-ocr page 1-

TIJDSCHRIFT

VOOR

DIERGENEESKUNDE

UITGEGEVEN DOOR DE

KONINKLIJKE NEDERLANDSE
MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

ONDER REDAKTIE VAN

Dr. J. M. VAN LEEUWEN, Voorzitter
Drs. M. J. G. SCHOENMAKERS, Penningmeester
Prof. Dr. A. BRAND, Dr. P. H. A. POLL, Dr. D. TALSMA,
Drs. M. A. MOONS, Drs. M. BOSMAN, Leden.

REDAKTEUR

J. C. DE GEUS

HONDERD EN ZEVENDE DEEl.

G. VAN DEIK B.V. - BREUKELEN - 1982

(THE VETERINARY QUARTERLY: zie SUPPLEMENT)

Ui u

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

OA

690

U O

-ocr page 2-

De informatie is in onderwerpen opgesplitst.
Naslag van de index geschiedt hoofdzakelijk
langs twee hoofdingangen:

1. de naam van de auteur(s) in een apart
auteursregister:

2. de onderwerpen, omvattende de titels van
de publikaties, zoveel mogelijk per hoofd-
onderwerp - ter bevordering van vlot op-
zoeken - van trefwoorden voorzien.

Een speciale codering geeft aan of het artikelen,
referaten dan wel andere rubrieken betreft.

Voorde index van The Velerinarv Ö"ar/pr/i( naslaan van artikelen overgenomen uit The Velerinarv Quaneriy,
die integraal zijn weergegeven in de aHeveringen van 15 januari (2), 15 april (8), 15 juli (14) en 15 oktober (20)
1982 van het
Tijdschrifi voor Diergeneesl(unde). wordt verwezen naar het achter de Index aansluitende supple-
ment.

-ocr page 3-

INDEX VAN NAMEN

Auteurs

Alberda. G.. 800
Andries, K., 273

Berg, J. van den, 736

Bergs, G. H. H., 950, 957

Bernadine, W. E., 583

Bethlehem, M., 514

Beukelen, P. van, 259

Beumer. R. R., 827

Boer, L. E. M. de, 611

Boersema, J. H., 138

Boink, G. M. J. M., 855

Bois, C. H. W., de, 717

Boogaard, A. van den, 149, 191

Boogaard, A. E. .). M. van den, 224

Boogaerdt, J., 292

Borgsteede, F. H. M., 841

Borst, G. H. A., 416

Bouw, J., 12

Bouwkamp, E. T., 34

Brand, A., 2

Brethouwer, A. H., 681

Breukink, H. J., 259, 264

Breur, G. J., 271, 301

Brink, C. J. van den, 763

Brooymans-Schallenberg, J. H. C., 712

Bruins, B., Jzn., 543

Commandeur, N. A., 282
Cornelisse, J. J., 835
Cornelissen, .1. M. M., 579
Cuperus, Tj., 744

Dijk, G. van, 639
i:>ijk, S. van, 259, 583
Dijkhuizen, A. A., 264
Dijkstra, R. G., 525
Dik, K.. J., 209
Dorrestein, G. M., 563, 795
Dufour, E. M., 809

Elgersma, A., 800, 810
Elsinghorst, Th. A. M., 437
Elving, L., 315, 583
Essen, G. van, 816
Eysker, M., 138, 215

Franken, P., 315, 583
Frankenhuis, M. T., 59, 611
Frens, J.. 237
Erik, J. F., 123, 885

Gaag, I. van der, 451, 457, 463, 794
Gerrissen, W. J., 639
Goedegebuure, S. A., 271, 301, 950
Golstein Brouwers, G. W. M. van, 273
Goosen, H., 659

Gouda Quint, G. H. P. J., 493, 654
Goudswaard, J., 174
Graaf, F. de, 941
Graaf, G. J. de, 672

Groothuis, D. G., 883
Gruys, E., 437

Gulden, W. J. I. van der, 409
Gullek, P. J. M. M. Van, 615
Gunnink, J. W., 149, 717

Haaften, J. L. van, 379
Haeringen, H. van, 905
Hage-Noordam, A. W., 497
Harten. S. van, 282, 783
Hateren, A. K. van, 744
Heida, J., 726
Heuthorst, H. J., 712
Hilbink, F., 167
Hol, P. R., 437
Hoogerbrugge, A., 659
Hoskam, E. G., 672

Ingh, Th. S. G. A. M. van den, 583

Jaartsveld, F. H. J., 855

Jager, F. P., 907

Jansen, J., 138, 186, 403

Jansen-Strobl, K. J. M., 493, 654, 712

Jilesen, J. W. C., 855

Jong, M. F. de, 416

Kalis, C. H. J., 384

Kamp, J. S. van der, 375. 428

Kampelmacher, E. H., 827

Knapen, F. van, 190

Knijff, P. C., 511

Knol, B. W., 623

Kok, G. J., 503

Kok, H. J. L., 985

Kolk, F. R. van der, 514

König, C. D. W., 475, 583

Koopman, J. P., 409

Kortman, G. J. M., 333

Kruif, A. de, 717

Kuiper, J. D., 451, 457, 463

Kuiper, R., 259

Küsters, H. J. M., 605, 878

Lambooy, E., 961
I.eenang, P., 350, 632
Leeuw, P. W. de, 497, 503
Leeuwen, J. M. van, 792
l,eeuwen, W. J. van, 889
Lensing, H. H., 907
l.enten, C., 429
Lieben, N. H., 492, 654
l.int, P. G. de. 385
Litjens, J. B., 61 1
Loen, A. van, 712
Logtestijn, J. G. Van, 104
Lubberink, A. A. M. E.. 712
Lumeij, J. T., 563, 573

Maes, J. H. J., 224

Meer, G. Th. W. van der, 978

Meijering, A., 941

-ocr page 4-

Meurs, G. K. van, 731
Meutstege, F. J., 26
Meijer, P., 329
Minkema, D., 73
Mirck, M. H., 731
Moons, M. A., 346
Mouwen, J. M. V. M., 451
Muiswinkel, K. van, 492, 654

Narucka, U., 220
Nie, C. J. van, 368
Nie, G. J. van, 563, 573
Niers, J. L. M., 779
Noorman, N., 672
Notcrmans, S,, 889

Okkens, A, C„ 149, 794
Oei, H, L,, 907
Oostendorp, D,, 841
Over, H, J., 672

Pekelder, J, J„ 93
Peperkamp, S„ 201, 248
Peterse, D, J„ 132, 835
Pol, J, M, A„ 497, 503
Pomper, W,, 416

Rasenberg, M, C, A,, 556, 607
Reijnders, P, J, H„ 363
Riessen, H, A, van, 282
Rijnberk, A,, 632
Rost, J, A,, 889
Rozemond, H,, 282, 746
Rozendaal, M, G„ 800
Ruiter, A,, 85
Rutgers, L, J, E,, 914
Ruys, A, G, J„ 777

Schie, F, W, van, 428
Schreuder, B, E, C„ 503
Schrijver, J„ 795
Simons, H, P„ 224
Slappendel, R, J,, 23
Smeenk, C„ 358
Smit, Th„ 427
Smits, G, M„ 282
Smits, R, E, H, M,, 235

Sol, J,, 466
Stades, F, C„ 29, 398
Stam, J, W, E„ 563

Talsma, D„ 313
Tamminga, S, K„ 827
Terlouw-Kersbergen, A, J,, 826
Thalheimer, H, H,, 800
Tibben, J,, 167
Tips, P„ 889
Toussaint Raven, E„ 835

Uyanik, N,, 259

Valent, E„ 345, 489
Vardy, A,, 466
Veer, W, van \'t, 167
Velden, M, A, van der, 914
Vendrig, A, A, A„ 325
Venker-van Haagen, A, J,, 21
Verberne, E, R, M,, 639
Verhey, J, B,, 422
Vermunt, J,, 765
Vertommen, M,, 167
Villeneuve, V, H, de, 59
Voorhout, G„ 271, 301, 847, 896
Vos, E, A,, 941
Vos, G, J,, 403
Vos, J, H„ 437
Vries, H, W, de, 632

Wal, P, van der, 78
Walgemoed, J„ 744
Wellenberg, G„ 41.6
Werkgroep Vogelsterfte, 427
Wertenbroek, A, C. J, M„ 855
Wiel, D. F. M. van de, 941
Wijgergangs, A, P,, 309
Wijk, N, van, 765
Winckers, H,, 43, 112
Winkler, K, C„ 4
Wolters, S, A. B, F, 967
Wolvekamp, W. Th. C., 563
Wouda, W„ 437

Zijderveld, F, G, van, 123
Zijderveld-van Bemmel, A. M. van, 123
,Zwart, P., 563, 866

INDEX VAN ONDERWERPEN

Toelichting

De volgende codering (letters) achter de paginanummers bij verwijzing is van toepassing,

verwijst naar een OORSPRONKELIJK ARTIKEL en andere artikelen
verwijs naar een KLINISCHE LES
verwijst naar de rubriek SUMMARIES
verwijst naar de rubriek SHORT COMMUNICATIONS
verwijst naar de rubriek UIT EN VOOR DE PRAKTIJK
verwijst naarde rubriek KLINISCH KLEIN
verwijst naar de rubriek BRIEVEN AAN DE REDAKTIE
verwijst naar de rubriek VETERINAIR JOURNAAL
herwijst naar de rubriek VETERINAIRE SNAPSHOTS
verwijst naar de rubriek REFERATEN
verwijst naar de rubriek VRAAG EN ANTWOORD
verwijst naar de rubriek INGEZONDEN
verwijst naar de rubriek BERICHTEN EN VERSLAGEN
verwijst naar de rubriek MEDEDELINGEN VHI.\'VD
verwijst naar de rubriek K,N,M,v,D,

a
kl

sum
sc

pr
kk
br

vj

VS
r

va
in
bv
vv
mij

-ocr page 5-

AAP

Een vermoedelijk geval van tetanus bij een huzarenaapje (Erylrocebus palas), 967 vj
Referaten, 747 r, 748 r, 806 r, 857 r, 863 r, 968 r
ANTIBIOTICA

Een \'ongewone\' reactie na parenterale applicatie van benzathine procaine penicilline bij zeugen, 97 vj
Hormoonproblematiek, 155 vv
Referaten, 40 r, 233 r, 432 r, 435 r, 861 r, 973 r
ANABOLICA

Verslag, bijeenkomst working Group on Health Aspects of Residues of Anabolics in Meat, 237 bv
Anabolics in meat production, 521 bv
AUJESZKY

Referaten, 39 r, 387 r, 974 r
Ziekte van Aujeszky bij jonge kuikens, 229 vj
Vaccinatie van runderen en schapen met MK25, 273 vj
Ziekte van Aujeszky bij schapen door fouten met entstoffen, 475 vj
Reiniging en ontsmetting van veetransportwagens, 548 in
ANTHEUMINTICA

Haemonchose bij lammeren en het profylactisch effect van anthelmintische behandelingen; consequenties
van onderdosering en van het vóórkomen van benzimidazole resistente
H. conlprius stammen in Nederland,
138 a

Geïnhibeerde ontwikkeling van maagdarmwormen van het schaap, 215 a

De invloed van een anthelmintische behandeling na de partus op ooien en hun lammeren, 403 a
De invloed van albendazole en cambendazole op de ei-uitscheiding van Strongylidae bij het paard, 731a
Referaten, 917 r

B

BACTERIOUOGIE

Referaten, 192 r, 274 r, 857 r
BOEKBESPREKINGEN

150, 235, 374, 435, 462, 519, 520, 591, 658, 686, 807, 808, 865, 923, 976, 977

CAMPYUOBACTER

Referaten, 36 r, 519 r, 806 r, 862 r, 974 r
CARBADOX - zie VARKEN, VERGIFTIGINGEN
CDl

Nieuw CDI Hoofdgebouw Felystad, 751 bv
4 oktober 1982: een belangrijke dag voor het CDl, 802 bv
Chirurgie - \'Het experiment in de chirurgie\', 925 bv
CONGRESSEN/CURSUSSEN

11,46,71,92, 96, 117, 137, 153, 154, 196,228,240,241,246, 270,281,296,324,439,440,444,527,594,601,
602, 646, 671, 680, 774, 766, 927, 978, 810 bv
Het dertigste congres over Voortplanting en K.l. le Wels, gehouden van 25 tot 27 september 1981, 810 bv
CRYPTOSPORIDIUM - zie RUND
Coyote, 806 r

Development Fund - International Veterinary Students\' Association, 338 bv
DIERENBESCHERMING
The International Journal for the Study of Animal Problems, 746 bv
Referaten, 747 r, 748 r, 479 r, 750 r, 806 r, 807 r, 863 r, 864 r, 920 r, 921 r
DIERENTUIN

Diergaarden - Verslag 24e Internationaal Symposium over ziekten van dieren in diergaarden (Veszprem,
1982), 866 bv
Referaten, 750 r, 920 r
Diergeneeskunde en Samenleving (Werkgroep): Uezingencyclus 1982, 153 bv, 582 bv
Duphar Nederland B.V. directiewisseling, 869 bv

DNA - Recombinant DNA en genetische manipulatie realiteit en fantasie, 4 a
DNA - Veterinaire vaccins op basis van Recombinant DNA, 390 bv
DOORLOPENDE AGENDA

41, 68, 109, 159, 198, 245, 280, 307, 343, 396, 443, 484, 530, 549, 598, 648, 696, 754, 771, 815, 872, 982
DUring-Forschungspreis 1981, 107 bv

-ocr page 6-

Egel, 430 r
ETHIEK

Het dier van de rekening, 922 r

FACULTEIT
Mededelingen, 162, 384, 584, 799, 868
In memoriam: H. M. Meuwese, 408 bv
Klinische avonden, 712

25-jarig ambtsjubileum proL dr. D. Swierstra, 799 bv
Deskundigheid dierenartsen in de zin der kernenergiewet, 868 bv

GEIT

Kopergebrek en swayback bij lammeren van schaap en geit, 93 a
Waarnemingen over de \'Spring rise\' van strongylus type eieren bij de geit 186 pr
Pulpastenen en cementikels bij een rund, een geit, een hond en een rat 463 kk
Referaten, 640 r
GENEESMIDDEL

Sn" 43 mV\'""\'\'" \'"^^^^"\'«\'"iddelen c.q. bestrijdingsmiddelen, in het bijzonder van

Functioneren diergeneesmiddelenmarkt, 112 mij

Wat moet er met restanten van diergeneesmiddelen gebeuren\'\' 292 mij

Diergeneesmiddelen en de dierenarts, 345 mij

DlerTn\'\'\'"®\'".^"itoefeningswet kwaliteit van de diergeneeskunde, 487 mij
Diergeneesmiddelen en kinderveilige verpakking, 800 vj e , j

beter. Enige opinierendegedachtenoverdekwaliteitsbewakingvan

GENETISCHE M A^ farmaceutische produkten) door de rijksoverheid, 907 a

Recombinant DNA en genetische manipulatie, realiteit en fantasie, 4 a

Genetische beïnvloeding van landbouwhuisdieren: Mogelijkheden en beperkingen 73 a

Immunologie en interferonen, 174 a

Veterinaire vaccins op basis van Recombinant DNA, 390 bv

H

HOND

Cariës, emailhypoplasie en tandverkleuringen bij de hond, 457 a
Cementikels - zie HOND pulpastenen
Diagnose - Wat is uw diagnose?, 271 kk, 301 kk

Discussie naar aanleiding van sectie kleine huisdieren, (Jaarcongres \'81) 33

Ep^epsie - Oproep voor medewerking aan onderzoek vererving van epilepsie bij de Welsh Springer Spaniel.

Fokadvies - Larynxparalyse bij Bouviers en een fokadvies ter preventie 21 a
Fokkerij en gezondheidsbewaking bij honden, 12 a

Fokkerij - Erfelijkheidsaspecten van hemofilie en consequenties voor de hondenfokkerij 23 a
fokkery"! 29 f""" Progressieve retina atrofie (PR A) en de consequenties voor de honden-

e^^frnZ\'tfl^o ^\'JEen inventarisatie van de problematiek aan de hand van

een enquête gehouden onder Nederlandse dierenartsen, 623 a

Hernia perinealis - Het gebruik van een breukband bij hernia perinealis van de hond 325 a
Heupdysplasie bij de hond, 26 a • - a

Kynologisch oogonderzoek - Organisatie van het Kynologisch oogonderzoek van de W K Hirschfeld
oticnting, 398 mij

Ovario-hysterectomie bij de hond, 147 in, en Naschrift, 149 in, 191 in
Polydontie - Polydontie en afwijkende tandvormen bij de hond 451 a

Pseudomonas infecties - Behandeling met zilversulfadiozine-crème van chronische Pseudomonas infecties
van de uitwendige gehoorgang bij 15 honden, 224 pr

Pulpastenen en cementikels bij een rund, een geit, een hond en een rat, 463 kk

803\'"57"; 968^96?? \'\' \'\' ^^\' \'\'^^^ \'\'\'\'^^^ \'\' ^\'^ \'\'^^^ \'\' \'\'\'\' ^^^ ^^^

Rectificatie, 690

-ocr page 7-

Schedel - Röntgenologisch onderzoek van de schedel bij de hond. Deel l: Opnametechniek, 847 kk; Deel II:
Enkele voorbeelden, 896 kk
Splinter en balk, 428 vj

Stichting Registratie Gezelschapsdieren Nederland (S.R.G.N.), 116 mij, 609 mij
Structurering van de diergeneeskundige verzorging van gezelschapsdieren, 632 a
Tatouage en dierenpaspoorten, 116 mij

Tiguvon-spot-on® - Gebruik van Tiguvon-spot-on bij kleine huisdieren, 685 va
Toxocara-infecties - Spoelwormen van de hond en
Larva migrans syndroom, 190 vj
Ziektekosten - Ziektekosten kat en hond verzekerd, 585 bv
Hygiëne (dierhygiéne), 430 r

I

IMMUNITEIT

De immunofluorescentietest bij de diagnostiek van enkele pluimveeziekten: vervaardigen van conjugaten en
toepassing, 167 a

Immunologie en interferonen, 174 a

Een vergelijking van een aantal parameters in het bloed van normaal opgefokte lammeren en van lammeren
die zwoegervrij, met rundercolostrum zijn opgefokt, 315 a

De invloed van geïsoleerde opfok en frequentie van entingen op het ontstaan van humorale immuniteit tegen
pseudovogelpest en infectieuze bronchitis, 659 a

Referaten, 35 r, lOI r, 144 r, 232 r, 275 r, 276 r, 431 r, 478 r, 516 r, 587 r, 858 r, 916 r, 918 r, 968 r
Infectieziekten. 192 r
I.J.S.A.P.

International Journal of the Study of Animal Problems, 746 bv
Referaten, 747 r, 748 r, 749 r, 750 r, 806 r, 807 r, 863 r, 864 r

Jaarrede 1982, 783 mij

Jachtwet - Meer aandacht voor weinig hier voorkomende diersoorten, 526 bv
Janssen, Dr. Paul, Eredoctor aan de K.U. Leuven, 239 bv
Janssen, Dr. Paul, ontvangst dr. Gairdner Prijs, 869 bv
Jordan, Herman Jacques, (1877-1943), 812 bv

KANGOEROE
Referaat, 36 r
KAT

Fractuur - Praktische tip, 429 in
Kattenpaspoorten (S.R.G.N.), 609 mij

Lyorthol - Massale kattesterfte door desinfectie van de hokken met Lyorthol. 639 vj
Referaten, 36 r, 142 r, 193 r, 2.34 r. 478 r, 640 r, 859 r, 916 r, 968 r, 969 r
Structurering van de diergeneeskundige verzorging van gezelschapsdieren, 632 a
Tatouage en dierenpaspoorten (S.R.G.N.), 116 mij
Fatouage-teken bij katten, 446 mij

I iguvon-on-spot® - Gebruik van Tiguvon-on-spot bij kleine huisdieren, 685 va
Ziektekosten kat en hond verzekerd, 585 bv
Keuringsdierenartsen, 809 in, 978 in
KIP KALKOEN

\'Achterblijvers\' - \'Achterblijvers\' en \'femurafwijkingen\' bij slachtkuikens, 950 a

Aujeszky - Ziekte van Aujeszky bij jonge kuikens, 229 vj

7th Congress of the World Veterinary Poultry Association (verslag), 49 mij

Genetische beïnvloeding van landbouwhuisdieren. Mogelijkheden en beperkingen, 73 a

Immuniteit - De invloed van geïsoleerde opfok en frequentie van entingen op het ontstaan van humorale

immuniteit tegen pseudovogelpest en infectieuze bronchitis, 659 a

Immunofluorescentietest - De immunofluorescentietest bij de diagnostiek van enkele pluimveeziekten:
Vervaardiging van conjugaten en toepassing, 167 a

Osteoporose - Praktijkervaringen met osteoporose bij slachtkuikens, 957 pr
Pokken-difterie - Pokken-difterie bij legkippen, 683 vj

Referaten, 101 r. 193 r, 432 r, 479 r, 642 r, 688 r, 689 r, 803 r, 858 r, 859 r, 864 r
Staphylococcus aureus in pluimvee-slachtlijnen, 889 a

Triploïdieals mogelijke oorzaak van intersexualiteit bij kippen {Callus cJomeslicus), 611 a
Kleiduiven schieten boven landbouwgronden, 230 r

-ocr page 8-

KLEINE HUISDIEREN
Ziekten van het kleine huisdier, 102 r, 234 r

Structurering van de diergeneeskundige verzorging van gezelschapsdieren, 632 a
Tiguvon-spot-on® bij kleine huisdieren, 685 va
Ziektekostenverzekering voor kleine huisdieren, 985 mij
K,N,M,v,D,-Actualiteiten
Promotie collega P, G, H. Bijker, 46

Prof, dr, E, H, Kampelmacher ere-voorzitter W,A,V,F,H„ 118
Prof, dr, E, H, Kampelmacher in bestuur W,V,A„ 649
Oratie prof dr, A, Rijnberk: \'Gezelschapsdieren en ziekten\' 555
K,N,M,v,D,-Afdelingen

Afdeling Noord-Brabam: Symposium\'Diergeneesmiddelen-residuen-volksgezondheid\' 71 164 206

Afdehng Zuid-Holland, 350, 935 e . . , ^^iv

27e Lustrum van de afdeling Zuid-Holland, 554
K,N,M,v,D,-Algemeen

AAI^a\'«*^""®\'"\' Veterinary Association 49th Annual Convention of the

Studentenjaar 1941 - Verslag van een veterinaire bijeenkomst, 47
Stichting Registratie Gezelschapsdieren Nederland (SRGN), 116, 609
Opleiding tot dierenasielhouder/dierenpensionhouder, 251
Reünie 25 jaar dierenarts, 257, 350
Sterilisatie- en castratie-acties, 257

Het tweede Europese Congres over de bescherming van Produktiedieren, 25 en 26 mei 1982, Straatsburg 296
Reünie Oud-Absyrtianen, 350

Organisatie van het kynologisch oogonderzoek van de W,K, Hirscbfeld Stichting 398
2e hjns-diergeneeskunde: (1) 492 in, (2) 493 in, (3) 556 in, (4) 605 in, (5) 606 in, (6) 654 in, (7) 708 in (8) 878 in
Schijnwerpers op nevenwerkzaamheden (W,0,B,), 540 .to^o\'om

Werkgroep Klinische Genetica, 554, 705

Gezelschapsdieren en ziekten - Oratie prof, dr, A, Rijnberk, 555

Mededeling van de lustrumcommissie van het VDU, 652

Job, Josje en kleine Joost, 712 in

Koninklijke onderscheidingen, 774

Benelux Studiedag, 758

V,V,D,0,-dag 1982, 774

Stoeien met cijfers, 816 a

Tuberculose bestrijding, 824

Wetsontwerp uitoefening diergeneeskunde naar Tweede Kamer, 934
Ziektekostenverzekering voor kleine huisdieren, 985 a
K,N,M,v,D,-Algemeen Bestuur

Mededeling van het Algemeen Bestuur, 309
K,N,M,v,D,-Artikelenserie V.D,,\'V,H,1. K,N,M,v,D,
°"dtan"\'S diergeneesmiddelen c,q, bestrijdingsmiddelen, in het bijzonder van

Functioneren diergeneesmiddelenmarkt, 112

Wat moet er met restanten van diergeneesmiddelen gebeuren?, 292

De diergeneesmiddelen en de dierenarts, 345

Overtredingen dierenartsen van Antibiotica en uitoefeningswet kwaliteit van de Diergeneeskunde 487
K,N.M,v,D,-Bureau

Wijzigingen codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren, 54 166 559 653
Jubilea 1982, 55 \' "

Doe-het-zelf-banden Tijdschrift voor Diergeneeskunde, 57, 653, 702

Vacatures in besturen en commissies verband houdende met de 129e Algemene Vergadering van de
K,N,M,v,D,, 161, 254

Opleiding tot Dierenasielhouder/Dierenpensionhouder, 251
Bijeenkomst dierenartsen verbonden aan een asiel, 353, 401

Mededeling van het Bureau (leden,,\'adressenbestand op nieuwe computer ineevoerdl 602
Enquête D,LB„ 825 t- ^ >.

Examen dierenartsassistent(e), 599
Map Begeleiding Rundveebedrijven, 600

Een terugblik op de Examencommissie dierenarlsassistent(e) K,N,M,v,D„ 936

Assistentie tijdens de jaarlijkse enting van runderen tegen mond- en klauwzeer in de periode 1982 1983, 874
Jaarboek 1983, 877

Leesgezelschap voor dierenartsen, 879, 991
Gemedicineerd voeder, 990

K,N,M,v,D,-Commissies

Commissie Bevordering Diergeneeskundig en Vergelijkend Ziektekundig Onderzoek, 203, 296, 876
VIII

-ocr page 9-

K.N.M.V.D.-Ereraad

Mededelingen van de Ereraad, 600, 698, 757
K.N.M.v.D.-Groepen

Groep Geneeskunde van hel Kleine Huisdier: 2e lijnsdiergeneeskunde?(l,2,3,4,5,6,7,8), 492 in, 493 in, 556
in, 605 in, 606 in, 654 in, 708 in, 878 in
Groep Veterinaire Homoeopathie, 251, 758
Groep K
.l. en Zoöteehniek, 252, 312
Groep D.I.B., 758, 825
Groep Paardenpraktici, 936
K.N. M.v.D.-Hoofdbestuur

Mededelingen van het Hoofdbestuur, 45, I 18, 309, 599, 991
Afscheidsbijeenkomst collega M. A. Moons, 162

Bij het afscheid van drs. M. A. Moons als secretaris van de K.N.M.v.D., 282
Afscheid collega M. A. Moons als algemeen secretaris van de K.N.M.v.D., 284
Benoeming van collega A. P. Wijgergangs tot algemeen secretaris van de K.N.M.v.D., 309
Afscheid collega M. A. Moons - antwoord speech, 346
Tatouage-teken bij katten, 446
Verrekening neven-werkzaamheden, 599
Honorering assistentie MKZ, 991
K.N.M.v.D.-In Memoriam
Bakker, D. D., 873
Blokhuis, J., 984
Borg, H. ter, 755
Broer, B. H., 773
Brooijmans, A. W. M., 534
Keppler, A., 486
Moerman, H., 397
Oosterveen, L., III
Rijn, P. van, 445
Schieven, C. H., 247
Snijder, M., 933
Soodt, E. T. F., 200
Thije, J. H. ten, 532
Vis, H., 932

K.N.M.v.D.-Jaarcongres en Algemene Vergadering
Jaarcongres 1981:

Recombinant DNA en genetische manipulatie, realiteit en fantasie, 4 a
Fokkerij en gezondheidsbewaking bij honden, 12 a
Farynxparalyse bij bouviers en een fokadvies ter preventie, 20 a
Erfelijkheidsaspecten van hemofilie en consequenties voor de hondenfokkerij, 23 a
Heupdysplasie bij de hond, 26 a

Erfelijkheidsaspecten van progressieve retina atrofie (P.R.A.) en de consequenties voor de hondenfokkerij,
29 a

Discussie onder leiding van prof dr. A. Rijnberk, naar aanleiding van de inleidingen van de sectie kleine
huisdieren, 33

Verslag van het niet-wetenschappelijk gedeelte van het jaarcongres gehouden op 2 en 3 oktober 1981 in het
Congrescentrum van Ouwehands Dierenpark te Rhenen, 48

Genetische beïnvloeding van landbouwhuisdieren: Mogelijkheden en beperkingen, 73

Discussie onder leiding van dr. W. Sybesma, naar aanleiding van de inleiding van ir. D. Minkema, 77

Afweging van nut en veiligheid van therapeutica en voederadditieven, 78

Discussie onder leiding van dr. W. Sybesma, naar aanleiding van de voordracht vandr. ir. P. van der Wal, 84
Residuen in produkten van nutsdieren, 85 a

Discussie onder leiding van dr. W. Sybesma naar aanleiding van de inleiding van proF dr. A. Ruiter. 90
Jaarcongres 1982

Vacatures in Besturen en Commissies verband houdende met de 129e Algemene Vergadering van de
K.N.M.v.D., 161, 254

Jaarcongres 1982: 163, 253, 344, 448, 536, 537, 552, 553, 554, 650, 703, 712, 757
Jaarcongres 1982: \'Immunologica\', samenvattingen van de te houden lezingen, 537
Jaarcongres 1982: Niet wetenschappelijk programma, 553
Welkomstwoord, 777

Openingstoespraak van de Commissaris der Koningin in de Provincie Overijssel, 779
Jaarrede 1982, 783
Uitreiking Jaarprijs 1981, 792
Jaarcongres 1982 naar 1983, 877
K.N.M.v.D.-Nederlandse Vereniging van Dierenartsvrouwen

Verslag van het niet wetenschappelijk gedeelte van het Jaarcongres 1981 (Rhenen), 48
Jaarcongres 1982 (Boekelo), 553, 554

-ocr page 10-

Jaarverslagen 1981, 603, 651, 826

Cursus \'Sociale economische achtergrondinformatie\', 706

V.V.A.A.-Artsenvrouwen-cursus, 752 bv

Verslag Jaarcongres 1982 (Boekelo), 937

K.N.M. V.D.-Personalia

.. M\'xf\' \'\'O"\' 542, 560, 608, 713, 760, 775, 880 938 992

K.N.M.V.D.-Post Academisch Onderwijs

Commissie P.A.O. Veterinaire Volksgezondheid, mededelingen, 352, 704 825
Groep Practici Grote Huisdieren 1982, 489

P.A.O.-D-cursus \'Capita Selecta Pluimveeziekten\', Utrecht, 295, 706
Pluimvee contactdag, 294

Post Academisch Onderwijs in Amerika (I), 201 en (2) 248
P.A.O.-Deskundigheid dierenartsen in de zin van de kernenergiewet, 868 bv
K.N.M.V.D.-Spieghel veterinair

44, 115, 141, 196, 255, 355,450, 495,510, 840,930, 991
K.N.M.v.D.-Veterinair Advies Centrum Ontwikkelingssamenwerkine (VACOt

Jaarverslag 1980 VACO, 278 bv s > ;

K.N.M.V.D.-World Congress on Diseases of Cattle
Xllth World Congress on Diseases of Cattle, 119, 204, 297, 399, 446, 491 541 653
Xlllth World Congress on Diseases of Cattle, 671 bv, 935 mij
K.N.M.v.D.-World Veterinary Association
News from National and Associate Members W.V.A., Austria and Bulgaria, 49
Brief report of the 30th Meeting of the Permanent Committee WVA (Paris) 601
XXlInd World Veterinary Congress, 49, 601, 824
7th Congress of the World Veterinary Poultry Association, 49
K.N.M.V.D.-Zo moet het niet

45, 71, 117, 164, 206, 249, 295, 310, 350, 398, 447, 491, 602, 649, 699 752 825 877
Konijn, 193 r, 234 r \' \'
KWF fellowships 1983, 342 bv

L.O.1. start met de opleiding Dierenartsbezoeker 979 bv
LINDAAN - zie RESIDUEN

Listeriosis - Verslag 8e internationaal symposium over Listeriosis Madrid 1982 523 bv
Lüben, Heinrich, Preis 1981, 107 bv

M

MASTITIS

Mycoplasma mastitis en Mycoplasma arthritis bij runderen, 855 vj

Een vergelijking van het gevoeligheidspatroon van Staphylococcen geïsoleerd uit runderuiers in 1974 en 1980.
883 a

Referaten, 975 r
MENS
Toxocara infecties, 190 vj

Referaten, 35 r, 36 r, 40 r, 142 r, 230 r, 274 r, 477 r, 516 r, 518 r, 586 r, 640 r, 687 r, 747 r 857 r
Oproep voor medewerking aan prospectief vaccinatie-onderzoek, 214 bv
Het denkproces van co-assistenten tijdens hun klinische bezigheden, 422 a
Een geval van Q-fever, 543 pr

Diergeneesmiddelen en kinderveilige verpakking, 800 vj
\'Het experiment in de chirurgie\', 927 bv

W.H.O.-handleiding voor de diagnose, behandeling en preventie van brucellose bij de mens, 979 bv
Muis, 143 r, 588 r

Nandoe - Aviair hartezeer in Diergaarde Blijdorp; \'partieel block\' bij de nandoe (Rhea americana). 59 pr

Een oecomenisch gezin? (2), 33 in

ONCOLOGIE

Referaten, 276 r, 970 r

Opleiding - Het denkproces van co-assistenten tijdens hun klinische bezigheden. Onderzoek naar het in een
klinische strategie kunnen gebruiken van geleerde medische kennis, 422 a

-ocr page 11-

PAARD

Hernia diagfragmatica, 765 vj

Referaten, 100 r, 144 r, 276 r, 335 r, 386 r, 587 r, 860 r, 916 r, 917 r

Sesambeenderen - Röntgenologisch-klinische beschouwingen betreffende de (proximale) sesambeenderen
van het paard op jongere leeftijd, 209 a

Sportruiters - Vaccinatiebewijs voor sportruiters verplicht, 332 vj

Strongylidae - De invloed van albendazole en cambendazole op de ei-uitscheiding van Strongylidae bij het
paard, 731 a

Tetanie - Twee gevallen van tetanie bij het paard, 329 pr
Zinkvergiftiging - Zinkvergiftiging bij veulens, 672 a
Pathologiecongres (verslag) Innsbruck 1981, 437 bv
Paultje Piggelmee-prijs, 683 vj

POST ACADEMISCH ONDERWIJS - zie K.N.M.v.D.

Praktijkmanagement: Een eenvoudig te realiserensysteem voor het inkoopbeheer in de veterinaire praktijk, 511

pr

PROEFDIEREN
Diermodellen, 409 a

Referaten, 143 r, 335 r, 588 r, 643 r, 971 r, 864 r, 920 r

Q

QUARTERLY

Overgenomen uit The Veierinary Quanerly:
deel 4, an. I, pag. M8, 1982: zie INDEX Quarterly Supplement
deel 4, afi. 2, pag. 49-96, 1982: zie INDEX Quarterly Supplement
deel 4, afi. 3, pag. 97-144, 1982: zie INDEX Quarterly Supplement
deel 4, afi. 4, pag. 145-192, 1982: zie INDEX Quarterly Supplement

Ned. Samenvattingen van Engelse artikelen uit The Veterinary Quarterly, 62, 303, 546, 767

RAT

Pulpastenen en cementikels bij een rund, een geit, een hond en een rat, 463 kk
Rectificaties, 118, 352, 541, 586, 690
REDAKTIE
Voorwoord, I
Ten geleide, 357

Is een praatrubriek wenselijk?, 385 in. Naschrift, 385
Scrutineers revisited, 904 bv
REDAKTIONEUE KOLOM
Waarheen, 2

De benadering van de diént, 313
REFERATEN

Aap, 747 r, 748 r, 806 r, 857 r, 863 r, 968 r
Algemeen, 230 r, 586 r, 640 r, 687 r, 746 r, 747 r, 750 r
Bacteriologie, 192 r, 274 r, 857 r
Campylobacter, 230 r
Egel, 430 r

Hond, 36 r, 275 r, 334 r, 386 r, 431 r, 432 r, 477 r, 478 r, 515 r, 586 r, 640 r, 642 r, 687 r, 688 r, 748 r, 803 r, 857 r,
968 r, 969 r
Hygiëne, 430 r

Immuniteit, 35 r, 516 r, 858 r
Infectieziekten, 192 r
FJ.S.A.P., 863 r, 864 r, 920 r, 921 r
Kangoeroe, 36 r

Kat, 36 r, 142 r, 193 r, 478 r, 640 r, 859 r, 968 r, 969 r

Kip Kalkoen, 101 r, 193 r, 432 r, 479 r, 642 r, 688 r, 689 r, 803 r, 858 r, 859 r
Kleine Huisdieren, 102 r

Mens, 35 r, 36 r, 40 r, 142 r, 230 r, 234 r, 274 r, 477 r, 516 r, 518 r, 586 r, 640 r, 687 r, 747 r, 857 r
Konijn, 193 r
Oncologie, 276 r, 970 r

Paard, 100 r, 144 r, 276 r, 335 r, 386 r, 587 r, 860 r, 916 r, 917 r
Proefdieren, 143 r, 335 r, 588 r, 643 r, 971 r, 920 r

Rund, 37 r, 38 r, 99 r, 100 r, 144 r, 194 r, 230 r, 231 r, 277 r, 336 r, 387 r, 388 r, 433 r, 480 r, 481 r, 516 r, 517 r, 588
r, 589 r, 643 r, 644 r, 645 r, 689 r, 749 r, 804 r, 858 r, 860 r, 861 r, 917 r, 918 r, 921 r, 971 r, 972 r, 973 r, 975 r
Schaap, 194 r, 231 r, 434 r, 481 r, 518 r, 643 r, 861 r, 973 r

-ocr page 12-

Varken, 39 r, 103 r, 145 r, 195 r. 232 r, 336 r, 434 r. 482 r, 518 r, 805 r 974 r
Virologie, 232 r
Vis, 192 r, 389 r

Voedingsmiddelenhygiëne, 40 r, 101 r, 146 r, 195 r, 233 r, 278 r, 337 r, 389 r, 434 r, 435 r 482 r 518 r 519 r 589

r, 590 r, 645 r, 690 r, 805 r, 806 r, 862 r, 919 r, 974 r 975 r

Vogel, 749 r, 808 r, 919 r, 920 r, 975 r
Zeeleeuw, 146 r
Zeezoogdieren, 146 r, 234 r
Ziekten van het kleine huisdier, 102 r, 234 r
RESIDUEN

Oneigenlijk gebruik van diergeneesmiddelen c.q. bestrijdingsmiddelen, in het bijzonder van lindaan, 43 mij
Residuen tn produkten van nutsdieren, 85 a \'

Hormoonproblematiek, 155 vv
Referaten, 233 r, 337 r, 432 r, 435 r

Verslag bijeenkomst Working Group on Health Aspects of Residues of Anabolics in Meat 237 bv
Anabolics in meat production, 521 bv
Ruiterdag (veterinaire), 646 bv
RUND

Bedwelming - Enige aspecten van electrische en mechanische bedwelming bij herkauwers 961 a
Cryptosporidium - Cryptosporidium bij cachectische mestkalveren, 497 a

Cryptosporidium - Cryptosporidium: een \'nieuwe\' factor in de aetiologie van neonatale kalverdiarree\'\' 503 a
Diarree - Diarree preventie als oorzaak van diarree, 384 vj

Diarree - Oorzaken en gevolgen van voedingsdiarree bij kalveren opgehelderd 525 bv

E-uttschetding - De invloed van afwisselend weiden op de ei-uitscheiding van maagdarmwormen en op de

groet van kalveren en lammeren, 841 a

Endometritis - Onderzoek en behandeling van endometritis post partum bij het rund 717 a
Genetische beïnvloeding van landbouwhuisdieren: Mogelijkheden en beperkingen 73 a
Kwee - Tweehngen bij runderen. Wel of geen kwee? (Voorl. med ) 905 pr

Lebmaagdislocatie - Ervaringen met de behandeling van de lebmaagdislocatie naar links door middel van de
wentelmethode, 259 a

Lebmaagdislocatie - De lebmaagdislocatie naar links in economisch perspectief 264 a
Lebmaagdtslocatie - Enquête betreffende de \'roll-and-suture\' techniek als behandelingsmethode voor de
lebmaagdislocatie naar links bij het rund, 914 vj

1974 en l98o" SS^a\'\'^\'\'\'"® gevoeligheidspatroon van Staphylococcen, geïsoleerd uit runderuiers in

Mycoplasma - Mycoplasma masiiiis en Mycoplasma arthritis bij runderen, 855 vj
Partus - Een bijzonder geval van niet vorderende partus bij het rund, 514 vj

Progesteron - Progesteron- en oestrogeenconcentraties in het perifere bloed van pinken m relatie tot het
partusverloop, 941 a

Pulpastenen - Pulpastenen en cementikels bij een rund, een geit, een hond en een rat 463 kk
Q-fever - Een geval van Q-fever, 543 pr

«f\'"«O ^ V; f \' 00 1r. 194 r. 230 r, 231 r, 277 r, 336 r, 387 r. 388 r, 433 r, 480 r, 481 r, 516 r. 517 r,
588 r, 589 r, 643 r, 644 r, 645 r, 689 r, 749 r, 804 r, 860 r, 861 r, 917 r, 918 r 921 r 971 r 972 r 973 r
Ringworm bij runderen, 681 pr

Salnionellose - Enkele epidemiologische aspecten van Salmonellose bij mestkalveren in Nederland 123 a

Stinkpootinfectie - Formalinebaden ter bestrijding van de stinkpootinfectie bij rundvee 835 a

Syndactyhe - Een geval van syndactylie - \'mule foot\' - \'paardenhoef - bij het rund 800 vj

tumor - Een geval van een kwaadaardig proces, veroorzaakt door een goedaardig gezwel 744 vi

Vaccinatie - Vaccinatie van runderen en schapen met M.K. 25, 273 vj

Voortplanting - Verslag 30e congres over Voortplanting en K.l\'. te Wels (1981) 810 bv

Zomerwrang - Het effect en de beschermingsduur van Cepravin Dry Cow® ter preventie van zomerwrang,

Zomerwrang - Een nieuw hulpmiddel bij de preventie van zomerwrang\'\' 583 vj
Zooilaesies - Het optreden van zoollaesies bij melkvee 132 a
ROOFVOGEL - zie VOGEL

s

SALMONELLA

Enkele epidemiologische aspecten van Salmonellose bij mestkalveren in Nederland 123 a
Referaten, 195 r

Onderzoek naar het voorkomen van Salmonella in enkele lymfklieren en tonsillair weefsel van slachtvarkens,
SCHAAP

Aujeszky - Ziekte van Aujeszky bij schapen door fouten met entstoffen 475 vj

Anthelmmtica - De invloed van anthelmintische behandeling na de partus op ooien en hun lammeren, 403 a
Bedwelmmg - Enige aspecten van electrische en mechanische bedwelming bij herkauwers, 961 a

-ocr page 13-

Haemonchose bij lammeren en het profylactisch effect van anthelmintische behandelingen; consequenties
van onderdosering en van het voorkomen van benzimidazole resistente
Haemonchus conlortus stammen in
Nederland, 138 a

Kopergebrek - Kopergebrek en swayback bij lammeren van schaap en geit, 93 pr

Maagdarmwormen - Geïnhibeerde ontwikkeling van maagdarmwormen van het schaap, 215 a

Maagdarmwormen - De invloed van afwisselend weiden op de ei-uitscheiding van maagdarmwormen en op

de groei van kalveren en lammeren, 841 a

Q-fever - Een geval van Q-fever, 543 pr

Referaten, 194 r, 231 r, 434 r, 481 r, 518 r, 643 r, 861 r, 973 r

Vaccinatie van runderen en schapen met MK 25, 273 vj

Zwoegerziekte - Een vergelijking van een aantal parameters in het bloed van normaal opgefokte lammerenen
van lammeren die zwoegervrij, met runder-colostrum zijn opgefokt, 315 a
Zwoegerziekte - Anemie bij zwoegervrij opgefokte schapelammeren, 583 vj

Zwoegerziekte - Eerste actie: Bestrijding zwoegerziekte. Schapengezondheidszorg na anderhalfjaar van start,
151 bv
SCHILDPAD

Eiretentie bij een schildpad, 579 kk
STUDENTENVERENIGING
•Cerberus\' - 21e Diës, 774 mij

D,S,K,. 188 mij, 205 mij, 250 mij, 353 mij, 707 mij, 815 mij
Almanak, 118 mij, 250 mij
Peerdepieten, 1982, 310 mij

Development Fund - International Veterinary Students\' Association, 338 bv, 768 bv
Studiebeurzen voor de Verenigde Staten, 752 bv
Symposium: Acute toxicity tests: possible alternatives, 237 bv

Foxicologie - Grants for training and research in toxicology, 592 bv

Toxicologie - Verslag 2nd European Congress on Veterinary Pharmacology and Toxicology, 927 bv
TUMOR

Een geval van een kwaadaardig proces, veroorzaakt door een goedaardig gezwel, 744 vj
Referaten, 276 r, 336 r, 478 r

VACCIN

Aujeszky - Ziekte van Aujeszky bij jonge kuikens, 229 vj

Aujeszky - Ziekte van Aujeszky bij schapen door fouten met entstoffen, 475 vj

Immuniteit - De invloed van geïsoleerde opfok en frequentie van entingen op het ontstaan van humorale
immuniteit tegen pseudovogelpest en infectieuze bronchitis, 659 a

Immuunfluorescentietest - De immuunfluorescentietest bij de diagnostiek van enkele pluimveeziekten;
vervaardiging van conjugaten en toepassing, 167 a

Recombinant DNA - Veterinaire vaccins op basis van Recombinant DNA, 390 bv
Ringworm bij runderen, 681 pr
Pokken-difterie bij legkippen, 683 vj

Vaccinatie - Vaccinatie van runderen en schapen met MK25, 273 vj
Referaten, 103 r, 433 r, 478 r, 479 r, 587 r
Varia, 236
VARKEN

Benzathine procaine penicilline - Een \'ongewone\' reactie na parenterale applicatie van benzathine procaine
penicilline bij zeugen, 97 vj

Bordetella hronchiseptica - Het gebruik van verschillende bemonsteringsmethoden en voedingsmedia voor

de isolatie van Bordetella hronchiseptica bij de big in de praktijk, 416 a

Carbadoxvergiftiging - Een geval van carbadoxvergiftiging, 428 vj

Carbadox - Onnauwkeurigheden bij het verstrekken van carbadox aan varkens, 474 vj

Endoparasieten- Vergelijkend onderzoek naar de endoparasieten in de Belgische varkenshouderij en hun

bestrijding, 589

Fokkerij - De toepassingsmogelijkheden van het Welsh ras in de Nederlandse varkensfokkerij, 615 a
Genetische beïnvloeding van landbouwhuisdieren: Mogelijkheden en beperkingen, 73 a
Referaten. 39 r, 103 r, 145 r, 195 r, 232 r, 336 r, 434 r, 482 r, 518 r, 589 r, 805 r, 919 r, 974 r
Salmonella - Onderzoek naar het voorkomen van Salmonella in enkele lymfklieren en tonsillair weefsel van
slachtvarkens. 220 a

Staartbijten - Staartbijten bij het varken, 736 a

Treponema hyodysenteriae - Sterfte bij zeugen door Treponema hyodysenteriae. 34 vj
I richinenonderzoek - Trichincnonderzoek bij varkens in de Verenigde Staten, 592 bv

-ocr page 14-

VERGIFTIGINGEN

Een geval van carbadoxvergiftiging, 428 vj

Verslag Symposium: Acute Toxicity tests: possible alternatives, 237 bv
Dierenartsen blazen de kraaiemars, 427 vj
Splinter en balk, 928 vj
Referaten, 477 r, 861 r

Onderzoek aan Leidse Universiteit: structuur stof bepalend voor gifligbeid, 522 bv
Onnauwkeurigheden bij het verstrekken van carbadox aan varkens, 474 vj
Zinkvergiftiging bij veulens, 672 a
Veterinaire laboratoriumgids, 646 bv
Veterinaire Ruiterdag 1982, 646 bv
V.H.l./V.D. - Artikelenserie V.H.I./V.D. K.N.M.v.D.

Oneigenlijk en verboden gebruik van diergeneesmiddelen c.q. bestrijdingsmiddelen, in het bijzonder van
lindaan, 43 mij

Functioneren diergeneesmiddelenmarkt, 112 mij

Wat moet er met restanten van diergeneesmiddelen gebeuren? 292 mij

De diergeneesmiddelen en de dierenarts, 345 mij

Overtredingen dierenartsen van Antibiotica en uitoefeningswet kwaliteit van de Diergeneeskunde, 487 mij
V.H.I./V.D. - Afrikaanse varkenspest, 41, 159. 393, 770, 870 930
V.H.I./V.D. - Algemeen

Rapporten uitgebracht over Salmonella-problematiek in de varkenshouderij en de pluimveehouderij, 66

De hormoonproblematiek, chronologisch overzicht der ontwikkelingen, 155

Afgifte van gezondheidscertificaten bij uitvoer van levende dieren, 158

Opnieuw varkenspest in Zeeuws-Vlaanderen, 158

Tweede geval van varkenspest in Heille, 197

Nieuwe adjunct-Inspecteurs, 197

Uitroeiingsplan klassieke varkenspest goedgekeurd, 242

Contactgevallen varkenspest in Zeeuws-Vlaanderen, 243

Voorlichting over voedselhygiëne, 279, 393

Varkenspest in Moordrecht, 306

Smak - Drs. J. A. Smak, nieuwe adjunct-inspecteur Veterinaire Dienst Centraal, Veterinaire Hoofdinspectie
306

Mond- en klauwzeer in Denemarken, 306, 341, 392

Ontwerp-wet uitoefening diergeneeskunst, 339

Rapport slachthuisafvalwaterproblematiek, 391

Nu ook mond- en klauwzeer op eiland Zealand, 441

Battels - Drs. H. Bartels, nieuwe adjunct-inspecteur in Overijssel, 441

Jansingh - Drs. J. Jansingh, pluimveekeuringsdierenarts te Uden, 441

Varkenspest in Noord-Brabant, 441

Opnieuw varkenspest in Noord-Brabant, 483

Roppe - Drs. L. J. J. A. Roppe, pluimveekeuringsdierenarts in Limburg, 528

Varkenspest in Utrecht en Zuid-Holland. Nieuwe gevallen in Noord-Brabant, 528

Janssen - Drs. J. Jansen, voorzitter commissie \'Code Zoösanitaire International\' van het O.I.E., 550

Varkenspest in Nederland, 550, 595, 647, 692, 753, 770, 813, 870, 928, 929, 980

Saponine bevattend M.K.Z.-vaccin, 595

Ontwerp-Diergeneesmiddelenwet, 691

Welzijnscertificaat dieren bij internationaal vervoer, 693

Export pluimveevlees en consumptie-eieren naar U.K.. 693

Invoer van fokstieren uit de U.S.A. en Canada en van sperma uit de U.S.A., 694
Hammink - Afscheid van drs. A. J. B. Hammink. 769
Drs. T. M. Niemantsverdriet overleden, 770

Entingsbeschikkingen runderen mond- en klauwzeer 1982 1983, 869

Intensivering voorzorgsmaatregelen tegen varkenspest. Vervoerverbod voor deel Brabantse Kempen, 928
Export pluimveevlees en consumptie-eieren naar U.K., 929

Frens - Drs. J. Frens, nieuwe inspecteur Veterinaire Dienst Centraal, Veterinaire Hoofdinspectie. 980

V.H 1. V.D. - Besmettelijke bovine pleuropneumonie, 244, 530, 596, 647, 871
V.H l. V.D. - Besmettelijke dierziekten

41, 67, 108, 158, 198, 243, 279, 307, 341, 442, 483, 551, 595, 647, 695, 753, 770, 813, 870, 929, 980
V.H.l./V.D. - Besmettelijke dierziekten in Europa, 394, 813
V.H.I. V.D. - Besmettelijke metritis bij paarden, 771
V.H.I./V.D. - Besmettelijke pleuropneumonie bij kleine herkauwers 771
V.H.L, V.D. - Miltvuur, 596
V.H.I./V.D. - Mond- en klauwzeer

41. 108, 244, 306, 307. 341, 392, 393, 441, 442, 530, 595. 770, 813 869 871
V.H.I./V.D. - Myxosomose, 159
V.H.L, V.D. - Pest bij kleine herkauwers, 596
V.H.I./V.D. - Pseudo-vogelpest, 198, 307, 484, 5.30, 551, 596, 771

-ocr page 15-

V.H.1. V.D. - Rabies. 696

V H.l. V.D - Runderpest

244. .142, 442, 484, 530, 696, 813

V H.l. V D. - Varkenspest

41. 108, 158, 197, 198, 242, 243, 244, 279, 307, 342,394,441,442,483,528, 529,550,551,596,695,753,771,
813, 870, 928, 929, 930, 980
V.H.1. V.D. - Varroatose, 982
V.H.1. V.D. - Vesieulaire stomatitis

696, 771, 871
V.H.1. V.D. - Vesieulaire varkensziekte

198, 307, 342, 394, 442, 530, 648
V.H.1. V.D. - Vogelgriep, 596
Virologie, 232 r
Vis, 192 r, 389 r
VIRUS

De immunofluorescentietest bij de diagnostiek van enkele pluimveeziekten: vervaardiging van eonjugaten en
toepassing, 167 a

Ziekte van Aujeszky bij jonge kuikens, 229 vj
Ziekte van Aujeszky bij scbapen door fouten met entstoffen, 475 vj
Referaten, 232 r, 434 r, 587 r, 859 r, 919 r, 970 r
Reiniging en ontsmetting van veetransportwagens, 548 in
VLEES

Keuringsdierenartsen?, 809 in, 978 in

Salmonella - Een oriënterend onderzoek naar het voorkomen van Salmonellae in droge worst, 726 a
Microbiologisch onderzoek van filet américain, 827 a

Bedwelming - Enige aspecten van electrische en mechanische bedwelming bij herkauwers, 961 a

voedingsmiddeuenhygiEne

Verslag 8th Internat. Symposium W.A.V.F.H., 104 bv

Een oriënterend onderzoek naar het voorkomen van Salmonella in droge worst, 726 a
Referaten, 40 r, 101 r, 146 r, 195 r, 233 r, 278 r, 337 r, 389 r, 434 r, 435 r, 482 r, 518 r, 519 r, 589 r, 590 r, 645 r, 690
r, 805 r, 806 r, 862 r, 974 r, 975 r
Voederadditieven - Afweging van nut en veiligheid van therapeutica en voederadditieven, 78 a
VOGEL

Dierenartsen blazen de kraaienmars, 427 vj
Referaten, 749 r, 808 r, 919 r, 975 r
Tuberculose bij roofvogels (I), 563 a, (II), 573 a

Een genetisch defect in de vitamine A huishouding van recessief witte kanaries, 795 a
V.V.A.A. - Artensvrouwen-cursus, 752 bv

w

W.A.V.F.H.

Verslag 8th International Symposium World Association of Veterinary Food Hygienists(W.A.V.F.H.), 104
bv

8th W.A.V.F.H. Symposium, 50 mij

Zebra-Diabetes mellitus bij een Grévy zebra (Equus grevyi). 763 pr
ZEEHONDENSYMPOSIUM

De morfologie en de congenitale pathologie van het hart van de gewone zeehond (Phoca vituUna viiulina),

368 a

De plaats van de zeehonden in het systeem der zoogdieren, 358 a
Sectiebevindingen bij de in de natuur gestorven zeehonden, 379 a
Sectiebevindingen bij zeehonden, gestorven in de crèche te Pieterburen, 375 a
l en geleide, 357

Verminderde vruchtbaarheid bij Nederlandse zeehonden als mogelijk gevolg van hoge P.C.B.-belasting, 363 a
Zeeleeuw, 146 r
Zeezoogdieren, 234 r

Zwanenberg, Dr. Saai van - Stichting, 107 bv

-ocr page 16-

THE VETERINARY
QUARTERLY

quarterly journal of veterinary science

INDEX FOR VOLUME 4
1982

SUPPLEMENT

published for the roval netherlands veterinary association
by martinus nijhoff publishers • the hague - boston - london

-ocr page 17-

INDEX OF NAMES

Litjens, J. B., 79
Loon, J. Th. G. van, 1
Lugt, G. van der, 101

Contributors

Ayoade, G. O., 191

Boon, J, H„ 155
Borgsteede, F, H, M,, 139
Bouw, J,, 125, 173
Brink, R, van den, 155
Burger, A, G,, 145

Caspers, J, W„ 1
Corten, J, J, E, M,, 106
Coussement, W., 84

Davelaar, E, G,, 145
Derijcke, J,, 135
Dipeolu, O, O,, 191
Dueatelle, R,, 84
Dwinger, R, H , 106

Eek, J, H, H, van, 117
Essen. G, van, 189

Eagbemi, B, O,, 92
Eranchimonl, J. H,, 101
Erankenhuis, M. T., 57
Eranssen, E, E, J,, 97

Gee, A, L, W, de, 32
Ginneken. C, A, M. van, 12. 62

Hekman. P.. 12, 62
Hellebrekers, L. J., 182
Hermann-Dekkers, W, M,, 108
Hofhuis, E, M, A„ 5
Hoogenkamp, H,, 43, 47
Hoorens, J,, 84, 135
Houten, M, van, 19
Hulshof, H. G,, 189

Jongejan, F,, 97

Kamonpatana, M,, 72
Kloosterman, A,, 155
Knapen, F, van, 101
Koops. W„ 72
Kortbeek-Jacobs, N„ 19
Kouwenhoven, B., 145
Kramer, M, F,, 57

l,eeuw, P, W, de, 49

Maenhout, D,, 84
Mattheeuws, D,, 135
Meer. C, van der, 5
Meijering, A., 189
Metzlar, J. W. H., 1
Meurs, G, K, van. 89
Mirck. M, H,, 89

Ngramsurijaroy, Ch,, 72

Nie, C, J„ 186

Nouws, J, F, M„ 12, 23, 62

Over, H, J,, 161
Overhaus, H, B, M,, I

Reid, J, F, S., 139
Reijnders, P. J. H., 36
Rooij, D. G, de, 57
Rottiers. R., 135

Schrama, H. J.. 186
Siddig. H. A., 97
Singhajan, S.. 72
Slappendel. R, J„ 182
Spanjer, A, A, M,, 97
Stephany, R, W„ 1

Tadmor, A,, 142
Tielen, M, .1, M,, 49

Uilenberg, G,, 97, 106

Venneman, W.. 186
Verheijen, J.. 125
Voeten. A. C.. 79
Vos. J. G.. 1

Wal. P. G. van der. 189
Walsum, ,1, van, 145
Wensvoort. P,, 161
Wiel, D, van de, 72
Wijsmuller. J, M,, 49
Willers, J, M, N„ 5
Wilson, J, H, G„ 108

Zantinga, J, W,, 49
Ziv, G,, 23, 62

-ocr page 18-

INDEX OF SI BJECTS

Entries marked with (o) refer to original papers, review papers, verterinary scene, other papers
Entries marked with (sc) refer to short communications

AUJESZKY

Intranasal vaccination of pigs against Aujeszky\'s disease. 1. Comparison of intranasal and parenteral
vaccination with an attentuated vaccine in 12-week-old pigs from immunized dams, 49 (o)
A case of Aujeszky\'s disease virus infection in voung chicks, 145 (o)
AVIAN SPECIES

The hygienic treatment of turkey eggs by dipping in an antibiotic and disinfectant solution, 79 (o)
Serological examination and egg production of progeny of fowl experimentally infected with Egg Drop

Syndrome 1976 virus, 117 (o)
A case of Aujeszky\'s disease virus infection in young chicks, 145 (o)

B

BOVINE SPECIES

Weight increase of the thyroid gland as a tentative screening parameter to detect the illegal use of thyreostatic

compounds in slaughter cattle, 1 (o)
Effect of Tomanol on the pharmacokinetics and tissue distributions of penicillin G in dairy cows, 12 (o)
Pharmacological aspects of chloramphenicol administration by the intramammary route to lactating dairy
cows, 23 (o)

Comparative plasma ampicillin levels and bioavailability of five parenteral ampicillin formulations in
ruminant calves, 62 (o)

Enzymeimmunoassay of milk-progesterone, its application to oestrus confirmation, and early pregnancy
diagnosis in cattle. 72 (o)

The influence of various bovine sera on the maintenance of Theileria parva lymphoblastoid cell culture. 97 (o)
Heartwater
(Cowdria rurtiinaniiiim infection) on Sao Tomé. 106 (o)

Oxfendazole efficacy in calves: A comparison of oral and intraruminal routes of administration. 139 (sc)
The incidence of
Dieloeaiilus viviparus infections in cattle in the Netherlands. 1. ELISA as a diagnostic tool
155(0)

Cellular proliferation of bile ductules and gamma-glutamyl transpeptidase in livers and sera of young cattle

following a single infection with Fasciola hepatica. 161 (o)
Acid-base parameters in venous blood of pregnant and non-pregnant Dutch Friesian and Dutch Red and

White cows, 189 (sc)
Various hosts of
C lenocephalides felis s!rongvlus, 191 (sc)

CANINE SPECIES

Dual adenovirus and distemper virus pneumonia in a dog, 84 (sc)

Experiments with a homologous, inactivated canine parvovirus vaccine in vaccination programmes fordogs
108 (o)

Canine intervertebral disc disease: A review of etiologic and predisposing factors, 125 (o)
Hip dysplasia and dog breeding, 173 (o)

Trypanosomiasis in a dog imported in the Netherlands, 182 (o)

EQUINE SPECIES

The efficacy of ivermectin against Sirongyloides wesieri in foals, 89 (sc)

G

GOATS

Effect of Ctenoeephalides felis sirongylus infestation on the performance of West African dwarf sheep and
goats, 92 (sc)

Congenital hypoplasia of the pulmonary trunk without a ventricular septal defect in a goat lamb, 186 (sc)
Various hosts of
Clenoeephalides fells sirongylus. 191 (sc)

IBEX

Perineal Hernia in a Nubian Ibex, 142 (sc)
XVIII

-ocr page 19-

IMMUNITY

I hc incidence of Diclyocaulus vivparus infections in cattle in the Netherlands, 155 (o)

Induction of acquired cellular resistance in mice with viable and macrophage-processed l.isleria mono-
cytogenes.
5 (o)

Oral immunization of sows: Ant i-K88 antibodies in serum and milk of the sow and in the serum of the piglets,
19 (o)

Host parasitic relationships in Trypanosoma (diittonella) viva.x with special reference to the influence of
antigenic variation, 32 (o)

Intranasal vaccination of pigs against Aujeszky\'s disease. I. Comparison of intranasal and parenteral
vaccination with an attenuated vaccine in 12-week-old pigs from immunized dams, 49 (o)

Ihe influence of various bovine sera on the maintenance of Theileria parva lymphohlastoid cell culture, 97 (o)

Experiments with a homologous, inactivated canine parvovirus vaccine in vaccination programmes for dogs.
108 (o)

Serological examination and egg production of progeny of fowl experimentally infected with Egg Drop
Syndrome 1976 virus, 117 (o)

IVI

MEAT HYGIENE

Effect of Tomanol on the pharmacokinetics and tissue distribution of penicillin G in dairy cows, 12 (o)

Prevalence of antibodies to toxoplasma in farm animals in the Netherlands and its implication for meat
inspection, 101 (o)
MICE

Induction of acquired cellular resistance in mice with viable and macrophage-processed Listeria mono-
cytogenes.
5 (o)

Freezing mouse blastocysts. 43 (o)

Superovulation in mice in relation to their age. 47 (o)

PARASITES

Host parasite relationships in Trypanosoma (diittonella) vivax with special reference to the influence of
antigenic variation, 32 (o)
PORCINE SPECIES

Oral immunization of sows: Anti-K88 antibodies in serum and milk of the sow and in serum of the piglets,
19 (0)

Intranasal vaccination of pigs against Aujeszky\'s disease, 49 (o)
Spermatogenesis in the boar, 57 (o)

RESIDUES

Weight increase of the thyroid gland as a tentative screening parameter to detect the illegal use of thyreostatic
compounds in slaughter cattle, 1 (o)

Effect of Tomanol on the pharmacokinetics and tissue distribution of penicillin G in dairy cows, 12 (o)

Pharmacological aspects of chloramphenicol administration by the intramammary route to lactating dairy
cows. 23
(0)

On the ecology of the harbour seal Phoca vituhna in the Wadden Sea: Population dynamics, residue levels,
and management. 36 (o)

Comparative plasma ampicillin levels and bioavailability of five parenteral ampicillin formulations in
ruminant calves, 62 (o)

SEAL

On the ecology of the harbour seal Phoca vitulina in the Wadden Sea: Population dynamics, residue levels
and management, 36 (o)
SHEEP

Effect of Clenocephalides felis strongylus infestations on the performance of West African dwarf sheep and

goats, 92 (sc)
Diabetes Mellitus in two twin male lambs, 135 (o)

VACCINE

Intranasal vaccination of pigs against Aujeszky\'s disease. I. Comparison of intranasal and parenteral
vaccination with an attenuated vaccine in 12-week-old pigs from immunized dams. 49 (o)

-ocr page 20-

Experiments with a homologous, inaetivated canine parvovirus vaccine in vaccination programmes fordogs,
108 (o)

A case of Aujeszky\'s disease virus infection in young chicks, 145 (o)
VIRUS

Dual adenovirus and distemper virus pneumonia in a dog, 84 (sc)

Experiments with a homologous, inactivated canine parvovirus vaccine in vaccination programmes fordogs,
108 (o)

Serological examination and egg production of progeny of fowl experimentally infected with Egg Drop

Syndrome 1976 virus, 1 17 (o)
Intranasal vaccination of pigs against Aujeszky\'s disease. 1. Comparison of intranasal and parenteral

vaccination with an attentuated vaccine in 12-week-old pigs from immunized dams. 49 (o)
A case of Aujeszky\'s disease virus infection in young chicks, 145 (o)

-ocr page 21-

Nieuwjaar 1982

Bij de aanvang van de 107e jaargang van ons Tijdschrift wenst de Hoofdredaktie
alle lezers, auteurs en medewerkers een gelukkig 1982 toe.

Bij het begin van het nieuwe jaar past tevens een woord van bezinning. Het
Tijdschrift en de Quarterly hebben in het afgelopen jaar minder dan voorheen over
kopijaanbod te klagen gehad. Dit resulteerde in een keur van artikelen en zelfs in
.speciale afleveringen zoals de recente artikelenserie over het onderwerp \'ovario-
hysterectomie\'. Dit stemt tot vreugde en geeft vertrouwen in de toekomst. Er is een
toenemende behoefte aan praktijkgerichte artikelen en de Hoofdredaktie zal de
publikatie hiervan krachtig stimuleren.

De algemeen verslechterde economische situatie werpt echter ook een schaduw.
Waar de Hoofdredaktie enerzijds het ma.ximutn aan informatieverstrekking en
kennisoverdacht wil entameren, is zij anderzijds door de omstandigheden gedwon-
gen uiterste soberheid te betrachten. De kosten verbonden aan het uitgeven van een
vaktijdschrift zijn enorm toegenomen, terwijl inkomsten aan advertenties en abon-
nementen hiermee geen gelijke tred hebben gehouden. Hier treedt de noodzaak tot
bezuiniging op en de Hoofdredaktie zal naar wegen zoeken tot het terugdringen
van de kosten. Dit heeft ondermeer reeds vanaf dit nutntner tot enkele kleine aan-
passingen in de opmaak geleid, terwijl vermoedelijk nog andere aanpassingen
inzake omvang, vorm en inhoud van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde zullen
volgen.

De Hoofdredaktie zal er echter voor waken, dat het doel van het Tijdschrift om
zoveel mogelijk een afspiegeling te zijn van de diergeneeskunde in al haar facetten ~
in algemene en praktische zin ■ en waar mogelijk aansluitend bij de actualiteit,
onverminderd zal worden gehandhaafd.

De Redaktie van het Tijdschrift is voorts van plan in de nabije toekomst de
redaktionele kolom, waarin zij tot nu toe voornamelijk toelichtingen verstrekte op
.speciale nummers of op algemene ontwikkelingen het Tijdschrift betreffende,
intensiever te gaan benutten.

Zoals in veel tijdschriften te doen gebruikelijk, zal bedoelde kolom worden gevuld
met commentaren op actuele gebeurtenissen, visies ten aanzien van ontwikkelin-
gen, opinies over bepaalde bijdragen in het desbetreffende nummer, etc. De
Hoofdredaktie is van tnening, dat de verantwoordelijkheid voor de inhoud van
dergelijke commentaren en opinies sotnspersoonsgebonden kan zijn, hetgeen in de
ondertekening lot uitdrukking moet worden gebracht, maar dat de plaatsing ervan
in deze redaktionele kolom betekent, dat de Hoofdredaktie met die plaatsing ac-
coord gaat. In het algemeen zal de Hoofdredaktie zelf het initiatief nemen tot het
vullen van deze kolom, hetgeen tevens betekent, dat bepaalde personen door haar
benaderd kunnen worden om een bijdrage te leveren.

Met in gedachten het Jaarcongres 1981 in de provincie Utrecht - zie ook de
algemene inleidingen tijdens de ochtendzitting in het Tijdschrift van I november
1981 is een bezinning op de vraag \' Waarheen\' zeer goed op zijn plaats. Deze vraag
kan terecht aan alle dierenartsen worden gesteld, zowel in Nederland als daar
buiten^. Het staat een ieder vrij daarop te reageren.

\' Zie desbetreffende publikatie elders.

-ocr page 22-

Voor wal de Redaktie betreft kan worden opgemerkt dat zij altijd openstaat voor
bijvoorbeeld geselecteerde P.A.O.-bijdragen ten dienste van de \'éducation perma-
nente\' van de dierenarts. Zij heeft daartoe in de Redakiionele kolom van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde. 106, (l), (1981) de rubriek Overzichtsartikelen
geopend, waarin met natne diverse bijdragen van het Post Academisch Onderwijs
(P.A.O.) passen.

Vervolgens heeft de Hoofdredaktie besloten zich indringend te oriënteren overeen
meer omvattende functie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde inzake publi-
citeit het P.A.O. betreffende, en zal daartoe het initiatief nemen tot overleg met de
Groepen van de Maatschappij en andere betrokken instellingen en commissies
inzake het P.A.O.

Er zal ongetwijfeld nog veel overleg nodig zijn om aan de steeds wisselende
behoeften in deze bij benadering te voldoen.

Moge de onderstaande oproep van prof Brand ook in deze zin worden verstaan.

HOOFDREDAKTIE

Waarheen?

De veehouderij maakt in West-Europa
een stormachtige ontwikkeling door. Het
aantal bedrijven met rundvee, varkens en
pluimvee neemt af, terwijl het aantal die-
ren per bedrijf zowel per arbeidskracht
als per ha toeneemt.
I^eze evolutie werd mogelijk door een
sterke mechanisering, wat uiteraard het
manuele werk deed verminderen. De me-
chanisering vergde van de veehouders
grote investeringen. Dit alles maakte het
enerzijds mogelijk naar een intensieve
veehouderij te evolueren, anderzijds
bracht dit fenomeen een aantal specifieke
problemen met zich mee die voorname-
lijk te wijten zijn aan tekortkomingen in
een veeleisende bedrijfsvoering.
In dit verband wordt gesproken over
technopathieën, wat zowel staat voor be-
paalde ziekte- en welzijnsproblemen als
voor produktiestoornisscn.

De moderne veehouder blijkt in toene-
mende mate de hulp van externe deskun-
digen, zoals dierenartsen en landbouw-
kundigen nodig te hebben om tot een
optimale bedrijfsvoering te komen. Dit
laatste vereist een veterinair die in staat is
de veehouder met betrekking tot veteri-
naire en zoötechnische aspecten van zijn
bedrijfsvoering te adviseren. Hij zij dient
hiertoe onder meer over voldoende ken-
nis en inzicht te beschikken om de gevol-
gen van geadviseerde bedrijfsmaatrege-
len op de gezondheids-, de welzijns-en de
produktie-status van de veestapel te kun-
nen inschatten. De vraag is nu of de vete-
rinaire faculteiten in West-Europa op de
ontwikkelingen van een sterk gemechani-
seerde en geïntensiveerde veehouderij,
zowel via onderzoek als onderwijs, ade-
quaat inspelen.

De veterinaire opleiding is van oudsher
gebaseerd geweest op het scholen van de
student in het pathofysiologisch denken.
Daarnaast wordt veel aandacht besteed
aan de klinische diagnostiek. Beide
aspecten vormen de basis voor de vor-
ming van een dierenarts die in staat is een
goed klinisch onderzoek te verrichten.
Hieraan dient ook in de toekomst hoge
prioriteit te worden verleend. Het gevaar
bestaat echter dat de opleiding zich te
veel concentreert op het onderzoek en de
behandeling van het individuele zieke
dier, los van het koppel en het milieu
waarin het dier zich bevindt. Tevens dient
te worden opgemerkt dat bij het gericht
zijn op zieke dieren relatief weinig aan-
dacht wordt/werd besteed aan niet zieke
dieren. Dit is inconsequent, daar binnen
een veestapel normaliter meer \'gezonde\'
dan zieke dieren voorkomen.

-ocr page 23-

Nu is het zo dat lang niet alle \'gezonde\'
dieren optimaal functioneren waardoor
de potentiële produktie niet wordt ge-
haald. Daarom menen we dat in de toe-
komst de dierenarts zijn aandacht be-
halve op het zieke dier ook op het
\'gezonde\' dier moet richten. Tevens kan
men zich afvragen of de opleiding vooral
gericht moet blijven op het individuele
dier of dat deze breder van opzet moet
zijn waarbij ook aandacht besteed wordt
aan het koppel en aan de veestapel, ja
zelfs aan relevante managementsaspec-
ten.

Het is evident dat dierenartsen die gespe-
cialiseerd zijn in grote huisdieren op het
intensieve veehouderijbedrijf steeds
vaker geconsulteerd zullen worden om de
gezondheids- en produktiestaius als ook
het welzijnsniveau van de veestapel door
te lichten.

Daarom is het noodzakelijk dat de oplei-
ding van de dierenarts zich niet alleen op
veterinaire aspecten richt maar vooral
ook op zoötechnische aspecten. Met
name zijn in dit verband de voeding, de
huisvesting en de verzorging erg belang-
rijk.

De veterinair-zoötechnische diagnostiek
van de veestapel en van een aantal be-
drijfsvoeringsaspecten dient evenveel
aandacht te krijgen als de klinische dia-
gnostiek van het individuele dier. Bij op-
tredende bedrijfsproblemen dient hij/zij
in staat te zijn deze problemen via signa-
len uit de veestapel en/of via produktie-
kengetallen vroegtijdig te onderkennen.
Zelfstandig of in samenwerking met
tweedelijns dierenartsen dient hij./zij in
staat te zijn de problemen te analyseren,
te verhelpen en zo mogelijk te voorko-
men.

Binnen de opleiding dient in dit verband
aandacht te worden besteed aan
\'problem
oriented teaching\'.
Daarbij dient ook
speciaal gelet te worden op factoren, die
in samenhang met elkaar het bedrijfsma-
tig optreden van ziekte- en welzijns- en
produktiestoornissen veroorzaken. Aan
de epidemiologie van infectieuze aandoe-
ningen dient extra aandacht besteed te
worden.

Het wordt hoog tijd dat deze uitdaging
binnen de veterinaire opleiding wordt
aanvaard. De reeds afgestudeerde dieren-
arts dient in dit verband via post-
academisch onderwijs bijgeschoold te
worden. Wordt de handschoen opgeno-
men dan zie ik voor het beroep dierenarts
binnen de grote huisdierensector grote
toekomstmogelijkheden.

Prof. dr. A. Brand.

-ocr page 24-

Recombinant DNA en genetische manipulatie,
realiteit en fantasie\'

Recomhinani DNA and Genetic Manipulation. Reality and
Fantasy

K. C. Winkler^

SA MEN VA\'n ING. Geneiisclw manipulatie is c/e bew uste beinvhiet/iiig van liei nageslacht van een
tevencl organisme ten behoeve van een menselijke doelstelling. Kunstmatige inseminatie en embryo-
transplantatie zijn bekende voorbeelden. Hierbij wordt de soortbarrière niet gepasseeril en is steeds
een surrogaat-moeder nodig.

Bij kikkers kan men de kern van een reeks bevruchte eicellen vervan,gen door de kernen van vegetatieve
cellen van één kikker fa) en :o een kloon van identieke kikkers (a) krijgen. Bij zoogdieren kan dit niet.
Plantendelen, ja zelfs cultures van vegetatieve plantencellen kunnen uitgroeien tot volledige planten.
Men maakt hier dankbaar gebruik van om nuttige hybriden snel voort te kweken.
De recombinant DNA techniek is een methode om kleine stukjes willekeurig DNA zich in een
bacteriecuhuur te laten vermenigvuldigen. Men kan dit DNA dus \'kloneren\'. De principes van de
techniek worden uiteengezet. .Met de recombinant DNA techniek wordt de soonbarrière wel gepas-
seerd. .Men kan er echter slechts de erjélijke eigenschappen van eencellige organismen of van vegetatieve
cellen in cultures mee beïnvloeden. Misschien dus ook planten. Dc gevaren van de techniek voor de
onderzoeker zijn aanzienlijk kleiner dan die van het werken met pathogene bacteriën. Bij gebruik van
apathogene gastheren met hoge biologische inperking is het gevaar van verspreiding in het milieu
gering. Bij andere organismen verdient dit vraagstuk zeker verdere aandacht. Met reeombiiumt
DN A-technieken kan men geen zoogdieren kloneren of nu>nsiers maken.

SUMMARY. Genetic manipulation deliberately tries to influence the progeny of a living organism
to achieve a human purpose.

Well-known instances are artijiciat inséminât ion and embryo transfer. The species barrier is not broken in
this procedure and a surrogate mother is required in every case.

In frogs, the nuclei og a number of fertilized ova may be replaced by the nuclei of vegetative cells of a
single frog (a) and thus produce a clo/w of identical frogs (a). Phis is impossible in mammals. Parts of
plants and even cultures of vegetative plant cells may develop into complete plants. This fact is
gratefully used for the rapid propagation of useful hybrids.

The recombinant D.\\\'A procedure is a method by which //articles ofanv DNA can be multiplied in a cul-
ture of bacteria. Phis DNA mav consequently be clotied. The basic prim iples of the procedure are
discussed. When the rccombituint DN.-\\ technique is used, the .\\/>ccic.s barrier is pas.icd. h ( an only be
used, however, to influence the heritable chracteristics of unicellular organisms or vegetative cells in
cultures. This nuiy possibly include plants.

The risks run b r the investigator using this technique are nuich smaller than those to which he is e.\\/>osetl
in the case of pathogenic bacteria. \\\\\'hen non-pathogenic bacteria showing a high degree of biological
containment are used, the hazard of spreading in the environment is small. This problem
undoubtedly merits further aneniion in other organisms. Mammals cannot be \'cionized\' or freaks
produced using recombinant DN.-\\ procedures.

Bij alle dieren en planten lijken de kinde- beerd de eigenschappen van "nuttige"

ren op de ouders. Het is overal: \'Zo vader, planten en dieren naar /.ijn smaak te bc-

zo zoon\'. Dat heet erfelijkheid. invloeden. De maiskolf werd in dit tijd-

Reeds 100 eeuwen heeft de mens gepro- vak tien maal zo lang en dertig maal zo

I Voordracht op 20 oktoher 1981 gehouden ter gelegenheid \\an het .laarcongres 1981. te\\ens 128e
Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij \\oor [ïiergenceskunde te Rhenen
(Congresthema: \'Diergeneeskunde: Perspectief en Hori/on\').
^ Prof. dr. K. C. Winkler. oud-hoogleraar in de besmettingsleer. Rijksuniversiteit te Utrecht.

-ocr page 25-

/.waar, eerst door selectie en onbewuste
kruising, later werd de/e genetische
manipulatie bewust en gericht.
Genetische manipulatie is dan: bewuste
beïnvloeding van de erfelijke eigenschap-
pen
van hel nageslacht van een levend
organisme, ten behoeve van een mense-
lijke doelstelling.

De laatste jaren zijn er nieuwe methoden
\\an genetische manipulatie bijgekomen
(tabel 1).

label 1. Mogelijkheden van genetische manipu-
latie (behalve selectieve kruising).

(hogere) dieren)

Kunstmatige inseminatie (Kl)
Superovulatie Kl -l- embryotransplantatie

(lagere) dieren

Transplantatie van vegetatieve kernen in be-
vruchte eicellen

planten

Stekken en enten

Opkweken van planten uit plantendelen ofcellen
Fusie van twee plantencellen en opkweek tot
plant

eencellige organismen of celcultures
Recombinant DNA techniek

De kunstmatige inseminatie en de em-
bryotransplantatie kent u beterdanik. De
soortbarrière wordt bij de/e technieken
niet doorbroken. Steeds is een surrogaat-
moeder nodig om het bevruchte ei tot een
levensvatbaar kind te laten opgroeien.
Bij lagere dieren, waar het bevruchte ei
onbeschermd in de buitenwereld op-
groeit, is dit anders. Zo heeft men bij kik-
kers de kernen van (darm)epitheelcellen
van kikker A die tenslotte alle chro-
mosomen en dus alle erfelijke informatie
bevatten kunnen overbrengen naar
kikkerdril, dat wil zeggen naar de be-
vruchte eicellen van kikkers waaruit eerst
de bevruchte kern was verwijderd. Men
verkreeg toen een reeks van identieke
kikkers A - dat wil zeggen een
kloon.

SCIFNCF FICTION

Een science fiction roman heeft van dit
experiment gebruik gemaakt. Na de
dood van Elitler emigreerde een groep
Nazi\'s naar Zuid Amerika met ingevro-
ren bloed- en huidcellen van Hitier. Bij
vrouwen van een indianenstam werden
menselijke eieren verkregen. De kernen
van 92 eicellen werden vervangen door
vegetatieve kernen van de Eührer en bij
surrogaat-moeders geïnplanteerd. De ba-
bies werden na de geboorte via adoptie
ondergebracht in gezinnen in de Ver-
enigde Staten van Noord .Amerika, in de
hoop de Nazi-leer te doen herleven. Dat
lukte niet, omdat de opgroeiende jongens
geen Hitlertjes bleken. Opvoeding en mi-
lieu hadden ook een rol gespeeld.
Het was ook een science fiction omdat:

1. alleen bevruchte eicellen zich na in-
plantatie ontwikkelen:

2. menselijke eicellen veel gevoeliger
zijn voor de mechanische manipulatie
dan kikkercellen;

h. in vegetatieve kernen van hogere or-
ganismen sommige functies definitief
zijn uitgeschakeld.

RFAFITFI f

Bij muizen lukte het experiment kern-
transplantatie en embryo-transplantatie,
slechts 3 van de 363 keer. Zoogdieren kan
men niet kloneren zonder surrogaat-
moeder en zelfs daarmee is het wellicht
niet mogelijk.

Bij planten is dat anders omdat vegeta-
tieve cellen van planten wel tot een com-
plete plant kunnen uitgroeien: Een wil-
gentak schiet wortel, uw citroenplant
kunt u stekken. Zelfs de cellen uit een
cultuur van plantencellen kunnen zich tot
een volledige plant ontwikkelen.
t)aaroiTi
zijn orchideeën goedkoop geworden.
Talrijke nuttige plantenrassen worden op
deze wijze vegetatief snel voort gekweekt:
Duizend wortelplantjes uit een gram cel-
cultuur! Het is geen toeval dat ik dezer
dagen een Sequoia, in een reageerbuisje
als reclame cadeau kreeg.
Uit plantencellen kan men door oplos-
sing van de celwand protoplasten verkrij-
gen. Door fusie van twee protoplasten
van verschillende soort kan men hybri-
den verkrijgen die lang niet altijd levens-
vatbaar zijn. In principe kan men zo de
soortbarrière passeren. Soms lukt dat
(aardappel x tomaat).
Tenslotte dan de Recombinant DNA
techniek die men alleen met zich ver-
meerderende cellen kan uitvoeren, dus
met eencelligen of met celcultures (vege-
tatieve cellen) van mens, dier of plant.

-ocr page 26-

Men kan er dus de erfelijke eigenschap-
pen van ééncelligen en misschien die van
planten mee beïnvloeden.

PRINCIPES VAN RECOMBINANT DNA

De vier chemische letters waarmee God
de erfelijke eigenschappen van alle leven
op aarde heeft geschreven en schrijft,
worden aangeduid als A, C, G en T.
A hoort bij T en G bij C, alleen zo pas-
sen ze als stevige treden in de wenteltrap
van het DNA (fig. 1). Het DNA zit in

Fig. 1. Schematische voorstelling van de dubbele
helix\'. Aan de buitenkant liggen de om elkaar ge-
draaide ruggegraten van suikerfosfaat en binnenin
liggen de platte door middel van waterstofbruggen
aan elkaar verbonden baseparen als treden in de
wenteltrap. Alleen de combinaties A-T en G-C
passen in een trede.

de chrotnosomen van de celkern. Het
\\ormt de referentie-bibliotheek van ei-
genschappen die tijdens de deling wordt
verdubbeld, fijdens de groei worden
slechts die \'genen\' gebruikt die nodig zijn.

Zij worden overgeschreven tot bood-
schapper RNA (ribonucleïne zuur) en
vanuit deze kopie vertaald in het amino-
zuur alfabet (20 letters), dat wil zeggen
tot de eiwitten die. direct of indirect voor
alle celfuncties nodig zijn (fig. 2). Lang

Fig. 2. Schema van overschrijven en vertalen.
Een bacterie heeft slechts een chromosooin. Een
structureel gen bevat de informatie \\oor een be-
paald eiwit (bij\\oorbeeld alcohol dehydrogenase)
waarbij telkens drie nucleoside letters coderen voor
een aminozuur uit het eiwit. Van het DNA wordt
een kopie gemaakt als enkelstrengs RNA. Deze
wordt gebruikt voor de vertaling tot eiwit.

niet alles wordt vertaald. De cellen van
uw netvlies maken geen haemoglobine,
rode bloedlichaampjes, maken geen
lichtgevoelig rhodopsine. Dat heet celdif-
ferentiatie. Onder invloed van het milieu
worden genen in of uitgeschakeld, ver-
sterkt of verzwakt door vele — groten-
deels nog onbekende regelmechanis-
men. Zo is uw mooie zangstem toch in
het DNA verankerd, de verkregen trai-
ning is echter niet erfelijk.
De recombinant DNA techniek begint bij
de ontdekking van restrictie enzymen
(fig. .1) die de twee strengen in de dubbel-
keten op een afstand \\ an 4 of 6 basenpa-
ren doorknippen. De zwakke A-Ten G-C
bindingen tussen de knipplaatsen laten
elkaar nu los. Men krijgt dus stukken met
z.g. kleverige einden, omdat de A-T of
G-C bindingen de stukken toch weer
tijdelijk aan elkaar kunnen plakken.
Men wist allang dat bacteriën behalve het
chromosoom kleine DNA ringetjes be-
vatten. die zich zelfstandig vermenigvul-
digen en die plasmiden heten.

door J. D. Watson. 1978 (Ned. uitgave \'De dubbele helix\'.

Overgenomen uil: \'The Doublé Helix\',
uitgevers A. W. Bruna & Zoon. 1969).

-ocr page 27-

Fig. [/fleet van een restrictie en/ym op dubbelstrengs DNA.

^ < K CT ACCACTAGAGAA^®

A ^

GATCTCTTTC .

AGAAAG"^

c ^

gatggt

Cl^\'

De basistechniek van recombinant DNA
onderzoek bestaat uit het inbrengen (fig.
4) van een klein stukje DNA van soort X

Fig. 4. Basis techniek voor de bereiding van re-
combinant DNA.

Het inzetten van een klein stukje DNA van een
andere soort (de passagier) in een plasmide (het
voertuig). Uit een bacteriecultuur (links) wordt
het DNA geëxtraheerd en het plasmide-DNA ge-
ïsoleerd. Dit wordt met een restrictie-enzyme be-
handeld zodat de (vele millioenen) ringetjes op een
plaats opengaan (met kleverige eindjes). Men iso-
leert ook het DNA uit cellen van soort X en knipt
dit met hetzelfde restrictie enzyme in vele (millioe-
nen) stukjes (met dezelfde kleverige eindjes) die men
dan naar lengte kan scheiden. Men voegt een ge-
schikte portie in overmaat bij de opengeknipte Plas-
miden. Veel kleverige eindjes verenigen zich nu.
Met een enzyme (Ligase) herstelt men de breuken.
Zo komen veel passagiers in een voertuig terecht
(al gaan er ook voertuigen zonder passagier dicht).
Men beschikt nu over vele plasmiden met wille-
keurige stukjes DNA van soort X.

6

Bactarte .DNA

plaamlda
DNA

schaldan op langta

voartul8-<(fA

»fla««

vala plaatnldan mat varachllland RDNA

(de passagier) in een plasmide (het voer-
tuig), dat vervolgens (fig. 3) door trans-
formatie in een bacterie wordt gebracht,
die uitgroeit tot een kolonie of cultuur.
Deze cultuur bevat dan een groot aantal
plasmiden met dezelfde passagier. Men
heeft dan een stuk t)NA gekloneerd.
Onder de vele bacteriën met een willekeu-
rig stuk recombinant DNA moet men de
gewenste kloon uitzoeken. Soms is dit
makkelijk (fig. 5), soms ingewikkeld.

Fig. 5. Directe selectie van het gezochte gen.
Indien men zoekt naar een gen voor de synthese
van het aminozuur leucine, kan men het mengsel
van plasmiden door transformatie overbrengen
naar een
E. coli die een stap in de synthese mist.
Indien het goede gen op de juiste wijze in het
binnengekomen plasmide zit kan deze
E. coli op
een medium zonder leucine groeien. Alle andere
getransformeerde bacteriën groeien niet. In andere
gevallen kan de selectie zeer moeilijk zijn (zie tekst).

O

O
O

Zoekt men het gen voor thyreo-
globuline, dan kan men uit schildklierccl-
Icn het boodschapper RNA voor dit eiwit
isoleren, dit radioactief merken en uit-
zoeken welke DNA kloon deze bood-
schapper bindt en dus de complementaire
structuur bezit. De gezochte bacterieko-
lonie wordt dan zwart in het autoradio-
gram.

RFSULIATEN

Men krijgt dus vele copieën van een stuk
DNA of compleet gen, zodat men de
structuur (lettervolgorde) en functie (in-
en uitschakelmechanismen) kan bestude-
ren. Hier is als onverwacht resultaat al
uitgekomen dat vele genen in het DNA

-ocr page 28-

van hogere organismen onderbroi<en zijn
door zogenaamde intronen. die niet bij de
codetext voor het eiwit-produkt van het
gen behoren en uit de RN A copie worden
uitgesneden. WaarschijnUjk bezitten de
intronen een regelfunctie die wij nog niet
kennen. Soms is het mogelijk een vreemd
gen zo in een plasmide in te brengen dat
het ook wordt overgeschreven en ver-
taald (tabel 2). De bacterie kan dan een

label 2. dunstige speculaties.

goedkope ol nieuwe

goedkoper en beter

beter begrip
goedkope

Stof gaan produceren (insuline, groeihor-
moon). Ook kan langs deze weg de pro-
duktie van bepaalde fermentaties (alco-
hol, waterstof) worden verbeterd. Of het
heus mogelijk zal zijn de stikstofbin-
dende eigenschappen van wortelknolbac-
teriën naar planten over te brengen is nog
twijfelachtig.

Voor de diergeneeskunde is waarschiji.
lijk de mogelijkheid om vaccins te berei-
den nog belangrijker. Het huidige vaccin
tegen Monden Klauwzeer wordt uit viru-
lent virus bereid. De hoge besmettelijk-
heid vereist strikte isolatie in kostbare
laboratoria.

Met behulp van recombinant f^NA
technieken kan men wellicht het immuni-
serende buitenste mantelciwit van het
virus door bacteriën laten produceren
(fig. 6). Daar dit citwit zich nict vcrmcnig-
\\ uldigen kan. is het ook niet besmettelijk
en is de produktie zonder gevaar.

/.I.IN I R OOK (lEVARFN\'

In 1973 hebben biochemische onderzoe-
kers /ich afgevraagd of de recombinant-
DNA-bewerking ook gevaren inhielden
(tabel 3).

Op de Falmouth conferentie 1977 maak-
ten bacteriologische deskundigen duide-
lijk dat pathogeniteit een zeer complexe
eigenschap is. afhankelijk van tientallen
verspreide genen. De hypothese dat een
label .3. Ongunstige speculaties.

geneesmiddelen

en/.ymen

hormonen

voedsel

(eiwitrijke planten)

kanker

energie

1. Ontstaan \\an nieuwe bacteriën

pathogeen (mens. dier. plant)
verstoring ecologisch evenwicht

2. Overdracht DNA naar hoger organisme

Nieuwe genetische /lekten
meer of nieuwe kanker

Tabel 4. Risico analyse.

bacterie moet

a. ontsnappen

b. zich handhaven in tnilieu

c. een gastheer tegenkomen cn koloniseren

d. de gastheer /ick maken

risico is het product van kansen
a
X b .\\ c .X d

klein stukje DNA, in een plasmide geklo-
neerd. pathogeniteit zou veroorzaken
bleek theoretisch ongefundeerd. Uit de
daarop volgende risico-analyse (tabel 4)
bleek dat
E. coli K,, (al 50 jaar in vitro
gekweekt) op menselijke huid en slijm-
vliezen snel afsterft en niet in staat is dc
darm van mens of dier te koloniseren. E.
coli K|, bezit geen van de pathogeniteits-
factoren van bekende darmpathogenen
en wordt niet pathogeen als men derge-
lijke adhaesie factoren en entero toxin
factoren daarin kloneert. Na inkruising
van 5 bekende pathogeniteitsfactoren
van dysenteriebacteriën (penetratiefac-
tor, endotoxine etc.) bleef de bacterie on-
schuldig en verdween in twee dagen uit de
darm als 10\'^ bacteriën bij mensen oraal
toegediend werden. Voor gist en
B. suhti-
li.s
die geheel geen pathogene verwanten
bezitten is van \'pathogeen worden\' door
recombinant DNA nog minder sprake,
[^e veiligheid van het werk berust op drie
peilers:

1. goede bacteriologische techniek;

2. fysische inperking (maatregelen die
ontsnapping tegengaan);

3. biologische inperking, dat zijn de in
de bacterie ingebouwde eigenschap-
pen die groei (en dus overleving) bui-
ten het laboratorium tegengaan.

Bij goede techniek en sterilisatie van al
het gebruikte materiaal, is in een goed
ingericht laboratorium (fig. 7) de ont-
snapping gering. Zij beperkt zich tot en-
kele bacteriën die als aerosol deeltje bij

-ocr page 29-

Fig. 6. Principe van klonering van hct mantcleiwit van Mond- cn Klauw/eervirus in coli.
Het viru.s is ccn regelmatig twintigvlak (link.s hovcn). gevormd door de mantclciwiltcn, waarvan no. 1 het
hestc immuniseert. Hct \\ irus bc\\at RN.A dat codeert \\ oor dc/c eiwitten cn voor andere viruscigcnschappcn
(bovenste lijn). Dit RNA wordt eerst met ccn omgekeerd ovcrschrijfen/ymc (revcrscd transscriptasc) tot
cnkclstrcng DNA (s DNA) ovcrgcschrcvcn. Dit cn/\\mc werkt \\an rechts naar links (.3 ^ 5) waarbij het
moeilijk is langere stukken tc krijgen. Het verkregen cnkclstrcng DNA kan met een ander cn/ymc tot
dubbclstrcngs DN.A vsordcn gecompleteerd. Na knippen met ccn rcstrictic-cn/\\mc kan men dc Iractics
kloneren. Heeft men de goede fractie verkregen dan moet dit in een produktieplasmidc met overschrijf en
\\crtaalsignalen vsorden ingc/ct. Reeds /ijn bacteriën \\erkregen waarbij men de produktie van het mantelei-
wit rond ccn kolonie met behulp \\an antilichamcn kan aantonen.

manteleiwi t

4 2 3
t-—)-F-

polymerase

-I-(

RNA 8000 letters

3\'

• AAAA
TTTT

5\'
s DNA

r transscriptase

KLONEREN
IN

PLASMIDE

het openen van de deur ontsnappen ol
met de ventilatie luchtstroom ontwijken.
Handelingen die aerosolen produceren
kunnen in een entkast geschieden. Daar
de aerosolmicrodruppel snel verdampt
tot een /outkristal. overleeft
F., coli dc
aerosoltoestand zeer slecht. Van de ont-
wijkende bacterien komen er bijna geen
levend op de grond. Als een enkeling dat
doet kan hij bij de lage buitentempera-
tuur en het lage voedselaanbod niet
groeien of met de autochtone flora con-
curreren (fig. 8).

knippen

Blijft de vraag of het recombinant DNA
naar andere bacteriën of naar dierlijke
cellen kan worden overgedragen. De ge-
bruikte
Plasmiden zijn niet zelf overdra-
gend en slecht mobiliseerbaar (dat wil
zeggen dat zij ook niet of slecht met be-

Fig. 7. Schema van Fysische inperking.
Het laboratorium is alleen locgankclijk voor mede-
werkers. de deur is tijdens het werk dicht. Alle
gebruikte materialen worden gesteriliseerd. Dc on-
derzoeker draagt ccn gesloten laboratoriumjas die
binnen blijft. Na afloop van dc proef wordt hcl
tafelblad gcdcsinfcctccrd cn de handen gewassen.
Ventilatie is gcwcnsl. De onderzoeker draagt nicls
naar buiten, daar dc enkele bacterien die door
mond of neus binnen kwamen snel dood gaan.

ventilatie :

ff handen nT^
I-jwasgen 1

F

-ocr page 30-

Fig. 8. Illustratie van hel be-
grip biologisehe werking.
A\'.
coli IC|, is aangepast aan
rijke bouillon en aan een tem-
peratuur van 30-37° C. Bij la-
gere temperatuur in abnor-
maal medium duurt de aan-
passingsfase (lagtime) zeer
lang en duurt de delingstijd
uren. Zelfs als de overlevende
luchtreiziger genoeg reserves
had om zich aan te passen is
de delingstijd van de aange-
paste autochtone flora die
een hoge affiniteit voor lage
substraat concentraties bezit
- veel korter, zodat zij hem
snel het brood uit de mond
eten. Het in de buitenwereld
nodeloze recombinant DNA
is voor
E. coli daarbij een
blok aan het been dat hij snel
zal pogen te verliezen.

BACTERIE MET HYBRIDE PLASMIDE

O

HYBRIDE PLASMIDE

PLASMIDE DNA NA Eco R

PY - DNA

VDOOOOOOC

PY - DNA

VIRION
-1-

—T"

9
->

10

11

12

Log PY - DNA aeq/MID

Fig. 9. Samenvatting van de resultaten van Martin en Rowe.

Horizontaal is de logarithme van de dosis polyoma-DNA equivalenten uitgezet die bij 50% van dc muizen
een infectie geven (1D,,,). Er zijn circa 200 virusdeeltjes nodig voor een infectie (onderste kolom). Het vrije
DNA is 100.000 maal minder infectieus. Indien het DNA in een plasmide in E. coli was gekloneerd kon met
deze bacterie geen besmetting worden verkregen (gekartelde kolom bovenaan). De berekende minimale
ID^ii was hier minstens 10"\' .\\ zo groot als die van het virus.

-ocr page 31-

hulp van een /elfoverdragend plasmid
kunnen worden overgebracht). Over-
dracht naar andere bacteriën (bijv. in de
menselijke darm) heelt men niet kunnen
aantonen. Berekening leert dat de kans
daarop kleiner dan een op 10\'\' moet zijn.
Martin en Rowe kloneerden het voor
muizen zeer besmettelijke polyoma virus
in
E. coli K,, en toonden aan dat de bac-
teriën met het complete virus DNA bij
muizen geen besmetting kon veroorza-
ken (fig. 9).

De conclusie was dat het werken met
virus DNA in E. co//veel veiliger was dan
werken met het virus zelf. In het alge-
meen geldt dat het werk met
recombinant-DNA in apathogene gast-
heren veel minder gevaarlijk is dan ge-
woon klinisch bacteriologisch onderzoek
naar pathogene bacteriën zoals dat dage-
lijks in ziekenhuislaboratoria geschiedt.

CONCI.USIE

Het belang van het recombinant-DNA
onderzoek is voor alle biologische weten-
schappen zeer groot, omdat het inzicht
zal verschaffen in celfunctie, celdifferen-
tiatie, celinteractie etc. Praktische resul-
taten voor de diergeneeskunde mag men
niet snel verwachten.

In de toekomst kan de bereiding van
nieuwe geneesmiddelen, hormonen, he-
mofilie factoren e.d. verwacht worden,
evenals een eenvoudiger bereiding van
vaccins. De RDNA techniek is een me-
thode om DNA te kloneren. Eventueel
kan men er de erfelijke eigenschappen
van eencelligen en van vegetatieve cellen
van hogere organismen mee beïnvloeden.
Alleen bij planten kunnen vegetatieve
cellen uitgroeien tot hele planten. Op
kiemcellen van hogere dieren kan de
techniek niet worden toegepast, daar
deze zich niet buiten een surrogaat-
moeder ontwikkelen. Hogere dieren of
mensen kan men er niet mee kloneren.
Monsters zoals de prachtige fantasieën
van Jeroen Bosch kan men er niet mee
maken.

IQ

International Pig Veterinary
Society 1982 Congress

T his Congress will be held in ^4exico-Citv
Mexico from 26-.-? 1 July 1982.
For all further information, please apply to
IPVS Congress 1982. Dr. Ramiro Ramirez
Necocchea, Mimosa 5.1-7. Cd. Jardin.
Mexico 21, D.F. Mexico.

4th Congress of the
International Association for
Animal Hygiene (lAAH)

This congress is being organized by the
lAAH under the presidency of Prof, Dr.
.Ian Rosocha, Institute for Animal Hygiene
of the University of Kosice. It will be held
in the \'High Tatra\', Chechoslovakia, from
20-25 September 1982.

XII World Congress on Diseases
of Cattle

This Congress will be held at the RAI
International Congress Centre in
Amsterdam, the Netherlands, from 7-10
September 1982.

It is organized by the Dutch Section of the
World Association for Buiatrics.
The scientific programme of the congress
includes themes currently of major interest
in the field of cattle diseases. Introductory
lectures for each theme will be presented by
prominent international specialists.

For all further information please apply to
Congress Secretariat, XII World Congress
of Diseases of Cattle, c o Organisatie
Bureau Amsterdam B.V., Europaplein 14,
1078 GZ Amsterdam, the Netherlands.

-ocr page 32-

Fokkerij en gezondheidsbewaking bij honden\'

Breeding and Heahh Impairment in Dogs
J. Bouw^

SAMENVA Il 1 NCi. In deze voordraehi is aandtuht tiesieed aan de gezondheidsstoornissen hij de
hond die een gevolg zijn van de toegepaste jokkerijtnethoden. Als belangrijke oorzaken voor deze
stoornissen worden behandeld: het verlies aan variatie binnen de rassen, hei verlies aan heterogeniteit
binnen de individuele dieren en de veranderingen in ntor/ologisehe- en gedragskentnerken. Als gevolgen
daarvan worden besproken: de versehiinselen van inteehdepressie in de numeriek kleine rassen, de
toename van uilvalsversehijnselen in tijdelijk populaire rassen en de stoornissen die optreden als gevolg
van hel verder verbijzonderen van bijzonderheden hij bepaalde rassen.

SUMMARY. In the present paper, at lent ion is paid to health impairment in dogs, due to the methods
of breeding adopted. Imporlanl causes of this impairment are: loss of variation within the breeds,
loss of heterogenecity within the individual animals and changes of morphological jeaiures and
behavioural characterislics. The effects discussed are: symptoms of depression due to inbreeding in
mimericallv stnall breeds, at} increase in the number of defects in temporaririlv popular breeds,
resulting jrom further specialization of particular featues in certain breeds.

FOKKERLI

Herkomst van de hond

Volgens recente gegevens van Scnglaub
(.3) trekken mensen en honden reeds
meer dan 10.000 jaar samen op. Dit
samen optrekken vindt zijn basis in een
gemeenschappelijk belang en in een
gemeenschappelijk gedrag. Het ge-
meenschappelijk belang was de \\oed-
sehoorziening, het gemeenschappelijk
gedrag was en is het sociale gedrag, de
bereidheid iets met anderen samen te
doen. In de samenleving tussen de mens
en de oorspronkelijke hond, de wolf,
heeft de mens de leiding genomen. De
mens heeft in de wolven geselecteerd, hij
heeft geschikte exemplaren gedomesti-
ceerd en heeft daarna de voortplanting
van deze honden gereguleerd. De honden
die wij nu hebben, hebben de bereidheid
behouden om zich aan tc passen aan de
code \\\'an de groep, zij kunnen zich aan
een boven hen gestelde onderwerpen. Het
karakter van de hond verschilt daarin
wat \\an dat van de mens. De hond is
daarmee niet karakterloos!
Recente gegevens van o.a. Thenius (4)
hebben een einde gemaakt aan eerdere
veronderstellingen over de herkomst van
dc hond. Vast staat nu dat dc hond af-
stamt van de wolf. In feite is de hond een
tamme wolf die tot dezelfde soort
Canis Iti/nts behoort. Tot vandaag de
dag worden succesvolle paringen tussen
wolf en hond uitgevoerd. Het ongeveer
50 jaar oude Nederlandse ras van dc
Saarloos wolfhond is daarvan hel le-
vende bewijs. Recent onderzoek van Fed-
dersen (I) heeft uitgewezen dat zelfs pa-
ringen van de hond met de nauw aan de
wolf verwante jakhals —
Canis aureus
niet kan leiden tot een zichzelf verder
voortplantende nakomelingschap.

Voordracht, gehouden tijdens hel .laarcongres 1981 van de K.N.M.\\.I.). op 2 okloher 1981 te Rhenen.
Prof. dr. .1. Bouw. Vakgroep Zootechniek. Faculteit der Diergeneeskunde. Rijksuniversiteit Utrecht.

-ocr page 33-

De eerdere veronderstellingen dat de
hond ook van verschillende andere soor-
ten van Caniden — hondachtigen - als
vossen, hyena\'s e.a. zou afstammen zijn
verklaarbaar uit de grote variatie die wij
bij de hond waarnemen. Van St. Bernard
tot Chihuahua en van Saluki tot Terriër,
Senglaub (3), Frijlink (2) en verschillende
anderen hebben evenwel aangetoond dat
de variatie bij de wolf in de vrije natuur
zeer groot is. Wolven hebben vanouds
een groot verspreidingsgebied gehad --
over geheel Eurazië en Noord-Amerika.

De wolvenpopulaties hebben zich door
de eeuwen heen aangepast aan de sterk
uiteenlopende milieu-omstandigheden in
de verschillende gebieden. Zij hebben
zich aan hun milieu aangepast in o.a. hun
lichaamsbouw, hun vachttype en hun ge-
drag. De jacht op de snelle herbivoren als
o.a. de gazellen in de steppen en in de
woestijngebieden van Centraal Azië ver-
eisten voor de
Canis lupus pallipes een
andere lichaamsbouw en ook een ander
gedrag dan de jacht op de kleine knaag-
dieren en de hazen en konijnen van de
Canis lupus lupus in Centraal Europa.
Het leven van rendieren in de poolgebie-
den vereist van de
Canis lupus arciicus
een andere lichaamsbouw, een ander
vachttype en zelfs een andere haarkleur
dan het leven in de Middellandse zee-
gebieden.

Mens en wolf hebben elkaar in de onder-
scheiden gebieden ontmoet bij hun geza-
menlijke jacht op voedsel van dierlijke
oorsprong. De mens heeft de in dc betref-
fende gebieden beschikbare wolven gese-
lecteerd. Hij is gaan fokken met die die-
ren die het best voldeden aan de tc stellen
eisen. Hoofdlijnen van wat er heeft
plaatsgevonden zijn nog terug te vinden
als wij de ranke en op snelheid gebouwde
Aziatische windhonden vergelijken met
de
Canis lupus pallipes, de poolhonden
als de Karelische berenhonden cn de
Alaskan Malamutes met de
Canis lupus
areücus
en de Schnauzers en terriërs met
de Centraal Europese
Canis lupus lupus.
De mens is verder gegaan met selecteren
en met fokken en heeft op deze basis een
grote verscheidenheid in typen van
jachthonden gemodelleerd.

Nadien is de mens zich gaan vestigen en
gaan veehouden. Ook daarbij kon de
hond belangrijke diensten verlenen. In
zijn natuurlijke staat is dc wolf een kud-
dedier. Onze voorouders hebben gebruik
gemaakt van de natuurlijke aandrang bij
de wolf om de troep, de kudde, bijeen te
houden. Ook op dit gebied zijn wij, ge-
richt op de bestaande behoeften, gaan
selecteren en gaan fokken binnen de
groep van honden die nu meestal als
herdershonden worden aangeduid.
Hoofdzakelijk in de laagvlakten zijn
daaruit de typische schepershonden ont-
staan met als hoofdtaak het hoeden en
bijeenhouden van de kudden, in de berg-
streken de berghonden die mede tot taak
kregen de kudden tegen belagers te verde-
digen, terwijl tenslotte de veedrijvers hun
geheel eigen type van de veedrijvershon-
den hebben gefokt.

Niet alleen de voorziening in de primaire
levensbehoeften, ook de behoefte aan het
voeren van strijd heeft in onze voorge-
slachten een rol van betekenis gespeeld.
Ook daarbij kon de hond in bepaalde
behoeften voorzien. Vanuit Centraal
Azië zijn de honden aangevoerd die hun
medewerking konden verlenen aan de
strijd voorafgaande aan en tijdens de
Griekse en de Romeinse beschaving.
Deze hulp in de strijd is op den duur
oingezet in een vorm van vermaak in de
arena\'s der beschaving. De honden zijn
geselecteerd voor het vechten. Onze
voorouders hebben daaruit hun bullebij-
ters gefokt. Op onze beurt danken wij
daaraan onze dogachtige honden.

Naast jachthonden, herdershonden en
vechthonden heeft dc mens door de eeu-
wen heen ook honden voor gezelschap
gehouden. De Maltezers, Pekingezcn cn
Chihuahua\'s vormen voorbeelden van
rassen die tijdens vroegere beschavingen
als gezelschapsdieren bij vorstelijke fami-
lies gehouden zijn.

Voorzover wij weten hebben de gezel-
schapshonden weinig bijgedragen aan de
opbouw van de meer moderne honderas-
sen. Met name de herdershonden en de
vechthonden hebben dat wel. Vooral uit
deze laatste groepen zijn de moderne
waak- en verdedigingshonden voortge-
komen. Ook de trekhonden, zoals wij die

-ocr page 34-

in ons land tot het begin van deze eeuw
gekend hebben kwamen hoofdzakelijk
uit deze groepen voort. De trekhonden
uit de poolgebieden — de sledehonden —
vormen een andere categorie. Ze zijn ge-
selecteerd uit het beschikbare materiaal
aan poolhonden.

Het ontstaan van de honderassen

Uit het voorgaande is gebleken dat de
honden vroeger voor uiteenlopende doel-
einden gebruikt zijn. Er zijn daarvoor
honden geselecteerd uit het ter plaatse
beschikbare materiaal. Dit heeft er op
den duur toe geleid dat vrijwel elke land-
streek zijn eigen typen van honden voor
verschillende doeleinden heeft gekregen.
De verscheidenheid in honden voor ver-
schillende doeleinden en ook de verschei-
denheid binnen sommige groepen van
honden is afhankelijk geweest van de be-
hoefte aan verscheidenheid in de onder-
scheiden landstreken. Sprekende voor-
beelden daarvan bieden de onderschei-
den typen van de jachthonden in Enge-
land.

Veel van de op deze manier tot stand
gekomen populaties van honden zijn
door de tijden heen bewaard gebleven.
Een en ander heeft geleid tot een enorme
verscheidenheid in hondenpopulaties.
Tegen het einde van de vorige eeuw is op
basis daarvan een begin gemaakt met de
rashondenfokkerij.

Onder rashondenfokkerij verstaan wij de
werkwijze waarbij de afstamming van de
gefokte honden in registers wordt vastge-
legd en waarbij vermenging wordt verme-
den van dieren die tot verschillende po-
pulaties behoren.
f)e manier van werken
is opgezet om daarmee te bereiken dat de
karakteristieke kenmerken van de popu-
laties bewaard en gefi.xeerd zouden wor-
den. We zullen straks zien dat men voor
verschillende rassen verder is gegaan dan
dat. In de afgelopen 100 jaar heeft deze
rashondenfokkerij er toe geleid dat uit de
onderscheiden populaties in de verschil-
lende gebieden nu ruim 400 rassen offi-
cieel erkend zijn. De karakteristieken van
de tot de onderscheiden rassen beho-
rende dieren zijn inmiddels in rasstan-
daards vastgelegd.

De rashondenfokkerij dankt haar ont-
wikkeling vooral aan de belangstelling
die de eigen aardigheden van de rassen bij
de mensen oproepen. Onderdieeigenaar-
digheden van de rassen verstaan wij die
karakteristieken in de lichaamsbouw
en of in het gedrag van de honden die bij
verschillende mensen op zeer verschil-
lende manieren kunnen aanspreken. In
een aantal gevallen heeft de mens deze
eigen aardigheden van de rassen door een
gerichte fokkerij laten uitgroeien tot ei-
genaardigheden. De bijzonderheden zijn
verder verbijzonderd. Kleine honden
moesten steeds kleiner worden, losse hui-
den steeds losser enz. De natuurlijke vari-
atie die in het uitgangsmateriaal aanwe-
zig was is benut — in sommige gevallen
mogelijk zelfs uitgebuit. Dat wat aan-
sprekend was is nog meer aansprekend
gemaakt. Zonder zich dat al te zeer be-
wust te zijn heeft de mens een soort van
spel met dit deel van de natuur gespeeld.
Een spel waarbij de genen als de knikkers
kunnen worden beschouwd. Bij deselec-
tie is voorkeur gegeven aan bepaalde
genen; aan genen voor zeer bepaalde ken-
merken. Het spel heeft vooral bestaan in
het vinden van die combinaties van genen
die het meest aan het menselijk verlangen
tegemoet kwamen. Het kost ons niet veel
moeite om te zien dat dit spel in feite moet
worden beschouwd als een manipulatie
met de genen die de mens in een rijke
verscheidenheid zijn aangeboden. In ver-
gelijking tot wat de mens bij andere gedo-
mesticeerde soorten heeft bereikt kan de
genetische manipulatie die bij de hond
ten uitvoer is gebracht beschouwd wor-
den als een \'force majeur". We zullen
straks zien wat de gevolgen van dergelijke
forse ingrepen kunnen zijn.
Niet van elk van de 400 erkende hondc-
rassen komen regelmatig dieren in ons
land voor. Naast enkele uitzonderingsge-
vallen krijgt de gemiddelde dierenartsen-
praktijk met niet meer dan een honderd-
tal rassen te maken.

De genetische structuur van de rassen

I^e genetische structuur van de rassen is
bepaald door de samenstelling van de po-
pulaties zoals deze in het verleden is op-
gebouwd en door de invloeden van selec-
tie die — ook nu nog - op deze
populaties worden uitgeoefend.

-ocr page 35-

Voor wal betreft de samenstelling van de
populaties kennen we o.a.

Numeriek grote rassen als bijvoor-
beeld de [Duitse Herdershond met
daarnaast ook zeer kleine rassen als
die van de Basenji\'s.
Wijd verspreide rassen als bijvoor-
beeld de Labrador Retrievers en
landelijke of zelfs regionale rassen als
o.a. de Drentsche Patrijshond en de
Stabijhoun.

Rassen met een grote variatie in her-
komst als de Duitse Staander honden
en de rassen met een beperkte fokba-
sis als de Berner Sennenhond.
Zeer oude, en lange tijd zuiver gefokte
rassen als de Afghaanse windhonden
en relatief recente rassen als de Leon-
bergers, of zeer recent als de Saarloos
Wolfhonden.

Rassen met weinig variatie in uiter-
lijke kenmerken als de Dobermann
pinschers en rassen met een zeer
ruime variatie daarin als de Engelse
bullterriers.

De invloeden van de selectie zijn vooral
ook in de voorgeschiedenis van belang-
rijke betekenis geweest voor de geneti-
sche structuur van de rassen. De rassen
zijn oorspronkelijk samengesteld op
basis van selectie voor uiteenlopende nut-
tigheidsdoeleinden. Vooral voor dc wer-
kende honden is deze selectie vaak zake-
lijk en hard geweest. Dieren die niet
konden voldoen aan de gestelde eisen
kregen geen kansen voor overleving of
voortplanting.

Het scala van de honderassen waarover
wij kunnen beschikken is niet geselec-
teerd en gefokt om te voldoen aan de
eisen van de mens van de twintigste eeuw.
Fokkers in onze tijd die de karakteristie-
ken van het ras willen bewaren organise-
ren wedstrijden waarin de doeleinden
waarvoor de honden oorspronkelijk ge-
fokt werden worden nagebootst. Op deze
basis worden nog wel honden voor de
fokkerij geselecteerd. Daarnaast ontstaat
evenwel ook het onvermijdelijke ver-
schijnsel dat er voor dezelfde rassen ook
honden gefokt worden die niet meer aan
deze eisen voor selectie onderworpen
worden. Dit verschijnsel wordt sterker
naarmate de populariteit van de betref-
fende rassen toeneemt. Dat kan beteke-
nen dat de selectiedruk op deze rassen
sterk gaat afnemen. In feite kan een grote
vraag naar honden van een bepaald ras
ertoe leiden dat zelfs niet of nauwelijks
meer geselecteerd wordt tegen erfelijk be-
paalde afwijkingen die evident nadelig
zijn voor de gezondheid of het welzijn
van de honden.

De honden die in onze tijd als rashonden
worden aangeboden, worden gefokt door
een breed scala van fokkers. Daaronder
bevinden zich mensen die de honden van
bepaalde rassen beschouwen als monu-
menten van de cultuur. Deze mensen zijn
als regel in staat het kunstenaarsschap te
appreciëren dat in vroeger tijden in de
ontwikkeling van deze rassen is gelegd.
Daarnaast zijn er mensen die gewoon
liefhebberij hebben voor bepaalde ras-
sen. De liefhebberij komt daarbij vaak
tegemoet aan de behoefte aan sportieve
belevenissen of aan de bevrediging van
het eergevoel. Heel veel mensen laten een
hond jongen omdat ze dat gezellig vinden
of omdat de dierenarts heeft gezegd dat
het goed is voor de hond. Tenslotte is er
ook een categorie van mensen die in het
hondenfokken een aanvullende bron van
inkomsten verwacht.
Al deze categorieën van mensen hebben
de vrijheid met honden te fokken, d.w.z.
om gericht of volledig ongericht mee te
werken aan de opeenvolgende generaties
van rashonden. Voor de hondenfokkerij
bestaat geen instituut voor onderzoek en
voorlichting zoals we dat voor de nuts-
dieren kennen. Voorzover er van voor-
lichting of van reglementen voor de fok-
kerij sprake is berust dit hoofdzakelijk bij
de rasverenigingen. De aanwezigheid van
kennis van de fokkerij en van gevoelens
van verantwoordelijkheid voor het ras is
in hoofdzaak van het toeval afhankelijk.
In het voorgaande is een schets geboden
waaruit blijkt dat de honderassen waar-
mee wij te maken hebben tot stand geko-
men zijn op basis van historische ontwik-
kelingen in uiteenlopende gebieden. De
genetische samenstelling van deze rassen
wordt tot op heden in sterke mate be-
invloed door de selectie die in deze rassen
plaats vindt.

-ocr page 36-

De beschikbare rassen bieden een zeer
rijke variatie aan karakteristieken in U-
chaamsbouw en in gedrag. Deze karakte-
ristieken zijn in de rassen gefixeerd. Voor
veel mensen wordt daarmee de mogelijk-
heid geboden een keus te maken die
aansluit bij de wensen of de behoeften en
bij de omstandigheden in het gezin.
De opbouw van de rassen heeft ongewen-
ste neveneffecten met zich meegebracht.
De belangrijkste daarvan zijn dat in een
aantal rassen sprake is van:

karakteristieken die zodanig buiten
de natuurlijke verhoudingen zijn ge-
groeid dat ze schadelijk zijn voor de
gezondheid of het welzijn van de hon-
den;

genetische structuren in de rassen die
leiden tot stoornissen in de vitaliteit
en de fertiliteit; cn van

genetische defecten die een sterke ver-
spreiding in sommige rassen hebben
gekregen.

In het kader van de behandeling van ge-
zondheidsstoornissen als ge\\ olg van de
fokkerij zullen wij aan deze drie groepen
van stoornissen nader aandacht beste-
den.

CiHZONDHF-IDSSIOOKNISSFN

Schadelijke raskenmerken

Als zodanig kunnen in dit verband enkele
kenmerken worden genoemd.
De extreme lichaamsmaten cn -ge-
wichten die aanleiding kunnen geven tot
onnatuurlijke verhoudingen tussen dc
verschillende onderdelen van het li-
chaam.

Bij de dwergrassen is nogal eens sprake
\\an een. weliswaar regelmatige, maar
niettemin extreme remming in de bot-
groci. In dc schedel kunnen o.a. bij de
Chihuahua\'s de schedelbcendercn het mi-
nimaal noodzakelijke hersenvolume niet
meer volledig bedekken. De fontanellen
worden niet volledig gesloten. De bot-
vorm van de extremiteiten biedt bij ver-
schillende dwergrassen onvoldoende mo-
gelijkheden voor een normale aanhech-
tingenvooreen normaal functioneren van
de pezen en de ligamenten. Met name
patella luxaties zijn veel voorkomende
gevolgen daarvan. Bij de grote en zwaar-
gebouwde rassen, vooral bij de
dogachtigen, wordt in onze tijd gestreefd
naar een relatief logge lichaamsbouw.
Deze logge constructie is niet altijd in
overeenstemming met het draagvermo-
gen van het heupgewricht. Het heupge-
wricht is na de geboorte hoofdzakelijk
samengesteld uit afzonderlijke kraak-
beenderen. Een overmatige belasting in
de groeifase van de hond kan gemakke-
lijk aanleiding geven tot misvormingen
en tot exostosen in de botten van dit ge-
wricht. Bij deze logge honden worden
daardoor zeer hoge eisen gesteld aan de
optimale samenwerking tussen de geneti-
sche en de milieufactoren die verant-
woordelijk zijn voor de ontwikkeling van
een normaal en gezond heupgewricht.
Het uitvallen van een of meer van deze
componenten kan gemakkelijk leiden tot
verschijnselen die onder de term heup-
dysplasie worden samengevat.
Als we ons hier verder beperken tot de
dwerggroei dan kunnen we vaststellen
dat niet alleen de regelmatige-, maar ook
de onregelmatige dwerggroei in het verle-
den en in het heden een belangrijk crite-
rium voor selectie heeft gevormd. Wc
kennen de onregelmatige dwerggroei in
de korte - soms ook kromme - benen
die zeer functioneel zijn bij het achtervol-
gen van het kleine wild in de holen en ook
de korte koppen met hun specifieke func-
ties bij de vechthonden.

Het spel met de genen voor kortbcnig-
heid en krombenigheid moge voor de on-
derscheiden rasgroepen zeer belangwek-
kend zijn, behoudens een verhoogde
gevoeligheid voor hernia van de tussen-
wervelschijven bij de hypochondroplasti-
sche dieren leidt dit spel tol weinig ge-
zondheidsstoornissen. Anders is dat met
de korte schedels. Ook hier biedt een va-
riatie aan genen de mogelijkheid om de
schedels te laten variëren in lengte en in
breedte en om de onderkaak respectieve-
lijk de bo\\\'enkaak verder terug te laten
wijken. Dc stoornissen in de gezondheid
en in het welzijn van de honden die het
gevolg zijn van deze manipulaties zijn
evenwel talrijk. Daaronder kunnen wor-
den genoemd de vaak zeer onregelmatige

-ocr page 37-

gebitten, de uitpuilende ogen, gesloten
traankanalen en een verlengd pallatum
molle met alle aan deze afwijkingen ver-
bonden gevolgen. Ook de geboortepro-
blemen bij deze breedscbedelige rassen en
de vele huidaandoeningen horen daarbij.
Niet alleen de lichaamsbouw, ook de
huid en de beharing hebben een rol ge-
speeld bij de functionele selectie van
voorheen en spelen ook nu nog een rol bij
de selectie op fraaiheid. De ruime huid en
de lange oren zoals we die met name bij
een aantal rassen van de brakken kennen,
kunnen in het verleden een belangrijke
rol hebben gespeeld bij de warmteregula-
tie. Hetzelfde geldt voor de dichte wollige
beharing van de poolhonden en de daar-
mee verwante Chow chow\'s. Voor onze
hedendaagse huishonden bezorgen deze
bijzonderheden veelal meer last dan
gemak. De vele huidaandoeningen, de
oorontstekingen en de afwijkende oogle-
den bieden hiervan de overtuigende be-
wijzen. Minder overtuigend, maar wel de
aandacht vragend is het voorkomen \\an
maagkantelingen bij de brakachtigen.

De functionele selectie die in het verleden
heeft plaats gevonden heeft zich niet al-
leen gericht op de lichaamsbouw en de
beweging van de honden, ook de zintui-
gen en met nadruk ook de gedragseigen-
schappen hebben een belangrijke rol ge-
speeld bij de keuze van de te gebruiken
dieren. De beschikbare gegevens over
rasverschillen voor wat betreft het
gehoor- en gezichtsvermogen en vooral
ook over het reukvermogen zijn uiterst
boeiend. Voorzover wij momenteel
weten bieden deze gegevens evenwel rela-
tief weinig aanknopingspunten voor de
hier te behandelen stoornissen in de ge-
zondheid van de honden. Ook het ge-
drag, met name het afwijkende gedrag
komt bij de meeste dierenartsen nog niet
over als een primaire veterinaire aangele-
genheid. Voor wat dit laatste betreft be-
ginnen zich evenwel zodanig nieuwe ter-
reinen van activiteit te openen dat we
daar toch bij willen stilstaan.
Het zijn niet alleen extreme verschillen
als tussen de reeds genoemde timide Sa-
luki\'s en de felle Terriërs die als duidelijk
genetisch bepaalde rasverschillen kunnen
worden aangeduid. In grove trekken zijn
reeds duidelijke groepsverschillen waar-
neembaar. Bijvoorbeeld tussen het hoe-
dende en beschermende gedrag bij de
groep van de herdershonden en het opja-
gende en vooral het achtervolgende ge-
drag bij de groep van jachthonden. Na-
dere bestudering van de gedrags-
eigenschappen wijst uit dat evenals
voor de morfologische karakteristie-
ken evenzeer ook een standaard voor de
gedragskenmerken van elk van de afzon-
derlijke rassen geschreven kan worden.
In feite is deze ontwikkeling al in gang
gezet doordat in enkele rasstandaards —
o.a. die van de Duitse Herdershond —
reeds een aantal gedragskarakteristieken
is toegevoegd. De criteria voor de vast-
legging van de karakteristieken van het
gedrag zijn helaas minder concreet en lig-
gen daardoor nog niet duidelijk vast.
Hoewel dat in mindere mate het geval is
als bij de morfologische bijzonderheden
is toch ook bij de gedragskenmerken in
een aantal gevallen sprake van het door-
fokken op bijzonderheden. Een sprekend
voorbeeld daarvan is het aanvallende of
agressieve gedrag. Voor enkele rassen
wordt dit gedrag aangeduid met scherpte.
In deze rassen wordt tot op heden met
resultaat op deze scherpte geselecteerd.
De gewenste scherpte is nodig voor die
africhters die er genoegen in scheppen
een hond tegenover zich te treffen die
alleen met grote dominantie overmees-
terd kan worden.

Afwijkende popuiatiestructuren

ln het voorgaande hebben we gezien dat
er door de eeuwen heen geselecteerd is op
een reeks van onderscheiden eigenschap-
pen van de hond. Als zodanig kunnen
worden genoemd de lichaamsbouw, de
voortbeweging, huid en beharing, het
waarnemingsvermogen en het gedrag.
Praktisch elk ras heeft voor elk van deze
eigenschappen een aantal kenmerken
waardoor de dieren die tot een bepaald
ras behoren zich onderscheiden van die
van andere rassen.

Alleen bij nauw verwante rassen, rassen
die in veel gevallen uit elkaar zijn ont-
staan kan het voorkomen dat de dieren
voor een aantal eigenschappen praktisch
hetzelfde zijn. Echte kenners van die ras-

-ocr page 38-

sen weten wel verschillen op te sommen,
maar voor de meesten is er geen waar-
neembaar onderscheid tussen de Epag-
neul Français, de Heidewachtel en de
Drentsche Patrijshond,
Elk van de kenmerken waardoor een ras
zich onderscheidt van de andere wordt
bepaald door een pakket van verschil-
lende genen. Dat betekent dat er in de
fokkerij geselecteerd is op pakketten van
genen voor elk van de onderscheiden ei-
genschappen. Met de genen waarop ge-
richt is geselecteerd zijn daarenboven
ook andere genen — o.a. genen die nauw-
gekoppeld zijn met de bedoelde genen
meegenomen. Eén en ander heeft tot ge-
volg dat rassen die relatief ver van elkaar
staan ook over sterk verschillende pak-
ketten van genen beschikken.

De rashondenfokkerij heeft tot doel om
uniformiteit in een aantal kenmerken te
bereiken en om deze uniformiteit \\oor
volgende generaties vast te leggen. Dit
wordt bereikt door die honden voor dc
fokkerij te selecteren en met elkaar te
paren waarbij de kenmerken het beste
aan het gestelde doel beantwoorden. De
aard van het kenmerk, het aantal genera-
ties waarin is geselecteerd en de deskun-
digheid bij de selectie zijn vooral bepa-
lend voor de mate waarin het gestelde
doel is bereikt. Als het doel in belangrijke
mate is bereikt dan betekent dat, dat er
een grote mate van uniformiteit bestaat
in de pakketten van genen bij de honden
van dat ras. Genen met een storende in-
vloed op een van de kenmerken zijn zo
goed mogelijk uitgeselecteerd. De geneti-
sche variatie binnen het ras is daardoor
van generatie op generatie steeds verder
teruggedrongen. Dat geldt niet alleen
voor het ras als geheel, het geldt evenzeer
voor de individuele dieren binnen dat ras.
Met name voor de individuele dieren
kunnen dc gevolgen daarvan op den duur
niet uitblijven.

We hebben gezien dat de eigenschappen
van individuele dieren, met name de ken-
merken voor die eigenschappen, door
pakketten van genen worden bepaald. De
genen in deze pakketten functioneren
niet als afzonderlijke eenheden, ze wer-
ken samen. We noemen dat interacties
van genen. Binnen de pakketten van
genen is sprake van interacties tussen de
genen onderling, maar eveneens van
interacties van dezelfde genen met facto-
ren uit het milieu van de dieren.
Als de verscheidenheid van genen binnen
de pakketten terugloopt, dan lopen daar-
mee in \\ersneld tempo ook de mogelijk-
heden voor de interacties van deze genen
terug.

We dienen ons hierbij verder te realiseren
dat genen als regel van invloed zijn op
meer dan een kenmerk. Genen die een rol
spelen bij de pigmentatie kunnen ge-
lijktijdig ook van invloed zijn op het
gehoor- en gezichtsvermogen en op de
vruchtbaarheid. Genen die van invloed
zijn op de ontwikkeling van bloedcellen
kunnen gelijktijdig ook een rol spelen bij
de lengtegroei van de botten. Het uitse-
lecteren van een gen kan hierdoor van
betekenis zijn voor sterk verschillende
kenmerken.

Bij de selectie zoals deze in de praktijk ten
uitvoer wordt gebracht wordt er als regel
wel voor gewaakt dat geen genen worden
uitgeselecteerd die een positief effect heb-
ben op de in de fokkerij primair beoogde
kenmerken. Genen evenwel die een neu-
traal of negatief effect op deze kenmer-
ken hebben worden op den duur wel uit-
geselecteerd. r3e laatste genen kunnen
evenwel cen positieve bijdrage leveren
aan andere, niet primair beoogde ken-
merken. Deze laatste kenmerken kunnen
daardoor tijdens het selectieproces aan-
zienlijk teruglopen in kwaliteit.
Van dit laatste verschijnsel kennen we,
ook in dc hondenfokkerij, verschillende
praktische voorbeelden. Met name in de
nuincriek kleine cn relatief jonge rassen
komen regelmatig verschijnselen voor
van verlies aan vitaliteit en fertiliteit. Een
van dc kenmerken van verlies van vitali-
teit is o.a. een verhoogde sterfte bij de
pups, verlies in fertiliteit uit zich o.a. door
verlies aan geslachtsdrift. Vitaliteit en
fertiliteit zijn eigenschappen die dooreen
groot aantal verschillende genen be-
ïnvloed worden. Dergelijke eigenschap-
pen zijn daardoor bij uitstek kwetsbaar
als er reeksen van genen aan het natuur-
lijke pakket onttrokken worden.
Van deze uitvalsverschijnselen kennen
we verschillende voorbeelden bij de

-ocr page 39-

kleine en jonge rassen. Ook bij de oudere
kleine rassen kunnen deze verschijnselen
zich hebben voorgedaan. De rassen die
wij daar nog van hebben, hebben deze
depressie kennelijk overleefd. Aangeno-
men kan worden dat m deze populaties
op den duur genencombinaties tot stand
zijn gebracht die deze overleving moge-
lijk hebben gemaakt. De numeriek grote
rassen hebben in dit opzicht tot nu toe
minder risico\'s gelopen doordat het daar-
bij mogelijk was om uit andere bronnen
binnen dezelfde populatie te putten zodra
de eerste verschijnselen zich aandienden.
De hier gebruikte voorbeelden tonen aan
dat niet alleen het fokken op eigenaardig-
heden bij de rassen, maar ook het on-
oordeelkundig manipuleren met de ras-
sen tot belangrijke stoornissen in de
gezondheid en het welzijn van de honden
kan leiden.

Genetisch bepaalde defecten

Kunstmatige selectie, zoals deze ook in
de hondenfokkerij wordt toegepast, leidt
tot genetische samenstellingen in de po-
pulatie en ook in de individuen binnen
deze populaties die afwijken van de sa-
menstellingen zoals deze in de vrije na-
tuur, in aanpassing aan het milieu, tot
stand zijn gekomen. In de door de mens
bijgestelde populaties zijn de frequenties
van gewenste genen \\ erhoogd, die van de
op het oog ongewenste genen verlaagd of
geheel geëlimineerd. Met deze processen
van selectie kunnen ook andere genen,
o.a. gekoppelde genen meegesleept wor-
den. Dit geldt niet alleen voor genetisch
gekoppelde genen maar ook voor genen
die min of meer bij toeval bij veel ge-
bruikte fokdieren voorkomen. Niet al-
leen dc gewenste, ook andere genen van
deze fokdieren kunnen een sterke ver-
spreiding in een ras krijgen. Onder deze
gekoppelde of bij toeval aanwezige genen
kunnen er zich bevinden waarvan de
functie door een mutatie verloren is ge-
gaan. In heterozygote toestand levert een
dergelijk defect gen in veel gevallen geen
noemenswaardig nadeel op, in homozy-
gote toestand kunnen dergelijke defecten
evenwel tot ernstige uitvalsvei\'schijnselen
leiden. De heer Stades komt hierop terug
bij de bespreking van de verspreiding van
de nachtblindheid (PRA).

Dergelijke uitvalsverschijnselen ten ge-
volge van homozygotie voor defecte
genen treffen we vooral aan bij rassen
waarbij de fokkers gedwongen zijn, of het
wenselijk achten, om onderling verwante
dieren met elkaar te paren. Met name dit
laatste - deze wenselijkheid doet zich
niet alleen voor bij de numeriek kleine
rassen. In toenemende mate moeten wij
constateren dat de fokkers van honden
van de grote rassen zich meer en meer
gaan concentreren op een intensief ge-
bruik van een beperkt aantal dieren dat
aan de top staat van de fokkerij van het
betreffende ras. De verspreiding van de-
fecte genen voor de stolling van het bloed
is daarvan een klassiek voorbeeld.
Uitvalsverschijnselen ten gevolge van de-
fecte genen treden in de meeste gevallen
pas aan het licht als de defecte genen in
homozygote toestand aanwezig zijn.
Als het defecte gen op het X chromosoom
gelocaliseerd is dan is er bij de mannelijke
zoogdieren geen homozygotie nodig om
de defecten tot expressie te laten komen.
De processen die zich voordoen bij de
verspreiding s an defecte genen van het X
chromosoom zullen nader door de heer
Slappendel worden belicht.

Mutaties kunnen aanleiding geven tot
een volledig uitvallen van de functie van
een gen, ze kunnen evenwel ook leiden tot
veranderingen in de oorspronkelijke
functies van het gen. Dergelijke veran-
derde functies kunnen onder bepaalde
omstandigheden een dominant effect
krijgen. f3at kan met name als de produk-
ten van het gemuteerde gen een storende
invloed gaan uitoefenen op het normaal
functioneren van bepaalde lichaamscel-
len. Dergelijke dominante functiestoor-
nissen behoeven nog niet altijd direct in
het phenotype tot expressie te komen.
Het is mogelijk dat het effect van een
dergelijk dominant gen zelfs in het geheel
niet waarneembaar wordt op het waar-
neembaarheidsniveau van de fokker.
Mevrouw Venker zal daarvan een voor-
beeld behandelen dat betrekking heeft op
de verlamming van de larynx.
Nadere bestudering van de effecten van
deze en andere autosomaal recessieve, X
gebonden en enkelvoudig dominante
genen wijst uit dat volledige uitvalsver-

-ocr page 40-

schijnselen vrijwel nooit, althans vrijwel
nooit direct, bereikt worden. Nachtblind-
heid kan zich op jeugdige of op oudere
leeftijd gaan manifesteren, het kan tot
algehele of tot gedeeltelijke blindheid lei-
den. Bloederziekte kan ernstige stoornis-
sen in de bloedstolling veroorzaken,
maar hoeft beslist niet in alle gevallen tot
dc dood te leiden. Stembandverlamming
kan aanleiding geven tot ernstige be-
nauwdheid, maar kan ook praktisch pro-
bleemloos verlopen. De mate van ernst
van de verschijnselen is afhankelijk van
het rcstgenotype van het betreffende dier
en van het milieu waarin dit dier geplaatst
is. Wij zullen hier het milieu buiten be-
schouwing laten en ons beperken tot het
restgenotype.

Voor wat dit restgenotype betreft kan
worden teruggewezen naar de reeds be-
sproken gegevens dat enerzijds eenzelfde
gen meestal van invloed is op verschil-
lende kenmerken en dat anderzijds prak-
tisch geen enkel kenmerk door slechts een
gen wordt beïnvloed. De mogelijkheid
voor interactie tussen de verschillende
genen die eenzelfde kenmerk beïnvloeden
neemt in het algemeen af met de afname
aan genetische heterogeniteit bij het indi-
\\iduele dier. Bij rassen met een beperkte
fokbasis. maar ook bij rassen die nader-
hand sterk zijn ingeteeld zien we dat de
uitvalsverschijnsclcn meestal eerder en
ook duidelijker tot expressie komen dan
bij de nog sterk heterogene rassen. Bij
deze laatste rassen biedt het gene type
blijkbaar meer mogelijkheden voor inter-
acties die tot compenserende effecten
leiden.

Voorbeelden van genetisch bepaalde de-
fecten als nachtblindheid, bloederziekte
en stembandverlamming kunnen het
denkbeeld oproepen dat de erfelijke ge-
breken veelal enkelvoudig recessief of
-dominant bepaald zijn en daardoor be-
trekkelijk gemakkelijk bestreden kunnen
worden. De hier gehouden bespreking
heeft tot doel gehad aan te tonen dat de
zaken toch niet altijd zo eenvoudig lig-
gen. Ook andere genen en milieufactoren
kunnen een rol spelen bij het tot uitdruk-
king komen van de verschijnselen.
Verschillende andere stoornissen als bij-
voorbeeld de teckelverlamming en de pa-
tella luxatie laten zien dat er zelfs niet
altijd sprake behoeft te zijn van maar één
gen dat hoofdzakelijk verantwoordelijk
is, maar dat rekening moet worden ge-
houden met verschillende genen die een
ongeveer gelijke rol kunnen spelen. Het
meest uitgesproken en ook het meest uit-
voerig bestudeerde voorbeeld daarvan is
de heupdysplasie. De heer Meutstege zal
daar meer uitvoerig op in gaan. f^eze
heupdysplasie veroorzaakt bij een groot
aantal rassen een ernstige mate van func-
tiestoornissen en vooral ook van pijn.
Een grondige bestudering van deze com-
plexe aandoening plaatst ons in feite mid-
den in de vraag, waar we eigenlijk met de
hondenfokkerij mee bezig zijn en hoe wij
inhoud kunnen geven aan onze verant-
woordelijkheid tegenover deze fokkerij.
Het is met name de verdienste geweest
van collega Van dcr Velden om deze vra-
gen bij ons op te roepen.

l.UEK.A l ülfR

1. t cddersen. 1.).: Cloldschakale. (\'iidel und Puschas: Vergleichende Verhaltensunter.suchungen. .Selbst-
verlag \'Verband für das Deutsche Hundcwesen cV\'. Dortmund. 1981.

2. Frijlink. .1. H,: In het spoor van de wolf. Strengholt. Naarden. 1976.
.3. Scnglaub. K.; Wlldhunde Haushunde. Urania Verlag. I.cip/ig. 1978.

4. Thenius. E,: Stammesgeschichte der Saiigctiere. Handb, d. Zool. 8. 1969.

-ocr page 41-

Larynxparalyse bij Bouviers en een fokadvies ter
preventie\'

Lawngea! Paralysis in Bouviers Beige des Flandres and
Breeding Advice to Prevent this Condition

A. J. Venker-van Haagen^

SAMENVAT I ING. [.cirynxpartilysc hij de Bmivier is een neiirogene degeneraiieve :iel<ie, die \\er-
spreid wordl door aiiiosonmie doinintinle overerving. Een plan om een nieuwe populaiie tarynxpara-
Ivse vrije Btmviers samen le stellen en de read ie van de Bouviercluh op dii voorstel worden hes/>roken.

SUMMARY, l.arvngeal par atv sis in Bouviers is a neurogenous degenerative disease transmitted hy
autosomal dominant heredity. ,4 scheme jbr producing a new population oj\' Bouviers free from
laryngeal paralysis and the reaction of the Bouvier C\'luh to this suggestion are discussed.

INLEIDING

In 1972 kregen wij plotseling in kort tijds-
verloop drie jonge Bouviers aangebo-
den, die alle drie dezelfde symptomen
hadden: ze waren na eventjes ravotten al
moe en lagen dan lang na te hijgen, waar-
bij de ademhaling veel duidelijker te
horen was dan bij andere honden. De
verschijnselen verergerden in de loop van
een maand, waarbij de honden zelfs zulke
aanvallen van ademnood kregen dat zij
volgens de eigenaar bijna stikten. Deze
honden waren nog geen zes maanden
oud. Twee kwamen uit hetzelfde nest en
alle drie hadden dezelfde vader.
Bij klinisch onderzoek was een duidelijke
in- en expiratoire laryngeale
Stridor te
horen. Alle drie de honden hadden bij
laryngoscopisch onderzoek een felrode
larynx en ook bij gebruik van zo min
mogelijk anesthesie voor het onderzoek
bleken de stembanden ook bij diepe in-
spiratie niet te abduceren. De stemban-
den waren niet helemaal onbeweeglijk,
maar de stridoreuze ademhaling bleef
duidelijk waarneembaar tot we met een

pmcet, tube of laryngoscoop de stem-
spleet wijder maakten.
De diagnose werd voorzichtig gesteld op
larynx dysfunctie, mogelijk paralyse,
maar dan partieel.

De hulp van een keel-, neus- en oorarts
(drs. H. Venker) werd ingeroepen voor
advies inzake de beste operatieve behan-
deling. De eigenaren werden gewezen op
de mogelijkheid van een erfelijke aandoe-
ning bij hun Bouviers en met dit bericht
naar de fokker van hun honden gestuurd.

Eén van de eigenaren kreeg een nieuwe
Bouvier door de fokker aangeboden en
liet de eerste euthanaseren. Toen hij en-
kele maanden later met zijn nieuwe Bou-
vier voor de deur stond, en die Bouvier
precies dezelfde afwijking had. werd hij
gestimuleerd tot het schrijven van een
waarschuwend artikel in het Bouvier-
blad.

Intussen groeide het aantal Bouviers dat
naar de kliniek gebracht werd met soort-
gelijke klachten, gestadig. De stambo-
men vermeldden steeds een bepaalde reu.

Voordracht gehouden tijden,s het .laarcongres van de K.N.M.v.D. op 2 oktober 1981 te Rhenen.
Mevr. dr. A. .1. Venkcr-van Haagen. Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier. Faculteit der
Diergeneeskunde. Rijksuniversiteit litrecht.

-ocr page 42-

De Bouvierclub. de eigenaar van de reu
en de fokkers werden gewaarschuwd. Er
verscheen van de hand van een andere
eigenaar nog een waarschuwing in het
Bouvierblad. Het daarbij geplaatste com-
mentaar van één van de leden van het
clubbestuur gaf aardig de teneur weer
van de houding van alle tot nog toe aan-
gesproken fokkers: wij Bouvierfokkers
fokken alleen met gezonde honden.
De eerder genoemde reu werd kampioen,
de populariteit van de Bouvier nam een
grote vlucht en de larynxparalyse onder
de Bouviers breidde zich schrikbarend
uit. In twee jaar tijds hadden wij veertig
Bouviers onderzocht en in nog eens twee
jaar, honderd. En dit was ongetwijfeld
slechts het topje van de ijsberg. Nader
onderzoek naar de aard van de afwijking
en de wijze van overerven was geboden.
De geboorte-explosie en het tegenstrib-
belen van de fokkers en hun club maak-
ten onderzoek naar overerving via stam-
boomonderzoek inefficiënt.

Nadat we in het bezit waren gekomen van
een reu en een teef met larynxparalyse en
in het eerste nest van deze twee honden,
vijf van de zes pups larynxparalyse ble-
ken te hebben, werden na overleg met
prof. dr. .). Bouw proefparingen opgezet.
Intussen waren we ook wat wijzer gewor-
den wat betreft de aard van de afwijking.
Uit histologisch onderzoek van Bouviers
met larynxparalyse (drs. S. A. Goedege-
buurc) bleek dat de larynxspieren geatro-
fieerd waren.

De diagnose luidde: neurogene degenera-
tie. In samenwerking met prof. dr. W.
Hartman werden, na enige voorstudies,
alle binnenkomende patiënten met la-
rynxparalyse electromyografisch onder-
zocht. Hieruit bleek dat bij Bouviers vaak
meerdere larynxspieren, abductoren en
adductoren, links en rechts, gedenerveerd
waren. De denervatic was dikwijls par-
tieel. Onderzoek \\an de linkeren rechter
n. recurrens wees uit dat de zenuwen se-
cundair gedegenereerd waren. Tenslotte
bleek bij verder onderzoek dat in de loop
van de eerste drie levensmaanden de cel-
len v an de nucleus ambiguus, zowel links
als rechts, bij deze Bouv iers, degenereer-
den. De larynxparalyse werd geklassifi-
ceerd als een neurogene degeneratieve
ziekte. Uit de resultaten van de proefpa-
ringen was gebleken dat de ziekte autoso-
maal en dominant overerfde.
Met prof. Bouw, die intussen voorzitter
van de Raad van Beheer op Kynologisch
Gebied was geworden, gingen wij weer
terug naar de Bouvierclub. Na enige be-
stuurswisselingen in de club was de situ-
atie in 1980 zo, dat mij een verzoek be-
reikte om een lezing te houden over
larynxparalyse bij de Bouvier voor leden
van de Bouvierclub. Een van te voren met
het Bestuur besproken plan ter bestrij-
ding van larynxparalyse zou aan de leden
gepresenteerd worden, waarna in deeerst-
volgende ledenvergadering over de uit-
voering gestemd zou worden.
Het plan zag er als volgt uit: een zo groot
mogelijk aantal jonge honden uit diverse
goede Bouvierfamilies zouden worden
onderzocht op larynxparalyse door mid-
del van electromyografisch onderzoek.
Dan zou de larynxparalyse-vrije groep
door de geneticus op grootte beoordeeld
worden en zouden de stambomen nog-
maals worden nagekeken op andere erfe-
lijke eigenschappen en gebreken in de fa-
milie. Indien de groep groot en gezond
genoeg zou zijn dan zou uit deze groep
een nieuwe populatie worden gevormd
door Bouviers, vrij van larynxparalyse.
Dus een aparte populatie, gescheiden van
de oorspronkelijke, waar alleen op bo-
venbeschreven wijze onderzochte honden
aan toegevoegd zouden mogen worden.
Dit plan, dat alleen uitvoerbaar is bij een
dominant overervende ziekte, die goed
aantoonbaar is cn voorkomt in een ras
met een grote populatie van brede basis,
is onzes inziens voor het Bouvier-ras in
Nederland noodzakelijk en acceptabel.
De fokkers hebben het echter niet willen
accepteren.

I HnRATlll.\'R

I. Venkcr-van Haagen. .A. .1.: Investigations on the pathogenesis ot hereditary laryngeal patalysis in the
Bouvier. Proefschrift I niv. I trecht. .Nederland. 19X0.

-ocr page 43-

Erfelijkheidsaspecten van hemofilie en conse-
quenties voor de hondenfokkerij\'

Hereditary Features of Haemophilia and their Consequences in
Dog- Breeding

R. J. Slappende|2

SAMENVAll lNG. /> ernsl van hemofilie kan van /amilie lol familie of van ras lol ras sierk
verschillen. Dil heefi niei alleen klinische en prognoslische heiekenis voor de individuele paiiënl, maar
heefi ook consequenlies mei heirekking lol de verspreiding van de ziekie in de populaiie. Dil wordt\'
geïllustreerd aan de hand van gegevens over hemofilie hij Franse hulldoggen en Duitse herders. De
maatregelen die genomen zouden moeten worden ter hestrijding van hemofilie in een hondenpopulalie.
worden beschreven.

SUM MARY. The severity of haemophilia may vary markedly from one fattiily or breed to another.
This is not mererly of clinical and prognostic significance to the individual patient but also has
consequences regarding the spread of the disease atytong the population. The distribution of haemo-
philia A both in a family of French bulldogs and in a population of .4 Isaiians is described as an instance.
The measures that should be adopted to control haemophilia in a canine population are discussed.

De symptomen van hemofilie kunnen
sterk variëren. Honden met hemofilie
hebben een verhoogde neiging tot bloe-
den. Afhankelijk van de aard van een
eventueel trauma kan deze tot uiting
komen in de vorm van omvangrijke sub-
cutane hematomen, of uitgebreide intra-
thoracale, intra-articulaire, intra-abdo-
minale of intramusculaire bloedingen.
Een andere manifestatie is het langdurig
nabloeden uit uitwendige wondjes, bijv.
uit de tandkassen tijdens het wisselen,
uit het nagelbcd ten gevolge van het
inscheuren van een Hubertus-klauwtje
of uit wonden na operatie of ander trau-
tna.

f)e klassieke hemofilie of hemofilie A be-
rust op een synthesestoornis van één van
de stollingsfactoren, namelijk factor
VIII. Waarschijnlijk worden er bij som-
mige hemofiliepatiënten geen factor VIII
tnoleculen gevormd, terwijl er bij ande-
ren iets mis is met de volgorde van de
bouwstenen, de aminozuren, waaruit het
factor VIII molecuul is opgebouwd. Het
factor VIII is daardoor praktisch on-
werkzaam in het stollingsproces (1).
Hemofilie vererft als een recessief ge-
slachtsgebonden kenmerk. Het gen, dat
verantwoordelijk is voor de synthese van
het factor Vlll-molecuul, ligt op het X-
chromosoom.

Een teefje dat op één X-chromosoom een
gen draagt, dat voor abnormale factor
VIII synthese codeert, vertoont klinisch
geen kenmerken van hemofilie. Het nor-
male gen op het tweede X-chromosoom
waarborgt synthese van voldoende nor-
maal factor VIII om een efficiënte bloed-
stolling te garanderen.
Een reutje met een abnormaal gen voor
factor VIII op het X-chromosootn heeft
het fenotype van een bloeder; hij heeft
immers geen tweede X-chromosoom.
Voor de populatiegenetica zijn voorts
twee zaken van belang;

Voordracht, gehouden tijdens het .laarcongres 1981 van de K.N.M.v.D. op 2 oktober 1981 te Rhcncn.
Dr. R. ,1. Slappendel. Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier. Faculteit der Diergeneeskunde.
Rijksuniversiteit Utrecht.

-ocr page 44-

I. Paring van een gezonde reu met een
(symploomioze) draagster resulteert
in beginsel in een nakomelingschap
\\an 50% dochters, waarvan de helft,
wat de hemofilie betreft, genetisch
normaal is, de andere helft draagster
is. en van 50% manlijke nakomelin-
gen waar\\an de helft genetisch nor-
maal is, de andere helft hemofilie
heeft (fig. 1).

Fig. 1. Vererving van hemofilie bij paring van een
draagster met een normale reu.

Carrier (XX„) x normale reu (XY)

Gameten

X

X

XX

Y

XY

Paring van een hcmofiele reu met een
normale teef resulteert in principe in
50% manlijke nakomelingen die allen
hemofilie-vrij zijn en 50% vrouwelijke
nakomelingen die allen draagster zijn
(fig. 2).

Fig. 2. Vererving van hemofilie bij paring van een
normale teef met een hemofiele reu.

normale teef (XX) x hemofiele reu (X^Y)

B

Gameten

X

X

XXg

Y

XY

XY

2. f^c expressie van hemofilie is voor
verschillende families niet identiek.
Dc wijze waarop de volgorde \\an de
bouwstenen van het factor Vlll mole-
cuul verstoord is kan waarschijnlijk
verschillen. Dit zou dan tot expressie
komen als een verschil in restactiviteit
van het tnolccuul. In elk geval is bij
sommige hem ofiliepatiënten deze rest-
activiteit minder dan 1% van de nor-
male activiteit maar kan bij anderen
nog wel 10% of meer bedragen (1).
Voor dc patiënt zelf is dit \\an grote
klinische prognostische betekenis.
Een patiënt met minder dan 1% factor
Vlll activiteit heeft een veel ernstiger

bloedingsneiging dan een patiënt met
10% factor Vlll (1). Verspreiding van
de ziekte over de nakomelingschap
zal echter door een hoge factor Vlll
restacti\\iteit juist worden bevorderd.
De volgende twee groepen patiënten
mogen dit illustreren:
Tussen 1964 cn 1974 werd aan onze kli-
niek, via stollingsonderzoek regelmatig
hemofilie gediagnostiseerd bij Franse
bulldogjes (2).

De patiënten hadden allemaal een ern-
stige bloedingsneiging. Bovendien bleek
bij na\\raag. dat er vaak broertjes, half-
broertjes en neefjes van deze hondjes
waren gestorven onder verschijnselen die
eveneens op hemofilie wezen. Afgezien
\\an enkele patiënten die tijdig een ade-
quate behandeling kregen, hebben we
nooit gehoord van hemofiele bulldogjes
die ouder werden dan 1\'A jaar. Geen en-
kele hemofiele bulldog had dan ook na-
komelingen. De ziekte werd van de ene
generatie op de volgendeovergedragen via
de teefjes (grootmoeder, moeder, dochter,
etc.). Met enkele carrier teefjes werdinten-
tief gefokt. Van de oudste ons bekende
draagster, waarvan alle patiënten via de
vrouwelijke afstammingslijn uiteindelijk
bleken af te stammen, waren in 1972 al
meer dan 200 vrouwelijke nakomelingen
geregistreerd (F1 t m F5). Ondanks deze
grote nakomelingschap was de ziekte als
rasprobleem snel \\ erdwenen toen o.a. via
publicaties, algemeen bekend werd welke
fokteefjes gecompromitteerd waren en
enkele belangrijke fokkers advies waren
komen v ragen. Hoewel het zeker moge-
lijk is dat de ziekte vandaag of morgen
weer ergens opduikt is ons na 1975 geen
enkel nieuw geval van hemofilie onder
Franse bulldogjes meer ter ore gekomen.
De sleutel tot het succes bij de bestrijding
van hemofilie onder de Franse bulldogjes
was de \\olgende:

Wanneer een hondenpopulatie praktisch
constant van om\\ ang is kan men stellen,
dat elke teef gemiddeld één vrouwelijke
nakomelinge heeft in elke volgende ge-
neratie. De kans dat een draagster het
hemofilicgen overdraagt op haar dochter
is 50\'^r. f)e kans dat het gen overgaat naar
de kleindochter wordt dus 25%, naar de
achterkleindochter 12\'/i%, enz. Met an-

-ocr page 45-

dere woorden: indien de reutjes niet bij-
dragen aan de verspreiding van de zielcte.
neigt deze spontaan uit de populatie te
verdwijnen. Voorwaarde is dan wel dat
de teefjes uit de hemotiliefamilie niet in-
tensief voor fokkerij worden gebruikt.
Bij Duitse herders ligt de situatie momen-
teel anders. In de afgelopen 3 jaar hebben
we bij 12 Duitse herders, deels afkomstig
uit Duitsland, hemofilie gediagnosti-
seerd. Bij stollingsonderzoek
in vitro
bleek het stollingsmechanisme minder
ernstig gestoord dan bij de Franse bullen.
Dat de haemorrhagische diathese ook
in
vivo milder was dan bij de bulldogjes
bleek o.a. uit de leeftijd waarop deze pa-
tiënten ons voor de eerste keer ter onder-
zoek werden aangeboden. Deze varieerde
van 4 maanden tot maar liefst 5 jaar. De
gemiddelde leeftijd was 24 maanden.
Bestudering van de familierelatie tussen
de patiënten leerde, dat alle 10 hemofiele
reuen waarvan de afstamming bekend
was, nakomelingen waren van één en de-
zelfde hond. Deze hond, geregistreerd
onder de naam Canto von der Wienerau,
was een reu! (fig. 3).

Q Mate üirectly m Prown hemophilic m Proven hemophilic

compromised by oltspi iriq mole lemole

Bovendien bleek één van de bloeders een
teef te zijn (fig. 3). Hemofilie is bij teven
alleen mogelijk indien beide X-
chromosotnen het hemofiliegen dragen.
Ergo moet niet alleen de moeder van deze
teef een carrier geweest zijn, maar moet
de vader eveneens hemofilie gehad heb-
ben. Uit dc familierelatie tussen de vader
en moeder van deze hond blijkt dit heel
goed mogelijk te zijn (fig. 3).

1.11 FR Al

1. Hougie. C".: Hemophilia and related conditions.
Rundies. R. W. Hcmatologv - 2nd ed. McCiravv
1404-1422. 1977.

2. Slappendel. R. .1.: Hemophilia A and hemophilia
ncc\'sk.. 100. 1(17.\';. (197?).

Er is dus een aantal duidelijke aanwij-
zingen dat bij de Duitse herder niet alleen
teven triaar juist reuen een potentiële
bron voor de verspreiding van hemofilie
vormen. Het gevaar daarbij is dat een
populaire fokreu veel meer nakomelin-
gen kan verwekken dan een fokteef. De
financiële belangen die met zo\'n dier ge-
moeid zijn kunnen bij een populair ras als
de Duitse herder, honderdduizenden gul-
dens bedragen. Genoemde Canto von der
Wienerau was om bepaalde exterieur
kenmerken inderdaad een hooggeprezen
fokreu. De hond heeft dan ook meer dan
200 geregistreerde dochters. Dit zijn alle-
maal carriers!

Er is dus kans dat hemofilie onder Duitse
herders een groot probleem gaat worden,
temeer daar enkele vooraanstaande fok-
kers in Duitsland niet willen weten dat
genoemde Canto von der Wienerau vrij-
wel zeker hemofilie heeft vererfd. Dit ver-
oorzaakt nodeloos leed bij honden en ei-
genaars. Vooral nodeloos, omdat
gerenommeerde fokkers die op deze wijze
hun goede naam op het spel zetten, met
adequate maatregelen hun bedrijf snel
■gezond\' zouden kunnen maken.

Maatregelen, die genomen zouden moe-
ten worden om hemofilie in een honden-
populatie krachtig terug te drijven zijn:

1. Van iedere fokreu, die op grond van
klinische verschijnselen of op basis van
verwantschap met bekende hemofiliepa-
tiënten verdacht is van hemofilie zou in
een erkend laboratorium een normale
bloedstolling vastgesteld moeten zijn al-
vorens zijn dochters definitief in het
stamboek worden geregistreerd en voor
fokkerij gebruikt.

2. Iedere teef die op grond van afstam-
ming (hemofiele vader) of nageslacht (he-
mofiele zoon) als carrier aangemerkt kan
worden, dient uit het stamboek te worden
verwijderd en \\ an fokkerij te worden uit-
gesloten.

3. Het fokken met dochters van carriers
moet sterk worden ontraden.

FUR

In: Williams. W. .1.. Bcutler, F.. Frslcv. A. .1.. and
Hill Book Company. New York. Chap. l.\'iS. pp.

B in a family of t rench bulldogs, lijdschr. Dicrge-

-ocr page 46-

Heupdysplasie bij de hond\'

Hip Dysplasia in Dogs
F. J. Meutstege^

SAMENVA ITING. In een kon overzicht wordt de huidige stand van zaken met betrekking tot de di-
verse aspecten van heupdysplasie (HD) bij de hond weergegeven. De nadruk u ordt gelegd op de grote
verantwoordelijkheid die dierettartsett en hondenfokkers drageti hij de identificatie van ftonden met HD
en het uitsluiten van deze honden van de fokkerij.

Binnen de diverse fok-adviescomtnissies dient een inventarisatie plaats te vinden van alle genetisch
helangrijke factoren per ras en dient geadviseerd te worden over het al dan niet fokken met bepaalde
honden.

SUMMARY. In a short survey, the current knowledge of the different aspects of Hip Dysplasia in
dogs is given, ft is emphasized that veterinarians and dog-breeders have a great responsibility in
identifying genetically dysplastic dogs and to exclude these from breeding. H\'ithin the different breeds,
advisory comtiiittees should work on an inventory of all the genetically important factors in that breed,
and to advise how. or not, to breed with an individual dog.

Heupdysplasie (HD) is een postnatale
ontwikkelingsstoornis, welke zich uit in
een verminderde stabiliteit, en daarmede
meestal leidt tot
Osteoarthrose van het
gewricht.

Hoewel de aandoening reeds gesigna-
leerd werd in de dertiger jaren, heeft zij
toch vooral na de 2e wereldoorlog een
grotere bekendheid gekregen omdat er
zich in tal van grotere rassen meer klini-
sche problemen gingen voordoen. Ook
werd door de toegenomen belangstelling
bij kynologen en dierenartsen meer in-
zicht verkregen in de verbreiding van
Os-
teoarthrose en afwijkende heupvormen
bij honden, die klinisch(nog)geen proble-
men hadden.

Het bleek dat er in veel rassen, bij de
daarvan onderzochte dieren beangsti-
gend hoge percentages abnormale ge-
wrichten voorkwamen: van ras tot ras
verschillend, voldeed 10-90% van de on-
derzochte dieren niet aan de röntgeno-
logische criteria voor een normaal ge-
wricht (7).

Over het voorkomen van klinische klach-
ten ten gevolge van HD zijn maar weinig
objectieve gegevens bekend. Slechts één
analyse, van patiéntenmateriaal van 10
Amerikaanse en Canadese veterinaire fa-
culteiten in de mid-zestiger jaren, toonde
dat 1,7% van 69.245 patiënten heupdys-
plasie had (6).

De oorzaak van de ontwikkelingsstoor-
nis wordt toegeschreven aan een na de
geboorte optredende instabiliteit van het
heupgewricht: de kop van het dijbeen zit
te los in de heupkom (\'laxity\'), ten ge-
volge van een toegenomen hoeveelheid
synoviaal vocht (4, 5) een \'te ruim\' ge-
wrichtskapsel, mogelijk een te lang lig.
teres, en eventueel samengaand met een
veranderde spicrtonus.
De pathogenese is nog onvoldoende be-
kend.

Deze instabiliteit, en het daarmee samen-
hangende patroon van patholoog-
anatomische afwijkingen ontstaat in de
eerste zes levensmaanden, terwijl er al
afwijkingen zijn gezien bij pups van 2 en 3
weken oud (1).

De aandoening is erfelijk bepaald, de ver-
erving is polygeen met een heritability die
bij verschillende auteurs varieert tussen
0.25 en 0,60. Als overige factoren worden

\' Voordracht op 2oktoher 1981 gehouden ter gelegenheid van het Jaarcongres 1981. tevens 128e Algeinenc
Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde te Rhenen (Congres-
thema:\'Diergeneesk undc: Perspecticl cn Horizon\').
2 Drs. F. J. Meutstege. Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier.

-ocr page 47-

vooral variaties in het milieu verantwoor-
delijk geacht, en met name de voeding en
het leefpatroon van de opgroeiende pup
(2). Opvallend hierbij is, dat de risicofac-
tor voor het ontstaan van HD bij de
meeste grote rassen veel groter geacht
wordt dan bij de middelgrote en kleinere
rassen (6).

Bij het vóórkomen van klinische proble-
men kan men 2 groepen patiënten onder-
scheiden.

De jeugdige groep, die op de leeftijd van
4-8 maanden tengevolge van de instabili-
teit een subluxatie of zelfs een luxatie van
het gewricht vertoont, met de bijbeho-
rende gebrekkige locomotie, zoals moei-
lijk opstaan en weglopen, lopen met op-
gebogen rug en afhangend kruis, soms
koehakkige stand, wisselende, soms dui-
delijk eenzijdige kreupelheid, minder uit-
houdingsvermogen en zelfs tempera-
mentsveranderingen. Deze groep zal in
de aansluitende periode van 4 ä 6 maan-
den een ernstige Osteoarthrose ontwikke-
len. die leidt tot de röntgenologische
kwaliteit \'HD optima forma\': een ondiep
acetabulum met exostosen aan de effec-
tief laterale rand. subluxatie of luxatie
van de femurkop, een afgeplatte kop met
een krans van woekeringen, die zich
voortzet langs het Collum. Deze jeugdige
groep heeft vooral in de fase van de insta-
biliteit meer klinische problemen dan
later. Want dan, op 12 ä 16 maanden, is
door de ontstane
Osteoarthrose ook het
kapsel verdikt en de dorsolaterale rand
door osteophytvorming vaak uitge-
bouwd. Daardoor wordt de instabiliteit
weer minder; de hond past zich aan en
redt zich heel behoorlijk tot goed in dc
gegeven omstandigheden.
De groep oudere patiënten is vaak vrij
onopvallend door de jeugdfase heenge-
komen. Doch er heeft zich wèl in die
jeugd een
Osteoarthrose ontwikkeld, die
eerst op latere leeftijd tot meer manifeste
klachten leidt tengevolge van minder li-
chaamsbeweging en een vaak toegeno-
men gewicht. De hond wordt stijver en
heeft gewrichtspijn bij opstaan en langere
geforceerde incidentele inspanning.
De diagnostiek berust op twee pijlers:
klinisch onderzoek aangevuld door een
röntgenologisch onderzoek (pos. I). Op-
vallend hierbij is, dat de ernst van de
zichtbare veranderingen op de foto lang
niet altijd correleert met de mate van de
klinische klachten. Met andere woorden:
bij de prognose van een gegeven patiënt
late men zich liever leiden door de resul-
taten van het klinisch onderzoek en het
verloop van de klachten gedurende enke-
le maanden, dan alleen door de röntgen-
status van de heupen! De prognose va-
rieert natuurlijk ook met het doel
waarvoor het dier gehouden wordt, aan
een diensthond worden andere eisen ge-
steld dan aan een huishond. Een echte
therapie voor HD bestaat niet. Indien er
een behandeling wordt ingesteld is deze
gericht op:

a. De preventie van de gevolgen van een
instabiliteit of (sub)luxatie. Dit betekent
voor de pup, of jonge hond: voedingspa-
troon controleren en normaliseren, het
leefpatroon optimaliseren in de zin van
een actieve spiertraining zonder overbe-
lasting der gewrichten (frequent korte tij-
den spelen, eventueel zwemmen en korte
tijden naast de fiets trainen). Voordat er
arthrotische veranderingen ontstaan kan
een deroterende varisatie-osteotomie van
de proximale femur overwogen worden.
Hiervan zijn goede incidentele ervarin-
gen gemeld, een kritische beoordeling der
ingreep bij een groter aantal patiënten
met een controlegroep heeft echter nooit
plaats gevonden.

b. Revalidatie van een reeds misvormd
en arthrotisch gewricht door het li-
chaamsgewicht te beperken en een actief
leefpatroon voor te schrijven met het
meerdere keren lopen per dag van kortere
afstanden (ook naast de fiets) en zwem-
men.

Extreine beweging moet vermeden wor-
den.

f3it revalidatieregime kan zonodig medi-
camenteus ondersteund worden met pijn-
stillers per os.

Indicaties voor een chirurgische ingreep
bij een osteoarthrotisch gewricht moeten
zeer kritisch worden gesteld. Te denken is
aan een pectineus-myectomie ter onder-
steuning van een niet vorderende revali-
datie bij honden, die tevens een spasmus
in deze spier vertonen. De indicatie voor
een heupkop- en halsresectie moeten

-ocr page 48-

eveneens kritisch worden gesteld, en
vooral worden gereserveerd voor niet te
zware dieren met sterke mechanische be-
perkingen met crepitatie en pijn in het
gewricht. Ook hier is aansluitende revali-
datie essentieel voor het bereiken van een
verbeterde klinische toestand. Tenslotte
is het mogelijk om door middel van een
totale heupprothese een aanzienlijke ver-
betering van de klinische toestand te be-
reiken bij ernstig invalide dieren van de
grote rassen. Terughoudendheid bij de
indicatiestelling is zeer gewenst daar het
een grote cn kostbare ingreep is, en ook
hier een postoperatieve revalidatie essen-
tieel is.

Een screening van jonge pups op HD is
een begrijpelijke wens van fokkers, doch
de hiervoor toegepaste palpatie van de
heupgewrichten blijkt in het algemeen
onbetrouwbaar te zijn. Slechts onder
sterk gestandaardiseerde omstandighe-
den en onder algemene narcose gaf dit
een betrouwbare voorspelling en daarom
is deze palpatie-diagnostiek onder prak-
tijkomstandigheden niet uitvoerbaar.
De preventie van HD berust op twee
pijlers: selectie van fokmateriaal en \'op-
fok\'-begelciding van pups.
Ten aanzien van de selectie moeten
strenge maatstaven worden aangelegd
voor de toelating van ouderdieren tot de
fokkerij: bij de identificatie van heupdys-
plasie door middel van een röntgenologi-
sche screening moet bedacht worden dat
door variaties in de milieufactoren rönt-
genologisch HD-negatieve dieren een ge-
netisch positieve HD status kunnen heb-
ben.

Dit pleit er sterk voor. om in de oordecls-
\\ orming over een hond ook de röntgen-
status van ouders, grootouders en nestge-
noten te betrekken. Voor leidende reuen
m een ras ware een nakomelingen-
onderzoek zeer gewenst. Alleen dan kan
verwacht worden dat door een sterke sc-
lectiedruk het aantal positieve dieren in
een ras op den duur zal afnemen.
Het is de taak van de fokadviescommis-
sies om binnen een ras het totaal aan
erfelijke eigenschappen in onderlinge sa-
menhang te beoordelen. Alleen door de
röntgenbevindingen van
alle onder-
zochte dieren in een ras ter kennis te bren-
gen van de fokad viescommissie, is deze in
staat zich een beeld te vormen van de
HD-situatie en te adviseren hoe sterk
dc selectiedruk op HD binnen dat ras zal
kunnen of moeten zijn.

De tweede pijler voor de preventie van
HD is de begeleiding van de opgroeiende
pup. Uit proefnemingen met pups met
een hoog percentage HD in de afstam-
ming blijkt, dat een snelle gewichtstoe-
name het manifest worden \\an HD pro-
voceert, terwijl het omgekeerde, een
gelimiteerde voeding, het percentage po-
sitieve dieren doet afnemen. Wellicht is
hierbij de meest karakteristieke periode
nog vóór de 6e levensweek te plaatsen. Er
zijn dus argumenten om aan te nemen,
dat het nastreven van voeren voor een
optimale groei minder gewenst is. Veel
voeren betekent nog niet goed voeren.
Een tweede milieufactor, het optimale ac-
tiviteitspatroon voor de pup, is noch in
het algemeen, noch voor de individuele
rassen scherp omschreven: we nemen aan
dat een actieve pup, die niet geforceerd
wordt tot te lange wandelingen, doch vrij
kan spelen, een betere spierontwikkeling
heeft dan een zware en te snel groeiende
pup. Onderzoekingen over bewegingsbe-
perking hebben tegenstrijdige resultaten
opgeleverd.

Over het belang van trauma in de patho-
genese van H D bij de pup is niets bekend.
Omdat de erfelijkheidsgraad van heup-
dysplasie betrekkelijk laag is, dc aandoe-
ning polygeen vererft en het manifest wor-
den \\an deze aandoening sterk van
milieufactoren afhangt, en veelal zelfs
eerst uit een röntgenonderzoek blijkt, is
de bestrijding van HE^ voor veel goedwil-
lende fokkers teleurstellend verlopen,
foch is het dringend gewenst dat de ky-
nologie en de diergeneeskunde dit pro-
bleem gezamenlijk en met grote nadruk
blijven aanpakken, door een zorgvuldige
inventarisatie in de rassen (röntgenfoto\'s
opsturen naar de H D-commissie), als-
mede door een goede samenwerking in de
fokadviescommissies. Goed functione-
rende rasverenigingen zijn hierbij on-
misbaar. en deze dragen een duidelijke
verantwoordelijkheid.

-ocr page 49-

LITERATUUR

U lledhammar. A., Olsson. S. E., Andersson, S. A.. Persson, U.. Pettersson. L.. and Sundgren, P. E.:
Canine Hip Dysplasia: Study of Heritability in 401 Litters of German Shepherd Dogs.
J. Am. Vei. Med.
Ass.. I0I2-I0I6. (1979).

2. l ust. G.. Earrell. P. W.: Hip Dysplasia in Dogs. Cornell Vel.. 67. (4). 447-466. (1977).
-U Lust, G.. Earrell, P. W.,Sheffy, E.. and van Vleek, I.. D.: An Improved Procedure for genetieseleetion
against Hip Dysplasia in Dogs.
Cornell Vei.. b».suppl.7. 41-47. (1978).

4. L.ust. G.. Beilman. W. T.. and Rendano, V. T.: A Relationship Between Degree of L.axityand Synovial
Fluid Volume in Coxofemoral Joints of Dogs Predisposed for Hip Dysplasia.
Am. J. Vel. Res.. 4\\.(l).
.\'^5-66. (1980)

5. Fust. G., Beilman, W. J ., Dueland, D. J., and Earrell, P. W.: Intra-Articular Volume and Hip Joint
Instability in [:)ogs with Hip Dysplasia.
J. Bone and Joini Surg.. 62-A, (4). 576-582. (1980).

6. Priester, W. A. and Mulvihill, J. J.: Canine Hip Dysplasia: Relative Risk by Sex, Size, and Breed, and
Comparative Aspects.
J. Am. Vei. Med. A.ss.. 160. (5). 7J5-739. (1972).

7. Verslag van de commissie voor Heupdysplasia onderzoek bij de hond. Hondemverekl. 36, (3). 79-81.
(1981).

Erfelijkheidsaspecten van progressieve retina
atrofie (PRA) en de consequenties voor de hon-
denfokkerij

Heredilary Features of Progressive Retina! A trophy (PRA) and
its Consequences in Dog-Breeding

F. C. Stades

SAMEN VA 1\' I ING. Progressieve reiina alrofie (PR.4 ) is een verzamelnaam voor een groep erfelijke
neivliesdegeneraiies en kan worden onderscheiden in een cenirale en een gegeneraliseerde vorm.
De cenirale vorm (daghlindheid) wordl gekenmerki door pigmeniophopingen in de pigmenlepilheel-
laag van de reiina. kegelijes alrofie en laier een slaafjes alrofie. uileindelijk lol blindheid leidende.
De gegeneraliseerde vorm (nachlblindheid)wordt gekenmerki door of een slaafjes en of kegelijes dyspla-
sie. luier gevolgd door. oJ uilsluilend een slaafjes en kegelijes alrofie. Blindheid nee. dl op wssen hei je
en 7e levensjaar afhankelijk van hei ras en de vorm. De gegenerahseerde vorm wordl recessief
overgeërjd. l.ijderdeieclie is van grool belang voor de besirijding van de ziekle. Aan de hand hiervan
kan een schalling worden gemaaki van hel aanial dragers, kan een deel van de dragers worden
vusigesleld en kan een dragerschapskans worden berekend. Ook kan de af wijking hesireden worden
door middel van proefparingen om zo hel geneli.sch panoon van de ouderdieren len opzichie van PRA
vasi le slellen.

SUMMARY. Progressive reiinal uirophy (PRA )is u colleciive lerm comprisinga group of heredilary
degeneralive lesions of ihe relinu. .4 ceniral and a generalized form can be differenliaied. The cenlrul
form (day blindness, hemeratopia) is characlerized by accumulaiions of pigmeni in ihe layer of
pigmenied epil helium ofthe retina, atrophy ofthe cones and subsequent atrophy ofthe rods, eventually
lermin.aling in blindness.

The generalized form (night blindness, nycieralopia) is marked by dy.splusiu of the rods and or cones,
followed later by atrophy of the rods and cones, or it may be marked solelv by atrophy ofthe rods and
cones. Blindness occurs between the first and seventh years of life, varying with the breed and form.
Hereditary transmission of the generalized form is recessive. Detection of patients is essential in
controlling the disease. The number of carriers can be estimated on the basis of this detection, part ofthe
carriers can be identified and the likelihood of an animal being a carrier tan be calculated. Ihe condition
may also be controlled hy test matings designed to determine the .genetic patterns of breeding dogs
where progressive retinal atrophy is concerned.

\' Voordracht, gehouden tijdens het Jaarcongres van de K.N.M.v.D. op 2 oktober 1981 te Rhenen.

- Drs. F. C. Stades, Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier, Faculteit der Diergeneeskunde,
Rijksuniversiteit LJtrecht.

-ocr page 50-

Enkele van de vormen van progressieve
retina atrofie (PRA) kunnen goed als
voorbeeld dienen van ziekten met een re-
cessieve wijze van overerven.
PRA wordt als verzamelnaam gebruikt
voor een groep erfelijke netvliesdegene-
raties. Hierbij worden twee hoofdvormen
onderscheiden, namelijk:

1. De centrale vorm of pigment-
epitheeldystrofie, dagblindheid of
tunnelblindheid.

2. De gegeneraliseerde vorm of nacht-
blindheid.

De centrale vorm wordt gekenmerkt
door het optreden van kleine foei van
samengeklonterd pigment van de
pigment-epitheellaag van de retina.
Dit begint ter hoogte van het tapetum
lucidum, juist boven en naast de papil.
Tijdens het verloop van de ziekte nemen
de omvang en het aantal van de foei toe.
Tussen de pigmentophopingen treedt een
verhoogde reflectie van het tapetum luci-
dum op door het dunner worden van de
retina. Dit leidt in het begin van de ziekte,
zo tussen de leeftijd van 3 en 5 jaar tot
minder scherp zien overdag. Een val-
lende, aangeschoten vogel ziet de hond
nog wel. Ligt de vogel eenmaal op de
grond, dan kan de hond hem alleen nog
\'op de neus\' vinden. Na het atrofiëren van
de kegeltjes, worden uiteindelijk ook de
staafjes aangetast en wordt de hond tus-
sen het 5e en 9e levensiaar totaal blind.

De centrale vorm kan in principe bij elk
ras optreden, maar geeft vooral proble-
men bij de Labrador (5) en Golden Re-
triever. de Engelse Cockerspaniel en de
Collie. Deze vorm van PRA vertoont
waarschijnlijk een dominant patroon van
overerven met een variatie in de pena-
trantie (6).

De gegeneraliseerde vorm van PRA
(nachtblindheid) kan m minstens vier
vormen worden onderverdeeld:

a. Een staafjes-kegeltjes dysplasie, later
gevolgd door atrofie, zoals gevonden
wordt bij de Ierse setter. Bij dit ras werd
tevens een deficiëntie in de guanosine 3\'-
5\'-monophosphaat (GMP)-phosphodi-
esterase-activiteit gevonden in de aange-
taste fotoreceptorcellen, met dientenge-
volge een ophoping van het cyclische

G!VIP(2). De blindheid treedt hiertussen
het le en 2e levensjaar op.

b. Een staafjes-kegeltjesdysplasie type
11. gevolgd door atrofie. zoals beschre-
ven is bij de Schotse herdershond. Ook
bij dit ras treedt de nachtblindheid al op
een leeftijd van ca. 8 weken op en zijn de
honden na ongeveer 1 jaar totaal blind
(10).

c. Een staafjesdysplasie, gevolgd door
atrofie van de staafjes en tenslotte ook
van de kegeltjes, zoals gevonden wordt
bij de Noorse elandhond (2). De honden
zijn na circa twee jaar blind.

d. Een staafjes-kegeltjesatrofie of dege-
neratie zoals gevonden is bij de dwerg-
poedel. Hierbij treedt nachtblindheid en
later blindheid rond het 4e respectievelijk
6e levensjaar op.

Uiteindelijk, als alle staafjes, kegeltjes en
netvliesvaatjes geatrofieerd zijn, is de
hond geheel blind. Bij de rassen met een
reeds aangeboren dysplasie van de cellen,
treedt de totale blindheid op, tus-
sen het le en 3e levensjaar. De rassen die
aanvankelijk normaal aangelegde staaf-
jes en kegeltjes hebben, worden pas op ca.
6 a 7-jarige leeftijd blind. Ook de gegene-
raliseerde vorm van PRA kan in principe
weer bij alle rassen gevonden worden,
maar in Nederland worden de grootste
problemen gezien bij de Drentse patrijs-
hond, Labrador- en Golden retriever.
Engelse cockerspaniel en de ruwharige
teckel. De diagnose gegeneraliseerde
PRA wordt ophthalmoscopisch gesteld
op grond van een beiderzijds verhoogde
reflectie van het tapetum lucidum, het
dunner worden van de bloedvaatjes en
een wat bleker worden \\an de papil.
Al deze vormen van gegeneraliseerde
PRA lijken tot nu toe qua wijze van over-
erven een enkelvoudig (autosomaal) re-
cessief patroon te volgen.
Dit is enigermate verwonderlijk, daar het
toch om etiologisch verschillende vor-
men van netvliesdegeneratie(s) gaat, die
niet goed aan verschillen in penetrantie of
in expreSsie kunnen worden toegeschre-
ven. Levens is het merkwaardig, dat bij
kruisingen tussen een Afghaanse wind-
hond en een Ierse setter en een collie en
een Ierse setter (9), allen met PRA, geen
PRA-lijders in de F, werden gevonden.

-ocr page 51-

Er moet dus worden aangenomen, dat de
gegeneraliseerde vormen van PRA, ver-
oorzaakt worden door genen die, op ver-
schillende plaatsen gelocaliseerd zijn.
Voor de bestrijding van erfelijke afwij-
kingen in het algemeen is het allereerst
van belang de lijders op te sporen. Het is
daarom van belang het betreffende ras te
controleren tot de leeftijd waarop men er
zeker van kan zijn, dat de honden geen
PRA (of andere erfelijke afwijkingen)
hebben. In het algemeen betekent dit dat
men, wat de PRA betreft, de hond tot op
5 of 6-jarige leeftijd dient te controleren.
Worden bij de \'PR A-controle\' of bij pa-
tiënten die worden ingestuurd ter bevesti-
ging van de diagnose, lijders gevonden,
dan kunnen daarmee tevens beide ouders
worden aangemerkt als drager. Een fok-
ker of een rasvereniging kan met deze
gegevens een dergelijke recessieve afwij-
king op een drietal manieren bestrijden.

De eerste mogelijkheid is een inventarisa-
tie van de lijders, hun ouders (dus be-
wezen dragers) en hun eventuele ge-
meenschappelijke voorouders. Een
vereniging kan bijvoorbeeld besluiten tot
een negatief fokadvies ten aanzien van
het fokken met lijders. De Drentse pa-
trijshond kunnen we als voorbeeld
nemen om het een en ander te illustreren.
Van dit ras werden tot nu toe913 honden
onderzocht, 88.7% bleek voorlopig vrij
(honden jonger dan 5 jaar) of definitief
vrij. 5,8% bleek PRA te hebben en 5,4%
moest \'voorlopig niet vrij\' gegeven wor-
den. Dit waren honden met kleine afwij-
kingen. mogelijk passend in het beeld van
PRA. Indien aangenomen wordt, dat on-
geveer de helft van deze \'voorlopig niet
vrije\' honden ook inderdaad PR A-lijders
zijn, komt men tot ca. 9% lijders. Bij een
veronderstelling dat we met een \'at ran-
dom\' populatie te maken zouden hebben,
kunnen we met de wet van Hardy-
Weinberg berekenen, dat erzieh dan maar
liefst 42% dragers in de populatie bevin-
den. Indien fokmaatregelen er toe be-
perkt zouden blijven, dat alleen de lijders
van de fokkerij worden uitgesloten, duurt
het alleen al 7 generaties, alvorens de fre-
quentie van voorkomen \\ an de afwijking
onder de 1%-grens kan worden terugge-
drongen (fig. I).

Het zal duidelijk zijn, dat een kampioens-
reu met PRA. die te laat of niet gedia-
gnostiseerd wordt, het programma zeer
ernstig zal vertragen.

In het geval van de Drentse patrijshond is
besloten een tweede, snellere weg te vol-
gen. namelijk door tevens de kans op
dragerschap bij het fokadvies te betrek-
ken. Door de vereniging is besloten alleen
nog verder te fokken met dieren die op
grond van stamboomonderzoek een min-
der dan gemiddelde kans (50%) hebben
om drager te zijn van de erfelijke factor
voor PRA (7).

Bij dergelijke fokmaatregelen zijn er 2
belangrijke factoren die de mogelijkhe-
den van bestrijding beperken:

1. De kwaliteit en de omvang van het
fokmateriaal. Blijft er nog wel voldoende
fokmateriaal over om mee verder te fok-
ken. Dit kan vooral een probleem zijn
indien ook nog andere erfelijke ziekten
zoals HD een rol spelen. Men dient zich
dan af te vragen of met het overgebleven
fokmateriaal nog wel het gestelde fok-
doel (bijvoorbeeld rastype) kan worden
bereikt. Er zullen dan prioriteiten moeten
worden gesteld.

2. De leeftijd waarop de diagnose van
de recessieve afwijking kan worden ge-
steld.

Fig. I. Het effect van selectie in een populatie.

Dieren met de enkelvoudig recessieve afwijking
worden steeds von de fok uitgesloten_

vrije dieren=

Homozygoten

^9%

-ocr page 52-

Bij het voorbeeld van de l^RA bij de
Drentse patrijshond is de leeftijd, waarop
ophthalmoscopisch de diagnose PRA
met zekerheid kan worden gesteld, 4 a 5
jaar. Dit betekent dat men pas dan met
zekerheid iets weet van de inmiddels
reeds 6 a 7-jarige ouderhond. Deze ou-
derhonden zijn dan al bijna te oud om
nog veel invloed op de fokkerij te kunnen
uitoefenen. Het is daarom van het groot-
ste belang om de diagnose zo vroeg mo-
gelijk te kunnen stellen. Een mogelijk-
heid daartoe vormt bijv. het Electro-
Retinogram (ERG).

Dit geeft informatie over de gevoeligheid
voor lichtprikkels van het netvlies. Het
moment waarop de definitieve diagnose
kan worden gesteld kon, met het maken
van een ERG. voor een aantal rassen
worden teruggebracht tot leeftijden tus-
sen de 4 en 16 weken.
Hiermee komen we tot de derde methode
van bestrijding van een enkelvoudig re-
cessieve afwijking, de proefparing. Een
bekende lijder wordt gekruist met een
hond. wiens genetisch patroon ten aan-
zien van de afwijking onbekend is.
Komen er afwijkende pups uit de combi-
natie voort dan kan daaruit geconclu-
deerd worden, dat het geteste ouderdier
minstens drager is. Zijn alle nakomelin-
gen (bij voorkeur 7 of meer) vrij van de
afwijking, dan mag men met grote waar-
schijnlijkheid aannemen, dat de ouder-
hond homozygoot. dus genetisch, vrij is
van de afwijking.

Deze methode is in Engeland destijds met
groot succes toegepast bij de Ierse setter.
Bij dit ras kon men de afwijking echter
ophthalmoscopisch al op zeer jeugdige
leeftijd vaststellen. Dit is dan ook een
belangrijke voorwaarde om deze derde
methode ter bestrijding van een enkel-
voudig recessieve afwijking het best tot
zijn recht te doen komen.

1.1 lERATÜDR

1. Aguirie. G. 1). en Rubin. I.. F.: Rod-cone Dysplasia (1\'rogres.sieve Retinal .Atrophy) in Irisb Setters../.
.1/?;.
l el. Med. A.s.suc.. 166. 157. (1975).

2. Aguiire. (i. D., Färber. 1).. Lolley. R.. Fletcher. R. F. en Chader. (i..).: Rod-cone Dysplasia in Irish
Setters: A defect in Cyclic GMP Metabolism in Visual Cells.
.Sciencc, 201. //.!.?. (1978).

.1. Aguirre, G. f).: Retinal degenerations in the Dog. 1. Rod Dysplasia. Exp. Eye Re.s.. 26. 2.13. (I97H).

4. Aguirre. G. D. en Rubin. I.. F.: 1\'rogressive Retinal Atrophy in Ihe Miniature Poodle: an electrophy-
siologic Study.
J. Am. l ei. Med. A.ssoe.. 160, 191. (1972).

5. Barnett. K. C.: The Diagnosis of Central Progressive Retinal Atrophy in the Labrador Retriever. ./.
.Small .-iiiim. Praei.. 10.451. (1969).

6. Barnett. K, C.: Genctic anomalies of tbe Posterior Segment ol the Canine F.\\e.7 Small .Anim. I\'ruei..
10.451.(1969).

7. Frijlink. .1. H.: Nieuwe foknormen. ()n:e Drem. 15. /.?. (19X0).

8. Parry. 11. B.: Degenerations of the dog\'s Retina V. Ciencrali/ed Progressive Atrophv of uncertain
Aetiology,
lir. .1. Opiilhul.. .t8. 545. (1954).

9. Santos-Anderson. R. M.. Lso. M. O. M.en WolL E. 1).: An inherited retinopath\\ in collies. Invesi.
Opluhalniol. & lis. Sei..
19. 12X1. (19X0).

0. WolL E. D.. Vainisi. S. .Len Santos-,Anderson. R. M,: Inherited rodconedvsplasu in thecollic,./. Am.
l ei. Med.
,-Ls,voc,, 17.1. 133. (I97X).

-ocr page 53-

Discussie onder leiding van prof. dr. A. Rijnberk, naar aanleiding
van de inleidingen in de sectie Kleine Huisdieren

Proj. dr. A. Rijnberk: U heeft vanmiddag een
aantal voorbeelden gepresenteerd gekregen van
erfelijke afwijkingen die bij bepaalde honden-
populaties in Nederland voorkomen. Oaarbij zijn
ook dc maatregelen aangegeven die genomen zijn
of genomen worden om zo\'n erfelijke afwijking
terug te dringen.

U heeft ook kunnen zien dat er nogal wat ver-
schillen zijn in het uiteindelijke resultaat. Dat is
vaak vooreen deel afhankelijk van de medewerking
van eigenaren en fokkers.

Mevrouw dr. .A. J. Venker-van Haagen: Stem-
bandverlamming komt zeker ook bij andere rassen
voor.

Het typische bij bouviers is dat het op jonge
leeftijd voorkomt. We hebben deze ziekte ook vast-
gesteld bij de I.eonbcrger en bij enkele St. Ber-
nards. Iets dat er klinisch erg op lijkt is beschreven
bij Huskics, maar daarvan heb ik nooit EMG\'s
gezien. Ik heb zelf EMG\'s gemaakt bij Leonber-
gcrs cn bij St. Bcrnards, maar bij deze twee rassen
is het voorkomen van laryn.x-paralyse niet op
grote schaal onderzocht.

Van dc Leonbergers hebben we een groter aantal
gehad. Wij hebben bij zeker 15 dieren larynx-
paralyse gezien cn bij 1.3 dieren EMG\'s kunnen
maken en zo kunnen vaststellen dat het beeld over-
een kwam met de partiële larynx-denervatie zoals
bij dc bouviers voorkomt.

Dr.s. i. ./. .Meulsiege: Revalidatie is eigenlijk de
hond laten doen wat hij van nature graag wil. maar
waar hij vaak de kans niet voor krijgt. Het wordt
\\aak \\crgctcn dal grote dieren veelal gehouden
worden in kleine huizen met nauwelijks een
tuin. De dieren gaan dan weliswaar enkele ma-
len per dag uit. maar zc kunnen absoluut niet
het leefpatroon bereiken dal ze onder natuurlijke
omstandigheden zouden hebben cn waarvoor ze
in wezen geselecteerd zijn. Revalidatie betekent
dal jc het gewicht van het dier vrij drastisch moet
beperken en verder dc eigenaar onder ogen moet
brengen dat hij niet alleen \'s avonds cen uur gaat
wandelen, maar dat hij beter 6 tot 8 maal pcr dag
jcn kwartier kan gaan. Bovendien kan hij dan de
hond beter naast dc fiets laten lopen, want ook al
loopt de baas hard, voor de hond is het vaak niet
meer dan slenteren. Zwemmen is heel goed voor de
hond, het is een onbelaste oefening en erg goed
voor dc gewrichten.

Prof. dr. ./. Rouw: Er worden inderdaad veel Neder-
landse honden in Duitse dicrcnartspraktijken ge-
röntgend. Dat is ccn ontwikkeling waar wij niet
zoveel aan kunnen doen. Ik zou verder niet te veel
willen generaliseren.

Duitsland hccfl nel als Nederland dierenartsen
die het wal minder serieus nemen, maar Duitsland
heefl ook erkende instellingen voor HD-onder-
zock waar dc Nederlandse HD-commissie een
goede relatie mee heeft, In december gaan wij
weer naar Hannover om met Duitse collegae ge-
gevens uit te wisselen,

Nederlandse dierenartsen sturen de foto\'s vaak niet
naar de HD-commissie, Daardoor krijgen wij in
Utrecht ook niet het juiste beeld van dc HD-status
bij de verschillende rassen.

Ik maak van de gelegenheid graag gebruik om de
collegae er op te wijzen toch zoveel mogelijk
foto\'s door te sturen naar Utrecht, waardoor het
totaalbeeld van de rassen beter wordt.
Dierenartsen verwachten nogal eens dat de Raad
van Beheer op kynologisch gebied dwingende maat-
regelen zal gaan nemen ten aanzien van de honden-
fokkerij, Het is echter erg moeilijk maatregelen
te treffen volgens welke het verboden zou zijn met
bepaalde honden te fokken.

De Raad van Beheer heeft de sanctiemogelijkheden
om geen stamboom af te geven van honden die
gefokt zijn op een wijze die in strijd is met de
ethische normen voor de fokkerij. Anderzijds staat
de Raad van Beheer zeer aarzelend tegenover het
gebruik van dergelijke sancties, omdat hij van oor-
deel is dat de verantwoordelijkheid voorde fokkerij
ligt bij de fokkers en de ras-verenigingen.
De Raad van Beheer probeert door middel van
voordrachten en informatie de fokkerscn leden van
ras-verenigingen ervan te overtuigen dat hel onjuist
is te fokken met dieren met heupdyplasie of met
andere erfelijk bepaalde gezondheidsstoornissen,

Dr.s. F. J. Meui.siege: Nog iets over het naar
Duitsland gaan van de honden. Het misverstand,
dat de dierenartsen in L:)uitsland die door de off-
ciële instanties erkend zijn bij het beoordelen van
de röntgenfoto\'s, andere criteria aanleggen dan men
in Utrecht doet, moet dc wereld uit,
ln Utrecht beoordeelt men alleen de röntgenfoto\'s,
documenteert hel resultaat en vertaalt dat in een
classificatie.

Vertegenwoordigers van landen die aangesloten
zijn bij de FCI zijn bij elkaar gekomen in Utrecht,
Men heeft een glijdende schaal gemaakt waarin de
resultaten vergelijkbaar zijn, Duitsland vertaalt bet
al dan niet toelaten van lichtpositieve dieren al
naar dc status binnen een ras in een uitslag. Daar-
door kan hcl gebeuren dat een Duitse Herder die
lichlpositief is in Duitsland een negatieve HD-
uitslag krijgt.

Wij houden ons aan de röntgenkwalificatie die we
doorgeven aan de ras-verenigingen cn als die met
lichtpositieve dieren willen gaan fokken hebben we
daar vrede mee.

-ocr page 54-

sterfte bij zeugen door Trepo-
nema hyodysenteriae

Voorgeschiedenis

Op 14 januari 1981 werd de Gezond-
heidsdienst (G.D.) in consult geroepen
op een varkensbedrijf van 50 zeugen en ±
250 mestvarkens.

De huisvesting: op het bedrijf is één
kraamstal aanwezig met Deense kraam-
opfokhokken. Afstand zeugenstal - mest-
stal ± 60 m.

De drachtige en guste zeugen worden in-
dividueel gehuisvest. Na het spenen wor-
den de zeugen groepsgewijs gehuisvest,
met uitloop naar buiten.
De klachten van de eigenaar waren dat,
ondanks goed voeren, de zeugen te mager
en te dor werden. De zogende zeugen
gaven te weinig melk. Hierdoor te hoge
biggensterfte. De zeugen en gelten kwa-
men slecht in oestrus en 4 zeugen hadden
geaborteerd.

Aan de zeugen werd fabrieksmatig be-
reide zeugenmeel verstrekt. Tijdens de
dracht kregen de zeugen 21/, kg. voer al
naar gelang conditie en in de zoogperiode
± 5 kg. al naar gelang de worpgrootte.
De voersamenstelling luidde: ruw eiwit:
15,6%; ruw vet 3,0%; ruwe celstof 6,5%;
lysine 0,78% energiewaarde 0.99. Dit
komt overeen met de voeranalyses ver-
richt door C.I.V.0. en T.N.O. \'
De volgende bloedwaarden werden bij 4
magere dorre zogende zeugen gevonden.

Haemoglobine-gehalte: 11.9, 13.8. 11.8,

11.7 gr %;
Haematocriet: 32, 39, 34, 33%;
Totaal eiwit: 7.7, 8.6, 7.6, 8.4 gr, 100 ml.

Mest- en unneonderzoek leverde geen
bijzonderheden op.

Er kon geen duidelijke diagnose gesteld
worden.

Eind januari begin februari 1981 vond
een TGE-uitbraak op het bedrijf plaats.

Op 12 maan werd de G.D. opnieuw in
consult geroepen.

Op het bedrijf vond acute sterfte onder de
zeugen plaats. Van de 50 zeugen waren 8
inmiddels dood. De zieke zeugen waren
apathisch, vraten niet, hadden ondertem-
peratuur en diarree. De zieke zeugen wer-
den door de praktizerende dierenarts be-
handeld met spiramycine i.m. (therapeu-
tische dosering).

De sectie-uitslag van twee naar de
G.D. gebrachte zeugen was: necrotise-
rende dikkedarm-ontsteking ten gevolge
van dysenterie Doyle. Via de I.F.T.-
methode werd in mestmonsters
Trepo-
nema hyodysenteriae
aangetoond. In-
middels was in de mestschuur ook
dysenterie uitgebroken. Eén mestvarken
stierf ten gevolge van dysenterie Doyle.
Een dag later stierven een zeug en een
mestvarken.

De zeugen werden oraal behandeld met
linco-spectin premix 1 kg. /1000 kg. voer.
De zieke zeugen kregen daarnaast spira-
mycine injecties. Een aantal zeer zieke
zeugen, die niet wilden vreten, werden
met tiamulin-hydrofumaraat via drink-
water behandeld.

De zeugen en mestvarkens werd drie
weken lang linctospectin via het voer
voorgeschreven.

Tijdens bezoek op 18 maart jd. bleek geen
sterfte meer te zijn opgetreden. Er waren
geen zieke zeugen en mestvarkens meer
aanwezig.

Bezoek 5 mei: Er werd sinds begin april
niet meer gemedicineerd. Af en toe een
zeug met diarree. De mestmonsters
waren negatief op Treponema. De condi-
tie van de zeugen was verbeterd.

Op 4Juni werd de G.D. opnieuw in con-
sult geroepen. Opnieuw waren weer en-
kele zeugen doodgegaan ten gevolge van
dysenterie. De zeugen werden opnieuw
behandeld met lincospectin en/ of tiamu-
lin oraal en spiramycine per injectie. Het
resultaat van de medicatie was matig.
Volgens het antibiogram van het C.D.I.
bleek dc geïsoleerde
Treponema hyody-
senteriae
ook gevoelig voor furoxone.

-ocr page 55-

Vandaar dal de zeugen gedurende Iwee
weken een furoxone-behandeling (400
ppm.) via hel voer kregen. Hel resuilaal
van deze behandeHng bleek malig le zijn.
Via analyse van hel voer op furoxone
werd 210-290 ppm. furoxone aange-
toond.

Bezoek 18 juni: ondanks de furoxone the-
rapie opnieuw diarree. De mestmonslers
waren opnieuw positief op Treponema.
Er werd besloten dat de zeugen gedu-
rende 35 dagen lincomycine (110 ppm)
via het voer verstrekt zouden krijgen.
Deze medicatie voldeed goed. Via ana-
lyse van het voer werd 200 ppm. lincomy-
cine aangetoond.

Op 5 en 24 augustus opnieuw diarree
onder de zeugen.

Vanaf eind juli werd geen gemedicineerd
voer meer verstrekt.

De zieke zeugen werden afzonderlijk be-
handeld met spiramycine en of liamu-
lin. Volgens anlibiogram door het C.D
.I.
Rotterdam bleek Treponema hyodysen-
teriae
gevoelig voor carbadox en onge-

Algemeen

Onderzoekingen over het voorkomen
van human-pathogene
V. enterocolHica
en y. pseudotuberculosis bij slachtdieren

Weher, A., l.embe. B.: l.intersuchungen zum
Vorkommen von humanpathogenen >\'.
eme-
rocoiiticu
und >\'. pseudotuberculosis bei
Schlachttieren,
Herl. Miittch. TierärztL
Wschr.. h. I. 5-8. (19HI).

Y. enterocolitica wordt als oorzaak van ente-
ritis, appendicitis, arthritis en erythema nodo-
sum bij mensen meer en meer gevonden.
Aangenomen wordt dat de infectie per os ont-
staat. t^e epidemiologie is echter nog niet ge-
heel opgehelderd. Met het oog hierop wordt
aandacht gevraagd voor nieuwere methoden
van onderzoek.

Door anderen en schrijvers werd aangetoond,
dat de Yersinea\'s door \\arkens \\ia de faeces
worden uitgescheiden. Aangenomen wordt
voelig voor spectomycine, lincomycine
en lylosine le zijn.

Besloten werd om o.a. vanwege de kos-
tenfactor de zeugen le medicineren met
carbadox via hel voer. Deze behandeling
werd medio oktober gestart en wordl tol
op heden 3 november doorgevoerd. On-
danks deze therapie nog af en toe een
zeug met diarree.

Bezoek d.d. 3 november 1981.
De zeugen waren te bleek en te dor. Re-
gelmatig een zeug met diarree.
Gezien de zeugenuilval, 12 van de 50 zeu-
gen, en de persisterende diarree ten ge-
volge van dysenterie (Doyle) heeft de ei-
genaar besloten de zeugen op te ruimen.
De zeugenslallen en mestvarkenslal wor-
den verbouwd lol meslvarkenstallen met
afdelingen, zodat de eigenaar in de toe-
komst uilsluitend mestvarkens gaal hou-
den via hel all in - all out principe.
Uit deze bedrijfsgeschiedenis blijkt dal
Treponema hyodysenteriae bij zeugen tot
een ernstig bedrijfsprobleem kan leiden.

F. T. BouwkampK

dat varkens hierdoor een belangrijke rol zul-
len spelen bij de overdracht van de infectie.
In een onderzoek van schrijvers bij 301
koeien, konden geen Yersinea\'s in de faeces
worden aangetoond, zodat hierbij geen aan-
wijzingen werden verkregen, dat de koe in dit
opzicht als infectiebron voor de mens kan
gelden.

./. /. Terpstra.

Dierenarts bij de (ie/ondheid.sdienst voor Dieren in Overijssel.

Immunologie

Karakterisering van een aantal serumei-
witten van de hond met behulp,van
DEAE cellulose Chromatographie

Whitacre, C. C., Mehl, V. S., and Lang, R.
W.: DEAEcellulosechromatographiccharac-
terization of canine serum.
Comp. Inmnm.
Microh. Inject. Dis..
3, 525-534. (1981)

-ocr page 56-

De auteurs, werkzaam aan de medische facul-
teit van de Universiteit van Columbus, Ohio,
beschrijven de fractionering van hondeserum
met behulp van DEAE (Di-ethyl-amino-
ethyl: Rd.) cellulose chromatografie (een
overigens beslist niet nieuwe methode, die al
velejaren geleden opde Vakgroep Immunolo-
gie voor eenzelfde doel werd gebruikt. De
resultaten zijn echter wel de moeite waard om
hier in het kort te vermelden;
Ref.). De invals-
hoek voor hun onderzoek is overigens typisch
\'humaan-medisch\'; hun interesse voor de im-
munoglobulines van de hond is voornamelijk
gewekt door het voorkomen van een aantal
immunologische ziektebeelden, welke bij
mens en hond vrijwel gelijk zijn, zoals bijv.
monoclonale gammopathie, SLE, etc.
Na de beschrijving van de door de auteurs
gebruikte chromatographische technieken
met DE-52 cellulose worden de resultaten be-
sproken. Het blijkt, dat volgens de door hen
beschreven methode één van de IgG subklas-
sen (IgGa) op betrekkelijk eenvoudige wijze
kon worden geïsoleerd.
Andere resultaten betreffen voornamelijk de
distributie van de verschillende Immunoglo-
bulinen. albumine en transferrine overde ver-
schillende fracties die door middel van chro-
matografie verkregen werden.

J. Goudswaard.

Kangeroe

\'Lumpy jaw\' bij de kangeroe

Butler, R., Burton, J. D.: Necrobacillosis of
macropods - Control and Therapy. Am. Ass.
Zoo. Vet. Ann. Proc. 1980, Washington, 1.37-
140.

Dat \'l.umpy jaw\' of kaakontsteking bij de
kangeroe de belangrijkste doodsoorzaak in de
grote buideldierencollecties vormt, daar is ie-
dereen het over eens; de etiologie is echter nog
niet geheel opgehelderd.
Als voornaamste \'porte d\'entrée\' noetiien de
auteurs het gebied rond de aveolen, waarna
dieper in de kaak gelegen botweefsel wordt
aangetast.

Hoewel in dit artikel alleen h\'usohacterium
necrophorum
wordt genoemd dient tevens
vermeld te worden dat ook
l.umpy jaw-
gevallen beschreven zijn, veroorzaakt door
andere bacteroïdaceae of Staphylococcen:
Ref

De macroscopische laesies worden veelal ge-
kenmerkt door zwellingen op kaak of wangen
doorgaans met necrotisch weefsel of geel-
groene stinkende pus.

Uit een vergelijking tussen meerdere
kangeroe-weiden wordt duidelijk dat de pre-
ventie een belangrijke rol speelt, dat wil zeg-
gen: strikte hygiéne, verwijdering van de fae-
ses bij voeder- en drinkplaats en vermijding
van stress door afstand te houden van het
publiek en het vermijden van vechtpartijen.
Het succes van de therapie hangt in hoge mate
af van een vroege diagnose door het verzor-
gend personeel.

Na immobilisatie met ketamine(IO mg kg)en
xylazine (5 mg kg) volgt een grondige inspec-
tie van de mondholte, gevolgd door radicale
verwijdering van alle losse tandelementen en
necrotisch weefsel.

De open wonden dienen verzorgd te worden
met waterstofperoxide of Betadine-jodium.
Vervolgens dient het dier 6 tot 8 weken lang
parenteraal antibiotica toegediend te krijgen,
waarbij ampicilline, penicilline, chlooramfe-
nicol en oxytetracycline geschikt zijn geble-
ken.

M. T. Frankenhuis.

Kleine Huisdieren

Het aandeel van hond of kat in de epide-
miologie van de door Campylobacter ver-
oorzaakte enteritis bij de mens

Holt. P. E.: The role of dogs and cats in the
epidemiology of human Campylobacter ente-
rocolitis. ./.
Small Anim. Pracl.. (22). 681-
685. (1981).

Campylohaeier fetus ssp. Jejuni (een oude be-
kende onder de naam vibrio-) werd pas recen-
telijk erkend als een belangrijke verwekker
van enteritis bij de mens. Hoewel het epidemi-
ologisch onderzoek nog \'in de kinderschoe-
nen\' staat wordt verondersteld dat deze zo-
onose van meer belang kan zijn dan toxo-
cariasis.

Bij de mens kunnen de soms ernstige sympto-
men (hevige buikpijn en faeces vermengd met
bloed, pus of slijm) aanleiding geven tot een
foutieve diagnose en dientengevolge tot een
overbodige laparatomie.
De infectie verspreidt zich het gemakkelijkst
onder kinderen.

Het percentage geïnfecteerde kinderen met di-
arrhee bedraagt in Engeland 5.1 % (13,9% bij
alle leeftijden).

De pathogeniteit van Campylobacter bij hond
en kat is nog onzeker, wel bleek kunstmatige
infectie bij gnotobiotische pups een lichte en-
teritis te veroorzaken. Onderzoek betreffende
het percentage geïnfecteerde honden en kat-
ten in Engeland le\\ert nogal verschillende cij-
fers op. doch uit de in het artikel gepubli-
ceerde tabel blijkt niet duidelijk hoe groot het

-ocr page 57-

percentage besmette honden en katten werke-
lijk is. Wel kan worden opgemerkt dat het
percentage geïnfecteerde dieren met of zonder
diarrhee niet noemenswaardig verschilt.
De uitscheidingsduur van met Campylobacter
besmette honden of katten is nog niet bekend,
maar deze bleek bij runderen besmet met
eenzelfde serotype tenminste 4 maanden te
bedragen.

Een variatie van Campylobacters kan bij vrij-
wel iedere diersoort worden geïsoleerd, maar
als verwerker van enteritis bij de mens is al-
leen de thermofiele c. coli jejuni groep van
belang en consumptie van besmet pluimvee of
melk is als regel de voornaamste oorzaak van
besmetting; contact met besmette honden of
katten naar schatting slechts in 5% van de
gevallen. Ook dan wordt de infectie meestal
nog veroorzaakt door dieren met diarrhee
(zelden door dieren met normale ontlasting)
en als regel tengevolge van slechte hygiëne
(hond of kat met diarrhee in bed).
Auteur benadrukt dat tot heden toe bij een
zoönose eenzelfde infectiebron voor mens en
huisdier kon worden aatigemerkt. maar dat
een onderzoek naar de besmettingskansen
van het huisdier via de mens nog niet werd
verricht.

Voorts geeft auteur de volgende aanbevelin-
gen:

1. Indien een enteritis bij huisdier en gezin
wordt geconstateerd (tnoeilijke anamnese!;
Ref.) dienen de faeces te worden opgestuurd
naar een laboratorium
gespecialiseerd in het
onder/oek naar het serotype van
Campylobac-
ters.

Bruikbaar voor onderzoek gezien de ge-
voeligheid van het bacterie zijn alleen verse
faeces of een ruim van faeces voorzien rectaal
uitstrijkje. mits gedotupekl in een transport-
medium.

2. Indien het onderzoek positief uitvalt dan
is contactopname met de behandelende medi-
cus van belang, teneinde na te gaan of hier
sprake is van een infectie met eenzelfde sero-
type.

Behandeling van geïnfecteerde dieren is in
ieder geval noodzakelijk gezien de nog onbe-
kende uitscheidingsduur en de kans op een
zoönose. Aanbevolen wordt Erythrotnycine
oraal (hond 40 mg kg lich. gew.) gedurende 5
dagen, of - indien vomitus — Tylosine (45
mg, kg lich. gew.) eveneens gedurende 5
dagen. Controle van het resultaat van de be-
handeling door middel van bacteriologisch
faeces-onderzoek na 1 week. respectievelijk 1
triaand.

4. Daar het niet bekend is in hoeverre die-
ren, waarbij eenmaal een infectie met c. werd
geconstateerd, infectiedragers kunnen wor-
den, verdient het aanbeveling de faeces van
deze dieren bij iedere volgende enteritis op-
nieuw te laten onderzoeken.

5. De eigenaar dient op enkele simpele hygië-
nische maatregelen te worden gewezen, zoals
het reinigen van de handen na ieder contact
met hond of kat en kinderen niet in contact te
laten komen met honden of katten lijdende
aan diarrhee.

H. H. Thalheimer.

Rund

Bevruchtingsresultaten en het gehalte ß-
caroteen in plasma

Jackson, P. S.: A note on a possible associ-
ation between plasma ß-carotene levels and
conception rate in a group of winter-housed
dairy cattle.
Anim. Prod.. 32, 109-111. (1981).

Het is veel onderzoekers reeds opgevallen dat
de bevruchtingsresultaten bij rundvee in de
wintermaanden lager liggen dan in de zo-
mermaanden. Behalve de factoren licht en
temperatuur zal ook
de voeding hierbij een rol
spelen. Nadat enkele andere onderzoeken een
verband hadden gevonden tussen het gehalte
/ï-caroteen in plasma en de bevruchtingsresul-
taten, werd een onderzoek opgezet waarbij 12
FH-koeien gedurende respectievelijk 2, 4 en 5
weken een rantsoen kregen met krachtvoeren
slecht overjarig hooi (bevat geen tot bijna
geen)3-caroteen;
Ref.). Daarna werdendedie-
ren twee keer met
Prostaglandines behandeld
en 72 en 96 uur na de tweede injectie geïnsemi-
neerd. De gehaltes aan /J-caroteen bleken in
het verloop van de proefperiode te dalen bij
alle koeien, hoe langer de dieren op het proef-
rantsoen zaten hoe lager het
ß-
caroteengehalte (marginaal verband). Het
verband tussen het getniddclde )3-caroteen ge-
halte na de proefperiode en de bevruchtings-
resultaten is significant (p < 0,05). Lottha-
tner c.s. (1978) vonden bij rantsoenen, die
weinig of geen /3-carotecn bevatten, een ver-
storing van de ovariële cyclus. Een mogelijke
verklaring, aldus de auteurs, zou kunnen zijn
de rol die /i-caroteen speelt bij de steroidoge-
nesis, o.a. de vorming van progesteron. Uit
andere onderzoeken is duidelijk het verband
gebleken tussen progesteronconcentraties en
de vruchtbaarheid. Hoewel /3-caroteen niet de
enige factor is die een rol zal spelen bij de
lagere bevruchtingsresultaten in de winter-
maanden, dient uit het onderzoek toch de
conclusie te worden getrokken dat de
ß-

-ocr page 58-

caroteengehaltes in plasma voldoende hoog
moeten zijn, voordat de bevruchting plaats-
vindt.

(Onder Nederlandse omstandigheden wordt
vrijwel altijd in meer of mindere mate voor-
droogkuil gevoerd — bevat ± 70 mg /3-
caroteen per kg d.s. — zodat deficiënties vrij-
wel zijn uitgesloten;
Ref.)

G. Benedicius.

Vroeg-embryonale sterfte na niet-
chirurgische overplanting van runder-
embryonen

Renard, J. P., Heyman, Y. en Ozil. J. P.:
Importance of gestation losses after non-
chirurgical transfer of cultured and non-
cultured bovine blastocysts.
Vet. Rec.. 107.
152-154. (1980).

Met behulp van bloedprogesteron-bepalingen
op de 21e, 28e en 35edag, tochtigheidsobser-
vatie twee maal daags, rectaal onderzoek op
de 60e dag en gedeeltelijk door postmortaal
onderzoek werd getracht na te gaan hoe groot
de vroeg-embryonale sterfte was van runder-
embryonen, die op een leeftijd van 10 tot 12
dagen op niet-chirurgische wijze waren over-
geplant in gesynchroniseerde vaarzen.
Van 83 ontvangerdieren waarbij een embryo
binnen 6 uur na de winning was overgeplant
waren afgaande op het bloedprogesteron on-
derzoek 21 dagen na de overplanting 50 ( —
70%) drachtig. Op 28 dagen was nog 63%
drachtig, op 35 dagen 58% en op 60 dagen was
nog 49% drachtig, zodat tussen de 21e en dc
60e dag van de graviditeit 29% van de embry-
onen verloren ging.

Het aantal abortussen in cen later stadium
van de graviditeit was zeer gering.
Overplanting van gedurende 24 uur bij 37°C
bewaarde embryonen leidde tot een sterke
toename van de embryonale sterfte tijdens het
implantatiestadium.

In totaal stierf 46% van deze embryonen tus-
sen de 21e en de 60e dag, waarvan 32% na de
35e dag. Dit wijst er op dat door cultuur van
embryonen
in vilro met name de trophoblast-
cellen beschadigd worden,

,/, Uwland.

Prophylaxis van melkziekte

McMurray. C, H,, Rice, D, A, en McBride, P,
S,; Milk fever control: Comparison ofl-alpha
and vitamin D, in conjunction with induced
parturition,
Vei. Rec.. 107, I88-I9I. (198lf

Door toediening van vitamine D, (10 millioen
IE intramusculair) op de 275e dag van de
graviditeit. gevolgd, indien nodig, door een
injectie met corticosteroiden (30 mg beta-
methasone intramusculair) 48 uur later ter in-
ductie van de partus, kon het optreden van
melkziekten niet worden voorkomen. Pas 4
tol 5 dagen na de injectie was een effect van
vitamine D, op het serum-calciumgebalte
meetbaar, en het is dus mogelijk dat vita-
mine D,. indien toegediend op 7 tot 8 da-
gen voor de partus in plaats van 4 dagen
zoals hier werd gedaan, een betere pre-
ventie tegen melkziekte zou hebben gegeven.
De profylactische behandeling met het vita-
mine D derivaat 1-alpha daarentegen was zeer
succesvol voor de preventie van melkziekte,
l-,Alpha werd toegediend in een dosering van
0,5 mg subcutaan op de 275e dag van de gravi-
diteit, Ook hier werd bij afwezigheid van
symptoinen van een naderende partus op de
277e dag ter partusinductie een injectie met 30
mg betainelhasone i,m, toegediend. Het optre-
den van melkziekieindemet 1-alpha behandel-
de groep was significant lager dan in de met vi-
tamine I), behandeldegroepenindeonbehan-
delde controlegroep, ln de met 1-alpha behan-
delde groep kreeg slechts één koe, die binnen
24 uur na de injectie kalfde, melkziekte. Gedu-
rende de eerste drie dagen na de partus bleven
de gehaltes aan calcium, magnesium en fosfor
in het bloed van de met 1-alpha behandelde
koeien op een normaal peil. Wel was 6 tot 9
dagen na het afkalven een daling van dc
calcium- en fosforgehalten waarneembaar,
mogelijk zou dit te voorkomen zijn geweest
wanneer tevens vitamine D, op 4 dagen ante
partem was toegediend,
ln eerder onderzoek was al aangetoond dat
1-alpha het optreden van melkziekte voor-
komt mils toegediend tussen 2 en 8 dagen
vóór het afkalven. Maar de le verwachten
kalldalutn is moeilijk te voorspellen en het
advies om de injectie te herhalen indien de koe
niet tijdig kalft stuit op het bezwaar dat I-
alpha (evenals trouwens vitamine D,) poten-
tieel toxisch is, Parlusinduelie met behulp van
betamethasone wordt door de auteurs aanbe-
volen als methode om le verzekeren dat de koe
tijdig na de injectie afkalft. Indien toegepast in
een voldoende ver voortgeschreden stadium
van de graviditeit hoeft een toename van het
aantal gevallen van retentio secundinarum
niel gevreesd te worden.
Behandeling in een iels vroeger stadium van
de graviditeit verdient wellicht zelfs de voor-
keur teneinde tc voorkomen dat voorbehoe-
dend behandelde koeien le vroeg na de behan-
deling spontaan afkalven.

J. Uwland.

-ocr page 59-

Varken

Acute ademhalingsbezwaren ten gevolge
van Aujeszky en Influenza

Andries. K.. Pensaert. M. en Vandeputte, J.:
Virologisch onderzoek van varkens met acute
ademhalingsstoornissen.
Vlaams Dierg. Tijil-
schr..
50, (4). 236-241. (1981).

In dit onderzoek werden 35 mestbedrijven en
15 fokhedrijven onderzocht op de ziekte van
Aujeszky en Influenza. Het betrof bedrijven
waarop acute ademhalingsstoornissen zich bij
de varkens hadden voorgedaan.
Hel onderzoek vond plaats door middel van
virusisolatie (34 bedrijven) en door middel
van serologisch onderzoek van gepaarde sera
(16 bedrijven). (Op de fokhedrijven werd met
een geïnactiveerd vaccin geënt tegen de ziekte
van Aujeszky).

De virusisolatie vond plaats uit een meng-
monster van de long, trachea en neusmucosa.
Het serologisch onderzoek ten aanzien van
Influenza werd uitgevoerd met behulp van de
haemagglutinalie inhibitie test, waarbij anti-
stoffen ten op/ichte van het influenza isoiaat
A Swine Belgium 79 1 (Hsw. Nl) bepaald
werden.

De serumneutralisatie test werd toegepast om
Aujeszky antistoffen ten opzichte van het Bel-
gische NS 374 isoiaat aan te tonen.
In heide serologische tests werd van een se-
roconversie gesproken indien de liter van het
tweede monster 4 x hoger was dan de titer van
het serum van in de acute ziektefase verkregen
was óf wanneer in het gepaarde monster wel
en in het eerste geen antistoffen aangetoond
werden.

De resultaten waren als volgt (tabel):

De invloed van de maternale immuniteit
op de enting van biggen met geïnacti-
veerd Aujeszky-vaccin

Wittmann, (i.: Die Beeinträchtigung der
Schutzimpfung von Saugferkeln mit inakti-
vierter Aujeszkyvakzine durch kolostrale Im-
inunität.
Tierärzilichc Umschau. ?<6. 523-528.
(1981).

Drachtige gelten werden 8 en 4 weken a.p.
geent met 2 cc van een geïnactiveerd vaccin op
olie-basis (Nobivac). Na eerste vaccinatie was
sprake van slechts geringe antilichamenvor-
ming. Pas na de tweede vaccinatie trad een
duidelijke stijging op. Serum neutralisatieti-
ters op moment van afbiggen varieerden van
1:8 en 1:294. Colostrumtiters van 1:64 tot
1:2048. Hieruit geboren biggen werden op 3
weken p.p. met een ADV-stam (lO^TCIDj,,)
besmet hetzij direct intra-nasaal hetzij door
middel van \'contactchallenge\'. Serumneutra-
lisatietiters van deze biggen op moment van
besmetting varieerden van 1:32 tot 1:137. Drie
van de acht intra-nasaal besmette biggen stier-
ven. Alle \'contactdieren\' en vijf i.n.-besmette
biggen bleven in leven, hoewel bij een deel van
deze biggen na enkele weken nog AD-virus in
de tonsillen aantoonbaar was.
Vervolgens werden 3 groepen maternaal im-
mune biggen geent met 1 respectievelijk 2 cc
van deze geïnactiveerde entstof op 1 en 5
weken, 2 en 6 weken of 3 en 7 weken leeftijd.
In geen van de 3 entgroepen was sprake van
actieve antilichamenvorming na de eerste vac-
cinatie, in tegendeel, de serumtiters bleven
dalen, wat een aanwijzing is, dat het hier om
"maternale\' titers gaat. Pas nä de tweede en-
ting is er sprake van stabilisatie van het titerni-
veau (en een lichte stijging in de oudste ent-
groep). Zes weken na de 2e vaccinatie (op

Influen/a
pos.

3

4

2
6

Aujeszky en
Influen/.a pos.

.^ujeszky
pos.

aantal
bedrijven

26
9

Virus-
isolatie
Serologie

Virus-
isolatie
Serologie

Mcstbedrijven

Kokbedrijvcn

In 74% van de uitbraken van ademhalings-
stoornissen op deze varkensbedrijven kon één
of heide van deze virussen als oorzaak gedia-
gnostiseerd worden. (Uit differentiaal dia-
gnostisch oogpunt, zou het wenselijk zijn om
meer systematisch onder/oek te verrichten
naar dc rol van het Inlluenza virus bij acute
ademhalingsbezwaren op varkensbedrijven in
Nederland:
Ref.).

,4. C. A. vun E.wsel.

respectievelijk 11, 12 en 13 weken leeftijd)
volgde intranasale challenge.
Gemiddelde SN-titers op dat moment waren
respectievelijk 1:30, 1:32 en 1:40. Geen van de
biggen stierf, hoewel ze allemaal koorts en een
tijdelijk verminderde voeropname vertoon-
den. Schrijver concludeert dat ook dit olie-
adjuvans vaccin niet in staat is bij een eerste
vaccinatie de maternale immuniteit te door-
breken (hoewel naar Nederlandse begrippen

-ocr page 60-

het tijdstip van eerste vaccinatie wel erg vroeg
is gekozen;
Ref.). Met een geïnactiveerd vac-
cin op basis van DEAE-dextraan adjuvans
zou dit wel mogelijk zijn.

A. F. Ch r. Kuiper.

Virologie

Multiple sclerosis komt bij dierenartsen
niet méér voor dan bij andere mensen

Parton. D... Murray, T. J.. and Love, J.: No
increase in multiple sclerosis among veterina-
rians.
New. Eng. J. Med.. 305, 891. (1981).

De auteurs, werkzaam aan de Dalhousie Uni-
versiteit in Halifax, Canada, halen in hun \'let-
ter tot the Editor\' een aantal artikelen aan.
waarin het hondeziektevirus in verband ge-
bracht wordt met demyeliniserende ziekten
(waaronder Multiple sclerosis (MS)) bij de
mens. Teneinde hier een definitief antwoord
op te krijgen, hebben ze in 1980 aan alle 1023
Canadese dierenartsen een vragenlijst toege-
zonden. waarin hen gevraagd wordt mede te
delen of ze bepaalde neurologische ziekten
(gehad) hebben, zoals MS, Parkinson, be-
roerte, etc. Ze gaan er vanuit, dat dierenartsen
waarschijnlijk het meest in aanraking komen
met honden, lijdende aan de ziekte van Carré.
Van de 1023 enquêteformulieren werden er
829 (! - zeer hoog. weer eens bewijzend, dat
dierenartsen trouwe respondenten zijn) terug-
gezonden. Geen enkele dierenarts bleek MS te
hebben, hetgeen in elk geval aantoont, dat
onder dierenartsen niet méér MS voorkomt
dan onder de \'normale\' bevolking in Canada
(= 100 per 100.000).

./. (ioud.swuard.

Voedingsiniddelenhygiëne

Media voor faecale streptococcen

Pagel, J. E. en Hardy. G. M.; Comparison of
selective media for the enumeration and iden-
tification of fecal streptococci from natural
sources.
Can. J. Microbiol.. 26, /320-J.V7.
(1980).

Vijf media voor het kweken van faecale strep-
tococcen werden vergeleken voor wat betreft
opbrengst en selectiviteit. Schrijvers oordeel-
den het nodig om aan de vele onderzoekingen
op dit gebied een nieuw onderzoek toe te voe-
gen. In dit onderzoek werden zowel reincultu-
ren als rioolwateren rioolslib onderzocht. In
lotaal 512 geïsoleerde stammen werden gede-
termineerd.

Uil de resultaten bleek dal de opbrengst van
het KF-medium hel hoogst was maar slechts
819f van de gedetermineerde streptococcen
bleek van faecale oorsprong. Hel Slanetz en
Bartley medium had eveneens een lage selecti-
viteit terwijl het mE-medium een lage op-
brengst had. Het beste medium was het niEn-
terococcus medium. Dil medium had een
goede opbrengst en een hoge selectiviteit (919?
voor de enlerococcen en 93% voor de faecale
streptococcen). Het meest selectief was het
Pfizer Selectief Enterococcus medium (949;
enlerococcen. maar gelet op de vrij lage op-
brengst werd het mEnterococcus medium als
het meest geschikt beoordeeld.
(Jammer dal de Bile Esculine Azide Agar en
de Kanamycine Aesculine Azide Agar niet
meegenomen zijn in dit onderzoek;
Ref.)

J. M. de Kruijf

Voedingsmiddelenhygiëne

Antibiotica residuen in Engeland; een be-
oordeling van specifieke tests

Smilher. R.. Lolt. A. F.. Dalziel. R. W. and
Ostler, D. C.: Antibiotic residues in meat in
the United Kingdom; an assessment of speci-
fic tests to detect and identify antibiotic resi-
dues.
J. Hyg. Camb.. 85, 359-369. (1980).

Lussen 1977 en 1979 werd een onderzoek ge-
daan over het voorkomen van antibiotica in
vlees en organen in Engeland, Er werden 5442
binnenlandse en 972 importmonslers onder-
zocht. De binnenlandse monsters kwamen uil
26 verschillende bedrijven. Hel importvlees
was uil 9 landen afkomstig. Van geslachte
runderen, varkens en paarden werd diafrag-
maweefsel en van schapen nekvlees onder-
zocht.

Voor het opsporen van eventuele antibiotica
werd de zogenaamde vier-platen-test ge-
bruikt. Via deze lest positief bevonden mon-
sters werden verder onderzocht tnel eleclrofo-
lese en dunne-laag-chromalografie. Ier
controle werden 125 negatieve monsters even-
eens met deze twee methoden gescreend.
In 34 (0.639;) van de inlandse monsters en in
85(8,79?) vande importmonslers werden mid-
dels de vier-platen-test remstoffen aange-
toond.

Bij vervolgonderzoek (electroforese en
dunne-laag-chromalografie) werd vastgesteld
dat met uitzondering van 2 monsters er geen
antibiotica verantwoordelijk waren voor de
remzones. 97 Monsters werden als vals-
positief onderkend, dat wil zeggen er waren
andere (natuurlijke) remstoffen aanwezig. De
onderzoekers zetten gelet op deze resultaten
\\raagtekens bü dc microbiologische metho-
des. ./. ,V/. (/(>
Kruijff.

-ocr page 61-

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN
Dier/.ieklenbulletin Nr. 22 van de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van 16 t m 30 november
1981 vermeldt het volgende aantal gevallen van
aangilteplichtige besmettelijke dierziekten in Ne-
derland.

Rotkreupel

Fotaal 15 gevallen in 13 gemeenten.

Groningen

Erics land

Drenthe

Overijssel

Gelderland

Utrecht

Noord-Holland

2 gevallen in 1 gemeente
1 geval

5 gevallen in 4 gemeenten
4 gevallen
1 geval
1 geval
1 geval

Schurft

I otaal 1 geval in Friesland.
Miltvuur

1 otaal I geval in Utrecht.

VARKENSPESF

l.uxcmburR

Op 4 dcccmbcr is opnieuw ccn uilbraak van var-
kenspest gemeld te Bctzdorf Ditmaal betrof het een
mestbedrijf met 39 varkens.

Dc toepasselijke sanitaire maatregelen zijn direct
genomen en alle betrokken dieren zijn onmiddel-
lijk gedestrueerd.

MOND- EN KLAUWZEER
Mozambique

Eveneens met een telex gedateerd 7 december,
lieten de autoriteiten van Mozambique weten, dat
een geval van mond- en klauwzeer, type SAT 2,
was bevestigd op 1 8° 20\' zuiderbreedte,
26° ooster-
lengte.

De ziekte is beperkt gehouden tot een kudde rund-
vee, die in contact geweest was met buffels.
Rusland

Op 30 november is een geval van mond- en klauw-
zeer. type O. bevestigd.

Op een bedrijf in het dorp Sklyarovka, district
Sumi van de Republiek Oekraine waren 109 run-
deren en 35 varkens besmet. Alle besmette dieren
zijn afgemaakt,

In het bedreigde gebied is men overgegaan tot
enting van alle voor de ziekte gevoelige dieren.
De noodzakelijke veterinaire cn sanitaire maat-
regelen om de uitbraak onder quarantaine te bren-
gen, zijn genomen.

Export van dieren, voedselprodukten en ruwe
produkten van dierlijke oorsprong uit het district
is verboden,

AFRIKAANSE VARKENSPEST
Mozambique

Volgens ccn telex van 7 dcccmbcr is op 19° 45\'
zuiderbreedte, 34° 50\' oosterlengte Afrikaanse var-
kenspest geconstateerd.

Alle varkens in het gebied zijn afgemaakt en sani-
taire en veterinair-politionele maatregelen zijn ge-
nomen.

cv

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

1982
Januari:

7 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering schapen.
10 — 15 3. Intern. Konferenz für Ziegenproduk-
tion und -krankhciten, Tucson (USA),
12 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, Vergade-
ring. Gezondheidsdienst voor Dieren, Zwolle;
aanvang 14,00 uur.

Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering Kl. Huisdieren.

Groep Pluimveewetenschappen K.N.M.v.D.
Bijeenkomst, thema; \'NCD - waar staan we?\',
Fawickse Allee II, Wagcningen, aanvang
14,00 uur.

25 — 29 3. Intern. Symposium über Fortpllanzung
beim Pferd (A). Sydney (pag. 49).

21

21

-ocr page 62-

28 Vereniging van Directeuren van Slachthuizxn
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

28 Afd. Gelderland K.N.M.v.D. Afdelingsverga-
dering, \'De Cantharel\', Apeldoorn; aanvang
20.00 uur.

Februari:

2 Groep Geneeskunde van het Varken
K.N.M.v.D. Jaarvergadering, Jaarbeurs Con-
gres Centrum Utrecht; aanvang 10.00 uur.

4 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kring-
bijeenkomst.

9 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering pluimvee.

10 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier. Jaar-
vergadering. Rest. Hoog-Brabant, Utrecht,
aanvang 20.00 uur.

16—17 CLO-studiedagen 1982 (CLO-instituut
voor de Veevoeding \'De Schothorst\').

17 Tagung der DVG-Fachgruppe \'Rinderkrank-
heiten\' über Krankheiten der Kälber und Jun-
grinder (A), Giessen.

18—19 VU Gemeinschaftstagung \'Physiologie
und Pathologie der Fortpflanzung\' (A), Gies-
sen.

18 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering paarden.

22—25 Symposium des BGA \'Zur kritischen Be-
wertung von Mutagentests\'.

Maart:

9 10 5. Charles-River Symposium, Frankfurt
am Main.

14- 26 Breeding, Feeding and Management of
Pigs, Course, Edinburg (pag. 1141 (1981)).

16—17 Symposium \'Fleisch und Fleischerzeug-
nisse\' (A). Mainz.

18 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kring-
bijeenkomst.

18 Klinische Avond. Vakgroep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier.

18 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

24—26 Gesellschaft für Ernärungsphysiologie
der Haustiere \'Die Qualität von I.ebensmitteln
tierischer herkunft\', Giessen.

25 .Afd. Noord-Brabant. Werkvergadering runde-
ren.

31 2 april 10. Jahrestagung der Deutschen Ge-
sellschaft für Parasitologie, Stuttgart.

.April:

6 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering varkens.

20 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering mestkalveren.

20 23 2. Intern. Symposium für tierische Um-
welt, Ames Iowa, USA.

23-30 8th World Congress WSAVA 49th An-
nual Convention AAHA, Las Vegas (pag. 963
(1981), 46).

27 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kring-
bijeenkomst.

30 -2 mei \'Voorjaarsdagen 1982\', Amsterdam.

Mei:

12 ACV-Controle, traditionele Studiedag, Bid-
dinghuizen.

13 Vereniging van I3irecteuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

13 Pluimvee Contact Dag: \'Residuen bij pluim-
vee\'. R.l.V. Utrecht.

14 15 Jahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermedizin, Bern (pag. 932 en
1237 (1981)).

26—27 5th International Symposium on Immu-
nology of Reproduction. Varna, Bulgaria
(pag. 49).

27 31 18. Internationales Symposium über Ge-
schichte der Veterinärmedizin der Welt-
Gesellschaft für Geschichte der Veterinärmed-
izin und der Fachgruppe Geschichte der
Veterinärmedizin der DVG (A). Wien.

Juni:

1 4 5. Europ. Immunologietagung, Instanbul.

3 Nationaal Kampioenschap Kleiduivenschieten
voor Dierenartsen (Boehringer Ingelheim) te
Biddinghuizen.

15 16 25. Internationale Fortbildungsveranstal-
tung der Tierärzte des Bodenseeraumes und
28. Jahreshauptversammlung des Landesverb-
andes prakt. Tierärzte Bayern e. V. im BpT
(A), Oberstdorf.

Juli:

26-31 International Pig Veterinary Society
(I.P.V.S.) 1982 Congres Mexico-City, Mexico
(pag. 721 en 1105 (1981) en 11).

Augustus:

16—19 33. Jahrestagung der Europ. Vereinigung
für Tierzucht (EVT), Leningrad.

22—27 17. Weltgeflügelkongress der WPSA (A)
Posen.

23 27 6. Kongress der Internationalen Gesell
schaft für Veterinär-Radiologie IVRA (A)
Davis (Kalifornien).

29 2 sept. XIV. Kongress der Europ. Verein!
gung der Veterinär-Anatomen, Berlin.

September:

6 10 International Association of Teachers o
Veterinary Preventive Medicine, Arlington
U.S.A. (pag. 415 (1981)).

7 10 XIIth World Congress on Diseases of
Cattle - World Association for Buiatrics, Am
sterdam (pag. 11).

1 I Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

13 17 2nd Congress of E.A.V.P.T., Toulouse
(pag. 1036 (1981)).

18 21 VU International Symposium of the
World Association of Vet. Microbiologists,
Immunologists and Specialists in Infection
Disease, Barcelona.

20- 25 4. Kongress der Intern. Gesellschaft für
Tierhygiene (A), Hogen Tatra (pag. I I).

Oktober:

14—16 28. Jahrestagung der Fachgruppe \'Klein-
tierkrankheiten\' (A), Frankfurt am Main.

18 21 VII International Symposium of the
World Ass. of Vet. Microbiologists, Immuno-
logists and Specialists in Infection Diseases,
Barcelona (pag. 1264 (1981)).

-ocr page 63-

In hel kader van de voorlichting over
onderwerpen die met
diergeneesmiddelengebruik en -misbruik
samenhangen, volgt hier een artikel over
oneigenlijk en verboden gebruik van
diergeneesmiddelen c.q.
bestrijdingsmiddelen, in het bijzonder van
lindaan.

Lindaan is een sterk en breedwerkend
bestrijdingsmiddel tegen vliegen en tegen
ectoparasielen als luizen, teken en
schurftmijten. Hel behoort tol de groep van
organochloorbestrijdingsmiddelen, waarvan
het gebruik in Nederland voornamelijk in
verband met de persistentie van de residuen
en de accumulatie hiervan in de
voedselketen, bijna geheel is verboden.
Voor lindaan bestaat krachtens de
Bestrijdingsmiddelenwet vooralsnog lot I
april 1982 een gedeeltelijke uitzondering.
Wel is het gebruik ervan reeds verboden hij
melkgevend rundvee en bij pluimvee. Een
verdergaand totaal verbod wordt
overwogen in verband met de mogelijke
carcinogene en leratogene effecten. Ten
opzichte van bepaalde alternatieve middelen
kan lindaan gekenmerkt worden als een
stof die relatief langzaam wordt
afgebroken. Daarom geldt in hel algemeen
dan ook een vrij lange
wachttermijn slachtinterval van 30 dagen
en bij schapen zelfs een van 60 dagen.
Het is algemeen bekend, dat in de praktijk
bij diergeneesmiddelen c.q.
bestrijdingsmiddelen de
gebruiksaanwijzingen vaak niet goed
gelezen worden. De neiging om in de
praktijk eerder lindaan te gebruiken dan
alternatieve middelen heeft dan ook te
maken met de veelal onjuiste toepassing
van alternalieve middelen, waardoor de
resultaten daarvan tegenvallen. Het gevolg
is dat men dan weer terugvalt op het
gebruik van lindaan, dat als breedwerkend
middel gebruik vond.

Toename

De laatste vijfjaar is door de surveillance
en door de controle op de
melkconlrolestations geleidelijk een
toename geconstateerd van het illegaal
gebruik van lindaan. Een en ander komt
vooral tot uiting door het steeds frequenter
aantreffen van lindaanresiduen in melk,
waarbij de gestelde residutolerantie (0,2
mg kg) overschreden wordt, soms zelfs
oplopend tot het tienvoudige daarvan.
Omdat het goedkope en doeltreffende
lindaan op veel bedrijven toch al voorradig
is voor niet-melkgevend rundvee, bestaat er
gemakkelijk de neiging dit ook bij
melkgevende runderen te gebruiken.
De indruk bestaat verder dat het middel
o.a. gebruikt wordt bij droogstaande
koeien, die eigenlijk met melkgevend
rundvee gelijkgesteld moeten worden,
omdat men aan de 30 dagen-termijn vastzit.
Hoewel de melkconlrolestations regelmatig
controleren, lijkt een opvoeren van de
frequentie en de intensiteit gewenst.
In het kader van een verantwoord beleid
inzake bestrijdingsmiddelen, dient het gebruik
van lindaan te worden teruggedrongen ten
gunste van stoffen of methoden die minder
aanleiding geven tot residuen in het milieu
en in voedingsmiddelen. Onderzoek naar
alternatieven met een meer specifieke
werking en een snellere afbraaktijd is dan
ook in volle gang. Lindaan kan echter pas
geheel vervangen worden wanneer er
dergelijke alternatieven ontwikkeld zijn.
Om in de tussentijd het onjuiste gebruik
van lindaan aan banden te leggen, is
besloten melk waarin lindaanresiduen
worden aangetroffen niet meer te
accepteren, zulks tot het moment waarop
de melk weer aan de eisen voldoet.

Ook andere middelen oneigenlijk toegepast

In verband met het bovenstaande wordt
hier tevens gewezen op een ander
oneigenlijk gebruik namelijk dat van
Tiguvon, dat in het kader van de
Bestrijdingsmiddelenwet is toegelaten ter
bestrijding van runderhorzel op vee.
Gebleken is dat sommige dierenartsen dit
middel gebruiken voor de bestrijding van
ectoparasielen bij hond en kat, waarvoor
het krachtens evengenoemde wet echter niet

ij^ Piry, -rr.
\\ \'\\r. Lio Li J JD IJO \'^D

AR I/KELENSER/E VD / VHl / KNMvD

Oneigenlijk en verboden gebruik van diergeneesmiddelen c.q.
bestrijdingsmiddelen, in het bijzonder van lindaan

Tiiüsfhr. Diergeneesk.. deei 107. afi. I. 1982

KOMNKl.I.IKi: NtDfRl.ANDSl M ,A.\\I SC H .Al\'l\'l.l VOOR 1)11 l<(i 1-N i;i:S KU N Di:

-ocr page 64-

is toegelaten. Gesteld moet dus worden dat
dierenartsen in overtreding zijn wanneer zij
het middel op honden en katten toepassen,
c.q. wanneer zij dit middel voor dit gebruik
aanbevelen.

Onlangs is een nieuw middel op de markt
gebracht als diergeneesmiddel met de naam
Ivomec. Het middel als zodanig werkt tegen
endo- en ectoparasieten bij rundvee en
wordt uitsluitend aan dierenartsen geleverd
die het per injectie toedienen. Het valt niet
onder de Bestrijdingsmiddelenwet. Het is
werkzaam tegen maag; darmwormen,
longwormen, runderhorzels, zuigende luizen
en schurftmijten.
Uit resultaten blijkt dat het voor
het doel waarvoor het aangewezen is,
een uitstekend middel is. Echter hier
wordt in de gebruiksaanwijzing van de
betreffende fabrikant de dierenarts er
nadrukkelijk op gewezen, dat dit middel
niet toegepast kan worden bij lacterende
runderen, een en ander in verband met de
residuenproblematiek. Voor vlees en
vleesprodukten geldt een wachttermijn van
21 dagen, voor melk en melkprodukten een
van 28 dagen. Hier dus ook weer duidelijk
een verantwoordelijkheid voor de
dierenarts.

Het is in dit kader goed er op te wijzen dat
bij de inmiddels gewijzigde
Bestrijdingsmiddelenwet is bepaald, dat de
apotheekhoudende dierenartsen, in
tegenstelling tot vroeger, niet meer de
vrijheid hebben zelf middelen tegen
ectoparasieten te bereiden of gereed te
maken.

De lijst met toegelaten ectoparasieten is
gepubliceerd in het
Tijdschr. Diergeneesk.,
\\0\\,(24). 1413-1415, (1976).
Voor
aanpassingen in de lijst kan men contact
opnemen met het bureau Toelating
Bestrijdingsmiddelen te Wageningen
(tel. 08370-19001).

De praktici worden bij deze nog eens
dringend verzocht bij het gebruik of het
aanbevelen daartoe van een
diergeneesmiddel c.q. een
bestrijdingsmiddel, steeds grondig na te
gaan of het betrokken middel terzake wel
toepasbaar is en de veehouder omtrent het
toegepaste middel en de consequenties in te
lichten. De volksgezondheid, de gezondheid
van de dieren en ook economische belangen
zijn in het geding.

H. Winckers\'

\\itittinnxv

Ken oecumenisch gezin? wik nn i>r?

Een Collega, hoogleraar te Budapest, bericht mij. dat hij hoopt, dat begin Juni a.s. twee
zijner vier ondervoede kinderen met een transport mee mogen naar Holland en vraagt mijne
medewerking deze (een jongen van 10 jaar. evangelisch en een meisje van 8 jaar. R.C.)ineen
passend milieu onder te brengen. Bij nader onderzoek is mij gebleken, dat deze kinderen
zeker mogen overkomen, wanneer een adres (of adressen) bekend is (zijn) van de familie(s),
welke zich bereid verklaren voor ontvangst. Nadere inlichtingen worden door ondergeteek-
cnde gaarne verstrekt.

Zéér spoedige beslissing is noodig.

H. A. VHRMrt^i rN. Nieuwe Gracht 165. Utrecht.
P.S. Géén kind vertrekt uit Hongarije zonder voorafgaand medisch onderzoek. V.

Tijdschr. Diergeneesk.. 48, 297. (1921).

Voorlichtings-ambtenaar Veterinaire Dienst Veterinaire Inspectie van de Volksgezondheid.

KONINKI.I.IKI-, NHDl RfANDSF. M AA I SCH APl\'1,1 VOOR Ol ERCifiN EE:S KU N Di:

44

-ocr page 65-

(LOiiomfl

Van het Hoofdbestuur

ln de vorige mededeling van het
Hoofdbestuur betreffende de
gezondheidstoestand van collega Moons,
werd de verwachting uitgesproken dat hij
zijn functie geheel of gedeeltelijk zou
kunnen blijven uitoefenen,
rot onze grote spijt is het echter zo dat
deze verwachting niet bewaarheid is.
Op 4 en 25 november 1981 heeft het
Hoofdbestuur en op 3 december 1981 hel
Algetneen Bestuur vergaderd over het
besluit van collega Moons om
om gezondheidsredenen de functie \\an
algemeen secretaris van de K.N.M.v.D. per
I februari 1982 neer te leggen.
Het contract tot regeling daarvan is in
concept gereed en naar het zich laat
aanzien zal dit op korte termijn gesloten
kunnen worden.

Een aspect van de regeling is dat, eveneens

op advies van de artsen, gestreefd wordt

naar het ontwikkelen van de taak van

adviseur van het Hoofdbestuur.

Hel Hoofdbestuur is van mening dat.

\\oorzover de gezondheidstoestand van de

secretaris dit toelaat, een dankbaar gebruik

gemaakt luag worden van de ervaring en

kennis van collega Moons.

Dil temeer daar deze zelf om begrijpelijke

redenen zich zo veel als mogelijk is

daarvoor wil inzetten.

Van de instandhouding van contacten

binnen het beroep en binding met de

K.N.M.v.D. als zodanig, wordt ook uit

medisch oogpuni een gunstig effect

verwacht.

De in genoemde vergaderingen genomen
besluiten omtrent hcl invullen van het
adviseurschap cn de toekomstige werkwijze
cn samenstelling van het secretariaat dienen
echter nog voor een deel nader uitgewerkt
en geconcretiseerd le worden.
Inmiddels is wel besloten dat getracht zal
worden een algemeen secretaris van de
Maatschappij te benoemen, waarbij hel de
bedoeling is dal naast de functie van
algemeen secretaris, de huidige adjunct-
secretarissen een secretaris functie zullen
gaan vervullen.

Dil betekent dat er een nieuwe structuur
ontslaat, waarbij de functie van algemeen
secretaris een andere vorm en inhoud heelt
als v oorheen.

In een van de komende nummers van hel
Tiidschnfl voor Diergeneeskunck zal
nadere aandacht besteed worden aan dit
afscheid van collega Moons. Daarnaast
zult u binnenkort nader geïnformeerd
worden over de wijze waarop aan het
beëindigen door collega Moons van de
functie van algemeen secretaris aandacht
geschonken zal worden.
In dil rijdschrift is een advertentie
opgenomen waarin kandidaten voor de
functie van algemeen secretaris van de
Maatschappij worden uitgenodigd zich lol
de v oorzitter te wenden.

45

KOMNKI I.IKl M Dl Rl .ANDSl M A.-\\ I SC 11 .MM\'I.I VOOR Dl IR ( .1 N 1 I S K1\'M )l

Huüfdhesiuur en Secretariaat van
de K. N. M. D. wensen alle leden
een gelukkig en voorspoedig
nieuwjaar en hopen dat de goede
contacten die in 1981 niet de leden
hestonden in 1982 voortgezet en
uitgebreid zullen worden.

\'Zo moet het niet\' (29)

Op een veehoudersbedrijf werden 3 flacons
met een levend lapine-vaccin tegen
varkenspest (Chinese stam) aangetroffen.
Het vaccin was voor nabehandeling
afgegeven door een op dat bedrijf
praktizerend dierenarts. De dierenarts had
in eerste instantie zelf reeds runderen
gevaccineerd met ditzelfde vaccin, de
tweede vaccinatie moest de boer zelf doen.

-ocr page 66-

Promotie collega P. G. H.
Bijker (Maarssen)

Aan de Rijksuniversiteit Utreclit
promoveerde op 10 december 1981 collega
P. G. H. Bijker. geboren in 1944 te Utrecht
en wonende te Maarssen. Langegracht 29.
tot doctor in de diergeneeskunde op het
proefschrift:

Hygiënische aspecten van eetbare
slachlafvallen.

Collega Bijker begon de studie in de
diergeneeskunde in 1963. Het
dierenartsdiploma werd behaald in 1970.
Daarna volgde aanstelling als
keuringsdierenarts in de gemeente Weert.
Thans is promovendus als wetenschappelijk
medewerker verbonden aan de Vakgroep
Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong
te Utrecht.

Promotoren: Prof dr. J. G. van Logtestijn.
gewoon hoogleraar in de leer der
voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong
ihb. dc keuring van voedingsmiddelen en
prof. dr. D. A. A. Mossel, gewoon
hoogleraar in de leer der voedingstniddelen
van dierlijke oorsprong ihb. de
microbiologie van deze voedingsmiddelen.

Samenvatting van tiet proefschrift

Doel van het onderzoek was de hygiënische
aspecten van dc winning, bewaring cn verwerking
van eetbare slachtprodukten te evalueren, otn
aldus maatregelen aan te geven waardoor de
veiligheid in bacteriologische zin en de
houdbaarheid van deze produkten kunnen
worden verbeterd.

Een groot aantal slachterijen en bewaarplaatsen
van vlees (koelhuizen en diepvriesinrichtingen)
zijn in dit onderzoek betrokken. In deze
slachterijen en bewaarplaatsen werden vele
monsters genomen voor bacteriologisch en
histologisch onderzoek. Een meer fundamenteel
onderzoek werd uitgevoerd naar het gebruik van
bacteriologische \'verklikkers\' om bepaalde
aspecten van de hygiënische kwaliteit te kunnen
meten. Daarnaast werd nog een beperkt
onderzoek uitgevoerd naar de volksvoedsel-
gewoonten in Nederland met betrekking tot
eetbare slachtafvallen. De motivatie voor het
onderzoek is vooral gelegen in de bescherming
van de gezondheid van de consument.
Het resultaat van het onderzoek is dat vele
concrete adviezen met betrekking tot een meer
hygiënisch verantwoorde produktie, bewaringen
verwerking van eetbare slachtprodukten konden
worden gegeven.

bo[iLm[oL

46

(Persbericht Rijksuniversiteit Utrecht)

KONIN Kl l.IKi: M Dt-KI ANDSi: M A.A I SCH.VPl\'l.l VOOR DlLlUiLNLl SktlNDi;

8th World Congress of the
World Small Animal Veterinary
Association/49th Annual
Convention of the AAHA

fhis congress will be held jointly with the
49th Annual Convention ofthe American
Animal Hospital Association (AAHA), in
Las Vegas, Nevada, USA from 23-30 April
1982. Venue Convention Center, Las Vegas.
A giant congress on an American scale:
over 200 hours of high quality educational
sessions, seminars, special programmes,
workshops, A AH,A medi-arcades - two
days of general sessions with simultaneous
translation into .Japanese and Spanish - 12-
16 hours of seminars in French - 6 hours of
seminars in German.

Further information may be obtained from
Dr. L. Touratier. Hon. Secretary ofthe
World Small Animal Veterinary
Association. 15 rue August Buisson, 92250
La Garenne, Colombes, France and from
Dr. Jan Gajentaan, WSAVA,
Representative on the Programme
Committee, 621 River Avenue, Eugene,
Oregon, USA.

N.B. Voor belangstellenden is een voorlopig
programma van de 49th Annual Meeting
.\\AHA verkrijgbaar op het Bureau van de
K.N.M.v.D.

-ocr page 67-

Studentenjaar 1941 — Ver-
slag van een veterinaire
bijeenkomst

September 1941-1981

In onze grote Koninklijke Nederlandse
maatschappij voor diergeneeskunde, die
onderverdeeld is in kringen, afdelingen en
groepen, heeft bij een kleine groep leden
een, naar wij dachten, uniek feit plaats
gehad. Het betreft een groepje veterinairen,
die in 1941 hun vee-artsenijkundige studie
in Utrecht begonnen, 40 jaren geleden, 42
man en 3 vrouwen groot. Heren
hoogleraren schudden hun hoofden: "Hoe
moet dat met zoveel studenten, hoe komen
ze ooit allemaal aan hun brood?\'
Het was in het begin van de oorlog. Voor
de Utrechtse universiteit was het reeds een
donker jaar; de Leidse universiteit en de
r.H. Delft waren reeds in 1940 door de
Duitse bezetter gesloten, de
studentenverenigingen waren op alle
universiteiten verboden. Maar vol
optimisme begonnen deze 45 studenten aan
hun studie.

Om de dreigende isolatie het hoofd te
bieden die ontstond door het wegvallen van
de grote studentenverenigingen, nam de
D.S.K. en D.I.G. de gemeenschapstaak
over om de eerstejaars op waardige wijze te
ontvangen. Dit had tot gevolg, dat de
veterinaire studenten uit dat jaar een
sterkere band met elkaar kregen. Dat kwam
in de daaropvolgende oorlogsjaren /eer van
pas. De Duitse bezetters hielden razzia\'s,
hel verbod tot verder studeren kwam af,
loyalileitsverklaring en meldingsplicht voor
dwangarbeid in Duitsland. Men dook
onder, werkte in de illegaliteit, saboteerde
op velerlei manieren. Enkelen hebben dan
ook een zware tol betaald in die tijd. Van
het jaar 1941 zijn er drie mensen
omgekomen in de oorlog, er zijn er ook die
gevangen hebben gezeten.

Al de oorlogsellende, die op die studenten
een diepe indruk maakte, schiep een
geestelijke band en maakte hun sterk
genoeg voor moeilijke omstandigheden in
hun verder leven. En zo eindigde tenslotte
deze nachtmerrie. Zij zagen elkaar terug in

41

kioii

september 1945. Enkelen zwaaiden om,
enkelen kozen een andere levensrichting, de
oorlog had wel een effect gehad. Eenentwintig
mannen en één vrouw gingen door. Zij
hadden geleerd wat vriendschap betekende.
Door de jaren heen heeft deze verwantschap
bestaan, in welke divergerende richtingen
hun beroepsleven ook verliep.
De band van het jaar vond zijn uitdrukking
in regelmatige reüniën aanvankelijk om de
5 jaar, later om de 2 jaar omdat de leeftijd
zijn tol begon te eisen.
Bovenstaande voorgeschiedenis is
geculmineerd in een reünie in Zwitserland
ter gelegenheid van de aankomst als
Utrechtse melkbekken in de collegezaal van
prof Krediet. Veertig jaar geleden kozen wij
voor een gemeenschappelijk beroep. Dit feit
werd gevierd door 12 voormalige
veterinaire studenten van 1941 (we waren er
niet allemaal, enkelen waren wegens
persoonlijke omstandigheden verhinderd),
tezamen met onze echtgenoten met als
middelpunt het chalet van Gerard en Nettie
Gouda Quint. In deze sfeer van openheid
en wederzijds vertrouwen kon ieder zich
geheel laten gaan en genieten van eikaars
gezelschap. Het is niet goed mogelijk om de
uitgelaten sfeer te schetsen, maar de
jeugdige uitgelatenheid was weer aanwezig,
net als voorheen. Genoeg zij te vermelden
dat de Zwitserse Alpen gloeiden van
Hollandse warmte. Begunstigd door
prachtig weer en schitterende natuur
hebben we een veelzijdig en afwisselend
programma gehad naar ieders smaak, vele
wandelingen en excursies, uitstekende
maaltijden en drinkgelagen (wijn), vielen 40
jaren weg.

Als jonge studentenvrienden, weliswaar
versleten door ons mooie beroep, waren we
bij elkaar. Dc vriendinnen namen net zo
uitgelaten deel aan deze veterinaire
uitgelatenheid; onvergetelijke bezegeling
van 40 jaar vriendschap, studie en werk.
Het was in één woord geweldig.
We wilden onze organisatoren (NN\'s) bij
de/.e hartelijk dank zeggen, en misschien
over 5 jaar..... Wederom?? Wij hopen er op.

47

KONINKI,i.iKi; m:i)i:i<i andsi: m.a.aisc ii.M\'pi.i voor dii rcü ni i ski ndi:

De rapporteur E. M. Dufour.

-ocr page 68-

Verslag van het niet-
wetenschappelijk gedeelte van
het jaarcongres gehouden op
2 en 3 oktober 1981 in het
Congrescentrum van
Ouwehands Dierenpark te
Rhenen

Vrijdag 2 oktober

Na de welkomstwoorden, officiële opening,
jaarrede e.d. werden de circa 100
deelneemsters in de Treetop-zaal
verwelkomd door Myra Zantinga.
voorzitster van de afdeling Utrecht van de
.Nederlandse Vereniging van
Dierenartsvrouwen en lid van de
Congrescommissie. Hierna leidde de
landelijke voorzitster van de Nederlandse
Vereniging van de Dierenartsenvrouwen
Marianne l.itjens de heer ir. S. v. d. Weele.
projectleider en veiligheidsfunctionaris bij
Gist Brocades te Delft in. die een
voordracht hield over hel DNA
recombinant onderzoek.
Het DN,\'\\ \\an de lichaamscellen is de
drager van dc erfelijke eigenschappen, aldus
ir.
V, d. Weele. Erfelijk is vastgelegd hoe
een cel is opgebouwd en hoe een cel groeit.
Dit alles geschiedt door enzymen die als
fabrieken fungeren. Elk stukje van het
DNA geeft opdracht voor de produktie van
een bepaald enzym of eiwit. De
recombinant DNA van een lichaamscel in
een andere cel. bijv. een bacterie. Op die
manier kan men bij een bacterie de
genetische informatie inbrengen om een
bepaald eiwit le produceren. Een voorbeeld
van een praktische toepassing van deze
techniek is de produktie van een menselijk
groeihormoon of insuline.

48

Nadat ir. \\ . d. Weele de vele vragen had
beantwoord bedankte Marianne l.itjens
hem en liet haar dankwoord vergezeld gaan
van een boeket bloemen.
Gezamenlijk met de deelnemers van het
wetenschappelijk gedeelte werd de
uitstekende lunch gebruikt. Hierna ging
men naar het dolfinarium om van een
boeiende dolfijnenshow te genieten.
Na afloop van de show splitste de groep
dames zich om deel te nemen aan de
verschillende excursues. Per bus vertrokken
circa 50 dames naar Amerongen om onder
deskundige leiding het Kasteel aldaar te
bezichtigen. Begunstigd door mooi weer
kon men daarna buiten genieten van een
kopje thee.

De overige deelneemsters werden naar
Utrecht gebracht voor een bezoek aan de
Faculteit der Diergeneeskunde. Een
gedeelte van de groep bezocht onder leiding
van professor De Vries de Vakgroep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier. De
overige dames gingen een kijkje nemen bij
de Vakgroep Algemene Heelkunde en
Heelkunde der (irote Huisdieren. Hier werd
onder leiding van professor Kersjes een
rondgang door de stallen en langs de
manege gemaakt. Na afloop werd de
groepen thee aangeboden.
Een voortreffelijk diner en een avondfeest,
verzorgd door o.a. het salonorkest Van
Kooten. tnet een optreden van zangeres
Marjol Flore, de goochelende dierenarts
Winkel en een volksdansgroep bestaande
uit medewerkers(sters) van de Vakgroep
Verloskunde. Gynaecologie en K.1. besloot
de eerste dag.

Zaterdag 3 oktober

Na de ontvangst met koffie hield dr. .1.
Engelsma, zoölogisch-directie-assistent \\an
het Dierenpark, een Interessante lezing met
dia\'s over Ouwehands Dierenpark.
De in het park praktizerende dierenarts jhr.
.A. W. van Foreest vertelde over zijn werk
en liet dia\'s zien van verschillende
ziektegevallen en de behandeling hiervan.
Daarna volgde een rondleiding door enige
gedeelten van het park en werd hel fraaie
aquarium bezocht.

Tot slot van dit geslaagde congres werd
gezamenlijk een lunch gebruikt.

Macchiene Roennk-Bolhuis.

.Secretaresse afdeling Utrecht.

KOMNKI I.IKI M Dl Rl.WDSI VI .X.A I SC I i .M\'l\'l.l VOOR 1)11 KOINI I SKI M)I

-ocr page 69-

XXII World
Veterinary
Congress

August 21-27, 1983
Perth, Australia

Poster session will run continuously for the
fi\\\'e days of the Congress and replace the
previously offered \'Short Communication\'
session. The submission and acceptance ol
posters will be organised through the
Associate Member Group (Special Interest
Group) of the World Veterinary
Associalion. Details of the poster sessions
have not yet been finalised. Further details
will be published.

News from National and
Associate Members W.V.A.
Australia

Ihe Ihird International Symposium about
Equine Reproduction will be held al the
Seymour Centre, University of Sydney,
Australia from 25-39 January 1982. j\'he
Symposium will be conducted in English.
I he number of participants will be limited
to 220. Scientistis working in this field may
submit new papers together with a short
summary (300 words) for the following
topics: Stallion and A.l. (Convenor: Dr. B.
W. Pickett. Animal Reproduction
Laboratory, Colorado Stale University.
Fort Collins. Co 802523. USA). - Pregnant
Mare: (Convenor: Dr. W. R. Allen, Animal
Research Station, 307 Huntingdon Road,
Cambridge, LLK, - Non-pregnant mare:
(Convenor: Dr, J, P, Hughes, Department
of Reproduction, School of Veterinary
Medicine. University of California. Davis.
CA 956. USA, - Perinatal period and foal
te weaning (Convenor: Dr, P, D, Roosdale,
Beaufort Cottage Stables, High Street,
Newmarker, Suffolk, l\',K. - Poster session:
(Convenor: ProL R. M. Butterfield.
University of Sydney, Department of
Veterinary Anatoiny. Sydney. New South
Wales. Australia,
I hose interested in the
symposium but who are not submitting
scientific contributions may apply to Miss
■A, M, Best, Secretary, Local Arrangement

Committee, P,0, Box 371, Artarmon. New
South Wales 2064. Australia: Tl, (02) 41 1-
2925,

Bulgaria

Fhe International Coordination Committee
for Immunology of Reproduction and the
International Society for Immunology of
Reproduction will be holding their fifth
International Symposium on Immunology
of Reproduction from 26 to 27 May 1982
at the Frederick Joliot-Curie International
House of Scientists, Varna, Bulgaria,
The programme will include discussions on
strategic trends in reproductive
immunology, immunological nature of the
reproductive process, regulation of the
immunological processes in reproduction,
in vitro fertilization and embryo transfer,
gene engineering, hybridoma cells, the
system of qualification of young scientists
in reproduction immunology,
standardization of nomenclature in
reproductive immunology, etc.
The Organizing Committee would welcome
participation of WVA members in the
Symposium. For further information,
please apply to: 5th International
Symposium on Immunology of
Reproduction, c o Institute of Biology and
Immunology of Reproduction and
Development of Organisms. Bulgarian
Academy of Sciences. 73, Lenin Ave., 11 13
Sofia. Bulgaria, tel.: 72-00-46. 72-23-81
(ext. 43 48 60).

49

KOMNKI l.lKf Nl 1)1 Kl ANDSl M A A I S( 11 AI\'I\'I.I \\()()R I )l I l<(. I N 1 I S K T N l)i:

World Veterinary Poultry
Association

7th C ongress of the W orld Veterinary
Poultry Association

I he 7th Congress of the World Veterinary
Poultry Association (WVPA) was held in
the Hotel Scandinavia. Oslo. Norway, from
1st to 3rd ,Iuly 1981 at the invitiation of the
Norwegian Veterinary Association, and was
attended by about 230 active participants
from 35 countries.

-ocr page 70-

The opening adress was given by Dr.
Skjolaas, Under-Secretary of State at the
Ministry of Agriculture, who reviewed the
objectives of Norwegian Agricultural pohcy
— not only to produce food but also to help
stabilise population settlements and ensure
full employment - and the place of
poultry production in the economy.
During the scientific programme, over 50
papers were given on a wide range of
subjects, including four invited papers: The
world of poultry diseases - by Dr. P. M.
Biggs (U.K.), Recent advances in avian
immunology and the immunological control
of disease - by Dr. E. R. Kaleta (W.
Germany). Recent advances in disease
control b> hygiene and eradication - by Dr.
W. J. Roepke (Netherlands), and Recent
advances in the genetics of disease
resistance - by Dr. L. B. Cittenden
(U.S.A.). All papers were given in English,
with printed abstracts provided in English.
French and German.

The General Meeting of the W.V.P.A. was
held on 1st July with Dr. B. R. Burmester
presiding and about 200 members present.
In his report. Dr. Biggs. Secretary-
Treasurer. reported that iriembership of the
W.V.P.A. had increased to 866. with 19
national branches and individual members
in other countries. Association finances
were in a good state, although an increase
in the annual subscription to ,£ 2 would be
necessary to meet rising costs.

The Editor-in-Chief of Avian Pathology.
Dr. Biggs, reported that subscribers had
increased to 680. in 59 countries. The
number of papers submitted annually
averaged 68 and publication time was
usually 3-6 months from acceptance.
New Officers ofthe Association were
elected.

Fhe draft new Constitution and Rules of
W.V.P.A.. which previously had been
widely circulated for comments, were
approved.

The next W.V.P.A. Congre,ss will be held
in Israel in August, 1985 at the invitation
of the Israel branch of W.V.P.A.
After the General Meeting, members
attended an official reception at the Oslo
City Hall, given by the Lord Mayor. Other
social events included the Banquet, at

r T ï^fiTl

■ J-iD :ijrj lJjd -JD JUa

which the Dr. Bart Rispens Memorial
Award was made to Professor V. von
Bulow. and an Oslo Fjord Tour. Post
Congress Tours were also available.
The Norwegian Congress Organising
Committee must be congratulated on a
most enjoyable congress.

World Association of Veterinary
Food Hygienists (WAVFH)

8th WAVFH Symposium

The 8th Symposium of the WAVFH was
held in Dublin. Ireland, from 30 August - 4
September 1981.

J he Danish delegate to the WAVFH, Prof
N. Skovgaard, participated in the
Delegates\' Meeting which had a formal and
routine character. Prof Dr. D. Grossklaus,
Robert von Ostertag Institute, West-Berlin
was elected President to succeed Prof E.
H. Kampelmacher who was complimented
for his leadership during his term as
President. Dr. E. K. Prost, Poland, Prof J.
Rosier. France, and Prof J. Haman.
Ireland were (re-)elected. Other members of
the Board are Dr. F. D. Bryan. USA and
Dr. M. van Schothorst, the Netherlands
(actually working in Switzerland).
The next Symposium will be held in
Budapest, Hungary frotrt 25-30 August
1985.

Fhe Symposium in Dublin was thoroughly
engaged in discussions on a new orientation
in Meat Hygiene, e.g. control of faeces.
This subject will be treated at a round table
conference which was tentatively scheduled to
be held in the first half of 1982.
The complete proceedings may be obtained
from Prof J. Hannân, Dept. of Preventive
Medicine and Food Hygiene, University
College. Dublin 4. Ireland.

KOMNKI I.IKF NEDERl .ANDSt\' M AA I SCH AI\'l\'I.1 VOOR Dlt^RGEiNEF.SKUNDl

50

-ocr page 71-

k

I\'er 1 februari 1982/.al de algemeen secretaris van de Koninklijke Nederland-
se Maatschappij voor Diergeneeskunde zijn werk/aamheden om gezond-
heidsredenen beëindigen.

Nadere toelichting alsmede de consequenties die daarvan het gevolg zijn
kunt u lezen in de mededeling \\an het Hoofdbestuur elders in dit nummer.

•Als gevolg van het bovenstaande vaceert de functie van

algemeen secretaris

\\an de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

Dc gedachten gaan uit naar een dierenarts die:

1 Op grond van beroepsuitoefening en of functie blijk gegeven heeft van
\\oldoende inzicht in de problematiek van de diergeneeskunde in het
algemeen en begrip voor het functioneren in een beroepsorganisatie.

2 In staat is goed te functioneren in o\\erleg-structuren, gesprekken en
vertegenwoordigingen alsmede het secretariaat in teamverband te
leiden.

Voor het succesvol vervullen van deze functie acht het Hoofdbestuur
een minimum leeftijd van 45 jaar gewenst.

Salariëring in nader overleg vast te stellen.

fUo

Voor nadere inlichtingen omtrent deze functie kan men zich wenden
tot de voorzitter of secretaris van de Maatschappij.
Cicschrcven sollicitaties voorzien van een uitvoerige curriculum vitae
of suggesties voor eventuele kandidaten worden gaarne ingewacht
voor I februari a.s. bij de voorzitter drs. S. van Harten. B 28a,
2975 BH Ottoland.

51

KONINKI I.IKt Ni:i)lRI.andsi; M AA ISC II Al\'l\'l.l VOOK 1)1 K RClt:N F !:S K H N I )K

-ocr page 72-

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Dartel. A. A. M. van; 1981; 1440 l.ivarot (Frankrijk). 19 Rue Delaplanche,
Haatten. B. van; 1981; .\'ÏSI.\'! BH Utrecht. Bemuurde Weerd WZ 7.
Nyen Twilhaar. .1.; 1981; 3581 .XE Utrecht. Beukstraat 43.
Schrage. A. H.; 1981; 3512 AW Utrecht. Wijde Begijnestraat 17 D.
Schrier. Mej. C. C.: 1981; 3584 AZ Utrecht. Erasmuslaan 9.
Tiggelman. Mej. W. A. M.; 1981; 11 II AC Diemen. Diemerkade 54.
Veld. J. in \'t; 1981; 8891 GM Midsland. Terschelling. Westerdam 12.

Als lid vande Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Weert. W. P. S. van; 1981; 4153 AN Beesd. Voorstraat 106.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

A. E. Braam. Bremlaan 2. 6706 DE Wageningen.

Mej. C. J. M. van Engelen. Bekkerstraat 62, 3572 SJ Utrecht.

Mej. A. M. Huizing. Mgr. v. d. Weteringstraat 126. 3581 EN Utrecht.

W. E. R. Schell. Rubenslaan 79 II. 3582 .IE Utrecht.

ftLULÖLfOold]

I. .1. M. H. Wolthuis. Van l.ieflandlaan 26. 3571 AB Utrecht.

.Adreswijzigingen, enz.:

Arkel. H\'. van: 1962; Emmen;p.. H-D.. geass.
met A. Klarenbeek (assoc. met T. E. Engelkes
beëindigd).

Beekman. .!.: 1964; De Waal (Texel); p..
geass. met A. B. F. Domhofen.1. H. Klinkers;
h. k.i.-vcr. (assoc. met I.. F. den Houter beëi-
ndigd).

Brons. W\'..- 1979; 1 1 15 TD Duivcndrecht. Sa-
turnus 24; tel. (02963) 4646; p.. ass. bij C. J. J.
.lonker en P. W. M. Westgeest.
*Bronsvoort. G. l..: 1981:9161 CK Hollum-
Ameland. Pietje Miedeweg 8; tel. (05191)
4462 (privé). 2158 (prakt.); p.. ass. bij T,
Feenstra.

Daa.y G. II. den: 1954; Wamcl; tel. (08878)
1236.

l9l,:.Ui1\'Dariel. A. A. M. van: 1981; 1440 l.ivarot
(Frankrijk). 19 Rue Delaplanche; p .ass. bij
l.eleu en Reiss.
.UII.U9.I Di.xhoorn. F. H. van: 1978; 4012 BW
Kerk-Avezaath. Woerdesestraat 3; tel.
(0.M48) 2198; d.

Doeter.s van Leeuwen. J.: 1939: Wamel; tel.
(08878) 1229.

PomhoL A. B. F.: 1975; Den Burg (Texel);
p.. geass. met .1. Beekman en .1. H. Klinkers.
Prem. O.: 1980; 2821 VB Stolwijk, .lan
Steenlaan 21; tel. (01824) 1216 (privé). 1282
(prakt.); p.. ass. bij G. v. d. Berg. R. de Haas
en A. C. de Zeeuw.

Fngelkes. 1. F: 1956; Emmen; tel. (05910)
41515; r.d. (assoc. met W. van Arkel en A.
Klarenbeek beëindigd).

/7.5

I7H

IH7

1X7

191

194

194

194

198

52

201 Flier. R. J. van der: 1974; 6991 .IV De Steeg.
Rozenbos 16; tel. (085) 431021 (bur.);adj. i.
V.D. en adj. i. V.G. (assoc. beëindigd).

206 Groenewegen. .4. .4. P.: 1965; Zoetermeer; p..
H-D.. geass. met J ,1. de Ciroot en .1. G T
Krijnen (assoc. met R. J. v. d. Flier beëindig-
d).

207 Groot. ./. / de: 1961; Zoetermeer; p.. H-D..
geass. met A. A, P. Ciroenewegen en .1. G. I.
Krijnen (assoc. tnet R, .1. v. d. Flier beëindig-
d).

209 llage. ./. ./.. 1979; Wamel; tel. (08878) 1998
(privé). 1236 (prakt.).

210 *llage-.\\\'iHirdam. .Mevr. A. It.. 1979;
Wamel; tel. (08878) 1998.

2/6 Hoek. C. ./.. 1946; 4484 ZG Kortgene. Post-
bus 23. Pro\\incialewcg 6; tel. (01108) 1308;
r.d.; oud-wnd. h. \\l.k.dnst.; oud r.k.
2/7 /loltkamp. ./.. 1978; 5482 KK Schijndcl. Ker-
kendijk 98; tel. (04104) 77693 (privé), (041 16)
75915 (bur ); tcchn. adv. .Aesculaap.
2/7 Ho/tkamp-F/or.se/iüt:. .Mevr. M. ./..- 1978;
5482 KK Schijndcl. Kerkendijk 98; tel.
(04104) 77693; d.
218 lloq/ï. P C. van der: 1968; Klarenbeek; p..

geass. met .1. VV. Versteegt; plv. i.
2/9 ILniler. /,. F. den: 1965; 2461 EP \'Ier Aar.
Oostkanaalweg 10; tel. (071) 153041 (bur.);
adj. i. V.D. (assoc. beëindigd).
2/9 Hovenier. J.: 1931; Nibbixwoud; tel. (02291)
1232; r.d.

221 lersel. H . //. M. van: 1958; St. Ocdcnrode;
tel. (04138) 72800 (privé). 72650 (prakt,); p..

KOMNKI IJKI NI DERI ANDSE- M AA 1 S( H AI\'I\'U \\()()R I )l I R(1 EN f t S k I N 1)1

-ocr page 73-

H-D.. gea.ss. mei G. .1. To.xopeus. P. D. Ver-
huist en A. J. M. Vermeulen.
Keuris. G. J.: 1974; Oudorp-Alkmaar; p.. H-
D.. kl. huisd.. geass. met I. P. M. van Noort.
Klaare. Mej. Y. .M.: 1975; 2801 HC Gouda,
Turfmarkt 94; tel. (01820) 18995; d.
Klarenheeli. ,4.: 1977; Klazienaveen; p..
geass. met W. van Arkel. (assoc. met T. E.
Engelkes beëindigd).

Klinkers. .1. H.: 1975; 1791 DA Den Burg
(Te.xcl). Keesomlaan 9; tel. (02220) 3698
(privé). 2527 (prakt.); p.. geass. met J. Beek-
man en A. B. E. Domhof (assoc. met L. F. den
Houter beëindigd).

Krijnen. J. G. T.: 1977; Zoetermeer; p.. geass.
met A. A. P. Groenewegen en .1. J. de Groot,
(assoc. met R. .1. v. d. Elier beëindigd).
I.aan. 7\'. van der: 1949; Dokkum; r.d.
* Lange. Mej. L y. 1981 ; 9171 LH Blya.
Klaphornewei 16; und. d.
Sooij. P. P. de: 1976; Lloydminster T9V2A2
Alberta (Canada). Apt\'. 103-5111 D-36th
Street; tel. (403) 875-0537 (privé). (403) 875-
5733 (prakt.); p., ass. bij Grav Vet. Services
Ltd.

Soon. r. P. M. van: 1980; 1834 CP St. Pan-
eras. Bovenweg 196; tel. (02267) 2420 (privé).
(072) 1231 19(prakt.); p.. H-D..geass. met G.
.1. Keuris.

228

228

228

229

23>

2S7
238

305

253

*Sven Twilhaar, ./.: 1981; 3581 XE Utrecht.
Beukstraat 43; tel. (030) 520676; und. d.
Ooms-van Rossem. Mevr. F.: 1980; 5021 EB
I ilburg. Ringbaan Zuid 143; tel. (013) 433913
(privé). (070)469516 (bur ); Ir. S.V.O.; techn.
medew. Bedrijfschap Slagcrsbcdrijf.
Pewrs. A. G.: 1980; 4261 KB Wijk en Aal-
burg, Berenhoeksestraat 2; tel, (04164) 2159;
p,, ass, bij ,1, G. .1, Wulffraat,

253

254

258

258

265

267

270

Peiers. ./. C.: 1926; Rotterdam; tel, (OIO)
661553; p., H-D.. kl. huisd.; (assoc. met Mej.
E. G. M. Vcrklcy beëindigd).
Rossem. Mej. F. van: 1980; zie: Ooms-van
Rossem, Mevr, E,
2661305 Riilgers. Mej. //, C.: 1978; Columbus,
Ohio 43210 {U,S,A.), Dep, of Vct, Clinical
Sciences, I he Ohio State Univ.. 1935 Coffey
Road; tel. (614) 422-7105; wet. medew.
Schaaf. A. van der: 1978; 9172 M,l Eerwerd,
Roulaslraat 9; tel, (05181) 1699; wnd. d.
\\Schrage. A. IL: 1981; Utrecht: tel. (030)
328203; d. in mil. dnst.

270 "Schner. Mej. C. C.: 1981; Utrecht; tel, (030)
520595; wnd, d,

27/ *Schune. II. J. M.: 1978; Wamel; tel. (08878)
1800.

273 Sijssens. C. 11. L: 1974; 5764 PG Rips, Ripse-
straat 20A; tel, (04939) 241 (privé), (04923)
1402 (prakt,),

306 Stafford-van der Veen. .Mevr. Y. M.: 1974;
Belize (central America), vayo district, cen-
tral farm; vet, officer,

282 Top. P. D,1979; Kooga d Zaan; p,, H-D,,
kl, huisd,

282 To.xopeus. G.J.: 1978; Son; tel, (04990) 71066
(privé), (04138) 72650 en 72651 (prakt,); p,,
geass, met W, H, M, van lersel. P, D. Ver-
hulst en A. J. M. Vermeulen.

285 *Veld. J. in \'t: 1981; 8891 GM Midsland,
Terschelling, Westerdam 12; tel, (05620) 8400
(prakt,); p,, ass, bij W, de Haan,

285 *Veld-Gotink. Mevr. A. G. in \'t: 1981; 8891
GM Midsland, Terschelling, Westerdam 12;
wnd. d.

285 *Vellema. P.: 1980; 9171 LH Blya, Klaphor-
newei 16; wnd. d.

286 l erhulst. P. D.: 1968; St, Oedenrode; tel,
(04138) 72932 (privé), 72650 en 72651
(prakt,); p,, H-D,, geass, met W, H. M. van
lersel, G, .1, Toxopeus en A, J. M, Vermeulen,

286 Verkley. .Mej. E. G. M.: 1975; Rotterdam; p,,
H-D.. kl. huisd. (assoc. met .1. C. Peters beëi-
ndigd).

287 Vermeer. J. A. M.: 1980; 5087 TX Diessen,
Lage Haghorst 7; tel, (04254) 2113 (privé),
1666 (prakt,),

287 Vermeulen. A. J. M.: 1958; St, Oedenrode;
tel. (04138) 72863 (privé), 72650 en 72651
(prakt,); p,, H-D,, geass, met W, H, M, van
lersel, G. .1, Toxopeus en P, D, Verhulst,

287 Versteegt. J. H\'.: 1980; Beekbergen, Veld-
brugweg 37; tel, (05766) 2873 (privé), (05761 )
407 (prakt.); p., geass. met P. C. v. d. Hooft.

287 Vervoorn-Mahnosky Blom. .Mevr. .4. C. H\'.:
1952; 2595 AP \'s-Gravenhage, Schcnkkadc
1 1): tel, (070) 247475 (privé),476018(prakt,);
d, Haags Dieren Centrum.

293 H eekhout. P J.: 1972; 8019 AD Zwolle, Vce-
rallee 32-2; tel, (05200) 24061 (privé), 14420
(prakt.); p.. H-f)., kl, huisd.: k.d.

293 Weert. W. P. S. van: 1981; 4153 AN Beesd,
Voorstraat 106; tel, (03458) 2062 (privé),
(03455) 3211 (prakt.); p.. ass. bij W. Th.
Straaten (toevoegen als lid).

Eervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D,:

,1. Hovenier te Nibbixwoud per 1 januari 1982

Jubilea:

C. L. van Willcnswaard te Zeist
Prof. dr.
J. Boogaerdt te Bleiswijk
A. Dekker te Zuiddorpc

(afwezig) 25 jaar op 8 januari 1982
(afwezig) 35 jaar op 15 januari 1982
(afwezig) 25 jaar op 16 januari 1982

KOMNKI I.IKl NKDI KlANDSf VI AA I SCTI APPI.I VOOR 1)1 E: RCl F N FES KU N Di;

53

-ocr page 74-

Lu,

c. van den Berg te Oude Wetering
H. G. van Waveren te Rotterdam
J. Bruins Bzn. te Winsum
Dr.
E. J. Voûte te Amersfoort

(afwezig) 60 jaar op 19 januari 1982
(afwezig) 60 jaar op 19 januari 1982
(afwezig) 40 jaar op 26 januari 1982
(afwezig) 40 jaar op 26 januari 1982

Voor het Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 13 november 1981

Geslaagd:

J. Nyen Twilhaar

Het bestuur van het Veterinair Dispuut van hel C.S. Veritas is als volgt samengesteld:

Paul Hermans Praeses

Bert Poels Ab-aetis

Alfred Nelissen Fiseus

Annelies van Tilburg Viee-Praeses
Erika Oldeheuvel Vice Ab-actis

Het bestuur van de veterinaire studenten kegelclub \'Duim in \'t gaf, is als volgt samengesteld:

W. H. M. de Vocht
W. P. M. F. Kissel
J. T. Siebinga
A. A. G. M. Wijne
M. (i. M. Brink hoff

voor/uter
secretaris
penningmeester
vice voorzitter
baan coinmissaris

Secretariaat: Schoolstraat 30, 3581 PW Utrecht.

Wijzigingen Codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren

Alle wijzigingen sinds het verschijnen van de Codelijst (september 1981)

54

Codenr.

Naam geneesmiddel

Firma

Prijs

151

Penbritin

Beecham

/

26,84

(was/ 33,22)

062

Terramycin U.A. 20%

Pfizer

/■

44,67

(was/ 49,14)

059

Finco Spectin S.A.S.

Upjohn

/■

38,51

(was/ 42,36)

027

Combiotic

Pfizer

/

9,64

(was /■ 10.20)

075

fJuoprim

Wellcome

/■

26,15

(was./ 22,83)

302

Diosol M

Upjohn

./

14,56

(was/ 16,02)

» 412

Othromin tabl. Hexamine

Dopharma

Rhodanaat tabl.

Aesulaap

/■

0,06

(was/ 27,65)

503

Bisolvon

Boehringer F

f

84,50

(was/ 76,06)

* 552

Fulcin

Duphar

f

50,00

(was /■ 175,00)

* 594

Kaomycine

Upjohn

f

8.69

(was/ 34.74)

» 592

Kaopectate

Upjohn

f

5,57

(was f 22,26)

515

Chlooramphenicol palm.

A.U.V.

f

139,00

(was / 133.00)

516

Chlooramphenicol palm.

Dopharma

t 136.00

(was / 133.001

529

Chi. tetracycl. HCl. lOOO;

Dopharma

f 1 14.00

(was /■ 100.00)

561

Furaltadone HCl,

A.U.V.

f

47,50

(was/ 45,00)

521

Furaltadone HCL

Dopharma

f

49.00

(was/ 45,00)

524

Furazolidone lOOC;

A.U.V.

f

29.00

(was/ 28,00)

633

Oxytetracycline HCl.

A.U.V.

f

86,00

(was/ 81.00)

631

Oxytetracycline HCF

Dopharma

f

86,00

(was/\' 81.00)

673

Tetracycline HCF

A.U.V.

f

98.00

(was/ 92.00)

764

Tetracycline HCF

Dopharma

f

96.00

(was/ 92.00)

Opmerkingen:

Op blz. 11 dient het kopstukje \'per stuk\' gewijzigd te worden in \'per 100 ml\'.

Bij codenummer 412 dient \'500 tabl.\' te vervallen.

Bij codenummer 552 dient \'blik a 3i/, kg\' te vervallen.

Bij de codenummers 594 592 dient \'kan a 4 1\' te vervallen.

KONINKI,l.lKi: NFDIRI ANDSI VI A.A I SCH AI\'Pl.l VOOR Dl FRCi T.N f I .S K U N Di;

-ocr page 75-

[LiamiiL

Jubilea 1982

25 jaar (1957)

wel niet
aanwezig

datum

C. L. van Willemswaard

Zeist

8- 1-57

niet

A. Dekker

Zuiddorpe

16- 1-57

niet

J. F. de Haas

Zaamslag

6- 2-57

niet

Mevr. S. M. Hardeman-Kommer

Assen

7- 2-57

niet

Dr. R. G. Dijkstra

Leeuwarden

21- 2-57

niet

J. H. Neuteboom

Sittard

9- 3-57

niet

B. C. Kruijt

Bosch en Duin

9- 3-57

niet

Dr. J. W. A. Remmen

Schijndel

9- 3-57

niet

E. P. Oldenkamp

Leidschendam

23- 3-57

niet

Y. H. P. Hardeman

Assen

12- 4-57

niet

E. de Jongh

Paterswolde

12- 4-57

niet

■A. M. E. Duysens

Voerendaal

22- 5-57

niet

J. P. C. Kruijne

Den Haag

22- 5-57

niet

C. van Popta

Zevenburgschenhoek

28- 5-57

niet

Dr. A. van Loen

Amerongen

12- 7-57

niet

ProL dr. G. J. W. van der Mey

Woerden

12- 7-57

niet

I h. A. Oostenbrug

Holten

12- 7-57

niet

J. L. van Os

Voorburg

12- 7-57

niet

N. Steenkamer

Ermelo

23- 7-57

wel

C\'. W. Moons

Reeuwijk

26- 8-57

niet

R. Muller

Hilversum

14-10-57

niet

R. Kommerij

Dronten

19-11-57

niet

C. Ruijgh

Cuyk

19-12-57

niet

P. Zandstra

Goutum

20-12-57

niet

30 jaar(1952)

G Roorda

Zuidhorn

22- 2-52

wel

K. Clay

Gouda

23- 2-52

wel

O. R. Wichers

Zuidwolde

28- 2-52

niet

J. Heida

Beesterzwaag

6- 3-52

niet

[h. l.ambers

Marutn

6- 3-52

niet

H. Span

Rozendaal

6- 3-52

niet

Dr. G. van Vliet

Lelystad

6- 3-52

niet

.1. J. van Stratum

Maastricht

7- 4-52

wel

.A. G. de Moor

Houten

8- 4-52

wel

W. H. Kremer

Venray

31- 5-52

niet

Dr. J. H. G. Roerink

Baarn

31- 5-52

niet

F. J. A. Scheijmans

Ell

31- 5-52

niet

Sj. Zuidhof

Bakkum

31- 5-52

niet

G. Muller

Gouda

5- 6-52

niet

1 . .1. ten Horn

Arnhem

26- 6-52

niet

A. Zegwaard

Vas.seveld

26- 6-52

niet

E. H. den Breeje

Amersfoort

30- 6-52

wel

K. van der Kooi

Woudenberg

11- 7-52

wel

Ph. G. M. Kraanen

Oss

1 1- 7-52

niet

H. H. J. C Maillie

Stadskanaal

1 1- 7-52

niet

1 C. Pille

Stompetoren

16- 9-52

niet

A Rinses

Sl. Maartensdijk

29- 9-52

wel

Dr. J. J. Koopman

Alkmaar

7-10-52

niet

Dr. P. van de Kerk

Soest

1 1-10-52

niet

J H. Staal

Sleen

11-10-52

niet

N. P. Saathof

Nijeveen

17-10-52

niet

Dr. J. F. Westendorp

Bergen

2-1 1-52

niet

S. Bruggeling

Spijkenisse

3-11-52

niet

.1. H. van Dunnewold

Winterswijk

3-1 1-52

wel

J. A. Engel

Hippolytushoef

3-1 1-52

niet

1 . J J. A. Roppe

Boxmeer

3-1 1-52

niet

KONINKI l.lkL NFDI.Rl.ANDSl-; M AA I SCTI AI\'Pl.l VOOR DlLRClLNiiLSKLNDi:

-ocr page 76-

H. Timmerman

Dr. J. P. W. M. Alilcermans

A. E. F. van Pul

F. H. Wouda
H. van Soest
P. J. Mus

G. C. Doggen

S. A. Holz.mtiller

G. Jongeneel

Dr. E. E. Kempermann

F. J. Th. Tholhuysen

35 jaar (1947)

ProF dr. J. Boogaert
J. P. de Boer
Dr. J. P. C. Claessens
S. E. Offeringa
K. H. Bouwman
D. M. F. Greup
Dr. J. H. M. Richter

A. J. van Doorn

H. H. A. Mager
Tj. Sinnema

H. Kloosterboer
H. Schreur

G. J. van Arragon
Th. van der Kooi

B. M. Bogaerts
M. A. Moons

40 jaar (1942)

J. Bruins Bzn.
Dr. E.
.J. Voûte
W. van Dijk
J. W. Kattenwinkel
Dr. F. W. Ulsen
G. van der Kolk

C. J. Okkerse
R. J. Kummel

D. W. de Groot

Dr. J. J. .M. dc Bruin

Mevr. D. Scholma-v. d. Perk

ProF W. J, Roepke

Mevr. H. A. Timmenga-Hannema

45 jaar(1937)

Joh. Kraai
K. van der Poel
D. D. Bakker
R. Schuurmans

G. W. J. Wouters
R. A. P. H. Corbey
ProF dr. Th. de Groot
Dr. J. H. P. Verweij
ProF dr. G. Wagenaar

50 jaar(1932)

H. B. Brummelhuis
Dr. E. de Boer

Dr. F. Hoedemaker

56

Oldemarkt

Viaardingen

Wehl

Wageningen

Wezep

Hoorn

Bergen op Zoom

Borculo

Middelburg

Wouw

Made

15- 1-47

18- 2-47

11- 3-47

19- 3^7
27- 3-47
27- 3-47

3- 5-17
23- 5-47
23- 5^7
23- 5^7
27- 6-47
9- lAl

12- 7-47
15- 9-47

20-10-47
12-12-47

niet
niet
niet
niet
niet
niet
wel
niet
niet
niet
niet
niet
wel
niet
niet
niet

Bleiswijk

Feersum

Roosendaal

Assen

Wolvega

Den Haag

Boxmeer

Deventer

Gieten

Hardenberg

Oldebroek

Giethoorn

Apeldoorn

Oud Beijerland

Heesch

Bilthoven

26- 1-42
26- 1-42
28- 4^2
12- 8-42

2-l(M2

3-10-42
3-10-42

12-10-42
3-11-42
14-11-42
14-11-42
8-12-42
8-12-42

met
niet
niet
niet
niet
wel
wel
niet
niet
wel
wel
wel
niet

Winsum

Amersfoort

Gorredijk

Ruinen

Zwolle

Nieuwe Niedorp

Den Bosch

Bennebroek

Hellendoorn

Boxtel

Opeinde

Driebergen

Hattem

19- 3-37
19- 3-37
16- 6-37
16- 6-37

16- 6-37

17-12-37
17-12-37
17-12-37
17-12-37

met
niet
niet
niet
niet
niet
niet
niet
niet

Bilthoven

Brielle

Haren

Sneek

De Bilt

Boxtel

Doorn

Rozendaal

4-11-52
6-11-52
1-12-52
4-12-52
4-12-52

18-12-52

19-12-52
19-12-52
19-12-52
19-12-52
19-12-52

met
niet
niet
wel
niet
niet
wel
wel
niet
niet
wel

Houten

13- 4-32
4- 6-32
4- 6-32

met
niet
niet

KONINKI.UKE NFDFRl ANDST MAAfSC H,.\\PP11 VOOR DIFROFNI ISKI NDF

Denekamp
Affe rden
Den Haag

-ocr page 77-

1,. J. K.as

Dr. M A. J. Verwer
Dr. Koopmans
J.
v in der Waal
S. Makkinga
W. van Veen
H. Vis

A. J. Eikelboom
A. J. M. Erp

55 jaar (1927)

J. P. de Vries
C. van Ginkel

60 jaar (1922)

C. van den Berg

H. G. van Waveren

E. A. Galesloot

R. de Boer

H. Muller

A. M. Wellensiek

Dr. W. H. F. C. Majoewsky

Dr. J. G. W. Schotsman

65 Jaar(1917)

J. Jongkind

D. Rijpkema Sr.

Hilversum

Doorwertb

Utrecht

Heemstede

Westwoud

Oostburg

Leiden

Hattem

Venio

24- 6-27
1-10-27

met
niet

19- 1-22
19- 1-22
15- 6-22
1- 7-22
1- 7-22
I- 7-22
4-10-22
4-10-22

met
niet
niet
niet
niet
niet
niet
niet

Stadskanaal
Delft

Oude Wetering

Rotterdam

Amersfoort

Giekerk

Groningen

Amersfoort

Arnhem

4- 6-32
22- 6-32
28- 6-32
28- 6-32
2- 7-32
2- 7-32
1-10-32
20-12-32
20-12-32

met
niet
wel
niet
niet
niet
wel
niet
niet

Bleiswij k

2- 8-17
2- 8-17

met
niet

Santpoort
Drachten

Buitenlandse leden (respectievelijk 1957, 1952, 1937 en 1932)

S. van Swaay
Dr. J. E. Gajentaan
S. Brandsma
Dr.
Ij. Bakker
S. Loman

Timaru

Eugene, Oregon
Altea, Spanje
Wellington
Escon didi

6- 2-57
6-12-57
11- 7-52
17-12-37
14-12-32

wel

met
wel

Doe-het-zelf-banden

De doe-het-zelf-banden voor het inbinden van bet Tijclschrifi voor Diergeneesliuncle 1981 zijn vanaf

heden te bestellen door overmaking van /\' 22,50 op giro 51 1606 ten name van de K.N.M.v.D.,

Julianalaan 10, 3581 NT te Utrecht, onder vermelding van \'banden 1981\'.

Bovendien zijn de navolgende banden nog verkrijgbaar:

Doe-het-zelf-banden 1980/ 22,50 per set

Doe-het-zelf-banden 1979 ƒ 20, per set

gewone banden van 1975 t m 1978 ƒ 12,50 per jaargang.

Dierenarts met enige ervaring in de grote huisdieren praktijk zoekt

ASSISTENSCHAP
Brieven onder nummer 2/82 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.
(Of telefoon 05100- 53617)

-ocr page 78-

Coccidiose bij duiven?

Est»3

Atlsenmnlmm

Alleen mor dieren
AHsmmr^gm

10 g pasder

\'4

BCI

Esbim

a r!p
i\' li

Ui) us. »«t.

ïA-OTGy TsrhehatuWing

lancoeciiïosa

lOgopte») S
drink««»!

Esli372%

Nieuwe verpakking: Vochtwerende Aluminium Sachets

Alleen Al jaren het geneesmiddel tegen

vertegenwoordiging coccidiose.

^sd^^l^nd yvg^k^ betrouwbaar.

Doos met 12 sachets a 10 gram.

w

VETIN NEDERLAND BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel

Telefoon 04116-73797 CIBA-GEIGY

-ocr page 79-

dodG

Aviair hartezeer in Diergaarde Blijdorp;
\'partieel block\' bij de nandoe
(Rhea americana)

Avian Heart Disease in the Blijdorp Zoological Gardens; Partial
Heart Block in a Nandu (Rhea attiericana)

M. T. Frankenhuis\' en V. H. de Villeneuve^

S \\M I N \\ A I I IN(1. Hii ccn naiiilac ( Rhea amci ieaiia). iianvunkclijty vcitlaclii vun nuniliicirsMotir-
nis.scn. went hij auscuitunc een ihiiilelijkc .suiif/ic wuargenomen.

He! phiinocurilidgruni uxtnde zowei op de eerste als op de tweede hurtetoon met riiis. De duizelingen
wuaraun het dier hij nader onderzoek hieek te tijden, konilen verkluurd worden uil het feit dat slechts
dc hel/t van hel auniul uiriiim concenirulies door een ventrikelcomructiegevolgd werd (purtieel hlock).

Sl\'MMARV. .1 distinct murmur wus heurd on uuscululion in u naihlu (KUcit americana) in which
motor disorders were initially suspected. The phonocardiogrum revealed murmurs oj the Jirst and
second heurt sounds.

Closer evamination showed thut the bird sufTcred from vertigo, which was accounted Jor hy the fact
thut onlv hull the mimher of atrial contractions were followed h\\ veturiculur contructiotts (partial
heart block).

INI.FIDINO

Na een interne verhuizing van een groep
jong volwassen nandoes
(Rhea ameri-
cana)
begin december 1979, bleek éénder
ca. 40 kg wegende loopvogels een ernstige
kreupelheid links te vertonen. Er werd
besloten enkele dagen af te wachten; toen
geen verbetering in trad, werd een behan-
deling ingesteld met een de.xamethason
depót preparaat en benzathine penicil-
line.

In dc nu volgende dagen bleek duidelijk
dat de motiliteitsstoornissen verband
hielden met een gestoord evenwichtsge-
voel. Vooral na vangen was het dier niet
meer in staat om te lopen en zelfs opstaan
was dikwijls onmogelijk zonder enkele
keren om te vallen. Ongeveer 10 dagen na
het waarnemen van de eerste symptomen
werd besloten het dier aan een zo uitge-
breid mogelijk klinisch onderzoek tc on-
derwerpen.

Daar bij deze uitzonderlijk grote loopvo-
gels de hartfrequentie zo laag is. dat aus-
cultatie tot de mogelijkheden behoort
(hetgeen tevens vergemakkelijkt wordt
door de nauwelijks aanwezige pectoraal-
spieren). werd dit programmapunt niet
overgeslagen. Een duidelijk systolische
soufflé deed ons besluiten tot uitgebreid
cardiologisch onderzoek.
Ongeveer een half jaar na het vertonen
van de eerste motiliteitsproblemen over-
leed de patiënt \\ rij plotseling; waarna di-
recte sectie op het kadaver werd verricht.

C■ ARl)I()t.O(i 1S(■ 11 ONnI R/.()[ K
Na het diagnostiseren van dc systolische
soufflé werden er tweemaal phonocardio-
grammen en electrocardiogrammen van
de patiënt gemaakt, terwijl tevens een ge-
zonde nandoe aan dezelfde onderzoeks-
technieken werd onderworpen. Bij ver-
gelijking van het zieke en het gezonde
dier werden dc volgende afwijkingen op-
gemerkt:

De zieke nandoe bleek een veel trager
hartritme te hebben dan de gezonde

Dr. M. 1. Frankenhnis. dierenarts Diergaarde Bhjdorp.
Prol. V. IF dc Villcncine. cardioloog Sophia kindcr/iekcnhiiis.

-ocr page 80-

Afb. 1. RIcclrocardiogram (afleiding 11) van een ge/onde nandoe (25 mm per sec.). Iedere P-\'.op wordt
gevolgd door een QRS-comple.x.

All). 2. Electrocardiogram (afleiding II) van de zieke nandoe (25 mm per sec.). Partieel tiartblock;slechts
de helft van het aantal atrium contracties (= P) wordt gevolgd door ventrikel-contracties (= QRS).

PPPPPPP pppp

Xj^

O
R

S

Afb. 3. Phonocardiogram van dc zieke nandoe (25 inm per sec.). Zowel de eerste als de tweede harttoon
vertoont een sterke ruis (1 ^ le hartetoon, II = 2e hartetoon).

I n

I n

I n

I n

-ocr page 81-

Alh. 5. Opengewerkt hart van de zieke nandoe.
Gering fibrosering van dc linker atrio-venticulaire
kleppen ( — ) en de aorta kleppen ( — ).

nandoe en wel ongeveer de halve snelheid:
110 versus 230.

Bovendien bleek uit het electrocardio-
gram van de zieke nandoe dat slechts de
hcllt van het aantal electrische impulsen
die in het hart worden gegenereerd door-
kwamen naar de hartkamers; met als ge-
volgeen bijzonder traag ritme. Eenderge-
lijke stoornis in het hartritme, een zoge-
naamd \'partieel block\', kan nog vererge-
ren
zodat geen enkele impuls meer de hart-
kamers bereikt, een zogenaamd \'compleet
block\'. De hartkamers gaan daarbij in een
eigen, aanzienlijk trager ritme kloppen.
Die overgang van gedeeltelijk naar com-
pleet block kan plotseling optreden.

Ook bij de mens komt deze aandoening
voor; hij kan daarbij klagen over duize-
lingen en zelfs tlauwvallen.
Bij dalen van de hartfrequentie tot de
halve snelheid, zal het slagvolume tnoe-
ten verdubbelen ter compensatie. Hierbij
ontstaat een geruis omdat het vergrote
slagvolume een relatief (te) nauwe klep-
opening moet passeren.

SIX I lEBEVINDINGFNi
De bevedering was vervuild en verfrom-
meld (patiënt lag veel) terwijl het gebied
rond de cloaca besmeurd was met aange-
koekte faeces. Ondanks het feit, dat de
patiënt goed at, was het dier sterk verma-
gerd.

Het hart was norinaal van vorin en liet
vele ptechien en maculae onder het peri-
card zien; tevens waren enkele uitge-
breide bloedingen in de hartspier waar-
neembaar. De linker AV kleppen en de
aorta- cn pulmonaalkleppen waren
enigszins fibrotisch.

Microscopisch onderzoek toonde in vrij
veel coronairvaten subintimale bind-
weefselwoekering, het is echter nergens
tot een volledige afsluiting gekomen. In
hartspier en ventrikelseptum werden bij

Het histologisch onderzock werd \\crricht door prof. dr. P. Zwart. Instituut Ziekten Bijzondere Dieren.
I acultcit der Dieraeneeskunde In L\'trecht.

-ocr page 82-

microscopisch onderzoek geen afwijkin-
gen gevonden.

Longen waren nogal bloedrijk doch his-
tologisch onderzoek leverde geen afwij-
kingen op; ook de luchtzakken waren
niet afwijkend.

Bij het microscopisch onderzoek van de
lever bleken plaatselijk de hepatocyten
enigszins gevacuoliseerd. De testes waren
goed ontwikkeld en uit de vasa deferentia
was een spermatozoën bevattende vloei-
stof te drukken.

De beide magen vertoonden geen afwij-
kingen. In de spiermaag bevond zich een
weinig voedsel met enkele sterk afgesleten
stukken glas, 2 stuivers en 2 centen. Het
grootste deel van de dunne darm. het-
zelfde gold voor het gehele colon, was
fibrineus necrotiserend ontstoken.
Ook microscopisch onderzoek leverde de
diagnose enteritis.

Bacteriologisch onderzoek van long,
lever, nieren en milt liet geen groei zien op
bloed- en serum agar; de darminhoud
was negatief ten opzichte van Salmonel-
la.

Disctissii;

Ondanks het feit dat het E.C.G. duidelijk
aanwijzingen opleverde met betrekking
tot de hartaandoening van de patiënt kon
hetzelfde niet gezegd worden van het ma-
croscopisch en microscopisch onder-
zoek. Ook bij de mens blijken duidelijke
afwijkingen op het E.C.Ci. veelal niet
tijdens de sectie terug te vinden; ook het
omgekeerde komt veel voor.

Interessant in dit geval is onzes inziens het
feit dat de patiënt evenals de mens zich
louter voort beweegt op de achterbenen.
Het blijkt dan ook dat de hierboven
beschreven hartaandoening zich bij beide
species ook in een vroeg stadium op de-
zelfde wijze manifesteert nl. duizelingen
en llauwvallen vooral na inspanning.
Tot slot dient opgemerkt te worden, dat
door het langzaam verlopende ziektepro-
ces, de grootte van het dier en de lang-
zame hartfrequentie het mogelijk was om
tijdens het leven de systolische soufflé te
diagnostiseren en uitgebreid cardiolo-
gisch onderzoek te verrichten.
In dit geval is de doodsoorzaak duidelijk;
bij kleinere vogelsoorten zou echter zon-
der twijfel de laatste regel van het sectie-
rapport luiden: overleden aan enteritis.
We dienen ons bij epidemiologisch on-
derzoek dan ook terdege af te vragen hoe-
veel hartlijden er verborgen zit tussen het
grote aantal enteritiden, pneumoniën en
\'onduidelijke doodsoorzaken\'.

len gerie\\e \\an dc Nederlandse lezers \\olgen onderstaand de samenvattingen
\\ertaald uit het Engels \\an de artikelen uit
ihc I \'cicriiuirv Quancrh . deel 4, afl. 1,
1982:

Weight increase of the thyroid gland as a
tentative screening parameter tot detect
the illegal use of thyreostatic compounds
in slaughter cattle

Vo.s. .). (i.. Slopliany. R. W ., Caspers. .1. W.. I.oon.
.1. I h. Ci.van. Met
/iar. .1. W. H..and Overhaiis. H.
R. M.: /\'/;<•
I cwrinan Qunncrlw 4, 1-4. (IVfCj.

Sarneinatting

Van 4.S volwassen slachlrunderen werd de schild-
klier gewogen cn door middel \\an dunne laagchro-
malogralie onder/ocht op residuen vande volgende
lh> rcoslalica: thicnnacil. mcth\\llhiourracil. pro-
pylthiouracil. I\'enylthiouracil en methima/ole. On-
der/ocht werden /owel schildklieren met een nor-
male afmeting als \\crgrote schildklieren. In 21
schildklieren, meestal afkomstig van geïmporteerde
dieren, vvcrdcn residuen van methylthiouracil of
mcthima/olc aangetoond. De gewichten hiervan
varieerden tussen 68 cn 24.S g (gemiddeld gewicht
118 g). Schildklieren waarin geen residuen van
thyrcostatica werden aangetoond varieerden tussen
20 en 124 g (gemiddeld gewicht 42 g). Wanneer de
bovengrens voor een normale schildklier op 60 g
gesteld wordt, bleek het aantal \'lout-posiiicvc\' be-
vindingen ten aan/ien van genoemde 5 thyrcosta-
tica. 4 op dc 22 tc /ijn. Daarentegen waren er géén
fout-ncgaticve bevindingen. Op grond van de/c re-
sultaten wordt de gcw ichtstocname van dc schild-
klier V oorgcstcld als een eenvoudige indirecte para-
meter voor het screenen op het illegale gebruik van
thyrcostatica bij slachtrundcrcn.
(.iaarnc verder lezen na pag. 48 \'ihe Veterinary
Quarterly\'.

-ocr page 83-

overgenomen uit
The Veterinary Quarterly
deel 4, afl. 1, pag. 1-48, 1982

Weight increase of the thyroid gland as a
tentative screening parameter to detect the
illegal use of thyreostatic compounds in
slaughter cattle

J. G. Vos\', R. W. Stephanyi, J. W. Caspers^, J. Th. G. van Loon\\
J. W. H. Metzlar-», and H. B. M. Overhaus^

SUMMARY

A total of 45 normal or enlarged thyroid glands of adult slaughter cattle were
weighed and analyzed by thin-layer chromatography for the presence of residues of
the following thyreostatic cotnpounds: thiouracil, methylthiouracil, propylthiou-
racil, phenylthiouracil, and methitnazole. In 21 glands, mostly from imported
animals, residues of methylthiouracil or methimazole were detected. These thyro-
ids ranged in weight from 68-245 g (mean value 118 g). Glands in which no residues
were found, varied in weight between 20 and 124 g (mean value 42 g). Taking an
upper limit of 60 g as normal, 4 out of 22 were false-positive\' with respect to the 5
thyreostatic compounds screened for, while no false-negative cases were scored.
On the basis of these results the weight increase ofthe thyroid gland is proposed as
a simple indirect parameter in the screening for the illegal use of thyreostatic
compounds in slaughter cattle.

INTRODUCnON

According to the Dutch meat inspection
regulations, it is illegal to use thyreosta-
tics in the fattening period of slaughter
animals (I). This prohibition is based on
the anti-hormonal activity of these com-
pounds, namely the inhibition of the bio-
synthesis of the thyroid hormones thyro-
xin and triiodothyronin (2). The induced
deficiency in thyroid hormones, or hy-
pothyroidism, could lead to enhanced
growth by increased protein synthesis
through a lowered basal metabolic rate.
However, the weight increase observed in
slaughter cattle after feeding a thyreosta-
tic compound is mainly the result of in-
creased water content of the gastrointes-
tinal tract and retention of water in the
subcutaneous and muscular tissues (3,4).
The reduced secretion of thyroid hor-
mones as induced by thyreostatic com-
pounds triggers in a feedback relation-
ship the release of thyrotropic hormone
from the anterior pituitary gland, which
in turn produces thyroid hyperplasia. On
the basis of the proliferative changes in
the thyroid gland, a histological test was
introduced in the Federal Republic of
Germany as an indirect method to detect
the illegal use of thyreostatic compounds
in slaughter cattle. From an experimental
study in which young cattle were fed dif-
ferent doses of methylthiouracil (MTU),
Griem (5) made a classification of the

National Institute of Public Health. P.O. Box 1. 3720 BA Bilthoven. the Netherlands.
Meat Inspection Service, Pasteurstraat 1, 2316 BS Leiden, the Netherlands.
Meat Inspection Service, Markettenweg 64, 3314 IE Dordrecht, the Netherlands.
Veterinary Inspection, Terweepark 4, 2333 AT Leiden, the Netherlands.
Meat Inspection Service, Oorkondelaan 1-3, 2033 MN Haarlem, the Netherlands.

l uk Vrrr.rinarv Qi .ar rtrrv, Vol.. 4. No. 1, .Iam arv 1982

-ocr page 84-

histological changes in the thyroid, with
stage IV representing the most advanced
changes. Results of studies performed in
the Netherlands by Kroes
et al. (6) and in
Belgium by Pottie (7), however, seriously
questioned the validity ofthe histological
screening test. In the former study (6),
thyroid glands of a total of 1577 fattening
calves and cattle were examined histo-
logically: 103 showed suspected histologi-
cal lesions. Chemical analyses for the
presence of residues of MTU and
methimazole in 35 normaland I7suspect-
ed thyroid glands were all negative. In
the latter study (7), groups of steers were
fattened on different feeding regimens.
Of the animals fed a ration including
maize corn, histological changes consis-
ting of hyperplasia were seen in 4 out of20
animals. These changes corresponded to
stage 11 in the above mentioned classifica-
tion of Griem.

The results of these two studies are indi-
cative of a high percentage of false-
positive findings in the histological
test. Pottie (7) also reported that 112 thy-
roid glands of adult bovines in which
residues of MTU were detected were ex-
amined histologically, and it was found
that in only 2% of the thyroids were proli-
ferative changes seen that corresponded
to stage IV of Griem\'s classification.
These results show an extremely high
percentage of false-negative findings in
the histological test.
Recently, MTU residues were found in a
cow with a markedly enlarged but histo-
logically normal thyroid gland (8).
Weight increases ofthe thyroid were also
recorded in experimental studies in rats
with thyreostatic compounds (9, 10). The
present study was initiated to ascertain
whether the illegal use of thyreostatic
compounds in slaughter cattle could be
detected by means of the increase in
weight of the thyroid gland as a screening
parameter.

MATERIA!. AND METHODS

In the study, a hmited number of slaughterhouses
participated.

Thyroid glands of adult slaughtercattic were remov-
ed from the carcasses, trimmed free from adjoin-
ing tissue, weighed, and stored at 20° C prior to
analvsis. In the study both normal as well as enlarg-
ed thyroids were examined. The latter came mostly
from imported beef cattle. The native cattle were as
a rule of the dairy (Maas-Rijn-IJssel) breed.
Quantitative chemical analysis for the presence of
residues of thyreostatic compounds was performed
largely in accordance with a thin-layer chromato-
graphic method described by De Brabander and
Verbeke (11). By this method the following thyreo-
static compounds can be identified at a detection
level of approximately 0.1 mg per kg fresh thyroid:
thiouracil. methylthiouracil (MTU), n-
propylthiouracil. phenylthiouracil, and 2-mercap-
to-l-methylimidazole (methimazole). A total of 45
glands were analyzed.

RESULTS

In 21 thyroid glands, residues of thyreo-
static compounds were detected by thin-
layer chromatography, 19 being positive
for MTU while in 2 glands residues of
methimazole were found. In 2 further
cases the illegal use of thyreostatic com-
pound was suspected, as the first analysis
yielded weakly positive results for MTU
and methimazole, whereas the second
analysis was negative. A total of 22 thy-
roid glands were negative for the pres-
ence of residues of the 5 thyreostatic
compounds analyzed for.

Figure 1. Comparison of the weight of thyroid
glands of slaughter cattle that were negative (n =
22) or positive (n = 21) regarding the presence of
residues of the thyreostatic compounds methyl-
thiouracil or methimazole. Suspected (n = 2)
means that the first analysis was weakly positive,
the second analysis was negative.

thyroid
weight (g)

250 -

Tiih VErtRiNAK*» Qr.\\Rri-.ri.\'*\'. Vol. 4. No. I. .Lam ak\'i 1982

200

150

100

50

negative suspected positive

-ocr page 85-

As shown in the figure, the weight ofthe
thyroids in which MTU or methimazole
was detected ranged from 68 to 245 g
(mean and median value of 118 and 108 g,
respectively). Glands negative with re-
spect to the presence of residues of thyreo-
static compounds varied in weight be-
tween 20 and 124 g (mean and median
value of 42 and 35 g, respectively). Sus-
pected glands weighed 64 and 70 g.

DISCUSSION

The results of this study, although based
on a relatively small number of thyroid
glands examined, clearly show that
glands in which residues of the thyreosta-
tic compounds MTU and methamizole
were present weighed on average approxi-
mately 3 times more than glands in
which no residues were detected.
As an indirect screening parameter to de-
tect the illegal use of thyreostatic com-
pounds in slaughter cattle, the weight in-
crease of the thyroid gland compares
favourably with the more laborious his-
tological method. With the latter method
an unacceptably high percentage of false-
negative and false-positive results are
found (6, 7). In this context it is interest-
ing to refer to the study of Griem (5),
who classified the histological changes in
the thyroid gland of young cattle in an
experimental study with MTU. In his
paper, Griem stated that the weights of
the thyroid glands of control calves rang-
ed from II to 14 g as compared to a
range of 35 to 55 g in the MTU-fed ani-
mals, Nevertheless, he proposed the his-
tological test as a screening method in the
slaughterhouse, which could be supple-
mented by determining the weight ofthe
thyroid and the water content ofthe mus-
culature. Because the weight differences
between MTU-positive and negative
glands, as found in the present study, are
in accordance with the experimental data
of Griem, it is very unlikely that the ob-
served differences are due to differences
in diet or breed of the animals: nearly all
MTU-positive animals were imported
beef cattle, whereas the MTU-negative
group consisted of animals from different
breeds (beef and dairy cattle).

Nearly 40 per cent of the glands in which
no residues were detected were above the
weight range of 21 to 36 g as published by
Knab (12). Although differences in breed
or feeding regimen (e.g. iodine uptake)
could account for this difference, the ille-
gal use of thyreostaticcompounds during
the fattening period cannot be ruled out,
as the chemical analysis used in the pres-
ent study covered only 5 thyreostatic
compounds. This is a small number when
compared with the large number ofchemi-
cals that possess thyreostatic activity.
For example, using the weight increase of
the thyroid as a parameter of thyreostatic
activity, Astwood
e! ai (9) found that out
of 220 chemicals tested in the rat, 25 prov-
ed to be as active or more active than
thiouracil. Therefore it seems important
to cover a wider range of thyreostatic
compounds in the chemical analysis in
order to prevent the consumption of
meat containing residues of such chemi-
cals.

Based on the results ofthe present study,
the upper limit of the weight of the thy-
roid gland could be provisionally set at 60
g. Where this weight is exceeded, chemi-
cal analysis should be carried out. With a
weight of 60 g taken as the upper limit,
only 4 out of 22 were \'false-positive\' find-
ings, whereas no false-negative cases
were scored. These data, although based
on a rather small number of thyroid
glands examined, do indicate that this
simple indirect screening parameter is
highly reliable, in particular when com-
pared to the more laborious histological
method. As these methods can only be
used at slaughter, it is worth mentioning
an alternative parameter proposed by
Pohlschmidt and Forschner (13) that can
also be used in live animals. In an experi-
mental study with MTU-treated fatten-
ing bulls, these authors found markedly
decreased serum thyroxin values as de-
termined with a radio-immunoassav.

ACKNOWLEDGEMENTS

The authors are indebted to the staff of the different
slaughterhouses for their assistance in collecting the
thyroid glands investigated in this study.

rufi VETtRINAKV Ql ar ri:rlv, VOL. 4, No. I. .I,1.m arv 1982

3

-ocr page 86-

REFERENCES

1. Uitvoeringsvoorschriften van de Vleeskeuringswet (Implementation directives ofthe Meat Inspection
Act). No. 98-11, Suppl. 2, Tjeenk Willink, Zwolle, 17th edition, pp. 267-268, 1978.

2. Ingbar, S. H. and Woeber, K. A.: The thyroid gland. In: Te.xtbook of Endocrinology, R. H. Williams
Ed., 5th ed., Saunders Co., Philadelphia, pp. 95-232, 1974.

3. Terplan, G. Kotter, L. Rolle. B., and Geist, H.: Zur Verwendungdes Thyreostatikums Methylthioura-
cil in der Rindermast.
Fleischwin.sch.. 44. 457. (1964).

4. Wöhlbier. W. and Schneider. W.: Der Stoffansat/ bei Ochsen unter dem Einfluss von Methvlthioura-
cil.
Zlschr. Tierphysiologie. 21. 34. (1966)

5. Griem. W.: Pathologisch-histologische Veränderungen von Schilddrüsen bei Rindern und Kaninchen
nach VerfUtterung von Methylthiouracil.
Berl. u. Münch. Tierärzti Wschr.. 86. 50. (1973)

6. Kroes. R.. Berkvens. .1. M.. and Buizer. F. G.: Onderzoek naar het gebruik van thyreostatica in de
vleesproduktiesector. Report no. 174 75 Path, of the National Institute of Public Health. Bilthoven.
the Netherlands. 1975.

7. Pottie. G.: Verwendbarkeit der histologischen Schilddrüsenuntersuchung bei erwachsenen Rindern zur
Ermittlung des Missbrauches von Thyreostatica.
hleischw irisch.. 59. 24H. (1979)

8. Postma. K. P. and Overhaus. H. B. M.: \'Body-building\'. Tijdschr. Diergeneesk.. 105, 74. (1980)

9. Astwood, E. B., Bissell, A., and Hughes, A. M.: Further studies on the chemical nature of compounds
which inhibit the function of the thyroid gland.
Endocrinology. 37, 456. (1945)

10. Den Tonkelaar, E. M. and Kroes, R.: Schildklierfunctieonderzoek na subacute en .semichronische
toediening van aminotriazol. Internal report no. 164 74 Tox. of the National Institute of Public
Health. Bilthoven. the Netherlands. 1974.

11. De Brabander. H. F. and Verbeke. R.: Detection of antithyroid residues in meat and some organs of
slaughtered animals. ./.
Chrom.. 108. 141. (1975).

12. Knab. W.: Zur Entnahme der Schilddrüse für die Untersuchung auf Thyreostatika. Schlachi- und
i iehof-Zeining.
74. 94. (1974).

13. Pohlschmidt. .1. and Forschner, E.: Untersuchung des 1 hyroxinspiegels von Mastbullen unter
Methylthiouracil-Einlluss mit Hilfe eines Radioimmunoassays.
Eleischwirlsch.. 59, 253. (1979)

Coniiniiedjrom puge48

REFERENCES

1. Allen. J. and McFaren, A.: Cleavage rate of mouse eggs from induced and spontaneous ovulation.
Reprod. Een.. 27, 137. (1971)

2. Edwards, R. G. and Fowler, R. E.: Superovulation treatment of adult mice: Their subsequent natural
fertility and response to further treatment.
J. Endocrin.. 21, 147. (I960).

3. Fowler. R. E. and Edwards. R. G.: Induction of superovulation and pregnancy in mature mice bv
gonadotrophins. ./.
Endocrin.. 15. 374. (1957)

4. Gates. A. H. and Bozarth. .1. L.: Ovulation in the P.\\1 S.G.-treated immature mouse: effect ol dose,
age. weight, puberty, season and strain (BAl.B c, 129 and C 129 F, hybrid).
Biology of Reprod.. 18,
497. (1978).

5. .Mc f.arcn, .-X.: Factors affecting the variation in response of mice to gonadotrophic hormones. ./.
Endocrin.. 37, 147. (1967).

6. Moor, R. M. and Trounson, .A. O.: Hormonal and follicular factors affecting maturation of sheep
oocytes
in vilro and their subsequent developmental capacity. ./. Reprod. Een.. 49, 101. (1977)

7. Neal. P. and Baker, T. G.: Response of mouse ovaries in vivo and in organ culture to pregnant mare\'s
serum gonadotrophin and human chorionic gonadotrophin. 1. Examination of critical time intervals.
.7
Repnid. Een.. 33, 399. (1973)

8. Rafferty. K. .A.: Methods in experimental embryologv ofthe mouse, .lohn Hopkins Press. Baltimore.
1970.

9. Runner. M. N. and Gates. .A.: Conception in prepuberal mice follou ing artificially induced ovulation
and mating.
Samre. 174, 222. (1954)

10. Runner. M. N. and Palm. .1.: Transplantation and survival of unfertilized ova of the mouse in relation
to the postovulatory age.
J. E\\p. ZooL. 124. 303. (1953)

1 1. Spindle, A. 1. and Goldstein, L. S.: Induced ovulation in mature mice and developmental capacity of
the embryos
in viiro. J. Reprod. Een.. 44. //.i. (1975)

12. Watson, .1. G., Wright jr.. R. W.. and Chaykin, S.: Collection and transfer of preimplantation mouse
embryos.
Biology of Reprod.. 17, 453. (1977)

13. Whittingham, D. G.: Survival of mouse embryos after freezing and thawing. Salure. 233. 125. (1971).

14. Wilson, E. D. and Zorrow, M. X.: Comparison of superovulation in the immature mouse and rat. J.
Reprod. Een..
3, 148. (1962).

15. Zarrow, M. and Wilson, E. D.: fhe influence of age on superovulation in the immature rat and
mouse.
Endocrinology. 68, 851. (1961)

Tut Vethris.arv Qi .ar rtRi.v. Vor. 4, No. I, J ,\\m .arv 1982

-ocr page 87-

Induction of acquired cellular resistance in mice
with viable and macrophage-processed
Listeria
monocytogenes

C. van der Meer, F. M. A. Hofhuis, and J. M. N, Willers\'

SUMMARY

Intracutaneous immunization of mice with 10^ or 10^ viable listeria resulted in
acquired cellular resistance (ACR) of short duration (7 days). The period during
which viable
Listeria monocytogenes/ta^/zo bepresent in order to induce ACR was
estimated by killing the listeria at different times after immunization by injecting
the bactericidal antibiotic atno.xycillin. The killing of listeria within 6 h after
injection prevented the induction of A CR completely, between 6 and 12 h partially,
while survival of listeria within animals for at least 18 h was required for the
induction of complete protection.

To determine whether multiplication of viable listeria was a prerequisite for the
induction of ACR, the bacteriostatic antibiotic minocycline was injected for four
days after immunization. Induction of A CR was only possible if the dose of viable
listeria was large enough to permit a proportion of the listeria to escape bacterio-
stasis.

Interaction of peritoneal macrophages of normal mice and viable listeria yielded a
supernatant which induced specific A CR in normal recipient mice. No ACR could
be induced with supernatant obtained from normal macrophages after digestion of
killed listeria. A reduced level of ACR was obtained with supernatant collected
after interaction of macrophages from immune mice and viable listeria. The
immunogenic material present in the supernatant of normal macrophages after
interaction with viable listeria is thermolabile, has a molecular weight of over
300,000, and is not affected by treatment with DNase, RNase, or trypsin.

signaled acquired cellular resistance
(ACR). Infection with the following bac-
Acquired resistance towards facultative terial species is known to involve ACR:
intracellular parasites can be transferred
Mycohacteriutn species (2). Brucella
by specifically sensitized thymus-derived abortus (3), Salmonella species (3) and
(T)lymphocytes, but not by serum (7).
Listeria monocytogenes (l).Jhtseorgan-
■fhis suggests that the resistance against isms are capable of surviving phagocy-
these micro-organisms is an expression tosis and probably also of multiplying
of cell-mediated immunity (CM I) (2) de- within phagocytic cells (15).

\' Department of Immunology. Laboratory of Microbiology. State University of Utrecht, the Netherlands.
Correspondence: Dr. C. van der Meer. Department of Veterinary Bacteriology. Biltstraat 172. .3572 BP
Utrecht, the Netherlands.

INTRODUCTION

I iifi Vtii:rtnakv Ql arrkri.v. Vol., 4. No. I. Jam arv 1982

-ocr page 88-

As Listeria monocytogenes is a mouse
pathogen, the study of resistance to this
microorganism in mice is a very suitable
model to investigate mechanisms of
CM 1. Attention was focussed on the inter-
action between the intracellular growing
listeria and its host cell, the macrophage.
Vaccination of mice with sublethal num-
bers of viable listeria induced ACR (9, 5).
Vaccines of killed listeria did not induce
ACR (7) unless agents which modulated
macrophage functions were added (11,
12, 13). It was suggested that by impair-
ing macrophage activity these agents
modified the processing of dead listeria
advantageous for the induction of ACR.
If hampering of macrophage function
during the induction phase is a prerequi-
site for the induction of ACR with killed
listeria, it is quite acceptable to hypothe-
size that the viable intracellular parasite
acts in the same way. In this study the
optimum conditions for the induction of
ACR were established. The number of
listeria and the interval between immuni-
zation and challenge required to achieve
optimum ACR were determined. The
period during which listeria had to remain
viable in order to induce ACR was also
estimated.
In vitro processing of viable or
killed listeria by mouse peritoneal macro-
phages was performed. The object of this
study was to obtain processed antigen
released by macrophages and to examine
their ability to induce ACR.

MATERIALS AND ME I HODS
Animals

B.ALB c mice were bred and maintained in the
Laboratory of Microbiology. Utrecht, the Nether-
lands. Female mice were used at a n age ofabout 11
weeks (appro.ximate weight 20 g).

Bacteria

Listeria iiioikhytogeites, strain L347, serotype IV B
was used in all c.xpcrimcnts. Fhe bacteria were
grown in Brain-Heart Infusion Broth (Difco Labo-
ratories. Inc.. Detroit. Michigan) containing 0 ,3 pcr
cent glucose, for 16 h at 37° C, centrifuged at 12,000
xg for I h, washed, and rcsuspended in saline, Fhey
were fro/en m small aliquots at 70° C.
Salini)iie//a enieritidis. strain R.I.V. 74-1 1264, ob-
tained from the National Institute of Public Health,
Bilthoven, the Netherlands, was used for specificity
control. The procedure for growing a nd storing was
the same as described for
listeria iiwitoex togenes.

Immuni/atiun

Mice were injected intracutaneously (i.e.) with vi-
able listeria. After thawing and washing, the listeria
were diluted to the appropriate number in 0,1 ml
saline, I he bacterial suspension was then injected
i,c, at four sites into the abdominal wall. In some
experiments mice were immunized by the intraperi-
toneal (i.p.) route, the appropriate number of liste-
ria being suspended in 0,5 ml saline.

Inr VlTKRi

, Ql .vKri.KLi, Vol. 4, No. I. J.vm akv 1982

Isolation of macrophage-processed antigen and im-
munization

Mice were injected i,p, with about 10\'viable listeria
and killed 3 min later by cervical dislocation. After
another minute, phagocytosis was stopped by i,p,
injection of 2 ml of ice-cold Eagle\'s basal medium
(EBM) (without antibiotics), containing 100 lU he-
parin (without preservatives). After mechanical
stimulation of the abdomen for 30 s, peritoneal
lavages were collected. These macrophages were
called normal macrophages.

In some experiments peritoneal macrophages were
isolated from mice immunized i.p. with 10\'\' viable
listeria seven days before (henceforth called im-
mune macrophages). The peritoneal lavages of 6
mice were collected and pooled at 0° C. After cen-
trifugation (4 min, 160 x g), the pellets were washed
three times with ice-cold EBM to remove extracel-
lular bacteria. The pellets were rcsuspended to the
original volume in EBM and incubated for 3 h at
37° C. During this incubation period, interaction
between peritoneal macrophages and viable listeria
was allowed to proceed. By contrifugation for 15
min at 2100 x g at 4° C, intact bacteria and perito-
neal cclls were spun dow n, fhc supernatant contain-
ing, fragments of digested bacteria was transferred
into a dialysis tube (exclusion limit 10,000 mw). The
volume of the supernatant was concentrated two-
fold by dialysis for one h at 4° C against polyethy-
leneglycol 4000 (Fluka AG, Buchs SG, Switzer-
land),

I his material, containing bacterial remnants and
macrophage products, is henceforth called super-
natant, .Mice wcreimmediately injected i,p. with 1ml
of the supernatant; this, however, still contained an
immunogenic dose of 10\' viable listeria. Therefore
in all these experiments the mice received intramus-
cular (i.m.) injections of 600 mg amoxycillin kg
(Glamoxyl, a gift from Beecham, Amstelveen, the
Netherlands) simultaneous with supernatants and
after 6 h. Mice were challenged with 50 ED,,,listeria
7 days later.

Treatment of mice with antibiotics

.Amoxycillin (Glamoxyl), was injected i,m. Minimal
inhibitory concentration (m,i,c.), minimal bactcri-
cidal concentration (m.b.c.). and mouse serumcon-
ccntrations of amoxyllin at different time intervals
after i.m. injection of 600 mg kg were determined
by Mr. N. A. C. Wcsterdaal (Department of Clini-
cal Bacteriology, Laboratory of Microbiology,
Utrecht, the Netherlands), Fhe m.i.c. value after 24
h incubation was <0.2
tug ml, the m.b.c. value after
24 h incubation was 25 /Jg ml. From half an hour

-ocr page 89-

until 6 h after the i.m. injeetion of 600 mgamoxycll-
lin kg the serum concentrations were ahout twice
the m.h.c. value. Two injections of 600 mg kg w ith
an interval of 6 h killed up to 10^ viable listeria,
injected i.p., in the mouse.

Minocycline (Minocin, a gift from l..ederle Labora-
tories. Pearl River. New York. LISA) was injected
intraperitoneally. M.i.c.. m.h.c.. and serum-
concentrations at different time intervals after i.p.
injection of30 mg kg were determined by Mr. N. A.
C. Westerdaal. The m.i.c. value after 24 h incuba-
tion was < 0.2 Mg, tiiL the m.b.c. value after 24 h
incubation was 6.25 jug ml. The serum concentra-
tions never reached bactericidal values and remain-
ed bacteriostatic up to 10 h after injection of 30 mg
minocycline, kg. Minocycline. 30 mg kg, was in-
jected i.p. every 12 h for four days. A bacteriostatic
level was thus maintained in the mouse.

Identification of ACR inducing products in the
supernatant

fhermolabilityof macrophage supernatant was test-
ed after incubation in a water bath of 56° C for I h.
Amicon filtration was performed to estimate the
molecular weight of ACR inducing substances with
an XM 300 Amicon filter (exclusion limit 300.000
mol. wt.; Amicon. Lexington, Mass., USA).
I o obtain an estimate of the size of ACR inducing
substances and to remove whole bacteria, millipore
filtration was performed with a filter of 0.2 /nm pore
size (Schleicher & Schiill, GmbH. Dassel, Ger-
many).

In order to investigate the nature ofthe ACR indu-
cing substances, 12-ml batches of macrophage su-
pernatant were incubated at 37° C for 3 h separately
with one of the following enzymes; 1.5 mg RNase
(BDH Biochemicals Ltd. Poole, England). 1.5 mg
DNase (BDH Biochemicals) or 1.5 mg trypsin
(Sigma Chemical Co., St. Louis. Mo., USA).

Determination of acquired cellular resistance and
its specificity

The 14-day mean lethal dose (LDu,,) of v iable /./.ivc-
riu munocyiugemw in BALB c mice was found to be
2
x 10\' colony forming units after i.p. injection. I he
LD,,, values were calculated by the method of Reed
& Muench(IO). Mice were challenged i.p. with 50
LD,,, of
L monocylogeiies and the numbers of
survivors 2 weeks later were recorded. In order to
determine the specificity of ACR, cross-infection
with
Salmonella enierliu/l.s was performed. Due to
the great virulence of
Salmonella enieruliii.s it was
not possible to determine the LD,,, for this microor-
ganism. When normal mice were injected with 50-
100 viable
S. enleriridls. all mice died within 2
weeks. This dose was used in the experiments.

RESULTS

ACR after i.e. immunization with viable
listeria

Groups of 6 mice were injected i.e. with
graded numbers of viable listeria and
after different intervals challenged to
measure the degree of protection. ACR
was detectable 5 days, and was optimal 7
days, after immunization, specially with
105 and 10\'\' listeria. At 10 days, however,
ACR had already decreased and had
practically disappeared at day 17 (Fig. 1).

—■—

-■-

-•

o

o

10^

10^

10

ACR

fO
>

>

s_

3
I/)

C

<u
u

S-

<u

Q.

10

number of viable listeria

1 mt VrihRiN.\'vkv Ql arre:rrv, Vol.. 4. No. 1. Jam arv 1982

-ocr page 90-

Determination of the interval necessary
for induction of ACR with viable listeria

Amoxycillin injection simultaneously
with immunization with lO-* viable liste-
ria abolished induction of ACR. as these
mice were no longer protected against 50
LDjo injected seven days after immuniza-
tion (Fig. 2). To determine the interval
necessary for viable listeria to induce
ACR, amoxycillin was injected at differ-
ent intervals after i.p. immunization
with 10\'* viable listeria. Amoxycillin in-
jections one, two, or four h after immuni-
zation prevented the induction of ACR
(Fig. 2). Amoxycillin injected 6 or 12 h
after immunization permitted partial in-
duction of protection, while an amoxycil-
lin injection 18 or 24 h after immuniza-
tion resulted in the induction of complete
ACR (Fig. 2).

Influence of bacteriostatic conditions on
induction of ACR with viable listeria

Groups of 6 mice were immunized i.p.
with 10^ 105 or 10" viable listeria and
were kept under bacteriostatic control by
the injection of minocycline half an hour
before immunization and further every
12 h during a period of 4 days. None of
the mice immunized with lO-\' and 10\' vi-
able listeria were protected against 50
LD5,, listeria seven days later. The mice
immunized with 10\' listeria, hovever,
were completely protected against the
challenge. Bacteriological examiration
of the spleen 12 h after minocycline and
listeria injections revealed no viable liste-
ria in the spleen of mice immunizec with
10"» or 105 listeria but 2.10\' viable listeria
were found in the spleen of mice irrmun-
ized with 10\' listeria.

Induction of ACR with supernatant from
normal or immune macrophages

In the following experiments groups of
12 mice each were used.
Mice were injected i.p. with 1 ml superna-
tant from normal macrophages af\'.er in-
teraction with viable listeria. The\\ were
challenged seven days later with 5t LDj,,
listeria. A high percentage (75 per cent) of
the mice receiving supernatant wa; pro-
tected. Injection of supernatant from
normal macrophages after interaction
with heat-killed listeria did not induce
ACR in these mice. Only 36 per cent of
the mice injected i.p. with 1 ml superna-
tant from immune macrophages alter in-
teraction with viable listeria were pro-
tected. Control mice injected with
supernatant from normal macrophages
not having phagocytosed listeria were
not protected. The addition of 10\'viable
listeria to this control supernatant did
not induce ACR either.

Fig. 2. nctermiiiation of the interval necessary lor induction of ACR with viable listeria. Groups of 6 mice
were immunized i.p. with lO-" viable listeria. Simultaneously or at different intervals after immur.ization
the mice received i.m. 600 mg amo.xycillin kg. All groups were challenged with .SO LDj,, listeria se\\;ndays
after immunization.

100 r

50

>
>

i-
3

0

OJ

0

0)
CL

012 4 6 12 18 24

time of amoxycillin injection after immunization (h)

Tiifc VhrKRis.ARv Ql .AR rtRLV. Vol.. 4. No. I. J \\m arv I9H2

-ocr page 91-

In order to determine the specificity of
the protection, mice injected with super-
natant from normal macrophages after
interaction with viable listeria were chal-
lenged with 100 Salmonella enteritidis.
All mice died within two weeks.
In further experiments only supernatant
from normal macrophages after interac-
tion with \\iable listeria was used.

Effects of various treatments on the AC R
inducing capacity of supernatant from
normal macrophages

To investigate the nature of the sub-
stance(s) inducing ACR. the supernatant
was subjected to various treatments. After
each procedure, 1 ml of treated superna-
tant was injected i.p. and the mice were
challenged with 50 EDj,, seven days later.
Incubation of supernatant at 56° C for I
h abolished the protection inducing pro-
perties of the supernatant (Table 1).
Amicon filtration showed that the ACR
inducing substance was probably retain-
ed by the filter (Table 1). It is therefore
feasible that the molecular weight of this
substance is higher than .300.000. The
material remaining on the filter induced
protection in a smaller percentage than
unseparated supernatant, indicating loss
of active material in the separation pro-
cedure ( fable 1). Neither was the milli-
porefiltered supernatant able to induce

l lll. Vl-.ri.kinakv Ql ak IhKl.\'l. Vol.. 4. No. I.Jam akv I9S2

table I. r.rfcet ol\\arious tieatmcnl.s on the At\'R
inducing capacity of supernatant from normal
macrophages after interaction with viable listeria.

1 reatment of supernatant

ACR

None

y 12*

-S6° C for 1 h

0 6

.Vrnicon filtration

residue

6 12

filtrate

0 12

Milliporc filtration

filtrate

0 6

.17° C for.! h

RNase

4 6

DNasc

4 6

trypsin

6 fi

none

5 6

Mice were injectcd i.p. uith macrophage super-
natant subjected to \\arious treatments and chal-
lenge seven days later.

* Numbers of sur\\ivors numbers challenged.

protective immunity. Treatment with the
enzymes RNase, DNase, or trypsin for 3
h did not diminish the protection-
inducing abilities of the supernatant
(Table 1).

DISCUSSION

The short duration of ACR to listeria as
found in our experiments was also found
in several other investigations (e.g. 6).
According to North (8) the short dura-
tion of ACR is thought to be due to circu-
lating T lymphocytes with a short life
span. That author also demonstrated the
existence of long-term acquired capacity
for regenerating a state of immunity in an
accelerated fashion (immunological me-
mory). The immunological memory is
thought to be associated with the reten-
tion of a small number of non-replicating
T cells.

The i.p. injection of the bactericidal anti-
biotic amoxycillin was used for estimat-
ing the period during which viable liste-
ria had to be present to induce ACR. I\'he
time of 6-18 h found in the experiments is
probably necessary for processing the vi-
able listeria by macrophages in such a
way that it leads to the induction of ACR.
Half an hour after the injection of amo-
xycillin, the bactericidal concentration
had already increased twofold in the
serum. Due to this rapid diffusion and
the high concentration of atnoxycillin,
the multiplication of listeria is probably
quickly inhibited and the bacterium kill-
ed. From this experiment it is not clear
whether only the viability of listeria or
also their active multiplication in the host
is a prerequisite for the induction of pro-
tection.

To differentiate between viability and
tnultiplication of listeria as conditions for
induction of ACR, the bacteriostatic an-
tibiotic minocycline was used to prevent
multiplication without killing listeria.
Minocycline remained at a bacteriostatic
level for 10 h after injection. A larger dose
of minocycline would have exerted a long-
er lasting bacteriostatic level but has the
disadvantage of reaching bactericidal
serum concentrations after injection for
several hours and possibly cause accumu-
lation of minocycline, resulting in bacte-

-ocr page 92-

ricidal concentrations during the four
days of injections. Though mice immun-
ized with lO-" and lO\' viable listeria were
kept under bacteriostatic control, the
higher number of 10" viable listeria (= 50
LDjd) apparently escaped this control.
Viable listeria were demonstrated in the
spleen 12 h later. The latter mice were
completely protected against listerial
challenge, which was very probably due
to the persistance of viable listeria, cap-
able of multiply ing
in vitro after isolation.
Mice immunized with the two smaller
doses were not protected at all. This is a
very strong indication that multiplication
of listeria is essential for the induction of
ACR. The listeria under bacteriostatic
control are viable and may still have the
same antigenic structure. This would be
evidence against the theory of Kearns
and Hinrichs (6), who suggested theexist-
ence of specific immunogenic determi-
nants only on viable virulent listeria and
not on formalin-killed or avirulent liste-
ria strains. It might be suggested from
our results that induction of ACR requir-
ed not only viability but also actual mul-
tiplication. The multiplication of listeria
for at least 18 h after the injection of lO-*
\\ iable listeria might be necessary to reach
bacterial numbers which would be suffi-
ciently big to induce ACR. A second
possibihty is that active multiplication
of listeria in the host cell (the macro-
phage) is an essential stage in the inter-
action between this cell and the bacteria,
resulting in the release of immunogenic
fragments.

These explanations for the necessity of
listeria multiplication in the host are not
mutually exclusive, fhe effect of higher
initial injection doses could not be stu-
died. as under these conditions some of
the listeria would escape the bacteriosta-
tic effect of minocycline.
The supernatant obtained after 3 h inter-
action of normal macrophages and vi-
able listeria induced specific ACR in
mice. Simultaneous injection of superna-
tant and amoxycillin demonstrated that
the ACR was not due to residual viable
listeria in the supernatant.

■fhese experiments suggest that the frag-
ments. which were obtained after
macrophage-listeria interaction
in vitro.
when injected into mice are able to stimu-
late the immune system as if no interrup-
tion bv
in vitro manipulation had occur-
red.

The results can onh\' be explained by sug-
gesting that the product(s) of macro-
phage-listeria interaction is released and
remains extra-cellularand independent of
further macrophage processing. Thissup-
position may relate to highly antigenic
material or a combination of antigenic
material and an adjuvant suppressing
macrophage processing of listeria. Such a
hypothesis is in line with that of Calderon
and Unanue (1), who suggest that antigen
is released from macrophages by exocy-
tosis in an aspecific way. This is, how-
ever, at variance with the supposition of
Ellner
et al. (4) that macrophage associ-
ated antigen remains in a restricted com-
partment of the macrophage and is only
accessible to the T cells. For the induc-
tion of ACR in a mouse the supernatant
of the macrophages of a single donor
mouse was sufficient. This donor Was in-
jected with 10\' viable listeria, of which 42
per cent were phagocytosed. After 3 h, 14
per cent of the phagocytosed viable liste-
ria were digested (14). This means that
the immunogenic material in the super-
natant is derived from at the most 5.8 x
10\' listeria. For the induction of complete
ACR by the intraperitoneal route, at
least 10" viable listeria are necessary
(in
vivo
experiments). Some of these bacte-
ria will not survive the encounter with
macrophages, others will multiply. It is
quite feasible that after 18 h the number
of IO*" is reached (7-10 generations). The
quantity of immunogenic material neces-
sary to induce ACR appears to be the
same both in the
in vivo and the iti vitro
experiments.

Some characteristics ofthe immunogenic
material were: thermolability ( 1 h at 56°
C), a molecular weight of over 300.000,
and resistance to treatment with the en-
zymes DNase, RNase, and trypsin for 3 h.
It was not possible to test the effects of
longer enzyme treatment, as the residual
viable listeria increased during the incu-
bation to large numbers. Addition of
amoxycillin to the incubation mixture

! HI V\'h I bKIN VKN Ql \\R ri KLN. Voi.. 4. N<>. I. JaM 19K2

10

-ocr page 93-

did not reduce the bacterial number to degraded may be responsible for the non-

non-immunogenic numbers after 3 h in- immunogenicity of the control superna-

cubation. Purification and further char- tant. Immune macrophages, with greater

acterization of the immunogenic ma- digestive capacities (14), yielded a super-

terial from the supernatant will be natant which induced ACR in a far lower

necessary to study its interactions with percentage. This is in line with the hypo-

the immune system in more detail. thesis that only limited degradation of

Phagocytosis and digestion of killed liste- listeria results in the induction of protec-

ria by normal macrophages under the tion.

same conditions as the interaction of vi- To support this hypothesis further vari-
able listeria and macrophages yielded a ations in the incubation time of normal
supernatant which did not induce ACR. and immune macrophages with killed
The fact that killed listeria do not multi- and viable listeria, respectively, will be
ply and are probably more completely necessary.

REFERFNCES

1. Calderon. J. and Llnanue, E. R.: The release of antigen molecules from macrophages: characterization
ofthe phenomena.
J. Immunol.. 112. 1804. (1976).

2. Collins. F. M.: Acquired resistance to mycobacterial infection. Adv. Tuherc. Re.s.. 18. /. (1972).
Collins. F. M.: Vaccines and cell-mediated immunity. Baileriol. Rev.. 38, 371. (1974).

4. Ellner, J. J.. Lipsky. P. E.. and Rosenthal, A. S.: Antigen handling by guinea pig macrophages:
further evidence for the sequestration of antigen relevant for activation of primed T lymphocytes.
J. Immunol.. 2053. (1977).

5. Hasenclever. H. F. and Karakawa. W. W.: Immunization of mice against Lisieria monocytogenes..
J. Bad..
74. 584. (1957).

6. Kearns. R. .1. and Hinrichs. D. .1.: Kinetics and maintenance of acquired resistance in mice to
Listeria monocytogenes. Infect, hnmun.. 16.923. (1977).

7. Mackaness, G. B.: Cellular resistance to infection. / Exp. .Med.. I 16. 381. (1962).

8. North, R. J.: The cellular mediators of anti-Eisteria immunity as an enlarged population of short-
lived, replicating T-cells: kinetics of their production. ./.
E.xp. Med.. 138 , 342. (1973).

9. 0.sebold. J. W. and Sawver. M. f.: Immunization studies on listeriosis in mice, J. Immunol.. 78,
262. (1957).

10. Reed. E. J. and Muench. H.: A simple method of estimating 50% end points. Am. J. Hxg.. 27. 493,
(1938).

11. Rodriguez. G. E.. McClatchy, J. K.. and Campbell. P. A.: Induction of resistance by Listeria
monocytogenes
cell wall fraction. Infect, hnmun.. 10, 1163. (1974).

12. Van der Meer. C.. Hofhuis. F. M, A., and Willers, J. M. N.: Killed Listeria monocytogenes vaccine
becomes protective on addition of polyanions.
Naiure (Land.). 269. 594. (1977).

13. Van der Meer, C.. Hofhuis. F. M. A., and Willers, J. M. N.: Delayed-type hypersensitivity and
acquired cellular resistance in mice immunized with killed
Listeria monocytogenes and adjuvants.
Immunology. 37, 77. (1979).

14. Van der Meer. C.. Hofhuis. F. M. A.. Rutten. V.. Kersten, M.. and Willers. .1. M. N.: Effects of
dimethyldioctadecylammonium bromide on phagocytosis and digestion of
Listeria monocytogenes
by mouse peritoneal macrophages. Immunologv. 43. 425. (1981).

15. WHO Scientific Group. Cell mediated immunity and resistance. H\'llO Teehn. Rep., ser. no. 519.
6-64. World Health Organization. Geneva. (1973).

IHr: Vr rhKis xH\') Qi ^Hl^-KI.^. Vot,. 4. No, I. J \\m vk\'» 1982

-ocr page 94-

Effect of Tomanol® on the pharmacokinetics and
tissue distribution of penicillin G in dairy cows

p. Hekman\'. J. F. M. Nouws- and C. A. M, \\an Ginneken

SUMMARY

Following concomiiani intravenous administration of Tomanol® and sodium
penicillin G to six Dutch Friesian dairy cows a significant decrease in total hody
clearance of penicillin (J4.7\'"() atid a prolongation of the elimination half-life of
penicillin (17.2%) was observed. Tomanol® did not affect other pharmacokinetic
parameters such as rate constants of drug tran.sfer a en (i). distribution

volume of the central compartment (V^). and extrapolated serum drug levels.
Intravenous or intramuscular administration of Tomanol® had no effect on the
tissue distribution of penicillin G. because neither a change in the ratios of muscle
to serum and of kidney cortex to serum nor a change in an induced steady state
level of low penicilline G .serum concentrations was observed. From the data
obtained it is concluded that concomitant Tomanol® administration with penicil-
lin induces an elevation of the serum penicillin concentration and prolongs the
persistence of penicillin residues in carcass meat and organs.

IMRODUCIION

Indications for antibacterial therapy
often imply concomitant application of
other drugs. Concomitantly applied
drugs may interfere with the pharmaco-
kinetics of antimicrobial drugs at three
different levels: absorption rate (in the
case of non-intravenous application),
distribution of the drug, and elimination
rate (metabolism and e.xcretion). For
example, the object of probenecid admi-
nistration is to increase and to prolong
scrum drug concentrations or to achieve
a longer persistence of bcta-lactam anti-
bodies in the urogenital tract. In the event
of concomitant application of probene-
cid a decreased total body clearance and
tissue distribution of beta-lactam anti-
biotics is assumed (4, 5, 10, 15, 16, 17).
For Hisohon® higher chloramphenicol
and o.xytctracycline concentrations in
bronchial and alveolar secretions are re-
ported (1, 2).

In the luunan medical literature prolong-
ing of biological half-li\\cs and higher
blood levels are reported after concomi-
tant administration of acidic drugs like
phen\\ Ibutazone, acetylsalicylic acid, sul-
finpyrazone and Diflunisal® ( 10. 12). Re-
ports of this kind arc lacking in the
\\ctcrinars literature.

1. Department ot Pharmacolog\\. l!ni\\ersit\\ ol Nijmegen. P.O. Hox 9H)1. 6.51)0 HB Nijmegen, the Nether-
lands.

2. Meal Inspection Service. Havenueg 2. 6541 .AD Nijmegen, the Netherlands.

I III Vl II Kl\\ \\ RV Qr \\K II.KI Vol . 4, No. I. .I \\M Ain 19X2

-ocr page 95-

Hypothetically the possibihty exists that
concomitant drug administration de-
creases the distribution vokunc (thus
lowering the residue state ofcarcass meat)
(4), or decreases the elimination rate,
which is an important factor in the per-
sistence of antibiotic residues, too.
Thus in the veterinary field in the Nether-
lands and Belgium there is a widespread
belief, that Tomanol® may lower (dra-
matically) the penicillin residue state of a
treated animal and hence in case of emer-
gency slaughter, may minimize the risk of
condemnation of the carcass because of a
positive residue test. Tomanol® is an an-
tiphlogistic, analgetic, antipyretic, and
antirheumatic drug.

The present study is concerned with the
effect of fomanol® on the pharmacokin-
etics of sodium penicillin Ci and the tis-
sue distribution of (procaine) penicillin
G in dairy cows.

MA I LRIAt.S AND METtlODS
Pharmacokinetic experiments

1 he pharmacokinetic experiments were conducted
with six Dutch FricsiancHnically heakhydairycows
(weight 4.11-6.32 kg), located in a slaughterhouse.
Sodium penicillin Ci (Mycofarm, the Netherlands;
lot no. 79 .1 24) was given intravenously at a dose
level ot 5 Ml penicillin (1 cow (mean dose:
9X52i 1527 l.t:. kg). I wodayslatcrthccowsrccciv-
cd tlic same dose ot penicillin CI together with a
concomitant intravenous administration of 25 ml
tomanol® (Intervet. the Netherlands; lot no. 79 A
04). T omanol® contained 120 mg Phchu/in® (phe-
nylbutazone sodium) and 240 mg Isopyrin® (I-
phenyl-4-isopropylamino-2.3-dimethyl-.3-pyrazo-
lin-5-onc) pcr ml. The dose level ol phenv Ibuta/one
was 5.91 ± 0.92 mg kg.

Blood samples were collected in the first hourat 10.
20. 30.45,60 minutes, twice during the second hour,
and periodically up to 8 hours post-treatment. 1 he
blood was allowed to clot. After ccntrifugation. the
scrum was removed and dccpfrozen at 20°C to-
gether with a standard sample and assayed within 4
days.

Tissue distribution experiment

1 ight Dutch f riesian clinicallv healthy dairy cows,
located in a slaughlcrh(uisc, were injected subcu-
taneously in the dewlap with 20 ml Dcpomycinc"
forte (Mycofarm, the Netherlands; lot no, 78 K 18,
containing 200,000 I.U, procaine penicillin Ci and
250 mg dihvdrostrcptomycin sulphate pcr ml.) In
this way a steady state penicillin blood level was
achieved.

Blood samples were collected at 45, 90, 135, 210,
300, 420, 720 and 1100 minutes post-treatment.
Immediately following this last blood sampling
(1100 minutes after the procaine penicillin G injec-
tion) two cows rcccivcd an intravenous injection
and two othercowsan intramuscular injection of 25
ml Tomanol®. I he other four cows were used as
controls.

Blood samples of the treated group were taken at 60
and 90 minutes after the Tomanol® application.
During the slaughter procedure samples of blood,
both kidneys, and diaphragm muscle were collected
and prepared for assay.

Preparation of Ihe tissue samples

two hours after slaughter, 20 g of kidney cortex
tissue (left and right kidney) and kidney medulla
tissue (both kidneys) were removed and homogen-
ized for 3 min in a Waring blender containing40 ml
of physiological saline, fhc homogenates were cen-
trifuged for 10 min, at 3000 r,p,m, and the superna-
tant was collected and kept at 20°C pending bio-
assay.

In addition, 80 g samples of the diaphragm muscle
sample were placed in separate pctri plates (0 14
cm) and frozen for 24 hours. I hc muscle samples
were then thawed and the muscle drip obtained was
kept frozen at 20°C pending bioassay.

Bloassays

fhc bioassays were carried out at the Meat Inspec-
tion Service Nijmegen, within 3 days of sample
collection, as previously described ( 13), by means of
Bacillus suhiilis BCiA and Saicina lul\'ca ATCC
9341 test strains, fhe latter bacterial strain was used
for the penicillin determination in serum and tissue
samples of cows treated with procaine penicillin
Ci dihydrostreptomycin sulphate, l or making the
Sarcinc luiea test system insensitive to dihydro-
streptomycin residues, the agar was supplemented
with 0,2\'\', KH,PC5jand hada pH of 6,0,

Phenylbutazone determination

In scrum samples derived from the pharmacokin-
etic experiment phenylbutazone was determined by
a high performance liquid chromatographic me-
thod, which we developed. I heapparatusconsistcd
of a Hewlett Packard 1084 B high pressure liquid
chromatograph cquiped with an automatic sampl-
ing dcvicc and a microprocessor.
Chromatography was performed on a stainless steel
column (10 cm x 0.46 cm int. diam.) packed with
l.ichrosorb RP 8 (5/um; Merck Darmstadt. C
,I R),
and with a mixture of 70-30 mcthanol-vvatcr, con-
taining 0.01 M tetrabulylammonium hydrogen sul-
phate and 0.01 M tris (hydroxymcthyl) aminomc-
ihanc. I thvlphcnylbutazonc (prepared by alkaline
clhv lation of phcnv Ibutazonc) was used as an inter-
nal\'standard.

.At an clution rate of 1.0 ml min the retention times
of phenylbutazone and internal standard were re-
spectively 5 and 7 minutes, fhe compounds were
detected by l)V absorption al 254 nm. Samples of
scrum (0.5 ml) were transferred into a test tube,
spiked with 25 /ul of internal standard solution (1
mg ml in methanol), and acidified hy the addition
of 0.5 ml I N IICI. Extraction was carried out by
shaking of this mixture mechanicallv vvith 2 ml of a
mixture containing 60\', hcxanc and 40\', dichloro-
mclhanc for 20 minutes. After ccntrifugation,
the organic laver was transferred lo another test

Ki.v, Vol.. 4. No. I..l,v

1.1

I 111. Vi

kvQI

VKV 1982

-ocr page 96-

tube. In order to remove traces of acid, which would
cause acid hydrolysis of the phenylbutazone, this
layer w as shaked mechanically for 5 min after addi-
tion of 0.2 g sodium hydrogen carbonate. After
centrifugation. the organic layer was transferred to
another test tube and evaporated to dryness under a
stream of nitrogen at room temperature. The resi-
due was dissolved in 0.5 ml mobile phase, and 10 jul
of this were injectcd directly into the liquid chro-
matograph. Calibration was performed with samp-
les of blanc serum spiked with various known
amounts of phenylbutazone.
After treatment of the.se samples as described
above, peak area ratios of phenylbutazone to inter-
nal standard were calculated and plotted against the
amount of compound added. Calibration graphs
were linear over the whole range of concentrations
studied (1-100 /Jg ml), the detection limit of phenyl-
butazone being about 0.1 ng ml w ith the procedure
described.

.Analysis of the data

The pharmacokinetic analysis of sodium penicillin
G data for each cow w as performed w ith the aid of a
computer program for non-linear regression analy-
sis (Farmfit). The intravenous data were found to fit
a two compartment open model. The program pro-
vided simultaneous estimates of the extrapolated
zero-drug concentrations
(A,, and B,,), hybrid rate
constants
a and ji. the rate constants fordrug trans-
fer (k|, and k,,), the elimination half-life of sodium
penicillin G in serum (t\'/ij.|). the apparent volume of
distribution at steady state (Vo^s). the total body
clearance (
CIb). and the area under the
concentration-time curve
(AUC^). A two-tailed
Student\'s (paired) t-test was used to compare the
significance ofthe pharmacokinetic parameters and
tissue distribution data in the experiments with and
without concomitant administration of T omanol®.

RESULTS

The effect of intravenous Tomanol® ad-
ministration on the pharmacokinetics of
sodiutn penillin Ci administered intraven-
ously is presented in Table I.
Statistically significant effects for the
V|,ss(p < 0.05), AIJC« (p < 0.01). the
total body clearancc (CI,,) (p <0.005) and
elimination half-life (t\'A^.,) (p <0.05) were
observed, fhe Cl„ was diminished by ap-
pro.ximately 34.7% and the t\'A^., was pro-
longed by approximately 17.2% in the
trial of concomitant Tomanol® with so-
dium penicillin G. Figure 1 illustrates for
cow no. 4 the serum concentration time
curves in these interaction experiments,
■fable 2 provides data concerning the ef-
fect of lotnanol® on the tissue distribu-
tion of penicillin G. No effect on the peni-
cillin distribution between renal cortex of
medulla and serum, and between muscle
drip and serum, was observed.

Fig. I. Time-dependent serum curves 0\'sO\'dium
penicillin G measured in one of the ccws after
intravenous administration of 10600 LU. kg with
and without concomitant administration o^f 6.4
mg kg Tomanol® i.v.

As pointed out in Table 3, no effect was
observed on the penicillin serum concen-
tration following intravenous of intra-
muscular Tomanol® administration,
■fhe phenylbutazone concentrations in
serum samples of the pharmacokinetic
experiment ranged from 100 to 31 Mgml.

DISCUSSION

Tomanol® contains phenylbutazone, an
acidic drug, which is strongly bound to
serum protcins(80%). The pharmacokin-
etic parameters of phenylbutazone are a
small distribution volume (Vi,,^^ = 0.1
I kg) and a long elimination half-life ( be-
tween 20 and 78 hours) in dairy cows (3,7).
Thus, following intravenous fomanol®
administration an approach of a steady
state of phenylbutazone serum concen-
tration may be assumed between I and 8
hoursafterinjection. In the pharmacokin-
etic experiment with six cows the steady
state phenylbutazone serum level ranged
between 54 and 31 Mg ml-

Tllh ii r[n-\\k> Ql -\\r k ri.v. Vdi . 4. No. 1. .1 xni xrn 1982

14

-ocr page 97-

lable 1. Ihe et\'tecl ofTomanol® (phenylbutazone) on the pharmacokinetics of sodium penicillin G, both being administered intravenously to six dairy cows.

Cow no.

1

3

4

5

6

Mean and S.D.

Dose(IU/kg)

7900

8600

9100

10600

11300

1 1600

9850(1527)

Phenylbutazone^

(-)

( )

(-)

( 1

(-)

( )

(■)

( )

(-)

( )

(-)

( )

( )

Ao(lU/ml)

1 1.6

42.6

39.6

38.4

15.4

26.1

23.4

31.0

30.4

34.8

40.6

47.5

26.8 (

: 12.2)

36.6 (

7.8

Bo(lU/ml)

0.86

0.81

1.51

1.73

1.02

1.06

2.17

1.34

1.50

0.96

2.44

3.62

1.58 (

; 0.62)

1.59 (

1.05)ns

a (min-\'xIO^)

42

75

65

56

47

45

65

58

76

43

65

48

60 ( 13 )

54 (

12

B (min-lxlO^)

7.5

6.1

8.9

7.9

7.5

7.5

13.5

8.1

11.3

9.1

11.5

10.4

10.0 ( 2.4 )

8.2 (

1.5

Vi(l/kg)

0.64

0.18

0.21

0.21

0.55

0.33

0.41

0.33

0.35

0.32

0.27

0.23

0.14 (

; 0.17)

0.27 ( 0.07)ns

VDSS(l/kg)

1.14

0.47

0.40

0.42

1.06

0.56

0.68

0.64

0.68

0.41

0.47

0.35

0.74 ( 0.30)

0.48 ( 0.11)"

AUCgo

(lU/l/minxlO^)

442

828

927

959

742

812

521

759

516

942

1069

1552

703 I

[254 )

975 (293

ClB

(l/min/kgxlO^)

20.3

11.3

11.1

9.5

19.5

12.7

20.0

15.0

21.1

12.2

13.8

8.7

17.6 ( 4.1 )

11.5 f 2.3

tVi (min)

93

113

77

87

92

92

51

85

61

76

Ó0

67

72 I

f 18 )

87 (

: 16 )"

ki2(min-\' xlO^)

7.7

11.6

10.2

9.4

9.0

6.0

11.0

9.8

13.0

2.9

10.5

7.1

10.2

( 1.8 )

7.8 ( 3.1

kji (min"\' xlO^)

9.9

7.4

1 I.O

10.0

9.9

9.0

18.0

10.2

14

10.0

14.5

13

12.9

( 3.2 )

9.9 ( 1.8

k|2/k2i

0.78

1.57

0.93

0.95

0.91

0.67

0.61

0.94

0.93

0.29

0.72

0.55

0.81

( 0.13)

0.83 ( 0.44)15

Two-tailed Student\'s paired t-test significance: x p<0.05; xx p<0.01; xxx p<0.005; ns = not significant

a = without (-) and with ( ) concomitant Tomanol\'^ administration (phenylbutazone dose in mg/kg is 0.6 x 10"^ of the penicillin application).

-ocr page 98-

hibic 2. I lx- ulk-Ll (ll I iiniaiKil" (pliL-ny Ihiiui/iinc) adniinisiiLilion iin pcnicillin cDncciiliatliin ratios between tissues and serum of dairy cows.

Cow no.

1

-)

3

4

5

6

7

8

Mean and S.D.

Mode of Tomanol\'^

( )

( )

( )

( )

(■)

(-)

( )

administration^

i.v.

i.v.

i.m.

i.m.

(-)

(-)

(■)

Concentration ratios

Left renal cortex/serum
Right renal cortex/serum

3.9
4.0

2.7
3.5

3.5
4.2

3.3
3.0

3.3
3.3

4.3
4.7

6.7
6.6

2.4

2.8

3.5

(0.5 )

4.2

(1.5 )ns

Left renal medulla/serum
Right renal medulla.\'serum

I 1.5
9.0

10.9
9.1

II.O

9.5

5.2
4.8

13.0
14.3

7.3

6.7

10.7
13.0

3.0
4.2

8.9

(2.6 )

9.1

(4.3

Muscle drip/serum

0.136

0.127

0.124

0.143

0.140

0.50

0.123

0.15

0.13

(0.01)

0.25

(0.2i)"S

Penicillin concentration

0.20

0.22

0.21

0.21

0.30

0.30

0.13

0.22

in serum (LU./ml)

ns = not significant

a = without (■) and with ( ) Tomanol\'^ administration; dose of phenylbutazone 7 mg/kg live weight
i.v. = intravenous; i.m. = Intramuscular

-ocr page 99-

lable 3, Effect of lomanol® on a steady state blood level of penicillin G.

Cow no

1

2

3

4

Mode of Tomanol\'^
application

i.v.

i.v.

i.m.

i.m.

Time after
application of
Tomanol\'^ (min)

Penicillin concentration in

lU/ml serum

0")

0.19

0.20

0.20

0.21

60

0.19

0.23

0.17

0.15

90

0.19

0.20

0.15

0.17

150

0.20

0.22

0.21

0.21

Iq = 1100 minutes after treatment with procain penicillin G/dihydrostreptomycin sulphate

Pharmacokinetic analysis of the penicil-
lin serum concentrations according to a
two compartment open model clearly
shows a significant decrease in the total
body clearance (
CIh) of penicillin (34.7%)
under influence of Tomanol® (cf. Table
1). This decrease in Cl^ results in a pro-
longation of the eliinination half-life
(17.2%) of penicillin, as visualized in Fig.
I, and in a significant increase in the area
under the concentration time curve
(AUC^). The slightly decreased Vt
),ss IS
presumably an artefact in the computer-
ized pharmacokinetic model and this
phenomenon is described in detail else-
where (9).

Whether these results must be interpreted
in terms of a diminished metabolic or
renal clearance of penicillin cannot be
concluded from our experimental data.
But since some 70% ofthe dose of penicil-
lin administered is reported to be excret-
ed \\ ia the urine by means of glomerular
filtration and proximal tubular acti\\c se-
cretion. it is likely that "lotnanol® in-
hibits the renal clearance of penicillin by
competitive mterference with penicillin
in the active tubular transport mechan-
ism. Fvidence in favour of such an inter-
action is reported for man 5. 8. 10), rat
(6. 11) and dog (8), where active transport
of phenylbutazone or its metabolites is
effected by the tubular secretion mechan-
ism of the kidneys, so that the renal
excretion of phenol red (11), uric acid.

and para-aminohippuric acid (6) suffers
interference. Table 2 shows that no signi-
ficant change in the penicillin distribu-
tion between renal cortex, renal medulla,
or muscle drip on the one hand, and
serum, on the other, was measured. Thus
no special uptake or elimination of peni-
cillin by organ or muscle tissue has taken
place. These tissue distribution data are
in agreement with the assumption in the
pharmacokinetic model that there is a
dynamic equilibrium between serum vs
muscle and serum vs renal cortex. These
findings are in disagreement with those of
probenecid in rats (4), but in accordance
with those for fowl and turkeys (17).
As shown in Table 3, Tomanol® did not
affect the steady state levels of low con-
centrations of pcnicillin (i (neither in-
creasing nor decreasing these pcnicillin
concentrations).

From the foregoing data we may con-
clude that concomitant administration of
Tomanol® and penicillin wether the so-
dium or the procaine salt) induces a pro-
longation of the penicillin residue state of
carcass meat and organs and an elevation
of the penicillin serum concentration
inay be obtained because of diminished
bode clearance of penicillin.

ACKNOWI.EnGEMFNlS

We gratefully acknowledge the technical assistance
of A. Smuldcrs. I.. Driessens. A. van Dinteren and
E. Verheven in the bioassavs.

I iih Vi-;ii:ki\\.\\r\'t Qr.ak rrri.v. Vol. 4. No. I. Jam\'-vr"! 1982

17

-ocr page 100-

REKERENCFS

1. Abdou. M.A.-F. and Kotzian. J.: Erhöhung des Oxytetracyclin-Spiegels in der Bronchialschleimhaut
beim Schwein durch gleichzeitige Verabreichung von Bromhexin (Bisolvon®).
Tierärzil. Umschau. 30,
565-569. (1975).

2. Abdou. M. A.-F. and Kotzian. J.: Steigerung des Chloramphenicol-Spiegels im Bronchialsekret des
Schweines bei gleichzeitiger Verabreichung von Bisolvon®.
Tierärzil. Umschau. 31, 401-403. (1976).

3. Backer. P. de. Braeckman. R.. Belpaire. F.. and DeBackere, M.: Bioavailability and pharmacokinetics
of phenylbutazone in the cow.
J. vet. Pharmacol. Therap.. 3. 29-33. (1980).

4. Bergholz, H, Erttmann. R. R, and Damm, K. H.: Effects of probenecid on plasma tissue distribution
of i^\'-benzylpenicillin in rats.
Experieinia. 36, 333-334. (1980)

5. Beyer. K. H.: Benemid. p(di-n-propylsulfamyl)-benzoic acid, its renal affinity and its elimination. .4m.
J. \'Physiol..
166 , 625-640. (1951).

6. Despopolous, A. I.., Pendergrass, H..and Stoeckinger,.F M.: Influenceofanaloguesof phenylbutazone
on renal transport of 4-aminohippurate.
.4m. ,/. Physiol.. 205. 489-493. (1963).

7. Eberhardson, B.. Olsson, G.. Appelgren, F.-E., and Jacobsson. S.-O.: Pharmacokinetic studies of
phenylbutazone in cattle.
J. vei. Pharmacol. Therap.. 2, 31-37. (1979).

8. Gutman. A. B.. Dayton, P. G.. Yü, T. F.. Berger. F.. Chen. W.. Sicam. I.. E., and Burns. J. J.: A study
of inverse relationship betw een pKa and rate of renal excretion of phenylbutazone analogs in man and
dog.
Am. J. Med.. 29, 1017-1033. (I960).

9. Hekman. P., Nouws, J. F. M.. and Ginneken. C. A. M. van: unpublished data.

10. Kampman..].. Molholm Hansen, J., Siersboek-Nielsen. K.. and Faursen. H.: Effect of some drugs on
pencillin half-life in blood.
Clin. Phariiiacol. Therap.. \\ 516-519. (1972).

11. Kreppel. E.: Der Einllüss einiger Phenvlbutazonderivate auf den Phenol-red Blutspiegel der Ratte.
Med. E.xp.. I. 285-289. (1959).

12. Foenhout, .1. W. A., Post Uiterweer. C. J.. Gribnau, F. W. J.. Ginneken, C. A. M. \\an. and Nouws, J.
F. M.: Interaction of amoxycillin and diflunisal. Pharmacokinetics.
Chn. Pharmacokin.. 7, (in
press).

13. Nouws, J. F. .M. and Ziv. G.: Tissue distribution and residues of beta-lactam antibiotics in normal
dairy cows.
Tijdschr. Diergeneesk.. 102, 1173-1186. (1977).

14. Weiner. 1. M.. Washington,.!. A., and Mudge, G. H: On the mechanisms of action of probenecid on
renal tubular secretion.
Hull. Johns Hopkins Hosp.. 106. 336-346. (I960).

15. Zi\\, G. and Sulman, F. G.: Effects of probenecid on the distribution, elimination, and passage into
milk of ben/ylpenicillin, ampicillin and cloxacillin.
.4rch. ini. Pharmacodyn.. 207, 373-383. (19/4).

16. Ziv, (j.. Nouws, J. F. M., Groothuis, D. G., and Miert. A. S. van: Effects of probenecid and milk on
serum concentration of three oral cephalosporins in calves.
Rejuah. t el.. 35, 147-152. (1977).

17. Ziv, G., Neumann, .F. Fridman. .1.. Ziv, E., Singer, N.. and Meshorer. A.: Effects of probenecid on
hlood levels and tissue distribution of ampicillin in fowls and turkeys.
.Avian Diseases. 23, 927-939.
(1979).

18 Tnt; Ve ii rin,.\\kv Qr.\\r ikrl.v. Vor. 4. No. I. .I.wi .\\rv 1982

-ocr page 101-

Oral immunization of sows: Anti-K88 antibodies
in serum and milk of the sow and in serum of the
piglets

Netty Kortbeek-Jacobs and Marina van Houten\'

SUMMARY

Pregnant .you\'5 were immunized by oral application of live E. coli. The effect of
immunization was demonstrated by measuring the titers of anti-K88 antibodies
in iOM\' serum, colostrum and milk as well as in piglet sera using enzyme-linked
imniunosorbent assays.

The isotype involved in anti-K88 reactivity was found to he IgA. By comparing
IgA-titers in colostrum and milk, the local production of this Ig-class in the
mammary gland is suggested.

INTRODUCTION

In the young piglet like in other species
enteric infections, particularly those as-
sociated with
E. coli, are observed.
They often cause severe illness and some-
times death. Neonatal colibacillosis is
characterized as an enterotoxin form; the
clinical symptom is diarrhea and may
occur as soon as 12-48 h after birth. The
enterotoxigenic
E. coli strains, causing
neonatal diarrhea in piglets, release a
heat labile exotoxin (LT) and, or a heat
stable exotoxin (ST). Both toxins are
plasmid-mediated (3). In a majority of
cases the
E. coh strain, isolated from the
diseased animal, possesses the \'capsular\'
antigen K88 (11), also encoded for by a
transferable plasmid (10). K.88 has a pro-
teinaceous structure and a fimbriae-like
or pili-like nature. K88 enables the bacte-
ria to adhere to a receptor on the brush
borders of intestinal epithelium (4) and
thus to colonize the small intestine.

The receptor for K88 antigen, defining
the susceptibility of the piglet to neonatal
E. coh diarrhea, is expressed by a domi-
nant allele (13). Piglets lacking the
receptor (homozygous recessive) are re-
sistant to infection. Moreover, genetic
studies have suggested, that homozygous
recessive dams do not recognize K88 posi-
tive
E. coh bacteria as antigen and do not
produce antibodies against them. There-
fore. the offspring of these sows will not
be protected by passively acquired milk
antibodies (2).

Apart from other mechanisms, protec-
tion against neonatal colibacillosis is pro-
vided by antibodies taken up from sows\'
colostrum and milk. It is known, that the
local immunity in the mammary gland
with respect to specific antibodies can be
improved by immunization of the sow
during pregnancy (I). We designed ex-
periments to immunize pregnant sows by
oral application of live
E. coli. In serum.

19

Departments of Immunology resp. Bacteriology, Faculty of Veterinary Medicine, State University
Utrecht, the Netherlands.

I nr: Vi-;rkrin.\\rv Ql ..\\k ii:ri.v, Vo[..4, No. I,J \\-M arv 1982

-ocr page 102-

colostrum and milk of these sows and in
the serum of their piglets the anti-K88
reactivity was measured. Using enzyme-
liked immunosorbent assays (ELISA)
with Ig-class specific antisera, the contri-
bution of the indi\\\'idual Ig-isotypes was
detected.

M.A I ERIAI.S AM) MEl HODS
.Animals

Nine pregnant Dutch landracc sows were used in
this study.

E. coli strains

The strains that were used for immunization are
listed in Table 1. Strain 0149:K91:K88ac (field iso-
late) was u.sed for challenge. Pathogenicity w as test-
ed by challenging colostrum-deprived piglets. The
K12 recombinant strains, derived by conjugation,
were obtained from Dr, F, R, Mooi.

Antigen administration

I he sows were immunized orally with doses of 200
ml of an overnight tryptonc soya broth culture of
one of the strains of
E. coli (0.8.\\10\'\' viable orga-
nisms pcr ml). The procedure started on day 80 of
gestation (5). During four weeks the doses were
given on three consecutive days per week.
Challenging of the piglets took place within 12 h
after the entire litter was born. The piglets were
allowed to suckle 1-1.5 h before challenge. The
culture of/:-.( »/;OI49:K9l:K88acwasadministcred
orally by m.cans of a syringe, through w hich 1 ml of
the inoculum was injected into the throat of the
piglet.

Blood and milk samples

Blood samples from the sow were taken oncc before
starting the immunization, on day 7 before parturi-
tion and on days 2 and 8 after parturition. Colos-
trum was collected at parturition and milk samples
on days 2 and 8 after parturition. Blood was taken
from piglets within 24 h of birth and at the age of 8
days.

.Vntisera and K88 antigen

.Anti-porcinc antisera, ducctcd agamst Ig-hcavy
chains, were prepared in the goat as described else-
where (6), K88ab antigen was isolated and pu-
rified according to the method described bv
and Dc Graaf (8).

The wells of llatbottom microelisa plates ( M 129 A.
Dynatcch) were coated w ith K88ab antigen by over-
night incubation at room temperature. Each well
contained 100 /ul of a solution of K88ab antigen (2
Mg ml) in 0.01-0.02 M Na,H PO^-K H,POj buffer.
pH - 7.0 containing 0.075 M NaCl. Prior to use the
plates were rinsed threetimes w ith tap watercontain-
ing0.()5Ç\'rTween20.

Samples as well as antisera were diluted with phos-
phate buffered saline, pH - 7.0 to which oval-
bumin and 0.1
Vc Twecn 20 were added. Volumes of
100 /j| of each sample were added in twofold serial
dilutions, ranging from 1:20 lo l:10xl0^ After an
incubation period of 2 h at -17°C, the plates were
washed three limes w ith tap water containing 0,05%
Twecn 20, \'t hen, 100
m1 of diluted antiserum (1
Mg ml) were added, followed by incubation for 1 h
at -37° C. In parallel tests anti-a, -
m and -y reactiv-
ity were assayed.

Incubation with antiserum was followed bv three
rinses and the addition of 100 m1 of diluted conju-
gate, rabbit anti-goat IgG peroxidase (Nordic),
After further incubation for 1 h at 37°C the plates
were washed three times and 100 /ul of substrate
solution were added. The enzyme-substrate solu-
tion contained 5-aminosalicylic acid (8 mg, 1) and
0.0059; H,0,. Prior to use the pH was adjusted to
6.0 with 1 M NaOH.

\'1 he plates were stored at room temperature and
after 18 h ihcy were read by visual inspection. Titers
were expressed as the log, of the reciprocal of the
final dilution of the sample that showed colouring.

RESIT.TS AND DISCUSSION

Ehe results obtained by EEISA are
shown in
l able 2. Administration of dif-
ferent K88 positive strains did not cause
pronounced variations in anti-K88 titers.
Also no relation between the isotype in-
volved and the administered strain was
found. Therefore, the mean values of K88
specific Ig-levels are given as determined
in the samples of all sows, immunized
with one the K88 positive strains.
The sera of 5 piglets from each litter were
tested and the mean values and standard

Mooi

Table 1. E. coli strains used for immunization.

strain

K88 plasmid

pathogenicity

045:K88ac

wild type

-1-

08:K87:K88ab

wild type pR1880l

-1-

K12, C600:K88ab

wild type pR18801

— ?

K12, C600:K88

recombinant pFM200*

K12, C600

not present

described by Mooi, de Graaf and van Embden (9),

, Vol . 4, No, I, J,x

20

RV Ql \\H M l

19X2

-ocr page 103-

I able 2. Ig-elass specific antibodies to K88 antigen in response to orally administered K88 positive strains
of
E. coli. during the last four weeks of gestation.

Sample

deyi b«fofe/»twr

AdminiitBfBd E.coli itrain

KI2ln\' = 21

K12 K88\' (n =

21

K88 In «51

a

y

u

»

7

a

7

So«.

presenjm*^

6 8

90

113

6 3

9 5

10 5

67 t 05

8,8 0 5

113 03

serjm

-7

63

83

11.3

5,3

78

10,6

8,9 ± 04

9,2 t 0,4

11,2 0 2

2

73

83

n 3

53

78

108

8 2 t 0,3

8 6 t 0 3

11,0 t 02

*8

63

83

10.8

nd-"

n d

n d

99 t 02

9,8 04

99 T 04

milk

0

73

83

103

7 8

7,8

106

10 4 t 0,6

10 1 08

108 t 0 2

4 3

5,3

83

4 8

4 3

7 3

7 4 10

6 1 05

85 05

<-8

n d

n.d

n d

n,d

n,d

f> d

100 0,5

7,3 t 0,7

90 Î0,5

piglet

serum

1

9 0 0 5

96f 05

10.7 t03

9,1 t0,3

9,2 0,2

9810,2

8 4 0,9

8,2 0,5

90 t 0 8

-8

6 0 tO.5

8.3 to 8

8.1 ± 0,6

n,d

n d

n d

6,0 t 0 3

7 7 t 08

72 t 07

* number ol sous (litters). 5 piglets Iron) cach litter were tested,
** prcscruni samples were taken before \\accination
*** n.d. ^ not done
/.. cii/i KI2 scrxed as the control strain.

Results arc e.xprcsscd as the titer - log, ol the reciprocal of the santpic dilution (mean ± SD).

n IgA anti-K88; m = lg(i antl-K88; 7 = IgM anti-K88

KI2 /..(()// K 12.C\'60l)

K12ls88\' /;. <0// K 12.f6l)() containing pi \\I2()()

K88 ^ /;. < 0//l)4.5:K88ac |n=2l or\'

/:. ciili (l8:K87:KS8ab (n=2) or

/:. Kil: kl2.C\'6()0 containing pRI88()l (n=l)

deviations (SD) reflect the titers found
for each litter.

In the consecutive incubation steps K.88
antigen, serum milk samples, anti-heavy
chains, antiserum and conjugate were
successively involved. This approach did
not discriminate between antibodies with
high or low affinity, touring the incuba-
tion step with K88 antigen, binding of
antibodies with high affinity might in-
hibit bindingofthoseantibodies with low
affinity. Due to this competition the titer
of high affinity antibodies might be over-
estimated. However, the method is valid
in showing the increase or decrease of
anti-K88 antibodies in each Ig-class.

Serum samples of the sows, taken before
vaccination, showed high titers to K.88
antigen. On the one hand, this may be
due to the test method. On the other
hand, newborn piglet serum by the same
method showed no colouring at all. Pre-
existing high titers indicate serum anti-
bodies, resulting from earlier infections
with K.88 positive
E. coli strains. How-
ever, in this study conclusions are drawn
from changes of antibody titers, which
reflect the effect of oral immunization.
In serum samples of immunized sows no
change of IgM or IgG anti-K88 antibody
titers was detected, whereas a marked
increase of IgA anti-K88 antibodies was
observed. Obviously, oral application of
live K88 positive
E. coli resulted in the
production of IgA antibodies. This was
not found with the K12,C600 strain,
which harboured the recombinant plas-
mid. Although this strain produces a
considerable amount of K88 antigen
after transformation (9) its immunogeni-
city does not increase by the alteration of
the plasmid.

Comparing colostral (10 h) to milk (2
days) samples, an overall decrease of Ig-
titers was detected, in accordance with
the findings of Porter (12). This indicates
that transport of immunoglobulins from
serum into mammary secretions stops
within 2 days after parturition. Milk sam-
ples, taken 8 days after parturition, re-
vealed that only the level of IgA-antibo-
dies was restored. This increase of K88
specific IgA-antibodies can be explained
by local production of this Ig-isotype in
the mammary gland, as was suggested by
Bourne
el al. (1).

Diarrhea was observed in litters, born
from sows, that received
E. coli

I in. Vi:il:k]nakv Qi ak ii kl.v. Vol.. 4. No. I. Ja.m akv 1982

21

-ocr page 104-

K12,C600 or E. coli KI2,C600 contain- (7). However, these findings have to be

ing pFM200. confirmed by a trial on more animals to

None of the piglets from sows, immuni- establish the full potential of protection

zed with one of the E. ro//strains contain- ofthe piglets by oral immunization ofthe

ing a conventional K88 plasmid, show- sow.

ed diarrhea. The anti-K88 titers in the In conclusion, oral application of live

serum of the diseased piglets was mark- K88 positive E. coli to pregnant sows

edly higher than those found in the resulted in an increase of IgA anti-K88

serum of other piglets. antibodies. Antibodies were detected in

A possible reason for this finding is ab- serum as well as in mammary secretions,

sorption of Ig through gut epithelium It is suggested, that the selective increase

after mucosa damage, occurring by infec- of IgA-antibodies in milk reflects local

tion with the challenge strain. production of this isotype in the mam-

The incidence of diarrhea is correlated mary gland,
with lower anti-K88 titers in mammary
secretions (Table 2). Earlier observa-
tions already indicated that diarrhea may

occur when local production of anti-K88 Draaijer\'and Miss H~de"WaaVdrMrrP." J. S." van

antibodies in the mammary gland is low Kooten and Mr. A. de Nijs tor their assistance.

REFERENCES

L Bourne. F. J.. Newhy. T. J.. and Chidlow. J. W.; The influence of route of vaccination of the systemic
and local immune response in the pig.
Res. Vet. Sci.. 18. 244. (1975).

2. Gibbons. R. A.. SelKvood. R.. Burrows. M.. and Hunter. P. A.: Inheritance of resistance to neonatal E.
co/; diarrhea in the pig. Examination of the genetic system. Theor. Appl. Cenei.. 51. 65. (1977)

i. Gyles. C. I-.. So. M.. and Falkow. S.: The enterotoxin plasmids of Eseheriehia coli. J. hifee. Dis.. 130.
40. (1974)

4. Jones. G. W. and Rutter. J. M.: Role of the K88 antigen in the pathogenesis of neonatal diarrhea
caused by
Eseheriehia eoii in piglets. Immunol.. 6. 918. (1972)

5. Kohler, E. M., Cross. R. F., and Bohl. F. H.: Protection against neonatal enteric colibacillosis in pigs
suckling orally vaccinated sows.
Am. J. Vei. Res.. 36, 757. (1975).

6. Kortbeek-Jacobs. N.: Maternal immunity and neonatal infections in swine. The immunological
gut-mammary link in passive protection. T hesis. University of Utrecht. 1981.

7. Kortbeek-Jacobs. N. and van der Donk. H.: mRNA from porcine colostrum and milk cells coding for
specific antibodies in response to orally administered
Escherichia co//strains. Vet. Immun. fmmunop-
ath. (in press).

8. Mooi. F. R.and De GraaL F. K.: Isolation and characterization of K88 antigen. EEMS Microhiotogv
I.ellers.
5. 17. (1979).

9. Mooi. F. R.. GraaL F. K. de. and Etnbden. J. 13. A. van: Cloning, mapping and expression of the
genetic determinant that encodes for the K88ab antigen.
Sudeic Acids Research. 6, 849, (1979).

10. fJrskov, 1. and 0rskov, F.: Episome-carried surface antigen K88 of Escherichia coh. 1. T ransmission of
the determinant of the K88 antigen and the influence on the transfer of chromosomal markers.
J.
Hacleriol.,
91, 69. (1966).

1 1. 0rskov, L, 0rskov, F., Sojka, W. J., and Leach, J. M.: Simultaneous occurrence of Escherichia coli B
and L antigens in strains from diseased swine.
Ada Paihol. Microbiol. Scand., 53, 404. (1961)

12. Porter. P.: Immunoglobulin mechanisms in health and nutrition from birth to weaning. Proc. .\\uir.
Soc.,
35. 27.?. (1976)

ACKNOWLEDGEMENTS

We thank Drs. V. P. M. G. Rutten, R. H. van Dam,

.1. A. van der Donk and Th. P. M. Schetters. Miss J.

13. Rutter. J. M.. Burrows. M. R.. Scllwood. R.. and Gibbons. R. .A.: .A genetic basis for resistance to
enteric disease caused by
E. coli. Salure (t.ond.). 257. 135, (1975).

22 rut: VErKRiN..\\RV 0\'AKrERi.v, Vor. 4, No. 1, ,l,\\nr..\\Rv 1982

-ocr page 105-

Pharmacological aspects of chloramphenicol
administration by the intramammary route to
lactating dairy cows

J. F. M. Nouws\' and G. Ziv^

SUMMARY

Concentrations of chloramphenicol (CM) were determined, hy microbiological
assay, in the milk and blood serum of 17 culled dairy cows after intratnammary
infusion of an approved parenteral C M product (Gloveticol®) and in the milk of 16
lactating rovi .v after treatment with two approved CMproductsfor intratnammary
itxfusion, at dosages ranging from 1 to 30 g! cow. CM was quickly absorbed from
the udder into the blood circulation; the doses of 12.5 and 25 g!cow were almost
completely absorbed within 20 hours. Absorption half-life (t^jab) from fully
functioning quarters was 57±18 minutes, and the t^/juh from partially functioning
quarters was 125 37 minutes. Mean peak serum CM concentrations were 6.1,
16.2, and 37.4 fig/tnl after the cows had heen infused with 5, 12.5, and 25 g,
respectively. These values were considerably higher than the corresponding peak
serum CM concentrations reported following intramuscular injection of equi-
valent doses ofthe drug. CM residues were not detectible tnicrobiologically in milk
from treated quarters 20 hours after treatment with 5 gor 6.25 g, and36 hours after
treatment with 15 g. Drug concentrations in the milk from the non-treated quarters
were appro.ximately 70 per cent of the corresponding serum drug levels.
Serum CM concentrations of potential therapeutic value in the treatment of
gram-negative bacterial infections, i.e. > 5 i^g/ml, were tyiaintained for 8 hours
after cows had been infused with 12.5 g, and for 12 hours after infusion with 25 g.
The implications of the improved systemic availability of C.M infused by the
intramammary route over the intramuscular route are discussed in terms of
potential therapeutic efficacy, local irritation, and duration of drug residues.

INTRODUCTION

The intramuscular (i.m.) bioavailability ucts at two sites in the upper third ofthe

of injectable veterinary products contain- neck seemed to increase peak serum CM

ing chloramphenicol base (CM) in adult concentrations slightly (9), but during the

ruminants is rather poor; serum drug first 3 days after treatment CM concen-

levels of potential therapeutic value, i.e. > trations at the injection site were rather

5 ;ug ml, are barely achieved with doses high, regardless of whether the drug had

as high as 50 mg kg(2, 3, 9, 10, 11, 14, 15. been injected into a single site or two sites

17). Intramuscular injection of such prod- (8, 9). Extensive damage of muscle tissue

\' Meat Inspection Service. Havenweg 2. Nijmegen. the Netherlands.
- Ministry of Agriculture, Kimron Veterinary Institute, Bet Dagan. Israel.

23

Tut; Vt.ir.RINARV QrARTFRI.V. Vol.. 4. No. 1. JaNI arv 1982

-ocr page 106-

at the injection site, lasting at least 7 days,
was commonly observed (5, 8, 9). This
can result in great economic losses due to
the condemnation of meat incised from
large areas around the site of injection.
Although CM residues were not detected
by microbiological assay, at the injection
site 7 days after treatment, the drug was
detected by chemical assay in several ed-
ible tissues 3 days post treatment (7, 9).
Several reasons were proposed for the
slow, erratic, and incomplete absorption
of CM from the i.m. site of injection.
These were related to the physical and
chemical properties of CM, the vehicle,
and the insoluble complex which they
may form with muscle tissue components
(4, 5, 12), leading to reduced surface area
available for drug absorption.
CM is sometimes the drug of choice in the
treatment of pneumonia and gastro-
enteritis
(Salmonella spp.). Practitioners
in several countries infuse large doses of
CM into the udder for the treatment of
E.
coli
mastitis and the drug has been report-
ed to be very quickly absorbed from the
udder into the general blood circulation
(18). It appears that the surface area avail-
able for CM absorption in the udder is
greater than at the i.m. injection site.
The object of the present study was to
investigate the pharmacokinetic behav-
iour of CM after intramammary admin-
istration to lactating dairy cows and the
merits of this route of administration are
discussed.

MATERI.ALS AND MEI HODS

Experiments were conducted on two groups otclin-
ically healthy dairy cows. I he first group consisted
of 17 EH and M R Y culled cow s located in a slaugh-
terhouse. These cows weighed 475 to 525 kg; several
were at the stage when their udders were not fully
functional, whereas others were lactating normally
when culled. The second group consisted of 16
Israeli-Ericsian cows located in a commercial dairy
herd. These cows. 575 to 700 kg each, were pregnant
and were in the last month of lactation. They were
milked twice daily at 12 hour intervals, and their
daily milk production ranged from 10 to 16 litres.
Cows in the first group were treated with a product
approved for parenteral ad ministration and contain-
ing 250 mg CM ml organic solvent (Glovcticol®.
lot no. KO.AIl. Mycofarm. the Netherlands). Ihe
right rear quarters of 6 cows were each infused w ith
5 g CM. i.e. 20 ml of the product. The right-side
quarters of 6 other cows were each infused with 6.25
g CM. equivalent to 12.5 g pcr cow. The remaining 5
cows were each treated with 25 g CM; one fourth of
the dose. i.e. 6.25 g. was infused into each quarter of
the udder. Quarter milk samples were collected be-
fore treatment for total cell count, but the cows
were not completely milked out. Blood samples
(jugular venipuncture) were collected al 0.0.25,0.5,
1, 1,5, 2, 3, 4, 6. 8. 10, 12, and 20 hours after
treatment. Blood was allowed to clot at room tem-
perature and the serum was separated by ccntrifu-
gation and was kept at 20° C pending assay.
Quarter milk samples from the non-treated quar-
ters (15 to 25 ml) were collected at 1, 2, 5, 7, 9, 10,
and 12 hours after treatment, 2-Ml milk samples
were collected from the treated quarters at 2, 5, 7,9,
and 10 hours after treatment and then all the quar-
ters were completely milked out, 1-Ml aliquots of
milk from the treated quarters were presented for
cell count to the Veterinary Health Station, Ro/cn-
daal, whereas the remaining portion of milk was
kept at 20° C, Clinical observations were made
by udder palpation, and any abnormalities in the
appearance of the milk were noted.

24

Table 1. Infusion schedule of two lactating cow intiamammary products containing 0.5 g CM, injcctor
(Product A) and 2.5 g CM injcctor ( Product B) into the left front and right tear quarters of 16 cows.

Injectors

Dose per quarter

Dos per cow

Cows no.

Product

per quarter

(g)

(g)

1 to 8

A

1

0.5

1

9 to 16

A

3

1.5

3

1 to 8

B

1

2.5

5

9 to 16

B

2

5.0

10

1 to 8

B

3

7.5

15

9 to 16

B

4

10,0

20

1 to 6

B

5

12.5

25

9 to 12

B

6

15.0

30

1 Ul. VbllRlS VRV Ql \\RI1:R1.V, Vol.. 4, No, l,J\\Nl .NRI 1982

-ocr page 107-

I he diagonally positioned left front and right rear
quarters of the udders of cows in the second group
were infused, at 8 to 10 days intervals, with two
commercial laetating cow products; one (Product
A. Chloramtube, Vitamed. Israel) contained 0.5 g
t\'M suspended in 10 ml mineral oil base, and the
second (Product B. Chloramphenicol Intramamm..
Parke-Davis, GmbH, Federal Republic of Ger-
many) contained 2.5 g CM suspended in 25 ml
vegetable oil base. The infusion schedule for these
two products is detailed in 1 able I. Fore milk quar-
ter samples were collected at the first 5 milkings
after treatment and were kept at 20° C. Clinical
observations were made by hand palpation before
and at the end ofeach milking. Any physicalchanges
in the appearance of milk were recorded,
fhe concentrations of CM in the serum and milk
samples were determined by a microbiological
assay (9) having a sensitivity limit of 2.0 to 2.5
Mg ml. Serum and milk CM concentrations obtain-
ed from the cows in the first group were analyzed
kinetically (1. 1.3).

\'1 he following parameters were estimated: a. rate
constant of CM absorption from the treated quar-
ter determined from the declining milk drug con-
centrations; b. the biological half-life of CM in
serum; c. tbe extrapolated zero-time serum drug
concentration; d. peak serum drug concentrations;
e. time of peak serum drug concentrations; and f.
the area under the serum concentrationtime curve
as calculated by the trapezoid rule.

RESULTS

Serum CM concentrations in cows in-
fused with the parenteral CM product are
given in Table 2 and Fig. 1, the latter
including also previously published data
on serum CM concentrations after the
same product had been injected i.m. at 25
g cow, the dose being injected into two
sites (10). Table 2 and Fig. 1 clearly show
that higher serum CM concentrations
were measured following intramammary
infusion than after i.m. injection.

Lable 2. Serum chloramphenicol concentrations in dairy cows after intramammary infusion ol the
parenteral chloramphenicol product at different dose levels.

DOSE PER COW

Time

5g

,n = 6

12.5 g

„n=6

25g,n

= 5

after

treatment

Mean

S.D.

Mean

S.D.

Mean

S.D.

concentration, pg/ml

15 min

4.3

2.7

4.9

2.7

30 min

5.3

3.5

14.4

4.1

26.9

2.3

45 min

5.9

3.1

14.4

4.8

*

60 min

6.1

2.5

15.5

1.7

37.2

4.7

90 min

5.8

1.9

16.2

2.6

37.4

3.7

2hr

4.8

0.74

13.3

3.0

32.4

4.3

3hr

3.9

0.70

12.0

3.3

32.3

6.1

4hr

3.8

1.5

10.3

2.1

27.3

5.2

5hr

2.9

1.5

8.2

2.0

21.9

3.0

6hr

7.2

1.7

18.0

5.7

8hr

...

4.8

1.3

15.6

2.1

lOhr

...

3.1

0.78

15.1

1.0

12hr

...

...

5.6

1.0

20 hr

...

...

3.1

0.4

* Not done. *** Sensiti\\ ity limits of assay = 2.0 Mg ml,

S.D. = 1 Standard deviation of the mean.

25

1 ur: Vr.iKKiN-VR\'i Qi ,\\R it-,Ri,\'i. Vot . 4. No. LJ.\\Nt 1982

-ocr page 108-

Selected pharmacokinetic parameters
calculated from the serum CM concen-
trations are presented in Table 3. Mean
peak serum CM concentration (C max)
were dose-dependent. After intramam-
mary infusions of 5, 12.5 and 25 g cow
the C max values were 6.1, 16.2, and

37.4 Mg/ml, respectively whereas after 25
g of the drug had been administered by
the i.m. route the drug peaked in serum at
4.0 Mg tnl. The mean area under the
concentration-time curve of CM in
serum duringthe first 20 hours after treat-
ment (ADC 20 hr) for the 25 g. cow
intramammary dose was 9.5, 2.8, and 3.5
times greater than the corresponding
values measured after respectively 5 g and

12.5 g had been infused and 25 g had been
injected i.m. Table 3 also indicates that
the time for reaching C max (T max) was
considerably shorter after intramam-
mary infusion than after i.m. injection
and that the drug disappeared faster from
the serum (shorter biological half-lifert\'/,)
after it had been administered b_y the in-
tramammary route.

Concentrations of CM in milk samples
removed from 4 fully functioning quar-
ters with normal milk production ind
from 17 partially functioning quarters
with very low milk production after in-
tramammary infusion of the parenteral
CM product are presented in Table 4.

The drug concentration in milk from the
fully functioning quarters at 9 hours cfter
treatment was below the limits of detec-
tion, whereas low CM concentrât ons
(range 2.5-8.1 yug m\'. mean 4.7 jig ml)
were measured in milk from the quarters
with low milk production at 20 hours
after treatment. The calculated absorp-
tion half-life of CM frotn the udder was
57 minutes for the fully functioning qaar-
ters and 125 minutes for the part ally
functioning quarters. The amount ofCM
recovered in the milk after the infased
quarters had first been completely mi ked
out (20 hours after treatment) was less
than I per cent of the administered cose.
Only traces of CM were detected in nilk
from the non-treated quarters of cows
infused with 5 g of the Gloveticol®. After
the 12.5 g cow dose had been adminiiter-
ed. CM concentrations in the milk from
the non-treated quarters peaked 2 h)urs

Thk VhihRiNAKV Ql \\k rHRi.v. VoL. 4. No. I. Jam AR 1982

26

-ocr page 109-

ro

SD

Ol

SD

O

ON

ro

ro

ly-i

ro
ol

so

CO

ro

o

O

00

o-

r-

ro

00

CO

ro

o o o o

o

o

u

D

e E

SD ON ON l/->

so
d

Ln so r-;
<N (N cW

— Ol

p

so\' r-\'
— ro

S £f

o

St!

c

o
«

•S

pj

S

"a

4J

o i) ■

§ E

U 5j ■

0 o

§
I-

^ .3

E -o

o
o

o
Q

ro

m

so

ro

1/-1

Tj-

00

Ol

so

CJ
Ol
CO

*

*

SD

so

00

ro

ON

oi

Ol

■rt

oi lAl
— Ol

so sO ^ ol
later in the range of 6.1 to 13.1 Mg ml,
with a mean value of 9.3 Mg ml. The
ratios of CM concentrations in milk
from the non-treated quarters to CM
concentrations in serum were 0.72±0.17
for the 15 fully functioning quarters and
0.71±0.25 forthe21 partially functioning
quarters.

At 20 hours post treatment, clots and
flakes were observed in milk samples col-
lected from 42 per cent of the quarters
infused with the parenteral CM product.
Cell counts in milk 20 hours after treat-
ment with Gloveticol® were 2 to 10 fold
higher than pretreatment counts (55 per
cent was 10 fold higher). Severeabnormal-
ities were not detected in the udder by
hand palpation; a slight udder swelling
was noticed at 20 hours post treatment
with Gloveticol®.

Table 5 presents CM concentrations in
milk from the treated and non-treated
quarters of the 16 cows infused with the
two commercial mastitis CM products.
The drug was not detected in milk samples
collected 36 hoursaftertreatmentatdoses
ranging from 0.5 to 15 g quarter.
Significant differences were not found in
mean CM concentrations in milk from
the treated quarters 12 hours after they
were infused at doses ranging from 2.5 to
15 g, quarter.

Drug concentrations in milk from the
non-treated quarters 12 hours after cows
were infused with 20 to 30 g CM ranged
from 5.8 to 6.2
Mg ml. and 12 hours later
CM concentrations in milk from the treat-
ed and the non-treated quarters of these
cows were very similar.

Transient mild udder swelling and slight
oedema, particularly at the base of the
teat, were observed in 3 of the 8 cows
infused with Product B at 20 g cow, in 4
of the 6 cows treated at 25 g/ cow and in 3
of the 4 cows treated with 30 g CM. These
clinical symptoms, however, disappeared
within 3 to 6 milkings. Clots and flakes
were found during 3 milkings in milk
from approximately 50 per cent of quar-
ters which had been infused with 4 to 6
injectors of Product B but not in the milk
from quarters infused with Product A or
1 to 3 injectors of Product B.

tin; vhthkinarv Ql .«.rifri.y, veil . 4, No. I, Jam arv 1982

27

-ocr page 110-

l able 4. Concentration of chloramphenicol in milk after intramammary infusion of the parenteral CM
product at a dose ie\\cl of 5 or 6.25 g quarter.

Hours

Fully functioning

Partly functioning

quarters with normal

quarters with low

after

milk production

milk production

treatment

n = 4

n = 17

concentration, pg/ml

2

113 (23)*

1836(2170)

5

16.7 (9.1)

603 (1082)

7

3.8(1.7)

388( 264)

9

___**

109 ( 79)

10

...

40 ( 36)

20

...

4.7 (4.2)

Absorption 1

(min) 57 (18)

125 ( 37)

* Mean and standard dc\\ iation of the mean in brackets.
** Sensitivity limits of assay = 2.0 Mg ml.

DISCUSSION

Data obtained from the present studies
clearly indicate that CM is very rapidly
absorbed from the bovine udder, and de-
pending on the physiological activitv of
the quarter involved, absorption is com-
plete 9 to 24 hours after intramammary
drug administration. These findings
complement earlier investigations of the
comparative absorption rate of more
than 30 antibiotics from the bovine udder
( 18), which showed that CM was absorb-
ed fastest. Drugs are absorbed from the
udder by passive diffusion (18), and a
rapid absorption rate can be anticipated
from CM because of its non-ionic, lipo-
philic moleculewithlimited bindingaffin-
ity for milk and udder tissue proteins
(16, 17. 19). The ability of the mammary
gland to absorb completely variable
amounts of CM is illustrated by the data
presented in Table 2. which show that
serum drug levels are dose-dependent,
and in Table 5 which indicate that 12
hours after treatment milk drug concen-
trations are essentially dose-indepen-
dent. An e.xamination of the com-
parative AUC"20 hr values calculated
after equal doses of CM had been admin-
istered i.m, and by the intramammary
route (Table 3) showed that the i,m, route
resulted in a mean value which was 29 per
cent of the corresponding value for the
intramammary route. Such a compari-
son suggests that more than 70 per cent of
the i,m, administered dose of CM was
still not absorbed from the injection site
at 20 hours post treatment.
The very slow absorption rate of CM
Irom the i,m, injection site is a major
determinant for the comparatively low
Cmax value and the long t\'/, of the drug
in serum after intramammary infusion is
comparable to the value reported for the
drug administered intravenously (3, 11,
14. 15), These considerations justify the
assumption stated earlier that the large
surface area available for CM absorption
in the mammary gland, and theextensive
blood circulation m that organ, greatlv
improve the bioavailability of CM over
the bioavailability of thedrugadminister-
ed by the i,m, route.

Tilt Vtn risari Ql \\k ihri.v, Vol, 4, No, I,Jani ari 1982

28

-ocr page 111-

I able 5. Concentration ol CM in milk from the lelt front and right rear treated quarters and from the right front and left rear non-treated quarters after intramammary infusion,
of Product A and Product B.

HOURS AFTER TREATMENT

12h

24 h

36 h

No. of

Treated

Non-treated

Treated

Non-treated

Treated

Dose/quarter

quarters

quarters

quarters

quarters

quarters

quarters

[g)

treated

Mean

S.D.*

Mean

S.D.

Mean

S. D.

Mean S.D.

Mean S.D.

concentration, |ig/ml

0.5

16

3.8

1.2

...

...

...

1.5

16

4.2

2.6

...

...

...

...

2.5

16

11.0

4.2

2.5

2.0

...

...

5.0

16

17.8

2.6

2.5

1.8

...

...

...

7.5

16

19.6

6.8

3.7

2.4

2.8

1.7

...

...

10.0

16

18.2

4.3

6.2

2.1

2.0

1.5

2.0 1.5

...

12.5

12

22.0

7.6

5.8

4.2

2.5

2.0

2.5 2.0

...

15.0

8

16.8

3.7

6.0

2.9

2.2

1.8

2.6 1.3

...

* S.I). = Standard deviation of the mean.

O

lo

-ocr page 112-

The intramammary route of Cm adminis-
tration in laetating cows has several ad-
vantages:

a. Potentially therapeutic serum drug
levels, i.e.
>5 ng ml, were achieved with-
in 0.5 hr of administering Cm at 5
g, cow, and these levels were maintained
during at least 2 hrs (Table 2). The doses
of 12.5 and 25 g, cow produced therapeut-
ic serum drug levels for 8 and 12 hours,
respectively. Moreover, the 25 g/cow in-
tramammary dose resulted in serum CM
concentrations in excess of 10 ngi ml for
10 hrs, and this finding may have thera-
peutic relevance for the treatment of in-
fections due to moderately sensitive pa-
thogenic micro-organisms. Asimilardose
administered intravenously to cattle re-
sulted in serum CM concentrations high-
er than 10 Mg/ml which persisted for 3
to 5 hours only (10, 15).

b. For the treatment of acute coliform
mastitis, the entire dose could be infused,
partly into the affected quarter and the
remaining part into the non-infected
quarters. This procedure is likely to pro-
duce CM concentrations at the infection
site sufficiently high effectively to inhibit
some of the more resistant coliform
strains.

c. Data presented in Tables 4 and 5 sug-
gest that after equal doses of CM are
administered i.m. and by the intramam-
mary route, the duration of drug residues
in milk is likely to be shorter following
intramammary drug administration. A
newly described polarographic method
for the assay of CM in milk, possessing a
sensitively limit of less than 0.003 Mg ml
(6), yielded values at 18\'/, hours after in-
tramammary application of 5 g CM to
two partial functional quarters of 0.89
and 0.095 ng CM ml milk of the treated
quarters. In the untreated quarter milk
samples the CM concentrations were
0.029 to 0.075 ng ml, while in the serum
the CM concentrations were 0.02 to 0.03
Mg, ml. No CM residues or metabolites
could be detected at 18\'/, hours after in-
tramammary application of 5 g CM in
muscle, kidney and liver tissues (detec-
tion limit of CM: 0.05
ng. g tissue) (7).
Thus after intramammary infusion, drug
residues in edible tissues and milk persist
for a shorter period compared to their
persistence after i.m. administration of
an equivalent dose (10). This is a clear
public health advantage.

d. The problems of muscle tissue dam-
age and drug residues at the i.m. injec-
tion site are circumvented when the entire
dose is administered by the intramam-
mary route.

Our data suggest that udder irritation is a
limited problem (presumably also
formulation-dependent) even after large
doses ofthe drug are administered by the
intramammary route. It is surmised that
the observed udder swelling and oedema
in cows treated with 4 to 6 injectors of
Product B and the flakes found in quar-
ters treated with Gloveticol® were due, in
part, to the large volume of the infused
dose and as well as to the irritating pre-
servatives. In our opinion it is worthwhile
to improve the parenteral and intramam-
mary CM formulations in such a way
that these undesirable side effects become
negligible. Even so these undesirable side
effects should be evaluated in light of the
potentially advantageous therapeutic
and public health considerations implied
by the intramammary route of CM admin-
istration. The intramammary route of
CM administration (with improved lor-
mulations) might be considered for dairy
cows with local or systemic infections
such as gastro-enteritis, pneumonia, and
cellulitis due to CM-sensitive coliforms
and other pathogenic bacteria.

ACKNOWLEDGEMENTS

Oul thanks are due to Dr C H. A. Overgoor. Vet-
eruiary Health Station. Rozendaal. for the cell
counts in milk samples. The technical assistance of
Mrs A. van Dinteren. Mrs E. Verheven. .Mr A.
Smulders, and Mr L. Driessens is gratefully ac-
knowledged.

rilh Vhll-.KINAKV Qr AR I tRI V. Vol.. 4. No. 1. J A M KRN 1982

30

-ocr page 113-

REFERENCES

1. Baggot, J. [).: Principles of drug disposition in domestic animals: The hasis of veterinary clinical
pharmacology. W. B. Saunders Co., Philadelphia, 1977.

2. DeCorte-Baeten, K. and fJehackere. M.: Chloramphenicol plasma levels in horses, cattle and sheep
after oral and intramuscular administration.
ZhI. Ve!. Med. (A). 22, 704-712, (1975).

3. Davis, F. E., Neff, C. A., Baggot, J. D., and Powers, T. E.: Pharmacokinetics of chloramphenicol in

" domestic animals. /!/». y. Fp/. 33. r/972;.

4. Ladage, C. A.: The development of a new injectable ami liver fluke compound. Thesis. State University
of Utrecht, 1979.

5. Ladage, C. A.. Walslijn, Th. A. van. and Riesen. H. A. van: Comparative macroscopic evaluation of
muscle damage in rats and cattle after intramuscular administration of some commercially available
mjectable medicines. In\'Trends in Veterinary Pharmacology\' A. S. J. P. A. M. van Miert,.!. Frens, and
F. \'W. van der Kreek, editors. Elsevier, Amsterdam & New York, 1980.

6. Fee, J. J. van der, Bennekom, W. P. van. and Jong, H. J. de: Determination of chloramphenicol at
ultra-trace levels by high-performance differential pulse polarography. Application to milk and meat.
Anahaea Chimiea Ada. WI. 171-182, (1980)

7. Fee, J. J. van der: Determination of chloramphenicol and its application to residues in milk and in
dairy cows. Thesis, Leiden, 1981.

8. Nouws, J. F. M. and Ziv, G.: Persistence of antibiotic residues al the intramuscular injection site in
dairy cows.
Rejuah Ve!.. 34, 131-155. (1977).

9. Nouws, J. F. M. and Ziv, G.: Serum chloramphenicol levels and the intramuscular bioavailability of
several parenteral formulations of chloramphenicol in ruminants.
The Veierinary Quanerly. \\.47-58.
(1979).

10. Nouws, J. F. M. and Ziv, G.: A study of chloramphenicol distribution and residues in dairy cows.
Tijdsehr. Diergeneesk.. 103. 725-735. (1978).

11. Pilloud. M.: Pharmacokinetics, plasma protein binding and dosage of chloramphenicol in cattle and
horses.
Res. Vei. Sei.. 15, 231-238. (1973)

12. Rasmussen, F.: Tissue damage al the injection site after intramuscular injection of drugs in food
producing animals. In \'Trends in Veterinary Pharmacology\' A. S. J. P. A. M. van Miert. J. Frens, and
F. W. van der Kreek editors. Elsevier, Amsterdam & New York, 1980.

13. Rutgers, L. J. E., Mien,. A. S. J. P. A. M. van, Nouws, J. F. M.. and Ginneken, C. A. M.: Effectofthe
injection site on the bioavailability of amoxycillin irihydrate in dairy cows. ./.
Vei. PharmaeoL
Therap..
3, I25-J32. (1980).

14. Sisodia, C. S., Gupta, V. S., Dunlop, R. H.,and Radostits, O. M.: Chloramphenicol concentrations in
blood and milk of cows following parenteral administration.
Canad. Vel. J.. 14. 217-220. (1973)

15. Sisodia. C. S.. Dunlop, R. H.. Gupta, V. S., and Taksas, L. A.: A pharmacological study on
chloramphenicol in cattle.
Am. J. Vel. Res.. 34, 1147-1151. (1973)

16. Ziv, G. and Sulman, F. G.: Binding of antibiotics to bovine and ovine serum. Aniimieroh. Ag.
Chemoiher..
2, 206-213. (1972).

17. Ziv, G., Bogin, E., and Sulman, F. G.: Blood and milk levels of chloramphenicol in normal and mastitis
cows and ewes after intramuscular administration of chloramphenicol and chloramphenicol succinate.
ZhI. Vei. Med (A). 20, 801-811. (1973)

18. Ziv, G. and Sulman. F. G.: Absorption of antibiotics by the bovine udder. J. Dairy Sci.. 58, 1637-1644.
(1975).

19. Ziv. G., Gordin, S., Bechar, G.. and Bernstein, S.: Binding ol antibiotics lo dry udder secretion and to
udder tissue homogenates.
Br. Vel. ./.. 132. 318-322. (1976).

31

Tilt VhrrRiNARV Ql ARTtRi.v, Vol.. 4. No. I, Jam arv 1982

-ocr page 114-

Host parasite relationships in Trypanosoma
(duttonella) vivax
with special reference to the
influence of antigenic variation\'

A. L. W. de Gee2

SUMMARY

A mouse model sysiem was used lo siudy various aspects of host and parasite
relationships in
Trypanosoma vivax infections. These included the phenoitienon of
antigenic variation, the variable parasite antigens responsible for this phenomen-
on. parasite-host adaption, host immune responses and the role of genes in the
major histocompatibility complex in the control of infection. While the mouse
model system has allowed investigation of these aspects of host parasite relation-
ships, it is dear that the system is much more limited than those generally used in
T.
brucei
.spp and\'T. congolense infections. This is indicated by the discovery that not
all VA Ts of
T. vivax were equally infective for mice, though in some cases
infectivity could be improved by bovine serum supplementation and for immuno-
suppression ofthe mouse host, hi the case of rats, infection was even restricted to a
smaller number of the VATs studied, ft was. however, possible to biochemically
characterize the variable sutface antigen carried byl. v\'wax and show its similarity
to those carried by
T. brucei andJ. congolense. The ff-2 complex was found not to
influence acquired resistance of inbred strains. Cyclic transmissions ofJ.
vivax
infections to goats combined with chemotherapy were carried out in an attempt to
induce prowction to suh.sequent infection as has been shown in \\.
brucei and !\'.
congolense infections. Such protection could, however, not be obtained. Ifte
failure of the metacydic VA Ts to induce immunity was perhaps due to rapid
decrease in antibody litres to bloodstreani I .4 Ts found after treatment and prior to
rechallenge. ihe usefulness of the nuntse model systeiti in elucidating the mech-
anisms responsible for the non-H-2 linked differetwes in susceptibilit
i- to T. vivax
infections should he further explored and its relevance to mechanisms oftrypano-
tolerance in domestic ruminants defined.

Re\\iev\\ ot author\'s thesis.

International Laboratory lor Research on Animal Diseascsdl RAD) P.O. Bo.x .30709. Nairobi. Ken\\a.
Pre.sent address: Department of Microbiology and Immunology. School
of Medicine. Uni\\ersity of
Louisville, l.ouisvillc. KV 40292. U.S.A.

32

Tut: vkihrinak\\ Qi arihrr v. Vol.. 4. No, LJani \\rv 1982

-ocr page 115-

IN I RODtC I ION

Trvpanosoma species transmitted by
tsetse flies are blood protozoan parasites
of major \\eterinar\\\' and medical import-
ance in Africa.
Trypano.soma hrueei
hrueei
of animals and T.h. rhodesiense oi
man are closely related and are easily
maintained in laboratory animals. For
this reason, they have been the parasite of
choice for many e.xperimental studies.
T.
vivux
and T. eougolen.se are, however,
the major pathogenic tr\\panosomes of
ruminants. While isolates of
T. congo-
len.se
have been adapted to rodents, 7".
viva.x isolates infective for rodents were,
until recently unavailable. For this rea-
son. the latter
Trypano.soma species has
largely been neglected in experimental
work. When in 1972, Leeflang isolated
mouse infective stocks of
T. viva.x from
cattle in Nigeria, we took the opportunity
to use these stocks for studies on host
parasite relationships.

.AN I KiENlC V.ARI.AHON
AND INEEX\'I IVn Y

African trypanosomes are characterized
b\\ the possession ofa surface coat consist-
ing of glycoprotein. I\'his coat bears the
antigenic determinants that stimulate the
host to produce protective antibodies,
■fhese antibodies then kill all parasites
expressing that particular surface anti-
gen. Some individual parasites with dif-
ferent surface antigens, however, survive
and are able to repopulate the peripheral
blood. In this manner characteristic
waves of parasitemia occur. One single
parasite is capable of producing daughter
cells with different surface antigens, so
called Variable Antigenic Types (VA Ts).
at a rate ofabout 1 in K)-» cells. Approxi-
mately one hundred different VA I s have
been isolated from an animal infected v\\ith
one clone, but it is likely that many more
can occur during an infection. Meaning-
ful studies on antigenic variation can
only be performed if the parasites used
are of the same genetic background. For
this purpose the preparation of clones
(populations derived from a single cell) is
necessary. We prepared clones of nat-
urally mouseinfective 7\'. \\7\\\'a.v for the first
time, although clones of other
Trypano-
soma
species ha\\e been available for
some years. 1 he results of our first expe-
riments confirmed earlier data by others
showing that antigenic variation occurs
in 7\'.
viva.x.

1982

4. Nil. I. J,.<

We noted that infectivity for mice and
rats, of parasites isolated from goats and
cattle, was variable, and that in mice and
rats certain VA\'Ls appeared in the blood-
stream at a relatively high incidence. In
rat infections, one VAT was highly domi-
nant and the presence of this VAT in the
inoculum was necessary for the initiation
of an infection. Significant differences
were observed in the VA\'f composition
of relapse populations from goats and
mice infected with the same trypanosorne
population. I he infectivity of certain
VATs for mice could, however, be enhan-
ced bij the inoculation of normal rumi-
nant serum into the host. These observa-
tions suggest that there may be selection
on the multiplication of certain VATs in
different hosts and that serum factors
may be involved.

IM V1LINIZA I ION

It was knou n that for T.h. hrueei\'dwd 1.
congolense
the VA\'fs of metacyclic forms
which develop in the tsetse fly after inges-
tion of different VAI s derived from one
clone are the same. As a consequence of
this fact, the VAT composition of the
first bloodstream populations of animals
bitten by such flies are largely similar. We
showed also for 7\'.
viva.x that animals
bitten by Hies which ingested different
antigenic populations show largely simi-
lar first bloodstream VA\'f populations.
With
T.h. hrueei and T. congolense \'w has
been possible to immunize animals
against homologous infection by repeat-
ed infectious Ily bite followed by cura-
tive drug treatment. Our attempts to im-
munize goats by feeding groups of tsetse
Hies infected with VATs of the same 7\'.
vivax scrodeme failed. This may be due
to the fact that in 7\'.
vivux either the
metacyclic VATs of individual flies are
different or greater in number than in 7\'.
congolense and T.h. hrueei.
We found that the earliest detectable an-
tibody response was only directed against
50 of the parasites present in the

first bloodstream population and that

3.3

-ocr page 116-

this percentage dropped in the two weeks
following curative treatment.
This indicates that antibodies against
some of VATs (most likely those present
in small numbers) disappear quickly.
This may explain the absence of protec-
tive immunity at the time of challenge
especially as the number of metacyclic
forms transmitted by tsetse infected with
T. vivax is small. One proposed means of
immunization against African trypano-
somes is by injecting non-viable para-
sites of different VATs. preferably those
inoculated by the flies or that are present
early during infection. Our results show
that such an appraoch may not be suc-
cessful for
T. vivax.

SURFACE ANTIGENS

The variable specific surface antigen
(VSSA) is the glycoprotein responsible
for inducing protective immunity. The
isolation and purification of this antigen
is therefore important. In other
Trypano-
soma
species, it was shown that the VSSA
on the surface consists ofa single glyco-
protein with a molecular weight of 65,000
Daltons and that it is the only surface pro-
tein present. We modified the techniques
used to characterize 7\'.
congolen.se and
T.h. hrucei VSSA and applied them to T.
vivax.
We showed that in T. vivax the
surface coat also consists of a single gly-
coprotein. This protein was, however, ex-
tremely sensitive to proteolytic enzyme
degradation. The antigenic determinant
was found to be present in a 50,000 Oal-
ton piece while about
90\'"i ofthe specific
glycoprotein was lost duringthe isolation
procedure. One possible method of im-
munization against trypanosomes would
be to prepare the VSSA of all relevant
predominant VATs and inject these with
adjuvants. Our results, however, indicate
that besides the diversity of such VA Ts.
the present techniques are insufficient to
produce
T. vivax VSSA even on an expe-
rimental scale.

N.A rURAl. RESISTANCE
Cattle breeds differ in their susceptibility
to trypanosome infections. The West
African N\'dama, for instance, may survi-
ve under conditions of tsetse challenge
that are fatal for Zebu\'s. It is difficult and
costly to examine the basis of these differ-
ences using experimental cattle. Fortu-
nately, inbred mouse strains have been
shown to exhibit similar differences in
resistance to
7. congo/ense and T. hrucei
infections. We have shown that also in
the case of
T. vivax infections of mice
substantial differences in susceptibility
exist between inbred mouse strains. Such
differences were not related to genes pres-
ent in the major histocompatibility com-
plex. C57BL 10 mice survived for about
32 days while A J and Balb c mice survi-
ved for only 10 days with other strains
taking intermediate positions. Survival
time of B|„.I3,„mice which express the
same H-2 haplotype as Balb c mice show
similar survival times as the parent
C57BL 10 mouse strain. It becameclear.
however, that different populations deri-
ved from the same clone could be isola-
ted, some of which were uniformly lethal
to all mouse strains in 10 days and some
produced infections from which all mice
survived and cured themselves. This situa-
tion is comparable to that found in
cattle where even N\'dama are known to
succumb to infection in certain areas.
Immunosuppression greatly enhanced
susceptibility in mouse strains of relative
high resistance but differences in parasi-
temia and survival time compared to im-
munosuppressed susceptible strains re-
mained detectable. It is important that
the mechanisms of such resistance are
understood and the mouse model provi-
des an excellent opportunity to study
them. 1 he application of this new infor-
mation to cattle breeding may help to
improve resistance to infection. At pres-
ent the breeding of improved trypano-
tolerant cattle is one of the tnost feasible
methods of trypanosomiasis control in
ruminants.

34

CONCI.USIONS

"I he major conclusions of our work can
be sumtnarized as follows:
1. T he
T. vivax mouse model is useful to
study important aspects of hostpara-
site relationships but many technical
problems will have to be overcome
before it can be used to its full poten-
tial.

Tiih V{. n ki\\ \\ rv Qi \\k ifri.^. \\\'oi., 4. No. I. .1 \\\\i -\\k\'i 1982

-ocr page 117-

2. When the model is being used for stu-
dies on antigenic variation, it should
be kept in mind that antigenic vari-
ation. as it occurs in mice, only re-
flects a limited portion of the vari-
ation that occurs in ruminants.
?i. Mechanisms of resistance to T. vivax
can be studied using inbred mouse
strains. The variation that occurs
among populations of parasites and
among individuals of inbred mouse
strains should be further examined in
teams of its relevance to mechanisms
of trypanotolerance in domestic rumi-
nants.

4. Immunization based on variable anti-
gens does not appear to hold much
promise for field application.

ACKNOWLEDGEMENTS

Support was provided by the Netherlands Founda-
tion for the Advancement of Tropical Research
(WOTRO). The technical assistance by Mrs.
Smruti D. Shah is greatly appreciated. Some results
have been obtained in cooperation with Dr. L.
Rovis. while valuable advice and help were provi-
ded by Dr. J. J. Doyle. Also. 1 am grateful for the
assistance of my promoters. ProL Dr. D. Zwartand
ProL Dr. G. Uilenberg. ILRAD publication no.
196.

REFERENCES

Gee. A. L. W. de: Horst parasite relationships in Irypanosoma (diilloiwlla) vivax with special referen-
ce to the influence of antigenic variation. Ph. D. thesis (proefschrift). State University of Utrecht.
Utrecht, the Netherlands. 1980.

Gee. A. L. W. de and Rovis. t..: Trypanosoma vivax: Absence of host proteins on the surface coats.
Txp. Parasilol.. 51. 124-132. (1981).

Gee. A. L. W. de and Shah. S. D.: i he effect of lethal whole body irradiation of mice on Trypanosoma
vivax
mfection. ./. Para.siiol.. 66. 1061-1063. (1981).

Gee. A. L. W. de and Doyle. J. .1.: Trypanosoma vivax: Sequence of antigenic variants in mice and
goals.
Kx-p. Para.siiol.. 352-358. (1979).

Gee. A. L. W. de. Shah. S. D.. and Doyle. .L .1.: rri/Ju/iaso/Jia \\ /i u.v. Host influence on the appearance
of variable antigen types.
Exp. Parasilol.. 51. 392-399. (1981).

Gee. A. f.. W. de. Shah. S. D.. and Doyle. J. J.: Trypanosoma vivax: Ihe courses of infection with three
stabilates in inbred mouse strains.
Exp. Parasilol. (in press).

35

Iiik Vr.ihRiN.\\rv Qi \\k irRrv. Vor. 4. No. I. J.\\ni ^R^ 1982

-ocr page 118-

On the ecology of the harbour sealP/ioca vitulina
in the Wadden Sea: population dynamics, residue
levels, and management\'

p. J. H. Reijnders2

SUMMARY

The harbour seal population in the Dutch Waiklen Sea decreased significantly
during the last decades. Calculations based on bounty data revealed that the
population decreased from about 2700 in 1950 to about 900 in 1959. Annual aerial
surveys which were carried out since that time - showed a slight increase due to
the stop of hunting. However, after 1964 a new decline occurred ami since 1974
the population stays at a level of about 450 specimens.

During 1974 to 1978 the population dynamics of the population have heen studied.
Frequent aerial surveys provided data on the size of the population. These data
have been used in a simulation model and the birth rate and the initial juvenile
mortality were calculated. During boat trips an indication ofthe age composition
was obtained by measuring track widths. By comparing these results with sitnilar
results fron] a stable population in Schleswig Holstein it appeared: (1) that juvenile
mortality in the first weeks in the Dutch population is higher than that in
Schleswig Holstein but the overall mortality of pups in both areas in their first
three months of life is of the sanie order: (2) that pup production in the Dutch
population is low compared to the population in Schleswig Holstein: (3) that
apparently inunigration from elsewhere occurs.

To investigate the coturihution of environmental pollution to the decline of the
Dutch seal population tissues of dead, stranded animals originating from Schles-
wig Holstein, Detmuirk and the Netherlands were collected and analyzed for PCBs.
o.p\'-DDT p,p-(DDT. DDF. TDF). dieldrin. aldrin. endrin. endosu\'lfan. a, li,
y.-HCH. HCB. QCB (pentachlorobenzene). HEPO. total nwrcury. methyf
nwrcury. selenium and bromium.

Considering epidemiological and e.vperimental data on the effects of PCBs on
mammalian reproduction, strotig support is obtained for the hypothesis that
PCBs are responsible for the decreased reproduction in seals from the Dutch
H\'adden Sea.

If PBCs are responsible for the decrease of the Dutch seal populaiioit. nicasures
of all North Sea countries are urgently required because these PCBs niay not
only be a hazard to seals hut also to other animals and even man. Production and
use of PCBs should he liitiited and used PCBs should be collected and destroyed.
However, even if an immediate ban on PCB s would be effected, the effects of
PCBs hecau.se (f their persistent character are likely to last many years. For

\' Based on Ihesis.

- Research Institute for Nature Management. P.O. Bo.x 59. 1790 AB Oen Burg, l exel. the Netherlands.

I nr Vme kinak\'i Ql \\r oki \\ . \\\'or. 4. No. i. J \\ ni \\kv 1982

-ocr page 119-

iliai reason it may he assumed that the seal population in the western Wadden
Sea still faces a difficult period in the years to come. In order to lead this
population through this difficult period, all possible measures enhancing its con-
tinued e.xistence should he taken. Since the seals in the Wadden Sea form one
population maximum result may he expected from measures applying to all
seals in the Wadden Sea. Thus international cooperation is necessary.
The following measures are proposed:

Continued interdiction of hunting in order to obtain a maximum number of
animals taking part in reproduction.

Establishment of .seal reserves and, additionally supporting seat nur.sery stations
in order to guarantee a maxitvum reproductive output.

However, it has to be stressed that these nwasures are not effective if at the same
tinw the main cause oj the decrease is not found and brought under control.

I. INTRODUCTION

Ihe harbour seal population in the
Dutch Wadden Sea has decreased signi-
ficantly in the last few decades (20, 23)
(see Fig. 1). Apart from the possibility of
increased migration from the area, this
decline might either be induced by a high-
er mortality or by a reduced recruitment,
ment.

I ig. I. tola! TUinibcrs ol harhour seals (inel.
juveniles) in Ihe Dutch Wadden Sea.

-----csliiiiatcs based on biuiniy statistics.

_ until 1958 based on bounty statistics and

Irom 1959 on aerial sur\\c\\s.

ruimbf
11)00 -

lyoo 1^50

Studying its population dynamics, Reijn-
ders (21) showed that pup production
in the Dutch seal population was lower
than that in the stable population of
Schleswig Holstein (8) and Denmark.
It was suggested that environmental fac-
tors were involved and it was the aim ofa
subsequent study to investigate the con-
tribution of environmental pollution.
The Wadden Sea is located along the
coasts of the Netherlands, Germany (Nie-
dersachsen and Schleswig Holstein), and
Denmark (Fig. 2). It is a part of the North
Sea separated by a row of barrier islands
and characterized by tidal flats. As seals
do not acknowledge state boundaries, it
is rather obvious to consider the stock of
seals as a single population with respect
to conservation and management strat-
egies. This has been done by population
assessment and evaluation of its potential
threats.

In this paper, population dynamics, resi-
due levels of several pollutants in seal
tissues and their toxicological implica-
tions, and conservation measures are suc-
cessively discussed.

II. POPULATION DYNAMICS
Since 1974 population dynamics of the
harbour seal population in the Dutch
Wadden Sea have been studied (21). Fre-
quent aerial surveys provided data about
the size of the population. During boat
trips, information about the age compo-
sition was obtained by measuring track
widths. These data have been used in a
simulation model to calculate the birth
rate and the initial juvenile mortality.

-ocr page 120-

It was found firstly, that the initial juven-
ile mortality of the Dutch popualtion
was higher than that in Schleswig Hol-
stein; secondly that pup production in the
Dutch population was low compared
with the population in Schleswig Hol-
stein and also — but to a less extent — in
Niedersachsen; thirdly, that the number
of subadults in the Dutch population was
relatively high as compared with a stable
population (Schleswig Holstein) and that
apparently immigration from elsewhere
occurred; and fourthly, that the repro-
ductive rate was higher or the juvenile
mortality lower during 1974 to 1978 than
in the preceding decade.
It is clear that the lowest ratio was real-
ized in the western part of the Wadden Sea
(the Netherlands) and an increasing ratio
is observable on going north-east (Fig. 3).

NORTH SEA

III. RESIDUELEVELSAND lOXlCOLOGIC-
AL IMPLICATIONS

As the harbour seal population in the
Dutch Wadden Sea decreased signifi-
cantly and its pup production was too

38

Tiir. Vm kisak\\ Qi ii-ki.v. Vdi.. 4. No. I. J \\\\t \\rv 1982

-ocr page 121-

low, compared to the more stable popu-
lation in Schleswig Holstein. Germany
(Fig. 3), an attempt was made to correlate
this with an assumed inverse trend of
contaminants residue levels in seal tis-
sues.

Dead stranded animals were collected; in
both areas, and blubber, liver, brain and
kidney were analyzed for PCB; o,p\'-
DDT; p,p\'-(DDT DDE IDE); diel-
drin; aldrin; endrin; endosulfan; a-HCH;
iS-HCH;
7-HCH; QCB (pentachloroben-
zene); HEPO, total mercury and methyl^
mercury; selenium; and bromine. There is
a tendency for high levels of all contami-
nants, except bromine, to occur together
in the seals.

An equimolecular relationship was found
for mercury and selenium but not for
bromine. A clear-cut correlation was also
demonstrated for PCB and total DDT in
blubber and kidney. The main metabolite
present in the DDT family was DDE.
Deposition of contaminants is generally
lower in juvenile seals; it reaches a certain
plateau level in olders ones. The highest
ratios of methyl mercury to total mercury
were found in juveniles.
The residue levels already present in still-
born pups indicate transplacental trans-
port of all organochlorines and metals
analyzed.

Differences in residue levels between
Schleswig-Holstein and Denmark, on the
one hand, and the Netherlands, on the
other revealed higher values specially of
PCB; levels in Dutch adult seals were ten
times higher (Fig. 4), probably as a conse-
quence of riverine discharge (22).
Increases of PCB and total DDT residue
levels with age were present in Dutch
seals but absent in the Schleswig
Holstein and Danish specimens.
Chlorinated hydrocarbons such as DDT,
and PCBs, affect the steroid hormone
balance, i.e. induce microsomal enzyme
activity in the liver resulting in virtually
accelerated destruction of normal body
steroids such as androgens and oestro-
gens.

In California sea lions, more frequent
abortions were reported by Leboeuf and
Bonnell (18). DeLong, Gilmartin, and
Simpson (5) found significantly higher

Tin-. Vi:i tKiN,\\RV Qt .ar ii Ri.v. Vol. 4. No. I. J.am arv 1982

Fig. 4. Relationships between PCB (fJg.g \' fat
weight) and age (years) in blubber tissue of har-
bour seals from the Netherlands (X) and from
Schleswig-Holstein and Denmark (O) (curves
handdrawn).

.pg g-\'PCB
2000
1000

20

39

100

25 30
Age

amounts of DDT and PCB compounds
in aborting females than in normally
breeding females. Indepedent studies on
high PCB and DDT levels in seals from
Swedish waters made Olsson, Johnels
and Vaz (19) postulate also effects on
reproduction in these seals. A low repro-
ductive rate reported for the ringed seal
in the northern Gulf of Bothnia (13) start-
ed research work by Helle, Olsson, and
Jensen (14) in which significantly higher
levels of PCB and total DDT were found
in non -pregnant females than in pregnant
ones. In comparing these results with
those on the California sea lions, they
postulated that PCBs were the respon-
sible agent, later on they (15) discovered
that the uterine horns of about 40% of a
sample of Baltic ringed seals were either
closed by stenose or by occlusions. These
pathological changes appeared to be po-
sitively correlated with PCB. not with
DDT, levels. However, it is felt that their
test was not complete, since they did not
compare the non-pregnant females pre-
senting stenose and occlusions with the
non-pregnant ones having normal uteri.
After carrying out the same test as they
used (Student\'s t-test) it became apparent
that in the non-pregnant group high levels

-ocr page 122-

of PCB and total 0131 were not linked to
the occurrence of these pathological
changes. Unfortunately the number of
specimens in the non-pregnant group of
females with normal uteri was rather
small compared to the other (8:29). This
will have inlluenced the standard errors,
but it is also possible that within the non-
pregnant group conditions are apt to lead
to pathological changes. Anyhow, the
conclusions of Helle, Olsson, and Jensen
(15) about pathological changes caused
exclusively by PCBs should be treated
with reserve.

With respect to the capacity of seals for
specific metabolization of PCB (16), it is
not clear whether PCBs or PCB-
metabolites are responsible.
The residue levels of PCB and total DDT
found in animals, shot for scientific pur-
poses, total DDT levels in Baltic seals are
about ten times those in German seals,
whereas PCB levels in German seals are
about the same or higher than those in
Baltic seals. Moreover, during the last
five years, out of all adult females auto-
psized (at least 15) not a single female
harbour seal in the German Wadden Sea.
Sea area was found to show pathological
changes in the uterine tract as reported
for the Baltic ringed seal (Drescher, pers-
onal communication). This difference is
not caused by a species specific reaction
to biocides, as in Sweden the above phen-
omena have been detected also in har-
bour and grey seals.

Therefore it has to be assumed that either
DD T should be held responsible for the
pathological changes in seal uteri or
only beyond a certain threshold level of
total Di)T po.ssibly PCBs or some of
their metabolites.

However, not DDT but PCBs had a pro-
nounced effect on the reproductive capa-
city of a fish-eating mammal exhibiting
delayed implantation, as was clearly
shown by experiments of Aulerich
ei al.
(4, 4a) and Jensen et ai (17). The latter
authors set groups of mink on diets with
different amounts of PCBs and show-
ed that the frequencies of mated or
pregnant bitches and the number of im-
plantation sites per pregnant bitch did
not differ significantly, but that the fre-
quency of delivering bitches and the
number of whelps born per bitch were
significantly smaller. It is clear from their
report that pregnancy was interrupted by
PCB at an early stage of gestation. Their
results led to a closer look at the phe-
nomenon of delayed implantation and the
possible part which PCBs might play in
this phase of the reproduction cycle,
which is controlled by steroid hormones.
Delayed implantation appears to be wide-
spread in pinnipeds. Although the pre-
cise cause is still unknown, Harrison (12)
states that undoubtedly there is a hor-
monal factor, because when the suppres-
sion of progesterone production is termi-
nated, the increased availability of
progesterone stimulates the uterine mu-
cosa. Considering the earlier discussion
about destruction of body steroids by
PCB, it is obvious that this phase in the
reproductive cycle of the female harbour
seal is a very critical one. Accelerated
lipid mobilization induced by factors
such as starv ation, pregnancy, and lacta-
tion leads to an increased transport of
biocides, but also in the absence of such
conditions the transport of biocides will
occur. The adipose tissue is not an inert
depot locking up chlorinated hydrocar-
bons beyond the period of pregnancy and
lactation. It is believed that mobilization
during periods of starvation and lacta-
tion is not as important as was obviously
assumed by several authors (1,2, 3, 9).
Some data have been reported on the
composition of fatty acids in the blubber
of seals, but little is known of the dy-
namics.

40

In adipose tissue, because of the function
of fatty acids as the initial substrate for
the biosynthesis of steroids, probably at
least two lipid metabolizing compart-
ments appear to exist, one in constant
exchange with the plasma pool and with
a high turnover, the other with a slow
turnover, as became evident from half-
life times (6, 25).

As a result of these processes, organo-
chlorines are presumably permanently re-
leased and a continuing interference of or-
ganochlorines with the steroid hormone
balance may take place.
Contrary to other phases in the reproduc-

Tilt Vl ll,ki\\ Ql \\k ii.ki.v. vlli . 4. No. I. .r\\m arv 1982

-ocr page 123-

live cycle, where feed-back mechanisms
have sufficient time to reestablish ade-
quate concentrations, this might not be
possible around the time of implantation.
As in a short time adequate concentra-
tions of circulating hormones (progeste-
rone) have to be available to bring the
uterus to the right condition, the impact
of high PCB levels may be specially se-
vere at the end of the period of implanta-
tion delay. This hypothesis is supported
by the experiments in mink of Jensen
et
al. (17).

Besides the presumable direct effects of
PCB on the reproductive system it should
not be neglected that PCBs are known to
have a strong immunosuppressive capa-
city. Experiments with fish, birds, and
mammals showed an increased suscepti-
bility to diseases. Gilmartin
et ai (10) pro-
vided evidence for an interrelation be-
tween environmental contaminants and
disease agents. Drescher (7) reported skin
lesions in the harbour seals of the Wad-
den Sea and suggested that one of the
important factors involved was disturb-
ance of the pups during the first week of
life, resulting in inflammation of the um-
bilical region.

Considering the rather high residues of
PCBs already present in seal pups a few
weeks old, it is reasonable to assume that
reduced immunity makes them more vul-
nerable to infection after mechanical in-
jury.

I\'he conclusion is drawn that the observ-
ed decrease in the reproductive success
of the Dutch seal population correlates
strongly with the high concentrations of
PCBs in the tissues. The information in-
dicative of the ability of these compounds
to interfere with mammalian reproduc-
tion leads to the hypothesis that PCBs
should be responsible for the low rate of
reproduction of the Dutch seal popula-
tion.

IV. MANAGEMENT AND CONSERVATION

Since pup production in the Netherlands
decreased and the total number of seals
dropped below the level present in Nie-
dersachen, the exchange on dispersal of
juvenile seals between both areas was un-
balanced. Due to heavy hunting pressure,
even the potentially higher number of
juveniles could not counterbalance the
low \'Dutch\' pup production.
It is no coincidence that, once hunting
was stopped in Niedersachsen the popu-
lation in the Dutch Wadden Sea remain-
ed fairly stable (23, 24).
By assessing of the age class composition
in the Dutch population and by calculat-
ing the recruitment of seals both by in-
flux and by repatriation (released by nur-
sery stations) Reijnders (23) showed that
influx was the main contribution to that
improvement. Elence it is clear that hunt-
ing, even occurring in Schleswig Hol-
stein, inhibits the unrestricted dispersal
of juvenile seals and indirectly inhibits
the possible birth surplus from that area
to replace the gap in pup production in
the Netherlands.

During the whelping and nursing period,
seals greatly depend on sandbanks during
low tide, and it is rather obvious that the
growing demand of tourists for the Wad-
den Sea for recreation can interfere with
that. Seals are often forced to leave the
tidal flats by disturbing boats, aeroplanes,
and people from boats walking on
those tidal Hats. This implies, especially
for pups, less time for nursing and resting
and can cause increased pup mortality. It
was mentioned before that pup mortality
was almost the same in all the Wadden
Sea areas, estimated at about 60%. It
is incorrect to conclude from this figure
that disturbance probably plays a minor
role. The tourist pressure in the total
Wadden Sea area might be considered to
be of the same magnitude, but it is not
unlikely that the pup mortality of 60%
found nowadays was considerably lower
in earlier times.

Besides, Drescher (7) found that disturb-
ance played a significant role in the oc-
currence of skin lesions on seals. When
seals are often chased into the water, me-
chanical injury of the nearly healed um-
belliculus may occur and an entry for all
kinds of disease agents is provided.
Therefore undisturbed rearing areas for
pups have to be established. Furthermore
the work of the several nursery stations
along the Wadden Sea coasts is becoming
more and more successful, resulting in a
temporarily increased survival of young
seals.

1 nk VEItKIN.\\RV Qr.\\r ihri.V. Vol.. 4. No. I. J.am ..\\rv 1982

41

-ocr page 124-

The following measures are proposed: stations in order to guarantee a ma-

— continued prohibition of hunting in ximum reproductive output;
order to obtain a maximum number

of^animals taking part in reproduc- However, it should be stressed that these

measures are not effective if at the same

— establishment of seal reserves and. time the main cause of the decrease is not
additionally, supporting seal nursery found and controlled.

REFERENCES

1. Addison, R. F. and Brodie. P. F.: Organochloride residues in maternal blubber, milk, and pup blubber
from grey seals (Haliehoerus grypus) from Sable Island, Nova Seottia.
J. Fish. Res. Bel Can.. 34. (7J
937-941. (1977).

2. Addison. R. F.. Kerr. S. R., Dale. J., and Sergeant. D. E.: Variation of organocblorine residue levels
with age in Gulf of St. t.awrence harp seals
(Pagophilus groenlanilicus). J. Fish. Res. Bei Can 30 (1)
595-600. (1973).

3. Addison. R. F. and Smith, T. G.: Organocblorine residue levels in Arctic ringed seals: variation with
age and sex.
Oikos. 25, (3). 335-337. (1974).

4. Aulerich, R. J., Ringer, R. K. and Iwamoto, S.: Reproductive failure and mortality in mink fed on
Great Lakes fish.
J. Reprod. Fen. (Suppl.) 19, 365-376. (1973).

4a. Aulerich. R. J. and Ringer, R. K.: Current status of PCB toxicity to mink, and elTect on their
reproduction.
Arch. Environm. Comam. Toxicol.. (s. 279-292. (1977)

5. DeLong, R. L., Gilmartin, W. G., and Simpson, J. G.: Premature births in California sea lions:
Association with high organocblorine pollutant residue levels.
Science. N. Y.. 181, 1168-1170. (1973).

6. Dole, V. P.: The fatty acid pool in adipose tissue. J. hioi Chem.. 236, (12). 3121-3124. (1961).

7. t)rescher. H. E.: Hautkrankheiten beim Seehund, Phoca viiulina t.inne, 1758 in der Nord.see. Saüge-
lierk. Mill..
26, (I). 50-59. (1978).

8. Drescher, H E.: Pup production, whelping and nursing season of the harbour seal, Phoca vitulina, in
the Wadden Sea of Schleswig Holstein.
ICES C.M. 19781N. 12. (1978).

9. Duinker. J. C. and Hillebrand. M. T. J.: Mobilization of organochlorines from female lipid tissue and
transplacental transfer to fetus in a harbour porpoise
{Phocoena phocoena) \\n a contaminated area.
Bull. env. comam. Toxicol. (U.S.) 23. 728-732. (1979).

10. Gilmartin. W. G.. DeLong. R. L., Smith, A. W., Sweeney, J. C., De Lappe, B. W., Risebrough, R. W.,
Griner, L. A., Dailey, M. D., and Peakall, D. B.: Premature parturition in the California sea lion
J
WiUII. Dis..
12, 104-115. (1976).

11. Havinga, B.: Der Seehund in den holländischen Gewässern. Tijdschr. \\ed. Dierk. Vereen.. 3, 79-111
(1933).

12. Harrison, R. J.: Reproduction and reproductive organs. In: H. T. Andersen, Biology of marine
mammals. Acad. Press, New York: 253-348. 1969.

13. Helle. F.: On the biology ofthe ringed seal. Pusa hispida, in the Bothnian Bay. Proc. Svmp. on ihe.seal
in Ihe Bahic.
SNV PM591: 38-42. (1975).

14. Helle, E., Olsson, M., and Jensen, S.: DDT and PCB levels and reproduction in ringed seal from the
Bothnian Bay.
Amhio. 5, (4) 188-189. (1976)

15. Helle, F., Olsson, M., and Jensen, S.: PCB levels correlated with pathological changes in seal uteri.
Amhio. 5, (5). 261-263. (1976)

16. Jansson, B., Jensen, S., Olsson. M.. Renberg, I.. Sundström, G., and Vaz, R.: Identification by
G.C.-M.S. of phenolic metabolites of PCB and p,p\'-DDE isolated from Baltic guillemot and seal
Amhio. 4. 93-97. (1975)

17. Jensen. S . Kihlstrom. J. E , Olsson. M.. Lundberg. C . and örberg, J.: Effects of PCB and DDT on
mmk (Mustela vision) during the reproductive season.
Amhio. 6, (4). 239. (1977).

18. LeBoeuL B. J. and Bonnell, M. 1,.: DDT in California sea lions. .Maiure Lond.. 234, 108-110. (1971).

19. Olsson, M., Johnels, A. G., and Vaz, R.: DDI and PCB levels in .seals from Swedish waters. The
occurrence of aborted seal pups. In:
Proceedings from ihe Symposium of ihe .seal in ihe Bahic. I.idingo.
Sweden, SNV PM 591, 43-65. (1975)

20. Reijnders, P. J. H.: The harbour seal (Phoca viiulina) population in the Dutch Wadden Sea: size and
composition.
Nelh. ./. Sea Res.. 10, (2). 223-235 (1976)

21. Reijnders. P. J. H.: Recruitment in the harbour seal (Phoca v/a/ZZ/ia; population in the Dutch Wadden
Sea.
Seih. J. Sea Res.. 12. (2) 164-179. (1978)

22. Reijnders. P. J. H.: Organocblorine and heavy metal residues in harbour seals from the Wadden Sea
and their possible eft\'ects on reproduction.
.\\eih. J. Sea Res.. 14. (I) 30-65. (1980)

23. Reijnders. P. J. H.: The importance of unrestricted dispersal and decreased hunting pressure in
Niedersachsen and Schleswig Holstein for the survival ofthe Dutch seal population (in prep.), 1981.

24. Reijnders, P. J. H.: Management and conservation of the harbour seal (Phoca viiulina) population in
the international Wadden Sea area.
Biol. Coiuerv.. 19, (3). 213-221. (1981)

25. Stein, Y. and Stein, O.: The incorporation and disappearance of fatty acids in the rat epididymal fat
pad studied by the
in vivo incubation technic|ue. Biochini. hiophvs. Ai fa. 60, 58-7/. (1962).

42

rut VtrtHi.N.AK\'i Ql rtKL.v, Vol.. 4, No. I, ..\\kv 1982

-ocr page 125-

Freezing mouse blastocysts

The influence of the preparations prior to freezing on
the survival rate of the blastocysts

H. Hoogenkampi

SUMMARY

A good.uirvival rate in cLiliuring mouse blastocysts can he obtained in Ovum Culture
Medium, enriched with 20 per cent inactivated Foetal Bovine Serum or Sheep
Serum under air. The transfer of fresh blastocysts gives the best results if the
recipients are on day 3 of the pseudo-pregnancy, but with 20 hours\' cultured
blastocysts it is better to use recipients on day 4.

E.xposure to 1.5 M DMSO has no harmful effect, provided that the DMSO is
added at 5° C in 6 steps and is removed, again in 6 steps, at 35° C. The crystalliza-
tion ofthe mediutn containing the embryos at
-5° C to -6° C doet not appear te
have a harmful influence on culture results of the blastocysts.

INTRODUCTION

In connection with embryo transfer in
farm animals it is of the utmost import-
ance to be able to preserve embryos for
an indefinite length of time. From an
embryo bank, embryos can be made avail-
able when needed for transfer to re-
cipients(2,6).Storageofembryosinliquid
nitrogen makes this possible.
Before the start of the actual freezing,
certain preparatory proceedings must be
undertaken. These consist ofthe adding
of a cryoprotective agent to the embryo-
containing medium and the artificial in-
duction of crystallization in that me-
dium. The latter serves to prevent the
unwanted fluctuation of temperature
that results from the sudden release of
energy during spontaneous crystalliza-
tion. After the freezing and thawing an
impression ofthe viability oftheembryos
can be obtained by culturing them for
about 20 hours.

The final proof of the viability of the
embryos is demonstrated by the birth of
offspring after transfer to pseudopreg-
nant recipients.

In this article the results are shown ofthe
influence of culturing during 20 hours,
treatment with a cryoprotective agent,
and crystallization procedure on the vi-
ability
in vitro and on the transfer results
of mouse blastocysts.

MATERIALS AND METHODS

The uterine horns of superovulated. random bred
Swiss mice. 3-9 weeks old. were Hushed on day 4
(day 1 = day of the mating) as prev iously described
(1). Ovum Culture Medium-(OCM) was used as the
Hushing medium. I he recovered blastocysts were
collected and treated as described in experiments
I-IV.

43

Clinic for Veterinary Obstetrics. A.l. and Reproduction. Slate University of Utrecht. Yalelaan 7. De
UithoL Utrecht.
Flow Laboratories.

Tnt Vm-.kinarv Ql ARriiRLv. Vol.4. No. I. Jam arv 1982

-ocr page 126-

Experiment I. the cuituring for 20 hours

1 he OCM was enriched with 20 per cent inactived
Foetal Bovine Serum\' or with 20 per cent inactivat-
ed Sheep Serumi. Afterthis. the medium was rester-
ilized via a bacterial filter- of 0.45 /i. fhe sterile test
tubes (glass, height 6 cm. 0 1.5 cm.) were filled with
1-2 ml. medium. Before they were sealed with a
silicone rubber stopper the medium was saturated
with filtered air. with filtered air containing 5 per
cent CO,, or with filtered N,
-I- 5 per cent 0, 5 per
cent CO, gas. In each test tube 10-.30 blastocysts
were tested for growth. The criterium for growth
used was the expanding of the blastocoele after 20
hours\' of culturing at ,37° C.

Alter remainmg in 1.5 .M O.VISO lor 20 minutes the
blastocysts were freed from fJMSO. For this pur-
pose the blastocysts were treated with the same
DMSO concentrations in reverse order. 1 hen the
blastocysts were washed twice for 10 minutes in

fresh PBS 20 per cent Sheep Serum. I hree diller-
ent combinations of time and temperature were
tested during the addition or removal of the OMSO
(Table I).

After this treatment the blastocysts were either cul-
tured under air in OCM 20 per cent inactived
Sheep Serum at 379 C for 20 hours or directly
transferred to recipients on day 3 of the pseudo-
pregnancy.

Experiinent II, the transfer

The blastocysts were transferred to Swiss mice of at
least ten weeks old. Five to eight blastocysts per
horn were transferred either directly, or after 20
hours at 37° C in OCM with 20 per cent Sheep
Serum with filtered air. The transfers were perform-
ed on day 3 or 4 of pseudopregnancy (the day of
the mating = day I). The recipients were mated by a
vasectomized male whose sterility had been previ-
ously tested with at least ten test matings.
During the transfer the anaesthesized mouse was
lying face downwards. After a cutaneous incision a
muscular incision was made in the flank at the
height of the ovary. The next step was to expose
extra-abdominally the ovary, the oviduct, and the
distal part of the uterine horn. With a blunt needle
(0 0.5 mm.) an opening was made in the top ofthe
uterine horn. Through this opening the embryos
were transferred to the uterine horn with a thinly
drawn out Pasteur pipet. I hen the uterine horn,
oviduct and ovary were repositioned in the abdo-
men. I he whole operation was performed under
sterile conditions and was repeated on the other
side, after which the cutaneous wound was closed
with a metal clip.

Experime
agent

I III, the treatment with a cryoprotectl

Ihc blastocxsls were transferred immcdialch
after their collcction \\ ia 0.25 M. 0.5 M. 0.75
M. 1.0 M.and 1.25 Mto 1.5 M of the cryoprotcctivc
agent, di methyl sulfoxide\' (DMSO) in phosphate
buffered saline\' (PBS) 20 percent Sheep Serum.

Experiment I\\ , the crystallization procedure

Immediately after their collection the blastocysts
were transferred through the six DMSO concentra-
tions, each differing by 0.25 M. in PBS ^20 percent
Foetal Bovine Serum at 5° C, with 10 minutes per
step. After 15 minutes\'exposure to 1.5 M DMSOat
5° C. the blastocysts were transferred to 2 ml. liquid
nitrogen storage ampoules with 0.3 ml 1.5 M
DMSO in PBS 20 per cent Foetal Bovine Serum
(5-20 blastocysts per ampoule).
1 hese ampoules were then placed Into a seeding
balh^at 5°Cto 6° C. After 5 minutes,crystalli-
zation was artificially initiated by insertion of a few
crystals into the medium by means of a Pasteur
pipet. Fifteen minutes after the induction of crystal-
lization the embryos were thawed by placing the
ampoules in a water bath of 25° C. Immediately
after the thawing the DMSO was removed by trans-
ferring the blastocysts at 35° C through 1.2.5 M, 1.0
M,0.75 M.0.5 M.and 0.25 M DMSO in PBS -f 20
percent Foetal Bovine Serum, each step taking 2-3
minutes. I\'hcn the embryos were placed 2 x 10
minutes in fresh PBS - 20 per cent Foetal Bovine
Serum. After this the blastocysts were cultured in
OCM 20 percent Foetal Bovine Serum onderair
at 37° C for 20 hours.

RFSUFIS AND DISCUSSION

F.xperimenf 1, the culturing for 20 hours

I\'he results of experiment I are shown in
Table 2. No differences in results are seen
when OCM is enriched with Sheep

Table I. Combinations of time and temperature tested during the addition or removal of DMSO
DMSO addition

length of time
per step.

temp.

20° C
5° C
5° C

Combination

DMSO removal
temp. length of time

per step.

5 mins.
5 mins.
10 mins.

20° C
35° C
35° C

5 mins.
5 mins.
2 mins.

Flow Faboratories.
Millipore Benelux.

Sigma.
Cr\\oson.

Till-: Vi-.n-.RiN.\\KV Qi .\\k n-.t

44

.4. No. I,J.>

1982

-ocr page 127-

l able 2. Culture results of day-4 mice blastocysts after 20 hours at 37°.

gas mixture

culture medium

number of blastocysts

culture

expanded

%

N; -f 5% O; -H 5% CO;

OCM 20% SS-F

188

179

95.2a

air -1- 5% CO,

OCM -H 20% SS-F

181

153

84.5b

air

OCM 4- 20% SS-f

636

606

95.3a

air

OCM 20% FBS-I-

260

250

96.2a

SS = Sheep Serum

FBS = Foetal Bovine Serum

a; b: Average percentages having different index differ statistically (p < 0.05).

Serum or with Foetal Bovine Serum. It is
also clear that in two of the three gas
mixtures air and N, 5 per cent 0,-1-5
per cent CO, about 95 per cent of the
blastocysts had expanded after 20 hours
of culture.

The results of the second mixture (Table
2), air
-I- 5 per cent CO,, are significantly
poorer.

The generally recommended gas mixture
for embryo culture is 5 per cent O, and 5
per cent CO, in N, gas. However, this
refers to the culturing phase from the
zygote to the blastocyst stage in which it
can be observed that the later stages toler-
ate a higher O, pressure better than the
younger stages (4, 5). That is why blasto-
cysts can develop as well under air as
under N, -b 5 per cent O, -H 5 per cent
CO,.

Experiment II, the transfers

■fhe results of experiment 11 are shown in
Table 3. One can see that the significantly
best results are achieved when fresh em-
bryos are transferred to recipients whose
cycle stage lays one day behind that of the
donors. This is in agreement with the
finding of others (3). It is clear that with
reference to the cultured embryos (day
3\'/,) the results of the transplantations to
recipients on day 3 are significantly
poorer than with fresh embryos, whilst
on day 4 the same results are achieved as
with fresh embrvos.

Experiment III, the treatment with a
cryoprotective agent

The results of experiment 111 are present-
ed in Table 4. The significantly poorest
culture results were achieved with blasto-
cysts to which the DM SO was added at
20° C, with 5 minutes as the time interval,
and then removed at 20° C, with 5 min-
utes as the time interval (combination I,
Table 1). With blastocysts treated accord-
ing to combinations 2 and 3 (Table
I)
some transfers were done. The transplan-
tation results after treatment according
to combination 3 ( Fable 1) are signifi-
cantly better than after treatment accord-
ing to combination 2. They are, with
34.6 per cent full-born litters, not differ-
ent from the control group (36.0 per cent

table 3. Iransfer results of day-4 mice blastocysts, immediately and after culture.

stage

culture

recipients

pregnant.

blastocysts

full-born

pseudo-

(hours)

(numbers)

numbers

%

transferred.

litters.

pregnancy

numbers

numbers

%

day 3

_

20

15

75

250

90

36.0a

day 4

20

18

90

212

57

26.9b

day 3

20

20

II

55

237

42

17.7b

dav 4

20

20

17

85

187

47

25.1b

a; b: Average percentages having different index differ statistically (p < 0.05).

l ut VtTtRiN.ARV Qr.ARrtRi.v. Vol.. 4. No. i. J.A\\r.\\KV 1982

45

-ocr page 128-

Table 4. Results of culturing and transferring day-4 mice blastocysts after exposure to 1.5 M DMSO.

recipients blastocysts full-born

numbers pregnant transplanted litters,

numbers numbers

combination

culture blastocysts
expanded %

numbers

188
255
290

137
224
265

72.9a
87.8b
91.4b

10
10

103

20
34

19.4c
34.6d

a; b; c; d: Average percentages having different index differ statistically (p < 0.05).

in experiment II, Table 3). This shows
that exposing mouse embryos according
to combination 3 (Table I) to 1.5 M
DMSO has no detrimental effect on cul-
ture and transfer results. These results are
in agreement with the data of Whitting-
ham (7). He achieved the best results,
after the freezing of mice blastocysts, if
the DMSO was added at 0° C (10 mins.
as a time interval) and was removed at
35° C (2 mins. as a time interval).

Experiment IV, the crystallization proce-
dure

The results of experiment IV are shown
in Table 5. The percentage of expanded
blastocysts, 97.5 per cent is nog signifi-
cantly different from the control group.
This shows that the crystallization ofthe
medium surrounding the blastocysts
does not influence the results of culturing
the blastocysts adversely. It also shows,
once again, that under certain circum-
stances the DMSO does not have a harm-
ful influence on mice blastocysts.

Table 5. Culture results of day-4 mice blastocysts after crystallization of the medium at—5° C to 6° C.

blastocysts
expanded

78
250

numbers

crystallized
control

80
260

97.5
96.2

REI-LRENCES

1. Hoogenkamp. H.. l.ewing. P.: Superovulation in mice in relation to their age (in press).

2. Maurer. R. R.: Freezing mammalian embrvos: a review of the techniques, rheriogenologv 9 4^-68
(1978).

3. McLaren. A. and Michie. D.: Studies on the transfer of fertilized mouse eggs to uterine foster mothers.
1. Factors affecting the implantation ans survival of native and transferred eggs.
J. F\\p Biol
.194-416. (1956).

4. Quinn. P. and Harlow. G. M.: The development of pre-implantation mouse embryos under different
oxygen tensions
in viiro. Theriogenohgy. 8. 161. (1977).

5. Whittingham. D. G,: Culture of mouse ova. J. Reprod. Fen. Siippl.. 14. 7-JI. (1971).

6. Whittingbam. D. G.: Embryo banks in the future of developmental genetics. (,eneiics. 78 l9\'i-4():
(1974).

7. Whittingbam. D. G.: Lhe viabilitv ol Irozen-thawed mouse blastocvsts. ./. Reprod Fen t7 119-16\'\'
(1974).

46

Tut; Vt ri:rinahv Ql arrert.v. Vol. 4. No. 1. Jam arv 1982

-ocr page 129-

Superovulation in mice in relation to their age

H. Hoogenkamp and Petra Lewing\'

SUMMARY

Superovulation in mice is most likely to he successful if they are treated at the age of
20-32 davs. Both the number of ovulations and the quality of the embryos are
significantly better in comparison with superovulated older mice (32-60 days).
In this investigation the production of normally developed embryos in young mice
of20-32 days old was 28.7 per superovulated animal and 11.3 or 14.0 in the groups
of older mice respectively (32-46 days and 46-60 days).

INTRODUCTION

Superovulation in mice can be induced
by the administration of P. M.S.G. (Preg-
nant - Mare\'s - Serum-Gonadotrophin).
This causes the development of several
preovulatory follicles. In adult female
mice, ovulation occurs spontaneously as
a result of endogenous LH-release (2). In
juvenile mice, ovulation is usually in-
duced artificially by means of an injec-
tion with H.C.G. (Human Chorionic Go-
nadotrophin) (4, 9, 10).

In adult female mice the percentages of
animals responding to the treatment is
rather low, i.e. 50-70% (2, 3, 8, 11, 12),
whilst in juvenile female mice 80-100%
respond to the treatment (14, 15). There
are a number of factors that can influence
the response in the treatments mentioned
above, such as:
b.

the time interval between the admin-
istration of P.M.S.G. and H.C.G.
(7, 15);

the dose of P.M.S.G, and H.C.G. (3,
5, 15);

the age of the treated mice (5, 14);
the strain specific sensitivity (3, 5).
Because of problems with the superovu-
lation response in our mice the influence
of the age of the mice on P.M.S.G. and
H.C.G. response was examined in more
detail.

MATERIA! AND METHODS
Random bred Swiss mice were employed, varying
in age from 20 lo 60 days. The mice were housed in
Macrolon cages, with 6-10 females perçage, Male
mice over 3 weeks old were housed in a seperate
room. The lighting scheme employed was 14 hours
light and 10 hours darkness. The mice were divided
into three age groups i,e, 20-32 days old (juvenile),
32-46 days old (puberal), and 46-60 days old (adult),
Superovulation was induced by intraperitoneal in-
jection of 5 IE P,M,S,G,i in 0,1 ml 0,9% NaCl
solution as well as 5 IE H,C,Ci,2 40-50 hours later.
Each superovulated female was caged individually
with one male animal. The mated females were

a, the method of administration of both
P,M,S,G, and H,C,G, (5);

I Clinic for Veterinary Obstetrics, A,I, and Reproduction, State University of Utrecht, Yalelaan 7, De

Uithof, Utrecht, the Netherlands,
\' Eolligonan®, Intervet, Boxmeer,
■\' Chorulon®, Intervet, Boxmeer,

-ocr page 130-

traced next morning by virtue of the presence of
vaginal plugs (= day 1). On day 4 females were
killed by decapitation. The abdomen was opened
under sterile conditions and the uterine horns were
removed. In this process, care was taken that the
ligaments w ith blood v essels and fatty tissue remain-
ed in the animal. T hen the remaining blood and
fatty tissue were rinsed from the horns by placing
them in a petri dish with ± 2 ml ovum culture
medium (13). After this the horns were flushed one
by one with 0.5 ml ovum culture medium.
For that purpose a blunt needle (0.50 x 12 mm),
with a 2 cc syringe fixed to it, was placed in the
oviductal end whilst the uterine horn was clamped
around the needle with a pair of tweezers. The
flushing medium (ovum culture medium (13)) was
collected in a petri dish (0 3.5 cm) after which the
embryos were traced with the help of a dissecting
microscope (magnification 12-50x). They were se-
lected and grouped for further treatment.
For evaluation of the effect of the hormonal treat-
ment the following criteria were adopted:
a. the percentage of responding animals;

the average number of embryos plus unferti-
lized eggs per responding animal;
the percentage of morulae and blastocysts;
the average number of morulae and blastocysts
per superovulated animal.

b.

48

Table 1. Response lo superovulation in relation to age.

Ill

Age in days

20-32

32-46

46-60

Number of animals

142

102

72

Positive response.

number (Çf)

121(85.2)a

68(66.7)b

59(81.9)a

Average number of embryos plus eggs

per responding animal

36.5c

20. Id

21.8d

blastocysts number

4086

1 148

1005

morulae (%)

92.Oe

82.8f

78. If

unfertilized eggs

number

354

239

281

T degenerated or

retarded embryos \'

1 (-i)

8.0g

17.2h

21.9h

average number of blastocysts morulae

per superovulated animal

28.7i

1 1 ..3|

14.Oi

a: b: c; d; e; f; g; h; i; j: Figures given the same index do not differ significantly (p >0.05).

Tiil VtitRiNAKv Ql ar r^r[.^. Vol.. 4. No. 1. Jam arv 1982

RE.su ITS

The percentage of animals that respond-
ed in the age groups of 20-32 days and of
46-60 days is significantly higher than in
the age group of 32-46 days. The average
number of embryos plus unfertilized eggs
per responding animal in the age group of
20-32 days was 36.5 (Table 1). This is
significantly higher than in the other two
groups.

Also the percentage of normally devel-
oped embryos (morula or blastocyst).

namely 92.0% in the animals of the age
group of 20-32 days, was considerably
higher than in the other two groups
(Table I).

Finally also the average number of nor-
mally developed embryos per superovu-
lated animal was significantly higher in
the age group of 20-32 days than in the
other groups.

DISCUSSION

It is generally assumed that the induction
of a superovulation is based on the effec-
tuation of a fast maturation of small fol-
licles that have an antrum (6).
The increased number of embryos plus
unfertilized eggs in young mice of 20-32
days old can be accounted for by their
greater susceptibility for the P.M.S.G.
treatment as compared to older animals
(15), and by the fact that the greatest
number of antrum-possessing follicles is
present at the age of about 14 days until
about 30 days (4). The higher percentage
of normally developed embryos in young
mice of 20-32 days can be explained by a
more frequent occurrence of degenera-
tion in superovulated older mice. In this
way, too large a litter is prevented. This
mechanism is supposed not to be present
in young mice (20-32 days) (I). It is clear
that in mice the best age for superovula-
tion is 20-32 days old.

RElERENCES
Please see page 4.

-ocr page 131-

(vervolg van pag. 62)

Induction of acquired cellular resistance
in mice with viable and macrophage-
processed
Lisieria monocytogenes.

Meer. C. van der
M. N.:
I he \\ eu

Ti/i/.sehr. /1iergeneesi<.. c/eei/07. a//. 2. /9H2

HolTiuis. F. M. A..and Willers..).
riihirv Quanerh. 4.5-/1. (/9K2).

Samenvatting

Een intracutane immunisatie van muizen met lO\'ol
lO"- levende listeria bacteriën resulteerde in een vol-
ledige bescherming (acquired cellular resistance,
ACR) tegen een challenge dosis van 50 x ED,,,
listeria 7 dagen later. Werd de challenge pas op een
later tijdstip gegeven dan waren de muizen nog
slechts gedeeltelijk beschermd. Om te bepalen hoe
lang listeria levend in de gastheer aanwezig moet
zijn om een ACR te kunnen induceren, werd op
verschillende tijdstippen na immunisatie het bacte-
ricide antibioticum amoxycilline (Clamoxyl) toege-
diend.

Injectie van levende listeria resulteerde alleen 7
dagen later in volledige bescherming tegen 50 x
I.D,||, indien amoxycilline vanaf 18 uur na de im-
munisatie werd toegediend. Werd dit tijdsinterval
verkort dan werd respectievelijk een gedeeltelijke
bescherming (interval 6-12 uur) of geheel geen be-
scherming meer gevonden (interval 6 uur en klei-
ner).

Om na tegaan of gedurende hel interval van 18 uur
ook vermeerdering van de listeria moest plaats vin-
den om een ACR te induceren, werd het bacterio-
statische antibioticum minocycline (Minocin) ge-
durende 4 dagen na immunisatie toegediend, lict
bleek dat onder de condities van bacteriostase geen
inductie van ACR mogelijk was. Pas indien de im-
munisatiedosis listeria zo groot was dat een deel van
de listeria aan de bacteriostase ontsnapte, was weer
inductie van ACR mogelijk.

Interactie tussen peritoneaal macrofagen van niet
geïinrniuusecidc muizen (normale macrolagcn) cn
levende listeria
in viini resulteerdeinilc\\orming \\an
een supernatant, dat bij onbehandelde ontvanger-
muizen een specifieke ACR kon induceren. Cieen
ACR kon worden geïnduceerd met supernatant
verkregen nadat normale macrofagen gedode liste-
ria hadden verteerd.

Een gedeeltelijke bescherming werd \\erkregen met
supernatant verkregen na de interactie van macro-
fagen \\an immune miuzcn met lc\\cndc listeria, liet
immunogene materiaal dat aanwezig is in hel super-
natant van normale macrofagen na interactie met
levende listeria is thermolabiel. beeft een moleculair
gewicht van meer dan .tOO.OOO en is ongevoelig voor
behandeling rnct DNase. RNase of trypsine.

Effect of Tomanol® on the pharmacoki-
netics and tissue distribution of penicillin
G in dairy cows.

Hekman. P.. Nouws, J. F. M.. and Ginneken. C. A.
M.:
//le leierinan Quaneriy. 4, /:-/H. (/VH2).

Samenvatting

Het tegelijkertijd intraveneus toedienen van To-
manol® en natrium penicilline G bij een zestal run-
deren resulteerde in een vertraging van de penicil-
line uitscheiding, c.q. verlenging van de eliminatie
halfwaardetijd. Andere farmacokinctisehe parame-
ters (bijv. k|, k,|. a en /}. verdelingsvolume V,)
werden niet door Tomanol® toediening beïnvloed.
Intraveneuze en intramusculaire toediening van
\'fomanol® gaf geen verandering te zien in de weef-
selverdeling van penicilline G (geen verandering in
de concentratiever houd ing tussen serum en nieren),
noch een verhoging of verlaging van een lage peni-
cilline serum concentratie in een steady state situ-
atie. Uit de onderzoeksresultaten wordt geconclu-
deerd dat Tomanol® toediening een verhoging van
de penicilline concentratie in het serum en een ver-
lenging van de penicilline residu status van het
slachtdier tot gevolg kan hebben.

Oral immunization of sows: The effect on
anti-K88 antibodies in serum and milk of
the sow and in the serum of the piglets.

Kortbeek-.lacobs. .1. M. C. and Houten M. van;
l/ie \\ eleriniin Qiiinteriv. 4. /9-22. (/9H2).

Samenvatting

Aan drachtige zeugen werden oraal levende E.euli
bacteriën toegediend. Het effect vande immunisatie
werd bestudeerd met behulp van \'enzyme-linked
immunosorbent\' testen.

De titers van anti-K88 antilichamen werden geme-
ten in serum, colostrum cn melk vande zeugen cn in
de sera van de biggen.

Het met de anti-K88 activ iteit geassocieerde isotype
bleek IgA te zijn. Een vergelijking tus.sen IgA-titers
in colostrum en melk suggereert de lokale productie
van dit isotype in de mclkklier.

Pharmacological aspects of chloramphe-
nicol administration by the intramam-
mary route to laetating dairy cows.

Nouws. .1. E. M. and Ziv. G: Tiie Velerinan Quar-
ler/v.
4. (/V.SJ).

Samenvatting

Na intramammaire toediening van Gloveticol®
(chloramphenicol base-25?{^) in doseringen van 5.

63

-ocr page 132-

12.5 en 25 g werd bij 17 slachtrunderen hetchloram-
phenicol (CAP) concentratieverloop in serum en
melk nagegaan. Daarnaast werd het CAP concen-
tratieverloop in melk van een 16-tal lacterende run-
deren nagegaan, nadat deze intramammair behan-
deld waren met een tweetal mastitispreparaten in
doseringen van 1 tot 30 g CAP koe.
Uit de onderzoeksresultaten bleek, dat CAP snel
vanuit het uier in de bloedcirculatie wordt opgeno-
men. Het bleek dat Gloveticol® in doseringen van
12.5 en 25 g koe binnen 20 uur vrijwel compleet
vanuit het uier geresorbeerd werd. De absorptie-
halfwaardetijd bedroeg 57 ± IS minuten voor nor-
maal lacterende kwartieren en 125 ± 37 minuten
voor kwartieren met een lage lactatiegraad.
De gemiddelde, ma.ximale CAP concentraties in
serum bedroegen 6.1, 16.2 en 37.4 Mg ml na intra-
mammaire toediening van respectievelijk 5, 12.5 en
25 g CAP koe. Deze CAP concentraties in het
serum waren aanzienlijk hoger vergeleken met die
volgend op intramusculaire CAP toediening in ver-
gelijkbare dosering. CAP residuen konden 20 uur na
intramammaire toediening van 5 of 6.25 gen 36 uur
na intramammaire toediening \\an 15 g niet op mi-
crobiologische wijze aangetoond worden in melk
van de behandelde kwartieren. De CA P concentra-
ties in melk van onbehandelde kwartieren bedroe-
gen ongeveer 70% van de corresponderende serum
concentraties.

Serum concentraties van CAP met een mogelijk
therapeutische waarde ten opzichte van gram-
negatieve infecties, b.v. 5 /jg ml, werden gedurende
8 uur gehandhaafd na applicatie van 12.5 g koe en
hgedurende 12 uur na applicatie van 25 g koe. De
implicaties van een verbeterde biologische beschik-
baarheid na intramammaire toediening worden
vanuit oogpunt van therapeutische werkzaamheid,
locale irritatie en residuenproblematiek nader be-
sproken.

Host parasite relationships in Trypano-
soma fduttonella) vivax
with special refe-
rence to the influence of antigenic vari-
ation.

Gee. A. L. W. de: The feieriiiarr Qiwnertv. 4,
C/W-\'l

Samenvatting

De volgende aspecten van de gastheer-parasiet rela-
tie van
Trypanosoma vivax werden bestudeerd in
een muizen model: antigene variatie en de variabele
antigenen verantwoordelijk voor dit fenomeen,
aanpassing van de parasiet aan de gastheer, im-
muunrepons van de gastheer en de rol van genen in
het histocompatibiliteitscomplex in decontrole van
de ziekte. Howel het muizen model de studie van
de/e aspecten van de gastheer-parasiet relatie heeft
mogelijk gemaakt, is het duidelijk dat er meer be-
perkingen aan dit model verbonden zijn dan in het
geval \\an 7\'./)rH(r; spp. en
\'T.eongolense infecties.
Met name de ontdekking dat niet alle variabele
antigene typen (VAT) van
Tvivax in gelijke mate
infectieus waren voor mui/en is in dit verband \\an
belang. Immunosuppressie en ol serur. supple-
mentatie kon deze infectieusiteit som; vtrbeteren.
Infectieusiteit voor ratten was zelfs beper<t tot een
nog kleiner aantal van de bestudeerd? \\ \\Ts. De-
sondanks was het mogelijk om het op^er lakte an-
tigeen van
Tvivax karakteriseren ct d< overeen-
komst met de oppervlakte antigenen var
T.hriieei
en T.eongolense aan te tonen. Het H-2 complex
bleek geen invloed te hebben op de rcsis entie van
ingeteelde muizenstammen tegen de ziekte. Cycli-
sche overbrenging van
Tvivax infectie mar geiten
in combinatie met chemotherapie weid utgevoerd
in een poging om immuniteit te NcrUijjcn \\ergc-
lijkbaar met dic \\crkregen in
T.hruee cn 1 eongo-
lense
infecties. Dergelijke bescherming tei;en de in-
fectie kon echter niet worden waargentmen. Dit
falen ■ van de metacyclische VATs om een immuni-
teit op te wekken was wellicht het gevog van de
snelle afname van antilichaam titers tegen VAl s uit
de bloedbaan na behandeling en voo.\' htrinfectie.
Het belang van het muizenmodel voor dt ophelde-
ring van de mechanismen die verantwoorlelijk /ijn
voor de verschillen in gevoeligheid voor 7
vivax. in
relatie tot genetische factoren buiten het H-2 com-
plex en dc rele\\antic hier\\an \\ oor lr\\ panctolcranlie
van landbouw huisdieren dient verder ond;rzocht te
worden.

On the ecology of the harbour sesl Phoca
vitulina
in the Wadden Sea: Population
dynamics, residue levels, and manage-
ment.

Reijnders. P. J.
.16-42. (1982).

H.: The Veterinary Qturierlv

Samenvatting

Omdat er aanwijzingen waren dal het aintal zee-
honilcn in dc Nederlandse kustwalercn .ichicruil-
ging. werden dc/cehondcn in iy.54ondercewcrking
van de jachtwet geplaatst; opdat de jachi/ou kun-
nen worden gereglementeerd. Desondanis ging het
aantal door overbejaging verder achte\'uit en in
1962 werd daarom de jacht geheel verboten. Dank
/ij die bescherming nam het aantal met )-IOC; per
jaar toe maar in 1965 /ette een nieuwe diling in die
duurde tot omstreeks 1974. Sindsdien is ce popula-
tie op een laag niveau van ca. 450 diercr gebleven,
onder andere door immigratie van zeehonden uit
andere delen van de Wadden/ce. Die voirtdurende
achteruitgang was in 1974 de aanleidiig om het
ondcr/oek naar de oor/aken ervan sterk le intensi-
veren.

Dil onder/oek werd ingedeeld in drie fi-sen:
1. \\ aslslcllcn \\an dc grootte cii dc sancnslelling
van de populatie. 11. Bepalen welke riopulatie-
dynamische parameter(s) afwijken vand e welke bij
vergelijkbare stabiele populaties van de/dfde soort
worden aangetroffen. III. Onder/oek:n wat de
in\\ loed daarbij is \\ an milieufactoren, /oils voedsel,
parasieten, verontreiniging en verstorinf.
Door geregelde tellingen vanuit vliegtugen in de
periode 1974-1978 cn door hel melen d;r breedtes
van de vluchtsporen werden de totale aaitallen en
de samenstelling van de populatie bepaad en daar-
mee werden een gemiddeld reproduktioercentage

-ocr page 133-

en dejeugdsterfte berekend. Door deze resultaten te
vergelijken met gelijksoortige resultaten van onder-
zoek aan een stabiele populatie in Schleeswijk Hol-
stein bleek dat I) het reprod uktiepereentage bij zee-
honden in de Nederlandse Waddenzee lager is dan
bij dieren uit het waddengebied van Schleeswijk
Holstein; 2) dat dc jcugdstcritc in dc eerste drie
levensmaanden in beide gebieden ongeveer gelijk
was: 3) dat immigratie van subadulte dieren uit het
Duitse waddengebied naar Nederland optrad.

Om de bijdrage van de waterverontreiniging tot de
verminderde reproduktie inde Nederlandse popula-
tie te onderzoeken werden organen en weefsel van
dood gevonden zeehonden afkomstig uit Duits-
land. Denemarken en Nederland verzameld. Deze
werden geanalyseerd op gehaltes aan kwik, seleen,
broom en diverse chloorkoolwaterstoffen.
Uit statistische toetsen op mogelijke verschillen in
de diverse residu-gehaltes in weefsels van dieren
alTcomstig uit Schleeswijk Holsteinen Denemarken
enerzijds en dieren afkomstig uit Nederland ander-
zijds bleek dat naast dicldrin en aHCH (gehaltes
lager dan 0.5 ppm op vet basis) vooral voor PCB\'s
significant hogere gehaltes (gemiddeld 700 ppm op
vet basis) werden aangetroffen in weefsel van vol-
wassen Nederlandse zeehonden. Dit resultaat, ge-
combineerd mcl dc inlormalicdic voorhanden is ten
aanzien van de effecten van PCB\'s op de reproduk-
tie bij zoogdieren, leidde tot de hypothese dat PCB\'s
verantwoordelijk zijn voor de verminderde repro-
duktie bij zeehonden in de Nederlande Waddenzee.
Indien PCB\'s verantwoordelijk zijn voor de achter-
uitgang van de zeehondenpopulatie in de Neder-
landse Waddenzee dan dienen er onverwijld maat-
regelen te worden getroffen door tenminste alle
landen die aan de Noordzee grenzen. Maar zelfs
indien onmiddellijk tot een compleet verbod van
PCB\'s wordt besloten dan nog zullen dc clfcclcn
ervan door hun persistente eigenschappen - jaren-
lang merkbaar zijn. Op grond daarvan mag worden
angenomen dat de zeehondenpopulatie in de Ne-
derlandse Waddenzee in de komende jaren een
moeilijke periode zal doormaken Om de Wadden-
zeepopulatie door deze moeilijke periode heen te
loodsen moeten alle mogelijke maatregelen worden
.iicnomcn die bevorderlijk zijn voor het voort-
beslaan crv.in.

Aangezien de zeehonden in de internationale Wad-
denzee ccn populatie vormen is ccn masimum
resultaat te verwachten, indien maatregelen geno-
men worden voor alle zeehonden in dit gebied cn
daarom is internationale samenwerking cen nood-
zaak.

Daarbij worden de volgende maatregelen voorge-
steld:

Handhaving van het bestaande jachtverbod met als
doel cen maximaal aantal dieren aan het rcproduk-
ticproces te laten deelnemen.

Het instellen van rustgebieden en bovendien het
steunen van opvangstations voor jonge zeehonden
teneinde de overlevingskansen voor de jonge dieren
zo groot mogelijk te maken.

Benadrukt moet cchtcr worden dat deze maatrege-
len geen effect zullen hebben, als niet tegelijkertijd
dc hoofdoorzaak van dc achteruitgang wordt gc-
Vondcn cn aanpakt.

Freezing mouse blastocysts. The in-
fluence of the preparations, prior to
freezing on the survival rate of the blas-
tocysts.

H. Hoogenkamp: The Veierinary Qaurierly. 4.43-
46. (1982).

Samenvatting

Een goede overleving bij het kweken van muizc-
blastocysten kan bereikt worden met \'Ovum Cul-
ture medium\' waaraan 20% geïnactiveerd runder
foetus serum of schapeserum is toegevoegd.
Het bovenstaande gas bestond uit lucht. Het trans-
planteren van verse blastocysten geeft de beste re-
sultaten indien de ontvangsters zich op dag 3 van
een schijndracht bevinden, maar wanneer de blasto-
cysten eerst 20 uur zijn gekweekt kan beter gebruik
gemaakt worden van ontvangsters op dag 4 van
een schijndracht.

Blootstellen aan 1.5 M DMSO geeft geen nadelig
effect te zien. mits het [JMSO bij 5° C en in
6 stappen wordt toegevoegd en eveneens in 6 stap-
pen. maar dan bij 35° C. wordt verwijderd.
Het kristalliseren van het medium waarin de em-
bryo\'s zich bevinden, bij 5° C tot 6° C, blijkt
geen schadelijk effect op de kweekresultaten te
hebben.

Superovulation in mice in relation to
their age.

Hoogenkamp, H. and Petra Lewing: The Veteri-
mii v Qtnnlerh .
4, 47-48. (1982).

Samenvatting

Superovulatie in muizen geeft de beste resultaten
wanneer de muizen worden behandeld op een leef-
tijd tussen 20-32 dagen. Zowel het aantal ovulaties
als de kwaliteit van de embryo\'s is significant beter
wanneer we dit vergelijken met de resultaten bij
oudere muizen (32-60 dagen).
De productie van normale embryo\'s bedroeg in dit
onderzoek gemiddeld 28,8 per gesuperovuleerde
muis op een leeftijd van 20-32 dagen, terwijl d it voor
oudere muizen 11,3 en 14,0 bedroeg (32-46 resp,
46-60 dagen oud).

-ocr page 134-

Rapporten uitgebracht over
Salmonella-problematiek in de
varkenshouderij en de
pluimveehouderij

Salmonellose is een bij de mens veelvuldig en
over de gehele wereld voorkomende infectie-
ziekte.

In vele gevallen kan besmet voedsel bij on-
juiste behandeling als oorzaak van de infectie
worden aangewezen. Met name pluimvee-en
varkensvlees is vaak gecontamineerd met
Salmonella-bacteriën. Hoe lager de besmet-
tingsgraad van het vlees is, des te geringer is de
kans dat hieruit door een onjuiste behande-
ling een voedselinfectie voortkomt.
Eind 1978 heeft de Ciezondheidsraad een rap-
port uitgebracht onder de naam "Advies in-
zake het salmonellosevraagstuk". Dit is mede
aanleiding geweest tot het instellen van de
stuurgroep \'Salmonella-problematiek in de
varkens- en rundveehouderij" alsmede dc
stuurgroep "Salmonella-problematiek in de
pluimveehouderij\'. Het doel is de besmet-
tingsgraad bij slachtdieren terug te dringen.
Beide stuurgroepen bestaan uil vertegen-
woordigers van het Ministerie van Landbouw
cn Visserij, het Ministerie van Volksgezond-
heid cn Milieuhygiëne, het Landbouwschap
en het 1\'roduktschap voor Veevoeder. In de
eerste zitten bovendien nog vertegenwoordi-
gers van het produktschap voor Vee en Vlees
en de Stichting Ciezondheidszorg voor Die-
ren; in de tweede van het Produktschap voor
Pluimvee en Lieren en de Stichting (iezond-
heidsdiensl voor Pluimvee.

Integrale aanpak

De stuurgroepen hebben dit jaar een rapport
samengesteld over dc Salmonclla-problema-
tick in dc varkenssector, resp. dc pluimvcc-
scctor.

66

Reeds eerder was men tot de conclusie geko-
inen dat een integrale aanpak van het pro-
bleem, d.w.z. gericht op alle stadia van de
produktieketen, de enige juiste is. Gezien de
mate waarin het milieu in Nederland met
Salmonella besmet is, moeten stringente hv-
gicnische maatregelen toegepast worden.
Voor de varkenssector is het voorstel gedaan
een \'Bewakingsprogramma Salmonella bij
varkens\' te starten. Men wil trachten het aan-
tal besmette dieren te verminderen door een
begeleiding van de gehele produktieketen
van voerproducent tot en met slachterij en
door een ondersteunend systematisch onder-
zoek in een proefgebied. Het programma
moet aantonen of onder praktijkomstandig-
heden hetalleverenvaneen betereindprodukt
te realiseren is. Wel is een proefgebied vereist
dat geheel te beheersen valt en waar men alle
onderdelen kan overzien. Cicdacht wordt aan
dc .Achterhoek.

Om het bewakingsprogramma tc doen slagen
zijn de volgende voorwaarden van v itaal be-
lang;

het gebruik van niet met .Salmonella be-
smet voer;

de inbreng van nict inet Salmonella be-
smette jonge dieren;

het handhaven \\an strikte hygiëne in stal-
len cn tijdens vervoer cn slachten.
In de pluimveescctor schijnt, zoals de situatie
nu ligt, bil een integrale aanpak een goede
bewaking gerealiseerd le zijn tot cn met dc
geboorte van de eendagskuikens.

\\ arkenssector

Het \'Bcvvakingsprogramma Salmonella bi|
varkens" /al gericht zijn op dc fok-,
\\eriTiecrderings- en mestbedrijven. op de
rncngvoederbedrijven. op hel transport cn op
de slachthuizen. Begeleidend onderzoek zal
hierbij worden uitgevoerd.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

Tiiihchr. Iliergcm-csk.. ,hr/11)7. iifi .7 /W.\'

-ocr page 135-

I\'cr bedrijfstak worden een aantal maatrege-
len voorgesteld. Zo zal een goede voorlichting
en begeleiding de varkenshouder van de pro-
blematiek moeten doordringen, waarbij hem
duidelijk gemaakt wordt, dal algemene string-
ente hygiëne op het bedrijf ook preventief
kan werken ten aanzien van andere dierziek-
ten die van directer economisch belang zijn.
Ook bij de mengvoederindustrie zal begelei-
dingen onderzoek plaatsvinden om te komen
tot de juiste wijze \\an produktie. die moet lei-
den tot de afwezigheid \\ an Salmonella. Vooral
aandacht zal worden besteed aan conditione-
ring (hittebehandeling), koeling, opslag en
transport.

Veel belang wordt verder gehecht aan het tot
stand brengen van een kwaliteitswetgeving
voor veevoeders. In afwachting daarvan zou
op korte termijn ter zake een kwaliteitsbewa-
kingssysteem ontwikkeld moeten worden.
Bij het transport is het een eerste vereiste dat
de voorschriften ten aanzien van reiniging en
desinfectie goed worden nageleefd.
Ook op het slachthuis kunnen maatregelen
getroffen worden om de Salmonelladruk te
verlagen. Om een verbetering van de situatie
te verwezenlijken is als reeds gezegd een betere
beheersing van de proceshygiëne noodzake-
lijk. Hel verdient aanbeveling regels op te stel-
len aangaande het nuchter afleveren van
slachtdieren aangezien een overvuld maag-
darmpakket veel eerder zal breken bij het uit-
halen, wat weer een verhoogde kans geeft op
Salmonella-kruisbesmettingen. Daarnaast
dienen de constructic en toepassing \\an een-
voudig en effectief te reinigen en ontsmetten
slachtapparatuur bevorderd te worden.

Pluimveesector

In recente jaren zijn onderzoeken uitgevoerd
naar de besmettingsgraad in de broederijen
die eendagskuikens afleveren aan de mestbe-
drijven en naar de besmettingsgraad van
pluimveevoeder.

F.venals in de varkenssector zal ook in de
pluimveesector de nodige aandacht besteed
worden aan het terugdringen van de besmet-
tingsgraad in voer. Aanbevolen is in deze ge-
coördineerd op te treden met de Stuurgroep
Varkenshouderij. Uit het ingestelde onder-
zoek naar de besmetting in de broederijen is
gebleken, dat deze slechts incidenteel vóór-
komt.

Het produktschap voor Pluimvee en Eieren
verstrekt in overleg met de Gezondheidsdienst
voor Pluimvee hygiëne-advies aan de ver-
meerderingsbedrijven de leveranciers van
broedeieren - en via de broederijen is daar-
over tevens advies gegeven aan de mesters.

Bevorderd dient te worden dat de reinigingen
ontsmetting van meslkuikenhokken op de
iuiste wijze plaatsvindt, dat toegezien wordt
op de hygiëne in de slachterijen en met name
zal aandacht besteed worden aan een gron-
dige ontsmetting van de transportkratten. Zo
mogelijk zal de hygiëne-voorlichting geïnten-
siveerd worden.

Nagenoeg alle kuikenbroederijen in Neder-
land ondergaan een periodieke controle op
eventuele besmettingen, waaronder met Sal-
monella. Hiertoe worden op diverse punten in
de broederijen monsters genomen door de Ge-
zondheidsdienst voor Pluimvee. Bovendien
heeft systematisch ontsmetting van de broed-
eieren plaats met formalinedamp. Door deze
activiteiten lijkt de bewaking tot en met de
geboorte van slachtkuikens voldoende ge-
waarborgd. Continuering verdient dan ook
aanbeveling. Met inachtneming van strenge
hygiëne lijken géén maatregelen nodig voorde
voorliggende schakels (fok- en vermeerde-
ringsbedrijven).

Nader bezien

Ten aanzien van de beleidsmatig te treffen
maatregelen worden de beide rapporten mo-
menteel binnen het Ministerie van I.andbouw
en Visserij nader bezien.
De Stuurgroep voor varkens- en rundveehou-
derij is thans bezig met een rapport over de
Salmonella-problematiek in de vleeskalveren-
sector. Dit zal t.z.t. verschijnen.

HESMli I fEI.I.IKF. DIERZIEK I EN

Dierziektenbulletin nr. 2.t vande Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t m 15 december I9HI ver-
meldt hel volgende aantal gevallen van aangifte-
plicbtige besmettelijke dierziekten in Nederland,

Rotkreupel

l otaal 12 gevallen in 9 gcrneenlen.

Drenthe 1 1 gevallen in 8 gemeenten

Zeeland I geval

Schurft

\'l otaal 5 gevallen in 5 gemeenten

f riesland I geval

Overijssel 2 gevallen

Noord-Holland 2 gevallen

\\ ogelcholera

\'1 otaal } gevallen in gemeenten

Overijssel I geval

l.\'trechl I geval

Limburg I geval

-ocr page 136-

Januari:

21 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering KI. Huisdieren.

21 Groep Pluimveewetenschappen K.N.M.v.D.
Bijeenkomst, thema: \'NCD - waar staan we?",
Lawickse Allee II, Wageningen, aanvang
14.00 uur.

25—29 3. Intern. Symposium über Fortpflanzung
beim Pferd (A), Sydney (pag. 49).

28 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

28 Afd. Gelderland K.N.M.v.D. Afdelingsverga-
dering, \'De Cantharel\', Apeldoorn; aanvang
20.00 uur.

Februari:

2 Groep Geneeskunde van het Varken
K.N.M.v.D. Jaarvergadering, Jaarbeurs Con-
gres Centrum Utrecht; aanvang 10.00 uur.

4 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kring-
bijeenkomst.

9 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering pluimvee.

10 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier. Jaar-
vergadering. Rest. Hoog-Brabant, Utrecht,
aanvang 20.00 uur.

16 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Ledenverga-
dering. Hotel rest. \'Belvédère\', Schoonhoven;
aanvang 20.30 uur.

16-17 CLO-studiedagen 1982 (CLO-instituut
voor de Veevoeding \'De Schothorst\').

17 Tagung der DVG-Fachgruppe \'Rinderkrank-
heiten\' über Krankheiten der Kälber und Jun-
grinder (A), Giessen.

18—19 VI! Gemeinschaftstagung \'Physiologie
und Pathologie der Fortpflanzung\' (A). Gies-
sen.

18 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering paarden.

22 25 Symposium des BGA \'Zur kritischen Be-
wertung von Mutagentests\'.

Maart:

9 10 5. Charles-River Symposium, Frankfurt
am Main.

14 26 Breeding, Feeding and Management of
Pigs, Course, Edinburg (pag. 1141 (1981)).

16 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Sympo-
sium: \'Diergeneesmiddelen - residuen - volks-
(on)gezondheid\'. Cuyk (pag. 71).

16 -17 Symposium \'Fleisch und Fleischerzeug-
nisse\' (A), Mainz.

18 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kring-
bijeenkomst.

18 Klinische Avond. Vakgroep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier.

18 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

24 26 Gesellschaft für Ernärungsphysiologie
der Haustiere \'Die Qualität von Febcnsmitteln
tierischer herkunft\', Giessen.

25 Afd. Noord-Brabant. Werkvergadering runde-
ren.

31 2 april 10. Jahrestagung der Deutschen Ge-
sellschaft für Parasitologie, Stuttgart.

April:

6 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering varkens.

20 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering mestkalveren.

20 23 2. Intern. Symposium für tierische Um-
welt, Ames Iowa, USA.

23- 30 8th World Congress WSAVA, 49th An-
nual Convention AAHA. Uas Vegas (pag. 963
(1981), 46).

27 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kring-
bijeenkomst.

30 2 mei \'Voorjaarsdagen 1982\', Amsterdam.

Mei:

12 ACV-Controle, traditionele Studiedag, Bid-
dinghuizen.

13 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

13 Pluimvee Contact t)ag: \'Residuen bij pluim-
vee\'. R.I.V. Utrecht.

14 15 Jahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermedizin, Bern (pag. 932 en
1237 (1981)).

26 27 5th International Symposium on Immu-
nology of Reproduction. Varna, Bulgaria
(pag. 49).

27 31 18. Internationales Symposium über Ge-
schichte der Veterinärmedizin der Welt-
Gesellschaft für Geschichte der Veterinärmed-
izin und der Fachgruppe Geschichte der
Veterinärmedizin der [)VG (A). Wien.

Juni:

1 4 5. Europ. Immunologietagung. Instanbul.

3 Nationaal Kampioenschap Kleiduivenschieten
voor Dierenartsen (Boehringer Ingelheim) te
Biddinghuizen.

15 - 16 25. Internationale Fortbildungsveranstal-
tung der Tierärzte des Bodcnseeraumes und
28. Jahreshauptversammlung des Fandesverb-
andes prakt. Tierärzte Bayern e. V. im BpT
(A), OberstdorF

Juli:

26 31 International Pig Veterinary Society
(I.P.V.S.) 1982 Congres Me.xico-City. Mexico
(pag. 721 en I 105 (1981) en II).

-ocr page 137-

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Bijkerk, H,: 1981; 3581 HG Utrecht, Ramstraat 47,
Braam, K, J,; 1981; 9641 LV Veendam, Prins Bernhardlaan 2B,
Eshuis, .1, W,: 1981; 3572 EH Utrecht. Obrechtstraat 76,
Evers, F, G, H, M, M,; 1981; 3981 ZE Bunnik. Vletweide 14,

Eentener van Vlissingen. Mej, J, M,; 1981; Raleigh. North Carolina 27606 (U,S,A,), 2300
Avent Ferry Rd,, Apt, F 2,

Hoogland, N, S. J,; 1981; 7009 BM Doetinchem. Kruisbergseweg 73,
Schutte, H, J, M,; 1978; 6659 CC Wamel, Dorpsstraat 69,

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Barendsen, P,; 1981; 3512 GA Utrecht, Schoutenstraat II bis,

Ekris. J, E, van; 1981; 3981 ZM Bunnik, Vletweide 72,

Feenstra, Mej, C, E,; 1981; 3583 HR Utrecht. Mauritsstraat 30,

Hoeve. K, van; 1961; 7102 EH Winterswijk, Mr, A, Th, ten Houtenlaan 8,

Ikink, R, W, M,; 1981; 3731 AK De Bik, Groenekanseweg 124,

Nijhuis, A, J,; 1981; 7907 CV Hoogeveen, Oldenbrandinghstraat 12,

Teske, E; 1981; 3743 BM Baarn, Turfstraat 43,

Verweij, Mej, C, G,; 1981; 3582 VG Utrecht, FB,B,-laan 41, Kamer 399,
Wahl, J, D,; 1981; 3981 ZM Bunnik, Vletweide 84,

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

R, van Aubel, Zonstraal 91, 3581 MR Utrecht,

Mej, M, W, P, van Burken, Oudegracht 294, 3511 NX Utrecht,

Th, Dijkstra, Pr, Beatrixstraat .34. 3981 BK Bunnik,

H, A. M. van Doremalen. Kanaalstraat 65. 3531 CB Utrecht,

H, W, l., M, Füchs, W, de Zwijgerstraat 8, 3583 HC Utrecht,

.1, C, de Jager, R, Kochweg 17, 3731 CB De Bilt,

R, A, J, A, Steffens, l,B.B,-laan 83, 3582 XB Utrecht,

H. W, Tacoma, Zevenwouden 257. 3524 GS Utrecht,

J, van der Zee, Warande 10, 3705 ZA Zeist,

■Adreswijzigingen, enz,:

174 Aamink. G. H. M.: 1981; Denekamp; p„
geass, met B, J, F, Eöwik,

177 Barendsen. P.: 1981: 3512 GA Utrecht,
Schoutenstraat II bis; tel, (030) 311780; d,
(toevoegen als lid),

177 Beek. P. ,V, G. M. van: 1980; Andel; tel,
(01832) 2660 (privé), (0.30) 316364 (bur,); vet,
adv, Eli Lilly Benelux N V,

180 \'Bijkerk, hl: 1981; 3581 HG Utrecht, Ram-
straat 47; tel, (030) 516471; wnd, d,

181 Bleeker. P: 1977; 1461 CE Z,0, Becmster,
Noorderpad 69; tel, (02990) 29853 (privé),
21000 (prakt.); p,, geass, met W. D. Pere-
boom (assoc. met A. J. de Reus beëindigd).

182 1302 fiocrima, ./. .V/.,-1981; 4835 Rietberg-2
(Duitsland), Langestrasse 138; p,, ass, bij Dr.
E. Caspers.

185 \'Braam. K. J.: 1981: 9641 LV Veendam,
Prins Bernhardlaan 2B; tel, (05987) 25924
(privé). 12074 (prakt,); p,

187 Brons. H-\'.: 1979; 1115 TD Duivendrecht. Sa-
turnus 24; tel, (020) 990995 (privé), (02963)

187

187

189

194

196

197

200

4646 (prakt,); p,. ass, bij C, J, J, Jonker en P,
W. M, Westgeest,

BruekwUder. R. V.: 1951; 7546 PJ Enschede.
Usselerveenweg 120,

Bruggen. J. G.: 1973; Rossum; p,. geass, met
H, G, A, Koek, J, S, Koopmans, P, C, Kroft
en H, J, Nijsen,

Caspers. J. W.: I967;23I2 LA Leiden, Heren-
gracht 17; tel, (071) 131580 (privé), 213551
(bur,); wnd, h, vl,k,dnst,
Domhof. A. B. F.: 1975; 1793 AC De Waal
(Texel), Polderweg 12; tel, (02220) 3684
(privé), 2527 (prakt,); p.. geass, met J, Beek-
man en J. H. Klinkers.
Ehhens. H. O.: 1974; Scherpenzeel (Gld,),
Voermanskamp 2; tel, (03497) 3351 (privé),
1221 (prakt,),

Ekris. J. L van; 1981; 3981 ZM Bunnik. Vlet-
weide 72; tel, (03405) 2472; wnd, d, (toevoe-
gen als lid),

Feenstra. Mej. C. !.: 1981; 3583 HR Utrecht,
Mauntsstraat 30; tel, (030) 517171; wnd, d,
(toevoegen als lid).

69

KOMNKI.I.IKE NF.DERI.ANDSF M AA I SCHAPI\'I.I VOOR Dl EiRCiFN FESKLNDE

-ocr page 138-

200 Fermonl. P. A.: 1980; Velden; tel. (04702)
2697; p.. ass. bij M. E. J. Gielen.

20! F/ier. R. ./. van tier: 1974; 6991 JV Rheden. 2.57
Rozenbos 16; tel. (08.309) 4309 (privé). (085)
431021 (bur.); adj. i. V.D. en adj. i. V.G.

201 Folkers. Dr. C.: 1956; U-1962; Hilversum; 257
res. en dev. lab. vet. vaccins. Duphar B.V.

206 Goor. P. T. C. H. van de: 1970; Weert; p., 263
geass. met J. H. A. M. Gubbels.

208 Guhheh. J. H. A. M.: 1974; Nederweert; p.. 264
geass. met P. T. C. H. v. d. Goor.

209 * Haaften. B. van: 1981; Utrecht; wet. medew. 264
R.U. (F.d.D., vkgr. Alg. Heelkunde).

216 Hoeve. K. van: 1961; 7102 EH Winterswijk,
Mr. A. Th. ten Houtenlaan 8; tel. (054.30)
14024(privé). 12612 (bur.); wnd. h. vl.k.dnst.;
265
r.k. (toevoegen als lid).
218 * Hoogland. A\'. 5. J.: 1981; 7009 BM Doetin-

chem. Kruisbergseweg 73; tel. (08.340) 44256 277
(privé). 24631 (prakt.); p.. ass. bij P. N.
Beenen. J. de Jong, A. J. M. Metz. P. J. M.
279
Strooiner, H. W. F. Swart en F. M. v. d. Fol.
221 Ikink. R. H\'. .M.: 1981; 3731 AK. De Bilt.

Groenekanseweg 124; tel. (030) 765036 280
(privé). 531 130 of 53 1245 (bur.); wet. medew.
R.U. (F.d.D., vkgr. Bedrijfsdiergeneesk. en
280
Buitenprakt.) (toevoegen als lid).

225 Jonkers. H.: 1955; Menaldum; tel. (05185)

1408; r.d. (assoc. beëindigd). 280

226 "Kamp. G. A. I.: 1981; 7275 RA Gelselaar, O
26; tel. (05458) 625; wnd. d.

229 Klinip. A.: 1958; Slochteren; tel. (05982) 284
1202; p.

231 Koek. IF G. A.: 1967; Oldenzaal; p., H-D..
geass. met J. G. Bruggert, J. S. Koopmans, P.

C. Kroft en H. J. Nijsen. 287

232 Koopmans. J. S.: 1979; 7577 BN Oldenzaal,
Nachtschade 12; tel. (05410) 18590; p., geass.
met J. G. Bruggert, H G. A. Kock, P. C.
Kroft en H. J. Nijsen.

Krofi. P. r..- 1970; Oldenzaal; p., geass. met J.
G. Bruggert, IF G. A. Kock, J. S. Koopmans
291
en H. J. Nijsen.
2.16 Kuiper. A. F. Clir.: 1971; Rosmalen; vet. field

res.. Duphar B.V. 292

241 l.invik. B. J. P.: 1974; Dcnekamp; p.. geass.
met G. H. M. Aarnink (assoc. met F. Zwa-
nenburg beëindigd).
 296
246 Minderhoud. J.:
1967; 3171 NG Poortugaal.
Ribes 25; tel. (01890) 4917 (privé). (010)
132210 (bur.); adj. i. V.G. en adj. i. V.D.
297
251 Melen. H.
7. ./.; 1976; 7871 PH Klijndijk.

Melkweg 59. 299

251 .Mjhuis. A. J.: 1981; 7907 CV Hoogeveen. Ol-
denbandringhstraat 12; tel. (05280) 72841;
wnd. d. (toevoegen als lid). 299

251 Misen. II. J.: 1955; Wecrselo; p.. geass. met J.

G. Bruggert. H. G. A. Kock. J. S. Koopmans 300
en P. C. Kroft.
254 ,305 Ooijen. C. J. P. G: 1980; P.O.
1-Uyengo (Swaziland). University of Bots-
wana and Swaziland; ass. exp. F.A.O.. ani-
mal health officer.

boDiLmfoL

Perehoom. W. D.: 1970; Purmerend; p., H-
D.. geass. met P. Bleeker (assoc. met A. J. de
Reus beëindigd).

Perehoom. H-\'. J.: 1958; Bussum; kwal. beheer
vet. vaccins, Duphar B.V.
*Reus. A. J. de: 1955; Purmerend; tel. (02990)
23987; d.

Ringnalda. D.: 1958; 5345 IP Oss, Past.
Bloemstraat 62; tel. (04120) 23627; d.
Roelofsen. Mevr. W. G.: 1966; 2803 AW
Gouda, Groenhovenweg 2; tel. (01820) 30655
(privé), 34466 (prakt.); d. consultatiebureau
voor dieren (uitsl. kl. huisd.).
Roerink. Dr. J. H. G.: 1952; U-1966; Baarn;
man. res. en dev. animal health div., Duphar
B.V.

Sieenaari. J.: 1963; Nieuw-I.oosdrecht; prod,
vet. vaccins, Duphar B.V.
Syu-ma. J. H.: 1973; Menaldum; p., geass.
met J. A. Ypenburg; plv. i. (assoc. met W.
Jonkers beëindigd).

*Tahernal. .Mej. C. F.: 1981; 3722GK Biltho-
ven, Julianalaan 179; d.
Taeken. Dr. P. H. H\'., 1931; U-1947;6041 GC
Roermond, Pollartstraat 6; tel. (04750)
15885.

Teske. F.: 1981; 3743 BM Baarn, Turfstraat
43; tel. (02154) 20973; wnd. d. (toevoegen als
lid).

landerhoren. J. C. M. A.: 1979; 3584 HB
Utrecht. A. van Dalsumlaan 59; wet. medew.
R.U. (F.d.D., vkgr. Bedrijfsdiergeneesk. cn
Buitenprakt).

I\'enveif Mej. C G.: 1981; 3582 VG Utrecht,
l.B.B.-laan 41, kamer 399; tel. (0.30) 510315;
wnd. d. (toevoegen als lid).
I\'loien. J. G. Chr. van: 1946; Arnhem; tel.
(085) 451086; r.d.; oud-adj. i. V.G. en oud-
adj. i. V.D.

\\ ries. Mevr. C. J. de: 1978; 8033 DV Zwolle.
Ruurlose Beek 2; tel. (05200) 47632 (privé),
14420 (prakt ); p., ass. bij P. .1. Weekhout.
Hu/;/. ./.
D.: 1981. 3981 ZM Bunnik, Vlet-
weidc 84; tel. (03405) 4601; wnd. d (toevoe-
gen als lid).

* H ielhoff Mevr. F.: 1979; 7006 Hl) Doctin-
chem, SÏotlaan 4; tel. (08340) 43203 (privé),
42955 (prakt.).

ir/7.v,)/i, Dr. J. H. G.: 1953; U-1964; Hilver-
sum; vet. field res., Duphar B.V.
Ypenburg. ./. A.: 1967; Menaldum; p., geass.
met J. H. Sytema; plv. i. (assoc. met W. Jon-
kers beëindigd).

Zantmga, Dr. J. W.; 1957; U-1968; Baarn;
vet. field res., Duphar B.V.

* /.vanenburg. F.: 1965; Denckamp; d.
(assoc. met B. J. F. Löwik beëindigd).

KONINKLIJKE NFDERl.ANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DlERCiENF.I SKUNDL

70

-ocr page 139-

[l(LÖlLm[oL

Jubilea:

A. Dekker le Zuiddorpe

C. van den Berg te Oude Wetering

II. Ci. van Waveren le Rotterdam

.1. Bruins Bzn. le Winsum

Dr. E. J. Voûle te Amerst\'oort

J. F. de Haas te Zaamslag

H. van Swaay te Timaru (Nieuw Zeeland)

Mevr. G. M. Hardeman-Kommer te Assen

16 januari 1982
19 januari 1982
I9januari 1982
26 januari 1982
26 januari 1982
6 februari 1982

6 februari 1982

7 februari 1982

(afwezig) 25 jaar op
(afwezig) 60 jaar op
(afwezig) 60 jaar op
(afwezig) 40 jaar op
(afwezig) 40 jaar op
(afwezig) 25 jaar op
(aanwezig) 25 jaar op
(afwezig) 25 jaar op

Overleden:

D.D. Bakker te Haren (Gr.) op 21 deeember 1981
I\'. van Rijn te Bilthoven op 20 december 1981

Benoemingen:

Benoemd als plaatsvervangend inspecteur bij de
V.D.:

J. Jansingh te Twijzel per 27 oktober 1981

Voor het Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 4 december 1981

Geslaagd \'Cum Laude\':

N. S. J. Hoogland

Geslaagd:

K. J. Braam
Mej. C. E. Tabernal
H. Bijkerk

Eervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij
de V.D.:

J. G. Chr. van Vloten te Arnhem per I november
1981

Eervol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere
dienst:

D. K. Yap te Zwijndrecht per I januari 1981
1). Ringnaida te Oss per 1 december 1981
C. A. Stolte te Olst per 1 januari 1982

Zo moet het niet (30)

Op een mengvoederbereidingsbedrijf werd
21 kg van een combimycine-bevattend
diergeneesmiddel aangetroffen.
Dil middel was aan het bedrijf geleverd
door een dierenarts, aangezien deze het niet
meer gebruiken kon daar het te hard was
geworden.

Symposium

De afdeling Noord-Brabant van de
K.N.M.v.D. organiseert een symposium
over:

\'Diergeneesmiddelen - residuen -

volksf on )gezondheid\'.

Deze studiedag zal plaatsvinden op dinsdag
16 maart 1982 in een der bovenzalen van de
A.U.V. te Cuijk. De dag is bedoeld voor
iedere geïnteresseerde dierenarts.
De problematiek zal allereerst van humaan-
medische zijde worden belicht, waarna de
risico\'s van export-belemmerende
tnaatregelen aangegeven worden. Tenslotte
zal van diergeneeskundige zijde aangegeven
worden hoe wij kunnen bijdragen aan een
zo optimaal mogelijk gebruik van
diergeneesmiddelen.

We stellen hiermee een onderwerp aan de
orde waarover momenteel veel vragen
worden gesteld, doch waarop weinig
antwoorden zijn te geven.
Nadere informatie over de sprekers en het
programma zult u in volgende uitgaven van
dit tijdschrift aantreffen.
Wij hopen dat u 16 maart a.s. noteert. Wij
zullen u op de hoogte houden van de
verdere organisatie van dit landelijk
bedoeld diergeneeskundig gebeuren.
Met vragen kunt u terecht bij de
symposiumcommissie.

J. M. J. Sturm
C. Ruijgh
A. M. F. de Bok
M. Th. Voeis.

kOMXKI I.IKI \\IT)LRI ANDSl NLAA fSCHAI\'l\'l.l \\ OOR Dl LRC.f N LESKl N DE

71

-ocr page 140-

Oxytetracycline
mcg/ml

4d

DIT
IS\'T
RESUL
TAAT
VAN ÉÉN
ENKELE IN
TRAMUSCU
LAIRE INJECTIE
MET TERRAMYCIN^
LONG ACTING IN
GEVAL VAN ACUTE
LUCHTWEGINFECTlEi
TERRAMYCIN "LONG
KAN DUS OOK"VER\\

3d

2d

1

0,5
0,3
0,1

15
min.

-ocr page 141-

Genetische beïnvloeding van landbouwhuisdie-
ren: Mogelijkheden en beperkingen\'

Genetic Influencing of Farm Animals. Possibilities and Limita-
tions

D. Minkema-

S AMEN VAU ING. A! sincl.s eeuw en is de mens met sueees hezig de eigenschappen van nutsdieren via
teelt/<eus te beïnvloeden. Het meest spectaculair zijn daarbij de resultaten bereikt met betrekking tot die
eigenschappen, welke direct de opbrengst aan melk. vlees, eieren, wol. enz. bepalen. Soms kan een al te
eenzijdige .selectie leiden tot minder gewenste neveneffectett.

Ten aanzien van de genetische beïnvloeding van vruchtbaarheid, constitutie en weerstandsvermogen
zijn de bereikte resultaten minder aansprekend, doch ook hier lijken mogelijkheden voorhanden.
In veel gevallen kan via genetische beïnvloeding een permanente verbetering bereikt worden, welke men
soms via biotechnische ingrepen tijdelijk tracht te bewerkstelligen. In dit laatste geval beslaat bovendien
het gevaar, dat door biotechnische ingrepen de erfelijke aanleg versluierd wordt, hetgeen een hinderpaal
vornu bij een doelgerichte teeltkeus.

SUMMARY. Lor centuries, man has been .succes.sfully engaged in influencing the characteristics oj
productive livestock by selective breeding. The most spectacular results are those obtained regarding
those characteristics which directly determine the yields of milk. meat. eggs. wool. etc. Unduly
one-sided selection may result in untoward .side-effects.

As regards genetic influencing of fertility, constitution and resistance, the results obtained are less
significant, though there would also appear to be possibilities in these cases.

Genetic injluencing may proiluce permanent improvement in a large number of cases. Efforts are
occasionally made to achieve temporary improvement hy hiotechnicalprocedures. Moreover, there is
a risk in the latter case of the hereditary disposition being masked hy these procedures, which is bound
to interfere with selective breeding.

DOMESTICATIE

De veeteelt is begonnen met bet domesti-
ceren van wilde soorten en het begin
daarvan ligt zo\'n 10.000 jaar vóór onze
tijd. Vermoedelijk is het schaap het oud-
ste huisdier en is zijn domesticatie al 9000
jaar v. Chr. begonnen in een gebied, dat
ligt in het uiterste noorden van het tegen-
woordige Irak, Het rund is zo\'n 5000 a
4000 jaar v, Chr, gedomesticeerd.
De vroeger gevolgde fokmethoden zijn
vaak onbekend, maar zullen zich onge-
twijfeld gericht hebben op het gebruiks-
doel. Er ontstonden zo binnen een soort
vele rassen, die aangepast waren aan de
lokale omstandigheden. Een voorbeeld
van een zeer doelgerichte selectie is de
fokkerij van de Engelse volbloed, begon-
nen met de invoer van Oosterse paarden
in Europa in de 17e eeuw. Vooral in En-
geland hebben de fokkers zich veel
moeite getroost om oude landrassen te
veredelen, zoals Robert Bakewell en de
Collings\' Brothers, Nieuwe rassen ont-
stonden door inkruising van uitheemse
rassen, gevolgd door gerichte teeltkeus
binnen het aldus ontstane ras, waarbij
vaak inteelt op de beste exemplaren werd
toegepast. Soms zijn nieuwe rassen min of
meer door toeval uit een mengelmoes van
kruisingen ontstaan, zoals bijvoorbeeld
het Piétrain-varken,

Voordracht, gehouden tijdens het Jaarcongres van de K,N,M,v,D. op 2 oktober 1981 te Rhenen,
Ir. D. Minkema, Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek \'Schoonoord\' te Zeist,

-ocr page 142-

POI\'ULATIE-CiENEn iCA EN
SCHAALVERGROTING

De ontwikkeling van de theorie van de
populatie-genetica. waarvan het begin
dateert van 1918 (Sir Ronald Fisher, Se-
wall Wright), en de vertaling ervan in
praktische fokmethoden door de Ame-
rikaan Jay Lush, heeft aan de genetische
verbetering van de landbouwhuisdieren
een enorme impuls gegeven. Vooral na de
tweede wereldoorlog zijn op theoretische
grondslagen gebaseerde fokmethoden in
zwang gekomen, met name in de pluim-
veeteelt. gevolgd door de varkensteelt.

De pluimvecfokkerij wordt zowel in de
leg- als in de slachtsector beheerst door
een gering aantal fokconcerns. In de v ar-
kensfokkerij is een soortgelijke ontwik-
keling met fok-, subfok- en vermeerde-
ringsniveaus te bespeuren. Gezien het
geringere reproduktievermogen van de

V rouwelijke dieren en of de tragere gene-
ratiewisseling bij de grotere landbouw-
huisdieren. valt niet te verwachten dat
ook daar de fokkerij door enkele con-
cerns overgenomen kan of zal worden.

Een zeer belangrijk schaalvergrotend ef-
fect is in de rundveeteelt uitgegaan van de
kunstmatige inseminatie, vooral na de in-
troductie van diepvriessperma. Het is
mogelijk om van één stier in een zeer
korte tijd duizenden koeien te bevruch-
ten.

De toepassing van moderne fokme-
thoden en de schaalvergroting via fok-
concerns of kunstmatige inseminatie
heeft geleid tot een zeer scherpe selectie
op kenmerken van direct economisch
nut. In de melkveehouderij bijvoorbeeld
komt dit tot uiting in een sterke concen-
tratie op het hoog-produktieve Fries-
Hollandse vee. en dan met name op de
daaruit voortgekomen Holstein-
Friesians. Binnen deze rassen concen-
treert de fokkerij zich weer op een be-
perkt aantal vaderdieren met een hoge
fokwaarde voor melk en gehalten. Moge-
lijk dat in de toekomst deze concentratie
nog versterkt wordt als ook van weinig
moederdieren gebruik gemaakt kan wor-
den als super-ovulatie en embryo-
transplantatie uitgebreidere toepassing

V inden.

RISICO\'S VAN EENZI.IDIGE
IN LENSIEVE SELECTIE

Deze sterk geconcentreerde en vaak een-
zijdige selectie houdt een aantal risico\'s
in. Allereerst is daar het gevaar voor \'ge-
netische erosie\', het verloren gaan van er-
felijke variatie, met name van die eigen-
schappen, welker waarde we thans niet of
onvoldoende onderkennen. Een grote ge-
netische variatie houdt een grote moge-
lijkheid in om in de toekomst bij ver-
anderingen in bijvoorbeeld voedingsge-
woonten of produktie-omstandigheden
slagvaardig te reageren. Het belang van de
noodzaak om ook bij de landbouwhuis-
dieren tot genen-conservering (genen-
banken) te komen, op analoge wijze als
in de plantenteelt, dient in de naaste toe-
komst nader afgewogen te worden.

Niet direct een gevaar, maar een eigenlijk
vanzelfsprekende consequentie van selec-
tie is het uitgeput raken van de beselecteer-
bare genetische variatie. Dit uit zich in
het bereiken van een plateau, waar we
met selectie niet bovenuit kunnen komen.
Tot nu toe lijkt deze situatie bij de meeste
diersoorten nog lang niet bereikt. Hoewel
bij ons melkvee gedurende tientallen
jaren met veel succes geselecteerd is op
een hoger vetgehalte in de melk, is de gene-
tische variatie van dit kenmerk nogsteeds
groot.

Wel schijnt de legkippen-fokkerij met een
plafond geconfronteerd te worden wat
betreft de eiproduktie. Curieus hierbij is
dat de genetische variatie nog niet uitge-
put is (de erfelijkhcidsgraden voor eipro-
duktie, geschat in actuele populaties, zijn
groter dan nul), maar dat men toch niet
of nauwelijks meer vooruitkomt. Moge-
lijk is de theorie van dc populatie-
genetica niet perfect. In elk geval houdt
dit fenomeen de kwantitatieve genetici
nogal bezig.

Een zeer reëel gevaar van eenzijdige in-
tensieve selectie is het optreden van onge-
wenste neveneffecten. Dit kan soms wor-
den toegeschreven aan het feit, dat men
met de genetische verbetering niet tege-
lijk het milieu adequaat heeft verbeterd.
Een hoogproduktieve melkkoe stelt bij-
voorbeeld ook hoge eisen aan het rant-
soen.

Verontrustender zijn evenwel ongewen-

-ocr page 143-

ste neveneffecten tengevolge van gene-
tisch ongunstig gecorreleerd zijn van ei-
genschappen (genetische antagonismen).
Een aansprekend voorbeeld is de onver-
enigbaarheid van snelheid en trekkracht
bij paarden. Bij vleesrunderen gaat sterke
bevleesdheid vaak samen met veel ge-
boortemoeilijkheden, vooral veroorzaakt
door het met de selectie op bevleesdheid
verhoogde geboortegewicht der kalve-
ren. Snelle jeugdgroei bevordert het op-
treden van beengebreken, hetgeen waar
te nemen is bij varkens, broilers en kal-
koenen. Een grote volvlezigheid bij var-
kens heeft meestal een slechtere vlees-
kwaliteit en een grotere stress-gevoelig-
heid tot gevolg.

Een zeer hoge melkproduktie bij runde-
ren lijkt de vatbaarheid voor stofwisse-
lingsstoornissen te verhogen, terwijl ook
de vruchtbaarheid (tussenkalftijd) nade-
lig lijkt te worden beïnvloed. Wellicht
wordt dit laatste mede door het milieu
geïnduceerd. Een hoogproduktieve koe
wordt door de veehouder vaak bewust
later gestierd.

OMZFII.EN VAN GENE I lSCHE
ANTAGONISMEN

In hoeverre kunnen in de fokkerij zulke
genetische antagonismen omzeild wor-
den? Een mogelijkheid is de ontwikkeling
van gespecialiseerde rassen of lijnen voor
verschillende gebruiksdoelen, zoals bij
paarden het Engelse volbloed-ras voor
snelheid en het Belgische paard voor
trekkracht. In de kippenfokkerij zijn er
gespecialiseerde leg- en slachtlijnen.
Soms hebben we te maken met genetische
antagonismen bij de selectie voor één be-
paald gebruiksdoel; ook al zijn die anta-
gonismen vaak niet erg uitgesproken van
karakter, zoals dat tussen groei en be-
vleesdheid enerzijds en vruchtbaarheid
anderzijds. Dit kan dikwijls opgelost
worden door de ontwikkeling van afzon-
derlijke vader- en moederlijnen, waar
binnen de selectie een verschillend accent
krijgt, en welke lijnen gekruist worden
voor de produktie van een gebruiksdier.
Vele voorbeelden hiervan zijn te vinden
in de fokkerij van leg- en slachtkippen,
\\an varkens en schapen. Een neven-
voordeel van een dergelijk foksysteem.

waarbij de pluspunten van de verschil-
lende lijnen elkaar completeren, is het
optreden van heterosis, waarvan vooral
eigenschappen als vitaliteit, groei en
vruchtbaarheid profiteren.
Het kan echter voorkomen dat de eigen-
schappen binnen eenzelfde individu op
een hoog niveau gecombineerd moeten
worden, bijvoorbeeld vleeshoeveelheid
en vleeskwaliteit. Bij een negatief gene-
tisch verband betekent dit dat een be-
paalde selectiedruk op beide eigenschap-
pen binnen eenzelfde populatie gelegd
moet worden en dat de totale genetische
vooruitgang onvermijdelijk geringer is
dan in de situatie dat de betrokken eigen-
schappen niet ongunstig met elkaar ge-
correleerd zouden zijn. Het houdt in dat
de fokker zich uiteindelijk per eigenschap
met een lager niveau tevreden zal moeten
stellen.

MOGEl.MKHEDEN VAN SEI.ECTIE
OP VRUCHTBAARHEID EN
WEERSTANDSVERMOGEN

In de dierlijke produktie is de selectie
sterk gericht op eigenschappen, die van
belang zijn voor de menselijke voeding:
melk, eieren, vlees. Selectie op eigen-
schappen als vruchtbaarheid, constitutie,
weerstandsvermogen en ziekteresistentie
is aanzienlijk moeilijker, omdat deze ei-
genschappen meestal weinig beselecteer-
bare genetische variatie vertonen. Men
moet zich bij dit soort eigenschappen
afvragen of de nadruk op fokkerij-
inspanningen of op milieu-verbetering
moet liggen.

Er zijn niettemin duidelijke aanwijzin-
gen, dat soms met fokkerij-maatregelen
wel degelijk succes te behalen valt, bij-
voorbeeld wat betreft de vruchtbaarheid.
Zeer recent is op het Instituut voor Vee-
teeltkundig Onderzoek \'Schoonoord\' te
Zeist (in samenwerking met de Stichting
voor het Fokkerij wezen in de varkens-
houderij) de zogenaamde Toets Mestvar-
kens afgesloten. Hierbij zijn de erfelijke
kwaliteiten van de produkten van
fokkerij-instellingen geëvalueerd. Hoe-
wel de toets niet de pretentie had om ook
de reproduktie-eigenschappen te toetsen
(daarvoor waren de aantallen aange-
kochte F|-zeugen te gering), bleken er

-ocr page 144-

toch zeer duidelijke (significante) ver-
schillen te bestaan tussen de deelnemers
in het percentage gelten, dat binnen 17
dagen na het spenen van de le worp bron-
stig werd. Bij de beste deelnemer was dit
95,4% en bij de slechtste 32,2%.

Een voorbeeld \\an succesvolle beïnvloe-
ding van het weerstandsvermogen bij
\\ arkens is de ontdekking dat er een ver-
band bestaat tussen de overgevoeligheid
voor het narcoticum halothaan en de
stress-gevoeligheid en dat die halothaan-
overgevoeligheid op eenvoudige wijze ge-
netisch bepaald is. In de fokkerij van het
Nederlandse Landvarken wordt deze we-
tenschap met vrucht toegepast.

Er wordt wel eens geponeerd, dat de gene-
tische variatie in ziekteresistentie gering
is. omdat onze huisdierpopulaties gene-
raties lang onderworpen zijn geweest aan
de werking van natuurlijke selectie. Niet-
temin zijn in de literatuur diverse voor-
beelden te vinden van erfelijke verschillen
in ziekteresistentie, met name tussen ras-
sen. Ten dele kan deze variatie een gevolg
zijn van het feit dat verschillende rassen
dikwijls in verschillende milieus gehou-
den worden (bijvoorbeeld gematigde te-
genover tropische gebieden) en derhalve
niet in dezelfde mate blootgesteld zijn
aan een eventueel ziektewekkend agens.
Ook wordt dikwijls beweerd dat nieuwe
biotypen van pathogenen sneller ont-
staan dan de tijd, die de introductie van
weerstand via selectie vergt bij onze zich
langzaam voortplantende landbouw-
huisdieren. Het is dan ook zeer de vraag
wat verkieslijker is: selectie op ziekte-
resistentie, met het risico van een zeer
geringe respons en het onttrekken van
veel selectieruimte aan produktie-
eigenschappen of het treffen van milieu-
maatregelen. in het bijzonder diergenees-
kundige (uiteenlopend van stamping out
via quarantaine, therapeutische behan-
deling tot actieve of passieve immunisa-
tie). Vooralsnog zal mijns inziens de na-
druk zeker blijven liggen op veterinaire
maatregelen.

Een ander aspect is, dat het voor de uit-
voering van selectie op ziekteresistentie,
vruchtbaarheid, enz. noodzakelijk is. dat
hierover betrouwbare informatie van de
afzonderlijke dieren wordt verzameld en
vastgelegd. Dit kan aanzienlijke kosten
met zich meebrengen. Deze kostenlast
kan evenwel verlicht worden als de gege-
vens ook voor andere doeleinden ge-
bruikt kunnen worden, zoals bedrijfsma-
nagement of veterinaire bedrijfsbegelei-
ding.

Wellicht dat het onderzoek ons in de toe-
komst bruikbare indicatoren oplevert
voor eigenschappen als vruchtbaarheid
en ziekteresistentie.

Hierbij kan gedacht worden aan bioche-
mische en fysiologische parameters, als
hormoonniveaus, metabolietenniveaus,
enzymeniveaus. Tot nu toe lijkt de oogst
ondanks grote onderzoekinspannin-
gen nogal teleurstellend. Toch is de
hoop gerechtvaardigd, dat men op het
terrein van de immuno-genetica zulke
vorderingen boekt, die selectie op ziekte-
resistentie praktisch operationeel maken.

BIOTECHNISCHE VERSLUIERING
VAN GENETISCHE VARIATIE

De diergeneeskundige maatregelen rond-
om ziektebestrijding en vruchtbaarheids-
verbetering leveren een grote positieve
bijdrage aan de dierlijke produktie.
Waar houdt echter het zuiver veterinaire
ingrijpen op en waar begint de biotechni-
sche beïnvloeding van de veehouderij?
Hierbij kan gedacht worden aan het ge-
bruik van hormonen om de vruchtbaar-
heid te reguleren (PG 600 bij anafrodisie
van varkens), het verbeteren van de voe-
derefficiëntie en groei van mestdieren via
het toedienen van gemedicineerd voer of
anabole stoffen, het toedienen van stimu-
lantia (doping) en zelfs aan het operatief
behandelen van bepaalde afwijkingen
(bijv. het niet uitschachten van stieren).
Aan deze biotechnische maatregelen kle-
ven nog andere bezwaren dan die van
mogelijke schadelijke residuen in mense-
lijk voedsel. Ze kunnen namelijk de na-
tuurlijk aanwezige genetische variatie
tussen dieren maskeren en zo het effect
van selectie ernstig verstoren. Denk bij-
voorbeeld aan een eigen prestatietoets
van jonge K.1.-stieren op groei en voeder-
efficiëntie, waarbij sommige dieren wel
anabole stoffen toegediend zouden krij-
gen en andere niet. Men zal er derhalve
op moeten toezien, dat in de top van de
fokkerij (dus daar waar de eigenlijke se-

-ocr page 145-

lectie gepleegd wordt) óf zulke biotechni-
sche maatregelen achterwege gelaten
worden óf dat alle dieren gelijkelijk be-
handeld worden. Vooralsnog verdient
het m.i. de voorkeur om te trachten langs
natuurlijke weg de aanwezige variatie te
benutten voor selectie. Voor veel eigen-
schappen is nog zo veel erfelijke variatie
aanwezig, dat uiteindelijk via selectie
eenzelfde of beter resultaat bereikt kan
worden dan via biotechnische beïnvloe-
ding. Verbetering langs genetische weg
heeft bovendien het voordeeldat deeigen-
schappen blijvend op een hoger niveau
gebracht worden. Biotechnische maat-
regelen moeten telkens opnieuw getroffen
worden.

Toch blijft de vraag waar de grens ligt.
Welke stoffen mogen we wel toedienen,
welke niet. Zijn vitaminen en sporenele-
menten wel geoorloofd en anabole stof-
fen niet? Ook kan interessant zijn of die-
ren wel of niet genetische variatie
vertonen in hun reactie op toegediende
stoffen.

Een nadere discussie en meningsvorming
over de wenselijkheid en de risico\'s van
biotechnische maatregelen in de dierlijke
produktie is noodzakelijk.

Discussie onder leiding van dr. W. Sybesma naar aanleiding van de
inleiding van ir. D. Minkema

\\ ODrziucr: Hel is mij opgevallen dat naar voren is
gekomen dat de vruclitbaarlieid van tiet varken
behoorlijk opgevoerd wordt met de /gn. biotechni-
sche middelen. Ik wilde de inleider vragen in hoe-
verre hij deze situatie bij het varken wel of niet
acceptabel vindt.

Ir. n. Minkema: Ik heb gezegd dat er op die rcsul-
tcn van de zgn. Merkentoets geen variatieaanwezig
IS in het op natuurlijke wijze bcrig worden van een
varken en dat er nog mogelijkheden zijn om ook op
natuurlijke wijze zonder gebruik van preparaten als
l\'Ci 600 te selecteren. Desalniettemin geloof ik dat
er sinds dc laatste decennia twee belangrijke punten
zijn geweest in de varkenshouderij die gezorgd heb-
ben dat wij een betere vruchtbaarheid hebben cn dat
zijn: I. kruising cn 2. het toepassen van deze bronst-
inducercnde hormonen. Ik zou prefereren selec-
tie op natuurlijke wijze in de topfokkerij, maar dat
neemt niet weg dat je op een lager niveau bijv. op
cen vermeerderingsfase waar geen terugkoppeling
plaatsvindt vancrfclijk materiaal naar de topfokke-
rij l\'ti 600 wel zou kunnen toepas.scn. ik denk zelfs
dat men op het ogenblik daar niet zonder kan. Als jc
niet meer vooruit kunt met selectie, ook niet in de
topfokkerij dan benjegedwongen naardeze midde-
len te grijpen. Overigens is cen interessant punt
waarom het ene varken er wel op reageert en het
andere niet. Is dat ook genetisch bepaald\'.\'

Drs. C. H Herweiier: Als ik u goed heb begrepen
/iet u niel zoveel perspectief in selectie op ziekte. Bij
schapen is er echter een erfelijke gevoeligheid voor
het scrapie. dat is een ziekte die uitsluitend te be-
strijden is door selectie.

ir. I). Minkema: Er zijn inderdaad enkele ziekten
waarbij selectie de voorrang moet geven, maar ik
denk dal er toch weinig voorbeelden /ijn van suc-
cesvolle scleclic op /iekteresistcntic. Misschien bij
pluimvee leucoseresistentic cn resistentie legen Ma-
rekse /ieklc. maar in de meeste gevallen hebben we
nog weinig aanknopingspunten.

Prof. tlr. K. C. HV/iA/cr; Selectie op/iekteresistentie
/onder te /eggen over welke ziekte het gaat is dat
een wezenlijk begrip of is de weerstand tegen ver-
schillende infectieziekten van zoveel verschillende
factoren afhankelijk dat je wel kunt selecteren op
resistentie tegen bepaalde ziekten maar nooit op het
begrip ziekteresistentie in het algemeen.

Ir. f). .Minkema: Prof. Oosterlee die vanmorgen
ook aanwezig was heeft ongeveer ccn maand gele-
den op een congres van de Europese Zoötechnische
Vereniging tc Zagreb een uitgebreid verhaal gehou-
den over de genetische milieu-aspecten van immuun-
respons. Hij heeftgczegd datcrdric bclangrijkecom-
ponenten zijn die de immuunrespons beïnvloeden
en genetisch onafhankelijk van elkaar gerevalcerd
worden. Macrofage activiteiten, humorale immuni-
teit en cellulaire immuniteit, daardoor wordt ook dc
selectie op immuunrespons erg bemoeilijkt. Een
ander punt is dat er toch wel aanwijzingen zijn dat je
een algemene weerstand kunt opbouwen, waar mo-
gelijk wel enige genetische variatie inzit en dat er
soms sprake is van cen specifieke resistentie. Bij
specifieke resistentie krijg je vaak weer problemen
met andere ziekten. Het is echter nog ccn heel com-
plexe zaak.

Onhekemte vraagsieller: II heeft gesproken over
Kl. over diepvriezen van sperma cn embryotrans-
plantatie. In hoeverre lopen we gevaar in de rood-
bonte cn MRY fokkerij met inteelt en nauwbloed-
vocring als wc meer gebruik maken van E f.\'

ir. /). .Minkema: .Ic loopt inderdaad iets meer kans
omdat je op een nauwere genetische basis terecht
komt omdat het aantal stiermocders datje gebruikt
geringer is. Ik vraag mij trouwens af of je van E l
veel mag verwachten wat betreft de genetische ver-
betering van eigenschappen. Ook zonder gebruik
van ET heb je maar een heel gering percentage van
de koeien nodig voor reproduktie. Ik zie de geneti-
sche winst van ET niet in.

-ocr page 146-

Afweging van nut en veiligheid van therapeutica
en voederadditieven\'

Weighing Use and Safety of Therapeutic Agents and Feed
Additives

P. van der WaP

SAMENVAT I INCi. /. Oc ajwegiim van hei voor en legen van de toepassing van voederadJiiieven
en iherapeiiiiea l<an mei vriiehl geschieden in hei iichl van we/overwogen consiimenieneisen.

J. De sociaal-economische belangen van de prodiiceni en hel welzijn van hel dier zijn medebepalend
voor hei reaciievermogen van hei prodiililie-apparaai op consiimenieneisen.

.!. De consumpiie van de ihans gebruikelijke hoeveelheden produkien van dierlijke herkomsi is mei
handhaving van prijs en kwaliieii slechts mogelijk met een rationele grootschalige produktie. waarbij
grond- en hutpsioj/en voor voeding, profylaxe en therapie een zeer belangrijke rot speten.

4. Een nauwkeurige evaluatie van het nul en de veiligheid van de grondsiofjen moet aan het gebruik
voorafgaan. De opzet van hei onderzoeksapparaat, de uilvoering van hel onderzoek en de rapportage
dienen zodanig le ziin. dal de resultaten ervan nationaal en iniernaiionaal door alle betrokkenen
worden aanvaard.

5. Bij de beslissing over de toelaatbaarheid van grondsiofjen op grond van het vastgestelde nul en de
veiligheid zal aansluiting dienen te worden gevonden bij de normen <lie op andere terreinen van hei
maatschappelijk leven worden aanvaard. Maatregelen die leiden tot prijsverhogingen van het voedsel
zonder een reële bijdrage te leveren aan een verlaging van de veiligheidsrisico\'s voor mens. dier en
milieu, zullen door een bewuste goed geïnformeerde consument waarschijnlijk worden afgewezen.

6. Voor een adequate ajweging van nut en veiligheid op nationaal niveau zijn de mogelijkheden in
Europa niet of nauwelijks toereikend. Beslissingen in het raam van de EG. mede afgestemd op de US,4
worden terecht bevorderd. .Aan een centraal projessioneel bemand en toegerust apparaat in de EG vah
daarbij niet te ontkomen.

SUMMARY, (j) lhe pros and cons of using feed additives and iherapeutie agenis mav be succes.sfullv
weighed in the light if carefully considered consumer requirements.

(J) The socio-economic interests of the producer and the w elfare oj tbe animal will also determine the
response oj the production apparatus to consumer requirements.

(.1) Consumption oj the current amounts of products oj animal origin and maintenance of price and
quality will <mlv be feasible in the event of rational large-scale production in which constituems used
in nutrition, prophylaxis and thcrapeutus are highly importantfacuns.

(4j t sing these ingrediems should be preceded by accurate evaluation oj their use and safely. Testing
lacililies. conduct oj studies and reporting should be such as to make the results nationally and inter-
nationally acceptable to all those concerned.

(5) In deciding w hether jeed constituents are acceptable in view ot the established u.se and sajctv.
compliance will have to he sought with those standards which are accepted in other fields of society.
Measures which result in raising the price of food withinit actually helping to reduce the risks to the safety
ot man. animals and environment, are likely to he reieeiedhy any well-inlormedconsumer w ho is aware
of the facts.

(6) For accurate weighing oj u.se and safely at a national level, possibilities are hardly adequate in
Europe. Decisions reached within the framework of the European Community, also tuned to t\'.S..A.-
conditions are rightly encouraged. .A centrally managed prolessiotuilly stalled and equipped test system
in the European Community would appear to be indispensable.

\' Ue/ing gehouden tijdens het .laarcongres van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde op
2 oktober 1981 tc Rhenen.

Dr. ir. P. \\an der Wal. Instituut voor Landbouwkundig Onder/oek \\an Biocbemischc Produkien
(II.OB). Postbus 9. 6700 AA Wageningen.

-ocr page 147-

INLEIDING

[)e mogelijkheid om in ruime mate en
voor een betaalbare prijs te kunnen be-
schikken over veilig voedsel van goede
kwaliteit, acht de hedendaagse Neder-
landse consument een vanzelfsprekende
zaak. De in ons land geconsumeerde hoe-
veelheden vlees, melk en eieren enerzijds
en de gemiddelde leeftijd die wij bereiken
anderzijds, behoren tot de hoogste ter
wereld. Aan het verwachtingspatroon
van de consument lijkt, wat betreft voed-
sel van dierlijke herkomst, dus redelijk
wel te worden voldaan.
Het produktieapparaat dat de voorzie-
ning met deze produkten voor zijn reke-
ning neemt, heeft een snelle ontwikkeling
door moeten maken om ons tot het hui-
dige consumptiepatroon in staat te kun-
nen stellen. Nog betrekkelijk kort gele-
den vond de produktie veelal binnen het
gezin plaats. We hoeven maar een halve
dag te vliegen om vast te kunnen stellen
dat dit systeem door een enorm deel van
de wereldbevolking, o.a. in Azië, nog
wordt voortgezet. Het blijkt daar, even-
als hier vroeger, gepaard te gaan met ar-
moede en een zeer geringe, voortdurend
bedreigde consumptie. Veterinaire zorg
en kwaliteitscontrole vinden hoogstens
op een elementaire doe-het-zclf basis
plaats. In het bijzonder \\arkens en kip-
pen scharrelen decoratief overal rond,
vermijden daarbij de afvalplaatsen niet
en verkeren veelal in slechte conditie.
Zeer weinigen achten deze toestand ac-
ceptabel. Toch ligt deze situatie ook hier
nog niet zo lang achter ons.
Het hiermee schril contrasterende
consumptie- en kwaliteitsniveau dat wij
hier thans deelachtig zijn, gaat uiteraard
niet toevallig gepaard met intensieve ver-
edeling, schaalvergroting, automatise-
ring, geperfectioneerde voedingen veteri-
naire zorg. [3e mate waarin de
samenhang tussen de aard van ons con-
sumptiepatroon en het produktiesysteem
onverbrekelijk is, vormt evenwel een on-
derwerp van gesprek en van strijd. De
maatschappelijke discussie over dit on-
derwerp mag dan niet bijster gestructu-
reerd zijn, zeer breed is zij wel.
Aangezien wij in het westen inderdaad in
verregaande mate kunnen kiezen welk
consumptiesysteem en aansluitend pro-
duktiesysteem tussen de geschetste uiter-
sten zal worden onderhouden, is een ana-
lyse daarvan zinvol.

Het is daarbij goed om te overwegen dat
de beslissende keuze ten aanzien van de
aard van wat wordt gekocht en gegeten
door de consument wordt gemaakt. Zo-
lang een redelijk bestaan van degenen die
bij de produktie zijn betrokken en het
welzijn van de dieren niet in het gedrang
komen, bestaat daarbij in beginsel een
grote mate van keuzevrijheid voor de
consument.

Voor een gefundeerde keuze is het essen-
tiëel dat de kenmerken en de kwaliteiten
van het vlees waaruit de consument kan
kiezen, hem helder en begrijpelijk ter be-
schikking staan. De onderlinge samen-
hang tussen kwaliteitskarakteristieken
aan de ene kant en de verkrijgbaarheid en
prijs aan de andere kant moet evenzeer
op doorzichtige wijze worden aange-
toond. Er zal zich dan van consumenten-
zijde een bewuste en gefundeerde vraag
kunnen ontwikkelen waarop het produk-
tieapparaat kan inspelen. Door de betere
informatie kunnen vertrouwenscrises,
zoals die nu nogal eens tussen consu-
ment, producent en ambtelijk apparaat
ontstaan, worden beperkt.
Dierenartsen zijn zowel door het verle-
nen van toepassingsadviezen als door
eigen toepassingen sterk bij de geschetste
problematiek betrokken. Velen zijn daar-
bij door de inbreng van eigen deskundig-
heid in de gelegenheid aan de vereiste
helderheid en aan het inzicht in de mate-
rie bij te dragen. In dit licht worden in het
volgende enige aspecten besproken, die
bij de afweging van nut en veiligheid van
voederadditieven en therapeutica een rol
spelen.

DE rOEPASSING VAN ADDITIEVEN EN
I H ERA PEL 1 KA

Een lange reeks produkten van plantaar-
dige, dierlijke, microbiologische en syn-
thetische herkomst wordt bij de dierlijke
produktie gebezigd. Ze zijn onderhevig
aan veelvuldige veranderingen in aard,
produktiewijze en technologische behan-
deling.

Om hun bruikbaarheid te kunnen be-

-ocr page 148-

oordelen hebben wij weinig houvast aan
algemene karakteristieken /.oals \'soortei-
gen\' ol\' \'\\ reemd\', endogeen of exogeen en
synthetisch of biologisch van herkomst.
Grondnoten met allatoxine zijn welis-
waar van biologische herkomst doch vor-
men desalniettemin een dodelijk ge\\aar.
De hormonen oestradiol en testosteron
zijn zo soorteigen, dat het voortbestaan
\\an de soort ervan afhangt. Toch wordt
op grond van dat feit de toepassingervan
bij de dierlijke produktie niet algemeen
bevorderd.

Het synthetisch bereide methionine vindt
daarentegen op steeds grotere schaal een
toepassing en het is daarbij even effectief
en veilig als het overeenkomstige amino-
zuur van plantaardige herkomst.
Er zijn dus meer terzake doende maatsta-
ven vereist, waarmee de aanvaardbaar-
heid van de toepassing van produkten
kan worden beoordeeld. De Diergenees-
middelenwet zal een stelselmatig hante-
ren \\an concrete maatstaven voor nut en
veiligheid binnen afzienbare tijd ver-
plicht maken.

Bij de afweging van het economisch nut
\\an produkten enerzijds en van de veilig-
heid voor dier. mens en milieu anderzijds,
worden thans bij therapeutica, voederad-
ditieven en voedermiddelen in aanmerke-
lijke mate dezelfde criteria gebezigd. Het
nut wordt in het bijzonder gemeten aan
de hand van gezondheidstoestand, uit-
valspercentage. groei, voederconversie
en vleeskwaliteit. De veiligheid ten op-
zichte van het dier. het milieu en de con-
sument kan in het geding zijn. Voor de
consument lijkt daarbij het mogelijk
\\ oorkomen van schadelijke reststoffen in
het voortgebrachte voedsel in betekenis
voorop te staan.

■Aan de hand van de bovenstaande maat-
staven willen wij een aantal stoffen uit de
onderscheiden categorieën hier wat nader
belichten. Het ethisch aspect van dierge-
neeskundige behandelingen en de volks-
gezondheidsaspecten ten aanzien van zo-
onosen laten we hier terzijde, met
onderkenning van de grote betekenis
ervan.

HFTM r V..\\N THER.APFl rit A

Het wordt in de praktijk niet eenvoudig
geacht om kalveren voorde vleesproduk-
tie gezond te houden zonder een profy-
laxe met antibiotica en of chemothera-
peutica. Salmonellae slaan anders
gemakkelijk en vaak dodelijk toe. Het
wormvrij maken en houden van varkens
is zeer moeilijk als geen anthelmintica
worden toegepast. Een pluimveestapel
staat zonder het gebruik van coccidiosta-
tica aan grote risico\'s bloot. In situaties
waarbij profylaxe niet wordt toegepast, is
intensief therapeutisch ingrijpen nogal
eens onontkoombaar.

Er bestaat welhaast algemene overeen-
stemming over, dat door bovenstaande
maatregelen de sterfte in onze veestapel
wordt beperkt, dat groeivertragingen en
kwaliteitsverminderingen bij de dieren
worden gereduceerd of vermeden en dat
hierdoor alleen al de toepassing van the-
rapeutica en profylactica in vele gevallen
economisch en maatschappelijk verant-
woord is. Als ethische en algemeen maat-
schappelijke aspecten kunnen daarbij het
beperken van het lijden van zieke dieren
en de positieve gevolgen voor de volksge-
zondheid als zwaarwegende argumenten
mee in de beschouwing worden betrok-
ken.

Toch is het ondanks het bovenstaande
niet eenvoudig om het nut van profylac-
tisch en therapeutisch ingrijpen op be-
trouwbare wijze te kwantificeren. Het is
daarvoor ook te variabel. De gezond-
heidstoestand van het dier. de koppel of
het beslag is uiteraard sterk meebepalend
en deze hangt onder meer weer sterk af
van het weerstandsvermogen, de voe-
dingstoestand. het klimaat, de huisves-
ting en de algemene verzorging. Het
oordeel over de rechtvaardiging van the-
rapeutisch ingrijpen zal dus van geval tot
geval verschillen en zich met de tijd kun-
nen wijzigen. Het is geen wonder dat wij
ons naar veler oordeel van oudsher deels
op dc kunst van de beoordelaar moeten
verlaten. Het ziet er echter naar uit dat de
wetgever zich in de naaste toekomst meer
op een nuchtere grondslag van meetbare
feiten wenst te verlaten; meer op kunde
dan op kunst dus. De naatngevers van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde lijken dit te heb-
ben voorvoeld. De leden zullen mentaal

-ocr page 149-

op de komende ontwikkelingen in dezen
zijn voorbereid.

HK r MI\'l VAN ADDI I lEVEN

Voor de bereiding van de ± 15 miljoen
ton mengvoer. die in Nederland per jaar
wordt gefabriceerd, worden grote hoe-
veelheden landbouwprodukten en bij-
produkten daarvan uit vele en vaak ver-
afgelegen landen aangevoerd. Om tijdens
het transport ranzigheid te voorkómen
zijn soms antioxidantia nodig. Om mors-
\\erliezen en stofvorming te voorkómen
wordt bij het persen van voeders soms
een kitmiddel gebezigd. Om Salmonellae
onder de duim te houden, kunnen organi-
sche zuren van grote waarde zijn.
In figuur I wordt getoond hoe radikaal
en effectief 0,9% mierenzuur enterobac-
teriaceae in mengvoeder kan uitschake-
len en daarmee een gezondheidsrisico
voor de consument kan beperken.
Een indicatie voor de effecten die kunnen
worden veroorzaakt als een essentiële
bouwsteen van het eiwit, het aminozuur
methionine, wordt toegevoegd aan een
onvolwaardige eiwitbron. zien wij in tabel
I.

In de praktijk zijn de te verhelpen on-
volkomenheden en de corresponderende
effecten als regel veel kleiner dan in ons
model. Het principe vindt echter al op
grote schaal toepassing. De benuttings-
mogelijkheid van schaarse eiwitbronnen
in de wereld wordt er zeer door v erbeterd.
Dit kan in zodanige mate gebeuren dat
met een lager eiwitgehalte in het rantsoen
kan worden volstaan zonder dat daar-
door de produktie vermindert. Kippen
die een rantsoen met LI.7% eiwit 4- me-
thionine ontvangen produceren evenveel

Eig. I. Het effect van dc additie \\an mieren-
zuur aan varkensmecl op het Enterobacteriaceae-
getal.

enterobact (aantal/g voer)
10^1- ^

-0%,13%vocht
-0%,16%vocht

10-

10^

10-

10\'

-0.6%,13%vocht
"\'0,6% 16% vocht

IQl

dagen na begin behandeling

eieren als leghennen die voer met 16,5%
eiwit krijgen verstrekt (tabel 2).

Tegen de achtergrond van de eiwittekor-
ten in de wereld opent deze betere benut-
ting perspectieven.

De mate waarin voedereiwit door jonge
stiertjes voor de vorming van vleeseiwit
wordt benut, is weergegeven in figuur 2.
De lijn door de vele waarnemingspunten
toont aan, dat met het ouder worden van
dieren een steeds lager deel van het voe-
dereiwit in lichaamseiwit (vlees) wordt
omgezet. Steeds meer worden onge-
bruikte eiwitbrokstukken met de urine
weer uitgescheiden.

De met toenemende leeftijd afnemende
efficiëntie van de eiwitomzetting door het
dier is uit het oogpunt van de \\ oedselpro-

■^9%,13%vocht

labcl I. Het effect \\an de additie van methionine aan het rantsoen op de groei en voederconversie hij
slachtkuikens.

Kantsoen

Semi-synthetisch
hasisrantsoen
Semi-synthetisch
hasisrantsoen 1
0.2% ni.-methionine

Mcthioninegchaltc
Ci)

0.40
0.60

(iroei in het
leeftijdstraject

van 5 tot 26 dagen
(g)

222

Voederconversie in
hel leeftijdstrajcci
\\an 5 tot 26 dagen
(abs.)

2.45

-ocr page 150-

l abel 2. Het effect van de additie van methionine aan een rantsoen met een laag eiwitgehalte op ei-
produktie en voederconversie bij legkippen.

Rantsoen

Rantsoen met 16,5% ruw eiwit
Rantsoen met 13,7% ruw eiwit
Rantsoen met 13,7%, ruw eiwit
0,1% DL-methionine
Rantsoen met 13,7% ruw eiwit
0,15% Dl.-methionine

Gehalte aan
methionine
cystine

0,60
0,50

0,60

0,65

l.egpercentage Voederconversie
over 52 weken (abs,)

82,6
75,6

81,3

83,0

2,42
2,67

2,45

2.31

duktie uiteraard betreurenswaardig. Fi-
guur 3 geeft hiervan nog eens een sche-
matisch beeld.

Een middel om deze situatie in gunstige
zin te verbeteren, blijken de anabole Ste-
roiden te vormen, In het schema verte-
genwoordigt het gekruist gearceerd vlak
de hoeveelheid extra eiwit die door een
éénmalige toediening van anabole Stero-
iden wordt aangezet boven de normaal
gevormde hoeveelheid in het horizontaal
gearceerde deel. De mogelijkheden die
hierin schuilen voor een verbetering van
de voedseleiwitproduktie lijken daarmee
aanzienlijk.

Zonder dat aan elk van de gebezigde ad-
ditieven en therapeutica voor eeuwig een
onmisbare rol wordt toegekend, ziet het
er naar uit dat voor een goede en betaal-
bare voedselvoorziening op het huidige
niveau bij de dierlijke produktie voeder-
additieven en therapeutica een blijvende
rol zullen moeten spelen.
Het lijdt overigens nauwelijks twijfel dat
we althans in theorie en op beperkte schaal

Fig. 2. Verband tussen de met het voer opgenomen verteerbare N en de N-retentie bij mestkalveren
van verschillende leeftijd.

N-retentie
(t van opname
aan verteerbare N)

• » \'2
• « •

... K,*.

16

leeftijtl

-ocr page 151-

een deel van ons arsenaal van middelen
ongebruikt kunnen laten. De eerder ge-
schilderde eenvoudige produktiesyste-
men in Azië, bleken zich ook te kunnen
handhaven. Met onze kennis van zootech-
niek. sanitaire eisen en \\ oedingsleer kun-
nen we zo een systeem wellicht al heel wat
produktiever maken, dan in ontwikke-
lingslanden geschiedt. Wij dienen daarbij
echter wel te bedenken dat de huidigeont-
wikkeling dan eveneens ten dele terug
wordt gedraaid. Met meer uitval, slech-
tere gezondheidstoestand, schaalverklei-
ning, stijgende kapitaal- en arbeidskos-
ten, minder goede benutting van
\\ oederatVallen en bijprodukten, lagere
groei en ongunstigere voederconversie
zal rekening tnoeten worden gehouden.
De sociale repercussies en de gevolgen
voor het prijspeil zijn niet te overzien,
maar zullen groot kunnen zijn. Een zeer
behoedzame bestudering en beproeving
van de mogelijkheden is dus geboden. Als
betrokken deskundigen kunnen wij hel-
pen om de keuze te rationaliseren, door
een feitenbasis aan te dragen, die tot een
gezond oordeel kan leiden.

DE BEI\'.Al.lNGSWIJZEN VAN NUl EN VEl-
I IGHEID

ln het voorgaande is enige malen gebruik
gemaakt van cijfermateriaal, dat het ef-
fect van toevoegingen kwantificeert.
Alom wordt eraan gewerkt de meting van
de besproken effecten op een terzake
doende wijze, vakkundig en voldoende
betrouwbaar te verrichten. Het streven
zal erop moeten zijn gericht de bepalin-
gen van het nut zowel als van de veiligheid
zodanig met waarborgen te omkleden, dat
de resultaten ervan door alle betrokkenen
met vertrouwen worden gehanteerd.

Er zijn in dit opzicht belangrijke vorde-
ringen gemaakt. De evaluatie van nieuwe
produkten is de laatste jaren in het bij-
zonder in de USA sterk toegespitst op
onderzoek naar het v óórkomen van rest-
stoffen en al\'braakprodukten daarvan bij
het voedselproducerende dier zelve. Daar
elke diersoort wat betreft resorptie, trans-
port. afbraak en opslag van residuen van
additieven en therapeutica een specifiek
gedrag vertoont, wint dit farmacokine-
tisch onderzoek daardoor zeer aan nauw-
keurigheid.

Ook wat betreft de kwaliteit van het on-
derzoek is een ontwikkeling op gang ge-
komen naar een internationale standaar-
disatie en kwaliteitscontrole: o.a. via de
zogenaamde Good I.aboratory Practice
voorschriften van de Eood and Drug .Ad-
ministration van de USA. Aldus kan niet
alleen worden bijgedragen aan het ver-
sterken van de vertrouwensbasis tussen de
betrokkenen. Het wordt ook mogelijk om
tot een internationale uitwisseling van
gegevens te geraken, die over en weer als
geldig worden geaccepteerd. Voor ons
land. dat zo sterk bij import en export
van voeder en voedingsmiddelen is be-
trokken, is dit van grote betekenis. Het
verschaft mede een effectief middel tegen
gecamoulleerde protectiemaat regelen
van sanitaire aard.

Het is le wensen dat deze internationali-
satie met kracht wordt bevorderd. Een
taakverdeling bij dit steeds kostbaarder
en tijdrovender onderzoek wordt erdoor
gestimuleerd.

AEWECilNG VAN NUl

DE l\'! I EINf:)Ei I.IKE
EN VEII.IGHEiD

Bij de uiteindelijke afweging van nut en
veiligheid van therapeutica en additieven
hebben wij enerzijds te maken met tech-
nische en formele goedkeuringsprocedu-
res en anderzijds met de psychologische
acceptatie door de consument. Een span-

-ocr page 152-

ningsveld hiertussen kan bij herhaüng
worden bespeurd.

Wat de technische evaluatie betreft laat
de Diergeneesmiddelenwet nog op zich
wachten. Bij voederadditieven en poten-
tieel schadelijke stoffen hebben wij in toe-
nemende mate met de EG te maken.
Winst wordt daarbij geboekt door het
bredere onderzoekstechnische draagvlak
\\ oor de evaluatie en door de gebonden-
heid van de lidstaten aan de geaccep-
teerde procedures en de resultaten daar-
van. Daarnaast valt vooral bij de direct
betrokkenen nogal eens teleurstelling te
bespeuren over de te trage voortgang in
de besluitvorming en de sterke geneigd-
heid \\an sommige lidstaten om ontsnap-
pingsmogelijkheden in de regelingen te
benutten.

Bij beoordelingsprocedures wordt door
indieners van voorstellen de doorzichtig-
heid van de gang van zaken niet steeds
optimaal geacht. Het feit dat de indiening
\\an voorstellen niet centraal, doch via
nationale delegaties geschiedt, leidt daar-
bij gemakkelijk tot een zekere oneven-
wichtigheid bij de verdediging. Een cen-
traal geregeld indieningssysteem, een
heldere voortgangsprocedure, alsmede
het organiseren van goed voorbereide
openbare hearings tijdens de behande-
ling, zouden in een behoefte kunnen
voorzien. Een goed toegerust centraal
technisch apparaat valt daarbij waar-
schijnlijk niet te vermijden. Zowel van de
\\erdiensten als de tekortkomingen van
het mechanisme van de Food and Drug
Administration in de USA valt in dezen
wellicht veel te leren.

Ook bij een goedkeuringsprocedure die
door deskundigen goed onderbouwd en
uitgevoerd wordt geacht, hebben wij nog
geen zekerheid dat door een consument
hetzelfde wordt gedacht. Een verwijzing
naar de deskundigheid en het gezag van
de experts en de beslissende ambtelijke
instanties biedt daarvoor beslist geen op-
lossing. Er zal naar een vertrouwensbasis
moeten worden gestreefd door gezamen-
lijk in alle openbaarheid de nuts- en vei-
ligheidsaspecten op openhartige en ge-
loofwaardige wijze te analyseren.

Daarbij moeten wij ons bewust zijn, dat
bij alle aspecten van het dagelijks leven
risico\'s voortdurend worden gewogen en
tot op zekere hoogte ook worden geaccep-
terd. Nimmer kan sprake zijn van een
handel en wandel zonder enig risico. Het
lijkt zinvol om de mate waarin wij in
andere opzichten risico\'s aanvaarden,
mede tot richtsnoer te nemen bij de bepa-
ling van acceptabele risico\'s in de voe-
ding.

Discussie onder leiding van dr. W. Sybesma naar aanleiding van de
voordracht van dr. ir. P. van der Wal

I1r\\. i\'. H Htu)!: Ik wilde graag ingaan op die
dialoog die /o noodzakelijk geacht wordt tussen
producent en consument. Ik geloof ook dat dat
noodzakelijk is. .Alleen \\raag ik me af welk risico
dat met zich meebrengt. Dc consument is niet ge-
voelig voor de argumentatie van de producent. Het
is namelijk vanuit consumentenzijdc geen rationeel
betoog dat hij verwacht, maar het is een betoog dat
tegemoet komt aan zijn steeds groter wordend in-
zicht dat w ij met onze ontw ikkelingen wat betreft de
dierlijke produktie steeds verder afgaan van de situ-
atie van natuurlijk evenwicht. Mijn vraag is of u in
de toekomstige ontwikkeling van deze gang van
zaken: een weggroeicn van de consument van de
gehele dierlijke produktieconsumptie een voortzet-
ting ziet of niet.

Dr. ir. P. van der I) V;/.- Ik blijf geloven in de ratio en
ik zal daar nog een paar feiten aan toevoegen. Ik
heb hier V oor me een man die er bijzonder lang over
heeft gedaan om de theoretische grondslagen te
verbeteren. Ik citeer: \'It is lilerally impossible to
eliminate all causations of our food\'. Om dat te
Illustreren twee dingen: Hij geeft een lijst van onge-
veer 25 produkien die op dit moment als carcinoge-
nen in ons voedsel worden aangetroffen. Ik noem u
er een paar van die nogal illustratief zijn. Caffeine
bijv. in koffie, thee cn cacao, zaken die ons leven
enorm beïnvloeden als we ze zouden elimineren,
zaken die ooit een risico vormen dat door hem
triviaal wordt genoemd omdat het in dc orde van
grootte zit van de triviale huishoudelijke risico\'s.

Een andere zaak is dat het goed is om te beseffen dat
ons voedsel uit ongeveer I5.Ü0() verschillende che-
mische verbindingen bestaal. Niemand heeft uitge-
rekend wal het gaat kosten om dat allemaal te
onderzoeken en dat zou moeten om de zekerheid
aanmerkelijk te vergroten. Dat kost een mensen-
leeftijd in alle laboratoria op de wereld. Ik geloof
dat we de consument moeten vertellen waar hij mee
leeft, zoals we ook zouden moeten wijzen op de
nadelen van kolenverbranding voor de volksge-
zondheid. Er is kort geleden een onderzoek Inge-

-ocr page 153-

sleld doorde Ameriean Medical Association waar-
bij het risico van CO, en SO, blijkt. Ik gelool dat we
de consument voor vol moeten aanzien en de leiten
op een rijtje moeten zetten. l erug naar deze zaak:
Het gaat toch niet aan om zwaardere eisen te stellen
aan voedsel dan aan welk ander aspect van het leven
dan ook.

Drs. C. I.. van I.imhorg: De grootste risico-lactor
voor de mens is de mens zelf. Als de mens zich de
luxe veroorlooft zich in deze mate verder te ver-
meerderen gaat hij met alle andere zaken naar een
minimumbasis terug. De mens stuurt aan op zelf-
vernietiging. Ik vind het een blasfemie om te bewe-
ren dat een lOOOste ppm van een stof voor ons leven
op aarde geweldig gevaar lijk is. Zolang we de repro-
duktie van de mens niet in de hand hebben heeft het
geen zin om over andere dingen te spreken.

Dr. ir. I\'. van der H al: Ik ben het met u eens. maar
wij moeten vanuit ons vak over dit risico voorlich-
ten en wij moeten proberen als rationeel denkende
mensen de fantomen te verdrijven.

Drs. H Verhurg: Ik geloof dat we moeten doen wat
Van der Wal heeft voorgesteld. Wij moeten ons
echter wel realiseren dat de consument heel anders
reageert dan rationeel. Men weet dat dingen slecht
zijn zoals roken en veel eten. maar men doet ze toch.

En de kwakzalverij is nog altijd in de wereld erg
verbreid omdat men niet alles wat rationeel is wil
aanvaarden. Het gevaar is dat hoe meer men aan het
voedsel doet hoe slechter de smaak van het produkt
wordt. Ik vraag me af of wij als producenten daar
genoeg oog voor hebben\'.\'

Dr. ir. P. van der H al: Ik geloof dat bij alle maatre-
gelen die wij treffen ook de weging van de kwaliteit
een zeer belangrijke factor is. 15at die meetbaar
slechter wordt dooreen fysiologische verschuiving
naar een jongere leeftijd is niet gebleken. Er zijn vrij
veel onderzoekingen naar gedaan o.a. in Frankrijk
en op het Cl VO hebben w e een aantal experimenten
uitbesteed om dit te \\erifiëren en we hebben nergens
enig verschil kunnen vinden, maar het is natuurlijk
zaak terdege de kwaliteit te meten.

Residuen in produkten van nutsdieren\'

Residue.s in Prududs of Anima! Origin
A. Ruiter^

SAM EN VA\'ITTNCj. In produkien van nt/lsdieren kunnen stoffen van diverse aard aanwezig zijn. die
als \'residuen\' worden aangemerkt:sporen van diergeneesmiddelen en hun melaholieien. nulieueontami-
nanten. sporen van ongewenste verbindingen als gevolg vande bereidingswijze, myeoto.vinen. Sommige
van deze stojjen zijn carcinogeen, andere kunnen orgaanfuncties aantasten t>f veroorzaken verschui-
vingen van hormonale evenwichten. .Antimicrobe stoffen kunnen resistentie van pathogene stojfen
induceren en tot slot moeten mogelijke overgevoeligheidsreacties worden genoemd. Sormsteiiing voor
toelaatbare hoeveelheden is in vele gevallen nodig: sonunige stoffen dienen geheel afwezig te zijn zodat
het gebruik moet worden verboden: hanterini; van het begrip \'nultolerantie\' kan echter problemen
opleveren.

.4nalv.se op grote .schaal is nog slechts in enkele gevallen mogelijk. In dc toekomst zullen stwUe
screeningsmethoden moeten worden ontwikkeld, waarbij met name immunochcmische methoden een
belangrijke rol kunnen spelen.

SUMMARY. Products of animal origin mav contain a variety of substances regarded as \'residues\':
trac es of veterinary drugs and their metabolites, environnu\'ntal comamiiuints. traces of compounds
having injurious effects, which have their origin in the manufacturing process, and mycoto.vins. .Sonw of
these substances are carcinogenic, others may impair the f unctions of organs or cause disturbances of
hormonal balance. .Antibacterial substances mav iniluce resistance of pathogenic agents anil, finally, a
number of substances give rise to sensitivity reactions. Standards for /lermissible amounts are reijuired
in several cases: a number of substances should be completely omitted so that their use should be
prohibited: adopting the concept of\'zero tolerance\', however, mav present problems,
p.vtensive analysis is only practicable so far in a few ca.ses. Rapid screening procedures will have to be
developed in the future, in which immunochemical methods may plav a particularly important role.

Voordracht, gehouden tijdens het .laarcongres van de K.N.M.v.D. op 2 oktober 1981 tc Rhenen.
ProF dr. Ruiter. Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong. Faculteit der Diergenees-
kunde. Rijksuniversiteit UUrecht.

-ocr page 154-

De residuproblematiek staat momenteel
sterk in de belangstelling en \\erdient se-
rieuze aandacht. In zeer \\ele van onze
voedingsmiddelen komen sporen \\oor
van verbindingen die er van nature niet in
thuishoren; in sommige gevallen is de
aanwezigheid van die sporen ongewenst.
De residuproblematiek is niet beperkt tot
voedingsmiddelen van dierlijke oor-
sprong maar uiteraard ligt in deze be-
schouwing daar wel het zwaartepunt.
Dat de problemen in dit bestek slechts
globaal kunnen worden behandeld zal
duidelijk zijn.

.•\\ARD VAN DH RESIDt\'EN IN l\'RODLK lEN
VAN NfTSDIEREN

Alle middelen die in de veehouderij w or-
den gebruikt kunnen in principe leiden
tot de aanwezigheid van residuen in de
grondstoffen voor voedingsmiddelen van
dierlijke oorsprong. In de thans als zoda-
nig herkende residuproblematiek spelen
vooral antibiotica, chemotherapeutica.
groeibevorderaars en stressverlagende
middelen een rol. Deze stoffen kunnen
als zodanig maar ook in gemetaboli-
seerde vorm aanwezig zijn. Door meta-
bolisering verliest de stof de oorspronke-
lijke werking maar niet altijd de
toxiciteit. Dc uitscheiding duurt vaak
langer dan die van de oorspronkelijke
verbinding, zodat na enige tijd nog wel
metabolieten worden gevonden maar de
stof zelf niet meer; dit heeft uiteraard zijn
betekenis voor de residu-analyse.
Hiernaast kent men de milieucontami-
nanten. stoffen die door menselijk toe-
doen. in vele gevallen onopzettelijk, in
het milieu en daardoor zonder dat men
dit wenste ook in het dier zijn terechtge-
komen.

Er valt dan nog onderscheid te maken
tussen stoffen die van nature in het milieu
aanwezig zijn maar waarvan het gehalte
door toedoen van de mens is verhoogd,
en verbindingen die voor het eerst door
de mens zijn gesynthetiseerd en voorheen
dus niet in de natuur v oorkwamen (dezg.
xenobiotische stoffen). Tot de eerste ca-
tegorie behoort een aantal zware meta-
len: goede voorbeelden van de tweede
groep zijn de gechloreerde koolwater-
stoffen. Hieronder vallen industrieel toe-
gepaste hulpstoffen zoals de polychloor-
bifenvlen of PCB\'s, maar ook pesticiden
zoals\'DDT.

Onder de milieucontaminanten rekent
men ook bepaalde radioactieve stoffen;
niet de natuurlijk voorkomende radionu-
cliden maar wel die welke als gevolg van
kunstmatig opgewekte kernreacties in
het milieu terecht kunnen komen.
Verbindingen zoals nitrosaminen en po-
lycyclische aromaten (waaronder het be-
kende benzo(a)pyreen) kunnen wel in
kleine hoeveelheden in sommige eindpro-
dukten worden gevonden maar zijn daar
niet via het dier in terechtgekomen; hun
eventuele aanwezigheid is het gevolg van
behandelingen achteraf en wordt hier
verder buiten beschouwing gelaten.
Een aparte vermelding verdienen de my-
cotoxinen. zoals bijv, aflatoxine dat via
het voer in het nutsdier kan geraken en in
enigszins veranderde vorm in de melk
wordt uitgescheiden.

MOOEl.LIKE BEDREKiINCi VAN DE VOI.KS-
GEZONDHEID DOOR RESIDL EN

Als eerste groep van verbindingen die de
volksgezondheid kunnen bedreigen,
moeten die worden genoemd waarvan
carcinogene effecten zijn aangetoond.
Voor een wat uitvoeriger bespreking van
deze stoffen zij verwezen naar een voor-
dracht van Kroes op het Jaarcongres
1977 van de K.N.M.v.i:). (1). Voor onze
beschouw ing is v ooral van belang dat on-
derscheid wordt gemaakt tussen
genoto-
xische stoffen
of echte carcinogenen, dat
wil zeggen stoffen die een irreversibel,
zichzelf replicerend effect kunnen ver-
oorzaken in het gen. en de
indirecte carci-
nogenen,
waarbij door andere mechanis-
men (zoals bijvoorbeeld weefselirritatie,
hormonale ev enwichtsverschuivingen en
immuno-inhibitie of -stimulatie) wordt
bijgedragen in het complex van factoren
dat tot nieuw v orming leidt. Op dit gebied
is veel nog niet opgehelderd. De hier
gegeven klassificatie is echter van veel
belang omdat bij de indirect werkende
carcinogenen een \'no effect-level\' kan
worden vastgesteld, terwijl dit voor de
genotoxische verbindingen niet mogelijk
is (2).

l ussen beide groepen van verbindingen

-ocr page 155-

bestaat dus een principieel verschil in
dosis-effectrelatie, dat op eenvoudige
wijze kan worden weergegeven (fig. 1).
In plaats van het begrip \'effect\' kan men
hier ook het begrip \'kans\' hanteren.
Bij de indirect werkende carcinogenen is
deze kans beneden de no effect-level nul.
terwijl zij daarboven geleidelijk toe-
neemt.

Bij de genotoxische stoffen is de kans op
nieuwvorming bij elke dosis aanwezig, al
is deze bij lage doses zeer klein. In prin-
cipe echter kan de kleinste opgenomen
hoeveelheid van een genotoxische stof —
één molecuul een tumor veroorzaken.
Dit houdt in dat voor voedingsmiddelen
ten aanzien van genotoxische stoffen
maar één tolerantie theoretisch juist is en
wel de nultolerantie.
Voorts moet worden opgemerkt dat de
meeste carcinogene stoffen
als zodanig
geen carcinogene werking bezitten doch
pas in het lichaam in carcinogene meta-
bolieten worden omgezet. Andere carci-
nogene verbindingen ontstaan door reac-
ties tussen stoffen die zelf niet
carcinogeen zijn. Die reacties kunnen
zich afspelen tijdens het bereiden c.q. be-
waren van voedingsmiddelen, maar ook
in het lichaam.

Voorbeelden van genotoxische stoffen
die in voedsel kunnen voorkomen zijn
nitrosaminen, allatoxinen en benzo-
(a)pyreen. Indirecte carcinogenen zijn er
vele, waarbij echter moet worden aange-
tekend dat de no effect-level vaak hoog is
en dat de carcinogene eigenschappen pas
onder extreme omstandigheden duidelijk
naar voren komen. Indien de no effect-
level zeer laag is kan twijfel bestaan om-
trent de vraag of de stof genotoxisch is
dan wel indirect carcinogeen.
Andere factoren in ons voedsel kunnen
orgaanfuncties aantasten. Dit is bekend
van zware metalen zoals kwik, lood en
cadmium, maar ook van bepaalde anti-
biotica.

Te noemen valt voorts de categorie die
veranderingen van hormonale processen
veroorzaakt — afgezien van een eventu-
eel carcinogeen effect — zoals anabolica
en thyrcostatica. Verbindingen met anti-
biotische werking kunnen in sommige ge-
vallen resistentie van pathogene micro-
organismen veroorzaken, met alle
gevolgen van dien. En tenslotte kan wor-
den vermeld dat bepaalde residuen bij
sommige consumenten tot allergische re-
acties aanleiding kunnen geven.

NORMSTELLING

Vanwege de schadelijke werking die resi-
duen in principe door consumptie van
een voedingsmiddel kunnen uitoefenen is
het nodig voor vele van deze stoffen een
maximaal aanvaardbare concentratie
vast te stellen. Met name geldt dit voor
residuen van stoffen die bewust aan nuts-
dieren worden toegediend.
Teneinde een tolerantiegrens te kunnen
vaststellen dient langs experimentele weg
een no effect-level te zijn bepaald. Daar
niet elk waargenomen effect schadelijk is,
kan beter worden gesproken van een no
toxic effect-level\' of liever nog van een \'no
adverse effect-level\'. (Achterblijven in de
groei van een groep proefdieren ten op-
zichte van de controlegroep bijvoorbeeld
behoeft niet op schadelijke effecten van
de onderzochte stof te wijzen, maar kan
ook worden veroorzaakt doordat de die-
ren de aanwezigheid van deze stof niet
appreciëren en daardoor minder voer tot
zich nemen.)

Nadat een no adverse effect-level is be-
paald wordt deze gedeeld door een veilig-
heidsfactor (meestal 100) en de aldus ver-
kregen concentratie als de maximaal
aanvaardbare gehanteerd. De overwe-
gingen die tot deze veiligheidsfactor lei-
den worden hier als bekend verondersteld.
Ten aanzien van genotoxische en ook een
aantal andere stoffen hanteert men een

-ocr page 156-

\'nultolerantie\', waarmee men wil zeggen
dat dergelijke stoffen niet in het voe-
dingsmiddel mogen \\oorkomen.
Daar een concentratie O uiteraard niet
kan worden gemeten tracht men vast te
stellen dat de stof niet kan worden aange-
toond met behulp van
Bacillus siearo-
iliermophilus var. calidolaclis.
De groei
wordt dan de tolerantiegrens. Dit prin-
cipe kan er echter gemakkelijk toe leiden
dat men naar steeds gevoeliger analyse-
methoden gaat zoeken teneinde de tole-
rantiegrens \\erder te kunnen verlagen.
Indien het erom gaat, een bewust toege-
diende stof uit onze voedingsmiddelen te
weren is dit niet de juiste gang van zaken.
Het terugdringen c.q. voorkómen van
ongewenst gebruik van een bepaalde stof
is immers principieel iets anders dan het
stellen \\ an steeds scherpere eisen ten aan-
zien van het gehalte van die stof.
De nadruk zal hier in de eerste plaats
dienen te liggen op de ontwikkeling van
methoden waarmee grote aantallen mon-
sters snel op de aanwezigheid van de stof
in kwestie kunnen worden onderzocht.
Het is zeer de vraag of men dan tot de
uiterste gevoeligheid moet gaan. Pas in-
dien het gebruik van de stof aanzienlijk is
teruggedrongen kan eventueel een gevoe-
liger methode worden ingezet om ook
zeer lage gehalten op te sporen. Men
moet zich daarbij realiseren dat gevoelige
methoden meestal kostbaar zijn en dat
zowel nauwkeurigheid als betrouwbaar-
heid lager liggen dan bij methoden waar-
bij de monsters op een wat hoger concen-
tratieniveau worden onderzocht (.3). In
dit verband moet ook dc mogelijkheid
worden \\ermeld om urinemonsters van
levende dieren te onderzoeken.

Afgezien hiervan moet de vraag worden
gesteld of uiterst geringe concentraties
\\an stoffen die in grotere hoeveelheden
inderdaad gevaar opleveren, de volksge-
zondheid wezenlijk bedreigen. Sommige
risico\'s blijken vanuit statistisch oogpunt
zo klein dat ze tegen andere in het niet
\\allen. Het is dan ook niet juist om met
dure controlesystemen verwaarloosbare
risico\'s nog kleiner te maken.
Soms
moeien kleine risico\'s zelfs worden
geaccepteerd omdat het alternatief (weg-
laten \\an de risicoveroorzakende stof)
een groter risico met zich meebrengt. Een
bekend voorbeeld is de toepassing van
nitriet in vleeswaren. Onder bepaalde
omstandigheden kan nitriet participeren
in de vorming van nitrosaminen, maar
weglating van nitriet betekent een ver-
mindering van de veiligheid, o.a. door
verhoging van de kans op botulisme.

DE ANALYSE VAN RESIDUEN

Ten aanzien van de analyse van residuen
\\an diergeneesmiddelen moet worden
geconstateerd dat deze nog grotendeels in
de kinderschoenen staat. Met de tijdro-
vende en ingewikkelde methoden die de
laatste tien jaar werden ontwikkeld kan
men geen grote aantallen monsters on-
derzoeken.

Er zijn uitzonderingen. Zo kan penicil-
line in melk zeer gevoelig worden aange-
toond met behulp van
Bacillus siearo-
ihermophilus var. caliüolaciis.
De groei
van dit organisme wordt reeds in zeer
lage concentraties door penicilline ge-
remd, en die remming uit zich in een sterk
afgenomen produktie van zuur uit glu-
cose. Deze zuurproduktie kan met be-
hulp van een indicator worden gevolgd.
De zogenaamde calidolactis-test kan in
zeer grote series worden uitgevoerd.
Op deze wijze kunnen we enkele duizend-
sten internationale eenheden penicilline
per ml melk aantonen. Daarom kan het
Melkbesluit van de Warenwet ook eisen
dat de door melkveehouders aan zuivel-
fabrieken geleverde melk niet meer dan
0,010 I.E. penicilline per ml mag bevat-
ten, want dat is snel, goedkoop en op
grote schaal te controleren. Wie echter
het betreffende artikel (2 sub c) verder
leest zal daarin de zinsnede aantreffen dat
melk ook geen stoffen mag bevatten,
daaronder begrepen antibiotica, die
schadelijk zijn of kunnen zijn voor de
gezondheid. De goede verstaander zal be-
grijpen dat hier geen scherpe eisen kun-
nen worden gesteld omdat doeltreffende
methoden nog ontbreken. Microbiologi-
sche technieken voor andere antibiotica
missen de gevoeligheid van de zojuist ge-
noemde penicillinetest. Een niet bepaald
onschuldig antibioticum zoals chlooram-
fenicol kan langs deze weg slechts in vrij
hoge concentraties worden aangetoond.

-ocr page 157-

Mede hierom is het van veel belang te
weten hoe lang het duurt voordat far-
maca, na toediening, in zodanige mate
zijn uitgescheiden of omgezet dat de ge-
halten in melk, vlees of eetbare organen
beneden de maximaal toelaatbare con-
centratie zijn gekomen of niet meer aan-
toonbaar zijn. Of, met andere woorden,
welke wachttijd moet worden aangehou-
den \\oor het dier na een behandeling ter
slachting kan worden aangeboden of de
melk kan worden geleverd. Helaas zijn de
gegevens ook op dit terrein onvolledig.
Een wachttijd is bovendien niet eendui-
dig vast te stellen omdat daarop, zoals
bekend is, vele factoren van invloed zijn.
Duidelijk blijkt in elk geval de behoefte
aan goede screeningsmethoden voor resi-
duen van stoffen die bewust aan nutsdie-
ren zijn toegevoegd; metabolieten moe-
ten hierbij niet worden vergeten. In de
eerste plaats zal men aan immunochemi-
sche methoden moeten denken.
I hans speelt de radio-immunoassay
(RIA) bij de bepaling van enkele residuen
reeds een belangrijke rol. Met deze me-
thode kunnen lage residuconcentraties
zeer gevoelig worden gemeten, maar het
feit dat met radioactief materiaal moet
worden gewerkt maakt dat de methode
niet in elk laboratorium kan worden toe-
gepast. Bovendien geldt ook hier dat
kostbare apparatuur nodig is om metin-
gen te verrichten.

Er wordt daarom op verscheidene plaat-
sen gewerkt aan andere immunochemi-
sche methoden die de gevoeligheid van
RIA dienen te evenaren maar waarbij
geen radioactief materiaal nodig is.
In tegenstelling tot de uitvoering van
screeningsmethoden zal de ontwikkeling
tijdrovend zijn. met name ook omdat het
niet alleen gaat om een betrouwbare de-
tectiemethode maar tevens om een effec-
tieve extractie van de te detecteren stof
uit het te onderzoeken materiaal en om
cen zorgvuldige en toch snelle voorzui-
vering van de extracten. Het is daarom
van belang dat duidelijk is aan welke resi-
duen de hoogste prioriteit moet worden
gegeven.

Nieuwe methoden in de veehouderij kun-
nen wellicht het gebruik van bepaalde
hulpstoffen doen verminderen of zelfs
overbodig maken. Dan kunnen ook
scherpere eisen ten aanzien van gebruik
of toelating worden gesteld; elk onnodig
gebruik van hulpstoffen moet in principe
worden tegengegaan. Dit geldt ook v oor
het overbodig gebruik van allerlei prepa-
raten als gevolg van onkunde. Goede
voorlichting kan hier goed werk doen. Er
bestaat behoefte aan dat dierenartsen op
dit terrein informatie en adv iezen kunnen
verstrekken. Er kan niet genoeg op wor-
den gewezen dat hieraan reeds tijdens de
opleiding tot dierenarts moet worden ge-
werkt.

Meer inzicht en kennis op dit punt kan
ook bevorderen dat de producent zich
verantwoordelijk voelt voor de kwaliteit
van het door hem afgeleverde produkt en
dat hij die verantwoordelijkheid niet te
gemakkelijk naar de overheid afschuift.
De eerste verantwoordelijkheid behoort
bij hem te liggen; de overheid dient te
controleren, te corrigeren en waar nodig
voor te lichten.

Ook bij de consument echter dient on-
kunde te worden bestreden. Deze on-
kunde leidt vaak tot vooroordelen, die op
hun beurt weer nodeloze ongerustheid
veroorzaken. Het een hangt natuurlijk
nauw met het ander samen. Een veilige
produktie, met een verantwoord gebruik
van hulpstoffen en een goede controle op
residuen, dient door een goede voorlich-
ting aan dc consument te worden \'ver-
kocht\'. Dat is een eerlijke zaak cn de
nodige inzet waard.

Hopelijk slagen w ij er de komende jaren
in, een goede greep op de residuproble-
matiek te krijgen. Daarvoor is samenwer-
king tussen vele instanties en instituten
nodig. Hier en daar begint die samenwer-
king zich af te tekenen.

1.11 [iRATUi:R

1. Kroes R.: Chemische carcinogenen; werkingsmechanisme, voorkomen, detectie en preventie. Tijdschr.
nicrgciicc.sk..
10.1, J2-4I. (I97HJ.

2. Kroes R.: Kortdurende scree ningstestcn ter aan ton ing van mogelijke carcinogeniteit; Mogelijk heden en

-ocr page 158-

Drs. Schoenmaker: Ik heb voor dr. ir. P. van der
Wal een vraag: Het is bekend dat o.a. de thyreosta-
tica het effect hebben dat ze meer vocht in de spieren
vasthouden. U hebt een dia laten zien van het effect
van de eiwitopname dat afnam met de leeftijd \\an
de dieren. Werden de dieren gespoten met een hor-
moonpreparaat dan IS de voedselopname en de ge-
wichtstoename beter. Maar is die gewichtstoename
niet het gevolg van vasthouden van water\'.\'

Dr. ir. P. van der Wah Thyreostatica hebben inder-
daad een extra waterretentie tot gevolg, maar het
experiment dat ik liet zien was gericht op proeven
met een combinatie van oestriol-17b met trembo-
lone. Het waren geen groeiproeven maar stikstofre-
tentieproeven. Het was dus geen waterretentie maar
een grotere omzet van stikstof. Ook de weefsels
vertoonden geen enkele verandering in het waterge-
halte. U heeft gelijk wat de thyreostatica betreft,
maar het is een andere zaak.

Vraag aan prof. dr. A. Ruiter: Vindt u het niet
vreemd dat de antibiotica in de nieuwe diergenees-
middelenwet erg veel aandacht krijgen, terwijl de
bestrijdingsmiddelen /oals lindaanpreparaten to-
taal vrij worden gelaten\'? En dat terwijl de/e veel
moeilijker aantoonbaar /ijn in voedingsmiddelen
van dierlijke oorsprong dan de antibiotica.

Prof. dr. A. Ruiter: Er /ijn voor lindaan wettelijke
eisen. Die eisen /ijn zodanig dat het binnenkort
verboden wordt. Er zijn al duidelijke directieven
voor. Overigens is lindaan redelijk goed te bepalen
met behulp van \'electro capture detection\'. Dat ge-
beurt ook al. maar of het in dediergeneesmiddelen-
wet thuishoort is een dubieuze zaak.
Het is een middel dat extern wordt toegediend en
dat per ongeluk in het dier terechtkomt.

Drs. C. /.. van l.imhorg: Ik /ou iets over de contro-
lemethodiek willen vragen. Er wordt altijd gezegd
dat controle min of meer automatisch achteraf
moet gebeuren, maar ik vraag me af of dat in de
toekomst uitzicht biedt. Er komen hoe langer hoe
meer farmaca in omloop. .Ie kunt wel proberen met
allerlei dure methodes iets te vangen, maar het iserg
moeilijk om effectieve methoden te ontwikkelen.
Een voorbeeld hiervan is DES. Wat heeft het voor
zin in de hele wereld naar DES te zoeken, terw ijl we
weten dat er misschien maar drie fabrikanten zijn
waarvan we boekhoudkundig kunnen nagaan waar
ze het laten. Heeft u in de planning \\an controle
alleen zicht op achteraf controle of ook op preven-
tiece controle? Als er al carcinogenen in omloop
gebracht worden moeten we die dan stoppen als de
omloop er geweest is of moeten we proberen te
voorkomen dat ze in omloop komen? Of is dat te
moeilijk omdat er grote belangen mee gemoeid zijn?

ProJ. dr. A. Ruiter: Over het laatste is moeilijk een
uitspraak te doen. Ik kan wel zeggen dat er wel
degelijk mogelijkheden zijn om bij de producent
voor de aflevering controle op DES te laten plaats-
vinden. Uiteindelijk kun je DES uitstekend aanto-
nen in de urine van beesten die ermee behandeld
zijn. Veel beter dan in vlees het geval zou zijn. We
moeten alleen proberen van de ingewikkelde RIA-
methode af te komen, want die vereist radio-actief
materiaal en daardoor labfaciliteiten waardoor niet
iedereen in staat is die controle uit te oefenen.
Daarom is het een goede zaak dat er op verschil-
lende fronten wordt gewerkt aan methoden voor
DES maar ook andere residuen, waarbij gebruik
gemaakt wordt van immuno-chemische principes,
waarbij verwacht mag worden dat de gevoeligheid
van de RIA gehaald wordt, maar met een veel snel-
lere en eenvoudiger controle. Als dat gerealiseerd
wordt, heb je kans dat controle van tevoren uitgeoe-
fend wordt bij de producent, zodat straks de vlees-
warenfahrikant weet dat hij materiaal aangevoerd
krijgt dat inderdaad DES vrij is. Ik zou erg de
nadruk willen leggen op preventieve controle. De
repressieve controle /al toch in een aantal gevallen
als een noodmaatregel moeten worden beschouwd.

Drs. J. /.. van Os: U ging in die bespreking over
penicilline in op nieuwe ontwikkelingen. Ik ben het
met u eens dat residucontrole een beetje een mode-
verschijnsel is en ik geloof ook dat penicilline in de
residucontrolc niel /o\'n hoge vlucht /ou hebben
genomen als niet de zuivelwereld zelf er niet zo\'n
belang bij had. omdat de fermentatieprocessen
daardoor beïnvloed werden. Desondanks is het een
van de schoolvoorbeelden van een discussie over
toleranties, waarbij zelfs aanvankelijk hel nul-
tolerantie-principe in sommige landen niet werd
losgelaten. Langzamerhand begrijpt men dat men
zwaar overdreven heeft. We hebben hel jarenlang
moeten doen met 19 publikaties in de wereld waar-
uit iets van allergie blijkt. Als een dermatoloog zegt
dat er heel wat meer dermatologische patiënten
waren die melk dronken dan die geen melk dron-
ken, dan is dat net zo\'n vergelijking als: alle mensen
die doodgaan hebben eerst nog water gedronken.
Wal is nu schadelijk\' Is dat alleen de penicilline of
zijn dat ook de melaholieien? Merkwaardig is dal
men de problemen tracht op te lossen door aan de
melk penicillinase toe te voegen, zodat het wel als
penicillinase aantoonbaar is, maar niet als penicil-
line.

beperkingen, in: \'LMtkomst cn Uitzicht\'. Proc. Symp. 40 jaar Voedingsorganisatie TNO. Pudoc.
Wageningen. 1980. pp. 233-246.

Schuller, P. ,1., Stephany, R. W. en Vaessen. H. A. M. G.: Het opsporen van toxische stoffen in
levensmiddelen. Proc. dr. .1. Spaander, Symposium. R.I.V. Bilthoven 1979, p. 83-88.
Massart. D. I... Deelstra. H. en Hoogewijs. G.: Vreemde stoffen in on/e voeding. De Nederlandsche
Boekhandel, Antwerpen Amsterdam 1980, p. 41-42.

Discussie onder leiding van dr. W. Sybesma, naar aanleiding van de
inleiding van prof. dr. A. Ruiter

-ocr page 159-

hof. dr. .A. Ridier: [)al is een heel moeilijke zaak.
maar hel is «el zo dat met de toevoeging \\an peni-
cillinasc wordt bereikt dat een ringslrueluur in die
penicilline opengaat, waardoor penicilline niel
meer in staat is om zich aan bepaalde eiwitten tc
hechten. Men moet mcl name kijken naarde moge-
lijkheden die dc beide ringsystemen hebben om zich
inderdaad aan eiwitten te kunnen hechten onder
welke omstandigheden en ol dc produkten die dan
gevormd worden nog door hel maagdarmkanaal
worden opgenomen.

Drs. //. H. .M. Ovcrhaus: l\' heefl in uw beloog
gezegd dat stoffen uit de leerindustrie als benz.
pyrecn cn roet nauwelijks enige rol spelen in onze
voedingsmiddelen. Ik dacht toen aan onze rook-
worsten, die misschien gevaar opleveren. En al zou-
den wij carcinogecnv rij vlees op de markt brengen,
dan nog kunnen wij door de wijze van bereiden
(aanbranden bijv.) deze stoffen binnen krijgen.

l\'rof dr. ,(. Wat die polycyclische aromaten

betreft is het zo dat die stoffen pas in meetbare
hoeveelheden kunnen ontslaan als organisch mate-
riaal wordt verhit op temperaturen die boven .lOO"-
.150° liggen. Dat zijn de temperaturen die in het
normale huishouden niet zo gauv\\ bereikt worden,
maar wat de rookworsten betreft is dc situatie inte-
ressanter. want rook bevat leeren teer bevat benz.
pyreen; dus in theorie is de kans aanwezig datje de
worst inlcctcerl met benz. pyreen. Nu moet u zich in
de eerste plaats realiseren dal het rookproces tegen-
woordig zeker voor vleeswaren cen lichte rookbe-
handeling is en dan hoofdzakelijk le maken heeft
mcl dc gasfase van de rook waar wel allerlei geur en
smaakstoffen inzitten, maar w aar geen benz. pyreen
inzit, want dat zit in de teerfractie. Daardoor kan
ook ruimschoots aan de Duitse eis voldaan worden
die stelt dat in gerookte waar niet meerdan 1 micro-
gram benz. pyreen pcr kg. aanwezig mag zijn. .Ie
kunt je afvragen of die eis realistisch is. want het is
nog steeds gebaseerd op e.xperimenlen uit IJsland
van 20 jaar geleden, toen men dacht verband tc
kunnen leggen tussen het gehalte benz. pyreen in
gerookte vis en het verhoogde optreden van kanker
aan het maagdarmkanaal bij de IJslandse bevolking.
Dal is al lang achterhaald, het is gebleken dat deze
verschijnselen door roet komen en dal is wel gevaar-
lijk. Ik kan u verder zeggen dat experimenten uitge-
voerd zijn mcl ratten die 2 jaar lang niets anders
dan zwaargcrooktc produkten hebben geconsu-
meerd. Op geen enkele w ijze bleek dal de tumorinci-
denlie toenam. De carcinogene werking van benz.
pyreen is aangetoond bij hoeveelheden die mis-
schien 1000
x hoger lagen dan dc hoeveelheid die jc
ooit in je voedsel binnenkrijgt cn dan nog in situ-
aties waarin benz. pyreen bijv. door oplossen in
minerale olie gefixeerd werd op een bepaalde plaats
in het lichaam waardoor steeds dezelfde weefsels
worden geprikkeld. Ik ben dus niet zo hang voor
benz. pyreen. Dit geldt mijns inziens ook voor ge-
wassen langs de snelweg waar roet op is neergesla-
gen.

Drs. /.. y.egers: Van der Wal was erg zwart-wit in
zijn voordracht en dat kan ik wel waarderen. Min-
kema was voorzichtiger, dal moet ook bij genetica.
Ruiter zette ook weer wat vraagtekens. Mijn vraag
is of u het met dc algemene visie eens kunt zijn dat
vlees zoveel mogelijk van vreemde smetten vrij
moet zijn. Naast het antibioticaproblecm is cr ook
een rcsistcnticprobiccm. Dat is misschien wel het
grootste probleem. Ik zou aan Minkema willen vra-
gen of cr misschien een genetische inductie is. Wil
hij wachten op proeven die genomen zijn of moeten
worden met sloffen als anabolica. seranol en ircm-
bolonc. Zou daar ccn probleem van DES dochters
uit kunnen ontstaan.\'

Ir. I). Minkewa: Wal betreft het probleem van
genetische inductie: ik denk niet dat we kunnen
wachten op proeven want al die stoffen worden al
gebruikt. Het zal waarschijnlijk in de loop van hel
gebruik moeten blijken wat wel cn wat niet aan-
vaardbaar is en wat hel voor consequenties heeft. Ik
denk niet dat je al die verschillende stoffen aan
proeven kunt onderwerpen, want dat duurt veel te
lang en daar kan de maatschappij niet op wachten.

Ir. dr. P. van der Wal.- ik ben me cr niet van bewust
dal ik zo zwart-w it ben. U v raagt of het geen goede
zaak is dat vlees van vreemde smetten vrij is. Ik kan
niet zo goed uit de voelen met de woorden v reemde
smelten als onderzoeker. Ik zei u al dat een biolo-
gisch produkt uil zo\'n 1.1.000 verschillende verbin-
dingen beslaat. Hoe vreemd dat is of hoe soorlei-
gen. is heel moeilijk uil te maken. Ik heb getracht de
hele materie tc benaderen vanuit een veiligheidsbe-
oordeling die een consument op het ogenblik
maakt. Ik moet het normbesef in dal opzicht in
verband brengen met het normbesef dat men in hel
dagelijks leven heeft, \'lerug naar deze zaak: een
definitie van het woord \'vreemd\' is heel moeilijk te
maken. De term waar het om draait is\'acceptable
risk\'. Daarvoor bestaan epidemiologische modellen
en deskundige rekenmethoden die uitgaan van ex-
perimentele benaderingen.

Samenvattend: Ik heb niet zo zeer behoefte om me
erin tc verdiepen wat v rccmd is en wat soorteigen is.
Ik geloof dat er nog een begin mee moet worden
gemaakt om dal uit le maken, ik heb cr wel behoefte
aan met elkaar le trachten ccn risico v oor een con-
sument voor datgene wat hij eet tot een \'acceptable
risk\' le maken. Ik baseer mc daarbij op de meest
recente visies van de EDA (Eood and Drugs Admi-
nisiralion) van dc VS. Ik geloof dal dat bij uitstek
de instelling is die strenge maatstaven aanlegt. De
National Acadcmy of Sciences is daarnaast een
instelling die niet over één nacht ijs gaat. Beiden
gaan op het ogenblik uit van hcl berekenen van een
\'acceptable risk\'. Daarbij hebben wc wetenschappe-
lijke grond onder de voeten en een sicrk rekenkun-
dige basis om vanuil le opereren.

Dr. (C. Syhesma val hel kon .samen: Minkema
heeft ccn aantal mogelijkheden en moeilijkheden
genoemd om de efficicnlie van dc dierlijke produk-
tie vooral op basis van de genetische manipulatie te
verbeteren, hij heeft aan de hand van voorbeelden
gewaarschuwd voor de genetische erosie en erop
gewezen dat de topfokker niet de genetische poten-
tie moet maskeren. Dc vraag of er bruikbare indica-
toren zijn voor genclischc verbetering was eigenlijk
nog niel tc beantw oorden. Van der Wal heeft aange-
geven dal therapeutica en andere additievc sloffen

-ocr page 160-

de/C elTiciëntie sterk kunnen doen toenemen en
dat wij zeir /uilen moeten kie/en wel risico wij
willen nemen wanneer wij een bepaald efficiëntie
verbeteren. Waarbij bij dan ook gewezen beeft op
het consumentisme en ook nog gesteld heeft dat de
ELCi bier beslist een taak heeft. Ruiter heeft duide-
lijk gemaakt welke metboden er allemaal zijn om
aan te geven en te bepalen welke risico\'s er gelopen
worden. De nul-tolerantie is kennelijk iets waar we

Bijeenkomst Werkgroep Dierpat-
hologen

Dinsdag 2 maart 1982

De bijeenkomst zal dinsdagmiddag worden gehou-
den (aanvang 14.00 uur) in vergaderzaal f van het
Rijksinstituut voor de Volksgezondheid. Antonie
\\an l.eeuwenhoeklaan 9. Bilthoven.
Fnigramitni

14.00 \'I . S. (i. A. M. van den Ingh: Congenitale
portosystemische shunts bij kleine huisdie-
ren.

I4.2.S W. II . de .long. I\'. A. Steerenbcrg. .1. G, Vos,
E. .1. Bulten. F. Verbeek en E..I. Ruitenberg:
•Anti-tumor activiteit, inductie van kruisre-
sistentie en nierto.xiciteit van twee platina-
verbindingen (Cis. DDP en INO-fi) in dc
ral.

14,.M) Pauze.

15.10 .1. A. M. A. Dormans en P. .1. A. Rombout:
Licht- en electronenmicroscopisch onder-
zoek van de rattelong na NO, expositie.
15 .15 L. 11 .1. C. Danse en L i van Velsen:
Toxicologisch- en pathologisch onderzoek
van de rat na subchronischc belasting met
het /j-isomeer van hexachloorcyclohexaan.

Belgische Vereniging voor dieren-
artsen acupuncturisten (BVDA)

De Belgische Vereniging voor dierenartsen acu-
puncturisten deelt hierbij haar programma mee
voor 1982:

4 februari - donderdag, om 21.00 uur vergadering
voor alle leden
van de B\\ DA (leerlingen eerste en
tweede iaar) in hel lokaal van de BVG.A; l.lzcrlaan
10. Brussel.

AlU\' weeki\'mls lopen van ralerdag vanaj 14.Ml uur
\\anaf moeten stappen en ik geloof dat hij bijzonder
duidelijk heeft gemaakt dat de methoden er wel zijn
maar dat dc interpretatie niet altijd even gemakke-
lijk is. Ik zou dan ook willen stellen dat iedere
inleider zeer duidelijk uiteen gezet beeft boe de
keten \\an produktieve dieren naar veilig voedsel
aan elkaar \\ast zit. Niet alleen duidelijk maar ook
overtuigend en enthousiast cn daarvoor dank ik dc
inleiders dan ook heel hartelijk.

en zondag vanaf 1(1.0(1 uur lol ± 17.00 uur. Kosten
per weekend: cursisten gratis, leden BVGA of
BVDA 2500 fr.. ouderen 3500 fr.
13 en 14 maart - eerste lesweekend in de veeartsenij-
school te Gent; .Auditorium prof De Moor taal
Engels - spreker dr, P, Rogers uit Dublin. Ierland;
wereldbekend acupuncturist; wetenschappelijk
vorser.

Onderwerpen zijn: Punten en meridianen bij dieren;
de activatie van de immuniteit; acupunctuur; bron-
nen en studietechnieken; de keuze van de punten;
acupunctuur analgesie; materiaal en apparaten; de
introductie van acupunctuur in de dagelijkse prak-
tijk; historiek van de veterinaire acupunctuur.

3 cn 4 april - tweede lesweekend uitsluitend voor
cursisten in de veeartsenijschool te Kureghem -
groot auditorium. Sprekers: dr. M. de Bilderlingen
dr. L. .lanssen - taal Nederlands en Frans.
8 en 9 mei - derde lesweekend (voor iedereen) -
plaats: veeartsenijschool te Kureghem - sprekers
zijn: dr. .1. Milin en dr, A. Demontoy - beiden zeer
bekende Parijse acupuncturist-dierenartsen. On-
derwerpen zijn: acupunctuur - behandeling van de
huid. het genito-urinaire. gastro-intestinale,
ademhalings- en bewegingsstelsel bij kleine huisdie-
ren - taal: Erans. Ook demonstraties.
5 en 6 juni - laatste weckend in de Veeartsenijschool
te Gent (auditorium proL De Moor) - sprekers zijn:
dr. Koihbaucr uit Oostenrijk, wereldvermaard en
docent aan de veeartsenijschool te Wenen en dr.
Wcstermaycr uil Duitsland, bekend door zijn acu-
punctuur boeken over paarden en runderen. Dit
weekend /al uitgebreid gedocumenteerd zijn met
audiovisueel materiaal en met praktische demon-
straties. faal: Duits, er wordt vertaald (Engels).
De inschrijvingen moeten binnen /ijn
lien dagen
vóór elke weekend-daium
bij dr. L. Janssens. Oude-
straat 37. 2610 Wilrijk. 03 1-27.49.50. De betalingen
gebeuren op rekening van de B\\\'GA (nr. 210-
0238060-74) (betalingsbewijs meebrengen a.u.b.) of
ter plaatse.

Enkel de bankoverschrijving kan als belastingaf-
trekbaar worden beschouwd.

-ocr page 161-

OODß

Kopergebrek en swayback bij lammeren van
schaap en geit

Copper Deficiency and Swayhack in Lambs and Kids
J. J. Pekelder\'

SAMENVA ITlNCi. Bcschreven worden iwee geval/en van kopergehrek en wvayhaek hij lammeren.
Het kopergehrek hij de sehapelammeren was een seeiinilair kopergehrek. veroorzaakt door een hoog
zwavelgehalte van het gras.

Het kopergehrek hij de geitelammeren was een primair kopergehrek. Het kopertekort kon opgeheven
worden door subcutaan inspuiten van een koperverbinding.

SUMMARY. Twc} cases oj copper tie/iciencv ami swavhack in lamhs and kids are reported.
The copper deficiency of the lambs was secondary copper deficiency due to a high concentration c)j
sulphur in the grass.

The copper deficiency of the kids was primary copper deficiency. The copper deficiency was counter-
acted bv subcutaneous injection oj a co/iper compound.

bloedkopergehalte respectievelijk 85 - en
57
y%.

Op verzoek \\an de prakticus werd het
bedrijf begin juni bezocht.
In de koppel van 40 ooien met lammeren
(geboren maart 1980) bevonden zich nog
4 latnmeren met een parese van de achter-
hand (foto I). Vooral bij opjagen was de

CASUStlEK

1. In mei 1980 werden bij de Gezond-
heidsdienst in Zeeland twee lev ende seha-
pelammeren met verlammingsverschijn-
selen van de achterhand ter onderzoek
aangeboden.

De dieren waren afkomstig van een be-
drijf te Westdorpe gelegen onder de rook
\\an de industrie van Sas van Gent en
Zelzate-Gent (B).

Dc lammeren hadden een paralyse van de
achterhand. de ontwikkeling was matig
en de wol was open.

Bij sectie werden geen afwijkingen ge-
vonden aan de wervelkolom, noch bescha-
diging van larynx of Oesophagus. Het
bacteriologisch onderzoek van organen

cn centraalzenuwstelsel verliep negatief. i

Bij histologisch onderzoek van het cen- * - ^

traalzenuwstelsel werden geen verande-
ringen vastgesteld wijzend op een virus -

of bacteriële infectie. ^

Het leverkopergehalte bedroeg 110 ^ ■ ^

p.p.m. - en 14 p.p.m. in droge stof. Het

\' Drs. .1. .1. I\'ekcldcr. dierenarts in algemene dienst Cie/ondheidsdienst voor Dieren in West-Nederland.

ßfi

-ocr page 162-

coördinatie van de achterhand duidehjk
(/waaiende gang) (foto 2).

De verschijnselen waren vrij plotseling
opgetreden en hadden een progressief ka-
rakter. f)e wol van de lammeren was
grauw en open zowel bij de \'zwaaiers\' als
bij de dieren met een normaal locomotie.
De ontvNikkeling \\an de lammeren was
matig.

Het bloedkopergehalte \\an dc paretischc
lammeren bedroeg 60-42-22 en 1 1
In het verloop \\\'an enkele weken ontwik-
kelde zich bij deze lammeren een volle-
dige paralyse van de achterhand.
Na sectie werd het kopergehalte van le\\ er
en nier bepaald.

Het resultaat is weergegeven in tabel 1.

label 1. Ktipergchalie in p.p.tn. in de droge sU)l.

1 .e\\er

Nier

7

14

2.1

IX

4(1

12

12

I eneinde het kopergehrek op te heffen
werden de niet aangetaste lammeren sub-
cutaan ingespoten met Coprin®, \'/j injec-
tor per lam, hetgeen o\\erecnkomt met
een dosering van 22-27 mg Cu per lam
(als kopcrcalcium E.f3.1 .A.).
1 eneinde het effect \\an de kopertoedie-
ning na te gaan werd van een tiental lam-
meren het bloedkopergehalte bepaald op
de dag v an inspuiten en één maand later.
De resultaten zijn weergegeven in tabel 2.

label 2.

Bloedkopergehalle in y

Lam no.

26-()6-\'80

2.1-07-\'8()

1

LS

121

2

9.1

153

X5

102

4

97

140

5

41

102

6

47

165

7

159

102

X

57

127

9

11

X9

1.1

lOX

Op de dag \\ an de kopertoediening waren
de bloed koperwaarden van de lammeren
5-6-1-9-10 laag lot zeer laag.
De spreiding van de bloedkoperwaarden
tussen de lammeren was groot. De koper-
toediening had een duidelijke verhoging
van het bloedkopergehalte tot gevolg,
terwijl de spreiding kleiner werd. Na de
kopertoediening deden zich geen ver-
schijnselen van swayback meer voor. De
lammeren ontwikkelden zich verder re-
delijk.

Teneinde de aard van het kopergebrek
vast te stellen werd een grond-en gewas-
onderzoek uitgevoerd.
De resultaten \\ an grond-en gewasondcr-
zoek zijn weergegeven in tabel 3 en 4.

label

Cirondonder/oek.

Pb-K.Cl

Mo mg kg

Cu mg kg

5.x

1.1

5,9

Het grondonderzoek leverde geen abnor-
male waarden op.

In hel gras zijn de Zn. Mo, Fe en Cu
gehalten normaal.

Het zwavelgehalte (organisch en onorga-
nisch S) is hoger dan gemiddeld normaal
(0,3-0,35%).

Het kopergebrek en de daarmee in ver-
band te brengen swayback bij de lamme-
ren op dit bedrijf is een secundair koper-
gebrek, waarbij voldoende koper in
grond - en gewas aanwezig is, maar de
benutting \\an het opgenomen koper
door het schaap wordt verminderd door
de aanwezigheid \\an bepaalde stoffen.

-ocr page 163-

Het verhoogde zwavelgehahe van het
gras kan het gevolg zijn van het zwaveldi-
oxyde in de lucht. Het zvvaveldioxydege-
halte van de lucht in dit gebied is betrek-
kelijk hoog (in de nabijheid gelegen
industrieën van Gent en Sas van Gent). De
opname van zwavel door de plant vindt
in dit geval plaats door directe opname
door de huidmondjes en cuticula en door
opname uit de grond v an de plant afge-
spoelde zwavelverbindingen.
Het verhoogde zwavelgehalte zal de ko-
perbenutting ongunstig beïnvloeden
(koper vormt met anorganisch zwavel het
niet opneembare CuS).
Mogelijk heeft tevens Mo. in samenspel
met S. een bijdrage geleverd tot de koper-
deficiëntie. Het Cu: Mo quotiënt van het
gras bedroeg 3,2.

Bij een kopergehalte van het rantsoen
hoger dan 7 (op dit bedrijf 7,9) zou bij
jongvee koperdeficiëntie kunnen optre-
den.

In december 1980 bedroeg het bloed ko-
pergehalte van de ooien van het bedrijf
gemiddeld
21% (18-55), dat van de aange-
houden ooilammeren gemiddeld 14%
(19-17).

Geadv iseerd werd de ooien extra koper te
verstrekken.

tabel 5.

in de droge stof van

het gewas

Zn mg kg

Mo mg kg

Fe mg kg

Cu mg kg

S %

28

1.68

341

5.5

0.23

C ASl\'ISI IFK

II. In juni 1980 trad swayback op bij
geitelammercn welke gehouden werden
in een natuurgebied gelegen op Noord-
Beveland aan het Vecrse Meer.
Het resultaat van het gewasonderzoek is
weergegeven in tabel 5.

l ahel 4.

Grasonder/oek.

in de droge stof van het gras

Zn mg kg

Mo mg kg

Fe mg kg

Cu mg kg

S %

5!

2.41

1 172

7.9

0.55

Het resultaat van het grondonderzoek is
weergegeven in tabel 6.

Tabel 6.

Ph - K.Cl

Mo mg kg

Cu mg kg

7.4

0.09

2.5

Het kopergebrek bij de geiten was in dit
geval primair kopergebrek, waarbij de
grond (voormalige zandplaat) en het
gewas arm zijn aan koper.
Het zwavelgehalte was laag.

DISCUSSIE

Er is een relatie tussen het kopergehalte
en swayback in die zin dat bij swayback
steeds een laag kopergehalte wordt ge-
vonden (hersenen-lever-bloed). Koper
speelt via het koperbevattende enzym
Cytochroom-oxidase een rol bij de vor-
ming van myeline.

Omgekeerd komt een laag kopergehalte
regelmatig voor bij lammeren zonder ver-
schijnselen van swayback.
Koperdeficiënte lammeren ontwikkelen
zich in het algemeen minder goed dan die-
ren zonder kopergebrek. De wol is grauw
en de wolkwaliteit is verminderd, bij gei-
ten is het baarkleed ruw en glansloos,
terwijl osteoporose kan optreden.
Engels onderzoek wijst erop dat bij het
ontstaan van de verkregen vorm van
swayback de laesies eerst na de geboorte
ontstaan.

Dil is van betekenis voor het tijdstip
waarop de preventieve maatregelen ge-
nomen moeten worden en voor de effecti-
viteit hiervan.

Koperdeficiëntie tijdens de dracht zal de

-ocr page 164-

vorming van myeiine schaden en moge-
Hjk aanleiding geven tot aangeboren
swayback (de laesies /ouden zich ontw ik-
kelen tussen de 1 15 en 125e dag san de
dracht) en tot het geboren worden van
zwakke lammeren.

Swayback komt in Nederland op dit mo-
ment sporadisch voor. Het ziektebeeld is
evenwel van belang omdat het een aan-
wijzing is voor de koperstatus van een
koppel. Via grond- en gewasonderzoek
kan worden nagegaan ol\'het kopergebrek
primair dan wel secundair is.
Bij overschakeling van gas op zwavel-
houdende brandstoffen zal het zwa\\eldi-
o.xyde gehalte van de lucht stijgen en dc
kans op secundair kopergebrek bij rund.
schaap en geit toenemen. Ook in dit ver-
band is grensoverschrijdende zwaveldi-
oxvde van betekenis.

1,1 l ER.A I lUiR

Ciitven. 1. .1. van: SO, en Standaard week metingen in Zeeland l.M.Ci. - 1 .N.O. afdeling buitenlucht.
Rapport Cl 945 01-(14-1980 t m I-O.V 198 1.

fterweyen C.: Enige met locomotie-stoornis gepaard gaande aandoeningen bij schapen. Tijdschr. i:
Diergcncc.sli.. 101. 941. (1976).

Kavanagh, P. .1.. I\'urcell. 1). .A.. Thotnpson. R. H.: Congenital and Delayed swayback in lambs in
Northern Ireland.
I \'d. Rcc.. 90. 5SH. (1972).

Koens. II.: Enkele praktijkervaringen op het gebied vanaandocningen, die zich voordoen gedurende dc
eerste levensdagen onder lammeren op het eiland Ee.xel.
Tijdschr. v. Diergeneesk.. 1.1, .14.1. (1946).
t.ewis. G.. Terlecki. S. and Parken. B. N. .1.: Observations on the pathogenesis of delayed swayback.
I d. Ke<.. 95. 31.1. (1974).

Nationaal meetnet voor luchtverontreiniging. K.l.V. verslag no. 17.

Verwey. 1. H. P.: Molybdeen overmaat bij het rund door luchtverontreiniging. Diss. Utrecht. 1970.
Wensvoort. P.: Verslag Nationale Raad I.andbouwkundig onderzoek T.N.O. en 1. V.D. 6474.
Whitelaw. A.. Armstrong. R. H .. Evans, C. C.. and Eawcett. A. R.: .A Study on the effect ol copper
deficiency in Scottish blackface lambs on improved hill pasture.
I\'d. Rec.. 104. 4.11. (1979)

Second International
Symposium on Animal
Environment

T his symposium will be held al the Iowa
State linivcrsily. Ames. IOWA. l^SA. from
20-23 April 1982.

fhe scientific programme will include:
Utilization of energy in the planning of
systems for animal production.
Fnvironmental inlluences on Health and
Reproduction.

Planning of the tv pe of environment and
animal welfare.

Simulation studies and physiological data.
Inlluences of the environment on the
performance.

Building materials and environtnent-
Intcractions.

Airconditioning system, air quality, and
distribution.

Influences of the env ironment on animal
physiology.

Considerations of wellbeing of animal
attendatus and aconomy.
Future orientation of animal environmental
energy and future of solar energy in stable
construction research.

Further information may be obtained from
Prof. Mylo A. Hcllickson. South Dakota
University. Agricultural Engineering. Box
2120. Brooking. South Dakota 57007.
I\'SA.

Eur. Assn of Vet. Anatomists
XIV Congress

I he main topic of this congress, to be held
in West-Berlin from 29 August-2 September
will be the Locomotor System. Free
communications will be accepted.
Information: \'Inst, fur Vet. .Anatomie. -
Histologie und Embryologie\' Koserstrasse
20. 1000 Berlin .13. Germany.

-ocr page 165-

In september 1976 brak op het bedrijl M.
te B. groot ± 200 zeugen — een ziekte
uit die gekenmerkt was door de volgende
symptomen: niet eten, een verhoogde li-
chaamstemperatuur en het voorkomen
van niet prononcerende rode vlekken, die
aanvankelijk werden waargenomen op
de oren maar later ook op de achterhand
en de rug.

Hoewel niet in de eerste plaats gedacht
werd aan vlekziekte en dit temeer niet
omdat op het bedrijf lege artis werd ge-
vaccineerd met een als goed werkzaam
bekend staand preparaat, werd desalniet-
temin een behandeling tegen deze aan-
doening geadviseerd. Het resultaat liet te
wensen over. Enkele dagen later werd
sterfte bij biggen van ± 3 weken waarge-
nomen.

Uit deze diertjes werden vlekziekte-
bacteriën gekweekt. Op dat moment werd
de Ciezondheidsdienst gealarmeerd.
Mede gezien het feit dat steeds meer zeu-
gen, zij het vage ziekteverschijnselen gin-
gen vertonen, werd gcad\\ iseerd alle vol-
wassen dieren benzathine procaine
penicilline in te spuiten, evenals de biggen
in tomen waarin verdachte ziektever-
schiinsclen werden waargenomen,
flet resultaat was dramatisch!

1 wee uur na applicatie \\ertoonde meer
dan dc helft van de ingespoten zeugen
(ongeveer 180) ziekteverschijnselen zoals
braken, rillen, apathie en moeilijk over-
eind komen. Enkele uren later hadden
veel zeugen een rode vulva.
Bij onderzoek, 9 uren later, bleken nog 20
a 30 zeugen ziekteverschijnselen tc verto-
nen. Op verscheidene plaatsen lag nog
braaksel in dc voerbak.
Opvallend was. dat bij 15 dieren een
dikke taaie vaginale uitvloeiing werd gec-
onstateerd. Het aspect van het secretum
deed aan de zgn. cervi.xprop \\an drach-
tige dieren denken.

Ti/dschr. Dicigcncc.sk.. Jccl 107. afl. .1 1982

De andere dag werden her en der geabor-
teerde vruchten gevonden. Na 24 uren
leek alles weer normaal. Verschijnselen
van algemeen ziek zijn werden niet meer
geconstateerd.

Met als doel de ziekteverschijnselen te
reproduceren, kregen op hetzelfde bedrijf
8 dagen later 6 zeugen, die nog niet eerder
waren ingespoten, een injectie van het
verdachte preparaat, hetgeen volgens
voorschrift in een hoeveelheid van 10 ml
intramusculair werd geappliceerd. Er
werd hierbij uitgegaan van twee verschil-
lende partijnummers van hetzelfde pro-
dukt.

Er werden niet aangebroken flesjes ge-
bruikt.

Twee tot vijf uren na toediening werden
de volgende verschijnselen waargeno-
men;

bij I dier rillingen en moeilijk over-
eind komen;
bij 3 dieren fluor albus;
bij 1 zeug het afstoten via de vagina
van een prop necrotisch slijmvlies;
bij 2 zeugen een rode vulva.

Na 24 uur leek alles weer normaal.
Slechts I zeug vertoonde nog fluor albus.
Ciezien het feit dat dit experiment niet
geheel bevredigend was verlopen, werd
besloten tot een tweede proef. Hierbij
werden 3 drachtige zeugen ingespoten
tnet het verdachte preparaat en 3 zeugen
met een soortgelijk middel maar afkom-
stig van een andere firma. De dieren, in-
gespoten met het verdachte preparaat,
reageerden met verhoging van de
lichaamstemperatuur en met vaginale
uitvloeiing. Eén van de 3 zeugen, inge-
spoten met het andere preparaat, kreeg
eveneens een vaginale uitvloeiing. Een
temperatuursreactie werd echter niet
vastgesteld.

Met betrekking tot de calamiteit gaf de

Een \'ongewone\' reactie na parenterale applicatie van benzathine
procaine penicilline bij zeugen

97

-ocr page 166-

eigenaar nog de volgende (misschien wat
\'gekleurde\') toelichting.

Van de 180 ingespoten zeugen vertoonde
90% een abnormale reactie.
Ongeveer 20 dieren hadden op het mo-
ment van de injectie verschijnselen van
vlekziekte. Uit eveneens 20 zeugen wer-
den binnen 1 maand na de injectie mum-
mies geboren. Alle zeugen die op het mo-
ment van de injectie met het benzathine
procaine penicilline preparaat minder
dan 8 weken drachtig waren, braken op
of verworpen. Aanvankelijk werd veron-
dersteld dat een en ander toegeschreven
zou moeten worden aan de pyrogene wer-
king van het toegediende medicament.
Een onderzoek naar pyrogeniteit van het
betreffende preparaat had echter een ne-
gatief resultaat (verricht op het R.I.V.);
ook de zgn. Limulustest op endotoxinen
van Enterobacteriaceae verliep negatief.
Het toegediende preparaat leek door de
firma lege artis bereid. Er werden voorts
geen aanwijzingen verkregen van het
voorkomen in het preparaat van stoffen
die een abnormale lichaamsreactie zou-
den kunnen geven. Ook een zogenaamde
\'kunstfout\' van de dierenarts (gecontami-
neerde injectiespuit e.d.) leek niet waar-
schijnlijk. Er is bekend uit de literatuur
dat het procaine penicilline bij de mens,
het rund en de hond in incidentele geval-
len aanleiding heeft gegeven tot het ont-
staan van abnormale reacties, die eniger-
mate te vergelijken zijn met hetgeen door
ons bij varkens op het betreffende bedrijf
werd waargenomen.

f)it geval zou op de lijst van onopgeloste
calamiteiten zijn geplaatst, ware het niet
dat onlangs in de
Veterinarv Record
(106, 97. (I9H0)) een artikel verscheen ge-
titeld: \'F\'enicilline G procaine: a possible
cause of embryonic death in swine\' van de
hand \\an twee Finse onderzoekers: P.
Nurmio en A. Schulman.
Na injectie van dit medicament werd een
ongewone reactie waargenomen, geken-
merkt door symptomen als rillen, koorts
(40°C), braken, apathie, ataxie, niet eten
en verwerpen. Ongeveer tot 3 dagen na
applicatie zag men genoemde verschijn-
selen.

De reden van toediening was het voorko-
men van \\ lekziekte in de betreffende stal.
Ook na injectie van mestvarkens zagen de
Finse onderzoekers abnormale reacties.
Na het toedienen van soortgelijke prepa-
raten, afkomstig van andere firma\'s,
werd alleen wat rillen waargenomen. In
dit artikel komen schrijvers tot de voorlo-
pige conclusie dat er sprake moet zijn
geweest van een massale overgevoelig-
heid ten opzichte van penicilline e causa
ignota.

Hoe de Nederlandse ervaring beoordeeld
moet worden is discutabel. Er staat alleen
vast dat er een direct verband bestaat
tussen de waargenomen \\ erschijnselen en
het toedienen \\an het antibioticum.

Gezien het klinische beeld moet er sprake
zijn van een allergische reactie.
Deze massale allergische reactie kan we-
tenschappelijk gezien niet zondermeer
toegeschreven worden aan een van de be-
standdelen van het toegediende prepa-
raat. Dat de ernst van het \'verschijnsel\'
gepredisponeerd werd door de bestaande
vlekziekte-infectie is niet aan te nemen.
Waarom een dergelijk verlopend ziekte-
geval in Nederland nooit eerder is be-
schreven of vermeld, alhoewel het toe-
gepaste medicament veelvuldig wordt
gebruikt, is niet duidelijk. De veronder-
stelling dat het middel alleen voor thera-
peutische doeleinden bij één of enkele
individuen wordt gebruikt en meestal
niet massaal bij groepen varkens, dient
nader onderzocht te worden.
Indien er bij een therapeutische medica-
mentatie iets mis gaat, kan het ongewen-
ste verloop altijd nog worden toegeschre-
ven aan de ziekte, die de ingreep
noodzakelijk maakte.
Voorlopig wordt gesteld enige voorzich-
tigheid te betrachten bij het gebruik van
benzathine procaïne penicilline prepara-
ten voor profylactisch gebruik bij var-
kens.

Stichting Gezondheidsdienst
voor Dieren in West-Nederland.
Vestiging Gouda.

-ocr page 167-

Rund

Behandeling van ringschurft bij kalveren
met griseofulvine

Andrews. A. H. and Edwardson. J.: \'Ereat-
ment of ringworm in caives using griseofulvin.
Vei. Ree.. 108. 49H-500. (L98I).

Aanleiding voor het artikel is een geval \\an
ringschurft bij een 55-jarige veehouder, ver-
oor/aakt door
Triehophyum vcrrueosum. at-
komstig van besmette kalveren. De veehouder
was al 40 jaar als zodanig werkzaam. Hoewel
hij eerder met deze smetstof in aanraking
moet zijn geweest, heeft dit nooit tot een infec-
tie geleid. Ciewoonlijk gebeurt dit binnen de
20 jaar. Hel leek erop dal de infectie, aan de
onderkaak rechts, zich lijdens hel scheren en
door zich over de kin wrijven had verspreid.
De infectie ging gepaard met uitgebreide zwel-
ling. roodheid en helder e.xsudaat. Behande-
ling vond plaats met miconazol-crème (2%) en
griseofulvine-tabletlen gedurende 2 maanden
(!). Binnen 5 dagen na hel begin vande behan-
deling begonnen de laesies le verdwijnen.
Op het bedrijf waren kalveren, besmet met
ringschurft. aanwezig. Van 2 groepen dieren.
A cn B mei resp. 10 en 9 kalveren van 4i/,
maand oud, werd het aantal plekken en be-
smette dieren geleld, Cïroep A werd behan-
deld met griseofulvine (7,5 mg per kg li-
chaamsgewicht), de eerste dag individueel, de
6 volgende dagen via hel voer, (iroep Bdiende
als controle,

In groep A waren bij het begin van de behan-
deling alle 10 dieren besmet tegenover 7 in
groep B, De laatste nieuwe plek werd in groep
.A 24 dagen na begin van de behandeling ge-
eoiisuitecrd, in groep B op dagen. Plekken
werden in groep A 45 dagen waargenomen
tegenover 94 dagen in groep B,
De auteurs concluderen dat het behandelen
met griseofulvine van kalveren met ring-
schurft /owel de
duur als de ernst vande inlec-
lie vermindert,

,/. H\'. .Seinhor.si.

Het gebruik van cloprostenol en dexa-
methasone om drachtigheid in een verge-
vorderd stadium bij vaarzen te beëin-
digen.

Murray, R. D., Smith, .1. H,. and Harker, D,
B,: Ilse of cloprostenol with dexamethasone
in the termination of advanced pregnancy in
heifers.
Vel. Ree.. J7H-JS(). (1981).

TijclM hr. Dierfre

,vA,, deel 1117. afl. 3. I9HJ

Beschreven wordt het probleem op een bedrijf
w aar acht. 15 maanden oude vaarzen (6 Here-
fordkruisingen en 2 Friesen) op de leeftijd van
8 maanden ongewenst gedekt waren. Hel bo-
vine corpus luteum boudl drachtigheid onge-
veer 200 dagen in stand, Cloprostenol beëin-
digt ongewenste drachtigheid voor 1)150,
Dexamethasone trimethylacetaat en
Predni-
solon geven abortus bij drachtigheid in een
vergevorderd stadium. Aan deze middelen
kleven echter de volgende bezwaren:

1, variabel interval; toediening abortivum-
parlus;

2, geboortemoeilijkheden ten gevolge van
afwijkende ligging, verlies vruchtwateren
droge dode vruchten;

3, post-parlum: retenlio-secundinarum en
metritis.

Een beschreven standaardbehandeling (Day.
Nieuw Zeeland) zou deze problemen vermin-
deren, Dc conditie van dc dieren werd beoor-
deeld, Het stadium van drachtigheid werd
door rectale e,\\ploratie vaslgcsleld. Om abor-
tus op te wekken werd intramusculair 20 mg
dexamethasone-phenylpropionaat (Dexa-
fortfei) loegediend, ïl dagen later gevolgd
door 500 Mg cloprostenol (Eslrumate®^),
Twee van de acht dieren verwierpen voor. de
overige zes binnen 48 uur na de cloprostenol
injectie. Zes levende en twee dode. ogenschijn-
lijk normale, kalveren werden 25 tot 45 dagen
te vroeg geboren. Zes dieren bleven aan de
nageboorte slaan, waarvan één cen acute
menritis kreeg en overleed. De conditie vande
geaborteerde vaarzen was matig.
Mogelijke voordelen: behoud moederdier,
waarvan het doel is
gemest en geslacht te wor-
den, na verwerpen snellere groei, hogere
marktwaarde van een niet drachtige vaars.
Mogelijke nadelen:
verlies moederdier, verlies
kalf. verlies lichaamsgewicht, extra voerkos-
ten, veterinaire kosten, verminderde fertili-
teit.

De conclusie is dat met deze inethode en
goede instructies voor de veehouder, de pro-
blemen in ± 14 dagen geconcentreerd en van
omvang gereduceerd kunnen worden.
Opmerkingen: ln Nederland wordt vee op in-
tensieve wij/e gehouden en /.al ongewenste
drachtigheid eerder ontdekt worden,

I Intervet.
\' FC.I.

-ocr page 168-

Wanneer bovengenoemde situatie zich toch
zou voordoen, zou de veehouder door hoge
marktwaarde van het kalf. eerdergeneigd zijn
te wachten tot partus ä termeen dan eventueel
een keizersnede laten doen;
Ref.

I). Zaaijer.

Het effect van BVD virus op de conceptie
van het rund

Whitmore. A. 1... Zenijanis. R. and Olson.
J.: Effect of Bovine Viral Diarrhea Virus on
Conception in Cattle. ./. .-1/;;.
I ei. Mcd. . I.v.v.,
178. 1065-1067. (1981).

Ter bestudering van het effect \\an BVÜ virus
op de conceptie van het rund werd aan 45
dieren binnen twee uur na het dekken BVD
virus toegediend.

Zestig volwassen melkrunderen (.33 seronega-
tief en 27 seropositief
voor BVD) werden in
vier groepen ingedeeld.
Groep I. de controlegroep, kreeg na het dek-
ken 3 cc voedingsbodetn intrauterien. Groep

II, 15 seropositieve dieren, kreeg na dekking
intrauterien 3 cc BVD \\iruscultuur. Groep

III, 15 seronegatieve dieren, kreeg na de dek-
king eveneens 3 cc BVD viruscultuur intraute-
rien. De laatste groep. 15 seronegatieve die-
ren, kreeg na de dekking 3 cc BVf)
viruscultuur oraal en 3 cc intranasaal.

De stier was seropositief voor BVD, uit het
zaad werd geen BVD virus gekweekt. Vijf en
dertig dagen na de dekking werden de dieren
geslacht en de uteri gecontroleerd.
Het percentage drachtige dieren in de groepen
1, II, lil en IV was respectievelijk
67\'^;. 60<"i.
21\'\', en 67\',.

Uit deze proeven concluderen de onderzoe-
kers dat BVD virus de conceptie niet verhin-
dert als runderen ten tijde van de dekking
langs natuurlijke weg besmet worden, of in-
dien het virus op dit tijdstip in de uterus \\an
seropositieve dieren gebracht wordt.
Het drachiigheidspercentage werd wel ver-
laagd als het virus ten tijde van de dekking in
de uterus van seronegalieve dieren gebracht
werd.

U. Dijk.SI ra.

Paard

Ervaringen met gonadotroop releasing-
hormoon by ponymerries gedurende het
anoestrusseizoen

Allen. W. E., Alexeev. M.; Failure of an ana-
logue of gonadotrophin releasing hormone
(HOE-766) to stimulate follicular growth in
anoestrus pony mares.
I\'.quiiie .<•/. J.. 12, (I).
1. (1980).

Dit onderzoek werd uitgevoerd om vast te
kunnen stellen of toediening van CmRH
(Buserelin-HOE 766-Hoechsl) in staat is om
bij merries bij aanvang van het dekseizoen, de
follikelgroei kan stimuleren of ovulatie kan
induceren.

Het materiaal bestond uit elf guste ponymer-
ries die gedurende de winter, buiten gehuis-
vest waren en bijgevoerd werden. De dieren
werden 3 keer per week rectaal onderzocht en
er werden bloedmonsters verzameld. Op 25
februari 1979 werden 3 groepen van 3 dieren
samengesteld, waarbij in elke groep 1 dier
aanwezig was met de volgende situatie op de
ovaria:

a. klein, harde, inactieve ovaria;

b. zachte actieve ovaria, maar zonder waar-
neembare follikels;

c. actieve ovaria met follikels van 1 tot 1,5 cm
doorsnede.

Eén groep diende als controlegroep. Dc
tweede groep werd 1 x daags behandeld met
0,02 mg. buserelin op dag 1, 2, 1 1. 12, 22 en 23
van de proef

De derde groep werd 2 x daags behandeld mei
dezelfde dosering en op dezelfde dagen als de
tweede groep.

Het totale experiment duurde 33 dagen vanaf
de eerste behandeling af gerekend. Er werden
tijdens de behandelingspcriode geen ovulaties
waargenomen. De progesteronwaarden in het
perilere bloed hieven onder 0,5 ng ml. het-
geen als hew ijs dient v oor het feil dat alle mer-
ries in het anoestrus stadium bleven verkeren
en dal er geen ovulaties hebben plaatsge-
vcindcn. Metingen van de ovariunigrootlc en
ontwikkeling tijdens het experiment gaven
statistisch bewerkt (p < 0.05) voor alledrie de
groepen dezelfde uitkomsten.
Dc conclusie luidt dan ook dat buserelin geen
invloed heeft op de activiteit van ovaria bij
ponymerries tijdens het anoestrusseizoen van
de merrie. (Na toediening van buserelin, voor-
afgegaan door progesteron behandeling met
GestafortinS\'-tabletten of Delvosteron®-
injeclic kon bij enkele dieren wel follikelgroei
en zelfs ovulatie in het v roege voorjaar be-
werkstelligd worden;
Ref.)

H\'. van der Hohi.

-ocr page 169-

Kip

De invloed van tekort aan voedsel en
water op de immuniteitsvorming van kui-
kens

Ben-Nathan. B., Drabkin. N.. and Heller. D.:
I he effect of starvation on the immune re-
sponse of chickens.
Avian Diseases. 25.214-
217. (1980).

Gedurende 48 uur werd voedsel en drinkwater
onthouden aan 10 vijf weken oude kuikens
van een kruising W.L.x R.l.R. Nagegaan wer-
den de gevolgen hiervan op het aantal cellen in
de milt. die verantwoordelijk zijn voorde vor-
ming van antistoffen en opde mate waarm het
R.1-..S. het perifere bloed zuivert van bac-
terien.

Het resultaat van de proef was als v olgt;

1. een duidelijke afname van het aantal cel-
len welke verantwoordelijk zijn voor de pro-
duktie van afweerstoffen in de milt bij deze
kuikens, geïmmuniseerd met rode bloedcellen
van het schaap;

2. een verlaagde H.A.R. titer uitgedrukt
in log 2 — van 8,9 ± 0.31 bij de controlegroep
tot 5.4 ± 3.7 bij de proefgroep;

3. tenslotte bleek de snelheid waarmee de
bacteriën i.e.
Slaphylococcus aureus uit het
pentere bloed worden weggezuiverd, sterk
verlaagd te zijn, derhalve een verlaging van de
fagocvthose-aetiviteiten van hel bloed.
Voorheen was door dezelfde onderzoekers bij
analoge proefnemingen reeds geconstateerd:

een toename van het gehalte aan ascorbi-
nezuur m hel bloedplasma;
een significanle afname van het aantal leu-
cocyten in het perifere bloed;
verlies aan lichaamsgewicht;
een ernstige afname van hel gewicht van
de lever, de bursa van Fabricius, de milt en
de thymus.

Mel andere woorden hel immuunsysteem in
zijn geheel ondervond ernstige gevolgen van
dit tekort aan voedsel en water.

//. C. .V/. .Meens.

Voedingsmiddelenhygiëne

Het bewaren van vleessalades

Kuschfeldl, D.: Mikrobiologische Probleme
bei der Lagerung von Feinkostsalaien, ins-
besondere Fleischsalat.
Fleisclnvinschaji. 61,
1131-1135. (1981).

Vleessalades werden aan een bewaarproef
onderworpen en zowel bacteriologisch als or-
ganoleptisch onderzocht. Ook de verschillen-
de samenstellende componenten (vlees, au-
gurk en mayonaise) werden ieder apart aan de
bewaarproeven onderworpen. De bewaar-
proeven werden bij 20° C en 4° C uitge-
voerd.

Bij bewaring zonder koeling (20° C) bleek dal
in korte lijd (2 weken) een afwijkende geur en
smaak optrad, de pH-waarde daalde (± 4,0)
en de verpakking gebombeerd was. In deze
korte lijd nam hel aantal bacteriën toe tot
ca 10». In deze twee weken kregen de Lacto-
bacillen duidelijk de overhand. Hel hoge
aantal bacteriën en de afwijkende geur en
smaak waren niet afhankelijk van hel aantal
bacteriën in hel uilgangsproduct.

Bij gekoelde bewaring neemt hel aantal bac-
teriën niet of nauwelijks toe. Na 6 weken
zijn er geen organoleptische veranderingen
te constateren.

Geconcludeerd wordt dal vleessalades onder
koeling vervoerd en bewaard moeten worden.
Verbetering van de houdbaarheid door het
verhogen van conserveringsmiddelen is onge-
wenst zowel uil oogpunt van smaak als uil
oogpunt van volksgezondheid.

./. .\\l. de Kruijf.

De vorming van sterigmatocystine in
kaas

Engel. G. und \'feuber, M.: Bildung und Ver-
teilung von Slerigmatocyslin in Käse nach
Beimpfung mit
Aspergillus versicolor und
Apergillus niilulans. Milchtvissensihaß. 35,
721-724. (1980).

In hun inleiding vermelden de auteurs, dal uit
beschimmelde kaas o.a.
A. versicolor kan
worden geïsoleerd. Onder bepaalde omstan-
digheden kan dil micro-organisme hel myco-
loxine sterigmatocystine produceren. Ook
wordt in de literatuur het voorkomen van dit
loxine in kaas vermeld in hoeveelheden van
5-600 Mg kg.

De auteurs onderzochten de loxinevorming
van
Aspergillus versicolor en A. nidulans in

-ocr page 170-

een \\loeibaar medium en op gesteriliseerde
nisiterkaas bij resp. 10 en 27°C.
Het bleek dat beide stammen in \\loeibaar
medium tot soms zeer hoge concentraties
(108.000 /Ug kg) sterigmatocystine vormden.
In kaas v\\erd een maximum gehalte van 185
Mg kg gevonden afkomstig van /t.
nidiilans na
een bewaarperiode van 60 dagen bij 27° C. van
A. versicolor kon geen toxinevorming in de
kaas worden aangetoond.
Beënting van natuurlijke Wilstermarsch en
Edammer kaas met
A. nididans leidde alleen
tot toxineproduktie in de le soort kaas. Dit
toxine drong echter niet verder door dan 8
mm.

Ook bij opslag bij 15°C werd geen toxine
gevormd.

De auteurs concludeerden dat beschimmelde
kaas gegeten kan worden na verwijdering van
een 1 cm dikke laag.

//. Mol.

Ziekten van het Kleine Huisdier

Tandheelkundige behandeling bij kleine
huisdieren

I.ane. G.: Small animal dentistrv. hi Praaicc.
3, 24-JO. (1981).

Voor de meeste dierenartsen blijft de behan-
deling van tandheelkundige aandoeningen be-
perkt tot hel schoonmaken van het gebit en
extracties. Hel doel van dil artikel is een sum-
mier overzicht le geven van die tandheel-
kundige ziekten, die bij honden en katten
kunnen voorkomen en waarbij een juiste be-
handeling door een dierenarts mogelijk is.
Een gedegen onderzoek van de mondholte bij
puppies (anomaliën. compleet melkgebit). op
dc leeftijd van zeven maanden (controle van
blijvend gebit; verwijderen van melkgebit-
elementen) en een jaarlijks onderzoek (op lijd
behandelen van tandsleenv orming en gingivi-
tis) in combinatie met de herhaling van vac-
cinaties wordt sterk aanbevolen. Adviezen
over dieet en de ontwikkeling van plaque -
tandsteen - gingivitis - periodontitis - ver-
lies van tanden en kiezen, behoren tot een
goede diergeneeskundige voorlichting.
Afwijkingen aan elementen en omliggende
weefsels die besproken worden zijn de peria-
picale abcessen (röntgenopnames zijn als
controle van wezenlijk belang), fracturen (een
afdichting van een open wortelkanaal dient
direkt te geschieden, eventueel later gevolgd
door een restauratie) en cariës (dikwijls eerste
molar boven).

(Schrijver vermeldt niet het voorkomen van
cariës aan die elementen, die door trauma of
harde voorwerpen beschadigd zijn. Door
tandheelkundige behandeling hebben wij deze
elementen kunnen behandelen;
Ref.)
Er worden nuttige aanwijzingen gegeven over
de behandeling van elementen met de ultra-
sonische scaler. Het is belangrijk om bescha-
digingen aan de elementen en het aangren-
zende weefsel tot een minimum te beperken.
Aangeraden wordl om altijd een endotra-
cheale tube le gebruiken; hel hoofd iets lager
dan het lichaam te leggen op een metalen hek-
werk (zodat hel vocht weg kan lopen en het
hoofd droog blijft); (de \'deksel\' van de plastic
kaltekooi is hiervoor zeer geschikt;
Ref):
de goede techniek te gebruiken en meteen spe-
ciaal daarv oor ontwikkelde oplossing le con-
troleren of alle plaque en tandsteen is ver-
wijderd. Polijslennadeiandsteenverwijdering
en eenjuiste tandheelkundige verzorging door
de eigenaar van de hond kunnen te snelle
recidieven voorkotuen.
De extractie-techniek in het algemeen en en-
kele specifieke extractie-technieken worden
besproken. Om de juiste extractie-technieken
op een tandheelkundig verantwoorde wijze
uil le voeren, dient de dierenarts le beschik-
ken over een uitgebreider instrumentarium
dan alleen de universele exlraclielang. Com-
plicaties dic na extracties kunnen voorkomen
zijn onder meer; bloedingen (juiste techniek);
baclcriaemie en scpticaemie (bij infecties al-
tijd een profylaxis van breedspeclrum anti-
biotica aanwenden); worlelfracluren (contro-
leren of na een extractie de wortel intact is,
zonodig controleren met behulp van röntgen-
foto\'s); fracturen van de onderkaak en oro-
nasale fistula.

(Een goed allernalief voor extracties van aan-
getaste hoektanden, speciaal die in de onder-
kaak bij kleine rassen, is volgens onze eigen
ervaringen: inkorten van de tand, zonodig
worlelkanaalbehandeling en vullen. Op deze
wijze wordt cr minder d ra malisch schade toe-
gebracht aan tandkas en omliggend weefsel
en fracturen van de onderkaak uitgesloten;
Ref.)

.4. W. van Foreesl.

-ocr page 171-

Varken

Varkensinfluenza in Denemarken

Sorensen. K. J., Have. P. D.. Ronsholt. L..
Hage. L.. Westergaard .1. M. en Pedersen. K.
S.: Influenza hos svin in Danmark.
Dansk.
i et. Tuhskr..
64. H26-H29. (1981).

Inlluenza bij het varken \\yordt veroorzaakt
dooreen Influenza A virus.subtype H, N,. Bij
varkens is de griep sinds 1918 bekend, toen zij
in de U.S.A. epizoötisch en parallel aan de
griep-pandemie bij de mens voorkwam. Sinds-
dien wordt de griep regelmatig nog aangetrof-
fen in de U.S. A. in enzoötische vorm onder de
varkens. De laatste jaren signaleert men de
ziekte ook in Europa. Uitbraken zijn geregi-
streerd in Italië (1976). België (1979) en West-
Duitsland (1980). Hoewel nog niet officeel
vastgesteld, heeft men het vermoeden dat var-
kensinfluenza ook in Frankrijken Nederland
is voorgekomen.

In dit artikel wordt de uitbraak van Influenza
A bij varkens gedurende het voorjaar en de
zomer van 1981 in Denemarken beschre-
ven. Hoe de ziekte naar Denemarken is over-
gebracht is niet duidelijk. De auteurs denken
aan een route via West-Duitsland, waar in de
winter van 1980 1981 een epizoötische uit-
braak werd vastgesteld, omdat de geregi-
streerde ziektegevallen zicb voornamelijk in
het zuidelijk deel van Jutland hebben voor-
gedaan. Echter wordt ook de mogelijkheid
besproken dat met varkensgriepvirus be-
smette. wilde eenden een infectiebron kunnen
vormen.

Het klinische beeld van Influen/a A omvatte
de volgende symptomen; lusteloosheid, ano-
rexic, koorts tot 42° C. proesten en als meest
karakteristiek symptoom, een barde droge
hoest. De morbiditeit bedraagt vaak
907c. alle
leeftijdsgroepen worden ziek. de mortaliteit is
echter praktisch nul. Postmortale veranderin-
gen bestaan uit catarrale broncbopneumon-
ieën.

Het geïsoleerde virus werd getypeerd als een
Inlluenza A sw Als 81. subtype H|SwN|.
Bij onderzoek met gepaarde antisera op de
besinette bedrijven werden duidelijke antili-
chaaintiterstijgingen geconstateerd tegen In-
fluenza A, sw Als 81. terwijl een duidelijke
verwantschap met bet Influenza A sw België
70 serologisch werd aangetoond.
Bij de auteurs heerst de mening dat zij het
eerste geval van varkensgriep in Denemarken
hebben gevonden.

//. J. A. Eghen.s.

\\ accinatie tegen Haemophilus pieurop-
neumoniae
(HP) infecties

Rosendal. S., Carpenter. D. S.. Mitchell, W.
R.. and Wilson. M, R,: Vaccination against
pleuropneumonia of pigs caused by
Haemo-
philus pleuropneumoniae. Can. lëi. J.,
22.
34-35. (1981).

Voor de bereiding van twee vaccins werd een
met formaline gedode cultuur gebruikt van
een HP-stam. welke geïsoleerd was op een
bedrijf met regelmatig HP-uitbraken,
Vaccin A had als adjuvans grondnolenolie.
ariacel 80 en tween 80, Vaccin B had een
aluminium hydroxide-adjuvans.
Voor de vaccinatieproef werden biggen af-
komstig van een HP-vrij bedrijf gebruikt.
Beide vaccingroepen werden 2 maal, met 2
weken tussentijd, met 5 ml, s,c, gevaccineerd,
20 Biggen v\\ erden met vaccin A en 19 biggen
met vaccin B geënt. Er waren 20. niet-
gevaccineerde. controledieren.
Twee dagen na de 2e vaccinatie werden de
biggen op het oorspronkelijke HP-
probleembedrijf geplaatst in een hok tezamen
met 15 dieren die de ziekte allemaal hadden
doorgemaakt. In de controlegroep kregen I 1
dieren een ernstige pneumonie en stierven 7
dieren binnen 8 dagen na het begin van het
contact aan een. via positief b.o. bevestigde.
H P-infectie.

Cieen enkele big uit de twee vaccingroepen
vertoonde tekenen van pneumonie.
De auteurs concluderen dat beide vaccins een
bescherming geven tegen de acute vorm van
cen H P-infectie.

(Doordat op de dieren 4 weken na de contact-
besmetting sectie werd verricht is over de duur
van de bescherming niet meer bekend;
Ref.).
Beide vaccins bleken wel toxisch te zijn; bin-
nen 30 minuten na de le vaccinatie werden de
dieren ziek en braakten in enkele gevallen.

W. .4. Hunneman.

-ocr page 172-

Van 30 augustus lot en met 4 september 1981
werd in Dublin het achtste symposium van de
W.A.V.F.H. gehouden.
Het symposium was goed georganiseerd en
verliep zonder problemen.
De voordrachten waren verdeeld over vijf to-
pics. Daarnaast waren er een aantal vrije me-
dedelingen.

Hierna volgt een zeer summiere samenvatting
\\ an de - naar het oordeel van schrijver dezes
meest interessante papers.

1. Huidige en toekomstige ontwikkelingen
en problemen bij de vlees- en pluimveekeuring

De Deen Skovgaard benadrukte de noodzaak
van aanpassingen van de vleeshygiëne aan de
snel veranderende situatie (schaalvergroting,
gezondheidszorg, e.d.) in de dierhouderij. Hij
gelooft in een geïntegreerde vleeskeuring in
het kader waarvan alle nodige cn beschikbare
informatie wordt uitgewisseld tussen boerde-
rij en vleeskeuring. Centrale opslagen uitwis-
seling van gegevens uit beide sferen is noodza-
kelijk, voor het realiseren van \'herd health
management\' en moderne vleeskeuring. Hij
pleitte voor meer aandacht voor welzijn van
dieren (alhoewel hij de in ons land intussen
gelukkig verboden CO,-bedwelming van var-
kens verdedigde), voor invoering van nieuwe
diagnostische systemen ter opsporing van in-
fecties, besmettingen, residuen e.d.
Grossklaus uit Berlijn leverdeeen indrukwek-
kend pleidooi voor de modernisering van de
vleeskeuring. Ook bij benadrukte de nood-
zaak van een goede wisselwerking tussen pro-
ducent en vleeskeuring en van toepassing van
moderne technieken bij een systematisch on-
derzoek van slachtdieren, voorzover mogelijk
al in de herkotnstbedrijven. Hij zag een cata-
strofe opdoemen als men er niet in zou slagen
binnen afzienbare tijd de voornamelijk op vi-
suele inspectie en pathologisch-anatomisch
onderzoek gebaseerde vleeskeuring te verrij-
ken met nieuwe technieken, die de consument
beschermen tegen bijv. residuen, pathogene
micro-organismen via dragers.
In de na deze voordracht en later tijdens hel
symposium volgende discussies werd besloten
op zo kort mogelijke termijn een

104

W.A.V.F.H.-ronde tafel conferentie te beleg-
gen speciaal over de modernisering van de
vleeskeuring. Ook voor de Nederlandse situ-
atie kan datoverleggoedevruchtenafwerpen.
Seydi belichtte de situatie van de vleeskeuring
in Senegal. H ij en ook enkele andere vertegen-
woordigers van ontwikkelingslanden maak-
ten wel zeer duidelijk welk een enorme kloof
er bestaat lussen de westerse vleesproduklie
en -hygiëne en die in de ontwikkelingslanden.
Het symposium reageerde echter uiterst posi-
tief op deze \'noodkreten\'. Afgesproken werd
de vleeshygiëne in ontwikkelingslanden méér
aandacht te geven. Nagegaan wordt of dat
spoedig kan in de vorm van een rondetafel-
conferentie.

Adamczyk trachtte duidelijk te maken dat bij
de beoordeling van vleesprodukten niet kan
w orden volstaan met een repressieve controle.
De controle moet al op de boerderij beginnen
en daarna continu aan de hand van een duide-
lijk programma worden voortgezet.
Good hand gaf vanuit zijn Britse situatie
een visie op een noodzakelijke coöperatie tus-
sen dierenartsen inde praktijk en de vleeskeu-
ring en de \'autoriteiten" verantwoordelijk
voor de voedingsmiddelenhygiëne in de distri-
butieketen. Daarbij geholpen door een flexi-
bele wetgeving, die zich kan aanpassen aan
veranderende omstandigheden.
Christensen gaf duidelijk de beperkingen aan
van onze methoden voor bacteriologisch on-
derzock van slachtdieren, waardoor verschil-
lende mens-pathogene micro-organismen niet
ol onvoldoende worden opgespoord (zoals
Listeria, Mycoplasma, virussen).
Ring (\'/
ai behandelden enkele problemen
rond het FF(i-voorschrift om vlees direkt na
de keuring te koelen tot
C kerntempera-
tuur. Zo zouden problemen ontstaan bij het
verv oer van v lees vanuit slachtlijnen naar be-
drijven die slachtwarm vlees willen verwer-
ken.

Van l.ogtestijn et al. wezen op de noodzaak
bij de keuring van slachtdieren niet alleen te
letten op patholoog-anatomische aandoenin-
gen en het vóórkomen van pathogene micro-
organismen in het vlees. t)e perimortale be-
smetting van karkassen met bederf- en ook
wel ziekteverwekkende micro-organismen

•;uJ

Verslag 8th Int. Symposium World Association of Veterinary
Food Hygienists (W.A.V.F.H.)

lnil\\i hi\\ Dicigciwi\'sk.. ihrl 11)7. aJl .1 19X2

-ocr page 173-

kan aanzienlijk zijn en in betekenis de pre-
mortale besmetting overtreffen.
Het zou een goede zaak zijn als bij de keuring
dus ook werd gelet op de mogelijkheden om
de besmetting van karkassen tijdens het slach-
ten zoveel mogelijk te reduceren. Waarbij er
op werd gewezen dat de eerste verantwoorde-
lijkheid hierbij wel ligt bij het bedrijfsleven.
Driessen schetste een theoretisch model voor
een moderne pluimveekeuring. Dat systeem
zou tegen ininimale kosten (!) de consument
de garantie kunnen geven dat pluimveevlees-
(produkten) voldoen aan redelijke eisen ten
aanzien van kwaliteit en veiligheid. Nadere
kennismaking met deze interessante paper zij
van harte aanbevolen!

Svedberg rapporteerde over acht jaren erva-
ring met een pluimvee-Salmonella-controle-
programma m Zweden. Deelname van de
pluimveebedrijven is vrij.
Doen ze mee dan moeten ze wel aan een aantal
strenge eisen voldoen. Daar staat dan tegen-
over dat 90% van de waarde van een koppel
broilers, eenden, kalkoenen, ganzen of kippen
wordl vergoed als daarin een Salmonella-
besmetting wordt aangetoond. Het pro-
gramma heeft tot een aanzienlijk reduktie van
de Salmonella-besinetting geleid. Het voer
blijkt een groeiende invloed te hebben op de
besmetting, ondanks pelleteren. Systematisch
onder/oek van telkens twee per duizend die-
ren blijkt voldoende om iedere Salmonella-
uitbraak op te sporen.

2. Recente ontwikkelingen met betrekking
tot door voedsel overgebrachte ziekten

Cienigeorgis gaf een goed overzicht van de
huidige stand van de kennis met betrekking
tot door voedsel overgebrachte ziekten. Zijn
hoofdvoordracht /ij gaarne aanbevolen voor
nadere studie!

Dat/elfde moge gelden voor de voordracht
van Van Knapen. Onder meer besprak hij de
mogelijkheden van toepassing van moderne
serologische technieken voor de controle van
parasitaire infecties bij de controle van (kop-
pels) dieren op de boerderij cn in het slacht-
huis. Bijzondere aandacht werd geschonken
aan toxoplasmosis, cysticercosis en trichino-
sis.

Dreesen et ai bestudeerden de epidemiologie
van T oxoplasmosis in varkens. Behalve door
knaagdieren en katten zouden de varkens mis-
schien ook via het voer geïnfecteerd kunnen
worden.

Quinn toonde in ongeveer 40% van ruim 1400
Ierse schapen een T oxoplasma-infectie aan.

vermoedelijk veroorzaakt via katten. Vanwe-
ge de hoge besmettingsgraad van schapevlees
ontraadt hij consumptie van rauw schape-
vlees.

Gledel en Corbion beschreven de aanzienlijke
toename van Salmonella-isolaties en -sero-
typen in Frankrijk in de laatste I2jarenenhet
tekort schieten van de thans gevolgde bestrij-
dingsmethoden.

De Canadezen Barnum el ai konden de
Salmonella-besmetting in koppels kalkoenen
reduceren d oor verstrekking van competitieve
cultures van blindedarm-flora van kippen.
Teufel wees erop dat klinisch gezonde varkens
vaak
Cainpylohacier fenis ssp. JeJuni met de
faeces uitscheiden. In gekoeld varkensgehakt
kunnen deze bacterien goed overleven. Alhoe-
wel hij in de handelsmonsters de kiemen niet
kon aantonen ontraadt ook hij consumptie
van rauw gehakt.

?i. Nieuwe ontwikkelingen in de opsporing
van ziekteagentia in voedingsmiddelen

Baird-Parker behandelde in een hoofdvoor-
dracht nieuwe bacteriologische methoden
voor onderzoek van voedingsmiddelen. Hij
wees overigens op de betrekkelijk geringe mo-
gelijkheden en voordelen van controle achter-
af, de nadruk moet liggen op preventie van
besmetting van voedingsmiddelen.
Wadström en Rönnberg gaven een goed over-
zicht van immunologische technieken voor
onder/oek van voedingsmiddelen. Er zijn al
en er komen nog meer goede technieken voor
het snel en betrouwbaar opsporen van myco-
toxinen, antigenen en enterotoxinen in voe-
der, voedsel, faeces etc. Mede daardoor zullen
de klassieke, tijdrovende bacteriologische on-
derzoektechnieken (met steeds kostbaarder
voedingsbodems) terrein verliezen.

4. Waterhygiëne en management

De hoofdv oordrachten werden gehouden
door Robinson en Van Schothorst.
Robinson wees op de betekenis van optimale
microbicle en chemische waterhygiëne bij de
produktie van voedingsmiddelen.
Van Schothorst behandelde een aantal pro-
blemen in verband met water als grondstof,
als hulpstof en als medium bij koeling en ver-
hitting in de voedingsmiddelenindustrie.
De Zulter en Van Hoof onderzochten moge-
lijkheden voor decontaminatie van slacht-
huisafvalwater, vooral van belang in verband
met verspreiding van Salmonella-bacteriën.
Edelmeyer besprak residu-aspecten van toe-
passing van amphotensiden voor desinfectie.

-ocr page 174-

5. Voedselgewoonten en door voedsel over-
gebrachte ziekten

Abdussalam gateen overzicht van allerlei fac-
toren die in een samenleving het risico van
door voedsel overgebrachte ziekten bepalen.
De Amerikaan Bryan leverde een aardig over-
zicht van wat in de U.S.A. wordt gezien als
noodzakelijk: adequate training van dieren-
artsen. hygiënisten en managers in voedselpro-
ducerende bedrijven en evenzeer een goede
training van de werkers in die bedrijven. Doel-
stelling. methoden en efficiëntie van de cur-
sussen moeten zeerduidelijk zijn en aangepast
aan de cursisten in verband met een goede
motivatie.

Schulze ei al. bespraken mogelijkheden voor
het opzetten vaneen goed systeem vooreen op
oorzaken en of consumentenbescherming ge-
richte controle op schadelijke stoffen van le-
vensmiddelen. Bijzondere aandacht dient uit
te gaan naar de grondstoffen en naar de be-
scherming van de zwakste groepen consumen-
ten.

De Australiër Melville hield een betoog over
de voorwaarden waaraan (toekomstige)
hygiëne-normen moeten voldoen. Hij waar-
schuwde voor overdrijving en verwarring van
de belangen van de consument en de handel.
Zo wees hij op onnodige risico\'s die de keur-
meester zou lopen bij de uitvoering van be-
paalde overbodige en toch verplichte keu-
ringshandelingen.

De bekende Amerikaan Steele hield een zeer
boeiend betoog over \'Veterinary Public
Health at the Crossroad". De technologie ont-
wikkelt zich nog steeds snel. steeds nieuwe
methoden en hulpstoffen kunnen worden toe-
gepast. Efficiency en doelgerichtheid worden
bij de consumentenbescherming steeds be-
langrijker. Zo zal de zogenaamde \'in line" keu-
ring van slachtdieren aangepast moeten wor-
den aan de eisen en de financiële
mogelijkheden van de tijd. Steele ziet een
goede tijd komen \\ oor goed opgeleide veteri-
naire epidemiologen die het voedsel zullen
begeleiden v an de boerderij tot de consument.

\\ rije mededelingen

In verband met de plaatsruimte worden er
slechts enkele genoemd. Mol
ei al. gaven een
interessant overzicht van de resistentie van uit
voedsel geïsoleerde micro-organismen.
Fabiansson beschreef de sinds 1979 in Zwe-
den in slachthuizen gebruikte (microbiologi-
sche) methode om antibioticum-residuen in
slachtdieren aan te tonen.
Jouv e
el al. beschreven veelbelovende resulta-
ten met de bioluminescentietest voor snelle
bepalingen van de oppervlakteOora.
Houben rapporteerde over de ontwikkeling
van
Sir. faeciuni in gepasteuriseerde ham.
Roberts gaf een overzicht van in de laatste tien
jaren in Engeland en Wales voorgekomen
voedselvergiftigingen (zo\'n 500-800 grotere
uitbraken per jaar). Te lange of te warme
bewaring van voedsel is vaak de oorzaak.
Bell beschreef het voorkomen van ornithosis
in eendeslachterijen. Zelfs een groep dierenar-
tsen. die een P.A.O.-cursus pluimveekeuring
volgde, werd het slachtoffer.
De Wit en Kampelmacher rapporteerden over
de betekenis van overbrenging van bacteriën
via handen bij de voedselbereiding.
Weise. Schutt en Levetzou brachten een paper
over electrische bedwelming van pluimvee.
Uit oogpunt \\an dierenbescherming bevelen
ze een hogere dan de thans gebruikelijke (70
V.) stroomspanning aan.

Prof. Kampelmacher ere-voorzitter

Professor Kampelmacher - vanaf de oprich-
ting van de W.A.V.F.H. intensief daarbij be-
trokken gaf na acht jaren het voorzitter-
schap over aan professor Grossklaus uit
Berlijn. Onder uitvoerig applaus van de sym-
posiumdeelnemers werd hij bedankt voor zijn
vele verdiensten en geweldige inzet. Hem viel
de grote eer te beurt tot ere-president te wor-
den benoemd. Daarmee drukt hij de voetspo-
ren van de velen van ons zo bekende grijze
eminentie uit Berlijn: prof. Lerche. Een geluk-
wens en Nederlandse dankzegging waard!

Volgende symposia:

Een volgend symposium wordt door de Hongaarse
zustervereniging georganiseerd in Budapest van 25
tol .10 augustus 19X5.

1 ijdens het eerstvolgende congres vande wcrclddie-
renartscn\\crcniging (W.V.A.) in augustus 198.1 in
Penh (Australië) zal waarschijnlijk ook één dag
worden gereserveerd voor de W A V.E.H. Het isdc
bedoeling dan vooral aandacht te schenken aan
methoden cn criteria van bacteriologisch onder-
zoek van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong
en aan dc residuprohlematiek.
Nog in 1982 zou een rondetafel-conferentie worden
georganiseerd over het thema tuodernisering van de
\\ leeskeuring.

Prof\', dr. ,/. G. van Logleslijn
W.A.V.E.H. gedelegeerde
voor Nederland.

-ocr page 175-

I>r. Wilma von Diiring-
Forschungspreis 1981

nie Gesellschalt der Freunde und Förderer
der Veterinärmedizin an der Freien Universi-
tät Berlin e.V. hat anläßlich ihrer Hauptver-
sammlung am 30. November 1981 zum zwei-
ten Mal den \'Dr. Wilma von Düring-For-
schungspreis\' verliehen.

Als Preisträger des Jahres 1981 wurde Herr
Dr. Klaus Zeeb. Freiburg, für seine \'Untersu-
chungen über die Beeinflussung des Verhal-
tens von Rindern durch Klimafaktoren\' und
in Würdigung und Anerkennung seiner Ver-
dienste bei der Veranstaltung der Internatio-
nalen Arbeitstagungen \'Angewandte Etholo-
gie bei Haustieren\' ausgewählt.
Der\'Dr. Wilma von Düring-Forschungspreis\'
wurde vom Hochschularbeitskreis für Tier-
schutz im Einvernehmen mit der Gesellschaft
der Freunde und Förderer der Veterinärmed-
izin an der FU Berlin als Stiftung errichtet.
Zwcck dieser Stiftung ist es. den Gedanken
des I ierschutzes und seine wissenschaftlichte
Vertiefung sowie die Forschung auf dem Ge-
biet der Versuchstierkunde und der Verhal-
tenslehre besonders zu fördern und vor allem
die Forschcr anzuregen, den Einsatz lebender
I lere im Tierversuch zu verringern. Der Preis
wird
Jährlich für eine nach Form. Inhalt und
Aussage besonders vorbildliche Veröffent-
lichung auf dem Gebiet des Tierschutzes ver-
liehen.

Dr. Saal van Zwanenbergstichting

De Dr. Saal van Zwanenbergstichting brengt
ter kennis van belanghebbenden dat tot 10
maart 1982 gelegenheid bestaat aanvragen tn
tc dienen voor subsidies ten behoeve van acti-
viteiten die op enigerlei wijze bijdragen tot de
(uitwikkeling van nieuwe geneesmiddelen of
nieuwe vormen van farmacotherapie. De aan-
vragen kunnen betreffen:

Een eenmalige bijdrage in de kosten van on-
derzoekingen dic van waarde zijn voor dc far-
macotherapie bij mens of dier; de voorkeur
gaat hierbij uit naar klinische of veterinair-
klinische onderzoekingen, maar ook aan an-
dere projecten zal door de jury aandacht wor-
den besteed.

Het subsidiëren van jongere onderzoekers (tot
.15 jaar) ten behoeve van cen verblijf in een
ander instituut.

Het subsidiëren van omschreven kosten (bijv.
reis- en verblijfkosten van prominente spre-
kers) ten behoeve van hier te lande te houden
congressen, conferenties en workshops.

Financiering van personeel en van congresbe-
zoek komt in het algemeen niet voor subsidië-
ring in aanmerking. Aanvragen voor appara-
tuur zullen niet in behandeling worden
genomen, tenzij de voorgenomen toepassing
duidelijk binnen de doelstellingen van de
Stichting valt.

Voor het verkrijgen van een subsidie dient
men een schriftelijk verzoek, mede onderte-
kend door het hoofd van de afdeling waar
gegadigde werkzaam is, te richten aan de
voorzitter van de jury, prof dr. E. L. Noach.
Farmacologisch Taboratorium, Sylviuslabo-
ratoria, Wassenaarseweg 72, 2333 AL Teiden,
onder vermelding van voor de beoordeling
noodzakelijke gegevens, zoals:

a. persoonlijke gegevens;

b. een omschrijving van het te subsidiëren
onderzoek en de daarbij toe te passen me-
thoden. alsmede de benodigde financiële
middelen;

c. het doel van een verblijf aan een ander
instituut;

d. het programma van de wetenschappelijke
bijeenkomst waarvoor een bijdrage wordt
gevraagd;

e. argumenten op grond waarvan wordt ver-
wacht dat de subsidie zal kunnen bijdragen
tot de ontwikkeling van nieuwe genees-
middelen of nieuwe vormen van farmaco-
therapie.

Heinrich-Lüßen-Preis, 1981

Anläßlich der Hauptversammlung der Gesell-
schaft der Freunde und Förderer der Veteri-
närmedizin an der Freien Universität Berlin
e.V. Ende November 1981 erfolgte zum vier-
ten Mal die feierlichte Verleihung des
\' Heinrich-Lüßcn-Preises\'.
Als Preisträgerin des Jahres 1981 wurde Frau
Dr. .Angelika Kolling für Ihre Dissertation
\'Untersuchungen über die Störung des Teber-
stoffwechsels beim Hyperkortisolismus
(Cushing-Syndrom) des Hundes mit Hilfe
von Tcberfunktionsprobcn und Punktathis-
tologie\' ausgewählt.

In Würdigung der besonderen Verdienste von
Hcinrich Lüßen hat die Firma Medvet. Han-
nover. im Einvcrnehtuen mit der Gesellschaft
der Freunde und Förderer der Veterinärmedi-
zin an der Freien Universität Berlin e.V. diese
Stiftung errichtet, die als \'Heinrich-LülJen-
Preis" bezeichnet wird. Dieser Preis wird all-
jährlich für eine nach Form. Inhalt und Aus-
sage besonders gute Dissertation aus dem
Fachbereich Veterinärmedizin an der Freien
Universität verliehen.

-ocr page 176-

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin Nr. 24 van de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van 16 t m .31 deeember
1981 vermeldt het volgende aantal gevallen van
aangiftepliehtige besmettelijke dierziekten in Ne-
derland.

Kotkreupel

Totaal 13 gevallen in 8 gemeenten.

Groningen 7 gevallen in 2 gemeenten

Drenthe 1 geval

Utreeht 2 gevallen

Zuid-Holland 2 gevallen

Limburg I geval

Sehurft

l otaal 2 gevallen in 2 gemeenten.
Drenthe I geval

Noord-Holland I geval

Vogeleholera

1 otaal 1 geval in L imburg.

MOND- EN KLAUWZEER
Zambia

Een telex d.d. 28 december 1981 van de Veterinaire
Dienst te Ridgeway. I.u.saka. deelde mede, dat
sinds het laatste gemelde geval van mond- en
klauwzeer op 4 november jl. de situatie ernstig
verslechterd is. Verspreiding van de ziekte vanuit
zijn oorspronkelijke haard werd veroorzaakt door
het verplaatsen van runderen van hun weidegebie-
den voor het droge seizoen in de uiterwaarden
langs de rivier de Kafue. naar het gebied waar ze
normaal gefokt worden. Het niet voorhanden zijn
van het benodigde vaccin heeft de pogingen om de
ziekte te beperken ernstig gehandicapt.

VARKENSPEST
België

Op 28 december 1981 liet de Belgische Veterinaire
Dienst weten, dat er te Damme, provincie West-
Vlaanderen een geval van varkenspesl geconsta-
teerd was. het betrof een fokbedrijf met 107 var-
kens. Alle betrokken dieren zijn afgemaakt en ge-
destrueerd. Het bedrijf is gedesinfecteerd en een
zone de protection is ingesteld.
Italië

Volgens een telex van de Italiaanse Veterinaire
Dienst d.d. 5 januari 1982 is op 28 december vorig
jaar in de gemeente Agerola. provincie Napels,
op een bedrijf varkenspest bevestigd.
Van de 24 niet-gevaccineerde varkens en I zeug.
zijn er 21 gestorven en 4 afgemaakt en gedes-
trueerd.

Het dichtstbijzijnde varkensbedrijf ligt op 150
meter afstand. Conform EG-richtlijn 80,217 zijn
veterinair-politionele maatregelen genomen.
Oostenrijk

Op 8 januari 1982 liet de Oostenrijkse Veterinaire
Dienst weten dat er tussen 10 en 31 december 1981
één primair geval en 17 secundaire uitbraken van
varkenspest waren vastgesteld in vijf districten van
de provincie Salzburg (Hallegein, Stadt Salzburg,
Salzburg-Umgebung, St. Johann im Pongau en
lamsweg). De oorsprong van dc ziekte is onbe-
kend. De secundaire uitbraken hebben echter
plaatsgevonden via een varkensmarkt.
Alle varkens op de hesmetle bedrijven zijn afge-
maakt en hun karkassen zijn gedestrueerd.
.Alle bedrijven waarvan varkens op de betrokken
markt zijn geweest, zijn ingesloten.
In de besmette en de daaraan grenzende gemeenten
zijn tenslotte ook nog andere prohibitieve maat-
regelen getroffen.

ID

uu^

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 177-

1982

Februari:

2 (iroep Geneeslcunde van het Varken
K.N.M.v.D. Jaarvergadering. Jaarbeurs Con-
gres Centrum Utrecht; aanvang 10.00 uur.

4 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kring-
bijeenkomst.

9 Aid. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering pluimvee.

10 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier. Jaar-
vergadering. Rest. Hoog-Brabant. Utrecht,
aanvang 20.00 uur.

16 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Ledenverga-
dering. Hotel rest. \'Belvédère\'. Schoonhoven;
aanvang 20..30 uur.

16 17 CLO-studiedagen 1982 (CLO-instituut
voor de Veevoeding \'De Schothorst\').

17 lagung der DVG-Fachgruppe \'Rinderkrank-
heiten\' über Krankheiten der Kälber und Jun-
grinder (A), Glessen.

18 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering paarden.

18 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

18 19 VII Gemeinschaftstagung \'Physiologie
und Pathologie der Fortpflanzung\' (A). Gles-
sen.

22 - 25 Symposium des BGA \'Zur kritischen Be-
wertung von Mutagentests\'.

19 10. Seminar \'Umwelthygiene\': Umweltbela-
stung durch Desinfektionsmittel bei der
\'I ier-
produktion (A). Hannover.

Maart:

9 10 5. Charles-River Symposium, Frankfurt
am Main.

14 26 Breeding, Feeding and Management of
Pigs, Course, Edinburg (pag. I 141 (1981)).

15 Kring [.dierenartsen Gelderse Vallei. Kringbij-
eenkomst.

16 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Sympo-
sium: \'Diergeneesmiddelen - residuen - volks-
(on)gezondheid\'. Cuyk (pag. 71).

16 17 Symposium \'Fleisch und Fleischerzeug-
nisse\' (A). Mainz.

18 Klinische Avond. Vakgroep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier.

18 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

18 19 Tagung der Fachgruppe \' 1 ierseuchen-
recht\' (A). Giessen.

24 26 Gesellschaft für Ernärungsphysiologie
der Haustiere \'Die Qualität von l.ebensmitteln
tierischer herkunft\'. Giessen.

25 Afd. Noord-Brabant. Werkvergadering runde-
ren.

.tl - 2 april 10. Jahrestagung der Deutschen Ge-
sellschaft für Parasitologie. Stuttgart.

April:

2 5 B.S.A.V.A. Congress.

3 -4 Regionale Arbeitstagung \'Süd\' der Fach-

gruppe \'Kleintierkrankheiten\' der DVG (A),
Würzburg.

6 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering varkens.

15 17 17. Internat. Symposium für Zootech-
niek. Mailand.

20 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering mestkalveren.

20 23 2. Intern. Symposium für tierische Um-
welt. Ames Iowa. USA (pag. 96).

21 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

23 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kring-
bijeenkomst. Aanvang 19.00 uur.

23 30 8th World Congress WSAVA 49th An-
nual Convention AAHA. l.as Vegas(pag. 963
(1981). 46).

26 28 Tagung über Fischkrankheiten (A), Mü-
nchen.

27 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kring-
bijeenkomst.

30 2 mei \'Voorjaarsdagen 1982\'. Amsterdam.

Mei:

12 ACV-Controle. traditionele Studiedag. Bid-
dinghuizen.

13 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

13 Pluimvee Contact Dag: \'Residuen bij pluim-
vee\'. R.I.V. Utrecht.

13 15 4. österreichischer Tierarztetag. Wien.

14 15 Jahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermedizin, Bern (pag. 932 en
1237 (1981)),

26 27 5th International Symposium on Immu-
nology of Reproduction. Varna. Bulgaria
(pag. 49),

27- 31 18, Internationales Symposium über Ge-
schichte der Veterinärmedizin der Welt-
Gesellschaft für Geschichte der Veterinärmed-
izin und der Fachgruppe Geschichte der
Veterinärmedizin der DVG (A), Wien.

Juni:

1—4 5. Europ. Immunologietagung. Instanbul.

3 Nationaal Kampioenschap Kleiduivenschieten
voor Dierenartsen (Boehringer Ingelheim) te
Biddinghuizen.

7 115. Europ. Kolloquium über Zytogenetik
bei den Haustieren. Mailand.

15 16 25. Internationale Fortbildungsveranstal-
tung der Tierärzte des Bodenseeraumes und
28. Jahreshauptversammlung des Landesverb-
andes prakt. Tierärzte Bayern e. V. im BpL
(A). OberstdorL

-ocr page 178-

I agung der D. V.G.-Kachgruppe \'Schalkrank-
heilen\' (A). Gießen.

Juli:

26 .1! International Pig Veterinary Society
(I.P.V.S.) 19X2 Congres Me.\\ico-Citv. Me.xico
(pag. 721 en 1105 (1981) cn II).

27 .11 V. Intern. Symposium on Morphological
Science, Rio de Janeiro.

Augustus:

16 19 3.1. Jahrestagung der Europ. Vereinigung
für Tierzucht (EVT). l.eningrad.
27 17. Weltgenugelkongrcss der WPSA(A).
Posen.

25 Erfahrungen der industriemässigen
Schweineneischproduktion. Keszthch (Un-
garn).

27 6. Kongress der internationalen (iesell-
schaft für Veterinär-Radiologie IVRA (A).
Davis ( Kalifornien), (pag. 117)
2 sept. XIV. Kongress der Europ. Vereini-
gung der Veterinär-Anatomen. Berlin (pag.
96).

22-

23-

23

29

16 Grocp Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

18 -21 VII International Symposium of the
World Association of Vet. Microbiologists.
Immunologists and Specialists in Infection
Disease. Barcelona.

20 25 4. Kongress der Intern. Gesellschaft fiir
Tierhygienc (A). Hogen Tatra (pag. I I).

21 25 British Veterinary Association Centenary
Congress. University of Reading, Reading.

Oktober:

14 16 28, Jahrestagung der Eachgruppe \'Klcin-
ticrkrankheiten\' (A), Erankfurt am Main.

18 21 VII International Symposium of the
World Ass. of Vet. Microbiologists, Immuno-
logists and Specialists in Infection Diseases,
Barcelona (pag. 1264 (1981)).

December;

9 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. leden-
vergadering.

September:

6 10 International Association of Jeachers of
Veterinary Preventive Medicine. Arlington.
U.S.A. (pag. 415 (1981)).

7 II Xllth World Congress on Diseases of
Cattle - World Association for Buiatrics. Am-
sterdam (pag. II en 119).

I I Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

13 17 2nd Congress of E.A.V.P. I .. Toulouse
(pag. 1036 (1981) en 117).

1983

.Augustus:

14 19 5. Weltkongress über Tierproduktion,
fokio.

21 27 ,XXII \\etcrinair Wereldcongres, Perth,
Australië (pag, 964 en 1248 (1981)),

Gevraagd:

EEN (VASTE) ASSISTENT

in een gemengde praktijk In het zuiden van het land.
Brieven onder nummer 5/82 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

1984

Minnesota, X. International Congress Reproduc-
tion and AI.

-ocr page 179-

1.odewijk Oosterveen werd geboren op 19
juli 1931 in Vorden. Samen met zijn zus
l.oes bracht hij zijn vroege jeugdjaren door
in de .Achterhoek, waar hij zijn liefde voor
het huilenleven en de natuur een sterke
impuls kreeg. In 1939 verhuisden zijn
ouders naar Maurik in de Betuwe.
Sa zijn H BS jaren begon hij in 1954 zijn
veterinaire studie, de opleiding, die hij
al van jongsaf had willen volgen. Zijn
studiejaren verliefyen voorspoedig. I.o was
een goed student met een groot
verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien
van de verplichtingen die zijn studie hem
oplegde. Daarnaast was hij actief in de
veterinaire kegelcluh DIG. een club die hij
door de jaren heen trouw hieef getuige zijn
iaarlijkse bezoek aan de dies.
In i960, het jaar van zijn afstuderen, trad
I.o In het huwelijk met
H /7 Schimmel uit
Pek en Wiel. een kerkdorp van .Maurik.
Drie jaar later werd hun zoon I.odi
geboren.

.\\\'a een periode van waarnemingen vestigde
hij zich in 1962 in Kerkdriel. waar hij in
associatief verhand met .4. Veenemans de
praktijk uitoefende.

Lo wijdde zich enthousiast en met overgave
aan zijn praktijk. Aanvankelijk lag hierbij
de nadruk op de grote huisdieren maar in
de loop der jaren trad hierin verandering
op omdat de kleine huisdieren steeds meer
zijn aandacht en kundigheid eisten. Ook op
dit gebied kreeg Lo een uilstekende
reputatie.

.Naast de .serieuze manier waarop hij zijn
praktijk uitoefende was het vooral zijn
medemen.selijkheid die respect af dwong.
Vooral de men.sen achter zijn patiënten
waren voor hem belangrijk.

De praktijk werd steeds drukker en stelde
ook steeds hogere eisen aan zijn fysieke
gesteldheid. Om die reden werd uitgekeken
naar een derde man. die tenslotte werd
gevonden in de j)ersoon van Jo Fransen,
die tot de associatie toetrad, medio 1978.
Door een slofwis.selingsziekte moest Lo
regelmatiger gaan leven. Dil is in de
praktijk niet altijd te verwezenlijken. Onder
andere hierdoor werd besloten tot een
dissociatie. Juist voor hem die zoveel van
zichzelf vergde en het zich niet toestond om
het wat kalmer aan te doen. moest deze
wending In zijn leven moeilijk te verdragen
zijn geweest.

.\\\'og voor het contract getekend kon
worden nam Lo Oosterveen ajscheid van
het leven na een moedig en strijdbaar
bestaan.

Bij de rouwdienst en teraardebestelling
bewees de belangstelling hoeveel Lo tijdens
zijn leven voor zijn omgeving heejl
betekend.

Onze gevoelens van medeleven gaan uit
naar Wil en haar zoon Lodi. aan wie wij
graag onze daadwerkelijke steun toezeggen
in deze voor hen zo moeilijke tijd..

,/. W. GUNNINK
//. SCH RA MA
./. DE SC HUTTER

In memoriam
LO OOSTERVEEN

Op 20 april 1981 nveede Paasdag
omvingen wij hel droeve bericht dat collega
I.o Oosterveen op 49-iarige leeftijd in het
Academisch Ziekenhuis te Utrecht was
overleden. Vrijdag 24 april hebben wij hent
uitgeleide gedaan vanuit Kerkdriel naar zijn
laatste rustplaats vlakbij zijn ouders in
Vorden.

-ocr page 180-

In de voorgaande artikelen in deze reeks is
reeds duidelijk gemaakt hoe de situatie ten
aanzien van het diergeneesmiddelengebruik in
Nederland op het huidige punt is aangeland
en om welke redenen de Veterinaire Dienst
Veterinaire Inspectie vande Volksgezondheid
enerzijds en de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde ander-
zijds zich daarover zorgen maken. Dit artikel
neemt enkele aspecten van de diergenees-
middelenmarkt onder de loep.

Regelgeving, huidig bestand

Voor zover Nederland op dit moment regels
kent voor de diergeneesmiddelenvoorziening,
zijn die er via de Antibioticawet. de Wet op
de Uitoefening van de Diergeneeskunst, de
Veewet en de Vogelziektewet. Daarnaast be-
staan er enige verordeningen van het Pro-
duktschap voor Veevoeder en het Produkt-
schap voor Vee en Vlees, die bedoeld zijn
om het diergeneesmiddelengebruik in goede
banen te leiden. Bovendien zijn er kwaliteits-
regelingen voor gemedicineerd voeder (l.and-
bouwkwaliteitsbesluit), waarin toegelaten
stoffen, hoeveelheden daarvan, het gebruik
voor welke dieren, juiste samenstelling en
wachttermijnen staan vermeld.

In het gehele beeld van de diergeneesmidde-
lenvoorziening heeft de overheid aan de die-
renarts een centrale plaats toegekend tussen
importeur, fabrikanten groothandel enerzijds
en veehouder anderzijds. Zijn vrijheid van
handelen is - hoewel niet onbeperkt nu
nog groot en in hoge mate wordl dan ook
vertrouwd op zijn beroepsethiek en zijn ver-
antwoordelijkheidsgevoel.
Voor sera en entstoffen geldt een import-
verbod, waarvan in individuele gevallen on-
der nader te stellen voorwaarden ontheffing
kan worden verleend. Ingevolge artikel 10
van de huidige W.U.D. is het degenen die
de landbouw, veeteelt of pluimveeteelt als
bedrijf uitoefenen, verboden sera, entstoffen
en diagnoslica voorhanden te hebben. Op
grond van artikel 6 van die wet is het hen
tevens verboden dieren te enten. Als onvol-
ledigheid in de huidige wetgeving geldt, dal
het afleveren van sera en entstoffen door
de dierenarts niet verboden is en dat anderen

dan veehouders het wel voorhanden mogen
hebben.

Sedert 19 november 1981 is ook de import van
bepaalde nader aangeduide - stoffen met
hormonale en ihyreostatische werking ver-
boden (o.a. van stilbenen en stilbeenderiva-
ten). Dit verbod geldt niet voor de invoer
die voor humaan gebruik bestemd is.
Geen import verbod bestaat er voor de overige
hormoonpreparaten en thyreostatica en ook
geen voor antibiotica en chemotherapeutica.
Wel wordt een kanalisatie van deze middelen
bereikt via een systeem van door de Direc-
teur van de Veterinaire Dienst uitgegeven
legitimatiebewijzen.

Dergelijke legitimatiebewijzen worden ais
vergunning uitgegeven aan degene die kan
aantonen dat hij de groothandel in die mid-
delen drijft.

De Antibioticawet verbiedt hel verkopen van
antibiotica, hormoonpreparalen, thyreosta-
tica en chemotherapeutica aan anderen dan
dierenartsen, artsen, apothekers en legitima-
tiebewijshouders.

Als uitzondering daarop geldt dal een dieren-
arts, indien:

1. hij de diergeneeskunde als vrij beroep
uitoefent en

2. hij plaatselijk de praktijk uitoefent en
i. hij door de eigenaar van de dieren geraad-
pleegd is,

dergelijke middelen mag verkopen aan de
eigenaar of verzorger van dieren.
Dierenartsen in diensl van hel bedrijfsleven
mogen volgens de huidige Antibioticawet
niet in genoemde middelen handelen.
De eerdergenoemde wetten, beschikkingen ^
en verordeningen blijken echter niet langer :
toereikend en doeltreffend genoeg om de
hedendaagse situatie nog aan te kunnen. |

Ook bestaat er in ons land momenteel nog I
geen toelatingsbeleid vooren geen kwaliteits- \\
regeling voor diergeneesmiddelen. Wel is het
nu reeds zo, dat indien bij de vleeskeuring •
len gevolge van het niet in acht nemen van 5
wachttermijnen, residuen worden aangelrof- ;
fen van antibiotica, hormoonpreparaten, ihy- i
reoslatica en chemotherapeutica, op grond
van de Vleeskeuringswet tol afkeuring wordl
overgegaan en hel vlees op grond van de
Destructiewet gedestrueerd wordt.

ttLDCLMi

ARTIKhLENSERlE VD / VHl / KNMvD

Functioneren diergeneesmiddelenmarkt

-ocr page 181-

De wetgeving heeft geen gelijke tred kunnen
houden met de snelheid en de verscheidenheid
van de ontwikkelingen in de veehouderij en
de farmaceutische industrie. Nieuwe en her-
ziene wetten zijn in voorbereiding om de si-
tuatie recht te trekken.

Diergeneesmiddelenmarkt: opbouw en cijfers

In Nederland worden waarschijnlijk ongeveer
2500 veterinaire preparaten op de markt ge-
bracht door een aantal grotere en kleinere
firma\'s. Sommige zijn afkomstig uit de bin-
nenlandse produktie. andere worden geïm-
porteerd.

Soms zijn fabrikanten ook importeurs van
produkten van gelieerde bedrijven in het
buitenland of \\an produkten die niet in hun
eigen assortiment zitten. Andere bedrijven
treden zuiver op als importeur, weer andere
alléén als groothandel.

In een enkel geval begint zo\'n groothandel
later zelf ook te importeren of start hij direct
of indirect een eigen kleine produktielijn,
zoals dat bijvoorbeeld wel bij premi.xen het
geval is.

De groothandel speelt in het algemeen een
belangrijke rol bij de distributie van dier-
geneesmiddelen op de Nederlandse markt.
Eén daarvan neemt ongeveer 1 3 van de totale
Nederlandse distributie voor zijn rekening.
Behalve aan de erkende groothandel levert
de farmaceutische industrie officieel alleen
aan dierenartsen, de (iezondheidsdiensten
voor dieren en de Faculteit der Diergenees-
kunde. In feite lijkt de markt wat ruimer le
liggen. Per bedrijf varieert het dan weer sterk
wat voor percentage via de groothandel ver-
kocht wordt of rechtstreeks per telefoon, of
door de dierenartsenbezoeker (die de genees-
middelen overigens niet in de auto behoren
te hebben).

Door een onalliankelijk bureau is op verzoek
van de FIDIN vereniging van fabrikanten
en importeurs van diergeneesmiddelen in Ne-
derland een onderzoek uitgevoerd naarde
omvang en de opbouw van de markt. Hieruit
blijkt dat de totale levering aan dierenartsen
per jaar ongeveer / 100 miljoen bedraagt
(cijfers over juni 1980 juli 1981). Daarvan
zou / 31 miljoen uitgegeven zijn voor vaccins
en toxoïden. / 41 miljoen voor antibiotica.
/ 5.6 miljoen voor anthelmintica, /\'6,8 mil-
joen voor hormonen. / 1.6 miljoen voorecto-
parasitica, / 1,2 miljoen voor desinfectantia
en antiseptica, / 3,3 miljoen voor neurologi-
cals en / 4,9 miljoen voor voersupplementen.
Uit navraag in den lande blijkt, dat verreweg
de meeste medicijnen gebruikt worden bij
varkens en pluimvee, dat de categorie mest-
kalveren een lager gebruik kent (géén tiental-
len miljoenen) en dat bij volwassen rundvee
het gebruik weer op een lager plan ligt.
De totale mengvoederproduktie voor var-
kens, rundvee en pluimvee bedroeg over de
periode van 1 juli 1980 - 30 juni 1981 ± 14
miljoen ton. Hiervan was ± 9.5 miljoen ton
bestemd voor varkens en pluimvee, van welke
laatste hoeveelheid in totaal 2\'/,-3% bestond
uit gemedicineerd voeder. Voor varkens, voor
slachtpluimvee en voor legpluimvee afzonder-
lijk lagen deze percentages resp. op ± 3,1%,
4% en ± 1,7%. Wat betreft mestkalveren
zijn ter zake geen gegevens beschikbaar.

Marketing

Het zal duidelijk zijn, dat ook de fabrikanten
en of importeurs van diergeneesmiddelen net
als in andere branches een bepaalde mar-
keting-strategic hanteren om hun produkten
aan de man te brengen, produktnamen te pro-
moten en nouveauté\'s te introduceren.
Al naar gelang de filosofie van het bedrijf,
zal een nieuw preparaat op eigen wijze bij de
praktici en de Gezondheidsdiensten onder de
aandacht gebracht worden. Ook studenten
worden niet vergeten. Soms gebeurt dit in
eerste instantie via een introductiebrief met
korte informatie (aanwending en prijs) ge-
volgd door uitvoeriger informatie (bijv. far-
macologisch en toxicologisch) en in één of
meer stadia via brochures en wetenschappe-
lijke en of praktische verhandelingen in een
eigen regelmatig verschijnend publikatieblad.
In een ander geval zal men met zo\'n publikatie
beginnen en deze laten volgen door \'direct
mailing\'.

Praktisch altijd vindt ondersteuning van de
campagne plaats via advertenties in het
Tijcl-
schrifi voor Diergeneeskunde
en ook de die-
renartsenbezoekers zullen de praktici op he\'
bestaan van de nouveauté\'s attenderen.
Ook met de \'going products\' wordt over het
algemeen regelmatig in genoemd tijdschrift
geadverteerd. Afhankelijk van het bedrijf
worden ook nog wel eens advertenties ge-
plaatst in de bladen als de
Hoerderij. Varkens-
houderij en Pluimveehouderij,
die voor de
promotie \\an een aantal speciale diergenees-
middelen interessant zijn.
Bij middelen voor landbouwhuisdieren wordt
vaak de nadruk gelegd op het te behalen
economisch voordeel. Al met al lijken de
advertenties zoals die door de FIDIN-leden
gebracht worden worden vrij strak, redelijk
neutraal. Een van de oogmerken van de
FIDIN is te waken tegen een onjuiste voor-
stelling van zaken aangaande werkzaamheid
enz. van de geadverteerde geneesmiddelen.
Binnen de FIDIN is een concept opgesteld
van een code voor ethisch verantwoorde re-

-ocr page 182-

dame. dat aan de K.N.M.v.D. is aangeboden.
Tevens vindt nog indirecte promotie van de
firmanaam en of merknaam plaats via weten-
schappelijke symposia en via voorlichtings-
bijeenkomsten voor boeren die in samenwer-
king met de dierenartsen of de Gezondheids-
diensten georganiseerd worden.
Interessant is het te weten, dat de bij de
ondernemingen werkzame dierenartsenbe-
zoekers in veel gevallen een vast maand-
salaris met een onkostenvergoeding ontvan-
gen en in een enkel geval een 1.3e maand
en daarmee dus niet direct afhankelijk zijn
van de verkoopresultaten. Wel blijkt er per
firma verschil te bestaan in de wijze van be-
nadering van de klanten. Bij de ene weegt
het verkoopargument toch nog wel zwaar,
bij een ander heeft de functie van de dieren-
artsenbezoeker een voornamelijk voorlich-
tend karakter. Soms hebben zij ook nog een
salespromotor of salesmanager boven zich. die
meestal zwaarder geschoold is om eventuele
problemen met dierenartsen te kunnen be-
spreken.

Aankoop en verkoop door de dierenarts

Wanneer men het aankoopbeleid van dier-
geneesmiddelen door de dierenarts be-
schouwt. ziet men in de praktijk grofweg
twee benaderingswijzen, nl.;

1. die waarbij duidelijk voorkeur bestaat
voor een goed en betrouwbaar produkt
en waarbij de financiële aspecten op de
tweede plaats komen, en

2. die waarbij prijs en winstmarge in eerste
aanleg bepalend zijn.

Bij de eerste benaderingswijze spelen voor-
namelijk de eigen wetenschappelijke oriën-
tatie en de (goede) naam van de firma een rol.
Daarnaast is de aanschaf van medicamenten
in gestaffelde verpakking ook bij die benade-
ringswijze commercieel natuurlijk veel aan-
trekkelijker dan bijv. cen enkelvoudige aan-
schaf daarvan.

Heel anders komen de zaken echter te liggen,
indien dierenmartsen zich contractueel ver-
plichten bij een bepaalde firma een zekere
hoeveelheid per jaar te kopen, hetgeen wel een
bijzonder eoinmerciële relatie kan scheppen.
Natuurlijk staan daar dan zeer interessante
prijzen tegenover.

Een ander marktverschijnsel is. dat men 10
stuks betaalt en 20 ontvangt, wanneer eigen-
lijk niet onder een bepaalde prijs verkocht
mag w orden.

Daar dierenartsen door veehouders voort-
durend onder druk worden gezet, wordt er
ook niet één lijn getrokken ten aanzien van
de diergeneesmiddelenvoorziening. Dat is
mogelijk omdat de medicijnverkoop in veel
gevallen een aanzienlijk deel van het inkomen
van een dierenarts uitmaakt. Ook gebeurt hel
wel dat men \'gedwongen\' terugvalt op min-
dere of zelfs schijnpreparaten.
De druk wordt nog versterkt, wanneer men
ziel dal op tentoonstellingen als de Vak-
beurs Intensieve Veehouderij door sommige
firma\'s openlijk het \'zelf doen\' wordt aange-
prezen.

Zwarte markt

Naast de legale markt bestaat er ook nog de
zgn. zwarte of lekenmarkt. Natuurlijk zijn de
schattingen en vermoedens over de omvang
daarvan niet hard en lopen die sterk uitéén,
van nog eens ƒ20 miljoen tot nog eens
/ 50 miljoen boven de eerdergenoemde le-
gale ƒ 100 miljoen. Per streek van het land
en per categorie veehouderij lijkt de situatie
ook weer anders te liggen.

Waarschijnlijk is de zwarte handel in anti-
biotica groot en ook in chemotherapeutica
zou een aanzienlijke lekenhandel beslaan.
Naast de \'bonafide\' lekenhandel. d.w.z. wel
ongeoorloofd, maar met goede preparaten,
bestaal er ook nog de handel in mindere of
schijnpreparaten. Zgn. mengers of roerders
maken met op de westerse markt beschikbare
goede basisstoffen (de handel in chemische
basispreparaten is vrij) of vanuit China of
vanachter het IJzeren Gordijn geleverde
grondstoffen hun eigen produklen.
Vaak gebeurt dil ler copiëring van bestaande
preparaten, heigeen plaats vindt in allerlei
gradaties. In het minst ernstige geval zal de
mengverhouding afwijken van de originele en
de bijsluiter geheel zijn overgeschreven, ln
ernstiger gevallen zullen zowel het preparaat
zelf (kleur) als de verpakking op het origineel
lijken, doch geheel anders van samenstelling
zijn. Ook worden fancy-benamingen gegeven
die ten onrechte een bepaalde samenstelling
of werking suggereren. Een sulfapreparaat
kan zo bijv, als een antibioticum verkocht
worden. De mogelijkheden tol bedrog zijn
talrijk, Dil soort middelen is dan inderdaad
vaak goedkoper dan de betrouwbare origi-
nelen. zij het met in hel gunstigste geval
slechts een veel mindere effectiviteit.
De \'bonafide\' lekenmarkt is echter zeker niet
goedkoop. Maar het gaat de boer immers om
het verwerven van de middelen, terwijl ander-
zijds het risico dat de handelaar loopt ook
betaald moet worden.

Waarschijnlijk bestaan er overal in de lijn
van fabrikant naar veehouder openingen.
Onder veeverloskundigen, castreurs, klauw-
bekappers, veevoederadviseurs, pluitnveese-

-ocr page 183-

lecteurs cn ook mengvoederbereiders en han-
delaren zijn er meermalen personen door de
Algemene Inspectiedienst van het Ministerie
\\an Landbouw en Visserij geverbaliseerd in
\\erband met overtredingen betreffende de
diergeneesmiddelenhandel. het onrechttnatig
voorhanden hebben of \\erkopen daarvan.
Dat ook de dierenartsen zelf in deze niet vrij-
uit gaan is meer dan eens gebleken. Op ver-
zoek middelen achterlaten op bedrijven, het
verkopen op bedrijven waar niet geprakti-
zeerd wordt (tegen een lagere prijs dan de
eigen prakticus). het afgeven van voorgete-
kende blanco attestboeken (tegen betaling)
aan mengvoederfabrikanten, het leveren aan
voederadviseurs en pluimveeselecteurs.
Daarnaast lijken tegenwoordig ook legitima-
tiebewijshouders in de fout te gaan door
direct op de lekenmarkt af te leveren. Bekend
is ook dat er inderdaad illegale herimporten
plaatsv inden vanuit Duitsland en vooral Bel-
gië. De zuidgrens is redelijk verdacht te noe-
men.

I en slotte staan veemarkten nog in een slecht
daglicht. Hoewel daar niet of nauwelijks
daadwerkelijk afgeleverd lijkt te worden, zou
er wel alles te koop zijn. Aflevering vindt
later plaats.

Toekomst

Tegen de achtergrond van de betrokken E.(i.-
richtlijnen (81 851 EEG en 81 852 EEG)
moeten op 9 oktober 198,\'! regelingen aan-
gaande een toelatingsbeleid voor en een kwa-
liteitsregeling van diergeneesmiddelen alsook
ten aanzien van een kanalisatie, functioneren
en verbetering brengen in de huidige situatie.
Deze en andere regelingen zijn opgenomen in
de nieuwe Diergeneesmiddelenwet. Vanaf de
datum van het in werking treden van die wet
zullen alleen geregistreerde diergeneesmidde-
len verkocht en toegepast mogen worden.
Wanneer ook de eveneens nieuwe Gezond-
heidswet voor Dieren en de gewijzigde Wet
op de Uitoefening van de Diergeneeskunst in
werking zijn getreden, zullen deze in samen-
hang met de Vleeskeuringswet en de Des-
tructiewet het effect van de Diergeneesmid-
delenwet completeren.

Daarnaast zal ter ondersteuning op brede
schaal voorlichting gegeven moeten worden.
Het vernieuwde wettelijk bestand en de voor-
lichting zullen gezamenlijk een positieve in-
vloed op het diergeneesmiddelengebruik en
daarmee op de kwaliteit van de Diergenees-
kunde uitoefenen. ,, ,... , ,

//. H iiu ker.s\'

VoorliLhlings-anibtenaar Veterinaire Dienst Veterinaire Inspeelie van de Volksgezondheid.

^ptßglißl Uctcrtnmr

\\1 Al AKI \\BIM KI.IDIM. IN N OO KI) 11 Ol I A M)

In Noordholland koml veel meer malaria voor dan men vroeger dachl. Voor de bestrij-
ding is behalve de verdelging van de malaria plasmodicn in den tussenwaard, den mens. hel
dooden van de muggen, overbrengers der ziekte, van het grootste belang. In ons land is
waarschijnlijk uitsluitend de anopheles maculipennis de verspreider. Zooals bekend komen
alleen de wijfjes in aanmerking; dc manncljes zijn met bloedzuigend en sterven vóór den
winter, de wijfjes (in hei najaar bev rucht) overwinteren vooral in stallen en hokken en ook
wel in konijnenholen. In het voorjaar leggen ze haar eieren op het water van stilstaande
plasjes cn slooten waarin eenige plantengroei, ftet is nu zaak deze broedplaatsen zoveel
mogelijk op te ruimen door doelmatige drainage en door schoonhouden van de sloolen. De
overwinterende muskieten kunnen (vanaf November) worden gevangen of gedood door
middel van stofzuigers, door vlakke blikken met in petroleum gedrenkt poetskatoen een
poos tegen zoldering of wand te houden (de muggen worden dan bedwelmd), ol door
bespuiting met ccn spray van Ml lysol.

Door den Minister van .Arbeid is een aanzienlijk bedrag ter beschikking gesteld cn drie
brigades houden zich bezig met de bestrijding. Deze zal. om voldoende succes te hebben, op
alle besmette plaatsen in handen van de locale autoriteiten moeten komen, ook is medewer-
king van de inwoners noodig. die door lezingen enz. van het nut moeten worden overtuigd.

(/\'ijdschr. nicrgeiicesk.. 48. 2flll. (1921).

-ocr page 184-

Jl

Stichting Registratie
Gezelschapsdieren Nederland
(SRGN)\'

Uit telefonische contacten met de leden
blijkt dat nog een aantal vragen met
betrekking tot het nieuwe Honden- en
Kattenbesluit, in werking getreden per I
januari 1982, over blijft. De meest
gevraagde informatie wordt hier nog eens
puntsgewijs weergegeven.

Tatouage en dierenpaspoort (hond)

De tatouage gebeurt door de regionaal
werkzame tatoueerders van de Landelijke
Stichting Registratie Gezelschapsdieren
Nederland. De SRGN heeft hiertoe een
contract gesloten met de Raad van Beheer
op Kynologisch Gebied in Nederland,
waarin o.a. is vastgelegd dat de
tatoueerders van de rashonden tevens zorg
zullen dragen voor de tatouage van de
honden die vallen onder het Honden- en
Kattenbesluit.

Het dierenpaspoort wordt onmiddellijk na
de tatouage afgegeven.
Elke eigenaar die zijn hond wil laten
tatoueren dient dit re// telefonisch of
schriftelijk (liefst schriftelijk) te melden bij
de Stichting.

De Stichting draagt er zorg voor dat een
afspraak wordt gemaakt tussen de in dat
gebied werkzame tatoueerder en de
betreffende eigenaar. De dierenarts blijft
dus buiten deze procedure. Als de eigenaar
(of de tatoueerder) meent dat het dier
zonder voorafgaande sedatie niet
getatoueerd kan worden dan dient de
eigenaar hiertoe een afspraak te maken met
zijn dierenarts. De sedatie mag
iiooi! door
de tatoueerder geschieden. Het zal in de
praktijk waarschijnlijk het gemakkelijkst
werken als de dierenarts met de tatoueerder
een vast moment in de week (bijv. elke
vrijdagmiddag om 16.Ü0 uur) afspreekt
waarop de honden die voor sedatie in
aanmerking komen kunnen worden
aangeboden.

Het tarief voor de sedatie is vastgesteld op:
consult (/■ 17.15) verrichting
(f 4. )
Sedativum marge (100%).

Opname in een pension

Hoewel gedurende een beperkte periode de
mogelijkheid zal blijven bestaan de hond
ook ongetatoueerd in een pension onder te
brengen — de hond wordt dan gedurende
zijn verblijf in het pension getatoueerd en
voorzien van een paspoort — verdient het
aanbeveling, teneinde het risico te
vermijden dat de hond niet door de
pensionhouder in ontvangst mag worden
genomen, de tatouage (en enting) tijdig te
laten geschieden.

Het beste is dat iedere eigenaar van een
hond of een kat ook zonder directe
aanleiding een dierenpaspoort aanvraagt,
een officieel document, waarin diverse
gegevens van de hond of kat kunnen
worden opgenomen (zoals
gezondheidsverklaringen, inenting tegen
Rabies etc.).

Rashonden

Elke eigenaar van een getatoueerde
rashond geregistreerd bij de Raad van
Beheer op Kynologisch Gebied in
Nederland, kan rechtstreeks bij de
Stichting een dierenpaspoort aanvragen.

Stichting Registratie Ciezelschapsdieren Nederland (SR(iN). Postbus .S1Ü9. 1007 AC Amsterdam, tel.
():0-717807. Oiro 1516708. Bankrelatie Algemene Bank Nederland N.V. - 54.41 ..10.650.

Dierenpaspoort (kat)

Omdat de bedrijfsmatige handel in katten
van geringe omvang is en het tatoueren van
katten om technische en praktische redenen
minder eenvoudig te realiseren is, kent het
Honden- en Kattenbesluit geen tatouage-
plicht voor katten.

Wel zal een kat die bedrijfsmatig wordt
verhandeld of in een asiel of pensioen
wordt opgenomen vergezeld moeten zijn
van een dierenpaspoort. Het entbewijs is
hierin opgenomen.

Daar aangifte van het dierenpaspoort via
de tatoueerder hier niet mogelijk is cn voor
een goede uitvoering van het Honden- en
Kattenbesluit een gecontroleerde afgifte

-ocr page 185-

noodzakelijk is, is geko/en voor een afgifte
via de dierenarts. De dierenarts kan de/e
paspoorten voor katten, die voor/ien zijn
van een geperforeerde K bestellen bij de
Stichting. Daar het hier een officieel
document betreft, waarin o.a. het
Rabiëscertificaat is opgenomen, is
vooruitbetaling
verplichi. De prijs van het
paspoort is / 5.- per stuk.
Het is de bedoeling dat het paspoort alleen
wordt afgegeven in het kader van een
enting (voor opname in een pension). De
admmistratieve handelingen zijn dan in de
prijs van de enting meegenomen.
Als de invulling van het paspoort niet (dit
dient tol hel minimum beperkt te worden)
in het kader van een (be)-handeling
geschiedt dan kan hiervoor /\'2,75 aan
administratiekosten in rekening worden
gebracht.

Folders

Folders met informatie voor eigenaren van
dieren kunnen gratis worden besteld bij hel
bureau van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde (lel.
0-30-5101 1 1).

\'Zo moet het niet\' (31)

Naar aanleiding van een binnengekomen
klacht, betreffende het overlijden van een
hondje ten gevolge van de hondenziekte,
terwijl volgens hel enlcerlificaat hel dier
was geënt, werd een nader onderzoek
ingesteld bij de kennelhouder. Hierbij
kwam vast te slaan dal de kennelhouder
zelf de entingen verrichtte.
Hij betrok de entstof van de dierenarts, per
10 doses en ontving gelijktijdig 10
entcerlificaten die reeds waren ondertekend
door de dierenarts. Hel enlcerlificaat werd
later ingevuld door de kennelhouder. De
afrekening van de entstof kwam niet op
papier, doch de kopers der honden
betaalden/■ 25, (l.w. / 15, - voorde
enting en / 10, voor de plaatselijke ver-
eniging lot bescherming van dieren). Zowel
kennelhouder als dierenarts verklaarden uil
economische motieven le hebben
gehandeld.

D(L[]l]c:m[ol

2nd Congress of the European
Association for Veterinary
Pharmacology and Toxicology

This Congress will be held in Toulouse,
France, from 13-17 September 1982,
The preliminary programma includes:

perinatal pharmacology and toxicology
of ruminants;

pharmacokinetics and iherapy of
ruminants;

pharmacology and toxicology of small
animals;

pharmacology and toxicology of horses;
- pharmacology methods and models.
Further information may be obtained from
Prof. Y. Ruckebusch. Ecole Nationale
Vétérinaire, 23 Chemin des Capelles, 31076
Toulouse, Cedex, France,
1 he following topics will be discussed:
Hygienic and Technological Problems of
Animal Husbandry (cattle, pigs, sheep and
poultry). Sanitation, hygiene of the
environment, desinfection, control of pests.
Films may also be shown. The official
languages will be English. German, Russian
and Cech.

Provisional announcements of participation
papers and films as soon as possible.
Summaries of the announced papers in
English up to maximum of 30 lines (60
types per line) are to be submitted lot the
Organizing Committee before 15 January
1982 (deadline).

Further information may be obtained from:
Organizing Committee of the 4lh
International Congress of Aniinal Hygiene.
MVDr. Ondrej Garaj, Vysoka skola
veterinärska, Komenshého 73, Cs-04181
Kosice, CSSR.
 (Persherichi H\'.V.A.)

Int. Vet. Radiology Assn - 6th
Congress

1 his congress is scheduled to be held in
Davis, California, USA from 23-27
September 1982. The programme will
include papers and communications from
alle fields of veterinary radiology.
For further informalion please apply to the
International Veterinary Radiology
Association, c o Dr. Ficus, Brockstrasse
41, 2800 Bremen 1, Fred. Rep. of Germany.

-ocr page 186-

Van het hoofdbestuur

Zoals in het Tijdschrifi voor
Diergeneeskiunde
van 1 januari 1982 reeds
is aangekondigd, heeft collega Moons per 1
februari 1982 om gezondheidsredenen zijn
functie als algemeen secretaris van de
K.N.M.v.D. beëindigd.
Het officiële afscheid zal plaatsvinden op
donderdagmiddag 4 maart 1982 in het
Dorpshuis te De Bilt. Nadere mededelingen
omtrent deze middag zullen in een volgend
nummer van het
Tijdschrifi voor
Diergeneesliunde
worden gedaan. De leden
ontvangen een persoonlijke uitnodiging.
Leden, die een bijdrage willen leveren aan
het afscheidscadeau van collega Moons.
kunnen deze bijdrage overmaken op
gironummer 51 1606 van de K.N.M.v.D.
onder vermelding van "afscheidscadeau M.
A. Moons\'.

Prof. dr. E. H.
Kampelmacher ere-voorzitter
W.A.V.F.H.

\'1 ijdens het 8e Internationale Symposium
van de World Association of Veterinary
Food Hygienists (W.A.V.F.H.). dal van .30
augustus lol en met 4 sepletnber 198! in
Dublin. Ierland, werd gehouden droeg
proL dr. E. H. Kampelmacher hel
voorzitterschap van de W.A.V.F.H. over
aan prof Grossklaus uit Berlijn. Hierop
werd prof Kampelmacher lot ere-president
van de W.A.V.E.H. benoemd.
Meer nieuws over het W.A.V.F.H.
symposium vindt u op pag. 104 van de
aflevering.

RECTIKIC ATIF.

Nederlandse Vereniging van
Dierenartsen vrouwen

In het Verslag van het niet-wetenschappelijk ge-
deelte van het jaarcongres gehouden op 2 en .3 ok-
tober 1981 in het Congrescentrum Ouwehands
Dierenpark te Rhenen
(Tijdschr. T>icr!>cnecsl<..
106. (24). 4/i. (IVSIJ) is op pag. 48 in de passage
handelende over de voordracht van ir. S. v. d.

[tLDO-mi

VVcelc over het DNA recombinant onderzoek, per
abuis een deel van een regel weggevallen.
De betreffende zin luidt correct als volgt:
De recombinant DN.A techniek berust op hel over-
brengen van een stukje
van het DNA van een
lichaamscel in een andere cel, bijv. een bacterie.

Almanak

3 maal is scheepsrecht.

4 maal is..... juist.

De VIERDF Veterinaire Studenten
Almanak.

Een traditie die enkele jaren geleden
weer werd opgenomen, heeft dil jaar
zijn voortzetting gevonden in de tol
stand koming van de vierde almanak.
Een boekwerk dat in de veterinaire
(studenten) viereld inmiddels weer een
eigen plaals neeft veroverd. Een boek
met. naar wi denken, een aantal zeer
lezenswaardige artikelen met
betrekking let een levendig thema.
Met een bloemlezing uil het veterinaire
studentenleven in 1981 en met
adressenlijst -n foto\'s van vrijwel alle
studenten.

Medio februiri zal zij verschijnen en
ook dit jaar s er voor dierenartsen
gelegenheid dil boek te bestellen. U
kunt dit nu doen door middel van
bet overmaken van / 25. op het
bankrekeningnummer: 6992101 27
t.n.v. fiscus Almanakkommissie der
t).S.K.. Crediet- en Effeclenbank
N.V.. Utrecht.

Almanakkommissie.
Laura de Jong
Johanne Rijks
Toine Cruy.sen
Klaas Peperkamp
John Pijnappel
Jan van Schaik

-ocr page 187-

Amsterdam 7-11 september 1982

Zoals reeds eerder is vermeld organiseert de
Groep Geneeskunde van het Rund op
verzoek van de World Association for
Buiatrics het 12e wereldcongres over
runderziekten. Dit congres vindt plaats van
7-11 september in het Internationaal
Congrescentrum RAI te Amsterdain. Het
wetenschappelijk programma van dit
congres is vooral gericht op de preventie
van aandoeningen van de luchtwegen, van
het maag-darmkanaal en op de preventie
van stofwisselingsziekten.
Daarnaast zal veel aandacht worden
besteed aan de bedrijfsdiergeneeskunde cn
met name aan het nut van de computer bij
bed rij fsbegeleid i ngssy stc mc n. De
heelkundige aspecten van de
rundergeneeskunde, de aandoeningen van
het centraal zenuwstelsel en de
aandoeningen van de huid van vooral uier
en lepels zijn eveneens als thema in hel
congres opgenotnen. I ijdens de
openingszilting zal in een tweetal lezingen
de toekomst van het rund als
Voedselproducerend dier worden besproken,
waarbij ook aandacht zal worden
geschonken aan de rol die de dierenarts in
West Europa ook in de toekomst op het
gebied van de rundergeneeskunde zal gaan
spelen. In deze en volgende afleveringen
van dit tijdschrift zal een overzicht gegeven
worden van hel wetenschappelijk
programma van het congres. Dil
programma omvat: "opening lectures,
introductory lectures, lectures en posters".
Gedurende het congres zullen postersessies
worden gehouden waarbij op attractieve en
overzichtelijke wijze de ideeën van de
onderzoeker en de resultaten van het
onderzoek zijn weergegeven. De
onderzoeker kan daarbij tekst en uitleg
geven en met groepen geïnteresseerde
collega\'s over zijn onderwerp discussiëren.

Xlith World Congres on
Diseases of Cattle

XII\'"

kVORLD

CONGRE$

ON

DISEASES
OF

CMTLE
IHE

NETHERL>4NDS

I HEME I:

Respiratory diseases in cattle
I uesdav 7 and Wednesday 9 September 1982

Introductory lectures:

,1. C. van Bekkum - I.elystad. the Netherlands:
Respiratory diseases in the bovine, caused by
viruses.

S. B. Mohanty - Maryland. U.S.A.:
Vaccinationprograms against IBR. PI i and
I\'asteurellae.

H. M. Pirie - Glasgow. United Kingdom:
Respiratory tract reactions in young bovine
animals and their signilicance.

G. Wellemans - Brussels. Belgium: Evaluation
d"un programme de vaccination anti - RSB.

I. 1 Etiology

E. M. Allan. I. E. Selman. A. Wiseman. H. M.
Pirie. H. A. Gibbs.
N. .1. Watt - Glasgow, t!nited
Kingdom: Acute fibrinous pneumonia and
Pasteurella species.

L. Corboz - Ziirich. Switzerland: Haemophilus
\\c}i}iiius als Erreger von Bronchopneumonie bei
Mastkälbern.

H. A. (}ibbs. 1. E. Selman. A. Wiseman. E.
Allan. H. M. Pirie. N. .1. Watt - Glasgow. United
Kingdom:
Pasteurella spp - associated
respiratory disease in immature cattle.

G. A. Oekley - Macclesfield, Cheshire. United
Kingdom: Prolonged survival of
Dietyoeauliis
viviparus
infection on pasture.

I. 2 Pathogenesis

1). G. Bryson. M. S. McNulty, G. M. Allan. P.
E. Cush, E. F. t.ogan - Belfast. United Kingdom:
E.xperimental respiratory syncytial virus
pneumonia in calves.

-ocr page 188-

J. Espinasse, M. Viso. A. Laval. CI. Le Layec.
C. Montpcllt - Maisons-Alfort-Cedex, France:
Réactivation de l\'infection par le virus de la
rhinotracheïte infectueuse bovine (IBR) à l\'aide
du 3-methyl-indole.

Th. S. G. A. M. v. d. Ingh - Utrecht, the
Netherlands: Pathological observations in
spontaneous bovine respiratory syncytial
virusinfections in calves.
C. Richardson. J. T. Done. S. Terlechi. P.
Roeder, S. .1. Duffell. C. E. Winkler. M. J.
Sharp - Weybridge Surry, United Kingdom:
Pathogenicity of BVD virus for the bovine fetus.

I. 3 Diagnosis

R. Pavlovic - Novi Sad. Yogoslavia: Respiratory
diseases in young fattening cattle (film).
J. Soissons - Le Rheu, France: Pathologie
respiratoire et contrôle sérologique dans une
unité de production de veaux de boucherie.
M. Viso, Ph. Fambert. .1. Espinasse - Maisons-
Alfort-Cedex, France: Aspiration transtrachéale
(A.T.T.): Moyen d\'étude et d\'action dans les
bronchopneumonies infectueuses en/ootiques
(B P.FE.) des bovins.

N. .). Watt. IF M. Pirie, A. M. Allan. A. Gibhs,
F.
f^etrie, F E. Sehnan, A. Wiseman - Glasgow.
United Kingdom: Ihe detection of parainfluenza
type 111 virus and respiratory syncytical virus
antigens in paraffin embedded sections of
pneumonic lung.

I. 4 Treatment

H. E. Cieilhausen - Feverkussen. Fed. Rep.
Germany: Praktische Erfahrungen mit dem
viralen Interferon-Inducer Bayferon® bei der
Prophylaxe und I herapie boviner
respiratorischer Erkrankungen.
R. A. Magonide. F. F. McManus. F. A. Davev,
.1. P. Raynaud, R. G. Breeze - Connecticut.
U.S.A.: ferramycln FA for the control of
bovine respiratory disease.
G. H. Swcnson,
.1. van Hemelrijck. .1. Steffan -
Kalamazoo. U.S..A.: Parenteral therapy of
bovine respiratory disease with Fincomycin -
Spectinomycin antibiotic coinbination.
G. Ziv - Beth Dagan, Israel: Clinical
pharmacological aspects of intratracheal
antibiotic administration in the treatment of
bovine bacterial pneumonia, (a review).

iiamaJ

Inlluence de la durée des manipulations.
A. P. K. M. I. \\an Nieuwstadt. .1. Vcrhoeff-
Lelystad. the Netherlands: Characteristics of the
epizootiology of infectious bovine rhinotrachcitis.
bovine respirator) syncytical virus infection and
parainlluenza Type 111 virus infection.
E. B. Otesile - lhadan, Nigeria: Observations on
respiratory disea.se of indoor dairy calves.
S. Prosperi, V. P. Caporale, G. Battelli. G.
Semproni. M. Martini - Bologna. Italy:
Relationship between microclimate and
respiratory diseases of calves, a survey.

I. 6 C ontrol

Z. Baczynski, .1. Zmudzinski. D. Skulmowska-

Kryszkowska - Pulawi. Poland: Respiratory

diseases in calves and their control with the aid

of passive immunization.

W. Bommeli - Bern. Switzerland: The IBR

control programme in Switzerland.

,A. Brun. Ph. Duhourget. .1. P. Soulehot - Lyon.

France: Durée d\'immunité conferee par un

vaccin inactive en adjuvant huileux de la

rhinotracheite infectueuse bovine.

K. F. Hartin - Ottawa. Canada: I he control of

respiratory disease in housed dairy calves in a

lluctuating climate.

J. Kita. ,1. Oyrzanowska. .1. Prandota. M.
Batibura - Warsaw, Poland: Trials of attenuated
IBR vaccine with aerosol immunization in calves.
C. lerpstra - Fclystad. the Netherlands:
Experiences with early vaccination of fattening
calves against IBR. BVD and PI 3 virus
infections.

.1. Vcrhoeff. A. P. K. M. I. van Nieuwstadt -
litrecht. the Netherlands: A field trial of bovine
respiratory syncytical virus vaccine.
A. Zuffa - Nitra. Czecho-Slovakia: Efficacy uf
inactivated oil-emulsion IBR-vaccine in the
protection of faille against disease and infection.
N. Zygraich - Rixcnsarl. Belgium: Vaccinalion
against respiralorv syncytical virus.

I. 5 Epidemiology

R. Dantzer. P. Mormede. .1. Soissons -
Bordeaux, France: Etude des effects biologiques
du transport et de l\'alloiement chez le veau.

-ocr page 189-

kolEMloL

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Henderikx. F. P. M.; 1981; 6081 i:)B Haelen, Schepenbank 21.
Verbeek. Mevr. M.; 1981; 2101 BM Heemstede. Van de Spiegellaan 27.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Boer. G. de; 1981; 3581 GP Utrecht. Mulderstraat 47 bis.

Dam. J. A. M. ten; 1981; 5768 HK Meyel, De Rossecker 2.

i:)artel. A. A. M. van; 1981; 1440 Livarot (Frankrijk). 19 Rue Delaplanche.

Erbart. Mej. L. A. C.; 1981; 1082 AD Amsterdam. Groot Blankenberg 60.

Haatten. B. van; 1981; 3513 BH Utrecht. Bemuurde Weerd WZ 7.

Hrisanidi-Munteanu. Mevr. J.; Roemenlë-1967; 2012 RJ Haarlem. Spaarnelaan 7.

Hrisanidi. St. G.; Roemenië-1956; 2012 RJ Haarlem. Spaarnelaan 7.

Kesteren. G. J. M. van; 1981; 3582 ZW Utrecht. l.B.B.-laan 229. Kamer 1875.

Mei. J. van der; 1981; 3572 GV Utrecht. Griftstraat 24 bis.

Nyen Twilhaar. J.; 1981; 3581 XE Utrecht, Beukstraat 43.

Schrage. A. H.; 1981; 3512 AW Utrecht. Wijde Begijnestraat 17 D.

Schrier. Mej. C. C.; 1981; 3584 AZ Utrecht. Erasmuslaan 9.

l iggclman. Mej. W. A. M.; 1981; 1111 AC Diemen. Diemerkade 54.

Veenema. Mej. J. I.; 1981; 1115 TD Duivcndrecht, Saturnus 25.

Veld, J. in \'t; 1981; 8891 GM Midsland. Terschelling, Westerdam 12.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Mej. N. A. D. Collot d\' Escury. Bisschop Hopmansstraat 36, 4758 TC Standdaardbuiten.

Arkel, H\'. van: 1962; Emmen; p.. H-D.. geass.
met A. Klarenbeek en F. W. Oostra.
Bariels, A. P. C.: 1955; Roosendaal; p., geass.
met B. J. A. M. Boschker. J. P. M. Meesters.
J. F. J. Segers en J. M. Verbocht.
Bi/ker. Dr. P. (i H.: 1970; U-1981; Maarssen.
Boer. G. de: 1981; 3581 GP Utrecht. Mulder-
straat 47 bis; tel. (030) 317057; wnd, d. (toe-
voegen als lid).

Bo.schker. H. J. .4. M.: 1973; De Schijf (post
Roosendaal); p.. H-D,. geass. met A. P. C,
Bartels. .1. P, M. Meesters. J. F. J. Segersen J,
M. Verbocht,

Dam. ./. .4. ,V/. ten: 1981; 5768 HK Meyel. De
Rossecker 2; tel. (04766) 1575 (privé). (04760)
2349 (prakt.); p.. ass. bij J. van Bcrs. H. J. E.
Boonen. M. H. C. C. Meens. W. Oldenburger
en G. A. M. Wieland (toevoegen als lid).
Dar lel. A. A. M. van; 1981; 1440 l.ivarol
(Frankrijk). 19 Rue Delaplanche; p.. ass. bij
Eeleu en Reiss (toevoegen als lid).
Dop. Mej. A. M. J. van den; 1981; 22330
Collinée (Frankrijk). Rue du Bourg Neut; tel.
(09) 33963141 13; p., ass. bij Dr. P. Schneider.
Engel. J. M. J.: 1978; 5235 BA \'s-
Hertogenbosch, Kloosterlaan 19; tel. (073)
416578; p.. geass. met H, J. Wezelenburg.

Adreswijzigingen, enz.:

175

177

IfiO
IXI

IH4

191

M)3

JOJ

198 Erhan. Mej. L.A. C.. I981; 1082 AD Amster-
dam. Groot Blankenberg 60; tel. (020)
421377; wnd. d. (toevoegen als lid).

209 Haafien. B. van; 1981; 3513 BH Utrecht. Be-
muurde Weerd WZ 7; tel. (030) 319320; wet.
medew. R.U. (F.d.D,, vkgr. Alg. Heelkunde)
(toevoegen als lid).

209 Haajien-Vis.ser. Mevr. C. C. van; 1977; 3981
JE Bunnik. Gildenring 38; tel. (03405) 7233;
d.

212 Havinga. E.; 1974; 9723 GA Groningen.
Harkstcdcrweg 35; tel. (050) 416070; p.. ass.
bij P, W, Pastoor en A. M. Weitenberg.

213 * Henderik x. F. P. M.; 1981; Haelen: tel.
(04759) 3928 (privé). (04762) 1373 (prakt.).

217 Hojsira. T. H.; 1968; 6721 BN Bennekom.
Vossenweg 2; tel. (08389) 6154 (privé).

219 Horn. /.. J. len; 1952; Arnhem; tel. (085)
425960 (privé), 528318 of 528888 (bur.).

219 Hrisanidi-Miinieami. Mevr. J.; Roemenië-
1967; 2012 RJ Haarlem. Spaarnelaan 7; tel.
(023) 291445; d. (toevoegen als lid).

219 Hrisamdi. Sl. G.; Roemenië-1956; 2012 RJ
Haarlem. Spaarnelaan 7; tel. (023) 291445; d.
(toevoegen als lid).

2261304 Kamer. M. P. M. de; 1980; Mechernich-
Obergartzem (Duitsland), Bonnerstrasse I;
tel. 2256-1783; d.

228 Kesieren. G. J. M. van; 1981; 3582 ZW

-ocr page 190-

litrechl. l.B.B.-laan 229. Kamer 1X75; lel.
(030) 512X34 (privé). (()54X.3) 131X (hur.); k.d.;
r.k. (loevoegen als lid).
228 Klare nhvck. .4..\' 1977; Kla/.ienavecn; p..

geass. met W. van Arkel en V. W. Oüstra.
233 Kramer. Mej. K. .4. P. .\\l.: 1977; 5616 AZ
Eindhoven. Anna \\an Engelandstraat I I; tel.
(040) 550991; d. (assoc. met Mej.
1. W. Plas
beëindigd).

243 Maathuis. J. h. O.: 1977; 4714 E.l Sprundel.
St. Janstraat 106; tel. (01653) 411X (privé).

244 .Meesters. J. P. M.: 1952; Roosendaal; p..
geass. met A. P.C. Bartcls. B.J. A. M. Bosch-
ker. J. E. J. Segers en J. M. Verbocht.

244 Mei../. van der: 1981; 3572 GV E\'trechl. Grift-
straat 24 bis; tel. (030) 710312; wnd. d. (toe-
voegen als lid).
248 Mulder. H\'., 1977; X19I I.J Wapenveld. Fles-
senbergerwcg 12; tel. (05206) 79679 (privé).
253 \\\\eit iHiUmar. J.: 1981; 3581 XE ftrecht.
Beukstraat 43; tel. (030) 520676; wnd. d. (toe-
voegen als lid).
J.\'i.\'\'
Oosterhol. F.: 1946; Appingcdam; tel.

(05960) 22344; r.d.
255 Oostra. F. II.: 1981; 7812 MR Emmen. Or-
vclterbrink 12; tel. (05910) 15555; p., geass.
met W\'. van .«Vrkcl cn .A. Klarcnbeek.
25V Plas. Mei. T. H\' . 1976; Dcll>ijl; p. (assoc. met

Mej. E. A. P. M. Kramer beëindigd).
270 .Schrage. .4. II.: 1981; 3512 AW Utrecht.
Wijde Bcgijnestraat 17L); tel. (030) 328203; d.
in mil. dnst. (toevoegen als lid).
270 .Schricr. .Mei. C C.: 1981; 3584 AZ Utrecht.
Erasmuslaan 9; tel. (030) 520595; wnd. d.
(loevoegen als lid).
27.;
.Segers, J. F. ./., 1981; Roosendaal; tel.
(01650) 42751 (privé). 42750 (prakt ); p..

ftLDÏL

geass. met A. P. C. Bartcls. B. J. A. M. Bosch-
kcr. J. P. M. Meesters en J. M. Verbocht.

274 306*.SIingeithergh. ./. //. H 1980; Bohicon
(Rep. pop. du Benin). B.P. 243; ass. desk.
E.A.O.

274 \'Slotboom. P. P.: 1981; 9643 J F Wildervank
(gcm. \\ ccndam). Postkadc 53; p.. ass. hij .1.
G. W. Schrör.

2HI Tiimelmaii. Mei. 1 3/..- 1981; llll AC
Diemcn. Diemerkade 54; tel. (020) 905312;
wnd. d. (toevoegen als lid).

301 Tonk. H. ./. M.: 1972; Aruba (Ncd. Antillen),
Piedra Plat I IA; d.

2H4 \\ eenema. Mei. J. /.. 19X1; 1115 I D Duiven-
drecht, Saturnus 25; tel, (020) 9X1882 (privé),
(023) 28X202 (prakt.); p.. ass. bij N. P. Kas
(toevoegen als lid).

2)35 l eid. J. in \'t: 19X1; X89I GM Midsland, Ier-
schelling, Westerdam 12; tel, (05620) 8400
(prakt,); p,, ass, bij W . dc Haan (loevoegen
als lid).

2H6 l erhocht. J. M.: 1975; Nispen; p., geass, met
A. P. C. Bartels. B. J. A. M. Boschkcr. J. P.
M. Meesters cn J. E. J. Scgcrs.

2W \\ os-Muas. Mevr. .M. G.: 1955; Bilthoven; lel.
(030) 784704; d.

291 \\ ugt. Dr. F. van: 1973; U-1977; 8242 GR
l.elvstad. Punter 49-76; tel. (03200) 43035
(privé). (OIO) 153911 (bur.).

293 W eitenherg. .4. M.: 1974; 9901 AA Appingc-
dam, Snelgersmaslraat 11; tel, (05960) 28282;
p., geass. met P. W. Pastoor.
n ezclenburg. II. ./.: 1972;\'s-Hcrtogcnbosch;
p.. H-D.. geass. met .1. M. .1. Engel.

29K *l\\olvekamp. U. 77). C.. 1970; 3581 Jll
Utrecht, Oudwijkcrveldstraat 47; tel. (030)
522329 (privé), 531265 (bur,).

Overleden;

C. H. Schieven tc l.aag-Kcppcl op 27 december 1981
Benoemd als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:
(i. .1. M. van Kesteren tc Utrecht pcr 9 november 1981
Promotie:

P. (i. H. Bijker te Maarssen op 10 december 1981
Jubilea:

J. E. dc Haas te Zaarnslag

H. van Svvaay tc l imaru (Nieuw Zeeland)

Mevr. (i. M. Hardcman-Kommer te .Assen

J. P. de Boer tc Eecrsum

Dr. R. G. Dijkstra tc Leeuwarden

G. Roorda te Zuidhorn

K. Clav te Ciouda

O. R. Wichcrs te Zuidvvolde
(alwczig) 25 jaar op 6 lebruari 1982
(aanwezig) 25 jaar op 6 lebruari 19X2
(alwczig) 25 jaar op 7 lebruari 19X2
(afwezig) 35 jaar op IX februari 1982
(afwezig) 25 jaar op 21 februari 19X2
(aanwezig) 30 jaar op 22 februari 1982
(aanwezig) 30 jaar op 23 februari 19X2
(afwezig) 30 jaar op 28 februari 1982

-ocr page 191-

ÉISl®

Enkele epidemiologische aspecten van
Salmonellose bij mestkalveren in Nederland

Sonw Epiüemiological Fcatun\'s of Scilmoncllosis in Veal C alve.s
in ilic Seiherlunds

F. G. van Zijderveld\'. J. F. Frik- en A. M, van Zijderveld-van
Bemmei-

SAMFN VA 11 INCl. Salmonellose hij mestkalveren in Seiierlanil wordt veroorzaakt door S. dublin
en S. typhimurium. Midtiresistente stammen spelen hierbij een belangrijke rol. S. typhimurium-
stammen. geïsoleerd uit gestorven mestkalveren. behoren tot een beperkt aantal jaagtypen (vnl. V 200.
\\ 201.
.V 19.1 .V ORS).

Om de herkomst van deze salmonellae na te gaan werden jaeeesmonsters genomen van kalveren op
markten, uit vrachtwagens en binnen 24 iiiir na aankomst van kalveren op mestkaiverhedrijven en
vervolgens onderzocht op de aanwezigheid van sahnotwUae.

lil J.fi der individuele jaeeesmonsters van 114.1 kalveren op 7 mestkalverbedrijven (1976-1978)
werden salmonellae geïsoleerd
(47.5\') s. typhimurium, 20\'i S. dublin en 32..1<"( overige .serotypen). Op
deze bedrijven wenlcn geen klinische verschijnselen tengevolge van
S. t\\phimurium en de overige
serotvpen waargenomen, wel incidentele gevallen tengevolge van
S. dublin. De geïsoleerde jaagtypen
van
S. typhimurium d 650. 1 7 260 en II 505) hebben kennelijk geen of een zeer geringe pathogene
betekenis voor het kalj.

Gedurende de periode oktober 1977-novemher 1978 werd hij bijna 6\'i van 1880 kalveren op markten
salmonellae aangetoond (50<",
.S. typhimurium, 17\' , S. dublin en .ï.?\'\', overige serotypen). Ruim een
kwart van de geïsoleerde
S. i\\i;i\\\\[mw\\um-stammen behoorde tot pathogene jaagtypen (\\ 201. XORS)
l it ruim JO\'i van 8.1 vrachtwagens werden salmonellae geïsoleerd.

Ij- wordl geconcludeerd, dat markten en vrachtwagens een belangrijke rol spelen in de epidemiologie
van salmonellose bij mestkalveren.

Persisterende bedrijfsinjecties op mestkalverbedrijven komen echter ook voor. Er wordt ingegaan op de
mogelijke infectiewegen, waarhij het kalf zelf als belangrijkste infectiehron wordl beschouwd.
\\ader epidemiologisch onderzoek is gaande, teneinde maatregelen te kunnen aangeven, die moeten
lelden lot een afname van de salmonello.se-prohlemaliek bij mestkalveren in \\ederland.

Sl MMAIO\'. In the Setherlands. salmonellosis in veal calves is caused hy S. dublin and S. typhi-
murium.
Strains showing nndliple drug resistance are imponam jaciors in these cases. Strains oj
S. tvphimurium isolated jrom dead veal-calves are conjined lo a small number of phage types (mainly
\\ 200. \\ 201. \\ 19.1. .\\ ()RS).

lo irat e the Salmonella organisms lo their origin, jaecal samples were collected jrom one week old
calves in markets, in lorries and within 24 hours alter their arrival on veal-calf units, and subsequently
esamined lor the presence of Salmonella.

Salmonella (47.5 per cent ofS. typhimurium. 20 per cent of S. dublin and .12.5 per cent oj other sero-
types) was isolated from .1.5 per cent ofthe individual taecal samples of 1,14.1 calves on seven veal-
call larms (1976-1978). Clinical symptoms caused hy
S. [.spWununum and the other serotypes were not
observed on these larms. whereas there were individual cases due to
S. dublin. The phage types of
S. t\\ phimui ium isolated (I 650. I I 260 and II 505) idiviously had little ij any paihogenic significance
in calves.

During the perioil jrom October 1977 to Sovemher 1978. .Salmonella was isolated from nearly 6 per
cent of 1.880 calves in the markets
fS, typhimurium 50 per cent. S. dublin 17 per cent a nil other sero-

Lr

\'III of the strains oj S. typhimurium isolated i

iifihepathoge

fit) Uell,

.1.1 p,

phage types (.\\ 201. \\ ORS).
Salmonella was is,dated from

\'III oj eighty-three to

ell .

.10 pi

Drs. H. (1. \\an Zijderveld: Centraal Diergeneeskundig Instituut, Prol. Poelslaan 35.3028 FP Rotterdam,
voorheen Vakgroep Bacteriologie.

Prol. dr. .1. F. Frik en A. M. van Zijderveld-\\an Bemmel: Vakgroep Bacteriologie. Faculteit voor
Diergeneeskunde. Biltstraat 172. 3572 BP Ftrecht.

-ocr page 192-

h is Kiiicliui,;/ i/uii OKirlsCIs ami Ionics an- iniponani luciors in the cpiilcniiologv of sahnoncH.
veal calves. However, there also are persisieni inlccnon^ in veal-calliinnv Possible rcnncs of init
,n which Ihc veal call /\\ rcganle.l as the mos, iniporiani source ol inlecnon. are <hs, ussej.
More (Iciailcl cpuleniiologu al studies are in progress to make it possible to suvvcst nicasures b v which
ihe incidence ot salmonellosis in the \\eihcrhmds nun be reduce,I.

■non.

IM.1 IDlNCi

Bedrijfsproblemen tengevolge \\an Sal-
monellose w orden op Nederlandse mest-
kalverbedrij\\en uitsluitend veroorzaakt
door
Salmonella cluhiln en Salmonella
ivphimtihum.
De schade, veroorzaakt
door o.a. sterfte, groeivertraging en be-
handelingskosten, is aanzienlijk.
E.xacte landelijke gegevens over het aan-
tal salmonellose-gevallen bij mestkalve-
ren ontbreken echter. Door de Ciezond-
heidsdienst voor Dieren in Gelderland
zijn over de periode 1970-1980 jaarover-
zichten samengesteld van het aantal
salmonella-isolaties uit gestorven mest-
kalveren in relatie tot het aantal verrichte
secties op mestkaheren (12. 13). Aange-
zien in de provincie Gelderland ongeveer
de helft van het totale aantal mestkalve-
ren in Nederland is gehuisvest, kunnen
deze gegevens als representatief voor de
Nederlandse situatie worden beschouwd.
Het aantal secties per jaar is in bovenge-
noemde periode ruim vertienvoudigd (in
1979 ca. 1600 secties), terwijl het aantal
bacteriologisch vastgestelde gevallen van
Salmonellose vanaf 1973 schommelt tus-
sen
20\'c en 32% \\an het totale aantal
secties per jaar. De verhoudmg tussen
S.
cluhiln
en S. lypliiniurium wisselt nogal
per jaar; in 1974 was er een duidelijk
overwicht \\an het aantal .V.
/r/)/;//H(//\'/;//)(-ge\\allen (12). terwijl daar-
entegen in 1976 en 1977
S. cluhiln het
dotniiierendc scrotvpc bleek te zijn; in
1978 cn 1979 werd een klein verschil ten
gunste
\\an S. cluhiln geconstateerd (13).
Beide serotv pen \\ crtonen reeds vele jaren
een multiresislentic ten opzichte \\an an-
tibacteriële middelen (11. 12. 24); van .S\'.
tvphimurium zijn met name de faagtv pen
X 193 en X 201 multiresistent alsrnede
stammen behorende tot de serzatiicl-
grocp X ORS.

label i. ()\\ci/
dm>i dc (,c/otKl

L-hl \\an hcl ;
icidsdicnsl

mal I

allcn van salmonc
cn in (icldcrland

.scbimcslo
19-S en dc

1 mcslk.ilv
■deling na

■n.gcdiagn
seroivpc.

aantal scclics

salm

oncllosc

S. ihihlin

.V. ivphim

urium

1 1

171

]5(s

In de tabellen 1 en 2 zijn de gegevens van
dc Gezondheidsdienst voor f^ieren in
Gelderland over het jaar van het onder-
zoek van dit artikel (1978) vermeld.
Opvallend is dat slechts een beperkt aan-
tal (multiresistente) faagtvpen (X 201, X
ORS. X 200 en I 650) van .S.
typhimu-
rium
bij gestorven mestkalveren werd
gevonden. Mogelijk hebben andere faag-
tvpen geen pathogene betekenis voor het
kalf of ontbreken ze, omdat ze therapeu-
tisch gemakkelijker te benaderen zijn
vanwege een gunstiger resistentiepa-
troon.

Om te weten hoe deze infecties tot stand
komen is het ten zeerste gewenst over
meer informatie te kunnen beschikken
met betrekking tot zowel het salmonella-
besmettingspercentage van op mestkal-
verbedrijven aangevoerde \'nuchtere\' kal-
veren als met betrekking tot de factoren
die bijdragen tot een salmonella-
besmetting van kaheren in de periode
tussen het verlaten van het fokbedrijf en
de aankomst op het mestkalverbedrijf.
Het doel \\an dit onderzoek is meer in-
zicht te verkrijgen in de epidemiologie
\\an salmoncllose bij mestkalveren en wel
door middel \\an bacteriologisch faeces-
onderzoek bij kaheren op markten, in
transportmiddelen en op mestkalverbe-
d rijven.

MA I I KIAAI. [ N MHniODl \\

Motis

In dc

ernenn

enodc

dcccmbcr 1976 Uil april I97i<ucrden
erdceld over 7 koppels) binnen 24

I 143 kahci . ........ ..........................

uur na aankomsi op dc bedrijven bemonslerd. De
individuele, reciaal genomen laecesmimslcrs van
ca. II) gram werden onder/ochl op dc aanwezigheid
van salmonellae. De kalveren waren atkomslig van
marklcn (.569) cn verzamelplaatsen (.574). De kalve-
ren werden gedurende de volgende 6 weken weke-
lijks bemonsterd.

In de periode oktober 1977 tot november 1978 wer-

-ocr page 193-

den laeeesmonsters van nuchtere kalveren ver/a-
meld op 6 veemarkten, te weten Doetinchem. \'s-
Hertogenbosch. Leeuwarden. Leiden. LUrecht en
Zwolle; iedere markt werd 9 ol 10 maal bc/ocht met
tussentijden van minimaal één maand. In het alge-
meen werd volstaan met het verzamelen van alle
verse lacccs. aanwezig in bet stro ol op de grond v an
het kalvergedeelte van de markten. Vijl van derge-
lijke aparte monsters werden tot één verzaTTiclmon-
ster in een plastic zak bijeengebracht ter vereenv ou-
diging van de verdere verwerking, In totaal werden
L-rzamelrnonsters op de aanwe-
;llae onderzocht,
chtwagcns op markten direct
oer van kalveren bemonsterd;
rachtwagen alle verse laeces in
crzameld. In totaal werden X.t
msterd.

Bacieriologisch onderzoek

Aan elk verzamclmonster van 1
vrachtwagens) werd 1.50 ml ste
seerd water toegevoegd. Na hom
totale, hallvlocibare inhoud van
ccn Haciui van 200 ml gebracht.
Deze riacon werd vervolgens geccntrilugeerd
(25
min. bij 2500 g). Van het sediment werd ca. 10gram
overgebracht in zowel 100 ml tetrathionaatbouillon
als in 100 ml selcnietbriljantgrocnbouillon. Deze
ophopingsvloeistolTcn werden na 20-24 uur incuba-
tie bij respectievelijk 4.1° Ccn .17° C uitgestreken op
briljantgroenlenolroodagarplaten; deze media wer-
den daarna 18-24 uur bebroed bij ,17° C.
Bij het onderzoek van dc individuele faecesmon-
sters (bedrijven) werd alleen gebruik gemaakt van
selenictbriliantgrocnbouillon als ophopingsv loci-
stol.

.164 van dergelijke v
/ighcid van salmont
levens werden vra
vóór ol na het verv
hierbij werden per vt
één plastic zak
vrachtwagens be

emi

eces ( marKten cn
iel gedemincrali-
gcnisatie weid de
■Ikc plastic zak in

I ahcl 2. X cidclinu naar laagtvpc
stammen ( 13),

I97X uit gestorven mestkaheren geisoleetde .V. ivphimi

lago-lermcnuitie

1 aantal

perccntagc van hel totaal

tv pc

stammen

aantal geïsoleerde

S. l\\phinuirium-s\\ümnKn

,\\ 201

77

45.0

X ORS\'

41

24.0

1 65(1

9

5.1

X 200

X

4.7

1 ORS

4

2..1

11 504

4

XX os

4

1 61

4

II 5(L5

1

LX

XX ORS

.1

X 690

.1

overige

1 1

6.4

\' X ORS: atypi:

sch reagerende stammt

.■n. d

ie behoren tot biotype .X en wel reacties vertonen met één of

meerdere lagei

i; indien ze Irequenter i

iptre

■den en het laagpatroim reproduceerbaar is. krijgt ccn dergelijk

laagpatroon ei

nieuwe ivpc-aanduii

.ling.

Hiertoe behoren in deze tabel ook de tvpen X 19.1 cn x"204.

die mogelijk u

il Ljigcland alkomstig

zij n

(IX).

Van ccn van salmonella verdachte cultuur werden
ma,\\imaal X koloniën per plaat ovcrgecnt op een
nieuwe briljantgroenlenolroodagarplaat en nadien
onderzocht met polyvalent agglutinerend
Salmonella-O antiserum en groepsspecilieke anti-
sera (Rijksinstituut voorde Volksgezondheid), In-
dien er geen duidelijke agglutinatie optrad, weid
van elke in aanmerking komende kolonie op grond
van biochemische eigenschappen nagegaan ol er

-\\V-

steeds enkele kolo-
hct Rilksinstituut
zonden. Alle .V.
daar tevens gety-
ntwikkeldefaagty-

en laagly-
s hiervan

ings-
2.1)

die zou \'
De gcvoeligheidsbt
saimo nella-stammcn
cIc middelen werd
m

nlorma

oortvk;
paling
ten opz
Ilgens de

toch sprake kon zijn van een Salnutnflla-
(triplc-sugar-iron-agar. ureum-cn lysinedcca
lase-medium).

Van elk positiel nionster werde
niën voor nadere typering na:
voor de Volksgezondheid
iviiluimiriimi-sliimmcn werde
peerd volgens hel in Nederland
permgssysteem (4).
Hoewel v oor .V.
iluhiin een biotype
peringssysteem is beschreven (22
algczien in verband met de te ver

achten geringe

leien uit deze typering,
van de geïsoleerde
zichtc van antibacteri-
igardillusicmcthode
uitgevoerd op diagnostic sensitivity-test agarplaten
(DSL)i, Lr werd hierbij gebruik gemaakt van ta-
bletten (Neosensitahs-) met respectievelijk ampicil-
line (A). tetracycline ( Lc). chlooramlcnicol (C).
slrcptomycinc(S). kanamycine (K ). neomycine (N ).
suKonamidc (Su). trimethoprim (Ir),
trimclhoprim-sullonamide combinatie ( I rS). polv -
my.xinc (P) en eelalosporine (Cel). De furazolidone
(K)-dises waren van een ander labrikaal (Oxoid Lr
100).

diagnostic sensitivity test agar ((),\\
neoscnsitabs ( 1< osco)

>id)

-ocr page 194-

label Oxci/ichi \\an hct aaiilal salnioiiclla-positicvc lacccsnionstcrs \\an kaKcrcn. iiuli\\iduccl bc-
miinstcrd binnen 24 uiir na aankomst op mcsikaKcibedrijven cn dc onderverdeling naar scrotvpc.

lotaal

aantal

aantal

aaiUal

aantal

aantal

positieve

.V. t/iihlin

.V. n phiniui itiii!

overige

kalveren

monsters

scrot v pen

1 14.1

40

X

19

1.1

(0.7\', 1

(1.7\', 1

(l.l\',l

bcsmcttingspcrccnlagc pcr koppel varieerde van (1-7.^

label 4. Overzicht van het aantal salmonella-positieve marklmonvtcrs (vcr/amclmonstcrs) cn dc onder-
verdeling naar scrotvpe.

markt

totaal

pt)siticl

positief

totaal

aantal

aantal

aantal

aantal

via \'1 B

via SB\'

aantal

.V t/iihlin

.V. ivphi-

overige

monsters

positieve

nuiniint

scrotv pen

monsters\'

1

42

9

9

1.1

1

X

4

11

64

IX

IX

2.1

6

14

7

III

6.1

16

14

T)

10

1 1

l\\

74

1.1

12

14

1

5

9

\\

6.1

9

1 ■>

|7

7

7

.1

\\ 1

5X

16

12

IX

T

14

,1

totaal

.364

XI

77

107

19

5X

.17

(22..1\'-,)

(21.2\'V)

(29.4\',)

(5.2\'-,)

115.9\',)

( 10.2\',)

tctrathioiraat bouillon

scle niet briljantgrocnbouil Ion

zeven maal werden 2 scrtitvpcn uit ccn nmnstcr gclsolccrtl

l abel 5. Overzicht van hct aantal salmonclla-posiiicvc v rachtwagcnnuinstcrs cn dc (Hidervcrdcling naar
scrotv pc.

totaal positief posilicl

aantal v ia I K v ia SU

monsters

aantal
overige
SCI ol V pen

aantal
.S. iliihlin

aanuil
S. tvjihi-
niunutn

tiUaal
aa nlal
positieve
monsters\'

15

ds.i\',)

26

IS

(21.7\',)

IS

(21.7\',)

16\' , I

I 10.X\', I

drie maal werden 2 scroivpcn uil ccn nuinslcr geïsoleerd

label 6. \\\'erdcling van resp, op bcdiijvcn. t>p markten cn uit vrachtwagens geïsoleerde salmonclla-
siammcn naar scrolvpc. uitgedrukt in percentages van hct totaal aantal geïsoleerde stammen.

mcstkalvcrbcdri|vcn

V rachtwaucns

markten

.V ivp/iiiiniiiiiiii
.V. iliihliii
overige scroivpcn

51.7
.11.0
n.:

50.9
16.7
12 5

47.5
20.0
.^2.5

totaal aantal
licïsolcerdc stammen

29

I 14

40

-ocr page 195-

label 7. \\ci<k-liri{; \\an resp. op bcilrijvL-n. op inarktcn cii uit \\ rachtw agL-ns geïsoleerde Saliitoiwlla
M/\'/ƒ//^///r/^//"-^lalll^len naar taagt\\ pe. uilgetlrukl in pcreentages \\an het lotaal aantal geïstileerde .V. Ivphi-

.V. iiplii/nuriuiii
UiLL\'.i-lernienUiiicl
1 \\ pe

mesikahcibedrijxeii

markten

\\ lac hl wage lis

\\ :i)i

20."

.\\ OKS

.S.2

6..1

1 (i.SO

21.1

.11.0

(.2..S

\\ 1 2(1(1

7.1.7

12.1

12..S

11

(1..1

oxence laagl\\pen

24.1

12..S

lolaal aantal
eelso!cen.le

S. 1 v/>hfniui inin-sUi mnien

14

SS

1(1

één Min dc drie stammen behoorilc tot het in I47s geïntroduceerde laagt>pc \\-2(14. dat mogelijk uit
I ngeland .ilkomslig is ( I.S),

label H. (ie\\ocligheidspatroon ten op/ichie \\an antibactcrielc middelen \\an dc uit markt-cn \\racht-
uagciinionstei s gcïsolceide
S. t/uhlin- en S. i viJliinufriuiii-sliimmcn.

serol> pc
en

al komst

aantal

\\

1 c

(

aniibactei
S K

iele
\\

mitUlelcn
Su 1 r

1 rS

1\'

Cel

1

.V. (Jiihliii

marktmonsters

19

ge\\ oclig

47"

.17

.12

(1

16

.17

16

100

100

100

X4

42

inlei niediaii

0

.S

II

16

21

.S

.S

0

0

0

1 1

1 1

onge\\ oeliü

si

.SS

6S

,S4

6.1

5X

74

0

(1

(1

5

47

>racht«a(;cii

monsters

4

ge\\oelig

.1.1

11

67

1 1

.1.1

67

1 1

100

100

100

67

7S

inici mediaii

0

11

1)

1)

1 1

0

1)

0

0

0

1 1

1 1

onge\\ oelie

7.S

.11

,S4

56

.1.1

,S4

1)

0

0

s s

1 1

.V. ivf\'liliiiiiniiiii

niarktnionsters

.S.S

ge\\ oelie

"4

4.1

(i2

10

4S

.i.s

11)11

10(1

10(1

7s

inleriiiediair

(1

12

4

41

24

1

14

0

0

0

14

14

onge\\ oelig

26

45

24

44

24

24

52

0

0

0

.1

4

xrachlHagcii-

iiionsti\'rs

16

ee\\ oclig

SS

69

S 1

2.S

64

SS

5(i

11)11

10(1

IIKI

100

44

miei niediair

0

6

l(i

44

1.1

0

14

0

0

0

0

6

oiiue\\ oelig

1.1

2S

I 1

.11

19

1.1

25

0

(1

0

(1

(1

\\ooi \\ei klailrig /ie materiaal eii melhoden
pereeiilage \\an hel totaal .laiilal slanimen

Rcsi I rAi i;\\

De resultaten \\ an het uitge\\oertde onder-
zoek zijn weergegeven in de tabellen 3
t m X. \'

Op de in dit onderzoek betrokken 7 be-
drijven werd vastgesteld dat gemiddeld
3,5% \\an het aantal \'nuchtere" kalveren
bij aankomst op mestkaherbedrijven
salmonellae met zich meebrengt. In bijn;.
de helft \\ an het aantal positieve monsters
werd .V.
lyphinturiiiin aangetoond en in
2iV\'( S. i/uhlln (tabellen 3 en 6).
Van de geïsoleerde
S. (/(//\'//«-stammen
bleek de helft multiresistent te zijn.
[.)e geïsoleerde faagtvpen van
S. lyphi-
miiriiini
(tabel 7) respectievelijk I 650. VI

-ocr page 196-

260 en II 505 behoren niel lot de typen,
die meestal vvorden aangetroffen bij ge-
storven mestkaheren (tabel 2) en ver-
loonden ccn gunstiger resislenliepa-
iroon.

Op alle bedrijven werden bij de dieren
met positiev e faeces met betrekking tol ,V.
lyphimurium en de overige serolypcn
geen klinische veischijnselcn van
Salmo-
nellose vv a a r ge n o m e n.
Op bedrijven, waar
S. ^/»/)///;-stammen
werden geïntroduceerd, werden met uil-
zondering van een gering aantal dieren,
geen klinische problemen tengevolge van
Salmonellose waargenomen.
Slechts op één bedrijf deed zich een v rij
mild verlopende
S. (/(//)/;n-uilbraak v oor
en wel ca. 4 weken na aankomst van de
kalveren. De verantwoordelijke, mullire-
sistenle
S. duhlin-mam. die zich snel door
de koppel verspreidde, werd daarentegen
gedurende de eerste drie weken niel in de
faeces aangetroffen. Wel werd bij twee
dieren een gevoelige 5.
ciuhlin bij aan-
komst aangetoond.

Vrij snel (binnen 1 week) na het optreden
van de eerste positieve faecesmonsters
met het multiresistentic type traden klini-
sche verschijnselen op. Dit onhygiënische
bedrijf had bij vorige koppels herhaalde-
lijk met
S. (/i//)///)-problemen te kampen.

Op alle bedrijven met uitzondering van
het bovenstaande was het bacteriologisch
faecesonderzock van de kalveren in hct
verloop van 1-.^ weken na aankomst ne-
gatief. (iedurende deze termijn is een ver-
spreiding van alle scrotypen naar bij aan-
komst negatieve dieren wel
waargenomen; deze scrotv pen gav cn ech-
ter nooit aanleiding tot klinische ver-
schijnselen. uitgezonderd enkele inciden-
tele
S. (/(//)//«-gcvallen.
Op markten werd aangetoond dal hct
besmetlingspercenlage van nuchtere kal-
veren aanzienlijk is (tabel 4); pcr markt
kan dit percentage variëren (gemiddeld
29.4% van de vcrzamelmonstcrs positief
met een spreiding van 19-4()\'^r)- ln het
gunstigste geval (dat wil zeggen één ver-
zamelmonster v an 5 individuele monsters
positief tengevolge van één positief kalf)
zal een besmettingspercentage van het
aantal vcrzamelmonstcrs van 29.4\'f
terug te voeren zijn op cen besmettings-
percentage van kalveren van
5.9%. In het
algemeen vvaren de geïsoleerde scrotypen
en dc diverse .V.
lyphimurium-i\'a-dgiypcn
gelijkmatig verdeeld over de verschil-
lende markten, hoewel uitschieters in
gunstige en ongunstige zin aanwezig
waren.

Ruim de helft van de Salmonc/la-
stammen is als .S\'. ivphiimtrium getypeerd
en I7(( als .V.
duhiin (tabel 6). Bij beide
serotvpen werden multiresistente stam-
men aangetoond (tabel 8). Ruim een
kwart van de geïsoleerde
S.
M7)////;;;//7»/?;-stammen behoort tot de
multiresistente laagtypen (X 201. X
ORS). De overige stammen behoren
voornamelijk tot de faagtvpen 1 650. VI
260 en II 505.

Van de 8.^ bemonsterde vrachtwagens
werden er 26 positief bevonden op de
aanwezigheid van salmonellae (tabel 6).
Ongeveer een derde deel van de geïso-
leerde stammen blijkt
S. duhhn te zijn en
ruim de helft wordt gevormd door
S.
/i7)/)/7)»/r///;?;-stammen. Ook in de vracht-
wagens werden multiresistente
S. duhhn-
stammcn aangetoond. Slechts éénmaal
werd ccn multiresistente .V.
lyphiuturiuui
geïsideerd (,X ORS). I)c overige S. lyphi-
Diurium-sl-dmmcn
behoren v oornamelijk
tot de faagtvpen I 650 cn VI 260. hetgeen
hct gunstige resistentiepatroon van .S".
iv/diimurium. zoals vermeld in tabel 8.
verklaart.

Disc t SSII

Idn .SalmiDudla-\'infccUc per os is mede
gezien experimentele bevindingen (8. 9)
de meest waai schijnlijkcinlcctieweg. Fae-
ces zijn als belangrijkste infecticbron tc
beschouwen; bij klinisch zieke dieren
kunnen tevens urine cn speeksel besmet
zijn met salmonellae ( 16. 19).
Uit de resultaten van ons onderzoek op
bedrijven en uit de gegevens van de (
jc-
/ondheidsdienst voor Dieren in Cielder-
land (tabel 2) is af te leiden, dat slechts
een beperkt aantal faagtvpen van .V.
ly-
phimurium
v oor het kalf een pathogene
betekenis heeft. Op de 7 bedrijven uit dit
onderzoek zijn geen salmonellose-
problemen tengevolge van
S. typhimu-
rium
waargenomen, terwijl 1.7\'( van de
kalveren .V.
lypiiimurium (faagtvpen VI

-ocr page 197-

260. I 650 en 11 505) met /ich meebracht.
Mede ge/ien eigen \\roegere bevindingen
van een .V. iy/>hli>iuriuni faagt\\\'pc X 201-
intbraak na introduktie met aangekochte
kalveren kan geconcludeerd worden, dat
de jaagtypen ï 650. VI 260 en 11 505 niet
of veel minder v irulent vor het kalf zijn
dan de faagtypen X 200. X 201 en be-
paalde stammen uit de verzamelgroep X
ORS. Sinds 1979-1980 speelt bij klinische
infecties het faagtype X 19.3 de belang-
rijkste rol (13. eigen waarneming).
Het is denkbaar, dat de gev allen v an type
I 650 en II 505 vermeld in tabel 2 mogelijk
toe te schrijven /ijn aan andere oor/aken
dan salmonellose.

In die gevallen waar .S\'. tluhiin (8 kalve-
ren) bij aankomst werd gevonden, traden
in 4 gevallen klinische problemen op. Het
betrof hier /owel multiresistente als ge-
voelige stammen. Bedrijfsproblemen tra-
den echter niet op, deels omdat een aantal
van deze dieren kort na aankomst is ge-
storven. Waarschijnlijk speelt het feit.
dat het slechts een enkel dier uit het kop-
pel betrof, ook een rol.
Nader onderzoek zal moeten worden uit-
gevoerd naar de factoren op het mestkal-
verbedrijf. die na introduktie van sal-
monellae in een koppel een rol spelen bij
het ontstaan van een bedrijfsproblecm.
Huisvcstings- en verzorgingsaspecten (7.
10, 15) en het nutritief of preventief toe-
dienen van antibiotica ( I) worden hierbij
genoemd.

Gezien de spreiding van de niet patho-
gene typen door de koppels kalveren uit
dit onderzoek, is dc mogelijkheid tol on-
derling contact van kalveren op mestkal-
verbedrijven groot, ondanks dc individu-
ele huisvesting in bo.xen. De
Salmonella
(/»/)//7;-uitbraak op één van dc bedrijven
wordt door ons beschouwd als cen persis-
terende bedrijlsinfectic. Bij vroegere
waarnemingen werd cen dergelijk geval
van
S. lyphinnii iiim laagtype X 201 v ast-
gesteld.

Hoe vaak dergelijke persisterende be-
drijfsinfecties vóórkomen, is onbekend.
Als indicatie kunnen dc bevindingen van
Roseboom en Michielsen (17) dienen; zij
stelden tijdens een in 1976 gehouden en-
quête op 35 bedrijven met
S. diihlin-
problemen vast. dat zich op 12 van deze
35 bedrijven in de voorlaatste koppels
ook problemen met .S\'.
duhlin hadden
voorgedaan (8 van deze 12 bedrijven had-
den een zogenaamd all-in all-out systeem
per afdeling).

Aan tussenhandel, markten, verzamel-
plaatsen en transportmiddelen w ordt een
belangrijke rol toebedacht in de totstand-
koming van het besmettingspercentage
van de kalveren bij aankomst op het uit-
eindelijke bedrijf van bestemming (14.
20). Bijna van de door ons onder-
zochte kalveren op markten was positief
op salmonellae. De verhouding tussen
S.
duhlin
en pathogene S. typhimuriuni-
stammen (X 201. X ORS) geïsoleerd op
markten is in overeenstemming met de
S.
duhlin/S. typhimurium
verhouding,
zoals in dezelfde periode is gediagnosti-
seerd bij gestorven mestkalveren in Gel-
derland. Zowel multiresistente S.
duhlin-
als .V. ty/>hinu<rium-stammcn (faagtype
X 201. X ORS) werden door ons bij kal-
veren aangetoond (.V.
duhlin: . multi-
resistent.
S. typhinmrium: 24% multire-
sistent).

Gezien enerzijds het door ons vastge-
stelde besmettingspcrcentagc en de aan-
getoonde multiresistente stammen en an-
derzijds het intensieve onderlinge contact
van kalveren op markten kan worden
geconcludeerd dat deze markten in Ne-
derland een belangrijke rol spelen in dc
epidemiologie v an salmonellose bij mest-
kalveren.

Aangenomen mag worden dat deze op
markten positief bevonden kalveren mi-
nimaal 4 uur en waarschijnlijk nog langer
voor de monstername geïnfecteerd zijn.
gezien bev indingen bij experimenten met
betrekking tot de minimale passagetijd
van oraal opgenomen salmonellae (5).
Hoe dit besmettingspcrcentagc op mark-
ten tot stand komt. is slechts te raden; de
rol v an het fokbedrijf hierin zal nog wor-
den toegelicht. In hoeverre salmonellae
persisteren bij handelaren, op verzamel-
plaatsen cn op markten is onbekend.
De resultaten van het onderzoek van
v rachtwagenmonsters zijn moeilijk te in-
terpreteren omdat slechts een klein aan-
tal van de aanwezige v rachtwagcns is be-
monsterd. Ruim 30^^ van deze
veewagens was positief, waarmee aangc-

-ocr page 198-

toond is dat ze in eii< ge\\al een belang-
rijice rol bij de verspreiding van salmonel-
lae kunnen spelen.

In figuur 1 worden schematisch de moge-
lijkheden aangegeven, waarop salmonel-
lae het mestkalverbedrijf kunnen berei-
ken.

Uitgangspunt bij figuur 1 is het feit dat
het kalf zelf of het \\olwassen rund als
infectiebron optreedt. .S\'.
duhUn is im-
mers een serotv pe dat voornamelijk v óór-
komt bij het rund; bij andere diersoorten
cn de mens worden slechts incidenteel
S.
(/(//5///;-infectics vastgesteld. \'levens
komen de pathogene faagtypen van 5\'.
ivphinmrium (X 200. X 20L X 193) vrij-
wel niet voor bij dc mens en andere dier-
soorten (6). De ov erige niet of minder pa-
thogene faagtypen (met name 1650.11 505
en VI 260) komen in grote mate voor bij
o.a. hel varken cn de mens. 1 en aanzien
van deze faagtypen kunnen de infectie-
bronnen. van waaruit de kalveren op
markten en verzamelplaatsen bereikt
worden, velerlei zijn.
De eventuele rol van kunstmelk in de
epidemiologie van
Salmonellose bij het
mestkalf wordt op grond v an bacteriolo-
gisch onderzoek van deze kunstmelk als
uitgesloten beschouwd (2).
Het is aannemelijk, dat ook stammen v an
het fokbedrijf direct of indirect het mest-
kalverbedrijf zullen bereiken. Dat het
fokbedrijl echter een bron van grote be-
tekenis zal zijn. is gezien de huidige situ-
atie niet waarschijnlijk. .S".
diihlin-
stammen. die geïsoleerd worden uit
klinisch zieke of gestorven mestkalv eren
zijn veelal multiresistent, terwijl de S.
Ji//\'///;-stammen van fokbedrijven in het
algemeen een zeer gunstig resistentiepa-
troon vertonen.

Bovendien is er dc laatste jaren een toe-
name van het aantal (/(//\'//«-infecties
bij mestkalveren te constateren, terwijl
het aantal .V. i/«/i///7-infecties onder fok-
kalveren sterk is verminderd tengevolge
van de afname van het aantal
S. duhlin-
dragers bij volwassen runderen. S. lyp/ii-
nmriuni
is op fokbedrijv en niet of nauwe-
lijks van betekenis, evenals overige
serotypen. Besmettingspercentages van
geïmporteerde kalveren (o.a. België,
Frankrijk en Engeland) zijn niet bekend.
Op deze w ijze kunnen nieuwe stammen in
ons land geïntroduceerd worden, zoals
misschien de \'Engelse\' faagtypen X 193
en X 204 van S.
lyphinmriiim.
Mogelijk kunnen ook vrachtwagens, die
zogenaamde vette kalveren naar het
slachthuis gebracht hebben, als tussen-
schakel bij de overbrenging van salmo-
nellac naar nuchtere kalveren fungeren
ondanks de verplichting tot desinfectie
bij het verlaten van slachthuizen (vaak
ontbreken de benodigde faciliteiten en
V oldoende controle op de nalev ing). Kal-
veren kunnen als gevolg van de stress-
situatie tijdens het transport een her-
nieuwde of verhoogde uitscheiding van
salmonellae vertonen (3).
F.en uitbreiding van dit onderzoek, on-
derzoek op verzamelplaatsen en onder-
zoek van geïmporteerde kalveren v inden
vanuit de contactcommissie salmonellose
bij mestkalveren (NRLO) met andere ac-
tiviteiten reeds plaats met als doel de nog
aanwezige leemten in de kennis omtrent
de epidemiologie van salmonellose bij
mestkalveren op le vullen. Naar aanlei-
ding van de resultaten hiervan zullen
maatregelen v\\orden voorgesteld, die tot
afname van de salmonella-problematiek
bij mestkalveren moeten leiden. Binnen-
kort zullen deze resultaten worden ge-
publiceerd.

DANKBi; I I KiINCl

De auteurs /ijn allen, die hebben meegevverkl aan
het onder/oek /eer erkentelijk. In het bij/onderdrs.
(i. II. .A. Overgoor\\oor het beschikbaar stellen van
de gegevens cn de heer .loh. Wa\\ boer \\ oor de steun
bij het \\cr/amelcn \\an dc laeeesmonsters.

-ocr page 199-

I I 1 ERA ] i: I R

1. Dev. B. I\'., Blenden, I). C.. Burton. CI. C\'., Mercer, H, I)., and Isutakawa, R.K.: Influen/a ol
chlortctracvcline leeding on salmonellosis in caKes. 1. Rate and duration ol shedding. 11. Sc\\crit\\ ol
illness, //». ,/.
1,1 Zoonoses. 5, 97-111). (1978).

2. I rik .1. 1-.: Eigen niet gepubliceerde waarneming.

.V (ironstol, H., Osborne. .A. I)., and I\'cthiyagoda. S.: E.xpcrimcntal Salmonella infection in calves. 1.
1 he cffcct of stress factors on the carrier state. 2. Virulence and the spread ol infection../. //i ,i;. Ctiiiih..
72, 155-168, (1974).

4. Ciuinée. P. A. M.. \\an 1.eeuwen. .1.. and Pruys, D.: Phage typing of .S\'. lyphiniurium in the
Netherlands. 1. I he phage ty ping system.
Zht. Bukt. Hvg. I Aht. ()rif;. A. 226, 194-200. (1974).

5. De Jong, H. and Ekdahl. M. ().: Salmonellosis in calves, the effect of dose rate and other factors on
transmission. Vcu
Zvuluiul l et. J.. 59-M. (196.1).

6. \\\'an 1.eeuwen, W\'. .1., van Embden. J., Ouince. P. .A. M., Kampelmacher. E. H.. Manten. .A., van
Schothorst. M. en Voogd. C". E.: Afname van het aantal tetracycline-resistente salmonellastammen in
Nederland.
Tijilsihr. Picrgeiiccsk.. 104. 92.1-927. (1979).

1. l.inton. A. K.. Howe, K., Pethiyagoda, S.. and Osborne, .A. 1).: Epidemiology of salmonella infection
in calves (I): Its relation to their husbandry and management.
Vet. Rec.. 94. .18I-.18.1. (1974).

8. Na/er. A. H. K. and Osborne. A. D.: E.vperimental Suimonetia Jiihliti infection in calves. Btiti.sh I et.
./.. 1.3.1. .188-.I98. (1977)

9. Osborne. .A. 1),: Some aspects of salmonellosis in calves, Proc. Sec. Int. Symp. on Neonatal Diarrhea
in calves and Pigs. Saskatoon. Canada. 167-184. 1978.

10. Osborne. A. D., Einton, A. H.. and Pethiyagoda, S.: Epidemiology of salmonella infection of calves
(2); Detailed study in a large beef-rearing unit.
\\ et. Rec.. 94, 604-6/0. (1974)

1 I. Overgoor, Ci. H. .A. en Mol/hauer, C.: 1,\'itbraak van salmonellose onder mestkalveren veroorzaakt
door multiresistente .V.
typ/timwitmi. Tijdsc/v: Diergettee.sk.. 98, 9/.\\ (197.1).

12. Overgoor. Ü. H. A.. Konig. C. D. \\V.. Michielsen. \\V. H. en Roseboom. M.: Enkele gegevens overeen
Sa/motie//a (/;//>///i-epi/oötic bij vIceskalveren in Nederland, lijdsc/tr. Diergeneesk.. 103. .1.12-1.17.
(1978).

13. Overgoor. Ci. H. A.: Persoonlijke mededeling. 1979.

14. Rankin. J. D.. laylor. R. J.and Borrows, M.; Salmonella infection in young calves. Vet. Rec.. »5..182.
(/969).

15. Rankin, .1. D.. lavlor, R. J., and Burrows, M. R.: Observations on the effect of introducing
Salmonella-infected calves to a commercial beef-rearing unit.
Vet. Rec.. 86, J66-.168. (/970).

16. Richardson, A. and Eavvcctt, .A. R.: Sa/tnone/Za du/i/in infection in calves: the value of rectal swabs in
diagnosis and epidemiological studies.
Britis/t Vet. ,/.. 129, /.1/-/.1.1. (/97.1).

17. Roseboom, M. en Michielsen. \\\\. H,: Enkele aspecten rond óc .Sulntone//u diildin-piobknvMkk bij
mestkalveren. Referaat l ac. Diergeneesk.. 1977.

18. Rowe, B.. I hrellfall. E. J.. Ward. 1.. R.. and Ashlev. .A. S.: International spread of multiresistent
strains
o{ Su/inone//u tvp/titniniiun phage types 204 and 193 from Britain to Europe. Vet. Rec.. 105,
468-469. (/979).

19. Smith, H. W.and Jones,.!. E. 1.: C^bservations on experimental oral infection with .Su/jijo/zc//« (/»/\'///i
in calves and
.Sa/inonellu c/io/eruesuis in pigs, J. Put/i. Bact.. 93, /4/-/.16. (/967)

20. Stevens, .A. .1.. Clibson, E. .A., and Hughes, t E.: Salmonellosis. 111. The present position in manand
animals. Recent observations on field aspects.
Vet. Rec.. 80. /.14-/6/. (1967)

21. I hrellfall, E. J.. Word, 1.. R., and Rowe. B.: Epidemic spread ol a chloramfenicol-resistent strain of
Suhuonei/u tvp/iitniiriuin phage type 204 in bovine animals in Britain. Vet. Rec.. 103, 4.18-440. (/978).

22. W alton. J. R.: Bacteriological. Biochemical and Virulence Studies on Sa/n}one//a du/\'/in frcmn abor-
tion and cnteric disease in cattle and sheep.
Vet. Rec.. 90. 2.16-240. (/972).

23. V\\alton, .1. R. and Hadfield. Ci. E.: Differentiation of rough field strains of .V. diildin from the
part-rough strain H V\\ S 51. .7 C ,</))/\'.
I\'at/i.. 85. /17-/6/. (/97.1)

24. Veterinair Journaal. Salmonellae bij kalveren. I\'iidsc/ir. Diergeneesk.. 101. 7.19-740. (/976)

-ocr page 200-

Het optreden van zooilaesies bij melkvee\'

Incidence of Lesions of the Sole
D. J. Peterse-

SAM[;NVA I 1 INCi. /jMiHncsics. uaarmnler hi\'Si luu/igingen van ile zool. in crnxl variérend van
r(H>dverl<lenring lol zocilzwecr en lo.sliggcnJ wand- en zoo/iioorn worilen verslaan, komen iiij vaarzen
onder Seilerland.w omslainiigiieilen freqiieni voor.

Gezien de overeenkom.si in hei opireden in heide achierhuiienkiaiiwen hij eenzelfde dier. zowel wal
helrefl lokalisaiie op de zooi als ernsi van de aandoening, als ook momeni van versehifiien. zijn deze
laesies niel alleen maar le heschiniwen als gevcilgen van mechanisch irai/ma. Mede gezien de lijdsrelaiie
mei de paruis kunnen zij opgeval wonlen als svmpiomen van chronische bevangenheid.
Dieren mei ern.slige zooilaesies hehhcn in opvolgende lacialies een verhoogde kans op nieuw e ernsiige
laesies. De liuisvcMing (loopsial versus grupsial} en hel seizoen van ajkalven (sialseizoen versus
weideseizoen) beïnvloeden hei tipiredeii van zoollaesies.

SI\' M M AK N\'. l.esions oj ihe sole, ranging in severily jrinn discolouralion lo ulceralion oj ihe.soleand
undermining oj ihc horn oj ihe w all and sole, are common in heijers under ihe condhions prevailing in
ihe Seiherlands. fn view oj ihe similariiv oj ihese lesions in ihe iwo laieral i laws oJ ihe hind-jéei oj ihe
same animal, boih a\\ regards ihe localizaiion on ihe sole and ihe severily oj ihe lesions as well as ihe lime
oj onsei. ihese lesions lannol he solely ailrihuled lo mechanical injury. .Also in view of ihc fad lhal I hey
are associai eii whh die lime oj calving, ihei may be regarded as sympioms oj chronic laminilis. fftnising
(loose housing versus lying si alls) and ihe seas<m oj calving (housing />eriod versus grazing period ) are
jaclors in ihe inciilence oj lesions oj ihc sole.

Op melkveebedrijven treden kreupelhe- Vanouds wordt de oorzaak van deze lae-

den tengevolge van klauwaandoeningen sic gezocht in mechanisch trauma (11),

veelvuldig op. Bij het besnijden van de maar ook zou (chronische) bevangenheid

klauwen \\ an zowel kreupele als niet kreu- een rol in het ontstaan ervan kunnen spe-

pele runderen op deze bedrijven worden len (7).

\\aak zooilaesies waargenomen. Deze Hoewel geringe zooilaesies niet met di-

kunnen geconcentreerd zijn op de zoge- recte kreupelheidsproblemen voor het

naamde typische zoolzvveerplaats. op de dier gepaard behoeven te gaan, zouden

axiale helft van de grens van zool naar bal zij toch betekenis kunnen hebben bij de

(15), maar komen ook op andere delen beoordeling van de klauwgczondheid op

van de zool en langs de witte lijn voor (6. een bedrijf of bij een groep dieren. Met

4). Deze laesies kunnen bestaan uit ver- dit doel worden de volgende vragen be-

kleuringen van het zooihoorn, variërend handeld:

van geel tot dieprood, maar in ernstiger a. Met welke frequentie komen zoollae-
gevallen ook uit zoolzweren en losliggend sies voor. met name bij eerste kalfs-
zool- of wandhoorn. dieren.

\' l\'it liet proelschrilt: \'De beoordeling \\an dc runderklauw op basis \\an hct optreden van /ooilaesies\',
ltrccht. 1980.

■ Dr. [). .1. I\'etcrse. Vakgroep Zootechniek. Yalelaan 17. \'Dc l ithof. l trccht.

1 fiidschr. niergdicesk.. deel 107. aji 4. I9S2

-ocr page 201-

b. Wat is uit de wijze van \\ oorivomen at\'

te leiden omtrent de oorzaak,
e. Is er een in\\ loed te onderkennen \\an
lactatiestadium. seizoen en van stal-
t\\\'pe.

M.AIERIAAl. EN METHODE

Er i.s voor dc/e vraagstellingen gebruik ge-
maakt \\an de resultaten van waarnemingen die bij
drie groepen dieren /ijn verricht.

1. Een groep \\an I IX E. H. vaar/en verdeeld o\\er 14
praktijkbedrijven. De/e dieren /ijn gedurende de
eerste en tweede lactatie lü maal geïnspecteerd in
Ncrschiliende lactatiestadia. Van deze bedrijven
hadden er 7 een grupstal en 7 een loopstal. waarvan
enkele een roostervloer en enkele een gesloten \\ loer
hadden.

2, Een op ccn proel\'bedrijt voorkomende groep v an
45 E.H. vaar/en welke ineen loopstal met een geslo-
ten vloergehuisvest waren. Deze groep is gedurende
drie lactaties 9 maal geïnspecteerd; in de eerste lac-
tatie op lü dagen ante partum 10. 100 en 200 dagen
post partum. in de tweede lactatie op 10. I00cn200
dagen post partum en in de derde lactatie op lOOen
200 dagen post partum.

.1. Een groep van 500 E.H. vaarzen afkomstig van
225 bedrijven. Deze groep is éénmaal geïnspecteerd
tussen de 60 en 100 dagen post partum. Deze vaar-
zen waren geselecteerd uit lijsten van de CMD op
grond van hun afstamming cn het feit dat dc afkalf-
datum binnen de stalperiode moest liggen.
Hij de inspecties werden de klauwen van de achter-
benen schoongemaakt en /odanig besneden dat
bloedingen en beschadigingen van dc zool konden
worden waargenomen, maar het model van de
klauw zo min mogelijk werd gewijzigd. Uitzonde-
ringen bij dit laatste werden alleen gemaakt als
behandeling van een ernstig defect nodig was.
De /ooilacsies werden ingedeeld v olgens een klasse-
svstcem waarvoor Smedegaard (12) en Zantinga
(15) dc basis hebben gelegd. Een onderscheid werd
gemaakt naar lokalisatie op de /ooi. nl. langs de
witte lijn. op de zogenaamde typische plaats en op
overige, atypische plaatsen op de zool.

klasse 0:

geen roodv ei kleur
len of zolen met (
komt overeen met
klasse I:

geringe roodverkici
tinga).

Igen (zoic
n geringe
lad ia O en

n zonder verschijnse-
gcle verkleuring; dit
I volgens Zantinga).

ing (stadium

klasse 2:

uitgebreide cn intense roodverkicuring (stadia .1 en
4 volgens Zantinga).

klasse .t;

open ver hinging tussen pododerma en buitenwereld
(stadia 5 en 6 volgens Zantinga).

Bij de verwerking /ijn alleen de notities van de
aehtcrbuitcnklauwen gebruikt omdat dc hinnen-
klauwen slechts zelden afwijkingen vertoonden.
In de tabellen zijn de dieren steeds ingedeeld naarde
hoogste score die in een lactatie voor haar geno-
teerd werd ongeacht het tijdstip van waarnemen
van deze afwijkingen ongeacht de lokalisatie op de
zool.

RESIT. EA l EN

a) Frequentie van voorkomen

De frequentie waarmee zoollaesies in de
eerste, tweede en derde lactatie zijn voor-
gekomen is weergegeven in tabel 1. Bij de
dieren uit groep 11. op het proeftedrijf, is
het aantal dieren met laesies van klasse
in alle drie de lactaties beduidend hoger
(> 29%) dan bij de dieren uit groep 1 en
111. Bij deze beide laatste groepen komen
de frequenties in de zooilaesie klassen in
grote lijnen overeen. Ook bij deze nog
jonge melkkoeien is het percentage in
klasse 3 en dus met een open zoolzweer,
verrassend hoog maar in het algemeen
moet men zich bij deze zooilaesie klasse
geen groep ernstig kreupele en verinage-
rende dieren voorstellen.

b) Vergelijking per dier tussen de linker
en ree hterach terbuiten klauw.

Hierbij is van belang: ten eerste de ernst
waarmee de zooilaesies zich v oordeden in
beide klauwen, ten tweede de plaats in de
zool waar zij zich manifesteerden en ten
derde het inoment waarop zij werden
waargenomen.

Dc gegevens hierover uit de waarnemin-
gen bij groep 111. die door zijn verdeling
over een groot aantal bedrijven een meer

label I. De verdeling van dc dieren naar de hoogste klasse zoollaesie die gedurende een lactatie aan de
linker- of rechteracbtcrbuitcnklauw werd waargenomen (in 9).

Zoollaesie

Groep 1(118 dieren)

Gro.

L-p II (45

dieren)

Groep III (.500 dieren)

klasse

1 lact.

2 lact.

1 lac

.■t. 2 lact.

.1 lact.

1 lact.

0

5

II

4

4

2

19

1

44

4-1

22

.11

-15

40

2

-19

.12

.18

16

2-1

24

.1

12

14

.16

29

40

17

-ocr page 202-

Diagrammen I -4. Hel s er band tussen de linker- en de reehteiaehlerbuitenklauu wat betreft het optreden
\\an /ot)llaesies in de
eerste lactatie bij grtiep III. Verdeeld naar de hoogste waardering betrellende de ernst
\\an de /oollaesie op de typische plaats (1). at> pische plaals (2). u itte lijn (.1) en dc hoogste /oollaesie-klassc
(dc combinatie \\an dc waarderingen op de drie plaatsen (4)).

^0123 0123

0

270

21

16

6

0

305

15

5

0

1

23

32

4

2

3 1

39

96

3

1

2

20

9

29

12

2

7

7

18

1

3

13

2

12

29

3

3

0

0

0

T 0.57 P

< 0.01

T 0.67 P

< 0.01

0

297

32

9

1

0

99

25

7

3

1

30

84

8

0

4 1

32

143

17

4

2

12

5

21

0

2

1 1

25

59

16

3

0

0

0

1

3

7

5

17

30

3
XI

(U

c

T 0.60 P < 0.01

T 0.59 P < 0.01

DLagram 5. Het herhaald optreden \\ an /oollaesics hij de/elfde dieren in opeenvolgende lactalies (groep
11. 45 dieren).

klasse zooilaesie

lakt.

^^^ lakt. 0

0

1

1

0

1

0

6

4

0

2

0

3

8

6

3

0

0

4

12

rechterachterbui ten-
klauw

I

S
3
n!

i-H
0)

O)

O

representatief beeltJ van Nederlandse
vaarzen geeft dan groep 1 en 11. zijn in
diagrammen samengevat. Daaruit blijkt
dat de ernstige zoollaesie (klasse .3) zich
meestal concentreerde op de zogenaamde
typische plaats (diagram 1).
Minder ernstige laesies kwamen gelijk
\\erdeeld over dc drie lokalisaties voor
(diagram 2 en }).

[^c linker- cn de rechterachterbuitcn-
klauwen vertoonden \\aak laesies van
eenzelfde ernst. Van de 82 dieren met een
zoollaesie klasse 3, in de linker of rechter
achterbuitenklauw, ongeacht de lokalisa-
tie. hadden 6.3 dieren of beiderzijds een
zoollaesie klasse 3 ()f dc combinatie
klasse 3 en klasse 2 (diagram 4). F\'er loka-
lisatie was wel eenzelfde tendens aanwe-
zig maar zijn toch meer uitzonderingen
waargenomen.

Dc overeenkomst in het tijdstip \\an op-
treden \\ an zoollaesies in de beide achter-
buitenklauvven in groep
lil wordt onder-
steund door de gegevens uit de met
grotere frequentie verrichte waarnemin-
gen bij de groepen I en II. In de eerste
lactatie hadden 10 dieren uit groep I links
en rechts een ernstige zoolzwcer (klasse
3); bij 8 dieren werd dit tijdens dezelfde
waarneming gezien. Op het proefbedrijf
(groep II) was dit nog duidelijker; bij alle
21 dieren met beiderzijds een ernstige
zoolzwcer werd dit tegelijkertijd gecon-
slatccrd.

c) Herhaald optreden \\an zooilaesies.

Op het proefbedrijf (groep II) werd in de
tweede en derde lactatie \\ooral bij die
dieren een ernstige zoollaesie aangetrof-
fen. die ook in de eerste lactatie een der-
gelijke zoollaesie vertoond hadden. Ook
omgekeerd bleven \\aarzen dic weinig of
geen zoollaesies gekend hebben in de eer-
ste lactatie daar ook in de latere lactaties
\\rii van (diagram 5). Daarbij kan niet
duidelijk worden onderscheiden of het
hier een pracdispositie om opnieuw een
laesie te krijgen betreft of een onvolledig
herstel van de pododerma na de eerste
zoollaesie.

-ocr page 203-

Fig. I. [)c invloed \\an hel laelatie.stadiiim en het sei/oen van alkahen op het voorkomen van /ooi-
laesies hij Fll dieren {groep II) in de eerste en tweede lactatie.

eerste laktatie tweede laktatie

dieren afgekalfd tussen

1 mei-1 okt.

1 mei-1 okt

jan-1 mei

jan-1 nei

200 dagen
post partum

100% -

i

i

0%
100% n

i

i

m

100 dagen
post partum

0%
100% ■

0%

10 dagen
post partum

I

maart Ijan

sept I 1 maart
mei 1 dec

3

sept

jan

1 mei 1 dec

2 VZA

klasse zoollaesie

O

d) Invloed van lactatie.stadiuni en .sei-
zoen.

In figuur I is een onderscheid gemaakt
lussen in de staltijd van 1 januari tot 1
mei. en in de weidelijd. van 1 mei lol 1
oktober, afgekalfde koeien en lussen dc
drie momenten van waarnemen in delac-
talieperiode nl. 10. 100 en 200 dagen
post partum.

In zowel de eerste als de tweede lactatie
zijn de meeste en ernstigste zoollaesies
ongeveer 100 dagen na het afkalven ge-
zien en vooral bij de groep dieren die in de
stalperiode afgekalfd hebben. De fre-
quentie op ongeveer 200 dagen post par-
tum is tevens beïn\\ loed door de zoollae-
sies die op 100 dagen al geconstateerd
zijn maar in de tussenliggende honderd
dagen niet genezen zijn.

c) Invloed \\an het staltype.
De grupstallen zijn onderscheiden in stal-
len tnel cn zonder drijfmestsysteem. De
v erdeling van de dieren o\\er de 4 zoollae-
sie klassen in beide grupstaltypen komt
overeen. Het feit dat bij de dieren bij een
drijfmestsysteem vaak met de achter-
klauwen op dc roosters staan kan er dc
oorzaak \\an zijn dat de frequentie in
klasse 3 hoger is (169f, zie tabel 2).
Binnen de loopslalsystemen kan geen
splitsing gemaakt worden in gesloten
vloeren en roostervloeren, omdat weinig
dieren van bedrijven met een gesloten
\\ loer afkomstig waren. Bij de loopstallen
werden minder ernstige zoollaesies (6%

-ocr page 204-

in dc dieren uil de nakomelingengr

label 2, \\i:
Ciroep lil.

rdcli\'

stalupe over de /ooilaesieklassen.

grupMal
grupstal uici dr
ligbo.xenstal

kla-
O

.10\'
.10\'
">1\'

intal di(

12\'

16\'
6\'

.16\'V
.12\'";

2M)

jlmestal\\

14\'

I4X

in iviasse 3) ge/ien. maar er /ijn ook min-
der dieren lielemaai vrij van /ooiiaesies
(tabel 2).

DiscT ssii: [:n conc i.i su s

Uit de waarnemingen blijkt dat /ooilae-
sies algemeen voorkomen en dat maar
een laag percentage dieren er helemaal
\\ rij van is. Hoewel het in de meeste ge\\al-
len om geringe roodverkleuringen gaat. is
de frequentie van dieren met een niet
meer intacte /ooi groter dan v\\erd ver-
wacht op grond van overzichten van het
voorkomen van kreupelheden (9. 10).
Ernstige /ooilaesies bevonden /ich
meestal op de typische plaats terwijl in of
langs de witte lijn weinig ernstige bescha-
digingen ge/ien /ijn. In dc recente En-
gelse over/ichten van klinische kreupel-
heden bij melkvee komt de diagnose
\'white line disease\' het meest frequent
voor (2. 1). Dit v erschil kan veroorzaakt
/ijn doordat die onderzoekingen geba-
seerd zijn op voor kreupelheid aangebo-
den patiënten.

De overeenkomst in de aanwezigheid v an
zoollaesies in dc linker en rechterachter-
buitenklauw is duidelijk, niet alleen in de
ernst, maar ook in de plaats op de zool.
l evens blijkt het tijdstip waarop een ern-
stige zoollaesie geconstateerd werd voor
de twee buitenklauwcn meestal samen te
vallen, f^it maakt het onwaarschijnlijk
dat trauma van buitenaf b.v . veroorzaakt
door het staan op een ongelijke vloer,
verantwoordelijk is voor deze beschadi-
gingen en pleit voor de zienswijze van
Nilsson (7) om deze zoollaesies tot het
comple.x van de bevangenheid te reke-
nen. De hoge frequentie op de typische
plaats in de achterbuitenklauw wordt
verklaard door de opvatting dat juist
daar tussen klauw been en hoornzooi de
meeste druk op de pododerma w ordt uit-
geoefend (15, 13). De tijdsrelatie die de
zoollaesies met afkalven vertonen past
ook in de ervaringen van Nilsson die be-
vangenheid vooral in de periode kort
voor cn na het afkalven zag. De in dit
onderzoek waargenomen zoollaesies
kunnen symptomen zijn van een chroni-
sche, of subklinische vorm v an bevangen-
heid en openbaren zich enige tijd na het
begin van dc oorzakelijke aandoening.
De algemene symptomen dic in de bui-
tenlandse literatuur (6, 4, 5) in geval van
bevangenheid beschreven worden, zijn
dan zo gering (of ontbreken), dat een
acuut stadium niet waargenomen wordt.
Omdat de verschijnselen bij oudere die-
ren mede beïnv loed kunnen zijn door het
optreden van zoollaesies in eerdere lacta-
ties, is het optreden van zoollaesies bij
vaarzen een betere maatstaf voor de be-
oordeling van de actuele bedrijfssituatie,
fficrbij moet men dan levens rekening
houden met het lactatiestadium, seizoen
van afkalven en staltvpe.
Dc oorzaak voor het verschil in de fre-
quentie van zoollaesies tussen dieren dic
in dc weidetijd of in de stalperiode afge-
kalfd hebben kan gelegen hebben in een
verschil in rantsocnsamcnstclling in dic
perioden. Het rantsoen cn de hoeveelheid
krachtv oer hierin veranderden in de peri-
ode rond het afkalven in de stalperiode
sterker dan in dc weideperiode. Wisselin-
gen in het rantsoen, v ooral als zij groot en
snel zijn, verhogen de kans op het optre-
den van bevangenheid (5, 14). De zachte
weidchodem kan tot een betere gew ichts-
verdeling over de achtcrbinnen- en bui-
teiiklauw geleid hebben, maar ook in de
weidcpcriodcn verbleven de dieren veel
op betonnen vloeren bijv. in dc wacht-
ruimte en op de w eidepaden naar en van
de mclkstal.

De gunstige resultaten bij dieren in loop-
stallen zijn niet duidelijk te verklaren.

-ocr page 205-

Een snellere klauwgroei bij dieren in der-
gelijke stallen heeft mogelijk een gunstig
effect (8). Ook Cïrommers (3) vond dat
/oolzweren bij dieren in grupstallen lang-
zamer genazen dan bij dieren in loopstal-
len.

f)e aanwezigheid van zoollaesies zowel
bij kreupele als niet kreupele dieren
\\ ormt een indicatie voor de kreupelheids-
oorzaak op een bedrijf. Een volledig in-
zicht in het ontstaan van zoollaesies is
nog niet voorhanden, maar wel is duide-
lijk dat zij in de meeste gevallen toch niet
kunnen worden beschouwd als enkel ge-
volg \\ an beschadigingen door betonroos-
ters, mestketting of dergelijke. Analyse
\\an de bedrijfsvoering, bijw de voeding
\\an de dieren in de weken \\ oor en na het
afkaken kan vaak aanknopingspunten
\\ oor het ontstaan \\an de zoollaesies ver-
schaffen.

1 ITER.ATLU R

1. Baggot. [). O. and Rüssel. M.: l ameness in cattle. Br. vei. ./.. 1.17. 11.1. (I9HI).

2. [:ddy. R. Ci.: Some observations on the incidence of lameness in dairy cattle in Somerset. i \'ei. Ree..
106. 140. II9H0).

.1. (Irommers. F. .F: Veterinaire aspecten \\an de huisvesting van melkvee. Diss. Utrecht. 1967.
4. Maclean. C. VV.: Observations on acute laminitis ol cattle in South Hampshire. I er.
Ree.. 11.662.
II96>).

Morrow. D. .X.: l.aminitis in cattle. I . ,V/. .V..4.C.. 2. HH. 11966).

6. Nilsson. S. A.: Clinical, morphological and e.xperimental studies of laminuis in cattle. 1 hesis. Stock-
holm.
.-U l. I el. .Scum/. 4. .supp. /. (/96.1).

7. Nilsson. S. ."X.: Recent opinions a bout cause of ulceration of the hoof in cattle. Son/. I el. .\\leil.. 18.24/.
1/966).

8. Pcterse. D. .1.: De beoordeling van de runderklauw op basis \\an hct optreden van /ooilaesies. Diss.
Utrecht. 1980.

9. Prange. IF: Über das Vorkommen von Klaucncrkrankungcn beim Deutschen Schwarzbunten Rind
im Bereich einer l ierar/tpraxis.
.\\l/i. I ei. \\/ed.. 24. 28/. (1969).

10. Prentice. D. F. and Neal. P. .A.: Sonic observations on the incidence of lameness in dairv cattle in

West-Cheshire, l ei. Re.s.. 91. /. (/972).
I I. Rustcnhol/. .A.: Das spc/ifischc-traumatischc Klauensohlcngeschwlir des Rindes. Sc/nveiz. .Arch.

/ierhel//<.. 62. 42/. i/920).
12. Smedegaard. 11. H.: Contusion of the sole in cattle. The I eierlimriun. 2. 1/9. (/964).
1.1. l oussaint Raven. 1.: Determination of weight-bearing bv the bov ine foot. .\\\'eih. J. I \'ei. .Sei.. 55.99.
(197.1).

14. Weaver. A. D.: Solar penetration in cattle: its complications and economic loss in one herd. I ei. Rec..
89. 288. (1971).

15. Zantinga, .1. W.: Fen vergelijkend röntgcnologisch-klinisch onder/oek van de typische zoollaesic bij
hct rund. Diss. Utrecht, 1968.

28th Annual Meeting

Branch .Small .Animal
Diseases l)\\ (;.

I hc 28th .Annual Meeting iif the Branch ■Small
.Animal Diseases" of the DV\'ti. siniullancous (icr-
man Speaking (iroup ol WS,\'\\V,\\, is held from
14-16 Oclobcr 1982 in the Congress Center ■.Altc
Opel" in 1 rankfurt Miun. Fed. Republic of (icr-
many.

I he topics arc: Hereditary eve-discascs. diseases of
the inner eye: zoonoses: dermatvcoscs. parasitic
skin diseases, dermatitis, tumors of skin, pvoder-
inia, autoimmune tliscascs of skin, seborrhea: dis-
turbances in bone growth (alinicntarv, iatrogenic,
gcnetic): arthrosis, arthritis (conservative surgical
therapy I.
Seminars arc held on: Retinal diseases:
high risk patient: intravenous tlnp-thcrapy: gyna-
ccologv: photography and documentation in veteri-
nary practive.
Poster demcmstrations arc invited.
.Social programme: Fxcursion to Heidelberg, stroll
through the historic part of the town, chamber-
music in the beautiful old \'Holv Cihost Church":
(iuidcd city-tour through Frankfurt \'On the traces
of Cioethc". typical rustic evening in the reconstruct
hislorical town-hall of Frankfurt "Römer".

.Applications for Iccturcs. papers and posters arc
invited 10 the organizational secretariat: Dr. P. Bar-
tcls. Corncliusstr. 5. D-6()00 Frankfurt Main. Id.

0611 748576.

H/tischr. Diergeiices/,.. deel /07. <///. 4. 1982

-ocr page 206-

Lr

Haemonchose bij lammeren en het profylactisch
effect van anthelmintische behandelingen; conse-
quenties van onderdosering en van het vóór-
komen van benzimidazole resistente
Haemon-
chus contortus
stammen in Nederland

Hacmonchosis in Lanilis and Üw Prophylaclic Effect of Anthel-
mintic Treatment: Consequences of Suh-Therapeutic Dosage and
the Presence of Strains of
Haemonchus contortus Resistant to
Benzimidazoles in the Setherlands

M. Eysker, J. Jansen en J. H. Boersema\'

SA MF,N \\ A I ITNCi. Ha cffed van Iwhaitilfling iiici (iiu/icliiiiiuicii hij ile prevcitiic van hacmomhose
/>;/ lainnicrcn in \\eclcrlani/ wurth hiulisciis.siefni.

SU M MA lO\'. I\'lic cjicil ol anilu\'hninlic Ireainicnl in llu- prcvenlion oJ haeniofuhosis in lainh.s in llie
W\'llwrlanils is tiis( iissccl. The niosi iniponcil (om liision »hich van he ih awn is ihal whcn anlhelnuniic
ircafmem is caniat om cariv in fhe grazing season. ihv propJn lat lie eiti\'cf is negtigihle when anlhei-
nnnlic ircaniwni is nol one himdri\'d f>cr (t\'iil ci/i\'clivc\'.

IM.FIDING

Waarnemingen in de praktijk en resulta-
ten \\ an onze proeven van de laatstejaren
maken het wenselijk enkele aanvullingen
en correcties te geven op een eerdere pu-
hlikatie (2). In hoofdzaak gaat het om het
\\ olgende:

1. Wij zijn de laatstejaren geconfron-
teerd met enkele uitbraken \\an hac-
monchosc op bcdriiven waar ogen-
schijnlijk adequate preventieve
maatregelen waren toegepast.

2. Hit onderzoek van dc vakgroep, ge-
durende de laatste jaar. naar de ef-
fectiviteit van preventieve maatrege-
len zijn resultaten gekomen die niet
overeenstemmen met wat in het vo-
rige artikel vermeld wordt.

.3. Het laatste jaar is duidelijk gew orden
dat ook in ons land
Haemonchus con-
tortus
stammen \\oorkomen met een

geringe mate van resistentie tegen
benzimidazolen (1).
Met name de beide laatste punten zul-
len hier besproken worden.

EPIDFMIOFOGISCH PA I ROON
Het is nuttig nogmaals eerst het jaarpa-
troon van //.
contortus infecties te schet-
sen (fig. I). //. overwintert vrij-
wel uitsluitend als geïnhibeerde larve in
het schaap. Deze larven ontwikkelen na
de partus tot volwassen worm wat resul-
teert in de \'spring rise\' in de uitscheiding
\\an wormeieren in de faeces van ooien.
Deze eieren ontwikkelen op het weiland
en bereiken vooral in juni-juli het infec-
tieuze larve stadium en vormen dan de
bron van infectie voor de lammeren. De
eieren die met de faeces van de lammeren
in de zomer op de weide komen veroorza-
ken een tweede piek van infectieuze lar-

I)i. M. Fyskcr. dr. .1. .lansen cn drs. .1. H. Boersema. \\ akgroep X eU\'rinaire Helminthologie en Ento-
mologie, R.l\'. Utrecht, l ni\\ersitcitscentriim \'dc Uithof. Yalelaan 7. Utrecht.

-ocr page 207-

langrijke waarneming vvas dat dergelijke
lichte inl\'ecties voldoende bleken voorde
opbouw van /ware infecties bij de lam-
meren in zes tot acht weken (fig. 2). De/.e
periode komt ongeveer overeen met de
generatietijd van //.
contonus in de
zomer.

Kig. 2. Opbouu //. cDnionii.s infecties \\anuit laag
begin ni\\eau.

I J I F I « I A I

K fTTTi T

\\en in de nazomer-herfst. Ciedurende de
herfst en de winter daalt het aantal larven
op de weide tot vrijwel 0.
Een belangrijk punt in de epidetniologie
\\ an
H. contonus infecties is \\ erder dat de
vanaf eind augustus opgenomen larven in
inhibitie gaan. Omdat de levensduur van
volwassen wormen slechts enkele weken
is leidt de vervanging van v olwassen wor-
men door geïnhibeerde larven in
nazomer-herfst tot een daling van de aan-
tallen eieren in de faeces v an lammeren.
Het belangrijkste verschil tussen het jaar-
patroon van
H. contortus en die van
Ostertagia spp. en Tricliostrongylus app.
is dat bij de laatstcn overwintering v ooral
geschiedt als infectieuze larve op de wei.

PROt Y1..ACTI.SCH F.FKF.C 1 VAN
AN 1 IIEI.MINTISCHE BEHANI)t-I.ING

a. Ooien na de partus

Uit het jaarpatroon van H. contortus \\"d\\\\.
af tc leiden dat het theoretisch mogelijk
moet zijn infecties gedurende het gehele
weideseizoen afdoende te voorkomen
door een éénmalige behandeling van de
ooien bij de partus, mits de effectiviteit
van het anthelminticum 100% is, omdat
//. contortus vrijwel niet ov erwintert bui-
ten de gastheer. Bij de experimenten van
de vakgroep werd soms inderdaad met
zo\'n eenmalige behandeling van de ooien
een dergelijke preventie verkregen.
Meestal echter traden in het begin van de
zomer toch lichte infecties (aantal eieren
per gram faeces < 50) op bij ooien en of
lammeren. Een verrassende en zeer be-

Wanneer door een niet 100% effectieve
behandeling bij de partus ooien in april-
mei geringe hoeveelheden eieren uitschei-
den, zullen zware infecties in lammeren
dus al vanaf juni-juli kunnen optreden.
t)it is nauwelijks beter dan wanneer de
ooien niet behandeld worden (fig. 3). In
1981 werd in 2 experimentele groepen,
waarbij de effectiviteit van de behande-
ling van de ooien bij de partus niet 100%
was, een vertraging van 1 respectievelijk 3
weken in de opbouw van zware
H. con-
tortus
infecties bij de lammeren gezien
vergeleken met 2 controlegroepen waar-
bij de ooien niet werden behandeld. Het
profylactisch effect van de behandeling
na de partus was dus zeer weinig bevredi-
gend.

Fig. .1. üpbouvv 11. conionus infecties wanneer
behandeling \\ an de ooien bij de partus niet lOÜ\'V
effectief is (vergelijk Fig. I).

Ook wanneer de behandeling bij de par-
tus wel volledig effectief is kunnen H.
contortus infecties optreden en later in
het seizoen verder opbouwen.
In volgorde van belangrijkheid kunnen
daarvoor de volgende oorzaken worden
aangegeven:

-ocr page 208-

1. Ovcrwiniering van infcciieuze larven
in ile wei.
Volgens eerdere mededelingen
(2) is de/e wij/e van overwintering te v er-
waarlo/en als epidemiologische factor.
De aantallen larven /ijn inderdaad klein
maar die geringe aantallen kunnen vol-
doende groot /ijn voor de opbouw \\an
/ware infecties later in het jaar. Overwin-
tering van infectieu/e
Haemonchus lar-
ven mag dus geens/ins als een te verwaar-
lo/en factor beschouwd worden.

2. /juii.scheiiling mei de faeces van gusie
schapen, rammen en geilen en in veel
mindere male door rundvee en reeën.

3. Transnu\'ssie van wei lO! wel. Dit speelt
alleen een rol wanneer /waar besmette
weiden in de buurt liggen van weiden die
door lammeren gebruikt worden, /oals
bijvoorbeeld bij onze vakgroep. Infectie
kan worden overgebracht door middel
van machines, laarzen, vogels etc.

4. Overwiniering van eieren op de wei.
Deze wijze van overwintering is éénmaal
door ons waargenomen. Eieren in het
morula stadium overwinteren mogelijk
iets beter dan de le en 2e larvale stadia.
Het optreden van zo\'n overwintering kan
echter van betekenis zijn wanneer tot in
de winter dieren met klinische, min of
meer acute haemonchose op de weide ge-
lopen hebben. Aangezien acute haemon-
chose tijdens de winter normaal niet
V oorkomt moet deze wijze van overwin-
tering dus als een vooral theoretische mo-
gelijkheid beschouwd worden.

b. l ammeren bij het spenen

Ook hierbij geldt dat geringe infecties bij
lammeren na de behandeling na 6 tot X
weken kunnen leiden tot zware infecties
en ook hier is een 100% effectiviteit van
het anthelminticum van groot belang.
Wanneer echter eind juni, begin juli ge-
speend wordt en de lammeren gebracht
worden naar \'schoon\' of\'veilig\' weiland
(2) zullen zware infecties meestal pas
vanaf half augustus optreden. De meeste
//. com onus larven die dan worden op-
genomen gaan echter in inhibitie en ver-
oorzaken geen bloedverlies en dus geen
of nauwelijks klinische symptomen. Als
zware //.
coniorius infecties dus tot eind
augustus uitgesteld kunnen worden zul-
len deze maar zelden tot klinische sym-
ptomen of hoogstens tot enige groeiver-
traging leiden.

1 F (,I;RI\\(|[ CFFfifi I\\ 111 11
\\ AN AN tHLl MINI ICA

In principe hebben alle moderne anthel-
mintica die gebruikt worden voor de be-
strijding van maagdarmwormen bij het
schaap ccn voldoende effectiviteit, mits
gebruikt in de juiste dosering. Waar-
schijnlijk moet aan de moderne benzimi-
dazolen (Albendazole, Febantcl. Fen-
hendazole en O.Kfendazole) de voorkeur
gegeven w orden omdat ze een wat betere
werkzaamheid tegen geïnhibeerde larven
hebben dan andere middelen. Er zijn
twee redenen waarom de effectiviteit
soms onvoldoende is.

1. Een wijd verbreide fout is dat te laag
gedoseerd wordt. Het voornaamste be-
zwaar daarvan is dat het profylactisch
effect in de meeste gevallen verwaar-
loosbaar zal zijn (zie boven). Bovendien
werkt het de ontwikkeling van resistentie
van wormstammcn tegen anthelmintica
in de hand.

2. Een tweede reden is het mogelijk v óór-
komen van tegen anthelmintica resistente
//. coniorius stammen. Eén geval van
benzimidazole resistentie van //.
conior-
ius
in Nederland is beschreven (1). maar
inmiddels zijn er nog enkele gevallen
waargenomen en waarschijnlijk komt dit
fenomeen vrij wijd verbreid in het land
voor.

Bij de lichte mate van resistentie die tot
nu toe in ons land is gezien w ordt juist de
profylactische bruikbaarheid van de an-
thelmintica beïnvloed omdat met name
tegen geïnhibeerde larven de werkzaam-
heid onvoldoende is en dus de spring rise
niet meer voldoende onderdrukt kan
worden. Als therapeuticum kunnen de
middelen nog wel gebruikt worden
omdat de werkzaamheid tegen de vol-
wassen wormen nog goed is. De lezer
wordt voorts verwezen naar een artikel
over resistentie dat door één onzer (B)
voorbereid wordt.

CONCI l Sil s

Uit het voorgaande blijkt, dat men niet
uitsluitend op anthelmintica kan vertrou-
wen bij de preventie van haemonchose.
Men zal ook een strategische beweiding
toe moeten passen. De dierenarts zou zijn
cliënten de volgende aanbevelingen kun-
nen geven.

-ocr page 209-

Behanik\'l alle ooien rond de panus
niei een andielniiniieuni. effectief
tegen geïnhibeerde larven, in de goede
dosering:
geet liever een over- dan een

(/(\'/\'-dosering.
Het kan /.in\\ ol /ijn om \\ óór de ooien
met de lammeren naar buiten gaan
het effect \\an de behandeling door
middel van faecesonder/oek te laten
controleren.

Behandel tevens de overlopers en
rammen aan het eind van de winter
met een goed wormnnddel in de juiste
dosering.

Doe de ooien met de lanmun\'en naar
huiten op een \'schoon\' of \'veilig\' wei-
land (2).
Dit is \\ooral \\an belang ter
preventie \\an
Seniatodirus, Osterta-
gia
en Trichostrongylus infecties,
maar toch ook \\ oor de preventie van
Haemonchus infecties,
a.
Op gemengde rundvee-schapen
bedrijven: Verweid de lammeren

5.

om de twee a drie weken gedu-
rende de zomer en herfst naar
schoon of veilig land.
Dit zijn wei-
landen die niet hetzelfde jaar door
schapen gebruikt zijn.
b.
Op intensieve schapenbedrijven:
Verweid zo mogelijk de lammeren
om de twee a drie weken naar zo
schoon mogelijk percelen.
Wanneer de lammeren terugkeren
op percelen waar eerder in het
weideseizoen schapen hebben ge-
lopen is het verstandig de dieren
ongeveer twee a drie weken later
en vervolgens ongeveer eens in de
vier weken te behandelen met een
anthelminticum. Ter preventie
van acute haemonchose zijn deze
tactische behandelingen noodza-
kelijk tot eind augustus (voor de
preventie van ostertagia tricho-
strongylose echter tot november-
december).

11 IHR.ATt l R

Hocrscma. .1. II.. l,cuing-\\ . d. Wiel. I\'. .1. en Horgsleede. t-, H, M.: Heri/iniida/ole-resistance in a field
strain ol
Hacnioiuhus conioniis in the Netherlands. I e/. Rci:. tin press).

1 \\sker. VI. en llendrik.x. W. M. I .: [Epidemiologie \\an triehostrong\\liden infecties en profylaxe \\an
trichostrongylose bij het schaap in Nederland.
Tijdschr. Dicrgciiccsl:.. 102. 1441. (1977).

^ptegl]^! üBtcnnatr

I\'r Rs(i\\ \\i 1 \\

Hij Kon, besluit \\an 4 dc/cr /ijn \\oor den tijd \\an acht jaren, tc rekenen \\an 4 dc/ci.
benocnnl. hij het rcscr\\c-pcrsonccUlcr laiulrnacht. tot rcscr\\c-paartlcnarts dcr 2dc klasse, ilc
hecien II, I , At ssi \\is cn W , II, I , t , \\1 \\iiii w
sk. \\ceartscn.

Bcnociml lot uoii\\, veearts bij den hiirg, \\eeartscnijkiindigcn dienst in Ncd,-liulic en
geplaatst in den veeartsenijkundigen ambtskring Mcdan standplaats \\an dien naam I )r. .1.1-.
( Rwin. ambtenaar \\an huitenl. \\crlol tcriigv. laatstelijk die belt. bekleed hebbende.

liL\'nocmd tot keuringsxcearls; te Midwoud: K S( liril I1,M\\KI R; le Hcilcn: I), S. R,
\\li\\si\\i\\ (I 2.S()(). I cn R, Niiiioii; te leek; .1.
Bki i.ii i ; tc llcllendoorn-Nijverdal:
\\, II, Cl M 1 k; tc de Riip: ( , Sii s\\w Kii \\ ; lc I Ibtirg: II. M, \\ \\s lil s
Brink; tc Ro/cnburg:
W, k \\i\'l ; lc Rcnkum: Dr, C , .1, R\\h; tc C ocvorden: 11, Diisii ns; le Slccndercn: b,
Ri K ii\\i w: te Rietveld: W \\ vs I )(i(ikn: tc C\'olhcn: ,1, Bol u; le \\\\ isch: I), N li niR<.;te
W ccsp: C, 1 1 I Mil I K,

Overleden lc l trecht. (\'. SiiiMUIK.

I id gcvvorilcn \\lg. Aid. .1. (i, \\\\ , .......... ..

Bedankt voor het lidmiKilsch.ip S. S 11 i hvivn. \\ cnlo.

! tiidschr. Hicrgciiccstc.. 49. Sllt-Sli:. 119:2)}

-ocr page 210-

Algemeen

Invloed van /intuigelijke deprivatie op
het centrale zenuwstelsel van de kat en de
mens.

Hol \\an-\\an Duin. .1.: .\\i\'<l. njdschr.
grmrskuiulc.
12.5. (4!). 1655-1657. IIWI).

Auteur prcleiidecrt nict ccn antwoord tc
gc\'\\cn op dc vraay in hoeverre mterneurale
verbindingen in het viMiele svsteeni genetisch
/iin bepaald dan wel /ich ontwikkelen onder
invloed van normale visuele prikkels.
Wel wordt gerelercerd aan oiuler/oek gedaan
bii verschillende diersoorten naar dc ellecten
v;in licbtonthouding op de ontwikkeling van
het visuele svsteeni. Hü de kat (waartoe dit
referaat /ich beperkt) bleken degevoigen van
opgroeien in het donker niet te worden ge-
compliceerd door gedeeltelijke degeneratie
van ganglioncellen van de retina (in tegenstel-
ling tot de chimpansee).

r lectrofvsiologisehe afleidingen toonden aan
dat eigenschappen van de al/onderlijke neu-
ronen /oals binoculuritcit en oricntalic-
selcctiv iteit in de visuele cortex vun ccn
pasgeboren kat aanwe/ig /ijn. maar dat dc
voor hct blijven functioneren en perfectione-
ren benodigde visuele ervaring gedurende de
eerste levensmaanden kan worden beïnvloed.
In verband hiermede werd dc mate van herstel
na moiioeulairc cn na hinociilaire llchtont-
houding vergeleken met de postnatale ont-
wikkeling van V isuomcUorische functies bjj
normale katten.

Kutten die vanaf de geboorte in het donker
vvaren opgegroeid hadden, nadat /ij in het
licht werden gebracht, gedurende de eerste
weken V isuomotoi ischc al vv ijkiiigen. loch
bleek, /clls bjj dc grocp die vanal dc geboorte
7 maanden in hct donker was geweest, hct
V jsiiomotorische gedrag binnen 10 weken tc
herstellen, doch de ge/jchtsscherpte v;in nor-
maal opgegroeide kutten was beter.
Herstel in het visuomotisch gedrag van de
groep monoctilair gedepriveerde katten bleek
daarentegen slechts partieel tc /ijn. |-éii oog
ucrd vlak na dc geboorte operatjcl gesloten
(waarschijnlijk gesloten gehouden;
ReJ.) cn
pus X maanden later geopend, terwijl tegelij-
kertijd hel andere oog werd gesloten teneinde
hct dier tc dwingen het gedepriveerde oog tc
gebruiken. Zells 2 jaar na gebruik van dit
gedepriveerde oog bleken vrijwel alle visuo-
motorische proeven niet of slecht te kunnen
worden uitgevoerd. Wel vvaren /c in sUiat pa-
tronen v;in elkaar tc onderscheiden
liet effect van moiiociikiirc lichtoiilhouding
gedurende S maanden was dus pcrnianenl.
I och bestaat er tijdens de ontwjkkeijng cen
periode (dc sciisiljeve periode) vvuurhinnen de
gevolgen van nuinociiiuiic iichtonihouding
wel reversibel /ijn; dc/c periode begint bij dc
kat op de leeftijd van 4 weken cn duurt tot hel
einde van de derde levensmaan. In hel aller-
eerste begin van de sensitieve periode is de
gevoeligheid voor Iichtonihouding aan ccn
oog het grootst en kan men door omkering
van oogsluitiiig al na dagen een volledige
omkering v;in ;illc eflcctcn verkrijgen.
Hetzelfde geldt voor de orientaliegevoelig-
heid. waaronder wordt verstaan dat veel cor-
ticale neuronen optjmuul gevoelig moeten /ijn
voor strepen die een bepaalde helling moeten
hebben. Zo kon worden vastgesteld dut intlicn
jonge.
v isiiccl onervaren katten werden bloot-
gesteld aan contouren van slechts één oriën-
tatie (door opgroeien van enkele uren per dag
in ccn cvlineler wuarin alleen ecu bepaalde
richting zichtbaar was) de v oorkeursorienta-
tie van de v isuele schorsneuroncn kon worden
gemodificeerd, (icdragscxpei imciiten bjj deze
tlicrcn toonden ;ian dut de gezichtsscherptc
voor dc streeppatronen die overeenkwamen
met dc tijdens dc vroege ontw ik kcling uange-
bodencn beter was dan dc ge/ichlsschcrplc
voor strepen in cen loodrecht hierop staande
lichting. Ook kiinslmaljg astigmatisme (on-
scherpe beeldvorming jn écn oricntatie) bleek
le rcMiltcien in blijvende veranderingen in dc
V oorkcursoriënuitic van visuele schorsneuro-
ncn.

142

//. II. T/uiIhcinur.

Kat

\\Oorkomen, diagnose cn behandeling
\\an urologische aandoeningen bij de kal

(loldstcn. R. I.. Scvbold. I. M.: lelinc urolo-
gie svndrome: incidence, diagnosis and trcal-
mcnl.
tel. \\lcil. Small .\\n. din.. ib.dUj.
I4MI-I4.U. ll9Slj.

(iecn nieuwe gczjchlspiinlcn betrelicndc de
diagnose. .Aandacht verdient de vermelding
dat 11 S (feline L^rologic Svndrome) bij ]</(
van dc totale kattenbcv olking voorkomt,
vvaardoiu het percentage kutten met M S
10\' , v an hct totaal der ter behandeling aange-
boden katten bedruaut.

liKlwhr. Picryc

.sk.. tied 1117. all. 4. I\'J,\\2

-ocr page 211-

Aiilcurs rekenen al met ccn aantal gangbare
veronderstellingen door tc vermelden dat
I lis vcelv tildiger voorkomt bij poc/cn dan
bij katers; cr gecn verschil bestaat in de fre-
quentie van het voorkomen van I IIS bij ca-
straten cn katerscncastratic vóórdc puberteit
ook nict als oor/aak kan vv orden aangemerkt.
Wel wordt opgemerkt dal verstopping van dc
urethra tengevolge van IT S bij katers vccl-
vuldigcr voorkomt dan bij poc/cn in verband
met dc grotere lengte cn geringere diameter
van dc urethra.

I cti hoog mincraalgchaltc van het dieet /ou
evenmin verantwoordelijk /ijn voor het ont-
staan v an ITIS; mogclij k v criuindert ccn hoge
conccntratic van niet voor calculivorming
vcrantwoiudclijkc mineralen het ontstaan
van calculi. Wel dient het drogestofgehalte in
dc voeding van tuagnesium cn fosfor lager tc
/ijn dan respectievelijk 0.1\'V cn O.H\'i.
Finkclc fabrieksmatige kattcvocdcrs voldoen
aan de/c cis. alsmede dc volgende /elfte berei-
den maaltijd:

runtlcrgchakt. kort gesmoord (1 4.\'i,\'! g);
lever, rauw of kort gesmoord (± 1 1g);
1 kopje gekookte rijst:
1 theelepel spijsolie:

I theelepel calcium-carbonaat. waarvan per
dag per kat 1 L\')-22.\'i g wordt gegeven.
Ier voorkoming van kristalisatic-ccntia die-
nen infcctics van dc urinewegen op dc juiste
wij/C cn gedurende langere tijd tc worden be-
streden (aiuibiotica ol sulta\'s gedurende
weken!).

Dagelijkse toevoeging van \'A theelepel (!?;
RcJ.) /out aan dc maaltijd heelt nict alleen ccn
verhoging van het gcproducccrdc urinevo-
lumc tol gevolg, maar bekort tevens door dc
verhoogde uilschcidingslrcqucntic dc voor
kl istalisatic benodigde lijd.
Ook verlaging van dc pll verminden dc kans
op kristalisatic; ccn /ure urine verhoogt dc
oplosbaai hcid van dc eventueel gevormde cal-
culi cn heeft ook ccn bactcriostatisch effect.
Dc voor het /uurmakcn van dc urine gebrui-
kelijke medicamenten, /oals aelhyleen-
dia mine. methionine. ascorbine/uur c.d. beïn-
vlocdcn dc pll nauwcHjks. loch blijkt ccn
dagelijkse gift van ammoniumchloridc dc pll
van dc tuinc beneden dc voor krislaKor-
ming kritiek geachte waarde van 6.6 Ic
houden. Methionine is weliswaar nict in staal
dc urine /uur tc maken, ruaar kan ter v oorko-
ming van urolilhiasis bruikbaai /ijn doordat
dc verhoogde uitscheiding van sulfaat in dc
urine het fosfaat in dc struv iclk rislallcn ver-
dringt.

Icr voorkoming cn genc/ing van IT!S wor-
den dc volgende maatregelen aanbevolen:
1. Dagelijks verversen van dc katlebak.

2. Dagelijks schoon water ruct cen laag mi-
ncraalgchaltc. eventueel aqua dcst. (kan
schadc op ander gebied vcroor/akcn;
KcJ).

.1. Blik- of droogvoer met ccn gehalte \\an
maxinuuil 0.1\'V magnesium cn O.K\'; fos-
for.

4. Vermeerdering van dc hoeveelheid gepro-
duceerde urine doordagclijksc toevoeging
van \' , theelepel /out aan hel dieet.

5. Behandeling van inlcclics van dc urinewe-
gen met de hierv oor geëigende antibiotica.

6. Zuurmakcn van dc urine door tuiddel van
het dagelijks toedienen van Vj-1 theelepel
van ccn mengsel bestaande uit 1.25 g dl-
mclhioninc cn 1.25 g anunoniumchloride.
I:cn preparaat met de/e samenstelling cn
cen sruaakcorrigcns is onder dc naam
Uroc/c
-l-US" (Daniels l\'Oharm.) in dc
\\\'.S. verkrijgbaar.

//, //. riwlheinic-r.

Muis Proefdieren

Snorrebijten bij muizen

Stro/ik. [•:. and fcsling. M. F. W.: Whiskcr
trinuiiing in micc.
AuinuiLs. 15. M)9-M2.
(1981).

Snorrebijten komt algemeen voor bjj labora-
loriumnuii/cn. Het is bekend dat dit gedrag in
bepaalde mui/cstammcn frequenter optreedt
dan in andere. Sonuuigcn menen, dat dil ge-
drag samenhangt met socialc dominantie. Hel
bcschrevcn ondcr/ock had lol doel hel snorre-
bijten IC bestuderen bjj .■\\2(1 mui/cn. waar dil
gedrag /ccr vaak voorkomt, cn na tc gaan of
cr verband is met socialc overheersing cn an-
dere factlU\'cn.

Socialc overheersing weid ondcr/ocht met tic
\'tubc-dominancc" test. .Aan clkc kant vaneen
plastic buis (2X cm hing cn .l cm 0) werd ccn
muis uit de/clfdc kooi in dc buis gc/ct. .Als ccn
muis kans /ag de ander terug tc dringen, werd
hij beschouwd als sociaal dominant. Uil dit
c.xpcrimciu bleek, dal snorrebijten inderdaad
samcnhangl met dc socialc status: dominante
dieren vertoonden geen snortlclcclcn.
Daarnaast werd gcvondcndat het verschijnsel
rnccr voorkwam bij groepen mannelijke die-
ren dan bij groepen vrouwelijke dieren (be-
halve in dc leeftijdsgroep van 60-69 dagen).
Hel snorrebijten nam loc met dc leeftijd. Bjj
A2Ci mui/cn werd t)p dc leeftijd van 10 weken
dc ma.ximalc snorrcbijtactivitcit gc/icn. (Op
de/c leeftijd /ijn mui/cn fokrjjp:
RcJ ). Onge-
veer 75\'\'( van dc dieren vertoonde snorrebij-
ten op dil tijdstip.

Hel aantal dieren in een kooi beïnvloedde hel
gedrag nict. Overigens blijft het afknagen van

-ocr page 212-

snorharen en \\achl soms niet alleen beperkl
tot de neusstreek. Ook de rug hu id kan doelu it
worden \\an "haarknagers",

,/. /\'. Koopman.

Paard

(\'EM: antilichaamvorniing na experi-
mentele infectie van pony merries

Rommel. V. and Sahu. S. I\'.: Contagious
equine metritis: antibody response ol e.xpcri-
nientalh inlectcd pony mares, l e/. hnnmn.
Immuno/niih.. 2. 2(11-2/3. (I9fil).

De auteurs, werk/aam bij het Plum Island
.•\\nimal Disease Center in (ireenport. New
York, wijzen er in de introductie tot hun arti-
kel op. dat reeds een betrekkelijk groot aantal
testen bekend zijn. waarmee infectie met /liw-
niopliilii.s equiaeniialis zou kunnen worden
aangetoond; naast de agglutinatietest en een
complementbindingsreactie zijn ook beschre-
ven een passieve haemaggliuiiiatiercactic cn
een antiglobtilinetest. Daar echter weinig be-
kend is over het titerverloop bij een inicctie.
besloten /ij een aantal merries experimenteel
te inlectcren cn het titerxerloop tc bestuderen
met .t verschillende serologische testmctho-
dickeii: een CBR. een agglutinatie en een
agargeldillusicreactie. Materiaal en me-
thoden /ijn uitvoerig in het artikel beschre-
ven; de le/er /ij echter hiervoor verwe/en naar
het artikel /ell. Dc iiilectic geschiedde intra-
uterien met hct/ij .1-4 x 10^ bacterien ml ol >
8
x 10\'^ bacterien ml.

Ook met de lagere iniccticdosisgelukte hcl bij
alle dieren dc typische klinische symptomen
op tc wekken. \\\'ooral bij dc lagere dosis ont-
w ik kcldcn
v ccl d icren geen dctccteerbare anti-
lichamen.
(l iteraard /al de respons voorna-
melijk van het Ig.A tv pc /ijn geweest, hetgeen
dooi dc schrijvers nicl dc/c testen /ckcr niet
/al worden aangetoond;
/ic/.). Dc agglutina-
ticrcactie bleek het gevoeligste tc /jjii cn was
merkwaardig genoeg ook hcl eerste po-
sitiel. Dit gold ook bij dc /waar geïnlcclccrcic
dieren ( Met is jammci . dat geen moderne sero-
logische test mcthoilickcn als Fl IS,\\ cn 11 1
/ijn uitgetest; Wc/.J.

./. (lOiu/.snaarJ.

Rund

Een ttilhraak \\ an l.isteriose - septicaemie
op een tnelk\\eebedrijf

Price. IF H.. Outbreak ol septicemic
listeriosis in a dairv herd. I c/.
.\\/iul. & .small
Anim. Clin..
76-1. >.?-7-/. (I9KI).

Op een vcchandclaarsbcdrijl met ± 21)0 melk-
koeien cn veel wisseling van vee waren in 1979
in ± 2 weken tijd ca. .10 koeien /iek geworden
met verschijnselen van koorts cn waterige,
stinkende diarrhee. \\\'ijf dieren waren gestor-
ven, de overigen herstelden, doch bleven traag
en kwamen niet meer op produktie.
De organen van 2 gestorven dieren vertoon-
den bij sectie scpticacmischc verschijnselen.
.Aange/ien er per dag 2 .1 nieuwe /icktegeval-
Icn bijkwamen, werd vanal dat moment op
grond van dc vv;iarschijnlijkhcidsdiagnosc
Salmonellose aan elk dier bij de eerste sympto-
men ampicilline i.m. gegeven (.5 gr. ampicil-
line - trihvdratc per dag gedurende .1 dagen),
waarna als regel snel herstel optrad.
I atcr bleek echter uit dc onder/ochte organen
cn darminhoiid geen salmonella geïsoleerd te
kunnen worden; wel werd uit milt. lever en
mesenteriale lymlklicren ccn reincultuur van
/.i.swrid gek w eekt, w elke stam

gevoelig was voor o.a. ampicilline.
\\a 4 weken werd getracht het hardnekkige
/icktevcrloop le couperen met ccn dood /..
nionocvlo.vcncs aiito-v accin.
Alle op dat moment ge/ondc koeien kregen .S
ml. vaccin s.c. en gr. ampicillinc i.m., ge-
volgd door ccn tweede vaccin dosis dagen
later. Dc daarna regelmatig aan dc koppel
toegevoegde dieren werden eveneens twee-
maal gevaccineerd met ccn interval van 5 da-
gen. Met uit/ondering v anéénd ier. dat achter-
af abusievelijk niet gevaccineerd bleek te zijn.
/ijn hierna na ca. .SOO toegevoegde dieren geen
nieuwe /icktcgevallen meer op het bedrijf
V oorgekomcn.

Opmerkelijk was. dat geen der /ickc dieren de
meestal bij listcriosc optredende ncrvcii/e
svmplomen heeft vertoond.
Dc primaire oor/aak van dc/c uitbraak vvcrtl
in dil geval nicl in ccn silagc gc/ocht. maar in
dc aanwc/iuhcid van ccn of meer gc/oiulc
smclsloldragers.

F Moerman.

Selenitim-gehrek hij rinuhec

1 hoilc .Icnscn. P. cn Agcrgaard. N.: Sclcii-
mangcl hos kvacg.
Dansk l ei. lidsskr.. 64.
(17). 6(1.1-612. (I\'ASI).

Na ccn kort ovci/ichl over hcl voorkomen
van problemen als gevolg van sclcmum-
ucbrck bij iiiiulcrcn woulcn niclhodcn be-
sproken om tic sclcniiim-staliis (door middel
van hcl bepalen van dc glutathione-
peroxidase aciiv ilcil) tc evalueren. Materiaal,
mclhodcn cn dc resultaten worden uilvocrig
besproken cn bediscussieerd. Hr is sprake van

-ocr page 213-

een selinium-deiicienlie indien deglutathione-
peroxidase activiteit onder de 200 mkat per
litct bloed (= 600 rnkat per liter crv hrocytcn)
daalt. Dit komt overeen met een seleniiim-
hoeveelheid van ongeveer .S() n g liter bloed.
1 cn traag verloop van dc parltisalsmcdc pei i-
natale kaivci steilte veerden (naast andcic be-
kende seleniiim-tekorl problemen) in ver-
schillende kuddes rundvee met een lage
seieniurn-status vvaurgenomen.
I\'t olv laclische int ra musculaire selcnitim-
injecties (0.06 mg Se kg) aan hoogdrachtige
runderen (I ä 2 maanden vxiór hel alkalven)
werkten pieverilicl. (In dierentuinen een
goede preventie\'.\';
Rcf.)

i;r wordt aan een artikel over de glutalhioiie-
pemxidase bepalingen in runderbloed door
één van dc auleurs (.Agergaard) gewerkt.

.1. II: van l-orcvsi.

Varken

Pogingen om een oestrus op te wekken
bij lacterende zeugen

Schümm. II. R.. Bosledt. II.. Vlat/ke. 1\'..
Bogner. II.. .Averdunk. (1. und Berner. II.:
Versuche zur Oeslrusinduktion bei S;iuen.
während der I aklationperiode.
Herl. u.
.Münch. Ticränzl. Hschr.. 94. IN). JôV-.VJ.
(l9Ht).

Bij het lokken van varkens is een voornaam
doel een /o groot mogelijk aanuil biggen per
zeug per jaar le verkrijgen.
Het uilgangsptinl is de worpgrootte en het
interval lussen de worpen.
Dc onderzoekers bestudeerden nictiwe me-
thoden om dit te kunnen bereiken zonder al-
breuk te doen aan de v oortplantingsl unelie.
Iwee melhoden dienen zich hiertoe ;ian n.1.

1. v erkorting van de hietatiepei iode

2. toedienen van hormonen tijdens de laeta-
lieperiode. om aldus een lerliele oestrus te
kunnen opwekken.

Alleicerst werden hiervoor anatomische en
macroscopische studies gedaan van de eier-
stokken tijdens verschillende stadia van de
hietatiepei jode. l evens werden uitgebreide
aiuilvses uilgevoerd van de hormonen, die
hierbij zijn betrokken.

Men ging bij deze uitgebreide proeven uil van
de mogelijkheid, om de anoestius tijdens de
kictatieperiode met behulp van hoge doses
e.Ntrahypolysaire gonadotropine le door-
breken en dan zo. dat zieh dil ook tijdens ile
volgende reproduktieevcli zou kunnen hand-
haven. Hiertoe werden 47 zeugen met ver-
schillend aantal worpen in de proel betrok-
ken.

Men paste een verdeling loe in drie groepen:
a. controlegroep, b. groep 1. die op de 25edag
pp 2500 ir P. M.S.Cl. i.m. werd toegediend en
e. groep lil die hierbij op de 27e dag pp nog
500 in II.C\'.C). erbij toegediend kreeg. De big-
gen werden gespeend op de Mc-}5c dag.
Uit de proeven werd aan het volgende bijzon-
dere aandacht besleed:

1. hel opwekken van de oeslrus. welke bij
beide proelgroepen I en 11 positiet verliep

2, conceptie, welke bij groep 11 sterk positief
aanwezig was

.1. vvorpgrootle. die aanvankelijk bij groep 1
en 11 V erhoogd was. tnaar bij latere toedie-
ning weer terug liep.
UHl de discussie overdeze proeven in verge-
lijking met eerder uitgevoerde proeven
bleek het van belang te zijn aan bepaalde gege-
vens bijzondere aandaehl te schenken zoals:
de duur van de laclaiieperiode (in de proe-
ven vvas deze ± 5 weken)
hel tijdstip van de toediening in de lacia-
lieperiode (in de proeven 25e en 27e dag
pp)

de hoogte vun de doses bij de hormoon-
toediening (in de proeven 2500 11:
P.M.S.Ci. en 500 H.C.Ci.)
de bestudering van de berigheid (stille
bronst),

Dc slotconclusie uil deze proeven is. dal nog
veel onderzoek hierover zal verricht moeten
worden om het in de praktijk bruikbaar le
maken.

,-(. ,1/. /•■. clc H,>k.

Diarrhee bij biggen ten gevolge van een
coccidiose infectie

C ousseinent. \\V.. Hooiens. .A. M.. Ducatelle.
R.. Berglicn. P, en (ieeiaerts. .1.: Diarrhee bij
zuigende biggen geassocieerd mei
Einwrianc-
odchliccLi.^l laaws Dicrg. lijdschr..
50. .fW-
(l\'ASl).

Van 6 lokbedrijven met hardnekkige diar-
rheeproblemen bij biggen opeen leeftijd van
10-14 dagen (stcatorrhoea). werden 1.1 biggen
onderzocht door middel van histologisch.
electronenmieroscopiseh. v irologisch. bacie-
riologisch en parasitologisch onderzoek.
In de enteroevten van de villi waren micro-,
maerogemeten en ol schizonten aanwezig.
Op twee bedrijven werd een
liiincria
/(c<)(/(\'/\'//i\'( Ai-inlectie gevonden, terwijl an-
dere Pimeria\'s niet verder getvpeerd konden
worden.

Op 5 bedrijven konden geen palhogene bacte-
riën of villissen uit de datin geïsoleerd wor-

-ocr page 214-

den. Op het 6e bedrijl werd een menginlectie
\\an coccidiose met rota\\ irus en een haemoly-
tische
E. coli \\astgesteld.
De aangetaste biggen werden gedurende 3
dagen oraal behandeld met 2 ml \\an een
9.(\\<i
amproleum-oplossing.

.Als preventieve therapie kregen alle /eugen I
week \\oor en I week na de partus medicinaal
voer met 20Ü ppm amproleum.
Deze behandelinggal een goed resultaat op de
5 bedrijven met uitsluitend een coccidiose-
inlectie. Drie maanden na de eerste behande-
ling waren deze bedrijven vrij van diarrhee bij
de zogende bigen.

(Het is jammer dat in dit onderzoek geen ge-
bruik is gemaakt van onbehandelde controle-
groepen;
Kef.)

fi. .4. Hunnumen.

Voedingsmicddelenhygiëne

Residuen van Amprolium

Petz. VI.. Thier. H. P. und Vogt. H.: Rück-
stände des coccodiostatikums Amprolium in
Fleisch und Eiern. /.
[.ehensiu. Lmers.
Forsch.. \\10. 329-J.1J. (1980).

De auteurs ontwikkelden een snelle eenvou-
dige gaschromatografische methode otn resi-
duen van het coccidiostadium amprolium te
bepalen in vlees, organen en eieren. 0.01-1.0
mg kg Amprolium dal werd toegevoegd aan
eieren en vlees werd kwantitatief weer ge-
vonden met een grote reproduceerbaarheid.
Door middel van voederproeven met ampro-
lium toevoegingen van 0.0LiC; en ü.0259f bij
45 leghennen onderzochten zij hoe lang resi-
duen optraden. Het bleek dat aantoonbare
residuen alleen in de dooier vvaren weer te
vinden. De eerste residuen waargenomen op
de 4e dag nu de toediening bouwde zich op een
evenwichtstoestand in 6-8 dagen na de
start der toediening op het niveau 1-2 ppm in
de dooier. Het duurde 7-8 dagen na het stop-
pen der behandeling voordat dc concentratie
onder 0.1 ppm was gedaald.
Toediening van 0.0125\'7 amprolium aan het
voer 7 dagen tot de slacht gaf residuen in het
vlees, vet en organen v an minder dan 0.2 ppm;
alleen in de lever werd een concentratie van
0.8 ppm gevonden. Bij opslagen toebereiding
van vlees en eieren bleef amprolium stabiel.
Bij een markt surv ey v an eieren (Duitse en Ne-
derlandse). werd in meerdere gevallen een ge-
halte van 0.01-0.05 ppm gevonden. Vlees en
organen werden eveneens onderzocht (Neder-
land lel op uw zaak;
Ref.).

H. .Mol.

De invloed van L. acidophilus op de
darmflora

Ayebo. A. D.. Angelo. I. A.. and .Shahani. K.
M.: Ellect of ingesting Lactobacillus milk
upon fecal flora and enzyme activity in hu-
mans.
MilchwissenschaJl. .35. 7MI-7M. (1980).

Dc auteurs bestudeerden het effect van de
opname van
I.adohaciUiis acidophilus melk
op de faecale flora en enzv inactiv iteit v an 2
faecale enzymen van de mens.
Twee groepen van 6 personen elk. werden
gebruikt in een kruisonderzoek met melk en
ongefermenteerde acidophilus melk. Noch de
opname van melk. noch die van acidophilus
melk hadden een inv loed op hel totaal aëroob
kiemcijfer.

Wel werd een afname van het aantal coli-
achlige micro-organismen en een toename
van het aantal l.actobacillen waargenomen,
wanneer acidophilus melk werd toegediend.
Hct hoge aantal l.actobacillen persisteerde
meer dan 4 weken nadat met de toediening
van acidophilus melk was gestopt.
Evenals met de enzym activiteit van de enzy-
men /J-glucosidase en /i-glucuronidase die
de conversie van procarcinogenen in carcino-
genen zouden katalyseren afgeremd.

//. .Mol.

Zeeleeuw

Anaesthesie bij zeeleeuwen

McCiruth. C\'h. .1., Eeenev. 1).. and C\'rinu. A.
.1.: Lpperairwav of the California scalion:an
anesthetist\'s perspective.
\\ el. Medichw. 76.
.U8-.U9. (1981).

In dit korte artikel leveren de auteurs een
aanvulling op reeds beschreven diagnostische
cn chirurgische ervaringen met betrekking tot
dc anaesthesie cn het intubereii bü de Calilor-
niscbe zeeleeuw
(/.alo/>hus califoniianus).
Om een zeeleeuw op dejuiste wijze te intiihe-
rcn dient cr voor gezorgd te worden:

1. dat er een goed ov erzicht wordt v erk regen
van dc larvn.x (een Uirvngyscoop is nood-
zakelijk om over de griue en weinig be-
weeglijke tong heen te kijken);

2. dat de ary kraakbeenderen als aanduiding
gebruikt worden om de Uirvn.sopening te
v inden (dc epiglottis is erg klein);

3. dat dc endotracheale tube niet verder dan
10-1 5 cm in de trachea wordt uiingebniehl
(de trachea bifurcatie is reeds ter hoogte
van de borstingang) om endobronchiaal
intuberen tc voorkomen.

.1. (L. van Forecsi.

-ocr page 215-

Geachte reJakn\'e.

Met /eer veel interesse heb ik de artikelenserie
over ovario-hysterectomie bij dc hond en mo-
gelijke complicaties als gevolg van deze in-
greep door de collegae A. C. Okkens,
I. \\. d.
Gaag, A. A. M. E. Lubberingh en medewerk-
ers m het
Tijdschrifi voor Diergeneeskunde
(22). (23). (1981).
gele/cn.
Het valt mij echter op. dat Obligaat Anaërobe
Bactcrien (OAB) noch uit de vagina, noch uil
andere infectiehaarden gekweekt zijn. De
OAB vormen onder normale fysiologische
omstandigheden het belangrijkste deel. kwan-
titatief gc/ien. van de commensaal flora van
de hond (1).

Men treft /e aan op de huid en op de slijmv lie-
/en. /oals in de bek. de tractus digestivus.
vooral in het colon (faeces bevat l()i"-l()"
0.\'\\B per gram) en bij de teef in dc vagina. Ze
/ijn met alleen onschadelijk op de/e plaatsen,
maar /elfs nuttig door het binnendringen en
koloniseren door nieuwe, mogelijk pathogene
micro-organismen, tc verhinderen (de /g.
kolonisatie-resistentie).

Wordt het normale evenwicht echter ver-
stoord of kunnen /ij doordringen door het
beschermende slijmv lies of de huid. dan kun-
nen sommige OAB pathogeen worden.
Het /ijn zogenaamde voorwaardelijk patho-
gene bactcrien.

Voorbeelden zijn het binnendringen via de
cervi.s in een uterus, met een hvperplasie van
dc wand (locus minoris resistentiae) met als
gewoonlijk een pyometra of bij een hysterect-
omie het morsen van pus in dc buikholte, wat
een peritonitis, intra abdominale abcessen,
w ondinfccties en of sepsis lot gev olg kan heb-
ben.

Infcctics door OAB veroorzaken pus. die een
zeer foelidc reuk verspreidt. 1 cgenvvoordig is
hel algemeen aanvaard, dat slinkende pus
wijst op een infectie door OAB en niet zoals
vroeger werd aangenomen, op een infectie
door /:.
coli (2). Deze geur van de pus wordt
veroorzaakt door de produktie van vluchtige
vetzuren (C,-C,,) door deze bactcrien. Een van
deze vetzuren is boierzuur (Cj), waarvan de
reuk bekend verondersteld mag worden.
Dil dierproeven is bovendien bekend (.3) dal
menginfecties van aerobe bacteriën zoals E.
coli en OAB. bijv. Fusohacierium necropho-
runi
(vroeger: Spherophorus necrophorus)
een grote kans op complicaties geven, aange-
zien zij niet goed door de natuurlijke afweer-
mechanismen geëlimineerd kunnen worden.
OAB scheiden namelijk stoffen af die leuco-
cyten en macrofagen remmen en de daardoor
legen fagocytose beschermde
E. coli zorgt
door het veroorzaken van wcefsellysis. ne-
crose en verbruik van zuurstof v oor gunstige
grocicondities voor OAB.
Is eenmaal een abces ol empycem ontstaan,
dan zal het proces, ook al worden de aerobe
bacteriën door een ingestelde therapie mei
antibiotica geëlimineerd, doorgaan. OAB zijn
ongevoelig voor of resistent legen vele anti-
biotica.

(Unite

Bij de mens is bekend, dat langer dan een jaar
na operatie complicaties door infecties met
OAB kunnen optreden. Dc laatste jaren
wordl steeds meer de pathogene rol die anae-
robe bacteriën (behalve Clostridia) spelen,
onderkend door toepassing van moderne bac-
teriologische technieken.
Dat tot voor kort nict spore-vormende OAB
zeer zelden bij infecties geïsoleerd werden,
was te wijten aan meerdere factoren.

a. contact met zuurstof doodt deze micro-
organismen snel. evenals lage tempera-
tuur. daarom zijn speciale monstername.
transport en kweckmcdia. de zogenaamde
(l\'reReduccd Anaerobic Sterilised)
PRAS-media vereist;

b. het feit dat het meestal om menginfecties
gaat cn het relatieve gemak waarmee
aerobe bacteriën geïsoleerd kunnen wor-
den. die dan als enige infectie-oorzaak be-
schouwd worden;

c. de tot voor kort inadequate en gecompli-
ceerde isolatie technieken voor OAB
maakten, dat de aanwezigheid van deze
bacteriën niet werd opgemerkt in z.g. \'ste-
riele etter\'.

intwoordclijkheicJ \\an de Redaktic)

Ovario-hysterectomie bij de hond

-ocr page 216-

Mei de door \\oornoemde auleurs gebruikte
bacteriologische technieken is hel niet moge-
lijk om OAB te isoleren. Dit valt te betreuren.
Ener/ijds omdat dit. ge/ien de verdere nauw-
keurigheid \\an de studie jammer is, en omdat
een aantal (late) complicaties door anaerobe
infecties \\erklaard hadden kunnen worden,
maar \\ ooral omdat het /ich realiseren \\ an hel
gevaar \\an infecties door O.AB bij de/e patiën-
ten consequenties heelt \\oor prolyla.xe en
therapie.

Bij purulente infecties op of in de buurt \\an
slijmvlie/en dient men rekening te houden
met de aanwezigheid \\an OAB. De kritische
beoordeling \\an een grampreparaat \\an de
pus en de e\\enluele aanwezige foetide stank,
kan helpen om een waarschijnlijkheidsdiag-
nose: infectie met O,AB te slellen.
Aangezien \\ luchtige \\elzuren alleen door
O.AB gevormd w orden, kan men op het bacte-
riologisch laboratorium deze diagnose snel (±
20 min.) bevestigen door met behulp \\an een
gaschromatograaf deze verbindingen in dc
pus aan te tonen. Monstername voor kweek
en in/ending naar het laboratorium, dient in
overleg met een bacterioloog te gebeuren,
zodat adequaat transport en snelle verwer-
king op het laboratorium met speciale tech-
nieken gewaarborgd is.
fer voorkoming van anaerobe infecties bij
chirurgische ingrepen is behalve steriliteit en
een strikte asepsis een goede chirurgische
techniek uitermate belangrijk.
Het maken van slecht doorbloede ruimtes of
necrotisch weefsel dient voorkomen te wor-
den. omdat in necrolische cn ischaemische
haarden (bijv. haematomen) OAB goed
groeien.

Indien contaminatie met (obligaat anaërobe)
baclericii niet voorkomen kan worden is een
profylaxe met antibiotica, zoals dc auleurs
O p m e r k e 11. geïn d icec rd.
Voor een goede profylaxe is hel nodig om op
het tijslip van contaminatie (lees: gedurende
de operatie) een hoge conccnlratie van het
antibioticum in de weefsels le hebben. Dit
wordt het beste bereikt door vótir dc operatic
de antibiotica als een bolus-injectie intrave-
neus toe te dienen.

Veel antibioticumpreparaien voor dierge-
neeskundig gebruik /jjn zodanig geformu-
leerd. dal zij geen hoge weefselspiegels geven
(zogenaamde depot-preparaten). De/e /i|n
voor profylactisch gebruik minder geschikt.
Dierexperimentele (4) en uitgebreide klini-
sche studies in de humane geneeskunde (5|
hebben aangetoond dat het langer toedienen
dan 24 uur na de operatie geen zin heelt.
Bij hysterectomie van een teef met een pyo-
metra. dient men bij dc keuze van het antibioti-
cum ook rekening te houden met het gevaar
van anaerobe inlecties.

Zoals reeds ge/egd /ijn O.AB ongevoelig voor

V eel antibiotica (sulfonamiden. aminoglvcosi-
den) of resistent (penicillines. tetracvclines).
Metronida/ole (Flagyl") is een antibioticum
waarvoor alle anaerobe micro-organismen
gevoelig /ijn.

Mede ge/icn de aerobe bacteriespecies door
v oornoemde auteurs geïsoleerd, lijkt de com-
binatie genlamycine of colrimoxa/ole met
metronida/ole zinvol als profylaxe bij
pvomeira-patiëntcn.

Beide middelen kunnen voor de operatic in-
traveneus worden toegediend en 4 en 12 uur
later kan eventueel subcutaan nog een injectie
gegeven worden. (Jezien het grote volume
waarin metronida/ole moet worden opgelost
en de goede resorptie uit dc Iractus digestiv us.
geven wij dit middel post operatief vaak per
os.

Indien systemischc profylaxe is toegepast,
lijkt lokale toediening van antibiotica, ook bij
een geperforeerde pyometra of spilling van
pus tijdens de operatie, overbodig.
Een acute hydrops ascites als complicatie na
een ovariohvsterectomie bij een 6 jaar oude
boxer leef kan als voorbeeld dienen.
Op 29 mei 1981 kregen wij via een praktize-
rende dierenarts een patiënt aangeboden met
een sinds 2 dagen plotseling ontstane zwelling
v an de buik. Hel dier was 4 maanden voordien
geopereerd aan een ernstige pyometra,
waarna postoperatief gedurende dagen sub-
cutaan strcptomvcine cn procaine-penicilline
was toegediend. Na een week kreeg de patiënt
een wondinfeclie. die werd behandeld gedu-
rende 10 dagen met ampicilline per os. De
wond was daarna gene/en.
Het dier was al een week koortsig cn een
therapie met colrimoxa/ole had niel gebaat.
Sinds 2 dagen begon dc buik op te /wellen en
werd hel dier benauwd. Wij zagen een duide-
lijk /iekc benauwde hond met een redelijke

V oedingstoeslaiid. Hel abdomen was met
vocht gevuld en niet pijnlijk bij palpatic. Dc
temperatuur was
}9.2°C.

Het verdere klinisch, röntgenologisch en car-
diografisch onder/oek leverde geen verkla-
ring op voor hel zo acuul ontslaan van een
hydrops ascites. Besloten werd daartun om
500 ml ascites vloeistof af te tappen om hel
dier wat soelaas te bieden en v oor ondcr/oek.
Fr werd ecii v oorlopige therapie ingesteld met
chloramlenicol en Euphillin® per os.
De ascites vloeistof was witachtig troebel en
bev atte 129.6 x 10\'\' meest scgmentkernigc leu-
cocyten. Hel bacteriologisch onderzoek op
aerobe micro-organismen verliep negatief.

-ocr page 217-

"s Maandags 1 juni was de toestand \\an de
hond erg v erslechterd en uitgebreid bloed-en
serutnonder/oek hadden geen duidelijk aan-
grijpingspunt opgeleverd. Daarom werd be-
sloten een laparotomie te doen.
In de buik trolfen we ongeveer liter van een
opaalaehtige v loeistol aan met pusv lokjes en
/onder abnormale geur en pus lussen lever en
diafragma.

F.en 20 ml plastic injectiespuit werd vol mei
ascites-v loeistof ge/ogen en na evacuatie van
de aanwe/ige lucht, luchtdicht afgesloten met
een rubber stop op de naald. Dit werd onmid-
dellijk naar het bacteriologisch laboratorium
gebracht met het ver/oek om snel diagnostiek
op O.AB. Vervolgens werd de v loeistof uit het
abdomen ge/ogen. Bij inspectie bleek een dif-
fuse peritonitis over het hele abdomen aanw e-
zig. Deze was niet ernstiger op de plaats van
de cerv i.x stompen de ovarium slompen, die er
verder goed uit zagen.

l ussen de lever en hel diafragma werd pus
aangetroffen en een verklev ing met bindweef-
selv orming. mogelijk een geperforeerd abces.
Deze verkleving en hel bindweefsel liet zich
goed V erwijderen en er werd begonnen met het
spoelen van de buikholte met verwarmd fvsi-
ologisch zout. Inmiddels had het bacteriolo-
gisch laboratorium de voorlopige uitslag
doorgegeven. In het grampreparaat van pus-
vlokjes werden gramnegatieve slaven gezien
en gasehromalografische analvse was in de
ascilesvloeistof propionzuur en boterzuur
aangetoond. Hierop werd dediagnose(meng)-
infectie met O.AB gesteld.
In totaal werd de buik gespoeld met 10 x .">00
ml fysiologisch zout. waarbij aan de laatste
spoeïvloeistof .\'iOO mg metronidazole toege-
voegd. Daarna werd de buik zogoed mogelijk
gedroogd met behulp van buikgazen en geslo-
ten.

Inmiddels was het dier ook 250 mg metroni-
dazole en .30 mg genlamycine intraveneus toe-
gediend. Deze antibiotica werden na 4 uur en
na 12 uur nogmaals, maar nu subcutaan. toe-
gediend. Aangezien de volgende dag de
aerobe kweken steriel bleken le zijn is toen de
gentamycine toediening geslaakt en de hond
verder behandeld met metronidazole peros(4
x daags 250 mg) gedurende 10 dagen. De
wond genas per primam en lot op heden geen
recidief.

Uit de anaerobe kweek werd een reincultuur
van
Bacicroic/es hivius geïsoleerd, die resis-
tent was tegen penicillines ()3-lactamase-
vormer).
liacieroides species zijn op zichzelf
weinig virulent, maar bekend is dat mengin-
fecties met enterobacteriaceae zeer ernstig
zijn. Mogelijk zijn door de na de hysterect-
omie ingestelde therapieën de aerobe kiemen
effectief bestreden en bleven alleen de O,AB
over. Bij de mens is bekend, dal abdominale
anaerobe infecties vaak subfrenische abcessen
veroorzaken (3. 6). Dit wordt waarschijnlijk
veroorzaakt, doordat de ascites-vloeistof
draineert v ia openingen in het diafragma naar
het lymphatisch systeem. Hoogstwaarschijn-
lijk had de/e complicatie dooreen goede pro-
fylaxe voorkomen kunnen worden.

A. van den Bogaard\'.

I I\'t R

erobic liactcria in Diseas

Berg. .1. N.. l ales. W. II .. and Seanlan. C. M.: Occurence of .A
and C at.
Am. ./. I cl. Kc.s.. 6. X76-HHI. (/97V).

Willis. ,A. I.. Ferguson. I. R.. .lones. P. II.. and Phillips. K. D.: Metronidazole in Prevent
I reatment of Bacteroides Inlections alter Appendiccctomy.
Hrii. Med. J.. \\..UH-32I. (1976).
Ilan. I.. Ahrenholz. D. fl.. and Simmons. R. 1 .: Secondary Bacterial Peritonitis; fhe Biologie Basi
I reatment.
Currcm hohlcms in Surgcrv. 10. 1-65. (1979).

Burke. .1. I-.: Picoperative Antibiotics. The .Sargical Chnic oJ Sonh America. 4. 665-676. (1963).
Hirschmann. .1. \\ . and Inui. I . S.; Antimicrobial Prophyla.xis: a Critique of Recent trials. Review
hdccliou.y Diseases.
I. 1-23. (I9H0).

kempl. P.: Behandlung der Peritonitis. W. /.uckschuerdt Verlag. München. 1981.

I

ft he Dog
n and

»f

Naschrift

(ieachic redaktie.

Met aandacht hebben wijde uitvoerige reactie
op de artikelenserie \'Ovario-hystereclomie
bij de hond\' gelezen. Ciaarne willen we enkele
kanttekeningen maken.

nrzieningen Rijksunivc

Drs. A. van de
teil I imburg.

1 Bogaard, dierenarts. D\\ I M. Dipbact. Centrale Proefdii

Mede in verband met de overwegend prak-
tische gerichtheid van de artikelen bevindt
zich onder de auteurs geen bacterioloog. Wel
heeft het onderzoek en de behandeling van de
beschreven patiënten in overleg met de bac-
terioloog plaatsgevonden. In dil naschrift zal
hij (zeer summier) zijn visie ook weergeven.

-ocr page 218-

Verba/ing wekt het bij otTs dat als \\oorbecld
\\aii (het gevolg \\an ) obligaat anaeroben, die
pathogeen kunnen uorden een pyometra
v\\ordt genoemd. I)e/e pyometra /ou ontstaan
door het binnendringen \\an obligat anae-
roben via de cer\\i.\\ in de uterus, wanneer dc
wand cen hyperplasic vertoont. Hoewel dc
aetiologie van het cysteu/c endometrium
hyperplasie-pyometra comple.x nog nooit ge-
heel /eker is. staat wel vast dat vooral hor-
monale invloeden cen grote rol spelen.
Een pyotnetra ontstaat meestal in de pro-
gesteroniase van dc cyclus, wanneer de ccrv ix
veelal gesloten is. Dc uteruswand met CEH
blijkt in de/e fase /eer gevoelig tc /ijn voor
/:\'. coH terwijl de infectie mogelijk haema-
togeen plaatsvindt.

Het voorkomen en de betekenis van obligaat
anaeroben is ons bekend cn wordt door ons
niet onderschat maar ook niet overschat.
Reeds in het begin van de/e eeuw werd al v eel
aandacht aan deze bacteriën geschonken.
Wanneer collega Van den Bogaard stelt dat
met de in ons laboratorium gebruikte kweek-
technick het niet mogelijk is om obligaat
anaeroben te isoleren is dat onjuist. Regel-
matig worden door ons dc/c bacteriën ge-
kweekt uit materiaal afkomstig van merries,
runderen, schapen, reuen (praeputium) en
teven.

Verder kan worden opgemerkt dat ook de
directe uitstrijkjes van het materiaal van de
door ons beschreven patiënten geen enkele
aanleiding gaven om in de richting van obli-
gaat anaeroben te denken.
Van de Bogaard betreurt het dat door ons
geen aandacht aan de obligaat anaeroben
is besteed o.a. omdat anders een aantal (late)
complicaties hadden kunnen worden ver-
klaard.

1. Hij is er /ich kennelijk niet van bewust
geweest dat alle beschreven patiënten met
complicaties afkomstig /ijn uit allerlei
praktijken, \'fen tijde van dc operatie en dc
eerste tijd post operationem hebben wij
de/e paticntcn niet begeleid waardoor cr
dus in die tijd door ons in het geheel
geen bacteriologisch onder/oek kon wor-
den verricht.

2. Ons in/iens verloopt de gene/ing van nict
uraemische honden waarbij ovario-hvs-
tcrcctomie met of /onder medische indi-
catie lege artis is verricht probleemloos.
Dit geldt /owcl voor honden dic in dc
kliniek worden geopereerd, als voor hon-
den in de praktijk. .Alleen bij patiënten
waar tijdens de operatie een pyometra
werd aangetroffen, werd een antibiotica
therapie volgens antibiogram gedurende
4 dagen ingesteld. Dc obligaat anaërobe

bactcrien blijken dan ook bij dit type
paticntcn geen belangrijke rol tc spelen.
Voor ons bestond cr dan ook gecn enkele
aanleiding of nood/aak om bij dc/e patiënten
gebruik tc maken van preparaten spccifick
uit de humane geneeskunde.
Zelfs indien het nood/akelijk geweest /ou
/ijn. kan men /ich afvragen of het gebruik
van antibiotica uil de humane geneeskunde
met het oog op de volksgc/ondhcid wel ver-
antwoord is. Wij menen dat hier dc nodige
terughoudendheid /ckcr op haar plaats is.

,1. ( . Okkens c.s.

./. H . Ciunnink

Maams niergeneeskundig rijdschrift

Onderstaand v olgt dc inhoud van aflevering 6 (no-
vember dccembcr) van het
Maams llicrgcnccs-

kimiUg \'l\'Hilschrili. .SO. (f)). (1981).-

Oorspronkelijke hi jd rage n:

C\'ousscmcnt VV.. Hoorcns .A, VI.. Ducatelle R..
Herghen I\'., (ïccracrts .1.: Diarrhee bij biggen ge-
associeerd met
Himcria itcin/cldiccki.

l.intcrmans 1\'.. van Muylem k.. Kaeckenbeeck .A..
1\'ohl I\'.: rmcrotoxigcnc
/\'.silicric/ia coU bij het
kalf: evolutie van hun resistenticpatroncn.

Ovcr/ichtcn

Kiront Deluv ker H.. fAtard Cl.: Zvvoeger/iektc-
bcstrijding in ficlgic.

Niiy tlen .1.: Chronic obstructive pulnumarv disease
(COPID) bij het paard: ccn over/icht.

l\'it dc praktijk

Devriese 1 .. Lemahicu P.: Adcmhalings/iekten bij
duiven: diagnostische aspecten.

-ocr page 219-

Kerste actie:

Bestrijding zwoegerziekte
Schapengezondheidszorg na ander-
half jaar van start

Na een \\oorbereiding \\an anderhalf jaar gaat
met ingang van 1 januari 1982 de georgani-
seerde Schapenge/.ondheidsdienst van start.
Dit betekenl een nieuwe activiteit van de
Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren.die
tot nog toe de dierziektebestrijding voor run-
deren. varkens en pluimvee in haar takenpak-
ket had. De nieuwe dienst krijgt de beschik-
king over vijf dierenartsen of liever gezegd
specialisten op hel gebied van schapeziekte.
Zij gaan onderzoek verrichten, advies geven
aan de dierenartsen in de praktijk en bestrij-
dingsprogramma\'s ontwikkelen van besmet-
lelijke schapezieklen.

De totale kosten van de georganiseerde scha-
pengezondheidszorg (/ 750.000. ) komen
voor de helft voor rekening van de overheid.
De schapenhouders gaan meebetalen in de
vorm van heffingen en directe bijdragen voor
deelname aan bepaalde programma\'s. De
opzet van de gezondheidsdienst v oor schapen
is voorbereid dooreen werkgroep, waarin ver-
tegenwoordigd waren naast de Stichting Cie-
zondheidsdienst voor Dieren en het l.and-
bouwschap. het Produktschap voor Vee en
Vlees, het Ministerie van Landbouw en Visse-
rij en Centraal Bureau voorde Schapenhou-
derij. De vijf specialisten, die nu aan de slag
gaan. kunnen bij hun werkzaamheden ge-
bruik maken van e.xtra faciliteiten in de be-
staande laboratoria van de regionale gezond-
heidsdiensten, waarvan er straks nog zes
zullen bestaan.

Op ongeveer 22,500 bedrijven in ons land
worden scbapen gehouden. De schapensla pel
bestaat uil rond 845,000 dieren. Hel aantal
lammeren bedroeg in 1980 480,000 stuks, ter-
wijl er zo\'n .370,000 ooien waren. Het eerste
grootscheepse onderzoek van de nieuwe
dienst is gericht op bestrijding van de zwoeger-
ziekte.

Deze ziekte komt in ons land vrij veel voor en
uitbanning ervan is belangrijk voorde huidige
en vooral toekomstige export van schapen,
Nederland telt ongeveer 5000 schapefokkers,
die op vrijwillige basis aan het onderzoekpro-
gramma ler bestrijding van de zwoegerziekle
kunnen meedoen, ln dit artikel, dat is samen-
gesteld in samenwerking met de Stichting Ge-
zondheidszorg voor Dieren, wordt eerst in-
gegaan op de taken van de nieuwe dienst en
vervolgens op dc zw oegerziekte. Zoals bekend
zijn alleen schapen gevoelig voor deze ziekte
en heeft deze niets te maken met de volksge-
zondheid.

Takenpakket Schapengezondheidszorg

1, De ontwikkeling van begeleidingspro-
gramma\'s voor schapenbedrijven,

2, De opleiding van dierenartsen voor de/e
begeleidingsprogramma\'s,

3, De ondersteuning van de dierenarts in de
praktijk,

4, Het uitvoeren v an diagnostisch onderzoek
op van schapen afkomstig materiaal,

5, Hct stimuleren van wetenschappelijk on-
derzoek in verband met in de praktijk
vastgestelde gezondheidsprobleinen,

6, Het ontwikkelen van bestrijdingspro-
gramma\'s van belangrijke besinettelijke
schapezieklen,

Zwoegerziekte

De zwoegerziekle is een zich langzaam ont-
wikkelende virusziekte, die zich in ons land uit
als een chronische longaandoening. De die-
ren krijgen in de loop van een lange lijd
soms enige jaren ademhalingsbezwaren,
vermageren en kunnen tenslotte sterven. Men
ziet hier niet vaak dieren sterven omdat de
schapenhouder het dier meestal voordien
heeft afgevoerd, ln koppels waar de ziekte
reeds lang aanwezig is, ziet men eveneens wei-
nig patiënten omdat de schapenhouder het
ziektebeeld kennende de schapen zo snel
mogelijk uit de koppel verwijdert. Dit bete-
kenl dan ogenschijnlijk geen echt ziektekun-
dig probleem maar het geeft wel een enorm
rendementsverlies.

Het zwoegerziektevirus is slerk in ons land
verbreid. F.r zijn weinig koppels, die bij onder-
zoek volledig negatief zijn. De positieve kop-
pels hebben een gemiddelde besmetlingsgraad
van 30%, uitgaande van een grote spreiding,
die varieert van enige procenten tot 80 a 90%,
Indien de besmetting bij een schaap is opge-
treden is geen genezing mogelijk. Bestrijding
van een dergelijke ziekte is slechts mogelijk
indien de besmette schapen uit de koppel wor-
den verw ijderd. Dit kan slechts succes hebben
indien gedurende een voldoende lange peri-
ode de koppel wordt onderzocht, omdat
wegens de slepende uitbreiding dieren pas

-ocr page 220-

na enige tijd als besmet /ijn aan te uij/en.
Dit aanwij/en geschiedt op basis \\an een
bloedonder/oek, waatbij het optreden \\an
antistoffen tegen het /woeger/iekte\\irus be-
uij/end is voor dc besmetting.
Hoe de besmetting precies verloopt is nog niet
helemaal bekend. Vast staat dat de lammeren,
/elfs v an een besmette moeder, onbesmet wor-
den geboren. Hierdoor is het mogelijk om met
kunstmatige opfok sneller een koppel, waar-
uit de besmette schapen /ijn verwijderd, ge-
/ond op peil te brengen. De bestrijding isdus
slechts mogelijk in een georganiseerd ver-
band. Bij het onder/oek wordt er vanuit ge-
gaan dat alle schapenstapels van Nederland
tenminste verdacht /(jn.

Identificatie

Voor een bestrijding, waarbij de aangetaste
van de gezonde dieren moeten worden ge-
scheiden. is in de eerste plaats een goede iden-
tificatie nodig. In principe is de/e identificatie
een verantwoording van de eigenaar. Dit
moet echter wel op een v oor de gezondheids-
dienst aanvaardbare manier gebeuren,
(ic/ien de reeds bestaande identificatie van dc
stamboeken ten aanzien van de fokregistratie
is logischerwijze contact gezocht met de stam-
boeken voor een samenwerkingsverband.
Voor /over mogelijk kan voor de zwoeger-
ziekte bestriiding van dc stamboek-
identificatie gebruik worden gemaakt. Hierbij
kan ook de registratie van deze organisatie
met inschakeling van dc computer aan deze
bestrijding dienstbaar worden gemaakt door
het verstrekken van automatisch geprodu-
ceerde bcstandslijsteii.

.Mie schapen

Voor dc /woegcr/iektcbcstrijding moetenalle
schapen van dc koppel worden onder/ocht.
dus ook de nict-ingcschrcvcn dieren op een
stambockbcdrijf. Bovendien /ijn er enkele
nict-stambockbedrijven. die aan dc bestrij-
ding willen meedoen. Voor ilc/c beide groe-
pen van schapen is het stamboek ook bereid
de identificatie door middel van speciale
oorblikkcn te verzorgen. De/c gegevens wor-
den dan eveneens in de registratie opgeno-
men. zodat ook dc/e dieren op de automatisch
geproduceerde bestandslijsten zullen voorko-
men. Dc schapeiihouder rekent voor deze
identificatie af met het stamboek op basis van
/ 4. per \'geblikt" schaap. Indien ccn extra
bedrijfsbe/oek moet worden afgelegd voor
dc/e oorblik-identificatie d.w./. buiten de
normale inspectie-route om. wordt ook nog
een bedrag van / 25. aan voorrijkosten in
rekening gebracht.

.Aanmelding voor deelname

I:lkc Nederlandse schapcnhoudcr kan /ich op
vrijwillige basis bij de ge/ondheidsdienst voor
dieren van de regio, waarin hij woont, melden
voor deelname aan dc georganiseerde zwoe-
gcr/iektcbcstrijding. Dc schapcnhoudcr die
wil meedoen neemt in beginsel ccn aantal ver-
plichtingen op /ich. dic zijn verwoord in het
Besluit Zwocger/iektcbcstrijding van de
Stichting (iczondheidsdienst voor Dieren. Hij
kan echter nadat /ijn koppel met goed gevolg
een ondcr/ockprocedure heelt doorlopen, in
het be/it komen van gewaarmerkte verklarin-
gen bij dc af/ct van schapen. De deelnemer
heeft te allen tijde het recht zijn deelname tc
beëindigen. De ge/ondhcidsdicnst heeft uiter-
aard ook het recht dc schapenhouder, die/ich
niet aan de verplichtingen houdt, van deel-
name uit tc sluiten.

Met onder/ock

In het Reglement Zwoeger/iektcbestrijding
(aansluitend op het Besluit) /ijn de onder-
zoekprocedures omschreven om een koppel
zwoeger/icktevrij te maken en te houden. Een
verdacht of besmet koppel wordt in eerste
instantie om de zes maanden onder/ocht door
middel van bloedonder/oek van alle schapen
ouder dan /cs maanden. Het bloedonder/oek
behelst uiteindelijk het v aststellen van eventu-
ele antistoflcn in het bloedserum door middel
van de /ogcnaamdc F1,1 SA-methode. /oals
die is vastgelegd in het Onder/oekvoorschrift.
De door middel van het halfjaarlijkse onder-
zoek gevonden besmette schapen dienen bin-
nen korte tijd uit dc koppel te worden verwij-
derd.

Indien een koppel-onder/oek twee maal ach-
tereen totaal negatief is geweest heeft dc scha-
pcnhoudcr recht op verklaringen. Een koppel,
die als /w oegcr/iektev rij kan worden aange-
merkt. behoudt v oorlopig nog de verplichting
dc oudere dieren boven dc twaalf maanden
jaarlijks tc laten ondcr/ockcn. Hcl is mogelijk
om dit periodieke controlc-onder/oek aan de
hand van dc opgedane ervaring over het uit-
blijven van hcrbcsmetting af tc bouwen.

Organisatorische opzet

De tirganisatie van dc uitvoering van dc be-
strijding ligt geheel in handen van dc regionale
gc/ondhcidsdienstcn. Dc ge/ondheidsdicn-
sten verkrijgen de bcstandslijsteii van het
computercentrum cn sturen de/e naar de
prakti/crcndc dierenartsen. De praktizerende
dierenartsen controleren de identificatie van
dc schapen aan dc hand van de bcstandslijst
en nemen dc bloedmonsters op de deelne-
mende bedrijven. De bloedmonsters worden
aan dc gezondheidsdienst toegc/oiiden. De/e

-ocr page 221-

(JicTist /orgl \\eidcr voor het ondcivoek en
lioudt de administratie hü \\an de resultaten.

Kosten

De ge/ondheidsdiensten rekenen met de scha-
pehouders al \\ oor het onder/oek en de bloed-
atname\\oorccn tariel\\an/ 10. per schaap.
Dc ge/ondheidsdiensten betalen de dieren-
artsen op basis \\an een landehjl^ daarvoor al-
ge pro ken tarief.

\\ erklaring

Na het doorlopen \\an de ondcr/oekprocedure
met goed gevolg kan een schapenhouder ge-
waarmerkte certificaten krügen. indien hü
dieren wenst te \\erkopcn.

De certificaten verklaren, dat de daarop ver-
melde schapen afkomstig /ün van een zwoe-
ger/iektev ry bedrüf. Voor dc afwe/igheid \\an
het /woegerziektevirus is vooral het onder-
zoek van de gehele koppel van belang. Hcl
onder/oek van een individueel dier geeft nict
voldoende garantie. Vandaar dal de verkla-
ring betrekking heefl op de totale stand van
/aken op hel bedrüf.

Voor de afgifte van een verklaring is een ver-
goeding van / .3.10 nodig. Dil is hel/elfde ta-
rief. als dc verklaring voor runderen len aan-
/ien van brucellose en dergehike.

(Pcrshcriclu Afd. Pers en

I oorlichling iMudhomvschap)

De Werkgroep
Diergeneeskunde en
Samenleving

uit voor de le/inge

I9S2

\\ eehouderij: .Menselijkheid op termijn?

Dinsdag 2.t februari 1982

Wchiju, wal iiioci ie daar als hoer mee.\'

.1. II, Hiclderman. veehouder, vice-voor/uter \\ed.
.■\\gr. .longereneontaet

De kritiek die er vaniiit de maatschappij is op hcl
vvcl/ijii van dieren moet door boeren /eer serieus
genomen worden:

Ic vaak wordl gcdachl dal cen betere produklic
ook wel goed /al /ijn voor hcl wcl/ijn:
maar ook omdat kritiek altiid nadelig is v oor dc
coiisu mplic.

Binnen hcl huidige landbouwbeleid kan ccn boer
cchicr nicls anders doen dan /ovcci mogelijk te
produceren met alle hem iciulicnsie slaande midde-
len. 1\'as wanneer /iin inkomen opeen redelijk peil is.
IS cr mcl hem te pralen over belemmeringen in /ijn
bcdrijlsvocring.

Dinsdag 2 maart 1982

lëeliDuderij: leven mei automawn oj
oikoniaien

Prol. drs. .1. I). van Mansvcll. hoogleraar .Mtcrna-
ticve Methoden in l.and-en tuinbouw: Dir. Mid-
dclb. l and-cn I uinbouwschool ic fiel.

liiJschr. DierKcnecsk.. <lecl 107. all. -I. I\'MJ

Sinds in dc loop van de jaren het begrip voor hcl
leven in dc natuurwetenschappen verwaarloosd is
cn het begrip voor de innerlijke belevingswereld
naar dc faculteiten is verbannen, bleef van \'hel dier\'
vooral de biochemische \'afdruk\' over. Die bleek
lechnisch verregaand stuurbaar. Dat maakte dal
boeren eerst tol gcspccialisecrde veehoudcrs en ver-
volgens tol agrarische ondernemers werden (Door
wic.\' Voor wie\'.\').

Van vee-gewas cn bodemver/orgers. verbonden
met hun levende have. en als primair producent
relatief autonoom ten op/ichte van de maatschap-
pij. kwam hij /O verregaand \'los\' van de natuur, en
raaklc hij gebonden aan technici en financiers.
.Als wc dc boer als mensen-partner vragen /ün vee
als ccoparlncr ic behandelen, /uilen wc degevoigen
die dal voor /ijn beslaan hccfl ook op ons moeten
nemen.

Dinsdag 9 maart 1982

Bekering in de slal

Prof. dr. ir. Ci. Hamming, oud-hoogleraar christe-
lijke maatschappijleer: voorheen als stalislicus ver-
biHldcn aan hcl l andbouw I conomisch Instituut.

laai. wclcnschap. ethiek, wapenwedloop, concur-
rcnlic. ecosvslemen /ün \'cvbemeten\', inlormalie-
vcrwcrkcnde syslcmen die /ich hand haven door ccn
eigen stijl.

Dc loop der geschiedenis wordl gedragendoor wis-
selwerking lussen cvbcrnelen. Naast dc lopende ge-
schiedenis /ien wc ccn alternatieve geschiedenis van
gemiste kansen: kansen voor humanisering.
Icgcnover Kussen kunnen wc streven naar machts-
evenwicht: tegenover legkippen, proefdieren en
slachtvarkens nict. Woordeloos v raagt heldiercen-
/Üdigc humanisering. Moordende concurrcnlic
V raagt soms bccsiachlighcid. De geschiedenis d rcigt
bccsiachlighcid le belonen mcl dc ondergang.

15.^

-ocr page 222-

Bekering is: aandachtig luisteren als een alterna-
tieve geschiedenis kritische \\ragen stelt aan dc lo-
pende geschiedenis.

Bekering maakt \\an niet geheurdc geschiedenis cen
historische kracht. In de stal moeten «e het leren.
Niet lonende humaniteit is lc\\cns\\ooruaarde.

IMaats; C\'ollcgc/aal C 101 llooldgchouu Dierge-
neeskunde. De l\'ithof. I trccht.
l ijd: .Aanvang 12..10 uur. einde ca. 1.1.4.5 uur.
I )uur der inleidingen 10 a 4.5 minuten, daarna gele-
genheid tot discussie.

Studium Generale Rijksuniversiteit
Itrecht

Kiezen, hoezo? Morele dilemma\'s in de
medische beroepsuitoefening

In lehruari en maart organiseert het Büro Studium
(Icnerale een cvclus met als thema de indi\\iduele en
collecticNC heroepsverantuoordelijkheid in de me-
dische praktijkuitoefening. De rode draad die door
de cyclus loopt is het maken \\an keu/cn in de
heroepsuitoefening.

Het Studium (icnerale komt voort uit een initiatief
\\an enkele leden \\an dc Werkgroep Diergenees-
kunde en Samenlc\\ ing. Bij de initiatiefnemers be-
stond behoefte zich tc verdiepen in de theorieën
o\\er het hanteren van dilemma\'s in de praktijkuit-
oefening. Een denkraam voor het hanteren \\an
dilemma\'s is nodig \\anuit het bescl, datecn bewuste
uitoefening \\an het beroep cen aaneenschakeling
\\an keu/en impliceert.

Omdat op \\ergelijkbare faculteiten \\ergelijkbarc
behoeften bestaan ten aanzien \\an dit onderwerp,
wordt de/e cyclus niet alleen \\oordicrgcnecskundc.
maar ook \\oor geneeskunde, tandheclkundcen far-
macie georganiseerd.

Het programma \\an de cyclus ziet er als volgt uit:
le
avond: Maandag 15 lehruari 19X2
Ihema:
licln\'kkcliikhciil van waank-n cn normen
cn </(\' conscqncmics daarvan voor lici maken van
keuzen in de heroepsuiloefening.
.Aandacht zal worden besteed aan de rol die waar-
den en normen spelen bij het maken \\an keuzen.
Verder zal worden ingegaan op de relati\\iteii \\an
waarden en normen geplaatst in een historische cn
culturele context cn wat de consequenties daar\\an
zijn voor het maken \\an keuzen.
Inleider: Dr. Bert Musschenga. wet. med. Bezin-
ningscentrum \\ . IJ. Amsterdam.
2c avond: Maandag 22 lehruari 1982
Ihcma:
Colleciieve en individuele heroepsveram-
woordeliikheid geplaalsl in een niaaiscluippeliike
comexi.

De/e avond zal gaan over belangen, dic bij het
maken \\an cen keuze in conflict met elkaar kunnen
komen. Welke ruimte laten de Collectieve verant-
woordelijkheid (beroepsvereniging, beroepscode)
en maatschappelijke belangen \\oor individuele in-
vulling.

Inleiders: Mevr. Dr. Hclecn Dupuis. wet, med.
Ethiek. Medische
I aculteit Leiden.
Dr. Arie Rip, wet. med. Chemie en Samenleving.
R f,, Leiden.

.Ie avond: Maandag I maart 1982
Ihema:
Ijliiek ah bruikbaar mMrumeni hij hel
maken van keuzen.

Op deze av ond wordt geprobeerd ehtiek naar v oren
te brengen als een bruikbaar instrument om keuze-
vraagstukken in de beroepsuitoefening te kunnen
beredeneren. Ethiek blijkt dan \'iets\' tc zijn waar ook
gewone praktizerende dierenartsen, artsen, tand-
artsen en farmaceuten wal aan hebben.
Inleider: l\'roL dr. Robcrt Heegcr. theoloog, filo-
sooL hoogleraar ethiek aan dc R.l . Ltrccht.
4c avond: Maandag 8 maart 1982
(hema:
De l\'rakiijk.

Deze forumavond zal een verbinding vormen tus-
sen dc drie voorafgaande avonden en de laatste
avond. In het forum wordt elke discipline door één
persoon vertegenwoordigd. Dc forumleden zijn ge-
kozen met als criterium dal ze op een bewuste ma-
nier in de praktijk werken of hebben gewerkt. Zij
zullen een aantal stellingen formuleren omtrent cen
kritische beroepsuitoefening cn de/e stellingen op
de avond kort toelichten. De opzet van de avond is
dal er na deze toelichting wordt geprobeerd dc keu-
zes van de forumleden te analyseren.
5e
avond: Maandag 15 maart 1982
Ihema:
.-Xnalvse van problemen in werkgroepen.
Het doel van het analyseren van problemen is hel
stimuleren van de mensen weloverwogen keuzen te
maken ten aanzien van een zorgvuldig handelen in
de beroepsuitoefening.

Vanaf de eerste avond zal cr een intekenlijst liggen
voor deelneming aan de werkgroepen. Er zal een
bak staan waarin probleemstellingen verzameld
zullen worden, dic in de werkgroepen uitgewerkt
kunnen worden.

Wanneer er voldoende belangstelling voorde werk-
groepen bestaat, zal een tweede avond met dezelfde
opzet op 22 maart georganiseerd worden.
Op het Buro Studium (lenerale. Maliebaan 10.1. is
vanaf 15 februari een reader verkrijgbaar.
Plaats: Payenborg (Vlaatschappelijkc Biologie).
Oude dracht .120. l trecht.
Aanvang van elke avond: 20,00 uur precies!

Symposium van de Nederlandse
vereniging voor Proefdierkunde

Kleine proefdieren in de landbouwstad

Op vrijdag 7 mei 1982 wordt ccn symposium vandc
N,\\,P, gehouden onder bovenstaande titel. Dit
vindt plaats in het Biotcchnion. Dc Drcijcn 12 Ic
Wageningen cn begint om 9.10 uur.
Op het programma staan inleidingen van Wagc-
ningse onderzoekers:

.1. H. M. Mcl/: Invloed van hanteren lijdens de
eerste levensweken op hel gedrag van volwassen
kinlijnen.

R. C. Buis: Selectie op vruchtbaarheid bij muizen.
.1.1. 1. W . .A. Strik: Proefdieren ten dienste van het
onderzoek door de vakgroep loxicologic.
C. West: Inv loed van caseïne scmisvmhetischc rant-
soenen op de scrum-cholestcrol conccntratic van
verschillende soorten proefdieren.

H ees verder pag. 164)

-ocr page 223-

De hormoonproblematiek

Chronologisch overzicht der ont-
wikkelingen

In 1960 trad ccn \\erordening \\an het Pro-
duktschap \\oor Pluitn\\ee en Eieren in wer-
king cn het jaar daarna een \\an hel 1\'rodukl-
schap voor Vee en Vlees waarbij o.a. de
toediening \\un stoften met een oestrogene
werking \\oor mesldoeleinden bij landbouw-
huisdieren werd \\erboden. De controle had
plaats mei behulp \\an een biologische test.
In 1967 deden zich in Italië probletnen met
Nederlands kalls\\lees \\()or en dit was aanlei-
ding om de inmiddels door medewerkers \\an
het Rijksinstituut \\oor de Volksgezondheid
(R.I.N .) ontwikkelde methode \\an histolo-
gisch onder/oek. bij mestkalveren in het
kader van de vleeskeuring in te voeren. Het
histologisch onderzoek (minimaal 4\'( ) wordt
in verdachte gevallen gevolgd door urine-
ondcr/oek. hetwelk bij positieve bev inding al-
keuring van het dier tot gevolg heeft,
l ot in de
zotner van 1980 was het hormoononder/oek
toegespitst op de kalveren.

Stroomversnelling

in het najaar van 1980 is de /aak in een
strooniversnelling geraakt, toen het aantonen
van DES in babyvoeding in Italië een goll van
verontwaardiging veroor/aakle bij consu-
menteti door heel Europu. Op aandrang van
de Europese consumentenorganisatie
(B.IMI.C.) ontstond zelfs een bovcot van
kalfsvlees.

Spoedig daarna kwam de Raad van l.and-
bouw tninislers in Brussel tol de uitspraak dal
het gebruik v;tn hormonale stollen bij de
vleesproduklie verboden moest worden. De
Europese Commissie kreeg de opdracht dit
verbod uit te werken tol een Raadsvoorstel.
Na veelvuldig vergaderen overdeze materie, is
in de Raad van Ministers van
I.andbouw d.d.

<7(1. Du

■sk.. tk-i\'l 11)7. all. 4. IVX2

21juli 1981 Richtlijn 81 602 EEG aangeno-
men. waarbij de toediening van stilbeenprepa-
ralen en thyreostalica zowel voor iherapeuti-
sche als voor mesldoeleinden bij alle
diersoorten wordt verboden. De problema-
tiek van de overige sloffen met oestrogene,
gestagene en androgene werking komt in een
later stadium aan de orde.

Problemen binnen Nederland

In het najaar van 1980 tiaden ook voor het
eerst problemen binnen Nederland bij de run-
deren aan het licht. Een Belgische I.V.-
uil/ending besteedde uitgebreid aandacht aan
de materie. Daarin werd gesteld dat de Belgi-
sche runderen v oor een groot gedeelte /ouden
/ijn behandeld mei \'hormonen".
Rond dezelfde tijd kwam hel hormonendos-
sier: \'Redt boer en consument de spuit
eruit", waarin de situatie in België wordl
beschreven in de publiciteit. Inmiddels op
20 november 1980 had de .Algemene In-
spectie Diensl van het Ministerie van I.and-
bouw en Visserij ( A.I.D.) een uit België af-
komstig slachlrund bemonslerd. dat blijkens
de uilslag op 24 december 1980 positiel
werd bev onden op DES en melhylleslosleron.
Naar aanleiding van de/e bev iiiding voerde de
.A.l.D. op slachthui/en een aanlal bemonste-
ringen uil. Om de coördinatie mei betrekking
tot het onder/oek beier le laten verlopen, had
er op februari 198 1 een gesprek tussen amb-
tenaren van de Wll.l. en de .A
.l.D. plaats,
waarbij een nauw cimUiel lol stand werd ge-
brachl tussen keuring cn opsporing.
,Als gev olg v an de problemen met de Belgische
runderen werd de /aak vijftien dagen later
besproken in de gemengde werkgroep Veteri-
naire Vraagstukken voorde Benelux. Daarna
zijn er nog bilaterale contacten geweest op
ministerieel niveau, (ienoemde werkgroep
vergaderl regelmatig over de hormoonproble-
matiek.

V an de \\ eterinaire Hoofdinspectie van de
\\ olksge/ondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

155

-ocr page 224-

Begin februari 198 I heeft er bovendien op het
Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhy-
giëne topoverleg plaatsgehad over de aanpak
\\an de/e zaak. Dit resulteerde in uitbreiding
van apparatuur en mankracht op het R.I.V.
en in het die/elfde maand nog gestarte steek-
proefsgewijze onderzoek \\an de ingevoerde
slachtrunderen (209) en daarnaast onderzoek
\\an een aantal Nederlandse slachtrunderen.
De invoer \\an runderen nam toen drastisch
af. wat de gelegenheid gaf de vrijkomende
capaciteit te gebruiken voor het onderzoek
\\an Nederlandse slachtrunderen (1.5c;). Dit
onder/oek is \\ oortgezet tot 1 1 juni 1981.
Cjedurende deze periode bleef ook Nederland
niet gespaard \\ oor klachten uit het buitenland
met betrekking tot hormoonbevmdingen in
slachtdieren of \\lees van Nederlandse her-
komst. Het bleef exenwel bij deze niet altijd
bevestigde klachten.

R.I..-\\.-methodiek op de helling

Het onderzoek van de urine \\an runderen
werd uitgev oerd met de Radio-immuno-assay
(R.I.A.)-methode. Op dat moment was dit de
enige geschikte onderzoekmethode waarbij
grote aantallen monsters tegelijk onder/ocht
konden worden.

Hierbij rolden nogal wat positieve uitslagen
uit de bus. Als gevolg hiervan kwatnen er
protesten van de Landbouworganisaties, die
beweerden dal misbruik in dergelijke omvang
niel aannemelijk was. Daartegenover stelde
het R.I.V. dat de methode voldoende be-
trouwbaar was. De/e controverse heeft geleid
tot een drietal kon gedingen waarbij o.m. de
betrokken methode van onderzoek werd aan-
gevochten. Op 20 mei 1981 kwam de vice-
president van de rechtbank le .Almelo na
hel horen van geuiige-deskLindigen tot de
uitspraak dal de R. L.A.-methode uil een oog-
punt van rechtszekerheid niel de ma.viiiiale
garantie bood.

Hel R.I.V. kreeginverband met volksgezond-
heidsaspecten .S weken dc lijd om een verbe-
terde methode uit te werken.
Inmiddels was medio mei de interdeparte-
mentale Stuurgroep Hormonen ingesteld,
met een drietal werkgroepen (/Xnalvselechnie-
ken hormonen. Op/cl modclproeven. Prak-
tisch bedrijfsgebeuren in relatie lot gebruik
anabolica). om de problematiek nader te be-
studeren. Naast de probletnaliek in de vlees-
keuring ten aanzien van hormoon-residuen
speelde ook een aantal strafzaken in verband
met de overtreding van de produkischapsver-
ordening "foediening oeslrogene sloffen
1961". waarbij ongeveer
25 bedrijven werden
geblokkeerd. De uitspraak van het kort ge-
ding in Almelo was v oor hel R. 1. V. aanleiding
hel onder/oek naar de belrouwnaarheid van
de R.I.A.-melhodiek versneld voorl u- zetten.
Hierbij bleek dat bij de resultaten van het
onderzoek met de R. 1 ..A.-melhoce vals-
positieve uitslagen konden vóórkomen. Dit
werd bevestigd door onderzoeken op urine-
monsters van runderen behorend lot een
proefbedrijf van het Ministerie van Land-
bouw en Visserij.

Daarop is op II juni 1981 de bemonstering
voor het steekproefsgewijze onder/oek op de
slachihuizen opgeschort. Ook hel onderzoek
door de .A.I.D. op de bedrijven werd stopge-
zet. Bij verdenking werd wei lot bcmcr.slering
overgegaan, hetgeen nog steeds hel geval is.
De bedrijven die de voorlopige maatregel
hadden opgelegd gekregen, zijn na vooraf-
gaand overleg mei dejuslitiële autoriteiten zo
spoedig mogelijk steekproefsgewijs onder-
zocht via de inmiddels beschikbare R.I.A.-
methode met voorzuivering. Met deze ver-
fijnde methodiek kan de afwezigheid van
DKS worden vastgesteld.
Alle aldus negatief bevonden bedrijven wer-
den daarop onmiddellijk vrijgegeven. De
monsters van de niet negatief bevonden be-
drijven werden nader onderzocht middels de
massa-spectrometrie die ten aanzien van een
aantal dieren op de 4 bedrijven de aanwezig-
heid van DPS bevestigde.

Onderzoek op DKS weer gestart

Op 10 augustus 1981 is het steekproefsgewijs
onderzoek op DPS (!\'/,). waarbij bij toer-
beurt vanuit den lande 40 urinemonsters van
slachtrunderen per dag worden onderzocht,
weer gestart. Dit onderzoek is zowel bedoeld
als surveillance-programma (ter verkrijging
van een indruk van het gebruik) alsook met
het oog op hel opdoen van praktijkervaring
met de R. L.A.-metht)de met v oor/uiveriiig.
C"onseL|ueniics zijn hieraan voor wat betreft
de keuringsuitspraak en de opsporing van
overtredingen van de betreffende produkt-
schapsverordening, niet verbonden, levens
vinden er ringonder/oeken plaals.
Wanneer een en ander met succes is afgeslo-
ten. cr weer eenheid van denken bestaat en de
betrokken onder/oekmethodes dientenge-
volge in hel Onder/oekingsregulaticf (Vlees-
keuringswet) cn in de betreffende produkl-
schapsverordening zijn opgenomen, kunnen
aan hel onder/oek bij /owel de vleeskeuring
als de opsporing weer wettelijke consequen-
ties verbonden worden.
In de Werkgroep .Analvsetechmcken hormo-
nen bestaat volledige overeenstemming over
de R.L.A.-methode met voor/uivering. Over

-ocr page 225-

de bevestigingsmelhode (lasehiomalograllc-
Massaspectrometrie (G.C.M.S.) bestaat na-
geiKieg overeenstemming. In de/c vverkgroep
/ijn vertegcnv\\oordigd het R.I.V.. het Rl-
KII. r. de Stichting B.C.O. (Breda).de Katho-
lieke Universiteit Nijmegen, enkele Keu-
ringsdiensten van Waren en het C\'l\\\'() 1 NO.
Verwacht wordt dat de werkgroep omstreeks
lebruari 19X2 het rapport over eerderge-
noemde onder/oekmethodieken gereed /al
hebben.

Het ligt in de bedoeling \\an het v olgende on-
der/oekmodel uit te gaan:

screening met behulp van de R.I.A.-
mcthodc tnet voor/uivering van urine en
bij positieve bevindingen een bev estigings-
onder/oek met behulp vande G.C.M.S.-
methodc.

Een volgende stap van de werkgroep /al /ijn
het uitwerken van methodieken voor andere
substraten dan urine (laeces, vlees).
De werkgroep op/et modelproeven heeft na
een v oorproef met 2 meststieren. een uitschei-
dingsproef opgezet met 24 meststieren. die
inmiddels zijn geslacht.

Het analytische gedeelte van dit onderzoek is
nog niet afgesloten. De werkgroep Praktisch
bedrijfsgebeuren in relatie tot gebruik anabo-
lica heeft /ijn werkzaamheden reeds afgeslo-
ten met als conclusie, dat v oor wat betreft de
toediening van DES het v oeder van meststie-
ren van belang /ou kunnen zijn.

K.G.-verbod hormonen en thyreoslalica

Sedert 19 november 1981 is hel verboden be-
paalde sloffen met hormonale en sloffen met
thyreoslalische (schild k Herrem mende) wer-
king in te voeren of af le leveren tnet hel oog
op de toediening aan alle dieren. Met dit be-
sluit heeflde Ministervan Volksgezondbeiden
Milieuhygiëne, in overeenstemming met de
Miiuster van Landbouw en Visserij, uitvoe-
ring gegeven aan de I-.Ci.-richtlijn terzake
(XI 602 LFCi).

Hel verbod lol invoeren en afleveren geldt
V oor dc volgende sloffen:

sliibcnen. stilbeenderivaten. alsmede de

zouten en esters daarvan:

melhv Ithiouracil;

thiama/ol:

N-propylthiouracil;

thiouracil:

fcnyllhiouracil;

samenstellingen van substanties die één of
meer van vorengenoemde substanties be-
vatten.

Het verbod tot invoer geldt niet voor farma-
ceutische industrieën, die daartoe een vergun-
ning hebben als bedoeld in de Wel op de

Geneesmiddelenvoorziening. Hel verbod lol
aflevering geldt niet voor deze vergunning-
houders in gevallen dat zij afleveren aan el-
kaar. gevestigde apothekers, apotheekhou-
dende geneeskundigen, ziekenhuizen en
instellingen voor wetenschappelijk onder-
zoek. Ev enmin geldt hel verbod lot aflevering
voor apothekers en apolheekhoudende ge-
neeskundigen in geval van aflevering op re-
cept.

Dc Algemene Inspectie Dienst van hel Minis-
terie van Landbouw en Visserij isaangewezen
als controle-orgaan, belast met hel opspoien
van overtredingen van evengenoemde voor-
schriften.

Schadeclaims

Het Landbouwschap en de Ministeries van
Landbouw en Visserij, van .luslitie en van
Volksgezondbeiden Milieuhygiëne hebben 15
december 1981 overeenstemming bereikt over
een schadevergoeding voor veehouders die
schade hebben geleden door hel bij hel rund-
vee gehouden hormonenonderzoek op basis
waarvan vals-posilieve uilslagen voorkwa-
men.

Veehouders, van wie dieren bij de slachting
zijn afgekeurd en vernietigd op grond van dit
onderzoek, krijgen een vergoeding op basis
van het geslacht gewicht.
Voor runderen, die via een zgn. voorlopige
maatregel op de bedrijven werden geblok-
keerd. zal een bedrag per in de blokkadeperi-
ode slachtrijp geworden dier en per wachldag
worden uitgekeerd. Daarboven zal een vast
bedrag per bedrijf worden uitgekeerd, onder
meer als tegemoetkoming inde kosten vaneen
dierenarts. Ingeval van sterfte en noodslach-
ting len gevolge van de blokkade zal ook de
daaruit voortvloeiende schade worden ver-
goed.

Alle gedupeerden zullen, voor zover hun
adres bekend is. schriftelijk op de hoogte wor-
den gebracht v an het bestaan van de schadere-
geling. Een belangrijk onderdeel van de nu
overeengekomen regeling is. dal veehouders
die hiervan daadwerkelijk gebruik maken, af-
zien van verdere claims. Gedupeerden die vin-
den dat de regeling hun schade onvoldoende
compenseert, blijven uiteraard vrij er geen ge-
bruik van te maken en alsnog naarde rcchler
te slappen.

Meer laboratoria

Naast het R. I.V. zal de Minister van Volksge-
zondheid en Milieuhygiëne hel RIKILI als
tweede laboratorium aanwijzen waar hor-
moononderzoek ka n plaatsvinden. De op/et
is. voor de vleeskeuring het eerste onderzoek
op hcl R.I.V. te laten plaatsvindenen voor dal

-ocr page 226-

bij de opsporing door de A.l.D. op de bedrij-
ven. het RIKIl.T in le schakelen. Herkeuring
en contra-e.xpertise /ijn dan over en vveer re-
spectievelijk toevertrouwd aan het RIKII l
en het R.I.V.

Door het beschikbaar komen van meer dan
één laboratorium voor de/elfde methodieken
van onder/oek. /al tevens de kwaliteit van het
onder/oek en de daarmee samenhangende
rechts/ekerheid gewaarborgd /ijn.

Opnieuw varkenspest in
Zeeuws-Vlaanderen

Op 1.3 januari jl. werd in Nederland \\oor het
eerst sinds 4 juni 1981 weer een geval van
varkenspest bevestigd. Ditmaal deed de/iekte
/ich voor le Heille (gemeente Sluis) in
Zeeuws-Vlaanderen op een fokbedrijl met I
beer, 15 /eugen en 51 biggen waarvan I8alge-
speend. Alle betrokken dieren /ijn afgemaakt
en gedestrueerd en het bedrijf is gedesinfec-
teerd. Verder is men overgegaan tot het instel-
len van een vervoerverbod voor varkens, een
gebied omvattende dal /ich uitstrekt tot 8 km
ten noorden van het bedrijf. Controle is inge-
steld op de conlactbedrijven.
Het besmette bedrijf is op ongeveer 500 meter
van de Belgische grens gelegen, in welk aan-
gren/end gebied sinds eind decembereen drie-
tal uitbraken van varkenspest is bevestigd.
De Belgische uitbraken vonden plaals bij net
afgespeende biggen die dan nog onvoldoende
immuniteit be/itten. In W\'est-Vlaanderen
worden varkens preventief geënt vanaf de
leeftijd van 6 weken.

Afgifte van gezondheidscertificaten
bij uitvoer van levende dieren

len behoeve van de uitvoer van levende die-
ren. worden ge/ondheidscertificaien afgege-
ven. waarvan de tekst is opgesteld door be-
langhebbende exporteurs, v eev oederlabi I-
kanien. farmaceutische industrie, en/,
levens worden ge/ondheidsverklaringen af-
gegeven. waarvan de lekst op ver/oek van
belanghebbende door de prakticus is opge-
steld.

Indien door de tekst, bij v ooi beeld: vermel-
ding van aangifteplichtige /lekte vrije /ones
en of vermelding olTicicle dierenarts, veteri-
nary officer of the government. sworn veteri-
narian etc., de indruk gewekt woidt. dat de
verklaring door de Velerinaire Dienst is afge-
geven. dan is er duidelijk spra ke van een onbe-
voegde certificering.

De enige officiële instantie die bevoegd isder-
gelijke verklaringen ten behoeve van de ex-
port van levende dieren af le geven, is de
Veterinaire Diensl.

Derhalve moet er mei nadruk op gewe/en
worden, dat ondertekening c.q. afgifte van
verklaringen die door de inhoud de indruk
kunnen wekken afkomstig le /ijn vaneen offi-
ciële instantie, niet is toegestaan.
In verband mei het bovenstaande wordt u
geadviseerd in voorkomende gevallen te ver-
vvij/en naar de Districlsinspeclie van de Vete-
rinaire Dienst of persoonlijk hiermede con-
tact op te nemen.

bi-:sMF. i ii:i i.iki; dh r/iek i [;n

nicr/ickicnbulletln nr. 1 van de Veterinaire Diensl
over hel tijdvak van I t ni 15 januari 19X2 vermeldt
het volgende aanlal gevallen van aangiflepliehlig
besmettelijke dier/lekten In Nederland.

:n in IX gem

.t gevall
5 gev all
9 gevall
I geval
.t gevall
1 geval
1 geval

men.

en In 2 gemeenle
en In I gemeente
en

■men
val

vallen

i gemc

1 gl

2 gl

Rotkreupel

lotaal 2.-( gevalt
Ch-oningen
Iriesland
Drenthe
Overijssel
(ielderland
rtreeht

Noord-llolland
Schurft

lotaal gcvallci

(Ironingen

Noord-Holland

:il in Zeeland.

\\arkenspes

lotaal I ge

VA KKl NSI\'I S l
(;riekenland

I\'cr telcN van II deeember bevestigde dc (Irlekse
Vclerlnalie Dienst /even nieuwe gevallen van var-
kenspest. waarvan /es op hel eiland Rhodos, depar-
tement Dodekanissa. en één In het département
Atliki. Op Rhodos werden op 24 november 2 mest-
bedrijven in de stad Rhodos met resp. 166 en lOX
varkens besmet verklaard, drie dagen later ge-
beurde dit met een mcslbedrljl met 20 varkens Inde
gemeente lalissos. op 2 december betrof het twee
mestbedrijven in de gcmccnlcs .Afantou (40 var-
kens) en lahssos (7X varkens) en weer acht dagen
later een fok- en mestbedrijf met 550 varkens In dc
gemeente Alissos. De uitbraak in het departement
■Attikl werd opnieuw geregistreerd in de gemeente
Koropl. ditmaal op een fok- cn mestbedrijf met
1740 varkens.

In alle gevallen /ijn sanitaire cn vetcrlnair-
polltionele maatregelen genomen, inclusief vacci-
natie van alle varkens die /Ich bev Inden in de\'/ones
de protection\'. .Afmaak en destructie Is bevolen.

-ocr page 227-

België

Volgens een telegram, gedateerd 14 Januari 19X2.
\\an de Belgisehe Veterinaire Dienst is te Moerkerke
(gemeente Dammen) in de provincie W\'est-
Maandercn. op ccn lokbedrijl varkenspest gecon-
stateerd. Hier waren .\'i2 varkens aanwe/ig.
\\\'ier dagen later gal de Belgische N\'eterinairc Dienst
opnieuw kennis van een geval van varkenspest. Dit-
maal ging het om een lokbedrijl met .t()2 varkens in
de/eUde plaats.

Alle betrokken dieren /ijn algemaakt en gedcstru-
-■erd. Dc bedrijven /ijn gedesinlecteerd en /oncsde
protection /ijn ingesteld.

Oostenrijk

Op 22 januari deelde de Oostenrijkse N\'eterinairc
Dienst mede. dat van 7 tot I 1 januari nog 6 secun-
daire gevallen van v arkenspest waren gemeld in v ier
districten van de provincie Sal/hurg: Hallein.
Salhurg-rmgehung. St. .lohann im Pongau en
lanisweg. Dc/c uitbraken hadden plaats op bedrij-
ven die varkens hadden gekocht op de bij een eerder
bericht genoemde varkensmarkt.
De/e markt was ook dc oorsprong van de vooral-
gaande secundaire gevallen.

.Alle varkens op de besmette bedrijven /ijn alge-
maakt en gedestrueerd. De prohibitieve maatrege-
len /ijn nog steeds van kracht.

r/if. Dicrgcnec-sk.. ileel 1117. uil. 4. I9H2

1982

lehruari:

FS Studium (ienerale R.FL (pag. 154).

16 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. ledenverga-
dering. Hotel rest. •Belvedere\'. Schoonhoven;
aanvang 20 .10 uur.

16 17 Cl.O-studiedagen 1982 (Cl ()-instituut
voor de Veevoeding \'De Schothorst\').

17 lagung der DVCi-Fachgruppe \'Rinderkrank-
hciten\' über Krankheiten der Kälber und .lun-
grinder (A). (iiessen.

18 Aid. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering paarden.

18 (iroep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Feden-
veigadering.

18 19 \\I1 (icmcinschaftstagung \'Physiologie
und Pathologie der Forlpflan/ung\' (.A). (lies-
sen.

22 Studium (ienerale R.U. (pag. 154).

22 25 Symposium des BCi.A \'Zur kritischen Be-
wertung von Mutagentcsts\'.

2.1 Werkgroep Diergeneesk undc en Samcnlcv ing.
l ezingencyclus (pag. 15.1).

19 10. Seminar \'Umwelthygienc\': (1 mvvcltbcla-
stung durch Desinfektionsmittel hei der l ier-
produktion (A). Hannover.

Maart;

1 Studium (ienerale R.U. (pag. 154).

2 Werkgroep Diergeneesk undc en Sameniev ing;
l ezingencyclus (pag. 15.1).

MV.XOSOMOSF
(;r()ot-Brittannië

len gevolge van de identificatie van myxosomose
op /es viskwekerijen in Engeland heeft het Britse
Ministerie van l andbouw. Visserij en Voedsel voor
de besmette gebieden een verordening uitgevaar-
digd die het vervoer regelt van v issenen v issencieren
vanaf die bedrijven alsook het vervoer van v oedsel
voor de dieren.

Dc /icktc werd nooit eerder in Engeland gesigna-
leerd. Dc laatste uitbraak daarvan binnen Oroot-
Brittannië had plaats in 1968 in Schotland.

AFRIKAANSE VARKFNSPESI
Italië

De Italiaanse Veterinaire Dienst liet op 17 decem-
ber 1981 weten dat op I december na 8 maanden
niet voorgekomen te zijn opnieuw in Sardinië een
geval van Afrikaanse varkenspest is gemeld.
De uitbraak deed zich voor op een bedrijf in de
gemeente Bitti. provincie Nuoro, met 26 varkens.
Zeven dieren /ijn gestorven en de overgebleven 19
zijn onmiddellijk afgemaakt cn gedestrueerd. De
diagnose is bevestigd door het laboratorium. Sani-
taire actie is genomen om de besmette dieren en de
contact-dieren te identificeren en ze daarna te elimi-

159

2 \'1 ropcndag\'. Vakgroep I rop. Diergeneeskun-
de VAC(X Utrecht (pag. 162).

4 Afscheidsbijeenkomst drs. M. A. Moons. De
Bilt (pag. 162).

X Studium Generale R.(^ (pag. 154).

9 Werkgroep Diergeneeskunde en Samenleving;
Fc/ingencyclus (pag. 15.1).

9 10 5. Charles-River Symposium. Frankfurt
am Main.

II Groep Vet. Homoeopathic K.N.M.v.D. Fc-
denvergadring.

14 26 Breeding. Feeding and Management of
Pigs, Course. Fdinbuig (pag. 1141 (1981)).

15 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kringbij-,
cenkomst.

15 Studium Generale R.U. (pag. 154).

16 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Sympo-
sium; ■Diergeneesmiddelen, residuen cn volks-
(on)gc/ondheid\'. Cuyk (pag. 71 cn 164).

16 17 Symposium \'Fleisch und ITcischcr/eug-
nisse\' (A). Main/.

18 Klinische Avond. Vakgroep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier.

18 Vereniging van Directeuren van Slachthui/en
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

18 19 l agung der Fachgruppe \' fierseuchen-
recht\' iA). Giessen.

19 20 Congres \'Homöopathie liir licrar/tc\'.
Frcudcnstadt.

-ocr page 228-

24 26 C.csellM.iialï für Ernärungsphysiologie
der Haustiere \'Die Qualität \\on I ehensmitteln
tierischer herkunft\'. (iiesscn.

25 .Md. Noord-Brahant. Werkxergadcring rundc-

2X 2 april ,V5th C ongresslor Homoeopathie .Me-
dicine, door Liga Medicorum Homocopathica
Internationalis. Brighton.

.11 2 april 10. .lahrest\'agung der Deutschen (ic-
sellschaft für Parasitologie. Stuttgart.

.April:

2 5 B.S .A.V .A. Congress.

.1 4 Kegionale Arbeitstagung \'Süd\' der Fach-
gruppe \'Kleintierkrankheiten\' der DV\'Ci ( A).
Wür/burg.

6 Afd. Noord-Brabant K.N.M.\\.D. Werkverga-
dering \\arkens.

15 17 17. Internat. Symposium für Zootech-
niek. Mailand.

20 .Afd. Noord-Brabant K.N.M.\\.D. Wcrkserga-
dering mestkaKeren.

20 2.1 2. Intern. Symposium für tierischc Llm-
welt. .Ames loua. l S.A (pag. 96).

21 (iroep Volksgezondheid K.N.M.\\.D. l.eden-
\\ergadering.

2,1 Kring Dierenartsen Cclderse Vallei. Kringbij-
eenkomst. .Aan\\ang 19.00 uur.

2-1 .10 Sth World Congress V\\S.AV.A 49th .An-
nual Convention .A.AILA. Las Vegas (pag. 961
(I9SI). 461.

26 2X lagung über I ischkrankheiten (A). Mü-
nchen.

27 Kring Dierenartsen Gelderse \\allei. Kring-
bijeenkomst.

10 2 mei \'V oorjaarsdagen 19S2\'. Amsterdam.

Mei:

6 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.s.D. Le-
denvergadering.

7 Symposium \\an de Ned. \\er. \\oor Proefdier-
kunde. Wageningen (pag. 154).

12 ACV-Controle. traditionele Studiedag. Bid-
dinghuizen.

11 Aid. Noord-Holland K.N.M.v.D. leden-
vergadering.

11 Vereniging \\an Directeuren \\an Slachthuizen
en V leeskeuringsdiensten. Vergadering.

1.1 Pluimvee Contact Dag: -Residuen bij pluim-
vee\'. R.l.V. Utrechi.

1.1 15 4. Österreichischer 1 leriirztetag. Wien.

14 15 .lahresvcrsarnmiung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermcdizin. Bern (pag. 912 en
1217 (19X1)).

26 27 5th International S\\niposium on Immu-
nology of Reproduction. Varna. Bulgaria
(pag. 49).

27 II IX. Iniernationales Symposium über Ge-
schichte der Veterinärmedizin der VVelt-
Gcsellschaft lür Geschichte der Veterinärmed-
izin und der (achgruppe Geschichtc der

^ Veterinärmedizin der DVG (A). Wien.

1 4 5. Furop. Immunologictagung. Instanbul.

.1 Nationaal Kampioenschap Klcidui\\cnschietcn
\\oor Dierenartsen (Boehrinucr Initelheim) tc
Biddinghuizen.

"" II 5. fuirop. Kolloquium über /\\togcnetik
bei den Haustieren. Mailand.

15 16 25. Internationale Fortbildungs\\cranstal-
tung der l ierärzte des Bodensecraumes und
2X. .Iahreshaupt\\crsammlung des LandcN\\crb-
andcs prakt, licrärztc Ba\\ern c. V. im Bp I
(A). OhcrstdorL

24 lagung der D.V.C,.-Fachgruppe \'Schafkrank-
hciten\' (A). Gießen.

■luli:

26 .11 International Pig Veterinar\\ Society
(I.P.V .S.) 19X2 Congres Mc.\\ico-Citv. .\\lc.\\ico
(pag. 721 en I 105 (19X1) en II),

27 .11 V , Intern. S\\mposium on Morphological
Science. Rio dc .laneiro.

Augustus:

16 19 .11. .lahrcstagung der Furop. Vereinigung
für lierzucht (FVl). Leningrad.

22 27 17. Weltgeflügelkongress der WPS V (A),
Posen.

2.1 25 t:rfahrungen der industriemässigcn
Schweinefleisch
Produktion. Kcszthch (l\'n-
garn).

2.1 27 6. Kongress der Internationalen (Icscll-
schalt für Veterinär-Radiologie IVRA (A).
Davis (Kalifornien) (pag. 117).

29 2 sept. XIV. Kongress der Furop. Vereini-
gung der Veterinär-Anatomen. Berlin (pag
96).

September:

6 10 International Association ol leachcrs ol
Veterinarv Preventive Medicine. Arlington,
L.S.A. (pag. 415 (19X1)).

7 II Xllth World Congress on Diseases ol
Cattlc - World .Association lor Buiatrics. .Am-
sterdam (pag. 1 I cn 1 19).

9 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v i), le-
denvergadering.

I I Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
cn Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

1.1 17 2nd Congress of L A.V.P. L. loulouse
(pag. 1016 (19X1) en 117).

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

16 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. leden-
vergadering.

IX 21 Vil International Symposium ol the
World Association ol Vet. Microbiologisls.
Immunologists and Specialists in Inlcction
Discase. Barcelona.

20 25 4. Kongress der Intern. Gesellschalt lür
1 ierhvgiene ( A), Mogen latra (pag, 11),

21 25 British Veterinarv Association Centciuirv
Congress. ( nivcrsity of Reading. Reading.

Oktober:

14 16 2X. .lahrcstagung der Fachgruppe Klein-
tierkrankheiten\' (,A). Frankfurt am Main (pag
117).

IX 21 Vll Iniernatiiinal Svmposium ol the
World Ass. of Vet. Microbiologists. Immuno-
logists and Specialists in Infection Diseases.
Barcelona (pag. 1264 (19X1)).

2X Groep Vet. Homoeopathic K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

-ocr page 229-

boiiDoMiS

Vacatures in besturen en commissies verband houdende met de
129e Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde

Hoofclbesluur

H. B. M. 0\\erhaus regio West 1982 altredend en niet herkiesbaar

H. I,. C". Logtenberg regio Oost 1982 aftredend en niet herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 28 \\an de Statuten wordt de betrokken afdelingen ver/.ocht eventuele
kandidaten v oor te dragen en de namen hiervan tijdig vóór de Algemene Vergadering aan het
Hoofdbestuur mede te delen.

.Algemeen Bestuur

.A. .Aiinema

1982 altredend en herkiesbaar
1982 aftredend en herkiesbaar
1982 aftredend en niet herkiesbaar

1982 aftredend en niet herkiesbaar

1982 aftredend en herkiesbaar

1982 aftredend en herkiesbaar

P 1 eellang
.1. C\'. Baars
P. .1. (ioedhart

,A. M. van Schaik

1. A. r. Rigtcr

afdelingen (ironingen
Drenthe

afdeling Zuid-Holland
Groep D.l.B.
Ciroep Cieneeskunde van
het Kleine Huisdier
Groep Cieneeskunde van
het Rund
Ciroep Veterinaire
Homoeopathie

Ov ereenkomstig artikel .30 vun de Statuten wordt de betrokken afdelingen en groepen ver/ocht
m de vacatures tc voor/ien en dc uitslag daarvan tijdig v óór de Algemene Vergadering aan het
Hoofdbestuur mede te delen.

rarievcnconimissie

A. W. l\'do

Ciroep Praktici Ciriue
Huisdieren

1982 aftredend en herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 78 van het Huishoudelijk Reglement wordt de betrokken groep ver-
/ocht eventuele kandidaten voor tc dragen en de namen daarvan tijdig vóór de .Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Paritaire afvaardiging rarlcvenct)mmissie ni.b.l. de georganiseerde dierziektenbestrijding

f. van der Laan 1982 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 77 van het Huishoudelijk Reglement wordt de afdelingen en groepen
ver/ocht eventuele kandidaten voor le dragen en de namen daarvan tijdig vóór de Algemene
Vergadering aan het lloofdbestiuir mede le delen.

Paritaire afvaardiging I aricvcncommissie m.b.t. de georganiseerde pluiniveezieklenbcstrijding

K. (1. 1\'. Pouwels 1982 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 77 van hcl Huishoudelijk Reglement wordl de afdelingen en groepen
ver/ocht eventuele kandidaten voor le dragen en de namen daarvan tijdig vóór dc Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede tc delen.

1982 aftredend en herkiesbaar
1982 altredend cn niet herkiesbaar

Krcraad

O. M. Verhorst regio Zuid

.1. A. (i. .lansen regio Zuid

Overeenkomstig artikel 42 van hct Huishoudelijk Reglement wordt de betrokken afdelingen
ver/ocht eventuele kandidaten voor te dragen cn de namen daarvan tijdig vóór dc Algemene
Vergadering aan hel Hooldbesuiur mede le delen.

161

k()\\l\\KI l.lKl M IM KI ANDSl M V vist IIAIM\'I.1 VOOR 1)11 Rdl M fSKI M)l

-ocr page 230-

ifiDom

Hoofdredaktie Tijdschrift voor Diergeneeskunde

M. ,1. (i. Schoenmakers 19X2 aftredend en herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 70 \\an het Huishoudelijk Reglement wordt de afdelingen en groepen
\\er/ocht eventuele kandidaten \\oor te dragen en de nameti daarvan tijdig vóór de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Financiële Commissie

\\V. V. Koopmans regio Noord 1982 aftredend en niet herkiesbaar

In de vacaure die ontstaat door het aftreden van W. F. Koopmans dient te worden voor/ien
door de regio Zuid.

Van het Hoofdbestuur

Afscheidsbijeenkomst collega
M. A. Moons

len behoeve van de organisatie van een
afscheidsreceptie voor collega VI. .A.
Moons. die per 1 februari 1982 /ijn functie
als algemeen secretaris van de K.N.M.v.D.
heelt beëindigd, is een comité ingesteld,
bestaande uit:

■V .1. COniniunclciir
//. .1. vun Rii\'sscn
(,. M. Sniii.s
II. Rozemond
S. van Hanen
\\l. Bosman
T. ir. le aniei
De/e afscheidsbijeenkomst /al worden
gehouden in het H.F. Witte Dorpshuis te
De Bilt op donderdagnnddag 4 maart 1982.
Het voorlopige progranuna voor de/e
bijeenkomst /let er als volgt uit:
14.00-16.00 OUïciële ulsehcldsbiieenkomst
16.00-18.00 Afscheidsreceptie.
■Alle leden hebben Inmiddels een
uitnodiging ontvangen voor de/e
a I sehe id s b ijee n komst.
Indien ti het olfieiële gedcelfe wenst bij te
wonen, dietn u de bü de uitnodiging
ingesloten antwoordkaart vóór I maart
1982 ingevuld te retourneren.
I.eden die niet bij het officiële gedeelte
aanwe/ig kunnen /ijn. /ijn vanaf 16.00 uur
van harte welktim op de afsehcidsieceptie.
Zoals reeds in het
Tijdsehnji voor
Diergeneeskunde
van I februari 19X2 is
vermeld, kunnen leden, die een bijdrage
willen leveren ;i;in het afscheidscadeau van
collega M. A. .Moons. luin bijdrage
overmaken op girotuimmer .51 1606 ten
name van de K.N.M.v.D. onder vcitnelding
van •afscheidscadeau M. A. Moons".

llietdoor tielen w ü l mede dut het
secretaria;it vun de M;i;itschappij op
donderdag 4 niaart a.s. v:inal l.VOO uur is
gesloten in verband met het alschcid van
drs. M. A. Moons.

Tropendag

Op dinsdag 2 maart 1982 wordt door de
Vakgroep Iropische Diergeneeskunde en
Proto/oólogle van de Faculteit der
Diergeneeskunde en hel Veterinaire
Adv ieseenlrum OtUw ikkelingssamenw er king
(\\\'.ACO)een fropendag georganiseerd voor
belangstellende dierenartsen cn
d iergeneesk und igc st udenten.
De/e dag vormt een ontlerdeel van dc
I ropencursus. die door de bovengenoemde
N\'akgroep wordl gegeven,
\'l ijdens dc fropendag /al een aatual
dierenartsen met tropenei varing spreken
over hun werk en leven in de tropen. Ook
/al een gedelegeerde van het Direcloraat-
(leneraal Internationale Samenwerking het
beleid in/ake Netlerlandse
otuuikkelingssanienwerking toelichten. Dc
dag wordt besloten met een paneldiscussie.
De Iropendag wotdt gehouden in de
College/aal van tic \\akgioep V
Clv iiaeeologie cn K I..

lltreeht.

Otuvangst met kollie vanaf 09..1(1 uur.
Aanvang I ropendag 10.00 uur precies.
I inde omstreeks 16.00 uur.
Indien ti /ich vóc\'ir vrijdag 26 lebttiaii 1982

otden

.vigheld /al op

de organisatoren.

Dr. >. l.ecflang.
\\ ACO-secretans.

aanmeldt, /al dc lunch ii w
aangeboden.

Uw belangstelling en aanw
hoge prijs worden gesteld.

Namens

skutiile.
daan 7. l)c Uithc

MDIKI \\M)SI \\l V VISCIIM\'I\'I.I VOOK 1)11 K(,| \\| I SKI Nni

162

kOMNKI

-ocr page 231-

Jaarcongres 1982

Op vrijdag I cn /atcidag 2 oktober 19X2 hoopt de KoninkUjke Nederlandse Maatschappij

\\oor Diergeneesk undc in Boekelo haar 15e Jaarcongres te organiseren.

Is het dit jaar ntisscliien ook iets \\oor u\'.\' Noteer in ieder ge\\al nti aUast de datum.

16.3

KOMNKl I.IKI M Dl Rl ANDSI \\IA \\ISC II M\'PI.I VOOR 1)11 Rt.l Nl 1 Ski NDI

-ocr page 232-

iöOoM[fllo

-wlksgezpndheid-

Symposium:
\'Diergeneesmiddelen,
residuen en volksgezondheid\'

In hel Tijilschrifi voor Diergeneeskunde
\\an 15 januari 1982 heefl u kunnen lezen
o\\er een sy mposium dat door de afdeling
Noord-Brabant \\an de K.N.M.s .l). /af
worden georganiseerd.
Dit symposium wordt gehouden op i6
maart 1982 in een der bovenzalen \\an de
A.U.V. te Cuijk (Be\\ersestraal 2.3. telefoon
08850-15600).

De dag wordl om 9.45 uur geopend en liet
is de bedoeling deze om 16.,10 uur te
sluiten.

Er zuffen inleidingen gehouden worden
door:

Prof. dr. A. Ruiter, hoogleraar aan de
Eaculleit \\oor Diergeneeskunde te Utrecht
binnen de \\akgroep \\\'oediiigsmiddelen van
Dierlijke Oorsprong.
Drs. F. W. d. Kreek, dierenarts-
inspecteur i.a.d. bij het Ministerie \\an
Volksgezondheid en Mifieubsgiëiie binnen
de Hoofdinspectie f.e\\ensmiddclenkeuring
\\an Waren.

Dr. P. 1.. van Putten, arts-bacterioloog in

het St. [ilisabcth Ziekenhuis te f ilhurg.

fr. (i. A. Meijer. \\oor/ittcr \\an bet

Produktschap \\oor Vee en Vlees.

[)r. .1. I rcns. weteiiscliappelijk medewerker

aan de Faculteit der Diergeneeskunde te

Utrecht binnen de Vakgroep F-armacologie.

F"arniacic en To.xicologie.

f^rs. .1. M. Wijsmuller, prakti/ereiid

dierenarts in een groepspraktijk te

FHintham-Rosmalen.

Na de inleidingen /al er ruimschoots

gelegenheid /ijn om onder leiding \\an prof.

dr. .\'X. Ruiter aan dc discussie deel te

nemen. In een volgende uitga\\e \\an dit
f ijdschrilt zal nader op de tc houden
inleidingen worden ingegaan.
U kunt /ich opgeven door / 2.S. per
persoon over tc maken op
rekeningnummer: I 1.81.25.400 van dc Rabo
Bank tc Haaren (N. Br.). Ciiro van dc bank:
1 1.05.840, ten name van: A. M. F. dc Hok,
in/ake K.N.M.v.D. afd. Nr. Br. -
Symposium.

Ciaarne vóór 10 maart a.s.. daar het aantal
plaatsen beperkt is.

Symposiumcommissic:
./. M. ./. Sirum
C. Ruijgh
A. M. F. i/e Hok
M. Th. \\ oels
T. (U. /<• (lijtcl

\'Zo moet het niet\' (32)

Op een kalvermestbedrijf werden diverse
onder de Wet-vallende middelen
aangetroffen, waaronder een lO-tal die door
de voederadviseur aldaar waren afgegeven.
Deze voederadviseur gehoord, deelde mede
dat hij de middelen had gehaald bij een
bevriende dierenarts; de/c bevestigde dat
later. De dierenarts had de naam van de
kalvermester wel eens gehoord, maar was
nimmer op het bedrijf geweest. .Aangezien
de voederadviseur het volledige vertrouwen
van de dierenarts had en van mening was
dal hij beter de middelen kon leveren dan
dat deze middelen werden betrokken uil de
lekenhandel was hij tol levering
overgegaan.

( \\ crvnig van pui;. tS4)

F. Fgheris: Monoclonale anlilichaincn: een revolu-
tionaire onivvikkcling in ilc scriilogic.
I\'. de Boer: De relatie tussen ganietogenese. inciose
en lertiliteil hij mui/cstanimcn inct chroinosooniaf-
wijkingen.

(i. Schaalsma (M/O): De invloed van calcium cn
loslaat in de voeding op dc botstolvvisscling.
.1. V\\ iersma: Ncurocndocrinologisch onder/oek aan
het hvpothalmus - h\\polyscsv steeni bij de ral. een
electrofvsiologischc benadering.
Nadere inlichlinge n hiltoxL\'r /iin tc \\ci"kri)^cn bij
R, f. Buis (tel. 0S.17()-K.16.S2) cn 11. van llaeringcn
(OS.17()-I906.S). Opgave dient tc geschieden bij het
Centrum Kleine l\'rocldieien. De Dreijen 12. 670.1
BC Wageningen en wel i
<i(i/- 2.\'! aprii I9S2.
De kosten voor deelname aan dc/e dag bedragen
/ 1.5. le voldoen tijdens de registratie op dc dag
van het symposium.

KONINKI I.IKI NIDIKI VNDSI \\IA V I .S( H V l\'l\'l.l VOOK 1)11 R (, I N I IS K t N I )1

164

-ocr page 233-

TffT; T f(l\'

j J LJD AIO

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Clabriëlse. C. .1.: 19X1: 4223 Voerde 1 (Duitsland). Steinstrasse X6-29.
Kamp. (1, A. 1.; 19X1; 727.5 RA Gclselaar. O 26.
Stekclenburg. R. .1.; 19X1; 1276 H.l Hui/en (N.M.). l.oef/ij 43.
labcrnal. Mej. C. i:.; 1981; .3421 BA Oudevvater. Rode/and 15.
lonino. H. .1. M.: 19X1; 35X1 KN lurccbt. Burg. Reigerstraat 63 bis.

.Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

B, M. Aukema. Vossiuslaan 33. 1401 RS Bussum.
Mej. A. G. D. Burm. Nobelstraat 97. 3512 EM l\'trccht.
H. C. B, van Dam. Hugo de Grootstraat 1. 35X1 XR Utrecht.
1\'. H. Gijsman. Oude Kerkstraat 7. 3572 TCi Utrecht.

H. W. Hessel. Warande 129. 3705 ZK Zeist.

M. R. P. l.cloup. Boven Zevenwouden 12X. Utrecht.

I. I-. Roest. E. C. Dondersstraat 24. 3572 .IH l!trecht,

E. M. \'1. M. Ihielcn. Boterstraat 23 bis. 3511 l.Z LItrecht.
G. B. M. Vcrschuurcn. Oude Kerkstraat 1. 3572 fG f.\'trccht.

Adres»Ij/igingen, en/.:

liax. A.Ü. H ; 1977: Hardenberg;tel.(05232)
63797 (privé). 6I59X (prakt.).
1X4 Dosnia. (/. J.: 1971; Zuidhorn; p.. geass. met

E. R. V. d. Kolk cn G. Roorda. ~
1X7 Hruiiis Hzn.. J.: 1942; Winsum (Gr ); tel.

(05951) 1361; r.d, (assoc. beëindigd). 240

I9J Pirvfn. I\' ./. ( 19X1; 991X PG Garrclswcer.

Merumerlaan 6; tel. (05967) 1754; p.. ass. bij 242
.1. W. A. Klink.
194 *Porsihciilt. //,; 19X2; 35X3 .11 LUrecht. .1.

W. Frisostraat 20; d. 24S

I9X */:\\vrs. / . (,. //. .)/. 19X1; 2641 NB Pijn-
acker. Dclltscstraatwcg 16; tel, (01736) 65X1
(privé). 2545 (prakt.); p.. ass. bij ,1. l,ee/er.
20/ *lloor. II. I. ./.: 19X1: 2724 Al \'Zoetermeer.
Slootdieel 169; tel. (079) 314971 (privé).
314926 (prakl ): p.. ass. bij A. A. P. Groene- -105
wegen. .1. .1. de Groot en .1. G. I. Krijnen.
20.1 .10.1 * (jti/vii\'l.sc. ( ./.. 19X1: 4223 Voerde 1

(Duitsland). Steinstrasse X6-29; tel. (09- 2.1/
492X55) 1X631 (privé). 3X22 (prakt.); p., ass.
bij Dr, Engelhardt,
:// //innis. I. H: 1973; Hardenberg; tel. (05232) 254

62X24 (privé), 61577 (prakt.).
2// Hungers. ./. /). h. ./.. 1979: Bcrgcntheim; tel.

(05233) 19.50 (privé). (05232) 61577 (prakt.). 258
2/9 Hoving.
./.. 1954; Hardenberg; tel. (05232)
6159X.

224 *./anssen. 7. ( . A.: 19X2; 35X1 1 P Utrecht. 264
Rcnstraat 23: tel. (030) 512969: d. 2(5.\';

224 "./ong. P. i\\ (/c: 19X2; 3421 BA Oudevvater.

Rode/and 15; tel. (034X6) 3940; d. 270

2.1/ A,<)/A. /-\'. R. van t/cr: 19X0; Zuidhorn; p..
geass. met G. .1. Bosma en G. Roorda.

Kooi. H. A. 1974; Schuinesloot-

Slagharcn; tel. (05231) 214X (privé), 2929
(prakt.).

*KiiiiH-r. R.: 19X2; 39X1 Z1 Bunnik. \\\'lct-
vvcide 2X; tel. (0,3405) 4606; wnd. d.
*/.iczt ng<i. R H . 197X; Ommen; tel. (05291)
4000 (privé). (05231) 2929 (prakt.): p.
7».v/7;A. H. ./. /..: 1969: Winsum (Gr ): p.,
geass. met M. Nicolayen R. E. Schoolcman
(assoc. met ,1. Bruins B/n. beëindigd).
•.\\/,vn//;A. Mfvr. ./. M. C. 11 : 19X2; 35X2 NW
Utrecht, l.B.B.-laan 143. Kamer 961; tel.
(030) 510172: wnd. d.

.Mol. E. P. (. ./.. 1979; SpruceC.rove, I.O.E.-
2 C.O. .Alberta (Canada), 16 West 1 crrace
Place. Bo.\\ 16; d.

* Mol-van ih-n Hrinl.. .Mevr. ./. A.: 1979;
Sprucc Grove. I.O.F.-2 C.O. Alberta (Ca-
nada). 16 West Terrace Place. Bo.x 16; d.
McoUiv. M.: 1969; Winsum (Gr ): p.. geass,
met VV. .1. F. l.usink cn R. E. Schoolcman
(assoc. met .1. Bruins B/n. beëindigd).
Oorschol. ./. ..(. vun: 197X;530I DA Zaltbom-
mel. Nieuwe fijningen X; tel. (041X0) 2009
(privé).

\' l\'lanicnta. R. ./.. 1974: Hardenberg, tel.
(05232) 61013 (privé), (05231) 2929 (prakt.):
p., kl. huisd.

Ruignak/u. P.. 195X; Oss; p.
Roorda. Ci.: 1952; Zuidhorn; p . geass. met G.
.1. Bosma cn F. R. v. d. Kolk.
Schoolcman. R E.: 1979; Winsum (Gr ); p..
geass. met VV. .1. f. l.usink cn M. Nicolay
(assoc. mei .1. Bruins B/n. beëindigd).

KOMNKI I.lKf NI Dl KI VNDSI- \\1 AA I St H AI\'I\'I.I VOOK 1)11 R(il NlT.SKl NDI

165

-ocr page 234-

*Scliuiir. (,.: 19X2: 3512 Hf^ l tix-chl. .lans-
vcld
41: icl. (030) 31 1629: d,
Sinncnia. II: 1947: Hardcnhcrg: icl. (05232)
63334 (privé). 61577 (prakt.).
*Sü(\',h\'. .4.: 1982: 2441 FU) Nicinwccn. Blok-
land 12: d.

*Sickcldihiir!;. K. ./.: 19X1: 1276 H.l Hui/cn
(N.H.). I.ocl/ij 43: tel. (02152) 53200: p.
*rulH-nial. Mei. C. /:.. 19X1: 3421 B.A Oude-
water. Rode/and 15: tel. (034X6) 3940: d.
Overleden:

Dr. ,A. W. M. Brooxmans tc Brussel (België) op

13 januari 19X2

Benoemingen:

Benoemd als plaatsvervangend inspccteur bij de \\\'.D.:
(j. Huijser van Recncn te Midvvoud pcr I januari 19X2

Kervol ontslaj; als plaatsvervangend inspecteur bij de \\ .1).:

.1. van der Waal tc Heemstede pcr 1 januari 19X2

Eervol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:

.1. W. 11. Mct/lar te Brcukelcn per I september 19X1
D. .A. Scbolsma tc Opcinde (I r.l per I lebruari 19X1
Dr. D. lalsma te Leeuwarden per 1 januari 19X2

.jubilea:

.1. I\'. dc Boer te Leersum

Dr. R. G. Dijksira tc Leeuwarden

G. Roorda le Zuidhorn
K. Clay te Gouda

O. R. Wichcrs tc Zuidwoldc
.1. Hcida te Bectstcrzwaag
I h, l.ambcrs te Mai iun

H. Span te Rozendaal

Dr. G. van \\\'lict te Lelystad
.1. 11. Neuteboom te Sittard
B. C. Kruijt tc Bosch en Duin
Dr. .1. \\\\ . .A. Remmen te Schijndel
Dr. .1. P. C. C lacsscns tc Roosendaal

2,SI

licnici Miia. .1. .S.. 1979: 9231 HP Surhuistcr-
vecn. Zetvcld 16: tel. (05124) 363X: p.. geass.
met M, P, H. Dijkstcrhuis en P. Diikstra.
I\'ichhes. /.. /.:.\' 1971: Middelharnis: tel.
(01X70) 2966: p.

\'Tonnto. II. ./. M.: 19X1: 35X1 KN Ltrccht,
Burg. Rcigerstraat 63 bis: tel. (030) 522239:
w nd. d.

2A\',V*r//;. . .I.ih-: 1954: Slagharen: tel. (052311 1700
(privé). 2929 (prakt ): p.

\\Oor het Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 15 januari 19X2

(ieslaagd \'met genoegen\':

D. C. de .long

A. Soede

(.eslaagd:

I-. C. A. .lansscn
R. Kuiper

Mevr. .1. M. C . H. Mcnsink

(i- Schuur
11. Dorschcidt

(alwczig) 35 laar op IX lebruari 19X2

(alwczig) 25 jaar op 21 lebruari 19X2

(aanwc/ig) 30 jaar op 22 lebruari 19X2

(aanwe/ig) 30 jaar op 23 lebruari 19X2

(alwe/ig) 30 jaar op 2X lebruari 19X2

(al we/ig) 30 jaar op 6 maart 19X2

(al vvc/ig) 30 jaar op 6 maart 19X2

(al wc/ig) 30 jaar op 6 maart 19X2

(al we/igl 30 jaar op 6 maart 19X2

(alwc/ig) 25 jaar op 9 maart 19X2

(alwe/ig) 25 jaar op 9 maart 19X2

(alwe/ig) 25 jaar op 9 maart 19X2

(alwe/ig) 35 jaar op II maart 19X2

27!

274

2fi2

27?

2S2

27H

2SII

Wijzigingen Codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren

Codenr.

Naam gcnccsmiddcl

Firma

I\'rijs

013

.Ampicilline lO\'V

Dopharma

/ X.OO (was ƒ

7.50)

059

l.inco Spectin S .A.S.

Upj oh n

/ 36.69 (was /

42.36)

269

Bisolvon inj.

Boehringer 1.

/ 16.45 (was /

16.07)

272

Buscopan comp.

Boehringer 1.

/ IX.31 (was/

17,93)

302

Biosol M

Lpjoh n

/ lL6X(was/

16,02)

523

Chloortctracyclme HCL 100\',

A.L.\\.

/ 1 1 1.00 (was /

100,00)

557

Chlooramphcnicol palmitaat

.\\csculaap

/ 141.00 (was /

133,00)

55X

Luralladonc HCL

.Aesculaap

/ 34.00 (was/

35,00)

561

Furaltadone HCT.

A.L.X.

/ 49.00 (was/

45,00)

Hel geneesmiddel Nilurpra/inc W 33.3 (codenr. 517) Dopharma komt te vervallen.

M Dl Kl WDSI \\l.\\ A I SC II \\ l\'l\'l.l V OOR 1)11 RCII \\ I I SKIN 1)1

166

kOMNKI

-ocr page 235-

De immunofluorescentietest bij de diagnostiek
van enkele pluimveeziekten: Vervaardiging van
conjugaten en toepassing

The Fluorescent Antibody Technique in the Diagnosis of a
Number of Pouhry Diseases: Manufacture of Conjugates
and Use

F. Hilbink\'. M. Vertommen^, J. Tibben\' en W. van\'t Veer^

SAMEN VAIITNO. De vervaardiging en cum role vanconjtigaien voor toepassing imleilirecic imnni-
nothiorescemieiesi hij de ziekte van Gumhoro. Sewcastle Disease. Infectieuze Laryngotracheitis en
Infectieuze Bronchitis worden beschreven. .Aangetoond wordt dat onder zekere voorwaarden de test
bij de diagnostiek van de genoemde ziekten een waardevolle vervanging of aanvulling is van de meer lijd
en arbeid vragende virusisolatie.

Sl.\'MMARY. \'Lhe preparation and testing of conjugates for use in the direct fluorescent antibody
technique in infectious bursal disease, .\\ew castle disease, infectious laryngotracheitis and infectious
bronchitis are described. It is show n that, w hen particular conditions are met. the technique is a useful
substitute for or adjunct to the isolation of virus, which requires more time and labour.

INLEIDING

De routinediagnostiek van verschillende
pluimveeziekten als de ziekte van Gum-
boro (Infectious Bursal Disease), New-
castle Disease, Infectieuze Laryngotra-
cheitis en Infectieuze Bronchitis is om
verschillende redenen gebaat bij een
snelle en eenvoudige methode.
De redenen verschillen per ziekte. Het
sectiebeeld van Infectieuze Bronchitis
bijvoorbeeld is niet pathognomonisch.
De gebruikelijke diagnostiek door mid-
del van virusisolatie neemt één of meer
weken in beslag. Vooral wanneer veel
materiaal wordt ingezonden vormt dit
\\oor het laboratorium een belangrijke
belasting zowel financieel als wat betreft
arbeid, f^aarnaast veroorzaakt het erger-
nis bij de inzender die de uitslag ontvangt
wanneer de directe problemen tot het ver-
leden behoren.

De sectiebevindingen bij Infectieuze La-
ryngotracheitis geven meer houvast,
wanneer het althans ernstige afwijkingen
betreft. Bij milde gevallen is een verder
onderzoek door middel van een virusiso-
latie echter noodzakelijk. Deze isolatie
kost 7 ä 14 dagen. Slagvaardig optreden
tegen de ziekte, bijv. in de vorm van een
noodenting, vereist daarentegen een dia-
gnose binnen 24 uur.
Voor de diagnostiek van Newcastle Dis-
ease, een ziekte genoemd in de Vogelziek-
tenwet, is een snellere methodiek dan vi-
rusisolatie, gevolgd door een haemagglu-
tinatieiest (HAR-test), niet noodzakelijk
maar wel gewenst, omdat naast een be-
sparing van werk een tijdsbesparing van
± 3 dagen bereikt kan worden.

In tegenstelling tot 5 jaar geleden verlo-
pen de gevallen van de ziekte van Gum-
boro mild of subklinisch. Duidelijke af-
wijkingen aan de bursa zijn veelal
afwezig. fJe waarschijnlijkheidsdiagnose
gesteld op grond van sectic, kan door
middel van de immunofluorescentietest
geverifieerd worden.

Voor elk van de bovengenoemde ziekten
werd gedurende enige tijd de directe im-
munofluorescentietest (IFF) toegepast,
deels op experimenteel, deels op praktijk-
materiaal. De bereidingsprocedure van
de conjugaten en de resultaten van hun
toepassing worden beschreven.

Cenlraal Diergeneeskundig Instituut. .Afd. I\'luinnee/iekten. Oude Rijksstraatweg 4.t. Doorn.
Gezondheidsdienst \\oor Pluimvee. Oude Rijksstraatweg 4.1. Doorn.

-ocr page 236-

MATERIAAL EN ME I HODEN
L Proefdieren

\\\'oor de laboratoriumexperimenten en de bereiding
\\an antisera werd gebruil< gemaakt \\an SPE «itte
leghorns afkomstig \\an het Toele\\eringsbedrijf van-
het Centraal Diergeneeskundig Instituut.
Bij de bereiding \\ an de antisera werden per immuni-
satieproeedure 20 dieren gebruikt, die bij de eerste
inoculatie 5 weken oud waren. Bij de experimenten
\\ arieerde de leeftijd \\an de dieren \\an 2 tot 8 weken.
De diverse proefdiergroepen waren 30 tot 100 die-
ren groot.

2. Bereiding en controle van antisera

Voor elk van de eonjugaten werd uitgegaan \\an
precipiterende hyperimmuunsera. Bij de diverse vi-
russen werden de volgende immunisatieschema\'s
gevolgd;

hifeciieuze LaryiiRoiracheïiis virus (ILTi ). Dag 1;
inoculatie in de sinus infraorbitalis van lO\'EID,,,
van de virulente stam Cyanamid. Dag 14; idem
intratracheaal. Dag 21; intraveneuze inoculatie van
lO- \'EID,,, v an de stam Cynamid. Het materiaal be-
staande uit gehomogeniseerde chorioallantois-
membraan (C.AM) werd I op 10 verdund in fy-
siologische zoutoplossing om sterfte vande kippen
direct na inoculatie te voorkomen. Dag 23, 25, 32,
34, 36, 43. 45. 47; idem. Dag 54; verbloeden en
serumwinning.

Xeucasile Disease virus (\\CD\\\'). Dag 1; intra-
cheale inoculatie van de vaccinstam La Sota.
lO\'ElD,,, per dier. Dag 20; intraveneuze inoculatie
van 10\' EID van de virulente stam Herts 33 in
allantoisvloeistoL Dag 25, 28, 30, .39, 41, 43, 47,
49. 52. 61. 63, 66; idem. Dag 73; verbloeden en
serumwinning.

In/eeheuze Bronchitis virus (IBl). I wee methoden
worden gevolgd.

Methode A; Dag 1: intratracheale inoculatie van
lO\'Elf),,, IB H52 vaccinvirus. Dag 14; intramuscu-
laire inoculatie van C A M-materiaal 1 op 4 verdund
in aquadest met I\'? saponine als adjuvans. Dit
CAM-materiaal bevatte 10\'\'EI1),„ IB virus vande
Beaudettestamperml. Dag 16. 18,20.21,25.27,30.
37. 40. 43; idem. Dag 48; verbloeden en serumuin-
ning.

Methode B; Dag I; inoculatie in hel oog van
lO-\'ElD IB H52 m allanioisvloeistol. Dag 21; intra-
musculaire inoculatie v an C.A M-materiaal en allan-
toisvloeistof gemengd in een verhouding I op 4
waaraan toegevoegd een gelijk deel compleet
( reund\'s adjuvans. De titer van dit materiaal was
I()\'\'EID,|| per ml. Dag 35; idem met incompleet
Lreund\'s adjuvans. r:)ag 42; verbloeden en serum-
winning.

hUecuous Bursa! Discase virus (IBD\\ j. Dag Lino-
culatie via het oog en in de bek met in totaal
lO-\'ElD,,, van een niet tc sterk afgezwakte vaccin-
stam. Dag 9; intramusculaire inoculatie van
lO\'iEID,,, van de virulente stam 52-70 (Faragher).
Dag 34; verbloeden en serumwinning.
Op div erse tijdstippen tijdens de immunisatieprocc-
durc en aan het eind ervan werden de sera individu-
eel ingezet in de semi-kwantitatieve agargelprecipi-
tatietesl (ACiPl). In deze test werd ccn reeks
verdunningen van het serum in stappen van twee
ingezet tegen het corresponderende antigeen ineen
rozetopstelling met het antigeen in het midden ende
verdunningen eromheen.

De gel bestond uit l\'i agar (Bacto van Difco), 8\'\';
NaCI. en fosfaatbufler van pH 7.2. Dc diameter van
dc putjes was 4 mm cn de afstand tussen de putjes
bedroeg 3 mm. .Afgelezen werd na 18 uur incubatie
bij 37 C.

In het bov engenoemde sy steem werden aan hel eind
van de immunisatieprocedure de sera bovendien
onverdund getest tegen de heterologe antigenen van
IBV. ILfV. NCDV. IBD\\. CEl.O-virus. REO-
virus en negatief antigeen bestaande uit CAM-
materiaal of allantoisvloeistof van niet-
geïnfecteerde eieren. Dit om kruisreagerende sera
en sera met specifieke reacties uit te kunnen selecte-
ren. Om deze zelfde reden werden de sera ingezet in
de Hartest tegen NCDV en I B\\\' en in een serumneu-
tralisatietest tegen IBDV en ILTV.
■Monospecifieke sera die in de semikwantitatieve
.-\\(iP I minstens in de verdunning 1 ; 8 nog een
zichtbare reactie gaven, werden gepooled om ver-
volgens gezuiverd en geconjugeerd te worden.

3. Bereiding van eonjugaten

Dc gepoolde sera werden ontvet volgens de me-
thode van Burstein en Samaille (I). De IgG-fractie
werd verkregen door 2 x uit te zouten met een
zodanige hoeveelheid verzadigde ammoniumsul-
laatoplossing dat dc eindconcentratie hiervan 33%
was. De lg(i-lractie werd gcdialvseerd tegen PBS
^.2 (zonder Ca en Mg) en geconjugeerd aan El
I C in
ccn bicarbonaatbuffer van pH 9,7 gedurende 2 uur
bij hamertemperatuur op een magneetroerder. De
verhouding van El IC tot eiw it was hierbij als 1 mg;
100 mg. De conjugeerde IgG werd vervolgens bij
pH 7.2 over een kolom Sephadex G 25 en bij pH 8,6
over een W\'hatman DE.AE-52 kolom gevoerd om
respectievelijk de vrije EITC en de te sterk geconju-
geerde fracties tc verwijderen.

4. Testen van eonjugaten

Van de eonjugaten werd hei eiwitgehalte en de mo-
laire ELIC-eiwiiverhouding (F P-verhouding)
spectrofotometrisch vastgesteld. Indiende waarden
hiervan respectievelijk > I mg nil cn > I waren,
werd het conjugaal in de verdunningen 1 ; 10. I ; 20.
1 ; 30 en 1 : 40 getest op geïnfecteerde CAM\'s en
luchtpijpen ol bursa\'s om de optimale gebruiksver-
dunning en de sterkte van eventuele achtergrond-
lluorescentie vast te stellen. De specificiteit werd
vastgesteld door het conjugaal in verschillende
verdunningen op met 11. IA . IBV. IBDV cn NCDV
geïnfecteerde C.-\\M\'s, celkweken en luchtpijpen of
bursa\'s te brengen en na te gaan of alleen reacties
optraden met het homologe antigeen. Daarnaast
werden blokkadetcslen verricht met combinaties
van verdund of onverdund precipiterend scrum en
co nj liga a t V e rd u n n i nge n.

5. Toepassing van de eonjugaten en beoordeling
van de preparaten

\\ riescoupes van te onderzoeken organen van maxi-
maal 4 u werden gesneden. Na aan de lucht drogen
gedurende enkele minuten werden zij geïncuhcerd

-ocr page 237-

met de gebruiksverdunning van hel conjugaal gedu-
rende I uur bij kamerteinperatuur in ccn \\ochtige
omgeving. Verv olgens werden /ij eeniriaal gespoeld
in PBS pH 7.2. De preparaten werden ingesloten in
gebufferde glycerine pH X,5. VVeefselkweekmateri-
aal werd eerst gefi.xeerd inaceton van 20\'C gedu-
rende 20 minuien alvorens bovenstaande procedure
te doorlopen.

De preparaten werden beoordeeld met behulp van
ccn Zeiss U V-microscoop Standard IX met opval-
lend lichten een HBO 50 Watt lamp en de volgende
liltercombinatie: KP 490; LP 455; KP50ü;F r510;
LP 520; KP 560 (filtercombinatie G). De KP 560 is
uitschuifbaar bevestigd en werd gewoonlijk niet ge-
bruikt.

6. Virusisolatie

Virusisolaties werden uitgevoerd op 9-1 I dagen
voorbebrocde SPL eieren. Geïnoculeerd werd inde
allantoisholte of op de C.AM. Bij afwe/igheid van
afw ijkingen in de eerste passage werden minimaal 2
verdere passages Inge/et. De geïsoleerde virussen
werden geïdentificeerd met behulp vande .AGPTen
de Har-test, uitgevoerd respectievelijk opdechorio-
allantoismembranen en de allantoisvloeistof. In de
meeste gevallen werd op chorloallantoismembra-
nen tevens de IL f uitgevoerd.

RESUI.fALEN

Algemeen: De hyperimmuunsera ver-
toonden nooit kruisreaeties.
Wei traden iaat in de immunisatieperiode
reacties op bij een deel der sera tegen
CAM- of\' allantoisbestanddelen. De in-
vloed hiervan op de kwaliteit van het con-
jugaal werd echter niet verder onder-
zocht daar deze sera werden
uitgeselecteerd.

Steeds was minstens 60% van de gewon-
nen sera volgens de gestelde criteria ge-
schikt voor conjugaatbereiding. De titers
van deze sera varieerden van 1:8 tot
1 ; 32.

Eiwitgehalte en F, P-verhouding varieer-
den bij de diverse conjugaten van respec-
tievelijk 1,3 tot 3 mg ml en van 1,2 tot
3.4, De optimale gebruiksverdunning
van de conjugaten varieerde van 1 : 20 tot
I : 40.

Spccificiteitstesten door middel van
blokkade gaven bij gebruik \\an homo-
loge precipiterende sera steeds een rem-
ming van de intensiteit van de fluores-
centie te zien, die groter was dan 70%.
Negatieve, heterologe precipiterende sera
en haemagglutinatieremmende of neu-
traliserende sera blokkeerden niet.
Bij de specificiteitsbepaling met behulp
van niet-geinfecteerd materiaal en mate-
riaal met heteroloog antigeen werden
ook in verdunningsgraden van de conju-
gaten lager dan de gebruiksverdunning
geen kruisreaeties waargenomen.
Bij sommige conjugaten trad bij lagere
verdunning dan de gebruiksverdunning
een aspecifieke diffuse binding op aan
het cel- of weefselmateriaal. Een duide-
lijke correlatie van dit verschijnsel met
F P-verhouding, eiwitgehalte of reactie
van het hyperimmuunserutn in de AGPT
kon echter niet worden vastgesteld.

ILT: Na een intratracheale besmetting
met een virulente stam kon van dag 3 tot
dag 7 post-inoculationem (pi) virusanti-
geen aangetoond worden in de luchtpijp.
Dit liep parallel met de resultaten van de
virusisolatie. Met een milde stam werden
vergelijkbare resultaten bereikt. Maxi-
male hoeveelheden virusantigeen waren
zichtbaar rond dag 4 pi (fig. 1).
Na oogdruppelvaccinatie was virusanti-
geen aantoonbaar in neus en oogslijm-
vlies en na drinkwatervaccinatie in neus-
slijmvlies. In trachea\'s werd incidenteel
enige fluorescentie aangetroffen.
In de periode van 8-l-"80tot 23-5-\'80 wer-
den in het kader van de bestrijding op
basis van de Vogelziektenwet 51 inzendin-
gen onderzocht op II.T\'V. Hiervan waren
27 positief inde I FT en 24 waren negatief
in deze test. Virus werd 25x geïsoleerd; in
26 gevallen verliep de viruskweek nega-
tief. Op 2 uitzonderingen na werden de
resultaten van de IFT bevestigd door de
virusisolatie. Van de 2 uitzonderingen be-
trof het I inzending waarbij de IFT le-
vens positief was op NCDV en een lento-
gene NCDV-stam werd geïsoleerd. In het
andere geval was de 1 FT positief op 1 LT V
en verliep de virusisolatie negatief. Deze
positieve IFT werd echter bevestigd door
een positieve AGPT uitgevoerd met tra-
cheaslijm als antigeen.

NC\'D: Na een zware intratracheale infec-
tie met 10\'\'E1D5„ virulent virus kon virus-
antigeen aangetoond worden tot rond
de 6e dag pi in luchtpijp (fig. 2), longen,
milt en nieren. Na infectie met een verge-
lijkbare hoeveelheid vaccinvirus was ge-
durende dezelfde tijd minder virusanti-
geen aantoonbaar.

-ocr page 238-

Bij 56 inzendingen \\an tropische vogels
die één of meer dagen tevoren gestorven
waren tijdens de wettelijke quarantaine
was een volledige overeenstemming tus-
sen de IFT en de virusisolatie aanwezig:
14x verliepen de testen positief. Er was
steeds een grote hoeveelheid virusanti-
geen in de onderzochte organen milt.
long. lever en nier aanwezig. Inde herse-
nen was het virusantigeen daarentegen
gelocaliseerd in enkele cellen.
Het praktijkmateriaal genoemd onder
IET was 6x positief op NCDV in de IET.
De correlatie met de virusisolatie was
v olledig: in alle gevallen werd een lento-
gene stam geïsoleerd.

IB: Na oogdruppelenting van een koppel
5 weken oude SPE kippen met lO\'ElD,,,
van IB stam ff 52 kon virusantigeen in
het neusslijmvlies en in de luchtpijp (fig.
3) aangetoond worden tot rond de 10e
dag pi. Ook in de nieren was gedurende
enige tijd fluorescentie waarneembaar.
De correlatie van virusisolatie en I ET bij
praktijkmateriaal was minder uitgespro-
ken dan bij de reeds genoemde ziekten
(zie tabel 1).

tabel 1. Vergelijking van viruMsülatie en immu-
nofluorescentietest ten aanzien van Infectieuze
Bronchitis-\\iru.s bij ingezonden pluimvee.

IK!

Virusisolatie

14 negatief

1.1 negatief
1 positief

9 positief
4 negatief

1.1 positief

IBD: Ook bij aanwezigheid van gelijke
hoeveelheid infectieus virus getneten in
El D511, was een opvallend verschil in hoe-
veelheid fluorescerend antigeen aanwezig
tussen geïnfecteerde bursa\'s en CAM\'s of
celkweken. Dit kwam overeen met het
verschil gevonden in de AG PT: gehomo-
geniseerd ongeconcentreerd bursamate-
riaal leverde voor deze test een goed anti-
geen dat in de .AGPT twee a drie
precipitatielijnen gaf, terwijl celmateriaal
of CAM na zo hoog mogelijke concentra-
tie van respectievelijk 30 en 4x hoogstens
één precipitatielijn te zien gaf.
Na een infectie per os en via het oog met
de virulente stam 52-70 (lO-\'EIDs,, per
kip) kon in de bursa virusantigeen aange-
toondvv orden tot op dag 21 pi. Eluores-
centie was maximaal rond de derde dag
pi. Vanaf dag 1 1 pi bleef de lluorescentie
beperkt tot een paar haardjes in enkele
follikels. In thymus, nier en milt kon tot
rond de vijfde dag pi eveneens antigeen
aangetoond worden.
Na een vergelijkbare infectie met vaccin-
virus was virusantigeen korter aantoon-
baar in de bursa ( 15 dagen). Ook was er
aanzienlijk minder antigeen aanwezig
(fig. 4). In thymus, milt en nier was spora-
disch een fluorescerend haardje te zien.

i)isci;ssiE

\'fijdens de verv aardiging van diverse bat-
ches bleek hyperimmunisatie een eerste
voorwaarde voor goede werkzaamheid
van de conjugaten. Conjugaten geba-
seerd op niet-precipiterende maar sterk
neutraliserende of haemagglutinatierem-
mende sera bleken niet werkzaam. Het
voor elk virus gehanteerde immunisatie-
schema was noodzakelijk om tot de ge-
wenste sterkte van de precipitatiereacties
te komen. Deze sterkte was in zoverre
willekeurig gekozen dat misschien een
minder vergaande hyperimmunisatie ook
tot goed werkzame conjugaten had kun-
nen leiden.

Overigens bleek een goed precipiterend
serum toch te kunnen resulteren in een
zwak werkzaatn conjugaat. Vooral voor
IBV was dit het geval.
Bepaling van eiwitgehalte en E P ver-
houditig was in zoverre zinv ol dat conju-
gaten met eiwitgehalte < 1 mg ml en
E E-verhouding < 1 als niet werkzaam
konden worden uitgeselecteerd.
De kwaliteit van de conjugaten bij toepas-
sing in de gebruiksverdunning, had blij-
kens vergelijkend onderzoek van ver-
schillende batches invloed op de
gevoeligheid van de test wanneer margi-
nale hoeveelheden antigeen aanwezig
waren.

Bij onderzoek op IBV bij praktijkmatcri-
aal gaf de virusisolatie een hogere score
dan de IET. Een tnogelijke verklaring
hiervoor is de persistentie van een geringe
hoeveelheid virus in de luchtpijp na het
klinische stadium.

-ocr page 239-

Fig. 3. IB-virus in luchtpijp (4 dpi).

-ocr page 240- -ocr page 241-

Bij de ziekte van Gumboro was antigeen
door middel van de IFTdaarentegen lan-
ger aantoonbaar dan door middel van
virusisolatie. En wel tot 21 dagen pi, het-
geen 7 dagen langer is dan de voor virus-
isolatie in de literatuur genoemde maxi-
male termijn van 14 dagen (2).
1de (2) toonde met behulp van de IFT tot
op dag 6 pi virusantigeen aan in de bursa.
Daarna werd de interpretatie onmogelijk
door het verschijnen van aspecifieke flu-
orescentie, die niet te onderscheiden was
van de specifieke. Dit fenomeen werd
door ons ook waargenomen bij gebruik
van het filter KP 560. Bij het weglaten
van dit filter echter veranderden de aspe-
cifiek fluorescerende haarden van groen
in geel zodat onderscheid mogelijk was.
Bij andere in dit onderzoek betrokken
virussen (NCDV en ILTV) werden geen
discrepanties tussen IFT en virusisolatie
gevonden.

Voor ILTV bereikte Meulemans (3) een
score in de IFT die 60% was van de score
die bereikt kon worden met behulp van
de virusisolatie. Dit ligt ver beneden het
hier bereikte niveau.
Van invloed op dit verschil kan geweest
zijn de kwaliteit van het ingezonden ma-
teriaal en het stadium van de ziekte,
waarin de dieren die werden ingezonden
voor onderzoek, zich bevonden.
Uit het bovenstaande mag geconcludeerd
worden dat de toepassing van de IFT bij
de hiergenoemde virusinfecties binnen
zekere grenzen zinvol is.

DANKBETUIGING

De auteurs bedanken de heer J. van Alphen voorde
vervaardiging van de foto\'s.

I.I FERA rUUR

Burstein, M. et Samaille. J.; Nouvelle méthode de séparation et dosage des lipoprotéines de faible
densité.
Ann. Biol. Clin.. \\1. 23-2.1. (IVSV).

Ide, P. R.: A comparison of gel diffusion, fluorescent antibody and virus isolation methods in
e.xpenmental and natural cases of IBD.
Can. J. Comp. Med.. 39. IS3-I90. (197.1).
Meulemans, (i. and Halen, P.: A comparison of three methods of diagnosis of Infectious l.aryngotra-
cheitis.
Avian Path.. 7. 433-436. (1978).

mm

ifû^i

.^01]

Oproep voor medewerking aan on-
derzoek vererving van epilepsie bij
de Welsh Springer Spaniel

In verband met een onderzoek naar de verer-
ving van epilepsie bij de Welsh Springer Spa-
niel, zou ik collega\'s, die in hun praktijk hier-
mee te maken hebben of gehad hebben, willen
oproepen contact met mij op te nemen, ten-
einde een zo compleet mogelijk beeld te krij-
gen van de spreiding van epilepsie in de Welsh
Springer Spaniel-populatie. Tevens hopen we
op deze maniereen these omtrent de vererving
van deze kwaal waarschijnlijker te maken of
te bewijzen.

A. ./. J. Hul.shof.

< Drs. A. J. J. Hulshof, Ockeghemlaan 18, 3723 LR Bilthoven, tel. 030-790877.
Tijdschr. Diergeneesk.. deel 107. afl. 5. 1982

-ocr page 242-

Immunologie en interferonen\'

Immunology and Interferons
J. Goudswaard^

SA MEN VA TTING. In dil orerzichisariikel wordl ingegaan op de atgemene funclie van hel iinnniun-
.sysieem. Naasi een bespreking van de \'specifieke\' en \'aspecifieke\' afweer, wordl speciaal aandaehl
besleed aan de belangrijke rol, welke door macrofagen in de heide systemen wordl gespeeld. Zowel in de
indudiefase als in de effeclorfase van de immuitnrespons blijken macrofagen een specifieke en regule-
rende funclie te vervullen.

In hel gedeelle over de effeclorfase van de immuunrespons wordl enerzijds de werking van gesensibili-
seerde T tymfocyien besproken, anderzijds is een overzichl gegeven van de huidige kennis omlreni bij
onze huisdieren voorkomende (sub)klassen van immunoglohulinen.

In hei hoofdsiuk over inlerferonen is geirachl een aanlal vragen le beaniwoorden omlrenl de eigen-
schappen en chemische samenstelling van interferonen en de inductie van interferonen èn hel gebruik
van inlerferoninducers in de veterinaire praktijk. Daarnaast worden enige theorieen behandeld betref-
fende het mogelijke werkingsmechanisme van interferonen. Op het anti-tumor effect van interferonen
wordl dieper ingegaan, waarbij de relatie met de anti-tumor activiteit van het immuunsysteem cenlraal
slaat. De junctie in dil geheel van \'killer\' en natural killer\' cellen wordt besproken.
Tot slot wordt een blik in de toekomst geworpen, waarbij getracht is een reëel beeld te geven van de
toekomstige mogelijkheden van therapeutisch- en profylactisch gebruik van interferonen. De vraag, of
interferonen binnen zekere tijd door bepaalde bacteriën recombinani DNA onderzoek in voldoende
hoeveelheden geproduceerd zullen kunnen worden, zal daarbij centraal staan.

SUMMARY. The general junction ofthe immune system is discussed in the present review paper. In
addition to the discussion of\'specific\' and \'non-specific\' defence mechanisms, particular attemion is paid
to the important role played hy macrophages in the two systems. .Macrophages are found to have a
specific regulatory function both in the induction and the effector phase of the immune response.
The part dealing with the effector phase of the immune response is concerned with the action of
.sensitized T lymphocytes on the one hand ami provides a review of the present state of knowjedge of
(sub jetasses of immunoglobulins in domestic animals on the other.

In the .section on interferons, efforts are made to answer a number of questions concerning the
properties and chemical composition of interferons as well as the induction of interferons and the use of
interferon inducers in veierinarv practice. .Moreover, a number of theories on the possible mechanism of
action of interferons are discussed. The antiiumour effect of interferons is e.xamined more closely, the
relationship wilh the antiiumour activity of the immune sysiem being a central feature. The part played
hy \'killer\' and \'natural killer\' cells is discussed.

Finally, a look is taken into the future, and efforts are made to present an actual picture of the juture
possibilities of the use of interferons in therapy and prevention. .4 central question is whether il will be
possible to produce interferons in sufficient amounts by particular bacteria (recombinant DN,4 studies)
within a certain period.

I Titel en een deel van de inhoud van dit artikel berusten op een lezing, door de auteur gehouden tijdens het

Bayer syinposium \'Respiratoire aandoeningen bij het rund\', op 21 november 1980 te Amsterdam.
^ Dr. J. Goudswaard, klinisch immunoloog en directeur. Streeklaboratorium \'Zeeland\', Valckeslotlaan
149, Goes.

-ocr page 243-

INLEIDING

De primaire functie van het immuunap-
paraat betreft de afweer tegen levende
zowel als niet levende \'agentia\' die de in-
tegriteit van het organisme kunnen be-
dreigen. Het begrip \'agentia\' dient in dit
verband in de ruimste zin des woords te
worden opgevat: het immuunapparaat
speelt niet alleen een belangrijke rol bij de
afweer tegen bacteriën, virussen, proto-
zoa, etc., doch ook onder veel andere
omstandigheden moet met het immuun-
systeem rekening worden gehouden.
Men denke aan transplantaatafstotings-
reacties, bloedgroepenincompatibiliteit
en de immunologische afweer tegen tu-
moren. In de pathofysiologie kent men
vele ziektebeelden, die direct verband
houden met hypo- of hyperreagibiliteit
van het immuunsysteem (immuundefi-
ciëntieziekten, allergische reacties), dan
wel met een \'verkeerd\' reageren van dit
systeem (immuuncomplexziekten, auto-
immuunziekten).

In dit overzicht zal slechts worden inge-
gaan op de algemene functies van het sys-
teem en wel voorzover dit van belang kan
zijn voor een goed begrip van de interac-
ties met interferonen. Voor een bespre-
king van de pathofysiologie van het im-
muunsysteem van onze huisdieren zij
verwezen naar een onlangs verschenen
overzichtsartikel (1).

SPECIFIEICE- EN ASPECIEIEKE ALWEER

Zoals bekend is het immuunapparaat
niet het enige systeem, dat het lichaam
beschermt tegen invasies van - eventu-
eel — pathogene micro-organismen: de
zogenaamde aspecifieke afweer is moge-
lijk zelfs belangrijker en evolutionair ge-
zien ook veel ouder. Een eiwit als lyso-
zyme heeft overigens waarschijnlijk
merkwaardig weinig veranderingen on-
dergaan gedurende de evolutie: er blijkt
bijzonder weinig verschil te bestaan tus-
sen humaan lysozyme en bijvoorbeeld
het lysozyme van de oester!
In het hierna volgende schema worden
beide vormen van afweer naast elkaar
geplaatst. Hieruit blijkt dan tevens de be-
langrijke rol, welke door de macrofagen
wordt gespeeld: in beide systemen vervul-
len deze cellen een essentiële functie. An-
tigene structuren kunnen worden opge-
nomen en enzymatisch "verwerkt\' worden
zonder dat het immuunapparaat hierbij
wordt betrokken. Anderzijds bestaat de
mogelijkheid, dat de macrofagen het an-
tigeen zodanig veranderen (\'processing\'
in het Engels), dat het de immuuncompe-
tente cellen optimaal kan stimuleren.
Naast hun rol bij de antigeen \'handling\'
blijken de macrofagen ook nog betrok-
ken bij de antigeenverwerking: enerzijds
doordat ze in staat zijn antigeen-antistof
(immuun) complexen op te nemen, an-
derzijds omdat ze tot \'effector\' cellen
worden geactiveerd via de door gesensi-
biliseerde T lymfocyten gevormde lymfo-
cytaire factoren of lymfokines. In het ge-
deelte over interferonen zal voorts
blijken, dat de macrofaag ook betrokken
is bij de vorming van immuuninterferon
door T lymfocyten.

Naast de macrofagen spelen nog andere
systemen een rol bij de eerste lijns afweer.
Zo verhinderen onder normale omstan-
digheden - voornamelijk — anaerobe
bacteriën de kolonisatie in de darm van
voorwaardelijk pathogenen. Deze resis-
tentie van het maagdarmkanaal tegen
(voorwaardelijk) pathogene bacteriën
noemt men kolonisatieresistentie.
Vooral bij ziekenhuisinfecties is geble-
ken, dat het merendeel van deze infecties
bij meer of minder \'immunocompromi-
zed hosts\' ontstaat vanuit de tractus in-
testinalis.

Door gebruik van antibiotica kunnen de
anaeroben worden geëlimineerd met
kans op overgroei van voorwaardelijk
pathogene bacteriën cn gisten
(Candida
albicans!).
De kolonisatieresistentie van
de darm is dus een zeer belangrijke eerste
lijns defensie tegen microbiële ziektever-
wekkers.

Zoals de meeste orgaansystemen wordt
de tractus respiratorius beschermd door
componenten van zowel de aspecifieke-
als de specifieke afweer. Enerzijds zijn
daar het trilhaarsysteem, de mucuslaag,
de hoestreflex, de alveolaire phagocyten
en interferonen, anderzijds mag het be-
lang van de specifieke, verkregen immu-
niteit niet onderschat worden. Hierop zal
in het volgende gedeelte eveneens worden
ingegaan.

-ocr page 244-

A. HE I IMMl l NSVSTEEM

Het is onmogelijk in een kort bestek de
onderscheiden functies van het immuun-
systeem uitgebreid te behandelen.
vele fasen van de antigeen \'handling\', de
rol, die hierbij gespeeld wordt door speci-
fieke receptoren op macrofagen, B cellen
en T cellen, de histologische veranderin-
gen in de verschillende gebieden in milt
en lymfklieren, die na antigene prikkeling
optreden en voorts pathologische effec-
tormechanismen zullen niet of nauwe-
lijks aan de orde komen. Wel zullen het B
cel- en T cel systeem kort worden bespro-
ken, evenals de fysiologische effectorme-
chanismen van beide systemen. Voor een
meer uitgebreid overzicht zij verwezen
naar twee artikelen van Ruitenberg, die
eerder in dit tijdschrift zijn verschenen (8,
9). De samenhang met interferonen zal in
hoofdstuk B worden behandeld.

INDUCTIEFASE VAN DE IMMUUNRE-
SPONS

Een beenmergstamcel (foetaal: ook stam-
cellen afkomstig uit de lever) kan hetzij in
de thymus hetzij in de bursa van Fabri-
cius — bij vogels of in een \'bursa-

equivalent\' ........ bij zoogdieren mogelijk de

plaques van Peyer in de darm tot res-
pectievelijk een T lymfocyt of een B lym-
focyt \'geprocessed\' worden. Hormonen
spelen bij deze rijping een belangrijke rol.
De r lymfocyt is in principe verantwoor-
delijk voor de celgebonden afweer, de B
lymfocyt voorde humorale afweer. Naast
r lymfocyten, die een rol kunnen spelen
als zogenaamde cytotoxische T cellen
blijken cr echter ook zogenaamde regule-
rende Tcellen tc bestaan, die zowel bij het
ontstaan van de celgebonden- als de hu-
morale afweer na antigene prikkeling van
essentieel belang zijn.
Deze zogenaamde regulator T cellen
worden onderverdeeld in F helpercellen
en T suppressorcellen. I^eze lymfocyten
zijn bij de mens te onderkennen, doordat
ze verschillende receptoren bezitten (re-
spectie\\elijk
V en T 7 cellen). Helper T
cellen zullen in het algemeen de immuun-
respons initiëren en versterken; suppres-
sor T cellen zullen deze juist onderdruk-
ken. In het lichaam bestaat dus als het
ware een balans, waardoor de helper T
cellen in het algemeen actief zullen zijn bij
de afweer tegen tumorcellen en allerlei
infectieuze agentia, terwijl suppressor T
cellen er mede verantwoordelijk voor
zijn, dat mens en dier normaliter geen
antistoffen of gesensibiliseerde T cellen
vormen tegen hun eigen lichaamsantige-
nen. Bij auto-immuunprocessen is er dus
sprake van een verstoring van het even-
wicht tussen genoemde regulerende Tcel-
len.

Hoewel het in principe niet mogelijk is de
functies van de humorale- en celge-
bonden afweer uit te splitsen, zou men
kunnen vaststellen, dat de celgebonden
afweer o.a. een belangrijke rol speelt bij
de immuniteit tegen transplantaten en tu-
moren en voorts tegen infectieuze agen-
tia, die intracellulair voorkomen (virus-
sen,
Brucella spp. Listeria, Mycobacte-
rium
spp etc.). In al deze gevallen zijn
bepaalde antigene structuren van de ge-
infecteerde of gemuteerde lichaamscellen
veranderd waardoor een immuunrespons
volgt.

De humorale afweer, bestaande uit door
plasmacellen gevormde antistoffen im-
munoglobulinen speelt in het algemeen
een essentiële rol bij de immuniteit tegen
infectieuze agentia, die het lichaam (wil-
len) binnendringen dan weleenseptichae-
mie veroorzaken. Voor een overzicht
van de functies, welke antistoffen kunnen
uitoefenen zij verwezen naar Ruitenberg
(8, 9).

I)F 1 t NCriF VAN DE MACROFAACi IN DE
RECit FAIIF VAN DE IMMUUNRESPONS
Reeds in de inleiding werd gewezen op de
essentiële rol, welke gespeeld wordt door
dc macrofaag in de regulatie van de im-
muunrespons. Vrijwel alle antigene
structuren worden eerst door macrofa-
gen opgenomen en \'geprocessed\' tot wat
men een \'superantigeen\' zou kunnen noe-
men. Na opname van het antigeen door
de macrofaag vindt fysisch contact tussen
deze macrofaag en T helpercellen plaats.
Uit proeven bij o.a. ingeteelde muizen-
stammen is gebleken, dat dit contact
onder controle staat van zogenaamde im-
muunrespons genen. De produkten van
deze genen zijn als antigene receptoren
gelegen in de wand van zowel de macro-

-ocr page 245-

faag als de T helpercellen; het fysisch con-
tact (7) vindt dan ook waarschijnlijk hier
plaats. Wanneer het verloop van de in-
ductiefase gaat in de richting van celge-
bonden iinmuniteit. worden door de ge-
sensibiliseerde T cellen lymfokines ge-
vormd, die op hun beurt de macrofagen
o.a. stimuleren.

Wanneer er vooral humorale immuniteit
optreedt, worden immunoglobulinen ge-
vormd, die zich aan de infectieuze agentia
kunnen binden. Voor het \'vrije\' deel van
bepaalde immunoglobulinen (Fc deel; zie
ook Goudswaard (3)), hebben macrofa-
gen een receptor, waardoor ze de
antigeen-antistofcomplexen kunnen fa-
gocyteren en wanneer het bijvoorbeeld
levende agentia betreft - kunnen doden.
Ook blijken macrofagen zeer veel biolo-
gisch actieve stoffen te vormen, die weer
een rol (kunnen) spelen bij de effectorfase
van de immuunrespons.

DE EFFECrOREASE VAN DE IMMUt.NRES-
l\'ONS

De celgebonden afweer heeft als belang-
rijkste functie het vernietigen van door
het lichaam als \'vreemd\' onderkende cel-
len. Dit kunnen tumorcellen zijn (9) maar
ook weefselcellen van bijvoorbeeld een
niertransplantaat. Bij een transplantatie
is het dus van belang juist de celgebonden
afweer te onderdrukken en de humorale
afweer zo veel mogelijk \'ongemoeid\' te
laten. Begrijpelijk is, dat dan door de
behandeling met immuunsuppressiva
ook de afweer tegen gemuteerde (i.c,
tumor) cellen afgenomen is.
Ook met virussen geïnfecteerde li-
chaamscellen blijken een iets veranderde
antigene structuur te hebben en roepen
celgebonden immuniteit op. Het im-
muunsysteem kan zo ook deze cellen —
en dus het virus - vernietigen. Bij be-
paalde ziekten kan het immuunsysteem
dan echter \'doorslaan\' en overgaan tot
totale vernietiging van alle cellen van een
orgaan met de dood van het individu als
gevolg. Een bekend voorbeeld is de lever-
celdestructie. welke kan optreden bij een
infectie bij de mens met het bekende se-
rumhepatitis virus (risicogroepen: labo-
ratoriumpersoneel, homofielen en drugs-
verslaafden).

In figuur 1 is duidelijk gemaakt dat ge-
sensibiliseerde T lymfocyten enerzijds cy-
totoxisch werkzaam kunnen zijn, ander-
zijds lymfokines kunnen vormen. Op de
vorming van immuuninterferon wordt in
hoofdstuk B ingegaan.
B lymfocyten kunnen na antigene stimu-
latie prolifereren en differentiëren tot
plasmacellen. Deze plasmacellen vormen
immunoglobulinen, die tot de IgA-, IgG-,
of IgM of tot de IgE klasse behoren. Het
zijn alle eiwitten met molecuulgewichten
tussen ± 160.000 en 900.000 D. In het
overzichtsartikel over rheumaserologie
(3) zijn de structuren schematisch weer-
gegeven.

In tabel 1 wordt een overzicht gegeven
van de bij de verschillende huis-en labo-
ratoriumdieren en de mens voorkomende
Ig-klassen.

In dit overzicht mag een speciale vermel-
ding van het IgA niet ontbreken. Serum-
IgA speelt een ondergeschikte rol: perso-
nen met een serum-IgA deficiëntie
blijken geen bijzondere afwijkingen te
hebben \\\'oor wat betreft hun immuunres-
pons. IgA speelt echter een uitermate
belangrijke rol bij de locale afweer tegen
in het algemeen infecties van de slijmvlie-
zen (tractus urogenitalis, tractus respira-
torius en tractus digestivus). Het IgA
wordt naar de slijmvliezen \'toe\' gesecer-
neerd als dimeer (= 2 moleculen IgA),
waaraan, in de epitheelcellen van de
darm, een polypeptide wordt gebonden,
dat bekend staat als \'secretoire compo-
nent\'. Dit polypeptide zou het IgA resis-
tent maken tegen eiwitsplitsende enzy-
men. Hoewel men aangeeft, dat IgA ook
via een \'alternatieve\' manier van com-
plementbinding als \'normaal\' Immu-
noglobuline zou kunnen functioneren,
moet als de belangrijkste functie van IgA
toch worden gezien, dat het zich aan in-
fectieuze agentia kan binden, waardoor
interactie van de agentia met receptoren
op cellen in genoemde tracti onmogelijk
wordt en kolonisatie met aanslaan van
de infectie als gevolg wordt voorko-
men. Van vaccins, gericht tegen infec-
tieuze agentia die genoemde tracti als
porte d\'entrée hebben, moet men kunnen
verlangen, dat ze in elk geval een goede
IgA respons van het immuunapparaat tot
gevolg hebben.

-ocr page 246-

I le. I.

Afweersystemen tegen o.a. infectieuze agentia

Aspecifieke afweer
"Eerste lijns defensie"

Specifieke afweer
"Tweede lijns defensie"

fysisch-chemische
barrières, etc.

huid

slijmvliezen
hoestreflex

kolonisatie-resistentie
van het maa^darmkanaal

zuurgraad van de maag
macrophagen

anti r.icrob iele
substanties als:

interferonen
lysozyme
spermine
peroxidase
complement
etc.

cellulaire en
humorale barrières

celgebonden immuniteit humorale immuniteit

"antigen-;

processing"

T cel cytotoxie
lymfokines
• activeren

plasmacellen :

I

immunoglobulinen
= antistoffen

-ocr page 247-

abel I. ()\\ci/icln \\an dc bij dc \\crschillcndc huis-cn laboraldriumdicrcn cn dc mens \\ ooilomcndc ininiundglobiili nek lassen.

herkauwers : IgGI, IgG2

paard : IgGa, IgGb, IgGc,

IgG(T), IgB

hond : IgGa, IgGb, IgGc,

IgGd

kat : IgGI, IgG2

knaagdieren; verschillende sub-
klassen

mens : IgGI, IgG2, IgG3,

IgG4

Ig klasse I Molecuulgewicht | Bekende subklassen

160.000

IgG

Opmerkingen

- Meest voorkomend Ig in serum

- Subklassen hebben verschillende bio-
logische activiteit

- IgGI van herkauwers vnl. in colostrum;
er is een barrière voor IgG2

- Paard heeft verschillende subklassen,
die bij bepaalde infecties specifiek
sterk in titer toenemen in serum, bijv
IgG(T) en parasitaire infecties.

duif, kip,
kalkoen

IgG

Mogelijk verschillende subklassen
met verschillende proteïne A ac-
tiviteit (2)

IgM

900.000

Meestal als eerste Ig gevormd na
infectie of vaccinatie

Van groot belang bij de afweer tegen
o.a. respiratoire- en intestinale
infecties. Is dan gekoppeld aan
"secretoire component"

160.000

IgA

Mens : IgAl, IgA2

Geïsoleerd bij o.a. knaagdieren
hond, paard en mens

IgE

196.000

185-OOO

IrD

Van belang bij de afweer tegen para-
sitaire infecties en verantwoordelijk
voor atopische ("allergische") reac-
ties

Speelt slechts een rol als
receptor

-ocr page 248-

B. IMtRFERONEN

Bij de aanvang van het gedeelte over de
werking van het immuunsysteem, werd
reeds gewezen op het belang van de niet-
specifieke weerstand. Interferonen dient
men als een onderdeel hiervan te be-
schouwen. Terwijl men het immuunsys-
teem kan zien als een tweedelijnsverdedi-
gingssysteem, in staat om een pathogeen
agens te doden c.q. onwerkzaam te
maken, moet men interferonen bij de eer-
stelijnsverdediging onderbrengen: welis-
waar actief tegen virussen door remming
van de virusreplicatie, doch volledige
inactivatie van het agens blijft achterwe-
ge. Alhoewel interferonen weliswaar uni-
verseel actief zijn tegen alle virussen, be-
schouwt men ze toch meer in staat tot een
vertragingsmanoeuvre; de specifieke im-
muunrespons — pas effectief na een aan-
tal dagen — kan het virus dan echter met
een hoge graad van efficiency uitroeien.
Reeds uit deze inleiding blijkt, dat men
interferonen niet als een panacee mag be-
schouwen, waartegen - van viruszijde
geen kruid gewassen is. Wat mag men
dan wel van deze groep van stoffen ver-
wachten, die, volgens vele onderzoekers,
het prototype zijn van de stoffen, waarmee
cellen in een orgaan eikaars levensfunc-
ties regelen. Hoe moeten we \'interfero-
nen\' definiëren? Wat mag van de werking
(en van de werking van interferonenindu-
cers) verwacht worden? Op deze en an-
dere vragen zal in de volgende hoofdstuk-
ken worden ingegaan.

GESCHIEIJEMS VAN DE (NIEREEKONEN
EN DEI INITIE ERVAN; EN lü E C H E VilSCH E
EIGENSCHAPPEN

Het was al in de jaren dertig bekend, dat
een met een virus besmet proefdier tijde-
lijk ongevoelig was voor een infectie met
een tweede virus. Het zijn Isaacs en Lin-
denmann (6) geweest, die het begrip \'in-
terferentie\' omzetten in \'interferon\', dat
wil zeggen zij bewezen, dat een stof in de
supernatans van met influenza-virus ge-
infecteerde kippechorioallantoismem-
braancellen voor het hiervóór genoemde
fenomeen verantwoordelijk was.
Toen bleek, dat dit interferon niet speci-
fiek tegen één virus werkte, maar als een
mogelijk breedspectrum antiviraal mid-
del kon worden gezien, leek niets een
bliksemcarrière voor deze stof meer in de
weg te staan. Toch werd het aanvankelijk
optimisme snel de bodem ingeslagen en
wel vanwege het feit, dat het bijzonder
moeilijk bleek interferon in grote hoe-
veelheden te produceren.
Daarnaast bleek al snel, dat interferon
weliswaar niet virusspecifiek was, doch
wel in aanzienlijke mate species-
specifiek: humaan interferon werkt dus
voornamelijk in een humaan systeem en
in duidelijk mindere mate op met virus
geïnfecteerde runder- of kattecellen. In-
terferon bleek echter ook een zeer sterk
\'pré\' te hebben: \'het\' was een van de biolo-
gisch meest actieve stoffen: één referentie
eenheid (de hoeveelheid interferon, die
virusreplicatie in weefselcultuur tot de
helft reduceert) komt overeen met 10 \'
mg! Na het aanvankelijk optimisme en de
daarop volgende teleurstelling zijn het
slechts enkele onderzoekers geweest, die,
ondanks alle problemen, doorgegaan zijn
met het interferononderzoek. De meest
bekende onderzoeker is Kari Cantell uit
Helsinki, die na velejaren van \'proberen\'
er uiteindelijk in is geslaagd interferon op
een reproduceerbare wijze uit leucocyten
van de mens (donorbloed) te isoleren (4).
Het is dit interferon, dat door de meeste
medische onderzoekers in zogenaamde
klinische trials wordt uitgetest, ook in
Nederland (10). In laatstgenoemd artikel
wordt overigens nu ook medegedeeld,
dat het Centraal Laboratorium voor de
Bloedtransfusiedienst in Amsterdam bin-
nenkort ook overgaat tot het produceren
van interferon: met andere woorden het
geloof in deze stoffen is weergekeerd!

Hoe zou men deze groep van stoffen nu
op eenvoudige wijze kunnen definiëren?
Interferonen zou men kunnen beschou-
wen als een groep verwante laagmolecu-
laire (glyco)proteïnen, die als reactie op
een virusinfectie door lichaamscellen
worden gesynthetiseerd en in staat zijn de
virusreplicatie in een intracellulair sta-
dium te remmen. In het vervolg van dit
overzicht zal blijken, dat ook deze defini-
tie niet in alle opzichten opgaat. Uit de
opgegeven definitie blijkt reeds, dat er
niet sprake is van één interferon, doch
van een \'interferonenfamilie\' (4) met ver-

-ocr page 249-

schillen ten aanzien van het produce-
rende celtype en de inducerende factor.
Daarnaast zij gewezen op de species-
specifieke verschillen. Wat het produce-
rende celtype betreft: men kent (bij de
mens, doch voor alle zoogdieren zal
waarschijnlijk eenzelfde indeling zijn te
maken):

humaan leucocyten interferon

(HLIF) of a interferon

humaan fibroblasten interferon

(HFIF) of interferon

(humaan lymfoblasten interferon

(HLBIF))

Deze hoofdtypen interferon — bij de
mens zijn voorts nog wel 15 subtypen
bekend met alle een eigen biologische ac-
tiviteit — verschillen in molecuulgewicht
(M = 20.000 - 40.000 Daltons) en chemi-
sche samenstelling.

Mogelijk is er een gemeenschappelijke
polypeptideketen en wisselende koolhy-
draatgedeelten. Inductie van deze interfe-
ronen geschiedt primair door virussen
(New Castle Disease virus, Sendai virus,
SV40 en Vesieulaire Stomatitis Virus).
Men spreekt dan ook wel van
virale inter-
feronen (type I interferonen).
De produk-
tie van een type I IF geschiedt al 1 uur na
infectie met het virus. Het a interferon
wordt thans het meest gebruikt voor be-
handeling van patiënten. Om 1 mg inter-
feron te maken is overigens nog steeds
1000 1. bloed nodig. Een produktieme-
thode voor het
ß interferon is ontwikkeld
door de Leuvense hoogleraar Billiau. Het
ß interferon is echter minder stabiel dan
het « interferon, waardoor het klinisch
nog nauwelijks wordt gebruikt.
Daarnaast kent men het zogenaamde
y
interferon of immuun interferon (type H
interferonen),
dat door T lymfocyten kan
worden gemaakt na inductie door mito-
genen als phytohaemagglutinine en con-
canavaline A én door specifieke anti-
genen, mits de T lymfocyten ge-
gesensibiliseerd zijn. Bij de vorming door
T lymfocyten van interferon blijken de
macrofagen een zeer belangrijke rol te
spelen. Type II IF wordt in het algemeen
pas 3 dagen na de inductie aangetoond;
een essentieel verschil derhalve met type I
IF. Men zou het type II IF als een lymfo-
kine kunnen beschouwen. Het molecuul-
gewicht is volgens sommige onderzoe-
kers (4) hoger dan van type I
interferonen. Alle 3 interferonen zijn ge-
voelig voor proteolytische enzymen, niet
voor nucleasen. Het
y interferon blijkt
tumorcellen 10 tot 100 maal sterker te
remmen dan de a - of interferonen.

IF INDUCTIE; INDUCTIE VAN TYPE I IF

Voor in vitro experimenten maakt men
voornamelijk gebruik van de genoemde
virussen. Al spoedig bleek, dat, behalve
virussen, andere agentia en stoffen even-
eens in staat bleken type I IF te induce-
ren. Een overzicht van type I inducers is
in een uit een artikel van Gratama (4)
overgenomen tabel weergegeven (tabel
2).

Interferoninductie heeft humaan nooit
bijzondere hoge ogen gegooid, ondanks
het feit, dat hieraan - vooral tussen 1965
en 1970 — bijzonder veel aandacht is
besteed. Een van de redenen, waarom de
aandacht voor interferoninductie hu-
maan wat is verslapt, is wel, dal veel agen-
tia/stoffen uit de hiervoor weergegeven
tabel gewoon niet geschikt zijn voor toe-
diening
in vivo. Ook het veelbelovende
poly LC bleek te toxisch om in grote
hoeveelheden toe te dienen, dit ondanks
de aanvankelijke goede resultaten bij de
muis. Voorts is gebleken — enkele uit-
zonderingen daargelaten — dat men van
IF primair prophylactische eigenschap-
pen mag verwachten en geen therapeuti-
sche.

Tenslotte bleek uit de meeste onderzoe-
kingen (5), dat na een eerste inductie van
endogeen interferon steeds een fase van
hyporeactiviteit volgt. In het algemeen
ontstaat genoemde fase bijzonder snel:
binnen enkele dagen.
Wat de bepaling van interferon betreft: er
wordt thans gewerkt aan radio-immuno-
assays (RIA\'s); hiertoe dient men echter
wel te beschikken over specifieke anti-
sera. Mogelijk, dat binnenkort hybri-
doma\'s in staat zullen zijn zeer specifieke
antistoffen te produceren tegen bepaalde
antigene determinanten van verschil-
lende interferonen. Tot nu toe wordt IF
bepaald, hetzij met plaque reductie as-
says, hetzij door de inhibitie te bepalen
van het cytopathogeen effect op met hier-

-ocr page 250-

label :

INDUCERS VAN TYPE I IF

1 . Dubbelstrengs RNA

1 Synthetisch (bijv. poly I :C )

2 Viraal ( Sendai virus, SV40, NCD )

5 Afkomstig uit andere natuurlijke bronnen ( E.coli-bacteriofaag
MS 2 )

2. Intracellulaire microben

1 Bakterien ( o.a. Brucella spp )

2 Rickettsiae

5 Mycoplasmata

4 Protozoa ( Toxoplasma, Plasmodium spp )

5 Chlamydia ( TRIC )
5.
Microbiële produkten

1 Lipopolysacchariden ( endotoxinen, lipide A )

2 Polysaccharide afkomstig uit schimmels ( mannan )

3 Eiwit ( afkomstig uit E.coli )
4.
Chemicaliën

1 Polymeren

1 Polycarboxyl-polymeren

(pyran, polyacrylzuur, polymethacrylzuur)

2 Polysulfaten (polyvinylsulfaat)

5 Polyfosfaten

(gefosforyleerde Polysacchariden, verschillende poly-
nucleotiden)

2 Stoffen met een laag molekuulgevjicht

1 cycloheximide

2 kanamycine

5 quinacrine, acranil
etc.

t II: (iialama, .1. \\\\ , Imcilcion (dcci 2): Mirniini; cn pnKliiciic op urolc schaal, /\'iirci McJiki. 2. .iV-7.V.
/I\'/Xllj.

voor gevoelig virus besmette celkweken. chromosoom (bij de mens) een \'IF gen\'

IF uit runderneussecretum wordt zo be- bevindt, alsmede een repressor gen van

paald op met bovine Enterovirus CBV-D het IF gen. Onder normale omstandighe-

besmette varkensniercellen. den vindt gecn transcriptie van het 1F gen

In het algemeen zal men van IF inducers plaats. Interferoninducers zouden het re-

in vivo de volgende eigenschappen ver- pressorgen inactiveren met IF produktie

wachten: als gevolg,

a. zeer actief; Ondanks het feit, dat ruim 20 jaar met IF

b. niet infectieus; is geëxperimenteerd, is het exacte wer-

c. niet toxisch; kingsmechanisme nog steeds niet be-

d. weinig antigeen. kend. Wel staat vast, dat IF de cel niet

binnendringt, doch zich bindt aan een

WERKING EN Bl.l WE R KI NG EN VAN IN IER- rcceptor in de celmembraan. De interac-

EERONEN tie van IF met de celmembraan leidt tot

Wat de vorming van type 1 IF betreft: derepressie van een gen voor de synthese

aangenomen wordt, dat zich op het 5e van een antiviraal proteïne, een nuclease.

-ocr page 251-

Het merkwaardige nu is, dat IF wèl speci-
fiek is, doch het secundaire \'messenger\'
molecuul verantwoordelijk voor de dere-
pressie van genoemd gen niet. Het secun-
daire messenger molecuul kan dus in an-
dere cellen eveneens werken en zelfs in
cellen van andere species. Dit werkings-
mechanisme is in de volgende figuur
schematisch weergegeven:

Volgens veel onderzoekers zou het nucle-
ase m RNA afbreken; zij stellen echter,
dat naast viraal m RNA ook gastheercel -
m RNA en tot op zekere hoogte zelfs ook
vrij ribosomaal RNA wordt afgebroken.
IF is volgens hen dan ook niet alleen
antiviraal, doch ook anti-cellulair werk-
zaam (9). Het is dan ook erg belangrijk na
te gaan of een sterke interferoninducer de
locale (IgA vorming!) immuniteit tegen
bijv. respiratoire virusinfecties niet doet
afnemen!

Wat de anti-virale werking van IF be-
treft: reeds eerder werd gesteld, dat in het
algemeen geen therapeutisch effect ver-
wacht mag worden. Dit werd bewezen
voor Herpes (inclusief Cytomegalovirus-
infecties) virusinfecties. Hepatitis B, Ra-
bies, etc. Profylactisch is een anti-virus
effect wel overduidelijk bewezen. Voorts
heeft men in de humane geneeskunde nog
de hoop gevestigd op de eventuele behan-
deling van chronische virusinfecties met
IF. Interferonen remmen immers de vi-
rusvermenigvuldiging in chronisch ge-
infecteerde celculturen als ook in proef-
dieren met chronische virusinfecties. Bij
de mens denkt men hierbij in het bijzonder
aan chronisch-actieve hepatitis; voorts
werden in het
Nederlands Tijdschrift
voor Geneeskunde
uitstekende resultaten
vermeld voor wat betreft de behandeling
van kinderen met juveniele papillomato-
sis van de larynx (10).
Overigens valt op, dat men humaan wel
volledig is afgestapt van het gebruik van
interferoninducers en nog maar alleen
werkt met gezuiverd a IF. De produktie-
methode is thans nog uiterst kostbaar (±
ƒ2000,— per patiënt dag).
Recombinant-DNA onderzoek heeft
echter inmiddels geleid tot de \'produktie\'
van bacteriën, die
a - cn ß interferonen
kunnen maken.

Interferon

\'](> ^ \'secundair messenger\'

molecuul

maar ook

Reeds eerder werd gewezen op de bijwer-
kingen van interferonen: zeker onder be-
paalde omstandigheden zal het onder de
invloed van IF ontstane endonuclease
niet alleen de virus-replicatie inhiberen,
doch ook de celgroei. Hiermede dient
men te allen tijde rekening te houden.
Vooral het immuuninterferon (type II)
zou zowel de B cel proliferatie als de T cel
sensibilisatie vertragen: er is dus sprake
van een immunosuppressief effect. Kli-
nisch worden bij met type I IF behan-
delde mensen de volgende bijwerkingen
in meer of mindere mate waargenomen:

beenmergsuppressie;

- haaruitval;

- groeivertraging van jonge kinderen;

koorts;

- hoofd- en spierpijn;

- algemene malaise.

REl.Allt: IK - IMMUUNAPPARAA 1 PARA-
MUNITF.I f

Wanneer interferoninductie en actieve
immunisatie met elkaar worden vergele-
ken vallen, voor wat betreft de gevormde
produkten, (respectievelijk interferonen
en specifieke antistoffen) de volgende
verschillen op: (tabel 3)

-ocr page 252-

Tabel 3.

synthese door alleen lymfocyten
directe interactie met virus

remming virus replicatie d.m.\\. bepaalde inductie

van gastheercelmetabolisme

virusspecifiek

gastheerspecifiek

IH

neen
neen

.ia

neen

ja

antistoffen

ja
.ia

neen

.ia

neen

Er werd reeds eerder op gewezen, dat IE
als eerstelijns verdediging dient te wor-
den gezien en humorale immuniteit als
specifieke en zekere tweedelijnsverdedi-
ging-

Toch blijken bepaalde interferonindu-
cers meer te \'doen\' dan alleen maar de
virusreplicatie te remmen; dit komt o.a.
ook tot uiting in het soms gebruikte
(doch beslist niet algemeen aanvaarde)
begrip \'paramunisatie\'. Deze \'bijwer-
king\' van IE (inducers) komt vooral tot
uiting bij de behandeling van bepaalde
tumoren c.q. van tumorcellen
in vitro.
Enerzijds neemt men soms duidelijk
waar, dat de celmultiplicatie van tumor-
cellen wordt geremd (is ook wel te ver-
wachten door het nuclease effect), ander-
zijds blijkt er soms via het T cel systeem
van de gastheer — type II IE? - een sterk
antitumoreffect te kunnen worden waar-
genomen; een en ander is o.a. gevonden
bij IE behandeling van osteosarcoom. De
resultaten zijn helaas lang niet altijd
voorspelbaar.

Interferon inducers zouden ook de ma-
crofaagactiviteit kunnen doen toenemen.
Dit complex van niet-direct \'lE-like\' ef-
fecten èn hetgeen hierna nog zal worden
besproken met betrekking tot de stimula-
tie van \'natural killer\' cellen zou men dan
als \'paramunisatie\' kunnen beschouwen.
Een antitumor effect kan men volgens het
hierna volgend schemalijstje verwachten:
(zie figuur 3)

Anti-tumor effect van het Immuuna;paraat

Hg. 3.

tumorantigeen
Bursa eq.y^-^ B lymfocyt _

ant i.\'ïtof fen/Ig fractie
^ evt. "enhancement"

T helper/suppressor
act ivit e i t

Beenmerg-
stamcel

i

Thymus

\\

T lymfocyt

II

■V cytotoxische T cel

t^acrofaag activatie
-^ (lymfokinen)

III

macrofaag cellijn

-> "Killer" cellen -)- IV Dependent Cell-

mediated Cytotoxicity

(A.D.C.C.)

\\

via IgG Fc receptor
I)

v->Natural killer c e 11 en V

(NK) ^ aspecifieke adherentie

\'ian tumorcel

/

activatie door interferon

-ocr page 253-

Het gehele complex van B cel - T cel -
macrofaag respons op tumorantigenen is
reeds in het eerste deel van de bespreking
aan de orde geweest. Rest nog in te gaan
op de functie van twee \'aparte\' cellijnen:
die van de \'killer\'-cellen en die van de
\'NK\' (natural killer) cellen.
Killer cellen kunnen noch als B cel, noch
als T cel worden gedefinieerd: ze missen
een aantal hiervoor typische eigenschap-
pen. Wel bezitten ze receptoren voor het
Fc fragment van IgG immunoglobuline-
moleculen. Als tot de IgG fractie beho-
rende antistoffen zich hebben gebonden
aan een tumorcel, zijn de K cellen via hun
receptor voor het Fc deel van dit IgG in
staat tot het doden van de tumorcel: dit
wordt ADCC (antibody dependent cell-
mediated cytotoxicity) genoemd.
Natural killer cellen behoren, volgens de
jongste inzichten, tot de T cellijn, o.a.
vanwege het feil, dat ze soms ook in staat
zijn tot rozetvorming met erythrocyten:
een eigenschap van T cellen. NK cel acti-
viteit ten opzichte van tumorcellen — via
aspecifieke adherentie aan deze tumor-
cellen — wordt sterk verhoogd door im-
muunstimulantia als vaccins van o.a.
Co-
rvnehacterium parvum
en BCG. NK
cellen blijken primair een afweerfunctie
te vervullen bij dieren, die voor een be-
paalde tumor niét immuun zijn. Geble-
ken is echter, dat ook IF de NK celactivi-
teit bijzonder sterk kan doen toenemen.

INTERFERONEN: THERAPF\'uEIC FACTOR
FICTION FOR EHE \'80\'s (II)

Een vraag, die op dit moment nog niet
definitief met \'ja\' of \'neen\' beantwoord
kan worden. In de humane geneeskunde
hebben de interferon inducers het pleit
verloren, mede doordat door het werk
van Cantell er thans goede mogelijkhe-
den zijn geschapen om IF uit donorbloed
te produceren. Dit overzicht geeft voorts
aan, dal IF niet alleen niet een panacee is
(het werkt immers voornamelijk profy-
lactisch èn kortdurend), doch ook soms
moeilijk voorspelbare bijwerkingen
heeft. Daarnaast blijkt er toch sprake te
zijn van gunstige effecten bij chronische
virusinfecties en op bepaalde tumoren:
dit laatste voornamelijk door activatie
van het NK systeem.
In de diergeneeskunde zijn de eerste in-
lerferoninducers op de markt gekomen;
hoewel een zekere profylactische invloed
ten opzichte van besmetting met be-
paalde virussen zeker niet valt te ontken-
nen, dienen grotere klinische onderzoe-
ken te worden opgezet om na te gaan of er
geen nadelige bijwerkingen ontstaan
door IF inductie. Met name dient te wor-
den onderzocht of de locale IgA synthese
na een op de IF inductie volgende be-
smetting vaccinatie niet is onderdrukt.

El EERATULJR

1. (loudswaard. .1., van Dam, R. II.. and van der Donk, J. A.: Induction and effeclorphases ofthe
immune response: physiological and pathophysiological features.
Comp. Immun. .Vficroh. Infecl.
nis..
I. 229-242. (1979).

2. Cioudswaard. J.. van der Donk, .1. Noordzij. A.. van Dam, R. II., and Vaerman, .1. P.: Protein A
reactivity of various mammalian immunoglobulins.
Scantl. J. Immun.. 8, 2I-2S. (1978).

.t. Cioudswaard, .1.: Immunologie en Gewrichtsziekten. Tijdschr. THergcneesii.. 106, 971-983. (1981).

4. (iratania. .1. W.: Interferonen (deel 2); vorming en produktie op grote schaal. Para Medica. 2,39-48.
(1980).

5. (iralama. .1. W.: Het werkingsmechanisme van interferon. Para .Medica. 3, 43-46. (1980).

6. Isaacs. ,A., Lindenmann, .1.: Virus interference, I The interferon. Proc. Roy. .Soc. Ser. B: Biol. Sei.. 147.
258-267. (1957).

7. Rosenthal. A. S.: Regulation ofthe Immune Response - Role of the Macrophage. .Veiv Engl. J. Med..
303. ! 153-1156. (1980).

8. Ruitenberg. E. .1.: Immunologische afweer en ontsteking. Tijdschr. Diergeneeskunde. 102, 1073-1083.
(1977).

9. Ruitenberg, E, J.: Immunologische en immunotherapeutische aspecten van kanker. Tijdschr. Dierge-
neeskunde.
103. 54-62. (1978).

10. Schouten. L. J. en Bos. J. H.: Interferon voor behandeling \\ anjuveniele papillomatosis van de larynx.
.\\ed Tijd.schr. Geneesk.. 124, 1650-1651. (1980).

1 1. Scott, G. M. and Lyrell. D. ,A. J.: Interferon: therapeutic fact or fiction for the \'80? Brii. Med. J.. 280,
I558-I.\'i62. (1980).

-ocr page 254-

ßODü ©BÖ mm (ol® [fjirgiftiGp

Waarnemingen over de \'spring rise\' van strongy-
ius type eieren bij de geit

Ohservaiions on ihe Spring Rise of Faecal Sirongyle Egg
Counts in Goals

J. Jansen\'

SAMEN VATI ING. Regebnaiig faecesonderzock in de periode fehruari-juni 1980 Idj een groep

nndiipare meikgeiten leverde de volgende resulialen.

a. een duidelijke stijging van hei aanial sirongylus type eieren.

h. deze stijging werd bijna geheel veroorzaakt door Haemonchus contortus.

c. geen verschillen in eitellingen werdengezien tussen \\ederlandse witte en Toggenburger geiten, noch
tussen groepen geiten van verschillende leeftijden.

d. geen verschillen in eitellingen werden gezien tussen groepen geilen die op verschillende tijden
lammerden. Met andere woorden de stijging van de epg\'s was onafhankelijk van partus en lactatie.
De algemene conclusie is dat er sprake was van een echte spring rise en niet van een peri- of post-
parturient rise.

Hel opvallende verschil tussen het optreden van deze stijging in de tijd bij de geit en zulke stijgingen hij
het schaap gekoppeld aan ;>artus en lactatie wordt besproken.

SUMM.ARY. E.xamination of the faeces at regular intervals during the period from Eebruarv to
June 1980 in a group of muhiparous dairy goats produced the following results:

(a) a marked increase in faecal strongyle egg-counts.

(b) Haemonchus contortus was the worm mainly causing this increase.

(c) differences in faecal egg-counts between Dutch white (Saanen) goats and Toggenburger goats or
between groups of goats of different ages were not observed.

(dj no différences in jaecal egg-counts were observed in groups of goats kidding at different times.
Therefore the increase in egg-counts was apparently not affected bv parturition.
The general conclusion is that a genuine spring rise rather than a peri- or post-parturient rise was
observed in the goats.

The striking difference between this increase in faecal egg-counts in goats and that in sheep, which is
associated with parturition and lactation, is discussed.

INI.ElDlNCi

In de eerste helft van 1980 deed zich een
gelegenheid voor enkele waarnemingen
te doen over de mogelijk optredende
spring rise van strongylus-type eitellin-
gen bij een groep melkgeiten die diende
als onbehandelde controlegroep in een
anthelminticum proef. Omdat de helmin-
then fauna\'s van schaap en geit identiek
zijn mag men redelijkerwijs verwachten
dat de gang van zaken met betrekking tot
de spring rise bij volwassen geiten verge-
lijkbaar zal zijn met die bij ooien.

Dr. .). .lansen. Instituut voor Veterinaire Parasitologie en Parasitaire /.iekten. L nivcrsiteitscentrum \'De
UithoT, Utrecht.

Tevens kunnen waarnemingen in ons
land een bijdrage zijn tot enig begrip \\an
de epidctniologie van trichostrongylose
bij de geit in een gematigd klimaat. Wat
er overde epidemiologie bekend is, en dat
is niet zoveel, wordt bepaald door een
klimaat met een duidelijke afwisseling
van natte en droge seizoenen. Zulke
waarnemingen zijn vooral bekend uit
Zuid-oost Azië (1.3, 16, 18. 20), Centraal
Afrika (2, 14), Zuid Amerika (3, 4, 17),
Midden Oosten (15) en Cyprus (II, 12).

-ocr page 255-

MA ILKIAAL EN ME IHODEN

Op ccn melkgeitenbedrijf stond een onbehandelde
groep \\an 24 melkgeiten ter beschikking, de ene
helft behoorde tot het Nederlandse witte geitenras
(Saanen), de andere helft tot de Toggenburgers. De
leeftijd van de geiten, alle multiparae, liep uiteen
van twee tot zes jaar.

.Alle dieren stonden in de herfst en de winter op stal
en hadden sinds april overdag weidegang. Zes die-
ren lamden in de periode 25 januari-2.1 februari,
achtdicren van 7-30 maart, zesdieren van l-27april
en vier dieren van 16 mei tot 14 juni. Fweemaal
daags werden de geiten, machinaal, gemolken, ffalf
juni werden de waarnemingen gestopt omdat toen
alle geiten tegen trichostrongyliden behandeld wer-
den.

In de periode van 1 1 februari tot 16juni werd van
alle geiten eens in de week of veertien dagen het
aantal strongylus type eieren per grain faeces (epg)
bepaald met behulp van een centrifuge-flottatie
methode met een oplossing van ZnS04 met een s.g.
van 1,3 als flottatiemiddel. Voor de hele groep wer-
den vervolgens de eieren gedifferentieerd om zo
nodig gedifferentieerde epg\'s te kunnen berekenen.

RESULTATEN

De gemiddelde epg\'s schommelden tot
half inaart rond 100, daarna steeg het
aantal eieren in de faeces regelmatig via
ongeveer 450 epg halverwege april en on-
geveer 1000 epg halverwege mei naar ca.
1500 epg half juni toen de waarnemingen
afgebroken werden.

Het overgrote deel van de eieren was af-
komstig van
Haemonchus: voorts was er
enige toeneming te zien van het aantal
eieren van de dikke darm strongyliden
vooral vanaf eind april, tnaar de epg\'s
schommelden slechts tussen 100 en 300.
De epg\'s van
Bunostonnun, Ostenagia en
Trichosirongylus
bleven steeds beneden
100, op één waarneming van de 24 bepa-
lingen na zelfs beneden 50, en vertoonden
geen stjging in het verloop van de tijd.
Cooperia en Nematodirus eieren werden
slechts in hoge uitzondering waargeno-
men.

Ondanks de blijkens de gedifferentieerde
epg\'s belangrijke rol van
Haemonchus
v oor de stijging, werden bij de 24 geiten
geen klinische verschijnselen van hae-
monchose gezien. Van twee onbehan-
delde geiten, die buiten de proefgroep
gelaten werden, vertoonde één gedurende
de gehele waarnemingsperiode veel ho-
gere epg\'s dan de overige dieren en leed de
ander zodanig aan haemonchose dat het
dier eind april afgemaakt moest worden.

Hoogte en verloop van de eitellingen
waren bij de Nederlandse witte geiten en
de Toggenburgers hetzelfde. Evenmin
werden verschillen gezien als de geiten
naar leeftijd in groepen ingedeeld wer-
den. Verdeling in vieren van de groep gei-
ten naar partusdatum, zoals vermeld
onder \'materiaal en methoden\', liet als
resultaat zien dat de stijging van de aan-
tallen wormeieren in ieder van de vier
groepen meer of minder identiek verliep,
terwijl er geen relatie te ontdekken viel
met de partusdatum. Slechts in de derde
groep, lammerend van 10 april tot I mei
is kort na de lammertijd, vergeleken met
de andere drie groepen, een extra verho-
ging te zien.

BESPREKING

De duidelijke stijging van het aantal
strongylus type eieren die in het voorjaar
in de groep geiten gezien is wijst op het
voorkomen van het spring rise feno-
meen zoals dat in ons land bij het schaap
bekend is. Ook het feit dat het overgrote
deel van de eieren die van
Haemonchus
zijn komt overeen met wat in ons land bij
schapen gezien wordt (5, 6) evenals de, zij
het geringe, stijging van het aantal eieren
van de strongyliden van de dikke darm
(8). Een verschil met de waarnemingen
bij het schaap is echter de geringe hoe-
veelheid
Ostertagia eieren en het afwezig
zijn van een stijging van het aantal van
die eieren. Als verklaring hiervoor kan
dienen dat de geiten gedurende de herfst
en de winter op stal stonden zodat zij niet
in de gelegenheid geweest zijn in het na-
jaar infectieuze
Osienagia larven, die ge-
programmeerd waren voor het in inhibi-
tie gaan, op te nemen. En waar geen
geïnhibeerde larven zijn treedt later, in
het voorjaar, ook niet een toeneming op
van de volwassen
Osienagia populatie,
tenzij er in die tijd een duidelijke herinfec-
tie met overwinterde
Osienagia larven
optreedt. Dit laatste is gezien de resulta-
ten niet geschied. De kans op zo\'n herin-
fectie is bovendien niet zo groot geweest
omdat de dieren pas laat, april, weer wei-
degang kregen en dan nog alleen
overdag.

Klinische verschijnselen van haemon-
chose werden bij de groep van 24 geiten

-ocr page 256-

niet waargenomen. Dit komt overeen
met wat voor schapen in de spring rise
periode uit de Uteratuur en door eigen
ervaring bekend is. Dat soms een dier een
afwijkend ei-uitscheidingspatroon ver-
toont, zoals hier bij één geit is ook bij
groepen schapen bekend. En het inciden-
teel voorkomen van klinische haemon-
chose, hier bij één geit, is ook, zij het
zeldzaam, bij schapen bekend (9).
Verschillen in eitellingen werden tussen
de beide geiterassen, Nederlandse witte
geiten en Toggenburgers, niet gezien.
Evenmin werden verschillen waargeno-
men tussen groepen geiten van verschil-
lende leeftijd. Dit laatste is in overeen-
stemming met de ervaring bij ooien (8)
dat hoogte en patroon van de ei-
uitscheiding bij multipare dieren onge-
acht de leeftijd vergelijkbaar zijn.
Verdeling in vier groepen naar partusda-
tum liet zien dat de stijging in elke groep
op dezelfde leeftijd op dezelfde manier
optrad, onafhankelijk van de partustijd.
Dit betekent een groot verschil met wat
men gewend is bij schapen in Nederland
te zien: altijd een stijging van de epg\'s van
vlak voor de partus tot enige weken erna
(5, 6).

Bij het schaap spreekt men dan ook vaak,
hoewel de stijging meer samenhangt met
de lactatie dan met de partus, van peri- of
post-parturient rise. Het is duidelijk dat
van dit laatste bij de geiten geen sprake is.
Behalve dan misschien de extra verho-
ging in de derde groep, lammerend van
1-27 april, direct na de lammerperiode.
Hier zou men zich kunnen voorstellen
dat als gevolg van het lammeren juist
wanneer de ei-uitscheiding het opval-
lendst toeneemt er een versterking van
het effect optreedt door de partus of be-
ginnende lactatie, waarbij met verster-
king van het effect dan bedoeld wordt een
sneller uit inhibitie komen van larven en
dus in groter getale volwassen worden
van wormen gedurende korte tijd.
De algemene conclusie uit dit onderzoek
is dat in deze melkgeiten een spring rise in
de echte zin van het woord werd gezien en
niet een peri- of post-parturient rise. Het
is moeilijk de hier beschreven waarne-
mingen te vergelijken met die in de litera-
tuur want de omstandigheden, vooral de
klimaatomstandigheden, waaronder de
geiten \\erkeerden, verschillen aanmerke-
lijk. Een stijging van het epg onafhanke-
lijk van het lammeren werd evenwel ook
gezien door Shimshony (15) en een derge-
lijke stijging werd ook gezien door Tripa-
thi (20) maar van dit laatste onderzoek
staat niet vast of het vergelijkbaar is met
een echte spring rise daar gegevens over
de geiten en hun lactatie enz. ontbreken.
Isakovich
ei al. (4) beschrijven een post-
parturient rise bij de geit, twee keer per
jaar voorkomend, eenmaal in het droge
en eenmaal in het natte seizoen.
In beide gevallen viel de epg stijging
samen met een lammertijd, maar de op-
vallende afwisseling van natte en droge
perioden en de aanwijzing dat deficiente
voeding mogelijk een rol heeft gespeeld
als veroorzaker van een weerstandsverla-
ging doen twijfelen of hier van een echte
post-parturient rise gesproken mag wor-
den.

Waarom dan zo\'n verschil onder Neder-
landse omstandigheden tussen geit en
schaap, in het eerste geval een stijging van
het epg in het voorjaar onafhankelijk van
partus en lactatie en bij het schaap juist
daaraan gekoppeld? Men kan dan den-
ken aan verschillen in gevoeligheid voor
trichostrongyliden infecties tussen geiten
en schapen.

Zulke verschillen zijn ook wel beschre-
ven, maar soms is de geit gevoeliger (1,
10) soms het schaap (12) alTiankelijk van
de omstandigheden waaronder de dieren
gehouden worden en van de toevallige
rassen die vergeleken worden. Soms ook
wordt er de nadruk op gevestigd dat ook
volwassen geiten gevoelig voor de infec-
ties zijn (1).

De gevolgtrekking, dat. onder Neder-
landse omstandigheden, melkgeiten ge-
voeliger voor een trichostrongyliden in-
fectie zijn dan schapen, kan niet zomaar
genomen worden. .Aan de ene kant wijst
een stijging van het epg van strongylus
type eieren onafhankelijk van partus en
lactatie daar wel op, maar het wordt
weersproken door het feit dat bij vroeg in
het seizoen lammerende en lacterende
geiten de stijging voorlopig uitblijft. In
ieder geval gedroegen de larven van
Hannonchus contonu.s zich in deze

-ocr page 257-

groep geiten anders dan zij in schapen geboorte van de geiten gescheiden, opdat
doen, zodat het verschil in type epg- de geiten tweemaal daags gemolken kon-
stijging waarschijnlijk toch geweten moet den worden,
worden aan het feit dat de geit nu een-
maal een andere gastheersoort is dan het Misschien heeft dit laatste wel voorko-
schaap. men dat gemakkelijk in aansluiting op de
In ons geval moet bovendien opgemerkt partus een epg stijging optrad. Er is voor
worden dat de wijze van houden van de het schaap al wel eens gesuggereerd dat
melkgeiten nogal afweek van de schapen- de zorg die de ooi heeft voor haar lamme-
houderij. Ten eerste waren de geiten ge- ren al een factor zou kunnen zijn bij het
durende herfst en winter opgestald en ten proces van volwassen worden en blijven
tweede werden de lammeren direct na de van de parasitaire wormen (7).

1.ITERATUÜR

1. Baker, N. F.: Control of parasitic gastroenteritis In goats. / Amer. l et. .Ueä. /1.ï.v., 167, 1069-1075.
(1975).

2. Fabiyi, J. P.: Seasonal fluctuations of nematode infestations in goats in the savannah belt of Nigeria.
Bull. Lpizooi. Dis. .Africa. 2\\. 277-286. (1973).

3. Grisi, F.; Incidència de helmintos em Capra hircus L., procedentes do estado da Bahia. Rev. BrasU.
Biol..
35. 101-107, (1975)

4. Isakovich, M. J., Torrealba, J., and Materan, J. M.: Aspectos epidemiologicos de nemâtodos gastro-
intestinales de caprinos en Venezuela.
Vei. Trop.. 2,69-78, (1977).

5. Jansen. J.: Enkele waarnemingen omtrent de \'spring rise\' bij Schapen. Tijdsehr. Diergeneesk.. 93,
422-430. (1968).

6. Jansen, J.: The spring rise phenomenon in sheep. F The time of onset and the responsible helminths.
Hehnimhohgia. 14, 257-259. (1978).

7. Jansen, J.; Some facts and reflections about arrested development of nematode larvae and the spring
rise in sheep.
Fads and Refleaions. 3, 63-69. (1979).

8. Jansen J.: The spring rise phenomenon in sheep; the relation between worm-egg counts and lactation
period numbers.
I\'el. Arhiv.. 51, 15-20. (1981).

9. Jansen, J. and Cremers, U. J. W. M.: Clinically manifest trichostrongylosis in lactating ewes.
Parasitology. 69, IT11. (1974)

10. LeJambre, I.. F., and Royal, W. M.: A comparison of worm infestations in grazing Merino sheep and
Angora goats.
Proc. Austral. Soc. .Anim. Prod.. 10, 179. (1974).

IF l.e Riche. P. I)., Efstathiou, G. C., Campbell, J. B.,and Altan, Y.: A helminth survey of sheepand goats
in Cyprus. Part 1. The seasonal distribution and prevalence of gastro-intestinal parasites.
J. Helmin-
thol.. 47, 237-250. (1973a).

12. Fe Riche, P. D., Efstathiou, G. C., Altan, Y.,and Campbell, J. B.: A helminth survey of sheepand goats
in Cyprus. Part IF Age distribution and the severity of infection with gastro-intestinal parasites.
J.
Helminthol..
47, 251-262. (I973h)

13. Misra, S. C.: A note on the epidemiology of parasitic gastro-enteritis of goats in Orissa. Ind. J. Anim.
Res..
6, 95-96. (1972).

14. Okon, E. D. and Enyenihi, U. K..: Incidence of Haemonchus contortus. Gaigeria pachysceiis and
Oe.sophagoslomum columhianum in goats in Nigeria. Bull. Anim. HIth. Prod. .Africa. 23, 145-153.
(1975)

15. Shimshony, A.: Observations on parasitic gastro-enteritis in goats m northern Israel. 1. Clinical and
helminthological findings.
Ref let., il. 63-75. (1974).

16. Skerman, K. D., Shalapoor, A. A., Eslami, A. H., and Eliazian, M.: Observations on the incidence,
epidemiology, control and economic importance of gastro-intestinal parasites of sheep and goats in
Iran.
Vet. Med. Rev.. Proc. 3d Int. Congr. World Ass. Adv. Vet. Parasitol, Fyon, 1967, 141-152.
(1968)

17. Travassos, F. E.. Pereira. 1. H. O., Feite, A. C. R., and favares, H. P.; Epizootiologia das helmintos
caprinas no sertào de Pernambuco.
Congr. Bras. Med. l et. Anais. 153, (1974)(Abstr. in Helminthol.
Ahstr..
48, 525. (1979).

18. Tripathi, J. C.: Seasonal variations in egg output of gastro-intestinal nematodes of goats. I. Total egg
counts,
hut. J. Vet. .\'sei. Anim. Hush.. 36. 203-210. (1966).

19. Tripathi, J. C.: Seasonal variations in egg output of gastro-intestinal nematodes of goats. 11. Recovery
of infective larvae.
Ind. J. Anim. .Sci.. 40. 46-60. (1970a)

20. Tripathi, J. C.: Seasonal incidence of infective larvae ofsp. (Nematoda: Trichostrongyli-
dae) from faecal cultures of goats.
Ind. J. Anim. .Sci.. 40, 438-443. (I970h)

-ocr page 258-

Toxocara infecties

Het onderstaande bericht werd gelezen in
\'The \\\'aiion\'s Heahh\' van september 1981.
Het betreft het probleem van het potentiële
gevaar van
Toxocara voor de gezondheid van
de mens (het zogenaamde larva migrans syn-
droom).

Het bericht is zo nauwkeurig mogelijk in de-
zelfde bewoordingen uit het Engels vertaald:

Spoelwormen van de hond en larva
migrans syndroom

üe Amnerican Puhhc Heahh Association
Overwegende dat de mens geïnfecteerd kan
worden met de larven van
Toxocara canis. de
spoelworm van honden, als geëmbryo-
neerde eieren van deze nematode via door
hondefaeces besmette aarde of andere mate-
rialen worden opgenomen; en
Wetende dat serologische studies wijzen op
het voorkomen van asymptomatische toxoca-
riase in I tot 10% van de bevolking, afhanke-
lijk van leeftijd, woonplaats en sociaal-
economische omstandigheden; en
Wetende dat ernstige systeem-ziekten (larva
migrans syndroom), gezichtsvermogen ver-
mindering en zelfs blindheid bij de mens voor-
komen ten gevolge van zo\'n infectie; en
Overwegende dal circa 30 tot 50% van de
Amerikaanse gezinnen een hond heeft en dat

grondmonsters in parken, speelplaatsen en
andere publieke plaatsen hoog positief be-
vonden zijn met Toxocara eieren; en
Onderkennende dat congenitale transmissie
van toxocara larven van de teef naar de jon-
gen resulteert in een hoog percentage geïnfec-
teerde jonge pups en dat bovendien zogende
teven opnieuw infecties oplopen; en
Realiseert zich dat een betrouwbare en effec-
tieve behandeling bestaat voor het afdoden
van de volwassen parasiet in honden, beveelt
daarom het volgende aan:

1. Behandeling en preventie van herinfectie,
bij voorkeur van jonge honden en zogende
teven.

2. Verdere studies moeten worden uitge-
voerd naar het voorkomen en de morbidi-
teit van deze infectie bij de mens.

3. Praktizerende dierenartsen moeten goede
voorlichting geven aan cliënten met het
doel om het vóórkomen van deze infectie
bij honden te reduceren en daardoor de
besmettingskansen bij de mens te beper-
ken.

4. Plaatselijke gezondheids autoriteiten
doen aan publieksvoorlichting en onder-
steunen goede wetgeving, zodat de be-
smetting van het milieu kan worden be-
perkt.

Contact: F. van Knapen. Rijksinstituut voor
de Volksgezondheid, Afdeling Parasitologie,
Postbus 1, 3720 BA Bilthoven.

1.1 IE RA f I\'CR

(Hickman. L. f.. Schantz, P. M: Epidcmiologvand pathogenesis of Zoonotic toxocariasis. Epic/. Rev..
1981 (in press).

Zinkham, W. H.: Visceral larva migrans. Am. J. Dis. Child.. 132. 6J7-6J.I (I97H).

Schantz. P. M.. Glickman. E, f.: Toxocaral visceral larva migrans. ,V. Engi ./. Med.. 298, 4.16-439.

(1978).

Pollard. Z. F.. Jarrett. W. H,. Hagler. VV. S. et al: El.ISA for diagnosis of ocular to.xocariasis.
Ophthalmology. 86. 743-749. (1979).

Anon: Why do we let dogs foul our streets? Br. Med. J.. I. I486. (1976).

Schantz. P. M.. Glickman. L. f.: Canine and human toxocariasis: the public health problem and the
veterinarian\'s role in prevention.
J. .-im. l et. .Med. A.ssoe.. 175. 1270-1273. (1979).
Herd. R.: Preventing visceral larva migrans. ./. Am. l et. .Med. Assoc.. 174. 780-782. (1979).
Kornblatt. A.. Schantz. P. VI.: Veterinary and public health considerations in canine roundworm
control; A survey of practicing veterinarians. ,/.
Anr l et. Med. .Assoc.. 177. 1212-121."i. (1980).

Overgenomen en vertaald uit: The .\\atioii\'s Health\' (sept. 1981). uitgegeven docir de .Atnerican Puhhc
Heahh .Association.

-ocr page 259-

(Huitcn \\crant«o(irilclijkhcid vande Redaktie)

Ovario-hysterectomie bij de hond (II)

Geachte redaktie.

Met belangstelling heb ik de reactie van de
collegae mej. drs. A. C. Okkens en dr. J. W.
Gunnink gelezen op mijn ingezonden brief in
bet
Ti/d.schrifi voor Diergeneeskunde \\"dn 15
februari 1982(deel
\\Q1.(4). 147-150. (1982)).

In tegenstelling tot de sporevormende Obli-
gaat .Anaerobe Bacteriën (OAB) de Clostri-
dia, waarvan bet klinisch belang reeds in het
begin van deze eeuw duidelijk werd, staat de
grote groep tot decommensaalflora behorende
^nc/-sporevormende OAB (een enkele species
uitgezonderd) pas sinds het einde vandejaren
zestig in de belangstelling als voorwaardelijk
pathogene micro-organismen (1).
Eerst nadat speciale kweek- en isolatietech-
nieken ontwikkeld waren (Hungate\'s roller
tube system, PRAS-media en het gebruik van
anaerobe cabinetten), werd de grote rol, die zij
speelden bij septische complicaties na chirur-
gische interventie duidelijk.
In een groot bacteriologisch laboratorium
steeg bet percentage geïsoleerde OAB uit sep-
tische complicaties (pus) na het invoeren van
deze speciale kweektechnieken binnen een
jaar van 13% naar 60% (2).
Het gegeven, dat de auteurs regelmatig niet
sporevormende OAB uit hun materiaal iso-
leren, betekent niet, dat zij, wanneer zij geen
OAB isoleren, een anaerobe infectie kunnen
of mogen uitsluiten.

Het beoordelen van het grampreparaat en het
alleen anaëroob incuberen van een paarde-
bloedagarplaat biedt hiervoor onvoldoende
zekerheid, vooral omdat vaak menginfecties
voorkomen (2, 3),

Andere auteurs (zie referentie 1 vorige brief)
isoleerden bij teven met bacteriële infecties
van de uterus bij 38%, van de gevallen OABen
bij 23%: waren dit menginfecties met aerobe
bacteriën.

Bij peritonitis waren deze percentages respec-
tievelijk 89% en 77%, Men dient dus het be-
lang van OAB zeer zeker niet te onderschat-
ten.

Ik heb ook niet beweerd, dat een bacteriële
infectie de primaire oorzaak is van een pyom-
etra. maar dat een uterus met een patholo-
gisch veranderde wand te beschouwen is als
een locus minoris resistentiae. waarin de weer-
stand tegen infecties afgenomen is.
Waar die infectie vandaan komt blijft een hy-
pothese. maar door de beschreven menginfec-
ties en infecties met OAB alleen lijkt de cervix
als porte d\'entree mij zeker zo voor de hand
liggend als de bloedbaan.
Bij het verwijderen van een geïnfecteerde
baarmoeder, dient men er rekening mee te
houden, dat contaminatie van het operatiege-
bied door spilling niet te voorkomen is en
daarom is het profylactisch gebruik van anti-
biotica geïndiceerd.

Terecht merken de auteurs op, dat operaties
van patiënten met een verminderde weerstand
(uraemie, diabetes tnellitus etc,) hiervoor ook
een indicatie vormen.

Voor een goede profylaxe is het nodig, dat de
antibiotica tijdens de contaminatie (lees ope-
ratie) een hoge weefselspiegel hebben. Men
dient ze dus reeds
vóór de operatie en liefst als
een intraveneuze bolus injectie toe te dienen.
Dan is uiteraard meestal onbekend welke spe-
cies bij de infectie betrokken zijn en zal men
dus een of twee antibiotica, die tegen de meest
bij dit soort gevallen voorkotnende bacteriën
effectief zijn, moeten kiezen, waarbij men de
OAB niet moet vergeten.

De combinatie van cotrimoxaz.ole (Borgal®,
Duoprim®) of gentamicine (Gentocin®) met
metronidazole (Flagyl® en o.a. in .Stomorgyl-
®) voldoet aan deze eisen.
Al deze antibiotica worden in de diergenees-
kunde toegepast.

Verder is uit uitgebreide studies gebleken, dal
het langer geven dan 24-48 post operationem
geen zin heeft. Het langer toedienen dient niet
als profylaxe, maar als vroege therapie be-
schouwd te worden.

Ik kan in het kortdurend, selectief en parente-
raal toedienen van deze en andere antibiotica
geen gevaar voor de volksgezondheid zien.
Wel denk ik dat mede hierdoor een aantal
directe en late complicaties van ovario-hyste-
rectomie op medische indicatie (geïnfecteerd)
voorkotnen (hadden) kunnen worden.
Het uiteindelijke bewijs hiervoor dient echter
inderdaad nog geleverd te worden door een
prospectieve, gerandomiseerde klinische stu-

Tiidsdn. Diergeneesis.. üeei 107. afl. 5. IV8J

191

-ocr page 260-

die met een goede controlegroep. Zolang die over antibioticum profyla.xe in de chirurgie
nog niet gedaan is, hoede men zich voor bekend zijn (zie referenties 4 en 5 vorige brief
voorbarige conclusies en benutte men de uit- en 5).

gebreide gegevens die uit dierexperimenteel .4. van den Bogaard\'

onderzoek en uit de humane geneeskunde

I.ITER.ATUL\'R

1. Corbach. S. 1-. and Bartlett, .1. G.: Medical t^rogress: Anaerobic Infections. V. Eng. J. Med.. 290.
1177-1184. I2i7-I245. 1289-1294. (1974).

2. Leigh, D. A.: Wound infections due to Bacteroides fragilic following intestinal surgerv. Br. ./. .Surgerv.
62, 37S-j78. (1975).

3. Sutter, V. L., Vargo, L.,and Kinegold, M. f^.: Wadsworth Anaerobic Bacteriology Manual. St. Louis,
f.ondon, 1980.

4. Holdeman, L. V. and Moore, W. E. C.: .Anaerobic Laboratory Manual. Virginia Polytechnic Institute,
1975.

5. Keighly, M. R. and Burdon, D. W.: Antimicrobial prophyla.xis in Surgery. Pitman Medical, 1979,
Londen.

\' 13rs. A. van den Bogaard, dierenarts DV LM, Dipbact. Centrale Proefdiervoorzieningen Rijkuniversiteit
l.imburg.

E

Bacteriologie

Snelle en goedkope identificatie van Ps.
aeruginosa

Reyes, E. A., Bale, M. J., Cannon, W. H.. and
Matsen, J. M.: Identification of
Pseudomo-
nas aeruginosa
by Pyocyanin Production on
Tech Agar.

Ps. aeruginosa is de enige gram-negatieve
bacil die het in water oplosbare pigment pyo-
cyanine kan produceren. De auteurs gebrui-
ken deze unieke eigenschap voor identificatie-
doeleinden.

Zij beënten Tech Agar (BBL) tnet 835 Ps.
aeruginosa
stammen voor een prospectief en
retrospectief onderzoek, 818 hiervan produ-
ceerden pigment binnen 48 uur waarvan 96%
na incubatie overnacht reeds positief waren,
17 stammen produceerden geen pigtnent 15
hiervan waren mucoide staminen geïsoleerd
uit patiënten lijdende aan fibrosis cystica.
Na uitstrijk van /3-haemolytische, lactose ne-
gatieve, oxidase positieve kolonies op Tech
Agar kunnen vele isolaten direct worden geï-
dentificeerd. Om de aanwezigheid van niet
pigment vormende stammen uit te sluiten zijn
echter aanvullende testen noodzakelijk.
(Naast het belang van identificatie van dit
micro-organisme in de klinische tnicrobiolo-
gie is het uitsluiten van de aanwezigheid van
dit potentieel toxicogene micro-organisme in
de psychrotrofe levensmiddelenflora van
belang voor de levensmiddelen hygiënist;
Ref.) H. Mol.

Infectieziekten

Leptospirose bij forellenkwekers

Robertson, M. H., Clarke, 1. R., Coghlan, .1.
D.. and Gill, O. M.; Leptospirosis in trout
farmers.
The Laneei 11. Sept. No. 8247. 626-
627. (19811

De auteurs wijzen er op, dat het aantal forel-
lenkwekerijen in Groot-Brittannië, met natne
in Schotland, de laatstejaren sterk is toegeno-
men. Hun artikel is opgehangen aan de casuïs-
tiek van een aantal typische leptospirosege-
vallen bij personeel van forellenkwekerijen;
de kliniek van en de klinisch-chemische bevin-
dingen bij een aantal van deze patiënten wor-
den besproken.

Serologisch kon besmetting met /.. iderohae-
morrhagiae
worden aangetoond. Eén van de
patiënten, een 55-jaar oude man overleed en
de obductiebevindingen worden gemeld.
De auteurs hebben een onderzoek verricht op
de forellenkwekerij van deze patiënt en zagen
dat er rondom de (open) waterbekkens zeer
veel rattenholen voorkwamen; ze zijn er van
overtuigd dat de patiënten derhalve geïnfec-
teerd worden door met rattenurine besmet
water uit deze bekkens en door besmet forellen-
voer. Ze wijzen er op, dat het belangrijk is de
forellenkwekers te wijzen op het grote gevaar
van het voorkomen van ratten in de omgeving
van de kwekerijen.

J. Goudswaard.

-ocr page 261-

Kat

Giardiasis bij een kat

Shatto, N. L.; FelineGiardiasis(acasereport).
Ver. Med.! Small An. Clinician. 1297-1299.
(1981).

Beschreven wordt de ziektegeschiedenis van
een 3-jarige kat met
Giardia caii. een gewoon-
lijk apathogeen geachte flagellendragende
protozoa.

Voorafgaande aan de opname -- in verband
met
voortschrijdend gewichtsverlies en hevige
diarrhee was de kat in verband met een door
vlooien veroorzaakte dermatitis - gedurende
3 weken met
Prednisolon behandeld en had
tevens een wormkuur met Scoloban® (Well-
come) ondergaan. Bij opname konden geen
nematoden meer worden gevonden indedun-
slijmige en ranzig ruikende ontlasting. De eet-
lust was goed.

Bij microscopisch onderzoek van de faeces
door middel van een natief preparaat alsmede
via een door de flottatiemethode verkregen
preparaat en kleuring met Lugol konden de
cysten duidelijk worden onderkend en bij
kleuring met nieuw methyleenblauw ook de
protozoïten.

De kat werd behandeld met metronidazol
(Flagyl® - Searle) 25 mg kg oraal 2 x daags
gedurende 5 dagen. Binnen 24 uren na het
begin van de behandeling was de ontlasting
weer normaal en konden na afloop van de
behandeling geen cysten meer worden aange-
toond.

De pathogeniteit van Giardia caii wordt mo-
gelijk veroorzaakt door nog onbekende facto-
ren. Dat slechts zelden gewag wordt gemaakt
van een door deze darmparasiet veroorzaakte
ziekte kan worden verklaard doordat dit
agens in verband met zijn grootte (8-12
m) en
het onregelmatig voorkomen in de faeces
slechts zelden wordt opgemerkt.

H. H. Thalheimer.

Kip

Subklinische coccidiose bij slachtkuikens

Voeten A. C. en Braunius W. W.: Subclinical
coccidiosis in broilers. A comparative mvesti-
gation of detection methods.
Arch. Geßügel-
k..
45. 189-193. (1981).

Het coccidiosisprobleem bij slachtkuikens is
voornamelijk van subklinische aard. Het is
echter in verband met een verhoogde voeder-
conversie en of een te laag eind gewicht van
belang, dat de infectie vroegtijdig wordt on-
derkend. De auteurs hebben in twee praktijk-
proeven een vergelijkend onderzoek van de
volgende verschillende controlemethodieken
uitgevoerd.

Johnson en Reid (1970) beschreven \'lesion
scoring\', waarbij speciaal aandacht wordt be-
steed aan de pathologische veranderingen in
de darmwand.

Hodgson (1970) ontwikkelde een methode om
oöcysten in de faeces te tellen.
Voeten (1971) onderzocht een aantal minder
goede kuikens (zgn. indicatordieren) uit een
koppel, waarbij het aantal; oöcysten in de
darmwand wordt bepaald. In deze proeven
werden echter \'voor de voet weg\' kuikens ge-
nomen.

Long en Rowell (1975) beschreven een me-
thode om de oöcysten in het strooisel te bepa-
len.

De auteurs vergeleken deze methodieken in de
praktijk en testten eveneens een wijziging van
de methode van Long en Rowell, de zgn. me-
thode Boxtel.

In beide praktijkproeven werd, alhoewel
slechts bij één proef een kunstmatige besmet-
ting van het strooisel met
E. acervulina en E.
ma.xima,
subklinische coccidiose vastgesteld.
Met alle onderzoekmethodes werd
E. acervu-
lina
eerder dan E. ma.xima gevonden. De top
van
E. acervulina-inkcües was in de derde
levensweek, bij
E. ma.xima daarentegen in de
vierde en vijfde levensweek.
Voorts werd vastgesteld, dat \'lesion scores\'
kunnen worden bepaald zonder dat er oöcys-
ten in het spel zijn.

Alhoewel alle methodes vergelijkbaar waren,
moet uit praktische motieven ook de beno-
digde hoeveelheid arbeid worden overwogen.
Daar het strooiselonderzoek zeer arbeidsin-
tensief is, zijn deze methodes niet erg prak-
tisch.

Voor onderzoek op grote schaal geven de on-
derzoekers dan ook de voorkeur aan het on-
derzoek van indicatordieren.
J. B- l.iijens.

Konijn

Antibacterieel effect van vluchtige vetzu-
ren bij
E. co/f-infecties van de darmen bij
konijnen

I\'rockaszka L.: Antibacterial effect of volatile
fatty arids in enteric E. co/;-infections of rab-
bits.
Zhl. Vet. Med. B.. 27, 631-639. (1980).

Diarrhee door E. coli komt nog al eens mas-
saal voor op bedrijven waar konijnen in grote
aantallen worden gehouden en wel op de leef-
tijd van 5-8 weken. Het is typisch een ziekte
van de speenleeftijd, waarin de resistentie
tegen de
E. <o//-infectie is verminderd.
Volgens het huidige inzicht hebben vluchtige
vetzuren in de darminhoud van het coecum
een sterkere antibacteriële werking dan bij
enige andere diersoort. Deze bescherming

-ocr page 262-

tegen de coli-diarrhee vermindert als de pH in
het coecum boven de 7.0 stijgt, waardoor de
coli-bacterie zich over het hele darmkanaal
vermeerdert. Volgens schrijvers ervaring is dit
alleen in de 2e-3e week na het spenen het
geval, als de konijnen 5-8 weken oud zijn. De
hoeveelheid vrije vetzuren is in die tijd niet
veranderd.

J. /. Terpstra.

Rund

Steriliteitsbehandeling bij runderen

Jernström, M.: Some Views on Sterility Treat-
ments in Cattle.
Nord. Vel. Med.. 32, 464-466.
(1980).

De bevruchtingsresultaten van de drie K.I.-
verenigingen werden vergeleken. In twee ver-
enigingen werden bij koeien met fertiliteits-
problemen de gebruikelijke veterinaire
maatregelen toegepast zoals hormonale toch-
tigbeidsopwekking, hormonale behandeling
van cysteuze ovaria, intra-uterine applicatie
van antibiotica, lugol, of andere medicamen-
ten bij endometritiden, enz. In eenderde K.I.-
vereniging met 15.000 runderen, die als proef-
groep diende, werden als belangrijkste
veterinaire maatregel geen inseminaties ver-
richt vóór de 60e dag post partum en werd de
veehouders aangeraden om niet binnen 80
dagen na het afkalven met insemineren te be-
ginnen.

In deze vereniging was bovendien hel dierge-
neeskundig beleid bij de behandeling van run-
deren met fertiliteitsstoornissen uiterst terug-
houdend: oestrusinductie niel binnen 60
dagen post partum en uitsluitend door
ovarium-massage (geen enucleatie, geen hor-
monen), ovariële cysten werden manueel uil-
geknepen en niet hormonaal behandeld, en-
domemelriliden werden uitsluitend behandel
door inlra-uterine applicatie van slechts 20cc.
jodoform-paraffine (antibiotica of andere
preparaten werden niel toegepast), hormo-
nale behandelingen werden niel toegepast met
uitzondering van de intra-uterine toediening
van 1 cc. 1% stilboestrol in gevallen van pyo-
metra.

De resultaten waren dat in de proefgroep
slechts 5% van de koeien wegens fertiliteits-
stoornissen behandeld moesten worden, tegen
in de controlegroepen respectievelijk 14 en
20%.

Hel percentage drachtig na le inseminatie was
in de proefgroep 65,2% tegen in de controle-
groepen respectievelijk 63.7 en 59,4%,

Het percentage guist gebleven dieren was in de
proefgroep 4.9%. legen in de controlegroepen
respectievelijk 7.7 en 12,8%,
ln de proefgroep was de melkproduktie hoger
dan in beide controlegroepen.
De auteur w ijst er op dat zonder gebruik van
antibiotica en met een sterk verminderd ge-
bruik van hormonen (uitsluitend stilboestrol
inlra-uterien bij pyometra) toch goede thera-
peutische resultaten bij koeien met fertiliteits-
stoornissen te bereiken zijn en dat het vóór-
komen van koeien met fertiliteitsstoornissen
m belangrijke mate gereduceerd kan worden
indien een postpartale rustperiode van min-
stens 60 en bij voorkeur 80 dagen wordl aan-
gehouden, ,/.
Uwland.

Schaap

Anaesthesie bij het schaap

Nowroumian, J., Schels, H. F., Ghodsian, ,1,,
and Karimi, H,: Evaluation of the anaesthetic
properties of ketamine and a ketamine xyla-
zine atropine combination in sheep.
Vet. Rec.,
108. 354-356. (1981).

In dit artikel wordt de anaesthesie van hel
schaap met ketamine. met ketamine en xyla-
zine en mei ketamine xylazine en atropine
uitgetest. De laatste combinatie geeft de beste
resultaten,

Premedicalie met xylazine (0,2 mg kg i,m,) en
atropine (0,2 mg, kg i,m,) 15 minuten later
gevolgd door intraveneuze toediening van ke-
tamine (22 mg kg i,v,) resulteerde in vol-
doende im mobilisatie en anaesthesie voor chi-
rurgische ingrepen van korte duur(± \'/j uur).
Wat betreft de spierrelaxatie, de onderdruk-
king van het speekselen, bet urineren, regurgi-
teren en onderdrukking van reflexen gaf deze
combinatie de beste resultaten.
Ademhalingsdepressie werd in alle gevallen
gezien maar leverde in deze proef met gezonde
schapen geen problemen op,
(Node mis ik in dil artikel de invloed op hel
drachtige schaap. Een stijging van het bloed-
suikergehalte wordl echter wel gezien en dat
kan van invloed zijn op de vrucht. Ook mis ik
een opmerking over hel al dan niet optreden
van lympanie tijdens narcose of recovery. In-
traveneuze toediening zal niet vooreen ieder
bij elk schaap even simpel zijn;
Ref.)

R. C, van (Hessen.

-ocr page 263-

Varken

Seizoensinvloed op fertiliteitskenmerken

Keindorl\', A. und Pieschen, W.: Der.Iahreszeit-
einOuss auf die Fruchtbarkeitsleistungen der
Schweine unter besonderer Berücksichtigung
der Sommermonate.
Mh. l\'el. Med., 36,324-
330. (1981).

Een relatie tussen fertilileitskenmerken en de
temperatuur werd in een tijdsbestek van vier
jaar nagegaan bij bedrijven in de D.D.R. die
gebruik maken van K
.l. Daarbij bleek het
drachtigheidspercentage na inseminatie in de
maanden met de hoogste temperatuur ca 7%
lager te liggen dan in de overige maanden. Er
waren gebieden waar dit verschil zelfs 15%
bedroeg.

In het artikel wordt enkele malen gerefereerd
naar onderzoek door van Gemert c.s., verricht
in Utrecht in 1972. Hierbij bleek het verschil
in drachtigheidspercentage 20% te bedragen.
Geconcludeerd wordt, dat de bevruchtingsre-
sultaten onder het gemiddelde gaan dalen,
wanneer de gemiddelde maandtemperatuur
boven 15° C stijgt, respectievelijk de gemid-
delde hoogste dagtemperatuur per maand
boven 20° C stijgt. Dit geldt zowel het drach-
tigheidspercentage als het aantal levendgebo-
ren biggen per inseminatie. Dit aantal stijgt
pas weer boven het jaargemiddelde als de ge-
middelde hoogste temperatuur per maand be-
neden 15° C daalt.

Dat de temperatuur de fertiliteit ook via de
zeug beïnvloedt, wordt o.a. geconcludeerd uit
het feit dat in de zomermaanden het interval
spenen - bronst eveneens ongunstiger is dan in
de rest van het jaar.

De relatie met de gemiddelde maandtempera-
tuur is echter minder duidelijk dan de relatie
tussen drachtigheidsresultaten en de tempera-
tuur. leneinde de hogere temperaturen te
drukken wordt o.a. aanbevolen de gangen nat
te sluiten, toepassing van automatische dou-
che op het K.l.-station en versterkte ventila-
tie. (()ver isolatie wordt niet gerept;
Ref.) Om
het spenen - bronst interval te verkleinen
wordt zondermeer hormoonbehandeling ge-
adviseerd. IF\'.
A. ./. Cromwijk.

Voedingsmidcielenhygiëne
Isolatie van Staph, aureus uit sterk ver-
ontreinigd materiaal

Devriese L. A.: Baird-Parker Medium Sup-
plemented with acriflavine. Polymyxins and
Sulphonamide for the Selective Isolation of
Slaphylococca.s aureus from Heavily Conta-
minated Materials.
J. of Appl. Bacleriol.. 50,
3M-357. (1981).

Van de isolatie van Staph, aureus is Baird-
Parkers medium nog steeds bet meest ge-
bruikte isolatiemedium. De selectiviteit isech-
ter niet absoluut o.a. coagulase negatieve
coccen,
Proteus spp en Bacillus spp worden
slechts gedeeltelijk geremd. Vervanging van
ei-geel door plasma of fibrinogeen voorkomt
dit euvel niet. De additie van 50 ßg ml sulfa-
mezathine verhoogt de selectiviteit doordat
Proteus spp worden geremd, maar bij sterk
verontreinigde monsters bijv. van de huid of
uit huidplooien is dit nog niet voldoende. De
auteurs vonden dat acriflavine
Staph, aureus
minder afremde dan andere staphylococci en
maakten eveneens gebruik van het synergis-
tisch remmend effect van polymyxine en sulf-
onamides op
Proteus spp.
Zij bevelen toevoeging aan Baird Parker Me-
dium van een mengsel van 200 u Polymyxine
i3 sulfaat 7 ^g Acriflavine en 50 Mg Sulfameza-
thine per ml medium.

Salmonella in het slachthuis

Stolle A.: Spreading of Salmonellas during
Cattle Slaughtering.
J. of .Appl. Bacleriol.. 50,
239-245, (1981).

De auteur onderzocht het verspreiden van
Salmonella\'s tijdens het slachtproces van run-
deren. Hij verdeelde hiervoor de slachtlijn in
12 \'stappen\'.

In het eerste deel van het onderzoek (ca 8
maanden) onderzocht hij uitrusting en hulp-
middelen in elke stap met behulp van swabs en
de mest, op het voorkomen van Salmonella\'s.
Hij vond in geen der 226mestmonsters Salmo-
nella\'s, hoewel 1,8% van 768 swabmonsters
positief waren. De meeste positieve isolaties
waren afkomstig van de stap in de slachtlijn
waar de buikholte werd geopend.
In het tweede deel van het onderzoek waren
0,75% van 267 mestmonsters en 4,.\'?%van 1392
swabmonsters positief. Van de verschillende
slachtlijnstappen gaven het verwijderen der
hoeven en het losmaken van de beenhuid de
slechtste resultaten te zien. De besmettings-
kansen bij het openen van de buikholte waren
duidelijk geringer terwijl de overige stappen
geen positieve isolaties te zien gaven.
.Salmonella anatutn was het meest geïsoleerde
serotype. De serotypes die geïsoleerd werden
van karkassen en uitrusting waren identiek.

//. Mol.

-ocr page 264-

Homöopathie für Tierärzte
Freudenstadt, 19-20 maart 1982

6. Fortbildungskursus im Rabmen des 62. Kon-
gresses des Zentralverbandes der Arzte für Natur-
heilverfahren in Freudenstadt Schwarzwald am
19. 20. März 1982.
Freitag 19-3-1982, 15 Lhr
Kurs A (Anfänger)

Leitung: Dr. med. vet. B. Schell, Rastatt.
Einführung in die Homöopathie II; B. Schell.
Anwendung von Einzelmitteln in der Praxis; M.
Rakow.

Einzelmittel und Komplexmittel in der Praxis:
Fallbeispiele aus der Kleintierpraxis; B. Schell.
Fallbeispiele aus der Grosstierpraxis; M. Rakow.

Kurs B (Fongesehriuene)
Leitung: Dr. met. vet. H. Wolter, Ottersberg.
Zur heutigen Situation der Homöopathie in der
Gesamtmedizin; H. Wolter.

Seminar für die praktische Anwendung der Homo-
opathie. Besprechung klinischer Fälle; W. Greiff
u.a.

Ende ungefehr 18 Uhr.

20 Uhr; Gesprächsrunde mit Abendessen (Speise-
karte) im Hotel \'Bayrischer Hof.

Samstag 20-3-1982, 9 Lhr

Kurs A und B

Leitung: Dr. med. vet. H. Wolter, Ottersberg.
1. Hauterkrankungen mit Kasuistik

L 1. Grosstiere; H. Wolter. (?).

1. 2. Kleintiere; A. H. Westerhuis (Holland).

1. 3. Arzneimittellehre: Antimon,
album, Graphites, Sulfur, u.a.

II. Herz- und Kreislaufstörungen

11. 1. Grosstiere, bes. Pferd; H. Wolter.
IL 2. Kleintiere; B. Rakow.

II. 3. Arzneimittellehre: Crataegus, Gelsemium,
Lauracerasus, Veratrum album, u.a.

HL Gemeinsame Veranstaltung mit Ärzten u,
Zahnärzten

III. 1. Homöopathie - Integration oder Alterna-
tive?; H. Wolter

Mittagspause.

IV. Puerperale Störungen (Ret. sec., u.a.)

IV. 1. Grosstiere (Pferde und Rinder); H. Krüger.
IV. 2. Kleintiere; B. Schell.

IV. 3. Arzneimittellehre: Cantharis. Lachesis, Py-
rogenium, Sabina, Sepia, u.a.

V. Homöopatische Erfahrungen in der täglichen
Praxis

Diskussion einiger Fallbeispiele; J. Wiest.
Ende ungefehr 18.30 Uhr.

Freibleibend: 20 Uhr:\'Motel Stockinger\'met Ärzten
und Zahnärzten oder lose Verabredung zum Ge-
dankenaustausch.

Tagungsgebühren: 50, DM.
Kursgebühren: 100, - DM; .Mitglieder der ALF
und der Dtsch. Vet. med. Ges.: 50,—. Studenten der
Vet. Medizin: frei, anderer Fakultäten 50, - DM
(Studienausweis unbedingt erforderlich!).

Inlichtingen: Drs. A. W. Westerhuis, Lijnbaan-
straat 1, 6707 EA Wageningen.

Arsenicum

lißtßrtnatr

Boekbespreking . . .

Verslag van de commissie, ingesteld door den Legercommandant, voor de bestudeering
van het vraagstuk der hooibereiding in Ned.-Indië.

Voor belangstellenden in het origineel na te lezen.

Tijdsehr. Diergeneesk.. 48, .186. (1921)

-ocr page 265-

ID

\\ an de \\ eterinaire Hoofdinspectie van de
V olksge/ondheid tevens Directie van de
\\ eterinaire Dienst

Tweede geval van varkenspest in
Heille

Woensdagmiddag 3 februari werd te Heille
(gemeente Sluis) opnieuw een geval van var-
kenspest bevestigd. Ditmaal betrof het een
klein fokbedrijf op ongeveer 50 meter af-
stand van het eerste geval van dit jaar -met 1
beer, 8 zeugen, lOopfokzeugen, I4biggenvan
8 weken, 15 biggen van 6 weken en een toom
van 7 biggen bij de zeug.
De ziekteverschijnselen waren aanwezig bij de
(afgespeende) biggen met een leeftijd van 6
weken.

De gebruikelijke politionele maatregelen in-
clusief stamping-out zijn genomen. Net als bij
de uitbraak van 13 januari jl. is ook nu een
vervoerverbod voor varkens ingesteld binnen
een gebied dat zich uitstrekt tot 8 km ten
noorden van het bedrijf.

Nieuwe adjunct-Inspecteurs

Per 1 januari 1982 zijn drie nieuwe adjunct-
Inspecteurs de gelederen van de Veterinaire
Dienst Veterinaire Inspectie komen verster-
ken. Het zijn drs. J. Staman, drs. R. .1. van der
Flier en drs. L. F. den Houter.

Drs. J. Staman z.al als adjunct-Inspecteur Ve-
terinaire Opleidingen werkzaam zijn inde sec-
tie \'Beleidsontwikkeling onderwijs, Onder-
zoek cn Ontwikkelingssamenwerking te
\'s-Ciravenhage. Hij werd in 1950 te Almelo
geboren waar hij ook de HBS-B doorliep. Zijn
studie in de diergeneeskunde aande Rijksuni-
versiteit te Utrecht rondde hij in 1975 af.
Na enige korte waarnemingen werd de heer
Staman als wetenschappelijk medewerker
verbonden aan de Vakgroep Geneeskunde
van het Kleine Huisdier van de Faculteit der
Diergeneeskunde, waar hij tot zijn indienst-
treding bij de VD werkzaam bleef.

Drs. R. J. van der Flier werd in 1948 te Zwolle
geboren. Na in Den Haag de HBS-B te heb-
ben afgemaakt, ving hij in
1967 zijnstudieaan
de Rijksuniversiteit te Utrecht aan, waar hij in
1974 het dierenartsexamen aflegde. Dat jaar
maakte de heer Van der Flier vol met een
aantal kortdurende vervangingen op verschil-
lende plaatsen in het land, overwegend in de
grote huisdieren-praktijk.

Gedurende 1975 assisteerde hij in een ge-
mengde praktijk te Nijverdal en vanafjanuari
1976 was hij — aanvankelijk ook als assistent,
later in maatschap werkzaam in een ge-
mengde praktijk te Zoetermeer. Thans is drs.
Van der Flier in het district ambtsgebied
Gelderland in dienst getreden als adjunct-
Inspecteur VD Veterinair Inspecteur 2e klas-
se van de Volksgezondheid.

Drs. I.. F. den Houter is als adjunct-
Inspecteur VD, Veterinair Inspecteur 2e
klasse van de Volksgezondheid benoemd in
het district , ambtsgebied Noordelijk Zuid-
Holland.

Hij werd in 1940 te Utrecht geboren en na
voltooiing van zijn middelbare schooloplei-
ding begon hij in 1958 zijn studie aan de Fa-
culteit der Diergeneeskunde te Utrecht, waar
hij in 1965 afstudeerde.

l ot september 1968 was de heer Den Houter
wetenschappelijk medewerker bij de Kliniek
voor Veterinaire Verloskunde en Gynaecolo-
gie van de Faculteit, welke activiteit gevolgd
werd door een drietal maanden als keurings-
dierenarts bij de Vleeskeuringsdienst Salland
te Olst. Daarna was hij nog een half jaar werk-
zaam als prakticus in een kleine huisdieren-
praktijk te Amsterdam en vanaf juni 1969
tot zijn in dienst treden bij de VD VI --- als
prakticus in een gemengde praktijk te Den
Burg (Texel).

-ocr page 266-

Dierziektenbulletin nr. 2 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van lót m 31 januari 1982 ver-
meldt het volgende aantal gevallen van aangiCte-
plichtige besmettelijke dierziekten in Nederland.

Kotkreupel

Total 19 gevallen in 16 gemeenten

Groningen 3 gevallen

Friesland 4 gevallen in 3 gemeenten

Drenthe 8 gevallen in 7 gemeenten

Noord-Holland 2 gevallen in 1 gemeente

Zuid-Holland 2 gevallen

Schurft

Totaal 5 gevallen in 5 gemeenten
Groningen 2 gevallen

Friesland 1 geval

Noord-Holland 2 gevallen

Vogelcholera

Totaal 2 gevallen in 2 gemeenten
Overijssel 1 geval

Gelderland 1 geval

VARKENSPEST
Italië

Volgens een telex van de Italiaanse Veterinaire
Dienst is op 30 januari j.1. in de geineente Cava dei
Tirreni, provincie Salerno, een geval van varkens-
pest bevestigd.

Het ging om een bedrijf met 2 zeugen, 1 beer en 17
biggen, waarvan er 11 gestorven zijn.
Het dichtstbijzijnde bedrijf ligt op 500 meter af-
stand. Veterinair-politionele maatregelen zijn geno-
men, conform EEG-richtlijn 80 217.

Griekenland

Op 28 januari werd een secundair geval van varkens-
pest bevestigd op een mestbedrijf met in totaal 310
varkens in de gemeente Koskinou (eiland Rhodos).
Onmiddellijk zijn sanitaire en veterinair-politionele
maatregelen, inclusief ringenting, opgelegd. De ge-
hele varkenspopulatie van het betrokken bedrijf is
afgemaakt en gedestrueerd.

BESMEITEIJJKE DIERZIEKTEN

l .S.A.

Een telex van de Amerikaanse Veterinaire Dienst
d.d. 29 januari j.1. maakt melding van een drietal
gevallen van velogene N.C.f).
Op 14 januari werd een geval \\an velogene N.C.D.
gediagnostiseerd bij geelkoppige Amazone-
papegaaien te Fernwood Gardens, Miami, Florida.
De Zuidoostelijke regionale noodorganisatie voor
de uitroeiing van dierziekten werd gemobiliseerd
en de bedrijven waarvan vogels mogelijk zijn be-
smet, zijn op bevel van de Staat Florida en de
federale overheid onder quarantaine geplaatst.
Naar de oorsprong en de mogelijke verspreiding
van de besmetting wordt nog een onderzoek inge-
steld.

Op 18januari werdentweeafzonderlijkegevallenvan
pseudo-vogelpest gediagnostiseerd bij twee Mexic-
aanse roodkoppige Amazone-papegaaien, de één te
Huntington Beach, de ander te Long Beach, Cali-
fornië.

.Alléén bij het privé-gehouden dier in Huntington
Beach zijn quarantaine-maatregelen toegepast. Bij
de eveneens privé-gehouden papegaai te Long
Beach waren géén andere vogels betrokken. Naar
de oorsprong en de mogelijke verspreiding van de
ziekte wordt ook hier nog een onderzoek ingesteld.
In het Huntington-Beach-geval zijn uitstrijkjes ge-
maakt voor laboratorium-onderzoek.
Op het moment bestaat er geen indicatie, dat de
ziekte zich verspreid heeft haar pluimveefokkerijen
of naar internationale zendingen.

VESICULAIRE VARKENSZIEKTE
Groot-Brittannië

Op 4 februari zijn in Groot-Brittannië twee gevallen
van vesiculaire varkensziekte bevestigd. Het eerste
te West Rounton, North Allerton, North Yorks-
hire, het tweede te Oakwarth, Keighley, West
Yorkshire.

Alle besmette varkens alsmede de varkens die inet
hen in contact zijn geweest, zijn afgemaakt. Strenge
sanitaire maatregelen zijn genomen en de betrok-
ken bedrijven zijn onder toezicht geplaatst.

PSEUDOVOGELPEST

1982
Maart:

1 Studium Generale R.U, (pag. 154).

2 Werkgroep Diergeneeskunde en Samenleving:
Lezingencyclus (pag, 153).

2 "\'Lropendag\', Vakgroep frop. Diergeneeskun-
de VACO, Utrecht (pag. 162).

4 Afscheidsbijeenkomst drs. M. A. Moons, De
Bilt (pag. 162).

8 Studium Generale R.U. (pag. 154).

9 Werkgroep Diergeneeskunde en Samenleving:
Lezingencyclus (pag. 153).

9 10 5. Charles-River Symposium, Frankfurt
am Main.

11 DSK Symposium: \'(Con)tactloos? De sociiiJe
vaardigheden van de hedendaagse dierenarts\'.
Utrecht (pag. 205).

II Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadring.

14 26 Breeding, Feeding and Management of
Pigs, Course, Edinburg (pag. 1141 (1981)).

15 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kringbij-
eenkomst.

15 Studium Generale R.U. (pag. 154).

16 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Sympo-
sium: \'Diergeneesmiddelen, residuen en volks-
gezondheid\', Cuyk (pag. 71,164 en 206).

-ocr page 267-

16 17 Symposium \'Heisch und Fleischerzeug-
nisse\' (A), Mainz.

18 Klinische Avond. Vakgroep Cieneeskunde van
het Kleine Huisdier.

18 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

18 19 l agung der Fachgruppe \' Fierseuchen-
recht\' (A), Ciiessen.

19 20 Congres \'Homöopathie für Tierärzte",
Freudenstadt(pag. 196),

24 26 Ciesellschaft für Ernärungsphysiologie
der Haustiere \'Die Qualität von Lebensmitteln
tierischer herkunft", Giessen,

25 Afd, Noord-Brabant, Werkvergadering runde-
ren,

28 2 april 35th Congress for Homocopathie Me-
dicine, door Medicorum Homoeopatbica In-
ternationalis, Brighton,

31 2 april 10, Jahrestagung der Deutschen Cie-
sellschaft für Parasitologie, Stuttgart,

April:

2 5 B,S,A,V,A, Congress,

3 4 Regionale Arbeitstagung \'Süd" der Fach-
gruppe \'Kleintierkrankheiten\' der DVG (A),
Würzburg,

6 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering varkens.

15 17 17. Internat. Symposium für Zootech-
niek. Mailand.

20 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering mestkalveren.

20 23 2. Intern. Symposium für tierische Um-
welt, Ames Iowa, USA (pag, 96),

21 Ciroep Volksgezondheid K,N,M,v,D, Leden-
vergadering.

23 Kring Dierenartsen Cielderse Vallei. Kringbij-
eenkomst. Aanvang 19.00 uur.

23 30 8th World Congress WSAVA 49th An-
nual Convention AAHA, Las Vegas (pag, 963
(1981), 46),

26 28 lagung über Fischkrankheiten (A), Mü-
nchen,

27 Kring Dierenartsen Cielderse Vallei. Kring-
bijeenkomst.

30 2 mei \'Voorjaarsdagen 1982", Amsterdam,

Mei:

6 Ciroep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

7 Symposium van de Ned. ver. voor Proefdier-
kunde, Wageningcn (pag. 154).

12 ACV-Controle, traditionele Studiedag, Bid-
dinghuizen,

13 Afd, Noord-Holland K.N,M.v,D. Leden-
vergadering,

13 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

13 Pluimvee Contact Dag: \'Residuen bij pluim-
vee\', R,LV, Utrecht,

13 15 4, Österreichischer Tierärztetag, Wien,

14 15 ,lahresversammlung der Schweiz, Vereini-
gung für Kleintiermedizin, Bern (pag, 932 en
1237 (1981)),

26 27 5th International Symposium on Immu-
nology of Reproduction. Varna, Bulgaria
(pag, 49).

27 31 18. Internationales Symposium über Ge-
schichte der Veterinärmedizin der Welt-
Gesellschaft für Geschichte der Veterinärmed-
izin und der Eachgruppe Geschichte der
Veterinärmedizin der DVG (A), Wien.

Juni:

1 -4 5. Europ. Immunologietagung, Instanbul,

3 Nationaal Kampioenschap Kleiduivcnschieten
voor Dierenartsen (Boehringer Ingelheim) te
Biddinghuizen,

7 II 5, Europ, Kolloquium über Zytogenetik
bei den Haustieren, Mailand.

15 16 25. Internationale Fortbildungsveranstal-
tung der Tierärzte des Bodenseeraumes und
28. Jahreshauptversammlung des Landesverb-
andes prakt. Tierärzte Bayern e. V. im BpT
(A), Oberstdorf,

24 l agung der D,V,G,-Fachgruppe\'Schafkrank-
heiten\' (A), Gießen,

Juli:

26 31 Internatiopal Pig Veterinary Society
(l,P.V,S,) 1982 Congres Mexico-City, Mexico
(pag, 721 en 1105 (1981) en II).

27 31 V. Intern. Symposium on Morphological
Science, Rio de Janeiro,

Augustus:

16 19 33, Jahrestagung der Europ, Vereinigung
für Tierzucht (EVT), Leningrad,

22 27 17, Weltgenügelkongress der WPSA (A),

Posen.

23

25 Erfahrungen der industriemässigen
Schweinefleischproduktion, Keszthely (Un-
garn).

23 -27 6. Kongress der Internationalen Gesell-
schaft für Veterinär-Radiologie IVRA (A),
I3avis (Kalifornien) (pag, 117),

29 2 sept, XIV, Kongress der Europ, Vereini-
gung der Veterinär-,Anatomen, Berlin (pag,
96),

September:

6 10 International Association of Teachers of
Veterinary Preventive Medicine, Arlington,
U,S,A, (pag. 415 (1981)).

7 II Xllth World Congress on Diseases of
Cattle - World Association for Buiatrics, Am-
sterdam (pag, 11, 119 en 204).

9 Grocp Vet. Homoeopathie K N.M.v.D. Le-
denvergadering.

1 I Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

13 17 2nd Congress of E.A.V.P. L, loulouse
(pag. 1036 (1981) en 1 17).

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

16 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

18 21 VT I International Symposium of the
World Association of Vet. Microbiologists,
Immunologists and Specialists in Infection
Disease, Barcelona.

20 25 4. Kongress der Intern. Ciesellschaft für
l ierhygiene (A), Hogen Tatra (pag. I I).

21 25 British Veterinary Association Centenary
Congress, University of Reading, Reading.

-ocr page 268-

jLGÎLm^

In memoriam

ETIENNE THEODOOR
FRANÇOIS SOODT

I Olkonu\'ii oin eru en lu overleed op 9
oktoher I9HI onze collega eti vriend
Etienne Soodt.

Hij wu.s een rechtvaardig tncn.s.
Etienne is gehoren op 31 januari 1922 te
Pcntantang Siatttar op Suniatra. Op 12-
jarige leeltijd kwam hij naar SederUtnd.
waar hij in Den Haag de HBS volgde. In
1941 deed hij hiervan einde.xamen en ging
daartta naar Delft om scheej\'shoitwkiinde te
studeren.

ht 1943 weigerde hij de loyaliteitsverklaring
te tekenett. waardoor hij moest
ontlerduiken. Hij heeft zich toeti
aangesloten hij het verzet eti ktvam hij de
\'Speciale Brigade O. D. \' in Den Haag. Over
deze periode sprak hij vrijw el nooit, maar
ongetwijfeld heef) luj ons lanti toen zeer
goede diensten bewezen.
Sa de oorlog is hij eerst ttog terug geweest
naar DelJI. maar de studie tiaar heviel hem
toch niet. In septemher 1947 ging hij naar
I f recht om diergeneeskunde te gaan
studeren. Het dierenartse.vanien ileed hij in
1955.

Etienne hegon een kleine huisdierenj>rakiijk
in Breda, maar reeds in 1957 verhuisde hij
naar .Amsterdam waar hij oftnletnv een
praktijk hegon. Tevens was hij halj-
amhtchjk aan het .Amsterdamse slachthuis
verhonden.

In .Amsterdam leerde hij zijn \\\'roio\\ Ruud
kennen. Hun huwelijk was erg gelukkig. L it
lilt huw elijk zijn n\\ ee dochters gehoren.
Carollen en .Martine. Etienne w a.s zeer op
zijn gezin gesteUl en hij w as dan ook erg
graag ihuis.

Per / januari 1963 w erd hij benoemd
tot directeur van het slachthuis in
Elhiirg. In deze Juin lie hee/i hij het niet
altijd gemakkelijk gehad. Er moest daar
nogal wat recht worden gezet In die tijd.
doch zijn rechtvaardige aanpak hleek ook
hier juist te zijn.

In juli 1966 kwam hel gezin Soodt naar

200

Den Helder waar Etienne werd henoemd
hu ilirci leur van het gemeentelijk slacliihiiis
en tot hoold van de \\ jeeskeiiriiigstlicnsl.
.\\a enige jaren in de stad te hehhen
gewoond, liet hij een fraaie hungalow in
.lulianadorp houw en. Hoe trots waren ze
op hun mooie huis. l ele jaren hehhen ze er
gelukkig gewoonil.

Met het oog op de reorganisatie van de
vleeskeuring in Sederland. w aren er de
laatste tijd vele onderhandelingen over een
jusie van de vleeskeuringskring met de
kring .Alkmaar. Door deze fusie zou
Etienne inel vervroegil pensioen gaan.
w aarmee hit vrede had.

Al lange tijd koesterde hij het /dan om naar
( anaila te emigreren en nu leek de tijd ilaar
rijf) \\\'oor. De \\oorhereidingen voin- deze
emigraiie witren al in een vergevorderd
stadium toen hij plotselhtg w erd
wcggeitiinten.

H e ml.sscn Etienne zeer. hij w as een gitede

vricttd. die in alle opzichten streefde naar

rechtvaardigheid wat hem niet altijd in

dank werd afgenomen.

Bij zijn crematie op 13 oktoher waren zeer

veel vrieniten. collegae en hekenden

aanwezig.

/ijn vrouw en kinderen wensen wij veel
sterkte toe voor de toekomst. Moge hij
rusten in vrede.

I\'. .1. DE DREl
,/. E. ll.A(,E

KOMNKl I.IKI NI 1)1 Rl .XNOSI M I S( H AI\'PI.I \\ OOR Dl I RdF.N I TS K T N l)i:

-ocr page 269-

O

^ERGENEESKUNDE

Post Academisch Onderwijs
in Amerika (1)

IM.EIDING

In Nederland is het terrein \\an het post
academisch onderwijs vooral in de laatste
jaren sterk in beweging gekomen. Daarvoor
zijn verschillende oorzaken aan te wijzen,
waarvan de belangrijkste hieronder worden
aangeduid.

De belangstelling voor na-
ervaringsonderwijs bij dierenartsen is sterk
toegenomen. De snelle ontwikkelingen in de
wetenschap, de toenemende vraag naar
specialistische vaardigheden en ingrijpende
veranderingen op de arbeidsmarkt hebben
het besef doen groeien dat bijblijven op het
eigen vakgebied noodzakelijk is voor een
goede beroepsuitoefening en voor verdere
maatschappelijke ontplooiing.
De maatschappij is zich gaan realiseren dat
het op peil houden en vergroten van de
wetenschappelijke kennis en vaardigheden
niet alleen van belang is voor het individu,
maar ook een harde econoinische en sociale
noodzaak vormt voor de maatschappij zelf.
Wil Nederland in de pas blijven lopen met
andere landen, dan zullen de
wetenschappelijke en technologische
ontwikkelingen - vooral als zij hun
oorsprong vinden in het buitenland - snel
moeten worden geïntroduceerd. Voor deze
innovatie is voortdurende bijscholing
noodzakelijk, waardoor verouderde
werkwijzen en technieken vervangen
kunnen worden door nieuwe.
Deze ontwikkelingen maken het
noodzakelijk dat ook in Nederland een
goed systeem van gestructureerde na- en
bijscholing tot stand komt. De overheid
heeft zich gerealiseerd dat dit niet alleen
kan worden overgelaten aan hel particulier
initiatief, vandaar dat in de laatste jaren
wettelijke maatregelen zijn genomen om de
ontwikkeling van het post academisch
onderwijs in goede banen te leiden (1).
In de Verenigde Staten van Amerika heeft
men een langere traditie op dit gebied. In
diverse staten bestaat er een goed
georganiseerd systeem van bijscholing voor
dierenartsen. Alvorens nadere aandacht te
besteden aan het post academisch onderwijs
volgt eerst enige algemene informatie (tab. 1).

kïïLmM.

Tabel 1, Algemene gegevens over Amerika en
Nederland.

Amerika

Nederland

Oppervlak 9..163.487 km^ 33.540 km^

Aantal inwoners 183,3 miljoen 14 miljoen
.Aantal dierenartsen 35.489 2.879

Uit deze gegevens blijkt dat zowel in
Amerika als in Nederland één op de
vijfduizend inwoners dierenarts is. Het
verzorgingsgebied per dierenarts is in
Amerika 265 km- en in Nederland 12 km^.

DE OPLEIDING I OT DIERENARTS
Er zijn in de VS vijfentwintig universiteiten
waar men tot dierenarts kan worden
opgeleid. In 1981 waren er 8.153 studenten
ingeschreven (63% mannen en 37%
vrouwen). De beroepsopleiding duurt aan
alle universiteiten vier jaar. Dit is niet
alleen de officiële duur van de studie, maar
het is ook in de praktijk de tijd waarin de
studenten de opleiding voltooien (2).
Om op universiteiten te worden toegelaten
tot de dierenarts-opleiding moet men, na de
middelbare school, gedurende minimaal
drie jaar een serie universitaire cursussen
hebben gevolgd, samengevat onder de term
■Pre-veterinary education\'. Naast algemene
vakken zoals Engels, biochemie, biologie en
genetica zijn in een \'pre-vet-programme\'
ook dikwijls meer specifiek
diergeneeskundige onderwerpen opgenomen
zoals \'animal and dairy science\'. In het
DVM-curriculum is door de universiteit
duidelijk omschreven welke vakken
verplicht zijn in het \'pre-vet-programme"
(DVM = Doctor in Veterinary Medicine).
Studenten die slechts een
minimumprogramma hebben gevolgd,
hebben een kleine kans dat zij worden
toegelaten tot de beroepsopleiding. Velen
verhogen hun kans op toelating door een
jaar extra cursussen te volgen. Sommigen
halen een \'master degree in science", hetgeen
vijfjaar studie betekent. Hiermee vergroten
de studenten hun kans op toelating sterk.
De gemiddelde duur van de pre-veterinaire
opleiding bedraagt 3,8 jaar (2).
Een mondeling gesprek, het \'examination",
is de laatste drempel voor de toelating tot
de beroepsopleiding.

-ocr page 270-

Er zijn grote verschillen tussen de
\'veterinary colleges\' onderling vooral wat
betreft de keuze mogelijkheden in de
studiepakketten. Er zijn universiteiten met
een vast programma en er zijn ook
opleidingen waarin men een ver
doorgevoerde differentiatie kent. Maar net
als in Nederland kent men slechts het
algemene dierenartsdiploma met een
algemene bevoegdheid.

De Amerikaanse dierenarts legt bij de
uitreiking van het diploma een eed af,
waarvan de tekst luidt:

\'Being admitted to the profession of
veterinary medicine, I solemny swear to use
my scientific knowledge and skills for the
benefit of society through the protection of
animal health, the relief of animal suffering,
the conservation of livestock resources, the
promotion of public health, and the
advancement of medical knowledge.
1 will practice my profession
conscientiously, with dignity, and in
keeping with the principles of veterinary
medical ethics.

I accept as a lifelong obligation the
continual improvement of my professional
knowledge and competence.\'

kKMM

Van de afgestudeerden gaat ruim 70% in de
veterinaire praktijk.

Om zich te kunnen vestigen moet men eerst
een \'National Board Examination\' doen.
Dit examen is voor iedere dierenarts die
zich in Amerika wil vestigen, Amerikaan of
buitenlander, gelijk en staat onder controle
van de American Veterinary Medical
Association (AVMA). De inhoud van het
examen heeft betrekking op de totale dus
gemengde praktijk, hetgeen de
universiteiten dwingt niet te veel te
experimenteren met differentiatie-
mogelijkheden in het curriculum. Daarnaast
is er voor verschillende staten ook nog een
\'State Board Examination", dat afgelegd
moet worden als men zich wel vestigen.
Binnen de AVMA wordt geen behoefte
gevoeld aan een diploma met gedeeltelijke
bevoegdheden. Men motiveert dit
standpunt met het gegeven dat de helft van
de afgestudeerden binnen twee jaar na de
voltooiing van de studie iets anders gaat
doen dan hij van plan was op het moment
van afstuderen. .Maar men realiseert zich
ook dat het onmogelijk is om een
dierenarts op te leiden die de
diergeneeskunde in zijn volle omvang
beheerst.

Tabel 2. Praktizerende dierenartsen en dierenartsen in dienstverband in de Verenige Staten.

Aantal dierenartsen

fotaal

1980

(ieslacht

Individueel

Abs

%

m

vr

netto inkomen

Praktizerende dierenartsen

alleen grote huisdieren

1.294

59f

95%

5%

$41..390

voornamelijk grote huisdieren

4.768

189;

96%

4%

$ 39.467

zowel grote als kleine huisdieren

2.768

loq

91%

9%

$ 36.467

voornamelijk kleine huisdieren

4..380

16%

90%

10%

S 38.333

alleen kleine huisdieren

12..350

46%

77%

l}%

$46.644

alleen paarden

1.079

49r

90%

10%

$45.225

subtotaal

26.665

100%

90%

fo%

$42.538 (gem.)

Dierenartsen in dienstverband bij:

college of universiteit

3.0.35

34q

H7%

13%

$ 32.043

federale regering

2.373

26%

96%

4%

$ 35.004

staat of gemeente

1.043

1 1%

96%

4%

$ 30.254

leger

608

6%

95%

5%

$26.814

industrie en elders

1.765

20%

92%

8%

$43.185

subtotaal

8.824

100%

91%

9%

$.34.561 (gem.)

Totaal praktizerende dierenartsen

en dierenartsen in dienstverband

35.489

100%

90r;

10%

$40.555 (gem.)

-ocr page 271-

De praktizerende dierenartsen zijn verdeeld
over ca. 15.000 praktijken. In tabel 3 zijn
de gemiddelde praktijkgrootten
weergegeven, alsmede enige financiële
gegevens over 1978.

(wordt vervolgd) S. Peperkamp.

§8888
O O^ O O O
so os\' o\'
<>
Tf TJ- vD

Vi f^

^ O
.Tj ji r;

Ë..S 2

O O^ O^ O O

30 (N — r-\' O

r- O r- nO oo

•■i S

• ii — >

E<9 CO oc

^ 2 « «g

i/^ (J^ iA

O

I

•O -i«:

|sf
5 = 2

O X! CL

c

>

0£l
c

p^li
c <« Q. se

1 s

2:

-

u O. a

O ° ï

c "S"
^ c5 c.

O

O

O

O

O
O

g

8

O
O

O

O

O

O

O

O

ö"

NO

O

rn

m

rsi

ro

(»e

O O
O O
O O

be bO Vï bO

t^ ^o t^

ES ..O ^

m O
O rsj rs
— r^\' —

Bijdrage aan de Commissie
ter Bevordering van
Diergeneeskundig en
Vergelijkend Ziektekundig
Onderzoek

Eind december 1981 is een brief gestuurd
aan alle leden van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde met het ver/oek een
bijdrage te leveren aan de Commissie ter
Bevordering van Diergeneeskundigen
Vergelijkend Ziektekundig Onder/oek
(B.D.v.Z.O).

Dit is een samenwerkingsverband van
voorheen apart werkende fondsen te weten:

Prof. dr. D. de Jongstichting
.lubileumfonds
D. F. van Fsveldfonds
De reactie op de/e brief was. dat t m 25
januari 1982 een bedrag vun / 920. is
ontvangen. Door uw bijdrage verhoogt u de
mogelijkheden van de Commissie
B.D.v.Z.O.

Wij zullen in het l\'ijd.sehriji voor
Piergeiiee.skiiihle
regelmatig de stand van
/aken bekend maken.

U kunt uw bijdrage storten op postrekening
nr. 51 I6()(i ten name van de Maatschappij,
met vermelding "bijdiage cie B.D.v.Z.O.".

II

li OJ

c S

U Qi)

"ö ÏH"
^ ü
E

£

S §
O >

1)
T3 C

on c

.^(KIO
201)0
1000

E 5

u O

G >

/

\\

-ocr page 272-

[kOîlGlILl^oL

IVORLD /»SSOCIATION FOR BUIMRICS
Amsterdam 7-11 september 1982

Het 12e wereldcongres over runderziekten
mag zich in een enorme belangstelling
verheugen. Tot nu toe zijn 280 \'papers\'
aangemeld en het ziet er naar uit dat er een
programma van uitstekende kwaliteit kan
worden aangeboden. Binnenkort verschijnt
de \'second announcement\' dat naast alle
relevante informatie betreffende de
reserveringen, accommodaties, sociale
activiteiten en het programma voor de
begeleidende personen ook het nagenoeg
complete overzicht bevat van de
voordrachten welke op het congres
gehouden zullen worden. Deze \'second
announcement" zal op een ruiine schaal
onder potentiële belangstellenden verspreid
worden. In deze aflevering is de inhoud van
het 2e thema opgenomen.

fHFME 2

Gastro-intestinal disturbances in calves
during the neonatal and weaning
periods

2.1 Etiology and pathogenesis of gastro
intestinal infections

O. N. Woode - Ames. Iowa. U.S.A.; The
etiology of viral enteritis in calves; pathological
and clinical aspects.

Xllth World Congres on
Diseases of Cattle

k/ORLD

CONGRES5

ON

DISEASES
OF

CMTLE
IHE

NETHERLANDS

A. H. Andrews, D. J. Read - Milton Keynes.
United Kingdom; Disease levels in caUes up to 5
weeks old kept under commercial conditions and
different management systems.

E. Bürki - Vienna, .Austria; Incidence of
rotavirus infection, seasonal frequency and
attempts to evaluate efficacy of live-virus
vaccination in a large-size dairy herd.

G. A. Hall, J. C. Bridger. B. E. Brooker -
Compton. United Kingdom; Enteropathology of
gnotobiotic calves infected with a caliciviruslike
(Newbury) agent.

M. Hinton - Bristol, United Kingdom; The
ecology of the dominant
Escherichia cuti in the
faecal flora of healthy calves.

H. Keller - Zürich. Switzerland; Atypical oral
lesions in bovine papular stomatitis.

A. Moermans - Lelystad, the Netherlands;
Prevalence and significance of viral enteritis in
Dutch dairy calves.

J. Nesvadba, B. Horning, J. Nesvadba Jr., Z.
Nesvadba - Zäziwill, Switzerland: Giardiasis
beim Rind.

R. W. Phillips, E. M. Huffman, J. E. Cleek. C.
H. Clark - Fort Collins, Colorado, U.S.A.:
Effect of oral chloramphenicol in neonatal
calves.

J. Snirc. P. Popelka - Nitra. Czechoslovakia:
Occurence of virulence plasmides of
Escherichia
coti
strains in calves with neonatal diarrhoea.
S. Tzipori - Westmeadows, Australia: Ehe
pathogenesis of interaction between rotavirus
and various enteroto.xigenic
Escherichia cuti
serotypes.

F. G. van Zijderveld - Lelystad. the Netherlands:
Epizootiological aspects of enteroto.xigenic
E.
coh
infections in calves.

J. Zmudzinski, Z. Baczynski, H, Majewski -
Pulawy. Poland: Investigation upon the etiology
of the enteric infections in newborn calves.

2.2 Normal functions and diagnosis

R, \\V. Phillips - Fort Collins, U.S.A.: Normal
gastro-intestinal function in young calves.
.1. P. Braun. D, fainturnier. C. Laugier. P.
Benard. .1. P. Thouvenot et A. G, Rico -
Toulouse. France; Variations de la Gamma-
Glutamyl Transferase sérique chez le nouveau-né.
Un témoin de l\'ingestion de colostrum.
M. Hoerstke. A. Seitz. G. Baljer - Munich. Fed.
Rep. Germany: Verlaufskontrolle von
verschiedenen Blutparametern bei der akuten
Salmonellose des Kalbes.
R. Lechowski. K. Grodzki, T. Klopocki -
Grochowska. Poland: Clinical value of
determination of lysozyme.
P. W. de l.eeuw - Lelystad, the Netherlands:
Bovine
Coronavirus infections and their detection
in the laboratory.

(i. Schlcrka - Vienna, Austria: Vergleichende

-ocr page 273-

l.\'ntcrsuchimgen des Hlut-und EleklroKtstatus
bei gesunden und an Enteriiis erkrankten
Kälbern.

F. \\V. Sehinidt, .1. W. Kim. H. J. Langhol/.. J.
Derenbach - Göttingen. Fed. Rep. (}ermany:
Kolostrahmmunität unter den Bedingungen der
Mutterkuhhaltung.

2.3 Treatment

R. .1. Bywater - radworth, United Kingdom:
Pathophysiology and treatment of diarrhoea in
calves.

F. F Awad, Y. Zein El Abdin. S. Ahmed -
Cairo. Egypt:
Lai tohacillus acichtphilu:: in the
treatment and control of diarrhoea in neonatal
calves.

W. Baumgartner - Vienna, Austria: Die
Beeinflussung der Sekretionsraie von
Verdauungssäften durch perorale Clanobutin-
Gaben beim Kalb.

E. G. van Bruinessen-Kapsenberg, H. .1.
Breukink - Utrecht, the Netherlands: Protocols
for treatment of neonatal diarrhoea in calves
caused by /;.
coli : K99, Rota- or Coronavirus.
C. Demigne, C. Remesy, F. Chartier -
Beaumont, France: Interest of acetate in oral
glucose-electrolytes formulations for treatment of
dehydratation in diarrhoeic caUes.

P. Pohl, P. Fintemans, B. Corbion. .1. Gledel. L.
le Minor, M. F. Chasseur, G. Ghysels - Brussels,
Belgium: Plasmide du groupe d\'incompatibilité H
che/ les Salmonella multiresistances.

F. F. Meyers - Bo/eman, U.S.A.: Vaccination
against naturally occuring enteric colibaccillosis
in beef calves.

IF Navetat - Fe Donjon, France: Méthodologie
de vaccination contre les gastro-entérites à
colibacille (et) à rotavirus du veau.
H. Navetat - Fe Donjon. France: Essais d\'un
vaccin antirotavirus chez le veau. Résultats sur le
terrain.

2.4 Control

H. W. Moon - Arnes loua, U.S..A.: Protective
antigens of enteroto.xigenic t.
coli: Potential in
vaccine development.

G. Baljer. M. lioerslke - Munich, Fed. Rep.
Germany: Ausscheidung von
Salmonella
lyphimurium-Ktwnen
üher den Kot bei
immunisierten und nicht immunisierten Kälbern
nach oraler Infection.

M. Contrepois, .1. P. Girardeau, H, C.
Dubourguier, Ph. Gouet. H. Navetat -
Beiiumont, France: Bovine £.
coH \\accine
directed against K99 antigen and other adhesins.
M. Dau\\ergne. A. Brun. J. Espinasse, G.
Reynaud, ,F P. Soulehot - Lyon, France:
Prévention des gastro-enterites virales che/ le
\\cau nouveau-né à l\'aide d\'un vaccin bivalent
inactive.

Ph. Desmettre. G. Tixier. J. Espinasse, L.
Valette - Maisons-.Mfort, France: Prévention de
la gaslro-enterite colibacillaire neonatale du veau
par vaccination de la vache gestante.
Ph. Dubourget, A. Brun. ,1. P. Soulehot, G.
Reynaud. J. Espinasse - Lyon, France:
Vaccination contre la maladie des muqueuses à
l\'aide d\'un vaccin vivant. Résultats des essais
effectués en France.

[LiamdL

E. Feresche, .1. H. Penseyres - Crissier-Lausanne,
Swit/erland: Réponse anticorps à l\'antigène
d\'attachement K
d\'Escherichia coli d\'un vaccin
polyvalent contre les colibacilloses des veaux,
forme entérotoxémique et forme septichémique.
E. van Opdenbosch - Brussels, Belgium:
Perspectives in the prevention of viral neonatal
calf diarrhoea.

D. R. Snodgrass - Edinburgh, United Kingdom:
Vaccination of cows with a
rotavirus enterotoxigenic
E.coli vaccine to
protect calves against diarrhoea.

DSK

^ (Con)tactloos?

De sociale vaardigheden van de heden-
daagse dierenarts

Donderdag II maart a.s. organiseert de
symposioncommissie der D.S.K. een sym-
posion getiteld;
\'(Conjicielloos\'.\'\'
Op deze dag zullen een aantal aspecten van
de sociale vaardigheden van de dierenarts
aan de orde komen, o.a. de omgang met
clienten (grole- en kleine huisdierenprak-
tijk) en hel functioneren in een groepsprak-
tijk. Als sprekers zijn uitgenodigd:
De heer G. .A. Lesscher, socioloog.
De heer L. Slarkenburg, dierenarts uil een
groepspraktijk.

De heer I\'. .1. D, van FIgmond, dierenarts
uit een éénmanspraklijk.
Dc heer H. Sikkinga, veehouder.
De heer Cireveld, dient uit kleine
huisdierenpraktijk.

De discussie zal geleid worden door de heer
fh. Wensing.

Daar het onderwerp \\oornamelijk op de
praktizerend dierenarts van toepassing is,
hopen wij velen uwer te mogen begroeten
op deze dag in het Hoofdgebouw der
Diergeneeskunde, Yalelaan 1, Utrecht.
Aanvang 9..30 uur. Kaarten a ƒ 3, te
verkrijgen bij de D.S.K. op bovenstaand
adres. Tel. 030- 53 46 78.

-ocr page 274-

-w\\ksgezpnd(7eid-

Symposium:

\'Diergeneesmiddelen, residuen
en volksgezondheid\'

In twee voorgaande uitgaven van dit
Tijdschrift werd u al ingelicht over het
landelijlc symposium dat door de afdeling
Noord-Brabant van de K.N.M.v.D. wordt
georganiseerd.

Het symposium wordt gehouden op
dinsdag 16 maart 1982 in een der
bovenzalen van de .A.U.V. te Cuijk,
Beversestraat 23 (telefoon; 08850-15600) en
is toegankelijk voor iedere dierenarts.
De dagindeling is als volgt;
09.45 Opening door drs. J. Pti. Vente.

voorzitter van de afdeling Noord-Brabant
\\an de K.N.M.v.D.
09.50 Algemene inleiding door dr. M. J. van
l.ogten. Hoofd van het laboratorium
voor algemene toxicologie van het
Rijksinstituut voor de Volksgezondheid.
10.00 \'Evaluatie van residuen in melk en vlees\'
door drs. E. VV. v. d. Kreek, dierenarts-
inspecteur i.a.d. bij het Ministerie van
Volksgezondheid en Milieuhygiëne
binnen de Hoofdinspectie
l.evensiniddelen en de Keuring van
Waren.

10..30 \'Risico\'s voor de volksgezondheid van
antibiotica-gebruik in de
diergeneeskunde\' door dr. I\'. 1.. van
Putten, arts-bacterioloog in het St.
Elisabeth ziekenhuis te l ilburg.
11.00 Koffiepauze.

1 1.15 \'Diergeneesmiddelengebruik en de

toekomst van dc veehouderij\' door ir. O.
A. Meijer, voorzitter van het
Produktschap voor Vee en Vlees.
11.45 Discussie.
12.15 Aperitief en lunch.
13.30 \'Diergeneesmiddelen, farmaco-kinetiek,
consequenties, residuen\' door dr. J.
Erens, wetenschappelijk medewerker aan
de Faculteit voor Diergeneeskunde te

L\'trccht binnen de vakgroep
Farmacologie, Farmacie en Toxicologie.
14.15 Koffie- theepauze.

14.30 \'Residu-perikelen, prak(t)izerend bekeken\'
door drs. .1. M. Wijsmuller, praktizerend
dierenarts in een groepspraktijk te
Hintham-Rosmalen.
15.15 fJiscussie onder leiding van dr. M. J. van

l.ogten.
16.25 Sluiting.

In onze oorspronkelijke opzet zou prof. dr.
.A. Ruiter deze dag leiden, maar door een
ongeval is hij daartoe niet in staat. Vanaf
deze plaats wensen wij hem van harte een
volledig herstel toe.

Wij prijzen ons gelukkig dat we dr. M. J.
van Logten bereid gevonden hebben om de
coördinerende taak van prof. Ruiter over te
nemen.

U kunt zich opgeven door ƒ 25,— per
persoon over te maken op rekeningnummer
11.81.25.400 van de Rabo Bank te Haaren
(N.Br.). Giro van de bank; 1 1.05.840, ten
name van A. M. F. de Bok, inzake
K.N.M.v.D. afd. N.Br. - Symposium.
Uw betaling geldt tevens als aanmelding.
Om organisatorische redenen wordt u
verzocht uw overmaking tijdig (vóór 5
maart) te verzorgen!

De symposiutncommissie is gaarne bereid
om u nadere informatie te verstrekken.

J. M. J. Sliirm (voorzitter)
C
Ruijgh (secretaris)
A. M. F. de Buk
M. Th. Voeis
T. n\\ le üifjël

\'Zo moet het niet\' (33)

Op een groot rundveehoudersbedrijf werden
diverse onder de Wet vallende middelen
aangetroffen. In eerste instantie verklaarde
de veehouder niet te weten van wie hij de
middelen had betrokken. Later herinnerde
hij zich dat hij de flesjes had gehaald bij de
dierenarts uit het naburige dorp.
Deze dierenarts gehoord, bevestigde de
levering, hoewel hij nog nooit op het bedrijf
van de bewuste veehouder was geweest.
Hij motiveerde zijn handeling(en) door te
verklaren, dat hij bang was voor de
veehouder en niet had durven weigeren
toen deze hem om de geneesmiddelen had
gevraagd.

-ocr page 275-

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de

collegae:

Akker. E. e. VI. van den; 1981: 3981 ZM Bunnik. Vletweide 60.

Mensink. Mevr. J. M. C. H.: 1982: 3582 XW Utrecht. l.B.B.-laan 143. Kamer 961.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Bijkerk. H.; 1981: 3581 HG Utrecht. Ramstraat 47.

Braam. K. .).: 1981: 9641 I.V Veendam. Prins Bernhardlaan 2B.

Eshuis. J. W.: 1981: 3572 EH Utrecht. Obrechtstraat 76.

Evers. F. G. H. M. M.; 1981: 2641 NB Pijnacker. Delftscstraatweg 16.

Eentener van Vlissingen. Mej. J. M.; 1981: Raleigh. North Carolina 27606 (U.S.A.). 2300

.■\\vent Eerrv Rd.. .Apt. E2.

Hoogland.\'n. S. J.; 1981; 7009 BM Doetinchem. Kruisbergseweg 73.

Schutte. H. J. M.; 1978; 6659 CC Wamel. Dorpsstraat 69.

Als Kandidaatlid vande Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft

het Hoofdbestuur aangenomen:

H. C. J. Gelens. Sweelinckstraat 14. 3581 RV Utrecht.

E. P. van Gorkom. VV. Schuyienburglaan 84. 3571 SE Utrecht.

H. van Herpen. A. van Dalsumlaan 51. 3584 H A Utrecht.

Mej. P. J. Roosje. J. van Effenstraat 15 A. 3511 H.l Utrecht.

.Adreswijzigingen, enz.:

IH6 *Akkermun. I). S.: 1974: St. Michielsgestel;
tel. (04105) 5477 (privé). 4015 (prakt.); p..
H-D.. geass. met N. B. v. d. Meer (assoc. met
R. .1. Kaasenbrood beëindigd).

I8H Augusliin. C. IE. .1/., 1976; 5084 HE Biest-
Itoutakker, Bicstsestraat 24; tel. (04255) 3050
(privé).

191 Bvernink. 1).. 1924; Nijkerk; tel. (03494)
51206.

19.1 Bijkerk. II.: 1981; 3581 HG Utrecht. Ram-
straat 47; tel. (030) 516471; wnd. d. (toevoe-
gen als lid).

198 Braam. K. J.: 1981; 9641 LV Veendam. Prins
Bernhardlaan 2B; tel. (05987) 25924 (privé).
12074 (prakt ); p. (toevoegen als lid).

200 Broekhuis. J.: 1951: Nijkerk; tel. (03494)
51606.

203 Cesar. /•..; 1959; Leeuwarden; tel. (058)
662387 (privé). 123891 (prakt.).

206 Daleman.s. .-L.\' 1980; 9407 CG Assen. VVoer-
des 8; tel. (05920) 42203 (privé). 53160
(prakt.); p., ass. bij .A. v. d. Kamp en ,A. IL
Nijhuis.

206 Dasler. ./. van: i960; Nijkerk; tel. (03494)
52087.

206 Derks. A. .!.: 1963; Ovcrloon; tel. (04788)
1595 (privé). 1300 (prakt.).

207 Dielen. Dr. S. H . J. van: 1943; U-1963; Oerie;
tel. (04905) 1259; vet. adv. centr. lab. voor
inelkonderzoek \'Zuid-Nederland\'; O.O.N.

207 Dijk. I\'. van: 1977; 3951 AC Maarn. Kapel-
weg 10; tel. (03432) 2335 (privé). (030) 53 1323
en (05270) 13500 (bur.).

208 Dijksira. Dr. J. M.: 1925; U-1955; l.eeuwar-
den; tel. (058) 122527.

Dijksira. Dr. R. G.: 1957; U-1965; Leeuwar-
den; tel. (058) 662866 (privé), I2I74I t. 26
(bur.).

Eshuis. J. H.: 1981; 3572 EH Utrecht,
Obrechtstraat 76; tel, (030) 714459; wnd, d,
(toevoegen als lid).

Evers. F. G. II. M. M.: 1981:2641 NB Pijnac-
ker, Delftsestraatweg 16; tel, (01736) 6581
(privé), 2545 (prakt ); p., ass, bij J, Leezer
(toevoegen als lid).

Feniener van i\'iissingen. Mej. ./. .V/.,- 1981;
Raleigh, North Carolina 27(i06(U,S.A,) 2300
Avent Eerry Rd.. Apt. E 2; tel. (919) 832-6194
(privé). 829-4200 (bur.); wet. medew. School
of Vct. Medicine (toevoegen als lid).
Groenewegen. A. ,4, /\',, 1965; Zoetermeer; p.,
H-D,, geass met ,1, ,1. de Ciroot, C, M, de
Haan en .1. G. T. Krijnen.
Grool. J. J. Je: 1961; Zoetermeer; p.. H-D.,
geass, met A. ,A, P. Groenewegen, C, M. de
Haan en .1. G. T. Krijnen.
225 Haan. C. M. Je: 1980; Zoetermeer; tel. (079)
413142 (privé), 163039 (prakt,); p,, geass, met
A, P. (irocncwcgcn, .1. .1. de Groot en J. Ci.
T. Krijnen.

22.5 Hafkamp. H. Th.: 1970; Nijkerk; tel. (03494)

53153 (privé), 51606 (prakt,).
230:321 Hesseiink. ./. IL., 1980: Curagao (Ned,
.Antillen), Vredenberg bij Kintjan 17; d.
Hoogland. ,V .V. J.: 1981; 7009 BM Doetin-
chem, Kruisbergseweg 73; tel. (08340) 44256
(privé), 24631 (prakt.); p., ass, bij P, N,
Beenen, .1. de Jong. A, J. M, Metz, P. J, M.
Stroomer, H. VV. F. Swart en F. M. v. d. Tol
(toevoegen als lid).

20H

2N

214

323

223

223

234

-ocr page 276-

Ko

J42 KuusenhrooJ. R. .!.: 1969; Schijndel; tel. 296
(Ü4I04) 9.\'!476; k.d. (assoc. beëindigd).

242 Kamphuis, .4.: 1973; Putten (üld.); tel.

(03418) 456Ü (privé). (08380) 16912 (bur.); h. 29K
vet. afd. Upjobn-Nederland.

251 (j. r.,-1977; Zoeternieer; p.. geass. MI2

met A. .A. P. üroenewegen. .1. ,1. de Groot en
C. .M. de Haan. MIJ

258 *lMgi. M. A. C.. 1974; Putten (Gld.); tel.
(0.M94) 51638 (privé). 51606 (prakt.).

261 Manm. //. 1980; Lelvstad; tel. (03200) J()4
50188; p.

26! Meer. \\. fl. van der: 1969; Schijndel; p..

geass. met D. S. .Akkerman (assoc. met R. .1. JO^
Kaasenbrood beëindigd).

262 Meijer. G. P.: 1964; (.eeuwarden; tel. (058)
882874 (privé). 134355 (bur.). 3()5

J25 \\<)oij. P. P. de: 1976; l.loydminster [9V11.4
Alberta (Canada). 5121-29th Street.

269 Suhé. H. J.: 1959; Leeuwarden; tel. (058) JQg
128769; p.

279 Reijnders. Mej. W. .4. //. A. J.: 1978; Leeu-
warden; tel. (058) 881108 b.g.g. (02995) 3882;
MI9
wnd. d.

282 Roos. S.: 1978; 3267 LD Goudswaard. Sta- ji)9
vangerstraat 12; tel. (01866) 2743 (privé).
(01810) 3366 (bur ); k.d.

288 Schuij!. G.: 1969; 3991 XM Houten. Boek- .j/j
weitoord 12; tel. (03403) 1508 (privé), (030)
531180 en 531040 (bur.).

288 Schuiie. H J. M.: 1978; 6659 CC Wamel. .?/.?
Dorpsstraat 69; tel. (08878) 1800; p. (toevoe-
gen als lid). (/(

290 *Siehenga. Dr. J.: 1927; U-1938. Leeuwar-
den; tel. (058) 885443; p. _ii4 i)

29j Sluis. L vander: 1945; Leeuwarden; tel. (058)

125060 (privé). 121741 (bur ). _il8

292 Smit. A.: 1966; 7721 HB Dallsen. Gentiaan

12; tel. (05293) 1840. .(/^

29J Sprink. H .M.: 1980; Leeuwarden; tel. (058)
153617; wnd. d.

294 Siaal. /.. (;. . L. 1963; Leeuwarden; tel. (058)
1.34803; d.

294 Staman. J.: 1975; Utrecht; tel, (030) 716587
(privé). (070) 793135 (bur ); adj. i. WD.

Sturm. ./. M. .!.: 1970; 0\\erloon; tel. (04788)
1709 (privé). (077) 16755 (bur ); ad., i. V.G.
en adj. i. \\ .1).

Talsma. Dr. D.: 1946; 1)-I952; 1.eeuwarden;
tel. (058) 121375 (privé). 150577 (prakt ).
leldhuiien. E van: 1968; Nijktrk; tel.
(03494) 52369 (privé), 51606 (prakt ).
ienema. H.: 1911; 3723 BC Bilthoven. \'De
Bremhorst", .lan \\an Eycklaan 31; tel. (030)
786678.

*\\ erhaegh. J. M. L: 1978; 6545 KH Nij-
megen. De Gildekamp 2201; tel. (08C) 780077;
p,. ass. bij .1. .1. L. M. Spee.
l\'ersendaal. R. G. van: 1973; Schaijk; tel.
(08866) 2321 (privé). (02940) 71110 (bur.);
wet. medew. Duphar B,\\\'.. afd. I o.vicologie.
ierzijlenherg. E.: 1979; 2435 IK Utrecht,
l.iemers 14; tel. (030) 895471 (privé). 531323
(bur.).

Iries. J. de: 1952; Leeuwarden; tel. (058)
122307 (privé), 134355 (slachth.). 120641
(veem.).

\\ ries. S. de: 1970; Vinkeveen; tel, (02972)
3758 (privé). (02946) 1420 (prakt.).
Irie.selaar. H.: 1979; fitrecht; tel. (030)
732002 (privé). (01726) 13798 (prakt.); p.,
ass. bij Ci. Hofland.

Her/l Dr. G. 1). van der: 1949; U-1968;
Leeuwarden; tel. (058) 127810 (privé). 443313
(bur.).

*Hestra. Sj.: 1981; Zeist; tel. (03404) 60193;
wnd. d.

Wevnmn. J.: 1970; Emst; tel. (05787) 1917
(privé), (055) 666444 (bur.).

ieringa. H. / ., 1977; Leeuwarden; tel. (058)
150800 (privé). 123891 (prakt.).
/andstra. E. A . 1949; Leeuwarden; tel. (058)
66.W28 (privé), 121741 (bur.).
/.andstra. P.: 1957; Cioutum; tel. (058) 883020
(privé). 121741 (bur).

/.egnaard. . L. 1952; 7131 ND Lichtenvoorde.
Aaltenseweg 12 C; tel. (0.5443) 5251 (privé).
(0.5437) 2771 (bur.).

.lubilea:

.1. Heida te Beetster/.waag

I h. I.ambers te \\1arum

H. Span te Ro/endaal

Dr. G. van Vliet te Lelystad

.1. H. Ncuteboom te Sittard

B. C. Kruijt te Bosch en Duin

Dr. J. W. .A. Remmen le Schijndel

Dr. J. P. C. Claessens te Roosendaal

S. E. Offeringa te Assen

.loh. Kraai le Bilthoven

K. van der Poel te Brielle

E. P. Oldenkamp te Leidschendam

K. H. Bouwman te Wolvega

D. M. F. Greup te \'s-Cjra\\enhage

30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
35 jaar op
35 jaar op
45 jaar op
45 jaar op
25 jaar op
35 jaar op
35 jaar op

1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982

6 maart
6 maart
6 maart
6 maart
9 maart
9 maart
9 maart
I 1 maart
19 maart
19 maan
19 maart
23 maart
27 maart
27 maart

(al we/ig)
(afwezig)
(afwe/ig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(atwezig)
(afwezig)
(afwezig)

-ocr page 277-

Coccidiose bij duiven?

III

O

"ïll «US,

vet

I

ïa-gbg/

8AG£»YAG,I
zwKstriaffll

Eähm

Nieuwe verpakking: Vochtwerende Aluminium Sachets

Alleen

vertegenwoordiging
voor Nederland

w

VETIN NEDERLAND BV

Postbos 86,5280 AB Boxtel
Telefoon 04116-73797

Al jaren het geneesmiddel tegen
coccidiose.

Werkt snel en betrouwbaar.
Doos met 12 sachets a 10 gram.

CIBA-GEIGY

-ocr page 278-

Rijksuniversiteit Utrecht

HERHAALDE OPROEP

De Rijksuniversiteit roept sollicitanten op voor de
funktie van

proefdierkundige m/v

De vi/et op de Dierproeven (Wet van 12 januari 1977 S.67) verplicht tot
aanstelling van een dierenarts of andere deskundige, belast met het houden
van toezicht op het welzijn van de proefdieren in de universiteit.

Taak:

Deze deskundige heeft in dit kader onder meer tot taak:

— toezicht houden op en het geven van adviezen en instrukties met betrek-
king tot het welzijn van de proefdieren in de daarvoor in aanmerking
komende (sub)fakulteiten.

Belangrijke aspekten zijn hierbij onder meer:

• fok, verwerving, huisvesting, verzorging en voeding;

• opzet, doel en uitvoering van dierproeven en de (coördinatie van de)
registratie daarvan;

• het adviseren met betrekking tot alternatieven voor dierproeven.

— kontakt leggen en houden tussen enerzijds de onderzoekers die dier-
proeven verrichten en anderzijds de Veterinaire Hoofdinspectie van het
Staatstoezicht op de Volksgezondheid (Ministerie van Volksgezondheid
en Milieuhygiëne) mede in verband met het in te voeren vergunningen-
stelsel.

— het gevraagd en ongevraagd adviseren van het College van Bestuur over
het proefdierengebruik in ruime zin.

— het in samenwerking met de hoogleraar proefdierkunde voorbereiden van
specialistische opleiding voor proefdierkundige.

— de proefdierkundige is adviserend lid van de (centrale) dierexperimenten-
kommissie.

— daarnaast verricht hij/zij voor maximaal 4/10 wetenschappelijk onderzoek
met betrekking tot algemene vraagstukken op het gebied van de proefdier-
kunde. Hij/zij verricht dit onderzoek in teamverband in overeenstemming
met de hoogleraar proefdierkunde konform de bepalingen van de WUB
als lid van de vakgroep proefdierkunde i.o. van de Fakulteit Diergenees-
kunde.

Eisen:

Er w^ordt gedacht aan een dierenarts of andere deskundige (biologie, genees-
kunde. tandheelkunde of ingenieur landbouw/wetenschappen) met ervaring
op dit terrein.
Salaris:

Aanstelling zal voor 6/10 geschieden in het rangenstelsel van wetenschappe-
lijke ambtenaren. Voor deze aanstelling is medewerking vereist van de ge-
noemde Hoofdinspectie.

Voor 4/10 wordt hij/zij als wetenschappelijk ambtenaaraangesteld in bedoel-
de vakgroep i.o.

Salaris afhankelijk van ervaring tot max. 6.352,— bruto per maand.
Dienstverband:

In tijdelijke dienst met uitzicht op vaste dienst.
Inlichtingen:

Worden verstrekt door de heer drs. C. C. van de Watering. Tel. 030 - 335722.
Solllcltstle:

Schriftelijk, voorzien van een curriculum vitae gericht aan de sekretaris van
de selektiekommissie, de heer G. H. F. M. Wehkamp, Personele Zaken
Centrale Diensten. Maliesingel 27a te Utrecht, onder nummer 014.016.

ru
u

-ocr page 279-

IQ

Röntgenologisch-klinische beschouwingen be-
treffende de (proximale) sesambeenderen van
het paard op jongere leeftijd

Radiological and Clinical Considerations on ihe Proximal
Sesamoid Bones of Young Horses

K. J. Dik\'

SAMENVATTINCi. I an etj paarden zijn tussen de leeftijd van I maand en drie jaar de proxiinale
sesambeenderen herhaaldelijk klinisch- en röntgenologisch onderzocht. De röntgenologische bevindin-
gen bleken niet constant te zijn. Het aantal zichtbare voedingskanalen kon toe- of afnemen, terwijl de
botstructuur geleidelijk onregelmatiger werd. Hotnieuwvorming langs de rand van het sesambeen
manifesteerde zich in het algemeen pas duidelijk op 2-J iarige leeftijd.

1 \'ooral deze hotnieuwvorming bleek klinisch een ongunstige betekenis te hebben. I oedingskatwien en
structuuronregehnatigheden werden daarentegen ook aangetroffen bij paarden waarbij klinisch geen
ajwijkingen werden waargenomen.

SUMMARY. .Several clinical and radiological studies of the proximal sesamoid hottes were done in
eleven hor.ses from the age of one month to three years. The .\\\'-rar findings were found to he inconstant.
The numer of nutrient canals visualized increased or decreased, am! the bone structure gradually
became more irregular. Bone deposits along the borders of the sesamoid bones usually diil not beconie
apparent until the second or third year of life.

Particularly this growth of new hotte was found to be a signficant clinical feature. On the other hand,
nutrient canals and irregular hone structures were also observed in hor.ses in which clinical examination
jailed to reveal any changes.

im eidinci

De röntgenologische bevindingen betref-
fende de sesambeenderen. zoals deze bij
het paard kunnen worden aangetroffen,
zijn in het verleden reeds uitvoerig be-
schreven (2. .1, 4 en 5).
Zij kunnen worden onderverdeeld in af-
wijkingen aangetroffen in het sesambeen.
zoals zichtbare voedingskanalen en onre-
gelmatigheden in de botstructuur. die
door Nemeth (4. 5) worden toegeschre-
ven aan een verstoring van de bloedcircu-
latie in het betreffende botje en afwijkin-
gen aan de opppervlakte van het
sesambeen gekenmerkt door botnieuw-
vormingen aan de abaxiale zijde, de
apex, of de basis van het sesambeen die
volgens 0\'Brien (6) voornamelijk worden
veroorzaakt door overbelasting van het
bandapparaat van de kogelkatrol.

De tot nu toe gepubliceerde gegevens
hebben voornamelijk betrekking op vol-
wassen dieren. Hoewel ook bij jeugdige
dieren wel degelijk een minder goed func-
tionerende kogelkatrol kan worden aan-
getroffen, is er over de röntgenologische
sesambeenkenmerken aangetroffen bij
veulens en jaarlingen nauwelijks litera-
tuur voorhanden.

Het hier beschreven onderzoek heeft zich
dan ook met name op deze dieren gericht,
waarbij is uitgegaan van de navolgende
vraagstelling:

1. Welke röntgenologisch zichtbare af-
wijkingen worden aangetroffen in de
proximale sesambeenderen van jonge
paarden.

2. Welke relatie bestaat er tussen de
röntgenologisch zichtbare verande-
ringen en de afw ijkingen aangetroffen
tijdens het klinisch onderzoek.

Dr. K, .1. Dik. namens de Vakgroep Radiologie. Faculteit der Diergeneeskunde. Yalelaan 10, De lUthof.
.VS08 TD Utrecht.

-ocr page 280-

MATERIAAL EN METHODE

Voor dit oriënterend onder/oek waren I 1 rijpaard-
veulens beschikbaar welke gedurende hun eerste
levensjaren meerdere malen klinisch en röntgeno-
logisch /ijn onderzocht.

Het eerste onder/oek vond plaats beneden de leef-
tijd van I maand.

Een tweede onder/oek werd uitgevoerd op de leef-
tijd van tot 10 maanden, terwijl bij 5 van de/e
dieren het onder/oek op 2- tot 3-jarige leeftijd nog-
maals kon worden herhaald.
Het onder/oek beperkte /ich tot de beide sesam-
beenderen van het rechter voorbeen. Bij de interpre-
tatie van de röntgcnopnamen is gelet op de aan-
wezigheid van zichtbare voedingskanalen,
structuuronregelmatigheden en de afwijkingen be-
treffende de vorm en begrenzing van de beide se-
sambeenderen.

Bij het klinisch onderzoek is met name gelet op de
stand van het kootgewricht de gevoeligheid van de
Tendo interosseus en de wijze waarop de dieren op
een buigproef van het kootgewricht reageerden.
Werd een te steile stand aangetroffen, wasde Tendo
interosseus duidelijk gevoelig en de buigproef posi-
tief dan werden de klinische bevindingen aangeduid
met de term sesamoidose.

Het klinisch onderzoek is verricht door medewer-
kers van de Vakgroep Algemene Heelkunde en
Heelkunde der Grote Huisdieren.

BEVINDINGEN EN METHODE

De röntgenologische bevindingen zijn
weergegeven in tabel 1.

Tabel 1. De röntgenologische be\\ indingen.

aanzet van dergelijke kanalen zichtbaar
als een smalle insnoering in de palmaire
begrenzing van het sesambeen. De bot-
structuur was in vrijwel alle gevallen ge-
lijkmatig en compact. Alle onderzochte
sesambeenderen hadden een afgerond
driehoekige vorm. De begrenzing van de
botjes was slechts in een enkel geval onre-
gelmatig. hetgeen werd veroorzaakt door
insnoeringen in de palmaire begrenzing
ter plaatse van de zichtbare voedingska-
nalen.

Op latere leeftijd w ijzigden de röntgeno-
logische hevindingen zich hij alle onder-
zochte dieren in meer of mindere mate.
Het aantal voedingskanalen kon toe- of
afnemen of constant blijven.
Vooral op 2-è .Vjarige leeftijd waren aan-
vankelijk aanwezige kanalen nogal eens
geheel verdwenen of nog slechts zeer vaag
zichtbaar.

Kanalen welke reeds beneden de leeftijd
van 1 maand zichtbaar waren en zicht-
baar bleven behielden veelal hun oor-
spronkelijke wijdte, maar de begrenzing
ervan werd veelal scherper.
In tegenstelling tot bij de jonge veulens
liepen de voedingskanalen op latere leef-
tijd niet meer door tot aan de palmaire

1 e e f t IJ d

bevindingen

< 1

maand

5 -

10 maanden

2 ■

- 3 Jaar

ned.ses.

b. lat.ses.b.

med.se

ts . b . lat. ses . b .

med . sef

1.b. lat.sea.b.

0

-

3

1

4

4

5

aant.voedingskanalen 1

2

2

2

2

-

_

2-3

9

3

5

2

-

_

vele

-

3

3

3

l

-

struktuur: gelijkmatig

9

7

5

4

.

_

(

gering

2

4

4

4

1

-

onregelmatig (

matig

-

-

2

3

-

2

(

ernstig

-

-

-

-

4

3

vorm : afgerond

11

11

7

8

2

2

afwijkend

-

-

4

3

3

3

begrenzing: glad

10

11

7

10

3

3

ruw

1

-

4

1

2

2

Beneden de leeftijd van I maand hieek
het röntgenologisch heeld vrij uniform te
zijn
(fig. la, 3a). In de meeste gevallen
werden 2 è 3 voedingskanalen aangetrof-
fen die doorliepen tot de palmaire be-
grenzing van het sesambeen. of was de
begrenzing van het sesambeen maar ein-
digden zij op enige afstand daarvan (fig.
Ib en 2a). hetgeen te danken moet zijn
aan de omvangsvermeerdering van het
sesambeen tijdens de verdere groei van de
dieren.

-ocr page 281-

De aanvankelijke compacte structuur
was op de leeftijd van 5-10 maanden
veelal wat ongelijkmatiger geworden.
Deze tendens zette zich gedurende het 2e
en 3e levensjaar in versterkte mate voort.
Mogelijk moet het niet meer zichtbaar
zijn van voedingskanalen op deze leeftijd
voornamelijk worden toegeschreven aan
het feit dat deze door de structuuronre-
gelmatigheden geheel worden overscha-
duwd en daardoor minder duidelijk
waarneembaar zijn.

Bij twee van de 5 dieren welke op deze
leeftijd zijn onderzocht hadden de beide
sesambeentjes zelf een uitgesproken be-
schuitstructuur (fig. 2b).
De sesambeentjes waren op latere leeftijd
wat boller van vorm dan aanvankelijk.
Afwijkingen in vorm en begrenzing als
gevolg van botopbouw langs de abaxiale
zijde of ter hoogte van de apex van het
sesambeen werden op de leeftijd van 5-10
maanden nog slechts in geringe mate aan-
getroffen. Op 2- ä 3-jarige leeftijd daaren-
tegen konden dergelijke onregelmatighe-
den reeds zeer duidelijk aanwezig zijn
(fig. 3b).

De vergelijking tussen de röntgenologi-
sche bevindingen en de klinische bevin-
dingen op de leeftijd van 5-10 maanden
en 2 è 3 jaar is weergegeven in tabel 2.
Bij drie van de elf dieren werden bij het
klinisch onderzoek in het geheel geen af-
wijkingen aan de kogelkatrol waargeno-
men.

Bij de overige 8 dieren werd reeds op de
leeftijd van 5 tot 10 maanden klinisch een
sesamoidose geconstateerd.
Vier van deze veulens zijn op 2- ä 3-jarige
leeftijd opnieuw onderzocht, waarbij kli-
nisch hetzelfde beeld werd aangetroffen.

Tabel 2. De onderlinge samenhang tussen röntgenologische- en klinische bevindingen.

leeftijd

v.k.

röntgenologische bevindingen

onregelm. afwijkende afwijkende
struktuur vorm begrenzing

klinische

geen be-
merkingen

bevindingen

klinisch
sesamoidose

1.

nmd

-

x

33

omd

-

x

2.

5

mnd

-

x

10

mnd

-

x

3.

8

mnd

-

x

4.

10

mnd

-

x

36

mnd

x

5.

10

mnd

-

x

22

mnd

x

6.

7

mnd

x

23

mnd

x

7.

10

mnd

x

8.

10

mnd

-

x

9.

9

mnd

x

10.

6

mnd

-

x

24

mnd

-

x

11.

5

mnd

-

x

11

mnd

x

= aanwezig
- = geen bemerttlngen
v.k. = voedingskanalen

-ocr page 282-

Fig. la. Het mediale sesambeen (r.\\.) \\an een 7
dagen oud veulen. Het botje heeft een driehoekig
afgeronde vorm. de botstructuur is gelijkmatig en
compact teruijl zich 1 \\oedingskanaal
(i) aftekent
doorlopend tot aan dc palmaire begrenzing, die
overigens glad is.

Fig. Ib. Zeilde sesambeen op de leeftijd van 5\',
maand. Het botje is wat boller \\an vorm terwijl zich
nu .1 \\oedingskanalen aftekenen welke eindigen op
enige afstand \\an de palmaire begrenzing.

Fig. 2a. Het mediale sesambeen (r.v.) van een 10
maanden oud veulen, bezit enkele smalle vocdings-
kanalen. De botstructiuir is vrii compact en gelijk-
matig.

I ig, 2b, Zelfde sesambeen op de leeftijd van 22
maanden, Dc voedingskanalen zijn niet meer zicht-
baar. de botstructuur is nu zeer ongelijkmatig en de
ape.x van het sesambcentje is verdikt.

-ocr page 283-

Bij de drie dieren waarbij klinisch geen
aluijkingen zijn gesignaleerd werden
röntgenologisch wel voedingskanalen en
structuuronregelmatigheden aangetrof-
fen. bij één van de/e dieren zelfs een uit-
gesproken beschuitstructuur in beide se-
sambeenderen.

Onregelmatigheden in vorm en begren-
zing zijn bij deze dieren niet aangetroffen.
Bij 6 van de 8 dieren waarbij klinisch een
sesamoidose werd aangetroffen was dit
wel het geval.

Bij \\an de 8 dieren waarbij klinisch een
sesamoidose is aangetroffen manifesteer-
den de klinische afwijkingen zich eerder
dan de afwijkingen in \\orm en begren-
zing \\an het sesambeen.

DISCi:SSIF

Daar het uiterst moeilijk is paarden gedu-
rende meerdere jaren te vervolgen, de
ineeste verdwijnen spoorloos, is het aan-
tal onderzochte dieren slechts beperkt. Er
kan dan ook feitelijk slechts worden ge-
sproken van een oriënterend onderzoek.
L^e resultaten ervan zijn echter opmerke-
lijk en duidelijk van inv loed op de relatie
tussen de röntgenologische- en klinische
bevindingen betreffende de kogelkatrol.

Fig, .^h. Zeilde sesambeen op de leeftijd van ruim
.3 jaar. Door een uitgebreide botnieuwvorming
langs de aba.xiale zijde \\an het sesambeen is de
palmaire begrenzing \\an dit botje zeer onregelmatig
geworden evenals de botstructuur. De voedingska-
nalcn zijn niet meer zichtbaar.

Eerstens is gebleken, dat de röntgenolo-
gische bevindingen betreffende de sesam-
beenderen niet constant zijn tnaar zich
gedurende de eerste levensjaren in meer
of mindere mate wijzigen, dit in tegenstel-
ling tot de röntgenologische bevindingen
betreffende het straalbeen (I). dientenge-
volge kan aan het röntgenologisch onder-
zoek van de beide pro.ximale sesam-
beenderen geen voorspellende waarde
worden toegekend met betrekking tot
het klinisch manifest worden van een
sesamoiditis. terwijl dit bij de podotroch-
leitis wel het geval is.
Voorts blijkt, dat aan de aanwezigheid
van 2 ä zichtbare voedingskanalen en
structuuronregelmatigheden, daar deze
niet alleen zijn waargenomen bij dieren
waarbij een sesamoidose is aangetroffen,
maar ook bij gezonde dieren, niet zonder
meer een klinische betekenis kan worden
toegekend, ondanks het feit dat volgens
Németh (4. 5) deze afwijkingen moeten
worden toegeschreven aan een pathologi-
sche verstoring van de bloedcirculatie
binnen het betreffende sesambeen.
Onregelmatigheden in vorm en begren-
zing van het sesambeen daarentegen zijn
uitsluitend aangetroffen bij dieren waar-

-ocr page 284-

bij klinisch een sesamoidose is geconsta-
teerd.

Deze afwijkingen berusten op een bot-
nieuwvorming aari de oppervlakte van het
sesambeen welke wordt veroorzaakt
door een absolute of relatieve overbelas-
ting van de kogelkatrol, welke leidt tot
fibrillaire verscheuring van de Tendo in-
terosseus en fixatiebanden ter hoogte van
de aanhechting aan het sesambeen (5, 6).
Aan deze onregelmatigheden moet bij de
beoordeling van de röntgenfoto\'s kenne-
lijk dan ook een grotere waarde worden
toegekend dan aan de aanwezigheid van
voedingskanalen of structuuronregelma-
tigheden.

Mogelijk worden de klinische klachten in
aanvang niet zo zeer veroorzaakt door
circulatiestoornissen in het sesambeen
zelf maar door een overbelasting van het
bandapparaat, hetzij als gevolg van
soortgelijke circulatiestoornissen in de
pezen en banden, hetzij als gevolg van een
verkeerde stand, gang of te zware belas-
ting.

Dit zou tevens kunnen verklaren waarom
door ons vrijwel nooit een directe relatie
wordt aangetroffen tussen de gevoelig-
heid van het sesambeen bij percussie en
de afwijkingen aangetroffen tijdens het
röntgenologisch onderzoek. Tevens ver-
klaart dit waarom de klinische klachten
soms eerder worden waargenomen dan
de botnieuwvorming aan het sesambeen
zelf.

LITERATUUR

Dik. K. .1.. Németh. F. en Merkens. W. H.: Radiologisch-klinische heschoiiwingen betreffende Podo-
troehleose.
Tijdschr. Diergeneesls.. 10.1. 15. (1978).

Fraser. .J. A.: Some conditions of the pro.ximal sesamoid hones in the horse. Eq. I \'ei. J.. .U /. (1971).
Morgan. .1. P.: Radiologv of the proximal sesamoid hone in the horse after trauma. Tijdschr. THerge-
neesls..
20. 995. (1973).

Németh. F.; The Pathology of Sesamoiditis. Tijdschr. Dicrgeneesl<.. 98, 1003. (1973).
Németh. F.: De sesambeenkreupelheid hij het paard. Thesis. Utrecht. 1974.

O\'Brien. T. R.. .Morgan. ,1. P.. Wheat. .1. t^.. and Suter. P. F.: Sesamoiditis in the thoroughbred; a
radiographic study. ./.
Am. lëi. Rad. Soc.. \\2.(I97I).

Oproep voor medewerking aan
prospectief vaccinatie-onderzoek

Het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid
(RIV) te Bilthoven en het Nederlands Insti-
tuut voor Praeventieve Gezondheidszorg-
TNO(NlPG-FNO)lc Leiden vragende mede-
werking van gezinnen, waarin één der ouders
medisch is onderlegd (arts. dierenarts, apo-
theker) en waarin in de loop van 1982 gezins-
uitbreiding wordt tegemoet gezien.
Het is de bedoeling om \\ ancirca 100 kinderen
\\anaf de geboorte door middel van serologi-
sche bepalingen de ontwikkeling van de im-
muniteit te volgen en gegevens over eventuele
ent-reacties te verkrijgen ten aanzien \\an dif-
terie. kinkhoest, tetanus, polio, mazelen en
rodehond, de ziekten waartegen \\olgens het
Rijksvaccinatieprogramma wordt ingeënt.

Dit onderzoek wordt wenselijk geacht in ver-
band met de volgende vragen:

kan het aantal DK\'FP-entingen tot drie
worden teruggebracht?
is revaccinatie tegen mazelen noodzake-
lijk\'\'

welke bijwerkingen worden na de verschil-
lende routine-entingen waargenomen\'?

Ferwille van het verkrijgen van betrouwbare,
medisch relevante informatie is in dit onder-
zoek gekozen voor gezinnen waarin één van
de ouders medisch is onderlegd. Aan hen die
in principe bereid zijn tot deelname aan dit
onderzoek en die nadere informatie wensen
wordt verzocht schriftelijk of telefonisch con-
tact op te nemen met het NIPG-\'FNO. Post-
bus 124. 2.300 AC Leiden, tel. 071-170441 (H.
.1. .1. Spook, arts of dr. G. J. Vaandrager,
kinderarts).

-ocr page 285-

.-oLüi^üLSJu

Geïnhibeerde ontwikkeling van maagdarmwor-
men van het schaap\'

Inhibited Development of Gastro-Intestinal Nematodes in
Sheep

M. Evsker-

SAMENVA\'I riNG. Een overzieht worili gegeven van de hetangrijlisie resultaien en conclusies van
het proefschri/i \'Inhibited development of gastro-intestinal nematodes of sheep\' van M. Eysker.

SUMMARY. The most important results and conclusions of the Ph. D. thesis \'Inhibited Development
o/ Gastro-intestinal Nematodes of Sheep\' by M. Eysker are reviewed.

INI.HIDING

Vrijwel alle parasitaire helminthen heb-
ben het vermogen om hun ontwikkeling
tijdelijk te onderbreken. Bij maagdarm-
wormen van herkauwers stopt de ontwik-
keling bijvoorbeeld als het infectieuze
stadium is bereikt. De ontwikkeling gaat
weer verder als de infectieuze larven wor-
den opgenomen door de gastheer.
Ook tijdens de ontwikkeling binnen de
gastheer kan een onderbreking optreden
en wel in een per wormsoort specifiek
stadium van de ontwikkeling. Dit laatste
noemt men inhibitie van de ontwikkeling
(9). In Engelstalige literatuur wordt dit
verschijnsel ook wel \'arrested develop-
ment\' of \'hypobiosis\' genoemd. De \'ge-
inhibeerde\' larven hebben een laag meta-
bolisme en kunnen dan ook langer in de
gastheer in leven blijven dan wormen die
geen geïnhibeerde ontwikkeling verto-
nen. Inhibitie van de parasitaire ontwik-
keling is dan ook een van de manieren
waarop de parasiet een ongunstig jaarge-
tijde kan doorkomen en als zodanig is het
fenomeen van epidemiologisch belang.
Dergelijke ongunstige jaargetijden zijn in
ons land de winter en in tropische en
subtropische gebieden de droge tijd.

Vroeger werd algemeen aangenomen dat
inhibitie verband hield met de weerstand
van de gastheer, maar zo\'n 15 jaar gele-
den werd bij
Ostertagia ostertagi van het
rund aangetoond dat seizoensmatige fac-
toren en met name de milieuomstandig-
heden in de herfst, ook een rol kunnen
spelen in de aetiologie van inhibitie (1).
Sindsdien is bij een aantal wormsoorten
inhibitie experimenteel geïnduceerd door
de vrijlevende stadia vóór infectie bloot
te stellen aan factoren als koude, vocht en
licht.

Omdat in ons land feitelijk niets bekend
was over het optreden van inhibitie van
wormen van het schaap terwijl, gezien het
\\oorkomen van een \'spring rise\' in de
uitscheiding van wormeieren in de faeces
\\an lacterende ooien (7), wel vermoed
werd dat inhibitie epidemiologisch gezien
belangrijk was, werd tussen 1974 en 1980
een onderzoek gedaan waarvan de voor-
naamste vraagstelling was:

1. Welke soorten vertonen inhibitie van
de ontwikkeling, in welke mate doen ze
dat en in welke tijd van het jaar.

2. Wordt inhibitie van de ontwikkeling
vooral veroorzaakt door seizoensfacto-
ren of door weerstand van de gastheer.

Autorelcraat van proelschrift.

Dr. M. Evsker. Vakgroep Veterinaire Helminthologie en Entomologie, Rijksuniversiteit Utrecht.
Yalelaan 7,\' De Uithof, 3508 TD Utrecht.

-ocr page 286-

3. Op welke wij/e kan bij soorten met
een voornamelijk door seizoensfactoren
geïnduceerde inhibitie van de ontwikke-
ling het vrijlevende stadium geconditio-
neerd worden voor inhibitie.

levens werd in 1976 in samenwerking
met dr. R. A. Ogunsusi een onderzoek
gedaan naar inhibitie van de ontwikke-
ling van maagdarmwormen van het
schaap in Zaria (Noord Nigeria). Aldaar
kan ontwikkeling van de vrijlevende sta-
dia van maagdarmwormen alleen plaats
vinden in de regentijd (april mei- begin
oktober) terwijl in de droge tijd alle vrijle-
vende stadia snel afsterven. Er werd dan
ook verondersteld dat het doorkomen
van de droge tijd vooral als geïnhibeerde
larve plaats zou v inden. De voornaamste
vraagstelling van het onderzoek in Nige-
ria kwam nagenoeg overeen met die van
het onderzoek in Nederland.

ITTVOERINCI

De in het proefschrift gebruikte gegevens
betreffen vooral wormtellingen van na-
tuurlijk geïnfecteerde ooien, lammeren
en \'tracer\' lammeren (wormvrij opge-
fokte. en dus gevoelige, jonge dieren die
een beperkte periode met de koppel gra-
zen om de op dat moment aanwezige in-
fectie op het weiland \'op te sporen") en
van experimenteel geïnfecteerde lamme-
ren en ooien. Natuurlijk geïnfecteerde
dieren werden in hel algemeen minstens
twee weken opgestald voordat ze geslacht
werden, zodat wormen die dan nog in het
vroege 4e of 3e
(Trichosirongylus spp.)
stadiimi waren als geïnhibeerde larven
beschouwd konden w orden. De gedetail-
leerde proefschema\'s en de gebruikte sec-
tie technieken zijn terug te vinden in de
verschillende publikaties waaruit het
proefschrift bestaat.

KESUi TATEN

De belangrijkste resultaten zijn:

Nederland, natuurlijke infecties

Haemonchus coniorius, Osienagia spp..
Chahenia ovina. Oesophagosiomuni ve-
nulosuni. Trichosirongyhis
spp. (dunne
darm).
T. a.xei en SematocHrus spp. blij-
ken onder Nederlandse omstandigheden
een hoge mate van inhibitie te kunnen
vertonen.
Cooperia cunicei gaat vrijwel
niet in inhibitie. Bij
Trichosirongyhis
spp. (dunne darm) en T a.xei blijkt het
vroege .^e stadium het geïnhibeerde sta-
dium te zijn. bij alle overige soorten het
vroege 4e stadium.

In de gevoelige tracer lammeren blijkt in
de nazomer en herfst een belangrijk deel
van de opgenomen larven van
H. conior-
ius. Osienagia
spp.. C. ovina en O. venu-
losuni
en een gering deel van de larven
van
Trichosirongyius spp. (dunne darm)
in inhibitie te gaan (fig. 1) zodat voor
deze soorten geconcludeerd mag worden
dat inhibitie voornamelijk, respectieve-
lijk ten dele
(Trichosirongyius spp), door
seizoensfactoren geïnduceerd wordt. In
de winter neemt het deel van de opgeno-
men larven dat in inhibitie gaat bij al de
bovengenoemde soorten weer af. zodat
larven die overwinterd hebben op het
weiland in het voorjaar niet meer in inhi-
bitie gaan als ze w orden opgenomen door
ooien of lammeren. Het effect van sei-
zoensfactoren bij de inductie van inhibi-
tie wordt versterkt door de weerstand van
de gastheer, want bij guste ooien en ten
dele bij de lammeren treedt eerder en in
sterkere mate inhibitie op van bovenge-
noemde soorten dan bij tracer lammeren.
Bij
Trichosirongyius spp.. T. a.xei en Ne-
maiodirus
spp. is een hoge mate van inhi-
bitie alleen te zien in wormpopulaties van
volwassen ooien en van lammeren (leen
.■^e genoemde soorten) zodat voor deze
soorten kan worden geconcludeerd dat
de weerstand van de gastheer de voor-
naamste factor in de aetiologie van inhi-
bitie is.

Omdat de levensduur van volwassen
wormen kort is. wordt door een turnover
proces de wormfauna van een schaap ge-
durende het weideseizoen enkele malen
vervangen. Bij
Haemonchus coniorius.
Osienagia spp.. Chahenia ovina
en Oe-
sophagosiomuni venulosum
worden vol-
wassen wormen aldus in nazomer herfst
vervangen door geïnhibeerde larven.
Omdat lammeren een zekere mate van
weerstand opbouwen kunnen echter ook
van
Senunodirus spp. en. bij een deel van
de lammeren.
Trichosirongyius spp.
(dunne darm) in de herfst populaties die
voor het overgrote deel uit geïnhibeerde
larven bestaan worden gevonden.

-ocr page 287-

Geïnhibeerde larven \\an alle soorten be-
halve
Nematodirus spp. hervatten hun
ontwikkeling in het voorjaar. Vooral bij
hoogdrachtige en lacterende ooien leidt
dit tot een verhoging van eiuitscheiding
in het voorjaar. Geïnhibeerde larven \\an
Ostertagia spp. ontwikkelen vroeger dan
van de andere soorten, zodat vóór een
partus in maart de meeste wormen al vol-
wassen zijn. Bij de andere soorten is dit
pas na de partus in maart het geval.

Experimentele infecties

Bij H. contortus kan een even effectieve
conditionering voor inhibitie van de ont-
wikkeling als door milieufactoren op de
wei in de herfst worden \\erkregen door
verse infectieuze larven gedurende 5 ä 6
weken te bewaren bij 15 è 16° C.
Bewaren gedurende deze periode bij 4° C
is minder effectief. Bij
Ostertagia spp. is
dit juist omgekeerd: 5 ä 6 weken bewaren
bij 15 ä 16° C is
ttiet en bij 4° C we!
effectief om infectieuze larven te conditi-
oneren voor inhibitie. Bij
C. ovina en O.
venulosum
is 5 weken bewaren bij 4° C
iets effectiever dan bij 15° C. Dit hangt
nauw samen met de periode van het jaar
waarin inhibitie optreedt in tracer lam-
meren (fig. 1); bij
H. contortus in eind
augustus/begin september als de gemid-
delde temperaturen ca 15° C zijn (de
reden om met deze temperaturen te wer-
ken) en bij andere soorten pas in oktober-
november als de gemiddelde temperatu-
ren dus veel lager zijn.

Kig. 1. Percentage van de uormpopulaties. dat in

inhibitie gaat bij tracer lammeren (-)= //, con-

loniis: (—) = (hieriagiti spp.; (.....)= C. Ch ina 0.

ycnntosinn: (-.-.) = Trichostrongyhi.s spp, (dunne
darm).

Fig, 2, Schematische weergave van de opbouw
\\an de aantallen volwassen -I- ontwikl<elingsstadia

(-) cn geïnhibeerde stadia (—) van H l onionus

(boven) en TriihoMrongylii.s spp, (onder) bij het
schaap in Noord Nigeria gedurende de regentijd en
het begin \\an de droge tijd.

1—r

1-T

M

x

—I—I—r

S O N

Tevens werden er sterke aanwijzingen
gevonden dat geïnhibeerde larven van
H.
contortus
een belangrijke rol spelen in de
opbouw \\an de weerstand van de gast-
heer. Guste ooien, die enkel in november
een primaire infectie met voor inhibitie
geconditioneerde larven gehad hadden
bleken in juni, ondanks het vrijwel ver-
dwijnen van de populatie geïnhibeerde
larven tussen december en mei, een vrij
hoge weerstand tegen herinfectie te heb-
ben. Lacterende ooien vertoonden, als
gevolg \\an de alom bekende verlaging
van weerstand rond de partus, deze weer-
stand niet.

Nigeria

Vanaf half augustus, ongeveer twee
maanden voor het eind van het regensei-
zoen gaan van
H. contortus de meeste
door schapen opgenomen larven in inhi-
bitie. Omdat er een snelle turnover van
volwassen- en ontwikkelingsstadia is
leidt dit tot een vervanging van deze sta-
dia door geïnhibeerde larven in augustus-
september (fig. 2). Bij
Trichostrongylus

-ocr page 288-

spp. (T. coluhriformis T. a.xei) is inhi-
bitie niet seizoensgebonden en gaat een
veel kleiner deel van de opgenomen lar-
ven in inhibitie. Omdat de turnover lang-
zamer is dan bij
H. coniorms is er een
geleidelijke opbouw van volwassen ge-
ïnhibeerde
Trichostrongylus spp. popu-
laties tot aan het eind van het regensei-
zoen (fig, 2). Omdat de mate van inhibitie
niet verschilt tussen tracer lammeren,
lammeren en ooien kan geconcludeerd
worden dat de weerstand van de gastheer
onder Nigeriaanse omstandigheden geen
rol speelt in de aetiologie van inhibitie.
Het aantal generaties per jaar w ordt ge-
schat op 3 of 4 voor
H. comonus en
mogelijk één minder voor
Trichosirongy-
lus
spp; dit is 1 of 2 meer dan in ons land.
Het verloop van maagdarmwormziekte
in de vervolgde koppel sloot nauw aan bij
bovengenoemde gegevens want vóór
midden augustus trad sterfte op (vooral
bij lammeren) als gevolg van acute hae-
monchose en van midden augustus tot
eind oktober stierven schapen aan een
meer chronische vorm van haemonchose
gecombineerd met trichostrongylose.
Aan het eind van het regenseizoen bleken
H. contonus larven die gekweekt waren
in 7 dagen bij temperaturen tussen 25 en
30° C voor meer dan
95% in inhibitie te
gaan bij jonge nog niet eerder geïnfec-
teerde lammeren, In tegenstelling tot de
situatie in Utrecht hoeven verse infec-
tieuze larven dus niet bewaard te worden
om ze te conditioneren voor inhibitie,

discussie

De resultaten van het veldonderzoek in
Nederland vertonen een zekere mate van
overeenkomst met die van onderzoek el-
ders in gematigde gebieden zoals Enge-
land (4. 5. 13). Schotland (12). Canada (2.
3) en Nieuw Zeeland (8), Er zijn echter
ook verschillen met deze onderzoeken.
Gedeeltelijk zijn deze terug te voeren op
verschillen in klimaat, ln Noord-Oost
Engeland (13) gaat
H. contonus en in
Schotland (12)
Ostertagia spp, bijvoor-
beeld eerder in inhibitie dan in ons land.
Een belangrijk verschil met deze onder-
zoeken is verder de waarneming dat
Tri-
chostrongylus
spp, inhi beren in het
vroege 3e in plaats van het vroege 4e
stadium en dat populaties die voor het
overgrote deel uit geïnhibeerde larven
van deze soorten bestaan bij ooien en
lammeren voor kunnen komen en dat
inhibitie bij deze soorten epidemiolo-
gisch van betekenis kan zijn. Vermoede-
lijk is een belangrijke reden waarom de
andere onderzoeken geen melding maken
van geïnhibeerde f.3 van
Trichostrongy-
lus
spp. het kleine formaat en als gevolg
daarvan het over het hoofd zien van deze
larven.

Vooral van praktische betekenis zijn de
gegevens omdat ze in combinatie met ge-
gevens over infectieuze larven op het gras
(Hendrikx, ongepubliceerd) en eitellin-
gen (7) een beeld geven over de wijze van
overwinteren van de verschillende soor-
ten wormen.

Voor de verschillende soorten is dit
aldus:

H. contortus overwintert vrijwel uitslui-
tend als geïnhibeerde larve.
Ostertagia spp. overwinteren als geïnhi-
beerde larve, maar hoogstwaarschijnlijk
vooral als infectieuze larve op de wei.
7".
a.xei overwintert vooral als volwassen
worm en als infectieuze larve. Overwinte-
ring als geïnhibeerde larve is van onder-
geschikte betekenis.

Trichostrongyius spp, (dunne darm)
overwinteren waarschijnlijk vooral als
infectieuze larve, maar tevens als geïnhi-
beerde larve en. in mindere mate. als vol-
wassen worm,

C. curticei overwintert niet als geïnhi-
beerde larve en niet als infectieuze larve,
maar vermoedelijk vooral als volwassen
worm,

Sematodirus spp, overwinteren vrijwel
uitsluitend als infectieuze larve of als ei
op de wei,

(\', ovina en O. venulosuni overwinteren
vooral als geïnhibeerde larve en als infec-
tieuze larve.

Op basis van deze gegevens zijn adviezen
geformuleerd voor de preventie van
maagdarmwormziekte bij het schaap (6),
Grotendeels zijn deze adviezen nog gel-
dig, Op basis van vervolgonderzoek dat
niet binnen het kader van het proefschrift
valt en daarom hier onbesproken blijft
zijn wel aanv ullende adviezen te formule-
ren, Deze zullen te zijner tijd volgen.

-ocr page 289-

De resultaten van het onderzoek in Nige- een schema ter bestrijding van maag-

ria wijzen er op dat H. comortus het darmwormziekte voorgesteld dat berust

droge seizoen door komt als geïnhibeerde op een strategische behandeling van alle

larve en Trichostrongyliis spp. vooral als herkauwers in een bepaald gebied in de-

volwassen worm maar ook als geïnhi- cember met een middel, dat effectief is

beerde larve. Voortgezet onderzoek heeft tegen geïnhibeerde larven en vervolgens

aangetoond dat dit inderdaad zo is (10). twee tactische behandelingen in juni en

Omdat weiden 1\'A maand na de laatste augustus,
regenbui vrij zijn van infectie (11), werd

1 ITFRATUt\'R

.Anderson. N.. Armour. ,1.. .lennings. F. W.. Ritchie. .F W.. and Urquhart. G. M.: Inhibited develop-
ment of
Osienagia osienagi. l\'ei. Ree.. 77. 146. (1965).

Ayaleu . F. and Gibbs. H. C.: Seasonal fluctuations of nematode populations in breeding ewes and
lambs.
Can. J. Comp. Med.. .17. 79. (1973)

Ayalew. F.. Fréchette. .1. 1... Malo. R.. and Beauregard. C.: Gastrointestinal nematode populations in
stabled ewes of Rimousky region.
Can. J. Comp. .Kled.. .17 . 356. (1973)

Connan. R. M.: Studies on the wormpopulations in the alimentary tract of breeding ewes. J.
Helminlhol.. 42. 9. (1968).

Connan. R. M.: The seasonal incidence of inhibition of development in Haemonchus conlonus. Res.
l ei. Sci..
12. 272. (1971).

Fysker. M. en Hendrik.x. W. M. I..: Epidemiologie van trichostrongyliden infecties en profyla.xe \\ an
trichostrongylose bij het schaap in Nederland.
Tijdschr. Diergeneesk.. 102. 1441. (1977)
.lansen. J.: Enkele waarnemingen omtrent de \'spring rise\' bij schapen. Tijdschr. Diergeneesk.. 93, 422.
(1968)

McKenna, P. B.: The seasonal occurrence of inhibited abomasal nematodes in voung sheep. A\'. Zeal.
I el. J.. 22. 214. (1974).

Michel. .1. F.: Arrested development of nematodes and some related phenomena. Adv. Parasilol.. 12.
279.
(1974).

Ogunsusi. R. A.; Termination of arrested development of the trichostrongvles of sheep in Northern
Nigeria.
Res. lei. Sci.. 26. 189. (1979).

Ogunsusi. R. A.: Pasture infectivitv with trichostrongvlid lar\\ae in the Northern Guinea Sa\\annah of
Nigeria.
Res. l ei. Sci.. 26. 320. (1979).

Rcid. .1. F. S. and Armour. .1.: Seasonal fluctuations and inhibited development of gastro-intestinal
nematodes of sheep.
Res. I\'ei. Sci.. 13. 225. (1972).

Thomas. R. J.: I.arval inhibition in sheep nematodes in North Fast England. Tads and Refleciions.
\\\\]. 47. (1979).

-ocr page 290-

Md

Onderzoek naar het voorkomen van Salmonella
in enkele lymfklieren en tonsillair weefsel van
slachtvarkens

Studies on the Incidence of Sahnonella in a Number of Lymph
Nodes and Tonsillar Tissues of Slaughtered Pigs

U. Narucka\'

SA MEN V ATTINCi. Onderzochi werd tie I voorkomen van Saimonella-baeteriën in een aam a I lymf-
klieren van 101) normale, gezonde slaehlvarkens. Vergeleken mei door anderen verriehie onderzoekin-
gen op dil gebied, in hel bijzonder bij de submasiUaire lymfklieren. blijkl hel percentage Sahnonella-
posiiieve varkens le siijgen.

Besproken werd of hei insnijden van een aanlal lymf klieren niel heler vevangen kan worden door
palpalie en uilsnifden - wijziging an. 20 Onderzoekingsregidaiiej van de (\'leeskeiiringswel.

SUMMARY. A number of lymph nodes of 100 normal, healihy slaughtered pigs were studied for
the presence of Salmonella. Compared with the findings in studies on the subject by others, the
proportion of pigs positive f or Salmonella was found to show an increase, particularly as regards
the incidence in the suhma.villary lymph nodes.

The question whether palpation and e.xcision of a number of lymph nodes should not he substituted
for incision is discussed (amendment of Section 20 of Meat Inspection Regulations).

ld ^

INLEIDING

Door Kampelmacher e.a. (!) werd in
1962 vastgesteld, dat Salmonella-
bacteriën voorkomen in de portale- en
mesenteriale lymfklieren, alsook in defae-
ces van normale gezonde slachtvarkens.
Door Narucka e.a. (.3) werd dit bij een
onderzoek van mesenteriale lymfklieren
en faeces van normale slachtvarkens in
1976 bevestigd. Bovendien werden in dc
darmwand Peyerse plaques —

Salmonella-bacteriën aangetroffen.
Narucka e.a. (4) onderzochten in 1977
tonsillen, mesenteriale lymfklieren, fae-
ces, lever, gal en beenmerg van gezonde
slachtvarkens. Met uitzondering \\an het
beenmerg werd in alle onderzochte orga-
nen Salmonella-bacteriën aangetroffen.
Het onderhavige onderzoek is een voort-
zetting en een uitbreiding van de boven-
aangehaalde.

Thans werd bij 100 geslachte varkens on-
derzoek verricht naar:

1. het voorkomen van Salmonella-
bacteriën in de tonsillen en de mesen-
teriale, submaxillaire, cervicale, prae-
scapulaire en supramammaire lymf-
klieren.

2. de verdeling der waargenomen
Salmonella-typen in de tonsillen en
de verschillende lymfklieren.

Omdat Salmonella-bacteriën vrij fre-
quent in de onderzochte lymfklieren wer-
den aangetoond, werd een beschouwing
gewijd aan de vraag of de bij de keuring
verrichte insnijdingen de contaminatie
van het vlees met de gevonden kiemen
ongunstig zou kunnen beïnvloeden.

MATERIAAl. EN METHODE

Bij het onder/oek waren lOÜ willekeurige gezonde
slachtvarkens uit verschillende koppels betrokken.
Per onderzoekdag werden van } geslachte varkens
monsters genomen. Van elk varken werden behalve
de tonsillen lymfklierpakketten van beide helften, te
weten de mesenteriale. subinaxillaire, cervicale.

Dr. U. Narucka. keuringsdiercnarts-bacterioloog. Vleeskeuringsdienst Kring Oss. Oude Molenstraat 26.
.S.\'!42 GC Oss.

-ocr page 291-

praescapulaire en supramammaire lymfklieren. uit-
gesneden.

Het uitsnijden der monsters geschiedde met een
steriel mes. Deze monsters werden in steriele potjes
naar het laboratorium vervoerd. .Aldaar werd de
oppervlakte der monsters door een 5 seconden du-
rende onderdompeMng in kokend water gedeconta-
mmeerd volgens de methode Kampelmacher e.a.
(2).

Met steriele scharen werden de monsters fijnge-
knipt en van elk daarvan werd 10 gram materiaal
gemengd met 90 ml gebufferd peptonwater (BPW)
en in een blender verkleind. Dit mengsel werd 16-18
uur bij .37° C bebroed en hiervan werd I ml overge-
bracht in 9 mltetrathionaatbouillon volgens Müller-
Kauffmann (MK). Na ca 24 en na 48 uur tot ma.xi-
maal 43° C bebroed te zijn werd vanuit het
MK-rnedium uitgestreken op een brlljantgroen-
fenolrood-agarplaat (BG) \\an 9 cm doorsnede. Na
24 uur bebroeding bij 37° C werden eventueel ver-
dachte kolonies overgeënt op I riple Sugar Ironagar
(TSI) en op ureum medium en weer 24 uur bebroed
bij 37° C. Hierna \\olgde serologische bevestiging
met polyvalent serum, waarna aan het Rijksinsti-
tuut voor de Volksgezondheid via groepsserumre-
actle en faagtypering nadere Identificatie volgde.

RESU1.TATEN

Bij 45 van de 100 onderzochte \\ arkens
werden Salmonella-bacteriën gekweekt
uit een of meer kliermonsters. Zie tabel 1.

Uit deze overzichttabel blijkt dat:

a. in 20 gevallen slechts één monster po-
sitief was;

b. in de overige 25 gevallen 2, 3 of 4
monsters positief waren;

c. uit 12 monsters 2 faagtypen werden
geïsoleerd, waarvan twee maal van 1
varken (no. 4);

d. in 14 gevallen 2 of meer faagtypen per
varken werden aangetoond.

1 abel i. Salmonella sero- en faagtypen geïsoleerd uit tonsillen. mesenteriale-, subma.xillaire-. cervicale-,
praescapulaire- en supramammaire lymfklieren.

Tonsillen

messnterials
lymfklieren

aubmaxillaire
lymfklieren

ceruicale
lymf t<lieren

praescapulaire
lymfl<lierBn

supramammaire
lymfklieren

1

-

S.liuingstone

S.livingstone

-

-

-

2

S.typhimurium
faagtype UI 250

-

5.typhimurium
faagtype VI 250

-

-

-

3

S.typhimurium
faagtype II 502

-

S.typhimurium
fa^type II 502

-

-

-

4

-

S.panama
faagtype G
5.panama
faagtype ORS

S.panama
faagtype G
S«panama
faagtype ORS

S,panama
faagtype G

-

-

5

-

S.typhimurium
faagtype I OS
S,typhimurium
faagtype IX ORE

-

-

-

-

6

-

S.typhimurium
faagtype II 505

S, typhioiurium
"rough" »

S.typhimurium
faagtype II 505

-

-

7

S, typhimurium
uar.Copenhagen
faagtype UI 2B1

-

-

-

-

-

a

-

-

S.typhimurium
faagtype 11 510

-

-

-

9

S,typhimurium
faagtype UI 260

-

-

S.typhimurium
faagtype II 510

S.typhimurium
faagtype II 51[

-

10
11

--------------

S.panama
faagtype A

---------------

-

5.typhimurium
faagtyge 11 51(

S. typhimurium
faegtype II 510

-

-

5.typhimurium
faagtype II 510

-

12

-

5.typhimurium
faagtype I 650

-

---------------

-

-

13

S.derby 5
S,typhimurium
faagtype IX /RS

-

5.derby 5

-

-

IA

-

S.derby 5

-

S.derby 5

-

-

15

S,typhimurium
faagtype II 505

-

-

-

-

-

16

-

S.typhimurium
faagtype II 505
S. typhimurium
uar.Copenhagen
faagt^e II 505

-------------

-

-

-

17

Sépanama
faagtype G

-

-

-

-

18

-

S,typhimurium
faagtype Ul ORS

-

-

-

-

(zie vervolg lahel I op />ag. 222)

-ocr page 292-

Er zijn uit de 81 positieve monsters 23
stammen geïsoleerd waarin 31 verschil-
lende faagtvpen werden aangetoond. Zie
tabel 2.

Het meest voorkomend waren S. ivphi-
muriiim
(52 x) en S. panama (15 x), met
respectievelijk 18 en 5 verschillende faag-
tvpen.

Bij de overenting van de Müller-
Kauffmann naar de briljantgroen-
fenolrood-agarplaten was er 72 keer
groei na 24 en na 48 uur. 6 keer alleen na
24 uur en 3 keer alleen na 48 uur.

f vervolg van la hel I)

Tonsillen

mesenteriale
lymfklieren

aubmaxillaire
lymfklieren

cervicale
lymfklieren

praescapulaire
lymfkliereT

aupramammaire
lymfklieren

19

S.typhimurium
faagtype IX DRS

S.typhimurium
faagtype IX ORS
S.typhimurium
faagtype IU DRS

-

-

-

-

20

S.typhimurium
faagtype I 61
S.typhimurium
faagtype I ORS

-

S. typhimurium
faagtype I 61

-

-

-

21

-

S.liuingstone

-

-

-

-

22

-

S.infantis

-

-

-

--------------

23

-

S.derby

S.derby

-

-

24

-

S.giue

-

S.giue

-

-

25

S.typhimurium
faagtype UI 26C

S.typhimurium
faagtype UI 260

-

-

-

-

26

-

S.typhimurium
faagtype II 505
S.typhimurium
faagti;pe II OS

-

-

-

-

27

S.typhimurium
faagtype II 505

S.Typhimurium
faagt^^pe II 505

S.typhimurium
faagtype II 505

-

-

-

28

-

S.panama
faagtype OS

-

-

-

-

29

S.derby 5

S.derby 5

S.derby 5

S.derby 5

-

-

30

-

5.brandenburg

-

-

-

-

31

-

S.panama
faagtype OS

-

----------------

------------

-

32

-

S.typhimurium
faagtype UI 260

-

-

33

S.london

-

S.london

-

--------------

-

34

-

S.london
S.panama
"rough" «

-

-

-

35

-

S.derby 5

-

5.derby 5

i

36

S.typhimurium
faagtype II 340

-

5,typhimurium
faagtype II 340

-

S.typhimurium ;
faagtype II 340i

37

-

S.typhimurium
faagtype II 505

-

-

-

38

-

S.muenchen

-

-

S.london
S.panama
"rough" »

-

39

S.anatum

--------------

S.anatum

sTpänämä
faagtype A
5.panama
faagtype OS

---------------

-

-

40

S,panama
faagtype A

-

j

41

S.typhimurium
faagtype II 505

5.panama
faagtype OS

S.typhimurium
faagt^ge II 505

-

-

-

42

S.typhimurium
faagtype II 510

S.typhimurium
faagtype II 510

S.typhimurium
faagtype II 510

-

-

S.typhimurium
faagtype II 51C

43

-

S.typhimurium
faagtype 11 505

-

-

-

44

S.typhimurium
var.Copenhagen
faagtype I 650
S.typhimurium
faagt^e I ORS

S.typhimurium
uar.Copenhagen
faagtype I 650

-

-

-

45

S.typhimurium
faagtype I ORS

-

-

-

-

-ocr page 293-

DISCUSSIE

Vergeleken met eerder door ons verricht
onderzoek (3. 4) bleken de besmettings-
percentages van mesenteriale lymlllieren
en tonsillen gedaald te zijn \\an respectie-
velijk 34 naar 30 en 25 naar
20%. Voorts
v\\erd door ons in 17% der varkens
Salmonella-bacteriën in de submaxillaire
lymfklieren aangetoond, een aanzienlijk
hoger percentage dan door andere onder-
zoekers werd vermeld.
Bij 24 varkens werden in 2 of meer posi-
tieve monsters dezelfde sero- en of faag-
typen aangetoond. Bij 1 varken werden in
2 monsters 3 verschillende scrotypen
waargenomen (no 38).
In artikel 20 van het Onderzoekingsregu-
latief (M.B. d.d. 1 l-3-\'57 op grond van
het Vleeskeuringsbesluit d.d. 14-l-\'57
van de Vleeskeuringswet) wordt ten aan-
zien van varkens o.m. het volgende be-
paald:

Bij varkens:

a. de tonsillen worden onderzocht en na
het onderzoek verwijderd;

b. de submaxillaire en de achterste hals-
lymfklieren worden ingesneden;

c. de nier-, de uier- en de inwendige
darmbeenslymfklieren worden inge-
sneden.

Reeds vanaf 1960 is het insnijden van de
mesenteriale lymfklieren niet meer ver-
plicht en kan worden volstaan met palpa-
tie daarvan. Uit door ons (5) verricht on-
derzoek is gebleken dat in het
lymfklierweefsel van de kop van varkens
herhaaldelijk mens-pathogene bacteriën,
met name
Siaphylococcu.s aureu.s voor-
komen. Uit nog niet gepubliceerd door
ons verricht onderzoek (7) is gebleken dat
50% van het onderzochte kopvlees be-
smet was met Salmonella-bacteriën. Be-
halve door minder hygiënisch werken tij-
dens de slachting kan deze besmetting
veroorzaakt worden door het insnijden
van Salmonella-positieve submaxillaire
lymfklieren. hetgeen contaminerend
werkt op de omgeving, in casu op het
kopvlees. Het insnijden bevordert boven-
dien de contaminatie van de oppervlakte
van het gehele karkas met het besmette
mes, dat niet na elke insnijding gesterili-
l abel 2. Over/.lcht van de geïsoleerde Salmonella
sero- en laagtypen.

1 .S; aiianim

2 .V. hraiulciihiirg
} .S. c/crhy 5

4 .S". give

5 .S". infcmns

6 .V. living.sione

7 .S\'. loutlon
K S. iiiiieih /u\'ii
9 S. panania
faagtype A

10 .S\'. panama faagtype G

I 1 S. panama faagtype ORS

12 .S\'. panama faagtype OS

1.f .S. panama\'rough\'\'

14 ,S\'. lyphimurium var. Copenhagen
faagtype 1 650

15 S. iy/>himurium var. Copenhagen
faagtype II 505

16 .S. lyphimurium var. Copenhagen
faagtype VI 281

17 S. lyphimurium faagtype I 61

18 S. lyphimurium faagtype I 650

19 .V. lyphimurium faagtype I ORS

20 S. lyphimurium faagty pe I OS

21 S. lyphimurium faagtype II .340

22 .S\'. lyphimurium faagtype II 502

2.^ S. lyphimurium faagtype II 505

24 .V lyphimurium faagtype II 510 10

25 .V. lyphimurium faagtype II OS

26 .S\'. lyphimurium faagtype IV ORS

27 .V. lyphimurium faagtype VI ORS

28 S. lyphymurium faagtype VT 250

29 .V. lyphimurium faagtype VT 260
.30 .S\'.
lyphinnirium faagtype I.X ORS
31 .V.
iy/)hiniurium\'rough\'^

\' Salmonella faagtypen niet te bepalen.

secrd wordt, zodat volgende insnijdingen
als overentingen kunnen worden opge-
vat. Beter zou het dan ook zijn het onder-
zoek van de submaxillaire lymfklieren te
beperken tot palpatie, waarna verwijde-
ring door uitsnijden zou moeten volgen,
■fe overwegen is of een wijziging van de
voorschriften, het onderzoek van subma-
xillaire lymfklieren betreffende, ook
voorgestaan zou moeten worden voor de
achterste halslymfklieren en de supra-
mammaire lymfklieren.
Verder onderzoek op dit gebied wordt
door ons noodzakelijk geacht.

IJ fERATUUR

1. Kampelmacher. E. H.. Guinee. P. A. M.. Hofstra. K. en Keulen, A. van: Salmonella onderzoek in

-ocr page 294-

slachthuizen. IV. Onderzoek naar het voorkomen van Salmonella-kiemen in mesenteriale cn portale
lymfklieren en faeces bij normale slachtvarkens.
Tijdschr. Picrgciiccsls.. H7. (IV6J).
Kampelmacher, E. H., Guinée. P. ,A. M. en Noorlc-Jansen, 1 . M. van: Onderzoekingen overde waarde
van oppervlaktedecontaminatie door middel van kokend water van met Salmonella besmette mesente-
riale lymfklieren.
Tijdschr. Diergeneesk.. 89, .104. (1964).

Narucka. U., Westendorp. .1. E.: Onderzoek naar het \\ oorkomen van Salmonella in faeces, mesenteriale
lymrtclieren en darinwand (Reverse plaques) bij normale slachtvarkens.
Tijdschr. Dierticneesk.. 101,
669. (1976).

Narucka, U., Westendorp, .E P.: Onderzoek naar het voorkomen van Salmonella in het beenmerg bij
normale slachtvarkens.
Tijdschr. Diergeneesk.. 102. 927. (1977).
Narucka. U. Di,ss. Utrecht (1979).

Verslag van de Vleeskeuringsdienst Kring Oss in voorbereiding (1980).

ÉG

IQ

Behandeling met zilversulfadiazine-creme van
chronische Pseudomonas infecties van de uit-
wendige gehoorgang bij 15 honden

Silver Sulphadiazine Cream in the Treatment of Chronic Pseu-
domonas Infection of the E.xternal Auditory Canal in Fifteen
Dogs

A. E. .1. M. van den Bogaard\', .1. H. .1. IVIaes^, H. P. Simons^

SAMENVA I riNG. t.l Honden inei een chronische purulente otitis e.xterna waaruit Ps. aeruginosa
Hu.s geïsoleerd, werden na een grondige reiniging van de gehoorgang 10 dagen behandeld tnet
:ilversulladia:ine-cretne (Tlatntnazine\'^\') lokaal. AHe honden genazen en binnen drie maanden trad
geen recidiej op.

SUMMARY. Pseudomonas aeruginosa was isolated Jrom the auditory canal ojjilieen out oJ seven-
teen dogs with chronic purulent otitis e.xterna. .-ill isolates showed multiple drug resistance. .After
thorough mechanical cleansing ofthe auditory canal, silversulphadiazine cream ( tjammazine\'\'\'\' ) was
applied locally every day for ten days. .Alljifteen animals recovered and a recurrent e was not observed
within three months.

INLEIDING

Hoewel otitis externa bij de hond vaak
voorkomt, is de aetiologie nog niet volle-
dig opgehelderd. De meeste auteurs zijn
van mening dat het een proces is waarbij
meerdere factoren een rol kunnen spelen.
Dit verklaart mogelijk het grote aanbod
van combinatie preparaten, waarover de
prakticus voor behandeling van otitis ex-
terna kan beschikken.
Indien een otitis externa ondanks thera-
pie met één of meerdere v an deze prepa-
raten chronisch wordt of recidiveert, is de
kans dat de patiënt geneest door alleen
een ander combinatie-preparaat voor te
schrijven, gering. Omdat de eigenaar zich
terdege bewust is van het ongetrtak en de
pijn, veroorzaakt door deze aandoening,
zwerven zij vaak met hun hond van de
ene dierenarts naar de andere.
Uitgebreid klinisch en laboratoriumon-
derzoek is bij deze patiënten noodzake-
lijk om een gerichte specifieke therapie in
te kunnen stellen.

Drs. A. E. .1. M. van den Bogaard, dierenarts. DTVM. Dip Bact.. Rijksuniversiteit l.imburg,capaciteits-
groep Medi.sche Microbiologie. Postbus 616. 6200 MD Maastricht (tevens correspondentieadres).
Rijksuniversiteit Limburg, dienst Centrale Proefdiervoorzieningen.

-ocr page 295-

MAIFRIAAI, EN METHODEN

In de eerste 6 maanden van 1980 werden 17 honden
aangeboden met een chronische purulente
Otitis ex-
terna. die gemiddeld twee maanden bestond (6
weken-4 maanden). Alle honden waren meerdere
malen locaal behandeld met antibiotica-bevattende
geneesmiddelen waarvan 14 dieren met een meer
dan een antibioticum be\\attend preparaat in com-
binatie met een antimycoticum. In 10 gevallen had
de ingestelde therapie volgens de eigenaars wel tol
een tijdelijke verbetering geleid, maar was spoedig
weer recidief opgetreden. Bij 6 honden was de
Otitis
beiderzijds, leder dier werd klinisch onderzocht,
waarbij vooral op de huid. de slijmvliezen en de
anaalklieren werd gelet, en uiteraard op de gehoor-
gang en omgeving. Vervolgens werd. zonodig na
sedatie met Acetadon®. de uitwendige gehoorope-
ning oppervlakkig gereinigd en van overtollig haar
ontdaan, waarna een ooruitstrijk gemaakt werd
met behulp van een wattestok in een Pasteurse
pipet. De wattestokken waren voor het autoclave-
ren gedoopt in kalverserum. Nadat de pipet zo diep
mogelijk in de gehoorgang gebracht was. werd de
waltestok zo ver mogelijk naar beneden geduwd.
Daarna werd de wattestok voorzichtig een paar
keer omgedraaid en op en neer bewogen en dan
terug in de pipet getrokken (fig. 1). Na inspectie van

Fig. I. Schematisch overzicht van de afname-
techniek van een monster voor bacteriologisch
onderzoek uit de uitwendige gehoorgang.

de gehoorgang met behulp van een otoscoop werd
Hibitane®-19f-cremc in de gehoorgang gebracht.
De waltestaven werden uitgestreken op 59} schapc-
bloedagar (Oxoid CM 271). nutrient agar (Oxoid
CM .1). MacConkey agar (Oxoid CM 7) en 24 uur
geïncubeerd bij 37° C; en op Sabouroud dextrose
agar (Oxoid CM 41) met chlooramphenicol 1% en
geïncubeerd gedurende 10 dagen bij 37° C.
Van het cerumen werd een Gram-preparaat ge-
maakt en een microscopische controle op mijten en
schimmels verricht na verwarming van het prepa-
raat met 5M KOH. Na identificatie werden vande
nutrient agar plaat 5 vrij liggende Pseudomonas
kolonies genomen en gebiotypeerd met behulp van
het API-20-E-systeem. Van de geïsoleerde ftem/o-
monas aeruginosa stammen werd de gevoeligheid
voor antibiotica bepaald volgens de agardiffusie-\'
methoden op lso-sensitest®-agar (Oxoid CM 471)
met behulp van Neosensitabs® (2). De gevoeligheid
voor AgN03. Zilver-Sulfadiazine (AgSu) en Flam-
mazine® (AgSu-1 W-creme) werd bepaald volgens
de agarverdunningsmethode (9).

Behandeling

Na de uitslag van het microbiologisch onderzoek
werden de honden geanaestheseerd met pentothal
i
.v. en geïntubeerd. waarna de gehele aangedane
gehoorgang zorgvuldig gespoeld werd met warm
fvsiologisch zout met behulp vaneen zogenaamde
monddouche (Braun Water-Pik) en een aan het
oorkanaal aangepaste canule (8).
Nadat het oorkanaal gedroogd was met watten op
een wattehouder, werd bij de honden, waarbij
Pseudomonas aeruginosa was geïsoleerd, de gehele
uitwendige gehoorgang gevuld met AgSu-1%-
crème en gemasseerd.

De eigenaar werd geïnstrueerd om deze crème-
applicatie eenmaal per dag te herhalen gedurende
10 dagen en verzocht na 14 dagen terug te komen
voor nacontrole. Bovendien werd bij oncoöperatief
gedrag van de patiënt de mogelijkheid geboden
dagelijks terug te komen om door de dierverzorger
de crème te laten appliceren. Hiervan is door drie
eigenaars gebruik gemaakt.

RESULTATEN

Bij een hond werden in het Gram-
preparaat Gram-positieve coecen gezien
en uit het oorhaemolytisehe coagulase-
positieve staphylococcen gekweekt in
reincultuur. Deze hond had bovendien
huidaandoeningen, waaruit dezelfde bac-
teriën geïsoleerd werden. Dit dier is be-
handeld met clindamycine per os,
Hibitane®-crème locaal, en een autovac-
cin.

Candida albicans werd ook bij een patiënt
in grote aantallen geïsoleerd. Het dier
genas na reiniging van de gehoorgang en
een locale behandeling met miconazole
(Dactarin® crème).

Bij 15 honden werden in het Gram-
preparaat reeds veel Gram-negatieve
staafjes gezien en
Pseudomonas aerugi-
nosa
geïsoleerd, waarvan bij 9 een rein-
cultuur: in de andere gevallen was de
Pseudomonas duidelijk in overmaat aan-
wezig. Uit ieder oor werd slechts een bio-
type geïsoleerd en bij honden met een
beiderzijdse otitis uit beide gehoorgan-
gen altijd hetzelfde biotype, wat dan
verder werd beschouwd als één isolaat. In
totaal werden 11 verschillende biotypes
geïsoleerd. Alle 15 isolaten waren multi-
ple resistent (fig. 2).

-ocr page 296-

Alle ontstekingen waren uiterst pijnlijk
en gingen gepaard met hyperplasie van en
etterige afscheiding in de gehoorgang.
Het aspect van het exsudaat was overwe-
gend lichtgeel en \\ ochtig. maar varieerde
tot donkerbruin en vrij droog.
Na 14 dagen werden alle patiënten ge-
controleerd. Volgens de eigenaars waren
alle dieren klachtenvrij. Bij klinisch on-
derzoek werd bij 9 honden nog een hyper-
plasie en een lichte irritatie van de oor-
spronkelijk aangetaste gehoorgang(en)
gezien. Bij geen \\an de dieren kon nog
Pseudomonas aeruginosa uit de gehoor-
gang geïsoleerd worden. De eigenaars
werd met nadruk gewezen om bij de eer-
ste svmptomen. die zouden kunnen wij-
zen op een recidief, onmiddellijk contact
tnet ons op te nemen.
Na 3-4 maanden werden alle dieren nog-
maals gecontroleerd. Volgens de eige-
naars waren bij geen der patiënten ver-
schijnselen gezien die konden wijzen op
ccn
Otitis externa.

Bij 8 dieren werd overtollig haar in en
rond de gehoorgangen opnieuw verwij-
derd. Alle gehoorgangen maakten een ge-
zonde indruk, alleen werd bij 2 honden
een (waarschijnlijk blijvende) hyperpla-
sie met wat verdikkingen in de gehoor-
gang gezien. Beide dieren hadden echter
geen klachten en niets wees op een irrita-
tie van de gehoorgang.

Aangezien alle dieren minimaal 3 maan-
den klachtenvrij waren en de uitwendige
gehoorgang geen ontstekingsverschijnse-
len meer vertoonde, werden zij als gene-
zen beschouwd.

CONCFUSIE

Bij honden, lijdende aan een chronische
otitis externa, dient een uitgebreid kli-
nisch en laboratoriumonderzoek inge-
steld te worden. Indien de ontsteking ver-
oorzaakt wordt door een (super)infectie
met
Pseudomonas aeruginosa lijkt een
behandeling met AgSu-19?-crème zinvol.
Immers tegenover het relatief kleine aan-
tal patiënten staat een genezingspercen-
tage van lOOfrf.

niSCFSSIF

Otitis externa is een veel voorkomende
aandoening in de kleine huisdierenprak-
tijk. Behlave (ras)predispositie (hang-
oren. lange haren en haargroei in de uit-
wendige gehoorgang), verhogen ook
huidaandoeningen, allergieën en endo-
criene stoornissen de kans op een otitis
externa (5. 12).

Traumata van en corpora aliena in de
uitwendige gehoorgang (bijv. een gras-
aar) evenals anatomische nieuwvormin-
gen, kunnen de primaire oorzaak zijn.
Over micro-organismen en parasieten

Fig. 2. Resistentie \\an de geïsoleerde Pscudiimoinis aeruginitsü stammen tegen antihiotica.

-ocr page 297-

(mijten) ais primaire oorzaak zijn de me-
ningen veel meer verdeeld en de in de
literatuur vermelde percentages \\an uit
gevallen \\an otitis externa geïsoleerde
species verschillen per auteur (1.4. 5, 7).
Als reactie ziet men echter altijd een ver-
hoogde cerumen produktie of otorhea.
Hierdoor kan een verstoring van de com-
mensaal flora in de gehoorgang ontstaan,
met als gevolg een overgroei van een of
meer bacteriespecies (dysbacteriose) en
exsudaat\\orming. Dit is vaak het geval
bij een acute otitis externa. De ernst
wordt behah e door de primaire oorzaak
ook bepaald door de commensaal flora
van de patiënt. Een hond die gekoloni-
seerd is met
Staphylococcus aureus (pre-
dispositie of huidaandoening) heeft daar-
door een grotere kans op een ernstige
ontsteking. Als gevolg van deze ontste-
kingsprocessen en dysbacteriose in de
uitwendige gehoorgang, wordt dan de
kolonisatie-resistentie van de uitwendige
gehoorgang verminderd en dan kunnen
infecties met bacteriën van buiten het oor
optreden. Vaak zijn het infecties met
Gram-negatieve micro-organismen:
Escherichia coli. Proteus species en
Pseuilomotuis aeruginosa (5, 6). Dit zal
nog bevorderd worden indien selectief
met antibiotica (vooral breedspectrum of
combinatie-preparaten), de commensaal
Hora wordt geëlimineerd. Ongevoelige
species (Candida) en resistente stammen
(Pseudomonas) gaan dan overheersen
(super-infecties), wat leidt tot een verer-
gering van het proces of recidief.

Bij een acute otitis media is het noodza-
kelijk om te trachten de primaire oorzaak
te diagnostiseren, hoewel die. wanneer de
patiënt voor onderzoek wordt aangebo-
den, al geëlimineerd kan zijn. Wordt het
proces echter ondanks of dankzij de the-
rapie chronisch, dan bestaat de kans dat
ongevoelige of resistente micro-
organismen een rol spelen. Microbiolo-
gisch onderzoek is dan noodzakelijk en
bij een superinfectie met
Pseudomonas
aeruginosa
lijkt een behandeling met
zilversulfadiazine-crème de voorkeur te
hebben boven een therapie met antibio-
tica. omdat
Pseudomonas aeruginosa
geen resistentie blijkt te ontwikkelen
tegen AgSu (4).

AgSu-19?-crème (Elammazine®) is een
preparaat dat in de humane geneeskunde
wordt toegepast op brandwonden.
Veel ernstige brandwondpatiënten over-
lijden na kolonisatie van de aanvankelijk
steriele brandwond door
Pseudomonas
aeruginosa,
aan een sepsis. Locale en of
systemische antibiotica-profylaxe faalt
\\aak doordat Pseudomonas-stammen
snel resistentie ontwikkelen en bovendien
is de kans op kruisinfectie met resistente
stammen groot door concentratie \\an
deze patiënten in brandwondencentra of
op speciale afdelingen.

Sinds 1952 wordt gebruik gemaakt \\an
het bactericide vermogen \\an AgN03
door deze wonden af te dekken met com-
pressen gedrenkt in een .AgNOB-
oplossing. Dit ging echter vaak gepaard
met een gevaarlijk Na-(--verlies uit de
wond en heeft ook andere bezwaren,
zoals AgCl precipitatie (vlekken). Sinds
de ontdekking dat sulfadiazine met
AgN03 reageert, waarbij het in water
onoplosbare AgSu-complex gevormd
wordt, is deze therapie thans vervangen
door het afdekken van brandwonden met
een crème, die 1% van het stabiele AgSU
be\\at(3). Ook in de diergeneeskunde zijn
AgN03-oplossingen toegepast, o.a. ter
behandeling van otitis externa (6).
Ook in deze studie waren alle geïsoleerde
Pseudomonas-stammen voor AgSu ge-
voelig (fig. 3). AgSu werkt in tegenstel-

Fig. -1. Cievoeliglieid \\an de geïsoleerde Pseuih)-
monus ucruginosa
stammen \\oor AgNO.fen AgSii.

Contcntratic
l^p mil

-ocr page 298-

ling tot de Sulfonamiden bactericide en in
vitro
treedt geen antagonisme op met
para-aminobenzoë7uur. Het AgSu-
complex wordt
in vitro door gewassen
Pseudomonas cellen snel gesplitst in Ag
en sulfadiazine, waarna het Ag
-l--ion in
de bacterie wordt opgenomen en het sul-
fadiazine in het supernatant vrijkomt.
Het Ag
-l--ion blijkt te interfereren met de
waterstofbruggen in de DNA-heüx van
het bacteriële chromosoom (3). Door het
verschil in molecuulgewicht bevat

AgNo3 (Mw = 169.87) per gewichtseen-
heid ruim tweemaal zoveel Ag-H-ionen
als AgSu (Mw = 357.17).
Dit verklaart de ongeveer tweemaal zo
grote concentratie die nodig is van AgSu
om hetzelfde percentage gevoelige stam-
men te krijgen als van AgN03 (fig. 3).

DANKBETUIGING

Met dank aan de heer A. Houben voor de grafische
verwerking van de resultaten en aan mevr. E. Moes-
kops voor het typen van het manuscript.

I ITERATUUR

1. Blue. .1. I.. and W\'ooley. R. E.: Antibacterial sensitivity patterns of bacteria isolated from dogs with
otitis externa.
J. Am. Vel. Med. /(i.?., 171. (1977).

2. Casals. J. B. and Pedersen. 0. G.: Antimicrobial sensitivity testing using neo-sensitabs. .A S Rosco-
Denmark. 1980.

3. Fox. C. L.. Rappole. B. W.. and Stanford. W.: Control of Pseudomonas infection in burns by silver
sulfadiazine.
Surg. Hynee. Ohslei.. 128. 1021. (1969)

4. Fraser. G.; Factors predisposing to canine external otitis. Vei. Ree.. 73. .\'<5. (1961).

5. Fraser. G.. Gregor, W. W.. Mackenzie. C. P.. Sprewll. .1. S. A., and W\'hithers. A. R.: Canineeardisease.
J. Small Anim. Praei.. 10. 725. (1970)

6. Fraser, G.. Withers. A. R.. and Sprewll. .1. S. A.: Otitis externa in the dog. J. Small .Anim. Praei.. 2.32.
(1961).

7. Krogh. H. V.. Linnet. A., and Bladt Knudsen. P.: Otitis externa in the dog - A clinical and microbiologi-
cal study.
.\\ord. Vei. Med.. 27. 285. (1975).

8. Pickens, G. E.: Treatment of otitis externa in dogs. Modern Vei. Praei.. 58. 687. (1977).

9. Rosenkran?. H. S. and Carr. H. S.: The determination of the susceptibility of bacterial isolates to silver
sulfadiazine.
Chemolherapy. 24. 143. (1978).

24e Internationaal Colloquium
Antwerpen, 17-18 december 1982

Het Instituut voor Tropische Geneeskunde Prins
Feopold te Antwerpen. België, organiseert /ijn 24e
Internationaal Colloquium op vrijdag 17 en zater-
dag 18 december 1982 in zijn lokalen te Antwerpen.
Het thema:

Dierlijke Prodiikiie in de Tropen len dien.sie vande
Mens

(Organisatie: prof. dr. ,1, Hardouin)

Het algemene thema zal worden ingeleid door een
academische zitting.

Dc drie daaropvolgende halve dagen zullen respec-
tiexelijk worden geu ijd aan de \\ olgende onderwer-
pen:

a. De Dieren (alle gedomesticeerde- en wilde
soorten, genetische verbetering, voor- en nadelen
van bepaalde soorten, aanpassing, trypanotoleran-
tie......):

b. Prodiiklieieehnieken (intensieve en extensieve
systemen, reproduktiemethoden. veeteelt en milieu,
huisvesting, uitbating, economie......):

c. De .Wc/i.v (intolerantie vande mens ten opzichte
van melk. kwaliteit der eetwaren van dierlijke oor-
sprong. voedingstechnologie, socio-economische

aspecten van veeteelt, opleiding......).

Elke sessie zal worden ingeleid door één of
meerdere hoofduiteenzettingen. Daarna zullen tal-
rijke bondige mededelingen gehouden worden.
Aansluitend is er geruime tijd \\ oorzien \\ oor vragen
en discussie.

De auteurs die \\erlangcn een mededeling te doen
gedurende dit Colloquium worden verzocht zo vlug
mogelijk hun titel bekend te maken. De definitieve
gegevens aangaande de presentatievorm der teksten
zullen w orden toegestuurd aan de personen die deel
wensen te nemen aan dit Colloquium.
Alle mededelingen die worden toegezonden aan het
Inrichtend Komitee, en door dit Komitee worden
aan\\aard. zullen worden gepubliceerd.
De kandidaat-sprekers, auteurs en deelnemers aan
het Internationaal Colloquium van december 1982
te Antwerpen w orden \\ erzocht vanaf heden, zonder
verbintenis, hun naam en adres aan het Inrichtend
Komitee bekend te maken.

Inlichtingen: Instituut \\oor Tropische Genees-
kunde Prins 1 eopold Internationaal Colloquium
1982. Nationalestraat 15.5. B 2000 Antwerpen. Bel-
gië. Telefoon: (0)3 I 38..58.80. Telegram: METRO-
PICAI .

-ocr page 299-

Bij verlammingsverschijnselen bij jonge kui-
kens. gepaard gaande met massale sterfte,
wordt al snel gedacht aan infectieuze aviaire
encephalomyelitis (AE) of. zoals het meestal
genoemd wordt, trilziekte.
Zo ook onderstaand geval:
Op 12 juni 1981 werd een koppel van 49.000
één dag oude legraskuikens geplaatst op een
opfokbedrijf. Op 13 juni was de uitval (112
kuikens) normaal evenals op 14 juni. Echter,
15 juni was er een sterfte van 8.500 en op 16
juni van 1.500 kuikens, hierna was de uitval
weer normaal. De aangetaste kuikens ver-
toonden verschijnselen die op trilziekte leken:
de diertjes lagen op de zij met trillende ge-
strekte poten. Na enkele uren stierven de
diertjes. Een aantal van deze zieke dieren werd
de Gezondheidsdienst voor Pluimvee aange-
boden voor onderzoek.

Microscopisch onderzoek vande hersenen gaf
aanwijzingen voor een encephalitis, maar de
typische AE afwijkingen ontbraken. In 9
dagen bebroede SPF kippeëieren lukte het uit
de hersenen van de kuikens een virus te isole-
ren. Dit virus was, in tegenstelling tot het AE
virus gevoelig voor chloroform,
Inoculatie van het geïsoleerde v irus in de her-
senen van ééndagskuikens gaf na 2 dagen
1009? sterfte. De klinische en microscopische
bevindingen bij deze kuikens kwamen ver-
gaand overeen met die in het praktijkgeval.
Intraperitoneaal geïnfecteerde kuikens stier-
ven ook onder dezelfde verschijnselen.
Per os geïnfecteerde kuikens en bijgeplaatste
onbehandelde dieren (contactinfectie) ver-
toonden tijdens de onderzoekperiode van 4
weken geen ziekteverschijnselen.
Het geïsoleerde virus werd vervolgens in 10-
voudige verdunningen ingespoten in 9 dagen
bebroede SPF kippeëieren. De embryonen
die de infectie overleefden (hogere verdunnin-
gen) werden in een isolator uitgebroed. Gedu-
rende de le levensweek traden bij deze kui-
kens geen ziekteverschijnselen op. Hierna
werden de dieren i.m. in de pootspier geïnfec-
teerd met het virus. Na 2-3 dagen werden een
voortschrijdende spastische parese. begin-
nende bij de poten en excitatieverschijnselen
waargenomen. Na enkele uren stierven de die-
ren. Bij sectie werd een sterke overvulling van
de laatste darmgedeelte en cloaca waargeno-
men. waarschijnlijk ten gevolge van paralyse.

Karakterisering virus

Electronenmieroscopiseh onderzoek leerde
dat het virus tot de Herpesgroep behoorde.
Met behulp van bekende specifieke antisera
tegen bij de kip en eend voorkomende herpes-
virussen (o.a. eendepestserum) kon het virus
niet gekarakteriseerd worden. Hierom en
omdat het ziektebeeld na intramusculaire toe-
diening in de pootspieren enigszins deed den-
ken aan dat van de subacute ziekte van Au-
jeszky bij varkens, werd het virus aan enkele
testen met een Aujeszky antiserum uit varkens
onderworpen. Dit serum bleek het virus te
neutraliseren (neutralisatietest in bebroede
kippeëieren). Ook beschermde het ééndags-
kuikens tegen de gevolgen van een i.m. injectie
in de poot met het virus. Hierbij werd antise-
rum 12 uur voor de virusinfectie i.m. in het
andere pootje toegediend.
Inmiddels was het virus geadapteerd aan een
Baby Hamster Kidney cellijn (BHK) en pri-
maire embryofibroblasten. In een micro neu-
tralisatietest op BHK cellen werd het virus
door 3 verschillende specifieke Aujeszky anti-
sera geremd.

loaoiï^

Ziekte van Aujeszky bij jonge kuikens

Gesteld kan dan ook worden dat uit de zieke
kuikens een Aujeszky virus geïsoleerd is dat
verantwoordelijk was voorde ziekteverschijn-
selen op het praktijkbedrijf
De ziekte kan uitsluitend gereproduceerd
worden door inspuiting van het agens, in de
hersenen, buikholte of (poot)spier. Toedie-
ning per os en contactinfecties leidden niet tot
reproduktie van de ziekteverschijnselen. L^it
betekent dat horizontale verspreiding uitge-
sloten kan worden. Gezien de leeftijd waarop
de kuikens op het opfokbedrijf stierven, moe-
ten zij als ééndagskuikens met het virus inge-
spoten zijn. Daarbij valt de verdenking direct
op de i.m. vaccinatie tegen de ziekte van
Marek die ook bij deze kuikens toegepast
was. Hoe en waar dit Aujeszky virus met of in
plaats van de Marek entstof in de kuikens
terecht gekomen is. kon tot dusver niet achter-
haald worden. Een wetenschappelijke publi-
katie over dit onderwerp is in voorbereiding.

(Gezondheidsdiemt voor Pluimvee en
Afdeling Bedrijfsphum veeziek ten.
Faeulieil Diergeneeskunde)

-ocr page 300-

Algemeen

Campylobacter dragers

Richardson. .1.. Koornhof. H. .1., and Bok-
kenheuser. V. D.: L.ong-Term Infections with
Campylohacier fetus subsp. jejuni. J. Clin.
MicrohioL. 846-849. (1981).

Van I\'S klinisch ge/onde schoolkinderen inde
leeftijdsgroepen 6-8 (46) en 1.3-16 (.37) jaar
werden 5 x in 16 maanden faeces monsters;
onderzocht op pathogenen.
9 kinderen le-
verden I of meer monsters met
Campylobac-
ter jëius
subsp. /(\'/i/^ï/. 6 kinderen waren dra-
ger \\oor tenminste 9 maanden en .3 voor
tenminste 1 jaar. 5 Van deze dragers behoor-
den tot de jongste leeftijdgroep tegen 1 tot de
oudere kinderen. Het was niet d uidelijk aan te
tonen of men met herinfecties of met echt
dragerschap te maken had. // t/,;/

Kleiduiven schieten boven landbouw-
gronden

Christensen, N.. Clausen. B. en Wolstrup. C.:
Flugtskydning med blyhagl over landbrug-
sjord.
Dansk Vet. Tiel.sskr.. 64. (7). 286-290.
(198!).

In Denemarken is het niet toegestaan otn
boven ondiep water kleiduiven te schieten in
verband met het voorkomen van lood vergifti-
ging bij watervogels. Per jaar wordt echter
ongeveer 400 ton hagel op deze w ijze verscho-
ten, gedeeltelijk boven landbouwgronden. In
dit artikel w orden gegevens besproken die be-
trekking hebben op een gebied waarbij deze
vorm van schieten wordt toegepast cn hagel
wordt verspreid (ongeveer .50 kg per 10.000 m\'
per jaar).

Het loodgehalte in de grond van aangren-
zende gedeelten was onverantwoord hoog
(41-.519 mg per kg aarde). Bij runderen, dic
zeven maanden lang werden gevoederd met
bietenblad (silage) uit dit gebied (lOO-l.SO m
verwijderd van de schictplaats). werden bij het
slachten hagelkorrels in de nettnaag gev onden
(tot 1314 stuks!).

Bij deze runderen traden moeilijkheden op bij
het drachtig worden en bij behandeling van
diarree. Het loodgehalte in het bloed van deze
koeien bleek 10 x hoger te zijn dan normaal
(0.13 mg per liter bloed).
Reproduktieproblemen bii laboratoriumdie-
ren en vrouwen treedt reeds op bij 0.30-0.40
mg Pb per liter bloed. Het loodgehalte in de
beenderen en de lever bleek normaal te zijn.
terwijl in de nieren het gehalte 2 x zo hoog was
als het gemiddelde voor Deense runderen (0.3
mg Pb per kg), doch onder de maximum
waarden, toegestaan voor Deense voedings-
middelen.

In hun conclusie benadrukken de auteurs dat
deze v orm van schieten een waardeverminde-
ring van de oogst veroorzaakt, mogelijkerwijs
voor een langdurige periode.

.4. IT. van Foreest.

Rund

Gevolgen van een overmaat aan fosfor en
energie in het rantsoen van verse koeien

Carstairs, J. A., Neitzel, R. R. en Emery. R.
S.: Energy and Phosphorus Status as Factors
Affecting Postpartum Performance and
Health of Dairy Cows.
J. Dai. Sci.. 64, J4-42.
(1981).

Nagegaan werd in hoeverre de toediening van
extra energie en fosfor in het rantsoen van
zwartbonte vaarzen gedurende de drie eerste
maanden na het afkalven invloed had op de
produktie en de gezondheid van die vaarzen.
Vaarzen die een overmaat fosfor toegediend
kregen (138% van de no(m) produceerden
minder melk dan de controlegroep, die vol-
gens de norm werd gevoerd, zodat de auteurs
concluderen, dat bij de berekening van de
fosforvoorziening van rundvee niet uitgegaan
mag worden van de veronderstelling dat
overdaad geen kwaad kan.
Ook cen overmaat aan energie in het rantsoen
was schadelijk: het aantal ziektegevallen inde
eerste maand na het afkalven verdubbelde
vrijwel, waarbij vooral het percentage retentio
secundinarum toenam, naast infecties, leb-
maagdislocaties, indigesties en kreupelheden.
Ondanks dat was echter in de eerste maand na
het afkalven geen verschil in produktie tussen
proefgroep en controlegroep waarneembaar,
terwijl vanaf de tweede maand van lactatie de
dieren die met een overmaat energie gevoerd
werden, significant meer produceerden dan de
controledieren.

De lichaamstciTiperatuur van de dieien die
extra energie kregen toegediend was constant
hoger dan die van de controledieren. Naast
gezondheidsproblemen toonden de dieren die
met een overmaat aan energie gevoerd werden
een verminderde benutting van de toege-
diende energie. j,
Uwland.

-ocr page 301-

\'Metaphylaxis\' in post-partum condities
bij melkkoeien met Butaphosphone (Ca-
tosal®\': een proef onder Zuid-Afrikaanse
omstandigheden

Palmer C. R.: \'Metaphylaxis\' in post-partum
conditions in dairy cows with Butaphos-
phone: A trial under South African condi-
tions.
Tydskrif van die Suid-Afrikaanse Veie-
rinêre Vereniging. 51, (4). 239-242. (1980).

Als gevolg van de steeds toenemende melkgift
komen steeds meer van de zogenaamde pro-
duktieziekten voor. Verliezen ten gevolge van
gegeneraliseerde infectieziekten dan wel gelo-
caliseerde infecties zijn van veel minder be-
lang dan verliezen ten gevolge van inetabole
ziekten, fertiliteitsstoornissen en slechte pro-
duktie. Sommer postuleerde als de oorzaak
van al die condities behorende tot het \'Partus
Syndroom\' (met name abortus, ret. sec., me-
tritis en vervolgens infertiliteit, mastitis en
melkziekte) onvoldoende leverfunctie en als
gevolg hiervan verlaagde gluconeogenese.
De pensactiviteit gaat tussen acht weken voor
en vijf weken na de partus met 33% omlaag.
Zowel Sommer als Zepgi waren met behulp
van een abnormaal SGOT in staat acht weken
voor het afkalven de dieren te identificeren die
een vergroot risico liepen het \'Partus Syn-
droom" te krijgen. Zij vonden dat na het toe-
dienen van Butaphosphone voor het afkalven
het \'Partus Syndroom\' duidelijk minder voor-
kwam.

Deze niet specifieke deels behandeling en
deels profylaxe met een roborans noemden zij
\'Metaphylaxis".

In de Zuid-Afrikaanse proef werd uit een
kudde van 75 melkkoeien (Friezen) iedere koe
behandeld met 30 ml Butaphosphone i.m. 35
en 28 dagen voor het afkalven. De niet inge-
spoten dieren dienden als controlegroep. Uit-
gedrukt in procenten werd het volgende resul-
taat geboekt:

Als de ideale tijdsduur voor conceptie op 100
dagen wordt gesteld en de gemiddelde tijds-
duur van de bij de melkcontrole aangesloten
dieren was in 1976 145 dagen, dan betekent de
behandeling een winst van 45 dagen per koe
(in deze proef nog meer).
De kosten van de behandeling met Butaphos-
phone werden gesteld op Rand 6, —(situatie
1980: R 1, is ongeveer/3, — ). Onder Zuid-
Afrikaanse condities kost iedere dag langer
niet drachtig R 1,70. Dit betekent een winst
per koe van 45 x R 1,70 = R 76,50. Per koe
wordt R 70,50 (/■ 211,50) verdiend exclusief de
meerkosten van de meerdere inseminaties.
Sommer en Zepgi gaven al aan dat het eco-
nomisch haalbaar was de hele kudde met Buta-
phosphone te behandelen hetgeen met deze
proef verder aangetoond is.

H. J. Schuurman.

Schaap

Twee manieren van oestrussynchronisa-
tie bij het schaap tijdens het dekseizoen

Hackett. .A. .F. Robertson, A, A,, Penner, P,,
and McLaughlin, G, R,: Comparisons of two
methods of synchronizing estrus and subse-
quent lambing in a commercial sheep flock.
Can. J. Anim. Sei.. 61. 67-72. (1981).

De auteurs vergelijken twee methoden om
kunstmatig de oestrus in het dekseizoen te
synchroniseren met elkaar en met een contro-
legroep.

De eerste methode berustte op het tweemaal
i,m, toedienen van 15 mg
Prostaglandine F 2«
(l\'CiF
2a ) met een tussentijd van 1 1 dagen; de
tweede op het aanbrengen vaneen intra vagi-
naal
sponsje met 40 mg lluorogestone acetate
(FGA) gedurende 12 dagen.
De dieren, in totaal 182, merendeels jonge
schapen, waren verdeeld over 5 koppels; per
koppel vvaren de behandeling 1 en 2 en geen

Controle

75 koeien
Behandelde

: reductie

25% vertoonde

2,5% vertoonde

partus syndroom

partus syndroom

90\'i

Conceptie na

179,4 dagen

82,X dagen

53,8%

3,0 inseminaties
per conceptie

1,36 inseminaties
per conceptie

46,6\';

Er werd geen significant verschil waargeno-
men tussen de gestandaardiseerde melkgift bij
de twee groepen. Ook werd er in de 14 maan-
den volgend op de behandeling geen verschil
in uitval waargenomen.

behandeling door loting verdeeld.
Na afloop van de behandeling werden bij de
koppels rammen met merkblokken toege-
voegd, Van de behandelde dieren werd binnen
6 dagen gemiddeld in de 5 koppels respectie-

-ocr page 302-

velijk 84%(PGF 2a)en 89% FGA)gedekt; bij
de controledieren werd 100% binnen 15 dagen
gedekt. Het percentage dieren dat van de/e 3
gedekte groepen aflamde bedroeg respectieve-
lijk: 639f. 78% en 60%. met een aantal geboren
lammeren per afgelamde ooi van respectieve-
lijk 1.3. 1.3 en 1.4.

De aflamperiode bedroeg voor de PGF 2a-
groep 13 dagen, voor de FGA-groep lOdagen
en voor de onbehandelde groep 19 dagen.
Uit statistische analyse van de resultaten con-
cluderen de auteurs dat de resultaten van de
beide methoden niet vanelkaarverschildenen
dat het drachtigheidspercentage en het aantal
geboren lammeren per afgelamde ooi tussen
de behandelde groepen en de niet behandelde
groep niet verschilden. Op grond hiervan ach-
ten zij beide methoden in de praktijk toepas-
baar.

Aangezien op dit moment in Nederland voor-
namelijk gebruik wordl gemaakt \\an het
vagina-sponsje met MAP (vorig jaar werd 1 a
2% van de Nederlandse schapen gesynchroni-
seerd) en dit dan vooral wordt toegepast bui-
ten het dekseizoen of vroeg in het dekseizoen
(in combinatie met PMS), voornamelijk
omdat vroege lammeren duurder zijn. lijkt mij
het gebruik van
Prostaglandinen voor syn-
chronisatie onder Nederlandse omstandighe-
den niet aan te bevelen (buiten het seizoen:
geen corpus luteum;
Ref.).

./. Hagendijk.

Varken

Chlamydia als oorzaak van abortus bij
zeugen

Plagemann O.: Chlamydien als Abortusursa-
che beim Schwein und als Differentialdia-
gnose zum Smedi-Komple.x.
Tierärzil. l\'m-
schau. 12. 842-H46. (1981).

Chlamydia (synoniem: Miyagewanella. Bed-
sonia) is als oorzaak van abortus bij zeugen
beschreven in verschillende Oost-Europese
landen en in Spanje. In dit artikel wordt aan-
nemelijk gemaakt dat ook in West-Duitsland
deze kiem verantwoordelijk kan zijn voor het
SMEDI-syndroom.

Op een vermeerderingsbedrijf met 50 zeugen
verwierp een geit op 98 dagen dracht. Fr werd
naast diverse mummies van verschillende
grootte ook een fris-dood big geboren.
Drie maanden later bracht een geit op 117
dagen eveneens mummies van verschillende
grootte ter wereld, met daarnaast een fris-
dood big en een levend big.

Omdat de beide zeugen na de genoemde worp
een medicinaal niet te gene/en fluor albus
vertoonden werden ze \\oor de slacht afge-
voerd.

Bacteriologisch en mycologisch onderzoek
verliep negatief.

Ook kon geen \\irus \\an varkenspest en van
SMEDI worden aangetoond (uit het artikel
blijkt niet dat het porcine parvo \\irus kon
worden uitgesloten: leptospirosis wordt
differentieel- diagnostisch niet genoemd:
Ref)

Met behulp \\an de Stamp-kleuring kon in
uitstrijkjes van
\\Tucht\\liezen en maagslijm-
vlies \\an de fris-dode biggen Chlamydia wor-
den aangetoond. Een kunstmatige infectie
met datzelfde materiaal gaf hij ca\\ ia\'s serolo-
gische respons respectie\\elijk sterfte.
De infectiositeit \\an het materiaal blijkt ech-
ter vrij snel te \\erdwijnen. hetgeen wellicht
ook een verklaring is voor de beperkte om-
\\ang van het abortusprobleem op bovenge-
noemd bedrijf.

fU. .4. ./. Cromwijk.

Virologie

Antilichamen tegen (runder)rotavirus bij
verscheidene diersoorten

Sato. K.. Inaba. Y.. Shinozaki. T.. and Matu-
moto, M.: Neutralizing antibody to bovine
rotav irus in\\arious animal species.
V\'eier. Mi-
croh..
6, 259-261. (I9HI).

De auteurs, werkzaam op een medische facul-
teit in 1 okyo en op een met het RIV vergelijk-
baar instituut onderzochten sera van een
groot aantal diersoorten op het voorkomen
van (kruis)neutraliserende antistoffen ten op-
zichte van de Lincoln strain van runder rota-
virus. In totaal werden 28 sera onderzocht \\an
de solgende diersoorten: paard. rund. schaap,
geit. varken, hond. konijn, ca\\ia. rat. muis,
kip èn mens.

Bij mensen, paarden, runderen, schapen. \\ar-
kens. hondenen konijnen bleek meer dan 70%
van de onderzochte sera positief te zijn. De
auteurs w illen niet v oetstoots aannemen dat
het hier om kruisreagerende antistoffen gaat.
met andere woorden dat binnen elke diersoort
de infectickans met het "eigen" Rotavirus hoog
is. Het zou \\ olgens hen ook kunnen -- en deze
conclusie w ordt onderbouwd met enige litera-
tuurgegevens dat het ontstaan \\an deze
antilichamen in het serum \\ an de onderzochte
diersoorten een gevolg is \\an infectie met run-
derrotax irus.

J. Goudswaard.

-ocr page 303-

Voedingsmiddelenhygiëne
Overdracht van chlooramphenicol re-
sistentie van
typhimurium op E. coli
stammen

l.inton. A. H., Timoney. J. F.. and Hinton.
M.: The Ecology of Chloramphenicol-
Resistance in
Sahnonella lyphinnirium and
Escherichia coli in Calves with Endemic
Salmonella Infection.
J. of Appl Bacieriol,
50. 115-129. (19SI).

De auteurs onderzochten 36 dagen lang 40
mestkalveren met kunstmelkvoeding op
Salmonella en
E. coli e.xcretie patronen. Met
behulp van BI. agar isoleerden zij 1055
E. coli
stammen. Van 10 uitgeselecteerde kalveren
isoleerden zij 537
E. coli stammen op BI.A
agar Chlooramphenicol. Het O-serotypeen
het resistentie patroon werden bepaald van
alle isolaten. .V.
typhimurium phage type DT
193 met 6 R. determinanten werd ontdekt bij 5
kalveren bij de aanvang der proef, na 14 dagen
was dit aantal opgelopen tot 28 uit 40 uitschei-
ders. na 23 dagen was dit weer teruggelopen
tot 12 uit 37 en tot 9 uit 36 na 27 en 2 uit 36 na
34 dagen. De besmetting met 5.
typhimurium
blijkt dus niet persistent te zijn. De doodsoor-
zaak van de 5 overleden kalveren werd niet
onderzocht.

Van de isolatie op BI.-Agar was 95.59? resis-
tent tegen minstens één antibioticum en velen
tegen meerdere (tot 6 toe) antibacteriële stof-
fen. 459? was resistent tegen chloorampheni-
col. Deze resistentie was vaak gecombineerd
aanwezig met resistentie tegen streptomycine.
sulfonamides en tetracyclines zoals dit ook
veel voorkomt in Salmonella.
Chlooramphenicol resistentie is gebonden
aan een H. plasmide in de geïsoleerde
typhitnurium-üVdm. Dit plasmide was ook
aanwezig in 119? van 146 a-select gekozen E.
coli isolaten. Deze vertonen eveneens het-
zelfde resistentie patroon. H, plasmiden wer-
den gevonden in een aantal
E. coli O-
serotypes en 37 hiervan waren resistent tegen
chlooramphenicol.

De auteurs zijn van mening dat de resistentie
overdracht plaatsvond voordat de kalveren
op het bedrijf arriveerden en dat de transcon-
jugaten werden uitgeselecteerd door het anti-
biotica gebruik op het bedrijf waar de proef
werd opgezet. Verdere overdracht tussen de
/:. ro/zstammen kan dan de grote verspreiding
van chlooramphenicol resistentie verklaren.
De IE plasmide overdracht is temperatuurge-
voelig. Geen overdracht kan worden aange-
toond
in vivo, maar trad wel op in geprodu-
ceerde faeces bij 28° C. Het belang van
E. coli
als reservoir van resistentie tegen chlooramfe-
nicol is weer eens gebleken.

De auteurs wijzen op de potentiële gevaren
voor de volksgezondheid die deze resistentie
toename bij een Salmonella epidemie bij
mestkalveren en overdracht hiervan op de
mens met zich meebrengt.
 H. Mol.

Betekenis en voorkomen van Sarcocystis

Boch. .1. und Eber. M.: Vorkommen sowie
wirtschaftliche und hygiënische Bedeutung
der Sarkosporidien von Rind. Schaf und
Schwein.
Eleischwirlschaft. 61. 427-431.
(1981)

De besmetting met sarcocysten werd vastge-
steld zowel met de trichinoscoop als met de
trypsine verteringsmethode. De laatste me-
thode bleek het gevoeligst.
De volgende besmettingspercentages werden
vastgesteld: runderen 98.7% (1020 stuks on-
derzocht). schapen 85.49? (500 stuks), mest-
varkens 9.7% (766 stuks) en oudere varkens
35.5% (409 stuks). Van 50 onderzochte scha-
pen was er maar één besmet. Bij het rund
bleek, na microscopisch onderzoek van het bij
de verteringsmethode verkregen sediment,
dat 65.6% besmet was met S.
hovicanis. 63,6%
met
S. hovihominis en 34.5% met S. hovifelis.
Uit deze resultaten valt af te leiden dat er vaak
menginfecties voorkwamen. Bij het schaap
werden twee microscopisch waarneembare
sarcocysten te weten 5.
ovicanis (63.9%) en 5.
spec. (84.8%) (beide soorten hebben de hond
als eindgastheer) en de macroscopisch waar-
neembare 5. ()i\';/c//.s (2.6%) gevonden. Bij var-
kens werden zowel
S. suicanis\'d\\s S. suihomi-
nis
gevonden. De mens kan vooral na het eten
van rauw besmet varkensvlees diarree krijgen.
In de faeces zijn dan sporocysten te vinden.
De enige zekere bescherming tegen een sarco-
cystisinfectie is het verhitten van het te consu-
meren vlees. Ten aanzien van de tussengasthe-
ren (o.a. rund. schaap en varken) kan gesteld
worden dat de soorten die de hond als eind-
gastheer hebben en 5.
suihotninis pathogeen
zijn voor de tussengastheer en de volgende
reacties tol gevolg kunnen hebben: gewichts-
verlies. anaemie. bewegingssloornissen. abor-
tus en in ernstige gevallen de dood.

./. M. de Kruijf.

Residuen van spiramycine in melk

Schallibaum. M.. N\'icolel. .1. und Bosson. J.:
Die Behandlung von chronische-
subklinischen Staphylokokken mastiliden
beim laktierenden Rind durch die Verabrei-
chung von hohen Spiramvcindosen.
Schweiz
Arch. nerheilk..
123. 277-292. (1981)

-ocr page 304-

De auteurs bestudeerden de farmaco-
kinetische eigenschappen voor spiramycine in
de nier van gezonde en aan mastitis lijdende
melkkoeien. Zij pasten dit antibioticum intra-
mammair. intra-musculair of gecombineerd
toe.

Afhankelijk van dosering en toedieningsvv ijze
bleek dit antibioticum therapeutische melk-
concentraties te geven (4 mcg ml) voor 48-168
uur. Residuen werden aangetoond voor 180-
360 uur. wanneer 2 maal de gebruikelijke do-
sering werd gegeven. Een spiramycine-
adipaat oplossing irriteerde niet. In een
klinische proef met 106 kwartieren van 70
koeien bleek dat gecombineerde therapie (dus
intra-mammair en intra-musculair) de beste
resultaten gaf. (Hoewel de therapeutische
waarde goed lijkt te zijn is het de vraag of de
residu problematiek toepassing van dit anti-
bioticum anders dan incidenteel aanvaard-
baar is;
Ref.) // V/o/.

Zeezoogcjieren

Enkele bacteriële en schimmel aandoe-
ningen bij zeezoogdieren

Med way W.: Some Bacterial en Mycotic Dis-
eases of Marine Mammals. ./.
.4m. Vet. Med.
Ass..
177. (9). S31-H.U. (1980).

Bacteriële en schimmelaandoeningen /ijn de
meest voorkomende doodsoorzaken bij zee-
zoogdieren. Bovendien is een aantal van
deze organismen voor de volksgezondheid
van belang omdat mensen eveneens besmet
kunnen worden.

Enkele van de belangrijkste ziekten die in dit
artikel besproken worden zijn:
Erysipeloihri.\\
rhusiopalhiae.
komt bij de cetacea regelmatig
voor. zowel in een acute als in een chronische
vorm. Voor- en nadelen van een vaccinatie-
programma worden besproken. Het bij de
mens bekende \'erysipeloid\' is meestal een
wondinfectie. E.xtra voorzichtigheid is gebo-
den aan degenen die regelmatig direct contact
met deze dieren hebben (trainers, patholoog-
anatomen) of door middel van bet bewerken
van vis besmetting kunnen overbrengen. (In
Nederland waargenomen in 1980;
Ref.)
Leptospirosis
is bij zeeleeuwen en zeehonden
onder natuurlijke omstandigheden aange-
toond. Andere beschreven infecties zijn:
Clo-
striditmr
sp.. Pseudomottüs sp.. Pusteurelhi
sp.. Nei.s.teria sp.. Noeardia <sp. Eveneens zijn
bij zieke zoogdieren o.a. geïsoleerd: Salmo-
nella. Streptococcen. Staphvlococcen en
Klebsiella.

Candodiasis is een v eel voorkomende aandoe-
ning bij cetacea. Vooral laesies aan het blaas-
gat en rondom de vagina (overgang huidmu-
cosa) zijn verdacht. Een overmatig of
langdurig gebruik van antibiotica gaat dik-
wijls aan de klinische verschijnselen van
Can-
didiasis
vooraf.

De Lohoa lohoi behoort tot die schimmelaan-
doeningen die bij mensen in Centraal Ame-
rika en de noordelijke landen van Zuid-
Amerika voor komt. Deze schimmel
veroorzaakt bij dolfijnen huidaandoeningen.
(In Nederland enkele malen waargenomen;
Ref)

Andere schimmelaandoeningen die kort be-
sproken zijn: Streptotrichosis. blastomycosis,
aspergillosis, cryptococcosis, coccidioimyco-
sis. sporotrichosis, dermatomycosis. zygomy-
cosis.

A. H\'. van Poreest.

Ziekten van het Kleine Huisciier
Cheyletiella, afkomstig van konijn, kat of
hond als oorzaak van dermatitis bij de
mens

Cohen, S. R.: Cheyletiella dermatitis. A mite
infection of rabbit. cat and dog.
.Arehives of
Dermaiology.
116. (4). 435-437. (I9H0)

Beschreven wordt een dermatitis bij twee pa-
tiënten (moeder en haar 6-jarige dochter) ge-
kenmerkt door het intermitterend optreden
van een hevige jeuk veroorzakend conglome-
raat van rode papels op borst, abdomen en
dijen, veroorzaakt door een Cheyletiella;
waarschijnlijk C
parasitovora.x.
De parasiet kon worden aangetoond in het
losgeborstelde haar van de huisdieren, be-
staande uit o.a. een hond en 2 katten. Na
behandeling van de dieren met fenchloorfos
verdwenen zowel bij de eigenaren als de huis-
dieren de symptomen.

Volgens auteur wordt hier v oor de derde maal
in de V.S. melding gemaakt van een door
Cheyletiella veroorzaakte dermatitis bij de
mens. Huisdieren met deze parasiet hesmet
worden in de kleine huisdierenpraktijk niet
zelden gezien: een doeltreffende behandeling
van het dier. gepaard gaande met een goede
voorlichting van de eigenaar is derhalve aan-
bevelenswaardig
(Ref).

//. IL Thalheimer.

-ocr page 305-

Mobiliteit: \'marktwaarde\' van ervaren
onderzoekers is te laag

In opdracht van dc minister voor wetenschapshe-
leid verrichtte de stalgroep Strategische verkennin-
gen van TNO een onderzoek naar de mobiliteit \\an
uctcnschappelijk onderzoekers in Nederland.
Het onderzocktcam bestond uit drs. D. R. Da\\ies.
ir. R. F. H. M. Smits, ir. R. Tueehuysen (allen
1 NO) en dr. W. Wils (c.xtern ad\\iseur. Wils Sys-
teem Analyse b.v ).

In het onderzoek werd gebruik gemaakt van de
systeem-dynamica methode en het onderzoek werd
begeleid door een commissie waarin vertegenw oor-
digers uit de industrie (Shell. Philips), de ministeries
(onderwijs en wetenschappen, sociale zaken ). de
unixersiteiten. het Centraal Bureau \\oorde Statis-
tiek. de Raad \\an Advies voor het Wetenschapsbe-
leid cn het Centraal Planbureau zitting hadden,
l iidens het onderzoek werd een antwoord gezocht
op de \\olgende \\ragen:

Welke factoren beïnvloeden R en en welke rol
speelt de mobiliteit in deze in het bijzonder?
\\\'an welke factoren is de mobiliteit van wetenschap-
pelijk onderzoekers afliankelijk\'.\'
Is het ter verhoging van het niveau, de toepasbaar-
heid en de efficiëntie \\an het onderzoek gewenst de
mobiliteit te beïnvloeden en zo ja. welke mogelijk-
heden zijn hiertoe voorhanden\'.\'
Oe probleemstelling kan als \\olgt geformuleerd
worden:

Welke problemen levert de stagnerende groei van
dc ondcrzoekcapaciteit op voor het goed functione-
ren van onderzoekorganisaties en hoe moet het on-
derzoek c.q. het personeelsbeleid ingericht worden
opdat aan deze problemen zo goed mogelijk het
hoofd kan worden geboden?

Ciedurende het onderzoek werden simulatiemodel-
len ontwikkeld die inzicht \\erschaffen in het functi-
oneren \\ an de arbeidsmarkt voor academici cn in de
mechanismen die binnen onderzoekorganisaties
werkzaam zijn. levens werd op tntgcbreide schaal
statistisch materiaal \\erzameld en \\erwerkt en wer-
den gesprekken gevoerd met een reeks \\an binnen-
landse en buitenlandse experts.
Fnkele \\an dc \\oornaamstc conclusies \\an het on-
derzoek zijn:

Mobiliteit is maar ccn \\an dc factoren die van in-
vloed ziin op het ni\\eau. de gerichtheid en dc effi-
ciëntie van onderzoek, maardient wel beschouwd te
worden als een randvoorwaarde waaraan voldaan
moet worden \\ ()or hel voeren van een effectief on-
derzoekbeleid.

De huidige verdeling \\an onderzoekers werkzaam
in researchinstellingen o\\er de leeftijden is nage-
noeg optimaal voor goed onderzoek. Het mobili-
teitsprobleem bestaat uit het handhaven \\an deze
\\erdcling.

Het \\crgroten van het aantal tijdelijke plaatsen
voor onderzoekers \\ormt geen oplossing \\ oor het
mobiliteitsprobleem en kan zelfs schadelijke gevol-
gen (zowel voorde onderzoekers a Is voorde organi-
satie) hebben.

De oplossing \\ an het mobiliteitsprobleem dient ge-
zocht te worden in het \\erhogen \\an de interne
mobiliteit en het stimuleren van de uitstroom \\an
oudere, meer ervaren onderzoekers naar functie
buiten het onderzoek. Dit impliceert dat de kwali-
teit \\an het management \\an met name niet-
industriële onderzoekorganisaties moet worden
verbeterd en dat er naar wegen gezocht moet wor-
den om de \'marktwaarde\' \\an de meer ervaren on-
derzoekers te verhogen onder andere door additi-
onele opleidingen.

Namens het onderzoekteam: ir. R. K. H. M. Smiis.

Het rapport (ISBN 90 120616)is verkrijgbaar bij
de Staatsuitgeverij. Fen samenvatting van het rap-
port (Fngelse en Nederlandse versie) is verkrijgbaar
bij de stafgroep Strategische verkenningen TNO.
postbus -S41. Apeldoorn.

(Overgenomen uit Chemise!) .Maga-
zine.
bijvoegsel Chemisch IFcpA-
Chemische Couram.
van maart
1981).

Na

bestui

Jaarverslag 1978 van het Instituut voor
Pluimveeonderzoek \'t Spelderholt

kort overzicht onutent samenstelling van

.lur. begeleidingscommissies, personele bezet-
ting en een weergave van dc algemene activiteiten,
geelt het jaarv erslag cen uitgebreid overzicht v an de
onderzoekactiviteiten van de verschillende aldelin-
gen.

Afdeling produktie

Naast enkele tamelijk op zich staande onderzoeken
zoals o.a. stcritepreventic tijdens het vervoer per
vliegtuig van céndagskuikens. onderzoek naar ge-
halte van enkele hormonen in het bloed, zijn dc
overige projecten van deze afdeling onder te bren-
gen in enkele hoofdgroepen. .Allereerst onderzoek
in verband met beengebreken bij slachtkuikens,
waarbij nagegaan zijn dc invloeden van selectie cn
lichtregimcs.

I wccdc thema was het broedei. Onderzocht werden
invloed van spermakwalitcit, verdunningen bewa-
ring van sperma op het bev ruchtingspercentage van
broedeieren. lechnischc voorwaarden voor cen
goede ontsmetting van broedeieren werden nage-
gaan.

Het is mogelijk gebleken dc kristallisatiepunten per
oppcrv lakte-ecnhcid van de eischaal te tellen. Dit is
van betekenis omdat het aantal kristallisatiepunten
een belangrijke factor vormt voor dc kwaliteit van
dc eischaal.

-ocr page 306-

Gezien dc toenemende belangstelling op dc broede-
rijbedrijven voor het schouwen \\an broedeieren op

eg tijdstip (6e le
aan een methode om di
apparatuur te schouwen
hoofdzakelijk nog bij de
tenslotte wordt nagegaan

tussen het legperccntage aan (broed)eieren en de
lengte \\an de le en 2e eiserie. f^it onderzoek is nog
niet afgerond.

ftet derde onderzoeksveld heeft betrekking op de
relatie welzijn en gedrag. Enerzijds zijn er studies
gaande inet de zgn. gedragskooi \\oor pluim\\ee.
Behahe ccn overzicht van de verwachte leefsituatie
van de kippen in de kooi worden er geen concrete
resultaten vermeld.

In dit kader is ook onderzoek gedaan naar strooisel-
behoefte. Conclusies hierbij waren dat selectie op
\\ergroting \\an de behoefte aan strooi.sel (criteria:
scharrelen, zandbaden en verblijfsduur op strooi-
sel) wel mogelijk is. maar omgekeerd (geringere
behoefte) niet.

nsdag) wordt er gewerkt
eieren met electronische
Problemen liggen hierbij
bruinschalige eieren,
f creen verhand bestaat

In een ander project zijn de mogelijkheden \\oorcei
salmonella-\\ rije opfok \\an slachtkuikens onder
zocht. Daar de besmettingsdruk met salmonella
bacteriën hij dc controlekoppels ,

, k(

m

maatregelen
.)r verder on-
n naar prak-

cid overzicht
en lezingen

\\an de t
■okken W(
eken moe

luit met e
iipporten.
dagiaar.

ocgep
irden.
ten «

;n uitgebr
verslager

(,. Duvdu

;cr laag «
1st

omtrent het effect
geen conclusie get
derzock zal uitgew
tijkhedrij\\en.
Het jaaroverzicht:
\\an publikaties. r
gedurende het \\cr

.Afdeling voeding

Deze afdeling \\oert een groot aantal projecten in
het jaarverslag op. Genoemd kunnen o.a. worden
het onderzoek naarde voederhenutting van veevoe-
dergrondstoffen. Bij dit onderzoek werden vergele-
ken geselecteerde groepen hennen met een gunstige,
resp. ongunstige voederhenutting. Bestudeerd wer-
den \\erschillcn in basaalstofw isseling. \\ erschillen in
activiteit cn de efficiëntie waarmee dc dieren de
energiegebruiken voor activiteit. Methodieken ge-
bruikt bij dil onderzoek worden kon toegelicht.
Onderzoek naar toepassing \\an aardappeleiwit in
slachtkuikenvoeder geeft de mogelijkheden hiervan
aan. Afhankelijk van de bereidingswijze hleek het
meer of minder geschikt. De mogelijkheden varië-
ren van maximaal 5% tot I05{ als grondstof in het
voeder.

Naast deze onderzoeken werden door dc afdeling
nog een aantal projecten bewerkt, zoals: de beschik-
baarheid \\an de O.E. \\an eiwitten, \\etten en kool-
hydraten; stofwisseling en voeding van pluinnec
onder tropische omstandigheden, etc.

.Afdeling verwerking

l en elftal pr<iiectcn van deze afdeling zijn weergege-
ven in het jaarverslag. Hier geldt: \'Voor eick wat
wils\'. De onderzoeken \\ariërcn van slasaus en
mayonaise. \\ ia bespreking \\an microbiologische
bepalingsmethoden en bepaling \\an p-
tolueensulfonamidc (Halamid) in \\ lecs. tot onder-
zoek alsmede informatie inzake procestechnieken.
M met al waardevolle informatie voor dc insider.

Tenslotte worden \\ la werkgroepen nog enkele on-
derzoeken \\erricht.

Nagegaan is de smaakhein\\loeding door houtkrul-
len van \\ lees en eieren, l\'ilgaande\\an de literatuur-
normen \\oor de conccniratic aan chloorfenolen in
houtkrullen (kunnen muffe smaak veroorzaken)
zouden slechts 8 van de 32 onderzochte strooisel-
monsters voor gehruik geschikt zijn.

Difficulty of teaching medical ethics

The part played by humanism in medicine was the
subject of Dr.
I.. R. C. Agnew\'s \'point of view\'
in the
l.ancei recently.

This gained some publicity in the lay press because
of a passage about the difficulty of teaching medical
ethics:

\'One way of getting class attention is to ask what
advice students would give when presented with
the following family history:

The father has syphilis, the mother tuberculosis.
They have already had four children, the first is
blind, the second dies, a third is deaf and dumb
and the fourth has tuberculosis.
The mother is pregnant with her fifth child, and the
parents are willing to have an abortion, should you
so advice\'\'

Assuming there are not too many catholics in the
class, you will usually find a majority in favour
of abortion.

You congratulate the class on their decision to

abort..... and then you will tell them, that they

have just murdered Beethoven.\'

(Ontleend aan een bericht in
\'The Veierinary Record\'. 1979. c.q. de l.ancei.)

-ocr page 307-

Onder auspiciën van de WHO (regionaal bu-
reau Europa) werd een bijeenkomst gehouden
van een Working Group on Health Aspects of
Residues of Anabolics in Meat, van 10-13
november 1981. in het RIV te Bilthoven.
Een 20-tal vertegenwoordigers van medische,
veterinaire en agrarische (universitaire) over-
heidsinstellingen van zowel Oost- als West-
Europese landen en het Nederlandse Staats-
toezicht op de Volksgezondheid, woonden
deze bijeenkomst als deskundige of als waar-
nemer bij.

De volgende punten kwamen naar voren:

Als vaststaand werd aangenomen dat anabole
stoffen een rol kunnen spelen bij de dierlijke
produktie. Hierbij is een duidelijk voordeel
voor de producent aanwezig.

Om de consument te beschermen is het van
belang dat alleen het gebruik van veilige en
wettelijk gekeurde anabolica toegestaan
wordt, en onder voorwaarde dat de noodza-
kelijke controles hierop worden uitgevoerd.

Anabole stoffen kunnen in 3 categorieën
worden verdeeld, te weten:

a. Exogene natuurlijke Steroide anabole hor-
monen. die bij correct gebruik en toedie-
ning geen bekende gezondheidsproble-
men voor de consument opleveren.

b. Stilbeen preparaten, waaronder diethyl-
stilbestrol, die vanwege hun kankerver-
wekkende eigenschappen absoluut niet als
anabolica gebruikt mogen worden.

e. Andere zgn. xenobiotische anabole stof-
fen. die kunnen worden gebruikt, mits ze
van te voren op veiligheid wordengetoetst.
Het betreft hierbij met name trenbolon
acetaat cn zeranol. Er dient zo spoedig
mogelijk een toxicologische evaluatie van
deze stoffen plaats te vinden door interna-
tionale instanties, zoals de Joint FAO
WHO Expert Committee on Food Ad-
ditives (.lECFA) en de Codex
Alimentarius.

Voor de controle op bet gebruik van anabole
stoffen is het essentieel dat gevoelige en speci-
fieke analytische methoden ter beschikking
staan. Voor screening is de Radio Immuno
Assay zeer geschikt. Indien de resultaten van
een onderzoek met deze methode voor
keurings- c.q. opsporingsdoeleinden worden
gebruikt, dient ter bevestiging een vervolgon-
derzoek met een onafhankelijke methode te
worden uitgevoerd.

Aangezien er een karakteristieke verdeling
van de anabole agentia in het lichaam bestaat
waarbij de niveaus in de excreta (urine of
faeces) het hoogst zijn. kunnen deze als pri-
mair onderzoekmateriaal worden gebruikt.

De belangrijkste conclusie van deze bijeen-
komst is dat men van de feitelijke situatie in
een aantal landen uitgaat dat bepaalde prepa-
raten in de veehouderij ten profijte van de
producent gebruikt worden. Het is in principe
mogelijk een categorie stoffen aan te wijzen
die voor dit doel worden gebruikt, mits deze
aan de relevante veiligheidseisen voldoet. In-
dien deze stoffen voor het beoogde doel wor-
den goedgekeurd, dient de producent zich aan
de voorgeschreven wijze van toediening te
houden. Met name kan hierbij gedacht wor-
den aan de natuurlijke Steroide anabole hor-
monen, en inde toekomst wellicht aan trenbo-
lon acetaat en zeranol.

Voor de controlerende instanties is het de taak
om nauwkeurig te letten op maximaal aan-
vaardbare niveaus van deze goedgekeurde
stoffen, c.q. de residuen ervan die in de voed-
selketen terecht kunnen komen. Daarnaast
blijft een intensieve controle op de afwezig-
heid van het gebruik van niet-toegelaten stof-
fen een strikte vereiste.
Men realisere zich dat het hier aanbevelingen
betreft, waarover in het kader van overleg op
EEG. bilateraal en nationaal niveau, nadere
discussie vereist is.
 E. ./. Ruitenherg.

Symposium: Acute toxicity
tests: possible alternatives

Op 1 1 september 1981 werd in samenwerking
tussen de Nederlandse vereniging voordieren-
beseherming. de Nederlandse vereniging voor
toxicologie en de anti-vivisectiestichting een
symposium georganiseerd over de acute toxi-
citeitstesten en mogelijke alternatieven.
Het is een goede zaak als de uitvoerders en
bestrijders van dierexperimenten elkaar we-
ten te vinden in de organisatie van een thema-

Bijeenkomst Working Group on Health Aspects of Residues of
Anabolics in Meat, Bilthoven, november 1981

-ocr page 308-

dag en lot discussie welen le komen. In ver-
gelijking mei een dergelijke poging die in
1978 plaals vond. blijkl dal men in de lussen-
liggende periode meer bereid is geworden om
naar elkaar te luisteren en hel gevolg was
dan ook dat tijdens dit symposium de dia-
loog op goede wijze tot stand kwam.
De dialoog werd gevoerd op basis van een
aantal Engelstalige voordrachten, onder de
voortreffelijke leiding van professor Van Gen-
deren. In zijn openingswoord stelde hij dat
de dag bedoeld was voor een lechnische be-
handeling van acute toxicileitse.xperimenlen
en hun mogelijk alternatief De groepen die
belang hebben bij dergelijke experimenten
zijn de toxicologen en farmacologen. die be-
hoefte hebben aan goede methoden; de over-
heid die verantwoordelijk is voor hel pakket
aan experimenten dal wettelijk vereist is. de
producenten van sloffen die de lesten uit
moeten voeren en de therapeuten die behoefte
hebben aan veilige geneesmiddelen. Hier-
tussen of hiernaast staan de critici, die een
mogelijk alternatief ter discussie stellen.
In de hierna volgende voordracht, behan-
delde prof. .1. H. Koeman, toxicoloog uit
Wagcningen. de techniek en problemen van
de acute loxiciteilstesten. Er werd gesteld dat
de LD5Ü test niet gemist kan worden, on-
danks de problemen die aan deze test kleven,
zoals de extrapolatie van de ene dierspecies
naar de andere en de schijnexactheid van de
LD50 lest. Het is een maatschappelijke keuze
om hel belang van de 1.D50 lest voor risico
beperking af te wegen tegen hel diergebruik
dat hiermee gepaard gaat.
Na een misplaatst verhaal van mr. D. Boon
over de ethische problemen bij LD50. ver-
luchtigd met een aantal dia\'s van platgereden
egeltjes en dergelijke kwam dr. A. Rowan van
het Institute for the Sludyof Animal Problems
(USA) aan hel woord. Hij beschreef hel ont-
staan en verloop van de campagne tegen de
\'f^raize test\', een test waarbij stoffen getest
worden op hun irriterend vermogen in hel
konijneoog. Deze actie was eigenlijk de eerste
gecoördineerde actie legen een bepaald dier-
experiment. die met behulp van politiek in-
zicht. TV camera\'s op het juiste moment op
de juiste plaats en een goede organisatie
succesrijk verliep. Dr. Rowan schuwde een
aantal saillante uitspraken niel zoals de stel-
ling dat onderzoekers tc defensief zijn. dat de
industrie zich verschuilt achter overheids-
maatregelen en dat activisten die een onder-
werp nodig hebben om tegen te ageren zich
op het ogenblik bezig houden met dieren-
experimenlen. Na de campagne tegen de
Draize lest wordt door dezelfde organisatie
een campagne tegen de ED50 test georgani-
seerd. De spreker ging ook in op het alter-
natief dal gezocht wordt voor oog-irritatie-
testen. waarbij hij verschillende mogelijk-
heden ter sprake bracht.
Dr. D. Walker, een patholoog van hel Wick-
ham Research I.aboratory (GB) behandelde
de acute toxiciteilsiesten en de reden waarom
zij worden toegepast. Hij stelde vooral de
1.D50 naast het bestuderen van sublelale
effecten wat betreft hun voorspellende waarde
in de risico evaluatie. Hierbij sprak hij een
duidelijke voorkeur uit voor het bepalen van
subletale effecten, ondanks het feit dal de
koslen hoger uitvallen zowel financieel als
wat betreft diergebruik.
De laatste spreker, dr. A. M. Sincock van
ERAME (GB) behandelde niel alleen hel
acute tnaar ook hel andere toxiciteitsonder-
zoek en bracht verslag uit van de werkzaam-
heden van het ERAME Toxicity Committee.
Dil committee houdt zich reeds geruime lijd
bezig met een inventarisatie van de gebruikte
toxiciteitsteslen en het mogelijk alternatief
dat hiervoor aanwezig is. Een aantal werk-
groepen houdt zich bezig met verschillende
gebieden van toxiciteitsonderzoek en hoopt
volgend jaar een eindrapport uit te brengen.
De verwachting is dat sterke aanbevelingen
over toekomstig toxiciteitsonderzoek zullen
worden gedaan. Een onderzoeksgroep zal
zich bezig gaan houden met de ontwikkeling
van alternatieve lesten, v ooral gebaseerd op
in vilro technieken.

De dag werd besloten met een paneldiscussie,
waarbij de sprekers van de dag vragen be-
discussieerden die of schriftelijk waren inge-
diend of ter plekke gesteld werden. Ook hier
was het opvallend dal de toon van dc dis-
cussie positief was. Nieuwe elementen werden
tijdens de discussie niet geïntroduceerd. Voor-
al kwam dc rol ter sprake die de overheid heeft
bij hel opstellen van regels.
Deze overheid is niel uitsluitend nationaal,
maar ook bijvoorbeeld in EE(i verband dient
coördinatie plaats te vinden. f)e angst werd
uilgesproken dat als een goed alternatief ont-
wikkeld is. dil mogelijk aan de voorgeschre-
van lesten wordt toegevoegd in plaats van
dat het bestaande testen vervangt. Ook werd
gesignaleerd dat vergelijkingscxperimenlen
lussen bijv. 1.D50 lesten en hun alternatief
ontbraken, maar dat er geld nodig is om deze
vergelijkingen op te stellen.
Via een uitstapje naar de cosmetica, werd een
beschouwing gegeven over hoe binnen de be-
staande techniek de dieren eventueel beter ge-
bruikt zouden kunnen worden.
Tot slot diende drs. Rozemond (VHl) een
resolutie in. gebaseerd op een proposal op-
gesteld door prof dr. Zbinden voorde Coun-

-ocr page 309-

cil ot Europe. Deze resolutie werd door het
sprckcrspanel onderschreven en luidt als
volgt;

\'Based on the present review ofthe hterature
and on proposals made by many toxicolo-
gical experts, it appears mandatory that cer-
tain changes be made In toxicological guide-
lines by regulatory agencies. As a minimum,
these should include the following:

In all guidelines and regulations for toxicolo-
gical studies it must be stated specifically that
the concept of acute toxicity testing (harm-
ful effects of single doses) is not identical
with the performance of a classical L.D50-
tcst.

In all guidelines and regulations tor toxicolo-
gical studies the classical lJ350-test carried
out with large animals, such as dogs, mon-
keys. pigs, etc.. must be prohibited. In its
place, a short term test on small numbers of
animals incorporating a variety of clinical,
chemical, and histopathological examina-
tions must be required.

In all guidelines and regulations for toxico-
logical studies it must be pointed out that
the classical l.D50-test with small rodents
using large numbers of animals is only per-
tuissible if the reason for the desired high
precision is clearly stated and scientifically
justified. In all cases where a high precision
of the LD5() determination is not required
a test using stuall numbers of animals must
be used. For this test supplementary clinical,
chemical, and histopathological examina-
tions must be reyuired.

In all guidelines and regulations for toxico-
logical studies it must be stated that no
I.D50-lest should be done with pharmaco-
logically inert substances. It is sufficient to
determine that a single oral dose of appro-
ximately 5 g kg and a single parenteral dose
of approximately 2 g kg cause neither acute
symptoiTis nor death of the anituals.

Ihe requirement to conduct a FD5()-test in
newborn animals must be eliminated from
all guidelines and regulations. For the asses-
rnent of special risks in newborn humans and
infants, clinical-phartuacological and phar-
macokinetic studies must be required. These
should preferentially be done in human sub-
jects but may be substituted by specifically
designed studies in imtnature animals.

For the classifications of chemicals with the
aim to assign them to a toxicity class in
official lists of poisonous substances the
approximate LD50 values determined in
small numbers of animals by an appropriate
method rnust be accepted. Whenever pos-
sible. the classification should also consider
other relevant data including information
obtained through pharmacological, bioche-
mical. and chronic toxicological studies.
Modern knowledge and concepts of struc-
turc-activity relationships should also be
applied."

J. Frens

Dr. Paul Janssen eredoctor
aan de K.U. Leuven

Na het Eredoctoraat in de Natuurweten-
schappen aan de Johan-Wolfgang Goethe
l.\'niversiteit te Frankfurt (1978) en het Ere-
doctoraat in de Geneeskunde aan de Zweedse
Universiteit Lund (1981). werd aan Dr. Paul
Janssen. Researchdirecteur van Janssen
Pharmaceutica. op 2 februari 1982 de Hono-
ris Causa-titel verleend door de Katholieke
Universiteit te Leuven.

Hij verwierf de titel om /ijn creativiteit bij de
synthese van geneesmiddelen en diergenees-
middelen en om /ijn fundamentele bijdrage
tot het ophelderen van de structuur-activiteit-
relaties.

Lüt de /owat vijftigduizend nieuwe molecu-
len. die werden gesynthetiseerd, werden meer
dan vijftig originele geneesmiddelen ontwik-
keld.

[)e motivatie van de Leuvense flniversiteit
vermeldt ook het fundamenteel onder/oek.
Via de ontwikkelde geneesmiddelen werden
reeds heel wat biochemische aangrijpingspun-
ten in de hersenen geïdentificeerd, wat van
enorm belang is bij de rationele benadering
v an tal van aandoeningen. De kennis van deze
aangrijpingspunten is uitermate belangrijk
v oor de ontwikkeling van aangepaste genees-
middelen.

-ocr page 310-

Second European
Conference on the Protection
of Farm Animals

25-26 May 1982 Strasbourg

Following the success of the First European Con-
ference on the Protection of Farm Animals in
Amsterdam in 1979. the Steering Group which
represents the interests of Producers. Scientists.
Animal Protection and Consumer Groups, is
planning a Second Conference along the same
lines.

This time, the \\enue will he the Assembly Chamber
of the Palais de I\'Europe. Strasbourg. The Con-
ference will commence at 10 a.m. on 25th May 1982
and end at 17.00 hours on the following day.
The meeting will be opened hy the Secretary
General of the Council of Europe. Fran? Karasek.
and is being held under his patronage.

Subjects »ill include:

Progress in Animal Protection in Europe with par-
ticular reference to the work of the EEC and the
Council of Europe.

A review of the l.ong Range Study recently com-
pleted hy the European Association for Animal
Production \'Feeding Europe in the Year 2000\'
together with a commentary on the animal pro-
tection implications of these forecasts.
The transportation of animals within Europe and
into Europe from countries further afield. This
section - the major part of the meeting, will
cover: —

The Fogistics of Transportation of Animals:
The Economic factors affecting such transport:
The Physical and Physiological effects of transport

on animals:
The traffic in live horses for slaughter:
The transport of all other domestic animals, dealt

with on a species hy species basis:
Ihe Activities and Policy ofthe Council of Europe
in relation to animal protection.

Speakers and Chairmen of Sessions will be drawn
from representatives of the major European Pro-
ducer Groups. Animal Welare and Protection
agencies. European Veterinary Associations. Ftho-
logists and official Organisations and Instititions.
such as the European Commission and the Council
of Europe.

Amongst the list of Speakers will be:
Fran/ Karasek. Secretary General. Council of
Europe:

Erik Harremoes. Head of l.egal Affairs. Council
of Europe;

Dr. Hans Bendixen. Head of Division DGVF

EEC Commission:
Dr. P.
v. Tarrant. The Agricultural Institute. Co.
Dublin. Ireland:

Maj. Gen. Macchia. International l eague for the

Protection of Horses;
Dr. G. \\an Putten. Elhologisl. \'Schoonoord" Re-
search Institute;
Prof. Ingvar Ekesho. Chairman of Standing Com-
mitlee of the Council of Europe"s Convention
for the Protection of Animals Kept for Farming
Purposes;

ProF Von Mickwil/. Professor of Veterinary me-

decine University of Berlin;
Mr. S. Burgess. Buitelaar Group;
Dr. A. R. Gerrits. Spelderholt Institute for Poultry
Research;

Dr. Marina Verga. Institulo di Zoolecnica-Facolta

di Medicina Veterinaria. University of Milan.
Programm:
Day I - 25lh May

10.00 Official opening of Conference by the De-
puty Secretary General of Council Europe;
Mr. Gaetano Adinolfi.
Session I. Chairman: Philip Brown. Chair-
man of Conference.

Introductory Speech; Madame Edith Cres-
son. French Minister of Agriculture (Sub-
ject to confirmation).

\'Progress in Animal Protection in the EEC -
the role of the Commission"; Dr. H. .1.
Bendixen. DGVI EEC.
\'The Work of the Council of Europe\'s
Standing Committee on Farm Animal Pro-
tection\'; Professor Ingvar Ekesho.
11.50 Coffee interval.

12.11) Session M. Chairman: Professor A. Nab-
hol/.

\'Trends in Animal Husbandry In Europe to
the Year 2000\'. A review of the European
Association for Animal Production\'s
l ong
Range Study; Dr.
.1. Ludvigsen.
\'The Welfare implications of changes in the
pattern of livestock farming in Europe";
Mrs. Ruth Harrison.
FUlO Funch.

14..10 Discussion period for Session II.
15.10
Session III. Transportation of Animals -
Part 1.

Chairman: Dr. S. Rasmussen. Chairman of
the Federation of Veterinarians of the EEC.
Introduction by Chairman.
\'The logistics of Animal Transportation
within Europe and into Europe from further
afield"; speaker to be announced.
\'Economic factors that influence the Trans-
port of Animals\'; Sidney Burgess. Buitelaar
Group.

\'Reliable and realistic veterinary certificat-
ion\': Alastair Porter. Secretary and Regist-
rar. R.C.V.S.
16.30 Tea interval.

17.00 .Session IV. Chairman: Miss .lanet Fookes
or Dr. Frederiksen.

\'The Transportation of Animals in Italy -

-ocr page 311-

Some of the Problems\'; Dr. Marina Verga.
Discussion on Sessions
HI and IV.
Close.

reception at hotel de ville. Strasbourg.
- 2rt//7 Mav

Session V. Transport - Part II.
Chairman: Ir. M. G. Wagcnaar Humme-
linck.

The Physiological and Physical effects of
fransportation on Animals\'; Dr. V. Tar-
rant.

\'The Transport of Pigs\'; Dr. G. van Putten.

Discussion.

Coffee interval.

Session VI. Chairman: .1 Bruton (Chair-
man. EEC Beef Advisory Committee).
\' fhe Transportation of Poultry\'; Dr. Gerrits.
\'The Transportation of Cattle and Sheep\';
Prof. Von Mickuit?.
Discussion,
lunch.

Session VI!. Chairman: Professor Bengts-
son. Swedish University of Agricultural
Sciences.

\'fhe traffic in li\\e horses\'; Maj. Gen. Mac-
chia.

Discussion.

•fhe Activities and Policy of the Council
of Europe in relation to Animal Protection\';
Madame M. Wiederkehr. Directorate of
l egal Affairs. Council of Europe.
Tea interval.

Session Vlll. Chairman: S. Di.\\on-Gunn.
Submission of Conference Resolutions: H.
E. Carter.
Discussion.
Conference ends.

17.00

Registration:

Lhe registration fee will be t 75 for two days.
Early registration with payment before
31th March
t\' 60. Please apply for registration forms and
for further information to
Ihe Conference Secre-
tariat. European Conference Group on the Protec-
tion of Farm Animals. The Manor House. Cause-
way. Horsham. West Susse.x RH12 IHG. England.
.Accommodation and Travel:

Special discount arrangements for hotel accom-
modation and SNCF travel have been made.
Enquiries direct to: Wagon-lits Tourisme. Conseil
de I\'Europe. Avenue de I\'Europe. 67000 Stras-
bourg.

World Association of Teachers
of Preventive Veterinary
Medicine (WATVPM)

The third International Symposium on Veterinary
Epidemiology and Economics will be held at
Arlington. Virginia. USA. from 6-10 September
1982.

Detailed informalion may be obtained from Dr.
William Hubbert. President of the WATVPM.
Professional Development. Veterinary Services.
APHIS-USDA. Federal Building. Hvat\'tsville. MD
20782. USA.

18.00
19.00

Day :
9.00

10.10
I 1.00

12.30
14.00

1.5.30
15.50

Schweizerische Vereinigung
für Kleintiermedizin

Jahresversammlung am 14.-15. Mai
1982, in Bern

GeneraIthcma: Gasiroeiiierologie

Wissenschaftliches Programm

Freitag. 14. Mai 1982

09.00 Eröffnung.

09.05 Morphologische und funktionelle Patholo-
gie des Verdauungstraktes: H. R. I.ugin-
bühl. Bern.

09.50 Klinik der Erkrankungen des Verdauungs-
traktes; P. F. Suter. Zürich.

10.40 Pause.

11.10 Darmparasiten und ihre Bekämpfung; V.
Schärer. Bern.

11.30 Impversuche mit verschiedenen Parvovi-
rusvakzinen beim Hund:
LI. Kihm. Basel.

12.00 Mittagspause.

14.00 Wasser- und Elektrolythaushalt im Zusam-
menhang mit gastrointestinalen Erkran-
kungen: B. Bigler. Bern.

14.35 Röntgenuntersuchung von Magen und
Darm; P. F. Suter. Zürich.

15.15 Morphologische und funktionelle Patholo-
gie der Leber; H. R. Luginbühl. Bern.

16.00 Pause.

16.30 Diagnostik der Lebererkrankungen
Teil); S. J. Ettinger. Los .Angeles (E*).

17.15 Diagnostik der Lebererkrankungen
Leil); S. .1. Ettinger. Los Angeles (E*).

Samstag, 15. .Mai 1982

09.00

09.35

10.20
10,50

1 L.30

12.00
14.00

14.30

15.10

15,40
16.10

Technik der Leberbiopsie; S. .1. Ettinger.
Los Angeles (E*).

Das e.xokrine Pankreas: U. Freudiger.
Bern,
Pause.

Therapie der Lebererkrankungen; S. .1, Et-
tinger. Los Angeles (E*).
Die chirurgischen Behandlung des Magen-
blähungs - Magendrehungs - Komplexes;
.A, Baumberger. Zürich-
Mittagspause.

Die chirurgische Behandlung von Pylorus-
erkrankungen; P, Schawalder. Bern.
Darmresektion - Indikation. Technik.
Nachbehandlung; E. Eisenmcnger. Wien.
Die chirurgischen Behandlung der Perineal-
hernie; P, Weber. Biel,
Pause,

Diätetische Einflüsse auf die normale und
abnormale
E\'unktion des Verdauungstrak-
tes; R, S, .Anderson, Waltham-on-the-
Wolds,

E* Die aufdieenglisch gehaltenen Vorträge liegen
in der Referatensammlung in deutscher Spra-
che vor. Keine Simultananübersetzung.

Anmeldung für die Tagung: bis 3, April 1982an Dr
.1, P, Zendali. Route de Beaumont 7 bis. CH - 1700
Fribourg (Schweiz). Tel, 037 24 95 05.
Unterlagen und Anmeldeformulare daselbst erhält-
lich.

(1.

(2.

-ocr page 312-

Uitroeiïngsplan klassieke
varkenspest goedgekeurd

ln het Tijdschnfi voor Diergeneeskunde xnn I
mei 1981 werd reeds aandacht besteed aan de
wijziging \\an de veterinaire E.G.-wetgeving
over varkenspest. In het betrokken artikel
werd o.m. melding gemaakt van het feit dat
Nederland om verschillende redenen — de
gevallen van varkenspest eerder dat jaar, het
individueel enten op basis-fokbedrijven en de
import van geënte dieren uit België — niet als
\'officieel vrij van varkenspest\' erkend werd.
Uitvoering gevend aan Richtlijn
80 1095 EEG van 11 november 1980, die
voorschriften bevat om het grondgebied van
de Gemeenschap vrij van varkenspest te
maken en te houden, zou ons land verplicht
worden voor ."ïl december 1981 een nationaal
plan tot uitroeiing \\an klassieke varkenspest
in le dienen dat door de Commissie van de
Europese Gemeenschappen moest worden
goedgekeurd.

Dit is gebeurd in de zitting van het Permanent
Veterinair Comité (P,V,C,) van 17 februari jl.
Het nationale plan werd opgesteld in geza-
menlijk overleg tussen de Veterinaire Dienst
en het Centraal Diergeneeskundig Instituut,

l Itroeiingsplan

Bij de opzet van het uitroeiïngsplan wordt
uitgegaan van de veronderstelling dat Neder-
land thans vrij is van inheems virus, of dat
slechts op beperkte schaal rekening dient te
worden gehouden met virusdragers. Vanwege
de epidemiologisch gunstige situatie in het
land, voorziet het nationale plan niet in een
regionale differentiatie (ook gebieden van een
lidstaat kunnen \'officieel vrij\' verklaard wor-
den), De datum van in werking treding is
bepaald op 1 maart 1982,
Vanaf 1 maart 1982 zullen de volgende maat-
regelen van kracht zijn;

intrekking \\an de vergunningen tot pre-
ventieve vaccinaties op het kleine aantal
geselecteerde basis-fokbedrijven waar
deze nog verricht w orden, waarmee derge-
lijke vaccinaties in het gehele land voor
alle categorieën van varkens verboden
zijn;

het verbieden stopzetten van de import
van gevaccineerde fok- en gebruiksvar-
kens;

een systematische screening op de aanwe-
zigheid van subklinische varkenspest;

in geval van een eventuele ongunstige
wending in de varkenspestsituatie zal
men, indien niet anders mogelijk en na rijp
beraad, overgaan tot gebiedsnoodentin-
gen en overwegen of alsnog tot regionale
differentiatie moet worden overgegaan.

Screening

Het screeningsplan ter opsporing van subkli-
nische virusdragers zal aansluiten op reeds
bestaande faciliteiten voor bloedmonster-
name bij varkens en mogelijkheden tot het
verrichten van secties. Het gaat hier om bloed-
serummonsters van slacht-, fok- en gebruiks-
varkens en om tonsillen afkomstig uit voor
sectie aangeboden materiaal. Die faciliteiten
kan men in drie categorieën onderverdelen,
ln aansluiting op bet steekproefsgewijze on-
derzoek op trichinen bij slachtvarkens (± 1%)
zal door het C,D,1, een aantal van de op
slachthuizen genomen serutn-monsters nader
worden onderzocht op het vóórkomen van
door varkenspestvirus geïnduceerde antistof-
fen. Bij de monstername streeft men naar een
zo groot mogelijke variatie in de herkomstbe-
drijven. Per jaar zullen ± 16.000 bloedse-
rummonsters worden onderzocht.

V an de \\ eterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 313-

De tweede categorie bestaat uit
\\arkensserum-monsters die het C.D.1. en de
ge/amenlijke regionale Gezondheidsdiensten
voor Dieren ontvangen in het kader van on-
der/oek ten behoeve van export, bedrijfspro-
blemen en controle ten behoeve van
K.1. Dit
onder/oek levert per jaar ± 4.000 monsters op
en wordt eveneens door het C.D.1. verricht.
Voor beide categorieën geldt dat bij het aan-
treffen van sera met antilichamen tegen var-
kenspest, op het herkomstbedrijf nader on-
der/oek volgt. Van de daar aanwe/ige
volwassen fokdieren /al dan 10% (met een
minimum van 10 dieren) bemonsterd worden.
Eerdergenoemde regionale Gezondheidsdien-
sten verrichten per jaar ge/amenlijk ook nog
/o"n 20.000 tot 25.000 secties, voornamelijk
op biggen en mestvarkens, in verband met een
of ander probleem betreffende de ge/ondheid.
Het C.D.1. /al per jaar de tonsillen v an 5 tot
10*^; van de bedoelde dieren bemonsteren.
Een positieve bevinding /al leiden tot een on-
der/oek op het herkomstbedrijf.

Consequenties

Nu het Nederlandse plan is aanvaard, brengt
dat uiteraard op /eer korte termijn conse-
quenties met /ich mee voor de bedrijven die
een individuele vergunning tot enting tegen
varkenspest hebben.

Hen is medegedeeld dat \'de verleende vergun-
ning tot het inenten van varkens tegen varkens-
pest op uw bedrijf met entstof van de ver-
/wakt levende C-stam, per 28 februari 1982
wordt ingetrokken\'. Ook entingtegen varkens-
pest met dode of geïnactiveerde entstoffen is
niet langer toegestaan. Dc desbetreffende be-
schikking van de directeur V.D. wordt dien-
overeenkomstig gewij/igd.

Zeker nog een jaar

Om als \'officieel vrije\' lidstaat erkend te wor-
den. geldt dat gedurende de laatste 12 maan-
den géén varkenspest geconstateerd mag /ijn.
géén vaccinaties verricht mogen /ijn en /ich
ook géén geënte varkens (uit import of nood-
enting) op het grondgebied mogen bevinden.
Voordat Nederland een ver/oek om de/e sta-
tus te verkrijgen kan indienen, /al er vanaf 1
maart 1982 dus /eker nog een jaar verstrijken,
waarna op het ver/oek dan nog beslist moet
worden.

De/e status /al ons land de mogelijkheid bie-
den onbeperkt levende dieren en vers vlees te
exporteren naar Groot-Brittannië, Ierland en
Denemarken, wat op /ijn beurt weer van
groot belang /al /ijn voor de opening van
exportmogelijkheden naar derde landen, bijv.
naar .lapan.

Contactgevallen varkenspest
in Zeeuws-Vlaanderen

Zes dagen na de uitbraak van februari werd
een contactbedrijf (via afvoer van biggen)
eveneens positief bevonden. Het ging om een
klein bedrijf te Eede (gemeente Aardenburg)
gelegen in de /ónede protection meteen straal
van 8 km rondom het bedrijf van 3 februari.
De populatie van 6 biggen. 4 opfokzeugen. 8
zeugen en 1 beer is afgemaakt en de gebruike-
lijke hygiënische maatregelen zijn genomen.
De eerder ingestelde /one de protection blijft
gehandhaafd.

Een tweede contactbedrijf van dat van 3 fe-
bruari werd de 11e bevestigd. Dit betrof een
bedrijf te Aardenburg met 215 mestvarkens,
eveneens gelegen in de /óne de protection.
Alle aanwe/ige dieren /ijn afgemaakten gede-
strueerd.

De screening op het voorkomen van (subkli-
nischc) varkenspest door middel van sectie en
opvolgend laboratorium-onder/oek van ge-
storven biggen wordt in dit gebied voortge/et.

BESMFTTELMKE DIERZIEK FEN

Dierziektenbulletin nr. van de Veterinaire IDicnst
over het tijdvak van lt m LS februari 1982 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangifte-plichtige
besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 27 gevallen in 24 gemeenten.

Cironingen 5 gevallen

Friesland 6 gevallen in 4 gemeenten

Drenthe 8 gevallen in 7 gemeenten

Cielderland 2 gevallen

Noord-Holland 1 geval

Zuid-Holland 2 gevallen

Zeeland 2 gevallen

Noord-Brabant 1 geval

Schurft

Totaal 4 gevallen in 4 gemeenten.

Cironingen 2 gevallen

Friesland I geval

Limburg 1 geval

\\ arkenspesl

Totaal .1 gevallen in ."t gemeenten in Zeeland.
Miltvuur

Totaal 1 geval in Overijssel.
Vogelcholera

Totaal 1 geval in Overijssel.

-ocr page 314-

VARKENSPEST
Oost-Duit<tland

Bij een telex van 10 februari gaf de Oost-Duitse
Veterinaire Dienst kennis van 2 gevallen van var-
kenspest.

Het eerste werd bevestigd op 16 januari in het dis-
trict Neubrandenburg, arrondissement Teterow.
gemeente Gnoien. op een bedrijf met 650 mestvar-
kens.

Het tweede op 5 februari in het district Erfurt,
arrondissment Soemmerda. gemeente Schwerstedt,
op een bedrijf met 8 varkens.
Alle betrokken dieren zijn afgemaakt en desinfectie
en veterinair-politionele maatregelen zijn systema-
tisch toegepast.

Oostenrijk

Na virologisch en serologisch onderzoek op mon-
sters genomen op aan besmetting blootgestelde be-
drijven. zijn tussen 25 januari en 5 februari nog 3
bedrijven daadwerkelijk hesmet met varkenspest.
Alle daar aanwezige varkens zijn afgemaakt en ge-
destrueerd. De profylactische maatregelen worden
gehandhaafd.

België

Een telegram van de Belgische Veterinaire Diensl.
gedateerd 16 februari, maakt melding van 2 nieuwe
uitbraken van varkenspesl.

Eén had plaats op een fok- en mestbedrijf met 408
sarkens te Moere (gemeente Gistel), provincie
West-Vlaanderen. De tweede op een mestbedrijf
met 432 varkens te Sommeleuze. provincie Namen.
Sanitair-politionele maatregelen zijn genomen in
overeenstemming met EG-richtlijn 80 217. Alle
varkens op de betrokken bedrijven zijn afgemaakt
en gedestrueerd. Men heeft de bedrijven gedesinfec-
teerd en een zóne de protection is ingesteld.

BESMETTE1.I.IKE BOVINE
PLEUROPNEUMONIE

Kameroen

Een telegram, gedateerd 6 februari, van de Veteri-
naire Dienst van Kameroen maakt melding van 3
uitbraken van besmettelijke bovine
Pleuropneu-
monie. waarvan I le Koza (13° oosterlengte. 11°
noorderbreedte) en 2 te Mokolo (1,3° oosterlengte.
I 1° noorderbreedte).

Negen dieren waren ziek. zes gestorvenen 151 be-
smet. Sanitaire en politionele maatregelen zijn ge-
nomen.

MOND- EN KL AUWZEER
Saoedie Arabië

Eveneens per telex d.d. 13 februari lieten de Saoe-
dische autoriteiten weten, dat bij runderen mond-
en klauwzeer, type O. bevestigd was door het labo-
ratorium te Pirbright.

RUNDERPEST
Saoedie Arabië

Volgens een telex van 13 februari vande Saoedische
autoriteiten is de diagnose omtrent een uitbraak
van runderpest door het Pirbright-laboratorium
bevestigd.

Opper \\ olla

Op 19 februari lieten de autoriteiten van Opper
Volta weten, dat verdenking omtrent een uitbraak
van runderpest bestond bij een kudde afkomstig uit
het noorden van het land en nu grazend op 0° 30\'
oosterlengte, 11° 30\' noorderbreedte. Sanitaire
controlemaatregelen zijn genomen.

VESICUI AIRE VARKENSZIEK I E
Groot-Brittannië

De Britse Veterinaire Diensl heeft een geval van
vesieulaire v arkensziekte op 9 februari jl. bevestigd
op een bedrijf le Addingham. Ilkley. West Yorks-
hire. Het bedrijf is onder toezicht geplaatst. Alle
besmette varkens alsook de varkens die met hen in
contact waren geweest, zijn afgemaakt en strenge
sanitaire maatregelen zijn genomen.

Ook op 18 februari bevestigde de Britse Veterinaire
Diensl weer een geval van vesieulaire varkensziekte.
Ditmaal ging het om een bedrijf te Downholland.
Ormskirk. l.ancashire. Alle zieke dieren en de var-
kens die met hen in contact waren geweest, zijn
afgemaakt. Strenge sanitaire maatregelen zijn ge-
nomen en men heeft ook dit bedrijf onder toezicht
geplaatst.

-ocr page 315-

Maart:

14 26 Breeding. Feeding and Management of
Pigs. Course. Edinburg (pag. 1141 (1981)).

15 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kringbij-
eenkomst.

15 Studium Generale R.U. (pag. 154).

16 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Sympo-
sium: \'Diergeneesmiddelen, residuen en volks-
gezondheid\'. Cuyk (pag. 71.164 en 206).

16 17 Symposium \'Fleisch und Fleischerzeug-
nisse\' (A). Mainz.

18 Klinische Avond. Vakgroep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier.

18 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

18 19 Tagung der Fachgruppe \'Tier.seuchen-
recht" (A). Giessen.

19 20 Congres \'Homöopathie für Tierärzte\'.
Freudenstadt(pag. 196).

2.1 Groep K.F en Zootechniek K.N.M.v.D.: \'Ret.
Sec. problematiek\'. Utrecht (pag. 252).

24- 26 Gesellschaft für Ernärungsphysiologie
der Haustiere \'Die Qualität von Lebensmitteln
tierischer herkunft\'. Giessen.

25 Afd. Noord-Brabant. Werkvergadering runde-
ren.

28- 2 april 35th Congress for Homoeopathie Me-
dicine. door Medicorum Homoeopatbica In-
ternationalis. Brighton.

.31—2 april 10. Jahrestagung der Deutschen Ge-
sellschaft für Parasitologie. Stuttgart.

April:

2 5 B.S.A.V.A. Congress.

3 4 Regionale Arbeitstagung \'Süd\' der Fach-
gruppe \'Kleintierkrankheiten\' der DVG (A).
Würzburg.

6 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering varkens.

15 17 17. Internat. Symposium für Zootech-
niek. Mailand.

20 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering mestkalveren.

20— 23 2. Intern. Symposium für tierische Um-
welt. Ames Iowa. LISA (pag. 96).

21 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

23 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kringbij-
eenkomst. Aanvang 19.00 uur.

23 30 8th World Congress WSAVA 49th An-
nual Convention AAHA. Las Vegas (pag. 963
(1981). 46).

26- 28 Tagung über Eischkrankheiten (A). Mün-
chen.

27 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kring-
bijeenkomst.

29 Groep Pluimveewetenschappen K.N.M.v.D.
Jaarvergadering, met daarop aansluitend een
wetenschappelijke vergadering; thema: \'Cocci-
diose\'; 10.00 uur. l.A.C.. Lawickse Allee 11.
Wagcningen.

30—2 mei \'Voorjaarsdagen 1982\'. Amsterdam.

Mei:

6 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

7 Symposium van de Ned. ver. voor Proefdier-
kunde. Wagcningen (pag. 154).

12 ACV-Controle. traditionele Studiedag. Bid-
dinghuizen.

13 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. I.eden-
vergadering.

13 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

13 Pluimvee Contact Dag: \'Residuen in pluimvee-
vlees\' R
.I.V. Utrecht.

13—15 4. Österreichischer Tierärztetag. Wien.

14 15 Groep Veterinaire Homoeopathie
K. N. M.v. D. Cursus \'Inleiding in de veterinaire
homoeopathie\'. Nuland (pag. 251).

14- 15 Jahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermedizin. Bern (pag. 241).

25—26 Second European Conference on the Pro-
tection of Farm Animals. Strasbourg (pag.
2.39).

26—27 5th International Symposium on Immu-
nology of Reproduction. Varna. Bulgaria
(pag. 49).

27—31 18. Internationales Symposium über Ge-
schichte der Veterinärmedizin der Welt-
Gesellschaft für Geschichte der Veterinärme-
dizin und der Fachgruppe Geschichte der
Veterinärmedizin der DVG (A). Wien.

Juni:

1—4 5. Europ. Immunologietagung. Instanbul.

3 Nationaal Kampioenschap Kleiduivcnschieten
voor Dierenartsen (Boehringer Ingelheim) te
Biddinghuizen.

7 -11 5. Europ. Kolloquium über Zytogenetik
bei den Haustieren. Mailand

15- 16 25 Internationale Fortbildungsvcranstal-
tung der Tierärzte des Bodenseeraumes und
28. Jahreshauptversammlung des Fandesverb-
andes prakt. Tierärzte Bayern e. V. im BpT
(A). OberstdorL

24 Tagung der D. V.G.-Fachgruppe\'Schafkrank-
heiten\' (A). Gießen.

Juli:

26 31 International Pig Veterinary Society
(I.P.V.S.) 1982 Congres Mexico-City. Mexico
(pag. 721 en 1 105 (1981) en II).

27—31 V. Intern. Symposium on Morphological
Science. Rio de Janeiro.

Augustus:

16— 19 33. Jahrestagung der Europ. Vereinigung
für Tierzucht (EVT). Eeningrad.

22- 27 17. Weltgeflügelkongressder WPSA (A).
Posen.

-ocr page 316-

23 25 Erfahrungen der ind ustriemässigen
Schueineneischproduktion, Kes/thely (Un-
garn).

23 - 27 6. Kongress der Internationalen Gesell-
sehaft für Veterinär-Radiologie — IVRA (A).
i:)avis (Kalifornien) (pag. 117).

29 2 sept. XIV. Kongress der Europ. Vereini-
gung der Veterinär-Anatomen. Berlin (pag.
96).

September:

6—10 International Association of Teachers of
Veterinarv Preventive Medicine. Arlington.
U.S.A. (pag. 241).

7- 11 Xllth World Congress on Diseases of
Cattle - World Association for Buiatrics. Am-
sterdam (pag. 11. 119 en 204).

9 Groep Vet. Homoeopathic K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

13-17 2nd Congress of E.A.V.P.E.. Toulouse
(pag. 1036 (1981) en 117).

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D, Leden-
vergadering.

16 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

18-21 VU International Symposium of the
World Association of Vet. Microbiologists.
Immunologists and Specialists in Infection
L^isease. Barcelona.

20- 25 4. Kongress der Intern. Gesellschaft für
Tierhygiene (A). Hogen Tatra (pag. 11).

21 - 25 British Veterinary Association Centenary
Congress. Universitv of Reading. Reading
(pag. 246).

British Veterinary Association
Centenary Congress
Reading 21-25 September 1982

British Veterinary Association Centenary Con-
gress. September 21-25. 1982. The University of
Reading England, For further information please
contact the Congress Secretary. British Veterinary
Association. 7 Mansfield Street. London WIM
OAT. England.

Oktober:

6- 8 Tagung der Fachgruppe Pferdekrankhei-
ten der DVG. Freiburg Breisgau (pag. 246).

14 16 28. Jahrestagung der Fachgruppe\'Klein-
tierkrankheiten\' (A). Frankfurt am Main (pag.
137).

18 21 Vll International Symposium of the
World Ass. of Vel, Microbiologisis. Immuno-
logists and Specialists in Infection Diseases.
Barcelona (pag. 1264 (1981)).

28 Groep Vel. Homoeopathic K.N.M.v.D, Le-
denvergadering,

November:

I 1 Vereniging van Directeuren van Slachthui/en
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

Deeember:

9 Groep Volksgezondheid K.N.M v.D. Leden-
vergadering,

9 Groep Vet. Homoeopathic K,N.M.v,D, Le-
denvergadering,

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D, Leden-
vergadering,

1983

Augustus:

14 19 5. Weltkongress über Tierproduktion.
Tokio.

21-27 XXH Veterinair Wereldcongres. Perth.
Australië (pag, 964 en 1248 (1981)).

1984

Minnesota. X, International Congress Reproduc-
tion and AL

Tagung der Fachgruppe Pferde-
krankheiten der Deutschen Vete-
rinärmedizinischen Gesellschaft
(DVC)

Die Fachgruppe Pfcrdekrankheiten der DVG ver-
anstaltet vom 06 bis 08. Oktober 1982 in I rciburg
Breisgau ihre 8, Arbeitstagung,

Vorläufiges Programm:

1, Hufkramhciten und Hufbcslag

2, A t c m u e g s c r k r a n k u n g c n

3, Antibiotika behandltmg

4 Haftpilicht des Lierar/tes
5, Freie Vorträge

,Anmeldunp von Vorträgen bis Spätestens
.30,04,1982 an: PioL dr R, Zeller. Klinik für Pferde
der Tierärztliche Hochschule Hannover. Bischofs-
holer Damm 15, D-3()()0 Hannover 1, \'lel, 0511-
856-233

-ocr page 317-

In 1915 Het hij zich inschrijven als student aan de
toenmalige Rijksveeart.senijschooi Zijn diploma
werd hem op 9 juli 1921 uitgereikt door rector-
magnificus en senaat van de Veeartsenijkundige
Hogeschool.

Kees was een vrolijke student, die de genoegens
van het studentenleven uitstekend wist te
combitwren met de studie. Hij had veel vrienden.
In 1921 kwam hij naar Laag-Keppel. waar hij de

an

rbije tijden
c.d. een
rlichting van
druk

nuden tot hij om
\'ngen was de praktijk
september 1955 in een
•specteur VD. en V.d.
\' dienste van de

tot enkele jaren
og hethaaldelijk door de
1 hem gedaan, en dat

:ijn latere schoonvader.

praktijk overnam
■ oUega Schurink.
\\aast de enorm uitg

strekte praktijk (it

inste in
or zijn

hetzelfde gebied praktizeren nu ten i
collegae) tnoest Kees nog tijd vinder
ambtelijke taak als hoofd van de
vleeskeuringsdienst in de gemeente
Hummelo Keppel.

Dat hij al spoedig werd benoemd tot plv.
Inspecteur \\ .D. spreekt eigenlijk vanzelf. Hij wa
een actief Hd van de Mij. voor Diergeneeskimde.
bestuurslid van de afdeling Gelderland, had tot
het laatst grote belangstelling voor zijn oude
studentencorps Absyrtus. en ontbrak vrijwel
nooit op onze maandelijkse bijeenkomst van
collegae 65-plu.\\sers in Zutphen.
Zoals velen van ons in die lang voo
heeft hij door ontelbare cursu.vcen e
belangrijk aandeel gehad in de voot
de jonge boeren. Hij heeft dit zwar,
bezette leven kunnen volhc
gezondheidsredenen gedw
neer te leggen om vanaf I
rustiger bestaan als adj. In
zijn kennis en ervaring ten
gemeenschap te stellen.
Ook tui zijn pensionering
geleden werd <
i ■ D. een beroep op hem gedaan, en dat vond hij
fijn.

Dat er bij een dergelijk meer dan volhezet leven
weinig tijd overbleef voor ontspanning of
intensieve activiteit op bijvoorbeeld het gebied
van politiek, sociale organisaties, sport, kunst en
cultuur etc. behoeft geen betoog. Kees is
van de
etinchet

oTl

ïL\\È.\\mL

rv-"

//. kerk en erelid van

■aarvan hij een de

de collegat

een
il daü

egemaakt.
Ilega. In zi
zaken een
•akkelijk

wijzigen. .Met aldus mijn kijk op Kees
H\'at was hij voor iemand.\'
Kees was een bizonder man. juist
gewoon e

In memoriam
C. H. SCHIEVEN

Op Oudejaarsdag 1981 hebben wij in Dieren
afscheid genomen van Kees Schieven. Zijn naam
zegt de jongere genera/ie misschien niet zoveel
meer. Mensen en tijden wisselen snel en w at
vandaag actueel is. is morgen alweer
geschiedenis. Maar voor ons ouderen is met Kees
weer een markant stuk levende herinnering aan
onze prille veterinaire Jaren heengegaan.
Kees werd gehören op 19 november 1896 als
zoon van een welgesteld landbouwer in de Steeg
(gemeente Rheden). Hij volgde er de lagere
School en bezocht daarna de H.B S in .Arnhem.

ouderling geweest
de Rotarvclub Dc.
oprichters was.
Ik heb de eer gehad name
afscheidswoord te mogen spreken. Ik
het volgende citeren.
\'Ik heb Kees langer dan 60 jaar
l \'anaf 1917 als student, later al:
lange periode kan door allerlei oor:
oordeel over iemand of iets zich ge,

omdat hij

tensehjk was. Hij w as gezegend
een helder verstand, dat hij goed gebruikte,
met een groot gevoel voor humor en eerlijkheid.
Hij had een hekel aan koude drukte, kon goed
luisteren, maar ook recht op de man af zijn
oordeel geven w atmeer hij dat nodig vond. In de
kring van zijn collegae w as hij gezien en genoot
hij groot vertrouw en en gezag. Hij w as een
uitstekend dierenarts die zich steeds bewust is
geweest van het feit dat hij een dienstverlenend
beroep had gekozen en daar heeft hij zijn leven
lang consequent naar gehandeld. Daardoor
genoot hij groot respect, zowel in de kring van
zijn clientèle als ver daar huiten. Het mag hier
nog w el eens in alle duidelijkheid worden gezegd
dat het aanzien dat de diergetteeskunde in het
Xederland van vandaag geniet, en de plaats die
de dierenarts tegenwoordig in de maatschappij
inneemt grotendeels te danken is aan de inzet
van mannen als Kees Schieven.\'
Deze gttede mens heeft het geluk gekend. Hij
heeft tnet zijn vrouw bijna 56 jaar lief en leed
gedeeld. Het huwelijk werd gezegend met een

•tet

I

er kwam
ijn. en er

en dochter,
volw a.vsen .

die nu al
generatie.
Het moge
uit de zei
gebleken,
missen.

lie familie lot troost strekken
■ grote belangstelling bij zijn a
er zeer velen ziin die Kees erg

77 kleinkinderen,
is zelfs een vierde

lat, zoals
eniatie is
zullen

H. H. F. C. MAJOFWSKY.

-ocr page 318-

^JERGENEESKUNDE

Post Academisch Onderwijs
in Amerika (2)\'

POST ACADEMISCH ONDERWIJS

De geschiedenis van het PAO-
Diergeneeskunde in de VS is ongeveer
gelijk aan die in Nederland. Sinds enige
decennia werden er door plaatselijke
afdelingen van de AVMA
wetenschappelijke vergaderingen gehouden.
Daarnaast werden er korte cursussen en
klinische avonden georganiseerd.
In de zestiger jaren ontstond de \'continuing
education\' als een antwoord op de
toenemende vraag naar bijscholing.
In 1969 heeft het hoofdbestuur van de
AVMA de eed voor de dierenarts opgesteld
waarin de plicht tot bijscholing voor de
individuele dierenarts met name wordt
genoemd in de laatste regel: hij accepteert
de levenslange verplichting tot
voortdurende verbetering van zijn kennis en
vaardigheden.

Verschillende staten in Amerika hebben
sinds 1969 eisen gesteld aan het volgen van
\'continuous veterinarv education\' (CVE).
Deze werden gekoppeld aan het hernieuwen
van de vestigingsvergunning. Men gaat
daarbij uit van \'credit-hours\'. Deze \'credit-
hours\' kan men op alle mogelijke manieren
verkrijgen door het bijwonen van
wetenschappelijke vergaderingen,
congressen en cursussen. Ook bepaalde
schriftelijke cursussen, die door de AVMA
zijn beoordeeld en van voldoende hoog
niveau zijn bevonden, kunnen meetellen in
dit puntensysteem.

Het aantal uren per jaar dat men in één of
andere vorm minimaal aan CVE moet
besteden is vermeld in tabel 4.

Massachusetts vraagt acht CVE credit
hours indien men lid wil blijven van de
State Veterinary Medical Association.

Alaska kent hetzelfde model als
Massachusetts, maar vraagt tien CVE credit
hours.

n

ri]

ILGiLlIMQJ

Tabel 4. PAO-Diergeneeskunde in staten waarin
wettelijke bepalingen van kracht zijn voor het
hernieuwen van de vestigingsvergunning (}).

Staat

CVE credit

Jaar waarin

hours

de wet van

per jaar

kracht werd

Alabama

10

1976

Arizona

10

1980

Arkansas

12

1970

Colorado

16

1975

Florida

10

1969

Illinois

20

1977

Indiana

_1

1980

Iowa

20

1978

Kansas

20

1969

Kentucky

8

1976

Maryland

12

1977

Mississippi

5

1972

Montana

10

1975

Nebraska

16

1971

Nevada

_1

1975

New Hampshire

12

1978

New Mexico

12

1979

North Carolina

10

1974

North Dakota

8

1974

Ohio

10

1976

Oregon

10

1981

Pennsylvania

4^

1975

South Dakota

8

1980

Tennessee

10

1969

Washington

10\'

1980

\' Voorschriften nog niet gespecificeerd. De staats-
commissie die de vestigingsvergunning afgeeft
heeft wel de wettelijke mogelijkheden eisen te
stellen.

- Er wordt acht uur per twee jaar geëist.
" Er wordt dertig uur per drie jaar geëist.

Uit tabel 5 blijkt dat in 1981 de helft van
de Amerikaanse staten wettelijke
bepalingen kent omtrent de minimum-eisen
die aan de bijscholing worden geëist van de
in de staat gevestigde prakticus.

Tabel 5. Aantal staten dat sinds 1969 wettelijke
bepalingen heeft omtrent CVE.

Jaar

1973

1974
1977
1981

Vervolg van Post Academisch Onderwijs in Amerika. Tiidschr. Diergeneesk.. 107. (4). 201. (1982).

Aantal

6
12
16
25

-ocr page 319-

Alhoewel de trend in het aantal staten met
\\erplicht PAO duidelijk positief is. wil dit
niet /eggen dat er geen discussie rondom de
\\erpljchtstelljng is. Velen beschouwen het
lëit dat alleen de praktizerende dierenarts
C\'VE punten moet halen en de dierenarts in
loondienst niet verplicht is deel te nemen
aan post academisch onderw ijs als een
onrechtvaardigheid. Daarnaast is er een
groot verschil in verplicht State Board
PAO. variërend van enkele uren \'scientific
contact\' tot /eer hoge eisen.

HF ROF VAN DE EXTENSION
VETERINARIAN IN flE\'F PAO

Een E.xtension Veterinarian is een
voorlichtingsambtenaar in dienst van de
staat. De taakomschrijving is per staat
verschillend, maar in de meeste gevallen
ver/orgt hij de voorlichting aan de praktici.
het CVE-programma en voorlichting aan
bedrijven. De/e voorlichting omvat het
publiceren van een \'newsletter", hulp aan de
prakticus zowel bij algemene als klinische
problemen en het organiseren van CVE-
activiteiten zoals cursussen en
wetenschappelijke vergaderingen.

De meeste van de ruim honderd Extension
Veterinarians /ijn verbonden aan de
universiteit. Mede daardoor beschikt de/e
functionaris over audio-visuele
hulpmiddelen waardoor hij niet alleen in
staat is een grote variatie in
onderwijsvormen aan te bieden, maar
tevens die dierenartsen die niet in staat /ijn
naar de universiteit te komen voor
bijscholing, kan helpen aan \'autotutorials\'.

■S". Peperkamp.

I ITERATl t R

1. Regeling \\an het Post Academisch Onderwijs \\an het Ministerie \\an Onderwijs en Wetenschappen.
19X1.

2, Hanson. ,1. O.: .More effective cominuingeducation for practitioners. I e/ing tijdensde Annual Meeting
19X1 van dc AVMA.

.V (icgc\\ens ter beschikking gesteld door de AVMA.

(wordt vervolgd)

\'Zo moet het niet\' (34)

Mede naar aanleiding van binnengekomen
klachten werd een onderzoek ingesteld naar
het onbevoegd uitoefenen van de
diergeneeskunst. Een dierenarts
exploiteerde twee kleine
huisdierenpraktijken.

Op één deed hij zelf dienst, voor de andere
had hij een collega-dierenarts in dienst
genomen. Met de/e laatste kreeg hij ruzie
en de/e dierenarts werd op staande voet
ontslagen. Omdat alles financieel niet meer
liep zoals het moest, werd geen nieuwe
dierenarts aangetrokken. t)e vacante
praktijk werd nu waargenomen door een
dierenartsassistente.

Vastgesteld werd dat de assistente op de
dagelijkse spreekuren diverse entingen
verrichtte, diverse injecties gaf voor
uiteenlopende behandelingen en verder
eenvoudige genees- en heelkundige
verrichtingen uitvoerde. \'Zwaardere
gevallen" werden door haar naar de praktijk
van haar werkgever doorverwezen.
Vastgesteld werd dat de assistente al enige
maanden op deze manier praktijk deed.
Hoewel de praktijken ± 5 km uit elkaar
lagen vond de dierenarts wel dat de
assistente onder zijn toezicht werkte. Waren
er problemen dan was er altijd de telefoon
nog. aldus de dierenarts.
Na de controle werd \'de praktijk" van de
assistente gesloten.

-ocr page 320-

DSK

Vierde Almanak

In Utrecht hebben ze hem al bewonderd,
die almanak. Reacties als \'sjiek zwart\',
\'prima boek" en \'visitekaartje van de
faculteit\' zijn niet van de lucht.
Aan het D.S. K.-bestuur viel de eer te beurt
om als eerste een aantal e.xemplaren in
ontvangst te nemen.

Gedurende de twee daaropvolgende dagen
werden we over het algemeen enthousiast
door de vakgroepen onthaald. Ook daar
werd waardering voor deze almanak niet
onder stoelen of banken geschoven. Na
vrijdagmiddag eerst door de K.N.M.v.D. te
zijn ontvangen, kon de druk bezochte
receptie beginnen, waarin de officiële
presentatie en uitreiking aan de D.S.K.
plaats vond.

U kunt zich afvragen: \'Is die almanak ook
interessant voor mij. nu ik allang student-af
ben?\' Wij zeggen: \'Dat is heel goed
mogelijk". Ga maar na!
Het ruim vierhonderd pagina\'s tellende
boekwerk is opgedeeld in verschillende
hoofdstukken. Het thema onderdeel heeft
de naam \'Met man en muis begaan\'
meegekregen. Hier wordt vanuit de diverse
disciplines de binding \\an de mens met het
dier beschreven. Tussen de regels door kan
men lezen hoe de eigenaar, verzorger of

RoODoDMi

anderszins betrokkene het dier \'beleeft\' en
welke houding hij zij verwacht van de
dierenarts ten aanzien van het dier. Een
lange rij van gastschrijvers wordt aan het
woord gelaten.

-ocr page 321-

Fen v olgend onderdeel is een fraaie, wat
speelse, fotoreportage van het
hoofdgebouw, wat nu ruim een jaar
functioneren achter de rug heeft.
Allerlei evenementen, betrekking hebbende
op het Studentengebeuren passeren in het
derde onderdeel, de kalender, de revue. Van
Peerdepieten tot kraakacties. een overzicht
van 1981.

Varia en Handige adressen voegen
vervolgens een grappig, respectievelijk
functioneel aspect aan de almanak toe.
In Vakgroepen-Vakwerk lichten de
vakgroepen een tipje van de sluier op over
hun werkzaamheden die niet direct in
verband staan met het geven \\an onderwijs
en het toetsen daarvan.

t kunt de Vierde Veterinaire Studenten
Almanak bestellen door / 25,— { f 3.—
verzendkosten) over te maken op
bankrekeningnummer 699210127 t.n.v.
fiscus Almanakcommissie der D.S.K.,
C\'rediet- en Effectenbank N.V., l\'trecht.

Tot slot een overzicht van nagenoeg alle
veterinaire studenten van le t m 6e jaar,
gepresenteerd met pasfoto\'s en adressen.
Voor u kunnen allerlei overwegingen
uiteenlopend van het completeren van uw
rij(tje) almanakken, tot echte betrokkenheid
met het studentenleven aan onze faculteit
op dit moment een reden zijn om dit rijk
geïllustreerde boek in huis te halen.
Zeer velen hebben dat al gedaan.....

Almanakcommissie der D.S.K. 1981-1982

Jan van Schaik
Laura de Jong
John Lijnappe!
Johanne Rijks
Toine Cruijsen
Klaas Peperkamp.

Opleiding tot Dieren-
asielhouder/Dierenpension-
houder

November jl. is er vanuit het secretariaat van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde een brief gestuurd
naar alle praktizerende dierenartsen met
betrekking tot de opleiding tot dierenasiel-
c.q. dierenpensionhouder.
Een opleiding die aansluit bij het vernieuwde
Honden- en Kattenbesluit dat 1 januari 1982
van kracht is geworden.
Dit nieuwe besluit houdt namelijk onder
andere in dat houders van dierenasiels en -
pensions en handelaars in honden en katten
een bewijs van vakbekwaamheid dienen te
bezitten. Ook rasverenigingen, kynologen-
clubs en fokkerijen vallen onder dit besluit,
voor zover men honden of katten houdt ofte
koop aanbiedt.

De opleiding omvat een schriftelijk deel en
een stageperiode van 6 weken. Deze stage
dient te worden gevolgd bij enerzijds een
dierenasiel of -pension en anderzijds bij een
dierenarts. Daar de stageperiode voor
cursisten verplicht is, zult u begrijpen dat de
medewerking van de dierenartsen hard nodig
is om deze mensen in staat te stellen het
e.xamen af te leggen.

Tot nu toe hebben ruim 50 dierenartsen
(dierenartsenpraktijken) zich bereid
verklaard 1 ä 2 maal per jaar een of meerdere
stagiaires op te nemen.

Wij hopen dat dit initiatief door nog meer
collegae zal worden gevolgd, l\' kunt zich
hiervoor opgeven bij het secretariaat van de
K.N.M.v.D.

Groep Veterinaire
Homoeopathie

Cursus \'Inleiding in de veterinaire
homoeotherapie\'

Thema: De lechniek van hei stellen van
een geneesiniddelendiagnose.

Plaats van samenkomst

Motel Nuland. Rijksweg 25. Nuland. tel. 04102-
22.11

vrijdag 14 mei en zaterdag 15 mei 1982

-ocr page 322-

Docenten

.1. I.. Fontijn. apotheker. Wormerveer
G. Th. A. Menges. dierenarts. \'s-Graven/ande
I- A. T. Rigter. dierenarts. Beltrum

I.. Soetaert. dierenarts. Hoboken (België)
A. Vrijlandt. arts. Ede

A. H. Westerhuis. dierenarts (cursusleider).
Wageningen

Studiekosten

De studiekosten bedragen / 27.\'). per persoon
(leden \\an de Groep / 250. - ; candidaatleden
\\an de Groep / 175. ) incl. overnachten in een
1-persoonskamer en verdere verblijfkosten.
Annuleringsregeling: Bij annulering tussen 15
april 1982 en 1 mei 1982 is 50?; van het
cursusgeld verschuldigd. Daarna is het volledige
bedrag verschuldigd. Indien u \\oor vervangende
deelneming kunt zorgen, vervallen de
annuleringskosten.

Programma

yri/tiag !4 mei 1982
9.15 aankomst der deelnemers (koffie)
9.45 welkomstwoord en inleiding in de cursus
door dc voorzitter van de Groep
Veterinaire Homocopathie K.N.M.v.D.
10.00 Basisprincipes der homocodierapie

II.15 pauze

11..10 l\'errame/en der svmpiiimen (anamnese\')
12..tO lunch

14.15 W aarderen en hicrarchiscren dcr

symptomen
15..W pauze

15.45 Hel gei\'\'rint< van lies repenorium
17.00 nabespreking onder het genot van een
drankje

18.00 Enkele larmaceulische aspccwn van hel

homocoihcrapeuiicum
20.00 diner

22.00 Vrije nabespreking

zalcrdaf! 15 mei 1982
9.45 Praklisch repenoriseren
11.00 pauze

11.15 Praklisch repenoriseren
12..to lunch

14.15 Aanwiizingen voor de hesludcring van dc

velerinaire honuicoiherapic
15.15 evaluatie en sluiting \\an de cursus

\\ erplichte literatuur

Westerhuis. A. H.: Inleiding in dc veterinaire
homocopathie voor dierenartsen (dient u gelezen
te hebben)

Kent. .1. T.: Rcpcrtorv of the homoeopathic
Materia Medica

(Beide boeken zijn te verkrijgen via \\\'SM
Geneesmiddelen bv. Postbus .\'(21. 1800 AH
Alkmaar, tel. 072-615944).

! ( ^
LAAC Ol

LJO LJJJD JD OUC

Aanmelden

l eden van dc K.N.M.v.D. kunnen zich lot 15
april 1982 voor deze cursus aanmelden door
storting van hel verschuldigde cursusgeld op
bankrekening 517225700 t.n.v. penningmeester
Cirocp Veterinaire Homoeopathic v. d.
K.N.M.v.D. te "s-Gravenzande.
Gironummer van de bank: 7112 (ABN te \'s-
Gravenzande).

I^e toelating tot de cursus zal geschieden in
volgorde van binnenkomst van de betalingen.
■Maximum aantal deelnemers: 40 personen.

Groep K.1. en Zootechniek

Ret. Sec.-problematiek 23 maart 1982

\\\'rij recent heeft een Studiecommissie.

ingesteld door de NRI.0 TNO Coördinatie

Voortplanting op initiatief van de

Contactcommissie\'s Bedrijfsdiergeneeskunde

Herkauwers en Voortplanting Rund. om de

Ret. Sec.-problematiek bij hel rund te

inventariseren, haar werkzaamheden met

rapportage afgesloten.

Daar deze Ret. Sec.-problematiek een zaak

is waar vele van de leden van onze Groep

ook mee te maken hebben leek hel ons als

Bestuur van de Groep goed hieraan

aandacht te besteden.

Namens de Studiecommissie zal dr. F. .1.

Grommers de inhoud van hun rapportage

samenvatten, waarna prof. dr. dr. h.c. M.

Vanderplassche hoogleraar Verloskunde en

Gynaecologie te Gent zijn visie op de rel.

sec -problematiek en de behandeling van

endometriliden zal geven.

Hierna is gelegenheid tot discussie waarbij

de voltallige studiecommissie aanwezig zal

zijn. De studiecommissie ret. sec. is

verder als volgt samengesteld:

Ir. V. Tj. Rakker: C.I „O.-instituut \'De

Schothorst\' I elystad

Dr S, W\'. .1. V. Dieten: \'De Kempen" Ocrle

Dr. .1. W, Gunnink: Vet. Fac.

Drs. C. H. .1. Kalis: Ciezondheidsdienst

Utrecht

Drs. A. Moerman: C.D.I.. lelvstad.
Deze bijeenkomst is belegd op:
dinsdag 23
maart 14.00 uur.
Hoofdgebouw
Diergeneeskunde, zaal C 102. Yalelaan 1.
De Uithof. Utrecht.
Ook niet-leden zijn welkom!

/.. i:lving.

-ocr page 323-

Jaarcongres 1982

iöO-ÖÜQoK^o

Heeft li de datum van het komende jaarcongres van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde in Boekelo al in uw agenda genoteerd? Het is
net iets om te vergeten.

___

-ocr page 324-

]lïï\\M

Vacatures in besturen en commissies verband houdende met de
129e Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde

Hoofdbestuur

H. B. M. Overhaus regio West

H. I.. C. Logtenberg regio Oost

Overeenkomstig artikel 2X van de Statuten wordt de betrokken afdelingen verzocht eventuele
kandidaten voor le dragen en de namen hiervan tijdig vóór de Algemene Vergadering aan het
Hoofdbestuur mede te delen.

1982 aftredend en niel herkiesbaar
1982 aftredend en niet herkiesbaar

Algemeen Bestuur

A. Annema

P. Leetlang
.1. C. Baars
P. .1. Goedhart

A. M. van Schaik

1. A. T. Rigter

afdelingen Groningen
Drenthe

afdeling Zuid-Holland
Groep D.l.B.
Groep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier
Groep Geneeskunde van
het Rund
Groep Veterinaire
Homoeopathie

1982 aftredend en herkiesbaar
1982 aftredend en herkiesbaar
1982 aftredend en niet herkiesbaar

1982 aftredend en niet herkiesbaar

1982 aftredend en herkiesbaar

1982 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel .30 van de Statuten wordt de betrokken afdelingen en groepen verzocht
in de vacatures te voorzien en de uitslag daarvan tijdig vóór de Algemene Vergadering aan hel
Hoofdbestuur mede te delen.

I arieveneommissie

A. W. Udo

Groep Praktici (irote
Huisdieren

1982 aftredend en herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 78 van het Huishoudelijk Reglement wordt de betrokken grocp ver-
zocht evenluele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig vóór de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Paritaire afvaardiging Tarievencommissie m.b.t. de georganiseerde dierziektenbestrijding

I. van der Laan 1982 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 77 van het Huishoudelijk Reglement wordt de afdelingen en groepen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig vóór de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Paritaire afvaardiging Tarievencommissie m.b.1. de georganiseerde pluimveeziektenbestrijding

K. G. P. Pouwels 1982 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 77 van het Huishoudelijk Reglement wordt de afdelingen en groepen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig vóór de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur tnede te delen.

Ereraad

O. M. Verhorst
.1. A. G. .lansen

1982 aftredend en herkiesbaar
1982 aftredend en niet herkiesbaar

regio Zuid
regio Zuid

Overeenkomstig artikel 42 van het Huishoudelijk Reglement wordt de betrokken afdelingen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig vóór de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

-ocr page 325-

Hoofdredaktie Tijdschrift voor Olcrgenccskundc

M. .1. G. Schoenmakers 1982 aftredend cn herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 70 \\an hel Huishoudelijk Reglement wordl de afdelingen en groepen
verzocht eventuele kandidaten voor tc dragen en de namen daarvan tijdig vóór de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Financiële Commissie

W. T. Koopmans

1982 altredend en niet herkiesbaar

regio Noord

In de vacaure die ontstaat door hel aftreden van W. 1. Koopmans dient te worden voorzien
door de regio Zuid.

Ußtßrtnmr

Uit een praktijkgeval van H. J. Zwijnenberg

Gedurende de laatste jaren ontwikkelde /ich op de oostelijke zandgronden, voornamelijk
onder den invloed van e.xportmogelijkheden, eene fokrichting waarbij de platte inheemsche
merriën gekruist werden met koudbloedhengsten. Aanvankelijk wist men voor de aldus
verkregen kruisingsproducten gereeden aftrek te vinden. In de laatstejaren van den oorlog
verminderde evenwel de vraag, waardoor thans een toestand in de paardenhouderij is
geschapen, welke door enkelen voor/ien is, doch wier waarschuwend woord destijds in den
wind is geslagen.

Wat is toch het geval\'.\'

Zoolang de groote koper i.c. Duitsland de afname van de verkregen kruisingsproducten
automatisch bleef regelen en alles rijp en groen ten behoeve van legertransportdoeleinden
opkocht floreerde deze plotseling opgekomen handelsfokkerij naar behooren doch later
toen ook al door verminderde behoefte de opkoopers slechts de beste e.xemplaren uitzochten
bleven de fokkers me; de minderwaardige afstammelingen zitten en met deze kruisingspro-
ducten werd nolens volens het fokkerijbedrijf gaande gehouden, met het noodzakelijk gevolg
dat thans op de oostelijke zandgronden een paardenslag overgebleven is dat een merkwaar-
dig, maar tevens minderwaardig amalgama vertegenwoordigt. Niet alleen uit zoötechnisch
oogpunt zijn hier belangrijke en niet meer goed te maken fouten begaan, doch ook uitte zich
dit stelselloos gedoe, deze ..prostitutie" van den koudbloedhengst zooals ze karakteristiek is
geteekend in velerlei ander opzicht. Dc verkregen exemplaren waren voos van heengestel,
voos van constitutie, laboreerden aan been- en gewrichtsgebreken, waren zeer vaak onder-
hevig aan de fatale inwerking van sclerostomiasis en gastrophilosis.

In den laatsten tijd leverde mijne practijk zeer veel materiaal om de waarheid van het
bovenstaande te bevestigen.

Tiidschr. Diergeneesk.. 4X. 49. (1921).

-ocr page 326-

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden /ich de
collegae:

Dorscheidt. .1. M. H. G.; 1982; 3583 JT l\'trecht. .1. VV. Frisostraat 20.
Hoog. J. T.; 1981: 6843 FF Arnhem. Woerdenpad 8.
Kleijn. P. H. H. G.; 1979; 4813 PH Breda. Balk 23.

Als lid \\an de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen;

Henderikx. F. P. M.: 1981; 6081 DB Haelen. Schepenbank 21.
Verbeek. Mevr. M.; 1981; 2101 BM Heemstede. Van de Spiegellaan 27.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor t)iergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Mej. F. M. Bernink. Kromme Nieuwe Gracht 41 bis B. 3512 HE Utrecht.

Mej. F. .1. M. Grommers. Warande 83. 3705 ZG Zeist.

Mej. M. W. C. Huyben. Schoolstraat 30. 3581 PW Utrecht.

J. A. Z. Kraai. Ahornstraat 20. 3552 CH Utrecht.

Mej. M. S. Kruip. Ooftstraat 14. 3572 HS Utrecht.

F. K. Kruit. Zandhofsestraat 3 bis, 3572 GA Utrecht.

F. Schaeffer. Klaverstraat 84. 3572 VG Utrecht.

Mej. F F. M. van Soest. Van Alphcnstraat 3. 3581 .IA Utrecht.

B. G. Tillema. Valkstraat 2 bis. 3514 TJ Utrecht.

Mej. F WesterhoF Dolderseweg 272. 37.34 BS Den i:)older.

Adres» ij/igingen, cn/.:

ISH Aukenm. Dr. J. J.: 1955; U-1971: 6814 FF
Arnhem. J. \\. d. Haagenlaan 48: tel. (085)
424949 (privé). 528888 t. 321 (hur.|; i. V.D. en
i. V.G.

189/322 Baaijen. M. Th.: 1977: Maputo (Moeam-
bique). Rua Com Joao 3. Belo 239; d.

192 Bfrf!. H S. van Jcr: 1980; 7071 ZA Ulft.
Roggestraat 9; tel. (08356) 81580 (privé).
81776 (prakt ); p.. ass. hij A. J. F. Janssen en
W, A. Kok.

.122 Bocrsma. J. M.: 1981; 4835 Ricthcrg-2
(Duitsland). Fangestrasse 138; tel. (09-
495244) 3908: p.

210 *DorscheidL ./. M. H C.: 1982; 3583 .11
Utrecht. J. VV. Frisostraat 20; tel. (030)
513331: d.

212 Eijk. IF. van Jer: 1949; Soest; tel. (02155)
15163 (privé). (030) 760650 (bur.).

229 Henderik.v. F. P. M.: 1981:6081 DB Haelen.
Schepenbank 21; tel. (04759) 3928 (privé).

(04762) 1373 (prakt.): n.. ass. bij J. W. I a-
\\eaux en F. A. Rijk (toevoegen als lid).

2.12 Heiilï. .-F. 19.54; Zeilbcrg-Deurne: tel. (04930)
14427 (privé). (03430) 3641 (hur.):d. G. Pl.

240 Jansen. H\', .-1. //., 1970; Volkel: tel. (04132)
72277 (privé). 72367 (prakt ); p.. geass, met .1.
.1 G Rosegaar. G J. Veldhorst en W\' .1 11
Verstraaten: plv. i,

24H Koopman. C. (i. M.: 1979: Assen: tel. (05920)
45511: und. d.

272 Oppenraav. Mej. M. I F ./., 1980; 7071 ZA
Ulft. Roggestraat 9; tel. (08356) 81580: wnd.
d.

278 Pnuriiommc van Hfinc. F 11: 1980; 1441
NM Purmcrend. Rietsingel 45: tel. (02990)
21000 (prakt ).

288 .Svluirink. ./.: 1951: Hooge\\een; r.d.

.10.1 Icrhci\'k. .\\lfvr. .U.: 1981; 2101 BM Heem-
stede. Van de Spiegellaan 27; lel. (023)
282317: wnd. d. (toevoegen als lid).

F.ervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D.:

W. Jonkers te Menaldum per 1 januari 1982

-ocr page 327-

LdDoM[o1,

Jubilea:

S. r. Offeringa te Assen

Joh. Kraai te Bilthoven

K, \\an der Poel te Brielle

F\\ P. Oldenkamp te l eidschendam

K. II. Bouwman te WoKcga

n, M. F. Greup te "s-Gravenhage

.1. .1. W. van Stratum te Maastricht

■A. G. de Moor te Houten

F. de .longh te Paterswolde

Y. H. P. Hardeman te Assen

H, B. Brummelhuis te Denekamp

1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982

op 19 maart
op 19 maart
op 19 maart
op 21 maart
op 27 maart
op 27 maart
r op 7 april
r op 8 april
r op 12 april
r op 12 april
r op 11 april

(afwe/ig) .t."! jaar
(afwe/ig) 4.5 jaar
(afwe/igi 45 jaar
(afwe/ig) 25 jaar
(afwe/ig) .15 jaar
(afwe/ig) .15 jaar
(aanwe/ig) .10 jaa
(aanwe/ig) 10 jaa
(afwe/ig) 25 jaa
(afwe/ig) 25 jaa
(afwe/ig) 50 jaa

Wegens persoonlijke omstandigheden heeft een \\erandcring in de samenstelling \\ande I ustrumcommissie

1982 plaats gevonden. De I.ustrumcommissie 1982 is nu als volgt samengesteld:

Henk Kooi Praeses

Fllen Bobben .Ab-actis

Henk Ro/e Fiscus

Ton Mensink \\ icc Praeses

Hetty Pcnninkhof Vice Ab-actis

Stephan Reekers Vice biscus

Reünie 25 jaar dierenarts

22 mei 1982 (e I.eersum

In 1977 zijn w ij na 20 jaar bijeengekomen
in Feersum. Een groot succes.
Het 5e lustrum heeft zich reeds gemeld.
W\'ii nodigen allen, die in 1950 zijn
aangekomen, en in 1981 en 1982 25 jaar
dierenarts zijn. en al diegenen die vinden
dat zij er ook bij horen, met veel genoegen
uit otn aan de komende reünie deel te
nemen met echtgeno(o)t(e).
22 mei 1982 (vanaf 1 I uur)
Restaurant Darthuizen te Feersum
(iraag even opgeven bij een \\an
onderstaande collegae. Inlichtingen ook bji
hen. Kosten /\'50. per persoon.
A. van I.oen. tel. 0.1434-1616
.1. F. van Os. tel. 070-868598
.1. W. Zantinga. tel. 02154-16889.

bij 8 of meer katers tegelijk
/ 21.50 per castratie
bij 8 of meer poezen tegelijk
/ 64.50 per sterilisatie
bij minder dan 8 katers
/ 24.50 per castratie
bij minder dan 8 poezen
/ 70. per sterilisatie

De organisatie van de actie ligt bij de
plaatselijke afdeling van de N.V.l.B.v.D.
De plaatselijke afdeling \\an de
N.V.t.B.v.D. benadert alle dierenartsen
binnen het gebied van de afdeling vcior
medewerking.

De acties worden ma.simaal twee maal
per jaar gevoerd.

Begin- en einddatum van de acties
moeten bekend worden gemaakt.
De duur van een actie is ma.ximaal 30
dagen.

Hoofdlijnen van de opzet:

Sterilisatie- en castratie-acties

De tarieven overeengekomen tussen de
Nederlandse Vereniging tot Bescherming
van L:)ieren en de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde voor
1982 luiden als volgt:

-ocr page 328-

Zelfs voorde meeste dien
juiste ziektekostenverzekering i

Als dieren- en veearts zult u niet
gauw terugdeinzen voor een ingi
wikkelde operatie, als u daarm
het leven kan redden van een
diepbemind huisdier of van e(
duur en node te missen stuk v(
Dat is immers de "sjeu" van hei
vak. Wat voor u waarschijnlijke
heel wat ingewikkelder is, is het
kiezen van de voor u persoonlijk me€
geschikte ziektekostenverzekerinj
\' Daar hebben trouwens veel ambi
naren, zelfstandigen en de
mensen die meer dan
f 43.450,- per jaar verdii
nen, de nodige moeite m
De premiebedragen ve
schillen soms sterk en
kunnen ook niet zonde
meer met elkaar verge-
leken worden. Daarom
willen wij van
YZVZ ee
aantal zaken duidelijk u
de doeken doen.
Natuurlijk is een lage pre
mie, zeker vandaag de dag
van groot belang. Maar dat
zegt zeker niet alles. Het gaat e
immers om, wat u voor die prq
mie aan zekerheid krijgt. En d^
is véél bij VZVZ: bijna geen hè
perkingen bijvoorbeeld in de

m

lid van dc providoük

-ocr page 329-

Ervaringen met de behandeling van de lebmaag-
dislocatie naar links door middel van de wentel-
methode

Results of Treatment hy Rotation in l.eft-Sided AhomasaI
Displacement

N. Uyanik. S. van Dijk. P. \\an Beukeien. R. Kuiper en H. J.
Breukink\'

SAMFNVATTING. Bij 30 t<oeien nwi een lehimaagclisloealie naar linti.s werd een behandetingsme-
ibode gen
-S!, die bestond uit repositie van de lebmaag door middel van wemelen, gevolgd door
intraveneuze toediening van hypertone .\\aCI-oplossing en Ca-boroglueonaatoplossing. Tevens werd
enkele dagen SH^Ct per os toegediend, terwijl de dieren zeer geleidelijk weer op rantsoen werden
gebracht. Het doet was na te gaan of met deze aanvullende maatregelen het optreden van recidieven na
het wentelen te voorkomen is. I \'an tic 30 koeten hadden er 5 complicaties die ook hij andere behande-
lingsmethoden de prognose ongunstig hadden gemaakt, l\'an de overige 25 koeien lukte het in meerdan
90% (23 dieren) de lebmaag te reponeren. Bij 16 van deze 23 dieren (70%) trad echter een recidief
lebmaagdislocatie op. tweemaal zelfs in de vorm van een lebmaagtorsie. Geconcludeerd wordt dat met
de genomen aanvullende maatregelen het optreden van recidieven niet wordt voorkomen.

Sl\'M M A R Y. The results ate given of the treatment of thirty cows with left-sided abtjmasal displace-
ment by rotation, follow ed hy intravenous injection of hypertonic sodium chloride solution and a
catciitm hcn\'oglitconate solution. In addition, ammoniitm chloride w as administered orally for a few
ilays. The rations of the animals w ere gradually restored to normal levels. The purpose was to e.xamine
whether recurrences follow ing rotation ctnild be prevented by supplementary measures. Of these thirty
animals, five did not respond to treatment because of complications that w ould otherw ise not have
reacted favtnirably to any form of treatment either. Correction ofthe abomasal ilisplacement
iia.s-
suci essful in more than 90 per cent (23 animals) of the remaining five covi a. How ever, abomasal
iHsptacement recurred in si.xteen of these twenty-three animals (70 per cent). Of these fourteen cows,
two anittials developed an abtmuisal torsii>ti. It is concluded that the supplementary measitres adopted
w ill not prevent rectirrences.

INI FiniN(i

De chirurgische behandeling van de leb-
maagdislocatie naar links is vaak succes-
vol. Aan cen chirurgische behandeling
zijn echter ook enige nadelen \\erbonden.
\\ ooral \\an economische aard (4). Er zijn
ook niet-operatieve behandelingsme-
thoden beschreven (1. 14). al of niet
gecombineerd met infusen. Deze zijn de
laatste jaren weer meer in de belangstel-
ling gekomen, omdat zij een goedkoper
alternatief bieden. Vaak hebben derge-
lijke behandelingen succes, maar de kans
op recidieven blijft bestaan.
Het serumcalciumgehalte beïnvloedt de
legmaagmotiliteit zodanig dat een hypo-
calcemie oorzaak kan zijn van een hypo-
tonie van de lebmaag (5. 1."!). Poulsen (10)
toonde aan dat het zuurbase evenwicht
een seizoensmatige verschuiving ver-
toont. en wel van het najaar tot het voor-
jaar in de richting van een alkalose. Deze
metabole alkalose heeft een remmende
invloed op de lebmaagmotiliteit (11).
Het doel van het hier beschreven onder-
zoek was het testen van een niet-
operatieve behandelingsmethode voorde
lebmaagdislocatie naar links, waarbij na
een repositie van de lebmaag door middel
van wentelen de hypocalcemie en de me-
tabole alkalose werden bestreden en zo-
doende de lebmaagmotiliteit werd gesti-
muleerd.

Drs. N. Uyanik. drs. S. van Dijk. drs. l\'. van Beukelen, dr. R. Kuiperen prol. dr. H,,l. Breukink. Kliniek
voor Inwendige Ziekten der Grote Huisdieren. Yalelaan 16. i:)e Uithof. .1508 Tfi Utrecht.

-ocr page 330-

MATE-RIAAI FN Ml IHODF
Ik-t
ondcr/oek bctrol 29 FH-kocicn cn één Jcrse>
koe met een lehmaagdislocatie naar links, Dcdiercn
ucrden tevoren onderworpen aan ccn klinisch on-
dcr/ock, aangevuld met hlocdonder/oek. Bij dit
hloedonder/oek werden bepaald: het hcmoglobine-
uehalte, dc hematocriet, hel aantal Icucocv ten cn dc
differentiatie hiervan, het gchahcaan totaal eiwit en
hct eiwitspectruni, de pH, de pCX). cn de base c.\\-
cess en de gehaltes aan Na. K. Ca, Mg, Cl en urcuni,
levens werd ccn monster pensinhoud afgenomen,
waarin hct chloorgehalte werd bepaald.
Bij het ondcr/oek van dc betreffende koeien waren
geen aanwij/ingen gevcuidcn voor ernstige scctui-
dairc aandoeningen of voor vergroeiingen in het
gebied rond dc lehmaag. Koeien waarvan bij kli-
nisch onder/ock dc verdenking bestond dat /ij wel
dergelijke complicaties hadden, werden niet in hct
onder/ock betrokken, cvenals dieren waarbij in het
bloedonder/oek aanwij/ingen werden gevonden
voor chronische ontstekingsproccssen,

BFffANDFl INC.

De koe werd volgens de methode Hert-
wig op de rechterzijde neergelegd en ge-
kluisterd. Hiervoor vverd een lang touvv
eerst in een lus om de horens bevestigd en
vervolgens in drie lussen gelegd, één om
de hals vlak voor de schoft, één om de
romp V lak achter de schoft en één om de
romp vlak voor het uier. De kruisingen
van de/e lussen werden op de rug gelegd
ongeveer een handbreedte links van de
mediaanlijn. Als de koe geen horens had
werd het touw direct om de hals v lak v oor
de schoft gelegd en vervolgens op de-
zelfde w ijze V lak achter de schoft en v lak
voor het uier. De benen werden samen-
gebonden. en met behulp van het touw
aan de benen werd de koe lang/aam op de
rug gerold, zodat zij na 1 a 2 minuten op
de linkerzijde kwam te liggen. Intussen
werd de localisatie van de lebmaag ge-
controleerd door middel van auscultatie.
Wanneer met dit wentelen een repositie
van de lebmaag werd bereikt mocht dc
koe overeind komen cn werd een verdere
behandeling ingesteld. Deze bestond uit
een intraveneus infuus van liter hvper-
tone NaCl-oplossing
(2.7\'\'i) en 450 ml
Ca-borogluconaat oplossing (bevattend
6.5 g Ca \'). Hierna werd per os 100 g
NHjCl opgelost in water verstrekt en dit
vverd dagelijks herhaald tot de koe een
normaal rantsoen opnam. Wanneer de
Icbmaagdislocatie ondanks hct wentelen
bleef bestaan werd de koe voor een ope-
ratieve behandeling aan de Kliniek v oor
Heelkunde aaniieboden.

Het rantsoen bestond de eerste dag na het
wentelen uit kleine beetjes hooi van
goede kwaliteit die zes maal daags wei-
den verstrekt (ma.ximaal \' , kg per keer).
Vanaf de tweede dag werd hooi ad libi-
tum aangeboden. Alsdc koe genoeg hooi
at vverd op de derde dag tevens 1 kg
krachtv oer gegev en. in zes porties over de
dag v erdeeld. Op de v ierde dag werd 2 kg
krachtv oer gegeven. In sommige gevallen
werd tevens pulp bijgevoerd. Hierna
werd het rantsoen langzaam opgevoerd
totdat na ongeveer tien dagen een volle-
dig rantsoen werd bereikt.

RFSl 1 IA 1 FN

Alliankelijk van het resultaat van de be-
handeling werden de dieren ingedeeld in
5 groepen:

Ciroep 1 - Volledig herstel.

Groep 2 - Ciestorven of geslacht i.v.m.

complicaties.

(iroep 3 - Cieen repositie d.m.v . de wen-
telmethode. daarom geopereerd.
Ciroep 4 - Wel repositie d.m.v. de wentel-
niet bode. maar recidief Icbmaagdisloca-
tie naar links.

(iroep 5 - Wel repositie d.m.v. de wentel-
methode. maar later lebmaagtorsie.

Ciroep 1 bestond uit 7 dieren, in leeftijd
variërend van 2 tot 8 jaar. Bij drie dieren
uit deze groep werden tevens andere aan-
doeningen v astgesteld, en wel in één geval
een mastitis en bij twee koeien acetone-
niic. F.én van de koeien met acetonemic
was tevens lijdende aan een cndometritis.
Het verloop na de behandeling was zon-
der complicaties en zonder recidievcn. Bij
nav raag enkele maanden na de behande-
ling bleken de eigenaren tevreden te zijn
tner de klinische toestand cn de produk-
tie.

Ciroep 2 bestond uit vier dieren die bin-
nen 24 uur na het wentelen gestorven of
geslacht waren. Zij varieerden in leeftijd
v an ?< tot 12 jaar. Bij klinisch onderzoek
V oor dc behandeling werden geen andere
aandoeningen vastgesteld. Eén koe is en-
kele uren na het wentelen gestorven aan
de gevolgen van een perforatie van een
Icbmaagulcus. Bij één koe werd enkele
uren na het wentelen een Icbmaagdisloca-
tie naar rechts v astgesteld. Bij de daarop-
volgende laparotomie bleek een uitge-

-ocr page 331-

breide peritonitis aanvsezig. uaarna de
koe geslacht is. Bij één koe werd de dag
na het wentelen een recidief\\an een leb-
maagdislocatie naar links \\astgesteld.
Vier dagen later is de/e koe gestorven ten
gevolge \\an een
Pleuropneumonie. De
\\ ierde koe \\ an de/e groep kreeg de dag na
behandeling een lebmaagbloeding en is
geslacht.

Ciroep bevatte een drietal koeien waar-
bij het wentelen niet leidde tot repositie
\\an de lebmaag. Eén koe was 8 jaar oud
en \\an de andere twee koeien was de
leeftijd onbekend. Bij klinisch onder/oek
werden geen andere aandoeningen ge-
vonden. Bij tv\\ee koeien verliep de opera-
tieve behandeling van de lebmaagdislo-
catie naar links /onder complicaties. Bij
de operatie \\an de derde koe werden ver-
groeiingen van pens en netmaag met de
linker buikwand ge\\ onden. waardoor re-
positie \\an de lebmaag onmogelijk was.
De/e koe is geslacht,
(iroep 4 bestond uit veertien koeien, in
leeftijd v ariërend \\ an 2 tot 9jaar. w aarbij
na wentelen een recidief van de lebmaag-
dislocatie naar links optrad en operatie
\\ olgde. Bij vier koeien uit de/e groep w er-
den tevens andere aandoeningen waarge-
nomen. \'I wee dieren kregen melk/iekte;
één v an de/e koeien had tevens een masti-
tis. Retentio secundinarum werd bij twee
koeien v astgesteld, in één gev al in cotnbi-
natie met een endometritis. Bij tien
koeien in de/e groep trad het recidief v an
de lebmaagdislocatie naar links binnen
vier dagen na de behandeling op. terwijl
hij de resterende vier dieren het recidief
tussen tien cn v ijftien dagen na dc behan-
deling werd vastgesteld. Dc operatieve
behandeling verliep bij elf koeien /onder
coinplicaties. In één geval bleek bij ope-
ratic ook de boekmaag gedilateerd en
naar links gedisloccerd te /ijn. Iwee
koeien /ijn in de praktijk geopereerd. In-
formatie over complicaties ontbreekt.

(iroep 5 bestond uit twee dieren van 6 en
7 jaar oud. Bij klinisch ondcr/oek werd
bij ccn koe tevens een mastitis gev onden.
Op 20 resp. 25 dagen na het wentelen
werd bij de/e koeien een lebmaagtorsie
vastgesteld. In beide gevallen verliep de
daaropvolgende laparotomie /onder
complicaties.

In figuur 1 /ijn de belangrijkste resultaten
van het bloedonder/oek van allegroepen
samen weergegeven. Tussen de diverse
groepen onderling bestonden in dit op-
/icht geen duidelijke verschillen. Uit de
figuur blijkt dat er in sommige gevallen
een dehydratie bestond en tamelijk vaak
een metabole alkalose. hoewel ook een
acidosc voorkwam. Soms werd een ure-
mie gevonden, terwijl de gehaltes aan K.
Ca. Mg en Cl nogal eens verlaagd waren.
Het chloorgehalte van de pensinhoud
was /eer v aak verhoogd. Het w itte bloed-
beeld en het serumeiwitspectrum le-
verden geen bij/onderheden op.

niSCTSSlF

De resultaten van het onder/oek van
bloed en pensinhoud stemmen overeen
met wat reeds bekend was over de leb-
maagdislocatie naar links (6. 7. 9. 1 2). Zij
wij/en op een belemmering van de v oed-
sclpassage vanuit de lebmaag met als ge-
volg daarvan een rellu.x van lebmaagin-
houd naar de voormagen.
Van de M) koeien uit dit onder/oek /ijn er
v ier kort na de behandeling gestorven of
geslacht (Groep 2). Van de/e dieren kan
ge/ien de sectiebevindingen gesteld wor-
den dat /ij ook ttiet een andere behande-
lingsmethode een slechte prognose /ou-
den hebben gehad. Vooreen beoordeling
van de gebruikte behandelingsmethode
dienen /ij dus huiten beschouw ing te blij-
ven.

Bij drie dieren (Ciroep }) kon geen reposi-
tie bewerkstelligd worden door tniddel
van de wentelmethode en werd een lapa-
rotomie uitgevoerd. Hierbij bleek één
koe vergroeiingen te hebben waardoor
repositie onmogelijk was. Ook de/e koe
/OU dus bij elke behandelingsmethode
een slechte prognose hebben gehad cn /al
eveneens buiten beschouwing gelaten
worden.

Voor een beoordeling v an dc in dit ondcr-
/ock gebruikte behandeling blijven er 25
patiënten over waarbij geen complicaties
bestonden. Van de/e 25 dieren is het in 2.3
gevallen gelukt om door middel van de
wcntelmethodc de lebmaag te reponeren.
I^e twee overige, die behoorden tot
(iroep 3, /ijn geopereerd. Bij de/e opera-
tie /ijn behalv e dc lebmaagdislocatie geen

-ocr page 332-

lig. I. Resultaten \\an het bloedonderzoek en van de chloridebepaling inde pensinhoud \\an de koeien van
alle groepen vóór de behandeling.

CJ

"3

C3

E

ZJ
Ol

1/1
a

Nq K Ca Mg Cl

Ht pH PCO2 BE

I

normale

waarden

bijzonderheden gevonden. In 23 van de
25 gevallen werd de lebmaag door middel
van de wentelmethode gereponeerd,
hetgeen neerkomt op meer dan 90%. In
de literatuur wordt hiervoor 65% aange-
geven (1, 3), waarbij niet duidelijk is of
deze cijfers op dezelfde wijze tot stand
kwamen.

Van de 23 koeien waarbij de repositie is
gelukt, is slechts bij 7 dieren een blijvend
herstel gevolgd. In 14 gevallen recidiveer-
de de lebmaagdislocatie naar links. Van
deze 14 gevallen traden er 10 al in de
eerste vier dagen na de behandeling op.
In twee andere gevallen, waarin de repo-
sitie in eerste instantie wel lukte, trad na
drie weken plotseling een lebmaagtorsie
op. Men zou ook deze kunnen beschou-
wen als recidieven van de lebmaagdislo-
catie. ook al was de dislocatie nu naar
rechts en ging zij gepaard met een torsie.
Uit deze cijfers blijkt dat het weliswaar in
ongeveer 90% van de gevallen mogelijk is
de lebmaag door middel van wentelen te
reponeren. maar dat in 70% hiervan later
toch weer recidief optreedt, ondanks de
nabehandeling met infusen en NHjCl.
Dit suggereert dat deze nabehandeling
weinig invloed heeft op het al dan niet
optreden van recidieven. Er zal dus
verder gezocht moeten worden naar een
behandelingsmethode waarmee het op-
treden van recidieven na een niet-
operatievc behandeling wordt voorko-
men. In dit verband zou de in Amerika
(8) en recent in Nederland (2) beschreven
\'roll and suture\'-methode perspectief
kunnen bieden.

Hoewel in dit onderzoek niet voorgeko-
men. is het onze ervaring dat er tijdens
het wentelen een torsio mesenterialis kan
ontstaan. Deze zelden voorkomende
aandoening kan zelfs bij snel operatief
ingrijpen nog levensbedreigend zijn.

-ocr page 333-

IITFRATUIR

1. Begg. H, and Whiteford. \\V. A,: Displacement of the abomasimi in the cow. \\ ci. Ree.. 68. 122. (1956).

2. [le Boer. G,. In\'t Hout. F.. Niehof. .I.en Boersma. K. S.: Fen eenvoudige behandelingsmethode \\an de
lebmaagdislocatie naar links bij het rund.
Tijdschr. Dicrgeuecsis.. 105. 912. (1980).

.1. Braun. R. K,: Nonsurgical correction of lelt abomasal displacement in the cow. Corneit \\ ei.. 58. III.
(1968).

4. Breukink. fl. .1, en Dijkhui/en. A, A.: De lebmaagdislocatie naar links in economisch perspectief,
liidschr. niergeneesk.. 264-270. (1982).

5. C\'oppock.C. E.: Displaced abomasum in dairy cattle: etiological factors../. Hairx Sei.. . 926. (1974).

6. Decracmere. H.. Oyaert. W,. Van den Hende. C.. Muylle. E. en Ooms. I..: l.ebmaagverplaatsing bij het
rund. 11, Biochemische vcianderingen in bloed en maaginhoud van dieren met lebmaagdislocatie,
\\ laanis Dierf;. Tiidschr.. 45. JOO. (1976).

1. Eli/ondo y \\\'asque/. C. .A.: Entersuchungen des Pansensaftes bei gesunden sowie an Indigestionen
imterschiedlichcr E\'rsache erkrankten Rindern. Inaugural-Dissertation. Hannover. 1975.

8. Hull. B. I..: Closed suturing technique for correction of left abomasal displacement, lima Siaic
L f}iversiiv I\'cierinurian.
.14. 142. (1972).

9. Kuiper. R.: Rellu.x \\ an lebmaaginhoud bij het rund. Oor/aken; ge\\olgen. in het bijzonder de metabole
alkalose. Diss. Utrecht. 1980.

10. Poulsen. .1. S. I).: Variations in the metabolic acid-base balance and some other clinical chemical
parameters in dairy herds during the year.
.\\\'i>rd. l et.-.Med.. 26. /. (1974).

11. Poulsen..!. S. D. and .lones. B. E. V.: The influence of metabolic alkalosis and other factors on the
abomasal empty ing rates in goats and cows.
.\\i>rd. I er-.Med.. 26. 22. (1974).

12. Poulsen. .1. S. D.: Clinical chemical examination of a case of left-sided abomasal displacement,
changing to right-sided abomasal displacement.
.\\\'i>rd. Ver-,Med.. 26. 91. (1974).

1.1 Poulsen. .1. S. D. und Jones. B. E. Beitrag zur I.abmagenverlagerung EinlJuss der Kalzium - lonen
und der metabolischen Alkalose auf die Entlecrungsgeschw indigkeit des I abmagens.
Ihsch. Tierärztl.
»\'sehr..
81. 549. (1974).

14, VVhitlock. R. IE: Disease of the abomasum associated w ith current feeding practices../. .4/». l et. .Med.
.4.ÏV. 154. 120.1. (1969).

-ocr page 334-

De lebmaagdislocatie naar links in economisch
perspectief

Economics of l.e ft-Sided Af^omasal Displacement
H. .1. Breukink\' en A. A. Dijkhui/en"

dl- tM-hamtetki

n. heiprodukiieverliesenht
>nipuiennodel wordl berekend dal bij e,
tan de voorkeur verdicnl boven opruim
hei gemiddelde ligi.
()// and suiure\' meihode door lagei

\' IC verwachlen
n slagingskans
•n wanneer ha

\' pas

• hehandelki

1 at of niel behandelen van een rund nwi een lebwaagdisloeaiie
•n belangrijke rot. De schade die bij operalieve behandeling via

S A M F N A I"1 IN O, Bij dc keuze ms v
naar links spelen econonuschejacloren,
laparoitiniic oni.siaai wordl bepaald do
bebandclingsresuliaai. .Mei behulp var,
van 7()-liO<", een opcraiie via laparoion
dier een proiluklieniveau heeli dal duidelijk bovc
\\ dn dc ahernaiieve hchandclingsnieihodcn zat de

:\'n goed behandelings
hebben len gun sic i

.■produkliedaling,

duidelijke

vloed op

suliaai en
■1 de beha

•nogclijkge
uleling.

len. bijl
de keuz

nge

SUMNFARY. In deciding
economie jaciors piav an im/.
is deiermined by ihc < osi ol i
e.xpecied. computer will a<
Irom 70 lo HO /,er ceni. surgcrv b i la/mroiom i
a level of prodiiciion. which is ohviouslv ab,
Ol ihe ahcrnalive mclhods of ireaimeni. ihe .
in javour ojircalmcnl in \\icw ofihe smaller c
and ihe drop in produciion mav be smaller.

I, INI FIDINCl

De lebmaagdislocatie naar links is econo-
misch gezien \\an belang in de melkvee-
houderij. In Denemarken (12) bleek bij
een praktijkonderzoek dat de frequentie
\\an optreden \\an lebmaagdislocaties
naar links varieerde \\an 0.12-1.99^ per
jaar. Markusfeld (16) \\ond in Israël een
frequentie van 1.29?. Onderzoekers uit
Duitsland (24). Canada (17). dc U.S.A.
(5). Israël (16) en Denemarken (I2)geven
aan dat het aantal gevallen \\an lebmaag-
dislocaties nog steeds stijgt. Ook in ons
land bestaat de indruk dat dit aantal
eveneens nog toeneemt, cr staan ons
evenwel daarover geen e.xacte getallen ter
beschikking.

De schade dic ontstaat als gevolg van het
optreden \\an een lebmaagdislocatie naar
links bestaat behahe uit de kosten van
diergeneeskundige hulp. uit een vermin-
derde melkproduktie in de lactatieperi-
ode waarin de lebmaagdislocatie op-
treedt. Tot nu toe zijn daarover alleen
Amerikaanse en Canadese cijfers be-
kend. Coppock (5) rapporteerde een
melkproduktieverlies van .M6-592 kg.
Martin e.a. (18) vonden een gemiddelde
produktiedaling van 750 kg melk. daarbij
had 809f van de dieren produktieverlies
van 250-550 kg terwijl 99? tenminste 2000
kg melk minder produceerde dan kon
worden verwacht. Bij het vaststellen van
de mogelijke schade dient tevens reke-
ning gehouden tc worden met de moge-
lijkheid dat de operatie niet slaagt waar-
door het betreffende dier voor de
produktie verloren gaat en vervangen
moet worden. De resultaten van de ope-
ratie kunnen nogal variëren en hangen
deels af van de gebruikte operatieme-
thode. In de meeste gevallen wordt bij de
operatie na repositie de lebmaag gefi-
xeerd door middel van Omentopexie. De
wijze waarop de lebmaag wordt bena-
derd en de plaats van de Omentopexie

skiinde. Yalelaan 16.

heiher or nol lo ireai caiile wiih lefi-sided abomasal displaccineni.
nam roie. The loss suffered on surgical irealmeni involving la/iarolomv
\'aimeni. ihe loss of produciion and ihe
SI in caiculaiing ihai. when the likelihu

suil ofireaimeni which can bi
>d of successful ireaimeni varie.\'

will onlv be preferable lo culling when the animal shows
ve the average.

oll-and-suiure /n ocedure will markedly ajfeci ihe choice
isi ofihera/iy when ihe resuh ofirealmenl is suiisjaciorv

ProF dr. IF J. Breukink. Vakgroep Inwendige Zieklen. Faculleil der t^ierge
.VSOK TD Flrecht,

Ir. A. Dijkhui/en. Afdeling Agrarische Fconomie. Vakgroep Zootechniek. Faculteit der Diergenee
kunde. Yalclaan 17. J 1) l\'trecht.

-ocr page 335-

\\erschilt bij de diverse methoden. Bij de
benadering \\anuit de rechter flani< wor-
den herstelpercentages \\an 92% (7) en
86% (10) gemeld.

Bij repositie na laparotomie links cn fixa-
tie na laparotomie rechts verkregen Pin-
sent e.a. (19) een herstelpercentage \\an
86%. Bij de paramediane benadering 10
cm rechts van de mediaanlijn werden her-
stelpercentages \\erkregen \\an 97% (14)
cn 8.3.5% (21). Met de in Nederland toe-
gepaste methode (\'de Utrechtse me-
thode\') behaalden Lagerwey en Numans
(15) een herstelpercentage \\ an 93% na de
eerste operatie, terwijl Steenhant
e.a. (23)
in 86% van de gevallen herstel kregen.
De/e resultaten werden allen bereikt in
universitaire klinieken en het is niet on-
waarschijnlijk dat onder praktijkomstan-
digheden deze cijfers lager zullen uitval-
len. Birkeland (2) vermeldde, dat hij
onder praktijkomstandigheden bij bena-
dering vanuit de rechterflank en
Oment-
opexie een resultaat had geboekt \\an
85%. Varden (26). ook een prakticus.
kwam tot een herstelpercentage van 92%
en verklaarde dat hij dit hoge percentage
te danken had aan het feit dat hij in een
vroeg stadium van de ziekte had geope-
reerd. Het succes van de operatie is dus
over het algemeen vrij groot. Bovendien
blijken de dieren na te zijn geopereerd
weer dezelfde levenskansen te hebben als
dc overige dieren in de koppel, hetgeen
onder meer betekent dat het produktieni-
veau in de volgende lactatieperioden niet
afwijkt van hetgeen verwacht werd (18).
Nadat de te verwachten schade bij een
geval van lebmaagdislocatie is vastge-
steld. wordt v oor de veehouder de vraag
van belang in welk geval de schade het
geringst is: indien tot opereren wordt
overgegaan, óf indien aan opruimen de
voorkeur wordt gegeven. Hoe het ant-
woord op deze vraag uitvalt, zal in het
navolgende worden nagegaan voor
koeien v an uiteenlopende leeftijd en pro-
duktieniveau.

2 OPI RF RFN OF OPRt IMFN\'
De beide alternatieven opereren of oprui-
men gaan gepaard met een zekere finan-
ciële schade v oor de veehouder. Voor een
aantal situaties wordt hiervan in het na-
volgende een kwantificering gegeven.

Het vanuit economisch oogpunt wense-
lijk alternatief kan hieruit worden be-
paald.

De beslissing wordt slechts bezien voor
twee leeftijdscategorieën nl. een vaars op

1 week na afkalv en en een 3e kalfskoe op

2 weken na afkalven. Qua verwacht pro-
duktieniveau worden vier categorieën
onderscheiden, te weten 90%, 100%,
110% en 120% van het bedrijfsgemid-
delde na correctie voor leeftijd.

Met een binnen de afdeling Agrarische
Economie ontwikkeld computermodel
(20. 6) is berekend, wat de betreffende
koe. in een normale situatie, gedurende
haar resterende gebruiksduur meer ople-
vert dan wordt verwacht van een gemid-
deld producerend vervangend dier in de-
zelfde tijdsperiode. Dit extra inkomen
gaat verloren bij afvoer van het dier en
vormt dus als zodanig de schade die met
het alternatief \'opruimen\' gepaard gaat.

Een paar kenmerken van het model:

- Er worden 14 lactaties met een tussen-
kalftijd van 365 dagen onderscheiden.
Elke lactatie is opgesplitst in perioden
van 20 dagen.

- Per lactatie w ordt rekening gehouden
met een kans op afvoer welke met de
leeftijd toeneemt, zodanig dat de ge-
middelde gebruiksduur overeenkomt
met ca. 4 lactaties.

De gemiddelde produktie van de vee-
stapel bedraagt 5300 kg; in dc le lac-
tatie komt dit neer op 4225 kg. in de
3e lactatie op 5610 kg.

- De melkprijs bedraagt: /\'8.09 per %
vet -F ƒ 7.37 per % eiwit\' /■0.68 per
100 kg melk. Bij gemiddelde gehalten
van 4% vet en 3.4% eiwit leidt dit tot
een melkprijs van ƒ 56.74 per 100 kg.

- Krachtvoer\'kost ƒ 48.62 per 100 kg.
De kosten van een hoogdrachtige
vaars zijn gesteld op ƒ2.200,- . f^e
slachtwaarde kort na afkalven be-
draagt voor een vaars / 1.526. en
voor een 3e kalfskoe ƒ 1.691. - .
Alle gegevens hebben betrekking op
jaargemiddelden: er wordt dus afge-
zien van seizoensinvloeden.
Uitgegaan wordt van een tijdsvoor-
keur voor huidig boven toekomstig
inkomen. Alle toekomstige kosten en
opbrengsten worden daarom terugge-

-ocr page 336-

rekend (gedisconteerd) naar het mo-
ment \\an beslissen tegen een discon-
teringslactor van 4%. ofwel
\\ermenig\\uldigd met 1.04i. Hierbij
heeft i betrekking op de periode (uit-
gedrukt in jaren) tussen het moment
\\an beslissen en het moment waarop
de betreffende kosten resp. opbreng-
sten zich naar verwachting zullen
\\oordoen.

Er wordt rekening gehouden met een
genetische \\ooruitgang in de melk-
produktie \\ an
19f per jaar.
De resultaten \\ an de berekeningen \\ an de
schade die met het alternatief\'opruimen"
gepaard gaat. staan weergege\\en in tabel
1.

l abel 1. Kinanciële schade bij opruimen (gld ).

verwacht produktie-
nivcau in \' f van het
bedrijfsgemiddelde

vaars,
1 week
na afkalven

3e kalikoe,
2 weken
na afkalven

90

220\'

180

100

570

850

1 10

1380

1590

120

2180

2340

Dil bciekcni dal oprmmen / 220. \\ oordeel
(ncg;uie\\c schade) oplevert hoven aanhouden.

Bij de berekening van de financiële
schade bij opereren is uitgegaan van de
volgende gegevens:

Volgens de tarieven van de Maat-
schappij voor Diergeneeskunde van
1-1 1-1979 bedragen de kosten v an een
operatic / 50. Voor dc nabehan-
deling zijn 2 V isites a /\' 27.50 = /\' 55.
en doses antibiotica a /\' 10. =
/ .^0. in rekening gebracht. De to-
tale kosten v oor operatie en nabehan-
deling bedragen dus / 323.50.
Na de operatie wordt een melkpro-
duktieverlies verondersteld van 750
kg (18) a /■ 56.74 per 100 kg =
/■ 425.55. Hierop wordt een aftrek
toegepast v oor verminderde voerkos-
ten. Hierbij is verondersteld, dat voor
de niet geproduceerde melk ook geen
produktievoer nodig is geweest. Uit-
gegaan is van \'kg krachtvoer per kg
melk. De besparing aan v oerkosten is
dan: 375 kg ä / 48.62 per 100 kg =
/■ 182.32. Het netto-produktieverlies
komt dus neer op/\'425.55 - f 182.32
= ƒ 243.23.

Als slagingskans van de operatie is
gerekend met resp. 70%. 80%. 90% en
100%. Bij slagen van de operatie w or-
den de kosten van operatie, nabehan-
deling en produktieverlies in rekening
gebracht. Slaagt de operatie niet. dan
blijven beide laatste genoemde kos-
tencomponenten buiten beschou-
wing. In plaats daarvan wordt tot af-
voer overgegaan. Daarbij is
verondersteld, dat in 50% van de ge-
vallen de normale slachtwaarde
wordt ontvangen, terwijl voorde rest
de slachtwaarde nihil is. In het laatste
geval dient de schade uit tabel 1 nog te
worden verhoogd met resp.
/ 1.526. voor een vaars, en
/ 1.691. v oor een 3e kalfskoe.

Samengevat is de in tabel 2 weergegeven
financiële schade bij opereren als volgt
berekend:

kosten operatie

slagingskans .\\ (kosten nabehande-
ling t produktieverlies)
4 (1-slagingskans) .x (schade bij op-
ruimen ^ 50*^7 van de slachtwaarde).

label 2. l inanciële schade bij opereren (gld.).

slagings-
kans (\'■,\')

produktie-
nivcau

90

100

1 10

120

operatie

vaars

3e kalfskoe

vaars 3c k,k.

vaars

.Ie k.k.

vaars

3e k.k.

70

631

776

868

977

llll

1199

1351

1424

80

610

706

768\'

840

930

988

1090

1138

90

588

636

667

703

748

11V

828

852

100

567

567

567

567

567

567

567

567\'

/ 2.38.50 ^ 0,80 .\\ (/ 85. • / 243,2.3) - (1-0.80) x {f 5.70 •
/ 238,50 r 0,90 X (/\' 85, • ƒ 243,23) (1-0,90) x (/ 1590,
/■ 238,50 - 1,00
X (f 85, f 243,23) = ƒ 567,

0,5 X / 1526, ) = ƒ 768, -
0,5
X ƒ 1691, ) = ƒ 777,

-ocr page 337-

In tabel 3 /ijn de resultaten uit beide
\\oorgaande tabellen samenge\\oegd.
Hierbij zijn de kosten \\an opruimen
(tabel 1) \\erminderd met de kosten \\an
opereren (tabel 2). Tabel 3 geeft dus de
\\ oordelen aan \\ an opereren bo\\ en oprui-
men. Bij een positief getal dient \\anuit
economisch gezichtspunt tot opereren te
worden overgegaan, bij een negatief getal
verdient opruimen de voorkeur.

Bij een naar verwachting gemiddeld of
lager producerende vaars leidt opereren
niet tot voordeel. Alleen bij een slagings-
kans van de operatie van lOO^V is opere-
ren dan wel opruimen bij een gemiddeld
producerende vaars om het even. Daar-
entegen leidt bij een vaars met een ver-
wacht produkticniveati van 1109? of
hoger opereren bij een slagingskans van
70\'\'; al tot voordeel, floc beter de vaars,
hoe groter het vooideel van opereren.
Omdat op één w eek na afkalv en nog geen
produktiegegevcns van het dier /elf be-
kend /ijn. dient het verwachte produktie-
niveau te worden ingeschat op grond van
afstamming. Hen soortgelijk beeld als bij
ccn vaars komt naar voren bij een 3e
kallskoe. /ij het. dat bij een gemiddeld
producerend dier opereren reeds voor-
keur verdient als een slagingskans van
80\'V of meer kan worden gerealiseerd.
Uit de tabel kan door interpolatie bij elke
slagingskans worden uitgerekend hoe-
veel melk een vaars of een 3c kalfskoe
moet geven in vergelijking met het be-
drijfsgemiddelde om opereren voordelig
te maken.

In voorgaande berekeningen is uitgegaan
van \'?cn melkproduktiedaling na operatie
van 750 kg. Uit het artikel van Martin e.a.
(18) is de/e daling evenwel niet eenduidig
vast te stellen. Daarom is de invloed van
een afwijkende produktiedaling op de be-

opereren dan wel opruimen na-
gegaan. Hiertoe is in tabel 4 dat produk-
tieverlies weergegeven, waai beneden
opereren de voorkeur verdient en waar-
boven tot opruimen dient te worden
overgegaan.

De/C grens is alleen weergegeven voor
een gemiddeld producerend dier (10()9r).
Bij een produktieniveau van 90% leidt
elke denkbare produktiedaling nl. tot de
beslissing opruimen. Alleen een /ekere
produktiestijging na operatie /ou leiden
tot de beslissing opereren. Dit lijkt even-
wel niet aannemelijk.
Ook de beslissing bij het produktienivcau
van 1 lOf; en 120%\'is vrij stabiel,
(ie/ien het grote voordeel van opereren,
leidt een aan/icnlijk grotere prodtikticda-
ling dan 750 kg pas tot opruimen.
Concluderend kan vv orden gesteld, dat de
beslissing opereren dan wel opruimen uit
tabel 3 pas verandert, indien dc te ver-
wachten melkproduktiedaling na opera-
tic sterk afwijkt van de geschatte 750 kg.

Bij de in de praktijk te realiseren slagings-
kans van operatie van 70-80\'V\', verdient
vanuit economisch ge/ichtspunt opere-
ren dus alleen de v oorkeur. indien het ccn
dier betreft met een hoger dan gemiddeld
produktienivca u.

label .V \\\'(i()tdoel \\aii tipcicrcii b(ncn opruimen (ekl ).

slagings-
kans C\'/c)

produktie-
nivcau

90

100

1 10

120

operatie

vaars

3e kalfskoe

vaars

3e k.k.

vaars

3e k.k.

vaars 3e k.k.

70

851

596

298

127

f 269

391

- 829 ^ 1916

«0

830

526

198

- 10

- 450

- 602

- 1090 • 1202

90

808

456

97

- 147

632

- 813

- 1352 - 1488

100

787

387

3

-- 283

813

1023

f 1613 1773

label 4 Prodiikliedalinf! na operalic (kg melk)
waarbij gelijkheid ontstaat lussen kosten opereren
en kosten opruimen.

slagingskans

\\an de operatie

\\ aars

3e kalfskoe

70

1

191

80

788

90

417

1252
1 t-» -Î

Hier geldt, dal opereren pas \\oordelig is indien
/ich een produktiestijging \\ooi /ou doen.

-ocr page 338-

.1. DISCrSSIF

l!it de berekeningen blijkt dat de schade
bij een behandeling \\an een Icbmaagdis-
locatie bestaat uit de kosten \\an operatie
en nabehandeling en uit het geleden
netto-produktie\\erlies. Het is \\ an belang
te weten ol\' de/e schade kan worden be-
perkt door een andere behandelingsme-
thode.

Daarbij heeft men inderdaad de keus uit
een aantal alternatie\\en. De eerste is de
conservatie\\e methode die bestaat uit
\\asten. eventueel la.xeren. beweging
ge\\en en daarna alleen hooi of kuihoer
verstrekken en na 5-7 dagen weer met het
ge\\en \\an krachtvoer beginnen. In [Dene-
marken blijkt men. behahe wanneer de
dieren een hoge fokwaarde hebben, nage-
noeg geen operaties in de praktijk te ver-
richten en vertrouwt men volledig op
de/e conservatieve methode (11). Het
succes van deze methode /al echter vrij
gering zijn. Dirksen (8) /ag slechts in 8
van 163 gevallen spontaan herstel. Van
Exel (9) vermeldde dat hij met de conser-
vatieve methode redelijk succes kon be-
halen. waarbij hij overigens wanneer de
dislocatie niet spontaan verdween de
wentelmethode toepaste. Weliswaar /ijn
de behandelkosten bij de conservatieve
methode laag. maar het is de v raag of het
produktieverlies lager is. De geringere
kans op herstel en het herhaald optreden
van recidieven maken het zelfs waar-
schijnlijk dal dit verlies groter zal zijn.
De door Begg en Whiteford (1) in 1956
geïntroduceerde wentelmethode zal
eveneens minder behandelkosten met
zich meebrengen. Dat is dan ook de reden
waarom deze methode recentelijk in
Duitsland (22) alsook in Nederland (25)
weer werd getest,
f^irksen (8) meldde ccn
herstelperccntage van 31%. Schmack
(22) verkreeg bij 3 van de 7 dieren herstel,
soms na herhaald wentelen; de overige 4
recidiveerden en werden geopereerd.

Ook de resultaten van het onderzoek van-
IJvanik e.a. (25) vvaren teleurstellend. Bij
dit onderzoek lag de nadruk op de nabe-
handeling. nadat met de wentelmethode
repositie was opgetreden. Slechts in 30%
v an de gev allen was na éénmalig wentelen
het herstel permanent. Doordat na suc-
cesvol wentelen de dieren langzaam op
normaal rantsoen worden gebracht is
ook hier te verwachten dat het produktie-
verlies vrij groot zal zijn.
Een derde alternatief voor de operatieve
behandeling vormt de zogenaamde \'roll
and suture\' methode. Bij deze door Ame-
rikaanse onderzoekers (13. 4) ontworpen
methode wordt de lebmaag door wente-
len in zijn normale positie ten opzichte
van de linea alba gebracht. Terwijl het
dier in rugligging is wordt met behulp v an
een tweetal hechtingen door de buikwand
en de lebmaagvvand de lebmaag aan de
buikbodem gefixeerd.
Huil (1 3) rapporteerde een herstelpercen-
tage van 90% bij het toepassen van deze
techniek op 133 gev allen v an Icbmaagdis-
locatie. Ook andere Amerikaanse onder-
zoekers claimen een hoog herstelpercen-
tage namelijk 85-90% (4). Zij geven aan
dat deze goedkope behandelingsmethode
een goed alternatief vormt voorde opera-
tieve behandeling via laparotomie. Over
het verloop van de melkproduktie wor-
den echter geen gegevens verstrekt. Deze
gegevens ontbreken ook bij het onder-
zoek van De Boer e.a. (3) die met succes
de \'roll and suture\' methode in Nederland
toepasten. Het is echter niet te verwach-
ten dat het produktieverlies beduidend
geringer zal zijn dan bij de operatieve
behandeling via laparotomie.

De behandelkosten die voor de \'roll and
suture\' methode worden berekend bedra-
gen ± /\'125. per dier hetgeen ±
/ 200. minder is dan voor de behande-
ling V ia laparotomie. Dit betekent dat bij
een slagingskans van 80% het ook bij dc
dieren met ccn gemiddeld of zelfs iets
lager dan gemiddeld produktienivcau be-
handelen met \'roll and suture\' methode
vanuit economisch oogpunt dc voorketu"
verdient boven opruimen. Bij deze stel-
ling w ordt dan uitgegaan v an het gegeven
dat het produktieverlies niet lager is dan
bij de behandeling via laparotomie.
Het zal duidelijk zijn dat sommige chirur-
gen tegen de \'roll and suture\' methode
bezwaren hebben vooral omdat men
\'blind\' fixeert. Het risisco van complica-
ties doordat men de lebmaag mist. de
hechtingen uitscheuren en de hechtingen
geïnfecteerd raken met als gevolg ver-
groeiing met abcessen in de buik. een

-ocr page 339-

algemene peritonitis of een locaal abces \\an de veehouder bezien, is het daarbij
in de buikwand is waarschijnlijk wel gro- tevens van belang te komen tot een eco-
ter dan de ontwerpers \\an de methode nomisch aantrekkelijk alternatief voor de
aangeven. Recentelijk is een aantal pa- operatieve behandeling,
tiënten met dergelijke complicaties aan-
geboden. Toch vormen de gemelde resul- Het onderzoek naar de etiologie \\an de
taten een uitdaging voor de chirurg om lebmaagdislocatie dient te worden voort-
met een methode te komen, die de conser- gezet waarbij de aandacht te\\ens gericht
\\\'atieve behandeling door middel van het moet blijven op de niet-chirurgische mo-
rollen die uitbreiding geeft die het succes gelijkheden om .na repositie door rollen,
sterk \\erbetert. Ook \\anuit het standpunt recidief te \\oorkomen.

I iTFRATt.\'L:R

1, Begg. H. and Whiteford. W. A.: Displacement of the abomasum in the co«. l\'ei. Ree., 68. 122, (1956).

2. Birkeland. R,: Abomasal dilatation with left displacement in cattle-surgical treatment and results
achicxed.
Meillenihl. norske vei. foren. 20. 6, (1968).

De Boer. G.. In\'t Hout, F.. Niehof. .I. en Boersma. K. S.: Een eenvoudiger behandelingsmethode \\an
de lebmaagdislocatie naar links bij het rund.
lïiilsehr. Diergeneesk.. 10.S. 912, (1980).
4. Connell. .1.: Four methods of surgical correction of abomasal displacement in the cow. loua Siuie

I niver.sin \\ eterinurian. .18. 2!, (1976).
.S. Coppock. C, F.: Displaced abomasum in dairy cattle: etiological factors. / Diiir\\ Sei., 57. 926, (1974).

6. f)ijkhui/en. A. .A.: De economische betekenis \\an gezondheidsstoornissen bij melkvee. 11. \\\'ruchtbaar-
heidsproblemen, Puhl, no,
5. afdeling .Agrarische Economie. Vakgroep Zootechniek. Faculteit der
Diergeneeskunde, l\'trccht. 1981.

7. Dirksen. G.: Die Erweiterung. Verlagerung und Drehung des 1 abmagcns beim Rind. Habilitations-
schrift. Hannover. 1962.

8. Dirksen. G.: Prüfung verschiedener Verfahren zur Behandlung der Dislocatio abomasi sinistra. Proc.
I7th. World Vet. Congress. Hannover. 196.1.

9. E,\\el. G. .A, \\an: De niet-operatie\\e behandeling van de lebmaagdislocatie bij het rund. Tijdsehr.
Diergeneesk.,
94. 267. (1969).

10. Gabel. A. A. and Heath. B. R.: Correction and right-sidcd omentopexy in treatment of left sided
displacement ofthe abomasum in dairy cattle. ./.
.-im. Ic/. Med. .I.v.s. I.S.S. 6.12. (1969).

11. GrviTier. .1,: Persoonliike mededeling. 1979.

12. Hesselholt. M. und Grvmer. .1.: l inksseitige i abmagenvcrlagerimg. Vorkommen in Dänemark.
Diseh. lierärzil. H vt/ir..\'86. 490, (1979).

1.1. Hull. B. 1.: Closed suturing technique for correction of left displacement hnva Sale Iniversiiv

\\ eierinarian, ,14. 142, (1972).
14. Ide, P. R. and Henry. .1 H : Abomasal abnormalities in dairy cattle. .A rev iew of 90clinical cases. Can.
1(7. .7. .S. 46. (1964).

I.S. 1 agerwev, F. cn Numans. S. R.: Dc operatieve behandeling van de lebmaagdislocatie bij het rtmd
volgens de l\'trechtse methode.
Tijdsehr. Diergeneesk., 9,1. .166. (1968).

16. Markusfeld. O.: Displaced abomasum in dairy cattle in the Western Galilee district of Israël, E)istribu-
tion and possible aetiological factors,
Rejiiah. i el., .14. II, (1977).

17. Martin, VV.: Left abomasal displacement: An epidemiological study. Can. l ei. .7. LI. 6. (1972).

18. Martin, S, W,, Kirby, K, 1 ..and Curtis. R. A.: Left a botnasal displacement in dairv cows: its relation to
production.
Can. I\'ei. ./.. 19. 250. (1978).

19. Pinscni. P. .1. N.. Neal. P. A., and Ritchic. H. E. R.: Displacement ofthe bovine abomasum, a review of
80 clinical cases,
l ei. Ree., 7.1. 729. (1961).

20. Renkema. .1, A, en Stelwagen. .1,: gebruiksduur van melkvee en zijn economische betekenis,
Tijdsehr. Diergeneesk.. 102, 6.10, (1977) tn 102,670, (1977) an 102, 7.19. (1977).

21. Robertson.,L M.and Boucher. W. B.: Ircatment of left displacement of the bov ine abomasum. .7 .4ni.
1(7.
.Med. .4ss., 149. 142.1. (1966).

-ocr page 340-

Schmack. K, H.: Zur Therapie des Dislocalio Ahomasi Sinislra des Ruides. Tierärztl. i m.seluui. .VI.
14}. II97H).

Steenhanl. M.. De Moor. A.. Verschoolen. F.. Desmet. I\'.. and l.e\\. Ci.: Surgical treatment ol lelt
abomasal displacement.
\\ et. Med. SmuU .Anim. din.. 69. 161. (1974).

Stöber. M,. Wegner. W\'. und I ünebrink. .!.: l\'ntersuchungen über die familiäre Disposition zur
linksseitige I abmagen\\erlagerung beim Rind,
l)t.\\eh. Tierärzll. H.ir/rr.. 81. 421. (1974).
l\'yanik. N.. Van Dijk. S,. Van Beukelen. P.. Kuiper. R. Breukink. II. .1.: Frvaringen met dc behande-
ling \\an de lebmaagdislocatie naar links door middel \\an de wenteimcthode,
\'Tiiih<lir. DiergeneesL.
107. 259-:6.l (19X2).

\\ ardcn. S. A.: Displacement of the abomasum in thccou . Incidence, etiological factors and results ol
treatment.
.\\or,l. lei. Med.. .11. 106. (1979).

World Association of Veterinary
Microbiologists and
Immunologists (WAVMI)

Barcelona 18-21 October 1982

lhe Vllth International Symposium ofthe
WAVMI on "Infectious Diseases of the
Cjastro-lnteslinal 1 ract in Bovine and
Porcine Species" will be held in Barcelona.
Spam from lX-21 October 19X2.

Scientific I\'rogrtiinnie
Bovine Species:

a) Viral Enteritis: Mucosal Disease.
Coronavirus. Rotavirus, Other
Enterodiseases of v iral origin

b) Bacterial Enteritis: Colibacillosis,
Salmonellosis, Clostridial Enteritis.

lhe Chairman of the Symposium will be
Prof Charles Pilet. President of the
WAVMI.

Executive Coinmittee: Chairman. Dr. .lose
Clarcia Ferrero; \\\'ice-Chairman. Prof. Dr.
Miquel A. Diaz Yubero; Seeretarv. Dr.
.luan Plana Duran.

Further information on the Sv tnposiun)
mav be obtained from Dr. Dn Plana
Duran. Secretary ofthe \\TI Symposium of
the W.AV\'MI. Avda de les Corts Catalanes.
794 bajos (Chaflan l.epanto). Barcelona 18.
Spain.

Czechoslovakia

\\\\ th International C ongress of Ciatne
Biologists (II GB)
- High Tatras 9 October 198.3

Every second year a world congress is held
in a different country bv the International
Lnion of Game Biologists (llJCiB). .After
the XVth Congress It vvas decided to hold

the next congress in Czechoslovakia at
Strbske Pleso - High Tatras IX.-X.I983.
The congress will be organized bv the
corresponding departments ofthe
Ministries and the Veterinary University in
Kosice in cooperation with the institutions
involved. The congress will consider all
problems of life and protection of freeliving
animals from the point of view of hazards
and other factors in relation to
environmental life - ecology, ethology,
biology, rearing, epizootology,
epidemiology, protection, economic
problems and hunting in general. The aim of
the congress will be to give scientists
information about the problems of free-
living animals in the different countries of
the world and the solution of these
problems on scientific grounds. \'1 he
sessions will take place in sections and be
translated into Russian. English. French.
Spanish, and Cjerman.
Before and after the congress, the
participants will have a possibility of
visiting scientific institutes, game reserves
and cultural monuments of our nation,
l here will be an opportunity to know the
beauties of this country and its famous
spas. Htinting at a special charge will also
be possible. More detailed information will
be sent to everybody who has forwarded a
preliminarv application.
We request those wishing to participafe in
the congress to fill out a preliminary
registration card which may be obtained
from the Chairman. Doc. MVDR. Michal
Spenik. Csc. or from the Secretary.
MVDR. .laroslav Halasz. Vysoka\'skola
veterinarska ul. Komenskeho 73. 041 81
Kosice. Czechoslovakia, l elefon: 318 16.
321 I I - 15. Telex: 773 22.

-ocr page 341-

jidte

Wat is uw diagnose?

W\'hai is Your Diagnosis \'

Een /even Jaar oude bastaard reu werd in
on/e i<iiniei>: aangeboden met ais i<lacht
van de eigenaar dat de hond sedert 3 tot 4
wei<en problemen had met eten. Zacht
v oedsel werd nog wel opgenomen, stevig
voedsel niet meer. Drinken gaf geen pro-
blemen. Het was de eigenaar opgevallen
dat de hond bij geeuwen pijnuitingen ver-
toonde.

Bij algemeen klinisch onder/oek werden
geen afwijkingen vastgesteld. Ook bij in-
spectie en palpatie van de kop werden
geen afwijkingen waargenomen. Het
openen v an de bek liet de hond echter niet
toe.

Na sedatie, met een combinatie van
Symoron®! (1 mg per kg lich.gevv.). Atro-
pine sulfaat- (0,1 mg per kg lich.gew .) en
Vetranquil®\' (0,25 mg per kg lich.gew.).
wekte het openen v an de bek pijnuitingen
en ver/et op.

Er werden röntgenfoto\'s van de schedel
gemaakt (Eig. 1 en 2).

\' Methadon! HC\'I. 10 mg in 1 ml. HA . Koninklijke Pharniacctnische I ahrieken\\ h Hrocadcs-Sthccnian &
Pharmacia. OcHÏ-Mcppcl.

.■Vtropini sulfas 0.2\'~i. 2 mg in 1 ml. acf chemicfarma n\\. Maarsscn.
\' Accpronia/inchase. 10 mg in 1 ml. Philips-Duphar B V.. .Amsterdam.

-ocr page 342-

Diagnose:

Tumoreuze ontaarding van hct rech-
ter i<aai<gewricht en aangrenzende
benige structuren.
Er is bot\\er\\al aanwezig in de benige
structuren die hct kaai<gewrieht \\ormen
(processus articularis mandibulae. pro-
cessus retroarticularis en processus zygo-
maticus \\an het os temporale), alsmede
in de benige structuren in de directe om-
ge\\ing \\an hct kaakgewricht (processus
coronoideus mandibulae en os tempo-
rale). Van botnieuwAorming is geen
sprake.

Een dergelijk uitgebreid proces met bot-
ver\\al zonder enige botnieuwvorming is
alleen te verwachten bij tumorvorming.
Aantasting van meerdere benige structu-
ren aan weerszijden van een gewricht kan
verwacht worden bij metastatische bottu-
moren of bij in\\ asie\\e groei \\an een weke
delen tumor \\an structuren van het ge-
wricht zelf (bijvoorbeeld een synoviaal-
celsarcoom) of uit de directe omgeving.
Bij primaire bottumoren wordt dit beeld
slechts zeer zelden waargenomen.
Op grond van de bevindingen werd eu-
thanasie geadviseerd. Dit adv ies werd .3\'A
week later door de eigenaar opgevolgd.
Op post mortem gemaakte röntgenfoto\'s
was een sterke voortschrijding van het
proces waar te nemen (fig. .3). terwijl
vooral op een craniocaudale opname
aantasting van de hersenschedel beoor-
deeld kon worden (fig. 4).

Sectiebevindingen: ln de buurt van het
rechter kaakgcwricht was een grote witte
slecht begrensde tumormassa aanwezig,
met ingroei cn destructie van de omrin-
gende benige structuren. Dc tumor was
door de rechter schcdelholtcbekleding
tot in de schcdelholte gegroeid, ten ge-
volge waarvan het craniale deel van de
rechter hemisfeer van het cerebrum ccn
duidelijke impressie vertoonde. Er wer-
den geen metastasen aangetroffen. Histo-
logisch vverd de tumor getypeerd als een
anaplastisch sarcoom.

Cl. l\'oorhoutKG. .1. RreurK
V. .4. Gocck\'gehuurc-.

lig. .V Dorscncntrale rönlgcnfoto vande schedel,
ucek na eerste onder/ciek. Pijltjes geven tic

SI M M.A R \\ . ,1 msc of aiia/ihi.siu siirt onui \\t iih involycitwiii o/ ihc iiiuiii/ihiilar jtiini tuiil luljaci\'iil
hnnv Mi uciuii", in a c/og is prc.cnicd.

Drs. Cl. Voorhout en (ï. .1. Hrcur. voormalig medewerkers van de Stichting Dierenkliniek F-mmeloord.
Espelerlaan 77. rmmcloord. thans wetenschappelijk medewerker bij respectievelijk dc Vakgroep Radio-
logie van dc Kacultcit der Diergeneeskunde. Rijksimiversitcit l ircchl cn \'Ihe College of Vctcrinarv
Medicine. Small .Animal Clinic. Michigan State I nivcrsity. Past 1 ansing. Michigan. U.S.A.
Drs. S, A. (iocdegebuurc. wetenschappelijk hoofdmedewerker bij de Vakgroep Veterinaire Pathologic,
afdeling Ziektekunde der Huisdieren. Faculleil der Diergeneeskunde. Rijksuniversiteit Utrecht.

n

-ocr page 343-

Vaccinatie van runderen en
schapen met M.K.25

Wegens hel steeds blijven s oorkomen \\an de
ziekte \\an Aujeszky bij \\arkens schapen en
runderen is ook de \\accinatie \\an de laatste
diersoorten nog steeds actueel.
Over het beschermend v ermogen door de v ac-
cinatie bestaat in de literatuur nogal wat disc-
ussie. Volgens de l.eeuw en Tiessink /ou een
tweemalige enting met (icskyvac ® wel een
bescherming gev en tegen een intranasale chal-
lenge. maar Biront c.s. betvvijlelen op grond
v an hun proev en ol de bescherming door een
tweemalige vaccinatie wel voldoende is om
rundvee te beschermen ten op/ichte van een
zware besmetting.

1 ot op heden worden runderen en schapen
hoold/akclijk geënt met geïnactiveerde ent-
stolïen. Over de mogelijkheid van het gebruik
v an levende entstolfen is weiniggepubliceerd.
In het voorjaar van 1981 werd een beperkt
onderzoek uitgevoerd naar de entbaarheid
v;in runderen en schapen met M.K.25. Hierbij
werd dc onschadelijkheid van dc enting met
M.K.25 nagegaan en werd dc hoogte van de
serologische respons bepaald door middel v an
de S.N.-test. He S.N.-test werd uitgevoerd
met een incubaticdtiur van het virus serum
mengsel bij .37° C ged urende één uur. 9 Runde-
ren cn 10 schapen werden bij het begin van het
e.xperiment serologisch getest en bleken toen
seroncgatiel Voor .Aujes/kv cn l.B.R.
Om de onschadelijkheid te testen van de
M .K.25-entstol. werden 4 runderen en 5 scha-
pen ieder geënt met 25 varkensdoscringen.
Alledieren bleven volkomen ge/ond.

\\ ier weken na vaccinatie hadden alle dieren
antistoffen opgebouwd (tabel 1). Na her-
vaccinatie wederom met 25 doseringen v olgde
een boosterreactie en werden er tamelijk hoge
S.N.-titers gevonden (tabel I).

Er werden ook 4 runderen en 3 schapen
tweemaal met I varkensdosis M.K.25 geënt.
Ook de/e dieren hadden S.N.-titers opge-
bouwd op 4 weken na de le enting (tabel 2).
Na tweemaal enten met I dosis werden de
S.N.-titers bijna even hoog als na tweemaal
enten met 25 doseringen.
Hen controlerund en twee controleschapen
werden niet geënt en blev en seronegatiel\' ge-
durende het gehele experiment.

lOaOIT PQBirODSlgl

Uit dit experiment blijkt dat het M.K.25-
vaccin volkomen onschadelijk is voor runde-
ren en schapen en dat de dieren ccn goede
serologische respons opbouwen na twee maal
enten met één varkensdosis,
(^ver de verworven weerstand t.o.v. een na-
tuurlijke infectie is nader onder/oek gewenst.

l.ibcl I. S.N -liicrs na resp. 1 en 3 maal vaeeincren mei 25 varkeiiMioseriiigeii M.K 2.S.

2.S doseringen

25 ^ 2S doseringen

Runderen

6. S. 12. 24

96. 96. 128. 192

Schapen

12 12 24. 96. 96

64. 12S. 192. 2.S6. ■ .«4

Uihcl 2 S. N.-liier-, n

a resp. 1 cn 2 maal enien nicl

ccn varkcnstlosis

1 tlosis

1 ^ 1 dosis

Runderen
Sehii pen

2. 2. 2. 4
12. 4X. 4X

16. 48. 64. \')6
%. 192. 2.S6

Drs. (i. W. NU van (iolslcin Brouwers. I\'rov. (ie/ondheidsdicnst voor Dieren in Limburg.
Drs. K. .Andries. I ahoralorium voor Virologie van de Rijksunivcisileil te (ient.

/)r.\\. (i. I) . M. van (iol.slcin Brouwers^
Pr. K. .Andrics-

-ocr page 344-

Algemeen

De medicus in de individuele gezond-
heidszorg. de sociale gezondheidszorg,
de welzijnszorg

Menens. A. I h. I.. M.: Afscheidscollege, ge-
geven op 18 september 1981 bij het aftreden
als hoogleraar in de sociale geneeskunde. Nij-
megen.

De titel geeft weer dat het onderwerp \\an dit
afscheidscollege uit drie gedeelten bestond.
De eerste twee gedeelten zijn in hoofdzaak
slechts \\ oor medici \\an belang; daarom wor-
den daaruit slechts twee bloempjes geplukt:

1. Wanneer huisartsen zich slechts \\ oor een
gedeelte \\an hun tijd \\oor hun patiënten
beschikbaar houden (nacht- en weekend-
diensten). betekent dit een \\erambtelii-
king \\ an hun positie (\'de toekomst is reeds
begonnen\').

2. Dc beperktheid \\an de Nederlandse taal
leidt tot het pleonasme \'curatieve genees-
kunde\' en de contradictio \'preventieve ge-
neeskunde\'.

Dit referaat is vooral geschreven om enkele
gedachten uit het gedeelte over welzijnszorg
onder de aandacht van de lezers van dit tijd-
schrift te brengen.

Mcrtens noemt hierin een algemeen begrip
welzijn (bij de mens), waarbij hij onderscheidt
een subjectief wel-bcvinden en een objectief
welzijn. Het eerste komt min of meer overeen
tuet zich gelukkig voelen, met tevreden ziin
met wat men is of heeft. Het tweede wordt
geconditioneerd door factoren als gezond-
heid. socialc zekerheid, welvaart, vrijheid,
vrede. Dit objecticvc welzijn wordt vooral be-
paald door factoren voor welke dc overheid
(in geval van dieren: de eigenaar; Rd.) in
belangrijke mate verantwoordelijk is. Of het
individu zich onder dc gegeven omstandighe-
den \'wel\' bevindt, is vooral een zaak van ka-
rakter en aanpassingsvermogen.
In toenemende mate worden aan de arts wel-
zijnsproblemen als medische problctiicn ge-
presenteerd en soms door hem als zodanig
geaccepteerd. Dit doet zich bijv. voor bii dc
vraag om de \'pil\', om sterilisatie, om provoca-
tie van abortus, om euthanasie, om doping,
etc. (De vergelijking met wat in de dicr-
\'geneeskundc\' als gcbruiksoperaties bekend
is. dringt zich hier op;
Ref.)
In deze gevallen wordt de arts gevraagd nict
als geneesheer maar als biologisch-technisch
deskundige zich beschikbaar te stellen. Het
risico dat hij zich dan buiten zijn deskundig-
heid begeeft is niet denkbeeldig. Mertens
meent namelijk dat de arts. gezien zijn oplei-
ding. niet meerdcskundig is dan andere leken,
als het gaat om het wegen van de motivatie
waaruit dit soort aanv ragen voorkomt. Hij is
dan ook van oordeel dat een arts dient te
weigeren de gev raagde medewerking te v erle-
nen. indien hij zich inzake de beweegredenen
van dc aanvrager (de klant!) incompetent
acht. Deze weigering staat overigens los van
een beslissing die op andere gronden door het
geweten wordt ingegeven.
Indien een tuedicus bereid is de ingreep wel te
verrichten, dan impliceert dit vanzelfsprekend
dat hij zich vooraf rekenschap geeft v an even-
tuele contra-indicaties en risico\'s (en alterna-
tieve mogelijkheden; /^f^/J en dat hij daarover
met de hulpvrager overleg pleegt.

//. Rozemond.

Bacteriologie

l aboratoriuminfectie met Ps. pseudo-
mallei
(melioidosis)

Schlech. W. F.. lurchik. .1. B.. Westlake. R.
F.. Klein. G. C.. Band.,!, D .and Weaver. R.
F.: Faboratorv-acquired infection with
Pseudontonas pseudonudlei (melioidosis).
.W\'ir IPgl. ./. Med.. M)5. //.?.?-//.?.";. fl9SI).

De atitctirs beginnen hun artikel met ccn over-
zicht over het voorkomen van mclioidosis-
infecties bij de mens: zoals bekend komen
deze infecties v rijwel niet viior op het Weste-
lijk halfrond. Het indczc mededeling bcschrc-
ven geval is echter interessant genoeg om ook
in ccn referaat tc vermelden, te meer. daar dc
infectie in principe te w ijtcn was aan een fout
in dc bacteriologische diagnostiek.
Bij ccn .^.1-jarige laboratoriununcdcwcrkcr
werden svmptomen als koorts, pijn op dc
borst (röntgenfoto: longinfiltraten zichtbaar)
en hoesten waargenomen. Patiënt had ook
orchitis en cpidvdirnitis. 1 hcrapic tnet ccn ce-
falosporine had geen enkel succes. Uit een
gezwollen kuit werd bij de inmiddels ern-
stig zieke patiënt pus afgenomen, waaruit
Ps. pseudomaHei werd geïsoleerd. Dc patiënt
genas nti na ccn 14-daagse intraveneuze thera-
pie met chlooratiifenicol. Daar dc man nooit
in Azië was geweest, leek het van groot belang
na tc gaan of besmetting opgetreden was op

-ocr page 345-

het hiboratorium. Hij ontkende echter ook
ooit tnet melioidosis te hebben gewerkt. Wel
had hii gewerkt tnet een hem door een
ander laboralorittm toegezonden andere
Psettdomonas
(Ps. cepacia, een opportunist;
Ref.) in verband met de resistentie er \\an
tegen alle aminogKcosiden. Deze
Ps. i cpacia
was geïsoleerd uit longmateriaal en bloed \\an
een 29-jarige Vietnam \\eteraan. diecnerleden
was ondanks multipele behandelingen met
antibiotica.

In Atlanta (waar het Center \\oor Disease
Control isgevestigd; werden beide stam-
men identiek be\\ ondenen beideals
Ps.p.seiu/a-
Diallei
geïdentificeerd! Fr was dus duidelijk
sprake geweest \\an een fout bij de identificatie
\\ an een geïsoleerde bacterie, waarvan de labo-
ratoriummedewerker zich er niet \\an be-
wust met welk een gevaarlijke bacterie hij
werkte het slachtoffer was geworden,

,/. (loiu/swaan/.

Hond

Behandeling van het ( ushing-syndroom
bij honden met bromocriptine en cypro-
heptadine

M. Richking. IV/. Med. j Small .An. Clinician.
LUH-Lm. (1981).

Dankzij de\'Rapid Competitive Proteïne Bind-
ing lechnique" (bepaling van de corticoste-
reoïdwaarden in het perifere bloed) kunnen
niet alleen aandoeningen van de bijnierschors
worden aangetoond, doch is het ook mogelijk
het resultaat van een behandeling na tegaan.
Als regel wordt het Cushing-s\\nd room be-
handeld met het reehtstieeks op de bijnier-
schors inwerkende adrenocorticolyticum O.p"-
DDD waardoor echter hvperplasie van de
bvpofyse kan worden veroorzaakt.
De behandelingsresultaten met bromocrip-
tine (Parlodel®-Sandoz) of cyproheptadine
( Periacton®-Merck. Sharp & Dohme) afzon-
derlijk waren wisselvallig, hoewel beide medi-
camenten in staat zijn de bloed-liqucnbarrière
te doorbreken, waardoor de hypophvse en
de uitscheiding van ,AC
I H kan worden
beïnvloed.

Beschreven wordt de stiecesv ojle behandeling
\\an een 8\' . jaar oude gesteriliseerde Schotse
terrier-teef met een combinatie van beide me-
dicamenten. Uit de anamnese bhjkt helaas
niet of de hier geconstateerde M. Cushing
medicamenteel werd veroorzaakt dan wel zich
geleidelijk aan heeft ontwikkeld. Van belang
zijn echter de gepubliceerde plasma-
hydrocortisonwaarden van normale honden
en die welke aanvankelijk bij de patiënt wer-
den geconstateerd (zie onderstaande tabel).
Nadat aanvankelijk gedurende 1 maand bro-
mocriptine oraal werd toegediend in een dosis
van 24 /ug kg 2 .x daags verbeterde de alge-
mene toestand van patiënt, maar bedroeg de
hvdrocortison basiswaarde nog 9.2 isg dl en
5.4 /jg dl 2 uren na i.v. de.xamethasonsup-
pressie; terwijl 2 uren na ACTH-stimulatie de
waarde steeg tot 40 /ug dl.
Besloten werd om naast bovenvermelde dosis
bromocriptine tevens cyproheptadine in een
dosering van .320 /ug kg 3 .\\ daags oraal te
verstrekken. Twee maanden later waren de
hvdroeortison-testvvaarden bijna en na 3
maanden volkomen normaal.
Auteur veronderstelt dat dit goede resultaat
werd bereikt doordat cyproheptadine in staat
is om. via een nog onbekend neuro-
endocrinologisch mechanisme, de pars inter-
media van de hy pofyse te beïnvloeden. Deze
kan bij de hond. in tegenstelling tot andere
species, eveneens .ACTH uitscheiden.

//. //. Thallieimei:

Normale hond

Patient

(Mg dl)

(Mg dl)

Hasisvvaardc in rust

2..S()

I.S.O

1 uur na ncxanielhasd

n-siippressic

1.20

.S.6

2 uur na Dcxaniclhaso

n-supprcssic

o.s.s

3.6

1 uur na stimulatie mci

1 AC I H

20.70

24,0

2 uur na stiimilaiic mei

1 AC 1 H

P 90

33,0

Onderzoek naar de immunologische
aspecten van demodicose

Krawiec. D. R. en Gaafar. S. M.: Studies on
the Immunology of Canine I^emodieosis.
Am. Animal flosp. Assoc.. 16. i\'.ï;. 669-676.
(1980).

Beschreven wordt een onderzoek naar de Pa-
thogenese en de immunologische aspecten v;i n
demodicose. Helaas is het niet mogelijk in hel
kader van dit referaat op de uitvoerig beschre-
ven details van dit onderzoek in te gaan.
Indien foetaal runderserum werd toegevoegd
aan de serums van I 5 pups. afkomstig van met
demodicose besmette ouders, dan bleek dal de
blaslogenese van de Ivmfocyten van deze se-
rums sterker reageerde op mitosis stimule-

-ocr page 346-

rende substanties dan die afkomstig \\an nor-
male volwassen bonden. Zonder toevoeging
\\an foetaal runderserum bleek dat transfor-
matie van Ivmfocyten \\an deze pups gedu-
rende de eerste 3 levensweken niet of nauwe-
lijks door mitosis stimulerende stoffen kon
worden opgewekt. Naarmate de pups echter
ouder werden reageerden de l\\mfoc\\ten
steeds meer op mitosis stimulerende prepara-
ten en op de leeftijd van 6 maanden was de
reactie normaal.

Blijkbaar missen de serums van pups \\an be-
smette ouders gedurende de eerste 3 weken
een blastogenese stimulerende factor, die
waarschijnlijk door het foetaal runderserum
werd geleverd. Voorts werd door middel \\an
electroforese getracht de immuunsuppres-
sieve factoren in het serum van deze pups te
bepalen en na te gaan welke globuiinefractie
hiervoor verantwoordelijk was. Immuunsup-
pressieve factoren bleken reeds op de leeftijd
van 8 weken aanwezig te zijn. Vanaf de 14e
week kon een toename van alle globuline frac-
ties worden aangetoond; toenemend naar-
mate de pups ouder werden en zich door de-
modex veroorzaakte huidlaesies begonnen te
ontwikkelen. De toename van immuniteits
blokkerende factoren in de /?-fractie was het
opmerkelijkst, maar desondanks kon hun be-
trokkenheid bij de pathogenese van demodi-
cose niet worden bepaald.
Naar aanleiding van de bovenstaande bevin-
dingen concluderen auteurs dat de Iv mfocv ten
van zeer jonge pups blijkbaar niet in staat zijn
op een besmetting met demodicose te reage-
ren. doch dat op het tijdstip waarop zulks wel
mogelijk is. de immuunsuppressieve werking
van het serum dusdanig is toegenomen, dat de
mijten zich ongehinderd kunnen vermeerde-
ren.

Vervolgens beschrijven auteurs een nieuwe
immuno-therapeutische benadering van de-
modicose bij 2 volwassen hevig geïnfecteerde
honden. Hierbij werd gebruik gemaakt van
een Ivmfocytendialisaut afkomstig van nor-
male honden.

De ene bond (Dobbermann. reu. 3 jaar) ont-
ving 4 injecties van dit dialisaat met cen inter-
val van 2 weken. Na 4 maanden was de hond
genezen. De tweede hond (Duitse staander,
reu. 18 maanden) ontving slechts I injectie.
Gedurende de eerste maand werd een opmer-
kelijke verbetering gezien, maar 4 maanden
later was de besmetting dusdanig uitgebreid
dat tot euthanasie moest worden overgegaan.
Uit proeven
in vitro bleek eveneens dat lymfo-
cytcndialisaat afkomstig van normale honden
de blastogenese van ly mfocyten in het serum
van met demodicose besmette honden bevor-
derde.
 H H Thaihcinter.

Oncologie

Interferon: niet het beloofde geneesmid-
del tegen kanker

Bentvelzen P. en Mulder. .1. H. Kanker. 5. (J).
l-.l (1981).

Naar aanleiding van het kortgeleden in Rot-
terdam gehouden congres over interferon
wordt cen samenvatting gegeven van de be-
langrijkste gegevens, betreffende de/e in het
middelpunt van de belangstelling staande
stof(fen). Interferon is een verzamelnaam
voor eiwitten, die vooral na virusinfecties
worden geproduceerd door diverse soorten
cellen in diverse species.
Een subgroep (interferongamma) wordt ook
geproduceerd door gestimuleerde Ivmfocv-
ten.

Het interferon-alfa wordt door humane leu-
cocyten gemaakt na incubatie met Sendai-
virus. l^ankzij recombinant DNA-technieken
kunnen deze nog altijd dure stoffen in wat
grotere hoeveelheden worden geproduceerd.
Er zijn artificiële hybriden van verschillende
voor alfa coderende genen vervaardigd en
mogelijk bestaat een multigen-familie.
Interferonen zouden niet alleen het lichaam
kunnen beschermen tegen virusinfecties,
maar ook tegen tumoren. Fr is echter ten dele
door gebrekkige opzet van de experimenten
tol nu toe weinig systematisch onder/oek ver-
richt over het effect en het werkzaamheidsme-
chanisme van deze stoffen ten opzichte van
tumoren.

Fot nu toe zijn de resultaten niet imposant;
bovendien komen vrij vaak toxische reacties
voor (o.a. haarvcriies). De meest aanneme-
lijke aanname is dat interferon een irnnuiun-
niodulator is. Deze stoffen werken alleen bij
relatief kleine aantallen tumorcellen. Daarom
lijkt het het meest logisch interferon toe te
dienen na therapieën, die al grote hoeveelhe-
den tumorcellen hebben gedood.

IF. Misdorp.

Paard

Plasmaprogestageen-waarden bij drach-
tige merries na toediening van exogeen
progesteron

Dinger, .1. E. and Mac Call. .1. P.: Plasma
progesteron levels in pregnant mares follow-
ing administration of exogenous progeste-
rone.
Theriogenologv. 15. (4). 4(1.1-414.
(1981).

Om de drachtigheid bij merries te behouden,
wordt in de praktijk algemeen gebruik ge-

-ocr page 347-

maakl \\an progesteron behandelingen om dc
10 tot 30 dagen met 250 a 500 mg. per injectie.
De gebruikelijke dragerstoffen /ijn sesamolie
cn propy leen glycol.

Op 255 dagen dracht werden twee groepen
\\an 6 merries satiiengestcld. die op dat mo-
mctit een injectie i.m. met 250 mg progesteron
in sesamolie, (p.s.) respectie\\elijk 250 mg pro-
pyleen glycol (p.p.) toegediend kregen.
Bloedtnonsters werden \\er/ameld 15 tninuten
\\ oor de toediening en na 30 minuten. 1. 3. 6. 9.
12. en 24 uur. Eveneens werd bloed genomen
na 2. 3. 4. 6. en X dagen.
Op 270 dagen dracht werden de twee groepen
omgekeerd behandeld en \\ond de bloedmon-
stcralname op gelijke wij/e plaats.
Voor beide stoffen p.s. en p.p. worden na 3
uur de piekwaarden in het bloed plasma aan-
getoond.

De gemiddelde progesteronconcentraties na
p.s. toediening waren gedurende 48 uur hoger
dan na p.p. toediening. Overeen periode \\an 8
dagen waren de progesteronconcentraties na
p.s. en p.p. toediening (p >.05) en verschilden
ook niet tnet de waarden \\óór de injecties (p
> .05).

Het schijnt dat 250 mg. toegediend i.m. iedere
2 tot 3 dagen het niveau \\an progestagenen in
het bloed van drachtige merries 1 tot 2 ng ml
kan verhogen. (Hieruit blijkt dat toediening
van gestagenen in orale doseringen van 10 mg
per dag of 100 tng i.m. om de 4 weken, /oals
gebrtukelijk in Nederland, weinig inv loed /ui-
len hebben op het progestageengehalte in het
bloed. Het feit dat sommige merries hier wel
baat bij hebben en niet aborteren /oals in
voorgaande jaren berust mogelijk op een
ander cl\'lcct of op toeval;
Ref.)

H . Yun der fiofu.

Rund

Maagdarmwornien bij melkkoeien

Barth. 1).. Hcrnhard. D. tmd l amina. ,1.: Das
Vorkommen von Magendarmwurtiiern bei
Milchkiihcn.
lierliner i/nd .Münehener Tier-
(inzliehe Woehensehrd).
94. rt^-7/,
Van juli 1977 tot augustus 1978 werd bij 108
melkkoeien van het Fleckvieh-ras de otnvang
cn dc samenstelling van de vvormpopulatie
bepaald in lebmaag en d unne darm. Bij 20 van
de/e runderen werden tevens de wormen in de
dikke darin geteld en gedetermineerd en bij 56
dieren werd het plasmti-pepsinogeengehalte
bepaald.

Bij alle onder/ochte runderen bleken wormen
aanvve/ig (40-225.500) hoewel slechts hij 13\',
van de dieren eieren in de faeces konden wor-
den aangetoond. Bij 55% van de runderen
waren ook wormen in de dikke dartn aanwe-
zig.

Van de in totaal 14 aanwezige geslachten
bleek
O.sienagia het meest voor te komen ge-
volgd door
Trieho.sirongvlii.s en Cooperia. Bij
drie en acht jaar oude koeien waren signifi-
cant meer wormen aanwezig dan hij vijfjaar
oude dieren.

Het aantal wonnen in lebmaag en dunne
darm liep aan het eind van het weidesei/oen
op en bereikte een ma.ximum in november.
Daarna daalde het aantal om vanaf februari
weer toe te nemen met een ma.ximum in mei.
In de loop van de winter werd een (onver-
klaarbare) toename waargenomen van het
aantal geinhibeerde larven van
O.sieriagia in
het slijmvlies.

De vergelijking van het totaal aantal wormen
en de hoogte van het plasmapepsinogeenge-
halte leverde geen significante relatie op.

//. .Mirck.

Productie - gezondheid - vruchtbaarheid
bij hoogproductieve koeien

Parries E.; l.eistung - ge/ond hcid - v rucht-
baarheid bij hoogproductieve koeien.
Der
Praki. Tierürzi. . Sonderhef). 26-3.1 (imi).

Schrijver behandelt in dit artikel de voeding
van het melkrund rondom de partus. Aller-
eerst wordt besproken uit welke vocdselcom-
ponenten het lacterende rund het melkveten
de lactose vormt, vervolgens hoe de
verterings- en stofwisselingsprocessen verlo-
pen indien het dier v oldoende v oed ingsstof-
fem opneemt en hoe de sy nthese van melkvet
en lactose verloopt indien niet v oldoende voe-
dingsstoffen worden opgenomen.
Voedering boven dc norm gedurende de
droogstand leidt tot opslag van reserves,
hoofd/akehjk in de viirm van lichaamsvet en
voor een gering decl in de vorm van glyco-
geen.

N\'ooral hoogproduktieve dieren /ijn in deeer-
ste tijd na het kalven niet in staat voldoende
voer op te nemen. In melkproduktie gemeten
kan de energiebalans een tekort vertonen van
meer dan tien liter melk.
Het lichaam breekt nu de in de droogstand
gev ormde vctreserve af. hetgeen leiden kan tot
de vorming van ketonlichamen. Fen hoge
bloedspiegel van ketonlichamen leidt weer tot
verminderde eetlust, waardoor de energieba-
lans nog groter tekort vertoont.
Beschreven wordt een voederprocf. Twee
groepen runderen werden gevortnd. één groep
met een produktie heneden 6000 KG.FCM.

-ocr page 348-

de tweede groep met produktie \\an 6000-
10.000 KCi.KCM.

In beide produktiegroepen werd een deel \\an
de dieren in de droogsta nd gev oerd \\ olgens dc
norm. het andere gedeelte bo\\en de norm. Bij
het begin van de lactatie werden de ante par-
tum volgens dc norm gevoerde runderen meer
voer aangeboden dan voor de produktie be-
nodigd was.

Voedering tijdens de droogstand boven de
norm resulteerde in een hoger gewicht van de
koe. gevolgd door een overeenkomstige da-
ling van het gewicht in de eerste weken post-
partum. Het gewicht van het kali Werd door
de voedering niet beïnvloed, de melkproduk-
tie evenmin. In beide produktiegroepen berei-
ken de ante partum boven de norm gevoerde
koeien duidelijk later het punt waarbij de
melkgift en de v oor de/e gift benodigde v ocd-
selopname met elkaar in evenwicht /ijn. De
glucose bloedspiegel was in de boven de norm
gevoerde groepen lager, het melkvetgehalte
was iets hoger, de samenstelling v an het melk-
vet was echter iets gewij/igd.
Betreffende het geslachtsapparaat werd opge-
merkt dat bij de volgens de norm gevoerde
runderen de involutio uteri eerder voltooid
was. de eerste ovulatie trad eerder op. en de
intensiteit van de bronst was sterker. Vlinder
endomctriden werden bij de/e dieren aange-
trolfcn. Dc/e verschillen kwamen in de groep
met de hoogste produktie het duidelijkst tot
uiting.

LDijk Si ra.

Oppervlaktebesmetting van rundvlees

Nortjé. (i. 1 . and Naiide. R. T. : Microbiologv
of BcefCarcass Surfaces../.
Fd. Pnn ..44.
(1981).

De houdbaarheid van vers gekoeld rinidvlees
wordt in belangrijke mate bepaald doordeop
de karkassen aanwe/ige microtlora.
Dc auteurs ondcr/ochten dc microlTora luet
behulp van agarworst afdrukmonstcrs. Zij
namen 10 verschillende afdrukken per karkas,
bemonsterden 156 karkassen op v erschillende
plaatsen van de slachthjn. De karkassen
waren gespreid over vet en mager, resp, licht
O 200 kg) en/waar (5; 200 kg).
De monsters werden bij verschillende tem-
peraturen 15. .10 cn .17° C bebroed otn het
aëroob, het mesofiel en psychrotroof kiem-
cijfer te bepalen. Het bleek dat de incidentele
besmetting laag was 4.5 -7.7 x 10-. maar dat
tijdens de behandeling besmetting plaats-

V ond. De koeling had echter weereen kiemre-
ductie tot gevolg.

Naar de mening van de auteurs is het aëroob
kiemgetal bij C" 24 h dc beste graadmeter

V oor slachthalhv giene. (Het is de v raag in hoe-
verre de gebruikte analvse techniek geschikt is
om een dergelijk onder/oek uit tc voeren. .Al-
vorens agarafdrukken te hanteren voor kar-
kascontrole is vergelijkend ondcr/ock met de-
structieve kicmgetalbcpalingen nood/akelijk
- ref.)

Voedingsmiüdelenhygiëne

^\'ersinia enterocolitica in geitenmelk

Hughes. 1). and .lenscn. N. : ) crsinia cnicro-
coHtica
in Raw Goat\'s Milk. .Appl. cV Fnv.
Miaohlol..
41. .m-Md. (1981).

In .Australië komt Yersinia enierocoUtia re-
gelmatig voor in rauwe koemelk.
De auteurs isoleerden dc/e micro-organismen
uit .15 van 274 monsters geilctuclk. Biochemi-
sche cn serologische tvpcring we/en erop dat
de isolaten nict te onderscheiden waren van
biotv pes 1 en 2 maar dat 25 van de .15 rham-
nase vergisten cn andere typische reacties ver-
toonden en dus niet overccnkotiicn met isola-
ten v an humaan tucdischc oorsprong /odat cr
geen bewijs is voor een verband tussen het
drinken van rauwe melk en humane yersini-
oscs.

//, MoL

Jaarverslag 1980 Veterinair
•Advies C entrum Ontwikkelings-
samenwerking

\\\'oor geïnteresseerden is dit jaarverslag tc
bestellen bij het \\ \\C() Sccrctariaat. Konin-
gin .lulianaplcin .1. 2595 .\\.\\ \'s-(iravcnhagc.
Iclcloon 070 - 79.11.17.

-ocr page 349-

Voorlichting over
voedselhygiëne

Als logisch \\er\\olg op de \\oedselhvgiëne-
stand waarmee \\ orig jaar tijdens de Neder-
land Oké-beurs \\an start is gegaan, heeft het
Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhv-
giëne besloten in 1982de belangrijke voorlich-
ting aangaande voedingsmiddelenhygiëne
ook \'naarde regio\' te brengen. Hierbij concen-
treert men zich voornamelijk op zgn. gezins-
of httishoudbeiirzen.

■Aan de Twentse (iezinsbeurs van 19-28 maart
a.s. in de Deikmanhal te rnsehede. werd als
eerste in een serie v an v ijf manifestaties deel-
genomen. als tweede staat op het programtna
de .Alkmaarse (iezinsbeurs van .3-12 april op
het f\'Aenemententerrein te .Alkmaar. In beide
gevallen wordt de stand gepresenteerd onder
de noemer\'Ilv giëne noodzaak\'. Inrichting zal
plaatsvinden in samenwerking tussen de be-
trokken Vleeskeuringsdiensten. Keurings-
diensten v a n Waren. Veterinaire Inspectiesvan
de Volksgezondheid, het Rijksinstituut voor
de Volksgezondheid, de Hoofdinspectie van
de Volksgezondheid, belast met het toezicht
op levensmiddelen en de keuring van waren,
tie Veterinaire Hoofdinspectie vun de Volks-
gezondheid en de Stafafdeling F.xterne He-
trekkitigen alstnedc de \\akgroep Voedings-
middelen van nierlijke Oorsprong van de
Rijksutiiversiteit te l\'trecht.

.•\\an de hand v an toto\'s, posters, schema\'s en
korte teksten wordt informatie gegeven over
Voedingsmiddelenhvgiëne. De oorzaken van
voedselvergiftiging worden belicht en de be-
langrijkste maatregelen ter v oorkoming daar-
vtin aangegeven. Op de stand worden tevens
voedingsbodems met bacterickweken ge-
loond en praktijkdemonstraties gegeven,
lenslotle is op de stand de brochure \'Voor-
kom vtiedselvergiltjging" verkrijgbaar.

BfS.METTFI I.IKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 4 van de Veterinaire Diensl
over het tijdvak van 16 1 ni 28 februari 1982 ver-
meldt het volgende aantal gevallen van aangifte-
plichtige dierziekten in Nederland,

Rotkreupel

Totaal 1 1 gevallen in
Cironingen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Utrecht

Noord-Holland
Noord-Brabant

Schurft

fotaal 2 gevallen
Holland

in 2 gemeenten in Noord-

V .ARKENSI\'ES f
Itallé

Per lele.\\ van 26 februari 1982 gaf de Italiaanse
Veterinaire Diensl kennis van 2 nieuwe gevallen van
varkenspest.

Op I.S februari is in dc gemeente San Ciiorgio. pro-
vincie Salerno. een uitbraak bevestigd op een be-
drijf mei .S /eugen. i varkentjes cn 2.S biggen, waar-
van er 1 gestorven zijn. Hel dichislbijzinde bedrijf
ligt op I km afsiand.

Vijf dagen later werd een uitbraak bevestigd opeen
bedrijf in dc gemeente Corigliano Calabro. provin-
cie Coscnza. met .3(1 mestvarkens. waarvan er 7
gestorven zijn. Het dichtsbijziinde bedrijf ligi op.
ongeveer 10 km afsiand,

\\eierinair-politionclc maatregelen voor beide be-
drijven ziin genomen in overeenstemming met
EE(l-richllijn 80 217,

I uxernburg

De I u,\\emburgse Veterinaire Dienst liet «eten. dal
op 26 februari op een fokbedrijf te llzig. Canton
l.uxemburg. varkenspest was geconstateerd. Hier
waren .SO zeugen. 1 beer en 1 10 biggen aanwezig.
.Alle betrokken dieren zijn afgemaakt en gedestru-
eerd cn de gebruikelijke verhodsmaiitregelcn zijn
direct genomen.

11 gemeenten,

1 geval

2 gevallen

1 geval

2 gevallen
.3 gevallen
I geval

1 geval

\\ an de \\ eterinaire Hoofdinspectie van de
\\ olksge/ondheid te\\ ens Directie van de
\\ eterinaire Dienst

-ocr page 350-

Beltiië

Blijkens ccn mededeling
naire Dienst, d.d. K maan
«eer 2 uitbraken \\an \\arkenspesl gemeld
Met eerste gcxal uerd vastgesteld te Bassevcld.
Oost-\\\'laandercn (regio I) ten zuiden \\an l.lzen-
diikc. ca. 10 km van dc Nederlandse grens, liet ging
om een fok-en mestbedrijf met 2.51 zeugen. 9 beren
cn 1417 mestvarkens. Dc ziekte is begonnen onder
de biggen.

dc Belgische Vclcri-
jn ook op 3 cn 4 maart

Het geval van 4 maart werd vastgesteld tc St. l.e-
naarts. provincie .Antwerpen (regio .3). eveneens in
het grensgebied. Hier was er sprake van ccn bedrijf
met 52 zeugen. 1 heer. 59 biggen en 216 mestvar-
kens, [)e ziekte werd onder alle categorieën aange-
troffen.

I-cn zóne dc protcction met ccn straal van 4 km is
ingesteld, waarbinnen zich 104 bedrijven bevinden.
Bovendien is men lol desinfectic ov ergcgaan cn zijn
alle betrokken varkens afgemaakt cn gedestrueerd.

1982

April:

2 5 B.S.A.N A. Congress.

4 Regionale Arbeitstagung \'Siid\' der l ach-
griippc \'Kleinlicrkrankhcitcn\' der DN\'Ci (.A).
Würz burg.

6 Afd. Noord-Brabant K N.M.v.D. Werkverga-
dering varkens.

15 17 17. Internat. Svmposium für Zootcch-
nick. Mailand.

20 Afd. Noord-Brabant K N.M.v D. Werkverga-
dering mestkalveren.

20 2,3 2. Intern. Svmposium für tierische l\'m-
wclt. Ames Iowa. I SA (pag. 96).

21 Ciroep Volksgezondheid K N.M.v.D. I.cdcn-
vergadcring.

21 Werkgroep l\'luimvce Noord-Oost. Clezond-
hcidsdienst voor Dieren. Zwolle. Aanvang
14.00 uur,

23 Kring Dierenarlscn Ciclderse Vallei. Kringbij-
eenkomst. Aanvang 19.00 uur,

23 30 8ih World Congress WSAVA 49th An-
nual Convention AAHA. I as \\\'egas (pag. 963
11981). 46).

26 28 lagung über rischkrankhcilcn (Al. Mtin-
chcn

27 Kring Dicrcnarlscn Cielderse \\allci, Krmg-
bijccnkomsi,

29 Ciroep l\'linmveewelcnschappcn K.N.M.v.D,
.laarvergadering, met daarop aansluitend een
wetenschappelijke vergadering: thema: \'Cocci-
diose\': 10.00 uur. l.A.C.. lawickse Allee 11.
Wagcningen.

30 2 mei \'V oorjaarsdagen 1982\'. Amsterdam,

.Mei:

6 Ciroep \\cl. Homoeopathic K N.M.v D le-
denvergadering.

Svmposium van dc Ncd. vcr. voor l\'rocfdier-
kiinde. Wageningcn (pag. 154).

12 ACV-Comrolc. uaditionelc Studiedag. Bid-
dinghuizen (pag. 281).

13 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D, 1 cdcn-
veriiadcnm:.

13 Vereniging van Dircclcurcn van Slachthuizen
cn Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

13 Pluimvee Contact Dag:\'Residuen in pluimvee-
vlees\' R.I.V, rirccht (pag. 294).

13 15 4. Österreichischer Tieriirztclag. Wien.

14 15 PAO-cursus \'Capila Selecta Pluimvee-
ziekten\' (pag. 295).

14 15 Ciroep Veterinaire Homoeopathic
K.N.M.v .D, Cursus\'Inleiding in de veterinaire
honuicopalhie\'. Nuland (pag. 251).

14 15 .lahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für Klcinticrmcdizin. Bern (pag. 241).

25 26 Sec(uid Furopean Conference on ihe Pro-
tection of Farm .Animals. Strasbourg (pag. 240
en 296).

26 27 5lh Iniernalionai Svmposium on Immu-
nology of Reproduction. Varna. Bulgaria
(pag, 49).

26 Afd. Friesland K.N.M.v.D. ledenvergade-
ring. Aanvang 20.00 uur.

27 31 18. Inlernalionaics Svmposium über Cle-
schichtc der Vcicrinarmedi/in der VVell-
Cicscllschafl für Clcschichic der Veterinärme-
dizin und der
I achgruppe Cieschichlc der
Velerin;iimcdi/in derlnCi (A). Wien.

.luni:

I 4 5. I urop Immiinologielagung. Instanbul.

3 Nationaal Kampioenschap Kleiduivcnschicicn
voor Dicrcnarlscn iHochrmgcr Ingclhciml ic
Biddinghuizen

^ II 5, F\'urop, Kolloquium über Zvtogenctik
bei den Haustieren. Mailand,

15 16 25, Internationale Forlhildungsveranstal-
iiing der licrärzic des Bodcnsceraiimcs und
28. .lahrcshaiiplversammlung des I andesverh-
andes prakt. Iicriir/le Bayern e. V. im Bp I
(AI. Obcrstdorf.

24 lagung der D.V .Ci.-Fachgruppe \'Schafkrank-
hciicn\' (A). CiicBen,

.luli:

26 31 International Pig Velerinarv Society
(I P.\\ S.) 1982 Congres Mc.\\ico-Ciiv. Mexico
(pag. 721 en 1105 (1981) en II).

2"\' 31 V, Intern Svmposium on Morphological
Science. Rio dc Janeiro.

-ocr page 351-

Augustus:

16 19 33, .lahrestagung der F.urop. Vereinigung
lür lier/ucht (FVT). 1 eningrad.

22 27 17. WeligelUigelkongress der W l\'SA lA).
Posen.

23 2f> Frlahrungen der induslriemassigen
Schueinerieisthproduklion. Kes/theK (Un-
garn 1.

23 27 6. Kongress der Internationalen Ciesell-
sehalt für N\'elerinär-Radiologie l\\ R.A (A).
I)a\\is (Kalifornien) (pag, 117),

29 2 sept, .XIV, Kongress der Furop, \\\'creini-
üung der Velerinär-.Anatomen. Berlin Ipag,
96).

Septeinher:

6 10 Internalional Association of leachers of
N\'cterinary Preventive Medicine. .Arlington.
U.S.A. (pag. 241).

7 II Xllth World Congress on Diseases of
Cattle - World Association for Buiatrics. .Am-
sterdam (pag. IF 1 19. 204 en 297),

9 Uroep \\\'et. Homoeopathic K,N,M,\\,D, le-
denvergadering,

13 17 2nd Congress of [^.A,\\ ,P, F. loulouse
(pag. 1036 (1981) en 117).

1.5 Aid. Noord-flollaiid K,N,M,\\,D, leden-
vergadering.

16 (iroep Volksgezondheid K N, M v .D, l eden-
vergadering.

18 21 \\\'ll International Symposiiun of the
World .Association of \\\'ci. Microhiologists.
lmmi:nologists and Specialists in Inlcciion
Disease, liarcelona.

20 2.\'i 4. Kongress der Intern. (Icscllschaft für
1 ierhvgiene (,A). Hogcn latra(pag. II).

21 25 British Veterinarv .Association Ccntenarv
Congress. Univcrsity ol Reading. Reading
(pag, 246),

Oktober:

6 8 lagung der Fachgruppe Pfcrdekrankhci-
ten der D\\\'(i. Freihing Breisgau (pag. 246).

14 16 28. .lahrestagung der Fachgruppe \'Klein-
tierkrankheitcn" (.A). Frankfurt am Main (pag.

ur).

18 21 \\ll International Svinposiiim of ihe
World Ass. of \\\'cl. Microhiologists. Imnnuio-
logisls and Specialists in Infection Diseases.
Barcelona (pag. 1264 (1981)).

28 Ciroep Vet. Homoeopathic K N Mv D, le-
denvergadering,

November:

1 I Vereniging van Directeuren van Slachthui/en
en Vleeskeuringsdiensten, Vergadering,

December:

9 (iroep Volksgezondheid K N.NFv.D. leden-
vergadering

9 (Irocp \\el. Homoeopathie K.N.M.v.D. le-
denvergadering.

14 Afd, Noord-Holland K,N,\\Fv,D, leden-
vergadering.

I9S3

Augustus:

14 19 5, W cltkongrcss über I ierproduktion.
I okio.

21 27 .Wil Veterinair Wereldcongres. Penh.
Australie (pag. 964 cn 1248 (1981)).

19X4

Minnesota. X Iniernatiiuial Congress Rcproduc-
lion and Al.

ÖJ

Stichting Afnemers Controle op
Veevoeder

Prograiniiia voor de studiedag van de .\\.( .\\.-
controle op 12 mei 1982 in T)e Flevohof. Spijk-
Heg 30. tc Biddinghui/en

10.00 Ontvangst,

Welkomstvvoord en opening door de voor-
ziner van de .A.C.\\\' -Controle.
Hoe kan de Nederlandse veehouderij kost-
piijsbesparcnd produceiciU Iloor prof, drs,
.1 de Veer, directeur van hel I andbou«
Fconomisch Instituut.
I )iscussie.
I luichpauze.

13,45

14,.10
14 45
15,15

10.30

10.45

16,00
16,15

.30
,45

Ciezondheidszorg in relatie lol residuen cn
resisicntic. Door drs, .A, Cl, dc Moor. In-
specteur X\'olksgczontlhcid Inspecteur \\\'cc-
arlscnijkundige Dienst i.a.d.
Discussie,
Pauze,

Wat zal hel landbouw heleid van dc FFCl dc
Nederlandse veehouderij brengen? Door ir,
(i, .1, M, Braks, voorzitter van de Vaste
Kamercommissie voor I andhouw cn Visse-
lij.

I liscilssic.

Sluiting door dc voorzitter van de .A.C.\\\' -
Controle,

-ocr page 352-

Als Philips 11 in 1559 op de rede van
Vlissingen \\oorgoed afscheid neemt \\an
Willem de Zwijger, laat hij voor de laatste
keer zijn ongenoegen blijken over de
\'roerigheden" in de Lage Landen. Willem
schijnt toen half binnensmonds te hebben
gezegd dat de Staten nu eenmaal niet
gemakkelijk waren. Waarop Philips
woedend uitvalt: \'Niet de Staten, maar (Jij.
Gij. Gij....."

Het verhaal staat in \\ele
geschiedenisboekjes voor de lagere school:
historici van professie betwijfelen naar
hun aard en opdracht - of het afscheid
inderdaad zo \\erlopen is. Maar wie geboeid
is in mensen die geschiedenis hebben
gemaakt, inoet toegeven dat het afscheid
best zo verlopen zou kunnen zijn.

Diezelfde ondertoon viel ook in vrijwel elke
redevoering te beluisteren op de dag toen
drs. M. A. Moons afscheid nam als
secretaris van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde. Maar
deze keer was het bepaald niet als verwijt,
eerder als erkenning van zijn grote
verdiensten bedoeld.

De functie van secretaris in onze
Maatschappij voor Diergeneeskunde is
eigen-aardig. Hij is enerzijds directeur van
het bureau, in welke functie het
hoofdbestuur niet veel meer voorstelt dan
een raad van commissarissen. .Anderzijds is
hij voor het hoofdbestuur aandrager van
het nieuws dat voor beleidsbepaling
noodzakelijk is en daarna uitvoerder van
da! beleid. Voor de leden die met een bonte
rij van problemen bij hem aankomen
bepaalt
hij voornamelijk de mening in het
land. of de Maatschappij waakt of slaapt.

Op papier, in de gemaakte afspraken, is het
fundamentele verschil tussen
beleidsvoorbereiding door de secretaris en
beleidsbepaling door het hoofdbestuur
duidelijk. In de praktjjk blijken er echter
ongeschreven regels te bestaan waaraan
zowel de secretaris als het hoofdbestuur
zich moeten houden, wil de samenwerking
duurzaam en vruchtbaar zijn.

Over dat wankele evenwicht heeft drs. M.
.A. Moons op die gedenkwaardige dag in
1967. toen het hoofdbestuur voor het eerst
met hem over het secretariaat sprak, een
boeiende uiteenzetting gegeven. Het
initiatief tot dat gesprek was van het
hoofdbestuur uitgegaan; hij had gewoon
solliciteren ligt niet in zijn aard tot dat
initiatief aanleiding gegeven.
Toen hij vertrokken was. bleef het
hoofdbestuur sprakeloos achter. Daarvan
bekomen, nam het een besluit. Mathias
Antonius Moons werd benoemd tot
secretaris van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.

Nu we aan het einde van dit opvallend
secretariaat staan, kan worden vastgesteld
dat hij en de opeenvolgende hoofdbesturen,
zich altijd aan de toen geformuleerde
uitgangspunten hebben gehouden. Bij ons
weten heeft zich ook als de zeeen voor
de Maatschappij hoog gingen nooit de
situatie voorgedaan, waarin secretaris of
hoofdbestuur hebben getracht
onalliankelijk van elkaar een goed
heenkomen te zoeken.
Het hoofdbestuur bepaalde hel beleid
weliswaar, de besluiten werden toch
gezamenlijk genomen. Met de
verantwoordelijkheid daarvoor lag het niet
anders.

De bedachtzaamheid waarmee hü het beleid
voorbereidde en de wijze waarop hij bij
belangrijke beslissingen de diverse en toch
voor ieder geldende verantwoordelijkheden
duidelijk maakte, is in al die jaren een
eITectieve preventie gebleken tegen hel euvel
dat in de ure van hel gevaar iedereen in
eigen richting vliieht. Men behoeft de krant
maar op te slaan om te lezen, dat het ook
anders kan.

Hr is bij zijn afscheid vaak gezegd en het
hoeft hier dus niet in extenso le worden
herhaald dat gedurende zijn secretariaat
ongeveer alles wat in de diergeneeskunde
vast stond, ler discussie kwam. De
seeretaris-nieuwsaandrager had de handen
vol.

Dat nieuws bleek vaak niet zo leuk: het
leidde soms zelfs tot de verklaring waarom
het aan een bepaald front zo stil was
geworden; omdat het werkelijke front
ergens anders lag.

(LDDol],

Bij het afscheid van drs. M. A. Moons als secretaris van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde

-ocr page 353-

Daarmee komen we bij die eigenaardige
\\crmenging \\an beleidsvoorbereiding en
beleidsbepaling die toch nooit helemaal tc
\\ermijdcn \\alt. In de exlrctne fouten die in
die vermenging gemaakt kunnen worden, is
het makkelijk genoeg te verklaren waarom
het verkeerd is gegaan. Een min of meer
slapend hoofdbestuur cn cen wakkere
secretaris die alleen de dienst uitmaakt en
juist daardoor in een onmogelijke positie
geraakt. Öf een bedrijvig hoofdbestuur en
cen luie secretaris die zijn ambt eerst tot
\'uitvoerder\', daarna tol \'schrijver\' laat
ontaarden.

,Ms het goed gaat /ijn beiden wakker en
bedrijvig; /e nemen daarmee het wankele
evenwicht tussen beleidsvoorbereiding en
beleidsbepaling op de koop toe.
Er is over de \'objectiviteit\' van het nieuws
al veel on/in ge/egd. De beste formulering
lijkt nog altijd die van .lan Blokker, dat het
nieuws op straat ligt. maar dat de ene
straat dc andere niet is....

\\\'oor /over men bij het alscheid van Moons
kan /eggen dat er een vermenging /ichtbaar
was in cie nieuwsgaring en beleidsbepaling,
komt dat doordat hij heel nadrukkelijk
door bepaalde straten gelopen heeft en
andere heeft gemeden.
Dat is maar goed ook.
De kcu/e werd bepaald door het
grondmotief van on/e Maatschappij, ooit
helder cn niet voor tweeërlei uitleg vatbaar
geformuleerd door de oprichters: \'Dc
bevordering van de diergeneeskunde". Dat
is fundamenteel iets anders dan \'Dc
verdediging van dc belangen van dc
dicrena rtscn\'.

Moons is er in geslaagd met het geduld,
dc schcrp/innighcid cn de vasthoudendheid
van ccn schaker aan dcgaandccn komende
voor/ittcrs en bestuursleden duidelijk tc
maken dat tussen die twee formuleringen-
cen wereld ligt. Hel eerste integreert, het
tweede desintegreert, oindat het per
definitie in \'groeps-belang\' /al
ontaarden. Sommigen beweren dat men
/ich nu maar bij die desintegratie als
vvas het ccn natuurverschijnsel neer moet
leggen. Moons heeft er /ich niet /onder
succes tegen ver/ct. En het feit dat hij
secretaris cn in die /in \'aller dienaar\' was.
heeft hem er nooit toe verleid als weg
van de minste weerstand het eerste voor
het tweede motief tc ruilen; op de manier
van dc-jongens-onder-elkaar-die-/ich-dc-
kaas-niet-van-hct-brood-latcn-stelen. Want
/ó eenvoudig blijken de uitdagingen voor
de diergeneeskunde nu eenmaal niet te
liggen
70 dat al ooit voor of na /ijn
ambtsperiode het geval is geweest of /al
/ijn.

(Li,

De door wetten beschermde rechten van de
diergeneeskunde blijken /wakke
verdedigingslinies, als die diergeneeskunde
geen antwoord geeft dat past bij het uur
dat de klok aangeeft.

Alleen in die /in /ijn de standpunten van de
Maatschappij over de opleiding, over de
plaats van de vleeskeuring bij de overheid,
over de lekenhulpkrachten. over de
verloskundigen en-/oveel-meer te verklaren.
Hü heeft in dat beleid niet voorop gelopen,
hij heeft er wel richting aan gegeven door
bedacht/aam vragen te stellen aan degenen
die het beleid moesten bepalen.... soms /elfs
door veel/eggend te /wijgen.
Hij heeft met die bedacht/ame vragen
voorkomen dat de diergeneeskunde is
uiteengevallen in belangengroeperingen:
leder voor /ich. .. een ieder kent de rest van
dat woord.

Hij heeft van dat beleid voor ons allen de
last gedragen. \'Een mens is maar een mens\'
sprak hij dan. Natuurlijk heeft hij er last
van gehad dat on/e standpunten weerstand
opriepen en niet overal welkom waren.
Blijkens wat tijdens /ijn afscheid is ge/egd
door hem en door anderen, is er geen
rancune, integendeel waardering
overgebleven. En voor /over het de
bestuursleden die met hem hebben gewerkt
betreft, een nooit te vergeten vriendschap.

Iedereen dic daar /at wist dat het gevoerde
beleid nict alleen van de \'Staten\' maar ook
van de/e verstandige en nuchtere man
afkomstig was.

Hoe dat verdeeld vvas blijve voorshands

het geheim van .lulianalaan 10 te
Utrecht.

H. A. van Ricsscn.

mede na tuens de v oor/itter en

otid-voor/itters:

.V. A. C\'dinnianclcur

(,. M. Sntils

II Rozemond

S. van Hanen.

-ocr page 354-

Op 4 maart 1982 werd in het Dorpshuis in
De Bih afscheid genomen \\an collega VI.
A. Moons. die gedurende 15 jaar de functie
\\an algemeen secretaris \\an de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij \\oor
Diergeneeskunde heeft \\er\\uld. Om 14.15
uiu\' werden de heer en mevrouw Moons
evenals de overige familieleden, na thuis te
/ijn afgehaald, v\\ elkotn geheten door de
voorzitter van de K,N\'.M,v,D., drs. S. van
Harten en door collega H. Rozemond. die
de leiding van het middaggedeelte op zich
had genomen. Bij deze gelegenheid werden
mevrouw Moons bü de gelegenheid
passende bloemen aangeboden.

I

Na een kort woord van welkom door
collega Rozemond aan de heer en mev rouw
Moons. dc overige familie en de ± .300
aanwezigen, werd het woord gegeven aan
collega Van Harten, de voorzitter van de
K.N.M,v,D,

Collega \\\'an Harten begon met te
memoreren dat het afscheid als secretaris
van de Maatschappij noch voor collega
Moons noch voor de Maatschappij cen
feestelijk gebeuren betrof. \'De 15 jaren die
collega .Moons aan de K.N.M.v.D.
verbonden is geweest, vormen weliswaar

Afscheid collega M. A. Moons als algemeen secretaris van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
op 4 maart 1982

een lange periode maar het gegeven dat
gezondheidsreden de oorzaak waren
voortijdig terug te treden, doet ons allen
leed; wij hadden dat graag anders gezien.\'
Vervolgens werd nog eens in gedachten
terug gegaan naar het begin van de
loopbaan. In 1967 werd collega Moons. tot
die tijd werkzaam als prakticus in
Hilvarenbcek. benoetnd tot secretaris van
de K.N.M.v.D. en daarmee werd hij de
tweede volambteHjk secretaris van de
Maatschappij. Het bureau was toentertijd
pover bemand en bovendien ernstig in zijn
taak belemmerd door het uitvallen van de
eerste secretaris, wjjlen collega Dc Haan.
Hct secretariaat werd in die periode min of
meer waargenomen door de toenmalige
voorzitter van de K.N.M.v.D., collega
Commandeur, Collega Van Harten inerktc
dan ook op dat het hem veel genoegen deed
dat collega Commandeur, ere-lid van de
K.N.M,v,D,, aanwezig was en hjj
complimenteerde hem nog eens
nadrukkelijk niet dat ene besluit, naast alle
andere goede bestutirs-besluiten, nl. de
benoeming van collega Moons tot secretaris
van de K.N.M.v.D. Voorde Maatschappij
begon nu een nieuwe fase. waaraan de
naam het \'Moons tijdperk\' gegeven zou
kimnen worden.

-ocr page 355-

Het ambt \\ati secretaris kent \\ele aspecten,
lot één der belangrijkste behoort het
Itinctioneren binnen de bestuurs-organen.
Collega Moons had hierbij een feilloos
gevoel voor de \\ele nieuwe ontwikkelingen
die /ich aandienden en bleek altijd weer een
betrouwbaar kompas, waarop het bestuur
xeilig kon varen. Binnen het bestuur
waarborgde hij tevens de continuïteit in de
beleidsvoering en was de rots in de
branding van een immer wisselend bestand
\\an bestuursleden. Een ander aspect van
/ijn functie was het onderhouden van de
contacten met de afdelingen en groepen,
hetgeen hij van essentiële waarde
beschouwde, voor het goed functioneren
van on/e Maatschappij. Voor velen werd
collega Moons ook een persoonlijke
vraagbaak en vertrouwensman, wiens
advies men hogelijk op prijs stelde en op
wiens oordeel men durfde te bouwen. Het
toenemende aantal groepen binnen de
K.N.M.v.D.. veelal ontstaan ter behartiging
van deelbelangen, vervulde hetn soms met
/org. Zijn opvatting dat de belangen van de
diergeneeskunde meer waren dan een
optelsom van deelbelangen, heeft hij altijd
met veel overtuiging gebracht en daarmee
het beroep behoed voor heillo/e
ontwikkelingen. De voorzitter ging verder
in. /onder hierbij naar volledigheid te
streven, op een aantal zaken vvaarbjj collega
Moons in het bij/onder betrokken is
geweest.

De /org voor een goede wetgev ing ter
waarborging van de betrouwbaarheid
van het beroep.

Dc voorbereidingen om te komen tot de
registratie van veterinaire specialisten.
t)e grotere aandacht voor het
ge/elschapsdier. die onder andere leidde
tot de instelling, samen met de
Nederlandse Vereniging tot Bescherming
van Dieren, van de Commissie
Ge/ondheid en Welzijn
Ge/elschapsdieren.
Het tot stand komen van één
Nederlandse Vereniging van
Diere na rtsv rouwen.

Collega Moons was tevens degene die het
Hoofdbestuur ervan wist te overtuigen dat.
wilde de Maatschappij aan een toenemend
aantal /aken het hoofd kunnen blijven
bieden, uitbouw van het secretariaat en het
bureau nood/akelijk was. Naast een
gestadige toename van bureau-
medewerkers. werd dan ook het secretariaat
in engere /in versterkt door de komst van
de heer Te Ciiffel en collega Bosman. Mede
door de wij/e waarop het secretariaat door
collega Moons was ingewerkt, was het in
staat de taak van dc secretaris waar te
nemen in de periode dat de/e door ziekte
geveld was. Ook de invulling van de
vacature, ontstaan door /ijn vertrek, had
/ijn instemming.

Vervolgens richtte de voor/itter zich met
een persoonlijk woord tot de scheidende
secretaris:

"Waarde Thijs, wij allen kunnen ons
indenken welke gevoelens vandaag bij je
leven. Ener/ijds dankbaarheid voor de
waardering die je vandaag in ruime mate
geniet, ander/ijds teleurstelling en spijt dat
je het werk waaraan je zo/eer was
verknocht nog niet een aantal jaren kon
voortzetten. Sprekend over ons mooie
beroep van dierenarts heb je vaak betoogd
dat dienstbaarheid en betrouwbaarheid
daarvan de belangrijkste kenmerken
dienden te zijn. In je werk als secretaris was
je /onder dat wellicht zelf te beselfen er hel
levende voorbeeld van. .Ie nauwe
betrokkenheid bij alles wat de
Maatschappij betrof is ons allen bekend. .Ic
functie was niet alleen je werk. hel was je
leven geworden.

fhomas ä Kempis heeft ge/egd \'Wie iets
goeds heeft gedaan, heeft veel gedaan",
maar jij hebt vele dingen goed gedaan.
Vandaag richten wij terecht hel /oeklicht
op jc als scheidende secretaris.
Wij hopen echter, dat jc ook in de
toekomst als tidvisetir van het
Hoofdbestuur en ook in Commissie-werk
nog nauw betrokken blijft bij het
Maatschappij werk. Ge/amenlijk /uilen wij
proberen dit adviseurschap /involle inhoud
te geven en het niet laten verworden tot een
goedbedoeld, maar loos gebaar waarmee
wij de pijn van het afscheid proberen te
vcr/achtcn.

Tot slot /OU ik namens heel veterinair
Nederland in alle eenvoud tegen jc willen
/eggen: \'Cieachte collega Moons. beste
Thijs, bedankt, .le hebt het goed gedaan, je
werk is niet vergeefs geweest. Wjj /ijn je
daarvoor zeer erkentelijk en willen in deze
hulde ook graag je gezin betrekken, dal je

-ocr page 356-

werk van /o nabij heelt meegemaakt en
vvaar gezinsbelangen soms moest wijken
voor Maatschappij-belangen".
Vervolgens vroeg de voorzitter aan collega
Moons om naar voren te komen. Voor het
front van de aanwezigen deelde hij tnee dat
collega Moons was benoetnd tot ere-lid van
de K.N.M.v.D. en speldde hetn daarna de
daarbij behorende versierselen op en reikte

hem de eveneens bü het ere-
lid tnaatschap behorende oorkonde uit. Ook
collega Commandeur kreeg vervolgens het
nieuwe insigne, behorende bij het ere-
lidmaatschap. uitgereikt. Daarna maakte de
voorzitter bekend, dat het geschenk namens
veterinair Nederland (ruim / ,5.000. ) door
collega Moons besteed zou worden aan de
aankoop van een antieke klok,
I\'rof. drs, D. Vervoorn, als secretaris van
de Stichting Gezondheidsdienst voor
Dieren, gaf vervolgens aan hoe hij voor het

EM (iL

-ocr page 357-

ccisl in contact uas gckotiien met collega
Moons. onder andere in verhand met een
reis naar .hipan, en hoe /ich in de loop der
jaren het contact tussen dc Stichting en dc
K.N.M.v.D. had ontwikkeld.
Dr. M. .1. Dobbelaar als hoofd \\an de
Veterinaire Dienst Veterinaire
Hoofdinspectie, schetste in enkele woorden
/ijn eigen visie op de veterinaire professie
en de toekomst daarvan.

In 15 jaar is veel veranderd. \\\'oor dic tijd
liep alles volgens ccn vast patroon. Vanuit
het eigen vakgebied prakticus.
v leeskeuring. I\'acullcit cn/. werden vele
activiteiten ontwikkeld. Vrijwel alle
dierenartsen waren lid van de K.N.M.v.D.
cn allen waren collega\'s.
Sinds die tijd echter is er ccn proces
opgcticdcn van inpassing van de
diergeneeskunde in het sterk veranderde
maatschappelijke gebeuren. Al de/c
ontwikkelingen plaatsten dc K.N.M.v.D.
voor grote problemen alleen al ten aan/ien
van het bijhouden van dc ontwikkelingen.
Ook de tc kic/cn koers van de K.N.M.v.D.
geeft aanleiding tot tegengestelde
opvattingen binnen de K.N.M.v.D.
Minder dierenartsen /ijn lid. Het is nict
meer de gemeenschappelijke opleiding die
telt. maar de dierenartsen identificeren /ich
met het werk dat /e doen. /e /ijn geen
collega\'s meer. De/e veranderingen worden
door sommigen als pijnlijk of /elfs
ontluisterend voor de diergeneeskunde
crv aren. Wellicht is een meer pluriform

karakter voor dc K.N.M.v.D, een oplossing
met nadruk op groepen, hi de/e turbulente
periode van grote veranderingen in de grote
maatschappij en daardoor ook in de kleine
Maatschappij (voor Diergeneeskunde) is
Moons 15 jaar een rots in de branding
geweest.

Prof. dr. S. (i. van den Bcrgh als dekaan
van de Faculteit, gaf aan dat het feit dat de
Faculteit op de/e dag het woord voerde
niet van/elfsprekend was. De verhouding
tussen de Faculteit en de Maatschappij is
altijd een tere en delicate /aak geweest, die
in de loop der jaren nog weieens dreigde te
ontsporen.

Professor Van den Bcrgh gaf dan ook aan
dat als de/e bijeenkomst tien jaar geleden
had plaats gevonden, het moment dat
Faculteit en Maatschappij met betrekking
tot het onderwijs als partijen tegenover
elkaar stonden, dc dekaan van dc Faculteit
hier nict had gestaan. F^at hij hier nu wel
stond omdat collega Moons niet alleen
dc botsing van tien jaar geleden mede
veroor/aakte. maar omdat hij ook
sindsdien van dichtbij cn actief betrokken is
geweest cn mede leiding heeft gegeven bij
dc pogingen om de bij die botsing
opgelopen schade te herstellen. De bij
soms verschillende uitgangspunten
lotvcrbondenheid illustreerde hij door tc
melden dat een door hem uitgeknipte foto
van /ich/elf uit dc \'Nieuwe Rcvu\' tot /ijn
verba/ing aan de achterkant het gelaat van
de scheidende secretaris vertoonde. De
verhouding tussen Faculteit en
Maatschappij /al nooit idvllisch worden.

-ocr page 358-

Daarvoor xersthillen de belangen te veel.
Vlaar besloot professor Van den Bergh /ijn
betoog, zij is thans wel weer optimaal.
Dr. P. H. .A. Poll als "vo.x populi" schetste
nog eens dc grote betekenis van collega
Moons. als iemand waartoe men zich altijd
kon wenden om informatie en advies. De
dierenartsen zijn hem voor het resultaat
grote dank verschuldigd, als groep in de

eerste plaats, maar vele collegae ook als
individu. Karakteristiek voor de gesprekken
was dat ze niet aan het bureau maar aan de
tafel plaats vonden. Collega Poll zag hier
een svtnbool in. Geen gesprek \'ex cathedra\'
maar de behulpzame hand vun een collega.
Velen in het land zullen zich collega Moons
zo herinneren. Zoals alle voorgaande
sprekers, betrok collega Poll ook mevrouw
.Moons in de blijken v;ni hulde en bedankte
haar voor al datgene dat zij direct en
indirect aan de Maatschappij-leden heeft
willen schenken. Deze dank werd
vervolgens door hem in bloemen
uitgedrukt.

r^e volgende spreker, mevrouw M. I.itjcns.
presidente van de Nederlandse Vereniging
v;in Dierenartsvrouwen, merkte op dat
collega Moons de eerste dierenarts was die
officieel gehuldigd werd door dc
Nederlandse Vereniging van
Dierenartsvrouwen. De Vereniging die
dankzij de stimulerende kracht en dc ruime
ervaring van collega Moons. na ruim een
jaar van intensieve samenwerking, op 1
september 1981 kon worden opgericht. Om
de erkentelijkheid van de Vereniging uit tc

drukken werd collega Moons een cadeau
aangeboden in de vorm van een wandbord
van Delfts porselein, ontworpen door
mevrouw Hendriek Meursing uit
Rotterdam, onder andere uitbeeldend het
vignet van de N\'ereniging. vijf
dameshoofdjes svmboliserend de vijf
hoofdbestuursleden en orchideeën de bloem
van de hobby van collega Moons.
De heer T. V\\\'. te Giffel schetste daarop de
ontwikkeling van de diergeneeskunde en het
secretariaat in de laatste 1.5 jaar. aan de
hand van een aantal vergelijkende cijfers en
bedankte collega Moons voor de steun die
hij altijd voor het secretariaat en haar
medewerkers heeft betekend. Door alle
medewerkers van het secretariaat werd dit
daarna nog eens bekrachtigd in de vorm
van een lied en een persoonhjk geschenk.

-ocr page 359-

km-m

-ocr page 360-

(Lm

Collega Moons bedankte tenslotte alle
sprekers en bleef bij elk \\an hen e\\en
stilstaan. In de eerste plaats bedankte hij
\\()or het ere-lidmaatsehap. waarvan hij de
waarde zeer hoog achtte. Collega
Cointiiandeur werd nog eens bedankt \\oor
alle steun die hij in die lijd \\an hem heeft
mogen ondervinden. Vervolgens werd de
voorzitter bedankt voor alle goede woorden
en blijken van medeleven met de/e voor
collega Moons zo emotie-volle dag. Als
reactie op de woorden van professor
Vervoorn gaf collega Moons kort aan dat
het gehele verhaal ermee geëindigd was dat
hii nooit in .lapan geweest was.
Naar aanleiding van het verhaal van collega
Dobbelaar merkte hij op dat hij zich altijd
heeft inge/et om elke bedreiging voor de
betrouwbaarheid van de diergeneeskunde af
te wenden en dat hij zijn bedenkingen zou
blijven houden tegen elke splitsing binnen
de diergeneeskundige professie. Met
professor Van den Bergh was hij van
mening dat de verhouding met de Kaculteit
altijd wat moeilijk was geweest en dat hij
zich nooit gerealiseerd heeft, dat hij zelf
actief had meegewerkt aan de verbetering
van het klimaat. Vervolgens gaf hij de
Faculteit het advies zich wat minder
afzijdig te houden van de ontwikkelingen in
het veld en zich wat intensiever be/ig te
houden met de consument. In reactie op de
woorden van collega Poll. stelde collega
Moons dat hij zich goed realiseerde zo nu
en dan best wat ondemocratisch te hebben
gehandeld. Voorts herinnerde hij aan de
uitspraak van collega Poll. die. toen collega
Moons eens opmerkte, dal \'men versteld
zou staan als men wist wat er op hel
secretariaat omgaat\', pareerde met de
woorden "Wilt u ons eens versteld doen
slaan\'.\'" Mevrouw I iljens bedankte hij voor
haar spitsvondige en geestige toespraak en
zegde haar toe te willen bhjveii mee-
acieren. levens bedankte hij haar voor het
prachtige wandbord. Mei betrekking tot het
secretariaat gaf collega Moons aan dat zij
le kunnen maken of breken. \'Mij hebben ze
gemaakt. Maar waar nodig zijn ze voor mij
door het v uur gegaan. Verder zal ik hen
geen pluimpjes geven; die kunnen zij. als /e
hel goed doen. in den lande volop krijgen",
ferugblikkend over zijn 15 jaar als
secretaris, merkte collega Moons nog op
dat hij hoopte dat men zijn e.xctises wilde
aanvaarden voor al die keren dat hij
onredelijk geweest was. wam hij realiseerde
zich dat hij dat geweest was. maar altijd in
het belang van de Maatschappij. Hij had
nu zelf een schone lei en een zuiver
geweien. De K.N.M.v.D. heeft hij altijd een
sympathieke organisatie gevonden, waarin
rangen en standen altijd hebben ontbroken
en die niet kan worden gemist. \'Ik heb er
mijn hart aan verpand en het is mijn hart
geweest dal er weer een einde aan heeft
gemaakt\'. Anderhalfjaar heb ik mij ertegen
verzet. Ik heb altijd geweten dat ik eens
mijn meester tegen zou komen en heb altijd
gehoopt dat dit niet binnen de
Maatschappij zou zijn. maar ik heb nooit
gedacht dat het een ziekte zou zijn. Verder
zou ik hel hierbij willen laten, want hoewel
ik in mijn leven als secretaris vele stukken
heb geproduceerd, is het mij niet gelukt om
van mijn eigen afscheid iets zinnigs op te
schrijv en.

Hel is echter geen totaal afscheid, er is
slechts een deur naar een nieuwe toekomst
open gegaan.

Tjjdens de receptie daarna maakten zeer
vele collegae van de gelegenheid gebruik
om collega Moons en mevrouw Moons
persoonlijk de hand te drukken en te
bedanken, "s .Avonds werd de dag
voorlgezel met een diner waarop naast de
gehele familie Moons en de leden van het
Iloofdbesituir tevens de otid-
Hooldbesitiursleden uit de periode waarin
collega Moons secretaris van de
K.N.M.v.D, is geweest, waren uitgenodigd.
De kwalileiten van collega Moons uerden
hier nog eens geschilderd door collega
,\\brahanise en collega Van Riessen.
mevrouw Moons werd nog eens bedankt
voor alle hulp en bijsUind die zij in al die
jaren voor haar man heeft willen betekenen.
Fen zoon van de familie Moons gaf daarna
in enkele rake bewoordingen de vooibiie
periode, maar nu zoals de familie deze had
ervaren, weer.

■■M met al een dag. die mede door de
inspanningen die men zich heeft getroost en
de inzet die een ieder heeft geloond om
de/e voor collega Moons. toch tot een
heuglijke te maken, waar hij. zijn vrouw en
de overige larnilie-leden nog lang en tnel
veel genoegen op terug zullen kijken,
geslaagd mag worden genoemd.

-ocr page 361-

... van heinde en
verre gekomen...

-ocr page 362-

•1R tiki:I.I:\\ SI:RII-: I : n. i. //. /. / A: \\i. v. n.

Wat moet er met restanten van diergeneesmiddelen gebeuren?

In het o\\erbe\\olkte en sterk
geïndustrialiseerde Nederland \\ormt het
/uixer houden \\an het milieu een nijpend
probleem. Fen \\an de facetten hiervan is
het \\raagstuk wat er tnoet gebeuren tnet
restanten \\an diergeneesmiddelen. Dit sluit
/ich aan bij de problematiek \\an de
restanten \\an bestrijdingsmiddelen en
geneesmiddelen. Fr /ijn \\erschillende
pogingen ondernomen om de/e /aak
systematisch aan te pakken. Omdat
diergeneesmiddelen \\ecl o\\ereenkomst
\\ertonen met humane geneesmiddelen
/uilen we allereerst nader ingaan op een
grote in/amelingsactie \\an overtollige
geneestniddelen. die in Gelderland heelt
plaats gevonden. Men is in 1975 met de
voorbereidingen ervan begonnen. De
in/atneling /elve heeft pas plaats gevonden
in de periode van 19 tot .31 maart 1979.
In december 1978 verschenen er in de
dagbladen en daarna op ge/ette tijden in
plaatselijke periodieken artikelen over de in
Gelderland op handen zijnde actie. Fr
werden een aantal radio-interviews voor de
landcHjke en regionale omroep gehouden
door de voor/itter van de Werkgroep, dr.
F. Steenmever. regionaal inspecteur van de
Volksge/ondheid voorde Geneesmiddelen,
loen de actie op gang was. werd een I .V .-
reportage intge/ondcn. waarin vertoond
werd hoe de/c actie in de praktijk werd
uitgevoerd. Verder werd er een
persconlerentie gehotiden in het
Provinciehuis in .Arnhem. Bovendien werd
doorde .Aldeling F.xterne Betrekkingen van
het Ministerie van Volksge/ondheid en
Milieuhygiëne een persbericht uitgegeven
over de te houden actie, dat in de
Slaalscouraiu werd gepubliceerd. Dit gaf
aanleiding lot telefonische verzoeken om
inlichtingen: aan publiciteit geen gebrek.
De inzamelingsactie verliep volgens het
onderstaande schema.

F Verzending van circulaires gericht tot
alle gevestigde apothekers en
apotheek houdende geneeskundigen.
2. In die/elfde periode werd een circulaire,
getiteld "Nog niet weggooien" ver/onden
aan alle apotheken en artsen ter
verspreiding onder het publiek.

.3. Bij de onder 1. genoemde circulaire
werd een lijst gevoegd van stoffen, die
om milieu-hvgicnische redenen niet in
een verbrandingsoven kunnen worden
vernietigd en derhalve niet ter
vernietiging mochten worden
aangeboden.

4. Enkele dagen voor het begin van de
in/amelingsactie werden door de
farmaceutische groothandel lege.
kartonnen vaten afgeleverd bij de
apothekers en artsen. In elk val /at een
plastic zak. De vaten konden worden
afgesloten mei een klemdeksel, dat
verzegclbaar was door middel van een
papieren strook. Bij elk vat werd tevens
een formulier afgegeven ter invulling en
ondertekening. Daarin moest men
verklaren dat er geen verboden sloffen
(zie onder punt 3) ingeleverd waren.
De/e verklaring eiste de

Vuilverwijdering Gewest Arnhem op
straffe van weigering de/c vaten tc
V erwerken.

5. De apothekers en artsen moesten tijdens
de inlevering de teruggebrachte
geneesmiddelen sorteren aan dc hand
van de onder punt 3 genoemde lijst. De
geneesmiddelen werden inclusief de
verpakking in het vat gestort.
Eventuele niét door verbranding
vernietigbare geneesmiddelen moesten
af/onderhjk worden opgeslagen.

6. Dc gev ulde en gesloten vaten werden op
vooral vastgestelde data door de
groothandel opgehaald cn rechtstreeks
afgeleverd aan de verbrandingsoven le
Duiven. Dc vaten konden in hun geheel
in de oven worden gestort. Ze
behoefden dus niet le worden geleegd.

Omdat het een eenmalige actie betrof, die
bovendien het karakter van een
proefneming had. werden de
werk/aamheden voor het grootste deel
gratis verricht. Zou een dergehjkc actie een
routinematig karakter krijgen, dan kan men
niet meer op gratis hulp rekenen en komt
het kostcnprobleem om dc hoek kijken.
Over de actie nog enige opmerkingen.
.•Mlereersl de kwestie van de verboden
sloffen. Dc betrellende circulaire luidde als
volgt;

-ocr page 363-

l ijst van stoffen die niet ter vernietigin};
mogen «orden aangeboden

Bepaalde stoffen kunnen bij verbranding in
een vuilverbrandingsinstallatie dampen
afgeven, welke bij inademing schadelijk
/ijn. dan wel schade aanbrengen aan de
ovens (explosie, gasvorming). Om de/e
redenen mogen stoffen, behorende tot één
der onderstaande groepen
niet met de te
vernietigen geneesmiddelen worden
meegegeven:

A. Stoffen, /ijnde of bevattende
verbindingen met /ware metalen (kwik.
lood. bismuth. /ink) alsmede gclc
fosforus.

B. Arsecn-trioxidc. arsenieten en arsenalen.
C\'. l aboratorium reagentia in vaste of

vloeibare vorm.
n. Sterke /uren cn sterke logen.
E. Cvaanverbindingen.
E. Organische oplosmiddelen (tri. tctra
c.d.) alsmede ontplolliarc en brandbare
stoffen, waarvan het ontvlammingspunt
lager is gelegen dan C (ben/ine.
ether, ethylacetaat. accton.
/VVavclkoolstof c.d.).
(1. Bestrijdingsmiddelen

(landbouwvergiften, insekten verdelgers)

H. Opiumwetmiddelen.

Om breuk in de kartonnen vaten tc
vcrmiidcn mogen gecn vloeistoffen in
breekbare houders worden medegegeven.
Daarom wordt men vcr/ocht:

I. waterige oplossingen na verdunnen /elf
tc vernietigen:

2. andere vloeistoffen over tc storten in
nict-brcckbarc houders: dc/c kunnen
worden meegegeven tot cen maximum
van één liter:
.1. houders, die een inhoud hebben van
méér dan één liter mogen nict worden
meegegeven.
Tot /over de/c circulaire. We hebben de/e
in extenso weergegeven otn duidchjk naar
voren te doen komen hoeveel er wel aan
/o\'n inleveringsactie vast /it.
Hierbij valt in het bij/onder op het
sorteerprobleem. En wel in twee op/ichten.
In de eerste plaats het sorteren /elf. Wie
doet dit\'.\' In het onderhavige geval dc artsen
en apothekers. Sommigen van hen hadden
be/waren tegen het ondertekenen van de
verklaring dal de vaten alleen maar
geoorloofde chemicaliën bevatten. 7e
moesten hierbij immers uitsluitend afgaan
op de aanduiding op de flesjes. Daarom
wilden /c dc verantwoording van de
juistheid niet op /ich nemen.
In de tweede plaats blijven we met het
probleem /ilten wat er met de
uitgcselccteerdc middelen moet gebeuren.
Er werd in totaal 4.000 kg geneesmiddelen
ingeleverd. Het valt moeilijk tc beoordelen,
hoe groot het rendement van de/e actie is
geweest. Oelderland telt 1.6 miljoen
inwoners, dus is cr per inwoner 2.4 g
ingeleverd. Daarbij moeten we er rekening
mee houden, dat bij de/e actie de
apothekers en de apothcckhoudende
geneeskundigen /ich van hun obsolete
middelen konden ontdoen. Omdat in het
eindverslag van de/e actie dit laatste
onderdeel niet wordt gespecificeerd, is nicl
uit te maken hoeveel de bevolking werkelijk
heeft ingeleverd.

Zoals boven reeds is aangestipt, /ijn cr in
het verleden een aantal in/amelingsacties
gehouden voor de restanten van
land hou wbestrijdingsmiddclcn.
De eerste actic in 197.1 werd georganiseerd
onder de verantwoordelijkheid van het
Ministerie van I andbouw en X\'isserij. in
samenwerking met het Ministerie van
X\'olksge/ondhcid en Milieuhygiëne en het
Ministerie van Verkeer cn Waterstaat en
het l andbouwschap. De acties die in 197M
en 19X0 werden gehouden, stonden onder
de formele verantwoordelijkheid van de
door het I andbouwschap hiertoe
opgerichte Stichting Opruiming Restanten
Landbtutwbestrijdingsmiddelen (S.O.R.I..)
en werden uitgevoerd door het Ministerie
van I andbouw cn Visserij. De restanten
werden afgevoerd naar dc .Afvalverwerking
Rijnmond. De/c beide acties /ijn /eer
succesvol verlopen. Er werd inge/ameld
respectievelijk 170.000 cn 1.10.000 kg.
liit het bovenstaande blijkt voldoende, dat
het geen eenvoudige /aak is om op
doeltreffende wij/c ccn opruiming van
bestrijdingsmiddelen en geneesmiddelen tc
organiseren.

Het spreekt van/elf dat voor
diergeneesmiddelen hct/clfdc geldt. X\'erdcr
willen we nog op een aanlal problemen
wij/cn die we nog niet genoemd hebben,
We moeten natuurlijk werken binnen het
bestaande wettelijke kader. De wetten
waarmede we tc maken hebben /ijn:

-ocr page 364-

1. de Hinderwet;

2. de Wet Chemische Afvalstoffen;

3. de V\\et Cevaarlijkse Stoffen.

l aatstgenoemde wet stelt via hct Reglement
betreffende het Vervoer over
l and van
Gevaarlijke Stoffen o.a. eisen aan de
verpakking tijdens het transport.
Bjj de in/ameling van geneesmiddelen in
het (ielderse is toestemming gevraagd om
de/e restanten in kartonnen vaten te mogen
verv oeren, omdat dan hij de
verbrandingsoven de/e vaten niet geledigd
behoefden te worden, maar dat op die
manier de hele /aak met huid en haar
verbrand kon worden. Dit werd in het
onderhav ige geval toegestaan. Het laat /ich
echter aan/ien dat men er niet toe /al
overgaan een dergelijke toestemming
nogmaals te verlenen.
De Wet Chemische .Afvalstoffen houdt
regelen in over het zich ontdoen van
kwalijke afvalstoffen.
We hebben verder met de Hinderwet te
maken in verband tnet het tijdeHjk opslaan
van gevaarlijke stoffen in een depót. Op dit
moment vormen de hinderwetbepalingen de
grootste bottleneck. Men heeft van den
beginne af aan bepaalde eisen moeten
voldoen voor het mogen opslaan van
chemicalji;n. Omdat het bij de m/ameling
ging om een /eer tijdelijke opslag, waren de
autoriteiten m den beginne /o bereidwillig
otn ontheffing te willen verlenen voor de
voor dat doel wat al te rigotircti/c eisen. De
in/amelingen in 197,3 en 197X konden dan
ook plaatsvinden via opslagplaatsen van dc
particuliere en coöperatieve handel alsmede
van een aantal gemeenten,
\\\'anwegc de moeilijkheden die daarna /ijn
gere/en met de hinderwetvergunningen,
heeft dc handel /ich in 1980 grotendeels
gcdistancieerd van de medewerking en is bij
de/c laatste actie vrijwel uitsluitend gebruik
gemaakt van de opslagplaatsen van een
groot aantal gemeenten.
Inmiddels /jjn de eisen, die gesteld worden
voor het verkrijgen van een
hinderwetvergunning voor het opslaan van
restanten dermate aangescherpt, dat de
plannen voor een in/amelingsactie, die
gehouden /ou worden in het najaar van
1981, geen doorgang hebben kunnen
V jnden,

Prof. dr. .1 Bc

We bevinden ons momenteel in een
impasse. In de eerste plaats is het
nood/akelijk het probleem te kwantificeren.
Daartoe /;il een enquête ingesteld worden
om er achter te komen hoe groot dc
hoeveelheid te verwachten restanten wel is.
Daarna /al in samenwerking met de
S rORl . die haar medewerking heeft
toege/egd. een werkbare oplossing
uitgewerkt worden.

./. Hoogtu-nli\'.

n

Veteruiaire Dienst Veterinaire Inspectie van de Volksge/ondhcid.

^ERGENEESKUNDE

Pluimvee C ontactdag

len behoeve van dierenartsen werk/aam in
de keuring van geslacht pluimvee /al ook
dit jaar wederom een P A.O.-contactdag
pluimveehvgiene worden georganiseerd.
De/e /al plaatsvinden op donderdag 1,3 mei
a,s, in het Rijksinstituut voor de
Volksge/ondheid te Bilthoven en heeft dit
jaar als thema \'Residuen in pluimveevlees\',
(Dp vrijdag 14 mei en op /aterdag l.S mei
/al de eerste P.,A.O.-cursus voor
pkiimveepraktici plaatsvinden.
Hoewel in principe v oorverschillendegroepen
dierenartsen bestemd, wil de Commissie Post-
Academisch Onderwijs op deze wij/e voor
geïnteresseerden de mogelijkheid voor het
volgen van beide cursussen
vergemakkelijken. Men dient /ich echter
wel voor beide cursussen apart op te geven
en ook apart te betalen.
De betaling van f 2,\'i, voor de P,,A,0,-
contactdag phumveehvgii:ne kan ook op de
dag zelf aan de ingang van de zaal
geschieden.

Het programma voor de/e dag is als volgt:

09.30 Ontvangst met koffie.
10.00 Opening door prof. dr. .1, Ci. van 1 ogteslijn.
10.10 \'Additieven in voedermiddelen\'; drs. A. Ci.
de Moor.

-ocr page 365-

\'Ziektepreventie en behandeling in de

pluimveehouderij\'; dr. .1. B. l.itjens,

"Chemicaliën bij reiniging en desinfectie\';

ir, .1. d. Kolk.

Discussie.

lunch.

Middagpauze. Tijdens deze pauze zal een

demonstratie \'Aantonen van

staph>lococcen\' worden gehouden door

dr. ir. S. H. W. Notermans.

\'Opsporing \\an residuen in pluimveevlees\';

prof. dr. A. Ruiter of drs. N\'. Haagsma.

\'Wetgeving m.b.t. pluimveevlees\'; drs. .1.

Driessen.

Thee.

Discussie algemeen en rondvraag.
Sluiting door prof, dr, .1. G. van l.ogtestijn.

D

PAO-cursus \'Capita Selecta r^^^
Pluimveeziekten\', l trecht

In de PAO-cursus \'Capita Selecta
Pluimveeziekten\' zal ingegaan worden op
ziektebeelden bij bedrijfspluimvee. De
nadruk zal liggen op het zelf verrichten \\an
secties. Daarnaast wordt in de vorm van
case-studies aandacht besteed aan de
problemen in de praktijk, waarbij men aan
de hand van de beschikbare gegevens een
diagnose stelt, een behandelplan uitwerkt
en een model opstelt voor de
bedrijfsbegeleiding.

Zoals bij de PAO-cursussen. uitgaande van
de Voorbereidingscommissie Post
Academisch Onderwijs Diergeneeskunde,
gebruikelijk zal zijn wordt de deelnemers
vcSór de aanvang van de cursus
documentatiemateriaal verstrekt cn wordt
na afloop een deelname-certificaat
aangeboden.

Aanmelding voor de PAO-cursus kan
uitsluitend geschieden door middel van de
bij het prospectus bijgesloten
reservcringskaart. Het prospectus wordt in
de eerste helft van april aan alle
dierenartsen gezonden.

Cursusleiding: Prof. drs. W. .1. Roepke. drs..).
H H. van F.ck.
Voorlopig programma
vrijdag 14 mei 1982
9..10 Ontvangst cn kennismaking.
10.00 Welkomstwoord; prof dr. H. .1. Breukink.
voorzitter van de
Voorbereidingscommissie P.A.O.
Diergeneeskunde.

10.40

I I.IO

I 1,40
12.00
1.1.00

14 00

14,.10

1.5,00
1 5,1.5
16,00

lO.O.S Inleiding; drs. .1. II, H, van f-ck,
10,10 Seclies.

I unchpauze.
14,00 \'Beengebreken bij mcsikuikens\'; drs. .1,

van Walsum,
14,10 \'IB-vaccinaties. IB-variant stammen en de
interpretatie van bloedonderzoek\'; dr. K. G.
Davelaar,
fheepauze,
15.45 Demonstratie van sectiemateriaal.
Diner,

20,00 \'Gedrag hij kippen\'; prof, dr, 7, R.

Wiepkema,
zaterdag 15 mei 1982
9.00 "Gebruik van geneesmiddelen in de

pluimveepraktijk\'; dr. F. Goren,
9,10 Case-studies 1,

Koffiepauze,
I 1,00 Case-studies 11,
I,unchpauze,

14,00 "Bedrijfsbegeleiding in de legseetor\'; drs, F,
Kamps,
I heepauze,

15,15 "Bedrijfsbegeleiding in de slachtsector\';

prof, drs, \\V, .1. Roepke,
16.00 Evaluatie,

\'Zo moet het niet\' (35)

Bij een administratief onderzoek ingesteld
op een kalvermestbedrijf kwam naar voren
dat de op het bedrijf praktizerende
dierenarts. X flacons van een anabolicum
had afgegeven. De dierenarts had dit
hormoonpreparaat geadviseerd omdat hel
een groeibevorderende werking zou hebben.
De kalvermesfer moest dat
hormoonpreparaat zelf toedienen; 2 keer 10
cc per kalf. De eigenaar van de kalveren
had in eerste instantie nogal wat bezwaren
gehad tegen deze proef, hij was overstag
gegaan toen de dierenarts had verklaard dat
hij alle verantwoordelijkheid op zich nam.
Bij het afleveren van de kalveren bleek er
geen verschil te zijn tussen de behandelde
en niet behandelde kalveren.
Evenmin was er verschil in de
voederconversie. De enige die er beter van
geworden was. is de dierenarts die door de
afgifte (niet voor therapeutische doeleinden)
van de 8 flacons enkele honderden guldens
had verdiend.

-ocr page 366-

Het tweede Europees
Congres over de bescherming
van Produktiedieren, 25 en
26 mei 1982, Straatsburg

In de \\orige aflexering \\an het Tijilschrifi
voor l^iergcDccskiiiulc
d.d. 1maart 1982
is mededeling gedaan omtrent tijd. plaats
en inhoud \\an de
"Sccond F.uropean
Conference on the Protection of Farm
.Animals".

Het is ter/ake \\an dit onderwerp in het
Europa \\an de E.E.G. - \\oor het eerst
gelukt in 1979 dierenbeschermers,
landbouworganisaties, dierenartsen en
mensen die verstand hebben \\an het gedrag
\\an dieren, bijeen te brengen op een
congres op Europees ni\\eau te Amsterdam.

Dit congres kwam hetgeen overigens niet
de regel is tot een aantal duidelijke
conclusies. De/e /jjn bij Elsevier
uitgegeven.

Het tweede congres wordt gehouden
in Straatsburg. Dc Raad \\an Europa,
vanwege allerlei bedrijvigheid ter/ake
van dit onderwerp onder de indruk
gekomen, heelt een vergader/aal met
vertaalfaciliteiten ter beschikking gesteld.
Belangrijke /aken die in het congres aan dc
orde /uilen komen /ijn in de eerste plaats
dc rcsoltitics van het eerste congres cn wat
daarvan terecht is gekomen.
Daarnaast /al het transport van dieren
binnen de F.F.Ci. aandacht krijgen (/ic
voor agenda en sprekers het
Tijilschrifi
Dicrgciiecskiiinic.
107. 240. (19H2)).
Dal de burgemeester van Straatsburg ons
tjjdcns de eerste avond van het congres /al
ontvangen, op /ijn stadhuis, moge ons tc
meer onder de indruk brengen dal wij ons.
ter/ake van ons onderwerp, niet in
Gelderland noch in Nederland, doch
langzamerhand in Europa ophouden.

De F.V.F. (Federatie van N\'etcrinairen in
Europa) heeft haar vergadering met dit

tweede congres tc/amen doen lopen omdat
/ij daarbij wilde /jjn.
Iedere Nederlandse dierenarts, die m /ijn
dagelijks werk de door het congres gestelde
vragen onderkent, /ou cr ook bij moeten
willen /ijn.

//. .1. van Riessen.

Goede Vrijdag

In verband met Goede Vrijdag is het
bureau op vrijdag 9 april 1982
gesloten.

Bijdrage aan de Commissie
ter Bevordering van
Diergeneeskundig en
Vergeliji^end Ziektekundig
Onderzoek

In één van de vorige nummers berichtten wij
omtrent de stand van de binnengekomen
gelden l.b.v. de Commissie B.D.V\'.Z.G.

Dc vorige stand was / 920. -

Ontvangen t m I-.V1982 / 1

Fotaal ontvangen / 226.5.

.11)01)
20(10
1(100

W\'ii /tillen in het \'fijilsehri/i voor
Diergeneesklaule
regelmatig de stand van
/aken bekend maken.

F kunt uw bijdrage storten op postrekening
nr. .51 1606 ten name van de Maatschappij,
met vermelding \'Bjjdrage cie B.D.v.Z.O.\'.

-ocr page 367-

Amsterdam 7-11 september 1982

hl de/e aflevering wordt het derde thema
\\an het 12e internationale congres over
riinder/iekten weergegeven. De onder dit
thema behandelde onderwerpen /ijn voor
de huidige melkveehouderij van groot
belang. Een groot aantal vooraanstaande
onder/oekers. afkomstig uit vele landen,
hebben hun medewerking aan dit thema
toege/egd. Ook voor niet-dierenartsen biedt
dit thema veel interessante le/ingcn.

1111 M r

Mclüholic clisccises in high ridding
dairy callie and thcir influcnccs on
niill< qiialii y. pcrfonnancc and feriilii v

Vl Digestive functions and disorders

S. K, van ."Vnistel - Onderstepoort. Rep, of South
.Africa: A practical exaniination-schenic to assess
rumen fermentation.

.A. Ih. van \'t Kkuister. A. Malcstein. A. Kemp.
.1, (leurink. Ci. Schuyt - I\'trccht. the
Netherlands: Nitrate-intoxication in cattlc.
II. dc Visser - l.elvstad. the Netherlands: I ovver
starch and sugar content of concentrates for
prevention of rumen acidosis and higher energv
uilakc in the first weeks of lactation.

.V2 Nutrient rei|uirements and related disorders

D. I , Bath - Davis. California. l .S,.A.: Nutrient
requirements and methods of feeding high
producing dairy cattle.

Xlith World Congress on
Diseases of Cattle

xir

ivorld

congres;

on

DISE^SES
of

cmtle
ihe

netherl,<)nds

1.. .Andcrsson - Skara. Sweden: Quantitative
measurements of ketone bodies in blood and
milk as indicators of subclinical ketosis.
Ph. Cottcreau. .1. Brugere-Picoux - Marcv-
l\'ctoile. France: Sv ndrome dc la vache couchée:
diagnostic différentiel.

.A. Danfaer. Kohenhavn. Dcnemarken: Fhe effect
of dietarv protein on the production of dairv
cows. An evaluation based on feeding trials and
biochemical principles.

.1. Filar - I ublin. Poland: Experimentelle und
klinische I\'ntersuchungen über alimentäre Ketose
bei Kühen.

.1. Foldager - Copenhagen. Denmark: Nutrition
of replacement heifers affect mammary
development and their ability to produce milk.
R. vv. Ciardncr. Prof. - Provo. I\'tah. U.S.A.:
Interactions of energy levels fed pre- and post-
partum on production responses and incidences
of ketosis.

C. I . .lohnson - 1 eeds. United Krngdom: The
use of yield prediciions in planning leeding
regimens lor high vielding diarv cows.

.1. P. Kluc/ek. B, S/ejniuk. F. Balcer-
Bvdgos/c/. Poland: l evels of some biochcmical
factors in the blood of dairy cows of different
efficiency.

v. Oostergaard - Copenhagen. Denmark:
Optimum feeding strategy for the high yielding
diary cow.

D. F. Palmquisi - VVoostcr. Ohio. U.S.A.:
Calcium soaps as a fat sirpplcmcnt in dairy
cattle,

E. VV. Swanson - Knoxvillc. lennessee. U.S..A.:
Iodide Metabolism in dairv cows basis for
calculating iodide rcqiriremcnts. and elfects ol
leeding excessive quantities ot iodide.

D. .1. Schingoethe - Brookings South Dakota:
VVhev and VVhcv Products as feeds for dairv
caltle.

IF F, Ivrrell. P VV . Moc - Bcltsville. Maryland.
U.S..A.: Requirement for Energy and Energy
Value of feeds for the high producing dairy cow,

.V.t Dysfunction of the liver and its
consequences

I. .VI. Reid - Compton. Berkshire. United
Kingdom: Fattv liver and Icrlility of high
vielding diary cows in early lactation.
C. .1. Roberts - Compton. Berkshire. United
Kingdom: Fat mohili/ation of high yielding dairv
cows in carlv lactation.
S. van F)i|k. I . VVensing. IF .1. Breukink -
Utrecht, the Netherlands: I hc effect of an
inadequate foodsupply on some metabolites in
liver and hlootl and on scrum lipoproteins in
high yielding cows.

M. 1 . Fermin. M. Rodrigue/ - Madrid. Spain:

-ocr page 368-

Etude du compartement de la phosphatase
alcaline du serum et de ses iso-en/vmes dans les
différentes hépatopathies chez les vaches laitières,
T, H. Herdt - East 1 ansing. Michigan. U.S.A.:
The influence of hepatic lipidosis on liver
function and clinical illness in dairy cows.
K. H. l.otthammer - Berlin, Eed. Rep. Germanv:
Levels of some blood parameters as indicators
for liver disorders their causes, relations to
fertilitv and possibilities to prevent fertility
problems,

G, ,1. Rowland - Compton. Berkshire, United
Kingdom: The link between fatty liver, blood
metabolites and fertility in dairv cattle.
R. D. Smith - Ithaca, New York, U.S.A.: The
effect of late lactation and dry period body
condition on health and reproduction in high
yielding dairy cows.

3.4 Influence of metabolic diseases upon milk
quality

E, Earries - Mariensee. Fed. Rep. Germany:
Metabolic disturbances and their inlluence on
milk composition.

P. van Beukelen. T. Wensing. H. .1. Breukink -

I\'trecht. the Netherlands: Metabolic

consequences of milk fat depressing rations (low

fiber high concentrates).

G. F. W. Haenlein - Newark-Delaware. l\\S.A.:

Dietary factors inlTuencing contents and

composition of milk protein.

.1. Iliek - Brno, Czechoslovakia: The inlluence of

metabolic failures on the composition of milk in

dairv cows.

.1.5 Homeostasis of calcium, magnesium and
electrolytes

G. Bertoni. G. Pallavicini. A. Soldi - Piacen/a.
Italv: Ehe effect of different calcium intake on
bone tissue activity in dairy cows at calving.

E. Boehnckc - Wit/cnhausen. Fed. Rep.
Germany: Zur Diagnostik der
Natriumversorgung von Milchkühen.
R. C. W. Daniel. .A. .A. Hassan - Brisbane.
Queensland. .Australia: Circulatory changes in
hypocalcaemic cows.
S. Ghergariu - Vluj Napoca. Roemenie:
Difficultés dans le diagnostic des maladies
métaboliques chez les vaches.

H. D. Gründer. M. Köhler - Giessen. Fed. Rep.
Germany: Vergleichende Untersuchungen über
die Wirksamkeit verschiedener medikamentöser
Massnahmen der Gebärpareseprophylaxe.

.1. Kursa - Ceské Budejovice. CSSR: Clinically
Biochemical Findings as Criteria of the
Metabolic Stress in Milch Cows.
E. Made). E. Pinkiewicz. E. Filar. A. Stec -
Lublin. Poland: An evaluation of subclinical
health disorders in dairy herds by a model of
laboratory tests.

kDÛoM

K. Markiewicz. Z. Markiewicz. M. Bronicki.

G. Polakowska - Olsztvn. Poland: Control of
metabolism in cows of various milk productiv itv
in large dairy herds.

H. Meyer. H, P. Hilgers. ,L Kamphues, H.
Scholz. R. Garcia Lozano. E. Hohneck -
Hannover. Fed. Rep. Germanv : Influence of low
environmental temperatures on Mg-digestibility,
Mg-metabolism and Mg-requirement.

W. ,1. Miller - Athens. Georgia, (.I S.A.: Mineral
requirements of dairy cattle: Determination,
interpretations, problems and applications.
C. R. Palmer - .lohannesburg. Rep. of South
Africa: Metaphylaxis in post-partum conditions
in dairy cows with butaphosphone: a trial under
South African conditions.

Y. Rayssiguier - Baumont, France: Some factors
contributing to hypomagnesemia and related
metabolic disorders in ruminants,
N. Rossow - Berlin, Fed. Rep. Germany:
Fütterungsbedingte Störungen des Säuren-Basen-
Haushaltes beim Rind.

B. F. Samsom. R. Mansion, M. ,1, Vagg, C. B.
Mallinson, P. A. Contreras - Compton,
Newbury, United Kingdom: Calcium
mobilisation rates in hypomagnesaemic steers
and cows,

M. Schäfer. G. Lachmann, W. Priboth - Leipzig.
Dem. Rcp. Germany: Metabolische Alkalosen
beim Rind und ihre klinische Bedeutung.
A. Stec - Lublin. Poland: An attetnpt to elicit
hv pomagnesaemia in dairy cows by a
considerable reduction of fodder supply.
Z. Tomicki - Brwinow, Poland: The metabolic
profile test in health evaluation of dairy cattle.

.1.6 .Metabolic diseases and fertility

H, Bosted. Ch Huber - Glessen. Fed. Rep.
Germany: Eertilitätsergebnisse bei Rindern nach
Stolwechselstoftingen im peripattalen Zeitraum,

-ocr page 369-

(LDDoM

Personalia

Als lid \\an de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Ven. Mevr. I., P. van der: 1982: .t58.t GA Utrecht. Koningslaan 2.
Verstappen. G. I.. A. P.: 1981: 5702 KB Helmond. Saxofoonstraat 9.1.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maat.schappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Akker. E, E. M. van den; 1981; 1000 Berlijn .11 (BRD). Hildegardstrasse 16.
Gabriëfse. C. .1.; 1981; 4221 Voerde 1 (Duitsland). Steinstrasse 86-29.
Kamp. G. A. E; 1981; 7275 RA Gelselaar. O 26.

Mensink. Mevr. J. .M. C. H.; 1982: 3582 XW l\'trecht. l.B.B.-laan 141. Kamer 961.
Stekelenburg. R. .E; 1981; 1276 H.1 Huizen (N.H.). Eoefzij 43.
Tabernal. Mej. C. E,; 1981; .3421 BA Oudewater. Rode/and 15.
Tonino. H. .E M.; 1981; 3581 KN Utrecht. Burg. Reigerstraat 63 bis.

Als Kandidaallid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

D. P. Dercksen. J. van Effenstraat 38. 3511 HM litrecht.
F. de Haan. Parkstraat 4. 3581 PH Utrecht.
P, E. de .long. G. Bromlaan 48. 3571 AE Utrecht.
R. .loosten. Wim Sonneveldlaan 211. 3584 ZS litrecht.
.1. \'Ih. C.
l ieven. Koekoeksplein I. 3514 TT Utrecht.
Mej. A. C. B. Luiten. Opsterland 18. 3524 CH Lotrecht.
Mej. M. 1. de Nijs. M. H. Trompstraat 30. 3572 XV Utrecht.

Adreswijzigingen, enz.:

IS6, 322 Akker. E. E M. van den: 1981; 1000 Ber-
lijn 31 (BRD). Hildegardstrasse 16; tel. (030)
8531931: p.. ass. bij Dr. H. Udes (toevoegen
als lid).

190 Harniemloo. Mej. ./. H: 1971; Nedcrhorst
den Berg: und. cl.; arts; part-time: verpleeg-
huisarts: dir. St. Bloedbank.

191 *Heens. E /\'. C. M.: 1982; 5061 HH Gister-
wijk. Doipsstraat 9; tel. (04242) 88378; wnd.
d,

191 Heiboer. Dr. O. /..- 1953; U-1964; Ureterp:
tel, (05125) 1958 (privé). 1444 (prakt ); p..
geass. met W, ten Brinke,

195 lioernia. .V; 1980; 3581 MT Utrecht. Zon-
straat 62; tel. (030) 515758; wet. medew. R.L.
(E.d.f).. vkgr. Inw. Z. der Gr. Huisd ).

196 Boheher. A. ./. » .. 1962; Einigte; tel. (05412)
i486 (privé). 1333 (prakt ).

19H *Boui-Oosier<>m. Mevr. E.: 1982; 2851 TP
Haastrecht. Wilgendrccf I: tel. (01821) 2471;
wnd. d.

199 Brill. E.: 1945; Gieten: tel. (05926) 2072; r.d.

199 Brinke. H\', /e/;.- 1981; Ureterp; p . geass. met
Dr. O. L. Beiboer.

2011322* Briiijn. Mevr. M. ./.de: 1981; 1000 Berlijn
31 (BRD). Hildegardstras.se 16; tel. (030)
8531931; p.. a.ss. bij Dr. H. Udes.

323/2/0 Droppers. W. E. G. /..: 1969; 7491 DN
Delden. Vis.scherij 12; tel. (05407) 1664
(privé). (070) 793911 (bur.); adj. i. V.D. en
V.H.i

323 Gabriëhe. C. ./.: 1981; 4223 Voerde 1 (Duits-
land). Steinstrasse 86-29; tel. (09-492855)
18631 (privé). 3822 (prakt.); p.ass. bij Dr. F.
Engelhardt (toevoegen als lid).
222 Goudswaard. Dr. ,/.. 1966; U-I97I; Middel-
burg; tel. (01 180) 14597 (privé). (01 100) 16152
(bur.): dir. Bloedbank \'Zuid West Neder-
land\'; dir. St. Strecklab, \'Zeeland\'.
23.S *Horni.\\: I. H. /,.. 1982; 3581 RC Utrecht.

Kerkstraat 65; tel. (030) 328541; wnd. d.
242 Kamp. G. A. /..■ 1981; 7275 RA Gelselaar. O
26; tel. (05458) 625: wnd. d. (toevoegen als
lid).

24.\': K/oosierhoer. H.: 1947: Oldebroek; p.. geass.

met .1, W, Masman en E, Statema,
25/ Kr«/. /./,. 1956; 8556 AK Sloten (Er ). Spanj-

aardsdijk 25; tel. (05143) 418; p.
254 */.and. A.: 1982; .\'\'431 (iT Nieuwegein. An-

singhlaan 28: tel. (03402) 34672: wnd. d,
254 */.mif;eraar. .Mevr. C. /.. 1975: 8914 AZ
Leeuwarden. Harlingerstraatweg 107; tel.
(058) 128769: p.
26/ *Masman. .1. H.: 1980; 8084 VR \'t Harde.
Hertog Karelweg 3; tel. (05255) 1906 (privé).
(05253) 13l2(prakt.l;p..geass.met H, Kloos-
terboer en E. Statema.
261 .Meer. Me/. M. C. van der: 1977: 4701 Ci:)
Roosendaal. Vrouwemadestraat 73; tel.
(01650) 45944; wnd. d.
263 Mensink. Mevr. ./. \\/. C. //,, 1982; 3582 XW
Utrecht. l.B.B.-laan 143. Kamer 961; tel.
(030) 510172; wnd, d, (toevoegen als lid).

-ocr page 370-

Jrt.î Mdcrcu. Mevr. C. .1. H, run: 1979: Ah-
coudc,

272 * 0,>.\\ierom. Mej. /:.: 19X2: /ic: Boul-

Oostcrom. Me\\r. E.
272 OiM///i.t\'. H .7, 194X: Asscn: d. Cl A. I). Noord-

Ncdcrland. distr. Drente.
27Ó
Pluniingu. R. /.\'. (i.: 1970: Rijsbcrgcn: p..

geass, met W. .1. W. dc Wijs.
276 Pluie. H. M.: 1977: 29X6 FA Ridderkerk,

Rosmolen 18: tel. (01804) 2.W97.
276 Pluie-,Meiiër. Mevr. II. C.: 1977: 29X6 FA
Ridderkerk. Rosmolen 1 8: tel. (01804) 2.1097.
2S7 Sehreinemuehers. .1. .1. .-t.. 1962: Roermond:

tel. (04750) .10618 (pri\\é). .12.169 (prakt ).
29-4 Sunemu. P.: 1975: We/ep: p.. geass. met LF

Kloosterboer en .1, W, Masman: pl\\, i,
295 .Siekelenhiirg. R. .!.: 19X1: 1276 H.l Hui/en
(N.H.). I oef/ij 41: tel. (02152) 51200: p. (toe-
voegen als lid),
298 Tuhernul. Mei. C. /... 1981: .1421 BA Oiide-
water. Rode/and 15: tel. (01486) 1940: d. (toe-
voegen als lid).
MIO Tanino. 1/ .1. M.: 1981: 1581 K\\ Utrecht.

Benoemingen:

Benoemd als rijkskeurmcester in bijzondere dienst:

.1. R. de Nooii tc Ciorredijk per I februari 1982
S. Roos te Cloudsuaard per 1 september 1981

Eervol (mtslag als plaatsvervangend inspecteur bij
de V.D.:

.1, W, Dijkman te Oudevvatcr per I maart 1982
.Jubilea:

.1. .1. W, van Stratum tc Maastricht
.A. Ci, de Moor te Houten
E, de .longh te 1\'atersvvoldc
1.1. H. P. Hardeman te Assen
H. B, Brummelhuis te Denekamp
W van Dijk te Gorredijk

\\ oor het Dierenartsexamcn slaagdon:
d.d. 5 maart 1982

(;eslaagd met genoegen\':

H. .1. van Weering

Geslaagd:

Mevr. F. Boul-Oostcrom

I.H.I, llornix
A, I and

Mevr, I , P van der Ven
,1, S, Verseput

Burg, Rcigcrstraat 61 bis: tel, (010) 5222.19:
wnd, d, (toevoegen als lid),

♦ F(r/I, .Mevr. //, .\\l vun: 19X2:1961 EK Wijk
hij Duurstede. Ringoven 76: lel. (01415) 15.16
(V rije studierichling),

*) eilen.au. I.: 1982: .1961 EK Wiik bij Duur-
stede. Ringoven 76: tel, (01415) 1516 (vrije
studierichting),

»1(7). .Xlevr^ I. P vun der: 19X2: 15X.1 (IA
Utrecht. Koningslaan 2: tel. (010) 514894:
wnd, d,

\\ erheiien. Mej. ./, //, /... 1980: I eeuwarden:
iel. (058) 67I00X (privé). 121X91 (prakt.).

* ler.se/uii. ./. .V.- 1982: .15X1 GN Utrecht.
Muldcrstraat I: lel. (010) 112066: d.
*\\ei:Muppen. (,. I. ,4. /\'. 19X1: 5702 KB
Helmond. Sa\\ofoonslraat 91: tel. (04920)
22524: wnd. d,

*ll eering. II. .1 vun: 1982: 2971 XA Bles-

kensgraaf. Hofwegen 20: d.

H ijs. (F ./. U lie: 1976: Rijshcrgen: p.. geass,

met R F, G, Plantinga,

/iiring. .■!.: 1977: Nieuwegein: tel, (01402)

61040 (privé). 61892 (prakt.).

.119

Eredoctoraat

Op 2 februari 1982 werd aan dr. 1\'aul .lanssen.
Researchdircctcur van .lanssen Pharmaceutica. dc
Honoris Causa-titcl verleend door de Katholieke
Universiteit le 1 euven.

(aanwezig) 10 jaar op 7 april 19X2

(aanwezig) 10 jaar op X april 19X2

(afwezig) 25 jaar op 12 april 19X2

(afwezig) 25 jaar op 12 april 1982

(afwezig) 50 jaar op II april 19X2

(afwezig) 40 jaar op 2X april 19X2

d.d. 5 februari 19X2
(.eslaagd:

F. P U M Bccns

Doctoraal \\ rije Studierichting:
d.d. 22 februari 1982

(ieslaagd:

Mevr H M van Neen
1 \\cllcnga

.MI2

101

.104

105

.105

.111

.114

Gevraagd in een gemengde praktijk in het midden van het land
EEN DIERENARTSASSISTENT

Mogelijkheid tot associatie is aanwezig.

Brieven onder nummer 11/82 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 371-

m

ID

Wat is uw diagnose?

H\'hai is Your Diagnosis\'^

Een negen jaar oude bastaard reu werd in
on/e kliniei< aangeboden met ais klacht
\\an de eigenaar dat de hond sedert twee
weken moeilijkheden had met het gaan
liggen en opstaan en het traplopen.
Bij onder/oek viel op dat de hond de
achterhand ontlastte en bij passieve be-
wegingen \\ an de heupen /eer pijnlijk was.
Wanneer getracht werd de achterpoten te
strekken gilde de hond het uit.
Onder sedatie. met een combinatie van
Symoron®\' (1 mg per kg lich.gew.). Atro-
pine sulfaat- (0.1 mg per kg lich.gew.) en
Vetranquil®\' (0,25 mg per kg lich.gew.).
werden röntgenfoto\'s van het bekken ge-
maakt (fig. 1 en 2).

Wat is uw diagnose?

-ocr page 372-

Diagnose:

Oude genezen bekkenfracturen.
Tumoreuze ontaarding van het rech-
ter os iHum en het os sacrum, reactieve
veranderingen aan de ventrale zijde
van de vijfde, zesde en zevende lum-
baalwervel.
Er bestaan oude. genezen fracturen \\an
het linker os ilium en het rechter os pubis
en os ischium. Bij navraag bleek de hond
ongeveer zes jaar geleden aangereden te
zijn en na langdurige rust volledig gene-
zen.

Behalve de oude fracturen is er op de
laterolaterale opname verval van het os
sacrum waar te nemen, terwijl er een
smalle zoom van hotnieuwvorming aan-
wezig is aan de ventrale zijde van de
vijfde, zesde en zevende lumbaalwervel.
Op de ventrodorsale opname is m het
midden van het rechter os ilium botverval
aanwezig, aan de laterale zijde omgeven
door een actieve periostale hotnieuwvor-
ming.

Omdat op de laterolaterale opname het
hypogastrium zich erg vol aftekende,
werd de blaas gecatheteriseerd en na het
inbrengen \\an lucht werd opnieuw een
opname gemaakt (fig. 3). Op deze op-
name is te zien dat de blaas naar cranio-
dorsaal verplaatst is door een asymme-
trisch vergrote prostaat.
Gezien de combinatie van een asymme-
trisch vergrote prostaat, botverval van os
ilium en os sacrum en reactieve verande-
ringen langs de lumbaalwervels. werd de
hond geëuthanaseerd met de verdenking
op metastasering van een prostaattumor.

Sectiebevindingen: Er waren multipele
oude genezen bekkenfracturen aanwezig.
De prostaat was asymmetrisch vergroot
met op doorsnede het beeld van tumor.
Ventraal van de laatste lumbale wervels
en het os sacrum lag een onregelmatige
slecht begrensde tumormassa, die zich
voortzette tot ver in de bekkenholte en
ingegroeid was in het rechter os ilium en
os sacrum. Er was een geringe periostale
beennieuwvorming aan de ventrale zijde

-ocr page 373-

wervel aanwezig en een uitgebreide des-
tructie van het rechter os ilium en os
sacrum.

Histologisch werd de prostaattumor ge-
typeerd als een alveolair-papillair groei-
in het os sacrum vertoonde eenzelfde
beeld.

G. Voorhout^
G. J. BreurK
S. A. Goedegebuure^.

\\an de vijfde, zesde en zevende lumbaal- end carcinoom. De tumormassa langs en

SUMMARY. A case of prostatic carcinottta with involvement of the bony pelvis, lumbar vertebrae
and
OS sacrum in a dog is presented.

SOU

fen gerieve van de Nederlandse lezers volgen onderstaand de samenvattingen — uit
het Engels vertaald — van de artikelen uit
\'The Velerinarv Quarterly\', deel 4, afl. 2,
1982:

Intranasal vaccination of pigs against
Aujeszky\'s disease

I. Comparison of intranasal and parenteral vacci-
nation with an attenuated vaccine in 12-week-old
pigs from Immunized dams

Oe l.eeuvv\', P. W.. Wiismullcr. .1. M.. Zantinga. ,I,
W,. and Tielcn. M. J. M.:
The I\'eterinarv Quar-
terly.
4. 49-.16. (1982).

Samenvatting. Een voorproef, uitgevoerd met vijf
groepen van vijf. tien weken oude. sero-negatieve
biggen, toonde aan dat intranasale (i.n.) vaccinatie
met Bartha\'s K-stam van het virus van de ziekte van
.Aujeszky (AD) een goede neutraliserende antistof-
response opwekte en resulteerde in een vrijwel vol-
ledige bescherming tegen de ziekte bij een twee
maanden na de vaccinatie (p.v.) uitgevoerde zware
i.n. challenge. Bovendien was de uitscheiding van
het challenge-virus veel minderdan bij decontroles.
Er was weinig verschil in bovengenoemde opzichten
tussen varkens die waren gevaccineerd met lO^. 10"
of 10" plaque-vormende eenheden. Ongewenste re-
acties op de i.n. vaccinatie werden niet waargeno-
men.

Dc eigenlijke proef werd verricht met 12 weken
oude biggen van kort voor het werpen gerevacci-
ncerde moedcrdicren. Alle biggen hadden met een
gevoelige neutralisatietest aantoonbare hoeveelhe-
den maternale antistoffen. Zij werden at random
verdeeld in drie groepen van tien en één van negen.
Eén groep werd i.n. gevaccineerd met 10" TCID,„
van de Bartha-stam. twee groepen intramusculair
met een commercieel verkrijgbaar gemodificeerd

Drs. G. Voorhout en G. .1. Breur. voormalig medewerkers van de Stichting Dierenkliniek Emmeloord,
Espelerlaan 77. Emmeloord. thans wetenschappelijk medewerker bij respectievelijk de Vakgroep Radio-
logie van de Faculteit der Diergeneeskunde. Rijksuniversiteit Utrecht en The College of Veterinary
Medicine. Small Animal Clinic. Michigan State University. East Fansing. Michigan. U.S.A.
Drs. S. A. Goedegebuure. wetenschappelijk hoofdmedewerker bij de Vakgroep Veterinaire Pathologie,
afdeling Ziektekunde der Huisdieren. Faculteit der Diergeneeskunde, Rijksuniversiteit litrecht.

-ocr page 374-

levend virus vaccin\' en één groep werd ongeënl
gelalen. Na 24 dagen werd een \\an de parcnleraal
geënle groepen gerevaccineerd.
De intramusculaire (i.m.) vaccinatie tiad een lang-
zaam maar duidelijk serologisch effect; een tweede
i.m. vaccinatie na 24 dagen resulteerde in een
hooster-response. De i n. vaccinatie gaf een sneller
serologisch effect dan de i.m. vaccinatie, terwijl de
liters lange tijd bleven stijgen
Zes biggen van elke groep werden gechallenged na
zes weken en vier biggen na v ier maanden, tegelijk
met vijf. respectievelijk vier dieren van de niet-
gevaccineerde controlegroep.

Na de challenge zes weken p.v, stierf één van de
controle-biggen, de rest werd ernstig ziek en stond
gemiddeld 12 dagen stil in groei. Van de gevacci-
neerde biggen stierven er geen. De dieren die een-
maal i.m. geënt waren, werden minder ernstig ziek
dan de controles; hun gemiddelde groeistilstands-
periodc bedroeg 7 dagen. De biggen die i n. of twee
keer i.m. waren gevaccineerd, bleken zeer goed be-
schermd en zij verloren gemiddeld geen gewicht.
Alle biggen, die vier maanden p.v, gechallenged
werden, overleefden, maar in alle groepen trad
ziekte op in wisselende ernsl. De i.n. gevaccineerde
biggen bleken aanzienlijk beter beschermd dan de
twee keer i.m. geënte biggen, ondanks het feit dal de
laatste groep gemiddeld een iets hogere serum-
antistoftitcr had. De gemiddelde groeistilstandspe-
riodes van dc onderscheiden groepen bedroegen
meer dan 19 dagen voor de controles. 1.1.5 en 12
dagen voorde één en twee keer i.m. geënte biggen en
6.5 dagen voor de i.n. geënte biggen.
De i.n. gevaccineerde biggen scheidden aanzienlijk
minder virus uit na de challenge dan de parenteraal
geënte biggen; speciaal na de challenge zes weken
p.v. wasdil verschil frappant, lussen de een en twee
keer i.m. gevaccineerde dieren was er. wat de viru-
suitscheiding betreft, weinig verschil, maar beide
categorieën scheidden minder en korter virus uit
dan dc controles. Dit werd zowel na de challenge zes
weken p.v. als na die vier maanden p.v. waargeno-
men.

(ieconcludeerd wordl dat i.n. vaccinatie van var-
kens tegen AD veelbelovend genoeg is om verdere
bestudering te rechtvaardigen, met natne als een
mogcliikheid om het probleem van de intcrfcrcntie
van malernale anlistolfen met een actieve imnuini-
salie le overwinnen.

mer. VI. f .. and Rooii. D.
vcf/i. 4. 57-6L IIVH2).

frankenhuis. .M. 1
Cl. de: The \\ elcrm

Spermatogenesis in the boar

K

1

Samenvatting. Om dc kinctiek van het spermato-
genelisch epitheel van het varken te kunnen bestu-
deren. werd een enzvmathische methode ontwik-
keld om de tubuli seminiferi uit het testisparenchym
te kunnen isoleren.

Door kleuren met Harris-haemaluin kunnen sper-
matogonia en sperinatogonialcdclingen bestudeerd
worden.

l ijdens deze studie bleek dat de ontwikkeling van
de spermatiden vrijwel identiek is met die van dc
kleine laboratorium knaagdieren; ook hier werd de
spermatogenetische cvclus onderverdeeld in twaalf
stappen elk gekarakteriseerd door een fase in de
ontwikkeling van de kopkap of een verandering in
dc vorm van de kern van de spcrmatide.
Bij de bestudering vande tubuli seminiferi bleek dat
cr vier soorten spermatogonia onderscheiden kon-
den worden:

ongedifferentieerde .A spermatogonia (A, Ap,.
Aal);

gedifferentieerde A spermatogonia (A,. A.. A,. A,,);
intermediaire en B spermatogonia.
Ook hier bleek duidelijk dat dc kinctiek van het
spcrtnatogenetisch epitheel van de beer sterke over-
eenkomsten vertoont mei dat van de kleine labora-
torium knaagdieren.

Comparative plasma ampicillin levels
and bioavailability of five parenteral am-
picillin formulations in ruminants calves

.1. f . M.. Ginneken. C. A, M, van. and Ziv.

Nouv
G .:
The I <■/<■

Quuneiir. 4. 62-71. (1982).

Samenvatting. Bij een zestal kalveren werden na
intraveneuze (i v,) injectie van natrium ampicilline
(dosering 15.5 mg kg) en na intramusculaire (i.m.)
toediening van een vijftal ampicilline trihydraat of
.inhydraat formuleringen de ampicilline concentra-
ties in het plasma bepaald.

Voor de gemiddelde ampicilline concentralie-
lijdscurve (Cp) na intraveneuze injectie van natrium
ampicilline kon de volgende biëxponentiële vergelij-
king berekend worden:

Cp = .18.8 e-0.02681-1- 0.45c -0.00581.
Intramusculaire iniectics van Ampikel-2()\';* en Pol\\ -
llex" resulteerden binnen 12 uur na toediening in
een I00<:7 biologische beschikbaarheid; de biologi-
sche halfwaardetijden (li.) waren verschillend, nl.
respectievelijk 2.1 en 1.8 uur, Ampikel-2()® repro-
duceerde de hoogste piekconcentralies vanampicil-
line in plasma (C\'max: Mg ml). Voor Penhritin»
bedroeg de biologische beschikbaarheid indccerste
12 uur 6.1\';; de ti,, was 5.9 uur en dc C\'ma.x 1.8
pg ml.

toediening (i.m.) van Albipen\'S\' en Duphacillin"
resulteerden in lage plasmaspiegels. een slechte bio-
logische beschikbaarheid in de eerste 12 uur p.i. en
de tl ^ bedroegen respectievelijk 22.2 en I 1,9 uur. Bij
een s c, en i,m, toediening van .Ampikcl-20-" (dose-
ring 15.5 mg kg) bleek het concentratieverloop van
ampicilline in plasma vanaf 4 uur na injectie iden-
tiek lc zijn.

De tijdsduur van potentiële therapeutische ampicil-
line concentraties in plastna voor de verschillende
formuleringen wordt gegeven.
Wachttermijnen voor slachting van zieke kalveren
worden op basis van het bloedspiegelverloop voor
elk van de formuleringen aangegeven.
(I enter lesen na pag. 96 \' \'The I \'eterinarv Qiianerlv\'-
geJeehe.)

\' Duvaxvn\'-Auies/kv. Duphar B V.. Wecsp

-ocr page 375-

overgenomen uit
^^ The Veterinary Quarterly
Tg deel 4. afl. 2, pag. 49-96,1982

Intranasal vaccination of pigs against Aujeszky\'s
disease

1. Comparison of intranasal and parenteral
vaccination with an attenuated vaccine in 12-week-
old pigs from immunized dams

P. W. de Leeuw\'. J. M. Wijsmuller^, .1. W. Zantinga-\'. and M. .1.
M. Tielen-»

SUMMARY

A pilot experiment in lO-week-olcl sero-negative pigs showed that intranasal (i.n.)
vaccination with I0-* to W* plaque forming units of Bartha\'s K strain of Aujeszky\'s
disease (AD) virus induced a good antibody response and resulted in nearly
complete protection against disease following severe i.n. challenge two months
post-vaccination (p.v.). In addition, excretion of challenge virus was much reduced
as compared to that in unvaccinated controls.

The main experiment was petfor med with 12-week-old pigs from dams revacci-
nated shortly before parturition. One group was vaccinated intranasally with 10^
TCIDsfi of the Bartha strain, two groups parenterally with a commercially avail-
able modified live virus vaccine based on the same strain and one group was left
unvaccinated.

Intramuscular (i.m.) vaccination had a slow but distinct .serologic effect: a second
i.m. vaccination after 24 days resulted in a booster response. I n. vaccination gave a
faster serologic ejfect than i.m. vaccination and titres continued to increase over a
long period.

Six pigs of each group were challenged ajier 6 weeks and four pigs after 4 months,
together with four or five unvaccinated Utter-mates.

At 6 weeks p.v.. one of the cpntrol pigs died afier the challenge and the other
controls showed a mean growth arrest period of 12 days, reflecting severe clinical
disease. No vaccinated pigs died. The animals vaccinated once intramuscularly
were less severely affected than the controls, the mean growth arrest period beittgö.5
days. The pigs vaccinated intranasally or twice intramuscularly were very well
protected and on an average did not loose weight.

At 4 months p. v.. all pigs survived the challenge, but clinical disease of varying
.severity developed in all groups. The intranasally vaccinated pigs were markedly
better protected than the pigs vaccinated once or twice intramuscularly. The mean
growth arrest periods of the differem groups were more than 19 days for the
controls. 13.5 and 12 days for the pigs vaccinated intramuscularly once or twice
and 7 days for the intranasally vaccinated pigs.

Particularly afier the challenge at 6 weeks f).v.. the imranasally vaccinated pigs
excreted much less virus than the parenterally vaccinated pigs. In this respect there
was little difference between pigs vaccinated intramuscularly once or twice, but
both categories excreted less virus than the controls.

It Is concluded that i.n. vaccination of pigs against AD is promising enough to
warrant further study, particularly as a means to overcome interference of maternal
antibodies with active immunization.

\' Cenual Veterinary Institute. Department of Virology. .19 Moutribueg. 8221 R.\'\\ lelystad.
■ Veterinarv practice Hintham. .\'5246 AM Rosmalen.
\' Duphar B.V.. P.O. Box 2. 1.180 AA Weesp.

Regional Animal Health Serv ice Noord-Brabant. 48 Molenwijkseueg. .S282 SC Boxtel. the Netherlands.

-ocr page 376-

INTRODUCTION

One of the major problems in protecting
a swine population against Aujeszky\'s
disease (AD) by vaccination is active im-
munization of pigs from immunized
dams. Particularly if such pigs are vacci-
nated at a relatively young age. the effect
of parenteral vaccination will be less than
in sero-negative pigs (5). When the pigs
grow older, i.e. when maternal antibody
titres decrease and more and more ani-
mals become sero-negative. bet ter over-all
results ofa vaccination may be expected.
The epizootiological situation, however,
may call for vaccination as early as pos-
sible. Under such conditions the opti-
mum moment to vaccinate is difficult to
determine, as it is influenced by many
variables, among which the vacclne(s)
and the vaccination scheme(s) used. Es-
pecially in fattening herds this may pose a
problem as the pig may originate from
different breeders using different prophy-
lactic measures against A.D.
Intranasal (i.n.) vaccination against AD
of pigs from immunized dams has. to our
knowledge, not been studied, although
encouraging results were obtained in
sero-negative pigs (3. 4). Yet this ap-
proach appears logical in view of the
pathogenesis of the disease and because
one may expect that maternal antibodies
will not interfere to the same extent as
they appear to do in the case of parenteral
vaccination (5).

In this report the results of experiments
on i.n. vaccination of pigs are recorded
and compared with those obtained after
parenteral vaccination according to a
scheme that appeared to give satisfactory
results in the field (6).

MATERIAl.S AND METHODS
Experimental animals

Sero-negative pigs uere from the Dutch Landracc
mmimal disease (MD) herd of the Central Veterin-
är) institute, in which AD has never occurred. I he
other pigs were cross-hreds (Large White x Dutch
I andrace) from a privately owned herd, vvhereclini-
cal AD had not been observed in recent vears.

Vaccination and challenge

Intramuscular (i.m.) vaccination took place with
Duvaxyn-Aujes/kyi. a modified live virus vaccine
based on Bartha\'s
K strain of AD-virus. with the
recommended dose (2 ml). The titre of this, vaccine
was in^ tissue culture infective doses fifty (TC ID,,,)
per ml. For i.n. vaccination the same virus strain,
multiplied in pig kidney cells, was employed. The
vaccination was performed by instilling 0.5 ml of
the v accine virus suspension drop by drop i nto each
nostril, with the pig restrained and the head held up-
nght.

Challenge with virulent AD-virus was carried out
intranasallv by the technique employed for the i n.
vaccination. The virus used was the Nortfiern Ire-
land Aujeszky Three (NIA-.I) strain (4; kindly pro-
vided hy Dr. J. B. McFerran. Stormont. Belfast.
Northern Ireland), passaged six times in secondary
pig kidney (PK.) cell cultures. The challenge dose
was 10\' plaque forming units (pfu) in PK, cell cul-
tures as described earlier (2).

Before i n. vaccination and challenge, the pigs were
given a tranquillizer-.

Duvaxyn®-Aujeszkv. produced hy Duphar B V,. Wecsp. the Netherlands
Stresnil®. .lansscn Pharmaceutica. Beerse. Belgium

Sampling procedures, neutralization test, and virus
titration

Blood samples were taken from the jugular vein.
Neutralizing antibodies in sera were titrated m a
microtitrc system, employing
PK, cells and a se-
rum virus incubation period of 24 h at ,37 i\'C to
obtain high sensitivity (I), Sera were diluted in
duplicate in twofold steps and mixed with equal
volumes (0,05 ml) of a NlA-3 virus suspension,
containing approximately 200 TCID^,, to allow for
thermo-inactivation during the incubation period.
After 24 h at 37° C, on average .30-100 TCI D^,, 0.05
ml were recovered from control virus suspensions,
i.e. sera were tested against 30-100 TCID^,,. Serum
and virus dilutions were made in Eagle\'s MEM
(EMF M) with 10 per cent lamb serum (T.S) and the
usual antibiotics. Fhe same medium was used for
cell growth: each cup received approximatelv
30,000 viable cells. After three days in the CO.-
incubator, the microtitre plates were gently rinsed
with tap water and stamed with amidoblack. Re-
sults were read macroscopically. Serum antibody
titres were determined by the 50 per cent end point
method of Reed and Muench; theyare given as log,,,
values.

Oro-pharyngeal (OP) fluid samples were obtained
bv swabbing of the interior of the mouth and the
pharyngeal area with a sterile gauze wrapped
around the tip of a 30-cm forceps. The gauze was
put in a screw-capped universal container and four
ml of the medium used for cell growth were added
contaming twice the usual concentrations of anti-
biotics. After incubation for 1 5 minat room tempera-
ture. the contents of the universal were transferred
to another one which had a metal grating fitted into

-ocr page 377-

it. During centrifugation for 10 min at 1 700g the
gauze was held up by the grating. The quantity of
OP-fluid expressed from the gauze was calculated
from the weight of the total amount of fluid. The
supernatant was carefully poured off and stored at

70° C until titration.
Virus titration of OP-fluid samples was done by
plaque assay in PK, cell cultures grown in 6 cm
disposable plastic petri dishes in a CO,-incubator.
Ihe growth medium was EMEM with 10 per cent
I.S and antibiotics; the overlay medium was the
same but contained .1 per cent I S and 1 per cent
methyl cellulose. The cultures were stained with
amidoblack and plaques were counted after three
days. Virus titres are expressed as the number of
pfu ml of OP-Ouid.

Experiments

/..v/). /. Twenty sero-negative pigs from three sows
in the MD-herd were randomly distributed in four
groups of five and each group was housed in an
isolation room. At theage of ten weeks three groups
were intranasally vaccinated with lO-". 10\'\' or 10"
pfu. respectively. The fourth group served as a con-
trol. All pigs were weighed once a week until the da\\
after the challenge and then three timesa week. The
challenge took place two months p.v. Blood
samples were taken weekly. OP-swabs daily for ten
days after vaccination and after challenge.
Ex/y. 1 hree gilts and three sows in a private
herd, where vaccination against AD was done with
Duvaxyn-Aujeszky every six months, received their
revaccination four to five weeks before parturition,
lo check for wild virus infections, seven piglets of
the MD-herd were obtained and distributed over
the six litters destined for the experiment. These
control pigs were of the same age as their new litter-
mates; they were transferred when three to five days
old. All 46 pigs were weaned al theage of five weeks
and two weeks later transported to the experimen-
tal farm of Duphar. Here they were randomly dis-
tributed in groups of nine or len. Vaccination was
done at the age of 12 weeks. Two groups were
vaccinated intramuscularly, one group intranasally
and one group remained unvaccinaied. The pigs
from the MD-herd also remained unvaccinaied.
( or i n. vaccination a virus suspension containing
10\' rCID,,, ml (produced and titrated by Duphar)
was used. The intranasally \\accinated pigs were
housed in the same (open) building, but at some
distance from the other pigs, including the pigs
from the MD-herd. After 24 days one of the intra-
muscularly vaccinated groups was revaccinated in
the same manner.

A first challenge was carried out six weeks after (the
first) vaccination with groups of six vaccinated pigs
and five controls; the remainder was challenged
four months p.v. The seven control pigs from the
M[")-herd were not challenged. Both challenges
were performed in the isolation units of the Central
Veterinary Institute at lelystad. Weighing was
done as in exp. 1. blood samples were taken regu-
larly though less frequently than in the first experi-
ment and OP-swabs were taken only after chal-
lenge.

RESET TS
Experiment 1

No untoward reactions were observed
after i.n. vaccination with the three doses
employed. Yet the average body tempera-
tures of pigs in two of the three vacci-
nated groups (the lO\'^ and lO^-group)
were higher than usual (40 to 40.2 °C
instead of 39.8 °C) for three to four days
p.v. The mean weight curves of the group
of vaccinated pigs and the curve of the
control pigs ran parallel until the time of
challenge.

At least two virus-positive OP-fluid sam-
ples were obtained from each vaccinated
pig during the first ten days p.v. On av-
erage, virus excretion in the lO^\'-group
started earlier and reached somewhat
higher levels than in the other two
groups. The highest titres found were
10\'»\', lO-^-and 10\'•> pfu ml of OP-fluid in
the 10^ lO\'\' and lO^-group, respectively.
The mean serological responses of the
different groups showed little variation.
Only at one week p.v. the mean serum
antibody titre of pigs in the IC-group
was considerably higher than that of pigs
in the other groups. Thereafter the curves
were very similar and at the time of chal-
lenge the mean titres of the different vac-
cinated groups were nearlv the same (Fig.
lA).

Three days after the challenge, all five
control pigs had fever, were reluctant to
move and to eat, and vomited. One of
them died on the fifth day. The other four
all had the characteristic hoarse squeal
when handled, developed severe rhinitis
which eventually became purulent and
two showed signs of central nervous sys-
tem disturbances. The animals started to
recover on day 8 to 10. In contrast, symp-
toms in the vaccinated pigs, if present,
were mild and did not last long. Usually
the only symptoms were fever and a re-
duced appetite. Clinically there was no
clear-cut difference between the 10\'\', 10\'\'
and the lO\'^-group. The disease pattern
described above can be recorded in a
more objective manner by the use of
weight curves (Eig. 1 B). Whereas the con-
trols that survived lost on average 5.5 kg
and needed 13 days to regain the weight
they had at the time of challenge (period

-ocr page 378-

Kip. i. Results of a pilot e.xperiment on intranasal
\\accination of pigs against Aujes/ky\'s disease.
Groups of five sero-negative pigs were vaccinated at
the age of ten weeksahey were intranasallychalleng-
ed after two months. • Vaccinated with 1(H pfu of
the Bartha strain of Aujeszky\'s disease virus. 0 with
10\'\' pfu and
x with 10" pfu: A were non-vaccinated
controls.

I A: Mean neutralizing antibody responses
(serum titres determined in a microtest employing a
serum-virus incubation period of 24 h at 37° C).

Log ^QSN.titre A

2.7

2.1

1.5

0.9

0.3

B

\\. /

1 3 5 7 9 11
weelts p.v.

1 B: Mean weight curves before and after chal-
lenge (
A mean of four, one died after the chal-
lenge).
Kg
12

8

4

0

-4

-8

_12

_2

Waeks PC

1 C Mean virus titres of oro-pharyngeal fluid
samples after challenge (▲ mean of four).

of growth arrest), the weight curves of the
groups of vaccinated pigs showed little or
no depression. The curves also show that
the two to three days of growth depres-
sion observed in the lO"* and lO^-groups
were compensated quickly as there ap-
pears to be no significant effect on the
expected course of the curves.
Average virus excretion after challenge
of intranasally vaccinated pigs was con-
siderably less than that observed in the
controls. Again, the differences between
the 10\'*, 10\'\'and lO\'^-groups appeared in-
significant (Fig. IC).

Experiment 2

All seven sentinel pigs from the MD-herd
remained negative for AD-virus anti-
bodies throughout the experiment.
Untoward reactions or body temperature
increases were not observed in any of the
vaccinated pigs. Growth rates ofthe dif-
ferent groups were comparable until the
time of challenge.

The mean serological responses after vac-
cination of pigs challenged in the first
part of the experiment are shown in Fig.
2A. I.m. vaccination first resulted in a
change in the slope of the curve, later
followed by an increase in the mean titre.
The second i.m. vaccination produced a
booster response in all pigs. After i.n.
vaccination the mean titre continued to
increase over the six weeks observation
period.

Judging from clinical signs, intranasally
vaccinated pigs appeared to be protected
best of the groups challenged six weeks
p.v. The group vaccinated twice intra-
muscularly also appeared to be protected
very\' well. Yet. in the intranasally vacci-
nated group mean body temperatures re-
mained below 40 °C after the challenge,
whereas in the group vaccinated twice
intramuscularly average temperatures of
^ 40°C were recorded on three consecu-
tive days. The group of pigs vaccinated in-
tramuscularly once was clearly less well
protected than the two first-mentioned
groups, but better than the controls. Of
this last group one animal died on day se-
ven; the vaccinated pigs all survived the
challenge. This clinical picture was largely
reflected by the weight curves (Fig. 2B)

-ocr page 379-

Fiji. 2. Results of experiment 2, comparison of
\\accinalion routes and regimens in 12-week-old
pigs from immuni/ed dams.

Intramuscular (i.m.) vaccination once (•) or twice
to) or intranasal (i n.) vaccination (□).
2 A: Mean serum antibodv responses of groups of
sic vaccinated pigs and fi\\e controls (
A ). until the
challenge six weeks p.v.

2 B: Mean weight curves before and alter chal-
lenge (
A mean of four, one died after the chal-
lenge).

B

Kfl
12

8

4

0

_4

-8
-12
2 D: Mean weight curves of groups of four pigs
challenged four months p.v,

12

8
4

0

-8
_12

1

-2 _t

2 3
Weeks p.c.

2 E: Mean virus excretion curves after challenge
four months p.v.

and the mean growth arrest periods de-
rived therefrom (Table 1). However, the
above mentioned difference in clinical
signs between the groups vaccinated in-
tranasally and twice intramuscularly
does not show up in the curves. In fact the
growth curves of both groups were nearly
unaffected by the challenge.
Excretion of challenge virus in intramus-
cularly vaccinated pigs was less than that
in control pigs, particularly with respect
to the number of days virus was excreted,
but there was little difference between the
groups that had been vaccinated once or
twice. The mean virus titre in OP-fluid of
intranasally vaccinated pigs was far less
than that in any of the other groups (Fig.
2C).

-2 _1

1

-ocr page 380-

Table 1. Summari/ed results of exp. 2. comparison of \\accination routes and regimens in 12-week-old
pigs from immunized dams.

No.

Mean serum

Vaccination

Challenged

Mean serum

Mean growth

of

titre when

after

titre when

arrest

pigs

vaccinated

challenged

period after

(log,,,)

(log,,,)

challenge (days)

6

0.8

i.m. Ix

6

1.0

7

6

0.8

i.m. 2x

weeks

1.8

6

0.6

i.n.

F.S

5

0.7

0.4

12

4

0.8

i.m. Ix

4

1.4

1.V5

4

0.8

i.m. 2x

months

2.0

12

4

0.7

i.n.

1.9

6.5

4

1.0

>19\'

\' Observations terminated after 19 days.
For further explanation, see Fig. 2 and text.

The mean serum antibody titres of
groups of pigs challenged in the second
part of exp. 2 initially followed the same
pattern as shown in Fig. 2A. Between six
weeks and four months p.v., the mean
titres of the group vaccinated intrana-
sally and that vaccinated once intramus-
cularly continued to rise. At the time of
challenge the average titres of the pigs
vaccinated intranasally had become
nearly as high as that of the pigs vacci-
nated twice intramuscularly (Table 1).
All vaccinated and control pigs survived
the challenge, but clinically there were
marked differences between the groups
as illustrated by the weight curves (Fig.
2D) and by the mean growth arrest pe-
riods shown in Table 1. In contrast to the
first challenge experiment six weeks p.v.,
however, there was little difference in the
degree of protection between the two
groups that had been vaccinated once or
twice intramuscularly, fhe intranasally
vaccinated pigs clearly performed better
than the parenterally vaccinated pigs, in-
cluding those that had been vaccinated
twice.

Virus excretion after challenge was on
average less in vaccinated than in control
pigs, both in titre and duration. How-
ever. the differences between vaccinated
and control pigs and between intrana-
sally and intramuscularly vaccinated pigs,
were not as marked as observed after the
challenge at six weeks p.v. (Figs. 2C and
2E).

DI.SCUSSION

Under experimental conditions i n. instil-
lation of virus in pigs aged 10 to 12 weeks
proved quite easy to perform and the use
of a tranquillizer was in fact superfluous.
Distinct local or generalized reactions
were not observed following i.n. vaccina-
tion. In exp. 1 some of the pigs in the lO-"
and 10*-group were febrile for a few days,
but their behaviour and growth perform-
ance appeared unaltered.

The results obtained with i.n. vaccination
of sero-negative pigs (Figs. lA, Band C)
were considered highly satisfactory. All
three vaccinated groups developed a good
neutralizing antibody response, were well
protected against disease, and showed
little excretion of virulent virus follow-
ing challenge two months p.v. Particu-
larly with respect to the last two criteria,
the results were better than those obtain-
ed under similar conditions with two
parenteral vaccinations of an inactivated
or a modified live virus vaccine (2). Our
results therefore confirm those of McFer-
ran and [Dow (4) who compared i.n. and
i.m. vaccination with Bartha\'s K strain of
AD-virus in sero-negative pigs and ob-
served that intranasally vaccinated pigs
were better protected and excreted less
challenge virus than intramuscularly vac-
cinated pigs. These authors found little
vaccine virus excretion after i.n. vaccina-
tion and considered it unlikely that it
would be enough to infect other litters.

-ocr page 381-

However, in exp. 1 rather high titres of up
tp iO\'-\' pfu mi of OP-fluid were found,
suggesting that spread of vaccine virus
might occur. It is obvious that this sub-
ject requires further study, both in sero-
negative pigs and in pigs with maternal
antibodies.

Although in exp. 1 no significant differ-
ences were observed in the results obtain-
ed with vaccine doses of lO-\', IC" and 10"*
pfu, it did not appear unlikely that in pigs
with maternal antibodies the dose used
for i.n. vaccination would be more criti-
cal. Therefore in the second experiment
a dose well above the 10\'\'-level was used,
i.e. 10\'\' TCID,,,.

To check for wild v irus infections, piglets
from the MD-herd were placed as senti-
nels in the litters used in exp. 2. Since all
seven pigs remained serologically nega-
tive, one may reasonably assume that no
wild virus infections occurred during the
experiment. In addition, the intramuscu-
larly vaccinated pigs apparently did not
spread the vaccine virus. A similar con-
clusion with respect to the intranasally
vaccinated pigs cannot be drawn as they
were housed at some distance from the
sentinels.

The results obtained with i.n. vaccination
of pigs with maternal antibodies were
equal to or better than those obtained
with parenteral vaccination, even after
two i.m. injections (Table 1). Although at
six weeks p.v. both intranasally and twice
intramuscularly vaccinated pigs proved
adequately protected against disease, the
intranasally vaccinated pigs excreted
considerably less virus after the chal-
lenge. At four months p.v., this latter
difference was less marked, but now the
intranasally vaccinated pigs were protect-
ed better (Table 1. Fig. 2D). Pigs vacci-
nated intramuscularly once were clearly
less well protected than those vaccinated
twice when challenged six weeks p.v.; at
four months p.v.. however, there was re-
markably little difference. In addition.
V irus excretion of the pigs in these groups
was very similar. Unvaccinated litter-
mates in each instance were more severe-
ly affected and excreted more virus than
vaccinated pigs. From these last results
one mav conclude that in the conditions
of the herd where this experiment was
started, a single i.m. vaccination with
Duvaxyn-Aujeszky of pigs of about 12
weeks will have a beneficial effect on herd
immunity. A second i.m. vaccination
after three weeks would only have a tem-
porary effect as far as protection against
AD is concerned. The stronger serologi-
cal response, however, may be of import-
ance for young breeding stock.
Comparison of the mean serum antibody
titres of the different groups and the
mean growth arrest periods observed
after challenge (Table 1) shows that the
predictive value of the former as regards
protection is limited. The relationship is
apparently influenced by the route of
vaccination and perhaps by the time elaps-
ed since the vaccination. The former is
conceivable as one may assume that i.n.
vaccination will result in better local im-
munity than i.m. vaccination. This prob-
ably also explains the striking difference
observed in virus excretion after chal-
lenge of pigs vaccinated by the i.n. or i.m.
route. The influence of the time elapsed is
more difficult to assess. In this respect it
should be remembered that weight curves
obtained after challenge at clearly diffe-
rent ages cannot be compared directly, as
older pigs may loose more weight and
need more time to regain this than young-
er pigs.

In our opinion the results of i.n. vaccina-
tion of pigs against AD reported here are
promising enough to warrant further
study, despite a possibly more difficult
administration of the vaccine.

ACKNOWl FLKiHMENT

The authors wish to thanl< Messrs. .1. W, A. Ties-
sintc and W. A. M. van Rossuin forexeellenl techni-
cal assistance and Dr. A. C. A. van Exsel for his
help and stimulating interest.

-ocr page 382-

RHKFRFNC FS

Bitsch. V. and Eskildsen. M,: A comparative examination of sw inc sera for antibody to Aiijes/ky \\ irus
witfi the conventional test and a modified \\irus-serum neutralization lest and a modified direct
complement fixation test.
Ada \\\'er Scamt.. 17. 142-152. (1976).

De l.eeuw. P, W. and Tiessink. .1. W. A.: Fvaluation of Aujeszky\'s disease v irus vaccines. Proc. IPVS
Congress. Copenhagen, p, 112. 1980.

Howarth. .1. A,: Response of swine to virulent and modified pseudorahics virus, Proc. 74th Annual
Meeting 1.= ,S, Animal HIth Assoc.. p. .17l-.t84. 1970,

McFerran. J. B. and Dow. C.: Studies on immunization of pigs with the Bartha strain of Aujeszky\'s
disease virus.
Rc.s. I W. .Sr.. 19. 17-22. (197.1).

Tielen. M. .1. M.. Brus. D. H. .1.. van Fxsel. A. C. A.. Akkermans. .1. P, W, M .and Rondhuis. P. R,:
Vaccinatie van mestbiggen tegen de ziekte van Aujeszky, Fen onderzoek naar de weerstand van
mestvarkens na enting met verschillende entstoffen op een leeftiid van 4-9 weken,
Tiidschr. Dierge-
neesk..
105. 826-X.U. (1980).

Wijsmuller. J. M.: Dc ziekte van Aujeszky: ent-problematiek en ent-adv ies, Tijdschr. Diergeneesk.. 105.
108-110. (1980).

-ocr page 383-

Spermatogenesis in the boar

M. T. Frankenhuis\'. M. F. Kramer^, and D. G. de Rooij-

SUMMARY

In order to study kinetics of the spennatogenic epitheUum in the aduh boar, a
method has been developed to prepare seminiferous tubules mourited as a whole,
after which these tubules have been processed and studied as described previously
only for rats, mice and hamsters.

The tubules were fixed in Zenker for 24 hours and stained with periodic acid -
Schiff- haetnatoxylln to identify the steps in spermatid development, or by Harris\'
hemalum to identify spermatogenia and spertnatogonial divisions.
Spermatid development in the hoar is comparable with spermatid development in
small laboratory rodents. The spermatogenic cycle was divided Into 12 steps, each
characterized by one step in the development of the acrosome or the shape ofthe
nucleus of the spermatids.

By studying whole mounts vvt\' could distinguish four classes of spermatogonia in
the hoar: undifferentiated A spermatogonia (A s. A p,-. A al). differentiating A
spermatogonia fA,. A^. A,. AJ. intermediate and B spermatogonia.
The hoar demonstrates a striking similarity with small laboratory rodents.

In whole mounts of seminiferous tubules tubules from the boar. These tubules

the kinetics of the spermatogenic epithe have been processed and studied as de-

lium has been studied in rats (1. 2. 4, 5), scribed previously for rats, mice, and Chi-

mice (6, 7, 12), and Chinese hamsters nese hamsters, to add information about

(11). spermatogenesis in the boar, in testes see-

In other mammalian species such as rah- tions studied by Swierstra (15).
bit(13. 14)and ram (8. 9, 10). the kinetics

and composition of the spermatogenic MAI ERIAI.S AND MF IHODS

epithelium have been studied in tubular . , , ^ . u. ^ ,, u j

\' . . . This studv was earned out on eight adull cross bred

cr0.ss-sectt0ns only. It was impossible to [)u,eh l.andrace and Yorkshire boars obtained

prepare whole mounts of seminiferous irom a commercial piggery\'. Castrations were per-

tubules from these animals as has been formed under general anesthesia with Stressnil and

done in theabove mentioned small labor- "-VpnodiH. Tissue slices from the median part of

, ,,, , , , , , both testes of 4 animals were tixed in Bouin s solu-

atory animals. We developed a method to „„„^ ^ p^^^ff,^ with pen-

prepare whole mounts of seminiferous odicacid Schiff - haematoxylin.

\' Institute for Histology and Cell Biology. Medical Faculty. State University. lUrecht. Present address:

Blijdorp Zoo. Rotterdam, the Netherlands.
\' Institute for Histology and Cell Biology, Medical Faculty, State University, Utrecht, the Netherlands.
\' Bovar. Rosmalen. the Netherlands,
.lanssen Pharmaceutica. Beerse. Bclgiutn.

-ocr page 384-

The slagcs of the cycle of the seminiferous epithe-
hum were identified on the hasis of changes in the
spermatid acrosomic system (}). The frequency of
these stages in tuhular cross sections reflects their
relative duration. The frequency was determined in
.3646 tubular cross sections, appro.ximately 800-
1000 from each boar.

Scrotal testes of 4 other boars were used to stud\\
spermatogonia and spermatogonia] div isions. Boar
seminiferous tubules cannot be prepared by disjoin-
ing them from the interstitial connective tissue, as is
easily done in rats, mice and Chinese hamsters.
Therefore we developed an enzymatic method to
prepare whole mounts of seminiferous tubules.
After castration we removed the epididymis to clear
the testis branch of the spermatic artery. A canula
fitting that vessel was inserted into the lumen and
immobilized b\\\' a ligature.

Twenty ml phosphate buffered saline with 0,1 per
cent D"*" glucose (PBSG) were injected via the ca-
nula into the testicular vascular-system, followed by
20 cc PBSG with 450 I.U. hyaluronidase\' and. after
30 minutes, by 40 ml of a 0.1 per cent Pronasc E-
solution in PBSG. Seven minutes later whole
mounts of .seminiferous tubules could be prepared
according to the method of Clermont and Bustos-
Obregon (1).

Solutions were injected at 30° C and the testis was
kept at room temperature. The tubules were fi.xcd in
Zenker for 24 hours and stained w ith periodic acid
— Schiff - haematoxylin to identify the steps in
spermatid development or by Harris\' hemalum
alone to identify spermatogonia and spermatogo-
nial divisions. The numbers of spermatogonia and
preleptotene spermatocytes were counted in the
whole mounts of seminiferous tubules and related
to the number of Sertoli cells present in the same
areas. Each cell type was counted in a total area
containing 250 Sertoli cells from each boar.

RESULTS AND [:)1SCUSS10N

In order to study the kinetics of the sper-
matogenic epithelium in the adult boar, a
method has been developed to prepare
seminiferous tubules mounted as a

lable I, Relative frequency of tubular cross-sect
from 4 boars.

Stage

lotal number

%

duration

Stage

total number

<7,

du ration

of tubules

in days

of tubules

in davs

1

512

14.0

1.2

8

498

13.7

1.2

2

268

lA

0.6

9

275

7.5

0.6

3

155

4.3

0.4

10

190

5.2

0.4

4

279

7.7

0.7

1 1

217

6.0

0.5

5

348

9.5

0.8

12

176

4.8

0.4

6

359

9,8

0.8

all

7

369

10.1

0.9

stages

3646

100

8.6 (15)

Hvason. Organon Oss. the Netherlands.
Merck. Darmstadt. West Germanv.

whole, after which these tubules have
been processed and studied as described
previously only for rats. mice, ard Chi-
nese hamsters.

Spermatid development in the boar is
comparable with spermatid development
in small laboratory rodents and can be
subdivided into 16 steps, each character-
ized by one step in the development of
the acrosome or the shape of the nucleus
of the spermatids (3). Spermatids of step
1 arise from secondary spermatocytes,
when older spermatids have reached step
13. Hence the cycle of the seminiferous
epithelium can be divided into 12 stages.
The release of spermatozoa (step 16
spermatids) starts in stage VIH of the
cycle of the seminiferous epithelium and
is completed at the beginning of stage IX.
The absolute duration of each stage was
calculated from the relative frequency of
the stages of the cycle of the seminiferous
epithelium (Table 1) and the duration of
the whole cvcle. i.e. 8.6 davs in the boar
(15).

Swierstra (15) classified spermatogonia,
as observed in cross sections, into 3
groups on the basis of nuclear morphol-
ogy, namely pale type A. dark type A.
and B spermatogonia, a classification
similar to that used for human sperma-
togonia (3). Morphological differences
\\ isible in whole mounts alreadv permit of
classification of the spermatogonia into 4
groups: undifferentiated and differentiat-
ing A spermatogonia, intermediate (In)
spermatogonia, and B spermatogonia
(Fig. 1).

ions per stage and duration of the stages in 8 testes

-ocr page 385-

IJntjjfferentjatcd A spermatogonja were
jdentjfiable most easily in those parts of
the tubules yy here other types of sperma-
togonia were in their Gi phase, because
their cell cycle is not in phase with the cell
cycle of the differentiating A and inter-
mediate spermatogonia. The undifferent-
iated spermatogonia have round or
slightly o\\al nuclei y\\ ith a (largest) diame-
ter ranging from 7 to 13 yum. depending
on the phase of the cell cycle. They have 1
to 3 inconspicuous nucleoli and a granu-
lar chromatin.

Fig. I. Whole moLinted seminiferous tuhules in the plane of focus where Sertoli cells, spermatogonia, and
prcleptotene spermatocytes occur, i.e. just under the basement membrane. The tubules were fi.xed in
Zenker for 24 hours and stained with Harris\' hemalum to identify spermatogonia and spermatogonial
di\\ isions.

(Magn.1640 x) S: Sertoli cell; Aj^. A,. A,: spermatogonia t\\pe A; B; spermatogonia type B; In: intermediate
type spermatogonia; PFS: prcleptotene spermatocyte.

-ocr page 386-

As in the rodents, whose spermatogonia
were studied in whole mounts, the mor-
phologically undifferentiated A sperma-
togonia of the boar can be subdivided
into 3 categories according to their topo-
graphical arrangement: single (A 5). pair-
ed (A pr) and aligned (A al) sperma-
togonia. The nuclei of pairs or chains of
spermatogonia are less than 25 yum from
the adjacent nucleus of identical morphol-
ogy.

In all probability A ^ spermatogonia may
be considered as the stem cells of sper-
matogenesis in the rat (4) and in the
mouse (7. 12). In the model of sperma-
togonial stem cell renewal of the two lat-
ter authors, an A ^ spermatogonium di-
vides, giving rise to two daughter cells that
either stick together as A pr spermatogo-
nia and by the second division form A al
spermatogonia, or migrate away from
each other to become two new A s sperma-
togonia.

Huckins (4). Oakberg (7) and de Rooij
(12) state that in the small laboratory
rodents the A, spermatogonia, the first of
the line of the differentiating A sperma-
togonia. arise from A^i spermatogonia.
In the differentiating A spermatogonia
the round or oval nucleus contains 3 to 5
nucleoli and a fine granular chromatin,
evenly distributed throughout the nu-
cleus. Along the length of the tubules 4
waves of divisions of differentiated A
spermatogonia are found (Table 2). The-
refore the differentiating A spermatogo-
nia can be subdivided into 4 generations,
which are called A,. A,. A,, and Aj sper-
matogonia. The first spermatogonial di-
vision occurs at stage IX (A, into As), the
second at stage XI (A, into A,) and the
third at stage I (A, into Aj).
A fourth wave (stage II) gives rise to inter-
mediate spermatogonia, intermediate
between A and B spermatogonia with
respect to the amount of chromatin in the
nucleus (Table 2).

Table 2. Number of spermatogonia and resting primary spermatocytes per 1000 Sertoli cells (mean
± SD) in tbe seminiferous epithelium of 4 boars, counted in tubular whole mounts.

A,

A,

A,

A.

In

B

PES

244(.t9)

4.1.S(46)

62.1(47)

904(62)

1522(298)

2.145(162)

.1780(542)

In stage IV, intermediate spermatogonia
divide into type B spermatogonia, which
of all spermatogonia, show the biggest
amount of visible chromatin.

Table .3. Cell association in each of the 12 stages of the cycle of the boar seminiferous epithelium. Each
column consists of the various cell types making a cellular association. These associations succeed one
another from left to right in the table.\'

Stage

1

II

III

IV

V

VI

VII

Vlll

IX

X

XI

XII

11

14

14

15

15

15

16

16

1

2

1

4

5

6

7

8

9

10

1 1

12

P

P

P

P

P

P

P

P

P

p

D

M,
M,

A, Aj

Aj

In In

In B

B

B

PI SPl S

f

1

z

Z

P

A,
/

A,

A,

A

A,

A

A.

A, A,

A, A

A4

--

----

/ / .....

Undifferentiated type A

spermatogonia (A

pr-

Aal)

----

------

As.Apr .Aal.Ai.A,.A,.andA4: spermatogonia type A; In: intermediate type spermatogonia; B: sper-
matogonia type B; PI.S: preleptotene spermatocytes; I: leptotene; Z: zygotene; P: pachytene; D diplotene
and diakinesis; M,; first meiotic division; M,: second meiotic division: 1-16: steps in the spermatid
development.

-ocr page 387-

In stage VI the type B spermatogonia The pale type A spermatogonia, as de-

divide into primary spermatocytes. Until scribed by Swierstra (15), are probably

stage IX young primary spermatocytes identical with all A spermatogonia (A

remain in a resting phase and are called A pr, Aal. A,, A,, A,, Aj), whereas his

prcleptotene spermatocytes (PI.S). In dark type A spermatogonia seem to be

stage VIII the prophase of the first mei- identical with intermediate spermatogo-

otic division starts (leptotene). Zygotene nia.
begins in stage X and pachytene in stage

XII. The latter lasts almost one cycle. In The study of whole mounts of semini-

stage XI diplotene becomes visible. The ferous tubules made it clear that the kin-

first meiotic division, secondary sperma- etics of the spermatogenic epithelium in

tocytes, and the second meiotic di- the boar demonstrated a striking similar-

vision are observed in stage XII (Table 3). ity to that in small laboratory rodents.

L.ITFRATURE

1 Clermont. Y. and Bustos-Obregon. E.: Re-e.xamination of spermatogonial renewal in the rat by means

of seminiferous tubules mounted \'in toto\'. Amer. J. Anal.. 122. 2}7-24K. (I96S).
2. Clermont. Y. and Hermo. I..: Spermatogonial stem eells in the albino rat. Amer. J. Anal.. 142. 159-176,
(1975).

Clermont. Y. and Leblond. C. P.; Spermiogenesis of man. monkey, ram and other mammals as show n
by the \'periodic acid-Schiff technique.
Amer. J. Anal.. 96. 229-2.\';,;. (1955).

4. Huckins. C.: The spermatogonial stem cell population in adult rats. I. Their morphology, proliferation
and maturation.
Anal. Ree.. 169. 535-558. (1971a).

5. Huckins. C : The spermatogonial stem cell population in adult rats. II. A radioautographic analysis of
their cell cycle properties.
Cell Tl.s.sne Rinei.. 4. 313-334. (I97lh).

6. Huckins. C. and Oak berg. E. F.: Morphological and quantitative analysis of spermatogonia in mouse
testis using whole mounted seminiferous tubules. IF The irradiated testes.
Anal. Ree.. 192. 529-542,
(1978).

1. Oakberg, E. F.: Spermatogonial stem cell renewal in the mouse. .Anal. Ree.. 169. 515-532, (1971)

8. Ortavant. R.: Etude de générations spermatogoniales chez le bélier. C. R. Soe. Bioi. 148, 1958-1960.
(1954).

9. Ortavant. R.: Autoradiographie des cellules germinales du testicule de bélier. Durée des phénomènes
spermatogénctiqiies.
Areh. Anal. MIer. .Morph. h\'.ypil., 45. I-IO, (1956).

10. Ortavant. R.: l.e cycle spermatogénétique chez le bélier. Thesis Paris. CNRS A. .1118-3990. (1958).
I F Oud. .1. 1 . and de Rooij. D. Ci.: Spermatogenesis in the Chinese hamster.
.Anal. Ree.. 187. 113-124,

(1977).

12. De Rooii. D. Ci.: Spermatogonial stem cell renewal in the mouse. I. Normal situation. Cell Ti.s.siie
Kinei..
6. 281-287, (1973).

13. Swierstra. E. E.and Foote. R, H.: Cytolog\\ and kinetics of spermatogenesis in the rabbit../, Reprod.
lerill..
5. 309-322. (1963).

14. Swierstra. E. E. and Foote. R. H.: Duration of spermatogenesis and spermatozoan transport in the
rabbit based on cvtological changes. DNA synthesis and labeling with tritiated th\\midine.
Amer. ./,
Anal.. 401-412. (1965).

15. Swierstra. F. E,: Cytology and Duration of the Cycle of the Seminiferous Epithelium of the Boar:
Duration of Spermatozoan Transit Through the Epididxmis.
Anal. Rei.. 161. 171-186. (1968),

-ocr page 388-

Comparative plasma ampicillin levels and
bioavailability of five parenteral ampicillin
formulations in ruminant calves

J. F. M. Nouws\', C. A. M. \\an Ginneken^ P. Hekman% and G.
Ziv-\'

SIMMARV

Plasma ampicillin concent) aiions were cleterniineJ in an eight-ways crossover trial
involving six ruminant calves, which were treated intravenously (i.v.) with sodium
ampicillin at 15.5 nig/kg and intramuscularly (i.ni.) with five different ampicillin
trihydrate or ampicillin anhydrate formulations at 7.7 mg)kg. The mean plasma
concentration-time curve (Cp) after intravenous ampicillin sodium administration
was de.scrihed hie.xponentially. \'as: Cp =
38.8 e -0.02681 0.45 e -0.0058t.
Intramuscular injection, into the lateral neck, of .4)npikel-2()® and Polyfle.x®
resulted in 100 per cent hioavailahilities within 12 h post injection (p.i.). hut the
biological half-lives (t^f) were different, being 2.1 and 3.8 h. respectively. Ampikel-
20® produced the Highest peak plasma drug concentrations (mean C 8 ng

ampicillin j ml). After intramuscular injection of Penbritin® the mean bioavailabil-
ity for the first 12 h p. i. was 63 per cent, the mean 11/, was 5.9 h. and the mean
was 1.8 idgjml. Treatment with Alhipen® and Duphacillin® resulted in low plasma
ampicillin levels, which were maintained for 3 to 6 days p.i.. limited bioavailability
dining the first 12 h p.i.. and a mean 11/, of 22.2 and 11.9 h. respectively. Plasma
concentrations of ampicillin from four hours onwards after i.m. and s.c. admi-
nistration of Ampikel-20® at a dose level of 15.5 ttig/kg were similar.
The duration of potentially therapeutic plasma ampicillin concentrations after
administration of each formulation is presented. Pre-slaughter withdrawal times
f or di.seased calves are suggested for the differem formulations studied.

IN I ROnUCTlON

Veterinary parenteral formulations of sodmm ampicillin and ampicillin trihy-
ampicillin are available, in the form of drate (Polyfle.x®) had been gi\\en to cal-
anhydrous or trihydrate salts, as oily sus- \\cs. Zi% and Nouws (18) mjected ampi-
pensions ready for injection or as the re- cillin trihydrate (Penbritin®) intra-
spective sodium and trihydrate dr\\ pow- muscularK at 12.5 mg kg into cows
ders to be reconstituted with sterile water producing normal and mastitic milk,
to form solutions orsuspensions. Compa- Peak ampicillin concentrations were: in
rativelylittlehasbeenpublishedonthebio- serum 2 to 3 /ug ml. in mastitic milk 0.2
availability and plasma ampicillin levels pg ml. and in norinal milk 0.03 Mg ml.
of different ampicillin formulations in Intramuscular administration of sodium
ruminants and pigs. Black (2)and Hjerpe ampicillin at the same dose level to dairy
(9) studied the influence of dose, dosage cows resulted in higher ampicillin con-
form. and route of administration after centrations in both mastitic milk (0.5

Meat Inspection Service. Havenueg 2. Nijmegen. the Netherlands.
- Pharmacology Dept., l;niversit\\ of Nijmegen. the Netherlands.
\' Ministry of Agriculture, Kimron Institute, P.O. Box I.S, Bet Dagan, Israel,

-ocr page 389-

Mg ml) and normal milk (0.15 /ig ml)
(18).

When administered orally to prerumi-
nant calves in a milk replacer, the bio-
availability of ampicillin trihydrate was
low (approximately 4.5 per cent of the
dose) and the mean peak serum ampicil-
lin concentrations obtained at a dose
level of20mg, kg was 0.8 Mg ml (17). The
influence of the i.m. injection site on am-
picillin plasma levels and on the bioavail-
ability of ampicillin trihydrate in calves
(12). and in dwarf goats during
endotoxin-induced fever (6) and after the
concomitant administration of probe-
necid to calves (19) and pigs (3, 4) has
been described.

The purpose of the present study was to
compare the bioavailabilities and phar-
macokinetics of five commercially avail-
able ampicillin trihydrate and ampicillin
anhydrate formulations in ruminant cal-
ves and to suggest pre-slaughter with-
drawal times on the basis of the depletion
rate in plasma drug concentrations.

MATFRIAl AND METHODS

.\\mpicillin formulations used

I. Sodium ampicillin (Beecham BV. lhe Nether-
lands. 92.2 per cent activity, lot no.
BN,P.S801 A) was reconstituted with sterile
water to l()() mg sodium ampicillin ml.

2 Ampikel-20® (Kela l.ab NV. Belgium, lot no.
81-A-2I) containing 200 mg ampicillin ml as
ampicillin trihydrate in an oily suspension.

.t Penbritin® Injectable Suspension (Beecham
BV. the Netherlands, lot no. BNP 7946 B)con-
taining 150 mg ampicillin ml as ampicillin tri-
hydrate in an oily suspension.

4. Albipen® l.a. (Mycofarm N. V.. the Netherlands,
lot no. 79F.t 1) containing 100 mg ampicillin ml
as ampicillin anhydrate in an aluminium stearate
oily suspension.

5. Po!yflcx®(Bristol Veterinary Products. USA.
lot no. E 9024) was reconstituted with sterile
water to 200 mg ampicillin ml as ampicillin
trihydrate aqueous suspension.

6. Duphacillin® (Duphar Nederland BV. the Ne-
therlands. lot no. 0095.10) containing 100 mg
ampicillin ml as ampicillin trihydrate in alumi-
nium monostearate and eth\\ l oleate.

I reatments and blood sampling

[■xperimcnts were conducted as eight-ways cross-
over trials involving six healthy female Dutch-
Eriesian ruminant calves weighing 114-155 kg. The
calves w ere housed in a pen. had free access to water
and feed, and were individually identified.
Sodium ampicillin was injected intravenously (i.v.)
at a standard dose level of 2 gram calf (15.5 1.9
mg kg). The same calves were injected intramuscu-
larly (i.m.) at one week intervals with Ampikel-20"^.
Penbritin®. Albipen®. Polyflex®. and Duphacil-
lin® at dose level of 1 gram calf (7.7 ± 1.0 mg kg).
Ampikel-20® was also administered i.m. and subcu-
taneously (s.c.) at a dose level of 15.5 ± 1.9 mg kg.
All i.m. injections were given into Ihe lateral neck
region near the scapula.

Heparinized jugular blood samples were collected
at time points indicated in Table 2. The blood
samples were centrifuged immediately after collec-
tion and the plasma was fro/en pending bioassay.
which was performed within .1 days of sample col-
lection.

Bioassay

For the determination of ampicillin concentrations
in the samples, the large plate-agar diffusion
method described earlier (1.1) was used. Autoclaved
melted Standard 11 Nahragar (Merck 788.1) supple-
mented with 0.1 per cent KH.POj. kept at 55° C
and adjusted to pH 6.0. was used. Approximately 2
x 10"
BuciUus sublilis BGA spores were added to
200 ml agar which was poured into the plates, and
these plates were used for the determination of
ampicillin concentrations higher than 0..1 /ug ml.
For assaying lower ampicillin concentrations. 200
ml of melted Standard II Nahragar were inoculated
with 0,2 ml ofa 24 h culture
of Sairinci liitea AJCC
9141 in brain heart infusion broth. Plates were in-
cubated overnight at .10° C.

Pharmacokinetic analyses of the data

Pharmacokinetic analyses of plasma ampicillin
data for each calf were performed with the aid ofa
computer program for non-linear regression analy-
sis ( Farmfit)al lhe Computer Centre ofthe Univers-
ity of Nijmegen. the Netherlands, The intravenous
data were found to fit a two-compartment open
model, Thefarmfit program provided simultaneous
estimates of the extrapolated zero hour drug con-
centrations (A o and
Bq). hybrid rate Constantsa
and p. the rate constants for drug transfer (k,. and
k-|). the elimination half-life of ampicillin in serum
(t i/,cl\'\' the apparent volume of drug distribution
in the central compartment (V,) and at steady state
(V DSS). the total body clearance (CI b )■ "id \'he
area under the concentration-time curve extra-
polated to infinity (AUC^) (I).
Plasma concentrations ol ampicillin after i.m, and
s,c, administration could not be fitted adequately to
a linear compartment model, fhe ampicillin half-
life was calculated from drug concentrations
measured beyond 6 hours post injection (n,i,). Peak
drug concentration (C maxl P^ak time (T max >
were read from the concentration-time curve. The
areas under the plasma concentration-time curve
(AUC\'j ) were calculated by means of the trapezoid
rule (ll.

-ocr page 390-

Table 1. Pharmacokinetic parameters for ampicillin sodium administered intravenously to six calves
at a dose level of 15.5 ± 1.9 mg kg.

CALF NO.

1

2

3

4

5

6

Mean and s.d.

DOSE IN MG/KG

15.5

16.3

12.9

13.3

16.9

17.5

15.5 1.9

Ag yg/ml

23.7

37,9

22.6

33,9

48.7

66.0

38.8(16.5)

B Mg/ml

0.23

0,62

0.41

0.53

0,46

0.42

0.45(0.13)

a.10^ (min\'^)

25

25

29

29

26

27

26.8(1.8)

6,10^ (min"^)

4,5

5.3

7.5

6.9

5,3

5,5

5,8(1.1)

149

131

91

103

134

125

122(9)

Clg.lO^

10

10

10

11

9

7

10(1)

(body clearance)
(1itre/min.kg)

V^ litres/kg

0.65

0.42

0.56

0.39

0,35

0.26

0.44(0.14)

Vpjj litres/kg

0.72

0,51

0.64

0.45

0.39

0.29

0.50(0.16)

(min\'^)

0.82

1.10

1,03

1,04

0.76

0.52

0.88(0.22)

kjj.lO^ (min"^)

4.8

5.6

8.0

7.1

5.4

5,7

6.1(1.2)

kj^/k^i

0.17

0.20

0.13

0.15

0.14

0.09

0.14(0.04)

AUC°

oc

1549

1827

1323

1452

2331

2749

1874(559)

(min.mg/litre)

i.egcnda Table 1.

Definitions and calculations of pharmacokinetic values as derived from the two-compartment open
pharmacokinetic model:

6 (min -opparent first-order rale constant for elimination of the drug from the body,

derived from the terminal portion of the natural logarithmic serum concen-
tration vs c ime Curve.

a {min \') »slope of the inicial phase of the drug concentrat ion,obtained by method of

residuals (apparent first-order rate constant for distribution of the drug),.

B^ ( Mg/ml) «the intercept of the first-order plot of the siope-fl (Extrapolated zero-time
serum drug concentration of the B-phase).

A^ ( Dg/ml) «extrapola(ed zero-time serum drug concentration of the \'i-phase,obtained by
the method of residuals.

k, (min"\') -f irst-order rate constant for transfer of the drug from peripheral compart-

21

A .Q * B -a

ment to central compartment,caleu la ted by:

kjj^i*\'\'\'\' ) •first-order rate constant for transfer of drug from central compartment to
peripheral compartment,caleu I a ted as follows:

Cl„ »first-order rate constant for elimination for drug from the central compartmen

(l.tre/min.kg) ^^ rouIes,caIcuIJted as follows,_

-half-life of the S-phase of drug disposition : 1n2

V, (I itres/kg)«volume of the central compartment in 1 itres.calco1 ated as follows:
\' Dose (k^j-B)

^ B^ ( a- 8)

AUC (min.mq/1itre)» Area Under the Concent rat ion-1ime curve frcn zero-time to infinity
" - - A B"

-ocr page 391-

I hc hioa\\ailahilily (F) was calculatcd as the ratio of
the AFC \'I obtained after either i.m. or s.c. adminis-
tration ol a formulation and the AUC^ obtained
after i.v. administration of sodium ampicillin. cor-
rected for the doses applied:

(product)

AFC

Oosc i.\\ .

f. = ^ - x ------ X IO()c;

AFC^ ,, ) Dose

Ihe prc-slaughter withdrawal time (T) was calcu-
lated bv the formula (14. 15):

lim.

(In R.Co- InC

1 ^--

In 2

where t i, is the half-life: C„ the extrapolated
plasma concentration calculated from the data
points beyond 6 h p i. and R the ratio of the drug
concentration in tissue and plasma (for the ampicil-
lin trih\\drate and ampicillin anhydrate experi-
ments. the kidney cortex to plasma ratio was R = 6.
and the ratio of muscle to plasma was R = 1 (14).
The C hm represents the detection limit of the
bioassay. which was 0.01 Mgampicillin gramtissue.

RFSUITS

The pharmacokinetic parameters for
each calf after i.v. adininistration of so-
dium ampicillin are presented in Table I.
The mean plasma concentration-time
curve for the si.x calves can be described
by the following biexponential equation:

Cp = 38.8e - 0.027t o.45e- 0.0058t.

where C p is the plasma ampicillin con-
centrations in /ug ml and t is the time in
minutes. The mean body clearance
(CI B ) was 0.010 litres min. kg and the
mean apparent volume of distribution at
steady-state (V pss ) was 0.50 litres kg.
Table 2 illustrates the concentration-time
profiles of the ampicillin trihydrate and
ampicillin anhydrate formulations inves-
tigated and the mean data are depicted
graphically in Fig.
1 and 11.

The pharmacokinetic parameters for
Ampikel-20® and Polyflex®, presented
in Table 3. were different, the mean
C max was slightly higher (respectively 4.8
/jg ml and 3.7 /ug ml) and the mean t i/,
was shorter (respectively 2.1 h and 3.8 h)
for Ampikel-20® compared with the lat-
ter formulation. The i.m. bioavailability
of both formulations calculated for the
first 12 h p.i. was approximately 100 per
cent. Plasma concentrations of ampicil-
lin after i.m. and s.c. administration of
Ampikel-20® at a dose level of 15.5
mg kg appeared to be similar from 4 h

Fig. 1. Mean plasma ampicillin concentrations after intramuscular administration of five different
ampicillin formulations.

CA L V ES(N=6).

INTRAMUSCULAR
DOSE : 7.7 FO MG / KG.

• ampi kel-20
polyflex"
—^ pe nbbi ti n"

3
Z

Z

O

O
z
O
u

-ocr page 392-

CALVES(n = 6).

Fig. II Mean plasma ampi-
cillin concentrations after
intravenous administration of
ampicillin sodium, and intra-
muscular and subcutaneous
administration of ampicillin
trihydrate (Ampikel-20®).

p.i. onwards (Fig. II; Table 2). The mean
C max \'0 respect of the i.m. route was
twice as high as in the case of the s.c.
route,
viz. 10.3and 4..3/;ig ml, respective-
1)\'. Penbritin® Injectable Suspension re-
sulted in a significantly lower C max
(mean = 1.8 Mg ml; P < 0.01). a signifi-
cantly longer t i/, (mean = 5.9 h; P <
0.01). and a significantly lower bioavail-
ability for the first 12 h p.i. (mean = 63per
cent; P < 0.01) compared with the corres-
ponding kinetic values for Ampikel-20®
and Polyflex®. The ampicillin
concentration-time curve after Pen-
britin® administration was flatter in
shape than those seen after injecting the
latter formulations (Fig. I).
Treatment with Albipen® l.a. and Du-
phacillin® resulted in low plasma ampi-
cillin concentrations which were also
maintained during the longest period of
time. The mean plasma peak ampicillin
concentrations (C max ) with these for-
mulations were 0.46 /ug and 0.76 Mg/ml.
respectively; the mean bioavailabilities
for the first 12 h p.i. were 22 and 41.7 per
cent, respectively, and the mean biologi-
cal half-lives (t i/, ) were respectively
22.2 and 11.9 h. 1 he T max could not be
calculated accurately because two sensib-
ly low peak concentrations were observ-
ed at approximately 1 h and 10 h p.i.
Table 4 shows the duration of different
predetermined minimal plasma ampicil-
lin concentrations. Plasma ampicillin
concentrations higher than 0.1 Mg ml are
maintained during at least 45 h after ad-
ministration of Albipen® and Duphacil-
lin®, whereas plasma concentrations >
1.0 Mg ml were not achieved at all after
injection of these formulations at 7.7
mg kg.

-ocr page 393-

Table 2. Ampicillin concentrations in Ihe plasma of six calves following intramuscular or subcutaneous injection of several ampicillin trihydrate
anhydrate formulations at different dose levels.

product

ampikel-20\'\'

polyflex"

penbritin"

albipen*^

duphacillin\'^

ampikel-20\'^

ampikel-20\'^

dose in
MG/KG

7.7(1.0)

7.7(1.0)

7.7(1.0)

7.7(1.0)

7.7(1.0)

15.5(1.9)

15.5(1.9)

mode of

application

i .m.

1 .m.

1 .m.

i .m.

i .ID.

i .ni.

s.c.

TIME(minutes)

Ampi c i 11 i n

concentra

tion in

pg/ ml

piasma.

15

2.15(0.42)

X

1.01(0.46)

0.40(0.20)

0.50(0.25)

3.0(2.1)

0.87(0.20)

30

3.49(0.99)

2.09(1.33)

1.43(0.33)

0.43(0.23)

0.60(0.34)

5.3(2.1)

1.76(0.34)

45

4.59(1.23)

2.59(1.12)

X

0.44(0.19)

0.69(0.40)

7.3(3.6)

2.46(0.52)

60

4.55(1.24)

3.06(2.17)

1.73(0.50)

0.38(0.15)

0.71(0.40)

8.9(4.2)

3.1(0.54)

90

X

3.46(2.1)

X

X

0.65(0.38)

9.9(2.6)

3.9(0.61)

120

3.36(1.04)

2.92(0.81)

1.71(0.50)

0.28(0.07)

0.67(0.41)

8.1(2.7)

4.0(0.84)

180

2.22(0.62)

2.11(0.64)

1.45(0.47)

0.23(0.07)

0.62(0.35)

4.7(1.2)

3.2(0.20)

240

1.43(0.41)

1.68(0.39)

1.16(0.45)

0.21(0.08)

0.58(0.37)

2.6(0.69)

2.7(1.2)

360

0.50(0.20)

1.08(0.22)

0.64(0.22)

0.20(0.07)

0.45(0.19)

1.23(0.44)

1.8(0.7)

420

0.26(0.18)

0.92(0.27)

X

0.22(0.07)

0.50(0.22)

1.08(0.43)

1.53(0.66)

480

0.17(0.086)

0.76(0.24)

0.41(0.11)

0.25(0.06)

0.52(0.18)

0.80(0.38)

1.30(0.59)

540

X

0.67(0.24)

X

0.32(0.08)

0.59(0.17)

0.75(0.30)

1.13(0.52)

500

0.11(0.066)

0.56(0.34)

0.19(0.07)

0.32(0.10)

0.61(0.08)

0.56(0.18)

0.83(0.36)

720

0.064(0.044)

0.42(0.25)

0.14(0.07)

0.41(0.10)

0.60(0.22)

0.39(0.14)

0.48(0.27)

27 hours

0.021(0.010)
(n=3)

0.038(0.025)

0.37(0.04)

0.26(0.08)

0.052(0.043)
(n=4)

0.035(n=2)

32 h

X

0.023(0.006)

0.28(0.06)

x

x

48 h

(n=2)

0.14(0.04)

0.062(0.039)

72 h

x

-

0.068(0.034)

0.035(n=l)

X

X

100 h

x

--

0.039(0.018)
(n=5)

0.011(n=l)

X

X

120 h

x

X

X

0.029(n=l)

X

x

144 h

X

X

X

x

X

X

-- = < 0.012 Mg ampicillin/ml pi;

asma. x = Not tested

H
<

-ocr page 394-

Os

oo

l able 3. Pharmaeokinetic parameters for ampicillin trihydrate and anhy drate formu lations following intramuscular or subcutaneous
administration to six calves.

product

dose in
mg/kg

route of
administra-
tion

c

max
(ug/ml)

"^max
(min)

(ug/ml)

1

(hours)

bioavailability
0-12 hour

(Ï)

0 - 27 hour

i-ampikel-zo*^

7.7(1.0)

i .m.

4.8(1.3)

50(8)

1.64(0.42)

2.1(0.5)

95.8(13.0)

95.8(13.0)

ii-penbritin"

7.7(1.0)

i .m.

1.8(0.6)

95(55)

0.92(0.28)

5.9(2.0)

63.0(9.6)

72.2(9.4)

iii-albipen\'^

7.7(1.0)

i.m.

0.46(0.20)

38(16)

0.73(0.32)

22.2(7.6)

22.0(6.4)

62.0(16.4)

iv-polyflex\'^

0.41(0.10)

720

7.7(1.0)

i .m.

3.7(2.0)

68(38)

3.72(1.61)

3.8(1.7)

106.9(11.4)

119.2(19.5)

v-duphacillin"

7.7(1.0)

i .m.

0.76(0.44)

55(8)

1.42(0.60)

11.9(3.7)

41.7(10.2)

83.4(14.4)

vi-ampikel-zo"

0.66(0.25)

580(82)

15.5(1.9)

i .m.

10.5(3.1)

75(40)

3.4(1.9)

4.2(1.0)

104.8(10.0)

104.8(10.0)

vil-ampikel-20\'\'

15.5(1.9)

s.c.

4.3(0.7)

106(16)

6.8(3.4)

3.9(2.1)

75.3(13.1)

85.9(13.0)

X Extrapolated zero-time concentration (C^) and half-life (Tj) of atnpicillin disposition in plasma .calculated from drug

H

I
<

concentrations of the tail end of the curve (Product I, II, IV,VI,and VII beyond 6 h p.i.;Product III,and V beyond 12 h p.i.)

X 100 I.

xx Determined a s : ^Voduct , ^^

Dose

product

-ocr page 395-

Table 4. [Juration of plasma ampicillin concentration (h) in calves at arbitrary levels.

mode of

dose

duration of plasma ampicillin concentration (h).

product

application

(mg/kg)

>0.1

>0.5

>1.0

>3.0 pg/ml

ampikel-20\'\'

i ,m.

15.5

21

11.6

7

3

ampikel-20\'^

s.c.

15.5

24

15

9

3-4

ampikel-zo"

i .m.

7.7

8.5

6

5

2-3

penbritin"

i .m.

7.7

19

7

4

0

albipen\'^

i .m.

7.7

64

(12)

0

0

polyflex"

i .m.

7.7

20

11

6

2

duphacillin"

i .m.

7.7

45

18

0

0

sodium ampicillin i.v.

15.5

6

3

2J

U

lablc 5. Suggested pre-slaughter withdrawal times (h) with regard to kidney and muscle tissues for
several ampicillin formulations.

MODE OF

DOSE

WITHDRAWAL TIMES(h).

product

APPLICATION

(mg/kg)

KIDNEY*

muscle\'\'

AMPIKEL-20"

i .m.

15.5

46(138)

35(70)

AMPIKEL-20"

s.c.

15.5

47(141)

37(74)

AMPIKEL-20"

i .m.

7.7

21(63)

16(32)

penbritin"

i .m.

7.7

54(162)

38(76)

albipen"

i .m.

7.7

195(585)

137(274)

duphacillin"

i .m.

7.7

116(348)

85(170)

SODIUM AMPICILLIN i.v.

15.5

18(54)

11(22)

X Values in parenthesis are suggested for diseased calves.
Detection limit of the bioassay = 0.01 pg/gram tissue.

The suggested pre-slaughter withdrawal
times depended on the forinulation used.
Thus, in normal calves treated with Al-
hipen® the suggested withdrawal time
was 9 times longer than for Ampikel-20®
( lable 5).

DISCUSSION

Drug bioavailability is a term used to
indicate both the fraction of the total
administered dose that reaches the gen-
eral blood circulation and the rate at
which this occurs. The present investiga-
tions revealed large differences in bio-
availabilities of the ampicillin trihydrate
and ampicillin anhydrate formulations
during the first 12 h p.i. By the end of this
period only 22.2 per cent of the dose of
Albipen® applied and 41.7 percent ofthe
dose of Duphacillin® was absorbed,
whilst the bioavailabilities of Ampikel-
20® and Polyflex® were nearly 100 per
cent. The calculated AUC,^ is a model-
independent pharmacokinetic parameter
proportionally related to the amount of
drug entering the blood circulation; thus
it can provide an objective indication of
the bioavailability of a drug formulation.
Using the bioavailability data forthe 27 h
period may lead to a large error, since the
absorption process in the case of Al-
bipen® was erratic (Fig. I). The decline of
plasma ampicillin concentrations after
treatment with Ampikel-20® and Poly-
flex® was biphasic. The initial parts of

-ocr page 396-

the curves reflect the quick absorption
and distribution phases as often observed
after the i.m. injection of a sodium saU.
whilst the tail end of the curves is mainly
the reflection of the elimination process
and to a less extent the retarded absorp-
tion process. The biological half-lives of
these drugs were, therefore, calculated
from the data obtained after 6 h p.i. The
t I/, for Ampikel-20® was the same as
the elimination half-life of sodium ampi-
cillin (2 h). Furthermore, our data on
plasma ampicillin concentrations after
treatment with Polyflex® and Penbritin®
are in agreement with the data of Hjerpe
(9) and Marshall
eial( \\ 2). Polyflex® can
be reconstituted with various amounts of
sterile water. The flnal ampicillin concen-
tration of the reconstituted drug formu-
lation may be inversely related, at equiv al-
ent dose rates, to peak plasma ampicillin
concentrations, as was reported for
amoxycillin trihydrate aqueous suspen-
sions (16).

The concentration-time profiles of ampi-
cillin after Albipen® and Duphacillin®
injection may reflect the nature of drug
absorption rather than of drug elimina-
tion; namely, a steady state level is pro-
duced with low plasma concentrations, a
decline in plasma drug level after the first
1-2 hours p.i., and an increase resulting in
a second peak concentration at 10 h p.i.
This was observed with the ampicillin
concentration-time curves for these 2
drugs.

It is suggested that the second peak may
have been due to the irritation effect of
the aluminium stearate in these formula-
tions. which induced an increased i.m.
blood supply at the injection site and sub-
sequently caused a more rapid absorp-
tion rate.

The plasma levels of a drug are at least in
part an index of the drug\'s potential ther-
apeutic efficacy. Therefore, it is very im-
portant to appreciate to what extent drug
formulation affects the potential thera-
peutic result, i.e. the likelihood of a dose
achieving plasma drug levels equal to or
higher than the MIC for the majority of
pathogenic bacteria involved. The dura-
tion of therapeutically effective plasma
drug levels in relation to a given MIC was
estimated (Table 4). Thus, bacteria which
are sensitive to ampicillin concentrations
ranging between 0.01 and 0.5 yug rnl (e.g.
Corrnehacteriiini pyogenes. Erysipelo-
ihrix
rhusiopathiae. Streptococci, and
Pasteurella multocida) may be inhibited
by ampicillin concentration produced
after treatment with all the formulations
investigated. However, the dose used in
this study for administration of Al-
bipen®. Duphacillin® and Penbritin®
would not give rise to plasma concentra-
tions equal to the MIC of the drug
against pathogens causing systemic infec-
tions such as
Bordetella. Escherichia coli.
and Salmonella which have MIC; > .3.0
Mg ml (7, 10, 11, 16). It should be stress-
ed, however, that distinct from bioavail-
abilitv- the efficacy of a drug formulation
or the therapeutic value of a given plasma
drug level can beevaluated only by experi-
mental infections or by controlled field
trials.

In the treatment of diseased calves the
selection of an ampicillin formulation
should involve consideration of possible
emergency slaughter. In the suggested
pre-slaughtcr withdrawal times ( Table 5)
a safety factor of at least two was intro-
duced for diseased calves. This is because
absorption and elimination rates may be
decreased in diseased animals, resulting
in increased drug persistence in tissues
(13). In nephritic animals the suggested
withdrawal time might be five times long-
er than that calculated for normal ani-
mals (14). In diseased calves the shortest
suggested withdrawal time for the inves-
tigated ampicillin formulations should be
3-5 days for Ampikel-20® and Polyflex®.
fhe longest suggested withdrawal time is
for Albipen® and should be at least 8
days and up to 24 days p.i. Doubling the
i.m. dose of Ampikel-20® resulted in a
doubled suggested withdrawal time (7
days). The shortest suggested withdrawal
time is for the intravenous administra-
tion of sodium ampicillin at the dose ap-
plied 54 h in diseased calves (Table 5).
The persistence of ampicillin residues at
the injection site has not been investi-
gated in this study. However, we may
assume that drugs with a slow absorption
rate and poor bioavailability characteris-

-ocr page 397-

tics (e.g. Albipen® and Duphacillin®) time should be that resulting from treat-

may persist for weeks at the injection site. ment with the formulation likely to give

whilst ampicillin residues are not detect- the longest suggested withdrawal time,
ed in other parts of the body. The impact

of drug residues at the injection site is ACKNOWLEDGEMENTS

discussed elsewhere (13). We w,sh to.hank A. Smulders. E. Driessens. A. van

Thus for presentmg the choice of drugs to Dinteren. and E Verheven for theirexeellent tech-

the practitioner, both pharmacokinetic nieal assistance. The antibiotic formulations used

and clinical data should be part of label "^\'\'e generously supplied by the following manu-

IC ,u -.u . j cr . facturers: Beecham BV. Nederland. Bristol Veteri-

directions. 11 therapy with two different „ , ,,ca r^ u x, j i j dv, u

. .,,. ,, , V . . , narv Products. USA. Duphar Nederland BV. the

ampicillin formulations injected at separ- Netherlands. Kela Lab NV. Belgi um. and Mvco-

ate sites is recommended, the withdrawal farm NV. the Netherlands.

REFERENCES

Baggot. J. D.: Principles of drug disposition in domestic animals: The basis of veterinary clinical
pharmacology. W. B. Saunders Co.. Philadelphia. 1977.

Black. W. D.: Serum ampicillin levels in the calf: influence of dosage, route of administration and
dosage form.
Can. ./. Comp. Med.. 40. }4l-}45. (1976).

Gallier. P. and Charpenteau. J. E.: Pharmacokinetics of ampicillin in pigs. J. Vet. Pharmacol. Therap..
2. 17.1-180. (1979).

Cialtier. P. and Alvinerie. M.: Enhancement of ampicillin bioavailability in pigs. / Ve/. Pharmacol.
Therap.. 2. IHI-IH6. (1979).

Groothuis. D, G.. Miert. A. S. J. P. A. M. van. Zi\\ . G.. and Nouws. J. E. M.: Effects of experimental
Escherichia coli endoloxaemia on ampicillin: amoxyllin blood levels after oral and parenteral adminis-
tration in calves. /
l ei. Pharmacol. Therap.. \\. 81-84. (1978).

6. Groothuis. D. G.. Werdler. M. E, B.. Miert. A. S. J. P, A. M. van. and Duin. C. Th. M. van: Factors
affecting the intramuscular absorption ofampicillin in dwarf goats.
Res. l et. Ser. 29. 116-117. (1980).

7. Itariharam. H. and Barnum. D. C.: Minimal inhibitory concentrations of twenty antimicrobial agents
to animal pathogens.
Can. ./. Comp. .Med.. .tX. 4.U-442. (1974).

X. Hjerpe. C. A. and Routen. T, .A.: Practical and theoretical considerations concerning treatment of
bacterial pneumonia in feedlot cattle, with special reference to antimicrobic therapy.
Bovine Prac-
niioner.
9 . 97-140. (1976).

9. Hjerpe. C. A.: A comparison of serum antibiotic concentrations achieved in cahes with intratracheal
administration of procaine penicillin G. ampicillin trihydrate. tylosin. oxytetracycline hydrochloride,
chloramphenicol, chloramphenicol sodium succinate, dihydrostreptomycin sulfate, and neomycin
sulfate with those achieved with intravenous, inlramuscularand subcutaneousadministration.
Bovine
Pracniioner.
14. 18-26. (1979).

10. .lones. A.: The activity ofampicillin and phenethicillin for bacteria isolated from veterinary sources. J.
Comp. Paih..
74. 129-140. (1964).

I 1. Keefe. L. J.. Christie. G, T.. and Strom. P W,: Clinical efficacy ofampicillin trihydrate veterinary
injection.
WM .SAC. 67. //.i,5-//,?/?. (1972).

12. Marshall. A. B. and Palmer. G, IL: Injection sites and bioavailability. In: Trends in Veterinarv
Pharmacology and Toxicology. Eds: Miert. A. S. J, P, A, M, van. Erens. J.. and Kreek. E. J. M. van
der. Elsevier. Amsterdam. 1980.

I.L Nouws. J. E. M.: Tissue distribution and residues of some antimicrobial drugs in normal and
einergcncy-slaughtered ruminants, fhesis. University of Utrecht. 1978.

14, Nouws. .1. E. M. and Ziv. G.: Pre-slaughter withdrawal times for drugs in dairy cows, J. l\'e(.
Pharmacol. Therap.. \\. 47-56. (1978).

I.S, Rutgers. L. J. E,. Miert. A. S. J. P. A. M. van. Nouws. J. E. M.and Ginneken. C. A, M.: Effect ofthe
injection site on the bioavailability of amoxycillin trihydrate in dairy cows, ./.
Vet. Pharmacol.
Iherap.. .T I25-I.I2. (1980).

16. Yeoman. G. H,: Microbiologv and bioavailabilitv aspects of amoxvcillin. I M^SAC. 72. 720-7.18.
11977).

17. Ziv. G.. Nouws. .1. F, M.. (iroothuis. D. G.. and Miert. A. S. J. P. A. M. van: Oral absorption and
bioavailability ofampicillin derivatives in calves.
Am. J. \\ er Res.. .18. 1007-WU. (1977).

18. Ziv. G. and Nouws. J. E, M,: Serum and milk concentrations of ampicillin and amoxycillin in
ruminants,
Reliiah I cierinariih. .16. 104-110. (1979).

19. Ziv . G. and Horsey. J.: Elevation and prolongation of serum ampicillin and amoxycillin concen-
trations in calves bv concomitant administration of probenecid.
J. I \'ei. Pharmacol. Therap.. 2. 187-
194. (1979).

-ocr page 398-

Enzymeimmunoassay of milk-progesterone: its
application to oestrus confirmation and early
pregnancy diagnosis in cattle

D. van de Wiel\'. M. Kamonpatana^ Ch. Ngramsurijaroy-. W.
Koops\'. and S. Singhajan\'

SUMMARY.

A solid-phase enzymeimmunoassay (El A ) was developed for progesterone, hasea
on horse radish pero.xidase as the enzytne-lahel and Dasp® (sheep anti-rahhit Ig.
covalently linked to cellulose )for .separation ofantihody-hound and free hormone.
The validity of the assay vvav .substantiated in accordance with criteria for setTsitiv-
ity. precision, accuracy and specificity: it is simple to perform and can be done in
one day.

Milk samples were taken on the day of A.I. (day 0) and on day 21 from 60 dairy
cows which belonged to an artificial insemination (A.L) station in the central part
of Thailand. Conception rate (C.R.) after first A.L. as diagnosed by the nulk-
progesterone test, was 31.7per cent. Based on rectal e.xploration on day 84-93 and
on \'non-return\' at 85 days, C. R. was 20.0 per cent and 23.3per cent, respectively.
AH animals except one showed non-lutealphase progesterone levels at the time of
.4.1. It is concluded that low C. R. in these crnv.v is not due to insenunations during
the luteal phase of the oestrous cycle.

INTRODUCTION

Since the time when artificial insemina-
tion (A.I.) in domestic animals was intro-
duced. correct observation of oestrus by
the farmer became a critical factor in ob-
taining acceptable conception rates. For
this reason, any method which might im-
prove 01 facilitate oestrus observation by
the farmer should be considered most
important for succesful application of
A
.l. Recently it was shown that incorrect
oestrus observation could be confirmed
by means of the milk-progesterone test
(5. 6. 12). At the time of A
.l. milk-
progesterone concentrations should be
below a certain discriminatorv level, indi-
cative of the absence of a functioning
corpus luteum. When progesterone levels
are high, conception is virtually impos-
sible and A.l. cannot be succesful. Hi-
therto the measurement of progesterone
in milk was performed mainly by the
technique of radioimmunoassay (RIA).
fhis method, however, has several draw-
backs. Counting of radioactivity requires
expensive equipment and regular servic-
ing. which makes RIA methods less at-
tractive. especially for developing coun-

\' Research Instiuite for Animal Hushandr\\ 1 V.O. \'Schoonoorcr. Driehergsewcf! 10 D. /.eisl. ihc Nclher-
lands.

■■ l aciillN of Velerinarv Science. Chulalongkorn Uni\\ersil\\. Henri Dunanl Slreel. Bangkok .S. thailand.
\' Nong Po Slalion for .Arlificial Inseminalion. Deparlmeni of I i\\esiock Dcvelopmcnl. Ihailand.

-ocr page 399-

tries. The use of radioactivity also
prohibits any development of the RIA
technique to a field test. Finally there is
also the increasing problem of disposal
of radioactive isotopes. For these reasons
it was anticipated that the en/ymeimmu-
noassay (EIA). in which enzymes were
substituted for radioactive isotopes,
might offer a suitable alternative to the
RIA. Our initial studies were directed to
the measurement by EIA ofproges-
terone in hlood plasma of the swamp
buffalo (10). Here we describe the mea-
surements of mi Ik-progesterone in cattle by
the EIA technique. In Thailand, concep-
tion rates in cattle (as established by rec-
tal exploration) are reportedly low (II).
The purpose of our study was to investi-
gate whether these low conception rates
might be due tot incorrect oestrus obser-
vation.

M.AII RIAt S AND MFTHCM:)S
Animals

60 Cows from the A.I. station were selected for the
experiment. All animals were inseminated duringthe
period of Octoher-Novemher. shortly after the end
of Ihe rain\\ season. Ihe cows represented 4 differ-
ent breeds, either pure of crossbred. nameK Hol-
stein Friesian (n = 48|. Brahman x Holstein Fries-
ian x Zebu (n = Brahman .x Short Horn (n = 7)
and Australian lllawarra x Short Horn (n = 2). 21
Cows were primiparous. the remaining .Wcowshad
calved 4 times on average (range 2-1 1).
Milk samples (4 ml) were taken on the day of A.F
(day 0) and on day 21 from the total milk (bulk
milk) which had been collected during that day.
Milk was stored fro/en ( 20° C) until use. The
animals were observed for oestrus 2 to 4 limes a day.
depending on the farmer. Oestrus signs which were
mentioned most frequenth included restlessness
and \\aginal discharge

ReaRents

Crvstallinc progesterone and I himerosal were ob-
tained from Sigma (St. Fouis. USA). Horse radish
peroxidase, grade F was from Bochringer (Mann-
heim. W. (icrmany). Dasp (sheep anti-rabbit Ig.
covalenlly linked to cellulose) was from Organon
I\'eknika (Oss. the Netherlands), and cellulose, pur-
est grade. t>pe H BS. from Scrva (Heidelberg. W,
(lermany). Bovine serum albumin (BSA). crystal-
li/ed and lyophili/ed. was obtained from Sigma
(St. Fouis. USA); alternatively. BSA fraction V was
obtained from Fluka (Busch. SC.. Swit/erland).
Ortho-phenylcnediamine (OPD) and chloroformic
acid-hutvlester were also from Fluka (Busch. Swit-
zerland). 4-Melhylmorpholinc was obtained from
.1. T. Baker (Phillipsburg. USA).4-pregnen-1 Io-ol-
.U20-dione hemisuccinatc was from Steraloids
(Pawling. N.Y.. USA). N.N-dimethyl-formamide
was from Mallinckrodt (St. Fouis. USA). Petro-
leum ether (b p, 40-60°C). ben/ene. perhydrit tab-
lets. citric acid. IH.O. trisodium phosphate.
I2H,0. disodium hydrogen phosphate. 2H;0.
sodiutn chloride. tris(hydroxymethyl)-amino-
melhane (Tris). and concentrated sulphuric
acid were all analytical grade and were ob-
tained from Merck (Darmstadt. W. Germanv).
Progestcrone-antiserum. coded K XI 191176. was
raised in rabbits; immunization procedures and
characteristics of the antiserum have been described
previously (10). Antiserum working dilution
(1:6000) was prepared in Tris buffer.

Buffers

fris buffer contained 0.2 M tris(hydroxymethyl)-
aminoinethane. 0.2 M Nad. 0.1 percent (w \\) bo-
vine serum albumin, and 0.01 percent (w v)thime-
rosal. The pH was brought to 7.4 with 5 N HCl.
Substrate buffer contained 0.1 M Na,P0j.l2H,0
and 0.1 M citric acid monohydrate. The pH was
adjusted to 5.0 with a saturated solution of citric
acid.

Kn/yme-labelled progesterone

20 mg I l-o-OH progesterone 11-hemisuccinate was
coupled to 100 mg horse radish peroxidase (HRP)
hy a mixed anhydride technique (4). Immune reac-
tivitv of different batches of the coupled product
(HRP-P). measured as the maximum percentage of
added tracer hindahle by excess of antiserum, va-
ried between 50 and 70 per cent, HRP-P working
solution (15 ng ml) was prepared in Tris buffer and
stored at 4° C.

Progesterone standard solutions

Standard solutions of 5 and of 20 ng progesterone
per ml were prepared in
I ris buffer and stored at 4°

T elliilose suspension

Cellulose was added to distilled water to a final
concentration of 2 mg ml.

Substrate solution

Substrate solution contained F8X mM ortho-
phcnylcnediamine (OPD) and 0.015 percent H.C^.
(w
v) in substrate buffer. Substrate solution was
prepared not earlier than .10 minutes before use.

Test procedure

Progesterone standards (0-800 pg) were pipetted
into triplicate glass extraction tubes (100 x I I mm),
Ihe volume in each tube was adjusted to 40^1
bv addition of fris buffer, where after 20
ajI ol
progeslerone-frec milk (obtained from an oestrous

-ocr page 400-

cow) was added. Milk samples were thawed and
thouroughly homogenized with the help of a whirl
mixer. 20 aliquots of milk samples (or 50 /ul if
progesterone concentration was expected to be low)
were pipetted into triplicate glass extraction tubes
and Tris buffer was added to each tube to make a
total volume of 60 /
j1. To all tubes, standards and
unknowns. 2 ml of petroleum ether »as added, and
progesterone was extracted b\\ mixing (whirlmix)
during 60 seconds. Extraction efficiency, as mea-
sured in a separate experiment with CH) proges-
terone as an internal standard, was 60 percent
(mean ± S,D,, n = 9) The aqueous phase was frozen
at - 20° Cand petroleumetherextractsweredecan-
ted into glass test tubes (75 x 10 mm). Petroleum
ether was evaporated under reduced pressure in a
vacuum oven. To all tubes 370 /
j1 of Tris buffer was
added, followed by 100 of HRP-P solution and
100 /ul of antiserum solution. Tubes were mixed and
incubated for 1 hour in the dark at room tempera-
ture (ca, 30° C) with continuous shaking. To every
tube 0,5 ml of Dasp suspension was added (the
washed solid content of 1 vial of Dasp was rcsus-
pended in 20 ml of Tris buffer). The tubes were
incubated for I hourat room temperature,followed
by 1 hourat 4° C, both in the dark. During incuba-
tion, the tube contents were mixed (whirlmix)every
30 minutes,

2 ml of cold (4° C) cellulose suspension were added
to every tube, and after ccntrifugation (15
min. 2000g 4° C) the supernatants were aspirated
by vacuum and discarded. The pellets were washed
twice with 3 ml of cold (4° C) distilled water and
incubated with 2 ml of substrate solution for I hour
(room temp.) with continuous shaking. 7he sub-
strate reaction w as stopped by the addition of 0.5 ml
4N HiSOj to each tube. After mixing and ccntrifu-
gation (5 min 2000g room temp.) the absorbance
of the supernatants was measured at 492 nm with a
Gilford (model Stasar 11) rapid sampling spectro-
photometer.

C alculation

The absorbances were plotted against the standard
amounts of progesterone and a standard curve was
fitted by hand. Interpolation of unknown samples
in the standard curve was also done bv hand.

RESULTS

Methodology and validation of the assay

Influence of H^O^ concentration.

Increasing inhibition of the substrate
reaction occurred when H^O, concentra-
tions were increased (> 0.003 per cent
w\'v). The enzymic activity was deter-
mined as a function of enzvme concentra-
tion (0.375-15 ng HRP-P) with substrate
solutions containing 1.88 mM OPD and
0,003. 0,015. and 0,045 per cent H,0:
(w\'v). respectively (Fig, 1), The amounts

Eig, 1 Titration of enzyme-labelled progesterone
(HR P-P) wit a constant amount of substrate.
Substrate solution contained 1,88 mM ortho-
phenvlenediaminc and 0.003 per cent H-O- (I).
0.015 percent H-O, (II) or 0,45 percent H,0, (III)
in substrate buffer, fhe amounts of HRP-P choscn
for further testing were 0.75 ng (I). 1.5 ng (II). and
3.0 ng (111).

of HRP-P to be used in the final assay
were chosen from the linear part of each
curve (0.75. 1.5. and 3.0 ng HRP-P. res-
pectively). With these amounts of HRP-
P and their corresponding HsO, concen-
trations in the substrate solution, three
antiserum titration curves were prepared
(Fig. 2). From these curves it appeared
that antiserum dilutions at half the ma.xi-
mum binding were approximately
1:6000. 1:6000. and 1:4000, respectively.
With these three different combinations
of H,0; concentration. HRP-P. and an-
tiserum dilution, three standard curves
were prepared (Fig. 3).
In order to make the absorbance values of
these curves more comparable with each
other. HRP-P amounts of 0.75 and 3.0 ng
were increased to 1.0 and 4.0 ng, respec-
tively. Three satisfactory standard curves
were obtained, with an initial binding
(Bo) varying between 36 and 40 percent,
as calculated from the total amount of
tracer added. The intermediate standard
curve, with 0.015 per cent HiO^. 1.5 ng
HRP-P and 1:6000 antiserum dilution,
was chosen for further experiments.

-ocr page 401-

Fif!. 2. Titration of antiserum with 3 combina-
tions of substrate solution and amounts of HRP-P
(for details see Figure 1). Antiserum dilutions at
half the maximum binding were 1:6000(1). 1:6000

(11)

and 1:4000 (111) (see horizontal arrows).

Precision. Standard curves prepared
from 5 consecutive assays showed good
reproducibility. Average values and
between-assay coefficients of variation
(CVs) are shown in Fig. 4. Within-assay
CVs for the same standard points were
(in order of decreasing absorbance) 3.3,
2.8, 3.2, 1.3, 3.1, 2.3, and 3.1 per cent.
Between-assay CV of a control milk sam-
ple. with an average progesterone con-
centration of 14.0 ng/ml, was 10.0 per
cent (n = 4).

.Accuracy. Serial dilutions of a control
milk sample (diluted with progesterone-
free milk)corresponding to 2.5. 5. 10, and
20 /il of milk, yielded progesterone con-
centrations of 12.8. 16.5, 13.4. and 12.4
ng ml. respectively. Recovery of 50. 100.
and 200 pg progesterone added to the
same milk sample, was 1 14, 93 and 102
per cent respectively.
Sensitivity. Sensitivity, calculated as the
smallest amount of progesterone which
differed significantly from zero (1) was 20
pg progesterone per assay tube (0.4
ng ml).

-ocr page 402-

Fertility control

Confirmation of oestrus observation.
All progesterone values which were
measured on the day of insemination
(day 0). were lower than 2 ng ml. with the
exception of one sample showing a pro-
gesterone concentration of 2.8 ng ml.
The discriminatory level of progesterone
in milk for the non-luteal period of the
oestrous cycle was set at 2 ng ml (see
also Discussion). It was concluded that
virtually all oestrus observations had
been made during the non-luteal period.
Early pregnancy diagnosis Discrimi-
natory levels for milk progesterone,
based on considerations as mentioned in
the Discussion part of this paper, were set
as follows: progesterone concentrations
lower than 2 ng ml or higher than 5
ng ml are indicative of respectively \'non-
pregnancy\' and \'pregnancy\'. If proges-
terone concentrations lie between 2 and 5
ng ml. no conclusion with respect to
(non) pregnancy is possible (\'doubtful\').
From milk progesterone values on day 21
after A.I. it appeared that the C.R. was
31.7 per cent (Table 1).
However, based on rectal exploration at
84-93 days and on non-return at day 85.
the C.R. was 20.0 per cent and 23.3 per
cent, respectively. Of the 19 animals
which were found to be pregnant by the
milk-progesterone test. 10 animals were
found pregnant by rectal exploration.
Therefore, the accuracy of positive dia-
gnosis was 52.6 percent. Ofthe40animals
which were diagnosed non-pregnant by
the milk-progesteronetest, 38 were found
non-pregnant by rectal palpation. The
accuracy of negative diagnosis was there-
fore 95.0 per cent. Overall accuracy
(positive and negative diagnosis) was
81.4 per cent. Only one animal (1.7 per
cent) was diagnosed \'doubtful\' by the
milk-progesterone test: this animal ap-
peared to be non-pregnant.
Of the total of 1 15 oestrus cycles studied,
it appeared that in 54 cases (47.0 per cent)
the detection of non-pregnancy by oes-
trus observation was later than 24 days
after A.I. In all such cases the milk-
progesterone test could giv e a more rapid
pregnancy diagnosis than oestrus obser-
vation.

Interval between parturition and concep-
tion, number of inseminations per con-
ception, and length of oestrus cycle.
The
interval between parturition and concep-
tion in those cows which were found
pregnant by rectal exploration, was 196
± 107 days (x ± S.t:).. n = 12). The num-
ber of inseminations per conception was
3.2 ± 2.0 (x ± S.D.. n 12). In the
non-pregnant animals, the interval be-
tween parturition and last A.l. (at the time
of this study) was 186 ± 74 days (x ±
S.D.. n = 47). and these animals had been
inseminated 4.0 ± 1.8 (x ± S.D.. n = 47)
times cach. (One non-pregnant animal
was not used for the calculation because
the date of the last calvmg was not
known.)

The length ofthe oestrus cycle was estim-
ated from I 15 observcd time intervals be-
tween two successive inseminations. If we
assume a normal cycle length for cattle ol
18-24 days, it appeared that 54 cycles
(47.0 per cent) were in the normal range.

lable 1. Conception rate (9r) as diagnosed by milk-progesterone test, non-return rate and rectal
e.xploration ^n 60 c(n\\s.

I\'RFGNANCY DIAGNOSIS

number of aniinals
C R

remarks

milk prog, test
day 21

pos,

19

.tl.7(V
1 doubtful
non-return
dav X5

neg,
40

pos,
14

1 COU uitb bull
after da\\ 21

neg
4.S

rectal exploration
dav 84-9.t

pos.

I

12

20,0\'-;

only those animals
not seen in oestrus
v\\cre palpated\'

neg.

one animal uas not palpated lor unknown reasons

Tur Vrrt-rinarv 0\' artfri v. Voi , 4. No. 2. ,^prii 1982

76

-ocr page 403-

26 Cycles (22.6 per cent) had a length
which was twice the normal period (36-48
days), which may point to an unobserved
(or \'silent\') oestrus at 18-24 days.
Finally. 35 cycles (30.4 per cent) had a
length which fell outside the normal or
twice-normal range, with 7 cycles shorter
than 18 days. 17 cycles between 24 and 36
days, and 11 cycles longer than 48 days.

DISCUSSION

The data shown in Fig. 1 indicate that
lowering of the amount of H -,0, and thus
lowering of the amount of H RP-P yields
a steeper slope of the standard curve,
which adds to a better sensitivity of the
assay (Fig. 3).

The sensitivity of a solid phase EIA for
progesterone was reportedly poor (200
pg tube) as compared to radioimmuno-
assay (2pg tube)(9). Improved sensitivity
(10 pg tube) was obtained with a liquid
phase double antibody technique (8). The
technique which we report here combines
the advantage of a solid phase technique
(rapid and simple separation of bound
and free hormone) with a good sensitivity
(20 pg tube). In addition, the precision of
our Dasp-solid phase system appears to
be better than the precision obtained with
the solid phase system as described by
.loyce
ei al. (7) and is very similar to that
obtained in liquid phase EIA (8).
With respect to the discriminatory levels
of milk progesterone we considered the
following points. Discriminatory levels
in the hand-stripped aftermilk of cattle
under European conditions were report-
edly lower than 4 ng ml for the non-
luteal phase (day 0) or non-pregnancy
(day 21). and higher than 10 ng ml for
the luteal phase or pregnancy (3. 12).
Because we observed that in our day
0 samples all progesterone values
were below 2 ng ml, we considered that
the lower discriminatory level for proges-
terone might well be half of the pre-
viously reported one. This may be caused
by the fact that samples were taken from
the bulk milk instead of
Strippings, and
by differences between the environment
as well as between breeds. For the same
reasons, the upper discriminatory level of
progesterone was set at 5 ng ml instead
of 10 ng ml.

The accuracy of the diagnoses made with
our test still requires further assessment
by calving data. Nevertheless it seems
possible from our preliminary data to
answer two important questions with re-
gard to low conception rates in these cat-
tle after A.I. Firstly, low conception rates
are not due to inseminations during the
luteal phase of the oestrus cycle. Al-
though the conclusion might therefore be
that oestrus had been observed correctly,
the possibility remains that low proges-
terone levels at the time of A.I. are associ-
ated with total absence of ovarian activ-
ity or cystic follicles. In order to rule out
this possibility, it seems worthwhile to
take additional milk samples on orabout
day 10 after A.I. Secondly, the low C.R.
of 20.0 per cent at 84-93 days after A.I. as
compared to 31.7 per cent at day 21 indi-
cates that either the frequency of abnor-
mal cycle length or the frequency of em-
bryonic mortality (or both) is unusually
high (2).

To sum up it can be concluded that these
low figures forC.R. justifyfurtherinvesti-
gation into possible ways to improve the
results of A.I.

ACKNOWl EDCiEMENT

This research was supported h\\ the Dutch Director-
ate for International Cooperation (DOIS) under
the I hai-Dutch project on \'Oestrus detection for
use in A 1.\' (project no. ()I.\'i5977).
Ihe authors would like to thank Chulalongkorn
Uni\\ersit\\. Faculty of Veterinary Science. Bang-
kok. fhailand. together with the responsible Thai
Ministry IDTECI. for providing laboratory and
other facilities. They also acknowledge the general
support which they received from the Research In-
stitute for Animal Husbandry IVO "Schoonoord".
Zeist. the Netherlands.

-ocr page 404-

RFFFRENCES

Abraham. G. F.: Radioimmunoassay of steroids in biological materials. Aclacnelocr. Suppl.. 181
1-42. (1974).

Booth. .1. M.. Davies. }.. and Holdsvvorth. R. .1.: Use of the milk progesterone test for pregnancy
determination.
Br. Vel. J.. LI."*. 478-488. (1979).

.1, Bulman. D. C.: The measurement of progesterone in milk. Br. \\ ei. ./.. 1.15. 460-461. (1979).

Davison. E. C.. Denissen. F. H. C.. and Weemen. B. K. \\an: A simple and efficient method for raising
steroid antibodies in rabbits.
Steroids. .11, J.17-J66. (1978).

Heap. R, B., Gwyn, M., Laing. .E A . and Walters, D, E,: Pregnancy diagnosis in cous; changes in milk
progesterone concentration during the oestrous cycle and pregnancv measured bv rapid radioimmu-
noassay,
J. Agrie. Set. Camh.. 81. 1.11-157. (1973).

6. Hoftmann. B. und Hamburger. R.: Progesteron in der Milch: Radioimmunologische Bestimmung,
Bezichungen 7ur Gelbkorperfunktion und Milchfettkon/entration.
/uiluh\\g.. 8. 154-162. (197.1).

7. Joyce. B. G., Read. G. F.. and Fahmy. D. R.: A specific enzymeimmunoassay for progesterone in
human plasma.
Steroids. 29. 761-770. (1977).

8. .loyce. B. G,. Wilson. D. W.. Read. G. F .and Riad-Fahm\\ . D.: An improved enzymeimmunoassay for
progesterone in human plasma.
Clin. Chem.. 24. 2099-2102. (1978).

9. .loyce. B. G.. Turkes. A.. Ozoran. G. F . Read. D. R.. and Fahmy. D. R.: The development of a
sensitive enzymeimmunoassay for steroid hormones. In: Enzyme Labelled Immunoassay of Hormo-
nes and Drugs (S B. Pal. Ed.). Walter de Gruyter & Co.. Publ.. Berlin-Nev\\ York 1978. pp. 247-256.

10. Kamonpatana. M.. Wiel. D. F. M. van de. Koops. W.. Feenanuruksa. D.. Ngramsuriyaroj. C.. and
Usanakornkul. S.: Oestrus control and early pregnancy diagnosis in the swamp buffalo: comparison of
enzymeimmunoassay and radioimmunoassay for plasma progesterone.
Theriogenoloev. 1 1 199-409
(1979).

1 1. Record of Artificial Insemination Work in Dairy Cattle 1979. Department of Livestock Development.
Division of A.L. Bangkok. Thailand.

12. Wiel. D. F. M.vande. Eldik, J.van, Koops, W,, Postma, A . and Oldenbroek. .1. K.: Fertility control in
cattle by use of the \'milk progesterone test\'.
Tijdschr. Diergeneesls.. 10.1. 91-10.1. (1978).

4

-ocr page 405-

The hygienic treatment of turkey eggs by dipping
in an antibiotic and disinfectant solution\'

A. C. Voeten- and J. B. Litjens-\'

SUMMARY

At the hatchery, in order to reduce bacterial infection.s in one-day-old chick.s.
turkev eggs are routinely dipped hy the direct pressure difference method into a
solution consisting of:

t vlosin tartrate 2500 ppm

ampicillin sodium 1000 ppm

alkyldimethylhenzylammonium chloride 150 ppm

alkyldimethylethylhenzylamtnonium chloride 150 ppm

This dipping process was studied in more detail and the experiments allowed of
drawing the following conclusions:

1. After 8 hours of use on three consecutive days the tylosin concentration had
hardly decreased, the concentration of ampicillin dropped to approximately
65% and the concentration of quaternary ammonium compounds to 33%.

2. Bacteria were isolated from the fluid only at the time of final sampling (Bacillus
subtilis). AH other bacteriological investigations of the dipping solution
showed negative results.

3. The treatment did not appear to influence hatchhahility.

4. The tnortality in the first week of life of poults from treated eggs was signifi-
cantly lower than of poults from untreated eggs.

INTR0i:)lICT10N

Early poult mortality in turkeys is very
variable. Ibe reasons for tbis can be
many but often bacteria are involved.
Pathogenic bacteria implicated as a
primary or secondary cause of mortality
include
Escherichia coh and Salnionella
spp. such as S. arizona as well as Sta-
phylococci.

Micro-organisms can be transmitted via
the egg. In this context.
Mycoplasmagal-
lisepticum. M. synoviae
and M. melea-
gridis
should be considered. It is also poss-
ible that the egg is a carrier for other
micro-organisms.

G. H. Yeoman F.R.C. V.S. (D.T V.M.) (Beecham Pharmaceuticals, Research Di\\ision) translated this
article into English.

Veterinarian at the Animal Health Service. Noord-Brabant.
Veterinarian at the Animal Health Service. Fimburg.

Often is not clear how an infection orig-
inates. However, twice we succeeded in
demonstrating
Pasteurella multocida in
day-old chicks, once with turkey poults
and once with hen chicks, and in both
cases the parent stock from which the
hatching eggs originated were experi-
encing
P. multocida outbreaks.
To limit external contamination the eggs
are disinfected. For this purpose, either
formaldehyde fumigation or a water so-
luble disinfectant are indicated. Preven-
tion of vertical bacterial transmission
can be achieved by treating the eggs with
a temperature difference method (1). or a

-ocr page 406-

pressure difference method in an anti-
biotic solution (2). by injection (3). or by
a heat treatment (4).
I he antibiotics chloramphenicol, ampi-
cillin. dihydrostreptomycin. furaltadone.
kanamycin. polymyxin, spectinomycin.
neomycin, and gentamicin (5-6-7-8) are
used. In the field, quaternary ammo-
nium compounds are often added to dip-
ping liquids for the prevention of bac-
terial contamination ofthe solution. All
the dipping materials mentioned are di-
rected against specific micro-organisms.
The purpose of this paper is to describe a
number of studies designed to evaluate
various aspects of the currently used
hatching egg treatments with the aim of
attaining the highest level of hygiene.
For "broad-spectrum" treatment the eggs
are externally cleaned and disinfected
and subsequently treated by the pressure
difference method in a solution contain-
ing

tylosin tartrate\' 2500 ppm

ampicillin sodium- 1000 ppm

alkv Idimethylbenzyl-
ammonium chloride\' 150 ppm

alkvldimethylethvlben/yl-
ammonium chloride\' 150 ppm.

in demineralised water

Such a solution is unikely to be detri-
mental to egg hatchability, since a tviosin
tartrate solution of 2500 ppm is not toxic
for hatching eggs, while ampicillin-Na is
used in virus cultures in embryonated
eggs up to 10 mg per egg and quaternarv
ammonium compounds are regularly
used in dip solutions,
fhe procedure for treating the eggs is as
follows: For three minutes the eggs are
washed on trays bv\' means of high pres-
sure jets of a solution of a detergent in
water at a temperature of 37°C. Then the
eggs are rinsed for 1 4 of a minute with
tap water at 38°C. Subsequently the eggs
are sprayed again by high pressure jets
with a solution of 19f chloramine T in
water (temp. 39 °C). Finallv the eggs are
rinsed again with tap water (1 4 minute.
40°C) to remove the disinfectant solu-
tion. and treated with a blower to dry
them. After drying, the eggs are stored in
an egg room, the air of which is disinfect-
ed continuously bv\' ultra-violet rays.
Now the dipping procedure properstarts.
The eggs are dipped in stainless steel con-
tainers containing the above mentioned
dipping solution, the containers being
held in cauldrons. The cauldrons are
closed and the air is sucked off. The dip-
ping time at a pressure of minus 400 g
is 5 minutes. After that the eggs remain
another 10 minutes in the solution under
normal pressure.

Studies

A series of 4 control studies have been
conducted for the above described pro-
cedure. Aspects which have been tested
were:

1. the stability of the dissolved materials
in the solution;

2. the presence of germs in the solution;

3. the hatchability of the dipped eggs;

4. the mortality of the poults from the
treated eggs in the first week of life,
fhis last study was carried out in
laboratory and field conditions.

MFIHOt)S

I. Staliility of tho solution

lo measure the changes in drug concentrations
uhen the soliition was being used. .S tanks were
sampled o\\ei .1 da\\s. e\\er\\ da\\ before as well as
alter 4 and after K hours of use
InitialK each lank contained 2.S litres of the dipping
liqind Dming these three days approximately 10
litres added to each tank.

lylosin tartrate was assayed tor each indi\\idual
sample b\\ an ultra-\\ iolci absorption method. Am-
picillin was assayed, in samples pooled at cach time
of samphng. b\\ means ol high performance liquid
chromatography-\'.

The quaternary ammonium compounds were as-
saved b\\ a titration method in chloroform with
bromophenol blue indicator, again with the pooled
samples.

lylan Soluble: Registered trademark of FMi 1 illy and Company
Penbritin Soluble Powder: Registered trademark of Bcecham Pharma N.V
logethcr combined in Halaquat tone Registered trademark of Veip B.V

f^r. T. B. VreefromSt. Radboud Hospital, t \'niversily of Niimcgcn. determined the ampicillin concentra-
tion.

-ocr page 407-

2. I he presence of germs in Ihe dip solution

To evaluate the effect on bacterial contamination,
five tanks were tested o\\er these days. .1 times a
dav. i.e. before use and after 4 and 8 hours of use.
fhe bacteriological investigation was performed at
each time of sampling by dipping ofa sterile swab
mto each contamer and spreading it over plate
count agar (Difco 0.579-01-1).

.1. Halcbability

In two trials, eggs were dipped in a solution which
had been used for 12 hours, and the percentage
hatchability was compared with that of untreated
eggs, lhe eggs were candled after an incubation
period of 20 to 22 days. All nonfertile eggs and dead
embryos were removed. For the computation ofthe
percentage of hatchability. only viable poults were
Included.

In the first trial. 2.000 treated and .1.058 untreated
control eggs were involved. In the second, the num-
bers were .1.000 and 2.154. respectively.

4. Poult mortality

In one flock the percentage mortality was carefully
recorded, 2000 eggs were dipped and 2800 were
disinfected with formaldehyde only. After hatch-
ing. the chicks were selected and wing clipped, in the
right w ing for the treated chicks and in the left w ing
for the untreated chicks. Treated and untreated
cockerels and hens were placed in brooding rings,
and over the first 8 days the mortality was recorded.
In the field study the percentage poult mortality was
recorded over half a year. From the time of dipping,
the mortality on twenty turkey fattening farms was
observed. Over the period of observation. 22 flocks
of one-day-old turkey chicks from treated eggs en-
tered the trial.

The mortality at one week of age was compared
with Ihe morlalitv previously e.xperienced on that
farm in the same houses when dipping had not been
practiced.

fhe results are given in fables 4a and 4b.
RTStll TS

1. Stability of the dip solution

Eggs had been dipped under field condi-
tions and the concentration of tylosin.
ampicillin and quaternary ammonium
compound in the dip solution determined
over three days of use.
The results are given in fables la. lb. and
Ic.

2. Counts of germs from the dip solu-
tions

I he results of the bacterial counts during
three days of dipping are given in Table 2.

3. Hatchability See Table 3.

4. Poult mortality

Daily mortality in chicks from treated
and non-treated eggs are listed in Table
4a.

CONCLUSIONS

(a) The results of experiment 1 indicate
that after 8 hours of use on three
consecutive days the tylosin concen-
tration hardly decreased, the con-
centration of ampicillin dropped to
approximately 65% and the concen-
tration of quaternary ammonium
decreased to 33%.

(b) Only at the final sampling time v\\\'ere
traces of bacteria found
{Bacillus
suhiilis).
All other bacteriological
investigations of the dipping solu-
tion were negative.

(c) The treatment did not influence the
percentage hatchability.

(d) Mortality in the first week of life in
poults from treated eggs was signifi-
cantly lower than in poults from un-
treated eggs.

DISCUSSION

The routine procedure for dipping eggs
which is described in the introduction to
this paper is used widely in the poultry
industry. The results obtained in this
study justify the use of this dipping solu-
tion for 2 or 3 days. Even when used for 3
days, it is doubtful whether there is any
advantage in replenishing the sodium
ampicillin content of the solution. After 3
days, the solution becomes heavily con-
taminated with foreign matter, but this
has not so far been shown to have a de-
trimental effect on dipping efficacy.
On the studies reported on in this paper,
the dipping process was shown to have a
distinct by favourable influence on chick
mortality rates. This may be presumed
to be linked to lower bacterial infection.
While no carry-over of pathogenic
micro-organisms in the fluid from egg
batch to egg batch was seen in these trials,
it is possible that the numbers involved
were too small to demonstrate this con-
clusively. Subsequent data obtained
from field studies indicate that disease
transmission via hatching eggs is reduced
almost to zero where the described
methods are used.

Additionally, attention is called to the
value of this method in preventing Sal-
monella infections in broilers and tur-
keys.

-ocr page 408-

Table la. The concentraiion of ivlosin tartrate in the dip solution tested 3 times a dav over .1 davs of use
(2500 ppm = 100).

Day

Before

1

2

3

Hour

use

8.00 12.00

16.00

8.00

12.00

16.00

8.00

12.00

16.00

Tank 1

100

97.1 96

94

110.4

84.7

97.2

94

93.6

93.4

Tank 2

100

100.6 99.6

99

109

101.9

95.8

97.4

97.4

97.9

Tank .1

100

100.6 97.4

94.4

91.9

94.4

92.2

92.6

96

93.8

Tank 4

100

99.6 98.1

95.5

97.2

95.8

97

97

95.5

97.7

Tank 5

100

96.1 90.9

89..1

90.9

90.9

89.5

90.8

90.1

89.5

Table lb. The concentration of ampicillin-Na in the dip solution tested
of use (1000 ppm = 100).

1 times

a day

over 3 days

Day

Before

1

2

3

Hour

use

8.00 12.00

16.00

8.00

12.00

16.00

8.00

12.00

16.00

100

81.-1 84.7

78.9

78.1

7.1.8

7,1.0

65.7

65,7

65.7

Table Ic.
a day over

The concentration of quaternary ammonium
-1 days of use (100 ppm = 100).

compounds in the dip solution tested .1 times

Day

Before

1

2

3

Hour

use

8.00 12.00

16.00

8.00

12.00

16.00

8.00

12.00

16.00

100

100 13<66

1.1<66

-11<66

1.1<66

I.K 66

.13

33

33

Table 2. Numbers of germs isolated from the dip solutions .1 limes a day over .1 days of use.

Day
Hour

8.00

1

12.00

16.00

8.00

2

12.00

16.00

8.00

3

12.00

16.00

Tank 1

0

0

0

0

0

0

0

0

0

lank 2

0

0

0

0

0

0

0

0

0

lank 3

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Tank 4

0

0

0

0

(1

0

0

0

4\'

Tank 5

0

0

(1

0

0

0

0

0

0

4 colonies of Bacilliis siihiilis.

lablc .1. The halchahility of treated and untreated eggs.

Unlrealed eggs

Fxp,

Treated eggs

a. Number

b. Percentage living embryos on day 20

c. Percentage viable poults from b.

.1058
79
86

2000
78
87

I\'ntreatcd egi!s

Exp. 2

Treated eggs

a. Number

b. Percentage living embryos on day 22

c. Percentage viable poults from b.

2154
80
88

.1000
81
89

-ocr page 409-

lahic 4a. Daily mortality in chicks Irom treated and non-trcatcd eggs.

Chicks from

Chicks from

treated eggs

non-

•treated eggs

No. started

700 9 700 (5

700 9

700 S

Mortalitv D 1

0 1

\'}

D 2

0 0

1

10

D

0 0

10

14

D 4

0 0

7

1 1

D 5

0 0

7

7

D 6

0 0

4

D 7

0 0

8

2

D 8

1 .1

1

2

.1 4

40

52

0.4.t 0.57

4.25

4.8

1 able 4b. The mortality after 7 days of chicks from treated eggs and the mortality in the previous flock

on the same farm arc given.

Prev ious llocks

Flocks

from

from non-trcatcd eggs

treated

eggs

Percent mortality

Fp to 2.5q

1

6

From 2.59; to

5

12

From to 7.5%

12

}

From 7.5^; to Iflff

1

Over 10\':^;

1

0

RFf ERFNCFS

1. Chalquest. R, R. and Fabricant. .1.: Survival ol pplo injected into eggs previously dipped inantibiotic
solution.
Avian Diseases, y. (19.19).

2. Voeten. A. C.: Dipping ol hatching eggs into a solution olTylosin tartrate to control chronic respiratory
disease,
Tijtlsehr. Diergeneesk.. 89. 701-705. (1964).

Smit. Th. and Hoekstra. .1,: Behandeling van broedeieren tegen mycoplasma inlecties door middel van
iniecties van tylosine-tartraat m de luchtkamers.
Tijdsehr. Diergeneesk.. 92. 1190-1194. (1967).

4. > (ider. Harry W\' .Ir,: Preincubation Heat I reatmcnl ol chicken hatching eggs to inactivate Myco-
plasma.
Avian Disease. 14. il970).

.5, Carlson. V, F, and Snoeijbos. CI H.: Fhe cflect oT antibacterials on Salmonella ivphimiirinm within
hatching eggs.
.Avian Diseases. \\2. 606-614. (I96H).

6. Stuart. F. F. and Keenum. R. 1).: Preincubation 1 reatment ol chicken hatching eggs inlccted with
Salmonella piillornm. Avian Disease. \\4. 87-95. (1970).

7 1 ucas, 1, F,, Kumar, M, C., Kleven. S. H .and Pomerov. B. S,: Antibiotic treatment ol\'turkev hatching
eggs preinlected with Salmonellae.
Avian Di.sea.ses. 14. 455-462. (1970).

8. Saif. Y. M,. Fergusson. I , C.. and Nestor. K. F.: I reatment of turkey hatching eggs for control of
.Ari/cma infection,
.Avian Diseases. 15. 448-461. (1971).

9, Voeten. A. C.: Preventie van infectieu/e sinusitis bii kalkoenen door behandeling van broedeieren
volgens dc dircct-drukvcrschilmcthodc in cen tv losine oplossing.
Tiiilschr. Diergeneesk . 91. 1282-1287.
(1966).

-ocr page 410-

terö MmiraggfiDdöfl:

Dual adenovirus and distemper virus
pneumonia in a dog

R. Ducatelle. D. Maenhoul. W. Coussement, and J. Hoorens\'

SUMMARY

A case of simultaneous infection ofthe lungs of a dog with canine distemper virus
(CDV) and canine adenovirus (CA V) is described. The techniques employed are
histological stains, immunopero.xidase technique, and transmission electron
microscopy. Two viruses are shown to infect the same cells.
The significance of dual infection of the same cells is discussed in comparison with
literature data on
in vitro experiments.

INTRODUCTION

Contagious respiratory disease in dogs is
an important problem in boarding ken-
nels (2). In spite of widespread vaccina-
tion there are still many young dogs suf-
fering from severe rhinitis, bronchitis,
and even pneumonia.
This infectious disease, the so-called \'ken-
nel-cough\' syndrome, has been studied
extensively (17) in recent years both
by clinicians (19) and by microbiologists
(4). Several viruses and bacteria have
been incriminated as possible etiologic
agents (3, 7, II, 18).
Canine distemper virus (CDV) has since
long been recognized as being involved in
respiratory disease in dogs (5). Canine
adenoviruses (CAV) also are considered
significant pathogens for the canine respi-
ratory tract (10, 20).
It has been stressed several times that the
isolation of infectious agents from diseas-
ed individual dogs is not enough to
prove that such isolates of viruses or bac-
teria are the causative agents of an observ-
ed disease syndrome (21). Moreover, ex-
perimental infection of dogs with any of
these isolates does not appear to induce
clinical symptoms as severe as those seen
with natural disease (10). Association of
several etiologic agents has been suggest-
ed (4) and is considered as a major factor
contributing to the severity of disease in
some cases (10).

Two case reports have pointed out that
dual infection with CDV and CAV may
be one type of association of etiologic
agents (15,16). We want to report here on
an association of CDV and CAV infec-
tion in the lungs of a dog, with both types
of viruses replicating in one and the same
cell.

MATERIALS AND METHODS

An eight-week-old poodle dog was presented for
autopsy with a history of acute vomiting, diarrhea,
and coughing for a few days.
At autopsy, specimens from several organs were
taken for histological examination; cerebral cor-
tex al
Ihe level of the sulcus centralis, cerebellum,
brain stem. lung, liver, and urinary bladder. The
specimens were fixed in
209( phosphate buffered
formalin, dehydrated through a graded alcohol and
toluol series, and embedded in paraplast. Six mi-
crotome sections were stained with haematoxylin
and eosin. Sections from the urinary bladder and
lung were stained also by the Page-Green method
for inclusion bodies (12). and with the Sternberger
PAP technique for the immunologicdemonslration

\' Department of Veterinary Pathology. Faculty of Veterinarv Medicine. Uni\\ersitvof Ghent. Casinoplein
24. B-9000 Ghent. Belgium

-ocr page 411-

of cnv antigen in paraffin sections (8). For control
of the endogenous peroxidase activity, sections of
urinary bladder and lung v.ere stained with 3.3\'-
diaminobenzidine (8).

Small 1-mm cubes, cut from the formalin fixed lung
specimens, were refixed in a solution containing
2.5V, glutaraldehyde. 2% formaldehyde and 0.1 M
cacodylate buffer. These blocks were postfixed in
osmium tetroxide, stained with uranyl acetate, and
dehydrated and embedded as described (10).
Semi-thin sections, of 1 lu thickness were stained
with an aqueous solution containing 1% toluidine
blue in \\9( sodium tetraborate and counterstained
with l^r safranine in 19?- sodium tetraborate (D.
McNaughton. pers. com ).

Ultra-thin sections were cut and contrasted with
lead citrate.

RFSUFTS

At autopsy, the animal was thin, pale,
and severely dehydrated. An invagina-
tion of 10 cm of the ileum into the colon
was seen. The parenchyma of several or-
gans, such as liver, kidneys, and myocar-
dium, were very pale. In the lungs, the
intermediate lobe and three quarters of
the apical lobes were red, and firm on
palpation. Surrounding these pneumonic
lesions were areas of alveolar emphy-
sema.

On histological examination, the liver ex-
hibited marked periportal fatty changes.
No significant lesions were found in the
brain. In the urinary bladder epithelium,
eosinophylic intra cytoplasmic inclusion
bodies, characteristic of CDV infection,
were found. Many epithelial cells also
had a vacuolated cytoplasm and round-
ing of their nucleus. In the lungs there
was congestion of the capillaries, with on
some occasions penetration of red blood
cells into the alveolar lumen.
Inflammatory cells, consisting of neu-
trophils. lymphocytes, plasma cells, and
some eosinophils, were present mainly in
the alveolar lumen, but to some extent
also in the interstitium. The bronchiolar
epithelium was in part exfoliated and ne-
crotic. Most bronchiolar lumina were fill-
ed with inflammatory cells and masses of
cellular debris.

In some bronchiolar epithelial cells, and
in many type 2 pneumocytes and alveolar
macrophages, \'bird-eye\'type intranuclear
inclusion bodies were present. These were
better demonstrated in the sections stain-
ed with the Page-Green method.

The inclusions were amphophylic,
round, and either filled the whole nucleus
or left a clear halo between them and the
nuclear membrane. The latter was often
thickened. Eosinophylic intracytoplas-
mic inclusion bodies were well demon-
strated with the Page-Green method in
type 1 and type 2 pneumocytes lining the
alveolar lumen, and in alveolar macro-
phages.

Many type 2 pneumocytes and a few al-
veolar macrophages contained both in-
tracytoplasmic and intranuclear inclu-
sion bodies (Fig. 1).

Fig. 1. L ung of dog, histolo-
gical section with two types of
inclusion bodies present in the
same cells. Page-Green stain.
x640.

1) Orange intra cytoplasmic
inclusion bodies.

2) Purple intranuclear Cow-
dry A (\'bird-eye\' type) in-
clusion bodies.

V > • •. •# • #

11 \' rf ^ " • iI tZ "

1  -r.\'t^ - \'

-ocr page 412-

With the immunoperoxidtisc technique,
CDV antigen was demonstrated in the
cytoplasm of urinary bladder epithelial
cells and in the cytoplasm of cells lining
the alveolar lumen in the lung. Weak en-
dogenous peroxidase activity was dem-
onstrated in inflammatory cells of the
lung. Pseudoperoxidaseacti\\ ity was pres-
ent in the red blood cells.
Both the intracytoplasmic and the intra-
nuclear inclusion bodies could be spotted
easily in the semithin sections, because
the hematoxylin and eosin stain of the
paraffin sections was faithfully imitated
by the toluidine and the safranine stain of
plastic embedded sections. The areas for
ultra-thin sections could therefore be se-
lected on the basis of the presence of both
types of inclusion bodies in the same cell.
At the ultrastructural le\\el. paracrystal-
line arrays of 60 nm CAV particles were
seen mainly in the nucleus of infected
cells, mainly alveolar macrophages (Fig.
2). Many of such virus-containing nuclei
were rounded and swollen, with the hete-
rochromatin lining the nuclear envelope.

A number of type 1 pneumocytes had
budding parainlTuen/.a viral particles at
their cell surface. These particles often
had an irregular striation representing
transverse sectioned nucleocapsid fila-
ments ( Fig. 3).

In the cytoplasm of these cells, electron
dense amorphous masses were seen, with
filamentous threads inside them and their
margins.

In a limited number of infected cells.
CAV particles were present both in the
nucleus and in the cytoplasm, and CDV
particles were budding at the cell surface
(Fig. 3).

DISCUSSION

CAV multiplication can be demonstrated
fairly easily with morphological techni-
ques (10). CAV probably plays a signifi-
cant rôle in naturally occurring canine
pneumonia (10). In the present material.
CAV infection was suggested by the pres-
ence of intranuclear inclusion bodies in
histologic sections and demonstrated by
the presence of adenoviral particles in

I-ig 2. Type 11
pncumocyle in Ihe
lung of a dog.
x8R5n.

1) Paracrvstalline
arravs of
adenoviral
particles.

2) Cytosome.
}) Cbv-lype

intracytoplas-
mic

amorphous
inclusion bod\\.

-ocr page 413-

Kig. 3. l ype 1! pneumocyte in the lung of a dog. x28500.

1) Adenoviral particles.

2) CDV-type intracytoplasmic inclusion body, amorphous material.

.3) Filamentous CDV nucleocapsids inside and at the periphery of the inclusion body.
4) CDV particles witb an irregular stration budding at the cell surface.

4

\'■ . I\' > w w

ultra-thin sections. Differentiation be-
tween CAVl and CAV2 (11) was not
made.

CDV was suggested histologically and
demonstrated immunologically. The
electron-dense masses with filamentous
threads possibly represented intracyto-
plasmic CDV inclusion bodies.

The present study has thus demonstrated
dual infection of the lungs of a dog with
CAV and CDV. A similar observation
has been made by others (15. 16). In our
material, though, two types of viruses
were seen to infect the same cells. This
has never been observed previously
in
vivo,
as far as we know. Nevertheless,
dual virus infection of single cultured
cells has been a point of interest to virol-
ogists for some time (1).
The result of such infection can be an
interference phenomenon or exaltation
or even reactivation or simply coexistent
independent infection of the same host
cell (6). In the case of CDV and CAV.
in
vilro
tests have shown a lack of interfer-
ence and an independent infection (14). It
is difficult to prove whether
in vivo both
viruses also infect the same host cell inde-
pendently. At least onecanassumethatthe
infection of the same tissue with the two
viruses may have resulted in an enhance-
ment of the symptoms, since the lesions
at the histological level as well as the
clinical symptoms were severe. Neverthe-
less, additive or synergistic interactions
between infectious agents have also been
suspected but difficult to prove in enteric
diseases (9, 13).

In the present case, the CDV infection
was systemic, as shown by the presence of
viral antigen also in the urinary bladder.
In contrast, there were no signs of hepati-
tis due to CAV infection. CAV pneumo-
nia has indeed shown to develop without
hepatic lesions under experimental con-
ditions (20) and in field cases (10).

ACKNOWL.EDGEMFNTS

The technical assistance of .1. P. Fogghc. M.

Cihcyle. C. Puttev ils. and P. DcGroot is gratefully

acknowledged.

-ocr page 414-

REFERENCES

\\. Anderson, K.: Dual virus infcclion of single cells. An}. ./. Paihol.. 18, 577. (1942).

2. Appel. M. and Bemis. D. A.: l he canine contagious respiratory disease comple,x (kennel cough). The

Cornell Veierinarian. 68. 70. (1978).
.1, Binn. 1.. N.. Marchuicki. R. H.. Keenan. K. P.. Sirano. A. .1.. and Engler. W. E,: Recovery of reovirus

type 2 from an immature dog with respiratory tract disease. Am. ./, l ei. Res.. .18. 927. (1977).
4. Binn. L. N.. Alford. .I.P,. Marchwicki. R. H.\'Keefe. T. .1,. Beattie. R. J. and Wall. H. G.: Studies of
respiratory disease in random-source lahoratorv dogs: viral infections in unconditioned dogs,
Tah.
Anim. .Sei..
29. 48. (1979).

Bjotvedt. G.. Geih. E. W.. and Mann. P. H.: The role of canine distemper in respiratory disease of
non-conditioned laboratory dogs.
Tah. Animal Care. 19. 789. (1969).

Buxton. A. and Eraser. G.: Additional properties of animal viruses at the cellular level. Animal
Microbiology. Blackwell Scientific Publications. Oxford & London. 1977.

Crandell. R. A.. Brumlow. W. a. and Davison. V. E.: Isolation of a parainfluenza virus from sentry
dogs with upper respiratory disease.
Am. J. I\'el. Res.. 29. 2141. (1968).

Ducatelle. R.. Coussemenl. W.. and Hoorens. .1.: Demonstration of canine distemper viral antigen in
paraffin sections, using an unlabeled antibody-enzyme method.
Am. J. Vel. Res.. 4L I860. (1980).
Ducatelle. R.. Burtonboy. G.. Coussement. W..and Hoorens..!.: Concurrent parvovirus and distem-
per virus infections in a dog.
Vel. Ree.. 108. 310. (1981).

10. Ducatelle. R,. Thoonen. H.. Cous.sement. W.. and Hoorens. .1.: Pathology of natural canine adenovi-
rus pneumonia.
Res. Vei. Sei.. .11. 207-212. (1981).

Eairchild. G. A.. Medway. W.. and Cohen. D.: A studv of the pathogenicity of a canine adenovirus
(Toronto A26 61) fordogs.
Am. J. Vel. Res.. 10. 1187. (1969).
12. Luna. L. G.: Manual of histologic staining methods of the Armed Forces Institute of Pathologv.
McGraw-Hill. New York. 1968,

11, Moon. H. W.. McClurkin. A. W.. Isaacson. R. E.. Poblenz. .1.. Skartvedt. S. M.. Gillette. K. G .and
Baetz. A. 1..: Pathogenic relationships of rotavirus.
Escherichia coli, and other agents in mixed
infections in calves.
J. Am. Vel. Med. /I.vv.. 17.1. 577. (1978).

14. Prydie. J.. Batty. L. and Walker. P. D.: Lack of interference in tissue culture between the viruses of
canine distemper and infectious canine hepatitis as demonstrated by immunofluorescence.
Vel. Ree..
79. 354. (1966).

15. Shirota. K.. Azetaka. M.. and Fujiwara. K.: A case of canine respiratory adenovirus infection
associated with distemper.
Jpn. J. Vei. Sei.. 42. 265. (1980).

16. Stookev. .1. 1... Van Zwieten. M , .1. and Whitnev. G. D : Dual viral infections in two dogs../. Am. Vei.
Med. Ass..
161. 1117. (1972).

17. Thompson. H.. Wright. N. G.. and Cornwell. H. .1, C,: Contagious respiratorv disease in dogs, Vel.
Bull..
45. 479. (1975).

18. Thompson. H.. McCandlish. 1. A. P.. and Wright. N. G.: Experimental respiratory disease in dogsdue
to bordetclla bronchiseptica.
Res. Vei. Sei.. 20. 16. (1976).

19. Tischler. S. A. and Hill. .1. R.: Kennel cough svndrome in a pet store../. Am. Anim. Ilospiial Ass.. 1.1.
342. (1977).

20. Wright. N. G.. Thompson. H.and Cornwell. H,.L C,: Canine adenovirus pneumonia. Res. Vel. Sei..
12. 162. (1971).

21 Wright. N. G.. I hompson. H .. Cornwell. H. .1. C . and Taylor. D,: Canine respiratory virus infections.
J. small Anim. Pracr. \\5. 27. (1974).

-ocr page 415-

The efficacy of ivermectin agiànsi Strongyloides
westeri
in foals

M. H. Mirck\' and G. K. van Meurs^

SUMMARY

Seven foals namrallv infected with Strongyloides westeri were injected intramus-
cidarlv with ivermectin at a dosage rate of 200 mcg per kg hody weight. No adverse
effects to treatment were observed.
Weekly faecal egg counts showed a greater than
99 per cent reduction of S.
westeri egg output cotnpared with 7 untreated foals
during the 21 days following treatment.

IM RODUCTION

Strongyloides westeri is a very common
parasite in foals. In Britain. Poynter (9),
found 18.7 per cent of the foals to have
eggs of .V.
westeri in their faeces. Enigk et
al.
(.3) in Germany found 67 per cent of
foals examined to be positive. In the Ne-
therlands in 61.2 per cent of suckling
foals eggs of S.
westeri were found (8).
fhe incidence of infection is much higher
of course; probably about 100 per cent as
suggested by Lyons
et al. (5).
.lust a few anthelmintics can be used suc-
cessfully against this parasite. Of the
ben/imida7ole-derivates, thiabendazole
and cambendazole are highly effective,
at dosage rates of 25 and 20 mg per kg
bodyweight respectively (4. 1).
Fenbendazole on the other hand has to be
administered at seven times the standard
dose rate to be effective (.3). Lyons
et al.
(7) reported the activity of oxibendazole
against .V.
westeri at 10 mg kg body-
weight.

Recently ivermectin has been described
as highly effective against
Strongylus vul-
garis. Strongylus edentatus. Strongylus
equinus. Cyathostomum pateratum.
Cyathostomum catinatum, Cylicocyclus
nassatus. Cylicocyclus leptostomus. Cy-
licostephanus minutus. Cylicostephanus
longibursatus. Cylicocyclus goldi. Paras-
caris equorum. O.xyurisequi. Gasterophi-
lus intestinalis
and Gasterophilus nasalis
(2. 6) and 4th stage larvae of S. vulgaris
(10). The present study was designed to
investigate the efficacy of ivermectin
against natural infections of
S. westeri.

MAIIRIAI AND MFTHODS

Fen male and 4 tcmalc New I\'oresl pony foals,
harbouring
natural infections of .SVro/ijr r/o/Wc.v ur.v-
ini were used in the study. At the time of treatment
the foals wereaged 17-.17daysand weighed between
28 and 78 kg. The foals were maintained at pasture
with their dams during the entire investigaticm pe-
riod.

\' Present adress: Slate llni\\crsit\\ of Utrecht. Department of Pathology. Yalelaan 1. tUrechl. the Nether-
la nds.

■ State Universitv of IJrccht. Department of Herd Health and Ambulatorv Clinic. Marburglaan 4.
Utrecht, the Netherlands.

1 Ml VntRINARV 0\' ARTI Rl V. Vol 4. No. 2. APRII 1982

-ocr page 416-

\' day of treatment

The foals were paired on the basis of S. wesieri
faecal egg counts and within each pair randomly
allocated to treatment with 2.0 per cent w v iver-
mectin micellar solution at a dosage rate of 200
meg kg bodyweight. or an equivalent volume of
vehicle only. Both preparations were injected into
the musculus semitendineus.

No anthelmintic treatment was administered to the
mares during the course of the stud\\
Faecal samples were collected 7 days prior to treat-
ment and weekly thereafter until weeks after treat-
ment for the estimation of ,S".
wesieri egg counts
using a modified centrifugation-Oottation method
(Mirck and Blankenstein, unpublished).

RF.SF\'FTS AND DISCUSSION

No adverse or untoward reactions to in-
tramuscular administration of 2.0 per
cent wy ivermectin or vehicle solutions
were observed in any of the foals. The
weekly faecal
S. mc.v/«^//egg counts ofthe
individual foals arc shown in fable 1.
Seven days prior to treatment the counts
ranged from 2.500 to 100.000 eggs per
gram (epg) but on 7 days after treatment
the mean reduction in the treated foals
was almost 100 per cent, with counts of
10 epg being recovered from only 2 foals.
Even at 21 days after treatment the effi-
cacy was still greater than 99 per cent in
spite of a prepatent period of
S. wesieri of
at least 8 to 12 days in the case of lacto-
genic infection (5) which is regarded as
the major source of infection.
On the basis of these results, it is con-
cluded that parenterally administered
ivermectin at a dosage rate of 200 meg," kg
bodyweight is highly effective against
wesieri in foals.

ACKNOWl FDC.FMFN I

fhe authors wish to thank Mr. B Blankenstein for
technical assistanceand Mr. .1. \\ande Waterand his
stable stall tor their assistance in sampling proce-
dures

Ibis study was supported by MSD-.ACiVFT. the
Netherlands. di\\ision of Merck. Sharp & f^ohme.
Inc.. 1 S.A

label I. The influence of intra muscular administration of i\\ermectin (200 meg kg body weight) on the
faecal
Sirongyloides wesieri egg output (e.p.g.) in foals.

pony nr.

D

D-

Hm

D,,

1

placebo

5.000

7.600

,1,900

6,000

650

2

ivermectin

9.000

1 1,100

0

0

0

3

placebo

100.000

220.000

,1,10,000

120,000

0

4

ivermectin

5.1.000

248.000

10

0

0

5

placebo

48.000

159.000

16,200

72,000

30,000

6

ivermectin

10.000

.10,.100

0

10

0

7

placebo

8.000

10

4,500

38.500

15,000

8

ivermectin

8.000

8.600

0

10

650

9

placebo

1 1.000

1.700

3,1,000

17,900

15.-100

10

ivermectin

10.000

16.200

10

0

20

1 1

placebo

9.000

54.,100

71,500

41,000

18.500

12

ivermectin

7.000

10.000

0

0

10

1.1

placebo

12.000

16,200

93,500

5,300

8.200

14

ivermectin

2.500

6,950

0

20

90

mean reduction (4)

99,99

99,99

99.77

RFFFRFNCFS

Bello. T. R.. Amborski. C). F,. forbcrt. B, .f.and Greer. G, .1,: ,\'\\nthelminticefficacyofcambenda/ole

against gastrointestinal parasites ofthe horse. Am. ,/, lei. Re\\.. .14. 771-777. (197.1).

Fgerlon. .1. R.. Brokken. F. S.. Suhayda. S.. Fary. C, H . Wooden. .1 W.. and Kilgore. R. 1,,: i hc

antiparasitic activity of ivermectin in horses, I el. f\'arasiiol.. X. H3-H8. (I9H/).

Fnigk. K,. Dey -tta/ra. .A. und Batke. .1.: Zur klinischen Bedeutung und Behandlung des galaktogen

erworbenen Strongyloides-Befalls des Fohlen, Denis, he Tierärzii. Hsehr.. XI. 6()S-62K. (1974).

Hiepe. Th.. Siebeke. F. und Nickel. S.: Thiabendazol gegen Strongyloides befall bei Fohlen. Ange-

wumhe l\'urasilohigie. 11.65-67. (1971).

f yons. F. T.. f^rudge..). H . and "I olli\\er. S C,: On the life cvclc o(Sirongvl,ii,/es wesieri \\n the equine,
./, Parasilol.. 59. 7K(I-7H7. II97M

90

Tiif Vetfrisarv Qi artfri v. Voi . 4. No. 2. Aprii. 1982

-ocr page 417-

6 1 yons, E. T.. Drudge. J. H., and Tolliver. S. C.: Antiparasilic aciivity of ivermectin in critical tests in
equids.
Am- / Vei. Res.. 41. 2069-2072. (19X0).

7. Lyons. E. ! .. Drudge. J. El., and Tolliver. S. C Oxibendazole: anthelmintic activity m horses. Am. J.
Vei. Res..
42. 6S5-6H6. (19X1).

8. Mirck. M. H.: .Slrongyloules wesieri Ihle. 1917 (Nematoda; Strongyloididae) 1. Parasitologische
aspecten van dc natuurlijke infectie.
Tijihehr. v. Diergeneesk.. 102. I039-I04J. (1977).

9. Poynter. D.: Some observations on the nematode parasites of horses. Proceedings of the 2nd.
International Conference of Equine Infectious Diseases. Paris. 1969.

10. Slocombe. .1. O. D. and McCraw. B. M.: Controlled tests of ivermectin against migrating Sirongvhis
vulgaris
in ponies. Am. J. Vei. Res.. 42. 1050-1051. (19X1).

-ocr page 418-

Effect of Ctenocephalides felis strongylus infes-
tation on the performance of West African
dwarf sheep and goats

B. O. Fagbemi\'

SUMMARY

A study of Ctetiocephalides felis strongylus and of its effect on the performance of
sheep and goats was made.

Fleas showed more affinity for sheep than goats. There was a high concentration
between lamb and kid mortality and the degree of flea infestation. The clinical
effects of flea infestation are highlighted. The factors responsible for flea infesta-
tion and its control are discussed.

INTRODUCTION

Despite the fact that the occurrence of the
dog flea
{Ctenocephalides sp.) has been
reported on sheep and goats in Nigeria (1,
3. 6), there has been no attempt to corre-
late this infestation with the economic
performance of these small ruminants, as
measured by either live weight gains or
mortality. In fact, the general opinion, as
e.xemplified by Wood (11) is that flea in-
festation of ruminants is of little im-
portance, although other workers (13. 14.
15. 16) had reported massive infestation
of ruminants with fleas in other coun-
tries. However, the work of Obadaju and
Otesile (6) provides an emerging aware-
ness that flea infestation may be im-
portant clinically in small ruminants.

In this paper an account is given of the
effects of
Ctenocephalides fells strongy-
lus
on the performance of sheep and
goats and the factors that are important
in this infestation and its control.

MATERIALS AND MEIHODS

Ehe in\\estigation.s were carried out in a small rumi-
nanl e.xperimental station in Fashola which lies in
the savannah derived climatic belt of Nigeria. The
breeds of sheep and goats were the West African
Dwarf.

These animals are reared intensively in fenced pad-
docks and fed on grass browse mixtures supple-
mented with concentrates consisting of mai/e and
cassava. Ectoparasite control was by routine dip-
pmg in an organochloride insecticide.
Specimens of Ocas were collected and identified in
the laboratory (12). Ehe degree of infestation was
determined by the method of Collins and Dew hirsi
(2) thus:

a. light infestation w hen few fleas are seen in the
hair-coat

b. medium inlestation when no lleas are seen
when observed from a distance but many are
detected on closc examination of the hair-coat

c. heavy infestation --when manyfleascan beseen
on the animals especially on the extremeties.
from a distance.

50 Eleas were collected from (i) animals, (ii) from
the floor of two pens, a sheep and a goat
-I- sheep
pen. Each caught flea was crushed on a different
region of ("liter paper and was on this basis assessed
to be fed or unfed. Each animal was bled from the
jugular vein and about 5 ml of blood were collected
in bijou bottles containing EDTA. I he PCV was
determined by the microhaematocrit method. A red
cell blood count was done with a haeinocytometer.
A total count of all animals in each pen during the
period of three months of flea infestation was per-
formed. clinical signs were observed, and deaths
were recorded.

\' Department of N\'cterinary Microbiology and Parasitology. Univcrsitv of Ibadan. Ibadan. Nigeria.
92 Thh vhtkrinabv oi arteri.v. vol. 4. No. 2. April 1982

-ocr page 419-

the sheep -f goat pen a higher proportion
(70 per cent) were unfed.

Table I reveals that there was a very high
lamb mortality in the sheep pen (66 per
cent) during the period of flea infestation.
There was no kid mortality in the goat
pen which had no flea infestation. There
was a lighter mortality in the sheep
goat pen even though lamb mortality
(46.1 per cent) was higher than kid mor-
tality (33.3 per cent) in the same pen. The
two other sheep goat pens which were
free from flea infestation had little or no
lamb or kid mortality.

RFSUlTS

The fleas responsible for the infestation
were
Cienocephalides felis strongylus
(12).

Table 1 shows that there was heavy infes-
tation in the sheep pen while there was no
infestation in the goat pen. In the three
sheep -H goat pens (accommodating both
sheep and goats) there was light infesta-
tion in one sheep -l- goat pen while there
was no infestation in the other two.
Table 2 shows that 100 per cent of the
fleas caught on animals in the sheep pen
were fed. while in the sheep goat pen 94
per cent and 6 per cent of the fleas caught
on sheep were respectively fed and unfed
and 68 per cent and 32 per cent of those
caught on goats were respectively fed and
unfed. Examination of the fleas caught
on the floors of the building revealed that
a higher proportion (62 per cent) of those
caught in the sheep pen were fed while in

Table 3 shows that the mean PCV was
low in the sheep pen (14.8 per cent) (nor-
mal in West African Dwarf sheep = 27.4
± 4.5) (7). The mean PCV in the goat pen
which had no infestation was 27.5 per
cent and this is comparable with the nor-
mal 26.1 ± 4.1 described for Nigerian

lable I, l.amd and kid mortalities in sheep and goat pens during period of flea infestation.

Sheep Pen

Goat Pen

Sheep Goat

Sheep -1- Goal

Sheep Goat

heavy Ilea

no flea

Pen 1

Pen II

Pen 111

infestation

infestation

light infestation

no infestation

no infestation

1 otal number of

animals

.56

62

60

25

21

No. of sheep

.56

29

1 1

8

No. of lambs

12

U

4

4

No. and percentage

of lamhs dead

K(66.6i:\';)

-

6(46.19;)

No. of goals

62

21

14

l.t

No. of kids

16

12

7

6

No. and percentage

of kids dead

()(OCi)

1(14.2\'-;)

Table 2. Investigations of fleas caught in sheep and goat pens.

No. of fleas caught tm animals
Number of fed Ocas
Number of unfed lleas

Sheep Pen

Sheep Goat Pen 1

Sheep Goats

50

50( 1 OO\'V)

50 50
47(94f;) .14(68\'()
.1(6\'-;) I6(.12\';)

No. of fleas caught on Moor
No. of fed fleas
No. of unfed Heas

50
.11(62^)
19(.18C;)

50

l5(.K)ca
.15(70c;)

-ocr page 420-

Table Effects of flea infestation on the haematology of sheep and goats.

Sheep Pen

heavy

infeslation

Cioat Pen
no

infestation

Sheep Goat Pen 1
medium and light
infestation

Sheep -1- Goat Pen II
no infestation

Sheep

Cjoats

Sheep

Goals

Mean PVC

(Sf)

14.8

27.5

24.0

27.0

28.1

27.3

Mean RBC

(X lO" mm")

6.2

12.1

9.9

1 1.5

12.7

12.5

goats (7). More normal PCV was obtain-
ed in the sheep goat pens. Analysis of
variance revealed a high correlation bet-
ween degree of flea infestation and mean
PCV. A highly significant correlation
was also noticed between mean RBC
count and degree of flea infestation.
The clinical signs observed on the anim-
als included pallor of the mucuous mem-
branes. restlessness, stamping of the
limbs on the ground, scratching, hypor-
exia. and loss of weight.

DISCUSSION

In the light of these investigations, the
assertions of Kelly (5) that flea infesta-
tion of ruminants is non-existent, and
that of Wood (11) which suggested that
flea infestation in ruminants is of little
importance should be reconsidered. The
finding that there is a highly significant
correlation between degree of flea infes-
tation and lamb and kid mortality shows
that
Ctenocephalides infestation should
no longer be viewed as just an incidental
finding when constraints to small rumi-
nant production are considered in a hus-
bandry system which allows parasite
build-up.

The steps which lead to lamb or kid mor-
tality in flea infestation are sequential
and easily discernible. When the flea in-
festation had just started it was at first
not noticed. Later there was restlessness
in the affected flock which was due to
intense itching, an occurrence which was
attributed by Turk and Besch (10) to the
salivary secretion of toxic and allergenic
substance. This resulted in discontented
feeding and anorexia, which increased in
severity with flea build up. The picture
was complicated by anaemia which was
mainly due to the exsanguination of the
animals by the fleas, which feed mainly on
blood (9). In fact in the sheep pen
which had the highest mortality, all
the fleas caught on the animals were en-
gorged with fresh blood while a high pro-
portion of those caught on the floor con-
tained partly digested blood. Theanaemic
lamb, extremely weakened by starvation,
is often infested by other pathogens,
(Pasieurella sp, Haemonchus conlor-
lus, Moniezia expansa)
and usually
succumbs. However, in some instances,
flea infestation may be a sequela
of other diseases because more fleas are
often seen on animals that are chronic-
ally ill or in poor condition than on
healthy animals. In some cases, bron-
chopneumonia and intestinal parasitism
is noticed at post-mortem examination
while in other cases only severe emacia-
tion is noticed grossly.
Heavier flea infestation was noticed on
sheep than on goats. This finding agrees
with that of Obasaju and Otesile (6). It is
therefore not surprising that more losses
due to flea infestation occurred among
sheep than goats. It may be that the hair
coat of sheep is able to harbour more
fleas or that the odour of sheep is more
attractive to fleas. It is also possible that
the blood of sheep is more palatable to
fleas. It should be noted that a higher
percentage of fleas caught on sheep were
fed when compared with those caught on
goats. It is also of interest to note that
while heavy infestation occurred in the
sheep pen and no infestation occurred in
the goat pen. a lighter infestation occur-
red in the sheep -(- goat pen. It appears as
if the rearing of sheep and goats together
tends to dilute the degree of flea infesta-
tion.

94

ThI: VFTERINARV Ql ARTERI.Y. Voi. 4. No. 2. APRII. 1982

-ocr page 421-

The fact that no flea infestation was notic-
ed in the other two sheep goat pens
mav be due to the lower stocking density
in these pens. The higher the stocking
rate, the greater the amount of vibrations
in pens. In the epizootiology of flea infes-
tation. vibration is an important factor
(3, 4). The effect of stocking density may
also be due to the simple consequences of
close or remote animal-flea-animal con-
tact which is similar to the effect of social
distance in epidemiology (8).
The origin of fleas on the experimental
station is inherent in the station\'s proce-
dure in the acquisition of new animals.
Animals are purchased from various
sources and brought to the farm. The
animals are tethered on the farm for a few
hours after clinical examination before
dipping in an organochloride insecticide.
Duringexamination, fleas had been notic-
ed on some new entrants and in the in-
interval between purchase and insectici-
dal treatment, lleas could drop onto the
farm premises. It will be better to treat for
ectoparasites before new entrants ac-
tually enter the farm.

The farm attends to a regular ectopara-
site control by routine dipping of animals
in an organochloride or organophos-
phate wash. Although this was effective
in the control of lice, hard-tick, and
mites, it could not effect the control of
fleas. This is because lice, ticks and mites
have a close parasite-to-host contact and
spend a long time on the host, while fleas
have a loose parasite-to-host contact and
spend only brief periods on the host,
jumping off even on minimal distur-
bance. Such a parasite cannot be ade-
quately controlled on the animals alone
but must be eradicated in the environ-
ment of the animals as well. The flea
infestation investigated here was only ad-
equately controlled when the animal
houses were sprayed with an organochlo-
ride insecticide. In a tropical environ-
ment with adequate warmth and mois-
ture. rapid parasite build-up can occur
with adverse effects on animal health and
production. The adequate control of pa-
rasites should be emphasized.

RFFFRENCES

1, Akinbodc. O. A : Mg. Journal of Eniomology. 2. C). (1979) (in press).

2. Collins. R. C. and Dcwhirst. 1 , W.: .lournal of the .American Velerinarv Medical Associalion. 146.
129-I.V. (196.1).

y Dipeolu. O. O. and Ayoade. B.: Fhe epizootiology of infestation of sheep with Clenocephahdes canis

in a livestock farm in Nigeria. Unpublished data. 1981.
4 Ciordon. R. M. and lavoipierc. M. M. .1.; Fntomologv lor students ol medicme. 2nd Edition

Blackwelll Scientific Publications p. 208-222. 1969.
5. Kelly. W. R. Vctcrinarv CUinical L:)iagnosis. Baillicre Tindall. Fondon. p. 61. 1974.

6 Oba\'saiu. M. F. and Otesile. E. B.: Trop. Anim. Hhh. & Prod.. 12. 116-118. (1980).

7 C)duye. O. O,: Tropical Animal Heahh and Production. 8. IM-I}6. (1976).

8. Schwabe. C W.: Veterinary Medicine and Human Health 2nd Edition Williamsand Wilkings. 1969.

9. Siegmund. O. H : The Merck Veterinarv Manual. Merck and Co.. New .lersey, 728-7.30. 197.3.

10 Turk. R. F). and Bcsch. F. D.; Canine Medicine. Atnerican Vetermary Publications. Illinois. .\'i39-.S60.
1968.

11 Wood. .F C.: Chemistry and industry . Soc. Chcm, Ind. (Fondon). 1731-1736. 1967.

12. .lordan. K.: In Smart. .1.: A Handbook tor the Identification of Insects of Medical Importance,
British Museum (Natural History). 1965.

13. Curassan. G. Bull. .Soc. Path, e.vot.. 18. 755-716. (1925).

14. Daubnev. R . Hudson. .1. R.. and Roberts. .1. I.: ./. Comp. Path.. 47. 2II-2I.I (I9.U).
15 IMlcnbcrg. 0.: Rev. Flev. .Med. \\\'el. Pavs Trop.. i7..lU-.159. (1964).

16. Klein. .1, M. and Uilenberg. (i.: Cah. Orstom. ser. Tntomol. .Med.. 4. .U-60. (1966).

-ocr page 422-

NOTICE FOR AUTHORS

Manuscripts should be written in English and
submitted in triplicate (One copy should be
labelled as master copy and should contain the
original illustrations, graphs, diagrams, tables
etc., suitable for reproduction.) They should be
presented in a form that can readily be set by the
printer, i.e. they should be typewritten, double-
spaced, on one side of the paper only. Illustrations
and tables should be supplied on separate sheets
in a clear drawn (e.g. in Indian ink) or type-
written form, so that photographic plates can be
made. Photographs should be submitted on
glazed white paper. X-ray pictures on film or
paper. The approximate position of Tables and
Figures should be indicated on the manuscript.
The paper should commence with an abstract of
up to 20(1 words; SI units should be used.

References in the text should be indicated by
figures corresponding exactly with the alphabeti-
cally arranged bibliography at the end of each
paper. Please state the following particulars: (I)
name and initials of author(s), (2) title of paper,
(3) name ofjournal, volume, opening page/last
page and (in brackets) year of issue. Where books
are concerned also state residence and name of
publisher.

The text of the paper should be arranged into
sections. In general please follow the lay out and
style of recent numbers of this journal. Complete
instructions for authors can be obtained from the
editorial office on request.

CHANGE OF ADDRESS

Centraal Diergeneeskundig Instituut

cidi

Central Veterinary Institute

On June 1, 1982, all the departments except the Virology Department
will have moved to:

Edelhertweg 15
8219 PH Lelystad
P.O. Box 65
8200 AB Lelystad

tel. (0)3200-49049
telex 40227

The address of the Virology Department remains unchanged:

Houtribweg 39
8221 RA Lelystad

Tiir V ttri\\,\\rv Ql artf rrv. Vol. 4. No. 2, Aprii. 1982

96

-ocr page 423-

Il crvo/f; vein pas-. 304)

Enzymeimmunoassay of milk-progeste-
rone; its application to oestrus confir-
mation and early pregnancy diagnosis in
cattle

Wicl. R- \\an dc. Kamonpatana. M.. Ngramsurij-
aro> . C\'h.. Koops. W .and Singhajan. S.:
The I \'eie-
rimirv Qiwnerh .
4. 72-78. (1982)
Samenvatting. Fen en/ymimmimologische bepa-
ling (FIA) voor progesteron, gebaseerd op \'horse
radish peroxidase" als cn/ym-merker en Dasp®
(schaap anti-konijn Ig. cosalent gekoppeld aan cel-
lulose) \\oor de scheiding van antilichaam-
gebonden en vrij hormoon, werd ontwikkeld.
De bepaling voldeed aan criteria voor gevoeligheid,
reproduceerbaarheid, nauwkeurigheid en specifici-
teit. was eenvoudig uit te voeren en kon op één dag
worden gedaan.

Melkmonsters werden genomen op de dag \\an
kunstmatige inseminatie (K.l.) (dag 0)en opdag 21
bij 60 melkkoeien, die behoren tot een K.F-station
in het centrum van Thailand.
Het be\\ruchtingsresultaat (C.R.) na eerste K.F.
/oals dit werd vastgesteld met behulp vandeproge-
sterontest. bedroeg .11.79;. Gebaseerd op rectaal
onder/oek op dag 84-9.1 en op \'non-return\' op 85
dagen was de C.R, respectievelijk 20.09; en 21.19?.
.Mie dieren, op één na. vertoonden niet luteale
progesteron-waarden op het moment van K.l,
Geconcludeerd wordt dat de lage C R, in de/e
koeien niet veroorzaakt wordt door inseminaties
gedurende dc luteale fase van de hronstcyclus,

I he hygienic treatment of turkey eggs by
dipping in an antibiotic and disinfectant
solution

Voeten. A. C. and 1 itjens. .1. B,: Ihe l eieiOuirv
Qiianerlv.
4. 79-83. (1982).

Samenvatting. Om ééndags kalkoenkuikens pre-
ventief te beschermen tegen bacteriele infecties /ijn
kalkoeneiercn met behulp \\an dc directe druk-
verschil methode gedompeld in een oplossing \\an:
tvlosin tartrate 2500 ppm

ampicillin sodium 1000 ppm

alkyldimcth\\lben/ylammonium chloride 150 ppm
alkvidimethylethylben/ylammonium

chloride F50 ppm

Hel dompelproces is beschreven cn een 4-lal con-
troleonder/oekcn heeft dit proces begeleid.
De volgende conclusies kunnen getrokken worden:

1, Bij een gebruik van de dompelvloeistoffcn van
8 uur per dag op drie opeenvolgende dagen
bleek de concentratie van hel tvlosin nauwelijks
tc dalen, de concentratie van het ampicillin
daalde tot ca. 659? en dc concentratie \\an de
quaternaire ammonium verbindingen lot ca.
llCf.

2. Na een gebruik van 1 dagen werd RaeiHus
\\iihl:h.s
uil dc dompcKlocistof geïsoleerd, .Alle

andere bacteriologische onderzoekingen van de
dompelvloeistof verliepen in die tijd negatief.

3. Het dompelproces had geen invloed op het
uitkomstpercentage.

4. De uitval van de jonge kalkoenen in de eerste
levensweek uit de behandelde eieren was signi-
ficant lager dan van dieren uit onbehandelde
eieren.

Dual adenovirus and distemper virus
pneumonia in a dog

Ducatelle. R.. Maenhoul. f) . Coussement. W .and
Hoorens. .1.:
The I\'eierinary Quarterlw 4. 84-88.
(1982).

Samenvatting. Dit artikel beschrijft de gelijktij-
dige infectie van de longen van een hond met Hon-
deziektevirus (CDV) en adenovirus (CAV).
De onderzoekstechnieken die hiervoor gebruikt
werden zijn histologische kleuringen, immunopero-
xidase techniek en transmissie eleclronen microsco-
pie \\an ultra-dunne coupes. Infectie van dezelfde
cellen met twee verschillende virustypes werd aan-
getoond. De betekenis van deze dubbele infectie
wordt besproken en vergeleken met literatuurgege-
vens over experimenten
in vino.

The efficacy of ivermectin against Stron-
gyloides westeri
in foals

Mirck. M. H and Meurs.G. K.van: The l eierinary
Quaneriv. i. 89-91. (1982).

Samenvatting. Aan zeven op natuurlijke wijze
met
Siroiigyloides wesieri geïnfecteerde veulens
werd ivermectine intramusculair toegediend in een
dosering van 200 mcg per kg lichaamsgewicht. In
tegenstelling tot de waarnemingen gedaan bij zeven
veulens in de controlegroep, was de ei-uitscheiding
bij de behandelde dieren op zeven dagen na behan-
deling gedaald met meer dan 99 procent. Gedu-
rende een periode van drie weken na behandeling
werd geen herstel \\ande ei-uitscheiding vastgesteld.

Effect of Ctenocephalidesfelis strongylus
infestation on the performance of West
African dwarf sheep and goats

Fagbemi. B. ().: The l ewrinarv Quanerly. 4. 92-96.
1982.

Samenvatting. Er werd een onderzoek ingesteld
naar
CieiuH ephalides felis sirongvlus en de invloed
hiervan op de produktiviteil van schapen en geiten.

vlooien hadden een grotere affiniteit voor scha-
pen dan voor geiten. Er bestond een opvallendecor-
relatie tussen de sterfte bij lammeren en geitjes en
de mate van infestatie met vlooien. De klinische
gevolgen van een infestatie met vlooien worden be-
licht. De factoren, die verantwoordelijk zijn voor
vlooieninfestaties en de bestrijding hiervan worden
besproken.

-ocr page 424-

Mond- en klauwzeer
in Denemarken

Op donderdag 18 maart is op een melkveebe-
drijf (66 runderen) te Brenderup, op het
Deense eiland Fuenen mond- en klauwzeer
type O vastgesteld, nadien zijn nog 8 gevallen
van MKZ op het eiland gemeld, twee te Kap-
pendrup (7 runderen en 7 varkens, respectie-
velijk 32 en 10 \\arkens), één te Kvaerndrup
(160 runderen), één te Oure (45 runderen en
120 varkens), één te Brenderup (202 runderen),
twee te Dong (500 varkens en 150 varkens)
en één te Lammehave (352 runderen en 1142
varkens). Buiten het eiland zijn er nog enkele
verdachte contacten. Uitbreiding wordt dan
ook gevreesd. Het vermoeden bestaat, dat de
besmetting door trekvogels vanaf Rostock
aan de Oostduitse Oostzee-kust is verspreid.
Hier hadden zich nl. eerder twee primaire en
drie secundaire gevallen van MKZ type O
voorgedaan. Verder schijnt Polen op grote
schaal tegen de ziekte te vaccineren. In Dene-
marken was in april 1970 voor het laatst
mond- en klauwzeer geconstateerd.
Men is overgegaan tot totale afslachting van
de betrokken dieren, waarna deze zijn begra-
ven. Desinfectiemaatregelen zijn genomen en
een vervoerverbod is ingesteld.
Noorwegen. Zweden en Finland hebben als
eersten maatregelen tegen de invoer uit Dene-
marken genomen en ook de U\'.S.A. heeft zijn
grenzen gesloten voor vers vlees van tweehoe-
vige dieren uit Denemarken

Varkenspest in Moordrecht

Op maandag 22 maart jl. bleek een varkens-
mestbedrijf in Moordrecht positief len aan-
zien van varkenspest. Hel Zuidhollandse be-
drijf is terstond geruimd en alle 502 aanwezige
dieren zijn afgemaakt en gedestrueerd. Voor
hel overige zijn de gebruikelijke maatregelen,
zoals desinfeclie en de instelling van een ver-
voerverbod, getroffen.

Met de tracering is onmiddellijk begonnen.
Op grond van de eerste onderzoekresultaten
lijkt de oorzaak van de besmetting bij swill-
vcrvoedering le liggen.
Hel georganiseerde bedrijfsleven, de E.G.-
parlners en het O.l.E. te Parijs zijn van de
uitbraak op de hoogte gesteld.

Drs. J. A. Smak - nieuwe adjunct-
Inspecteur Veterinaire Dienst Cen-
traal/Veterinaire Hoofdinspectie

Per 15 maart 1982 is drs. .1. A. Smak benoemd
lol adjunct-Inspecteur in algemene dienst van
de Veterinaire Diensl Velerinaire Hoofdin-
spectie van de Volksgezondheid te \'s-
Gravenhage. Hij is werkzaam in de sectie
Dierziektenbestrijding.
De heer Smak werd in 1939 te Den Helder
geboren en begon, na het behalen van de
Mulo A- en B-diploma\'s en zijn opleiding aan
de Rijks Hogere Landbouwschool te Dor-
drecht \\ollooid te hebben, zijn studie aan de
Rijksuniversiteit te Utrecht, waar hij in 1966
hel dierenarlsexamen aflegde.
Van 15 november \\ an dat jaar tol heden is hij
le Bleskensgraaf als praktizerend dierenarts
werkzaam geweest. Daarnaast heeft hij in half-
ambtelijke diensl \\an 1 december 1966 lol I
juli 1977 en \\an 1 december 1966 lol 1 april
1980 nog respeclievelijk de taken vervuld van
wnd. directeur van de gemeentelijke slacht-
plaats Sliedrecht en van keuringsdierenarls.
plv. hoofd van de vleeskeuringsdienst
Alblasserwaard-West. Bovendien is de heer
Smak in de periode van 20 oktober 1971 tol I
augustus 1972 als leraar verbonden geweest
aan de Rijks Middelbare Landbouwschool in
Dordrecht. Tenslotte heeft hij van 1 april lot
en met 31 december 1980 nog opgetreden als
keuringsdierenarts - part-time waarnemer van
de vleeskeuringsdienst Alblasserwaard en
Vijfherenlanden

i]®[o]@[ol®QD[JDpöl)

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Voll<sgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 425-

BESMETTEl IJKE DIERZIEKTEN

Dicr/ieklenbulletin nr, 5 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t m 15 maart 1982 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangifte-plichtige
besmettelijke dierziekten in Nederland,

Rotkreupel

Totaal 12 gevallen in 12 gemeenten,

Cironingen I geval

Eriesland 4 gevallen

Drenthe 3 gevallen

Overijssel 2 gevallen

Noord-Holland 2 gevallen

Schurft

Totaal 6 gevallen in 6 gemeenten.
Friesland 2 gevallen

Overijssel I geval

Gelderland 2 gevallen

Noord-Holland 1 geval

VARKENSPEST
België

Bij een telegram van 10 maart jl. heeft de Belgische
Veterinaire Dienst kennis gegeven van een nieuvv
geval van varkenspest. Het betrof een fokbedrijf
van 766 varkens te Jabbeke (provincie West-
Vlaanderen). Sanitair-politionele maatregelen zijn
genomen in overeenstemming van E G.-richtlijn
80 217.

Alle betrokken dieren zijn afgemaakt en gedestru-
eerd. Men is overgegaan tot desinfectie en een zone
de protection is ingesteld.

Italië

Een telex d.d. 13 maart \\an de Italiaanse Veteri-
naire Dienst maakte melding \\an een nieuwe uit-
braak van varkenspest vijf dagen tevoren in de ge-
meente Castrovillari, provincie Cosenza. op een
bedrijf met 3 varkens, waarvan er één gestorven
was.

De dichtstbijzijnde bedrijven liggen op een afstand
van ongeveer 2 kilometer. Veterinair-politionele
maatregelen zijn genomen conform E G.-richtlijn
80 217,

Griekenland

De Griekse Veterinaire Dienst deelde op 16 maart
mede. dat vijf dagen tevoren varkenspest was ge-
constateerd opeen bedrijf in de gemeente Dafnoula.

departement Ilias in de Peloponnesus. Het dichtst-
bijzijnde bedrijf ligt op een afstand van 10 km. Van
de 74 aanwezige zeugen. 2 beren en 314 mestbiggen.
zijn 12 zeugen en 100 biggen gestorven.
Alle betrokken dieren zijn afgemaakt en gedestru-
eerd. Sanitaire en veterinair-politionele maatrege-
len zijn genomen, inclusief vaccinatie van alle var-
kens in de ingestelde zóne de protection.

PSEUDO-VOGELPEST
Japan

Volgens informatie van het Japanse Ministerie van
Landbouw. Bosbouw en Visserij is op 5 maart een
uitbraak van pseudo-vogelpest geconstateerd te
Kurohae-cho. Chiba-prefectuur. op een bedrijf met
2.656 hennen die niet tegen de ziekte waren gevacci-
neerd.

Alle betrokken dieren zijn afgemaakt en gedestru-
eerd en in een bepaald gebied is een vervoerverbod
ingesteld.

VESICULAIRE VARKENSZIEKTE
Groot-Brittannië

De Britse Veterinaire Dienst bevestigde op 16 maart
een de dag tevoren vastgestelde uitbraak van vesicu-
laire varkensziekte op een bedrijf te Abergele. Col-
wyn. county Clwyd. Wales,

Alle besmette varkens alsmede de varkens die met
hen in contact zijn geweest, zijn afgemaakt en gede-
strueerd. Strenge sanitaire maatregelen zijn geno-
men en het betrokken bedrijf is onder toezicht ge-
plaatst.

MOND- EN KLAUWZEER
Oost-Duitsland

Op 18 maart gaf de Oostduitse Veterinaire Dienst
per telex kennis van twee gevallen van mond- en
klauwzeer type O.

In de gemeente Murchin. district Neubrandenburg
werd een eerdere verdenking bevestigd. Van de op
een bedrijf aanwezige 399 vaarzen bleken er 12
besmet. In de naburige gemeente t.assau bleken 10
van de 140 mestkalveren besmet.
Strenge veterinair-politionele maatregelen zijn ge-
nomen.

.-Jl

ID

1982
April:

15 17 17, Internat, Svmposium fiir Zootech-
niek. Mailand.
20 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering mestkalveren.

20—23 2. Intern. Symposium für tierische Um-
welt, Ames Iowa. USA (pag. 96).
Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

Werkgroep Pluimvee Noord-Oost. Gezond-
heidsdienst voor Dieren. Zwolle. Aanvang
14.00 uur.

21

21

-ocr page 426-

23 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kringbij-
ecnkomst. Aanvang 19.00 uur.

23- 30 8th World Congress WSAVA 49th An-
nual Convention A.AHA, l as Vegas (pag. 963
(1981). 46).

26 28 Tagung über Fischkrankheiten (A). Mün-
chen.

27 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Kring-
bijeenkomst.

29 Groep Pluimveewetenschappen K.N.M.v.D.
Jaarvergadering, met daarop aansluitend een
wetenschappelijke vergadering; thema: \'Cocci-
diose\': 10.00 uur. l.A.C.. Fawickse Allee II.
Wageningcn.

30 DSK: \'Peerdepieten 1982\'. Hilversum (pag.
310).

30 2 mei \'Voorjaarsdagen 1982\'. Amsterdam.

■Mei:

6 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Fe-
denvergadering.

6 Algemene ledenvergadering A.F.V.. Beverse-
straat 23. Cuijk.

7 Symposium van de Ned. vcr. voor Proefdier-
kunde. Wageningcn (pag. 154).

1 1 Contactdag Instituut voor Pluimveeonder-
/oek "Het Spelderholt\'. Beekbergen.

12 ACV-Controle. traditionele Studiedag. Bid-
dinghuizen (pag. 281).

13 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. leden-
vergadering.

13 Promotie drs. J. F. van Os tot doctor in de
diergeneeskunde. Rl\' Utrecht. Aanvang 14.45
uur.

13 Vereniging van Directeuren van Slachthui/en
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

13 Pluimvee Contact Dag: \'Residuen in pluimvee-
vlees\' R.I.V. Utrecht (pag. 294).

13 15 4. Österreichischer Ticrar/tetag. Wien.

14 15 PAO-cursus \'Capita Selecta Pluimvee-
ziekten\' (pag. 295).

14 15 Groep Veterinaire Homocopathie
K. N. M.v. D. Cursus \'Inleiding in de veterinaire
homoeopathie\'. Nuland (pag. 251).

14 15 .lahresversamiTilung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermedizin. Bern (pag. 241).

25 26 Second Furopean Conference on the Pro-
tection of f arm .Animals. Strasbourg (pag. 240
en 296).

26 27 5th International Symposium on Immu-
nology of Reproduction. Varna. Bulgaria
(pag. 49).

26 Afd. Friesland K.N..M.V.D. ledenvergade-
ring. Aanvang 20.00 uur.

27 31 18. Internationales Symposium über Ge-
schichte der Veterinärmedizin der Welt-
(iescllschaft für (icschichtc der Veterinärme-
dizin und der Fachgruppe Cieschichte der
Veterinärmedizin der DVG (A). Wien.

■Juni:

1 4 5. Europ. Imtriunologietagung. Instanbul.

3 Nationaal Kampioenschap Kleiduivcnschieten
voor Dierenartsen (Boehringer Ingelheim) te
Biddinghuizen.

4 Symposium over \'Ziekenhuisafval\'. VU. .Am-
sterdam.

7 II 5. Furop. Kolloquium über Zytogenetik
bei den Haustieren. Mailand.

10 Klinischc Avond Vakgroep Cieneeskunde van
het Kleine Huisdier. Ftrecht. .Aanvang 20.00
uur.

15 16 25. Internationale Fortbildungsveranstal-
tung der Tierärzte des Bodensceraumes und
28. .lahreshauptversammlung des I andesverb-
andcs prakt, lierärztc Bavern e. im Bp\'f
(A). Obcrstdorf

\'24 Tagung der D.\\\'.G.-Fachgruppe\'Schafkrank-
heitcn\' (.A), Gießen.

Juli:

26 31 International Pig Veterinary Socictv
(I.P.V.S.) 1982 Congres Me.xico-Citv. Mexico
(pag. 721 en 1 105 (1981) en I 1).

27 31 Intern. Symposium on Morphological
Science. Rio de .lanciro.

.Augustus:

16 19 33. .lahrestagimg der Europ. Vereinigung
für \'Fierzucht (EVT). l eningrad.

22 27 17, Weltgeflügelkongrcss der WT\'SA (A).
Posen.

23 25 Erfahrungen der industriemässigen
Schweincfleischproduktion. Keszthelv (Un-
garn).

23 27 6. Kongress der Internationalen Gesell-
schaft für Veterinär-Radiologie IVRA (A).
Davis (Kalifornien) (pag. 117).

29 2 sept. XIV. Kongress der Furop. Vereini-
gung der Veterinär-Anatomen. Berlin (pag.
96).

September:

6 10 International .Association of Teachers of
N\'eterinarv Preventive Medicine. Arlington.
U.S.A. (pag. 241).

7 II .Xllth World Congress im f^jiseases of
Cattle - World .Association for Buiatrics. Am-
sterdam (pag. 11. 1 19. 204 cn 297).

9 Groep Vet. Homoeopaihic K.N.M.v.D. le-
denvergadering.

13 17 2nd Congress of E.A.V.P. F. Toulouse
(pag. 1036 (1981) en 117).

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. leden-
vergadering,

16 Groep Volksgezondheid K N .M.v.D leden-
vergadering.

18 21 \\ll Inicrnational Svmposium of the
World Associalion of Vct, Microbiologists.
Immuiuilogists and Specialists in Infeclion
Discase. Barcelona.

20 25 4. Kongress der Intern, Gesellschaft für
Tierhygienc (.A). Hogen latra (pag. II),

21 25 British Veterinarv .Association Centenarv
Congress. Univcrsitv of Reading. Reading
(pag. 246).

Oktober:

I 2 .laarcongrcs 1982 K N.M.v.D,. tevens 129c
Algemene Vergadering. Boekelo (pag. 163.
253).

6 8 Tagung der Fachgruppe Pferdekrankhci-
tcn der DVG. Freiburg Breisgau (pag. 246),

14 16 28. .lahrestagung der Fachgruppe\'Klcin-
tierkrankhciten\'(A). Frankfurt am Main (pag.
137).

-ocr page 427-

Van het Hoofdbestuur

Benoeming van collega
A.P.Wijgergangs tot algemeen
secretaris van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde

Collega Wijgergangs werd in 1929 in
Berlicum (N.Br.) geboren, waar hij ook de
lagere school be/ocht. De middelbare
schooltijd (H.B.S.) werd doorgebracht op
het St. .lan\'s l.sceum te \'s-Hertogenbosch;
de diergeneeskundige studie werd
aangevangen in 1948 en in mei 1955 met
succes afgesloten.

Na het afstuderen volgden gedurende een
jaar enkele assistenties en waarnemingen,
waarna collega Wijgergangs naar Nieuw
Zeeland vertrok. Tot aan /ijn terugkeer in
1964 is hij aldaar in clubverband op een
tweetal plaatsen als praktizerend dierenarts
werkzaam geweest.

Na zijn terugkomst volgde opnieuw een
korte periode van waarneming, totdat in
april 1965 een functie werd aanvaard bij de
Ciezondheidscommissie voor Dieren \\an het
l andbouwschap (later omgebouwd tot de
Stichting Ciezondheidszorg \\oor Dieren). In
deze functie heeft collega Wijgergangs zich
aanvankelijk bezig gehouden met alle
aspecten van de georganiseerde
dierziektenbestrijding en de preventieve
gezondheidszorg. In verband met de
toename van de werkzaamheden is dit later,
wat de hoofdtaken betreft, beperkt tot de
varkens- en de pluimveegezondheidszorg en
recentelijk tot de varkensgezondheidszorg
en de laboratoriumwerkzaamheden.
Zowel in Nieuw Zeeland als in Nederland
heeft collega Wijgergangs activiteiten
ontwikkeld in Maatschappij-verband.
In Nieuw Zeeland is hij enkele jaren
secretaris en ook enkele jaren voorzitter
geweest van de betrokken afdeling van de
Nieuw Zeelandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde.

ra-

In Nederland heeft hij o.a. met enkele
collegae het initiatief genomen tot de
oprichting van de Groep Geneeskunde van
het Varken, waarvan hij daarna bijna 8 jaar
penningmeester is geweest.
In algemeen maatschappelijk verband is
collega Wijgergangs betrokken geweest —
en in enkele gevallen nog betrokken bij
het omroepbestel (regionale groepering van
een omroeporganisatie), het onderwijs
(schoolbestuur, oudervereniging) en het
kerkelijk leven (parochiebestuur,
parochievergadering).

Van het

Algemeen Bestuur

Nadat collega A. P. Wijgergangs is
benoemd tot algemeen secretaris van de
K.N.M.v.D.. zijn de heer T. W. te Giffel
(adjunct-secretaris sinds 1 oktober 1974) en
collega M. Bosman (adjunct-secretaris sinds
I augustus 1979) op 10 maart jl. benoemd
tot secretaris.

Aan de leden van de Koninklijke
Nederlandse Maalsehappij voor
Diergeneesk unde

Met mijn benoeming tot algemeen
secretaris van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben het Hoofdbestuur en het Algemeen
Bestuur een groot vertrouwen in mij
uitgesproken. Daarvoor ben ik hen zeer
erkentelijk en ik hoop dat ik er in de
komende jaren in zal slagen dat vertrouwen
niet te beschamen.

-ocr page 428-

Per I mei 1982 hoop ik met mijn
werkzaamheden bij de Maatschappij te
beginnen. Daarbij zal ik te maken krijgen
met alle geledingen en facetten van de
diergeneeskunde, zeker nationaal en in
mindere mate ook internationaal. Dit
maakt de functie enerzijds boeiend en
fascinerend, maar anderzijds ben ik mij
bewust, dat het ~ mede gezien de huidige
maatschappelijke ontwikkelingen — geen
gemakkelijke functie zal zijn.
Ten einde de belangen van de Maatschappij
zo goed mogelijk te kunnen dienen en te
behartigen zal daarom uw aller
medewerking en ondersteuning onmisbaar
zijn en ik vertrouw erop dat u mij die zult
willen geven. Gaarne zeg ik u mijn
volledige inzet toe.

Gezamenlijk kunnen we dan bouwen aan
de bevordering van de diergeneeskunde in
haar volle omvang, altijd nog de
belangrijkste doelstelling van onze
Maatschappij.

A. P. Wijgergangs.

Peerdepieten 1982

Op dertig april a.s. zal de viering van het
jaarlijks hoogtepunt in het veterinaire
studentenleven, de Peerdepietendag op de
drafbaan in Hilversum plaatsvinden. In
nauwe samenwerking met de Paardensport
Vereniging Hilversum en de N.D.R. zal de
Diergeneeskundige Studenten Kring weer
deze sfeervolle dag organiseren, welke dit
jaar haar vijfde lustrum zal beleven.
Ondanks het feit dat Veterinair Nederland
ongetwijfeld op de hoogte zal zijn van de
inhoud van dit jaarlijks terugkerend
evenement, wil ik graag een overzicht van
deze
unieke dag geven.
Na de receptie voor genodigden van de
D.S.K.. welke ook dit jaar op de D.S.K.-
kamer in de Uithof gehouden zal worden,
zal het gezelschap zich met speciaal
vervoer, bestaande uit traction avants en
enkele oude autobussen, naar Hilversum
begeven. Aldaar aangekomen zal het
D.S.K.-bestuur met haar gasten in koetsen
en Jan plezieren, geëscorteerd door een
fanfarecorps, majoretten en ruiters van de
veterinaire studenten rijvereniging \'De
Solleysel\' de drafbaan bestreden. Sfeervol
zal deze dag zijn door de entourage en door
de grote aantallen aanwe/ige studenten die
zich voor dit traditionele gebeuren zullen
presenteren in Ascott-style: opvallende
hoofddeksels en lange gewaden voor de
dames, hoge hoed en jacquet voor de heren.
De coursen en ereprijzen van deze dag,
zoals o.a. de Absyrtus-prijs, de Solleysel-
prijs en de D.S.K.-prijs, zullen met hun
naamgeving het veterinaire karakter van
deze dag extra beaccentueren.
Absoluut hoogtepunt van het hele
Peerdepietengebeuren is ongetwijfeld de
Peerdepietencourse. Twaalf veterinaire
studenten en studentes, die hiervoor drie
maanden intensief hebben getraind bij \'s lands
bekende trainers Piet Smit en Manus
Bouwhuis, zullen in deze course met elkaar
sportief de strijd aanbinden om de zo fel
begeerde titel \'Peerdepiet 1982\'.
Om de feestdag compleet te maken zal de
feestcommissie der D.S.K. \'savonds het
traditionele Galabal organiseren. Dit zal
plaatsvinden op het prachtige landgoed
\'Den Treek\' te Woudenberg.
Hopende dat Peerdepieten 1982 naast
studenten vele dierenartsen uit den lande
zal kunnen bekoren, verblijf ik met
vriendelijke groet.

namens het Bestuur
Peter van Rooi/en.
h.t. vice praese der D.S.K.

\'Zo moet het niet\' (36)

Bij controle werd vastgesteld dat een
vee\\oederad\\iseur verbonden aan een
mengvoederbereidingsbedrijf.
Antibioticawet-middelen betrok bij een
dierenarts en deze vervolgens afleverde op
veehoudersbedrijven.
Deze bedrijven waren gelegen buiten het
praktijkgebied van de dierenarts.

KONINGINNEDAG en
BEVRIJDINGSDAG

In verband met Koninginnedag en Be-
vrijdingsdag is het bureau op vrijdag
.30 april en woensdag 5 mei 1982 ge-
sloten.

-ocr page 429-

](LDÎ]-M(il-

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Kuiper. A.: 1982; 5.344 KB Oss. Van Rappardstraat .38.
l.and. A.; 1982; 3431 GT Nieuwegein. Ansinghlaan 28.
Makker. A. E.; 1981; 3512 CM Utrecht. Ridderschapstraat 9B.
Slotboom. P. P.: 1981; 9643 JT Wildervank (gem. Veendam). Postkade 53.
Veen. Mevr. H. M. van; 1982; 3961 EK Wijk bij Duurstede. Ringoven 76.
Vellenga. U.; 1982; 3961 EK Wijk bij Duurstede. Ringoven 76.
Weering. H. J. van; 1982; 2971 XA Bleskensgraaf. Hofwegen 20a.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen;

Mej. D. C. Aharon. A. Bloemaertstraat 5. 3514 VN Utrecht.
Mej. H. A. M. Akkermans. Bloesemstraat 2 bis. 3581 XC Utrecht.
P. Bastiaansen. Veenkade 4. 3601 CH Maarssen.
C. van Dijk. Robert Eruinlaan 17-11. 1065 XW Amsterdam.
Mevr. P. S. W. Hagenbeek. Uivingstonelaan 205. 3526 HD Utrecht.
R. F. M. Küsters. Boven Zevenwouden 210. 3524 CK Utrecht.
W. C. de Leeuw. W. Schuyienhurglaan 45. 3571 SC Utrecht.
S. H. Uoeffer. Buys Ballotstraat 29. 3572 ZS Utrecht.
R. M. J. Rutten. Van Weerden Poelmanlaan 122. 3527 KS Utrecht.
R. T. E. M. Scholten. t.ange Rozendaal 15. 3511 XI. Utrecht.
J. A. J. M. Vermunt. Van Lieflandlaan 92. 3571 AE Utrecht.
H. D. Wiersma. Meidoornstraat 21. 8302 CP Emmeloord.

Adreswijzigingen, enz.:

196 Bogaard. .A. E. J. M. van den: 1968; Eysden;
tel. (04409) 2167 (privé). (043) 888888 t. 5.34
(bur.); wet. medew. Med. Fac. Maastricht
(capaciteitsgroep Med. Microbiologie en
centr. proefdier voorzieningen).

196 Böhm. K M. I..: 1974; Best; tel. (04998)
74205.

198 Bo.sman, M.: 1975; Huizen (N. H.); volambt.
secr. K.N.M.v.D.

]99 Brink. .Mej. C. J.: 1979: 4374 SH Zoutelande,
St. Janskerke 4; tel. (01 186) 2295: wnd. d.

2/0 Dorsser. A. van: 1975; Best; tel. (04998) 71611
(privé). 74205 (prakt ).

2/.t EIgersma. A.: 1956; Kollum; tel. (051 14) 1225
(privé). (058) 121741 (bur ).

2/rt Fisseher. R F.: 1980; 3511 KT Utrecht,
l.ichte Gaard 3; wnd. d.

2/9 Geerlman. G. .S. M.: 1979; 8022 CN Zwolle.
Schutkenstraal 1 3; tel. (05200) 35116; wnd d

22? Groot. Mej. M. A. M. H. de: 1979: 9461 BE
Gieten, Eexterweg 32; tel. (05926) 3226
(privé). 1303 (prakt ); p.. geass. met G. Vogel-
zang.

:.U Hönning. /..; 1971; Gieten; lel. (05926) 2153
(privé), 1295 (bur.); wnd. h. vl.k.dnst. (assoc.
met G. Vogelzang beëindigd).
Huiskes-Corneiisse. .Mevr. L.: 1973: 4401 CC
Verseke (Zld ). Molenlaan 24; tel. (01131)
2756; p.. kl. huisd.

:40 * Janssen. F. C. A.: 1982; 3572 VB Utrecht.
Klaverstraat 43; tel. (0.30) 718978; wnd. d.

24! Jonker. F H.: 1981 ; Utrecht: tel. (0.30) 717982
(privé). 531323 (bur.); wet. medew. R.U.
(E.d.D.. vkgr. Alg Heelkunde).
241 Jorna. Dr. Tj.: 1967; U-1978; Drachten; lel.

(05120) 20605 (privé). (058) 121741 (bur.).
2.\'i2
Knijpers. .Mevr. M. H. M.: 1975; 3141 RD
Maassluis. Wipperspark 86; tel. (01899)
26018 (privé), (OIO) 353000 (bur.).
2.^2
* Kuiper. R.: 1982; 5344 KB Oss, Van Rap-
pardstraat 38; tel. (04120) 41191 (privé).
47951 (prakt ); p.. ass. bij A. Emmerzaal, Ph.
G. M. Kraanen. H. W. Martin. H. J. Nip en
T. dc Ruijler
260 .Mager. //. H. A.: 1947; Gieten; tel. (05926)

1886 (privé). (05920) 27206 (bur.).
."■rt."; Moons. M. A.: 1947; Bilthoven; tel. (030)
786057; oud-secr. K.N.M.v.D.; adv. Hoofd-
bestuur; ridder in de orde van St. Sylvester;
R.O.N.; erelid K.N.M.v.D.
267 SeU. T.: 1976; Schaijk; tel. (08866) 2949
(privé), (079) 410144 (bur ); vel. adv. Syntex
Agribussiness Nederland.
272 Osinga. A. S.: 1946; Hallum; tel. (05183) 1.300

(privé), (058) I2I74I (bur.).
275 Perre. H.: 1955; Vries; lel. (05921) 3238
(privé), (05920) 27206 en (050) 232387 (bur.).
277 Postma. J. K.: 1920; 8446 DT Heerenveen.
Heerenhage 913 B, Tjotlerstraat; tel. (05130)
27137; r.d.; oud-h. vi.k.dnst.
.1261278 Puls-van der Kamp. .Mevr. G. M.: 1972;
5282 ST Boxtel. Dianabos II; tel. (04116)
76890; d.

-ocr page 430-

3:6;:tll »Rijk. / m. de. 1969; 1072 VK Amster- JOO
dam. G. Doiistraat .17; tel. (020) 67.\')276; und.
d.
 307

283 Rozendaal. .V/. G.: 1977; Marum; tel. (0.5944)
1876 (privé). (058) 121741 (bnr.).

:8\') .Scheiiman.s. E. J. .4.: 1952: EU (E ); tel. 308
(04955) 458 (privé). 225 en 858 (prakt ).

285 Schijf. J. P M: 1980; 1188 WC Nes a d

Amstel. Ringdijk Bovenkerker Polder .10; tel. 311
(02974) 7.1.1 (privé). (02975) 60627 (prakt.); p..
ass. bij A. Eshel en P. .1. J. van Overbruggen.

287 Schrùder. Mel. S.: 1979; Best; tel. (04998) 311
74205.

29! Siolicwa. P: 1929; 8915 AA Eeeuwarden. 312
Hempenserueg 2. Oat 117; tel. (058) 886427.

29! *Sloihooni. P P.: 1981; Wildervank (gem. 314
Veendam); tel. (05987) 24275 (privé). 222.14
(prakt.).
 3lfi

293 Sprink. H. M.: 1980; 9084 BN Goutum. Oer
de feart 20; tel, (058) 886621; und. d.

316

Toi. S.: 1969; Halle; tel. (08.141) 15.11 (privé).
1500 (prakt.).

l figclran!;. G.: 1962; Gieten; p.. geass. met
mej. M. .A, M, H, de Groot (assoc, met I ,
Honnig beëindigd),

I rie.y J. de: 1952; l.eeuuarden; tel. (058)
122107 (privé). 1.14155 (bur.); b. vl.k.dnst.;
u nd. h. \\ l.k.d nst,; r,k, i,b,d,
• H (\'(\'/m,?.
H ,/. van: 1982; 2971 XA Bles-
kensgraaf. Hofuegen 20a; tel. (01849) 1605;
P-

»ceizei. ./, //,. 1981; 5654 IX Emdhoven.
Tinelstraat 190; p.

M\'erff. y. /). van der: 1972; Nunspeet; tel.
(0.1412) 2151.

Hï/VA. .\\l. .4. van: 1978; Damuoude; tel,
(0511 1) 1292 (privé). 1520 (prakt ).
»\'ohcrs. S. .4. «, A. 1974; 1078 EE Amster-
dam. Churchill-laan 18; tel, (020) 710917
(privé). 642094 (prakt ).
*Hoo/.v T. ./. .\\l.: 1981; l\'trecbt; und. d.

Overleden:

H. Vis te l eiden op 27 maart 1982

E. Vissel te \'s-Graven/ande op 26 maart 1982

Eervol ontslag als plaatsvervangend Inspecteur bij de V.D.:

.1. Hagendijk te Blok/ijl per 1 januari 1982
Jubilea:

W van Dijk te Gorredijk

Dr. .1. H. M. Richter te Boxmeer

(afuc/ig) 40 jaar op 28 april 1982
(aanue/ig) 15 jaar op 1 tnei 1982

Groep K.1. en Zootechniek

Het Bestuur van de Groep K.1. en
Zootechniek nodigt haar leden en
belangstellenden uit. in aansluiting op de
ledenvergadering welke \'s ochtends wordt
gehouden, voor een studieiniddag:

\'Hormoonhepalingen hij varkens en
runderen\'.

Deze studiemiddag wordt gehouden op:
dinsdag 27 april 1982 om 14.00 uur.

College/aal C 102. Hoofdgebouw
Diergeneeskunde. Yalelaan 1. De LHthof.
Utrecht.

Het programma is als volgt:

14.00 uur: Dr. D. E. M. van de Wiel

(medewerker l.V.D. Zeist): "De praktische

toepassing van hormoonbepalingen bü het

varken en het rund in relatie tot de

\\ ruchtbaarheid\'.

Discussie.

15.00 uur: Koffiepauze.
15.15 uur: Drs. W. .1. Schmidt (medewerker
Gezondheidsdienst Zwolle):
\'Progesteronbepaling in de melk als
alternatief voor de

vruchtbaarheidsbegeleiding bij rundvee\'
(verslag van een praktijkonderzoek).
N.B. Ook niet-leden van de Groep K.E en
Zootechniek zijn van harte welkom.

/.. F.lving. secretaris.