij op de aantallen dieren, de tijd die
de V.D.-opzichters aan de keuring beste-
den. op het feit of het aantal bij de keu-
ring betrokken mensen niet te hoog of te
laag ligt en hoe de procedure in het alge-
meen loopt.

Met de cijfers uit de dientengevolge sa-
mengestelde rapporten, die zuiver be-
trekking hebben op de zgn. \'officieuze\'
exportplaatsen en niet op de \'aan huis\'
keuringen, was het mogelijk vergelijkin-
gen te maken tussen de 3 districten en
aldus tot conclusies en gemiddelden te
komen.

Volgens de rapporten beschikte Noord-
Brabant in 1979 over acht\'officieuze\'ex-
portplaatsen die geconcentreerd zijn in
het westen en het oosten van het district,
telde Overijssel een elftal \'officieuze\' ex-
portplaatsen die geografisch door het ge-
hele district verspreid liggen en kende
Gelderland er een twaalftal waarvoor
hetzelfde geldt.

In Gelderland wordt een groot gedeelte
van de slachtvarkens via de \'officieuze\'
exportplaatsen uitgevoerd en in Over-
ijssel en Noord-Brabant het leeuwendeel.
Wat inrichting en accommodatie betreft
werd Noord-Brabant goed tot zeer goed
bevonden, Overijssel redelijk en Gelder-
land in enkele gevallen goed, doch in de
meeste zeer matig.

Gesuggereerd werd dat de concentratie in
westelijk Noord-Brabant met één export-
verzamelplaats uitgebreid zou kunnen
worden. Wat Overijssel betreft leek uit-
breiding van het aantal, gezien de huidige
overcapaciteit, niet gewenst en voor Gel-
derland werd geadviseerd het aantal
functionele exportplaatsen uiteindelijk

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 298-

tot 8 ä 10 terug te brengen. In het laat.ste
district zou men in dit ge\\al sterk op het
aantal \'verloren\' reisuren kunnen bespa-
ren.

Voorwaarden en erkenning

De conclusies van de inventarisaties heb-
ben geleid tot:

het opstellen \\an definitieve normen
voor erkenning van exportverzamel-
plaatsen. en zullen wellicht
een geharmoniseerde en zo efficiënt
mogelijke e.xportprocedure, alsmede
indien te verwezenlijken een keur-
loondaling (t.g.v. een eventueel doel-
matigere inzet van het keuringspers-
oneel) ten gevolge hebben.
Bij de formulering van de voorwaarden is
tevens rekening gehouden met moderne
inzichten aangaande dierlijk welzijn.
Inmiddels zijn de eisen waaraan export-
verzamelplaatsen moeten voldoen in de
Siaatscourant gepubliceerd als nieuw on-
derdeel van de Beschikking uitvoer vee
1974. De gestelde voorwaarden zijn met
ingang van 5 februari in werking getre-
den.

Om voor erkenning door de Minister van
l.andbouw en Visserij in aanmerking te
komen, mag de verzamelplaats géén deel
uitmaken van een bedrijf waar vee is ge-
huisvest. van een slachthuis of van cen
markt, tenzij dit een EG-erkende slacht-
veemarkt is.

Verder gelden er nog voorwaarden aan-
gaande de bereikbaarheid, mogelijkhe-
den tot reiniging en ontsmetting, opper-
vlakte, scheiding tussen aan- of afvoer,
stalruimte. opslag van mest. verlichting
enz.

Formulieren tot aanv raag om erkenning
worden door dc betrokken VD-districten
beoordeeld en voorzien van een advies.
Voorlopige erkenningen zullen niet wor-
den verstrekt en het gehele systeem moet
op 1 augustus a.s. zijn beslag hebben ge-
kregen. lot die datum geldt voor be-
staande verzamelplaatsen die met betrek-
king tot de inrichting nog niet aan de
eisen voldoen, cen bepaalde overgangs-
procedure. f^aarna mag er alléén van er-
kende verzamelplaatsen uitgevoerd wor-
den. Wel zal tot 1 januari 1982 rekening
gehouden worden met bekende plannen
voor nieuw- of verbouw.

BESMlfTK I.I.IK[-: DIERZIEK I EN

Dieivicktenbullelin nr. I I \\ande Veterinaire Dienst
over het tijdvak \\an I t ni E\'ijnni 19X1 \\ernieldl het
\\olgende aantal gevallen \\an aangilteplichtige be-
sinettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

lotaal .31 gevallen in .30 gemeenten.

Eriesland

Drenthe

Overijs.sel

Noord-Holland

Zuid-Holland

Zeeland

9 gevallen in X gemeenten
9 gevallen

1 geval

9 gevallen

2 gevallen
I geval

\\ arkenspest

l otaal 1 geval in Noord-Holland.

MOND- EN KEAl VVZEER
Italië

De le juni is op een bedrijf in de gemeente Miran-
dola (Modeva) mond- en klauwzeer vastgesteld.
Van de 300 aanwezige runderen waren er 4 ziek.
fiel Nationale Referentie Centrum le Brescia heeft
het virus als type .A geïdentificeerd. De betrokken
dieren waren met trivalent MKZ-vaccin geënt. Dc
gebruikelijke veterinair-politionele maatregelen
zijn getroffen.

BESMEE1EEI.IKE MEI Ril IS
Bl.1 1\'AARDEN

Oostenrijk

Volgens een tele.x d.d. 19 juni van de Oostenrijkse
Veterinaire Dienst is besmettelijke paardenmetrilis
geconstateerd in een stoeterij van dravers in de
gemeente Spillern. district Korneuburg. Klinischen
bacteriologisch onderzoek hebben een en ander be-
vestigd. Dil was het eerste geval van de ziekte in
Oostenrijk.

-ocr page 299-

19X1

Augustus:

24 2K 27. Euriip. FlcischlorschcrkongrclJ (A),
Wicn.

.M) 4 sept. 8th hitcrnational S\\mposiuni of
World .\'\\sst)ciation of \\\'eterinar\\ f-ood Hygie-
rusts. Dublin (pag. 26.3 cn 949 ( 1980); .^.U).
.3 sept. 32nd .Annual Meeting of the European
■Association lor .Animal Production - Ned.
Zoötechnische Vereniging: Studiedagen
E.A.A. P.. Zagreb.

September:

3 (iroep Veterinaire flomoeopathie

K.N. M.v. D. l edenvergadering.

9 11 l.XV ESOMAR Seminar on: Tnternati-
onal Pharmaceutical Marketing Research\' -
consolidating our e.vperiences. Zürich.

9 Smith Kline. Windsurfkampioenschap voor
dierenartsen. Nieuwkoop.

14 18 European Association for the Study of
Diabetes (E.ASD), 17e jaarlijkse bijeenkomst.
RAl-Amsterdam. (pag. 1097 \'80)

10 II f-ortbildungstagung des Bundesverban-
des der beamten l ierar/te (A). Bad Har/burg.

LS Afd. Zuid-Holland K.N.M.n.D, .Afdelings-
\\ergadering llotel-Rest. \'Belvédère\', Schoon-
hoNcn, aan\\ang 20.30 uur.

LS Afd. Overijssel K.N.M.v.D. ledenvergade-
ring. Hotel Berg/icht. Hellendoorn; aanvang
20.1.\'i uur.

16 ,Afd. Friesland K.N.M.\\.D. I9elustrum. Hotel
Ijaarda. Oranjewoud; vanal LS.00 uur.

17 Afd. Niiord-Holland K N.\\1 .\\.D.-lcden\\eiga-
dcring. Oosthui/en, aan\\ang 20.30 uur.

17 (iroep Volksgezondheid K.N.M.n.D. Fedcn-
\\ergadering.

17 20 British N\'eterinary .Association .Annual
Congress, I niversity of F.veter (pag. 337).

17 20 Congres National des N\'étérinaires Fran-
yais. 1 .1 Baulc (pag. 722).

18 20 I. liuropaischcr Kongress \'Medizin und
Reitsport\'. Saumur (pag. 697).

19 Najaarsdag (iroep (ienecskunde van hei
Kleine Huisdier K.N.M.v.D. Bij paleis\'t Foo.
10.00-17.00 uur.

23 Afd. Friesland K.N,M.v.D. I edenxergade-
ring. Oranje Hotel, l.ccuwarden, 20,00 uur,

24 Kring Dierenartsen (ielderse Vallei Kringbij-
eenkomst.

24 26 30. Internationale Fachtagung für Fon-
pflan/ung und Besamung der Bundesanstalt
lür künstliche Besamung, Ihalheim, Wels
(pag, 4.\'il),

28 I okt, 22. .Arbeitstagung des .Arbeitsgebietes
■Lebensmittelhygiene\' der D\\(i (.A),
(iarmisch-Partenkirchen. (pag. 127)

Oktober:

2 3 .laarcongres 1981 K.N.M.v.D., tevens I28e
Algemene Vergadering, Rhenen (pag, 291 en
pag, 399).

4 Nationaal Symposium: \'Prophylactic Ap-
proach to Disc Disease\', Brussel (pag. 722).

5 10 2. (ILI Seminar über angewandte Nut/tic-
rethologie (pag. 697).

9 Orthopädischer Fortbildungskurs \'Plerd\'.
Wien (pag. 698).

13 14 Kulmbacher Fortbildungstagen (A),
Kulmbach,

14- 17 LXVl E,S.O.M.A.R. \'Industrial Marke-
ting Research\' - developments affecting our
future, Budapest.

14 17 Bp I-Kongreli mil Fortbildungsveranstal-
tung (.A), Baden-Baden.

17 19 \'Cerberus\'-U.S.C, 4e lustrum,

20 21 .S. Cu.xhavener Seminar\'Fleisch und Flei-
schcr/eugnisse\' (A), Cu,\\haven,

23 30 Internal. BienenzüchterkongrelJ der Api-
mondia, Acapulco (pag, 698),

26 29 3id European Sv mposium on Poultry Nu-
trition, Edinburgh (pag, 383).

.November:

2 Kring Dierenartsen (Ielderse V allei. Kringbij-
cenkomst.

14 Vereniging van Directeuren van (iemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbeurscongresccntrum. Utrecht.
.Aanvang 10,00 uur.

25 27 FXVII F.S.O.M.A R. \'Publishing in the
198(l\'s: innovation and competition, Monte
Carlo.

27 Orthopädischer Fortbildungskurs \'Rind\',
Wien (pag. 698),

December:

5 18 AO ASIF-VI 1 courses, Davos (Switzer-
land) 1981 (pag, 681).

8 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Algemene Leden-
vergadering.

10 (iroep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

10 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D.-
ledenvcrgadering. Oosthuizen, aanvang 20,30
uur,

15 Afd, Overijssel K N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel Bergzicht, flellendoorn; aanvang
20,15 uur.

17 Kring Dierenartsen (ielderse Vallei. Kringbij-
eenkt>mst.

1982

l-ebruari:

I Kring Dierenartsen (ielderse Vallei. Kringbij-
eenkomst.

16 17 CLO-studiedagcn 1982 (CLO-instiluut
voor de Veevoeding \'De Schothorst\'),

-ocr page 300-

Jaarcongres 1981

\'Diergeneeskunde:
Perspectief en Horizon\'

Binnenkort zullen alle leden van de
Koninklijke Nederlandse MaalschappiJ
voor Diergeneeskunde een brief en een
aanmeldingskuart omvangen met nadere
gegevens betreffende het Jaarcongres I9HI.
Hoewel u de data van dit congres (2 en 3
oktober 1981) en de plaats
(Congrescentrum Ouwehands Dierenpark te
Rhenen) ongetwijfeld reeds in uw agenda
vermeld hebt. kunnen onderstaande korte
samenvattingen van de le houden
inleidingen er toe bijdragen, dat u de data
en plaats zodanig onderstreept, dut u dit
congres niet kunt vergeten.
De Afdeling Utrecht rekent op u\'!

Recombinant DNA en
Genetische manipulatie, realiteit
en fantasie

LIE

Inleiding door prof. dr. K. C. V\\inkler

Reed.s 10.000 jaar heeft de men.s geprobeerd
de eigenschappen van \'nuttige\' planten en
dieren naar zijn \'smaak\' te beïnvloeden
door
selectie en kruising dat wil zeggen
door genetische manipulatie.

De \'veredelde\' soorten overleefden in dc
natuur slechts onder bescherming \\an de
mens.

De erfelijke eigenschappen van alle levende
wezens zijn geschreven inet vier
\'nucleotide\'- letters in de lange DNA
moleculen in de chromosomen van de
cel.
In bacteriën komen naast het chroinosoom
nog kleine DNA ringetjes voor die zich
zelfstandig vermenigvuldigen (plasmiden).
Tegenwoordig kan men met knippende en
plakkende enzymen stukjes DNA uit vrijwel
elk chromosoom los knippen, inplakken in
zo\'n
Plasmide en in een bacterie
terugbrengen. Na opkweken beschikt men
dan over millioenen kopieën van een klem
stukje genetische text,
waarvan men de
structuur (lettervolgorde) en de functie (in-
en uitschakeling ed.) kan bestuderen. Soms
is het zelfs mogelijk de bacterie het gen-
produkt te
laten produceren waarmee men
schaarse stoffen (menselijk groeihormoon
ed.) kan verkrijgen.

Dit z.g. recombinant DNA onderzoek zelf,
in haclerien, geeft geen ethische problemen.
Bij gebruik van goed bekende
gasthecrbacteriën (bijv.
E. coli KI2)en wat
zorgvuldige techniek is de veiligheid van
onderzoeker of milieu door dit werk ook
niet in gevaar.

Ethische problemen ontstaan pas als de
nieuwe kennis straks (misschien) tot nieuwe
mogelijkheden van
genetische manipulatie
bij hogere organismen zou leiden. Zal het
mogelijk worden mensen met een erfelijke
ziekte te genezen door hen in tc spuiten met
eigen cellen waarin ccn \'gezond gen\' is
ingezet?

Zal het mogelijk worden planten te maken
met de stikstofbindcndc genen uit bacteriën
zodat kunstmest overbodig wordt, of
bacteriën die olie, of toxische stoffen
afbreken zodat sommige vuilstortplaatsen
goedkoop kunnen worden ontgift\'\'
Of zal men aan de eicellen van mens of dier
kunnen manipuleren? En wat zou cr
gebeuren als men dergelijke nieuwe soorten
in de natuur los zou laten? Het is zinnig te
overdenken hoe men deze problemen straks
wil oplossen. Voorlopig geeft het
recombinant DN.A onderzoek vooral een
enorme kennisverrijking voor de gehele
biologie.

-ocr page 301-

seche kleine hlisdieren

Fokkerij en

kioMiöL

gezondheidsbewaking van
honden

Inleiding door prof. dr. ,J. Bouw,
hoogleraar \\ akgroep Zootechniek aan de
Faculteit der Diergeneeskunde; mevr. dr.
A.
,J. Venker-van Haagen, wetenschappelijk
medewerkster \\akgrocp Geneeskunde van
het Kleine Huisdier aan de Faculteit der
Diergeneeskunde; drs. F. ( . Stades,
wetenschappelijk medewerker \\\'akgroep
(Jeneeskunde van het Kleine Huisdier aan
de Faculteit der Diergeneeskunde; dr. K. J.
Slappendel, wetenschappelijk medewerker
Vakgroep (ieneeskunde van het Kleine
Huisdier aan de Faculteit der
Diergeneeskunde; en drs. .M. J. .Meutstege,
wetenschappelijk medewerker Vakgroep
(Jeneeskunde van het Kleine Huisdier aan
de Faculteit der Diergeneeskunde.

Fokkerij heeft als doel dieren \\oort te
brengen die voldoen aan eisen die door de
mens worden gesteld. [)oor voortdurend
selecteren cn combineren van dieren zijn
deze doeleinden grotendeels bereikt.
Selectie cn specialisatie binnen
dierpopulaties geven evenwel aanleiding tot
afname van genetische variatie binnen de
populaties, tot verlies van genetische
heterogeniteit binnen individuele dieren en
tot veranderingen in uitwendige- cn in
gcdrags kenmerken.

Bij het fokken van honden kan gesproken
worden van manipulaties met populaties
(rassen), in leite van manipulaties met dc in de
populaties voorkomende genen.
De manipulaties zoals deze vi)or een aantal
hondenrassen zijn verricht zijn drastisch
geweest. Vergeleken hij andere
luiisdicrstiorten kan gesproken worden van
ccn "force majeur\' op het gebied van de
fokkerij. Dergelijke manipulaties kunnen
leiden tol het uitselccteren van gewenste
genen, vooral van interacties tussen de/e
genen cn daarnaast ook tot het ophopen van
ongewenste genen.

Een nadere oriëntatie op de
ge/ondheidstoestand binnen hondenrassen
wijst uit dat de gevolgen van de toegepaste
methoden voor fokkerij niet /ijn
uitgebleven.

Enkele frequent voorkomende erfelijke
/iekten /ijn nader ondcr/ocht. Mevrouw dr.
.A. .1. Venker-van Haagen. dr. R. .1.
Slappendel. drs. F. .1. Meutstege en drs. F.
C. Stades /uilen hierover nadere informatie
verschaffen.

l.aryn.xparalyse /oals die bij de Bouvier
voorkoint is een neurogene, degeneratieve
/iekte. Het klinisch beeld, pathogenese en
de wij/e van overerving van de/.e /iekte
worden behandeld, waarbij op de
mogelijkheid tot bestrijding /.al worden
ingegaan.

Hemofilie is een geslachtsgebonden
recressieve afwijking.
Het voorkomen van dc/e /iekte is
vastgesteld hij een groot aantal
honde rassen.

Meestal betrof het incidentele
waarnemingen. Sonis breidt het aantal
hemofilicpatiënten binnen een ras /ich
echter snel uil. De oor/aken en mogelijke
maatregelen ter bestrijding van een
dergelijke snelle verspreiding van het
abnormale gen wordt kort besproken.

lleupdvsplasie is een erfelijke afwijking die
hij cen groot aantal rassen in ernstige mate
het vvel/ijn van dc dieren en het
voortbestaan (c.q. de fokkerij) der rassen
bed rcigt.

Milieufactoren blijken cen grote invloed op
het klinisch manifest worden der
aandoening tc hebben. Hierdoor moet
groot belang worden toegekend aan een
goede begeleiding van de opgroei der pups.
Voor het individuele dier is cen v roege
diagnostiek van belang. Huidige in/ichten
ten aan/ien van behandeling en hegeleiding
van II.D.-paticiUen cn de wij/c van
overerving en bestrijding /uilen besproken
worden.

Het klinisch beeld, voorkomen en dc wij/e
van overerven van progressieve retina
atrofie (PRA) wordl beknopt behandeld,
levens /al worden ingegaan op de
mogelijkheden om het aantal lijders, aan
een op een dergelijke wij/e overervende
afwijking, in de populatie terug te dringen.

-ocr page 302-

seciili grote hltsnieren en
voeksgezondhein

Genetische beïnvloeding van
landbouwhuisdieren:
mogelijkheden en beperkingen

Inleiding door ir. O. Minkenia, adjunct-
directeur van het Instituut voor
\\eeleeltkundig Onderzoek ".Schoonoord" te
Zeist.

Al sinds eeuwen is de mens met succes
bezig de eigenschappen van nutsdieren via
teeltkeus te beïnvloeden. Het meest
spectaculair zijn daarbij dc resultaten
bereikt met betrekking tot die
eigenschappen, welke direct de opbrengst
aan melk. vlees, eieren, wol. enz. bepalen.
Soms kan een al te eenzijdige selectie leiden
tot minder gewenste neveneffecten.
Een aanzien van de genetische beïnvloeding
van vruchtbaarheid, constitutie en
weerstandsvermogen zijn de bereikte
resultaten minder aansprekend, doch ook
hier lijken mogelijkheden voorhanden,
welke aan de hand van enkele voorbeelden
toegelicht zullen worden.
In veel gevallen kan via genetische
beïnvloeding een permanente verbetering
bereikt worden, welke men soms via
biotechnische ingrepen tijdelijk tracht te
bewerkstelligen. In dit laatste geval bestaat
bovendien het gevaar, dat door
bi(Uechnische ingrepen de erfelijke aanleg
versluierd wordt, hetgeen een hinderpaal
vormt bij een doelgerichte teeltkeus.

Afweging van nut en veiligheid
van therapeutica en
voederadditieven

Inleiding door dr. ir. P. van der Wal,
directeur van het Instituut voor
I.andbouwkundig Onderzoek van
Biochemische Produkten te Wageningen.

De mogelijkheid om in ruime mate en voor
een betaalbare prijs le kunnen beschikken
over veilig voedsel van goede kwaliteit, acht
de hedendaagse Nederlandse consument een
vanzelfsprekende zaak.

De zeer produktievc dieren, dic ons dit
voedsel leveren, behoeven daartoe voeders
waarbij aan kwaliteit en kwantiteit hoge
eisen worden gesteld.
Daarnaast moet de gezondheidszorg zijn
afgestemd op rationele werkwijzen, die een
optimaal gebruik maken van de
beschikbare arbeid en investeringen.
Een vergelijking met minder bevoorrechte
landen alsook met ons eigen recente
verleden laat zien vvat de gevolgen voor de
kwaliteit en de kosten van de
voedselvoorziening zijn, als aan de
bovenstaande voorwaarden niet wordt

V oldaan.

(irote hoeveelheden landbouwprodukten en
bijprodukten daarvan worden uit vele en
soms verafgelegen landen aangevoerd om
vervolgens tot voeder te worden verwerkt.
Om tijdens het transport ranzigheid te
voorkomen zijn soms antio.xidantia nodig;
om Salmonellae onder de duim te houden
kunnen organische zuren van grote waarde
zijn; om morsverliezen en stofvorming te
voorkomen wordt bij het persen van
voeders soms kitmiddcl gebezigd.
Om een verantwoord gebruik van de
wereldvoorraad aan voedereiwit te maken,
is het suppleren van voeders met
synthetische aminozuren onder bepaalde
omstandigheden van groot nut. Ter
voorkoming van tekorten aan vitaminen cn
mineralen worden deze nutriënten soms
afzonderlijk toegevoegd.
Het is niet eenvoudig om kalveren voor dc

V lecsproduktie gezond te houden zonder
een profyla.xe met antibiotica cn of
chemotherapeutica. Salmonellae slaan
gemakkelijk cn vooral dodelijk toe. Het
wormvrij maken en houden van varkens is
dikwijls zeer moeilijk als geen anthelmintica
worden toegepast. Fen pluimveestapcl staat
zonder het gebruik van coccidiostatica aan
grote risico\'s bloot. In situaties waarbij
profyla.xe niet mogelijk is of niet gewenst
wordt, is intensief therapeutisch ingrijpen
nogal eens onontkoombaar.

Zonder aan elk van dc additieven en
therapeutica afzonderlijk voor eeuwig ccn
onmisbare rol toe te kennen, is het toch
duidelijk dat voor een goede cn betaalbare
voedselvoorziening bij de dierlijke
produktie voederadditicven en therapeutica
essentieel ziin.

-ocr page 303-

Cie\\ergd mag worden dat aUorens
toepassingen plaatsvinden, terdege wordt
onderzocht dat deze het bedoelde nttttig
elTect sorteren cn onschadehjk zijn \\o(ir
dier. mens en milieu. Om dit \\ast te kunnen
stellen zijn wij nu gelukkig beter toegerust
dan ooit. Voor het inetcn \\an het nut cn
het werkingsmechanisme \\an een stof
alsmede \\oor hel farmacokinelisch en
farmacodynamisch onderzoek zijn de
mogelijkheden de laatste jaren verruimd. In
toenemende mate wordt hierbij gebruik
gemaakt \\an het voedselproducercnde dier
zelve. Direct terzake doende gegevens
kunnen daardoor nauwkeurig worden
gemeten. Daarbij is een stelsel van
internationaal gestandaardiseerde eisen aan
de uitvoering van het onderzoek aan het
uitkristalliseren. Ook hierdoor kan grotere
zekerheid worden geschapen, dat voldoende
nauwkeurig evaluatie-onderzoek aan de
loepassing van additieven en therapcutica
V oorafgaat.

Overigens ware tc wensen dat de
internationale standaardisatie en
samenwerking sneller gestalte krijgt. Ook
het onderlinge samenspel tussen producent,
consument cn overheid moet nog veel
verbeteren lun de noodzakelijke onderlinge
vertrouwensbasis te scheppen die thans
nogal eens ontbreekt.

Residuen in Nutsdieren

Inleiding door prof. dr. A. Ruiter,
hoogleraar in dc l.evensmiddclenchenile
aan dc f aculteit der Diergeneeskunde.

Door milieuverontreiniging of doordat
bepaalde preparaten bewust aan nutsdieren
worden toegevoegd kunnen in vlees, melk
cn hieruit bereide produkten sporen van
bepaalde stoffen aanwezig zijn, die vanuit
het oogpunt der volksgezondheid als
ongewenst moeten woiden beschouwd. In
dit kader wordt met name ingegaan op
residuen van bewust toegediende nuddclcn
zoals therapcutica, anabole stoffen en
tranquillizers. Hierbij moeten twee
categorieën van verbindingen worden
onderscheiden: die waarvoor een to.sic
cffect-level en van daaruit een
tolerantiegrens kan worden vastgesteld, en
die waarvan ook de kleinste hoeveelheid in
principe onaanvaardbaar is en waarvoor
dus een z.g. nultolerantie moet worden
geëist.

Voor efficiënte controle op residuen in
voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong,
bij voorkeur aan de bron. beschikken wij
thans nog niet over voldoende
mogelijkheden. Wel bestaan reeds sinds lang
microbiologische cn histologische
methoden, luaar deze zijn aspecifiek en
vaak te ongevoelig of te onnauwkeurig.
De thans bekende chemische methoden zijn
vrijwel alle te ingewikkeld om op grote
schaal te kunnen worden toegepast.
Immunochetriische technieken luaken in een
aantal gevallen een snelle screening van
relatief grote aantallen luonsters mogelijk,
luaar ook op dit gebied is nog zeer veel
ontwikkelingswerk nodig.
Ten aanzien van residuen waarvoor een
nultolcrantie geldt is het de vraag of men
bij het controle-onderzoek altijd moet
werken met de gevoeligste luethode.
Naast de repressieve keuring die de
Overheid uitoefent zal in de toekomst meer
nadruk moeten worden gelegd op controle
door de producent zelf, zonodig met
adviezen vanuit de overheidssfeer.

\'Zo moet het niet\' (18)

In dc kelder van een woning, in gebruik bij
een vocdcradviscur, werden diverse
.Antibiotica wet middelen aangetroffen,
bestemd voor varkensmest- cn -
fokbedrijven.

Het bleek een z.g. stockvoorraad te zijn. De
middelen werden aan dc voederadviseur
geleverd door de dierenarts die op enkele
bedrijven praktizecrde waar de
mengvoederbercider. bij wie de
voederadviseur in dienst was, ook belangen
had. Dc voederadviseur distribueerde de
diergeneesmiddelen. Hij gaf ook middelen
af op bedrijven waar collega\'s van
vorenbedoelde dierenarts praktizeerden.

-ocr page 304-

Ter gelegenheid van de viering van 150 jaar
diergeneeskundig onderwijs in Nederland
(1821-1971) verscheen in 1971 het eerste
deel van het gedenkboek "Van Gildestein
naar Uithof (1821-1925). Het tweede deel
(1925-1971) zal in de loop van september
uitkomen. Door allerlei oorzaken is de
verschijning van dit tweede deel ernstig
vertraagd. Onder meer. omdat de
hoeveelheid te raadplegen gegevens
aanzienlijk groter was dan aanvankelijk was
gedacht, hetgeen ook tot uiting komt in de
omvang van dit deel.
Telde het eerste deel .351 pagina\'s, het
tweede deel heeft een omvang van 568
pagina\'s.

KoOQoMlL

\'Van Gildestein naar Uithof

Het door dr. C. Offringa, auteur van deel I.
te schrijven vervolg moest namelijk worden
aangevuld met bijdragen van de betreffende
specialisten, voornamelijk van de instituten
van de faculteit, voor welke bijdragen dr.
Offringa als redakteur optrad. Dit laatste
geldt ook voor het hoofdstuk over de
bezettingsjaren, dat door drs. G. N.
Temming werd geschreven.
Evenals het eerste deel. is dit tweede deel
een doorwrocht werk geworden, waarvoor
veel bronnenonderzoek moest worden
verricht, getuige de vele voetnoten. Het
boek is op dezelfde fraaie wijze uitgevoerd
als het eerste deel en wederom geïllustreerd
met vele foto\'s, die door drs. A. H. H. M.
Matijsen zijn bijeengezocht.
Ter informatie zijn nevenstaande twee
passages uit deel 11 opgenomen.

Het boek zal na verschijnen zo spoedig
mogelijk worden toegezonden aan diegenen,
die het eerste deel reeds hebben ontvangen.
Voor diegenen, die nog niet met het
gedenkboek kennis gemaakt hebben, is dit
2e deel verkriigbaar tegen betaling van
./■50. ,

Aangezien er nog een kleine voorraad is
van het le deel, kan men tegen betaling van
/ 75. ook nog beide delen ontvangen.
Aanvragen zullen in volgorde van
binnenkomst worden behandeld,

Mr. O. E. .■A. /), van der WUk.
secretaris Redaktiecommissie,

Onderstaande bon kunl u ingevuld in een
enveloppe, gefrankeerd als brief verzenden
aan hel Bureau van de Faculteit
Diergeneeskunde, afdeling Financiële
Administratie. Postbus 8016.3. 3508 TD
Utrecht. Bestellingen gaarne vóór 1
september a.s.

Ondergetekende.

NAAM;

ADRES;

POSTCODE; PI.AA I S;

□ Heeft y 50. overgemaakt voor deel II

□ Heeft heden /■ 75. overgemaakt voor Gedenkboek deel 1 en II

GIRO; 386703 ten name van Administrateur Faculteit Diergeneeskunde. Utrecht.
Datum; Handtekening;

-ocr page 305-

Enkele passages uit deel II

Over professor de Jong, leraar In de parasitaire en infectieziekten aan de
R.V.A.S. van 1910-1915

De Jongs uitermate autocratische
bestuursvoering schiep ook spanningen.

Reeds dadehjk mat zich het instituut met zijn
hoogleraar-directeur een positie en
zelfstandigheid aan die onverenigbaar was met
die van klein onderdeel van de R,V,A,S, Het
voelde zich de gelijke van de R,S,I, en
vergelijkbare instellingen elders. Deze houding is
het instituut onder de Blieck en zijn opvolgers
blijven aannemen. De ligging van het instituut
werkt zo\'n aparte positie in de hand: het vormt
een vrijwel afgesloten carré dat het mogelijk
maakt ieder die daar niets te maken had met
hekken en verbodsborden te weren. Het verhaal
gaat dat de Jong zelfs de administrateur van de
school, Kruse, als \'vreemde man\' deed
verwijderen, toen die zich aan de stallen
vervoegde zonder zich eerst aan de voordeur aan
te dienen. Dat waren de tijden van het
onbeperkte gezag, waarin de nieuwe bediende J.
C. Heymans voor straf in de looppas heen en
weer naar de Wittevrouwenbrug werd gestuurd
om wat vlugger te worden.
Tot slot zij vermeld, dat in de korte
ambtsperiode van de Jong diverse proefschriften
voor verdediging elders - zijn bewerkt.

De veterinaire student en zijn vrouwelijke collega

Alhoewel bovenstaand opschrift mogelijk een
zekere discriminatie suggereert wordt hiermee
toch wel een juiste benadering van deze zaak
aangeduid,

l.ange tijd is \'de Veeartsenijkunde\' een specifieke
mannengemeenschap geweest. Dat een
vrouwelijke student in 1932 nog steeds iets
bijzonders was, kan geïllustreerd worden met het
aanhalen van een gedeelte van de rondvraag aan
het eind van de eerste officiële D,S.K,-
vergadering: \'Ook enkele anderen vragen iets
dergelijks bijv., of dames bestuurslid kunnen
worden, enz,\'.

Maar zo nu en dan blijkt uit verslagen van
vergaderingen op een aardige manier de
aanwezigheid der dames, met hun specifieke kijk

\'üeievinmv

(ilDKNKBOKK

Dc Commissie van Redactie voor het (iedenkboek, uit te geven ter gelegenheid van het
lOO-jarig bestaander Rijksveeartsenijschool resp, Veeartsenijkundige Hoogeschool in De-
cember 1921, vestigt de aandacht van de lezers van dit Tijdschrift er op, dat een zeker aantal
exemplaren van dit Gedenkboek voor een geringe prijs voor veeartsen en studenten in de
veeartsenijkunde verkrijgbaar zal worden gesteld, mits men tijdig daarvan kennis geeft aan
dc Firma J,
van BoEKHin iMe Utrecht door het invullen van een kaart die binnenkort aan
alle veeartsen en studenten zal worden gezonden.

Het geïllustreerde Gedenkboek omvat de geschiedenis der School van 1821-1921 en een
uiteenzetting van den tcgenwoordigen stand van het onderwijs.

De Commissie
H. M. KROON
W. J. PA 1 MANS.
J. F. W. IHLF.
Tijdsehr. Diergcnecs/... 48, 71. (1931).

Utrecht, 5 Januari 1921,

-ocr page 306-

D(LDiLm[oL

op de gang van /aken aan de laeulteil. Begin
1941 merkt mej. F. Boasson op: \'dat zij nog
nooit een veterinair student in de schouwburg
heeft gc/ien. Moet een veterinair student zich
dan ook niet algemeen onlwikkelen\'.\'"
Zo zijn er meer opmerkelijke uitspraken van dc
dames-studenten opgetekend: \'Hierna krijgt het
jongste pas geïnstalleerde Honorair-bestuurslid.
Mej. VV. E. Groenewegen. de gelegenheid om de
traditionele speech te houden, ffierin merkt
zij ondermeer op. dat de veterinaire practijk
aan de mannen hoge eisen stelt. Er zijn
hoogstaande mensen voor nodig, om als
dierenarts te werken en toch heer te blijven.
Maar het is vaak zo gesteld, dat de geestelijke
constellatie van de meeste veterinairen
omgekeerd evenredig is tnet de hoeveelheid mest.
die zich op hun laarzen bevindt.
Ook de verhouding onderling van de studenten
op de klinieken en practica is niet zoals zij moet
zijn. Men schijnt meer belangstelling te hebben
xoor praatjes over andermans levenswandel, dan
\\oor wetenschappelijke onderwerpen. Vrouwen
roddelen graag, maar onze Faculteit is er één \\an
mannen\'.

Commissie Post Academisch
Onderwijs Veterinaire
Volksgezondheid

Bij voldoende belangstelling zal de Vakgroep
Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong,
afdeling lechnologie. op 12 t m 16 oktober 19X1
een cursus geven mei de \\ olgende inhoud:
"KHaliteitsbeheer in de V leessector\'
Maandag 12 oktober

9..10 Opening, doelslelling en opzet \\an cursus;

prol. ir. B. Krol.
9.4.5 Van grondstof lol cindprodukt: prof. ir. B.
Krol.

10.10 Koffiepauze.

10.45 Recente hiolysischc ontwikkelingen: dr. ir.

P. S. van Roon.
12.15 Lunchpauze.

14.00 Criteria voor classificatie \\an rund cn \\ar-

ken; ir. 11. de Boer.
15.00 Theepauze.

15.15 Demonslralie; Ci. Keizer, ir. H. de Boer.
Dinsdag II oktober

9.10 0\\erzichl kwaliteitsregelingen rookworst.
separator\\lees. ham. kroketten en salades;
drs. .A. Febcrwee.
11.00 Koffiepauze.

11.15 Identificatie collageen-\\ rij vlccseiwit. \\ lccs
\\an \\crschillcnde species en niet-\\leeseiwit;
dr. ir. P. S. \\an Roon.
12.15 Lunchpauze.

14.00 Procescontrole in vleeswarenbedrijven; dr.
ir. .1. H. Houben.

15.00 Theepauze.

15.15 Demonstratie; G. Keizer, dr. ir. ,1. H. Hou-
ben.

Woensdag 14 oktober

9.10 Voedingsaspecten van vlees en vleeswaren:

prof. dr. ir. R. .1. .1. Hermus.
11.00 Koffiepauze.

11.15 Relatie vetten in \\oer en vleeskwaliteit; dr.

ir. .1. H. Houben.
12.15 Lunchpauze.

14.00 Voedingsinformatie; proL ir. B. Krol.
15.00 \'Iheepauze.
15.15 Demonstratie; G. Keizer.
Donderdag 15 oktober

Gedurende deze dag is er gelegenheid deel te nemen
aan hel VVDO-Symposium te L\'trecht.
Vrijdag 16 oktober

9.10 .Sensorische analyse van voedingsmiddelen;

prof. dr. E. P. Koster.
11.00 Koffiepauze.

11.15 Nieuwe Vlees- en Vleeswarenbesluit; dr. ir.

P. S. van Roon.
12.15 Lunchpauze.

14.00 Discussie en beoordeling van bereide pro-
dukten.
15.10 Sluiting.
.Aantal deelnemers: 12.
Kosten: / 500. per persoon.
Plaats: V.V.D.O.. gebouw A14 cn A9. Biltstraat
172. Litrecht.

Aanmelding bij het bureau \\an de Maatschappij
(Inge van den Bie/enbos, tel. 0.10-5101 11).

FAO

World food day
16 october 1981

loday, more people suffer from hunger
lliati ever before

Chronic malnutrition. Droughts, floods,
natural disasters, (irovving numbers of
refugees. In 1981 at least 420 million people
do not have enough to cat.
l ack of food brings other problems. High
infant mortality rates. Ill health.
And is is children who suffer the most.
Poverty is the main cause of hunger. Povert\\
and hunger, in turn, threaten world peace.
Increased production, better distribution,
greater knowledge and higher incomcs would
mean more food for more people.
People have the right to food they need to liv e
World Food Da\\ is an opportunity to do
something about world hunger. It is a time to
pay tribute to people who produce food and
to those who work the land. It is a chance to

-ocr page 307-

learn more about v\\h\\ hunger exists and
about ways to overcome it. World l ood Dav
takes place annually on 16 October, the
anniversary of the founding of the hood and
.Agriculture Organization of the United
Nations.

The World Food Day Secretariat at F.AO
headquarters in Rome wants to hear about
vour plans and is ready to assist where
possible.

Participation in V\\orld l ood Day means:

Renewed commitment and resources for
food and development programmes
Internationally coordinated action to
tackle food problems
Sponsorship of activ ities and observances,
such as:

Seminars and debates on the causes of hunger
and proposed solutions.
Aanlytic and informative newspaper
supplements, radio and I V programmes.
Market displays and harvest festivals; awards
for tarmers.

Essay competitions for school children.
Special religious services and meetings.
Stamps, coins and medals issued by
governments.

Vereniging van dierenarts-
assistenten in oprichting

Op 4 september 19X0 kwam. mede op
initiatief van dc Koninklijke Ncdcilandsc
Maatschappij voor Diergeneeskunde, een
werkgroepje bijeen om tc komen tot dc
oprichting van een vereniging van
dierenarts-assistenten.
Dc Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde verklaarde zich
bereid cms met raad en daad bij te staan en
ons tevens administratief tc steunen totdat
de vereniging een feit is.
Nadien is dit werkgroepje regelinatig bij
elkaar gekotncn en zijn er verschillende
brieven naar dierenarts-assistenten
uitgegaan om hen op de hooghte te brengen
van de plannen ten aanzien van de op te
richten vereniging en de hoofdmotieven
hiervoor.
Dit zijn:

het regelmatig verstrekken van

ILulL^d^I

informatie bijv. door het uitgeven van
het blad:

het organiseren van bijeenkomsten,
lezingen, e.xcursies e.d.:
de begeleiding van de opleiding en evt.
nascholing;

het verstrekken van informatie over de
verschillende facetten van de
arbeidsovereenkomst.
Dc grootste inoeilijkheid bij het verzenden
van de/e brieven was het aanleggen van een
adressenbestand van de assistenten.
De dierenartsen die de brieven gericht aan
"de dierenarts-assistente van\' hebben
doorgegeven, worden bij deze hartelijk
bedankt voor hun medewerking. Mede
dankzij hen hebben wij reeds de adressen
van dc 150 voorlopige leden met daarnaast
nog ca. 250 privé-adressen.
Inmiddels is er een voorlopig bestuur
gekozen en wordt er gewerkt aan de
Statuten en het Huishoudelijk Reglement
van dc vereniging.
Ook langs deze weg willen wij de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde hartelijk dank
zeggen voor dc ondervonden cn te
verwachten steun.

Dc oprichtingsveigadering \\an onze
vereniging is gepland op 17 oktober 1981.
Wij hopen ook uw assistent(c) als lid tc
mogen inschrijven.

Namens het voorlopig bestuur.

w.g. dc secretaris.

Henriétte Louise Posthuma
Fonds

Door dc Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde wordt
cen legaat, nagelaten door mejuffrouw H.
1 . Posthinna. onder dc benaming Hcnricttc
l.ouisc Posthuma Fonds beheerd.
Dit fonds dient dc studie te bevorderen van
het welzijn van kleine huisdieren. Een ieder
dic op grond hiervan meent voor cen
uitkering uil dit fonds in aanmerking tc
komen, kan hiertoe voor 1 september 1981
een verzoek indienen bij het bureau van dc
K.N.M.v.D. Dit verzoek dient vergezeld te
gaan van een omschrijving van het
onder/oek cn ccn daarbij behorende
begroting.

Hierbij moet wel bedacht worden dat de
mogelijkheden van het fonds beperkt /ijn.

-ocr page 308-

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Bonestroo-van Steenis, Mevr, J, A, L,; 1981; 6114 BH Susteren. Wilhelminastraat 42,
Boenestroo, S.; 1981; 6114 BH Susteren. Wilhelminastraat 42,
Harders, H,; 9405 AT Assen. H, R, Holstlaan 4,

Meer-Kraal, Mevr, C. R, A, F, van; 1979; 4725 SZ Wouwse Plantage, Westelaarsestraat 18
Oude Hengel, Mej, G, H, A, M,; 1974; 1054 KL Amsterdam, Overtoom 518
Verdiesen, P. A, H, M,; 1981; 4817 JL Breda, Smaragdstraat 53,

Als hd van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Dop, Mej, A, M, J, van den; 1981; 22640 Plénée-Jugon (France), La Ville es Prévost
Egmond, F, J, van; 1981; 8141 NC Heino, Rozendaalseweg 1,

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

P. W, C. M, van Oyen. Zevenwouden 91, 3524 CM Utrecht,
Mej. H. J. Rutgers. Grotestraat 55 A, 9781 HB Bedum.

Adreswijzigingen, enz.:

179

Berg. //, .V, van der: 1980; 2986 EA Ridder-
kerk, Rosmolen 18; tel, (01804) 23097; wnd
d,

179 Berndes. Mej. C. W.: 1979; 7214 AT Epse,
Het Wilgen I; tel, (05759) 3052 (privé),
(05700) 13919, (05759) 2003 (prakt,); p„ ass,
bij H, J, Aa en R, F, Bergsma.

185 Brandsma. S.: 1952; 9725 JA Groningen,
Willemstraat 19; tel, (050) 250464; d, (tot 15-
I I-I98I),

I8IS Biissink. J. W.: 1941; 6996 AG Drempt.
Kerkstraat 23; tel, (083.34) 6239.

188 Buuinger-Harmsen. Mevr. F. 6\', (\',,■ 1977;
7642 VK Wierden, Grote Maatweg 53; tel,
(05496) 4894; d.

190/303 Conen. J. ./. F. VI.: 1980; Sao Tomé, C. P.
127 (Rep. Dem. .Sao Tomé en Principe); bila-
teraal deskundige.

190/303 Conen-van Berghent. .Mevr. A. C, 1980;
Sao Tomé, C, P. 127 (Rep. Dem. Sao Tomé
en Principe); d.

3031/92 * Diik. /\' M. van: 1974; 3831 GJ Leusden,
Parelduiker 19; tel, (033) 946251 (privé),
(08855) 2025 t, 154 (bur,); d, Intervet Interna-
tionaal B,V,

303 Dop. .Mej. A. M. J. van den: 1981; 22640
Plénée-Jugon (France), La Ville es Prévost;
tel, (09-3396) 318020; p„ ass. bij Dr. G. Tri-
boulet (toevoegen als lid).

/96 Fgmond. F. J. van: 1981; 8141 NC Heino,
Rozendaalseweg 1; tel. (05729) 1219; p. (toe-
voegen als lid).

/96 Bik. P. A. vander: I977;35I5XD Utrecht, J,
V, d, Borchstraat 14; tel, (030) 714515 (privé).

/98 Fsluds. /.. II.: 1980; 7591 PJ Denekamp, Lat-
tropperstraat 34; tel, (05413) 3754; p., ass. bij
H. G. A. Olde Riekerink.

200 F/amand. A. M. G.: 1960; 2811 GH Reeu-
wijk, "s-Gravenbroekseweg 110; tel, (01829)
3738 (privé), (01820) 14588 (bur,); d, G, v, D.
in West Nederland.

303 Gee/s. Mej. F. B M.: 1979; 56140 Missiriac
(France), Fourmes: tel, (09-3397) 224036; p,,
ass, bij F, Caziot, P, Evain, Y, Hiernauxen V,
Leroux.

203 Geer/ing. H. B .M.: 1977; 7491 AN Delden,
Bellinkweg 12; tel. (05407) I362 (privé), 1302
(prakt,),

205/303 Goo/. F. J. P J. F. van: 1973; 76420 Biho-
rel lés Rouen (France), 32. Ruede la leuillade
domaine du chapitre; tel, (35) 363602; d,

209 llaan. C. M. de: 1980; 2724 JD Zoete\'rmeer,
Azaleapark 62; tel. (079) 413698 (privé)
163039 (prakt.).

209 liage. Mevr. M. H. van der: 1965; Bilthoven;
tel. (030) 780122 (privé). 534359 (bur.).

211 Hardeman. U. H. P.: 1957; Assen; tel,
(05920) 55408 (privé), I 1700 (bur,).

2// Hardeman-Kommer. Mevr. G. M.: 1957;
Assen; tel, (05920) 55408,

2// -Harders. H.: 1981; 9405 AT Assen, H, R.
Holstlaan 4: tel. (05920) 55417; wnd. d.

2/3 Hemmink. J. G.: 1978; 2641 NB Pijnacker,
Delltsestraatweg 16; p,, ass, bij J. I.eezer.

2/4 Herder. K. A. M.: 1973; 7437 CS Bathmen,
Stegemanskamp 22; tel, (05704) 2226 (privé).

220 Hutsmga. J. A.: 1979; 7101 PE Winterswijk,
Lageweg 4; tel. (05430) 18950 (privé).

-ocr page 309-

220 Huisinga-de ürooi. Mevr. J. H. M.: 1979; 256
7101 PE Winterswijk. Lageweg 4; tel. (054.W)
18950; wnd. d.

220 »Huisman. .Mej. H. M.: 1981; .1981 ZM Bun- 25H
nik. Vletweide 84; tel. (03405) 4601; wnd. d.

225 Jong. W. H. de; 1978; 3991 BP Houten, Prins
Willem de Zwijgerlaan 3; tel. (03403) 3515; d.
KW F.
 S05

225 * Jonker. F. H.: 1981; 3572 HJ Utrecht,
Poortstraat 14 bis; tel. (030) 717982; wnd. d.

228 *Kesleren. G. J. M. van: 1981; 3582 ZW 27/
Utrecht,
l.B.B.-laan 229, Kamer 1875; tel.
(0.30) 512834; wnd. d.

228 *Kiemeneii. Mej. E. J.: 1981; 3562 SC 274
Utrecht. Korfoedreef 37; d.

2J2 Koopmans. J. D.: 1974; 9022 AE Mantgum. 275
S. van Galemawei 22; tel. (05104) 555 (privé).

.i04 Krüger. J. G.: 1971; Bayswater. W. A. 6053

(Australia), P.O.B. 134; d. 280

236 Kruif. Dr. .4. de: 1971; U-1975; 5711 BK So-
meren, Beukelaar 21; tel. (04937) 1894
(privé).

241 */.«/>/\'m, /f. y..\' 1981; 3584 ES Utrecht, Pr. 280
Hendriklaan 106; wnd. d.

242 *l.ustig. Mej. C. P.: 1981; 3524 CL Utrecht,
Zevenwouden 49; d.
 283

243 Maar.sen. Mej. E. M.: 1981; 3328 NA Dor-
drecht, Indus 1; tel. (078) 170708; p., ass. bij
G.
V. d. Brink, J. L. H. Hopmans en J. Slin-
gerland.

244 *Meer. R. .4. J. M. van: 1971; Wouwse Plan- 286
tage; p.. H-D., kl. huisd. (assoc. met R. J. S.
lakkenberg beëindigd).

2.50 Nap. R. C: 1979; Emmeloord; tel. (05270) 287
7763 (ppvé), 3500 (prakt.).

25/ *.\\\'ij/u<is. .4. ,/.; 1981; 7907 CV Hoogeveen. 288
Oldenbandringhstraat 12; tel. (05280) 72841;
wnd. d.

255 Oppenraay. .Mej. M. /.. F. J.: 1980; 2986 EA 292
Ridderkerk, Rosmolen 18; tel. (01804) 2.1097;
wnd. d.

\'Oude Henge/. Mej. G. H. A. M.: 1974; Am-
sterdam; tel. (020) 8.14921 (privé). 182884
(prakt.); p.

Pieter.se. Mej. P G.: 1979; 3026 GG Rotter-
dam. Mathenesserdijk 429 Al; tel. (010)
767985; p., ass. bij J. C. Peters en Mej. E. G.
M. Verkley.

Pol. J. H.: 1970; Weidman. Michigan 48893
(U.S.A.), 3775 W. Jordan Road; tel.
517 644 5044; d.

Schumer. D. L: 1980; 3445 XG Woerden,
Heinsiuslaan 25; tel. (03480) 10436 (privé),
(070) 792514 (bur.).

*Sluis. J. van der: 1981; 3621 BN Breukelen,
Straatweg 8; d.

Sne/. W. J.: 1972; 2224 AA Katwijk aan Zee,

Pr. Erederikdreef 14; tel. (01718) 74895

(privé), 74781 (prakt.); p.

Takkenherg. R. J. S: 1975; 2061 HA Bloe-

mendaal, Hartenlustlaan 7; tel. (023) 251555;

p., kl. huisd. (assoc. met R. A. J. M. van Meer

beëindigd).

* Takkenherg-van Douwen. Mevr. E. E. M.:
1975; 2061 HA Bloemendaal, Hartenlustlaan
7; tel. (023) 251555; p., kl. huisd.
Vytdehaag. Dr. A. G. C. M.: 1977; U-1980
(Geneesk.); 3723 GN Bilthoven, Van Goyen-
laan 13; tel. (030) 792676 (privé), 742755
(bur.); wet. medew. R.I.V. (vrije studierich-
ting).

*yerdie.sen. P. A. //. M.: 1981; 4817 JL
Breda, Smaragdstraat 53; tel. (076) 135990;
wnd. d.

*Vernooij. J. C. A.: 1981; 3581 SR Utrecht,
W. Heukelslaan 26; d.
Verzij/enherg. F: 1979; 3705 BS Zeist, Jacob
Catslaan 32; tel. (0.1404) 53861 (privé), (030)
531323 (bur.).

*Wah/. J. D.: 1981; .1981 ZM Bunnik. Vlet-
weide 84; tel. (0.1405) 4601; wnd. d.

Overleden:

W. P. M. van Campen te Rijsbergen op I I juni 1981
(i, H. G. Hol te Doorn op 2 juni 1981

.jubilea:

H. Venema te Bilthoven

I. de Daas te Druten

Voor hel Oierenartsexamen slaagden:

d.d. 12 juni 1981

(Jeslaagd \'met genoegen\':

-I. C. A. Vernooij

(ieslaagd:

H. Harders
Mej. H, M. Huisman
E. H. Jonker
(i. .1. M. van Kesteren
Mej. E. J. Kiemeneij

(al we/ig) 70 jaar op I augustus 1981
(aanwezig) 35 jaar op 10 augustus 1981

A. J. Nijhuis
,1. van der Sluis
J. D. Wahl
Mej. C. P. Lustig
A. J. Lubbers

-ocr page 310-

Je hebt de medische beroepen. En je
hebt het bankbedrijf. Twee totaal andere
werelden, dat wel. Maar er zijn raak-
vlakken, Zo hebben we elk onze
vertrouwenspositie en adviesfunctie.

Het bankvak maken wij alleen maar
waar wanneer wii ons inleven in uw
spectfteke financiële
problemen. Dat wij
dit serieus doen,

de speciale ABN Adviesteams voor de
medische beroepen (bereikbaar via elk
ABN-kantoor).

En uit ons Medicare automatiserings-
systeem (mini-computer en programma-
tuur;, speciaal ontwikkeld t.b.v. de
medische wereld, waarbij betrouwbaar-
heid en eenvoudige bediening centraal
staan. Niet alleen bij praktijkfinanciering
en automatisering, ook bij verzekeringen
en beleggingen zijn uw belangen in
bekwame handen bij de ABN Bank.

Ieder z\'n vak. Juist daarom komen we
elkaar nog wel tegen.

Bankzaken.
Ons vak.

n Wilt u contact met mij opnemen?
Stuurt u mij gratis
dc brochure:

□ De .VBX en de .\\tedischc Beroepen.

□ Medicare Automatisering speciaal voor dc
praktijk).

Naam: . _

Straat: .. _

Postcode/plaats: . . _

Bank:___________..

Kantoor te: _

Deze bon in ongefrankeerde envelop verzenden
aan: .\\BN Bank. Afd. l.D. 50, Antwoordnr. 1555,
1000 PA .-VMSTl-RDA-M.

ABN Bank

-ocr page 311-

Ziekte van Aujeszky: Entbaarheid van biggen met
maternale antistoffen op een leeftijd van 6-10
weken\'

Aujeszky\'s Disease: Serological Responsiveness After Vacci-
nation of 6-10-Week-Old Piglets with Maternal Antibody

M. J. M. Tielen, A. C. A. van Exsel, D. H. J. Brus en W. T.
Truijen^

SAMENVATTING

Er werd onderzocht in hoeverre biggen met en zonder maternale virusneutralise-
rende (VN) antistoffen op een leeftijd van 6-10 weken in staat zijn op de enting te
reageren met een serologische response. De enting van de biggen werd met 3
verschillende entstoffen uitgevoerd: twee levende vaccins (Aescovac Aujeszky® en
MK25 vaccin®) en een geïnactiveerde entstof (Geskyvac®). Per entstof werd van ±
200 biggen de titer van de virusneutraliserende antistoffen in hei bloed bepaald, op
het moment van enten en 4 en 12 weken na de enting.

Er blijkt een remmende werking uit te gaan van de ten tijde van de enting
aanwezige, maternale antistoffen op de serologische respons na de enting.
Van de biggen, waarbij met de gebruikte techniek een positieve maternale VN-titer
werd gevonden, gaf slechts 9% een literstijging na de enting te zien. Bij de serolo-
gisch negatieve biggen was dit 74%.

Er werden grote verschillen in serologische respons tussen de entstoffen vastge-
steld. Het Aescovac gaf de beste respons.

Er was een duidelijk verband lussen de VN-titer na de enting en de bescherming
tegen een intracerebrale challenge met 2000 TCID^q ZvA-virus. Dieren met een
VN-titer van l : 4 of hoger waren beschermd legen deze challenge.

SUMMARY

Trials were made to study the e.xtent to which 6-lO-week-old piglets with and
without virus-neutralizing (VN) antibodies are capable of a serological response
to vaccination. The piglets were inoculated with three different vaccines: two live
vaccines (Aescovac Aujeszky® and MK25 vaccine®) and an inactivated vaccine
(Geskyvac®). The titre of virus-neutralizing antibody in the blood was determined
for each vaccine in appro.ximately 200 piglets at the time of inoculation as well as
within four and twelve weeks after inoculation.

The maternal antibodies present at the time of inoculation were found to have an
inhibitory action on the .serological response followirtg inoculation.
Of those piglets in which a maternal VN titre was observed using the above
technique, only 9 per cent showed an increase in titre after inoculation. This
proportion was 74 per cent in the serologically negative piglets. Marked variations

\' Dit onderzoek werd uitgevoerd onder auspiciën van de Technische Overleggroep Vaccins.
2 Dr. ir. M. J. M. Tielen. drs. A. C. A. van Exsel. proE dr. D. H. J. Brus en dr. W. T. Truijen.
Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Brabant. Molenwijkseweg 48, 5282 SC Boxtel.

-ocr page 312-

in serological response to the different vaccines were observed. The most positive
response was that induced by Aescovac.

There was an obvious relationship between the VN titre following inoculation
and immunity against intracerebral challenge with 2.000 TCID^q of Aujeszky
di.sea.se virus. Animals showing titres of 1:4 or over were imtnune to this challenge.

1. INLEIDING

Ter bescherming tegen uitbraken van de
Ziekte van Aujeszky (ZvA) worden in
Nederland op de fokbedrijven de zeugen
vaak preventief geënt met een ZvA-
vaecin. Men wil hierbij graag een hoge
immuniteitsstatus bij de zeug bereiken
om hierdoor enerzijds de zeug zelf te be-
schermen tegen de ziekte en anderzijds de
biggen in de eerste levensweken na de
geboorte via de maternale immuniteit te
beschermen.

Het niveau van de maternale immuniteit
is sterk afhankelijk van de concentratie
aan virusneutraliserende (VN)-antistof-
fen in het bloed van de zeug op het
moment van werpen (2, 8, 11. 12).
Hoe hoger deze concentratie bij de zeug
des te hoger ook de concentratie aan ma-
ternale VN-antistoffen bij de biggen.
In het algemeen zullen biggen langer de
beschikking hebben over maternale an-
tistoffen, naarmate de maternale VN-
titer bij de geboorte hoger was (2, 8, 10).
Uit een eerder verricht onderzoek is ge-
bleken, dat de VN-titer van de zeug en de
maternale VN-titer van de biggen vari-
ëren met de bij de zeug gebruikte entstof
(8). In dat onderzoek werden twee le-
vende vaccins en een geïnactiveerd vaccin
met elkaar vergeleken. Hierbij werd ge-
vonden dat de maternale antistoffen tot
een leeftijd van meer dan 10 weken bij de
biggen aantoonbaar konden zijn. Ook
andere onderzoekers toonden na enting
van de zeugen tot een leeftijd van 12-14
weken maternale antistoffen bij de big-
gen aan (12). Wil men echter een bescher-
ming van de biggen gedurende het
verdere leven bereiken, dan is volgens
deze auteurs een actieve immunisatie
noodzakelijk. Sommige onderzoekers
zijn van mening, dat de actieve immuni-
satie van biggen door middel van entin-
gen wordt bemoeilijkt door de aanwezig-
heid van maternale antistoffen (5).
Volgens Wittmann (10) zou dit echter
alleen het geval zijn bij gebruik van le-
vende entstoffen voor de enting van de
biggen. De vermenigvuldiging van het ge-
attenueerde entvirus zou door de nog
aanwezige maternale antistoffen worden
geremd, met het gevolg, dat er geen ac-
tieve immuniteit ontstaat. Wij vonden
echter uit een eigen onderzoek (6) aanwij-
zingen, dat deze remmende werking van
de maternale antistoffen op het ontstaan
van een actieve immuniteit na de enting
zowel bij twee levende entstoffen als bij
een geïnactiveerde entstof optrad.
Om hierin meer duidelijkheid te krijgen
werd een onderzoek uitgevoerd naar de
mogelijkheid om biggen met maternale
antistoffen op een leeftijd van 6-10 weken
door middel van een eenmalige enting
actief te immuniseren. Voor de enting
van de biggen werden twee levende vac-
cins en een geïnactiveerd vaccin gebruikt.
De respons op de enting werd gemeten
door het bepalen van de titer van virus-
neutraliserende antistoffen in het bloed
van de biggen 4 en 12 weken na de enting.
Om de beschermende waarde van deze
VN-antistoftiters na de enting te evalu-
eren werden varkens met verschillende
VN-titers op een leeftijd van 6-7 maanden
aan een intracerebrale challenge met
2000 TCIDji, ZvA-virus (I) onderwor-
pen.

2. MATERI.AAL EN ME I HODE

Het onderzoek werd uitgevoerd tussen I december
1977 en I september 1978.

2.1. De entstoffen

Bij het onderzoek waren de volgende entstoffen
betrokken:

1. Aescovac-Aujeszky. een levend vaccin van dc
stam Ercegovac, afkomstig uit .loegoslavië en in
Nederland door de firma Aesculaap op dc
markt gebracht, verder te noemen Aescovac.

2. Geskyvac, een geïnactiveerd vaccin op olieba-
sis, afkomstig uit het laboratorium van Roger
Bellon uil Frankrijk en in Nederland op de
markt gebracht door Rhodia Nederland B.V.

.■). Aujeszky vaccin MK25, een levend vaccin, af-
komstig uit Bulgarije en in Nederland geïmpor-
teerd door Hennekens B.V., verder te noemen
hel MK25-vaccin.

-ocr page 313-

Het onder/oek werd uitgevoerd met de normaal in
de handel gebrachte vaccins, afkomstig uit een of
meer partijen.

2.2. De biggen

Het onder/oek werd uitgevoerd op 3 vermeerde-
ringsbedrijven. Via regelmatig serologisch onder-
zoek van biggen \\ oor het begin \\an de proef werd
vastgesteld, dat er op de/.e bedrijven waarschijnlijk
geen besmetting met Z\\ A-virus aanwezig was. De
biggen voor dit onderzoek waren afkomstig van
zeugen, die minimaal 2.x geënt waren tegen de ZvA.
Per bedrijf werd voor de enting \\an de zeugen een
van de drie onder 2.1. vermelde vaccins gebruikt.
Het entschema bij de zeugen werd in een voorgaand
artikel beschreven (8),

t)e biggen werden op een leeftijd van 6-lü weken
geent met een \\an de drie vaccins. Om erfelijke en
maternale verschillen zoveel mogelijk te nivelleren
werd steeds per toom I 3 deel geënt met .Aescovac,

1 3 deel met Oeskyvac en 1 3 deel met MK25-
vaccin.

Ongeveer lOCf van de biggen werd ongeënt gelaten
teneinde door middel van de serologische controle
van de bedrijven tijdens het onderzoek een eventu-
ele veldinfectie of spreiding van vaccinvirus te on-
derkennen.

2.3. Het serologisch onderzoek

Van alle biggen werd op de dag van de enting een
bloedmonster genomen en vervolgens 4 weken en
12 weken na de enting opnieuw. De controlebiggen
werden tegelijkertijd met de geënte toorngenoten
bemonsterd. Alle bloedmonsters werden in duplo
onderzocht op de aanwezigheid van virusneutrali-
scrende antistoffen. Bij ongelijke uitslagen werd het
rekenkundig gemiddelde als titer vermeld. Het on-
derzoek werd uitgevoerd volgens de door Wiraha-
diredja en Rond huis (9) beschreven methode, op
het laboratorium van de Ciezondheidsdienst voor
Dieren in Noord-Brabant. Ter vergelijking werd
lOC; van de monsters ook onderzocht door het
Centraal Diergeneeskundig Instituut te Rotterdam.
De uitslagen van beide laboratoria kwamen over
het algemeen vrij goed overeen.
Vanwege het grote aantal monsters werd de SN-test
op verschillende onder/oekdagen uitgevoerd.
Bij elke onderzoekcharge waren van elk der 3 ent-
stoffen vergelijkbare aantallen monsters betrokken.
F-vcntuele chargeverschillen hebben daardoor geen
invloed opdc vergelijkbaarheid van de onderzoek-
resultaten, gezien de virusterugtitratie in iedere
SN-test en de uitslagen van de positieve en nega-
tieve controicsera.

2 4 Dc Intracerebrale challengc

Om de beschermende waarde van de na enting ver-
kregen concentratie aan virusneutraliserendc anti-
stoffen teevalueren werd een gedeelte van de op een
leeftijd van 6-10 weken geënte biggen aan het einde
van de mestperiode, op een leeftijd van 6-7 maan-
den. aan ccn intracerebrale challenge met 2000
fCID,,, Zv.A-virus stam (stam van Doorn)\' onder-
worpen.

Er werd bewust gekozen voor varkens met verschil-
lende VN-titers.

In het totaal werden 48 proefdieren en 4 controle-
dieren getoetst.

Omdat wij vooral geïnteresseerd waren in de vraag
of als big geente, serologisch negatieve, varkens
toch beschermd waren tegen deze challenge werden
30 geënte varkens, zonder aantoonbare VN-
antistoffen en IK geënte varkens met aantoonbare
antistoffen getest. Van de negatieve dieren warener
8 als big geënt met Aescovac, 1 1 met Geskyvac en 11
met het MK25-vaccin. Bij de serologisch positieve
varkens waren deze aantallen resp. 9, 2 en 7.
De intracerebrale challenge werd uitgevoerd vol-
gens de reeds eerder beschreven methode (I, 6).

2.5. Toets op significantie

De verschillen in percentages tussen de groepen
werden getoetst op significantie met behulp van de
.\\--toets.

3. RESULTATEN

3.1. Serologische respons na de enting

De serologische respons na de enting van
de biggen op 6-10 weken werd nagegaan
door de VN-titers op 4 en 12 weken na de
enting te vergelijken met de maternale
VN-titers op het tijdstip van de enting.
Het resultaat van de enting werd als posi-
tief beschouwd indien de VN-titer na de
enting hoger was dan de maternale VN-
titer.

3.1.1. Serologische respons 4 weken na
de enting

In tabel 1 is per bij de big gebruikte ent-
stof een overzicht gegeven van de VN-
titer 4 weken na de enting in relatie tot de
VN-titer op het moment van de enting.
Uit deze tabel blijkt, dat de serologische
respons na de enting duidelijk afhanke-
lijk is van de hoogte van de maternale
VN-titer ten tijde van dc enting.
Van de dieren met een negatieve mater-
nale VN-titer geeft een groot gedeelte 4
weken na de enting een titerverhoging te
zien. Naarmate de maternale VN-titer
stijgt, wordt het aantal dieren met een
titerstijging minder. Bij de dieren met een
VN-titer van 1 : 4 of hoger is er van
titerstijging in het geheel geen sprake
meer. Waarschijnlijk vindt men hier al-
leen nog positieve titers als gevolg van
teruglopende maternale immuniteit.
Er bestaan verschillen in de serologische
respons na de enting per entstof.

Beschikbaar gesteld door het C.D.I. te Rotterdam.

-ocr page 314-

label 1. VN-titers van biggen 4 weken na de enting in relatie tot de maternale V\'N-titers op het moment
van enting.

VN-titer

Aantal

Maternale VN

-tiiter bij enten

Entstof

4 weken na
de enting

biggen

0

2

3

4

6

8

12

16

24

32

48

64

AESCOVAC

0

62

15

16

14

11

3

3

2

43

12

12

6

8

-

1

1

2

1

-

-

-

3

32

14

8

1

4

-

3

1

-

1

-

-

-

4

23

11

5

-

1

1

2

1

1

1

-

-

-

> 4

33

30

1

2

totaal

193

82

42

23

24

4

9

3

3

3

-

-

-

GESKYVAC

0

108

46

32

11

10

4

2

3

-

-

-

■ -

-

2

56

26

8

5

5

6

1

2

1

2

-

-

-

3

23

14

2

-

3

1

3

4

9

3

1

1

2

-

1

1

-

-

-

-

> 4

16

13

-

-

-

-

1

-

1

-

-

1

-

totaal

212

102

43

17

20

11

7

6

3

2

-

1

-

MK2 5-VACCIN

0

102

38

26

15

13

6

1

2

1

-

-

-

-

2

62

21

11

11

12

3

3

1

3

22

10

7

1

-

-

1

2

-

-

1

-

-

4

21

13

-

2

2

1

1

-

1

-

-

-

1

>4

18

12

1

-

-

-

1

2

-

1

-

1

-

totaal

225

94

45

29

27

10

7

7

2

1

1

1

1

l abel 2. VN-titers van varkens 12 weken na de enting in relatie tot de maternale VN-titers op het moment
van de enting.

Maternale VN-titer bij enten

O 2 3 4 6 8 12 16 24 32 48 64

Entstof

VN- ti ter
12 weken na
de enting

Aantal
biggen

15 6 10

5 1 3

6 4 1
3 1

51
18
7
20
45
141

O
2

3

4

> 4

totaal

AESCOVAC

6
5
9

W
68

29 13 16

O
2

3

4

>4

totaal

113
24
10
7

_2

156

42
10
8
5

_l

67

8 12
3 4
1

10

GESKYVAC

37 12 16 10

14 16 15
2 2 2
1 1

26
11
7
10
25

79

MK25-VACCIN

89
19
10
16
31
165

O
2

3

4

>4

totaal

1

1 1

1

25 20 19

-ocr page 315-

Fig, I. I\'crcentage biggen met een stijging van de VN-titer 4 en 12 weken na de enting van biggen met en
/onder aantoonbare maternale antistoffen op het moment van enting (getoetste entstoffen: A = Aescovac,
Ci Geskvvac en M = MK25-vaccin),

4 weken na de enting
12 weken na de enting

% van de biggen
met titiersti jging

100

90 -
80

70 -
60 -
50 -
40 -
30 -
20
10

entstof

zonder aantoonbare
maternale antistoffen
mét aantoonbare
maternale antistoffen

Van de dieren zonder maternale VN-titer
vertoonde 82% een titerstijging na enting
met Aescovac, 55% na enting met Gesky-
vac en 60% na enting met het IV1K25-
vaccin. Het verschil tussen Aescovac en
de twee andere entstoffen is significant (p
< 0.005), Van de dieren met een mater-
nale VN-titer van I : 2 vertoonde .33n
titerstijging na enting met Aescovac, 7%
na enting met Geskyvac en 18% na enting
met het M K25-vaccin.
Het verschil tussen Aescovac en Gesky-
vac is significant bij p < 0,005 en tussen
Aescovac en het MK25-vaccin bij p <
0,10. Het verschil tussen Geskyvac en het
MK25-vaccin is niet significant (p >
0.10),

3,1,2, Scrologische respons 12 weken na
cie enting

[)e VN-titers 12 weken na de enting in
relatie tot de maternale VN-titers bij en-
ting zijn weergegeven in tabel 2,

Het beeld van de serologische respons 4
weken na de enting blijft ongeveer ge-
handhaafd, Titerverhoging ten opzichte
van de maternale VN-titers treedt vooral
op bij de, bij enting serologische nega-
tieve dieren en verder nog bij enkele die-
ren met een lage maternale titer (1 : 2 en 1
: 3),

De VN-titers van de dieren met een ho-
gere maternale VN-titer bij enting zijn ten
opzichte van de titer op 4 weken na de
enting verder gedaald,
L^e dieren met een maternale VN-titer
van 1: 6 of hoger zijn 12 weken na de
enting grotendeels sero negatief. Slechts
bij 18% van de dieren is nog een lage
VN-titer aanwezig.

De verschillen tussen de entstoffen in se-
rologische respons na de enting blijven
gehandhaafd. Figuur 1 geeft een duide-
lijk beeld van de verschillen in serologi-
sche respons per entstof bij de biggen met
en zonder maternale VN-titers. Opval-

-ocr page 316-

lend hierbij is, dat bij de twee levende
entstoffen het percentage biggen met een
titerstijging ten opzichte van de mater-
nale VN-titer tussen 4 en 12 weken na de
enting nog verder stijgt. Bij het Aescovac
stijgt dit percentage bij de negatieve big-
gen van 82% naar 88% en bij de positieve
biggen van 15% naar 20%. Bij het MK25-
vaccin stijgt het percentage van 60% naar
66% bij de negatieve biggen en van 9%
naar 12% bij de positieve biggen.
Bij het geïnactiveerde vaccin trad in de-
zelfde periode juist een daling van het
percentage dieren met een titerstijging
op. Bij de negatieve biggen liep dit per-
centage terug van 55% naar 37%. Bij de
positieve biggen bleef het lage percentage
van 3% gelijk.

Uit de VN-titers van de niet-geënte con-
trolebiggen op de bedrijven kon worden
geconcludeerd, dat er ten tijde van de
proef geen ZvA-infectie op de bedrijven
aanwezig was. Het aantal negatieve big-
gen ten opzichte van het totaal aantal
controle-biggen was op resp. O, 4 en 12
weken: 21 54. 38, 54 en 38 39.
Op grond van het titerverloop bij deze
controledieren mag men ook aannemen,
dat eventuele virusspreiding van levend
vaccinvirus geen belangrijke invloed
heeft gehad op de resultaten van dit on-
derzoek.

label 3. VN-titerverloop bij biggen met en /onder aantoonbare maternale antistotten na enting met
3 verschillende entstoften op een leellijd van 6-10 weken.

Malernale

l-nlstol

.Aanlal

Toü \\ N-liicr

VN-iiicr

biggen

bij

4 weken

12 ucken

bij cnling

enting

na cnlinu

na cnling

ncgaliel

.■\\csco\\ac

X2

0

1.8.S

2.47

(icskyxac

102

0

0.91

0.58

MK2.S-\\accin

94

0

1.05

1.56

posilici

.\'\\csct)\\ac

1 1 1

1.81

0.84

0.72

C icskvN ac

1 10

I.S9

0.58

0.24

\\1K2.S-\\accin

131

1.87

0.72

0.48

label 4. \\crhand lussen de \\irusnculraliscrcndc anlisiolliler (\\\'\\-iiter) cn dc bcschcrming tegen een
mlracerebralc challenge mei 2000 K 11) .,„ Z\\ .V-
n irus (stam \\an Doornl bij gccntc \\ a rkcns aan hel einde
win dc mestperiode.

VN-iiicr bij

rnlslol bij

■Aanlal

(icm. leellijd

Morbidilcii

Morlaliicil

Magen lussen

inliaccrc-

dc big

dieren

bij injcclic

injectie en

brale inject.

(dagen)

.Aantal

Aanlal

slcrlle ((icm.)

Ncgaliel

\\csc(n ac

7

184

7 100

100

4.5

(rcsk\\\\ac

9

192

9 100

7 7S

4.0

\\IK25-Nacc,

1 1

186

10 91

8 73

4.6

1 (Haal

27

187

26 96

22 81

4.2

l\'osiliel

1:2

MK25-\\acc.

1

225

1 100

1 100

4

1:3

(iesk>\\ac

1

203

1 10(1

1 100

8

1:4

.■\\esct)\\ ac

1

204

1:6

■\\csco\\ ac

1

208

(/csk\\\\ac

1

198

1:8

.\\csco\\ac

3

210

^1K25-\\acc.

6

210

1 17

1:12

.Aesctn ac

1

205

1:16

.Vcsctnac

1

213

lotaal

16

209

3 19

2 13

6

C\'onlrolc\'s

4

202

4 100

4 100

6.3

-ocr page 317-

3.1.3. Titerverloop na de enting
In tabel 3 zijn de gemiddelde 2 log VN-
titers van de biggen op 0. 4 en 12 weken
na de enting per entstof weergegeven.
Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de
biggen luet en zonder aantoonbare VN-
titers. Uit het titerverloop \\an de nega-
tieve biggen blijkt duidelijk, dat door het
gebruik van het Aescovac 4 en 12 weken
na de enting de hoogste humorale immu-
niteit wordt verkregen. Daarna volgt het
MK25-vaccin. terwijl het Geskyvac de
laagste titers geeft bij deze biggen. Bij de
twee levende entstoffen treedt tussen 4 en
12 weken nog een verdere titerstijging op.
terwijl bij het geïnactiveerde vaccin in
deze periode reeds een titerdaling op-
treedt.

Bij de biggen met een positieve maternale
VN-titer treedt na de enting bij alle drie
de entstoffen een titerdaling op. Deze ti-
terdaling is het geringst bij enting met het
Aescovac en het grootste bij enting met
het Geskyvac.

3.2. Bescherming tegen intracerebrale
challenge

De resultaten van de intracerebrale chal-
lenge van de, als big geënte, mestvarkens
aan het einde van de mestperiode staan
v ermeld in tabel 4. De gemiddelde leeftijd
van deze dieren varieerde van 181 tot 225
dagen.

De varkens, die op het moment van de
intracerebrale injectie geen aantoonbare
VN-titers hadden waren over het alge-
meen niet beschermd. Van deze dieren
werd 96% ziek en 81% stierf als gevolg
van de intracerebrale challenge. Er wer-
den geen sinificante verschillen tussen dc
bij de big gebruikte entstoffen aange-
toond.

Van de 16 varkens inet een positieve VN-
titer op het moment van de intracerebrale
injectie stierven de 2 dieren met de laagste
VN-titer. Hiervan was een dier als big
geënt met het M K25-vaccin en een met
Geskyvac. Van de varkens met een VN-
titer van 1 : 4 of hoger vertoonde slechts
één dier ziekteverschijnselen. Sterfte trad
in deze groep niet op.
Van deze dieren waren er 7 als big met
Aescovac geënt. 1 met Geskyvac en 6 met
het M K25-vaccin.

LOe 4 niet geënte controiev arkens stierven
als gevolg van de intracerebrale chal-
lenge.

4. DlSCt SSIF

Om de entbaarheid van biggen met ma-
ternale antistoffen te evalueren werd ge-
bruik geiriaakt van de VN-titer van deze
biggen 4 en 12 weken na de enting. Het
resultaat van de enting werd als positief
beoordeeld, indien er na de enting een
titerstijging optrad ten opzichte van de
maternale VN-titer. Bij biggen met een
positieve maternale VN-titer kan een la-
gere VN-titer, 4 en 12 weken na de enting
gevonden worden. Omdat er dan echter
zowel sprake kan zijn van een teruglo-
pende maternale VN-titer als van een
VN-titer als gevolg van een actiev e immu-
niteit. zijn deze dieren bij de beoordeling
van het entresultaat niet meegenomen.
Uit het onderzoek blijkt duidelijk, dat er
een remmende werking v an de aanwezige
maternale antistoffen uitgaat op de mo-
gelijkheid om de biggen door een eenma-
lige enting actief te stimuleren tot een
serologische response. Bij de biggen met
een maternale VN-titer van 1 : 4 of hoger
is cr van een titerstijging na de enting
geen sprake meer. Bij de dieren met hoge
maternale VN-titers werden 4 weken en
in een enkel geval ook 12 weken na de
enting nog wel. zij het lagere. VN-titers
aangetroffen.

De meeste dieren werden echter serolo-
gisch negatief. Men mag daarom aanne-
men, dat het hier grotendeels af nemende
maternale VN-titers betreft.
Ook bij biggen zonder maternale VN-
titers was de serologische respons niet
100%. Gemiddeld bleef bij 26% van deze
biggen ook 4 weken na de enting het sero-
logisch onderzoek negatief.
Dit kan betekenen, dat ook bij deze die-
ren nog lage maternale antistofconcen-
traties aanwezig waren, die de actieve im-
munisatie hebben geremd. Met de in dit
onderzoek gehanteerde serumneutralisa-
tietest. waarbij een v irusconcentratie van
100 rClDsi, werd gebruikt en gedurende
1 uur bij kamertemperatuur werd geïncu-
beerd. konden deze lage antistofconcen-
traties echter niet meer worden aange-
toond. Uit een oriënterend onderzoek
van het bloed van deze negatiev e v arkens

-ocr page 318-

met ccn S\\-tcst met cen virusconcentra-
tic \\an 100 rCII)^,, cn incuberen gedu-
rende 24 uur bij 4°C bleek, dat dan nog
bij 82\'r van de/c biggen maternale anti-
stoffen konden worden aangetoond (7).
De serologische respons na dc enting
bleek sterk afhankelijk \\ an de bij de big-
gen gebruikte entstol. Bij de biggen met
een positic\\e maternale \\\'N-titer waren
dc \\erschillcn niet /o groot. Zeer duide-
lijk /ijn de \\erschillen tussen de entstof-
fen bij de serologisch negatieve biggen.
In een eerder door I ielen e.a. (6) verricht
onder/oek werd o.a. de serologische re-
sponse na enting \\an biggen \\an niet ge-
ente /engen op cen leeftijd \\ an 5-9 weken
nagegaan. De titers na enting werden be-
paald aan het einde \\an de mestperiode.
Vergel ij ken we dein dat onder/oek ge\\ on-
den serologische respons met die 12 w eken
na de enting \\ an biggen /onder maternale
\\\'N-titer in dit onder/oek. dan /ien we
het \\olgendc: Dc drie \\ accins .Aescovac.
(iesk\\\\ac en MK25-\\accin geven bij de
biggen uit negatieve /eugeii een serologi-
sche respons \\an respectievelijk 96\'\'V.
Ml\'V cn 67\'7 en bij de negatieve biggen
uit geënte /eugcn in dit ondei/ock res-
pectievelijk 88^7. 37\', en 67\',. De rem-
mende werking \\an nog aanwc/ige ma-
ternale antistoffen op de serologische
respons na enting \\an negatieve biggen in
dit oniler/oek treedt dus vooral op met
het dode vaccin (ieskwac.

Opvallend is ook het ■naijlingsclfect" bij
dc twee levende stoffen. I tissen 4 weken
en 12 weken na de enting treedt bij beide
vaccins een verdere verhoging van het
percentage dieren mct een titerstijging en
van het titermvcau op.
Dit in tegenstelling tot het geïnactiveerde
vaccin. Bij dit vaccin treedt in de/elfde
periode een dtiidclijkc daling op. Het
naijlingsclTcct bij de levende vaccins kan
een gevolg /ijn van de reeds door Witt-
nian (10) gesignaleerde remming van dc
vei incnigv ukliging van het gemitigeerde
cntvirus dot)r de aanvve/igc maternale
antistoffen, \\ olgcns hem /ou bij een ge-
deelte van de dieren de/e v irusvcrmccrdc-
ring alsnog gaan optreden nadat dc ma-
ternale antistoffen /ijn verdwenen, met
als gevolg een verlate actieve immunisa-
tie.

De tegenvallende resultaten met het geïn-
activeerde vaccin in dit onder/oek staan
in tegenspraak tot de resultaten van Witt-
man en .Jakubik (11). Zij vaccineerden
biggen met maternale antistoffen op een
leeftijd van 2 weken met een geïnacti-
veerd l)EAE-de.\\tran-vaccin en gaven
een herhalingsenting op 4 weken. Na de
eerste vaccinatie vonden /ij een voort-
gaande titerdaling. Pas na de tweede
vaccinatie trad er een titerstijging op (4).
Het verschil tussen deze resultaten en de
resultaten met het geïnactiveerde vaccin
in on/c proef kan dus veroor/aakt zijn
door het feit. dat w ij de biggen slechts één
keer hebben geënt. Ook verschillen in v i-
rusconcentratie en adjuvans van de ent-
stoffen kunnen een rol gespeeld hebben.
In dit onderzoek werden de VN-titers ge-
bruikt als indicatoren voor de beoorde-
ling van de maternale en actieve immuni-
teitsstatus. Bij de actieve immuniteit kan
ook cellulaire immuniteit een belangrijke
rol spelen. Gutekunst (3) vond echtereen
duidelijke correlatie tussen de VN-titers
en dat gedeelte van de celgebonden im-
muniteit, dat bepaald werd met de L.Ml-
test (l.eucocvte Migration Inhibition).
Na enting was de celgebonden immuni-
teit ruim 1 week eerder ma.ximaal (2
weken na dc enting) dan de VN-titer.
Daarna bleef het verloop van beiden pa-
rallel.

l:r blijkt een duidelijke relatie te bestaan
tussen de serologische respons na de en-
ting cn dc bescherming tegen een intrace-
rebralc challenge met 2000 rClD,„ ZvA-
virus. De dieren, die na enting serolo-
gisch negatief waren, waren over het
algemeen niet beschermd tegen deze chal-
lenge aan het einde van dc mestperiode.
Hierbij was er geen verschil tussen de
onderzochte vaccins.

De dieren met cen \\\'N-titcr na de enting
van 1 : 4 of hoger, bleven na dc intracere-
brale challenge alle m leven. Ook deze
resultaten geven aan. dat dc VN-titers na
enting kunnen worden gehanteerd als
graadmeter v t)orde hoogte v an de actieve
immuniteit van het dier. In hoeverre de
bescherming tegen deze i.e. challenge cen
afspiegeling is van de volledige immuni-
teit van het dier tegen de ziekte van Au-
jeszkv blijft natuurlijk de v raag.

-ocr page 319-

Concluderend blijkt dus, dat er een rem- werking optreedt is afhankelijk van het

mende werking uitgaat van de aanwezige voor de enting gekozen vaccin en de titer

maternale antistoffen ten tijde van de en- van de virusneutraliserendc maternale

ting op de immuniteitsopbouw na de en- antistoffen op het moment van de enting,
ting. [)e mate waarin deze remmende

I.ITFR.ATUIJR

1. Akkernians, .1. P. W. M,. Rondhui.s. P. R. en Wirahadiredja, R. M. S.: Die intra/erebrale Testinfek-
tion mit einem niederländischen Virusstam der Aujeszkysche Krankheit bei vakzinierten Schweinen.
Proceedings, 5th Int. Pig. Vet. Soc. Congr. KB-.1I. 1978.

2. Andries.K.. Pensaert. M. B. en Vandeputte. .1.: Effect of e.xperimental infection with Pseudorabies
(Aujeszky\' Disease) virus on pigs with maternal immunity from vaccinated sows. Am. J. Vet. Re.s., .TO,
1282-1286. (1978).

.1. Gutekunst. D. E. en Pirtle, E. C.: Humoral and cellular immune response in swine after vaccination
with
inactivated Pseudorabies virus. .Aiti. J. let. Re.s.. 40. IJ-I3-I3-I6. (1979).

4. .lakubik. .1. en Wittmann, G.: Zur Impfung von Schweinen mit inaktivierter Aujeszky Vaccine;
Reduzierung der Impfdosis, k utaner Allergietest und Einflussder Vakzination auf die Viraemie.
Dt.sch.
rierärztl. IWsehi..
86. 421-156. (1979).

5. Konjok. .1, Budapest; l\'hyla.via. 5, 1-28. ((1963). citaat Wittman, 1979.

6. fielen. M. .1. M.. Brus. D. H. .1., v. Exsel, .A. C. A.. Akkermans, .1. P. W. M. en Rondhuis. P. R.:
Vaccinatie van mestbiggen tegen de ziekte van Aujeszky.
Tijdschr.. Diergeiieesls.. 105, (19). 826-835.
(1980).

7. Fielen. M. .1, M. en \\. Exsel. A. C. A.: De resultaten van de SN-test bij gebruik van 100 TCID5,,
ZvA-virus na een incubatietijd van I uuren van 24 uur. Intern rapport Gezondheidsdienst voor Dieren
in Noord-Brabant. 1978.

8. I ruijen, W. T,. l iclen, M. .1. M.. Brus. D. H. .1. en v, Exsel, A. C. A.: Maternale iinmuniteit van biggen,
geboren uit met verschillende entstoffen tegen de ziekte van .Aujeszky geënte zeugen.
Tijd.schr.
Diergeiiee.sls..
106, (1981)

9. Wirahadiredja. R. M. S. en Rondhuis. P. R.; A comparative study of the neutralisation test and the
indirect immuno fluorescent antibody technique for the detection of antibodies to the virus of
Aujeszky in pigsera.
lijdschr. Diergeneesls.. 101, 1/25. (1976).

10. Wittmann, G.: I^ie Schutsimpfung gegen .Aujeszkvsche Krankheit (.\'\\K) mit inaktivierten Vakzinen.

Dt.sch. Tierdrztl. H .schr.. 86, 293^32. (1979).
1 1. Wittmann, G. en .lakuhik. ,1.: Colostral immunity in piglets from sows vaccinated with inactivated

Aujeszky Disease virus vaccin. Arch, of Urol.. 60, (I). 33-42. (1979).
12. Zuifa. A,: Immunisierunggegcndie Aujeszkysche Krankheit, /thi. Hakt. I. Orig.. 192, 280-287. (1964).

-ocr page 320-

De darmflora van de muis

Iniestinal Flora of Mice

.1. P. Koopman\', A. M, Stadhouders- en H. de Boer-

SAMIA VATl INCi

Er worth een liieraiuuroverzichr gegeven van üe ophouw van de darniflora van de
niuis in de lijd. De darm van het kiemvrij geboren dier raaki na enkele dagen al
gekoloniseerd met hoge aantallen bacteriën, fiet beginnen teeten van vast voedsel en
het spenen blijken tijdstippen te zijn waarop nieuwe .soorten verschijnen en andere
afnemen.

Daarnaast wordt ingegaan op de relatie tussen de microflora en de gastficer. Er
worden drie typen relaties beschreven. Aan de hand van eigen scanning electronen-
microscopische opnanicn wordt geïllustreerd welke morfologische vormen in de
darni op verschillende plaat.sen aanwezig zijn.

Tot slot wordt nog kort ingegaan op de gevolgen van de aanwezigheid van de
darmflora voor dc gastheer.

SUMMARY

The literature on the bidld-up of the intestinal flora of mice in the course of time
is reviewed. The intestine of the germ-free animal is colonized by large numbers of
bacteria as rapidly as within a few days after birth. The ingestion of solid food and
weaning are found to be times at which new species appear and others dintinish.
fn addition, the relationship between microflora and host is discussed. 1 hree types
of relationship arc described. The morphological forms present at various sites
in the intestine are illustrated on the basis of personal scanning electron-
microscopy.

Finally, the effects of the presetice of the intestinal flora on the host are briefly
discussed.

Dr. ,1. I\'. Koopman. Katholieke I nixersiieit Nijmegen, Centraal Dierenlaboratorium, (ieert (irooleplein
Noord 29. I\'osibus 9101, 6500 HB Nijmegen.

1\'rol. Dr. M. Stad houders en Drs. H. dc Boer, Katholieke t ni\\ersileit Nijmegen, Submicroscopische
Morlologie, (ieert (irooteplein Zuid 24, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

-ocr page 321-

IM I 1I)IN(}

Het is ai enkele tientallen jaren bekend
dat de darmflora een belangrijke rol
speelt in de fysiologie \\an de gastheer.
Eén \\an de belangrijkste functies van de
normale darmflora is het antagonistisch
effect op vestiging van (pathogene)
micro-organismen. Met andere woorden;
een dier met een normale darmflora bezit
een zekere kolonisatieresistentie (KR)
tegen darmpathogenen.

De term KR is ingevoerd door Van der
Waaij e.a.
{25), terwijl dit fenomeen eer-
der uitgebreid is onderzocht door Bohn-
hoff e.a. (2). Het is waarschijnlijk dat de
KR niet terug te voeren is op één ofenkele
eigenschappen van de Hora, maar dat het
verschijnsel berust opeen uitgebreid com-
ple.x van factoren (7).
In het volgende zal worden ingegaan op
de opbouw van de darmflora bij muizen
na de geboorte en op de relatie van de
flora met de gastheer en de gevolgen voor
het dier.

Het darmkanaal kan beschouwd worden
als cen open ecosysteem. Zoals in ieder
ander ecosysteem bevolken specifieke or-
ganismen specifieke plaatsen (niches).
De/e specifieke organismen worden
autotochtone. residente of in de Engels-
talige literatuur \'indigenous\' organis-
men genoetud. Deze micro-organismen
komen doorgaans in enorme aanlallen
voor. Omdat het darmkanaal als ecosy-
steem open is, kunnen zich ook allerlei
andere micro-organismen voordoen.
Deze organismen worden gerekend tot dc
allochtone of transiënte flora. Ze kun-
nen afkomstig zijn uit voedsel of vanuit
een voorliggend gedeelte van het darm-
kanaal, In het algemeen ziet dit deel van
de aanwezige microflora geen kans tot
blijvende kolonisatie.

Het is onwaarschijnlijk dat deze groep
micro-organismen een grote ecologische
betekenis heeft in het normaal functione-
ren van het darmkanaal. Bovendien be-
staat deze groep uit talloze soorten vari-
ërend van plaats tot plaats. Vandaar dat
het transiënte deel van de darmflora in
het bestek van dit artikel buiten beschou-
wing gelaten is.

OI\'HüfVV VAN DARMM.ORA IN l)F IIJI)
Muizen worden onder normale omstan-
digheden geboren met een steriele darm-
tractus.

Binnen 24-48 uur koloniseert de darm
met lactobacillen en met streptococcen
(l.ancefield groep N) (20), De lactobacil-
len hechten zich aan het epitheel van de
voormaag (20), Deze bacteriesoorten be-
reiken binnen een week relatief hoge aan-
tallen. welke gedurende de rest van het
leven gehandhaafd blijven (2.3, 20).
Ook llavobacteriën koloniseren spoedig
na de geboorte, maar deze bacteriën ver-
dwijnen weer gedurende de 2e week na de
geboorte (23). Tenslotte vestigen zich in
de eerste week anaerobe spiraalvormige
organismen op het epitheel van de dikke
darm. Aan het einde van de tweede week
bereikt deze groep de clima.x (4).
Geschat wordt dat per gram darminhoud
ongeveer 10\'^ van deze bacteriën aanwezig
zijn (21). Gedurende de tweede week ko-
loniseren enterococcen en coliforme bac-
teriën in zeer grote aantallen maar rond
de derde levensweek v indt een opv allende
daling van deze bacteriën plaats. Deze
daling hangt samen met het tijdstip
waarop de babymuizen voor hel eerst
V ast V oedsel beginnen te eten. Tevens ver-
schijnen dan in de darm bacteroïdessoor-
ten en fusiforme bacteriën (23, 4), f^e
fusiforme bacteriën vestigen zich in en
aan de mucinelaag op het epitheel en ver-
dringen andere bactcriesoortcn van deze
plaats (20), In de vierde week na het spe-
nen koloniseert cen gesegmenteerde,
draadvormige bacterie. Deze bacterie
wordt aangetroffen op het epitheel van de
dunne darm (15). Tevens kan zich op dit
tijdstip een gistsoort
(Torulopsis) op het
seccrnerend maagepithecl vestigen (19),
Binnen enkele dagen bereiken de popula-
ties van deze soorten het hoogtepunt.
Aan het einde van de v ierde week heeft de
bacteriegroei in het darmkanaal bij de
muis cen niveau bereikt dat de rest van
het leven blijft gehandhaafd, onvoor-
ziene omstandigheden daargelaten, In
fig, 1 is dc opeenv olging van soorten bac-
teriën aangegeven.

Het is op grond van een groot aantal
resultaten verkregen vanuit verschillende
laboratoria aan te nemen dat de micro-

-ocr page 322-

Kig. I. Ophduu van de daimllora \\an mui/en in de tijd.

/-4 ri r i r"« 1 1/-4 _

bacteroides
^ fusiforme
bacteriën

_ lactobacillen
_ Streptococcen

spiraalvormige
bacteriën

gesegmenteerde

draadvormige

bacteriën

— gisten

coliforme
bacteriën
enterococcen

10-

flora bij muizen, gehouden op verschil-
lende plaatsen, een min of meer identiek
beeld geeft van wat betreft de autochtone
microflora.

RELA 1 IE MICROEEORA-(iASTHi:ER
Een aantal soorten darmbacteriën ziet
kans om zich aan het epitheeloppervlak
te hechten. In het algemeen is de band
tussen bacterie en epitheel hechter in die
delen van de darm waar de motiliteit het
grootst is (18). Bij muizen zijn vormen
\\an directe aanhechting bekend:

1. l.actobacillcn en gisten kunnen hech-
ten aan maagepitheel via een laagje
mucopolysacchariden op hun opper-
vlakten (17). De binding is zeer hecht
(bacteriën zijn moeilijk van het op-
pervlak af tc wassen). De structuur
van het epitheel wordt waarschijnlijk
niet veranderd (5).

2. In dc dunne darm kunnen zich geseg-
menteerde. draadachtige bacteriën
hechten aan het opperv lak w aarbij de
borstelzoom van de cellen gepene-
treerd wordt. De microvilli worden
kleiner op deze plaatsen, maar de epi-
theliale £elmembraan blijft wel intact
(6). De aanhechting is ook hier zeer
stevig. Deze veranderingen worden
niet beschouwd als pathogeen. maar
zijn het gevolg van de aanwezigheid
van normaal voorkomende apatho-
gene micro-organismen.

3. In coecum en colon vinden van ten-
minste sommige spiraalvormige en
fusiforme bacteriesoorten aanhech-
tingen plaats aan de borstelzoom door
lange dunne filamenten (22). Deze
bacteriën veranderen de structuur
van de epitheelcellen niet terwijl de
binding niet erg sterk is.
Het merendeel \\an de bacteriën in de
darm hecht zich echter nict direct aan het
epitheel, maar bevindt zich in de muci-
nelaag die zich op het epitheel bevindt.
Het is waarschijnlijk dat deze bacteriën
bepaalde suikers als energie- en koolstof-
bron benutten (14). Bij muizen beslaat
de/e groep bacteriën bijna uitsluitend uit
fusiforme bacteriën. Deze organismen
zijn zeer gevoelig voor zuurstof. Zelfs na
een kort contact met zuurstofhoudend
gas is het nict meer mogelijk deze bacte-
riesoorten te kweken (12). F-\'usiforme bac-
teriën komen voor in de mucinelaag in het
coecum cn colon en overheersen andere
bacteriën met een factor 1000 (16).
fenslotte bev inden zich eveneens bacte-
riën in het lumen van het distale ileum,
maar v ooral in het coecum en colon (20).
Bij de meeste diersoorten, inclusief de
mens, zijn interacties tussen micro-
organismen en gastheer bekend. Het
blijkt dat de stabiliteit \\an deze associ-
aties groot is. Bij verdwijnen van de flora
door bijv . een antibioticum-behandeling,
wordt na hel ophouden van de behande-
ling de plaats onmiddellijk weer ingeno-

-ocr page 323-

l ig. 2. Oesophagiis (l(l.(K)(),\\). Ilct oppervlak is
dun bevolkt met streptoeoeeen.

l ig. Oesophagus ( 10.()0(l,\\). Naast streptoeoe-
een komen hictobueillen voor.

Scanning electronen microscopischc opnamen \\an \\erschillcnde plaatsen \\an
maag-darm tractus van mui/.en met een normale microflora.

l ig. 4. Cardla voormaagl lO.OOOx). Ook hier wor-
den lactobacillen aangelrotlen. I vcnals in de oeso-
phagus heelt hechting plaats aan het epitheel, vv aar-
schiinlijk via een laagje mucopolvsacchariden.

l ig, .s. I undus klierinaag (.SOOOx). Hier cn tiaar
v\\orden groepjes hactcricn aangctiollcn. Hel lijken
doortrekkende bacteriën vaniiil ocsophagus cn car-
dia Voormaaii.

-ocr page 324-

1 ig. (i. .Icjunum. (Jarm\\lok (650.\\). In diiodcnum
en jejunum bevinden /ich nauwehjks baclerien.

-ocr page 325-

hig. 10. Cocciim (SOOO.N). fiij de openingen\\an dc
l.icbei külinse klieren uorden grote aantallen spi-
raahoiniigc bacterien aiingetrolïen.

lig. II. Coccum (5000.\\). Sommige lusilorme
bacteriën hechten /ich met een soort \'uitlopers\' aan
het slijnn lies.

I ig. 12. t olon (25()0\\). Ook hier o\\erhccrsen lu-
siformc bacteriën.

l ig. LI. t\'olon (I0.0()0.\\). Bepaalde l\\pcn bacte-
riën kleven hier aan het epithecl-opper\\lak.

-ocr page 326-

men door de oorspronkelijke flora. Even-
tuele indringers worden snel verdrongen
(16), Ook wordt dit geïllustreerd door het
feit dat een kunstmatige microllora. aan-
gebracht bij kiemvrije mui/en, snel ver-
drongen w ordt door de specifieke micro-
flora na contact van deze muizen mct cen
normale muizeflora (II). Dit duidt erop
dat de darmmicroflora cen bijzondere
diersoortspecificiteit vertoont.

(IFVOFOFN V.AN DE 1)ARVIFI.OR.-N
\\ OOR DE (iAS I HEER

Dat de darmflora een belangrijke in-
vloed heeft op dc gastheer blijkt uit de
opvallende verschillen die bestaan tussen
de darm v an kiemv rije-en conventionele
muizen. Dc darmwand van kiemvrije die-
ren is dunner, minder vochtrijk en lager
in gewicht dan die van conv entionele die-
ren (9. 10. 24). Kiemvrije muizen hebben
kortere villi in de distale dunne darm dan
conventionele dieren, terwijl in het duo-
denum de villi juist wat langer zijn (1).
Ook is bij verschillende diersoorten ge-
vonden dat het proces van epitheel-
vernicuw ing bij dieren mct een flora aan-
zienlijk sneller verloopt dan bij dieren
zonder flora (1. 13). De immunologische
afweer in de darm wordt bevorderd door
de aanwezigheid van een microflora. De
normale darmflora is de belangrijkste sti-
mulus van dc proliferatie van IgA-
synthetiserende plasmacellen in de darm
(3). Naast deze gevolgen, waarbij tot slot
nog genoemd kan worden dc sterke ver-
groting van de blinde darm bij kiemvrije
knaagdieren die bij aanwezigheid van een
flora wordt gereduceerd tot normale pro-
porties (8), zijn vele andere verschillen
hoofdzakelijk van biochemische aard
beschreven. Het zou ter ver voeren hierop
nu in te gaan.

-ocr page 327-

I.I IHRATUUR

Abrams, G. 1^.. Bauer, H. and Sprin/, H.: Influence of the normal flora on mucosal morphology and
cellular renewal in the ileum. A comparison of germfree and conventional mice.
I.ah. hives!.. I 2,.?.5.5.
(I96.i).

Bohnhoff, M,. Miller. C. 1\'. and Martin, W. R.: Resistance of the mouse\'s intestinal tract to
e.xperimental Salmonella infection. I. Factors which interfere with the initiation of infection by oral
inoculation../,
Exp. Med. 120, (1964).

Crabbe, P. A., Bazin, H., Fyssen. II. and Heremans, .1. F.: The normal microbial flora as a major
stimulus for proliferation of plasma cells synthesizing IgA in the gut.
Intern. Areh. Allergy, 34, .M2.
(I96H).

Davis. C. P.. McAllister. ,1. S. and Savage, D. C.: Microbial colonization of the intestinal epithelium
in suckling mice.
Infect, hnnntn.. 7, 666. (1973).

Dubos, R., Schaedler, R. W. Costello. R. and Hoet, P.: Indigenous normaland autochthonous flora
of the gastro-intestinal tract.
J. Exp. Med.. 122, 67. (1965).

Eriandsen, S. L. and Chase. 15. G.: Morphological alterations in the microvillus border of villous
epithelial cells produced by intestinal microorganisms.
.4ni. J. Clin. Nutr.. 27, 1277. (1974)
Freter. R. and Abrams. G. D.: Function of various intestinal bacteria in converting germfree mice to
the normal state.
Infect, hmnun.. 6, 119. (1972).

(iordon, H. A.: Morphological and physiological characteristics of germfree life. Ann. A\'. Y. .Acad.
.Sci..
78, 2l)fi. (1959)

(iordon, H. A.: The germfree animal. It\'s use in the study of \'physiologic\' effects of the normal
microbial flora on the animal host.
.4in. ./. Dig. Dis.. 5. S4I. (I960).

10. Gordon. H. A. and Pesti. F.: The gnotobiotic animal as a tool in the study of host microbial
relationships.
Bacteriiil. Rev. 35. 390. (1971).

11. Hazenberg, M.: Een studie over muizen met een autochtone en een humane darmflora. Proefschrift
Rotterdam. 1979.

12. Fee, A.. Gordon, J , and Dubos. R.: Enumeration of the oxygen sensitive bacteria usually present in
the intestine of healthy mice.
Nature. 220, 1137. (1968).

13. Fesher. S., Walburg, H. E., and Sacher. Ci. A.: Cieneration cycle in the duodenal crypt cells of
germfree and conventional mice.
Nature. 202, 884. (1964).

14. McAllister. .1. S.: Culture and description of some oxygensensitive fusiform shaped bacteria from the
mouse cecum. Thesis, Austin. Texas University, Texas, 1969.

15. Savage, D. C.: Localization of certain indigenous microorganisms on the ileal villi of rats. ./.
BacterinL. 97, 1505. (1969).

16. Savage. D. C.: Associations of indigenous micro-organisms with gastrointestinal mucosal epithelia.
Am. ./. Clin. Nutr.. 23. 1495. 1970.

17. Savage. D. C.: Indigenous microorganism associating with mucosal epithelia in the gastrointestinal
ecosysteem. In; Microbiology 1975. Washington DC, American Society of Microbiology, p. 120,
1975.

18. Savage. D. C.; Factors involved in colonization of the gut epithelial surface. J. din. Nutr.. 31. .S\' 131.
(1978).

19. Savage, D. C. and Dubos, R. .1.: Localization of indigenous yeast in the murine stomach../. HacterioL.
94, 1811. (1967).

20. Savage, D. C.. Dubos. R., and Schaedler. R. W.: T he gastrointestinal epithelium and it\'s autochtbo-
nus bacterial llora. ./.
Exp. Med.. 127, 67. (1968).

21. Savage, D. C.. McAllister, .1. S., and Davis. C. P.: Anaerobic bacteria on the mucosal epithelium of the
murine large bowel.
Infect. Inimun., 4, 492. (1971).

22. Savage. D. C. and Blumershine, R. V. IL: Surface-surface associations in microbial communities
populating epithelial habitats in the murine gastro-intestinal ecosystem: scanning electron micro-
scopy.
Infect. Immun.. 10. 240. (1974).

23. Schaedler. R. W.. Dubos, R.. and Costello. R.: I he development of the bacterial flora in the
gastrointestinal tract of mice. ,/,
Ex/). .Vied.. 122, 59. (1965).

24. I hompson, G, R, and I rexler, P, C,: Ciastrointestinal structure and function in germfree of gnotobio-
tic animals,
(,ut. 12, 230. (1971).

25. Waaij, D. van der, Berghuis, .1. M. en Lekkerkerk-vander Wees, J. F. C.: Colonization resistance of the
digestive tract in conventional and antibiotic treated mice. ./.
Hyg. (Camh.j, 69, 405. (1971).

-ocr page 328-

Ziekte van Aujeszky: Maternale immuniteit van
biggen, geboren uit met verschillende entstoffen
geënte zeugen\'

Aujeszky\'s Disease: Maienia! Immunity of Pigleis Born of Sows
Inoculated with Various Vaccines

W. T. Truijen. M. .1. M. Tielen. [). H. .1. Bru.s en A. C. A. van

Exsel-^

SAMENVA\'I I INCi

/:> werd een onderzoek ititgevoerd naar de tnaierttale immuniteitsstatus van higgeti
in de leeftijd van 4-10 weken en geboren uit Ziekte van Aujeszky (Z.vA)-vrlje.
geëttte zettgen. De eniittg van de zeugen werd tnet 3 verscltillettde ettistofjen
uitgevoerd: twee levende vaccins (Aescovac Aujeszky® ett het MK25-vaccin®) ett
een geittactiveerd vaccitt ((Jeskyvac®)

De maternale imntuniteitssiatus van de biggen werd beoordeeld aan de titer van de
virusneutraliserende (VN) antistoffen in het bloed. Hiertoe werdett. per hij de zeug
gebruikte entstof, van 300-400 biggen in de leeftijd van 4-10 weken hloedtnonsters
gettomett. Tegelijkertijd werd ook de
I \'N-titer van het bloed vatt de zeug vastge-
steld.

De hoogste V.\\\'-iiters werden bereikt bij de zettgen die geënt waren tnet het
desk y vac. Hr bestottd eett duidelijke correlatie tussen de
I \'N-titer van de zeug ett de
tnaternale VN-titer van de biggen, . i Is gevolg hiervan was de ntaternale inttuutti-
teitsstatus van de biggen uit de niet Geskyvac geënte zeugen ook het hoogst.
De waarde van de maternale
I \'N-titers ter beoordeling van de ntaternale imtiiuni-
teit werd nagegaan door biggen vatt 2H-37 dagen, met verschillende maternale
(\'.\\-titers. aan een itttracerehrale challenge met 2000 \'TCID<,„ ZvA-virits (stam van
Doorn^) te onderwerpen. Biggen met een \\ \'N-titer hoger dan 1:H bleken over het
algemeen beschermd tegen challenge.

SUMMARY

Studies on the maternal state of ittimunity were done in 4-10 week-old piglets
born of vaccinated sows free from Aujeszky\'s disease. The sows were inoculated
with three different vaccines: two live vaccines (.Aescovac Atijeszky ®) and the
MK25 vaccine®) and an inactivated vaccine (Geskyvac®).

The maternal stale of immunity of the piglets was assessed from the titre of the
virus-neutralizing (VN) antibodies In the blood. To do so. samples were taken
from 300-400 4-10-week-oldpigleis per vaccine inoculated in the
.voir. A t the same
time, the VN titre of the blood of the sow was determined.
The VN titres were highest in those sows which were vaccinated with Geskyvac.

Dit ondci/ock ucid iiitj;c\\oerd ondei auspiciën \\an dc Icchnischc Overleggroep Vaccins,
Dr, W. I. Iruiien. dr, ir. M. ,1. M. lielen, prol. dr. I). II. ,1. lirus en\'drs. A. f. A. .an I \\scl.
(ie/ondlieidsdienst \\oor Dieren ni N\'oord-Hrahanl. Molcnuijkseucg 4X. .\'<282 SC\' Boxtel.
Beschikbaar gesteld door het Centraal Diergeneeskundig Instituut le Rotterdam.

-ocr page 329-

There was an obvious correlation between the VN titre of the sow and the maternal
I\'N titres of the piglets. As a result, the maternal state of immunity in the sows
vaccinated with Geskyvac also was highest. The value of the maternal VN titres
in the assessment of maternal immunity was tested by e.xposing 28-37-day-old
piglets showing various maternal VN titres to intracerebral challenge with 2000
TCI Dif) of Aujeszky disease virus (Van Doorn strain). Piglets showing VN titres
higher than 1:8 were usually found to be imtnune against this challenge.

1. IM I IDINO

l^ij het beperken \\ an de schade als gev olg
\\an de Ziekte van Aitjcs/ky (Z\\ A) speelt
de maternale immuniteit een belangrijke
rol. De sterfte als ge\\ olg van de ziekte is
namelijk sterk afhankelijk van de leeftijd.
Bij cen onderzoek van Wittmann (8) trad
bij onbeschermde biggen van 10 dagen
96\'r sterfte op. bij biggen van .\'ÏS dagen
nog 68\'(. bij biggen \\ an 7-8 weken nog
SiY\'l en bij oudere varkens nog slechts
2-5% na een intra-nasale challenge met
ZvA-virus.

De enige mogelijkheid om deze sterfte in
de eerste levensweken te voorkomen is te
zorgen v oor v oldoende maternale immu-
niteit bij biggen. Actieve immunisatie is
volgens Wittmann bij de biggen in dc
eerste .V4 levensweken slechts beperkt
mogelijk.

Voor het verkrijgen v an een goede mater-
nale immuniteit is het noodzakelijk om
de zeugen actief te immuniseren. De be-
schermende werking van dc inaternale
immuniteit berust nl. op de via het colos-
trum overgedragen humorale antistof-
fen. l-.r bestaat een nauw verband tussen
de colostrale VN-antistoftitcr bij de zeug
en de inaternale antistofliters bij de big-
gen. 24 uur na de geboorte (.\'^l. Dit
verband is gemiddeld ook zeer duidelijk
aanwe/ig tussen de humorale innnuni-
leitsstatus (VN-titer) van de zeug en de
inaternale antistoftitcrs van de biggen (2.
7. 9). De mate van bescherming van de
biggen tegen een Zv .A-infectie is afhanke-
lijk van het maternale antistolfenniveau
bij de biggen. Andries e.a. (2) geven aan
dat biggen met een maternale VN-titer
v an 1:6 of hoger beschermd zijn tegen een
oro-nasale challenge met 2 .\\ lO^ \'l\'CH)^,,
ZvA-virus (2 ml). Volgens Wittmann (8)
zijn biggen tnet een maternale VN-titer
van 1:16 of hoger beschermd tegen een
intra-nasale challenge met 10\'"* TCID,,,
ZvA-virus.

Hoe lang de maternale immuniteit van de
big voldoende is otn het dier te bescher-
men tegen een ZvA-infectie hangt mede
af van de opname aan colostrale VN-
antistoffen na de geboorte en de half-
waarde tijd van deze antistoffen. Ver-
schillende onder/oekers bepaalden de
halfwaarde tijd van de maternale anti-
stoffen en vonden een halfwaarde tijd va-
riërend van 7,4 tot 10,8 dagen (2, 7,9). Er
werden tot de leeftijd van 1.1 weken ma-
ternale antistoffen bij de biggen aange-
toond (9).

t:en tweede aspect van de maternale im-
muniteit kan zijn het remmende effect
van de aanwezige maternale antistoffen
op het entvirus bij een actieve vaccinatie
van de biggen (4. 5). Tielen e.a. (5) von-
den een groot verschil in serologische re-
sponse na enting op een leeftijd van 6-10
weken bij biggen geboren uit geënte zeu-
gen ten opzichte van biggen geboren uit
niet-geëntc zeugen.

Uit het bovenstaande blijktduidelijk.dat
het bij vergelijking van de waarde van
verschillende vaccins van belang is om na
tc gaan in hoeverre de vaccinatie van de
zeug de maternale immuniteitsstatus van
de biggen beïnvloedt.
In dit onderzoek werd daarom de mater-
nale immuniteitsstatus van de biggen, bij
gebruik van verschillende vaccins bij de
zeugen nagegaan. De maternale immuni-
teitsstatus werd geëvalueerd door het be-
palen van dc VN-antistoftiters bij de big-
gen tussen 4 en 10 weken. \'l evens werden
biggen met verschillende VN-titers aan
een intracerebrale challenge met 2000
IC\'lf)^,, ZvA-virus (I) onderworpen.

-ocr page 330-

2. MAThKIAAI FN MFIIIODF

Het onder/oek werd uitgevoerd tussen I decenibe
1977 cn I september 1978.

2.1 De entstoffen

Bij het onder/ock waren de volgende entstolïen

betrokken:

1. Aescovac-.Aujcs/ky, een levend \\accin \\an de
stam [ïrcegovac. allsomstig uit .loegoslavië en in
Nederland door de firma Aesculaap op dc
markt gebracht, verder te noemen het Aesco-
\\ac.

2. Ciesky\\ac. een geïnactiveerd \\accin op olieba-
sis. al\'komstig uit het laboratorium van Roger
Bellon in Frankrijk en in Nederland op dc
markt gebracht door Rhodia Nederland B.V.

Aujes/ky vaccin-MK.25. een le\\end \\accin. af-
komstig uit Bulgarije en in Nederland geïmpor-
teerd door Hennekcns B.V.. verder te noemen
het MK25-vaccin.

Het onder/oek werd uitgevoerd met de normaal in
de handel gebrachte vaccins, al\'komstig \\an ccn of
meerdere partijen.

F.cn levend Zv.A-vaccin, Intervel-Bo.\\meer.
Philips Duphar-Weesp.

2.2. De zeugen

De zeugen waren afkomstig van vermeerderings-
bedrijven met elk ruim 100 zeugen. Uit regelmatig
serologisch onderzoek \\an biggen vóór hel begin
van de proef werd \\astgesteld. dat er op deze bedrij-
ven zeer waarschijnlijk gecn besmetting met A-
virus aanwc/ig was. De /eugcn werden op alle drie
de bedrij\\en \\ oor het begin van de proef 2 met een
tussentijd \\ an ,1 weken tegen de
\'IvA geënt met het
Dessau-vaccin\'. Vervolgens werden de /eugcn per
bedrijf geënt met een s an de proefvaccins waarbij
het volgende schema werd gevolgd:
-Acscovac - Herenting van de /eugcn telkens in de
/oogperiodc.

(icskyvac - llercnting van de /eugcn telkens in de
/oogperiode.

Het MK25-vaccin - Alle /eugen werden gelijktijdig
I X per jaar geënt.

De herentingen met .Aescovaccn (ieskyvac vonden
telkens in de zoogperiode plaats, omdat ten tijde
van dc proef nog nict voldoende bekend was over
eventuele nadelige clfcctcn met deze entstoffen
tijdens de dracht.

.Mie zeugen die betrokken waren bij het onderzoek,
waren 2 .\\ of vaker volgens het schema geënt met het
proelvaccin. Dc laatste enting vond bij Aescovaccn
(icskyvac 4-6 maanden voor het werpen plaats. Bij
het MK25-vaccin vond de laatste enting 2-6 maan-
den voor het werpen plaats.

2. V Het serologisch onder/oek van zeugen en big-
gen

Voor het onderzoek naar dc maternale serumtitcrs
van dc biggen werden per bij de zeug gebruikte
entstof, van ,3.50-400 biggen in de leeftijd variërend
van 4-10 weken bloedmonsters genomen.
Voorzover mogelijk werd tegelijkertijd mct dc
bloedafname van de biggen ook cen bloedmonster
van dc moeder verzameld. In een aantal gevallen
was dit echter niet mogelijk omdat de zeug inmid-
dels was afgevoerd.

.Alle bloedmonsters werden in dezelfde VN-test
tweemaal onderzocht op de aanwezigheid van virus-
neutraliserende antistoffen. Bij ongelijke uitslagen
werd het rekenkundig gemiddelde als titer vermeld.
Het onderzoek werd uitgevoerd met de serumneu-
tralisatietest in een microtitcr systeem, volgens de
door Wirahadiredja cn Rondhuis (6) beschreven
methode, op het laboratorium van de (Iczond-
heidsdienst voor Dieren in Noord-Brabanl. I er v er-
gelijking werd ± lO\' r van de monsters ook onder-
zocht door het Centraal Diergeneeskundig
Instituut te Rotterdam. De uitslagen van beide la-
boratoria kwamen over het algemeen goed overeen.
Vanwege het grote aantal monsters werd de VN-test
op verschillende dagen uitgevoerd. Bij elke onder-
zockcharge waren van elk dcr ."ï entstoffen vergelij-
kende aantallen monsters betrokken. Fventuele
chargeverschillen hebben dus geen invloed op de
vergelijkbaarheid van dc onderzoekresultaten, ge-
zien de V irus-terug-titratic in iedere VN-test en dc
uitslagen van de positieve en negatieve controle-
sera.

2.4, Intracerebrale challenge bij biggen van 4 ä 5
v>eken

Ier beoordeling van dc waarde van dc maternale
virusneutraliserende anlistoftiter in het kader van
de bescherming van het dier tegen ecn infectie met
ZvA-virus werden biggen met verschillende mater-
nale VN-titers aan ecn intracerebrale challenge mct
2000 IC1D,„ Zv.A-virus (stam van Doorn) onder-
worpen, Dc leeftijd van de biggen varieerde van
28-.37 dagen. De biggen waren grotendeels afkom-
stig van, volgens het onder 2.2. vermelde schema,
geënte zeugen. I)aarnaa:si was een klein gedeelte
van de biggen afkomstig van mct het Dessau-vaccin
of het Duvavin-.Aujcszkv vaccin\' geënte zeugen.
Dc biggen werden in drie achtcreeinolgendc groe-
pen aan dc challenge onderworpen. I\'cr groep
waren 3 of 4 controicbiggcn, afkomstig van niet
geënte serologisch negatieve zeugen, aanwezig.
De intracercbrale challenge werd uitgevoerd vol-
gens de reeds eerder beschreven methode (I, 5),

2,5. Toets op significantie

De verschillen in percentages tussen dc groepen
werden getoetst op significantie met behulp vande
chi-kwadraat-locts.

-ocr page 331-

3.1. De V irus Neutralisatie titers

3.1.1. /)c l \'.\\-ilier.s van dc zeugen
Van de zeugen werd 4-10 weken na het
werpen cen bloedmonster genomen. De
titers aan virusneutraliserende antistof-
fen (VN-titers) staan per bij de zeug ge-
bruikte entstof in tabel 1 vermeld.

Bij elk van de drie entstoffen is de sprei-
ding in de titers van de zeugen bij het
gevolgde entschema groot. Bij Cieskyvac
en Aescovac was het entschema identiek;
bij het M K25-vaccin was het interv al tus-
sen de laatste enting en de bemonstering
v an de zeugen gemiddeld 1 maand korter.
De gemiddelde -log VN-titer van de met
het (ieskyvac geënte zeugen ligt echter
significant hoger dan die van de met Aes-
covac en het lV1K25-vaccin geënte zeu-
gen.

In alle drie de groepen zijn een of meer
zeugen, die na de herhaalde entingen se-
rologisch negatief bleven.

3.1.2. De l \'\\-iiiers van de biggen
Van de biggen werd een bloedmonster
genomen op een leeftijd van 4-10 weken.
In een enkel geval waren de biggen iets
ouder dan 10 weken, doch steeds jonger
dan 12 weken. De titers van de maternale
virusneutraliserende antistoffen van de
biggen, per bij de moeder toegepaste ent-
stof. staan vermeld in tabel 2. Bij elk vati
de drie entstoffen en bij elke leeftijds-
klasse is de spreiding in maternale VN-
titers bij de biggen groot.

De gemiddelde maternale serumtiter is
het hoogst bij de biggen, geboren uit met
Geskyvac geënte zeugen. Op een leeftijd
v an 8-10 weken was nog
HY l v an de big-
gen serologisch positief met een gemid-
delde -log VN-titer van 1.56. Bij de
Aescovac- en de M K25-vaccin-groep is
dit percentage respectievelijk 47\'f en
37%.

Fabel 1. Concentratie aan virusneutraliserende antistoffen van met verschillende entstoffen tegen de
Ziekte van Ausjeszky geënte zeugen.

Zeugen
geënt met

Aantal
zeugen

Aantal zeugen met een VN-titer van (1
0 2 3 4 6 8 12 16 24

32 48 64 96

-log V.N-titer
128 gem.spreiding

Aescovac

5 2

4

3

4

3

5

4 1

5 1

2.78 1.65

Geskyvac

.11

1

2

1

4

5 2

9 1 4

1 4.40 1.39

MK25-vaccin

45

3 3

8

10

4

10

3

3

1

2.34 1,11

.1. RFSl\'1 lAlfN

Het verloop van de percentages biggen
met aantoonbare maternale antistolfen
per leeftijdsklasse en per bij de zeug ge-
bruikte entstof blijkt uit figuur 1.
Het percentage positieve biggen neemt
geleidelijk af met het toenemen van de
leeftijd. Deze degressie is het grootst bij
de MK25-vaccin groep (van 97% naar
47%). Bij de Aescovac- en de (ieskyvac-
groep is deze afname geringer (Aescovac:
van 52\'"( naar 37\'Geskyvac: van 85%,
naar 70\'/c).

3.1.3. Hel verloop van dc nuiicrnale ini-
inuniicii

Over het verloop van de mateinale im-
muniteit in de leeftijdsperiode van 4 tot
10 weken kon een indruk worden verkre-
gen door de gemiddelde maternale VN-
titers van de biggen op v erschillende leef-
tijden met elkaar te vergelijken. In figuur
2 zijn de gemiddelde -log VN-titers van de
biggen per leeftijdsklasse, per bij de zeug
gebruikte entstof, weergegeven. Zoals uit
tabel 2 blijkt, zijn dc aantallen per groep
V oldoende groot om een betrouwbaar ge-
middelde te berekenen. Wel moet men bij
de beoordeling van de figuur bedenken,
dat het in iedere leeftijdsgroep andere
biggen betreft.

Uil figuur 2 blijkt, dat bij de .Aescovac- en
de Geskyvac-vaccin groep de -log VN-
titer in de loop van 4 weken zodanig af-
neemt. dal de concenlralie aan v irusneu-
Iraliserende antistoffen in deze periode
wordt gehalveerd ((ieskyvac: van 1:6
naar 1:3 en Aescovac van 1:2 naar 1:1).
Bij de biggen van hel M K25-vaccin vindt
deze halvering van de concentratie elke
periode van 2 weken plaats.
Men moet er echler rekening mee houden
dal hel verloop van de curves in figuur 2
sterk wordl bepaald door het percentage
biggen met een negatieve liter in elke
groep.

-ocr page 332-

label 2. C\'oneenlralie aan maternale vnusneutraliserende antistolfen in het serum \\an biggen, geboien

uit. inel \\erschillentle entstdlïen tegen de Ziekte

■Aujes/ky geënte zeugen.

Zeugen

Leeltijd

.Aantal

Aantal

Aantal biggen

net een

VN-titer \\an (1:.

\'7 serol.

■log VN-

-liter

geënt

\\an de

tomen

biggen

0

1

4

8

12

16

24 .12

48 64

positie\\e

gem.

spreiding

met

biggen

biggen

■Aesetn ae

4-6 ueken
6-X ueken
8-1(1 ueken

1.5
8
18

145
75
151

67
41
95

29

j

21

19
1 1

1.1 1
8
18

4
1

1

.1
.1

54
45

.17

0.92
0,86
0.60

1.00
1.07
(1.85

totaal

41

.171

201

57

41

.19 1

6

6

45

0.78

(1,97

(ieskv \\ ac

4-6 ueken

il

102

15

10

6

12

10

1 1

10

5 11

5

85

2.71

1.70

6-8 weken

12

12.1

2.1

14

1.1

22 1

12

8

8

7 1

4

81

2.1.1

1.51

8-10 weken

9

76

2.1

10

1 1

1.1

6

.1

2

1

1 1

70

1.56

1..17

> 10 weken

4

.11

17

12

1

1

45

0.50

0.59

totaal

.t.5

.112

78

46

.11

48 2

28

2")

19

1.1 12

10 1

76

2.0.1

1.16

\\1k-2-\'i \\accin 4-6 weken

8

77

■>

10

9

15 1

19

7

2

97

2..1I

0.89

6-8 weken

26

217

58

68

.10

.1.1 1

10

5

7.1

1.21

0.95

8-10 ueken

14

1 1

59

.16

1 1

5

1

47

0.59

0.67

10 weken

26

14

8

1

s

46

0.62

0.76

lotaal

51

4.12

1.1.1

122

51

55 2

10

12

2

69

1.21

1.04

-ocr page 333-

l ij;. I. IV\'rcciilai;i; biiiuen nicl nKitci\'
/ciiu gebruikte emslol.

Aescovac. (i (icskv\\;il-. M

nalc \\ iriisncutraliscrcndc antistoHcn (Ilt lecllijdsklassc cn per bij dc
MK2.\'i-\\accin).

% posi-lOO-,
tieve
biggen

90-

80-

m

üü

iP

.ii

G M entstof zeugen
> 70d. leeftijdsklasse

.A (i M
28-42 d.

A Ci M
42-.56 d.

.A G M
.56-70 d.

In deze leeftijdsklasse weid ,A niet onderzocht.

Fig. 2. .Afname vande concentratie aan maternale \\ i rusneut ra Ilse rende antistoffen bij biggen tussen 4en 10
weken, per bij de zeug gebruik te entstof. (□ □ Aescovac. x-----x Geskyvac. o.....o M K25-vaccin)

nog VN-titer
biggen

O.

6 7 8 9 10
leeftijd in weken

-ocr page 334-

Fig. -V (icniiddcldc alnanic \\an maternale \\iriistieutraliserende antistollcn bij biggen tu.ssen de leeftijd
\\an 4-6 en X-IO weken.

^log VN-
titer op
8-10 5
weken

■^log VN-titer op
4-6 weken

aantal biggen

0
31

2

17

8 12

19

Een betere indruk over de gemiddelde
afname van de maternale immuniteit kon
worden \\erkregen uit de resultaten van
120 biggen, die voor de eerste keer wer-
den bemonsterd op ecn leeftijd van 4-6
weken cn voorde2c keer4 weken later op
ecn leeftijd van 8-10 weken. Dc gemid-
delde afname van de VN-titers bij de/c
biggen is per titer-niveau op 4-6 weken
weergegeven in figuur 3. Het aantal big-
gen per titer-nivcau was te gering om de/c
gegevens per entstofgroep uit te splitsen.
Uit figuur 3 blijkt, duidelijk, dat er in
de/e periode van 4 weken bij elk titer-
nivcau een halvering van dc titer van dc
maternale antistoffen optreedt. Er is dan
ook een /eer hoge correlatie tussen de
titer op 4-6 weken cn de gemiddelde titer
op 8-10 weken.

3.1.4. I \'crhciiu/ lussen de \\ \'S-iiier van
de zeug en de \\ \'.\\-iiier van de higgen

Om het verband tussen de VN-titer van
de /cugcn de VN-titcr van dc biggen na te
gaan werd uitsluitend gebruik gemaakt
van de tomen met een leeftijd van 4-6
weken. Per toom werd de gemiddelde
-log VN-titer berekend. Het verband tus-
sen de -log VN-titcr van de zeug en dc
gemiddelde -log VN-titer van de toom is
in figuur 4 per gebruikte entstof, grafisch
weergegeven.

Bij elk van de drie entstoffen bestaat cr
een significante correlatie tussen dc titer
van dc /eug en dc titer van de biggen. De
punten/wennen geven echter wel aan.
dat er een grote spreiding van de indivi-
duele toomgcmiddclden rondom de bere-
kende regressiclijnen optreedt,
(icmiddeld genomen betekent cen hogere
humorale virusneutraliserende antistofti-
tcr bij de /cug ook ecn hogere VN-
antistoftitcr bij dc biggen op een leeftijd
van 4-6 weken.

3.2. Bescherming tegen intracerebrale
challenge

Dc resultaten van dc intracercbrale chal-
lenge met 2000 TCTD,,, ZvA-virus van
biggen met ccn leeftijd van 28-37 dagen
en met v erschillende maternale v irusneu-
tralisercnde antistoftiters staan vermeld
in tabel 3.

Uit tabel 3 blijkt, dat niet alle controle-
dicren als gevolg van de intracerebrale
injectie /ijn gestorven. Drie van dc con-
trolediercn bleken nl. reeds bij het begin
van de proef VN-titcrs ten op/ichte van
ZvA te hebben van respectievelijk 1:2. 1:4
en 1:6.

-ocr page 335-

Fig. 4. Verband tussen de humorale virusneutraliserende antistoftiter van de zeug en de maternale
virusneutraliserende antistofconcentratie van de biggen op een leeftijd van 4-6 weken na de geboorte.

-log VN-titer
zeug

Aescovac. n = 13; r = 0.53. p < 0,05
Geskyvac, n = I 3; r = 0,61, p < 0,01

MK25 . n = 12; r = 0.69. p < 0,005
Totaal . n = 38; r = 0.66. p < 0,005

♦ ■••

6 1

□□oooaao

5 -

2 ^

1 ^

O -

gemidd. -log VN-titer per toom

-J
O

-ocr page 336-

Tabel 3. Beschermende waarde \\an maternale virusneutraliserende antistoftiters tegeneen intracerebrale
injectie met
2000 rCIO,,, Ziekte van Aujes/ky-virus bij biggen van 28-37 dagen.

V\\-titer
van de big
bij injectie

Aantal
biggen

Ciem. leeftijd
van de biggen
(dagen)

Morbiditeit
aantal \'V

Mortaliteit
aantal

Dagen tussen
injectie en
sterfte

negatief

6

36

6

100

6

100

6.5

1 en 2

1 1

34

1 1

100

9

82

7.6

3 en 4

16

3,1

12

75

12

75

7.0

6 en 8

12

33

9

75

8

67

7.5

12 en 16

17

33

5

29

5

29

10,0

24. 32 en 48

8

31

3

38

2

25

8.0

controle

8

56

8

100

6

75

5,7

De biggen met een titer van 1:4 en 1:6
bleven in leven. Alle negatieve controle-
dieren stierv en als gevolg van de intrace-
rebrale challenge.

r.r werd een duidelijk significant verschil
gevonden tussen het gemiddelde sterfte-
percentage na intracerebrale challenge
bij biggen met een maternale VN-titer
van boven 1:8 (p < 0.005). Dit gold
even/o. indien bij de eerste groep de ne-
gatieve biggen buiten beschouwing wer-
den gelaten.

\\\'an de biggen met een maternale VN-
titer \\ an 1:8 of lager was slechts
22\'(
beschermd tegen de intracerebrale chal-
lenge.

Hoewel er een tendens waarneembaar is.
dat ook bij cen VN-titer van 1:8 of lager
de bescherming toeneemt naarmate de
antistoftiter hoger is. kon dit statistisch
met worden aangetoond.
Van de biggen met een maternale VN-
titer boven 1:8 was een /eer groot ge-
deelte beschermd tegen de intracerebrale
challenge.

4 Discrssii

Om dc \\ arkcnsstapel legen uitbraken van
dc Zv .A tc beschermen is het. onder Ne-
derlandse omstandigheden, nodig om ge-
bruik le maken van vaccinaties. Dc be-
schermende werking van de vaccinaties
berust op hel optreden van actieve cn
passieve immuniteit.
Passieve immuniteit ontstaat doordal ac-
tief geïmmuniseerde zeugen, via het colos-
trum, humorale antistoffen overdragen
aan dc biggen.

Dc/c maternale immuniteit is vooral van
belang gedurende de periode, waarin dc
dieren /elf nou niet voldoende in staat
/ijn om /ich via een actieve immuniteit
tegen de Zv A le beschermen. Volgens
Wiiiman en .lakubik (7) is dil gedurende
de eerste a 4 levensweken het geval.
Vanaf een leeftijd van weken /ijn de
biggen /elf goed entbaar met als resultaat
een lang aanhoudende titer indien
tweemaal gevaccineerd wordt met een
geïnactiveerd vaccin (7).
Andere onder/ockers geven echter aan.
dat de entbaarheid v an de biggen slechter
wordt bij aanwe/igheid van maternale
immuniteit. Zij maakten hierbij gebruik
van levende entstoffen (4. 9).

Ook uit eigen onder/oek bleek de/c rem-
mende werking van de maternale anti-
stoffen op het resultaat van de enting (5).
In tegenstelling lot Wittman cn .lakubik
(7) vonden wij dit cflecl niei alleen bij
iwec levende enlsioffcn. maar ook bij cen
geïnactiveerd vaccin. Het betrof hierech-
ter een eenmalige enting op ccn leeftijd
van 6-10 weken, terwijl Wittman cn .la-
kubik (7) cen tweemalige enting met cen
tussentijd van 2 weken noodzakelijk ach-
ten.

l il hel voorgaande blijkt, dat ccn lang-
durige maternale immunileil in het kader
van de bescherming tegen de ziekte posi-
tief moet worden beoordeeld, maar in hel
licht van de actieve immunisalie len be-
hoeve van een verdere bescherming
tijdens de mestperiode wel eens ongun-
stig zou kunnen zijn.
Voor het bereiken van een malernalc im-
muniteit bij de biggen is het nodig, dat de
zeugen actief worden geïmmuniseerd.
Behalve door middel van een veldinfec-
tie. kan dit ook door middel van entin-
gen. Hiertoe staan met betrekking lot de
Z\\ \\ lev ende en licïnacliveerde entstoffen

-ocr page 337-

ter beschikking. Het is daarbij denkbaar,
dat de maternale imnnmiteit \\an de big-
gen al\'hankelijk is \\an de bij dc zeug ge-
bruikte entstof. In dit onderzoek werden
twee levende (Aescoxae en MK25-
\\accin) cn een dode entstof ((icskwac)
met elkaar \\ergelekcn. Hoewel bijdeent-
siolfeti een \\ crschillend entschcma is toe-
gepast werd er \\ oor gezorgd, dat alle zeu-
gen minimaal 2 .\\ waren geënt met het
proefvaccin w aarbij de laatste enting bin-
nen 6 maanden \\oor hel werpen had
plaatsgev onden.

1 och blijken er grote \\erschillen per ent-
stof te bestaan in de gemiddelde virus-
neutralisatietiters van de zeugen. Het ge-
middelde titcrniveau is het hoogst bij de
met (icskwac geënte zeugen. De VN-
titers van de zeugen zijn goed vergelijk-
baar met de titers van de met Geskyvac
geënte zeugen in een onderzoek \\an .An-
dries e.a. (2). Ook zij vonden bij dit vac-
cin veel hogere titers in vergelijking met
het levende Bart ha-vaccin,
l och is de spreiding in dc titers bij de met
Geskvvac geënte zeugen nog erg groot.
Dit is eveneens het geval bij de twee le-
vende entstoffen. Het lijkt erop. dal de
serologische respons na dc cnling en dc
tilerdaling in de tijd per individueel dier
verschillend zijn.

De al eerder door een aanlal onderzoe-
kers (2. 7. 9) aangegeven correlatie lussen
de humorale v irusneulralisalicliler van
de zeug en de gemiddelde maternale se-
rumliter van de biggen wordt in dil on-
derzoek bevestigd. Hel is daarom ook
niet verwonderlijk, dal dc hoogste mater-
nale immuniteit werd gevonden bij de
biggen uil de met (icskwac geënte zeu-
gen.

1 och blijft er bij biggen in dezelfde leef-
tijdsklasse een grote vtiriatie in hel liter-
niveau aanwezig. Dil moet vooral het ge-
volg zijn van het verschil in colostrum
opname per big. Dil gezien hel feil. dat
bij cen optimale coloslrumopnamc. de
malcrnale anlislofliter van de biu na 24
uur steeds v rij wel gelijk is aan de titer van
hel colostrum Op cen leeftijd van
4-10 weken kan er daarnaast ook nog
verschil lussen de biggen omstaan door
verschil in gemiddelde afname van dc
VN-iiier. Uil een vergelijking van de an-
tisloltiters van 120 biggen op 4-6 weken
en 8-10 weken mag men echter conclude-
ren. dal deze gemiddelde afname lussen 4
en 10 weken vrij constant is.
De hogere serumlilers bij de biggen van
met Geskvvac geënte zeugen betekenen
ook een betere bescherming legen een
Zv ,A-inleclie. Dil blijkt o.a. uil dc relalie
die gevonden werd lussen de hoogte van
dc malcrnale VN-titer en de bescherming
legen een intracerebrale challenge met
ZvA-v irus. Biggen mcl een liter boven 1:8
waren over hel algemeen beschermd.
Ook ondcrzoekresullaien van challenge-
pi oeven met een meer natuurlijke infeclie
route (intra-nasaal cn oro-nasaal) geven
eenzelfde beeld le zien (2, 8). Wittmann
(8) vond bescherming legen een intra-na-
sale challenge bij biggen met een VN-tiler
van 1:16 of hoger, waarbij echler opge-
tnerkl dient te worden, dal de gevoelig-
heid van zijn VN-iesl was opgevoerd. An-
dries (2) vond een bescherming tegen een
oro-nasale challenge bij biggen met een
tiler van 1:6 of hoger. Men mag dus con-
cluderen. dal de maiernale VN-titer een
goede maatstaf is voorde beoordeling van
de maternale immuniteit van de big.
Concluderend blijkl dus, dat bij de toege-
paste entschema\'s de met Geskvvac ge-
enle zeugen de hoogste VN-titers bezitten
en daardoor ook de hoogste maternale
immuniteit aan hun biggen geven.
Op een leeftijd van 8-10 weken zijn nog
hij 70\'f v an deze biggen aantoonbare
\\\'N-anlisloffen aanwezig, terwijl dil bij
de twee levende entstoffen Aescovac en
hel MK25-vaccin respeclievclijk .\'^7 en
47% is. In hoeverre deze maternale anti-
stoffen een ongunstig effect hebben op de
entbaarheid van de biggen is in een vol-
gend onderzoek nagegaan.

I 11 ! !< \\ 111 R

.Vkkcinians. .1. 1\'. VV. M.. Rdiulhins, 1\'. R. cn Wirahadiicdia. R. M..S.: Die inlia/eichialc I cMinlcklion
mit einem Niederländischen Virusstam der Aujcs/kyschen Krankheit bei vakzinierten Schweinen,
l\'rocccdmgs, 5lh Int. Pig. Vel. Soc. Congr. Kl!-.tl, 1978.

-ocr page 338-

2. Andries. K.. I\'ensaert. M. li. en Vandepulle. .1.: Elleel ol experimental inlection uitli pseiidDrahies
(Aujes/kv\'s Disease) \\ irus on pigs with maternal immunit\\ from \\ aeeinated sous.
Am. ./, I ci. Rc.s.. }9.
(S). i:n:-IJS6. (I97S).

.1. Djakos. .1.: Virus-neutrali/ing antibodies in the colostrum and milk o! sows treated uith an ctanol
\\accin against the virus ol .Aujes/ks\'s Disease.
I cwri/uirno mcdiisinski Suukt. 14. (Hj. (1977).

4. Koniok. ,1,: Budapest l\'h>laxia 5. I-2X( 196.1). citaat VN\'ittmann. 1979.

.5. Helen. M. .1. M.. Brus. 1). H, ,1.. I xsel. A. C\'. A.. Akkernians. .1, I\'. W. M. en Rondhuis I\'. R.:
Vaccinatie van mcstbiggen tegen de Ziekte van ,Aujcs/kv.
Tijdsthr. Dicrgciicfsk.. 105. (19,111).

6. Vv\'irahadiredja, R. M. S. en Rondhuis, P. R.: A comparative study of the neutralisation test and the
indirect immuno fluorescent antibodv tcchnic|ue for the detection ol antibodies to the v irus of Aujcs/ky
m pigsera.
Ii/dschr. Dicigciirtwk.. 101. //2.V (1976).

7. Wittmann, N. G. and .lakubik, .1.: Colostral immunity in piglets from sows vaccinated with inactivated
Aiijes/kv Disease virus vaccin.
Arrli. of I V/«/.. 60. 33-4:. (1979).

X. Wittmann. (i. Die Schut/implimg gegen .Aujcs/kvschc Krankheit (.AK) mit inaktivierten \\\'ak/inen.
Dlscli. l\'icrarzlt. U m /».. K6. :93-33:. (1979).

9. Zulfa. .A. Immunisierunggegcndie Aujcs/kyschcn Krankheit, /ihl. liaki. li\'Ong.. 192. :f<ll-:,S7. (1964).

oJgD^DgteöQ gm

Oproep voor medewerking aan
prospectief vaccinatie-onderzoek

Het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid
(RIV) tc Bilthoven en het Nederlands Insti-
tuut voor Praeventieve Gezondheidszorg-
TNO (N1PG-TNO) te Leiden vragen de mede-
werking van gezinnen, waarin één der ouders
medisch is onderlegd (arts. dierenarts, apo-
theker) en waarin in de loop van 1981 gezins-
uitbreiding wordt tegemoet gezien.
Het is de bedoeling otu vancirca 100 kinderen
vanaf de geboorte door middel van serologi-
sche bepalingen de ontwikkeling van de im-
muniteit te volgen en gegevens over eventuele
ent-reacties te verkrijgen ten aanzien vandifte-
rie, kinkhoest, tetanus, polio, mazelen en ro-
dehond, de ziekten waartegen volgens het
Rijksvaccinatieprogramma wordt ingeënt.

Dit onderzoek wordt wenselijk geacht in ver-
band met de volgende vragen:

kan het aantal DK.TP-entingen tot drie
worden teruggebracht?;
- is revaccinatie tegen mazelen noodzake-
lijk?;

welke bijwerkingen worden na de verschil-
lende routine-entingen waargenomen?
■ferwille van het verkrijgen van betrouwbare,
medisch relevante informatie is in dit onder-
zoek gekozen voor gezinnen waarin één van
de ouders medisch is onderlegd. Aan hen die
in principe bereid zijn tot deelname aan dit
onderzoek en die nadere informatie wensen
wordt verzocht schriftelijk of telefonisch con-
tact op te nemen met het Nl PG-TNO, Post-
bus 124, 2300 AC Leiden, tel. 071-170441 (H.
J. J. Spook, arts of Dr. G. J. Vaandrager,
kinderarts).

-ocr page 339-

De behandeling van schijndracht bij de teef met
bromocriptine (Parlodel®)

Bromocriptin (Parlodel®) in the Treatment of Pseudo-Preg-
nancy in Bitches

L. A. A. Janssens\'

SAMENVATTING

Schijndrachtige teven werden behandeld met bromocriptine of een combinatie van
bromocriptine met testosteronderivaten of delmadinone.

De genezing was zeer goed in vergelijking met de voorheen gebruikte hornujnale
behandeling. Toevoeging van testosteron had geen verbetering tot gevolg maar
delmadinone toevoeging deed de psychische symptomen sneller verdwijnen.

SUMMARY

Bitches showing pseudo-pregnancy were treated with bromocriptin or given
combined treatment with bromocriptin and testosterone derivatives or delma-
didone.

Treatment was highly successful compared with previous hormonotherapy. When
testosterone vvai- added, this failed to produce any improvement, whereas addition
of delmadidone resulted in the more rapid disappearance of the psychological
symptoms.

over personen is dan ook vaak de eerste
klacht. (2)

Schijndrachtige teven kunnen psychische Hoewel dit syndroom vanzelf verdwijnt,

en/of fysische verschijnselen vertonen kan het toch vaak lang duren,

die overeenkomen met het gedrag van De fysiologie van de melkgift is als volgt;

teven net vóór of na de partus. na de ovulatie is er gedurende ± 6 weken

Fysisch hebben deze teven meestal goed een verhoogde progesteronbloedspiegel

ontwikkelde mammae (mammogenese) (10, 12, 14), daardoor ontwikkelen zich

en vaak secreteren ze melk (lactogenese). zowel de alveolen als de melkklierbuisjes

Sommige teven zuigen hun eigen melk uit (10, 12).

de caudale tepels en creeëren op die ma- Als de progesteronspiegel daalt, zal de

nier een ideale stimulus voor langdurige prolactin-inhibiting factor (PIF) concen-

melkafgifte. (2, 12) tratie dalen (12) waardoor de hypofyse

Psychisch vertonen deze honden vaak meer prolactine zal produceren en dus de

\'nestgedrag\'; ze krabben en maken een lactogenese zal induceren (12). Het zogen

nest, ze zijn hypernerveus, en verzamelen zelf veroorzaakt een blijvende onder-

voorwerpen, ze zijn vaak anorectisch, ze drukking van de PIP waardoor de pro-

verdedigen hun nest, kussen, mat, been of lactine waarden hoog blijven en de melk-

speelgoed; toegenomen agressie tegen- gift blijft plaats vinden (10, 12).

I Dr. L. A. A. .lanssens. prakticus te Wilrijk 2610. België. Oudestraat .37.

1. INLEIDING

-ocr page 340-

De fysiche symptomen worden locaal
met geneesmiddelen /oals kamfer/alf ol\'
karnferspiritus bestreden; maar meestal
wordt een algemene hormonale behande-
ling ingesteld. Vroeger gebruikte men
\\aak oestrogenen maar v\\egens het ge-
vaar voor beenmergonderdrukking(6) en
pyometra (6. 15) wordt deze therapie ge-
leidelijk minder frequent toegepast.
Mannelijke hormonen (mesterolon. mo-
bilerone. testosteron) worden \\eelal ge-
bruikt (6. 17) al dan niet in combinatie
met oestrogenen (oestradiol en deriva-
ten) (7). Progestagenen worden ook wel
gebruikt (medroxyprogesteronacetaat;
M.P.A.. delmadinone. proligestone) (3.
9) soms zelfs in combinatie iriet androge-
nen en oestrogenen (oestradiol nore-
thisteron
-f- testosteron). Alle hormoon-
preparaten zijn in meer of mindere mate
gevaarlijk. De oestrogenen om bovenge-
noemde reden, de progestagenen oiridat
ze worden gebruikt op een moment dat
niet ideaal is (6 ä 8 weken na de loop.s-
heid) en dus een pvometra kunnen indu-
ceren (15). Bovendien stellen ze het lacto-
genese probleem alleen maar uit
aangezien de lactogenese opnieuw start
\\anaf het moment dat de progesteron
concentratie in het bloed daalt onder een
bepaalde grenswaarde. Bij M.P.A. is dit
na enkele maanden, bij delmadinone
meestal reeds na één maand het geval.
Androgenen kunnen een verhoogde
agressie veroorzaken alsook leucorree.
epifora en leverbeschadiging (3, 13. 16).
De psychische symptomen worden be-
streden door de hond af te leiden (veel
wandelen, spelen) of te brutaliseren; dit
laatste wordt echter nict door elke eige-
naar aanvaard. Ook tranquillizers wor-
den vaak gegeven, maar deze zijn tegen-
aangewezen aangezien ze de hypothala-
mus onderdrukken en dus ook de PI F
waardoor er hogere prolactine bloed-
spiegels ontstaan (3. 12).
Een recente benadering van het schijn-
drachtsvndroom bestaat uit de toedie-
ning van broiTiocriptine Parlodel®\', een
ergotalkaloiede (11) dat de afgifte van
prolactine door de hypofyse verhindert
(4). f^e humane dosis is tweemaal daags
2.5 mg per os gedurende 14 dagen (4).

(l\'arlodel®) - Sandoz

2. M.A I ERIA..\\L LN \\1 F I MODLN

Bromocriptine uerci uitgetest bij 59 honden.
Lweemaal daags werd 0.05 mg per kg gege\\cn in
suppo gedurende = 12 dagen.
Fén groep werd behandeld met bromocriptine
(groep I) een tweede groep (groep II) werd behan-
deld met bromocriptine in combinatie met androge-
nen als injctie (testosteron) ot per os (mobilerone).
Een derde groep (groep III) werd behandeld met
bromocriptine in combinatie met delmadinone in-
jecties. Elke groep werd \\crdecld in twee subgroe-
pen A en B. Honden \\an groep .A hadden \\roeger
reeds één of meer schijndrachten doorgemaakt. Bij
honden \\an groep B werd nu \\oor het eerst schijn-
dracht opgemerkt, wat niet wil /eggen dat dit
werkelijk hun eerste schijndracht was. I otaal /ijn er
dus 6 groepen.

Er werd een \\ergelijking gemaakt tussen de gene-
zing \\an de huidige schijndracht en de genezing \\an
de \\orige schijndracht bij diezelfde honden, indien
deze toen hormonaal werden behandeld.
Indien er fysische symptomen of psychische symp-
tomen aanwezig waren werd dit aangeduid zonder
gradatie, aangezien deze gradatie niet makkelijk
objecti\\eerbaar is. De honden werden gecontro-
leerd na 14 dagen. Indien de melkklicren niet langer
gezwollen waren cn cr geen melk kon worden uitge-
molken werd de hond als genezen beschouwd. Aan
de eigenaar werd gevraagd om zijn hond dagelijks
goed tc controleren op psychische en fysische s\\ m-
plomen. Bij sommige honden trad cen relaps op na
\\erloop \\an tijd.

De gemiddelde leeftijd \\an de 59 honden was jaar
en 10 maanden (min. S maanden-ma.x. 14 jaar). 27
Honden (46\';) hadden \\ roeger reeds één of
meerdere malen schijndracht gehad. Bij 7 honden
was dc schijndracht enkel lysisch aanwezig (12\'\',).
Dc honden die \\ roeger reeds schijndracht hadden
gehad, werden toen behandeld met testosteron al-
leen (14 gevallen) of in combinatie met oestrogenen.
(."tgcNallenlof progesteron! I ge\\al). Eén geval werd
alleen met oestrogenen behandeld en één alleen met
mobilerone. De gemiddelde genezingsduur was
toen ± 5 weken (min. 1 week - ma.\\. 21 weken) na
het inzetten \\an de bchandseling. Dc honden die
tijdens de \\orige schijndracht reeds mei bromocrip-
tine werden behandeld werden niet meegerekend bij
de berekening \\an dit gemiddelde.

.V KEStJI.IAIEN

Bromocriptine veroorzaakt in deze dosis
bij 1
2% van de honden braken dat echter
steeds uitstekend te controleren is door
metoclopramide- toe te dienen een half
uur tot een uur voor de suppo.
De gemiddelde genezingsduur van de fy-
sische sv mptomen bij dc groep behandeld
met bromocriptine (al dan niet in combi-
natie met andere produkten) bedroeg9 ±
1 dagen, die van de psvchische sympto-
men bedroeg 6 ± 1 dagen, wat beduidend
minder is dan de 5 weken van de hormo-

(Primperan®) - Delagrange

-ocr page 341-

naai behandelde groep. Vooral de psychi-
.sche symptomen verdwenen significant
sneller (P ^ 0.01). hoewel ook de fysische
symptomen significant sneller \\erdwenen
(P ^ 0,05) dan bij de vorige schijndracht
(tabel 1).

ren (5 gevallen = 40%). Deze reeidief is
theoretisch wel voorspelbaar aangezien de
bloedspiegelwaarden van het synthetisch
progcsteronderivaat na 3 en 4 weken vol-
doende gedaald zijn om de PI F concen-

label 1. Verdwijnen \\an de lysisehe cn psyctiische symptomen \\an schijndracht na behandeling met
bromocriptine.

genezmg

aantal
honden

(irocp

psxschisch

l\\sisch

9 — I dagen
I1 — I dagen
10 rl dagen
X i I dagen
10 ~ I dagen
10 ~ I da een

1

I B

II A
11 H
lil V
HIB

I otaal

7 1 dagen
7 - I dagen
7 — I dagen
9 ± dagen
4 :r I dagen
2 ± dagen

12
.S
6
6

.S9

6 1 tlaiicn

9 ± I duücn

Fysisch was er geen beter resultaat indien
supplementair testosteron of delmadi-
none werd toegevoegd (\\ariansanalyse).
De psychische verschijnselen verdwenen
echter wel significant sneller indien te-
vens delmadinone werd toegediend (P<
0.05) terwijl testosteron e.xtra geen resul-
taat te zien gaf.

DlSCtlSSHi

Bromocriptine zou de afgifte van prolac-
tine uit dc hypofv se beletten waardoor de
lactogenese stopt (4. 8). Dit geeft duide-
lijk gunstige klinische resultaten bij dc
hond.

1 och is het onduidelijk waarom de lacto-
genese zo lang blijft voortbestaan bij
tev en die met w orden gezoogd en zichzelf
nict zuigen.

Ook blijft het een probleem waarom na
het stoppen v an de bromocriptine de pro-
lactine produktie en afgifte niet terugke-
ren. aangezien de totale behandclings-
duur maximaal 14 dagen is — een
tijdspanne die korter is dan de natuur-
lijke lactogenese.

Het supplementair gebruik v an delmadi-
none heeft als voordeel dat de psychische
symptomen zeer snel verdwijnen, maar
als nadeel dat meerdere honden recidive-
tratie te laten dalen en dus opnieuw een
prolactine release te krijgen.
Welke dejuiste hormonale mechanismen
zijn die de psychologische factoren van
schijndracht veroorzaken is niet bekend.
Waarschijnlijk speelt prolactine wel voor
een deel een rol (II) maar is dit niet de\'
enige factor. Dit wordt bevestigd door
die gevallen waar de fysische symptomen
snel verdwenen na bromocriptine toedie-
ning terwijl de psy chische voortduurden.
In de 5 gevallen van groep III waar er
reeidief optrad, bracht het testosteron-
derivaat mobilerone in combinatie met
bromocriptine een snelle en blijvende op-
lossing (gemiddelde gcnezingsduur ± 7
dagen). Waarom de psychische proble-
men zo snel opgelost kunnen worden
door toediening van oestrogenen. proge-
stagenen of androgenen blijft tot nu toe
ccn open v raag.

Besluitend kan mcn zeggen dat bromo-
criptine een uitstekend preparaat is ter
behandeling van schijndracht zelfs in la-
gere en minder frequente doses dan hier
vermeld (nog ongepubliceerde resulta-
ten. 1).

L^e fysische symptomen verdwijnen snel.
degelijk en blijvend. De psychische sym-
ptomen verdwijnen met bromocriptine

-ocr page 342-

niet zo speetaculair als met een supple- met proligestone of mobilerone lijkt de

mentaire delmadinone injectie, maar moeite om uit te proberen waard.

deze is dan weer gecontraïndiceerd

omdat hierdoor na ongeveer één maand

meerdere patiënten recidiveren. De ide- DANKBETUIGING

ale combinatie is dus nog niet gevonden speciale dank gaat naar dr. l,ampo van de R. U.G.

maar een combinatie van bromocriptine die de statistische verwerking op zich nam.

LITERATUUR

1. Arbeiter, K. und Winding. W.: Zur Behand lung der lactatio sine graviditate und von Milchstauungen
im Anschluss an die Geburt mit dem Antiprolactin. 2 Br-alfa - Ergo - Crypt in.
Kleiniierpraxis. 22.269,
(1977).

2. Bloom, F.: Disease of the endocrine glands in Canine Medicine. Am. Vet. Publ. First Catcott Ed
1975.

.1. Chandler, E. ei al.: Canine medicine and therapeutics. Blackwell Sc. publ., Oxford, 1979.

4. Cooke, 1. ei al.: The treatment of puerperal lactation with bromocriptine. Posigraihiaie Med.. J.. 52,
(suppi I). 75. (1976)

5. Cowie, A.: Rapport on hormones and the efficiency of lactation. Arch. Inlernal. de Phvsiologie ei de
Biochemie.
84, H77. (1975).

6. De Schepper, J. en Van Bree, H.: Tien gevallen van oestrogeen - intoxicatie bij de bond, ilaams Dierg.
Tijd.uhr..
46. 270. (1977).

7. Diergeneeskundige Studentenkring Utrecht: Kleine huisdieren voor doktorandi, 1975.

8. Ectors, F. ei ai \'. Ultrastructure of organ cultures of rat hypophyses exposed tergocornine. y. Dulocr.,
52, 211. (1972)

9. Gerber, H. ei ai : Control of reproduction and of undesirable social and sexual behaviour in dogs and
cats.
J. Small Animal Praci.. 14, 151. (1977).

0. Joechle, W.: Lhe Estrous cycle in the dog: a review . Theriogenology, 7, I IS. (1977).

1. Loew, D. ei ai: Neuropharmacological investigations with two ergot alkaloids; hydergineand bromo-
criptine.
Postgraduale Med. J.. 52, (suppi I). 40. (1976)

2. Peelers, G.: Algemene en bijzondere fysiologie van de huisdieren. Deel één en twee, Storv Scicnta,
Gent, 1968-1972.

i. Poulter, D.: Proligestone as an oestrus-suppressant in the racing greyhound bitch. (Personal commu-
nication).

4. Reimers, T. el ai: Radioimmunological measurement of follicle stimulating hormone and prolactin in
the dog.
Biology ooj Reproduction. 19,67.), (I97H).

5. Siegel, E.: Endocrinology of the dog. Lea and Febiger. Philadelphia, 1977.

6. Simmons, J. and Hamner, C.: Inhibition of estrus in the dog with testosteron implants./I.,/. Vet. Res..
.14, 1409. (197}).

17. Sokolowski, ,L and (ieng, S.: Biological evaluation of mobilerone in the female beagle. Am. J. \\\'et.
Res..
.18. I}7I. (1977)

-ocr page 343-

ID§]Q[f Piff

Het profylactisch gebruik van
antibiotica in de chirurgie

Voor diverse operaties is bewezen, dat
het aantal wondinfecties na operatie ver-
minderd kan worden door het profylac-
tisch gebruik van antibiotica.
Dit gunstig effect treedt alleen op als aan
een aantal voorwaarden wordt voldaan.
Het tijdstip van toedienen is erg belang-
rijk. Experimenten van Burke toon-
den aan. dat het profylactisch toedienen
van antibioticum alleen dan zin heeft, als
er op het moment van infectie (c.q. opera-
tie) een voldoend hoge bloedspiegel aan-
wezig is (2).

Het antibioticum moet dus vóór de in-
greep worden toegediend. Het starten
van een parenterale antibioticum \'profy-
laxe\' 2 uur nadat de infectie heeft plaats-
gevonden (c.q. aan het eind van de ope-
ratie) heeft vrijwel geen waarde (3).
Het langer toedienen dan 24-48 uur post-
operatief heeft meestal geen zin (4). (Bij
\'vuile\' operaties wordt antibiotica toedie-
ning wel langer voortgezet).
Bij de keuze van het antibioticum dient
rekening gehouden te worden met moge-
lijke interacties tussen het antibioticum
en de te gebruiken anaesthetica. De ami-
noglycosiden: neomycine. streptomy-
cine. dihydro-streptomycine. kanamy-
cine, gentamycine, tobramycine en ami-
kacin. zijn ongeschikt in verband met de
onderdrukkende werking die deze anti-
biotica tijdens de algemene anaesthesie
kunnen uitoefenen op de circulatie en de
ademhaling. Hetzelfde geldt voor linco-
mycine, polymixine en de tetracyclines.
Chloramphenicol is ongeschikt, omdat
het enerzijds de circulatie kan onderdruk-
ken en anderzijds de afbraak van anaes-
thetica sterk kan remmen (1).
Aanbevolen wordt antibiotica te gebrui-
ken met een smal spectrum.
Gebruik die antibiotica waarvan een
doeltreffende profylaxe te verwachten is.
Kennis van de doorgaans bij de wondin-
fectie betrokken kiemen is hiervoor
noodzakelijk. Het tijdens of voor de ope-
ratie toegediende antibioticum dient
hoog gedoseerd te worden. Aangegeven
wordt een 2-3 maal hogere dosering dan
normaal gebruikelijk (4).
Het te gebruiken antibioticum moet liefst
bactericide zijn. Antibiotica die zich niet
sterk aan eiwit binden verdienen de voor-
keur.

Voor parenterale profylaxe komen de
volgende antibiotica, chemotherapeutica
het meest in aanmerking: penicilline, am-
picilline, cefalosporinen en metronida-
zole.

Parenterale profylaxe pas gestart aan het
eind van de operatie heeft zeer weinig
waarde. Lokale profylaxe aan het eind
van de operatie kan daarentegen zeer zin-
vol zijn. Deze lokale profylaxe kan o.a.
plaatsvinden met behulp van ampicilline,
neomycine, bacitracine en polyvidonjo-
dium. Lokale reacties in de wond worden
niet gemeld en vrees daarvoor lijkt onge-
grond. (Van de vroeger veronderstelde
vergrote kans op aseptische wondge-
nezings-problemen maken de nu gere-
fereerde auteurs geen melding). Er dient
op gelet te worden, dat de gehele wond
behandeld wordt. Voordeel van deze
lokale toepassing is, dat een hoge con-
centratie van het antimicrobiële middel
bereikt kan worden (3, 4).
Het profylactisch gebruik van a.b. is niet
zonder gevaar. De amino-glycosiden zijn
in dit verband al genoemd. Daarnaast
speelt het resistentieprobleem en het ge-
vaar voor superinfecties bijv. met schim-
mels. Reden om de toepassing van anti-
biotica zoveel mogelijk te beperken. An-
tibiotica dienen alleen dan toegepast te
worden als er een verhoogd infectie-
risico aanwezig is. Dit verhoogde infec-
tie-risico is o.a. aanwezig indien de pa-
tiënt een verminderd weerstandsvermo-
gen bezit. Ook bij \'vuile\' operaties (in-
fectie door endogene bacteriën) is het
zinvol profylactisch antibiotica toe te
dienen. Operaties waarbij alloplastisch
materiaal ingebracht wordt, behoren
eveneens tot de \'verhoogde risico\' groep.

-ocr page 344-

Bij \'schone\' operaties dient het toepassen
van antibiotica achterwege gelaten te
worden.

Een goede operatietechniek met een mi-
nimum aan weefseltrauma en een droog
gesloten wond vormen nog steeds de
beste garantie tegen het ontstaan van
wondinfecties.

N.B. Bovenstaand beknopt referaat is
hoofdzakelijk geïnspireerd door het arti-
kel van dr. Bruining en prof. Michel in
het
Ned. Tijdschrifi voor Geneeskunde.
aangevuld met veterinair-klinische rele-
vante gegevens uit enkele andere publika-
ties en het boek van Keighly.

W. R. Kk\'in\'

I.ITER.ATUUR

1. Adams. H. R.: Acute adverse effects of antibiotics. ,/. .Am. vei. meil. .A.s.s.. 166. (10): 9fl.t-Vf<7. (1975).

2. Burke. .1. F.: Surgery. 50. 161. (1961): Amer. J. Surg.. ,19. (1973).

.1. Bruining. K, A. en Michel, M. F.: Het profylactisch gebruik van antimicrobiële middelen bij operaties.

.\\eJ. Vidsehrili (jeneeskwide. 124. 1345-)349 (1980).
4, Keighly, M. R. and Burdon. [). W.: .Antimicrobial prophyla.xis in surgery. Pitman Medical, 1979.
London.

Jagers praten met Minister van
Landbouw

Dc voorzitter van de Koninklijke Neder-
landse .lagers Vereniging drs. P. E. H. A.
Peeters. samen met de oud-directcur drs. fh.
J. Veen en de directeur der K.N..l.V. drs. J.
Oostcrbaan. hebben onlangs een bezoek ge-
bracht aan ir. Ci. .1. M. Braks, minister van
l.andbouw en Visserij in Den Haag.
Met de minister werd de hernieuwde, door dc
K.N.J.V. in samenwerking met P.B.N.A, uit-
gegeven. jachtcursus besproken. Deze cursus
is aan de hand van in de laatstejaren opge-
dane ervaringen aangepast aan de huidige in-
zichten cn richtlijnen. Extra aandacht wordt
gegeven aan dc onderwerpen landbouw, wild-
schade cn wildbehecr. Bovendien is een
hoofdstuk ecologie (leer van hel huishouden
der natuur) toegevoegd.
In hel kader van de jacht is gesproken over de
vele facetten hiervan en hel belang voor vele
beroepen zoals poeliers, wapenhandel, prepa-
rateurs. Evenals jachtopzieners die veelv uldig
diensten verlenen in hel kader van milieu cn
natuurbehoud. Enkele andere facetten zijn: dc
jacht als beroep, als vorm van recreatie, als
studieobject en als instrument ter voorkoming
van schade en tot instandhouding van flora cn
fauna.

Dc K.N.,I.V. heeft zich in de laatste jaren
ontwikkeld van een gezclligheidsvereniging
tot een belangenbchartigingsvereniging (679(
van de ."ï.lOOOjachtactehouders is lid). Zij acht
het van groot belang dut de Jachtwet niet
wordt uitgehold bij de wijziging van de Vogel-
wet en Natuurbeschermingswet. Dit zou kun-
nen gebeuren als bijv. vogels worden overge-
heveld van dc Jachtwet naar dc Vogelwet.
l evens tuccnt zij dat het zinvol zou zijn art. 16
van dc Natuurbeschertningswet nader te be-
zien; zodat, ook in gebieden welke vallen
onder deze wet, de normale jacht kan worden
uitgeoefend.

Dc K.N.J.V. zegde toe daar waar tnogelijk de
minister concrete gegevens aan tc dragen. Zij
had waardering voor de zakelijke, critischcen
constructieve opstelling van de minister ten
aanzien van jacht cn jachtzaken.

(Persherichi Kon. ,\\eii. Jagers\\\'ereniging)

\' [)rs. W. R. Klein. Instituiu voor Veterinaire Heelkunde. Yalelaan 12, .1584 CM Utrecht.
772 Vidsehr. Diergeneesis.. deel 106. afl. 15. 1981

-ocr page 345-

Levensreddend systeem
voor lammeren (II)

Geachte Redaktie.

Met betrekking tot de \'Veterinaire Snapshot\',
blz, 683 van aflevering no, 13 van 1 juli j,l,,
zou ik u gaarne op het volgende willen attent
maken:

1, Het produceren en aanwezig hebben van
kunstmelk speciaal voor lammeren is een
in Nederland reeds jarenlang bekende si-
tuatie (10-15 jaar),

2, De toepassing van kunstmatige voeding
uit kunstmelk door middel van lammer-
bars of -cafetaria\'s is eveneens een lang
bestaande techniek.

3, Een in Nederland al enkele jaren gebe-
zigde bestrijding van zwoegerziekte bij de
schapenfokkerij baseert zich op het moe-
derloos kunstmatig opfokken van lamme-
ren met kunstmelk en lammerbar-
systemen om virusbesmetting via de
moedermelk te voorkomen. Alle gegevens
zijn door voorlichting, o,a, van Gezond-
heidsdiensten, voor de praktijk beschik-
baar, (Waarom is daar nooit melding van
gemaakt\',\')

4, Het snapshotje riekt naar \'ingehulde\' re-
clame en zou Engeland nogal voorlijk
doen lijken. Het tegendeel met \'kunstmelk
toepassing\' is waar!

Putten, C /., van l.itnhorgh.

Naschrift

[)oor collega Van Limborgh worden een aan-
tal kritische kanttekeningen gemaakt, die om
een reactie vragen, In feite stelt hij de nieuws-
waarde van de betreffende \'Veterinaire Snaps-
hot\' ter discussie, in weerwil van de voorlijk
lijkende Engelse dame, die het levensreddend
systeetn voor lammeren een speciaal accent
geeft.

De bekritiseerde \'snapshot\'-mededeling is een
persbericht, afkomstig van de British Infor-
mation Service te l.onden. Voor nadere infor-
matie wordt verwezen naar de Britse Ambas-
sade. Het comtnentaar van collega Van
Limborgh is derhalve doorgestuurd naar de
laatste instantie, teneinde opheldering te ver-
krijgen met betrekking tot de inhoudelijke
punten aangaande het zoogsysteem, de kwali-
teit van de kunstmelk e,d,. zonder overigens
de deur open te zetten voor reclame. Handels-
namen zullen tot een minimum worden be-
perkt; men moet echter wel weten over welk
produkt men spreekt. Overigens is hiermee
het laatste woord niet persé gezegd. Want
behalve het oordeel van fabrikanten is de me-
ning van de onafhankelijke onderzoeker en
van de prakticus in het veld van belang. Zijn
we in Nederland allemaal tevreden over de
hier gepropageerde en gebruikte kunstmatige
opfoksystemen bij lammeren\',\' Als daarvoor
een discussie op gang zou komen is het doel
van de redaktie bereikt en is de vraag naar de
nieuwswaarde van de betreffende \'snapshot\'
op het tweede plan gekomen. Het gaat om de
meningsvorming en de achtergrondinforma-
tie, Het woord is aan de reeds genoemde per-
sonen en instanties,

(Red)

Levensreddend systeem
voor lammeren (III)

Geachte Redaktie.

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, 106,
di). 6H7, (1981), lazen wij in de rubriek\'Vete-
rinaire Snapshots\' een geïllustreerd artikel:
\'Levensreddend systeem voor lammeren\',
waarin terecht melding wordt gemaakt van de
goede toepassingsmogelijkheden van kunst-
melk voor lammeren,

.lammer, dat in het artikel gesuggereerd wordt
dat èn een kunstmelk voor lammeren èn het
tocpassingssysteem (met spenen, slangetjes,
voorraadvat) nieuw zijn.
Meerdere Nederlandse diervoederfabrikan-
ten produceren goede, eenvoudig toepasbare
kunstinelkcn voor lammeren. Deze melk
wordt zowel verstrekt aan weeslammeren als
aan lammeren die direct na de geboorte apart
van de ooi en de kudde worden gehuisvest, om
de lammeren \'zwoegervrij\' op te fokken.
Opname van deze aanvulling in het
Tijdschrift
voor Diergeneeskunde
wordt door ons op
prijs gesteld.

Voorthuizen.

/., II. de Roon,
H. J. Postema.

Naschrift

Ook deze reactie is voor commentaar naar
de Britse Ambassade doorgezonden,

(Red.)

(Buiten \\erantwoi)rdelijkheid \\an de Redaktie)

-ocr page 346-

Algemeen

Accrediiering van opleidingen in de Dier-
geneeskunde

West, R, L,: Acereditation of Colleges of Veterinary
Medicine, ,/,
Am. \\ ei. Med. ,-f,v.v„ 178, HOO-HOI
(IVSI).

t3e auteur is stafmedewerker van het bureau van de
American Veterinary Medical Association, In zijn
artikel geeft hij aan, dat \'accreditering\' van onder-
wijs instellingen in Noord Amerika (V,S, en Ca-
nada) daar een algemeen aan\\ aarde zaak is. Vooral
door het steeds ingewikkelder worden van zowel het
onderwijssysteem als van de onderwijsinstellingen,
blijkt het meer en meer belangrijk te worden, dat er
een zekere controle van buitenaf wordt uitgeoefend,
In het geval van de diergeneeskundige studie kan
deze controle z,i. het best worden uitgeoefend door
bet \'beroep\' met andere woorden door de beroeps-
organisatie, de A,V,M,A,

Men geeft de accreditering telkens voor 5-7 jaar af
en let bij het \'onderzoek\' niet alleen op het onder-
wijskundig potentieel c,q, programma, doch ook op
de gebouwen van de instelling, \'grants\', kortom op
het gehele — en nauwelijks te vertalen \'educa-
tional environment\'.

f)e accreditering blijkt als kwaliteitscontrole van
bijzonder groot belang te zijn. (Ook de Utrechtse
faculteit en dus het diploma wordt door de
■A.V.M..^. geaccrediteerd erkend, zoals bekend
mag worden verondersteld;
Ref.)
De auteur gaat in het artikel voorts nog in op de
verschillende uitslagen bij het 5-7 jaarlijkse onder-
zoek, naast \'Full Accreditation\' is ook mogelijk:
\'Provisional Accreditation\',\'l.imitcd Accreditation\'
en \'Accreditation withheld\'. Deze begrippen spreken
voor zichzelf.

./, (lOiulswaard.

Bacteriologie

Bovine tuberculose op een melkveebe-
drijf in Arizona

Mathis, B, M., Fangley, ,1,: Bovine tuberculosis in
an Arizona dairy Herd.,/.
.Am. lei. Med. .I.v.v., 178,
141-14:. (I9HI).

De auteurs beginnen hun mededeling met te memo-
reren dat
Mye. hovis besmettingen bij rundvee nog
steeds voorkomen, hoewel het \'Animal Health Year
book\' van de W. H.O. zegt, dat tuberculose bij run-
deren in dc V.S, buitengewoon zeldzaam zou zijn.
In 1978 werden nog 27 besmette bedrijven ge-
vonden, in 1979 nog 17, waaronder het bedrijf in
Arizona,

Van de aanvankelijk getuberculoneerde 326 dieren
bleken er 28 een vertraagd type overgevoeligheids-
reactie te vertonen ten opzichte van tuberculine,
l uberculeuze laesies werden postmortaal bij 19 van
dc 28 dieren aangetroffen en
Mye. hovis werd uit
vele laesies gekweekt, i.ater werden nog 618 stuks
(melk)vee op dit gigantische bedrijf getest, waarbij
nog(!) dieren bleken te reageren. Hiervan haddener
weer 104 tuberculeuze laesies: slechts 6 dieren wer-
den afgekeurd.

Het bedrijf was door dezelfde dierenarts driejaar
eerder ook getuberculoneerd: destijds met negatief
resultaat,\'lussen I976en 1979 waren echter erg veel
dieren verkocht en aangekocht. De uiteindelijke
bron van de besmetting is echter nog niet terug ge-
vonden, hoewel de onderzoekers tot in andere staten
(Idaho, Colorado, California) tuberculinaties heb-
ben uitgevoerd. De besmetting bleek geen gevolgen
gehad te hebben voor de volksgezondheid.

./. (iotidswaard.

Bijzon(jere Dieren

Aspiratie van amnionvloeistof bij een
chimpansee

Kosanka, S. D., Campbell, G, A,, Feeback, D, F,,
White, (j, L.: Intrauterine aspiration of amniotic
fluid in a Chimpanzee.
I \'ei. .Med. / Simill Anim.
Clin..
75, 1743-1744. (I9HI)).

f:en 15 jaar oude chimpansee werd vlak voor de
geboorte overgeplaatst naar een kleine kooi om te
bevallen en daar door wisselende groepen van stu-
denten gefilmd en gefotografeerd te worden. Na 4
dagen zette de partus in en 3 uur later brak het
amnion gevolgd door de geboorte.
Ongeveer 40 minuten later werden bij de baby
ademhalingsprt.)blemen opgemerkt; de moeder
werd verdoofd; het jong weggehaald. Het jong stierf
na korte tijd ondanks behandeling met doxapram-
HCl.

Bij sectic werden door amnionvloeistof, haar cn
cellen verstopte bronchioli en gevulde alveoli ge-
vonden.

Bediscussieerd wordt in hoeverre stress bij de moe-
der verantwoordelijk is voor neonatale sterfte en in
het bijzonder voor intrauterine hypoxic, gevolgd
door aspiratie van amnionvloeistof door de foetus.
Uit de geciteerde literatuur bleek dat lichtflitsen,
geluiden, aanrakingen, ongewone handelingen en
zelfs het beantwoorden van de telefoon dicht bij een
opgesloten aap stress veroorzaakt, die gepaard gaat
met een duidelijke intrauterine asphyxic van de
foetus. Een en ander mogelijk als gevolg van vaso-
constrictie in het abdominaal gebied, door stimu-
latie van het sympaticussysteem bij de moeder,

P. Zwari.

-ocr page 347-

Hond

Eenzijdig kwijlen bij een tackel veroor-
zaakt door een afwijking van de parotis

Bedford P. G. C.: Unilateral parotid hypersialism in
a dachshund.
Vei. Ree.. 107. (24). 557. (imi).

Overmatige speekselvloed wordt meestal veroor-
zaakt door pijn in de mond. excessieve lipplooien.
sialadenitis of dysfagie tengevolge van een lokale
miectie.

Sialadenitis komt zelden voor.
Dysfagie veroorzaakt door een obstructie van de
pharynx kan gemakkelijker worden onderkend,
maar kwijlen tengevolge van andere vormen van
dysfagie is vaak moeilijk te onderscheiden van een
genuin hypertyalisme. Hier wordt een unilateraal
hypertyalisme bij een langharige tackel (teef. 8
maanden) beschreven. Gedurende de slaap waren
de lippen droog, maar tijdens het spelen en na de
voeding werd de rechterkant van de mond nat en
was bedekt met schuimig speeksel. Geen moeite met
opname, kauwen en slikken van het voedsel. Verder
geen verschijnselen.

Applicatie van een 1% Atropine-oplossing op de
tong veroorzaakte een vermeerdering van de totale
speekselproduktie. terwijl na parenterale toedie-
ning gedurende meerdere uren geen abnormale
speekselvloed optrad. De door de afzonderlijke
speekselklieren geproduceerde hoeveelheid speek-
sel werd niet bepaald.
Sialogrammen werden niet gemaakt.
Bij palpatie leek de rechter ondertongspeekselklier
iets groter dan de linker en uitgaande van de veron-
derstelling van een mogelijke hyperplasie werd be-
sloten tot excisie van de gl. sublingualis polystoma-
tica en monostomatica rechts.
Desondanks bleef het kwijlen doorgaan, waarvoor
of de gl. zygomatica of de gl. parotis verantwoorde-
lijk moesten worden gesteld, hoewel het sialogram
van beide geen afwijkingen vertoonde. Besloten
werd tot onderbinding van de ductus parotidicus
(bij de hond boven M.t;
Kef.).
Door inbrengen van nylondraad 2.0 kon de ligging
van de ductus parotidicus boven de masseter wor-
den gepalpeerd en na incisie van de huid (1 cm) en
stomp losprepareren van hei onderliggend weefsel
gemakkelijk worden gevonden.
Vervolgens werd de nylondraad verwijderd.deduc-
lus met twee 6.0 zijdehechtingen afgebonden en de
huidsnede gesloten. De door het afbinden van de
ductus veroorzaakte atrofie van de gl. parotis
verliep zonder problemen en de hypersalivalie hield
op.

Vrees voor het ontstaan van een sialocele of speek-
selcyste verhinderde het nemen vaneen biopt. zodat
de aetiologie hier onbekend bleef. De anamnese
geeft geen aanleiding aan een praedisponerende
ziekte te denken.

Palpatie en sialogram wijzen niet op een vergroting
van de klier. Auteur veronderstelt een neurologi-
sche storing, daar het kwijlen bij de voeding en bij
opwinding optrad en door het parasympaticoliti-
cum Atropine kon worden onderdrukt.
Overmatig kwijlen bij de mens tengevolge van neu-
rotische klachten of tumoren van het hoofd wordt
tot heden behandeld door neurectomie vande para-
sympaticus of bestraling van gl. mandibularis en
parotis of de excisie van de gl. mandibularis en
onderbinden van de ductus parotidicus.
Het uitsluitend onderbinden van de ductus paroti-
dicus zou waarschijnlijk voor mens en hond de
onschadelijkste methode kunnen zijn.

H. H. Thalheimer.

Kat

FeLV-testmethode: IF of ELISA?

Gwalter, R. H.: FeLV/Testmethoden: IF oder
ELISA\'.\'
Kleiniierpra.xi.s. 26, 23-28. (1981).

Naar aanleiding van het in de handel brengen van
een EElSA-testmethode (Leukassay®-F-Test-set;
Pitinan-Moore Inc.) (EEISA = enzyme linked im-
munabsorbent assay) worden de met deze tekst ver-
kregen resultaten vergeleken met de tot heden toe
erkende indirecte immuunfluorescentie-test (IF-
test)-resultaten.

Met de ELISA-test worden FeLV-groepsspecifieke
antigenen (Gs-antigenen) aangetoond, die zich
zowel in het bloedplasma als ook op granulocyten
en thrombocyten kunnen bevinden. Voor de test
kunnen dus zowel bloed als ook plasma of serum
worden gebruikt (50 /
j\') cn deze is in een goed
geoutilleerde praktijk indien nodig zelfs onmiddel-
lijk zonder al te hoge kosten uit te voeren.
Auteur onderzocht 121 katten met beide testme-
thoden. waarbij in 82.6% van de gevallen een over-
eenkomstig resultaat werd bereikt. Bij 21 gevallen
was de IF-test negatief en de ELISA-test positieL
Het verschil in resultaat tussen de beide tests werd
ook door 5 andere laboratoria opgemerkt en der-
halve werd door auteur onderzocht of fout-
positieve resultaten konden ontstaan door onspeci-
fieke bindingen (bijv. aan bepaalde globulinen). De
te testen sera werden in een verhouding 1:1 met
0.5% \'Iween oplossing (Polyoxyaethyleensorbi-
taan-monolauraat) verdund (ter afdekking van niet
specifieke bindingsplaatsen).

De resultaten met of zonder Tween bleven echter
gelijk, waardoor fout-positieve resultaten konden
worden uitgesloten.

Volgens auteur tonen beide tests niet dezelfde
FeLV-antigenen aan. Tijdelijke of ook lokaal be-
grensde Fel.V-infecties behoeven niet noodzakelij-
kerwijze met een viraemie gepaard te gaan. Deson-
danks kunnen door FeEV ontstane antigenen
gedurende een zekere tijd in het serum worden aan-
getoond. Dit heeft tot gevolg dat de IF-test negatief
is. d.w.z. er zijn hiermee geen gs-antigenen op neu-
trophiele granulocyten of thrombocyten aantoon-
baar. De localisatie van een eventuele focaal-
infectie is de natuurlijke \'porte d\'entrée\' van het
FeLV: tonsillen. neus- keelholte. Indien hier een
locale en onder omstandigheden voorbijgaande in-
fectie plaatsvindt dan kunnen van daaruit immers

-ocr page 348-

bepaalde, aan Fel.V gebonden proteïnen in het cir-
culerende bloed komen, [)e ELISA-test die de/e
proteïnen aantoont kan zodoende positiel/ijn /on-
der dat er een viraemie is opgetreden, terwijl de
IF-test negatief blijkt.

Auteur komt in /ijn slotconclusie tot de volgende
uitspraak:

1. De EFlSA-test is snel en niet te duur.

2. Negatieve El.lSA-test te bewijzend.

3. Indien El.ISA positief: tevens IF-test laten
maken. Is deze eveneens positief dan is cr een
viraemie,

4. EEISA positief en IE negatief: opletten! Er be-
staat een locale infectie waarbij zekere virus-
proteïnen in de circulatie komen, maar het is
onduidelijk of de kat zich in het incubatie- of in
het genezende stadium van de infectie bevindt
en of het dier FeEV uitscheidt. Voorlopige iso-
latie en maandelijkse controle tot de beide tests
overeenstemmen is in dit geval wenselijk,

//. //. Thalheimer.

Kip

Salmonella\'s bij slachtkuikens tijdens de
mestperiode

Susan C. Morgan-Jones: The Occurrence of Sal-
monella
during the Rearing of Broiler Birds. Bri-
tish Pouhry Science.
21, 463. (I9fi0).

Om Salnu>nella-int\'cclies van koppels slachtkuikens
te kunnen reduceren in aantal is het van belang de
infectiebronnen te kennen. Met dit onderzoek is
getracht hieraan een bijdrage te leveren. Samen-
vatting door de auteur van het onderzoek:

1. Het voorkomen van Salmonellae werd bestu-
deerd in vier slachtkuikenstallen, twee per be-
drijf, dus op twee bedrijven, binnen een inte-
gratie (gedurende één mestperiode;
Ref.).

2. Bij het begin \\an het onderzoek werden geen
Salmonellae uit de schoongemaakte en ont-
smette stallen geïsoleerd en slechts éénmaal,
net voor het slachten van de dieren, werden
Salmonellae uit het voeder gekweekt.

3. Salmonellae werden uit dc omgeving der kui-
kens (strooisellaag, watergoten, stol") gekweekt.

4. De mate van besmetting der kuikens (I he inci-
dence of infection) had geen invloed op hel
aantal keren, dat isolatie van Salmonellae uit de
omgeving slaagde,

5. De watergoten spelen bij de besmetting en her-
besmetting der kuikens waarschijnlijk cen veel
grotere rol dan het voeder,

In de samenvatting staat niei vermeld, dat het
onderzoek van uit de kuikenbroedrij genomen
monsters (dons, niet uitgekomen eieren e.d.) reeds
de 4
.Salmonella-lypen opleverde, die later steeds
weer gevonden werden, nl,
S. senfienherg. S. agona.
S. infamis
en .S\'. Montevideo en dat de koppels
desondanks klinisch gezond bleven.

,/, M. de Jong.

Geit

1. Toxoplasma gondii infectie als oor-
zaak van abortus bij melkgeiten in
Montana.

2. Abortus bij melkgeiten veroorzaakt
door een experimentele infectie met
Toxoplasma gondii

1. Dubey. .1. P.; Epizootic To.voplasmosis associ-
ated with abortion in dairy goats in Montana.
J.
.Am. vet. med.
.f.v.v.. I7X. 661-670. (I9HI) and:

2. Dubey, ,1. P.: To.xoplasma- induced abortion in
dairvgoats. ,/.
.4m. vet. med. A.\\s.. \\1H.67/-6H2.
(I9HI).

De uitgave van I april 1981 van het MAVM-A\' is
bijna geheel gewijd aan ziekten van de geit. (De
populariteit van dit herkauwertje alsmelkgeit
neemt de laatste jaren in de V.S. sterk toe; Wc/.;,een
uitgave dus, die voor liefhebbers zeker de moeite
loont om aan te schaffen,

In deze beide artikelen, rijk geïllustreerd met goede
kleurenfoto\'s beschrijft de auteur spontane en expe-
rimenteel opgewekte abortus bij melkgeiten tenge-
volge van een
J\'o.xo/ilasma gondii infccüe. Behalve
de in de titel genoemde \'abortus\', treedt ook
vaak perinatale sterfte ten gevolge van de infectie
op. Door middel v an o.a. muis-besmettingsproeven
kon de loxoplasmt i met alleen inde placenta wor-
den aangetoond, maar ook (op de bedrijven, waar
de ziekte spontaan was voorgekomen) uit orgaan-
materiaal van 6 van de 7 geslachte geiten, 3 van de
1 1 geslachte kippen uit het bedrijf en bij alle 4 de
katten. Ook de katten waren ten bate van het onder-
zoek afgemaakt, omdat, zoals de schrijver opmerkt
\'the owner was happy to give us the 4 cats becau.se
thev were killing pigeons and chickens\',
Het experimentele onerzoek werd gedaan bij LS
drachtige geiten, die met verschillende doses oo-
cyten oraal werden geïnfecteerd. Alle dieren kregen
p.i. koorts; een aantal dieren aborteerde tussen de
9e en 1 le dag p.i. De rest van de dieren lammerde
weliswaar op tijd, doch enige geiten kregen een
dood lam, terwijl Toxoplasma ook geïsoleerd kon
worden uit v rijwel alle klinisch gezonde lam-
meren.

Hoe het verloop van de infectie was, bleek overigens
sterk aOiankelijk le zijn van het moment van de
drachtigheid, waarop dc dieren waren geïnfecteerd.

,/. Goudswaard.

Rund

Detectie van bacteraemie bij kalveren in-
traveneus besmet met BV D-virus

Reggiardo, C
bacteremia in
diarrhea viru
(I9HI).

nd Kaeberle, M. I..: Detection of
atile inoculated with bovine viral
Am. J. l et. Res.. 42, 21/1-221.

-ocr page 349-

Fen aantal \\ irnsinlcctics induceei t een Immiiunsup-
piessie in de gastheer. Ook bij kaheren niet een
bovine virus diarrhee (B\\ D) inlectie /ijn er aanwij-
zingen dat sommige tunclies van het immuunsy-
steem gestoord zijn. In dit onderzoek werden kalve-
ren intraveneus besmet met B\\ l) virus. Gedurende
de eerste v ijl dagen na mlectie werd een baeteraemie
aangetoond, in een hoog pereentane (lot KS\'i) der
dieren.
Va vrijwel alle positieve kalveren werden
Hthilliis spp. geïsoleerd. Deze baeteraemie viel
samen met de optredende leucopenie en de depres-
sie van dc mitogene lymlocyten response, \\ict-
geïnoculecrdc controle dieren, geïnoculeerde B\\ D-
immune kalveren en runderen besmet met
infectieuze bovine rhinotracheïtis virus bleven ne-
gatief.

l it deze studie kan geconcludeerd worden dat er
tijdens een B\\ 1) infectie waarschijnlijk een defect in
het bacterie clearance mechanisme van macrofagen
en polymorfkernige Icucocvten optreedt, waardoor
dc gevoeligheid voor bacteriële infecties toeneemt.
(In een ander artikel in hetzelfde nummer van de
Amnican .lounwl of W\'U\'rhwyv Rcscmh wordt
beschreven dat een bepaalde antibacteriële functie
v an de polv niorfkernige leucocyt inderdaad onder-
drukt is tijdens een B\\ D infectie;
Rcf j

./, van Oirschol.

Rund

Campylobacter fetus jejuni aXs moge-
lijke oor/aak van mastitis bij het rund

Lander. K. I\'. en Gill. K. I\'. W.; I xperimcntal
infection of the bov ine udder with
l \'ainp\\ int^aiwr
ct,li iniini. ./, Ilvg.. Camtv.
84. 421-4:7. (IVXII).

C anipvloliac ler Iciii.\'. ssp. jejuni is sinds enkele jaren
bekend als een belangrijke verwekker van enteritis
bij de mens. .Mhoewel het epidemiologisch onder-
zoek nog maar pas op gang is gekomen, worden
over het algemeen pluimvee en (jonge) honden als
voornaamste besmettingsbronnen voor de mens be-
schouwd. Daarnaast heeft /ich in Groot-Brittannic
cn de Verenigde Staten een aantal uitbraken voor-
gedaan. dic worden toegeschreven aan dc consump-
tie van ongcpasteuriseerde melk. Bij dergelijke uit-
braken is ( .
jems ssp. jejuni geïsoleerd uit
patiënten, uil runderfacces en uil melkfillcrs.
Men is cr aanvankelijk vanuil gegaan dat melk v ia
runderfacces met Campylobacter werd besmet. In
dc hier vermelde publikatie wordt echtcr dc uit-
scheiding van Campylobacter met de melk beschre-
ven. nadat twee runderen intramammair waren be-
smet, Na een kunstmatige inoculatie met 10\'\'
bacteriën werd ccn uitscheiding gedurende 7 dagen
ge/ien. Indien kleinere aantallen bacteriën werden
geïnoculeerd (260 tot 2 bacteriën per kwartier) werd
cen/clfde uitschcidingsduur geconstateerd, waarbij
na 4-5 dagen 10\' kiemen per ml melk aanwe/ig
waren.

De besmette kwartieren vertoonden al snel /welling
cn werden warm en pijnlijk. De cclgctallen in de
melk liepen op tot 10\'\' met dc hoogste waarde na de
ma.ximale bacterie-uitscheiding. I\'as 5-6 weken na
de besmetting hadden de cclgctallen weer normale
waarden bereikt.

In het eerste stadium vande infectie was de melk v rij
normaal van aspect, maar werd later erg waterig,
geel van kleuren bevatte fibrine-stolsels. Het herstel
nam 4-5 dagen in beslag, maardc runderen kwamen
niet meer tot hun normale produktie.
Geconcludeerd wordt dat uitscheiding van grote
aantallen bacteriën tijdens een Campylobacter-
mastitis eerder als oorzaak van een \'milk-borne-
outbreak\' moet worden beschouwd dan besmetting
van melk via laccesdceltjcs. .\'Nrgument hierbij is
tevens, dat
C . Jcms ssp. jcjnni niet groeit bij een
temperatuur onder .10\' C\'. zodat van uitgroei van
een aanvankelijk geringe besmetting geen sprake
zal zijn.

./. Ooswrom.

Varken

De hechting van bacteriën aan het maag-
epitheel van het varken en het belang
hiervan in de micro-ec()h)gie van het
darmkanaal

Barrow. F. Brooker. B. L.. Fiullcr, R.. and
Ncwport. .1.: l he attachment of bacteria to the
gastric cpithelium of the pig and its importance in
the microccology of the intcstine. .//,
.ippt. Buer.
4X, 147-1.^4. (IWII).

Mclk/uurbactenen van verschillende herkomst
werden onder/ocht op hun mogelijkheid tot adhae-
sie
in vuro. Alleen die van biggen en kuikens hecht-
ten /ich /„
jernieniiini en ,S7r. sativarius /elfs in hoge
mate. De/c stammen hechtten /ich alleen aan squa-
nicusc, met andere epithclien van het maagdarmka-
naal. De adhaesic werd verminderd door Na-
perjodaat of proteasc.

De hechting tussen mclk/uurbactcriën en squameus
weefsel was sterk genoeg om weerstand tc bieden
aan 50 x wassen, hoewel gedurende dit wassen,
steeds aantallen bacteriën loslieten.
,\\ls de stammen van beide soorten of van /.,
jernien-
luni alleen, gegeven werden aan kunstmatig opge-
fokte biggen was het aantal /-.\'.
coli in de maag sterk
verminderd, ,\'\\ls een bepaalde stam (No. 14) 4dagen
werd gegeven was dc/c vermindering in de maag
significant. In het duodenum was dc vermindering
niet statistisch minder. Bij diarree door
l:. coli, lijkt
een behandeling met stam no, 14 geen resultaat te

-ocr page 350-

zullen hebben. Als echter het antibacterieel effect
van stam 14 zou kunnen worden verhoogd dan zou
men effect op diarrhee door
E. coli mogen verwach-
ten. Dit zou geprobeerd kunnen worden door het
voeren met meer bacteriën of het geven van een
concentraat van remmende factoren, die door /..
fermenium (No. 14) worden geproduceerd.

J. /. Terpsira.

Varken

Verwarming in mestvarkensstallen, ja of
nee?

Mateman, G., Brandsma, H. A. en Verstegen, M.
W. A.; Is verwarmen in mestvarkensstallen noodza-
kelijk of zijn er andere mogelijkheden?
Bedrijfs-
omw.. II, (6). 581-586. (1980).

Bij staltemperaturen beneden de kritieke tempera-
tuur hebben varkensextra voernodig voorwarmte-
produktie. Om deze invloed van koude op mestvar-
kens na te gaan werden in klimaatstallen van het
IVO in het totaal 7 klimaalproeven uitgevoerd in
het traject van 25-60 kgen van 80-100 kg. Elke proef
betrof 2 vergelijkbare proefgroepen.
De ene groep werd
C en de andere 6° C onder de
kritieke temperatuur gehouden. Er werd gelet op de
groeidepressie en de extra voergift, die nodig was
om deze groeidepressie op te heffen.

Bij dejonge dieren trad per °C te koud eengroeide-
pressie van 9 g, dag en bij de oudere dieren van 17
g dag op. Er was geen verschil in vlees; vet en spek-
dikte.

Om de groeidepressie op te heffen was bij dejonge
dieren per °C een extra voergift van 25 g dag nood-
zakelijk. Bij de oudere mestvarkens was hiervoor .16
g voer per dag nodig.

De slachtkwaliteit werd door deze extra voergift
niet noemenswaardig nadelig beïnvloed.
Als alternatief voor deze extra voergift kan ook de
staltemperatuur op peil gehouden worden door ver-
warming en of isolatie.

De kosten van verwarming versus extra voerkosten
zijn voorde gemiddelde Nederlandse omstandighe-
den bij 4 verschillende huisvestingsmogelijkheden
voor mestvarkens met elkaar vergeleken. Uit de
berekening blijkt, dat, voor de warmtebehoefte van
het dier, verstrekken van extra voer vaak goedko-
per is, omdat dit meestal tijdens kortere periodes
moet gebeuren.

In verband met het gunstige effect van een goed
stalklimaal op de gezondheidstoestand van de die-
ren zou men echter bij dwarsopstelling voor een
tussenoplossing "moeten kiezen, die verwarming
noodzakelijk maakt. Een dure verwarmingsinstal-
latie wordt door auteurs echter niet aanbevolen. Dit
mogelijk met uitzondering van de volledige rooster-
vloerstal, omdat deze relatief de meeste verwarming
vraagt.

,V/. Tielen.

Voedingsmiddelenhygiëne

Geen broeiwaterlongen meer?

Hoppe, P. P.: Ein Beitrag zum Problem der Brüh-
wasserlungen.
Fisch. .sch.. 61, (!). 27-29. (1981)

Bij onderzoek naar methoden ter voorkoming van
broeiwaterlongen werd lucht in de borstholte ge-
pompt. De overdruk zorgt dat de longen samenval-
len waardoor het binnendringen van broeiwater in
de longen wordt tegengegaan.
Er werd gewerkt met een druk van 4 ato gedurende
3 a 4 seconden. l.agere druk had onvoldoende ef-
fect, terwijl bij hogere druk de dieren hoog boven
het water drijven waardoor het contact van de huid
met het broeiwater sterk vermindert en het ontha-
ren onvoldoende wordt.

Het blijkt dat bij 50% van de longen van dieren
waarbij in de borstholte lucht is ingeblazen door de
vleeskeurinsgdienst geen afwijkingen werden ge-
vonden.

In de andere helft van de gevallen kwam toch nog
broeiwater in de longen voor, vermoedelijk doordat
men zich niet aan de inblaastijd had gehouden.
Contaminatie van de borstholte of het steekkanaal
kon niet worden waargenomen. AI is niel uit te
sluiten dat via het steekkanaal kiemen in de borst-
holte of het weefsel komen.

Een bezwaar is verder dat door hel inblazen van de
lucht een personeelslid extra nodig is. Hel zo hoog
drijven is door een dompelaar op te vangen.
De gecollabeerde longen bleken door hun uiterlijk
en consistentie moeilijk verkoopbaar.

A. F. R ler Schure.

Voedingsmiddelenhygiëne

Hepatitis A virus infecties in Voyvodina

Vukovic, B. S.. Roncevic, N., Borota, R., and
Terzin, A. I..: Hepatitis A virus infections in
Voyvodina.
J. Hyg. Camh.. 86, 105-109. (1981)

Schrijvers verzamelden gegevens over Hepatitis A
virus infecties in een deel van .loegoslavië. Er
werden 1000 personen gescreend.
Bij 78,9% van deze mensen werden antistoffen aan-
getoond. Bij jonge mensen (1-19 jaar) was in veel
gevallen nog geen antistof aanwezig, terwijl bij
perosnen boven de 29 jaar in vrijwel alle gevallen
antistoffen werd gevonden. Baby\'s hadden een ma-
ternale immuniteit.

Parallel met bovenstaande bevindingen werd bij
jongere mensen een hogere morbiditeit dan bij
oudere mensen gevonden.

Uit de officiële gegevens bleek dat in 1978 0,13%o
van de bevolking van Voyvodina ziek was gewor-
den ten gevolge van een Hepatitis A virus infectie.

J. M. de Kruijf.

-ocr page 351-

1. Cilobale omschrijving van het werkterrein
van de coördinatiecommissie

a. het isoleren van zowel bacteriën als schim-
mels uit materialen van resp. levende, gestor-
ven en geslachte dieren in het kader van dia-
gnostisch onderzoek (klinische bacteriologie;
mycologie, postmortale diagnostiek);

b. het verbeteren c.q. uniformeren van me-
thodieken ten behoeve van de klinische bacte-
riologie mycologie en postmortale diagnos-
tiek (algemene bacteriologie en mycologie);

c. het bestuderen van bacteriële en mycoti-
sche aandoeningen bij dieren in verband met
epizoötiologie, pathogenese, therapieen pre-
ventie (speciële bacteriologie en mycologie);

d. het bestuderen van morfologische, fysio-
logische, biochemische en genetische aspec-
ten met betrekking tot bacteriën en schimmels
(fundamentele bacteriologie en mycologie);

e. produktie, verwerkingen controle van voe-
dingsmiddelen van dierlijke oorsprong (on-
derdeel der levensmiddelenmicrobiologie met
een duidelijke relatie naar a. en c.);

f. aspecten in verband met milieu-
problematiek;

g. nader onderzoek met betrekking tot Chla-
mydiae (Bedsoniae).

Alle deeltaken hebben betrekking op nutsdic-
ren, gezelschapsdieren, rccreaticdiercn en in
het wild levende dieren.

2, Overzicht van het huidige onderzoek-
programma op het werkterrein van de co-
ördinatiecommissie

Het geheel is er op gericht dat er klinisch
bacteriologisch / mycologisch onderzoekpo-
tentieel in stand wordt gehouden, enerzijds
ten dienste van de diagnostiek en anderzijds
ten dienste van de multidisciplinaire aanpak
van ziekteproblemen zoals o,a, perinatale
sterfte, respiratietractus-aandoeningen, diges-
tietractus-aandoeningen, steriliteitsproble-
men.

In diverse instituten laboratoria wordt aan
onderstaande onderzoekslijnen sedert kortere
of langere tijd aandacht besteed; achter iedere
benaming is tussen haakjes het aantal projec-
ten aangegeven,

verbetering, uniformering en standaardi-
satie van bacteriologische en serologische
technieken (12);

verbetering van bestaande en ontwikke-
ling van nieuwe bacteriologisch biologi-
sche produkten (3);
antibacteriële middelen (2);
desinfectantia (I);

salmonellose bij verschillende diersoorten
(4);

\'colibacillose\' bij verschillende diersoor-
ten (7);

leptospirose bij verschillende diersoorten
(3);

mycobacteriële infecties bij verschillende
diersoorten (5);

mycoplasmose bij verschillende dier-
soorten (4);

pasteurellose bij verschillende diersoorten
(3);

clostridium-infecties bij verschillende
diersoorten (4);

bacteriologische aspecten met betrekking
tot klauwaandoeningen bij rund en schaap
(2);

Pseudomonas (;<\'n/,ij/>i(Av«-inlëcties bij
nertsen (1);

atrofische rhinitis bij varkens (2);
mastitis bij rund en schaap;
bacteriologische aspecten met betrekking
tot steriliteitsproblemen bij verschillende
diersoorten (2);

bacteriologische aspecten met betrekking
tot perinatale sterfte bij verschillende
diersoorten (3);

mycotische aandoeningen bij verschil-
lende diersoorten (3),

a.

b.

g-

h.

k.

MEERJAREN VISIE 1982 1986

Ontwikkelingsvisie Coördinatiecommissie\' Bacteriologisch en
Mycologisch onderzoek

Voor de samenstelling van de Coördinatiecommissie wordt verwezen naar de N,B, aan het eind van deze
visie.

-ocr page 352-

3.1. Overzicht van de voor het onderzoek be-
langrijkste maatschappelijke ontwikke-
lingen

rX\' belangrijkste maatschappelijke ontwikke-
ling is gelegen in de schaalvergroting binnen
de landbouw ; als ge\\olg hiervan doen zich bij
de verschillende bedrijfstakken in het bijzon-
der op het gebied \\an infectieziekten veel pro-
blemen gelden. Hierbij zijn diverse aspecten in
het geding, zoals;

intectiedruk;
massamedicatie:
toepassing vaccins;
milieu-aspecten;
welzij nszorg.

De verhoging v an de inlectiedruk geeft aanlei-
ding tot nader onderzoek op het gebied van
diagnostiek en desinfectie.
De behandeling van dieren met antibacteriële
middelen zal in vele gevallen massaal geschic-
den; hierbij spelen resistentie, residuen en far-
macokinetiek een belangrijke rol.
De specifieke preventie in de richting van im-
munisatie zal stimulerend werken op verder
onderzoek met betrekking tot pathogenese en
ontwikkeling van vaccins.
De milieuproblematiek (intern en extern) is
op grond van het bovenstaande een logisch
gevolg.

f)e toenemende belangstelling tnet betrekking
tot het begrip welzijnszorg van met name
nutsdieren. waarbij als uitgangspunt toch een
optimale produktie dient te worden gehand-
haafd. heeft specifiek bacteriologische aspec-
ten. dic nader onderzoek behoeven.
Dc intensivering van ontwikkelingssamen-
werking zal eveneens aanleiding geven tot een
beroep op het bacteriologisch onderzoek-
potentieel.

3.2. Overzicht van de voor het onderzoek be-
langrijkste internationale wetenschappe-
lijke ontwikkelingen

Dc internationale ontwikkeling op moleculair
biologisch niveau heeft onder meer geleid tot
dc recombinant DN A-lcchnologie. Het is zeer
goed denkbaar dat met deze technologie
nieuwe vaccins zullen worden ontwikkeld, dic
kunnen bijdragen tol een vermindering van dc
toepassing van massa-medicatie met antibac-
teriële middelen cn aldus een bijdrage kunnen
leveren tot een afname van de resistentie-
problematiek.

Ook het hvbridoma-fenomcen zal op speci-
fiek bacteriologisch gebied van betekenis kun-
nen zijn.

4. Overzicht van de wenselijk geachte hoofd-
lijnen van het toekomstig onderzoekpro-
gramma

4.1. KorU\' beschrijving van de belangrijl^sle
vraagslul<l<en waarop hei oiiderzoe/< zieh
zai richien

4.1.1, Verbetering, uniformering cn stan-
daardisatie van diagnostische onderzoektech-
niekcn,

4.1.2, Verbetering van toepassingen met be-
trekking tot sera en vaccins ter preventie van
bacteriële infecties,

4.1.3, Toepassing van antibacteriële midde-
len in diverse sectoren als massa-medicatie in
verband met resistentie-en residu-problemen.

4.2. Beschouwing over de male waarin ver-
schuivingen In de verhoudingJundamen-
leel onderzoek, loegepasi onderzoek en
oniwikkelingswerk nodig zijn om de
onder 4.1. genoemde vraagstukken tot
oplossing te brengen

Er is bij benadering niet aan te geven in welke
mate deze verschuivingen plaats zullen vin-
den,

4.3. Overzichi van de wenselijke aandacht-
verschuiving van het onderzoek In de pe-
riode 1982 1986 in vergelijking mei de
periode 1977 1981

Uitgaande van de huidige situatie kan worden
gesteld dat:

meer aandacht besteed zal worden aan:

- verbetering c.q, uniformering van bacte-
riologische en serologische technieken;
toepassing van antibacteriële middelen in
verband met resistentie cn residuen;
salmonellose;

pasteurellose, in het bijzonder met betrek-
king tot atrofische rhinitis;
mvcoplasmosc;

haemopbilus-infectics bij varken cn
paard.

minder aandacht besteed zal worden aan:
leptospirose;

bacteriologische aspecten met betrekking
tot steriliteitsproblemen:
bacteriologische aspecten met betrekking
tot klauwaandoeningen;
vlekziekte.

nun of meer gelijkblijvende aandacht zal wor-
den besteed aan:

- \'colibacillose\';

- clostridium-infecties;
bacteriologische aspecten mct betrekking
tot perinatale sterfte bij kalf, lam. big en
veulen:

-ocr page 353-

nertsen.

5. Overzichl van de organisatorische activi-
teiten en voorzieningen, die de coördi-
natiecommissie nodig acht voor de periode
1982—1986 teneinde de wenselijk geachte
ontwikkeling van het onderzoek te realise-
ren

De ervaringen van de afgelopen jaren bena-
drukkende noodzaak van een
ma.xima/e coör-
uitvocring van diverse onderzoekprogram-
ma\'s.

Meest saillante ontwikkelingen in het on-
derzoek op het werkterrein van de coör-
dinatiecommissie in de komende jaren

salmonellose;
antibacterielc middelen.

I\'seiulomoncis <u\'rufiiiu>.sc!-\\n(ecùei bij dinatie van instanties c.q. personen bij de

N.B.: Samenstelling ( oordinatiecommissie Bacteriologisch en Mycologisch Onderzoek:

Prol. dr. .1. I". Frik (voorzitter). Faculteit der Diergeneeskunde. Utrecht.

Dr. .1. Haagsma (secretaris). Centraal Diergeneeskundig Instituut. Rotterdam.

Drs. W. M. (ioiink. Ciez.ondheidsdiensl voor Dieren. Zwolle.

Dr. P. A. M. Ciuince, Rijksinstituut voorde Volksgezondheid. Bilthoven.

Drs. \\V. H. Smits. Ciezondheidsdienst voor Pluimvee, Doorn.

Drs. C. .1. Vermeulen, Veterinaire Dienst, \'s-(iravenhage.

\'Grazers van nature\'

Oratie prof. dr. R. A. Prins

Op dinsdag 23 juni 1981 te 16.15 uur hield de
heer R. A. Prins, bij k.b. van 7 mei 1980
benoemd tol gewoon hoogleraar in de micro-
biologie van de digestie, zijn inaugurale rede;

Als gevolg van sociale veranderingen en
vooral dankzij de gestegen welvaart is in deze
eeuw (en met name na de 2e wereldoorlog) de
V raag naar dierlijke produkten in de voeding
van de mens zeer sterk loegenomen. Om te
kunnen voldoen aan de snel gestegen behoefte
werd enerzijds de veestapel uitgebreid, ander-
zijds zorgde men voor een grotere produktie
per dier door gerichte genetische selectie, een
betere huisvestingen verzorgingen een andere
voeding.

Daar elk dier een zekere hoeveelheid voeder
gebruikt om zijn onderhoudsbchoefte te dek-
ken is een grotere produktie per dier ook zeer
lonend, vooral naarmate de vocdcrkosten stij-
gen.

Meer dan de helft van de prod uk tie kosten van
melk bestaat uit uilgaven voor krachtvocders
cn ruwvoeders.

Om dc produktie van melk krachtig te verho-
gen werd men meer en meer gedwongen af te
stappen van de klassieke ruwvoeders (hooi)
waarvan de afbraak in dc pens te traag ver-
loopt om de benodigde voedingsstoffen te le-
veren voor de zeer hoge produklies waarop de
dieren waren geselecteerd. Nederland heeft al
aan het eind van de vorige eeuw gekozen v oor
een agrarische veredelingsindustrie die is ge-
baseerd op de aankoop van goedkope grond-
stoffen die worden verwerkt in de zoge-
naamde mengvoeders of krachtvoeders.
Fot de grondstoffen die in ons land in kracht-
voeders worden verwerkt behoren vele neven-
produkten uit de levensmiddelenindustrie
zoals inelasse, cilruspulp, bietenpulp. tarwe-
afvallen. maisglutenprodukten en eivvithou-
dende grondstoffen zoals kokosschilfers, lijn-
zaadschilfers en andere residuen uit de
bereiding van plantaardige oliën.
Vele van deze grondstoffen moeten worden
geïmporteerd uit tropische landen.
Door de import van het buitenlandse voeder
wordt de oppervlaktecapaciteit van de land-
bouw in ons land in feite verdubbeld. Dit in
tegenstelling tot de meeste andere landen in
West-Furopa die meer dan 759( van alle vee-
voeders van eigen bodem betrekken. De sterk
stijgende energieprijzen zullen vooral door-
werken in de kosten van de krachtvoeders cn
op grond van het hierboven vermelde is het
duidelijk dal de melkveehouderij vdoral in
ons land kwetsbaar is.

Naast de algemeen bekende gevolgen van de
intensieve melkveehouderij voor het milieu
zijn er ook gevolgen voor de koe zelf. \'l erwijl
sommige rassen zoals onze Friese koe zich
snel uitbreiden, verdwijnen andere rassen van
het toneel.

Verder is hel overmatig gebruik van kracht-
voeders bij herkauwers in biologisch opzicht
principieel onjuist.

Onze runderen behoren tot d\'ie groep herkau-
wers die uiterst geschikt is om plantaardige
voeders met een lage voedingswaarde en af-
valmalerialen. die als voedsel voor mens en
niet-herkauwende dieren onaanvaardbaar
zijn. te benutten.

-ocr page 354-

Nu is dit beeld echter geheel anders geworden:
om tegemoet te komen aan de sterk ver-
hoogde produktiecapaciteit van het dier moe-
ten wij onze moderne koe voederen met hoog-
waardige produkten. De pensi\'ermentatie van
de koe, van huis uit een grazer, is daar echter
in principe niet opingesteld met als gevolgdat
afwijkingen ontstaan in de pensfermentatie
die een bron zijn voor stoornissen in de melk-
produktie en afwijkingen in de stofwisseling
van het dier welke schadelijk zijn voor diens
gezondheid.

De heer Prins studeerde biologie te Utrecht van
1957 tot 1963 en was van 1963 tot 1977 werkzaam
als wetenschappelijk medewerker bij het Laborato-
rium voor Medisch-Veterinaire Chemie (later de
Vakgroep voor Veterinaire Biochemie) van de Fa-
culteit der Diergeneeskunde.
Hij promoveerde in 1967 op het proefschrift: \'En-
kele microbiologische en biochemische aspecten
van de stofw isseling in de pens\', een onderzoek over
de afbraak van plantaardige verbindingen in de
voormaag van het rund.

Prof. Prins was werkzaam bij universiteiten in Cali-

fornië en België en is sinds 1977 in dienst van de

Vakgroep voor Zootechniek.

Daarnaast is hij lid van een aantal organisaties op

vakgebied.

{Persherichl Rijksuniversiieii Uirechi)

Nadere omschrijving van het
begrip \'wrakke of zieke\'
dieren

in de praktijk blijkt er grote behoefte te be-
staan aan een nadere uitwerking van het arti-
kel in het Besluit Dierenvervoer, dat: \'het ver-
voeren van vee dat verschijnselen vaneen ziekte
vertoont, gewond of kreupel is dan wel een
andere stoornis in de beweging of andere af-
wijking vertoont, waardoor het ongeschikt is
voor vervoer verbiedt tenzij ten behoeve van
zijn diergeneeskundige verzorging of naareen
slachtplaats".

Deze begrippen zijn nu nader omschreven
zodat men in de praktijk aan de hand van de
hieronder vermelde punten kan constateren
of een dier onder dit artikel valt of niet.
Bij het aantreffen van één der onderstaande
afwijkingen is het betreffende artikel van het
Besluit Dierenvervoer van toepassing:
— algemene ziekteverschijnselen bijvoor-
beeld gepaard gaande met een duidelijke
temperatuurverhoging. en of bij zeer ern-
stige vermagering;

- de onmogelijkheid tot staan;

- fracturen (= botbreuken) die de beweging
belemmeren;

— sterk verwaarloosde klauwen, acute ge-
wrichtsontstekingen en peesschede-
ontstekingen en dergelijke die zich uitten
in zwelling, warmte en pijn waarbij het
been niet of nauwelijks wordt belast;

— verlammingen van het bewegingsapparaat
met bijkomende verschijnselen zoals lig-
plekken en atrophie (= afname van de nor-
male omvang);

-- uitgebreide verwondingen.
Vee dat aan één dezer afwijkingen lijdt, mag
op geen andere plaats worden uitgeladen dan
op een slachtplaats dan wel op de plaats waar
het diergeneeskundige verzorging krijgt. Deze
dieren mogen dus ook niet meer op het voor-
terrein van een veemarkt worden afgeladen of
overgeladen.

(Persherichl Min. van
Landbouw en Visserij)

Veertig jaar voedingsorgani-
satie TNO

Sinds juli 1940 bestaat binnen 7 NO een Voe-
dingsorganisatie. De oprichting hiervan was
het gevolg van vele warme pleidooien om bin-
nen TNO voedings- en voedselonderzoek te
gaan verrichten. Het werd als noodzakelijk
gevoeld, de produktieprocessen voor voe-
dingsmiddelen grondig te bestuderen en zo
beter te kunnen beheersen, en daarnaast ineer
inzicht in voedingsproblemen als zodanig te
verkrijgen. Daartoe moest ook de chemische
en microbiologische analyse van voedings-
middelen worden opgebouwd, opdat het
onderzoek op betrouwbare gegevens zou kun-
nen worden gebaseerd.

Inmiddels isde Voedingsorganisatie TNO uit-
gegroeid lot een \'bedrijf met bijna 500 werk-
nemers. Talloze aspecten van voeding en
voedsel worden onderzocht in het centrale
instituut te Zeist en de instituten te Wagenin-
gen (graan, meel en brood) en I Jmuiden (vis-
serijprodukten). Het was een goed idee om. bij
het veertigjarig bestaan van de Voedingsorga-
nisatie. aan een aantal van deze aspecten
aandacht tc besteden door middel van een
symposium, dat als thema \'Uitkomst en uit-
zicht" meekreeg. Een symposium, dat zich
over vier dagen uitstrekte en waarin een groot
aantal problemen kon worden behandeld
door de eigen mensen, elke dag voorafgegaan
door een meer integraal gerichte lezing waar-
voor een gastspreker was uitgenodigd.

-ocr page 355-

Kwaliteitsonderzoek

De eerste dag stond in het teken van het kwali-
teitsonderzoek en kreeg als motto \'nut en
noodzaak\' mee. Gastspreker was drs. C. C. J.
M. van der Meijs(Directie Voedings-en Kwa-
liteitsaangelegenheden van het Ministerie van
Landbouw en Visserij), die uiteenzette dat de
kwaliteit van voedingsmiddelen de komende
tijd steeds belangrijker zal worden. Dit hangt
ten nauwste samen met economische verande-
ringen, die wel zijn omschreven als een over-
gang van hoeveelheids- naar kwaliteitseco-
nomie. De veranderde instelling van de
consument speelt hierbij een grote rol. De
overheid reageert hierop door het voeren van
een beleid dat zowel de produktiemethoden
als de produkten betreft. Hiervan gaf hij een
aantal voorbeelden.

In de discussie kwam onder meer het grote
aantal ministeries dat bij kwaliteitsregulerin-
gen is betrokken aan de orde. De spreker
merkte op dat de Nationale Raad voor Land-
bouwkundig Onderzoek de noodzakelijke
beleidslijnen en doelstellingen tracht te for-
muleren. Hij ziet dat als de enige goede moge-
lijkheid om samen verder te werken.
Ir. F. Dukel sprak over echtheidscriteria voor
vruchtesappen. In de bestaande wettelijke
regelingen blijken nogal wat leemten aanwe-
zig, vooral op het punt van de authenticiteit.
Een werkgroep waarin het CIVO een belang-
rijke rol vervult tracht deze leemten op te
vullen, hetgeen in 1979 leidde tot de opname
van authenticiteitscriteria voor sinaasappel-
sap in de Produktschapsverordening.
Een vraagsteller wees op de nogal grote ver-
schillen tussen de EEG-landen voor wat
betreft de normen voor vruchtesappen. Het
bleek dat deze thans volop in discussie zijn.
Dr. J. B. Luten berichtte over nieuwe aspecten
van versheids- en kwaliteitsbepaling bij vis,
waarbij met name makreel veel aandacht
kreeg. In deze vissoort kan onder sommige
omstandigheden vrij veel histatnine ont-
staan, hetgeen de vis voor consumptie onge-
schikt maakt. Ook allerlei andere aminen zul-
len zich tijdens het wat langer bewaren van vis
ontwikkelen. Het door spreker en zijn mede-
werkers gedane onderzoek op dit terrein werd
uitvoerig behandeld.

Op de vraag of het hier gaat om produkten die
uit bepaalde landen afkomstig zijn ant-
woordde hij dat het onderzoek nog als oriën-
terend moet worden beschouwd. (Niettemin
bestaat reeds regelmatig contact met het
Ministerie van Volksgezondheid over deze
materie).

Ir. G. A. Harrewijn behandelde de invloed
van verpakkingstechnieken op de microbiële
kwaliteit van voedingsmiddelen. Hierbij
kwam allereerst het onder vacuum of gasvul-
ling verpakken, vervolgens het aseptisch ver-
pakken, daarna het steriliseren in flexibele en
halfstarre verpakking en tenslotte het ver-
pakken van \'intermediate moisture foods\' aan
de orde. Een drietal zaken was steeds van
belang: de (on)doorlaatbaarheid van de ver-
pakking voor bacteriën, id. voor gas en water-
damp en tenslotte de microbiële contaminatie
van het produkt zelf.

Tijdens de discussie kwam nog naar voren
dat hergebruik van verpakkingsmateriaal
(retourflessen!) extra besmettingsrisico kan
inhouden en dat daarom veel aandacht moet
worden besteed aan het gescheiden houden
van wel en niet gereinigde flessen.

Drs. P. J. Groenen hield een voordracht over
blootstelling aan nitrosaminen, waarbij niet
alleen de consumptie van voedsel en dranken
maar ook het arbeidsmilieu aan de orde
kwam. Nitrosaminen zijn carcinogeen voor
verscheidene soorten proefdieren en zeer
waarschijnlijk ook voor de mens. Deze stoffen
moeten daarom uit ons voedselpakket wor-
den geweerd. Ongelukkigerwijze kunnen
nitrosaminen ook in het lichaam worden
gevormd uit nitriet en secundaire of tertiaire
aminen; nitriet kan weer uit nitraat ontstaan.
Blootstelling aan nitrosaminen kan o.a.
optreden door consumptie van bepaalde
vleeswaren — met name gebakken bacon —
en enkele visprodukten, en tot voor kort ook
door het drinken van sommige biersoorten.
Het gebruik van sommige medicijnen en
cosmetica leidt eveneens tot een bepaalde
belasting met nitrosaminen. In de meeste
gevallen echter zijn de concentraties gelukkig
klein.

In de discussie kwam - uiteraard de toe-
voeging van nitriet aan vleeswaren ter sprake.
Hieruit bleek dat nimmer kon worden aange-
toond dat nitriet rechtstreeks is betrokken bij
de vorming van maligne tumoren, dit in tegen-
stelling tot hetgeen eerder is gesuggereerd.
Dat binnen de Voedingsorganisatie TNO ook
meer fundamenteel onderzoek wordt verricht
maakte dr. A. Graveland duidelijk met zijn
voordracht over de rol van graaneiwitten bij
de broodbereiding. Hij behandelde onder
tneer de vraag waarom van tarwe wel brood
met een luchtige en samenhangende structuur
kan worden bereid en van gerst niet. Voorts
werd de werking van enige \'meelverbeteraars\'
zoals bijvoorbeeld kaliumbromaat besproken
- een stof die, naar uit de discussie bleek, in
de toekomst wellicht niet meer behoeft te wor-
den toegevoegd.

-ocr page 356-

Waarde cn waardering

Dil was het motto \\an de tweede symposium-
dag. waarop het technologisch onder/oek aan
de orde kwam. Als gastspreker was prof. dr.
D. B. Lund \\an de l\'niversity of Wisconsin
(Madison. L,\'.S..A.) uitgenodigd. Hij behan-
delde in grote lijnen de invloed \\an nieuwe
procestechnieken op de voedingswaarde \\an
levensmiddelen waarbij hij in het bijzonder
aandacht schonk aan het totale nutriënten-
bestand. Het meeste onderzoek in die richting
is pas van dc laatste vijf jaar; het huidige
inzicht berust nog op smalle basis. Hij gaf
wegen aan waarlangs de empirische proces-
kunde kan worden vervangen door een pro-
cestechnologie die op fundamentele in/ichten
is gevestigd.

Ing. H. Houwing sprak over de invloed van
bestraling op de houdbaarheid \\an voorver-
pakte visfilets en gekookte garnalen, beide
/eer bederfelijke produkten.
Bestraling kan de houdbaarheid aan/ienlijk
v erlengen, mits men v an goede \\ is uitgaat en
de hygiëne in acht neemt. De sensorische
eigenschappen van vis kunnen wel wat le lij-
den hebben van het bestralingsproces; bij gar-
nalen is dit in mindere inate het geval.
In de discussie bleek dat bestralen aan boord
weinig zin zou hebben, omdat het kiemgetal
daar nog niet hoog is en bovendien na besmet-
ting optreedt.

Ir. P. Sluimer liet ccn aantal nieuwe wij/en
van broodbakken de revue passeren, met
name dic welke de laatste 25 jaar /ijn inge-
voerd. Van v eel belang hierbij was het vcrinin-
deren van de nachtarbeid van oudsher één
der kenmerken van het bakkersbedrijf Nacht-
arbeid lijkt thans overigens minder nood/a-
kelijk. nu uit marktstudies blijkt dat in vele
huishoudens brood in de diepv riezer wordt
bewaard.

De discussie leverde wat gedachtenwisseling
op over de bij dc broodbcreiding toegepaste
additieven. Volgens de spreker zijn deze alle
veilig; wel wordt van consumcntenzijdc aan-
gedrongen op vermindering van dc hoeveel-
heid vet.

Fcn geheel ander probleem behandelde ir. P.
C. Moerman. Hier geen brood-, maar een
worstdeeg. waar waterbinding en vctemulge-
ring belangrijke factoren zijn voor het berei-
den van een stabiele kookworst. Vooral de
ontsluiting van de vleeseiwitten tijdens het
cutterproces en dc daarbij optredende tempe-
ratuur bepalen echter de stabiliteit. Dit proces
kan thans goed worden beschreven, zodat de
mogelijkheid van procesbeheersing ruim-
schoots aanwezig is.

Van dc worst naar dc chocolade. Ir. .1. A.
Wijsman besprak het op industriële schaal
roosten van cacaobonen. Dit roosten (droog
verhitten bij 12()a 14Ü°C) geschiedt om reuk-
en smaakcomponcnten te ontwikkelen, ter-
wijl ongewenste aromastoffen met het vocht
worden verwijderd. De mate waarin het
aroma zich ontwikkelt hangt sterk af van de
wijze waarop wordl geroost. Vandaar de
voortdurende research op dil gebied. Zowel in
de voordracht als tijdens de beantwoording
van vragen werd hierover veel informatie
\\ erstrekt.

Prof. dr. E. P. Köster, zelf geen medewerker
van de Voedingsorganisatie TNO maar wel
nauw met het CIVO samenwerkend op het
gebied van de sensorische analyse, sloot deze
dag de rij met een v oordracht over dil vakge-
bied. Het \'ruiken cn proeven\', zo stelde hij.
heeft zich een volwaardige plaats naast de
instrumentele analyse verworven en is. nu de
zorg om de organoleptische kwaliteit zo op de

V oorgrond staal, niet meer weg te denken. Dit
komt mede doordat dc voedingswaarde cn de

V itaminerijkdoni thans voldoende kunnen
worden bewaakt (cen opvatting die nogal ver-
schilt van hetgeen Lund \'s ochtends te berde
bracht).

Hel ruiken en proeven in de v oedingsmidde-
lenindustrie. vroeger vooral in handen van
e.sperts. dient meer cn meer aan getrainde
panels te worden overgelaten. Van belang is
dat dergelijke panels niet alleen dc vaste kwa-
liteitsstandaarden handhaven maar ook reke-
ning houden met veranderde eisen of wensen.
Hel is daarbij noodzaak dat de afdeling senso-
rische analyse binnen cen bedrijf een hoge
mate van onalliankelijkheid bezit.

Voedingsonderzoek

Dal ook het eigenlijke voedingsonderzoek
binnen I NO volop in dc belangstelling staat
bleek tijilcns de derde zitting, die hel motto
\'Voedingsonderzoek bij de mens; welen en
eten\' droeg. Gastspreker prof. dr. .1. C. Water-
low van dc London School of Hygiene and
Iropical Mcdicinc vestigde dc aandacht
vooral op het onderzoek naarde vocdingsloe-
stand van de bevolking in arme gebieden en
plaatste daar enkele kanttekeningen bij. Zo
dient de \\oedingstoesland van een bevolking
niet uitsluitend door bepaalde slatistischc
gegevens te worden bepaald en is het van veel
belang, de keuze van grenswaarden flexibel te
houden. Watcrlow acht het v ooral v an belang
dal longitudinale studies van dc eerste negen
levensmaanden worden verricht, omdat zich
hier de grootste problemen voordoen. Meer

-ocr page 357-

algemeen pleitte hij voor het hanteren van
internationale referenties in plaats \\an lokale
standaarden.

Drs. R. .1. Egger belichtte het epidemiologi-
sche voedingsonderzoek zoals dat thans
plaatsvindt binnen het Instituut CIVO-
roxicologie & Voeding. Ter illustratie behan-
delde hij een onderzoek naar de voedingstoe-
stand \\an achtjarige Nederlandse
schoolkinderen resp. adolescenten en een zg.
interventie-onderzoek (waarbij de invloed
van een extra hoeveelheid van een bepaald
voedingsbestanddeel op een proefgroep
wordt nagegaan).

Prol. dr. R. l.uvken. de volgende spreker,
sloot weer rechtstreeks aan bij het betoog van
Watcrlow met een bespreking van de vier
belangrijkste methoden van het voedingson-
derzoek: anthropometrie, bepaling van de
voedselopname, biochemisch onderzoek en
klinisch onderzoek. Hij wees op de grote lacu-
nes in kennis en methodiek die op deze terrei-
nen nog steeds bestaan. Referentiewaardenen
standaarden zijn vaak aanvechtbaar; inter-
pretatie van verkregen gegevens levert steeds
weer moeilijkheden op. Hij pleitte voor meer
basisonderzoek in goed functionerende insti-
tuten in het Westen, en in directe aansluiting
hierop toetsing in het veldonderzoek.
Dc volgende voordracht van drs. W. van
Dokkum - behandelde een recent C\'IVO-
onderzoek. [^it had tot doel, de invloed van
vet en vezel op de bcnutbaarheid van bepaalde
mineralen (calcium, magnesium, ijzer, zink en
koper) vast te stellen. Aanwijzingen werden
verkregen dat grote hoeveelheden linolzuur in
de voeding de opname van met name ijzer
negatief kan beïnvloeden. In dc discussie
bleek overigens dat ccn bepaalde adaptatie
van het lichaam aan deze grote hoeveelheden
niet is uitgesloten, zodat de opname van mine-
ralen dan minder sterk wordt beïnvloed.
Dr. W. H. P. Schreurs gaf ccn beschouwing
over dc voorziening met vitamines van de
Nederlandse bevolking. Dank zij de moderne
methoden van onderzoek kunnen hierover
thans relevante gegevens worden verkregen.
Er zijn aanwijzingen dat de voorziening mcl
bepaalde vitamines, met name die van dc B-
groep, bij grote delen van de bevolking waar-
schijnlijk marginaal en mogelijk hier en daar
zelfs onvoldoende is. Verliezen tijdens berei-
ding en bewaring zijn hier debet aan, maar
ook onwetendheid omtrent een goed uitgeba-
lanceerde voeding. Slechte vertering c.q.
onv oldoende resorptie dragen het hunne hier-
toe bij. Ook bepaalde ziekten en overmatig
drankgebruik kunnen hypovitaminosen ver-
oorzaken. De invloed van deze vitaminete-
korten op de ontwikkeling van ziekten op
latere leeftijd is onbekend cn dient te worden
bestudeerd.

In de discussie kwam, hoe kan het anders, de
Voedingsmiddelcntabcl uitvoerig ter sprake.
Met nadruk werd erop gewezen dat deze tabel
geldt voor gezcmde mensen; een tweéde tabel
voor meergespecialiseerd gebruik werd echter
door één der vragenstellers in overweging
gegeven.

Voldoende vitaminetoevoer is één van de
voorwaarden voor optimale voeding, maar de
vraag wat \'optimale voeding" nu precies
inhoudt is nog open. Dr. ir. R. J. .1. Hermus
behandelde, als laatste spreker van deze dag,
problemen als het doen van aanbevelingen ten
aanzien van optimale voeding op grond van
onderzoek aan beperkte groepen. Het pro-
bleem is vooral de enorme variabiliteit in
respons op een bepaald voedingsaanbod.
.Mgemene aanbevelingen gelden in veel gev al-
len niet of nauwelijks voor individuele perso-
nen. Voor effectieve voedingsadviezen zal het
steeds meer nodig blijken, deze te individuali-
seren. Ook hier geldt dat meer onderzoek op
dit terrein zou moeten plaatsvinden.

Veiligheid in de voeding

De laatste dag van het symposium was gewijd
aan toxicologisch onderzoek.
Prof. dr. J. H. Weisburger van de Atnerican
Health Foundation stelde al direct een heet
hangijzer aan de orde: de relatie tussen voe-
ding en kanker bij de mens. Zoals bekend is
wordt deze relatie afgeleid uit epidemiologi-
sche gegevens, aangevuld met resultaten van
experimenten met proefdieren, voornamelijk
ratten. Op deze wijze is bijvoorbeeld inzicht
verkregen in de bevorderende werking van
voedingsvetten op het ontstaan van colon-,
borst- en prostaatkanker almede in dc rem-
mende invloed van voedingsvezel op de vor-
ming van colonkanker. Ook zijn aanwijzingen
verkregen dat het optreden van maagkanker
kan worden voorkomen door regelmatige
opname van voedingsmiddelen die rijk zijn
aan de vitamines C en E.
1 n dc discussie stonden met na mede nitrosami-
nen weer in de belangstelling. Zo werd
gev raagd of een maaltijd met vis (aminen) en
groenten (nitraat) aanleiding zou kunnen
geven tot nitrosatninevorming in het maag-
darmkanaal. Volgens Weisburger was dit niet
het geval vanwege het hoge vitamine C-
gehalte in groenten, waardoor nitrosamine-
vorming wordt tegengegaan.
Mevrouw drs. M. I. Willems meldde een
onderzoek naar de invloed van tinchloride op
dunne darm en pancreas van ratten. Hoge

-ocr page 358-

tinconcentraties liebben op beide organen een
schadelijk effect. In de discussie bleek echter
dat geen no effect-level kon worden
vastgesteld.

Een geheel andere verbinding, die in eiwitpre-
paraten kan\\oorkomen(lysinoalanine. LAl.)
was het onderwerp van een studie die werd
gerapporteerd door drs. R. B. Beems. LAl.
blijkt voor de rat nefroto.xisch te zijn en kan
ook niertumoren induceren; op grond van
andere waarnemingen moet de stof echter eer-
der als cocarcinogeen dan als een direct wer-
kend carcinogeen worden beschouwd.
Op de vraag of normstelling voor LAL zinvol
is zolang concrete gegevens ten aanzien van de
schadelijkheid voor de mens ontbreken, werd
geantwoord dat de vorming van deze verbin-
ding ook daling van de voedingswaarde van
het eiwit veroorzaakt en normstelling alleen
daarom al zinvol is. Voor sojaeiwit bestaat
reeds een norm op grond van \'good manufac-
turing practice\'.

Drs. E. J. Sinkeldam sneed het probleem aan
van de invloed van voedingsfactoren op de
toxiciteit van bepaalde stoffen. Als eerste
voorbeeld noemde hij tin. dat de ijzerstatus in
ongunstige zin beïnvloedt, maar omgekeerd
minder toxisch is bij extra ijzertoevoer. Een
ander voorbeeld is de interaktie tussen een
bepaald type caramel en vitamine B,,. Indien
dergelijke interacties bestaan kan de samen-
stelling van proefvoer van grote invloed zijn
op de uitkomsten van toxicologische experi-
menten. Ook is het in zulke gevallen moeilijk,
een acceptable daily intake (ADI) vast tc
stellen.

In de discussie bleek de referenteen voorstan-
der van het direct meten van de door de toxi-
sche stof beïnvloede factor in proefpersonen.
Daardoor zou het niet nodig zijn. mct een
veiligheidsfactor te werken.
Kankerverwekkende stoffen blijven uiteraard
in het centrum van de belangstelling staan.
Voor het aantonen van carcinogeniteit zijn de
laatste jaren enkele systemen ontwikkeld en
wel de tests voor het aantonen van mutagene
werking (waaronder de bekende Ames-test).
tests die DNA-schade vaststellen en tests die
maligne transformaties in celculturen aanto-
nen. Dr. R. Kroes behandelde de mogelijkhe-
den en beperkingen van deze
Screeningtests.
De zg. genotoxische carcinogenen kunnen er
i.h.a. redelijk nauwkeurig mee worden aange-
toond. de indirecte carcinogenen of cocarci-
noeenen in veel mindere mate. In dc toekomst
dienen dc tests v ooral tot deze groepen tc wor-
den uitgebreid.

De laatste spreker tijdens dit symposium was
prof. dr. .LH. Koeman, die eveneens een aan-
tal aspecten van het kankerprobleem
belichtte. Deze waren toegespitst op het muta-
geniteitsonderzoek van levensmiddelen.
Daarbij ging het minder om de inethode dan
wel om de mutagene stoffen zelf. Hij legde een
duidelijke relatie tussen mutagene factoren en
het kankerrisico, al stelde hij nadrukkelijk dat
niet alle mutagene stoffen carcinogeen zijn
(dit kwam ook in de voorafgaande discussie
naar voren), dat de voeding een eigen intrin-
sieke invloed op de ziekte heeft en dat deze
voeding tevens stoffen kan bevatten die kan-
kerverwekkende factoren modificeren. Hoe-
wel thans een aantal kankerverwekkende stof-
fen en ook enige modificerende factoren
bekend zijn is het nog te vroeg, terzake voe-
dingsadviezen op te stellen. Met name combi-
naties van factoren kunnen van belang zijn en
daarover is nog te weinig onderzoek gedaan.

Voor degenen die in voeding en voedingspro-
blemen zijn geïnteresseerd zal dit symposium
een schat aan informatie hebben opgeleverd.
Overigens moet men bedenken dat het hier
gaat om nict meerdan een bloemlezing uit alle
onderzoek dat binnen de Hoofdgroep Voe-
ding en Voedingsmiddelen TNO plaatsvindt.
Dit kwam tot uiting in een zeker gemis aan
eenheid binnen de vier zittingen. Het aaneen-
smeden van verschillende voordrachten tot
een homogeen geheel is echter een bijzonder
moeilijke zaak. Alle begrip dus voor de af en
toe optredende brokkeligheid.
Alle voordrachten op één na zijn samengevat
in ecn keurige tiitgave. die bij het Pudoc in
Wageningen kan worden besteld.

A. Riiiivr.

S. Hatigsiud.

P. S. van Roon\'

Faculteit der Diergeneeskunde. Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong.

-ocr page 359-

Transition Metals in Biochemistry

Onder auspiciën van de Commissie voorde Bioche-
mie en de Biofysica wordt van 6 tot en met 9 oktober
1981 de (besloten) Workshop\' fransition Metals in
Biochemistry" gehouden in de het gebouw van de
Akademievan Wetenschappen, Kloveniersburgwal
29 te Amsterdam.

Op de mogelijkheid wordt gewezen dat belangstel-
lenden deze Workshop als toehoorder kunnen bij-
wonen.

Een van de doelstellingen \\an dergelijke door het
Ministerie \\an Onderwijs en Wetenschappen gefi-
nancierde Workshops, is om jonge Nederlandse on-
derzoekers in contact te brengen met vaak vooraan-
staande wetenschappers op een bepaald gebied.

\\Oorloplg programma

Dinsdag 6 oktober

(ieneral introduction: Prof.

dr, E. C, Slater,

,v morgens:

Dr. H, A, O, flill (0,\\ford. Engeland): \'O.xygen - a
to,\\ic element?"

Prof, dr, R, Prins: \'Autoxidation of thiols with
synthetic enzymes: Cobalt-phtalocyanine attached
to basic polymers\',
■,s mid dugs:

Prof. dr. B. (i. Malmstroin (Ciöteborg. Zweden):
\' fhe Mechanism of Dioxygen Reduction by l.ac-
case and Cytochrome c Oxidase\'.
Prof. dr. V. Ullrich (Hoburg-Saar, Duitsland):
\'Oxygen activation by cytochrome P45Ü enzymes\'.
Prof. dr. H. E. van (iclder (Universiteit van .Amster-
dam): \'Interaction between Cytochrome c and C\\-
tochrome c oxidase\',

W oensdag 7 oktober

\',v morgens:

Prof. dr. M. Calvin (California. U,S.,A,):\'Synthetic
Chloroplasts\',

Prof, dr, M, (Iraetzcl (Lausanne. Zwitserland): \'In
I iiro Photosynthesis\'.

Prof. dr. .1. Amesz( Huygens Lab.. Leiden): \' fransi-
tion Metals in Photosynthesis\'.
\',s uvonds:

Prof. dr. H. C. Ereeman (Sydney. .Australië).
Prof. dr. C. D. Garner (Manchester. Engeland):
\'L.XAES studies of copper and zinc centres in bo-
vine superoxide dismutase\'.

Prof. dr. .lean-Marie Lehn (Strassbourg, Erank-
rijk): \'Dinuclear Cryptates-Design and Properties
of Inclusion Complexes of \'I wo transition Metal
Cations\'.

Donderdag 8 oktober

\\ morgens:

Prof. dr. R. J. P. Williams (Oxford. Engeland):
\'tuning Metal Ion Chemistrv to Meet Biological
Needs\'.

ProL dr. R. (i. Shulman (Connecticut. U S.A.):
\'EXAES data on various hemoglobins and single
crystals of myoglobin".

Prof. dr. H. G. van Eijk (Erasmus Universiteit.
Rotterdam): \'Iron Transport: Transferrins and in-
tracellular Components\'.
\'.V uvonds:

Dr. B. E. Smith (Brighton. Engeland): \'The .Metal
clusters of the MoEe Protein of nitrogenase".
Prof. dr. B. A. Averill(East Lansing, U.S.A,):\'Syn-
thetic ,Approaches to the Metal Centers of Nitroge-
nase\'.

Dr. .leanne .iordanov (Grenoble. Frankrijk):
\'Model compounds for Nitrogenase\'.

\\ rijdag 9 oktober

\'.V morgens:

Dr. A. .). Thomson (Norwich. Fngeland): "Magne-
tic circular dichroism spectroscopy as a probe of
Fe S centres in Proteins\'.

f^r, H. .1. Grande (Landbouwhogeschool Wagenin-

gen):\'\'Ihe active site of hydrogenase".

Prof, dr. Antonio V. Xavier (Lissabon. Portugal):

\'Mechanisms of Electron in Ferredoxinsand Multi-

haem Cytochromes".

\'.V middugs:

ProL dr. fl. Beinert (Madison. U.S..A.):\'Studies on
the Structure and Function of the Iron-Sulfur Clus-
ter\'.

Prof. dr. E. Mtinck (Navarre, U.S.A.): \'Mossbauer

and FPR Studies of .IFe-.IS Clusters".

Prof. dr. P. Heinmcrich (Konstanz, Duitsland):

\'The importance of the Iron in Iron-sulfur flavo-

protcins\'.

Inlichtingen

Correspondentieadres:
Postbus 19121.
1000 GC Amsterdam
(tel. 020-222902),

-ocr page 360-

Gezondheidsverklaringen voor
Duitsland

Van de Duitse Veterinaire Dienst in
Bonn is een klacht ontvangen dat regel-
matig voor pluimvee en honden, die voor
tentoonstelling naar Duitsland worden
vervoerd, gezondheidsverklaringen wor-
den overgelegd welke zijn afgegeven door
praktizerende dierenartsen. Het komt
ook dikwijls voor dat dierentuindieren en
huisdieren van dergelijke verklaringen
zijn vergezeld. Dit geeft aan de grens dik-
wijls aanleiding tot moeilijkheden en er-
gernis.

De West-Duitse Veterinaire Dienst deelt
voorts mede, dat de invoer van bovenver-
melde dieren slechts wordt toegestaan in-
dien voor de dieren een door de Neder-
landse Veterinaire Dienst afgegeven
gezondheidsverklaring of een door deze
ciienst gelegaliseerde gezondheidsverkla-
ring van een praktizerend dierenarts kan
worden overgelegd.

BESMIi l I Fl I.IKF DIFRZIFK I FN

Dier/lektcnbulletin nr. 12 \\an dc Veterinaire Dienst
over hel tijdvak van 16 1 ni 30 juni 1981 vermeldt
het volgende aanlal gevallen van aangifteplichtige
besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupei

totaal 38 gevallen in 34 gemeenten.

4 gevallen
i gevallen in
1 3 gevallen in
4 gevallen in
8 gevallen in
4 gevallen

4 gemeenten

2 gemeenten

3 gemeenten
7 gemeenten

(ironingen

Friesland

Drenthe

Gelderland

Noord-Holland

Zuid-Holland

Schurft

\'Fotaal 2 gevallen in 2 gemeenten.
Friesland 1 geval

Noord-Holland 1 geval

MOND- FN Kl.AUWZFFR
Maleisië

Volgens een telegram, gedateerd 26 juni. was er vier
dagen tevoren mond- en klauw/eer geconstateerd
bij 36 runderen op het abattoir te Ipoh Rerak. De
besmette dieren en hun karkassen zijn gedestrueerd
en maatregelen zijn genomen ter preventie vaneen
verdere verspreiding van de ziekte.

VARKFNSI\'FSl
(Griekenland

Per telc.N van 26 juni meldde de (iriekse Veterinaire
Dienst drie uitbraken van varkenspest.
(Jp 18 juni werd op een mestbedrijf {68 varkens) in
de gemeente Aspropyrgos (departement Attikis)
varkenspest geconstateerd. De oorsprong is waar-
schijnlijk gelegen in de vervoedering van vtieselaf-
vallen.

Vijl dagen nadien werden op 2 mestbedrijven met in
totaal 202 varkens in de gemeente Kastri (departe-
ment Fthiotida) uitbraken gemeld. Fen onderzoek
naar de oorsprong van de besmetting is gaande.
In alle gevallen zijn de gehele populaties afgemaakt
en getlestruecrd en zijn tinmiddellijk sanitaire en
vetcrinair-politionele maatregelen uitgevoerd, in-
clusief de ringenting van v arkens in de quarantaine-
gebieden.

Volgens een telegram, d.d. 7 juli. van de Griekse
Veterinaire Dienst is er de dag tevoren op cen mest-
bedrijf mcl 24 varkens evenals bij twee eerderge-
noemde gevallen gelegen in de gemeenle Kastri
van het departement Fthiotida. een uitbraak van
varkenspest gecimstatccrd.

.Alle varkens zijn afgemaakt en gedestrueerd. Sani-
taire en veterinair politionele maatregelen zijn ge-
nomen.

ragöQ

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 361-

I.uxeniburg

Op 26 juni is een geval van varkenspest gemeld op^
een mestbedrijf te Bet/dorf. De erop volgende dag
/ijn alle 670 varkens van het betrokken bedrijf afge-
maakt en gedestrueerd. fiet gehele kanton is tot
verboden gebied verklaard en alle vervoer van var-
kens is er verboden.

Na de eerste uitbraak van varkenspest, werden nog
drie gevallen geconstateerd, waarvan ccn op 7 juli
opnieuw te Bet/dorf (kanton Grevenmacher) en
twee op lOjuli, resp. te Filsdorf en Elvange (beiden
Remich). Fpi/oötiologisch /ijn de/e verbonden met
het geval van 26 juni, daar de biggen van de/elfde
handelaar afkomstig /ijn.

Alle drie bedrijven /ijn inmiddels geruimd en de
populaties /ijn afgemaakt en gedestrueerd. Beide
kantons /ijn tot \'verboden gebied\' verklaard en er
geldt ecn vervoersverbod voor varkens.

Belgiié

Per telex van 7 juli gaf de Belgische Veterinaire
Dienst kennis vaneen nieuwe uitbraak van varkens-
pest, ditmaal te Thulin, provincie Henegouwen,
Het betrof een mestbedrijf van 556 varkens.
Alle betrokken varkens /ijn afgemaakt engedestru-
eerd. Desinfectie en veterinair politionele maatrege-
len /ijn toegepast.

gT

Europ, Fleischforscherkongreß (A),

8th International Symposium of
World .Association of Veterinarv Food Hygie-
nists, Dublin (pag, 263 en 949 (1980); 5.34),

31 - 3 sept, 32nd Annual Meeting of the European
Association for .Animal Production - Ned.
Zoötechnische Vereniging: Studiedagen
E.A.A.P., Zagreb.

September:

3 Groep Veterinaire Homoeopathie

KN.M.v.D. I.eden vergadering.

9 11 FXV ESOMAR Seminar on: \'Internati-
onal Pharmaceutical Marketing Research\' -
consolidating our experiences. Zilrich,

14 18 European Association for the Study of
Diabetes (FASD), 17e jaarlijkse bijeenkomst,
RAl-Amsterdam, (pag, 1097 \'80)

10 II Fortbildungstagung des Bundesverban-
des der beamten lierar/te (A), Bad Har/hurg,

15 Afd. Zuid-Holland KN.M.v.D. Afdelings-
vergadering Hotel-Rest, \'Belvedere\', Schoon-
hoven, aanvang 20,30 uur,

15 Afd, Overijssel K.N,M,v,D, l.edcnvcrgade-
ring. Hotel Berg/icht, Hellendoorn: aanvang
20,15 uur.

16 Afd. Friesland K.N.M.v.D. I9clustrum, Hotel
Ijaarda, Oranjewoud; vanaf 15,00 uur.

16 Smith Kline, Windsurfkampioenschap voor
dierenartsen. Nieuwkoop.

17 Afd. Noord-Holland K. N. M .v. D.-leden-
vergadering, Oosthui/en. aanvang 20.30 uur.

17 Groep Volksge/ondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

17 20 British Veterinary Association Annual
Congress, liniversity of Exeter (pag. 337).

1981

Augustus:

24-28 27
Wien,
4 sept

.^0

17 20 Congres National des Vétérinaires Fran-
çais. La Baule (pag. 722).

18 20 1. Europäischer Kongress \'Medizin und
Reitsport\'. Saumur (pag. 697).

19 Najaarsdag Groep Geneeskunde van het
Kleine Huisdier K.N.M.v.D. Bij paleis\'t Loo,
10.00-17.00 uur.

23 Afd, Friesland K,N,M,v,D. I .cdenvergade-
ring, Oranje Hotel, l.ceuwarden, 20.00 uur.

24 Kring Dierenartsen (ielderse Vallei Kringbij-
eenkomst.

24 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost. Pluimvee-
proefbedrijf te Marum (Gr.).

24 26 30. Internationale Fachtagung für f-ort-
pflan/ung und Besamung der Bundesanstalt
für künstliche Besamung, Ihalheim, Wels
(pag. 451).

28 lokt. 22, Arbeitstagung des Arbeitsgebietes
•Lebensmittelhygiene\' der DVG (.A),
Garmisch-Partenkirchen, (pag. 127)

Oktober:

2 3 .laarcongres 1981 K.N,M.v.D,, tevens I28e
Algemene Vergadering, Rhenen (pag, 291 en
pag. 399).

4 Nationaal Symposium: \'Prophylactic Ap-
proach to Disc I.\')isease\', Brussel (pag, 722)

5 10 2, Gfl Seminar überangewandte Nut/tie-
rethologie (pag. 697),

6 9 \'Lransition Metals in biochemistry\' -
Workshop (pag, 787),

9 Orthopädischer Fortbildungskurs \'Pferd\',
Wien (pag, 698),

13 14 Kulmbacher Fortbildungstagen (A),
Kulmbach.

14 17 LXVl E.S.O.M.A R. \'Industrial Marke-
ting Research\' - developments affecting our
future, Budapest,

14 17 BpT-KongrelJ mit Fortbildungsveranstal-
tung (A), Baden-Baden,

-ocr page 362-

17 19 \'Cerberus\'-U S.C. 4e lustium.

20 21 5. Cuxhavener Seminar "Fleisch und Mei-
scherzeugnisse" (A). Cuxhaven.
23 Week 1 cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.
V. V.d.O.-I)ag (Symposium).
30 Internat. Bienenzüchterkongreli der .Api-
mondia. Acapulco (pag. 698).
30 Week 11 cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

29 3rd European Symposium on Poultry Nu-
trition, Edinburgh (pag. 383).
Najaarsvergadering Genootschap voor Ge-
schiedenis der Geneeskunde, Wiskunde, Na-
tuurwetenschappen en Techniek, tevens wet,
vergadering thema: \'Kanttekeningen bij er-
kende etiketten", DelslTiaven (inl.: tel. 01720-
22454).

November:

2 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei, Kringbij-
eenkomst.

3 -6 Week 111 cursus P.A.O. Groep Praktici

Grote Huisdieren.

10 13 Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

14 Vereniging van Directeuren \\an Gemeentelijke
Slachthuizen en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. ,laarbeurscongrescentrum. Utrecht,
.Aanvang 10.00 uur.

25 27 EXVH E.S.O.M.A.R. \'Publishing m the
1980\'s: innovation and competition, Monte
Carlo,

27 Orthopädischer Fortbildungskurs \'Rind\',
Wien (pag, 698).

December:

5 18 AO ASIF-VET courses, Davos (Switzer-
land) 1981 (pag, 681).

8 Atd. Eimburg K.N.M.v.D. Algemene l eden-
vergadering.

10 Ciroep Volksgezondheid K.N.M.v.tX l eden-
vergadering.

20

22
23

27

26

31

10 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D.-
ledenvergadering, Oosthuizen, aanvang 20,30
uur.

15 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. l.edenvergade-
ring. Hotel Bergzicht, Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

17 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kringbij-
eenkomst.

1982

Februari:

1 Kring Dierenartsen Cielderse Vallei. Kringbij-
eenkomst.

16 17 CEO-studiedagen 1982 (CEO-instituut
voor de Veevoeding \'De Schothorst\').

Maart:

18 Kring Dierenartsen Cielderse Vallei. Kringbij-
eenkomst.

April:

27 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kringbij-
eenkomst.

Mei:

12 ACV-Controle, traditionele Studiedag, Bid-
dinghuizen.

Juli;

26 31 International Pig Veterinary Society
(EP.V.S.) 1982 Congres Mexico-City, Mexico
(pag. 721).

September:

6 10 International .Association of Teachers of
Veterinarv Preventive Medicine, Arlington,
U.S.A. (pag. 415).

7 10 .Xllth World Congress on Diseases of
Cattle - W orld .Association for Buialrics, Am-
sterdam,

Kleiduivenschieten voor
dierenartsen

Op donderdag 14 mei werden voor dc 2c
maal de Nationale Kleiduiven
Kampioenschappen voor Dierenartsen
georganiseerd door Boehringer Ingelheim
B.V. Meer dan 100 dierenartsen uit heel

Nederland zorgden ervoor dat dit ccn
succesvolle, ontspannende dag werd.

Winnaar werd de dierenarts I\'. dc Vrev, dic
de prijs uitgereikt kreeg door Jan leulings.
Vanwege het grote succes zullen volgend
jaar voor dc .3c maal de Kampioenschappen
worden gehouden.

-ocr page 363-

U il werd geboren le llulsi o/> 21 juli 1942.
alwaar zijn vader direcieur van de C.ll. l \'. van
Zeeuws-l \'laanderen en H\'esl-Brahani was. Zijn
schoolopleiding \\\\ as gebruikelijk voor die lijd:
lagere school le Hulsi. .\\H \'I.O-opleiding op hel
.Si. Louis iniernaai le Oudenbosch, hierna hei
.lansenius Lyceum te llulsi.
.Alvorens in 1964 mei zijn siudie in de
diergeneeskunde
Ie beginnen, had hij zijn
diensnijd vervuld.

Zijn serieuze en opiiniisiische aanpak van de
\\iudie, omhuld door gelijkgestemde vrienden van
ziin jaarclub van de R. K. I \'eriias .Sociëieil. leidde
un een vloi behalen van zijn diploma in 1970.
.\\a zijn doctoraal e.vamen in 1969. huwde hij met
Iliida Casteels. L\'it dit huwelijk werden twee
kinderen geboren, .\\lichiel. 10 jaar. en Marie-
Céline. 8 jaar.

Lind 1970 begon hij in de praktijk van collega P.
Grondhuis. welke praktijk een jaar later door
hem werd o\\ ergenomen.
ml was een praktijkman in hart en nieren,
iemand die zich pas ten volle kon ontplooien in
lie dagelijkse onheslendigheid van de praktijk.
Zi/n positieve, krachtige persoonlijkheid en zijn
ijzersterke gestel noopten hem in drukke tijden er
als geen ander, zoals hij het noemde, tegen aan
te gaan.

.Aan de andere kant kon hij genieten van zijn
vrije lijd door met zijn kinderen bezig te zijn.
actief te zijn in sportclubs en sociale
programma\'s. Hij had een hekel aan
pietluttigheid, dacht schematisch, en hield zich
als een lerrier aan gestelde doelen vast.
Dut er uiteindelijk een oplossing is gevonden
voor het levensgevaarlijke internulionule
vrachtverkeer dut nog ultijd via de oude ElO
door de dorpskern van Rijsbergen denderde, is
voorul aan zijn persoonlijke inzet te danken,
l \'it de overweldigende belangstelling tijdens de
uitvaartdienst bleek hoe hij geliefd en
gewaardeerd werd door zijn vrienden, collegae,
cliënten en dorpsgenoten.

\'Zijn heengaan doet ons pijn, zijn 38 jaren waren
te kort. l\'oor zijn vrouw, zijn kinderen en zijn
ouders moet dit een verschrikkelijke leegte zijn.
Door onze vriendschap hopen ut\' een steun voor
hen te zijn.

Ri L n PLAST!SGA
CEES MEECWLSSES
JA S KOMSGS

In memoriam

WIL VAN CAMPEN

Geslagen waren wij allen door hei plolselinge
verlies van onze vriend, pariner en collega
H\'illihrordus Peirus Maria van Campen. len
gev(}lge van een noodloiiig ongeval le Grave op
II juni 1981. op ihuisreis van de jaarvergadering
van de .4. C. l.

Lijdschr. Diergeneesk.. deel 106. afi. 15. 198!

KOMNKl.I.IKI SEin Kl .AN[)SE M.A.A T SC H Pl\'l.1 VOOR DIERGENEESKUNDE

-ocr page 364-

Jaarcongres 1981

\'Diergeneeskunde:
Perspectief en Horizon\'

Het \\orige Tijdschrilt heeft met naam en
toenaam het programma van het komende
Jaarcongres vermeld.
Het is een programma dat \\ooral op de
actualiteit is gericht. Uiteraard, /al men
zeggen. Toch is het ook belangrijk de
voorgeschiedenis en veel veterinaire
problemen en -oplossingen te kennen.
Jammer genoeg ontbreekt daar vaak de tijd
voor.

In het niet-wetenschappelijkc programma,
dat in het verleden damesprogramma placht
te heten, is wel ruimte voor de geschiedenis
ingeruimd.

De deelnemers kunnen o.a. kiezen voor een
bezoek aan Kasteel .Amerongcn. De charme
van dit kasteel is onder meer dat. door de
opstelling van dc meubels e.d.. de indruk
wordt gevestigd dat de bewoners destijds
even voor boodschappen het huis hebben
verlaten.

Het dateert overigens al van voor 168Ü. een
ruime 2üü jaar geleden. Daarvoor was het
al een burcht die uit 1286 stamde.
De f ransen staken het in 1672 nog een keer
in brand, omdat de Oranje-gezinde heer des
huizes gevlucht was. Na de eerste
wereldoorlog kwam dc Duitse keizer
Wilhelm bij de familie Bentinck logeren,
nadat hij zijn vaderland ontvlucht was.
Diverse beelden \\an hem herinneren nog
aan deze gast die tot groot verdriet van de
kasteelheer geen haast maakte te
vertrekken, omdat hij doodeenvoudig niet
meer terug naar huis kon.
Er zijn wemig diergeneeskundige
aanknopingspunten of het moesten de
opgeknapte paardestallen zijn. waar men
thans thee met gebak krijgt geserveerd.

Een andere keuze kan het bezoek aan de
Veterinaire Eaculteit zijn.
De moderne opleidingsfaculteiten zijn zo
uitgebreid dat ook daaruit een keuze zal
moeten worden gemaakt. Dat was bij de
start van de veterinaire opleiding wel
anders. i:)eze begon in 1821 met 24
leerlingen.

Koning Willem I bracht op 9 oktober 1822
de Rijksveeartsenijschool een langdurig
bezoek en overnachtte zelfs met enige leden
van zijn gevolg in het gebouw van de
school.

De zogenaamde kwekelingen die in een
internaat zaten hadden iets minder vrijheid
dan dc huidige studenten. Het Veefonds
verstrekte hen een beurs en ontleende daar
bepaalde rechten aan.
\'s Middags waren er geen colleges en kon
men zich tot half v ijf op de \'speelplaats"
ontspannen, als er tenminste niets te doen
was in de ontlcedkelders, kruidentuin,
smederij of ziekenstal. Om hall vijf werd in
de eetzaal thee geschonken, \'s Zomers
gebeurde dat op de speelplaats, alwaar een
pijp gerookt werd.

Na de thee mocht men naar de kegelbaan
voor een half uurtje, waarna het studeren
was geblazen.

Het wegblijven van college werd gestraft
met X dagen huisarrest, want volgens dc
toenmalige directeur waren de meeste van
de in 1825 aanwezige studenten (45 stuks)
door een verkeerde geest bezield.
.Mdus het boek \'Een eeuw veeartsenijkundig
onderwijs\', dat in 1921 met het eeuwfeest
verscheen. Het zou interessant zijn bij het
bezoek aan dc Veterinaire Faculteit van de
directeur c.q. decaan te vernemen welke
geest thans door de meeste studenten vaart.

Dc Congrescommissie hoopt dat er veel
\'kwekelingen\' van de laatste jaren met het
congres mee zullen doen als deelnemer.
.Als u ook komt kunt u zelf beoordelen hoe
de spirit thans is.
En niet alleen van de studenten.

Tot in oktober!!

De Congreseoiumissie.

-ocr page 365-

Om de problemen, waarmee de
praktizerende dierenarts, bij de uitoefening
van zijn beroep anno 1981 te maken heeft,
te kunnen schetsen, allereerst enkele
aspecten \\an de ontwikkeling in de
varkenshouderij in Nederland,

Grotere concentratie van varkens, per
bedrijf en per regio, roept echter wel een
toename van problemen zowel qua aantal
als qua omvang, op. ïe noemen zijn. in
willekeurige volgorde: mestafzet,
stankhinder. landschapsbeïnvloeding en

ARTIKELENSERIE VD / VI j KNMvD

De praktizerende dierenarts en de huidige varkenshouderij
Problemen en wensen bij de uitoefening van deze beroepstak

Meitelling anno

varkens

bedrijven

gem. aantal bedr.

1952

1.84.3.000

216.000

8.5

1960

2.955.000

145.000

20.3

1970

5.533.000

76.000

73

1980

10.137.500

44.127

229

Als huidige norm geldt gemiddeld per
volwaardige arbeidskracht 110 a 120
zeugenplaatsen of 1200-1.300
mestvarkensplaatsen. Ondanks verbetering
in de gezondheidszorg, welke er mede toe
heeft bijgedragen dat er meer dieren per
bedrijf gehouden kunnen worden, is er de
laatste jaren met name in de
vermeerderingssector maar ook in de
mesterijsector, weinig vooruitgang geboekt
in technisch resultaat,

Ier illustratie mogen de volgende gegevens
van de gezamenlijke consulentschappen van
Nederland dienen:

Resultaten varkens ïokkerij:

boekjaar

grootgebr.

aantal

biggen zeug jaar

worpen zeug jaar

1969 1970

14.9

1.76

1974 1975

15.9

1.85

1977 1978

16

1.89

1979 1980

16.8

1.96

Resultaten \\arkensmesterij:

boekjaar

groei\' dier dag

kg voer kg groei

1969 1970

586 gram

3.42

1974 1975

614 gram

3.28

1977 1978

629 gram

3.22

1978 1979

637 gram

3.19

1979 1980

643 gram

3.16

gecorrigeerd op begingewicht 22 kg, geslacht gewicht kg.

milieu-hinder, energie verbruik,
financierings-problemen, problemen ten
aanzien van de gezondheidszorg en niet in
de laatste plaats de welzijnsproblematiek.

Meer dieren per stal, per bedrijf en per
regio geeft een grotere kans op
infectieziekten.

Sommige ziekten, welke vroeger een
epizoötisch karakter hadden, (ook per
bedrijf bedoeld) zijn inmiddels enzoötisch,
met alle problemen van dien. Hierdoor
kans op lagere produktiviteit en zeker ook
hogere preventieve cn curatieve kosten.

-ocr page 366-

Doordat de kwetsbaarheid der bedrii\\en is
toegenomen, is ook de geestehjke belasting
der boeren vergroot. De spanningen dic
hierdoor opgeroepen kunnen worden dient
de praktizerende dierenarts te onderkennen
en hij zal daar rekening mee moeten
houden.

Het ideaal, waarop m.i. bedrijlsbegeleiding
gericht moet zijn. om liefst zonder, maar in
elk geval met behulp van zo weinig
mogelijk medicijnen, een optimale
gezondheid te bewerken, is vaak moeilijk te
verwezenlijken. En dan komt er. mede
doordat medicijnen soms ook preventief
noodzakelijk zijn. de problematiek van
residuen in het eindprodukt.
Een aantal problemen waarmee de
prakticus te maken heeft, zijn hierbij al
genoemd. Tijdige bijstelling in
ziektekundige aanpak bij het veranderen
van het eerder genoemde epizoötischc
karakter naar cen enzoötisch karakter, is
niet altijd eenvoudig. Ontwikkelingen, ook
in dat opzicht, kunnen zeer snel gaan en
vragen al een goed antwoord, voordat dit
met de huidige kennis van zaken in alle
opzichten te geven is. Hierbij denk ik als
voorbeeld aan de ziekte van .Aujeszky.
Een ziekte waarmee de prakticus steeds
meer geconfronteerd wordt is de Atrofische
rhinitis (AR). Bij de huidige
bestrijdingswijze worden grote
hoeveelheden antibiotica (kuren van het
gehele bedrijf gedurende i weken door het
voer en daarna de zeugen 1 week voor tot
en met 3 weken na de partus) toegepast.
Zowel ten aanzien van de residuen
problematiek als in verband mct het in de
hand werken van resistentie lijkt deze
aanpak verre van ideaal. Het onverwacht
moeten laten slachten van dieren blijft
voorkomen, fütstcl van slachting, indien
overigens mogelijk, kan weer
welzijnsproblemen oproepen.
Vroeger werden de bedrijven bij de .AR-
bestrijding biggenv rij gemaakt en werden
de hoogdrachtige zeugen geruimd. Een
radicalere aanpak, die inderdaad tot goede
resultaten voerde maar voor de huidige
bedrijven in verband met de oinvang niet
meer schijnt te passen.
Ook de
Ihicmophihis pleuropneumoniae
roept zowel voor de begeleider als voor de
boer. mct name de mester, geregeld
ernstige problemen op. En dan heb ik het
nog niet over diarrhce-probicmcn tijdens de
opfok; er zijn nog heel wat fok- en
vermeerderingsbedrijven die hier van tijd
tot tijd mee te kampen hebben.
Ook vruchtbaarheidsstoornissen vragen
aandacht; in verband met lacunes op
diagnostisch en derhalve therapeutisch
terrein is er behoefte aan fundamenteel
onderzoek. De praktijk kan wel bijdragen
tot het oproepen van vragen, maar naar
mijn stellige overtuiging zal het oplossen
van problemen vanuit goed opgezet
fundainenteel onderzoek moeten komen;
het bedrijfsleven zal hiervoor, wellicht nog
meer dan voorheen, gelden beschikbaar
moeten stellen. Diergeneeskunde met
betrekking tot het varken, houdt niet alleen
zicht op het individuele dier in. tnaar
vooral ook op de bedrijfsproblematiek.
De diagnostiek bij het individuele dier blijft
echter belangrijk. Bij paarden, runderen en
kleine huisdieren is dit duidelijk; bij
pluimvee hebben we uitgesprokener met
koppelziekten en dus met
bedrijfsproblemen te maken.
Is het juist, dat wij als dierenarts, onze
interesse-sfeer uitsluitend op de
bedrijfsproblematiek richten? Zeker, het
management moet zich richten op het
geheel, maar m.i. moet er aandacht blijven
voor het individuele dier.
Kort geleden mocht ik een inleiding
aanhoren van dr. P. Dziuk van de
L\'niversiteit van Illinois, waarin hij stelde,
dat de Amerikaanse varkenshouder alleen
maar op dollars uit is. Het gaat hem
uitsluitend om de bedrijfsresultaten en wel
zo. dat het varken als zodanig niet meer
gezien wordt.

A

XdUOdl

foen hij het echter over dc
fcrtiliteitsproblemaliek van het varken had,
benadrukte hij dat de bedrijfsvoerder elk
individueel dier moest kennen, om. voordat
de oestrus in optima forma herkenbaar is.
te kunnen constateren dat een zeug aan het
bcrig worden is. Ook gaf hij toe. dat bij
een kleiner aantal dieren (in dit geval
dichter bij dc 100 dan bij de 500 per
bedrijfsleider) optimalere bedrijfsresultaten
zijn te verkrijgen door betere reproduktie
mogelijkheden per dier door een
effectievere controle. En is het. om
economisch varkens te kunnen houden,
niet essentieel dat mcn op dc kleintjes let.
waarmee gezegd wil zijn, dat ieder dier zijn

-ocr page 367-

kansen moet krijgen\'.\' Daarnaast lijkt het
\\anuit ethisch standpunt juist, dat het dier
als zodanig ook in het \\arken herkend en
be/.ien blijft worden. Het meewerken aan
systemen, ook als dierenarts, waarbij een
stuk \\an de werkelijkheid, n
.1. het wezen
van het dier, niet erkend wordt, lijkt een
bij voorbaat mensonwaardige maar ook
domme en onjuiste aanpak. Uitbuiten van
mensen en dieren is beide verwerpelijk; het
uitbuiten van dieren zal bovendien
makkelijker tot uitbuiten \\an mensen
kunnen \\oeren.

Het lijkt goed. en dat is dan ook een wens,
dat binnen de K.N.M.wD. meer aandacht
aan deze aspecten geschonken wordt.
Dat aandacht voor elk dier, niet alleen in
levende, maar ook in gestorven staat, \\oor
een bedrijf van betekenis is, moge ook
blijken uit de waarde \\an een goede sectie.
Een goed onder/oek aan één, daarvoor
door een deskundige uitgezocht dier, zal
meer kunnen bijdragen aan een goede
bedrijfsdiagnose, dan vele minder
intensieve onderzoeken aan willekeurige
dieren. Het grote aantal secties dat o.a. bij
gezondheidsdiensten verricht moet worden,
roept vraagtekens op over de mogelijke
nauwkeurigheid. Betere vóór-selectie zou
kunnen bijdragen tot beperking en
verbetering. Wellicht ten overvloede wil ik
uitdrukkelijk mijn waardering over inzet en
werk van de mij bekende patholoog-
anatomen uitspreken.

De toename van de deskundigheid der
varkenshouders cn ook de toenemende
kennis van de prakticus, vragen dringend
om verfijning van dc diagnostiek. Daartoe
zullen goed uitgeruste v irulogische
laboratoria, ook in de periferie,
noodzakelijk zijn. Alweer een wens van een
prakticus anno 198 I.

De informatie van uit slachtgegevcns, zoals
bij het long- lever-ondcr/oek, vormt een
goede bijdrage voor gerichte begeleiding op
de varkensmestbedrijven en kan we/enlijk
bijdragen tot verbetering der
gezondheidsstatus. Ook dient de prakticus
gebruik te maken van de gegevens van de
dcclboekhouding en of andere gegevens die
op het technisch resultaat van de bedrijven
betrekking hebben. Goede samenwerking
met bedrijfsvoorlichters is hiervoor
gewenst.

De residu-problematiek, zoals eerder reeds
is gememoreerd, is een zaak die steeds
meer aandacht vraagt. Zogenaamde
eenvoudige zaken als ontwormen en
bestrijden van ecto-parasieten. welke op
advies van de dierenarts routinematig
gedaan worden, kunnen intussen tot residu
problemen aanleiding geven. Middelen, die
effectief werken, maar in deze minder
gevaarlijk zijn. zijn nog steeds gewenst. Het
is zeker niet denkbeeldig dat. nadat een
totale bedrijfsontschurfting heeft plaats
gehad, een dier enkele dagen of weken later
toevallig om welke reden dan ook. geslacht
moet worden.

Ook het beperken van het antibiotica

gebruik is in deze gewenst. Maar..... zoals

eerder gesteld, alleen al de huidige .AR
bestrijding druist hiertegen in.
En wat te doen met in nood geslachte
dieren die pas met antibiotica gevoerd of
behandeld zijn\'.\' De vraag, door prof. dr. G.
Wagenaar eerder in het
Tijdsi hrifi voor
Diergeneeskunde
gesteld, blijft van kracht.
Wat kunnen en moeten wij als dierenarts
adviseren.\' Een betere oplossing dan tot nu
toe is nodig.

De snelheid van allerlei ontwikkelingen,
ook in het kader der diergeneesmiddelen en
toe te passen schema\'s, maakt het in de
praktijk niet altijd even eenvoudig; soms is
vandaag achterhaald vvat gisteren nog juist
leek. Ook de snelheid waarmee de leek
ge\'informeerd wordt, soms over middelen
en toepassingswijzen die zich nog moeten
bewijzen, is niet altijd bevorderlijk voor
een goed beleid in de gezondheidsbewaking.

Soms wordt door integraties een veterinaire
behandeling dwingend voorgeschreven,
waarvan de waarde nog niet eens vaststaat.
Dit lijkt tnij een beslist onjuiste gang van
zaken. I\'roeven horen thuis onder meer
gecontroleerde omstandigheden.
Ook de wijze waarop geneesmiddelen langs
allerlei kanalen aan de boer worden
gepresenteerd, bijv. via rijdende winkels
welke zogenaamde reinigingsmiddelen te
koop aanbieden, maar ook via stands op
markten en landbouw-tentoonstellingen
(VIV en Eiempde) doet aan een
verantwoorde diergenecskundige
praktijkuitvoering géén goed. Het feit. dat
er zelfs entstoffen te koop worden
aangeboden, zonder dat de aanbieder

-ocr page 368-

strafbaar schijnt, terwijl de dierenarts
volgens wettelijke bepalingen uitsluitend
mag vaccineren, roept vele problemen op.
Daarnaast zijn er helaas nog collegae die
entstoffen verkopen, vaak onder het motief
dat anderen dit ook doen. Hoe zij dan een
goede bedrijfsbegeleiding op fok- en
vermeerderingsbedrijven kunnen
waarmaken is mij een raadsel.
Bovendien lijkt het mij ten enenmale
onjuist, dat ieder maar eigen spelregels gaat
bedenken en toepassen. In de praktijk
blijkt bovendien, dat de betere bedrijven
behoefte hebben en houden aan
diergeneeskundige begeleiding, terwijl juist
de zwakkere broeders het eerst zogenaamde
besparingen op dit terrein nastreven. Het is
hoog tijd dat dit soort zaken, ook via
wettelijke maatregelen, beter aangepakt
worden om een juiste praktijkuitoefening te
kunnen garanderen.

Tenslotte nog iets over het plaatselijk
praktizeren. Het lijkt juist, gezien de totale
praktijkopbouw. maar vooral ook om
effectief vlot ter plaatse diergeneeskundige
hulp te kunnen bieden, dat de eerstelijns
diergeneeskunde locaal gebonden blijft. Dat
houdt dan tevens in. dat men wel tijdig
meer gespecialiseerde collegae bij zich
voordoende problemen zal moeten
inschakelen, de tweedelijns
diergeneeskunde. In dit verband kan
gedacht worden aan dierenartsen verbonden
aan de gezondheidsdiensten, maar ook aan
ervaren praktici uit de regio of collegae uit
het bedrijtsleven. Tenslotte kan er worden
teruggevallen op het C\'.D.l. of de Faculteit,
liet is belangrijk dal er hierover goede
afspraken bestaan. Wanneer er ten aan/ien
van de diergeneeskundige verzorging
klachten zouden /ijn bij een varkenshouder
of in ccn regio van varkenshouders, dan
/uilen /ij moeten weten bij wie ze terecht
kunnen. Het /o maar inschakelen van
praktici van elders lijkt een onjuiste gang
\\an zaken.

Zonder de pretentie te willen hebben
\\ olledig geweest te zijn. zijn er toch heel
wat zaken aan de orde gekomen. Daar de
Groep (ieneeskunde van het Varken
(G.G.V.) zich meer op ziektekundige zaken
wil richten, zullen diverse problemen

binnen de K.N.M.v.D. op andere plaatsen
nader besproken moeten worden. Hierbij
denk ik dan aan de afdelingen, waarbij het
juist goed is, dat ook de collegae die niet in
het veld werken, hun zienswijze bekend
kunnen maken en aan de Groep Praktici
Grote Huisdieren.

./. M. Uipmuller\'

Drs. J. M. Wijsmuller, dierenarts. Rosmalen.

-ocr page 369-

LJOoMtol

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Breur. G. J.; 1980; East-l.ansing. Michigan 48823 (U.S.A.). 1108 F University Village.
Dirven. P. .F C.; 1981; 4873 LP Etten-Leur. Crispijnenstraat 75.
Lubbers, A. .1.; 1981; 4001 CV Tiel. Dr, Schaepmanstraat 9.
Nijbuis. L. van; 1981; 3862 PE Nijkerk. Zelderseweg 24.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

,L G. Snijders, T. Schuilengalaan 1, 9231 GS Surhuisterveen.

Adreswijzigingen, enz.:

Ifi2 *Boersma. J. M.: 1981; 3562 AW L\'trecht, J.
Edendreef 116; tel. (030) 623789; wnd. d.
* Branch. D. J.: 1981; 3512 VJ Utrecht, Lange
Lauwerstraat 24; tel. (030) 311915; wnd. d.
1X6/302 *Breur. G. J.: 1980; East-Lansing, Mi-
chigan 48823 (U.S.A.). 1108 F Universitv
Village; tel. 517-355-5833; d.
303/192 Dijk-Kranl:. Mevr. F. F. van; 1972; 3831
GJ Leusden, Parelduiker 19; tel. (033)
946251; d.

193 Dijksierhui.s. M. P. H.: 1953; Iwijz.el; p.,

geass. inet P. Dijkstra en J. S. \'I iemersma.
t93 Dijk.slra. P.: 1973; Surhuizum; p.. geass. met

M. P. H. Dijksterhuis en J. S. Ticmersma.
193 * Dirven. P. ,/. C; 1981; 4873 LP Etten-Leur.

Crispijnstraat 75; tel. (01608) 12770; wnd. d.
19.5 Driessen. M. J. M.: 1959; Leteringen; tel.

(076) 713792 (privé), 710550 (bur.).
196 Eijhens. T. F. .4.: 1976; 6659 CN Wamel,

Viaductstraat 18; tel. (08878) 320; wnd. d.
/9X *Frhan. Mej. L A. C.: 1981; 1082 AD Am-

sterdain. Groot Blankenberg 60; d.
200 *Fenienervan l li.t.singen. Mej. J. M.: 1981;

3524 CR Utrecht. Zevenwouden 239; d.
303 Frank. D. Sh.: 1966; 18750 Atula (Israël).

Romema 31; tel. (065) 90808.
206 *Gi>!ink. Mej. A. G.: 1981; 3583 HR Utrecht,

Mauritsstraat 30; d.
224 *Jel.snw. A.: 1980; 3581 Wl. l,itrecht. Wagen-
dwarsstraat 22; tel. (030) 520738; wnd. d.

24/ *Liih/:ers. A. J.: 1981; 4001 CV Tiel, Dr.
Schaepmanstraat 9; tel. (03440) 18474; wnd.

244

* Mare!. G. M. van der: 1980; 4225 PP Noord-
eloos, Botersloot 5; tel. (01838) 2308 (privé),
(030) 715544 t. 450 (bur.); wet. medew. R.U.
(F.d.D., vkgr. V.v.D.O.).
*Mare/. G. M. van der: 1980:4225 PP Noor-
deloos, Botersloot 5; tel. (01838) 2.108 (privé),
2.308; d,

Sie/en. H. /., J.: 1976; Klijndijk; tel. (05919)
3353; plv. i.

*Otler. Mej. A. M. A.: 1981; 3583 AR
Utrecht, Ferd, Bolstraat 34; tel. (030) 521336;
wnd. d.

256

273

Sdjhoui. .Mevr. M. D. van: 1969; 5091 BD
Oostelbeers, Andreasstraat 2; tel. (04244)
1952; d.

2X/ Tiemersma. J. S.: 1979; Surhuizum;p.,geass.
met M. P. H. Dijksterhuis en P. Dijkstra.

2X/ Timmerman. A.: 1977; 7554 PH Beckum,
Geurdsweg 34; tel. (05406) 471.

2H5 \' le/d. ,/. in \'i: 1981; 3572 GM Utrecht, Grift-
straat 33 bis; d.

2H9 l oerman.v J. J. .M.: 1979; 7031 DA Wehl,
Brouwersveld 5; tel. (08347) 1090 (privé).
1655 (prakt.).

293 Weijerman. A. H\'. F.: 1976; 8231 BR Lely-
stad. Karveel 36-01; tel. (03200) 48999; p.

295/307 Wesierman. J. P: 1953; Greenhills (Fili-
pijnen). Metro Manilla. P.O. Bo.\\ 448;r.d.

244

25/

E>rvol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:

Dr. ,1, J, M. de Bruin te Boxtel per 1 augustus 1981

Benoemd als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:

.1, H. G. Goebbels te Leeuwarden per I april 1981
C. N. M. Mul te Alphen a d Rijn per 1 april 1981

Jubilea:

H. Venema te Bilthoven
J. den Daas te Druten

I. E. Engelkes te Emmen
Prof. dr. J. F. Frik te Bilthoven
A. J. B. Hammink te Loenen

(afwezig) 70 jaar op I augustus 1981
(afwezig) 35 jaar op 10 augustus 1981
(afwezig) 25 jaar op 17 augustus 1981
(aanwezig) 25 jaar op 17 augustus 1981
(afwezig) 35 jaar op 31 augustus 1981

-ocr page 370-

boOiLmiE

\\ oor het Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 7 juli 1981
Geslaagd \'mei genoegen\'

Mej. A. M. A. Otter

Geslaagd:

.1, M. Boersma

D. J. Brandt

P. .1. C. Dirven

Mej. L. A. C. Erhart

Mej. .1. M. Fentener van Vlissingen

Mej. A. G. Gotink

J. in \'t Veld

\'Zo moet het niet\' (19)

Op twee bedrijven werden vlekziekte-, E. coU-
en Nobi-vac K 88-entstoffen aangetroffen,
afkomstig van de op het bedrijf
praktizerende dierenarts. Deze, gehoord,
verklaarde dat hij zelf geen tijd had om de
entingen te verrichten; daar kwam bij, dat
het dan ook een veel te kostbare zaak voor
de varkenshouders werd als de dierenarts
zelf al de entingen moest doen.

tteievinniv

I ropische? een luxe artikel I

Met argument dal er een leerstoel in tropiese Veeartsenijkunde in Nederland moet zijn
om de opleiding der a,s, indiese dierenartsen beter tot haar recht te laten komen, is dus
niet vol te houden.

Ook uit cen wetenschappelijk oogpunt is dic oprichting nict noodig. Wetenschappelijke
zaken op indics diergeneeskundig en zoötechnies gebied kunnen het beste aan dc bron,
dat is in Indic zelf bestudeerd worden.

Nu kan men zeggen dat ecn koloniale groote mogendheid als Nederland toch eigenlijk
een leerstoel in tropiese diergeneeskunde moet hebben. Het wordt dan feitelijk min of meer
een luxe artikel en het is de vraag of daarvoor in deze kritieke en geldarme tijd plaats is.

Veeleer en in de eerste plaats ligt het op onzen weger bij de Regeering op aan te dringen
vooreerst het meest noodige te doen, dat is,
c/e bevordering van de diergeneeskundige
w eiensehap en de siudie daarvan in Nederlands-Indië zelf.

Wij moeten daar op de hoogte en als het kan aan de spits blijven en ons niet latcn over-
\\leugelen door engelsen, fransen en amerikanen, die ook in hunne koloniecn op weten-
.schappelijk gebied niet stil zitten.

Ook de tijdgeest gaat in die richting. In de koloniën komt toch hoe langer hoe meer
een streven naar zelfstandigheid en naar een los.ser maken van de band mct het moederland.

Tijdsehr. Diergeneesk.. 20, 6VS. (IV2Jj

-ocr page 371-

Activiteit van herhaaldelijk toegediende
enilconazole (R 23 979) tegen
Trichophyton verrucosum bij runderen.
Een klinische proef

Aciiviiy of Repealed Administraiion of Enilconazole (R 23 979)
against Trichophylon verrucosum in Cattle. A clinical trial

H. de Kevser\'

SAMHNVA\'HING

f \'an 28 bedrijven vertoonden 234 runderen typische dermatofytoseletsels, die bij
direct onderzoek en na cultuur, bleken te worden veroorzaakt door Trichophylon
verrucosum.

De dieren werden onderverdeeld in twee groepen van 165 (A) en 69 (B) stuks.
Zij werden behandeld met een emulsie met 10% enilconazole base (R 23 979).
Er werd een spray met 2000 ppm getnaaki door de emulsie te verduntien in 50 delen
water. De gebruikte hoeveelheid bedroeg ongeveer 0.5 liter per kalf en l liter per
volwassen rund. Groep A werd viermaal behandeld met een sproeier, met tussenpe-
riodes van I week. Groep B werd eerst zowel manueel met de spons als met de
sproeier behandeld en dan volgden 3 behandelingen met de sproeier.
De behattdelingen in groep B gebeurden met intervallen van 3 tot 4 dagen, zodat de
totale hehandelingsperiode 2 weken bedroeg.

in de meeste gevallen werd een stereotiepe positieve evolutie van de letsels geno-
teerd: stabilizatie en verbetering van de letsels en uiteindelijk opnieuw haargroei.
\'Twee weken na het einde van de behandeling werden genezingspercentages van

92 en 87% vastgesteld in respectievelijk groep .A en B. Na 5 weken waren 93 en
88% genezen.

SUMMARY

234 Animals from twenty-eight different herds showed typical dermatophytic
lesions which, after direct e.xatninaiion and culture, were found to he caused hy
T. verrucostun. The attimals were subdivided into two groups of 165 (A) and
si.xty-nine (B) animals. I\'hese were treated with enilconazole (R 23 979) base. 10per
cent E.C.. diluted in 50 parts of water to produce a 2.000 ppm spray. The dose
adtninistered varied from 0.5 litre in calves to I litre in adult cattle.
Group A was treated four times with a spray at weekly intervals. Initially, group B
was treated tnanually with a sponge as well as with the 2.000ppm spray, then three
times only with the spray. Treattneni in group B was carried out at 3-4-day inter-
vals and the total period of treatment was two weeks.

.4 stereotype positive evolution of the lesions was observed in the tnajority o/\'
ca.ses. resulting in stabilization of the lesions, improvement and. finally, the start
of new hair growth.

Two weeks after completion of ireatment. recovery rates of 92 and87per cent were
recorded in groups A and B respectively. Within five weeks, recovery rates were

93 and 88 per cent.

Dr. H. de Keyser. .lans.sen Pharmaeeutica N. V.. Afdeling Diergeneeskundige Ontwikkeling. 2.140 Beerse.
liithi hr. DiiTgciiccsk , (led 106, aft. 16. I9H1 799

-ocr page 372-

IM ! Il)l\\(,

Dermatot\'ytose is één \\an dc voornaam-
ste huid/ieisten \\an het rund, in West-
Europa l<otni meestal
Trichophy/on ver-
rucosuni
voor. ,-M en toe vindt tnen ook
1\'. meiiiagropliyics en 7". ruhnmi.
De incubatietijd van deze ziekte duurt
gemiddeld 21 dagen, met uitersten van 7
en .15 dagen (7). I^ermatofyten leven
enkel in dood materiaal, nl. in de keratine
van het
Stratum eorneum. het haaren de
nagels.

Zij zijn pathogeen doordat hun toxines in
het levend materiaal diffunderen en er
een contactdermatitis op allergische basis
veroorzaken. Door die overgevoelig-
heidsreactie houden de dieren de schitn-
mels van het levend gedeelte van de huid
verwijderd, zonder evenwel de schimmel
te elimineren. Dermatofyten zijn in ge-
ringe mate antigenisch maar sterk aller-
geen (5).

Met de veratiderende rundveehouderij
kotnt trichofytie meer en tneer enzoötisch
bij jonge dieren voor. waar men enkele
weken na de hergroepering erge uitbra-
ken kan zien. floewel de ziekte beïnvloed
wordt door huisvesting en voeding heeft
ze toch een eigen pathogeniteit. Door het
uitgesproken zoönotisch karakter wordt
het vervoer en de export van de aange-
taste dieren door overheidsmaatregelen
belemineid. De schade bestaat uil ge-
wichtsverlies (6). Door Zettl en Brömel
werd ook abortus door trichofytie ver-
meld (15).

De ziekie heefl een matig lange lol lange
incubatieperiode, wat impliceert dat de
schimmel lange tijd voor het serschijnen
van de letsels op de huid aanwezig is.
Daar men met een beperkte locale the-
rapie de later komende letsels niel be-
handelt. holt men met zulke therapie
steeds achter de besmetting aan.
Daarotn wordt er gezocht naar veilige,
werkzame en weinig arbeidsintensieve
behandelingsmethoden om samen met de
zichtbare letsels ook de aangetaste plek-
ken mcl nog nicl zichtbare letsels te be-
handelen.

Om dal doel te bereiken, kan men in
principe op twee wijzen te werk gaan:
Men kan ofwel oraal behandelen, ofwel
hel ganse dier dermaal behandelen. Door
de orale behandeling met o,a, griseoful-
vine worden de letsels met één tol ver-
scheidene weken latentietijd bestreden
maar de ectothrix-megasporen op de
haren worden niel aangetast. Dal ver-
mindert de infecliedruk voor hel dieren
zijn omgeving niet. Om dal te verhelpen
wordt de laatste jaren gezocht naar een
uitwendige behandeling door middel van
verneveling mei een rugsproeier of de
spuit met hoge druk. (iriinderc/
ai heb-
ben hel verschil lussen orale en lokale
behandeling vergeleken in nauwkeurig
opgezette praktijkproeven bij grole aan-
tallen dieren (4).

In deze proeven was er geen verschil lus-
sen orale en lokale behandeling als de
dieren volledig afgeschermd waren. In
alle andere gevallen waar contact moge-
lijk was, was de vernevelingsmelhode sig-
nificant beter,

Enilconazole\', chemisch verwant aan
miconazole- en eeonazole\', is een slof uit
dc imidazolreeks. beschreven door (iode-
froi en medewerkers (.1). Bij
in viiro-
proeven viel op dal de slof naast haar
goede activ ileil bij direct contact ook een
sterk gasfase-effect vertoont (14).
In viiro
is enilconazole zeer sterk actief legen alle
dermatofyten. tegen
Aspergillus funiiga-
lus
en Ascosphaeru apis (1).
De volgende gegev ens beschrijv en de eer-
ste praktijkwaarnemingen met dc stof.
Vooral ging de aandacht naar het onder-
scheid lussen twee doseringsschema\'s

M.M 1 Rl.A.-Xl 1 \\ Ntl 1 IIODF

2^4 Runderen van versehillendc rassen en leeftijd
uil 2X bedrijven (labellen 1 en 2) met tv pisclie huid-
letsels werden vDor de/e proef uitgezocht. Op 1.1
hcdriiven waren dc besmette dieren reeds behan-
deld geweest met naiamvcine, olie en joodtinctuu..
Die behandelingen hadden geen of onvoldoende
resultaat gegeven. lijdcns dc voorgaande zomer
had licen enkel dier letsels vertoond"^

Imavcrol .lansscn l\'harmaceuli(
Daktarin .lansscn Pharmaceutic
Pcvarvl. Cilag Chemie.

-ocr page 373-

label I. Diermateriaal en anamnese (Ciroep A).

Bedrijf
no.

totaal aantal

leeftijd

aantal letsels per dier

bestaansduur der letsels

vorige
behandeling

aangetaste
dieren

<11

>1 1

1-5 letsels

6-20 letsels

meer dan
20 letsels

akuut
< 1 week

chronisch
> 1 week

1

4

4

0

2

2

yes

-

2

2

2

0

1

1

yes

3

3

3

0

1

2

yes

yes

4

3

2

1

3

yes

5

10

5

5

10

yes

6

19

9

10

18

1

yes

yes

7

3

3

0

3

yes

8

28

3

25

15

10

3

yes

9

13

4

9

3

9

1

yes

yes

10

4

4

0

4

yes

11

6

1

5

5

1

yes

yes

12

16

0

16

16

yes

13

18

18

0

18

yes

-

14

13

12

1

8

5

yes

yes

15

23

12

11

2

10

11

yes

yes

Totalen

165

82

83

67

78

20

Totals

%

50%

50%

40,6 %

47,3%

12,1%

Farm
no.

Total number
of animals

< 1 y

> ly

1 -5 lesions

6-20 lesions

more than
20 lesions

acute
< 1 week

chronic
> 1 week

previous
treatment

infected

age

no. of animals with

course

lable 1. Animal material and anamnesis (Group A).

label 2. Diermateriaal en anainnese (Groep B).

Bedrijf
no.

totaal aantal

leeftijd

aantal letsels per dier

bestaansduur der letsels

vorige
behandeling

aangetaste
dieren

<11

>11

1-5 letsels

6-20 letsels

meer dan
20 letsels

akuut
< 1 week

chronisch
> 1 week

1

3

0

3

3

yes

-

2

4

3

1

3

1

yes

yes

3

9

0

9

3

6

yes

4

7

0

7

7

yes

-

5

2

1

1

1

1

yes

yes

6

6

3

3

4

2

yes

yes

7

8

2
8

0
0

2
8

2

8

yes

yes

:

9

4

4

0

4

yes

10

5

2

3

2

2

1

yes

11

8

8

0

7

1

yes

yes

12

7

4

3

4

3

yes

yes

13

4

2

2

3

1

yes

yes

Totalen
Totals

69

27

42

31

20

18

%

39%

61 %

45%

29%

26%

Farm
no.

Total number
of animals

<1 y

> 1 y

1 -5 lesions

6-20 lesions

more than
20 lesions

acute
< 1 week

chronic
>1 week

previous
treatment

infected

age

no.

of animals with

course

lable 2. Animal material and anamnesis (Group B).

-ocr page 374-

De uit te testen stof was een emulsie van enileona-
zole base (R 23 979) ä 10% in gelijke delen tweenen
span. De emulsie moet verdund worden in 50delen
lauw water om een gebruikseoneentratie van 2000
ppm te verkrijgen (lotnrs. 79 B 12 F09 en 79 A
II G04).

Vóór de behandeling werd bij 1 of 2 dieren per
bedrijf een afkrabsel van een huidletsel genomen.
Bij volwassen dieren werd een afkrabsel van de
rughuid genomen; bij kalveren nam men. waar mo-
gelijk, een afkrabsel van een aangetast ooglid. Voor
het rechtstreeks onderzoek van de afkrabsels ging
men als volgt te werk: ieder afkrabsel werd op een
draagglaasje gebracht met één druppel chloralacto-
fenol; het werd lichtjes opgewarmd en dan bekeken
onder de microscoop. Voor het rechtstreeks onder-
zoek van korsten ging men op dezelfde wijze te-
werk; alleen gebruikte menals oplosmiddel kalium-
hydroxyde a 40% in water.

Uit het vers materiaal werden tevens twee culturen
aangelegd: een op Sabouraud-agarbodem met
penicilline-streptomycine, en een op Sabouraud-
agarbodem met penicilline-streptomycine en cyclo-
heximide. De culturen werden geïncubeerd bij 34°
C en op regelmatige tijdstippen werden de bodems
nagekeken op de typische groei.
De diagnose steunde zich eerst opdc klinische symp-
tomen, en enkel deze dieren werden behandeld.
Laboratorium-onderzoek werd in groep A\' op 14
bedrijven en in groep B\' op 5 bedrijven gedaan. In
groep B was het microscopisch onderzoek steeds
positieL in groep A slechts op 8 bedrijven. Alle
culturen gekweekt uit deze afkrabsels waren op
Sabouraud-agar positief voor 7".
verrucosum.

Bij het begin van de behandeling werd de graad van
de besmetting op volgende wijze geëvalueerd:

O : geen enkel letsel

: 1 tot 5 letsels
: 6 tot 20 letsels
-(- : meer dan 20 letsels.

Na de start van de behandeling werd de evolutie van
de letsels opgevolgd en werd opgetekend hoeveel
dagen er nodig waren voor \'stabilizatie\', "verbete-
ring\' en \'nieuwe haargroei\' (tabel 3).

Twee en 5 weken na het einde van de behandeling
werd het klinisch beeld van de letsels geëvalueerd
(tabel 4):

de aanwezigheid van nieuwe letsel werd geno-
teerd;

de aanwezigheid van korsten werd genoteerd en
er werden nieuwe klinische evaluaties opge-
maakt per bedrijf;

er werden genezingspercentages per bedrijf en
totale percentages per groep berekend.

Al deze gegevens werden per bedrijf op individuele
formulieren (form no. 192, .lanssen Pharmaceutica)
genoteerd.

De ganse proef had plaats van januari 1979 tot eind
februari 1979.

label 3. Evolutie van de letsels na een behandeling met 2.000 ppm enilconazole.

evolutie (in weken)
na de behandeling

aantal bedrijven met

stabilisatie

verbetering

nieuwe haargroei

groep A

groep B

groep A

groep 8

groep A

groep B

after 1 week

10

11

after 2 weeks

5

2

9

4

6

2

after 3 weeks

3

7

4

7

after 4 weeks

1

2

2

more than 4 weeks

2

2

3

2

evolution (in weeks)
after treatment

group A

group B

group A

group B

group A

group 8

stabilisation

improvement

new hair growth

no. of farms with

Eable 3. Evolution of the lesions after a treatment with a 2,000 ppm enilconazole.

Behandeling

De gebruiksklare oplossing, best aangemaakt met
lauw water (± 25°C), bevatte 2000 ppm enilcona-
zole. Koud water doet de dieren bij het besproeien
te veel opschrikken.

In groep A bestond de behandeling uit vier behan-
delingsbeurten met telkens een tussentijd van één
week. De dieren werden telkens gans doornat ge-
sproeid met een rugsproeier (I -3 atmosfeer), zonder
enige mechanische ingreep.

De hoeveelheid gebruikte oplossing per behande-
lingsbeurt bedroeg ± I liter per volwassen rund en
± 0,5 liter per kalf.

In groep B bestond de behandeling ook uit vier
behandelingsbeurten maar telkens met een tussen-
tijd van drie dagen. Bij de eerste behandeling wer-
den de letsels en de omgeving van de let.sels gewas-
sen met een spons die in de enilconazole-oplossing
gedrenkt was waardoor de ineeste korsten loskwa-
men, Daarna werden de dieren integraal met de
rugsproeier besproeid. Bij de volgende beurten wer-
den de dieren slechts op en rond de letsels met dc
rugspoeier besproeid.

In groep A werden de dieren van bedrijf 6en 9en in
groep B die van bedrijf I en 9 slechts driemaal
behandeld.

-ocr page 375-

RESUE TATEN

Voor de gedetailleerde gegevens over de
evolutie van de letsels, zie tabel 3; en voor
de klinische evaluatie na de behandeling,
tabel 4 en 5.

In de meeste gevallen was de stabilizatie
van de letsels reeds na één week zicht-
baar. F.en duidelijke verbetering trad na
de 2e week op. De nieuwe haargroei kon
reeds snel vastgesteld worden, waarbij de
haartjes bij de dieren uit groep A door de
overblijvende korsten groeiden.
Gedurende of na de behandeling werd
geen enkele bijwerking vastgesteld.
Er konden evenmin oogirritaties, waar-
aan bijzondere aandacht werd besteed,
worden vastgesteld.

HESPREKING

In de literatuur wordt een verschillende
tijdsduur voor de spontane genezing van
de letsels aangegeven. Ford (2) vond dat
de getriiddelde genezing 17 weken be-
droeg, Sellers (11) noteerde 16 weken en
bij Lepper (7, 8) liep de periode uit tot 27
weken. Met enilconazoleverneveling
waren resp 92% en 87% der dieren 2
weken na het einde van de behandeling
genezen, wat dus een duidelijk verschil
geeft triet de gegevens van de hierboven
aangehaalde auteurs.
De verschillen die de genoemde auteurs
zagen schreven ze toe aan verschillende
infectiedruk, verspreiding in de stal, leef-
tijd, immuniteitsstatus en voeding.
Op een proefbedrijf zag men bij jonge
meststieren dat 28% der dieren aangetast
waren wanneer ze intensieve voeding kre-
gen (allmash en stro), terwijl er op exten-
sieve voeding (voor droogkuil ad lib. met
1,5 kg krachtvoeder per dag) 60% van de
dieren aangetast waren. De aangetaste

label 4. Evaluatie 2 en 5 weken na de laatste behandeling met 2.000 ppm enilconazole.
(iroep A; Vier behandelingen met een week tussentijd.

2 weken na de laatste behandeling

5 weken na de laatste behandeling

Bedrijf
no.

nieuwe letsels

korsten nog aanwezig

aantal

nieuwe letsels

korsten nog aanwezig

aantal

aanwezig
(aantal dieren)

intensiteit

aantal
dieren

dieren
genezen

aanwezig
(aantal dieren)

intensiteit

aantal
dieren

dieren
genezen

1

2

2/4

0

4/4

2

0

212

0

2/2

3

1

2/3

1

2/3

4

1

2/3

0

3/3

5

r

1\'

9/10

2

8/10

6

1

18/19

1

18/19

7

0

3/3

0

3/3

8

0

28/28

0

28/28

9

1

12/13

0

13/13

10

1

3/4

0

4/4

11

0

6/6

0

6/6

12

1

15/16

1

2

13/16

13

3-

3-

15/18

4

14/18

14

1

12/13

1

12/13

15

-

1

22/23

-

-

0

23/23

Totalen
Totals

4

14

151/165
= 92 %

1

11

153/165
= 93%

Farm

new lesions

crusts still 1

aresent

no. of

new lesions

crusts still present

no. of

no.

present
(no. of animals)

intensity

no. of
animals

animals
cured

present
(no. of animals)

intensity

no. of
animals

animals
cured

2 weeks after the last treatment

5 weeks after the last treatment

- ; geen letsels/no lesions

 : 1 tol 5 letsels/1 lo 5 lesions

 : 6 101 20 letsels/6 to 20 lesions

 : meer dan 20 leisels/more than 20 lesions

* nieuwe letsels en korsten aanwezig op dezelfde dieren
■ new lesions and crusts present on the same animals.

Table 4. Evolution 2 and 5 weeks alter the last treatment with 2.000 ppm enilconazole.
Ciroup A: Eour treatments with intervals ofa week.

-ocr page 376-

Stieren op extensieve voeding genazen
ook veel
trager dan die op intensieve voe-
ding na
behandeling (13).

In onze proeven was er bij één dier een
hyperkeratose merkbaar met korsten van
meer dan 1 cm dikte; bij een ander dier
was de ganse achterhand bedekt met der-
gelijke korsten. Deze dieren bleven niet
alleen refraetair voor deze behandeling
maar ook voor alle andere. Gelijkaardige
waarnemingen werden ook door andere
onderzoekers gedaan (Prof. dr. W. Oy-
aert en dr. J. Willeput, persoonlijke me-
dedeling). De letsels bleven gedurende
vele maanden onveranderd. Herhaalde
cultuur van monsters van deze dieren en
herhaalde biopsies toonden steeds
T. ver-
rit cosum
aan.

Wanneer men de korsten verwijderde,
stonden er binnen drie dagen nieuwe op.

Het was opvallend dat jonge letsels vlug-
ger genazen dan oudere, misschien
omdat een snelle genezing bij deze laatste
door hyperkeratose onmogelijk gemaakt
werd. Daar enilconazole noch zijn draag-
stoffen in deze toedieningsvorm enige in-
vasieve kracht hebben, moet het produkt
mechanisch tot op de huid onder de kor-
sten gebracht worden. Verder stelde men
vast dat letsels op langharige opperv lak-
ten beter genazen dan die op kortharige,
wat overeenkomt tnet de bevindingen
van Priboth (10).

In hoeverre het mechanisch reinigen enig
effect heeft, kan men uit deze praktijk-
proeven moeilijk opmaken. Er was ook
geen significant verschil in het behande-
lingsresultaat tussen de 2 groepen. In de
praktijk werd nochtans behandeling B
geprefereerd daar de totale behandeling
zelf van kortere duur is.

Tabel 5. Evaluatie 2 en 5 weken na de laatste behandeling met 2.ÜÜÜ ppm enilcona/ole.
Groep B: Vier behandelingen met 3 dagen tussentijd.

2 weken na de laatste behandeling

5 weken na de laatste behandeling

Bedrijf
no.

nieuwe letsels

korsten nog aanwezig

aantal

nieuwe letsels

korsten nog aanwezig

aantal

aanwezig
(aantal dieren)

intensiteit

aantal
dieren

dieren
genezen

aanwezig
(aantal dieren)

intensiteit

aantal
dieren

dieren
genezen

1

0

3/3

0

3/3

2

0

4/4

r

1\'

3/4

3

0

9/9

0

9/9

4

1

6/7

0

7/7

5

1

1/2

1*

r

1/2

6

1

5/6

0

6/6

7

0

2/2

0

2/2

8

1

7/8

1

7/8

9

1

3/4

0

4/4

10

1

4/5

2

3/5

11

1

7/8

0

8/8

12

1

6/7

1

6/7

13

-

1

3/4

1

1

2/4

Totalen

0

9

60/69

3

7

61/69

Totals

87%

88%

Farm

new lesions

crusts still present

no. of

new lesions

crusts still present

no. of

no.

present
(no. of animals)

Intensity

no. of
animals

animals
cured

present
(no. of animals)

intensity

no. of
animals

animals
cured

2 weeks after the last treatment

5 weeks after the last treatment

- : geen letsels/no lesions

 : 1 tot 5 letsels/1 to 5 lesions

 ; 6 tot 20 letsels/6 to 20 lesions

 : meer dan 20 letsels/more than 20 lesions

• nieuwe letsels en korsten aanwezig op dezellde dieren
■ new lesions and crusts present on the same animals.

Table 5, Evolution 2 and 5 weeks after the last treatment with 2.()()() ppm enilcona/ole.
Group B: F-our treatments with intervals of 3 days.

-ocr page 377-

Tijdens de observatieperiode hebben zich Buiten de zeer goede resultaten werden

weinig herinfecties voorgedaan. Vermits vooral de veiligheid, de tijdwinst en het

de eerste dieren 6 weken na het einde van gemak van behandehng door de veehou-

de behandeling op de weide werden gezet ders geapprecieerd,
moest de observatieperiode worden afge-
sloten.

Nochtans werd bij navraag tijdens de

daaropvolgende winterperiode bij geen DANKBETUIGING

enkel van deze dieren nog een schimmel- ^^^ p,.^,,- ^^ -,-hienpon,, j. van Cu.sem

probleem genoteerd. Ook bij andere die- en medewerkers voor het laboratoriumonderzoek

ren van die bedrijven kwam bijna geen en aan C. Maes, R. Allaerts, R. Jaeobs voorde hulp

schimmel voor. \'\'■i ^et opstellen van dit manuscript.

LITERA rUUR

1. Desplenter. L..: In: Proceedings of the First European Congress on Veterinary Pharmacology and
To.xicology. Zeist, the Netherlands. September 25-28. 266-274. 1979.

2. Ford, E, .1. H.: Ringworm in cattle: an account of an outbreak, t el. Ree.. 68, 803-H07. (1956).

.3, Godefroi, E, F., Heeres, J,. van Cutsem. J,. Janssen, D. A, J.: The preparation and antimycotic
properties of derivatives of 1-phenylimidazole.
Med. Chem.. 12, 784. (1969).

4, Gründer el a!.: In: Proceedings of the First European Congress on Veterinary Pharmacology and
Toxicology, Zeist, the Netherlands. September 25-28, 275-284, 1979,

5, Jüngerman, P.: Veterinary Medical Mycology, Lea and Febinger, Philadelphia, U.S.A,, 1972,

6, Kielstein. P.: Das Deinsehe Oesiiiulheiiswe.sen. 17. I2I6-I2I8. (1962).

1. Lepper, A, W, D,: Experimental bovine Triehophyion verrueosum infection. Preliminary clinical
immunological and histological observations in preliminary infected and reinoculated cattle.
Res. Vet.
Sei..
1.3. 105-115. (1972).

8, Lepper, A, W, D.: Experimental bovine Triehophytun verriieosuiii infection, Lhe cellular responses in
primary lesions of the skin resulting from surface or intraderinal inoculation.
Res. Vet. Sei.. 16,
287-298. (1974).

9, Loeffler, W,: Dermatophyten und Dcrmatophytosen, Geschichtlichesaus neuerer Sicht, .Mykosen. 12,
(10). 589-606. (1969).

lü, Priboth, W,: Mikrosporum eaiiis als Erreger einer enzootischen Dermatomykose bei Ferkeln. Mo-
natshefte Jïir \\ \'eierinännedizin. \\1. 521-526. (1962).
IL Seilers, K, C,, Sinclair. W, B, V,, l.a louche, C, J,: Preliminary Observations on natural and
experimental ringworm in cattle.
Vet. Ree.. 68, 729-732. (1956).

12, Thienpont, D,, van Cutsem, J,. van Cauteren, H, en Marsboom, R.: I he biological and toxicological
properties of imaz.alil.
.Arzneimittel Forschung.. 31 (1). (2). 309-315. (1981).

13, Van Aelten, G,: Janssen Research Rapport, November 1979 (V 3323),

14, Van Gestel, J.. van Cutsem. .1., I hienpont, D,: Vapour phase activity. Chemotherapy. 27 , 2 70-276.
(1981)

15, Zettl, K., Brömel, ,1.: Mykosen als Abo. Der I\'rakti.sche Tierarzt. 6(), 882-886. (1979).

-ocr page 378-

- - DC-

Afwijkingen bij slachtdieren
III. Multiple abcessen bij varkens

IjL\'sions in Slaugluerccl Animals

///. Muinpic Ahsccsscs in Pigs

A. E. E. Soethout, .1. \\ati den Berg, U. Narucka, J. F. M. Nouws,

B. D. Okma en J. P. .1. Peelen\'

SAMFNVAl I ING

Bacieriologisch onderzoek conform hei Onderzoeking.sregidaiiefvan de Vleeskeu-
ringswet werd gedaan hij varkens tnet multiple ahcessen.

De gegevens van zes vleeskeuringsdiensten zijn verzameld. In totaal zijn 23H()
varkens mei tttultiple ahcessen in hacteriologisch onderzoek genomett. waarvan er
778 (32.7%) hacteriologisch positief werden hevonden.

Aanbevolen wordt om varkens met multiple abcessen, zeker wanneer een voor-
waardelijke vergunning tot slachten is gegeven, in hacteriologisch onderzoek te
nemen, alvorens eett keurittgsbeslissing. anders dan afkeuren, uit te spreken.

SUMMARY

Bacteriological e.xaminatioits in accordance with the Meat Inspection Regulations
were made in pigs with multiple abscesses. The jindiitgs by si.x nteat inspectiott
services were collected. .1 total number of 2.380 pigs with multiple abscesses
underwent bacteriological e.xamittation which was positive f or bacteria in 778 cases
(32.7 per cent). Bacteriological examination oj pigs with niultiple abscesses is
recommettdedprior to pronouncing any verdict other than condentttation, particu-
larly when conditional perntission to slaughter has been granted.

INLl-IDING

Bij de gegevens van 16.433 B.O.\'s van /es
vleeskeuringsdiensten vonden we 2380
(15%) \\ arkens met multiple abcessen; na
de \\arkens met een ontstoken staart (2) is
dit een veel \\oorkomcnde afuijking.
Al naar de vermoedelijke ontstaanswijze
zijn de varkens met multiple abcessen in-
gedeeld in twee groepen:
A-groep: Abcessen in bekken en of wer-
velkolom (afb. 1. 2 en 3). Waarschijnlijk
ontstaan door haematogene of lymfo-
gene verspreiding vanuit een ontstoken
staart, een abcesvorming na castratie,
etc. Indien van de ontstoken staart nog
verschijnselen aanwezig waren, kwamen
deze dieren in een vorige publikatie aan
de orde (2).

B-groep: Abcessen in ham(mcn). schou-
der(s)cn of aan onderpoten (afb. 4). Mo-
gelijk ontstaan vanuiteen (peri)-arthritis.
na kneuzing of schuren (roostervloeren)
eventueel knagen van hokgenoten (on-
derpoten met necroseplekken).

Respectievelijk Vleeskeuringsdiensl Cu>k (Simon llomhiiigstraai 10). Boxtel. Oss. Nijmegen.
\'s-Gravenhage en Emmen.

-ocr page 379-

Afb, 2, Abcessen in wervelkolom.

Afb. 3. Abcessen in bekken en wervelkolom, Afb. 4. Necroseplek onderpoot.

-ocr page 380-

lahel I. Bacteriologisch onderzoek van varkens met multiple abcessen.

Totaal

Totaal

Specifieke bacteriS

1 *

Aspecifieke bact.

aEintal

aantal

aantal kolonies

coryne

haemoly-

andere

mengcul-

1^.10 kolonies per

B.O. \'s

positieve

bloedplaal

bact.

tische

specifieke

turen

bloedplaat

B.O.\'s

<10

pyogenes

streptococ

bacteriën

spec,bact

A-groep 1

463

153

77

74

91

54

-

6

2

atcessen bekken/

33,0/o

16,64

16,0^

19, 7?^

11,7/

1,3/

0,4/

wervelkoloni

B-groep j

1917

625

332

244

307

221

8

0,49^

40

49

abcessen hammen/

32,

17,35^

16,0/0

11,5/

2,1/

2,6/

sohouders/onderpoten/

Totaal

2380

778

409

318

398

275

8

46

51

32,7/"

17,2fo

13,4/o

16,7/0

11,6/

0,3/

1,9/

2,1/

=========

: = s== = = = = = =

==========

= =13 = = ===== =

============

=============

===========

]ab~el2.

A-groep i

157

21

11

10

14

6

-

1

-

1-dieren

13,

6,4/0

8,9/0

3,8/

0,6/0

A-groepj

230

115

57

56

69

41

-

3

2

2,3,4-<iieren

50,05^

24,

24,3/0

30,0/

17,8/

1,3/

0,9/

B-groep 1

418

91

56

29

41

38

2

4

6

1-dieren

21,8fo

13,4f.

6,9%

9,8/

9,1/

0,^0

1,0/

1,4/

B-groep:

635

247

127

116

150

88

1

4

-

2,3,4-dieren

38,9^0

20,0^0

18,3/0

23,6/0

13,9/

0,1/

0,6/

« volgens Onderzoekingsregulatief van de Vleeskeuringswet.

oo
O
oc

-ocr page 381-

KIH RING VOOR HET SI.ACH I EN

Dieren zonder afwijkingen bij de keuring
voor het slachten krijgen een onvoor-
waardelijke vergunning tot slachten (zgn,
1-dieren), Worden er wel afwijkingen
geconstateerd dan volgt een voorwaarde-
lijke vergunning tot slachten (zgn, 2, 3 of
4-dieren).

Bij de A-groep vallen de dieren op door
het lopen met een kromme rug of een
gehele of gedeeltelijke verlamming van de
achterhand.

Dieren uit de B-groep zijn te herkennen
aan het niet of slechter belasten of het
verdikt zijn van één of meer poten.
Voor beide groepen is de conditie en het
gewicht variabel. De pijn en of een em-
bolische pneumonie kan de frequentie
van de ademhaling verhogen.

KEURING NA HEI SEACH I EN

A-groep: Abcessen in de gehele wervel-
kolom mogelijk, voornamelijk ter hoogte
van eerste en laatste thoracale wervel.
Abcessen in bekkenholte, meestal naast
de wervelkolom, dus links, rechts of bei-
derzijds (afb. 1).

B-groep: Abcessen in de ham(men)en of
schouder(s), aan de ondcrpoten voorna-
melijk necroseplekken (afb. 4).
Embolische pneumonie: talrijke kleine
abcessen verspreid over alle longkwab-
ben.

HEE BACTERIOLOGISCH
ONDERZOEK (B.O.)

De resultaten van het B.O. van 2.380 var-
kens met multiple abcessen staan ver-
meld in tabel 1. Het percentage positieve

B.O.\'s was hoog en bleek identiek voor
groep A en B (respectievelijk 33.0 en
32,6%).

Evenals in vorige publikaties (1, 2) wer-
den bij de B.O.-positieve dieren voorna-
melijk
Corynehacterium pyogenes
(51,2%) of haemolytische streptoeoeeen
(35,3%;) uit de milt geïsoleerd.
Van twee vleeskeuringsdiensten zijn de
gegevens ook uitgesplitst naar dieren met
een onvoorwaardelijke vergunning tot
slachten (zgn. 1-dieren) en dieren met een
voorwaardelijke vergunning tot slachten
(zgn. 2. 3 en 4-dieren). Zie tabel 2.
Hier bleek dat bij varkens met een voor-
waardelijke vergunning tot slachten (2, 3
en 4-dieren) een veel hoger percentage
positieve B.O.-uitslagen werd gevonden
(50,0%o en 38,9%)), dan bij dieren met een
onvoorwaardelijke vergutming tot slach-
ten (13,4% en 21,8%).
Opvallend is verder, dat bij meer dan de
helft van het aantal positieve B.O.-
uitslagen minder dan 10 kolonies per
bloedplaat werden gevonden. Dit lijkt
een indicatie, dat het veelal gaat om chro-
nische ontstekingsprocessen met een ge-
ringe (fluctuerende?) bacteriaemie.

CONCLUSIE

Bij dieren met abcessen in wervelkolom
en bekken, evenals bij dieren met abces-
sen in hammen, schouders en aan onder-
poten moet de kiemvrijheid van de milt in
twijfel worden getrokken. De keurings-
uitspraak, anders dan afkeuren, mag
slechts volgen na bacteriologisch onder-
zoek uitgevoerd conform het Onderzoe-
kingsregulatief van de Vleeskeuringswet,

LITERATUUR

Peelen, J, P, J,, Berg, ,L van den, Nariieka, U., Nouws. J. E. M,, Okma, B. D. en Verdijk, A, Th. M.:
Afwijkingen bij slachtdieren. 1. Wervelfracturen bij zeugen.
Tijdsehr. Diergeneesk.. 106, 72-74. (I9HI).
Berg, J. van den, Narucka, U,, Nouws, .1, E, M,, Okma, B, D,, Peelen, ,1. P. J. en Soethout, A, E, E,:
Afwijkingen bij slachtdieren. 11. Ontstoken staart met een embolische pneumonie bij varkens.
\'Tijdsehr.
Diergeneesk.. m. 407-410. (I9SI).

-ocr page 382-

gjffi.

Gedrag en Welzijn\'

Behaviour and Well-Being
P. R. Wiepkema^

SAMENVATTING

In deze bijdrage staat centraal de vraag hoe met behulp van ethologische methodes
gedrags- en welzijnsproblemen van (landbouwhuis)dieren kunnen worden bestu-
deerd. Een etholoog hanteert basisbegrippen als gedragselement, gedragssvsteem
en Umwelt van een dier: deze begrippen worden beschreven. Het normale verloop
van allerlei gedragsprocessen blijkt eenvoudig en doeltreffend met behulp van
regelsystemen verklaard te kunnen worden. Zulke regelsystemen zijn gericht op de
homeostase van vele Umweltsaspecten van het organisme. De regulatie van deze
aspecten berust op normen daaromtrent die opgevat kunnen worden als
genetische, ontogenetische of door de ervaring gevormde geheugenheelden.
Welzijn kan worden gedefinieerd als de overeenstemming tussen milieu-
eigenschappen en bijbehorende normen. Normen hehhen echter niet alle hetzelfde
biologische gewicht. Deze modelvoorstelling van gedrag maakt het aannemelijk
dat ook dieren een zeker besef van hun omgeving hebben en al functionerende
gevoelens moeten ondergaan. De bespreking van deze punten vormt het sluitstuk
van deze bijdrage.

SUMMARY

The question how problems of behaviour and well-being of (farm) animals can
be studied by ethological methods is central in the present paper. An ethologist
uses basic concepts such as behaviour element, behaviour system and \'Vmwelt\'
of an animal: these concepts are described. The normal course of all sorts of
processes of behaviour can he readily accounted for by regulating systems. These
regulating systems are- directed towards homeostasis of several environmental
aspects of the organism.

Regulation of these aspects is based on criteria which may he regarded as
genetic and ontogenetic nwmory images or those resulting from e.xperience.
Welhbeing may be defined as conformity of environmental characteristics and
acconipanying criteria. However, not all criteria are of equal biological intpor-
tance. This model cottcept renders it plausible that aninials also have some
awareness of their environment and nutst e.xperience sensations while functioning.
The present paper concludes with a discussion oj these points.

\' Inaugurele rede uilgesproken bij de aanvaarding van hel ambl van gevvoon hoogleraar in de elhologie

aan de Landbouwhogeschool le Wageningen op X mei 1980 door dr. P. R. Wiepkcma.
- ProL dr. P. R. Wiepkema. Landbouwhogeschool le Wageningen.

-ocr page 383-

Mijnheer cle rector, üanie.s en heren.
1. IM.EIDINtl

Van oudsher moeten mens en dier nauw
contact met ellcaar hebben gehad. Als we
de geschiedenis van de mens op 1-2 mil-
joen jaar stellen (28). dan is gedurende
\\erreweg het grootste deel \\an deze peri-
ode dit contact gekenmerkt door verhou-
dingen, die we ook nu nog tussen allerlei
diersoorten waarnemen. Individuen van
de ene soort kunnen die \\an de andere
verdrijven of vermijden, wanneer het
gaat om door beide gewenste voedsel-
bronnen. rustplaatsen of nestgelegenhe-
den. Een andere mogelijkheid is de relalie
\\an roofdier lol prooi of van soorten die
tnet elkaar optrekken en daartnee ieders
aanpassing aan hel milieu vergroten.

ffet moeten aspecten uil deze wisselwer-
kingen zijn geweest die betrekkelijk kort
geleden een geheel nieuwe band lussen
mens en sommige diersoorten in hel leven
riepen. Als gevolg van het proces, dat wij
domesticatie noemen, ontstonden zo\'n
10.000 jaar geleden de eerste huisdieren,
schaap, geil en hond op de v oet gevolgd
door varken en rund. Pas zo\'n 4000 jaar
geleden werd aan de rij van huisdieren de
kip toegevoegd (18).

Bij de dotneslicaiie gaat hel om een hou-
den, hanteren en selecteren van aanvan-
kelijk wilde dieren zodanig, dat ze in hun
\\erzorging en voortplanting geheel af-
hankelijk van de mens worden en dal ook
kunnen. Langs welke wegen deze veran-
dering van wildv orm naar huisdier is ge-
gaan is een buitengewoon interessant pro-
bleem, dat nog maar zeer ten dele door
ons begrepen wordt (vergelijk Nachts-
heim en Stengel, l.c.).
Wal we zonder moeite kunnen constate-
ren is dat enige tientallen diersoorten ge-
heel ondergeschikt zijn gemaakt aan
menselijke doeleinden en daarmee een
niel te verwaarlozen bijdrage hebben ge-
leverd aan de enorme ontplooiing van
onze samenleving. I^aarbij hoeven we
niet alleen le denken aan de door deze
dieren geleverde waren (voedsel, kleding,
trekkracht e.d.). maar moeten we ook
meerekenen de kennis die we door onder-
zoek aan deze dieren hebben verkregen.

fiet is bijvoorbeeld deze kennis die ons in
staal slclt ziektes bij mens cn dier effectief
le voorkomen of te bestrijden.
Domesticatie is geen gebeuren uil dc v er-
leden lijd. We zien hel in de nog steeds
verdergaande specialisatie van eigen-
schappen in onze huisdieren en boven-
dien worden nog voortdurend nieuwe
soorten aan ons huisdierenbestaiui toege-
voegd (bijvoorbeeld kanarie, rat en
nerts). Het is wel inieressanl in dit ver-
band op te merken, dat wi j. anders dan het
oude Israël, niet meer menen dal naast
hel wild gedierte het vee apart werd ge-
schapen (Cjenesis 1:24. 25). Het vee is
uitsluitend door toedoen van de mens
ontstaan, v roeger en nu.

f^e samenleving is ondenkbaar zonder de
contributie van onze huisdieren en dat
zijn we ons welbewust. Alles wordt in hel
werk gesteld om bijv oorbeeld de dierlijke
produktie maximaal te maken. In samen-
hang hiermee hebben tenminste twee fac-
toren de veehouderij ingrijpend gewij-
zigd. .Allereerst is dankzij een sterk
verbeterd inzicht in de biologie van onze
huisdieren het optreden van ziektes bij
hen drastisch vei ininderd (vergelijk Oos-
terlee. (19)). Daardoor werd hel mogelijk
grote aantallen dieren per bedrijf te hou-
den. Vervolgens heefl de neiging tol tne-
ehaniseren van de samenlev ing en in het
bijzonder van de arbeid een extra impuls
gegeven aan dit massale houden van vee.
Hoeden is vreemd aati de situaties die we
aanduiden mei intensieve veehoudeiij of
bio-industrie.

We moeten ons nu tneer dan ooit afvra-
gen of wij in deze ontwikkeling niel veel
le veel alleen aan ons eigen belang hebben
gedacht en hel lol van de erbij betrokken
dieren niet schromelijk hebben verwaar-
loosd. Het is een goede zaak dat deze
vraagtekens niel alleen door ciiiische
consumenten worden geplaatst, maar
evenzeer door betrokken veehouders.
Blijkbaar zijn we samen uit le bocht ge-
vlogen.

De actualiteit van deze vragen blijkt uit
de vele acties ler bescherming van het
dier, ook in de landbcuiw. Zie bijvoor-
beeld de zeer informatieve rapporten \'In-
tensieve veehouderij en dierenbescher-
ming\' van de studiecommissie Intensieve

-ocr page 384-

Veehouderij. Evenzo het rapport van de
commissie veehouderij - welzijn dieren,
NRLO 1975 (2). Tot zulke acties moeten
we ook rekenen de \'European convention
for the protection of animals kept for
farming purposes\'. Deze conventie is nu
door een groot aantal Europese landen
ondertekend, die zich daarmee verplich-
ten maatregelen in het belang van land-
bouwhuisdieren te nemen. Artikel 3 van
deze conventie luidt bijvoorbeeld: \'Ani-
mals shall be housed and provided with
food, water and care in a manner which
having regard to their species and to
their degree of development, adaption
and domestication - is appropriate to
their physiological and ethological needs
in accordance with established expe-
rience and scientific knowledge\' (Council
of Europe, no. 87. Strasbourg. 1976).
De kern van de problematiek ligt in de
intensieve veehouderij, waar dieren als
bijvoorbeeld kippen en varkens zó
produktie-gericht worden gehouden, dat
eleiuentair soorteigen gedrag praktisch
onmogelijk is geworden. Betekent dit niet
lijden voor deze dieren? Een tweede niet
onbelangrijk vraagstuk uit deze zelfde in-
tensieve veehouderij is het volstrekt ver-
loren gaan van de band tussen houder en
huisdier. Hebben gedomesticeerde dieren
niet het recht op een minimale persoon-
lijke aandacht van de mens of. nog an-
ders, hebben ze daar niet een uitgespro-
ken behoefte aan?
A\\ deze vragen
monden uit in die naar het welzijn van
ons vee.

Wat bedoelen we met deze uitdrukking?
Ik denk dat de meesten v an ons zich daar-
bij iets voorstellen als een toestand van
het dier waarin het zich goed voelt. Dit
houdt uiteraard in dat ook het tegendeel
mogelijk is. Er is dan sprake van anti-
welzijn of misschien zelfs wel van lijden
bij deze dieren. Kan een etholoog hierin
uitspraken doen die hout snijden? Het
wordt wel een beetje verwacht, otndat
velen in hem een soort psycholoog of
psychiater van het dier zien.
In dit uur wil ik proberen de samenhang
tussen gedrag en welzijn zo helder moge-
lijk te schetsen en ik hoop duidelijk te
maken naar welke biologische processen
deze begrippen verwijzen. Inzicht in deze
processen is noodzakelijk willen we met
succes de gegeven problematiek te lijf
gaan.

Om elk misverstand te voorkomen: de
etholoog is niet de enige figuur, die zich
over welzijn bij dieren zou moeten uitla-
ten. Voor zover dit welzijn een afgeleide
is van de gezondheid der dieren laat ik het
woord graag aan mijn veterinaire colle-
ga\'s.

2. OVFR FIHOl.OGlt:

De ethologie richt zich op het waarneem-
bare gedrag van dier en mens en stelt
daaromtrent een aantal typisch biologi-
sche vragen. Allereerst hoe dat gedrag er
dan wel uitziet, vervolgens waardoor het
wordt veroorzaakt en tenslotte waartoe
het dient. Door zich in zijn analyses te
beperken tot waarneembaar gedrag
hoopt de etholoog te komen tot mcer
algemeen geldige natuurwetenschappe-
lijke of biologische uitspraken.

Deze benadering sluit echter niet uit dat
ook voor de etholoog niet rechtstreeks
waarneembare grootheden meetellen bij
de verklaring van het gedrag. Wanneer
bijvoorbeeld twee elkaar belemmerende
handelingen (zeg: aanvallen en vluchten)
tegelijkertijd worden geactiveerd en
daaruit niet één van beide, maar cen
derde resulteert kan de etholoog bij de
verklaring van dit verschijnsel het begrip
conflict invoeren. Daarmee wordt niet
zelden verwezen naar een centraal ner-
veus proces, dat als zodanig door nie-
mand rechtstreeks is waargenomen. Nog
sterker, we weten zelfs niet goed wat we
ons bij zo\'n nerveus conflict precies moe-
ten voorstellen. Niettemin de waargeno-
men gedragsveranderingen rechtvaardi-
gen de introductie van het begrip. In dit
en vele andere gevallen van zulke \'indi-
recte\' grootheden (bijvoorbeeld habitu-
atie, motivatie, ervaring e.a.) ontlenen
deze hun betekenis aan het feit dat ze
klassen van waargenomen gedragsveran-
deringen op één noemer brengen. Daar-
mee wordt een eerste rubricering en ver-
klaring geboden.

Laat ik echter die resultaten van de etho-
logie naar voren halen, die voor ons doel
nu van belang zijn.

-ocr page 385-

De vele beschrijvingen van het doen en
laten van dieren onder uiteenlopende
omstandigheden tonen dat hun gedrag
opgebouwd is uit een groot aantal vorm-
vaste handelingen of gedragselementen.
Deze zijn in de regel typisch voorde indi-
viduen van een bepaalde soort en laten
zich goed tellen of meten. [3enk bijv oor-
beeld aan het likgedrag van een koe.
waarvan frequentie en duur op een een-
voudige wijze kunnen worden vastge-
steld. Deze meetbaarheid van gedrag is
een conditio sine qua non voor e.xperi-
menteel ethologisch onderzoek.
Elke diersoort blijkt nu zijn eigen verza-
meling van gedragselementen te bezitten,
zijn gedragsrepertoire. Dit repertoire
wordt in zijn volle omvang slechts dan
getoond, wanneer de dieren onder na-
tuurlijke omstandigheden opgroeien en
als volwassene leven. Hiermee opper ik
en passant een eigenaardig probleem van
onze huisdieren, waar we in feite niet
goed weten welke de natuurlijke omstan-
digheden van deze dieren zijn.
De eletnenten van zo\'n gedragsrepertoire
komen niet willekeurig door elkaar voor.
Nee, er is een zekere ordening in de tijd,
die zich statistisch laat definiëten en
waarvoor we de term gedragssysteem
hebben ingevoerd, bijvoorbeeld eetge-
drag, ncstbouwbedrag, sexueel gedrag
etc.

Veelal zijn deze systemen gekenmerkt
door een variabel inleidend zoekgedrag
(naar voedsel bijvoorbeeld), gevolgd
door één of meer stereotype eindhande-
lingen (als kauwen en slikken bijvoor-
beeld). Dc etholoog beperkt zich tot uit-
wendig zichtbaar gedrag, tnaar het zal
duidelijk zijn dat vele van zijn eindhande-
lingen fysiologische voortzettingen heb-
ben (tnaag-en darmbewegingen bijvoor-
beeld), welke niet veronachtzaatnd
mogen worden.

Hoewel we de vraag naar oorzaak en
functie voor elke categorie van gedrag
kunnen stellen geef ik er de voorkeur aan
dat nu voor gedragssystetnen te doen. In
de ethologie is dat volop onderzocht en
zo weten we dat veranderingen in het
interne en externe milieu oorzaak kun-
nen zijn voor het optreden van zo\'n com-
pleet gedragssystecm. Voor eetgedrag
kan de aanleiding iets zijn als de aanwe-
zigheid van V oedsel ergens in het externe
milieu en het niveau waarop de voedsel-
voorraad in het interne milieu zich be-
vindt. Het resulterende gedrag, zoeken
gevolgd door de consumptie van voedsel,
verandert het externe en interne milieu
op een wijze die bepalend is voorde voort-
zetting van dit gedrag. De nauwe samen-
hang tussen organisme en zijn milieu
middels receptoren en effectoren (d.i. zin-
tuigen en gedrag) is reeds lang geleden
door Von Uexküll beklemtoond in een
schema waarin dier en milieu (Umwelt)
een onlosmakelijk geheel vormden (fig.
1).

Voor een etholoog is het nu van groot
belang erachter te komen in wat vooreen
wereld (Umwelt) de individuen van een
door hem te onderzoeken diersoort
leven. Deze wereld wordt niet bepaald
door de zintuigen van de mens, maar
door de receptoren en effectoren van het
dier zelf.

Wat die receptoren betreft wil ik twee
typerende aspecten noemen.

-ocr page 386-

Fig. 2. In ratten kan de darmactiviteit toenemen of af nemen, wanneer in opeenvolgende blokjes van de
tijd respectievelijk een contractie of een ontspanning van de darm wordt beloond. Als beloning dient ccn
electriscbe prikkeling van de hersenen. [)e specificiteit van dit leren blijkt o.a. uit een niet-verandcren van
de hartslagfrequentie tijdens deze leerprocessen. Dit leren /elf is mogelijk doordat ratten nauwkeurig de
darmactiviteit registreren (naar DiCara. (7)).

Darm activiteit score
200 r

beloning bi) coniractie

100

150

geen verandering hartslag Ireq

beloning bij ontspanning

50

2 4 6 8 10

opeenvolgende blokjes met leren

Allereerst bezitten dieren (en waarschijn-
lijk mensen ook) receptoren waarmee ze
uiterst nauwkeurig allerlei gebeurtenis-
sen in het inwendige milieu kunnen waar-
nemen. Daarbij denk ik aan zintuigen die
in staat zijn bijvoorbeeld de hartslagf\'re-
quentie, de bloeddoorstroming van be-
paalde organen, de werkingvande nieren
of de bewegingsactiviteit van de darmen
te registreren (vergelijk DiCara, (7)) (fig.
2).

Dit uiterst gevoelige aftasten van ge-
beurtenissen in het interne milieu vindt
ook plaats met betrekking tot het externe
milieu. Bovendien kunnen dieren in dit
externe milieu verschijnselen registreren
die ons totaal ontgaan, maar die voor het
dier een grote betekenis hebben. Ik denk
aan het waarnemen van ultrasoongeluid
bij vleermuizen, het gevoelig zijn voor de
richting van het aardmagnetisme bij trek-
vogels of de perceptie van geuren met
behulp van het vomero nasaalorgaan bij
koeien (dit orgaan, een reukzintuig, ont-
breekt bij de mens).

Kortom elk individu leeft in een volstrekt
eigen intern en extern tnilieu. Aan ons de
uitdaging de eigenschappen van dit mi-
lieu vast te stellen.

Het zijn natuurlijk niet alleen de recepto-
ren waardoor dit soort-specifieke milieu
wordt bepaald. Ook de effectoren (vleu-
gels, klimpoten, zwemvliezen etc.) dra-
gen daartoe bij. Allereerst legt hun bouw
vast, welke delen van het externe milieu
voor het dier toegankelijk zijn. Vervol-
gens wordt op een specifieke manier het
interne milieu beïnvloed (als gevolg van
bijvoorbeeld eetgedrag) dan wel het ex-
terne veranderd (als gevolg van bijvoor-
beeld nestbouwgedrag). Naar mijn me-
ning is de innige samenhang tussen dier
cn zijn Umwelt nog altijd één van de
voornaamste thema\'s uit de ethologie.

Deze samenhang wordt door een drietal
processen gestuurd. Allereerst wordt
richting gegeven door de genetische mo-
gelijkheden van het organisme. De hier
bedoelde informatie is in de loop van de
evolutie opgedaan. Vervolgens wordteen
grote bijdrage geleverd door ontogeneti-
sche processen. Ik denk dan aan de vaak
irreversibele gevolgen van ervaringen op-
gedaan in daarvoor speciaal gevoelige pe-
riodes uit de vroege jeugd. Zo is een ver-
hoogde testosteron bloedspiegel rond de
geboorte bij mannelijke ratten een nood-
zakelijke v oorwaarde v oor later normaal

-ocr page 387-

mannelijk gedrag. Tenslotte worden
sommige delen van het milieu meer, an-
dere tninder interessant als gevolg van
leerprocessen. Gebeurtenissen die nieuw
zijn krijgen extra aandacht, andere wor-
den niet meer opgemerkt.
Zo kleurt de ervaring het milieu.

.V REGELSYSTEMEN

Het voorgaande moet een voldoende on-
derbouw zijn om nu met elkaar de vraag
naar de organisatiestructuur van ge-
dragssystemen te stellen.
Beantwoording van deze vraag naar de
bouw en werkwijze van gedragssystemen
is een absolute voorwaarde om inzicht te
krijgen in het normale verloop van ge-
dragsprocessen. Alleen met behulp van
zulk een inzicht kunnen we greep krijgen
op de problemen die ontstaan bij defec-
ten in deze systemen.
Het eigenaardige \\an gedragssystemen is
niet zozeer dat hun optreden een aanlei-
ding vindt in milieufactoren, maar dat
hun uitwerking een functie vervult ten
behoeve van het betrokken organisme,
fiet is gericht op doelen die in het belang
zijn van het individu of de soort waartoe
dit individu behoort. fDeze doelgericht-
heid van o.a. het gedrag is een slepend
twistpunt geweest in de wereld der biolo-
gen. Een historische strijd tussen mecha-
nisten en \\italisten.

Deze jarenlange onenigheid heeft zijn be-
tekenis vrijwel verloren als gevolg van de
kennis opgedaan met regeltechnieken,
f^oelgerichte mechanische systemen zijn
met behulp van deze technieken ontwor-
pen. Een uitstekend voorbeeld is de
warmteregeling in de huiskamer, wan-
neer deze tenminste gebeurt via een al-
daar geplaatste thermostaat. Op zo\'n
thermostaat is een gewenste temperatuur
ingesteld, welke in feite voortdurend
wordt vergeleken met de werkelijke.

Komt deze laatste beneden de ingestelde
dan wordt de verwarming aangezet,
zodat de kamertemperatuur weer naar de
gewenste toegaat. Het omgekeerde is het
geval wanneer de kamertemperatuur
boven de ingestelde kotnt. Op deze ma-
nier wordt met een simpele regeltechniek
een bij benadering constante milieu-
eigenschap bereikt (fig. .1).

l ig. .3. Eenvoudig .schema van de wijze waarop de temperatuur in de huiskamer kan worden geregeld.
Zie verder de tekst.

kachel
radiatoren

thermostaat

kamer

temperatuur

ingestelde
temperatuur

-ocr page 388-

Zulke regelsystemen kennen we ook in
organismen, die voor de realisatie van
gewenste milieu-eigenschappen gedrags-
programma\'s ter beschikking hebben.
Een van de best onderzochte voorbeelden
is het thermoregulatiegedrag van een
aantal zoogdieren (vergelijk Heller é-/«/.,

(1-3)).

Voor deze dieren geldt een gewenste li-
chaamstemperatuur, die ik een norm zal
noemen (dat deze v orm ritmische schom-
melingen kan vertonen doet voor ons nu
niet terzake, maar is in de praktijk wel
van belang).

Thermoreceptoren in de hypothalamus
stellen het dier op de hoogte van de
werkelijke lichaamstemperatuur. Is deze
lager dan de norm dan treedt warmtepro-
ducerend gedrag op (rillen, opzoeken van
een warme plek, e.a.), is hij echter hoger
dan treedt warmte-afgifte gedrag op
(zweten, verandering van de huiddoor-
bloeding, opzoeken van een koele plek
e.a.). Hoe de vergelijking tussen norm en
werkelijke omgevingswaarde neurofysio-
logisch te werk gaat weten we niet. Het
kan een eenvoudige kwestie zijn van dc
activiteit van bepaalde neuronen (uitge-
drukt in het aantal actiepotentralen per
seconde), die bij daling v an de lichaams-
temperatuur boven een kritisch niveau
komt. Dit kan het signaal zijn voor
warmteproducerend gedrag. Het gevolg
hiervan is dat de activiteit van deze neu-
ronen weer daalt tot beneden het kritisch
niveau, de norm. en het warmteproduce-
rend gedrag stopt. Warmte-regulerend
gedrag is negatief teruggekoppeld op zijn
veroorzaking. Dit regelsysteem is op een-
voudige manier in bijgaand schema voor-
gesteld (fig. 4).

De werkelijke lichaamstemperatuur is
niet een soort compromis oplossing van
vele uiteenlopende belangen, waar nu
eens dit dan weer dat uitkomt. Nee. deze
wordt geheel beheerst door de norm die
het dier daaromtrent bezit. Dit wordt
fraai geïllustreerd in die gevallen, waarin
deze norm wordt verzet, zoals bij koorts
en bij dieren die in de winterslaap gaan.
In het laatste geval is bij de grondeek-
hoorn aangetoond, dat terwijl zijn li-

ervaring

ontwikkehng

erfehjkheid

-ocr page 389-

chaamstemperatLiur daalt ook dc kriti-
sche temperatuur in dc hypothalamus
waarbij warmteproducerend gedrag op-
treedt naar beneden gaat (zie fig. 5).

( ig. 5. Het \\er/etten van de thermostaat in de
periode (uren) dat een grondeel<hoorn overgaat
naar de winterslaap. De getrokken lijn geelt de
\'spontane\' temperatuurdaling in de hypothalamus,
terwijl hel gestippelde gebied de kritische hypo-
thalamus temperatuur toont, waarbij in de loop
\\an de/e overgang warmteproducerend gedrag kan
worden opgewekt (naar Heller e.a.. (1.3)).

temperatuur °C
40

30

20

10
O

8

u ren

temperatuur

hypothalamus
instelling

thermostaat

rheririoregulatiegedrag is afgestemd op
de homeostase van een bepaalde eigen-
schap van het interne milieu. Een vol-
strekt vergelijkbaar model bestaat voor
drinkgedrag (25). eetgedrag (9), waar het
gaat om andere eigenschappen \\an dit-
zelfde interne milieu.
Dat deze modelvoorstelling ook van toe-
passing is op het e.xterne milieu wordt
geïllustreerd door het onderzoek van Bae-
rends aan broedzorggedrag bij meeu-
wen (1976). en de beschikbare gegevens
over oorzaak en functie van agressief ge-
drag (4, 29, 30). Deze gedachtengang is
kort geleden nog eens kritisch getoetst
door Toates (26), en vormt een elemen-
tair punt bij neurofysiologen als Pribram
(21) en Young (31). Ook de bioloog-
mathemaat Sommerhoff laat zich in deze
zin uit (24). In de meest simpele vorm
blijken dan al deze gedragssvstemen een
geheel overeenkomstige organisatie-
structuur te bezitten (fig. 6).

l ig. 6. .Mgemecn regelschema voor gedtagssystemen. F.en milieu-eigenschap M, wordt via R. waarge-
nomen en in C\'vergeleken met dc bijbehorende norm O,,. Wanneer M, niet gelijk is aan M,, kan het gedrag
(j worden geactiveerd, dat tiegatief teruggekoppeld is op M,. M, verandert daardoor inde richting van Mn.
l en receptorsysteem R, neemt waar of M. werkelijk naar M,, verandert onder invloed van (1. .Als dat /o is
wordt welbevinden waargenomen, /onrct dan wiirdt onbehagen geregistreerd.

M,

onbehagen

M,

Mo

C

G

M.

wel bevinden

-ocr page 390-

Bij \\ol\\vasseti dieren, kunnen we /eggen,
wordt gedrag veroorzaakt door een
waargenomen \\erschil tussen milieu en
eeti daaromtrent in het dier bestaande
norm. Het optredende gedrag /elf leidt
tot een vermindering \\an dit \\erschil. Ik
ben geneigd het \\erschil /elf de motivatie
van het bijbehorende gedrag le noemen.
Als we de gedachtengang overnemen is
een van de aardigste conclusies deze dat
dieren, zeker wanneer ze vohvassen zijn.
niet onbevooroordeeld op hun omgev ing
reageren. Het zijn gecn onbeschreven
bladen papier.

Nee. ze bezitten normen, wensen of ver-
wachtingen ten aanzien van hun milieu
en illustreren daarmee ieder voor zich
hun aanpassingen.

Het lijkt meerg nuttig kort stil testaan bij
de \\raag hoe dieren aan deze normen
komen. I.)aartoe moet ik nog eens terug
naar een drietal eerder genoemde proces-
sen. namelijk e\\olutie. ontogenie en
leren.

Een groot aantal normen ligt genetisch
vast en representeert een in de loop \\an
de evolutie verworven informatie, die
\\(ior alle individuen \\an een soort een
vrijwel identieke inhoud bezit. Ik denk
dan aan normen voor lichaamstempera-
tuur. de osmotische waarde \\andee.xtra-
cellulaire v loeistof, de bouw \\an het nest,
de vliegroute tijdens de trek e.d.
Sommige normen ontlenen hun defini-
tieve invulling aan gebeurtenissen uit de
\\ rocge jeugd. In tegenstelling tot gewone
leerprocessen gaat het hier v aak om erva-
ringen die iets in het dier vastleggen waar
nict ol nauwelijks meer op terug le
komen is.

Hen voorbeeld. Mannetjes van dc in N.
.Amerika voorkomende witbrouvvgors
moeten in de 2e of 3e maand van hun
leven de volwassen zang horen, willen ze
dit liedje een jaar later zelf kunnen produ-
ceren. Hebben ze dc/c zang voor of na.
maar niet gedurende de gevoelige periode
gehoord, dan komen ze later nooit aan de
normale zang toe (15. 17). Deze wordt
ook niet ten gehore gebracht door dieren
die in de gevoelige periode het liedje wel
hebben gehoord, maar doof zijn gemaakt
v oordat ze het voor hel eerst gingen /in-
een.

Worden de dieren daarentegen doof ge-
maakt nadat het soortsliedje eenmaal
normaal is gezongen, dan heeft deze
doofheid gecn nadelige invloed op vol-
gende uitvoeringen. Blijkbaar moeten ze
hun eigen liedje horen en toetsen aan een
in de gevoelige periode opgedane erva-
ring. welke als norm dient voor dc pro-
duktie van een normale zang.
Zulke ontogenetischc normen, neuronale
configuraties in het woordgebruik van
Pribram (21), komen wijd verspreid in
het dierenrijk voor. Ze zijn helaas nog
weinig onderzocht bij landbouwhuisdie-
ren. Voor on/e sectie Ethologie is dit cen
belangrijke reden veel onderzoekstijd te
besteden aan vragen over de ontwikke-
ling van gedragjuist bij deze dieren.
Het lijkt bepaald niet uitgesloten dat we
langs deze weg een meer fundamenteel
inzicht kunnen krijgen in o.a. de veroor-
zaking van abnormaal gedrag bij volwas-
sen kippen en varkens.

\'lënslotte kunnen normen ook ontstaan
als gevolg van leerprocessen.
Omdat zulke normen een typisch lijdelijk
karakter hebben /e kunnen gemakke-
lijk afgeleerd worden en vervangen door
nieuwe is het misschien beter in de/e
gevallen van verwachtingen te spreken.
Een aardig en erg eenvoudig voorbeeld
dat goed illustreert hoe /ulke verwachtin-
gen gedrag kunnen sturen is beschreven
door Sokolov (aangehaald door Pri-
bram. (21)), Wordt een geluid met vaste
toonhoogte, intensiteit en duur herhaal-
delijk geproduceerd, dan verdwijnt op de
duur (le oricntaticreaclic van een orga-
nisme dat de/e toon waarneemt. Wordt
daarna dit geluidssi.miaal aaimcbodcn met
ecn lagere intensiteit of met ccn kortere
duur dan komt dc oriëntatiercactic weer j
geheel terug. f)it moet betekenen dat het 1
niet meer reageren een actief proces is en ;
ecn gevolg van het feit dat waarnemingen \\
verwachting lot in details overeenstem- ;
mcn.

Pribram ilhistreert dit ook nog eens mct
het dooi\' hem /ogcnocmde Bowerv-cl fe-
nomeen. Gedurende vele jaren was er in
New York ecn hooggelegen spoorlijn dic
op ge/ette tijden een daverend lawaai
maakte.

-ocr page 391-

Toen deze lijn werd opgeheven bleken
buurtbewoners op bepaalde tijden uit een
gezonde slaap wakker te worden, zonder
te weten waarom. De politie werd daar-
over zelfs geïnformeerd. Het onderzoek
toonde aan dat deze bewoners wakker
werden op tijden, waarop \\Toeger de
trein langs denderde, t)e oorzaak van dit
wakker worden, zichtbaar gedrag, lag
blijkbaar in het \\ersehil tussen de actuele
stilte in de buurt en het op die tijd ver-
wachte lawaai, Sommerhoff (24) noemt
zulke verwachtingen interne representa-
ties van de buitenwereld, IDe inhoud van
deze representaties (betrekking hebbend
op het ontstaan en het gebruik ervan)
stelt het organisme in staat de doeleinden
van zijn deelsystemen adequaat te realise-
ren.

Het Bowery-el fenomeen illustreert ook
nog iets heel anders, nl, dat normen of
verwachtingen een tijd dimensie kunnen
hebben, f)at zoiets ook bij dieren voor-
komt blijkt uit onderzoek naar het trek-
gedrag van de Tuinfluiter (II), Dit zang-
vogeltje verlaat Europa in de herfst om
naar zuidelijk Afrika te trekken. Worden
deze Titinfluiters in augustus (begin trek-
tijd) in \'vliegkooitjes\' vastgehouden dan
blijken ze eerst 2 tnaanden vliegactiviteit
in Z,W,-richting te tonen en vervolgens
2-3 maanden in Z. tot Z.O.-richting.
Voor zover valt na te gaan lijkt dit spre-
kend op de koers die vrije Tuinfluiters op
hun trek naar het Zuiden volgen. Zulke
normen, die gedrag over een bepaald tijds-
bestek vastleggen, zouden wel eens een
grote rol kunnen spelen bij de ontwikke-
ling van het gedrag in jonge dieren. Zijn
er bijvoorbeeld nortnen voor de hoeveel-
heid speelgedrag dat een opgroeiend dier
moet hebben vertoond wil het over nor-
maal volwassen gedrag gaan beschikken?

4. WLl.ZMN

Het wordt tijd dat we naar het begrip
welzijn terugkeren en ons gaan afvragen
in hoeverre de voorgaande gedachten-
gang nuttig is bij het omschrijven en ver-
helpen van welzijnsproblemen in de in-
tensieve veehouderij. Het zal duidelijk
zijn dat de term welzijn ontleend is aan
het menselijk verkeer. Daardoor is de be-
tekenis van dit woord er niet een\\ oudiger
op geworden. Ter illustratie hiervan ver-
wijs ik naar een recente discussie van Bae-
rends, Ciroen en De Ciroot (5) over wel-
zijn, Ook de nauwe samenhang tussen
geloof en welzijn moeten we niet over het
hoofd zien. zoals zo boeiend door Kuitert
(16) beschreven is in een boekje met de
veelzeggende titel: \'Zonder geloof vaart
niemand wel\'.

Wat moeten we nu met dit begrip welzijn
in de dierenwereld? Ik zal proberen hier-
over iets als etholoog te zeggen en nog-
maals niet ingaan op een aantal gezond-
heidsaspecten -- verwondingen, ziektes,
fysiologische stress - die eveneens het
welzijn van een dier vastleggen.
Welnu, ik meen dat een dier zich dan in
een toestand van welzijn bevindt, wan-
neer de actuele eigenschappen van zijn
interne en externe milieu overeenstem-
men met de normen die dit dier daarom-
trent bezit. Welzijn is eveneens aanwezig
wanneer het organisme in staat is met de
hetn ter beschikking staande gedragspro-
gramma\'s verschillen tussen norm en
werkelijkheid weg te werken (vergelijk
Baerends, (5)). In al die gevallen waarin
dit niet opgaat is van anti-welzijn sprake.
Het zal u niet ontgaan dat deze definitie
geënt is op de door mij gehanteerde ge-
dragsmodellen — regelsystemen —en hij
geeft in principe de mogelijkheid situaties
van welzijn en anti-welzijn scherp te
scheiden (fig. 6).

In de praktijk ligt het probleem natuur-
lijk weer wat moeilijker omdat anti-
welzijnstoestanden verschillende zwaar-
tes kunnen hebben, f^it betekent dat een
etholoog tnethodes moet hanteren of ont-
werpen om de omvang van een welzijns-
aantasting te meten of te schatten. De
uitkomst hiervan zal tezamen met ge-
zondheidsaspecten geplaatst tnoeten
worden tegenover de redelijkheid van het
vaak economische doel dat met de situ-
atie waarin de dieren zich bev inden wordt
beoogd.

Het lijkt me nuttig een aantal gezichts-
punten op een rijtje te zetten die vooreen
etholoog meetellen om te schatten hoe
ernstig een gegeven aanslag op het wel-
zijn van dieren kan zijn.

-ocr page 392-

Allereerst denk ik. dat we het meest at-
tent moeten zijn op afwijkingen \\\'an gene-
tische normen, \\ervolgens van ontogene-
tische en tenslotte \\an door ervaring
\\erkregen normen. Immers, de eerste lig-
gen voor het dier meer onveranderlijk
\\ast dan de laatste. Verder zal in alle
gevallen een grote afwijking van de norm
zwaarder tellen dan een geringe. Een dier
dat 48 uur niet heeft kunnen drinken en
dan nog geen uitzicht op water heeft, is er
erger aan toe dan een soortgenoot die
inaar 24 uur niet heeft kunnen drinken.
Iaat ik deze gedachtengang met twee
voorbeelden illustreren. Allereerst iets
o\\er afwijkingen \\an genetische normen.
Deze hebben niet alleen \\an doen met
kwesties als lichaamstemperatuur, de
hoeveelheid beschikbare calorieën of ex-
tracellulaire vloeistof (respectievelijk
honger en dorst), maar vermoedelijk ook
met ontwikkelingsprogramma\'s. Evenals
de eerder genoemde Tuinfluiter met zijn
endogeen \\astgelegde tijdprogramma,
kan ook een pasgeboren kalf zo\'n pro-
gramma bezitten dat aangeeft hoeveel
tijd het dier per dag aan zuigen, lopen en
spelen moet besteden (vergelijk Kittner
en Kurz (4)). Worden deze programma\'s
onmogelijk gemaakt, zoals dat het ge\\al
is bij kistkalveren, dan moet van een ern-
stige aanslag op het welzijn van deze die-
ren sprake zijn. De kaheren zelf verval-
len tot stereotypieën, dat is hel steeds
herhaald uitvoeren van dezelfde ogen-
schijnlijk zinloze bewegingen.

Zulke stereotypieën treden ook veel op in
o.a. jonge chimpansees die zeer \\ roeg
van de moeder worden gescheiden en
daarna k unstmatig gevoed (6). De functie
\\an deze stereotypieën is nict goed duide-
lijk. maar Davcnport oppert toch een be-
langrijk idee dat hij daaromtrent opdeed
bij zijn chimpansees. Chimps opgegroeid
met soortgenoten zoeken bij deze be-
scherming. wanneer ze in angst of onze-
kerheid \\erkeren. Chimps daarentegen,
die zich in hun jeugd aan bijvoorbeeld
een handdoek hebben gehecht, zoeken in
zulke gevallen deze weer op en slaan hem
om zich heen. De soortgenoot of de
handdoek lijkt de dieren rust te geven. In
eenzaamheid opgegroeide chimps die ge-
kenmerkt v\\orden door stereotypieën
gaan de/e handelingen, ook later, vaak
uitvoeren bij angst of spanning. En ook zij
lijken daardoor gerustgesteld. Stereoty-
pieën functioneren zo als een laatste
toevlucht en het optreden ervan (bij dier
en mens) moet voor een etholoog een
aanwijzing zijn van een ernstige welzijns-
storing. Zo ook de kistkalveren cn een
klemmende vraag wordt dan welk rede-
lijk doel met deze huisvesting wordt ge-
diend. Formulering van dit doel en de
instemming ermee moeten het mogelijk
maken alternatieve wegen te vinden,
waarlangs dit doel bereikt kan worden
zonder de nu zo zware aanslag op het
welzijn van deze kalveren.

Het tweede voorbeeld betreft het grote
verschil tussen (vermoedelijk) ervarings-
norm en werkelijkheid dat optreedt bij
het transport van mestvarkens. De pro-
blemen die zich daarbij voordoen, een
niet gering aantal dieren geraakt in stress
en sterft, zijn zonder meer zorgwekkend
(zie 6e rapport studiecie intensieve vee-
houderij, 1978, (22)). We moeten ons re-
aliseren dat deze dieren in groepjes van
acht of daaromtrent zi jn opgegroeid in de
gebruikelijke mesthokken met rooster-
vloeren en dat ze in die periode (ongev eer
4 maanden) geen enkele ervaring met de
wereld buiten het hok hebben kunnen
opdoen. Op de dag van het transport,
wanneer ze voor het eerst hun eentonige
en vaak duistere hok moeten verlaten, en
met andere varkens kunnen worden sa-
mengebracht, stort deze vertrouwde we-
reld voor hen ineen. De vaak tegenstrib-
belende dieren vertonen een patroon van
onderlinge agressie, vlucht of verstijving.
Ik denk dat deze drie gedragsuitingen ccn
ernstige aanslag op het w elzijn der dieren
aanduiden. Veel van deze transportpro-
blemen zouden kunnen worden vermin-
derd of misschien zelfs wel opgelost als de
dieren tevoren wat meer bewegingsvrij-
heid hadden bezeten en simpele verhui-
zingen hadden kunnen oefenen, zoals het
in feite vroeger het geval was. Norm cn
werkelijkheid zouden elkaar dan minder
in de weg staan.

De twee genoemde voorbeelden willen
aangeven dat voor een etholoog steroty-
pieën en gedrag afgeleid van aanval en

-ocr page 393-

vlucht S.O.S.-signalen zijn \\ an dieren die
in nood verkeren.

I\'ensiotte heeft een etholoog om de om-
vang van een wel/ijnstekort te schatten
ook nog de mogelijkheid \\ an wat ik maar
kortheidshaUe de inhaalprocedure zal
noemen. fJe/e komt erop neer, dat naar-
mate een dier na een periode van onthou-
ding (bijvoorbeeld geen eetgedrag, geen
drinkgedrag e.a.) beter en preciezer in-
haalt dat wat hij heeft moeten nalaten,
het betrokken gedrag voor hem belang-
rijker moet zijn. Immers de precisie van
het inhalen hangt samen met de nauw-
keurigheid waarmee het organisme regi-
streert wat heeft ontbroken. Hoe nauw-
keuriger deze registratie. hoe
waardevoller dit gedrag voor het dier
moet zijn. Goede voorbeelden \\an deze
gedachtengang \\inden we in het inhaal-
gedrag na uiteenlopende periodes van
hongeren, dorsten of slaaptekort. Het in
te halen gedrag is kennelijk broodnodig.
In principe kunnen we met deze methode
bijvoorbeeld de waarde \\an het scharre-
len \\ oor kippen of het w roeten voor var-
kens vaststellen.

fiet voorgaande geeft in niet geringe
mate richting aan het gedragsonderzoek
dat onze sectie Hthologie verricht of op
stapel heeft staan. De centrale vraag is
dan welke normen onze huisdieren bezit-
ten ten aanzien van hun milieu en met
welke gedragsprogramma\'s ze deze pro-
beren te realiseren. In dit verband wil ik
allerleerst ons onderzoek noemen naar
ontwikkelingsprocessen in het gedrag
van varkens cn de invloed daarvan op het
latere sociale verkeer tussen deze dieren.
Niet alleen denken wc zo op het spoor tc
komen van dc veroorzaking van abnor-
maal sociaal gedrag, zoals ik eerder op-
merkte, maar ook hopen we op deze ma-
nier meer inzicht te krijgen in de
indiv idualiteit v an ieder v arken (en overi-
gens ook deandere landbouw huisdieren).
Het massale houden van deze dieren
heeft immers ongemerkt de idee doen
ontstaan, dat alle varkens, koeien of kip-
pen dezelfde eisen aan hun milieu en v er-
zorging stellen. De gedachte dat deze die-
ren stuk voor stuk verwisselbaar zijn is
vermoedelijk een ernstige vergissing en
kan individuele dieren grote schade be-
rokkenen. Hiermee verwant is het project
van drs. .1. van Rooijen. waarin varkens
wordt gev raagd om door middel van een
operante techniek hun v oorkeur te laten
blijken ten aanzien van verschillende
huisvestingssystemen.
Het overige onderzoek aan koeien, kip-
pen en in de nabije toekomst ook aan
ratten, konijnen, mussen e.a.. heeft als
centraal thema de communicatie tussen
soortgenoten. In andere woorden, wat
voor een \'taal\' gebruiken deze dieren en
wat hebben ze elkaar daarmee te vertel-
len. Inzicht in deze \'taal\' kan ons helpen
erachter te komen wat de dieren van el-
kaar en hun omgeving verwachten. Ter-
wijl ik dit zo opschrijf realiseer ik me erg
dicht bij vragen te komen als 1) hebben
dieren besef van wat zich om hen heen
afspeelt en 2) kunnen dieren gevoelens
beleven die vergelijkbaar zijn met wat
mensen ervaren bij welbevinden of onbe-
hagen.

5. HFBBHN DIEREN BESEl EN (iEVOE-
EENS

Deze twee v ragen worden door een bio-
loog in de regel ontweken. De inhoud van
beide begrippen, besef en gevoelens, zijn
zo subjectief gekleurd, dat ze zich niet of
nauwelijks lenen voor natuurweten-
schappelijk onderzoek. Ik zou me bij dit
gebruik kunnen aansluiten en welzijn van
dieren opvatten als niet meer dan een
effectief functioneren van vele regelsyste-
men. We krijgen dan een model dal er
ongeveer als volgt gaat uitzien.
.Aan de ingang van de vele systemen
lopen grote aantallen berichten binnen,
die zich intern over allerlei lijnen ver-
spreiden. overschakelen, nieuwe activi-
teiten starten, doodlopen etc. Op een
aantal plaatsen in dit uiterst comple.xe
emplacement ontstaan koppelingen, die
de directe aanleiding zijn voor berichten
die zich naar dc uitgang van het geheel
spoeden. Zo ontstaat gedrag, dat overi-
gens op zijn beurt weer berichten oproept
die de systemen binnenstromen. Afgezien
van de verbijsterende drukte in al deze
systemen is er niets. Er wordt niets erva-
ren. er wordt niets gevoeld. Het geheel is
in dit opzicht leeg.

-ocr page 394-

[)it is strijdig met wat we iti ons leven
waarnemen en ook met wat we, ge/.ien de
homologe bouw en funeties van de verte-
braten. bijvoorbeeld bij zoogdieren en
\\ogels moeten verwachten.
Maar wat dan wel? Het is duidelijk dat
wanneer we aannemen dat dieren een
besef bezitten en gevoelens kunnen on-
dergaan een extra dimensie aan de wel-
zijnsproblematiek wordt gegeven. Im-
mers dan moeten we er mee rekenen dat
dieren ook kunnen lijden. Wat valt hier
natuurwetenschappelijk over te zeggen?
1 ot nu toe hebben ook de meeste etholo-
gen zich verre gehouden \\an dit soort
\\ ragen; subjectieve belevenissen \\an die-
ren moeten geen rol spelen bij de verkla-
ring van hun gedrag. Griffin (10) wijdt
hieraan een zeer lezenswaardig boekje en
waarschuwt ervoor niet al te gemakkelijk
buiten beschouwing te laten wat vroeger
natuurwetenschappelijk gezien als niet
terzake werd gerubriceerd. Griffin haalt
met een zeker plezier auteurs aan, die
opperen dat een eerste generatie onder-
zoekers verschijnselen die niet tneetbaar
blijken om die reden, althans voorlopig,
buiten beschouwing kunnen laten. Een
tweede generatie kan deze verschijnselen
gemakkelijk als onbelangrijk gaan opv at-
ten, een derde als niet bestaand, terwijl
tenslotte een vierde generatie zelfs geen
weet meer heeft van het oorspronkelijke
probleem.

De teneur van Ciriffin\'s bijdrage is dat
slechts weinig gedragsonderzoekers sub-
jectieve belevenissen bij hun dieren ont-
kennen. maar niemand weet wat hij daar
nu mee aan moet. Ik verbeeld me niet aan
het einde van dit uur deze vraag op te
lossen. Het kan echter nuttig zijn om met
de huidige kennis gewapend nogmaals te
probercti voor ogen te krijgen naar wat
voor biologische processen \'besef hebben
van\' en "gevoelens ervaren\' zouden kun-
nen verwijzen.

Hoe meer ik me hierin verdiep, hoe ster-
ker bij tnij de gedachte wordt dat besef
hebben van. weet hebben van. gegeven is
met de aanwezigheid v an normen zoals ik
die eerder heb beschreven. Deze normen
zijn immers interne representaties van al-
lerlei milieu-eigenschappen, die daar-
door niet alleen bekend zijn aan het dier.

maar waaromtrent ook specifieke ver-
wachtingen bestaan. Met andere woor-
den, ervaren dieren weten wat tnilieu-
eigenschappen voor hen betekenen. Ik
noem dat weet hebben van. besef hebben
van (vergelijk Sommerhof. (14)). Ik kan
geen antwoord geven op de vraag wat het
dier dan precies beseft. Zoiets is ook niet
te beantwoorden en daarom natuurwe-
tenschappelijk gezien niet van belang.
Nogmaals, het enige wat ik beweer isdat
dieren iets beseffen, hoe simpel of primi-
tief dit besef ook tnag zijn. Het kan mis-
schien helpen op te merken dat ook het
besef van tnensen niet uniform en helder
is. Desondanks ontkennen we het niet.
Mijn conclusie is dan dat elk organisme
besef heeft van zijn milieu voorzover het
daarover normen bezit.

Wat kunnen we vervolgens zeggen over
het ervaren of ondergaan van gevoelens
bij dieren? Bij deze gevoelens denk ik aan
zoiets als tevredenheid of angst, welbe-
vinden of onbehagen e.d. Deze gevoelens
spelen bij de mens een grote rol en kun-
nen in sterke rnate zijn gedrag sturen.
Kan dat ook bij dieren? Baerends (5) ont-
kent dit niet. maar stelt dat ons mensen
de mogelijkheid ontbreekt kennis te ver-
krijgen van subjectieve belevenissen bij
dieren. Aansluitend op deze optnerking
v an Baerends v raag ik tneafofer niet meer
over valt te zeggen.

Om te beginnen denk ik dat subjectieve
belevenissen of gewaarwordingen van
dieren op zich goed bij de verklaring van
diergedrag kunnen worden betrokken en
dat dat ook gebeurt. Wanneer bijvoor-
beeld kippen hun verzorger langs de ge-
bruikelijke route zien aankotnen rennen
ze op hetn af en naar de plaats waar ze
voer verwachten. In de veroorzaking van
dit voedselzoekgedrag speelt niet alleen
de waarneming een rol. maar ook dat
elke kip uit dit lootn deze waarneming
interpreteert als een aanw ijzing \'er komt
voer daar en daar\'. Deze subjectieve ge-
waarwording, of tnisschien dit subjec-
tieve proces, is een essentiijle schakel bij
de veroorzaking en dus bij de verklaring
van dit gedrag. Wat een individuele kip
daarbij precies beleeft is v oor ons otitoc-
gankelijk. Elke waarnetning impliceert
echter een subjectief proces waarin een

-ocr page 395-

dier als het ware /ijn hypotheses toetst en
dc uitkomst daarvan laat blijken in het
daaropvolgende gedrag (vergelijk over de
aard en het ontstaan \\an /ulke hypothe-
ses dc interessante discussie tussen Pop-
per en Eccles, (20)).

Dat wc gevoelens liever buiten natuurwe-
tenschappelijke verklaringen houden is,
naar mijn mening, dan ook niet zozeer
omdat het subjectiev e belevenissen of ge-
waarwordingen zijn, maar omdat we
deze gevoelens nergens in onze modellen
weten te plaatsen. Ze vormen er geen lo-
gisch of functioneel onderdeel van. Ge-
voelens worden vaak opgevat als begelei-
dende verschijnselen van emotioneel
gedrag, of ook wel dat ze te maken heb-
ben met bijzondere activiteit van het
autonome zenuwstelsel en dat ze zich
vooral in het limbisch systeem afspelen
(vergelijk bijvoorbeeld Pribram, (21)).
Fysiologisch gezien hadden ze er echter
evengoed niet kunnen zijn.
Is dat zo en zijn er in onze gedragsmodel-
len geen open plaatsen, geen vergeten
functies, waar ze in zouden kunnen pas-
sen? Het is immers heel goed mogelijk,
dat we ons nog zo weinig realiseren voor
welke problemen een organisme bij de
regeling van zijn milieu staat, dat daar-
door onze modellen nog v ol gaten zitten.
Ik wil dat toelichten aan het model der
regelsv\'stcmcn en meen dat binnen deze
modellen wel degelijk processen plaats-
vinden. waaraan wij gevoelens van wel-
bevinden of onbehagen verbinden.
In deze regelsystemen gaat het om het op
een gewenste waarde brengen van cen
bepaalde milieu-eigenschap met behulp
van een daarvoor geschikt gedragspro-
gramma. Voor cen organisme is het nu
van de allergrootste betekenis na te kun-
nen gaan. te registreren, of een gekozen
progratnma de gewenste milieuverande-
ring inderdaad tot stand brengt of nict.
Deze registratie stelt het organisme im-
mers in staat minder goed werkende pro-
gramma\'s te corrigeren of te vervangen
door geheel andere. Die organismen dic
deze registratie het best verzorgen maken
hun levenskansen ma.ximaal.
Mijn idee is nu dat deze registratie een
waarnemingsproces is, identiek aan wat
wij de gewaarwording van aangename of
onaangename gevoelens noemen. Levert
een gedragsprogramma niet het gewenste
effect dan noemen wc de betrokken waar-
neming een gevoel van onbehagen, doet
het dat wel dan spreken we van welbev in-
den (zie fig. 6). Zo gezien zijn gevoelens
niet anders dan een klasse van waarne-
mingen. die noodzakelijk zijn voor een
optimaal functioneren van regelsyste-
men. Iets in deze geest is v roeger al eens
door Andrew (1964) geopperd bij zijn
verklaring van het optreden van angst,
een sterk gevoel van onbehagen. Angst is
naar de mening van Andrew dan aanwe-
zig wanneer de waargenotnen stimulussi-
tuatie sterk verschilt van het bijbeho-
rende neurale model (= verwachting).
Soortgelijke ideeën zijn ook al eerder
door Hebb (12) geuit.
Als we gevoelens zo waarderen vormen
ze een noodzakelijk onderdeel van elk
gedragsregelsysteem en komen derhalve
bij mens en dier op cen homologe wijze
voor. Tot de evolutionair gezien meest
oorspronkelijke gevoelens behoort ver-
moedelijk de gewaarwording van pijn
(zie ook Archer, (4)). Gevoelens \\an wel-
bevinden lijken bij mens en dier in een
vergelijkbaar neuraal substraat gelocali-
seerd, zoals kan worden afgeleid uit het
verschijnsel van intracraniale zelfstimu-
latie (23).

Mijn conclusie wordt dan dat mens cn
dier op een overeenkomstige manier ge-
voelens van welbevinden of onbehagen
(angst) kunnen ervaren, voor zover ze
weet hebben van de situatie.
I^at dieren gevoelsmatig dezelfde associ-
aties kunnen leggen als mensen in dat wat
ze beleven, w ordt treffend geïllustreerd in
de omgang van mens en chimpansee. Al-
lereerst dc Gardners, maar vervolgens
ook anderen leerden chimpansees ecn ge-
barentaal identiek aan die welke door
doofstomme tnensen kan worden ge-
bruikt. Deze taal werd door de chimpan-
sees relatief gemakkelijk overgenomen en
gehanteerd in hun conversatie met dc
tnens of onderling. Dat in het gevoelsle-
ven van deze chimpansees uiterst mense-
lijk kan worden \'gedacht\' illustreert het
volgende voorbeeld (8). Washoe. één van
de chimps die deze taal goed beheerst
bezat een gebaar waartnec zij smerige of

-ocr page 396-

vic/e voorwerpen (bijvoorbeeld faeces) ten. Het klinkt misschien naief. maar in

aanduidde. Dit gebaar begon ze op een feite is dit de achtergrond \\an ons onder-

gegeven ogenblik te tonen tegen een rhe- zoek naar de communicatie van land-

sus aap met wie ze nogal eens ruzie had en bouwhuisdieren als varkens, koeien en

noemde hem een \'smerige aap\'. Ook kippen. Deze communicatie, deze taal

Roger Fouts, een \\ an de onderzoekers speelt zich af in vormen die zeker verder

ontkwam niet aan dit \'woordgebruik\'. van ons afstaan dan de doofstommentaal

Dat gebeurde toen Washoe op een eiland- die met betrekking tot chimpansees mo-

je zat en er af wilde. Zij gebaarde naar gelijk is. Maar daarom behoeft deze com-

Roger Fouts: \'Roger laat mij uit\'. Fouts municatie voor ons nog niet onverstaan-

gebaarde terug: \'Sorry, jij moet daar blij- baar te zijn. We worden uitgedaagd onze

ven\'. Daarop antwoordde Washoe:\'Sme- aandacht te richten op geuren, geluiden

rige Roger, smerige Roger\'. Terwijl ze dit en bewegingen van onze dieren om

gebaar enige malen herhaalde, liep ze daarin de mededelingen te ontdekken die

weg. ermee bedoeld worden. Als ons dat lukt

Deze kostelijke gebeurtenis leert ons ten- kunnen we in hun taal vernemen welke

slotte dat we wanneer we de taal van eisen de dieren aan hun omgeving, hun

dieren verstaan, we ook van hen te weten huisvesting stellen. De ethologen worden

moeten kunnen komen wat ze van el- dan tolken die deze berichten naar de

kaar, van onsen hun omgeving verwach- praktijk moeten vertalen.

1.1 lER.A n l R

1. .\'\\ndrew. R..1,: \\\'oc:ili/ation in chicks, and the concept ol ■stimulus contrast\'.Xnim. Beha\\.. \\Z.64-76.
(1964).

2. .Anon.: N.R.L.O. Rapport van de Commissie Veehouderij - Wel/ijn dieren. Den Haag. 1975.
.Anon.: Rapporten lntensie\\e Veehouderijen Dierenbescherming. Litg. Ned. Ver. Bescherming Die-
ren. Den Haag.

4. Archer. .1.: l he organi/ation ol aggression and lear in \\ertcbrates. In: Perspectives in F.tholog\\, P. P.
(1. Batcson and P. Klopler (ed.) 2: 2.tl-298. Plenum Press. Ne\\\\ York. 1976.

5. Baerends. G. P.. Ciroen. .1, ,1. en de (Iroot. ,A. D.: ()\\er Wel/ijn. Criterium onder/oeksobicct.
beleidsdoel. Deventer. 1978.

6. Davenport. R. K.: Some behavioral disturbances ol great apes in capti\\it\\. In: 1 he great apes. D.
Hamburg and L. R. McCown (ed.): .14l-.\\57. Benjamin Cummings Mcnio Park. Cal. 1979.

7. DiCara, L. V.: Learning in the autonomic nervous system. .Scii\'iu. .-iiiicr.. 220. M>-.i9. (1971)).

8. Louts, R. S. and Budd. R, L,: .Artilicial and human language acquisition in the Chimpansee. In: I he
great apes, D. A. Hamburg and L. R. MeCovvn(ed.): .175-.W2. Benjamin Cummings Menio Park, Cal.
1979.

9. Cieertsema S. P.: Ontwikkeling, analvse en toepassingen v an enige modellen der regulatie van voedsel-
opname. Diss. R.tl.C,.. 197.T

10. (Irilïin. D, R,: I hc question ol animal awareness. Rockclcllcr l niv. Press. New Vork. 1976,

11. Cwinncr. L. and Wiltschko. W.: I\'iulogcnouslv controlled changes in migiatorv direction in the
Calden Warbler,
.Svlvici Bonn. ./. c «/)(/i. Plivsiol.. 125. 267-273. II97K).

12. Hcbb. D. ().: On the nature ol tear. I\'snhoi. Ke\\.. 5.T 2.\'i9-276. (1946).

l.l Heller. 11. C,. Crawshaw. I , L. and Hammel. IL L: 1 hc thermostat ot vertebrate animals. .St icni.
■imci..
2.W. ,SH-96. II97H).

14. Kittner. M, und Kur/. H,: Lin Beitrag /ur Lrage des Verhaltens der Kiilber unter besonderer
Berücksichtigung des Scheinsaugens, ,1/(7;, /,
l\'icrzuclu. \\{). 41-60. (196^).

15. Konishi. M.: I he role of auditory feedback in the control ol vocali/ations in the white-crowned
sparrow. /.
lierp.syi/iol.. 22, 770-7,S.l (1965).

16. Kuitert. H, M,: Zonder geloof vaart niemand wel. len Have. Baarn. 1974.

17. Marler. P. and lamura M.: Culturally transmitted patterns of vocal behavior in sparrows. Svicni f.
146. 14,1.^-14,16. (1964).

18. Nachtsheim. IL und Stengel, H.: \\on Wildtier /um Haustier. Parev. Berlin. 1977.

19. Oosterlee. C. C.: Over houden en hoeden. Inaug. Rede. Wageningen. 1977.

20. Popper. K. R. and Lccles. J. C.: Ihe self and its brain. Springer. Berlin. 1977.

21. Pribram. K. IL: l anguages ol the brain, Prentic Hall, l-nglcwood Cliffs. Ncvi Ycrsey. 1971.

22. Van Putten. (i.: Tiertransport. In: Nut/tier Lthologic. 11. IL Sambraus (Hrsg): 277-280. Parev. Berlin.
1978.

2.1. Rolls. F. f.: I he brain and reward. Pergamon Press. O.xford. 1975.
24. SommerhoL (i,: Logic of the living brain, .lohn Wiley. London. 1974.

-ocr page 397-

25. loatcs, F. M.: Control theory in biologv and e.xperimental psvehologv. Ilutehin.son Fdueational,
I ondon, 1475.

2(1. loaies, F. M.: Ilomeo.stasis and drinking. The Behavioral and Brain Seiemes.. 2. 95-139. (1979).
27. I\'exkiill. J. von: Streil/uge durch die Umwelten von
l ieren und Menschen. Rohwolt. Mamburg. 1956.
2K. Washburn. S. I..: Ihe evolution ol man.
Seieni. Anter.. 239. 146-154. (WJXj.

29. Wiepkema. I\'. R.: .Agressiel ged rag als regelsysteem. In: .Agressief gedrag, oor/akencn functies. P. R.
Wiepkema en .1. .A. R. A. M. van Hooff (red ). Utrecht. 1977.

30. V\\ iepkema. I\'. R.. Koolhaas. .1. M..and Olivier-Aardema. R.: Adaptive aspects of neuronal elements
m agonistic behaviour. Progr. Brain Research. FIsev ier. Amsteidam. 1980.
V oung. .1. Z.: Programs of the brain. Oxford l.niv. Press. 1978.

31

iijgffkteüi]

Het mechanisme van de initiatie van
de eukaryotische eiwitsynthese. Zui-
vering en karakterisering van
initiatie-factoren

Aan dc Rijksuniversiteit te Utrecht promo-
veerde op 10 deccmher 1980 de heer A. A. M.
Thomas tot doctor in de wiskunde en natuur-
wetenschappen op het bovengenoemde
proefschrift.

Samenvatting van het proefschrift

Dit proefschrilt handelt over het inechanisme
van het proces waarin eiwitten worden ge-
maakt (eiwitsynthesc). Een eiwit is opge-
bouwd uit cen of meerdere ketens die elk een
reeks van aminozuren bevatten. .Aminozuren
in een eiwit worden wel eens vergeleken met
letters in ccn woord. Dus ondanks dat er
\'maar\' 20 aminozuren zijn (en maar 26 letters)
zijn cr ontelbare mogelijkheden voor verschil-
lende eiwitten (cn voor woorden).
De aminozuurvolgorde in ccn eiwit zorgt er-
voor dat een bepaalde ruimtelijke structuur
wordt gevormd. Dc combinatie van amino-
zuurvolgordc cn ruimtelijke structuur bepaalt
het gedrag van een eiwit.
I iw ittcn worden gebruikt in de cel oni allerlei
inolcciilcn met elkaar tc laten reageren, f^en
voorbeeld is dc omzetting van ons voedsel in
een vorm v an energie dic gebruikt kan w orden
voor processen als bewegen, ademen cn dc
bloedsomloop.

I.iwitten kunnen ook nodig ziin otn een be-
paalde ruimtelijke structuur tc bewerkstelli-
gen van een complex van moleculen. Eiwitten
w orden gemaakt in dc cd. dc eenheid waaruit
levende wezens zijn opgebouwd. De cel bevat
ccn aantal structuren, dic bij dc aanmaak van
eiwitten noodzakelijk zijn. De kern bevat het
l)N,A. de stofdiedccrfelijkccigenschappen in
zich draagt. Er kan ccn afdruk van het DNA
worden gemaakt waarbij DNA als matrijs ge-
bruikt wordt.

Het ribosoom is dc dirigent van dc eivvitaan-
niaak. Het verzamelt alle verbindingen dic
noodzakelijk zijn voor eiwitsynthese en zorgt
voor een juiste ruimtelijke ordening van deze
verbindingen. Het ribosootn kan niet zelfstan-
dig voor eiwitsynthese zorgdragen en heeft
daarbij ondersteuning nodig van een aantai
eiwitten. Naar gelang het proces waar zij bij
betrokken zijn worden ze genoemd initiatie-
factoren (nodig bij de start van de eiwitsyn-
thesc) elongatiefactoren (nodig bij het afma-
ken v an het ciw it) en een terminutiefactor. die
zorgt dat alle componenten weer opnieuw
kunnen beginnen door de verbinding te ver-
breken die het ribosoom. het afgemaakte eiwit
en alle nog resterende moleculen bij elkaar
houden.

Nu is gebleken dat cr regulatie bestaat van de
hoeveelheid en de soort eiw it dic noodzakelijk
zijn in cen ccl. Daartrice samenhangend werd
gevonden dal de eiw ilsv nthese initiatie verre-
weg dc meeste factoren nodig had (zeven) in
tegenstelling lol de elongatic (twee factoren)
cn dc terminatie (een factor).
Dit heeft ertoe geleid dat cr relatief veel be-
langstelling bestond t)ni dc initiatie van dc
ciwilsy nthese te ontrafelen. Daarv oor is het
not)dzakelijk. dat eerst clkc deelnemer aan de
initiatie van de eiwitsynthesc wordt geïsoleerd
cn gezuiverd, zodanig dal geen verontreini-
ging mcl andere verbindingen mogelijk is. liet
blijkt dat cr niet alleen duizenden ribosomen
per ccl zijn maar ook ongeveer zoveel initiatic-
lactorcn (cn wel van elk van de zeven).
Een verdere conclusie was dal hoe en waar
in de cel een initiatieflactor ook voorkornt. de
activ iteit van deze faclorgclijk is met mogelijk
één uilzondering voor welk verschijnsel ver-
klarende suggesties worden gegeven.
De door dil proefschrift vergrote kennis op
hel gebied van de initiatie van de eiwitsyn-
these zal in de toekomst gebruikt kunnen wor-
den imn dc regulatie van dc eiwitsynthesc beter
tc kunnen begrijpen en eventueel toepasbaar
gemaakt kunnen worden om dc cffcclcn van
V iralc infecties op de eiwilsv nthese le bestude-
ren.

-ocr page 398-

Farmacotherapie
Nephrotoxiciteit van aminoglycosiden

Riviere..). E. and Coppec. 0. E.: Selected aspects of
aminoglycoside antibiotic nephrotoxicosis.
J. Am.
I ci. Med. ,4 «.. 178. 50H-5l)9. (19X1).

De auteurs werk/aam aan de veterinaire faculteit
van Purdue University. West Eafayette beginnen
hun artikel met er op te ij/en dat aminoglycosiden
en vooral de nieuwere een zeer breed wer-
kingsspectrum hebben, vooral ten opzichte van
Gram-negatieve bacteriën. Een ernstig nadeel van
de/e antibiotica is echter de oto- en nephrotoxici-
teit. De ontstane destructie \\an de proximale tubuli
is echter niet uitsluitend irreversibel: de reversibili-
teit hangt o.a. van dosis en duur van de therapie aE
De schrijvers gaan voorts in op het ontstaan van de
laesies in de proximale tubuli: een en ander is goed
bestudeerd bij de rat. Het reeds bestaan \\an nieral-
w ijkingen (heel vaak bij mensen, die juist een indi-
catie vormen voor behandeling mcl bijvoorbeeld
gentamicine;
Ref.) werkt sterk praedisponcrend.
Overigens is de rat, volgens de auteurs, een zoogdier
met een vrij grote \'resistentie\' tegen de nephrotoxi-
sche werking \\an aminoglycosiden. De hond zou
hiervoor juist erg gevoelig zijn.
De auteurs besluiten hun artikel met een aantal
richtlijnen \\oor behandeling met deze antibiotica
en waarschuwen \\oor o\\erdosering. (Humaan
wordt bij aminoglycoside therapie \\anaf 24 uur na
van de behandeling de nierfunctie gecon-
kreatinine clearance en lysozyme bepa-
ine terw ijl tevens dagelijks top-en dal-
van het antibioticum worden bepaald.

het begin \'
troleerd
ling in urn
spiegels
waarna de therapii
past;
f<ej:)

veniueel kan

iden aange

./. (iinid.s

Hond

Is cen langdurige oestrus-onderdrukking
/onder risico mogelijk?

Os,.l. E. van en Oldenkamp, E. P.: Ist eine langfris-
tige Oestrusverhütung risikolos möglich!
Kfeimier
l\'ia.vi.s. 223-226. (19X11)

Besproken wordl de invloed \\an cen continu-
behandeling met het inspuitbaar stereoid Proliges-
ton (Delvosteron, Mycofarm) op het ontstaan van
utcrusaandocningen en pseudo-graviditeit.
Daar deze beide \\erschijnselen veeU uldig voorko-
men bij zowel behandelde als niet behandelde die-
ren, kan alleen een uitgebreide statistische analyse
\\an ccn grote groep dieren uitsluitsel ge\\en in hoe-
verre een continu-bchandeling \\an een oestrus-
suppressor ccn norinaal, een verhoogd of een aan-
vaardbaar risico oplevert.

Uit de verzamelde gegevens blijkt dat het percen-
tage uterusafwijkingen na de eerste tot en met dc
zesde injectie 0,4<( bedraagt en ()\'7 na 7-15 injecties.
Daar baarmoederaandoeningen meestal kort na de
injectie ontstonden, zou kunnen worden veronder-
steld dat een afwijking reeds vóór de injectie latent
aanwezig was. Bevestiging van deze veronderstel-
ling wordt geleverd door cen verhoging van het
percentage utcrusafwijkingen van ü,49f tot 1.4\'7 bij
die dieren die \\óór de Proligeston-injectie met an-
dere progestagenen (meestal .Medroxyprogesteron-
acetaatl waren behandeld.

Belangrijk voorde risicobcpaling is het percentage
uterusaandoeningen bij behandelde en niet behan-
delde dieren, hetgeen in een aantal praktijken per
leeftijdsgroep werd bepaald.

Resultaat: bij teven jonger dan 6 jaar wordt het
risico \\oor het ontslaan \\an een endometritis iets
vergroot (ü,7\'\'7 versus (),55{), maar daarentegen
wordt bij dieren ouder dan 6 jaar door de voortge-
zette onderdrukking van dc hormonale cyclus het
risico geringer dan bij onbehandelde teven ((),79f
versus 2,49f!).

Het onderzoek betreffende de beïnvloeding van de
pseudo-graviditeit van een continu oestrus-
suppressie met Proligeston wordt bemoeilijkt door-
dat sommige eigenaren reeds bij lichte symptomen
om een behandeling vragen, terwijl andere zelfs bij
hevige symptomen geen dierenarts raadplegen.
Pseudo-graviditeit wordt door auteurs alleen dan
als zodanig geregistreerd indien de eigenaar hier-
over bericht. Hiervan uitgaande komen zij op een
percentage van l.t\'i. Bij een langdurige oestrus-
suppressic blijkt dit percentage tot 6\'V te dalen.
Opmerkelijk is ook hier weer dal hel percentage bij
oudere teven gunstiger wordt.
Op grond \\ an dc in dit artikel vermelde bevindingen
concluderen auteurs dal Proligeston geen cumula-
ttel cflccl bezit; verschijnselen zoals baarmoeder-
aandoeningen cn pseudo-graviditeil niet worden
geïnduceerd en dal hij voortgezette toepassing ge-
durende langere tijd dc genoemde verschijnselen bij
de behandelde dieren in mindere mate voorkomen
dan bij de onbehandelde.

ff ff. \'f\'luifheimer.

-ocr page 399-

Hond

I remische encefalopatie bij de hond

Encephalopathy.
16,
(5).

Wolf •

Miiini.

(I9K0J.

M.

Canine Uremic
An. Hosp. ,-1.s-.s..

Besproken wordt anamnese en klinische gegevens
(inclnsief bloed, serum en urineonder/.oek; hier
slechts verkort, respectievelijk gedeeltelijk weerge-
geven) van drie jonge honden met een vergevor-
derde nierinsufficiëntie. waarbij toevallen als enig
symptoom optraden.

Patiënt 1: Golden Retriever, reu. 10maanden. Inde
week volgend op de eerste toeval: } x vomitus en
verminderde eetlust. Bij opname wederom een toe-
val en voorts vermagering; gingivitis; factor ex ore;
ulcus op de tong; systolisch geruis rechts; kleine
retinabloeding nasaal, maar geen oedeem van de
papil.

Urine: s.g. 1.011-1.016. Ondanks behandeling met
diuretica en peritoneale dialyse geen verandering
van serum-creatinine (8.0 mg dl) en reststikstof
(192 mg dl) en dood na 10 dagen.
Sectie: bilaterale nephrosclerose. hyperplasie van
de parathyreoidea. dystrofische verkalking van de
maagmucosa en oesophagitis ulcerosa. Macro- en
micro.scopisch geen hersenafwijkingen. Bilaterale,
gelocaliseerde ablatio retinae.
Patiënt 2: fiuitse dog. teel, 9 maanden. Twee weken
voor opname perioden van verwardheid, niet op-
volgen van bevelen, tremor en toevallen. Bij op-
name: door strijken over het hoofd kon gegenerali-
seerde tremor, gevolgd door myoclonus van het
hoofd en vervolgens een toeval worden opgewekt.
Hierna volgde een absence van 2 minuten,

fussentijds: hyperkinesie, maar alert. Vermagering
ondanks goede eetlust. Geen vomitus of diarrhee.
Door diurese vermindering van serum<reatinine en
reststikstof van respectievelijk 7,2 mg dl en 228
mg dl tot 5,.\'? mg dien 84 mg dl, maar geen veran-
dering van de neurologische afwijkingen,
Ro: kleine nieren, Biopt Imker nier: peritubulaire
fibrose en tubulaire degeneratie met focale verkal-
king van het tubulus-epitheel. Groepsgewijze atro-
fie of afwe/.igheid van glomeruli: matig mononucle-
air inlïltraat in het interstitium.
Na de behandeling van lOdagen werd de hond aan
de eigenaar geretourneerd en niet meer teruggezien.
Patiënt .3: Lluitse herder, reu. 7 maanden. Tien
dagen v oor opname 2 toevallen en periodieke myo-
clonus van het hoofd. Verder actief, speels en
goede eetlust.

Bij opname: vacht dof. spieratrofie, bleke slijmvlie-
zen.

lïjdens de opname 2 kortdurende aanvallen met
kraiTipachtige hoofdbewegingen en faciale spier-
trekkingen. Deze aanvallen herhaalden zich steeds
vaker gedurende drie dagen, waarna een grand mal
aanval volgde. Creatinine clearance-test: 12
ml min M-, Angiogratn: rechter nier zeer klein
Geen behandeling doch euthanasie.
Sectie: chronische bilaterale pyelonephritis, hydro-
nepbrose linker nier, bilaterale urethritis, hyperpla-
sie van dc parathyreoidea. Geen hersenafwijkingen.

Bij de hier beschreven gevallen is het ontbreken van
andere voor een chronische uremie typerende ver-
schijnselen opmerkelijk. Auteur vermoedt dat de
jeugdige leeftijd waarop deze nierafwijkingen ont-
stonden hieraan debet zou kunnen zijn.
Myoclonie en convulsies tengevolge van een ure-
mische encefalopatie komen ook bij de mens voor,
maar vormen als regel het stadium terminale en
worden voorafgegaan door
Stupor of coma. Boven-
dien is het ontstaan van de uremische encefalopatie
bij de mens meestal afhankelijk van de ontwikke-
ling van de nierinsufficiëntie en wordt overwegend
gezien bij de acute vorm, terwijl bij een chronische
nierinsufficiëntie ondanks de vermeerdering van
stikstofhoudende afbraakprodukten in het bloed,
het centraal zenuwstelsel in mindere mate is betrok-
ken.

Een vergelijking van de uremische encefalopatie bij
hond en mens is volgens auteur momenteel nog niet
mogelijk, maar desondanks dient men bij jonge
honden met toevallen rekening te houden met bo-
vengenoemd syndroom,

H. H. Thalheinier.

Kat

Histoplasmose bij de kat

Van Staveren, N.: Eeline Histoplasmosis, Te.vas
Ver. .Meel. Journ..
jan. lebr., 21, (1981),

Omdat in bijna alle gevallen waarbij de diagno.
histoplasmose kon worden gesteld de patiënten
werden aangeboden met de diagnose ElP (inf. peri-
tonitis), EeEV (inf, leukemie) of CRD (chron,
ademhalingsziekte) gaat auteur nader op dit ziekte-
beeld in; temeer daar deze infectie overal in de VS
voorkomt en in bepaalde streken endemisch is,
Histoplasmose, voornamelijk een aandoening van
het reticuloendoteliale systeem, komt in twee vor-
men voor:

1, een goedaardige aandoening van de longen,
meestal zonder klinische verschijnselen en

2, een gegeneraliseerde vorm waarbij meerdere or-
ganen zijn betrokken zoals long, lever, milt,
darm en beenmerg.

Het klinisch beeld vertoont alle of enkele van de
volgende symptomen:

Emaciatie; chronische hoest of ademhalingsstorin-
gen; dyspnoë; persisterende of interinitterende di-
arrhee; soms intermitterende koorts; leververgro-
ting; miltvergroting; kreupelheid; onderhuidse
zwelling of fistels hoofd en extremiteiten: uveitis
anterior; chorioretinitis granulomatosa; lymlklier-
zwelling.

Soms worden .V6 maanden voor de generalisatie
van de ziekte slechts lichte ademhalingsverschijnse-
len gezien (vermoedelijk zijn de adetnhalingsorga-
ncn dc porte d\'entrée van de schimmel) en vaak is
ook het maag-darmkanaal aangetast; in beide ge-
vallen zijn dc klachten soms te vaag om tot de
diagnose te komen.

In bijna alle gevallen bestaat anaemie van het niet-
regeneratieve type (Hematocriet 15-30%). De hoe-

-ocr page 400-

\\eelheid witte bloedcellen is variabel en niet van
diagnostische betekenis; wel kan het organisme in
de monocyten of neutrofiele leukocyten worden
aangetoond.

Het aantonen van H. capsulatum en het stellen van
de diagnose is /onder moeite mogelijk (slechts af-
hankelijk \\an de voortvarendheid vande prakticus)
met behulp van:

1. beenmergpunctaat;

2. lymfeklierpunctaat:

\'buffy coat\' (crusta phlogistica) onder/oek;

4. punetaat van milt of lever;

5. celonder/.oek van het e,\\udaat van fistels of on-
derhuidse /wellingen van het hoofd of om ge-
wrichten.

(De diagnostische intracutane reactie met histo-
plasmine wordt niet vermeld;
Ref.)
■Als de tot heden meest effectieve behandeling wordt
amphortericine B i.v. aangegeven.

//. //. Tlnilheimer.

Roofvogels

Behandeling van bumblefoot bij roofvo-
gels

Riddle K. E.: Surgical treatment of bumblefoot in
raptors.
Hawk Chalk.. I9-.1. .(7. (1980).

Klinisch wordt bumblefoot vaak ge/ien bij roofvo-
gels in gevangenschap, speciaal bij vogels met een
relatief hoog lichaamsgewicht.
Predisponerend /ijn verder verkeerde /itplaatsen
met een ruw opperv lak of met uitsteeksels, kooien
met wanden van gaas (in plaats van verticale tralies;
Rff.)en onvoldoende /eeghcid. waardoor de vogels
voortdurend afvliegen en aan hun langveter ruk-
ken, Berucht /ijn perforerende wondjes door de
eigen nagels of door splinters (in Nederland duin-
doorns;
Ref.).

Bij secundaire infecties van dc/e en andere trau-
mata (constante druk centraal opdc voct/ool;
Rd.)
worden uit dc chronisch onstoken voetwortelge-
wrichten allerlei micro-organismen geïsoleerd: .SVo-
phyliicocciis aureus en epidermidis, Escherichia
coli. Sirepiococcus faecalis. Pseudomonas
sp..
Closiridium sp. en incidenteel Serraiia marcescens.
Pasieurella muliocida
en de schimmels .-XspergiUus
sp. en Candida albicans. (Dc auteur noemt niet:
Corynebacterium. Proteus. Béta-haemolytischc
Streptococcen biogrocp C.
Sir. pyogenes en Mvco-
bactericn;
Ref).

(iepleit wordt voor een chirurgische behandeling in
een vroeg stadium. Absoluut aseptisch werken met
atraumatisch materiaal en volledig verwijderen van
al het afwijkende weefsel worden sterk benadrukt.
Bacteriologische gcvocligheidsbepalingen /ijn
nodig in verband met intramusculaire en desnoods
orale antibiotica-(na)behandeling.

.Anaesthesie, v erloop en nabehandeling van .12 in 1.1
jaar verrichte operaties worden beschreven.
De resultaten waren goed: in 16\'\'; van de gevallen
genas de wond per secundam of moest opnieuw
geopereerd worden en in drie gevallen traden reci-
dieven op. Zoötechnische advie/en /ijn nodig om
de/e /oveel mogelijk te voorkomen.
Het artikel /al uitgebreider verschijnen in de Pro-
ceedings van het Eirst International Symposium on
diseases in Birds of Prev. gehouden in l.ondcn in
juli 1980.

G. J. van Me

Rund

Progesteron bepaling in melk: controle
op de oestrusdetectie

Oltncr R. and Edqvist I.. E.: Progesterone in defat-
ted milk: its relation to insemination and pregnancy
in normal cows as compared with cows on problem
farms and individual problem animals.
Hr. vci. ./.,
1.17. 78-87. (1981).

Bepaling van het progesterongchalte van de melk
kan worden gebruikt om de functie v an het corpus
luteum te bepalen. Zo is de/e bepaling gebruikt
voor de vroege draehtighcids-diagnostiek cn voor
het controleren van de kwaliteit van de oestrusde-
tectie. Immers gedurende de oestrus is er geen cor-
pus luteum en dus dienst het progesterongehaltc
laag te /ijn.

Schrijvers bepaalden gedurende de wintermaanden
in Zweden bij .1 groepen runderen het progesteron-
gehaltc van dc melk. Het betrof 10.18 runderen aan-
geboden ter inseminatie, .Sl.1 runderen aangeboden
ter inseminatie op probleembedrijven en .S.12 her-
haald opbrekende dieren.

Het bleek dat van de eerste groep dieren er 42 (4\';)
in de luteale fase waren geïnsemineerd (melk proges-
terongehaltc > 1.6 nmol 1). Dit percentage lag bij
dc 2e groep dieren op I 2..1\'V. Bij de probleemdieren
was het /clfs .11.2\' ,. Zoals te verwachten was is geen
van dc/e in de luteale fase geïnsemineerde dieren
van dc betreffende inscmmatie drachtig geworden.
Dc drachtigheidspercentages van de dieren met een
laag progesterongchalte (> 1.60 nmol 1) waren res-
pectievelijk .50. 4,1 en .W;.

De drachtigheidspercentages in de groepen 1 en 2
/ijn helaas niet met elkaar te vergelijken. Het betreft
nl. niet alleen eerste inseminaties, doch ook vaker
geïnsemineerde dieren. Verwacht mag worden dat
het aantal vaker geïnsemineerde dieren op pro-
bleembedrijven hoger ligt dan op andere bedrijven
(Ref.).

Schrijvers stellen dat progesteron bepaling een ge-
schikte methode is om de kwaliteit van de oestrus-
detectie te beoordelen. Het progesterongchalte is
echter niet alleen laag op de dag van de oestrus,
doch ook gedurende enkele dagen rond de oestrus.
Dit betekent dat een laag progesterongchalte op de

-ocr page 401-

dag van inseminatie niet lioelt te betekenen dat de
inseminatie op het juiste moment is uitgevoerd.
Bovendien hoeft een laag progesterongehalte niet
altijd gepaard te gaan met oestrus. Bij cysteuze
ovariële follikels en inactieve ovaria is het proges-
teron gehalte eveneens laag. L iteraard doen deze
gegevens afbreuk aan dc conclusie van de schrijvers
(HcfJ.

.■I. ilc Kruif.

schijnen de resultaten in drie vande vier behandelde
koppels goed te zijn geweest. Cijfers die dit zouden
kunnen bevestigen worden echter niet vermeld.
In de discussie wordt ingegaan op het gevaar van
resistentie-ontwikkeling die als gevolg van deze
vorm van medicatie zou kunnen optreden. De kans
hierop wordt echter niet zo groot geacht temeer
daar tol op heden nog nimmer resistentie van tri-
chostrongyliden legen benzimidazolë-dërivalen hij
het rund werd aangetoond.

M. H. Mirck.

Rund

Toepassing van Rumevite®-wormabloi<
bij het rund

Düwel D. und l iefenbach B.: Versuche zur anlhel-
mintischen Behandlung von Rindern mit Ferben-
dazol enthaltenden Futterbloks.
BcrI. Münch. Tie-
rärzil. »sehr., .197-11)0, (1980).

Iwaalf natuurlijk geïnfecteerde mestdieren. vari-
ërend in gewicht van 225-3 15 kg, werden ontwormd
en opgestald. 56 dagcn later werden zc e.\\perimen-
teel geïnfecteerd met
Osienagia osienagi (3().üüü
I |-dier dag) en
Diclyncaiilus vivi/yuni.s (15
F; kg dag) gedurende vijf opeenvolgende dagen
(Dl t m D5). Vervolgens werden de stieren in vier
groepen verdeeld waarvan er drie werden behan-
deld met fenbcndazole.

lenbendazole werd individueel verstrekt (0,2
mg kg dag) in de vorm vaneen afgewogen hoeveel-
heid Rumevite®-wormablok (160 ppm).
(iroep I kreeg lenbendazole toegediend vanaf zeven
dagen vóór tol 53 dagen na de aanvang van de
e.xperimentele infectie. Bij deze dieren werd geen ei-
c.(.|. larve-uitscheiding waargenomen gedurende 56
dagen na infectie. Op 1)56 wogen deze dieren ge-
middeld 43,3 kg zwaarder dan de slieren uil de
controle-groep.

In groep 2 begon de toediening van lenbendazole 14
dagen na aanvang van de e.xperimentele infectie.
Veertien dagen later was het laecesonderzoek len
aanzien van
Osicnugia en nicivuciiuhis bij twee
van de drie dieren nog positief. N\'anaf 24 dagen na
aanvang van de experimentele infectie werd geen ei-
c.q. larve-uilscheiding meer waargenomen. Deze
dieren waren op D56 gemiddeld 33,7 kg zwaarder
dan de dieren uit de controle-groep.
In groep 3 werd pas 35 dagen na aanvang van de
experimcnlele infectie gestart met de lenbendazole
behandeling. Iwee dagen later werden geen eieren
c.q. larven meer in de faeces aangetroflen. De die-
ren uil deze groep waren gemiddeld 35,1) kg meer
gegroeid dan die uit de controle-groep. De ge-
wichlsverschillen vastgesteld tussen behandelde
dieren en dieren uil de controle-groep waren statis-
tisch significant (p < (l,()5).

De auteurs vermelden levens een praktijkproef,
waarbij in juni juli respectievelijk augustus sep-
tember gedurende 2(1 respectievelijk 14 dagen len-
bendazole in de vorm van Rumevite®-wormablok
beschikbaar werd gesteld aan vier koppels runde-
ren, Hoewel geen controle-groep beschikbaar was.

Schaap

Border disease bij schapen

I crpslra C.: Border disease: virus persistence, anti-
body response and transmission studies.
Res. vel.
Science.
,30, Il<.>-I9l. (1981).

Om meer inzicht te verkrijgen in het verloop van
Border disease (BD), werden 19 schapen op 52 ± 2
dagen na dekking geïnoculeerd met BD virus.
Vier ooien aborteerden of wierpen doodgeboren
lammeren, waarschijnlijk ten gevolge van een foe-
tale inlectie.

Bij 12 ooien kan met zekerheid ccn intra-uieriene
besmetting woiden vastgesteld door middel van vi-
rusisolatie, immunofluorescenlie cn serologisch on-
derzoek. lïen vande 15 geïnfecteerde, levendgcbo-
ren lammeren vertoonden in meer of mindere male
svmptomen van BD, zoals zenuwverschijnselen,
een te laag geboortegewicht en een harige geboorte-
vacht. De zenuwverschijnselen verdwenen binnen
één jaar. Dc vijf resterende lammeren hadden geen
klinische afwijkingen. De specifieke aniilichaam re-
sponse was variabel. Een aantal congenitaal be-
smette lammeren vormden al a ntilichamen//i
iilero.
andere bleven gedurende de gehele observatieperi-
ode (2\' serologisch negatief, terwijl sommige die-
ren slechts tijdelijk anlilichamen produceerden.
Vrijwel alle weefsels van geïnfecteerde schapen be-
vatten v irus, met tilers in de orde van 10\'\' lol 10\'\'
I(TD„, per gram weefsel. Zulke persisterend ge-
ïnfecteerde schapen scheidden continu virus uil met
speeksel en urine. Dil bleek ook uit de subklinische
infectie, die contactlammeren en -biggen door-
maakten.

In deze studie werden 3 persisterend geïnfecteerde
dieren zonder zichtbare afwijkingen beschreven.
Dil relaliel hoge aantal wijst erop dal zulke schapen
een belangrijke rol spelen in de epizoötiologie van
BD

J. van Oir.schin.

-ocr page 402-

Adelaarsvaren-vergiftiging bij schapen

McCrea, C. T. en Head. K. \\V.: Sheep tumours in
North-East Yorkshire H. E.xperimental production
of tumours.
Br. I\'ci. J.. L37, 21-JO. (IVfilJ.

In de Yorkshire dales vindt men uitgebreide gebie-
den met een arme /ure vegetatie, waarin o.a. veel
adelaarsvaren voorkomt. De T.V.-serie o\\er .lames
Herriot toonde daarvan fraaie beelden
(Ref.). Dit
gebied is vrijwel alleen geschikt voor de .schapen-
houderij. In een eerder artikel (Sr.
l\'ei.J..
(I97H))
beschreven de auteurs 86 gevallen van tu-
moren veroorzaakt door adelaarsvaren-
vergiftiging.

In een experiment werd aan acht hamels ged urende
meerdere jaren een rantsoen gevoerd waarin per
week 0,9 kg gedroogde adelaarsvaren was verwerkt.
Bij het begin van de proef waren de dieren vijf
maanden. Zes dieren stierven c.q. werden extremis
gedood na 26. 26, 34, 37, 45 en 59 maanden. De
laatste twee dieren werden aan het eind van de
proef, op 62 maanden na het begin, gedood.

Eén dier stierf na 45 maanden aan een acute
adelaarsvaren-vergiftiging: verlaging van hel aantal
leucocyten en trombocyten met haemorrhagische
verschijnselen. Dit dier had geen tumoren.
Alle overige dieren ontwikkelden tumoren. Eén dier
had onder andere een progressieve retina degenera-
tie (bright blindness).

De localisatie van de tumoren was als volgt: blaas 7
X (0), kaak 2 x (41), maagwand I x (17), ingewanden
0
X (14), lever O x (5), andere localisaties ü x (9).
lussen haakjes staal het aanlal gevallen dal de
auteurs vonden bij natuurlijke adelaarsvaren-
vergifliging (totaal 86 locali.salies). Opvallend isdat
in deze proefde blaaswand bij zeven dieren veran-
deringen vertoonde, lerwijl dal bij de niet-
experimenlele vergiftigingen niet werd gevonden.
IX\' auteurs gaan daar in de discussie nader op in.
Hel aantal dieren in de proef laat geen statistische
benadering toe, maar ze wijzen er op dat het in de
proef acht
hamels betrof, lerwijl het opdie praktijk-
bedrijven een kudde van ca 2ÜÜÜ oo/c/r betrof. Op-
merkelijk is daarbij dat hel enige dier dal geen
blaasafwijking ontwikkelde een naar later bleek

onvolledig gecastreerd dier was.
Andere verschillen lussen dc natuurlijke \\ergifti-
ging en de proefdieren waren de pH \\an hel drink-
water (3.2-5.9 legen 7.3).

Verder prefereren schapen de jonge zachte loten
van de adelaars\\aren. Weliswaar werden \\oor de
proef ook jonge loten geoogst, maar die werden snel
bij I 10° C gedroogd.

Adclaarsvaren-vergiftiging wordt in Nederland zel-
den gezien: onze dieren worden als regel in weilan-
den gehouden. Ook bij de kudden heideschapcn is
de opname van adelaarsxaren blijkbaar gering
(Ref).

C. II. 11. A,

Schaap

Beïnvloeding van de darmmotiliteit door
xylazine (Rompun)

Cook, C. S., Kane, K. K.: .Apparent suppression of
gastrointestinal motility due to xylazine - A compa-
rative study.
J. Zoo Animal Med.. 1 1. 46-47. (1980).

Het artikel beschrijft een onderzoek naar de ver-
traagde pas.sage van Barium-sulfaal door het maag-
darmkanaal bij een 1 jaar oude Siberische tijger, na
narcose met Ketamine en Xylazine.
Aanleiding lot het onderzoek waren de bevindingen
bij een lippenbeer
(Melursiis insiniis) die, vooreen
algemeen onderzoek, onder narcose werd gebracht
met Ketamine-HCl 96Ü mg en Xylazine 40 mg (ge-
wicht \\an de beer: 1 18 kg).

Bij radiografisch onderzoek bleek dal een Barium-
sulfaat oplossing 2 uur na het ingeven, de maag nog
niel was gepasseerd. De verdenking op een Pylorus-
stenose werd door gastro.scopie ontkracht.
De auteurs besloten tot een vergelijkend onderzoek
bij een Siberische lijder (vrouwelijk lich. gew. 72
kg). Hel dier werd verdoofd met Ketamine-HCl
(550 mg) enXylazine (55 mg). Met behulp van een
maagsonde werd 120 ml Barium-sulfaal 16*"; in de
maag gebracht. Röntgen-opnamen werden 5. 30, 60
en 120 minuten na dc toediening gemaakt. Zelfs na
120 minuten was de Barium-oplossing de maag nog
niet gepasseerd.

Dezelfde procedure werd ccn maand later herhaald
mei helzelfde dier, doch nu werd Kelamine-HCl
gebruikl in combinatie mei Acelylpromazine male-
aat (15 mg).

Na 30 minuien had de Barium-pap het duodenum
bereikl en in 120 min. hel ileum, hetgeen de normale
snelheid is, d le ook bt] gedomesticeerde carntvoren
is vaslgcsleld. .Xylazine heefl dus een duidelijk ver-
traagde moliliteit van het maag-darmkanaal lol ge-
volg.

(Ook in de kleine huisdierenpraktijk moet men bij
Rönigenopnamcn van de buik bij kallen onder
Velalar-Rompun narcose rekening houden mei een
abnormale gasophoping in de maag;
ReJ.)

,t. //. .\\f. Ijken.

Varken

Een \'levend" parvovirus-vaccin bij var-
kens

Paul. P. S. and Mengeling. W, 1 .: Evaluation of a
modified li\\e-\\irus \\accinc tor ihc prc\\cnlion of
porcine par\\o\\ irus-induccd reproducli\\e disease in
swine.
Am. ./. lël. Res.. 41, :007-J0ll. (1980).

5 geilen werden op een leeflijd van 7 maanden
gevaccineerd met een \'levend\' vaccin legen hel por-
cine parvo virus(PPV). Ongeveer 40 dagen nadck-
king vond cen orale en intra nasale challenge plaals
mei virulent PP\\\'. Ongeveer 44 dagen daarna wer-
den de gelten geslachi en de biggen gecomroleerd.

Tijger

-ocr page 403-

Daai bij blcl<en van de biggen gestorsen. Bij 5
niei gevaccineerde controlc-gcltcn die ook rond dc
4()e dag van de dracht waren geïnrecteerd. waren
53.7i7( van de biggen gestorven.
De ge\\accineerde geiten hadden allen serologisch
gereageerd (H.1. titer 1:320 tot 1:1280. 2 weken na
v accinatie) en bij hun biggen w erd geen virus aange-
toond. Bij zowel de levende als de dode biggen van
de controle-gelten werd middels IF T het PPV anti-
geen aangetoond.

Bij een deel van de levenden (7 van de 2.\')) werden
11.1. antilichamen aangetoond.
Het vaccin blijkt dus in staat na (kunstmatige) in-
lectie de penetratie van het PP\\\' in de uterus en de
daarbij behorende klinische verschijnselen te voor-
komen.

Hoewel het vaccin-virus, toegediend bij 40 dagen
drachtige gelten. niet penetreerde in de uterus, blijkt
het. wanneer het in dc drachtige uterus wordt geap-
pliceerd. zich wel in de foetale weefsels te kunnen
vermenigvuldigen. Dat is dan ook dc reden dat
geadviseerd wordt het \'levende\' vaccin alleen toe te
passen bij niet-drachtige dieren op bedrijven waar
het virus reeds circuleert.

F.r zijn ook \'dode\' (geïnactiveerde) PPV-vaccins.
waarvan de geproduceerde immuniteit korter van
duur
IS.

Zo\'n vaccin wordt geadv iseerd bij drachtige dieren
en op bedrijven vrij van PPV.

Varken

Factoren, die mogelijk van invloed zijn
op het IgG gehalte in colostrum van zeu-
gen

Inoue Takeshi, Kitano Kazuhiro. Inoue Kuniguki:
Possible factors influencing the immunoglobulin-Ci
concentration in swine colostrum.
American Jour-
nal cf \\ ewrinar\\-.
41, (7). ILU-II.<6. (1980).

Diverse factoren zoals seizoen, district, ras, leeftijd,
pariteit, voersoort, bedrijfstype, aantal zeugen per
bedrijf en een aantal vaccinaties werden onderzocht
op hun mogelijke invloed op het IgCi gehalte. Van
157 zeugen werden monsters colostrum genomen.
De gemiddelde IgG-concentratie was 53,03 mg ml;
de hoogste respectievelijk laagste gevonden concen-
traties waren 101,39 mg ml en 11,74 mg ml. Er
werd geen duidelijke invloed gevonden van de leef-
tijd, wel van de pariteit (hoog van 4e-KX" worp), In
het voorjaar werden hogere waarden gemeten dan
in de andere seizoenen. De zuivere rassen (GY, NL
en Hampshire) toonden lage tot gemiddelde waar-
den.

Gekruiste zeugen (met uitzondering van NL x GY)
hoge waarden.

Gecombineerde fok-mestbedrijven hadden hogere
concentraties dan zuivere vermeerderingsbedrijven.
Op \'grote\' fokbedrijven (meer dan 50 zeugen) wer-
den lagere concentraties gevonden. Duidelijke ver-
schillen tussen de districten en lussen de voersoor-
ten werden gevonden. Met name vaccinatie met
\'levend\' LGE-virus gaf een stijging van het IgG
gehalte in het colostrum te zien,

\'1. F C. Kuiper.

Varken

Virale virusdiarrhee bij varkens

Hess, R, G, e,a,: Neue Aspekte der Virusätiologie
bei Durchfallerkrankungen des Schweines: Vor-
kommen von Infektionen mit dem Epizootischen
virusdiarrhoe (EVD) Virus.
Berl. Münch. Tier-
är:ll. mehr.. 92.445-449. (1980).

Een onderzoek werd uitgevoerd naar het voorko-
men van het epizoötisch virusdiarrhee virus (EVD)
in West Duitsland bij varkens metdiarrhec (ook wel
ED of LOO genaamd;
Kef.).

Tevens werd nagegaan wat de rol is van dit \'Corona-
like\' virus als veroorzaker van diarrhee bij varkens
in vergelijking met T,G,E, en ROTA-virus, Het
onderzoek werd uitgevoerd met behulp van de
LE, L, op vriescoupes van de dunne-en dikke darm.
Daarnaast werd histologisch onderzoek gedaan van
die dieren die positief bevonden waren in de LE,T,
ten aanzien van
r,G,E, en EVD, Van de LF,T,
positieve darmsegmenten ten aanzien van EVD
werd een viruskweek op celculturen ingezet,
\'lot slot werden twee pasgeboren colostrum-vrije
biggen kunstmatig besmet met darmmateriaal van
een EVD positief varken. De resultaten waren als
volgt: In 9 van de 46 onderzochte bedrijven met
diarrheeproblemen werd een infectie met EVD-
virus aangetoond (6 mest- en 3 vermeerderingsbe-
drijven).

Bij 9 andere bedrijven (2 mest-en 7 vermeerderings-
bedrijven) werd T.G.E,virus als oorzaak gevon-
den.

Op één mestbedrijf werd een menginfectie van
L,G,E. en E\\\'D geconstateerd. Rota-virusinfectie
werd slechts éénmaal vastgesteld.
,Mleen de dunne darm was positief in de I.E.\'I. ten
aanzien van L.G.E. en EVD.
Dc morbiditeit op de LVD positieve bedrijven va-
rieerde van 3()-IOO\'i;dc mortaliteit van 2-90\'\'; (deze
was m hel algemeen laag).

Op de l.G.E. positieve vermeerderingsbedrijven
bedroeg de morbiditeit van de biggen respectieve-
lijk zeugen 70-100\' ; en 15-l()0\'\';;de mortaliteit wis-
selde van 43-95\'\'( bij de biggen en was 3\'\'; bij de
zeugen.

Bij histologisch onderzoek van de dunne darm werd
bij biggen, zowel natuurlijk als kunstmatig met
EVD besmet, geen atrofie vande villi waargenomen
in tegenstelling tot de f.Ci.E. positieve dieren. Bij
mestvarkens werd zowel bij de EVD als L.G.E,
positieve dieren een verkorting van de villi gecon-
stateerd,

In de gebruikte cclculturcn kon het E\\\'D-virus niet
worden aangetoond met betrekking tot de l.L. L,
Hel ziektebeeld kon experimenteel worden opge-
wekt met hel EVD virus waarbij 24 uur na infectie
diarrhee optrad.

(Hit differentiaal diagnostisch oogpunt zou het
wenselijk zijn de l.L. 1\'. len aanzien van EVD-virus
uit te kunnen voeren op routine laboratoria zoals
die bestaan op gezondheidsdiensten;
Ref.)

A. V. Ex.sei.

-ocr page 404-

1. Werkterrein

Het onderzoek richt zich in hoofdzaak op de
farmacologie en toxicologie van synthetische
of natuurlijke stoffen voor zover van belang
voor de gezondheid en het welzijn van dieren,
voor de kwaliteit van dierlijke en plantaardige
produkten en voor de mens in relatie tot het
dier, het milieu, de natuur etc.
Het onderzoek is zowel toegepast als funda-
menteel met nationaleen internationale (EEG
bijv.) aspecten.

Onder dieren worden behalve nutsdieren ook
gez.elschaps-en recreatiedieren, bijzondereen
exotische dieren en de in het wild levende
dieren gerekend.

2. Hoofdlijnen van het huidige onderzoek-
programma

Uitgangspunt is geweest de opgave van de
thansindeCCETO participerende onderzoek-
instellingen elk met hun eigen taakstelling en
toekomstverwachting.

2.1. Gezoiulheid en welzijn van dieren
Het farmacologisch onderzoek heeft betrek-
king op dosis-effect relaties van diergenees-
middelen met aspecten in de praktijk als werk-
zaamheid, resistentie, schadelijke nevenwer-
king etc. Van bijzonder belang zijn de dier-
geneesmiddelen in gemedicineerde voeders en
de diergeneesmiddelen in nutritieve doserin-
gen in voeders.

Ook de veterinaire insecticiden en desinfec-
tantia vragen dc aandacht.
Het toxicologisch onderzoek richt zich aller-
eerst op de diagnostiek van praktijkgevallen,
in casu de bedrijfs- en milieutoxicologischc
probletnen. Ook spelen gezelschapsdieren,
bijzondere dieren, in het wild levende vogels
en zoogdieren hierbij een belangrijke rol.
Behalve diagnostiek vindt follow up-, bron-
en screeningsonderzoek plaats waarbij analy-
tisch chemische, biochetnische, klinische, be-
drijfsdiergeneeskundige, pathologische, eco-
logische, epidemiologische en differentieel-
diagnostische aspecten aan de orde zijn.

\' Voor de samenstelling van de Coördinatiecommissie
visie.

Bijzondere aandacht verdient het klinisch to-
xicologisch onderzoek, waarbij acuut levens-
reddend moet worden opgetreden, hetgeen re-
sulteert in diagnostiek, prognostiek en
begeleiding van een ingestelde therapie. Tot
slot is documentatie van groot belang en het
verstrekken van informatie in vergiftigingsgc-
vallen aan de praktijk, maar ook ten behoeve
van overheid, bedrijfsleven, natuur- en mi-
lieubescherming etc.

De V oornaamste instituten op terrein 2.1. zijn:
CDI, Faculteit (Vakgroep Inwendige Ziek-
ten) en Gezondheidsdiensten voor Dieren.
2.2. Kwaliieii van dierlijke en plantaardige
produkten

In het kader van het I.andbouwkwaliteitsbe-
sluit Gemedicineerd Diervoeder worden
werkzaamheden verricht in de vorm van be-
studering van dossiers bij aanvragen; be-
oordelen van voor registratie ingezonden
monsters diergeneesmiddelen op identiteit en
zuiverheid; beoordelen, na werken, verbeteren
van analysetnethoden in de dossiers met be-
trekking tot gehalten in voormengsels en dier-
voeders en met betrekking lot residuen in voe-
dingsmiddelen van dierlijke oorsprong;
controle op de naleving van het I.KW-bcsluit.
Voorts vindt farmacologisch onderzoek
plaats van voederadditieven in diergenees-
middelen met landbouwhuisdieren in
niet-
ziektekundige situaties. t)il onderzoek is
zowel farmacodynamisch als -kinetisch en
staat tevens in relatie tot de residu problema-
tiek.

■foxicologisch onderzoek van voedermidde-
len, voederadditieven en diergeneesmiddelen
vindt plaats met landbouwhuisdieren, waarbij
(sub)chronisch-toxicitcits- en reproduktie-
onderzoek (multiple generation studies) ge-
noemd kunnen worden. Vervolgens is hier het
onderzoek van milieutoxicologischc aspecten
\\an het gebruik van voederadditieven en dier-
geneesmiddelen van belang en het onderzoek
naar de residu problematiek met betrekking
tot contaminanten in veevoeders.
De voornaamste instituten op terrein 2.2. zijn:
RIKH.T en H.OB.

wordt verwezen naarde N.B. aan heleind vandeze

MEERJA REN VISIE 1982 1986

Ontwikkelingsvisie Coördinatiecommissie\' Farmacologie en To-
xicologie

-ocr page 405-

2.3. /)(\' nwn.s in rcluiic lol dier. milieu en
niuuur

Door toenemend gebruik \\an al\\alprodukten
in diervoeders en \\ an steenkolen in de energie-
produktie /.al de directe en indirecte belasting
\\an nutsdieren toenemen en dus ook \\an de
consument met stoffen, /oals Cd en andere
elementen. Daarom is signalering wenselijk
evenals het stellen \\an normen. In dit verband
worden bijv. stapelingsproevcn uitgevoerd
met Cd en PCB\'s bij varkens, een proefdier-
soort. die fysiologisch met de mens vergelijk-
baar wordt geacht.

Voorts wordt in het kader van de\'Specialisa-
tie op het gebied van het onder/oek naar resi-
duen van veevoederadditicven. diergenees-
middelen en bestrijdingsmiddelen voor
directe toepassing op dieren, in voedingsmid-
delen van dierlijke oorsprong" onder/oek ver-
richt naar terminale residuen en naar analyti-
sche methodieken ter bepaling van diverse
stoffen.

De programma\'s op het gebied van mens en
voeding, niilieucontaminanten en surveil-
lance verdienen eveneens vermelding.
De voornaarnste instituten op terrein 2.3. /ijn:
RIV. Kv W. ClVO en VVDO.

2.4. Fundameiueel onderzoek

In de sector I undamenteel onder/oek verdient
vermelding: veterinaire farmacologie, veteri-
naire farmacie, biochemische farmacologie cn
to.xicologie. biofysische farmacologie en toxi-
cologie (neurotoxicologie). biologische toxi-
cologie en de relatie pathologie toxicologie.
De V oornaamste instituten op terrein 2.4. /ijn:
Faculteit (Vakgroep Veterinaire Farmacolo-
gie cn foxicologie. Vakgroep Pathologie) en
Landbouw Hogeschool (Vakgroep foxicolo-
gie).

3. Ontwikkelingen

3. 1. Overzii hl van de voor hel onderzoek he-
langri/kMe inaaiscluippelijke omwikke-
lingen

.Actiegroepen met betrekking tot milieu, be-
dreigde diersoorten, wcl/ijn van dieren etc.
/ijn tekenen van onrust. Door milieu-en pro-
duktcontaniinatie in een industriële tnaat-
schappij groeit de vraag naar bewaking van
kwaliteit en veiligheid leneinde niet als gevolg
van kort-of langdurige blootstelling aan kriti-
sche stoffen schade te ondervinden. De over-
heid /al regulerend werk/aam /ijncn richtlij-
nen resp. normen dienen vast tc leggen.
Daarvoor is onder/oek nodig.

Op het gebied v an de diergeneesmiddelen is er
behoefte aan een diergeneesmiddelenwet, die
meer doet dan registreren cn kanaliseren: het
gaat om het beoordelen cn evalueren van de
dynamiek en kinetiek van de/e stoffen. De/e
wet is een schakel in de keten van wettelijke
regelingen /oals dc Landbouw kwaliteitswet,
de (ie/ondheidswet voor Dieren cn de Wet
Milieu-gevaarlijke Stoffen.
De inv ulling op wetgevend gebied v oorziet in
cen grote behoefte, zowel nationaal als inter-
nationaal. Internationaal loopt Nederland
achter iriet betrekking tot de Diergeneesmid-
delenwet. hetgeen repercussies kan hebben op
de Nederlandse situatie, die kwetsbaar is. ge-
zien de exportpositie van ons land.
Daar het dier in vele gevallen een indicator /al
/ijn voor de toxicologische toestand van het
milieu is de behoefte aan onder/oek en infor-
matie op het gebied van de toxicologie van
belang, mede om panieksituaties voor de be-
volking te vermijden. Dc voorlichting kan dan
de gegevens uit de praktijk stellen naast die uit
experimenten. Het toxicologisch onderwijs
voor 1° lijnswerkers in het vcterinair-
mcdisch-biologische vlak is van groot belang.

3.2. Overzichi van de helangrijksie weien-
schappelijke omwikkelingen

De technologische vooruitgang is een zeer be-
langrijke stimulans voor onderzoek op farma-
cologisch en toxicologisch gebied.
Genoemd w orden de verbetering van analyse-
methoden door geavanceerde apparatuur en
de computerisering van onderzoek- en litera-
tuurgegevens resp. de verstrekking van de
hierbij opgeslagen informatie via \'databanks\'.
Mede daardoor worden jaarlijks vele farma-
ceutische en andere chemische produkten ont-
wikkeld. die op hun beurt in de keten bodem,
plant. dier. mens komen cn om nader onder-
zoek vragen mcl betrekking lol effectiviteit
(werkingsmechanisme etc.) en residu. Vervol-
gens vindt op toxicologisch gebied standaar-
disatie plaats van onderzocks-protocollcn.
waardoor de uitw isseling van gegevens op in-
ternationaal gebied mogelijk wordt. Ook is
onderzoek naar kortdurende (alternatieve)
screcningsmclhoden voor hel vaststellen van
toxicologische eigenschappen van diverse
sloffen gaande.

Het ontwikkelen van diermodcllen ten be-
hoeve v an effectiv ileits-onderzock is eveneens
van belang. In het algemeen geldt dat toege-
past onder/oek gcïnnovccrd wordt door fun-
damenteel onderzoek. Dit geldt voor testsy-
stemen in brede zin. maar in het hij/onder met
betrekking tot de dynamiek cn kinetiek van
stoffen, waaronder ook diergeneesmiddelen.

-ocr page 406-

4. Overzicht wenselijk geachte hoofdlijnen
1982-1986

4.1. Kone beschrijving van een aantal be-
langrhlve vraagstukiven

a. Gezondheid en welzijn van dieren.
Diagnostiek en l\'ollow up inde ruimste zin van
praktijk-, hedrijfs-, natuur- en milieu-
toxicologische problemen.
Fundamenteel onderzoek op analytisch-
methodisch gebied en op dat\\ an dynamiek en
kinetiek \\an toxische en farmaceutische stof-
fen.

Farmacologische en toxicologische dossier-
studie in multi-disciplinair verband ten bate
\\an diergeneesmiddelen wetge\\ing.
Ondersteunend en aanv ullend onderzoek \\an
diergeneesmiddelen eveneens in wettelijk
verband met betrekking tot dosis-
effectrelatie, toxiciteit bij laboratorium-
en of doeldier, dosis-residu-relatie bij het
zieke dier, microbiologisch, parasitologisch,
klinisch, bedrijfsdiergeneeskundig, patholo-
gisch en ontwikkelingsonderzoek (het laatste
vooral in verband met testmethodieken en
beoordelingscriteria).

Documentatie en computerisatie van onder-
zoekgegevens.

Opbouw van een veterinair-toxicologische
databank.

Literatuurstudie ten bate van onderwijs, on-
derzoek en databank.

Klinisch toxicologisch onderwijs tijdens en na
de opleiding in relalie tot de snelle ontwikke-
lingen op dit gebied.

Klinisch toxicologisch onderzoek, gesteund
door fundamenteel onderzoek. Snelle analy-
semethoden zijn nodig. Onderzoek over kine-
tiek en d> namiek van toxische stoffen, genees-
middelen. voedcradditieven en combinaties.
Onderzoek in het Rijnmondgebied naar
anorg. stoften afkomstig van ,A.V,R. cn neer-
geslagen op weilanden (o.a. Cd).
Onderzoek naar het loodgehalte in bloed van
kleine huisdieren in grote steden.
Onderzoek naar invloed van milieuverontrei-
niging op de gezondheid van landbouw-
huisdieren en naar parameters voor het op-
sporen v an acute cn chronische vergiftigingen
veroorzaakt door {an-)organische stoffen
aanwezig in bodem, water, lucht of voedsel.

b. Kwaliteit van dierlijke en plantaardige
produkten.

Onderzoek in het kader van het Landbouw-
kwaliteitsbesluit Cïemedicineerd Diervoeder
zoals weergegeven onder 2.2.

Beoordeling diergeneesmiddelen op formule-
ring en fysische gesteldheid in verband met
effectiviteit; als onderdeel hiervan de homo-
gene mengbaarheid met diervoeders.
Uitbreiding van analysemethoden in verband
met gehalten en residubepalingen resp.
controle-onderzoeken met meer biochemi-
sche methoden zoals 1;LISA.
l\'it voeren van residubepalingen ter controle
op het voldoen aan residutoleranties; dit
houdt mede een controle op het aanhouden
van de verplichte wachttijd in.
Uitwerken van analysemethoden voor meta-
bolicten.

Toxicologisch onderzoek van additieven,
diergeneesmiddelen en voedermiddelen met
landbouwhuisdieren.

Milieutoxicologisch onderzoek van additie-
ven en diergeneesmiddelen.
Farmacokinetisch i.c. metabolisme onder-
zoek en effectiviteitsonderzoek van additie-
ven en diergeneesmiddelen, inclusief anabole
stoffen in landbouwhuisdieren (Radioactieve
labelling).

N.B. Géén onderzoek hierbij in ziektekundige
situaties.

Onderzoek naar residuproblematiek van o.a.
in veevoeders voorkomende contaminanten
in dierlijke produkten.

Toxicologisch onderzoek van metabolieten
van additieven, diergeneesmiddelen en voe-
dermiddelen met behulp van kortdurende
in
vitro
en in vivo screeningsmethoden.
Documentatie op voorgenoemde gebieden.
Dossierstudie diergeneesmiddelen,
c. Dc mens in relatie tot dier, milieu en na-
tuur.

Hel onderzoek zal vooral betrekking hebben
op dc volksgezondheidsfacetten van voe-
dingsmiddelen van dierlijke oorsprong en zal
in onderling overleg tussen de Veterinaire
Hoofdinspectie, de Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid voorde Levensmiddelen en
de Keuring van Waren cn het R.l.V. worden
vastgesteld.

Het zwaartepunt ligt op het onderzoek naar
de mogelijke schadelijkheid van residuen van
contaminanten (onder andere pesticiden,
mycotoxinen en zware metalen), toevoegin-
gen (onder andere vcevoedcradditieven) cn
diergeneesmiddelen (onder andere tranquilli-
zers, tenderizers, anti-wormmiddelen en hor-
monen. In het toxiciteitsonderzoek zal voor-
al aandacht geschonken worden aan persisten-
tie en toxicokinetiek. Het onderzoek naar
organofosforesters zal vermoedelijk toe-
nemen.

Naast het toxiciteitsonderzoek. dat primair
gericht is op normstelling in voedingsmidde-
len van dierlijke oorsprong en veevoeder-

-ocr page 407-

grondstoflen. /al aan het uitwerken \\an ana-
lysemethoden grote aandacht geschonken
worden.

F.r /al cen grote plaats ingeruimd worden voor
monitoring en surveillance in voedingsmidde-
len van dierlijke oorsprong cn veevoeder-
grondstoffen.

Voortzetting van het onder ad 2.3. genoemde
onder/oek: elke instelling volgens eigen taak-
stelling vanuit de Vakministeries of in op-
dracht van het Bedrijfsleven resp. Overheid.

d. F-\'undamenteel onderzoek.

Zie projectonder/oek Faculteit der Dierge-
neeskunde en l.andbouw Hogeschool Wage-
ningen mct betrekking tot Farmacologie, Far-
macie. Pathologie. Klinieken. Biologische
foxicologie etc.

4.2. W\'rschuivingen in Iwi onderzocis
Het totale onder/oeksveld zal in verband met
wettelijke uitbreidingen worden aangespro-
ken zowel toegepast als fundamenteel. Ver-
schuiving zonder uitbreiding is daarom geen
oplossing. Wel /ijn coördinatie en afspraken
van belang teneinde zo efficiënt mogelijk te
werken.

Meer onderbouwend onderzoek, literatuur-
studie, dataopslag. -verwerking en
verstrekking ter innovatie van het toegepast
onderzoek is op /ijn plaats. Dit geldt v ooralle
participanten.

5. faakverdeling en samenwerking

Fr zullen op interdepartementaal niveau
registratie- cn adviescommissies met werk-
groepen in verband met Diergeneesmiddelen
moeten worden ingesteld.
Op interdepartementaal niveau dienen voorts
afspraken te worden gemaakt in verband met
beleidsonderbouwende onderzoekingen bij de
Instituten.

Momenteel vindt intensief overleg plaats tus-
sen directie Vocdings- en Kwalitcitsaangele-
genheden namens Ministerie van Landbouw
en RIKH I. CDl. H OB. waarbij afspraken
zullen vv orden gemaakt omtrent de uitvoering
van het onderzoek, dat samenhangt met en
voortvloeit uit de toelating en registratie van
diergeneesmiddelen.

Voor het goed functioneren van de Veterinair
\'Foxicologischc Databank is voor de deelne-
mende instituten een samenwerkingsverband
gewenst.

6. Leemten

Extra mankracht en onderzoekfaciliteiten
door taakverzwaring van de instituten in
verband met diergeneesmiddelen, gezond-
heid. kwaliteit en milieu /owel in verband met
wetgevende als maatschappelijke aspecten.
Extra mankracht en apparatuur in verband
met Universitair onderwijs en onderzoek.
Extra mogelijkheden voor documentatie en
informatieverstrekking.

Saillante punten in het werkterrein

De Diergeneesmiddelenwet biedt demogelijk-
heid eisen te stellen in verband met dy na-
miek en kinetiek van farmaca in het belang
van mens. dier, dierlijk produkt. milieu etc.
Voor minstens de in deze nota genoemde in-
stituten betekent dit extra onderzoek.
Het Milieubeheer vraagt om regulering en
normstelling door de overheid, waarvoor in
toenemende mate onderbouwend onderzoek
vereist is. Ook dit aspect is voor alle genoemde
instituten van belang.

Cie/ondheid. welzijn en kwaliteit van dieren
en dierlijke resp. plantaardige produkten heb-
ben prioriteit /owel vanwege het produklie-
resp. consumptie-aspect als in verband melde
kwaliteit van het bestaan. Veel in de nota
genoemde instituten dragen verantwoorde-
lijkheid hiervoor.

N.B. SamenstelllnR ( oördinatiecommissie I arinacologisch en Tovicologiseh Onderzoek:

Dr. .1. M. van l.eeuvven (voorzitter). Centraal Diergeneesklindig Instituut. Rotterdam,

Drs. F, W. van der Kreek (secretaris). Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, l eidschendam.

Prof, dr, .1. H. Koeman (agendalid). I andbouvvhogcschool Wageningen.

Dr. R. Kroes, CIVO-INO, Zeist,

Dr. M. .1. van Fogten. Rijksinstituut voor de Volksgezondheid. Bilthoven.

Prof. dr. A, S, ,1, P. A. M. van Miert, Instituut voor Veterinaiie Farmacologie, Rijksuniversiteit l\'trecht.
Ing, H. .1. Mol, Ministerie van
l.andbouw en Visserij, Directie VKA, Den\'Haag,

Drs, ,A. (1. de Moor, Veterinaire Hoofdinspectie van het Staatstoezicht opde Volksgezondheid, Dcn Haag.
Dr. F A. ,1. M. de Roij. I.I..O.B., Wageningen.

Prol. dr. A. .1. H. Schotman. Kliniek voor Inwendige Ziekten en (ierechtelijke Dieigenccskundc, Faculteit
der Diergeneeskunde, Utrecht,

Dr, ir, .1. Th, Scmeijn de Vries van [>)ësburgh, RIKIFl, Wageningen.
Dr. ,1. Fesink. Ciezondhcidsdienst voor Dieren in Zeeland, (locs.
Dr. ir. A. P. Verkaik (NRl.O-secrctariaat). N.R.F.O.. Den Haag.

Drs. S. de Vries (\\RFO-secretariaat). Veterinaire Dienst Ministerie van Landbouw. Den Haag.

-ocr page 408-

Hoogleraar in afscheidsrede\':
Onderzoekprogramma\'s
bedreiging voor wetenschap-
pelijk onderzoek

\'Zoals de alchemisten van weleer hun experi-
menten vergezeld deden gaan van toverwoor-
den, zo hebben onze huidige regeerders het
woord \'onderzoekprogramma\' bedacht en
tot hoeksteen van hun wetenschapsbeleid ver-
heven: een woord dat bolstaat en stinkt van de
innerlijke tegenstrijdigheid. Als gezangsge-
trouw ambtenaar ben ik nu al een jaar of vijf
bezig met het opstellen van onderzoekpro-
gramma\'s en ik heb er nog steeds geen idee v an
hoe zo\'n ding eruit zou moetenzien. Ikdenk al-
tijd maaraaneensoort mettabellenentijdsche-
ma\'s verluchte reisgids naar het Rijk van de
Verbeelding. Want daargaat het toch om. Het
wezen van het wetenschappelijk onderzoek is
toch juist het ontdekken van nieuwe inzich-
ten, het bekend maken van wat nu nog onbe-
kend is.

En hoe zou wat onbekend is in een onderzoek-
programma verwerkt kunnen worden? Iedere
stap in het onbekende opent toch nieuwe ver-
gezichten en die bepalen het verdere verloop
van de reis\'.

Aldus prof. drs. O. Koefoed, hoogleraar inde
geofysica aan de Afdeling der Mijnbouw-
kunde, tijdens een afscheidsrede, getiteld: \'En
tóch, wat meent gij?\' De titel is ontleend aan
de vragen die Plato in de Dialogen telkens
weer door Socrates aan zijn leerlingen laat
stellen: \'Wat meent gij? Wal denkt U?\'

l\'niversitaire Didaktiek

Volgens prof. Koefoed zijn er maar drie
belangrijke momenten in de universitaire
didaktiek te onderkennen, nl. de
Dialogen van
Plalo,
die een didactische methode introduce-
ren geheel vrij van iedere poging tol indoctri-
natie en er uitsluitend op gericht het eigen
denken tot ontwikkeling te brengen. Vervol-
gens de
alchemie, die het experiment vaste
voet in de wetenschapsbeoefening deed krij-
gen en tenslotte de uitvinding van de boek-
drukkunst in 14.39 door l.aurens .lanszoon
C\'oster. Daarmee kon worden afgerekend met
de opvatting dat het bijbrengen van feitenken-
nis ooit het doel van univcrsitaironderw ijs zou
kunnen zijn, aangezien niets dwazer is dan iets
uit je hoofd te leren watje even makkelijk in
een boek kunt naslaan!
Prof. Koefoed: \'Wat na 14.39 op onderwijs-
kundig gebied is gedaan, is van weinig beteke-

\' Uitgesproken op 29 november 1980.

nis voor het universitaire onderwijs, en ook de
hedendaagse onderwijskunde sluit niet aan bij
onze werkelijke problemen. Als ik spreek met
onderwijsdeskundigen kan ik me nooit ont-
trekken aan de sensatie, dat ik getransporteerd
ben naar een of ander science fiction verhaal,
waarin bewoners van een andere planeet, als
een nieuw soort adventisten, \'s zondags aan je
deur kotuen bellen om te vragen ofjeal verlost
bent; mijn v rouw zegt dan altijd heel beleefd
■ja dank u. al vier keer\'. Maar in alle eerlijk-
heid moet gezegd worden dat de oorzaak van
de contactstoring tussen universitaire onder-
wijsdeskundigen en universitaire docenten, in
de eerste plaats gelegen is in de hopeloze ge-
compliceerdheid. in de verkniptheid van de
problematiek van het universitaire onderwijs\'.

Contactstoring

Volgens prof. Koefoed ontstaat de contact-
storing tussen onderwijsdeskundigen en uni-
versitaire docenten ook doordat de eersten
zich beroepshalve bezig houden met de vraag
hoe men onderwijs moet geven; en de laatsten
aan die vraagstelling helemaal nog niet toe
zijn aangezien er bij hen nog geen klaarheid
bestaat over de vraag wat je moet onderwij-
zen, wat je met je onderwijs eigenlijk bij je,
leerlingen tot stand wilt brengen. En het ant-
woord op die laatste vraag is onvoorstelbaar
moeilijk.

\'Een samenleving, die zich zo snel ontwikkelt
als de onze, staat niet in de eerste plaats te
springen om mandarijnen, erudieten, of veel-
weters van andere pluimage; zo een samenle-
ving heeft bovenal mensen nodig, die aan de
frontlijn kunnen staan van de veranderingen
van de tijd, om die te stuwen en te sturen. Het
is de taak van de universiteiten, tot déze func-
tie op te leiden, dat is tot de functie van weten-
schappelijk onderzoeker\', aldus de scheidende
hoogleraar.

Inspiratie, kruisbestuiving en skepsis

Het bewust systematisch uitproberen van
allerlei mogelijke manieren speelt in het
wetenschappelijk onderzoek een grote rol,
maar volgens prof. Koefoed is het daar ontoe-
,c\'ikend voor, eerstens omdat hel aantal
mogelijke manieren van aanpak veel te groot
is en tweedens omdat de oplossing dic achter-
af dc juiste blijkt te zijn, in het begin dikwijls
allerminst voor de hand ligt. Veel meer is in de
wetenschap bereikt via de processen van
inspiratie, kruisbestuiving en skepsis.
Een veel geciteerd en erg illustratief voorbeeld
van inspiratie, aldus de hoogleraar is de ont-
dekking dic gedaan werd door Christophorus

-ocr page 409-

Columbus, een kleine tienduizend jaar nadat
de pluimveeteelt in de menselijke beschaving
was ingevoerd, van hoe je een ei op zijn punt
kan laten staan. Hoe komt de man erop datje
het zó moet aanpakken! Geen wonder dat
vorige geslachten de inspiratie toeschreven
aan inblazingen van goden \\an lagere of
hogere rang. Maar die verklaring heeft nu wel
afgedaan. Sinds het werk van Sigmund Freud
is het duidelijk dat, als er bij inspiratie dan al
geblazen wordt, die wind toch uit ons eigen
onderbewustzijn vandaan moet komen.
Onder \'kruisbestuiving" verstaat prof. Koe-
foed. een bevruchting vaneen probleem in het
ene wetenschapsgebied vanuit een ander.
Salomo zei eens dat er niets nieuws onder de
zon is en hoewel het onzeker is of hij dat
standpunt in 1980 nog zou willen handha-
ven, steekt er toch een flink brok waarheid in.
Een belangrijk stuk wetenschappelijke voor-
uitgang komt dikwijls tot stand doordat
inzichten, die in het ene wetenschapsgebied
gesneden koek zijn, doordringen in een ander
wetenschapsgebied. Een praktische conclusie
die aan dit alles verbonden kan worden, is dat
de kans op het optreden van kruisbestuiving
bevorderd wordt door een zekere breedheid in
de wetenschappelijke belangstelling van de
onderzoeker. Hoe uitgebreider het weten-
schapsgebied is waarvan hij kennis neemt, des
te groter is de kans dat hij iets aantreft dat
gebruikt kan worden voor kruisbestuiving.
Volgens de hoogleraar is een grote mate van
skepsis, zo niet wantrouwen, tegenover alles
wat vanzelfsprekend lijkt, eveneens een
onmisbaar attribuut voor wetenschappelijke
onderzoekers. Tot I9Ü5 werd bijvoorbeeld
algemeen aanvaard en dat was voor het
gevoel ook vanzelfsprekend, dat ruimte en tijd
twee aparte grootheden waren die onafhanke-
lijk van elkaar behandeld konden worden.
Einstein had de wetenschappelijke moed om
deze opvatting, ondanks zijn schijnbare van-
zelfsprekendheid. tc verwerpen en te stellen
dat tijd en ruimte op elkaar inwerken en dat
men alleen maar kan spreken van een onge-
deeld. vierdimensionaal tijd-ruimte conti-
nuum. In dit geval werd de oplossing van hel
probleem niet bereikt door een briljante
nieuwe gedachte, maar door het laten varen
van een oud vooroordeel.

Bedreiging

De Wet Universitaire Bestuurshervorming
1970. artikel 17. zesde lid. bepaalt echter: \'Hel
bestuur (van de vakgroep) stelt jaarlijks een
onderzoekprogramma vast".

Prof. Koefoed: \'Een loodzware bedreiging
voor het universitaire wetenschappelijk
onderzoek, samengebald in tien luttele
woorden\'.

In twee opzichten zijn deze woorden volgens
de hoogleraar een aanslag op de kwaliteit en
werkbaarheid van ons wetenschappelijk
onderzoek,

In de eerste plaats wordenalleenaldoordeeis
dat er een onderzoekprogramma moet zijn, de
poten onder de wetenschapsbeoefening van-
daan gezaagd. Wetenschappelijk onderzoek
kan alleen gedijen in een regime, dat geen
enkele belemmering in de weg legt aan de vrije
loop van de inspiratie. Onze wetgever even-
wel, eist dat iedere wetenschappelijke inval,
alvorens hij verder mag worden uitgewerkt,
zorgvuldig eraan getoetst moet worden of hij
wel was opgenomen in het onderzoekpro-
gramma; wal natuurlijk nooit het geval is. En
dus: exit de inspiratie, één van de pijlers van
het wetenschappelijk onderzoek.
\'Maar wetenschappelijk onderzoek verdraagt
geen enkele vorm van betutteling. Weten-
schapsbeoefening heeft een regime nodig dat
er op gerichl is zoveel mogelijk de vrijheid van
onderzoek te beschermen van iedere weten-
schappelijke onderzoeker, van hoogleraar tot
afstudeerstudent. Hoe onaangenaam het de
erfgenamen van de Heeren Zeventien ook in
de oren moge klinken; wetenschapsbeleid kan
alleen maar aanstellingsbeleid zijn.
Wanneer een onderzoeker eenmaal is aange-
steld. mogen geen belemmeringen in de weg
gelegd worden aan zijn vrije wetenschaps-
beoefening.

Op straffe van aantasting vande kwaliteit van
ons wetenschappelijk onderzoek zelf. zo
besloot de hoogleraar zijn rede,

(Persberichl \'PH. Delft)

Een kaderwet voor hei tuchtrecht
geeft meer zekerheid voor de fun-
damentele rechtsbegin.selen

Opdonderdag 18 juni 1981 vond in de Aula
van de Katholieke Hogeschool Tilburg de
promotie plaats van de heer H.de Doeldertot
doctor in de rechtsgeleerdheid.
Het proefschrift is getiteld:
\'Terrein en begin-
selen van UK hlrechi\'.

Samenvatting van het proefschrift:

Een kaderwet voor het tuchtrecht zou ertoe
kunnen leiden, dat fundamentele rechtsbegin-
selen in ieder soort tuchtrecht op dezelfde

-ocr page 410-

wijze tot uiting komen. De Doelder pleit in
zijn proefschrift onder meer voor het instellen
van een kaderwet voor de verschillende soor-
ten wettelijk tuchtrechten \\oor het (contrac-
tuele) verenigingsrecht. Alle aparte wetjes of
gedeelten \\an wetten die \\andaag de dag het
tuchtrecht regelen, kunnen dan worden opge-
heven.

Er is thans sprake \\an een ongecoördineerde
reeks wettelijke regelingen, waarbij van een
overzichtelijk geheel geen sprake is.
Het tuchtrecht neemt een aparte plaats in te-
midden van al onze rechtssystemen. We ken-
nen nogal wat uiteenlopende vormen van
tuchtrecht. Te denken valt aan het tuchtrecht
waaraan men zich min of meer vrijwillig heeft
onderworpen (verenigingen), aan wettelijk
tuchtrecht (artsen, advocaten cn notarissen)
en aan tuchtrecht, waar men zijns ondanks
aan onderworpen is (militairen en gevange-
nen).

De promovendus bepleit voorde eerste twee
groepen tuchtrecht de instelling van een ka-
derwet. Hij ziet als belangrijk punt binnen de
kaderwet voor het
weiielijk luchirechi. dat
\'leden\' van een groep niet gestraft kunnen
worden voor overtredingen van normen en
regels, die zij niet (behoeven te) kennen.
.Andere belangrijke punten in een dergeliike
wet zouden kunnen zijn: een uniforme delict-
omschrijving, en de eis dat men voor bestraf-
fing schuld moet hebben aan het delict. Verder
de eis dat de strafrechter rekening moet hou-
den met de tuchtstraf, de verplichting dat in de
tuchtcolleges zowel juristen als bcroepsgeno-
ten zitting moeten hebben en de wens dat bij
iedere groep een Staatsinspccteur als aankla-
ger fungeert. Degene over wie geklaagd is
moet schriftelijk op de hoogte worden gesteld
van de klacht en hij zij moet het recht hebben
gehoord tc worden door het tuchtcollege.

Dc Doelder wil ook een bepaling laten opne-
men dal degene over wie geklaagd is in begin-
sel
niei verplicht is le verschijnen voor het
college en dal hij . zij niet verplicht is enige
actieve steun le verlenen aan zijn of haar pro-
ces. Een belangrijke eis is verder, dat hel pro-
ces cn het vonnis in beginsel openbaar moet
zijn en dal er mogelijkheden zijn voorappclcn
cassatie.

Een kaderwc! verenigingswei zou bijvoor-
beeld sportverenigingen voor het overige dc
vrijheid kunnen laten zelfstandig hun regelin-
gen op te stellen. Punten van aandacht ziin
ook hier weer dat \'leden\' van zo\'n vereniging
niet gestraft kunnen worden voor overtreding
van regels en normen, die zij niet (behoeven
te) kennen. Indien er straffen kunnen worden
opgelegd die hel lid schaden in de uiloefening
van zijn beroep (bijv. bij
heroepssponersj iaX
de voorzitter van zo\'n strafcommissic een ju-
rist moeten zijn en zou er ook onderscheid
moeten zijn lussen de \'aanklager\'en het \'recht-
sprekende college\'. Buiten een aantal reeds
eerder aangehaalde grondregelen in een ka-
derwet V oor het wettelijk tuchtrecht die ook in
het verenigingsrecht gelden zal, in het geval
van beroep-tuchtrecht. bijstand va neen advo-
caat geoorloofd zijn.

Wanneer leden van een vereniging het niet
eens zijn met de procedure, die hetzij in strijd
is met de kaderwet, hetzij in strijd is met de
statuten of reglementen van de vereniging
zelf. dan kunnen zij volgens de promovendus
een beroep doen op de burgerlijke rechter. De
rechter toetst dan of de vereniging niet buiten
haar boekje is gegaan.
Als belangrijke conclusie ziet De Doelder. dal
er (met een dergelijke kaderwet) geen wettelijk
luchtrecht voor beroepssporten nodig is. De
voordelen van een
eigen luchtrecht (snelheid
en deskundigheid) overtreffen naar zijn me-
ning de nadelen (hel binnenskamers houden
van zaken).

Overigens dient zo mogelijk de strafrechter in
voorkomende gevallen le wachten open reke-
ning te houden met de reactie van de lucht-
rechter.

Curriculum vitae:

Hans de Doelder werd in 1949 geboren tc \'s-
Ciravenhage. Na zijn eindexamen Gymnasium-
alpha studeerde hij Nederlands recht aan de Rijks
Universiteit Leiden, waar hij in 1972 het doctoraal
examen behaalde. Lot eind 1975 was hij rechterlijk
ambtenaar in opleiding in Rotterdam waarna hij tot
eind 1979 wetenschappelijk medewerker straf- en
strafprocesrecht was aan de Katholieke Hoge-
school. Vanaf september 1979 is hij werkzaam als
Arrondissements-oflicier van Justitie in het arron-
dissement Rotterdam.

-ocr page 411-

Nieuwe Honden- en Katten-
besluit 1 oktober in werking
Dierenpaspoort en
tatouage ingevoerd

Onjuiste berichtgeving in de pers ten spijt
zai het nieuwe Honden-en Kattenbesluit
per 1 oktober a.s. in werking treden.
Bij de herziening van het uit 1964 da-
terende Honden- en Kattenbesluit heeft
de verbetering van de mogelijkheden tot
controle op een aantal bepalingen cen-
traal gestaan. In dat kader is zowel uit
overwegingen van volksgezondheid als
\\an dierenbescherming besloten honden
individueel herkenbaar te maken.
Hierbij is gekozen voor tatouage, waar-
mee in ons land bij rashonden en in
Frankrijk en Duitsland meer in het alge-
meen positieve ervaringen zijn opgedaan.
F.cn belangrijke bepaling is dat door een
vergunninghouder geen honden of katten
in ontvangst mogen worden genomen
die niet in het bezit zijn van het dieren-
paspoort, zijn ingeënt tegen hondeziekte
resp. kattezickte en voor zover het een
hond betreft zijn getatoueerd.
Voor katten is tatouage niet verplicht,
omdat de bedrijfsmatige handel in katten
van geringe omvang is en het tatoueren
van katten om technische en praktische
redenen minder eenvoudig is te reali-
seren.

latouage mag alléén plaatsvinden door
een vakkundig medewerker van de Stich-
ting Registratie Gezelschapsdieren Ne-
derland. Deze zal dan tevens het pas-
poort invullen; het in het paspoort ver-
melde nummer is identiek aan dat in de
oorschelp van de hond. Naast het num-
mer zijA in het paspoort o.m. gegevens
opgenomen omtrent signalement, enting
tegen honde- of kattezickte, rabiesenting,
gezondheidsverklaring, eigenaar en even-
tuele vorige eigenaar eigenaren.
f)e registratie van deze gegevens berust
bij genoemde stichting. Dankzij het ta-
touagenummer kan via de stichting het
adres van een weggelopen of ecn bij
een verkeersongeluk betrokken dier na-
getrokken worden.

BF.SMF.TTF.I.I.IKF. DIE
Dier/iekienbulictin nr.
Dien.st over het tijdvak
het volgende aantal geva
besmettelijke dierziekten
Kotkreupel

Totaal 26 gevallen in 22

(ironingen

Friesland

Drenthe

Overijssel

Noord-Holland

Limburg

ge meenten.
2 gevallen

5 gevallen in 4 gemeenten
13 gevallen in I 1 gemeenten
1 geval

4 gevallen in 3 gemeenten
1 geval

RZIEKTEN

FT van de Veterinaire
1 t m 15 juli verineldt
Hen van aangilteplichtige
in Nederland.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 412-

VARKENSPEST
België

Op 6 en X juli zijn op mesthedrijven in België
weer 3 gevallen van varkenspest bevestigd. Eén
op 6 juli te Asse (provincie Brabant), de andere
twee op 8 juli, resp, te Ertvelde (provincie Oost-
Vlaanderen) en te Ruisclcde (provincie West-
Vlaanderen),

In het totaal zijn 4100 biggen van 12 tot 18 weken
oud geruimd en gedestrueerd. Desinfectie en sani-
tair-politionele maatregelen zijn toegepast.
Drie dagen later werd te Wingene (provincie West-
Vlaanderen) opnieuw een uitbraak gemeld.ditmaal
op een fokbedrijf met .12 zeugen. I beer. 56 biggen
en 5 mestvarkens.

Ook hier zijn alle betrokken varkens afgemaakt
en gedestrueerd en is men tot desinfectie en sani-
tair-politionele maatregelen overgegaan.

Frankrijk

De 15e juli is een geval van varkenspest vastge-
steld op een bedrijf te Maroue. departement Côtes
du Nord, met 139 fokvarkens, 566 slachtvarkens
en 606 mestvarkens.

Sanitaire maatregelen zijn direkt genomen en on-
middellijk is bevolen alle varkens van het be-
trokken bedrijf af te maken.

Op 22 juli is varkenspest geconstateerd op een
bedrijf te Montge en Cioele. departement de Seine
et Marne. met 534 mest- en slachtvarkens.
Sanitaire maatregelen zijn direkt genomen en de
gehele populatie van het betrokken bedrijf is af-
gemaakt.

MOND- FN KI.AE\'WZFER
Zimbabwe

De Veterinaire Dienst van Zimbabwe liet bij een
tele.x van 13 juli weten, dat op 19^ 30\' zuider-
breedte.
IT oosterlengte een geval van mond-
en klauwzeer was gesignaleerd.
De ziekte woidt bestreden door vaccinatie cn
sanitaire maatregelen.

Maleisi\'é

Op 14 juli jl. is onder 330 voor dc slacht geïmpor-
teerde runderen te Kempas. .lohore, Maleisië,
mond- en klauwzeer geconstateerd.
Rigoreuze maatregelen zijn genomen om verdere
verspreiding van dc ziekte te voorkómen.

11 [

rol

follü

Landbouwschade

door ganzen

ƒ 1.500.000,—

In Nederland overwinteren jaarlijks tneerdan
een kwart miljoen wilde gan/en. Uit telgege-
vens blijkt dat dc aantallen ganzen die hier
overwinteren de laatste 20 jaar meer dan ver-
dubbeld zijn. Vooral dc kolgans cn dc rictgans
zijn sterk in aantal toegenonien. De grauwe
gans is niet alleen meer wintcrgast, maar heeft
zich hier ook als broedvogel gevestigd.
Een van de oorzaken van de toename van de
ganzen is het goede voedselaanbod in de win-
ter. Er wordt steeds meer en vaker land inge-
zaaid met nieuwe grassoorten. Dc ganzen blij-
ken in de winter en het vroege voorjaar vooral
op deze percelen grasland te fourageren. .Af-
hankelijk van de weersomstandigheden kan
dit ganzenbezock forse schade tot gevolg heb-
ben, Dit blijkt ook uit wildschadecijfers van
het .lachtfonds. De laatste 5 jaar werd in to-
taal meer dan 1\'
a miljoen aan ganzenschade
uitgekeerd. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat de betreffende boeren de ganzen door een
bccl andere bril bekijken dan sotiimige vogel-
liefhebbers.

Slechts dc kolganzen, rietganzen en grauwe
ganzen mogen bejaagd worden. De schade
aangericht door onbejaagbare soorten beper-
ken de jager in zijn mogelijkheden totschade-
bestrijding.

(ïanzennota

De kritiek die hier en daar bestaat op de gan-
zcnjacht is meestal gericht op excessen. De
Koninklijke Nederlandse .lagers Vereniging
heeft, om antwoord te kunnen geven op de
vragen rondom de jacht op ganzen, ccn gan-
zcnnota uitgegeven. Deze nota geeft richtlij-
nen voor een verantwoorde ganzetijacht. Op
meerdere plaatsen in Nederland zijn ter toe-
lichting hierop informatieve avonden belegd,
die zeer goed zijn bezocht. De K.N..I.V. wil
hiermee bereiken dat excessen worden voor-
kornen.

Info: drs S. Siebenga. 03.1-19841. \'t Zand 30.
Amersfoort.

(Persherichl Kon. Sed. .lagersvereniging)

-ocr page 413-

Augiislus:

24 28 27, Furop, FIcischlorschcrkongrcB (A).
Wien.

30 4 sept, 8th International S\\niposiuni of
World Association of Veterinary Food Ihgie-
nists. Dublin (pag. 263 en 949 (1980): 534),

31 3 sept. 32nd .Annual Meeting of the [îuropean
.Association for .Animal Production - Ned.
Zoötechnische Vereniging: Studiedagen
F.A.A.P.. Zagreb.

September:

3 (irocp X\'cterinaire Homoeopathie
K.N.M.v.D. l.cdcnvcigadcnng.

9 11 I..W F:S0.MAR Seminar on: -Internati-
onal I\'harmaceutical Marketing Research\' -
consolidating our e.vperiences. Zürich.

10 I 1 Forthildungstagung des Bundesverban-
des der bcamtcn Ticrär/te (A). Bad Har?-
burg.

12 Afd. Oroningcn Drenthe K.N.M.v.D. Dies-
viering.

14 18 lAiropcan .Association for the Studv of
Diabetes (FASD), 1 7e jaarlijkse bijeenkomst,
RAl-Amstcrdam, (pag, 1097 \'80)

15 Afd, Zuid-Holland K,N,M,v,D, Aldclings-
\\ergadering Hotel-Rest, -Belvédère\', Schoon-
hoven, aanvang 20.30 uur.

15 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. ledenvergade-
ring, Hotel Berg/icht, Hellendoorn: aanvang
20.15 uur.

16 Afd. Friesland K.N.M.v.D. 19clustrum, Hotel
fjaarda, Oranjevvoud: vanaf 15.00 uur.

16 Smith Kline, Windsurfkanipioenschap voor
dierenartsen. Nieuw koop.

17 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Aldelings-
vergadcring tc Den Dungcn, aanvang 20.00
uur.

17 Afd. Noord-llolland K.N.M.v.D.-leden-
vergadering, Oosthui/en, aanvang 20.30 uur.

17 (iroep Volksgezondheid K.N.M.v.D. leden-
vergadering.

I 7 Ciroep Cieneeskunde van het Rund, 19e eten-
schappelijke vergadering. Collegezaal Kliniek
voor Inwendige Ziekten in de Filhof, aanvang
14.00 uur.

17 20 British Vetcrinarv Association Annual
Congress, l.\'niversity of F.xctcr (pag. 337).

17 20 Congres National des X\'étérinaires Fran-
cais, Fa Baule (pag. 722).

18 20 I. Furopüischcr Kongress \'Medizin und
Reitsport\', Sautnur (pag. 697).

19 Najaarsdag Ciroep Cieneeskunde van het
Kleine Huisdier K.N.M.v.D. Bij paleis\'t Foo,
10.00-17.00 uur.

22 Afd. Ciioningcn Drenthe K.N.M.v.D. Afdc-
lingsvergadenng. Fam. Hotel Patcrsvvoldc,
aarivang 20.00 uur.

23 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Fcdcnvergadc-
ring. Oranje Hotel, 1 .ecuwardcn, 20.00 uur.

24 Kring Dierenartsen Cielderse \\ allci Kringbij-
ccnkonist.

24 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost. Pluimvee-
proefbedrijf tc Marum (Cir ).

24 26 30. Internationale Fachtagung für Fort-
pflanzung und Besamung der Bundesanstalt
für künstliche Besamung, I halhcim. Wels
(pag. 451).

28 lokt. 22. Arbeitstagung des .Arbeitsgebietes
\'l.ebensniittelhygiene\' der DVCi (.A),
(iarmisch-Partenkirchen. (pag. 127)

Oktober:

2 3 .laaicongrcs 1981 K.N.M.v.D., tevens 128c
.Algemene Vergadering, Rhenen (pag. 291 en
pag. 399).

4 Nationaal Symposium: \'Prophv lactic .Ap-
proach to Disc Discase\', Brussel (pag. 722)

5 10 2, Cifl Seminar über angewandte Nutz-
tierethologic (pag. 697).

6 9 \'transition Metals in biochemistry\' -
Workshop (pag. 787).

9 Orthopädischer Foitbildungskurs -Pferd\',
Wien (pag. 698).

13 14 Kulmbacher lorthildungstagcn (A),
Kulmbach.

14 17 l.XM I^S.O.M.A.R. \'Industrial Marke-
ting Research\' - developments affecting our
futurc, Budapest.

14 17 Bp I-KongrelJ mit Fortbildungsveranslal-
timg (A), Baden-Baden.

17 19 -Ccrberus\'-l:.S.C. 4c lustrum.

20 21 5. Cu.xhavencrSeminar\'Flcisch und Flei-
scherzeugnisse\' (,A). Cu.xhaven,

20 23 Week I cursus P AO, Ciroep Piaktici
Clrotc Huisdieren,

22 V V,d.O.-Dag (Symposium).

23 30 Internat. Bienenzüchterkongrcß der Api-
mondia, .Acapulco (pag. 698).

27 30 Week II cursus P.A.O. Ciroep Praktici
Cirote Huisdieren.

26 29 3rd Furopcan Symposium on Poultry Nu-
trition, Fdinburgh (pag. 383).

31 Najaarsvergadering Clcnootschap voor Cle-
schicdenis der Cieneeskunde. Wiskunde. Na-
tuurwetenschappen en l echnick. tevens wet.
vergadering thema: \'Kanttekeningen bij er-
kende etiketten\'. Delsfhaven (inl.: tel. 01720-
224.54).

-ocr page 414-

November;

2 Kring Dierenartsen Cielderse Vallei. Kringbij-
eenkomst.

6 Week 111 cursus P..A.O. Ciroep Praktici
Cirote Huisdieren.

10 13 Week IV cursus P.A.O, Ciroep Praktici
Cirote Huisdieren.

14 Vereniging van Direclcuren \\an Cjcnieentelijke
Slachthui/en en Vleeskeuringsdiensten. Ver-
gadering. .laarbeurscongresccntrum, l.\'trccbt.
Aanvang 10.00 uur.

25 27 l.XVll E.S.O.M A.R. -Publishing in the
198Ü\'s: innovation and competition, Monte
Carlo,

27 Orthopädischer Fortbildungskurs \'Rind\',
Vi ien (pag, 698),

Decern ber;

5 18 AO ASIF-VE F courses, Davos(Svvit/cr-
land) 1981 (pag. 681).

8 Afd. Limburg K.N.M.v.D. .Algemene Leden-
vergadering,

10 Groep Volksge/ondheid K.N,V1.v,D. Leden-
vergadering.

10 Aid. Noord-Holland K.N.M.v.D.-
ledenvergadering, Oosthui/en, aanvang 20,30
uur.

15 Aid. Overijssel K N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel Berg/icht. Hellendoorn; aanvang
20.15 uur.

17 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kringbij-
eenkomst.

1982

Februari:

1 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kringbij-
eenkomst.

16 17 CLO-studicdagen 1982 (CLO-instituut
voor de Veevoeding \'De Schothorst\').

.Maart:

18 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kringbij-
eenkomst.

April:

27 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kringbij-
cenkomst.

Mei:

12 ACV-Controlc. traditionele Studiedag, Bid-
dinghui/en,

.)uli:

26 31 International Pig Veterinary Society
(LP,V,S,) 1982 Congres Me.xico-City, Me.xico
(pag. 721).

September:

6 10 International .Association of\'Leachers ol\'
Veterinarv Preventive Medicine. Arlington,
U.S.A. (pag. 415).

7 10 .\\llth World Congress on Diseases of
Cattle - World Association for Buiatrics, Am-
sterdam,

Gevraagd in een gemengde praktijk in fiet noorden van het land een

DIERENARTS-ASSISTENT

Mogelijkheid tot associatie is aanw/ezig.

Brieven onder nummer 23/81 aan de Redaktie van het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht,

Uitgeverij
P. Donders b.v.

Castellum b.v.
Drukwerkmakers

Doordacht kaartsysteem
in boekvorm

♦ declaraties mei zelfdoorschnjvende doorslag
» briefpapier met enveloppen

♦ receptenbriefjes, afspraakkaartjes, enz.

[julianastraat 67 - Postbus 35 - Alphen aan den Rtjn - Telefoon 01720 - 91147 - 92741

-ocr page 415-

Visie van de voorzitter van de Afdeling Noord-Holland op de
K.N.M
.V.D. en haar leden

Waaraan ontleent een Afdeling van de
Maatschappij zijn bestaansrecht? Is dat
ontleend aan de Maatschappij of aan de
leden.

Binnen het maatschappelijk bestel waarin wij
leven is het goed dat er een overkoepelende
organisatie bestaat die de belangen van
haar leden behartigt.
Wordt men lid van zo\'n organisatie dan
verwacht men daar wel wat van, diegenen
die er niets van verwachten worden geen lid
van zo\'n maatschappij of afdeling.
Het is jammer dat sommige collegae, door
geen lid te worden, zich min of meer een
vrijbrief verwerven om te handelen naar
eigen goeddunken, wat niet altijd even
plezierig is voor de beroepsgroep waartoe
ze toch behoren. Ik geloof dat het een goed
teken is dat het aantal dierenartsen dat
geen lid is van de Maatschappij bijzonder
gering is.

Deze niet-leden kunnen het de
beroepsgroep erg lastig maken, terwijl de
beroepsorganisatie niet in staat is om hen
erbij te betrekken. De Nederlandse
wetgeving is ook op dit punt niet erg
duidelijk en ik zou kunnen zeggen; erg
achter op het Europees niveau.
De Maatschappij bezit niet de wettelijke
machtsmiddelen om deze mensen, noth
diegenen die wel lid zijn. te dwingen zich
aan vooraf afgesproken regels te houden.

Dit alles maakt dat het
verwachtingspatroon van de goedwillende
leden toch wel eens teleurgesteld wordt in
het reilen en zeilen der Maatschappij,
De Maatschappij is opgebouwd uit
Afdelingen, Nederland bestaat bestuurlijk
uit provincies, dus het meest logische was
dat die Maatschappij ook Afdelingen per
provincie zou hebben. Of dit najaren
functioneren nog zo logisch is, valt te
bezien,

In de poging te moeten omschrijven welke
functie die Afdeling heeft, heb ik de
Statuten eens opgeslagen. Het
Huishoudelijk Reglement van de Afdeling
verwijst voor wat betreft haar functie naar
de Statuten van de K.N,M,v.D, en wel
artikel 2,

Anikel 2

Haar doel is. de bevordering van de
diergeneeskunde in de meest uitgebreide
zin, alsmede het waken voor de eer en de
belangen van de diergeneeskundige stand.
Zij tracht dit doel te bereiken langs wettige
weg:

a. door bevordering van de
diergeneeskundige wetenschap en
kennis.

b. door bevordering van de
maatschappelijke belangen van de
dierenartsen, voorzover deze belangen
niet in strijd zijn met het algemeen
belang.

c. door medewerking aan het tot stand
komen en uitvoeren van wetten, die de
belangen van de diergeneeskunde en van
de dierenartsen raken, alsmede de
gezondheidstoestand van de dieren en
de volksgezondheid te bevorderen.

d. doorandere wettige middelen die voor het
doel bevorderlijk kunnen zijn.

Als je tracht, zoals ik heb getracht in de
afgelopen 2-3 maanden de zin en de betekenis
van dit artikel te doorgronden dan zit daar
heel wat meer achter dan zich op het eerste
gezicht laat aanzien. De reden waarom ik
dit naar voren breng is de hoop dat de
Afdelingsleden hier ook eens over zullen
willen nadenken, meedenken over wat er nu
eigenlijk in die Statuten staat. n,l, waar wij
als Afdeling mee bezig zouden moeten zijn,
want veel zaken zijn zeker de moeite van
het overdenken waard.
Zoals gezegd hebben wij als Afdeling in
artikel 1 van het Huishoudelijk Reglement
deze doelstelling tot de onze gemaakt en als
Afdeling zou je je eigenlijk moeten zien als
uitvoerende macht van wat de
Maatschappij zich tot doel stelt.
In het spraakgebruik is de Maatschappij,
het bureau aan de ,lulianalaan met haar
bezetting op zich. Zij zijn niet in staat om
dergelijke dingen te volbrengen, hoewel zij
hun best doen natuurlijk, maar het
eigenlijke werk, zal toch door de leden
moeten worden aangedragen.
Deze leden zijn mijns inziens het best
vertegenwoordigd in de Afdelingen, Hoe
moetje nu als Afdeling te werk gaan om de

Tijitschr. Diergeneesk.. deel 1(16. afi 16. 198!

KOMNKl.I,IKF. NEDFRI.ANDSE M.V.-V I ,SC HAI\'PLI VOOR OltïRClF.NEESK UM)H

-ocr page 416-

doelstellingen van de K.N.M.v.D. te helpen
verwezenlijken? Het is een vraag, een
rhetorische vraag, want het antwoord moet
ook ik helaas schuldig blijven. Het is ook
niet de bedoeling om daar zonder meer een
antwoord op te geven, het zou erg mooi
zijn als dat kant en klaar te geven zou zijn,
maar dat is niet mogelijk.
Wat ik wel wil benadrukken is dat de
Maatschappij moet doen wat de
meerderheid van haar leden wenst. Dat is
een discrepantie die nog wel eens naar
buiten komt.

Zolang iedereen lekker buiten, in de
periferie van de praktijk zijn werk doet, is
de Maatschappij iets wat hem langs de
kouwe kleren afglijdt, totdat er iets gebeurt
dat de dierenarts persoonlijk raakt in zijn
beroepsethiek, zijn beroepsuitoefening, zijn
inkomen. Dan wordt er vaak in wrevel
omgezien naar de Maatschappij. Waarom
doen jullie niets? Vandaar de beginzinsnede
over het bestaansrecht van de Afdeling;
dankt zij dat aan de K.N.M.v.D. of aan
haar leden? Ik ben van mening dat zij dal
bestaansrecht aan haar leden moet danken,
want uiteindelijk doet de Maatschappij wat
haar leden, tenminste de meerderheid
daarvan, wenst en niet andersom.
Ik geloof dat dat iets is, wat wij ons als
leden van de K.N.M.v.D. zullen moeten
realiseren, als wij omzien in wrok.
leder jaar kunnen we gespreid onze
contributie betalen, u moet zich dan nict
afvragen, wat een geld! wat doen ze ervoor?
maar wat doen
wij ervoor, want van ons
moet het afkomen, anders blijft de
Maatschappij een beetje stuurloos
ronddobberen en wordt er door de
bemanning naar eer en geweten gehandeld.
De bom barst dan pas als er op een
gegeven ogenblik naar de zin van enkele
leden of Afdelingen iets misgaat.
Terug naar de Afdeling, want we hebben
immers gezegd dat daar dc leden hun
besluitvorming behoren te realiseren.
Binnen zo\'n Afdeling zijn er problemen, ik
wil er twee aanvoeren:
1. Onvoldoende leden binnen de totale
diergeneeskundige bezetting van de
provincie.

Ik geloof dat het ledenaantal in Noord-
Holland thans 94 is. Helaas weten we
niet hoeveel dierenartsen zich precies in
de provincie Noord-Holland
bezighouden. Het zijn er beslist veel
meer dan 94. het zou mij niet verbazen
als dat het dubbele aantal zou zijn.
Voor het nict lid zijn, zijn redenen aan
te voeren. Veel van die dierenartsen zijn
wel lid van de Maatschappij. In de
streek waar ik vandaan kom. Het Gooi
is het aantal leden van de Afdeling
schrikbarend laag, hetgeen niet
verwonderlijk is, want het is nogal een
expeditie om naar de plaats van
samenkomst te gaan.

2. Onvoldoende belangstelling van de
leden. Dat is iets waar iedere Afdeling
mee te kampen heeft. Het directe gevolg
daarvan is, dat in het verleden meerdere
malen beschamende taferelen zijn
voorgekomen, waar het sprekers van
buitenaf betrof. Eigenlijk alleen al
vanuit een oogpunt van goede manier
ben je als lid van een Afdeling verplicht
af en toe vergaderingen bij te wonen,
om dit soort problemen te voorkomen.

Dit is slechts een kleine differentiaal-
diagnose. De therapie blijf ik u schuldig.
Dat is in het hele maatshappelijke gebeuren
zo. ledereen weet te vertellen wat er fout
gaat, maar de therapie en het therapeutisch
ingrijpen liggen op een heel ander vlak en
moeten altijd maar door anderen worden
uitgevoerd.

Wat ik me heb afgevraagd en waarin ik
stellig geloof is dat het gewicht van de
Afdeling is ondergraven, ik zal niet zeggen
ondermijnd, door het opkomen van de
Groepen in de diverse disciplines. Ook deze
Groepen hebben in hun doelstellingen een
bepaald maatschappelijk gegeven, niet
alleen het bevorderen van dc
diergenecskunst in een specifieke discipline
of diergroep, maar daarnaast ook de
maatschappelijke belangen van de leden
van de Groep.

Ik vraag mij af of wij ons niet eens moeten
beraden over dc vraag of de inbreng binnen
de Maatschappij, dus van de Groepen en
Afdelingen niet wat te divergeren is,
waarbij ik me dan voorstel dat de Groepen
meer het wctenschappelijk-technische
gedeelte voor hun rekening nemen en de
Afdelingen meer het maatschappelijke
gedeelte.

Daardoor, geloof ik, zou de Afdeling meer
gewicht krijgen, zou ze wat meer zinvol

-ocr page 417-

kunnen werken en daardoor duidelijk meer
betekenis krijgen. Het Hoofdbestuur van de
K.N.M.v.D. zou zich eens over de
organisatievorm en de opbouw van de
besluitvorming moeten buigen.
Een principiële beslissing voor verdeling
tussen discipline of geografisch gebied zou
het maatschappelijk gebeuren meer inhoud
kunnen geven.

Dit is tot dusver de boodschap die ik
meende te moeten verwoorden.
Ik hoop dat de leden die daar commentaar,
of een duidelijke mening over hebben daar
ook mee naar voren willen komen. Ik hoop
dat ik samen met de andere leden van het

bestuur duidelijk aan deze zaak kan blijven
sleutelen, maar wel met het plezier van
voldoende ondersteuning van onderaf,
omdat het iets is wat leden en bestuur in
samenwerking moeten aanpakken.

J. Hoflijzer.

Het Hoofdbestuur van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde heeft met belangstelling
kennis genomen van de visie van de
voorzitter van de Afdeling Noord-Holland
en vraagt zich af in hoeverre de hier
weergegeven visie ook leeft binnen de
andere Afdelingen.

Prof. dr. M. F. Kramer nieuwe plaatsvervangend directeur-generaal
voor het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek\'

Binnenkort is de benoeming te verwachten
van prof dr. M. F. Kramer tot
plaatsvervangend directeur-generaal voor
het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek bij het Ministerie van Onderwijs
en Wetenschappen.

Hij volgt in die functie de heer J. W. F.
Hoffman op. die op 31 juli 1981 met
pensioen zal gaan. Prof kramer is nu
hoogleraar aan dc histologie en celbiologie
aan de faculteit geneeskunde van de
Rijksuniversiteit Utrecht.
Na zijn einde.Kamen gymnasium bèta
studeerde collega Kramer
diergeneeskunde; in 1952 behaalde hij het
doctoraalexamen en in 1954 behaalde hij
het diercnartscxamen. In i960 promoveerde
hij.

Van 1954 tot 1961 werkte collega Kramer
als wetenschappelijk medewerker bij het
veterinair histologisch laboratorium. Vanaf
1961 was hij medewerker bij het medisch
histologisch laboratorium. In 1972 volgde
zijn benoeming tot lector cn sinds 1980 is
hij gewoon hoogleraar aan de faculteit
geneeskunde in Utrecht.
Prof Kramer was op een aantal terreinen
actief als bestuurder. Zo was hij van 1966
tot 1970 secretaris van dc sectie
geneeskunde van de Academische Raad.
Van 1971 tot 1975 was hij lid van de
universiteitsraad in Utrecht. In die periode
was hij voorzitter van de
onderwijscommissie van de
universiteitsraad. Van 1975 tot 1977 was
prof Kramer lid van de bestuurscommissie
planning van de Rijksuniversiteit Utrecht.
Sinds 1971 is hij verder lid van de
bouwcommissie geneeskunde en sinds 1977
lid en later voorzitter van de
wetenschapscommissie geneeskunde. Prof
Kramer is vanaf 1977 voorzitter van de
Nederlandse vereniging van celbiologie. Hij
is tevens voorzitter van het
Wijkgezondheidscentrum Lunetten te
L\'trecht.

Ontleend aan persbericlit O & VV.

In zijn nieuwe functie zal prof Kramer
speciaal belast worden met het
instellingenbeleid. Dit houdt in dat hij
verantwoordelijk zal zijn voor onder andere
de financiering, de middelenverdeling, het
personeelsbeleid en het bouwbeleid van de
instellingen van wetenschappelijk onderwijs
en de academische ziekenhuizen.
Ook vanaf deze plaats wenst de
K.N.M.V.D. prof Kramer van harte geluk
met zijn benoeming.

-ocr page 418-

Nederlandse Vereniging
Vrouwen van Dierenartsen
Jaarverslagen
kleine gedichten geschreven, die na /ijn
dood gehundeld /ijn.
In di\'cemher /ijn wc begonnen met het
maken van kerstlinten, om de kerstkaarten
in tc hangen. Dc dames waren erg
enthousiast en de mecsten hadden om half
10 al een lint af. Zoals gebruikelijk is, op de
laatste bijeenkomst \\an het jaar. gingen we
het laatste deel \\an de avond ge/amenlijk
met de heren doorbrengen. Daarvoor was
uitgenodigd de heer Swart. ortodontist in
Enschede. Met vertoon van dia\'s maakte hij
ons duidelijk wat er tegenwoordig mogelijk
is op het gebied van de tandregulatie. Hij
stelde wel voorop dat het functionele
belangrijker is dan het esthetische.

[kOÏLDlföoKoL

M. Rinnenw-Dijkstra, secretaresse.

OVFRI.ISSEI

\\n februari hadden we een lezing van
mevrouw v. d. Walle uit Almelo.
Ongeveer 12 jaar verzamelt zij merklappen.
Zij had op de/e avond een groot aantal
meegenomen, waaronder zeer oude
exemplaren. Met groot enthousiasme
vertelde zij over haar hobby en ik weet wel
bijna zeker dat verschillende dames die
avond besloten om /elf een merklap of
letterlap te gaan maken.
In
mei hadden wc een le/ing over de
vogeltrek en het broeden van de
verschillende vogels.
In
sejUemher hield mevrouw llui/inga-
Nijsen uit llavelte een le/ing over
spierdystrofie.

Bij één van haar kinderen werd de/e /iekte
op kleuterleeftijd geconstateerd, een /iekte
die de spierlunctie doet afnemen en
uiteindelijk leidt tot verlammingen. Zc
vertelde over het leven met een gehandicapt
kind binnen het gc/in. de school e.d. De
intelligentie wordt door deze /iekte
gelukkig niet aangetast. Mevrouw Hui/inga
had grote behoefte aan contact met andere
ouders van /ulke gehandicapte kinderen en
is één van de oprichtsters geweest van de
Vereniging van lijders aan spierdystrofie.
Haar /oon. die op 18-jarige leeftijd
overleed, heeft tijdens /ijn korte leven vele
(iROMN(i[;\\-i)Ri:\\ I IÜ;

On/e eerste bijeenkomst in januari was in
Odoorn. samen met de mannen. Kegelen
was aan dc orde die avond en onder het
genot van een nieuwjaarsborreltje was het
een gc/clligc avond.
In de maand
mei hebben we een
tentoonstelling, vcr/orgd door de slichting
\'Goed Handwerken\', be/ochl in de Tamboer
in lloogcveen. \'t Was echt de moeite
waard. .Allerlei manieren van handwerken,
waarvan sommige werden gedemonstreerd,
"s Middags /ijn wc naar ccn pottcnbakkei
geweest, bekend door het maken van \'olie-
hollen\'. Na ccn kopje koffie in lloogcveen
keerden we huiswaarts.
Dc laatste bijeenkomst was in
november,
nl. een hc/ock aan Vos-1 nterieurver/orging
in Cironingen. We kregen een rondleiding
door /ijn /aak en hij vertelde over
verschillende rnaniercn van wand bekleding,
verder over vloerbedekking, meubels etc.
Ook toonde hij een nieuwe nederlandse
keuken, die was voor/ien van alle nieuwe
snuljes. wel mooi. maar prij/ig. Na een
ge/ellige niorgen namen we afscheid,
(ironingen telt momenteel .^O leden.

6". de Bie-Lanjoinv, secretaresse.

-ocr page 419-

IRllSI.AM)

l! hebt het verslag \\an 2! novcniher 1979
nog tegoed. Prof. dr. ir. N. Bom vertelde
ons toen het een cn ander o\\cr l\'ltra
(icluid Diagnostiek. Hij vertoonde ons dia\'s
en filmbeelden van dieren, zoals
vleermuizen cn walvissen, die gebruik
maken van geluidsgolven. Daarna liet hij
op de videorecorder zien, hoe ultra
gcluidsdiagnostiek in ziekenhuizen wordt
toegepast. Dat voor dit onderwerp veel
belangstelling bestaat, bleek wel uit de
grote opkomst.

Op 26 Jfhruari 1980 kwamen we bijeen in
Hardegarijp. De heer S. VI. Fardin vertelde
over Perzische tapijten en liet er ook enkele
zien. Hij legde ons de verschillende
knooptechnieken uit cn de manieren van
verven.

Onze volgende bijeenkomst was op 9 mei.
Wc bczochtcn Tichelaars Koninklijke
Makkumcr Aardewerk- en Pegelfabriek. Op
de film werd ons getoond, hoe het
fabricageproces verloopt.

Dit is sinds de oprichting van de fabriek in
dc 17de eeuw niet meer veranderd. Na
alloop mochten we in de fabriek
rondkijken. Hierna dronken we nog thee in
het Strandpaviljoen even buiten Makkum.
Op
9 sepiemher vertrokken we met 19
dames voor onze najaarsc.xcursie naar de
veengebieden in Drenthe. Na de koffie in
"t Hoes van Hol An\' in .Aalten, bekeken we
het veenmuseum "Het Oale Compas\' in
Bargcrcompuscum. Dit museum is door
inwoners van Bargcrcompascum ingericht
cn wordt nog steeds uitgebreid. Het is erg
leerzaam om tc zien hoe cr ongeveer cen
eeuw geleden in dc veenkolonies werd
geleefd. Na dc kmch maakten we onder
leiding van de boswachter aldaar een
wandeling over de laatst overgebleven hoog
veengebieden.

Flij vertelde ons over het ontstaan van het
veen. Na nog een uurtje in Emmen
gewinkeld te hebben, besloten wc deze dag
met cen heerlijk diner in restaurant
Wesseling in F^wingelo.
Op
12 iiDvemher kwamen we bijeen om
naar de lezing van dr. .1. W. Mulder te
luisteren, plastisch chirurg in Leeuwarden.
Hij vertelde ons de recente geschiedenis van
de plastische chirurgie en de vele
mogelijkheden dic de chirurgie nu biedt. Na

deze interessante lezing was er gelegenheid
tot vragen stellen, waar druk gebruik van
werd gemaakt.

Friesland telt per 1 januari 1981 97 leden.

M. de Jong-Schikler, secretaresse.

NOORn-HOFFAM)

De eerste bijeenkomst was op 7 februari in
Amstelveen. We hoorden daar een lezing
van mevrouw Hees over klederdrachten en
bezochten daarna haar collectie
klederdrachtpoppen. \'1 ijdens de lunch werd
de huishoudelijke vergadering gehouden.
Mev rouw De Reus trad af als bestuurslid
cn werd opgevolgd door mevrouw Borsjc-
Hillebra nd.

Donderdag 17 april bezochten we fOen
Haag, nl. het Binnenhof. Er werd een dia-
serie vertoond over alles wat zich in en
rond het Binnenhof afspeelt en daarna
bezochten we de Ridderzaal, Iste en 2de
kamergebouw en woonden een deel van een
kamerzitting bij.

Na de zomervakantie gingen wc op 1 1
september naar het historische plaatsje De
Rijp. waar wc een bezoek brachten aan
Kerk en Raadhuis en onder deskundige
leiding een wandeling maakten door dit
plaatsje.

Op 6 noveiuber gingen wc naar het Anne
Frank huis in Amsterdam. We zagen daar
cen film over leven van Anne Frank en
bezochten het huis.
.Noord-Holland telt 51 leden.

.V. C. Siemanisvvrdriei-.AIbrechl.

secretaresse.

GFI.DFRFAM)

Bij de laatste bijeenkomst was afgesproken,
dat de dames bij een van de leden zouden
samenkomen en de gastvrouw zou dan iets
organiseren. Zo hebben we het dit jaar ook
gedaan en het is ons allemaal prima
bevallen.

-ocr page 420-

Onze eerste bijeenkomst was op 13 maan
bij Marietje Moerman te Twelio. We waren
met zijn twintigen, een leuk gezelschap. Xa
de koffie met Tweilose koek gingen we naar
het slachthuis te Twello. waar we door de
heer Moerman werden ontvangen. Na een
praatje hebben we onder zijn leiding het
laboratorium bezichtigd. Daarna hebben we
het mooie landschap van Twello bezichtigd.
Na een heerlijke lunch zijn we voldaan naar
huis gegaan.

De volgende bijeenkomst was op 26 april
bij Elly Scholten te Groesbeek. Zij had
afgesproken met de directeur van het
dierenlaboratoriutri van het
Radboudziekenhuis te Nijmegen, dokter
Van de Geelden, dat we onder zijn leiding
konden bezichtigen, \'t Was erg interessant.
We waren weer met ongeveer 20 dames,
dus de opkomsten zijn aanmerkelijk beter
dan de avonden met de heren.
Het Jaarcongres op 10 en 11 oktober werd
door onze afdeling georganiseerd. Er was
een keuze uit 3 programma\'s; fietstocht
over de Veluwe. het Kröller Museurn of een
rondleiding door het kasteel Het
l.oo. Na
een borrel en een diner, het klapstuk van de
avond "t Cabaret\', dat erg goed was. We
konden terugzien op een zeer geslaagd
congres.

E. Cloudl-Hoefnagels, secretaresse.

trrRFCHT

Het jaar zijn we begonnen met een
nieuwjaarsinstuif op woensdag
16 Januari
ten huize van de secretaresse tc Baarn. Dc
volgende bijeenkomst was op
dinsdag 4
maan
in Hotel Hes te Utrecht met de heren
van de afdeling Utrecht van dc Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde.

De heer Moons heeft een prachtige
serie dia\'s vertoond, dic hij gciuaakt heeft
in Moskou en diverse andere gedeelten van
Rusland tijdens het Wereldcongres 1979.

Op dinsdag 15 april hebben we een bezoek
gebracht aan het Centrale Magazijn van de
Hema te Utrecht. Het programma bestond
uit een diaserie, een korte rondgang door
het Centrale magazijn en een modeshow.
De deelneeiuster waren zeer enthousiast
over deze e.xcursie.

Woensdag N mei waren we in Kinderdijk
te gast bij de afdeling Zuid-Holland. De
heer S. van Harten, op deze dag optredend
als Heetrtraad van het Waterschap de
Nederwaard. heeft zeer boeiend verteld over
zijn functie bij het Waterschap. Daarna
werd, begunstigd met prachtig weer, een
fijne wandeling gemaakt otn een gemaal en
een molen te bezichtigen. Een gezamenlijke
lunch besloot deze geslaagde \'molendag\'.
Op
9 sepieniher heeft in een restaurant te
l.agc Vuursche een bestuurswisseling
plaatsgehad. Marianne Sybestiia is
afgetreden als voorzitster en Myra Zantinga
is haar opgevolgd. Aansluitend op deze
gebeurtenis hebben de leden een wandeling
door dc schitterende bossen gemaakt.
Op
15 november werd in restaurant
\'Darthuizen\' te Soest de traditionele
kegelavond tnet de mannen gehouden. Van
18.00-20.00 uur is cr enthousiast gekegeld.
Daarna volgde een gezamenlijk diner,
f^c afdeling telt per 1 januari 19HI 40 leden.

Murchienc Roerink-Bolhuis.

secretaresse.

ZUin-HOLI.ANT)

Ons eerste uitstapje was 24 januari naar het
Mauritshuis in Den Haag, waar dc
tciuoonstelling \'Zo wijd dc wereld strekt\'
werd gehouden. Centraal in deze
tentoonstelling stond de stichter van het
Mauritshuis Johan Maurits van Nassau
Siegen (1604-1679).
Hij was o.a. gouverneur in Brazilië.
Schilderijen, beelden, zilver, kaarten,
planten en opgezette dieren maakten
duidelijk in wat voor bizarre wereld inzicht
werd verkregen in dic tijd. Het was een
unieke tentoonstelling die gevolgd werd
door een lunch in het nieuwe
winkelcentrum Babyion.
Op
4 maan bezochten we Gist Brocadcs in
Delft, waar we via lezing, film en
rondleiding door de dierenartsen Van Os en

-ocr page 421-

Oldenkamp. in/icht kregen in de structuur
van het bedrijl\'. Aan het einde \\an dc/c
interessante ochtend werd ons door het
bedrijf een ge/ellige lunch aangeboden.
Op
15 april waren wc in Dordrecht,
speciaal oud Dordrecht met een be/ock aan
museum Van Ciijn. waar Bert Stoop,
restaurateur, ons aan de hand \\an dia\'s
vertelde over het door hem gerestaureerde
Amsterdamse staand horloge, dat in de
gang van het museum staat opgesteld. We
besloten de ochtend met ccn koffiemaaltijd
in Hotel Restaurant Bellevue. waar we
uit/icht hadden op het drukst bevaren
rivicrenknooppunt van Europa.
Op
14 mei waren de dames uit Utrecht bij
ons tc gast in Kinderdijk, waar de
voor/ittcr \\an de K.N.M.v.D.. drs. S. van
Harten, nu in de functie van Heemraad \\\'an
hel Waterschap dc Nedcrwaard ons
ontving. Nadat hij ons had uitgelegd hoe dc
waterhuishouding functioneert in de polder,
bekeken we met deskundige toelichting, het
gemaal en een nog volledig in goede slaat
verkerende watermolen. I ol slot ccn lunch
in dc bistro \'Au.\\ Moulin\'.
Ons volgende bc/ock brachten we op //
sepieniher aan de Delta E.\\po te
Stellendam. Hier kregen we in/icht in de
geschiedenis van de Deltawerken op tiocrcc
en Overllakkcc,

,Als ge/ellig besluit brachten we een bc/oek
aan hel weekend-huis van .Icnny Schuiling
in (ioedcrcedc, waar we de lunch
gcbiuikten.

Het jaarcongres in Apeldoorn op K) en II
oktober
werd door enkele van ons
bijgewoond.

Op / november bestond on/c afd,
vereniging 121/, jaar, We vierden dat samen
met on/c mannen, l^c bowling- cn
gourmelavond was heel succesvol.
De jaarvergadering op
16 december in
Schoonhoven werd ook nu gecombineerd
met die van de heren van de afdeling Zuid-
Holland,

Voor dc pau/c vergaderden we apart, na de
pau/e genoten wc gezamenlijk van dc Ic/ing
en dia\'s van prof, dr, J. A, R, A, M, van
Hooff dic ons vertelde over gedragsstudies
bij apen.

Dc afdeling telt 52 leden.

Corrie d. Brink-van Kampen.

secretaresse.

LIMBURG

Op 26 mei heeft Limburg een
gecombineerde avond gehad, waar aan de
dames mededelingen werden gedaan over
de nieuwe vorm van de Vereniging Vrouwen
van Dierenartsen, daarna was er cen lezing
met lichtbeelden over hel natuurgebied \'de
Peel\'.

De afdeling I.imburg heeft, na de
aanvankelijke startproblemen, nu goede
hoop in dc toekomst mce te kunnen doen
aan de activiteiten van de vereniging. Het
bestuur is blij met deze nieuwe
ontwikkeling.

.Marianne l.itjens-Brüning, voorzitster.

De eerste vergadering na de formele
oprichting van de Nederlandse Vereniging
Vrouwen van Dierenartsen zal worden
gehouden op I september, des morgens om
10.uur op het bureau van de
Maatschappij voor [diergeneeskunde,
.lulianalaan 10 te Utrecht. Naast de
afgevaardigden zijn alle leden welkoin.
Graag opgeven als u wilt deelnemen aan
deze vergadering aan Ali \'ferlouw-
Kcrsbcrgen. Sijpcstein 4, 2.352 .)W
Leiderdorp, tel, 071-891032,

\'Zo moet het niet\' (20)

Bij controle van een mengvoederbedrijf
kwam naar voren dat de bij dit bedrijf in
dienst zijnde voedcradviseur verboden
diergeneesmiddelen betrok van de
plaatselijke dierenarts. De voederadviseur
zorgde voor de distributie van de middelen.
Er bestond een afspraak lussen de
dierenarts cn de leiding van hel
mengvoederbedrijf, dat de voederadviseur
alléén middelen zou afgeven op die bedrijven
waar dc dierenarts praktizcerde. Die afgifte
was evenwel \'uit de hand gelopen\'. De
voederadviseur leverde op alle bedrijven
middelen af waar het mengvoederbedrijf
voeders leverde. De dierenarts bevestigde
dat op diverse bedrijven waar iniddelen
waren aangetroffen, geleverd door de
voederadviseur, door hem niet de praktijk
werd uitgeoefend.

-ocr page 422-

De stamboekpapieren bij onze
produktiedieren servullen eveneens een rol
van zuiverheidscertificaat. Daarbij gaat het
in de eerste plaats om een registratie of
basis waarvan teeltkeuzes kunnen worden
gemaakt die een verwachting ten aan/ien
van een hogere produktie van vlees of melk
wettigen.

Fysiologische grenzen worden bij een
dergelijke selectie wel eens overschreden.
De zogenaamde produktieziekten
verschijnen dan, zoals bijvoorbeeld
melkziekte bij runderen en afwijkende
vleeskwaliteit bij varkens. Ook de
afnemende vruchtbaarheid bij varkens en
runderen kan daar het gevolg van zijn. De
consument heeft aan dergelijke
afstammingsbewijzen geen boodschap.

Jaarcongres 1981

Diergeneeskunde: Perspectief
en Horizon

In de \'Gouden Leeuw\' een restaurant aan
de Vismarkt in het prachtige Noord-
Brabantse vestingstadje Heusden. prijkt
voor één van de vensters een geschilderd
bord met de aanbeveling: \'Paling met
certificaat van zuiverheid\'. Als consument is
het je duidelijk. Deze paling kan zonder
gevaar genuttigd worden.
Als veterinair zou je je nog af kunnen
vragen of het wellicht hier gaat om paling
met stamboom, verstrekt door de
Vereniging van Heusdener Palingfokkers.
Immers een certificaat van zuiverheid, ook
wel afstamtningsbewijs genoemd, wordt
eveneens verstrekt bij het kopen van een
raszuivere hond of kat.
Het voorkomen van erfelijke gebreken in de
vorm van aangeboren blindheid, doofheid,
agressie of heupdysplasie in bepaalde rassen
geeft aan dat cen zuiverheidsbewijs niet
altijd de garantie biedt dat het
desbetreffende dier geheel onbedorven is.
Daarvoor zijn dan weer speciale veterinaire
keuringen nodig, zoals bijvoorbeeld röntgen-
onderzoeken bij heupdysplasie-kandidaten.

De Vleeskeuringsdienst zorgt met zijn
certificaten respectievelijk
goedkeuringsstempels er voor dat het vlees
zonder bezwaar binnen een bepaalde
tijdsperiode genuttigd kan worden. Want
het microbiële gevaar van bederf ligt op de
loer. Koelketens voor het verse produkt en
de zuivel en vleestechnologie voor het
bewerkte produkt, houden het bederf zo
lang mogelijk buiten de deur.
Certificaten ten aanzien van toxicologisch
bederf zijn moeilijker te geven. Residuen en
conscrveringsiniddelen kunnen de dierlijke
produkten ongeschikt maken voor
menselijke consumptie.
Waar liggen de grenzen van hel gevaar en
hoe kunnen deze worden vastgesteld?
Kortom, wanneer spreek je van en hoe
voorkom je. toxicologisch en fysiologisch
bederf.

Dit is het hoofdthema van de
jaarvergadering op 2 oktober aanslaande in
Rhenen. Ouwehandsdierenpark.
De gehele problematiek is zo glad ais een
aal. Dit is een reden te meer om daar
aanwezig te zijn met alle beroepsgenoten uit
de diverse geledingen van onze
Maatschappij.

De zuiverheid van on/e beroepsuitoefening
is er mee gediend \\

Ik\' Congresconuuissie.

-ocr page 423-

World Veterinary
Association

Brief report of the 29th Meeting of
the Permanent Committee held in
Paris, France, on 30th May 1981

Present were: Bureau of the WVA:
President. 4 Vice-Presidents, and .SecretarN-
I reasurer of the WVA. Rcpresentati\\es and
deputies from 27 member-countries. 1.3
alfiliated specialist associations, onc
honorary member of the WVA and
obsei vers from 4 international
organizations.

The President. Prof. dr. R. X\'uillaumc.
opened the meeting al 2.15 p.m.
I hc Minutes of the 28th meeting held in
1980. the Report of the .Secretariat, the
Balance Sheet as well as the Income and
F.xpcnditurc Account of lhe Secretariat for
1980 were accepted unanimously.
On the recotnmcntalion of the Association
Fund Comrnitlee v\\hich had examined the
financial documents on the previous day.
an effective working budget for the
Secretariat of the WVA of about 15.5.000
Swiss Francs (US$ 74.000) was accepted as
well as the report on the Fund of the
Association for 1980.

A proposal to reduce the annual
contribution of cotmlries with a very low
•per capita" incomc was shelved for the time
being bccause the I SSR refused to pa\\ an
additional amount of about IJSS 700. per
year to compensate the lesser incomc lor
the WVA if this proposal were acceptcd.
1 he I\'SA had acceptcd such an increase.
I hc reason wh\\ the I\'S.A and the USSR
had been asked to pay an additional fee
was that these two countries pay a ceiling
of dues which is based on I 1.000
veterinarians. However, both countries have
a much higher number and in proportion
their contribution is considerably
lower
than that of the other member countries.
1 he .Association Fund Committee would
study the possibilitv of adopting a system
of annual dues other than that based on a
\'per capita\' contribution of liSS 0,75 per
veterinarian represented bv national
member association w ith a ccilina of about
USS 9.000.

1 he report of the auditor was approved.

Mr. .lacggli was re-appointed auditor lor
1982. Prof. I.. Polak (Czechoslovakia) was
elected member of the Association Fund
Committee to replace Dr. Pinto da Roche
(Brazil).

Dr. V. L. lharp (USA) was elected Vice-
Presidcnt of the WV.A and Dr. B, Walker
(Switzerland) Deputy Secretarv.
I hc XXIInd World Veterinary Congress
will be opened in Perth (South Western
Australia) on Sunday 21st August 198.3 and
closed on Friday evening 26th August.
A special closing function is scheduled to
be held on Saturday 27 August 1983 as an
outdoor barbecue with the theme
\'Remember .Australia\'.

The scientific programme will start on
Monday morning 22 August with 2 plenary
sessions. From Monday afternoon to
Friday sectional meetings will be held
concurrently in 4 rooms. Inuring the
plenary sessions and sectional meetings
simultaneous translation in four or five
languages will be provided. Most short free
communications will be presented al the
Congress as posters al the trade exhibition
which will bc held in conjunction with the
Congress. .Apart from the barbecue, the
social programme will include receptions, a
banquet and other activities for Congress
members and their family. Before and after
the Congress, several satellite meetings in
Australia. New Zealand and Singapore are
plan ned.

I he Organizing Committee was urged to
supply as soon as possible details regarding
the trade exhibition and the deadlines for
short communications, enrolments, etc.
I he list of selected topics for the scientific
programme will be published in October
1981.

l he Chinese Society of Veterinary Science
(Taiwan) was accepted as a national
member of the WV.A.

.A proposal to deprive, at World Veierinary
Congresses, non veterinarians, members of
affiliated specialist associations of their
rights, identifving them with veterinarians
from non member countries was rejected.

From now on OH-, WHO and FAO will
each have a representative on the Scientific
Programme .Advisory Committee for World
Vetcrinarv Congresses. This will be

-ocr page 424-

Stipulated in the Rules of the \\\\\'\\\'A in the
Iramevsork ofa reinforced cooperation uilh
these Ciovernnicntal organizations.
I he I\'erinancnt Committee accepted a
request of the World .Association of
Veterinär) Physiologists. Phannacologists
and Biochemists for a modest increase tif
the number of non \\cterinarians among
their tnetnbcrs.

A proposal to \\\\ai\\e the obligation for the
Permanent Committee to choose four
official languages to be used at the ensuing
World Veterinary Congress
at least nvo
years before the Congress
was acceptcd. A
motion to have simultaneous translation in
the five official Congress languages al all
future World Veterinary Congresses was
rejected.

J:; u^^jD ^ oJc

A proposal lo have a Vice-I\'rcsidcnl on the
[■\\eculi\\c Bureau to represent the affiliated
specialist associations would bc placed as
an ilciu on the agcndtt for ne.xt year\'s
meeting.

Steps would bc taken to cncouragc the
constitution ofa World Equine Veterinary
■Association in consultation with Prob.
Bob\\ lev . President of the Veterinary
Conuuission of the International Equestrian
Icdcration.

In the publicil\\ for the next World
N\'ctcrinarv Congress, .lapancse had
erroneously been mentioned as an official
Congress language. This would be rectified.
I he meeting was closed at 4.15 p.m.
I he next (.30th) meeting will be held in
Paris on 29 Mav 1982.

iJßtßrmair

De Minister knikt toestcmnieiid.

I « I I 1)1 K Wil K

Vergadering \\an Donderdag 4 Maart.

Bepalingen tot regeling van liet \\ eeartsenijkundig Staatstoe/ieht

De heer fl i \\s i r \\ ( \\ ,d.) \\ er klaart, dat legen de/e wet hij belanghebbenden geen be/uaar
bestaat, doeh wel bij de dislricls\\eearlscn. Dc/e \\ree/en daardoor in positie te /uilen
achteruitgaan cn geen inspecteur tc kunnen worden, omdat de wet spreekt van districts-
hoofden. Spr, meent, dat dic \\recs ongegrond is. (Dc Minister \\an Ljindbouw. de heer
\\ \\x l.lssi I SM l.i\\. knikt toestemmend.) Zij \\rce/en \\oorls van hooldamblenarcn te /uilen
worden subalterne ambtenaren. In dit \\crband dringt spr. cr op aan. dat de positie en
bc/oldiging op één lijn /uilen worden gesteld met andere gestudeerde personen in andere
takken \\an dienst.

Dc Minister \\an l.andbouw. Nijverheid en Handel, de heer \\ w l.lssi i s11 iin:

Dc veeartsen hebben /elt ver/ocht. niel meer districtsveeartsen te heeten, Spr. is voor-
nemens hun den titel van inspecteurs tc geven. Of /ij daarmee lev reden /uilen /ijn. weet spr.
met. want er is in ons land niets moeiliikcr dan de titulatuur.

Tiid.Hhr. t)icrf;ciH\'cs/s.. 20. (tVJIIJ.

-ocr page 425-

.Ikmii

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden /ich de
collegae:

Dijk. I\'. M. van; 1974; .38.1! (1.1 l ensden. Parelduiker 19.
Kiemeneij. Mej. P. .1.; 1981; .3562 SC Utrecht. Korloedreet 37.

Als lid vande Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heelt het Hoold-
hestiiur aangenomen:

Bakker. P.; 1981; 3581 Ml t:trecht. Zonstraat 62.

Baltink. H. .1. (i.; 1981; 3514 (1.1 l.\'trecht. W. van Noortstraat 174.

Plas. Mej. T. \\V.; 1976; 9934 .IS Dell/ijl. Weth. Veenkamplaan 38.

Als buitengewoon lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappii voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Moreau. Dr. C. U. D.; 6143 l.orsch (Duitsland). Kinhauser l.andstrasse 18.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
hel Hoofdbestuur aangenomen;

Mej. i;. Bcncs. .lohan de Wittstraat 4, 3581 XX lurecht.

AdresHij/igingen. enz.:

174 *A(irU\'. P. A. M. van: 1978; 1503 BR Zaan-
dam. Brigantijnstraat 35; tel. (075) 166184;
wnd. d.

174 \'Akkerman. /.). .V; 1974; St. Michielsgestel;
p.. H-D.. geass. mei R. .1. Kaa.scnbrood en N.
B.
V. d. Meer.

175 *Arenil.s. P J.: 1978; 6715 LV Ede. Schouten-
hol 10; tel. (08380) 30967; p.. ass. bij P. .1.
Kool.

176 Hakker. F.: 1981; 3581 Ml ltrecht. Zon-
straat 62; tel. (030) 521350; und. d. (toevoe-
gen als lid).

176 Hdhink. //. ./. (r: 1981; 3514 0.1 Utrecht. \\V.
van Noortslraat 174; lel. (030) 712516; «nd.
d. (tt)c\\0cgen als lid).

190 *Criins. M /.. /:\'.. 1976; 6361 EC Nulh. Val-
kenburgerweg 14; tel. (04447) 4247;
p,

I9K Fngehe. Mej. F. ./. 1980; zie: Meulen-
I ngelse. Mevr. E. .1. .1. van der.

I9H *Frhan. Mei. /.. A. C .: 1981; Amsterdam; lel.
(020) 421377; d.

20! Fonuin. P. I . F.: 1979:9104,111 Damwoiidc,
Boterbloem 33; tel, (051 I 1) 3-S4I (privé). 1520
(prakt).

20.1 Hemen. H. van: 1957; 6564 AN Heilig
Landslichling. Paulusla.in 1; tel. (080) 23312.3
(privé). (085) 629304 (bur.).

206 *(;onnk. Mej. A. (,.: 1981; IJtrecht; tel. (030)
517171; wnd. d.

208 *(;runsven. Mevr. D. F. van: 1978; 1503 BR
Zaandam, Brigantijnslraal 35; lel. (075)
166186; d.

212 Heiiden. G. F. ler: 1980; Lichtenvoorde; tel.
(05443) 4800 (privé), 1600 (prakt,).

21.1 Hemminga. //.. 1964; Overberg (Clem. .Ame-
rongen); lel. (03431) 544 (privé). (03430)5941
(bur.).

214 Hessei.s. R. ,/., 1977; 7679 IJ l.angeveen,
Bruinehaarsweg 14; tel. (05491) 493 (privé),
(0.5492) 260 (prakt,).

224 .lenniskens. G. P. C. M.: 1975; Oss; p.. geass.
met .A. .!. M. van Nistelrooij.

226 Kaasenhrood. R. .!.: 1969; Schijndel; p..
geass. mcl D. S. .Akkerman cn N. B. v. d.
Meer.

22H \'Kiemeneij. Mej. F .!.: 1981; Utrecht; lel.
(030) 622126; wnd. d.
\' himl\'erii. G. ,/. \'Fh. M.: 1979; 3706 HB Zeist,
Laan van Vollenhove 2265; tel. (03404) 51876
(privé), 54264 (prakt ): p., ass. bij N. .A.
Dijkshoorn.

244 Meer. \\. H. van der: 1969; Schijndel; p..
geass. met D. S. .Akkermanen R..L Kaasen-
brood.

246 .Meiden-Fngel.se. Mevr. F. ./. ,/, van der: 1980;
9725 EK (ironingen, Eongersplaats 175; lel.
(050) 268003; wnd. d.

.10f< Moreau. Ih\'. C. l . /).;6143 Lorsch (Duits-
land). E\'inhäuser l.andstrasse 18; tel. (06251)
52290; d. (toevoegen als buitengewoon lid).

25.1 .Xi.sielrooii. A. ,/. M. van: 1979; 5386 All
(icllcn. Past.
V. d. Kampstraat 15; tel.
(04102) 1375 (privé), (04120) 34407 (prakt.);
p., geass. met G. P. C. M. .lenniskens,

254 Oorsprong. Mej. /,. M. M.: 1980; 2991 CK
Barendrecht, Oranjestraat 31; lel, (01806)
3718; p,, ass. bij R.\'ll. G. Aalls, ,1, F. ,1, v,d.
Broek, C. Buesink. Mej, A. H. M. Koen, A,
W. Kramer en K. Schuiling.

-ocr page 426-

25S Philippen. L. .4. /.. 1980; 6325 GB Bergen
Terblijt, Schutlershol 18; p., ass. bij I.. M. J.
Kerckhoffsen M. J. K. Quaedvlieg.

259 Plas. Mej. T W.: 1976; 9934 JS Delfzijl. Weth.
Veenkamplaan 38; tel. (05960) 19221; p..
geass. met Mej. E. A. P. M. Kramer (toevoe-
gen als lid).

266 Rutgers. Mej. H. C.: 1978; 1213 TE t3il\\er-
sum. LHreehtseweg 57; tel. (035) 17407
(privé). 14147en 10187 (prakt.); p.. kl. huisd..
ass. bij Mevr. J. .1. Hommes-Baarschersen U.
E. Hommes.

279 Siriik. IV.: 1968; 3704 MT Zeist. Brugakker
57-02; tel. (03404) 59591 (privé), (030) 613221
(bur.).

te^OOoMiö

2KI Timmerman. //,, 1952; Oldemarkt; tel.
(05615) 1262.

2H5 * Veld. J. in V, 198 1; 3572 GN Utrecht, Grift-
straat 33 bis; tel. (030) 717780; wnd. d.

289 Voeis. .U. Th.: 1968; 5491 TS St, Oedenrode,
Sluitappel 7; tel, (04138) 6449 (privé), (04116)
73951 t. 122 (bur.).

290 Vries. H. F. de: 1976; 3572 TA Utrecht, Palm-
straat 25; wnd, d,

291 Vries. .Mej. ./, F. de: 1980; 3562 XG Utrecht,
Androsdreef 170; tel. (030) 623377; wnd, d,

2941307 Wensing. Prof. dr. C. J. G.: 1962; U-1964;
Raleigh (North Carolina 27606, U.S.A.),
4805 Kaplan f)rive; visiting prof,

297 Wille. J.: 1956; 2396 HA Koudekerk a d
Rijn, [dorpsstraat 4.

Overleden:

E. J. W. Biemans te Silvolde op 14 juli 1981

A, Keppler te Amsterdam op 22 juli 1981

Benoemd als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D.;

B. Coenraads te Amstelveen per I juni 1981
E. O. Huisman te Zwolle per I juni 1981

H. Prakken te Amstelveen per 1 juni 1981

Jubilea:

T. E. Engelkes te Emmen

Prof. dr. J. F. Erik te Bilthoven

A. J. B. Hammink te Loenen

E, J, S, Bron te Sneek

A, S, Osinga te Hallum

Dr, D, M. Zuijdam te Voorburg

tafwezig) 25 jaar op 17 augustus 1981
(aanwezig) 25 jaar op 17 augustus 1981
(afwezig) 35 jaar op 31 augustus 1981
(aanwezig) 35 jaar op 7 september 1981
(afwezig) 35 jaar op 7 september 1981
(afwezig) 35 jaar op 13 september 1981

Reünie oud-leden van
Absyrtus

lot dusver hebben /.ich slechts 2 collegae
voor een bijeenkomst op woensdag 26
augustus aanstaande in restaurant [laarhuis
in Arnhem opgegeven.

[let komt mij voor, dat ten/ij op zeer
korte termijn meerdere opgaven volgen -
het beter is de retinie nict tc laten
doorgaan,

Dr. H\'. Majoewsky.

Gevraagd per 1 september 1981

EEN ASSISTENT

in een gemengde praktijk in het centrum van het land. Liefst met enige ervaring.

Brieven onder nummer 24/81 aan de Redaktie van het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht,