-ocr page 1-

tijdschr

ISSN 0040-7453

voor

diergeneeskunde

Netherlands
journal
f veterinary
science

Amsterdam 7-11 sept. 1982

deel 107, afl. 9, 1 mei 1982

inhoud

DE BENADERING VAN DE CLIENT.....313

OORSPRONKEI.IJKE ARTIKELEN

Een vergelijking van een aanlal parameters in het
hloeJ van nor/naai opgefokte lammeren en van
lammeren die zwoegervrij. mei rundereolosirum zijn
opgefokt: P. Franken en I. Elving
.....315

Hei gebruik van een hreukhand hij hernia perineaUs

van de hond: A. A. A. Vendrig......325

UIT EN VOOR DE PRAK LIJK

Twee gevallen van tetanie hij hei paard: P. Meijer . 329

VETERINAIR lOURNAAL. REEERATEN. INGEZONDEN.
CONGRESSEN. BERICHTEN EN VERSLAGEN. MEDEDE-
I INGEN. DOORLOPENDE AGENDA. SPIEGHEL VETERI-
NAIR. MAATSCHAPPLINIEUWS:
zie binnenblad.

for contents, see inside

HUKSUNIVERSITEIT UTRECHT

69

0498

uitgave der koninklijke nederlandse maatschappij voor diergeneeskunde

journal of the royal netherlands veterinary association

-ocr page 2-

Intra-nasaal sprayen
I.M. Boostershot

htra-vaginaal; IPV infekties

Waarom IBR/IPV vaccin van Bayer, omdat Bayer vaccin....

een uitstekende lokale immuniteit opwekt,
óók in de diepere luchtwegen antigeen werkt
(géén T.S. Mutant!)

daardoor een uitstekende humorale immuniteit
opwekt.

zowel intra-nasaal als intra-musculair toege-
past kan worden (boostershot!)
géén abortus opwekt.

Bayer Nederland B V
Divisie Farma Veterinair
Postbus 80
3640AB MIJDRECHT
Tel 02979-41 51 tst 133

ook intra-vaginaal bij I.P.V. infekties toegepast
kan worden.

IBR/IPV VACCIN, EEN RESEARCHPRODUKT VAN BAYER

-ocr page 3-

REDAKTION ELE KOLOM

De benadering van de cliënt

In het Nederlands Tijdschrifi voor Ge-
neeskunde
van 9 januari 1982 staat als
bij/onder hoofdartikel een lezing van dr.
Franz J. Ingelfinger met als titel: Arro-
gantie.

Met dit onprettig aandoende woord als
uitgangspunt komt de schrijver tot een
zeer belangwekkende bespreking van de
benadering van de patiënt door de arts.
Hij stelt, dat de betrekkingen tussen arts
en patiënt gekenmerkt worden door de
begrippen autoriteit, paternalisme en
overwicht en dat dit in wezen onontbeer-
lijk is voor een goede medische zorg. Het
is noodzakelijk, dat de patiënt in zijn arts
gelooft en vertrouwen in hem stelt, ja,
hem bijzondere kennis toeschrijft.
Tegen deze achtergrond dient de arts,
uiteraard na een goed onderzoek, de ver-
schillende wegen tot genezing op te som-
men en het vóór en tegen ervan met de
patiënt te bespreken, maar hij zal de
leiding moeten nemen en een bepaalde
behandeling moeten aanbevelen. Doet
hij dit niet en laat hij de patiënt de vrije
keus, dan gaat deze twijfelen aan het nut
van de behandelingen verliest daarbij het
vertrouwen in de arts.
Mutatis mutandis geldt dit evenzeer voor
de benadering van de cliënt door de
dierenarts. In de paarden- en de kleine
huisdieren-praktijk gaat deze stelling
eigenlijk zonder meer op. Als wij bij
deze groepen na onderzoek een diagnose
of een waarschijnlijkheidsdiagnose stel-
len en daarna de eigenaar de keuze laten
uit een aantal door ons opgesomde thera-
peutische mogelijkheden, schieten we te
kort. De dierenarts dient de leiding te
nemen op de weg tot genezing.

Wij hebben daarbij ten opzichte van de
humane geneeskunde een paar belang-
rijke voordelen. Ten eerste kunnen wij,
zonder dat dit bij de patiënt een geeste-
lijke trauma veroorzaakt, aan de eige-
naar meedelen, dat wij het niet zeker
weten en dat het misschien enige tijd zal
vergen om tot een sluitende diagnose te
komen. Mocht dit voor de eigenaar een
reden zijn om een \'second opinion\' te
vragen, dan zullen wij dit moeten accep-
teren. Collegialiteit is en blijft in dezen
een groot goed.

Het tweede voordeel is, dat wij met de
cliënt kunnen bespreken, of euthanasie
van de aangeboden patiënt wenselijk is,
zonder daardoor in conflict te komen met
ons geweten of met de wet. Ook als de
cliënt dit zelf niet ter sprake brengt, is het
van belang om de te verwachten kosten
van een eventueel langdurige of ingrijpen-
de behandeling vooraf ongeveer te begro-
ten. In dit verband is het nuttig, dat men
eigenaar en dier enigermate kent. In een
grote groepspraktijk kan dit te wensen
overlaten.

In de veehouderij ligt het wat anders. Het
kan niet worden ontkend, dat de dieren-
arts in de landbouwhuisdierenpraktijk
aan autoriteit heeft ingeboet. Hiervoor
zijn verschillende oorzaken aan te geven,
maar het is een feit, dat de cliënt wenst
te worden geïnformeerd en dat wij der-
halve niet kunnen volstaan met het geven
van een prognose. Emotionele banden
tussen eigenaar en dieren bestaan in veel
mindere mate. De benadering van de
cliënt is met het groter worden van de
bedrijven zakelijker geworden.

-ocr page 4-

Toch kunnen door het verstrekken van
uitgebreide informatie over patiënten
misverstanden ontstaan. De veehouder
als zakelijk ingestelde en deskundige on-
dernemer wenst op de hoogte te worden
gebracht van de diagnose of de waar-
schijnlijkheidsdiagnose, maar hij mist de
kennis omtrent de achtergronden van de
door ons gehanteerde begrippen. Er is
daardoor kans, dat hij een door ons ge-
geven uitleg verkeerd interpreteert.
Al zullen wij dus onze bevindingen moe-
ten meedelen en ook onze twijfel niet be-
hoeven te verzwijgen, toch moeten wij de
leiding nemen bij de behandeling en de
richting aangeven. Natuurlijk zullen wij
de door ons aanbevolen keuze moeten
toelichten, zodat het niet kan voor-
komen, dat door een stilzwijgend aange-
vangen behandeling met antibiotica of
chemotherapeutica, de eventuele slacht-
waarde buiten voorkennis van de eige-
naar voor kortere of langere tijd wordt
geblokkeerd.

De paternalistische benadering van vroe-
ger heeft afgedaan. Alleen deskundigheid
wordt gehonoreerd. Daarbij komt, dat
niet alleen de dierenarts het druk heeft,
ook voor de moderne veehouder is tijd
geld. Hij mag van ons vragen om onze
afspraken op tijd na te komen. Dit lukt
uiteraard het beste in een groepspraktijk.
De contacten zijn misschien koeler en za-
kelijker geworden dan vroeger. Er is
wederzijds een meer gelijkwaardige des-
kundigheid ontstaan, elk op zijn gebied.

Belangstelling van onze kant voor het
vakgebied van de cliënt en vragen over
bedrijf en bedrijfsvoering zullen zeker
worden gewaardeerd, ongevraagd ge-
geven adviezen vaak minder.
We zullen er in dit verband naar moeten
streven, dat de veehouder de rekening
van de dierenarts niet beschouwt als een
onkostenpost, maar, vanwege de advi-
serende functie die wij meer en meer
krijgen, als een investering. Een extra
dimensie van de dierenarts als bedrijfs-
adviseur zal de relatie verstevigen en van
onze kant de animo in ons werk ver-
groten.

Dr. D. Tal.sma.

-ocr page 5-

ID

Een vergelijking van een aantal parameters in
het bloed van normaal opgefokte lammeren en
van lammeren die zwoegervrij, met runder-
colostrum zijn opgefokt

Comparison of a Number of Parameters in lhe Blood of
Ijambs Reared in Normal Conditions wilh Those in the Blood
of Lamhs Reared Free from Maedi on Bovine Colostrum

P. Franken\' en L. Elving^

SA MENVATTING. De resuliaieii van hei hloedonilerzoek van een groep zwoegervrije. mei behulp
\\an rimilereolo.slrum opgefokle lammeren werden vergeleken me! die van een normaal opgefokte
eonlrotegroep. Hei bloedonderzoek omvalie een bepaling van hel hemoglobinegebahe. de hemaloeriei-
waarde. hel wine bloedbeeld. hel aanlal Iromhoeyien. hel lolaal-lipidengehahe. hel serum eiwiigehahe
en hei serumeiwii spectrum.

Tussen proef- en controlegroep bleken slechts ondergeschikte verschillen ten aanziett van deze bestand-
delen te bestaan. L \'ii hel onderzoek blijkt dat de lammeren de immuungtobutinen uit het rundereolos-
trum goed kunnen resorberen.

SUMMARY. The results of examination of the blood in a group cf lambs reared free from maedi
on bovine colostrum were compared with those in a group of controls reared In normal con-
ditions. F.xamination oJ lhe blood inciudeil determination of the concentration oj haemoglobin, the
haematocrit. while cell counts, platelet counts, the total lipid level, the concentration cf protein in the
serum and the /irotein pattern oj the serum. Tbe group of experimental animals and that oj the controls
were jound to show only minor differences as regards these constituents. The studies showed that
lamhs are capable of adequately absorbing the immunoglobulins of bovine colostrum.

ra

IN1 F1DING

De belangstelling voor zwoegervrije
opfok van lammeren neemt de laatste
jaren sterk toe. Een programma voor ge-
organiseerde zwoegerziektebest rijd ing
wordt op dit moment gereed gemaakt
voor toepassing in de praktijk.
Omdat in de epizoötiologie van zwoeger-
ziekte de lactogene infectieweg zeer be-
langrijk is (3, 10). worden bij de zwoeger-
vrije opfok de lammeren direct na de
partus geïsoleerd. Om deze lammeren te
voorzien van afweerstoffen wordt in
plaats van scbapecolostrum van te voren
verzameld en ingevroren rundercolos-
trum verstrekt (12). Daarna vindt de
opfok plaats met kunstmelk uit een
speenemmer (Lambar).

Bij een worpgrootte van meer dan twee
lammeren wordt een dergelijke methode
ook wel aanbevolen (21). Dit is met name
van belang bij de Texelaar waar de melk-
produktie voor een optimale groei of
zelfs voor de overleving van de lammeren
een beperkende factor is bij grotere wor-
pen (5).

In de literatuur zijn resultaten gepubli-
ceerd over de opname van immuunglo-
buÏÏnen na verstrekking van rundercolos-
trum als vervanging van schapecolos-
trum(l7, 21. 24).

Bij deze wijze van zwoegervrije opfok zijn
op diverse bedrijven in Nederland de
laatste 3 jaar sterk anaemische lammeren
waargenomen waarbij oorspronkelijk
een relatief hoge mortaliteit optrad (13).

Dr. P. Franken. Vakgroep Inwendige Ziekten der Grote Huisdieren. Rijksuniversiteit Utrecht. Yalelaan
16. -1484 CM Utrecht. Nederland.

Drs. F. Flving. Vakgroep Zootechniek. Rijksuniversiteit Utrecht. Yalelaan 17. .1484 CI. Utrecht.
Nederland.

-ocr page 6-

Bij nader onderzoek van deze anaemi-
sche lammeren aan de Kliniek voor In-
wendige Ziekten werden duidelijke aan-
wijzigingen gevonden voor een immuno-
logisehe oorzaak van de anemie (7).
Het doel van dit onderzoek was na te
gaan welke veranderingen er plaats vin-
den in een aantal bestanddelen van het
bloed van lammeren die met rundercolos-
trum zwoegervrij werden opgefokt in\'
vergelijking met normaal, met schapeco-
lostrum opgefokte lammeren.

MATFRIAAI EN METHODEN

De ooien, waarvan lammeren in dit on-
derzoek afkomstig zijn maken deel uit
van een grote groep ooien (ca 200 dieren)
van de Vakgroep Zootechniek welke ge-
durende de partusperiode 24 uur per dag
worden bewaakt.

De proefgroep bestond uit 34 lammeren
geboren uit 27 ooien. Deze lammeren
werden zwoegervrij opgefokt volgens de
methode zoals beschreven door Kessels
(12). De partus werd getermineerd zodra
de eerste vruchtdelen in de vulva zicht-
baar werden.

De controlegroep bestond uit 18 lamme-
ren geboren uit 11 ooien welke na de
partus normaal bij de ooi bleven. Bij de
partus van deze lammeren werd behou-
dens bij een abnormaal verloop geen hulp
verleend.

De lammeren werden direct na de ge-
boorte en na het spenen gewogen.
In tabel 1 zijn de gegevens betreffende
geboortegewicht, geslacht, etc. van de
proef- en controlegroep samengevat.

De lammeren van de proefgroep werden
direct na de partus naar een apart, ont-
smet. dierverblijf van de Kliniek voor In-
wendige Ziekten der Grote Huisdieren
vervoerd. Hier werd aan de lammeren
gemiddeld 4,5 keer een portie van 150 ml
rundercolostrum verstrekt met behulp
van een speenfles.

De bewaring van het rundercolostrum
vond plaats bij 20° C in porties van ca
750 ml. Per lam werd slechts van èén koe
het colostrum verstrekt. Daartoe werd het
colostrum ontdooid \'au bain marie\'en in
lauwwarme porties van maximaal 250 ml
gegeven.

Het colostrum was het eerste colostrum
\\an 11 klinisch gezonde zwartbonte run-
deren, Colostrum van één koe werd aan
10 lammeren verstrekt, van één koe aan 4
lammeren, van 4 koeien aan elk 3 lamme-
ren, van 3 koeien aan elk 2 lammeren en
van 2 koeien aan elk 1 lam.
Had een lam de beschikbare portie colos-
trum opgenomen dan werd het lam aan
een speenemmer gewend. Er werd ad libi-
tum kunstmelk\' op kamertemperatuur
verstrekt.

Vanaf de leeftijd van lOdagen werd naast
kunstmelk ook hooi. lammerenkorrel-en
water ter beschikking gesteld.
De lammeren werden abrupt gespeend
op gemiddeld 2 maanden.
Vanaf 10 dagen na het spenen kregen de
dieren weidegang waarbij ze werden bij-
gevoerd met 0,4 kg lammerenkorreP,

De lammeren uit de controlegroep wer-
den gedurende 2 ä 3 dagen met de ooi
individueel gehuisvest. De ooi stond hier-
bij ad lib hooi en water ter beschikking
terwijl de dieren 2 x daags werden bijge-
voerd met totaal ca 2 kg schapebrok\' en
gedroogde pulp in een verhouding 2:1,
Daarna kregen de dieren tevens weide-
gang, Deze lammeren werden gespeend
op een leeftijd van ca, 2\',A maand waarbij
de dieren werden behandeld met 2 gram
thiabendazole-\'.

De eerste bloedafname vond zowel bij de
proef- als bij de controlegroep plaats bin-
nen 2 uur na de partus, in elk geval voor
de opname van het eerste colostrum.
De tweede bloedafname vond plaats 36
uur na de eerste bloedafname.
Zowel bij de proefgroep als de controle-
groep werd een derde maal bloed afge-
nomen ca 14 dagen na het spenen bij een
aselecte steekproef van respectievelijk 14
en 10 lammeren.

\' I ainniercnmclk. Trouw & Co.. N,V. Putten.
- I animcrenkorrel: Coöp. t.eu.sdcn. C.E.O. gecontroleerd.
\' Schapcbrok: Van C\'ooten. Woerden,

rhitien/olc® tiolu.s 2 gram; Merck. Sliarp & Dohme. Haarlem.

-ocr page 7-

Het bloed werd afgenomen uit de V. ju-
gularis met behulp van disposable spui-
ten 5 en disposable naalden*". Per keer
werd 23 ml bloed afgenomen. Hiervan
werd 2\'/;, ml onstolbaar gemaakt met
KiEDTA^. Hierin werd een haematolo-
gisch onder/oek gedaan wat bestond uit
de bepaling van het hemoglobinegehalte
en de hematocrietwaarde en het tellen
van de aantallen leucocyten en trombo-
cyten. De differentiatie van het witte
bloed beeld werd bepaald in een ge-
kleurde bloeduitstrijk. De/e bepalingen
werden uitgevoerd volgens standaard-
procedures (7).

Van het overige bloed werd serum bereid.
In het serum werd het totaal eiwitgehalte
bepaald volgens de biureet methode en
het serum-eiwitspectrum met behulp van
cellulose acetaat electrophorese. Het
totaal-lipiden gehalte werd gemeten met
behulp van een testset**.
De bij dit onder/oek verkregen gegevens
/ijn verwerkt met behulp van het SPSS
programma\'\'. Toetsing van de uitkom-
sten vond plaats met behulp van een t-
toets volgens Student.

Ciehele groep

.Sexe lammeren

Fammeren gehoren als:

I*roefgroep

Aantal lammeren\' -14
Aantal ooien

waarvan lammeren 27
/ijn opgenomen\'
Cicm, geboorte

gevvicht- 4-80
lammeren (kg)

Standaardal\'w. 1 01

Ram Ooi

1-. 2-. 1-. 4-

4 10
2 25

5.65 4.69
1,04 0,99

1 18(4) 10 3
3 14(2) 8 2

4.67 5.26(5.65) 4.31 3.83
1.85 0.85(1.04) 0.82 0.57

C ontrolegroep

.\'\\antal lammeren\' IX
Aantal ooien
waarvan lammeren
/ijn opgenomen\' 1 1
Cicm. geboorte

gewicht- 4.61
lammeren (kg)

Standaardafw. O.Xl

X 10

6 8
4,70 4.54
1.06 0.61

4(1) 9(3) 4(1)

4(1) 5(3) 4(1)
5.25(6.4) 4.45(4.85) 4.34(4.20)
0.41(0.07) 0.90(0.98)

tussen haakjes staan de aantallen ram-lammeren aangegeven,
tussen haakjes staan de gegevens van de ram-lammeren aangegeven.

RFStü \'l ATEN

In tabel 2 is een over/icht gegeven van de
aan de proefgroep verstrekte totale hoe-
veelheid colostrum en het aantal porties.
Alle lammeren hadden het colostrum
binnen 18 uur na de geboorte op.
De groei van de lammeren tot het spenen
was voor de proefgroep ca 100 g per dag
geringer dan voor de hij de ooi opgefokte
lammeren.

Noch bij de controlegroep, noch bij de
proefgroep is sterfte opgetreden. In beide
groepen was wel sprake van een milde
ecthvma infectie.

In de proefgroep trad gedurende de eerste
dagen in een aantal gevallen diarree op
welke spontaan herstelde. Overigens wer-
den er bij de lammeren klinisch geen af-
wijkingen geconstateerd.
L^e resultaten van het bloedonder/oek
staan vermeld in de tabellen 3. 4 en 5;

\' Pharma-Plast\'\'\'; Vaerlose. Denemarken. 20 ml.

\'\' Inter"!\': 1 ameris. I\'trecht. 1.20 x 40 mm

^ F , mg K.FDTA ml blocd.

* Merekotest*\'. Fotal lipids, F. Merck. Darmstadt.

\' Cyber I7.S. Acadcmisch Computer Centrum Utrecht (ACCli). PB-80.011. .1.508 TA lUrccht,

-ocr page 8-

Tabel 2. Aantal lammeren van de proefgroep naar het verstrekte aantal porties en de totale hoeveelheid
colostrum.

Totale hoeveelheid colostrum per lam (ml)

Aantal

500

600

700

800

900

Totaal aantal

porties

-600

-700

-800

-900

-1000 ml

lammeren

2

2

2

3

3

1

4

4

2

9

4

15

5

3

2

5

6

1

2

2

2

7

7

1

1

totaal aantal

lammeren

7

14

8

3

2

34

Tabel 3. De resultaten van het bloedonderzoek van lammeren vóór de opname van runderbiest
(proefgroep) respectievelijk schapebiest (controlegroep) (x ± SD).

Eenheden Proefgroep

Controlegroep

n = 34

n = 18

Verschil

Hemoglobine

mmol 1

8.3

±

1,1

7.9

LI

n,s.

Hematocriet

1 1

0.43 ±

0.06

0.42 ±

0,06

n.s.

I.eucocyten

xlO\' 1

4.0

±

1,4

4.1

±

1,9

n.s.

Basof. granuloc.

0.0

±

0.0

0.0

±

0.0

n.s.

Eosinof. granuloc.

0.0

±

0.0

0.0

±

0.0

n,s.

Staafk. neutr. gr.

0.0

±

0.1

0.0

0.0

n,s.

Segmentk. neutr, gr.

2.1

±

1,0

2.4

±

1.3

n,s.

Lymfocyten

1.8

±

0,7

1.7

±

0,7

n.s.

Monocyten

0.0

±

0,0

0.0

0,0

n,s.

Trombocyten

297

±

119

333

±

74

n.s.

Totaal lipiden

g 1

2.0

±

0.3

1.5

±

0.3

P< 0.001

Totaal eiwit

40,8

±

3.1

39,5

±

2.3

n.s.

Albumine

26.1

2.5

25.5

2.2

n.s.

a - globuline

12,3

±

1.3

12.4

±

LI

n.s.

P - globuline

1.1

±

0.3

0,9

±

0,2

P < 0.01

7 - globuline

1.0

±

0,4

0,7

0,3

P < 0,01

hierbij is tevens aangegeven welke ver-
schillen tussen proef- en controlegroep
onderling en per groep in de loop van de
tijd, significant zijn.

Uit tabel 3 blijkt dat bij het eerste bloed-
onderzoek. voor de opname van colos-
trum, de proefgroep een significant
hoger gehalte aan totaal-lipiden,
fi en y
globuhnen in het serum heeft dan de con-
trolegroep. In absolute zin zijn deze ver-
schillen echter zeer gering.
Uit tabel 4 blijkt dat er bij het tweede
bloedonderzoek, 36 uur na het eerste,
tussen de proef- en de controlegroep nog
slechts verschillen bestaan met betrek-
king tot de aantallen eosinofiele granulo-
cyten en lymfocyten. De verschillen zijn
echter gering.

Uit deze tabel blijkt ook dat er tussen de
resultaten van het eerste en tweede bloed-
onderzoek zowel bij de proefgroep als de
controlegroep zeer grote, significante
verschillen bestaan.

Zowel het hemoglobinegehalte als de he-
matocrietwaarde zijn bij beide groepen
met ca. 10% gedaald. Het aantal trombo-
cyten neemt alleen bij de controlegroep af
\'met ca. 20%. De aantallen leucocyten zijn
bij beide groepen met ca. 40%^ toegeno-
men.

-ocr page 9-

Tabel 4. De resultaten va n het bloedonderzoek van lammeren na de opna me van rund er biest (proefgroep)
respectievelijk scbapebiest (controlegroep) op een leeftijd van ca. 36 uur (x ± SD).

Hemoglobine
Hematocriet
Leucocyten
Basof.granuloc.
Eosinof.granuloc.
Staaf Ic. neutr. gr.
Segmentk.neutr.gr.
Lymfocyten
Monocyten
Tronbocyten

Eenheden
mmol/l

1/1

xlO^l/1

Proefgroep
n = 34

7,8

1,2

0,07
2,4
0,0
0,0
0,1
1,8
1,4
0,0
91

■h




0,38
5,8

0,0

0,0
0,1
3,0
2,8
0,0
285

Controlegroep
n = 18

7,2
0,36
5,6

0,0

1,4
0,06
2,2
0,0
0,0
0,1
2,0
0,9
0,0

n. s
n. s
n. s
n. s

P<0,05
n. s
n. s

P<0,05
n.s
n. s

0,0
0,0
3,6
2,0
0,0
257

55

Verschil tussen bloedonderzoelc voor
en na biest opname.

Controlegroep
P<0,01
P<0,001
P<0,01
n.s
n. s
n.s
P<0,01
n.s
n. s

P<0,001

Verschil tussen
proef en controle groep Proefgroep

P<0,001

P<0,001

P<0,001

n.s

n.s

n.s

P<0,01

P<0,01

n. s

n. s

Totaal lipiden

g/1

3,2

1,3

3,3

0,6

n. s

P<0,001

P<0,001

Totaal eiwit

60,2

10,5

59,6

7,5

n. s

P<0,001

P<0,001

Albumine

25,8

3,1

26,5

2,0

n.s

n.s

n.s

a - ylobuline

13,6

2,2

13,3

1,2

n.s

P<0,01

P<0,01

6 - globuline

5,9

3,3

5,5

2,1

n.s

P<0,01

P<0,001

y - globuline

14,8

5,9

14,5

6,3

n.s

P<0,01

P<0,001

niet afgerond getal: 0.0067
niet afgerond getal: 0,0278

-ocr page 10-

Tabel 5. De resultaten van het bloedonderzoek van lammeren op een leeftijd van ca. 2". maand welke
werden gevoederd met runderbiest (proefgroep) respectievelijk met schapebiest (controlegroep)(x SD).

K>
O

Verschil tussen bloedonderzoek
direct na de opname van biest

Proefgroep

Controlegroep

Verschil tussen

en op

2h maand

Eenheden

n

14

n

=

10

proef-controlegroep

Proefgroep

Controlegroep

Hemoglobine

ramol/1

7,5

0

4

7,5

0

8

n. s

n.s

n. s

Hematocriet

1/1

0,36

0

01

0,35

0

04

n. s

n. s

n.s

Leucocyten

xlO^/l

8,5

1

2

13,4

3

5

P<0,01

P<0,001

P<0,001

Basof.granuloc.

II

0,0

0

0

0,1

0

2

n. s

n.s

n.s

Eosinof.granuloc.

0,2

0,

,2

0,2

0,

,3

n. s

P<0,05

n. s

Staafk.neutr.gr.

II

0,0

0,

,0

0,0

0,

,0

n. s

n.s

n. s

Segmentk.neutr.gr.

2,5

0,

.6

3,9

2,

,4

n. s

n.s

n.s

Lymfocyten

5,4

1,

,0

9,2

2,

,0

P<0,001

P<0,001

P<0,001

Monocyten

0,0

0,

,0

0,0

0,

.0

n. s

n. s

n.s

Trombocyten

340

46

367

152

n. s

n.s

P<0,05

Totaal lipiden

g/1

1,8

0,

.5

2,2

0,

.3

P<0,05

P<0,01

P<0,05

Totaal eiwit

57,5

1,

. 1

64,8

7,

.4

P<0.05

n. s

n. s

Albumine

II

38,6

2,

.8

41,0

4,

.5

n. s

P<0,001

P<0,001

a -globuline

II

9,0

6,

.7

14,4

4,

.3

P<0,05

P<0,001

n.s

6 -globuline

II

3,2

0,

.9

5,1

1 ,

.5

P<0,05

P<0,05

n. s

Y -globuline

6,8

2,

. 1

4,2

1,

,7

P<0,05

P<0,001

P<0,001

-ocr page 11-

Dit is bij de controlegroep vooral het
gevolg van een toename van het aantal
neutrofiele granulocyten. Bij de proef-
groep stijgt echter ook het aantal lymfo-
cyten. De veranderingen in de aantallen
basofiele en eosinofiele granulocyten. de
staafkernige neutrofiele granulocyten en
de monocyten zijn zeer klein. In het
serum neemt het gehalte aan totaal-
lipiden na de opname van colostrum
zowel bij de proefgroep als de controle-
groep sterk toe (respectievelijk ca 120 en
ca 60%). Het totaal eiwitgehalte stijgt bij
beide groepen met ca 50% vooral als ge-
volg van een sterke verhoging van het
/3-globulinegehalte en een nog sterkere
toename van het y-globulinegehalte. Het
a-globulinegehalte neemt bij beide groe-
pen in veel mindere mate toe.
Het albuminegehalte blijft constant.

Tabel 5 vermeldt de resultaten van het
derde bloedonderzoek op een leeftijd van
ca 2\'/, maand. Hieruit blijkt dat de proef-
groep in vergelijking met de controle-
groep een duidelijk lager aantal leucocy-
ten heeft. Dit is vooral het gevolg van een
lager aantal lymfocyten. Het gehalte aan
totaal-lipiden en totaal eiwit is in de con-
trolegroep wat hoger dan in de proef-
groep. Dit hoger totaal eiwitgehalte lijkt
vooral te worden veroorzaakt door een
hoger
a- en /S-globuline gehalte, het y-
globulinegehalte daarentegen is bij de
proefgroep wat hoger.

Indien de resultaten van het bloedonder-
zoek op een leeftijd van 2\'/. maand wor-
den vergeleken met die van het onder-
zoek dat kort na de opname van de biest
werd uitgevoerd blijkt dat de aantallen
leucocyten bij de proefgroep maar vooral
bij de controlegroep duidelijk zijn toege-
nomen. bij de proefgroep met ca 45%f. bij
de controlegroep met ca 140%. Hieraan
ligt vooral een toename van het aantal
lymfocyten ten grondslag. Het totaal-
lipidengehalte in het bloed is bij beide
groepen weer gedaald en ook is een ver-
schuiving van het eiwit-spectrum opge-
treden. Bij beide groepen is het albumine-
gehalte met ca. 50% toegenomen, terwijl
het "y-globulinegehalte sterk en het cx-
globuline minder sterk is gedaald.

DISCUSSIF

De in de proefgroep opgetreden diarree is
vermoedelijk veroorzaakt door de op-
name van vrij grote hoeveelheden colos-
trum in relatief korte tijd (tabel 2). Het
verdient daarom aanbeveling het colos-
trum te rantsoeneren door per keer ma-
ximaal 200 ml te verstrekken en niet meer
dan ca 600 ml per 24 uur.
Voor het verschil in groei tussen proef-
groep en controlegroep is geen duidelijke
oorzaak aan te geven (5).
De invloed van de verschillende wijzen
waarop de partus verliep zou. doordat bij
de controlegroep de navelstreng veel lan-
ger intact bleef, bij deze groep een hoger
hemoglobinegehalte en hematocriet-
waarde kunnen verklaren (4). Bij het
bloedonderzoek vóór de eerste colostrum
verstrekking werden echter geen verschil-
len tussen de groepen vastgesteld in he-
moglobinegehalte en hematocriet waarde.

Na opname van colostrum treden zowel
bij de proefgroep als bij de controlegroep
zeer grote veranderingen op in de bloed-
samenstelling (tabel 4). Opvallend is dat
tussen proefgroep en controlegroep op
dat moment slechts vrij geringe verschil-
len optreden.

Na de opname van colostrum blijkt dat
het hemoglobinegehalte en de hemato-
crietwaarde in beide groepen met ruim
10% afneemt. Deze verlaging kan het ge-
volg zijn van een toename van het plas-
mavolume. Bij nuchtere kalveren is na
de opname van colostrum maar ook van
melk een toename van het plasmavolume
met ca 30% beschreven (22). De daling
van het hemoglobinegehalte kan echter
ook worden veroorzaakt door een verlies
c.q. afbraak van erythrocyten (9) of een
redistributie van de erythrocyten in het
lichaam (23). In dit verband heeft het
relatief grote bloedmonster van 23 ml.
dat overeenkomt met ca 6% van het
bloedvolume (23). zeker bijgedragen tot
de geconstateerde verlaging van het he-
moglobinegehalte.

De toename van het aantal leucocyten na
de opname van colostrum (tabel 4) is bij
de controlegroep vrijwel uitsluitend het
gevolg van een toename van het aantal
neutrofiele granulocyten. L,aMotte c.s.

-ocr page 12-

(15) nam ook bij nuchtere kalveren die
met colostrum werden gevoederd een
stijging van het aantal neutrofiele granu-
locyten waar. Hij veronderstelde een zgn.
\'neutrophil regulating factor\' in colos-
trum.

De toename van het aantal neutrofiele
granulocyten welke bij zowel de proef-
groep als de controlegroep werd gemeten
lijkt niet het gevolg van een stormachtige
aanmaak (myelopoëse) gezien het ont-
breken van een toename van het aantal
staafkernige neutrofiele granulocyten. Er
lijkt dus redistributie binnen het lam
plaats te vinden van de totale pool aan
neutrofiele granulocyten naar het plas-
ma. Hoewel een aantal onderzoekingen
(8) suggereren dat de darm van neonati
doorlaatbaar is voor cellen, ligt deze mo-
gelijkheid minder voor de hand. Door het
diepvriezen van het rundercolostrum dat
aan de proefgroep is verstrekt, zijn de
hierin voorkomende cellen (11. 18. 19)
ten gronde gegaan. Opvallend is dat des-
ondanks na het verstrekken van dit colos-
trum het aantal leucocyten in het perifere
bloed van het lam significant toeneemt.
Nader onderzoek naar de herkomst en de
functie van de neutrofiele granulocyten
en de lymfocyten bij het pasgeboren dier
is van groot belang voor een beter inzicht
in de afweer van deze dieren (15, 25, 26).

De verhoging van het gehalte aan totaal-
lipiden welke zowel bij de proefgroep als
controlegroep kort na de opname van
colostrum werden waargenomen kan
worden verklaard uit de resorptie van vet
uit colostrum. Eerste colostrum bevat ge-
middeld ca 6,5% vet (14). De daling in het
totaal-lipidengehalte bij het derde bloed-
onderzoek op een leeftijd van ca 2\'/i
maand is te verklaren uit het feit dat de
dieren toen gespeend waren en er dus
geen makkelijk opneembaar vet ter be-
schikking was.

De veranderingen in het totaal-
eiwitgehalte die zowel bij de proefgroep
als de controlegroep kort na de opname
van colostrum werden vastgesteld, wor-
den veroorzaakt door een sterke stijging
van het gehalte aan )3-globuline maar
vooral van een stijging van het
7-
globulinegehalte. Deze stijging is het ge-
volg van de opname in de dunne darm
van maternale immuunglobulinen uit het
colostrum (1. 14, 16. 20).
Indien de door McEwan (22) bij nuchtere
kalveren vastgestelde vergroting van het
plasmavolume na opname van colostrum
ook voor het lam geldt, is de opnafhe van
deze immuunglobulinen nog groter dan
de toename van de gehalten suggereert.
In dat geval moet er ook sprake zijn van
een opname van albumine en a-globuline
uit het colostrum omdat deze gehalten in
het serum na de opname van colostrum,
mogelijk in verband met hun rol bij de
osmoregulatie, onveranderd blijven.
Uit de resultaten van het bloedonder-
zoek. 36 uur na de opname van het eerste
colostrum (tabel 4) blijkt, dat het lam de
immuunglobulinen uit rundercolostrum
goed kan resorberen. Zelfs zodanig dat
wat betreft de gehalten in het serum aan
de diverse globulinen met de gebruikte
methodieken geen significante verschil-
len werden gevonden in vergelijking met
schapecolostrum. Deze bevindingen zijn
in overeenstemming met de resultaten
van andere onderzoekers (21). Logan
(21) stelt op grond hiervan dat voor het
lam rundercolostrum een goede vervan-
ging is van schapecolostrum.

Recente onderzoekingen (7) hebben ech-
ter aangetoond dat een aantal runderen
met het colostrum stoffen uitscheiden die
na resorptie door het lam immuun-
complexen vormen welke zich o.a. aan de
erythrocyt kunnen hechten. Het lam be-
schouwt deze erythrocyten dan als li-
chaamsvreemd en sequestreert deze \'ge-
merkte\' erythrocyten in hoog tempo in de
milt en de lever waarbij een levensbedrei-
gende bloedarmoede kan ontstaan (7).
Dit fenomeen treedt bij 5-10%: van de
lammeren op (13). Een onderzoek naar
de aard, de herkomst en de detectie van
de voor de anemie verantwoordelijke
stoffen in colostrum van runderen is in
voorbereiding.

Uit de resultaten van het bloedonderzoek
op de leeftijd van ca Vf maand (tabel 5)
blijkt dat het aantal leucocyten verder is
toegenomen, voornamelijk als gevolg
van een toename van het aantal lymfocy-
ten. Deze toename is het grootst bij de
controlegroep. De toename van het aan-

-ocr page 13-

tal lymfocyten houdt vermoedelijk ver- De daling van het 7-globulinegehalte is

band met de ontwikkeling van het im- bij de met rundercolostrum gevoerde

muunapparaat van het jonge lam. De lammeren minder groot dan bij de con-

waarden voor de aantallen leucocyten, trolegroep. Dit kan worden verklaard uit

neutrofiele granulocyten, lymfocyten e.a. de daling van de hoeveelheid maternale

liggen bij de proefgroep binnen de ruime immuunglobulincn en het nog niet volle-

grenzen van de normale waarden zoals dig op gang zijn van de eigen produktie

die worden aangegeven door Blunt (2). van 7-globulinen.
De controlegroep heeft echter voor wat

betreft de aantallen leucocyten en lymfo- DANKBETUIGING

cyten hogere waarden. Mogelijk speelt r,, ^e uitvoering van dit onderzoek is een wezen-

hierblj de Ecthyma-infectie een rol. lijke bijdrage geleverd door: Irene Heijloo. dierver-

In vergelijking met het bloedonderzoek zorgsterKliniekvoorlnwendigeZiekten;.Iacqueline

kort na de opname van colostrum Zljn er Bouwer, stagiaire HES Dordrecht: de analisten

u - „„1, _____ 1__f.- j „ van het l.aboratorium van de Kliniek voor Inwen-

b| het onderzoek op een eelt nd van c£ j- 7 1. n cu 1 1, 1 ■■ u

\' . dige Ziekten, en P. van Eldik. Vakgroep Zoótech-

21/, maand opmerkelijke verschuivingen niek met betrekking tot de dataverwerking: waar-
in het eiwitspectrum opgetreden. voor onze hartelijke dank.

I ITERATUUR

1, Beer. A. E.. Billingham. R. E.. and Head. J.: The immunologie significance of the mammarv gland. J.
Invesl. Dcrni.. (,}. 65-74. (1974).

2. Blunt. M. K.: Cellular clements of ovine blood. In: The blood of sheep, composition and function,
edited by M, H, Blunt. Springer Verlag. Berlin. Heidelberg. New York. 1975.

De Boer. G. E.. Terpslra. C.. Hendriks. .1., and Houwers, D. ,1.: Studies in epidemiologvof maedivis-
na in sheep.
Ki\'.s. i ci. .Sri.. 26. 202. (1979).

4. Dawes. Ci.: Eoelal and neonatal physiology. Chicago: Year Book Medical Publishers 1968.

5. Eldik. P. v an en Elving. 1..: Dc groei van melkschaap en Texelaar kruisingen, zowel gezoogd bij de ooi
als kunstmatig opgefokt. Bedrijfsontwikkeling, in press,

6. Eranken, P.: An investigation of some aspects of anemia in horses. Ph. D. Thesis. Utrecht. 1979.

7. Franken. P. en Bernadina, W. F.: Persoonlijke waarneming. 1981.

8. Head. J. R. and Beer. A. F.: //) lïioand //i Vitro Asses of the Immunologic Role of Eeucocytic Cells in
Milk. In: Immunologv of Breast Milk, edited bv P. F. Ogra and D. Davton. Raven Press. NewYork.
1979. pp 207.

9. Holmes. P. H. and Dargie. 1. D.: Pathophysiological mechanisms in ovine anaemias. In: The blood of
sheep, composition and function, edit, bv M. H Blunt. Springer Verlag. Berlin. Heidelberg. New York.
1975.

10. Houwers. D. J.: Zwoegerziekle en zwoegerziektebestrijding. Tiidschr. Diergeneesk.. \\05.66l. (1980).

11. .lensen. D. 1 . and Eberhart. R, J: Fötal and Differential cell counts in secretions of the nonlactating
Bovine Mammary gland, ,4/)/,
J. Ve/. Res.. 42. 743-747. (1981).

12. Kessels, F.: Het moederloos opfokken van lammeren, in het kader van de zwoegerziektebestrijding.
Uitgave Stichting Ciczcmdheidszorg voor Dieren, \'s Gravcnhage. 1980.

n, König. C, D. W,: Persoonlijke mededelingen. 1981.

14. Kramer, U.: tinlcrsuchungen über den Iminunoglobulingehalt des von Kalbern am 1. Tag post partum
aufgenommen Kolostralmilch während der Monate Oktober 1974 bis April 1975 unter besonderer
Berücksichtigung der Gesundheits-Zustandes der Kälber. Inaugural Dissertation. Hannover. 1977.

15. I amotte, G. B, and Eberharl. R. S.: Blood leukocytes, phagocytosis and plasma corticosteroids in
colostrum-fed and colostrum-deprived calves,
.4ni. ./. Vei. Res.. .\'!7, II89-II93. (1976).

16. Famotte, G, B.: lotal scrum protein, serum protein fractions and serum immunoglobulins in
colostrum-fed and colostrum-deprived calves.
.4ni. ./. Vei. Res.. ,\'!8, 263. (1977).

17. Farson. R. E.. Ward. A. C. S.. Frederiksen. K. R.. Ardrey. W. B .and Frank. F. W.: Capacibility of
lambs to absorb immunoprolcins from frcezc-dried bovine colostrum.
Am. ,/, Vei. Res.. 35, 1061.
(1974).

18. Fee. C. S.. Wooding, B. P.. and Kemp. P.: Identification, properties and differential counts of cell
populations using electron microscopv of drv cows secretions, colostrum and milk from normal cows.
./. Doirv Res.. 74. 39-50. (1980).

19. Fee. C. S. and Outtcridge. P. M.: l eucocyte of sheep colostrum milk and involution secretion, with
particular reference to uhrastructure and lymphocyte populations.
J. Dairy Res.. 48. 225-237. (1981.

20. I ogan. E. F. and Irwin. D.: Serum immunoglobin levels in neonatal lambs. Res. i\'ei. Sei.. 2}. 389-390.
(1977).

2 I. I.ogan. E. F., Foster, W. H., and Irw in, D,: A note on bovine colostrum as an alternative source of
immunoglobulin for lambs.
Anim. Prod.. 26. 93-96. (1978).

-ocr page 14-

McEwan. A, D.. Fisher. E. W,. and Sehnan. F F.: The elfect of colostrum on the \\olume and
composition ofthe plasma of cahes.
Res. I\'cr. Sei.. 9. 284-286. (1968).

Mc Farlane W, V.; Distribution and dynamics of bod\\ fluids in sheep. In: The hlood of sheep,
composition and function, edit, hy M. H. Blunt. Springer Verlag. Berlin. Heidelberg. New York. 1975.
Nedkvitne. 1. 1, og Haugland. E.: Kunstig oppal av lam.
\\\'oril. .lon/hr. Forskn.. 52. 70. (1970).
Piercy. O. W. 1.: Natural resistance to infection in the newborn sheep. Competence of local and
systemic defenses in normally-suckled and colostrum-deprived lambs.
Rt\'.s. I ci. Sei.. 14.
(1973).

Reiter. B.: Review of nonspecific antimicrobial factors in colostrum. Aim. Rech. I ci.. 9. 205-224.
(1978).

22,
21

24,

25,

26,

Contactdag van het Instituut voor
Pluimvceonderzoek \'Het Spelder-
holt\' te Beekbergen.

Dinsdag 11 mei 1982

Programma

09.,10 Ontvangst met koffie.

10.00 Opening door ir. F. H. Huisman, directeur
l.P.S.

Ochlenchilling. voor/itter proF dr. ir. E. H. Kete-
laars,

10,15 \'De vergelijking van \\oedersystemen voor
slachtkuikens\': ir, H. .longenburger van het
Consulentschap in Algemene Dienst \\oor
de Pluimveehouderij.

10,45 \'De immuniteit hij slachtkuikens en de mo-
gelijke beïnvloeding\': drs. H. A. Vahl van
\'Dc Schothorst\'.

11,15 \'Dc \\oedeiwaarde van vetten en andere
nutriënten voor slachtkuikens\': ing, C, W,
Scheelc \\an het I P S,

I 1,45 \'Nieuwe gegevens over benutting van fosfor
en andere mineralen bij slachtkuikens": dr,
ir, P, C, M. Simons en G. P. Teunis van het
1,P,S,

12,45 lunch.

Middagzinin):. voor/itter ir. A, R, Kuit,
14,00 \'Slacht- cn opdeehendemcntcn van slacht-
kuikens\'; ir. C. H. Veerkamp \\an het l.P.S.
14..10 \'t)e invloed van de verpakking op dc houd-
baarheid Nan \\erse kiukens": ir. R, W, VV,
Mulder van het l,P,S,
15.00 Thcc-pau/c.

15.10 \'Presentatie van pluimvecproduktcn": drs.

A. W. de Vries van hel l.P.S.
16.00 Discussie.
16.10 Sluiting.

Aan de deelnemers wordt ver/ocht dit telefonisch
kenbaar te maken aan: het Instituut voor Pluimvee-
onderzoek \'Het Spelderholt\' te Beekbergenm. i.a.\\.
mevr, .1. F. Hocboer. Tel. 05766-1808. tst. 118.

14,25

14,50
15,05

15 10 11,

Bijeenkomst Werkgroep
Dierpathologen
Dinsdag 11 mei 1982

Dc biiecnkomst /al dinsdagmiddag «orden gehou-
den (aanvang 14,00 uur) in vergader/aal T \\an hel
Rijksinstituut voor de Volksge/ondheid. Antonie
van I ccuwenhoeklaan 9. Bilthoven.

I\'rogriimnui

14.00 S, A. Gocdcgchuure. R Sleendijk en .1 F.
\\an Dijk: \'Skclctontwikkcling bij geiten
met hypothx reoidie\',

A. .1, \\an Uiien cn .1. E, van Dijk: \' loepas-
sing van de vries- en brccklcchnick hii de
bcsludering van kitlijsten tussen schildklier-
epilhcclcellen van geiten\'.
Pau/e.

I , Erich cn F, .1, Prop. mede namens W,
Misdorp. C. Peters. F. Souw. .1. Spies. .1
Stolwijk en K, Wcijcr:\'Cclkweck vanmam-
malumoren van de kal: een mogelijk model
voor het lesten van cylostalica\',

.1. Schuurman en .1. G, Vos: \'Gekweekt
thynniscpitheel: morfologische karakterise-
ring en biologische activiteit in de thymu-
slo/c ral\'.

-ocr page 15-

Het gebruik van een breukband bij hernia
perinealis van de hond

Use of a Truss in Canine Perinea! Hernia
A. A. A. Vendrig\'

SAMENVATTING. Beschreven nonh hel gebruik van de breukband bij een hond ais aanvulling op
dc conservaiieve behandeling van een hernia perinealis.

SUMMARY. The use ofa Iruss in dogs as a supporiive measure in conservaiive i real mem ol perineal
hernia is described

INLEIDING

De hernia perinealis (HP) wordt gezien
als een zachte zwelling in het perineaal
gebied. Archibald (I) schrijft het toe aan
verweking van fascie en spieren in diti
gebied, waardoor organen uit het pel-
vium of abdomen kunnen prolaberen
door het diafragma pelvica.
De hernia perinealis komt vooral voor bij
de oudere mannelijke hond van de grote
rassen. Burrows (2) geeft aan dat de ge-
middelde leeftijd 7 jaar is en dat 97% van
de honden van het mannelijk geslacht
zijn. Castratie blijkt geen significant ver-
schil te geven bij het aantal reuen met
hernia perinealis (HP).
Whittlestone (5) verklaart de HP door
overrekking van het perineaal gebied. Af-
name van de weefselelasticiteit verhoogt
de weerstand in dit gebied die versterkt
wordt door benige faecescomponenten
en het ontbreken van mucus rond de
bolus. Burrows (2) geeft daarentegen aan
dat slechts 4% van de aangeboden hon-
den benig voedsel ontvingen.
Harvey (3) vond bij spier biopsiën van de
M. Levator ani toename van bindweefsel
met hier en daar spieratrofie. Tevens
vond hij zenuwbeschadigingen mogelijk
ten gevolge van overrekking, evenwel
waren de spierafwijkingen onvoldoende
om neurale spieratrofie te veronderstel-
len.

Harvey (3) behandelt 10 honden conser-
vatief met het geven van laxerend voedsel
en het digitaal verwijderen van de faeces
uit het rectum. Slechts twee honden kon-
den gedurende 15 maanden op deze wijze
worden behandeld.

Burrows (2) beschrijft de perionale herni-
orraphy, waarbij de HP chirurgisch
wordt behandeld. Harvey (3) en Burrows
(2) geven beiden een recidief van ca. 40%,
welk percentage sterk beïnvloed wordt
door de mate van ervaring van de behan-
delend chirurg. Castratie voor of met de
herniorraphy blijkt geen verschil te geven
bij het aantal recidieven.
Whittlestone (5) beschrijft de incisie van
de anaal sphincter, waarna de huid ge-
hecht wordt met het rectum slijmvlies.
Harvey (3) paste deze methode toe bij 8
honden, waarna hij in een aantal gevallen
incontinentie zag optreden.
Spreull (4) toont aan dat de atrofie van de
M. Levator ani resulteert in een flexura
recti en niet in een diverticulum zoals bij
rectaal onderzoek valt te veronderstellen
en zoals dat door meerdere auteurs wordt
aangegeven. Een betere terminologie
voor diverticulum is dan ook sacculatie.

\' Drs. A. A. A. Vendrig. prakii/erend dierenarts. Dammerweg lil. Nederhorst den Berg.
Tijdschr. Diergeneesk.. deel 107. aß. 9. 1982

-ocr page 16-

to
O

-ocr page 17-

Bij de defaecatie wordt door de kromming van de
rug de rughand onder spanning gebracht.

Daarbij beschrijft Spreull (4) ter behan-
dehng van de HP de transplantatie tech-
niek van de M. Gluteus superficialis die
qua resultaat vergelijkbaar zou zijn aan
de eerdere beschreven behandelingen.
Met de wisselende resultaten van de chi-
rurgische behandeling van de hernia peri-
neaUs is gezocht naar een non-
chirurgische behandeling van de hond
waarbij gebruik gemaakt wordt van een
uitwendige fixatie methode.

MATERIAAL. EN METHODE

Door dc eigenaar van een hond met hernia perine-
alis is een leren tuigage vervaardigd naar de li-
chaamsmaten van de hcnd. 1> beste resultaten zijn
hierbij verkregen met varkensleer, dat daarvoor
voldoende trekvast en elastisch bleek te /ijn. Voor
het maken van de banden werd het leer dubbel
omgebogen, gelijmd en door en door gestikt.
Voor de heup-, rug-en halsband werd een breedte
van 4.5 cm aangehouden en voor de liesbanden
cm. Llaarbij werden alle banden voorzien van ges-
pen voor het op lengte stellen. Vooreen gemakke-
lijke bevestiging zijn de gespen aan de rugzijde in de
banden aangebracht.

De liesbanden zijn aan de dorsale zijde aan de heup-
band niet verschuifbaar bevestigd, terwijl de ven-
trale bevestiging wel verschuifbaar is. De kussentjes
die op de hernia perinealis worden geplaatst be-
staan uit twee delen. Het grootste deel .schuift langs
de liesband en meet 4 bij 8 cm. Liet hierop beves-
tigde kleinere deel dient in de perineum holte te
drukken. De maten dienen hierop gericht te wor-
den, Dc gebruikte maat was 2 bij .1 cm. De kussen-
tjes werden gemaakt door meerdere lagen leer op
elkaar te bevestigen.

De dikte van het kleine kussentje is van essentieel
belang. Deze dient goed gefixeerd te blijven in de
perineumholtc en dient daarbij voldoende tegen-
druk uit te oefenen op het prolaberende weefsel.

Een goede fixatie van de kussentjes wordt verkre-
gen bij het dubbel kruisen van de liesbanden, aan de
dorsale en ventrale zijde.

De lengte van de rugband dient zo te worden inge-
steld dat de heupband juist caudaal van de beide
tuber coxae komt te lopen.

De breukband wordt aangebracht met het uitlaten
van de hond. Op het moment van defaecatie worden
de banden strakker gezet, meestentijds rug- en
heupband. Tijdens de wandeling kunnen de banden
losser zitten, waardoor geen huidlaesies zullen op-
treden.

RESULTATEN

In mei 1977 werd een Duitse herder reu
van twaalf jaar oud met ernstige defaeca-
tieproblemen ter behandeling aangebo-
den.

Bij onderzoek bleek er rechts een hernia
perinealis aanwezig te zijn. Na verwijde-
ring van de faeces uit het rectum bleek bij
rectaal toucher aan de rechterzijde een
sacculatie aanwezig te zijn. De prostaat
was niet vergroot. De faeces bevatte zeer
veel haren en gras.

De eigenaresse vertelde dat ze zeker een
anderhalf uur moest lopen voordat een
redelijke hoeveelheid faeces door de
hond was kwijtgeraakt. Vaak moest de
hond vele malen persen zonder dat er
defaecatie optrad.

Gezien de leeftijd van de hond en zijn
algehele conditie is besloten over te gaan
op een conservatieve behandeling. De
hond kreeg een dieet van brood en vlees
voorgeschreven, aangevuld met vitamine
B complex en becelolie.
Ter ondersteuning van de defaecatie
werd Isogel® toegediend met het voedsel.
Met zes weken bleek deze behandeling
geen duidelijke verbetering te hebben ge-
geven. Dc eigenaresse moest driemaal per
week digitaal de faeces uit het rectum
verwijderen en de hoeveelheid was mees-
tentijds eenderde tot de helft van de to-
tale hoeveelheid faeces per dag.
Op grond van deze ervaring is overge-
gaan tot het gebruik van de hier beschre-
ven breukband. De eigenaresse hield per
dag de resulaten van de behandeling bij.
In de eerste maand moest de eigenaresse
vijfmaal de faeces uit het rectum verwij-
deren. Het vele malen nutteloos persen op
de faeces was verdwenen. Na vijf tot tien
minuten wandelen kwam de eerste faeces
die meteen al 40-50% van de daghoeveel-
heid bedroeg.

-ocr page 18-

In de tweede maand is slechts eenmaal de
faeces digitaal verwijderd.
In de derde maand hebben de problemen
7ich gedurende enige tijd herhaald.
De oor/aak bleek gelegen te zijn in de
benige componenten van het voedsel.
Met toediening van een andere vleesvoe-
ding zijn de moeilijkheden weer verdwe-
nen en de volgende maand behoefde
slechts weer eenmaal de faeces rectaal te
worden verwijderd.

Bij controle een halfjaar en één jaar na
aanvang van het gebruik van de breuk-
band was de hoeveelheid faeces in het
rectum miniem. De sacculatie grootte
was hetzelfde gebleven. De eigenaresse
deelde mee dat de wandeltijd gehalveerd
was en dat de defaecatie vlot verliep.
Na anderhalfjaar was er geen wijziging
opgetreden in de situatie. Wel bleek bij
rectaal onderzoek de weerstand te zijn
afgenomen door een verminderde elasti-
citeit van perirectale weefsels. Voor de
defaecatie was het gebruik van de breuk-
band onontbeerlijk geworden. De toedie-
ning van Isogel® was daarbij van essen-
tiële betekenis.

Na twee jaar is de hond gecastreerd we-
gens een tumoreuze ontaarding van een
testikel. Hierbij bleek dat de perineale
weerstand dusdanig verminderd was dat
het perineum rechts minstens drie centi-
meter indrukbaar was.
De eigenaresse vertelde dat de defaecatie
meer problemen begon op te leveren. Het
verdikken van het kleine kussentje had
aanvankelijk verbetering gegeven, doch
nadien moest zij bij de defaecatie ma-
nueel druk uitoefenenophetkussentjeom
deze mogelijk te maken.
Drie en dertig maanden na aanvang van
de behandeling is de hond ingeslapen we-
gens achteruitgang in de algehele conditie
die verdere hulpverlening van de eigenaar
onmogelijk maakte.

Bij sectie bleek dat het perirectale vet weef-
sel prolabeerde in het abdomen door een
ruptuur van het peritoneum.

DISCliSSIE

De algemene conditie van de hond en de
wensen van de eigenaar waren van door-
slaggevende betekenis om tot uitsluitend
conservatieve behandeling over te gaan.
De conservatieve behandeling die vooral
gericht is op vermindering van de defae-
catie weerstand (5) is op zich onvol-
doende. de daarbij komende rectale ver-
wijdering van de bolus is voor vele
eigenaren een te zware belasting. Ook het
aanbrengen van de breukband telken-
male voor het uitlaten van de hond kan
voor velen een te zware handicap zijn.
Het blijkt dat de omgeving vaak minder
gunstig reageert op een dergelijk houden
van honden. Het karakter van de hond
moet aan de andere kant bezien worden
in het licht van de voortdurend te on-
dergane behandelingen. Bij een juiste
combinatie van hond en eigenaar is even-
wel gebleken dat het dier nog gedurende
een aantal jaren kan worden behouden.
In het eerste halfjaar is geëxperimenteerd
met de band en het te gebruiken materi-
aal. Het voortdurend dragen van de
breukband gaf geen enkele huislaesies te
zien. Opmerkelijk was dat na twee jaar
defaecatie zonder breukband en zonder
de gebruikte laxeermiddelen onmogelijk
geworden was.

Mogelijk dat het gebruik van deze band
post-operatief het aantal recidieve na pe-
rionale herniorraphy verder zal beper-
ken.

Op grond van de hier beschreven erva-
ring is mogelijk een nieuw element toege-
voegd aan de behandeling van de hernia
perinealis en zal de breukband zich als
een bruikbaar hulpmiddel moeten beves-
tigen in het samenspel tussen patiënt, ei-
genaar en dierenarts.

1 ITFRATt I R

I, Archibald. ,I and Harvcy. C\'. F.: Canine siiri!cr\\. see. Archibald edition, .Arn, Veterinärs publications
Inc, VVheaton. Illinois.

2 Burrows. C. \\ and Mar\\e\\ . C, F.: Perineal hernia in the dog, ./, Simill Aiiiiiiiil Pnii iicc, 14.
119731

,1, Har\\e\\. C \\ Treatment of perineal hernia in the dog areassesment, ./. Small Animal Praclin\'. IS.
.1(15-511. (1977).

4, Spreull. .1 S. A, and Frankland. .A 1 : 1 ransplanting the superficial gluteal muscle in the treatment of
perineal hernia and Oe.xure of the rectum in the dog. ./.
Small Animal Pranici-. 21. J65-27K. (19X11).

5, Whittlestone. .1 V Perineal hernia, letter to the editor. ./, Small Animal Praciicc. 14. H2X. (1973)

-ocr page 19-

^[ra

Twee gevallen van tetanie bij het paard

Two Cases of Teiany in ihe Horse
P. Meijer\'

SAMENVATTING. Er worden iwee gevallen van lelanie hij hel paard hesehreven.
Hel heirofeen 8- en een Li-jarige merrie. Beide waren warmhloedpaarden. De merries waren hengslig
en werden ler dekking op een deksialion aangevoerd. De dieren zoogden heide een veulen van resp. 4 en
7 weken oud.

In heide gevallen was hel ealeiumgehalle van hei bloed verlaagd, resp. 4.0 en 5.4 mg9,. Hei magnesium-
gehalie bedroeg resp. 1.0 en 1,9 mg<fi.

De paliënien reageerden goed op iniraveneuze in fusies van ealeiumboroglueonaai mei magnesiumchlo-
ride. Eén paard kreeg levens enkele keren 10 liier fysiologische zouioplossing per iniraveneus infuus
loegediend.

SUMMARY. Two ca.ses of leiany in ihe horse are reponed. The nvo palienis were ihoroughbreds.
One was eight and ihe other thirteen years old. The mares were in heal and were brought lo the .service
(stud) station to be mated. Both patients were nursing a foal. One was a four-week-old foal and the
other was seven w eeks old.

Ihe calcium level of the serum had dropped in the two patients, to 4.0 mg and 5.4 mg per ml. res-
pectively. 7he magnesium level was 1.0 mg and 1.9 mg per 100 ml. respectively.
The animals responded satisfactorily to intravenous infusion of calcium boroghiconate and magnesium
chloride. One of the mares w as also given 10 I. of phvsiologh ai saline a few limes.

lu

INI.EIDING

Tetanie bij het paard is een vrij zelden
voorkomend ziektebeeld. Binnen tien
dagen werden wij echter geconfronteerd
met twee gevallen van tetanie bij warm-
hloedpaarden. Aangezien de diagnostiek
van sporadisch voorkomende ziektebeel-
den moeilijk kan zijn, leek ons een be-
schrijving van beide gevallen nuttig.

EITERATUURONDERZOEK

Tetanie wordt vooral beschreven bij
pony\'s, maar komt ook bij paarden voor
7, 8). Het ziektebeeld treedt vrijwel
steeds bij merries op en wel vooral aan
het eind van de dracht, in het begin van de
lactatie en een enkele keer direct na het
spenen (2, 3, 7, 8, 9). In 1935 beschreven
De Gier en Green
et ai een aantal geval-
len van tetanie bij pony\'s na een langdu-
rig transport. In de meeste publikaties
betreffende dit onderwerp wordt gewe-
zen op de predisponerende factor \'opslui-
ten\' (2, 3, 7, 9). Om na te gaan of het
hierbij mede ging om een angstfactor,
hebben Dekker en Schotman (2) onder-
zocht of door middel van adrenaline-in-
jecties een verlaging van het bloedcalci-
umgehaltc en daarmee tetanie was te
bewerkstelligen. Dit bleek niet het geval
te zijn.

Muylle et ai (7) wijzen ook op de moge-
lijk pathogenetische rol van oestrogenen
in de calciumstofwisseling. Zij leggen
verband tussen de verhoogde concentra-
tie van oestrogenen in het lichaam om en
nabij de partus en gedurende de hengstig-
heid en het optreden van tetanie, die
vooral gedurende deze perioden ontstaat.
Door Blood en Henderson (I) wordt de
lOe dag na de partus als predisponerend
tijdstip genoemd.

Drs. P. Meijer, praklizerend dierenarts. Uniaweg 4.T 9051 BC Stiens.

-ocr page 20-

Volgens Räch el al. (8) 70u naast stress
vooral de lactatie resulteren in een hypo-
calcaemie. De literatuurgegevens o\\er de
symptomen zijn vrijwel eensluidend:
meer of minder sterk transpireren, stijve,
houterige bewegingen, spierrillingen over
het gehele lichaam, soms niet kunnen
staan, trismus. normale tot iets ver-
hoogde lichaamstemperatuur, versnelde
pols. snelle ademhaling, geen of weinig
borborygmi.

In alle gevallen is het bloedcalciumge-
halte verlaagd en meestal het magnesi-
umgehalte ook. Muyile
el ai (7) vonden
een positieve correlatie tussen de daling
van het bloedcalciumgehalte en de ernst
\\an de symptomen.

GE VAI. I
Anamnese

Het eerste geval betrof een 8-jarige merrie
met een 4 weken oud veulen. De merrie
was de vorige dag op een dekstation ter
dekking aangevoerd. Het dier was opge-
broken van de dekking die drie weken
tevoren plaats vond. De ziekteverschijn-
selen deden de begeleiders denken aan
koliek, gezien het vaak gaan liggen en
opstaan. Ook was opgevallen, dat de pa-
tiënt af en toe een pluk hooi in de mond
hield, zonder deze verder te kauwen en
door te slikken. Toen men het dier in de
bak van de aanwezige manege liet lopen,
verdwenen de verschijnselen vrijwel ge-
heel. \'s Avonds werd het paard in een vrij
ruime box gelaten. De volgende ochtend
werd ik met spoed ontboden, aangezien
de merrie ernstige koliekaanvallen zou
hebben en leek dood te willen gaan.

Symptomen

Het paard lag op de linkerzijde en trilde
over het gehele lichaam. Het hoofd lag
nooit een moment stil en de voorbenen
vertoonden lichte kramperige bewegink-
jes. Het dier leek niet meer te kunnen
staan. De ademhaling was snel en opper-
vlakkig. de pols bedroeg 120 en was onre-
gelmatig. terwijl de temperatuur 40.8°C
was. De slijmvliezen waren erg rood. t)e
buik was opgetrokken en aan de rechter-
kant waren totaal geen borborygmi waar
te nemen. Het rectaal onderzoek, waarbij
twee dagen tevoren een pre-ovulatoire
follikel was vastgesteld, leverde voorzo-
ver dit bij het liggende dier uitvoerbaar
was. niets bijzonders op. Wel was het
rectum opvallend leeg.

Diagnose

Differentieel-diagnostisch werd gedacht
aan:

a. Een koliekoorzaak. Zou er sprake
zijn van een koliekoorzaak, dan was
de prognose, gezien de hoge en onre-
gelmatige pols, de erg rode slijmvlie-
zen en de afwezigheid van borbo-
rygmi. slecht tot infaust. Hiertegen
pleitte echter het negatieve resultaat
van het rectaal onderzoek. Ook het
gedrag van de merrie was anders dan
bij koliek. Ze was weliswaar onrustig,
maar bleef steeds liggen.

b. Meningitis. meningo-encephalitis.
I^e hoge koorts, het trillen en de
kramperige beweginkjes van de voor-
benen zouden in deze richting kunnen
wijzen, alsmede het in de mond hou-
den van hooi zonder verder te kauwen
en te slikken.

De ernstige verschijnselen daarente-
gen waren kennelijk snel ontstaan,
hetgeen niet voor meningitis pleitte.

c. Tetanus. Er was geen protrusio van
de membrana nictitans, ook niet als
het hoofd achterover werd geduwd.

d. Tetanie. Predisponerende factoren
als transport en opsluiting in de box
waren aanwezig, hoewel deze weken
geleden ook aanwezig waren bij het-
zelfde paard, zonder problemen gege-
ven te hebben. Het in de mond hou-
den van hooi. het trillen en de
spierkrampen zouden door tetanie
kunnen worden veroorzaakt.

De patiënt deed denken aan een koe met
kopziekte. Derhalve stelden wij de waar-
schijnlijkheidsdiagnose \'tetanie\'. Onder-
zoek van bet bloed.dat vóór de behande-
ling werd afgenomen. bevestigde
naderhand de diagnose.
Het Ca-gehalte bedroeg 4.0 mg% en het
Mg-gehalte 1,0 mg%.

Therapie en verloop

De behandeling bestond uit het intrave-
neus toedienen van 60 gram calciumbo-
rogluconaat en 22.5 gram magnesium-
chloride.

-ocr page 21-

Ge/ien de slechte algemene toestand
dienden we tevens 10 liter fysiologische
zoutoplossing per intraveneus infuus toe
en herhaalden dat 12 uur later. Het paard
stond binnen een half uur op. De pols was
toen gedaald tot 88 en regelmatig gewor-
den.

De merrie werd voorlopig in de bak \\an
de manege gelaten.

Zij bleef echter te suf. had onvoldoende
eetlust, bleef nog vaak met een pluk hooi
in de mond staan en vertoonde bij het
lopen een wankele, slappe gang. De vol-
gende dag was de toestand vrijwel het-
zelfde. Het Ca-gehalte bedroeg 5.9 mg^
en het Mg-gehalte 1.2 mg%. Wederom
dienden we 60 gram calciumborogluco-
naat en 22,5 gram magnesiumchloride,
naast tweemaal lOliterfysiologischezout-
oplossing intraveneus toe. Bovendien
werd het paard nu in een afgerasterd
stukje weiland losgelaten. De derde dag
was er duidelijk verbetering zichtbaar.
Het Ca- en Mg-gehalte bedroegen resp.
7.9
mg% en 1,5 mg%. Derhalve dienden
wij nog eenmaal dezelfde hoeveelheden
calciumborogluconaat en magnesium-
chloride toe.

De vierde dag was het Ca-gehalte 8.9
mg% en het Mg-gehalte 1.2 mg9f. Het
paard is daarna volledig genezen, foen
het paard naar huis ging, was het Ca-
gehalte 11,5 mg9? cn het Mg-gehalte 1,8
mg9f.

CiFVAI. il
Anamnese

Het tweede geval betrof cen I.3-jarige
merrie met een veulen van 4 weken oud.
Ook deze merrie was van de dekking }
weken geleden opgebroken en werd op-
nieuw ter dekking aangeboden. Twee
dagen na aankomst begon de merrie die
in een vrij kleine bo.x liep. af en toe een
hooipluk in de mond te nemen zonder
de/e normaal te kauwen en weg te slik-
ken. De begeleiders van het dekstation
herkenden in dit beeld het beginstadium
van tetanie bij de eerste patiënt.

Symptomen

De merrie stond met een hooipluk in de
mond. Ze was erg suf en had dikke, oede-
mateu/e oogleden. Het paard vertoonde
een ietwat wankele gang, waarbij de
hanetred-achtige bewegingen van de ach-
terbenen opvielen. Erg opvallend was
ook de hik; de thoraxwand ging duidelijk
schoksgewijs op en neer en wel syn-
chroon met de hartslag, waarvan de fre-
quentie derhalve als het ware door hand-
oplegging was te tellen. Ook waren
spiertrillinkjes over het hele lichaam
waar te nemen, doch vooral van de
schouderspieren. De pols bedroeg 72 en
was regelmatig. De lichaamstemperatuur
was 38.1°C.

Diagnose

Meteen namen we een bloedmonster ten-
einde het Ca- en Mg-gehalte te bepalen.
Het Ca-gehalte bedroeg 5,4 mg9f en het
Mg-gehalte 1,9 mg%. De diagnose teta-
nie stond hiermee vast.

Therapie en verloop

Ook dit paard dienden we direct 60 gram
calciumborogluconaat en 22,5 gram
magnesiumchloride toe en lieten het met-
een in de wei brengen. De patiënt leek na
een uur genezen. De volgende dag be-
droegen het Ca- en Mg-gehalte resp. 10,7
mg% en 1.9
mg%.

Disct.ssit;

Bij de door ons beschreven gevallen kun-
nen als predisponerende factoren worden
genoemd:

a. lactatie;

b. hengstigheid;

c. transport, het ene paard werd aange-
voerd over een afstand van circa 60
km en het andere over een afstand van
circa 80 km;

d. opsluiting, tijdens transport en later
in een box.

Beide merries waren opgebroken van een
dekking drie weken geleden.
Alle vier predisponerende factoren waren
toen ook aanwezig, echter er traden geen
verschijnselen van tetanie op.
De paarden bleken bij navraag regelma-
tig per trailer over meer of minder lange
afstanden vervoerd te worden in verband
met het gebruik in de sport. Nooit was
echter tetanie opgetreden. Dc merries
hadden ook reeds verschillende keren een
veulen gehad, de ene 3 en de andere 7
maal.

-ocr page 22-

Reeds gedurende vier jaar wordt door
ons een betrekkelijk druk bezocht dek-
station begeleid, alwaar regelmatig zo-
gende. hengstige merries worden aange-
voerd. Bovendien betreft het vaak
merries die over meer of minder afstand
zijn vervoerd om vervolgens gedurende
één of enkele dagen in een vreemde box te
worden gestald. Nooit is echter tetanie
gediagnostiseerd.

Waarom nu 2 maal binnen 10 dagen?
Duplicité des cas rares?

1 ITF.RATliUR

1. Blood. D. C, and Henderson. .1. A.: I.actalion tetany of Mares. Vet, Med. Second Edition, l.onden:
Bailliere. Tindall and Cassel. 196-T

2. Dekker. N. D, M. en Schotman. A. .1. H,: Het tetanie vraagstuk bij paarden en de mogelijkheid om door
injecties van Complexon III tetanische verschijnselen op te wekken,

.1. Forsyth. H. and Hodgkinson. E. .1.: Hypocalcemia in the mare. I er Ree.. 57. 503. (1945).

4. De Gier. H.H.: Reisziekte bij pony\'s. Tijdschr. Diergeneesii.. 84. .?22, (1935).

5. Green. H. H.. Allcroft. W. M.. and Montgomery. R. F,: Hypomagnesaemia in Equine Transit Tetany.
./. Comp. Path.. 48. 74. (1935).

6. Montgomery. R. F.. Hall Savage. W\'.. and Dodds. E. C.: Tetany in Welsh mountain Ponies. Ver Ree..
9. 319. (1929).

1. Muylle. F.. Oyaert. W. De Roots en Van den Hende. C.: I laams Oiergeneesis. Tijdschr.. 42. 44. (1973).

8, Rach. D, J.. Moore. D, W.. and Sturin. R. T.: Equine Eclampsia. Can. I\'el. J.. 1.3. 7S. (1972).

9. Wagenaar. G.: Tetanie bij het paard. Tijdschr. i:>iergenecsl<.. 84. 322. (1959).

□ □

ff [KSODF

voor sport-

Vaccinatiebewijs
ruiters verplicht

Zoals bekend verzorgen de Gezondheidsdien-
sten voor Dieren nu al weer verscheidene
jaren de uitgifte van een geüniformeerd vacci-
natiebewijs v oor paarden dat destijds op ver-
zoek van de georganiseerde paardehouderij
tot stand is gekomen door samenwerking van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en Stichting Gezonds-
heidszorg voor Dieren.

De vraag naar deze \'pasjes\' is in de loop der
tijd steeds toegenomen, omdat de aftekening
door een praktizerende dierenarts voor een
uitgevoerde influenza-enting door de Ge-
zondheidsdiensten wordt gelegaliseerd en te-
vens gecontroleerd wordt of het document wel
voldoende is ingevuld. Dit geldt met name
voor het signalement.

De sportruiter die w il deelnemen aan een eve-
nement dat is georganiseerd door een hippi-
sche organisatie die een inlluenza-enting ver-
plicht stelt, kan door deze legalisatie
onbetwistbaar aantonen dat zijn dier inder-
daad de vaccinatie heeft ondergaan. In de
praktijk rond deze hippische evenementen
bleef tot nog toe een enigszins warrige situatie
bestaan, doordat menig paardehouder na de
vaccinatie van zijn dierenarts slechts een zelf
geschreven papiertje of een d oor één ofandere
commerciële instelling gefabriceerd fantasie-
document ontvangt. Dit soort entbewijzen
bieden uiteraard geen enkele garantie voor
een uitgevoerde vaccinatie: temeer daar de
invulling van het signalement dikwijls onvol-
doende is. Een verantwoorde controle door
een hippische organisatie op de door haar
opgelegde entplicht was dan ook tot op heden
niet mogelijk.

Met ingatig van 1 april 198.3 gaal daar veran-
dering in komen, want de Stichting (iezond-
heidszorg voor Dieren heeft bericht gehad van
het l andelijk Ruiteroverleg Nederland dat
men de beslissing heeft genomen dal met in-
gang van die datum het uniform vaccinatiebe-
wijs van de gezondheidsdiensten verplicht
wordt gesteld voor de deelnemers van de bij
dit overleg aangesloten organisaties. Het
l andelijk Ruiteroverleg is een samenwer-
kingsverband tussen de Nederlandse Katho-
lieke Bond van landelijke rijverenigingen en
ponyclubs en de Koninklijke Nederlandse Fe-
deratie van landelijke rijverenigingen. Zij
overkoepelen tezamen praklisch elke organi-
satie van gebeurtenissen op hel gebied van de
ruitersport en het is dus zaak dal elke ruiter
die van plan is om in het volgend jaar actief

-ocr page 23-

mee te doen aan /ijn sport, zich nu reeds
voorbereidt op het verkrijgen van het be-
doelde document voor zover hij dit nog niet
heeft. Dit zal waarschijnlijk via de ruitcrbla-
den genoegzaam worden gepubliceerd, maar
het is eveneens van belang dat de dierenarts
zich hierop instelt en zijn cliënten in zijn eigen
belang tijdig opde hoogte brengt. Indien de
vaccinatiebewijzen niet vroegtijdig worden

Een oecumenisch gezin? (2)

üeaehte Redaktie.

Naar aanleiding van uw \'Spieghel Veterinair\'
op bladzijde 44 van het Tijdschrift van 1
januari 1982. zend ik u hierbij een foto.
waarop het Budapester veterinaire proffen-
dochtertje Irma Zimmermann voorkomt, het
meisje naast het jongetje met de matrozen-
kraag (mijn broer Eddy. thans bijna 69). De

aangepast zullen er mogelijk rond april ver-
tragingen kunnen ontstaan bij de afgifte door-
dat en masse signalementen moeten worden
overgeschreven en eventueel herentingen uit-
gevoerd. Dit kan tot onaangenaamheden tus-
sen ruiter en dierenarts aanleiding geven, die
voorkomen kunnen worden.

Slichling (k\'zdndhviiisdiciisi voor Dieren.

overigen zijn onze dienstbode met mijn
jongste broer Connie op de arm. mijn zuster
Flore en mijn persoontje, toen 14 jaar.
Mijn dierenarts, dierenarts te Roosendaal (E.
F. I.. Kortman), studiegenoot van prosector
dr. H. A. Vermeulen, heeft ogenblikkelijk
op diens oproep gereageerd en daardoor Irma
aan ons gezin toegewezen gekregen. Aan haar
onderkleding ~ gemaakt van damast - was
wel op te maken, wat haar moeder had moe-
ten doen om hun armoede te verbergen. Zoals
gebruikelijk in Hongaarse \'gemengde\' gezin-
nen hadden de meisjes (Irma en haar zusje) het
geloof van de moeder (Katholiek), dejongens
dat van de vader (Luthers).
Dit was het vierde kind. dat mijn ouders in ons
gezin opnamen na W.O. 1. eerst een Waals
meisje Simone. daarna een Diisseldorfse Irm-
gard. toen een Weense Otto en vervolgens
deze Hongaarse, een meisje, dat in heel korte
tijd het Nederlands te pakken had.
Ik ben nog steeds trots op mijn ouders, v anwe-
ge hun spontaniteit en hun gastvrijheid, en op
onze doctor Vermeulen, die zulke intiatieven
nam en die zo\'n fijne en milde leraar was.

6". ./. M. Kormran.

N.B. De Hoofdredakiie ontving boven-
staande reaeiie naar aanleiding van de
Spieghel Veterinair: \'Een oeeii/nenisch ge-
zin\'.\'\' in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde.
107. (1). 44. (I9H2). Zij vond de inzending
zo aardig, dat zij deze de lezers niet wil ont-
houden.

-ocr page 24-

Hond

Epilepsie bij honden

Presthus. J.; Epilepsi Hos Hund. Norsk Veli-
rinaer Tidsskrifl.
93. f4). 255-259. f1981).
In een overzichtsartikel overepilepsie bij hon-
den geeft de auteur, naast bespreking van aeti-
ologie, klinische symptomen en diagnose van
deze ziekte, adviezen met betrekking tot de
behandeling ervan.

Omdat epilepsie in diverse verschijningsvor-
men voorkomt, individueel sterk kan verschil-
len wat betreft intensiteit en frequentie, is er
geen exact behandelingsschema aan te geven.
Als vuistregel wordt iedere hond die meerdan
één epileptiforme aanval per maand heeft, be-
handeld. De eigenaar is dan meer gemotiveerd
regelmatig de voorgeschreven medicijnen te
verstrekken. Soms wordt een korte periodieke
behandeling ingesteld. Indien een epilepti-
forme aanval steeds gevolgd wordt door rus-
teloosheid ofagressiefgedragdan iseenconti-
nue behandeling aan te bevelen. De auteur
hecht veel waarde aan de instelling van de
eigenaar van de hond: een onregelmatige be-
handeling is slechter dan totaal geen behande-
ling.

Therapie

1. Indien een op zichzelf slaande epilepll-
forme aanval
behandeld moet worden advi-
seert auteur: diazepam 0,5-1.0 mg. per kg.
lichaamsgewicht i.v. of i.m. (Meestal is de
dierenarts (te) laat met deze hulp omdat de
aanval al voorbij is. Bü honden lijdende aan
epilepsie wordt deze dosering bij operatieve
ingrepen aangehouden als preanaesthcticum.)

2. t^e sialus epilepticus vereist de volgende
behandeling:

ademhalingswegen vrijmaken (eventueel
intuberen of tracheotomie);
-- trauma voorkomen;

krampen beëindigen: langzaam intrave-
neus toedienen van diazepam (1-2 mg. per
kg. lichaams gewicht). Indien onvol-
doende effect wordt bereikt, dan vervol-
gen met Fenobarbital (intraveneus) tot ef-
fect bereikt wordt (3-15 mg. per kg.
lichaams gewicht). Indien de kramptoe-
stand met deze stoffen niet beëindigd kan
worden, moet men met barbituraten (i.v.)
of inhalatienarcose proberen een totale
anaesthesie te verkrijgen;
het circulerende bloedvolume moet met

infuusvloeistoffen op peil gehouden wor-
den;

verdere behandeling is afhankelijk \\an de
diagnose na onderzoek.
3. Voordat een \\ervolgbehandeling met één
\\an de vele medicamenten kan worden inge-
steld. zal eerst differentiaal diagnostisch ge-
dacht moeten worden. De meest gebruikte
preparaten zijn; Phenytoinum Natrium (Di-
phantoine), Karbamazepim, Fenobarbital en
Primidon.

a. Indien gebruik gemaakt wordt van Di-
phantoine
is het van belang te weten dat er
een groot verschil bestaat in de halverings
tijden bij de mens (22 uur) en bij de hond
(2-4 uur). Het is daarom van belang de
juiste dosering te adviseren om een thera-
peutische plasmaconcentratie te verkrij-
gen. (35-40 mg. per kg. lichaams gewicht;
deze dosis minimaal 3 x per dag. Het ge-
bruik van o.a. Phenylbutazonum, Chloor-
amphenicol of Diazepam, heeft invloed
op de plasmaconcentratie van Diphanto-
ine.)

b. Fenoharhital heeft in de dosering van 1-2
mg. per kg. lichaams gewicht 2-3 per dag
een goed effect. Het nadeel is dat deze stof
erg sedatief kan werken en dat de aanval-
len vaker tijdens de slaap dan in waaktoe-
stand optreden.

c. Primidon vertoont een goed effect bij psy-
chomotorische stoornissen (25-50 mg. per
kg. lichaams gewicht per dag, te verdelen
over 2 ä 3 maal). Een deel van deze stof
wordt omgezet in Fenobarbital. (De ma-
ximale plasmaconcentratie van de Feno-
barbital wordt na ongeveer één week be-
reikt. Het effect van een Primidon-behan-
deling kan dus
pas na één week beoor-
deeld worden!) Het werkt soms sedatieF
soms agressiviteit opwekkend.

d. Kurhamazcpim in de dosering van 10-20
mg. per kg. lichaainsgewicht wordt nog
weinig gebruikt in de diergeneeskunde.

e. In een aantal gevallen is het gebruik van
één medicament voldoende doch in veel
gevallen zijn combinaties van twee of meer
middelengewenst (o.a. diphantoineen Fe-
nobarbital). Het is belangrijk te weten dat
men bij verandering \\an preparaten zeker
een week overlopingstijd in acht moet
nemen, waarin het voorkomen van een
epileptiforme aanval ingecalculeerd moet
worden.
 .4. H\'. van Foreesi.

-ocr page 25-

Paard

Oestrussynchronisatie in cyclische mer-
ries met behulp van progesteron en
oestradiol- \\lß injecties

l.oy, R. G. C.S.: Control of ovulation in cy-
cling mares with ovarian steroids and prosta-
glandin,
Theriogenology. 15. (2). 191-198.
(1981).

Het doel van dit onderzoek was. vast te stellen
of een gecombineerde toediening van proges-
teron en oestradiol-17/3 in die opgelost, de
ovulatie in cyclische merries meer zou kunnen
synchroniseren dan met de meestal toegepaste
Prostaglandine HCG-combinatie.
In het eerste experiment met 24 dagelijks rec-
taal gecontroleerde merries werden de dieren
behandeld gedurende 10 dagen met 150 mg.
progesteron en 10 mg. oestradiol-17)3 alleen
of gecombineerd met een
Prostaglandine in-
jectie op de eerste en de laatste dag van de
behandeling.

De behandeling resulteerde bij 15 van de 16
merries met alleen steroidbehandeling in een
ovulatie 9-13 dagen na de laatste injectie,
waarbij 13 dieren na 10-12 dagen ovuleerden.
De 8 overige gecombineerd met
Steroiden en
Prostaglandinen behandelde dieren vertoon-
den hetzelfde beeld.

In het tweede experiment met 13 dagelijks
rectaal gecontroleerde merries volgde een be-
handeling gedurende 5 dagen met 200 mg.
progesteron en 13.2 mg. oestradiol-17/8 in
olie. waarbij de behandeling aanving op de
eerste of tweede dag van de hengstigheid. Bij 5
merries werd ovulatie voorkomen, de overige
8 merries ovuleerden 11-12 dagen na het be-
ëindigen van de behandeling.
De resultaten van deze experimenten geven
aan dat een gecombineerde toediening van de
Steroiden progesteron, oestradiol-17/3 met
Prostaglandine inderdaad een acceptabele
synchronisatie geven, met tevens redelijke
drachtigheidspercentages (60-65?/;) na dc le
dekking.
 W. van der Holst.

Vooruitzichten voor de onevenhoevige
dieren met name het huispaard

Rowlands, 1. W.: Perspectives in perissodac-
tyls.
Equine vet. J.. 13, (2). 85-87. (1981).

Het veulenpercentage bij paarden over de ge-
hele wereld bekeken, die in een gedomesti-
ceerde vorm worden gehouden, is laag en een
onderzoek binnen de Hannoveraanse fokkerij
over 150 jaar geeft een ongew ijzigd veulenper-
centage van ongeveer 50% te zien. De drach-
tigheidspercentages zijn het laatste decen-
nium gebracht op 60 a 709f dankzij een
intensieve veterinaire begeleiding van het
voortplantingsgebeuren bij merrie en hengst.
De winst is uiterst gering en de auteur vraagt
zich af hoe deze percentages eruit zouden
hebben gezien indien niet alle kosten en
moeite waren aangewend.
In een poging om de mogelijke redenen te
ontdekken voor deze lage vruchtbaarheid bij
paarden, wordt uitgebreid ingegaan op de
evolutie van het paard.
Van de 156genera van de orde der onevenhoe-
vigen zijn er 152 als fossiel bekend en dit is het
grootste uitstervingspercentage van alle groe-
pen zoogdieren. Men kan zich afvragen of de
huidige begeleiding van het fokpaard zo wei-
nig resultaat afwerpt, omdat men ingrijpt in
een evolutionair bepaald uitstervingsproces.
Een aantal factoren die het voortplantings-
proces bij paarden sterk bepalen worden be-
sproken zoals:

1. De tamelijk bizarre fysiologie en endocri-
nologie van de oestrische cyclus of van de
ovariële cyclus tijdens de dracht, vergele-
ken met die van een evenhoevigen. Vooral
de ontwikkeling van oestrogeen produce-
rende follikels, tijdens het begin van de
dracht ter vervanging van ouder luteaal
weefsel op de ovaria schijnt een potentieel
gevaar te zijn voor de overleving van het
embryo.

2. Het ontstaan van endometrium-cups op
38 dagen van de dracht, maakt de merrie
in immunologisch opzicht, n.1. in
histocompatabiliteits-zin bijzonder ge-
voelig voor foetale antigenen. Echter deze
\'cup\'.vorming is gebleken noodzakelijk te
zijn voor het ontstaan van de secundaire
corpora lutea op het ovarium.

Concluderend wordt gesteld dat het jonge
paarde-embryo niet alleen blootgesteld wordt
aan een behoorlijk endocrinologisch gevecht
tot overleving ten tijde van de ontwikkeling
van de secundaire corpora lutea; het voert ook
een zware strijd tegen het afweermechanisme
van het moederdier.

H-\'. van der Holst.

Proefdieren

Thema: Proefdieren; themanummer van
mO Prospect, jaargang 9, 1981.

3 NO Project, te beschouwen als het huisor-
gaan van de desbetreffende organisatie, heeft
het septembernummer van vorig jaar geheel
gewijd aan (het gebruik van) proefdieren.
TNO heeft de deskundigheid voor de samen-
stelling van een dergelijk nummer uiteraard
hoofdzakelijk zeifin huis. ,1. C. .1. van Vliet, de

-ocr page 26-

centraal proefdierkundige van TNO opent de
rij met informatie overde Wet op de dierproe-
ven.

H. A. Solleveld. proefdier-patholoog, geeft
een summier overzicht van wetenschappelijk
onderzoek dat met behulp van proefdieren in
enkele TNO-instituten te Rijswijk wordt ver-
richt zoals de effecten van straling, de behan-
deling van kanker, het verouderingsonder-
zoek. Hij toont zich enigszins bekommerd
over centralisatie van de proefdierfokkerij. J.
W. M. A. Mullink deelt iets mede overde taak
en de werkwijze van het Centraal Proefdieren-
bedrijf van TNO in Zeist. Dit instituut levert
thans acht verschillende diersoorten en bin-
nen de soorten muis en rat 34 verschillende
stammen, tezamen omvattende ± 50% van
alle voor onderzoek gebruikte proefdieren.
Kennis van het gedrag van proefdieren kan
van nut zijn bij het zoeken naar de verant-
woorde houderij van proefdieren. Dit facet
wordt belicht door de etholoog H. Dienske.
Twee bijdragen zijn van de hand van niet-
TNO medewerkers, respectievelijk H. S. Ver-
brugh en H. Smid. Verbrugh stelt zich kritisch
op tegenover de \'technologische\' aanpak van
de geneeskunde en pleit voor een levensinstel-
ling waarin een ander geïntegreerd mensbeeld
naar voren komt. Hij verwacht dat door deze
nieuwe visie het gebruik van proefdieren zin-
loos en overbodig wordl. H. Smid legt uit dat
ethische bezinning over dierproeven noodza-
kelijk is. Door zijn bereidheid zich daarbij
ook te buigen over de toepassing van dier-
proeven stelt hij zich als dierenbeschermer
kwetsbaar op.

Voor een tijdschrift dat zich blijkens zijn on-
dertitel bezighoudt met de toegepaste weten-
schappen zou men bij de onderscheiden bij-
dragen enige suggesties voor verder lezen
mogen verwachten. Deze ontbreken behalve
bij de artikelen van Dienske en Smid. Daar-
door blijft het themanummer slechts van be-
lang voor die lezer die genoegen wil nemen
met wat algemene, zij het aardige informatie
over het betrokken onderwerp.

H. Rozemoml.

Rund

Geurstoffen van tochtige koeien

Kiddy. C. A. en Mitchell. D. S.; Estrus related
Odors in Cows: Time of Occurence. ./.
Dai.
5n..64. 267-272. (1981).

Op bet Agricultural Research Centre te Bclts-
ville (USA) wordt sindsenige jaren onderzoek
verricht naar het voorkomen van specifieke
geurstoffen bij in oestrus zijnde koeien. In
eerder onderzoek was al gebleken dat het mo-
gelijk was om honden te trainen opdedetectie
van tochtige koeien, waarmee bewezen was
dat in oestrus zijnde koeien specifieke geur-
stoffen afscheiden.

Op dergelijke wijze getrainde honden werden
in dit onderzoek gebruikt om na te gaan wan-
neer de specifieke geurstoffen verschijnen en
verdwijnen. Hiertoe moesten de honden rui-
ken aan monsters vaginaalslijm die genomen
waren op verschillende momenten van de cy-
clus. Uit het onderzoek bleek dat oestrus-
geuren vanaf drie dagen vóór de oestrus aan-
toonbaar zijn. De intensiteit van de
oestrusgeur bereikt op de dag van oestrus een
uitgesproken piek.

Binnen een dag na afloop van de oestrus is de
geur weer verdwenen. Het bleek moeilijk otn
honden zodanig te trainen dat zij vaginaal-
slijmmonsters. verkregen op de dag van de
oestrus, konden onderscheiden van die welke
verkregen waren op één dag vóór of één dag
na de oestrus.

Het onderzoek wordt voortgezet en richt zich
nu op de plaats waar de geurstoffen worden
gevormd en de chemische samenstelling van
de geurstoffen.

J. Uwlaml.

Varken

Bacterie flora in uier absessen bij slacht-
zeugen

Delgado .1. A. and Jones J. E. 1.: An abattoir
survey of mammary gland lesions in sows
with special reference tot the bacterial Oora of
mamtnary abscesses.
Br. Vet.!.. \\ lil.639-643.
(1981).

In oudere onderzoeken (Magnusson I92X)
werden uit uierabcessen hoofdzakelijk
.-iai-
noniycc.s
en staphylococcen geïsoleerd. Om-
dat tegenwoordig veelal /■.\'.
coli als oorzaak
van mastitiden bij varkens wordt beschouwd,
zochten schrijvers naar het voorkomen \\an
deze bacterie in uierabcessen bij slachtzeu-
gen,
20\'i van alle onderzochte zeugen had
uierabcessen, geen enkele acute mastitis,
ln 30^; van de aangepaste mammae werd een
reincultuur gevonden: de belangrijkste bac-
teriën waren: Coagulase pos,-staphylococcen,
Streptococcen en
Cor. pyogenes. 6\'y Acii-
nontyees. 3\' r /:\', eoti.

In 70% van de mamtnae vverd een meng-
cultuur aangetroffen. Hier waren dc belang-
rijkste aerobe;
Cor. pyogenes. Streptococcen,
staphylococen en slechts in 6%
E. coli.
De belangrijkste anaerobe: Hacleroides. spp.
Closlridium
spp. Gram coccen en bij 12\'\';
.-idinomyces spp.

-ocr page 27-

I5e auteurs komen tot de volgende conclusies:

1) In uierabcessen wordt weinig E. coli ge-
vonden, die toch als belangrijkste bacterie van
de acute mastitis wordt beschouwd.

2) In uierabcessen wordt bijna de/.elfde bac-
terieflora gevonden als in abcessen uit het
gehele karkas, (.lones 1980)

./. 7. van Herge Henegouw en

Voedingsmiddelenhygiëne

Nisine als Nitriet vervanger?

Rayman. M. K.. Aris. B.. and Hurst. A.:
Nisin: a Possible Alternative or Adjunct to
Nitrite in the Preservation of Meats.
Appl. &
Env. Microbiol.. 375-380. (198!).

De toepassing van nitriet in de levensmidde-
lenindustrie ontmoet steeds meer bezwaren.
Om het gebruik te kunnen terugdringen iseen
goed alternatief als beschermingsmiddel tegen
botulisme noodzakelijk. Culturen van Lacto-
bacilli. a-toeophenal en sorbaten a.scorbaat
en of lage gehaltes nitriet. SOi en bestraling
worden beschreven als alternatief.
De auteurs onderzochten nisine als een moge-
lijk alternatief. Het bleek dat 75 ppm Nisine
beter de groei remde van
A. sporogenes PA
.3679 sporen in worstdegen dan 150 ppm ni-
triet tijdens verhitting.

Stijging van de H en het opvoeren van het
aantal sporen hebben een negatief effect op de
remmende werking. In tegenstelling tot nitriet
had het gehalte aan ijzerionen weinig invloed
op de werking.

Gekoelde opslag van worstdeeg voor langere
tijd (± 2 maanden) gaf een zodanig teruglopen
van het nisine gehalte te zien dat ongewenste
uitgroei van micro-organismen binnen 3-10
dagen bij 35° C moet worden gevreesd.
Combinatie van 40 ppm nitriet 75-100 ppm
Nisine gaf een bijna volledige remming te zien.
De auteurs veronderstellen een synergetisch
effect tussen beide componenten. De lage ni-
trietconcentratie was voldoende voor kleur-
behoudend effect.

//. Mol.

Het aantonen van DES-glucoronide en
andere stilbenen

l.ieman. F. en Muschke. M.: Ein Radioimmu-
noassay zum direkten Nachweis von
Diäthylstilböstrol-Glucuronid und anderen
östrogenwirksamen Stilbenen zur routine-
mässigen Riickstandsüberwachung.
Archiv f.
l.ebensmiiielhvg..
32. 110-115. (1981).

In Duitsland is gebruik van oestrogeenwerk-
zame stilbenen en derivaten ervan voor jong-
vee sinds 1977 verboden, ook is sinds 1979
DES verboden voorallediersoorten. wanneer
ze voor de levensmiddelenindustrie gebruikt
worden. (Dit op grond van aanwijzingen uit
de U.S.A. dat DES carcinogeen is.) Er is wel
illegaal gebruik in de mestveehouderij. van-
daar dit onderzoek.

De radioimmunoassay (RIA) is volgens
schrijvers één van de beste en meest specifieke
methodes. Er is een routinematige aanto-
ningsmethode in de urine ontwikkeld voor
DES en andere stilbenen zonder extra con-
centratie of scheidingsprocedures.
Nauwe structurele verwantschap tussen syn-
thetische en in de natuur voorkomende oes-
trogenen vereist een hoge specificiteit van de
antilichamen.

Verdere problemen zijn de structurele symme-
trie. bifunctionaliteit en de isomeerreacties.
Daarom werd geen DES ester maar DES-
monoglucuronide als hapteen bij de aanmaak
van antigeen gebruikt. Voor de DES glucuro-
nidekoppeling is de gemengd anhydride me-
thode gebruikt.

20 Mol DES glucuronide werden gekoppeld
aan één mol eiwit (BSA).
Voor het verkrijgen van antilichamen werden
konijnen intracutaan met 1,5 ml emulsie (na 4
weken geboosterd) geïmmuniseerd. Na 9
maanden produceerden deze antilichamen
van voldoende hoge specificiteit, zodat kruis-
reaeties met andere stoffen met steroïdstruc-
tuur zijn te verwaarlozen.
Wanneer men voor kwantiteit van de kruisre-
aeties die van DES op 100% stelt kunnen de
volgende andere kruisreaeties gemeten wor-
den. DES glucuronide 170%. DES-
dipropionaat 85%, Hexoestrol 56% en Die-
noestrol 4%.

Vanwege de grote kruisreactie-afstand tot de
natuurlijke oestrogenen (veel kleiner dan 0,1
kan dus ook Dienoestrol tnet deze RIA
onderzocht worden.

DES concentraties van lO"-* tol lO"!" Mol
kunnen direct gemeten worden.
Als test werden 78 urineinonsters van slacht-
kalveren genomen. Hiervan was 40% positief
met gevonden L^ES concentraties lussen 32.1
en 658 Mg DES ml urine.

,4. /h. I . G. Thien.

-ocr page 28-

Development Fund -
International Veterinary
Students\' Association

De International Veterinary Students\' Asso-
ciation heeft het genoegen u het I.V.S.A.-
Development Fund voor te stellen.
Ter introductie; Het voornaamste doel \\an
de I.V.S.A. /elf is het organiseren \\an indi-
viduele- en groepsuitwisselingen voor veteri-
naire studenten, om mee te lopen met een
buitenlandse dierenarts of een andere faculteit
en /ijn studenten te leren kennen. Tevens or-
ganiseert de I.V.S.A. minstens eens per jaar
een studenten congres met in het programma
een aanial wetenschappelijke le/ingen. en
discussie onderwerpen. Voor het /omercon-
gres. juli 1982 in Liverpool, is een \\an de
twee "discussion topics\'; \'The Future Role of
the Veterinarian in Developing Countries".
De laatste jaren heeft de I.V.S.A. zich actief
beziggehouden met het versterken \\an con-
tacten met leden in ontwikkelingslanden (met
name Afrika). Als resultaat kwam. met be-
hulp en advies \\an de K.N.M.s.D. het
Development Fund (I)F) tot stand; een afde-
ling met als doel \\oor on/e ontwikkelings-
land-leden meer kansen te ereëeren aan
I.V.S.A.-programma\'s decl te nemen. Ver-
schillende landen tonen al jaren sterke be-
langstelling om aan on/e congressen deel te ne-
men. bij\\. aan hel /omercongres in Dublin.
1981. \'Foen was het echter \\oor studenten-
vertegenwoordigers \\an bedoelde landen niet
mogelijk dil te doen. Voor Fi\\erpool /ijn de
vooruil/ichten gunstiger; het FV,S.A.-DF
heeft nl. al wat geld in kas en /al bovendien
bij een aantal instanties aanvragen doen voor
een bjjdrage in de reiskosten. Bij deelname
aan hel congres /al de I.V.S.A. te\\ens een
\\erblijf bjj een dierenarts \\oor de betreffende
studenten regelen om hun be/oek /o\\eel
mogeHjk inhoud te ge\\en.
Dit ter algemene informatie.

feD^DÊllQ

Nu een beroep op alle dierenartsen \\iin Ne-
derland!

Buiten bo\\en\\ermelde heeft hel De\\elopmenl
Fund sterke belangstelling \\ oor .v(/r/)/i(.v/);«/(\'-
riaal. wat bij\\. in een moderne praktijk over-
bodig is geworden. Dit kan meegegeven wor-
den aan genoemde studenten-\\ertegenwoor-
digers of naar on/e contactadressen worden
opgestu urd.

Hierbij moet worden \\ermeld dat wij alle be-
stedingen volgens de regels van het DF goed ge-
keurd moeten hebben \\oor de DF-Trustees.
Dit /ijn drie Nederlanders (de basis van de
I.V.S.A. is in Nederland) met \\eterinajre en
ontwikkelingssamenwerking-kennis \\an za-
ken. goedgekeurd als DF-Trustee door de
Faculteitsraad \\an de Utrechtse Veterianire
Faculteit.

Nu een iiuUcciiie van hei niaicriaa/ waarvoov
berlangsteling is (we hebben gedetailleerde
lijsten ontvangen \\an Senegal en Tanzania,
ook Oeganda heeft \\eel interesse);
Boeken - bij\\ . dissectie, histopathologic atlas;
thermometers; stethoscopen; injectiespuiten;
operatiesets; electroden; tijdschriften - bij\\.
pharmaceulisch; dissectiesets: wandkaarten -
bij\\. pathologie, anatomie; kweekmedia; mo-
dellen - anatomie, chirurgie; otoscoop. Ook
kleding, rubherlaar/en. handschoenen.

Alle bijdragen (ook financieel!), van klein of
groot materiaal, ook tips en ideëen. /ijn
bijzonder welkom.

Meer informatie en berichten kunt u krijgen
doorgeven aan:

Mary Ann Zyderveld. Warande 16. .1705 7.B

Zeist. tel. 0.1404-52614;

of:

I.V.S.A.-Information Office. Room C O 15.
Hoofdgebouw Diergeneeskunde. Yalelaan I.
.1508 fD Ftrecht. tel. 0.10-5.14694; (dinsdag
en donderdag I 2. .10-1.1..10 uur. \\ ragen naar
info officer Tom Franssen).

ID ®Dl] m\\ï\'

-ocr page 29-

Ontwerp-wet uitoefening
diergeneeskunst

De oude Wet op de Uitoefening van de Dier-
geneeskunst dateert al weer uit 1964 en kan
thans als verouderd beschouwd worden in het
licht van de veranderde omstandigheden in de
gezondheidszorg voor dieren en meer in het
bijzonder in dat van de nieuwe ontwikkelin-
gen op het gebied van de uitoefening van de
diergeneeskunst. Eind vorig jaar is dan ook
een ontwerp voor een herziene Wet op de
Uitoefening van de Diergeneeskunst aanhan-
gig getuaakt. dat momenteel bij de Raad van
State ligt. Bij het tot stand komen van dit
ontwerp heeft de overheid advies ingewonnen
bii de betrokken organisaties en belangen-
groeperingen, t.w. de Koninkhjke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
de Nederlandse Vereniging van Dierverlos-
kundigen en Castrcurs, het Landbouwschap,
de Stichting Ciezondheidszorg voor Dieren,
de Nederlandse Vereniging tot Bescherming
vati Dieren en de Vereniging van Eabriekan-
ten en Groothandelaren in Veterinaire Pro-
dukten. Het aanhangig tuakcn is gebeurd
onder eerste verantwoordelijkheid van de Mi-
nister van Landbouw en Visserij. Dc Minister
van .lustitie heeft het ontwerp mede onderte-
kend.

Verschillende belangen

Met de gezondheidszorg voor dieren zijn ver-
schillende belangen gemoeid, waaronder
uiteraard ook het welzijn van het dierzelf. dat
een doel op zich is geworden. Daarnaast
speelt ook het belang van de volksgezondheid
een grote rol. Sommige bestuettelijke dier-
ziekten (zoönosen) kunnen immers ook op de
mens overgaan en verder moeten levensmid-
delen van dierlijke oorsprong vrij zijn van
schadelijke residuen van diergeneesmiddelen.
Bij dit laatste is grote voorzichtigheid vereist
van de kant van de praktizerende dierenarts.

Tenslotte zijn ook de economische belangen
gemoeid met de gezondheidszorg voorde vee-
stapel aanzienlijk. Dit geldt voor de veehou-
ders. de veehandelaren, de vervoersonderne-
mingen en de slachterijen alsook voor de
export in het algemeen.

Recente ontwikkelingen in de diergenees-
kunst

De laatste jaren zijn ingrijpende wijzigingen
opgetreden in de wijze waarop de diergenees-
kunst wordt uitgeoefend. Zo is bijvoorbeeld
het aantal praktici dat in een groepspraktijk
werkt sterk gegroeid. Van de ongeveer 1500
zijn er ± 900 op deze wijze werkzaam, hetgeen
heeft geleid tot een verbetering van de dienst-
verlening en de beschikbaarheid alsook tot
een zekere mate van specialisatie. De opge-
treden wijzigingen betreffen echter vooral de
diergeneeskundige verzorging van landbouw-
huisdieren. Schaalvergroting cn intensieve
produktiemethoden in dc veehouderij hebben
geleid tot een verhoogd ziekterisico op de be-
drijven. liet accent van de diergeneeskundige
bijstand is dan ook geleidelijk verlegd vandc
curatieve behandeling van het individuele dier
naar de zgn. preventieve behandeling van
koppels van dieren. Bij de moderne veehouder
Ls meer en meer de behoefte gegroeid aan een
permanente veterinaire bewaking van zijn ge-
hele veestapel om ziektes en afwijkingen in
een zo v roeg mogelijk stadiutu te onderken-
nen en aldus het risico te drukken. Ook het feit
dat de moderne veehouder door goede scho-
ling en een grondige vaktechnische kennis in
staat is zelf eenvoudige diergeneeskundige
handelingen te verrichten, heeft veranderin-

ffiiögffioaii]®

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 30-

gen teweeggebracht in de wijze van uitoefe-
ning van de diergeneeskunst.
Genoemde ontwikkelingen hebben geleid tot
een geïntensiveerd contact tussen veehouder
en dierenarts. Die ontwikkelingen in de dier-
geneeskunde en de ingrijpende veranderingen
in de veehouderij hebben samen geleid tot de
noodzaak de wettelijke bepalingen op het ge-
bied van de uitoefening van de diergenees-
kunst te herzien.

lütoefening op voldoende hoog peil

Voor de gezondheid en het welzijn van dieren
is een uitoefening van de diergeneeskunst op
een hoog peil van groot belang. Daarom die-
nen zowel voorwaarden te worden gesteld aan
de toelating tot de uitoefening alsook aan het
naar behoren verrichten daarvan, ook voor
degenen die slechts in beperkte omvang daar-
toe zijn toegelaten (dierverloskundigen en ca-
streurs). De Wet op de Uitoefening van de
Diergeneeskunst regelt dit. In het wetsont-
werp wordt in het kader van de waarborging
van een voldoende hoog peil verder o.a. de
mogelijkheid geopend eisen te stellen aan de
praktijkruimte en de technische uitrusting en
apparatuur en aan het gebruik en de inrich-
ting van diergeneeskundige apotheken. Te-
vens kan na- of bijscholing verplicht worden
gesteld.

Tenslotte is ter waarborging van het uitoefe-
ningspeil een wettelijk tuchtrecht geïntrodu-
ceerd voor alle beoefenaars van de diergenees-
kunst (dierenartsen, dierverloskundigen.
castreurs en paraveterinairen).

Tuchtrecht

Onjuiste handelwijzen bij de uitoefening van
de diergeneeskunst kunnen niet altijd worden
tegengegaan langs de weg van het strafrecht.
Tuchtrechtelijk optreden is echter alléén tno-
gelijk tegen handelingen die ontoelaatbaar
zijn uil een oogpunt van algemeen belang. In
deze vorm kan dus niet worden opgetreden
tegen handelingen die indruisen tegen de
groepsnormen, waarbij de belangen van dc
beroepsgenoten voorop staan.
De tekortkomingen die onder het tuchtrecht
vallen kan men in twee categorieën verdelen.
De eerste behelst het tekortschieten in de zorg
die betracht zou moeten worden ten opzichte
van het individueledierdat betrokkene behan-
delt of - ten onrechte - niet behandelt. De
tweede behelst gedragingen waardoor voorde
gezondheidszorg voor dieren ernstige schade
kan ontstaan, bijv. het bij ziekte ofafwezigheid
niet zorgen voor een passende vervanging, of
het achterhouden van wetenschap over een
gevaarlijke besmettingshaard.

Het tuchtrecht is naar moderne opvattingen
geregeld en kent dan ook een v ergaande mate
van openbaarheid. De behandeling van een
tuchtzaak is in principe openbaar, terwijl de
beslissingen altijd in het openbaar worden uit-
gesproken. Al dan niet met het weglaten van
namen of woonplaatsen van de genoemde
personen, kunnen die beslissingen gepubli-
ceerd worden. Ontzegging van de uitoefe-
ningsbevoegdheid - de zwaarste tuchtmaat-
regel wordt altijd bekend gemaakt.

Anderen dan dierenartsen

De geïntensiveerde contacten tussen dieren-
arts en veehouder hebben met zich meege-
bracht. dat de prakticus in bepaalde gevallen
de uitvoering van zijn adviezen overlaat aan
de veehouder. Hoewel de uitoefening van de
diergeneeskunde in beginsel aan dierenartsen
is voorbehouden, zal de nieuwe wet de vee-
houder de mogelijkheid bieden zelf onder
verantwoordelijkheid van de prakticus be-
paalde eenvoudige diergeneeskundige hande-
lingen te verrichten. Zo kan een veehouder
bijvoorbeeld routinematige werkzaamheden
in het kader van de preventieve mastitisbe-
strijding bij het droogzetten van runderen zelf
uitvoeren of zelf herhalingsinjecties met anti-
biotica mogen toedienen.
In het betrokken ontwerp is verder een her-
ziene regeling aangaande de bevoegdheden
van dierverloskundigen en castreurs opgeno-
men. Er zullen in de toekomst geen nieuwe
vergunningen meer worden verleend voor het
uitoefenen van de verloskunde of het verrich-
ten van castraties. Het verrichten van derge-
lijke diergeneeskundige handelingen door an-
deren dan dierenartsen wordt uit
diergeneeskundig oogpunt onwenselijk ge-
acht. Degenen die op het moment van inwer-
kingtreding van de nieuwe wet, reeds werk-
zaam zijn als dicrverloskundigc of castreur
behouden echter hun verkregen bevoegdhe-
den. Die van castreurs ondergaan zelfs op
twee zij het ondergeschikte punten uit-
breiding. In de toekomst zullen zij bovendien
scrotaalbreuken bij varkens mogen behande-
len. Ook wordt het hun met het oog op het
welzijn van het dier voortaan toegestaan
plaatselijke verdov ing toe te passen.

Sluitende regelgeving

Om de belangen van alle betrokkenen - in de
ruimste zin adequaat te kunnen bescher-
men is een sluitende regelgeving noodzakelijk.
Samen met het ontwerp Gezondheidwet voor
Dieren en het ontwerp Diergeneesmiddelen-
wet moet het ontwerp Wet opde Uitoefening
van de Diergeneeskunst hierin voorzien.

-ocr page 31-

Mond- en klauwzeer in De-
nemarken

De eerdervermelde 9 gevallen van mond- en
klauwzeer op hel Deense eiland Funen heb-
ben zich alle voorgedaan aan de ooslkanl van
hel eiland en alle secundaire uitbraken zijn
epidemiologisch verbonden gebleken met de
eerste.

Alle voor de ziekte gevoelige dieren op de
besmette bedrijven zijn onmiddelik afge-
maakt en begraven. Entingen zijn niet toege-
staan.

Een zóne de protection. aanvankelijk met een
cirkel van 10 km. is ingesteld rond de wegens
MKZ afgemaakte populaties. Vanaf 25 maart
is die zone uitgebreid tot het hele eiland Eunen
en de omliggende kleine eilanden. Daarbin-
nen is hel verboden dieren met gespleten hoe-
ven van het ene bedrijf naar hel andere te
vervoeren, hel voedsel voor de dieren en hun
mest te verwijderen en mogen alléén dieren-
artsen de bedrijven mei dieren mei gespleten
hoeven bezoeken. Slechts in hel lokale slacht-
huis (zonder exportvergunning) mogen dieren
geslacht worden en voor het vervoer daarnaar
is een speciale toestemming nodig. Binnen het
betrokken gebied liggen géén exportslacht-
huizen.

Het is verboden dieren met gespleten hoeven
van het eiland Funen te verwijderen alsook
hun voedsel mest en afvallen. Markten, ten-
toonstellingen en verkopingen zijn verboden
alsook de doorvoer van dieren met gespleten
hoeven via het eiland en K.E op runderen en
varkens op hel eiland.

Nieuwe uitbraken

Sedert de eerste 9 uitbraken zijn weer 5 uit-
braken van MKZ gemeld op het eiland:
.11 tnaarl leTorup: 78 runderenen 50varkens;
.11 maart te Ellingc: 82 runderen en 2 zeugen;
4 april te Galdbjerd: 100 meslslieren en 42 var-
kens;

6 april te Ferritslev; 1.1.1 runderen en I zeug;
6 april te Paarup; 122 runderen.

Uitvoerverbod

In de P.V.C.-vergadering van 30 maart is door
de E.G.-comtnissie een beschikking aanvaard
die de uitvoer van runderen, varkens, vers
vlees en vleesprodukten van het eiland Funen
verbiedt. De maatregelen blijven 14 dagen
vanaf de laatste uitbraak van kracht voor hel
gehele eiland en daarna nog 14 dagen voor hel
gebied waarin de uitbraken liggen met een
straal van 10 km eromheen.

BESMETTEI EIKE DIERZIEKTEN
Dierziektenbulletin Nr, 6 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m II maart 1982 vermeldt
bet volgende aantal gevallen van aangiftepliehtige
besmettelijke dierziekten in Nederland,

Rotkreupel

Totaal 12 gevallen in 12 gemeenten,

Groningen I geval

Friesland 5 gevallen

Drenthe .1 gevallen

Utrecht 2 gevallen

Noord-Holland 1 geval

Varkenspest

Totaal 1 geval in Zuid-Holland,

MOND- EN KLAUWZEER
Oost-Duitsland

Op 23 maart gaf de Oostduitse Veterinaire Diensl
per lelex kennis van vier secundaire uitbraken van
mond- en klauwzeer type O. ontstaan uit contacten
tussen de betrokken bedrijven en de besmette
kuddes uit de gemeentes Murchin en Lassan.
De contactgevallen zijn bevestigd in de gemeentes
GriesendorL district Ruegen.

- Reinberg, district Grimmen.
Kemnitz, district Greifswald, en

- Altenpleen. district Stralsund.

Strenge veterinaire maatregelen zijn onmiddellijk
genomen en ringenting is toegepast op alle dieren
met gespleten hoeven.

Op 26 maart werd weer een geval van MKZ be-
vestigd. ditmaal in de gemeente Gross-.lasedow.
district Anklam. provincie Neubrandenburg.
Vier vaarzen waren besmet. Het betrokken bedrijf
ligt zeer dicht bij de eerste uitbraak; die in de
gemeente Murchin.

De gemeentes waarin deze en eerdere uitbraken
hebben plaatsgevonden, zijn geheel afgesneden van
de rest van de streek en de districten waarin de
communes zijn gelegen, zijn tot zone de protection
verklaard, waarbinnen alle vervoer van dieren is
verboden. Alle dieren in de betrokken gebieden zijn
opnieuw gevaccineerd tegen MKZ. Het virus is ge-
typeerd als 0| en is naar het Wladimir Interna-
tionaal l.aboratorium voor MKZ te Moskou ge-
zonden.

Ook op 28 maart zijn weer 2 M KZ-gevallen gecon-
stateerd en wel;

opeen fokbedrijf voor jonge runderen te Mueg-
genburg. arrondissement Ribnitz-Damgarten.
district Rostock; 11 jonge runderen waren be-
smet uit 2.590 dieren.

op een bedrijf te l.oebnitz. arrondissement
Ribnitz-E)amgarten. district Rostock; 3 koeien
waren besmet uit 2.859 dieren.
Strenge isolatie-, desinfectie- en vaccinatie-maat-
regelen zijn genomen. Dc betrokken gemeentes zijn
volledig geïsoleerd en binnen een cirkel van 30 tot
50 km. is elk vervoer van dieren met gespleten
hoeven verboden.

In verband met de MKZ-situatie in de i:)DR heeft
Nederland met ingang van 5 april de grens ge-
sloten voor vee. vlees en wild uil dal land.

-ocr page 32-

Tunesië

Het Tunesische Ministerie \\an I.andhouw gaf op
25 maart kennis \\an uitbraken \\an mond- en
klauwyeer type A in het land.
De nood/akelijke medische en sanitaire maatrege-
len zijn genomen.

Koeweit

Het Pirbright Institute liet op 24 maart «eten. dat
type C mond- cn klauw7eer-\\irus was geïsoleerd
bij runderen in Koeweit. Dit was de eerste melding
door het instituut van het type C-\\irus in het
gebied aan de Perzische Golf.

VESICUIAIRE VARKENSZIEKTE
Groot-Brittanniiè

Op 19 maart is in Groot-Brittannië opnieuw een
geval \\an vesieulaire \\arkensziekte bevestigd en wel
te Baglawton. Congleton. Cheshire.
Alle besmette varkens alsmede de varkens die met
hen in contact zijn geweest, zijn afgemaakt en ge-
destrueerd.

Strenge sanitaire maatregelen zijn genomen en het
betrokken bedrijf is onder toezicht geplaatst.

Op 29 maart gaf een tele.x van de Britse Veterinaire
Dienst kennis van een uitbraak drie dagen te \\oren
\\an vesieulaire varkensziekte bij \\arkens le Whil-
tington. l.ichfield. Staffordshire.
Alle besmette varkens alsmede de varkens die mei
hen in contact zijn geweest, zijn afgemaakt en ge-
destrueerd. Strenge sanitaire maatregelen zijn ge-
nomen en het betrokken bedrijf is onder toezicht
geplaatst.

VARKENSPESl
België

Bij een telegram van 24 maart deelde de Belgische
Veterinaire Diensl mede. dat te St. Vith. provincie
Luxemburg, op een mestbedrijf een uitbraak \\an
\\arkcnspest was bevestigd.

Overeenkomstig E G.-richtlijn 80 217 ziin sani-
tair-politionele maatregelen opgelegd: alle 171 op
het bedrijf aanwezige varkens zijn afgemaakt en
gedestrueerd: men is tol desinfectie overgegaan
en een zone de protection is ingesteld.
Griekenland

Op 1 april deelde de Griekse Veterinaire t)ienst
mede. dat op 22 maart een primair geval van var-
kenspest was bevestigd door de directe immuno-
fluorescentietest op een bedrijf met 91 zeugen.
6 heren en 5.15 mestbiggen: 49 biggen waren besmet.
Het bedrijf bevindt zich in de gemeente Neo
Perivoli. departement I.arissa en ligt 1 kilometer
verwijderd van hel dichtstbijzijnde.
Alle sanitaire en veterinair-politionele maatregelen
zijn genomen, inclusief ringenting.
Verder is afmaak en destructie bevolen.

RUNDERPEST
Niger

Bij een telex van 27 maart van het Ministerie voor
I.andontwikkeling van Niger, zijn twee uitbraken
van runderpest bevestigd door het Centraal Eok-
laboratorium te Niamey:

in hel district lllela. departement Tahou I Mani
Ada. op 14° 26\' noorderbreedte en 5° 1.1\' ooster-
lengte: .16 dieren hesmet waarvan 14 gestorven,
te Toulou op 14° 10\' noorderbreedte. 5° I 1\' oos-
terlengte: 2 dieren besmet en gestorven.
Strenge sanitaire maatregelen zijn genomen.

]1]

KWF fellowships 1983

De Stichting Koningin Wilhelmina Fonds
Nederlandse Organisatie voor de Kanker-
bestrijding (KWF) verstrekt fellowships
die bestemd zijn voor academici, die in aan-
sluiting op hun opleiding zich willen bekwa-
men in het kankeronderzoek of de behande-
ling van kanker.

In principe komen alle onderdelen van het
kankeronderzoek in aanmerking. Fnige voor-
keur zal worden gegeven voor klinische on-
cologie en klinisch gericht experimenteel on-
cologisch onderzoek. Nadeopleidingsperiode
wordt de kandidaat geacht zich in Nederland
met de kankerproblematiek bezig te houden.
Een uitvoerig curriculum vitae wordt van de
kandidaat verwacht, terwijl hij zij tevens een
voorkeur te kennen kan geven waar en bij
wie hij zij de opleiding zou willen ontvangen.

Een fellowship is in eerste instantie niet be-
doeld voor medewerk ing aan een w etenschap-
pelijk project van beperkte omvang of een
promotie onderzoek.

De Wetenschappelijke Raad voorde Kanker-
bestrijding draagt kandidaten voor een KWF\'
fellowship voor bij het Bestuur van de Stich-
ting KWF. De fellow komt in dienst van het
KWF en ontvangt een salaris in grote lijnen
overeenkomstig de normen van het instituur
waarbij zij werkzaam zal zijn. De aanstelling
tot KWF fellow is voor één jaar en kan
maximaal met één jaar worden verlengd.
Aanvragen vóór 1 juli te richten aan de
Wetenschappelijke Raad voor de Kanker-
bestrijding. p a Sophialaan 8, 1075 BR Am-
sterdam.

Formulieren voor deze aan\\ raag en inlichtin-
gen zijn te verkrijgen bij dr. K. W. van de
Poll of drs. H W. Waaijers. tel. 020-640991

-ocr page 33-

1982

Mei:

30 2 mei "Voorjaarsdagen 1982\'. Amsterdam.

6 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. l e-
denvergadering.

6 Algemene ledenvergadering A.LI.V.. Beverse-
straat 23. Cuijk.

7 Symposium van de Ned. ver. voor Proefdier-
kunde. Wageningen (pag. 154).

8 Ver. tot Bevordering der Homoeopathie in
Nederland. Jaarvergadering. \'s-Hertogen-
bosch.

11 Bijeenkomst Werkgroep Dierpathologen (pag.
324).

11 Contactdag Instituut voor Pluimveeonder-
zoek \'Het Spelderholt\', Beekbergen (pag. 324).

12 ACV-Controle, traditionele Studiedag. Bid-
dinghuizen (pag. 281).

13 Afd, Noord-Holland K.N.M.v.D. leden-
vergadering.

13 Promotie drs. J. l,. van Os tot doctor in de
diergeneeskunde. RU Utrecht, Aanvang 14.45
uur.

13 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

13 Pluimvee Contact Dag: \'Residuen in pluimvee-
vlees\' R
.l.V. Utrecht (pag. 294 en 352).

13 15 4. österreichischer Tierärztetag. Wien.

14 - 15 PAO-cursus \'Capita Selecta Pluimvee-

ziekten\' (pag. 295).

14- 15 Groep Veterinaire Homoeopathie
K N. M.v.D. Cursus \'Inleiding in de veterinaire
homoeopathic\'. Nuland (pag. 251).

14 15 Jahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung fiir Kleintiermedizin. Bern (pag. 241).

11 Reünie 25 jaar dierenarts. I.eersum (pag, 350).

25 26 Second European Conference on the Pro-
tection of Farm Animals. Strasbourg (pag, 240
en 296),

26- 27 5th International Symposium on Immu-
nology of Reproduction, Varna. Bulgaria
(pag. 49).

26 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Aanvang 20,00 uur,

27 Bijeenkomst dierenartsen verbonden aan een
asiel. Utrecht (pag, 353).

27 31 18. Internationales Symposium über Ge-
schichte der Veterinärmedizin der Welt-
Gesellschaft für Geschichte der Veterinärme-
dizin und der Fachgruppe Geschichte der
Veterinärmedizin der DVG (A). Wien.

27 29 Fifth International Symposium on Immu-
nology of Reproduction. Varna. Bulgaria.

29 II Meeting of the Scientific Programme Advi-
sory Committee for the XXII World Veteri-
nary Congress and 30th Meeting ofthe P.C.
Paris. France.

4 5th European Immunology Meeting with
Symposium on Veterinary Immunology. In-
stanbul. Turkey.

Nationaal Kampioenschap Kleiduivenschieten
voor Dierenartsen (Boehringer Ingelheim) te
Biddinghuizen.

Symposium over \'Ziekenhuisafval\'. VU. Am-
sterdam.

I I 5. Europ. Kolloquium über Zytogenetik
bei den Haustieren. Mailand.
Klinische Avond Vakgroep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier. Utrecht. Aanvang 20.00
uur.

16 25. Internationale Forthildungsveranstal-
tung der Tierärzte des Bodenseeraumes und
28. Jahreshauptversammlung des Landesverb-
andes prakt. Tierärzte Bayern e. V. im BpT
(A). OberstdorL

Tagung der D.V.G.-Fachgruppe \'Schafkrank-
heiten\' (A). Gießen.

9 XIVth Skandinavian Veterinary Congress,
Copenhagen. Denmark,

22 Annual Convention of the American Ve-
terinarv Medical Association (AVMA), Aalt
Lake City. USA.

31 International Pig Veterinary Society
(I.P.V.S.) 1982 Congres Mexico-City. Mexico
(pag. 721 en I 105 (1981) cn 11),
31 V, Intern, Symposium on Morphological
Science. Rio de Janeiro.

Augustus:

16- 19 33rd Annual Meeting of the European
Association for Animal Production. Lenin-
grad. USSR.

22- 27 17. WeltgetJügelkongress der WPSA (A),
Posnan. Polen.

23 25 Erfahrungen der industriemässigen
Schweinefleischproduktion. Keszthely (Un-
garn).

23 27 6th Congress of the International Veteri-
nary Radiology Association (IVRA). Davis,
California, USA (pag. 117).

25 Reünie Oud-Absyrtianen. Arnhem (pag. 350),

29 2 sept. XIV, Kongress der Furop, Vereini-
gung der Veterinär-Anatomen. Berlin (pag.
96).

September:

5 10 VI In ternational Congress on ttormonal
Steroids. Jerusalem, Israel,

6 10 International Association of Leachers of
Veterinary Preventive Medicine, Arlington,
U,S,A, (pag, 241),

7 11 Xllth World Congress on Diseases of
Cattle - World Association for Buiatrics, Am-
sterdam (pag, II, 119, 204 en 297),

9 Groep Vet, Homoeopathie K,N,M,v.D, Le-
denvergadering,

13 17 2nd Congress of E.A.V.P.T., Toulouse
(pag. 1036 (1981) en 1 17).

Juni
1 -

3

4

7-
10

15-
24

Juli:

6-

19
26-
27-

-ocr page 34-

Jaarcongres 1982, 1-2 oktober, Boekelo

Na jaren wil de congrescommissie de verschillende secties weer eens samen van
gedachten laten wisselen over een algemeen veterinair onderwerp: De immunologie.
Zij heeft dr. E. .1. Ruitenberg, directeur van het R.I.V. bereid gevonden om als
hoofdinleider daarover een inleiding te houden onder het motto van het Jaarcongres
1982: \'IMMUNOLOGICA: Oogst van twee decennia immtmologiscb onderzoek\'.

D(L[]i].M[OL

-ocr page 35-

[L[i]om[il

ARTIKEI.ENSERIE VDj VHIIKNMVD

De diergeneesmiddelen en de dierenarts

Het antwoord op de vraag over welke
controle-ervaringen de A.l.D. beschikt met
betrekking tot de

diergeneesmiddelenverstrekking en de rol
die de dierenarts daarin speelt, is niet in
enkele woorden te geven.
De juiste naleving van de Antibioticawet.
de wet die de kanalisatie van de
diergeneesmiddelenvoorziening regelt, wil
de controlerende ambtenaren nog wel eens
in contact brengen met de dierenarts en zijn
handel en wandel.

Zoals zo vaak. is het ook hier niet goed
mogelijk de omvang van het in strijd met
de voorschriften handelen weer te geven
zonder daarbij op weinig verantwoorde wijze
te generaliseren. Hoogstens kan gewag
worden gemaakt van de tendens dat
constateringen van onjuiste handelingen
door dierenartsen toenemen.
Het is voldoende bekend dat de wetgever
voor wat de uitvoering van de
Antibioticawet betreft, aan de praktiserende
dierenarts de centrale plaats heeft
toegekend in de

diergeneesmiddelenvoorziening. Hoewel er
mogelijkheden zijn dat artsen en apothekers
eveneens diergeneesmiddelen mogen
afleveren aan houders en of eigenaren van
dieren, wordt in de praktijk hiervan geen
gebruik gemaakt. Dit in tegenstelling tot
onze buurlanden waar de apotheker een
belangrijke rol speelt bij de
d iergeneesmiddelenvoorziening.
Hoewel de vrijheid van handelen van de
dierenarts weliswaar niet geheel onbeperkt
is. wordt in hoge mate uitgegaan van — en
vertrouwd op de beroepsethiek. Dit legt
hem uiteraard grote verantwoordelijkheid
op.

De dierenarts zal evenwel, de wettelijke en
onder strafsanctie gestelde regelen in acht
dienen le nemen.

Komende tol hel aanduiden van enkele
ervaringen uit de praktijk van de controle,
dan kan worden vastgesteld dal het niet
meer tot de uilzonderingen behoort dat
dierenarisen ook geneesmiddelen ter
beschikking stellen van bedrijven waar zij
niet de praktijk plegen uit le oefenen.

In toenemende mate is eveneens geen
sprake geweest van het \'vooraf
geraadpleegd zijn\' van de dierenarts. Ook
werd meermalen vastgesteld dal door
dierenartsen zgn. \'kwantumkortingen\'
werden gegeven op de prijs van
aangekochte diergeneesmiddelen.
Los van het juist naleven van de geldende
wettelijke voorschriften is het duidelijk dat
veehouders hierdoor verleid worden bij
gelegenheid grolere hoeveelheden ineens
aan te kopen dan nodig is.
Hoewel de wet de afgifte van
diergeneesmiddelen aan zulke personen
verbiedt, wordt bij controle vastgesteld dat
diergeneesmiddelen door dierenartsen nogal
gemakkelijk worden \'meegegeven\' aan
vertegenwoordigers etc., die zich naast de
eigenlijke werkzaamheden, als een soort
nevenberoep bezighouden mei het
bevoorraden van bepaalde
veehoudersbedrijven.
Dat deze handelwijze perspectieven opent
die niet aanvaardbaar zijn. lijkl een
duidelijke zaak. Zo werd vastgesteld dal
een voederadviseur, in diensl bij een
kunstmelkvoederfabrikanl. voor enkele
duizenden guldens per week aan
diergeneesmiddelen inkocht bij een
dierenarts.

Uil hel ingestelde onderzoek kwam vast te
staan dal een deel van deze middelen
inderdaad werd afgegeven op de
conlraclbedrijven - waar men de
dierenarts overigens zelden of nooit zag —
de overige middelen werden op de
lekenmarkl afgezet. De dierenarts,
geconfronteerd met deze gegevens,
verklaarde dat hel niet zijn
verantwoordelijkheid was loe te zien of de
middelen werkelijk op de bedrijven werden
afgegeven.

Het hoge verbruik van middelen op die
bedrijven was hem niet opgevallen. Dit
werd bemoeilijkt daar de dierenarts de
verkopen niet administratief verwerkte. Alle
betalingen door de veevoederadviseur
gingen handje contantje. Hel kostte de
dierenarts le veel lijd alle verkopen in de
boeken le verantwoorden en zelf de

Tiiilschr. Dii-rgcncesk . ilet\'l 107. <ifl. 9. I9S2

K0N1NKIJ.1KE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

-ocr page 36-

diergeneesmiddelen op de bedrijven te
distribueren. Deze tijd kon beter benut
worden door de werkelijke uitoefening van
de praktijk. Hij voelde er niets voor om als
boodschappenjongen te fungeren.
Dit geval staat niet op zichzelf,
verschillende van dergelijke zaken komen
naar voren, soms bij toeval, andere na vrij
langdurige en intensieve vooronderzoeken.
Van dergelijke geconstateerde feiten werd
eerder in dit Tijdschrift onder de rubriek
\'Zo moet het niet\' gewag gemaakt.
Ook de medewerking van diererartsen aan
de standaard-gemedicineerd voederregeling
is in een aantal gevallen, naar wordt
ervaren, niet steeds loyaal. Dit blijkt bijv.
uit het voorschrijven van voeders die. wat
de dosering van diergeneesmiddelen betreft,
in geringe mate afwijken van
standaardvoeders.

Het voornaamste bezwaar dat sommige
dierenartsen tegen deze regeling aanvoeren
is. dat dit een inbreuk betekent op de
vrijheid van handelen met betrekking tot de
levering van de middelen. De keus van de
leverancier van de diergeneesmiddelen is dan
beperkt tot de houders van toegelaten
middelen.

Niet onvermeld mag blijven dat. als de
dierenarts een standaardvoeder voorschrijft
en een niet \'toegelaten\' diergeneesmiddel
levert, de mengvoederbereider in de positie
wordt geplaatst, gemedicineerd voeder in
strijd met de voorschriften te bereiden met
de gevolgen van dien.
Samenvattend en afsluitend doen zich
enkele vragen voor. waarvan de
beantwoording niet primair tot de taak van
de toezichthoudende en controlerende
instanties kan worden gerekend.
Dat. desondanks, in de dagelijkse praktijk
van de controle, zich daaromtrent toch
bepaalde inzichten ontwikkelen, behoeft
niemand te verbazen. Zoals ook elders, in
andere beroepsgroeperingen, bevinden zich
onder dierenartsen lieden die het met de
voorschriften niet al te nauw nemen. Het
bekende gezegde over \'het kaf onder het
koren\' gaat. helaas, ook hier op.
Er is nog zo\'n kenmerk dat een niet
onbeduidende rol speelt, namelijk hel
financieel aspect, het geldelijk gewin.

mMM

Niet onbekend kan blijven dat het uiteraard
commercieel ingestelde bedrijfsleven, de
industrie en de groothandel vele wegen
bewandelen om hun produkten af te zetten
en. als het even kan. die afzet te vergroten.
Instrumenten om in die opzet beter te
slagen worden ook in de financiële sector
gezocht en gevonden. Een van de
voorbeelden daarvoor kan zijn het hanteren
van bepaalde contante bonusregelingen die,
ook voor dierenartsen, aantrekkelijk
schijnen te ziin.

Het is een gegeven dat er nu eenmaal
mensen zijn die, staande voor de keuze
tussen legaal en illegaal handelen, al dan
niet weloverwogen, voor het laatste kiezen.
Dat zulks, in eerder bedoelde gevallen
dikwijls ten nadele van de goedwillende
beroepsgenoten en ten voordele van de
lekenhandel strekt, valt in meer dan een
opzicht te betreuren.

E. Valeni>

\' E, Valent, Controle deskundige, A I D., Ministerie van I andbouw en Visserij.

rudsihr- nicrgciicc.sk.. deel 107. afl V. IVfi:

Afscheid collega
M. A. Moons

Gaarne wil ik van deze gelegenheid gebruik
maken allen hartelijk te danken voor de
goede samenwerking gedurende mijn
ambtsperiode als secretaris van de Kon.
Ned. Mij. voor Diergeneeskunde. Het zijn
voor mij jaren geweest van inspannende
maar tegelijk vreugde schenkende
werkzaamheden. Ik wens u allen en de
Maatschappij veel voorspoed en succes toe.
Allen die op enigerlei wijze persoonlijk
belangstelling hebben getoond bij
gelegenheid na mijn afscheid, hoop ik daar
dezer dagen rechtstreeks voor te bedanken.
Tenslotte ben ik het Hoofdbestuur, de
commissie en het secretariaat zeer
erkentelijk deze dag mogelijk te hebben
gemaakt die tot een onvergetelijke
gebeurtenis is uitgegroeid,

,V/, A. Mdons.

-ocr page 37-

Vervolg afscheid collega
M. A. Moons

Waarde gasten en collegae, heste vrienden
en vriendinnen.

Vooral dit laatste tegen u te mogen zeggen,
beschouw ik als een eer die al te
gemakkelijk wordt onderschat. Voor zover
ik mij door mijn optreden of gedrag
schuldig heb gemaakt aan onvoldoende
respect voor deze vriendschap bied ik u
daarvoor nu, vanaf deze plaats, mijn
verontschuldigingen aan.
.Aangezien ik mag hopen dat u allen in een
goede gezindheid bent, zult u dit niet willen
weigeren zodat ik wat dat betreft met een
schone lei hier voor u sta.
Bij het luisteren van de toespraken werd ik
me steeds meer bewust, dat ondanks alles
wat is gezegd, ook mij niets menselijks
vreemd is. Ik ben beslist wel eerzuchtig,
heb een hang naar erkenning, en kan bij
\'t hebben van ongelijk, onhebbelijk,
eigenwijs en driftig zijn. Ik voel mij dan
ook nadrukkelijk gestreeld door die
passages die de aandacht op de goede
dingen vestigden.

Velen hebben mij in de loop der jaren
gevraagd wat mij zo heeft aangetrokken in
die Maatschappij. Wel, ik vind het één van
de meest sympathieke en nuttige organisaties
die ik ken: de doelstellingen zijn rechtlijnig
en de verhoudingen tussen de leden
onderling worden gekarakteriseerd door het
lotaal ontbreken van rangen en standen.
Voor het beroep zelf acht ik een dergelijke
vereniging volstiekt ontnisbaar.
Aan die organisatie heb ik precies 15 jaar
geleden mijn hart verpand en het is
opnieuw het hart dat op een ongelegen
moment volstrekt onverwacht een wending
aan mijn leven heeft gegeven waar ik nog
steeds geen raad mee weet.
Er zijn mankementen zowel naar lichaam
als geest aan dit organisme ontstaan die
men op twee manieren kan beschrijven;
enerzijds dat het niet meer in staat is de
functie van secretaris van zo\'n vereniging
bevredigend te vervullen. Anderzijds dat
onder deze gewijzigde omstandigheden niet
mag worden verlangd dat het die functie
nog langer vervult en zich daar niet voor
behoeft te schamen.

ID,

Het verzet hiertegen heeft zo ongeveer 1 \'A
jaar geduurd en ik werd heen en weer
geslingerd tussen beide interpretaties.
Niï kan ik mij vinden in de laatste.
Een gezegde van mij was meermalen: \'Eens
kom ik mijn meester tegen, als \'t maar niet
binnen de Maatschappij is\'. Ik heb daarbij
nooit gedacht aan de mogelijkheid van
ziekte. Het is trouwens nog maar de vraag
of ik wel zo\'n soort meester heb bedoeld.

Alles bijeen genomen betekenen deze
gebeurtenissen toch wel een afscheid. Gelet
op de variërende omstandigheden zullen
daarbij zeer verschillende dingen worden
gedacht en gezegd, die vaak als originele
opmerkingen worden ervaren. De sprekers
van deze middag hebben daar naar mijn
mening op geslaagde manier inhoud aan
gegeven. Wanneer het echter jezelf betreft,
moet ik bekennen er niet in te zijn geslaagd
veel zinnigs te noteren.
Toch is het gebeuren uniek, het overkomt
je maar één keer en het meest opvallende is
de nadruk die gelegd wordt op de betekenis
van het voorbije, van het verleden. Op deze
momenten spelen vele gedachten en
gevoelens door je heen die maar moeilijk in
het gareel te houden zijn en er zijn maar
weinig situaties waar ik meer een hekel aan
heb dan aan wanorde en ongrijpbare
situaties.

Hoe het zij, al het gesprokene heeft
betrekking op de Maatschappij waarbij
mijn persoon en mijn werk in wisselende
mate waren betrokken. Het handelt daarom
over die doelstellingen die ons binden en
waarvoor wij allen, wanneer nodig, onze
inzet leveren terwille van dat beroep in de
ruimste zin.

Alles waarover gesproken is hehhen wij
gezamenlijk gedaan. Anders was het ook
niet mogelijk geweest.
Kijkend naar die Maatschappij zou je het
zo kunnen zeggen; de Maatschappij is niet
beter en kan ook niet heter zijn dan de
gezamenlijke inbreng en opstelling van de
leden, in het bijzonder van de bestuurs- en
commissieleden. Het meest succesvolle
bestuur (en dus ook secretaris en omgekeerd)
is dat bestuur dat er in slaagt die krachten
tot inzet bij de leden te activeren.
Dat die krachten erin zaten en nog inzitten
is mijn vaste overtuiging en een drijfveer
geweest te doen wat ik heb gedaan.

-ocr page 38-

Naast al dit om/Jen en nabeschouwen
verdient ook de toekomst - de toekomst
van de Maatschappij wel te verstaan de
volle aandacht. Je kunt je afvragen
waar is
die Maatschappij nu beland vergeleken met
15 jaar geleden. Verschillende sprekers
hebben dat aangeroerd. Ook het antwoord
op de vraag,
hoe die Maatschappij daar
heeft kunnen belanden is de moeite waard.
Voor zover ik daar iets aan heb mogen
bijdragen was dat geïnspireerd door mijn
opvattingen over hoe die Maatschappij
behoorde te zijn; behoorde te functioneren;
en welke doeleinden op welke wijze
behoorden te worden nagestreefd en
tenslotte welke inwendige
organisatiestructuur en gezagsverhoudingen
daar voor nodig waren. Ik heb deze
opvattingen aan het eerste Hoofdbestuur
dat ik ontmoette vrijmoedig uitgelegd en
enige tijd later is mijn benoeming tot
secretaris daarop gevolgd. De K.N.M.v.D.
is daardoor beïnvloed door ontwikkelingen
die zich ook elders in onze samenleving
hebben voorgedaan en nog voordoen.
Voor een aantal leden en ook personen
daarbuiten zal die Maatschappij daarom
lijken op een centralistisch bestuurde
organisatie die zelfs dirigistische trekjes
vertoont. Daarbij valt zij uit de toon ten
opzichte van vele andere instellingen en zeker
niet ten opzichte van onze eigen landelijke
overheids- en publiekrechtelijke organen. Ik
heb het gevoel dat het daarbij niet zo veel
verschil maakt welk politiek stelsel wordt
aangehangen. Wanneer deze
veronderstellingen juist zijn luag bij deze
gelegenheid wel een voorschotje genomen
worden op menselijkheden die hier en daar
zelfs al uitgeprobeerd worden.

Een slogan die tegenwoordig opgeld doet is
het gezegde: \'small is beautiful\'. Op politiek
niveau geen onbekende maar wij zullen ons
moeten realiseren dat de oorsprong van
deze gedachte niet ligt in de politiek of enig
stelsel maar in het wezen van de tuens zelf.
Wanneer wij ons willen verdiepen in het
functioneren van onze Maatschappij zullen
wij dit o.a. moeten toetsen aan dit principe.
Het lijkt mij niet overdreven te stellen dat
de goede verhoudingen die binnen onze
Maatschappij nog steeds zo rijkelijk
voorhanden zijn berusten op de collegiale
gebruiken en gevoelsmatige saamhorigheid
stammend uit de tijd dat ons beroep nog
géén 1.000 dierenartsen omvatte. Dat is van
voor de 50-er jaren. Een tijd waarin er voor
iedereen een overvloed aan werk was; de
afdelingen niet meer dan 50 tot 100 leden
telden, terwijl de TV nog moest worden
ingevoerd. Een tijd ook waarin bij allen
nog volop de overtuiging bestond dat een
passende living een aanzienlijke hoeveelheid
arbeid betekende. Een tijd tenslotte dat
men zich bewust was, en er zich ook naar
gedroeg, dat slechts door harmonie in de
beleving van de beroepsverplichtingen een
afdoende antwoord op invloeden van
buiten kon worden gegeven.
Wanneer ik dit beeld aanvul met de
ontwikkelingen sedertdien, dan zijn de
laatste jaren essentiële verschillen te
onderkennen. Omdat we deze verschillen
allemaal wel kennen behoeft het niet
onduidelijk te zijn waar de zwaartepunten
van onze inspanningen zullen moeten liggen
om onze eigen beroepsorganisatie in
optimale conditie te houden. Deze punten
worden tegenwoordig aandachtsvelden
genoemd.

Met voldoening mag worden vastgesteld
dat de bereidheid om lid te worden van de
Maatschappij nog onveranderd groot is.
Toch ligt in dit gegeven meteen de kern van
de problematiek waarvoor de Maatschappij
zich nu geplaatst ziet. Dat is de interne
cotnmunicatie en informatie.
Ik ben vast overtuigd dat alle inspanningen
naar buiten ten spijt het in stand houden
van de doorstroming naar alle leden van
alle informatie de hoogste prioriteit voor de
Maatschappij uitmaakt om het maar eens
origineel te zeggen. Niet alleen onze
organisatorische aangelegenheden maar ook
en juist de informatie over de behartiging
van eigen doelstellingen en niet te vergeten
de wetenschappelijke cn berocpsdeskundigc
informatie. Met deze doorstroining staat of
valt het functionele nut van de K.N.M.v.D.
Het raakt de bestaansgrond van de
Maatschappij. Voor een belangrijk deel
wordt hierdoor bepaald of de leden zich
betrokken weten bij en verbonden met het
functioneren van hun eigen organisatie.
Wanneer ik dan in het verlengde van de/e
visie enkele aandachtsvelden mag noemen
die daaraan kunnen bijdragen, die ik
overigens al eerder heb aangeduid, dan zijn
dat:

-ocr page 39-

Het ontwikkelen van meer
gedecentraliseerde beleidsvóórbereiding.
Het scheppen van ruimte voor meer
eventueel nodig blijkende regionaal
aangepaste beleidsuitvoering
Het door splitsing terugbrengen van de
afdelingen tot kleinere eenheden en het
aanmoedigen van het oprichten van
kringen die statutair zijn gefundeerd.
Kadervorming om deze vernieuwingen
goed te doen verlopen.
Optimale uitstraling vanuit het
secretariaat naar alle geledingen van de
Maatschappij.

Het weliswaar arbeidsintensieve maar
meest doelmatige middel daartoe is het
mondeling informeren aan groepen en
afdelingen en kringen.
De problemen voor ons beroep behoeven
we niet zelf te bedenken, die komen
massaal op ons af en meer dan ons lief is.
Wat we kunnen en moeten is onze
Maatschappij in een staat van paraatheid
houden om die problemen adequaat
tegemoet te treden en met succes aan te
pakken.

Zo stel ik mij voor dat de Maatschappij
haar weg zou kunnen gaan. Het moet
voldoening geven dat ieder naar tijd. plaats
en omstandigheden zijn bijdrage kan
leveren.

Bij alle gedachten en gevoelens over onze
samenwerking die nu door mij heen gaan is
er een gevoel dat alle andere verre
overheerst. Dal is een oprecht gevoel van
dankbaarheid.

Dankbaarheid in vele toonaarden.
Daarbij komt onwillekeurig de tekst van
een lied naar voren dat tegenwoordig bij
passende gelegenheden over het dankzeggen
wordt bezongen; ik bedoel het lied: \'Dank LI
voor deze morgen\'. Met de nodige
vrijmoedigheid zou ik de strekking op
vandaag willen toepassen en tot slot tot u
allen willen zeggen:

Dank u voor de ruimte die ik van de
opeenvolgende besturen heb gekregen
om te doen wat ik meende dat gedaan
moest worden.

L")ank u voor het begrip voor de niet
zelden hinderlijk vasthoudende
verdediging van mijn mening waarvan
ik dacht dat het de juiste was.

Dank u voor de vergeving die u mij
ongetwijfeld vele malen hebt gegeven
wanneer ik tegen de wensen van
anderen in. mij vrijheden permitteerde
die u meer verdroeg uit respect en
collegialiteit dan vanwege overtuigende
vóórinformatie.

— Dank u voor de goedkeuring die mij
veel ten deel is gevallen, wanneer
bleek dat bij de behartiging van aller
belang vooruitgang werd geboekt.
Dank u voor het vertrouwen dat hieruit
blijkt. Ik richt mijn dank heel
nadrukkelijk tot alle leden jong en oud:
van het begin en van nu. Wanneer het
er op aan kwam heb ik de Maatschappij
altijd ervaren als een vereniging van zeer
welwillende mensen die iedere keer weer
bereid waren zich te laten overtuigen
door goede argumenten en degelijk
werk. Dat heb ik steeds als een grote
aanmoediging beschouwd.
Dank aan allen die ik ontmoet heb in
het buitengebeuren: de collegae van de
zusterverenigingen en andere instellingen
en organisaties. De samenwerking en
zonodig discussies stoelden steeds op
respect en vriendschap.

- Dank u voor het medeleven en de
bemoediging die ik van zo velen
gedurende de afgelopen twee jaar heb
mogen ondervinden. F.en bezoek, een
brief, een vriendelijk woord, een
telefoontje; een enkele blik van begrip,
een informatie. Zij zijn mij niet ontgaan
en zij hebben mij wel gedaan.
Dank tenslotte aan mijn vrouw en
kinderen voor het accepteren van
zoveel druk op ons gezin door het werk
voor de Maatschappij. Ik heb ze vele
malen vergeten en het gezin heeft er wel
eens onder geleden.

Dank Heer. dat ik hier nog sta om deze
woorden uit te spreken.

-ocr page 40-

Reünie Oud-Absyrtianen

Het ligt in de bedoeling op woensdag
25 augustus a.s. de jaarlijkse reünie van
oud-leden van het V.S.C. Abssrtus te
houden. Plaats van samenkomst hotel-
restaurant Haarhuis te Arnhem (t.o. het
Station N.S.). Aanvang plm. 10.00 uur v.m.
Ik verzoek de collegae die voornemens zijn
te komen mij dit zo spoedig mogelijk —
liefst schriftelijk - te laten weten.

H-\'. Majoewskv.

Reünie 25 jaar dierenarts

22 mei 1982 te Leersum

In 1977 zijn wij na 20 jaar bijeengekomen
in Leersum. Een groot succes.
Het 5e lustrum beeft zicb reeds gemeld.
Wij nodigen allen, die in 1950 zijn
aangekomen, en in 1981 en 1982 25 jaar
dierenarts zijn. en al diegenen die vinden
dat zij er ook bij horen, met veel genoegen
uit om aan de komende reünie deel te
nemen met ecbtgeno(o)t(e) op 22 mei 1982
(vanaf 11.00 uur) in Restaurant Darthuizen
te Leersum.

Graag even opgeven bij een van
onderstaande collegae. Inlichtingen ook bij
hen. Kosten ƒ 50.- per persoon.
A. van Loen, tel. 03434-1616
.1. L. van Os. tel. 070-868598
.1. W. Zantinga. tel. 02154-16889.

BEVRIJDINGSDAG

ln verband met Bevrijdingsdag ts bet
bureau op woensdag 5 mei 1982gesloten.

\'Zo moet het niet\' (37)

In het kader van een onderzoek dat contra
een gelegitimeerde werd ingesteld bij een
bereider van diervoeders, zijn behalve de bij
bedoelde gelegitimeerde betrokken onder
meergenoemde wet vallende
diergeneesmiddelen aangetroffen, doch
tevens o.m. sulfadimidine en
oxytetracycline-bevattende
diergeneesmiddelen die waren geleverd door
de plaatselijke dierenarts.

k\\ËMM

Afdeling Zuid-Holland

Jaarverslag 1981

De Afdeling Zuid-Holland beeft haar
honderdvier-en-dertigste jaar afgesloten;
daarmee kwam tevens een eind aan de
periode \'Minderhoud\'. Deze collega, die
aanvankelijk als penningmeester en daarna
gedurende zes jaar als voorzitter de
Afdeling diende, heeft door zijn bijzondere,
nauwelijks te omschrijven persoonlijkheid
en kundigheid, een duidelijk stempel
gedrukt op het Maatschappij-gebeuren,
zowel binnen als buiten de Afdeling.
De Afdeling prijst zich gelukkig dat
Minderhoud. ook in zijn nieuwe werkkring,
als lid van de Afdeling behouden blijft.
Met de voorzitter trad ook collega C. W.
Moons af; als penningmeester van de
Afdeling heeft hij gedurende zes Jaren het
bijna onmogelijke gedaan met het slechts
bescheiden budget dat hem ter beschikking
stond. De verkiezing van Moons in de
Tarievencommissie van de
K.N.M.v.D. en
daarna in de Financiële Commissie van de
Maatschappij getuigt mede van zijn
bijzondere gaven. Niet onvermeld mag
blijven dat Moons zijn inzet voor de
Afdeling en Maatschappij heeft weten te
combineren met zijn werkzaamheden als
prakticus in een éénmans-praktiJk.
Aan beide oud-bestuursleden zijn wij veel
dank en erkentelijkheid verschuldigd.

Het bestuur van de Afdeling is thans als

volgt samengesteld:

V. H. Boy.ten voorzitter

G. Th. A. Menges vice-voorzitter

P. leeflang secretaris

,4. A. M. Vosmer penningmeester

E. P. OUlenkamp tweede secretaris

De Afdelingsraad. die tot taak heeft
geschillen tussen leden onderling dan wel
tussen leden en niet-leden te behandelen en
te beslechten, is in een aantal zaken
bemiddelend opgetreden. Het verdient
overweging in goed overleg met
Hoofdbestuur en Ereraad, de taken en
bevoegdheden van de Afdelingsraden
opnieuw te bezien.

De Provinciale Vestigingscommissie is vele
malen bijeengeweest. Overleg met het
Hoofdbestuur heeft geleid tot nieuwe
afspraken over de bevoegdheden van de
Vestigingscommissies; het werk van de

-ocr page 41-

commissies is er echter niet eenvoudiger op
geworden. De Afdehng betuigt haar grote
erl<entelijkheid voor de inzet en grote
zorgvuldigheid waarmee de collegae
Menges. Schuiling, Teenstra. Van Wijhe.
Scheuerman en Bloem hun werkzaamheden
in de Provinciale Vestigingscommissie ook
in 1981 hebben verricht.
Ook in 1981 vertegenwoordigde de
secretaris de Afdeling in het Algemeen
Bestuur van de K.N.M.v.D.. daarbij ter
zijde gestaan door collega Minderhoud.
Tijdens de Algemene Vergadering 1981 te
Rhenen waren de collegae Terlouw en
Scheuerman namens de Afdeling aanwezig.
In totaal namen vier en twintig dierenartsen
uit de provincie Zuid-Holland deel aan het
jaarcongres en\'of de Algemene
Vergadering.

Tijdens deze vergadering werd collega dr. J.
M. van Leeuwen door de Afdeling
voorgedragen voor herbenoeming als lid
van de Hoofdredaktie van het
Tijtlschrift
voor Diergeneeskunde.
Met het indienen
van een aantal moties, verzocht de Afdeling
aan het Hoofdbestuur zich te bezinnen over
de \'structurering van de gezondheidszorg
voor gezelschapsdieren\' en over
\'inrichtingseisen voor kleine huisdieren-
praktijken\'.

De Afdeling heeft grote waardering voor de
wijze waarop het Algemeen Secretariaat
van de K.N.M.v.D. gedurende de ziekte
van collega M. A. Moons heeft
gefunctioneerd. Toch is zij van mening dat
de begeleiding van de Afdelingen door het
Algemeen Secretariaat dient te worden
geïntensiveerd.

De Redaktie .^dvies Raad van het
Tijdschrifi voor Diergeneeskunde is ook in
1981 niet bijeen geweest. Wel is door de
vertegenwoordiger van de Afdeling een
notitie aangeboden waarin de toekomst van
het Tijdschrift aan de orde wordt gesteld.
De contacten met de Stichting
Gezondheidsdienst voor Dieren in West-
Nederland zijn zeer intensief geweest.
Enerzijds was dit het gevolg van de
reorganisatie van de gezondheidsdiensten in
West-Nederland: anderzijds heeft de
oprichting van de Verenigingen voor
Veehouders Belangen (VVB\'s) aanleiding
gegeven tot nader overleg met de grote
huisdieren-praktici. De Afdeling is de
Directeur van de Gezondheidsdienst
erkentelijk voor de wijze waarop hij de
Contact-commissie heeft betrokken in deze
nieuwe ontwikkelingen.
Aan de hand van een enquête hebben de
praktici grote belangstelling getoond voor
een nauwe samenwerking en uitwisseling
van informatie met de bedrijfsvoorlichters
van de verschillende consulentschappen. In
1981 zijn de nodige voorbereidingen
getroffen voor een serie bijeenkomsten met
de consulenten van de Veehouderij te
Gouda, die in 1982 zullen worden
gehouden.

Ten behoeve van de belanghebbende
praktici in Zuid-Holland heeft de
Gezondheidsdienst in 1981 een intensieve
na- en bijscholingscursus georganiseerd
waarbij de pluimveegezondheidszorg
centraal stond. Bovendien wordt gewerkt
aan een programma voor kleine huisdieren-
praktici bij de Gezondheidsdienst;
aanleiding hiertoe is de uitbreiding van de
laboratorium-activiteiten van de
Gezondheidsdienst ten behoeve van de
diagnostiek bij gezelschapsdieren.
In 1981 werden vier afdelingsvergaderingen
gehouden in Hotel-Restaurant Belvédère te
Schoonhoven.

Op 17 februari woonden 25 leden en 3
gasten de vergadering bij. Collega K.
Schuiling hield een gloedvol betoog over
\'het werk van de Ereraad\'.
Op de vergadering van 12 mei. die door 25
leden en 2 gasten werd bezocht, hield
collega F. J. Koksma een interessante
inleiding met lichtbeelden over de \'techniek
van de buikchirurgie en behandeling van
enkele complicaties bij kleine huisdieren\'.
Collega dr. M. T. Erankenhuis sprak op de
vergadering van 15 september op boeiende
wijze over zijn werk als dierenarts van de
diergaarde Blijdorp. Negenentwintig leden
en 3 gasten waren op deze vergadering
aanwezig.

De ladies-night op 8 december mocht zich
weer in een grote belangstelling verheugen.
Drieendertig leden. 2 mannelijke en talrijke
vrouwelijke gasten werden vergast op een
interessante voordracht door de heer T. J.
Nipius te Stad aan het Haringvliet over het
onderwerp \'Brood\'. De betekenis van het
brood voor onze dagelijkse voeding maar
ook in het wereldgebeuren werd met grote
kennis van zaken aan ons voorgeschoteld.

-ocr page 42-

De diverse mailings werden ook in 1981
weer door de heer G. I.okum van de
Gezondheidsdienst in Gouda voor ons
verzorgd, waarvoor wij hem zeer erkentelijk
zijn.

Het bezoek aan de afdelingsvergaderingen
stelde in vergelijking tot voorgaandejaren
niet teleur. Toch is de vaste kern van
trouwe bezoekers opvallend; velen schijnen
de weg naar Schoonhoven nog niet te
kunnen vinden. We hebben ervaren dat
tijdens onze samenkomsten, naast de zeer
gewaardeerde inleidingen, ook zinvolle
discussies over belangrijke zaken zijn
gevoerd. Van deze mogelijkheden zouden
wij als individuele leden van de Afdeling
meer gebruik moeten maken. Dan pas
kunnen wij zeggen dat de Afdeling en dus
ook de K.N.M.v.D. een stuk van onszelf is.

P. Leejlang. secretaris.

Rectificaties

Röntgenologisch-klinische beschouwin-
gen betreffende de (proximale) sesam-
beenderen van het paard op jongere
leeftijd

Het spijt de redaktie te moeten mededelen, dat de
röntgenopnamen behorende bij hel in deaflesering
\\iin 15 maan 19X2 gepubliceerde artikel: \'Rdntgen-
ologisch-klinischc beschouwingen betrelfendc de
(proximale) sesambcenderen \\an het paard op
jongere leeftijd\', door dr, K, .1, Dik
(Tijüschr.
Diergeneesk.. 101. (6). 209-: 14. (19X2)).
zeer slecht
zijn afgedrukt.

De tekst van het artikel spreekt gelukkig \\oldoende
NOor zich. doch voor de geinteresserde lezer bestaat
dc mogelijkheid de betreffende foto\'s alsnog ter
inzage bij de Vakgroep Radiologie. Yalelaan 10.
De I\'ithof. postbus 80.15.1. 150X TD t:trccht (lel,
01Ü-51I25X). op te vragen.

Diergeneeskundig Jaarboek 1982

In het Diergeneeskundig .laarhoek 19X2 is op hlz
144 onder het hoofdje .Xlll Vakgroep Algemene
Heelkunde en Heelkunde der Clrote Huisdieren een
touticf telefoonnummer afgedrukt voor de poli-
kliniek. i
.p.v. 1111 is 1.12.1 hel juiste nummer.

[LDQoMdl

Mededelingen van de
Commissie Post Academisch
Onderwijs Veterinaire
Vollisgezondheid

P A.O.-contactdag Pluimveehygiëne 1.1 mei
1982 in het R.I.V. te Bilthoven.

\'Residuen in Pluimveevlees\'

De nu voor de achtste keer te houden
contactdag Pluimveehygiëne. georganiseerd
onder auspiciën van de Commissie P.A.O.
Veterinaire Volksgezondheid van de
K.N.M.v.D.. blijkt een gewaardeerde
gelegenheid te zijn voor de bij de
pluimveekeuring betrokken dierenartsen om
zich van recente ontwikkelingen op de
hoogte te stellen en onderlinge ervaringen
uit te wisselen.

De eerstvolgende contactdag wordt gehouden
op donderdag 1.1 mei 1982 in het Rijks
Instituut voor de Volksgezondheid te
Bilthoven en heeft als thema "Residuen in
Pluimveevlees\'.

Het programma is als volgt:
09.10 Ontvangst mei koffie.
10.00 Opening door prof dr. .1. G. van I ogieslijn.
10.10 \'Additieven in vocdermiddelcn\'; drs. A, G,
de Moor,

10.40 ■Ziektepreventie cn behandeling in de
pluimveehouderij\'; drs. .1. B. I iljens.
I 1,10 \'Chemicaliën bij reiniging en desinfectie\';

ir, .1, V, d. Kolk,
11,40 Discussie,
1200 I unch

1.1 OO Middagpauze, l ijdens deze pauze zal een
demonstratie \'.Aantonen van
suiphylococcen\' worden gehouden door
dr. ir. S. H, W, Notermans.
14,00 \'Opsporing van residuen in pluimveevlees\';

prof dr. A, Ruiter of drs. N, Haagsma.
14,10 \'Wetgeving m,b,l, pluimveevlees\': drs, .1,
Driessen,

15.00 Thee,

15.1 5 Discussie algemeen en rondv raag,

16,00 Sluiting door prof, dr, .1. G. van l.ogtestijn.

Alle belangstellende dierenartsen zijn
welkom. Opgave, indien enigszins mogelijk,
vóór 7 mei 1982 via de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde (Ruth van den Brink, tel.:
0.10-5101 11) of bij de aanvang van de
Contactdag.

-ocr page 43-

[kODoMto]

DSK

V

[)e kosten, voor leden (inclusief lunch)
/ 2.5. en niet-leden (inclusief lunch) / .35.-
kunnen worden overgemaakt op giro-
nummer 51 16 06 t.n.v. de K.N.M.v.D.
onder vermelding van \'Contactdag" of aan
dc /aal worden voldaan.

10UUSTRUM

13-lGOkT

Bijeenkomst dierenartsen
verbonden aan een asiel

Op donderdag 27 mei a.s. /al in één van de
/alen van het .laarbeursgebouw te Utrecht
de eerste bijeenkomst van dierenartsen
verbonden aan een asiel plaatsvinden.
Het initiatief hiertoe is genomen door de
Koninkijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde op ver/oek van de
Centrale Asiel Raad.

Dc bedoeling is de/e bijeenkomst jaarlijks
te houden. Op de/e wij/e wordt de
mogelijkheid gecreëerd die problemen
waarmee een dierenarts bij de iiitvoering
van /ijn werkzaamheden aan een asiel
geconfronteerd wordt, gemeenschappelijk te
bespreken.

Het progratutiia ziet er als volgt uit:
I.74.S Ontvangst.

14.00 Opening door drs. Ci. Rakhorst.

14.t)5 Inleiding onder de titel:\'Asiel en f)icrenarts\'
door de heer M van Ziiiiren (secretaris
N.V t.H.v.D, voorzitter C A R ).

14.20 l ezing door drs. H. .1. .A. .). Heuthorst,
Hierin zal dc algemene problematiek
waarmee men als dierenarts verbonden aan
een asiel geconfronteerd wordt, worden
geschetst,
I.S.00 Pauze.

15.M) Paneldiscussie.

In dit panel hebben zitiing:
Prof. dr. H. W. de Vries: drs, A, D, M, F
Osterhaus: drs, .1, H, Friilink: drs, H, .1. A, .1.
Heuthorst: dhr, M, van /uurcn,
16,00 Sluiting,

Wij hopen dat zoveel tnogelijk dierenartsen
verbonden aan een asiel op deze
hiieenkomst aanwezig kunnen zijn.
Ook dierenartsen die niet verbonden zijn
aan een asiel zjjn van harte weikon.

Toen v iereneenhalf jaar gelden de nevel van
het 9e lustrum der DSK was opgetrokken
en iedereen ontwaakte uit die aangename
verdoving, kon niemand vermoeden dat vijf
jaar eigenlijk maar zo kort zouden zijn.
Over slechts een luttel aantal maanden /al
alweer een volgend lustrum voor de deur
staan en wel het 10e. Dat houdt in dat het
dan een halve eeuw geleden /al /ijn dat de
DSK het levenslicht aanschouwde, een
gebeurtenis waaraan wij niet onopgemerkt
voorbij willen gaan.
Het ligt in on/e bedoeling om dit 10e
l.ustrum der DSK tot een groots spektakel
uit te laten groeien en wij kunnen U
mededelen dat de organisatie hiervan reeds
lang geleden een aanvang heeft genomen. U
/uit dan ook binnen af/ienbare tijd een
persoonlijk schrijven tegemoet kunnen /ien.
waarin wij U op de hoogte /uilen stellen
van on/e plannen.

I hans willen wij fl alvast op de/e wij/e
kennis laten nemen van het feit dat de
festiviteiten ter gelegenheid van dit lOc
l ustrum der DSK /uilen plaatsvinden van
1.\'< t m 16 oktober 1982. onder het motto:
TWF\'RE INVITED\'

De l.ustrumcommissie:
Henk Kocii.
Henk Roze.
Ton Men sink.
Stephan Reekers.
Ellen Bohhert.
Hem Penninkhof.

-ocr page 44-

fcolEOÎILKlL

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldden zich de
collegae:

Beens. F P. C M.: 1982: 5061 HH Oisterwijk. Dorpsstraat 9.
Meertens. .F K.: 1982: 3521 XA Utrecht. Brederoplein 1.
Pennekamp, B. W.: 1975: 9721 TN Groningen. Bordewijklaan 15.
Verseput. J. S.: 1982; 3581 GN Utrecht. Mulderstraat 1.

Als lid vande Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Dorschcidt. .F M. H. G.: 1982: 3583 JT Utrecht. .1. W. Frisostraat 20.
Hoog. J T ; 1981: 6843 EF Arnhem. Woerdenpad 8.
Kleijn. P H. H. G.. 1979; 4813 PH Breda, Balk 23.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

M. Kamminga, Plompe Torengracht 15, 3512 CB Utrecht.
Mej. C. Karens, Koningsweg 16, 3582 GG Utrecht.

AdreswijzIginRen. enz.:

191 *Beens. h. P. C. M.: 1982; Oisterwijk: tel. 245
(04242) 88378 (privé). 82078 (prakt.); p.. ass.
bij E. P. C. M. van Riel.
191 \'Beijer. H .4.: 1982; 3572 BD Utrecht. Bilt-
straat .50 bis: tel. (0.30) 716562: wnd, d.
 247

197 \'Bos. Mevr. M. H M.: 1982; 3514 CM
Utrecht, Merelstraat 33 bis; d. 26!

198 \'Bouwman. H : 1970; 4793 BS Fijnaart. Pr.
Christinastraat 9: tel. (01686) 4271 (privé).
(078) 160666 (bur ); Ir. H
E S.

310 Dor.uheiJi. ./. M. H G.: 1982; 3583 .IT
Utrecht. J, W. Frisostraat 20; tel. (030)
513331; d. (toevoegen als lid). 274

210 Ouvn. R. J. H\'.,\' 1979; 2.343 GX Oegstgeest.

Pres. Kennedylaan 260: tel. (071) 173266; p 28!
212 \'Eugens. H : 1978; 7221 AE Steenderen.

Kerkholweg 10; tel. (05755) 1936 (privé). 294
1266 (prakt.).

2t9 Geesink. P H.: 1981: 3831 HS Feusden, ■,ç^,
Grienden 44: tel. (033) 947143; wnd. d.

223 Grool. G ,/. de: 1971; Deurne: tel. (049.30) ^04
15032 (privé). 12230 (prakt.).

224 GuHek. J. H S H M. van: 1973; Deurne: tel.
(049.30) 14751 (privé), 12582 (prakt.),

225 Haaisira. R. T.: 1957: 3707 CH Zeist. Verl. jo.\'i
Slotlaan 24; tel. (0,3404) 23791 (privé),
(03420) 14881 (bur.): Ir. praktijks.

232 \'WoeA.v/ra. .Wcvr. ./..-1982: 3572 BD Utrecht. )07

Biltstraat 50 bis; tel. (030) 716562; wnd. d,
234 Hoog. ./. T.: 1981; 6843 El. Arnhem. W\'oer-
denpad 8; tel. (085) 812180: wnd. d. (toevoe-
gen als lid). ?//
234 \'Hooimeijer. J.: 1982; 3581 RB Utrecht.
Kerkstraat 49: tel. (030) 311842; wnd. d.
Hulshof. Mej. ,/, ,/,. 1978; 3526 KV Ihrecht,
Winthontlaan 26: wnd. d. j/ç
240 \'Jansen. Mevr. H \'. A. M.: 1982; 3582 VG
Utrecht. l.B.B.-laan 41 II: d.

Kleijn. P. H H G.: 1979: 4813 PH Breda,
Balk 23; tel, (076) 144318 (privé), 656666
(prakt,): p., ass, bij H. J. M. de Weerd (toe-
voegen als lid).

Komijn. R E : 1965; 7214 PS Epse. Dorther-
weg 35: tel. (05759) 3380; Ir. R.H.F.S.
\'Meenens. J. K.: 1982; 3521 XA Utrecht,
Brederoplein 1: tel, (0.30) 939763; wnd, d,
\'Mirck. Dr. M H.: 1972; U-1980; Nieuwe-
gein; tel, (03402) 38485 (privé), (030) 534.305
(bur ); wet medew R U, (F,d,D,, vkgr. Pat-
hologie).

\'Pennekamp. B tF.. 1975; Groningen: tel.
(050) 253812 (privé). 263255 (prakt ).
Roek. G. K.: 1954; Fefde; tel. (05750) 40737
(privé). 1.3941 (bur,).

\'Sieen. A. van der: 1977; Deurne: tel. (04930)

13282 (privé). 12230 (prakt.).

THhurg. E E van: 1957; Deurne: tel. (04930)

13884 (privé). 12230 (prakt.).

Vermeer. ./. P. G.: 1962; Deurne; tel. (04930)

13290 (pnvé). 12582 (prakt.).

\'\\ersepui. J S.: 1982; Utrecht: tel. (030)

312006; wnd d.

\'\\ er Straelen. P. ./. A. G.: 1981: 5801 H M
Venray. Notarisweg 5: tel. (04780) 81700:
wnd d

Vliei. I. A. .il. van: 1980: 1791 AZ Den Burg
(Texel). Wezenland 7; tel. (02220) .3400; p..
ass, bij .1. Beekman. A. B. F. Domhofcn .1. H.
Klinkers.

H eelrel. ./. H : 1981: 5654 EX Eindhoven.
Tinelstraat 190; tel. (040) 550278: p.
\'Wesn-ik. E.: 1981: 6333 BV Schimmert. Op
de Bies 15 b: tel. (04404) 1972; wnd. d.
Zingsira. P H.: 1977; 7213 ED Gorssel. De-
venterweg 35; tel. (05759) 3549 (privé).
(05700) 224.34 (bur.).

-ocr page 45-

Overleden:

Dr. H. ter Borg te Haren (Gr.) op 6 april 1982
Jubilea:

Dr. .1. H. M. Riehter te Boxmeer

A. M. E, Duysens te Voerendaal

.1. P. C. Kruijne te \'s-Gravenhage

H. H. A. Mager te Gieten

Tj. Sinnema te Hardenberg

A. .1. van Doorn te Deventer

C. van Popta te Zevenbergschenhoek

W. H. Kremer te Venray

Dr. .1. H. G. Roerink te Baarn

E. .1. A. Scheijmans te Ell

Sj. Zuidhof te Bakkeveen

Voor het dierenartsexamen slaagden:

d.d. 2 april 1982
Geslaagd \'Cum Eaude\':

H A Beijer

(aanwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)

.15 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
35 jaar op
35 jaar op
35 jaar op
25 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op

3 mei
22 mei

22 mei

23 mei
23 mei
23 mei
28 mei
31 mei
31 mei
31 mei
31 mei

1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982

Geslaagd:

Mevr. M. H. M. Bos
Me\\r. .1. Hoekstra
.1. Hooimeijer
Mevr. W. A. M. .lansen
.1. K. Meertens

\\jeUtinntr

VeelellinR.

In 1903 werd besloten om de 10 jaar in Nederland een veetelling te houden. In 1910 had de
eerste plaats, in 192 I de tweede, (tussen 20 Mei en 20 .luni). In 1917. I9l8en 1919 werden ook
tussentijdse tellingen gehouden maar in andere maanden, zoodat ze niet zoo goed met de
andere zijn te vergelijken.

Uitslag telling 1921:

Het aantal runderen was (sedert 1910) met 35828 toegenomen en bedroeg 2.062771.
Vooral het aantal melkkoeien was vermeerderd terwijl het mestvee in aantal sterk was
verminderd. Het aantal runderen per 1000 inwoners was eehter. behalve in Friesland,
kleiner dan in 1910.

Het aantal paarden, was vermeerderd met 1 19^ en bedroeg 363668. Het aantal paarden
beneden 3 jaar was echter met 18.59? vooruitgegaan, een bewijs dat speciaal in de laatste
jaren de paardefokkerij zich uitbreidde.

De sehapen waren in aantal sterk achteruitgegaan, met 259?. het aantal bedroeg 668221.
Vooral het aantal heideschapen was minder.

Geilen waren er veel meer (219?) dan in 1910. in \'t geheel 272298 stuks. (40 per 1000
inwoners, in Drente 193 per 1000 inwoners).

Het aantal varken.s vermeerderde met 20% en bedroeg 1519245. De varkensstapel was
tijdens de oorlog sterk geslonken en bedroeg in 1919 slechts 449829 stuks. Zij heeft zich dus
spoedig hersteld.

Hoenders. De hoenderstapel had zich in 1921 bijna hersteld van de achteruitgang in de
oorlogsjaren en bedroeg 9660799 stuks.

Bijen. Het aantal korven steeg van 69466 tot 93637. (Alg. Ned. Fandb. Ct.).

Tijdsehr. Diergeneesk.. 49. 4SH-4H9. (1922).

-ocr page 46-

Coccidiose bij duiven?

Babi

^iMnmr dmeK

Alh»n voor dwen
Atawerfieran

r «dl

10 g posder

II iz: ËsilW

a ae

iA-CSaCV TarWismWitij

^Jlif . WB coeääe»

DnwrMg: j

■.eA-Ga6YA6.Biaf Valium i
.MilHilMt ki)IMr*MMi»|

Esli372%

Nieuwe verpakking: Vochtwerende Aluminium Sachets

Alleen Al jaren het geneesmiddel tegen

vertegenwoordiging coccidiose.

voor Nederland yVgrkt snel en betrouwbaar.

Doos met 12 sachets a 10 gram.

w

VETIN NEDERLAND BV

Postbus 86,5280 AB Boxtel

Telefoon 04116-73797 CIBA-GEIGY

-ocr page 47-

BigDi

Ten geleide

Een yerantwoording met betrekking tot het houden van een zeehonden symposium
door de Werkgroep Dierpathologen en het publiceren van de voordrachten in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, lijkt op zijn plaats.

De Werkgroep Dierpathologen werd in 1970 opgericht door prof. dr. P. Wens-
voori en dr. E. J. Ruitenberg. De doelstelling van de Werkgroep is het bevorderen
en verdiepen van kennis op het gebied van de dierpathologie in de meest ruime zin.
De participanten (de Werkgroep kent geen formeel lidmaatschap) zijn vooral
dierenartsen en biologen, die verbonden zijn aan onderwijsinstellingen, onder-
zoekcentra en gezondheidsdiensten voor dieren, en werkzaam tnet een grote ver-
scheidenheid van diersoorten zowel op e.xperimenteel als diagnostisch terrein, op
het gebied van de pathomorfologie en pathofysiologie. De belangrijkste activiteit
van de Werkgroep is het organiseren van voordrachten (3 middagen per jaar) als
discussieforum voor lopende onderzoekingen. Hierbij is het educatieve element
belangrijk.

Tot eind 1975 was dr. E. ./. Ruitenberg organisator van de Werkgroep Dierpatho-
logen, waarna dr. ./. G. Vos. Hoofd van het l.aboratorium voor Pathologie van het
R.I.V. het heeft overgenomen.

De overweging tot het organiseren van de themamiddag: \'Mogelijke oorzaken van
de achteruitgang van de zeehondenpopulatie in de Waddenzee\', was dat een tweetal
leden van de Werkgroep anatomisch resp. pathologisch onderzoek verrichten aan
de zeehond. Dit was een goede aanleiding om dit onderwerp meer integraal te
behandelen, vooral ook omdat het onderzoek aan de zeehond in verschillende
instit
Uten p laa ts vin dl.

Discussie over dit onderwerp binnen de Werkgroep leek van belang, otn dat juist
een goed pathologisch onderzoek noodzakelijk is voor het vaststellen van de
doodsoorzaak, waarna de rol die persistente toxische stoffen bij de achteruitgang
van de zeehondenpopulatie spelen beter geëvalueerd kan worden.

De Redaktie is van mening, dat de zorg voor de gezondheid van het dier in het
milieu ons aller zorg is. Mede uit een oogpunt van vergelijkende pathologie zullen
daarom veel dierenartsen geïnteresseerd zijn In de onderhavige materie.
De Redaktie is de Werkgroep dankbaar voor het ter beschikking stellen van de
voordrachten en hoopt dat de vele bemoeienissen vrucht zullen afwerpen.

HOOI\'DRI\'.n.AKTIH.

-ocr page 48-

De plaats van de zeehonden in het systeem der
zoogdieren\'

The Posiiion of Seals in ihe System of Manuymls
C. Smeenk-

SA MENVATTING. De zeehond Phoca vituhna behoort tot de orde der zeeroofdieren (Pinnipedia),
sterl< aan het waterleven aangepaste zoogdieren: de meeste soorten teven in koudere zeeën. Binnen deze
orde worden twee hoofdgroepen (superfamilies) onderscheiden: Otarioidea en Phoeoidea. De Otarioi-
dae (zeeleeuwen en pelsrohben) em Odobenidae (walrus.sen). de Phoeoidea alleen de Phoeidae (zee-
honden). De Pinnipedia zijn nauw verwant met de order der landroofdieren (Carnivora): ze zijn ver-
moedelijk ea. 50 miljoen jaar geleden ontstaan uit een niet beren verwante groep. Otarioidea en
Phoeoidea worden thans meestal als nauwe verwanten beschouwd, op grond van o.m. biochemische en
parasitologischc eigenschappen.

SUM MA RY. The common seal Phoca \\ituhna belongs to the order Pinnipedia. a group of marine
matntnals. the majority of which live in the colder seas. Two main groups are differentiated within this
order: Otarioidea and Phoeoidea. The Otarioidea are divided into two families: Otariidae (sea Hons
and fur seats) and Odobenidae (walruses): the Phoeoidea consist of the familv Phoeidae (seals) onlv
The Pinnipedia are closely related to the order Carnivora: thev probablv originated about 50 million
years ago from a group of mammals related to bears. Otarioidea ami Phoeoidea are now usually
regarded as dose relatives, in view of among others, biochemical and parasitological characters.

Mij is gevraagd een korte inleiding te
houden over de zeehonden, gezien door
het oog van een taxonoom. De taxo-
nomie is die tak van de biologie, die zich
bezig houdt met de indeling van het
planten- en dierenrijk. Het doel van deze
wetenschap is niet alleen de overweldi-
gende vormenrijkdom van de levende na-
tuur te vatten in een voor de menselijke
geest overzichtelijk geheel, maar vooral
te streven naar een zodanige indeling, dat
daarin de stamverwantschap der soorten
en andere eenheden wordt weerspiegeld:
een indeling dus, die is gebaseerd op een
reconstructie van de evolutiegeschiedenis
van deze vormen. E^e voornaamste hulp-
middelen van de taxonomie zijn de
morfologisch-anatomische kenmerken
der organismen; bij de bestudering daar-
van moet men zich voortdurend afvragen
welke kenmerken op verwantschap dui-
den en welke alleen als aanpassingen aan
de eisen van een veranderende omgeving
moeten worden beschouwd. Bij de zoog-
diertaxonomie neemt het skelet een cen-
trale plaats in; in de eerste plaats omdat
men meent dat veel skeletkenmerken van
fundamentele aard zijn, in de tweede
plaats doordat de zoogdieren uit vroegere
tijden, de fossielen, slechts tot ons ko-
men in de vorm van meer of minder vol-
ledige skeletdelen, zodat men wel ge-
dwongen is de verwantschap tussen de
fossiele en thans levende vormen aan de
hand van skeletmateriaal te onderzoe-
ken. Gelukkig raakt de huidige taxo-
noom, als het goed is, steeds meer ge-
ïnteresseerd in de resultaten van de an-

Voordiacht gehouden tijdens de bijeenkomst Werkgroep Dierpathologen. Bilthoven. 28 april 1981.
Dr. C. Smeenk. Rijkmuseum van Natuurlijke Historie, l eiden.

-ocr page 49-

dere takken der biologie en andere le-
venswetenschappen. Dat omgekeerd ook
andere vakken meer interesse gaan ver-
tonen voor de opvattingen der taxono-
men moge geïllustreerd worden door het
verzoek om deze inleiding.

Ik sta hier in zoverre als een vreemde
eend in de zeehondenbijt. dat ik helaas
niets kan vertellen over eigen onderzoek
en originele bevindingen. Ik heb mij tot
nog toe nooit actief met zeehonden en
hun verwanten bezig gehouden en kan u
daarom slechts een compilatie voorscho-
telen, bijeengeschraapt uit publikaties
van grotere deskundigen. U boude mij dit
ten goede. Ik hoop desondanks, dat mijn
inleiding u een wat bredere kijk geeft op
deze groep zoogdieren. Als u straks niet
meer spreekt (voor zover u dat deed) over
\'de zeehond\', als u in werkelijkheid de
hele groep der zeehonden, zeeleeuwen,
zee beren, zeeluipaarden, zee-olifantenen
wat niet al bedoelt, is er al iets bereikt.
Het grondbegrip in de taxonomie is de
species of soort. Een soort is, kort gezegd,
een groep planten of dieren die onderling
volledig kruishaar zijn, waardoor vrije
uitwisseling van genetisch materiaal al-
thans theoretisch mogelijk is. Dit is een
simpele definitie, maar over het soortbe-
grip zou men een jaar lang college kun-
nen geven. Dit is geen wonder wanneer
men bedenkt dat de planten- en dieren-
wereld die we om ons heen zien slechts
één stadium vertegenwoordigt in een
voortdurend proces van verandering en
ontwikkeling; tijdens ons leven krijgen
wij als het ware niet meer te zien dan één
stilstaand beeldje uit een zeer lange film
cn de dynamiek van de situatie ontgaat
ons op het eerste gezicht. Het proces van
soort vorming gaat echter door en het is in
veel gevallen dan ook niet of moeilijk uit
te maken of bepaalde, voor ons herken-
bare en bijvoorbeeld geografisch geïso-
leerde populaties ook genetisch al zo ver
van hun stamvormen zijn geïsoleerd dat
we van verschillende soorten moeten
spreken. Is deze isolatie in onze ogen on-
voldoende, dan spreken we van verschil-
lende subspecies, ondersoorten of geo-
grafische rassen. De keuze tussen soort
en ondersoort is in veel gevallen subjec-
tief.

Een aantal nauw verwante soorten voegt
men samen tot een genus of geslacht: een
aantal verwante genera tot een familie,
een aantal families tot een orde en een
aantal orden vormt samen weer een
klasse. Zo behoort de Nederlandse zee-
hond
Phoca vilulina tot het genus Phoca,
de familie der Phocidae of robben, de
orde der Pinnipedia of zeeroofdieren en
de klasse der Mammalia of zoogdieren.
De Pinnipedia vormen een kleine orde
waarin, al naar gelang de taxonomische
opvattingen van de onderzoekers, onge-
veer 19 genera met in totaal zo\'n 34 soor-
ten worden onderscheiden. Alle soorten
zijn sterk aan het waterleven aangepast.
De meest opvallende kenmerken zijn: een
gestroomlijnd lichaam met een dorso-
ventraal afgeplatte thorax en omgeven
door een dikke speklaag. De extremitei-
ten bevinden zich grotendeels binnen de
contouren van de romp; het vrije gedeelte
der poten is omgevormd tot platte, vin-
vormige roei- of stuurorganen. De staart
is klein en vult de ruimte tussen de achter-
vinnen op, waardoor de turbulentie van
het afstromende water wordt vermin-
derd. De oorschelpen zijn klein of ont-
breken geheel; de ogen zijn groot en staan
naar voren gericht.

Aan het skelet vallen onder meer de vol-
gende bijzonderheden op: de extremitei-
ten zijn kort, vooral de humerus en het
femur; radius, ulna en femur zijn afge-
plat, tibia en fibula zijn proximaal ver-
groeid. Ischium en pubis zijn langencau-
daalwaarts gericht; er is geen symphysis.
Het manubrium van het sternum bezit
een lang, benig of kraakbenig uitsteeksel.
Het cranium is zeer breed, het interorbi-
tale gedeelte van de schedel buitenge-
woon smal als gevolg van de enorme ont-
wikkeling der oogkassen. Het gebit is
zeer weinig gedifferentieerd; de prooi
wordt gegrepen en zonder kauwbewegin-
gen ingeslikt.

De Pinnipedia zijn weliswaar uitgespro-
ken aquatisch in levenswijze, maar niet
zo radicaal aan het waterleven aangepast
als de orde der Cetacea of walvissen; geen
enkele soort is geheel onafhankelijk van
land of ijsvlakten, waarop de dieren
tijdens de voortplantingstijd kortere of
langere tijd verblijf moeten houden, zeer

-ocr page 50-

tot gerief der pelsjagers. De Pinnipedia
zijn dan ook grotendeels gebonden aan
kustwateren en vertonen niet de bij uit-
stek oceanische verspreiding van de Ceta-
cea. Vrijwel alle soorten zijn beperkt tot
koudere, voedselrijke wateren, waarvan
de temperatuur beneden de 20°C blijft;
alleen de monniksrobben komen in war-
mere wateren voor.

De Pinnipedia worden beschouwd als af-
stammelingen van de orde der Carnivora
of landroofdieren. Veel onderzoekers be-
schouwen de zeeroofdieren niet eens als
een zelfstandige orde, maar als een sub-
orde der Carnivora. Het komt er maar
op aan of men meer waarde hecht aan de
verschillen of aan de overeenkomsten
tussen beide groepen. Het zou hier te ver
voeren op allerlei anatomische overeen-
komsten tussen de Pinnipedia en Carni-
vora in te gaan. De vele publikaties over
dit onderwerp spreken elkaar op een
groot aantal punten tegen en werken
daardoor nogal verwarrend, vooral als
men probeert te reconstrueren uit welke
groep van landroofdieren de Pinnipedia
nu precies zijn ontstaan. Twee moeilijk-
heden spelen daarbij een rol; ten eerste
het ontbreken van fossiele overgangsvor-
men tussen Carnivora en Pinnipedia; de
\'missing link\' is ook hier nog niet ge-
vonden. Ten tweede de niet op te lossen
vraag welke overeenkomsten als aanwij-
zingen voor werkelijke stamverwant-
schap moeten worden beschouwd en
welke als eigenschappen, die in de ver-
schillende groepen zoogdieren onalfian-
kelijk van elkaar zijn ontstaan als aan-
passingen aan vergelijkbare oecologische
of physiologische omstandigheden.

De Pinnipedia zijn vermoedelijk ont-
staan in het vroeg-Tcrtiair, zo\'n 50 mil-
joen jaar geleden. De stamvormen zou-
den moeten worden gezocht in de buurt
van de beren, welke dieren dan gemeen-
schappelijke stamouders met de Pinni-
pedia zouden hebben (7). Zoals gezegd,
zijn er echter (nog) geen duidelijke
overgangsvormen gevonden; de oudste
bekende Pinnipedia waren al geheel ont-
wikkeld en zonder inoeite onder te bren-
gen in de nu nog levende groepen. Dit is
een verschijnsel dat men steeds weer
waarneemt bij de studie der fossielen: het
lijkt alsof de hoofdgroepen van het die-
renrijk zich plotseling en zeer snel hebben
ontwikkeld .en dat overgangsvormen geo-
logisch gezien een zeer kort leven heb-
ben geleid. De kans op het vinden van
zulke overgangsvormen is dan ook
uiterst gering en de vraag naar het hoe en
waardoor van het ontstaan der Pinnipe-
dia (in ons geval) moet voorlopig onbe-
antwoord blijven. Wel is het waarschijn-
lijk dat de groep ontstaan is op het
noordelijk halfrond, waar ook nu nog de
meeste soorten voorkomen.
Binnen de orde der Pinnipedia onder-
scheiden we drie families, die weer ge-
groepeerd worden in twee duidelijk ver-
schillende superfamilies, eenheden dus,
die zich tussen het niveau van familie en
orde bevinden (2). Deze hoofdgroepen
zijn de Otarioidea en Phocoidea (tabel 1).

De Otarioidea. waartoe onder andere de
zeeleeuwen behoren, worden gekenmerkt
door het feit dat de achterpoten onder het
lichaam kunnen worden gebracht; de die-
ren kunnen erop staan en er redelijk be-
hendig mee lopen, ledereen die wel eens
naar zeeleeuwen heeft gekeken zal zich
dit kunnen voorstellen. De voorpoten
zijn slechts tot aan het ellebooggewricht
inwendig en vormen de voornaamste
voortbewegingsorganen in het water; de
achterpoten dienen meer als roer. Vin-
gers en tenen eindigen elk in een kraakbe-
nig uitsteeksel, dat dient ter ondersteu-
ning van de uit huid en bindweefsel
bestaande zwemvliezen; de nagels zijn ge-
reduceerd en de ventrale zijde van dc
hand cn voet is cuibchaard. De nek is naar
verhouding lang en buitengewoon buig-
zaam.

Binnen de Otarioidea worden twee fami-
lies onderscheiden: de Otariidae en de
Odobenidae. Tot de Otaridae behoren
de zeeleeuwen en pelsrobben; deze zijn
gekenmerkt door het bezit van kleine
oorschelpen; de staart is vrij. d.w.z. niet
omsloten door huidtlappen; dc testes zijn
scrotaal en het gebit is niet gespeciali-
seerd. Tot de Odobenidae behoort slechts
één soort, de walrus; deze bezit geen oor-
schelpen; de staart is vergroeid met huid-
plooien en de testes zijn inwendig: ken-
merken. die len dele ook bij de Phocoidea

-ocr page 51-

De hoofdgroepen der Pinnipedia met hun voornaamste kenmerken.

label

Oide Pmnipedia (/eeroofdieren):

Familie Otariidae (zeeleeuwen en pelsrobben):

Supertamilie Otarioidea:

f amilie Odobenidae (walrussen):

Superfamilie Phocoidea
f amilie Phoeidae (zeehonden):
lichaam gestroomlijnd

poten grotendeels inwendig

vrije gedeelte der poten vinvormig

achterpoten beweeglijk

voorpoten tot ellebooggewricht inwendig

vingers en tenen met kraakbenig uitsteeksel

nagels gereduceerd

onderzijde der poten onbehaard

kleine oorschelpen
staart niet vergroeid
testes scrotaal

geen oorschelpen
staart vergroeid
testes inwendig

achterpoten weinig beweeglijk

voorpoten tot polsgewricht inwendig

vingers en tenen zonder kraakbenig uitsteeksel

nagels functioneel

onderzijde der poten behaard

geen oorschelpen

testes inwendig

worden aangetroffen. Het gebit \\an de
walrus is buitengewoon gespecialiseerd,
nog geheel afgezien van de tot enorme
slagtanden uitgegroeide hoektanden der
volwassen dieren; de walrus voedt zich
grotendeels met weekdieren zoals oesters
en mosselen.

De andere superfatTiilie. de Phocoidea.
omvat alleen de familie der Phoeidae. de
echte zeehonden of robben. De achterpo-
ten van deze dieren kunnen niet onder het
lichaam worden gebracht, maar staan ge-
heel zij- en achterwaarts gericht; een
sterke pees die over de caudale zijde van
de lange astralagus loopt, speelt hierin
een belangrijke rol. De voortbeweging op
het droge geschiedt door middel van sa-
mentrekkende bewegingen van de romp;
het os ilium is zijwaarts gericht en geeft
ruimte voorde aanhechting der voor deze
bewegingen nodige spieren. Zeehonden
zijn daardoor op het land nogal onbehol-
pen. De voorpoten zijn tot aan het pols-
gewricht inwendig en de achterpoten
vormen dan ook de belangrijkste zwem-
organen; de grote, hoekige tibia cn de
krachtig ontwikkelde lumbale wervels
duiden op een goed ontwikkeld spierstel-
sel in dit gebied. Vingers en tenen bezitten
geen kraakbenige uitsteeksels; alle nagels
zijn functioneel en de onderzijde van
hand en voet is behaard. Oorschelpen
ontbreken; de testes zijn inwendig. Het
gebit is meestal niet of weinig gespeciali-
seerd; de meeste soorten zijn viseters. f)e
nek is kort en weinig buigzaam.

De vraag is dikwijls gesteld op de Pinni-
pedia een phylogenetische eenheid vor-
men. d.w.z. of ze alle van dezelfde voor-
ouders afstammen ofwel monophyletisch
zijn. of dat de Otarioidea en Phocoidea
van verschillende landroofdieren zijn af-
geleid. Deze vraag is nog moeilijker te
beantwoorden dan die naar de afkomst
der Pinnipedia als geheel, en de discussies
over dit probleem verzanden in een wir-
war van anatomische en zoögeografische
argumenten. Op grond van vooral de
schedelbouw, met name van de bulla au-
ditiva. worden de Otarioidea veelal be-
schouwd als de afstammelingen van de
eerder genoemde, met beren verwante
roofdieren; de Phocoidea zouden dan
zijn afgeleid van otterachtige vormen (6).
Argumenten vóór een monophyletische
afstamming worden gezocht in o.m. de
Serologie, welke discipline inderdaad de

-ocr page 52-

beren als de naaste verwanten van alle
Pinnipedia lijkt aan te wijzen; nader on-
derzoek. vooral aan Phoeoidea. is echter
gewenst. Als ander argument vóór mono-
phylie wordt het voorkomen van een
bepaalde groep luizen, de Echinophthiri-
dae. genoemd. Deze in de neusholte der
Pinnipedia levende parasieten zouden
zich dan parallel aan hun gastheren moe-
ten hebben ontwikkeld: buiten de Pinni-
pedia komen ze niet voor; hun naaste
verwanten worden gevonden op hond-
achtigen. Eenzelfde argumentatie geldt
voor een groep nauw verwante neusmij-
ten, waarvan het ene genus voorkomt op
de Otarioidea, het andere op de Phoeo-
idea; andere vertegenwoordigers van de
betreffende familie, de Halarachnidae.
komen echter ook bij verschillende an-
dere zoogdieren voor (1). Een recent
nieuw argument vóór monophylie wordt
verschaft door de resultaten van het in
Nijmegen verrichte onderzoek naar de
bouw van het a-crystalline A uit de oog-
lens. Dit crystalline blijkt in de loop van
de evolutie slechts zeer langzaam te ver-
anderen en vertoont daardoor in grote
groepen onderling verwante vormen een
identieke structuur. Er bestaat geen ver-
schil in dit crystalline tussen de onder-
zochte vertegenwoordigers der Otari-
oidea en Phoeoidea: bovendien bleek er
geen relatie aanwijsbaar te zijn tussen de
Pinnipedia en andere zoogdiergroepen in
dit opzicht (W. W. de Jong, pers.
comm.). Niet in staat alle argumenten in
voldoende mate op hun merites te be-
oordelen, meen ik toch de voorlopige
conclusie te kunnen trekken dat de Pinni-
pedia inderdaad van dezelfde stam zijn,
zij het dat de splitsing in Otarioidea en
Phoeoidea al in een zeer vroeg stadium
heeft plaats gevonden.
De Phoeidae vormen de soortenrijkste
familie der Pinnipedia; men onderscheidt
zo\'n 12 genera met in totaal ca. 19 soor-
ten. In \\erschillende opzichten, met name
de structuur van de poten, is deze groep
verder aan het waterleven aangepast dan
de Otarioidea. De Phoeidae zijn vermoe-
delijk rond de huidige Atlantische Oce-
aan ontstaan (4). Interessant is het voor-
komen van enkele zoetwatervormen:
populaties, die als gevolg van geologische
of klimatologische veranderingen van de
zee afgesloten raakten en zich aan een
zoet milieu hebben weten aan te passen.
De Baikalrob is hiervan wel de bekendste
en geologisch gezien de oudste; deze heeft
zich tot een duidelijk aparte soort ont-
wikkeld.

Onze gewone zeehond Phoca viiiih\'na
komt voor in de gematigde en koude wa-
teren \\an de Atlantische en oostelijke
Stille Oceaan: het eens circumpolaire are-
aal \\an deze soort heeft zich tijdens de
ijstijden kennelijk opgesplitst en het ver-
spreidingsgebied is nog steeds disjunct.
De vorm van de westelijke Stille Oceaan
is tijdens deze processen zo geïsoleerd ge-
raakt, dat veel onderzoekers haar thans
als een aparte soort beschouwen:
Phoca
largha.

1 ITFR.ATl IIR

1. Baker. F. W, and Wharton. G. W.; An introduction toacarolog\\ . The Macmillan Companv. New York
1952.

2. King. .F F.; Seals of the world. Trustees of the British Museum (Natural History). Fondon. 1964.
.1. Pauly. I . K. and Wolfe. H..R.: Serological relationships among memhers of the order Carnivora

Zoohigica. 42. 159-166. (1957).

4. Ray. C. F.; Geography of phocid evolution. Si.yf. /vol.. 25. .191-406. (1976).

5. Sarich. V. M.: Pinniped systematics; immunological comparisons of their albumins and transferrins.
.4m. Zoo!.. 15. 826. (1975).

6. Tedford. R. H.: Relationships of pinnipeds to other carnivores (Mammalial. .Sv.si. Zool.. 25. .16.1-374.
(1976).

7. Thenius. F.; Die Fvolution der Säugetiere. Fine Ohersicht der Frgchnisse und Prohleme. IJni-
Taschenhücher. 865. Gustav Fischer Verlag. Stutlgart New York. 1979.

-ocr page 53-

Verminderde vruchtbaarheid bij Nederlandse
zeehonden als mogelijk gevolg van hoge PCB-
belasting\'

Diminished Fenihty in Seals in the Netherlands, Possibly Resul-
ting from Exposure to Large Amounts of Polyehlorinated Bi-
phenyls

P. J. H. Reijnders^

SAMENVATTING. Het aamat zeehomten in de Nederlandse kustwateren is sinds 1950 drastisch
verminderd: in de H \'addenzee van 3000 naar 500. in het Deltagebied van 1500 naar slechts enkele dieren.
Populatie tlvnatnisch onderzoek gedttrende 1974 1978 heeft aangetoond dat de reproduktie hij de
populatie zeehonden in dc Nederlandse Waddenzee te gering is in vergelijking met de stabiele populatie
in .Sleeswijk Holstein.

Onderzoek naar de rot van milieufactoren ten aanzien van die verminderde reproduktie heeft zich
toegespitst op de bijdrage van de waterverontreiniging. Vit anatv.ses naar diverse eontaminanten in
weefsel van dood gevonden zeehonden ajkomstig uit Nederland en uit Sleeswijk Holstein en Dene-
marken blijkt dat vooral de PC B-gehaltes in de Nederlandse zeeltonden signijicant hoger zijn dan in de
Duitse en Deense dieren.

De epidemiologische en e.vperimentele gegevens omtrent de eigenschappen van die eontaminanten.
gecombineerd met de hoge PC B-gehaltes en de te geringe reproduktie bij de Nederlandse zeehonden
leiden tot de hypothese dat PCB\'s verantwoordelijk zijn voor de verminderde vruchtbaarheid bij
Nederlandse zeehonden.

SUMMARY. The number of seals in the coastal waters of the Netherlands has been considerably
reduced since 1950: in the Wadden Sea. it decreased j\'rom 3.000 ttt 500. in the Delta area, from 1.500 to
merely a few animals.

Studies on popttlation dynattiics during the period from 1974 to 1978 showed that reproduction atnong
the seal population in the Netherlands Wadden Sea is too small compared with the stable population o f
Schleswig- Holstein.

Investigations on the role of environmental jactors in diminished reproduction centered on the factor
water pollution. .Analysis of the various contaminants in the ti.ssues of seals of the Netherlands.
Schleswig- Holstein and Dettmark. which were jtiund dead, showed that particularly the concentrations
of polyehlorinated biphenyls in seals of the Netherlands were significantly higher than they were in
(ierman anil Danish animals.

The epidentiological and experimental findings on the characteristics of these contaminants, in con-
junction with the high concentrations of polvchlorinated biphenyls and the decrease in reproduction of
seals in the Netherlands, ted to the h vpothesis that ftolychlor ina ted biphenyls are the cause of diminished
jertilitv (d seats in the Netherlands.

Het aantal gewone zeehonden (Phoca vi-
lulina)
in de Nederlandse kustwateren is
sinds de beginjaren vijftig sterk gedaald.
Havinga (16) schatte in 1930 het aantal
zeehonden in de Waddenzee op ongeveer
2700 en in het Deltagebied op ca. 1300.
In 1980 resteerden er in de Waddenzee
nog ± 500 dieren en in de Zeeuwse wate-
ren slechts een tiental (fig. 1). De drasti-
sche vermindering tussen 1950 en 1960 is
in beide gebieden voornamelijk aan te
sterke bejaging te wijten. Uit afschotge-
gevens blijkt dat in de meeste jaren alle
geboren jongen in hun eerste levens-
maand zijn geschoten.

\' Voordraclit gehouden tijdens de bijeenkomst Werkgroep Dierpathologen. Bilthoven. 28 april 1981.
- Dr. ir. P. ,1. H. Reijnders, Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Texel,

-ocr page 54-

Wat na 1960 in het Deltagebied de
jacht werd definitief in 1962 gestopt --
het verloop van de aantallen heeft be-
paald is niet geheel duidelijk. Uit Reijn-
ders (-34) valt af te leiden dat de invloed
van waterverontreiniging waarschijnlijk
de primaire oorzaak is geweest, gevolgd
door de afsluiting en de voordien daar-
mee samenhangende verontrusting van
de Grevelingen en het flaringvliet.
Uit het voorgaande blijkt dat er van een
populatie zeehonden in het Deltagebied
geen sprake meer is en de verder disctissie
alleen van toepassing is op de zeehonden
in de Waddenzee.

Na het stoppen van de jacht nemen dc
aantallen zeehonden iets toe maar zak-
ken na 1964 tot ongeveer 500 stuks in
197.3 en blijven sindsdien om dat niveau
fluctueren.

Populatie-dynamisch onderzoek (32)
wijst uit dat van de drie populatiepara-
meters - reproduktie. mortaliteit en mi-
gratie — de reproduktie in de Neder-
landse zeehondenpopulatie lager is dan
die van Sleeswijk Holstein (voor over-
zichtskaartje en reproduktiepercentages
zie fig. 2). Deze laatste groep is sinds 25
jaar stabiel in aantallen en fungeert
daarom als referentie voor de Neder-
landse populatie. Het aantal geboren jon-
gen per totale groep is het laagste in de
Nederlandse Waddenzee, hoger in Ne-
dersachsen en nog hoger i.c. \'normaal\' in
Sleeswijk Holstein. De mortaliteit is in
alle gebieden in de Waddenzee dezelfde
en de inv loed van migratie is positief te
noemen voor Nederland: er migreren
meer dieren van het Duitse naar het Ne-
derlandse wad dan omgekeerd.
Uit gegevens van het Rijks Instituut v oor
Visserij Onderzoek blijkt, dat uitgaande
vaneen visconsumpt ie van 5 kg \'zeehond
dag er voldoende voedsel in de Wad-
denzee aanwezig is voor meer dan 2000
zeehonden.

De aard van de diverse parasitaire infec-
ties noch de intensiteit ervan zijn de laat-
ste 25 jaar sterk veranderd en vertonen
een gelijksoortig beeld bij secties op
doodgevonden dieren in Sleeswijk Hol-
stein (Van Haaften. pers. meded.).
Op grond daarvan is het onderzoek naar
de rol van milieufactoren ten aanzien van
de verminderde reproduktie bij de Neder-
landse zeehonden vooral toegespitst op
de bijdrage van de verontrusting en wa-
terverontreiniging.

Het onderzoek naar de effecten van ver-
ontrusting op de overlevingskansen van
jonge zeehonden is nog niet afgerond.

-ocr page 55-

Via activiteit-budgetstudies (8, 38) ge-
i<oppeld aan metingen ten aanzien van de
energiebalans bij zeehonden wordt ge-
tracht te schatten of verontrusting kan
leiden tot een slechtere conditie van ge-
speendejongen. Dat kan uiteindelijk lei-
den tot subletale effecten in hun verdere
ontwikkeling i.e. verminderde fertiliteit.

Om na te gaan in hoeverre waterveront-
reiniging van belang is ten aanzien van
het te lage geboortepercentage is er weef-
sel - hersenen, lever, nieren en spek —
verzameld van doodgevonden dieren uit
zowel het gebied van Sleeswijk Hol-
stein en Denemarken als ook uit Neder-
land. Die organen zijn onderzocht op een
reeks van organo-chloorverbindingen,
kwik. seleen en broom. Kwik en seleen
zijn gekozen uit de groep van zware meta-
len omdat uit eerder onderzoek (21) is
gebleken dat de gehaltes daarvan in o.a.
levers van zeezoogdieren erg hoog zijn en
broom vanwege het feit dat in nieren van
Californische zeeleeuwen die voortijdig
hun jongen ter wereld brachten, ver-
laagde broomgehaltes zijn aangetroffen
(24).

Uit die analyses komt als duidelijk resul-

Fig. .1. Het verband tussen PCB gehaltes in weef-
sel en de leeftijd van zeehonden afkomstig uit
Sleeswijk Holstein plus Denemarken (o) en Ne-
derland (x). De gehaltes zijn uitgedrukt in Mg g^\' op
vetgewicht basis, leeftijd in jaren. De lijnen zijn op
het oog getrokken.

25

pg g-\'PCS
2000
1000

30 leeftild
taat de significant hogere gehaltes aan po-
lychloor biphenylen (PCB\'s) in de Ne-
derlandse zeehonden naar voren. Fig. 3
geeft aan dat de gehaltes in de jongen uit
de twee onderscheiden gebieden op gelijk
niveau liggen, daarentegen zijn de gehal-
tes in spekweefsel van de oudere dieren
uit Nederland een factor tien hogerdan in
dieren uit Sleeswijk Holstein en Dene-
marken.

Het verschil tussen de PCB-gehaltes in
oudere zeehonden wordt veroorzaakt
door het feit dat het transport van die
contaminanten naar de internationale
Waddenzee voornamelijk via de rivier de
Rijn plaatsvindt. Met name Duinker en
Hillebrand (9) tonen aan dat de bijdrage
\\an de rivieren Eems, Weser, Elbe, Eider
en de Deense Varde A gering is in verge-
lijking tot wat via de Rijn wordt aange-
voerd.

Over de kinetiek van de chloorkoolwa-
terstoffen is weinig bekend maar de resul-
taten van onderzoek door o.a. Jones e.a.
(20), Frank e.a. (10) leiden tot de conclu-
sie dat transplacentaal PCB-transport
optreedt waarbij de gehaltes aan PCB\'s in
het spek zelf niet bepalend zijn voor de
getransporteerde hoeveelheden. Ten aan-
zien van het transport van moeder naar
jong blijkt dan dat ondanks een voortdu-
rend \'aanbod\' van chloorkoolwaterstof-
fen slechts een deel van de stoffen wordt
getransporteerd waarbij mogelijk de be-
schikbaarheid van geijkte carriers een
bottle-neck vormt. Dit is in tegenstelling
tot wat veel auteurs tot nu toe aannamen
n.1. dat in geval van hongeren en in peri-
odes van hoge energie behoefte zoals
zwangerschap en lactatie, de vetreserves
worden aangesproken en vooral dan de
daarin geaccumuleerde (lipofiele) PCB\'s
vrijkomen. De vetdepóts zijn echter geen
inerte massa\'s maar er vindt een voort-
durende turnover plaats van triglyceri-
den naar vrije vetzuren en glycerol die
weer geresynthetiseerd worden tot trigly-
ceriden(3. 25, 31).

In vetweefsels bestaan volgens Dole (7)
en Stein en Stein (35) tenminste twee
compartimenten waarin lipolyse plaats
heeft, de een in constante uitwisseling
met de plasmapool en met een hoge turn-
over. de ander met een lage turnover

-ocr page 56-

zoals blijkt uit halfwaarde-tijden. Er is
weinig bekend welke contaminanten tot
welke compartiment behoren maar hoe
dan ook is er een voortdurende interfe-
rentie van organochloorverbindingen
met de
Steroid hormoonbalans mogelijk.
Het is bekend van chloorkoolwaterstof-
fen zoals PCB\'s en DDT dat zede Steroid
hormoonbalans beïnvloeden, met name
induceren ze extra microsomale enzym-
activiteit in de lever (26, 36). Dit resul-
teert in een verhoogde hydrolyse — in
feite een versnelde afbraak — van Stero-
iden zoals androgenen en oestrogenen in-
clusief progesteron en oestradiol (5, 22,
23, 27, 28, 29, 37).

De mechanismen waarlangs reproduktie-
processen worden beïnvloed varieerden
aanzienlijk, vandaar dat hier alleen
wordt ingegaan op die zoogdieren wier
reproduktiefysiologie min of meer gelijk
is aan die bij de zeehonden. Door nertsen
(viz. visetende zoogdieren met nidatie-
uitstel) te voeren met verschillende doses
PCB\'s tonen Aulerich e.a. (I), Aulerich
en Ringer (2), Platonow en Karstad (30),
Jensen e.a. (19) aan dat specifiek PCB\'s
verantwoordelijk waren voor storingen
in de reproduktie en niet de DDT.
Opvallend is dat een normale ovulatie
plaats heeft, paring geschiedt, implanta-
tie optreedt maar er te weinig jongen
worden geboren. Bij de lagere doses wijkt
het aantal jongen per worp licht af van de
controlegroep, bij hogere doses wordt het
aantal beduidend minder en bij de hoog-
ste doseringen worden er geen jongen
meer geboren.

Bij verschillende zeezoogdieren zijn af-
wijkingen in het normale geboortepa-
troon vaak toegeschreven aan PCB\'s en
DDT (6, II). Inde Botnische Golf vinden
Helle e.a. (17) dat het verminderde repro-
duktiesucces bij ringelrobben — slechts
de helft van het aantal volwassen wijfjes
krijgt een jong — gecorreleerd is aan
hoge gehaltes van PCB\'s en DDT in hun
spekweefsel. In een later onderzoek
tonen Helle e.a. (18) aan dat er pathologi-
sche veranderingen optreden in de cor-
nua uteri van ringelrobben; deze ver-
groeien en zodoende kan er geen passage
van een al dan niet bevruchte eicel meer
plaatsvinden.

Geschiedt de vergroeiing voor de paring
dan is het duidelijk dat de eicel nooit
bevrucht raakt; ingeval de blastocyst al
aanwezig is maar nog niet gearriveerd in
een uterushoorn dan zal die afsterven en
worden geresorbeerd. Die pathologische
veranderingen schreven Helle e.a. (18)
uitsluitend toe aan de werking van de
PCB\'s maar die conclusie is m.i. niet ge-
heel terecht. In hun onderzochte materi-
aal onderscheiden ze drie groepen t.w. I)
de normaal drachtige wijfjes, 2) de wijfjes
die geen jong hebben maar ook geen ver-
groeiingen en 3) de wijfjes zonder jong
met vergroeiingen. Ze vinden significant
hogere PCB en DDT gehaltes tussen de
groepen I en 3 en ongeveer gelijke ni-
veaus in groep 1 en 2. Groepen 2 en 3
werden niet vergeleken, en daartussen
blijkt ook geen significant verschil te be-
staan. M.a.w. in de niet drachtige groe-
pen bestaat er tussen het optreden van
pathologische veranderingen en hoge ge-
haltes aan DDT en PCB\'s allèèn, geen
oorzakelijk verband.

Het is echter goed mogelijk dat binnen de
niet drachtige groepen de omstandighe-
den meer bevorderlijk zijn om tot patho-
logische veranderingen te leiden.
Uit de vergelijking van gehaltes aan PCB
en DDT aangetroffen in zeehonden uit de
Botnische Golf en een aantal gedode zee-
honden uit Sleeswijk Holstein blijkt
het DDT gehalte in de Botnische zeehon-
den 10 keer zo hoog te zijn als in de
Duitse dieren, terwijl de PCB gehaltes op
dezelfde niveaus liggen of zelfs iets hoger
in de Duitse groep. Gedurende de laatste
vijfjaar is bij geen van de 25 volwassen
vrouwelijke zeehonden uit Sleeswijk
Holstein die zijn geseceerd een vergroei-
ing geconstateerd. Gevoegd bij het feit
dat bij experimenten met nertsen waarbij
PCB\'s en DDT werden verstrekt (1, 2, 19,
30) alleen PCB\'s verantwoordelijk bleken
voor storingen in de reproduktie lijkt het
aannemelijk dat hetzij DDT verant-
woordelijk is voor \\ergroeiingen in de
cornua uteri van Botnische zeehonden of
dat boven een bepaalde drempelwaarde
aan DDT eventueel PCB\'s of één van de
metabolieten ervan kunnen leiden tot
pathologische veranderingen.

Overigens blijkt duidelijk uit het experi-

-ocr page 57-

ment van Jensen (19). waarbij twee groe-
pen nertsen verschillende doses PCB via
hun dieet is verstrekt, dat de percentages
gepaarde en of drachtige wijfjes en het
aantal nidatie-littekens per zwanger wijf-
je binnen de twee groepen en een contro-
legroep. geen significante verschillen ver-
tonen. Echter zelfs in de laag gedoseerde
PCB-groep is het percentage wijfjes dat
jongen werpt en het aantal geboren jon-
gen per wijfje significant lager dan in de
controlegroep, blijkbaar veroorzaakt
door abortus of resorbtie. Het feit dat de
dracht in een vroeg stadium wordt onder-
broken is de aanleiding om het feno-
meen nidatie-uitstel wat meer in detail te
bespreken in het kader van het eventuele
effect van PCB\'s tijdens deze kwetsbare
periode in de reproduktiecyclus. Uitstel
\\an implantatie is al in 1651 beschreven
door Harvey (15). Het komt bij de meeste
pinnipedia voor maar is het beste be-
schreven bij de nerts (12) en de das (13).
Harrison (14) stelt dat bij de gewone zee-
hond het nidatie-uitstel - de periode tus-
sen de aankomst van de blastocyst in een
uterushoorn en de inplanting — 2 tot 3
maanden bedraagt. Diverse factoren spe-
len een rol om zowel de blastocyst als het
endometrium in een dusdanige conditie
te brengen dat implantatie mogelijk is (4).
Geringe veranderingen in ovaria, uterus
en vagina gedurende de periode van
nidatie-uitstel suggereren een lage hor-
monale activiteit. Harrison (14) poneert
dat hoewel de juiste oorzaak van het uit-
stel niet bekend is. dat zonder twijfel
hormonaal gestuurd wordt omdat het
begin van de inkapseling op gang wordt
gebracht zodra de onderdrukking van de
progesteronproduktie wordt beëindigd.
Het corpus luteum gaat progesteron af-
scheiden hetgeen aanzet tot groei van het
endometrium. Juist deze periode lijkt het
meest kwetsbaar voor de invloed van
PCB\'s gezien hun al eerder gememo-
reerde eigenschap tot versnelde afbraak
van hormonen.

Fluctuaties in hormoontiter kunnen wor-
den gecompenseerd door feed back me-
chanismen. Die reactie kost echter tijd
omdat het een meerstaps reactie is. Juist
de periode op het eind van het nidatie-
uitstel lijkt daarom erg kwetsbaar.
In korte tijd moeten adequate concentra-
ties van o.a. progesteron beschikbaar zijn
om de uterus in een geschikte conditie te
brengen. In tegenstelling tot de latere fase
in de eventuele dracht waarbij voldoende
tijdspeling is voor het feed back systeem
om effectief te worden, lijkt die extra tijd
hier te ontbreken (33).
Resumerend kan worden gesteld dat de
hoge PCB-gehaltes en lage reproduktie
aangetroffen bij de Nederlandse zeehon-
den. gezien de epidemiologische en expe-
rimentele gegevens omtrent de rol van die
groep contaminanten leidt tot de hypo-
these dat de PCB\'s verantwoordelijk-zijn
voor de achteruitgang van de reproduktie
bij de Nederlandse zeehonden.

Literatuuropgave: Op aanvraag bij de
auteur verkrijgbaar.

-ocr page 58-

De morfologie en de congenitale pathologie van
het hart van de gewone zeehond
(Phoca vitulina
vitulina).

(Een oriënterende beschrijving van de normale mor-
fologie en de congenitale pathologie)\'

Morphology and Congenital Pathology of the Heart of the
Common Seal
(Thoca vitulina vitulinaj

(An Informaiive Descripiion)

C. J. van Nie^

SA MEN VATTIN G. De morfologie en eie eongeniiale f>a[hologie von hei hurl vun de gewone zeehond
(Phoeu vindinu vindina) worden hesehreven. Speeiuie aandacht is hesieed aan de dorso-vennaie
a/planing van hei hurl en hei S-vormige verloop vun de areas aorwe. De volgende congenitale
hartafwijkingen zijn beschreven: I) diicnis arteriosus patens geassocieerd met een foramen ovate
secundum patens en een abnormale inmonding van de vena cava caudalis: 2) aplasie van tie oorsprong
van de a. coronaria sinistra: }) coarctatio aortae: 4) myocardiule bruggen. Dit onderzoek van het hurt
van de gewone zeehond leidt tot de conclusie, dal de weerstand van dit dier tegen lichamelijke
inspanning gering is.

Overleving van deze dieren in de H\'addenzee vraagt een rustige onverstoorde biotoop.

Nummary. The morphology und the congenitul pathology of the heart ofthe common seat (Phoca
vitulina vitulina)
are described Particular attention is thawn to the dorso-ventral jiatiening ofthe heart
und the S-like course of the aortic arch. The following congenital malformations of the heart were
discussed: (I) patent ductus arteriosus associated with a patent foramen ovale secundum unit mutposi-
tion of the entrunce of the caudal cavul vein: (2) uplasia of the origin of the left coronary artery: (3)
coarctation of the aorta: (4) myocartlial bridging.

Prom this stud y ofthe heart of the common seal it is concluded that the resistance of the common seat to
physical stress is poor. Survival of this animal in the H\'atldcnsea requires a quiet and undisturbed
btotope.

INLEIDING

Uit een vergelijkend onder/oek naar de
relatie van de valvulaire ringen van de
aorta en de truncus pulmonalis. uitge-
voerd bij de mens en verschillende dieren,
bleek, dat het hart van de mens en dat van
de gewone zeehond veel overeenkomsten
tonen (4).

Dit onderzoek en een recente waarne-
ming van een coarctatio aortae bij dc
gewone zeehond (5a). een afwijking die
bij de mens veelvuldig is beschreven doch
bij de dieren slechts sporadisch wordt
waargenomen, stimuleerden tot een
nader onderzoek van de morfologie en
congenitale pathologie van het hart van
de gewone zeehond.

De morfologie van dit hart is voor het
eerst in 1941 (.3) beschreven, f^e congeni-
tale pathologie is een nog vrijwel onbetre-
den terrein (1).

\' Voordracht gehouden tijdens de bijeenkomst Werkgroep Dierpathologen. Bilthoven. 28 april 1981.
- Dr. C. .1. van Nie. Vakgroep Anatomie & Biomechanica. Medische Faculteit. Vriie l\'niversiteit, van der
Boechorststraat 7. 1081 BT Amsterdam.

-ocr page 59-

MATFRIAAI.

[)c vecriig onder/ochtc harten /ijn al"komstig \\an
gestorven dieren in de leeftijd \\an /es weken tot /es
iaar en ouder. De doodsoor/aak is niet altijd he-
kend. Veel dieren stierven aan uitputting. Anderen
aan inl\'ecties met parasieten, septicaemie door ver-
wondingen en door into.xicaties.
Bii aankomst in het laboratorium verkeerden een
groot aantal harten in staat van ontbinding. Alle
harten werden provisorisch gereinigd en daarna ge-
fixeerd in formaline.

Het onder/oek is uitsluitend \\erricht aan gefixeerd
materiaal. Bij vier dieren drie oude dieren cn één
jonge zeehond is de thorax en het abdomen met
dc organen in situ bestudeerd.

MPIHODF

Alle harten en de \\ier thorax-abdomen preparaten
zijn met behulp\\an het gangbaredissecticmateriaal
aan een macroscopisch onder/oek onderworpen.

RESUL. I ATEN

De resultaten worden beschreven in twee
delen:

I. 1. de topografie. 2. de morfologie;
11. de congenitale pathologie.

1. 1. De topografie (fig. IA en IB).
Het hart ligt in een dorso-ventraal afge-
platte thorax aan beide zijden van de mc-
diaanlijn. De koepel van het diaphragma

- de caudale begrenzing van de thorax

- bereikt het niveau van de 5e rib. Het
caudale deel van het hart ligt tussen het
sternum en de koepel van het dia-
fragma. De facies auricurales ligt tegen
het sternum, terwijl de facies atrialis
tegen de koepel is gelegen.

De margo sinister en dexter zijn smal.
Vergeleken met de ligging van het hart in
de thorax van de grote en kleine huisdie-
ren is het hart van de gewone zeehond 90°
om de as door de apex en het centrum van
de basis naar links gedraaid. Het hart is in
deze ligging dorso-ventraal afgeplat. De
ventriculus sinister ligt links van de mc-
diaanlijn. terwijl de ventriculus dexter
rechts hiervan ligt.

De aorta ontspringt aan de basis van het
hart in de mcdiaanlijn. maakt eerst een
ruime bocht naar rechts-craniaal. daarna
naar links-dorsaal. De truncus pulmona-
lis ontspringt aan de basis links van de
mediaanlijn. verloopt daarna over een
geringe afstand naar rechts-dorsaal om
zich vervolgens ventro-caudaal van de

1. Aorta; 2. arcus aortae; .1. atrium sinistrum; 4. auricula dextra; 5. auricula sinistra; 6. conus arteriosus;
7. ligamentum arteriosum; 8. truncus pulmonalis; 9. ventriculus dexter; 10. ventriculus sinister.

-ocr page 60-

arcus aortae te splitsen in de arteriae
pulmonales. De ductus arteriosus liga-
mentum arteriosum \\erbindt de truncus
pulmonalis met de arcus aortae. Aanvan-
kelijk volgen deze structuren de arcus
aortae om daarna onder een scherpe
hoek de arcus binnen te treden. Aan de
arcus aortae ontspringen de volgende
drie grote arteriën: de truncus brachioce-
phalicus. de arteria carotis communis si-
nistra en de arteria subclavia sinistra.
Het intrathoracale deel van de vena cava
caudalis is zeer kort. Dit deel van de vena
cava caudalis is omgeven door een veneus
rete mirabile (rete venosum).
Om de vena cava caudalis bevindt zich
een musculeuze sphincter. Bij een aantal
zeehonden is de aorta ascendens ballon-
vormig verwijd.

1. 2. De morfologie (fig. IA en IB).
De conus arteriosus is kort. De valvulaire
ringen van de aorta en de truncus pul-
monalis liggen ieder in een vlak. De vlak-
ken maken een stompe hoek met elkaar.
De overeenkomstige commissuren slui-
ten in de harten van oudere dieren niet
altijd op elkaar aan.
De apex is bij de helft van de bestudeerde
harten gespleten. Bij het inwendige on-
derzoek vallen in de ventriculus sinister
de fijn gestructureerde trabeculae car-
neae op.

Het ostium aortae is kort. t)e slip van de
\\alvula semilunaris dextra rust voor een
deel op de basale rand van het septum
interventriculare.

De ventriculus dexter heeft eveneens veel
fijne trabeculae carneae. Dc crista supra-
ventricularis is weinig gewelfd. De trabe-
cula septomarginalis is breed en massief
en aan de parietale zijde soms meervou-
dig.

In de anulus fibrosus bevindt zich bij de
oudere dieren een cartilago cordis dexter.
De topografie van het autonome gelei-
dingssysteem is gelijk aan dat van het
varken.

Het vascularisatiepatroon van de aa. co-
ronariae behoort tot het rechter type (fig.

A). In de helft van de bestudeerde geval-
len is een ramus conalis — tak van de a.
coronaria dextra aanwezig. Anasto-
mosen van deze tak met de ramus inter-
ventricularis paraconalis — tak \\ an de a.

coronaria sinistra -- zijn niet zeldzaam.
De niet beschreven delen komen in grote
lijnen ov ereen met identieke structuren in
het klassieke zoogdierhart.

II. De congenitale pathologie

Hart 1

Ductus arteriosus patens, foramen orale
secundum patens en abnormale inmon-
ding van de vena cava caudalis
(2) (fig.
2A. 2B. 2C)

f^it hart is afkomstig van een jonge zee-
hond (9. ± 6 weken oud). Het dier is in de
crèche \'Pieterburen\' acuut gestorven.

De in de foetale periode open structuren
-- ductus arteriosus en foramen ovale
secundum — zijn na de geboorte niet
gesloten. De diameter van de ductus arte-
riosus is 8 mm en die van bet foramen
ov ale secundum is 12 mm. In beide geval-
len is de diameter 2 x te groot.
De vena cava caudalis ligt tegen het sep-
tum interatriale. Een halvemaanvormige
boog in dit septum dwingt de bloed-
stroom uit de vena cava caudalis via het

A

-ocr page 61-

Fig. 2 C
geopend.

B

F ductus arteriosus patens; 2. foramen ovale secun-
dum patens; .1. vena cava caudalis; 4. aorta; 5.
truneus pulmonalis; 6. atrium sinistrum; 7. ventri-

open foramen ovale secundum naar het
atrium sinistrum.

De foetale circulatie bleef in dit geval
door onbekende oorzaken na de ge-
boorte volledig intact. Het acute sterven
van het dier is hiermede te verklaren.

Hart 2

Het ontbreken van de oorsprong van de
arteria coronaria sinistra
(fig. 3A en 3B)
Deze afwijking is in drie harten waarge-
nomen. Een tak van de a. coronaria dex-
tra - de ramus conalis heeft via een
anastomose de functie van het proximale
deel van de a. coronaria sinistra overge-
nomen. De pathologie van deze afwijking
is omstreden. Verwacht mag worden, dat
bij grote inspanning de voorziening
van het hart gevaar kan lopen.

Hart 3

De eoarctatio aorlae
[.■)eze afwijking is gekenmerkt door een
vernauwing van de arcus aortae proxi-
maal of distaal van de intredeplaats van
:ulus sinister; 8. atrium dextrum; 9. ventriculus
dexter; 10. vena cava cranialis.

de ductus arteriosus ligamentum arteri-
osum (2) (fig. 4A. 48, 4C. 4D).
Bij de gewone zeehond komt de distale
vorm veelvuldig voor (5a).

Tot nu toe zijn er een tiental gevallen
waargenomen.

De afwijking geeft aanleiding — bij de
mens — tot klachten over de circulatie in
het abdomen en de benen. Grote inspan-
ning doet de klachten vermeerderen.
Bij de zeehond zijn deze klinische sym-
ptomen nog niet waargenomen. Aange-
nomen mag worden, dat grote inspannin-
gen ernstige gevolgen zullen hebben en
dat dood door uitputting voor zal
komen.

De oorzaak is onbekend. Predispone-
rend kan de specifieke ligging van het
hart in de thorax zijn. De S-vormige
bocht van de aorta in een driedimensi-
onale ruimte en de scherpe hoek waaron-
der ductus arteriosus \'ligamentum arteri-
osum de arcus binnentreedt kunnen
aanleiding geven tot het vormen van een
strictuur.

-ocr page 62-

Onlbieken van dc oorsprong van de a. coronaria sinistra

Fig. .I A Schema normale coronaire circulatie. Fig. B Schema coronaire circulatie bij een
R-Iype. aplasie van de oorsprong van de a. coronaria

de.xtra.

1. oorsprong a. coronaria smistra: II, oorsprong a. coronaria dextra: AO aorta: TP. truncus pul-
monalis.

1, ramus inter\\entricularis paraconalis: 2. ramus circumflexus: .1. ramus septalis: 4. ramus septalis;
."). ramus inter\\entricularis subsinuosis: 6. ramus circtunnexus; 7. ramus septalis; 8. ramus conalis.

C\'oarctatio

Fig. 4 B Schema distale vorm coarctatio aortae. Fig. 4 C Normale aortaboog open.

Fig. 4 n Coarctatio aortae. open boog.

I, Aorta; 2. truncus pulmonalis; }. ductus arteriosus ligamcntimi arteriosum; \\. plaats \\an de \\er-
nauu ing.

-ocr page 63-

Hart 4

Di\' nivovanlialc brug
De o\\ erbrugging van een coronaire arte-
rie door myocardiaal weefsel noemt men
een myocardiale brug (6) (fig. 5A en 5B).
Dc/e structuur is eerder waargenomen
bij de mens, het varken, de geit, het
schaap en de hond. Bij de zeehond komt
de myocardiale brug in 809f van de bestu-
deerde harten voor (5b).
Het merendeel van de gevallen bevindt
/ich aan de facies atrialis. De pathologie
is sterk omstreden. Bij grote inspanning
en bij tachycardie kan een voorbijgaand
anaemisch infarct ontstaan. Bij de mens
is sporadisch acuut sterven waargeno-
men. In hoeverre dit óók bij de gewone
/eehond \\oorkomt is onbekend.

COM MEN t.A.\'kR

De beschreven morfologie van het hart
van de gewone zeehond komt in grote
lijnen overeen met de beschrijving van
Müller (3). De S-vormige aortaboog in
een driedimensionale ruimte en het aan-
vankelijk meelopen van de ductus arteri-
osus ligamentum arteriosum met de
arcus aortae en het binnentreden van
de/e structuren in de arcus onder een
scherpe hoek /ijn niet eerder beschreven.
In hoeverre de/e waarnemingen samen-
hangen met de toestand waarin het mate-
riaal wordt onderzocht is onbekend. Een
uitgebreid onder/oek aan normale zee-
honden - in alle leeftijden - zowel vers
als gebalsemd is daarom noodzakelijk.

De gevonden congenitale afwijkingen
komen, zij het soms sporadisch, zowel bij
de mens als de dieren voor.
De eoarctatio aortae is tot nu toe slechts
zeer zelden bij de grote en kleine huisdie-
ren waargenomen. De waarnemingen bij
de gew one zeehond kunnen erop duiden,
dat de speciale topografie van het hart -
een topografie die vrijwel gelijk is aan die
van de mens - een predisponerende fac-
tor is voor het ontstaan van de coarctatio
aortae. Ook deze waarnemingen zullen in
een groot materiaal afkomstig van nor-
male dieren getoetst moeten worden.

-ocr page 64-

Het veelvuldig voorkomen van congeni-
tale afwijkingen van het hart (14 x -
zonder de myocardiale bruggen — opeen
aantal van 40) wijst erop dat het
circulatie-apparaat van de gewone zee-
hond in een labiel evenwicht verkeert.
Het verontrusten van de zeehond in zijn
omgeving door de mens zal onnodige in-
spanning van het dier vergen en daardoor
de kans op een acute hartdood doen toe-
nemen.

nANKBETlilGING

t^e schrijver dankt mevr. .1. Voerman voor dc be-
werking en het typen \\an het manuscript en de heer
S, H. Speelman voor de fotografische verwerking
van de waarnemingen.

1 ITFRATlt\'R

1. Baker. .1. R.. Anderson. S. S.. Prime. .1. H. and Baird. A.: 1 he pathologv of the grey seal (Halichochoe-
rus grypus) 1 Pups.
Br. vel. J.. 1.36. 401-412. (1980).

2. Edwards. .1. E.: Congenital Malformations of the Heart and the Great Vessels. In Pathology of the
Heart, Gould ed. 2e ed.. C. C. Thomas. Springfield. 111.. 1960.

.3. Müller, F,: Zur Anatomie des Rohhenherzens. Cegenhaurs Jh.. 8.S. 59-90. (1941).

4. Nie. C. .1, van: Some reflections ahout the relation of the semilunar valvularrings of the heart and the
transposition of the great vessels in animals, Proc. 9e Congress Fur. Ass. Vet. Anat. Toulouse. 1974.

5a. Nie. C. .1. van: Coarctatio aortae bij mens en dier Wetensch. Verg. Ned. Ver. Cardiol.. 20 - II - 1981,

5b. Nie. C. .1, van: in druk,

6, Polacek, P, and Zeichmeister, A.: The occurrence and significance of myocardial bridges and loops on
coronary arteries. Acta Fac. Med. llniv. Brunensis. Opuscula Cardiologia 36. 1968.

ru

Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift

Onderstaand volgt de inhoud van aflevering 1

(januari februari) van het Vlaams Diergeneeskim-

c/ig Tijclsehr ifI. 5\\. dj. (1982):

Oorspronkelijke bijdragen:

Ducatelle R.. Coussement W., Hoorens J,: Etiopa-
thologie van Aujeszky virus pneumonie bij jonge
varkens. Een immunopero.xidase- en histopa-
thologische studie.

Van Opdenbosch E.. Wellemans G.: Rotavirus
detection in calf faeces: a comparison between
Rota/yme test (Abbott), immunodiffusion and
neutralisation of indirect immunofluorescence,

Verbrugge W\',: Infectious laryngotracheitis vac-
cination by spray method.

Verdonck M.: Onderzoek naar de inhiberende
werking van colostrum en melk van zeugen opde
in vilro groei van E. coli.

Uit en voor de praktijk

De Deken R.. Sierens G . Hubrechts A . .lochems
M.. Bechter M.: Vergelijkend onderzoek naarde
endoparasieten in de Belgische varkenshouderij
en hun bestrijding.

Onderstaand volgt de inhoud van aflevering 2

(maart april) van het Vlaams Diergeneeskimdig

Tiichchrifi. 51. (2). (1982):

Oorspronkelijke bijdragen:

Maenhout D.. Hoorens .F: De etiologie en patho-
logie van ademhalingsstoornissen bij rundvee.

\\\'an Opdenbosch F.. Wellemans G.. Blondeel H..
Oudewater J.: Erythro-immunoassay for the
detection of rotavirus in faecal material.

Abrams A., van Hoof .F. Verbeke P.: Flektro-
foretische identificatie van vissoorten.

Peeters .1. E.. Charlier G.. van Opdenbosch F.:
Rotavirus in commercial suckling-rabbits: some
preliminarv observations.

Hommcz .F. Dcvric.se F. A.: Chephaicxin as a
.selective agent for the isolation of
Bonlelella
hronchiseplica.

Fit en voor de praktijk

Okerman I .. Dev riese F,. Spanoghe !,.: Indirecte
toxiciteit van antibiotica voor konijnen, cavia\'s
en hamsters.

-ocr page 65-

lU

Sectiebevindingen bij zeehonden, gestorven in
de crèche te Pieterburen\'

Posi-Monem Findings in Seals which Died in the Pieterhuren
Seal Nursery

J. S. van der Kamp^

SAMENVATTING, ty w ord! een averriehi gegeven van de bij seefie op 66 zeeluynden gevonden
afwijtsingen. Hiervan behoorden 54 lor de gewone zeehond
(Phoca vitulina), 9 lol de grijze zeehond
(HaHchoerus grypus) en J lol de ringe/rob (Phoca hispida).

Hij dieren jonger dan .i maanden vormen aandoeningen van hei maagdarml<anaal de belangrijl<sie
I
h\'vinding: hij dieren muierdan J maanden iongimi.sieking veroorzaakl door long wormen (Otostrongy-
kis circumlitus).

SEMM.ARY. The po.si-moriem findings in si.xiy-si.x seals are reviewed. Of lhe.se. fifiy-foiir were
common seats
(Phoca \\ ituHna). nine were grey seals (Haliehoerus grypus) and ihree were ringed robs
(Phoca hispida).

The mosi imporlanl finding in seals vounger than J monihs was gasiroenleriiis: in animals older ihan J
monihs il was pneumonia caused by lungworms
(Otostrongylus circumlitus).

INI.EID1NG

Sinds 1972 worden in Pieterburen zee-
honden, die zijn gevonden aan de kust,
verzorgd. Dit geschiedde aanvankelijk
op vrij primitieve wijze, maar sinds 1979
is met behulp van het Wereld Natuur
Fonds en particuliere giften een crèche
tot stand gekomen, waarin de opgeno-
men zeehonden een uitstekende verzor-
ging ten deel valt. zodat in de meeste
gevallen vrijlating in de Waddenzee na
korte tijd mogelijk is.
Het diergeneeskundig toezicht berust bij
de dierenartsencombinatie te Winsum.
Op de ondanks goede verzorging gestor-
ven dieren wordt sectie verricht op de
Gezondheidsdienst voor Dieren te Gro-
ningen.

Het doel van dit artikel is een rapporte-
ring van de sectiebevindingen bij zeehon-
den afkomstig van de crèche te Pieterbu-
ren.

Van oudsher is de gewone zeehond
(Phoca vitulina) een natuurlijke bewo-
ner van de Waddenzee en nogsteeds komt
deze erin voor, zij het in geringere aantal-
len dan in de eerste helft van deze eeuw.
De huidige populatie wordt geschat op
400 exemplaren (6). Deze soort vormt
dan ook het grootste gedeelte van de be-
woners van de crèche. Maar ook van de
grijze zeehond
(HaHchoerus grypus) en
de ringelrob
(Phoca hispida). soorten die
niet in de Nederlandse wateren thuis
horen, worden regelmatig exemplaren
binnengebracht.

MATERIAAl.

Gedurende dejaren 1975 tot en met 1981
werden in de crèche opgenomen 168 ge-
wone zeehonden. Hiervan stierven er 54.
De verdeling ervan over dejaren alsmede

Voordracht gehouden tijdens de bijeenkomst Werkgroep Dierpathologen. Bilthoven. 28 april 1981.
Drs. .1. S. van der Kamp. Gezondheidsdienst voor Dieren. Groningen.

-ocr page 66-

een indeling naar geslacht en leeftijd is
weergegeven in tabel I.

Hierbij kan worden opgemerkt, dat de
leeftijdsgrens van 3 maanden zodanig
ruim is. dat alle \'huilers\' - jonge nog
zogende dieren die hun moeder zijn kwijt-
geraakt - hier binnen vallen. Deze dieren
vormen het grootste gedeelte van de
crèchebevolking. Van andere soorten zee-
honden werden 46 exemplaren opgeno-
men. Hiervan stierven er 12. De verde-
ling ervan, over de jaren alsmede een in-
deling naar geslacht en leeftijd, is ver-
meld in tabel 2.

Omdat de conditie van de opgenomen die-
ren vaak erg slecht is en de kansen om in
leven te blijven dientengevolge geringer
zijn. is aangegeven hoeveel van de gestor-
ven dieren binnen één week na opname
waren gestorven. Voor de gewone zee-
hond zijn deze getallen vermeld in de
tabellen 3 en 4 en voor de grijze zeehond
en de ringelrob in tabel 5.

In tabel 6 tenslotte worden satnenv attcnd
weergegeven de aantallen ontvangen- en
de aantallen gestorven zeehonden.
Hieruit blijkt, dat van de 214 opgenomen
zeehonden er 66 zijn gestorven en hiervan
47 binnen één week na aankomst in de
crèche.

l abel 1. Aantallen gewone zeehonden (Phoca vilulinaj ontvangen in de crèche te Pieterburen van 1975
tot 1981.

<.1 maanden

>-1 maanden

Gestor-

.laar

Ml

Vr

•)

Ml

Vr

Totaal

ven.

1975

10

2

"1

2

19

5

1976

8

6

1

-

18

5

1977

2

6

1

-)

6

17

7

1978

1.^

-

7

11 2

4.1

15

1979

6

11

8

8

33

8

1980

7

9

5

17

38

14

lotaal

4.1

48

4

27

44 2

168

54

SFCriFBF.VlNDlNClFN

Van de gewone zeehond werden 54 exem-
plaren ter sectie ontvangen. Hiervan
waren 25 jonger-en 31 ouder dan 3 maan-
den. De bevindingen zijn weergegeven in
tabel 7.

In een aparte tabel 8 zijn vermeld de be-
vindingen gedaan bij 9 grijze zeehonden
en 3 ringelrobben.
DISCI SSIF FN CONCl USIF

Publikaties omti-ent sectiebevindingcn
bij zeehonden zijn betrekkelijk gering in
aantal. Als onderdeel van een uitvoerig
artikel geeft Sweeney (1) zijn bev indingen
bij 51 Californische zeeleeuwen weer.
Onlangs publiceerden Baker c.s. hun be-
vindingen bij 74 grijze zeehonden.

label 2, Aantallen grlj/c zeehonden (Halichoeni.s Kr\\pus)en ringelrobben (Phoca hispida). ontvangenin
de crèche te Pieterburen van 1975 tot 1981.

(irijze zeehond
[Hahchocrus grypus)
< } maanden

Ringelrob
(Phoca hispida)
> .t tnnd, < .l mnd, >} rnnd.

Ciestor-

.laar

Ml

V r

Vr

Ml

Vr

1 otaal

ven.

1975

1

_

-

-

-

1

-

1976

2

-

-

-

2

1977

2

4

-

-

1

7

2

1978

3

1

1

-

-

-

7

1

1979

6

2

1

-

-

1

10

4

1980

1 1

4

-

-)

19

5

1 oraal

23

15

-)

2

1

3

46

12

-ocr page 67-

I abel 3. Aantallen gewone zeehonden (Phoca vhiihna)<} maanden, gestorven \\an 1975 tot 19X1 binnen
één week na opname.

.laar

Ml Vr ?

Totaal

< 1 week \'"(

1975

2 1 2

5

5 100

1976

1 2

3

2 67

1977

1 1

2

2 100

197X

2 4

6

2 33

1979

2 1

3

3 100

19X0

1 3

4

3 75

1 otaal

X 12 3

23

17 74

l abel 4.

Aantallen gewone zeehonden (Phoca vindina)>\'S maanden gestorven van 1975 tot 1981 binnen

één week

na opname.

.laar

Ml Vr ■.\'

totaal

< 1 week Cf

1975

-

1976

2

2

1 50

1977

5

5

2 40

197X

2 5 2

9

7 78

1979

2 3

5

3 60

1980

3 7

10

7 70

1 otaal

9 20 2

31

20 65

label 5.

Aantallen grijze zeehonden (Hahchocriis i;r\\pii\\) en ringelrobben (Phoca /i/.v/i/i/«! jonger — cn

otider dan 3 maanden gestorven van 1975 tot 1981

binnen één week na opname.

<3 maanden

> 3 maanden

.laar

Ml Vr

1 otaal

< 1 weck Vr

1975

-

_

1976

-

-

-

1977

2*

2

2

1978

1

1

1979

2 - 1

3

3 1*

1980

2 1

3

3 2*

lotaal

6 1 2

9

9 3

• van elk eijler is één exemplaar een ringelrob.

l abel 6.

.Aantallen zeehonden ontvangen en gestorven in dc crèche te Pieterburen van 1975 tot 1981.

Soort

<3 maanden >3 tnaanden

<3 >3 maanden

l otaal Cicstorven l otaal Oestorven lotaal (.icstorvcn

<"} < 1 weck \'(

I\'hoca viitilina 95
(gewone zeehond)
Hahchocnts 40

f;r\\f>i/.s

2.1
X

73 31

2 I

3 2
7X 34

16X 54

42 y

4 3

214 66

32 37

21 9

75 I

31 47

6X
100

(grijze zeehond)
Phoca his/>it/a I
(ringelrob)

1 otaal

1.36 32

-ocr page 68-

Tabel 7. Scctiebevindingen bij gewone zeehonden
(Pho<a viui/iiia) van 1975 tot 1981.

Tabel 8. .Scctiebevindingen bij grijze zeehonden
(llulichtH\'nis grvpus) en ringelrobben {Phoca his-
pi.la)
van 1975 tot 1981.

<3 >3

<3 >3

maanden maanden

maanden maanden

Aandoening

--- .-Xandoenini;

cachexie
gastroenteritis
pylorus stenosis
leverdegeneratie erosies
ulcus ventriculi pcrforans
ulcus jejuni

peritonitis (o.a. abcessen)
obstructie (corpus alienum)
hernia diaphragmatica
hernia omentalis
bronchopneumonic
idem met longwormen
(Otostrongylus
circumlitus) long oedeem
pleuritis

arthritis purulenta (atlanto

occipitaal gewricht)

phlegmoon

linkcrvoorllipper

(B.O. Haem. streptococci)

filariasis

foramen ovale persistens
aorta stenosis
trauma

geen afwijking

23

31

Totaal

Over de/e soort berichtte ook Appieby
(3). Uitsluitend van parasitologisch on-
derzoek bij de gewone zeehond werden
eveneens mededelingen gedaan (4. 5).
Bij jonge zeehonden zijn aandoeningen
van het maagdarmkanaal en cachexie de
meest gedane bevindingen. Bij oudere
zeehonden zijn dat longaandoeningen,
waarbij in vele gevallen longwormen
(Oiostrongytus vircitiiiliiu.s) worden aan-
getroffen.

t)e besmette dieren raken in een vicieuze
cirkel doordat de longcapacitcit te kort
cachcxic

peritonitis

omphalophlebitis

ulcus ventriculi pcrforans

obstructie (corpus alienuml

obstipatio ilci

inwendige verbloeding

adipositas

geen afwijking

1 (Haal

"ringclrob

schiet, tengevolge waarvan ze niet lang
genoeg onder water kunnen blijven om
v oedsel te zoeken. Hun conditie gaat der-
halve achteruit en dood door verstikking
is vaak het gevolg. Buikvliesontsteking
tengevolge van een doorgebroken maag-
zweer werd zowel bij een gewone als bij
een grijze zeehond waargenomen.

In bet laatste geval werden talrijke kleine
spoelwormen
(Anisakis sp.) in de maag
en de buikholte gevonden.
Meestal betreffen de gevonden afwijkin-
gen slechts één of enkele gevallen.
Conclusies ten aanzien van te nemen pre-
ventieve maatregelen zijn dan ook niet te
trekken zo deze al uitvoerbaar mochten
zijn met betrekking tot zeezoogdieren.

Wel kan met nadruk gesteld worden, dat
het vele. met grote inzet door leiding en
medewerksters van de zeehondencrèche
verrichte werk tot resultaat heeft gehad
dat de meeste binnengebrachte zeehon-
den weer terecht zijn gekomen op dc
plaats waar zij thuishoren, namelijk dc
Waddenzee.

1 1 IFRATt t K

Sweeney. .1. C".: Management of Pinniped Diseases. .American Association of Zoo Veterinarians
Annual Proceedings 1972 Houston Texas.

Baker. .1. R,. Anderson. S, S.. Prime. .1. H,. Baird. H,: T he pathologv of the grey seal (Hahchoenis
gnpus). I. Pups. II ./uvciii/cs and aduhs. fir.
I f/, ./.. 40!-412 and 443-447. (19/iO)
Appleby. F. C.: Observations on Wild Grey Seals in Britain. Tiiilschr. Diergeneesk.. 89. Suppi I.
JOI-JO.i (1964).

Brock. E. van den en Wensvoort. P.: On parasites of seals from ihc Dutch coastal vvalcrs and thcir
pathogenity. Saugetierkundliche Mitteilungen. Band Vll. Heft 2. p. 58-61. 1959.
Broek. F. v an den: Mededelingen betreffende parasitologisch onderzoek bij dc gcw one zeehond
f Phoca
vilulina I).
l.utra vol. 5 no. 2 en 3. p. 23-30, 1963.

Dankcrs, N,: Geciteerd in llei Sieuwshlad van hei \\oorden. d.d 11-2-1981.

-ocr page 69-

i^dlojdjgDQOd

Sectiebevindingen bij de in de natuur gestorven
zeehonden\'

Posi-Moriem Findings in Seals which Died in Naiure
J. L. van Haaften^

SAMENVATTING, Een overzicht wordt gegeven, aan de hand van een drietal tabellen, van de
sectiebevindingen bij zeehonden die tu.ssen I960 en 1981 bij het Rijksinstituut voor Natuurbeheer (RIN)
iti .Artthetn ter sectie werden aangeboden.

Opvallend is het hoge percentage (559t) aan jonge zeehonden, waarvan ruim J8<n in de eerste twee
levensmaanden reeds om het leven komt.

Hoog is eveneens het percentage jongen en jaarlingen, die lijden aan parasitaire infecties, hetgeen er op
zou kunnen duiden dat het een moeilijke zaak voor de jonge dieren is om een goede conditie op te
bouwen. Verstoring in de zoogperiode en onvoldoende kwalitatief goed voedsel zouden de oorzaak
hiervan kunnen ziin. Van de grijze zeehonden, die langs onze kust werden gevonden. wasiS.SVr jongen
verhongerd.

Het verdrinken in netten en fuiken kwam zowel hii jonge als bij oudere zeehonden voor en zowel bij
gewone als bij grijze zeehonden, al ligt hierbij wel het accent op ile jaarlingen.

SUMMARY. Ihe findings in seals submitted to the Research Institute for Nature Management.
.Arnhem, for post-mortem e.xamination during the period from I960 to 1981 are reviewed with reference
to three tables.

.4 striking feature was the large proportion (55 per cent ) of young seals, well over 38 per cent of which
died in the first two tnonths of life.

There also was a large proportion of young seals and yearlings with parasitic ittfections. which would
appear lo suggest that it is difficult for the young animals to build up a good condition.
This could he due to a disturbance during the nursing period and inadequate food of satisfactory
qualitv. Of the grey seals found on the coast ofthe Netherlands. 35.5 per cent were young and starved to
death.

Drowning in nets and hoopnets occurred in the votmg as well as in the older seals and both in common
and grey seals, although the majority of the victims were yearlings.

Wanneer u deze bevindingen leest is het
goed te weten dat het een bioloog is, die
deze weergeeft, hetgeen bij veterinairen
zeer amateuristisch zal overkomen. Mijn
bedoeling is dan ook niet bepaalde ziek-
tebeelden te beschrijven of uitgebreid in
te gaan op het ontstaan of /en het voorko-
men van allerlei infecties bij zeehonden.
IJ treft hier dus uitsluitend een opsom-
ming van mijn bevindingen aan. die ik in
de loop van twintig jaar heb opgedaan. In
deze tijd heb ik rüim 500 doodgevonden
zeehonden ter sectie ontvangen, die voor
het grootste gedeelte uit de Waddenzee
afkomstig waren. De secties werden door
ons in Arnhem uitgevoerd, maar in speci-
ale gevallen konden wij op de hulp van de
afdeling \'bijzondere dieren" en \'parasito-
logie\' van de diergeneeskundige faculteit
in Utrecht rekenen, waarvoor wij bijzon-
der dankbaar zijn.

Voordracht gehouden tijdens de bijeenkomst Werkgroep Dierpathologen. Bilthoven. 28 april 1981.
Dr. E. .1. van Haaften. Rijksinstituut voor Natuurbeheer. Arnhem.

-ocr page 70-

In de eerste tien jaren van het onderzoek
was het aantal ontvangen kadavers zeer
gering. Daar de populatie van de zeehon-
den na het stopzetten van de bejaging
zich weer langzaam ging uitbreiden vanaf
1962 leek het zinloos het inzenden van
kadavers te activeren. Toen echter vanaf
1968 het aantal zeehonden snel terugliep
(in het Waddengebied van rond de 1500
exemplaren naar nog geen 500 in minder
dan tien jaar!) werden wij geïnteresseerd
in een postmortaal onderzoek van zo
veel mogelijk doodgevonden zeehonden.
Vandaar de grotere aantallen secties na
1970.

In tabel 1 vindt u de aantallen jongen,
jaarlingen, 2 jaar oude en adulte zeehon-
den, evenals een kolom waarin dieren
worden vermeld waarvan de leeftijd niet
meer kon worden vastgesteld, een kolom
\'Grijze zeehonden\'
(HaHchoerus grypus)
en een kolom\'Ringelrobben\' (Phoca his-
pida).
De meeste zeehonden zijn dus\'ge-
wone zeehonden\'
(Phoca viiulina)
De leeftijd van een kadaver kan behalve
aan lengte en gewicht, wanneer het jonge
dieren of jaarlingen betreft, nagegaan
worden door slijpplaatjes te maken van
een wortel van een hoektand of kies, In
een goed geslepen plaatje kan men dan in
het cement lagen tellen, die alsjaarringen
zijn te beschouwen. Opvallend is het hoge
percentage (55%) ontvangen kadavers
van jonge robben.

De geslachtsverhouding wordt in tabel 2
weergegeven. Hier valt op te merken dat
bij de jongen iets meer wijfjes dan man-
netjes werden gevonden, maar bij de jaar-
lingen en de twee jaar oude robben zien

label I. Aantallen postmortaal onderzochte zeehonden gedtirendc de periode 1960-1980.

jaar:

jongen

jaarlingen

2-jarigen

volwassenen

van onbekende (irijze Ringel-
leeftijd zeeh. rob

i960

4

1

1961

2

4

_

1962

3

1

2

1963

3

1964

1

1965

6

3

1

1966

4

1 1

1967

4

1

1

1968

1

2

1969

4

8

1970

14

5

T

1971

34

6

3

2 2

1972

42

3

12

1973

30

8

2

7

1974

16

3

8

2

1975

8

5

2

__

1976

12

5

1

7

1977

27

6

2

12

3 2

1978

27

12

2

6

10

1979

17

9

2

8

- 5 1

1980

17

10

1

7

5 -

Totaal:

275(55.%)

78(15.6%)

14(2.8%.)

88(17.6%)

8(1.6%) 34(6.8%) .■!(0.6%)

Tabel 2. Procentuele geslachtsverhouding binnen
de diver.se onderzochte groepen zeehonden.

Gewone zeehonden: iongen

(55

44%

99

56%

jaarlingen

(5(5

50%

99

50%

2-jarigen

<5.5

50%

99

50%

\\ olwassenen

(5(5

25%

99

75%

Grijze zeehonden:

<5(5

63%

99

37?;

Ringelrobben:

(5(5

0%

99

100%

-ocr page 71-

Foto F Zeehonden op een zandbank.

wij een bijna te mooie geslachtsverhou-
(ding \\an 1:1. Bij de adulte zeebonden
echter is het percentage mannelijke die-
ren bijzonder laag in verhouding tot dat
\\ an de w ijfjes. Dit valt te verklaren uit het
feit dat de wijfjes zich langer in het zand-
bankrijke gedeelte van de zee ophouden,
om hun jongen te krijgen en te zogen, dan
de mannetjes, die voor het merendeel
slechts gedurende de paartijd in dit ge-
bied komen. Daarbij komt dat de wijfjes
na het werpen van een jong en het zogen
vetreserves verliezen en daardoor moge-
lijk minder weerstand tegen infecties heb-
ben.

In tabel 3 treft u een overzicht aan van de

lahel .1. Procentuele verdeling van de postmortale bevindingen bij gewone zeehonden binnen de ver-
schillende leeftijdsgroepen.

.longen:

!6.29? te \\ roeg geboren
12.6% dood geboren

19.1% verhongerd (huilers)
27.4\'; longworm
7.5\'; huidwonden (teer in 23.5\'^)
5.8f; filarièn

2.9\'\'; verdronken in netten en fuiken
O.X\':; lintworm
1.7\'
y aangeboren afwijkingen
15.8\':\'; diversen (trauma, versch. infecties, etc.)
.laarlingen:

32.0% filarien
24.3\'ï; longworm

1 1.5\'( verdronken in netten en fuiken
6.4C; longontsteking

rond- en lintwormen
3.8\'\'; huidwonden (teer in 57\';;)
18.2% diversen
I wecjarigcn:
21.4\'\'; filariën
14.2\',\'; longworm
7.1% huidwonden (teer in 20%)
14.2\';; rond- en lintwormen
7.1% verdronken in netten en fuiken
36.0\'/; diversen (incl. rotte e.xempf)
Volwas.senen:
34.8%, verrot

10.4\':; kwik (incidentele lozing in 1969)
9.0% trauma (incl. stroperij)
5.8% longontsteking
4.4\'^; verdronken in netten en fuiken
8.0% baarmoederafwijkingen
27.6% diversen
eerste twee maanden.

vanaf 3 maanden
vanaf 3 weken,
vanaf 6 weken
vanaf 3 maanden
vanaf 3 maanden

veel meer dus dan bij de jongen!
veel meer dus dan hij de jongen!

minder dan in de jaarlingen
minder dan in de jaarlingen.

meer dan in dc jaarlingen

-ocr page 72-

postmortale bev indingen, welke bij de ge-
wone zeehonden op verschillende leeftij-
den werden aangetroffen. In de groep
jongen sterft door te v roege geboorten, het
levenloos ter wereld komen en het dood
gaan door verhongering het hoogste per-
centage in de eerste twee maanden.
Opvallend is verder dat reeds met 6
weken de eerste filariën worden aange-
troffen. terwijl longworm op een leeftijd
van drie maanden pas gaat optreden. In
de loop van het eerste jaar worden de
infecties met longworm talrijker en ern-
stiger van aard. Het optreden van huid-
wonden. die voor een deel rond de navel
van de jonge diertjes ontstaan, vinden we
in enkele gevallen al op een leeftijd van
drie weken. Het vele van en op de zand-
bank kruipen (waarbij verstoring een rol
zou kunnen spelen) kan de oorzaak zijn
van een lichte verwonding van dit kwets-
bare huidgedeelte rond de navel, waarna
diverse bacteriële infecties kunnen optre-
den. Andere huidwonden kunnen ont-
staan door teer dat via de zandbanken op
de huid van de robben kan komen.
Daarnaast verdrinkt altijd een aantal
zeehonden in netten en fuiken, worden
enkele aangeboren afw ijkingen gevonden
en treffen wij diverse infecties aan. Bij de
jaarlingen zien wij dat de filariën duide-
lijk meer voorkomen dan in de groep van
jonge dieren. Het percentage longworm-
gevallen is ongeveer gelijk, maar nog vrij
hoog. vooral in het begin van het tweede
levensjaar. Het aantal verdrinkingen in
netten en fuiken neemt toe. waarschijn-
lijk doordat de jonge dieren het liefst op
de meest gemakkelijke wijze aan hun
voedsel willen komen.
Bij de tweejarigen nemen de percentages
longworm en filariën af. terwijl die van
rond- en lintwormen daarentegen iets
toenemen. Dieren die in staat van ontbin-
ding verkeren, zijn bijna uitsluitend zee-
honden van twee jaar en ouder. Het per-

-ocr page 73-

centage rotte zeehonden is dan ook in de
adulte groep het hoogst. Een aantal vol-
wassen zeehonden vond dank zij een
incidentele kwiklozing in 1969 in het
l.auwersmeer de dood. Hierdoor dachten
de toxicologen en wij dat kwik mogelijk
een oorzaak was van de achteruitgang
van de zeehondenpopulatie. Naderhand
hebben wij nog wel kwik. maar niet meer
in die hoeveelheden kunnen aantonen in
het zeehondenmateriaal.
Wel werden PCB\'s in vrij hoge gehalten
soms aangetoond; hieraan wordt mo-
menteel nog verder gewerkt. Volgens
Zweedse collegae zouden de PCB\'s ver-
antwoordelijk zijn voor stenosis van de
uterus, waardoor reproduktie onmoge-
lijk zou zijn geworden.
Dergelijke afwijkingen hebben wij in ons
materiaal niet kunnen aantonen, hoewel
in een enkele zeehond wel een plaatselijk
verdikte baarmoederwand werd gecon-
stateerd evenals een eileidertumor.
Vaak werden verspreid over het lichaam
kleine tot grotere huidwondjes waarge-
notnen, waarvan de meeste rond de bek
cn op de vinpoten werden aangetroffen.

Wat de grijze zeehonden betreft betrof dit
voornamelijk jonge verhongerde exem-
plaren. die direct na de zoogperiode van-
uit de Engelse wateren in onze richting
afdreven; dit was ,35.5%. 17.5% was ver-
dronken in netten of fuiken. 17.5% had
longontsteking. 11.8% leden aan parasi-
taire infecties (long-, rondwormen en fi-
lariën). 5.9% vertoonde diverse afwijkin-
gen, 5.9% was verrot en 5.9% vertoonde
geen afwijking.

De drie ringelrobben waren in vrij slechte
conditie. Twee ervan hadden ontstoken
longen; de derde werd nog levend aange-
troffen maar vertoonde stressverschijn-
selen, na de dood werden geen afwijkin-
gen geconstateerd.

Hieruit werden soms £\'. coH en coccen
gekweekt. Dat verwondingen opgelopen
tijdens gevechten — het \'afbijten\' van el-
kaar — de primaire oorzaak zouden zijn
is niet onmogelijk.

Het optreden van vrij veel en veelal ern-
stige parasitaire infecties gedurende de
eerste levensjaren zou kunnen duiden op
een vrij zwakke conditie van deze dieren,
die te wijten zou kunnen zijn aan onvol-
doende kwalitatief goed voedsel.

-ocr page 74-

Diarree preventie als oorzaak
van diarree?

In het Reglement Bestrijding Ziekte van
Johne 1979 wordt het onderzoek van jongvee
bij de bestrijding duidelijk meer benadrukt
dan in het voorheen van kracht zijnde Regle-
ment.

Hierdoor behoort een snellere sanering van de
met para t.b.c. besmette bedrijven tot de mo-
gelijkheden. Bovendien geven de uit de be-
drijfsonderzoeken komende gegevens vaak
een duidelijke aanwijzing van het vermoede-
lijke infectie verloop binnen de koppel.
Op twee bedrijven werden opmerkelijke aan-
wijzingen voor het verspreidingspatroon ge-
vonden. Het betreft hier één bedrijf met ± 1 80
runderen, een zeer hygiënische bedrijfsvoe-
ring en een strikt gescheiden kalveropfok.
Hier is nooit een para-t.b.c. voorgekomen tot-
dat op 10 juni 1981 één koe klinische para-
t.b.c. kreeg. Bedrijfsonderzoek gaf een be-
smettingsgraad van 36%, indien dieren met
allergische reactie > 2 mm en of C. B. R. > 400
als mogelijk besmet worden beschouwd. Be-
smettingsgraad van hetjongvee was 1%. uitg-
aande van de allergische test.
Het tweede bedrijf was een rundveebedrijf
met ± 200 stuks vee. een gescheiden jongvee-
huisvesting. maar geen gescheiden beweiding.
Para-t.b.c. was hier een vanouds voorko-
mende ziekte met jaarlijks enkele uitvallers.
Bedrijfsonderzoek in januari 1981 toondeeen
besmettingsgraad aan van 229( met 20% aller-
gisch positieve kalveren en pinken. Bedrijfs-
onderzoek in januari 1982 gaf weer een infec-
tiegraad van 21%. bij de koeien, maar van het
jongvee reageerde rtrtC; positief
De enige verklaring voor de infectie op het
eerste bedrijf was de aankoop van 2 koeien in
1975 uit een met para-t.b.c. besmette koppel.
Door de strikt gescheiden opfok moet de be-
smetting zeer vroeg hebben plaatsgevonden
eti de smetstofbron was waarschijnlijk de
biestverstrekking. De veehouder voerde nl.
alle beschikbare biest aan alle aanwezige kal-
veren. zodat een kalf niet alleen biest van
eigen moeder kreeg. Dit heeft een goede pre-
ventieve werking op Colidiarree en, of Rota
infecties, maar kan volgens de literatuur para-
t.b.c. veroorzaken. Recent onderzoek toonde
aan dat 9 van de 26 met para-t.b.c. besmette
dieren
Mycobacterium johnei in de melk uit-
scheiden\'.

F

□ Q

Ba

Op het andere bedrijf, waar bij het onderzoek
van januari 1982 een explosieve uitbreiding
van para-t.b.c. besmetting onder het jongvee
bleek, was de veehouder op advies van zijn
dierenarts in de winter van 1980 81 begonnen
de biest van alle gekalfde koeien te mengen en
deze na fermentatieve aanzuring te verstrek-
ken aan de kalfjes, één en ander ter preventie
van diarree.

Om de fermentatieve aanzuring te bevorderen
werd aan hct restje oude biest steeds nieuwe
biest toegevoegd. Eventueel besmette biest
kon hierdoor gedurende een lange tijd gev oe-
lige kalveren besmetten.
Gezien de literatuurgegevens, waarin gewezen
wordt op het voorkomen van
Mycohuaerium
johnei
in melk van besmette koeien en gezien
bovenstaande praktijkervaringen met para-
t,b,c. bestrijding waarbij in twee gevallen een
relatie tussen biestverstrekking en bedrijfsin-
fectie kan worden vermoed lijkt het verzame-
len v an biest van verschillende koeien ter pre-
ventie van kalverdiarree sterk afgeraden te
moeten worden.

Door diarree van kalveren te voorkomen
kan diarree bij koeien worden veroorzaakt.

C. II ,/. Kalis\\

Uit: Isolation of Mvcohacwrium puruiuherculosis irom the milk ofa cow with ,Iohnc\'s disease, w ritten hy
T. K. Tavlor. C. R. Wilks and D. S. McQueen,
l et. Rec.. Dccenii\'er 12. .l.V. (1981 j.
Cjczondheidsdiensi voor Dieren in lUrccht.

Van de Faculteit

Klinische Avond

Donderdag 10 juni 1982 zal door dc Vakgroep Cie-
neeskunde van het Kleine Huisdier een klinische
avond worden georganiseerd.
Aanvang: 20.00 uur.

In verhand met hcl als regel zcergroteaanlal bezoe-
kers. zullen de patiënten in twee collegezalen wor-
den gedemonstreerd.

De collegae wiens namen beginnen met de letters A
t/m K worden verzocht naar de collegezaal van dc
Kliniek voor Kleine Huisdieren te komen: dc colle-
gae melde letters l.t/m 7. naar de collegezaal vande
Kliniek voor Heelkunde der Grote Huisdieren,
ledereen is welkom.

-ocr page 75-

Is een \'praatrubriek\' wenselijk?

Geuchu\' Redakiie.

Naar aanleiding van het artikel over \'onge-
wone\' (aehteraf\'niet /o ongewoon) reaeties na
injectie van benzathine procaine penicilline
(b.p.p) bij zeugen
(Tijdschr. Diergeneesk..
107. (M 97. f1982)). bedacht ik mij het vol-
gende:

Ik herinner mij dat I of2jaargeledenook reeds
soortgelijke onaangename bijwerkingen, die
in de praktijk geconstateerd waren, in het
Tijdschrift vermeld werden.
Wij hebben ook diezelfde ervaringen in de
praktijk bij drachtige zeugen gehad. Ook bij
kleine huisdieren is het ons opgevallen, dat
met name bij de hond af en toe anafylactische
shock verschijnselen werden waargenomen,
ca. 5 min. na de injectie.
Onze eigen ervaringen c.q. indrukken werden
geruggesteund door het Tijdschrift-artikel.
Sinds die tijd gebruiken we nooit meer b.p.p.
bij drachtige zeugen (ook een enkele\'keer een
afzetten bij hoge dosering), en bij kleine huis-
dieren en paarden. Procaine penicilline G.
heeft naar onze ervaring nooit onaangename
bijwerkingen gehad: ook niet bij overdose-
ring.

Na deze inleidende beschieting kom ik op de
wenselijkheid van een
praatrubriek in het
Tijdsehrifi voor Diergeneeskunde, waarin
plaats is voor praktici om merkwaardige
voorvallen of bepaalde ideeën of indrukken,
die er o/\'
grond van praktische ervaring zijn
ontstaan, collega\'s voor te leggen: zonder
daarbij direct in de nek besprongen te worden
door wetenschappers die elk verhaal direct
volledig afkammen wanneer het niet vol-
doende wetenschappelijk onderbouwd is.
Zo\'n praatrubriek zou misschien toch wel eens
zeer interessante en op de praktijk gerichte
informatie op kunnen leveren, die dan weer de
moeite waard zijn om wetenschappelijk
verder te benaderen.

Naar aanleiding van het artikel over \'de influ-
enza goir onder de varkensstapel in West-
Duitsland en Denemarken met de opmerking
dat Nederland wellicht ook niet vrij is ge-
weest. zou het misschien storm lopen voor de
praatruhriek van allerlei ingezonden stukjes
van collega\'s, waarin hun onaangename erva-
ringen verteld worden van de influenza in Ne-
derland. dieer naar mijn ervaring zeernadruk-
kelijk geweest is (ca. een halfjaar geleden).
Zo maar een suggestie.
 P. G. de Lint.

Naschrift

De Redaktie legt gaarne de suggestie van col-
lega De Lint ten aanzien van een \'praatru-
briek\', zoals door hem aangeduid, voor aan
het oordeel van de lezer. De Redaktie zou
echter graag de volgende kanttekeningen wil-
len maken.

Diverse van de door collega De l int bedoelde
praktijkervaringen kunnen en worden soms
reeds geplaatst in de bestaande rubrieken,
zoals Veterinair Journaal. Uit en Voor de
Praktijk. Ingezonden. Klinisch Klein. Veteri-
näre Snapshots. K.N.M.v.D. of Varia. Hier-
bij is weinig of geen dreiging vanuit de weten-
schappelijke hoek te vrezen, tenzij de
prakticus een wetenschappelijke nek uitsteekt
en dus aan de wetenschappelijke toets der
kritiek kan worden onderworpen. Tot zover
lijkt alles begrijpelijk.

Toch zegt collega De Lint. dat er nog iets
mankeert. De Redaktie vertaalt dit voorlopig
als volgt. Veel tijdschriften hebben eigen \'le-
zersrubrieken\'. onder diverse benamingen,
waarin de lezers kunnen reageren resp. hun
mening geven op grond van eigen ervaring etc.
Opname van deze bijdragen behoeft geen re-
daktionele instemming in te houden. Wel be-
houdt de Redaktie zich het recht van bekor-
tingvoor. De huidige rubriek Ingezonden lijkt
hierop, maar heeft doorgaans een iets ander
gebruik gehad. In de rubriek Ingezonden
wordl voornamelijk gereageerd op gepubli-
ceerde wetenschappelijke bijdragen, waarbij
de Redaktie de auteurs van deze bijdragen de
gelegenheid geeft tot het schrijven van een
wederwoord of naschrift. Een recht van
\'verdediging\', dat zeer op prijs wordt gesteld
door de onderzoekers, maar dat in de praktijk
het beeld van een meer vrije communicatie
zou kunnen vertroebelen.
Als echter een \'praat\'- of lezersrubriek de ge-
wenste ruimte biedt voor een meer vrije ge-
dachtenwisseling. waarin iedere echte of ver-
meende bedreiging voor het kwetsbare
lichaamsdeel tussen hoofd en romp van de
schrijvende lezer ontbreekt, dan is dit naar
ons oordeel zeker de moeite van het proberen
waard. Het woord is dan nu aan de lezer.

HOOF DREDA KT/E.

(Buiten verantwoordleijkheid van de redaktie)

-ocr page 76-

Kleine Huisdieren

Een eenvoudige methode voor het expo-
neren van neus- en bijholten van de hond

Komaromy. J.: Einfache und schonende Frei-
legung der Nasen- und nehenhöhlen beim
Hund.
Kleinlier Praxis. 25. 361-364. (1981).

In een van goede afbeeldingen voorzien arti-
kel beschrijft auteur een chirurgische benade-
ring van neus- en bijholten, waarbij de
maxillo- en endoturbinalia zoveel mogelijk
worden gespaard. Een dergelijke ingreep kan
wenselijk zijn indien medicamentele behande-
ling van een chronisch verlopende aandoe-
ning geen of slechts een tijdelijk resultaat op-
levert; hetgeen o.a. het ge\\al kan zijn indien
schade wordt of werd veroorzaakt door een
corpus alienum of bij aanwezigheid van tumo-
ren.

Bij de hier beschreven operatie worden dor-
sale neusholte en omgeving opengelegd door
het uitzagen en vervolgens in nasale richting
omklappen van een langwerpig-rechthoekig
gedeelte van het os nasale. De laterale lijnen
hiervan lopen evenwijdig aan het septum en
zijn 4-5 mm (resp. 1 cm) ervan verwijderd; de
occipitale begrenzing wordt gevormd door
een dwars op het septum verlopende lijn ter
hoogte van de mediale ooghoeken.
Voorafgaand wordt mediaan op de neusrug
een huidsnede gemaakt; beginnend ter hoogte
van de mediale ooghoeken en eindigende bij
de neusspiegel; waarna huid en onderliggend
bindweefsel alsmede het stomp van het been-
weefsel losgeprepareerde periost in zijwaartse
richting worden gespreid. Met een oscilatie-
zaag wordt volgens bovenbeschre\\en me-
thode het om te klappen botstuk tot op een
bepaalde diepte aan-, doch niet doorgezaagd
en vervolgens met een dunne heitel losge-
maakt (dit teneinde niet alleen beschadiging
van de choanae te voorkomen, maar ook om
bij repositie een betere aanpassing te verkrij-
gen). Het aldus losgemaakte beenstuk wordt
dan vanaf het occipitale gedeelte nasaalwaarts
tot een hoek \\an 100 tot 150° omgeklapt,
waarbij een groot deel van het septum wordt
meegenomen, hetgeen naderhand een juiste
repositie vergemakkelijkt.
Na het stelpen van de bloedingen (auteur
maakt slechts bij opening van de sinus maxil-
laris gebruik van Adrenoxyl®; 2 uren pre-
operatieO is inspectie van neus-en bijholten in
alle richtingen en tevens een causale behande-
ling mogelijk (verwijdering van corpus alie-
num. tumor, necrotisch weefsel, etc.) Hierna
eerst spoeling met 1,5% waterstofperoxyde tot
er geen schuim\\ orming meer ontstaat en dan
spoeling met een antibiotica (penicilline o.d.)
bevattende oplossing.

Alvorens de neusholte te sluiten dient voor
een drainage van het aangetaste gebied te wor-
den gezorgd. Bevindt dit zich in de neusholte
dan wordt steriel gaas via het neusgat zo diep
mogelijk (herder; 5-6 cm) ingebracht. Ingeval
de sinus maxilla ris of het dorsale gedeelte ach-
ter de choanae zijn aangetast wordt op de
desbetreffende zijde ter hoogte van M| of M,
een gat geboord en vandaar een flexibel plas-
tic slangetje ingevoerd opdat het afzuigen van
exsudaat en het spoelen gedurende 1 a 2dagen
post operatief mogelijk is.
Bij het sluiten van de neusholte wordt het
teruggekantelde beenstuk op de onderlaag
aangedrukt tot periost en huidranden zijn ge-
sloten. Om deze druk te bestendigen en ter
voorkoming van onderhuids emfyseem wordt
een 1-2 cm dikke gaasrol over het operatiege-
bied gehecht. Twee dagen na de ingreep wor-
den deze gaasrol en de ingevoerde drain ver-
wijderd; de huidhechtingen na 10 dagen.
Gedurende het 2-.3 weken vergende herstel
worden antibiotica bevattende neusdruppels,
die tevens een antiphlogistische en adstringe-
rende werking hebben, toegepast.
Auteur vermeldt wel dal de patiënt tegen ex-
treme temperatuurwisseling en inspanning
moet worden beschermd, geeft echter helaas
geen maatregelen aan ter voorkoming van
wondbeschadiging of beschadigingen die
kunnen ontstaan tengevolge van de \\\'oor de
hond zo typerende niesbeweging (nl. hel \'op-
stoten\' van de neus).

H H. Thalheiim-r.

Paard

I)e pH gemeten in de vagina van de mer-
rie gedurende de oestrus

Polak. K. F. C.S.; Vaginal pH during estrus in
mares.
Theriogenologv, 15. (3). 271-277.
(1981).

In dit onderzoek werd de pH van de vagina
gedurende de uitwendig zichtbare hengstig-
heidsperiode bij 9 rijpaard-merries gemeten,
om \\ ast te kunnen stellen wanneer de ov ulatie
verwacht kan worden om zodoende de merrie

-ocr page 77-

op het meest optimale moment te kunnen dek-
ken. Hierdoor kunnen veel tijdrovende en
kostbare handelingen van dierenartsen be-
perkt worden tot de echt abnormale gevallen.
In het traanvocht van de merries en op het
conjunctivaal slijmvlies kan een gelijk pH-
\\erloop vastgesteld worden als in de vagina
gedurende de oestrische cyclus.
De metingen werden 3 dagen na het begin van
hengstigheid aangevangen tot 3 dagen na de
ovulatie. Deze werd rectaal vastgesteld.
De gemiddelde pH-waarde daalde vanaf 3
dagen voor de ov ulatie van 7.40 tot 7.36 op de
dag voor de ovulatie. Tijdens de ovulatie be-
droeg de gemiddelde pH-waarde 6.81 en steeg
hierna snel naar gemiddeld 7.42.
Aanvullend onderzoek met ponymerries die
geslacht werden ten tijde van de te verwachten
ovulatie bevestigde de bevindingen van de
rijpaard-merries. De gemiddelde pH tijdens
de ovulatie in de vagina gemeten was signifi-
cant (p = < 0.1) lager dan op alle andere
testdagen en is dus indicatief voor een ovula-
tie.

de blinde darm. Virus werd niet alleen aange-
toond in de hersenen, maar ook op het neus-
slijmvlies en in de retro-pharyngeale lymfe-
klieren en in de thymus.
Bij de levende nog niet zieke runderen werd
steeds virus op het neusslijmvlies aangetoond.
De gevonden concentratie maakt het aanne-
melijk dat het virus van de ziekte van Au-
jeszky zich op het slijmvlies van de neus actief
kan vermeerderen. Bij de kalveren werd geen
virusvermeerdering waargenomen.
Op grond van deze waarnemingen trekken
schrijvers de conclusie dat de oude stelling van
Shope: runderen besmetten zich uitsluitend
via varkens, aanvechtbaar is.
Zij menen dat het ene rund het andere rund
kan infecteren.

J. P. W. M. Akkermans.

Rund

Problemen bij rectale exploratie van de

W. van der Holsi. ovaria

Rund

l itscheiding van \'Aujeszky\' virus door
runderen

Wittmann, G.. Höhn. U.. Weiland. F. und
Böhm, H. O.: Experimentelle intranasale In-
fektion von Rindern mit Aujeszkv virus.
Dtsch. Tierärzti. mehr.. 354-357. (1981).

Drie kalveren en vier pinken werden intrana-
saal besmet met het virus van de ziekte van
Aujeszky. Gebruik werd gemaakt van de stam
Phylaxia. De geappliceerde dosis bedroeg
10«-lO»i TCID,,, bij de 3-5 weken oude kalve-
ren en 1()\'\'-I0\' TCID,,, bij de 1\'A jaar oude
pinken.

.Alle dieren werden ziek na een incubatietijd
van 3-6 dagen.

Men zag steeds neusuitvloeing. Twee tot drie
dagen later werden verschijnselen van be-
nauwdheid waargenomen, alsmede sympto-
men die wezen op een aandoening van het
C.Z.St. .leuk kwam slechts bij 2 van de 7
dieren voor.

De meest op de voorgrond tredende afwijkin-
gen bij sectie waren ontstekingen van het
neusslijmvlies. hyperaemie van de longen,
bloedingen op een anhydraemisch darmslijm-
vlies en hyperaemie van de hersenen.
Bij histologisch onderzoek zag men niet alleen
lymphocytaire Infiltraten in meningesen her-
senparenchym. maar ook in het myocard en in

Stolla. R. und Himmer. B.: Probleme bei rek-
taler Untersuchung der Ovarien.
Der Prakl.
Tierarzt:
61. 9-12. (1980).

De palpatie via rectale exploratie is voor de
vaststelling van de normale en abnormale
functionering van de ovaria bij het rund het
middel bij uitstek. Volgens schrijvers komt de
onderzoeker hierbij twee vraagstukken tegen.

1. De mogelijke beschadigingen en gevolgen
van de palpatie en eventuele manipulatie aan
één of beide ovaria.

2. De foutieve interpretaties van wat men
voelt en de consequenties daarvan voor het
dier en diens eigenaar.

Schrijvers halen onderzoekingen aan waarbij
na manuele verwijdering van een corpus lu-
teum (c.1.) of doordrukken van een eierstok-
cyste in 39% van de gevallen typische ovario-
bursale ontstekingen en vergroeiingen
optraden, terwijl een verbloeding voorkwam
in

De vermelde gevaren komen niet meer voor
bij gebruik van Prostaglandinen: de uiteinde-
lijke resultaten
zijn weliswaar niet beter dan
bij manuele verwijdering van een c.1. (± 80%
wordt tochtig).

Van groot belang zijn de diagnostische moge-
lijkheden bij onderzoek van het ovarium.
Men moet echter zeer kritisch zijn bij het in-
terpreteren van wat men voelt. De opvatting
van ervaren praktici. dat het vaak erg moeilijk
is juist vast te stellen wat men palpeert, wordt
door onderzoekingen van Dawson duidelijk

-ocr page 78-

onderstreept. Bij onderzochte slachtrunderen
bleel< later bij ruim 30% een verkeerde gynae-
cologische diagnose te zijn gesteld. Meestal
miste men een follikel of follikels (45%) of
miste men een cyste (6%). In 15% voelde men
geen corpus luteum; verder een cyste in plaats
van een c.1. of omgekeerd (18%). Tenslotte
meende men in 30% van de verkeerde
palpatie-diagnoses cysten te voelen, die in
werkelijkheid c.l.\'s waren in een jong stadium.
Het verrassend hoge aantal "missers" moet
ons. aldus Stolla en Himmer. toch aan het
denken zetten. Zijn de tot nu toe gehanteerde
theorieën over de samenhang tussen voelbare
ovariële veranderingen en het ovariële cyclus-
moment met de daarbij behorende endo-
crine activiteit wel juist? Bij progesteronbe-
palingen in bloed of melk van normaal
cyclische runderen, blijkt het gehalte boven 1
ng ml respectievelijk 2 ng ml een indicatie te
zijn voor endocrine activiteit van het e.1. Van
de cyclusdag 0-5 en van 17-21 waren de betref-
fende hormoon-gehalten lager dan I respec-
tievelijk 2 ng ml.

Onderzoekingen in , kliniek van schrijvers
toonden aan. dat in veel gevallen het \'gepal-
peerde cyclusmoment\' niet overeen kwam
met de overeenkomstige progesteron-
concentratie. 39 Van de 79 runderen (± 22%)
met een duidelijk voelbaar c.1. (kon na slach-
ting worden bevestigd) hadden een progeste-
rongehalte in het bloed lager dan I ng ml.
Een en ander toont wel aan. dat macroscopi-
sche vorm en grootte van het c.1. maar een
beperkte zekerheid geeft over diens endocrine
activiteit.

Zeer lezenswaard zijn tenslotte de beschreven
differentiaties van follikels en cysten met
daarbij de zeer moeilijk te differentiëren soor-
ten cysten.

H. F. Mdihijsen.

Rund

Koper en vruchtbaarheid

Whitaker. D. A.: A field trial to assess the
effect ofcopperglycinate injections on fertility
m dairy cows.
Br. Vel. J.. 138. 40. (1982).

Gedurende een periode van 12 tot 18 maanden
werden op 4 bedrijven in New South Wales de
koeien binnen één week na het afkalven alter-
natief ingespoten met 400 mg koperglyeinaat.
LHt de analyse van 206 serummonsters \\an
representatieve groepen dieren bleek dat het
serumkopergehalte varieerde van 0.24 tot 1.20
mg.\'l met een gemiddeld gehalte van 0.71
mg 1.

Het gemiddelde aantal dagen tussen afkalven
en eerste tochtigheid (open dagen) was in een
groep van 133 behandelde koeien 42.7 met een
S.f). 25-89 en bij 258 onbehandelde koeien
43.5 met een S.D. 24-98.
Het gemiddelde aantal inseminaties per
drachtig geworden dier was bij 99 behandelde
koeien 1.70 en bij 147 onbehandelde eveneens
1.70.

Het gemiddelde percentage drachtige dieren
na le insemigatie bedroeg in een groep van 60
behandelde dieren 61.0 en bij 108 onbehan-
delde 60.0.

Gezien het feit dat geen significante verschil-
len tussen de groepen behandeld en onbehan-
deld konden worden aangetoond, wat de
gebruikelijke parameters voor de vruchtbaar-
heid betreft, concludeert de auteur dat bij
verminderde vruchtbaarheid niet in de eerste
plaats tot toediening van koper per injectie
moet worden geadviseerd, andere factoren
als management en voeding verdienen eerder
de aandacht.

./. ,/. Koopman.

Yersinia enterocolitica in koemelk

Vidon. D .1. M. and Delmas. C. E. : Indicence
of Yersinia enterocolitica in Raw Milk in Eas-
tern France.
Appl. & Env. .\\4icrohiol.. 41.
.W-.J.\'iP.
(1981).

De auteurs isoleerden deze micro-organismen
uit 35 van 274 monsters geitemelk. Biochemi-
sche en serologische typering wezen erop dat
melk. \\ oedinj; van plantaardige oorsprong en
dieren, speciaal varkens en wilde knaagdie-
ren. Ook dat dit micro-organisme duidelijk
als verwekker van acute ziektebeelden kan
worden aangewezen. Maar de relatie tussen
beide fenomenen is veel minder duidelijk.
Slechts in enkele gevallen kan het verband
tussen de consumptie van (besmet) voedsel en
de ziekteverschijnselen worden aangetoond.
Ook v liegen kunnen een rol spelen bij de over-
brenging.

Lie auteurs onderzochten het voorkomen van
Yersinia enterocolliiea in me|k in de Elzas. Zij
onderzochten 56 mengmonsters van 30-50
boerderijmonsters rauwe consumptiemelk op
het voorkomen van
Yersinia enieroeolilica.
81 %. der monsters waren positief. Chemotype
1 en Serotype 0:5 kwamen het meeste voor.
Uit 7 monsters werd meer dan 1 type geïso-
leerd. De meeste stammen waren resistent
tegen ampicilline en carbenicilline en alle
stammen waren gevoelig voor tetrageline.
chlooramfenicol. streptomycine. sulfonamide
en kwikionen. Bij dit onderzoek vergeleken zij

-ocr page 79-

3 verschillende methodes van voorophoping
nl. a ophoping bij 4° C voor I maand. b. Rap-
paport medium bij 20° C voor 3 dagen na a. en
c. een medium dat saccharose, tris. Natrium
asiel en ampicilline bevatte bij 28° C voor 2
dagen na a.

Het bleek dat deze laatste techniek de beste
resultaten gaf.

Het is opvallend dal de humaan pathogene
serotypes 3 en 9 niet werden geïsoleerd zodat
de Volksgezondheidaspecten van deze bevin-
dingen nietszeggend zijn.

H. Mol.

Vis

Ectoparasieten bij vissen

Puffer. H. W. . Beal. M. L. : Control of Para-
sitic Infestations in Killifish
(FuuduhLS parvi-
pinnis). Lah. Anim. Sei.
.31. 200-201. (1981).

In het wild gevangen Killivis bleek besmet met
een Trematode
(Gyrodaciylus sp.). een kar-
perluis
(Argulus sp.jen met een kreeftachtige
(F.rgasHus siehoidii).

De infecties werden behandeld met Dimethyl-
trichloor hydroxethyl phosphonate (Negu-
von). De Gyrodactylus bleek het moeilijkst te
bestrijden te zijn.

Op de eerste dag werd gebaad in een oplossing
met 7.50 mg liter en vervolgens op de vijfde
dag met 3.25 mg/liter en op de negende dag
met 0.75 mg/liter water. Alle baden duurden
één uur.

Argulus was effectief te behandelen met een
éénmalig bad van 2.50 mg liter gedurende 1
uur. Bij Ergasilus moest deze laatstgenoemde
combinatie van concentratie en badduur drie
maal elke drie dagen herhaald worden.
Uit toxiciteitsteslen bleek dat Killivis gedood
werd. indien bij een concentratie van 7.50 mg.
per liter water langer dan één uur gebaad
werd.

F. 7. wan.

Voedingsmiddelenhygiëne

Snelle identificatie van Cl. perfringens

Bentler. W.: Schnellmelbode zur Identifizie-
rung von
Closlridium perfringens. Fieisch-
winschaji.
61. 1686-1688. (1981).

Er wordl een methode beschreven om snel de
diagnose
Cl. perfringens le ]<.unnensie\\\\en. De
methode wordl de Reverse CAMP lest ge-
noemd. omdat het principe van de methode
gelijk is aan de bekende CAMP test. De met
de CAMP test te identificeren
Sir. agalactiae
wordt in de Reverse CAMP test als referen-
tiestam gebruikt. Als medium voor de test
wordt DST-agar met 7% bloed gebruikt.
Evenals bij de CAMPtest wordteen baemoly-
tische pijlpunt op de grens van referentie- en
teststam als positief aangemerkt. Van de sul-
fietreducerende Clostridia is
Ci perfringen.s
de enige die een duidelijke haemolytiscbe pijl-
punt geeft.

Op grond van eigen onderzoek en op basis van
de resultaten van andere onderzoekers (Han-
sen en Elliot) wordt geconcludeerd dat de
beschreven methode na verder onderzoek
bruikbaar te maken moet zijn voor de prak-
tijk.

J. M. de Kruijf.

Voedingsmiddelenhygiëne

Het reinigen van melkleidingen en -

machines

Richard. J.: Microbiological aspects of Cold
Cleaning with an lodophor of Milk Pipeline
Installations.
J. of Appl. Bacleriol.. SO. 229-
238. (1981).

De auteur vergelijkt gedurende een periode
van 3 jaar. 3 veel gebruikte methodes van bet
reinigen van melkleidingen en machineriëen
op 16 boerderijen.

1. De \'koude\' methode. Voorspoelen met
koud water. 5-10 minuten circuleren met
een koude .lodofooroplossing (20 mg/1 jo-
dium) en uitspoelen vlak voorde volgende
melktijd.

2. De \'hete\' methode. Voorspoelen met koud
w ater. 10 minuten circuleren met een basi-
sche chlooroplossing (80-100 mg 1 actief
chloor en temperatuur 55 a 60° C) en na-
spoelen met koud water.

3. De \'ABW\' methode. Voorspoelen Circu-
leren met aangezuurd (Zwaveligzuur) ko-
kend water en naspoelen met koud water.

Bacteriologisch onderzoek van spoelwater-
monsters wezen uit dat de \'koude\' methode
aanleiding gaf tot de opbouw van een flora
van psychrotrofe. coli-achtige bacteriën of
melkstreptococcen. afhankelijk van de lokatie
in de installatie.

De \'hete\' methode gaf aanleiding tot de op-
bouw van een thermoresistente flora.
De \'ABW\' methode gaf de beste reinigingsre-
sultaten hoewel de beide andere methoden
aanvaardbare resultaten geven mits de instal-
latie goed is ontworpen en geconstrueerd.

H Mol.

-ocr page 80-

Veterinaire vaccins op basis
van Recombinant-DNA

Produkfie-innovatie uit samenwerking

Research-medewerkers van Intervet Interna-
tional B.V.. fabrikant van diergeneesmidde-
len te Boxmeer, hebben samen met collega\'s
van het Akzo Pharma Recombinant-DNA re-
searchteam sinds 1979 aan een nieuwe vaccin-
produktietechniek gewerkt. De produktie-
techniek wordt toegepast bij de fabricage \\an
veterinaire vaccins ter voorkoming van be-
smettelijke diarree bij biggen en kalveren. De
diarree wordt onder andere veroorzaakt door
speciale
E. co/;-bacteriën.
De erfelijke eigenschappen van de factoren
die deze
E. co/(-bacteriën tot diarree-ver-
wekkers maken, zijn in Nederland diepgaand
onderzocht door de groep van prof dr.
F. K. de Graaf van de Vrije Universiteit in
Amsterdam en in het laboratorium van dr. P
A. M. Guinee van hel Rijks Instituut voorde
Volksgezondheid in Bilthoven. Dr. W. Olijve
van het Recombinant-DNA researchteam
heeft daar enige tijd als gast werker aan meege-
werkt en vervolgens heeft hij tezamen met zijn
collega dr. J. H. Meyerink het Recombinant-
DNA onderzoek verder met dr. P. K. Storm
van Intervet gericht op verbetering van de
produktie van de anti-diarree vaccins.

Immuniteit via de moedermelk

Veterinaire anti-diarree-vaccins zijn al enige
jaren op de markt. De diarree-veroorzakende
E. co/i-bacteriën bevatten speciale factoren
waarmee ze zich aan de darmwand van big of
kalf hechten. Deze aanhechtingsfactoren
(K88en K99) worden tot een vaccin verwerkt,
waarmee de moederdieren ingespoten wor-
den, De pasgeboren biggen of kalveren krij-
gen dan de antistoffen tegen de diarree-
bacteriën met de moedermelk binnen.
Hierdoor worden ze immuun (onvatbaar)
voor infecties met diarree-coli\'s.

Producerende vaccinstammen

Voor de produktie van de aanhechtingsfacto-
ren K88 en K99 van de
E. co/Z-bacteriën was
men tot voor kort aangewezen op bacteriën
die uit zieke biggen of kalveren waren geïso-
leerd. Deze geïsoleerde bacteriën leverden
slechts een geringe hoeveelheid vaccin op.

Bij Intervet werd het erfehjk materiaal (DNA)
voor de aanhechtingsfactoren uit de diarree-
bacteriën geïsoleerd en vervolgens met behulp
van Recombinant-DNA technieken overge-
bracht naar laboratoriumstammen van een
ander soort
E. ro//-bacteriën. Na lang experi-
menteren konden deze \'geconstrueerde\' E.
(■()//-laboratorium-bacteriën aangezet worden
tot produktie van de gewenste aanhechtings-
factoren voor de anti-diarree-vaccins.

Veiligheid Recombinant-DNA bacteriën

De E. co//-bacteriën die bij biggen en kalveren
diarree geven, zijn voor de mens niet gevaar-
lijk. Het Recombinant-DNA werk met erfe-
lijk materiaal uit deze bacteriën en met de
laboratorium E. co//-bacteriën werd van het
begin af aan overde hele wereld als ongevaar-
lijk bestempeld. Zo ook in Nederland doorde
Recombinant-DNA commissie: geen aparte
isolatie-laboratoria, geen speciale veiligheids-
eisen, de normale, goede microbiologische
technieken zijn voor dit werk voldoende.

Wereldprimeur

Zonder extra veiligheidseisen kon dit eerste
projekt van het jonge Recombinant-DNA re-
searchteam direkt van start gaan. Dankzij de
beschikbare basiskennis elders in Nederland
en het op ontwikkeling en produktie \\an vac-
cins gespecialiseerde bacteriologische labora-
torium van Intervet in Boxmeer, konden de
veelbelovende laboratoriumresultaten in
korte tijd omgezet worden in kwalitatief
goede en commercieel bruikbare vaccins.
Hoewel het veelal de buitenlandse bedrijven
zijn vooral uit het \'Mekka van het
Recombinant-DNA onderzoek" in Californië
die regelmatig de voorpagina\'s halen met
klinkende research-suceessen. komt dit keer
de wereldprimeur voor het eerste commerciële
Recombinant-DNA produkt op rekening van
een Nederlands bedrijf.

(uil: Pcrsherichi luiervvi Iniernalioiuil H.l .)

Dr. P. K. Storm van de firma Intervet heeft de
Redaktie toegezegd binnen afzienbare tijd
enige achtergrondinformatie te verschaffen
over de in bovengenoemd persbericht aange-
geven zaken ten behoeve van de Nederlandse
dierenarts.

De Redaktie wil daar te zijner tijd via een
\'editorial\' op ingaan.
(Red ).

[o]®[röÊ[lDG(güQ gm w@[r§Da®®Di]

-ocr page 81-

Rapport Slachthuisafvalwaterpro-
blematiek

Aan het einde van de zeventiger jaren vond
door middel van een enquête een inventarisa-
tie plaats over lozing van afvalwater en afzet
van atvalstoffen van slachthuizen. Hierbij
ging het om afvalstoffen van dierlijke oor-
sprong die in het slachthuis ontstaan en al dan
niet na zuivering van het afvalwater overblij-
ven.

Ten gevolge van de snelle stijging van de afval-
waterbeffingen waren hij slachthuizen en
vleesverwerkende industrieën in de vooraf-
gaande jaren veel initiatieven ontstaan tot het
terughouden of terugwinnen van afvalstoffen.
Door deze praktijken werden op het terrein
van het slachthuis ondermeer zeefresten en
diverse slibsoorten verkregen, die zonder
verdere behandeling gevaar voor verspreiding
van ziektekiemen opleveren.
L5e resultaten van de inventarisatie werden
begin 1979 - in een rapport samengebracht
aangeboden aan de Minister van Volksge-
zondheid en Milieuhygiëne alsmede aan de
Minister van Landbouw en Visserij. Dit
leidde tot de vorming van de \'Werkgroep
Slachthuisafvalwaterproblematiek\', bestaan-
de uit vertegenwoordigers van diverse onder
het ministerie van Volksgezondheid en Milieu-
hygiëne en dat van Landbouw en Visserij res-
sorterende directies en onderzoekinstituten.

Dc werkgroep kreeg als doelstelling advies uit
te brengen inzake te treffen maatregelen ten
aanzien van de interne .sanering en de zuiver-
ing van afvalwater van slachthuizen en heeft
daartoe eind 1981 het rapport \'slachthuisaf-
valwaterproblematiek" uitgebracht. Het rap-
port geeft een overzicht van de wettelijke rege-
lingen die van toepassing zijn op het
slachthuisafvalwater en de afvalstoffen, de
oorzaken en de omvang van de verontreini-
ging van het water, de technische mogelijkhe-
den tot verwerking van slachthuisafvalstoffen
en de gevaren voor mens, dier en milieu, ver-
bonden aan het gebruik van dierlijke afval-
stoffen.

Ook dit rapport is aan de beide ministers ge-
presenteerd. Verder is het o.m. aangeboden
aan de betrokken beleidsinstanties van de
beide ministeries, aan eerderbedoelde onder-
zoekinstituten, aan de openbare en particu-
liere slachthuizen, aan de dan nog resterende
Hoofden van Vleeskeuringsdiensten, aan de
Vereniging van Nederlandse Destructoren,
aan de Destructieraad, aan de Nederlandse
Vereniging van im- en exporteurs van slacht-
dieren en van vlees, aan het Landbouwschap
en aan de Produktschappen voor Pluimveeen
Eieren, voor Vee en Vlees en dat voor Veevoe-
der.

Conclusies

Bestudering van het betrokken wettelijk
kader heeft een aantal relevante gezichtspun-
ten opgeleverd. Op de problematiek van deze
afvalstoffen blijken meerdere wettelijke rege-
lingen van toepassing te zijn.

de Wet verontretnigingoppervlaktewateren
(voorwaarden aan afvalwaterlozing als-
mede een heffing daarop);

— de Afvalstoffenwet (regels voor efficiënte
en milieuhygiënisch verantwoorde ver-
werking afvalstoffen);

— de ontwerp-Wet bodembescherming (re-
gels aan het op of in de bodem brengen
van (slachthuis-)afvalstoffen);

de Meststoffenwet (voorschriften voor de
verkoop en aflevering van meststoffen met
het oog op deugdelijkheid en bruikbaar-
heid).

Een wetswijziging is in voorbereiding om on-
gewenste neveneffecten van meststoffen op de
bodemvruchtbaarheid tegen te gaan. Hierbij

mpoD

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 82-

wordt o.m. gedacht aan veegresten uit de
slachthal en aan op zeven of roosters terugge-
houden slachtafvallen (afvalstoffen die be-
staan uit bij de afvalwaterzuivering vrijkomen-
de slibstoffen worden in de Destructiewet niet
als destructiemateriaal vermeld).
Als destructiemateriaal gelden slachtafvallen.
die met het afvalwater in aanraking zijn ge-
weest. Kenmerk van deze teruggehouden ma-
terialen is, dat zij bijna geheel bestaan uit vlees
als in de zin van de Vleeskeuringswet.
Wat betr-ft de oorzaken en de omvang van de
verontreiniging van het water met organisch
materiaal en wat betreft het terugdringen
daarvan, kwam de werkgroep tot de volgende
conclusies.

De huidige be- en verwerkingsmethode van
magen en darmen draagt in belangrijke mate
bij tot de vervuilingsgraad van het afvalwater.
Niettemin zijn de laatste jaren terzake in posi-
tieve zin ontwikkelingen waarneembaar. Zo
wordt in slachthuizen steeds meer luchtkoe-
ling toegepast om de hoeveelheid te lozen af-
valwater te beperken. Verder wordt in pluim-
veeslachterijen steeds meer pneumatisch
transport van slachtafvallen toegepast, waar-
door zowel de hoeveelheid afvalwater als de
vervuilingsgraad ervan afnemen. Naar men
schat, kan toepassing van verdere interne sa-
neringsmaatregelen op het slachthuis leiden
tot het terughouden van 70.000 m\' ongeboren
mest en 7.000 m\' darmslijm per jaar.
Van de slachterijen en vleeswarenbedrijven
valt er jaarlijks maximaal 13.000 m\' aan zeef-
resten te verwachten. Daarnaast zal in bezink-
tanks, vetvangers, flocculatie- en flottatie-
installaties alsmede biologische zuiverings-
installaties gezamenlijJ< waarschijnlijk zo\'n
40.000 tot 100.000 m\' materiaal omgaan.

Ten aanzien van de toepassingsmogelijkhe-
den van slachthuisafvalstoffen wordt gewezen
op het gebruik van deze materialen in de land-
bouw. waarbij gebruik op bouwland de voor-
keur verdient, zij het onder bepaalde
verwerkings- en gebruiksvoorwaarden.
Besmettingsrisico\'s voor mens, dier en milieu
zijn niet ondenkbaar wanneer de bij de zuiver-
ing verkregen of teruggehouden materialen
zoals mest, bezinksel uit bezinkputten en slib
zonder enige restrictie zouden worden toege-
past. Deze materialen blijken nl. veelal besmet
te zijn met pathogene micro-organismen.

Aanbevelingen

Het rapport bevat tenslotte een aantal aanbe-
velingen voor het verder terugbrengen van de
vervuilingsgraad van het water.
Ten eerste zal de zuivering van afvalwater -
door het terughouden van bloed, haaren on-
geboren mest - zorgvuldiger moeten gebeu-
ren. In verband met uitloging verdient het
sterk de voorkeur vaste afvalstoffen droog te
houden.

Bij eventuele risico\'s voor de gezondheid van
mens en dier. voortvloeiend uit de wijze van
gebruik van slachthui.safvalstoffen, moeten
deze zodanig worden bewerkt dat ze niet meer
besmettelijk zijn. In elk geval moeten er na-
dere voorschriften worden opgesteld bij het
gebruik van deze materialen als veevoer. Aan
dit probleem wordt door de Begeleidingscom-
missie \'Valorisatie van vlokkingsslib als voer-
middel\' de nodige aandacht besteed.
Zeer belangrijk acht de werkgroep het. dat
nieuw onderzoek op het gebied van schone
technologie wordt gestimuleerd, waarbij
reeds nu op de volgende punten wordt gewe-
zen:

de financieel-economische aspecten van
composteren van slachthuisgrondstoffen ;
- het ontwikkelen van technieken voor het
droog terughouden van maag- en darmin-
houd van slachtdieren, en
- het bestuderen van specifieke risicofacto-
ren verbonden aan het gebruik van slacht-
huisafvalstoffen voor mens. dier en mi-
lieu.

Met de bestudering van de financieel-
economische aspecten van het composteren is
reeds een aanvang gemaakt. Uiteraard zal te
zijner tijd toepassing van de onderzoekresul-
taten op het gebied van de schone technologie
bijzondere aandacht moeten krijgen.

Mond- en klauwzeer
in Denemarken

Sedert de eerste veertien gevallen van mond-\'
en klauwzeer zijn er weer zeven gemeld op het
eiland f unen:

7 april te Cioldbjcrg: 8.\'i runderen en 125 var-
kens.

X april te Fraugdc: 24 runderen en 20 varkens.
14 april te Ferritslev: 55 runderen en 3 zeugen.
16 april te Krogsboelle: 45 runderen, 1 zeug
met biggen en 3 mestvarkens.
21 april te Toerresoe: 7 runderen en 32 var-
kens.

21 april te Agernaes: 140 runderen.
21 april te Toerresoe: 74 runderen en 83 mest-
varkens.

Alle dieren op de betrokken bedrijven zijn
onmiddellijk afgemaakt en hun karkassen zijn
begraven.

-ocr page 83-

Als logisch gvervolg op de voedselhygiëne-
stand waarmee vorig jaar tijdens de Neder-
land Oké-beurs van start is gegaan, heeft het
Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhy-
giëne besloten in 1982de belangrijke voorlich-
ting aangaande voedingsmiddelenhygiëne
ook \'naarde regio\' te brengen. Hierbij concen-
treert men zich voornatnelijk op zgn. gezins-
of huishoudbeurzen.

Na de Twentse Gezinsbeurs te Enschede en de
.Mkmaarse Gezinsbeurs te Alkmaar, staat als
eerstvolgende manifestatie op het pro-
gramma, de Expo-beurs in de Zeelandhallen
te Goes op 18-22 mei a,s. Evenals bij de vorige
twee gelegenheden wordt de stand gepresen-
teerd onder de noemer \'Hygiëne noodzaak",
Dil thema was voor het eerst gebracht ter
gelegenheid van de Slavakto 1976,
Inrichting zal plaatsvinden in samenwerking
tussen de betrokken Vleeskeuringsdienst.
Keuringsdienst van Waren. Veterinaire In-
spectie van de Volksgezondheid, het Rijksin-
stituut voor de Volksgezondheid, de Hoofd-
inspectie van de Volksgezondheid, belast
met hel toezicht op levensmiddelen en de keu-
ring van waren, de Veterinaire Hoofdinspec-
tie van dc Volksgezondheid en de Stafafdeling
Externe Betrekkingen, alsmede de Vakgroep
Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong
van de Rijksuniversiteit te Utrecht,
,Aan de hand v an foto\'s, posters, schema\'s en
korte teksten wordt informatie gegeven over
voedingsmiddelenhygiëne. De oorzaken van
\\ oedsclvcrgiftiging worden belicht en de be-
langrijkste inaatregelen ter voorkoming daar-
van aangegeven. Op de stand worden tevens
voedingsbodems met bacteriekweken ge-
toond en praktijkdemonstraties gegeven,
1 cnslotte is op de stand de brochure \'Voor-
kom voedselvergiftiging" verkrijgbaar.

\\l RIK.AANSF VARKFNSPFST
Italië

Op april liet de Italiaanse Veterinaire dienst per
telc,\\ weten, dat er op Sardinië weer 6 uitbraken van
■Afrikaanse geconstateerd waren, waarvan
5 in de
provincie Sassari (gemeentes Bottida. Sarule.
■Ancla, Bultci cn Bono) en 1 in de provincie Nuoro
(gemeente Ozai),

Alle varkens uit de kuddes zijn geslacht en gedestru-
eerd. hchalve degene die in het wild gefokt zijn in de
gemeente Bono, waar slachting nog plaatsvindt.

Spanje

Volgens een telegram van 8 april is er in een slacht-
huis te Bilhao een geval van mond- en klauwzeer
gemeld, Fen ziek rund is afgemaakt en het karkas
ervan is begraven.

Laboratoriumonderzoek heeft de diagnose beves-
tigd en het virus is als type A geïdentificeerd.
Het slachthuis is gesloten, men is overgegaan tot
desinfectic cn veterinair-politionele maatregelen
zijn genomen. Verder wordt ringenting met triva-
lent AOC-vaccin toegepast.
Bij een telc.\\ van 15 april gaf het Spaanse Ministerie
van l.andbouw kennis van een mond- en klauw-
zeeruitbraak te Bilhao twee dagen tevoren.
Eén dier was ziek bevonden in het slachthuis te
Bilhao. Het dier dat is afgemaakt en begraven, was
afkomstig uit de provincie Lerida. Na een onder-
zoek van het dorp van herkomst en de naburige
gemeenten door de Spaanse Veterinaire Dienst is de
gezondheidstoestand van de ter plaatse aanwezige
dieren geheel normaal bevonden. Het virus bleek
tot het type A te behoren.

Maatregelen zijn genomen, zoals sluiting van het
betrokken slachthuis gedurende dagen om dit
grondig te desinfecteren, toepassing van ringenting
met een straal van 25 km rond de uitbraak en het
verbieden van kermissen en jaarmarkten vooreen
periode van .3(1 dagen. Secundaire gevallen zijn niet
aangetroffen.

Oost-Duitsland

Sedert begin april heeft Oost-Duitsland weer een
aantal gevallen van mond- cn klauwzeer gemeld.
Deze hebben zich echter wel voorgedaan in de ge-
meenten die reeds onder quarantaine geplaatst
waren.

29 maart: het bedrijf te Born van de Zingst-
coöperatie. arrondissement Ribnitz-Damgarten.
Uit een kudde van 6.259 runderen waren 18 vaarzen
ziek.

29 maart: het bedrijf te Wieck van de Zingst-
coöperatie, arrondissement Ribnitz-Damgarten,
Veertien dieren ziek,

,30 maart: een bedrijf in de gemeente Lassan, district
Wolgast, Uiteen kudde van 1,412 varkens waren 40
biggen ziek.

31 maart: Barth-coöperatie. arrondissement
Ribnitz-Damgarten. bedrijf te Kenz. Van de65 aan-
wezige mestkalveren op het bedrijf waren er 6 ziek.
2 april: een gesloten bedrijf in de gemeente Buschen-
hagen. arrondissement Stralsund. Vijf schapen. I
mestkalf en 2 varkens, waarvan vier schapen ziek
wa ren.

2 aprih een bedrijf te Nisdorf Altenpleen. arrondi-
ssement Stralsund. Van de 1.258 schapen waren er
180 ziek.

3 april: hct bedrijf tc Karnin van de Velgast-
coöperatie. arrondissement Stralsund. Vier kalve-
ren en 152 koeien, waarvan 2 ziek.

4 april: cen gclotcn bedrijf in de gemeente Peters-
dorf. arrondissement Ribnitz-Damgarten. Zes
mestvarkens (waarvan 3 ziek) en 4 schapen.

Voorlichting over voedselhygiéne en ki auwzffr

-ocr page 84-

9 april: het bedrijf te Busehenhapen van de
Altenpleen-eoöperatie. district Stralsund. Twee-
honderd vier en xcstip jonpe runderen waarvan één
/iek.

10 april: Barth-coöperatie, district Ribnit/-
Damgarten, bedrijf te Kuestrow met 200 melk-
koeien. waarvan 2 /iek.

11 april: een gesloten bedrijf in de (ïcmeente Ken/,
district Ribnit/-[)aingarten. Van de 10 aanwe/ige
varkens waren er 2 ziek.

Alle dieren op de betrokken bedrijven /ijn afge-
maakt en hun karkassen /ijn begraven. Ook in al
de/e gevallen is het type virus vastgesteld als O,

VARKENSPEST
België

fDc Belgische Veterinaire dienst gaf op X april kennis
van een uitspraak van varkenspest te St. l.enaarts.
gemeente Brecht, provincie Antwerpen, op een
mestdrijf met 7.1 varkens.

Alle betrokken dieren /ijn afgemaakt en gedestru-
eerd: men is overgegaan tot desinfectie en het instel-
len van een zóne de protection.

Italië

Een telex d.d. .1 april van de Italiaanse Veterinaire
Dienst maakte melding van een secundair geval van
varkenspest in de gemeente Moranon Calabro, pro-
vincie Cosen/a.

De drie op het betrokken bedrijfje aanwe/ige onge-
ente varkens /ijn alle gestorven. Krachtens E.G.-
richtlijn 80 217 /ijn veterinair-politionele maatre-
gelen genomen.

VESICULAIRE VARKENSZIEKTE
(;rool-Britlantië

Op 5. 15 en 16 april bevestigde de Britse Veterinaire
Dienst weer .1 gevallen van vesieulaire varkcns-
/iektc. respectievelijk te: Packington. N.W. I.cices-
tcrshire: Hinckley. Leicestershire; Shobnall. Staf-
fordshire.

Alle besmette varkens, alsmede dc varkens die met
hen in contact /ijn geweest, /ijn afgemaakt en gede-
strueerd. Strenge sanitaire maatregelen /ijn geno-
men en de betrokken bedrijven /ijn onder toe/icht
geplaatst.

Op 21 en 22 april jl. /ijn opnieuw twee uitbraken
van vesieulaire varkens/iektc bevestigd in Groot-
Brittannic. Het eerste geval te Burton-on-Trent.
Staffordshire, het tweede te Market Bosworth. Lei-
cestershire.

Alle besmette varkens alsmede de varkens die met
hen contact /ijn geweest, /ijn afgemaakt en gede-
strueerd. Strenge sanitaire maatregelen /ijn geno-
men en de betrokken bedrijven /ijn onder toe/icht
geplaatst.

BESME1TELI.IKE DIERZIEK LEN

Dier/iektenbulletin Nr. 7 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t m 15 april 1982 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangiftepliehtige
besmettelijke dier/iekten in Nederland.

Kotkreupel

fotaal .12 gevallen in 22 gemeenten

(ironingen
Eriesland
Drenthe
Gelderland
Utrecht

Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland

Schurft

lotaal 6 gevallen in 5 gemeenten

Groningen
Eriesland
Gelderland

I geval

allen in I gemeente

2 gev;
.1 gevallen

BESMETTEL1.IKE DIERZIEKTEN
IN EUROPA

Over het tweede halfjaar van 1981 deden /ich in
Europa de volgende aantallen gevallen van besmet-
telijke dier/iekten voor:

Afrikaanse varkenspest

Italic 1

Portugal (opgave over juli t m november) 16
Spanje (opgave over juli t m

eerste helft van november) 61

Varkenspest

België 17

Frankrijk 5

(jriekenland 17

Italic 5

Luxemburg 7

Oostenrijk 19

Portugal (opgave over juli t m oktober) 22

Spanje (opgave over juli) 2

\\ esiculaire varkensziekte

Groot-Brittannië 1

Italië 6

West-Duitsland 1

Mond- cn klauw/eer

Griekenland

(type O) 5

Portugal (opgave over juli t m oktober)

(type C) 1

Spanje (opgave over juli t tn oktober)

(type C) 1

Turkije

(types A.. en O,) .117

Rusland

(type O,) 6

.1 gevallen

11 gevallen in 4 gemeenten
11 gevallen in 8 gemeenten
1 geval
1 geval
.1 gevallen
I geval
I geval

-ocr page 85-

Miltvuur

Alhanië (opgave over juli) 12

Bulgarije 6

Irankrijk 5
(iriekenland (opgave over juli t m

september, november cn december) 262

(iroot-Brittannië 1

Hongarije 5

Italic 22

Joegoslavië 2.\'\'

Nederland .\'l

Oostenrijk 8

Polen 1

Portugal (opgave over juli t m oktober) 1

Roemenië 4

Spanje (opgave over juli) 1

Isjecho-Slovvakije 1

lurkije 249

Rusland 105

West-Duitsland 6

Zvveden 1

Kiizoötische runderleucose

Bulgarije 2

Finland 8

(iroot-Brittannië 1
Nederland

Oostenrijk (opgave over juli t m september) 7

Roemenie 2

Isjecho-Slovvakije 7

Rusland (opgave over juli t m september) 8

West-Duitsland .161

Zvveden 162

Tuberculose bij runderen

Albanië (opgave over juli) 1

Bulgarije 2

(iriekenland 1.^44
(iroot-Brittannic (opgave over juli

t m september 19
Ierland (opgave over juli

t m september) 67

Joegoslavië 62

Nederland 1
Oostenrijk (opgave over juli t m september) 15

Roemenië 7

Turkije 4

Rusland (opgave over juli I m september) .16

West-Duitsland 14

Zwitserland 4

Brucellose bij runderen

Albanië (opgave over juli) 1

Frankrijk 1616

Griekenland 969

Hongarije 5

Ierland (opgave over juli t m september) 4

Joegoslavië 26
Luxemburg

Nederland 9
Oostenrijk (opgave over juli t tn september) 2

Spanje (opgave over juli) 44

lurkije 7

Rusland (opgave over juli t m september) 2.1

West-Duitsland 12

Infectieuze anaemie bij paarden

Frankrijk 2

Roemenië 5

Pokken bij schapen en geiten

Turkije 602

Brucellosc bij schapen en geiten

Cyprus 5

Frankrijk 1.10

Griekenland 82

Spanje (opgave over juli) 4

Rusland (opgave over juli t m september) 5

West-Duitsland 2

Schurft bij schapen en geilen

Groot-Brittannië (opgave over juli t m

oktober -I- december) 9

Hongariie 58

Ierland 12

Nederland 1.1

Oostenrijk 84

Polen 20

Turkije 10

West-Duitsland 27

Pseudo-vogelpest

Bulgarije 1

Griekenland 6

Italië 1

Joegoslavië 87

Oostenrijk 1

Roemenië 2

Turkije 44

Rusland 37

Kabies

België 126

Frankrijk 1356

Griekenland 3

Hongarije 566

Italië 165

Joegoslavië 560

Luxemburg 52

Oost-Duitsland 1027

Oostenriik 357

Polen 184

Roemenië 78

Tsjecho-Slowakije 572

Turkije 1066

Rusland 380

West-Duitsland 2558

Zwitserland 586

-ocr page 86-

Mel:

22 Reünie 25 jaar dierenarts, l.eersum (pag. .150).

25 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost. C.L.O. \'De
Schothorst\'. Lelystad. 14.00 uur.

25—26 Second European Conference on the Pro-
tection of Earm Animals. Strasbourg (pag. 240
en 296).

26—27 5th International Symposium on Immu-
nology of Reproduction. Varna. Bulgaria
(pag. 49).

26 Afd. Eriesland K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Aanvang 20.00 uur.

27 Bijeenkomst dierenartsen verbonden aan een
asiel. Utrecht (pag. 353 en 401).

27—31 18. Internationales Symposium über Ge-
schichte der Veterinärmedizin der Welt-
Gesellschaft für Geschichte der Veterinärme-
dizin und der Fachgruppe Geschichte der
Veterinärmedizin der DVG (A). Wien.

27—29 Eifth International Symposium on Immu-
nology of Reproduction. Varna, Bulgaria.

29 II Meeting of the Scientific Programme Advi-
sory Committee for the XXII World Veteri-
nary Congress and 30th Meeting of the P.C.
Paris. France.

Juni:

1-4 5th European Immunology Meeting with
Symposium on Veterinary Immunology. In-
stanbul. Turkey.

3 Nationaal Kampioenschap Kleiduivenschieten
voor Dierenartsen (Boehringer Ingelheim) te
Biddinghuizen.

4 Symposium over \'Ziekenhuisafval\'. VU. Am-
sterdam.

7 11 5. Europ. Kolloquium über Zytogenetik
bei den Haustieren. Mailand.

8 Afd. Gelderland K.N.M.v.D.. Ledenvergade-
ring, \'De Waag\'. Doesburg. 20.00 uur.

10 Klinische Avond Vakgroep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier. Utrecht. Aanvang 20.00
uur (pag. 384).

15 16 25. Internationale E\'ortbildungsveranstal-
tung der Tierärzte des Bodenseeraumes und
28. Jahreshauptversammlung des Landesverb-
andes prakt. Tierärzte Bavern e. V. im BpT
(A). OberstdorL

24 Tagung der D. V.G.-Fachgruppe \'Schafkrank-
heiten\' (A). Gießen.

Juli:

6—9 XIVth Skandinavian Veterinary Congress.
Copenhagen. Denmark.

19— 22 Annual Convention of the American Ve-
terinary Medical Association (AVMA). Aalt
Lake City. USA.

26-31 International Pig Veterinary Society
(I.P.V.S.) 1982 Congres Mexico-City. Mexico
(pag. 721 en 1105 (1981) en I 1).

27- 31 V. Intern. Symposium on Morphological
Science. Rio de Janeiro.

Augustus:

16 19 33rd Annual Meeting of the European
Association for Animal Production. Lenin-
grad. USSR.

22-27 17. Weltgefiügelkongress der WPSA (A).
Posnan. Polen.

23— 25 Erfahrungen der industriemässigen
Schweinefleischproduktion. Keszthely (Un-
garn).

23- 27 6th Congress of the International Veteri-
nary Radiology Association (IVRA). Davis.
California. USA (pag. 117).

25 Reünie Oud-Absyrtianen. Arnhem (pag. 350).

29—2 sept. XIV. Kongress der Europ. Vereini-
gung der Veterinär-Anatomen. Berlin (pag.
96).

September:

3 Afd, Limburg K.N.M.v.D. (Openings)feest-
avond Gezondheidsdienst,

5 10 VI In ternational Congress on Hormonal
Steroids, Jerusalem. Israel.

6— 10 International Association of Teachers of
Veterinary Preventive Medicine. Arlington.
U.S.A. (pag. 241).

7—11 Xllth World Congress on Diseases of
Cattle - World Association for Buiatrics. Am-
sterdam (pag. 11. 119. 204. 297 en 399).

9 Groep Vet. Homoeopathic K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

13 17 2nd Congress of E.A.V.P.T.. Toulouse
(pag. 1036 (1981) en 117).

14 Afd. Limburg K.N.M.v.D, Algemene Leden-
vergadering,

15 Afd, Noord-Holland KN.MvD. Leden-
vergadering,

15 -18 First Nordic Symposium on Small Ani-

mal Veterinary Mcdicinc. Oslo. Norway.

16 Groep Volksgezondheid K,N,M,v,D, Leden-
vergadering,

16 18 1st International Congress of Veterinary
Anaesthesia. Cambridge.

18 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. 27c Lustrum:
plaats van actie: Goeree-Overnakkec.

20 -25 4. Kongress der Intern. Gesellschafl für
Tierhygiene
(A). Hogen Tatra (pag. 1 I).

21—25 British Veterinary .Association Centenary
Congress. University of Reading. Reading
(pag. 246).

30 2 okt. 31. Internationale Fachtagung für
kilntsliche Besamung der Haustiere. Thal-
heim. Wels. Österreich.

Oktober:

1 2 Jaarcongres 1982 K.N.M.v.D . tevens I29e
Algemene Vergadering. Boekelo (pag. 163.
253).

Tiidschr. Dicrxciiccsl,.. decl 107. all. 10. /W2

396

-ocr page 87-

In memoriam

HARMEN MOERMAN

Op zondag 15 november 1981 stierf le zijnen
huize, op de leeftijd van 56 jaar. collega Herman
Moerman.

Geboren te Daarlerveen (gem. HellendoornJ
ahvaar hij de lagere school bezocht. Daarna in
.Almelo de Rijks H.B.S. In 1946 vertrok hij naar
L\'trecht om diergeneeskunde te gaan studeren. In
1948 moest hij zijn studie omlerhreken voor het
vervullen van de militaire dienstplicht.
Sa het verkrijgen van vrijstelling, studeerde hij
op 19 juni 1954 af. om direct daarna assistent te
wonlet] in de grote praktijk van Hans van de
\\ \'een te Twello. Het assistentschap werd na twee
jaar omgezet in een associatie.
Op 15 juni 1956 huwde hij tnet mejujfrcniw
.Maria Geziena Maaike Henen, uit welk huwelijk
twee dochters geboren zijn.
.Met hart en ziel heefi hii gewerkt in een
prachtige grote huisdierenpraktijk tot april 1971.
toen hij benoemd werd tot directeur van de
vleeskeuringsdienst in de gem. ( oorst. In zijn
ambtsperiode werd het nieuwe moderne
slachthuis gebouwd te Twello en de
vleeskeuringsdienst uitgebreid tot de kring
I oorst-Tpe-fleerde.
Hoewel hij het type van de echte
fdattelandsdierenarts was. heeft hij zich titelt snel
aan het geheel andere werk als directeur van een
grote keuringskring kutmen aanpassen.
In deze periode heeft hii meer tijd gekregen voor
zijn hohhies. Hij heeft veel genoegen aait zijn
iachtdagen beleefd en als voorzitter van de kring
Oost-l\'eluwe van de Kon. .\\ed. .lagersvereniging
heeft hij enkele jaren de jagersbelangen
behartigd. Fotograveren, vooral van de natuur,
was één van zijn hohhies. De Rotary, afdelitig
l\'oorst had zijn grote belangstelling, hij was
daarvan voorzitter. ( an de dierenartsettkring
\'Oost- \\ eluwe\' was hij de penningmeester,
hl de zomer van 1981 openhaarden zich de eerste
symptomen van een ernstige ziekte.
Hoewel hij wist dat hij nog enkele maanden te
leven had, heeft hij toch nog geprobeerd halve

ilagen te werken. Helaas was dit maar van korte
duur. echter alles wal hii wou regelen, heeft hij
nog net af kunnen maken.
Enkele weken nadat hij zeer moedig afscheid
genomen had van vele collega\'s, vrienden en hel
voltallige personeel van zijn dienst is hij op 15
november overleden.

Het moge Marie en de kinderen een troost zijn
dal Harm in onze gedachten zal blijven
voortleven als een goed mens en een eerlijk
collega.

I. I A N ES.

H JONKER.

M. l.OVRESS,

D. ML I DERJr

-ocr page 88-

Organisatie van het
kynologisch oogonderzoek
van de W. K. Hirschfeld
Stichting

In het Tijdschrift voor Diergeneesl<unde.
105. 1042. (1980) werd een oproep gedaan
aan collegae met het doel te komen tot een
aantal lokaties voor het oogonderzoek van
de Hirschfeld Stichting. Bijna 40 collegae
hebben hierop gereageerd. Om aan de reeds
eerder gestelde voorwaarden, zoals
uniformiteit, voldoende aanbod voor het op
peil houden van de kennis en vaardigheid
en de regionale spreiding te voldoen, moest
een selectie worden gemaakt. De
hoofdcriteria bij deze selectie waren de
reeds aanwezige deskundigheid op het
gebied van de oogheelkunde, de regionale
spreiding en de reeds aanwezige
apparatuur. Zeven collegae werden
aangezocht om gezamenlijk te oefenen. Twee
van hen hadden dit onderzoek reeds eerder
verricht. De overige collegae konden
voorlopig niet in aanmerking komen.
Er zijn thans als start 3 onderzoeklokaties
aangewezen voor het oogonderzoek. Dit
aantal zal bij voldoende aanbod binnen een
periode van twee jaar worden opgevoerd naar
6 ä 7 lokaties. regionaal verdeeld over het
land.

1. Dierentehuis \'Midden-Holland\'. Gouda,
onderzoeker: mevr. drs. G. W. Roclofsen.
Na telefonische afspraak: 01820-34466.
Vooralsnog niet voor controle op
aangeboren afwijkingen zoals bijv. de
Dobermann Pinscher (PHTVl PHPV)
oogafwijkingen.

2. Dierenartscentrum. Gorredijk.
onderzoeker: drs. .1. Gutteling. Na
telefonische afspraak: 05133-3313.
Vooralsnog niet voor controle op
aangeboren afwijkingen zoals bijv. de
Dobermann Pinscher (PHTVI PHPV)
oogafwijkingen.

3. Kliniek voor Kleine Huisdieren,
Faculteit der Diergeneeskunde,
onderzoeker: drs. E. C. Stades. Voor alle
typen van verklaringen. Uitsluitend na
telefonische afspraak met het secretariaat
van de Hirschfeld Stichting, 030-532029 en
overmaking van het bedrag verschuldigd
voor het onderzoek op postgiro no,
5268875 t,n,v, oogonderzoek H,-Stichting,
Yalelaan 17. Utrecht,

Tarieven, verklaring Hirschfeld Stichting
inbegrepen:

1, Controles voor individuele patiënten:

ƒ 65,— per patiënt (incl, ƒ 5.—
verklaring H,-Sticht,)

2, Controle voor groepjes, op bepaalde
tijden:

ƒ40,— per patiënt (incl, ƒ5.—
verklaring H,-Sticht,)

3, Controles op verenigingsdagen (min, 20
patiënten, administratie door vereniging
zelf te verrichten):

/■ 32.50 per patiënt (incl. ƒ 5.—
verklaring H,-Sticht,)

4, Controles op afwijkingen die zich nog
in de onderzoekssfeer bevinden;
uitsluitend aan de Faculteit der
Diergeneeskunde te Utrecht:

ƒ15,- per patiënt (incl, ƒ 5, -
verklaring H, Sticht,) of per nest,

5, Patiënten die voorlopig of definitief\'niet
vrij\' gekregen hebben voor PRA en\'of
Cataract worden alsnog verwezen naar de
Faculteit der Diergeneeskunde te Utrecht,
ter bevestiging en (fotografische)
vastlegging van de gevonden afwijkingen:

gratis.

Namens de sectie oogonderzoek
van de W. K. Hir.schfeld Stichting.

F C. Stades.

Van het bureau

Het Bureau is gesloten op Hemelvaarts-
dag 20 mei en 2e Pinksterdag 31 mei
1982.

\'Zo moet het niet\' (38)

ln de auto van een

wederverkoper veevoederadviseur werd bjj
controle een aanzienlijke hoeveelheid en
verscheidenheid van onder meergenoemde
wet vallende middelen, zowel injectabele als
in poedervorm. aangetroffen. De middelen
werden door de

wederverkoper veevoederadviseur
afgeleverd op veehoudersbedrijven.
De dierenarts die de middelen verstrekte
wist niet voor welke bedrijven de middelen
bestemd vvaren.

-ocr page 89-

wr

kVORLD

CONGRES

ON

DISEKSES
OF

CMTLE
1HE

tL[IÛo

NETHERL>4NDS

Xllth World Congress on
Diseases of Cattle

p. iagos - Brno. Czechoslovakia: Use of the
calculator in the control of health status in dairy
cows herds.

W. Marold - Souris. Canada: The use of
computerized recording in herd health
management. Adaption to a one man practice.
E. C. Mather - East Lansing. U.S.A.:
Computerized herd health records for dairy
cattle.

1. Rosival. .1. Lazar. P. Nad - Kosice.
Czechoslovakia: A computer program for diet
formulation in cattle feeding.
G. .L Rowlands - Compton. United Kingdom: A
field trial of Cosreel. a computerized animal
health recording system with a versatile coding
system for the diagnosis and treatment of
diseases.

Amsterdam 7-11 September 1982

In deze aflevering wordt het \\ierde thema
van het 12e internationale congres over
runderziekten weergegeven.

I HEME 4

Hen! heahh managemen!

4.1 The use of computerized recording systems
in dairy health and management programmes

N. B. Williams - St. Paul. U.S.A.: The use of

computerized recording systems in dairy health

and management programs.

.1. Beseda. K. Boda. S. Vâlka. J. Sokol - Trnava.

Czechoslovakia: Use ofthe computer in detailed

study of the data of metaholic profiles in dairy

cows.

G. Brem - Munich. Fed. Rep. Germany:
Erfassung. Verarheitung und Auswertung von
Herdendaten mit Hilfe tierärztlicher Praxis-
computer.

n Collick - Reading. United Kingdom: \'I\'he use
of
Computer hased dairy information systems in
practice to improve herd
productivity.
M. Coudert - Fyon. France: Mise en place d\'une
hase de données dur mini
-ordinateur pour la
surveillance sanitaire du Cheptel en France.
R. G. Eddy - Reading. United Kingdom: The use
of
computer based dairy information systems in
practice lo examine and minimise data errors.
R. G. Eddy - Reading. United Kingdom: The
marketing of computer based services to farmer
clients.

R. .1 Esslemont. A. J Stephens. R R Ellis -
Reading. United Kingdom: The design of the
\'Daisy\' dairy information systems for small
computers,

C. D Gibson. .1. B. Kaneene. R Erickson. E. C.
Mather - Michigan. U.S.A.: Computerized herd
health records for dairv cattle.

4.2 Herd health programmes

A. Brand - Utrecht, the Netherlands: Herd health
programs - objectives and techniques.
F. Allam. A. A. Mottelib - Mosul. Iraq:
Relationships between late pregnancy and early
lactation periods and the blood composition in
three herds of dairy cows and its influence on
health conditions.

U. Bargai - Shimson. Israel: A ten-year\'s survey
of cystic-ovaries cows in an intensive dairy herd.
W Empel. M. Kozanecki - Brininow. Poland:
Influence of different housing systems on
morbidity in an experimental dairy herd.
P. Jagos - Brno. Czechoslovakia: Control of
productional and metabolic disea.ses in dairy
cows.

.1. M. Kelly - Midlothian. United Kingdom: A
dairy herd health and productivity service.
.1. Kubinec, K. Boda, M. Simon, J. Beseda -
Trnava. Czechoslovakia: Correlative relations
and genetic nature of acidobasic parameters in
the blood of high yielding cows.
.1. Malmo - Maffra. Australia: Herd health
Programs for Seasonal Calving Herds in
Southern Australia.

K. Moller - Palmerston. New Zealand: The
whole farm approach to herd health programs.
L. Slanina - Kosice. Czechoslovakia: Industrial
production of calves and the system of
prevention.

J. Sol en .1. A. Renkema - Zwolle. the
Netherlands: Economic and veierinary results of
a herd health programm during three years on .30
Dutch dairy farms.

M. Thihier. F. Ghozlane el J M. Attonaty -
Maisons-Alfort. France: Programme d\'action
vétérinaire integre de reproduction (P.A V.FR.)
et micro-informatique.

W. Tranter - North Queensland. Australia: Herd
Health Programs in \'Vear-Round-Calving\' Herds
in Tropical Australia.

-ocr page 90-

teoDQoMlo].

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij \\oor Diergeneeskunde meldden /ich de
collegae:

Fggens. H.; 1978; 7221 AF Steenderen. Kerkholweg 10.

El/inga-Gholi/adeh-Moghadani. Me\\r. N.: Teheran-196.1; .1227 .AW Oudenhoorn. Willem
Hoogenboomstraat 1.

Verstraelen. P. .1. A. G.: 1981; .S801 HM X\'enray. Notarisberg 5.
Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij \\oor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Ven. Mevr. I., P. van der; 1982; 1.S81 GA l\'trecht. Koningslaan 2.
Verstappen. G. F. A. P.; 1981; 5702 KB Helmond. Saxofoonstraat 9.1.

Als Kandidaallid \\an de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
hel Hoofdbestuur aangenomen:

F. .1. l.amberts. .)o/ef Plateaustraat 67. 9000 Gent (Belgie).
Mevr. M. T. .1. E. Picavet. Kamperseueg 2. 454.1 PP Zaamslag,

Adreswijzigingen, enz.:

199 Hraiulsnia. S.: 1952; 6871 TA Rcnkum. Kla-
verhoek 5; tel. (08.171) 7444; r.d ; oud-i. V.D.
en oud-i. V.G.
208 nijkstru. Dr. R. C.: 1957; U-1965; 1,eeuw ar-
den; tel. (058) 662866 (privé). 121741 (bur ).
210 Drem. ().: 1980; 2821 VZ Stolwijk. Zwanen-
dreef 18; tel. (01824) 2511 (privé). 1282
(prakt),

211LV} Dwinger. R H : 1976; Nairobi (Kenya).

II RAD. P.O. Box .10709; d. II RAD
J2J Eggink. G. ./.. 1951; St. Paul T.O.A. - .1 A.O.
Alberta (Canada). P.O. Box 1196; tel 401-
645-2129 (privé). 401-645-4.180 (bur ); distr.
vet., lood production and inspection branch,
vet. inspection, operations, agriculture,
213 * Elzinga-Gholizaiteh-MoghuJam. Mevr.

Teheran-1961; 1227 AW Oudenhoorn. Wil-
lem Hoogenboomstraat 1; tel. (01882) 1506;
wet. medew, C,D,I,
22! *Gholiz(uU-h-Moghadanr Mcvr.

leheran-1961; zie: Elzinga-Gholizadch-
Moghadam, Mevr, N,

226 lliikkcsiccgi. /,\',, 1916; 1741 FC Schagen.
Dorpen 1 1. flat 8; tel. (02240) 12417; r.d,; pK,
l; 0,0,N,

230 Hcpkcma. T. II.: 1981; 7951 DK Staphorst.
Oude Rijksweg 62; tel. (05225) 2685; p.. ass,
bij H W, Bosch. l\'. Dijkstra. M. O. Mole-
naar. I , P Reudink en H, Zantinge,
234 lloogfiihiiDiih .4.: 1964; Alblasserdam; tel.
(01859) 2488; h. \\el. afd. Rhöne-Poulenc Ne-
derland B.V.

237 Llzernnm. .Mevr. .M. 7.. 1969; 1411 EH Nieii-
wegein. Prof, i:)r. Bakkerlaan 55-57; tel,
(01402) 12482; p.. kl. huisd.
324 \'239 .Umsen. II I!.: 197.1; 1705 AK Zeist.

lesselschadelaan 15; d.
244 Kkuisscn. C. II. I.: 1976; 2.161 M.l Warmond.
Purper Forel 7; tel. (071) 21 7076 (privé). (070)
472221 (bur ); tcchn. man. Smith Kline.
269 .\\ vi\'ii Twilhaar. ./.. 1981; 1641 CP Mijdrecht.
Nic. \\,d. Steenstraat 20; tel. (02979) 6665
(privé). (02972) 1758 (prakt ); p,. ass, bij G,
.Molcnaat en S. de Vries,

Lopatol

BREEDSPECTRUM ANTHELMINTICUM

-ocr page 91-

Smiih-Oiler.
NV Bcltrum.
1852; wnd. d.
.?27
l\'ioml<in. D.:
Golan (Israël).
37644; p.

.(«/ \\ (mdenhooren. J. C. M. A.: 1979; 3524 TE
Utrecht. Betuwe 123; tel. (030) 895701; wet.
medew. R.U. (F.d.D.. vkgr. Bedrijfsdierge-
neesk. en Buitenprakt.).
.inj l en. .Mevr. /.. P van der:
Uitrecht. Koningslaan 2; te
wnd. d. (toevoegen als lid),
.lubilea

A. M, F. Duysens tc Voerendaal
.1. P. C Kruijne te \'s-Gravcnhagc
H, H. A. Mager te Giclen
I j. Sinnema tc Hardenberg
A .1. van Doorn te Deventer
G. van Popta te Zcvenbergschenhock
W. H. Krcmcr tc Venray
Dr. .1. H. G. Roerink te Baarn

F. .1. ,A. Scheijmans tc Ell
Sj. Zuidhof tc Bakkeveen
Dr, F. dc Boer te Afferden
Dr 1 . Iloedeinakcr te \'s-Gravcnhage
I . .1 Kas tc fLlvcrsum

G. Muller le Gouda
E. A. Galesloot tc Amersfoort

-Vi *Overduin. Mei. .M. H\'. A\',. 1979; 3831 H S
Lensden. Grienden 44; tel. (033) 947143
(privé). 721818 (prakt.).

274 ./. H ..-1972; 4901 ZR Ooster-

hout (N.Br.). .Nonnenvcld 36; tel. (01620)
.52359 (privé). (09322) 5123852 (bur ); marke-
ting planning manager Benelu.x.

277 l\'riii-Fssenherg. .Mevr. !.. ,/. .V/..- 1971; Hen-
gelo (0\\.); tel. (074) 420938; p.. H-D.

287 Sihrier. Mei. C. C.: 1981; 3571 TS Utrecht.
1 innaeuslaan 19; tel. (030) 733367; wnd. d.

292 Smith. P. T.: 1980; 7156 NV Bcltrum. Spil-
mansdijk 1; tel. (05448) 1852; p.. ass. bij C. .1.
Hartveld. P. C. .1. Hopmans en A. .1. 1. te
Maarssen.

292 *Smi!h-Oiler. .Mevr. A. .M. A.: 1981; 7156
Spilman.sdijk 1; tel. (05448)

1977; 12905 Kiboets Merom
Ramat Hagolan; tel. (067)

1982; 3583 GA
I. (030) 514894;

.^0.1 Verslappen. G. !.. A. P: 1981; 5702 KB Hel-
mond, Saxofoonstraat 93; tel, (04920) 22524;
wnd, d, (toevoegen als lid),
.iO.1 *Versiraelen. P. ,/, A. G.: 1981; Venray; p„
ass, bij ,1, C, M, van Dijck, H, .1. P, Geurts en
P, W. A. Seurcn.

Bijeenkomst dierenartsen
verbonden aan een asiel
Utrecht. 27 mei 1982

Hierdoor willen wij u de bijeenkomst van
dierenartsen verbonden aan een asiel, die
gehouden zal worden op donderdag 27 mei
a,s, in één van de zalen van het
.laarbeursgebouw te Utrecht, in herinnering
brengen.

Voor het programma verwijzen wij u naar

het Tijdschrift van 1 mei 1982,

Wij hopen dat zoveel mogelijk dierenartsen

verbonden aan een asiel op deze

bijeenkomst aanwezig kunnen zijn.

Ook dierenartsen die niet verbonden zijn

aan een asiel zijn van harte welkom.

(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)

22 inei

22 mei

23 mei
23 mei
23 inei
28 mei
31 mei
31 mei
31 mei
31 mei

4 juni
4 juni

4 juni

5 juni
15 juni

1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982

25 jaar op
25 jaar op
35 jaar op
35 jaar op
35 jaar op
25 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
50 jaar op
50 jaar op
50 jaar op
30 jaar op
60 jaar op

VOOR HONDEN
VAN ALLE
LEEFTIJDEN!

r

w

Vetin Nederland bv

Telefoon 04116 - 73797

EENMALIGE TOEDIENING

-ocr page 92-

Rompun"^

\'t Vee de wei in met
het voorjaar in de bol?

Elk voorjaar weer ontstaan er
ongelukken met vee, dat In de
wei gaat. Een winter lang op
stal, de voorjaarszon en de vrij-
heid maken de dieren dol en
ongeremd, met vaakvervelende
gevolgen. Bijvoorbeeld dieren
in de sloot, levensgevaarlijke
situaties met passerend ver-
keer, klauwfrakturen, enz.

Preventieve maatregelen zijn
beslist noodzakelijk.
Veel kollega\'s gebruiken reeds
Rompun®, wat ook hiervoor
bij uitstek geschikt is.
Minimale dosering voor
optimaal resultaat: 1cc voor
volwassen runderen en 0.5cc
voor jongvee tot 250 kg is al
voldoende.

Rompun®uiterst effektief
al jarenlang.

Bayer Nederland B.V.,
Divisie Farma Veterinair,
Postbus 80,3640 AB Mijdrecht,
Tel. 02979-4151 tst. 133.

-ocr page 93-

ra

De invloed van een anthelmintische behandeling
na de partus op ooien en hun lammeren

The Effects of Postparturient Anthehnintic Treatment on Ewes
and their Lamhs

G. J. Vos en J. Jansen\'

SA M EN VATTiNG. Een anihelniiniisefw helwndeling van ooien na cie pan us leidde lol een gedeelie-
hike onderdrukking van de \'spring rise\' hii Friese melksehapen. lammerend in hegin maan. en een
redelijk goede onderdrukking van de \'spring rise\' hij Texelaars, lammerend eind maan. De Friese en
Texelse schapen werden behandeld mei 44 mg!kg respeciievelijk 66 mg,\'kg ihiabenilazole.
Noch hij de ooien noch hij hun lammeren werden gunsiige effecien van de behandeling gezien in
vergelijking mei de conirolegroepen. Mei name leidde de behandeling niei lol een belere groei van de
lammeren.

Bil de Friese ooien werd regelmaiig het haemoglobine gehalle bepaald. Zowel in de behandelde als in de
onbehandelde groep daalde hel haemoglobine gehalle significant en was deze daling gecorreleerd met de
stijging van de aantallen
Haemonchus eieren in de faeces.

I ergelijking van de resultaten met die van eerdere proeven en met gegevens uil de literatuur leidt tot de
algemene conclusie dat de bedrijfsvoering in hoge mate bepalend is voor het antwottrd op de vraag hoe
ernstig irichostrongyliden en strongvliden infecties zullen zijn en in hoeverre anthelmintische behande-
lingen van de ooien een gunstig effect kunnen hebben.

SUMMARY. Anthelmintic treatment of ewes after lambing resulted in partial suppression of the
spring rise in egg counts in Frisian milch-sheep, lambing early in .March and a rather satisfactory
suppression of the spring rise in Texel ewes lambing late in March. The Frisian and Texel sheep were
treated with 44 mgjkg and 66 mgjkg thiabendazole respectively.

Be tie fie ia I effects of treatment were not observed in the ewes or their lambs compared with the controls.
Particularly, treatment failed to produce any improvement of the gain in weight in the lambs.
In the Frisian ewes, the haemoglobin content was determined al regular intervals. Both in the treated
and in the untreated group, the haemoglobin content decreased significantly. Moreover, this decrease
was correlated with the increase in faecal
Haemonchus egg counts

These results and tho.se of previous experiments in conjunction with findings reported in the literature,
lead to the general conclusion that farm management is highly decisive in answering the (juestion as
to how serious trichostrongylid and strongylid infections will be and the extent to which anthelmintic
treattnent of the ewes could have a beneficial effect.

1NI.EH)ING

Het is in Nederland gebruikelijk ooien op
dc dag dat zij lammeren of kort daarna,
ter onderdrukking \\ an de \'spring rise\'\\an
strongylus type eieren, met een anthel-
minticum te behandelen. De bedoeling is
door de onderdrukking van de \'spring
rise\' de kansen op een grote larvale weide-
infectie en zodoende op ernstige tricho-
strongyliden en strongyliden infecties bij
de lammeren te verminderen. Weinig is
bekend over het effect op de ooien zelf
\\an het toedienen van anthelmintica of
anders gezegd over de mogelijk nadelige
invloeden \\an cen wormlast bij de ooien
indien zij niet behandeld worden. Ten-
einde hierover iets meer gegevens te \\ er-
krijgen werden in 1980 de hieronder
beschreven proeven uitgevoerd.

G. .E Vos (studente \\rije studierichting diergeneeskunde) en dr. .1. .lansen. Instituut voor Veterinaire
I\'arasitologie en Parasitaire Ziekten. Yalelaan 7. universiteitscentrum \'Dc Uithof. Utrecht.

-ocr page 94-

MATERIAAL EN METHODEN

De proe\\en werden \\errichl mei I I iweejarige. mul-
lipare Friese melkschaapooien en 26 miillipare Te-
xelse ooien en hun lammeren. Alle ooien werden tol
eind oktoher 1979 op percelen geweid waar\\an be-
kend was dat /ij met verschillende soorten tricho-
strongyliden en strongyliden geïnfecteerd waren.
Daarna verhuisden /ij naar betrekkelijk onbe-
smette percelen.

De melkschapen lammerden in de periode 8-12
maart. Zes ooien gingen, nadat /ij op 19 maart
behandeld waren met thiabenda/ole in een door de
producent aangegeven dosis van 44 mg kg. met hun
10 lammeren de wei in. De ox erige vijf melkschaap-
ooien met hun 8 lammeren vormden de controle-
groep en werden tegelijkertijd in de/elfde weide
ingeschaard. Dc twee groepen weidden te/ainen om
er /eker van te /ijn dat de twee groepen lammeren
de/elfde infectiekansen hadden. Een eventueel \\er-
schil tussen de/e groepen /ou dan gelegen moeten
zijn in het verschil tussen de/e twee groepen ooien.
Ter bestrijding van coccidiose werden alle 18 lam-
meren op 11. 12 en 1.1 april behandeld met sulfame-
/athine.

De Texelse schapen lammerden \\an 26-.10 maart.
De helft van de ooien, met 21 lammeren, werd
behandeld met ongeveer 66 mg. kg thiabenda/ole
op 2 april. Dc andere helft, met 22 lammeren,
diende als controlegroep. Beide groepen werden
tezamen, om dezelfde reden als de melkschapen.
maar apart van de melkschapen. geweid.
Bij de indeling in groepen werd zowel bij de melk-
schapen als hij de Fexelaars rekening gehouden met
het v oorkomen \\an eenlingen ol tweelingen en met
de gebruikte vaderdieren.

Van begin januari tot begin februari werd iedere
\\eertien dagen bij dc melkschapen faecesonderzoek
gedaan, daarna tot begin juli wekelijks. Bij de Texe-
laars begon het faecesonderzoek eveneens begin
januari om de veertien dagen en werd het in maan
wekelijks voortgezet tot halverwege juni. Per ooi
werd het aantal strong\\ lus type eieren (epg) bepaald
met een directe-centrifuge-flottatie inethode met
een ZnS04 oplossing (sg 1.-1) als flottatievloeistof.
Daarna werden de eieren in gepoolde monsters,
voor ieder van de vier groepen ooien, gedifferen-
tieerd om gedifferentieerde epg\'s te ktmnen bereke-
nen.

Van 27 februari af werd bij dc Friese ooien weke-
lijks bloed verzameld ter vaststelling van het aantal
g 100 ml haemoglobine met behulp \\an de cyaan-
methaemoglohinc meihode.

.Alle lammeren werden de dag \\an hun geboorte
gewogen en \\ oorts \\ anaf eind inaart (Friese) respec-
tievelijk begin april (Texelse) iedere week tol onge-
veer half juni. BoNcndicn werden de Friese ooien
wekelijks gewogen.

Melkschapen zijn gevoeliger voor Irichostrongyli-
deninfecties dan \'Fexelaars. Eventuele verschillen
met groepen behandelde dieren zijn dus eerder te
verwachten bij de eersten. Vandaar dat het bepalen
\\an de haemoglobine gehaltes en het wegen \\an de
ooien alleen bij de melkschapen uitgevoerd werd.
LX\' resultaten van de eitellingen \\an de groepen
Friese schapen, van de haemoglobine bepalingen en
van hel onderzoek naar de correlatie van de haemo-
globine gehaltes met de
Hacnumilnis eitellingen
werden aan een statistische anahse onderworpen
(factor \\ariantie analyse).

RE.SIM TATEN

De resultaten van het faecesonderzoek
zijn samengevat in de figuren 1. en 2.
Bij de Friese ooien (fig. 1.) ziet tnen in
beide groepen, halverwege maart, gelijk-
tijdig een stijging van het epg optreden,
yyaarna de aantallen eieren in de behan-
delde groep sterk dalen en later weer stij-
gen. Eind juni dalen de epg\'s in beide
groepen spontaan tot zeer lage waarden.
Na de behandeling zijn de verschillen in
eitellingen significant. In de onbehan-
delde groep wordt het patroon van de
ei uitscheiding tot half april vooral be-
paald door
Osienagia tn de strongyliden
van de dikke darm
(Oesophagosiomum
en Chahenia). waarna de epg\'s van de
strongyliden weer afnemen en die van
Osienagia ongeveer gelijk blijven. De
stijging die na half april in fig. 1. te zien is
wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door
Haemonchus. Slechts de piek ongeveer
halvervyege juni wordt mede veroorzaakt
door een hernieuvK\'de stijging van de aan-
tallen eieren van de strongyliden en
vooral van
Osienagia. Het patroon van
de behandelde groep wordt voor de be-
handeling bepaald door
Osienagia en de
strongyliden en overigens door
Haemon-
chus
met deze uitzondering, dat halver-
wege juni er stijgingen zijn van de epg\'s
van de strongyliden,
Trichosirongyhis en
vooral Osienagia.

Fig, F Cicmiddclde epg\'s strongylus type eieren
(excl. Nematodirus) bij onbehandelde (ononder-
broken lijn) en behandelde (onderbroken lijn)
Friese melkschaapooien, L = lammerperiode. B =
behandeling.

-ocr page 95-

cant verschil tussen de perioden voor en
na half april. Na half april daalde in beide
groepen ooien het haemoglobine gehalte
significant. In fig. 4a. en b. zijn de resulta-
ten van de haemoglobinebepalmgen over
de hele waarnemingsperiode samengevat
in relatie tot de
Haemonchus e\'neWingen.
In beide groepen ooien is er een negatieve
correlatie tussen het epg van
Haemon-
chus
en het haemoglobine gehalte.
Tussen de gewichtsverlopen van de beide
groepen Friese ooien bestaan geen ver-
schillen en evenmin tussen die van de
beide groepen Friese lammeren en tussen
die van de twee groepen Texelse lamme-
ren.

epg
UOO\'

Het patroon van de ei uitscheiding \\an
de onbehandelde Texelse ooien (fig. 2.)
wordt in het begin \\ooral bepaald door
Ostertagia. Trichostrongylus en de stron-
gyliden. Na begin april blijven de epg\'s
\\an de/e wornigeslachten ongeveer gelijk
maar bepaalt de opvallende stijging \\an
de ei uitscheiding van
Haemonchus het
patroon. Half Juni is er een extra piek te
zien die veroorzaakt wordt door extra
stijging van
Ostertagia en strongylide ei-
aantallen. De stijging in de behandelde
groep voor de behandeling wordt veroor-
zaakt door
Ostertagia, Trichostrongylus.
Cooperia
en de strcmgyliden en later, in
mei en juni, door
Ostertagia. Eind juni
zijn dc
Ostertagia epg\'s weer bijna nul.
maar inmiddels zijn die van de strongyli-
den weer gestegen.

Het gemiddelde haemoglobine gehalte
(fig. .1.) varieerde zowel in de onbehan-
delde als in de behandelde groep Friese
ooien. 9.6-12.3 g 100 ml. binnen de nor-
maalwaarden. Er was echter een signifi-

BFSPRFKING

In grote lijnen komen de eitellingen en
het patroon van de \'spring rise\' in de on-
behandelde groepen ooien overeen met
wat wij gewend zijn in Nederland te zien.
Er zijn echter twee opmerkelijke afwij-
kingen. Ten eerste duurt het vrij lang.
anderhalve week. bij de Texelse ooien, en
opvallend lang. meer dan een maand, bij
de Friese ooien, voordat de stijging van
het aantal
Haenu:inchus eieren goed op
gang komt. [baarbij valt op dat die stij-
ging van het aantal
Haemonchus eieren
bij de Friese schapen later optreedt dan
bij de Texelse hoewel de Friese ooien
toch een halve maand eerder lamden.
Het is niet duidelijk waarom in dit Jaar de
stijgingen van
Haemonchus epg\'s betrek-
kelijk laat komen. Ten tweede treedt op
het einde van de \'spring rise\' periode, half
juni. in de twee onbehandelde groepen
een duidelijke stijging op van de aantal-
len eieren van de strongyliden en vooral
van
Ostertagia. Deze stijgingen, die vaker
in groepen guste of lacterende met ant-
helmintica behandelde dieren te zien
zijn, berusten op kort tevoren plaats
gehad hebbende herinfecties.
Bij de Friese melkschapen heeft een be-
handeling met de voorgeschreven dosis
van 44 mg kg onvoldoende de \'spring
rise\' onderdrukt. Aanvankelijk daalt het
epg na de behandeling sterk, maar keert
dan grotendeels terug. Deze terugkeer
wordt, behalve half Juni wanneer ook de

-ocr page 96-

Fig. 4a. Relatie tussen epg\'s van Haemonchus cn
haemoglobine gehaltes bij onbehandelde Friese
ooien,
ö 1.09

(O

? 1.07

O

<2.1.06
O

s: 1.05
1.03

(D

sioz

O

3 FOl

1.4

1.8 2.2 2.6
log. epg H.contortus

Fig. 4b. Relatie tussen epg\'s van Haemonchus en
haemoglobine gehaltes bij behandelde Friese ooien.

^ 107

0}

™ 1.06

■g 105

E \' 04

" 1.03
1.02

co
i

3 100

1 14 1.8 2.2 2.6

log. epg H.contortus

Ostenagia epg\'s weer stijgen, hoofdzake-
lijk veroorzaakt door
Haemonchus. Het
wordt vaker gezien dat 44 mg kg thi-
abendazole een te lage dosis is om de
\'spring rise" compleet te onderdrukken (2.
9, 15); het ziet er naar uit dat hogere
doseringen variërend van 50 tot 80
mg kg een betere epg onderdrukkende
werking hebben (1. 3. 9). Hier moet ech-
ter aan toegev oegd worden dat de stijging
van de
Haemonchus epg\'s. zoals gecon-
cludeerd mag worden op grond van de
resultaten in dc onbehandelde groep, zeer
laat optraden. Het ligt dus voor de hand
te veronderstellen dat op het moment van
behandelen praktisch de hele
Haemon-
chus
last nog in de vorm van rustende
larven aanwezig was. waardoor het aan-
nemelijk wordt dat thiabendazole toege-
diend vlak na de partus nauwelijks effect
kon hebben op de
Haemonchus \'spring
rise".

Bij de Texelaars is het effect van de be-
handeling groter, hoewel de resultaten

niet met die bij de Friezen vergeleken
mogen worden. Immers, de groepen lie-
pen gescheiden, lammerden niet tegelijk
en de Texelaars werden met een hogere
dosis thiabendazole, ca 66 mg kg. behan-
deld. De aanvankelijke stijging van de
epg\'s in de proefgroep. vooral veroor-
zaakt door
Ostenagia. Trichosirongvhis.
de strongyliden en. wat lang niet altijd
gebeurt, door
Cooperia. werd door de
behandeling afgebroken. De terugkeer
van de \'spring rise" is hoofdzakelijk toe te
schrijven aan herinfectie met
Ostertagia
en strongyliden. Het niveau van de Hae-
monchus
eitellingen bleef zeer laag.
In zowel de behandelde als de onbehan-
delde groep Friese ooien daalt het hae-
moglobine gehalte significant na half
april (fig. 3.). Daarbij is het gemiddelde
haemoglobine gehalte in de behandelde
groep wat lager dan in de onbehandelde
groep, maar omdat dit verschil constant
is gedurende de proef moet dit aan een
toevallig groepsverschil geweten worden.
De figuren 4a. en b. laten zien dat ereen
correlatie bestaat tussen het haemoglo-
bine gehalte en het
Haemonchus epg.
zowel bij de behandelde als bij de onbe-
handelde ooien. Het is daarom aanneme-
lijk dat de significante daling van het hae-
moglobine gehalte veroorzaakt werd
door de
Haemotuhus infectie.
De stijging van het
Haemonchus epg en
de daling van het haemoglobine gehalte
lopen niet helemaal synchroom. de hae-
moglobine gehalte daling begint iets eer-
der. Dit komt overeen met het feit dat
Haenu)nchus reeds voor het volwassen
zijn begint met bloed zuigen.

De resultaten met betrekking tot het hae-
moglobine gehalte komen niet overeen
met v roegere waarnemingen. Aan de ene
kant werd soms geen correlatie gevonden
tussen haemoglobine gehalte en
Hae-
monchus
epg\'s (18) of werd geen daling,
althans geen significante daling, van het
haemoglobinc gehalte gezien (10) en aan
de andere kant leidde soms een \'spring
rise" bij melkschaapooien tot klinischc
haemonchose met anaemie (11).
Vergeleken met de controle groep heeft
het behandelen bij de Friese melkschapen
geen enkel gunstig effect gehad op het
gewichtsverloop van de ooien. Dit komt

-ocr page 97-

geheel overeen met de enkele mededelin-
gen in de literatuur (5. 9. 10. 15) hoewel
soms toch gesuggereerd wordt dat een
dergelijke behandeling een therapeutisch
elïect kan hebben (6).
Noch bij de melkschapen noch bij de Te-
xelaars leidde behandeling van de ooien
tot een betere groei van de lammeren.
Een dergelijk negatief resultaat is wel
\\ aker in de literatuur vermeld (2. 5. 9. 15).
Slechts eenmaal werd bij Eriese melk-
schaaplammeren. nadat de ooien behan-
deld waren met fenbenda/ole. een betere
groei ge/ien dan bij lammeren van de
controlegroep (10). In het laatste geval
werd deze betere groei geweten aan een
hogere melkproduktie van de behandelde
ooien. Mogelijk is dat hier het effect op
de groei versterkt werd doordat bij meer
melk de grasopname van het lam kan
dalen en daarmee de kansen op infectie
kunnen verminderen. Een gunstige in-
vloed van een behandeling op de melk-
produktie van de ooi is wel vaker ge-
noemd of aangetoond (4. 7. 17).

Het geheel overziende mag gesteld wor-
den dat de behandeling van de ooien v lak
na de partus geen aanwijsbare directe
\\ oordelen voor de ooien of de lammeren
heeft gehad. De kansen om eventueel een
gunstig effect te zien werden bovendien
verkleind doordat
Haemonchus pas zo
laat na de partus en dus ook na de behan-
deling tot volwassen populaties kwam.
De resultaten die in de loop der jaren
verkregen werden (9. 10. II. deze publi-
katie) betekenen eigenlijk dat de vraag of
er een nadelig effect van de \'spring rise\'.
dat wil zeggen van trichostrongyliden en
strongylideninfectie bij de ooien en via
de ooien mogelijk bij de lammeren, zal
zijn niet zomaar beantwoord kan wor-
den. De uiteenlopende resultaten werden
in verschillende jaren onder verschillende
omstandigheden verkregen. Het ligt dan
ook voor de hand aan te nemen dat be-
drijfstechnische maatregelen en omstan-
digheden voor een zeer groot deel bepa-
len wat er met de worminfecties gaat
gebeuren (12, 14). In de hier besproken
gevallen spelen voor het verkrijgen van
een positief effect of geen effect door be-
handeling van de ooien, naast verschillen
in weersomstandigheden, bijvoorbeeld
een rol het gebruik van weinig of ernstig
geïnfecteerde weilanden, de voedingstoe-
stand van de ooien of de lammeren (4,
1.3). het gebruikte schapenras (8), het
meer of minder voorkomen van eenlin-
gen dan wel tweelingen (16) enz. De alge-
mene conclusie is dan ook dat de bedrijfs-
voering in hoge mate de epidemiologie
bepaalt en daardoor tevens of een infectie
leidt tot bezwaren en of een behandeling
wel, nauwelijks of geen effect zal hebben.

1 ITt-R.AILL\'R

1. .Ainioiir. .1.. Bairden. K,. and Reid. .1. F. S.: Ftleeliveness of ihialienda/ole against inhibited larvae of
sheep
Osieriagia ^ytp Fit Rcc.. 96. I.U-132. (1975).

2. .Arundel. J. H and Ford. Ci. F.: The use of a single anthelmintic treatment lo control the posl-
parturient rise in faccal worm egg count of sheep.
Ausiral. \\\'cl. J.. 45. 89-95. (1969).

.V Brunsdon. R. V.: Importance of the cue as a source of trichostrongyle infection for lambs: control of
the spring-rise phenomenon bv a single post-lambing anthelmintic treatment. Vcu
Zcul. I ei. ./.. 14.
118-125. (19661.

4. Connan. R. M.: The influence of anthelmintic treatment of ewes on the relative proportions of
gastro-intestinal nematode parasites in their lamhs.
l et. Rcc.. 92. 513-514. (1973).

5. Darvill. F. M.. Arundel. .1. H.. and Brown. P. B.: Fhe effect of anthelmintic treatment of maidenewes
in Ihe peri parturient period on pastureconta mi nation and production of prime lamhs.
Aii.\\iral. I ci../..
54 . 5 75-584. (1978).

6. Donald. A. D.: Some recent ad v ances in the epidemiology a nd control of helminth infection in sheep.
/\'roc. Austral. Soc. Anint. Prod.. 10. 148-155. (1974).

7. I royd. G.: Strategic treatment against subclinical parasitism, //elminthologia. 14. 377-384. (1977)
X. .lansen. .1.: f)ifferent susceptibility to trichostrongylids of Te.xel sheepand Frisian milch-sheep. SiiiDiti.

2d /Curop. MuhicoU. Parasitol.. \'84. (19751.
9, .lansen. .1.: The spring rise phenomenon in sheep. IV. The effect ofthe administration of thiabendazole

on the egg-counts of ewes. Hcliiuttthologia. 14. 277-283. (1977).
10. .lansen. .1.: Fin ige Beobachtungen /um Fffekt von Fenbcnda/ol auf das \'spring rise\'-Phänomen und die
Feistung von Schafen.
/)ic Blauen He/Ie f. Tierarzt. 6.1. 130-134. (1981).

-ocr page 98-

11. .lansen. .1. and Cremers. H. .1. W. M.: Clinically miinilest tiichostrongylosis in lactating ewes.
l\'arasilologv. 69. 17//. (1974).

12. .lansen. .1.. Makvewski. A.. 0\\er. H. .1.. and Inderbit/in. F.: I he impact ol animal husbandry on the
epidemiology of helminth diseases in domestic ruininants.
Rev. .Adv. Parasilol.. H \'arsan . (I9S/). (in
press).

1.1. I ara. S. I. M.. Costa. H. M. de A. e Costa. ,1. O,: Inlliiência da suplementaçào alimentär na contagem
de ovos de ncmatóidcs nas fezes, na intensidade parasitaria e no descn\\olvimento ponderal deovinos.
.)«/. fcr. l ei. l .F.M.G.. lt..W7-}IH. (19741.

14. l.ew is. R .I.and I .isle. K. .A .: Management factors affecting parasitism and product ion of prime lambs,
Proe. Aiislral. Soc. .Aiiini. Prod.. 10. 169-173. (1974).

LS. Major. G. W. and Royal. W. M.: .Anthelmintic treatment of ewe and lamb in relation to parasitism
and production.
Proc. .Aiislral. .Soc. Anim. Prod.. 10. 174-178. (1974).

16. Peart. ,1. N.. Honey. .1. M.. and Smith. V.. F.: lactation pattern in Scottish Blackface and Fast
Friesland .\\ Scottish Blackface cross-bred ewes.
Agric. Sci.. Cambridge. 92. I.1J-I38. (1979)

17. Restani. R.: Pro\\e di benifica igienico-sanitaria di allexamente ovini della Marsica. I\'ei. liai.. 16,
178-188. (196.1).

18. Suii. M.: Het verloop van een trichostrongyliden infectie bij 1 excise ooien. \'Lexclse en Texels-Friese
lammeren opeen standweide. Doctoraaherslag Biologie, ( trecht, 1977.

I]

Faculteit der Diergeneeskunde

IN MFMORIAM
H. M. Meuwese

()/> 6 februari 1982 overleed geheel onverwaï hl
llermam/s .\\lariinus .Meiovese op de leefliid van 58
jaar.

Herman Meuwese was in aamaldiensliaren ile oud-
\\le medewerker vandc Kliniek voiir Heelkunde. Hij
irail daar in 1947 in diensi en behaalde in 1949 hel
hoe/sniiilsdiploma. Hij hecll :ic h in ilii vak verder
bekwaamd mei als ges-olg dal hii zich vanal 19.19
onderw ijzer hoclsmid kon noemen.
Herman w as hamivaardiv. niel alleen als hoefsmid
maar in hel algemeen in ile omgang mcl paarden.
Hii w as een geboren cn gelogen L Irei hler. ihe op
een gemakkelijke manier w isi om le gaan mei men-
sen van velerlei slag. heigeen hem zeer van /\'as
k wam in ile coniacicn mei eigenaren, mei male-
w erkers van \'hoog lol laag\' en mei siuilcmen.
Door deze eigenschap en zijn opgewckle levenshis-
lige aard w isi Herman zich veel vrieiulen le s erw er-
ven.

I ele algesiiideenlen zullen zich hem herinneren als
een karakierisiieke persixmiiikheiil. die menigeen
s\'i\'it\'ir cn ook liidens hel iliercnarisc.vamen \\an
diensi is geweesi.

Pc laalsle jaren » cnlen ziin lichamelijke vermogens
mimler w aardoor hei hem niel meer mogelijk w as
hele dagen le werken. Hij hail zich hiermeile a hier

verzoend, heigeen walgenuikkelijkergemaaki wenl
door ziin hobbv: de posliluiven.
Pc licclkunile verliesi in Herman een bijzonder en
gewaardeerd medewerker, die beslisi een grolc
leegic ai hierlaai.

I \'oor ile familie .Meuw ese is ileze plolselinge dooil
een i;roie slag. M e hopen thn mevrouw .Meuwese en
ile kimlcrcn dc krachi zullen vinden dh verlies le
dragen.

A. » . kers.h:s

P SF.MLTH

-ocr page 99-

Diermodellen

Anima! Modeis

W. J. I. van der Gulden en J. P. Koopman\'

SAMFNVA rriNG. Diernioclellen ivon/ett \\ci\'lvuli/ig gehriiiki in medisch-biologisch onderzoek.
Ingeguan wordl aehiereenvolgens op het waarom van diermodellen. » ai zijn de voorwaarden waaraan
een diermodel moei voldoen, voor- en nadelen van diermodellen. ziin er aliernaiieven. welke ivpen
diermodellen hesman er. hoe wordi de keuze gemaaki en op welke wijze wordl een diermodei in gebruik
genomen.

Daarnaasi wordl een overzichl gegeven van de diermodellen en lecbnieken. zoals die in 19X0 in hei
Cenlraal Dierenlahoraiorium van de Siimeegse l \'niversiieii in gebruik waren.

SUMMARY. Animal models are frequenily used in medico-biological sntdies. The why and where-
fore oi animal models, lhe quesiion of lhe requiremenis which have to be saiisfied bv an animal model,
lhe pros and cons of animai models, lhe quesiion of ahernahves. lhe ivpes of animal models available,
lhe choice lhai has lo be made and lhe manner in which an animal moiiel is used, are iliscussecl in
siu(ession.

In addiiion. lhe animal models anil lechniqucs in use in lhe Ccniral .Animal l.ahoraiorv of ilie
I nivcrsily of .\\ifmegen are reviewed.

IM.F-IDING

In Nederland wordt frequent gebruik ge-
maakt van dieren voor experimentele
doeleinden. In 1980/ijn in 78 instellingen
1.486.639 proefdieren gebruikt ten be-
hoeve van onderzoek (I). Bij veel instel-
lingen bestaat ruime ervaring met uiteen-
lopende fysiologische en pathologische
verschijnselen bij diverse diersoorten en
met de bruikbaarheid daarvan \\oor het
bestuderen van medisch biologische
\\ raagstellingen.

Als proefdieren worden gebruikt voor
het vergroten van inzicht in bepaalde
functies van de mens of andere diersoor-
ten. gebruikt men hen als modellen. Fr
wordt in zulke gevallen gesproken \\an
diermodellen (animal models). In deze
gevallen staat het dier dus model voor
andere soorten. In de diergeneeskunde en
in de biologie worden proefdieren vaak
gebruikt op een vergelijkbare wijze als
proefpersonen bij geneeskundig onder-
zoek: namelijk om kennis te verkrijgen
over de desbetreffende soort. Ook al
wordt zulk onderzoek eveneens vereen-
voudigd door de uniformiteit \\an het
proefdiermateriaal, er is toch geen sprake
van diermodellen.

Bij de opzet van dierproeven vraagt een
aantal aspecten rond de keuze van het
diermodel nadere aandacht: aan welke
criteria moet een diermodel voldoen, wat
zijn de mogelijkheden en beperkingen
\\an diermodellen. welke typen diermo-
dellen bestaan er. hoe komt een juiste
keuze tot stand, hoe wordt een diermodel
in gebruik genomen, bestaan er alterna-
tieven.

Dit artikel beoogt op bovenstaande pun-
ten nader in te gaan en een lijst met dier-
modellen en technieken te presenteren,
zoals die in 1980 gebruikt zijn bij de Me-
dische Faculteit van de Nijmeegse Uni-
versiteit (tabel 1 en 2). Deze informatie is

Dr. W. .1. 1. van der Gulden, dr. .1. P. Koopman. Centraal Dierenlaboratorium. Katholieke Universiteit
Nijmegen. Geert Grooteplein Noord 29. Postbus 9101. 6500 HB Nijmegen.

-ocr page 100-

\'label 1. Dierniodellen cn technieken /oals in
1980 toegepast bij dierexperimenteel onder/oek
bij dc Katholieke Universiteit te Nijmegen.

Onderwerpen

aantal modellen
en technieken

bloed en bloedvormcnde organen

1 1

bewegingsapparaat

15

zenuwstelsel

19

zintuigen

1,1

klieren interne secretie

9

huid

9

respiratieapparaat

9

circulatieapparaat

15

digcstieapparaat

,11

urinevormendc organen

9

geslachtsorganen

6

microbiologie parasitologie

8

overig

18

bedoeld om bij te dragen tot efficiënter
gebruik \\an proefdieren, één van de
opgaven van de proefdierkunde.

WAAROM WORDFN DIERMODEl.i EN GE-
BRUIKT

Diermodellen worden bij het medisch en
veterinair biologisch onder/oek toege-
past als onder/oek aan patiënten of
proefpersonen om ethische of praktische
redenen niet uit\\ oerbaar is en er ook geen
alternatieve modellen beschikbaar /ijn.

Van elk model dat bij welk onder/oek
dan ook (medisch.aërodynamisch, water-
loopkundig etc.) wordt gebruikt, staat bij
voorbaat vast dat het niet in alle eigen-
schappen overeenkomst met het origineel
waar het eigenlijk om gaat. Bij medisch
biologisch onder/oek is dat origineel de
mens. De complicaties bij onder/oek aan
proefpersonen kunnen ethisch, maar ook
onder/oektechnisch of economisch van
aard /ijn. De ethische beperkingen aan
onder/oek aan mensen kunnen hier bui-
ten beschouwing blijven. De onder/oek-
technische problemen van onder/oek aan
patiënten of proefpersonen kunnen te
maken hebben met de moeilijkheid om
uniforme proefgroepen te vormen of nog
vaker om v oldoende personen met een te
onderzoeken afwijking ter beschikking te
krijgen. Bovendien /ijn placebo effecten
bij proefdieren gemakkelijker uit te slui-
ten.

Economische argumenten voor het kie-
zen v oor onder/oek aan een model liggen
in het feit dat het model vaak aanzienlijk
kleiner is dan het origineel. Bij medisch
en veterinair onder/oek kan dit beteke-
nen dat er veel minder nodig is van een te
onderzoeken chemisch produkt of dat er
minder weefsel histologisch hoeft te wor-
den onderzocht.

label 2. Diermodellen en technickcn: voorbeeld van de bij ccn onderwerp opgevoerde trefwoorden.

Girculatieapparaat

gebruik van ondersteunende ballonpomp (varken)
cardioscopie (varken)
c 1 ect r oca rd i og ra f ie (V a r k c n )

mctmg van cardiac (uuput m.b.v. radio isotopen in microsferen (varken, cavia)
vaatcathclcrisatie t.b.v. onder/oek naar artcriclc cn veneu/c circulatie

van darm en lever (hond)
cardiomyopathie (goudhamster)
harttransplantatie (rat)
chronische aorta catheter (rat. cavia)
opwekken van vaatspasmen aan de hcrscnbasis (kat)
meting van bloeddoorstroming van de A. vertebralis (kal)
intrauterinemeting van bloeddruk. ECG. adctubewegingen. spierbewegingen.

/uur-base evenwicht (schaap)
meting van haemo-dvnamische verschijnselen m.b.v. een Swann-Gan/

Projectnummcrs\'

.S4.S
112
545

545, 605

6.17
586
607

2.12. 605. 670

544

429

441

690
578
607
519

catheter en hacmodilutietechniek (hond)
meting van p02 en pH van weefsels (hond)
microchirurgie vena porta (rat, konijn)
microchirurgie vaten (rat, konijn)

Hct Centraal Dierenlaboratorium kan informatie geven over de onderzoekgroep waar de genoemde
modellen of technieken worden gebruikl.

-ocr page 101-

AAN WEl.KF VOORWAARDEN MOET EEN
DlERMODEl VOLDOEN\'

Het diermodel is bruikbaar op grond van
overeenkomsten èn \\erschilien met an-
dere diersoorten of mens. Het model
heeft dus per definitie zowel \\erschillen
als overeenkomsten met het origineel.
Dat er overeenkomsten moeten zijn met
het origineel is duidelijk.
Bij het toxicologisch- en farmacologisch
onderzoek wordt gehoopt dat de te testen
stoffen identieke uitwerkingen hebben op
diermodellen en mensen. De kans dat een
voor mensen giftige stof zijn ongunstige
werking ook in een diermodel laat zien.
kan worden vergroot door de stof op
meer diersoorten te testen.
De verschillen met het origineel zijn aan
de andere kant onontbeerlijk om tot een
geschikt diermodel te komen. Hierdoor
kunnen complicaties van ethische,
onderzoek-technische en economische
aard overwonnen worden, die het onder-
zoek aan het origineel bemoeilijken. Een
\\ oorwaarde die tevens van belang is. is dat
het model een diersoort is waarbij de te
onderzoeken eigenschappen goed waar-
neembaar zijn. Door de ontwikkeling
\\an verfijnde hulpapparatuur is het
\\eelal mogelijk geworden om op micro-
niveau te werken.

[^oor de ontwikkeling van micro-
chirurgische ingrepen als levertransplan-
taties kunnen deze nu op kleine knaag-
dieren worden toegepast, terwijl men
vroeger altijd aangewezen was op grotere
dieren als honden en varkens.

VOOR-EN NADELEN VAN I5IERMODEI 1 EN
De voordelen van het gebruik van dier-
modellen liggen opgesloten in de ver-
schillen die bestaan met het origineel en
in de mate waarin de modellen manipu-
leerbaar zijn. Door de verschillen met het
origineel kunnen bepaalde complicaties,
als eerder betoogd, omzeild worden.
Een groot voordeel van modellen is dat
zij de mogelijkheid bieden de proefom-
standigheden vergaand te standaardise-
ren. Daardoor wordt het gemakkelijker
proefuitkomsten te verkrijgen die repro-
duceerbaar en algemeen geldend zijn.
Standaardisatie is vrij gemakkelijk uit te
\\oeren bij onderzoek met mechanische
modellen, en is al moeilijker als het gaat
om weefselkweek-onderzoek. Het is een
van de belangrijkste opgaven voor de
proefdierkunde om proefdieren te stan-
daardiseren. zodat men groepen dieren
kan samenstellen die op dezelfde prikkel
op V rijwel gelijke wijze reageren. Om dit te
bev orderen zijn proefdieren \\ rij gemaakt
van de verwekkers van besmettelijke
ziekten.

Door sterke inteelt zijn stammen ge-
maakt waarin alle dieren praktisch de-
zelfde erfelijke eigenschappen hebben.
Met name grote onderzoekorganisaties
gaan zich steeds meer binden aan eisen
van verregaande standaardisatie (GI.P
regulations EDA). Ook is het mogelijk
bepaalde weinig voorkomende geneti-
sche afwijkingen, die men wil onderzoe-
ken, via inteelt in een proefdierpopulatie
in te voeren.

Sterk gestandaardiseerde proefdieren
verschillen in diverse opzichten duidelijk
van normale populaties (inclusief de
mens). Ze lenen zich daardoor echter
beter voor het verkrijgen van interpre-
teerbare uitkomsten. Vooral door dierlie-
vende organisaties wordt nogal eens ge-
steld dat juist op grond van de verschillen
tussen model en origineel door dierproe-
ven geen betrouwbare gegevens over de
mens worden verkregen. Dit is in zoverre
waar dat v ia dierproeven slechts gegevens
worden verkregen ten aanzien \\an de on-
derzochte dierstam of -soort. Deze gege-
vens \\ormen echter wel een aanwijzing
voor de fysio-pathologie van andere
diersoorten en de mens. Op grond van de
evolutionele samenhang tussen alle le-
vende wezens zijn er ongetwijfeld zeer
veel punten van overeenkomst. Talloze
\\oorbeelden van uitkomsten van onder-
zoek bevestigen dit. Daarentegen zijn er
ook duidelijke punten van verschil. Als
de dodelijke werking van penicilline bij
de cavia eerder bekend was geweest dan
de therapeutische werking bij de mens (en
vele huisdiersoorten) zou dit antibioti-
cum wellicht nooit zijn klinische toepas-
sing hebben gekregen. Dierproeven
geven dus geen volledige zekerheid over
het verloop van processen in het lichaam
van de mens of van andere soorten. Ze
bieden de mogelijkheid om inzicht te ver-
krijgen hoe processen bij de proefdier-

-ocr page 102-

soort verlopen en dus hoe de/e processen
bij andere diersoorten of de mens kunnen
/ijn.

Al TERNATIFVEN VOOR DIFRI\'ROFVFN
Niet alleen aan experimenten op proef-
personen en patiënten (/owel medische
als \\eterinaire). ook aan het gebruik \\an
proefdieren /ijn ethische en onder/oek-
technische be/waren verbonden. De ethi-
sche berusten op het uitgangspunt dat het
niet toelaatbaar is om dieren pijn, angst
of ander ernstig ongerief te laten onder-
gaan of hen tedodenalsdat vermeden kan
worden. In de Wet op de dierproeven is
dan ook vastgelegd, dat gebruik van
proefdieren alleen dan is toegestaan als
het gestelde doel niet op andere wij/e kan
worden bereikt. De technische proble-
men bij dierproeven vloeien voort uit de
omstandigheid dat proefdieren reageren
op tallo/e prikkels en veranderingen van-
uit hun omgeving. Het vermijden hiervan
maakt een /eer /orgvuldige op/et en uit-
voering van dierproeven nodig. Boven-
dien /ijn proefdieren kostbaar in aan-
schaf en ver/orging. Daarom wordt
ge/ocht naar \'alternatieven\'. Hiermee
worden systemen bedoeld die dat deel
\\an een proefdier kunnen vervangen,
waar het in een experiment om gaat.
Alternatieven voor proefdieren /ijn het
gemakkelijkst te vinden voor onder/oek
op het niveau van de cel. als gevolg van de
grote overeenkomsten tussen cellen van
mensen, van dieren, uit celkweken en een-
celligen. waaronder bacteriën. Al lang
gebruikte alternatieven v oor proefdieren
/ijn bebroede kippeëieren en celkweken
Voor V irusonder/oek en vaccinproduktie.
Voorbeelden van recenter ontwikkelde
alternatieven /ijn de hybridoma-techniek
bij het onder/ock waarbij veel en /uiver
antilichamen in een celkweck kunnen
worden verkregen, en de Ames-test waar-
mee stoffen op mogelijke carcinogene ei-
genschappen worden gescreend met een
Salmonella soort.

Voor onder/oek naar de functie van één
orgaan worden in verscheidene gevallen
in vilro opstellingen gebruikt. Een /eer
bekend voorbeeld is het spier-/enuw-
preparaat van de N. ischiadicus en de
kuitspier van de kikker. Omdat voor
het maken van het orgaan-preparaat een
proefdier moet worden opgeofferd, /ijn
de/e modellen in het over/icht van dier-
modellen opgenomen.
Niet /elden kunnen onder/oekingen ook
w orden uitgev oerd met bloed of organen
v an V oor de consumptie geslachte dieren.
Ook het gebruik van in asiels gedode
/wcrfdieren kan worden ge/ien als een
middel om het aantal speciaal gefokte
dieren dat moet worden gedood voor on-
der/oek te verminderen. De/e dieren
kunnen alleen gebruikt worden bij be-
paalde experimenten waarbij informatie
betreffende leeftijd, ras, doorgemaakte
/iekten niet relevant is. Dit is het geval bij
sommige chirurgische en anatomische
experimenten. De verfijnde immunologi-
sche technieken /ijn een veel gebruikt al-
ternatief voor de bio-assays waarmee
vroeger met proefdieren hormonen wer-
den aangetoond.

Ook mechanische of computermodellen
kunnen de gewenste overeenstemming
be/itten met bepaalde eigenschappen van
het menselijk lichaam. Ze kunnen wor-
den gebruikt bij het ontwikkelen van
meetmethodes voor haemo-dynamische
verschijnselen of van electro-fysiologi-
sche verschijnselen.

Al gaat het daarbij niet om echte alterna-
tieven voor dierproeven, het is in dit ver-
band toch op /ijn plaats omeropte wij/en
dat moderne technieken het vaak moge-
lijk maken om aan patiënten of proefper-
sonen schadevrije waarnemingen te ver-
richten. Voorbeelden hiervan /ijn de
echografie bij onder/oek naar de bloed-
circulatie. toepassing van het doppler ef-
fect bij circulatiemetingen en gas-of v loei-
stofchromatografie bij het onder/oek
naar transport en om/etting van far-
maca. Niet alleen maken /ulke technie-
ken dat pijn en ongerief voor proefdieren
sterk beperkt kunnen blijven, /ij maken
het soms ook mogelijk de waarnemingen
direct aan proefpersonen of patiënten te
verrichten /odat het gebruik van dieren
overbodig wordt.

VFRSC Hll t FM)F l YPFN DlFRMODFi 1 FN

Er /ijn diverse uiteenlopende soorten van
diermodellen.

Bij algemene modellen gaat het om die-
ren die kunnen worden gebruikt bij on-

-ocr page 103-

der/oek naar verschijnselen waarvan
wordt aangenomen dat zij bij alle (zoog)-
dieren en bij de mens in grote lijnen op
dezelfde manier verlopen: bijvoorbeeld
wondgenezing na chirurgische ingrepen,
lengtegroei van beenderen, bloedaan-
maak. Dieren die als algemeen model
worden gebruikt zijn de Swiss muis. de
Wistar rat. het konijn, degeit. het varken,
de kat en de hond. Op grond van de Wet
op de dierproeven mogen hond en kat nu
nog uitsluitend gebruikt worden als geen
bruikbare alternatieven voorhanden zijn.
De keuze van het model wordt bepaald
door praktische overwegingen op grond
van \'normaal waarden\' als lichaamsge-
wicht. hoeveelheid bloed en anatomische
verhoudingen.

Specifieke modellen danken hun waarde
aan een typische eigenschap die bij hen
duidelijk waarneembaar voorkomt en die
overeenkomsten heeft met een bepaald
proces bij de mens. Sommige van deze
eigenschappen komen voor als spontane
fysiologische kenmerken, zoals de men-
struatie die bij de rhesusaap uitwendig
zichtbaar is, en bij nauwverwante apen-
soorten niet. Ook het vechtgedrag van de
kempvis
(Beiia splendens) behoort tot
deze categorie van modellen evenals de
grote gevoeligheid van de cavia voor de
tuberkelbacterie. Diverse dierziekten bij
huisdieren en bij dieren in het wild kun-
nen als spontane
pathologische modellen
inzicht geven in een overeenkomstig ziek-
teproces bij de mens. Voorbeelden zijn de
mammatumoren bij kat en hond, athero-
sclerose bij de kalkoen, scrapie bij het
schaap. De literatuur over vergelijkende
pathologie bevat talloze gegevens over
zulke modellen.

Om specifieke modellen zo uniform mo-
gelijk en regelmatig ter beschikking te
hebben en ook om daardoor meer in-
zicht in de overerving van de eigenschap
te verkrijgen wordt geprobeerd de ge-
wenste eigenschap of afwijking door spe-
ciale foktechnieken in een dierbestand
vast te leggen. Develeinteeltstammen van
muizen en ratten zijn veel gebruikte
tisch vastgelegde modellen voor o.a. cir-
culatiestoornissen (hypertensie). stofwis-
selingsziekten (bijv. vetzucht), ontwikke-
lingsstoornissen van centraal zenuwstel-
sel of spieren, alcoholisme, goede en
slechte leerprestaties, tumoren.
Ook op vele andere wijzen worden dieren
door middel van ingrepen geschikt ge-
maakt als model, ffet gaat daarbij o.a.
om

chirurgische ingrepen (het aanbren-
gen van electrodes. kanules. fistels die
metingen mogelijk maken, of het ver-
oorzaken van afwijkingen als het on-
derbinden van de kransslagader, een
nierarterie of het verwijderen van bij-
voorbeeld hormoonvormende orga-
nen);

modellen ontstaan door het toedie-
nen of onthouden van
chemische stof-
fen
of voedingscomponenten. Hier-
toe kunnen worden gerekend het
opwekken van diabetes mellitus met
behulp van alloxaan. het induceren
van het ontbreken van otolieten door
middel van een tekort aan mangaan
en magnesium; opwekken van athero-
sclerose door een vetrijk dieet:
bestraling is een voorbeeld van een
fysische ingreep die ten doel heeft
diermodellen op te roepen met een
ge-inactiveerd immuunapparaat;
besmetting met
microbiologische
agentia
wordt toegepast om modellen
te verkrijgen voor onderzoek naarde
pathogenese van o.a. malaria, maar
ook bij onderzoek naar de processen
die een rol spelen bij peritonitis of
otitis media.

Naast positieve modellen, die een over-\'
eenkomst met het origineel bezitten, zijn
er ook negatieve. Zij zijn van waarde
door hun verschil met het origineel. Een
veel genoemd en zelden gebruikt —
negatief tnodel is het zeepaardje, dat nie-
ren bezit zonder glomeruli. De kans dat
een diermodel bruikbare informatie ten
aanzien van de mens oplevert is groter
naarmate ten aanzien van het onder-
zochte verschijnsel meer punten van
overeenkomst zijn tussen de mens en het
proefdier. Vaak omvatten ook relatief
eenvoudige processen en verschijnselen
veel stappen. Bij de werking van een ge-
neesmiddel gaat het bijvoorbeeld om de
kinctiek (lotgevallen van de stof: bijv. op-
name door de darmwand. de omzettin-
gen in de lever, binding aan eiwitten in

-ocr page 104-

het bloed, opname in het weefsel, uit-
scheiding) en om de dynamiek (het
werkingsmechanisme van de stoO. Het is
in zulke gevallen vrijwel nooit mogelijk
één model te \\inden dat op alle punten
\\oldoende overeenkomsten biedt. Dit
probleem wordt zo veel mogelijk opge-
vangen door enkele elkaar aanvullende
modellen te gebruiken.

i:)E KEtlZF VAN HET niERMO[:)EL

De juiste keuze van het diermodel is een
moeilijke opgave, omdat deze een toerei-
kende kennis van de situatie bij de mens
en bij de diersoorten veronderstelt.
De feitelijke keuze van een diermodel
vindt vaak plaats op basis van bestaande
ervaring uit eerder onderzoek dat binnen
de eigen vakgroep is verricht. In andere
gevallen komt men op het spoor van
bruikbare diermodellen door contact met
vakgroepen waar al langere ervaring be-
staat met een bepaald onderzoeksgebied.
Niet zelden wordt een model overgeno-
men uit de vakliteratuur, die onder \'Ma-
teriaal en Methoden\'een - meestal sum-
miere omschrijving van het gebruikte
diermodel bevat.

Bij het raadplegen van de literatuur moet
men er rekening mee houden, dat de
keuze van het proefdier soms berust op
de toevallige omstandigheid dat een be-
paalde soort of stam juist voorhanden
was. Zo wordt in Amerika veel onder-
zoek gedaan met Sprague Dawiey ratten,
terwijl in Nederland de Wistar rat de
meest gebruikte is.

De \'all purpose\' muis in Duitsland is de
NMRI-muis; in Nederland de Swiss. Ook
als het om inteeltstammen gaat kan de
toevallige beschikbaarheid bij dc keuze
een rol hebben gespeeld. Het is daarom
\\aak verstandig in een pilot e.xperiment
na te gaan of de gewenste gegev ens ook
kunnen worden verkregen met gemakke-
lijker te \\erkrijgen diersoorten of stam-
men.

Uiteraard dient steeds te worden nage-
gaan of er een alternatief ter beschikking
is of ontwikkeld kan worden.

HET IN GERRIMK NEMEN VAN EEN MODEI

Modellen leveren vaak slechts onder spe-
ciale omstandigheden de gewenste resul-
taten op. Doseringen van bijvoorbeeld
toxische stoffen, die volgens de literatuur
een gewenst ziektebeeld veroorzaken.

blijken in het eigen laboratorium niet zel-
den aanleiding te geven tot ongewenste
acute sterfte. In andere gevallen treedt
ook na verhoging van de dosering de be-
oogde afwijking niet op. Vaak is niet te
achterhalen of dit verschil in reactie ver-
oorzaakt wordl door uiteenlopende ge-
netische factoren of door andere omstan-
digheden.

Wel bekend is dat schijnbaar geringe ver-
schillen in omstandigheden van grote in-
\\loed kunnen zijn. Bronstinductie met
FSH en LH bij muizen lukt (bij bepaalde
stammen) goed bij dieren van 10 weken
en nauwelijks meer bij dieren die twee of
drie weken ouder zijn. Het wel of niet
uitsluiten van daglicht in dierverblijven
voor hamsters maakt een groot verschil
voorde proefuitkomsten in verschillende
jaargetijden als de implantatie van em-
bryo\'s als parameter wordt gebruikt.
Vaak worden bij de beschrijvingen van
modellen de \\ oorbereiding op operatieve
ingrepen en de nabehandeling niet of
nauwelijks onder \'Materiaal en Me-
thoden" genoemd. Toch bepalen zij het
overlevingspercentage na een ingreep en
daarmee de bruikbaarheid van het model
aanzienlijk. Soortgelijke problemen
doen zich voor ten aanzien \\an de voor-
bereiding \\an transplantabele tumoren.
Dat het welslagen van modellen van on-
verwachte aspecten kan afhangen, blijkt
ook bij dieetproeven. Bij deficiënties
blijkt dat \\aak het ene spore-element het
andere ten dele kan \\ er\\ angcn of uitscha-
kelen. Diëten die met veel moeite zijn
samengesteld leveren soms geen resul-
taat. omdat de dieren ze niet voldoende
willen opnemen. De uiteenlopende erva-
ringen zijn aanleiding om elk model, hoe
ONcrtuigend de ervaringen van anderen
ook zijn. eerst in het eigen instituut in een
pilot experiment op een beperkt aantal
dieren te beproeven.

ITIWISSEIEN VAN GEGEVENS OVER
DlERMODEl I EN EN TECHNIEKEN

In de inleiding is reeds gesteld, dat bij veel
instellingen ruime ervaring bestaat met
een aantal diermodellen en de wijze

-ocr page 105-

waarop deze operationeel gemaakt kun- basis overgaan tot het opstellen van een

nen worden. Het is zowel uit oogpunt van gezamenlijk bestand van diermodellen en

efficiëntie van de (beperkte) onderzoek- technieken. Om hiertoe een aanzet te

capaciteit in Nederland, als uit ethische geven wordt een overzicht gegeven van de
overwegingen ten aanzien van het ge- modellen en technieken, zoals die in 1980

bruik van proefdieren dringend gewenst. bij een instelling in gebruik waren (zie

dat onderzoekinstellingen op vrijwillige tabel 1 en 2).

11TFRA rut R

1. Verslag Registratie dierproe\\en en proefdieren 19X0. Veterinaire Hoofdinspectie \\an de Volks-
gezondheid. Sectie Dicrproe\\en. \'s-Ciravenhage. 1982.

Voor nadere informatie;

2. Andrews. F. .1. and Ward, B. C. (Fds.): Spontaneous animal models of human disease. Vol. 1.
Academic Press, New York, 1979.

.1. Andrews. F, ,1.. Ward. B. C. and Altman. N. H. (Eds.): Spontaneous animal models of human disease.

Vol. 11. Academic Press. New York. 1979.
4, Beveridge. W. 1. B.: Animal models of human diseases. In Frontiers in comparati\\e medicine IW. I. B.
Bcverldge). Univeristy of Minnesota Press. Minneapolis. 1972. 41-6.1.

Brendel. W.: Caniden als Versuchstiere fiir Organtransplantation. In Das Tier im E.xperiment (W. H.
Weihe. Herausg.). Verlag Hans Huber. Bern. 1978. 78-90.

6. Eichler. O. (Red ): Handbuch der experimentellen Pharmakologie. 16. Band Erzeugung \\on Krank-
heitszuständen durch das Experiment,

4. Teil: Niere. Nierenbecken. Blase. Springer. Berlin. 1967.

7. Teil: Zentralnervensystem. Springer. Berlin. 1962.

8. Teil: Stütz- und Hartgewebe. Springer. Berlin. 1969.

9. Teil: Infektionen 1. Springer. Berlin. 1964.
10. feil: Infektionen 11. Springer. Berlin. 1966.
IIA. Teil: Infektionen 111. Springer, Berlin, 1967.
12. Teil: Tumoren 1. Springer, Berlin, 1966.

1,1, Teil: Tumoren 11. Springer. Berlin. 1967.

LS, Teil: Kohlenhvdratstoffwechsel. Fieber, Springer, Berlijn. 1967,

7. f-esting. M, F, W,: Animal models ot obesity, Macmillan Press ltd,, London, 1979,

8, Franz, .1,. Friis. C, W,, Kremer, A. K,, Levinsky, H, V,, and Eheiler, K,: Recommendations for the
choice of suitable experimental animals (R. t.oosli. Ed.). Publication ofthe Society for 1 aboratory
.Animal Science No. 7. Basel. No\\ember 1979.

9, Frohberg. IL: Zur I\'bertragbarkeit toxikologischer Versuche auf den Menschen. In Das l ier im
Experiment (W, H. Weihe, Herausg.). Verlag Hans Huber. Bern. 1978.

10. Harmison. f.. T. (Ed.): Research animals in medicine. Publication of the LS L)ept. of Health.
Education and Welfare. Washington. D.C.. 197.1.

11. .lones. T. C. (Chairman Handbook Editorial Coirimittee): .A Handbook: Animal models of human
disease. 1st fascicle 1972: 2nd fascicle 197.1: .Ird fascicle 1974: 4th fascicle 197.S; .Sth fascicle 1976:6th
fascicle 1977: 7th fascicle 1978: 8th fascicle 1979: 9th fascicle 1980,

The Registry of Comparati\\e Pathology, Armed Forces Institute of Pathology . Washington, D C,

12. Leader, R. W. and l eader. L: Table of animal models. In Dictionary of comparati\\e pathologyand
experimental biology. W, B. Saunders Comp.. I\'hiladelphia, 1971, 22.1-228.

11 Maibach. H (Ed ): Animal models in dermatology. Churchill 1 i\\ingstone. Edinburgh. 197.S.
14. Mcl eod.
I . .!.: Pharmacological experiments on intact preparations. E. & S. I ivingstone. Edinburgh.

1970.

LS. Müller. Cl. und Kieszig. R.: Versuchstiere als Objekte des Modcllverfahrens. In Einführung in die
Versuchsticrkunde. Band 1: Allgemeine Versuchstierkunde. VFB Clustav Fischer Verlag, .lena. 1977,
.SI-57.

16. National Acadcmy of Sciences: The laboratory Animal in Gerontological Research. N\'.AS Publication
No. I.S91. National Academy of Sciences. Washington Ll.C.. 1968.

17. National Academv of Sciences: Animal models for Biomedical Research: Vol. 1. NAS Publication No.
I.S94. 1968: Vol. 11. NAS Publication No. 17.16. 1969: Vol. 111. ISBN 0-.109-01854-4. 1970: Vol. IV.
ISBN 0-309-01918-4. 1971.

Uitgaven van de National Academy of Sciences. Washington. D C.

18. Navia. .1. M.: Animal models in dental research. University of Alabama Press. Alabama. 1977.
19 Smyth. D. H.: Alternatives to animal experiments. Scholar Press. I.ondon. 1978.

20, Leiford. 1, R,: Experimental muscular dystrophies in animals, Charles C, fhomas. Springfield. HI.

1971,

21 Ther. 1,.: Auswahl der Versuchstiere (Art. Spielart. Alter und Geschlecht): In Grundlagen derexperi-
incntcllcn Arzneimittelforschung. Wissenschaftliche Verlagsgcsellschaft mbH. Stuttgart, 1965.

22. UFAW: \'1 he u,se of animals in toxicological studies. Potters Bar. Herts. UFAW. 1969. 116-119.

23. .lournal of Pharmacological Methods (Elsevier).

-ocr page 106-

Het gebruik van verschillende bemonsterings-
methoden en voedingsmedia voor de isolatie van
Bordetella bronchiseptica bij de big in de prak-
tijk

Use of Various Methods of Samphng and Various Cuhure
Media in the Isolation
o/ Bordetella bronchiseptica /ro/?? Swine
in the Field

M. F. de Jongi. G. Wellenberg\'. G. H. A. Borst\' en W. Pomper^

SAMFNVATl ING. hi het kader van hei Airofisehe Rhiniiis (AR) onderzoek werden lijdens it
hedrijjshezoeken aan 9 varkensbedrijven van 190 biggen neusmonsiers verzanietd op drie manieren.
Per big werden zowel de heide neiisgaien afzondertiik bemonslerd als ook lezamen mei één lampon.
Drie voedingsmedia werden gebriiiki om na le gaan welke meibode en welk medium de hoogsie
isolaiieseore voor
Boidetella bronchiseptica (HU) gaf.

Als refereniiemedium werd gebruikl de CDI-.Mae Conkey plaai (MeC-CDt). Hiermee werden vergele-
ken de Gezondheidsdiensi Mae Conkey (MeC-GD) en een nieuwe Bordeiella-plaai (Bord.pi).
1 \'an de 570 verzamelde nionsiers werd BBaangeioond in JO.i monsiers. Mei de MeC-CDI werd BB2H6
maai gescoord, mei de .McC-GD 2M maal en mei de Bord.pi 277 maai lerwili BH24.I maat op zowel
McC-CDi McC-GI) als op de Hord.pi werd aangeioond.

Door per big de beide neusgangen afzonderlijk le benionsieren. werd van de HHposiiieve biggen 949<.
87\'\'; en 85^ van deze biggen posilief gescoord mei resp. .\\lcC-CDf .McC-GD en Bord.pi
Henumsiering mei één lampon per neusgang gaf een gemiddcUle BB score van ± Xd\'y\'r en mei één lampon
beide neusgangen ± H5^( van hei loiaal aamat posiiieve monsters.

.\\fci de lekenioeis scoorde de McC-C Dl significam heler (p (1.05 iweezildig ge loei si) dan de Bord.pl.
en de McC-GD.

St\'MMARY. During eleven visits to nine pig-breeding farms and muliiplving herds. 190 piglets
were sampled hv three different methods.

The nares were separatetv sampled and both nares were sampled with a single swab. Three media were
useil to discover which method and which medium produced the highest isolation-score for
Bordetclla
bronchiseptica
(BB).

the C DI-.Mac Conkev (McC-C Dt) jdate was used as a reference medami and was compared with the
Gezondheidsdienst Mac Conkey (McC-GD) and the new Hordetella plate (Bord.pi).
Of the 570 samples collected .10.1 were posiiive for
Bordetclla bronchiseptica. H \'hen the McC-CDl HB
was used, the score was 286. when the McC-GD was used, il w as 264 and when the Hi^rd.pi was used
277, and BB w as present on each of the three plates in 245 cases.

H hen both nares ofeach piglel were separately sampteii 94 per cent. 87 per cent and 85 per cent of the
BB positive-piglets w ere found to be positive w ith respectively McC-CT>l. McC-GD and the Bord.pi
Sampling each nare w ith one swab, produced an average HB score of appro.ximatetv SO per cent and
both nares w ith a single sw ab appro.ximatety 85 per cent of the BB-positive pigs.
Statistical testing showed the McC-CDl to be significantiv (P — 0.05) superior to the Hind.pi

[)rs. M, F. de Jong, (i, Wellenberg en Drs. G. H, .A. Borst. Gezondheidsdienst voor Dieren in Overijssel.
Postbus 1.1. 8000 AA Zwolle.

Mevrouw W. Pompcr. ten tijde van het onder/ock verbonden aan het t\'.D.I. te Rotterdam, thans
Gic/ondhcidsdicnst voor Dieren West-Nederland. Postbus 87. 2800 AB Gouda.

-ocr page 107-

IM HIDING

In het kader van de Atrofische Rhinitis
(AR) bestrijding en preventie is het van
belang
Bordetella hronchiseplica (BB) zo
goed mogelijk uit de neuzen van biggen te
kunnen isoleren om een indruk te krijgen
\\an de besmetting resp. besmettings-
graad in de biggen-populatie (2. 3. 4. 5.
10. II. 13. 14. 16 en 17).
Voor de isolatie van BB uit neusmonsters
van varkens kunnen verschillende voe-
dingsbodems worden gebruikt (6. 15).
In Nederland wordt hiervoor in het alge-
meen Mac Conkey-agar (McC) gebruikt
(1. 9). Het gebruik van de McC-bodem
biedt de mogelijkheid BB reeds binnen 48
uur (d.w.z. vanaf ca. 40 uur) te herken-
nen.

Op andere voedingsbodems duurt dit
meestal langer (48 uur tot 66 uur) (7). Als
een nadeel van de McC-bodem voor het
isoleren van BB geldt het feit dat deze
bodem vooral is ontwikkeld voordecoli-
achtigen.
Escherichia coH, Klebsiella sp..
P.seudonionas
sp.. maar ook Alcaligenes
sp. kunnen de groei van BB negatief be-
ïnvloeden (15).

Modificaties op het McC medium, zoals
het hieraan toevoegen van Nystatine of
Furantoïne. dienden ervoor de goede
groei-eigenschappen van BB te behouden
en het onderdrukken van de overige
gramnegatieve bacteriën (6, 12).
Fen nieuwe Bordetella plaat (Bord.pl.)
was op de Gezondheidsdienst ontwikkeld
om BB uit neusmonsters te kunnen isole-
ren. terijl tevens de kans op valsnegatieve
bevindingen door overgroei zou kunnen
worden voorkomen. De wijze van mon-
stername kan van betekenis zijn om de
kans dat BB wordt overgroeid te vermin-
deren (1).

Het kan van belang zijn de beide neus-
gangen afzonderlijk te bemonsteren (1).
Fehler door met één tampon beide neus-
gangen te bemonsteren, zal aanzienlijk
op arbeid en materialen bespaard kunnen
worden.

In dit artikel worden de bevindingen met
de Bord.pl. vergeleken met de Mac Con-
key. zoals deze door het Centraal [dierge-
neeskundig Instituut (McC-CDl) wordt
vervaardigd (1. 9) en de Mac Conkey.

zoals deze door de Gezondheidsdienst
wordt gemaakt (McC-GD).

MATERIAAL EN METHODEN
Bordeteiia medium (Gezondheidsdienst)

Per 1000 ml leidingwater:

a. 40 gram Tryptone soja agar (Oxoid CM 1.11):

b. .1 gram galzouten (Oxoid no. .1 L 56):
e. l\'7f glucose (Merck 8,142):

d. 80 mg hroomthymolhlauw (Merck .1026):

e. sterilisatie: I05°C a .10 min.

f. 10-15 mg penicilline-Na (Combivet):

g. 50 ml runderbloed (CDI) geconserveerd met
0.25f( kristalviolet (Dupont APN OR 6651).

Kook de agar (a) op. \\ oeg dan h.t m d. toe, laat d,
goed oplossen.

Na het steriliseren aflaten koelen tot ± 56°C, Voeg
\\lak voor het gieten van de platen de penicilline (f)
en het bloed (g) toe. Stel pH op 7,4-7,6, De plaat
moet iets doorzichtig blijven, d,w,z, het bloed mag
nict zodanig verhit wordt dat er als het ware een
chocoladeplaat ontstaat,

Mac Conkey medium (bereiding C Dl)

Per 1000 ml demiwater (pH 6,8 geleidbaarheid 0,2):

a. 50 gram Mac Conkey agar (Difco 0075):

b. voeg ca. 0,65% agar toe (Bacto-agar Difco no,
140):

c. 10 gram glucose (Merck 8.1.17);

d. sterilisatie; 1 10° gedurende .10 min.;

e. pH ± 7.2.

Mac Conkey medium (bereiding Gezondheids-
dienst)

Per 1000 ml leiding water:

a. .50 gram Mac Conkey agar (Difco 0075):

b. voeg 15 gram (1,5%) agarextra toe (Bacto agar
Difco 140);

c. 10 gram glucose (Merck 8,142):

d. sterilisatie; 105°C gedurende .10 min.;

e. pH ± 7,2.

Verzamelen van neustampons

\'lijdens 1 I bedrijfsbezoeken aan negen serschil-
Icndc bedrijven cn driemaal aan hetzelfde bcdrijL
werden neustampons verzameld bij 10 biggen vjn
zovvcl ca. 4 als van ca. 8 vseken oud.
De neusgaten werden eerst met een droge watten-
prop grondig gereinigd, voordat de neusmonsters
werden genomen.

Dc tampons, wattenpropjes op een dunne ca. 20cm
lange messingdraad, werden daarna gesuspendeerd
in ± 2 ml Tryptose fosfaat bouillon (T,E,B.) (E)ifco
B 60) met 10% steriel kalfserum.
De irionstcrs werden in een koelbox met sineltend
ijs vervoerd en dezelfde dag verwerkt (binnen 4-6
uur).

\\ erwerking neusmonsters

Met een gecallibreerde pipet werd 0.1 ml van elk
neusmonster op de platen gedruppeld. Deze hoe-
veelheid werd met een roestvrijstalen Drigalski-
spatel over de plaat verdeeld.

-ocr page 108-

label 1. Het aantal neusmonsters waaruil BB werd ueïsoleerd.

Aantal onder/ochte neusnionslers \\an 190 biggen
Aantal BB positiel

F\'osilicf op /owel McC-COl. McC-ClD en Bord.pl. (series)
Positier alleen op McC-CDl en McC-CiD (comh.)
Positiel alleen op McC-CDI en Bord.pl. (comb.)
Positief alleen op McC\'-Cif) en Bord.pl. (comb.)
Positief alleen op McC-Cr^)! (comh.)
Positief alleen op McC-GD (sol.)
Positief alleen op Bord.pl. (sol.)

[X- platen worden, om een \\lotle opname \\an dc
gedruppelde vloeistof tc bevorderen, eerst la I\' .
uur in de broedstoof \\oorgedroogd en \\er\\olgcns
ca. 4« uur bij .17°C bebroed.

.-\\fle/cn en t>pering

Na ca. 48 uur werden de platen beoordeeld op het
aanwe/ig /ijn \\an de \\oor BB t\\pische kolonies,
De/e kolonies werden op een voorwerpglas gesus-
pendeerd in resp, een negatief en positief
B. hron-
ihiscpiiia
serum\' om een agglutinatie te kunnen
beoordelen, In ge\\al \\an twijfel werd een grampre-
paraat gemaakt cn een kolonie afgeënt en gety peerd
\\ ia hel ,API-20F-systeem en of doorge/onden naar
het CDl \\ oor typering. Het aantal Bordetella kolo-
nies dat op de plaat werd waargenomen, werd
geteld of 70 goed mogelijk geschal, indien cr scel
kolonies aanwe/ig v\\aren.

RPSUI fATFN

In tabel I js het aantal neusmonsters.
yyeergegeven. waaruit BB werd geïso-
leerd. Ook is aangegeven op welke platen
(c.q. combinaties) de/.e bacteriën werden
gevonden.

Daar waar de McC-plaat overgroeid was
door o.a.
E. coli, Klehsielta sp., Alcalige-
nes
sp. of P.seudomonas sp. scoorde de
Bord.pl. 5 keer positief BB. De groeimo-
gelijkheden voor BB op de voedingsme-
dia blijken, gezien het gemiddelde aantal
kolonies en de standaardafwijking, niet
duidelijk te verschillen.
Ondanks het feit dat de verwerking van
de monsters uniform is uitgevoerd, duidt
de standaardafwijking op het bestaan
\\an een sterke mate van heterogeniteit in
elk monster. Dit werd tot nu toe niet
eerder vermeld.

In tabel 3 is weergegeven het aantal die-
ren besmet met BB. indien de neustam-
pon genomen werd uit de linker neusgang
(L). de rechter neusgang (R) of beide (l.
en R) en uit beide neusgangen met één
tampon (1. R) en verwerkt werd op
McC-CDI. McC-C.Den Bord.pl.

570

m

24}
14
17
6
12
1

10

label 2. Dc methode \\an monstername en het aantal BB kolonies op de drie gebruikte \\oedingsmedia.

methode

twee neustampons per big (F ^ R) één neuslampon per big (F R)

\\ oedingsmedium

McC-CDI

McC-GD

Bordpl,

McC-CDI

McC-GD

Bord.pl.

.Aantal BB positieve

series McC-CDI.

McC-CiD. Bord.pl.

145

145

145

74

74

74

.Aantal kolonies

10652

9212

9991

5219

4285

5251

Gemiddeld

7.1.5

61.7

68.6

70.8

57.9

71.

Stand. afw.

70.5

69.S

70.1

68.5

64.9

68.6

B .Aantal combinaties

BB pos.

16

12

10

1 1

5

8

.Aantal kolonies

5.1

20

18

10

20

216

Gemiddeld

1.7

I.X

2.7

4

27

Stand, afw.

1,1

1.2

1.2

1.7

1.7

69.9

C, Aantal BB pos.

solitair

S

1

-)

4

0

1

,\\anlal kolonies

20

1

t

9

0

12

Gemiddeld

2.5

1

1.5

2..1

10.7

Stand, afw.

1.1

0.7

1.9

16.7

Positief B. hrttiuhiwpnca tcstserum. CDl Rotterdam. Postbus 6007.

-ocr page 109-

l abel Het aantal BB positieve biggen en de verdeling van de?e biggen naardegebrnikte voedingsmedia
en bemonsteringsmethoden.

methode

voedingsmedia

aantal

perc.

pos.

McC-CDl

1.

9.1

81%

R

96

81%

2 tainpons

1. en R

108

94%

McC-GD

1

8.1

72%

per

R

92

80%

1 en R

102

87%

ne us

Bord,pl,

1

89

77%

R

89

77%

(1, cn R)

1. en R

98

85%

1 tampon

McC-CDl

1, R

97

84%

per neus

McC-GD

1. R

91

79%

(1 R)

Bord,pl.

1. R

98

85%

aantal biggen

190

aantal BB pos.

115

100%

De gevonden aantallen positieve dieren
/ijn in procenten uitgedrukt van het to-
taal aantal met BB besmette dieren,
levens is er een verdeling gemaakt naar
de leeftijdsgroep, waarin de monsters
ver/ameld werden. Van de 105 biggen
van ± 4 weken oud. waren 50 (48%) BB
positief, terwijl er van de 8 weken oude
biggen 65 van de 85 (76%) besmet waren.
Met behulp van de teken-toets werd na-
gegaan met welke methode welke voe-
dingsbodem het beste resultaat gaf.
In tabel 4 /ijn de verkregen gegevens
weergegeven.

Tabel 4. De tekentoets werd toegepast om na te gaan met welke voedingsbodem de hoogste BB
isolatie-score werd verkregen. Binnen de beide bemonstcringsmethoden werden dc resultaten vergeleken.

methode monstername

2 tampon:

s neus

1 tampon neus

(I. en

R)

1.

R)

Vergeleken

.Aantal BB

Hoogste aantal

Aantal BB

Hoogste aantal

combinaties

positieve paren-

BB kolonies op:

positieve paren

BB kolonies op:

McC-CT)l )

66\'

.1.1\'

t

Bord.pl. (

198

26\'

105

16\'

McC-CDl J

75\'

42-

(

McC-GD (

192

19-

100

8-

Bord.pl. 1

58\'

48\'

t

McC-GD 1

191

42\'

101

17\'

Met een overschrijdingskans van 5%. tweezijdig getoetst, blijkt de McC-CDl significant frequenter BB
te isoleren met de twee ta inpons per ncusmethode dan de Bord .pl.. Met de één tampon pcr neus methode
is het verschil niet significant,

Dc verschillen tussen de McC-CDl en de McC-GD zijn echter beide significant.

De vergcliiking tussen Bord.pl. en McC-CiD is niet signilicant met de I, en R methode, maar wel signifi-
cant met de één tampon per neus methode.

-ocr page 110-

DISCLiSSIF EN CONCLUSIES

Het is op diagnostische laboratoria ge-
bruikelijk \'s morgens de platen op bacte-
riegroei te beoordelen. Hierdoor ontstaat
een variatie in bebroedingstijd van de
materialen die gedurende het \\ erloop van
één dag in de stoof werden gezet.
Als de voedingsbodems ten behoeve \\an
het Bordetella onderzoek \'s namiddags
laat worden ingezet, kandit betekenendat
na 40 ä 44 uur of na 64 è 68 uur de aflezing
plaatsvindt.

Het aflezen \\an deze platen binnen 48 uur
(ca. 40 uur), bleek alleen goed mogelijk te
zijn bij de McC-CDI. Op de beide andere
media kon BB pas na 48 uur goed worden
afgelezen.

Gedurende dit onderzoek werd daarom
steeds afgelezen op ca. 48 uur.
Bord.pl. bood geen verbetering ten op-
zichte van de McC-CDI plaat. Wel is de
Bord.pl. gemakkelijk af te lezen, doordat
de BB kolonies via de kleuromslag op
basis van de pH-indicator het medium
blauw kleuren. De kolonies zijn dan goed
te onderscheiden. Indien veel andere al-
kalivormende bacteriën, zoals
Alcalige-
nes
sp. en Pseudomonas sp. op het me-
dium aanwezig zijn. vervalt dit voordeel
vrijwel geheel.

Of een iets sterkere remmende werking
ter voorkoming van overgroeien op de
Bord.pl. met geringere aantallen BB ko-
lonies (tabel 2) door de toege\\ oegde peni-
cilline wordt veroorzaakt, is onwaar-
schijnlijk, omdat de coli-achtige
bacteriën in het algemeen niet door peni-
cilline worden geremd.
Andere chemotherapeutica of antibiotica
komen hiervoor in aanmerking (6. 12).
Waarschijnlijk wordt het verschil veroor-
zaakt door het toegevoegde bloed, waar-
door het selectieve karakter in vergelij-
king tot de Mac Conkey bodem iets
wordt verminderd. Wanneer er vol-
doende BB kolonies aanwezig zijn. ver-
valt dit voordeel echter.
Het aantal volledig door andere bacte-
riën overgroeide platen is sterk bedrijfs-
gebonden.

Gevonden werd dat het tamponeren met
één tampon uit één neusgang een score
geeft van ± 80% van de BB positieve
biggen. Wanneer met één tampon beide
neusgangen worden bemonsterd, neemt
dit percentage toe tot ± 85%.
I~)oordat de McC-plaat vaker positief
scoorde bij geringere aantallen BB bacte-
riën dan de Bord.pl.. is de trefkans biggen
besmet tnet BB te vinden met de me-
thode. waarbij de beide neusgangen af-
zonderlijk worden bemonsterd, voor de
McC-plaat ± 95% en met de Bord.pl.
85%.

De kosten van de gebruikte grondstoffen
alleen al lagen voor de Bord.pl. een factor
1.7 hoger dan die voor de McC bodem.
Ook blijkt het van belang te kunnen zijn
bij de bereiding van voedingsbodems
voor het bacteriologisch onderzoek.
V ooral acht te slaan op de uitvoering van
de gestandaardiseerde voorschriften op
het laboratorium. Mogelijk zijn de ver-
schillen tussen de beide McC media hier-
aan toe te schrijven.

Uit eerdere waarnemingen (niet gepubli-
ceerd) bleek dat de remmende werking
ten opzichte van BB op verschillende
charges Mac Conkey platen, in vergelij-
king tot runder-bloedagarplaten ook een
factor 2 tot 20 kan bedragen. Het regel-
matig controleren van charges voedings-
bodems op de groei-eigenschappen van
referentie- bacteriestammen, is derhalve
gewenst, zo niet noodzakelijk.

Bij het suspenderen van de neustampon
(neusvocht-opname 0,1 a 0.02 ml) in de
\'f.f7B. (2 ml) wordt een vcrdunningsfac-
tor ingevoerd van 1 : 20 a 1 : 100. die door
het pipetteren van 0.1 ml op het groeimc-
dium nog tnet een factor 20 toeneemt. Dit
betekent dat er in elke neustampon ca.
10\'a 10^ BB bactericnaanwezigdiencn te
zijn. wil dit gemiddeld een positiev e groei
op het Mac Conkey medium geven. Hier-
door beschikt men overeen methode om
dc infectiedruk in een biggenpopulatie tc
kunnen kwantificeren.
Zowel het zoeken naar cen optimale me-
thode van tamponeren, als ook het sa-
menstellen van cen goede selectieve voe-
dingsbodem. is voor het AR-onderzoek
noodzakelijk. Met dit onderzoek is ge-
tracht hiertoe een aanzet te geven.
De huidige samenstelling van de Mac
Conkey- en van de Bordetella-plaat biedt

-ocr page 111-

een uitgangspunt om de selectief rem- DANKBFTt\'lCiiNG

mende werking ten op/ichte van E. coli.

Klehsielkl sp., Pseudomonas sp. en Ah a- medewerking ondervonden van de heren: drs. F. A.

Ugenes sp. nog verder te verbeteren en de ler Laak. wetenschappehjk medewerker cm. afd,

groeimogelijkheden voor BB nog te be- Rotte,dam. de heer W. v. d. Ouden, chef afd. Voe-

\\ orderen dingsmedia COl. afd. Rotterdam en dc heer .1. A.

W. Duijghuijsen. student Landbouwhogeschool te
Wageningen.

IITFRATUIR

1. Akkermans. .f f^. W, M.e.a.: ßor^/erc/Zf//\'/■fj/K/j/.vc/^^/cc; cn infecties\\an de\\oorstc luchtwegen van de
big.
Tiidschr. Diergeneesk.. 9.1. 964-973. (1068).

2, Cameron. R, O, A,. Giles. C. .J. and Smith. .1. M.: The prevalence of Bi>rdeiell(i hronchisepiica and
turbinate (conchal) atrophy in English pig herds in 1978-1979.
i\'ci. Ree.. 16. 146. (1980).

.1. Dirks. C.: Untersuchungen zur Aetiologie der Rhinitis atrophicans des Schweines, t^naugural -
Dissertation. Tierartzliehe Hochschule ftanno\\er. 1972.

4. Farrington. D. O.: Evaluation of nasal culturing procedures and immunization as applied to Ihe
control of
Bardeiella hronehisepiiea rhiniiis in sw ine. Diss. .4hsir. Int.. .15. B.189-590. (1974). Ref.: I ei.
Bull..
45. no. 1517. (1975).

5. Farrington. D. O. and Switzer. W. P.: Evaluation of Nasal culturing procedures for the control of
Atrophic Rhinitis caused bv
Bordetella hronehiseptiea in Swine. ./. .Anr \\ et. Med. .4.v.v.. 170. .l4-.i6.
(1977).

6. Fiirzi. M.: Nitrofurantoin-lest für die Differenzierung \\ on Bordetella hronehiseptii a. /. hi. Bakl. Orig.
.1. 211. 466-470. (1975).

7. Cjiles. C. .1.: Clinical bacteriological and epidemiological observations on infectious atrophic rhinitis of
pigs in southern England,
I\'et. Ree.. 106. 25-28. (1980).

8. .lenkins. E. M.: Prevalence of ßon/c/c//«/»•<)/i</)/,v(7)/;r« infections i n swine of South-eastern Alabama,
Am. J. of l et. Res.. 18. 207f (1977).

9. .long. M. E. deen Oosterwoud. R. .A.: Behandeling \\ an de jonge big met O.T.C.-HCI ter preventie \\ an
Atrofische Rhinitis.
Tijdschr. Diergeneesk.. 102. 266-273. (1977).

10. .long. M. E. de and Bartelse. A.: The influence of management and housing on the isolation frequency
of
Bordetella hronchisepiica and Pasieurella muhocida in piglet population. Proceedings I.P.V.S,
Copenhagen, p, .112. 1980.

11. Karpeev. S. A.: Bakteriologische Untersuchungen bei der infektiösen atrophischen Rhinitis des
Schweines.
I\'eierinarila. .Vlo.skva. 41. (6). 26-27. (1964). Ref. I.andw. Z.hl. Ahl. I\\ . 10.367. (1965).

12. Ross. R. E.. Switzer. W. P.. and .Maré. C. .1: Incidence of certain micro-organisms in Iowa Swine, Vet.
.Med..
58. 562-565. (1963).

II. Schoss, P.: Bakteriologi.sche Untersuchungen von Nasentupferproben an Rhinitis atrophicans er-
krankter und unverdächtiger Schweine.
I^t.sch. Tierärztl. H\', Sehr.. 78. 371-374. (1971).

14. Sisak. E,: Isolation and identification of Bordetella hronchisepiica in the diagnosis of Atrophic
Rhinitis of pigs.
Folia microhiol. Praha. 22. 487. (1977). Ref: land. Zenir.hl. I et. Med.. 21. (4)- 78\' II
- 0313 (1978).

15. Smith. J. M. and Baskerville. A. .1.: A selective medium facilitating the isolation and recognition of
Bordetella hronchisepiica in pigs. Res. l et. .Sei.. 27. 187. (1979).

16. Sw itzer. W. P.: Bordetellosis and atrophic rhinitis. Dunne. H. W.: Diseases of Sw inc. Ird Ed. p. 617. p.
641. 1970. Iowa Slate University Press. Ames. Iowa. U.S.A.

17. Tornoe. N.. Nielsen. N. C.. and Svcndsen. .1.: Bordetella hronchisepiica isolations from the nasal
cavity of pigs in relation to atrophic rhinitis.
Nord. l et. Med.. 28. 1-18. (1976).

Bij dc technische uitvoering werd de gewaardeerde

-ocr page 112-

Het denkproces van co-assistenten tijdens hun
klinische bezigheden\'

Onderzoek naar het in een klinische strategie kunnen
gebruiken van geleerde medische kennis

The Proces of Reasoning of Trainee Assistants During Their
Clinical Duties

A snuty oj ihe ahitiiy lo use meiiieat toiowtecige in a etiniea! siraiegy

J. B. Verhev^

SAMENVATTING. De f;eneesl<un,lis;e opleiding besie
klinisehe denksirinegieën. Dil :ou speciaal voor siudenn
consequeniies kunnen hehhcn. In verschillende vornwn u .
loonaangevende medische lijdschrifien. vooral uil F.ngek
Om meer inzichi in dil medi.sch-didacii.sche prohleem le krijgen .
verhonden aan het Thorax Centrum van de Medische Faculteit de

dl in onvoldoende male aandacht aan de
\'I die tater huisarts worden veronintstende
rdl deze stelling herhaaldeliik geponeerd in
nd en de
I erenigde Staten.

ne de cardioloog dr. ./. B Verhey.
Erasmus Cniversiteit te Rotterdam.

co-assistenten lijdens hun klinische bezigheden,
■akmet D. Fruvihofj../, Kwa. S. B. housen J. M.
he studenten die bij de auteur hu
r de denkstrategie

■nspi

in keuzepractikumstage hepen,
sistenten tot hun diagnostische

in 1979 een onderzoek op naar het denkproce
Bijgaande heschouwing werd geschreven insatm
IJzerman, destijds derdejaars medisc

Het resultaat van een onderzoek naa
oordeel komen wordt beschreven.
Het bleek dat zij slechts één denkstrategie tol hun b
waarin reeds bij het allereerste gesprek met de patiënt e
chijnselen die de patiënt vertoonde
! van de vroeg gestelde diagnoses i
\'Jl gemaakt, dat dil de consequentii
is genoemd, de enige methode was
an een patiënt te denken,
■.he

vaat

i-a.i

■schikking hadden. Deze denkstrategie was ,
•n speciale diagnose of een differentiële diagni
verden óf zo geinterpreteerd dat zij in overet
aren. öf drongen ttiet tot het bewustzijn do
is van het feit dat deze denkstrategie, die h
waarover de co-assistenten beschikten om o-

werd gesteld, i
stemming met
A annemelijk n

de \'v.
het z
De k
die k

td-st,
\'klep

nnis van fysiologische mechanismen \'
nnis in het geheugen van de co-assiste
voor een probleemgerichte \'zoekstrategie\'.
In de nabeschouwing worden enkele geda
opleiding in verband met deze bevindingen s
patiënt te beoordelen krijgen die niel in h
studeerde arts beschikbare denkstrategieën

ategie

de structuur va
mden be.schikki

maat
■erk

■t O

dt g
>ok \'
\'kkii

■■.steld dat
.oor.speci,
Ig tot de

de medtsd
\'listen die et
■oor de afg

in veel gevallen wel aanwe.
t bleek zo te zijn dat zij er ni,

\'iti

chten ontwikkeld waarin wor
(pedaal voor huisartsen, maar ■
un specialisme past. met betr.
insufficiënt is.

Door mijn betrokkenheid bij het onder-
wijs aan co-assistenten na mijn pensione-
ring als klinisch cardioloog, ging ik me
afv ragen of de vorm waarin de genees-
kunde wordt gedoceerd en v\\at daar-
mee nauw samenhangt - de vorm
waarin de medische kennis door de stu-
denten in hun geheugen wordt vastge-
houden wel adequaat is met betrekking
tot het doel van de medische studie. Als
het doel van de medische studie
70u ik
in dit onder7oek willen stellen het in een
klinische denkstrategie kunnen gebrui-
ken van de medische kennis zoals je die
hebt geleerd. Zoals de situatie nu ligt
moet dit gelden voor alle artsen, onaf-
hankelijk van hun latere specialisatie-
richting. Ik had hct gevoel dat dit doel
niet adequaat wordt bereikt; hierin voel
ik mc gesteund door telkens terugko-
mende publikaties van klinici en huisarts
die aan dit/elfde gevoel uiting geven
(Eichna. I.. W. 1980; Huygen. F. .1. A. en
andere hoogleraren in de huisartsgenees-
kunde 1979; Roest. F. 1976; de Melker.
R. A. 1976; \'Toch dokter geworden\', de
Volkskrant 12 juli 1980; Campbell. E. H.
1976).

Dil artikel i.s met toestemming \\ an de auteur en de redaktie overgenomen uil Medisch Contact, nr. I 1-1.1
maart 1981.

Dr. .1, B. Verhev. cardioloog, afdeling Harl/iekten .Academisch Ziekenhuis T^ijkzigt\'. Rotterdam.

-ocr page 113-

Om \\erder dan alleen een gevoel te
komen, leek het mij aangewezen als eer-
ste stap een onderzoek in te stellen naar
de denkmethoden die co-assistenten toe-
passen als zij met hun kennis w orden ge-
plaatst tegenover een patiënt over wie zij
een klinisch-diagnostisch oordeel moeten
uitspreken. Het zijn deze denkmethoden
of -strategieën die de studenten van hun
docenten overnemen, ook al zou de do-
cent het voor zichzelf anders hebben be-
doeld.

ONDFRZOEKMATFRIAAl FN
ONDERZOEKPOPUI ATIE

In het co-assistentschap Cardiologie is
het al enige tijd gebruikelijk, dat de co-
assistent zo nu en dan een anamnese op
een tape opneemt en deze met mij be-
spreekt tezamen met de bevindingen van
het lichamelijk onderzoek. Voor het hui-
dige onderzoek vormden deze tapes en de
bovendien op een aparte tape opgeno-
men besprekingen het uitgangsmateriaal.
Dit werd uitgetypt en later nader onder-
zocht. Het aantal co-assistenten dat als
proefpersonen diende was negen; zij
maakten zeventien tapes, die werden be-
sproken en uitgewerkt.

VRAAGSTEl FING

Welke denkstrategie hebben de co-
assistenten-proefpersonen toegepast als
ze van waarneming van de patiënt tot een
diagnostisch oordeel over de patiënt zijn
gekomen? Heeft de vorm van de denk-
strategie invloed op het oordeel dat de
co-assistent zelf heeft over de juistheid en
eventueel volledigheid van zijn diagnosti-
sche oordeel? Met andere woorden: heeft
de vorm van zijn denkstrategie betekenis
\\oor de mate waarin hij zich van zijn
onzekerheid bewust rekenschap geeft, en
kan hij met die onzekerheid in de vorm-
geving voor zijn diagnostische eindoor-
deel iets doen?

METHODE

Voor het ov erzicht werd een tabel samen-
gesteld van alle onderzochte patiënten,
waarin ons oordeel over de toegepaste
denkstrategie bij het onderzoek tot uit-
drukking kwam en waarin ons oordeel
over de eindconslusie bij die patiënt werd
genoteerd.

De eerste onderverdeling was of ieder
waargenomen verschijnsel zo snel moge-
lijk werd geclassificeerd met de naam of
de namen van de ziektebeelden waar dit
verschijnsel bij kan voorkomen — een
strategie die we
\'vinil-siraiegie\' noemden
- of dat waargenomen verschijnselen
met elkaar werden gecombineerd met de
bedoeling stap voor stap gericht andere
verschijnselen te zoeken om tenslotte tot
een voorstelling van het ziekteproces van
de patiënt te komen ~ een strategie die
we
\'zoek-strategie\' noemden. De tabel
was zo opgesteld, dat ook gedeeltelijke
\'vind"- en gedeeltelijke \'zoek\'-strategieën
erin tot uitdrukking konden komen. Bij
beide strategieën werd in de bespreking
met de co-assistent gevraagd of hij vond
of zocht met klinische patroonbeelden. of
dat hij ook (patho)fysiologische en (pat-
hologisch) anatomische begrippen in zijn
gedachten over de patiënt gebruikte.
Was er een diagnose of differentiële dia-
gnose gesteld, dan werd genoteerd of de
co assistent aan toetsing van zijn dia-
gnose had gedacht; indien hij dit had ge-
bruikt of had willen gebruiken. Het ging
hier weer over argumenten die uit klini-
sche patroonkennis of uit kennis van fy-
siologische en anatomische mechanis-
men worden afgeleid.

Bij dit gesprek kwam de keuze van de
juist geachte diagnose uit een eventuele
differentiële diagnose vanzelf ter sprake.
Beide gegevens werden apart in de tabel
genoteerd.

Van de diagnostische conclusies werd ge-
noteerd in de tabel of, in het geval dat een
\'vind-strategie" was toegepast, de uit-
eindelijk gestelde diagnose al of niet de-
zelfde was als de eerste diagnose of al-
thans één van de in de differentiële
diagnose opgenomen diagnoses. Deze ta-
belingang geeft dus een indruk over de
mogelijkheid tijdens het onderzoek van
de patiënt met de toegepaste denkstrate-
gie nieuwe, niet direct herkende gegev ens
te incorporeren in de uiteindelijke dia-
gnostische conclusie. Eigenlijk betekent
dit de vraag of de co-assistent niet naast
een \'vind-strategie" ook een klein beetje
een \'zoek-strategie\' heeft toegepast.
Als aparte tabelingang werd genoteerd,
of de co-assistent in zijn denkstrategie

-ocr page 114-

plaats opengelaten heeft \\oor waarne-
mingen die eventueel tegen een van zijn
differentiële diagnoses zouden kunnen
pleiten of dat hij alleen gebruik maakt
van gegevens die zijn diagnoses zouden
kunnen bevestigen.

De eind\\ raag aan de co-assistent was of
hij tevreden vvas met zijn conclusie. Dit
kan zowel slaan op de door de co-
assistent geoordeelde waarschijnlijkheid
dat zijn concluderende diagnose juist en
volledig was als op de vorm waarin de
eindconclusie was gesteld, met name in
een met naam genoemde diagnose van
een ziekte-eenheid, of in een probleem-
stelling. of dat er geen eindconclusie vvas.
De laatste ingang in de tabel bev atte mijn
als deskundig beschouwde oordeel over
de patiënt; hiermee kon het eindoordeel
van de co-assistent worden vergeleken.

Rf^Sl l TATFN

De tabel zelf is niet afgedrukt, omdat zij
voor de lezer te moeilijk leesbaar is.
De anamnese-tapes begonnen vrijwel alle
met een v riendelijk informatief gesprek,
waarin de gewone persoonsgegevens wer-
den besproken met de patiënt.
Het opnemen van het gesprek op een tape
werd v rijwel nooit door de patiënt of de
co-assistent als hinderlijk of onaange-
naam ervaren.

Opmerkelijk is. dat alle proefpersoncn-
co-assistenten in ieder geval probeerden
zeer snel na het aangehoord hebben van
de hoofdklacht één diagnose of een diffe-
rentiële diagnose van met naam ge-
noemde ziektebeelden te stellen. Uitge-
zonderd v ier tapes bij drie co-assistenten
meende men in alle gevallen dat dit ook
werkelijk was gelukt. Sommige patiënten
noemden zelf hun diagnose; in dat geval
werd deze ook als de juiste diagnose aan-
genomen. Allen probeerden dus in ieder
geval eerst of ze het met een \'vind-
strategie\' klaar konden spelen. Vonden
zij zelf dat de directe patroonherkenning
was gelukt, dan werden er meestal maar
weinig of helemaal geen verdere anam-
nestische vragen gesteld of gerichte on-
derzoekingen gedaan, die mogelijk twij-
fel aan de gestelde diagnose hadden
kunnen oproepen.

Ook uit de routine-anamnese en het
routine-onderzoek kwamen bij deze co-
assistenten geen gegevens die de aanvan-
kelijk gevonden diagnosc(s) erg onwaar-
schijnlijk zouden kunnen maken, ook als
die gegevens er, zoals door mij beoor-
deeld. wel waren. Wel kwam heteenenkele
maal voor dat toevallig bij de routine
gevonden gegevens werden gebruikt om
een reeds gestelde differentiële diagnose
nader te specificeren. Dit gebeurde dan
altijd met een \'vind-strategie\', dus met
direct met naam aangeduide afwijking of
ziekte.

foetsing van het diagnostische oordeel
werd over het algemeen slechts summier
verricht, maar ook als de toetsing goed
gebeurde kwamen er geen nieuwe ge-
zichtspunten uit. De toetsing geschiedde
in de meeste gevallen met behulp van
klinische patronen; slechts een enkele
keer werden hierbij ook (patho)fysiologi-
sche argumenten gebruikt, maar ook dit
was zo patroongericht dat het nooit aan-
leiding gaf om de vraag te stellen of de
gestelde, als Juist ervaren (differentiële)
diagnose wel volledig was.
fwee van de co-assistenten die niet met
een \'vind-strategie\' direct een met naam
genoemde diagnose hadden gesteld ble-
ven hierna proberen of ze toch niet de
diagnose met dezelfde strategie konden
v inden, hetgeen niet gelukte omdat zij het
ziektebeeld dat de patiënt had niet ken-
den of aanv ankelijk niet goed hadden ge-
classificeerd.

Fr was maar één co-assistent die. na zich
te hebben gerealiseerd dat hij het ziekte-
proces zoals de patiënt hem dat had
beschreven nict onder cen met naam ge-
noemde diagnose kon classificeren, ging
proberen de fysiologische betekenis van
wat hij wel had kunnen waarnemen te
begi ijpcn. Hiermee kwam hij niet tot een
diagnose, want het ziektepatroon was
hem onbekend. Wel kwam hij tot een
probleemstelling, waarin dat wat hij niet
kon verklaren duidelijk naar voren
kwam. Het merkwaardige was echter dat
deze student bijzonder ontevreden was
met dit resultaat, omdat het niet werd
bekroond met een met naam genoemde
diagnose.

-ocr page 115-

De vergelijking van het door de co-
assistenten als juist aanvaarde diagnosti-
sche oordeel met het oordcel dat ik als
\\ergelijking. mede gestaafd door de gege-
\\ens uit de ziektegeschiedenis, kon vin-
den was over het algemeen zo dat de
hoofddiagnoses wel overeenkwamen. Dit
kan in een cardiologische afdeling ook
eigenlijk niet anders, omdat daar het aan-
tal mogelijke hoofddiagnoses beperkt is.
Onze aandacht moest dus op de bij-
komende diagnoses worden gericht. Het
bleek, dat indien deze bijkomende dia-
gnoses niet in de aanvankelijke direct ge-
\\onden differentiële diagnose waren op-
genomen er ook in de eindconclusies geen
enkele aanduiding van werd gevonden
dat er iets aan het diagnostische eind-
oordeel zou kunnen ontbreken.

lUSPRFKlNCl

Al onze co-assistenten-proefpersonen
trachtten zo snel mogelijk een zo gespeci-
ficeerd mogelijke, met naam benoemde
diagnose of differentiële diagnose te
maken. Dit is niet een eigenschap v an de
denkstrategie van toevallig alleen deze
groep co-assistenten. In mijn onderwijs-
ervaring met alle andere groepen co-
assistenten kom ik hetzelfde tegen. Gepu-
bliceerde onderzoekingen met andere
groepen proefpersonen, studenten of art-
sen of specialisten, laten zien dat deze
door mij \'vind-strategie\' genoemde denk-
strategie zeer algemeen voorkomt (F.1-
stein e.a. 1978).

Het lijkt wel waarschijnlijk dat het over-
wegen van de aandacht op het zo snel
mogelijk \\inden van een gespecificeerde
differentiële diagnose, boven het stap
\\oor stap zoeken naar ccn geleidelijk
beter te specificeren diagnose, voortkomt
uit het medisch onderwijs zoals de stu-
dent dit ervaart. Gelukt dit direct herken-
nen van het ziektepatroon niet dan raakt
de co-assistent in de war; hij weet niet wat
hij dan moet doen. Typerend hierv oor is
het éne geval van de co-assistent die vol-
gens mijn oordeel een goede probleem-
stelling maakte maar zelf ontevreden
over zijn resultaat was, alleen omdat hij
het ziektepatroon niet direct had herkend
(zie ook Eichna 1980).

Veel ervaren klinici weten van zichzelf
dat zij de denkstrategie van het geleidelijk
zoeken toepassen, meestal als denkstrate-
gie parallel met een \'vind-strategie\' (zie
hiervoor o.a. Feinstein 197.1 a en b).
[^eze denkstrategie blijken zij dan niet
goed op hun studenten-leerlingen te kun-
nen of willen overbrengen. Hoe dit komt
is in de conte.xt van dit onderzoek niet
nader te analyseren; dat is een onderwerp
voor een speciaal daarop te richten stu-
die. Ik heb de indruk dat de meeste klini-
sche docenten het toepassen van een
\'zoek-strategie\' voor de studenten te
moeilijk v inden (zie hierover de beschou-
wing uit Van Geldorp 1980).

Bij onze proefpersonen-co-assistenten
bleek dat, als zij zich eenmaal hadden
vastgezet op een gespecificeerde met
naam genoemde diagnose of differentiële
diagnose, gegevens die niet in die diagno-
ses pasten vrijwel niet meer tot hun be-
wustzijn konden doordringen. In de cog-
nitieve psychologie is dit een bekend
verschijnsel (vergelijk hiermee Themans,
B. Categorie III, 1979: Krol, I.. .1. 1980):
in de op artsen in opleiding tot internist
verrichte proeven van Elstein e.a. (1978)
bleek diezelfde tendens voor te komen.
De waarde van het routine-onderzoek
voor het vinden van onverwachte moge-
lijkheden voor diagnostiek bleek in ons
onderzoek zeer gering te zijn. Wat reeds
in de differentiële diagnose werd veron-
dersteld werd dikwijls gevonden; wat er
niet in werd verondersteld ontsnapte aan
de aandacht.

Kennis van de (patho)fysiologische me-
chanismen werd als er een \'vind-strategie\'
werd toegepast slechts door twee co-
assistenten voor het toetsen van de dia-
gnose en het kiezen van de juiste diagnose
uit hun differentiële diagnose gebruikt.
In de denkstrategie werd deze kennis van
fysiologische mechanismen in de vorm
van vaste feitelijke patronen, naast de
kennis van klinische patronen, behan-
deld. Voor toetsing toegepaste fysiologi-
sche kennis werd evenals de klinische pa-
troonkennis slechts gebruikt voor
bevestiging van datgene wat reeds werd
verwacht en leidde dit in dit gebruik nooit
tot twijfel.

-ocr page 116-

SPFCIT ATIFS OVFR DE
BFTFKENIS IN DE PRAKTI.IK

Alle gegevens uit ons onder/oek en uit de
aangehaalde literatuur wij/en erop, dat
waarschijnlijk een groot aantal afgestu-
deerde medici de praktijk ingaat met als
enige strategie die ik de ind-strategie\'
heb genoemd. Deze strategie kan zeer
efficiënt en snel tot een diagnose leiden,
mits de ziektepatronen, benoemd met de
naam van de diagnoses, die in de patiën-
tenpopulatie van de arts te verwachten
zijn ook werkelijk alle goed door hem
worden gekend: je kunt nu eenmaal niet
iets direct vinden waarvan je niet weet
hoe het er uitziet.

In de alledaagse praktijk \\an alle artsen
lijkt aan deze voorwaarde vrij goed te zijn
voldaan. Het aantal ziekten dat regelma-
tig voorkomt, ook in de minst gespeciali-
seerde praktijken zoals die van de huis-
arts. is in dit opzicht gelukkig vrij
beperkt. Van de meeste ziekten is het ge-
lukkig ook zo dat naast de hoofddia-
gnose voorkomende nevendiagnoses over
het algemeen berusten op toestanden die
zich vanzelf wel oplossen als de ziekte die
met de hoofddiagnose is benoemd is ge-
nezen. ook al zijn die niet in het diagnos-
tische oordeel expliciet vermeld, of al-
thans als mogelijkheid aangeduid, of
\\ermoed. Kent een arts werkelijk alle mo-
gelijk \\oorkomende ziektepatronen die
in zijn patiëntenpopulatie kunnen voor-
komen. dan kan hij ook volkomen ver-
trouwen op de denkstrategie die ik als
ind-strategie\' heb aangemerkt.

Van een superspecialist mogen we ver-
wachten dat hij hieraan vrijwel \\olledig
en zeker voldoende voldoet. Hij kan en
moet dus kunnen vertrouwen op zijn di-
recte patroonherkenning en hij moet zijn
patronen ook zo goed beheersen dat hij
\\ariaties in die patronen naar hun waarde
kan beoordelen.

Met de \'vind-strategie" kan hij echter
slechts betrouwbaar werken als er een
andere arts is die zijn patiënten \\ oor hem
selecteert. In de meeste gevallen is deze
andere arts een huisarts, soms een inter-
nist of een superspecialist die een patiënt
ziet die niet goed voor hem is voorgese-
lecteerd.

Van een huisarts en eigenlijk ook van een
internist, voor zover hij werkelijk als al-
gemene internist functioneert, mogen we
beslist niet verwachten dat hij alle moge-
lijke ziektepatronen die in zijn patiënten-
populatie kunnen voorkomen volledig
kent. Vooreen bevredigend functioneren
\\an deze functionarissen in de gezond-
heidszorg is het dus een vereiste dat zij
naast of in plaats van de directe \'vind-
strategie\' ook een vorm van \'zoek-
strategie\' kunnen toepassen.
Uit ons onderzoek en uit de aangehaalde
literatuur is gebleken dat in de medische
opleiding juist deze laatste denkstrategie
onvoldoende aan de studenten wordt
duidelijk gemaakt (Van Geldorp 1980).
De \'zoek-strategie\' stelt dan ook meer
eisen aan het verstandelijke begrip dan de
\'v ind-strategie\', en de benodigde begrips-
matige kennis waarmee je een \'zoek-
strategie\' kunt toepassen is veel moeilij-
ker te examineren dan de feitenkennis die
voor het toepassen van een \'vind-
strategie\' nodig is (Eichna 1980).
Aan het stap voor stap zoeken naar een
verklaring van de verschijnselen die een
patiënt vertoont wordt in de opleiding tot
internist door de vele besprekingen
meestal wel enige aandacht gegeven; de
superspecialisten, voor wie een algemeen-
internistische vooropleiding vereist is,
kunnen daarvan meeprofiteren.

De huisarts moet het echter doen met dat
wat hij in zijn studententijd heeft geleerd,
aangevuld met slechts één jaar opleiding
tot het specialisme huisartsge-neeskunde.
In dat ene jaar zou hij moeten gaan be-
grijpen dat het uitsluitend toepassen van
een \'vind-strategie\'. die hij als vrijwel
enige mogelijkheid om tot een diagnos-
tisch oordeel te komen heeft geleerd, spe-
ciaal voor hem insufficiënt is. Ik geloof
dat dit cen moeilijke opgave is voor de
huisartsopleidcrs.

Hoe de kennisstructuur waarmee een
\'zoek-strategie" kan worden toegepast er
moet uitzien is het onderwerp voor een
aparte studie. Voor zover ik dat nu zie,
zou in die kennis het begrip van de fysi-
ologie en de pathofysiologie in verhou-
ding tot de kennis van feitelijke ziektepa-
tronen een grotere en meer geïntegreerde

-ocr page 117-

plaats moeten innemen. Uit ons onder-
zoek is gebleken dat juist fysiologisch en
patholysiologisch begrip onvoldoende
beschikbaar was voor het diagnostische
denken van de studenten.
In beginsel zeg ik hiermee hetzelfde als
Van Geldorp (1980) in zijn nabeschou-
wing zegt. maar mijn accent ligt iets an-
ders. Van Geldorp legt het accent op het
onderwijs in het \'probleem oplossen\', wat
ongeveer overeenkomt met mijn onder-
wijs in een \'zoek-strategie\'. Mijn accent
ligt. gezien mijn functie als klinisch cardi-
oloog met opdracht de cardiologie aan
het ziekbed te doceren, meer op de ma-
nier waarop de klinische cardiologie met
haar fysiologische grondbeginselen als
een geloofwaardig geheel in een rationeel
model kan worden gebracht, zodat de
studenten dat in hun denken ook werke-
lijk in een \'zoek-strategie\' kunnen gebrui-
ken. ook als zij later in de huisartsprak-
tijk werkzaam zullen zijn.

1.1 lERATtlUR

1, Campbell. F. .1.: Basis science and medical education. The Iciiuei. 1976. 1.14.

2. Fichna. I.. \\V.: Medical-school education 197.S-I979. \\eu Tngi Med. J.. .10.1-727. 1980.

1. Flstein. A. S.. Schulman. I . S.. Sprafka. S. A.: Medical Problem Solving. Harvard Univ. Press. 1978.

4. Feinstein. A. R.: An analvsis of diagnostic reasoning I cn 11. Yale J. Riol. Med.. a. I 46-212. 197.1: b. 11
46-264. 1971.

5. Van Geldorp. Ci.: Medisch probleem oplossen. Huisarts en Wetenschap. 2.1-174. 1980.

6. Huvgcn. F. H. A. e.a.: De medische basisopleiding, .\\ledisch C\'nntact. 14-.S4I. 1979.

7. Krol. I . .1.: Problem-sol\\ing by the physician. Huisarts en H\'etenschap. 21-117. 1980.

8. De Melker. R. A.: Huisarts: koploper of hekkcsluiter\' Medisch Contact. 11-115. 1976.

9. Roest. F.: Het medisch onderwijs is niet meer «at het geweest is. Medisch Contact. .11-109. 1976.
10. Themans. B.: Het gesprek tussen huisartsen patiënt.
Huisartsen H\'etenschap. 22-122. 1979.

Il]aD[F PiD^M

Dierenartsen blazen de
kraaienmars

Sinds de mens de jacht uitoefent, om welke
reden dan ook. bestaat de behoefte jachtcon-
currenten kort te houden of uit te roeien. Door
tegenstrijdige belangen gedwongen, werden
en worden door de landbouw ook acties ge-
voerd tegen gewas-consumerende dieren,
welke voor de jacht juist belangrijk zijn.
Een vergrote fazante-populatie mede ont-
staan door het wegvangen van predatoren
lokt een rechtstreekse actie tegen deze vogels
uit. Bij beide vormen van vernietiging worden
zowel legale als illegale methoden gebruikt.
Een van oudsher geoorloofde methode was
het uitleggen van met a-chloralose (chloral-
hydraat) vergiftigde eieren ter bestrijding van
kraaiachtigen en meeuwen. Het uitleggen van
de gif-eieren was gebonden aan een vergun-
ning van Fauna-beheer. De eieren werden be-
trokken van een aantal verkooppunten.
Veelal werden de eieren zelf geprepareerd,
met a-chloralose. welke o.a. betrokken werd
van de praktizerende dierenartsen.

Omdat ondermeer bleek dat een groot aantal
andere dieren ook mee-aten van de eieren,
zoals egels, rode wouw. buizerd, kiekendief,
wespendief en huisdieren werden sinds 1976
geen vergunningen meer afgegeven.
Desondanks wordt jaarlijks nog een groot
aantal dieren het slachtoffer van een a-
chloralose vergiftiging, waarbij het gif niet
meer uitsluitend via eieren wordt verstrekt,
doch via uitgelegd vlees e.d. Zo werden in
1980. door het C D. E, 2.1 gevallen vastgesteld.
Het gebruikte voedsel varieerde van eieren en
vlees tot maïs en vogelzaad, waarbij de slacht-
offers varieerden van wouw en kiekendief tot
huismussen en roeken.

In een aantal gevallen bleek de gebruikte a-
chloralose nog steeds betrokken te worden bij
de dierenarts. De mogelijkheid bestaat dat
enkele collegae niet op de hoogte zijn van het
feit dat het niet meer toegelaten \'middel\' op
illegale wijze wordt gebruikt. Het afgeven van
middelen ter verdelging van predatoren e.a. is
echter niet toegestaan.

Werkgroep Vogelsterfte^.

Ingezonden door drs. Th, Smil. Cenlraal Diergeneeskundig Instituut. Postbus 41. Doorn.

-ocr page 118-

Een geval van
carbadox vergiftiging

Iedere varkenshouder, voorhchter en dieren-
arts is er de laatste jaren mee \\ertrou\\vd ite-
raakt. dat het de meng\\oederindustrie is toe-
gestaan een aantal stoffen, waaronder
antibiotica, coccidiostatica en groeihevorde-
rende stoffen - weliswaar in aangegeven hoe-
veelheden bij te mengen. Dat dit niet altijd
feilloos gebeurt is \\ oorstelbaar.
Worden er fouten gemaakt met de groeibe-
vorderende stoffen carbadox (Mecadox®) en
Olaquinox® (Bayo-n-ox®). dan kan dit ge-
paard gaan met \\ rij op\\allende\\erschijnselen.
Voor de volledigheid: indien de/e stoffen in
z.g. nutritieve hoeveelheden worden bijge-
mengd dus /onder tnengvoederattest is
het verboden een antibioticum toe te \\oegen.
Onlangs, op I2-I-I9H2. werden wij in consult
geroepen door een prakticus op het bedrijf N.
te L. Fr waren problemen bij gespeende big-
gen: geen eetlust, kannibalisme en groeistil-
stand. Ook koppels biggen, van\'dit bedrjif
afkomstig, die op 27-1 1.4-12. I l-12en 24-12-
1981 bijeen mester waren opgelegd, vertoon-
den de/e verschijn.selen.
Bij inspectie waren de biggen dun en plank-
erig. een deel had nog een goede kleur, een
ander deel was grauw en borstelig, beschadi-
gingen als gevolg \\an kannibalisme waren
waarneembaar aan oren en staarten. De mest
was opvallend hard (schapenmest). De adem-
haling en de temperatuur waren normaal, F-eti
big. die meegenomen werd ter sectie, ver-
toonde geen zichtbare abnormaliteiten.
Nadere informatie leerde ons. dat in de peri-
ode 24-11 tot 17-12-1981 aan het biggen\\oer.
op attest van de prakticus. 200 ppm
sulfadimidine-Na /ou zijn toege\\oegd. Den-
kend ge/ien hel klinische beeld aan
een geneesmiddel-intoxicatie. \\ond analvse
\\an het \\oer plaats, waarbij bleek, dat naast
170 ppm sulfa maar liefst .140 ppm carbadox
was toegevoegd.

Hoe toxisch deze combinatie was bleek uit het
feit. dat \\erplaatste biggen, na slechts drie
dagen het \\oer gegeten te hehhen. in de pro-
blemen waren gekomen en gebleven.
De uiteindelijke oor/aak \\an dit gexal werd
gevonden in een doorde molenaareldersaan-
gekochte praemix. die een te grote hoe\\ecl-
heid carbadox bevatte.

Ook vanuit een andere provincie komen gelui-
den van jntoxicaties met groeibevorderende
stoffen. In Gelderland ontmoetten weeerder
dergelijke problemen, onder andere in 1978.

toen door een prakticus gedurende een lange
periode 200 ppm bavo-n-ox werd voorgesch-
reven. N\'iuist het feit. dat dc voorgeschreven
periode voor 200 ppm maximaal 10 dagen is.
was hij zich er niet van bewust, dat er\'van huis
uit\' nog .50 ppm mecadox extra werd toege-
voegd ,

In 1979 werden wc geconfronteerd met een
bijmenging van 15(1 ppm carbadox en 60 ppm
tvlan. een initiatief van een molenaar /on-
der attest om ccn diarree-probleem te be-
strijden. Het effect was wonderwel, het resul-
taat averechts.

In het algemeen kan ge/egd worden, dat dc
combinatie van carbadox en olac|uinox on-
derling en de combinatie van een deze stoffen
met andere geneesmiddelen, /oals bijv, tvlan
en fura/olidone. een redelijk identiek vergifti-
gingsbeeld als het bovenstaande geval kunnen
geven. Hel blijft dus /aak. bij een medicamen-
tatie per os. /ich ervan te vergewissen dat aan
het bipgenv oer geen ander additief wordt toe-
gevoegd.

/ , H . van Sclhc\'.

(ie/ondheidsdicnst voor Dieren in (icldcrland. \'Klein Rosendacl\'. Ro/cndaal Kild.)

Splinter en balk

Dat nog wel eens de splinter in het oog va n de
buurman wordt ge/ien maar de balk in het
eigen oog niet is een bekend gegeven. Die kant
dreigde het ook in het volgende geval op te
/uilen gaan.

De eigenaar van twee bouviers bood een van
beide dieren voor euthanasie en sectie aan om
te trachten aldus het andere dier nog te red-
den. wanneer tenminste een /iekteoor/aak
vastgesteld /ou kunnen worden.
Flit de anamnese werd duideHjk. dat de hon-
den in een ruim hok waren gehuisvest. Ze wer-
den gebruikt als waakhond door een firma,
gevestigd op het industrieterrein te Gronin-
gen. Op het bij de/e firma in gehruik /ijndc
terrein /ijn grote hoeveelheden metalen, als-
mede oude accu\'s opgeslagen. Na kantoortijd
kunnen de honden v rij rondlopen op het door
een hoog hek omgeven terrein.
Nadrukkelijk vcrineldde de eigenaar, dat op
het aangren/ende terrein gewerkt wordt met
chemicaliën, waaronder zéér giftige als per-
chlooraethvleen.

-ocr page 119-

Ongeveer twee maanden geleden werd een an-
dere bouvier afgemaakt wegens hersenver-
sehijnselen. Het aangeboden dier. een 5\'Ajaar
oude vrouwelijke bouvier, is sinds /es weken
in /ijn be/it. Het dier is (eveneens als het
andere mannelijke exemplaar) /iek. suf.
drinkt veel. heeft geen eetlust en geen tempe-
ratuursverboging.

Oezien de nog goede conditie van het dier
werd besloten niet over te gaan tot euthanasie,
maar eerst een bloed- en urineonderzoek in te
stellen.

Aangezien "lood vergiftiging\' gelet op de
anamnese zeker tot de mogelijkheden be-
hoorde. werd het onderzoek in eerste instantie
hierop gericht.

[)e uitslagen waren als volgt:
Urine:

l oodgehalte 6.0 d.p.m.. glucose: positief
(strip).

Bloed:

Loodgehalte 1.8 d.p.m.. glucose: 65 mg%.
Differentiatie Ly: 20%. Seg.: 75%, St.: 1%.
MO.: 4%.

Aantal leucocyten 8800 mm\'.
Hiermee stond de diagnose
looclvergiftiging
\\ast.

De gevonden waarden in urine en bloed zijn
namelijk te hoog. De grenswaarden zijn 0.75
d.p.m. voor urine en 0.35 d.p.m. voor bloed.
In een urinemonster van de reu bleek het lood-
gehalte 1,3 d.p.m. te zijn.
Eigenaar werd geadviseerd de honden niet
meer los te laten lopen op het betreffende
terrein en een andere vorm van bewaking toe
te passen.

Aangezien elders niet direct goede opvang-
ruimte ter beschikking was werden beide die-
ren enige tijd ondergebracht in het dierenasiel
van de afd. Groningen van de Ned. Ver. tot
Bescherming van Dieren. Een speciale behan-
deling werd daar niet ingesteld.
Twee maanden later werden van beide dieren
faecesmonsters verzameld en onderzocht op
loodgehalte met als resultaat reu 10,6 d.p.m..
teef 15.8 d,p,m. De teef is na 3 maanden toch
nog gestorven. Sectie werd niet verricht. De
reu is nog steeds in leven, geniet een goede
gezondheid en is thans werkzaam als waak-
hond op een in de nabijheid gelegen scheeps-
werf,

J. S. van der Kamp^

fU

(Huiten verantwoordelijkheid van de redaktie)

Praktische tip

De intrainedullaire fixatie van fracturen met
behulp van een Kirschner beenpen, met name
de bij de kat veel voorkoemnde femurfrac-
tuur, is een eenvoudige en dankbare techniek
die geen grote investeringen vergt en uit-
stekend voldoet.

De beperkende factor voor de prakticus zou
de aanschaf van de noodzakelijke \'Kirschner
pincutter\' kunnen zijn. kosten ca, / 650,-,

Dit is te ondervangen door bij de ijzerhandel
een \'V,B,W, Boutenschaar No, 450\' te kopen
(/\' 76.-). knipt beenpennen t.\'m 0 5 mm; en
deze vervolgens te laten verchromen, kosten
ca. ƒ 60.-.

Deze tang is dan uitstekend te reinigen en te
steriliseren door middel van de autoclaaf.

Drs. J. S. \\an der Katnp. Ge/ondheidsdienst voor Dieren in Noord Nederland, district Groningen.
Drs. C. van Lenten, praktizerend dierenarts. Bakelbos la. 4101 KG Culemborg.

C. Lemen-,

-ocr page 120-

Algemeen

Het belang van de dierhygiëne

Willinger H.: Aufgabe der Tierhygiene - heute
und morgen.
H\'/eii. Tierärzti. Mschr.. 8 9,
273-278. (1981).

De taak van het vakgebied Dierhygiëne is om
door onderzoek en onderwijs de dierhygiën-
ische maatregelen aan te geven, die de dieren
gezond houden.

Het wezenlijke werkgebied voor de Dierhy-
giëne ligt in het onderzoek naarde invloed \\an
de levende en dode omgeving op de gezond-
heid en het prestatievermogen van de dieren,
de vaststelling van de individuele schadelijke
factoren en hun werkingssfeer en daaruit af-
leidend de uitwerking van maatregelen en
normen om de gezondheid van de dieren te
waarborgen.

In de praktische uitwerking kunnen daarbij
drie deelgebieden worden onderscheiden;
De verzorging; stalbouw. stalklimaat. huis-
vestingssysteem. voedingshygiëne. voedings-
technologie en drinkwaterverzorging.
De bedrijfsuitstoot; waterafvoer, mestafvoer,
afzet destructiemateriaal, milieubescherming
en commissies.

De hygiëne; reiniging, desinfectie, sterilisatie,
ongediertebestrijding. bedrijfsafsluiting. dier-
verzorging. diergedrag, vervoer en dierenbe-
scherming.

Bij de opleiding voor het vakgebied Dierhy-
giëne zijn meerdere andere veterinaire vakge-
bieden betrokken. Daarnaast bestaat ook veel
affiniteit tot de microbiologie. Een nauwe sa-
menwerking met dit vakgebied is noodzake-
lijk. De Dierhygiëne heeft zich echter in de
afgelopen decennia tot een zelfstandig vakge-
bied met een brede taakstellingen groot werk-
gebied. dat op veel plaatsen op belangrijk an-
dere disciplines ingrijpt, ontwikkeld.
Vervolgens wordt door de auteur een analyse
gegeven van de aard en diersoortgerichtheid
van de referaten, die op de drie congressen van
de Internationale Vereniging voor Dierhy-
giëne werden gehouden.
De meeste referaten hielden zich bezig met de
huisvestingshygiëne. met direct daaropvol-
gend de onderwerpen luchthygiëne en stalkli-
maat. Minder frequent handelden referaten
over desinfectie, voerhygiëne. stalbouw en in-
richting. melkhygiëne en mestproblematiek.
Toenemende aandacht wordt besteed aan
problemen op het gebied van epidemiologie
en milieubescherming.

In het tweede gedeelte van het artikel wordt
het functioneren van de Internationale Ver-
eniging voor Dierhygiëne met de daarbinnen
georganiseerde congressen en werkbijeen-
komsten gesproken. Door de keuze \\an de
thema\'s voor deze bijeenkomsten kan regule-
rend op de aandachtsgebieden worden inge-
speeld.

Nieuwe probleemgebieden daarbij zullen inde
toekomst zijn: het onderzoek naar stressfacto-
ren. de milieubelastingen milieubescherming,
de biogasproduktie. het onderzoek naarener-
giebesparende systemen en warmte terugwin-
ning. overlevingskansen voor micro-
organismen in bedrijfsmest en na desinfectie
en last but not least het welzijn van de dieren.
Tot slot w ijst de auteur erop. dat Dierhygiëne
niet alleen een vakgebied is voor de intensieve
veehouderijsystemen.

Ook bij bijv. de paardenhouderij en de kleine
huisdieren zijn vele dierhygiënische aspecten
van belang.

.M. ./. M. Tielen.

Egel

Papillomatose bij een egel

Pocluschka. W.: Starke Papillomatose bei
einem Igel
{Erinaveus concotor roumanicus).
Kteimier Pru.xi.s. 2b. 379-380. (1981)

Nu de egel meer en meer als patiënt wordt
aangeboden, blijkt dat papillomen niet zeld-
zaam zijn. Veelal worden zij alleen opgemerkt
als ze aan de kop zitten.
De auteur beschrijft een zeer uitgesproken
geval. Het betrof een egel uit een late worp die
in november nog aangetrotfen werd en 2.50 g.
woog. Het dier zou daarom de winter niet
overleefd hebben en werd in huis verzorgd.
In maart van het volgend jaar werd de patiënt
getoond met gesteelde, donkerbruine papillo-
men op de kop. de voor- en achterpoten cn
enkele op de rug tussen de stekels.
Op voorhoofd en oogleden waren de papillo-
men zo uitgebreid, dat de ogen grotendeels
afgedekt werden. De meeste papillomen
groeiden de daaropvolgende maanden; enke-
len vielen af

Histologisch betrof het karakteristieke papil-
lomen. die rijk waren aan melanophoren.
De auteur oppert de mogelijkheid dat het pa-
pillomen op basis van een virusinfectie be-
treft. /\'.
/uyj/7.

-ocr page 121-

Hond

Onderzoek betreffende de immunopat-
hologie en therapie van pemphigus en
pemphigoid bij de hond

Scott. D. W.. Manning, T. O.. Smith. C. A..
and l.ewis. R. M.: Observations on the Im-
munopathology and Therapy of Canine Pem-
phigus and Pemphigoid.
J. Arn. Vel. Med.
Assoc..
180. fl). 48-52. f1982).

Mededelingen omtrent het voorkomen van
pemphigus (een met ontwikkeling van blazen
gepaard gaande huidziekte) en pemphigoid
(op pemphigus lijkende huidafwijkingen) bij
de hond zijn nog schaars en meestal van zeer
recente datum.

De diagnose pemphigus of pemphigoid bleek,
naar aanleiding van immunopathologisch on-
derzoek bij 27 honden, beter te kunnen wor-
den gesteld door middel van de directe immu-
nofluorescentietest dan door middel van de
indirecte. Met eerstgenoemde kon bij pemphi-
gus in de intercellulaire ruimten een diffuus
immunoglobuline-bezinksel worden opge-
merkt. altijd bestaande uit IgG. terwijl IgA.
IgM en complement 3 zelden worden waarge-
nomen. Bij pemphigoid werd, eveneens met
behulp van de directe immunofluorescentie-
test, altijd C3 in de basale celmembraan-zóne
gevonden, terwijl IgG, IgA en IgM in onge-
veer gelijke frequentie voorkwamen.
Bij de evaluatie van de therapie werd"gebruik
gemaakt van de gegevens van 31 honden (1 I x
pemphigus vulgaris). 7 x pemphigus foliaceus.
3 x pemphigus erythematosus, 1 x pemphigus
vegetans en 9 x pemphigoid). Bij deze honden
werd gedurende 5 jaar in het algemeen het
volgende behandelingsschema aangehouden:
1. Prednisolon (1.1 mg kg 2 x dgs oraal);
2 Prednisolon (3.3 mg kg 2 x dgs oraal);

3. Prednisolon (3.3 mg kg 2 x dgs oraal) in
combinatie met cyclophosphamide (50
mg m- lichaamsoppervlak) (een moeilijk te
bepalen dosering;
Ref.):

4. Aurothioglucose (1 mg kg i m; aanvan-
kelijk wekelijks, naderhand maandelijks).
Bovendien werden nog 2 honden met pemphi-
gus foliaceus zonder succes behandeld met
diafenylsulfon (Dapson).

Zoals te verwachten waren de met de gluco-
corticoïden behaalde therapeutische resulta-
ten bij honden in overeenstemming met het-
geen in de humaangeneeskunde kon worden
geconstateerd. Deze preparaten waren welis-
waar in staat om aanvankelijk de morbiditeit
(en mortaliteit) van pemphigus en pemphi-
goid te onderdrukken, maar doordat tijdens
de behandeling meestal een steeds hogere do-
sering voor het beoogde resultaat werd ver-
eist. resulteerde zulks weer in een verhoogde
morbiditeit en mortaliteit tengevolge van de
glucocorticoïden.

De meestal gebruikte dosering Prednisolon
(2,2 mg kg p. dag) bleek onwerkzaam, ter-
wijl een hogere dosis (6.6 mg,/kg;p. dag) bij 26
van de 31 honden weliswaar een verbetering
tot stand kon brengen, maar tengevolge van
de door de glucocorticoïden veroorzaakte bij-
werkingen moest de behandeling uiteindelijk
bij 16 van de 31 honden worden gestaakt.
De combinatie van Prednisolon en chemo-
therapie (cyclophosphamide) bleek succesvol
te zijn bij 5 van de op deze wijze behandelde
honden.

Eveneens veelbelovend waren de resultaten
bij 5 met aurothioglucose behandelde hon-
den; een wekelijkse dosis van 1 mg kg (i m)
gaf een remissie binnen 6 è 9 weken. Bij 2
honden met pemphigus foliaceus kon met een
maandelijkse onderhoudsdosis van 1 mg kg
gedurende respectievelijk 7 en 8 maanden een
genezing van I \'A jaar worden bereikt.

H. H. Thalheimer.

Effect van Rushpennen op de distale epi-
physairschijf van de femur bij jonge hon-
den

Stowe. E. A.. Betts, C. W.. and Rowland, G.
N.: Effect of Rush Pins on the Distal Femoral
Growth Plate of Young Dogs.
Am. J. Vei.
Res..
42. f2). 261-265. fl98l).

De auteurs onderzochten de invloed van
Rushpennen, zoals gebruikt bij de behande-
ling van supracondylaireepiphysairlijnfractu-
ren van de femur, op de lengtegroei van die
femur ten opzichte van de lengtegroei van de
niet behandelde femur bij dezelfde hond. De
pennen werden ingebracht op de leeftijd van4
maanden. Uit dit onderzoek kwam het vol-
gende naar voren:

Wanneer de pennen niet verwijderd werden,
sloot de distale epiphysairlijn van de behan-
delde femur röntgenologisch I maand eerder
dan die van de niet behandelde femur. hetgeen
gepaard ging met een significant verschil in
lengte tussen beide femoren.
Wanneer de pennen 1 maand na de operatie
weer verwijderd werden, sloot de distale epi-
physairlijn van zowel de behandelde als de
onbehandelde femur röntgenologisch gelijk-
tijdig en op een tijdstip waarop dit als nor-
maal beschouwd mag worden. Tevens werd
hierbij geen significant verschil in lengte tus-
sen beide femoren gevonden.

-ocr page 122-

Het bij de mens beschreven fenomeen, dat
extra lengtegroei vanuit de tibia de te l<orte
femur als het ware kan compenseren werd niet
waargenomen. Ook histologisch onderzoek
werd verricht waarbij bleek, dat de epiphv-
sairschijf duidelijk onder invloed van de pen-
nen microscopisch veranderde, doch na ver-
wijderen van bet ingebrachte materiaal 1
maand postoperatief (dus op een leeftijd van 5
maanden), binnen 4 weken weer volledig rege-
nereerde.

Derhalve concluderen de auteurs, dat de
Rushpen-techniek bij vervv ijderen van de pen-
nen na 1 maand niet tot significante verkor-
ting van het been hoeft te leiden.
(De invloed van de beschadiging van de epi-
physairschijf op de lengtegroei ten gevolge
van het trauma welke tot de fractuur leidt,
wordt buiten beschouwing gelaten;
Ref.)

J. Guneling.

De mate waarin oxytetracyclinedihy-
draat tabletten ter beschikking van de
weefsels komen bij honden

Cooke. R. G.. Knifton. A.. Murdoch. D. B..
and Yacoub. I. S.: Bioavailability of Oxytetra-
cycline dihydrate tabiets in dogs. /
Vet. Phar-
macol. Therap..
4. //-/.?. (1981).

Uit dit onderzoek waarbij aan Beagles vier
verschillende oxytetracyclinedihydraat ta-
bletten te weten Terramycin®. Imperacin®.
Berkmycin® en Occrycetin® werden toege-
diend. kwam geen significant verschil in
plasmaconcentratie-tijd curve en maximale
plasmaconcentratie tussen deze preparaten
naar voren.

Wel bleek er een duidelijke variatie te bestaan
in het vermogen Oxytetracycline te absorbe-
ren. zodat geen der in het onderzoek betrok-
ken preparaten a priori voor een individuele
hond geschikt is.

Tevens bleek, dat wil men een therapeutische
plasmaconcentratie bereiken en handhaven
de dosering minimaal 50 mg. per kg. per dag
bedraagt.

./. Gutleling.

Kip

Gevoeligheid van eenden voor ILT

Yamada, S.. Matsuo. K.. Fukuda. T.. and
Uchinuno, Y.: Susceptibility of ducks to the
virus of Infectious l.aryngotracheitis.
Avian
Di.seases.
24. 930-938. (1980).

Infectieuze laryngotracheitis (ILT) komt
onder natuurlijke omstandigheden alleen
voor bij de kip. de fazant en hun hybriden.
Jonge kalkoenen zijn experimenteel te infec-
teren. De mus. de spreeuw, de duif en het
parelhoen vertonen geen klinische ziektever-
schijnselen na inoculatie.
In het hier gerefereerde artikel worden de re-
sultaten beschreven van een studie met be-
trekking tot de gevoeligheid voor If.T virus
v an witte Peking eenden van respectievelijk .3.
40 en 180 dagen oud onderexperimentele om-
standigheden.

De dieren werden intratracheaal of intrana-
saal geïnoculeerd met lO^-" tot 10^-\' TCID,,,
(stam NS 175) per dier. Zowel virulent virus
(3
passages in kuikenniercellen) als geattenueerd
virus (125 passages) werd gebruikt.
Klinische ziekteverschijnselen werden nim-
mer waargenomen, noch macroscopisch pat-
holoog anatomische afwijkingen. Wel werden
op microscopisch niveau matige veranderin-
gen aangetroffen in trachea en longen, 3 tot 9
dagen post inoculationem (p.i.). zowel in de
dieren geïnoculeerd met het virulente virus als
in de dieren geïnoculeerd met het geattenu-
eerde virus. De veranderingen in de trachea
bestonden uit proliferatie en cxfoliatie van
epitheelcellen. infiltratie van lymfoïde en he-
terofiele cellen in de lamina propria en ver-
grote slijmsecretie. Soortgelijke afwijkingen
werden ook in de longen aangetroffen, maar
in geringere mate. Inclusion bodies werden
niet waargenomen.

Re-isolatie van II f virus uit trachea-long
emulsies gelukte slechts bij 1 van de 6 180
dagen oude eenden. 7 dagen p.i. met het geat-
tenueerde v irus. Re-isolatiepogingen uit lever,
milt en nier verliepen steeds negatief. Met
uitzondering van de eenden van 3 dagen oud.
konden in de dieren vanaf 7 dagen p.i. antis-
toffen in het serum worden aangetoond (neu-
tralisatie test in kuikenniercellen) tot 64 dagen
p.i. (einde langst lopende experiment). Drie
weken p.i. bedroeg de neutralisatie index 0.5
en 2.7 in het serum van de eenden van respec-
tievelijk 40 en 180 dagen oud.
Titers in de eidooiers kwamen volledig over-
een met die in het serum. De antilichaamre-
spons na intratracheale inoculatie was bij
eenden van 180 dagen groter dan bij kippen
van dezelfde leeftijd.

-ocr page 123-

Il.T virus kon worden gepropageerd in 13 da-
gen bebroede geëmbrv oneerde eendeëieren.
Sterfte van de embryonen trad niet op. De
opbrengst was groter na inoculatie in de allan-
toisholte TCID5,, ml) dan na inoculatie
op decborioallantoismembraan(CAM)(10\'--
rClDsi,.\'CAM). In 6 dagen bebroede geëm-
bryoneerde kippeëieren werden hogere virusti-
ters verkregen dan in eendeëieren: IO--"
TClDv, CAM, respectievelijk lO^--
rClD^ii ml allantoisvloeistof. Geconcludeerd
wordt dat eenden subklinische infecties met
II.f virus kunnen doormaken.

./. H. H. van Kek.

Rund

Vroege vaccinatie van kalveren tegen
ringschurft veroorzaakt door
Tricho-
phyton verrucosum

Naess. B.. Sandvik, O.: Early vaccination of
calves against ringworm caused by
Tricho-
phyton verruco.\\um. \\\'et. Ree.,
109. 199-200,
(1981).

In de periode 1979-1980 werden in Noorwe-
gen circa 100.000 kalveren geënt tegen
T. ver-
rucosum
met een le\\end \\accin (I.TE 130)
afkomstig uit Rusland.

Volgens de gebruiksaanwijzing moet de eerste
injectie worden gegeven op een leeftijd van 4
weken. De tweede injectie volgt 10-14 dagen
later. Op een leeftijd van 8 weken is de immu-
niteit voldoende. De ervaring heeft geleerd
dal het vaccin, op deze wijze toegepast, een
goede bescherming biedt.
In zwaar besmette koppels kunnen kalveren al
geïnfecteerd zijn \\oordal de eerste injectie is
gegeven.

Nagegaan werd of vaccinaties op een leeftijd
\\\'an 5 en 17 dagen bescherming kon bieden
tegen een besmetting met
T. verrucosum.
Hier\\oor werden 3 kalveren gevaccineerd; 3
andere even oude kalveren dienden als con-
trole. Twee weken na de tweede injectie wer-
den alle 6 kalveren in contact gebracht met
een lOwekenoud kalf met een
T. verrucosum-
infectie rond de ogen cn aan de oren. De
controle-dieren kregen na 20 tot 30 dagen
laesies, veroorzaakt door
T. verntcosum. Ge-
durende de 90 dagen van het onderzoek ble-
\\en de geënte kalveren vrij van de infectie.
De conclusie is dat ook een vaccinatie op zeer
jonge leeftijd een goede bescherming biedt.
Als neveneffecten van de vaccinatie worden
\\ermeld: een niet besmettelijke laesie van 1-2
cm doorsnede op de injectie plaats en een kort-
durende temperatuurstijging van 0.4-0,7° C.
3-10 dagen na de injectie.

(Ook in .Nederland zijn preven genomen met
hetzelfde vaccin. De resultaten komen over-
een met die uit Noorwegen. Het vaccin kan
bovendien curatief gebruikt worden (dubbele
dosis). Momenteel is het \\\'accin in Nederland
verkrijgbaar;
Ref.)

J. H-\'. Seinhorst.

Partus uitstellen bij runderen

Greene, H. .1.; Clinical study of the use of
clenbuterol for postponing parturition in
cows.
Vet. Ree., \\09. 283-285, (1981).

Er werd een klinische studie uitgevoerd om de
bruikbaarheid van clenbuterol te testen als
middel bij runderen om de partus uit te stel-
len. Honderd runderen in verschillende stadia
\\an de partus werden behandeld; er waren 5.\'i
controle-dieren. Koeien werden ingedeeld in 4
groepen naar graad van ontsluiting van de
cervix. De partus werd bij alle groepen behan-
delde dieren 5-10 uur uitgesteld, met uitzon-
dering van de groep, waar al vruchtdelen de
cervix waren gepasseerd (uitstel niet langer
dan ± 2 uur).

In een aparte veldproef op 2 boerderijen werd
clenbuterol gebruikt om de koeien tussen
middernacht en 7.00 uur niet te laten kalven.
127 Runderen werden ingespoten en slechts I
koe kalfde eerderdan 7 uur na behandeling af.
Het kalven zelfvan vaarzen verliep gemakke-
lijker bij behandelde dan bij controle-dieren;
bij multi-parae was dit andersom. Afwijkin-
gen bij pasgeboren kalveren, bij het afkomen
der nageboorte en het drachtigheidspercen-
tage nadien werden niet waargenomen.
De uitwendige tekenen van een a.s. partus
(verslappen bekkenbanden en volschieten
uier) werden gebruikt om ongeveer het tijdstip
\\ an kalven te voorspellen. Veelal bleek er een
positieve correlatie te bestaan tussen ge-
noemde tekenen en ontsluiting van de cervix.
Speciaal het slap zijn van de bekkenbanden
werd als beste moment beschouwd voor een
succesvolle injectie met clenbuterol. Bij ge-
noemde veldproef werd het kalveren van
vaarzen gemiddeld 14 uur en van oudere
koeien gemiddeld 16 uur uitgesteld. Bij 9 die-
ren moest men een tweede keer inspuiten.
In het algemeen had clenbuterol succes bij het
uitstellen van de partus en is het potentieel
bruikbaar op de boerderij, aldus de auteur.

//. F. Mauhij.sen.

-ocr page 124-

Schaap

Bij de slacht gedane waarnemingen aan
uiers vanuit de koppel afgevoerde ooien

Madel, A. .1.: Observations on the mammary
glands of culled ewes at the time of slaughter.
Vei. Ree.. 109. J62-J6J. (1981).

De wetenschap heeft in het verleden slechts
een geringe belangstelling getoond voorafwij-
kingen aan schape-uiers. ondanks het feit dat
schapenhouders uierafwijkingen toch als de
belangrijkste reden tot afvoer van ooien be-
schouwen.

Om een indruk te krijgen van het belang \\an
uierafwijkingen werd eind 1976 een onder-
zoek gedaan op 1650 uiers \\an geslachte
ooien.

De uiers werden in hun geheel van het schaap
gescheiden; om praktische redenen was het
niet mogelijk andere waarnemingen aan de
dieren te doen (gebit, conditie e.d.).
De uiers werden geïnspecteerd, gepalpeerd en
ingesneden. Er werd een indeling gemaakt in
duidelijk waarneembare, slecht waarneem-
bare en afwezigheid van afwijkingen.
Het percentage slecht waarneembare afwij-
kingen (voornamelijk kleine tepellaesies) be-
droeg 4,1. terwijl duidelijk waarneembare af-
wijkingen aan 12.8% van de uiers gevonden
werden. Deze laatste groep omvatte:

abcessen in klierweefsel en uiercysterne en
multiple abcessen 162 maal;
tepelafwijkingen (wratten, tepel(s) afwe-
zig) 22 maal;
-- andere (calcificatie. tumoren, cysten) 27
maal.

Met uitzondering van calcificatie werden de
meeste afwijkingen slechts in één uierhelft
gevonden.

Bacteriologisch onderzoek van de abcessen
leverde corynebacteriën. coccen. pasteurella\'s
en gisten op. veelal in mengcultuur.
Alhoewel een aantal ooien om andere redenen
dan uierafwijkingen reeds uitgeselecteerd ge-
weest zal zijn. is de conclusie gerechtvaardigd
dat uierafwijkingen, en met name die. die in
verband gebracht kunnen worden met uierin-
fecties. een belangrijke reden tot afvoer van
ooien uit een koppel zijn.
 M. Sevinga.

Varken

Coccidose (I. suis) alleen of in combinatie
met Rota-virus als oorzaak van diarree
bij jonge biggen

Roberts L. and Walher E. .1.: Field studv of
coccidial and rota viral diarrhoea in unweaned
piglets.
Vei. Ree.. 110. //-/.?. (1982).

Op negen fokbedrijven (65-950 zeugen) werd
tussen januari 1979 en januari 1980 een onder-
zoek uitgevoerd naar de etiologie van diarree
bij jonge biggen. TOE speelde geen rol op deze
bedrijven. De faeces van de tomen biggen met
diarree werd gedurende een aantal dagen on-
derzocht. nl. bacteriologisch, virologisch
(voornamelijk op Rota-virus) en op oöcysten.
Resultaat: op twee bedrijven Rota-virus; op
vijf bedrijven zowel Rotavirus als /.
suis en op
twee bedrijven uitsluitend /.
suis.
Op deze twee bedrijven werd uitgebreider fae-
cesonderzoek uitgevoerd nl. van alle biggen
t m 16e levensdagen ook de zeugenfaeces van
5 dagen voor de partus tot 16 dagen na de
partus. Het klinisch beeld op deze negen be-
drijven was gelijk nf: Diarree bij biggen, van
2-21 dagen, die slecht reageerden op de ge-
bruikelijke antibiotica. Morbiditeit varieerde
van 10-100% en een lage mortaliteit. Bij /.
.v;//.v-infectie trad de diarree op tussen 5-14
dagen. Rota-virus-infectie werd al vanaf 2
dagen aangetoond en ook bij biggen ouder
dan 14 dagen. /.
suis infectie persisteerde ge-
durende maanden i.t.t. Rota-virus-infectie.
De oöcysten-uitscheiding bij de zeugen nam
toe van 4-5 dagen voorde partus tot 2-3 dagen
na de partus. De oöcysten-uitscheiding was
gecorreleerd met /. .vw/.s-infecties bij de biggen.
Bij biggen kon men op 5-16 dagen leeftijd
oöcysten aantonen. De oöcysten-uitscheiding
was het hoogst bij het begin van de diarree.
I.ang niel altijd vertoonden de biggen diarree,
wel groeiden ze slechter. Op één bedrijf kregen
de biggen oraal gedurende eerste 3-4 levensda-
gen Amprol-plus opl.® (amprolium hydro-
chloride 25 mg kglich.gew. -I-ethopabare 1.5
mg kg lich. gew.) met goed resultaat.
Op drie bedrijven werd Amprol-mix® (am-
prolium hydrochloride 250 ppm en ethopa-
bate 16 ppm) via het zeugenvoer toegediend
met goed resultaat.

Op één bedrijf hlcck Amprolium niet vol-
doende effectief Nadat men dit vervangen
had door Rotnensin Remi.x® (Monensin 100
gratn ton) verdween de diarree bij dc biggen.
Bovendien werd grondige reiniging en desin-
fectie toegepast. Mogelijk speelt /.
suis-
infectic een rol bij de vet-diarree.

M. Bossers.

Voedingsmiddelenhygiëne

De bepaling van C ortisol in Melk

Butler. W R. en Des Bordes. C. K.: Radioim-
munoassay Technique for Measuring Corti-
sol in Milk.
J. Dairy Sci. 63. 474-477. (1980).

De auteurs beschrijven een gevoelige RIA
techniek voor de bepaling van Cortisol in
volle- en magere melk.

-ocr page 125-

De gehaltes Cortisol in volle- en magere melk
kwamen met elkaar overeen, wat een aanwij-
zing is dat dit steroid niet geassocieerd is met
de vetfractie. Hierdoor is de analyse van melk
na het afromen een snellere en veel eenvoudi-
ger benadering van de sudie van Cortisol in
melk. De auteurs bepaalden de gemiddelde
waarden en standaard afwijkingen van de Cor-
tisol spiegels in melk op uur O en 12 van 7
koeien gedurende 1 week. Deze lag tussen .71
± .05 en .69 ± .07 ng;ml in melk en 1.59± .07
ng ml in Colostrum.

H. Mol.

Penicilline-residuen en allergie

Lindemayr. H.. Knobler. R.. Kraft. D.. and
Baumgartner, W.: Challenge of penicillin-
allergic volunteers with penicillin-
contaminated meat.
Allergw .36. 471-478,
(1981).

Beschreven wordt een prospectief onderzoek
naar de eventuele allergische reacties opgeroe-
pen door penicilline-residuen in vlees.

Protection of the environment against
pollution in W.V
.A. member countries

In december 1979 is door het secretariaat \\an de
W. V. A. aan de nationale organisaties van aangeslo-
ten landen en aan WMÜ. EAO cn OlE gevraagd
haar informatie te verschaffen omtrent de proble-
men van de milieuverontreiniging, de bescherming
tegen die milieuverontreiniging en de rol die de
\\eterinair daarbij speelt. Een en ander in de geest
van Resolutie no. 2 vastgesteld op het 21c Wereld
nicrenartsen Congres in I9\'79 in Moskou, welke
luidt o.a.:

De W.V.A, roept alle veterinaire specialisten, vete-
rinaire onderzoek instituten en hogere Onderwijsin-
stellingen op. om hun activiteiten in het kader van
dc milieubescherming, alsmede de controle op to.xi-
sche stoffen v an chemische en biologische aard spe-
ciaal in produkten van dierlijke oorsprong, te inten-
siveren.

Het rapport houdt zich voornamelijk bezig mei de
veterinaire milieuhygiëne, de veterinaire activitei-
ten bij de intensieve veehouderijbedrijven, slacht-
huis c.q, vleesverwerkende industrieën problema-
liekcn.

De organisatie van dc controle in de verschillende
landen die informatie verschaft hebben is uiteenlo-
pend. maar meestal geconcentreerd bij de regerings-
instellingen zoals Staats Veterinaire Diensten, maar

Negen vrijwilligers, van wie klinischen of im-
munologisch was aangetoond dat zij overge-
voelig waren voor penicilline, werden bereid
gevonden 150 gram toebereid, rauw varkens-
vlees te eten van een varken dat gedurende de
laatste 3 dagen voor de slacht tweemaal per
dag i.m. 1 miljoen IE procaïne-penicilline-G
kreeg toegediend.

Bij géén van deze proefpersonen konden ob-
jectieve. klinische symptomen worden waar-
genomen. Twee vrijwilligers melden wel enige
jeuk of een dood gevoel in de mond gedurende
de eerste twee uur na het nuttigen van het
varkensvlees. (Helaas werd in het onderzoek
geen controle opgenomen met varkensvlees
zonder residuen, zodat subjectieve klachten
niet kunnen worden uitgesloten:
Ref.)
De conclusie van dit, in tegenstelling tot an-
dere onderzoeken op dit gebied próspectieve,
onderzoek luidt dat het onwaarschijnlijk is
dat allergische reacties worden opgeroepen
door het eten van vlees met penicilline-
residuen.

J. H. van der Stroom-Kruyswijk.

ook bij verschillende Ministeries, zoals in Dene-
marken het Ministerie van Milieu en in Einland het
Ministerie van Binnenlandse Zaken, In de meeste
landen cn met name in Oostenrijk. Canada. T.sje-
choslowakije. Erankrijk. Hongarije. Nederland.
Noorwegen. Peru. Zweden en de Sovjet-Unie spe-
len de veterinairen een actieve rol in de milieube-
scherming.

Enkele belangrijke passages of gevolgtrekkingen uit
de volledige commentaren van verschillende landen
zijn de volgende: De Veterinaire profcsie in Oosten-
rijk richt zich vooral op de strijd tegen de zwarte en
grijze markt in diergeneesmiddelen, gezien de ver-
antwoordelijkheid van de veterinair om tc voorko-
men dal schade wordt berokkend aande mensdoor
consumptie van ongezond voedsel van dierlijke
oorsprong bijvoorbeeld door de aanwezigheid van
residuen van diergeneesmiddelen waartegen speci-
fieke micro-organismen resistentie hebben opge-
bouwd. Het Belgische commentaar bevatte o.a. een
verslag van de Nationale Veterinaire Dag gehouden
te Gent op 13-12-1979 welke was gewijd aan de
•Veterinair en bel Milieu\'. Problemen als waterver-
ontreiniging. residu-problemen rondom hormonen
en insecticiden in de keten bodem-planl-dier. voe-
derkwaliteit. risico\'s van verontreinigingen in de
grote steden door het toenemend aantal kleine huis-
dieren. welzijn dier. industrieel houden van dieren
in grote eenheden met nieuwe ziekteproblemen en
verspreiding van ziektekiemen en parasieten eieren
V ia slachthuisafvalwater. De Veterinair hier als ken-

-ocr page 126-

ner van inlectie/ickicn. als hygiënist en slachthuis-
expert moet hier de instructies geven voor een elTi-
ciënte wij/e van afvalwaterzuivering om milieu-
verontreiniging tegen te gaan.
In Canada hehoren tot de specifieke interesse \\an
de Veterinaire Diensten residuen \\an diergenees-
middelen, landhouwchcmicalicn en industriële ver-
ontreinigingen in vlees cn vlcesprodukten. Speciaal
wordt gelet op residuen \\an sulfaprcparatenen an-
tibiotica, Verder op trichinen en salmonellae, pesti-
ciden residuen, PCB\'s, residuen \\an/ware metalen
cn D,E,S, residuen,

In Tsjecho Slowakije heeft dc Staats Veterinaire
Dienst gespecialiseerde work shops, instituten en
laboratoria die /ich hc/ighouden met ge/ondheid
en milieutaken ten op/ichte \\an wild, \\issen, bijen
en grote landbouw huisdieren en doet tc\\ens de al-
gehele controle op residuen in de produkten \\an
dierlijke oorsprong. Het Deense commentaar be-
steedt \\ ooral aandacht aan het gebruik \\an afv allen
van destructiebedrijven en de controle daarbij op
salmonellae in vleesbcendermeel. het gebruik \\an
rioolslib en het overleven van pathogene kiemen in
slib en effluenten van /uiveringsinstallaties.
In Frankrijk /ijn dc Veterinaire Diensten verant-
woordelijk voor het produkt van dierlijke oor-
sprong en voeren de benodigde inspecties uit in de
slachthui/en en vleesuitsnijderijcn cn hct Franse
commentaar bevat cen opsomming van de wetten
en decreten dienaangaande.

Duitsland geeft in enkele zinnen aan dat /owel rege-
ring en industrie alsmede allerlei verenigingen met
grote verantwoordelijkheid werken aan de milieu-
bescherming.

In Hongarije isde Staats Veterinaire Dienst verant-
woordelijk voor hvgiënc inde levensmiddelen indu-
strie in de ruimste /in en voor hct ondcr/oek naar
residuen en de controle op /oönosen. In Israël be-
steedt men aandacht aan dc problemen van milieu-
verontreiniging door de mest van vee en pluimvee,
en geeft toe dat men nog geen goede oplossing heeft
gevonden om dode dieren op te ruimen cn voor de
spelen /ij een belangrijke rol bij dc prevenlieve
Volksgc/cmdheid. Dc laatste decades /ijn dc velcri-
naircn /clfs verantwoordelijk voorde kwaliteit van
alle levensmiddelen en water.

He

an Noorwegen organi-
ursus milieu toxicologie,
or Zweden, dc veterinair
or de kwaliteit van alle

Fen gelijke situatie geldt
100\'; verantwoordelijk
levensmiddelen.

In hel sultanaat van Oman loopt een .Amerikaans
programma voor N\'olks-Milieugc/ondheid. In
Peru. Zuid-Afrika. Roemenië. Spanie. Zwitserland
cn furkije neemt men maatregelen om een schoon
milieu tc handhaven. In hel commentaar van dc
Sovjcl-l nie maakt men gewag van de methodieken
die omwikkeld /ijn ten behoeve van hcl aantonen
van pesticiden residuen, residuen van /ware meta-
len en andere toxische stoffen in bodem, plant, dier
organen en weefsels. Controle op het verspreiden
van pathogene kiemen en luchtverontreiniging ron-
dom de grote industriële veehouderijbedrijven
vindi plaals alsmede onderzoek van afvalwateren
Veterinair hvgiënisch (Uider/oek op Zuiveringsin-
stallaties.

Dc World Health Organisation lenslolic maakt
melding van praktische guidelines in hel kader van
de voorkoming van milieuverontreinigingen bij
grote vcehouderijhedrijven, hct verw ijderen c.q. hel
regelen v an dierlijke afv alstoffen en afvalprod uktcn
cn ten aanzien van de problematiek in de grote
Sleden van kleine huisdier excreta.
N.R. Zojuist verschenen: W H O, WSAVA Cluide-
lines 10 Reduce Human Health Risks Associated
with Animals in I rhan Areas.
Meerdere informatie tc verkrijgen bij dr /. Malvas.
Chief. Veterinarv Public Health. Division of Com-
municable Diseases. W HO. CH-1211 Geneva 27,

.1. G. dc Moor.

Veterinaire College
-1 ccn speciale .I-jarige

mcstoverlast van honden in dc grc
ln .Japan geeft de regering subsid
boeren om hun mest tc transportci
kingsplaatsen of om op het land te
land hccfl ccn uitgebreid comme
betreffende de verwijdering of hct
dierlijke afvalstoffen, van abattoir

ben, de destrucliebedriiven, dc destructicwcl, dc
destructie raad, alsmede de commissies en institu-
ten genoemd die daarmee hc/ig /ijn. Ook dcafval-
vvaterprohlcmatick rondom sla
ruime aandacht, (opmerking: dc
gramma\'s residuen in produkten \'
sprong e,d, /ijn niel genoemd).
Nieuw Zeeland heefl slechts min

met betrekking lot de milieuver
gebruik van landhouwchcmicaliën
wellen cn regelmatig vindt residu ii
van landbouvvprodukten. het/ij hes
gebruik of export, om ver/ckcrd t
/ijn van residuen

In Noorwegen /ijn sinds 1860 de Velcrinaircn vcr-
aniwoordeliik voor dc controle op de hvgiënische
kwaliteit van vleesen v lecsproduktcn. Vanafdic tijd

lie steden,
ies aan groepen
■en naar verwer-
brengen, Ncder-
ntaar gc/onden
hergebruik van
afvallen en slib-

hl hui/en krijgt
iirveillance pro-
an dicrliikc oor-

male problemen
ntrciniging. Hcl
is gebonden aan
indcr/ock plaals
.lemd voorcigcn
in dal /c V rii

-ocr page 127-

Pathologiecongres
Inssbruck
(9 juni 1981)

Gewoontegetrouw toog ook in 1981 weereen
aantal medewerkers van de Vakgroep Patho-
logie naar de Tagung der Europäischer Ge-
sellschaft für Veterinärpathologie, ditmaal
gehouden in Innsbruck,
"s Maandagsavonds voorafgaande aan het
congres was een groot deel van West Europa\'s
veterinair pathologen samengeperst in de kel-
der van hotel \'Schwarzer Adler\', waar ge-
legenheid was tot \'zwanglos begrüssen\', on-
der het genot van een hapje en drankje.
Het congres, dat de volgende morgen om
half negen van start ging in de collegezaal
van het Pathologisch Instituut, stond onder
leiding van prof. Mandelli uit Milaan. Het
programma omvatte .35 korte voordrachten,
met aansluitende discussie, over een breed
scala \\an onderwerpen. Het merendeel van
de sprekers was afkomstig uit het Duits
sprekende deel van Europa; de Utrechtse af-
vaardiging, gewapend met 6 lezingen, zorgde
samen met de Belgen en enkele Italianen
voor enig Engelstalig tegenwicht.
Hieronder volgt een bloemlezing uit de vele
verhandelingen.

De rij sprekers werd geopend door Vande-
velde (Bern), die berichtte overeen immuun-
histologisch onderzoek naar het voorkomen
van IgA, IgM en IgG in de hersenen van hon-
den met primaire reticulose. Van de 3 typen
reticulose; I. de echte neoplasie, 2. de ont-
stekingsvortn (granulomateuze encephalitis)
en 3. de microgliomatosis, blijken bij de
laatste vorm geen immunoglobulinen aan-
wezig te zijn. De neoplastische vorm kan
door het al dan niet voorkomen van anti-
lichamen worden geklassificeerd als resp.
lymfosarcoom of reticulosarcoom.
Wouda (Utrecht) presenteerde de resultaten
van een onderzoek naar hydrocephalus inter-
nus met periventriculaire encephalitis bij
jonge honden; vaak worden hierbij holtes
in de witte stof gevonden welke in verbin-
ding staan met de ventrikels; pathogenetisch
kan worden gedacht aan een stijging van de
intra-ventriculaire druk door verstoring van
het evenwicht tussen productie en absorptie
van liquor cerebrospinalis als gevolg van
de ontstekingsveranderingen. Wat betreft de
etiologie wordt gedacht aan een infectieuze,
waarschijnlijk virale, oorzaak.

Bestetti (Bern) postuleerde de rat als dier-
model voor de bestudering van de neuro-
pathie optredend in het kader van diabetes
mellitus. Bij licht- en electronenmicrosco-
pisch onderzoek van de n. radialis 4 maan-
den na een door middel van een strepto-
zotocine injectie geïnduceerde diabetes mel-
litus werd naast een geringe axonzwelling
en toename van de endoneurale ruimte een
afname van de hoeveelheid myeline gevon-
den, berustend op een verstoring van de
myelinesynthese in de Schwanncellen, waarin
door membranen omgeven vetdruppeltjes
konden worden aangetoond.

Gruys (Utrecht) rapporteerde namens mevr.
v. d. Linde-Sipman over persistent hyper-
plastic tunica vasculosa lentis en persistent
hyperplastic primary vitreous body(PHTVL;
PHPV) bij Dobermann Pinchers. Deze aan-
doening komt bij de hond altijd beiderzijds
voor in tegenstelling tot bij de mens, hoewel
de ernst van de afwijking tussen beide ogen
kan variëren. De belangrijkste bevindingen
zijn; 1. de aanwezigheid van een plaque
en of zgn. retrolentale dots; 2. een abnor-
male vorm van de lens en 3. de aanwezig-
heid van een complete arteria hyaloidea of
restanten daarvan. Met betrekking tot de
Pathogenese wordt door een aantal auteurs
gedacht aan een hyperplasie en het blijven
bestaan van het primaire corpus vitrium.

Weisse (Ingelheim) berichtte over een door
hem bij routinematig ophthalmoscopisch on-
derzoek gediagnostiseerde sereuze chorioreti-
nitis bij zijn proefhonden (Beagles) waarbij
de dieren geen klinische symptomen vertoon-
den. De aandoening treedt vooral op ge-
durende de zomermaanden, heeft een acuut
verloop (± 4 dagen) en herstelt daarna bin-
nen 4 tot 8 dagen zonder behandeling. De
eerste verschijnselen zijn het op meerdere
plaatsen loslaten van de retina met ophoping
van sereuze vloeistof tussen pigmentepitheel
en fotoreceptoren zonder ontstekingscellen;
vervolgens worden deze gebiedjes kleiner en
tninder duidelijk afgegrensd en tenslotte res-
teren na ± 8 dagen alleen nog enkele ge-
isoleerde gedepigmenteerde gebiedjes. Gezien
het gelijktijdig bij meerdere honden optreden
van deze aandoening wordt gedacht aan een
infectieuze oorzaak; het hondeziekte virus
kon worden uitgesloten.

-ocr page 128-

Mandelli (Milaan) rapporteerde over de
leververanderingen bij konijnen ten gevolge
van een subacute dioxinevergiftiging; hij con-
stateerde dubbelkernen. verdwijnen van gly-
cogeen, toename van de hoeveelheid vet en
necrose van hepatocyten met als uiteindelijk
resultaat leverdystrofie en -cirrhose. Er bleek
een grote individuele gevoeligheid te bestaan
voor dioxine en de ernst van de leververande-
ringen bleek afhankelijk van het dioxine-
gehalte van de lever.

Schaffer (Neurenberg) berichtte over door
hem onderzochte door PCB geïnduceerde
leververanderingen. De lever blijkt het target
orgaan te zijn voor deze stoffen, waarbij
de hepatotoxiciteit toeneemt met de chlore-
ringsgraad: bij toename van de chlorerings-
graad werden in toenemende mate carcino-
men gevonden.

Couseement (Gent) hield een voordracht om-
trent het voorkomen van coccidiose bij big-
gen jonger dan 1 week; na doorgemaakte
infectie vertoonden deze biggen op een leef-
tijd van 3 weken symptomen van stcator-
rhoea. Bij sectie werden dehydratie. verwijde
darmen en vergrote mes. Inn. gevonden. Bij
histologisch onderzoek werden in de apicale
zijde van de enterocyten talrijke schizonten
gevonden en een celrijke lamina propria. Vol-
gens spreker neemt het aantal gevallen van
coccidiose bij jonge biggen toe vaak in com-
binatie met een rotavirus infectie. Een be-
handeling met 200 p.p.m. Amprolium gaf
goede resultaten.

Cammarata (Milaan) bestudeerde experi-
mentele TGE infecties bij pasgeboren biggen:
24 u. p.i. trad een catarrhaal necrotiserende
jejunoileitis op met vlokatrofie; 48 u. p.i. af-
vlakking van de mucosa met verlaagde slijm-
produktie en 72 u. p.i. een ophoping van stam-
cellen aan de top van de villi leidend tot
verkleving tussen de villi en levens een toe-
name van de slijmprod uklie. Hel virus is aan-
wezig in het cyloplasma en aan hel oppervlak
van regenererende epitheelcellen.

Ducatelle (Gent) gaf een verslag van de inter-
actie van coronavirussen (HEV. CV777 en
CCV) met hun gastheercel. Bij E.M.-
onderzoek blijkt hel virus le accumuleren in
hel E.R.; vervolgens wordl hel virus aange-
toond in het hypcrtrofische Golgi-apparaat
alwaar het tenslotte wordt afgestoten (\'pin-
ching off) en vervolgens door een membraan
omgeven aangetroffen in het apicale cyloplas-
ma en tussen microvilli. Bij hel HEV-virus
vindt geen release van het virus plaatsen wor-
den viruspartikels aangetroffen in axonen in
de nabijheid van plexusneuronen.

Hermans (Hannover) bleek in staat om door
middel van een injectie met gedode vlekziekte-
bacteriën bij rallen een polyarthritis te indu-
ceren die niet le onderscheiden is v an de poly-
arthritis veroorzaakt door een infectie met
levende
E. rhusiopalhiae bacteriën. De resul-
taten van dil onderzoek komen overeen mei
het zogenaamde \'Erreger\'-model van chron.
rheumatoid polyarthritis waarin o.a. bad.
componenten via een prae-immune fase (via
een vasculair syndroom en activering van stol-
ling en complement) en een immunologische
fase (met sensibilisering en imtnuunrespons)
tol deze aandoening kunnen leiden.

Biolatti (Turijn) vond bij een groot aantal
door hem onderzochte geaborteerde runder-
foeten van hel Piemontese ras een schildklier-
hyperplasie. De moederdieren waren niet be-
handeld mei Ihouracil en stonden niet op
I,-deficient rantsoen; deze struma werd als
mogelijke oorzaak van de abortus be-
schouwd.

Hol (Utrecht) hield een voordracht over reag-
gregatie van bovine amyloid protein AA. Gel-
filtratie onderzoekingen van gedissocieerde
bovine amyloid fibrillen toonden aan dat de
fractie met een mol. gewicht van 8.000 lol
30.000, inclusief proteïne AA. de mogelijk-
heid vertoonde lol reaggregatie tol fibrillen;
de gezuiverde proteïne AA fractie bezat deze
eigenschap niet. De resultaten van dil onder-
zoek geven aan dal behalve proteïne AA ook
andere componenten betrokken zijn bij de
vorming van amyloid fibrillen.

Gruys (Utrecht) gaf een verslag vande resulta-
ten van een onderzoek van 106 honden met
Proteinurie; bij 20 patiënten werd glomeru-
laire amyloïdose gevonden waarbij in alle ge-
vallen de fibrillen van het proteïne AA type
bleken te zijn. In I 1 gevallen werden levens
exirarenale onlslekingsprocessen gevonden;
inde resterende gevallen was sprake van \'idio-
patische\' amyloïdose. Voorgesteld werd de
internationale klassificatie te gebruiken: AA
amyloïdose.

Reinacker (Giessen) berichtte over een retro-
spectief immunohistologisch onderzoek bij
glomerulonefriliden bij de hond en wel naar
het v oorkomen v an IgG. C,. IgA en IgM. IgM
blijkt vooral in hel glomerulairc basaalmem-
braan voor le komen en Ig.A en C, in hel
mesangium.

In aansluiting hierop refereerde Gruys
(Utrecht) een onderzoek naar het voorkotnen
van IgA en IgM bij glomerulonefrilis bij hon-
den. IgA en IgM blijken vooral in hel mesan-
gium voor te komen: en in gevallen van mem-
braneuze glomerulonefrilis werd ook een

-ocr page 129-

neerslag langs de glomerulaire basaalniem-
hraan gezien. Secundaire \'trapping" van IgA
en IgM in de glomeruluslaesies werd als mo-
gelijke verklaring genoemd.

Schoon (Hannover) vond bij 50% van de on-
derzochte slachtvarkens in het diverticulum
praeputiale en dan met name in het ostium,
hyperkeratotische plaques met secundaire
lymfocyten infiltratie. Wat betreft de Patho-
genese wordt gedacht aaneen noxe die aanlei-
ding geeft tot solitaire hyperkeratose vooral in
het ostium, wat leidt tot slechte lediging van
het diverticulum en tenslotte door p H stijging,
stijging van de NH, concentratie en bacterie-
groei tot erosies en ulcera. Spreker meent dat
cr mogelijk sprake is van een autonome prae-
tumoreuze aandoening. Bij wilde varkens
komt de aandoening minder voor, omdat
door het rollen in de modder het diverticulum
bij deze dieren regelmatig leeggedrukt wordt.

Elling (München) kwam na een onderzoek
naar het voorkomen van progesteron-,
oestradiol- en dihydrotestosteronreceptoren
in mammatumoren bij de hond tot de conclu-
sie dat er geen correlatie bestaat tussen de
tumor histologie en de aanwezigheid van re-
ceptoren.

Elsinghorst (Utrecht) ging nader in op de rol
van het konijn als diermodel bij de bestude-
ring van endometriumcarcinomen. De bestu-
dering van deze tumoren en het effect van
bepaalde stoffen wordt aanzienlijk vereen-
voudigd door de mogelijkheid tot subcutane
transplantatie en het aanleggen van weefsel-
cultures.

De rij sprekers werd besloten door Winkel-
mann (Keulen) met een voordracht over het
effect van het z.g. atherogeen dieet met 15%
cocosvet en 2% cholestine op bloedvaten bij
de mini-pig. Na 4 weken blijken het serum
lipide- en cholesterolgehalte verhoogd te zijn,
20% van het aorta oppervlak een verhoogd
cholesterol-en triglyceride gehalte te vertonen
en wordt histologisch een geprolifereerde in-
tima gevonden met vetopslag en concentraties
van zure fosfatase bevattende mononucléaire
cellen, die via actieve migratie in de intima
terecht komen.

Th. A. M. El.finghor.sl.

E. Cru VS.

P. R. Hol.

J. H. Vos.

W. Wouda.

ra

Regionale Arbeitstagung \'Nord\'
der DVC-Fachgruppe Kleintier-
krankheiten

11.-12. September 1982, Dortmund

Seminare:

1\'. Kersten. Hannover: FKG

0. Oettli. Ziirich: Neurologie

f. u. G, Käsa. 1 örrach: I.ahmhcitsdiagnostik
M. Heidenreich. Hannover: Vögel

1. Kunstyr u. W. Küpper. Hannover: Heimtiere

\\ orträgc zum Thema: Der schweratmige Hund

11. R. I uginbühl. Bern: Morphologie und funktion-
elle Pathologie des Respirationsapparates,
l . Kersten. Hannover: Kardial bedingte L.ungen-
staiuingcn.

f. Patzig. Hannover: Atemwegsstenosen.
I. Rahlfs. Hannover: \'I horaxtraumen.
W, Kraft. München. C, Rosenhagen. Bremen. U.
M. Dürr, Bremen: HNO-und Mundhöhlenerkran-
kungen der Katze.

H. .1. Apelt. Essen: Möglichkeiten der Blutent-
nahme bei der Katze.

Tierar/thelferinnenseminar:

Notfallpatienten. Erste Hilfe am \'1 ierbesitzer. Um-
gang mit Vögeln. Heimtieren und Exoten. Bearbei-
tung und Versand von Untersuchungsmaterial.
Tagungsort: Westfalenhalle (Goldsaal und Konfe-
renzräume).

Anmeldung und Auskunft: Drcs. E. u. R. Brahin.
Hoher Wall 20. 4600 Dortmund 1.

4th International Congress of the
International Society for Animal
Hygiene

fhe 4th International Congress of the International
Society for Animal Hygiene will be held from 20-25
September 19X2 in Strbske Pleso (Hotel Patria) in
the High Tatras (Slovakia). From 260 papers 1.10
from the following topics were accepted:

1. Hygienic problems related to raising of caltle.
pig. sheep, poultry and other kinds of animals.

2. Influence of the housing hygiene on the health
state and the productiv ity of animals.

-ocr page 130-

1 Disinfeclion. disinsection and ratcontrol inani-
mal production of the living environment.

4. Storage, trealmcnl and luili/ation of liquid
manure.

5. Free short communications.

Congress languages; Fnglish, German, Russian,
Czech and Slovak with simultaneous interpreta-
tion.

Fhe programme includes the plenary session, de-
bate in scientific sessions, welcoming and farewell
social events, sightseeing tour of High Tatras, cho-
ice of expert excursions.

Registration forms can be ordered from; Cedok
Congress Centre, attn. Miss Alena Bru/kova. Na
prikope 18.CS-11 1 35 Praha l.CSSR. Registration
and payment before 15 June saves 30, US-
Dollars of registration fee.

31. Internationale Fachtagung für
Fortpflanzung und Besamung der
Bundesanstalt fiir künstliche Be-
samung der Haustiere

Die nächste (31,) internationale Fachtagung für
Fortpflanzung und Besamung der Bundesanstalt
für künstliche Besamung der Haustiere in Wels fin-
det in der Zeit vom
30, September bis 2, Oktober
1982
in W\'ers, Kinosaal des Hotel \'Greif statt,
Folgende Hauptthemen bzw . Referate sind bisher
vorgesehen:

rheinnig im Bt:

I. F/ek ironische Diue.
mimgswesen

H. Kräußlich. München. BRD: Flektronischc Da-
tenverarbeitung im Besamungswesen Finlei-
tungsreferat.

C. M. Willems. Vught. Niederlande: FDV in der
Niederländische Rinderbesamung Durchfüh-
rung und Möglichkeiten.

II. Aiisgewiihhe Kupiiel aus Aniirotovie und
l<iinsilicher Besamung

D. RohlofF Berlin. BRD: Die künstliche Besamung
beim Haushuhn, einschließlich Spermatiefgefrie-
rung.

H. F. Brozeit. Oldenburg. BRD: 20.1ahre Putenbe-
samung in der Bundesrepublik DeiUschland
lechnik und Erfahrungen.

.1. Scncgacnik. Ljubliana. Jugoslawien: Verhalten
von Rinder- und Fherspermien in verschiedenen
Pufferlösungen unter Nativ- und F infrierhedmgun-
gen.

I. Veres. Gödöllö, Ungarn: Flektronenoptischcn
Untersuchungen der Obcrilächcnladungen der
Spermien.

H. Bader. Haooher, BRD: Neuere Untersuchungs-
ergebnisse über den Spcrmientransport in weib-
lichen Geschlechtstrakt unter besonderer Berück-
sichtigung des Pferdes.

A 1. Naumenkow. Ribnojc. UdSSR: Erfahrungen
über die künstliche Besamung beim Pfcid in dc
Sowjetunion.

M. Herak. Zagreb. Jugoslawien: Ergebnisse von
andrologischen Untersuchungen bei Kaltblut-
hcngsten in Nordkroatien.

III. /vk/usindidiion

F, Grünen. Hannover. BRD: Zur Problematik der
Zyklusinduklion bei Rindern mit (3vardvstrophic.
W. Holtz. Göttingen. BRD: Zvkiusinduktion beim
Schwein.

R. 1 rcv. Zürich. Schweiz: Auslösung der Rosse hei
azyklischen Stuten.

IV Souverämial. Aufgahen. Modelle undprakii-
nhe Ergebnisse von /\'eriHuiisgesundheiisdiensien
W. Romanowski. Bremen. BR[:>: Zusammenarbeil
von Besamungsorganisation praktizierenden Tier-
arzt und 1 andwirl als Vorraussetzung für gute
Fruchtbarkeit in den Herden,
J. W . ,A. Remmen. Boxtel, Niederländc: Fertilitäts-
servicc und Ergebnisse,

M. .lernström. Hörbv. Schweden: Erfahrungen und
Ergebnisse von Fertilitätsgcsundheitsdienstcn in
Schweden.

f) 1 orin. Wien. Österreich: Gestütsbetreuung in
Österreich aus klinischer Sicht.

G, H. Arthur. Al-Hasa. Saudi Arabien: Fruchthar-
kcitsüberwachung von europäischen Imporlzucht-
lieren in Saudi .Arabien.

V. Die peripariale Periode hei Rind. .Schwein und
Pferd - Krankhciien und Managemem
F. Kudlac. Brno. CSSR: Physiologische Veränd-
erungen im Blut und an den Geschlechtsorganen
der Sau in der puerperalen Periode sowie Me-
thoden der aktiven Pucrperallcnkung.
.1 Schulz. Feipzig, D[)R: Zusammenarbeit zwi-
schen (icburtsablauf und Puerperalerkrankungen
bei Sauen.

F. Bamberg. Wien. Österreich: Steroidhormone
im Blut von Rindern vor und nach der Cichurt.
F. Farrics. Mariensee. BRD: Neuere Erkenntnisse
zur Problematik der Nährstoffversorgung in der
peripartalcn Periode beim Rind.

H, Bostedl. Gießen. BRD: Auswirkungen pcripar-
laler Störungen bei Milchrindern auf die Fcrtilitäi.
M, Vandeplassche. Gent. Belgien: Vergleichende
Aspekte der Involution und der puerperalen Metri-
iis bei Stute. Kuh und Sau,

Nationaal Symposium van de Small
Animal Veterinary Association Bel-
gium

Dii /al plaats hebben op 3 oklobcr 1982 Ic Brussel
in bet Sheraton Hotel.

Prol. Bojrah. D.V.M.. M.S.. Ph. D. va n dc Univer-
siteit v an Columbia, zal een v ciord racht geven over:
\'Surgerv of Urogenital Svstcm\' cn Xi.l. - Tract -
.Abdcmiinal Surgerv\'

Dr. Anderson van bet Animal Study Center tc
Wallham, zal cen voordracht geven over:\'Nutrition
Specificities of Dogs and Cats\'.
Simuhaanvertaling: Engels Nederlands.
Voor complementaire inlichtingen: Tel.
32.2.344.48.80 - Agcurop. Pallv Nieland. Molière-
laan 262. 1060 Brussel.

-ocr page 131-

Varkenspest in Noord-Brabant

Op donderdag 29 april is op een fok mest-
bedrijf in de enclave Baarle-Nassau varkens-
pest geconstateerd. De gehele populatie van
60 zeugen, 2 beren, 100 biggen op batterijen,
100 biggen bij de zeug en 170 mestvarkens is
afgemaakt en gedestrueerd. Het bedrijf is ge-
desinfecteerd en de gebruikelijke zóne de pro-
tection van 2 km. is ingesteld.
Een tweede uitbraak werd op maandag 3 mei
bevestigd, ditmaal op een mestbedrijf, exen-
eens te Baarle-Nassau en gelegen in de eerder
ingestelde zóne de protection. Het betrof hier
een contactgeval ten gevolge \\ an afvoer vanaf
het eerste bedrijf. Alle 155 aanwezige mest-
\\arkens en 317 biggen zijn afgemaakt en ge-
destrueerd. Alle andere normale sanitaire en
veterinair-politionele maatregelen zijn ge-
nomen.

Het O.I.E. te Parijs en de E.G.-partners zijn
op de hoogte gesteld.

Nu ook mond- en klauwzeer op
eiland Zealand

Na 21 gevallen op het eiland Eunen is er nu
voor het eerst ook op een ander Deens eiland
Zealand mond- en klauwzeer vastge-
steld. De uitbraak werd geconstateerd te
Skelskoer bij 1 vaars op een rund veebedrijf
De gehele populatie van 60 runderen is on-
middellijk afgemaakt en hegraven. Op het
bedrijf waren geen varkens aanwezig. Een
zóne de protection van 15 km. is rond het
besmette bedrijf ingesteld, waarbinnen stren-
ge controlemaatregelen gelden.

Drs. H. Bartels, nieuwe adjunct-
inspecteur in Overijssel

Per I mei is drs. H. Bartels de gelederen van
de Veterinaire Dienst, Veterinaire Inspectie
van de Volksgezondheid komen versterken
als Veterinair Inspecteur 2e klasse van de
Volksgezondheid adjunct-Inspecteur V.D. in
het district ambtsgebied Overijssel.
Hij werd in 1942 te Opsteland geboren en na
voltooiing van zijn HBS-opleiding werkte hij
gedurende een jaar als volontair op een drietal
agrarische bedrijven. Vervolgens doorliep hij
de Rijks Hogere Landbouwschool te Gronin-
gen, waarvan hij in 1963 het diploma be-
haalde.

Twee jaar nadien begon de heer Bartels zijn
studie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht,
waar hij in 1972 het dierenartsexamen af-
legde.

Zijn eerste arbeidservaring als dierenarts deed
hij op in een gemengde praktijk te Weesp.
Vanaf I oktober 1974 tot 1 september 1980
volgde een periode als keuringsdierenarts van
het Openbaar Slachthuisen de Vleeskeurings-
dienst te Amersfoort, waar hij per laatstge-
noemde datum als directeur werd benoemd.
In de tussentijd was hij ook nog opgetreden
als plaatsvervangend examinator voorde lan-
delijke examens ten behoeve van de opleiding
\'Keurmeester van slachtdieren en van vlees\'.
Per 24 augustus 1981 werd hij bovendien
aangesteld als leraar bij het Slager-Vakonder-
wijs voor het onderdeel anatomie en fysiolo-
gie.

Drs. J. Jansingh, pluimvee-
keuringsdierenarts te Uden

Op 1 mei is drs. .1. Jansingh als pluimvee-
keuringsdierenarts in dienst getreden bij de
Veterinaire Dienst Veterinaire Inspectie van
de Volksgezondheid in het district/ambtsge-
bied Noord-Brabant. Als standplaats is hem
Uden toebedeeld.

De heer Jansingh werd in 1941 te Hoogezand
geboren. Zijn studie aan de Rijksuniversiteit
te Utrecht rondde hij in 1973 af met het be-
halen van het diploma dierenarts.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 132-

Na in maart 1973 te Veendam als assistent-
dierenarts begonnen te zijn, vestigde hij zich
in juli van het daaropvolgende jaar als zelf-
standig prakticus.

Vanaf augustus 1980 tot en met oktober 1981
was drs. Jansingh verder werkzaam als
docent/instructeur aan de Praktijkschool
voor de Veehouderij en het Weidebedrijf te
Oenkerk. Sedert 27 oktober vorig jaar heeft
hij tenslotte reeds werkzaamheden verricht
voor de Veterinaire Dienst en wel als plv.
Inspecteur te Uden.

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin Nr. 8 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m 30 april 1982 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangiftepliehtige
besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 25 gevallen in

Groningen

Eriesland

Drenthe

Gelderland

Noord-Holland

Zuid-Holland

18 gemeenten.

5 gevallen in 3 gemeenten
7 gevallen in 5 gemeenten

6 gevallen in 4 gemeenten
3 gevallen in 2 gemeenten
3 gevallen

I geval

Schurft

Totaal 3 gevallen in 3 gemeenten.
Drenthe I geval

Gelderland 1 geval

Noord-Holland I geval

Miltvuur

Totaal I geval in Overijssel.
Varkenspest

Totaal 1 geval in Noord-Brabant.

VESICULAIRE VARKENSZIEKTE
Groot-Brittannic

Op 30 april bevestigde de Britse Veterinaire Dienst
een nieuw geval van vesieulaire varkensziekte te
Shackerstonc. Hinckley. Leicestershire.
Alle besmette varkens, alsmede de varkens aie met
hen in contact zijn geweest, zijn afgemaakt en ge-
destrueerd.

Strenge sanitaire maatregelen zijn genomen en bet
betrokken bedrijf is onder toezicht geplaatst.

VARKENSPEST
België

Bij een telex van 29 april maakte de Belgische
Veterinaire Dienst melding van twee uitbraken
van varkenspest in de provincie Luxemburg:

op een fokbedrijf te Longvilly met 4 zeugen en
23 biggen, en

op een fok- mestbedrijf te Montleban met 7
varkens.

Sanitair-politionele maatregelen als voorgeschre-
ven in E.G.-richtlijn 80 217 zijn genomen op beide
bedrijven: afmaak en destructie van alle varkens,
desinfectie en het instellen van een zóne de pro-
tection.

Op 29 april was nog een ander geval van varkens-
pest in Belgie vastgesteld, en wel le Meer, pro-
vincie Antwerpen, op een mestbedrijf met 237 var-
kens. Alle dieren zijn geruimd en gedestrueerd. Het
bedrijf te Meer ligt dicht bij de Nederlandse grens.
5 km. van het eerste geval in Baarie Nassau af

Op 6 mei deden zich in België opnieuw twee ge-
vallen van varkenspest voor.
Te Oostmalle. provincie Antwerpen, bleek een
mestbedrijf met 777 varkens besmet.
Te Mettekoven. gemeente Heers, provincie Lim-
burg. werd de ziekte vastgesteld op een gemengd
bedrijf (I beer, 36 zeugen, 55 biggen en I 17 mest-
varkens).

Alle dieren zijn opgeruimd.
Frankrijk

In Erankrijk is op 6 mei varkenspest geconstateerd
op een bedrijf te Treverec. departement Cotes du
Nord (Bretagne). Alle 52 fok- en 324 mestvarkens
zijn geruimd.

RUNDERPEST
Tanzania

Na bijna 17 jaar afwezigheid is er volgens een telex
dd. 3 mei van de Tanzaniaanse Veterinaire Dienst
runderpest uitgebroken in het land. De ziekte is
bevestigd bij buffels te I.obo op ongeveer 50 km.
van de grens met Kenya in het Serengeti National
Park. In de 3 voorafgaande weken waren 100
buffels gestorven. Onder vee dat met de buffels in
contact was geweest zijn geen sterfgevallen gemeld,
maar het onderzoek naar mogelijke besmettingen
onder het vee is geïntensiveerd. Quarantaine is in-
gesteld en bevestiging van de ziekte heeft plaats-
gevonden op het Muguga-laboratorium in Kenya.

MOND- EN KLAUWZFFR
Oost-Duitsland

Per telex van 4 mei meldde de Oostduitse Veteri-
naire Dienst een nieuw geval van mond- en klauw-
zeer in het arrondissement Rostock. Ditmaal ging
het om een bedrijf te Grischow. district Grimmen
met 279 koeien en 51 jonge runderen, waarvan
2 koeien ziek waren.

Het virustype is opnieuw vastgesteld als O,.

-ocr page 133-

1982

Juni:

I 4 5th European Immunology Meeting with
Symposium on Veterinary Immunology. In-
stanbul, Turkey.

} Nationaal Kampioenschap Kleiduivenschieten
voor Dierenartsen (Boehringer Ingelheim) te
Biddinghuizen.

4 Svmposium over \'Ziekenhuisafval\', VU, Am-
sterdam.

7 115. Europ. Kolloquium über Zytogenetik
bei den Haustieren. Mailand.

8 Afd. Gelderland K.N.M.v.D., Ledenvergade-
ring. \'De Waag\'. Doesburg, 20.00 uur.

10 Klinische Avond Vakgroep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier. Utrecht. Aanvang 20.00
uur (pag. .184).

15- 16 25. Internationale Fortbildungsveranstal-
tung der Tierärzte des Bodenseeraumes und
28. Jahreshauptversammlung des Landesverb-
andes prakt. Tierärzte Bayern e. V. im BpT
(A). OberstdorL

24 Tagung der D. V.G.-Fachgruppe\'Schafkrank-
heiten\' (A). Gießen.

Juli:

6- 9 XIVth Skandinavian Veterinary Congress.
Copenhagen. Denmark.

19 22 Annual Convention of the American Ve-
terinarv Medical Association (AVMA). Aalt
Lake City. USA.

26 .11 International Pig Veterinary Society
(I.P.V.S.) 1982 Congres Mexico-City. Mexico
(pag. 721 en 1105 (1981) en I I).

27 31 V. Intern. Symposium on Morphological
Science. Rio de Janeiro.

.Augustus:

16 19 33rd Annual Meeting of the European
Association for Animal Production. Lenin-
grad. USSR.

22 27 17. Weltgeflügelkongress der WPSA (A).
Posnan. Polen.

23 25 Erfahrungen der industriemässigen
Schwcinefleischproduktion. Keszthely (Lln-
garn).

23 27 6th Congress of the International Veteri-
nary Radiology Association (IVRA). Davis.
California. USA (pag. 117).

25 Reünie Oud-Absyrtianen. Arnhem (pag. 350).

29 2 sept. XIV, Kongress der Europ. Vereini-
gung der Veterinär-Anatomen. Berlin (pag.
96).

September:

3 Afd. Limburg K.N.M.v.D. (Openings)feest-
avond Gezondheidsdienst.

5 10 VI International Congress on Hormonal
Steroids. Jerusalem. Israel.

mW

6 10 International Association of Teachers of
Veterinary Preventive Medicine. Arlington.
U.S.A. (pag. 241).

7- 11 .Xllth World Congress on Diseases of
Cattle - World Association for Buiatrics. Am-
sterdam (pag. I 1. 119, 204. 297. 399 en 446).

9 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

11-12 Regionale Arbeitstagung \'Nord\' der
DVG-Fachgruppe Kleintierkrankheiten,
Dortmund, (pag. 439).

13 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

13- 17 2nd Congress of E.A.V.P.T., Toulouse
(pag. 1036 (1981) en 117).

14 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Algemene Leden-
vergadering.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. L.eden-
vergadering.

15 18 First Nordic Symposium on Small Ani-
mal Veterinary Medicine. Oslo, Norway.

16 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

16- 18 1st International Congress of Veterinary
Anaesthia, Cambridge, (pag. 444).

18 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. 27e Lustrum:
plaats van actie: Goeree-Overflakkee.

20- 25 4th International Congress of the Interna-
tional Society for Animal Hygiene, Strbske
Pleso, High fatras Slovakia, (pag. 439).

21-25 British Veterinary Association Centenary
Congress. University of Reading. Reading
(pag, 246),

30 2 okt. 31. Internationale Fachtagung für
küntsliche Besamung der Haustiere. Thal-
heim. Wels. Österreich (pag. 440).

Oktober:

1-2 Jaarcongres 1982 K.N.M.v.D.. tevens 129e
Algemene Vergadering, Boekelo (pag. 163,
253).

3 Nat. Symposium van de Small Animal Veteri-
nary Association. Belgium, Brussel (pag. 440).

6—8 Tagung der Fachgruppe Pferdekrankbei-
ten der DVG. Freiburg Breisgau (pag. 246).

13 16 DSK lOe Lustrum (pag. 353).

13 15 Symposium on Computer Applications in
Veterinary Medicine: Mississippi. State Uni-
versity. USA.

14 - 16 28. Jahrestagung der Fachgruppe \'Klein-

tierkrankheiten\'(A). Frankfurtam Main(pag.
137).

18 21 VII International Symposium of the
World Ass. of Vet. Microbiologists. Immuno-
logists and Specialists in Infection Diseases.
Barcelona (pag. 1264 (1981)).

19-22 Week I cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren

26 29 Week II cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

-ocr page 134-

28 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

28 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D, le-
denvergadering.

November:

2 5 Week lil cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

9-12 Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

1 1 Vereniging van Directeuren van Slachthui/en
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

December:

9 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. I,eden-
vergadering,

9 Groep Vet, Homoeopathie K.N.M.v.D. le-
denvergadering.

13 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

14 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Algemene leden-
vergadering.

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

1st International Congress of Ve-
terinary Anaesthesia

Cambridge, 16-18 Sept. 1982

S( tenli/u prograiiinw
I hursda> 16 September

9.30-12.30 MAIN Sl-SSION: \'Pain & Pain Relief
Speakers:

M. Warnock. Hertford College. Oxford. Fngland:
P. Janssen, .lanssen Pharmaceutical. Beerse. Bel-
gium:

A. Iggo. Fdinhurgh. Scotland:

H. .1. Wintzer. West Berlin. Germanv,

2..W-5.30

a)\'Pain Relief in Veterinary .Medicine\':
Speakers: F. 1 agerwcij. l\'trccht. Holland and ot-
hers:

b) Seminar \'Biochemical & Biophysical Basis of
Anaesthesia\':

c) Free Papers.
Frida\\ 17 September

9.30-12.30 MAIN SFSSION: \'Anaesthesia & Car-
diopulmonar\\ Function\'

I9S3
Januari:

27 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

Maart:

7 Kring Dierenartsen Gelderse Vidlci. Vergade-
ring.

April

21 Kring L)ierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

.Augustus:

14 19 5. Weltkongress üher J ierproduktion.
Lok io.

21 27 .XXll Veterinair Wereldcongres. Perth.
Australië (pag. 964 cn 1248 (1981)).

1984

Minnesota. X. International Congress Reproduc-
tion and ,M.

Speakers:

.1. R. Gillespie. Davis. California. FS.A:
F. P, SicflcN. Da\\is, California. FSA:

de Moor. Gent. Belgium:
F. Schaizmann. Bern. Switzerland;
P W fh Stolk. I ircchl. Holland
2.30-5.30

a) Seminar \'Recent ,Ad\\anccs\':

h) Seminar \'Modern .Approaches to I luiti I hcrajiv

& Parenteral Nutrition\',

Saturday 18 September

9,30-12,30 MAIN SFSSION: \'Musclc Relaxants in
Veterinärs Anaesthesia\'

Speakers:

R, Hughes. Wellcomc Foundation. Fngland:

I . W. Hall. Cambridge. Fngland:

R. S. lones. Fiverpool. Fngland:

C, VF Irim. Athens. Georgia. FS.A:

,1. S. M, M, \\an Dielen. Ftrecht. Holland:

1 , Klein, New Bolltui Centre. Penns\\hania. FS.A

12,30-12.45 CFOSlNCi SFSSION

Information: 1 . W. Hall. Deparimenl of Clinical

Veterinary Medicine. Madinglcv Road. Cambridge

CB3 OFS. Fniïland,

-ocr page 135-

■r van Riin v erd op 24 oktober 190.1 t.
veland geboren als :oon van een
nschipper. Hij bezocht de H.B..S. te
■crsum en van 192.1 tot 1928 de
\'lool te L\'trecht. Sa zij,
\'ch als praktizerend di
\'ec ht. In deze periode
oor zijn verdere Ie
e dagen per week werk:
larts aan het abattoir te

Pet,
(irii
beu
Hilversum en
I eeart.seniiscl
vestigde hij z,
boenen a ul l
basis gelegd \\
hii tevens twe

l\'studeren
narts in
rd al de
■nsloop. doordat
was als

iritig.sdu
sterdam.

■ds in 19.12 vestigde hij zich delinitiel
Amsterdam en nog in datzelfde jaar
d hii benoemd tot kcuringsdierenarts aa
■nbaar slachthuis te Den Haag In 19.16 •
r benoeming tot adiunct-directeur aldaar
Je bezetting waren veel personeelsit
hken in het slachthuis. Uil heeft v,
•1 veiligheid gedaan. Fen benoeminfi
\'rde bij e.

•1 bet
■oigde

den
■el
tot
, hii

zit.
radens
omicrg
voor hun
teur

di.

I dan ook /.
icmd.
e jaren or,
erinair-h\\
skundige

henot
in de.

■mgr

gebn
■oeide

g\'

eigen /><
structui.
Probien
1955 w(
vlee.sket
deze kk
andere ■
Betuwe.

t vloeiende
ontslag te nemen,
t directeur van de
■tnal.sen. Het werk in
ist was van een totaal
■jn jaren, doorgebracht in de
h zeer dierbaar geweest.

In

Tijdschr. Diergeneesk.. deel 107. aß. II. 1982

tiidens de bezetting

71 mei 194.1 als zodanig

twikkelde hij zich tot een autoriteit
gienisch gebied, die meermalen
■ins land vertegenwoordigde <ip
owel in binnen- als buitenland.
I \'oorai de technische ziide van bet
slachthuishedrijf genoot zijn bijzondere
belangstelling, \'/.o werd in deze periode o.a. een
zeer modern geinitilleerde slachthal voor varkens
ik genomen. Het Haagse slachthuis
uit lot een bedrijf met meer dan 150 man
rsoneel en een gecompliceerde sociale
r. De hieruit v<
atiek dwong hem
rd hij benoemd to
■ringsdienst Geldei

ne plattelandsdi
rde. niaa
zijn hem

Toch zocht hij een kans. zijn voorliefde voor de
slachthuis-techniek in zijn dagelijks werk meer
gestalte te ge\\^en. Die kans kwam toen hij in
1959 werd benoemd tot directeur van het
openbaar slachthuis te Apeldoorn. Op I
november 1968 nam hij afscheid wegens het
bereiken der pensioengerechtigde leeftifd.
In deze laatste periode was hij Ud van de
technische commissie van de Vereniging
Slachthuisdireeteuren. Hij bouwde een \\
tijd modern lijnslachtsysteei
varkenshal. Voorts werd de
het cellenkoelhuis omgebou
koelhuis voor kalveren en u
kantine geplaatst. Ook in di
periode bleek ziin ervaring i
bacteriologie. Diverse nieuw
op het laboratorium Inge
Peter van Rijn was een zeer belezen
jilosojisch ingesteld mens en een ond.
causeur. Hij bezat een grote biihelkei
voelde zich toch niet bepaald kerkelijk gebonden
Voorts had bij een opmerkelijke interesse voor
de houw- en schilderkunst uit de middeleeuwen
en de renaissance. Vooral na zijn pensionering
laakte hij maandenlange reizen door Italië en
mje per caravan en legde ontelbare

■an

lor die
■1 voor kalveren in de
runderhal verbeterd,
vd tot een modern
■vens werd een flinke
■ze Apeidoornse
>p het gebied van de

rden

rhmeken ■

cc te
erd.
\' bel

demi
naar

■rhou

Sl

beril
/.ijn
twee
Fnk.
zich
nog

onzoon en zijn
s voor hem.
•estigde hij
rlijden kwam
ijn wens had

In memoriam

P. VAN RIJN

Op 20 december 1981 overleed le Billhoven
collega Peter van Rijn. oud-directeur van de
vleeskeuringsdienst en bet openbaar slachthuis
Apeldoorn.

■neringen fotografisch vast.
echtgenote, zijn dochter, schi
kleinkinderen betekenden alk
■ie jaren na zijn pensionering
in 1974 in Bilthoven. Zijn ovt
vrij onverwacht en ingevolge
de crematie in familiekring plaats.
H ii verliezen in hem een goede vriend en

ollega\'

./. DFRSJANT.
M. I.OUR ENS.
B. H. SPIJKER.

-ocr page 136-

Van het hoofdbestuur

Tatouage-teken bij katten

Van verschillende zijden, onder andere de
Centrale Asiel Raad van de Commissie
Gezondheid en Welzijn Gezelschapsdieren
is de K.N.M.v.D. benaderd met het verzoek
te bewerkstelligen dat daar waar mogelijk
katten die een

ovariectomie ovariohysterectomie
ondergaan tijdens deze ingreep worden
voorzien van een tatouage-teken in het oor
ten bewijze van deze ingreep. Dit vanwege
het feit dat bij zeer veel dieren naderhand
geen litteken van deze ingreep kan worden
teruggevonden.

Het gevolg hiervan is dat een naar schatting
toch nog een aanzienlijk aantal katten, het
betreft hier dan meestal dieren waarvan de
eigenaar niet bekend is of waarbij wisseling
van eigenaar heeft plaats gevonden,
wederom deze chirurgische ingreep, zij het
ten dele. ondergaat.

Na ruggespraak met de Groep Geneeskunde
van het Kleine Huisdier, die geen bezwaar
ziet tegen het aanbrengen van dit tatouage-
teken. heeft het Hoofdbestuur besloten zich
positief achter dit verzoek te moeten stellen.
Gezien het feit dat raskatten die aan
wedstrijden, tentoonstellingen enz. meedoen
niet identificeerbaar mogen zijn. kan bij
deze dieren geen tatouage-teken worden
aangebracht.

Het is dan ook absoluut noodzakelijk als u
besluit uw medewerking aan bovenstaande
te geven om in alle gevallen waarin dit
mogelijk is. dat wil zeggen in die gevallen
waarbij de eigenaar van het dier bekend is.
vooraf toestemming aan de eigenaar te
vragen om het tatouage-teken ten tijde van
de ingreep te mogen aanbrengen.
Om uniformiteit in het aan te brengen
teken te houden is het voorstel hiervoor de
letter.....S te gebruiken.

Xllth World Congress on
Diseases of Cattle

Amsterdam 7-11 september 1982

In deze aflevering wordt het vijfde thema van
het 12e internationale congres over
runderziekten weergegeven.

1 HEME 5

Wednesday. September 8. 1982
fhursday. September 9. 1982

Bovine surgery

5.1. Abdominal disorders

Introductory lecture

M. Stöber - Hannover. Fed. Rep. Germany:
Praktische Hinweise in Zusammenhang mit der
Abdominal Chirurgie beim Rind.
J. Grymer.
K. Sterner - East Fansing. U.S.A.:
Trocar stitch for correction of left displaced
abomasum (ED.A).

M. Hesselholt - Copenhagen. Denmark:
Abomasal displaceinent: Etiology, prevention
and surgical treatment.
M. A. Memon. D. R. Nelson - Oklahoma.
U.S.A.: Abomasal volvulus (torsion) in dairy
cows.

G. Sali - San Nicolo. Trebbia. Italy: Abdominale
Chirurgie beim Rind: Erfahrungen aus 20
.lahren.

E. Schneider - Affoltern, Switzerland: Rcticulitis
traumatica beim Rind. Placieren des
therapeutisch eingesetzten Magneten ins
Reticulum.

D. Smith - Ithaca. New York. U.S.A.: Acute
Gastrointestinal obstructive diseases of young
calves.

M. A. van der Velden - lUrecht. the Netherlands:
treatment of right displaced abomasum.

-ocr page 137-

K, Vôros, T. Tôros - Budapest, Hungary:
Incidence of the abomasum in dairy cattle.
D. .1. Peterse - Utrecht, the Netherlands:
Dermatitis digitali.

H. St. Pierre - Saint-Hyacinthe, Québec,
Canada: Incidence au Québec des diverses
affections du pied che? la vache laitière.
W. C. Rebhun - Ithaca, New York, U.S.A.: The
diagnosis and treatment of interdigital
papillomatosis of cattle.

5.2. Musculo-skeletal diseases

Introductory lecture

A. D. Weaver - Cdasgow. United Kingdom:
Surgical diseases of the musculoskeletal system.
N, K. Ames. C. H. Coy - Michigan, U.S.A.:
Repair of bovine tendon lacerations with carbon
fiber implants.

N. Ames - East Lansing, Michigan, U.S.A.:
Fixation of Femoral fracture repair in cattle.
S. Arkins - Fermoy, United Kingdom: Treatment
and prevention of diseases of the feet of dairy
cattle.

L. Fes/l, Ch. Stanek. M. Awad-Masalmeh -
Vienna, Austria: Penicillinspiegelbestimniungen
nach intravenöser Stauungsantibiose im
pathologisch veränderten Gewebe bei septischen
Gliedmassenererkrankungen des Rindes.

E. C. Firth. A. W. Kersjes. K. .1. Dik - Utrecht,
the Netherlands: Clinical aspects of osteomyelitis
in cattle.

G. F. Hamilton - Saskatchewan, Canada:
Fracture repair of long bones in cattle.

W. Kleber - Hockenheim. Fed Rep. Germany:
Zur konservativen Behandlung von Läsionen
einschl. Frakturen der Vordergliedmareen distal
des Karpalgelenks bei Grosstieren
D. Krishnamurthy - Hissar. India: Sirgical
approach to the fracture repair in buffaloes
{Bithalus huhaUs).

R. Kumar - I.udhiana. India: Immobilization
and rehabilitation in long bone fractures of
cattlc.

H. W. Merkens - Utrecht, the Netherlands:
Bovine bone spavin.

A. de Moor - Gent. Belgium: Surgical and
biochemical research on spastic paresis.

F. Nemeth - L\'trecht, the Netherlands: Treatment
of supracondylar fractures in large animals.

kol]-m

W. Fischer, A. Meermann - Hannover, Fed.
Rep. Germany: Erfahrungen mit der
Kaltlichtendoskopie beim Rind.
M. Hermann, J. Martig - Bern, Switzerland:
Verlaufsuntersuchung nach
Nabelabcesoperationen beim Kalb.
,1. Ivascu - Traisen. Austria: Untersuchungen zur
chirurgischen Behandlung des Augenkrebs bei
Rindern.

W. R. Klein - Utrecht, the Netherlands:

Immunotherapy by intralesional application of

BCG cell walls or live BCG in bovine ocular

squamous cell carcinoma.

N. A. Misk - Mosul, Iraq: Surgical castration

with complete ablasion of the scrotal sacs in

bulls, rams and kids.

P. P. de Nooij - Alberta TOA. Canada:

I.aparohysterectomy as a therapy for uterus

rupture.

J. L. Noordsy - Mahattan, Kansas. U.S.A.:
Cervopexy as a treatment for chronic vaginal
prolapse in the cow.

F. Ortiz Borbon - San Jose. Costa Rica:
Curative and therapeutic studies of Hereford and
Holstein cattle eve-cancer.

\'Zo moet het niet\' (39)

Op een mengvoederbereidingsbedrijf werd
een hoeveelheid furoxone en oxytefracycline
aangetroffen, die was geleverd door een
dierenarts voor de bereiding van gemedici-
neerd voeder zonder de aanwezigheid vaneen
daartoe geldig attest.

5..1 Bovine surgery: various themes

O. Dietz. G. Fröhlich. H. Gängel. F. Horsch -
Berlin. L^em. Rep. Germany: Das
Wundinfektionsgeschehen unter den
Bedingungen einer 4000er industriemässig
produzierenden Milchviehanlage.

-ocr page 138-

3®sj@8ro bB©55i)@g)008è

Jaarcongres 1982, 1-2 oktober Boekelo

Stel Uw vrouw niet teleur en kom I en 2 oktober toch maar naar Boekelo.
Tenslotte is het met de economische crisis onder de veterinairen ook weer niet /ó
belabberd gesteld.

-ocr page 139-

Personalia

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Mej. K. I.. Khoe, Werfstraat lil. 2586 AW Scheveningen.
E. dc Nie, Schoolstraat 13, 3581 PN Utrecht.
E. Wondergem, Jadelaan 58, 3523 CW Utrecht.

boDiLmfli

Adreswijzigingen, enz.:

IS9 Hahink. //, ,/. G.: 1981: 7481 SZ Haaksber-
gen, Kielweg 8: tel. (05426) 501: wnd. d.

192 Berge Henegouwen. J. 7". i\'öh." 1970: Bemmel:
tel. (08811) 4039 (privé). 1627 (prakt.): p.,
geass. met G. J. van Riemsdijk en D. J. van
Zoolingen.

193 Belhlehem. E.: 1981: 9231 CA Surhuister-
vecn. Jan Binneslaan 17: tel. (05124) 1361: p..
ass. bij 1.. Nauta.

I9H Bouwer-Henzherger. .Mevr. dr. S. A.: 1977;
U-1982; Haarlem.

209 Dirven. P. J. C.: 1981; 4873 EP Etten-l.eur.
Crispijnenstraat 75; tel. (01608) 12770; wnd.
d.

210 Dorreatent. G. M.: 1975; IJsselstein; tel,
(03408) 83100 (privé).

323I212 Eieher. E.: 1979; 3721 AP Bilthoven. Prins
Hendriklaan 65; tel. (030) 785604: ass. desk.
E.A. O

216 Eeringa. R. H\',,- 1980; IJsselstein; tel, (03408)
86789,

22H Havenaar. R.: 1975; IJsselstein; tel. (03408)
84409 (privé).

263 *Me.sieheld. H\'. .V/..- 1980; 4032 NM Omme-
ren. Hogestraat I; tel. (03443) 1700; p., ass. bij
W. van Sijpveld en D. N. I\'ap.

32.1 Mol. E. P C..!.: 1979; Smoky l ake, T,0,A.-3
C O. Alberta (Canada), P,Ó. Box 243: d.

325 *.Mol-van den Brink. Mevr. ,/, A.: 1979;
Smoky
l ake, T O,A,-3 C,0, Alberta (Ca-
nada), P,0, Box 243; d.

272 O.s. Dr. J. !.. van: 1957; U-1982; Voorburg
(Z.H.).

275 Peler.s. A. G.: 1980; 6911 KM Pannerden.
Pannerdensewaard 9; tel. (08366) 558; wnd.
d.

280 Riemsdijk. G. J. van: 1976: Huissen; p., geass,
met J, T, van Berge Henegouwenen D. J, van
Zoolingen,

291/327 *Sloihoom. P P.: 1981; 4175 Wachten-
donk (Duitsland), Thomas Mannstrasse 3; d,

2t)2 Smole. W. M.: 1976: IJsselstein; tel, (03408)
85103 (privé), 81281 (prakt,),

299 Tiggelman. Mej. W. A. .HI.: 1981; zie:
Verstappen-Tiggelman, Mevr, W, A. M,

304 l erkley. .Mej. E. G. M.: 1975; 3033 RD Rot-
terdam. Jacob Eoisstraat I6A; tel, (010)
651480 (privé), 657363 (prakt.); p.. H-D., kl,
huisd,

.)27 l\'ershns. Mej. S. D. h\'.: 1975; Hilo, Hawaii
96720 (U,S,A,), 1927A Kilauea Avenue; tel,
(808) 959-5512 (privé), 966-8582 (prakt.); p.

305 Versiappen-Tiggelman. .Mevr. H\'. A. M.:
1981; .3981 ZL Bunnik. Vletweide 14; tel.
(0,3405) 7275; wnd, d,

316 Wisselink. .M. A.: 1976; 3527 JE Utrecht, Van
Vollenhovenlaan 225; tel, (030) 943080.

319 /.oolingen. D. J. van: 1980; Gendt; tel.
(08812) 3504 ( privé), (08811 ) 1627 (prakt.); p..
geass. met J T. van Berge Henegouwenen G.
J. van Riemsdijk.

Overleden:

.1. J. W. van Stratum te Maastricht op 3 mci 1982
Benoemd als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D.:
C. N. M. Mul te Alphen a d Rijn per 1 maart 1982
F.ervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D.:
Prof. dr P. Krediet te De Bilt per 1 maart 1982
Promoties:

Mevr. S. A. Bouwer-Hertzberger te Haarlem op 29 april 1982
J. E. van Os te Voorburg (Z.H.) op 13 mei 1982

-ocr page 140-

Jubilea:

Dr. E. de Boer te Afferden

(afwezig) 50 jaar op 4 juni

1982

Dr. L. Hoedemaker te \'s-Gravenhage

(afwezig) 50 jaar op 4 juni

1982

L. J. Kas te Hilversum

(afwezig) 50 jaar op 4 juni

1982

G. Muller te Gouda

(afwezig) ,10 jaar op 5 juni

1982

E. A. Galesloot te Amersfoort

(afwezig) 60 jaar op 15 juni

1982

R. Schuurmans te Sneek

(afwezig) 45 jaar op 16 juni

1982

G. W. J. Wouters te De Bilt

(afwezig) 45 jaar op 16 juni

1982

Dr. M. A. J. Verwer te Doorwerth

(afwezig) 50 jaar op 22 juni

1982

J. P. de Vries te Stadskanaal

(afwezig) 55 jaar op 24 juni

1982

L. J. ten Horn te Arnhem

(afwezig) 30 jaar op 26 juni

1982

A. Zegwaard te Lichtenvoorde

(afwezig) 30 jaar op 26 juni

1982

H. Kloosterboer te Oldebroek

(afwezig) 35 jaar op 27 juni

1982

Dr. S. Koopmans te Utrecht

(aanwezig) 50 jaar op 28 juni

1982

J. van der Waal te Heemstede

(afwezig) 50 jaar op 28 juni

1982

E. H. den Breeje te Amersfoort

(aanwezig) 30 jaar op 30 juni

1982

üctßrtnatr

Veterinaire dienst in Rusland.

Hel Revue Gen. de méd. vél. 1922 zegt daarvan het volgende:

De runderpest heerst in alle provineies en richt aldoor verwoestingen aan. Malleus
komt op zeer uitgebreide schaal voor. Bij een troep van 5000 remonte-paarden te Kief
hadden meer dan 800 kliniese verschijnselen van kwade droes cn zeer zeker zullen bij
gebrek aan maatregelen, al die paarden besmet raken. Duizenden mensen zijn ook met
malleus besmet.

I5e veterinaire dienst is toevertrouwd aan een oud hospitaalsoldaat van het roode leger.
Deze heeft een holchewiekiese Veeartsenijschool opgericht met een studietijd van één jaar.

Tijdschr. Diergeneesk.. 49. 45H. (19::).

-ocr page 141-

ID

Polydontie en afwijkende tandvormen bij de
hond

Poh odontia and Ahnormal Forms of Teelh in Dogs
J. D. Kuiper\', I. van der Gaag^ en J. M, V. M. Mouwen^

SAMENVATTING. Polvdoiine werd waargenomen hij 47 (IJ9c) van de 373 onderzochte honden.
Onder deze 47 honden met poivdontie zijn 16 Boxer.s. Bij 32 honden bevindt de e.xtra tand zich in de
nabijheid van de eerste premoiaar in de bovenkaals.

In de gebitten van de honden werden de volgende afw ijkende tandvormen gevonden: dichotomie van
een snijtand bij een Fox Terriër en een Duitse Dog. één stel tweellngtanden op de plaats van de eerste
mandibulaire premoiaar bij een Rottweiler en één gefuseerde premoiaar hij de eerste maxillaire
premoiaar van een Boxer.

In de discussie w ordt ingegaan op de mogelijke ontstaansw ijze van polydontie en afw ijkende tandvor-

SUMM AR Y. Polyodontia was ob.served in forty-seven (13 per cent) out of 373 dogs studied. These
jortv-seven dogs with polvodontia included sixteen Boxers. The supernumerary tooth was situated in
the proximity of the first premolar in the maxilla in thirty-two dogs.

The following abnormal forms were observed among the teeth ofthe dogs: dithotomy of an incisor in a
Fox Terrier and a Great Dane, a pair of geminate teeth at the site of the first mandibular premolar in a
Rottweiler and a fused premolar near the first maxillary premolar in a Boxer.
The possible pathogenesis of polyodontia and abnormal tooth forms is discussed.

INLEIDING

Hoewel iedere praktizerende dierenarts
regelmatig in aanraking komt met tand-
heelkundige problemen bij de hond, is er
in de Nederlandstalige veterinaire litera-
tuur sinds 1948 niets meer gepubliceerd
over dit onderwerp (5).
Van september 1977 tot september 1978
is er bij de Vakgroep Pathologie van de
Faculteit der Diergeneeskunde een on-
derzoek gedaan naar tandafwijkingen bij
de hond. Voor een goed begrip van de
tandpathologie is enige kennis van de
tandanatomie noodzakelijk. In dit artikel
wordt daarom eerst een kort overzicht
gegeven van de bouw van de normale
hondetand. Vervolgens worden de resul-
taten van een eigen onderzoek naar po-
lydontie en afwijkende tandvormen ver-
meld.

Polydontie is een verschijnsel, dat reeds
bij prehistorische honden voorkomt (6).
In recentere tijden is in het buitenland
door verschillende onderzoekers aan-
dacht besteed aan dezegebitsafwijking( I,
2. 3. 10, 12).

Drs. .LD. Kuiper, destiids student Vrije Studierichting Diergeneeskunde en momenteel werkzaam bij de
Vakgroep Veterinaire Farmacologie. Farmacie en Toxicologie. Biltstraat 172.3572 BP Utrecht.
Mej. drs. 1. van der Gaag en proL dr. .1. M. V. M. Mouwen, Vakgroep Pathologie, Yalelaan 1. 3508 TD
Utrecht.

-ocr page 142-

Fig. F A. Schematische voorstelling \\an de ver-
schillende vormen van dichotomie (D). Dichotomie
kan leiden tot tweelingtanden (T).
B. Schematische voorstelling van de verschillende
vormen van tandfusie.

ö 0Ö

GO

De afwijkende tandvormen kunnen on-
derverdeeld worden in twee types, di-
chotomie en tandfusie (fig. 1).
Dichotomie of tandgeminatie is een po-
ging van de tandaanleg om zich te delen,
hetgeen kan leiden tot het ontstaan van
tweelingtanden.

Van tandfusie is sprake na een gehele of
gedeeltelijke versmelting van twee tand-
kiemen tijdens de odontogenese.

DE BOUW VAN DE NORMALE HONDETAND

In fig. 2 wordt een schematisch overzicht
gegeven van de anatomie van de honde-
tand.

De tandkroon wordt bedekt met email.
Het
email is opgebouwd uit staafvormige
structuren, de emailprisma\'s. Deze email-
prisma\'s zijn samengesteld uit hydroxy-
apatietkristallen (±
90%). water en eiwit-
ten (4). Het email kan gerekend worden
tot de hardste structuren \\ an het lichaam.
IDoor storingen in de mineralisatie van
het email (amelogenese) ontstaan groei-
lijnen.

kroon

tandhals

Onder het email bevindt zich het dentine.
Het dentine is als volgt samengesteld: ±
70% anorganisch materiaal (voorname-
lijk hydroxyapatietkristallen). ± 20% or-
ganisch materiaal (voornamelijk colla-
gene vezels). ± 10% water (4. 9).
Het dentine heeft een tubulairestructuur.
De dentinetubuli lopen van de pulpa-
holte respectievelijk het wortelkanaal
naar de dentine-emailovergang respectie-
velijk de dentine-cementovergang.
De
pulpaholte en het wortelkanaal wor-
den omgeven door het dentine en bevat-
ten losmazig bindweefsel. Het wortelka-
naal wordt afgesloten door een
\'cementprop\'. Door deze \'cementprop\'
lopen zenuwvezels en bloedvaten, die de
pulpa innerveren en vasculariseren. De
buitenzijde van de tandwortel bestaat
eveneens uit
cement. Het cement heeft de
volgende samenstelling: 50-70% anorga-
nisch materiaal (voornamelijk hydroxy-
apatietkristallen). 3-8% organisch mate-
riaal (voornamelijk collagene vezels) en
4-12% water.

Bij de tandhals. de overgang tandkroon-
tandwortel. ligt de gingiva, die rondom
de tand een sulcus vormt. De gingiva is
met collagene vezels bevestigd aan de
tand. De tand wordt door het
periodon-
tium
in de tandkas verankerd. Het perio-
dontium is opgebouwd uit bloed-en lym-
fevaten. zenuwvczels en collagenevezels.
De laatste vezels lopen tussen het alve-
olair bot en het cement. In het periodon-
tium bevinden zich de epitheelresten van
Malassez. Dit zijn embryonale restanten
van dubbele ameloblastenlaag. Deze
dubbele ameloblastenlaag speelt tijdens
de odontogenese een rol bij de wortelvor-
ming.

MATERIAAF EN METHODEN

Gedurende één jaar zijn de gebitten van 373 honden
geïnspecteerd, die ter sectie aangeboden waren bij
de Vakgroep Pathologie van de Faculteit der Dier-
geneeskunde. Bij de inspectie is gelet op het voor-
komen van e.\\tra tanden en afwijkende tandvor-
men. Bij de indeling van afwijkende tandvormen is

-ocr page 143-

van dichotomie is sprake bij tanden van nor-
male grootte met een verticale fissuur over de
tandkroon;

van tandfusie is sprake bij tanden die groter zijn
dan normaal met een verticale fissuur over de
tandkroon.

Bij een aantal honden is door middel van röntgen-
fotografie (Faxitron) onderzocht of er afwijkingen
waren aan de tandwortels.

RESUITATEN

Van de 373 onder/ochte honden hadden
47 (13%) één of meer extra tanden. Bij
68% van de honden met extra tanden
bevonden de/e extra tanden /ich in de
nabijheid van de eerste premolaar in de
bovenkaak. In figuur 3 wordt hiervan een
voorbeeld gegeven. Bij een aantal bra-
chycephale honden werd de regelmatige
rangschikking van de premolaren, die bij
de mesocephale hond uit fig. 3 behouden
isgebleven, verstoorddoorextratand(en).

gebruik gemaakt van de volgende definities (14):

2.

Fig 3. Bastaard, extra tand bij de eerste premolaar in de linieer helft van de bovenkaak. De regelmatige
rangschikking van de premolaren is hier behouden (schema).

r

Extra snijtanden in de bovenkaak
kwamen minder frequent voor (15%),
evenals de extra tanden bij de eerste
mandibulaire premolaar (17%). Extra ge-
bitselementen bij de molaren kwamen
nog minder vaak voor (9%). In figuur 4
wordt het aantal gevonden extra tanden
en de localisatie ervan weergegeven. In de
tabellen I, 2 en 3 zijn de honden gerang-
schikt naar ras, localisatie van extra tan-
den en het aantal dieren. In dit onderzoek
werden verhoudingsgewijs veel Boxers
met polydontie (34%) aangetroffen. Di-
chotomie van een snijtand werd gevon-
den bij een Fox Terriër en een Deense
Dog (fig. 5 en 6). Een vorm van poly-
dontie, mogelijk ten gevolge van dicho-
tomie (tweelingtanden), is aanwezig bij de
eerste mandibulaire premolaar van een
Rottweiler (fig. 7). Tandfusie van een
extra tand bij de eerste maxillaire premo-
laar werd bij een Boxer aangetroffen (fig.
8).

-ocr page 144-

Tabel 1. Honden met één extra tand. Localisatie
en rasverdeling.

Localisatie\'

Ras Aanlal

1 bovenkaak

Boxer 2

E. Bulldog 1

Pi

1. setter 1

Rottweiler 1

Buil Terrier 1

,P

Leonberger 1

Basset 1

pi

Boxer 4

D. Herder 4

1. Setter 1

Schnautzer 1

G. Retriever 1

Belg. Herder 1

Bast. Dalmatiner 1

Sheltie 1

Bastaard 1

ip

Bastaard 1

Bast. D. Herder 1

Bouvier 1

Boxer 1

Airdale terrier 1

,M

Dalmatiner 1

M\'

Heidelwachtel 1

Bouvier 1

\' De positie van de index geeft aan tn welke
kaakhelft de extra tand zich bevindt.

Fig. 4. Localisatie van de extra tanden in het
snijtanden (1)-. premolaren (P)- en molarengebied
(M) bij 47 honden mei polydontie. C: hoektanden.

Rechts

Links

Rechts

28

Ma

onderkaak

M3

M2

Mz

Ml

Ml

P4

P4

P3

P3

P2

P2

^

Pi

C

1

C

X

M2

bovenkaak

M2

Mi

Mi

P4

P4

Links

P3

P3

P2

P2

Pi

Pl

17

X

C

1

C

Tabel 2. Honden mei twee extra landen. Locali-
satie en rasverdeling.

Localisatie\'

Ras Aantal

I -1- 1 bovenkaak

Buil Terrier 1

1 bovenkaak -1- P,

Boxer 1

1 bovenkaak \'P

Boxer 1

1 bovenkaak -f M^

D. Dog 1

\'P P\'

1

D. Herder 1

Boxer 4

Cocker Spaniel 1

,P P\'

Golden Retriever 1

1 p -1- 1 p

Boxer 1

\' De positie van de index geeft aan in welke kaak-

helft de extra tand zich bevindt.

■fabel .1. Honden mei drie extra tanden. Locali-

satie en rasverdeling.

Localisatie\'

Ras Aantal

pi ip p

Boxer 1

1 boven -1- P\' -f\'P

Boxer 1

P, -L P\' -L \'P

D. Herder 1

pi 4- pi pi

Boxer 1

P.: afwijkende tand.

\' De positie van de index geeft aan in welke kaak-
helft de extra tand zich bevindt.

DISCUS.SIF

Uit dit onder/oek blijkt, dat polydontie
geen ongewoon verschijnsel is bij de Ne-
derlandse hond. Met name bij de Boxer
komen veel extra tanden voor: 6% van de
onderzochte honden waren Boxers, ter-
wijl dit ras met 34% vertegenwoordigd is
in de groep honden met polydontie.
Aitchison (2) komt bij zijn onderzoek
naar de polydontie van maxillaire snij-
tanden tot dezelfde slotsom en consta-
teert. dat eenzelfde situatie aanwezig is
bij de Bulldog. Waarschijnlijk is de fokse-
lectie bij deze brachycephaie honden ge-
paard gegaan met het toenemen van po-
lydontie.

Polydontie komt het meest voor in de
nabijheid van de eerste premolaar in de
bovenkaak (fig. 4). Arnall (3) komt tot
dezelfde conclusie.

De eerste premolaar komt met voor m
het melkgebit. Het is mogelijk, dat de
tandkiem van deze premolaar wel aanwe-
zig is. maar niet tot ontwikkeling komt.

-ocr page 145-

De polydontie bij deze premoiaar kan
begrepen worden ais zijnde een verlate
ontwikkeling van deze melktandaanleg.
Er is meer onderzoek nodig om deze hy-
pothese te bevestigen. De polydontie van
de overige gebitselementen is volgens
Saarenmaa (15) mogelijk het gevolg \\an
een proliferatie van de tandlijst met
daarop volgend het ontstaan van e.xtra
tandkiemen en tanden. Tot op heden is er
bij de hond geen verband gelegd tussen
het voorkomen van polydontie en andere
pathologische afwijkingen. Bij de mens
bestaan deze relaties wel o.a. bij cleido-
craniale dystrosis en palatoschisis (II).
Over de mogelijke erfelijke aspecten van
polydontie is weinig bekend. Er zijn wel
aanwijzingen, dat er een zekere rasgebon-
denheid aanwezig is. De in dit artikel
genoemde afwijkende tandvormen heb-
ben doorgaans geen directe consequen-
ties voor de hond. Het onderscheid tus-
sen tandfusie en dichotomie kan zelfs met
de eerder genoemde definities erg moei-
lijk zijn. Ross (14) aan wie deze definities
ontleend zijn. maakt in een eerdere publi-
catie een minder scherp onderscheid tus-
sen dichotomie en tandfusie (13).

f ig. 6. Deense Dog. tuccde maxillaire snijtand links met dichototnie. Bii de pijl een fissuur.

-ocr page 146-

Over (je mogelijke erfelijke kanten van
dichotomie is niets bekend. Bij een inge-
teelde stam Lakeiand Terriërs komt een
erfelijke vorm van tandfusie voor. Histo-
logisch onderzoek heeft aangetoond, dat
dit veroorzaakt wordt door het persiste-
ren van een deel van de tandlijst tussen de
snijtanden (7). Gewoonlijk verdwijnt de
tandlijst na het ontstaan van de tandkie-
men. Hitchin en Morris (7) zi|n van me-
ning. dat niet de tandfusie maar het per-
sisteren van een deel van de tandlijst
erfelijk is. In dit verband is het interes-
sant. dat er ook een verkregen vorm van
tandfusie beschreven is. Zo ontstaat bij
jonge muizen tandfusie van de maxillaire
snijtanden, wanneer de drachtige moeder
met een hoge dosis vitamine A wordt
ingespoten (8).

Fig. 7. Rottweiler, polydontie (tweelingtanden\'.\') op de plaats \\ an de eerste mandibulaire
premolaar.

\'Ii \'

-ocr page 147-

5 Bodingbauer. .).; Bijdrage loi de sliidie van landretenlie bij de huisdieren en de mens. l kmnis Dierg.
liiihdir.. 17. 35-5:. (I94fi).

6. Bodingbauer. .1.; Oligodontia and polydontia in prehistorie dogs. l el. Kei.. 75. 668-672. (1963).

7. Hitchin. A. D.. Morris. I .: Geminated odeontomeconnation of the incisors in the dog - its etiology and
ontogeny. ./.
Dem. Res.. 45. .\':7.1..183. (1966).

X. Knudsen. P. A.; Fusion of upper incisorsat bud orcapstage in mouse embryo\'s. Aera Ochnt. Seancl..
23, 449-.165. (196.1).

9. Mjör. I. A.. Findborg. .1. .1.: flistology of the human tooth. Copenhagen. Munksgaard. 197.1.

10. Mooser. M.: Zahnär/tlich-vcrgleichende Fntersuchungen an 425 Hundeschädeln. Sehwei:. Areh.
Tierheil/s.. \\00. 209-223. (19.18).

11. Pindborg, .1, .1.: Pathology of dental hard tissues. Copenhagen. Munksgaard. 1970.

12. Ritter, R.: Können anomalien des gebisses ge/iichtct werden? Dl.seh. Zahn-. Munit- imil Kiefërheil-
kiinile.
4. 23.1-2.17. (1937).

1.1. Ross. n. I .: Veterinarv dentistry. In: Te.xtbook of veterinarv internal medicine, vol. 11. Ettinger. S. .F
(ed.). Philadelphia. Saimders. 1975,

14, Ross. D. F.: The oral cavitv. In: Current veterinarv therapv VI. Kirk. R. W. (ed.). Saunders.
Philadelphia. 1977.

15. Saarenmaa. .1. B.: The origin of supernumerary teeth. .Ada Odern. Seand.. 9. 293-303. (19.11).

Caries, emailhypopiasie en tandverkleuringen
bij de hond

Caries, Enamel Hypoplasia, and Dental Discolouration in Dogs

.1. D. Kuiper\'. I. van der Gaag-

SA MENVA I riNG. .\\adai een overzicht is gegeven vun de tilerannir over caries, emailhypo/dasie en
lant/verkiemingen hi/\' de honii. \\v(irden de resiihaien van een eigen onderzoek beschreven.
In itc tUscnssie wordl ingegaan op de mogelijke
diologie en fHiihogcne.se.

SI M M AR Y. .\'1 rcvie\\t oj die liieraiurc on caries, enamel hypoplasia ami denial discohniraiion in dog
is jollowcil hy a rcporl on ihc resuhs oj personal siudies.
Ihe possible eiiology and palhogenesis are disciisseil.

IM EiniNG

Cari\'és i.s een demineraiisatieproees van lisatie veroorzaakt wordt door zuren, ge-

de harde delen van de tandkroon. waarbij vormd door bacteriën in de tandplaque.

bacteriën een rol spelen. De etiologie van (14, 17).

cariës is nog niet geheel opgehelderd. Het Buiten Nederland is het voorkomen van

meest waarschijnlijk is. dat de deminera- cariës bij de hond verschillende malen

\' Drs. J. D. Kuiper, destijds student Vrije Studierichting Diergeneeskunde bij de Vakgroep Pathologie.
Momenteel werkzaam bij de Vakgroep Veterinaire Farmacologie, Farmacie en Toxicologie, Biltstraat
172. 3572 BP Utrecht.
- Mej. drs. I. van der Gaag, Vakgroep Pathologie, Yalelaan I, 3508 TD Utrecht.

-ocr page 148-

label I, Het voorkomen van caries hij de hond.

auteur(s)

aantal honden

percentage met cariës

Bodingbauer (2)

21 1.1

.S.77

Gardner e.a. (K)

200

1

Bell (1)

600

5

Mever en Suter (1})

200

.15

onderzocht (tabel 1). Bijna alle onderzoe-
kers vi nden slechts een gering aantal hon-
den met cariës. Een uitzondering hierop
vormen de resultaten v an Meyer en Suter
(13). Het percentage honden met cariës is
bij deze auteurs een veelvoud van wat
elders gevonden is. Bij het merendeel van
de carieuze tanden in hun onderzoek is
alleen het email aangetast, cariës superfi-
cialis (fig. 1).

Cariës media, waarbij ook het dentine
betrokken is. komt minder vaak voor en
cariës profunda, waarbij het proces is
doorgedrongen tot in de pulpaholte,
wordt zelden aangetroffen (13). Het is
zeer moeilijk om onder experimentele
omstandigheden cariës bij de hond op te
wekken (8. 12).

Emailhypoplasie is een hypomineralisa-
tie \\an het email, welke veroorzaakt
wordt door een v erstoring in het minera-
lisatieproces tijdens de amelogenesis. De
volgende factoren worden in de humane
tandheelkunde gezien als oorzaak van
een verkregen emailhypoplasie: hoge
koorts, met exantheem gepaard gaande
infectieziektes, dieetdeficiënties. cache-

Fig. I. Schema \\an de verschillende stadia van
cariës. a. normale tand: b. cariës superficialis:
c. cariës media: d. cariës profimda.

xie en intoxicaties (10. 16. 19). Bij de
hond kan men onder experimentele om-
standigheden emailhypoplasie teweeg
brengen door fluorintoxicatie (7). versto-
ring van de innervatie en; of bloedvoor-
ziening van de kaak tijdens de odontoge-
nese (20) en na toediening van
oxytetracycline (15). Een bekende oor-
zaak van emaiihv\'poplasie bij de hond is
een infectie met het Carrévirus ten tijde
van de odontogenese (6).
Cariës en emailhypoplasie gaan gepaard
met een
verkleuring van de tand. Goed
gemineraliseerd email is kleurloos. De
geel-witte kleur van de normale tand ont-
staat door het doorschemeren van de vele
collagene vezels in het dentine. Kleurver-
anderingen kunnen optreden, doordat
kleurstoffen van buitenaf het email en het
dentine of via de pulpaholte het dentine
en het email binnendringen (18). Tand-
verkleuringen kunnen verschillende oor-
zaken hebben:

1. na behandeling met tetracyclines, in-
dien deze toegediend worden tijdens de
tandontwikkeling. kan bij de hond een
gele verkleuring van de tand optreden
(15). Waarschijnlijk worden de tetracy-
clines als tetracyclinecalciumfosfaat in-
gebouwd in de gemineraliseerde delen
van de tand (22);

2. als gevolg van icterus, maar ook bij
necrose van of een bloeding in het pulpa-
weefsel kan kleurstofinhibitie van de
harde delen van de tand optreden. Dc
gele verkleuring ten gevolge van icterus
en de bruine verkleuring na een bloeding
of necrose is een reversibel proces als nog
vitaal pulpaweefscl aanwezig is (16);

3. bij emailhypoplasie kan bruin ver-
kleuring van de tand optreden;

4. bij cariës. scheuren in de tandkroon.
slijtage of afbreken van delen van dc
tandkroon en na (experimentele) appli-
catie van chloorhexidine op de tand-
kroon bij de hond (9) kan een (gedeelte-
lijke) bruinverkleuring optreden.

-ocr page 149-

MAIFRIAAI. EN METHODE

(iedurende 1 jaar «erden de gehilten \\an 373 hon-
den. die ter .sectie werden aangeboden aan het Vete-
rinair Pathologisch Instituut, geïnspecteerd op het
\\ oorkonten van cariës. erna ilhy po plasie en ta nd ver-
kleuringen. Bij het macroscopisch onderzoek naar
carries werd gelet op caviteiten in de tandkroon.
Van enkele afwiikende tanden zijn. na fixatie in 49f
formaldehyde-oplossing. met hehulp van een door-
slijpmachine (Buehler Isomet. II I 180) slijpcoupes
gemaakt.

RESUI.TATEN

Bij 12 van de 373 honden (3%) werd cariës
gevonden. In 4 gevallen was er één ca-
rieuze tand in het gebit aanwezig. In de
overige gevallen waren meerdere tanden
aangetast (tabel 2). Alle carieuze tanden
zijn bruin tot zwart verkleurd. Cariës
werd alleen in het caudale deel van het
gebit aangetroffen en kwam vooral voor
bij de molaren van de bovenkaak. Van de
honden met cariës was 90% 5 jaar en
ouder. Cariës kwam in gelijke mate voor
bij de reu en de teef. De aangetaste tan-
den werden gekenmerkt door een caviteit
van enkele millimeters diepte (fig. 2). Bij
het microscopisch onderzoek werd één-
maal een beginnend stadium van cariës
media gezien, waarbij het email verloren
was gegaan en in het dentine bacterieko-
lonies aanwezig waren (fig. 3).
Emailhypoplasie werd éénmaal aange-
troffen bij een negen jaar oude Ierse Set-
ter. Van deze hond was bekend, dat deze
een infectie met het Carrévirus had door-
gemaakt. Macroscopisch waren de
bruingekleurde hypoplasielijnen zicht-
baar (fig. 4). Uit het microscopisch on-

Tahel 2. Localisatie van cariës hij de hond.

Eig. 2. Cariës profunda in het caudale deel van
een mandihulaire eerste molaar slijpcoupe. ± 4x.

a. gehied waarin het email en het dentine door
cariës verloren is gegaan.

Ras

Geslacht

Leeftijd (jaren)

Tanden

met

cariës\'

Airdale Terrier

m

5

Ml.

IM.

M-\'.

\'M

Bastaard

m

5

Ml

Bastaard

m

12

Ml.

\'M

Belg. Herder

|i/.

M-\'.

^M

Boxer

v

5

IM

Deense Dog

v

.S

Ml.

IM

Dobb. Pincher

m

5

IM.

M-\'.

-M.

M2

Duitse Herder

m

8

M,.

,M

Duitse Staande

8

Ml.

Ierse Terrier

\\

9

,M

Schotse Terrier

v

5

M,.

M..

M\'.

St. Bernhard

m

6

p4

M: molaar: P: premolaar; de positie \\an de index geeft het kwadrant van de kaak weer: -M betekent,
tweede molaar in de linker bovenkaak.

-ocr page 150-

Fig. 5. Hoektand Ierse Setter, sagitale doorsnede,
slijpcoupe ± 7x.

Fig. .1. Beginnend stadium van ca-
ries media, slijpcoupc. ± 4()().x.

a. gebied met emailhypoplasie; d. dentine; e. email;
t. tandsteen.

/

\\

j

■a.

y

derzoek bleek, dat op de plaats \\an de
hypoplasielijnen het email verdwenen
was. De emailprima\'s nemen daarbij in
lengte toe in de richting \\ an het kauwvlak
(fig.
5).

Tandverkletiring was behalve bij de door
cariës of emailhypoplasie aangetaste tan-
den ook aanwezig bij de eerste maxillaire
snijtand van een bastaard hond (fig. 6).

\\

I

-ocr page 151-

DISCUSSIE

Bij de onderzochte groep honden kwam
cariës weinig voor. Het gevonden percen-
tage komt overeen met wat elders ge-
vonden is (tabel 1), maar is lager dan bij
Meyer en Suter (13). Dit onderzoek be-
perkte zich tot de honden, die ter sectie
aangeboden werden aan het Instituut
voor Veterinaire Pathologie. Daar niet
bekend is of deze groep honden represen-
tatief is voor de Nederlandse honden-
populatie, kunnen er geen definitieve con-
clusies getrokken worderi. Het is echter
waarschijnlijk, dat cariës in Nederland
geen belangrijk probleem is bij de hond.
Er zijn een aantal factoren, die een rol
kunnen spelen bij het ontstaan van cariës
bij de hond:

1. de tandstructuur en de chemische sa-
menstelling van dc tand. Deze zijn tot nu
toe vrijwel niet onderzocht (11);

2. de tandvorm en -plaatsing in de
kaak. Newbrun (14) meent, dat door dc
conische vorm van de hondetand en de
ruime plaatsing van de tanden in de
kaken het niet lukt om onder experimen-
tele omstandigheden cariës bij de hond
op te wekken.

Het is de vraag of dc ruime plaatsing een
belangrijke rol vervult bij het optreden
van cariës. Bij kortschedelige honden zijn
de tanden dicht op elkaar in de kaak
geplaatst. Verwacht zou worden, dat bij
deze honden meer cariës voorkomt.
Onder de honden met cariës bevond zich
slechts één kortschedelige hond. een
Boxer (tabel 2). Bodingbauer (2) meldt,
dat kortschedelige honden minder gevoe-
lig zijn voor cariës. Bij de mens zijn de
fissuren van de knobbelkiezen predispo-
nerend \\oor cariës (14). Bij de hond
komen dergelijke fissuren voor op de
plaats waar cariës aangetroffen kan wor-
den; het caudale deel van het gebit;

3. het speeksel. De pH van het speeksel
is bij de hond hoger dan bij de mens;
7.1-7.9 (8). De speekselflow en de samen-
stelling van het speeksel van de hond is
vrijwel niet onderzocht in tegenstelling
tot die van de mens (14);

4. de bacterieflora in de mondholte.
Deze is tot nu toe vooral bij Beagles on-
derzocht (3. 4. 23).

Alleen De Castro en Going (3) en Wun-
der e.a. (23) hebben een kwantitatief on-
derzoek uitgevoerd naar deze bacterie-
tlora. Het blijkt, dat er bij de hond
minder streptococcen voorkomen dan bij
de mens. Trcka (21) heeft geen lactobacil-
len kunnen aantonen. Men veronderstelt,
dat bij de mens vooral de streptococcen
en in mindere mate de lactobacillen een
rol spelen bij het cariësproces (17).
Het is zeer waarschijnlijk, dat de email-
hypoplasie bij de Ierse Setter te wijten is
aan een eerderdoorgemaakte Carrévirus-
infectie. Op welke wijze het Carrévirus
de amelogenesis verstoort, is nog niet ge-
heel opgehelderd. Er zijn aanwijzingen,
dat het virus verandering teweeg brengt
in de ameloblasten (5. 6). De bruinver-
kleuring van de eerste maxillaire snijtand
is mogelijk het gevolg van een bloeding in
de pulpaholte.

1 lIFRATtlUR

1. Bell. A. F.: Dental disease in the dog. ./. Small Anim. Pracl.. 6. 421. (1965).

2, Bodingbauer. .1.: Vergleiehende Betrachtungen über das Vorkommen der Karies beim Menschen und
beim Hunde.
Zeiischr. Siomai.. 44. .133. (1947).

Castro. C. de and Going. D. H .: Abacteriologic and histologic investigation of healthy gingival sulcus
of young dogs and children. ./.
Pcrioiloninlogy. .15. 216. (1964).
4. Courant. P. R.. Saxe. S. R.. Nash. I .. and Roddy. S.: Sulcular bacteria in the Beagle dog. Pcrioilanl-
ic\\.
6. 2.10. (1968).

-ocr page 152-

5. Dubiebig. R. R.: Lesions of canine distemper \\iriis in the developing tooth. I tih. Iine.si.. 42. //.?.

(im)).

6. Duhielzig. R. R.. Higgins. R. .L. and Krakowska. S.: Lesions of the enamel organ of developing dog
teeth following experimental inoculation of gnotobiotic puppies with canine distemper v irus,
t el.
Paihol.. 684. fIVHI).

7. English. .1.: Experimental effects of thiouracil and selenium on teeth and iaws of dogs../. Peiii. Rc.s.. 28.
172. (1949).

8. Gardner. A. F.. Darke. B. H.and Kearrv. G. L: Dental caries in domesticated dogs. / .Am. \\\'ei. MeiL
Assoc..
140. 4M. (1962).

9. Hull. P. S. and Davies. R. M.: The effect of Chlorhexidine gel on tooth deposits in Beagle dogs../. Small
Anim. Prael..
1.1. 207. (1972).

10. Kerr. D. A. and Ash. M. M.: Oral pathology. 4th ed.. 1 ea and Febiger. Philadelphia. 1978.

11. Kuiper. .1. D.: Enkele histologischeen pathologische aspecten van tanden van honden en enkele andere
huisdieren, doctoraal scriptie. Instituut voor Veterinaire Pathologie. R.Fi. l\'trecht. 1978.

12. Lewis. T. M.: Resistance of dogs to dental cariës: a two year study. J. Denial Res.. 44. 1354. (1965).
1,1. Meyer. R. and Suter. G.: Epidemiologische en morphologische Untersuchungen ain Hundegebiss. 1.

Swei:. Archiv Tierheilk.. 118. 307. (1976).

14. Newbrun. E.: Cariology. Williams and Williams. Baltimore. 1978.

15. Owen. F. N.: The effects of administering tetracyclines to young dogs with particular-referance to the
localization of the drugs in the teeth.
Arch. Oral Biol.. 8. 715. (1963).

16. Pindhorg. .1. .1.: Pathology of the dental hard tissues. Munksgaard. Copenhagen. 1970.

17. Sauerwein. F.: Kariologie. Georg Thieme. Stuttgart. 1974.

18. Schroeder. H. E.: Orale structuurbiologie. Georg Thieme. Stuttgart. 1976.

19. Shafer. W. G.. Hine. M. K.. and Few. B. M.: A textbook of oral pathology. Ird ed.. Saunders. New
York. 1974.

20. SkopafF C.: Neue Beobachtungen über den Einfluss der gestörten Innervation und Blutversorgung auf
die Zähne hei Hunden.
H\'ien. Tierärzil. .Monaischr.. 51. 523. (1966).

21. Tr?ka. J.: Bakteriologie der Gingiva des Hundes. 2.1e .lahrestagung 17-19.10.1977. W.S.A-
,V.A. P.V.G.. Wien. 1977.

22. Weinstein. F.: Antimicrobial agents, tetracyclines and chloramphenicol. In: The pharmacological
basis of therapeutics. Goodman. L. S.. Gilman. A. (editors). 5th ed.. Macmillan. New York. 1975.

21. Wunder. .1. A.. Briner. W. W.. and Callins. G. P.: Identifications of bacteria in the dental plaque from
the Beagle dog. ./.
Penl. Res.. 55. 1097. (1976).

Wie - Wat - Waar; Wetenschapsbeleid
1981

(\'s-Gravenhage: SiaaisiiiigeveriJ. 1981. (ISBN 90-
12-03306-3). 179 blz. (kopij hijgewerkl lol 14 no-
vemner 1980))

Deze gids bevat geen voorwoord. We nemen aan
dat het de bedoeling is geweest alle organen en in-
stellingen. die van doen hebben met wetenschaps-
beleid eens bijeen te plaatsen. Dit blijken er nogal
wat te zijn. Behalve de vaste Kamercommissies, de
hoofddirectie Wetenschapsbeleid (thans van O &
W). de interdepartementale commissies is er een
centraal adviesorgaan (de RAWB), zijn er de cen-
trale wetenschapsorganen (KNAW. TNO en
ZWO) en de sectorraden (waaronder de NRFO).
Verder zijn nog te onderscheiden de stuurgroepen
van nationale onderzoekprogramma\'s en de plan-
nings* en programmeringsorganen. Ook de organi-
satorische gegevens betreffende het onderzoek van
het onderwijs, het universitaire onderzoek, de we-
tenschapsvoorlichting en de informatieverzorging
zijn opgenomen.

Per commissie, raad. groep enz. worden voorzitter
en secretaris genoemd, en doelstellingen, taken en
publikaties opgesomd.

In de bijlagen^vindt men een schema voor de
financiering van het wetenschappelijk onderzoek,
een organogram van de hoofddirectie wetenschaps-
beleid, een lijst van publikaties op het gebied van
wetenschapsbeleid en een afkortingenregister.
Voor hen die thuis moeten geraken in deze in-
gewikkelde wereld ongetwijfeld een nuttig hulp-
middel.

A. H H M. Maihijsen.

-ocr page 153-

□ □ n

D[jdd§ÊDÎ]

lu

Pulpastenen en cementikels bij een rund, een
geit, een hond en een rat

Pulp Stones and Cenwnticles in Cattle, a Goat, a Dog. and a Rat
,1. D. Kuiper\' en I. van der Gaag-

SA MENVATTING. I\'.nkctc gevallen van pnlpasicnen en t enieniikels hij een nmd. eengeii. eenlionil
en een rat worden beschreven. Tevens worth kort Ingegaan off tie ttiogelifke futthogenese vatt deze
atwijkingen.

SUMMARY. .4 number of cases of pulp stones cementicles in cattle, a goat, a dog and rat are
reported. The possible pathogenesis of these lesions is also briefly discussed.

INI FiniNG

Verkali<ingen in de tandpulpa en het peri-
odontium worden op grond van hun
morfologie en localisatie als \\olgt inge-
deeld:

1. pulpastenen: verkalkingen in de tand-
pulpa. waarbij onderscheid gemaakt
kan worden tussen verkalkingen met
(dentikels) en /onder dentinetubuli
(valse dentikels);

2. emailparels: emailpartikels in het pe-
riodontium;

3. cementikels: de overige verkalkingen
in het periodontium.

Hoewel de/e verkalkingen veelvuldig
voorkomen bij de tnens, /ijn er door-
gaans geen tandheelkundige consequen-
ties aan verbonden (1.2, 3).
In de veterinaire literatuur /ijn twee soor-
ten verkalkingen beschreven: dentikels
bij een wild /wijn en een stier (4) en email-
parels bij een hond (5).

In dit artikel worden enige gevallen ge-
rapporteerd van pulpastenen bij een rund
en een geit en cementikels bij een hond en
een rat.

MATFRIAAF FN MF I MODF

Het materiaal was afkomstig van een ter
sectie aangeboden rund. een geit. een
hond en een rat. Het weefsel werd gefi-
.xeerd in 4% formaldehv\'de en ontkalkt in
de v loeistof v olgens Kristensen. Het pul-
paweefsel van het rund werd /onder ont-
kalking verwerkt, fde op de gebruikelijke
wij/e verkregen paraffinccoupes (6 /um)
werden met H.E. gekleurd. Van de on-
derkaak van de geit werden bovendien
slijpcoupes (200-300 /um) gemaakt met
een doorslijpmachine (Buehler Isomet
11 1180). Het röntgenologisch onder-
/oek van de onderkaak van de geit werd
uitgevoerd met behulp van een faxitron
(Hewlitt en Packard 4300N).

nrs. .1. F), Kuiper, destijds student Vrije Studierichtinj; nieriicneeskunde cn nuimentccl «crk/aam hij de
Vakgroep Veterinaire Farmacologie. Farmacie en lo.xicologie. Biltstraat 172, y572 BI\' Utrecht,
Mej, drs, I. \\an der Gaag. Vakgroep Pathologie. Yalelaan 1. .VSflS T D Utrecht.

-ocr page 154-

Fig. 1. Detail pulpa premoiaar rund. H.F. 1.100 x. Fig. 2. Deel onderkaak geit. röntgenfoto. Dc

Valse dentikel met een gelaagde structuur.

9

RFSUI.TATFN

Bij het rund en de geit werden pulpaste-
nen aangetroffen. De pulpasteen van het
rund bevond zich in een mandibulaire
premoiaar. Uit microscopisch onderzoek
bleek, dat deze pulpasteen een gelaagde
structuur had zonder dentinetubuli (fig.
1). Dit betekent, dat er sprake is van een
valse dentikel. De pulpastenen in de mo-
laren van de geit waren röntgenologisch
zichtbaar (fig. 2,
3). Bij het microscopisch
onderzoek van deze pulpastenen werden
hierin dentinetubuli aangetroffen, het ka-
rakteristieke kenmerk van dentikels.
Cementikels werden aangetroffen in het
periodontium van een maxillaire molaar
met cariës profunda van de hond en in het
periodontium van een maxillaire snijtand
van de rat. De cementikel van de hond
(fig. 4) had in tegenstelling tot die v an de
rat (fig. 5) geen gelaagde structuur.

-ocr page 155-

DISCUSSIE

Hoe dentikels ontstaan is niet bekend.
Stenvick en Mjör (6) veronderstellen, dat
door een abnormale localisatie van de
schede van Hertwig epitheelresten van
Malassez in het pulpaweefsel terecht
komen en daar dentinevorming induce-
ren. Het is niet uitgesloten, dat de denti-
kelvorming in de molaren van de geit
toegeschreven moet worden aan deze epi-
theelresten van Malassez. Aan valse den-
tikels ligt waarschijnlijk een primaire lo-
cale metabole dysfunctie ten grondslag
(.3).

Cementikels kunnen ontstaan, doordat
een degenererende epitheelrest van Ma-
lassez als nidus voor een locaal minerali-
satieproces gaat fungeren (I). Waar-
schijnlijk zijn cementikels evenals valse
dentikels produkten van een dystrofische
verkalking. De concentrisch gelaagde
structuur van de cementikel van de raten
de valse dentikel bij het rund. die ook
voorkomt bij een dystrofische verkal-
king, vormt hiervoor een structurele aan-
wijzing.

\'c.

LITERATUUR

Moskou. B. S.: Origin, histogenesis and fate of calcified bodies in the periodontal ligament. J.
PenocUml.
42. IM-N.i. (1971).

Sayeh. D. D. S. and Reed. A. .1.: Calcification in the dental pulp. Oral Siir/;.. 25. 87.1-88:. (1968).
Sbafer. W. G.. Hine. M. K.. and I evv. B. M.: A textbook of oral pathologv .Ird ed. Saunders. New
York. 1974.

Schmidt. W. .1. and Keil, A.: Polarizing microscopy of dental tissues. Pergamin Press. Oxford, 1971.
Schneck. G. W.: A case of enamel pearls in a dog.\' Lc/.
Rec.. 92. 11.1-117. (1973).
Stenvick. A. and Mjör. 1. A : Epithelial remnants and denticle formation in the human dental pulp.
.\'U ia Odoiii. Scand.. 28, 721-728. (1970).

-ocr page 156-

G doo "mm [fiFateü

Het effect en de beschermingsduur van Cepravin
Dry Cow® ter preventie van zomerwrang

Effeci of and Length of Protection Offered hy Cepravin Dry
Cow® in the Prevention of Summer-Mastitis

J. SoP en A. Vardv^

veek en na die periode waren er geen aanwijzingen meer
•defi.xaiie van de pinkengeen enkel probleem op. De

SAMENVATTING. In 1981 zi/n lerprevenlie van zomerwriing 2.901 pinl<en van één lol iwee jaar op
142 bedrijven, waar zowei in 1979 ais in i 980 gevallen van zomerwrang waren gewee.si. behandeld mei
Cepravin dry cou ®. Hel bleek dal deze behandeling een .siali.sii.seh belroiiwbare bescherming bood loi
lenminsie 28 dagen nd de behandeling (P < 0.05). In de 5e en 6e week na behandeling kwamen enkele
wranggevallen voor maar er was loch sprake van een vrijwel volledige bescherming in die periode. De

bescherming werd steeds minder tot in de We
voor een nog aanwezige bescherniing.
Het inbrengen van de injectoren leverde bij een g
spenen werden vooraf ontsmet met spiritus en na de behandeling gesprayed met een aureomycine
violetspray.

Hel voorkomen van zomerwrang valt niet te vo
wisselt. H el is hekend dat 90Vf van de wrangge
top tussen half juti en half augustus.
Voor een zo efficiënt mogelijke bescherming is derhalve een tweemalige behandeling nodig en wel
éénmaal in de periode 20 tot 30 juni en éénmaal eind juli. Veehiniders die slechts een éénmalige
behandeling wensen k unnen die het best rond half juli uitvoeren met uiteraard dan wel een grotere kans
op wrang dan bij een tweemalige behandeling. Bil pinken, die onverhoopt binnen 6 weken nti behande-
ling ajkalven. bestaat de mogelijkheid op residuen in de melk. De kans op residuen in bet vlees zijn na
meer dan 3 dagen mi een behandeling uiterst klein.

irspellen omdat dit per jaar en ook binnen hel
allen optreedt in de maanden juli en augustus i

:eizoen
nel een

SUMMARY. In 1981. 2.901 bovine yearlings were treated with Cepravin dry com® to prevent
summer-mastitis. These yearlings were stocked on 142 farms on which cases of summer-mastitis had
occurred in both 1979 and 1980. This form of treatment was found to afford slatistically significant
protection until at least 28 days after treatment (P<0.05). During the fifth and sixth weeks after treat-
ment there occurred a few cases of summer-mastitis, but there was nevertheless a strong indication of
almost total protection in this period. The degree of protection gradually diminished up to the tenth
week, there being no evidence ■ of continued protection after this time.

There were no problems in applying the injectors when the yearlings were adequately restrained. The
teats were disinfected beforehand with surgical spirit and aureotnycine-violei .spray was applied after
treatment.

The appearatue of summer-mastitis cannot be predicted as it varies from one year to another as well
as during a single .season. On the other hand. 90 per cent ofthe ca.<ies of sutnmer-mastitis are known to
occur during the months of July and .August, a peak being attained during the period from mid-July to
mid-.August.

To ensure the most effective protection possible, two treattnents will therefore be required, the first
during the period from June 20th to June 30th. the .second late in July. Stock farmers wishing merely
a single treatment are best advised to have this take place around the middle of July, though cases of
sumtner-mastitis will naturally be more likely to occur in this event than they would when treatment is
carried out twice.

Should yearlings calve une.xpectedly within 6 weeks after treatment, there is a possibility of tnilk-
residues. The likelihood of residues in the meat more than 3 days after treatment is e.xtremeiy small.

.1. Sol. dierenarts bij de Gezondheidsdienst \\ oor Dieren in Overijssel. Zwartewaterallee 8. Postbus 1.1.
8000 AA Zwolle. tevens wetenschappelijk medewerker van de Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en
Buitenpraktijk van de Eaculteit der Diergeneeskunde van de Rijksuniversiteit te Utrecht.
,A. Vardy. statisticus bij Duphar B.V.. C. .1. van Houtenlaan .16. 1.181 CP Weesp.

-ocr page 157-

INIFiniNG

De laatste jaren wordt, ter preventie van
/omerwrang bij pinken, er steeds meer
toe overgegaan om langwerkende anti-
biotica in het uier te brengen.
Teneinde meer inzicht te verkrijgen in de
duur van de bescherming en het effect
van dergelijke behandelingen met anti-
biotica heeft de Landelijke Werkgroep
Zomerwrang\' in de zomer van 1981 een
onderzoek uitgevoerd.
Als antibioticum werd Cepravin dry
cow®2 gebruikt. Dit middel wordt al een
aantal jaren door praktici verstrekt om
koeien droog te zetten en in sommige
gebieden om zomerwrang bij pinken te
voorkómen, waarbij de indruk bestond
dat dit preparaat, vergeleken met andere,
een langduriger bescherming gaf.

OPZEI EN UI FVOFRING VAN DE PROEF

Het optreden van zomerwrang is sterk
plaatselijk gebonden. Bovendien ver-
schilt de mate van optreden van jaar tot
jaar maar ook binnen het wrangseizoen
(juni tot oktober) sterk.
Hoewel het voor de hand zou liggen om
de duur van de bescherming en het effect
te meten op een aantal bedrijven waar de
helft van de dieren wel en de andere helft
niet zou worden behandeld, werd hier om
praktische redenen van afgezien. In prak-
tijkproeven is aan dergelijke logische
overwegingen moeilijk te ontkomen.
Daarom moest worden gekozen voor een
proefopzet, waarbij voor de vaststelling
\\an de beschermingsduur gedurende de
gehele wrangperiode bedrijven beschik-
baar zouden zijn die. wat betreft de be-
handeling van hun jongvee, in verschil-
lende (afnemende) stadia van bescher-
ming zouden verkeren.

Selectie-bedrijven

De in de proef op te nemen bedrijven
werden geselecteerd uit een groep van 844
bedrijven, die in het voorgaande jaar
1980 deelgenomen hadden aan een en-
quête over het vóórkomen van zomer-
wrang. Deze bedrijven lagen willekeurig
verspreid over Overijssel, de IJsselmeer-
polders. het noordelijke deel van Gelder-
land en het zuidelijk deel van Drenthe en
waren aselect gekozen uit de administra-
ties van de K.I.-verenigingen, die in bet
voornoemde gebied werkzaam zijn. Al-
leen de 350 veehouders, die in de enquête
hadden opgegeven dat ze zowel in 1979
als in 1980 zomerwrang bij de pinken
hadden gehad, werden eind april 1981
aangeschreven om te vragen of ze bereid
waren aan een praktijkproef met Cepra-
vin dry cow® mee te werken.
In dezelfde brief werd gesteld dat de vee-
houders vrij waren om. buiten de behan-
deling met het genoemde preparaat, aller-
lei andere preventieve behandelingen, die
ze ook in het verleden toepasten, te blij-
ven uitvoeren, mits dit geen behandeling
met langwerkende antibiotica was.
Verder moesten de veehouders bij een
geval van zomerwrang een secreetmon-
ster nemen alvorens een behandeling in te
stellen en tegelijkertijd de Gezondheids-
dienst voor Dieren in Overijssel waar-
schuwen.

Er reageerden 144 veehouders positief op
dit rondschrijven. De datum van behan-
deling werd vervolgens via loting vastge-
steld over de periode van 2 juni tot eind
juli 1981.

De behandeling

De behandeling werd uitgevoerd door 2
studenten van de Christelijke Hogere
Landbouwschool in Dronten. mej. A.
Engelsman en dhr. H. Schipper (hierna
respectievelijk aangeduid met A. en B.) in
het kader van een afstudeer-opdracht.
Om praktische redenen zijn door student
A. vooral de bedrijven in het westelijk
deel en door student B. in het oostelijk
deel van het waarnemingsgebied bezocht.
Om al te grote reisafstanden te voorko-
men is er wekelijks naar gestreefd om per
student dagelijks 2 bedrijven te behande-
len. die zo dicht mogelijk bij elkaar lagen.

In de Landelijke Werkgroep Zomerwrang zitten na me n.s de Gezondheidsdiensten drs. J. H. ler Heege. dr.
J. M. F. Saes en drs. J. Sol. namens het C.D.I. dr. H. J. Over en drs. U. Vecht, namens de Vakgroep
Bacteriologie van dc Faculteit der Diergeneeskunde dr. J. L. Cornelisse. namens het Instituut voor
Plantenziektekundig Onderzoek in Wageningcn dr. H. H. Evenhuis en namens de K.N.M.v.D. drs. J. F.
van Calker.

Cepravin dry cow®, Duphar B.V.. Weesp, Nederland.

-ocr page 158-

Het tijdstip van behandeling werd de vee-
houders in een tweede schrijven medege-
deeld. Tegelijkertijd werden steriele,
plastic flesjes meegezonden met instruc-
ties voor gebruik in gevallen van vermoe-
delijke zomerwrang.

De controlegroep

Uit de groep veehouders, die niet gere-
ageerd had. werd via loting een \'controle-
groep\', bestaande uit een even groot
aantal bedrijven, geformeerd. Deze
controlegroep bestond dus volledig uit
\'non-responders\'. Deze groep zal om die
reden waarschijnlijk op een aantal pun-
ten verschillen van de behandelde groep.
Dat houdt in dat de controle- en behan-
delde groep vanuit statistisch oogpunt
gezien, niet goed vergelijkbaar zijn. De
statistische evaluatie heeft derhalve al-
leen betrekking op de behandelde groep.
De gegevens van de controlegroep wor-
den ter illustratie besproken. Ieder con-
trolebedrijf werd vooraf aselect \'gekop-
peld\' aan een behandeld bedrijf. De
datum van behandeling van dat bedrijf is
genomen als de datum van toetreding van
het controlebedrijf tot het onderzoek.
Deze procedure was nodig omdat één
geval van zomerwrang in de behandelde
groep uit de proefresultaten verwijderd
moet worden omdat het niets met de be-
schermende werking van het preparaat te
maken heeft. Derhalve is het ook redelijk
om die wranggevallen, die op een \'ge-
paard controlebedrijf voor de behandel-
datum plaatsvinden, ook uit de proef te
elimineren. Verder waren op deze manier
ongeveer gelijke aantallen behandelde en
controle-dieren op ieder moment \'at risk\'.
Alle controlebedrijven zijn pas na de eer-
ste helft van september 1981 benaderd
voor het verkrijgen van de benodigde in-
formatie over het verloop van de wrang-
historie in de zomer van 1981. Dit ge-
beurde pas zo laat om de veehouders in
de controlegroep zo min mogelijk te be-
ïnvloeden. De hieraan verbonden werk-
zaamheden zijn, eveneens in het kader
van een afstudeeropdracht aan de

C.H.L.S. te Dronten, uitgevoerd door
de heer K. Kastelijn.
In dezelfde periode zijn ook de behan-
delde bedrijven opnieuw bezocht.

De statistische toets\'

Om te bepalen of, en zo ja, voor hoelang
Cepravin dry cow® een zekere mate van
bescherming geeft, is een statistische
toets ontwikkeld. Deze toets testte de
\'nul-hypothese\': \'Cepravin geeft geen be-
scherming tegen zomerwrang na dag x\' -
waarbij x het aantal dagen na behande-
ling aangeeft.

De \'alternatieve hypothese\' was: \'Cepra-
vin geeft tenminste enige bescherming
tegen zomerwrang na dag x\'. De geselec-
teerde waarden van x waren: x = O, x =

14, X = 28, X = 35, X = 42,....., x = 77.

De methode komt, in niet-statistische ter-
minologie, erop neer dat een serie van 10
statistische toetsen is uitgevoerd, waarbij
achtereenvolgens de volgende vragen
werden gesteld:

(1) geeft Cepravin bescherming tegen zo-
merwrang?

(2) duurt een dergelijke bescherming lan-
ger dan 2 weken? (3) langer dan 4 weken?

(4) langer dan 5 weken? ..... (10) langer

dan II weken?

De berekeningen in het kader van elke
toets leverden een \'toetsingsgrootheid\'
op, die met T is aangegeven. Negatieve
waarden van T zijn een aanwijzing dat er
een bescherming is. Naarmate T kleiner
is, is deze aanwijzing sterker.
Een toets met T= —1,645 of kleiner geeft
een \'statistisch significante aanwijzing bij
5% onbetrouwbaarheid\' (P < 0,05), dat
de bescherming tenminste het aantal op-
gegeven weken duurt.
Waarden van T gelijk aan O of groter
betekenen dat de toetsingsgrootheid ge-
heel geen aanwijzing geeft dat bescher-
ming voortduurt na de betreffende tijds-
duur. Waarden van T tussen O en
—1,645 zijn een aanduiding dat er een
bepaalde mate van bescherming is.

Een uitgebreide weergave van de gevolgde statistische bewerking en een gedetailleerde kaart met de
geografische verspreiding van de behandelde en controlebedrijven is op aanvraag bij de auteurs verkrijg-
baar.

-ocr page 159-

RESULTATEN OP DE BEHANDELDE BE-
DRLIVEN

1. De behandeling van de pinken en de
gevallen van zomerwrang\'

Op 142 bedrijven werden 2.901 pinken
behandeld. De leeftijd van de pinken lag
tussen één en twee jaar. Drachtige pin-
ken, waarvan verwacht werd dat ze bin-
nen 6 weken nä de behandeling zouden
kalven, werden in verband met residuen
in de melk, niet behandeld.
Er vielen 2 bedrijven uit de proef. Eén
veehouder vond het tijdstip van behande-
ling te vroeg en één te laat.
Bij de behandeling werd aanvankelijk ge-
bruik gemaakt van een opzetstukje
(\'nozzle\') op de punt van de injector,
maar al snel bleek dat het ledigen van de
injector minstens zo eenvoudig was uit te
voeren door de punt van de injectortegen
het slotgat van de speen te zetten.

Een vereiste bij een snelle en goede be-
handeling was een goede fixatie van de
pink. De pink werd met een klem in de
neus vastgehouden en door een tweede
helper werd de staart omhooggebogen.
In alle gevallen kon de behandeling aldus
probleemloos worden uitgevoerd en was
een verdere sedatie niet nodig. De top van
de spenen werd vooraf met spiritus ont-
smet en na de behandeling werd een
aureomycine-violetspray op de spenen
gespoten om eventueel ontstane wondjes
te beschermen.

De pinken konden tot half juli volgens
schema behandeld worden. De bedrijven
voor de derde week van juli moesten op
een later tijdstip behandeld worden
omdat Cepravin dry cow® op dat mo-
ment niet meer leverbaar was.
De behandelde bedrijven, getabelleerd
onder code, de datum van behandeling en
het aantal behandelde pinken, zijn weer-
gegeven in tabel 1.

Tabel 1. Behandelde bedrijven, getabelleerd volgens codegetal, datum van behandeling en aantal
behandelde pinken.

Code

Oatum

Aantal

Code

Datum

Aantal |

1 Code

Datum

Aantal 1

1 Code

. Datum

Aantal

boer-

van

behandel- 1

1 boer-

van

behandel- 1

1 boer-

van

behandel- 1

1 boer-

van

behandel-

derij

bezoek

de pinken 1

1 derij

bezoek

de pinken |

derij

bezoek

de pinken 1

1 deriJ

bezoek

de pinken

STUCCNT A

1

Juni 2

23

17

Juni 15

15

36

Juni 26

73

54

Juli 9

5

2

2

15

18

15

18

37A

29

5

55

10

7

3

3

14

19A

15

11

37B

Juli 29

13

56

10

7

A

3

37

198

Juli 28

11

38A

Juni 29

28

57

13

16

5A

tx

15

20

Juni 16

16

388

Juli 29

19

58

13

13

58

10

17

21

16

19

39

Juni 30

7

59

21

27

5C

18

6

22

17

16

40

30

7

60

21

22

6

ii

10

23

17

21

41

Juli 1

18

61

21

8

7

5

40

24

18

20

42

1

36

62

22

12

8

5

23

25

18

12

43

2

40

63

22

17

9

9

15

26

19

25

44

2

44

64

22

23

10«

9

25

27

19

31

45

3

17

65

23

26

lOB

24

26

28

22

14

46

3

24

66

23

19

11

10

14

29

22

14

47

6

11

67

25

20

12ft

10

11

30

23

20

48

6

11

68

27

40

12B

JuU 30

8

31

23

18

49

7

14

69

27

12

13

Juni 11

8

32

24

54

50

7

21

70

28

21

U

11

19

33

25

6

51

8

34

71

28

20

15

12

22

34

25

25

52

8

21

72

29

23

16A

12

13

35

26

9

53

9

13

Ti

Aug. 4

13

16B

13

16

STUDENT B

1

Juni 2

21

19

Juni 22

8

38A

Juli 2

10

54

Juli 20!

22

2

<1

19

20

23

8

388

4

12

55

21

16

3

li

8

21

23

15

39

4

27

56

21

30

U

U

18

22

24

9

40

6

23

57

21

36

5

5

13

23

24

34

41

6

10

58

22

16

6

9

58

24

25

3

42

7

9

59

22

11

7

9

16

25

25

17

43

7

32

60

22

22

8

10

25

26

25

4

44

8

8

61

23

11

9

10

43

27

26

3

45

8

48

62

23

23

10

11

12

29

26

17

46

9

19

63

23

43

11

11

21

30

29

12

47

9

7

64

24

18

12

18

20

31

30

17

48

9

10

65

27

28

13

18

24

32

30

16

49

10

13

66

27

19

14

19

31

33

30

16

50

10

34

67

28

15

15

19

10

34

30

14

51A

13

7

68

28

11

16

22

7

35

Juli 1

14

518

22

10

69

28

16

17

22

27

36

1

16

52

20

21

70

31

29

18

22

37

37

2

15

53

20

28

-ocr page 160-

In tabel 2 zijn de individuele gevallen van
zomerwrang op de behandelde bedrijven
weergegeven.

Bij 2 pinken, die binnen 6 weken na de
behandeling afkalfden, was tot 3 weken
na het afkalven een remming in de melk
aantoonbaar. Bij pinken die later afkalf-
den, werd dit probleem niet waargeno-
men.

Residuen in het vlees zijn 3 dagen na een
behandeling uiterst onwaarschijnlijk
(Produktinformatie Duphar B.V.). Dit is
een belangrijk voordeel bij dieren die
korte tijd na behandeling opgeruimd
moeten worden.

2. De statistische analyse

Allereerst is van ieder geval van zomer-
wrang de datum van optreden uitgezet
tegen de overeenkomstige datum van be-
handeling (grafiek 1). Alleen het geval
van zomerwrang op 10 mei is niet in gra-
fiek 1 is opgenomen. Op dat tijdstip was
nog geen enkele pink in het kader van dit
onderzoek behandeld, zodat dat geval
geen enkele informatie levert over de
duur van bescherming van Cepravin dry
cow®. De diagonale lijnen die van links
onder naar rechts boven schuin omhoog
lopen vormen een belangrijk element in
grafiek 1. Iedere lijn geeft het aantal
dagen na de behandeling weer (O, 28, 42,
56 en 70 dagen).

De duur van de bescherming met Cepra-
vin kan beoordeeld worden aan de hand
van het aantal doorbraken tussen de on-
derscheiden lijnen. Wel moet, om on-
juiste conclusies te vermijden, rekening
gehouden worden met een aantal facto-
ren. waarvan de belangrijkste zijn;

a. het moment van infectie: 25 van de 39
wranggevallen deden zich voor in au-
gustus. Vrijwel alle pinken waren
toen al behandeld zodat er toen eigen-
lijk geen onbehandeldedieren waren.
Aan de andere kant waren er toen ook
nauwelijks pinken die langer dan 10
weken tevoren behandeld waren.

b. het tijdstip van behandelen: er was
een vrij grote spreiding in het aantal
behandelde dieren per dag. Verder
waren er. wegens praktische omstan-
digheden, weinig dieren behandeld
tussen 10 en 20 juli (zie 1.).

c. de laatste doorbraak: op 19 septem-
ber werd op de behandelde bedrijven
het laatste geval van wrang waarge-
nomen. Dit was 46 dagen nä de laatste
behandeldatum. Er moet derhalve be-

Tabel 2. Individuele gevallen van zomerwrang. getabelleerd volgens hel codegetal voor de boerderij,
de datum van behandeling en de datum waarop zomerwrang optrad.

Code

Datum

Code

Datum

boer-

van

Datum zomerwrang

boer-

van

Datum zomerwrang

derij

bezoek

derij

bezoek

STUDENT A

2 ■

Juni 2

Mei 10«

to

Juni 30

Augustus 11

B

5

Augustus 29

45

Juli 3

Augustus 31

12Ä

10

Augustus 3

48

6

Augustus 17

16A

12

September 10

49

7

Augustus 31

18

15

Augustus 25

57

13

September 2

2i

16

Juli 23

58

13

Augustus 26

23

17

September 13

65

23

Juli 15», Juli 21\'

29

22

Juni 22*

66

23

September 14

30

23

September 8

68

27

September 18, September 19

35

26

Augustus 10,
Augustus 10

71

STUDENT B

28

Augustus 24

1

Juni 2

Augustus 15

13

Juni 18

Augustus 19

li

li

Augustus 6,

18

22

Augustus 9

Augustus 12

25

25

Augustus 31

5

5

Augustus 12

39

Juli 4

Augustus 7

6

9

Augustus 11,

50

10

Augustus 25

Augustus 27

69

28

Juli 22\'

7

8

9
10

Juli 28
Augustus 12,
Augustus 18,
Augustus 20

Deze gevallen zijn gerapporteera vóór de Cepravin behandeling.

-ocr page 161-

Grafiek I. Zomerwranggevailen. geordend volgens de dalum van rapportage (horizontaal) en de hehandelingsdatum (verticaal).

-J

Dc diagonale lijnen, aangegeven met (7). geven de tijd na de behandeling met cepravin dry cow aan
(Y = 0. 28. 42. 56 en 70).

-ocr page 162-

dacht worden, dat bij wranggevallen
die meer dan 46 dagen na behandeling
plaatsvonden, niet alle pinken be-
trokken konden worden. Dit wordt
o.a. weergegeven door de kleiner wor-
dende oppervlakte tussen 2 opeenvol-
gende diagonalen (vergelijk bijv. het
oppervlak tussen Y 42 en Y 56 met dat
tussen Y 56 en Y 70).

Uit grafiek 1 blijkt duidelijk dat Cepravm
dry cow® een vrijwel volledige bescher-
ming geeft gedurende de eerste 4 weken
na behandeling.

In de 5e en 6e week né behandeling vond
een klein aantal wranggevallen plaats,
maar toch was er nog van een goede be-
scherming sprake. Het aantal doorbra-
ken tussen de lijnen Y = 28 en Y = 42 zou,
als dit niet het geval geweest zou zijn,
aanzienlijk groter geweest zijn dan de 2
die daar nu geregistreerd zijn.
Na 42 dagen is grafiek 1 iiiet meer duide-
lijk en daarom is de statistische toets,
zoals in het begin beschreven, gebruikt.
Deze toets houdt volledig rekening met
de hierboven beschreven factoren, zoals
o.a. de onregelmatigheid in de aantallen
dieren, inclusief de korte periodes
waarin geen dieren zijn behandeld en met
de incidentie van zomerwrang. De uit-
komsten van deze toets zijn weergegeven
in grafiek 2.

Grafiek 2 toont de waarden van de toet-
singsgrootheid T en de bijbehorende
overschrijdingskansen P, voor de tien
toetsen. Ondanks het feit dat het aantal
gevallen van zomerwrang in de proef-
groep kleiner was dan in de meestejaren
verwacht mag worden, is het beeld in
grafiek 2 toch voldoende duidelijk om
een aantal conclusies overtuigend te illu-
streren.

Er is een bescherming tegen zomerwrang
die tenminste 28 dagen duurt (P < 0,05).
Dit is in goede overeenstemming met gra-
fiek 1. Na dag 28 blijven de waarden van
T negatief, evenwel zonder dat statisti-
sche significantie wordt bereikt. Pas 70
dagen na de behandeling wordt voor de
eerste keer een positieve waarde van de

Grafiek 2. De toetsingsgroolheid T en de over-
schrijdingskans P voor de toets van de nul-hypo-
these: \'Cepravin geeft geen bescherming na dag x\'.
De alternatieve hypothese was: \'Cepravin geeft
enige bescherming na dag x.\'

0.16 -1

0,067
0.050

0,023 -2-

/

toetsingsgrootheid verkregen. Deze uit-
komsten komen goed overeen met een
geleidelijk minder wordende graad van
bescherming, welke pas in de 10e week
geheel verdwijnt\'.

RE.SUI.TATEN OP DE CONTROLE BE DR l.l-
VEN

Op decontrolebedrijven waren 2.805 pin-
ken aanwezig. Het aantal gevallen van
zomerwrang vóór de \'behandeldatum\'
was in de controlegroep even groot als in
de behandelde groep.
Doordat de controlebedrijven pas eind
september bezocht werden wist een aan-
tal veehouders niet meer exact de datum
van sommige wranggevallen. Wel kon
nagegaan worden of deze wranggevallen
vóór of nä de behandeldatum van het
overeenkomstige, behandelde bedrijf
hadden plaatsgevonden. In de controle-
groep kwamen na de \'behandelingsda-
tum\' in totaal 92 wranggevallen (3,3%)
voor.

M 28 42 S6 \'70

De onregelmatigheden in de opgaande lijn in grafiek 2 zijn wat verwacht mag worden, ge/ien de
toevallige variatie in de gegevens.

-ocr page 163-

Tabel 3. De wrangincidentie op de behandelde en eontrolebedrijven in 1979, 1980 en 1981.

behandelde groep
controlegroep

1979

aantal
pinken

2826
2632

aantal
pinken

2758
2.343

wrang

9.4
9.0

1980
% wrang

I 1,5
I 1.2

1981

aantal
pinken

2901
2805

I wrang\'

1,3
3,3

nä de behandelingsdatum.

DISCUSSIE

Het optreden van zomerwrang in een
i^oppel pinken i.s nooit voorspelbaar. Per
Jaar en ook binnen het seizoen is een
sterke wisseling mogelijk.
Het creëren van een controlegroep is dan
ook bijzonder moeilijk en was bij de ge-
kozen proefopzet, om de werkingsduur
en het effect van Cepravin dry cow te
bepalen, ook niet goed mogelijk. Toch
leek het een goede zaak om de w ranginci-
dentie in 1981 in een onbehandelde maar
anderzijds vergelijkbare groep te weten
en om die reden is een controlegroep
geformeerd.

In de controlegroep lagen de bedrijven in
hetzelfde gebied als in de behandelde
groep. Op grond van de in 1980 gehouden
enquête kon de wrangincidentie over
1979 en 1980 in beide groepen berekend
worden. Deze is weergegeven in tabel 3.
Uit tabel 3 komt duidelijk naar voren dat
erin 1981 veel minder wranggevallen zijn
opgetreden dan in voorgaande jaren.
Verder blijkt dat in de 2 groepen bedrijven
in het verleden in dezellde mate zomer-
wrang voorkwaiTi. In 1981 is aan de be-
handelde groep als extra bescherming
Cepravin dry cow® toegediend. Dit heeft
een sterke teruggang van het aantal
wranggevallen in de behandelde groep
tot gevolg gehad.

Dit komt sterker tot uiting bij een verge-
lijking van het aantal wranggevallen per
week na de behandelingsdatum (zie tabel
4).

Uit tabel 4 blijkt dat, beginnend in de 4e
week nä behandeling, er ook weer wrang-
gevallen in de behandelde groep optreden
en dat na meer dan 6 weken de bescher-
mende werking duidelijk terugloopt.

Het is bekend\' dat in Nederland 90% van
de wranggevallen plaatsvindt in de maan-
den juli en augustus. De top wordt
meestal bereikt in de periode half juli tot
half augustus. Dit, in combinatie met de
resultaten van deze proef, toont aan dat
voor een goede bescherming gedurende
het gehele wrangseizoen 2 behandelingen
nodig zijn, waarvan de eerste het beste in
de periode van 20-30 juni en de tweede
eind juli uitgevoerd kan worden. Bij een
éénmalige behandeling valt moeilijk het
meest gunstige behandelingstijdstip aan
te geven omdat het vóórkomen van
wrang niet alleen per jaar maar ook bin-
nen een seizoen sterk varieert. De beste
tijd van behandeling zal dan waarschijn-
lijk half juli zijn.

In de enquête van 1980 is ook gevraagd
naar de behandelingen om wrang te voor-
kómen. Het bleek dat in de behandelde
groep in het verleden méér preventief ge-
werkt was. Zo was het percentage boeren
dat in 1980 niets ter preventie van wrang
had gedaan in de behandelde groep 30%
en in de controlegroep 44%. Ook was in
de behandelde groep, in vergelijking met
de controlegroep, het aantal boeren, dat

Tabel 4. Vergelijking van het aantal wranggevallen per week na de behandelingsdatum.

2 3 4 5 6 7 8 meer dan datum
weken weken weken weken weken weken weken 8 weken onbekend

I

week

behandelde groep
controlegroep

3
15

17
21

16

.laarverslag van de Gezondheidsdienst voor Dieren in Overijssel, nr. 33. 1 januari 1980-1 januari 1981.

-ocr page 164-

in 1980 langwerkende antibiotica bij de
zomerwrangbestrijding bad toegepast,
aanzienlijk groter (33% tegen 14%).
In 1981 hebben 22 bedrijven in de contro-
legroep eveneens langwerkende antibio-
tica gebruikt (16 zuiver preventief en 6 na
één of meerdere wranggevallen). Ook
werd in de controlegroep in 1981 meer
preventief gewerkt dan in 1980.

Onnauwkeurigheden bij het
verstrekken van carbadox aan,
varkens

Enkele malen is door ons een ziektebeeld
waargenomen, zowel bij zeugen, biggen en
mestvarkens, dat als volgt beschreven kan
worden.

Ziekteverloop

a, niet of onvoldoende eten van alle dieren;

b, temperatuursverhoging tot 41°C, bij 10%
van de varkens;

c, het produceren van zeer harde mest;

d, stro vreten en gier drinken;

e, een verminderde melkgift met als gevolg
sterfte van de biggen;

f, te lange draagtijd van de zeugen. De par-
tus is verlengd; het percentage doodgeboren
biggen is verhoogd;

g, een te laag Hb, en Haematocriet als ge-
volg van onvoldoende vochtopname.

De verdenking valt direct op het voer. Als dit
wordt vervangen zijn de problemen echter
niet over.

Men ziet nu;

a, eten met \'lange tanden\';

b, lang kauwen en weer laten vallen van het
voer (natte proppen);

c, bet produceren van harde mest in de vorm
van kleine keutels (scybala);

d, onvoldoende groei. Op een leeftijd van 4
maanden wegen sommige dieren nog slechts
20 kg,;

DANKBLTUICilNG

[)e auteurs willen hun dank betuigen aan de heer
,A. Heyting voor diens ad\\ ie/en bij de op/et en bij
de statistische verwerking van de proef en de
studenten A. Engelsman, H. Schipperen K. Kas-
telijn en hun begeleider dr. ing. R. M. Barkema
van de C\'.H.E.S. uit Dromen voor hun /eer ge-
waardeerde medewerking.

e, ruig baarkleed;

f, paralysis posterior;

g, het geboren worden van zeer veel mum-
mies;

h, sterfte van sterk vermagerde dieren.
Sectie

a, een sterk verwijde dikke darm vol inhoud
bij alle dieren;

b, een sterk verwijde dunne darm bij ± 10%
van de onderzochte dieren;

c, een lever- en nierdegeneratie. De kleur
van de nieren is bleekgeel;

d, een macroscopisch duidelijk waarneem-
bare blaasontsteking; de urine is troebel en
bevat eiwit.

Histologisch onderzoek van de organen

a. gliosis van bet lumbale en sacrale deel van
het ruggemerg;

b. toxische hepatitis;

e, tubulus degeneratie van de nieren;
d. cystitis.

Ziekteverloop

Slechts ongeveer 10% van de aangetaste die-
ren herstelt; de overige moeten te zijner tijd als
niet rendabel worden afgevoerd.

Diagnose

Het onderzoek naar de aanwezigheid van het
virus van de ziekte van Ausjeszky. van entero-
virussen en van hel Corona II virus (HEV)
had een negatief resultaat. Ook het bestaan
van een vergiftiging door keukenzout of door
gechloreerde koolwaterstoffen kon worden

-ocr page 165-

uitgesloten. Wel werden in het voer te hoge
gehaltes aan carbadox gevonden, resp. 287.
.340. 400 en 650 ppm.

Om een en ander te verifiëren werd een voer-
proef ingesteld.

Met meel waarin 500 ppm. resp. 50 ppm. resp.
O ppm carbadox werden groepen van 4 var-
kens gevoederd. De dieren die 500 ppm carba-
dox kregen weigerden reeds na 2 dagen de
opname. Ook werd onvoldoende gedronken.
De defaecatie was zeer moeilijk; de geprodu-
ceerde mest zeer hard.

Bij bloedonderzoek werd een zeer hoge hae-
matocriet gemeten (> 45).
Na 5 dagen kregen de zieke dieren karnemelk
en werd geen voer met carbadox meer gege-
ven. De betreffende varkens herstelden. Na 3
weken waren voeropname en groei weer nor-
maal. De overige groepen hebben geen ziekte-
verschijnselen vertoond.

Hoe is een en ander nu te verklaren?

Het produktschap voor Veevoeders stelt in
een verordening (Verordeningsblad SER afle-
vering 50 No. VVR-12 van 1975) dat carba-
dox uitsluitend is toegelaten tot een hoeveel-
heid van 50 ppm in voer bestemd voor
mestvarkens tot een leeftijd van 4 maanden.
Er zijn dus steeds vergissingen gemaakt.
Deze konden worden teruggevoerd tot:

a. het strooien met de hand van prémix
waarin carbadox;

b. een rekenfout;

c. het gebruik van concentraat waarin 10
maal de gebruikelijke hoeveelheid;

d. niet opgehelderd.

Ten aanzien van punt c. kan worden opge-
merkt dat IQ% carbadox als Mecadox® door
de firma Pfizer in de handel wordt gebracht.
Deze naam is gepatenteerd. Vanaf ± 1977
komen in Nederland ook loco-preparaten
voor afkomstig uit Oost-Europa. In deze pre-
paraten kan de concentratie hoger zijn en kan
vermoedelijk wel eens de 100% naderen.
Ontmenging als oorzaak van een verhoogde
concentratie is niet aan te nemen. Het pro-
bleem wordt waargenomen kort na het ver-
strekken van een nieuwe partij en ongeveer
gelijk bij alle dieren.

Voorst is de deeltjesgrootte van carbadox
minder dan 0.4 mm. Ontmenging wordt eer-
der waargenomen bij sloffen mei een grolere
diameter.

\' Wellcome; ^ Mycopharm.

Verklaring ziekteverschijnselen

Hoe de waargenomen ziekteverschijnselen en
de afwijkingen gezien bij sectie ontstaan is niet
duidelijk. Gedacht wordt aan een invloed op
hel autonome zenuwstelsel en vooral op het
parasympatische zenuwstelsel.

Algemene opmerkingen

Opgemerkt dient te worden dat in de praktijk
herhaaldelijk blijkt dat partijen voer waar-
over klachten bestaan totaal worden terugge-
nomen.

Hoogstens bewaart men een paar kilo. Aan-
sprakelijkheidstelling is dan vaak zeer moei-
lijk omdat niet duidelijk is om welke slof hel
gaal. Een dierexperiment kan uitsluitsel
geven.

Geadviseerd wordt in voorkomende gevallen
minstens zoveel meel of pellets achter le hou-
den dal 2x2 varkens gedurende 14 dagen hier-
mede kunnen worden gevoerd.

Gezondheidsdienst voor Dieren
in West-Nederland.

Ziekte van Aujeszky bij scha-
pen door fouten met entstoffen

Ook in hel verleden (1) zijngevallen van ziekte
van Aujeszky bij schapen beschreven die terug
te voeren waren op verontreiniging van scha-
penenlstoffen mei bepaalde levende
Aujeszky-vaccins voor varkens.
Twee gevallen met aanzienlijke schade zijn
recentelijk ler kennis gekomen van de Ge-
zondheidsdienst voor dieren in Gelderland.
In het eerste geval was er met Covexin®8\'
geënt; de injectie-spuit was diezelfde dag ge-
bruikt om varkens te vaccineren met Delsuvac
Aujeszky®^.

Op het eerste bedrijf stierven 6 van de 11
gevaccineerde schapen aan de ziekte van Au-
jeszky, op het tweede, 26 van de 48. De dia-
gnose werd bij sectie bevestigd. Bij de nietge-
ente schapen van deze bedrijven stierven geen
dieren; van 10 geënte niet gestorven schapen
werd serologisch onderzoek gedaan: dit le-
verde één positieve reactie op; 4 niet geënte
dieren waren serologisch negatief.

-ocr page 166-

(Positieve serologische reacties vindt men wel
bij geënte dieren maar nooit of uiterst zelden
bij schapen die met veld virus in aanraking zijn
geweest.) De tijdsduur tussen de enting met
verontreinigde entstof en de eerste hersenver-
schijnselen bedroeg 10 dagen, de laatste die-
ren stierven 19 dagen na dato.
In het tweede geval was geënt met Echtybel®\'
op I april. Het betrof 45 lammeren (het eerst
geënt) en 45 schapen (daarna geënt).
De injectienaald was gesteriliseerd en de spuit
werd tevoren van een nieuwe cylinder voor-
zien. Op 8 april vertoonde de helft van de
lammeren ernstige hersenverschijnselen. Aan
het einde van de dag waren reeds 5 lammeren
dood. In totaal stierven 25 lammeren en I
schaap binnen enkele dagen. Postmortaal on-
derzoek bevestigde de diagnose ziekte van
Aujeszky.

De dieren liepen op twee locaties, hetgeen
besmetting met veldvirus onwaarschijnlijk
maakte. Het serologisch onderzoek van 6
schapen en 4 lammeren verliep negatief.
Waarschijnlijk werden in deze korte tijd
(zeven dagen) geen aantoonbare afweerstof-
fen gevormd.

Op de dag van de Echtybel-enting waren geen
varkens geënt. Wel zeven dagen tevoren (Del-
suvac Aujeszky®) en zes dagen tevoren
(Duvaxyn Aujeszky IN®^).
Het bleek in deze praktijk gebruikelijk te zijn
wat fysiologische Na CI oplossing toe te
voegen aan entstoffen omdat het spuiten van
geringe hoeveelheden tot onnauwkeurig dose-
ren leidt. De gebruikte 500 ml fles was nog
grotendeels vol. De fles was van 25/3 tot 8/4
(14 dagen) buiten de koelkast bewaard, toen
vier dagen bij 4° C en vervolgens is de fles
ongekoeld verzonden naar het C.D.I. Rotter-
dam (totaal 20 dagen). Daar werden zes bui-
zen met celculturen ieder met 1 ml van deze
fysiologische Na Cl oplossing geïnoculeerd.
Eén buis was na drie dagen positief op het
virus van de ziekte van Aujeszky; dit wijst op
een geringe hoeveelheid nog aanwezig virus.

Het is niet mogelijk op eenvoudige wijze on-
derscheid te maken tussen Delsuvac Au-
jeszky®, Duvaxyn Aujeszky IN® en veldvirus.
Gezien de situatie ter plaatse moet er sprake
geweest zijn van een besmetting van de fysio-
logische NaCI oplossing met vaccin-virus.
in beide gevallen was er onzes inziens sprake
van een kunstfout en de schade is bij de verze-
keringen van de praktici geclaimd.
Hier is wederom gebleken dat levend
Aujeszky-vaccin bijzonder gevaarlijk kan zijn
voor schapen. Onzes inziens geldt dit blijkbaar
voor Delsuvac Aujeszky®. Aanvankelijk
werd de BUK 900 stam gebruikt (varkens
tweemalige enting). Momenteel bevat Delsu-
vac Aujeszky de BUK TK 650/A stam (var-
kens éénmalige enting). Deze heeft een grotere
rest-virulentie voor herkauwers. Recent werd
ook bij
runderen ziekte van Aujeszky gezien
waarbij ook een contaminatie met Delsuvac
Aujeszky® in het spel lijkt te zijn (3). Over
Duvaxyn Aujeszky IN® (Bartha stam) kan op
grond van deze ervaring geen enkele uitspraak
gedaan worden; de fabrikant beschikt niet
over gegevens ten aanzien van toediening bij
schapen. Zowel Delsuvac als Duvaxyn zijn
uitsluitend bestemd voor varkens.
Verder blijkt het virus in gesuspendeerde toe-
stand, ook bij kamertemperatuur, lang te
kunnen persisteren, hoewel het voor vaccina-
tie snel na het suspenderen dient te worden
toegediend.

Injecde-spuilen en naalden dienen na gehruik
gesteriliseerd te worden. Daar waar twijfel
blijft bestaan ten aanzien van de steriliteit
(repeteer-spuiten, slangen e.d.) is het raad-
zaam deze uitsluitend voor levend Aujeszky-
vaccin te reserveren.

C. D. W. König\'

1 I lERATUUR

Centraal Diergeneeskundig Instituut; Ziekte van Aujesky na entingen met multipurpose injectie-
spuiten.
Tijdsehr. Diergeneesti.. 103, (21). 1187-1188. (1978).

Golstein Brouwers, G. W. M. van en Andries, K.; Vaccinatie van runderen en schapen met M.K.. 25
Tijdschr. Diergeneesk.. 107, (7). 273 (1982).
Nog niet gepubliceerd.

\' Rhône-Poulenc (Roger Bellon); ^ Duphar.

^ Drs. C. D. W. König, Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren in Gelderland.

-ocr page 167-

ID

Algemeen

Longontsteking door lampolie

Gerritsen, .1. en Knol, K.: Longontsteking
door lampolie.
Ned. Tijdschr. Geneesk., 126,
(6). 229-232, (1982).

Het door vele gezinnen \'voor de gezelligheid\'
aangeschafte olielampje wordt tegenwoordig
meestal gevoed met een mengsel van
isobutaan- en isobuteenisomeren, hetwelk —
na toevoeging van reuk- en kleurstoffen —
wordt afgeleverd in een nauwelijks van limo-
nade te onderscheiden verpakking.
Tengevolge van de grotere vluchtigheid wordt
dit mengsel gemakkelijker geaspireerd, terwijl
de lagere oppervlaktespanning ertoe bij-
draagt, dat het schadelijk effect op de longen
groter is dan dat van petroleum. In de hu-
maangeneeskunde worden derhalve, ondanks
het verdwijnen van de oliekachel, steeds meer
gevallen van vergiftiging bij kinderen gecon-
stateerd.

Auteurs beschrijven twee gevallen van een
door aspiratie van lampolie veroorzaakte che-
mische pneumonie bij kinderen.
Daar de kans op dergelijke huishoudelijke
ongevallen ook voor kleine huisdieren niet
ondenkbeeldig is, lijkt het nuttig de in dit
artikel beschreven symptomen en de thera-
peutische maatregelen te vermelden, vooral
omdat onderzoek bij dieren duidelijk heeft
aangetoond dat de longafwijkingen (bij 40%
van de gevallen) niet door opname van petro-
leum vanuit het maagdarmkanaal, doch door
aspiratie werden veroorzaakt.
Symptomen: sufheid (eventueel convulsies)
en dyspnoe met intercostale intrekking en
neusvleugelademhaling. De adem ruikt naar
petroleum en bij auscultatie van de longen
kunnen crepitaties en vaak plaatselijk ver-
zwakt ademgeruis worden geconstateerd.
Veelal koorts gedurende de eerste uren na de
aspiratie. Op de thoraxfoto zijn bij kinderen
de afwijkingen meestal gelocaliseerd in een of
beide ondervelden en variëren van toegeno-
men perihilaire tekeningen tot mfiltraten, al
of niet gepaard gaande met atelectase. Bij kin-
deren kunnen 3-15 dagen na aspiratie pneu-
matokèles ontstaan, welke echter spontaan na
15 dagen tot 3 maanden verdwijnen. Vaak is
enig pleuravocht te zien.
Therapie: maagspoeling, het inbrengen van
een ontluchtings- of dilatatiesonde en emetica
zijn gecontraïndiceerd daar de kans op een
chemische pneumonie dan wordt vergroot.
Corticosteroïden beïnvloeden het ziektebeeld
niet ten gunste. Het gebruik van breedspec-
trumantibiotica (ampicilline en cloxacilline)is
in verband met het door de aspiratie verstoor-
de afweermechanisme van de longen vooral
gedurende de eerste week noodzakelijk.

H. H. Thalheimer.

Hond

Cacao-vergiftiging bij een hond

Sutton, R. H.: Cocoa poisoning in a dog. Vet.
Ree..
109, 563-565, (1981)

In Australië werden gedurende de tweede we-
reldoorlog herhaaldelijk cacao-vergiftigingen
geconstateerd bij varkens, kippen, eenden,
kalveren en honden, doordat het surplus van
cacao als supplement aan diervoeders werd
toegvoegd. Een puhlikatie uit deze tijd
(Clough, W.;
Vei. Journ.. 99, pag. 196) be-
schrijft 6 gevallen van vergiftiging bij de hond
met een acuut letaal verloop na consumptie
van hondevoeders met een gehalte van 0,2-
0,22% theobromine (3,7-dimethyl-2,6-
dihydroxypurine), de toxische substantie van
cacao.

Auteur beschrijft het sectierapport van een
3-jarige Springer Spaniel-teef. die tijdens het
graven van een gat plotseling overleed, nadat
ze ongeveer 12 uren tevoren de gehele inhoud
van een 250 gr. pak huishoudcacao van het
aanrecht had gestolen en vervolgens veror-
berd.

In de maag en het bovenste deel van de dunne
darm bevond zich een halfvloeibare
chocolade-achtigesubstantie. Longen:diffuse
congestie en blokkade van de luchtwegen met
een taai-schuimige vloeistof De aan het dia-
fragma grenzende delen van de longkwab-
ben vertoonden emfysemateuse plekken. Pe-
techiale bloedingen in de thymus; congestie
van lever, nieren pancreas. Histologisch wer-
den enkele pyknotische kernen in het epitheel
van de distale niertubuli gevonden. Spectro-
scopisch onderzoek van de maaginhoud lever-
de een hoog theobromine-gehalte op.
Daar het theobromine-gehalte van huishoud-
cacao 1,5-2,0% bedraagt en de hond 18 kg
woog, zal de dosis theobromine — bij een
geschat percentage van 1,5% — 208 mg/kg
hebben bedragen. De letale dosis theobro-
mine bij de hond is niet bekend, maar de
LD50 bij de kat bedraagt 200 mg/kg.

-ocr page 168-

Het lijkt auteur zeer waarschijnlijk dat de
hond tengevolge van een dodelijke dosis theo-
bromine is gestorven; een nogal verbijste-
rende gevolgtrekking als men bedenkt dat
consumptie van een teveel van een als on-
schuldig beschouwd produkt tot dergelijke
gevolgen kan leiden.

H. H. Thalheimer.

Immuniteit voor Parainfluenza (Kennel-
cough); een vergelijking van verzwakt le-
vend Hepatitis- en Parainfluenza vaccin

Cornwell, H. J. C.. Koptopoulos. G..
Thompson. H., McCandlish, I. A. P., and
Wright, N. G.: Immunity to canine adenovi-
rus repiratory disease: a comparison of atte-
nuated CAV-1 and CAV-2 vaccines.
Vet.
Rec.. no, (2). 27-32. (1982).

Van het adenovirus CAV-1 (Canine adenovi-
rus), de veroorzaker van Hepatitis contagiosa
canis (ziekte van Rubarth) werd een affiniteit
voor het leverweefsel verondersteld; terwijl
van het in later jaren geïsoleerde adenovirus
CAV-2 — het oorzakelijk agens van Parain-
fluenza (Kennelcough) — een affiniteit voor
de ademhalingsorganen werd aangenomen.
Een enting met CAV-2 vaccin (Parainfluenza
vaccin) zou derhalve een betere bescherming
van de ademhalingsorganen tegen een be-
smetting met virulent CAV-2 virus geven dan
een CAV-1 vaccin (Hepatitis vaccin).
Het hier beschreven onderzoek toont de on-
juistheid van deze veronderstelling aan en
geeft tevens een inzicht in de patbologiscb-
anatomische veranderingen die door een ex-
perimentele besmetting met virulent CAV-2
virus ontstaan.

Vier nesten collie pups (in totaal 17) van ± K
weken werden verdeeld in 3 groepen, nadat bij
voorafgaande controle was gebleken dat zij
geen maternale antilichamen bezaten. De ene
groep werd s.c. geënt met levend CAV-1 vac-
cin (infectietiter lO*- \' TC1D50 per ampul) de
tweede met levend CAV-2 vaccin (infectietiter
10\'-5 TCID50 per ampul), terwijl de derde
groep voor controle diende.
Keeluitstrijkjes werden verzameld van 2 hon-
den uit de twee gevaccineerde groepen met het
doel een eventuele uitscheiding van entvirus te
kunnen constateren; deze kon niet worden
geconstateerd.

Beide groepen werden 17 dagen na de enting,
samen met de niet-geënte groep, aan een infec-
tie per aerosol met virulent CAV-2 virus
blootgesteld. Het virulente virus, afkomstig
van Norden Lab. en bestaande uit een
mengsel van 3 stammen, geïsoleerd uit patiën-
ten met respiratoire klachten, had na een
tweemalige hondennierweefselpassage tnet in-
fectietiter van 10\'-\' TCID50 per ml. Iedere
hond werd blootgesteld aan een aerosolequi-
valent van 0.3 ml virus-suspensie.
Vervolgens werd van ieder der drie groepen
een hond gedood respectievelijk op de 3e. 4e.
7e. 9e. 11e en 14e dag na de aerosol-
besmetting.

De niet gevaccineerde honden vertoonden 3
dagen na de besmetting ziekteverschijnselen,
voornamelijk bestaande uit anorrhexie.
loomheid, hoesten en taehypnoe. Histolo-
gisch werd in de beschadigde delen van de
long een hevig necrotiserende broncheolitis
geconstateerd. Grote hoeveelheden virus be-
vonden zich in het weefsel v an de tractus respi-
ratorius en uit de keelafstrijkjes kon virus met
een hoge titer worden geïsoleerd.
In tegenstelling hiermede bleven beide geënte
groepen klinisch vrijwel zonder klachten, ter-
wijl histologisch slechts minimale laesies ge-
durende een zeer korte periode werden opge-
merkt. Virus werd bij één met CAV-1 geënte
hond 4 dagen na de infectie in het weefsel van
de ademhalingsorganen gevonden; het weef-
sel van de overige geënte honden bevatte wei-
nig of in het geheel geen virus.
Volgens auteurs blijkt uit dit onderzoek dat
onder overeenkomstige omstandigheden de
mate van bescherming tegen een infectie met
virulent CAV-2 virus van honden geënt met
CAV-1 vaccin overeenkomt met die van hon-
den geënt met CAV-2 vaccin.
(Ref.: Het onderzoek geeft echter geen uit-
sluitsel omtrent de duur van de na enting met
een dezer vaccins verkregen immuniteit voor
een infectie met virulent Parainlluenza-virus.
Gegevens hieromtrent zouden voor de prak-
tijk van imminent belang zijn.)

H. H. Thalheimer.

Kat

Behandeling van het eosinofiel granu-
loom van de kat

Jourdanneau. J. C.: Cas clinique: traitement
d\'une forme de granulome labial du chat,
le
Point Vétérinaire.
12. (.18). 14-16. (1981).

In gloedvolle bewoordingen, zoals onze
Eranse collega\'s (pardon: confrères) zulks ge-
woonlijk plegen te doen. beschrijft auteur de
behandeling van het eosinofiel granuloom
van welgeteld 4 (!) katten.
Nadat de behandeling van 1 kat met rifampi-
cine (40 mg kg per dag en per os) na verloop
van 3 weken succesvol verliep, besloot auteur

-ocr page 169-

de daaropvolgende 3 patienten met lineomy-
cine (300 mg per dag) te behandelen, daar
rifampicine een eventueel bestaande tubercu-
lose zou kunnen maskeren.
Referent is van mening dat de beschreven be-
handeling nodeloos kostbaar is. daar hij,
voordat lincomycine het therapeutisch arse-
naal kwam verrijken, met een combinatie van
Depocilline® (Mycofarm, Delft) en predniso-
lon (respectievelijk 300.000 E. procaine-
penicilline en 12,5 mgr: 1 maal per 5 dagen
s.c.) binnen dezelfde tijd eveneens een gene-
zing zonder remissie bij een belangrijk groter
aantal katten kon bereiken.

H. H. Thalheimer.

Kip

Resultaten van enting met dode entstof
tegen de ziekte van Gumboro

Wyeth, P. J., O\'Brien. J. D. P.. and Gullen. G.
A.: Improved performance of progeny ofbroi-
ler parent chickens vaccinated with infectious
bursal disease oil-emulsion vaccine.
Avian
Di.sease.s.
25. 228-24!. (1981).

Bij 9 koppels slachtkuikens, afkomstig van 4
met geïnactiveerd olie emulsie vaccin tegen de
ziekte van Gumboro of Infectious Bursal Dis-
ease (1B D) geënte koppels moederdieren, werd
onderzoek gedaan naar groei en voerconver-
sie (V.C.). Het aantal kuikens per koppel va-
rieerde van 1.800 tot 60.500. Alscontrolegroe-
pen werden op dezelfde bedrijven koppels
slachtkuikens van dezelfde soort en grootte
bekeken, waarvan de moederdieren slechts I
.X. op 8 weken leeftijd, met levend IBD vaccin
door het drinkwater waren geënt.
Drie proefkoppels moederdieren waren
evenzo op 8 weken met levend vaccin geënt en
daarna op 18-20 weken met het dode vaccin
i.m. geïnjecteerd. Eén proefkoppcl kreeg
zowel op 8 als op 21 weken leeftijd een subcu-
tane injectie met het olievaccin.
Hoewel bij dit laatste koppel de piek in af-
weerstoftiters, ca 4 weken na de laatste IBD
enting, duidelijk lager was dan bij de 3 andere,
bleef bij alle 4 de proefkoppels het peil van
antistoffen in het bloed significant hoger dan
bij de 4 moederdierkoppels die alleen met le-
vend vaccin waren geënt. Bovendien was de
variatie tussen de individuele titers bij de
proefdieren veel kleiner dan bij de controles.

De broedeieren voor de produktie van de
slachtkuikens werden geraapt tussen de 30e en
55e levensweek van de moederdieren en apart
gebroed.

De slachtkuikens werden niet geënt tegen
IBD. Van twee proef- en twee controle kop-
pels kuikens werden elke 2 dagen 10 kuikens
door middel van oogdruppel gechallenged en
3 dagen later onderzocht op antistoffen in de
bursa van Fabricius. Een deel van de controle-
kuikens was reeds gevoelig op dag 3 respectie-
velijk 11, terwijl bij de beide proefkoppels pas
op 27 dagen leeftijd de eerste gevoeligheid
werd vastgesteld. Op 23 en 26 dagen waren
alle onderzochte kuikens van de controlegroe-
pen gevoelig, bij de proefkoppels duurde dit
tot 37 en 44 dagen.

Twee koppels proefkuikens en twee koppels
controlekuikens werden wekelijks onderzocht
op antistoffen tegen IBD. Bij de controles
waren deze verdwenen op respectievelijk 15 en
22 dagen leeftijd, bij de proefdieren duurde
het een week langer. Opéén bedrijf werden bij
beide groepen na 2 weken weer antistoffen
gevonden, op het andere bij de proefkuikens
ook na 2 weken, bij de controlegroep al na 1
week. Vrij snel na het verdwijnen van afweer-
stoffen was dus blijkbaar een infectie opgetre-
den.

Van alle koppels werden bij aflevering 20
bloedmonsters onderzocht op antilichamen
tegen IBD. ze bleken allemaal positief te zijn.
Alle koppels bleven vrij van klinische ver-
schijnselen van IBD. Zowel de proefkoppels
als de controlekoppels waren dus subklinisch
besmet geraakt.

Eén controlegroep kreeg op 38 dagen leeftijd
Inclusion Body Hepatitis gevolgd door
E. co!i
septicemie. De uitval op slachtleeftijd was hier
2% hoger dan in de proefkoppel op hetzelfde
bedrijf Op de andere bedrijven was de sterfte
in proef- en controlekoppels ongeveer gelijk.
De gemiddelde eindgewichten van de proef-
dieren waren overal hoger dan die van de
controledieren. Het verschil varieerde van
2,13% tot 13,70%. met een gemiddelde van
7.97%. Het gemiddelde verschil in V.C. was
2.89% met een variatie van 0.8% tot 8.57%.
ten gunste van de proefdieren.

De schrijvers veronderstellen dat er een tijd-
stip is, waarna een besmetting met IBD virus
geen invloed meer heeft op de gevoeligheid
voor andere ziektes en dat de proefkuikens
door hun maternale antilichamen beschermd
werden tot na die tijd.

Er werd geen verband gevonden tussen de
hoeveelheid antilichamen in de kuikens bij
uitkomst en de mate van verschil in gewicht
op slachtleeftijd. Dit zou kunnen samenhan-
gen met het tijdstip waarop de kuikens besmet
zijn geraakt. Hoe later de besmetting, des te
minder verschil in gewicht tussen proef- en
controlekuikens.

-ocr page 170-

Hoewel het geïnactiveerde IBD vaccin (veel)
duurder zal zijn dan de tot nu toe gebruikte
levende entstoffen, nemen de schrijvers aan
dat de hogere opbrengsten van de slachtkui-
kens opwegen tegen de hogere entkosten bij
de moederdieren.

T. S. de Vries.

Rund

Blindheid bij melkkoeien

Clegg. F. G., Terlecki. S.. and Bradley. R.:
Blindness in dairy cows.
Vet. Ree.. 109, 101-
103. (1981).

Gevallen van blindheid kwamen voor in een
beslag Friese melkkoeien in de East Mid-
lands, bestaande uit 80 dieren van drie tot vijf
jaar. Het bijbehorende jongvee werd opgefokt
op een 25 km verder gelegen boerderij en werd
tegen de eerste partus op het moederbedrijf
teruggebracht. Vanaf 1976 zag de eigenaar
jaarlijks één koe, die blind leek en liet deze
slachten.

In 1978 werden tegelijkertijd verschillende
koeien verdacht van blindheid en werden de
schrijvers ingeschakeld. Bij een bedrijfsbe-
zoek werdende meeste koeien klinisch en oph-
thalmoscopisch bekeken. Bij zeven koeien zag
men afwijkingen in de fundus oculi. Drie
ervan leken geheel of gedeeltelijk blind. Twee
van deze dieren werden naar het Central Ve-
terinary Laboratory gebracht, twee andere
werden geslacht en drie bleven op het bedrijf.
Op het opfokbedrijf was nooit blindheid
waargenomen en de op dat moment aanwe-
zigeelf drachtige vaarzen hadden geen fundus-
afwijkingen. Pas na een verblijf van 4 tot 6
weken op het moederbedrijf leken deze afwij-
kingen te ontstaan.

Klinisch reageerden de pupillen traag op licht
en bleven gedeeltelijk gedilateerd. De ene pa-
tiënt leek nog wat te zien. de andere was vol-
slagen blind. Deze toestand bleef gedurende
de volgende zes maanden ongewijzigd. Oph-
thalmoscopisch werden afwijkingen waarge-
nomen aan de fundus oculi van beide ogen. Er
was een versterkte terugkaatsing van het tape-
tum lucidum en de rand van de intrede van de
nervus opticus was slecht begrensd. De bloed-
vaten, vooral de dorsale, leken meer gestrekt
en dunner dan normaal. Bij vier koeien, die
geen verminderde visus vertoonden werden
plooien in de retina en geel oranje pigmentatie
gezien.

Na zes maanden werden beide koeien ge-
slacht. Histopathologisch werden uitsluitend
aan de retina afwijkingen gevonden. De voor-
naamste waren degeneratie van de staafjes en
kegeltjes en van de buitenste korrellaag, waar-
door de aangetaste retina dunner was.
Een duidelijke oorzaak werd niet gevonden.
Een erfelijke afwijking leek niet waarschijn-
lijk. Ook loodvergiftiging en Vit. A-
deficiëntie konden niet worden aangetoond.
Bij schapen komt een soortgelijke vorm van
blindheid voor door varenvergiftiging, maar
deze koeien konden geen varens hebben gege-
ten.

De toestand van de overige patiënten ver-
slechterde niet. Zij konden zich in de kudde
handhaven.

D. Talsma.

Verkorting van de voerheklengte in lig-
boxenstallen

Collis. K. A.. Vagg. M. J., Gleed, P. T., Copp,
C. M.. and Samsom. B. E.: The effects of
reducing manger space on dairy cow behavi-
our and production.
Vet. Ree.. 107. 197-199.
(1980).

Door proeven werd aangetoond dat de lengte
van het voerhek in loopstallen voor melkvee
zonder waarneembare nadelige effecten kan
worden gereduceerd tot slechts 15 cm per koe,
mits voortdurend voldoende voer in de voer-
goot beschikbaar is.

Verkorting van de voerheklengte per koe
werd bij deze proeven niet bereikt door ver-
groting van het aantal koeien in de stal, maar
door beperking van de voerheklengte bij con-
stante koppelgrootte, waardoor de sociale ge-
volgen van wijziging van de koppelgrootte
vermeden werden.

Vergeleken met een controlegroep die de be-
schikking had over een voerheklengte van 105
cm per koe konden geen verschillen worden
aangetoond in het aantal malen dat de koe
ging eten of de totale tijd die per koe aan het
voerhek werd doorgebracht. Ook veranderin-
gen in de percentages op de roosters staande
of in de boxen liggende koeien werden niet
waargenotnen. Evenmin kon een toename van
agressiviteit inde koppel worden aangetoond.
Het voerhek werd beduidend efficiënter
benut: 42% van het voerhek was voortdurend
bezet.

Wel werd geconstateerd dat verkorting vande
voerheklengte leidde tot een significante ver-
korting van de tijd die klinisch zieke koeien
aan het voerhek doorbrachten en in het aantal
malen dat zij het voerhek bezochten. Deze
wijzigingen in voeropnamegedrag waren
veelal reeds waarneembaar enige tijd voordat
klinische ziekteverschijnselen manifest wer-
den.

-ocr page 171-

Bij tochtige koeien werd individueel verschil-
lend een toe- of afname waargenomen van het
aantal malen dat zij het voerhek hezochtenen
de tijd die door hen aan het voerhek werd
doorgebracht.

Verkorting van de \\oerheklengte kan leiden
tot een zeer belangrijke reductie in de bouw-
kosten van nieuw te bouwen rundveestallen
en geeft de mogelijkheid om bestaande stallen
te verbouwen voor huisvesting van een groter
aantal koeien zonder reductie van de per koe
beschikbare loopruimte. Een korter voerhek
maakt het bovendien mogelijk om automati-
sche systemen te installeren voor de registratie
van het vreetgedrag van individuele koeien.
Een dergelijke registratie zou waardevol kun-
nen zijn. niet alleen ter bepaling van de indivi-
duele voederopname, maar eveneens voor de
ontdekking van zieke en tochtige koeien in de
koppel.

J. Vwiand.

Behandeling van runderen in suboestrus
en ware anoestrus met een PRID of met
HCG

Alanko. M. and Pyörala, S.: The treatment of
anoestrus and suboestrus in dairy cattle using
a progesterone releasing intravaginal device
(PRID) or gonadotropins.
Nord. Vet. Med.,
32. 444-452. (1980).

Schrijvers behandelden in Finland runderen
met suboestrus en in ware anoestrus met óf
een PRID (een progesteron bevattend intra-
vaginaal spiraaltje) óf een injectie met 2500
I.E. HCG i.m.

Aangezien behandeling van suboestrische die-
ren met een PRID onder Nederlandse om-
standigheden niet in aanmerking komt, wor-
den hier alleen de resultaten verkregen bij de
anoestrische dieren besproken. Bij 41 van
deze dieren werd een PR ID ingebracht, welke
na 12 dagen werd verwijderd en 41 dieren
kregen een injectie met HCG. De met een
PRID behandelde runderen werden 48 en 72
uur na het verwijderen van de PRID blind
geïnsemineerd. De met HCG behandelde die-
ren werden geïnsemineerd als ze in oestrus
werden gezien.

Het drachtigheidspercentage van de le inse-
minatie bedroeg in de PRID groep 34%en in
de HCG groep .39%. Het aantal inseminaties
per conceptie bedroeg respectievelijk 1.89 en
1.63. Het interval behandeling - le insemina-
tie was in de HCG groep gemiddeld 24 dagen
(1-103 dagen). Bij de PRID dieren was dit
uiteraard 15 dagen.

Slechts 1 dier bleek de PRID te hebben verlo-
ren.

Uit deze resultaten kan geconcludeerd wor-
den dat een PRID behandeling geen voorde-
len heeft boven een injectie met 2500 I.E.
HCG.

Tot slot stellen schrijvers terecht dat veel be-
handelde koeien ook uit zichzelf wel tochtig
zouden zijn geworden, dus zonder een thera-
pie. Dat dit zeer waarschijnlijk is blijkt uit het
korte interval partus-behandeling. Tachtig
procent was behandeld voorde 80 dagen post
partum. Gezien dit gegeven is het des te meer
te betreuren dat een controlegroep ontbreekt
{Ref.).

A. de Kruif.

Schaap

Cryptosporidiosis bij zogende lammeren

Angus. K. W., Appleyard, W. T.. Menzies. J.
D., Campbell, 1., and Sherwood. D.: An out-
break of diarrhoea associated with cryptospo-
ridiosis in naturally reared lambs.
Vet. Rec..
110, 129-130. (1982f

Bij normaal zogende lammeren van het More-
dun Institute werden in 1980 bij sectie van 19
gezonde lammeren in zes gevallen cryptospo-
ridiën gevonden als toevallige bevinding. Wel
waren in 1979 en 1980 enkele gevallen gecon-
stateerd van dodelijk verlopende diarree.
In 1981 werd een uitbraak gezien van dodelijk
verlopende diarree bij normaal zogende lam-
meren in stallen waarin vorig jaar ook scha-
pen hadden gelamd. In totaal kregen 200 van
de 532 levend geboren lammeren diarree,
waarvan er 58 stierven. Drie maal werden
Proteus spec.. Neisseria spec.. Streptococcus
faecalis
en Coliforme bacteriën gevonden.
Verder werd gezocht naar enterovirussen
(Ox) met de electronen microscoop, naar ro-
tavirus (I x) tnet de ELISA, co//K99 (Ox)
met de agglutinatiemethode volgens Guinee
en naar cryptosporidiën (29 van de 37) met
een Giemsa kleuring.

In de dunne darm van 15 gestorven lammeren
werd een uitgebreide cryptosporidiën-infectie
gevonden. De lammeren waren ca 10 dagen
oud en stierven na 2 a 3 dagen of genazen na
een week. De verschijnselen waren diarree,
stijfheid, langzame gang, snelle ademhaling
en spiertrillingen.

Behandeling met (oraal) trimethoprim en sul-
fadiazine had geen succes, evenmin als oxyte-
tracycline (parenteraal).
Histologisch werd in het ileum atrofie van de
villi gezien, met versmelting en verkleving van
epitheelcellen. Onder het epitheel bevonden

-ocr page 172-

zich infihraten met neutrophiele cellen en mo-
nocyten en in de crypten werden dode cellen
en gelatineus materiaal gevonden.
Van de ooien die vorig jaar in dezelfde stallen
hadden geworpen en mogelijk met het colos-
trum afweerstoffen uitscheidden, stierven
minder lammeren dan van de overige ooien
(niet significant).

Een relatie tussen de diarree en de cryptospo-
riën is niet bewezen (trias van Koch;
Ref.)\'
maar bij tenminste 40% van de diarrec-geval-
len was dit verband aannemelijk.
(Het beschrevene lijkt in hoge mate op het-
geen bij kalveren wordt waargenomen;
Ref.)

C. D. W. König.

Varken

Microbiële samenstelling van lucht in
varkensstallen

Methling. W.. Mehlhorn. G.. Beer. K.. Er-
werth. W. und Eöster. K.: Quantität und Qua-
lität der Mikrobiellen Kontamination der
I.uft in Schweinezuchtställen.
Mh. Vet. Med..
36 . 732-739. (1981).

Door een werkgroep van de afdeling Tierhy-
giene und Strahlenbiologie van de Karl Marx
Universiteit te Leipzig zijn in kraamstallen,
gespeende biggenstallen. opfokstallen en
guste- en dragende zeugenstallen gedurende
langere tijd metingen van de microbiële sa-
menstelling van de lucht uitgevoerd.
Met behulp van de sedimentatiemethode
werd het totaal kiemgetal en de concentratie
aan micrococcen en staphylococcen. haemo-
lyserende kiemen, coliforme kiemen, fuchsine
vormende kiemen. D-streptococcen en schim-
mels bepaald.

Door het onder/oek werd meer inzicht in de
onderzoekmethode verkregen. Verder werd
nagegaan of bepaalde indicatorkiemen aange-
wezen konden worden om daarmee een goede
beoordeling v an de microbiële status van stal-
lucht uit te kunnen voeren. Deze indicatorkie-
men kunnen dan ook worden gehanteerd om
de effectiviteit van desinfectiemethodcn te be-
oordelen.

Uit het onderzoek blijkt, dat dooreen goede
reiniging en desinfectie het kiemgetal van
lucht- en oppervlakten in een lege stal met
99% kan worden gereduceerd.
Schoonmaken en desinfecteren van individu-
ele hokken in een bezette stal blijkt echter het
kiemgetal nauwelijks te verlagen. In degehele
varkenshouderij is daarom, daar waar moge-
lijk. het all in all out systeem toepassen van
wezenlijk belang.

In de kraamstal vindt na het bevolken van een
afdeling een snelle kiemgetalstijging gedu-
rende de eerste 20 dagen plaats.
De infectiedruk is daardoor bij de laatstgebo-
rene tomen hoger. Het is derhalve van belang
om de tijd tussen de geboorte van de eerste en
laatste toom in een afdeling zo kort mogelijk
te houden.

In strostallen is het kiemgetal van de lucht
aanmerkelijk hoger dan in stroloze stallen.
Dit wordt toegeschreven aan een secundaire
contaminatie door opwervelend stof.
Verder blijkt het kiemgetal van de lucht lager
naarmate de dierbezetting minder is en er
meer wordt geventileerd.
Als meest geschikte indicator kiemen kwamen
uit dit onderzoek de
Slaphylococcm aureus
en de E. eo/i naar voren.
(In dit onderzoek werd ter bepaling van het
kiemgetal de sedimentatiemethode gebruikt.
Hierbij worden voedingsbodems gedurende
bepaalde tijd aan de lucht blootgesteld. Het
resultaat is dan echter sterk afhankelijk van de
bewegingsactiviteit van de dieren en het stof-
gehalte van de lucht op dat moment. Hct lijkt
daarom zinvol om de op zich interessante re-
sultaten van dit onderzoek onder Nederlandse
omstandigheden met de hier gebruikte kiem-
getalbepalingsmethode af te checken;
Ref)

M. ,/. M. Tieten.

Voedingsmiddelenhygiëne
Enteropathogene bacteriën in diepvries-
kuikens

Norberg, P.: Enteropathogenic Bacteria in
Erozen Chicken.
.4ppt. Env. .Microhiot.. 42,
32-34. (1981).

in Zweden werden 82 diepvrieskuikens onder-
zocht op het voorkomen van Campylobacter.
Yersinea enieroeolitica en Salmonellae. Te-
vens werd het \'aëroob kiemgetal\'en het aantal
coliforme bacteriën bepaald (het aantal Ente-
robacteriaceae is een meer betrouwbare refe-
rentie;
Ref).

Cainpytohacier feius suhsp. jejuni werd ge-
vonden in 22% van de kuikens.
Campylobacter
fetu.s
subsp. inte.stinalis werd niet gevonden.
Yersinea enterocoiitica kwam in 24.5% van de
genomen monsters voor. Éénmaal werd
Satmonetla (lyphimurium) gevonden.
Geconcludeerd wordt dat er meer aandacht
c.q. controle nodig is in verband met Campy-
lobacter en Yersinea besmettingen.

J. M. de Kruijf

-ocr page 173-

Opnieuw varkenspest
in Noord-Brabant

Op dinsdag 18 mei is varlcenspest vastgesteld
op een fokbedrijf te Best. Hier waren 1.39
zeugen. 48 opfokzeugen. 4 beren en545 biggen
aanwezig. De gehele populatie isafgemaakten
gedestrueerd. desinfectie van het bedrijf heeft
plaatsgev onden en eromheen is een zóne de
protection van 2 km. ingesteld. In de zóne
bevinden zich nog 6 andere bedrijven van fa-
milieleden. Deze bedrijven zijn als verdacht
ingesloten.

Twee dagen later is te Zijtaart, gemeente Veg-
hcl. een secundaire uitbraak van varkenspest
bevestigd. Via aflevering van biggen vanaf het
bedrijfte Best kon eendirect verband tussende
twee uitbraken worden gelegd. .Alle 788 aan-
wezige mestvarkens zijn geruimd en gedestru-
eerd. Verder is men ook hier onmiddellijk
overgegaan tot desinfectie en de andere gebrui-
kelijke vetcrinair-politioncle maatregelen,
zoals het instellen van een zóne de protection
van 2 km.

De E.G.-partners en hel O.l.E. zijn van een en
ander op de hoogte gesteld.

liliSMETTEl.I.IKE DIERZIEK I EN

Dierziektenbulletin Nr. 9 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 1 t m 15 mei 1982 vermeldt het
volgende aanlal gevallen van aangiftepliehtige be-
smcltelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

l otaal 12 gevallen in 9 meenten.

Cironingen
Eriesland
Drenthe
Noord-llolland

2 gevallen in I gemeente
4 gevallen in 3 gemeenten
2 gevallen

4 gevallen in 3 gemeenten

Schurft

I otaal 4 gevallen in 4 gemeenten.

1 geval
1 geval
1 geval
1 ueval

Cironingen
Eriesland
Cielderland
Noord-Holland

.Miltvuur

lotaal I geval in Cielderland
Varkenspest

fotaal I geval in Noord-Brabant.

VARKENSI\'ESf
Italië

Bij een tele.x van 6 mei 1982 maakte de Italiaanse
Veterinaire Dienst melding van drie uitbraken van
varkenspest in de prov incie Palermo. waarvan twee
in de gemeente M ontcrnaggiore-Bclsito en ccn in de
gemeente l\'alermo.

De twee uitbraken in Monternaggiore waren beves-
tigd op 20 april.

De populatie van de betrokken bedrijven telde in
totaal 258 v arkens w aarv an sommigen gevaccineerd
waren cn anderen niet. Een en zestig varkens zijn
gcstorveti. Dc dichtstbijzijnde bedrijven liggen op
ongeveer 500 meter afstand.
Het geval in dc gemeente Palermo werd eveneens op
20 april bevestigd. Van dc 53 aanwezige varkens zijn
er elf gestorven. Dc dichtstbijzijnde bedrijven liggen
op ongeveer 100 meter afstand.
Vctcrinair-politionele maatregelen zijn genomen
volgens E.Ci.-richtlijn 80 217.

Bij ccn tele.x van 10 mei gaf de Italiaanse Veterianire
Dienst kennis van twee nieuwe uitbraken van var-
kenspest. respectievelijk bevestigd op 26 en 27 april.
Dc eerste was gesignaleerd in de gemeente
I ibrizzi.
provincie Messina. op een bedrijf met 3 varkens
waarvan er één was gestorven.
De tweede in de gemeente Pomeza. provincie Rome.
opeen bed rijf met 13 ongeënte varkens waarvan er 12
waren gestorven.

In beide gevallen zijn vetcrinair-politioncle maatre-
gelen genomen volgens E.Ci.-richtlijn 80 217.

ID

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 174-

België

Bij een telex van 14 mei gaf de Belgische Veterinaire
Dienst kennis van een tweetal nieuwe uitbraken van
varkenspest in de provincie Antwerpen.

op een mestbedrijf te Wuustwe/.el met .158 var-
kens, en

opeen mestbedrijf te Meer, gemeente Hoogstra-
ten, met 527 varkens.

Sanitair-politionele maatregelen als voorgeschre-
ven in E.G.-Richtlijn 80 217 zijn genomen, zoals het
afmaken en destrueren van de totale populaties,
desinfectie van het bedrijf en het instellen van een
zöne de protection.

Volgens een mededeling van de Belgische Veteri-
naire Dienst zijn gedurende het weekeinde 14 mei-16
mei wederom drie gevallen van varkenspest vastge-
steld in de provincie Antwerpen,

op een fokbedrijf te Arendonk met 81 zeugen en
146 biggen,

op een mestbedrijf te Poppel met 373 mestvar-
kens, en

— op een mestbedrijf te Kalmhout met 356 mest-
varkens.

Alle op de besmette bedrijven aanwezige varkens
zijn geruimd.

De gehele streek hovende E3( Antwerpen-Akenjin
de provincie Antwerpen is afgesloten. Verder is een
volledige \'stand still\' afgekondigd, terwijl de streek
wordt uitgekamd. Het oorsprongsbedrijf is gevon-
den en vandaar zijn de biggen door een handelaar
verplaatst. Het is niet uitgesloten, dat als gevolg van
het \'uitkammen\' nog meer gevallen gevonden zullen
worden. Indien de zaak uit de hand mocht lopen, zal
men tot enting overgaan.

RUNDERPEST
Mali

De betrokken autoriteiten van Mali deelden op 10
mei mede, dat runderpest was uitgebroken te
Niomo, op 6° westerlengte en 14° noorderbreedte.
De uitbraak vond plaats na de inbreng van twee
Moorse vaarzen.

In het totaal zijn 56 dieren ziek en45 gestorven, allen
zes tot twaalf maanden oud. Met hen zijn 700 dieren
in contact geweest en 9450 dieren zijn geënt.
Sanitair-politionele maatregelen zijngenomen.

PSEUDO-VOGELPEST
U.S.A.

Op 5 mei deeld de Amrikaanse ambassade in Parijs
mede. dat op 21 april te Houston (Texas) pseudo-
vogelpest was gediagnostiseerd bij een in privé-
beheer gehouden vogel. Eenepidemiologisch onder-
zoek is ingesteld. Het blijkt een geïsoleerd geval te
betreffen, dat géén consequenties met zich mee-
brengt voorde pluimveestapel ofandere in kooien
gehouden vogels.

w

1982

Juni:

15—16 25. Internationale Fortbildungsveranstal-
tung der Tierärzte des Bodenseeraumes und
28. Jahreshauptversammlung des UandesVerb-
andes prakt. Tierärzte Bayern e. V. im BpT
(A), OberstdorF

24 Tagung der D.V.G.-Fachgruppe \'Schafkrank-
heiten\' (A), Gießen.

Juli:

6—9 XIVth Skandinavian Veterinary Congress.
Copenhagen, Denmark.

19—22 Annual Convention ofthe American Ve-
terinary Medical Association (AVMA). Aalt
Lake City, USA.

26—31 International Pig Veterinary Society
(I.P.V.S.) 1982 Congres Mexico-City, Mexico
(pag. 721 en 1105 (1981) en II).

27—31 V. Intern. Symposium on Morphological
Science, Rio de Janeiro.

Augustus:

16 - 19 33rd Annual Meeting of the European
Association for Animal Production, [.enin-
grad, USSR.

23 —25 Erfahrungen der industriemässigen
Schweinefleischproduktion, Keszthely (Un-
garn).

23 —27 6th Congress of the International Veteri-
nary Radiology Association (IVRA) Davis,
California, USA (pag. I 17).

25 Smith Kline, Windsurfkampioenschap voor
dierenartsen. Nieuwkoop.

25 Reünie Oud-Absyrtianen, Arnhem (pag. 350).

29—2 sept. XIV. Kongress der Europ. Vereini-
gung der Veterinär-Anatomen, Berlin (pag.
96).

September:

2 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland.
Vergadering, Utrecht.

3 Afd. Limburg K.N.M.v.D. (Openings)feest-
avond Gezondheidsdienst.

5 — 10 VI International Congress on Hormonal
Steroids. Jerusalem, Israel.

-ocr page 175-

6 10 International Association of Teachers of
Veterinary Preventive Medicine, Arlington,
U.S.A. (pag. 241).

7 11 Xllth World Congress on Diseases of
Cattle - World Association for Buiatrics, Am-
sterdam (pag. II, 119, 204, 297, 399 en 446).

9 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

11 12 Regionale Arbeitstagung \'Nord\' der
DVG-Fachgruppe Kleintierkrankheiten,
Dortmund (pag. 439).

13 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

13 17 2nd Congress of E.A.V.P.T., Toulouse
(pag. 1036 (1981) en 117).

14 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Algemene Leden-
vergadering.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15—18 First Nordic Symposium on Small Ani-
mal Veterinary Medicine. Oslo, Norway.

16 Kring de Westhoek. Vergadering.

16 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

16 — 18 1st International Congress of Veterinary
Anaesthesia, Cambridge (pag. 444).

18 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. 27e Lustrum;
plaats van actie; Goeree-Overflakkee.

20—25 4th International Congress ofthe Interna-
tional Society for Animal Hygiene, Strbske
Pleso, High Tatras, Slovakia (pag. 439).

il 25 British Veterinary Association Centenary
Congress, University of Reading, Reading
(pag. 246).

30—2 okt. 31. Internationale Fachtagung für
küntsliche Besamung der Haustiere, Thal-
heim, Wels, Österreich (pag. 440).

Okiober:

1-2 Jaarcongres 1982 K. N. M.v.D., tevens 129e
Algemene Vergadering, Boekelo (pag. 163,
253).

3 Nat. Symposium van de Small Animal Veteri-
nary Association. Belgium, Brussel (pag. 440).

6—8 Tagung der Fachgruppe Pferdekrankhei-
ten der DVG, Freiburg Breisgau (pag. 246).

7 8 Fachgruppe \'Versuchstierkunde\'der DVG,
Arbeitstagung auf versuchstierkundlichem
Gebiet, Berlin.

13 16 DSK lOe Lustrum (pag. 353).

13 — 15 Symposium on Computer Applications in

Veterinary Medicine; Mississippi, State Uni-
versity, USA.

14 16 28. Jahrestagung der Fachgruppe \'Klein-
tierkrankheiten\'(A), Frankfurtam Main(pag.
137).

18 21 Vll International Symposium of the
World Ass. of Vet. Microbiologists, Immuno-
logists and Specialists in Infection Diseases,
Barcelona (pag. 1264 (1981)).

19—22 Week 1 cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

26 29 Week II cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

28 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

28 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

November:

2-5 Week III cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

9 12 Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

11 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

18 Kring de Westhoek. Vergadering.

25 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland.
Vergadering, Utrecht.

December:

9 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

9 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

13 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

14 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Algemene leden-
vergadering.

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

1983

Januari:

27 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

Maart:

3—4 Fachgruppe \'Geflügel\' der DVG, Tagung
über \'Krankheiten der Vögel", Berlin.

7 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

April

21 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

23 —24 Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\', Re-
gionale Arbeitstagung Nord, Oldenburg.

Augustus:

14 19 5. Weltkongress über Tierproduktion,
Tokio.

21—27 XXH Veterinair Wereldcongres, Perth,
Australië (pag. 964 en 1248 (1981)).

1984

Minnesota, X. International Congress Reproduc-
tion and AL

Finland, 17e Wereld Pluimvee Congres.

RECTIFICATIE

Naar aanleiding van het laatste Tijdschrifi voor
Diergeneeskunde
waarin in de Doorlopende Agen-
da vermeld staat, dat in augustus 1982 het Wereld
Pluimvee Congres te Poznan (Polen) wordt gehou-
den, wordt bericht, dat het 17e Wereld Pluimvee
Congres in Polen
niet doorgaat, maar iii 1984 in
Finland zal worden gehouden.

-ocr page 176-

Hij volgde de H BS in I \'laardingen en begon zijn
veterinaire opleiding in 1962. Hij werd lid van bel
L\'lreehiseli Sludenlen Corps en kwam na korie lijd
le wonen in een siudenlenbuis op de Betnuurde
Weerd. I \'erseheidene van ziin lalere vrienden en
. ) rie had veel vrienden waren vroegere
huisgenoten oj roeiers. Hij was bestuurslid van
Triton, en nog enkele maanden voor zijn
overlijden roeide len won) hij een wedstrijd voor
veteranen-aehten. Ook met schaatsen en zwemmen
kon hij de gemidtlelde trimtner ruim achter zich
laten. Aan initiatieven heeji het hetn niet
ontbroken: zijn werk op een boertlerij in Engeland,
druiven plukken in / tankrijk en een stage in Kettia
zijn daar voorheelden van. Hij sprak ook vloeietttl
Engels en I rans. \'/.ijn otulerzoek in Sairobi
(Kenia) naar de betrottwhaarheid van
verschillende detectietnethoden voor
trypattosontiasis bij herkauwers vonttdc niet alleett
het onderwerp vatt zijn rejeraat. het leidde ook tot
eelt pttbjikatie. sattten met anderett. in \' \'l\'ropicttl
Attitnal Health attd Proiluctiott\'.

Vu zijtt ajstuderett in 1971 werkte hij in het
Cemeetiteliik Slachthuis \\ ait \'Tilburg ett de
Keurittgsdienst te Ottdewater. Htj kreeg daardoor
vrijstellittg vatt militaire diettst.
I ervolgens werd
hij assistetit opde Kliniek voor Kleine Httisdieren.
waar hij met plezier heeji gewerkt. In mei 1973
trouwtle hij tnet .Statts I \'os. .Satttctt hebben zij itt
197.1 een praktijk overgenomen itt Amsterdani.
.Arie\'s ijver ett vakketttiis dedeti tiepraktijk
voortdttretulgroeiett. De assistetitie van collega
Bart van der Pol en later van .loan vatt Pelt werd
onttiishaar bij het verwerken van de dagelijkse
stroom paliëtttett. Hij was een trotiw bezoeker van
tIe
I Oorjaarsilagen ett volgde de cttrsus voor
operatieve jractuttrbehattdelitig van de
Arheitsgetneinschaft Jitr Osteosynthesefragen in
Davos. .\\og itt decetnber 1980 deed hij daar otik de
.-I O-cursus voor gevorderden.

Toch Itatl .Arie geen vrede tttet zichzelf : vooral itt
zijn contacten tnet de directe tnedewerkers vottij hij
zich tekort schieten. .Misschien heeft hij té hard
gewerkt en teveel alleen willen verwerken. Wellicht
zijtt wij. zijn familie en vrienden, itt metiselijkheid
tekort geschoten.
I \'erhijsterend en (mbegrijpehjk
blijft zijn plotselinge dood. kort tta een geslaagde
vakantie met Stans en de kinderen. Rosetnarijn.
\'Tiejo en Taco: de herinnering aan je vader zal
straks vaag zijn. Nemen jullie dan van ons aan
van je moeder op de eerste plaats, van je
grootouders en van zijn vrienden - . datje vader
een nobel mens was en een man om trots op te zijn.
Hij UYV.V een zeer bekwaam dierenarts en een van de
aanligste mensen die ik ken.
(iodgeve dat hij rust in vretle.

I R \\l \\ ERBERSE

In memoriam

ARIE KEPPLER

Op 22 juli 1981 werd Arie Keppler dood
uangelrojjén in zijn snideerkunwr. Hij was 37 jaar.
.Arie wa.s de oudsie zoon uil een gezin mei zes
kinderen.

-ocr page 177-

Ruim een Jaar geleden is onder
gezamenlijke verantwoordelijkheid van de
Veterinaire Dienst, Veterinaire Inspectie van
de Volksgezondheid enerzijds en de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde anderzijds een
artikelenserie van start gegaan over
onderwerpen die samenhangen met het
diergeneesmiddelengebruik en -misbruik in
Nederland. In toenemende mate wordt
zowel in ons land als in de omringende
landen de aandacht gevestigd op de
noodzaak het gebruik van
diergeneesmiddelen in het algemeen en in
het bijzonder het vóórkomen van residuen
daarvan in voedingsmiddelen van dierlijke
oorsprong terug te dringen.
Binnen de zogenaamde \'dierlijke
produktieketen" neemt de dierenarts een
belangrijke positie in en draagt hij een
zware verantwoordelijkheid. In eerdere
artikelen en in de rubriek \'Zo moet het niet\'
is hierop al gewezen.

In dit artikel wordt aandacht besteed aan
door de Algemene Inspectiedienst (A.l.D.)
vastgestelde overtredingen door
dierenartsen van de Antibioticawet en van
de Wet op de Uitoefening van de
Diergeneeskunst. Helaas moet hierbij
worden aangetekend, dat het aantal de
laatste jaren groeit. Bovendien wordt nog
eens benadrukt dat door dergelijke
overtredingen tevens de kwaliteit van de
diergeneeskunde in het geding is.
Uit controle-ervaringen van de A.l.D. is
gebeken, dat overal in de distributielijn
voor onder de Antibioticawet vallende
diergeneesmiddelen openingen bestaan,
waardoor o.m. de levering aan niet-
dierenartsen veelvuldig voorkomt.
Daarnaast bestaat het probleem van de
verkoop van illegale middelen.
Dat ook een aantal dierenartsen zelf in deze
niet vrijuit gaat is ook wel gebleken, zoals
het op verzoek achterlaten van middelen op
bedrijven, het verkopen op bedrijven waar
niet gepraktizeerd wordt, het afgeven van
voorgetekende blanco attestboeken aan
mengvoederfabrikanten en het leveren aan
voederadviseurs en aan pluimveeselecteurs.

Ongeoorloofde aflevering door praktici

Regelmatig worden bij A.l.D.-controles
veehandelaren, veevoederadviseurs,
veeverloskundigen, castreurs,
klauwbekappers, pluimveeselecteurs en
mengvoederbereiders, -handelaren
aangetroffen met onder de Antibioticawet
vallende middelen. Soms blijkt dan uit
nader onderzoek, dat dierenartsen - in
strijd met de wet — diergeneesmiddelen aan
hen hebben geleverd.

In geval van doorverkoop aan veehouders,
weten de praktici vaak niet eens waar de
medicijnen terecht komen. De variatie in
overtredingen is groot en ook directe
aflevering door dierenartsen aan bedrijven
waar zij zelf niet de praktijk uitoefenen,
vindt plaats. Al naar gelang de ernst van
het vergrijp wordt op verschillende wijze
gevonnist. Zo is het voorgekomen dat een
prakticus werd veroordeeld tot een
geldboete van ƒ 10.000, of zelfs tot een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6
weken. Gezien het feit dat niettemin ook op
dit vlak recidivisme voorkomt, is het
begaan van dergelijke overtredingen
kennelijk aantrekkelijk. Hieronder volgen
ter illustratie enkele voorbeelden van door
de A.l.D. vastgestelde gevallen van
ongeoorloofde aflevering door praktici.

- In de auto van een

veevoederadvisuer, tevens
wederverkoper, werd een grote
hoeveelheid en verscheidenheid van onder
de wet vallende middelen aangetroffen, die
bestemd was voor veehouderijbedrijven.
De dierenarts die ze verstrekte, wist niet
naar welke bedrijven ze toegingen.

LODcDuD,

ARTIKELENSERIE VDj VHIIKNMVD

Overtredingen dierenartsen van Antibioticawet en
Uitoefeningswet kwaliteit van de Diergeneeskunde

-ocr page 178-

Nadat ontdekt was dat een dierenarts
aan een hem onbekende veehouder
verschillende Antibioticawet-middelen
had geleverd, verklaarde hij dat hij de
levering niet had \'durven\' weigeren.
Deze dierenarts bleek overigens geen
onbekende van de A.I.D.

Een dierenarts die gedaagd was in
verband met een overtreding van de
Antibioticawet werd veroordeeld tot een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6
weken. Tegen hem was proces-verbaal
opgemaakt nadat aflevering van
middelen was geconstateerd aan een 10-
tal bedrijven waar hij niet praktizeerde.

Onbevoegd laten uitoefenen
diergeneeskunst

Ook zijn gevallen aan het licht gekomen,
waarbij een prakticus diergeneeskundige
handelingen liet verrichten door daartoe
niet bevoegde personen. Een dergelijke
gang van zaken vormt dan wel een schril
contrast tot de bezwaren tegen en de
discussie in de veterinaire wereld over
bredere bevoegdheden voor
veeverloskundigen en castreurs. Enerzijds
bestaan er in kringen van dierenartsen
bezwaren tegen een uitbreiding van de
bevoegdheden voor evengenoemde
categorieën, terwijl anderzijds sommige
dierenartsen ter zake veel minder of zelfs
geheel niet geschoolde personen een
praktijk bijna geheel laten waarnemen,
hetgeen niet met elkaar in overeenstemming
is.

Een opvallende zaak was die, waar een
dochter van een dierenarts de praktijk voor
kleine huisdieren waarnam, terwijl haar
vader met vakantie was. Hoewel de dochter
geen enkele opleiding had genoten voor het
behandelen van honden en katten, bezat zij
naar de mening van haar vader wel \'feeling\'
daarvoor. Reden waarom hij de praktijk
maar aan zijn dochter had overgelaten. Aan
de hand van getuigenverklaringen kwam
vast te staan dat de dochter alle entingen en
genees- en heelkundige handelingen
verrichtte. Eveneens nam zij dieren voor
observatie op. De dierenarts verklaarde dat
hij \'meer vertrouwen had in zijn dochter
dan in pas afgestudeerde collega\'s\'. Uit hel
onderzoek kwam verder naar voren dat
deze dierenarts zich vaker door zijn dochter
of echtgenote liet vervangen terwijl hij zelf
op reis was.

ïLÏÏMLii

Weliswaar is niet bekend hoe vaak dil soort
overtredingen plaatsvindt, maar wel moet
gesteld worden dal juist deze de goede
naam en geloofwaardigheid van hel beroep
alsmede de kwaliteit van de
diergeneeskunde in sterke mate afbreuk
doen.

Gemedicineerde voeders

Bij door de A.I.D. op mengvoederbedrijven
gehouden controles werd duidelijk, dat in
toenemende male door dierenartsen altesten
worden uitgeschreven, waarop de gehalten
van diergeneesmiddelen \'iels\' afwijken van
de gehalten die voor standaard
gemedicineerd voer gelden. Aldus worden
diergeneesmiddelen voorgeschreven die de
dierenarts dan zelf kan leveren. Verder
komt het voor, dat door een dierenarts
attesten worden afgegeven zonder dat door
hem eerst een onderzoek bij de dieren heeft
plaatsgevonden. De volgende - willekeurig
gekozen voorbeelden illustreren dit.

Bij een op een mengvoederbereidingsbedrijf
gehouden administratieve controle viel het
op dat voor een bepaald soort varkensvoer
regelmatig een hogere prijs dan de
gebruikelijke in rekening werd gebracht.
Een bij de afnemers ingesteld onderzoek
bracht aan het licht dal onder de op hun
bedrijven aanwezige dieren \'snuffelziekte\'
optrad. De mengvoederbereider zorgde zelf
voor een speciaal gemedicineerd voeder. De
dierenarts die de geneesmiddelen leverde,
schreef op verzoek van de bereider zonder
meer de benodigde attesten uil.

In een ander geval bleek de
mengvoederbereider le beschikken over
door een dierenarts voorgetekende blanco
allestbrieven. De bereider kon die dan zelf
invullen. In zestien maanden tijd werden in
lotaal ruim 300 attesten door de bereider
ingevuld, betrekking hebbende op ongeveer
2800 ton gemedicineerd voeder. Tegen de
betrokken prakticus werd proces-verbaal
opgemaakt.

-ocr page 179-

Zware verantwoordelijkheid

Vanzelfsprekend zijn de hierboven
geschetste gevallen niet representatief voor
alle Nederlandse dierenartsen, zij het dat
het aantal overtredingen stijgt. Bij dit alles
moet rekening worden gehouden met de
huidige structuur en gang van zaken in de
veehouderij, waardoor dierenartsen sterk
onder druk kunnen staan. Niettemin draagt
de dierenarts door zijn positie binnen de
\'dierlijke produktieketen\', als reeds in de
inleiding gezegd, een zware
verantwoordelijkheid voor de
gezondheidszorg voor dieren, voor de
gezondheid van voedingsmiddelen van
dierlijke oorsprong en voor de daarmee
samenhangende grote Nederlandse
exportbelangen. Gezien die
verantwoordelijkheid en de noodzaak de
kwaliteit van de diergeneeskunde hoog te
houden, mag er toch vanuit worden gegaan,
dat hij niet toegeeft aan de op hem
uitgeoefende druk. Wellicht kan de in dit
artikel gegeven schets nuttig zijn voor het
beter leren onderkennen van ongewenste
situaties en de wijzen waarop de grenzen
van het toelaatbare in de diergeneeskunde
worden overschreden.
De wetgeving heeft geen gelijke tred
kunnen houden met de snelheid en de
verscheidenheid van de ontwikkelingen in
de praktijk. Om de situatie recht te trekken,
zijn nieuwe en herziene wetten in
voorbereiding: de nieuwe
Diergeneesmiddelenwet, de eveneens nieuwe
Gezondheidswet voor Dieren, de
vernieuwde Wet op de Uitoefening van de
Diergeneeskunst en de herziene
Vleeskeuringswet. Uiteraard laat dit de
voortdurende eigen verantwoordelijkheid
van de dierenarts onverlet.
Om tot een werkelijke verbetering van de
huidige situatie te komen is naast up to
date gebrachte wettelijke regelingen echter
ook het tot stand brengen van een goed
samenspel tussen praktizerende
dierenartsen, dierenartsen werkzaam in de
vleeskeuring, de overheid en het
bedrijfsleven onontbeerlijk.

E. Valenl\'

Groep Practici Grote
Huisdieren

Post Academisch Onderwijs 1982

De cursus Post Academisch Onderwijs van
de Groep Practici Grote Huisdieren zal in
1982 in de navolgende weken gehouden
worden;

I dinsdag 19 oktober t/m vrijdag 22
oktober 1982

II dinsdag 26 oktober t/m vrijdag 29
oktober 1982

III dinsdag 2 november t/m vrijdag 6
november 1982

IV dinsdag 9 november t/m vrijdag 12
november 1982

De cursus zal worden gehouden in het
Henri Dunanthuis, Woudenbergseweg 54 te
Zeist (ook logies — max. 3 cursisten per
kamer — en maaltijden). Tel.: 03439-1481.
PROGRAMMA

Maandagavond

Aankomst

Dinsdagochtend

Vragen Kleine Huisdieren
Uiergezondheidsbewaking

1. Drs. J. P. T. M. Noordhuizen: Opzet
begeleiding uiergezondheidsbewaking

2. Ing. A. H. Wesselingh: Wat zie ik over
de schouder van de veehouder in de
melkput?

3. Dr. J. H. M. Verheyden: De
diergeneeskundige behandeling

Dinsdagmiddag

Bezoek aan de Vakgroep Inwendige Ziekten
der Grote Huisdieren, waarbij o.a.
patiëntendemonstraties, veulenziekten, de
orale electrolyt bij diverse pasgeboren
dieren en toepassingen van een infuus aan
de orde zullen komen.

Dinsdagavond

Voordracht door drs. A. A. A. Vendrig: De
dierenarts in de geitenhouderij.

Woensdagochtend

I. Dr. P. C. van der Valk; Varkens
influenza

E. Valent, controle deskundige A.I.D., Ministerie van landbouw en Visserij.

-ocr page 180-

infecties bij varkens

3. Dr. P. C. van der Valk: Haemophilus
infecties bij varkens

4. Drs. L. A. M. G. van Leengoed en dr.
P. C. van der Valk: De zieke zeug post
partum

Woensdagmiddag

1. Drs. M. J. A. Nabuurs: De relatie
zeugenvoeding en immuniteit

2. Drs. M. F. de Jong: Nieuwe aspecten
en achtergronden van Atrofische Rhinitis

Woensdagavond

Huishoudelijke vergadering van de Groep
Practici Grote Huisdieren.

Donderdagochtend

1. Ing. T. J. Boxem: Koude opfok en
huisvesting van fokkalveren

2. Begeleiging vleeskalverenbedrijven: drs.
H. J. Postema, ir. C. Glas en drs. J. L.
Eikelenboom

Donderdagmiddag

Bezoek aan de Vakgroep Radiologie,
waarbij bespreking van de vooraf
tentoongestelde röntgenfoto\'s met behulp
van dia\'s aan de orde zal komen.

Donderdagavond

Kaasavond: Het Nederlandse Zuivelbureau
zal de produktie van Nederlandse kaas
nader toelichten en verdere mogelijkheden
vertellen, waarbij ook kaas geproefd zal
worden.

Vrijdagochtend

Vragen panel Kleine Huisdieren.
Dit panel zal bestaan uit de collegae: drs.
K. Schipper, drs. E. Bolland en mevr. drs.
M. T. IJzerman

Vrijdagmiddag

Bezoek aan de Vakgroep Verloskunde,
Gynaecologie, K.E

Prof. dr. C. H. W. de Bois: Het normale en
verstoorde puerperium van het rund in
relatie tot de fertiliteit.
Discussie
therapie van ovariële afwijkingen bij het
rund

rJl

Discussie

Drs. W. van Leeuwen: Anoestrus bij de

merrie

Discussie.

Opgave en aanmelding:

Opgave en aanmelding kan geschieden door
het cursusgeld, ten bedrage van ƒ 575, -
voor leden van de Groep Practici Grote
Huisdieren en ƒ 650,— voor niet-leden van
de Groep (inclusief logies en maaltijden)
over te maken op bankrekening
55.56.48.575 van de A.B.N. te Utrecht (giro
bank 1412) ten name van de P.A.O.-cursus
Groep Practici Grote Huisdieren van de
K.N.M.v.D. met vermelding van opgave
waaraan men wil deelnemen -E reserveweek.

Wilt u bij opgave duidelijk vermelden:

de naam van de deelnemende dierenarts
(dus niet groepspraktijk etc.);
voor welke week men inschrijft -E
reserveweek.

Wilt u er rekening mee houden dat opgave
bindend is en dat ruiling niet mogelijk is.
Bij niet deelname is toch het cursusgeld
verschuldigd.

In bijzondere omstandigheden (overmacht
etc.) dient u contact op te nemen met drs.
J. K. Prins te Nieuwenhoorn (tel.: 01883-
13105).

De inschrijving sluit op 1 september 1982
of zoveel eerder als de cursus volgeboekt is.
De cursus wordt in principe gegeven voor
praktizerende dierenartsen. Het maximum
aantal deelnemers per cursus is 60. Leden
van de Groep Practici Grote Huisdieren
genieten voorrang.

De volgorde van aanmelding is bepalend
voor het kunnen deelnemen, waarbij het
tijdstip van aanmelding wordt bepaald door
de ontvangst van de overschrijving van het
cursusgeld.

Voor eventuele nadere informatie dient u
zich te wenden tot de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde (Ruth van den Brink, tel.:
030-510111).

koiiom

2, Drs. L. A. M. G. van Leengoed: Parvo Prof. dr. A. H. Willemse: Diagnose en

-ocr page 181-

Xllth World Congress on
Diseases of Cattle

Amsterdam 7-11 September 1982

In deze aflevering wordt het zesde thema
van het 12e internationale congres over
runderziekten weergegeven.
I HEME 6

Diseases of the central nervous system
Introductory lecture

J. Espinasse - Maisons-Alfort, France: Diseases
of the central nervous system.
G. Arnault - Chambon-sur-Voueize, France:
Parésie spastique bovine: étude épizootiologique,
clinique et thérapeutique dans une clientèle
Charolaise en France. Intérêt d\'un traitement par
le Lithium.

R. M. Barlow - Eidnburgh, United Kingdom:
Bovine neurological disorders - an overview.

G. J. Binkhorst - Utrecht, the Netherlands:

C.S.F. fluid as an aid in the differential diagnosis
of nervous diseases.

.L Bouda, P. Jagos, V. Dvorak, L. Pivnik -
Brno, Czechoslovakia: Diagnostics of
cerebrocortical necrosis in calves.
J. E. Breazile - Stillwater, Oklahoina, U.S.A.:
Pathophysiological considerations of nervous
system fluid and electrolyte distribution.
R H. Dunlop - St. Paul, Minnesota, U.S.A.:
I he pathogenesis of polioencephalomalacia.
A. Laval, M. Savey, D. Hoorelbeke, J. Espinasse
- Maisons-Alfort, France: Enzootic d\'hemiplegie
faciale dans un groupement de producteurs de
taurillons de boucherie.

H. W. Ueipold - Manhattan, Kansas, U.S.A.:
Genetic diseases of the bovine central nervous
system.

P. B. Uettle, Guelph, Ontario, U.S.A.: Diagnosis
and I herapeutic Considerations in Thrombotic
Meningoencephalitis and Polioencephalomalacia.
J. von Martens, S. Grottker, B. Rüdiger -
Hannover, Fed. Rep. Germany: Vergleichende
Untersuchungen lumbal und postokzipital
entnommenen liquorproben von gesunden und
von an Erkrankungen des Z.N.S. leidenden
Rindern ( Liquorzytologie), Glukosegehalt,
Gesamteiweiss).

C. J. van Nie, W. J. v. d. Eerden - Amsterdam,
the Netherlands: An Arnold-Chiari malformation

(ACM) in a calf as a single defect without
concurrent anomalies.

A. C. Palmer - Cambridge, United Kingdom:
Progressive ataxa in Charolais cattle.
Al. parodi, R. H. Denguez, J. Espinasse, A.
Constatin, M. Viso, J. J. Fontaine, A. Rebel, M.
F. Basle, A. Poulard, F. Dubas - Maisons-
Alfort, France: Maladie de la hyène.
U. Stephens - Guelph, Ontario, Canada:
International diversity of
Haemophilus somnus
disease: clinical syndromes, pathogenesis and
immunity.

E. L. Williams - Oklahoma, U.S.A.: Un update
on selected bovine neurological problems in the
U.S.A.

\'Zo moet het niet\' (40)

Op een vijftal mestbedrijven, waar kalveren
werden gemest op contract voor een
kunstmelkpoederfabriek, werden diverse
onder de Wet-vallende middelen
aangetroffen. Deze middelen waren op de
bedrijven afgegeven door een
voederadviseur, in loondienst bij de eerder
bedoelde fabrikant. Op zijn beurt had de
voederadviseur de geneesmiddelen
betrokken van een dierenarts die de hoogste
korting gaf op de geneesmiddelen. De
dierenarts kwam echter niet op de
mestbedrijven. Zowel de dierenarts als de
voederadviseur wist dat er een \'luchtje\' aan
deze wijze van verstrekking van
geneesmiddelen zat.

De afspraak werd dan ook gemaakt dat bij
een eventuele ontdekking, de opgelegde
boetes voor rekening van de
kunstmelkpoederfabrikant zou komen. De
voederadviseur accepteerde deze regeling
omdat hij zo goedkoop mogelijk in het
bezit wilde komen van goede
diergeneesmiddelen.

De voederadviseur was sinds driekwart jaar
werkzaam voor de bedoelde fabrikant en
wilde de kosten zo laag mogelijk houden.
Er waren mesters die ook bezwaren hadden
tegen de gang van zaken omdat zij altijd
goed hadden gewerkt met de plaatselijke
dierenarts. Wilden zij het contract
behouden dan diende evenwel ingestemd te
worden met de handelwijze van de
contractgever.

-ocr page 182-

2e lijns diergeneeskunde ? (1)

Aan de leden van de Groep en
overige leden van de K.N.M.v.D.

Geachte collegae.

Namens het bestuur van de Groep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier, wil
ik een aantal belangrijke zaken onder uw
aandacht brengen.

Het bestuur van de Groep zet zich in voor
de bevordering van de Geneeskunde van
het Kleine Huisdier en zet zich in voor de
belangen van haar leden. Zij tracht dit
ondermeer te doen door het organiseren en
bevorderen van P.A.O. en door het voeren
van overleg met diverse instanties over
zaken, die de beroepsgroep aangaan om zo te
komen tot eensluidende afspraken, die
landelijk gehanteerd kunnen worden.

Wat wij echter moeten constateren is, dat
de respons vanuit de Groep erg gering is,
als het om zaken gaat, die te maken hebben
met de
huidige en toekomstige wijze van
praktijkvoering en praktijkuitoefening.
Als voorbeelden wil ik u noemen de geringe
respons op:

- Het huishoudelijk gedeelte van de
vergadering.

-- De enquête betreffende het onderzoek
naar de haalbaarheid van een
ziektekostenverzekering voor kleine
huisdieren.

— Het concept \'Eisen Klinieken voor
Kleine Huisdieren\'.

- Het ontwerp \'Kwaliteitseisen
Diergeneesmiddelen\',

— De tarievenpublikatie.
Hieruit kun je concluderen, dat de
meerderheid van de leden het wel goed
vindt, wat het bestuur tezamen met haar
commissies onderneemt, of dat een
meerderheid van de leden denkt van: \'We
zoeken het zelf wel uit\'.

Dat kan. We hebben immers een vrij
beroep en we kunnen tot op heden doen en
laten wat we zelf willen.
Je kuntje dan alleen nog afvragen of de Groep
nog wel bestaansrecht heeft. Helaas een
sombere conclusie tijdens ons zevende
lustrum.

Het bestuur steekt de hand in eigen boezem
en meent, dat een en ander toch mogelijk tc
verklaren is uit een te geringe voorlichting
en daardoor een te geringe betrokkenheid
van haar leden.

Het bestuur is ervan overtuigd en stelt zich
ten doel, dat we ten opzichte van onszelf en
ten aanzien van de volgende generatie
verplicht zijn om na te denken en\'plannen
te maken over de toekomst van ons beroep,
willen we niet belanden in een wanorde,
waardoor onze beroepsgroep een geweldige
deuk oploopt en waarmee de Geneeskunde
van het Kleine Huisdier zeker niet gebaat
kan zijn.

Waar zijn we mee bezig?
De opleiding start met de twee
fasenstructuur.

De eerste specialisten voltooien hun
opleiding over twee jaar.
De Raad voor Specialisatie is geïnstalleerd.
Er wordt verder gewerkt aan een
\'ziektekostenverzekering\', aan \'kliniekeisen\'
en aan tarieven en dit alles om de tweede
lijns diergeneeskunde te kunnen laten
functioneren. Dit is een onderdeel van ons
beleid.

Nu vraagt het bestuur van de Groep zich
af, of een meerderheid van haar leden zich
achter dit beleid kan stellen.
Wat willen ir«\'.- Zijn dat praktijken van
voornamelijk \'doe het zeivers\', hetgeen nict
altijd in het belang van de patiënt, eigenaar
of prakticus kan zijn. Of willen we naar ccn
vorm, waarbij verwijs-klinieken een eerlijke
kans krijgen een grotere rol tc kunnen gaan
spelen bij de uitoefening van de tweede lijns
diergeneeskunde, dan tot op heden het
geval geweest is.

Ook belangrijk is de vraag of we dit in
eigen hand willen cn kunnen houden. Dc
eerste klinieken met een niet-dicrenarts aan
het hoofd zijn al \'geboren". De mogelijke
gevolgen laten zich raden.
Nu dreigen een paar bestaande
verwijs-klinieken ten onder te gaan.
Het bestuur van de Groep ziet dit als een
ernstige ontwikkeling, vooral omdat haar
beleid al jaren gericht is op de bevordering
van de tweede lijns diergeneeskunde, waar
verwijs-klinieken een essentieel onderdeel van

Q[ID®@S®[I](o]@[I]

(Buiten verantwoordelijkheid van de redaktie)

-ocr page 183-

zijn. De manier waarop verwijs-klinieken
zouden kunnen functioneren zal u worden
uiteen gezet door een aantal collegae, die zich
met deze materie bezig houden.
Wij doen een dringend beroep op u allen
om het geheel alle aandacht te geven, die
het toekomt. Het gaat ons immers allemaal
aan.

Het bestuur van de Groep wil weten hoe u
zich opstelt ten opzichte van deze zeer
belangrijke materie.

I ijdens de Najaarsdag in september zullen
we hier uitgebreid op terugkomen.

Utrecht, tnei 1982.

Met collegiale groeten,
,V. //.
Liehen.

2e lijns diergeneeskunde ? (2)

Aan de leden van de K.N.M.V. D.
(icachle collegae.

Door een in dit schrijven nader uiteen te
zetten gezamenlijke problematiek is door de
Stichting Dierenziekenhuis \'de Wagenrenk\'.
Dierenkliniek \'de Achterbeek" en de
Stichting Dierenkliniek Emmeloord,
dierenklinieken waar het accent gelegd
wordt op de uitoefening van de klinische
tweede lijns diergeneeskunde, een
gespreksgroep gevormd om te trachten
inzichten ter verkrijgen omtrent het
functioneren van verwijs-klinieken in
Nederland.

Zoals u wellicht niet ontgaan zal zijn.
verkeren de instellingen, zich vooral of
uitskiiiend toeleggend op onderzoek en
behandeling van door praktizerende
dierenartsen verwezen patiënten,
voortdurend in een moeilijke financiële
situatie.

Oorzaken van deze moeilijke financiële
situatie zijn:

1. Het ontbreken van voldoende
structuur in de diergeneeskundige
beroepsuitoefening.

2. Het onvoldoende bij eigenaren van
dieren en dierenartsen bekend zijn van
de diergeneeskundige mogelijkheden.

.3. De onvoldoende bekend zijnde
financiële gevolgen voor cliënten bij
optredende calamiteiten betreffende
hun huisdier.

koOiiomai

4. De onvoldoende bekendheid met
ziektekostenverzekeringen ten behoeve
van het gezelschapsdier.

5. Dat, indien voor het merendeel arbeids
intensieve patiënten door collegae
worden verwezen, moeilijk een
kostendekkende exploitatie kan
worden gerealiseerd.

6. Het ontbreken van voldoende basis-
inkomsten.

7. De mogelijk niet gerechtvaardigde
vrees voor onderlinge concurrerende
verhoudingen tussen de praktizerend
dierenarts en het verwijs-instituut.

8. Dat er grote verschillen bestaan in
ethisch normbesef tussen dierenartsen
onderling.

9. Dat de tariefstelling van de Faculteit
der Diergeneeskunde bij patiënten-
eigenaren en toekomstige vakgenoten
de indruk wekt dat diergeneeskundige
handelingen niet zo kostbaar zijn als in
verwijs-instituten moeten worden
berekend; ook de tariefstelling der
K.N.M.v.D. draagt momenteel nog
steeds hiertoe bij.

10. Dat een verwijs-instituut met hierop
afgestemde personele bezetting
optimaal kan functioneren als alle
bedrijfsruimten met outillage en
apparatuur, minimaal 8 uur per
werkdag in gebruik zijn, hetgeen
momenteel niet hel geval is.

Mede in verband met de economische
teruggang is het van belang naar een
gerichte kostenbewaking te streven waarbij
de kwaliteit van diergeneeskundig handelen
gewaarborgd moet blijven. Mogelijkheid
hiertoe is de noodzakelijk hoge
investeringen te concentreren in enkele
regionale centra, waardoor het rendement
van de investeringen veel hoger kan
worden. Hierbij kan worden gedacht aan
het participeren van praktizerende
dierenartsen op financieel en
organisatorisch terrein en tevens het binnen
deze instellingen zelfstandig doen
uitoefenen van bepaalde verrichtingen.
De individuele dierenarts zal zich niet meer
behoeven te verplichten tot het doen van
onrendabele investeringen zoals dat nu het
geval is.

-ocr page 184-

Bovendien kunnen medewerkers van
regionale tweede lijns instituten een grotere
professionele ervaring verkrijgen in hun
vakgebieden, hetgeen de kwaliteit van de
handelingen ten goede komt.

Beleid:

Voor bet aanbrengen van structuur in de
beroepsuitoefening zal het noodzakelijk zijn
dat tot stand komen:
-- de opleiding, erkenning en registratie
van specialisten naar vakgebied;

- richtlijnen ten behoeve van en het
erkennen van instellingen waar deze
specialisten werkzaam kunnen zijn;

— kostendekkende tarieven, die voor een
grote bevolkingsgroep mogelijk te
financieren zijn door middel van een
ziektekostenverzekering, welke de
exploitatie van verwijs-klinieken
mogelijk maken.

Bij de beoordeling van deze problematiek
moeten wij ons realiseren dat:
in veel praktijken onrendabele
investeringen worden gedaan ten
behoeve van zich soms voordoende
diagnostische en therapeutische
technieken;

het verwijzen van een patiënt geen
nederlaag doch veeleer een overwinning
betekent;

de huidige verwijs-klinieken financieel
zwaar tnoeten boeten voor hun streven

QXoOÏLÖIILffilj]

naar het bieden van goede service c.q.
diergeneeskundige hulpverlening;
indien de bestaande instellingen
vanwege de financiële tekorten moeten
sluiten, de problematiek zich wellicht in
een later stadium zal verschuiven naar
anderen.

Overwogen zal moeten worden of de
wenselijkheid bestaat een scheiding aan te
brengen tussen eerste en tweede lijn om op
deze wijze de verdere ontwikkeling van de
diergeneeskunde mogelijk-te maken.
Indien
nu geen aanvang wordt gemaakt om
te komen tot een gericht beleid, kunnen wij
niel verwachten dat er over een aantal jaren
een goed gestructureerde gezondheidszorg
ten behoeve van hel_gezelschapsdier te
verwezenlijken zal zijn.
Tijdig voor de Najaarsdag van de Groep
Geneeskunde van hel Kleine Huisdier te
houden op 18 september 1982. zullen wij u
enkele modellen van kliniek-structuren
toezenden. Dit ter voorbereiding van uw
meningsvorming omtrent verwijs-klinieken.

Namens

Stichting Dierenziekenhuis \'de Wagenrenk\'.

(,. H. P. ,/. Goudu Quini.

Dierenkliniek \'de .Achterbeek\'.

K. ./. \\f. .hinscn-SlróhI.

Stichting Dierenkliniek Emmeloord.

K. van Muiswinkel.

ASSISTENTIE GEDURENDE ZOMERMAAND(EN)

student Diergeneeskunde (2ejaars) zoekt vakantiewerk, grote dieren. Ervaring belang-
rijk, betaling niet. Voorheen gewerkt in USA. Referenties beschikbaar.

Gaarne bericht aan Björn Mei] (tel. 010-73 45 27).

Een welvaartsvast daggeld-inkomen bij tijdelijke en blijvende

ARBEIDSONGESCHIKTHEID

met geheel - en onder alle omstandigheden - liscaal altrekbare
premie biedt
(J de MO VIR - DT O
Vrijblijvend gesprek bij U thuis.

Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën

7666 LK Fleringen (Ov.) - Tel. 05493 - 1840
Herinckhaveweg 6

-ocr page 185-

^tUvxnmr

Burgerlijk . . .

Jaarboek van het Departement van l andbouw. Nijverheid en Handel in Nederlandsch-
Indië over 1918.

Het personeel van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst bestaat op ultimo 1918 uit:

I Inspecteur.

4 Adjunct-inspecteurs.

41 Gouvernementsveeartsen, terwijl de formatie 46 bedroeg, zoodat nog 5 plaatsen
onvervuld bleven.

24 Adjunct-Gouvernementsveeartsen.

4 Inlandsche veeartsen.

2.17 Veemantries.

.10 Schrijvers hij Gouvernementsveeartsen.

Opden voet van het Koninklijk Besluit d.d. 25 Juni 1914 no. 60(lnd. Stbl.no. 697) waren
aan de veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht voorden Indischen dienst in opleiding
7 candidaten.

Intusschen is door de Indische Regeering verzocht om alsnog 16 candidaten in opleiding
te willen nemen.

... en militair

IssPRt ii t r-Paardfnarts Statistisch overzicht der geneeskundig behandelde paarden
van het Ned. Indische leger. 1919.

In 1919 werd het corps paardenartsen uitgebreid tot I dirigeerend paardenarts en II
subalterne officieren waarvan minstens 3 met den rang van paardenarts le klasse, de overige
dien van paardenarts 2e klasse.

Verder werd opgericht een corps paardenverpleegers bestaande uit I europ, sergeant-
majoor. 4 europ. sergeants, 4 europ. korporaals. 5 inlandse korporaals, 25 oppassers le
klasse en 10 oppassers 2e klasse.

Nog werd bij het opperbestuur een voorstel ingediend om de militair diergeneeskundige
dienst af te scheiden van den militair geneeskundigen dienst en tot een afzonderlijk dienstvak
te maken. De Inspecteur-paardenarts wordt dan hoofd van de te vormen nieuwe afdeeling
van het Departement van Oorlog.

Op een gemiddelde sterkte van 1175 paarden kwamen 3580 ziektegevallen in behandeling;
44 dieren stierven. 204 werden afgemaakt. 180 op reform gesteld en 167 bleven in be-
handeling.

Dc voornaamste ziekten waren: adenitis equorum infectiosa 37 gevallen. Lymphangitis
epizoötica (saccharomycose) 2 malleus 48, osteoporosis 3, surra I. tetanus 7 (met 5 sterf-
gevallen). Verder kwamen voor paraplegia posterior incompleta waaraan 8 paarden
stierven, gastro-intestinale aandoeningen 176 met 12 sterfgevallen, irido-chorioïditis 122
waaronder 87 recidives.

Opvallend is het groot aantal malleusgevallen; de besmetting was meestal toe te schrijven
aan het weiden op plaatsen die door malleuslijders onder de inlandse paardenstapel besmet
waren of aan het eten van gras afkomstig van dergelijke plaatsen.

Tijdschr. Diergeneesl<.. 49. 8! en 586. (1922).

KoQlLlLl^

-ocr page 186-

(LULM

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen;

Beens, F. P. C. M.; 1982; 5061 HH Oisterwijk, Dorpsstraat 9.

Kuiper, R.; 1982; 5344 KB Oss, Van Rappardstraat 38.

Land, A.; 1982; 3431 GT Nieuwegein, Ansinghlaan 28.

Makker, A. E.; 1981; 3512 CM Utrecht, Ridderschapstraat 9 B.

Meertens, J. K..; 1982; 3521 XA Utrecht, Brederoplein 1.

Slotboom, P. P.; 1981; 4175 Wachtendonk (Duitsland), Tliomas Manstrasse 3.

Veen, Mevr. H. M. van; 1982; 3961 EK Wijk bij Duurstede, Ringoven 76.

Vellenga, L.; 1982; 3961 EK Wijk bij Duurstede, Ringoven 76.

Verseput, J. S.; 1982; 3581 GN Utrecht, Mulderstraat I.

Weering, H. J. van; 1982; 2971 XA Bleskensgraaf, Hofwegen 20a.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

L. A. A. Hugen, Breedstraat 45 bis, 3512 TV Utrecht.

E. G. V. C. Koenen, Bouwkunstlaan 41, B-1710 Diibeek (België).

Overleden:

B. H. Boer le Leiden op 25 mei 1982.
J. van Dasier te Nijkerk op 9 mei 1982.

Eervol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:

H. Bartels le Soest per I mei 1982.
A. Pie te Goor per I mei 1982.

Jubilea:

R. Schuurmans te Sneek

G. W. J. Wouters te De Bilt

Dr. M. A. J. Verwer te Doorwertb
J. P. de Vries te Stadskanaal
L. J. ten Horn te Arnhem
A. Zegwaard te Lichtenvoorde

H. Kloosterboer te Oldebroek
Dr. S. Koopmans te Utrecht
J. van der Waal te Heemstede

E. H. den Breeje te Amersfoort
R. de Boer te Giekerk

A. M. Wellensiek te Amersfoort

H. Muller te Groningen

S. Makkinga te Westwoud

W. van Veen le Oostburg

H. Schreur te Giethoorn

K. van der Kooi te Woudenberg

Ph. G. M. Kraanen te Oss

H. H. J. C. Maillie te Stadskanaal

S. Brandsma te Renkum

Dr. A. van Loen te Amerongen

Prof. dr. G. J. W. van der Mey te Woerden

Th. A. Oostenbrug le Holten

Dr. J. L. van Os te Voorburg

G. J. van Arragon le Apeldoorn

H. van der Ree le Dordrecht
A. M. J. Adank te Oosterhout

F. P. A. Kuyper te Bergeyk

(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(afwezig)

(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(aanwezig)

1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982

op 16 juni
op 16 juni
op 22 juni
op 24 juni
op 26 juni
op 26 juni
op 27 juni
op 28 juni
op 28 juni
op 30 juni
-- 1 juli
1 juli

1 juli

2 juli
2 juh
9 juli
11 juli

op 11 juli
op I I juli
op 11 juli
op 12 juli
op 12 juli
op 12 juli
op 12 juli
op 12 juli
op 12 juli
op 12 juli
op 12 juli

45 jaar
45 jaar
50 jaar
55 jaar
30 jaar
30 jaar
35 jaar
50 jaar
50 jaar
30 jaar
60 jaar
60 jaar
60 jaar
50 jaar
50 jaar
35 jaar
30 jaar
30 jaar
30 jaar
30 jaar
25 jaar
25 jaar
25 jaar
25 jaar
35 jaar
25 jaar
25 jaar
25 jaar

-ocr page 187-

Cryptosporidium bij cachectische mestkalveren

Cryptosporidium in Veal Calves Affected with Cachexia
A. W. Hage-Noordam\'. J. M. A. PoP en P. W, de Leeuw^

SAMEN VATTlNCi. CocciiHen van hel genus Cryptosporidium werden aangeioonii in hisiotogisehe
pre/>araien van de dunne darm van een drieial mestkalveren. Deze kalveren werden geseceerd in het
kader van een onderzoek naar de aetiologie van het syndroom \'eaehe.xie\' bij mestkalveren. Bovendien
werden de kenmerkende 4 n grote eryptosporidiën - oöeysten waargenomen in de darminhoud van een
van de twee onderzochte histologisch positieve kalveren en van zeven van acht andere cache.xie-
kalveren waarbij het histologisch onderzoek op coccidiën negatief was. De waargenomen dunne-
darmslijmvliesveranderingen worden beschreven en de mogelijke rol van cryptosporidiose bij het
ontstaan hiervan wordt besproken.

SUM MA RY. Coccidia of the genus Cryptosporidium were detected in histological sections of the
small intestine of three veal calves. .Autopsy was performed on these calves as part ofa study of the
aetiology of the syndrome \'cachexia\' in veal calves. In addition, typical 4 tJ. Cryptosporidium oocysts
were observed in the bowel contents of one of two histologically positive calves e.xamined and seven
out of eight other cachectic calves in which coccidia had not been detected on histological e.xamination.
The changes of the mucosa of the stnall intestine observed are described and the possible role of
cryptosporidiosis in the pathogenesis of these lesions is discussed.

INI EIDING

Flet voorkomen van coccidiën van het
genus
Cryptosporidium is beschreven bij
zoogdieren, vogels en reptielen (I. 16,
18). Bij kalveren is de laatste jaren een
verband gelegd tussen cryptosporidiose
en diarree in de eerste levensweken (10.
13. 14. 19). Het voorkomen van
Crypto-
sporidium
bij kalveren in Nederland is
recent aangetoond door Pol e.a. (15);
deze auteurs geven tevens een overzicht
van de literatuur en van de levenscyclus
van de parasiet.

In de onderhavige publicatie wordt het
aantonen van
Cryptosporidium bij ca-
chectische mestkalveren beschreven, als-
mede de daarbij gevonden histologische
veranderingen van het dunne-
darmslijmvlies. Het betreft hier een retro-
spectief onderzoek van materialen, ver-
zameld in het kader van een
praktijk-onderzoek naar de aetiologie
van het \'cachexie\'-syndroom bij mestkal-
veren (geleidelijk vermagerende dieren,
waarvan een deel sterft), uitgevoerd in de
winter van 1980. De volledige resultaten
van dit onderzoek zullen te zijner tijd
worden gepubliceerd.

MATERIAAE EN METHODEN
Proefdieren

In het kader van het in de inleiding genoemde on-
der/oek werden elf ongeveer drie weken oude kalve-
ren. afkomstig van tien verschillende bedrijven en

\' Drs. A. W. Hage-Noordam. tijdelijk wetenschappelijk assistente. Kliniek voor Inwendige Ziekten.

Faculteit der Diergeneeskunde van de Rijksuniversiteit Utrecht.

- Drs. .1. M. A. Pol en dr P. W. de Leeuw. Centraal Diergeneeskundig Instituut. Afd. Virologie.
Houtribweg 39. 8221 RA Lelystad.

-ocr page 188-

alle lijdende aan het \'eaehexie\'-synd room, ter sectie
overgenomen. Bij alle dieren werden monsters van
de dunne-darmwand genomen onder algehele nar-
cose (Na-pentobarbital, 5 mg kg. I.V.). Ter verge-
lijking dienden drie SPF-kalveren van het Toeleve-
ringsbedrijf van het Centraal Diergeneeskundig
Instituut (C.D.I.) te Lelystad (2-.1 weken oud).

Stereomicroscopisch en histologisch onderzoek

Voor het stereomicroscopisch onderzoek werden
uit deze stukjes darmwand smalle reepjes gesneden
voor de vervaardiging van histologische prepara-
ten. De verwerking van het darmmateriaal tot cou-
pes en de kleuring daarvan (H. E.. Giemsa) ge-
schiedde op het Instituut voor Veterinaire
Pathologie te Utrecht.

De beoordeling van de mucosa en de terminologie
voor de beschrijving van de verschillende villusvor-
men zijn ontleend aan het werk van Mouwen (11.
12) en Kent en Lindenbaum (6).

Parasitologisch onderzoek

Uitstrijkjes werden gemaakt van darminhoud- en
faecesmonsters die. circa vijfmaal verdund in PBS-
Tween (0.05% Tween 80). maximaal één jaar bij
— 70° C waren bewaard.

Na Giemsa-kleuring en colophonium-alcoholdiffe-
rentiatie (0,2% colophonium-hars in 100% alcohol)
gedurende 5 seconden werden ze microscopisch on-
derzocht op de aanwezigheid van cryptosporidiën-
oöcysten (17).

Bacteriologisch onderzoek

Faeces en darminhoud van de geseceerde kalveren
werden bacteriologisch onderzocht door de Kliniek
voor Inwendige Ziekten van de Faculteit der Dier-
geneeskunde, Rijksuniversiteit Utrecht. Onderzoek
op salmonellae werd uitgevoerd doordirecteenting
op Brilliant Groen Agar platen (BGA); daarnaast
werd geënt in tetra-thionaat bouillon. Na 18 uur
bebroeden bij 4.1° C werd uit dit laatste medium
overgeënt op BGA. Identificatie geschiedde door
middel van agglutinatie met behulp van specifieke
antisera tegen salmonellae van het R I.V. te Biltho-
ven. Onderzoek op enteropathogene
E. coli werd
uitgevoerd door enting op bloed-agar platen (5%
paardebloed) en BGA platen (modificatie Instituut
voor Veterinaire Bacteriologie Rijksuniversiteit
Utrecht), gevolgd door overenting op Minca-
Isovitalex medium (5). Losliggende koloniën wer-
den onderzocht op de aanwezigheid van het K99
antigeen door middel van agglutinatie met behulp
van een specifiek antiserum, eveneens van het
R.l.V. te Bilthoven (5).

Virologisch onderzoek

Voor het faeces-onderzoek op rotavirussen en bo-
vine coronavirussen werd gebruik gemaakt van spe-
cifieke enzyme-linked immunosorbent assays
(ELISA) (3, 4).

Onderzoek op infecties met het bovine virusdiarree
(BVD) virus werd uitgevoerd door middel van een
directe immunofluorescentie test op cryostaat cou-
pes van de lebmaagwand en de tonsillen van de
geseceerde kalveren. Beide onderzoeken werden
uitgevoerd door de Afdeling Virologie van het
C.D.I. te l.elvstad.

RESUt.TATEN

Elf Sterk vermagerde mestkalveren kwa-
men ter sectie op een leeftijd van drie tot
vier weken. Een drietal kalveren had op
dat moment nog ernstige diarree, bij vier
andere kalveren was de mest \'te dun\' en
bij de resterende vier was de mest nor-
maal van consistentie. In nagenoeg alle
koppels van herkomst had een deel van
de kalveren matige tot ernstige diarree
gehad in de eerste of tweede week na
aankomst op het mestbedrijf: daarbij was
in alle koppels op één na, bij één of
meerdere dieren uitscheiding van rotavi-
russen of bovine coronavirussen aange-
toond. De voor onderzoek overgenomen
kalveren waren veelal niet eerder bemon-
sterd; in de bij sectie verzamelde darmin-
houd van deze dieren werden geen rotavi-
russen of bovine coronavirussen
aangetoond. Ook het onderzoek op
BVD-virus en het bacteriologisch onder-
zoek verliepen in alle gevallen negatief.
Het dunne darmslijmvlies van tien van de
elf geseceerde mestkalveren vertoonde bij
stereomicroscopisch onderzoek verkor-
ting en verbreding van de vlokken en
veelvuldige vergroeiingen van de toppen
van twee of meer vlokken (\'bridging\' (II))
(fig. 1).

In dezelfde kalveren werden histologisch
dunne-darmslij m vlies veranderingen aan-
getroffen bestaande uit verkorting, ver-
breding en vergroeiing van de darmvlok-
ken. afplatting van het darmepitheel en
een sterke infiltratie van de lamina pro-
pria met rondkernige ontstekingscellen
en polymorfkernige leucocyten (fig. 2 en
3). Bij nader onderzoek werden in de
darmcoupes van drie van de elf kalveren
cryptosporidiën met een grootte van 3 tot
5 micrometer aangetroffen. De organis-
men bevonden zich voornamelijk op de
bovenste helft van de darmvlokken in het
laatste derde deel van het jejunum en in
het ileum (fig. 4). Bij de sectie van twee
van deze drie kalveren werd darminhoud
verzameld. In één hiervan konden ken-

-ocr page 189-

Kig. I. Stereomicroscopisch heeld van de dunne-darmmueosa (lOx).

A = \'normaalbeeld\' van een SPb-kalf; B = representatief beeld van een cacheetisch kalf.

1,et op de korte en brede villi en de vergroeiingen (\'bridging") tussen de toppen van de vlokken in B (pijlen).

1 ig. 2. Histologisch beeld van de dunne-darmmucosa (Giemsa. 52x).

,A = \'normaalbeeld\' \\an een SPF-kalf; B = representatief beeld \\an een cachectisch kalf.

Let op de verkorting en vergroeiing vande villi; de toegenomen celrijkdom, lamina propria endeverlengmg

van de crypten in B.

-ocr page 190-

Fig. i. Detail Fig. 2B. \\ergroeiing \\an twee \\illi (Ciienisa. .lOOx). Op enkele plaatsen loopt de lamina
propria van de ene villus over in die \\an de andere villus (pijlen). De lamina propria is geïnfiltreerd met
rondkernige ontstekingscellen en polymorfkernige granulocyten. CryptosporidiSn /ijnjuist waarneembaar
op bet viokepitbeel.

Fig. 4. Detail van Fig. .Ifüiemsa. I25()x). Cryptosporidiën in verschillende ontwikkelingsstadia open in
de borstel/oom.

-ocr page 191-

merkende 4 yu grote cryptosporidiën-
oöcysten worden aangetoond. Dit bleek
eveneens het geval te zijn bij zeven van de
acht kalveren waarbij histologisch geen
cryptosporidiën op het slijmvliesopper-
\\ lak waarneembaar waren; bij vier van de
zeven dieren bevatte echter alleen de in-
houd van de dikke darm oöcysten.
De verhouding tussen de lengte van de
darmvilli en die \\an de crypten bleek bij
de elf cachectische kalveren aanzienlijk
kleiner te zijn dan bij de drie SPF-
kaheren (fig. 5).

DlSCf SSIE

De histologische afwijkingen, die bij alle

Fig. .S. De \\lol<- en cr\\ pte-lengte bij SPF- en
cachectische l<alveren.

.A = normaal beeld \\an SPF-kla\\eren (n = .1);
B = cachectische kaheren waarbij histologisch
cryptosporidiën in de dunne darm aantoonbaar
waren (n = .1); C = cachectische kaheren die
histologisch negatief «aren maar waarhij in de
darminhoud oöcysten werden aangetroffen (n = 4).

rh

rfi

ïf]

I

mm 1 0
0.8
0 6
0.4
0 2

m m 1 o

0 8
0 6
o 4
0 2

m m 1 .0
0 8
o 6
0,4
0,2

d. j.t

15

j.2 J.3 j.4

= villuslenqtG

d = duodenum
j = jejunum

= crypt:elengte

elf geseceerde cachectische kalveren aan
de dunne-darmmucosa werden waarge-
nomen. komen overeen met die waarge-
nomen bij SPF lammeren na experimen-
tele infectie met
Crypiosporidiiim (2). Op
zich zijn deze afwijkingen uiteraard niet
specifiek voor een
Crypiosporicliiim in-
fectie; zo treden verkorting, verbreding
en vergroeiing van de darmvilli ook op na
een infectie met rotatievirus of bovineco-
ronavirus (8, 9). Het feit dat deze virussen
in geen enkel monster van de onder-
zochte kalveren werden aangetoond, als-
mede de leeftijd waarop infecties bij kal-
veren met deze virussen veelal
V oorkomen (7), pleiten vooralsnog tegen
een overheersende rol van een van deze
agentia bij het ontstaan van de slijmvlies-
atrofie, maar sluiten deze niet uit. Im-
mers de dieren waren in een eerder sta-
dium veelal niet onderzocht en de
morfologische afwijkingen zouden nog
aanwezig kunnen zijn hoewel de virussen
niet meer aantoonbaar waren. Een moge-
lijke rol van enteropathogene
E. coli of
salmonellae lijkt zeer onwaarschijnlijk
gezien de bevindingen bij de cachectische
kalveren en. wat de
E. coli betreft, de
leeftijd waarop dergelijke infecties veelal
voorkomen (7) en de pathogenese van
deze enterotoxicose.

De in de dunne-darmmucosa van cachec-
tische kalveren aangetroffen vlokveran-
deringen zouden kunnen resulteren in
een maldigestie en malabsorbtie. Gezien
de overeenkomst met de beschreven af-
wijkingen aan de darmmucosa van SPF-
lammeren na experimentele
Crypiospo-
ridium
infecties (2). lijkt het niet
onwaarschijnlijk dat
Cryptosporidium
een rol gespeeld heeft bij het ontstaan van
de vlokveranderingen in de dunnedarm
van cachectische kalveren. Derhalve lijkt
een aetiologische rol van dit agens in het
cachexie syndroom bij mestkalveren
goed voorstelbaar. Toch mogen uit de
resultaten van dit onderzoek geen defini-
tieve conclusies worden getrokken, im-
mers mestkalveren op dezelfde bedrijven
die niet lijdende waren aan dit syndroom
zijn niet onderzocht op de aanwezigheid
\\an
Cryptosporidium en op eventuele
veranderingen van het dunne-darmslijm-
vlies. De resultaten wettigen onzes inziens

-ocr page 192-

echter zeker verder onderzoek naar de
rol die eryptosporidiën spelen in het \'ca-
chexie\'-syndroom bij mestkalveren.

IMNKBETIJIGING

Deauleurszijndank verschuldigd aande heer G. A.
Sebus van het Instituut voor Pathologische Ana-
tomie vande Faculteit der Diergeneeskundevoordc
vervaardiging \\an dc histologische preparaten en
aan de heer 1. Heystek \\an hct/elfdc instituut voor
de vervaardiging van dc stereomicroscopische
foto\'s, aan de heer J. Dekker van het Centraal
Diergeneeskundig Instituut, afd. Virologie te Lely-
stad voor de vervaardiging van de foto\'s en dc figu-
ren en aan de collegae proL dr. H. .1. Breukink. dr.
C. Holzhauer. dr. Th. Wensing en proF dr. .1. M. V.
M. Mouwen voor hun hijdragen op diverse terrei-
nen van het onder/oek.

FITERATLLR

1. Anderson. D. R.. Dus/ynski, D, W,, and Marquardt, W. C.: Three new coccidia (Proto/oa: Telospo-
rea) from kingsnakes.
I.ampropehis spp. in Illinois, with a redescription of lunwria zcintensis phisalix.
1921. /
ParasiioL. 54, 557-5^/, (J96/i).

2, Angus, K, W,, T/ipori, S., and Gray, E, W : Intestinal lesions in specific pathogen free lambs
associated with a
Crypiosporidiun} from calves with diarrhea, i\'ei. Path.. 19. 67-78. (1982).
Ellens, D, ,1. and de Leeuw, P. W,: En/vme-Linked immunosorbent assav for diagnosis of rotavirus
infections in calves.
J. din. Mierohioi\'. 6. 530-5}2. (1977).

4. Ellens. D. .1, and de Leeuw, P, W.: Diagnosis of bovine coronavirus infections with hacmadsorption-
elution-haemagglutination-assay (HFHA) and with en/yme-Iinked immunosorbent assay (El.ISA).
Proc. 2nil Ini. Svnip. on Seonatal Diarrea. Vniversilv of Su.skaichewan. Canada. .Vl-329. (1978).

5. Guinee, P. A. M.. Veldkamp. J , and ,Iansen, W. H.: Improved Minca medium for the detection of K99
antigen in calf enterotoxigenic strains of
Escherichia coli. Inf. and Immun.. 15. 676-678. (1977).

6. Kent. T. H. and Findenbaum. .1.: Correlation of jejunal function and morphology in patients with
acute and chronic diarrhea in Fast Pakistan.
Ga.siroenlerol.. 52. 972-984. (1967).

7. De Feeuw. P. W,, Ellens, D, ,1., St raver. P. .1.. van Balken. .1. A. M.. Moerman. A., and Baan vinger, f.:
Rotavirus infections in calves in dairy herds.
Res. i ei. .SV/., 29, 135-141. (1980).

8. Mebus, C, A., Stair. E. L., Underdahl, N. R.,and Twiehaus. M. .1.: Pathologyof neonatalcalfdiarrhea
induced by a reo-like virus,
i\'ei. Palhol.. 8. 490-505. (1971).

9. Mebus. C. A.. Stair. E. 1... Rhodes. M. B. and Twiehaus. M. ,1.: Pathology of neonatal calf diarrhea
induced by a coronavirus-like agent.
I \'ei. Palhol.. 10. 45-64. (1973).

10, Meuten, D, .1., van Kruiningen, H. .1.. and I ein. D. IF: Crvptosporidiosis in a calf. ./. .4m. I el. Meit.
.4.V.V.. 165. 914-917. (1974).

11, Mouwen, ,1. M. V. M.: White scours in piglets. 1. Stereomicroscopv of the mucosa of the small
intestine,
i\'ei. Palh.. ».364-380. (1971).

12, Mouwen, ,1. M. V, M.: White scours in piglets at three weeks of age. I hesis, 1972.

1.1. Panciera. R. ,1.. 1 homassen. R. W\',. and Garner. F. M.: Crvptosporidial infection in a calf. i\'ei.
Palhol..
8, 479-484. (1971).

14. Pohlen/. ,F. Moon. H. W.. Chcville. N. F.. and Bemrich. W. .1.: Cryptosporidiosisasa probable factor
in neonatal diarrhea of calves, ,/,
.4m. I\'ei. Med. A.s.s.. 172. 452-457. (1978).

15. Pol, .1. M. A,, Schreuder, B. E. C.. Kok. G. I .. and de Leeuw. P. W.: Crvpio.sporidiuni /loiv.v. een
nieuwe factor in de aetiologie van neonatale kalverdiarree?
Tijdschr. Diergeneesk.. (in press). (1981 ).

16. Slavin. P.: Crvpiosporidium .Meleagridis i^p. nov ). ./. Comp. Palhol.. 65. 262-266. (1955).

17. Snodgrass. l^. R.. Angus. K. W.. Gray, E. W\'., Keir, W, and Clerihew. 1.. W.: Cryptosporidia
associated with rotavirus and an
Escherichia coh in an outbreak of calf scour. I\'d. Rec.. 106.458-459.
(1980).

18. Tv//er. F. F.: A sporo/oan found in the peptic glands of the comtnon inouse. Proc. .Soc. E.sp. Biol.
Med..
5, 12-13. (1907).

19. T/ipori, S,, Campbell, I., Sherwood, D,, and Snodgrass, D. R.: .An outbreak of calf diarrhoea
attributed to cryptosporidial infection,
id. Rec.. 107. 579-580. (1980).

-ocr page 193-

Cryptosporidium: een \'nieuwe\' factor in de aeti-
ologie van neonatale kalverdiarree?

Crypiosporidiuni: a \'New\' Factor in the Aetiology of Neonatal
Diarrhoea in Calves

J. M. A. Poll, B. E. C. Schreuder^. G. J. Kok\' en P. W. de
Leeuw\'

SAMFNVA FTING. Cryptosporidium is cen lot tie iocciüiën toehorend organisme dai ite taaisie jaren
in verhand is gehraehi inei neonalate diarree hijtsaiveren. In dil ariikel wordl een overziehigegeven van
iiieraluurgegevens heneffende de kiassifieaiie. gasiheerspeeijieiieil. tevenseyetus. palhoiogie. voorko-
men en ktiniek. iherapie en prevemie en de iliagnosliek. Tevens wordl de eersle beschrijving gegeven van
een
Cryptosporidium infeciie hij kalveren in Nederland. .Microscopisch werden de 4 micromeiergroie
oöc vsien waargenomen in de faeces van een drie weken oud katf mei ernsiige diarree en in de faeces van
drie klinisch gezonde koppelgenoien. Gelijkiijdig uilgevoerd onderzoek op roiavirussen. bovine coro-
navirus.um en K99-posilieve
E. coli verliep negalief. Histologisch en eleclronenmicroscopisch onder-
zock van de ilarm van oraal geinfecteerde babv-muizen bevestigde de diagnose crvptosporidiose.

SUMMARY. In recent years. Cryptosporidium, a coccidian parasite of the intestine, has been
associated wilh neonatal diarrhoea in calves. Current knowledge of the organism with regard to
classification, host-specificity, life cycle, pathology, incidence, clinical treatment, prevention and
diagnosis is reviewed in the present paper. In addition.
Cryptosporidium infection in calves in the
Xetberiands is reported for the first time. The typical 4 micrometer oocysts were observed on micro-
scopic e.xamination of the faeces ofa ihree-week-old calf wilh severe diarrhoea and in the faeces of three
other clinical normal calves of the .same group. Tests performed simultaneously for the presence of
rotaviru.ses. bovine coronaviruses or KVit-positive
E. coli were negative. Histological and electron-
microscopic studies of the intestines of orally inoculated babv mice served to verify the diagnosis of
cryptosporidiosis.

INI FiniNCi

Cryptosporidiën /ijn proto/oën die /ich
vermeerderen op de borstel/oom van het
dartncpitheel van een aantal verschil-
lende diersoorten (2. 5. 9, 11. 16. 19, 22.
2.1. 28).

De infectie verloopt bij de meeste gasthe-
ren symptoomloos (28). Sinds enige jaren
wordt door onder/oekers in de Verenigde
Staten en in Engeland een relatie gelegd
tussen
Cryptosporidium infecties bij kal-
veren en het optreden van neonatale diar-
ree (17. 19. 21. 24). Bij een aantal vande
onder/ochte diarree-uitbraken werden
evenwel ook andere enteropathogene
micro-organismen aangetoond (21. 24).
Door onder/oekers in Schotland werd
recent echter een diarree-uitbraak be-
schreven bij jonge kalveren waarbij geen
andere enteropathogene organismen dan
crvptosporidiën werden aangetoond
(26).

Dit artikel beoogt een over/icht te geven
van de beschikbare literatuurgegevens
over
Cryptosporidium infecties als moge-
lijke oor/aak van diarree bij jonge kalve-
ren; tevens wordt de eerste isolatie van
Cryptosporidium bij Nederlands rund-
vee beschreven.

Drs. .1. M. .-y. Pol. Cl. .1. Koken dr. P, W. de I eeuw. Centraal Diergeneeskundig Instituut. Aid. Virologie.
Houtribweg .39. 8221 RA lelystad.

Drs. B. F. C, Schreuder. Centraal Diergeneeskundig Instituut. Klinische Afdeling.

-ocr page 194-

1 ITFRATUUROVFRZICH r
Klassificatie

Cryptosporidiën zijn extra-cellulair le-
vende coccidiën van de familie
Crypio-
sporidiidae,
suborde Eimeriorinae. orde
Eucoccidioridae, subklasse
Coccidiasina
en klasse Sporoasida (21, II). Het genus
Crypiosporidium is voor de eerste maal
bescbreven bij de muis (25). Later zijn
cryptosporidiën geïsoleerd uit reptielen,
vogels, zoogdieren en de mens (2. 14. 25.
16). Het organisme werd verondersteld
gastheer-specifiek te zijn. hetgeen resul-
teerde in een grote variëteit van namen,
alle afgeleid van de gastheer waaruit ze
geïsoleerd werden, bijvoorbeeld
Crypio-
sporidium agni
(lam) en Crypiospori-
dium hovis
(kalf) (5). Recent onderzoek
heeft aangetoond dat het organisme uit
runderfaeces ook besmettelijk is voor an-
dere diersoorten zoals bijvoorbeeld
schapen, varkens, kippen en knaagdieren
(27. 10).

Levenscyclus

De volledige levenscyclus van cryptospo-
ridiën is voor de eerste maal beschreven
bij caviae (1 1) en later bij kalveren (20) en
verloopt als volgt: na orale opname van
de (al dan nict gesporuleerde) oöcysten
komen uit elke oöcyste vier sporozoïeten
\\ rij in het darmlumen. Deze hechten zich
aan de oppervlakte van de darmepitheel-
cellen en maken een groeifase door
waarin ze trophoblasten genoemd wor-
den. Nu volgen twee generaties van onge-
slachtelijke vermeerdering (schizogonie).
Tijdens de eerste generatie ontstaan inelke
trophoblast acht banaanvormige structu-
ren. de merozoïeten. Na het openbarsten
van de wand van de trophoblast (nu schi-
zont genoemd), komen de merozoïeten
vrij in het darmlumen. Deze hechten zich
aan dc darmmucosa en de \\orming van
trophoblasten en schizonten begint op-
nieuw.

Tijdens deze tweede ongeslachtelijke ver-
meerdering ontstaan in elke trophoblast
slechts vier merozoïeten. Na het openbar-
sten van de schizont hechten de vrijgeko-
men merozoïeten zich weer aan de darm-
mucosa. Nu ontstaan echter vrouwelijke
en mannelijke organismen voor de ge-
slachtelijke vermeerdering (gametogo-
nie). De vrouwelijke vorm wordt ma-
crogametocyt genoemd. De mannelijke
vorm (microgametocyt) bevat vele kleine
zaadcelachtige structuren (microgame-
ten). die na v rijkomen in het darmlumen
de macrogametocvt bevruchten. Dan
ontstaat een zygote die. na rijpingen vor-
ming van polysaccharide korrels in het
cytoplasma. loslaat van de darmwand en
als oöcyste het lichaam met de faeces ver-
laat.

De prepatent periode, dat wil zeggen de
tijd tussen orale besmetting en uitschei-
ding \\an oöcysten. bedraagt v olgens Tzi-
pori bij jonge herkauwers vijf tot acht
dagen (26).

Pathologie

Bij herkauwers speelt de levenscyclus van
cryptosporidiën zich veelal afin het laat-
ste derde deel van het jejunum en in het
ileum (Tzipori. pers. mededeling). Echter
meer uitgebreide infecties, waarbij ook
de dikke darm geïnfecteerd was, zijn
eveneens beschreven (5, 17, 19. 22). Bij
sectie van experimenteel geïnfecteerde
lammeren namen Tzipori c.s. (pers. me-
dedeling) een geringe hyperaemie van het
slijmvlies van de dunne en dikke darm
waar en zwelling van mesenteriale lymf-
klieren. Deze lymfklieren vertoonden op
doorsnede een vochtig aspect. Dergelijke
veranderingen zijn niet specifiek vooreen
crv\'ptosporidiën-infectie. Microscopisch
zijn de organismen in darmcoupes van
vers autopsiemateriaal zichtbaar op het
epitheel van de bovenste helft van de
darmvlokken (20). De darmvlokken zijn
veelal verkort en verbreed cn vertonen
talrijke vergroeiingen: de mucosa is vaak
geïnfiltreerd met rondkernige ontste-
kingscellen en polv morfkernige leucocy-
ten. Deze veranderingen van de darmmu-
cosa zijn evenmin specifiek voor een
cryptosporidiën-infectie: zij kunnen ook
optreden na een infectie met andere en-
teropathogene organismen als bijvoor-
beeld rotavirussen of bovine coronavi-
russen (14. 15).

\\ oorkomen en Kliniek

Cryptosporidiose in kalveren is tot dus-
verre beschreven in de Verenigde Staten

-ocr page 195-

(17. 19, 21). Australië (5). Canada (18),
Schotland (24, 26) en Denemarken (8).
Gedetailleerde beschrijv ingen \\ an ziekte-
uitbraken, van de frequentie van voorko-
men en van de pathogene betekenis van
cryptosporidiën-infecties onder praktijk-
omstandigheden zijn er nog niet veel.
Morin c.s. (18) in Canada onderzochten
55 gevallen van diarree in kaheren van
één tot 14 dagen oud. In 20 gevallen kon
geen aetiologische diagnose worden ge-
steld.

Van de resterende .15 kalveren waren er
11 met cryptosporidiën besmet, waarvan
6 te\\ens met rotavirussen en of bovine
coronavirussen. Deze aantallen zeggen
op zich echter weinig omdat de gehan-
teerde technieken niet optimaal ge\\oelig
waren, de ziekteduur niet bekend was en
bovendien 21 dieren dood werden aange-
\\ oerd. Juist in deze laatste categorie kwa-
men de meeste negatieve bevindingen
\\ oor.

Pohlenz c.s. (21) in de V.S. onderzochten
2.1 zieke en 18 gezonde kalveren in de
leeftijd van één tot 17 dagen, die afkom-
stig waren van zeven bedrijven. De zieke
dieren werden geëuthanaseerd binnen 24
uur nadat het begin van diarree geconsta-
teerd was. Bij 6 kalveren \\ an zes tot 17
dagen oud werden alleen cryptosporidiën
gevonden als mogelijke infectieuze oor-
zaak van de diarree. Menginfecties van
cryptosporidiën met rotavirussen en bo-
\\ine coronavirussen werden bij twee kal-
veren vastgesteld.

De positieve kalveren waren afkomstig
\\an verschillende bedrijven. Alle klinisch
gezonde kalveren waren negatief voor
cryptosporidiën.

Izipori c.s. (26) publiceerden over een
uitbraak van diarree in een groep van 41
kalveren in Schotland. Het betrof een
binnen gehuisveste, bij de moeder zo-
gende, groep kaheren, in leeftijd vari-
ërend van vijf tot 39 dagen. In totaal 35
dieren ontwikkelden diarree, waarv an er
18 cryptosporidiën-oöcysten met de fae-
ces uitscheidden. Het onderzoek op ro-
tavirussen en andere enteropathogenen
verliep geheel negatief. Het ziekteverloop
was veelal mild. alleen bij de jonge kalve-
ren was sprake van anorexieen depressie.

Opmerkelijk was het bifasische oöcysten-
uitscheidingspatroon, dat in vrijwel alle
kaheren gepaard ging met een korte peri-
ode van diarree.

Naast deze meer uitgebreide beschrijvin-
gen komen in de literatuur nogeen aantal
meldingen voor van cryptosporidiose,
bijvoorbeeld uit Connecticut (17), Okla-
homa (19), Oregon (22), Australië (5) en
Denemarken (8). Tenslotte is er eveneens
een cryptosporidiën-infectie bij 10 maan-
den oude runderen beschreven die ge-
paard ging met diarree(21). Gegevensover
experimentele infecties met
Cryptospori-
dium
in kalveren zijn eveneens nog
schaars.

Pohlenz c.s. (21) besmetten met darm-
wandafkrabsels van crypt osporidiën-
positieve kalveren een viertal SPF-
kalveren van twee dagen oud. Alle vier
SPF-kalveren ontwikkelden diarree en
koorts binnen twee dagen en deze diarree
hield aan tot de dieren werden opgeofferd
voor sectie. respectie\\elijk de derde,
zesde, negende en twaalfde dag na de
infectie. Bij de secties bleken de kalveren
in meerdere of mindere mate gedehy-
dreerd. Oöcysten-uitscheiding werd aan-
getoond van de \\ ijfde tot de tiende dag na
de infectie. Bij twee van de vier kalveren
werd na de besmetting tevens uitschei-
ding van rotav irussen en bovine corona-
\\irussen vastgesteld.
Gezien de, \\ an infecties met deze virussen
bekende, korte incubatietijd, lijkt het
waarschijnlijk dat het snelle ontstaan van
diarree na deze proefinfecties aan conta-
minatie van het inoculum met rotavirus
en of coronavirus moet worden toe-
geschreven. Aan de andere kant bestaat
de mogelijkheid dat bij een proefinfectie
met de darmwandafkrabsels niet alleen
cryptosporidiën-oöcysten worden toege-
diend, maar ook alle ontwikkelingsstadia
van de parasiet. Het is mogelijk dat op
deze wijze de prepatent periode en de
incubatietijd worden bekort. Hoe dit ook
zij, ten aanzien van het pathogeen vermo-
gen van cryptosporidiën geven de resulta-
ten van de proefinfecties van Pohlenz c.s.
weinig houvast.

Tzipori c.s. (26) gebruikten faeces van
kaheren, verzameld tijdens de eerder ge-
memoreerde diarree-uitbraak. om een

-ocr page 196-

zeven dagen oud kalf te infecteren, dat
normaal was opgefokt met colostrum.
Het dier had voordien een infectie door-
gemaakt met rotavirus en K99-positieve
E. coli. Negen dagen na de cryptospo-
ridiën-infectie ontwikkelde het kalf een
matige diarree die gepaard ging met
uitscheiding van oöcysten. Het dier werd
dezelfde dag geseceerd en microscopisch
werden cryptosporidiën aangetroffen op
de darmepitheelcellen. Onderzoek van
de darminhoud op rotavirussen, bovine
coronavirussen en K99-positieve
E. coli
verliep negatief.

Met de darminhoud van dit kalf werden
\\ervolgens zeven SPF-lammeren \\ an één
tot 20 dagen oud geïnfecteerd (Tzipori.
pers. mededeling). Na een incubatieperi-
ode van twee tot vijf dagen kregen alle
dieren diarree met oöcysten-uitscheiding.
Vier lammeren werden gedood binnen
drie dagen na het begin van de ziekte. De
overige dieren vertoonden intermitte-
rende diarree, namen minder melk op en
stierven na respectievelijk 6. 1 1 en 14
dagen. Bij histologisch onderzoek van de
darmwand werd \\lokatrofie waargeno-
men met verkleving en vergroeiing van de
vlokken. Een drietal proefinfecties in

SPF-lammeren van 20-30 dagen oud had
alleen subklinischc infecties en oöcyst-
uitscheiding \\an één tot twee dagen tot
ge\\olg (Tzipori. pers. mededeling).

Diagnostiek

De diagnose \'cryptosporidiose\' kan aan
het levende dier worden gesteld door het
aantonen \\ an cr> ptosporidiën-oöcysten
in de faeces. Deze oöcysten zijn ongeveer
\\ ier micrometer groot en daarmee aan-
zienlijk kleiner dan de oöcysten van
El-
mcria hovis
(27 .x 20 micrometer) en Ei-
meria zurnii
(18 x 16 micrometer). De
cryptosporidiën-oöcysten kunnen zicht-
baar gemaakt worden in faeces-
uitstrijkjes met behulp \\an de Giemsa
kleuring (13). f^e uitstrijkjes worden
\\ ooraf gefixeerd in methanol 100%gedu-
rende 20 minuten. De oöcysten kleuren
blauwgroen met enkele rode granula en
zijn omgeven door een optisch lege ring
(fig. 1. zwarte pijlen). Recent is een llota-
tietechniek beschreven waarmee de
oöcysten geconcentreerd kunnen worden
(1). In een natief preparaat zijn de oöcys-
ten dan vijf tot zes micrometer groot,
rond of iets ingedeukt, met een dunne
celwand. fijnkorrelig cytoplasma en één
duidelijke zwarte stip.

-ocr page 197-

Beve.stiging van de diagnose kan worden
verkregen door pasgeboren mui/en per
os te besmetten met oöeyste-bevattende
faeces. Na ongeveer zes dagen kunnen in
darmcoupes van de geïnfecteerde muizen
histologisch cryptosporidiën op het darm-
epitheel worden waargenomen (fig. 2,
pijl).

Bij de beoordeling \\an faeces-uitstrijkjes
bestaat het gevaar dat de oöcysten wor-
den verward met gistcellen. Deze gistcel-
len hebben ongeveer dezelfde grootte als
de oöcysten maar ze zijn vaker ovaal dan
rond en worden met de Giemsa kleuring
egaal donkerblauw (fig. 1. witte pijlen).
In gc\\al van twijfel kan de gistcel ge-
kleurd worden met de zilverklcuring vol-
gens Grocott-Gomori (4). Deze methode
kleurt de gistcel zwart maar laat de
oöcyste ongekleurd (.3).
Zeer recent, op het \'10e Scandinavian
Symposion on Parasitology\' (Koge, au-
gustus 1981). zijn twee kleurmethoden
gepresenteerd die de crytosporidiën hel-
derrood kleuren tegen een blauwgroene
achtergrond, terwijl gistcellen niet mce-
kleuren. lOit vereenvoudigt dc differenti-
atie aanzienlijk. De ene methode is een
gemodificeerde Ziehl-Neelsen kleuring
en de tweede een gemodificeerde Koes-
ter-kleuring. De eenvoudigste methode
is de gewijzigde Ziehl-Neelsen kleu-
ring die als volgt gaat: 1. faeces-uit-
strijkje drogen aan de lucht, 2. fixeren
in methanol 100% (10 minuten) of in de
\\lam. 3. drogen aan de lucht, 4. kleuren
met carbol-fuchsine (geconcentreerd, 20-
30 minuten). 3. spoelen in kraanwater, 6.
differentiëren met H^SO^ (1-10%, 0.5-3
minuten), 7. spoelen in kraanwater. 8
tegenkleuren met malachictgroen (5%, 2-
5 minuten). 9. spoelen in kraanwater. 10.
drogen aan de lucht. I I. insluiten in een
niet-waterig insluitmiddel (S. A. Hen-
driksen. State Veterinary Serum l.abora-
tory. Copenhagen, in press).
Bij sectic kan de diagnose cryptosporidi-
ose. afhankelijk \\an de versheid \\an het
aangeboden materiaal, gesteld worden
door afkrabsels of histologische prepara-
ten van de dann tc maken, in het bijzon-
der van het ileum. In verband met de snel
optredende postmortale autolyse laten de
cryptosporidiën snel los \\an dc mucosa
en de diagnose op grond \\an histologi-
sche preparaten kan vals negatief uitval-
len. Afkrabsels \\an de mucosa geven ook
in minder vers tnateriaal een grotere tref-
kans. Polenz c.s. (21) vonden zes uur
postmortem in bekend cryptosporidiose-
materiaal 100% positief met behulp \\an
mucosa-an<rabsels. maar slechts 339? in

-ocr page 198-

histologische preparaten \\an de darm-
wand. 24 Uur postmortem waren nog
90% van de darmafkrabsels positief; in de
histologische preparaten die meer dan
twaalf uur postmortem waren genomen,
werden geen eryptosporidiën meer waar-
genomen. Indien over vers materiaal kan
worden beschikt, bijvoorbeeld na eutha-
nasie. verdienen histologische preparaten
de voorkeur vanwege de betere herken-
baarheid van de crsptosporidiën.

Therapie en preventie

De normale sulfaprcparaten ter bestrij-
ding van coccidiose zouden ook werk-
zaam zijn tegen
Crypiosporidium (21.
26). Een symptomatische therapie kan
worden ingesteld met bijvoorbeeld ka-
oline of pectine. Eventuele dehydratie
kan bestreden worden door toediening
van een infuus met electrolytenoplossing
(26).

Over eventuele mogelijkheden tot pre-
ventie is niets met zekerheid te zeggen.
Vermoedelijk zullen ook hier een goede
bedrijfsvoering en een goede hygiëne hun
nut bewijzen.

EIGFN WAARNEMINC.EN

Op een proefbedrijf in Oostelijk Plevo-
land werden bij een kalf van drie weken
oud (no. .3213) oöeysten in de faeces aan-
getoond. die overeen kwamen met de
beschrijving van die van
Crypiospori-
dium
door Pohlenz c.s. (20). Hct dier
vertoonde een bifasisch diarree-patroon
met uitscheiding van waterige faeces. was
lusteloos en vermagerd. Er was geen dui-
delijke dehydratie opgetreden. Hetfaeces-
onderzoek op K99-positieve
E. coli, ro-
tavirussen en bovine coronavirussen,
uitgevoerd met behulp van specifieke
enzyme-linked immunosorbent assays
(EijSA) (6. 7. 12) verliep negatief, lïit
aanvullend onderzoek bleek dat nog drie
van de acht koppelgenoten crypstospo-
ridiën-oöcysten in de faeces uitscheid-
den. Deze dieren vertoonden geen
klinische symptomen. Ook hier ver-
liep het onderzoek op K99-positieve E.
coli, rotavirussen en bovine coronavirus-
sen negatief. Deze koppel kalveren was
op een leeftijd van ongeveer zeven dagen
aangevoerd van verschillende bedrijven
in Eriesland. Eaeces van kalf no. 3213
u erden in een 50% suspensie in PBS
oraal toegediend aan tien pasgeboren
muizen (SPE. Balb C. TNO - Zeist).
Beginnend vier dagen na de inoculatie
werden elke dag twee muizen gedood
voor onderzoek. In coupes van de darm-
wand. gemaakt v anaf zeven dagen na de
infectie, werden lichtmicroscopisch en
met behulp van electronenmicroscopisch
onderzoek organismen op de mucosa
aangetroffen die overeenkomen met de
beschrijving van Pohlenz c.s. (20) (fig. 2
en 3). In controle-muizen werden derge-
lijke organismen niet waargenomen.

CONCI I SIE

Op grond van de boven beschreven waar-
nemingen mag worden gesteld dat
Cryp-
tosporidium
infecties bij kalveren in Ne-
derland voorkomen. Dit lag in de lijn der
verwachtingen gezien de bevindingen in
een aantal andere landen.
Het niet (eerder) onderkennen van
Crypiosporidium infecties bij kalveren
met neonatale diarree kan meerdere oor-
zaken hebben. Vermoedelijk is de eventu-
ele sterfte ten gevolge van ongecompli-
ceerde cryptosporidiose slechts gering.
Worden dergelijke kalveren voor sectie
aangeboden, dan kan bij histologisch on-
derzoek de juiste diagnose gemakkelijk
gemist worden als men niet op cryptospo-
ridiose bedacht is en zeker als niet over
vers sectiemateriaal kan worden be-
schikt. Daarnaast bestaat de mogelijk-
heid dat als cryptosporidiose-kalveren
sterven, dit veelal gebeurt na een slepend
ziekteverloop, met andere woorden wan-
neer hct oorspronkelijke agens niet meer
of nog slechts in geringe aantallen in de
darmtractus aanwezig is. De diagnostiek
door middel van faeccs-uitstrijkjes en
ileum-mucosa-afkrabsels. beide met
Giemsa of met gemodificeerde Ziehl-
Neelsen gekleurd, kan hierin verbetering
brengen. Zij levert tevens de mogelijk-
heid meer inzicht te verwerven in het
voorkomen en het belang van
Crypio-
sporidium
infecties bij kalveren onder
praktijkomstandigheden.
r:)aarbij dient
wel bedacht te worden dat het \'pathogeen
potentieel\' van
Cryptosporidium. al dan
niet in combinatie met andere agentia.

-ocr page 199-

nog \\erdere bev estiging door middel van
experimenteel onder/oek behoeft.

DANKBFniCilNCl

De auleurs /ijn dank \\erscliuldigd aan dr. S. \'I/i-
pori cn mej. 1. Campbell voor hun belangrijke bij-
drage aan dil onder/ock. en aan de heren .1. lickkcr
en P. dc Kreek van het Centraal I5iergeneeskundig
Instituut. Afd, Virologie te l.elystad voor de ver-
vaardiging v an de foto\'s en de technische assistentie
bij de electronenmicroscopie en aan de heer A. ter
I aak van het proeftedrijf van het Instituut voor
Veeteeltkundig Onder/oek (I.V.O.) te Lelystad
voor /ijn hulp bij het veldwerk.

Lig. .V Dunne darm. muis 6000 x. IMtrastructuur van verschillende stadia van Crypiosporidiiini.
S - vermoedelijk schi/ont van de eerste generatie (4 mero/oieten); S. = vermoedelijk schi/ont van de
tweede generatie (X mero/oieten); M = mero/oiet; Z = zygote; C = oöcyste; E = darmepitheel;
V - microv illi van cpitheelcel.

Anderson. B. C.: Patterns of shedding of cryptosporidial oocysts in Idaho calves. ./. Am. Vei. Med.
Ass..
178. (I9HII.

.Anderson. D. R.. Dus/ynsky. D, W\'.. and Marquardt. VV. D.: \'t hree new coccidia (Protozoa: Lelospo-
rca) from kingsnakes
l/impnipellis spp. in Illinois, with a redescription of Eimeria zamensis Phisalix.
./. I\'arasiiol. 54. 577-5X1. ll9f,S).

Angus, K. W., Campbell, 1., (}rav, E. W..and Sherwood, D.: Staining of faecal yeasts and Cryptospori-
dium oocysts, l ei. Ree.. 21. 17.1 (19811.

Bancroft. .1. D. and Stevens. A.: theory and Practice of Histological Techniques. Edinburgh, l ondon
and New York. Churchill l.ivingstonc. p. 215. 1977.

Barker. 1, K. and Carbonell. P, O.: Crvpuisporiilium agui ■ip. n, from lamhs and Crypiospiiridiiim
iuivis
sp, n, from a calf with observations on the oocyst, /. /\'arasiien A</.. 44. 289-298. (19741.
Ellens. D. .1. and Dc Leeuw. P. W\'.: Enzyme-linked imtnunosorbcnt assay for diagnosis of rotavirus
infections in calves. ./.
Ciin. Mierol^iol.. 6. 5.10-5.12. (1977).

Ellens. 1). .1. and Dc I eeuw. P. W.: Diagnosis of bovine coronavirus infections with haemadsorption-
elution-hacmagglutination-assay (HEHA) and with enzyme-linked immtmosorbcnt assay (ELISA).
I\'ri>eeedings 2nd. /nl. .Sym/tosioii on Seonalal Diarrhea. I nivershv oJ Sas/sau hew an. Canada.
.12I-.129. (1978).

Henriksen, S, A. and Krogh, H. V.: A note on bovine infections with Cryptosporidia in Denmark.
.\\ordisk. l ei. Med.. 72.501. (1980).

Kovalch. R. M.and While..!. D: Crvptosporidiosis in two juvenile Rhesus monkeys. I\'ei. /\\iihoi..9.
426-440. (1972).

Kennedv. G. A.. Kreitner. G. L. and Strafuss. A. C.: Cryptosporidiosis in three pigs../. .4m. I el. Met,
Ass..
170. .148-.150. (/977).

-ocr page 200-

11. Levine. N. D.: Proto/oan parasites of domestic animals. 2nd. ed. Burgess Publishing Companv.
Minneapolis, 229-2.10, 197.1.

12. De l.eeuu, P. \\V.. Fllens. D. .1.. Straver. P. J.. Van Balken. ,1. A. M,. Moerman, .A., and Baanvinger, T :
Rotavirus infections in calves in dair\\ herds.
Res. I ei. Sci.. 29, 1.1.1-141. (I9H0).

1.1. l.una. 1.. Ci. (ed.): Manual of histologic staining methods of the .Armed f orces Institute of Pathologv.
ed. .1.. New York. McCraw-Hill Book Co.. pp.. 121-122. 1960.

14. Mebus, C. A., Stair, E. L., Underdahl, N. R.,and Twiehaus. M..).: Pathologyof neonatalcalfdiarrhea
induced by a reo-like virus.
\\\'ei. Paihol.. 8. 490-505. (1971).

15. Mebus. C, A.. Stair. E. L,. Rhodes. M. B.. and Twiehaus. M. ,E: Pathology of neonatal calf diarrhea
induced by a coronavirus-like agent,
I\'ei. Paihol.. 10, 45-64. (197}).

16. Meisel..). 1... Perera. D, R.. Meligro. C .and Rubin. C. E.: Overwhelming watery diarrhea associated
with a Cryptosporidium in an immuno-suppressed patient.
Ga.slrociiwrology. 70. 1/56-1160. (/976).

17. Meuten. D. .1.. Van Kruiningen. H. .).. l.ein. D. H.: Cr\\ptosporidiosis in a calf.,/. .4ni. I ei. Med. .-l.v.v..
165,
9/4-9/7. (1974).

18. Morin, M.. Larivière. S.. and l.allier. R.: Pathological and microbiological observations made on
spontaneous cases of acute neonatal calf diarrhea.
Can. ./. Comp. Med.. 40. 228-240. (1976).

19. Panciera. R. .1.. Thomassen. R. W,, and Garner. E. M.: Crvptosporidial infection in a calf. I\'el.
Paiho/..
8, 479-484. (1971).

20. Pohlen?. J.. Bemrick. W. .1.. Moon. H. W.. and Cheville. N. F.: Bo\\ine cryptosporidiosis: a transmis-
sion and scanning electromicroscopic study of some stages in the life cycle and of the host-parasite
relationship,
l ei. Paiho/.. 15. 417-427. (1978)

21. Pohlen?. J., Moon. H. W., Cheville. N. F.. and Bemrick. W. ,1.: Cryptosporidiosis as a probable factor
in neonatal diarrhea of calves,
J. .4m. I\'ei. .Med. ,4,v.v.. 172, 452-457. (/978).

22. Schmitz. ,1, and Smith, D. H.: Cryptosporidium infection in a calf ,/. .4m. I\'ei. .Med. /(.vs.. 167.
73/-7}2. (/975)

23. Slavin. D.: Crypiosporidium meleagridis {•sp. nov.). J. Comp. Paih.. 65. 262-266. (1955).

24. Snodgrass. D. R.. Angus. K. W.. Gray, E. W., Keir. W. A., and Clerihew. I.. W.: Cryptosporidia
associated with rotavirus and an
Escherichia coh in an outbreak of calf scour. \\\'ei. Rec.. 106. 458-459.
(/980).

25. Tyzzer, E. E.: A sporozoan found in the peptic glands of the common mouse. Proc. Soc. Exp. Dioi.
Med..
5, I2-/.1. (/907).

26. Tziporin, S., Campbell. 1.. Sherwood. D.. and Snodgrass. f). R.: An outbreak of calf diarrhoea
attributed to cryptosporidial infection.
I\'ei. Rec.. 107. 579-580. (1980).

27. Tzipori. S.. Angus, K. W., Campbell, 1,, and Gray, E, W.: Crypiosporidium: Evidence fora single-
species Genus.
Infeci. Immun.. 30. 884-886. (1980)

28. Vetterling..). M.. Takeuhi. A., and Madden, P. A.: I\'ltrastructure oi Crypiosporidium u ra/V/from the
guinea pig.
J. Prolozoo/.. 18. 248-260. (1971).

lißtßrmatr

recycling

Het rijden, en vooral het chauffeeren, in den winter levert verschillende moeilijkheden
op, die in het zachtere seizoen achterwege blijven.

Daaronder behoort ook de last, dien men ondervindt met den radiator. Bij vorst heeft
men groote kans op bevriezen van het daarin aanwezige water en als gevolg daarvan her-
haald tijdverlies door aftappen en opnieuw vullen.

Wij wenschen er daarotn hier eens op te wijzen, dat veel ergernis voorkomen kan w orden,
indien men den radiator in plaats van met water met een speciale vloeistof vult.

Daardoor toch wordt bereikt, dat de vloeistof in den radiator, ook bij de strengste vorst,
nimmer bevriest en als gevolg daarvan het aftappen geheel overbodig is. l.)at kost weliswaar
één keer de uitgave voor 25 Liter vloeistoL maar men is dan ook voor den geheelen winter
klaar.

In het voorjaar tapt men de vulling weer af en bewaart die, want zij is in den volgenden
winter weder onveranderd bruikbaar, als men er steeds voor heeft zorg gedragen, dat men
nimmer met water, doch steeds met vloeistof van dezelfde sterkte heeft bijgevuld.

\'I\'ijd.schr. Diergeneesk.. 49, 93. (1922)

-ocr page 201-

(H® [^irallxßp

Praktijk management

Een eenvoudig te realiseren systeem voor het
inkoopbeheer in de veterinaire praktijk

A Simple Purchase Management System in Veterinary Practice
P. C. Knijffi

SAMENVATTING. Een uiieenzeuing over de saniensiettint; van en ervaringen met een eenvoudig te
luinteren systeetti voor de inlsoopadministratie.

SUMMARY. A discussion of the procedures adopted in and experience gained with a simpte
purchase managetnent system in veterinary practice.

ŒDË

Teneinde de uitgebreide goederenstroom
in de veterinaire — apotheekhoudende
- praktijk in Nederland op een overzich-
telijke wijze te doen plaats vinden, ver-
dient het aanbeveling systematisch te werk
te gaan. Het systeem zoals in dit artikel
wordt beschreven, blijkt na twee jaar
praktische ervaring zijn nut te hebben
bewezen. De kostenfactor in de praktijk
waar het tot stand is gekomen, is ondanks
in die periode gestadig gestegen inkoops-
prijzen zichtbaar dalende.
Om tot een evenwichtig bestelregime te
komen zijn enige overwegingen van be-
lang:

De goederenstroom dient via een zo ge-
ring mogelijk aantal kanalen plaats te
vinden.

Elk artikel dient vrijwel uitsluitend via
een daarvoor met zorg uitgekozen vast
aanvoerkanaal te worden bevoorraad.
Het bevordert de overzichtelijkheid en
het verstevigt de firma-cliënt verhouding,
hetgeen tot rendementverhogende af-
spraken kan leiden.

De omloopsnelheid - eventueel per sei-
zoen — van elk artikel is van belang om
de bestelhoeveelheid niet alleen te base-
ren op ogenschijnlijk aantrekkelijke
kwantumkortingen.

Belangrijker is het om een afweging te
laten plaats vinden tegen het renteverlies
van een te uitgebreide voorraad en het
gevaar een eventuele expiratiedatum te
overschrijden.

Bestel uitsluitend indien een artikel uit
voorraad loopt of omdat een nieuw pro-
dukt een verbetering doet vermoeden van
uw totale pakket.

Laat u niet verleiden tot impulsaankopen
omdat er \'een aanbieding\' is of omdat een
bezoeker u een bestelling opdringt.
Benodigdheden:

— Een éénladig stalen kaartenladekast-
je, afmeting 42,5 x 21 x 16,5 cm.

In de gemengde 3-manspraktijk waar
dit systeem ontworpen en beproefd is,
blijkt dit kastje ruimschoots te vol-
doen.

Elk artikel, ook instrumenten en on-
derdelen daarvan, heeft een eigen sys-
teemkaartje.

- Systeem-, alfabet- en geleidekaarten,
afmeting maximaal 10,5 x 15 cm.

— Een stempel om voor- en achterkant
van een systeemkaartje van het basis-
schema te voorzien. Dit kunt u laten
maken.

U kunt natuurlijk ook éénmalig een
1000-tal of meer kaartjes laten be-
drukken.

P. C. Knijff. prakticus. Quickbornlaan 15. 8162 ES Epe.

-ocr page 202-

M.

etsTEuDt /MÜT:
PEK AAMaofefg-
k^tWAAL kj).

VKVc ST

tLK fVftTiKtU
-OP KAA
«.r

otp ALFA<i.tT

VAK X - OMtRilC-HlSKAAR-roB
MET

- raatitjes te . /vrtt tu: n

- art

xumte" voor.:

- inxikatiét

- bla-c.fvziijn l.o<atie:

proo.waam /0>tm0wstertwe,

ae5.tèlk anaal

b££»te.lcooe:mr.

ftestei-ho£\\/.h£lo / «>tafps:1_

r>l\\/. (/vrroèp/vrms af spk

êjvj h/

nalcv

ekjnt:,

batdh
ul/mmer

takruuf?.

dat.

aantai-

r\'ati

Kantau

mt

aantal.

A

h

c.

p

ö

k

1

f " -

5

Fig. 2. Bovenaanzicht kaartenbak.

Handelingen met de archiefkaartjes (zie
fig. 1) en de kaartenbak (zie fig. 2).

1. Degene die constateert dat de voor-
raad van een bepaald artikel aanvulling
behoeft, plaatst het bij het artikel beho-
rende kaartje uit vak 1 in vak II.
Indien er geen kaartje \\an te vinden is
(bijv. het verblijft tijdelijk in vak III
omdat het al besteld is) of indien er nog
geen kaartje van een nieuw artikel is ge-
maakt. laat degene die iets besteld wil
hebben een notitie in vak II achter.

2. Vak II dient onder voortdurende
controle te staan van de inkoper. Zodra
deze het artikel heeft besteld verhuist het
kaartje naar vak III waar het geplaatst
wordt in het vakje dat betrekking heeft
op de firma of groothandel waar de be-
stelling is geplaatst.

.3. Aan de hand van de pakbon en de
aangekomen hoeveelheden worden de
kolommen c en d (fig. 1) en indien van
toepassing kolom g en h en eventueel
later de kolommen e en f ingevuld.

-ocr page 203-

Het kaartje wordt weer onder
groothandel- of firmanaam terugge-
plaatst in vak III.

4. Nadat de rekening is gearriveerd
worden de gegevens vergeleken met de op
het archiefkaartje vermelde aantallen,
prijzen en eventuele prijsafspraken. In-
dien de factuur de juiste gegevens ver-
meldt kan deze worden geparafeerd en
kan de betaling ervan op datum worden
gepland. Het kaartje kan nadat de kolom
i is ingevuld terug in vak 1 op alfabet.

Voordelen die uit het systeem voortko-
men blijken te zijn:

Het tijdig kunnen reclameren indien
bij aankomst van een artikel de expi-
ratiedatum wordt geregistreerd.
Maar al te vaak blijkt geconcludeerd
te kunnen worden dat deze gevaar
oplevert gepasseerd te worden indien
de partij geaccepteerd zou worden.

Het registreren van het batchnummer
kan van belang zijn wanneer er bij
gebruik of na afgifte van het artikel
zich calamiteiten voordoen, die te wij-
ten zouden kunnen zijn aan een on-
volkomenheid van het produkt.

- Het onder controle kunnen houden
van naleveringen. retourzendingen en
creditnota\'s.

Het aan de hand van het kaartsysteem
zo v aak per jaar als u rekeningen ver-
zendt corrigeren van de verkoops-
prijs.

Prijsverhogingen kunt u aflezen on-
der kolom factuurprijs (fig. I en 3)
zeker als u ter referentie tussen de
bestellingen door catalogusprijzen
noteert zodra deze u bereiken.

Figuur 3 toont u tenslotte de gang van
zaken rond het fictieve produkt Auvin-
ject van de niet bestaande firma Dufco-
vet.

Fig. .F Het produkt \'Auvinject\'.

INX) 1 KATJJt / ^ RIN C,
IE kO i TEß. KtfS<LTo (tl j Kl

<?oVc iKj C^P^up v»oe.M !1
STEkUKjc, A \\IAW i3

AUVINJgCT TUrt<ON IPO ML.

SVAfreL X^nl^ft.

frCT. ^^f^TllV^ < y^^N

-ocr page 204-

□ □
loa

Een bijzonder geval van niet-
vorderende partus bij het rund

Op zaterdag 13 februari 1982. om 16.00 uur.
werd mijn hulp ingeroepen door een veehou-
der bij een oudere koe in partu.
Volgens de eigenaar was de partus omstreeks
12.00 uur begonnen. Er werd echter geen
weëenactiviteit waargenomen. Wel werd ge-
constateerd dat het een stuitligging was.
Vaginaal onderzoek leverde mij de volgende
gegevensop: Eevend kalf in stuitligging. matig
ontsloten cervix en zeer matig ontsloten dia-
fragma pelvis. vruchtvliezen beginnen los te
laten.

Wat opviel was. dat het kalf nogal ver van het
bekken verwijderd lag. met als gevolg de ge-
ringe weëenactiviteit.

Als oorzaak hiervan kwamen mijns inziens
twee dingen in aanmerking: a. melkziekte en
b. anteversio uteri. Auscultatie van de harte-
tonen en lichaamstemperatuur leverden geen
aanwijzing voor melkziekte op. Waarschijn-
lijkheidsdiagnose: anteversio uteri.
Bij het aantrekken van het kalf trad. zodra de
kogelgewrichten van het kalf buiten de vulva
waren, stagnatie op.

Nadien ingesteld herhaald vaginaal onder-
zoek leverde de oorzaak van deze stagnatie
op. In het corpus uteri bevond zich een dorso-
ventraal verlopende streng, ongeveer op
tweederde van de afstand cervix-bifarcatie.
Deze streng liep tussen de beide achterbenen
van het kalf. zodat hier het rechterachterbeen
achter bleef steken. Reponeren was onmoge-
lijk. Omdat het. na eventueel onderbinden en
doorknippen van de streng, nog geenszins
zeker was dat het kalf. vanwege de slechte
ontsluiting, per vaginam geëxtraheerd kon
worden, en de tijd drong vanwege het loslaten
der vruchtvliezen, werd, na overleg met de
eigenaar, besloten tot een sectio caesarea.

Hierbij kwam een levend stierkalf van 40 kg.
ter wereld. Verder bleek dat deze streng veel
leek op een \'Fleischspange". Er werd nog een
dergelijke streng gevonden, deze was bezet
met een accesoire karumkel. Beide strengen
zijn verwijderd.

Een dergelijke onvolledige versmelting vande
buizen van Miiller komt. dacht ik. in het cor-
pus uteri slechts sporadisch voor.

F R. van der KotkV

i

(Buiten verantwoordelijkheid van de redaktie)

Is een \'praatrubriek\'
wenselijk? (2)

Geachte Redaktie,

In de aflevering van 15 mei 1982 (Tijdschr.
Diergeneesk..
107, (lOj 385. (!982))\\x-d-dgi U
de lezer of er ruimte in het Tijdschrift moet
worden vrijgemaakt voor een door collega
P. G. de Lint wenselijke geachte \'praat-
rubriek\'. Wat mij betreft is een dergelijke ru-
briek niet alleen overbodig, maar ze zou mijns
inziens zelfs het (wetenschappelijk) aanzien
van ons lijdschrift schaden. Zoals U zelf
reeds vermeldt in Uw naschrift zijn de moge-
lijkheden om praktijkervaringen in het Tijd-
schrift kwijt te kunnen reeds aanwezig. De
door collega De Lint gewenste rubriek riekt
te veel naar het onder een groter publiek
brengen van veterinaire \'borreltafelverhalen\'.
En zoals geldt voor de meeste van dit soort
verhalen:
ze horen hooguit thuis aan de
borreltafel!

.W. Bethlehem\'^

Drs. F. R. van de Kolk. praktizerend dierenarts. De Bongerd .S. 9801 .AN Zuidhorn.
Drs. M. Bethlehem, praktizerend dierenarts, Noordwijk 2.t, 7751 AG Dalen.

-ocr page 205-

Hond

Onderzoek betreffende atopie van de
hond.

Scott, Danny W.: Observations on Canine
Atopy, ,/,
Amer. An. Hasp. Assoc.. 17 (6).
91-99. (1981).

Onder bet begrip atopie wordt in de humaan-
geneeskunde een erfelijke overgevoeligheid
verstaan voor hooikoorts, asthma en een
voor deze aandoening kenmerkende derma-
tose. doch auteur betwijfelt of de term atopie
bij de mens kan worden vergeleken met die
van de hond. omdat eerstgenoemde in eerste
instantie wordt gekenmerkt door een eczema
papulosum (zelden bij de hond), voorts niet
reageert op hyposensibilisatie (hetgeen bij de
hond wel het geval is) en niets te maken heeft
met allergie.

Gedurende 4 jaren werd in het New York
State College of Veterinary Medicine bij 383
honden de diagnose atopie gesteld; hiervan
werden 100 in het beschreven onderzoek op-
genomen.

Een predispositie voor atopie werd geconsta-
teerd bij Cairn-Terriers. Westhighland White-
Terriers. Schotse \'ferriers. ruwharige Eox-
Terriers, Lhasa apsos, Dalmatiners, Engelse
Bulldoggen, Ierse Setters. Boston-\'ferriers en
Miniatuurschnauzers. Geen predispositie
evenwel bij Beagles, Engelse Setters, Duitse
Herders, Poedels en Cocker-Spaniels; bij
laatstgenoemde werd zelfs een vertninderde
en bij de tekkel geen predispositie gecon-
stateerd, ln verhouding tot het total aantal
kliniekpaticnten bleek bij teven het aantal ge-
vallen met atopie 2..\') maal groter dan kon
worden verwacht.

Meestal begonnen zich de eerste verschijnse-
len van atopie te manifesteren op een leeftijd
van I -3 jaar. zelden beneden het eerste levens-
jaar of boven het zesde,
In het begin was de atopie bij 42% van de
patiënten seizoengebonden; na verloop van
tijd verdween echter bij 15% van hen het sei-
zoenmatige karakter, zodat tenslotte atopie
bij 73% van de patiënten onafhankelijk van
hct seizoen optrad.

Het belangrijkste klinische kenmerk van ato-
pie is jeuk zonder primaire huidlaesies. Als
regel zijn in het beginstadium hoofd, voeten,
oksels, liezen en buik alleen of in diverse
combinaties — aangetast. Door zelfbeschadi-
ging treden naderhand secundaire huidlaesies
op. Otitis externa kwam bij 55% van de
patiënten voor en was bij 3% van hen zelfs het
enige symptoom van atopie. Conjunctivitis
werd bij 50%- en hyperhidrosis bij 10% van
de patiënten opgemerkt.
De volgende aandoeningen vande huid wer-
den als secundair optredend beschouwd en
hun incidentie bedroeg; Eczema seborrhoi-
cum (12%), Eolliculitis(27%)en Pododerma-
titis (8%),

Rhinitis serosa, niezen, hoesten, gastro-intes-
tinale storingen of urogenitale afwijkingen
werden bij geen der patiënten opgemerkt.
Ook vertoonde het bloedbeeld van atopie-
patiënten geen afwijkingen (bij de mens vaak
perifere eosinofilie), Histologisch onderzoek
van de huidlaesies leverde wel een consistent,
maar geen voor de diagnose bepalend beeld
op.

De waarschijnlijkheidsdiagnose atopie kan
worden gesteld op grond van nauwkeurige
bestudering van de voorgeschiedenis en gron-
dig klinisch onderzoek, waarbij o,m, de aan-
wezigheid van endo- of ectoparasieten, als-
mede door voedings- of geneesmiddelen ver-
oorzaakte dermatosen moeten kunnen wor-
den uitgesloten. Een definitieve diagnose kan
slechts na een intradermale huidtest worden
gesteld, doch voor deze test bestaat — althans
wat de hond betreft — geen uniforme me-
thode, Er heerst o,a, verschil van mening over
de concentratie van het test-allergeen (250 tot
1500 pnu/ml). het volume daarvan (0,02-0,1
ml), het test-interval (1 of meerdere malen
gedurende 2 uren) en de interpretatie van
een positieve reactie. Het volume van de door
auteur gebruikte test-allergenen bedroeg 0,1
ml, de concentratie 1000 pnu - ml. Een reactie
werd als positief (2-plus of meer) beschouwd
indien de huidverdikking (in mm gemeten)
evenveel of meer bedroeg van de helft van die
welke door de fysiologische zoutoplossing
(O reactie) en de histamine (1 ; 100,000; 4-plus
reactie) werd veroorzaakt.
Laatstgenoemde reacties werden na resp, 15
en 30 minuten beoordeeld; de allergeen-reac-
tie na resp, 24, 48 en 72 uren. Hierdoor
konden ongeveer 15% fout-positieve reacties
worden vermeden,

Eout-negatieve reacties voor pollen en schim-
mels kunnen worden vermeden door geen ge-
bruik te maken van in de handel verkrijgbare
sets, bestaande uit een mengsel van de
desbetrerfende allergenen; terwijl een speci-
fiek allergeen voor tabak en menselijke huid-

-ocr page 206-

schilfers een juister aantal positieve reacties
70U kunnen waarborgen.
Met het doel om niet alleen de huidtest /o
betrouwbaar mogelijk te maken, doch ook
om naderhand met succes een desensibilise-
rende behandeling te kunnen instellen, maakt
auteur gebruik van maar liefst 45 (!) test-
allergenen en vermeldt bovendien dat geen
kruisreactie met de door hem gebruikte testal-
lergenen kon worden aangetoond (hetgeen bij
de mens voor wat betreft kapok en huisstof
wel het geval is).

Vermeldenswaard is de opinie van auteur dat
een positieve huidtest altijd moet worden be-
zien in het licht van de voorgeschiedenis van
de patiënt, daar een positieve test uitsluitend
het bestaan van sensibiliserende antilichamen
ten opzichte van het geïnjecteerde allergeen
aantoont, hetgeen echter niet hoeft te beteke-
nen dat patiënt ook klinisch waarneembare
verschijnselen voor dit allergeen zal gaan ver-
tonen. Een zelfde redenering is ook van toe-
passing voor een negatieve huid test, tengevolge ,
waarvan - volgens auteur - hel aantal test-
allergenen door andere onderzoekers werd
verminderd. Eveneens vermeldenswaard is de
bevinding dat de hevigheid van een positieve
huidreactie niet in verband behoeft te staan
met de klinische betekenis van een bepaald
allergeen.

Er bestaan meerdere behandelingsmogelijk-
heden voor de atopie van de hond, t.w.:
voorkoming van contact, desensibilisering en
cortison-preparaten. Desensibilisatie is nood-
zakelijk indien vermijding van contact met
allergenen onmogelijk en het gebruik van cor-
ticosteroïden niet wenselijk is.
Bij het instellen van een dergelijke therapie
doen zich echter verschillende problemen
voor. nl.:

In welke vorm moet het allergeen worden
toegepast (waterige oplossing, aluminium-
precipitaat. gesuspendeerd in propylecn-
glycol. enz.);

het aantal en de dosering v an de te gev en
injecties;

— de wijze van injectie (s.c., i.m., i.derm.).
Voor desensibilisatie werd door auteur ge-
bruik gemaakt van een s.c. toegediende
aluminiumprecipitaat-oplossing van het anti-
geen en per patiënt werd een keuze gemaakt
uit ma.ximaal 10 (!) allergenen; de keuze hier-
van en derhalve het succes van de behandeling
berust uitsluitend op klinische erv aring en een
behoorlijke dosis geluk.
Helaas vermeldt auteur niet het interval en het
aantal van de benodigde iniecties om lot een
resultaat te komen. Wel wordt vermeld dat
een behandeling pas dan succesvol kan wor-
den geacht indien de patiënt zonder andere

therapeutische tiiiddelen behalve een
\'booster-injectie\' otu de 1 ä 12 tuaanden
gedurende meerdere jaren vrij van klachten
blijft. //. //.
Thalheiwer

Immunologie

Tomlinson, K. M.: Edward Jenner, de
vader van de Immunologie.

Put. Cure. .April. 39-40. (I9H2).

De titel van dit artikel geeft al weer welke
betekenis in het algemeen aan .lenner wordt
toebedeeld.

Het is de meeste tuensen ook wel bekend, dat
hij als eerste op experimentele basis de strijd
met de pokken (v olksvijand nr. 1; zelfs in 1958
was de jaarlijkse frequentie van nieuwe pok-
kengevallen nog 28.000.000 !) aanbond door
variolatie met koepokmateriaal.
In dit artikel wordt uitgebreid ingegaan op het
voorkotuen van pokken tot in de Egyptische
oudheid; zoals bekend, hebben verschillende
farao-mutnmies pokkenlittekens. Daarna
worden de experimenten van .lenner beschre-
ven en wordt ingegaan op het feit. dat hij jaren
heeft irioeten wachten op erkenning van zijn
methodiek: zijn eerste manuscripten werden
alle door wetenschappelijke tijdschriften afge-
wezen!

Ondanks de roem. die .lenner later vergaarde,
is hij altijd plattelands-huisarts gebleven. Wel
kreeg hij zoveel aanvragen voor koepok be-
vattende gedroogde lymfe uit geheel de we-
reld. dat hij na verloop van tijd - tot dan
stuurde hij alles op eigen kosten rond! een
subsidie bij de regering moest aanvragen en
deze inderdaad ook toegewezen kreeg.
Het huis. waar hij werkte en stierf (the Chan-
try) is thans nog als museum le bezichtigen.

./. (ioiulsw uard

Rund

(inRH en vruchtbaarheid van melk-
koeien.

Küper. IJ. und Stämpli. H.: Einfluss eines im
l\'uerperiutu verabreichten CinRH-.Analoges
(Hoe766)aiifdic I-ruchtbarkeit von Milchkü-
hen.
.Sclmel:. .Arc/i. Tierheilk.. 3.15-362.
(1981).

Van ruitri 250 tiielkkoeicn op 12 bedrijven
werd de helft tussen de 7c en de 21 c dag na het
afkalven behandeld door intramusculaire in-
jectie van een GnRH — analoog (5 ml Hoe 766
met 10Mg Buserelin), de andere helft werd met
5 tul placebo intratnusculair behandeld en
diende als controlegroep.
Direct na de behandeling kon in de proef-

-ocr page 207-

groep een signil icante toename van het aantal
ovulaties worden \\astgesteld. Veertien dagen
na de behandeling werden in de proefgroep
significant minder cysteuze ovaria waargeno-
men dan in de controlegroep (respectievelijk
6,4 cn IS.T\'^f)- Het aantal inseminaties per
drachtig geworden rund hedroeg in de proef-
groep 1.55 en in de controlegroep 1.75; het
percentage drachtig na eerste inseminatie was
in de proelgroep 56.0\'^\'( en in de controlegroep
52.7\'"(. Tussen proef- en controlegroep waren
geen duidelijke verschillen waarneemhaar in
het inter\\al lussen partus en het optreden van
de eerste uitwendig waarneembare tochtig-
heids\\erschijnselen, echter was het inter\\al
tussen partus en conceptie in de proefgroep
significant korter dan in de controlegroep
(8.3.-3 versus 94.9 dagen).
Op grond van deze resultaten wordt door de
auteurs geconcludeerd dat het (inRH ana-
loog Buserelin de kans op "hormonale ontspo-
ringen" tijdens het puerperium verkleint en
aldus voor bepaalde dieren als \'starthulp" aan-
gewend kan worden. De auteurs zijn echter
sceptisch omtrent toepassing \\ an (inRH als
algemeen profylactische maatregel.

,/. L wlmd

Eileideronderzoek bij koeien,

Kelly, E. F., Renton. .1. P. en Vlunro, C.D.;
.Assessment of o\\ iduct patencv in the cow\\
l ei. Ree. 108. 357-360. (198!).

Berchtold en Brunner publiceerden in 1968
een in de praktijk toepasbare methode voor
het onderzoek van eileiders bij koeien. Bij
deze methode wordt 10 lot 20 ml \\ an een 0.06
tot ().19f PSP (= fenolsulfonphtaleïne)-
oplossing in Ü.05M Na-bicarbonaat intra-
uterien toegediend. Na toediening wordt met
intervallen van 10 minuten de urine onder-
zocht op aanwezigheid van PSP. nadat deze
met een druppeltje NaOH alkalisch is ge-
maakt. Indien de kleurstof nicl binnen 30 mi-
nuten na toediening in de urine is aan te tonen,
geldt dit als een bewijs dat de eileiders afge-
sloten zijn.

Aan deze methode kleven twee onvolkomen-
heden; Ten eerste kan een eenzijdige eileider-
afsluiting niet met zekerheid worden gedia-
gnosticeerd en ten tweede wordt een
gedeeltelijke afsluiting \\an de eileiders, waar-
door wel vloeistof maar geen eicellen kunnen
passeren, niet onderkend. De auteurs onder-
zochten slachthuiskoeien, en vonden hij lO\'V
van de onderzochte koeien afw ijkende eilei-
ders, bij ongeveer de helft v an deze dieren was
de afwijking eenzijdig. Ongeveer ICV \\an de
voor vloeistof doorgankelijke eileiders was
niet doorgankelijk voor partikels ter grootte
van rundereicellen.

Bij onderzoek hleek. dat een eenzijdige afslui-
ting van de eileiders betrouwbaar kan worden
gediagnosticeerd door de Berchtold-methode
toe te passen met gebruikmaking van op-
blaascatheters zoals toegepast bij de winning
van embryonen voor embryotransplantatie,
en beide hoornen hiermee afzonderlijk met 24
uur tussenruimte te onderzoeken. In tegen-
stelling tot wat andere onderzoekers vonden,
werd bij dit onderzoek de betrouwbaarheid
van de methode niet beïnvloed door het cy-
clusstad ium. Maar v oor de diagnose van eilei-
ders, die wel voor vloeistof doorgankelijk
zijn, echter zodanig afwijkend zijn dat geen
eicellen worden getransporteerd, is momen-
teel nog geen betrouwbare methode beschik-
baar. Ook superovulatie, gevolgd door eicel-
winning uit de uterus 7 dagen na ovulatie,
bleek een onbetrouwbaar diagnosticum voor
deze afwijking, vooral veroorzaakt door de
onv oorspelbare respons van koeien op de su-
perov ulatie.

./. i nland

Toepassing van het Paratect® bolus sys-
teem bij kalveren.

.Armour .1.. Bairden K.. Duncan J. 1... .loncs
R. M.and Bliss D. H.; Studies on the control
of bovine ostertagiasis using a morantel sus-
tained release bolus.
l el. Ree.. 108
(1981).

Ten opzichte van een onbehandelde controle-
groep werd het effect vergeleken van moran-
teltartraat in de v orm van de Paratect® bolus,
toegediend daags voordat de kalveren naar
buiten gingen met eenzelfde behandeling na
10 weken weidegang.

In tegenstelling tot de controle-groep, ver-
toonden de kalveren die voor de weideperiode
een bolus kregen toegediend géén verschijnse-
len van een parasitaire gastro-entcritis. Na 16
weken weidegang bleken deze dieren boven-
dien 24 kg meer te zijn gegroeid dan de onbe-
handelde controle-grocp. Dit alles ondanks
het feit dat een van de kalveren reeds binnen
twee weken na toediening de bolus was kw ijt-
geraakt (metaaldetector).
Bij post mortaal onderzoek bleek de gemid-
delde
Osienagia osienagi populatie l\\\'7c klei-
ner dan in in de controle-groep. Hoewel dit
verschil op zich al aanzienlijk is. hehhen de
ernstige verschijnselen van een parasitaire
gastro-entcritis in de controle-groep ongetwij-
feld geleid tot de uitdrijving v an een onbekend
aantal wormen, hetgeen de resultaten nadelig
kan hebben beïnvloed.

-ocr page 208-

Bij de kalveren die in juli (na 10 weken weide-
gang) een Paratect® bolus kregen toegediend,
werden in september lichte verschijnselen van
een parasitaire gastro-enteritis vastgesteld.
Aangezien tot op het moment \\an behande-
ling de ei-uitscheidingscurve van deze dieren
identiek verliep als die van de controle-groep
was er ook slechts een klein verschil in weide-
besmetting tussen de respectieve percelen.
Bij post mortaal onderzoek aan het eind van
het experiment bleek de
O. populatie

toch 48% kleiner dan bij de dieren in de con-
trolegroep. Ten opzichte van de controle-
dieren waren de kalveren uiteindelijk 9 kg
meer gegroeid (15 kg minder dan de kalveren
die werden behandeld voordat ze naar buiten
gingen!).

Bij praktisch alle kalveren werden aanwij-
zingen gevonden voor een parasitaire bron-
chitis. maar toch wel het meest uitgesproken
in de groep vroegtijdig behandelde dieren. Ge-
suggereerd wordt dat de aanwezigheid van de
bolus mogelijk de immuniteitsopbouw on-
gunstig zou hebben beïnvloed.
Hoewel het voor de hand ligt te veronderstel-
len dat de Paratect® boli die voor dit onder-
zoek werden gebruikt dezelfde zijn als die
welke in Nederland op de markt worden ge-
bracht. kan dat helaas niet uit het artikel wor-
den opgemaakt.

.V/. //. Mi rek

Schaap

Een uitbraak van Q fever onder labora-
toriumpersoneel ten gevolge van contact
met besmette schapen.

Hall. Ch. .1.. Richmond. Sh.. J.. Caul. E. O..
Pearce. N. H. and Silver. 1. A.: Laboratory
outbreak of Q fever acquired from sheep.
The Lancet, May I, 1004-1006, (1982).

De auteurs, werkzaam aan de Universiteit van
Bristol, wijzen er op, dat uitbraken van Q
fever (agens:
Co.x. hunieti) steeds minder
zeldzaam worden. (Bij gricpachtigc long-
klachten staat Q fever niet zó laag meer op het
•D.D. lijstje\';
Ref.).

In dit geval bleek een uitbraak toch wel de
moeite van het vermelden waard. Een geval
van Q fever deed zich nl. voor bij een perso-
neelslid van de Universiteit van Bristol. Col-
lega\'s van deze patiënt hadden ook perioden
\\an koorts gekend. Serologisch onderzoek
wees uit. dat van de 91 in een bepaald gebouw
werkende personeelsleden er 28 complement-
bindende antistoffen hadden ten opzichte van
Co.x. hunteti.

Veel \\an de onderzochte, positieve patiënten
bleken betrokken te zijn bij proeven met
hoogdrachtige schapen, waarbij de foeti wer-
den verwijderd vooronderzoek. Uitdeplacen-
tae van enige schapen werd
Co.x. hunieti geï-
soleerd, aangetoond door seroconversic bij
caviae. ./.
Goutiwaard

Varken

Verschil tussen Tr. Hyodysenteriae en T.
innocens
bij enteropathogeniteit-onder-
zoek bij de C Fl muis.

Joens, L. A.: Differentiation of Tr. Hyodysen-
teriae
from T. innocens bij enteropathogeni-
city testing in the C El mouse,
let. Ree., 107.
527-529. (1980).

Veertien isolaten van Tr. Hyodysenteriae en
1 1 isolaten van
T. innocens van 8 verschil-
lende landen werden onderzocht in de vrou-
welijke C Fl stam op virulentie. Muizen wor-
den 24 uur gevast en in de maag geïnoculeerd
met 1 ml. cultuur op 2 opeenvolgende dagen.
Twaalf tot vijftien dagen daarna worden ze
gedood en onderzocht. Caecitis werd ontdekt
bij alle groepen, die
Tr. hyodysenteriae (67%)
hadden gekregen maar bij geen die geënt
waren met
T. innocens. Hoewel er verschil-
lende
in vitro-lests zijn, die verschillen tussen
deze bacteriesoorten aanwijzen zullen vele la-
boratoria deze niet kunnen uitvoeren.
De C Fl muis kan als een goedkoop
in vivo-
middel dienen bij de differentiatie van beide
bacteriën. ,/. /,
Terpstra

Voedingsmiddelenhygiëne
Groei van Clostridium botulinum in ge-
pasteuriseerde vleeswaren

Roberts, T. A., Gibson, A. M., and Robinson,
A.: Factors controlling the growth of
Clostri-
dium botulinum
types and B in pasteurized,
cured meats. 1. (irowth in pork slurries prepar-
ed from \'low\' pH meat (pH range 5,5-6,.3). ,/.
Fd TechtwL. 16, 239-266. (1981).

De auteurs onderzochten welke natriumm-
triet concentratie minimaal nodig is, om in
combinatie met andere relevante factoren de
groei van
Clostridium /)o?w//>;i//)i in gepasteu-
riseerde vleeswaren te onderdrukken. De in-
vloed van combinaties van natriumchloride,
natriumnitriet, natriumnitraat, natriumisoas-
corbinaat en polyfosfaat op de groei van
Ci
botulinum
type A en B werden bestudeerd in
een varkensvleesbrij met lage pH; zonder ver-
warming, na een korte verhitting(80° Cgedu-
rende 7 min.) en na een lange verhitting (80° C
gedurende 7 min. plus 70° Cgedurende I uur),

-ocr page 209-

gevolgd door opslag bij 15, 17.5, 20 of 35° C
gedurende 6 maanden.
Uit statistische analyses bleek, dat het ont-
staan van bederf en de vorming van toxinen
door
Cl. hondinum significant werden tegen-
gegaan door toenemende nitriet- en zoutcon-
centraties, de toevoeging van isoascorbinaat,
de langste verhittingende laagste bewaartem-
peratuur. Nitraat had geen significante in-
vloed op het ontstaan van bederf, maar ver-
minderde wel de produktie van toxinen.
De toevoeging van polyfosfaat deed de vor-
ming van toxinen in de vleesbrij met lage pH
significant toenemen. Dit effect van polyfos-
faat werd tegengewerkt door de toevoeging
van isoascorbinaat, nitraat, stijgende nitriet-
of zoutconcentraties, of door een langere ver-
hitting.

De geringste bederfverschijnselen en de laag-
ste produktie van toxinen werden waargeno-
men indien isoascorbinaat aanwezig was in
combinatie met 200 Mg; g nitriet of 4,5% zout,
of bij de langste verhitting of na opslag bij 15°
C. Significante wisselwerkingen waren steeds
antagonistisch.

M. P. Smit.

Handboek voor de Varkenshouderij

(Uitgave van het Con.stilentschap in Algemene
Dien.st voor cle l\'arkenshowJerij (1980) tierde
druk).

Het boek is geschreven door medewerkers van:
Consulentschappcn, Gezondheidsdiensten voor
Dieren, de Veterinaire Dienst en het Ministerie van
Landbouw. In 6 hoofdstukken worden de diverse
aspecten van de varkenshouderij beschreven. Daar-
naast wordt nog een uitgebreide lijst met adressen
en telefoonnummers van de bij de varkenshouderij
betrokken instanties gegeven.
Het eerste hoofdstuk beschrijft een aantal algemene
kenmerken van het varken als karkassamenstelling,
prijsverhoudingen van de onderdelen enz. Ook de
wetten waarmee de varkenshouder te maken heeft,
komen aan de orde. Het welzijn van het varken
neemt in dit hoofdstuk slechts een zeer beperkte
plaats in.

Het hoofdstuk Economiegeefteersteen uitgebreide
informatie over de ontwikkeling van de varkens-
houderij. consumptie van vlees, lonen en prijzen.
Ook de technische kengetallen van de verschillende

Overleven van Campylobacter jejuni/ coU
in gemalen gekoeld en gemalen bevroren
runderlever en in bevroren broiler kar-
kassen.

Hanninen, Marja-wiesa: Survival of Campy-
lobacter jejuni/coli
in ground refrigerated
and in ground frozen beef-liver and in frozen
broiler carcasses.
Act. Vet. Scand., 22, 566-
577. (1981).

Campylobacter jejuni! coli is een normale be-
woner van het darmkanaal van kippen, var-
kens, schapen en koeien en kan gastro-
enteritis bij de mens veroorzaken.
Het overleven van dit m.o. is onderzocht in
gemalen runderlever, bewaard bij 4°C en --
20°C. Na bewaren van zes dagen bij 4°C, was
de
lever bedorven. Het aantal Campylobacters
verminderde slechts weinig. Na 12 weken be-
waren
bij —20° C verminderden deze op de
carcassen
van broilers met 0,5 —2,0 log.

J. l. Terp.stra

soorten bedrijven worden besproken, waarbij te-
vens aandacht geschonken wordt aande vele moge-
lijkheden van de computer, waardoor kengetallen
niet alleen achteraf gebruikt worden voor het vast-
stellen van de produktie maar door de frequente
vaststelling ook cen onmisbaar onderdeel kunnen
vormen van de veterinaire begeleiding van het var-
kensbedrijL

In het hoofdstuk Fokkerij wordt de organisatie van
de varkenshouderij in ons land behandeld. Ook
selectiemethodieken, toetsmethodes en de belang-
rijkste erfelijke aandoeningen komen in dit hoofd-
stuk aan de orde. De beschrijving van de huisves-
tingssystemen beperkt zich voornamelijk tot het
geven van maten en indelingen van de meeste ge-
bruikelijk hokken. De voor- en nadelen worden
slechts kort genoemd. Dit geldt ook voor de beschrij-
ving van de verschillende ventilatiesystemen. In
dit hoofdstuk wordt ook een overzicht gegeven van
de taaktijden in manminuten voor mestvarkens en
z.eugen. Opvallend is hoe weinig tijd er voor de
curatieve en preventieve gezondheidszorg beschik-
baar is: slechts I tot 2,5% van de arbeidstijd.
Het hoofdstuk voeding geeft een goed overzicht
van de gebruikelijke voedersamenstellingen en

-ocr page 210-

-schema\'s voor de verschillende varkens. Ook de
gem.iddelde wateropname door de verschillende
varkens wordt gegeven.

Het laatste hoofdstuk behandelt de varkensgezond-
heidszorg. Het geeft een overzicht van de taken van
de praktizerend dierenarts en van de Ciezond-
heidsdienst. Tot de taak van de dierenarts wordt
ondermeer gerekend: de controle van de hygiëne,
huisvesting, voeding en administratie naast het ver-
richten van typisch veterinaire handelingen. Voor
wat betreft de desinfectie wordt de methodiek
beschreven en geeft men de namen van de meest
gebruikelijke middelen. Er wordt geen indicatie ge-
geven van het werkingsgebied. Dit zou een zinvolle
aanvulling kunnen zijn om tot een meer verant-
woorde keuze te komen. Tot slot wordende belang-
rijkste varkensziekten suinmier beschreven.
In zijn totaliteit geeft het boek een grote hoeveel-
heid informatie, welke in eerste instantie bedoeld is
voor de varkenshouder. Ook de dierenarts kan er
echter veel gegevens welke hij, gezien zijn taakom-
schrijving nodig heeft, in vinden.

P. C. van der lalk.

Equine Studfarm Medicine

P. D. Rossdale and S. W. Ricketts
second edition 1980

(Bailliere Tindall - I.ondon: second edilion, 1980J

In 1974 verscheen de eerste editie van het boek Ehe
Practie of Equine ,Stud Medicine van de hand van
Peter D. Rossdale en Sidney W. Ricketts, in 1980
gevolgd door de tweede editie, nu onder de titel
Equine Studfarm Medicine. Een naamsverande-
ring, die eigenlijk al aangeeft dat we hier te maken
hebben met een, zich in deze periode ontwikkeld,
afzonderlijk deel van de geneeskunde van het
paard.

Equin Studfarm Medicine omvat een aantal vakge-
bieden, waarvan de gynaecologie, verloskunde en
fertiliteit van het mannelijk dier (hoofdstuk 1 t m
4), een belangrijke plaats innemen.
Voor wat betreft de reprod uktie wordteen volledig
up to date overzicht gegeven, waarbij alle facetten
van deze vakgebieden belicht worden.
Eevens komt een voor de diergeneeskunde nieuw
vakgebied in dit boek naar voren, namelijk de ge-
neeskunde van het veulen, hetgeen zich uitstrekt
vanaf de geboorte tot en met jaarling (hoofdstuk 5
en 6).

Zeer uitvoerig en overzichtelijk wordt de normale
ontwikkeling van het pasgeboren veulen geschetst.
Juist hierdoor is het mogelijk zich een goed beeld te
vormen van het abnormale (zieke) veulen, direct na
de geboorte.

Een duidelijke opsomming wordt gegeven van ziek-
tebeelden, die zich voordoen bij pasgeboren veu-
lens, ingedeeld in:

a. septicaemische aandoeningen;

b. niet infectieuze aandoeningen:

c. aangeboren afwijkingen;

d. immunologische aandoeningen.

Van de opgesomde ziektebeelden wordt de klini-
sche, klini.sch-chemische en radiologische diagnos-
tiek besproken, met aansluitend de therapeutische
inogelijkheden.

Sommige technieken worden wat lichtvaardig be-
sproken, zoals bijv. de anaesthesie bij een blaasrup-
tuur. Naast deze vakgebieden bevat het boek een
hoofdstuk Algemene Geneeskunde, waarin de ver-
schillende onderdelen der Interne Geneeskunde
kort opgesomd en besproken worden (hoofdstuk
7).

Wij hebben hierbij te maken met aandoeningen die
niet direct met reprod uktie en opfok te maken heb-
ben, maar die tevens in de algemene paardenhoude-
rij worden aangetroffen. Er wordt dan ook gebruik
gemaakt van gegevens van Blood
el ai (1979), Cat-
cotten Smithcors(1972), Bruneren Gillespie (1966)
en f^apage (1968).

Hoofdstuk 7 wordt ingedeeld in algemene infec-
tieuze aandoeningen, aandoeningen van het
digestie-, circulatie-, respiratieapparaat, bloed en
bloedvormende organen, urogenitaal apparaat en
spier-zenuwstelsel, die zeer beknopt behandeld
worden. Alle voorzien van overzichtelijke indelin-
gen in tabelvorm met differentieel diagnosen.
Het laatste hoofdstuk (8) wordt ge wijd aan een over-
zicht van de diverse diagnostische technieken, zoals
deze door de auteurs worden uitgevoerd, aangevuld
met normaalwaarden van klinisch-chemisch en ha-
ematologisch onderzoek zoals gebruik in het labo-
ratorium van de auteurs (Beaufort Cottage Labora-
tories, Newmarket).

Opvallend is dat aan de belangrijkste diagnostische
techniek, de röntgendiagnostiek, in dit hoofstuk
minder aandacht wordt besteed dan aan het inbren-
gen van de neussonde.

Zoals de auteurs reeds in hun voorwoord vermelden
is er sinds 1974 veel vooruitgang geboekt in de
kennis van de Studfarm Medicine, hetgeen heeft
bijgedragen tot deze hernieuwde uitgave, waarin de
meest recente literatuurgegevens verwerkt zijn.
Het boek omvat 564 bladzijden, 51 tabellen en 275
al\'beeldingen, verdeeld over 8 hoofdstukken, leder
hoofdstuk wordt afgesloten met een zeer uitge-
breide literatuuropgave, zodat daar waar de tekst
onvoldoende diepgaand is, voor uitgebreider infor-
matie het oorspronkelijke artikel nageslagen kan
worden.

Uit Equine Studfarm .Medicine blijkt wederom dat
paardengezondheidszorg op het dekstation berust
op deskundig uitgevoerd klinisch onderzoek, on-
dersteunend door betrouwbare laboratorium-
diagnostiek en meer cen apart vakgebied is dan een
vorm van paarden-geneeskunde, sainengesteld uit
alle vakgebieden.

Het eigen onderzoek van de auteurs, met name op
het gebied van de geneeskunde van het veulen, werd
medegefinancierd door Wellcome f rust en de Hor-
serace Betting Levy Board. Zonder dergelijke on-
dersteuningen is verdere ontwikkeling van de paar-
dengezondheidszorg moeilijk te realiseren.
Equine Studfarm Medicine is een uitstekend na-
slagwerk voor die dierenarts, die zich richt op paar-
dengezondheidszorg, met name op het dekstation
en opfokbedrijL waarin hij zij ziektebeelden zal
herkennen waar hij zij voor die tijd nog geen oplos-
sing voor kende.

K. van Muiswinkel.

-ocr page 211-

Anabolics in meat production

ra

In The l.ancel\' \\an 27 maart 1982 verscheen
onderstaand commentaar over de bijeen-
komst gewijd aan anabolica in vlees (een
samenvatting hiervan werd reeds opgenomen
in
Tijdschr. Diergeneesk., 107, (6), 237,
(1982),
dat met toestemming van de Redaktie
van
\'The LaneeT is overgenomen.

Even before the International Agency for Re-
search on Cancer concluded that diethylstil-
boestrol (DES) is causally associated with
cancer in both man and laboratory animals\',
some governments had banned its use in meat
production. Italy was one country which,
under pressure from consumer groups, went
further and banned the use of all anabolics
for this purpose. However, it is a golden rule
in legislation relating to food that regulations
should be made only of they can be enforced,
and the means for enforcement were far from
adequate in many countries. Consequently,
there has been widespread illegal use of ana-
bolics in countries where ostensibly none is
permitted. Unquestionably anabolics im-
prove live weight gain, carcass weight, feed
efficiency, and percentage meat in some spe-
cies. fherefore farmers are keen to use them
and will do so illegally if they know they can
get away with it. Where anabolics can be
legally used, the conditions of their use are
strictly prescribed. Eor instance, the only
permitted method of administration may be
by pellet-implantation in the base of the ear
which is then deliberately discarded at the
time of slaughter. Such conditions avoid the
possibility of the consumer eating a depot
of unused anabolic. By contrast, the illegal
use of anabolics has no built-in safeguards;
their administration, sometimes in poorly
measured doses, percutaneously into edible
flesh is particularly undesirable. This was the
background to the meeting of a W.H.O.
working group last November-. Perhaps the
most important recommendation of the
group is that the legal and safe use of li-
censed anabolic agents
should he allotted,
under appropriate controls, in all countries.

Erom work in animals it is clear that natural
anabolics can influence cancer risk in either
direction if administered in sufficiently high
doses and by a parenteral route^. Is it logical,
therefore, to ban DES but retain, say, 17/3-
oestradiol? Man has, by castration, been
interfering with the sex hormone status of
meat animals for centuries. In fact, none of
the uses of natural anabolics in meat product-
ion takes the sex-hormone status of animals
anywhere near the limits set by, on the one
hand, the androgen status of the mature bull,
or, on the other hand, the oestrogen pro-
gesterone status of the pregnant cow. It has
been a time-honoured practice to render
cows pregnant some two months before they
are due to be slaughtered. In this way en-
dogenously produced natural hormones have
been used to increase meat production. Also,
the daily production of endogenous sex hor-
mones in man far exceeds any intake of
residues of the same hormones present in
meat. On the basis of these facts, but parti-
cularly because these hormones are inactive
when administered by mouth, the working
group concluded that exogenous natural
steroid anabolic hormones pose no health
problems to the consumer.
By contrast, DES and other stilbenes are not
destroyed in the gut or on the first pass
through the liver, so that residues of them
in ingested meat may have hormonal effects
and consequently influence cancer risk if
dosage is high enough. It was this funda-
mental difference between the stilbenes and
the natural steroids that led the working
group to recommend that the stilbene oestro-
gens should not be used in meat production
whilst they regarded the use of the natural
steroids as safe.

The remaining primary issue tackled by the
working group concerned two widely used
xenobiotic anabolic agents, trenbolone ace-
tate and zeranol, the former a synthetic
steroid closely resembling testosterone in

International Agency for Research Cancer, Sex Hormones II I.A.R.C. monographs on the evaluation
of the carcinogenic risk of cheinicals to humans, vol 21, l.yon. I.A.R.C., 1979.

Working group on health aspects of residues of anabolics in meat. Bilthoven, the Netherlands, Nov.
10-1.3, 1981. World Health Organisation - Regional Office for Europe: ICP ESP 001 (I) (S) 8467 B.
Roe. F. .1. C.: Carcinogenicity studies in animals relevant to the use of anabolic agents in animal pro-
duction. In: Anabolic agents in animal production (F.A.O. W.H.O. symposium. Rome. March. 1975)
Stuttgart, I hieme. 1976: 227-37.

-ocr page 212-

structure, and the latter an oestrogenic non-
steroidal material derived from zearalenone,
a resorcylic acid lactone derived as a natural
product from submerged cultures of
Gibhe-
rella zeae (= Fusarium graminearum).
As in
the case of the natural steroids, residues of
these agents in meat carry no risk of hormonal
effect on the consumer. It was recommended
that the toxicological and residue data on
trenbolone acetate and zeranol be formally
reviewed by a full Joint F.A.O./W.H.O.
Committee on Food Additives, to see whether
there exists a basis for establishing \'accept-
able daily intakes\' for residues in meat. This
review is due to take place next month.
The working group have thus, on the basis
of sound science, succeeded in finding a path
through a complex minefield. However, an
essential ingredient of their package of re-
commendations relates to the introduction
of the use, at slaughterhouses, of standard
and sensitive analytical methods for deter-
mining the residues of anabolics in meat. How
this should be done is still undecided. Radio-
immunoassays for residues of anabolics in ex-
creta, which are currently being used in
Germany, seem to be cheaper and more
reliable than direct assays of residues in meat
or offal. This could well be a good solution.

Onderzoek aan Leidse universi-
teit: structuur stof bepalend voor
giftigheid

Of een lichaamsvreemde stof giftig is, wordt in
hoge mate bepaald door de chemische struc-
tuur. Bij het onderzoek naar giftigheid dient
een beschouwing van de structuur van de stof
dan ook op de eerste plaats te komen,
lot deze conclusie komt Peter van Bladeren
in zijn proefschrift \'The dual role of glutathi-
one conjugation in the biotransformation of
xenobiotics. A multidisciplinary investiga-
tion\' waarop hij in 1981 aan de Rijksuniver-
siteit L.eiden promoveerde tot doctor in de
Wiskunde en Natuurwetenschappen.

Hij beschrijft een aantal stoffen die van zich-
zelf niet schadelijk zijn maar dat wel kunnen
worden door biologische omzetting in de li-
chaamscellen. Deze omzettingsproducten
kunnen dan aanleiding geven tot het ontstaan
van kanker of afwijkingen aan erfelijke eigen-
schappen. De herkomst van deze liehaams-
vreemde stoffen (xenobiotica) is vaak zeer
verschillend. Het kunnen genees- of genot-
middelen zijn die bewust worden ingenomen,
maar bijvoorbeeld ook bestrijdingsmiddelen
die wel bedoeld zijn om door planten opgeno-
men te worden maar niet door mensen of
dieren.

Omgekeerd effect

Een bijzondere rol bij de omzetting in de cel
spelen glutathion transferasen. Deze enzymen
komen in vrijwel iedere cel vooren hebben als
voornaamste taak het koppelen van het tri-
peptide glutathion (stukje eiwit in de cel) aan
lichaamsvreemde stoffen. Het was al bekend
dat door deze koppeling reactieve stoffen on-
schadelijk gemaakt kunnen worden.
Nu is komen vast te staan.dat het omgekeerde
effect ook mogelijk is. namelijk dat ongevaar-
lijke stoffen reactief worden gemaakt. Dit
blijkt het geval te zijn bij een bepaald type
polyhalogeenverbindingen, waarvan som-
mige op grote schaal worden geproduceerd.
1.2-dibroomethaan bijvoorbeeld kan in het
lichaam worden omgezet tot een verbinding
met een toxische werking. Het gebruik van
1.2-dibroomethaan als bestrijdingsmiddel in
de landbouw is sinds 1980 in Nederland
verboden vanwege zijn kankerverwekkende
eigenschappen. Als benzine-additief wordt
deze verbinding echter nog wel gebruikt.

.Multidisciplinair onderzoek

Verbindingen worden de laatste jaren steeds
meer en beter getest op earcinogene en muta-
gene eigenschappen. \'Valt zo\'n test negatief
uit dan zegt dat echter nog niet alles. Door
biologische omzetting kunnen verbindingen
immers giftige eigenschappen krijgen, die lang
niet altijd in zo\'n testsysteetn worden nage-
bootst. Om een dergelijk onderzoek goed aan
te pakken iseen goede kennis van de structuur
van de te onderzoeken stoffen en van hun
omzettingsproducten in het lichaam van we-
zenlijk belang. Alleen dan kan worden vastge-
steld hoe de vereiste tests moeten worden uit-
gevoerd\'. aldus van Bladeren.
Daarom werd dit onderzoek aan de Leidse
Universiteit verricht in een samenwerkings-
verband van de vakgroepen Farmacologie
(profdr. D.D. Breimer). Organische Chemie
(prof.dr. A. van der Gen) en Stralengenetica
en Chemische Mutagenese (dr. G.R. Mohn).
Het onderzoek werd mede mogelijk gemaakt
door een subsidie van het Koningin Wilhel-
mina Fonds.

(Persheruht Rijlssuniversileil l.eiden)

-ocr page 213-

Verslag 8e internationaal Sym-
posium over de problemen van
Listeriosis gehouden te Madrid
23-27 september 1981

Dit goed georganiseerde symposium werd ge-
houden in het congrescentrum van het mo-
derne academisch ziekenhuis \'Ramon Y
Cajal\' te Madrid.

De eerste dag was geheel gewijd aan de micro-
biologie. Dankzij uitgebreide onderzoekingen
van D. Jones e.a. op taxonomisch gebied (met
behulp van chemisch onderzoek vancelwand,
cytochroomanalyse en electronenmicro-
scoop) kan het genus
Listeria worden onder-
verdeeld in de volgende species.
De pathogene /,.
monocytogenes en L. bulga-
rica
en de apathogene. non-haemolytische L.
innocua
(vroeger Listeria type 6). terwijl de L.
grayien L.
/nwrror/een apart species vormen.
Voorgesteld is om de tot nu toe apathogene
L.
denitrificans
wegens sterk afwijkende bioche-
mische eigenschappen van het genus
Listeria
een aparte genus status te geven. Getracht
wordt om in het Instituut Pasteur te Parijs een
wereld referentie centrum voor
Listeria-
stammen te creëren.

Zowel in Nantes (prof dr. A. L. Courtieu) als
in Halle (D.D.R.) (prof. dr. S. Ortel) is men
bezig enig inzicht in de epidemiologie te krij-
gen met behulp van faagtypering.
Een metbode van Hongaarse zijde om tot een
verbeterde primaire isolatie van
Lister/a uit
sterk verontreinigd materiaal te komen door
muizen welke vantevoren met immuno-
suppressiva waren behandeld te injiceren met
suspensies van zulk materiaal, vond geen bij-
val bij het auditorium, daar thans vrij goede
isolatie technieken zonder proefdiergebruik
bekend zijn.

Op de tweede dag van het Symposium werd
een excursie gemaakt naar Toledo. Voor-
drachten op het gebied van ecologie, veteri-
naire immunologie en patholohie vulden de
derde dag.

In oppeivlakte water komt Listeria nogal
voor.

Bij een onderzoek van water afkomstig uit
kanalen en meren waren 48% van 90 monster-
punten positief Effluenten van rioolwaterzui-
veringsinstallaties kunnen slerk besmet zijn
met verschillende scrotypen
Listeria monocy-
togenes.

Bij een onderzoek van een rioolwaterzuiver-
ingsinstallatie in Nederland bevatten 67% der
monsters effluent Z./.s7er/a-bacteriën, zelfs 25
km van deze installatie op het punt waar het
verdunde effluent in zee komt waren
Listeria-
kiemen nog aantoonbaar. Zou de mens de
bron van de besmetting van de effluenten kun-
nen zijn? Juist de effluenten van zuiveringsin-
stallaties bij steden blijken nogal besmet te
zijn. Ogenschijnlijk gezonde mensen kunnen
deze kiem met de faeces uitscheiden. Listeria-
bacteriën kunnen maanden in rioolslib blijven
leven doch het aantal levende kiemen is ge-
ring.

Het is Kemenes e.a. (Boedapest) gelukt door
vele passages via het Trypaflavine Nalidyxine
Serum Agar (TNSA)-medium bij 41° C een
virulente
L. monocytogenes type I te doen
veranderen in een non-virulente stam. Met
deze levende non-virulente stam zijn 900 scha-
pen gevaccineerd tijdens de dracht (10 ml sub-
cutaan). De vaccinatie verliep zonder gevol-
gen. De immuniteit — zoals bekend bij
vaccinaties bij schapen — was slechts van
korte duur (± 6 maanden). Dit vaccin gaf bij
vaccinatie in besmet milieu geen afdoende ef-
fect. In Bulgarije vaccineert men zeer veel
schapen met een verzwakt levende vaccin be-
vattende
L. monocytogenes serotype 1. 4b en
5 (Iwanov).

Na ± 800 passages door een bouillon met
steeds toenemende concentraties van trypa-
flavine zijn de verzwakt-virulente stammen
verkregen. Dit vaccin wordt daar op indus-
triële basis gefabriceerd en de immuniteit (ver-
dunningsgraad) o.a. bepaald met de zoge-
naamde test van Anton bij cavia\'s.
Geïmmuniseerde cavia\'s mogen geen oogreac-
tie vertonen na een intra conjunctivale be-
smetting met een vol virulente stam.
De immuniteit bij het schaap is maar acht
maanden, zodat jaarlijks alle schapen (dui-
zenden in kudden grazend over steppen en
velden met resten zonnebloemplanten) gevac-
cineerd worden niet zonder gevaar voor de
personen die deze levende vaccins moeten toe-
dienen. Indien niet gevaccineerd wordt komt
bij 1% der schapen abortus en, of encefalitis
voor. bij gevaccineerde schapen is dit percen-
tage 0.1. Uitscheiding via faeces van deze ver-
zwakt levende Listeria-stammen is niet zon-
der gevaar voor bet milieu (knaagdieren). Van
Hongaarse zijde werd medegedeeld dat deze
vaccin-stam weer vol virulent werd na passage
door volwassen muizen met immuno supres-
siva behandeld. (Injectie met
Bac. piliformis
en cortison).

In W. Duitsland waar listeriosis bij herkau-
wers een meldingsplichtige ziekte is, consta-
teert men het laatste decennium een toename:
722 infecties op rundveebedrijven en 1298 bij
schapen. Met name in Beieren: (0.02% der
rundveebedrijven en 1.17% der schapenkop-
pels besmet) vindt men de meeste gevallen.

-ocr page 214-

De oorzaak ligt in het intensiever onderzoek
ter plaatse en in het veelvuldig voorkomen
van /./.sVéTifl-smetstofuitscheiders bij wilde
zoogdieren in Beieren. In Hongarije (Ralo-
vieh) zijn 14% der schapen en 27,0% der run-
deren smetstofdragers via de faeces.
Bij een onderzoek van 2000 faecesmonsters.
1200 van gezonde schapen en 800 van gezonde
runderen, ter slachting aangeboden en afkom-
stig van centraal Spanje, vond men in 40% der
monsters
Lisieria-kiemen. Vele stammen wer-
den getypeerd als de /..
grayi.
In het wild levende knaagdieren bleken ook
besmet te zijn (infectiebron?).
Deze kunnen op hun beurt voedingsmiddelen
besmetten. Gebleken is dat Listeria-bacteriën
nog kunnen leven bijeen pH =4.5. Hoe hoger
de pH van de silage (gras- en maissilage). des
te beter kan de L/\'i/er/a-bacterie zich verme-
nigvuldigen.

Grönstöl (Noorwegen) vond 22 uitbraken van
listeriosis bij schapen na het nuttigen van
grassilage met een pH minder dan 4: silage\'s
met een pH 4-5 vond hij bij 37 gevallen en bij
56 uitbraken van listeriosis onder schapen
bleek de pH van de silage meer dan 5 te zijn.
De vierde dag was gewijd aan de problematiek
van listeriosis bij de mens.
Er werd een geval besproken van neuro-
listeriosis bij een jongen (15), welke in adem-
nood, linkszijdige paralysis en bewusteloos
werd opgenomen in de i.c.u. Dejongen had de
gewoonte dat zijn kanaries uit zijn mond aten.
Verscheidene kanaries waren vantevoren ge-
succombeerd aan wat later bleek een infectie
met
Listeria monocytogenes type 4b (neuro-
troop type!) te zijn. De jongen is ten dele
genezen.

De neonatale listeriosis werd door S. Sarrut
(Parijs) aan de hand van eigen onderzoek be-
licht. Een snelle diagnose is te slellen door van
de placenta, welke in 2 3 der gevallen geahs-
cedeerd is. en van de amnionvloeistof uit-
strijkjes te maken, te kleuren volgens Gram
(90% der gevallen betrouwbaar). De meest
betrouwbare kweken worden verkregen van
de placenta (93%) en mecomium (80%). In 16
jaar van onderzoek (1964-1980) werd te Parijs
neonatale listeriosis geconstateerd bij 142 van
de 13.929 onderzochte neonaten (1,01%). Dit
percentage was in april 2.4% en in oktober-
november 0,2%. Er bestond geen relatie tus-
sen maatschappelijke status, beroep ouders en
hel voorkomen van listeriosis bij hun neona-
ten geboren tussen 26e en 40e zwangerschaps-
week (gemiddeld 34e). Uit één district in Pa-
rijs kwamen in één week 4 abortus gevallen
voor (voedselinfectie?). Bloedculturen der ne-
onaten waren voor 83% positief bacteriolo-
gisch onderzoek van de huid voor 65%. Bacte-
riologisch onderzoek van vagina en of cervi.x
mucus was in 81 % der gevallen (45) positief en
de faeces in 86%.

Eén neonaat stierf en van de anderen hadden
43% belangrijke neurologische aandoeningen
en soms ook hartlaesies. Van de 68 vrouwen
met een /./.v/er/a-abortus hadden 37 voordien
één miskraam. 27 twee keer. 3 drie keer en 1
zeven keer een miskraam.
Wat de serodiagnostiek betreft geeft de
agglutinatie-reactie alleen houvast bij titers
\\an 1:320 en hoger. Een serologisch onder-
zoek bij 258 vrouwen met een abortus historie
(C. Romana te Barcelona) leverde het vol-
gende resultaat op:

Listeria -I-. Toxoplasma — : 37%.
Listeria 4-, Toxoplasma : 25%.
Listeria -. Toxoplasma - : 10%.
Listeria - . Toxoplasma -t- : 13%.

De indirecte immunofluorescentietest (IET)
geeft een betrouwbaarder resultaat. Positieve
titers in IET kwamen overeen met titers van
1:640 en hoger in de agglutinatie test. Met
IET minder kruisreacties, tevens verdwijnen
lET-titers na therapie. De serodiagnostiek
kan ons behulpzaam zijn in verband met een
eventueel vroeg in te stellen therapie tijdens de
zwangerschap. Een bijtijds ingestelde therapie
bij een deel van deze 258 vrouwen leidde tot de
geboorte van meer dan 100 gezonde baby\'s,
/./.vrer/ö-encefalitis ziet men — zoals bekend
bij volwassenen meestal op een leeftijd van
50 tot 70 jaar.

Gepraedisponeerd zijn personen met een
chronisch leverlijden, aan alcohol verslaafden,
kankerpatiënten en personen behandeld met
immuno-suppressiva.

Epidemiologisch kunnen in bepaalde gebie-
den in een kort tijdsbestek veel gevallen voor-
komen. Waar in West f rankrijk (Angers) ge-
middeld 9 gevallen per jaar v oorkomen zag
men in 1975 plotseling 67 gevallen, waarvan
70% bij zwangeren. Bij 19%eindigde de zwan-
gerschap in een miskraam, bij 5% in een abor-
tus en bij 24% vond de geboorte a terme
plaats. 34% der baby\'s stierf terwijl 30% neu-
rologische symptomen vertoonden. Oorzaak
van deze \'epidemie\' is niet met zekerheid ge-
vonden: het aantal gevallen /.M/cna-abortus
bij het rundvee was in dat jaar 10%i van de ge-
vallen van abortus. Dit iseen hoog percentage.
(In Nederland gemiddeld l%.) Helaas is ver-
zuimd melk te onderzoeken. Koemelk was in
1950-1952 de oorzaak van een listeriosis-
epidemie in Halle (Duitsland). Sommige
Listeria-kiemen overleven de korte pasteuri-
satie van melk.

-ocr page 215-

Wat de therapie betreft bHJken effectief te
werken: benzylpeniciUine, amoxycilline, am-
picilhne. cephalotine, carbenicilhne, erythro-
mycine, tetracychne en trimethoprim. (A.
Courtieu te Nantes en S. Cronberg te
Malmö.) Voor penicilhne allergische perso-
nen is trimethoprim in combinatie met sulfa-
methoxazole een bactericied werkend che-
motherapeuticum (/>;
viiro 90% der geteste
l.isteria-stammen gevoelig).
Conclusie: listeriosis wordt meer gediagnosti-
seerd en de
Lisieria-bacteriën worden — mede
dankzij verbeterde isolatietechnieken —
steeds meer en overal gevonden, zodat men
listeriosis beter als sapronose dan als zoönose
kan beschouwen. De aetiologie en epidemi-
ologie dient nog verder uitgediept en onder-
zocht te worden. Phaag-typering en onder-
zoek met behulp van plasmiden kunnen
taxonomisch en epidemiologisch van belang
zijn.

Het 9e Symposium (ISOPOL-9) zal worden
gehouden in 1985 te Nantes (Fr.).

R. G. Dijksna.

Oorzaken en gevolgen van voe-
dingsdiarree bij kalveren opgehel-
derd

Pronunic-ondcrzoek Landbouwhogeschool

\'In tegenstelling tot dc nog veel gehoorde me-
ning is het niet een overmaat aan eiwitten, dic
tot diarree leidt bij overigens gezonde kalve-
ren, tuaar wordt voedingsdiarree bij deze met
kunstmelk gevoede dieren meestal veroor-
zaakt door een overmaat aan koolhydraten".
Deze conclusie trekt ir. G. Hof, die in 1980
aan de Landbouwhogeschool promoveerde,
kalveren kunnen veel melksuiker (een kool-
hydraat) opnemen, maar bij ccn dosering
boven 10 gram per kilogram lichaamsgcwiclit
per dag is er sprake van een ongewenste \'over-
voering\'. De diarree, dic daarvan het gevolg
kan zijn. hoeft niet noodzakelijk le leiden tot
\'uittlrogcn\' van het kalL maar kan wèl oor-
zaak zijn v an ecngroterverlies van triincralen.
Daar staat tegenover dat hoge doseringen van
gangbare eiwitten en vetten in kunstmelk dc
kans op diarree nauwelijks verhogen.

Diarree kan twee soorten oorzaken hebben:
ofwel besmetting van het darmkanaal met
ziekteverwekkende bactericn of virussen,
ofwel opname van voer dat het dier nict goed
kan verteren. Dc niet verteerde bestanddelen
kunnen in het achterste deel van het darmka-
naal gaan gisten (microbiclc fcnrientatie) met
als mogelijk gevolg ccn verhoogde water-
uitscheiding met de mest: diarree.
Ir. Hof heeft zich bewust beperkt tot de
tweede oorzaak van diarree. Voor het onder-
zoek werden jonge, gezonde dieren geselec-
teerd om het laxerend cffect van verschillende
kunstmelk-componenten (koolhydraten, ei-
witten en vetten) te toetsen. Met behulp van
operatief aangebrachte darmfistels onder-
zocht hij welke eigenschappen van het kalf
hun grenzen stellen op de opname van die
componenten.

Vet

In het eerste deel van het onderzoek bleek al
snel dat de dosering van melkeiwitten geen
enkele invloed had op het optreden van diar-
ree. Daarentegen werkten hoge vet-opnamcs
wel enigszins laxerend, maar dat geldt alleen
v oor doseringen die zo hoog zijn dat ze tech-
nisch moeilijk te realiseren zijn. Dcgrensvoor
vet wordt dus eerder bepaald door de techni-
sche mogelijkheden dan door fysiologische
eigenschappen van het kalf Bij koolhydraten
bleek echter duidelijk dat bij hoge doseringen
spoedig diarree optrad.

.\\ctucel

In de tweede stap van het onderzoek werd
daarom alle aandacht gericht op dc koolhy-
draten. De vraag was simpel gesteld: wat
gaat er mis in het kalf wanneer men teveel
melksuiker (lactose) geeft? Deze kwestie is
actueel om twee redenen. Ten eerste bestaat
de neiging om zoveel tuogelijk lactose in
kunstmelkvoer op te nemen; lactose is betrek-
kelijk goedkoop. Ten tweede is het nodig meer
inzicht te krijgen in de gevolgen van vervan-
ging van lactose door andere koolhydraten in
deze voeders.

In het algemeen kunnen er drie oorzaken ver-
ondersteld worden voor ccn storing in dc ver-
tering bij cen hoge mclksuikerdosering:

1. een verandering in dc passage van het voer
door de darm. waardoor dc vertering
wordt belctumerd;

2. onvoldoende afbiaak van lactose in het
darmkanaal tot opneembare brokstukken
door cen tekort aan het enzym lactase,
zoals dat ook bij de mens is vastgesteld;
ccn begrenzing van de opname van dc
lactosc-splitsingsprodukten (hexosen)
door de darmwand.

Hof kon aantonen dat de derde oorzaak, dus
dc onvolledige opnatue van hexosen door de
darmwand. dc suikerdiarree bij het jonge kalf
verklaart. Daaruit trok hij de conclusie dat
vervanging van melksuiker door andere kool-
hydraten of vrije hexosen niet leidt tot een

-ocr page 216-

hogere tolerantie van kalveren voor deze
voedseleomponenten. Daar komt bij dat he-
xosen beter oplossen en daardoor de osmoti-
sche druk in het darmkanaal extra verhogen,
weaardoor de waterresorptie eerder afneemt
dan bij lactose: hexosen zijn meer laxerend.
Bij de andere koolhydraten is echter het
enzym (de tweede van de genoemde mogelijke
oorzaken) bepalend voor de maximale dose-
ring.

(Persherichi LH Wageningen)

Meer aandacht voor weinig hier
voorkomende diersoorten

Voor in ons land weinig voorkomende wild-
soorten (zeehonden, korhoenders, dassen, ot-
ters. boom- en steenmarters) bestaan met
name ingevolge de Jachtwet reeds geruime
tijd beschermende maatregelen. Daartoe be-
horen niet alleen het sluiten van de jacht, maar
ook verschillende vortnen van subsidiëring,
met name door het Jachifonds. Verdergaande
bescherming van deze soorten is echter gebo-
den. De instandhouding of verbetering van de
kwaliteit van de leefgebieden is hierbij van
groot gewicht.

Dit o.m. schrijft de tninister van landbouw en
visserij in dc Metnorie van Toelichting op de
begroting voor 1982 van zijn departement.
In de in ons land overgebleven korhoengebie-
den vindt de laatste jaren een snelle achter-
uitgang van de stand plaats. Onderzoek naar
de factoren die hierbij een rol spelen, is
gaande. Teneinde de periode, waarin dit on-
derzoek wordt uitgevoerd, te overbruggen,
bestaat het voornemen in bepaalde gebieden
korhoenders te doen uitzetten. Daarbij dieneti
zo gunstig tnogclijke condities te worden ge-
schapen. bestaande uil beheersmaatregelen
len aanzien \\an het leefgebied en de overige
fauna.

Er vindt ook onderzoek plaals naar mogelij-
kheden. de positie te versterken \\an de das.
onder tneer door deze dieren uit te zetten op
plaatsen waar zij in hel verleden zijn voorge-
komen.

Bestrijding muskusrat

Van de talrijk voorkomende diersoorten vergt
de muskusral voortdurend aandacht. In de
Overleggroep Bestrijding Vluskusrallen wor-
den voorstellen voor de toekomstige organi-
satievorm van de muskusraltenbestrijding en
de financiële basis daarvan geformuleerd.
Voorts wordt nagegaan of verder onderzoek
naar bijvoorbeeld het leefmilieu van de mus-
kusrat en naar alternatieve bestrijdingsme-
thoden gewenst en mogelijk is.
I os hiervan
dient de huidige bestrijding onverminderd te
woiden voortgezet. Daartoe zal het bestrij-
dingsapparaat in dc vier noordelijke provin-
cies met een twintigtal functionarissen wor-
den uitgebreid.

In verband met de aanpassing van de wetge-
ving aan internationale regelingen op het ge-
bied van de bescherming van in het wild le-
vende dieren en met de onderlinge
afstemming van de verschillende wetten die
betrekking hebben op de fauna, is een wijzi-
ging van de Jachtwet in voorbereiding. Deze
zal voorts een vernieuwde basis bieden voor
de muskusrattenbestrijding en enige leemten
in de huidige wet opvullen.

Vergunning artikel 5.3

Een afschotvergunning op grond van artikel
53 van de .lachtwet is alleen op zijn plaats
indien een meer dan norinale en aanvaard-
baar beschouwde wildschade voorkomt ofte
verwachten is. Het verlenen van de gevraagde
vergunning dient naar redelijkheid mogelijk
te maken de wildschade te beperken of te
voorkomen. Voorts moeten er zwaarwegende
redenen zijn om aan te nemen dat normale
bejaging dan wel het gebruik van wildafwe-
rende middelen dc door hel schadelijke wild
veroorzaakte schade niet kan wegnemen. Hel
vergunningenbeleid blijft op deze uitgangs-
punten steunen. Overigens is overleg op gang
gekomen mei het Landbouwschap om le be-
zien in hoeverre met handhaving van de uit-
gangspunten enige versoepeling mogelijk is.

(Perheriehl Minislene van
Landbouw en l \'isseiij)

Van de redaktie:

In verband met de vacantieperiode. zul-
len de afleveringen van 1 en 15 augustus
1982 worden gecombineerd in één uil-
gave, die omstreeks half augustus uil zal
komen.

-ocr page 217-

Regionale Arbeitstagung \'Nord\'
der D.V.G. - Fachgruppe
Kleintierkrankheiten
11-12 September 1982, Dortmund

Seminar, Vorträge, I ierar/thelferinnenseminar,
Industrieausstellung,

Nadere inlichtingen zijn op het redakticsecrctariaat
verkrijgbaar,

Arbeitstagung auf
versuchstierkundlichten Gebiet
7-8 Oktober, Berlin

Die Kachgruppe\'Versuchstierkundc\'der DVG ver-
anstaltet gemeinsam mit dem Institut für Versuchs-
tierkrankheiten der [-reien Universität Berlin und
den Zentraltierlaboratorium am 7, 8, Oktober 1982
in Berlin eine Arbeitstagung auf versuchstierkund-
lichem Gebiet,

Leitung: ProL Dr, VV, Wilk, Institut für Versuchs-
tierkrankheiten, Krahmer Stralie 6, lOOÜ Berlin 5,

Vierde internationale congres van
de International Society for Animal
Hygiene

Het vierde internationale congres vande Internati-
onal Society for ,\'\\nimal flygiene zal van 20-25
september 1982 plaatsvinden in Isjecho-Slowakije
te Strbske Pleso, gelegen in de Hoge latra,
Lr zijn LtO voordrachten geselecteerd uit de 260
inzendingen. Ze bctrctfende de volgende onderwer-
pen:

1, De hygiënische problematiek bij het houden
\\an runderen, varkens, schapen, pluimvee en
andere diersoorten,

2, Invloed van de stalhygiëne op de gezondheid cn
de produktiviteit van de dieren.
Desinfectie en de bestrijding van insecten en
ratten bij dc veehouderij,

4, Opslag, behandeling cn gebruik van drijfmest,

5, Diverse onderwerpen (korte voordrachten),

f)e officiëlc talen zijn: Engels, Duits, Russisch,
Isjechisch en Slowaaks, Er zal simultaan worden
vertaald.

Het programma bevat plenaire zittingen, weten-
schappelijke besprekingen en openings- en slui-
tingsbijeenkomsten, Voorts is voorzien in tal van
\\ake,xcursics en een bustocht door de Hoge I atra.
Inschrijfformulieren kunnen worden gezonden
naar: Gedok Congress Centre, attn. Miss Alena
Bruzkova, Na prikope 18, CS-111 ."!5 Prha 1,
I sjecho-Slowakijc (C,S,S,R.).

Cursus sensorische analyse

Het Instituut ClVO-Analyse TNO, Zeist en het
Psychologisch Laboratorium der Rijksuniversiteit,
Utrecht hebben het voorneinen in 1982 weer een
cursus te organiseren met als onderwerp sensori-
sche analyse, f)it naar aanleiding van de grote be-
langstelling, getoond voor de voorgaande acht cur-
sussen.

Nadere inlichtingen zijn op het redakticsecrctariaat
verkrijgbaar.

Nederlands Instituut voor
Praeventieve Gezondheidszorg
TNO Afdeling Onderwijs

Seminaar Milieukunde 1982/1983

Het Nederlands Instituut voor Praeventieve Ge-
zondheidszorg TNO organiseert in samenwerking
met de Stichting Postacademiale Vorming Gezond-
hcidstechniek het elfde Seminaar Milieukunde in
hct academisch jaar 1982 1983.

Het Seminaar wordt gehouden in conferentie-
oorden in vier perioden van dier dagen; elke
periode is gewijd aan één thema.
18 tot en irict 21 oktober 1982 \'het Leefmilieu\';
13 tot en met 16 december 1982 \'Milieugebruik\';
7 tot en met 10 februari 1983 \'.Milieuverontreini-
ging\';

25 tot en met 28 april 1983 \'Milieubeleid\'.
Het Seminaar biedt geleide oriëntatie in het brede
veld van de milieuproblematiek. Aan het Seminaar
wordt medewerking verleend door een 50-tal do-
centen. De docenten zijn afkomstig van universi-
teiten en researchinstituten, uit hct beleid en uit de
industrie.

Het aantal deelnemers is beperkt tot 25.
Deelnemers zullen worden ingeschreven in volg-
orde van binnenk(mist.

Het cursusgeld bedraagt ƒ 2200,- (verblijfkosten
inbegrepen) indien aanmelding plaatsvindt vxSór
20 juli 1982, Voor aanmelding na genoemde datum
bedraagt het cursusgeld / 2400,-,

Voor nadere inlichtingen wende men zich tot het
Nederlands Instituur voor Praeventieve Gezond-
heidszorg I NO, Wassenaarseweg 56, 2333 AL
Leiden, telefoon: 071-170441, mevr, dr, C, M,
Kuiper,

-ocr page 218-

Varkenspest in Utrecht en Zuid-
Holland. Nieuwe gevallen in
Noord-Brabant

Na de eerdere uitbraken in Zeeland en Noord-
Brabant, is op woensdag 26 mei ook een geval
van varkenspest bevestigd in de provincie
Utrecht en wel te Benschop. Het betrof hier
een mestbedrijf waar op het moment van be-
vestiging door het C.D.I. nog 134 dieren aan-
wezig waren, waarvan 2 ziek.

Reeds enige tijd hadden zich problemen voor-
gedaan bij een serie van — oorspronkelijk
85 op 15 april aangevoerde biggen. Hiervan
was inmiddels de helft gestorven. Een trace-
ringsonderzoek is ingesteld. De gehele popu-
latie is direct afgetnaakt en gedestrueerd, het
bedrijf is gedesinfecteerd en een zóne de pro-
tection met een vervoerverbod is ingesteld.
Uit de tracering kwam 2 dagen nadien nogeen
bevestiging van varkenspest voort, ditmaal in
de provincie Zuid-Holland te Haastrecht.
Hier ging het om een mestbedrijf tnet 37 var-
kens. Het laatste bedrijf had biggen ontvan-
gen uil hetzelfde transport als dat te Ben-
schop. Onderzoek naar de besmettingsbron-
nen is nog gaande. Ook hier zijn de betrokken
dieren afgemaakt en gedestrueerd, is het be-
drijf gedesinfecteerd en is een zóne de protec-
tion met een vervoerverbod ingesteld.

In de eerste helft van juni deden zich boven-
dien in Noord-Brabant opnieuw 2 gevallen
van varkenspest voor. Het eerste op 8 juni te
Schijndel, het tweede vierdagen later te Reu-
sel.

Het bedrijf te Schijndel had 681 mestvarkens.

Van een serie van 42 op 8 mei aangevoerde
biggen waren er inmiddels 21 gestorven. In
Reusel betrof het een fokbedrijf met 248 var-
kens; 54 zeugen, 2 beren, 33 opfokvarkens, 1
mestvarken en 158 biggen. Beide bedrijven
zijn geruimd en de betrokken dieren gedestru-
eerd. Desinfectie heeft plaatsgevonden en ook
hier iselk een zónede protection van 2 km met
een vervoerverbod ingesteld. De exportplaats
Parridaans is voor 30 dagen gesloten voor
varkens.

De E.G.-partners en het O.I.E. te Parijs zijn
van een en ander op de hoogte gesteld.

Drs. L. J. J. A. Roppe, pluimvee-
keuringsdierenarts in Limburg

Op 1 juli is drs. L. J. J. A. Roppe als pluimvee-
keuringsdierenarts in dienst getreden bij de
Veterinaire Dienst, Veterinaire Inspectie van
de Volksgezondheid in het district ambtsge-
bied Limburg.

De heer Roppe werd in 1927 te Sittard gebo-
ren. Na daar het diploma HBS B behaald te
hebben, begon hij in 1946 zijn studie aan de
Rijksuniversiteit te Utrecht die hij in 1952
afrondde met het behalen van het diploma
dierenarts.

Vanaf toen tot 1 oktober 1970 is hij te Box-
meer werkzaam geweest ais praktizerend die-
renarts. Per laatstgenoemde datum trad hij in
dienst bij flomburg B.V. in Cuyk, de eerste
vijfjaar als dierenarts in de buitendienst ter
begeleiding van bedrijven, van 1975-1980 als
bedrijfsdierenarts en directeur van Eomeva-
Homburg en sedert 1980 weer als dierenarts in
de buitendienst.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 219-

VARKENSPEST
Erankrijk

Volgens een telex van 19 mei van het Eranse Minis-
terie van I.andbouw was twee dagen tevoren opeen
bedrijf le Quimper-guenzenee \'departement des
Cótes-du-Nord". varkenspest geconstateerd. Sani-
taire maatregelen zijn direct genomen en de gehele
pc)pulatie van 1.3.1 fokvarkens en 1064 mestvarkens
is onmiddellijk afgemaakt.

Italië

Op 19 mei deelde de Italiaanse Veterinaire Dienst
mee. dat op 5 mei een geval van varkenspest was
bevestigd in de gemeenle Catane op een bedrijf met
2 zeugen en 1 beer. Een der dieren was gestorven.
Veterinair-politionele maatregelen zijn genomen in
overeenstemming met E.ü.-richtlijn 80 217.

Op 20 mei gaf de Italiaanse Veterinaire Dienst op-
nieuw kennis van een 7-tal uitbraken van varkens-
pest. waarvan 4 in de provincie Palermo, I in de
provincie Enna, I in de provincie Eatina en I inde
provincie Callanisselta.

De uitbraken in de provincie Palermo hadden
plaats in de gelijknamige gemeente.

.1 mei.
■ijn gestorv

in er 16

ënte varkens waa

inde

er 7 zijn
chts on-

/arkens waarvan er

met-geënte

ven.

3 mei, 172 niel-ge
zijn gestorven,

10 mei, 19 niet-geënte varkens waarvan er 2 zijn
gestorven.

13 mei. 37 niet-geënte varkens waarvan er 27
zijn gestorven.

Ook in de provincie Enna had de gemelde uitbraak
plaats in de gelijknamige gemeente.

I I mei. een bedrijf met 50 niet-geënte varkens
waarvan er 30 zijn gestorven. Het dichtstbijzijnde
bedrijf ligt op 2 kin afstand.
De uitbraak inde provincie l.atina had plaals
gemeente Eondi.

I I mei. 8 niet-geënte varkens waarvan
gestorven. Het dichtstbijzijnde bedrijf is sle
gev eer 100 meter verwijderd.

In de provincie Caltanissetia werd de uitbraak ge-
meld in de gemeente Vallelunga.

LS mei. een bedrijf mei 20 niet-geënte varkens
waarvan er I is gestorven.

Voor alle gevallen zijn veterinair-politionele maat-
regelen genomen in overeenstemming mei E.Ci.-
richtlijn 80 127.

Op 5 juni liet de Italiaanse Veterinaire Dienst
welen, dat wederom 2 gevallen van varkenspest
waren vastgesteld:

op 21 mei in de gemeenle (iomesa. provincie
C\'agliari. op een bedrijf met 8 ongeënte varkens
waarvan er 4 zijn gestorven; het bedrijf is geïsoleerd.

op 26 mei in de gemeente Eariano, provincie
Rome. op een bedrijf met 27 ongeënte varkens
waarvan er 6 waren gestorven.

De dichtstbijzijnde bedrijven liggen op 500 meter
afstand.

Veterinair-politionele maatregelen zijn genomen
overeenkomstig E.ü.-richtlijn 80 127.

Japan

Volgens op 18 mei ontvangen informatie van het
.lapanse Ministerie van Landbouw. Bosbouw en
Visserij was acht dagen eerder een uitbraak van
varkenspest gesignaleerd te Sheki-Si. Gifu prefec-
tuur. op een bedrijf met 6 beren. 77 zeugen. 414
mestvarkens en 180 biggen. Alléén de 414 mestvar-
kens waren ziek en zijn afgemaakt. Een zóne de
protection met een vervoerverbod is ingesteld.

België

Volgens een telex van de Belgische Veterinaire
Dienst, d.d. 25 mei 1982. zijn in de provincie Ant-
werpen op 7 mestbedrijven nieuwe uitbraken van
varkenspest geconstateerd.

2 te Weelde, gemeente Ravels,
2 te V\\\'uustwezel,
I te Retie,
I te Arendonck,
1 te Hoogstraten.

Sanitaire maatregelen zijn genomen in overeen-
stemming mei E.Ci.-richtlijn 80 127: alle betrokken
varkens zijn afgemaakt en gedestrueerd. de bedrij-
ven zijn gedesinfecteerd en zones de protection zijn
Ingesteld.

Bij een telegram van 4 juni deelde de Belgische
Veterinaire Dienst mee, dat opnieuw 2 uitbraken
van varkenspest waren bevestigd.

opeen mestbedrijf te Kalken, gemeente l.aarne.
provincie Oost-Vlaanderen. met 1.193 varkens.

op een mestbedrijf te Meerhout, provincie Ant-
werpen, met 784 varkens.

Sanitair-politionele maatregelen zijn genomen in
overeenstemming met E.G.-richtlijn 80 127: alle
betrokken varkens zijn afgemaakt en gedestrueerd.
het bedrijl is gedesinfecteerd cn een zóne de protec-
tion is ingesteld.

Volgens een telex van 8juni vande Belgische Veteri-
naire Dienst zijn 3 secundaire gevallen van varkens-
pest gemeld die verband houden met de eerderge-
melde uitbraak te Arendonk.

te Meer. gemeente Hoogstraten, provincie .Ant-
werpen. op een mestbedrijf mei 593 varkens,

te Heusden, provincie Limburg, op een mestbe-
drijf met 540 varkens,

te Poppel, gemeente Ravcis, provincie Antwer-
pen, op een mestbedrijf met 550 varkens.
Sanitair-politionele maatregelen zijn genomen: alle
betrokken varkens zijn afgemaakt en gedestrueerd.
het bedrijf is gedesinfecteerd en een zóne de protec-
tion is ingesteld.

-ocr page 220-

RUNDERPEST
Tanzania

Per telex van 19 mei gaf de Tanzaniaanse Veteri-
naire Dienst kennis van een uitbraak van runder-
pest bij buffels in noord Serengeti te Lobo Grid. EMt
grondig onderzoek is gebleken, dat er geen vee bij
de uitbraak betrokken is. In en rondoin het be-
smette gebied wordt strenge veterinaire controle
uitgeoefend.

Het Tanzaniaanse Ministerie voor Groot Wild en
het Serengeti Wildlife Research Institute bevesti-
gen, dat de ziekte is overgebracht door een kudde
rondtrekkende buffels, afkomstig van de noord-
grens. Het besmette gebied valt binnen de zóne
waar jaarlijks norinaal al tegen runderpest wordt
geënt.

PSEUDÜ-VOGELPEST
Japan

Het Japanse Ministerie van Landbouw, Bosbouw
en Visserij liet weten, dat op 6 en op 10 mei elk een
geval van pseudo-vogelpest was vastgesteld. De eer-
ste te Takachiho-cho, Miyazaki prefectuur, op een
bedrijf met 10.000 niet gevaccineerde kwartels, die
allemaal ziek waren en afgemaakt zijn, de tweede te
.Akabori-mura, Gunma prefectuur op een bedrijl
met 15.000 hennen, waarvan er 2.362 ziek waren en
afgemaakt zijn. Zones de protection met een ver-
voerverbod zijn ingesteld.

VESICULAIRE VARKENSZIEK I E
(iroot-Brittannië

Met een telex van 21 mei deelde de Britse Veteri-
naire Dienst mee, dat die dag een geval van vesicu-
laire varkensziekte was bevestigd te Kirkham.
Eylde, Lancashire. Het enige op het betrokken be-
drijf aanwezige varken is afgemaakt en gedestru-
eerd. Strenge sanitaire maatregelen zijn genomen
en het bedrijf is onder toezicht geplaatst.

BESMEFl El.IJKE BOVINE
PLEUROPNEUMONIE

Frankrijk

Het Franse Ministerie van Land bouw liet op 26 tnei
weten, datecn week tevoren een geval van besmette-
lijke bovine
Pleuropneumonie was vastgesteld op
een bedrijf in de gemeente Montredon la Bessonie,
departement Tarn. Serologisch onderzoek naar
Pleuropneumonie gaf bij 1 1 dieren een positieve
uitslag.

legelijkertijd was de ziekte ook geïdentificeerd bij 3
dieren op een bedrijf in de Caldega grensgemeente,
departement Pyrénés Orientales. Uit nasporingen
bleek dat deze dieren verplaatst waren naar zomer-
wciden in het Cayrol Pyreneeën Massief.
Ook werd duidelijk dat zij mogelijk in contact ge-
weest waren met 11 andere kuddes. De daartoe
behorende dieren bleken echter geen symptomen te
vertonen die bij de betrokken ziekte horen. De die-
ren van deze 11 kuddes zijn onder veterinair toe-
zicht geplaatst en zullen worden onderworpen aan
periodieke en systematische serologische controles.

besmette kuddes zijn in hun totaliteit afge-
maakt, herpopulatie \\ande betrokken bedrijven zal
tenminste een maand op zich moeten laten wachten,
observatiegebieden met een straal van 2 km zijn
ingesteld waarbinnen op alle rundvee periodiek se-
rologisch onderzoek zal plaatshebben.

■MOND- EN KLAUWZEER
Wesl-Duitsland

Volgens een telex van de Westduitse Veterinaire
Dienst, dd. 1 juni 1982, was die dag mond- en
klauwzeer vastgesteld bij mestvarkens op een be-
drijf tc Wuppertal met 78 varkens en 7 runderen.
Achttien varkens bleken ziek.
Alle op het bedrijf aanwezige dieren zijn onmiddel-
lijk afgemaakt en strenge bestrijdingsmaatregelen
zijn genomen.

Het virus is voorlopig geïdentificeerd als type O.
Subtypering vindt nog plaats.

taf

Juli:

6 -9 .XlVth Skandinavian Veterinary Congress.
Copenhagen, Denmark.

19 "22 Annual Convention ofthe American Ve-
terinary Medical Association (AVMA). .Aalt
Lake City, USA.

26—31 International Pig Veterinary Society
(I.P.V.S.) 1982 Congres Mexico-City, Mexico
(pag. 721 en 1 105 (1981) en 11).

27 31 V. Intern. Symposium on Morphological
Science, Rio de Janeiro.

.Augustus:

16 19 33rd Annual Meeting of the European
Association for Animal Production. Lenin-
grad, USSR.

23 25 Erfahrungen der industriemässigen
Schweinefleischproduktion. Keszthely (Un-
garn).

23 - 27 6th Congress ofthe International Veteri-
nary Radiology Association (IVRA). Davis.
California. USA (pag. 117).

25 Smith Kline. Windsurfkampioenschap voor
dierenartsen. Nieuwkoop.

-ocr page 221-

25 Reünie Oud-Absyrtianen, Arnhem (pag, 350),
29 2 sept, .XIV, Kongress der Europ, Vereini-
gung der Veterinär-Anatomen, Berhn (pag,
96),

September:

2 Kring Keurlngsdierenartscn Noord-Holland.
\\ergadering, I treeht.

3 Afd, Limburg K,N,M,v,IX (Openings)feest-
avond Gezondheidsdienst,

5 10 VI International Congress on Hormonal
Steroids, Jerusalem, Israel,

6 10 International Association of Teachers of
Veterinarv Preventive Mcdicine, Arlington.
U,S,A, (pag, 241),

7 11 Xllth Vv\'orld Congress on Diseases of
Cattle - World Association for Buiatrics, Am-
sterdam (pag, II, 119, 204, 297, .•!99 en 446),

9 Groep Vet. Homoeopathie K.N,M,v,D, Le-
denvergadering,

II 12 Regionale Arbeitstagung \'Nord\' der
DVG-Fachgruppe Kleintierkrankheiten,
Dortmund (pag, 439),

13 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei, Vergade-
ring,

13 17 2nd Congress of E,A,V,P, [,, Toulouse
(pag, 1036 (1981) en 1 17),

14 Afd, Limburg K,N.M,v,D, Algemene Leden-
vergadering,

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 18 First Nordic Symposium on Small Ani-
mal Veterinary .Medicine. Oslo, Norway.

16 Kring de Westhoek. Vergadering.

16 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

16 18 1st International Congress of Veterinary
Anaesthesia. Cainbridge (pag. 444).

18 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. 27e Lustrum:
plaats van actie: Goeree-Overflakkee.

20 25 4th International Congress of the Interna-
tional Society for Animal Hygiene, Strhske
Pleso. High Fatras, Slovakia (pag. 439).

21 25 British Veterinary .Association Centenary
Congress. University of Reading. Reading
(pag. 246).

30 2 okt. 31. Internationale Fachtagung für
küntslichc Besamung der Haustiere. Fhal-
heim. Wels. Üsterrcich (pag. 440).

Oktober:

I 2 Jaarcongres 1982 K.N.M.v.D.. tevens 129c
Algemene Vergadering. Boekelo (pag. 163.
253).

3 Nat. Symposium van de Small .Animal Veteri-
nary Association. Belgium. Brussel (pag. 440).

6 8 Tagung der Fachgruppe Pferdekrankhei-
ten der DVG. Freiburg Breisgau (pag. 246).

7 Fachgruppe \'Versuchstierkundc\' der DVG.
.Arbeitstagung auf versuchstierkundlichem
Gebiet. Berlin.

13 16 DSK lOe Lustrum (pag. 353).

13 15 Symposium on Computer .Applications in
Veterinary Medicine: Mississippi. State Uni-
versity. USA.

14 16 28. Jahrestagung der Fachgruppe \'Klein-
tierkrankheiten\' (A). Frankfurt am Main (pag.
137).

18 21 VII International Symposium of the
World Ass. of Vct. Microbiologists, Immuno-
logists and Specialists in Infection Diseases.
Barcelona (pag. 1264 (1981)).

19 22 Weck 1 cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

26 29 Week II cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

28 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

28 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

November:

2 5 Week III cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

9 12 Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

1 I Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

18 Kring de Westhoek. Vergadering.

25 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland.
Vergadering. Utrecht.

December:

9 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.fi. Leden-
vergadering.

9 Ciroep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.f). Le-
denvergadering.

13 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

14 Afd. Limburg K.N..M.V.D. Algemene leden-
vergadering.

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

1983

Januari:

27 Kring Dierenartsen Cielderse Vallei. Vergade-
ring.

Maart:

 3--4 Fachgruppe\'(ieflügel\' der I)\\ (;, Tagung

über \'Krankheilen der Vögel\', Berlin.

7 Kring Diercnart.sen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

April

21 Kring Dierenartsen (ielderse Vallei. Vergade-
ring.

23 Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\'. Regionale
Arbeitstagung Nord. Oldenburg.

Augustus:

14 19 5. Weltkongress über lierproduktion.
I okio.

21 27 XXII Veterinair Wereldcongres. Perth,
Australië (pag, 964 en 1248 (1981)),

-ocr page 222-

MJm.

In memoriam

Prof. J. H. TEN THIJE

tr-rT"^

Om/cr groie helaugslclling vomi op 2i novcmhe,
1981. le l lri\'t /ii hei afseheiJ plaai.s van profe.s.so
J. H. len Thi/e. in leven oud-hoogleraar aan de
Rijksuniversileii van L\'lreehi. Hij verzorgde loi
aan zijn enieriiaai de leersloel in de .Algemene ei
Bijzondere Zieklekunde der Dieren aan de
Faeulieii der Diergenee.sk unde.
Hij ii ü.v vanaf zijn benoeming lol Hoogleraar
hoofd van hel Paihologi.seh Jn.siiiuui waarvan
hei gebouw zo opvallend aan de Bih.siraai wa.s
geiiiueerd. Ten Thije was dierenaris.
I \'eien.
zowel binnen als builen de faeuheii kenden hen
als zodanig.

Ten Thije werd op zijn laalsie loehi vergezeld
door vele jamilieleden en vrienden.
Deze waren van respeeiabele ouderdom omdai
Ten Thije immers zelf ook de leef lijd van de
allersierksien bereikie. .Als \'eerbiedwaardige ouc

dil waren zijn eigen woorden . doch
paniarehale aspirahes heefi hij van zijn
■tering nog lang en in goede gezondheid

\'I zieh met ioe>
hen die hem ;

merken: .sobei
•.\'crbied. onlgo,
ze van hem.
■rd gehoren op
■an de H. B. S. tc
1 I9IJ-19I8 aan

vijding

r de zijnen vertoefd i
et voor het geluk va
aar waren.

vas bij het afscheid h

en vol
Hheld

heer\'.
zond,
pensi,
ondei
mge.
dierb
Dil

overgave, verdrietig en in
en vastbesloten scheidden
Jan Hendrik ten Thije v
1895. \\a het doorlopen
iirechi. studeerde luj v,

zich sterk
nderwijs et
■n audilorit
lals tijdens

de

toenmalige i\'ecartsenijkundige Hoogeschool voor
veearts. Op l .september 1919 werd hij als
t>rosecior aangesteld bij het Pathologisch
Instituut van die school. Bi/ de incorporatie van
de l eeari.senijkundige school in de i trecht.se
Vniversiteii kreeg hij de rang van con.servaior.
Op 14 maart 1949 aanvaardde hij het
Ordinariaat in de .Algemene en Bijzondere
Ziektekunde der Dieren aan de Paculleii der
Diergeneeskunde als opvolger van professor H.
Schornagei In september 1965 ging hij op 70-
jarige leeftijd met emeritaat. De voorjaars
stormen van de nieuwe inrichting van de
universiteiten hadden zich inmiddels aangediend.

.Als Hoogleraar voelde Ten Tin je
aangetrokken tot het geven van <
voelde hij zich het best thuis in e
Als vakman glorieerde hij dan. z
toendertijd zo bekende donderdagse
demonstraties, wanneer hij vanachter de
.sectieiafel en vanuil een centraal punt en the
legen het amphitheater sprak dat tot de nok

ma.
toe

idenien. Zijn betoog ging
inden nemen van een prc/iaraat
stilde. Hij Hei hen />as gaan
geprikkeld was en verplichtte
vederkeren.

gevuld was met stu
vloeien bij hel in lu
terwijl zijn gehoor
nadat hun fantasie
hen zodoeiule lol \\
Het was een vorm
medische patholog

van onderwijs die uit de
ie stamde maar die door Ten

II grote hoogte »
waren van de g

•■gangers t.
\'uigd als z
methode.

rijdens de vijjiig
een drietal initiaties
binnen de Faculteit

■n (
.■n dil
stofU

1956
nieuv
teken
demi

iituui.
naast
>k amh
■houwd. hl
Hir het
I
op het
■an de voor ,1,
ba.si.sk

op

ennis

lend

Faculteit aa,
i\'rtuigd was dat aa.
dieren afzonderlijk

Thije en zijn vix.
ontwikkeld, ovei
waarde van deze

) \'oor zijn naaste medewerkers was \'Ten Thije
innemende persoonlijkheid die len alle tijden
bereid was hem met raad en daad terzijde te
slaan. Daarnaast was hij een onvermoeide
werker die vele avonden op het Instituut
werkzaam was aan te treffen. Het was onder
een leerzame lijd. ook loen er nog geen
taakverdeling was ingevoerd bij hel verwerkt
van aangeboden gestorven nuts-, gezdschaps
/troej- en bijzondere dieren. De veelheid van
ziektekundige probletnaliek die dagelijks wet
uitgestald vormde een uildaging voor jonge
ambitieuze dicrenarten.

/at

iniwikkelde Ten Thije
heden ten dage nog
veren voorgesprek. In

de

reeds, heeji hij zijn gedachten
bouw van het Paihologi.seh h
ing gezel. Hel ontwerp bevalt
men die werden gerealiseerd i

he

nog steeds als k wesiieus worden be.
die tijd trof hij voorbereidingen voi
onderbengen van een jonge collega
Kankerinstituut voor het opdoen
diergeneeskunde zo noodzakelijk.

Hierop wordt thans binnen
O/) voortgebouwd. Daar hij
de pathologie van de bijzond,

-ocr page 223-

aamlciiht ilientle w wonit\'n hesleed, hei/venh\' hij
zich (iiii dil asped hinnen ha Insiiimii lol
oniwikkehng le laien komen.

/.ijn maaischappelijke helekenis siaai vooral in
relaiie lol de loenmalige Maalsehappij voor
Diergeneeskunde, en lol de siudemen in de
diergeneeskunde. Toevallig viel een deel van zijn
sociale aciiviieii in de oorlogsjaren waardoor
deze een hijzonder cachei kreeg. In 1947 w erd hij
door de Diergeneeskundige Siudenien Kring
benoemd lol Erelid vanwege zijn verdiensien
jegens de siudenlen lijdens de oorlogsjaren.
Zijn hiizondere helekenis voor de Maalsehappij
voor Diergeneeskunde slaai op de veie
besiuuriijke laken die hij voor onze l\'ereniging
heefi verzorgd. Hij heeji zich ingezei als
secreiaris. als nolularis. als organisaior van hei
vervangingshureau. ais raadgever voor vele
dierenarisen. jong en oud omlrenl prakiijk
verhoudingen en als lid van de Ereraad. Zijn
benoeming lol Erelid van de Maalsehappij voor
Diergeneesk unde in 1948 kwam dan ook niei als
een verrassing. Ten Thije is lijdens zijn
projessionele loopbaan voorziiier geweesi van de
.\\cderlandse Medisch Palholoog . Inaiomen
l \'ereniging cn van de Europaïsehe
. irbeiisgemeinschaji für I \'eierinür- Paihologen.

(LDQoDlI]

Hel ajscheid van hei Paihologisch Insliluul had
in 1965 op een bijzondere w ijze plaals.
Bovendien was hei kenmerkend voor de wijze
waarop de jamilie Ten \'Thije zich hun posilie
binnen de groep van medewerkers voorstelde: in
verbondenheid interesse tonend voor een ieder
van die groep.

Het w erd een instituutsdag met een ingevoegde
revitaillering in het Theebuis St. Helena Heuvel
te Doorn. Hieraan ging een wandeling over het
omliggende heideveldje vooraf. Dit was
omzoomd door bos en hinnen deze beslotenheid
bloeide de heide en maakten de verspreid staande
jonge herken zich op voor de herfst.
Het transport vond plaats per bus en na
aankomst op de heuvel strooide een blik vol
deugden zich uit over dal mooie gebied. De
nieuwe tijd had zich aangediend met de toekomst
van bet Pathologisch Instituut voor ogen. En
daartussen liep hel echtpaar Ten \'Thije. le
midden van zich verplaatsende en kouterende
groepjes zich te onderhouden met al die in hun
directe omgeving terecht kwamen, vol
vertrouwen in hen die hel nog moesten gaan
maken.

P. WE\\SVOORT.

-ocr page 224-

Op IJ januari overleed dr. Brooijnwns le Leuven
in België, op de leejiijd van Sfi jaar. Saar huidige
begrippen een nog jonge leejiijd.
Zijn ziekbed is een vrij langdurige geweesi en één
van hoop en leleurslelling. Hei orgaansysieeni
\\ an onze huisdieren, waaraan hij in hei hegin
van ziin loopbaan als dierenaris zoveel aandaehi
had besleed. heeji de oorzaak van zijn heengaan
belekenil. Hoewel de moderne chirurgische
lechnieken aanvankelijk een gunsiig verloop
deden verwachien. hebben de oude naiuurlijke
viianden \\ an mens en dier hun machi weer
geloond. Hel moei voor hem, die zo uiiermaie
deskundig was op dh icrrein. wel hard ziin
geweesi dil zo le ervaren.

Pr. Brooijmans werd op I april 192} le
Sieenhergen in H esi-Brabani geboren. Zijn vader
had daar een grolc huisdieren-praklijk, waarin de
paarden loen nog een belangrijke rol speelden.
Zijn middelbare schoolofdeiding genool hij in
Breda en Bergen op Zoom. Paar hel in de
oorlogsjaren, na hel behalen van hel einde.xamcn
niel mogelijk was de \\iutlie voor dierenaris le
beginnen, heefi hij in die jaren een cursus chemie
gevolgd, waarvan hij in zim laierc leven veel
prohjl heefi gehad.

loen in de Iwccde heiji van 1944 hei zuiden van
ons lanil hevriid was. heeji hij zich mei andere
jonge SederUmders verdiensiehjk gemaaki door
mcl hei Lngelse leger mee naar Piiiisland le
nekken en daar ah lolk le lungeren.

Sa hei openen van de universiieilen in 1946 is hij
mei de siudie voor dierenaris begonnen. In 1954
behaalde hij hd dierenaris-diplonia. i an 1951
lol 1957 eerst ah studem-assistent en daarna ah
assistent was hij medewerker van het Instituut
voor I eterinaire Fvsiohigie. Hier kon hij uiting
geven aan ziin wetenschappelijke a.spiraiies. In dc
jaren bij de veterinaire fvsiologie heeft
Brooijmans meegewerkt aan één van de
hoofdthema\'s van dit instituut namelijk de
fvsiologie van hart en bloedvaten. Pit leidde in
1957 tot hel behalen van de doctorstitel op het
proefschrift: Fleclrocardiography in hor.ies and
cattle. Theoretical and clinical aspects.
Pat de kleine huisdieren echter ook ziin interesse
hadden bleek uit de samenwerking met de
Kliniek voor Kleine Huisdieren. Zo is in die jaren
cen begin gemaakt met onderzoekingen o.a. hij
honden met veniriculaire tachvcardie.

ftLoimtiL

In 1957 verwis.selde Brooijmans de veterinaire
jvsiologie voor die hij de \\ rije i niversiteit in
.Amsterdam.

Toch had hij hier zijn definitieve plaats nog met
gevonden en zo heefi hij van 1961 tot 1971 kleine
huisdieren-praktijk in Pen Haag uitgeoefend. Zijn
grondige kennis van de fvsiidogie ku am hem hier
zeer van pas, speciaal die van het hart. Het
klinisch onderzoek alleen was hem niet
voldoende, hij vulde het twn met het
clc( trocardiogram. Pc eigenaren \\ an de
patiënten waren erg op hem gesteld.
Ziin grondige ketmis van hel / .( .(,. leidde ertoe,
dat toen in 196} ter gelegenheid van het
internationale congres in Hanmn er een
symposion over dit onderdeel onder leiding van
,1e n ccnsc hoogleraar (iratzl werd gehouden.
Brooijmans één van de deelnemers was. In deze
periode besteedde hij ook aandacht aan de
aangeboren ajwijkingen bij de hond.
Bclangriiker voor hem was echter dal hij toen in
contact kwam met de industrie van
voedcrmiddelen vo,n- hond en kat. Pil was cen
reden om zich .steeds meer in de
voedingsmiddclenleer in te werken en sedert 19^1
heelt hij zich geheel aan deze materie kunnen
wijden.

Ziin taak was veelomvattend: Brooijmans heeji
zich beziggehouden met de verbetering \\ an tic
smaak en de consistentie in het bijzonder, met de
bedrijfsvoering en vooral met dc verspreiding van

In memoriam
Dr. A. W. M.
BROOIJMANS

-ocr page 225-

de kennis van cie voedingsleer hij de kleine
hnisiHeren in geheel W\'esi-Europa. Deze taken
hadden tot gevolg, dat hij zeer veel op reis was.
Ook in Nederland heeft hij veel hijgedragen aan
de verspreiding van de kennis over stofwisseling
en voeding.

In 1972 organiseerde hij een internationaal
symposion over diabetes mellitus in .Amsterdatn.
Ook heeft hij veel lezingen gehouden. Hij was Hd
van veel zoötechnische verenigingen en speelde
van het hegin af een helangrijke rol in de
technische ctmtntissie van F. E. P.I..4. F.
<Fédération Européenne de ITndustrie des
.AUtncnts pour .Animau.v Familiers).
Saast al deze Europese contacten had hij veel
bindingen met Amerika.

.4 Is erkenning van zijn verdiensten werd hem een
t^ouden medaille uitgereikt door de \'Associazione
Nazionale tra / Produttori di alhinenti
zootecnici\' te .Milaan in 1976.
Brooijmans heeft ook bijgedragen aan de
opleiding van de a.s. dierenartsen wat betreft de
voeding van de kleine httisdieren.

In het kader van het jaarcongres van de
K..\\..M.v.D. in 1980 heeft hij nog een voordracht
gehouden: \'Plantaardige versus dierlijke
voedermiddelen\'. Zijn voordracht had toen al iets
mats. Mogelijk dat zijn ziekte zich toen al
aankondigde\'\'

Brooijmans was begaafd met een scherp
verstand, hij was zeer critisch in het
wetenschappelijk denken. .Soms kwam hij wat
stug over. Voor wie hem echter heter kende was
hij een vriendelijk mens tttet gevoel voor hutnor
en aan wie een smakelijke lach niet vreemd was.
Hoezeer hij gewaardeerd werd. blijkt ook uit de
vele waarderende reacties na zijn overlijden van
overal. Hij heeft pionierswerk verricht op een
vooruitgeschoven post van de diergeneeskunde.
Helaas heeft hij dit werk te vroeg moeten
afbreken.

Met grote waardering zullen wij hem blijven
gedenken.

Moge dit zijn vrouw en haar kinderen tot troost
zijn.

G H B TEi\'.\\IS.SF.\\.

-ocr page 226-

kK

1,

\'"DCLI Viottl ftoeUeloX Oo-noM.. C« jcUont^
Cs c((xtrvioot, 3olo? 7

Jaarcongres 1982, 1 en 2 oktober, Boekelo

Na afloop van het wetenschappehjk programma is er volop gelegenheid U te ont-
spannen, Hotel Boekelo biedt U hierv oor ruime mogelijkheden, zoals een zwembad,
tennisbanen en een midgetgolfbaan. Er is een schietbaan. IJ kunt er kegelen of
tot rust komen in de sauna. Kortom, voor elck wat wils.

-ocr page 227-

LI]

Jaarcongres 1982

\'Immunologica\'

Zoals u ongetwijfeld in de voorgaande
nummers van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde heeft kimnen lezen, zal er
op I en 2 oktober I9S2 in Boekelo weer liet
jaarlijks congres van de K.N.M.v.D.
geitouden worden.

De congrescommissie hoopt aan de wens
van veten onder u tegemoet te konten door
dh jaar geen aparte .sectievergaderingen te
organi.seren. maar de verschillende
disciplines samen van gedachten te laten
wisselen over één algettteen onderwerp.
Zij dacht dit gevonden le hebben in de
immunologie, een wetenschap, die zich
vooral de laatste jaren zeer snel heeft
ontwikkeld ett waar de verschillende .secties,
ietier op hun eigen wijze, mee in aanraking
komett.

De congrescontmissie heeft in
samenwerking met de themacotntttissie een
vijftal sprekers, die op hun vakgebied htm
sporen ruimschoots verdiend hebben, bereid
gevonden een inleiding te houden over een
bepaald onderdeel van die itnmunologie.
.\\a deze inleidingen kunt u met een panel
onder leiding van drs. P. //. Bool en met
elkaar uitgebreid van gedachten wisselen.
Om u de mogelijkheid le bieden u enigszins
in te werken in de materie, die tijdens de
eerste congresdag aan de orde zal komen
volgen nevenstaand de .satnenvattingen van de
lezingen. De congrescommi.ssie hoopt
daartnee het peil en de levendigheid van de
discussies te verhogen en u zodoende een
overgeteiijke dag in Boekelo te bieden.

Immunologie - oogst van twee
decennia immunologisch
onderzoek

Inleiding door dr. E. J. Ruitenberg, directeur
van het Rijksinstituut voor de
Volksgezondheid (R.I.V.) te Bilthoven

Immunologische herkenning en regulatie
zijn essentiële voorwaarden voor de
handhaving van de integriteit van het
individu. Deze aspecten vormen de basis
van de door Jerne in 1971 ontwikkelde
netwerk-theorie van het immuunsysteem.
Naast de door Miller in 1962 beschreven
centrale rol van de thymus bij het reguleren
van de immuun respons zijn het vooral de
theoretische concepties waarop de werking
van het imtnunologisch apparaat stoelt, die
de ontwikkelingen van het vakgebied in de
laatste 20 jaren hebben gekenmerkt. Het
opstellen van wetenschappelijk toetsbare
theorieën op basis van zorgvuldig
uitgevoerde experimenten heeft in
belangrijke mate aan deze evolutie
bijgedragen. Daarnaast hebben ook andere
disciplines van deze snelle ontwikkeling
geprofiteerd.

Behalve op het terrein der geneeskunde en
de daarmee verbonden experimentele
diermodellen, heeft ook de veterinaire
immunologie zich internationaal de laatste
jaren snel ontwikkeld.
In praktisch opzicht zijn immunologische
principes traditioneel toegepast bij de
ontwikkeling van diagnostische methoden
en vaccins. Thans zou het vakgebied der
immunologie ruimer moeten worden
gedefinieerd, nl. als die discipline die zich in
theoretische en praktische zin bezig houdt
met de specifieke stimulatie cq.
onderdrukking van de immuun respons.
Bij de specifieke stimulatie is de
ontwikkeling van goed gezuiverde en
gekarakteriseerde vaccins, bijv. door
toepassing van subunitvaccins, recombinant
DNA technologie en in de toekomst
synthetische vaccins van belang. Het
hiervoor noodzakelijke en fundamentele
onderzoek naar de wijze van aanbieding en
de route van toediening is duidelijk
immunologisch van aard. Bij de
ontwikkeling en verbetering van vaccins en
ook van diagnostica spelen de in de laatste
jaren ter beschikking gekomen zeer

-ocr page 228-

specifieke, zgn. monoclonale antistoffen een
belangrijke rol.

Bij de aspecifieke stimulatie staat de
mogelijkheid tot manipulatie van de
specifieke afweer ten opzichte van infectie-
en tumorziekten centraal.
Onderdrukking van de immuun respons
komt aan de orde bij weefsel- en
orgaantransplantaties, doch ook bij
behandeling van auto-immuunziekten,
aandoeningen van allergische aard en
ziekten, die door immuunpathologische
afwijkingen worden gekarakteriseerd.
Alhoewel reeds lang bekend was dat er een
samenhang bestaat tussen constitutie en
weerstand, is de kennis van de
immunogenetica thans zodanig geëvolueerd,
dat de fundamentele en toegepaste aspecten
ervan een centrale rol spelen bij de verdere
ontwikkeling van het gehele vakgebied. Het
is voorspelbaar dat ook in de toekomst de
immunologie van belang zal blijven bij de
diagnostiek, therapie en profylaxe van
dierziekten.

Neonatalogie: Immunologische
aspecten

Inleiding door dr. J. Goudswaard, directeur
van de Stichting Streeklaboratorium
\'Zeeland\' te Goes

Vanaf het moment waarop men in de
immunologie een goed begrip kreeg van de
immuunrespons van het dier ten opzichte
van lichaamsvreemde weefsels, heeft de
moeder-vrucht relatie vele onderzoekers in
dit vakgebied geboeid. Een aantal mogelijke
verklaringen voor het gegeven dat de vrucht

- immers vele antigenen van de vader
dragende door de moeder niet als
vreemd lichaam wordt beschouwd en
derhalve wordt afgestoten, zullen de revue
passeren. Dat bovengenoemd fenomeen
slechts bestaat bij de gratie van de
onderdrukking van het afweersysteem van de
moeder, valt niet aan te nemen. Deze
immuunsuppressie lijkt klinisch (bijv. cystitis
c.q. bacteriurie bij zwangere vrouwen)
weliswaar aanwezig, doch immunologische
argumenten als sterk verminderde functie van
E en B lymfocyten zijn tot nu toe niet erg
overtuigend gebleken.

teoöDoMiol

Vooral in de diergeneeskunde meer nog
dan in de geneeskunde — is de passieve
overdracht van antistoffen van de moeder
naar het jonge dier onderwerp geweest van
uitgebreide studie. Het bestaan van deze
passieve immunisatie werd reeds in 1892
door Ehrlich bewezen. In de voordracht zal
worden ingegaan op de wijzen, waarop bij
de verschillende diersoorten maternale
antistoffen worden overgedragen. Zo bevat
het bloed van bijvoorbeeld pasgeboren
herkauwers en het varken, maar ook van de
wallaby geen maternale antistoffen; deze
neonati zijn dus, voor wat betreft het
verkrijgen van humorale immuniteit ten
opzichte van de in hun omgeving
voorkomende pathogenen, aangewezen op
colostrale antistoffen. Postnataal kunnen
deze immunoglohulinen de darmwand
gedurende de eerste 24-48 uur passeren bij
de eerstgenoemde dieren; de wallaby neemt
deze antistoffen echter het eerste halve
levensjaar via de darmwand in de circulatie
op.

Bij de mens passeren de IgG antistoffen wél
de placenta; bij hond, kat en bijvoorbeeld
vogels vindt passieve antistofoverdracht
zowel prae- als postnataal plaats.
Ingegaan zal worden op de praktische
consequenties van deze gegevens voor
infectiepreventie bij zowel de grote
huisdieren als bij gezelschapsdieren.
In het kort zal de functie van de
verschillende immunoglohulinen met
betrekking tot de afweer van de neonatus
tegen infecties worden besproken. Een
juiste interpretatie van de bepaling van
antistoffen na vaccinatie bij hetzij het
drachtige dier hetzij de neonatus staat
hiermede in directe relatie. Vergelijkend
onderzoek na immunisatie per os over de
\'homing\' van IgA vormende plasmacellen
van de darm naar de uier zal hierbij aan de
orde komen.

Niet alleen de humorale immuniteit, doch
ook de celgebonden immuniteit is van
belang voor de afweer tegen bepaalde
infecties. Een overzicht zal worden gegeven
over de ontogenie van beide vormen van
immuniteit en over de voortgaande
ontwikkeling van het immuunsysteem
postnataal. Ook hierin ziet men bij
verschillende species belangrijke verschillen,
hoewel in vrijwel alle gevallen intra-uteriene
infectie c.q. antigene situmlatie
in iiiero

-ocr page 229-

leidt tot IgM antistofproduktie, hetgeen
aangetoond kan worden in
navelstrengbloed.

Naast intra-uteriene infectie is echter vooral
neonatale infectie bij grote huisdieren zowel
als bij gezelschapsdieren nog immer een
belangrijke doodsoorzaak. In het kader van
dit symposium is het niet mogelijk hierop
uitgebreid in te gaan. Wel zal worden
getracht door middel van een aantal
discussiepunten de relatie \'Immunologie ~
Praktijk van de neonatale infectie\' aan de
orde te stellen.

Moederloos opfokken (dus: opfokken
zonder maternale immunoglobulinen) wordt
mede in dit kader betrokken. Bepaalde
virussen blijken de neonatus durante
partem te besmetten. Bij andere
virusinfecties (zwoegerziekte) zou infectie
juist in de neonatale periode van moeder op
jong overgaan. In dit geval kan het
zogenaamde \'moederloos opfokken\' een
plaats hebben.

Wel dient men er dan rekening mee te
houden, dat de dieren in hun neonatale
periode onbeschermd zijn tegen infecties
(dus: uiterste hygiëne!); veelal blijken de
jonge dieren dan gekoloniseerd te worden
met de humane bacterieflora van de
verzorger. In het algemeen is de actieve
immuunrespons van het dier zelf ten opzichte
van infectieuze agentia sneller te verwachten
dan van conventioneel opgefokte dieren
vanwege het afwezig zijn van een negatieve
feedback door passief verworven
antistoffen.

Immunogenetica en

diergeneeskunde

Inleiding door dr, R, R. P. de Vries,
internist, verbonden aan de Afdeling
Immunohematologie en bloedbank van het
.Academisch Ziekenhuis te Leiden

Sinds Landsteiner in 1900 het begrip
immunogenetica introduceerde is deze
wetenschap uitgegroeid van bloedgroepen-
onderzoek tot de bestudering van
genetische factoren bij allerlei
immunologische processen.
Het Major Histocompatibility Complex
(MHC), dat het onderwerp van deze
voordracht vormt, is het belangrijkste
produkt van deze onderzoekslijn.

[kfiQom^

De produkten van het MHC zijn niet alleen
de belangrijkste transplantatie- of
histocompatibiliteitsantigenen, maar spelen
ook een centrale rol bij de regulatie van de
cellulaire immuunrespons en dus bij de
immuniteit tegen een groot aantal
pathogene micro-organismen. Alle tot nu
toe onderzochte diersoorten bezitten een
vrijwel identiek MHC. De genetica hiervan,
de genprodukten, en hun functie zullen
worden besproken aan de hand van de twee
best onderzochte systemen; het HLA
systeem van de mens en het H-2 systeem
van de muis. Het besprokene heeft
belangrijke implicaties voor de humane
geneeskunde; behalve bij
orgaantransplantaties en transfusies kan
HL.A-typering o.a. gebruikt worden bij de
diagnostiek en prognose van een groot
aantal ziekten, en mogelijk soms bij genetic
counselling. Tenslotte zal de betekenis voor
de diergeneeskundige research en praktijk
besproken worden.

Immunopathologie en profylaxe
van parasitaire infecties

Inleiding door dr. W. Seinen,
wetenschappelijk medewerker. Afdeling
Experimentele Pathologie, vakgroep
Pathologie, Faculteit der Diergeneeskunde
te Utrecht

Parasitaire infectieziekten zijn nog steeds
een enorm probleem. Vooral in de
ontwikkelingslanden waar vele miljoenen
mensen lijden aan parasitaire
infectieziekten. Ook de veestapel wordt in
deze gebieden ernstig bedreigd, leder jaar
sterven miljoenen runderen en grote
gebieden land blijven grotendeels
onproduktief vanwege het voorkomen van
met name trypanosomiasis en theileriosis.
Ook in de niet-tropische streken, waaronder
Nederland, veroorzaken parasitaire infecties
grote economische verliezen. Het is daarom
een grote uitdaging voor immunologen om
mogelijkheden tot bescherming tegen
parasitaire infecties te ontwikkelen.
Parasieten hebben allerlei mechanismen
ontwikkeld om te ontkomen aan de
immunologische afweer van de gastheer.

-ocr page 230-

Dit moet echter niet resulteren in de dood
van de gastheer, aangezien hiermee ook het
voortbestaan van de parasiet zelf\' wordt
bedreigd. Anderzijds zal een effectieve
immunologische afweer eveneens leiden tot
de destructie van de parasiet. Bij een
evenwicht situatie tussen de afweer van de
gastheer en het ontsnappen aan deze afweer
door de parasiet is de overleving van de
parasieten species het beste gewaarborgd.
In de voordracht zal ingegaan worden op
enkele van de mechanismen waarover
verschillende parasieten beschikken om le
ontsnappen aan de afweerreacties van de
gastheer, en de problemen die hieruit
voortvloeien om een strategie te
ontwikkelen tot immunisatie tegen
parasieten.

Nuttige stimulatie van het
immuunapparaat

Inleiding door drs. B. A. Bokhout, hoofd
Afdeling Immunologie, Centraal
Diergeneeskundig Instituut (C.D.I.) te
Lelystad

Elk individu wordt voortdurend belaagd
door parasieten (bacteriën, virussen,
schimmels, parasieten in engere zin).
Verreweg de meeste van deze parasieten
komen in contact met de gastheer via de
mucosae. Derhalve mag worden
aangenomen, dat een nuttige stimulatie van
de immuunrespons zeker (eveneens) aan de
mucosae tot expressie moet komen om
adequaat te zijn. Dit \'adequaat zijn\' kan
worden vertaald in termen van de juiste
kwantiteit en kwaliteit van de
immuunrespons. L^e kwaliteit kan verder
worden omschreven als het tot expressie
komen van de immuunrespons op het juiste
moment, in stand blijvend gedurende een
zekere periode, voorkomend in de juiste
vorm (humoraal cellulair), op de goede
plaats enz.

Onder natuurlijke omstandigheden zorgt
het antigeen (afkomstig van de parasiet)
voor een nuttige stimulatie van het
immuunapparaat van de gastheer. Dit
samenspel resulteert vrijwel steeds in een
adequate respons.

De intensivering van de veeteelt heeft er in
Nederland en elders aan toe bijgedragen, dat
de leefomstandigheden van o.a. de
landbouwhuisdieren weinig \'natuurlijk\' zijn:
Met name de infectiedruk is veelal hoger
dan normaal. Mede als gevolg daarvan kan
worden waargenomen, dat het
immuunapparaat lang niet altijd adequaat
reageert.

Vaccinaties en antibiotica moeten dan,
zolang dat nog helpt, uitkomst brengen.
In de voordracht wordt ingegaan op de
vraag of vaccinaties, zoals ze in de
preventieve diergeneeskunde worden
toegepast, (nog) leiden tot een nuttige
stimulatie van hel immuunapparaat en op
toekomstverwachtingen met betrekking tol
een alternatieve vaccinatiemethode.

Schijnwerper op
nevenwerkzaamheden

Hoewel de berichten in de pers dat
binnenkort het mes zal worden gezet in de
vergoedingen die ambtenaren voor allerlei
nevenwerkzaamheden ontvangen tamelijk
voorbarig zijn, ziet het er wel naar uit dat
over niet al te lange tijd voorstellen in die
zin aan de Centrale commissie zijn te
verwachten. De publikaties berusten op het
feit dat vorige week een ambtelijke
commissie die zich met deze züak heeft
bezig gehouden haar werkzaamheden heeft
afgerond en haar bevindingen en
voorstellen terzake in een rapport heeft
vastgelegd. Dit rapport is vervolgens, als
document in de zin van de Wet
Openbaarheid van Bestuur (WOB), in de
publiciteit gekomen.
Dit is om twee redenen een vervelende
zaak. Op de eerste plaats omdat de
Centrales nog niet eens over het rapport
beschikken en op de tweede plaats omdat
de indruk is gewekt dat er reeds besluiten
zijn genomen. Het rapport zal nu op korte
termijn aan de Centrales worden
toegezonden, waarna wij u verder zullen
informeren over de inhoud ervan. Opnieuw
is gebleken, dat de WOB ons (ten onrechte)
voor onplezierige en ongewenste situaties
kan plaatsen.

-ocr page 231-

Xlith World Congress on
Diseases of Cattle

Amsterdam 7-11 september 1982

In deze aflevering wordt het zevende thema
van het 12e internationale congres over
runderziekten weergegeven.

I HEME 7

Infectious skin-diseases
7.1 General

H. Lundquist - Vimmerby. Sweden: l\'arafolaria
tiovicola
in callle in Sweden.
B. Naess. O. Aamodt, O. Sandvik - Oslo,
Norway: Vaccination ot cattle against ringworm
in Norway.

E. P. Oldenkamp - Dellt. the Netherlands:
Evaluation of natamycin medication of ringworm
in cattle.

H. A. lorky. M. E. Shennawi. M. Okaila -
■Alexandria, Egypt: An investigation of an
obscure skin disease in a cow.

I. B. Wallgren, U. Sjogren. .M. lörnquist -
.lohanneshov. Sweden: Eield trials of nitroxynil
treatment against
Parafitaria iMivicotu lesions in
Sweden 1979-1981.

7.2. ladder and teats
Introductory lecture

W. B. Martin - Edinburgh, United Kingdom:
Viral infections of the udder and teats of cows.
Ci. castrucci. M. Ferrari, F. Erigeri, V. Cilli. B.
Pedini. I.. Rammichini - Perugia. Italy: Studies
on the pathogenesis of bovine herpesvirus 2
infection.

W. Klee. H. M. Sigmund - Munich, Fed. Rep.
Germany: Klinische und epidemiologische
fintersucbungen über die \'Euter-Schenkel-
Dermatitis\' des Rindes.

O. C. Straub - I übingen. Fed. Rep. Germany:
Beziehungen zwischen den Parapoxviren.

KECTIHCATIE

Groep Praktici Grote Huisdieren
Post Academisch Onderwijs 1982
Vrijdagochtend

Bezoek aan de Vakgroep Verloskunde,
Gynaecologie.
K.1.

Prof dr. C. H. W. de Bois: Het normale en
verstoorde puerperium van het rund in
relatie tot de fertiliteit.
Discussie.

Prof dr. A. H. Willemse: Diagnose en
therapie van ovariële afwijkingen bij het
rund.
Discussie.

Drs. W. van l.eeuwen: Anoestrus bij de

merrie.

Discussie.

Vrijdagmiddag

Vragen panel Kleine Huisdieren.
Dit panel zal bestaan uit de collegae: Drs.
K. Schipper, drs. E. Bolland en mevr. drs.
M. T. IJzerman.

REC TIHCATIE

Overtredingen dierenartsen van
Antibioticawet en IJitoefeninsgwet
kwaliteit van de Diergeneeskunde

Als auteur van de bovengenoemde bijdrage in de
artikelenserie VD VHI KN MvD (/i/^/vr/jr.
nie rge nee sl<.. 107, (12). 4X7-489. (1982)) staat op
pag. 489 per abuis de beer E. Valent vermeld.
Dit moet zijn
de heer II. Winckers,
voorlichtings-ambtenaar Veterinaire
Dienst/Velerinaire Inspectie van de
\\ (dksgezondheid.

Van de redaktie:

In verband met de vacantieperiode, zul-
len de afleveringen van len 15 augustus
1982 worden gecombineerd in één uit-
gave, die omstreeks halfaugustus uit zal
komen.

-ocr page 232-

Personalia

Voor het hdmaatschap van de Koninkhjke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft zich aangemeld de volgende collega:

Linde-Sipman, Mevr. dr. J. S. van der; 1965; U-1977; 281 1 GB Reeuwijk,\'s-Gravenbroekse-
weg 19.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heetf het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Eggens, H.; 1978; 7221 AE Steenderen, Kerkhofweg 10.

Elzinga-Gholizadeh-Moghadam, Mevr. N.; Teheran-1963; 3227 AW Oudenhoorn, Willem
Hoogenboomstraat 3.

Verstraelen, P. J. A. G.; 1981; 5801 HM Venray, Notarisberg 5.

Overleden:

K. F. Joling te Bosch en Duin op 2 februari 1982

Jubilea:

A. M. Wellensiek te Amersfoort

H. Muller te Groningen

S. Makkinga te Westwoud

W. van Veen te Ooslburg

H. Schreur te Giethoorn

K.. van der Kooi te Woudenberg

Ph. G. M. Kraanen te Oss

H. H. J. C. Maillie te Stadskanaal

S. Brandsma te Renkum

Dr. A. van Loen te Amerongen

ProL dr. G. J. W. van der Mey te Woerden

Th. A. Oostenbrug te Hollen

Dr. J. L. van Os te Voorburg

G. J. van Arragon te Apeldoorn

H. van der Ree te Dordrecht
A. M. J. Adank te Oosterhout
F. P. A. Kuyper te Bergeyk

N. Steenkamer te Ermelo

1 juli 1982

1 juli 1982

2 juli 1982
2 juli 1982
9 juli 1982
11 juli 1982
11 juli 1982

11 juli 1982
1 1 juli 1982

12 juli 1982
12juli 1982
12 juli 1982
12 juli 1982
12 juli 1982
12juli 1982
12 juli 1982
12 juli 1982
23 juli 1982

(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(afwezig)

(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(aanwezig)
(aanwezig)

60 jaar op
60 jaar op
50 jaar op
50 jaar op
35 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
35 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op
25 jaar op

In het Tijdschnfl voor Diergeneeskunde van 15 juni en 1 juli zijn geen adreswijzigingen opge-
nomen in verband met het feit dat het hele adressenbestand overgezet wordt op een eigen
computer.

In het Tijdschrifi voor Diergeneeskunde van 15 juli zullen weer adreswijzigingen worden
opgenomen.

-ocr page 233-

Göi

Een geval van Q-fever

Q Fever. Report of a Ca.se
B. Bruins Jzn.\'

SA MENVA ITING. Beschreven wordl een gevat van Q-fever hij de mens. De infeclie is vernwedelijli
veroorzaal<l door consumpiie van room van rauwe melk. verkregen van eigen vee. Zowel hij de
runderen als hij één van de schapen werden posiiieve liiers aangetoond.

SUMMARY. A case of human Q fever is reported in the present paper The infection was probably
cau.ted by the consumption of cream of raw milk frotn livestock owned by the patient. Positive CFT
titres were detected in cattle and a sheep.

INLEIDING

In 1937 nam Derrick bij werkers in een
slachthuis in Australië, waarschapevlees
werd verpakt, griepachtige verschijnselen
waar, die deden denken aan een reeds
beschreven ziektebeeld dat in de Balkan
bekend stond als Balkan-griep en dat
eveneens voorkwam bij veehouders wo-
nend in het gebied van Nine Mile Creek
in Montana (V.S.), waar de aandoening
de Nine Mile Fever werd genoemd (2),
Aangezien de oorzaak nog niet kon wor-
den vastgesteld werd aan de ziekte de
naam \'Query\' (het Engelse woord voor
vraagteken) fever gegeven (afkorting: Q-
fever).

VOORKOMEN

l)e ziekte doet zich bij de mens ende-
misch voor in Australië, de Balkan en in
delen van de V.S. Ook in andere landen,
Zwitserland, het zuiden van West-
Duitsland, Engeland, Israël en Centraal
Azië, zijn ziektegevallen beschreven.
In Nederland komt de ziekte zeldzaam
voor. Sinds 1976 behoort Q-fever bij de
mens tot de aangiftepliehtige ziekten van
de B-groep. In 1977, \'78, \'79 en \'80 zijn
respectievelijk 3, 1, 2 en 5 gevallen geregi-
streerd (1).

De ziekte komt vooral voor bij mensen of
groepen van mensen, die in nauw contact
leven met kleine en/of grote herkauwers
en bij personen, die werkzaam zijn in
vlees- of melkverwerkende industrieën.
Het hoofdreservoir van de verwekker,
Co.xiella burnetii, berust bij schapen en
runderen. In Los Angeles (V.S.) is de
verwekker aangetoond in meer dan 50%
van de melkmonsters. In Zuid-ltalië blij-
ken vrijwel alle bewoners anti-stoffen
tegen
Co.xiella burnetii te hebben ten ge-
volge van het drijven van de schapen
door de straten. Bij zowel tamme als in
het wild levende vogels en bij knaagdie-
ren is de besmetting eveneens aange-
toond (3).

VERWEKKER

De verwekker van de ziekte werd in 1937
door Burnet en Freeman geïdentificeerd.
Het organisme, een minuscuul klein
Gram-negatief staafje, werd
Co.xiella
burnetii
genoemd. Deze rickettsia-
achtige verwekker bleek goed bestand te
zijn tegen uitdrogen, onvoldoende verhit-
ten en chemicaliën. Niet alleen in melk en
melkprodukten maar vooral in stofparti-
kels van wol en huiden kan de verwekker
lang in leven blijven, soms zelfs gedu-
rende meerdere jaren.
CoxieUa burnetii is
in vivo erg gevoelig voor tetracycline.

Drs. B. Bruins .Izn., Veterinair Staatstoezieht op de Vollcsgezondheid, ambtsgebied Groningen.

-ocr page 234-

BESMETTING

Q-fever moet als een echte zoönose be-
schouwd worden. De ziekte kan op iedere
leeftijd voorkomen, meestal bij volwasse-
nen. Besmetting vindt plaats per os door
onvoldoende verhitte melk of melkpro-
dukten o.a. kaas en per inhalationem
door besmette stofdeeltjes. Manipulatie
met besmette secundinae vornit een extra
gevaar voor de behandelende dierenarts.
Teken en luizen afkomstig van besmette
schapen of runderen zouden de ziekte
ook kunnen overdragen op de mens.
Verschijnselen van ziekte bij de mens
doen zich in de regel eerst voor in de
vorm van koude rillingen, gevolgd door
hoge koorts, malaise, anorexie en heftige
frontale hoofdpijn.
Na enkele dagen ont-
staat een niet produktieve hoest en soms
wat pijn op de borst (pleurapijn). Zonder
behandeling houdt de koorts veelal nog 7
tot 14 dagen aan. Het ziekteverloop is
goedaardig, hoewel enkele dodelijke ge-
vallen zijn beschreven.
Bij dieren verloopt de ziekte meestal zon-
der duidelijke verschijnselen. Bij runde-
ren komt abortus voor. Aandoeningen
van het ademhalingsapparaat worden
ook wel vermeld. Besmetting bij het dier
zou ook plaatsvinden door insekten. Een
infectie bij Nederlands melkvee werd in
oktober 1980 vastgesteld (4).

CASlfiSriEK

Van de Geneeskundige Inspectie van de
Volksgezondheid werd op 25 juni 1980
bericht ontvangen dat bij mevrouw Y.,
oud 71 jaar, Q-fever was gediagnosti-
seerd. In verband met de epidemiologie
werd de volgende informatie verzameld:
Mevrouw \'I\'. leeft samen met haar zuster
en twee broers op een veebedrijf van ± 20
ha groot. De woning is, evenals de be-
drijfsgebouwen, klein van opzet. Het
land ligt verspreid rond het dorp. Deze
personen, in leeftijd variërend van 54 tot
71 jaar, leiden een sober bestaan en trach-
ten door het houden van vee in hun le-
vensbehoeften te voorzien.
Buitenlandse contacten zijn er niet ge-
weest. Vakantie buitenshuis wordt niet
genomen. Buitenlandse werknemers heb-
ben het bedrijf nimmer bezocht bijv. voor
de aankoop van schapen.

In april 1981 kreeg mevrouw T. last van
ziekteverschijnselen in de vorm van ver-
moeidheid en hoofdpijnen. In verband
hiermee werd op 7 mei de huisarts be-
zocht, die haar doorverwees naar het
.Academisch Ziekenhuis te Groningen.
Hier werd door middel van serologisch
onderzoek op 23 juni de diagnose Q-fever
gesteld.

Patiënte was inmiddels genezen na een
medicamenteuze behandeling. Daar zij
reeds 35 jaar lijdt aan rheumatoïde ar-
thritis verlaat zij zelden de woning. Con-
tacten met het vee heeft zij niet gehad,
integendeel! Echter tot ieders verbazing
heeft zijn in september 1980 last gehad
van trichofytie.

Op verzoek van de Geneeskundig Inspec-
teur is ook bloedonderzoek verricht van
de overige 3 gezinsleden. Bij de heer T.,
oud 58 jaar, werd een positieve titer, 1 : 8
gevonden. Ziekteverschijnselen hadden
zich bij hem niet voorgedaan.
Het veebestand bestaat uit 32 schapen
(ooien) met enkele lammeren en 32 run-
deren, namelijk 8 melkkoeien, 1 stier en
23 stuks jongvee. Van deze 23 zijn in april
1981 acht aangekocht van elders.

De melk van de runderen wordt gebruikt
voor eigen consumptie en voor verkoop
aan particulieren. Zelf koken zij de melk
voor consumptie. Echter één a twee keer
per maand wordt de rauwe melk afge-
roomd voor de bereiding van slagroom.
Hiervoor wordt steeds de melk gebruikt
van \'dezelfde\' koe, nimmer van de later
positief bevonden melkkoe Rensje 2.
Problemen hebben zich bij het rundvee
niet voorgedaan. De ooien hebben ge-
lamd in een schuur, welke ongeveer 40
meter is verwijderd van de woning. Het
lammeren verliep normaal, zij het dat en-
kele lammeren blind waren. In verband
hiermee is de ram, aangekocht najaar
1980, opgeruimd. Eén ooi bleek gust te
zijn. Verwerpers werden niet waargeno-
men. Enkele lammeren zijn met de lies
opgefokt. Het schoonmaken en vullen
van de flessen werd enkele malen door
mevrouw T. verricht.

Ongeveer eind mei zijn de schapen ge-
schoren. Dit vond plaats in eerderge-
noemde schuur, evenals de wolopslag.

-ocr page 235-

In de periode van 16 mei tot 9juni zijn één
schaap en twee lammeren gestorven.
Deze kadavers zijn zonder onderzoek af-
gevoerd ter destructie. Op 29 juni 1981
werd de Veterinaire Inspectie gewaar-
schuwd, dat één schaap ziek was. Teza-
men met de praktizerend dierenarts wer-
den hiervan bloedmonsters genomen.
Een behandeling van het dier werd we-
gens de zeer slechte gezondheidstoestand
niet verricht. Aan de Gezondheidsdienst
\\ oor Dieren te Groningen is dezelfde dag
nog sectie verricht. Geconstateerd werd,
dat er sprake was van een lebmaagver-
stopping ten gevolge van een vernauwing
van de uitgang naar de dunne darm door
zweer- en abcesvorming ter plaatse. De
longen waren niet afwijkend.
Van het Streeklaboratorium werd op 9
juli vernoinen, dat de ingezonden
bloedmonsters van het schaap positief op
Q-fever waren bevonden (titer 1 : 8),
In overleg met het C.D.I. te Rotterdam is
een nader onderzoek ingesteld, hetgeen
het volgende omvatte:

Bloedonderzoek d.d. 21 juli 1981 van:

Van deze laatstgenoemde koe drinkt de
familie voornamelijk de melk. Het onder-
zoek verliep bij Rensje 1 negatief. Bij
Rensje 2 werd een titer van 1 : 40 in de
melk gevonden. In de wei van deze melk
kon geen titer worden aangetoond.
Een dierproef (cavia) met de melk van
Rensje 2 verliep negatief, d.w.z. ziekte-
verschijnselen werden niet waargeno-
men.

CONCLUSIE

Hoewel niet aan alle voorwaarden van
een grondige epidemiologische studie is
voldaan, lijkt de opvatting gerechtvaar-
digd dat Q-fever
(Co.xiella hurneHii) een
inheemse ziekte is. Het aantonen van an-
tistoffen bij runderen en schapen, gehou-
den op een geïsoleerd bedrijfje, kan erop
duiden dat
Co.xiella hurnetii op uitge-
breidere schaal voorkomt bij vee dan
men veronderstelt. Nader onderzoek is
nodig om een indruk te krijgen van de
besmettingsgraad van Nederlands vee,
zulks mede gezien eerdere bevindingen
(4).

uislag/titer

32 ooien
6 lammeren

6 melkkoeien, waaronder Rensje 2
3 vaarzen, waaronder Jantina

CBR NEGA I IEF
CBR negatief
CBR

1 : 20. overige negatief
1 : 20, overige negatief

Onderzoek van het resterende bloedmon-
ster van het zieke schaap
In tegenstelling tot het onderzoek, ver-
richt door het Streeklaboratorium, werd
er op het C.D.I.
geen positieve titer ge-
vonden. Hierbij moet opgemerkt worden
dat op het C.D.I. de titerbepalingen aan-
vangen bij 1 : 10, waardoor lagere en
tnogelijk aspecifieke titers niet worden
aangetoond.

.Melk onderzoek

Met een tussentijd van 14 dagen werden
tweemaal melkmonsters genomen van
Rensje 2 (positieve bloedtiter) en van
Rensje I (negatieve bloedtiter).

De betekenis van Q-fever als zoönose zal
in de toekomst voornamelijk bepaald
worden door het stellen van de juiste dia-
gnose.

Afgezien van het advies om de melk voor
consumptie te koken, zijn er na overleg
met de Geneeskundig Inspecteur van de
Volksgezondheid geen maatregelen ge-
nomen.

Medewerking werd verkregen van: Huis-
arts en dierenartsen; Geneeskundig In-
specteur van de Volksgezondheid te Gro-
ningen; Streeklaboratorium van de
Volksgezondheid te Groningen; Gezond-
heidsdienst voor Dieren te Groningen;
Centraal Diergeneeskundig Instituut,
afdeling Rotterdam.

1.1 LERATUUR

1. Geneeskundige ftoofdinspeetie van de Volksgezondheid: Epidemiologische mededelingen.

2. Hoeden. J. van der: Zoonoses. Elsevier Publ. Comp. 1964.

3. Maesen, Er., Oe Munck, D., Lamers, J. en Snijders, P. J.: Een patiënte met Q-koorts-pneumonie in
Nederland.
Ned. T. Oeneesté.. 124, (3). 74-77. (1980).

4. Schaap, G. J. P. en Akkermans, J. W. P. M.: Ned. T. Geneesk.. 125, (6). 243-244. (1981).

-ocr page 236-

Ten gerieve van de Nederlandse lezers volgen onderstaand desamenv attingen — uit het
Engels vertaald — van de artikelen uit
\'The Veterinary Quarterly\', deel 4, afl. 3, 1982;

The influence of various bovine sera on
the maintenance of
Theileria parva lym-
phoblastoid cell culture

Siddig, H. A., Kranssen, F. F. J., Spanjer. A. .A. M..
.longejan, F., and Uilenberg, G.:
The Velerinary
Quarierly.
4. 97-100. (I9H2).

Samenvatting. Lymphoblastoïde rundercellen,
geïnfecteerd met
Theileria parva. werden gekv/eekl
ineen medium gebaseerd op RPMI 1640. metgluta-
mine en antibiotica, gebufferd met HEPES. aange-
vuld met runderserum. Vergeleken werden 10 en
20% toevoeging van commercieel verkrijgbaar
serum van nuchtere kalveren, serum van volwassen
niet-geïnfecteerde Friese runderen en serum van een
Fries kalf dat legen
T. parva was geïmmuniseerd en
een boge titer bezat tegen antigeen van
T. parva in
de indirecte fluorescerende antilichamen lest.
Er konden geen significante verschillen tussen de
culturen worden vastgesteld in groeisnelheid, per-
centage levende cellen en percentage geïnfecteerde
cellen. Indien deze resultaten worden bevestigd,
evenals aanwijzingen dat serum van nuchtere kalve-
ren even bruikbaar kan zijn voor het aanleggen en
onderhouden van celculturen met 7\'.
parva als
serum van foetale kalveren, dan kan een belangrijke
besparing worden bereikt in de kosten van
in viiro
werk met deze parasiet.

Prevalence of antibodies to toxoplasma
in farm animals in the Netherlands and
its implication for meat inspection.

Knapen, F. van, Franchimont, .1. H., and Eugt, Ci.
van der:
The Veierinarv Quarlerlv, 4, 101-105.
(1982).

Samenvatting. In sera van slachtdieren, waaronder
paarden, schapen, runderen, varkens en pluimvee
werd onderzoek verricht naar het voorkomen van
antistoffen tegen toxoplasma. Oe resultaten van de
onderzoekingen werden vergeleken met die van
eerder onderzoek uitgevoerd in Nederland in de
jaren 50 en 60.

Het is opvallend dat het percentage sero-positieve
dieren bij paarden en rundvee gelijk is gebleven,
terwijl bij schapen en vooral bij varkens een sterke
daling van sero-positieve dieren is opgetreden. Dil
heeft mogelijk te maken met de leeftijd waarop dc
dieren in het huidige onderzoek werden onderzocht
en de gewijzigde huisvesting. Bij pluimvee (kippen)
werd duidelijk dat scharrelkippen tot .IOC? sero-
positieve dieren le zien gaven, terwijl slachtkippen
en dieren die gehouden worden op de batterij sero-
negatief waren. Gezien dc waargenomen verande-
ringen van toxoplasma infecties bij onze landbouw-
huisdieren lijkt het nuttig geregeld epizootiologisch
onderzoek te verrichten.

Heartwater (Cowdria ruminantium in-
fection) on Sao Tomé

Uilenberg, Ci., Corten .1, J. E. M.. and Dwinger, R.
II.:
The Veierinarv Quanertv. 4, 106-107. (1982).

Samenvatting. Supernatant verkregen door het
centrifugeren van een emulsie van volgezogen vrou-
welijke
.Anihlyoniina a.snion teken, verzameld van
runderen op het West Afrikaanse eiland Sao
l omé,
werd intraveneus ingespoten bij een geil, die daar-
door heartwater kreeg. Het vóórkomen van de
ziekte op het eiland maakt strikte bestrijdingsmaat-
regelen noodzakelijk, om huidige pogingen tot ver-
betering van de dierlijke produktie door import van
Europees vee niet te doen mislukken.

Experiments with homologous, inactiva-
ted canine parvovirus vaccine in vaccina-
tion programmes for dogs

Wilson. J. H. G. and Hermann-Dekkers, W. M.:
The I\'elerinarv Quarlerlv. 4. 108-116. (1982).

Samenvatting. Hondeparvovirose is een perma-
nente dreiging voor gevoelige honden, mei name
pups. Dit was aanleiding om drie vloeibare vaccins
met geïnactiveerd en geadjuveerd homoloog honde-
parvovirus (HPV) zodanig te formuleren dat ze
verenigbaar zijn met bestaande vaccins en in dc
gebruikelijke entprogramma\'s kunnen worden op-
genomen. Eén vaccin (Dohyvac® Parvo) bevat uit-
sluitend de HPV component, hel tweede produkt
(Dohyvac® i-I.P) bevat tevens twee geïnactiveerde
l.epiDspira species, terwijl het derde vaccin (Dohy-
vac® i-HLP) daarenboven geïnactiveerd hondehe-
patitisvirus bevat.

De publikatie beschrijlt het onderzoek naarde ver-
draaglijkheid en de werkzaamheid. De drie vaccins
zijn als zodanig onderzocht en ook als oplosmiddel
gebruikl voor gevriesdroogde vaccins mei levend,
geallenueerd. mazelen-, hondeziekte- en hcpalilis-
virus. Hel onderzoek werd uilgevoerd in een fok-
kenncl die vrij was van inl\'eclies met HI\'V en dil ook
gedurende de gehele onderzoekperiode bleef. .Alle
vaccins werden goed verdragen, ongeacht de leeftijd
en drachtigheid. De werkzaamheid van dc HPV
component werd zowel vastgesteld door de anlili-
chaamlilers gedurende een jaar na éénmalige enting
te vervolgen, als ook door kunstmatige besmetting
met virulent HPV van geënle en ongeënie honden.
De resultaten van hel onderzoek lonen aan dal de
HPV componenl, zoals geformuleerd in de drie
vaccins, kan worden opgenomen in de aanbevolen
entschema\'s. Pups, geboren uit geënte teven, bleken
een actieve immuniteit te ontwikkelen legen HPV
en hepatitis, ondanks het feit dal er nog restanten
malernale immuniteit waren op het moment van de

-ocr page 237-

eniing. Dil maakt dc/e vaccins erg geschikt voor
toepassing in (okkennels. In aanvullend onder/oek.
dat nog niet is afgesloten, wordt de betekenis van
de/c waarneming onder/ocht voor het vaccineren
in fokkennels waar HPV infecties endemisch /ijn.

Serological examination and egg pro-
duction of progeny of fow l experimental-
ly infected with f^gg Drop Syndrome
1976 virus

Eck. .1. H. H. van: The lelerhwn Qiiarierlv. 4.
117-124. (I9H:).

Samenvatting. Verticale transmissie van EDS\'76
virus (BCI4 virus) trad op in de eerste week na
conjunctivale infectie van leggende kippen.
Stijgende BCI4 haemagglutinatie remmings
(HAR) titers en een toename van het aantal dieren
met HAR titers werden waargenomen vanaf een
leeftijd van weken tot 15 weken, inde kuikens die
via verticale weg met EDS\'76 virus waren geïnfec-
teerd. Eenenzestig procent van de hennen en 77
procent van de hanen hadden -log H.AR BC 14 titers
groter dan 4 op 15 weken leeftijd. Een aantal dieren,
welke gedurende de gehele opfokperiode serolo-
gisch negatief waren gebleven, werden serologisch
positief tussen de 25e en 28e levensweek. Dit fenom-
een trad /owel op bij de hennen als bij de hanen.
Na tweemalige stress simulering tijdens de legperi-
ode door injectie van corticosteroid hormoon, werd
geen toename van het aantal serologisch EDS\'76
virus positieve dieren waargenomen. EDS\'76 trad
op in de groep hennen die verticaal met EDS\'76
virus was geïnfecteerd, gezien de significant ver-
laagde eiproduktie tussen de 28e en ,34e levensweek.
Dit is waarschijnlijk grotendeels te wijten aan de
produktiedaling van de hennen die op 27 of 28
weken leeftijd serologisch positief werden.
Serologisch positieve dieren, uit de groep die verti-
caal met EDS\'76 virus besmet was, bleken groten-
deels beschermd te zijn tegen challenge met BCI4
virus op 50 weken leeftijd, terwijl de .serologisch
negatieve dieren volledig gevoelig waren.
.Maternale antistoffen werden aangetoond bij kui-
kens gebroed uit eieren ver/ameld in de 3e en 4e
week na infectie van de moederdieren.
Bevruchting en uitkomst van eieren met een ogen-
schijnlijk normale schaal leken niet te worden be-
ïnvloed door de BCI4 virus infectie van de moeder-
dieren.

Intensief contact met besmette mes.t is waarschijn-
lijk een absolute voorwaarde voor laterale trans-
missie van het EDS\'76 virus.

Canine intervertebral disc disease: A re-
view of etiologic and predisposing factors

Vcrhcijcn. .1. and Bouw. .1.: The I eierinun Quur-
leiiv.
4. i:5-LU. IIW2).

Samenvatting. In dit literatuurovcr/icht over
tcckelverlamming worden ctiologischeen predispo-
nerende factoren besproken. Hypochondroplasie
wordt als een belangrijk etiologisch moment be-
schouwd. .Naast enkele woorden over de nomencla-
tuur en de morfologie wordt met name de geneti-
sche achtergrond in verschillende diersoorten
beschreven.

Het hoofdstuk overde tussenwervelschijf behandelt
de relevante overeenkomsten en verschillen tussen
en binnen diverse honderassen wat betreft (histo-
chemische) morfologie en ontwikkeling.
In het laatste hoofdstuk komen macroscopisch
/ichtbare, voor teckelverlamming predisponerende
factoren aan de orde. Voor een heter begrip van de
functie van de wervelkolom is het biomechanische
boog-pees-model van de romp beschreven.
In de discussie zijn de gevonden gegevens met el-
kaar in verband gebracht. Daarbij is aangegeven
hoe op foktechnisch niveau de teckelverlamming
bestreden kan worden, zonder dat typische rasken-
merken hierin betrokken worden. Voor de indivi-
duele hond is een aantal (meer of minder bekende)
adviezen opgenomen.

Diabetes Mellitus in two twin male lambs

Mattheeuws, D., Orijcke, ,1., Rottiers, R., and
Hoorens. .1.:
The \\ eierinan Qiiiinerh. 4. /J5-IJH.

Samenvatting. Diabetes mellitus werd btj een
tweeling jonge rammen beschreven. De diagnose is
gesteund op de klinische symptomen van polydip-
sie. Polyurie en vermageren, op de laboratoriumre-
sultaten van hyperglucernie, glucosurie en ketonu-
rie en op het histologisch onderzoek.
Bij één ram werd eveneens een intraveneuze glucose
tolerantie test uitgevoerd. Deze toonde aan dat er
glucose intolerantie aanwezig was en er geen insu-
line respons ten op/ichte van glucose optrad.

Oxfendazole efficacy in calves: compa-
rison of oral and intraruminal routes of
administration

Borgsteedc, E. H. M. van en Reid. J. E. S.: The
l eiemwn Quanerly.
4. I.19-I4I. (I9H:).
Samenvatting. Op een praktijk bed rijf in Eries-
land werden aan het einde van het weidesei/oen de
27 aanwe/ige EH vaarskalveren opgestald en op
basis van gewicht c-n EPG (eieren per gram faeces)
verdeeld over drie groepen.

Dc kalveren van twee van de/c groepen werden
behandeld met een 9.06% suspensie van oxfenda-
zole (4.5 mg kg lichaamsgewicht). De kalveren van
de ene groep kregen de dosis oraal toegediend, ter-
wijl de kalveren vandeandere groep intra-ruminaal
werden geïnjiceerd met een speciaal injectiepistool.
De derde groep bleef als controle onbehandeld.
Individuele, rectaal afgenomen faecesmonsters
werden verzameld op de dag van behandeling en 7
dagen later.

Er konden geen verschillen in effectiviteit worden
waargenomen tussen beide toedieningsvormen.
Voor beide gold dat 7 dagen na de behandeling géén
eieren meer in de faeces konden worden gevonden
en géén larven meer konden worden gekweekt. Bij
de controlekalveren was er geen verschil tussen de
uitslagen op beide bemonsteringsdata.

-ocr page 238-

Perineal Hernia in a Nubian Ibex

l admor. A.: The Veierinarx Quanerh . A. 142-!4H.
(1982).

Samenvatting. Een geval van hernia perinealis
wordt voor het eerst beschreven bij een steenbok.

een kleine, in het wild levende herkauwer. De oor-
zaak is onbekend. Het dier werd weer normaal na
dezelfde operatieve ingreep, die bij de hond wordt
toegepast.

öü

I]

(Buiten verantwoordelijkheid van de redaktie)

Reiniging en ontsmetting van
veetransportwagens

Geachle Redaktie,

In een in het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde
verschenen artikel: \'Reiniging en ont-
smetting van veetransportwagens\'
(Tijdschr.
Diergeneesk.,
106, (24), 1272, (I98IJ) van dr.
A. Osinga en dr. R. G. Dijkstra staat op pa-
gina 1275, regel 24-30, vermeld dal \'de viru-
cide werking van paratolueensulfonchloor-
amide (1%) ten opzichte van mond- en
klauwzeervirus en virus van de ziekte van Au-
jeszky volgens onderzoek van het Centraal
Diergeneeskundig Instituut goed was\'.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat de
proeven werden uitgevoerd met een bepaald
produkt, Halamid (toelatingsnummer 7238

N) dat tevens hulpstoffen bevatte. Een eerder
onderzoek van paratolueensulfonchloor-
amide (1%), zonder hulpstoffen, toonde een
matige werkzaamheid tegen mond-en klauw-
zeervirus en een onvoldoende werkzaamheid
tegen het virus van de ziekte van Aujeszky
aan.

Hel produkt dat in 1978 onder nummer 7238
N werd toegelaten is thans niet meer in de
handel zodat ook de toelating verviel.
Paratolueensulfonchlooramide is nu als vete-
rinair desinfectans toegelaten onder de namen
Halamid-D (toel. nr. 8241 N) en Halamid-H
(loei. nr. 8369 N). Deze werden niel door het
Centraal Diergeneeskundig Insiluul op viru-
cideeigenschappen len opzichte van mond-en
klauwzeervirus en hel virus van de ziekte van
Aujeszky onderzocht.

(Centraal Diergeneeskundig Instituut)

Gevraagd in een praktijk in het midden van het land

EEN DIERENARTS

Zijn taak zal voornamelijk gelegen zijn in de pluimveesector.

Brieven onder nummer 18/82 aan de Redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 239-

overgenomen uit
The Veterinary Quarterly
deel 4, afl. 3, pag. 97-144,1982

The influence of various bovine sera on the
maintenance of
Theileria parva lymphoblastoid
cell culture

Hamid A. Siddig\', F. F. J. Franssen^, A. A. M. Spanjer% F.
Jongejan\', and G. Uilenberg^

SUMMARY

Theileria parva infected lytnphohlastoid bovine cells were grown in a medium
based on HEPES-buffered RPMl 1640 with glutamine and antibiotics, supple-
mented with bovine serum. There were no significant differences in growth rate,
viabilit r, and percentage of infected cells when the substrate contained 10 or 20 per
cent of either commercially available newborn calf serum or of serum prepared
from adult non-infected Eriesian cattle or of serum prepared from a Friesian calf
itnmunised against East Coast fever and having a high titre of antibodies to
T.
parva
antigen in the indirect fluorescent antibody test. If studies showing that
newborn calf serum gives results in the establishment and maintenance ofT.
parva
cell culture similar to those of foetal calf serum are confirmed, this finding could
mean an appreciable saving in the cost of
in vitro work on this parasite.

IN I RODUCI ION

Among the six or more species of Theile-
ria
that infect cattlc, two stand out be-
cause of their importance.
\'I\'heileria
parva
is the cause of East Coast fever.
Corridor disease, and Rhodesian malig-
nant theileriosis. all of them tick-borne
di,seases of major importance in eastern,
central and southern Africa.
Theileriaan-
mdata.
almost as pathogenic, causes Me-
diterranean or tropical theileriosis in
southern Asia and Europe as well as in
northern Africa. These parasites are pres-
ent in the bovine host as macroschizonts
and microschizonts in lymphocytes, and
as piroplasms in erythrocytes.
The macroschizont stage can be cultivat-
ed in lymphoblastoid cells; recent views
of
in vitro cultivation of Theileria have
been given by Brown (2, .1). Schizonts
grown
in vitro have greatly advanced our
understanding of theileriosis and its con-
trol. They are used for immunization
against
T. annulata infection, for antigen
production in serological work on both
species, for scr^\'ening of antitheilerial
drugs, as well as for various experimental
studies on the immunology, the biochem-
istry, and the life cycle of these para-
sites (8).

To supplement various growth media,
bovine sera are normally used.
T annu-
lata
can be grown without difficulty in
normal bovine serum, but
T. parva is
considered to be more demanding, and
Brown (2) attributes the breakthrough
achieved in the cultivation of
T. parva by
Malmquist
et al. (7) partly to the use of
foetal calf serum at high concentrations.
As, however, the price of commercially
available foetal calf serum has risen tre-
mendously in the past few years, the cost
of large-scale
in vitro work with T. parva
has become prohibitive.

\' l ick and Tick-borne Diseases Control Project c o UNDP, P.O. Box 91.1. Khartoum. Sudan.
■ Institute for T ropical Veterinary Medicineand Protozoology. F aculty of Veterinary Medicine. Biltstraat

172. Utrecht, the Netherland.
Requests for reprints to be addres.sed to Dr. G. Uilenberg.

-ocr page 240-

Jongejan et al. (5) used newborn instead
of foetal calf serum to supplement their
medium used for establishing 7".
parva in
culture, without any detectable disadv an-
tage. Two of us (Jongejan and Franssen,
unpublished data, 1980) also found no
significant differences in the growth rate
of
T. parva cultures maintained for a
limited period with either foetal or new-
born calf serum at 10 or 20 per cent.
Following these observations, several
strains of
T. parva have been cultivated in
vitro
without difficulty for over a year
with newborn calf serum at 10 per cent.
As a further step, we here report on a
preliminary comparison of the effects of
newborn calf serum, normal adult bovine
serum, and immune bovine serum on the
growth of
T. parva schizonts in establish-
ed static cultures.

MATERIAI. AND METHODS
E
Growth medium

RI\'Ml 1640\' (Elow), buffered with HEi\'ES^ and
supplemented with glutamine. streptomycin and
penicillin (2).

2. Sera

Newborn calf serum (NCS) (Elow).
Normal bovine serum (NBS), prepared from blood
collected from adult Friesian cows born and bred in
the Netherlands.

Immune bovine serum (IBS), prepared froma Fries-
ian calf born and bred in the Netherlands which
had been immunized with
T. parva (the \'Serengeti
transformed\' strain (9)). Serum was prepared from
blood collected on two occasions. 4 and 8 weeks
after immunization, and there sera had litres of
respectively I:l280and 1:64() in the indirect fluores-
cent antibody lest with piroplasm antigen (4).

.1. Theileria parva culture

ƒ\'. parva (Muguga strain (1) was received from the
Centre for \'tropical Veterinary Medicine (Univers-
ity of Edinburgh) in a lymphoblastoid cell line
initiated by Dr. C. G. D. Brown and maintained ina
medium with 20 per cent ECS. In Utrecht, the
culture was maintained for 2 weeks in RPMI 1640
supplemented, as above, with 20 percent ECS. then
frozen in liquid nitrogen with 10 per cent dimethyl-
sulphoxide (2). After resuscitation it was maintain-
ed in RPMI 1640 supplemented, as above, with 10
per cent NCS for 9 months prior to the start of the
experiment.

4 Comparison of effect of sera

Si.x different media were made up, consisting of the
growth medium supplemented with NCS, NBS or
IBS at 10 or 20 per cent. Ihe experiments were
carried out in triplicate. Plastic tissue culture flasks
(Costar) were u.sed. Incubation took place at
.17° C.

5 ml of culture, containing approximately 1.0 x 10"
viable cells per ml in growth medium with 10 per
cent NCS, were introduced into flasks of 25 cm^. to
which 5 ml of one of the six media to be tested were
added, fhree times during the first week half ofthe
medium was removed after cenlrifugation and re-
placed by one of the fresh experimental media, so
thai at the end of the week the original medium had
practically been replaced by the experimental me-
dium.

The cultures were then transferred to flasks of 75
cm- and replenished ,1 times a week. During the first
,1 weeks enough fresh medium was added to adjust
the number of viable cells to .1-5 x 10* per ml. As no
culture was withdrawn, except for 0.5 ml for moni-
toring. large numbers of llasks accumulated and
after 1 weeks the cultures had to be replenished in a
different way: The flasks were left in an upright
position for .10 minutes for the cells to settle, and
half of the medium, together with lighterdead cells,
was removed and replaced by fresh medium.

fable 1. Percentages of viable cells (means of the three flasks, with standard devia

lion).

Days

N.C.S.

N.C.S.

N.B.S.

N.B.S.

I.C.S.

I.C.S.

20\';?

S.D.

lO\'r

S.D

20\'?

S.D.

loc;

S.D.

20%

S.D

10\'-,

S.D.

0

74.3

2.3

71.0

2.0

68.0

7.5

70.0

1.0

72.0

2.6

77.3

1.8

2

77.0

3.6

76.7

2.1

76.0

9.5

79.3

2.1

79.7

2.1

83.3

1 1.2

4

82.7

1,5

81.0

3.5

73.7

10.1

73.3

9.1

84.3

3.5

75.0

16.0

7

78.5

2.1

88.0

14.7

63.3

6.8

74.3

17.9

88.3

15.9

69.7

1 1.0

9

78.0

2.0

74.7

3.5

68.3

2.9

71.0

4.0

73.7

8.5

74.3

2.1

1 1

74.7

1.2

74.7

2.5

68.3

2.9

72.7

7.5

64.7

4.9

74.0

7.5

14

81.0

1.7

79.0

6.1

80.7

3.5

75.0

7.2

76.7

6.1

83.7

4.0

16

79.7

3.1

86.7

3.1

78.0

4.4

76.3

4.2

76.3

4.0

77.0

4.4

18

76.3

10.1

86.7

2.9

72.7

8.5

68.3

1 1.4

83.0

2.0

73.3

8.1

20

79.7

4.2

80.7

5.1

72.0

8.9

73.7

5.1

71.7

5.9

72.3

1.8

Legend:

N.C.S. =

Newborn calf serum

N.B.S, =

Normal bovine

serum

LBS. =

Immune bovine

serum

S.D.

Standard deviation

Roswell Park .Memorial Institute culture medium 1640 (RPMI 1640).
N-2-hydroxyethylpiperazine-N\'-2-ethane sulphonic acid (HEPES).

-ocr page 241-

l ahle 2. Percentages of infected cells (means of three flasks).

Day

N.C.S.

N.C.S.

N.B.S.

N.B.S.

I.B.S.

I.B.S.

20%

10%

20%

10%

20%

10%

0

95

96

96

97

93

94

2

92

95

95

90

93

92

4

93

93

93

95

97

93

7

93

95

95

93

95

96

9

94

93

95

95

97

93

11

95

95

93

95

95

97

14

96

95

94

95

93

96

16

97

96

97

95

97

96

18

91

95

94

95

98

95

21

97

95

94

95

95

93

42

95

96

96

94

96

95

l egend; See Table 1.

fhe number of cells per ml were counted in a hae-
mocytometre and the percentage of viable cells
was determined by a dye exclusion technique with
nigrosin (6) for 3 weeks, fhe percentage of infected
cells and the general morphology of host cells and
parasites were evaluated for 6 weeks on Giemsa -
stained smears made from a pellet of centrifuged
culture samples.

Fig. 2. Growth curves for schi/ont-infected lym-
phoblastoid cells in 10% N.C.S.. N.B.S. and I.B.S.

9.00

RESULTS

No significant differences in growth rate,
percentage of viable cells, and percentage
of infected cells were observed between
the six media, and there were no indica-
tions of an increase or decrease with time
in these percentages and in the growth
rate (Table 1, 2, Figures 1, 2, 3). Figures
1, 2, and 3 indicate the increase in the
total number of viable cells during the
first 21 days. The morphology of host
cells and parasites was comparable in all
cultures.

.Q
O

8.00

01
J3

E

3
C

7.00

?

6.00

0 i
Days

12 16 20

DlSCtlSSION AND CONCLUSIONS

This preliminary study suggests that
cheap normal or even immune bovine
serum at 20 or even 10 per cent may be as
satisfactory as newborn calf serum to
supplement RPMl 1640 for the main-
tenance of lymphoblastoid cell lines in-
fected with
T. parva. As the T. parva used
for infecting our immune serum donor is
of a strain other than the one in culture, it
remains to be shown whether strain-
homologous serum behaves in the same
way. If so, it may not even be necessary in
countries where the disease is endemic to
select uninfected cattle as serum donors.

22 9.00

O

8.00

<V

E

D

7.00

500

i

Days

12 16 20

-ocr page 242-

Further experiments in which foetal calf
serum is compared with normal as well as
with immune bovine sera from different
donor individuals (including
Bos indi-
cus),
and in which cultures of different
strains of the parasite are compared will
still be necessary to confirm these initial
results as well as those reported, in the
introduction, for the maintenance as well
as the establishment of
T. parva culture.

ACK.NOWLEi:)GMENTS

We are grateful to Dr. C. G. D. Brown and Dr. D.
W. Brocklesby for sending the cell culture of 7\'.
parva (Muguga). We wish to tank Ms. N.M. Perie
for the continuous help.

Kig. 3. Growth curves for schizont-infected lym-
phoblastoid cells in 10 and 20% N.C.S.

REFERENCES

Brocklesby, D. W.. Barnett, S. F., and Scott, G. R.: Morbidity and mortality rates in East Coast fever
{.Theileria parva infection) and their application to drug screening procedures. Brh. i\'el. J.. 117,
529-531. (1961).

Brown. C. G. D.: Propagation of Theileria. In: Practical Tissue Culture Applicationsf Maramorosch, K,
& Elirumi. H., Editors). Academic Press, New York, p. 223-254, 1979.

Brown, C. G. D.: In vitro cultivation of Theileria. In: Ehe in vitro cultivation of the pathogens of
tropical diseases (Rowe, D. S. & Hirumi, IT, Editors). Schwabe & Co., Basel, p. 127-143, 1980.
Burridge, M. J.: Application of the indirect fluorescent antibody test in experimental East Coast fever
(Theileria parva infection of cattle). Res. Vet. Sei.. \\2. 338-341. (1971).

Jongejan, F., Perie, N. .M.. Franssen, F. F. J., and Uilenberg, G.: Artificial infection of ticks by
percutaneous injection using deep-frozen blood. In: Advances in the control of theileriosis (Irvin, A. D.,
Cunningham, M. P. & Young. A. S., Editors). Martinus Nijhoff, the Hague, p. 136-139, 1981.
Kaltenbach, J. P., Kaltenbach. M. H.. and Lyons, W. B.: Nigrosinasa dye for differentiating live and
dead ascites cells.
E.vp. Cell. Res.. 15, 112. (1958)

Malmquist, W. A., Nyindo, M. B. A., and Brown, C. G. D. : East Coast fever: cultivation in vitro of
bovine spleen cell lines infected and transformed by
Theileria parva. Trop. .Anim. Illth Prod.. 2,
139-145. (1970)

Uilenberg, G. and Pipano. E.: In \\itro studies: appraisal and future perspectives. In: Advances in the
control of theileriosis (Irvin. A. D., Cunningham, M. P. & Young, A. S., Editors). Martinus Nijhoff, the
Hague, p. 143-147. 1981.

Young, A. S. and Purnell, R. E.: Eransmission of Theileria lawreneet (Sergengeti) by the ixodid tick.
Rhipieephaius appendieulatus. Trop. .Anim. Hhh Prod.. 5, 146-152. (1973)

-ocr page 243-

Prevalence of antibodies to toxoplasma in farm
animals in the Netherlands and its implication
for meat inspection

F. van Knapen, J. H. Franchimont, and G. van der Lugt\'

SUMMARY

A serological survey on toxoplasmosis was carried out amongst horses, sheep,
cattle, pigs, and poultry in the Netherlands, Sera were obtained from slaughter
animals and the results were compared with those ofprevious studies of this kind in
the Netherlands. In horses and cattle the percentage of seropositive animals
remained the same in the past 20 years. In sheep and particularly in pigs, however, a
remarkable decline of seropositive animals was found. This is probably due to the
age of the animals examined and a change in present day methods of fartning. In
poultry it was shown that only free scratching hens were seropositive in up to 30per
cent ofthe animals tested, whereas broilers and battery animals were .seronegative.
Since as yet no individual control measures in the slaughterhouse exist with regard
to toxoplasmosis it is recommended to carry out periodic epizootiological surveys
amongst farm animals to be able to follow trends of the infection.

INTRODUCTION

Toxoplasma gondii is an obligatory in-
tracellular protozoan parasite found in a
wide variety of mammals and birds. Pro-
liferation of parasites occurs by endo-
dyogeny, followed by invasion of fresh
cells causing complete destruction of the
invaded tissues. Latent stages of the in-
fection may be recognized as cyst contain-
ing hundred of inactive parasites in or-
gans and muscles. Experimental
infection of new hosts can be established
by feeding raw, cyst-containing meat.
However, another source of infection
exists. It is only ten years ago that several
scientists independently discovered a sex-
ual coccidian-like stage of the parasite
in the small intestine of cats (13, 19, 9, 25,
27, 28). Oocysts shed by infected cats
with the potency to cause toxoplasmosis
formed the lacking key in the epizoot-
iology of toxoplasmosis. Herbivorous
animals, known to be frequently infected
with toxoplasma, apparently pick up
their infection by eating oocyst contami-
nated food. In animals, isolation of the
parasite from infected organs and meat
(e.g. 20, 15) or serological examination
for the presence of specific antibodies
(e.g. 21, 6, 8) are the possible ways of de-
monstrating an infection. The immuno-
logical response of different animal
species to a toxoplasma infection may
vary, as shown by Munday (18). He
found during long term studies unstable
antibody titres in individual cattle, where-
as sheep, once positive, remained posi-
tive forthe rest of their lives. In the Nether-
lands de Roever Bonnet (21) found
higher percentages of seropositive sheep,
pigs, and cattle in studies carried out in
the spring as compared with studies in the
autumn. Data concerning toxoplasmosis
in farm animals vary also remarkably

Department of Parasitology, Laboratory for Zoonoses and Food Microbiology, National Institute of
Public Health, P.O. Box I, 3720 BA Bilthoven, the Netherlands.

-ocr page 244-

with author and geographical area. In the
Netherlands several studies have been
published (21, 8, 6, 22). The last survey
was carried out in 1969 (6).
In the present study, sheep, cattle, horses,
pigs and poultry were examined serologi-
cally and the results compared with pre-
vious reports.

MATERIALS AND METHODS
Sera

Horse blood samples were obtained from slaughter
animals (n = 85), of Dutch origin only.
Caiile blood samples were collected at an abattoir
(= 180) and originated in animals of various ages
and farms.

Pig blood samples were collected at different abat-
toirs. The animals originated in various farms.
Blood samples from fattening pigs (n = 196), weight
ca. 100 kg. and older sows (n = 36) were thus
obtained.

Sheep blood samples were collected ina sheep abat-
toir (n = 115). The sheep originated in several farms
and were mainly young adults.
Poultry blood samples were collected at several
poultry slaughterhouses. Animals from several
farms were sampled. The samples were obtained
from free ranging hens (n = 136) over one year of
age; from broilers (n = 52), aged about 8 weeks; and
from battery animals (n = 183), aged about one
year.

All blood samples were sent to the laboratory and
serum was prepared. Serum samples were stored at
20° C until testing.

Control sera

Since no positive reference sera from horses, cattle,
pigs, and sheep were available, these were obtained
by screening .sera of slaughter animals by means of
the classical Sabin Eeldinan dye test (24).
l itres ^
1:16 were considered as positive, since this level was
used by most previous investigators (6, 8, 21). In
order to obtain positive hen serum, two hens were
experimentally infected by intraperitoneal injection
of lO\'\' tachyzoites (RH-strain), followed after one
week by a second dose of 10\' tachyzoites. The hens
were bled after the Sabin Eeldman titres reached
1:128 and 1:1024 respectively.

Enzyme linked immunosorbent assay (ELISA)

All sera were tested by the ELISA according to the
method described for toxoplasmosis (23). The
serum dilutions used were in all ca.ses 1:10. Peroxi-
dase labelled antisera (conjugate) against the immu-
noglobulins of the various animal species (anti-
horse IgG. anti-sheep IgG, anti-porcine E(ab\'),.
anti-chicken Ig) were prepared inthe Imniunochem-
istry Unit of the Institute (Dr. J. Nagel). The
antibovine IgG was obtained from Cappel Labora-
tories. U.S.A. Conjugates were previously tested
for their optimum working dilution. With regard to
the examinations of the various animal species, the
following specifications were applied:

Horse: The serum was diluted in phosphate buffer-
ed saline (0,1 M PBS. p H 7.2) containing 1 percent
bovine serum albumin (BS.A) and 0.05 per cent
I ween 20 (Tween). Ehe optimum conjugate dilu-
tion was 1:500 prepared in PBS containing 4 per
cent BSA and I ween.

Callie: The serum was diluted in PBS containing
0,7 per cent horse serum and I ween, fhe optimum
working dilution of the conjugate was 1:1000. pre-
pared in PBS containing 2.5 percent horse serum
and fween.

Sheep: The serum was diluted in PBS containing
0.5 per cent BSA and Tween. The optimum conju-
gate dilution was 1:1000 prepared in PBS contain-
ning 4 per cent BSA and Tween.
Swine: The serum was diluted in PBS containing
0.5 per cent BSA and Tween. I he optimum work-
ing dilution was 1:500 prepared in PBS containing 4
per cent BSA and Tween.

ELISA results were expressed as optical densities
which were measured in a spectrophotometer at 450
nm. Extinction values equal to or higher than values
obtained with sera with a titre of 1:16 in the
Sabin Eeldman test were regarded as positive.

RESULTS

Results are presented together with data
obtained in previous studies for better
comparison.

Horse: The results of serological exam-
inations of the horse sera are presented in
Table 1, In 1958 de Roever-Bonnet found
the same percentage of seropositive ani-
mals (21),

lable 1, Prevalence of toxoplasma antibodies in
horse sera in the Netherlands,

6%(n= 15)
7% (n = 85)

20% (n = 30)
20%, (n = 100)
22% (n - 180)

De Roever-Bonnet (1958)
This study

Caiile: In Table 2 the results of the exam-
inations of cattle sera are presented be-
sides those obtained by the Roever-
Bonnet in 1958 (2I)and Cremers in 1969
(6), No differences were observed.

fable 2, Prevalence of toxoplasma antibodies in
cattle sera in the Netherlands,

De Roever-Bonnet (1958)
Cremers (1969)
I his study

Sheep: In Table 3 the results of the exam-
inations of sheep sera are compared
with those published by the Roever-
Bonnet (21) and Cremers (6). A remark-
able decline in the percentage of seroposi-
tive animals is demonstrated.

-ocr page 245-

Table 3. Prevalence of toxoplasma antibodies in
sheep sera in the Netherlands.

De Roever-Bonnet (1963)
Cremers (1969)
This study

Swine: Sera of pigs antj older sows were
distinguished as far as possible (Table 4).
In this study virtually all fattening pigs
were seronegative whereas also the per-
centage of seropositive sows showed a
remarkable decline in comparison with
the results of earlier studies.

Table 4. Prevalence of toxoplasma antibodies in
swine sera in the Netherlands.

De Roever-Bonnet

(1958) 50%(n=25)

Kölkers and Perie (1963)62% (n= 128)
Cremers (1969) 54% (n=50 fattening pigs)

86%(n=50sows)
This study 0%(n= 196fatteningpigs)

1 l%(n=36sows)

Poultry: In Table 5 the results of the
poultry sera are presented. Older, free
roaming hens were seropositive in up to
30 per cent of the population, whilst broi-
lers and battery animals (after the pro-
duction period) did not show seropositiv-
ity at all. No earlier data were available
for comparison. Conjugate en substrate
control reactions in all test systems yield-
ed negative results.

89% (n = 175)
92% (n = 100)
30% (n= 115)

fable 5. I^revalence of toxoplasma antibodies in
poultry sera in the Netherlands.

30% (n= 136)
0%(n-- 82)
0% (n = 183)

Hens
Broilers
Battery hens

DISCUSSION

lui: VI.i1.kin.\\kv qrakrtklv, Vol.. 4. No. 3. .Ii i.v 19K2

Investigations on toxoplasmosis in do-
mestic animals have been carried out by
m.any authors, all over the world. An
excellent review of this subject was re-
cently given by Boch (5). Farm animals
mainly become infected by sporulated
oocysts of cats. The prevalence of toxo-
plasmosis in cats in the Netherlands was
studied by Sluiters and Ruitenberg (un-
published results). They found overall 64
per cent serologically positive animals
(n = 276).

The percentage of cats more than I year
old with positive serology was even 73.
This is in agreement with the current con-
cept that shedding of oocysts occurs
mainly in young cats after a primary in-
fection (7). Cysts in the musculature of
farm animals are most likely the main
source of infection leading to clinical to-
xoplasmosis in man. There is no reliable
and practical way of meat inspection
available in the slaughterhouse to detect
this infection.

In addition there is no effective elimina-
tion method other than condemnation.
Even deepfreezing for 35 days is not com-
pletely effective (10). Therefore, it seems
worthwhile to carry out regular epizoot-
iological surveys to remain informed
about the incidence and possible trends
of toxoplasmosis in our livestock. The
aim of this study was to reassess the inci-
dence of toxoplasmosis in Dutch farm
animals, since most earlier investigations
were carried out at a time when the com-
plete life cycle of toxoplasma had not yet
been elucidated.

It is shown that in horses and cattle ap-
parently no changes have occurred in the
past twenty years, with regard to the pos-
sibilities of picking up the infection. A
relatively low percentage of horses (7 per
cent) remains seropositive and 22 per
cent of cattle still harbours toxoplasma
antibodies. In the latter it remains to be
investigated whether different categories
of animals, kept under various zootech-
nical circumstances, also show different
infection levels. In sheep however, a re-
markable decline in seropositive animals
was demonstrated.

Sheep are known to be very sensitive to
toxoplasma infections and high percen-
tages of infected animals have been re-
ported in the past not only in the Nether-
lands but also in Germany (16) and
Belgium (12). These data are in agree-
ment with more recent reports in Germa-
ny (2,26), also demonstrating a tendency
to a decrease in the percentage of infected
sheep. An explanation of this phenom-
enon could be that many sheep do not be-
come older than 8-10 months, whereas in
previous studies the slaughter animals
tested were mainly adults. Consumption

103

-ocr page 246-

of sheep meat is becoming more and
more popular, because many immigrants
prefer this meat to beef and pork.
In pigs the situation is completely differ-
ent in comparison with several years ago
(Table 4). Nowadays the animals are kept
indoors for the whole of their lives, per-
fectly isolated to prevent epizootic dis-
eases for economical reasons. Therefore,
they are protected against zoonoses such
as toxoplasma and trichinella. This most
likely explains that neither of these infec-
tious diseases with public health conse-
quences has been detected for years any
more in fattening pigs in the Netherlands
(17). Also in sows the incidence of toxo-
plasmosis is remarkedly reduced, prob-
ably due to a better understanding of
hygienic measures necessary foreconomi-
cally attractive pig-farming.
No records are available concerning to-
xoplasmosis in poultry in the Nether-
lands. Serological surveys amongst poul-
try are seldom reported in the literature
(11). Boch
et ai (3) were able to demon-
strate the presence of the parasite in a
mouse-inoculation test in 0.4 per cent of
German hens. In our study older free
ranging hens are seropositive in up to 30
per cent of the animals tested. Broilers
and battery animals were all seronega-
tive. This suggests that these animals may
pick up the infection from the litter. Since
poultry meat is consumed only when tho-
roughly heated, toxoplasmosis in the ani-
mals almost certainly does not contribute
to human toxoplasmosis. The possibility
that eggs may become infected was stud-
ied by various investigators (2, 14). They
concluded that this would happen very
rarely. This is in keeping with a study of
Berger and Piekarski (1), who concluded
that consumption of eggs and egg pro-
ducts had no influence on the incidence
of human toxoplasmosis.
The control of toxoplasmosis through
adequate screening, by means of sero-
logical methods, of inidividual farm ani-
mals at the abattoir is not realistic as yet.
However, the introduction of better hy-
giene in modern farming leads to the situ-
ation that particular categories of ani-
mals are free from toxoplasmosis. It is
interesting to speculate on the introduc-
tion of a screening system to discriminate
between seropositive and seronegative
groups of animals. This might be based
on serological surveys carried out with
blood samples collected at the farm, fol-
lowed by certification. Meat of seronega-
tive animals could be preferred for the
production of raw meat and meat pro-
ducts. Furthermore, periodical studies in
man and animals should be set up to
provide information about possible
trends of this infection in various hosts
under the mfluence of preventive
measures taken.

RliKERENCES

1. Berger. .E and Piekarski, G.: Epidemiologiealand serological prospective study on Toxopta.sma gonctii
infection. Zhl. Bakl. Hyg. A.. 24. .191-411. (197.1).

2. Boch. J.. Rommel. M.. Weiland, (j.. Janitschke. K.. and Sommer. R.: Experimentelle Toxoplasma-
Infektionen bei Legehennen.
Berl. Münch. Tierärzll. W\'schr.. T). .152-.156. (1966).

3. Boch. .1.. .lanitschke. K.. and Rominel. M.; Untersuchungen deutscher Ilühnerbestände auf lalente
Toxdplasma-Infektionen.
Berl. Münch. Tierärzll. »sehr.. 81. 90-91. (1968).

4. Boch. J.. Bierschenck. A.. Erber, M..and Weiland. Ci.: Sarcoeystis-und Toxoplasma-Infektionen bei
Schlachlschafen in Bayern.
Bi\'rl. Münch. Tierärzll. mehr.. 92. 1.17-141. (1979).

5. Boch..!.: Die Toxoplasmose der Haustiere - Vorkommen, Diagno,se und hygienische Bedeutung. Berl.
.Münch. Tierärzll. lV.schr..
93, J85-.19I. (1980).

(t. Cremers, E. X. M. M.: De waarde vande Sabin Eeldmanreactie voordediagnostiek van toxoplasmose
bij het varken, rund en schaap.
Tijitschr. Diergeneesk.. 94, (II). 695-705. (1969).

7. Dubey, J. P., Miller, N. L., and Erenkel, J. K.: Characterization of the new fecal form of Toxoplasma
gondii. J. Parasiloi.
56. (3). 447-456. (1970).

8. Eolkers, C. and Perié. N. M.: The prevalence of antibodies against Toxoplasma gondii in slaughter
pigs in the Netherlands.
Trop. Oeogr. Med., 15. 268. (196.1).

9. Erenkel. J. K.. Dubey, J. P.. and Miller, N. Z.: Toxoplasma gondii in cats: fecal stages identified as
coccidian oocysts.
Science. 167, 893-896. (1970).

10. Grossklaus. D.. Baumgarten. IL .1.: Die Uberlebensdauer von Toxoplasmen in Schweineneisch.
Fleisch»-.. 12, 1372. (1967).

11. Hagiwara. T.: Toxoplasmosis of animals in Japan. Ini. J. Zoon. 4. 56-70. (1977).

-ocr page 247-

12. Hans. .1. C.: Recherche des anlicorps to.xoplasmiques dans le sang des animaux de boucherie d\'origine
Beige.
Ann. Med. l el.. 119. ■)29-4JJ. (1975).

1.1. Hutchison. W. M.. Dunachie. .1. F., Siim. .). C..and Work. K.; Coccidian like nature of To.mplasnw
gondii. Bril. Med. J..
1. 142-144. (1970)

14. .Jacobs. L. and Melton. M.: Toxoplasmosis in chickens. J. Parasilol.. 52, 1158-1162. (1966)

15. .lamra. l.. F.. Deane. M. P., and Guimaraes, E. C.: On the isolation of T\'o.vo/j/a.vHia from human
food of animal origin. Partial results in the city of Sao Paulo (Brazil).
Rev. Insl. .Vied. Trop. Sao Paido.
11, (3) 169-176. (1969).

16. .lanitschke, K., Weiland, G., and Rommel, M.: Untersuchungen über den Befall von Schlachtkälbern
und -schalen mit
Toxoplasma gonilii. I\'leiselnv., 47, 135-136. (1967).

17. Knapen. F. vanand Ruitenberg. E..).: Report 1977-1978 Concerning 7\'n"(/»/ic//a .s/)/ra//.v studies in the
Netherlands.
The i elerinarv Quanerlv. 1, (3). 166-167. (1979)

18. Munday, B. I,, and Corbould, A.; Serological responses of sheep and cattle exposed to natural
foxoplasma infection.
.AJehak. 57, (2) 141-145. (1979).

19. Overdulve, .1. P.; fhe probable identity of foxoplasma and Isospora and the role of the cat in the
transmission of toxoplasmosis.
Tijdsehr. Diergeneesk.. 95, 149-155. (1970).

20. Roever Bonnet, H. de: Toxoplasmosis in slaughter cattle, particularly in sheep. Doeumema de
Medicine Geographica ei Tropica.
9, 336-338. (1957).

21. Roever Bonnet. H. de: Toxoplasma infecties bij huisdieren en slachtvee. Tijdschr. Diergeneesk.. 21.
1073-1077. (1958)

22. Roever Bonnet. H. de: Toxoplasmose bij schapen. Tijdschr. Diergeneesk.. 88. 940. (1963).

2.1. Ruitenberg, E. J. and Knapen, F. van: The Enzyme Linked Immunosorbent Assay and itsapplication
to parasitic infections.
J. Inf. Dis.. L16, suppl, 267-273. (1977).

24. Sabin. A. B. and Feldman, H. .A.: Dye as microchemical indicators of a nevv immunity phenomenon
affecting a protozoon parasite (Toxoplasma).
Science. 108. 660-663. (1948).

25. Sheffield. H. G. and Melton, M. L.: To.voplasma gondii: the oocyst, sporozoite and infection of
cultured cells.
Science. 167, 892-893. (1970)

26. Valder, W. A., Wachendorfcr, G., Knothe, H., Stoll, 1.., and Witzigmann, (i.: Serologische Befunde
bei Schallammern - Ein Beitrag zur Frage der Verbreitung bestimmter Infektionskrankheiten bei
dieser Spezies.
Di.uh- Tierärzii. H.schr.. 84, 466-468. (1977).

27. Weiland. G. and Kühn, D.: Experimentelle Toxoplasma-lnfektionen bei der Katze. IL Entwicklungs-
stadien des Parasiten im i:)arm.
Berl. .Münch. Tierärzii. Wschr.. 8.1, 128-132. (1970)

28. Witte, IL M. and Piekarski, G.: Die Oozysten-Ausscheidung bei experimentell infizierten Katzen in
■Abhängigkeit votn Toxoplasma Stamm. /.
Parasiienk.. 13, 358-360. (1970)

105

i iir V i ILRiSSKV Qi Ii Kl . \\ (11 . 4. .\\o. .V .)i 1

-ocr page 248-

Heart water (Cowdria ruminantium infection)
on Sao Tomé

G. Uilenbergi, J. J. F. M. Corten^, and R. H. Dwinger\'

SUMMARY

The supernatant obtained after centrifugation of an etnulsion of engorged female
Amblyomma astrion ticks, collected from cattle on the West African island of
Sao Tomé, was injected intravenously into a goat, which contracted heartwater.
This confirmation of the existence of the disease on the island makes strict control
measures necessary if present efforts at improving livestock production by im-
ported exotic cattle are to be successful.

INTRODUCTION

Amblyomma astrion Donitz, 1909, the
principal tick of domestic ruminants on
the West African island Sao Tomé and
Principe, has recently been shown to be
an experimental vector of
Cowdria rutni-
nantium
(Cowdry, 1925), the cause of
heartwater (7). However, the question of
whether the disease existed on the island
remained unanswered but of great im-
portance, because of present attempts
at establishing a herd of Friesian dairy
cattle, highly susceptible to heartwater,
on S. Tomé.

MATERIAL AND MEl HODS

Four almost engorged females of Amblyomma
a.sirion
were collected from cattle on S. l\'omè and
airmailed to Utrecht. Ihe supernatant obtained
after centrifugation of homogenized ticks (1) was
injected intravenously into a Dutch goat Rectal
teinperatures and clinical symptoms were recorded
daily.

RESULTS

The temperature of the goat started to
rise 12 days after inoculation with the tick
material. Two days later nervous signs
began (hypersensitivity to the touch and
trembling of the head) and the tempera-
ture attained 41.5 °C. After euthanasia,
smears of the cerebral cortex were fixed
in methanol and stained according to
Giemsa. Typical colonies of C.
rutninan-
tiutn
were found in the capillaries of the
cerebral cortex, and cryoprcservcd blood
and brain (8) were later shown to be in-
fective to other goats.

DISCUSSION AND CONCLUSIONS

This observation extends the role of
A. astrion from a potential vector of
heartwater to a real one. The role of the
second
Amblyomma sp, on S, Tomé,
A. splendidum Giebel, 1877 (3, 4) re-
tnains to be determined.
The presence of heartwater on S, Tomé
considerably alters the prospects for the
success of present attempts to establish
a herd of Friesian dairy cattle on S,
Tomé and upgrade the cattle population
on the island.

In November 1980, 75 pregnant heifers,
20 yearlings, and 7 bulls were sent from
the Netherlands, Six of the heifers

1 Institute for l ropical Diseases and Protozoology, Faculty of Veterinary Medicine, University of Utrecht,

Bilstraat 172, Utrecht, the Netherlands,
^ C,P, 127, Sao Tome,

-ocr page 249-

aborted, 4 calves were still-born, 65
calves were delivered alive. Between Fe-
bruary 1981 and January 1982, 19 of the
75 cows died or had to be slaughtered,
mostly because of incurable hoof pro-
blems, but pronounced nervous symp-
toms were observed in 3 fatal cases and 2
more animals died peracutely. One of the
20 yearlings also died with nervous signs,
one more had to be slaughtered because
of hoof problems. Of the 65 calves born
locally 13 died; deaths associated with
nervous signs (4 cases) occurred only
after the animals were put out to pas-
ture.

Although symptoms and post-mortem
lesions in several cases were compatible
with those of heartwater, these deaths
had been tentatively diagnosed variously
as botulism, tetanus, or grass tetany, as
no veterinarian was present initially and
lack of laboratory supplies did not allow
of proper examination of samples.
Retrospectively we are certain that most
or all of the deaths associated with ner-
vous signs, and some of the others as
well, were due to heartwater. Undiagnos-
ed disease in several animals which re-
covered, often after oxytetracycline
treatment, was undoubtedly also heart-
water in at least a proportion of cases.
The project is certainly doomed to fail if
appropriate measures — intensive aca-
ricidal tick control combined, if possible.

with immunization, or, if technically and
economically feasible, zero-grazing —
are not taken immediately. Even before
it was known that heartwater occurred
in S. Tomé some tick control, by spray,
was carried out because of abscesses
caused by the long hypostome of the
adult
Amhlyomma ticks. However, to
prevent transmission of heartwater, or
at least to keep its incidence down to an
acceptable level, tick control will have to
be far more frequent and strict.
Heartwater is a major obstacle to cattle
improvement schemes in Africa. This
has, for instance, been recognized long
ago in South Africa, where mortality
in calves due to heartwater in endemic
areas may be as high as 40% during the
first 8 months of life (2), and it is
slowly being realized also in other en-,
demie countries, where the problems re-
mained latent as long as only local
resistant breeds were kept (5). With re-
spect to exotic cattle, a state of endemic
stability is practically impossible to at-
tain, because of the extremely short
period of age-resistance in calves and the
fact that apparently the infection rate of
tick populations is usually very low (6).

ACKNOWLEDGE MEN IS

We are grateful to Mrs. A. C. Corten-van Berghem
and Mr. Cj. M. Scliipper for their help in collecting
material and information.

DEEERENCES

Be/uidenhout, .1. D.: I he development of a new heartwater vaccine using Amhlyomma hebraeum
nymphae infected with Cowitria nimhiamium. In: Whitehead, Ci. B. M Ciihson. .1. D. (editors):
Lick biology and control. Tick Research Unit, Rhodes University, Grahamstown, p. 41, 1981.
Neitz, W.O.: Tick-borne di.sease as a hazard in the rearing of calves in Africa.
Hull. Off. Inl. Epiz..
62, 607. (IV64).

Santos Dias, .1. A. I.: Notas sobre a ixodofauna da iiha de S. Lomé. Sol. .Soc. Eslud. Mo<.amh.. (110).
1.1V. (195H)

Lendeiro, J.: Ixodideos encontrados em S. Lomé e Principe. Bol. Cull. Guiné Pon.. 12 (45), J9.

(1957)

Uilenberg, G.: Heartwater: summary of background, present state of knowledge, future. With a
note on other tick-borne rickettsial infections of ruminants. Situation paper AGA: TD 77, 3 for
Second FAO Expert Consultation on Research on Tick-borne f)iseases and their Vectors. Rome,
FAO, 13 pp.. 1977.

Uilenberg, (i.: Heartwater disease, In: Ristic, M. & .Mclntyre, 1. (editors): Di.seases of cattle in the

tropics. Martinus Nijhoff Publishers, the Hague Boston London, p. 345, 1981.

Uilenberg, G. and Niewold, Fh. .A.: .Amhlyomma a.sirion Dönitz, 1909 (Ixodidae), nouveau vecteur

expérimcntal de la cowdriose. Rev. Elev. .Vtéd. i\'éi. Pay.s \'Prop.. 34, 267. (1981).

Van Winkelhoff, A. .1. and Uilenberg, C}.: Heartwater: cross-immunity studies with strains of Cowdria

ruminamium isolated in West and South Africa. Trop. .Anim. Hllh. Prod.. 13, 160. (1981).

-ocr page 250-

Experiments with a homologous, inactivated
canine parvovirus vaccine in vaccination
programmes for dogs

J. H. G. Wilson and W. M. Hermann-Dekkers\'

SUMMARY

The significance of canine parvovirus (CPV) infections as a permanent threat to
susceptible dogs, in particular pups, made the authors develop three liquid homo-
logous inactivated adjuvant CPV vaccines that were compatible with existing
canine vaccines and could be incorporated in current vaccination programmes.
One vaccine (Kavak Parvo) contained only the CPV component, the second
product (Kavak i-LP)also contained two inactivated leptospiral antigens, and the
third vaccine (Kavak i-HI.P) contained in addition an inactivated canine hepatitis
virus.

This paper reports on the studies conducted to test the safety and efficacy of the
three products. They were used as such and as diluents for freeze dried vaccines
containing live attenuated measles, distemper, and hepatitis viruses. The study was
performed in a breeding kennel where all dogs were free from CPV antibodies and
the nonvaccinated sentinels remained so for the cour.se ofthe study. All vaccines
proved to be safe in dogs of all ages, including pregnant bitches. The efficacy ofthe
CPV component was studied both by monitoring antibody titres for more than a
vear and by challenge exposure of some dogs to virulent CPV.
The results obtained from these studies prove that the CPV component used in the
three vaccines can he incorporated as indicated in the recommended canine vacci-
nation programmes. The observations that both the inactivated C Pi\' and hepatitis
components do induce an active inununity in pups that are still protected by low
levels of maternally derived antibodies against these viruses, tnake those vaccines
very suitable in breeding kennels. .Additional studies on a comparative basis are
being continued in endemically CPV infected breeding kennels to quantify the
significance of these observations in these special conditions.

Since it was first recognized in 1977, ca- In general such heterotypic vaccines are

nine parvovirus (CPV) infection has be- now being replaced by homologous CPV

comc very important world wide in small \\accines.

animal medicine. A well documented re- Although many countries may hope that

\\iew of this new disease was published their biggest epidemics of canine parvovi-

recently by Afshar (1981). rosis are behind them, this killer disease

will remain as a threat to susceptible

Combined efforts of veterinary research dogs, in particular pups, which indicates

workers in universities and industry soon that the incorporation of CPV vaccines

resulted in prophylactic measures, based into the current vaccination programmes

principally on feline parvovirus vaccines. would meet a practical need.

I Duphar B.V.. R & D Animal Health Division. F\'.O. Bo.x 2. I .ISO AA Weesp. the Netherlands.
108 I HI: V[.|[.K!NAK^ Ql AKll KI.N, Vol.. 4, \\o. 3, Jn ^ 1982

-ocr page 251-

We therefore developed, in addition to a
liquid homologous, inactivated adjuvant
CPV vaccine, also a combined CPV-
leptospirosis vaccine and a combined
CPV-hepatitis-leptospirosis vaccine. The
three vaccines proved to be compatible
in
viiro
and in vivo with additional freeze
dried vaccines used in the current pro-
grammes.

This paper reports on the experiments
which were performed with the purpose
of testing the safety and efficacy of the
three vaccines in existing vaccination
programmes.

MATFRIAl.S AND MF.IHODS
\\ accines

Fhe CPV component used for preparing the three
vaccines consisted of a chemically inactivated virus
suspension adsorbed on to aluminium hydroxide,
fhe strain originates in an Australian CPV isolate
designated K.l (10).

Parva vaccine (i-P)\'

fhe adsorbed CPV component was used as such
after
adjustiTient of the volume to the dose volume
of I ml."

I\'arvc) lepiospirosis vaccine (i-i.P)-
fhc adsorbed CPV component was combined with
a mi.\\ed killed suspension of l.-canicola and t.-
ictcrohaemorrhagiae. both strains being present in
the usual \\accine quantities, in a final volume of 1
ml.

Parvo-liepalili.s-leplDspirosis vaccine (i-III.Pj^
fhe i-I.P vaccine was combined with an adsorbed
suspension of chemically inactivated canine hepati-
tis virus, in a final volume of I ml.

lhe ciher vaccines-\' used in these experiments
were taken from commercial batches. The three
above vaccines complied with the requireinents for
safety and abnormal toxicity mentioned in the
Furopean Pharmacopoeia. 7 be vaccines were ad-
ministered by intramuscular or subcutaneous injec-
tion. but the measles vaccine and its combinations
intramuscularly only.

Vnimals

fhe experiments were performed in a kennel in the
Netherlands where beagles and labrador retrievers,
indicated in tbe tables by I., are bred for nutritional
studies.

I Dohyvac® (Kavak) Parvo
■ Dohyvac® (Kavak) i-I.P
\' Dohvvac® (Kavak) i-HEP
^ Dohyvac® (Kavak) M. D and DH.
®; registered trademark of Duphar B.V.

This closed colony proved to be free from CPV
antibodies at the onset and remained free from CPV
infections during the experiments. The adult dogs,
born in the period between 1968 and 1979. were
housed separately.

Experimental design

The experiments can be divided into three parts.

1) Study of the safety and efficacy of the vaccines
in susceptible adult dogs when vaccinated accord-
ing to the recommended scheme (single primo
vaccination and annual booster).

The safety was studied by observation ofeach indi-
vidual at least twice a day. This check included
general behaviour, food intake, aspect ofthe faeces,
and the presence of local reactions.
For the efficacy studies, 19 dogs in all were vaccinat-
ed as follows;

6 dogs with iP vaccine (Table 1. group A);

2 dogs with iP vaccine combined with DH vaccine
(Table 1. group B);

7 dogs with i-I.P vaccine (Table 1. group C);

2 dogs with i-l.P vaccine, combined with DH vac-
cine ( fable 1. group D);

2 dogs with i-HI.P vaccine, combined with D vac-
cine (\'1 able 1. group E).

Of these 19 dogs. 14 dogs were serologically moni-
tored for one year after vaccination; 12 of them
were then revaccinated whereas 2 dogs ( numbers 62
and 79) were exposed to a challenge infection with
canine parvovirus.

Five dogs chosen at random remained unvaccit^at-
ed and served as an indicator for unintentional
exposure to infections with virulent CPV. canine
distemper or hepatitis virus.

2) Study ofthe safety and efficacy ofthe vaccines
in pups born from CPV vaccinated bitches. These
pups were expected to have maternally derived anti-
bodies (m.d.a.).

Ehe safety was studied as described above.
The efficacy was studied by testing of the usual
vaccination programme of two injections in 26 pups
born from 5 vaccinated bitches.
For these studies mainly the i-Hl.P vaccine was
used. The first injection consisted of the measles
vaccine reconstituted with i-III.P and was given at
weaning at an age of about 7 weeks; the second
vaccination was given at an age of 12-14 weeks and
consisted of D reconstituted wilh i-Hl.P.
A few pups were only given one vaccination at the
age of 12 weeks. In some litters this vaccination
course wasstudied comparatively with,forexample,
the i-HE vaccine. In large litters, nonvaccinaled
controls were kept for the control of the decline
of m.d.a. and as sentinels for unintentional virulent
infections.

-ocr page 252-

The dogs were serological!) monitored and 10 ol
them were challenged with canine parvovirus 3-5
months after vaccination (numbers 419, 421, 422,
423, 425. 426, 503, 505, 506, and 507),
More details of the experimental design are given in
Table 2,

3) Study of a biannual vaccination to be compar-
ed with the recommended annual vaccination.
For this purpose 19 adult dogs were revaccinated
half a year after the first vaccination:
5 dogs with iP vaccine ( Fable 3. group A):
2 dogs with iP vaccine combined with DH vaccine
(Table 3. group B):

8 dogs with i-FP vaccine (Table 3. group C);
2 dogs w ith i-FP -(- DH vaccine ( Fable 3. group D);
2 dogs with i-HFP D vaccinc (Table 3, group F),
Besides being serological monitored, two of the
dogs (numbers 18 and 26) were exposed to a chal-
lenge infection w ith CPV 6 months after the second
vaccination.

Serology

Blood samples were taken several times during the
experiment, in all casesjust prior to vaccination and
three weeks later, \'I he serum antibody titres against
CPV were determined b\\ a haemagglutination inhi-
bition (HI) test and occasionally by a serum neutra-
lization (SN) test, for which the microtitre system
was used.

The serum antibody titres against hepatitis were
determined by a SN-test, described previously (17).

HI lest for CP\\ antibodies

After heat inactivation. the sera were treated with
kaolin and feline erythrocytes before they were used
in the Hl-test.

Because of this treatment the lowest dilution tested
was 16. Fhe Hl-test was performed with 4-8 HA units
CPV antigen and feline erythrocytes being used.

SN lesi for ( PV antibodies

After heat inactivation. the sera were tested for SN
antibodies by means of a constant virus and varying
serum system with lOO-.WO TCI D,„ CPV as antigen.
Reading took place after 6 days by extraction of the
virus with glycine buffer (9) and qualitative haem-
agglutination with feline erythrocytes of the ex-
tract.

( hallenge with virulent virus

1 wo challenge infection studies were performed on
a total of 19 dogs. Wc decided to use an oral chal-
lenge and starved the animals 24 hours prior to and
after challenge exposure in order to increase the
chance of a take. In the first study 8 dogs. 5-7
months old. were infected with an Australian CPV
field isolate which had been passaged a few times in
the FK cell line. I he second group of 1 1 dogs were
exposed to a hca\\ ier challenge w ith a purified faecal
CPV isolated inScotland. In this group6 dogs were
5-6 months old at the time of the challenge exposure
and the remaining 5 dogs were 6-10 years old.
Both experiments were done in close collaboration
with colleagues from Glasgow University who
helped indesigningthis part ofthestudy,provided us
with the challenge virus that was used in the sccond
study, and performed the autopsies as well as the
histopathology. Details of the materials and
methods are to be published by Macartney and
1 hompson.

In both studies the effect of the challenge exposure
was comparatively tested in three groups of dogs:
one consisted of nonvaccinatcd but seropositive
animals obtained from a CP\\\' infected colony and
the two remaining groups consisted of vaccinated
and CT\'V su.sceptible dogs taken from our experi-
ments.

I he dogs were transported from the kennel into an
isolation unit on our premises, housed separately,
and infected orally on arrival. Each dog wasinspect-
ed daily, the food intake was recorded, faecal
samples were collected for virus isolation and blood
samples for hacmatology and serology. As artificial
CPV exposures do not give consistently clear cut
clinical pictures (2. 8, 14) the dogs were sacrificed at
different times within a period of two weeks post
exposure.

RFSUFIS

Safely: none ofthe vaccinated dogs ever
showed an untoward general reaction
that could be attributed to the vaccine.
Local reactions were only seen in a few
cases following the intramuscular injec-
tion of pups.

These reactions were restricted to a
minor swelling that could only be traced
by careful palpation a few days after the
injection had been given. Neither the in-
jections nor the palpations appeared to be
painful,

|-\'ive pregnant bitches were vaccinated at
between 1 1 and 49 days before parturi-
tion, I-\'or one bitch it was her second
parvo vaccination. No untoward reac-
tions were obseiAcd either in the bitches
or in their litters,

Kfficacy

A. Serology: the results are presented in
the same order as the e.xperiments were
designed,

1, Adult dogs (single primo vaccination
and annual booster).

-ocr page 253-

lable I. Parvo vaceines and combinations in CPV susceptible adult dogs.
Annual revaccination; efficacy as measured by serum antibodies against CPV.

CPV antibody titres .... weeks post vaccination

S.N. titres

Vaccines

Dog no.

H.I. titres

Group

38

12

26

52

55

52

L-4

L-6
1
41
60
85

256
512
256
384
1024
512

512
1024

64
64
64
64
64
128

16
32

16
16

< 16
< 16

22
12

16

32

iP DH

35
40

16
16

512
384

32
16

32
< 16

512
256

64
64

16
16

22
64

i-LP

L-8
L-13
24
P-42
54
B-122
62

512
< 32
128
128
384
128
512

64
16
32
32
96
16
64

16
16
16
64
32
32
64

< 16

< 16
16
64
< 16
128

< 16
< 16

< 16
16
< 16
< 16

128
< 16

1024
256
256

neg.

64
89
89
12

i-LP DH

L-3

55

16
16

< 32
256

128
32

16
16

16
16

16
16

64
64

neg.
22

350
12

83
79

256
128

16
16

512

16
16

16
16

16
32

16
16

Lable 2. Parvo vaccines in pups born from CPV vaccinated bitches.
Efficacy as measured by serum antibodies against CPV.

CPV antibody

titres

Vaccination

Litter

Dog

with

H.I.

S.N.

Parvo

antigen

... weeks post

At

... weeks post 2nd vacc

At

2nd vacc.

let

1st

ist

vacc.

0

3-4

26-29

52

55

vacc.

0

3-4

A*

406

2x

< 32

32

256

16

< 16

128

89

350

407

2x

< 32

64

128

128

16

256

64

350

408

2x

< 32

32

128

n.d.

< 16

128

neg.

256

2048

409

2x

< 32

32

512

64

64

1024

neg.

32

725

410

2x

< 32

64

256

32

< 16

512

128

> 5800

411

2x

< 32

32

256

32

16

64

32

2900

412

2x

< 32

32

256

32

16

2048

32

725

B

414

2x

16

<

32

128

3

32

350

415

2x

32

<

32

128

< 16

< 16

3

128

512

413

IX 1.*

16

<

32

64

< 16

< 16

3

neg.

45

416

IX \'

32

<

16

32

< 16

< 16

-

neg.

64

c

419

2x

16

16

256

4

45

1024

423

2X

16

32

1024

3

89

1450

424

2X

16

<

16

512

3

32

1024

420

IX )

< 16

<

16

32

< 16

< 16

neg.

neg.

16

425

IX j**

16

<

16

32

8

neg.

22

426

IX )

< 16

<

16

32

2

neg.

45

421

-

16

<

16

< 16

2

neg.

neg.

422

-

< 16

<

16

< 16

neg.

neg.

neg.

D

501

2X

< 16

<

16

16

< 16

128

6

64

502

2x

< 16

<

16

128

< 16

89

6

725

503

2x

< 16

<

16

64

178

6

350

504

2x

< 16

<

16

32

178

4

512

505

-

< 16

<

16

< 16

89

6

neg.

E

507

2x

< 16

<

16

128

12

128

2900

506

-

< 16

<

16

< 16

32

neg.

neg.

52 weeks after the second vaccination a revaccination was given.
Vaccinated at the time of the second vaccination of the litter mates.

-ocr page 254-

lable 3. Parvo vaccines and combinations in C PV susceptible adult dogs.
Biannual revaccination; efficacy as measured by serum antibodies against CPV.

CPV antibody 1

titres .

... weeks post vaccination

Group

Dog no.

Vaccines

H.I. titres

S.N.

. titres

0

3

12

26

29

38

52

52

A

L-1

iP

<

16

512

256

64

512

64

< 16

64

L-5

<

16

512

< 32

< 16

512

64

< 16

89

26

<

16

256

192

< 16

128

16

< 16

32

39

<

16

256

64

32

512

128

32

>

350

201

<

16

768

64

< 16

1024

1024

128

>

350

B

L-2

iP DH

<

16

< 32

128

< 32

128

16

< 16

12

64

<

16

256

96

< 16

256

16

< 16

8

C

L-7

i-LP

<

16

64

128

< 16

256

16

< 16

22

L-9

<

16

< 32

< 32

< 16

128

< 16

< 16

6

18

<

16

32

< 32

< 16

1024

32

64

>

350

36

<

16

128

16

< 16

256

16

< 16

45

42

<

16

192

64

1024

512

256

>

350

61

<

16

64

32

32

2048

128

64

>

350

67

<

16

128

< 16

< 16

512

< 16

< 16

178

80

<

16

256

32

32

2048

128

128

>

350

D

L-10

i-LP DH

<

16

256

192

< 64

256

16

16

12

74

<

16

1024

48

64

512

64

64

78

E

44

i-HLP D

<

16

128

16

32

1024

32

< 16

78

82

<

16

64

16

16

4096

256

256

>

350

The serological results concerning the
parvovirus component are given in Table

1. From this table it can be seen that the
vaccination results, with i-P alone or to-
gether with other components, in an HI
titre which, in the majority of ciogs, is still
detectable (HI > 16) half a year after
vaccination. At the end ofthe one year
period, the majority of dogs have no de-
tectable HI antibodies. The SN titres,
however, are all > 8, except in two of the
labrador retrievers.

2. Pups born from CPV vaccinated
bitches.

The serological results for the parvo-
componcnt are listed in fable 2. Given
are the HI titres of all samples and SN
titres as far as determined.
Results show that the majority of the
pups have either detectable HI or SN
titres. or both, at the time of the first
vaccination. These maternally derived
antibodies(m.d.a.) show a decline to nega-
tive (SN) or < 16 (HI) in the nonvac-
cinated pups. In most of the vaccinated
pups the HI titre at the time of the second
vaccination is equal to or higher than it
was prior to vaccination.
The second vaccination gives a further
rise in HI titre. For SN titres a similar
picture obtains, with the exception ofthe
results of the first v accination in litter I).

The response to the hepatitis antigen in
some litters with m.d.a. against hepatitis
is given in Table 4. It can be seen from
this table that following first vaccination,
whilst SN titres of nonvaccinated pups
(numbers 413, 421, 422, 506) become
negative or 2, those of vaccinated pups
varied from 2 to 89. The second vac-
cination induces a rise in titre.

3. Adult dogs (single primo vaccination
and biannual booster)
Table 3 lists the serological results for the
parvo component. This tabic shows a rise
in titre follow ing the rcvaccination. hall a
vcar after the first vaccination. At the end
of the one year period. 10 dogs have un-
detectable or very low HI titres. The SN
titres at this time range from 6 to 350.

B. Challenge: As a full report on these
studies will be published by Thompson
and co-vvorkcrs the results in our paper,
which are presented in Table 5, are limit-
ed those parameters that demonstrate
whether the challenge virus did take and
the dog showed clinical or pathological
lesions.

I inVhii.RiN xK\'i Ql AK 1 i KM. VOl.. 4. No. 3..)t i n I9«2

12

-ocr page 255-

lable 4. Eifficacy of the hepatitis antigen in pups with maternally derived antibodies as measured by
serum antibodies against hepatitis.

Hepatitis antibody titres (SN)

Litter

Dog

Vaccination

At 1st vacc.

... weeks post 2nd vacc.

no.

(i-HLP)

0

3-4

B

414

2x

16

2

89

415

2x

22

3

128

416

2x

32

3

178

413

IX*

16

2

189

C

419

2X

16

8

> 350

420

2x

8

3

> 350

423

2X

22

89

> 350

424

2x

8

12

> 350

425

2x

32

3

45

426

2x

16

2

128

421

6

neg.

89

422

IX !

4

neg.

45

E

507

2x

8

8

> 350

506

-

12

neg.

neg.

Vaccinated at the time of the second vaccination of the litter mates.
Pups 421 and 422 were vaccinated with iHl. vaccine.

fable 5. Canine parvovirus challenge e.xperiments.

Dogs

Results of exposure to CPV challenge

Group

CPV

Challenge

Clin.

Pathology

CPV H.I. titres
.. days post expos.

... weeks
post vacc.

CPV

... days
post exp.

sign.path,
lesions

no.

history

virus

di-
sease

in
stool

0

6-7

13-14

1

1244

1245

seropositive
controls

-

tissue

culture

CPV

no

no

13

no

2048
4096

2048
4096

1024
2048

2

419
423

vacc. at 7
and 12 wks
of age

19
19

no
no

no
no

6
13

no
no

16
128

64
128

256

3

425

426

vacc. at 12
wks of age
only

19
19

Australian
origin

no
no

no
no

13
13

no
no

< 16
< 16

< 16
< 16

< 16
< 16

4

421

422

unvacc.
controls

_

no
no

no
no

6
13

Tes-\'\') ^

yes=)

< 16
< 16

< 16
16

1024

5

270

271

seropositive
controls

-

Purified

faecal

CPV

no
no

no
no

13
7

no
no

10240
5120

5120
5120

10240

6

18
26

vacc. twice
6 mths.
interv.

30
36

no
no

no
no

13

14

no
no

64

< 16

64
128

32768
y2768

7

62
79

vaccinated
once

55
55

Scottish
origin

no
no

no
no

14
7

no
no

< 16
16

32
4096

32

8

503
507

vacc. at 7
and 12 wks
of age

13
13

no
no

no
no

14

7

no
no

64
32

64

256

64

9

66

505

506

unvaccinated
controls

-

no
yes\' ;
yes\')

no
yes2)

yes2)

14

3
7

no
yes<)
yes^)

< 16
< 16
< 16

256
5120
2560

20480
2560

Anorexie and blood in stool for a few days.

ff.A. titre in stool > 8 on days 5. 6, 7 (dog 505) and days 5, 6 (dog 506).
I hyinic oedema (dog 421) and thymic atrophy (dog 422).
Thymic atrophy and intestinal crypt regeneration.

1 hymic atrophy, enteritis with intussusception of ileum, necrosis of intestinal villi with crypt dilatation.

-ocr page 256-

1. Adult dogs, one year after a single
vaccination (Group 7)

From the results it can be seen that none
of the dogs showed any lesions. The only-
difference between the vaccinated dogs
(62 and 79) and the unvaccinated dog (66
in group 9) was the fact that dog 62 did
not seroconvert following its exposure to
challenge virus.

2. Pups (groups 2, 3. 4, 8 and 9)

In the first experiment the unvaccinated
pups (421 and 422) differ from their v ac-
cinated litter mates with respect to an
increase in antibody titre for pup 422 and
significant pathological lesions in the
thymuses of both 421 and 422.
A similar but more clear cut difference
was observed in the second experiment.
The nonvaccinated controls 505 and 506
showed clinical disease, CPV in their
stools, significant pathological lesions in
several tissues, and a sharp rise in HI
litres. In the two vaccinated litter mates
(503 and 507) the only observation was a
moderate rise in HI titre of dog 507.

3. Adult dogs, single primo vaccination
and bi-annual booster (Group 6)
Neither of the two dogs 18 and 26 showed
any response to the challenge exposure,
except a rise of their HI litres.

discussion

The results of our study give a proof of
both the safety and the efficacy of the
vaccines studied both in susceptible adult
dogs and in pups born from susceptible
bitches that were CPV vaccinated prior
to parturition.

One vaccination with any of the three
products results in seroconversion in CPV
susceptible adult dogs. The response of 4
labrador retrievers to the vaccine was
relatively low. Since two of them were
litter mates and closely related to a third
one, a heritable factor might be involved.
The HI litres after one vaccination per-
sist longer than those reported by Car-
michael (5). who gave two inoculations
with either CPV abd FPV vaccines and
found that the HI litres became undetect-
able in most dogs by 12 weeks after the
second vaccination.

The explanation for the difference from
our results is likely to be the antigenic
capacity of the vaccines, but differences
in serological procedures may also be in-
volved.

In our experiments some of the dogs
showed detectable HI titres,uptooneyear
after a single vaccination. In all dogs,
except 2 labrador retrievers, SN litres
could be detected at this time, varying
from 8 to 89. From parvovirosis vaccina-
tions and infections in cats, it is known
that SN litres as low a 4 provide asymp-
tomatic immunity in cats (11), and a
similar low level antibodyprotection also
occurs in dogs (6).

The challenge experiments confirm the
field observations from other workers
(McCandlish e/a/.. 1981 and Carmichael
ei al.. 1981) that dogs more than 6
months of age and animals in a good
condition are more resistant to CPV in-
fections than are pups or debilitated
dogs. This makes it difficult to prove a
one year immunity following vaccination
by comparing the effect of an exposure to
challenge virus on vaccinated and non-
vaccinated laboratory dogs. In our study
the heavy challenge with a purified
faecal CPV that proved to be very effec-
tive in challenge experiments in puppies,
did not even give rise to the shedding of
virus in the stools from the unvaccinated
adult dog 66.

In view of the increase of HI litres this
challenge virus did replicate in the major-
ity of the dogs, but not in 62, one of the
two dogs that had received only one vac-
cination a year prior to being exposed to
this virus.

On comparison of the biannual revaccina-
tion with the scheme of annual boosters,
it becomes obvious that the former
programme gives higher litres. Neverthe-
less, since for the annual boosters the
results of both the serological and the
challenge studies are satisfactory, an an-
nual revaccination is considered adequate
for these CPV vaccines.

Studies on the efficacy of the CPV anti-
gen in pups born from vaccinated bitches
are of practical importance with respect
to the control measures in breeding ken-
nels and the protection of puppies. Wean-

-ocr page 257-

ing gives rise to great stress on account
of the change of food and rehousing
which often includes contact with other
dogs and the possibility of a natural chal-
lenge.

The protection obtained by maternally
derived antibodies is known to block the
replication of the attenuated viruses in
live vaccines. According to Pollock (13)
pups fail to respond to vaccination for
several weeks after maternal antibody is
no longer detected by his standard HI
test. The phenomenon that appropriate
killed adjuvant vaccines are able to in-
duce an active immunity in animals with
low maternal antibodies has been dem-
onstrated for canine hepatitis (17) and
recently also for ovine adenovirus (12).
Table 2 lists the CPV antibody titres in
pups from vaccinated bitches which, due
to their titres, will have provided their
litters with m.d.a. Since the majority of
the m.d.a. titres in the pups are low at the
time of first vaccination, the SN test
which will detect lower levels of antibody
is to be preferred to the less sensitive HI
test. For practical reasons six samples
taken prior to first vaccination could not
be tested by the SN test. The remaining
20 samples range from negative to 178.

As variation within a litter does exist —
see litter C — the fact that the two pups
from litter A were negative does not
imply that all litter mates were negative
as well. The efficacy of the first vaccina-
tion is demonstrated by comparing the
titres found at the time of the second
vaccination in the vaccinated pups with
those found in the unvaccinated litter
mates. Whereas the m.d.a. titres of the
latter decline further and become nega-
tive, the titres of the vaccinated pups in-
crease, or decrease to a less degree. This
effect has even occurred in litter D, where
the pups had rather high m.d.a. titres at
the time of the first vaccination. In the
period between first and second vaccina-
tion several blood samples were taken,
but the SN titres of the vaccinated pups
never became negative. It is likely that the
combination of a high antigenic mass and
an adjuvant enables the pup to build up an
active immunity which smoothly proceeds
from the passive immunity. Addition-
al proof for this active immunity is the
booster effect of the second vaccination
which is recommended at the age of 12
weeks. These titres are much higher than
those ofthe litter mates that received only
one vaccination at the age of 12 weeks, as
can be seen in litters Band C. The titres of
these latter pups which received only one
vaccination are below the titres of suscep-
tible adult dogs after one vaccination.
Although Table 5 shows that they will
resist a challenge infection, it seems safe
to recommend for young animals a pri-
mary vaccination course consisting of
two CPV injections, similar to the nor-
mal procedure for most inactivated virus
vaccines.

The demonstration that the vaccines
under test can induce an active immunity
against CPV in pups even in the presence
of m.d.a. can be of practical importance
in the control of CPV infections in
breeding kennels. Experiments are being
continued to quantify the efficacy of
these vaccines in kennels where CPV in-
fections are endemic and where the levels
of m.d.a. may be higher than those found
in the conditions of our studies. A direct
relation between the CPV antibody titre
of the bitch and the amount of m.d.a. in
her pups has been determined by several
workers (13, 16). Based on these data a
nomograph, predicting the age to vacci-
nate the puppies against CPV infection,
is to be developed similar to the one pre-
pared for distemper by Baker
et al. (3). It
is believed that the combined use of this
nomograph and the vaccines developed
by us will further reduce CPV as a threat
in breeding kennels.

Comparison of HI and SN titres does
not indicate a clear correlation. Addi-
tional comparative investigations are
being performed to establish whether we
can demonstrate a relationship between
antibodies detected in HI tests and SN
tests.

The results obtained in our studies are in
agreement with the very high degree of
efficiency that is achieved with this type
of vaccine in the field. A survey conduct-
ed by Sabine and co workers (15) at the
University of Sydney reports on a vaccine
which is nearly identical to the product

-ocr page 258-

used in our test. Based on the number of acknowledgements

suspected failures, they report an effi- We gratefully acknowledge the good collaboration

ciency of 99.3%. with Drs. a. Kamphuis and his co-workers at the

A field survey in the U.K. on the use of dog breeding station of Messrs Trouwand Co. n.v.

the vaccines used in our studies was con- challenge studies were conducted with the in-

j , J. r-, II . 1 ir\\ valuable help of Dr. H. 1 hompson. Dr. J. Macart-

ducted by Danson (7). He reports only 19 c. Wood, of Glasgow University. We

confirmed breakdowns m about 750.000 thank our co-workers at Duphar: Mrs M. Eecken-
vaccinated dogs. Krul and Mr. M. Eaber for painstaking technical

laboratory assistance, and Mr. A. Dazelleand Mr.
A. Roskam for their skilful help in the challenge
studies.

REFERENCES

1, Afshar, A.: Canine parvovirus infections a review. Vet. Bull.. 51, 605-612. (1981).

2, Appel, M, J, G,, Scott, F, W,. and Carmichael, L, E,: Isolation and immunisation studies ofa canine
parvo-like virus from dogs with haemorrhagic enteris,
i\'ei. Ree.. 105, 156-159. (1979).

3, Baker. J, A,, Robson, D, S,, Gillespie, J, H,, Burger. J, A,, and Doughty. M, F,: A nomograph that
predicts the age to vaccinate against distemper,
Cornell Vei.. 49. 158-167. (1959).

4, McCandlish, I, A, P,, Thompson. H,, Fisher, E, W,, Cornwell, H, J, C,. Macartney. J,,and Walton. J,
A,: Canine parvovirus infection.
In Praeiiee, p,p, 5-14. (1981).

5, Carmichael, L, E, and Pollock, R, V, H,: Canine Parvovirus, Am. Anim. Ho.sp. Assoc., 48lh Annual
Meeting Proceedings, 205-210, (1981).

6, Chapek, M, L,, Strauss, A,, Marshall, R, F,, and Mc Claughry, I., E,: Duration of immunity in dogs
inoculated with an inactivated feline parvovirus vaccine.
Vet. Med.. 76, 1319-1324. (1981).

7, Danson. D, L, G,: Proceedings Duphar Parvovirus Seminar. London, November 1981, published by
DVL, Southampton,

8, Eugster, A, K,: Studies on Canine Parvovirus Infections: Development of an Inactivated Vaccine, Am.
J. of Vet. Res..
41, 2020-2024. (1980).

9, Hallauer, C, and Kronauer, G,: Extraction of Cell-associated Virus without Damage of the Culture,
Arch.f die ges. Virusforschung. XV, 433-440. (1965).

0, Johnson, R, H, and Spradbrow, P, B,: Isolation from Dogs with Severe Enteritis ofa Parvovirus
Related to Feline Panleucopaenia Virus,
Australian Vet. J.. 55, 151. (1979).

1, King, D, A, and Croghan, D, L,: Immunofluorescence of Feline Panleukopenia Virus in Cell Culture:
Determination of Immunological Status of Felines by Serum Neutralization,
Can. J. Com/>. Med. Vet.
Sci..
29. 85-89. (1965).

Palfi. V,, Belak, S,,and Tuboly, S.: Fhe influence of colostral antibodies on the immunization of lambs
against adenoviruses.
Vet. .Microbiol., 6, 191-196, (1981).

Pollock. R, V, H,: Canine Parvovirus: Host-response and Immunoprophylaxis, Thesis, Cornell
University, U,S,A,, 1981,

Potgieter, L, N, D,, Jones, J, B,, Patton, C, S,,and Webb-Martin, T, A,: Experimental Parvovirus
Infection in Dogs,
Can. J. cotn/i. Med.. 45, 212-216. (1981).

Sabine. M,, Herbert. L,. and t.ove. D, N,: Canine parvovirus infection in Australia durmg 1980, Vet.
Rec..
110. 551-553. (1982).

Smith, J, R, and Johnson, R, H, Personal communication, 1981,

Wilson. J, H, G,, Hermann-Dekkers. W, M,, Leemans-t)essy. S,, and dc Meyer. J, W,: Experiments
with an inactivated hepatitis leptospirosis vaccine in vaccination programmesfordogs.
Vet. Rec., 100,
552-544. (1977).

1 16 fni, VkrtRiN.-VKV Qr.AkrtRi.i. Vol. 4, No. .1, Jri v 1982

-ocr page 259-

Serological examination and egg production of
progeny of fowl experimentally infected with
Egg Drop Syndrome 1976 virus

J. H. H. van Eek\'

SUMMARY

Following EDS\'76 virus (BC14 virusjinfection of breeder chickens by the conjunc-
tival route, vertical transmission occurred in the first week after infection. In the
progeny which had been infected with EDS\'76 virus by the vertical route, increas-
ing haemagglutination inhibiting (HI) litres to BCI4 virus and increasing num-
bers of birds with HI litres were observed from 3 weeks to 15 weeks of age.
Sixty-one per cent of the hens and
77 per cent of the cocks had ^log HI BCI4 virus
tilres exceeding 4 at an age of 15 weeks.

Some birds which had been serologically negative throughout the rearing period,
seroconverted between 25 and 28 weeks of age. This phenomenon occurred in hens
as well as in cocks. Simulation of stress twice during the laying period by injection
of corticosteroid hormone did not increase the number of birds serologically
positive to EDS\'76 virus.

EDS\'76 M fl^ observed in the group of hens that was vertically infected, since egg
production was significantly depressed between 28 and 34 weeks of age. Probably
this was mainly the result ofa production drop in the hens showing seroconversion
at 27 or 28 weeks of age.

In the group of fowl vertically infected with EDS\'76 virus, serologically positive
birds appeared to be protected for the greater part to BC14 virus challenge at 50
weeks of age, while negative birds seemed to be fully susceptible.
Chicks hatched from eggs collected in the third and fourth week after infection of
the dams had maternal antibodies. Fertility and hatchability of apparently nor-
mally shelled eggs seemed not to be affected after BCI4 virus infection ofthe dams.
Intensive contact with contaminated faeces is probably an indispensable condition
for lateral transmission ofthe virus.

INTRODUCTION agent of the syndrome (3, 11).

It is assumed that EDS\'76 is basically egg

Egg drop syndrome 1976 {EDS\'76) is a transmitted (11). This transmission

condition in fowl characterized by a drop should lead to a small number of carrier

in egg production and the production of birds which do not usually infect the rest

soft shelled and shell-less eggs or by of the flock until it comes into lay (1).

failure to reach peak production (4, 5, 9, Egg transmission was demonstrated in

11). experiments by Darbyshire and Peters

An adenovirus which agglutinates fowl (3) and by Van Eck (6). Liitticken and

erythrocytes (BC14 virus, 127 virus, D61 Baxendale (7) experimentally produced

virus) is considered to be the etiological carrier status in chickens by infecting

I IX-partment of Poultry Diseases, Stale University of Utrecht. P.O. Box 43, 3940 AA Doorn, the
Netherlands.

-ocr page 260-

them as 10 day-old embryos. These chic-
kens possessed low antibody titres and
did not spread the virus from 10 weeks to
20 weeks of age. Beyond that age virus
was shed.

Following oral infection of 1 day-old
chicks with D61 virus lateral transmis-
sion of the virus occurred throughout the
rearing period and the mean ^log HI titre
was 7.2 at 16 weeks of age. Egg produc-
tion of these birds and shell quality were
not affected, but egg weight and internal
egg quality were (2).
However, data on progeny of EDS\'76
virus infected fowl throughout the laying
period are not available.
In the present study, serological exam-
inations were performed on the progeny
of fowl experimentally infected with
BC14 virus. Also egg production was
recorded up to an age of 54 weeks.
EDS\'76 virus displays latency (7). In
order to activate possible latent infec-
tions in the progeny, stress was simulated
twice in hens by treatment with corticos-
teroid hormone.

Resistance to BCI4 virus challenge was
examined as well.

MATERIAl. AND METHODS
Experimental birds

Parem /lock

Sixty commercial brown hens and five cocks vacci-
nated in the rearing period in accordance with the
Poultry Health Institute vaccination schedule were
placed on litter in an isolated pen of approximately
15 m^ at an age of 25 weeks. At 29 weeks of age the
hens were inoculated with 0.1 ml BC14 virus (titre
64 haemagglutinating units (HLI)) by the conjunc-
tival route. Cocks were not inoculated.
Egg production was recorded and eggs were disin-
fected by formaline gas daily. From one week be-
fore until 4 weeks after the BC14 virus inoculation,
normally shelled eggs produced in weekly periods
were incubated in different hatchers. Hence five
groups of hatching eggs numbered 0, 1,2, 3, and 4
were obtained. Four weeks after the BC14 virus
inoculation post mortem examination was perform-
ed.

Progeny

Chicks from the eggs of group 0 were killed immedi-
ately after hatching.

118

Day old chicks hatched from theeggsofgroups 1 to
4 were wing tagged and vaccinated with H V f vac-
cine. These groups were housed in different, isolat-
ed pens during the entire experiment. Rearing was
performed in floor pens of approximately 15 m^
each, up to 15. 14. 13, and 12 weeks of age for birds
in respectively groups 1,2, 3, and 4. After that, birds
were moved to stepdeck batteries of 2 floors. Hens
were housed in cages at one side of the battery,
cocks at the other side.

Only from group 1 were cocks .separated from the

hens at an age of 15 weeks and moved to batteries in

two pens. In all groups four hens or three cocks

were placed per cage. Ehus after removal to the

batteries, experimental birds were housed in 5 pens:

hens of group 1: pen 1

cocks of group 1: pen 2

birds of group 2: pen 3

birds of group 3: pen 4

birds of group 4: pen 5.

All groups were fed the same commercial feed and
the light schedule was the same for all groups. Pro-
duction of normal and soft shelled eggs was record-
ed daily per cage; production percentages were
calculated over weekly periods on the basis of hens
present.

Hens in the groups 1, 2, 3, and 4 were injected
intramuscularly with 10 mg methylprednisolonace-
tate per hen at an age of 37, 36, 35, and 34 weeks of
age, respectively, fhis treatment was repeated with
4 mg at 45 to 42 weeks of age.
Hens in groups 1 and 4 were inoculated with 0.1 ml
BCI4 virus (titre 128 H U) by the conjuctival route
at 50 and 47 weeks of age, respectively,
fhe experiment was ended at 54 weeks of age. Post
mortem examination was performed on all birds.

Serological examination

Parent flock

Birds were tested at 25, 29, 31, 32, and 33 weeks of
age for the presence of precipitins to fowl adenovi-
rus (FAV) (Celo, Phelps strain) and to Infectious
Bronchitis virus (IBV), of agglutinins to
Mycoplas-
ma gallisepticum
(Mg) and Mycoplasma synoviae
( Ms) and of haemagglutination inhibiting (H1) anti-
bodies to BC14 virus as described (6). HI -log titres
exceeding 4 were considered to be positive.

Progeny

Birds were tested twice in the rearing period (10-13
weeks and 16-19 w ceks) as well as tw ice in the laying
period (28-31 weeks and 51-54 weeks) for the pres-
ence of precipitins to FAV and to IBV and of
agglutinins to Mg and Ms. Exainination for HI
antibodies to BC14 virus was performed at one day
and 1,3,7, 11, 15, 20, and 25 weeks of age. From 25
weeks of age birds were examined weekly for HI
antibodies.

Statistical analysis of egg production was perform-
ed in accordance with the t-test for paired observ-
ations.

\' I he BC14 virus was obtained form Dr. D. Eiitticken. Intervet, Boxmeer, the Netherlands.
2 Depo-Medrol® Upjohn, Ede, the Netherlands.

I llh Vi;rhRINAK\\ Ql ARU KI.V. V(»| ,4, No. .VJlT.V 1982

-ocr page 261-

RESULTS
Parent flock

Antibodies to IBV, Mg and Ms were not
detected at any age. Precipitins to FAV
were not demonstrated at 25 and 29
weeks of age. The numbers of hens with
precipitins to FAV at 31, 32, and 33
weeks of age were respectively 20, 26, and
18. Respectively two and three cocks
showed precipitins to FAV at 32 and 33
weeks of age.

Lable 1. Mean-log H1 BC 14 virus litres of 6Ü hens
and 5 cocks prior to and after BC14 virus inocu-
lation of the hens at 29 weeks of age.

Cocks

Hens

0
0
2.0
9.8
4.2

25
29

31

32

33

Age in weeks

0
0

9.2
8.0
8.6

Mean ^log HI litres to BC14 virus are
presented in Table 1; the percentage of
weekly produced normally shelled eggs,
hatchability, and the number of hatched
chicks per group are given in Table 2.
Shell-less eggs were not observed; how-
ever, pale coloured eggs were produced
from eight days after inoculation.
Birds did not show clinical signs of illness
or mortality. No gross lesions were ob-
served at post mortem examination.

Progeny

Up to 25 weeks of age, mortality was 4
per cent or less in all groups, while during
the laying period mortality was 2.4 per
cent at the most. At an age of 25 weeks
the number of birds per group was as
follows;

group I; 118 hens and 135 cocks;
group 2: 88 hens and 82 cocks;

group 3; 53 hens and 50 cocks;
group 4; 102 hens and 119 cocks.
No signs of clinical disease norantibodies
to FAV, IBV, Mgand Ms were observed
in any of the groups. Results of examin-
ation for HI antibodies to BC14 virus in
birds of group 1 are presented in Table 3.
Increasing numbers of birds with HI anti-
bodies to BC14 virus were detected in
group 1 from 3 weeks of age up to 15
weeks of age. At this latter age the mean
^log titre of the hens was 5.2, with 61 per
cent of the hens possessing ^log HI litres
> 4.0.

At the same age the mean ^log titre ofthe
cocks was 6.0, with 77 per cent of them
showing ^log litres > 4.0.
From 15 weeks of age up to an age of 50
weeks the mean ^log HI titre varied from
4.1 to 7.0 and from 4.0 to 7.5 in respect-
ively the hens and cocks. In the same
period thepercentageofbirds with^log HI
litres to BC14 virus exceeding 4 ranged
from 46 to 83 in the hens and from 39 to
86 in the cocks.

Thirty-one hens remained serologically
negative during the rearing period. Nine-
teen of these hens, housed in 15 differ-
ent cages, became positive at 27 or 28
weeks of age (^log litres of 7 to 9). The
other 12 hens remained negative up to the
moment of the BC14 virus inoculation at
50 weeks of age. Their mean ^log HI titre
increased after inoculation to 9.2 at 52
weeks of age. Mean ^log HI litres of hens,
which were serologically positive, increas-
ed after BCI4 virus inoculation from
4.4 at 50 weeks to 5.9 at 52 weeks.
In 16 cocks which had negative HI litres
to BC14 virus until the end of the rearing
period, an identical serological pattern as
in hens was observed. Seven of these
cocks became serologically positive be-
tween 25 and 28 weeks of age; the other

Lablc 2. Egg production, and hatchability of the eggs, of 60 browns hens prior to and after
BC14 virus inoculation by the conjunctival route at 29 weeks of age.

weeks prior to or
after BC14 virus
inoculation

percentage of
normally shelled
eggs

hatch-

ability.

%

group
number

numbers of
chicks

261
263
177
107
229

72
70
79
69
74

87
90
55
37
74

1

-I- 1
-H 2
f 3

-H 4

till. Vi:itRiN..\\KV Ql AttrtRi.v. Vol. 4. No. 3. .It i.v I9S2

119

-ocr page 262-

Table 3. Mean -log HI titres to BC 14 (percentage of birds with -log HI titre > 4) of fowl hatched from eggs
collected within a week after BC14 virus inoculation of the dams.

Age (weeks)

Hens

hens and cocks\'

Cocks

1 day
1

0 ( 0)
0 ( 0)

3

1.1 ( 0)

7

3.0 (36)

11

3.0 (.34)

15

5.2(61)

6.0 (77)

20

5.0 (59)

5.3 (67)

25

5.3 (64)

6.2 (78)

26

4.8 (56)

5.6 (60)

27

4.2 (46)

5.0 (61)

28

5.4 (66)

5.8 (75)

29

4.7 (57)

5.5 (70)

30

5.0 (61)

5.2 (68)

31

4.9 (61)

5.5 (69)

32

5.4(71)

5.9 (76)

33

4.5 (54)

5.5 (71)

34

5.1 (66)

5.8 (78)

35

5.3 (67)

5.8 (78)

36

5.4 (67)

5.6 (71)

iV

5.6 (68)

6.0 (78)

38

6.2 (73)

5.7 (68)

39

7.0 (83)

7.5 (86)

40

5.6 (73)

5.9 (78)

41

4.9 (65)

5.6 (73)

42

5.8 (7.3)

6.3 (84)

43

4.9 (61)

5.0 (64)

44

5.1 (61)

5.3 (70)

45^

5.1 (65)

5.4(75)

46

5.5 (70)

4.9 (59)

47

4.5 (55)

4.3 (46)

48

4.1 (46)

4.0 (39)

49

4.3 (56)

4.4 (48)

50\'

4.1 (48)

4.3 (48)

51

4.7 (60)

4.6 (53)

52

6.2 (83)

5.2 (63)

53

6.0 (78)

4.9 (58)

54

5.8 (76)

5.1 (56)

Up to 15 weeks of age cocks and hens were housed in one litter pen; at 15 weeks of age hensand cocks

were separated and housed in different battery pens.

At these ages hens were injected with methyl prednisolonacetate.

Hens were inoculated with BC14 virus by the conjunctival route.

nine remained negative during the entire
experimental period. In birds of group 2
no antibodies to BC14 virus were detect-
ed during the entire experiment, while in
group 3 HI antibodies to BC14 virus
could be demonstrated only during the
first 3 weeks of life. Mean ^log titres were
7.6; 6.5; and 1.4 at one day and 1 and 3
weeks of age, respectively. In group 4 HI
antibodies were also found during the
first three weeks of life only ^log titres
were 7.9 at day old and 6.6 and 1.5 at I
and 3 weeks of age, respectively. After
BC14 virus inoculation at 47 weeks of
age, the mean ^log HI titre increased to
9.4 at 49 weeks, after which the HI titre
slowly decreased to 7.6 at 54 weeks of
age. Cocks of this group, housed in the
same battery pen as the hens, remained
serologically negative until the end ofthe
experiment.

-ocr page 263-

Egg production data are summarized in
Table 4. Production started in all groups
at 24 to 25 weeks of age. Peak production
was reached at 29 or 30 weeks of age and
came to 81, 89, 88, and 89 per cent in
respectively groups 1, 2, 3, and 4. Egg
production of hens in group 1 (BC14
virus infected by vertical transmission)
was depressed significantly from 28 to 34
weeks of age compared to egg production
of birds in the other groups during this
period were 78, 84, 81, and 83 in group 1,
2, 3, and 4, respectively.
Between 27 and 33 weeks of age, mean
egg production of the hens in the 15 cages
in which birds showed seroconversion at
27 of 28 weeks of age was 9 per cent below
the production of birds in other cages.
Production of soft shelled eggs by these
hens was not observed.

The percentage of soft shelled eggs was
less than 1.5 in all groups, except in group
4 after the BC14 virus ioculation. In this
group the number of pale and soft shelled
eggs started to increase from 12 days after
the BC14 virus inoculation at 47 weeks of
age and reached a peak level of 18.7 per
cent three weeks after inoculation. Six
weeks after inoculation the percentage of
soft shelled eggs had decreased to less
than 1.5 per cent.

Group number

l able 4. Percentages of eggs production (percentages of soft sbelled eggs greater than 1.5%) of fowl
hatchcd from eggs collected in four successive weeks (groups I to 4) after BC14 virus inoculation of the
dams.

Age in weeks

1

2

3

4

25

16

18

32

20

26

48

51

68

64

27

69

79

82

78

28

81 >

83 .

84 ,

84 ,

29

81

85

88

89

30

78

89 1

\' 82 /

82

31

79 ) 1 2 .<

86

> 1 80 ) 2

80

> -1

32

78

84

80 I

83

33

82

76 1

82

34\'

77 \'

81

74 \'

78

350

lb

81

78

12

36\'^

76

78

14

14

37-\'

76

13

22

52

38

15

20

76

77

39

16

69

81

77

40

62

71

81

81

41

71

lb

80

78

42-

65

73

76

75

43\'

bl

65

75

25

44s

74

68

28

30

454

74

14

45

62

46

29

16

65

70

47\'

38

48

73

72

48

68

65

64

70

49

69

69

77

62 (

6.7)

50«

64

77

80

47 (

18.7)

51

69

74

77

67 (

3.4)

52

62

It)

74

68 (

2.5)

53

64

72

70

70

54

68

72

72

70

\' and \' very significant (p < Ü,0Ü5)
\' significant (p < 0,05)

\' and Methylprcdnisoloacetate injection of groups I, 2, 3, and 4, respectively.
* and BG14 virus infection of groups I and 4, respectively.

-ocr page 264-

The total number of eggs (normally shell-
ed soft shelled eggs) produced was
only slightly depressed (3 to 4 percent) in
the third week after the BC 14 virus inocu-
lation.

In hens of group 1 a drop in egg produc-
tion could not be measured after BC14
virus inoculation at 50 weeks of age. How-
ever, the production of shell-less and
soft shelled eggs increased for 2 to 3
weeks from 10 days after inoculation in
hens that were housed in cages contain-
ing 11 birds which were serologically
negative up to the moment of the BC14
virus inoculation. The number of soft
shelled eggs in group 1 as a whole how-
ever, did not reach 1.5 per cent.
Two days after injection of the hens with
10 or 4 mg methylprednisolonacetate egg
production dropped to zero, and there-
after remained at a level of 10 to 30 per
cent for approximately 10 days. From
that time on, a gradual recovery of egg
production was observed.
At post mortem at the end of the experi-
ment no gross lesions were observed.

122

discussion and conci.usions

Darbyshire and Peters (3) recovered in-
fective EDS\'76 virus from the livers of
chicks immediately after hatching from
eggs laid by hens 7 to II days following
oral infection with 0.25 ml D61 strain of
EDS\'76 virus (5.2 log 10 TCD50) at 22
weeks of age. In the present study, verti-
cal transmission of BCI4 virus was
shown in the first week after experimen-
tal infection with 0.1 ml BCI4 virus (titre
64 HU) by the conjunctival route, while
in an experiment performed previously
(6), egg transmission was demonstrated
in the second and third week after inocu-
lation with O.I ml BCI4 virus (titre 32
HU). In both these experiments the
chickens were infected at 29 weeks of age.
Differences concerning the period in
which EDS\'76 virus was egg transmitted
may be due to differences in virus strain,
route of infection, or the virus dose used.
In the group of birds which was EDS\'76
virus infected by vertical transmission,
increasing HI titres and increasing num-
bers of birds with HI titres were observed
from 3 weeks to 15 weeks of age. Whether
this rise in the number of serologically
positive birds is due only to replication of
the virus in birds infected by the vertical
route or also due to replication of virus in
laterally infected birds, is not clear from
this study.

Lateral transmission of strain D61 of
EDS\'76 was shown throughout the rearmg
period following oral infection at one day
old (2). Therefore it is likely that lateral
spread was also occurring in the present
study.

Under field conditions no HI antibodies
at all to BCI4 virus or only low HI titres
in a small proportion of the birds could
be detected at the end of the rearing
period in flocks which suffered from
EDS\'76 later (5, 11).

It is suggested that EDS\'76 virus is basi-
cally egg transmitted. An infected
breeder flock may produce low percen-
tages of infected eggs for 8 to 10 weeks,
resulting in a small number of carrier
birds. Reactivation of the virus can occur
at point of sexual maturity in these
carriers, whereafter shedding ofthe virus
leads to an active infection and to EDS\'76
in the flock (1,7, 11).
In the present study already 61 percent of
the hens and 77 per cent of the cocks
possessed ^log HI BC14titresexceeding4
at an age of 15 weeks. The difference
between these results and data obtained
from field cases may be due to the simul-
taneous infection of the experimental
dams. Under field conditions, infection
of the flock is established rather slowly.
Hence, spread of the virus in the progeny
can be limited by maternally derived anti-
bodies (1).

The simultaneous infection could also
provide an explanation for the short
period of egg transmission in this study.
After placement in cages at 15 weeks of
age, serologically BCI4 virus negative
birds in group I remained negative to an
age of 25 to 28 weeks. At that age, in some
of them seroconversion was observed.
This phenomenon occurred in hens as
well as in cocks at the age at which birds
became sexually mature. Re-excreting of
the virus by birds that had already de-
veloped HI titres is not very likely. Hence

l ilt VhTtRiNAKV Qu.AKrtRi.v, Vol.. 4. Nd. .3, .li:i.v 1982

-ocr page 265-

this seroconversion is probably the result
of reactivation of the virus in carrier
birds.

Simulation of stress twice by treatment
with corticosteroid hormone did not lead
to an increase in the number of birds
serologically positive to BCI4 virus in
any of the groups.

Hens in group 1 which were serologically
BCI4 virus positive at 50 weeks of age
appeared to be protected for the greater
part to BC14 virus challenge: a produc-
tion drop could not be measured and the
mean ^log titre increased only from 4.4 to
5.9. The eleven serologically negative
hens in the same group seemed to be fully
susceptible, since the mean ^log titre in-
crease to 9.2 after challenge and increas-
ed numbers of soft-shelled eggs were
produced for two to three weeks in cages
with these negative birds.
Hens in group 4 were also susceptible to
BCI4 virus infection: the mean -log HI
titre increased to 9.4 and a maximum of
18.7 per cent soft-shelled eggs were pro-
duced in the third week after infection. A
real drop in egg production could hardly
be observed: the total number of nor-
mally shelled and soft-shelled eggs was
only slightly depressed. This corresponds
with the observations made on egg pro-
duction of fowl inoculated orally with
127 virus (8).

Chicks hatched from eggs collected in the
third and fourth week after infection of
the dams possessed maternal antibodies.
At one day old the level of these anti-
bodies was comparable with that of the
dams.

The mean egg production of hens, which
had been vertically infected with BCI4
virus was significantly depressed between
28 and 34 weeks of age. Probably this is
mainly due to a production drop in the
hens showing seroconversion at 27 or 28
weeks of age. As EDS\'76 is, among other
things, characterized by failure to reach
peak production, it can be stated that
E DS\'76 occurred in the progeny of experi-
mentally BC14 virus infected fowl in the
present study.

Egg production dropped to zero two days
after treatment with methylprednisolon-
acetate. As there is ample reason to
assume that a negative feedback me-
chanism exists between the adeno-
hypophysis and the adrenal (12), in-
jection of corticosteroids will depress
the release of gonadotropic hormones
and result in a drop in egg production.
From two weeks after BCI4 virus inocu-
lation of the dams, cocks housed in the
same litter pen developed increasing HI
titres to BC14 virus. On the other hand,
after BCI4 virus infection of hens in
group 4 at an age of 47 weeks, cocks
housed on the opposite side of the battery
remained serologically negative till the
end of the experiment (54 weeks of age).
This is probably because there was hardly
any or no contact of cocks with contami-
nated faeces of the hens.
It therefore appears that intensive con-
tact with contaminated faeces is an indis-
pensable condition for lateral transmis-
sion of the virus.

Neither clinical disease symptoms nor
gross lesions were observed either in the
BC14 virus infected dams or in their in-
fected progeny.

Fertility and hatchability of normally
shelled eggs seemed not to be affected
after BC14 virus infection of the dams.
Precipitating antibodies to FAV detected
in the parent flock after the BCI4 virus
infection was probably due to recall of
the adenovirus group antibody by the
BC14 virus infections (10).

ACKNOWLEDGEMENTS

The author would like to express his sincere thanks
to H. Roodenburg, T. Laurense, and C. Fris for
their technical assistance.

1 Mh Vi-.ihKiNAK\\ OrAKrhRL"!, Vor, 4. No. Jl rv 1982

123

-ocr page 266-

REFERENCES

1. Baxendale, W.: Recent research on Egg Drop Svndrome\'76(EDS\'76) Proc. XVII Symposium Avicola
W.P.S.A.. 4-7 Dec., Barcelona, Spain, 1979. \'

2. Cook, Jane K. A. and Darbyshire, J. H.: Longitudinal studies on the egg drop syndrome 1976
(EDS\'76) in the fowl following experimental infection at I-day-old.
Avian I\'alhology. 10, 449, (I9SI ).

3. Darbyshire, J. H. and Peters, R. W.; Studies on EDS\'76 virus infection in laying chickens. Avian
Palhology,
9, 277. (1980).

4. Eck Van, J. H. H.. Davelaar. E. G.. Van den Heuvel-Plesman. T. A. M.. Van Kol. N.. Kouwenhoven,
B.. and Guldie, E. H. H.: Dropped egg production, soft shelled and shell-less eggs associated with
appearance of precipitins to adenovirus in flocks of laying fowl.
.Avian Pathoiugy. 5, 26!, (1976).

5. Eck, Van, J. H. H., Van KoL N., and Kouwenhoven, B.: Egg production in relation to the results ofa-
long term serological survey of 73 flocks of fowl.
The Velerinary Quarieriy. 2, 15. (1980).

6. Eck Van. J. H. H.: Egg transmission of egg drop syndrome 1976 virus in fowl. The Veterinary
Quarierly.
2, 176. (1980).

7. Liitticken, D. and Baxendale, W.; Egg production drops caused by experimental infection with a
hacmagglutinating adenovirus (EDS virus) in different breeds of fowl. Proc. VI European Poultry
Conference. Hamburg, 1980.

8. McCracken, R. M. and McFerran, J. B.: Experimental reproduction of the egg drop syndrome 1976
with a hacmagglutinating adenovirus.
Avian Paihologv. 7. 48J. (1978).

9. McFerran, J. B.. McCracken. R. M.. McKillop. Eileen R.. McNulty, M. S., and Collins, D. S.: Studies
on a depressed egg production syndrome in Northern Ireland.
.Avian Paihology. 7, J5. (1978).

10. McFerran. J. B., Connor, T. J.. and Adair. B. M.: Studies on the antigenic relationship between an
isolate (127) from the egg drop syndrome 1976 and a fowl adenovirus.
Avian Palhoiugy. 7,629. (1978).

1 1. McFerran. J. B.: Egg drop syndrome 1976 (EDS\'76). The Veierinarv Quarlerlv. 176. (1979).

12. Ringer, R. K.: Adrenals. In: Avian Physiology, 3rd ed.. p.p. 372-382. Edited by Sturkie, P. D.;
Springer-Verlag New York-Heidelberg-Berlin, 1976.

124 l ui-: S |.ii;rinakv yri,kit.ki.v. Vol. 4. No. .1. Ji rv 1982

-ocr page 267-

nF

Canine intervertebral disc disease: A review of
etiologic and predisposing factors

Jeannette Verheijen and J. Bouw\'

SUMMARY

In this report the literature on etiologic and predisposing factors of disc disease in
the dog is reviewed and discussed. Hypochondroplasia is considered to be import-
ant in the etiology of disc disease. After some consideration on nomenclature and
morphology, the genetic background of hypochondroplasia is decribed. The histo-
chemical morphological and developmental similarities and differences between
and within various dog breeds are discussed. Macroscopically visible features that
predispose to disc disease are outlined. The biomechanical bow-string tytodel ofthe
vertebral column is reviewed.

In the discussion the various literature data are interrelated to show how disc
di.sease might he reduced by breeding measures without implicating the breed
characteristics. Literature recommendations to help the individual dog are includ-
ed.

INTRODUCnON

Canine intervertebral disc disease is a spi-
nal disorder, caused by a degeneration
and herniation of an intervertebral disc.
Common signs vary from pain to paral-
ysis. The disease is seen in dogs of many if
not all breeds. Over 45% of the cases,
however, are found in the dachshund
breed (7, I 1, 12, 17, 32, 35, 37); but other
short- and bandy-legged breeds are often
affected. These breeds can be classified in
a group which we prefer to designate as
\'hypochondroplastic breeds\'. Ourreasons
to use the term \'hypochondroplasia\', the
morphology of the affected limbs and the
modes of inheritance are described.
The morphology of the intervertebral
disc is an important factor in the different
types of disc protrusion. Histochemical
data are reviewed in order to find a basic
explanation for the morphologic differ-
ences.

Body conformation is considered to be a
predisposing factor. We will emphasize
the role of back length and posture ofthe
spine in the incidence of disc disease.
Since nutrition is also a factor we will
review its qualitative and quantitative in-
fluence.

In the discussion an attempt is made to
correlate the various literature data to
produce some practical advice for the
prevention of disc disease in individuals
and in breeds.

HYPOCHONDROPLASIA
Introduction

Disproportionate dwarfism, character-
ized by well-organized but retarded en-
chondral ossification of the affected
bones, is a hypochondroplastic bone dys-
plasia (4, 38). It results in a reduced long
axis growth. The growth disturbances
vary from breed to breed. The bones

The Department of Genetics and Breeding of the Zodtechnical Institute of the Veterinary Faculty,
Yalelaan 17. Utrecht, the Netherlands.

-ocr page 268-

which are mostly affected are those of the
limbs and of the skull. The vertebrae may
also be involved; in that case the limbs
and skull are affected as well.
Although hypochondroplasia can be ob-
served in various bones, we will concen-
trate on shortening of the limbs, which
seems to have a correlation with disc dis-
ease.

Nomenclature

In human medicine the above described
phenomenon is called achondroplasia.
Veterinarians mainly use the terms chon-
drodysplasia and chondrodystrophia.
None of the three terms gives an exact
description of the abnormalities.
Achondroplasia indicates that no carti-
lage is formed, chondrodysplasia sug-
gests a disturbance in chondrogenesis,
while chondrodystrophia gives the im-
pression of inadequate cartilage nutri-
tion. Although these objection are recog-
nized, the term achondroplasia is too well
ingrained in human medicinetobechang-
ed. Besides, the most appropriate alter-
native hypochondroplasia had already
been assigned to another distinct bone
disease in man (30, 36).
In veterinary medicine the situation is
problematic:

1 = hypochondroplasia (instead of hypo-
chondroplastic bone dysplasia) is an ac-
curate and short term;

2 = the disease which is called hypochon-
droplasia in man is unknown in animals;

3 = veterinary nomenclature differs from
human-medical nomenclature, and there
is no unanimity among veterinarians.
On the basis of this reasoning we will use
hypochondroplasia in this report for ani-
mals with the described aberrations.

Morphology

According to Rimoin et al the epiphyseal
growth plates in six prepuberal achon-
droplastic children showed predomi-
nantly well-organized, regular columns
of cells with normal staining matrices, as
in normal persons (36). The height of the
columns, however, often appeared to be
slightly shorter. No abnormalities are ob-
served in the matrix and resting cartilage.
Creeper chickens are considered to be
hypochondroplastic. In heterozygous
creepers the greatest proportionate re-
duction is found in the tarsometatarsus.
In the tibia-tarsus a bending is seen,
which causes an unusually active forma-
tion of periostal bone. In homozygous
creepers which survived until the last
week of incubation, the reduction of the
legs is proportionately greater than that
in the wings (27).

Breeds of dogs such as dachshund, basset
hound and Welsh corgi are considered to
be hypochondroplastic. Their limbs are
not only shortened but also curved. In the
front legs the ulna is more impaired than
the radius, causing the radius to grow
distally around the ulna (22).
The short-limb dwarfism in Scottish and
related terriers is certainly not hypochon-
droplastic, as Hansen (19) was able to
demonstrate. The genetic background
differs from hypochondroplastic dwarf-
ism as crossings between breeds have
demonstrated (28, 43).

Genetic background

Short limb dwarfism has been described
in man and in various animal species. In
man the achondroplastic condition has
an autosomal dominant mode of trans-
mission (5). Studies of homozygous and
heterozygous creeper chickens have
shown that the abnormality is the same as
the achondroplasia in man (27). Hetero-
zygous creepers are short-limbed; the ho-
mozygous form is lethal. Heterozygous
animals however appear to be less vital
than normal chickens (27, 29). A similar
mutation in Kerry-cattle has given rise to
the short-legged Dexter-type, in which
the homozygous condition is also lethal
(27).

Representatives of homozygous hypo-
chondroplastic dogs are short- and
bandy-legged. Heterozygous individuals
have an intermediate leg length (43). Ad-
ditional genes are influencing leg length
as well. As has been mentioned before,
not all short-limbed dogs are hypochon-
droplastic. Scottish terriers have been
shown not to be hypochondroplastic
(19). In other cases no histologic examin-
nation has yet been performed.

-ocr page 269-

Since the late sixties a special type of
disproportionate dwarfistn has been de-
scribed in the Alaskan Malamute (8, 9).
The condition in this breed is mostsevere-
ly expressed in the front limbs. This spe-
cific defect is accompanied by a haemato-
logical defect, which is also recognizable
in heterozygotes. The dwarfism itself is
only expressed in homozygous individ-
uals, in which state it is not lethal, but
causes decreased vitality because of the
haematological defect.
In the defective Malamute dogs and in
several other species the disturbances in
the log axis growth of the bones are plei-
otropic defects. In man and in rabbits the
Pelger anomaly in heterozygous condi-
tion can be diagnosed only on the basis of
irregularities in the shape of the nuclei of
the leucocytes. In homozygous condition
this anomaly leads to a lethal shortening
of the bones. In foxhounds a similar pic-
ture is seen (42). These data suggest a
disturbance in the early development of
cells originating from the bone marrow.

Study of the disproportionate reduction
in the long axis growth of the bone re-
veals a great variation in this disturbance.
The phenomena not only differ from spe-
cies to species, but also from breed to breed
within a species and even within breeds.
Several different groups of bones can be
involved in this process in various breeds
of dogs.

Not only can the growth of the bones of
the limbs, the skull and/or the vertebrae
be retarded, but also the development of
the intervertebral di.scs can be disturbed.
The growth reduction is restricted to the
limbs of the dachshunds but also extends
to the skull in the French bulldogs. The
reduction is regular in the short legged
terriers and irregular in the bandy legged
breeds. Within the breed of dachshunds
the rate of calcification in the interverte-
bral discs differs from the one individual
to the other (21).

The discussion will deal with the ques-
tions of homologous genes for compar-
able disturbances in the various species
and breeds and the variation in expres-
sion of these genes.

the intervertebral disc
Introduction

The vertebral bodies are linked by the
intervertebral discs, which facilitate
movement of adjacent vertebrae. For-
ming an elastic cushion the discs also help
cushion the spinal column.
In different species the discs make up
different percentages of the length of the
vertebral column. Man and dog are es-
pecially susceptible for discopathies, as
their discs cover 25%and 17.5% respectiv-
ely as against 12% in the horse and cat
(19). In dogs this susceptibility is further
accentuated by the fact that the vertebral
canal is only slightly larger than the spi-
nal cord (26). Cord trauma will be almost
inevitable when disc irregularities occur
in this species.

Disc diameter is proportional to its thick-
ness. In dogs the thickness gradually
increases from disc Cj.ito C,,,,, then de-
creases to T,()_|, and increases again to
L7-S, (26). Own observations on skele-
tons of 2 dachshunds and I Welsh corgi
are suggesting that the dachshund spine
is more vulnerable than the corgi\'s on
account of a smaller length-width-ratio.

Morphology

The intervertebral disc is composed of an
outer fibrous structure, the annulus fi-
brosus (AF) and an inner homogeneous
gell-like structure, the nucleus pulposus
(NP). Some authors (5, 13, 14) prefer to
speak of a third region, the transitional or
perinuclear zone (TZ) consisting of fibro-
cartilage which is situated between AF
and NP. The AF consists of 25-30 colla-
gen lamellae and interlamellar ground
substance; it is about twice as thick ven-
trally as dorsally. Originating from the
notochord, the NP in the young animal is
composed of a gelatinous mass with a
high water content. The intercellular
mass between the mesenchymal cells can
be regarded as a three-dimensional lat-
ticegel system containing a dense network
of poorly differentiated collagenous fi-
brils and an amorphous interfibrillar
substance. The water-binding capacity
resides in this gelatinous interfibrillar
substance, which vanishes during aging.
The increase of the amount of collagen

-ocr page 270-

and polysaccharide (chondroitinsulphate
and keratosulphate) is closely connected
with the water-binding capacity of the
NP.

Cranially and caudally the disc is border-
ed by hyaline cartilage plates. The AF is
directly connected with the vertebral
bodies. The dorsal longitudinal ligament
intermingles with the surface of the layers
of the ÀF. The ventral longitudinal liga-
ment runs on the ventral surface of the
vertebrae. The transverse intercapital li-
gaments (= lig. conjugale costarum) on
the floor of the spinal canal cover the
discs in the thoracic area (
T|_|q).
There is disagreement about the exi-
stence of a vascular system in the disc
throughout life (24). The disc may be able
to acquire nutrients by diffusion. Nerve
endings have been demonstrated in the
dorsal parts of the disc, which have been
stated to be pain fibers (24).

Development

In aging the intervertebral disc is subject
to continous maturation. In non-
hypochondroplastic breeds the matura-
tion changes are described as fibroid me-
taplasia. In hypochondroplastics the
maturation is referred to as chondroid
metaplasia (24, 25).

Fibroid metaplasia is a slow process in
which a greater mitotic activity is seen.
The newly formed cells assume a fibro-
cyte form and the AF-NP-border fades.
The fibroid metaplasia starts at or before
birth and averages 7 years.
Chondroid metaplasia is a quick matura-
tion process. Proliferation starts in pups
of 3-4 months at the AF-NP-border. The
newly formed cells tend to be chondro-
cytes. Within a year the whole NP may be
rebuilt as hyaline cartilage which often
calcifies.

In both cases there is a loss of water and
of elasticity, which reduces the buffer
function of the disc; further degeneration
may then take place more easily.
In fibroid disc degeneration usually
manifests itself as minor protrusions of
the AF. Chondroid discs frequently first
calcificate and afterwards herniate the
AF with protrusion of NP material into
the spinal cord. Hansen (I9)class;fied the
protrusions as follows;

- Type I protrusions are characterized
by a totally ruptured AF. They are of
considerable size, taking up more than
half the height of the vertebral canal in
some cases. The extruded material may
be spread over more segments. Type I
protrusions are mainly seen in young re-
presentatives of hypochondroplastic
breeds. Signs are acute pain and fre-
quently paralysis as well.

— Type H protrusions are small, regu-
larly formed bulges resulting from partial
ruptures of the AF. Commonly no signs
are seen.

Havranek (21) studied 91 dachshunds. In
her study dachshunds without radiologi-
cally visible calcification in their disc at
the age of I year are reported to be less
likely to have calcifications later in life.
Further, calcification seems to be an as-
sociated condition for herniation. As the
rate of calcification, according to the
same author, seems to be genetically de-
termined, it may be possible to fight the
disease by excluding these animals from
breeding.

Histochemistry

Ghosh and others (13, 14, 15) studied the
histochemistry of the discs of greyhound,
beagle and dachshund. Greyhound NP\'s
had substantially less collagen than the
beagle\'s or dachshund\'s at all spinal
levels. The beagle\'s NP was generally
richer in collagen than the dachshund\'s.
The average level of collagen in the beagle
NP increases with age; the collagen con-
tent ofthe greyhound NP remains low for
most of its life.

There was more non-collagenous pro-
tein in the greyhound NP than in the
other two breeds, fotal nitrogen of the
greyhound NP was less than that of
dachshund and beagle, which difference
did not exist in the AF or in the TZ.
There were notable differences with re-
gard to glycosaminoglycans in the NP.
Total hexosamine concentrations for the
greyhound and dachshund were greater
than those of the beagle; the greyhound
NP was always the richest. Glucosamine
values were always less than the corre-

-ocr page 271-

spending galactosamines in both NP, AF
and TZ. The level of glycosaminoglucans
is markedly less in the two hypochondro-
plastic breeds than in the greyhound. The
maintenance of glycosaminoglucans and
glycoprotein levels in the NP into old age
is possibly associated with the relatively
low incidence of disc disorders in the
non-hypochondroplastic breeds.

body conforma tlon
Introduction

The vertebral column consists of verte-
brae and intervertebral discs; together
with ligaments and musculature they
form a functional unit. Besides protect-
ing the spinal cord the vertebral column
provides support and plays an essential
role in locomotion.

The construction of the dog\'s trunk can
be compared with that of a bow and
string. Together with the intervertebral
discs the vertebrae form a bow with a
variable degree of curvature. The degree
of curvature is determined by the intrins-
ic elements of the bow, especially the
shape of the vertebrae in the various parts
of the column, Dorsally the epaxial
muscles have a function in straightening
the bow. The ventral muscles bend the
bow and are divided into two groups. An
interrupted system (m, longuscolliand m,
psoas) which covers the pre- and post-
diaphragmatic region. The predominant
centre of sagittal movement isjust behind
the anticlinic vertebra Th 11, where the
ventral muscular stabilization is lacking,
A continous muscle system, consisting of
the abdominal muscles forms the stringin
the model (2, 3),

In this chapter the role of backlength,
mu.scle development, body weight, ky-
phosis, bandy-leggedness and nutrition
are mentioned.

Other predisposing factors in disc disease

A long back is commonly regarded as a
predisposing factor for disc disease (18,
26, 35, 42), There is a liability to larger
bending moments in a long back if the
binding is not spread over the entire spine
in an even fashion.

In athletes disc disease is seldom seen
(24). Funkquist and Henricson (10)
found less diseased dogs among wire-
haired than smooth-haired dachshund,
which they attributed to the hunting life
style of the wire-haired. Genetic factors
were considered to be more important,
however. Adequate muscling has a pro-
tective function (26, 42).
Disc disease seems to occur more fre-
quently in fat animals than in dogs with a
normal body weight (18, 42). Body
weight might also be a factor contribut-
ing tot the fact that males are more fre-
quently affected than females (35).
Whether is also accounts for the lower
frequency in miniature dachshund versus
standard dachshund is questionable as
the reverse is found between standard
and miniature poodles (35). Obesity and
poor musicle development may result in
lordosis.

The spine forms some curves in its
course, depending on the shape of the
vertebrae. The vertebrae in the lumbar
region are wedge-shaped, resulting in a
dorsal-convex bending. Kyphosis is men-
tioned as a predisposing factor for disc
disease (18, 42). In the discussion we will
argue for the contrary.
Bandy-leggedness is considered to be a
predisposing factor by the same Ger-
man investigators (18, 42). Indeed, all
hypochondroplastic breeds are more or
less-bandy-legged. It seems questionable,
however, to mention bandy-leggedness
as a distinct predisposing factor, the
more so as there are non-hypochondro-
plastic bandy-legged breeds witb no breed
predispostion for disc disease.

An important part of the intervertebral
disc consists of collagen. Synthesis of col-
lagen needs Fe-\', Mn and ascorbate as
enzymatic co-factors. Nipko and Ash-
mead (34) believe that the incidence of
disc disease would be reduced signifi-
cantly if adjustments in the diets of dogs
would be made. They examined 17 clini-
cally diseased dogs of both sexes and var-
ious breeds. Continued therapy, with
corticosteroids, ultrasound and supply of
essential nutrients was considered to be
successful in 15 cases. Duration of treat-
ment lasted from five days to seven
months.

-ocr page 272-

discussion

The literature concerning etiologie and
predisposing factors in canine disc dis-
ease has been elaborated. In describing
disproportionate dwarfism in the dog we
outlined our reasons for selecting hypo-
chondroplasia as the most suitable term.
Although the exact relation between hy-
pochondroplasia and disc disease has not
yet been clarified, hypochondroplasia is
considered the major factor in disc dis-
ease.

Most authors regard the dachshund,
Welsh corgi, bassethound, Pekingese and
French bulldog among hypochondro-
plastics, in general without argumenta-
tion (6, 11, 17, 36, 37, 42). The Scottish
and related terriers are considered as hy-
pochondroplastics by some authors (6,
42), but Hansen (19) based his disagree-
ment on histologic studies. Australian in-
vestigators have studied the beagle
growth plate and intervertebral disc.
They assigned the beagle to the hypo-
chondroplastic classification on the basis
of the morphologic picture (5). In a next
publication (16) however, they describe
beagles with a typical non-hypochon-
droplastic morphologic development.
They conclude that genetic factors
are concerned, but do not withdraw or
appease their earlier statement that the
beagle belongs to the hypochondroplast-
ic breeds. We would prefer to say that
the beagle breed has a broad genetic
basis. Various laboratory colonies are
known to have a strongly different origin,
influenced by bassethound, bullterriers
and other breeds.

Although the abnormality is considered
to have a similar genetic basis in several
hypochondroplastic species, the manifes-
tation of hypochondroplasia varies mark-
edly in different species. In Dexter
cattle and creeper chickens homozygous
hypochondroplastic individuals are not
viable but in dogs the homozygous indivi-
duals are. Disproportionate dwarfism in
itself may be a favourable factor; in cree-
pers for brooding chicks and in dogs for
certain hunting purposes. Unfavourable
factors are also involved, e.g. a susceptibi-
lity to ricketts in creepers (27) and distur-
bances in the Ca-metabolism and the
abnormal disc development in dogs (42).
In man bones of the base of the skull are
affected in heterozygous achondroplas-
tics but in Dexters shortening of these
bones is only seen in homozygous individ-
uals (bulldog calves). The legs of homo-
zygous creepers are proportionately
more shortened than the wings (27). The
disproportionate dwarfism in Alaskan
Malamutes only takes place in homozyg-
ous animals and is not equally expressed
in front-and backlimbs.
Pleiotropic effects comparable to those
in the Alaskan Malamutes have been
presented for other disturbances in cells
originating from the bone marrow.
In dogs very clear examples of structural
defects are also known for cells originat-
ing from the neural crest. Not only in
dogs but also in various other species
these defects are at the same time leading
to local disturbances in pigmentation and
to defects in the perceptivity for light and
sound.

As we have explained the structural de-
fect in the bone marrow cells can lead to a
large variety of phenomena within the
group of cells which are contributing to
the composition of the bones. Genes with
comparable effects in different species,
but also indifferent breeds of one species,
are leading to reduction in the long axis
growth of several different groups of
bones.

It is very well possible that the process of
the calcification in the nucleus pulposus
is caused by completely different disturb-
ances in cell function, but is seems
highly attractive to investigate more
closely whether the two types of disturb-
ance can be traced back to a common
source.

The question can not yet be answered
why in some breeds of dogs only the
bones of the limb are affected, while in
others the skull is also involved and in
again others also the nucleus pulposus. It.
.seems reasonable to make a comparison
with the effects of genes for the produc-
tion and the distribution of pigment in
the coat.

Several authors have explained that the
coat colors and patterns are not strictly
determined by the action of some specific

-ocr page 273-

genes (31, 40). So called minor genes —
that is to say genes with minor influence
on the specific characteristic can be
present in the rest of the genotype of an
individual animal. These minor genes of
the restgenotype can have modifying in-
tluences. In several cases the composition
of the minor genes in the restgenotype is
characteristic for a breed of animals.
According to Little (31) the variation in
color and in color patterns is not only
influenced by minor genes, but also by
environmental factors. Comparable in-
fluences as these might play a role in the
expression of the gene(s) for hypochon-
droplasia.

The question whether homologous genes
in the various species and in the breeds
within the species are responsible for the
comparable effects of hypochondropla-
sia is still unsolved. Also in this respect a
comparison can be made with the genes
for the determination of the coat color.
Genes for the agouti locus (A), the exten-
sion locus (E) and the locus for tyrosinase
(C) are known to be sensitive for muta-
tion in various species. The question
whether or not the respective loci are ho-
mologous in the various species can be
approached more closely as soon as more
data about the mapping of these genes are
available.

In this respect more accurate data can be
obtained about the homology of genes in
different breeds of one species. Data on
other inherited defects in dogs can offer
supporting information in this respect.
One example is the gene for Progressive
Retinal Atrophy (PR A)indogs. Although
there is a good deal of variation in the
expression of this disease there are se-
veral good reasons to assume that a dis-
turbance in one and the same gene is
responsible for the main characteristics
of this defect in the British jachting dogs.
In the Irish Setters the effects of this gene
express themselves in relatively young
dogs; in other breeds the same signs are
usually observed at the age of 6 years or
later (23). In these breeds the restgeno-
type is presumably able to compensate
for this defect for a longer period of time.
As long as homologies for more clearly
specified genes like those for enzymes.

I Ml-; VhlhKINAKI QlA K I fcRLV . Vol.. 4. No. .3. .It I.N I9S2

blood groups etc. have not yet been clari-
fied for the various species of domestic
animals it seems too risky to make as-
sumptions on homologies for more com-
plex phenomena like hypochondroplasia.
At least as far as homologies between
species are concerned. For homologies
within species it seems reasonable,
however, to keep the possibility in mind
of a defect in one specific gene in the
various hypochondroplastic breeds of
dogs and of some minor genes with com-
pensating effects. The wire-haired dachs-
hund might be less often affected than the
smooth-haired dachshund because of its
more heterogenic origin.
Disc morphology differs between hypo-
chondroplastic and non-hypochondro-
plastic breeds. In newborn dogs the dif-
ference is observable. Histochemical da-
ta, collected by Ghosh and others (13, 14,
15) seem to be in accordance with earlier
findings (20, 41). Statistic proof is poor,
however. Within breeds morphologic dif-
ferences such as disc calcification rate
have recently been discovered to be a
possible selection criterion. In view of the
results in 91 dachshunds which have been
studied consideration should be given to
breed only with dachshund without ra-
diologic evidence of calcified discs. Whe-
ther or not calcification rate in other
breeds is a possible selection criterion is
not yet known; yet one has to consider
whether the breeding basis is broad
enough to eliminate the radiologically
positive dogs.

Back length is genetically determined. A
reduction in back length may have a be-
neficial effect on the incidence of disc
disease in dogs.

In German literature kyphosis is men-
tioned as a predisposing factor in disc dis-
ease. We presume that thoracolumbar
kyphosis is meant. One must note that
dorsal arching of the back (kyphosis) is a
posture assumed by dogs with spinal pain.
These German statements do not seem to
be plausible. Instead we feel that thoraco-
lumbar lordosis is more likely to be pre-
disposing for disc disease as it is in man,
because overloadings are less easily
handled with. Lordosis may be the result
of obesity and insufficient muscle devel-
opment, which factors are commonly re-

131

-ocr page 274-

garded as accomplishing factors (10, 18.
25, 42).

Nipko and Ashmead (34) consider ad-
justments (Fe2 \', Mn2\', ascorbate) in the
diets of dogs as a successful therapy in
case of disc disease. However, supplying
the essential nutrients in adequate
amounts is not the only part in their treat-
ment. Lacking of a control group makes
interpretation of the role of the different
parts in therapy difficult. A definition of
successful is not given and besides, the
number of 15 rather poorly described pa-
tients is small to make conclusions.
Nevertheless, further investigations
would certainly be useful.
Besides quality, food quantity is also in-
volved. Overloading of the back in obe-
sity may lead to thoracolumbar lordosis,
which we consider to be an unfavourable
factor (see above), further, fat animals
tend to have a poorer muscle develop-
ment, which prevents adequate absorp-
tion of shocks. This fits in with the fact
that athletes are seldom affected (25).
Funquist and Henricson (10) slate that
wire-haired dachshunds are less often af-
fected because they are used in hunting.
They find a large difference in several lines
as well, which they put on account ofgen-
etic differences.

Priester (35) supposes that female hor-
mones may be slightly protective against
degenerative disc changes. Hormonal im-
balance has also been suggested to be
involved (17), We feel that further re-
search and careful interpretation con-
cerning the exact role of estrogens in this
context may be useful, especially con-
sidering the known effect of sex hormones
on cartilage development,
fhe low frequency in miniature dachs-
hunds may very well be due to the small
amount of representatives in this sub-
breed, which makes statistical interpreta-
tion difficult. Crossings of varieties of
dachshunds are still made, in contrast
with poodles. It might be possible that
miniature poodles have developed a quite
different genome (independent of hypo-
chondroplasia) which gives them a great-
er susceptibility for disc disease.
In the prevention of disc disease one has
to consider two different factors: protec-
tion of offspring and protection of the
individual.

For improvement of offspring breeding
measures have to be taken. In considera-
tion of Havranek (21) it seems useful to
require that breeding dogs should have as
many radiologically uncalcified discs as
possible. Organization would be similar
to the organization of hip dysplasia pre-
vention. If disc disease incidence could be
decreased sufficiently with this measure it
might not be necessary to reduce the back
length, especially if this would evoke op-
position in breeding circles.
Prevention of disc disease in an indivi-
dual includes the supply of adequate
physical exercise in order to acquaint a
thorough muscle development. This will
naturally be beneficial to the posture.
Good quality of food should be given in
adequate amounts; excess will lead to
obesity with subsequent lordosis and loss
of condition. Positions which causes the
back to become overloaded should be
avoided. In this context especially sitting
up and walking down the stairs are unde-
sirable activities for dogs liable for disc
disease.

.AfKNOWI t^DGEMEN rs

The aulhors arc grateful to I\'rof. Dr. D. M. Badoux
and Dr. S. .A. (loedegebuure Ibr their critical sup-
port on the biomechanical and pathologicalaspects
of this study and to Mr. R. 1\'. M. l.eenaars for the
financial support which he was able to find.

REFERENCES

1. Altnlof, J.; On achondroplasia in the dog. /.hi. I ei. Mei!.. 8, 4i-56. (1961).

2. Badoux. D. M.: On the relation between the shape ofthe intervertebral disc and the frequency of hernia
nuclei pulposi in domesticated dog. Proceedings. Kon. Nederl. Akad. v. Wetensch. Amsterdam. Series
C71. no. 1. 1967.

3. Badoux. D. M.: Some notes on the curvature of the vertebral column in vertebrates with special
reference to mammals.
Acui .Uorph. .\\eerl. Scund., 7, 29-40. (1968).

4. Beachley, M. C.and Graham. E. H.: Hypochondroplastic dwarfism (enchondral chondrodystrophy)
in a dog.
J. Am. I\'ei. Med. Assoc.. 163, 283-284. (1973).

132

I 111: Vi.rr.kiwkv yi vkirki.i. y or. 4, No. .1. .Il l v 1982

-ocr page 275-

5. Braund, K. G.. Ghosh. 1. F. K.. and Larsen. F. H.: Morphological siudies of thecanine intervertebral
disc.
I he assignment of the beagle to the achondroplastic classification. Res. Wei. Sei.. 19. 167-/722.
(/975).

fi. Diimmrich. K.: Ein Beitrag zur Chondrodystrophia foetalis bei fieren. Beri Münch. Tierärzil.
Hschr..
80. /Ü/-I05. (/967).

7. Denny. H. R.: The lateral fenestration of canine thoracolumbar disc protrusions: a revievi of .W cases.
./. Small .Anim. Praci.. 19. 259-266. (/97/ij.

8. Flctch. S. M.. Smart. M. E.. Ecnnock. P. VV..and Subden. R. E.: Clinical and pathological features of
chondrodysplasia (dwarfism anaemia) svndrome in review. ./.
.Am. I\'el. .Meii. 162. }57-36/.
(1973).

9. Fletch. S. M.. Pinkerton. P. H.. and Brueckner. P. .).: The .Alaskan Malamute chondrodysplasia
syndrome in review.
J. .Am. .Amm. Ho.sp. Assoc.. 1 1. J5J-J6I. (1975).

10. Funkquist. B. and Henricson. B.: Cienetical predisposition tor disc degeneration in the dachshund.
Kleimierpra.xis. 14. 219-223. (1969).

1 1. Ciage. E. D.: Incidence of clinical disc disease in the dog. J. .Am. .Anim. Ho.sp. .4.v.v<)<\'., 11. I35-/3/I.
1/975).

12. Geres. V.: Die Röntgenologische Erfassung der Erkrankungen der Skelettanteile der Wirbelsaule, der
Bandscheiben und der Rückenmarksträute bei Hunden. Katzen und Pferden.
Zhl. I\'el. .Med. .4.. 25.
363-382. (1978).

1.1. Ghosh. P.. faylor. T. K. F..and Braund. K. C.: Variation of the glycosaminoglycans of the interverte-
bral disc with ageing. 1. Chondrodvstrophoid Breed. 11. Non-chondrodystrophoid Breed.
Geronto-
logy. 2.1, 87-109. (1977).

14. Ghosh. P.. laylor. 1. K. F.. Braund. K. G.. and Larsen. L. H.: A comparative chemical and
histochemical study of the chondrodystrophoid and non-chondrodystrophoid canine intervertebral
disc.
I\'ei. Paih.. l.i. 414-427. (/976).

15. Gosh. P.. laylor. 1. K. F.. Braund. K. G.. and Larsen. L. H.: The collagenous and non-collagenous
proteins of the canine intervertebral disc and their variation with age. spinal level and breed.
Oeronio-
iogv.
22. I24-/34. (/976).

16. Ghosh. P.. laylor. 1. K. F.. Yarroll. .1. M.. Braund. K. G.. and Larsen, L. IL: Genetic factors in the
maturation of the canine intervertebral disc.
Res. let. Sci.. 19.304-3//. (/975).

17. Cioggin.J. E,, Li, A,, and Franti. C, E,: Canine intervertebral disc disease: characterisation by age, sex,
breed and anatoinic site of involvement.
Am. J. l et. Res.. .II. I687-/692. (/970).

18. Habermehl. K. H.: Diskusprolaps und Feckellähme. Dachsh. .1.1. sept. 1978.

19. Hanse. H. .).: A pathologic-anatomical study on disc degeneration in dog. .4cta orthop. scand. suppi.
II. 1952.

20. Hansen. H. .).: Comparative news on the pathology of disc degeneration in animals, l.ah. Invest., 8,
1242-1265. (1959).

21. Havranek-Balzaretti. B.: Beitrag zur Aetiologie der Dackellähme und Vorschlag zur züchterlichcn
Selektion. Thesis Zürich. 1980.

22. Henschel. F.: Zur Anatomie und Klinick der wachsenden Unterarmknochcn. .4rch. H.vp. l\'e-
termcirnted..
26, 741-787. (1972).

2.1, W. K. Hirschfeldstichting: Rapport oogonderzoek P,R,A,

24. Hoerlein, B. F.: Canine neurology, diagnosis and treatment, 2nd edition: W. B, Saunders Co,
Philadelphia, 1971.

25. Hoerlein, B. F,: Canine neurology, diagnosis and treatment, .Ind edition: W, B, Saunders Co,
Philadelphia, 1978.

26. Hoerlein, B. F,: Comparative disc disease: man and dog, Jotirn. .4tn. Anim. Hosp. ,4,v,v«c,, 15.535-545.
(1979).

27. Hull. F. B.: Genetics of the fowl. McGraw-Hill Book Company. New York: Toronto: London. 1949.

28. Hull, F. B.: (}enetics for dog breeders. W\\ H. Freeman and Company. San Fransisco. 1979.

29. .lohansson. L. Rendel, .l.,and Gravert, H, ().: Hausliergcnctik und l\'ierzüchtung, Verlag Paul Parcy,
Hamburg und Berlin. 1966.

.10. Mc Kusik. V. A. and Scott. C. 1.: A nomenclature forconstitutional disorders of bone. J. Bone & ./oint
Siirg..
53-A, 978-986. (1971).

,11. Utile, C, C,: The inheritance of coat color in dogs, Comstock Publishing Associates, Ithaca, New
York, 1957.

12. l.ocffler, K,: feckellähmung, Dachsh.. 25. 141-143. (1970).

11. Maroteaux. P. and l.amy. M.: Achimdroplasia in man and animals. Clinical Orthop.. .13. 91-103.
(1964).

34, Nipko, R,and ,Ashmcad, D,: Canine disc disease: Cause, prevention and a ncwapproach to treatment.
let. .Med. & Small Anim. Clin.. 72. 1337-1342. (1977).

35, Priester, W. .A,: Canine intervertebral disc disease - occurrence by age. breed and sex among 8. 117
cases,
Theriogenology. 6 . 293-301. (1976).

36, Rinioin, D, I,,, Hughes. G, N.,and Kaufman, R, l..etal.: Enchondral ossification in achondroplaslic
dwarfism, ,Vcu-
England.!. .Med.. 283. 728-735. (1970).

37, Rusel, S, W, and Griffiths, R, C,: Recurrence of cervical disc svndrome in surgically and conservat-
ively treated dogs,,/,
Am. l et. Med. Assoc.. 153, 1412-1417. (1968).

-ocr page 276-

38. Schawalder, P.: Zwergwuchs beim Hund. Kleinüerpra.xis. 23, 3-IH. (IV78).

39. Scholtysik, F.: Die normale Zwischenwirbelscheibe des Hundes normaler und chondrodystropher
Rassen. Thesis Berlijn. 1962.

40. Searle, A. G.: Comparative genetics of coat color in mammals. Academic Press New York. 1968.

41. Taylor, T. K. F. and Akeson, W. H.: Intervertebral disc prolapse: A review of morphologic and
biochemic knowledge concerning the nature of prolaps.
Clin. Orikop.. 76. 54-79. (1971).

42. Wegner, W.: Kleine Kynologie. Terra Verlag. Konstanz, 19785.

43. Whitney, L. F.: How to breed dogs. Orange .ludd Puhl. Comp. Inc.. New York. 1947.

-ocr page 277-

®JDm

Diabetes Mellitus in two twin male lambs

D. Mattheeuws\', J. Derijcke^, R. Rottiers^, and J, Hoorens^

SUMMARY

A diagnosis of diabetes mellitus in two twin male lantbs was based on the clinical
signs of et7mciation, polydipsia and polyuria, the laboratory findings of gluco-
suria, ketonuria and hyperglycemia, as well as on the histological findings.
In one sheep, an intravenous glucose tolerance test was made which showed
glucose intolerance and no insulin response.

INTRODUCTION

Diabetes mellitus is a relatively common
disease in man, dogs, and cats, but its
occurrence among the larger domestic
animals has been reported only infre-
quently. In sheep, the disease is even
more uncommon. To our knowledge,
only the occurrence of a diabetic-like syn-
drome has been recorded in a well-fed
feedlot sheep (1). On the other hand,
alloxan diabetes mellitus has been well
studied in sheep (3, 4, 5).
The purpose of this paper is to describe
the clinical, laboratory, and pathologic
findings of diabetes mellitus in two young
twin rams.

MFIHODS

Ihe intravenous glucose tolerance test (IVGIT)
was performed in the morning, after a 24-hour
fast, with a glucose dose of 500 mg, kg body weight
mfused as a sterile 50% solution-" in the course
of 30 seconds. Zero time (base time) was taken
as the midpoint of the injection period. Glucose
infusion and blood sampling were performed via
separate venous catheters\'. One was placed in the
left and the other in the right jugular vein. Blood-
clotting was controlled by heparin. Blood samples
for glucose and insulin determination were obtained
at 0, .1, 5, 7, 10, 15, 30, 45, and 60 minutes.
Plasma glucose was determined by the 0-toluidine
method adopted for the auto-analyzer\' (2). Plasma
immunoreactive insulin (IRI) was determined by
a modification of the radio-immunoassay method
of Yalon and Berson (9), with charcoal as the ah-
sorbant.

Other laboratory tests were performed by routine
method adopted for the auto-analyzer\'\' (2). Plasma
immunoreactive insulin (//?/) was determined by
Paraffin-embedded sections were cut and stained
with haematoxylin and eosin (M & E), periodic
acid-Schiff (PAS), and oil red.

CUINICAL SIGNS

Two Texel rams, 6\'/2 months old and
born of the same ewe, were referred to
the Veterinary Clinic with a history of
growth retardation and poor condition

Department of Small Animal Medicine, Faculty of Veterinary Medicine, Casinoplein 24, 9000 Ghent,
Belgium.

Department of Pathology, Faculty of Veterinary Medicine.

Department of Internal Medicine, Section of Endocrinology, Faculty of Medicine, State University of
Cjhent, Ghent, Belgium.
Sterop. Brussels, Belgium.

C. R. Bard International l.td., Sunderland, England.
Technicon Instruments, Tarrytown, U.S.A.

-ocr page 278-

since the age of one month. The two lambs
had been treated three times for gastro-
intestinal parasites. On initial exam-
ination, the two lambs weighed re-
spectively 22.5 kg and 21 kg, were ema-
ciated, and revealed slightly distended
abdomens. The rectal temperature and
the respiratory, pulse, and heart rates
were within the normal range. Rumen
motility was decreased. Parasitological
examination of the faeces was negative.
Ophthalmoscopic examination revealed
an incipient cataract.

l..\\BORA rORY KINDINGS
Urinary analysis resulted in 2 acetone
and 4 glucose reaction. The blood
chemical analysis revealed as the most
marked abnormality an unusually high
plasma glucose concentration in both
rams (18.6 and 15.7 mmoL 1, respective-
ly). These findings in both urine and
blood analysis are characteristic of dia-
betes mellitus. One ram was killed and
a complete necropsy was performed. The
other ram was given an IVGTT, while
the same was done with five control
lambs of about the same age.
As can be seen from the results (Fig. 1),
the rate of disappearance of glucose from
the blood of the diabetic lamb, as
measured after between 15 and 60 min-
utes, was slower than that of the con-
trols. The IRl response to glucose was
much lower than that of the controls
(Fig. 2). Even the initial plasma IRl was
lower compared to the controls (1 lU ml
to ± 4 lU ml). The lamb was then
treated daily with insulin (10 lU prota-
mine-zinc insuline\'Organon\'). A marked
clinical improvement in the general con-
dition of the animal occurred. The lamb
regained its appetite, was alert and active,
and gained weight (approx. 5 kg in 1
month). The lamb was taken off insulin
therapy after one month and, within two
weeks, all the signs initially observed in
this lamb had returned. An IVGTFwas
then again performed. The glucose intol-
erance was even more pronounced, and
an IRl response to glucose was absent
(Figs. 1 and 2). A few months later,
the condition of the lamb worsened; it
fell into lateral recumbency and died.

136

Fig. 2.

I

% 15 0

fivE CONTROL cAMBS t SEM
OiABEtiC LAMB

aABf\'C CAMS Sl* «VtEKS LATE«

I 111 \\ 1 11 KIWKV Ql \\Kn KI ■!. \\ (11,. 4. No. .1. .ll I.v 19X2

I\'A I HOLOGIC LIMMNGS

At necropsy, emaciation and liver de-
generation were found in the killed lamb.
In lamb 2, a very cachectic carcase, with
generalized oedema, most pronounced
in the subcutaneous tissue, and a liver
degeneration were observed. No macro-
scopic lesions of the pancreas - except
oedema in lamb 2 were found. On
microscopic examination, the kidneys of
both lambs showed a hydropic degener-
ation of the epithelial cells of Henle\'s loop.

-ocr page 279-

With PAS Staining, line and large gly-
cogen granules were demonstrated in the
kidneys of both lambs (Fig. 3). No glo-
merular lesions could be found. In the
livers of both lambs pronounced hy-
dropic degeneration was found. There
was only a slight fatty infiltration of the
hepatocytes. As in the kidneys a PAS-
positive material was present.
The acinar pancreatic tissue of lamb 2
showed some small foci of necrosis. The
number and size ofthe l^ngerhans islets
were considered to be normal, compared
with the three controls. The islets were
composed mainly of degranulated hy-
dropic /i-cells (Fig, 4). In many of these,
only the cell wall and a pycnotic nucleus
were demonstrated. In contrast to the
controls, variable amounts of PAS-posi-
tive material were deposited in and
around the hydropic cells.

DISCUSSION

Although there are no reports on either
primary or scondary islet diseases asso-
ciated with diabetes mellitus in sheep,
diabetic coma has been observed in feed-
lot sheep (I). This condition, however,
which has caused considerable loss in
feedlots, where the rapid method of fat-
tening is practised, cannot be confused
with the clinical syndrome reported here
in two lambs. I\'he clinical symptoms
described in connection with diabetic
coma include sudden onset of convul-
sions, jumping, staggering, twitching,
clamping, and frothing, and finally a co-
matose condition is observed before
death.

In many respects, the clinical course
reported in these two twin-lambs closely
resembles that seen in alloxan diabetes
and after pancreatectomy in sheep (3, 4,
5, 8). Moreover, the clinical, biochemi-
cal, and pathological alterations men-
tioned in these two twin lambs are in
agreement with diabetes mellitus in cattle
(6, 7). In both lambs, the pancreatic
islets were deficient in /3-cells, suggesting
that the condition was a direct result
of a deficiency of insulin, wich was

-ocr page 280-

proved in one lamb. The response lo in-
jected insulin further supports this state-
ment. The etiology in these two lambs
remains obscure, although a hereditary
origin cannot be excluded.

REFERFNCFS

1. Baker, 1.. H.. Reid, J. .!.. and Owen. VI.: Oiaheticcoma of feedlot sheep. J. Am. I er Med. Assoc.. 79.
97-98, (1931).

2. Dubowski, K M.: An 0-toluidine method for hody fluid glucose determination. C\'/i/i. Chem., 8,
215-235. (1962).

3. .lackson, H. D., Van Dewark, S. D.. and Van Vleet, .1. F.: Blood chemical and pancreatic histologic
alteration in alloxan-diahetic ewes and their fetuses.
.Am. J. Vel. Res.. 31, 1577-1587. (1970).

4. Jarett, 1. G.: Alloxan diabetes in the sheep. Ausiral. J. Exp. Biol.. 24, 95-102. (1946).

5. Jarett, 1. Ci., Potter, B. J., and Packhatn, A.: Effects of pancreatectomy in the sheep. Ausiral. J. E.xp.
Biol..
34, 133-142. (1956).

6. Kaneko, J. J. and Rhode, E. A.: Oiabetes mellitus in a cow. J. Am. Vet. Med. Assoc., 144, 367-373.
(1964)

7. Phillips, R. W., Knox, K. 1... Pierson, R. E.,and Fasker, J. B.: Bovine diabetes mellitus. Cornell Vel. J..
61, 114-124. (1971)

8. Reid, R. F., Hinks, N. I ., and Mils. S. E.: Alloxan diabetes in pregnant ewes. J. Endocrinol.. 27.
1-19. (1963).

9. Valow, R. S. and Berson, S. A.: Itninunoassay of endogenous plasma insulin in man. J. Clin. Invesi..
39, 1157-1175. (I960)

138

i Mh VKH-.RIN.AK\'i Ql .\\RrhRI.V. VoL. 4. No. Jl I.V 1982

-ocr page 281-

Oxfendazole efficacy in calves: A comparison of
oral and intraruminal routes of administration

F. H. M. Borgsteede\' and J. F. S. Reid^

SUMMARY

Twenty-seven calves of the Dutch Friesian breed were housed after their first
grazing season and divided into 3 groups, each of 9 animals. Two of the groups
were treated with o.xfendazole 9.06 per cent suspension administered either orally
or intrarutninally, whilst the third group was retained as an untreated control. No
differences in efficacy were observed between the two treated groups and oxfenda-
zole administered by either route was 100 per cent effective in removing adult
populations of the major strongylids and trichostrongylids present.

INTRODUCTION

Traditionally, anthelmintic suspensions
have been administered to cattle, often
laboriously, by the oral route as a drench,
and whilst the efficacy by this method has
generally proved acceptable, occasions
have occurred where results have been
poorer than expected. It has been suggest-
ed that a possible reason for apparent
failures of anthelmintics to exert an opti-
mum effect is that a proportion of the
orally administered drench by-passes the
rumen via the oesophageal groove reflex
and passes directly into the abomasum,
where it is rapidly absorbed (10). This has
been confirmed, by the administration of
a dye by mouth to calves and subsequent
slaughter of the animals (12).
fhe activity of anthelmintics is related to
the drug concentration at the site of ac-
tion and the duration of exposure of the
parasite to toxic concentrations of the
drug. Many of the earlier benzimidazoles
had a limited efficacy, particularly
against inhibited larvae, because of rapid
absorption and excretion, although their
effectiveness could be improved if they
were given in divided doses (8) or by infu-
sion (15).

Route of administration of anthelmintics
can be important with regard to their
effectiveness. In tests of several different
compounds against thiabendazole
(TBZ)-resistant strains of
Haemonchus
contortus
and Trichostrongylus colubri-
formis
in sheep it was demonstrated that
oral administration of fenbendazole
(FBZ) was less effective than intrarumi-
nal injection and that intrarummal ad-
ministration was superior to intra-abo-
masal administration (11). It was also
suggested that the rumen might act as a
reservoir and that this could result in
more persistent plasma levels of drug (16).
Recently it has been shown that intraru-
minal administration of oxfendazole
(OFZ) produces more prolonged plasma
levels than intra-abomasal administra-
tion and that the incorporation of glu-
cose in the anthelmintic suspension makes
it possible to monitor the proportion of
orally administered suspension which by-

\' Central Veterinary Institute. Dept. of Parasitology, Edelhertweg 15,82I9PH Lelystad, the Netfierlands.
- Syntex Research. 1348 Louvain-la-neuve. Belgium.

-ocr page 282-

pa->ses the rumen, thus demonstrating the
variation in efficacy which occurs (14).
In view ofthe above considerations it was
decided to conduct s small field study in
naturally infected calves in order to com-
pare the efficacy of an oral drench with
that following intraruminal administra-
tion.

MATERIAL AND METHOD.S
Animals

I wenty-seven dairy calves of the Dutch Eriesian
breed, born in the period January-May 1981, were
selected for the study. Ehe animals were housed
between late September and mid-October after
completion of their first grazing season.

Experimental Design

On October 16th, 1981 (Day—7 of the experiment)
the body weights of all the calves were estimated by
means of a girth tape and individual rectal faecal
samples were taken for faecal egg count and larval
differentiation. The animals were subsequently di-
vided into three groups of 9 calves each, on the basis
of faecal egg count, and each group was treated as
outlined below.

Group 1

Animals in this group did not receive any anthel-
mintic and served as untreated controls.

Group J

I his groups received the recommended dose of ox-
fendazole 9.06 per cent suspension on October
2.1rd, administered as a drench by means of a plastic
syringe; this corresponded to a dose rate of 4.5
mg kg body weight.

Group 3

Each animal in this group also received oxfendazole
9.06 per cent suspension on October 2.1 rd, adminis-
tered on this occasion directly into the rumen by
means of a semi-automatic injection device. I he
dose rate was also 4.5 mg kg body weight.

Parameters recorded

Individual faecal eggs counts and larval differenti-
ations were carried out on faecal samples taken on
October 16th (Day 7 of the experiment) and on
October .10th (Day 7 of the experitnent). fhe
samples were examined by methods described in
previous publications (5. 6).

RESULTS AND DISCUSSION
The mean results of the faecal examina-
tions both before and after treatment are
presented in Table 1. The dominant larval
type present was
Osteriagia spp., follow-
ed by
Cooperia oncophora which were
present in the pretreatment samples (Day
—7) of all calves in Group 1, and in 8 of
the 9 calves in Groups 2 and 3, respect-
ively. Small numbers of
Haemonchus
conionus
were recovered from approxi-
mately half the animals in each group at
the same sampling, whilst occasional ani-
mals excreted eggs of
Trichostrongylus
spp., Oesophagostomum spp., and Bu-
nostomum
spp.

Following treatment, examination of
Day 7 samples demonstrated that no
larvae were present in the faeces of any of
the animals in Groups 2 and 3, whilst the
picture in Group 1 was similar to that
observed on Day -7.

J able 1. Mean EPG-values and larval differentiation of groups of calves one week before and one week
after treatment with oxfendazole by the oral or the intraruminal route compared with untreated controls.

Group

No.

freatment

Day

Mean

Mean larval differentiation (x)

Reduction

calves

EPG

percentage

1

9

NIL

7

208

57.6% O - .17.1% Co - 4..1% He -

O.2 -0.8%T.

0%,

4-7

406

51.0% O - 44.1% Co - 4.9% He -

, <0.1%. Oe

2

9

Oral

7

211

45..1% O - 46.2% Co - 8.4% He -

4.5 mg kg bw.

0.1% B.

100%

1

< 25

No larvae recovered from cultures

.1

9

Intraruminal

7

206

56.4% O - 42.4% Co - 1.2% He

4.5 mg. kg bw.

-1-7

< 25

No larvae recovered from cultures

100%

O = Osienagia spp
Co =
Cooperia oncophora
He = Haemonchus coniorius

(x) Lypes of larvae:

Oe = Oesophagoswinum spp
T —
Trichosirongyius spp
B =
Bunoslomum spp

-ocr page 283-

Fhe level of efficacy observed in this world (1, 2, 3, 7, 9, 13). No difference in

study was comparable with that obtained efficacy against adult parasites was ob-

in an earlier study with calves in the Ne- served between the groups treated by

therlands (4) and in other parts of the either the oral or the intraruminal route.

REKERENCES

E Anderson, N. and Lord. V.: Anthelmintic efficiency of oxfendazole, fenbendazole. and levamisole
against naturally acquired infections of
Osienagia osieriagi and Trichoslrongvlus axei in cattle. Ausl.
Ici. J..
55, (1979).

Armour. J.. Duncan. J. I... and Reid. .1. E. S.: Activity of oxfendazole against inhibited larvae of
Osleriagia o.ileriagi and Cooperia oncophora. I\'el. Rec.. 102. 263. (1978).

Baker, N. E.. Eisk. R. A., and Miller. .L E.: Anthelmintic efficacy of oxfendazole in calves. Am. J. Vel.
Res..
39. 1258. (1978).

Borgsteede, E. H. M.: .Afield trial with a new anthelmintic, oxfendazole, in naturally infected calves.
Tijclsehr. Diergenee.s/s.. \\02.80l. (1977).

Borgsteede. E. H. M. and Hendriks, J.; Een kwantitatieve methode voor het kweken en verz.amelen van
infectieuze larven van maagdarmwormen.
Tijclsehr. Diergenees/<., 98, 280, (1973).
Borgsteede. F. H. M.and Hendriks. J.: Identification of infective larvae of gastro-intestinal nematodes
in cattle.
Tijdschr. Diergeneesls.. 99, 103. (1974).

Chalmers. K,: The efficacy of oxfendazole against natural infections of nematodes in cattle, ,V,Z, Vei.
,/„ 26, 162. (1978).

Corba, J,, Lietava. P,. Düwel, D,, and Reisenleiter, R,: Efficacy of fenbendazole against the most
important trematodes and cestodes of ruminants,
B. I\'ei. J., 135. 318, (1979).

Downey, N, E,: Evaluation of oxfendazole against natural infections of gastro-intestinal nematodes
and lungworms in calves,
i\'ei. Rec.. 99. 267. (1976).
10, Duncan. J, L,, Armour. J,. Bairden, K,, Jennings, E, W,. and Urquhart. G, M,: The activity of
fenbendazole against inhibited 4th stage larvae of
Osleriagia osieriagi. I\'el. Rec.. 101, 249. (1977).
Kelly. J, D„ Hall. C, A,. Whitlock. H, V„ Thompson. H, G„ Campbell, N, J,.and Martin. EC, A,: The
effect of route of administration on the anthelmintic efficacy of benzimidazole anthelmintics in sheep
infected with strains of
Haemonchus comorius and Trichosirongyius coluhriformis resistant or
susceptible to thiabendazole.
Res. I\'ei. Sci.. 22. 161. (1977).

12, McEwan, A, D, and Oakley, G, A,: Anthelminticsand closure ofthe oesophageal groove in cattle, I\'ei.
Rec..
102, 314. (1978).

13, Ogunsusi, R, A,: Evaluation of oxfendazole against natural infections of gastro-intestinal netnatodes
in Nigerian calves.
Res. vei. Sci.. 27. 246. (1979).

14, Prichard, R. K, and Hennessy, D, R,: Effect of oesophageal groove closure on the pharmacokinetic
behaviour and efficacy of oxfendazole in sheep.
Res. t el. Sci.. 30, 22. (1981).

15, Prichard. R. K.. Hennessy, D, R,, and Steel. J, W,; Prolonged administration; A new concept for
increasing the spectrum of anthelmintics,
Vei. Parasiiol.. 4, 309. (1978).

16, Prichard. R, K,, Kelly, J, D,, and Thompson, H. G,: The effects of benzimidazole resistance and route
of administration on the uptake of fenbendazole and thiabendazole by
Haemonchus coniorius and
Trichosirongyius coluhriformis in sheep. I \'ei. Parasiiol.. 4. 243. (1978).

-ocr page 284-

SUMMARY

Perineal Hernia in a Nubian Ibex

A. Tadmor\'

A case of perineal hernia is reported for the first time in an Ibex, a small wild
ruminant. The cause is obscure. The animal was restored to normal after the same
surgical procedure adopted in the dog.

Perineal hernia is a common defect oc-
curring most frequently in the older dog
(2. 4. 8). The causes of the condition are
poorly understood, gonadal hormone
disturbances with advancing age being
implicated in this species (2, 4).
Although the defect has also been de-
scribed in cattle (3, 8), it has not been
reported in small or wild ruminants.

CASF REPORI

A female Ibex, one year old and weighing
about 20 kg was presented with anorexia
and apathy for the last 12 hours. A swol-
len area the si/e of a tennis ball was seen
under the tail and around the anus. The
temperature of the animal was 38.6° C
and the pulse was regular at 80 minute.
Its rate of respiration. 50 minute was
rapid and superficial. The animal breath-
ed with open nostrils. Thecharacterofres-
piration was more of the thoracic t\\pe.
The conjuncti\\ae and vaginal mucous
membrane were very congested. The ani-
mal appeared to be apathetic and had
drunk only small amounts of water in the
last 24 hours.

\' Kimron Veierinary Insliliite. Beil Dagan. Israel.

The above-mentioned round and swollen
mass under the tail, the si/e of a tennis
ball (Plates 1. 2) was warm, extremely
oedematous and red in colour. Clear
fluid was oo/ing through its surface. I he
animal had not been seen to defecate or
urinate for the last 12 hours. Rcctal exa-
mination revealed an extremely oedema-
tous anus and rcctum. The entrance to
the anus was very narrow and the rectum
was full of faeces. The animal was not
pregnant. An urinary cathcter could be
inserted only about 3 cm into the external
urethal opening.

-ocr page 285-

Radiographs were taken while the animal
was lying on its left side. A Foley balloon
catheter was inserted some 5-7 cm into
the e.xternal anal orifice and inflated with
water. About 120 ml barium sulphate
was introduced as a contrast medium
through the catheter. This contrast me-
dium was not able to return to the anus
because of the balloon. The rectum was
full of faeces, its caudal part being in the
sv\\ollen area under the silhouette of the
tail. The urinary catheter could not be
introduced into the urethra, which toge-
ther with the bladder was not \\isuali/ed.
No other organs could be seen in the ra-
diographs (Plates .3. 4). From the clinical
and radiological findings a diagnosis of a
double sided perineal hernia was made.

SLKGERY

Since the animal had not eaten for more
than 12 hours, no further precautions
were considered necessary . Ketamine hy-
drochloride. mg kg was rapidly inject-
ed intravenously for endotracheal intu-
bation (6, 7). The tube was blindly
inserted into the trachea and connected
to the anaesthetic apparatus. General
anaesthesia continued with 2 per cent
halothane. The animal was then put on
its sternum and abdomen with its hind
quarters elevated. A role bandage was
inserted into the rectum and held in place
with a purse-string suture. After a skin
incision ofbcm length on both sides ofthe
perineal sack had been made as describ-
ed for the dog (1, 2. 4). a balloon filled
with fluid was found to lie just under the
oedematous skin and along either side of
the rectum. This was found to be the
bladder, which was full of urine. A urine
catheter was introduced through a small
incision and secured in place by a purse-
string silk suture. About 180 ml urine left
the bladder through this catheter, which
was then released from the bladder, l he
converted rectum and empty bladder

143

I lit: Vt;ii-Ris..\\KV QrAKU.KLV. Vol.. 4. No. 3. .In.\'i I9S2

-ocr page 286-

could be easily returned to their anatom-
ical position. No other organs were pal-
pated in the perineum. In order to pre-
vent the bladder and other internal
organs from further entering the perineal
space, the perineum was sutured in layers
with braided 3 0 multifilament steel on
both sides, as described for the dog (1).
The swollen area under the skin decreas-
ed very much in diameter immediately
after the operation. At 10 days after ope-
ration the animal gained completeh\' nor-
mal clinical condition, and returned to its
herd.

One year later, it gave birth without com-
plications to a normal kid.

DISCUSSION

Perineal hernia has not been previously
described in small and wild ruminants.
Its causes are unknown but lie probably
in the difference in measurements and
shape of the cranial aperture (pelvic
inlet), posterior pelvic canal, and soft tis-
sue in the different species (2. 5). Relaxa-
tion of tendons and ligaments may con-
tribute to the appearance of this
condition. Why it occurs in the older dog
is not clear: possibly small ruminants do
not reach the same age as dogs and there-
fore do not develop such a defect. This
case is unusual as it occurred in only one
animal out of an herd of thirtv.

RFFERENCES

1. Annis. .1. R. and Allen. A. R.: An Atlas of Canine Surgery. Ed. 1. Philadelphia. Fea and Febiger. pp.
176-177. 1967,

2. Archibald. .1.: Canine Surgerv. Ed. 1. Santa Barbara. American Veterinary Publications, pp. 4X7-49.1.
1965.

.1. Fiess. J.: Offene Perinealhernie und retroventro Fle.xion der flarnblase bei einer Kuh. Tieräztl.
Rundsch.. 42.
758. (1936).

4. Mayer. K.. Facroix. .1. V.. and Preston Hoskins. H.: Canine Surgery. Ed. 4 Santa Barnara. American
Veterinary Publications, pp. 458-468. 1959,

5. Sisson and Grossman: The anatomy of the domestic animal, Ed. 5. Philadelphia. Saunders, pp. 778.
1454. 1975.

6. Tadmor. A.. Marcus. S.. and Eting. F.: The use of ketamine h\\drochloride forendotracheal intubation
m cattle.
Au.u. I V/. ./.. 55. N7-I-19. (1979).

7. ladmor. A. and Zukerman. F: The use of ketamine hydrochloride forendotracheal intubation in goats.
Au.u. I cl. ./.. 57. 3(13-304. (1981).

8. Wamberg. K. and McPherson. F. A.: Veterinär) Encyclopedia. Ed. 1. Copenhagen. Medical Book
Company, pp. 1195. 1968.

NO l ICE t-OR AU 1 MORS

Manuscripts should be written in t-nglish and
submitted in triplicate (One copy should be
labelled as master copy and should contain the
original illustiations. graphs, diagrams, tables
etc.. suitable for reproduction). They should be
presented in a form that can readily be set b\\ the
printer, i.e. they should be typewritten, double-
spaced. on one side ofthe paper onl\\. Illustrations
and tables should be supplied on separate sheets
in a clear drawn (e.g. in Indian ink) or type-
written form, so that photographic plates can be
made. Photographs should be submitted on
gla/ed white paper, \\-ray pictures on film or
paper. I hc approximate position of Fables and
Figures should be indicated on the manuscript.
I he paper should commence w ith an abstract of
up to 200 words: SI tmits should hc used.

References in the text should be indicated by
figures corresponding cxactly w ith the alphabeti-
cally arranged bibliography at the end of cach
paper. Please state the lollowing particulars: (1)
name and initials of aiuhor(s). (21 title of paper.
(.1) name of journal, \\olume. opening page last
page and (in brackets) year of issue. Where books
arc concerned also state residence and name ol
publisher.

The text of the paper should hc arranged into
sections. In general please follow the lay out and
style of recent numbers of this journal. Complete
instructions for authors can be obtained from the
editorial office on request.

-ocr page 287-

Juli:

19 22 Annual Convention of the American Ve-
terinary Medical Association (AVMA). Salt

1.ake City, USA.

26 31 International Pig Veterinary Society
(I.P.V.S.) 1982 Congres Mexico-Citv, Mexico
(pag. 721 en 1105 (1981)en 11).

27 3 1 V. Intern. Symposium on Morphological
Science, Rio de Janeiro.

.Augustus:

16 19 33rd Annual Meeting of the European
Association for Animal Production. Lenin-
grad, USSR.

23 25 Erfahrungen der industriemässigen
Schweinefleischproduktion, Keszthely (Un-
garn).

23 27 6th Congress of the International Veteri-
nary Radiology Association (IVR.A). Davis,
California, USA (pag. 117).

25 Smith Kline, Windsurfkampioenschap voor
dierenartsen. Nieuwkoop.

25 Reünie Oud-Absyrtianen, Arnhem (pag. 350).

29-2 sept. XIV. Kongress der Europ. Vereini-
gung der Veterinär-Anatomen, Berlin (pag.
96).

September:

2 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland.
Vergadering, Utrecht.

2 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Afdelingsver-
gadering, Hotel Restaurant Belvédère, l.ekdijk

2, Schoonhoven (tel. 01923-2723).

3 Afd. Limburg K.N.M.v.D. (Openings)feest-
avond Gezondheidsdienst.

5 10 VI International Congress on Hormonal
Steroids. Jerusalem, Israel.

6 10 International Association of Teachers of
Veterinary Preventive Medicine, Arlington,
U.S.A. (pag. 241).

7 11 Xllth World Congress on Diseases of
Cattle - World Association for Buiatrics, Am-
sterdam (pag. 11, 1 19, 204, 297, 399, 446 en
541).

9 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

11 12 Regionale Arbeitstagung \'Nord\' der
DVG-Fachgruppe Kleintierkrankheiten,
Dortmund (pag. 439).

13 Kring Dierenart.sen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

13 17 2nd Congress of E.A.V.P. f., Toulouse
(pag. 1036 (1981) en 1 17).

14 Afd. l.imburg K.N.M.v.D. Algemene Leden-
vergadering.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 18 First Nordic Symposium on Small Ani-
mal Veterinary Medicine. Oslo, Norway.

16 Kring de Westhoek. Vergadering.

16 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. l.eden-
vergadering.

16 18 1st International Congress of Veterinary
Anaesthesia, Cambridge (pag. 444).

18 Najaarsdag Groep Geneeskunde van het Klei-
ne Huisdier K.N.M.v.D., Ouwehands Die-
renpark, Rhenen.

18 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. 27e Lustrum;
plaats van actie: Goeree-Overflakkee (pag.
555).

20 25 4th International Congress of the Interna-
tional Society for Animal Hygiene, Strbske
Pleso, High Tatras, Slovakia (pag. 439 en 527).

21 25 British Veterinary Association Centenary
Congress, University of Reading, Reading
(pag. 246).

30 -2 okt. 31. Internationale Fachtagung für
küntsliche Besamung der Haustiere, Thal-
heim, Wels, Österreich (pag. 440).

Oktober:

1 -2 Jaarcongres 1982 K.N.M.v.D., tevens 129e

Algemene Vergadering, Boekelo (pag. 163,
253, 537 en 552).

3 Nat. Symposium van de Small Animal Veteri-
nary Association. Belgium, Brussel (pag. 440).

6 -8 Tagung der Fachgruppe Pferdekrankhei-

ten der DVG, Freiburg Breisgau (pag. 246).

7 8 Fachgruppe "Versuchsticrkunde\'der 13VG,
Arbeitstagung auf versuchstierkundlichem
Gebiet, Berlin (pag. 527).

13 16 DSK lOe Lustrum (pag. 353).

13 15 Symposium on Computer Applications in
Veterinary Medicine; Mississippi, State Uni-
versity, USA.

14 16 28. Jahrestagung der Fachgruppe\'Klein-
tierkrankheiten\'(A), Frankfurtam Main (pag.
137).

18 21 Vll International Symposium of the
World Ass. of Vet. Microbiologists, Immuno-
logists and Specialists in Infection Diseases,
Barcelona (pag. 1264 (1981)).

19 22 Week 1 cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

26 29 Week II cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Hui.sdieren.

28 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

28 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

November:

2 5 Week 111 cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

9 12 Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

1 1 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

16 18 IVth International Symposium of the
O.I.H.

18 Kring de Westhoek. Vergadering.

25 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland.
Vergadering, Utrecht.

30 Groep D.l.B. K.N.M.v.D. Symposium Dier-
geneesmiddelen(wet). Utrecht, Jaarbeurscon-
grescentrum.

Qy

-ocr page 288-

Drs. J. Janssen voorzitter commis-
sie \'Code Zoösanitaire Internati-
onal\' van het O.l.E.

Drs. J. Janssen, Inspecteur in algemene dienst
bij de Veterinaire Dienst/Veterinaire Hoofd-
inspectie van de Volksgezondheid te Den
Haag, vervulde sinds 1969 de post van secreta-
ris van de Commissie \'Code Zoösanitaire In-
ternational\' van het Office International des
Epizoöties(0.1.E.)te Parijs. Tijdens de laatste
jaarlijkse algemene zitting van het O.l.E.
eind mei is hij gekozen tot voorzittervandie
Commissie. De Commissie heeft tot taak aan-
bevelingen op te stellen voordegezondheidsei-
sen te stellen aan dieren en dierlijke produkten
in het grensoverschrijdend verkeer.
Vice-voorzitter is dr. A. G. L. Brown (V.K.),
secretaris-generaal dr. J. K.. Atwell(U.S.A.)en
de leden zijndr. Raoul Londono(Col.),dr. G.
H. Adlam(N.Z.)endr. W. K. Ngulo(Kenya).
Behalve op de jaarlijkse algemene Ü.EE.-
zittingen komt de codecommissie ook tussen-
tijds bijeen om commentaren en concepten te
verwerken die tot bijstelling van de codetekst
moeten leiden. Wanneer de verslagen van de
permanente codecommissie tijdens de alge-
mene O. EE.-zitting zijn goedgekeurd, worden
deze ter kennisneming aan de lidstaten toege-
zonden.

In de code zijn de afspraken opgenomen die
van toepassing zijn op de in de zogenaamde
A-, B- en C-lijsten van het O.l.E. vermelde
besmettelijke dierziekten. De A-lijst bevat de
17 belangrijkste en zeer besmettelijke dier-
ziekten die tevens ernstige problemen met zich
kunnen meebrengen voor de nationale econ-
omie van een land (o.a. mond- en klauwzeer,
runderpest, bluetongue, Afrikaanse varken-
spest, Afrikaanse paardenpest etc.). Op de
andere twee lijsten staan de verhoudingsge-
wijs wat minder belangrijke dierziekten.

Onlangs zijn de aanbevelingen van de code-
commissie, waarvan overigens bij het interna-
tionaal handelsverkeer meer en meer gebruik
wordt gemaakt, opnieuw in boekvorm gepu-
bliceerd (4e editie).

De aanbevelingen geven definities van ziekte-
vrije en geïnfecteerde landen of regio\'s, op
basis waarvan aan importerende landen keu-
zemogelijkheden voor invoervoorwaarden
worden geboden, (iestandaardiseerde nor-
men voor onderzoekmethodieken, gebruik
van vaccins, eisen te stellen aan vaccins, desin-
fectiemogelijkheden worden zoveel mogelijk
in annexen beschreven.

Varkenspest in Nederland

Op 15 en 16 juni werd op twee van de zes
contactbedrijven van het op de I le positief
bevonden bedrijfte Reusel eveneens varkens-
pest bevestigd. Beide zijn gelegen te Hooge
Mierde, respectievelijk met 966 en 566 mest-
varkens. De overige viercontactbedrijven zijn
inmiddels negatief gebleken.
Ook op 29 en .30 juni zijn nog weer twee
uitbraken vastgesteld en wel respectievelijk le
Reusel en opnieuw le Hooge Mierde. Hel be-
drijf van de 29e juni ligt op 50 meter afstand
van het op 1 1 juni eveneens in Reusel posilief
bevonden bedrijf; hier kan van een buurlin-
feclie worden gesproken. Het betrefteen ver-
meerderingsbedrijf mei 539 dieren onderver-
deeld in 94 zeugen. 3 beren, 22 opfokzeugenen
420 biggen. Ook in hel geval van de 30e gaal
het om een vermeerderingsbedrijf, ditmaal
mei 175 zeugen, 6 beren en 742 lopers en
biggen. De betrokken dieren zijn afgemaakt
en gedestrueerd en de bedrijven zijn gedesin-
fecteerd. Zones de protection met een ver-
voerverbod zijn ingesteld.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 289-

In het totaal belopendekosten vande varkens-
pestbestrijding in Nederland dit jaar nu tegen
de I miljoen gulden. Wel kan sedert 1 maart
de ingangsdatum van het nationale uitroei-
ingsplan 50% van de stamping out-kosten
via de E.G. worden teruggekregen. Tevens
wordl een gedeelte van het laboratoriumon-
derzoek door de Gemeenschap vergoed.
Ondanks aandrang daartoe van de kant van
hel bedrijfsleven, zal niel lol preventieve en-
ting worden overgegaan, ook niel op opfok-
bedrijven. Onder de huidige omstandigheden
kan de ziekte met stamping out en verdere
veterinair-politionele maatregelen ondercon-
trole worden gehouden. Een en ander is ook
wel noodzakelijk teneinde in de komende
jaren onze export van levende en geslachte
varkens in stand le houden.

BESMETTE1.1JK.E DIERZIEKTEN

Dier/.iektenhulletin Nr. 10 van de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van 16 t, m 31 mei 1982 ver-
meldt het volgende aantal gevallen van aangifte-
plichtige besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

totaal 8 geva
Groningen
Eriesland
Drenthe

illen in 8 gemeenten.

1 geval

2 gevallen
5 gevallen

Varkenspest

l otaal 4 gevallen in 4 gemeenten
Utrecht 1 geval

Zuid-ttolland 1 geval

Noord-Brabant 2 gevallen

Schurft

I otaal I geval in Cielderland

BESME I I EEI.IKE DIERZIEK EEN

Dierzicktenbulletin Nr. 11 van de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van 1 t m 15 juni 1982
vermeldt het volgende aantal van aangifteplichtige
besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Eotaal 25 gevallen in 23 gemeenten

(ironingen

Eriesland

Drenthe

Overijssel

Gelderland

Utrecht

Noord-Holland
Zuid-Holland

6 gevallen in 5 gemeenten

6 gevallen

7 gevallen in 6 gemeenten
I geval

I geval

1 geval

2 gevallen
1 geval

Varkenspest

Totaal 3 gevallen in 3 gemeenten in Noord-Brabant.

VARKENSPEST
België

Volgens een telex van 11 juni van de Belgische
Veterinaire Dienst is er te Onkerzelc, provincie
Oost-Vlaanderen, op een mestbedrijf met 391 var-
kens varkenspest geconstateerd. Sanitair-
politionele maatregelen zijn genomen overeenkom-
stig E.G.-richtlijn 80 217: alle varkens van het
betrokken bedrijf zijn afgemaakt en gedestrueerd.
het bed rijf is gedesinfecteerd en een zóne de protec-
tion is ingesteld.

Bij een telex van I7juni maakte dc Belgische Veteri-
naire Dienst melding van 2 nieuwe secundaire ge-
vallen van varkenspest in de provincie Limburg.

- op een mestbedrijf te Linkhout (gemeente Lum-
men) met 237 varkens van twaalf weken oud.
was de 1 lejuni varkenspest bevestigd. De inge-
stelde zóne de protection omhelst 15 bedrijven,
op een mestbedrijf te Kortenbos (gemeente St.
Truiden) met 803 varkens van dertien tot vijf-
tien weken oud, was de 14e juni varkenspest
bevestigd. De ingestelde zóne de protection
omhelst 40 bedrijven.

In beide gevallen zijn sanitair-politionele maatrege-
len genomen, voorgeschreven bij E.G.-richtlijn
80 217; alle betrokken varkens zijn afgemaakt en
gedestrueerd. de bedrijven zijn gedesinfecteerd en
als boven reeds vermeld zijn zónes de protection
ingesteld.

Italië

Op 12juni gaf de Italiaanse Veterinaire Dienst ken-
nis van een zevental gevallen van varkenspest,
bij zes daarvan betrof het gevallen in de gemee-
ntes Montagna Reale en Sanpiero Patti, pro-
vincie Messina. Van de 39 aanwezige ongeënte
varkens waren er 27 gestorven en 6 afgemaakt
en gedestrueerd.

- op 29 mei werd in de gemeente Palermo een
bedrijf besmet verklaard met 12 ongeënte var-
kens, waarvan cr 3 waren gestorven. De dichtst-
bijzijnde bedrijven liggen op 100 meter afstand,

In alle gevallen zijn veterinair-politionele maatrege-
len genomen in overeenstemming met E,Cj-richtlijn
80 217,

PSEUDO-VOGELPESI
U.S.A.

Een nieuw geval van pseudo-vogelpest in de Ver-
enigde Staten werd ontdekt ineen winkel voor huis-
dieren te Pico Rivera. Californië,
De toepasselijke sanitaire maatregelen zijn geno-
men, o,a, het afvoeren van alle vogels uit de betrok-
ken winkel. Tracering van reeds van daaruit ver-
kochte vogels is op gang gebracht. Momenteel zijn
er geen pluimveebedrijven getroffen,

Japan

Op 22 juni gaf het Japanse Ministerie van Land-
bouw, Bosbouw en Visserij kennis van een uitbraak
van pseudo-vogelpest acht dagen tevoren te Muica-
.Machi, Niigata-prefectuur, op een bedrijf met 25
kippen.

Alle vogels op het bedrijf zijn afgemaakt en gede-
strueerd en een zóne de protection met een vervoer-
verbod is ingesteld.

-ocr page 290-

_ ^^tUdocUtcx^
ol I
AcJC mognooic
UOHci«.
I t Jfe^
fUaretn, }

bescW, /.ii-V
rviü«^

Jaarcongres 1982,1 en 2 oktober, Boekelo

Ook dit jaar heeft de congrescommissie haar best gedaan om voor de niet-dieren-
artsen een aantrekkelijk programma samen te stellen, een programma dat zowel
ontspannend als cultureel het nodige te bieden heeft.

-ocr page 291-

tlDlLMloL

Vrijdagmorgen 1 oi<tober zal drs. A. H. Visscher, wetenschappelijk medewerker van
het I.V.O. en bestuurslid van de Stichtitig Zeldzame Huisdierrassen, een lezing
houden, waarvan u op pagina 554 een samenvatting zult vinden.
Vrijdagmiddag en zaterdagmorgen biedt het programma u een keur aan excursies.
Omdat de deelname-mogelijkheid aan de verschillende excursies beperkt is, moeten
wij u vragen reeds van te voren te kiezen aan welke u wilt deelnemen. Om die keuze
voor u mogelijk te maken, volgt hieronder in het kort wat de verschillende excursies
inhouden.

MEr WETENSCHAPPELIJK PROGRAMMA
Vrijdag 1 oktober 1982

Groep A

Bezoek aan Kasteel Twickel, een van de
mooiste kastelen van Twente. In zijn
huidige vorm daterend uit 1551.
Het kasteel wordt omgeven door een
prachtige 17e eeuwse kasteeltuin,
ontworpen door Daniël Marot. .Nadien
uitgebreid met een versailletuin en rozen-
en rotstuin.

Het kasteel wordt momenteel bewoond.
Speciaal ter gelegenheid van het
.laarcongres bestaat de mogelijkheid het
van binnen te bezichtigen. De groep zal in
tweeën worden gesplitst: een deel wordt
rondgeleid in de tuin, de anderen gaan naar
binnen. Na ongeveer een uur wordt
gewisseld. Vlakbij het kasteel kan thee
gedronken worden.

Groep B

Aan deze groep zal in Hotel Boekelo een
tilm geloond worden. \'Hel zout der aarde\',
een liltn over hel ontslaan, de winning en
serwerking van zout.
Duur van de film: ongeveer 3 kwartier.
Daarna theedrinken in Hotel Bad Boekelo
en per bus via een route langs de
historische zoulhui.sjes naar AKZO-Zoul
Chemie in Hengelo. Aldaar een rondleiding
in hel bedrijf mei vooral aandacht voor de
verpakkingsafdeling.

Groep C

Deze groep stapt om 14.00 uur bij Hotel
Bad Boekelo op de fiets. Via een
aantrekkelijke route fietst men naar hel
Slepelerveld (7 ha), gelegen len oosten van
de weg Haaksbergen-Bcckum aan de
Goorseveld weg. Parkbos met loofhout en
vijvers. Hier theedrinken bij een boer en
een kennismaking en eventueel hel
beoefenen van het klootschieten. Deze tak
van sport die reeds in de Middeleeuwen
werd beoefend komt heden ten dage
voornamelijk nog in Twente voor.
Het spel wordt in ploegen gespeeld en hel
gaat erom, welke ploeg een mei lood
verzwaarde bal zo ver mogelijk weg kan
rollen. De deelnemers gooien na elkaar
vanaf de plaals waar de bal van de vorige
werper is terechtgekomen. De groep die
met het kleinste aantal worpen een bepaald
traject heeft afgelegd, is winnaar. Tijdens de
strijd loopt een drager mee, die vanuil een
kruiwagen of van een gedragen bak de
deelnemers van spiritualiën en hapjes
voorziet.

Hierna wordt, zo mogelijk nog op eigen
kracht, de tocht per fiets terug naar Hotel
Bad Boekelo gemaakt.

Alternatief bij slecht weer: Per bus naar het
Palthehuis in Oldenzaal, een oudheidkundig
museum. Dit 18e eeuwse patriciërshuis
beval verschillende stijlkamers, o.a. een
doktersapotheek, huisbibliolheek, oude
keuken en veel antiek naaigerei en
merklappen. Ook bevinden zich in het huis
archeologische en prehistorische
verzamelingen. Er is gelegenheid tot
theedrinken in een ander oud pandje op de
markt.

Zaterdagochtend 2 oktober 1982

Om 9.30 uur vertrek per bus via een mooie
route met professioneel commentaar van de
chauffeur naar Ootmarsum. een stadje len
noorden van Oldenzaal, dicht bij de Duitse
grens. Onder leiding van de plaatselijke
V.V.V. zal hier een stadswandeling gemaakt
worden. Bij slecht weer beslaat er een
uitwijkmogelijkheid door middel van een
door de V.V.V. samengestelde dia-serie, die
zeer de moeite waard is.
Gelegenheid lol koffiedrinken in de
Kuiperberg.

-ocr page 292-

De weerstand van zeldzame
huisdierrassen in meer dan één
betekenis

Inleiding door drs. A. H. Visscher, Instituut
voor Veeteeltkundig Onderzoek
\'Schoonoord\'. Zeist, tijdens het niet-
wetenschappelijk programma op vrijdag 1
oktober 1982.

Samenvatting

De meeste van de huidige zeldzame
huisdierrassen waren in vroeger jaren in het
geheel niet zeldzaam, integendeel zelfs. Ze
zijn vaak zeldzaam geworden omdat ze
onvoldoende weerstand konden bieden aan
de vaak eenzijdig gerichte selectie- en
produktiemetboden.

De Stichting Zeldzame Huisdierrassen stelt
zich ten doel om de oude Nederlandse
rassen, die nu of in de nabije toekomst met
uitsterven bedreigd worden, in stand te
houden. Het in stand houden van zeldzame
huisdierrassen dient, behalve culturele en
historische, ook wetenschappelijke en
economische belangen. Bijvoorbeeld voor
de bestudering van de biologische
achtergrond van de vaak geconstateerde
betere weerstand tegen bepaalde ziekten en
het grotere aanpassingsvermogen kunnen
oude huisdierrassen van grote waarde zijn.
Daarnaast betekent het in stand houden
van oude landrassen tevens bet bewaren
van zoveel mogelijk genetische variatie,
waardoor het foktechnisch mogelijk is in de
toekomst slagvaardig te kunnen reageren
op veranderingen in menselijke behoeften
en produktie-omstandigheden. Het gebruik
van heidescbapen bij het beheer van
natuurterreinen en marginale
landbouwgronden is een voorbeeld van
tnodern gebruik van zeldzame
huisdierrassen of misschien het herkrijgen
van hun functie.

Van de redaktie:

ln verband tnet de vacantieperiode, zul-
len de afleveringen van 1 en 15 augustus
1982 worden gecotnbineerd in één uit-
gave, die omstreeks half augustus uit zal
komen.

27e lustrum van de afdeling
Zuid-Holland

18 september 1982, Goeree Overflakkee

Het programma bestaat uit:
Een zilt educatieve start.
Een interessante kennismaking met een
prachtig eiland.

.Ms einde een Bourgondisch samentreffen op

historische gronden.

Aanvang\'s ochtends om 10..10 uur.

Werkgroep Klinische
Genetica

Met ingang van 1 juni 1982 is opgericht de
Werkgroep Klinische Genetica

Het doel van de werkgroep is de
samenwerking tussen collegae praktici en
kynologen, rasverenigingen verder te
verdiepen en te verbreden in termen van
advies en onderzoek over erfelijk bepaalde
afwijkingen.

Het initiatief tot de oprichting van de

werkgroep is genomen door de collegae

J. Dijker (Rijswijk ZH),

H. .1. A. J. Heuthorst (Rotterdam),

A. van Loen (Amerongen),

A. W. van Luijk-Grevelink (Rilland Bath).

W. E. Ressang-üroenewegen (Aerdenhout),

H. M. van Voorthuysen-Dijkhuis

(Noordwijk).

Collegae praktici kynologen en,;of praktici
met belangstelling voor de kynologie
worden uitgenodigd zich bij de
initiatiefnemers aan te sluiten.
Correspondentie adres: Dr. A. van Loen.
Koningin Wilhelmmaweg 109 A. .1958 CM
.Amerongen, tel. 0.14.14-1616.

\'Zo moet het niet\' (41)

Een tweetal praktizerende dierenartsen is
verbaliseerd vanwege het valselijk opmaken
van een e.xportcertificaat. benodigd voor
het kunnen exporteren van schapen naar
Engeland.

Hoewel middels het afgegeven certificaat
werd verklaard dat de te exporteren
schapen afkomstig waren van een /..g.
\'zwoegerziektevrij\' bedrijf, bleek zulks niet
het geval.

Ook de exporteur en de veehouder, die bij
deze export niet vrijuit gingen, zijn
verbaliseerd.

-ocr page 293-

Oratie prof. dr. A. Rijnberk

Op maandag 21 juni 1982 hield collega A.
Rijnberk, bij k.b. van 13 juli 1976 nr. 10
benoemd tot gewoon hoogleraar in de
Faculteit der Diergeneeskunde om werkzaam
te zijn op het vakgebied van de kleine
huisdieren, zijn oratie.
Prol. Rijnberk begon de studie
diergeneeskunde aan de Rijksuniversiteit te
Utrecht in 1955. Het dierenartsexamen werd
afgelegd in 1962. Sindsdien is hij verbonden
aan de Kliniek voor Kleine Huisdieren (later
vakgroep Geneeskunde van het Kleine
Huisdier) van deze Universiteit.
In 1971 promoveerde hij tot doctor in de
diergeneeskunde op een onderzoek over
jodiumstofwisseling en
schildklieraandoeningen bij de hond.
In 1973 volgde benoeming tot lector in de
geneeskunde van het kleine huisdier.
Bij het onderwijs hebben het lichamelijk
onderzoek en de pathofysiologie steeds ccn
belangrijke plaats ingenomen. Het
wetenschappelijk onderzoek heeft zich
vooral voltrokken op het gebied van de
klinische endocrinologie.

Korte samenvatting van dc oratie

Tot de gezelschapsdieren worden gerekend
de vanouds kleine huisdieren als hond, kat
en konijn, een aantal soorten van de
knaagdieren en (volière)vogels, en de
aquariumdieren. In 76% van de
Nederlandse huishoudens is tenminste één
gezelschapsdier aanwezig.

Gezelschapsdieren en ziekten

Gezelschapsdieren voorzien mede in een
tweetal belangrijke behoeften van de mens;
1) de behoefte aan affectie, en 2) de
behoefte aan een gevoel van eigenwaarde en
aanwaardering door anderen (ego-
behoefte).

De aanschaf van een gezelschapsdier dient
een zeer bewuste keuze te zijn, waarbij de
eigenaar zich terdege een aantal
verantwoordelijkheden moet realiseren. Eén
van die verantwoordelijkheden is dat de
eigenaar zich goed op de hoogte dient te
stellen van de eigenschappen van het dier
en zich met name vertrouwd dient te maken
\'met een aantal essentiële gegevens uit de
gedragsleer. Hierdoor kunnen
problematische relaties tussen mens en
gezelschapsdier worden voorkómen, als ook
de — soms onder invloed van
gezelschapsdieren — gestoorde relaties met
de medemens.

Onder hen die professionele
verantwoordelijkheid dragen ten aanzien
van gezelschapsdieren, nemen fokkers en
hun organisaties een zeer belangrijke plaats
in.

De toewijding van fokkers komt voor een
deel voort uit de ego-behoefte. Immers de
fokprodukten, die het dichtst staan bij het
schoonheidsideaal, bezorgen de fokkers
aandacht, erkenning en status. In dit
streven naar uitzonderlijke prestaties gaan
zij soms te ver, zoals dat blijkt uit het \'in
model\' brengen van honden door oren en
staarten te couperen en uit de voor
sotumige dieren schadelijke raskenmerken.
De laatste decennia zijn de ziektekundige
kennis van gezelschapsdieren en de
therapeutische mogelijkheden voor deze
dieren enorm toegenomen.
De huidige diergeneeskunde tuaakt de tueer
geavanceerde (specialistische) facetten
echter nog onvoldoende dienstbaar aan de
gezelschapsdieren. In deze situatie kan pas
verandering komen indien de
diergeneeskundige verzorging van
gezelschapsdieren nader is gestructureerd en
verwijzing naar erkende deel-specialisten
mogelijk wordt.

N.B.; In een dit najaar te publiceren
artikel zal nader worden ingegaan op de
structurering van de diergeneeskundige
verzorging van gezelschapsdieren.

-ocr page 294-

2e Lijns diergeneeskunde? (3)

Geachle Redaklie,
De dierenarts:

Hij is de helpende dierenvriend. De
dierenliefde van de cliënt wordl maar al le
vaak bedreven over de (financiële) rug van
de dierenarts, de man of vrouw die dag en
nacht klaar zou moeten staan.

De mens-dierenarts:
Ieder heeft zijn eigen geaardheid,
aantrekkelijk voor de een, minder
aantrekkelijk voor de ander. De eigenaar,
die hulp inroept voor zijn patiënt, is vaak
eerst op zoek naar de mens achter de
hulpverlener. Als er een goed contact is, heeft
men ook vertrouwen in zijn behandeling.

De dierenarts als ondernemer:
De éen werkt, om ervan de kunnen leven;
de ander ziel zijn praktijk als een bedrijf,
dat winst moet opleveren. Dil allemaal met
dezelfde witte jas; hel petje echter, dal
diergeneeskundige ethiek heet, ziel er bij
deze of gene heel anders uit. Begrijpelijk,
niel eens te veroordelen misschien.

De dierenarts als vakman:
Iedereen ontwikkelt zijn aanleg vanuit een
ruime keuzemogelijkheid. Kleine huisdieren,
grote huisdieren, pluimvee, paarden, wal
betreft diersoort; oogheelkunde, chirurgie,
rönlgendiagnosliek, homoeopathie,
psychologie etc. als interessegebied. Er is
voor alles, voor elck wal wils. Men werpt
zich op dal stukje diergeneeskunde, waarin
men zich happy voelt.

De dierenarts en zijn collega\'s:

De een blijft liever als solist zijn praktijk

uitoefenen, de ander kiest voor het werk in

samenwerkingsverband.

In een stad gelden onderling andere

verhoudingen tussen dierenartsen en

associaties dan in een overwegend grote

huisdierenslreek of veredelingsgebied. Deze

verhoudingen zijn medebepalend voor hel

diergeneeskundig gezicht in een bepaalde

streek.

De patiënt:

Hel aantal kleine huisdieren is de laatste
jaren sterk toegenomen. De sociale functie
van het huisdier is groot. De
diergeneeskundige aandacht, preventief en
therapeutisch, is daardoor toegenomen. De
eigenaar is de spreekbuis.

De eigenaar:

Hij is in het gelukkige of ongelukkige bezit
van één of meerdere huisdieren. Betere
scholing, informatie via krant of I.v. maken
de eigenaar meer bekend met het wat en
hoe van zijn zieke en gezonde dier.
De eigenaar is daardoor ook mondiger
geworden. Voor hel dier zijn
belangengroepen opgericht, die voor het
dier opkomen. Vermeende
ongerechtigheden worden aan de kaak
gesteld. De eigenaars hebben geen
belangenvereniging. Ook de overheid heefl
nagenoeg geen bemoeienis met hel houden
van huisdieren en de diergeneeskundige
behandeling ervan. De eigenaar komt op
voor de gemaakte diergeneeskundige
kosten. Vooreen aantal verrichtingen zijn
vaste landelijke tarieven vastgesteld.

De prakticus in de zeventiger jaren:
Grote diergeneeskundige ontwikkelingen
zijn op gang gekomen. Slap voor slap
kruipt men op het spoor van de humane
geneeskunde. Grenzen worden verlegd
naarmate de economische groei blijft
toenemen.

Als vrije ondernemer voelt de dierenarts
zich met deze situatie best gelukkig. Ook de
industrie profiteert mee en wijst de
dierenarts op nieuwe ontwikkelingen en
mogelijkheden.

De mens-dierenarts:

Hij is nog steeds de helpende dierenvriend.
Hij bezit een redelijke sociale status. Hij
streeft naar meer persoonlijke ontplooiing
(gezin - sport - cultuur) en wil meer vrije
lijd om dil le verwezenlijken. Is associëren
de enige goede oplossing\'\'

De dierenarts als ondernemer:
Men wil greep hebben en houden op zijn
paliënienbesland, profiel en structuur
aanbrengen in hel diergeneeskundig

(Builen verantwoordelijkheid van de redaktie)

-ocr page 295-

handelen. Men lette op begeleiding
bedrijven - zogenaamd specialisme in een
associatie — eigen paspoorten voor kleine
huisdieren - controle spreekuren -
spreekuren op afspraak. Het mooiste
geschenk van de Maatschappij: de
handleiding betreffende de te hanteren
tarieven kan misbruikt worden om er mee
te manipuleren. Mede door toename van
het aantal praktici wordt er meer nadruk
gelegd op de public relations: het houden
van lezingen - gevelaanduiding -
aankondiging in de krant. Het \'aan de man
brengen\' of \'verkopen\' van de
diergeneeskunde neemt toe.

[koOiiomto]

De dierenarts als vakman:
De dierenarts is vooral de individualist.
Naar eigen goeddunken ontwikkelt hij zich
in een speciale richting.
Speciaal is hier niet gelijk aan specialistisch
kunnen. Toetsing van resultaten aan die
van anderen is er bijna niet bij. Correctie
door de concurrentie, aangedragen door
ontevreden eigenaren, wordt als onprettig
ervaren. Toch streeft men naar hogere
kwaliteit. Sommigen proeven aan
tweedelijns diergeneeskunde.
Het blijft dualistisch: de best mogelijke
technisch-diergeneeskundige benadering is
niet altijd dé oplossing voor ieder
probleem. Anders ligt dat in de humane
sector: een hernia-patient wil koste wat het
kost de allerbeste therapie. Bij de
dierenliefhebber ligt dat lang niet altijd zo.
Zo zal iedere dierenarts een andere vorm en
inhoud geven aan de behandeling van de
patiënt. De vraag is of hij een kritische
vakman is, die beseft wat hijzelf kan en wat
er in de diergeneeskundige wereld te koop

De dierenarts en zijn collega\'s:
Een toename van het aantal afgestudeerden
werd steeds gezien als een mogelijke
bedreiging. Om die bedreiging redelijkerwijs
af te weren, zoch men vaak zijn heil in een
associatie. Een gebied werd aldus
geconsolideerd. Natuurlijk, associëren heeft
ook andere prachtige voordelen die niet te
versmaden zijn: vrije tijd - dialoog -
goedkopere bedrijfsvoering. Er is echter een
experimenteerstadium ontstaan, waarin
vaak meer aandacht aan zichzelf en de
concurrentie wordt besteed, dan aan de
diergeneeskundige ontplooiing. Bestaande
vestigingen, de solisten in de praktijk,
kwamen meer geïsoleerd te staan; een
verschijnsel of te wel sociaal aspect dat
enige aandacht behoeft. Irritaties die
ontstaan wekken soms agressie op, die vaak
geventileerd worden via zogeheten
acollegiaal optreden. De vraag is of het
streven naar grote associaties wel
bevorderlijk is voor goede collegiale
verstandhouding en overleg. Vervlakking
van de diergeneeskundige ethiek kan het
gevolg zijn; men voelt zich beschermd door
de groep.

De paii\'éni:

Er bestaat nog geen ziekenfonds. De
eigenaar zal voor de ziektekosten moeten
opdraaien. Afhankelijk van het budget
wordt er meer of minder zorg besteed aan
het welzijn van het dier. Overheids-
bemoeiing is er niet. De dierenbescherming
speelt de laatste jaren een actievere rol
(sterilisatieplan).

Verzekeringsmaatschappijen zien ook een
gat in deze markt, een serieuze tegenpartij,
die eisen kan en gaat stellen.
Globaal gesproken kan iedereen in
Nederland de meest essentiële
voorzorgsmaatregelen (entingen, anti-
loopsheidprik) en te overziene ingrepen bij
ziekte of ongeval betalen. Desalniettemin
worden nog veel handelingen van
dierenartsen onvoldoende gehonoreerd. De
vraag of opzet of onmacht een rol hierbij
speelt zal niet beantwoord kunnen worden.
De tarievenlijst van de K.N.M.v.D. helpt de
dierenarts bij de kostenberekening. Een
kostenberekening is niet synoniem aan
woekerwinst! Wees gelukkig met de slagzin:
\'Ik prijs me blij met de tarievenlijst der
Maatschappij\'.

De prakticus met de probleemgevallen in de
toekomst:

Er zijn gevallen, waarbij resultaat en kosten
van de behandeling niet te overzien zijn.
Reken daarbij ook de patiënten, die,
ondanks herhaalde behandelingen geen
genezing of redelijk herstel naar het inzicht
van de eigenaar hebben gevonden. De
dierenarts denkt en overweegt.....

-ocr page 296-

1. Hij stelt een behandelingsprocedure in
werking en ziet wel waar hij eindigt, ook
voor wat betreft de financiën. Betaling
afhankelijk van resultaat is onwaardig en af
te keuren.

2. Hij bespreekt de behandelingsprocedure
en prognose, alsmede de te maken kosten.
Op grond van deze informatie beslist de
eigenaar wat er gaat gebeuren. In een
groepspraktijk kan overleg tussen collega\'s
verhelderend werken. Twee weten meer dan
één. Het valt te betwijfelen of collega\'s die
samenwerken op hetzelfde niveau elkaar tot
grotere hoogten tillen. Onvermijdelijk
komen we terecht waar we heen willen.

3. Het inroepen van specialistische hulp.

4. Intussen staat bet de eigenaar vrij om
van dierenarts te veranderen. Hij zoekt een
oplossing voor zijn niet te genezen of zelfs
ongeneeslijk zieke dier. Gegevens over de
tot dan toe gevolgde behandelingsprocedure
heeft hij meestal niet tot zijn beschikking.
Er wordt door collega\'s zelden of nooit
naar gevraagd. De eigenaar wordt met open
armen ontvangen. De publieke opinie speelt
vaak een rol bij het veranderen van
dierenarts. Het wisselen van dierenarts kan
misschien verrijkend zijn voor eigenaar en
dierenarts; het doet de totale
diergeneeskunde geen goed. Menig
dierenarts houdt de eer aan zichzelf en
verwijst zijn patiënt.

De specialist:

\'Utrecht\'. Een knap avontuur. Wachtlijsten
- gebrek aan formatie - autoritaire
behandeling (naar patiënt en dierenarts) -
vaak een gevoelsmatige teleurstelling voor
de doorverwijzende dierenarts. Utrecht
stoot af.

Men is op zoek naar specialisten in den
lande, die te hooi en te gras
probleemgevallen kunnen overnemen.
Leuk als een door u naar Utrecht
doorverwezen patiënt bij uw buurtcollega
wordt aangeprezen.

Specialist in de regio:

Van horen zeggen moet hij goed zijn in.....

ja. waarin?......

Hij woont ver weg, dus zakelijk gezien kan
het.

Hij woont dichtbij, dus zakelijk en
psychologisch bezien kan het niet.....

teoDDoMiolo

Ceen oplossing dus \'

Iedere prakticus staat op een bepaalde trede
van de diergeneeskundige ladder.
Beoordelen op welke plaatsje staat is een
subjectieve zaak. Er zijn er weinigen die
hun plaats weten, zeker wanneer
economische factoren een rol spelen. Niets
mag persoonlijke ontwikkelingen in de weg
staan; toch is bewustwording van eigen
kunnen en tekortkomingen van vitaal
belang. Vanuit jezelf bouwen aan
levensgeluk is waardevoller dan je door
anderen wat in de zakenwereld normaal
concurrentie heet - te laten meeslepen
naar wat men denkt een trede hoger. Acht
röntgenapparaten in een regio zeggen wel
iets over de ondernemer, maar niets over de
vakman-dierenarts.

Toch een oplossing.\'
Een dierenarts is een individualist. Als
\'Utrecht\' geen uitkomst biedt en als men
niet gelukkig is met zogenaamde regio-
specialisten, wat belet het mij om het zelf te
doen? Met het \'concept klinieken\' in de
hand komt men er toch automatisch? Het is
de prakticus die vooruit wil niet kwalijk te

nemen dat hij die weg op gaat.....

Overduidelijk is echter, dat er vaak
diergeneeskundige deskundigheid wordt
gesuggereerd, die in feite niet wordt
waargemaakt. De patiënt heeft er geen weet
van, de eigenaar weet nog niet beter. Hoe
lang nog vraag je je af.
Mislukkingen treden niet naar buiten. Waas
van geheimzinnigheid. De dierenarts voelt
zich niet gelukkig met deze situatie. Hij
voelt dat hij vaak tekort schiet, op zichzelf
een prijzenswaardig gevoel al schiet zijn
patiënt er weinig mee op.
Als hij denkt aan doorsturen draait de film
weer door zijn hoofd heen: overleg met de
eigenaar - telefoongesprekken -
administratie - hoe is de follow-up geregeld
- het is al beroerd genoeg dat hij geen
oplossing voor zijn patiënt heeft kunnen
vinden.

Toch heeft hij behoefte aan hulp van
buitenaf. Hulp, die buiten de
concurrentiesfeer ligt, collegiaal is en geen
emotionele binding met patiënt en eigenaar
veronderstelt. Dierenartsen uit de kring van
de provinciale gezondheidsdienst staan mij

-ocr page 297-

als een goed voorbeeld voor ogen. Deze
zijn er echter jammer genoeg alleen voor de
grote huisdieren.

Oplossing:

Tweedelijns diergeneeskunde zal zijn intrede
doen in de diergeneeskundige wereld.
Specialisten zullen in de toekomst in de
diergeneeskundige praktijk werkzaam zijn.
De patiënt heeft daar recht op, de
behandelende dierenarts heeft daar behoefte
aan. Hij zal het als een morele plicht
moeten beschouwen, die hulp te geven.
Gezamenlijk, collegiaal, zal gezocht moeten
worden naar een oplossing voor het
opzetten en functioneren van specialistische
hulp. Tweedelijns diergeneeskunde is geen
zaak van het individu maar van ons allen
gezamenlijk. Vanuit de Faculteit kunnen
impulsen en daadwerkelijke steun gegeven
worden. Misschien is dit een uitdaging voor
ons allen.

Roermond

M. C. A. Rasenberg

Wijzigingen Codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren

Code

Naam

Prijs

Firma

046

Clamoxyl

f

42,10

Beecham

005

Ampicillinum

f

10,00

Kombivet

151

Penbritin

f

29,94

Beecham

062

Terramycin L.A. 20%

f

49,14

Pfizer

126

Nipolixine

f

16,25

Aigin

130

Neoprocpen

f

8,75

A.U.V.

059

Linco Spectin S.A.S.

f

37,29

Upjohn

027

Combiotic

f

13,25

Pfizer

150

Pen-Strep 20, 20

f

9,00

Dopharma

022

Biodexamine

f

18,25

Intervet

054

Dexadreson

ƒ

21,50

intervet

049

Dexatomatol

f

14,65

Intervet

238

Tomanol

f

19,50

Intervet

302

Biosol M

f

14,50

Upjohn

315

Sebacil

f

33,22

Bayer

532

Belcosol

f

12,50

A.U.V.

533

Belcomix 200 w.o.

f

30,75

A.U.V.

534

Colistine sulfaat 4%

f

60,00

Dopharma

537

Colimix N

f

20,00

Dopharma

548

Cubarmix

f

32,00

Dopharma

550

Proefmix

f

25,75

A.U.V.

551

Neo-colimix N

f

25,00

Dopharma

594

Kaomycine

ƒ

8,98

Upjohn

592

Kaopectate

f

5,78

Upjohn

553

Nifurprazine mix 33

VERVALLEN

507

Cubarmix

21,00

Dopharma

643

Salmonella mix

./

23,75

A.U.V.

691

Trimethosulf mix

f

12,75

A.U.V.

529

Cbloortetracycline HCL 100%;

f

119,00

Dopharma

631

Oxytetracycline HCL

f

88,00

Dopharma

-ocr page 298-

LODoKIoL

Personalia

Voor het hdmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Ark. H. van: 1982; 3402 ZE IJsselstein, Parelpad 7.
Reznikov. D.; 1982; 46910 Kfar-Schmargan (Israël). Havradim 7.

Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan, Mevr. M. M.: 1982; 3467 PE Hekendorp. Opweg 3.

Soede, A.; 1982; 2441 ED Nieuwveen, Blokland 12.

Vos. P. de; 1982; 4531 BH Terneuzen, le Verbindingsstraat 7.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Mevr. E. C. Blekkenhorst. Da Costakade 8. 3521 VT Utrecht.

Adreswijzigingen, enz.:

187 *Ark. H. van: 1982; .3402 ZE IJsselstein, Pa-
relpad 7; tel. (03408) 86711 (privé), 81281
(prakt.); p., ass. bij W. M. Smole.

19! Beens. F. P. C. M.: 1982; 5061 H H Oister-
wijk. Dorpsstraat 9; tel. (04242) 88378
(privé), 82078 (prakt.); p., ass. bij E. P. C. M.
van Riel (toegevoegd als lid per 15-6-1982).

191 *Beiier. H. A.: 1982; 7722 PM Dalfsen, Hoe-
venweg 21; tel. (05295) 481; wnd. d.

194 Bisschoff. E. J. M. H.: 1967; 6466 GZ Kerk-
rade. Beitel 10; tel. (045) 410292; p., geass
met P. !.. H. M. Coenen.

195 Boer. G. de: 1981; 3583 CZ Utrecht, Hobbe-
mastraat 38; tel. (030) 523916; wet. medew.
R.U. (F.d.D., vkgr. Inw. Z. der Gr. Huisd.).

195 Boer. J. de: 1980; Diepenheim; p., geass. met
L. Karens en H. J. B. J. Nales.

196 Bonesiroo. S.: 1981; Susteren; p., geass. met
Th. G. J. H. Hendrickx, W. E. H. van Herten,
K. H. Kremer en P. T. M. Eankveld.

197 *Bos. Mevr. M. //. M.: 1982; Utrecht; tel.
(030) 730649; wnd. d.

198 Bo.swerger. J. P. M.: 1973; 7635 LT Lattrop
(post Ootmarsum, gem. Denekamp), Otters-
hagenweg 50; tel. (05412) 9392 (privé), 1333
(prakt.); p., geass. met A. J. W. Bolscher.

20! Brummelhuis. G. J. .V.; 1974; 7103 BB
Winterswijk, Pashof 84; tel. (05430) 20581
(privé), (05443) 1879, 2051, (05430) 12612
(bur.); wnd. h. vl.k.dnst.

206 Palemans. A.: 1980; 9403 EN Loon, Balloër-
weg 5; tel. (05920) 42203 (privé), 53160
(prakt.); p., ass. bij A. v. d. Kamp en A. H.
Nijhuis.

208 Dijkhuizen. C. A.: 1974; Rosmalen: tel.
(04192) 16144 (privé).

212 Eelderink. R. J.: 1981; 7021 DK Zelhem, Joh.
Vermeerstraat 27; tel. (08342) 3075 (privé),
1272 (prakt.); p., ass. bij P. E. Roders en
S. Tol.

J2J Eggen. A. A. S.: 1980; Lilongwe (Malawi).
U.N.D.P .GCP MLW 018 DEN, P.O. Box
30135; ass. exp. F.A.O., Ammal Health Offi-
cer.

212 Eggens. H.: 1978; 7221 AE Steenderen, Kerk-
hofweg 10; tel. (05755) 1936 (privé), 1266
(prakt.); p., geass. met W. F. Felix, G. J. van
Nie en S. Tichelman (toegevoegd als lid per
1-7-1982).

21} Elzinga-Gholizadeh-Moghadam. Mevr. S.:
Teheran-1963; 3227 AW Oudenhoorn, Wil-
lem Hoogenboomstraat 3; tel. (01882) 1506;
wet. medew. C.D.1. (toegevoegd als lid per
1-7-1982).

216 Fisseher. R. F.: 1980; Utrecht; tel. (030)
314969; wnd. d.

222 Gouda Quml. G. H. P J.: 1949; Renkum;
RON.

224 \'Grun.sven. .Uevr. D. E. van: 1978; L-athum;
tel. (08336) 1152; wnd. d.

225 Haaften. B. van: 1981; 3584 HB Utrecht, A.
van Dalsumlaan 75; tel. (0.30) 523903; wet.
medew. R.U. (F.d.D., vkgr. Alg. Heelkunde).

225 Haa/ien-Visser. Mevr. C. C. van: 1977; Bun-
nik; tel. (03405) 7233; wnd. d.

226 Ham. J. J. A.: 1972; Nieuwerkerka d IJssel;
p. (assoc. met J. C. Oldenbandringh beëin-
digd).

227 Hardeman. IJ. H. P.: 1957; Assen; tel.
(05920) 55408 (privé), 46600 (bur.).

227 Hartog. P. den: 1955; Borculo; tel. (05457)
3809 (privé), 1270 (prakt.).

228 Haieren. A. K. van: 1977; 7783 BJ Gramsber-
gen. De Lhee 3; tel. (05246) 2237 (privé), 1334
(prakt.).

228 *Heege Gzn.. .1. H. 1er: 1947; Assen; tel.
(05920) 12784 (privé), 46600 (bur.).

229 Hendrickx. Th. G. J. H.: 1963; Echt; p., geass.
met S. Bonestroo, W. E. H. van Herten, K. H.
Kreiner en P. T. M. Lankveld.

2}0 Hepkema. T. H.: 1981; 7954 GM Rouveen.
Oude Rijksweg 591; tel. (05226) 743 (privé),
251 (prakt.); p., ass. bij H. W. Bosch, U.
Dijkstra. M. O. Molenaar, L. P. Reudink en
H. Zantinge.

2}0 Henen. W. E. H. van: 1963; Maasbracht; p.,
geass. met S. Bonestroo, Th. G. J. H. Hen-
drickx, K. H. Kremer en P. T. M. Lankveld.

-ocr page 299-

232 *lluekslra. Mevr. J.: 1982; 7722 PM Dalfsen.

Hoevenwcg 21; tel. (05295) 481; wnd. d.
23V Jansen. H. B.; 1973; Zeist; tel. (03404) 57632;
wnd. d.

240 * Jansen. Mevr. W. .4. M.: 1982; Utrecht; tel.

(030) 512886; wnd. d.
240 * Janssen. F. C. .4.: 1982; 3572 RV Utrecht.
Goedestraat 48; tel. (030) 718080; wnd. d.

240 .long. J. M. de: 1949; Assen; lel. (05920)
50710 (privé), 46600 (bur.).

241 Jong Mevr. M. de: 1981; 3981 GA Bunnik, J.

F. Kennedylaan 15; tel. (03405) 7292; wnd. d.
241 \'Jonker. .Mevr. /.. .W.; 1976; Rosmalen; tel.

(04192) 16144.

243 Karens. I..: 1970; Geesteren (Gld.); p.. geass.
met J. de Boer en H. J. B. J. Nales.

244 Kesieren. G. J. M. van: 1981; 7451 EA Hol-
ten. A. Jansenstraat 5; tel. (05483) 1318
(bur.); k.d.; r.k.

244 Kie/i. G. van de: 1959; Rosmalen; lel. (04192)

13509 (privé), (073) 125321 (bur.).
249 Kraanen. J. Th. M.: 1961; Raamsdonksveer;

tel. (01621) 12311.
2.5/
Kremer. K. H.: 1958; Montfoort (L.); p.. H-
D.. geass. met S. Bonestroo. Th. G. .1. H.
Hendrickx. W. E. H. van Hertenen P. 1. M.
Lankveld.

252 Kuiper. .4. F. Chr.: 1971; Rosmalen; tel.

(04192) 14146 (privé).
252 Kuiper. R.: 1982; 5344 K.B Oss. Van Rap-
pardstraat 38; tel. (04120) 41191 (privé).
47951 (prakt.); p., ass. bij A. Emmerzaal, Pb.

G. M. Kraanen, H. W. Martin. H. J. Nip en
L. de Ruijter (toegevoegd als lid per 15-6-
1982).

254 ImiuI. A.: 1982; 3431 GT Nieuwegein, An-
singhlaan 28; tel. (03402) 34672; wnd. d. (toe-
gevoegd als lid per 15-6-1982).
2.5.5
iMnkveld. F. T. .M.: 1974; St. Odiliënberg; p..
geass. met S. Bonestroo, Lh. Ci. .1. H. Hen-
drickx. W E. H. van Herten en K. H. Kre-
mer.

325 Levanon. A.: 1978; Kiriat-Mo/kin (Israël),
Aharon 20; tel. (04) 732508 (privé). 721141
(prakt.); .scientilic manager, clinicus.
257 l.ie.shoul, A. A. M. van: 1955; Didam; p..

geass. met P. Strooker.
257 Limhorgh. C. L. van: 1956; Baarn; tel.
(02154) 15073 (privé), (0.3418) 52244 (bur.).

260 .Makker. A. F: 1981; 3512 CM Utrecht. Rid-
derschapstraat 9 B; tel. (030) 31.3449; wnd. d.
(toegevoegd als lid per 15-6-1982).

261 .Meerlens. J. K: 1982; 3521 XA Utrecht. Bre-
deroplein 1; tel. (030) 939763; wnd. d. (toege-
voegd als lid per 15-6-1982).

262 Meijer-l\'elsser. .Mevr. L. M. J.: 1982; 4158
CG Deil, Deilsedijk 24; d.

262 .Meinen. J. J.: 1980; 8926 NB Leeuwarden.
Kingmastale 32; tel. (058) 672244; p., kl.
huisd.

kOQoM

265 .Moriei. J. J. J. van de: 1971; Oudewater; tel.
(03486) 2622(privé), 3644(bur.); h. vl.k.dnst.;
r.k.; plv. i.

267 Saies. H. J. B. J.: 1970; Diepenheim; p..
geass. met J. de Boer en L. Karens.

267 :\\aula. J. .M. F.: 1978; 4834 WR Breda. Pe-
trusstraat 43; tel. (076) 614677 (privé), 135048
(prakt.).

267 Neerhos. H. H. van: 1968; Rosmalen; lel.
(04192) 14377.

27/ Oidenhandringh. J. C: 1969; Gouda; p.
(assoc. met .1. J. A. Ham beëindigd).

271 Omioo. P. A. A.: I960; Rosmalen; tel.
(04192) 16387 (privé).

272 *Ooslerhaan. .Mevr. M. M.: 1982; zie; Sloet
van Oldruitenborgh-Ooslerbaan, Mevr. M.
M.

272 Oosling. H. J.: 1948; Assen; tel. (05920) 13984
(privé), 46600 (bur.).

274 *Pels.ser. Mevr. L. M. J.: 1982; zie: Meijer-
Pelsser, Mevr. L. M. J.

275 Peiers. A. G.: 1980; 6981 AP Doesburg, Koe-
poortstraat 15; tel. (08334) 1007; p., ass. bijJ.
H. de Ciroot. H. A. C. Heezen. A. M. van
Schaik en A. J. Verheul.

326 \'Reznikov. D.: 1982; 46910 Klar-Schmargan
(Israël), Havradim 7; tel. (052) 77716; d.

2115 Schep. J.: 1979; 3233 SH Oostvoorne. Voor-
weg 9A; tel. (01815) 4906; p.. kl. huisd.

2H5 *Schniidi. J. C.: 1982; 351 1 AJ Utrecht. Oude
Gracht 143 bis; tel. (030) 312776; wnd. d.

288 *Schuur. A. G.: Utrecht; wnd. d.

326 Schuurman. //. y..-1973; Dares Salaam (Tan-
zania), p a Royal Netherlands Embassy,
P.O. Box 95.34; vet. adv. I.IDA.

29 i * Sloe I van Oldruilenhorgh-Ooslerhaan.
.Mevr. M. M.:
1982; 3467 PE Hekendorp.
Opweg 3; tel. (03487) 2076; wet. medew. R.U.
(E.d.D., vkgr. Inw.
Z. der Cir. Huisd.).

327 Slolhoom. P. P.: 1981; 4175 Wachtendonk
(Duitsland), Thomas Mannstrasse 3; tel. (09-
492836) 333; p.. ass. bij P. C. M. Haffmans
(toevoegen als lid per 15-6-1982).

293 *Soede. A.: 1982; Nieuwveen; tel. (01723)
9498 (privé), (030) 531111 (bur.); wet. medew.
R.U. (E.d.D., vkgr. Inw. Z. der Gr. Huisd.).

295 Stoei. J.: 1975; 8711 GL Workum, Jonkers-
finne I; tel. (05151) 1992 (privé).

296 Strooker. P.: 1975; Didam; p.. geass. met A.
A. M. van Lieshout.

296 Sunden. A. J. P. M. van: 1975; 5814 AE
Veulen. I.orbaan 2a; tel. (04780) 86409
(privé).

301 Vecht, v.: 1976; 3852 AS Ermelo. Leuvenum-
seweg 12; tel. (03200) 49049 (bur.); wet.
medew. C.D.I.

302 Veen. Mevr. H. M. van: 1982; 3961 EK Wijk
bij Duurstede, Ringoven 76; tel. (03435) 3536
(vrije studierichting) (toegevoegd als lid per
15-6-1982).

-ocr page 300-

A]

302 Veld. J. in \'r: 1981; 3433 CM Nieuwegein. 308
Dorpsstraat 54; wnd. d.

302 "Veld-GoUnk. Mevr. A. Ü. in \'l: 1981; 3433
CM Nieuwegein. Dorpsstraat 54; wnd. d.

303 Vellenga, L: 1982; 3961 EK Wijk bij Duur- 308
stede; Ringoven 76; tel. (03435) 3536; (vrije
studierichting) (toegevoegd als lid per 15-6-
311
1982).

304 VerkleiJ. Mevr. E. O. M.: 1975; 3038 EB Rot-
terdam. Stadhoudersweg 17D; tel. (OIO)
315
651480) (privé), 657363 (prakt.).

305 Kcrjfpi/f, y. S..-1982; 3581 GN Utrecht, Mul- 315
derstraat I; tel. (030) 312006; wnd. d. (toevoe-
gen als hd per 15-6-1982).

305 Verslraelen. P. J. A. G.: 1981; 5801 HM Ven- 315
ray, Notarisberg 5; tel. (04780) 81700; p., ass.

bij J. C. M. van Dijck, H. J. P. Geurts en P. 316
W. A. Seuren (toevoegen als lid per 1-7-1982).

306 * Visser, Mevr. /. J. R.: 1982; 3703 AD Zeist,
Griffensteynselaan 70; tel. (03404) 25603;

wnd. d. 318

308 * Vos, J. P. de: 1978; Terneuzen; p., H-D., kl.
huisd., geass. met P. de Vos.

Overleden

R. de Boer te Giekerk op 26 april 1982
Jubilea:

N. Steenkamer te Ermelo
J. Jongkind te Santpoort
D. Rijpkema Sr. te Drachten
J. W. Kattenwinkel te Ruinen

»Uoi. P. de: 1982; 4531 BH Terneuzen, le
Verbindingsstraat 7; tel. (01150) 96425
(privé), 19628 (prakt.); p., geass. met J. P. de
Vos.

* Vries. P. J. de: 1982; 3602 AJ Maarssen
Gageldijk 71; d.

Weering. H. J. van: 1982; 2971 XA Bleskens
graaf. Hofwegen 20a; tel. (01849) 1605; p
(toegevoegd als lid per 15-6-1982).
Wijsmuller. J. .M.: 1956; Rosmalen; tel
(04192) 12706 (privé).

Willenswaard. C. L. van: 1957; 3931 KS
Woudenberg, W. de Zwijgerlaan 18; tel
(03498) 2572; plv. i.

• Willig. J.: 1982; 3641 PT Mijdrecht. Hoofd
weg 74; tel. (02976) 246; wnd. d.
Wirahadiredja. Dr. R. M. S.: Hannover
1961; Hannover-1964; 8251 LH Dronten, D
Kaapstander 10; tel. (03210) 5202 (privé)
(03200) 49049 (bur.); wet. medew. C.D.L
Zandsira. P.: 1957;9204 KL Drachten, Slinge
12; tel. (05120) 32567 (privé), (058) 121741
(bur.).

(aanwezig) 25 jaar op 23 juli 1982
(afwezig) 65 jaar op 2 augustus 1982
(afwezig) 65 jaar op 2 augustus 1982
(afwezig) 40 jaar op 12 augustus 1982

Eervol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:

H. Eil te Hengelo (Gld.) per I maart 1982

Eervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D.:

A. Pie te Goor per 1 mei 1982

Voor het Dierenartsexamen slaagden:
d.d. 7 mei 1982
Geslaagd \'Cum Laude\':

Mevr. M. M. Sloet van Üldruitenborgh-Oosterbaan

Geslaagd \'mei genoegen\':

P. de Vos

Geslaagd:

H. van Ark

Mevr. L. M. J. Meijer-Pelsser

D. Reznikov

J. C. Schmidt

J. Willig

P. J. de Vries

Mevr. 1. J. R. Visser

-ocr page 301-

iji/liOlEllU

PDC-

7lJU

lij;

Tuberculose bij roofvogels (I)
Casuïstiek en differentiële diagnose

Tuberculosis in Raptorial Birds
Ctinical cases ami differemiat diagnosis

G. J. van Niel, J. T. Lumeij^, G. M. Dorrestein\\ W. Th. C.
Wolvekamp^ P. Zwart\' en J. W. E. Stam^

SAMENVAi riNCi. lier gevallen van aviaire luhercuU
(Accipiter gentilis gentilis), een lanner\\alk (Kalco biarmicu
tinnunculus).
Behalve hij de lorenvalk was er sieeds sprake
Klinisch vertoonden de lanner- en de lorenvalk kreupelheid lenge
van een kniegew richi. tién van de haviken stierj plolseling en hIeek
één der kniegewrichien aangeiasi.

,e worden beschreven bij twee haviken
sp.)eneen torenvalk
(Kalco tinnunculus
van gegeneraliseerde tuberculose.

dge van een tuberculeuze arthritis
■g vermagerd. Ook in dit geval was

tere havik
ziin van een tube
de tong. die in <
rden.

alle gevallen we.
dtl-Seelsen-kleu
tast de kta.tsiek
>ns en huidlae
lacht.

che verschijnselen op de voorgrond, /.ij bleken het gevolg
■phalitis. Beide haviken hadden laesies in de keelholte en
Htrsprong bleken en in het andere niet nader onderzocht

stonden klinisch neurologi!
culeuze meningiiis en -ene
hl geval van tuberculeuze i

Bi id.

te

■an de

itiiten.
or,len

•rd de diagno:
tring en in dr
beeiden ais ve
ies bii roofvc

e gesteld do,
r gevallen w
rtnagering o!
,gels differet
het aantonen van zuurvaste sta
d bovendien
Mycobacterium a
i-r lamming. m,>et bii epileptiform
eel diagnostisch otik aan aviai
ifjes met behulp
.ium gekweekt,
f aanvallen, arthi
re tuberculo.se i

■ian tuberculosis in two goshawks (Accipiter gentilis gentilis), a lanne
■I a kestrel
(Falco tinnunculus tinnunculus) are reporte,!,
vere tiffecied with generalized tuhercuhisis. Clinically, the tannerfalcoi
te to tuberculous arthritis of a knee joint.

s dl

jdettlv. On post-mortem e.vaminaii,
d ime knee ioint. I\'he tuberg,isha\\\\
ilogical e.\\aminati,m revealed tube
the ,!etection ofacid-Jast organisms
tative organism,
idered in the diflerential diag
mce in raptors.

SUMMARY, lour ca.ses ofa
jalcon
(Faico biarmicus si>.J an
.Mi birds, e.vceptf tribe kestrel. i
and kestrel showed lamenes
One ofihegtishawksdiedsu
and lhere was involvement ,
weeks before she died. Hist
I\'he diagnosis was base,I on
cases bv cultures ,>1 the cau
luberctdo.sis sh,n,ld be cms

■. the bird was fo!
shtnved convtds
ulous meningiti:
•I every case and

tnd to beetnaciati
ve seizures f,r th,
and encephahtis
was vérifié,! in thi

:)f emaciation, lameness, arthriti:

>nvttl.s,

andjrtn

le.siims

INFFIDINC,

De reden van publikatie van deze casuï.s-
tiek is een bijdrage te leveren aan het
klinisch beeld van tuberculose bij roofvo-
gels. Het is ons namelijk gebleken dat een
infectie met zuurvaste organismen als
mogelijke ziekteoorzaak bij levende car-
nivore vogels klinisch meestal over het
hoofd gezien wordt, terwijl pathologen
vaak de diagnose \'aviaire tuberculose\'
stellen. Bij roofvogels is deze infectie de
meest voorkomende bacteriële ziekte
(10).

In één der beschreven gevallen traden
herhaaldelijk epileptiforme aanvallen op.
Dit gaf aanleiding nader in te gaan op de
differentiële diagnose van dit soort neu-
rologische symptomen bij roofvogels.

Drs. Ci. .1. van Nie. prakti/crend dierenarts tc Haak.

Drs. .1. r. Fumeij en dr. .1. W. F. Stam. Vakgroep (icnecskunde van het kleine Huisdier. Rijksuniversiteit
Utrecht.

\' Drs. Cl. M. Dorrestein en proF dr. I\'. Zwart. Vakgroep Pathologie, aldcling bijzondere dieren. Rijksuni-
versiteit Utrecht.

\' Drs. W. 1. C. Wolvckamp. Vakgroep Veterinaire Radiologie. Rijksuniversiteit Utrecht.
Overdrukken \\an het artikel zijn verkrijgbaar bij dc Klinick voor Kleine Huisdieren. Postbus 80.154.
.1508 1 1) Utrecht.

-ocr page 302-

Voor valkerij gebruikte roofvogels wor-
den in het jachtseizoen door een kwalita-
tief en kwantitatief aangepast systeem
van voeren (azen) op een lager lichaams-
gewicht gehouden dan in de muit (vgl,
Frans muter \\an Latijn mutare, (\\er)wis-
selen, van verenkleed nl., dus ruien). Dit
systeem, dat tot een optimaal evenwicht
moet leiden tussen een goede fysieke con-
ditie om te jagen en ccn zo groot moge-
lijke bereidheid tot jagen en terugkeren
bij de valkenier, heeft bezwaren. I^eze
moeten opgevangen worden door een
aantal maatregelen, waaronder het dage-
lijks wegen van de vogel.
In de muit is het dagelijks contact tussen
valkenier en vogel minder. Fr wordt dan
niet gejaagd, niet gewogen en ad libitum
geaasd met voedzaam aas, bijvoorbeeld
duif. Gedragsafwijkingen die op een ge-
stoorde gezondheid kunnen wijzen wor-
den in het algemeen in deze periode min-
der snel opgemerkt dan in het jacht-
seizoen.

CASUI.S I IEK

HA\\IK 1 (Accipiter gcntiUs gentiUs)

.Anamnese

Het jachtseizoen hegon na een prohleemloze muit
en verliep hevredigend. Het muitgcwicht was ruim
1200 gram en het jachtgewicht lag tussen lülO en
lü.M) gram.

Kort na het hecMndigen van het jachtseizoen werden
door de eigenaar tijdens het azen evenwichtsstoor-
nis.sen gezien. Deze klachten hielden drie weken
aan. In deze periode bleef de eetlust redelijk en
varieerde het lichaamsgewicht van 955 tot
lüXO
gram. De eigenaar beschrijft de neurologische ver-
schijnselen als volgt:

\'De vogel heeft moeite het evenwicht te bewaien en
valt van zijn zitplaats. Kan de poten niet gebrui-
ken. Pogingen tot opstaan mislukken. Dc vogel
weigert alle harde stukjes aas. Pikt wel naar v oorge-
houden dohhclsteengrote stukjes vlees, maar komt
met de snavel altijd rechts hiervan uit. De vogel
vertoont hij het zien van aas ccn bijzonder gedrag:
spreidt de vleugels en strekt de kop. maakl een
trappende beweging met de poten, draait de kop
daarna naar rechts achterover, verliest het even-
wicht, vall op de grond, tolt in het rond onder niet al
tc snelle trappende bewegingen van de poten. De
broekveren worden daarbij geheel uitgezet. Duur
van de aanval ongeveer 4 minuien, dan langzaam
herstel tol normaal.\'

Status Praesens

Op de 21c dag na de eerste verschijnselen werd dc
vogel aangeboden op de vogelafdeling van de Kli-
niek voor Kleine Huisdieren. Rijksuniversiteit
tl recht.

Hij het algemeen klinisch onderzoek cn het routine-
matige microscopisch onderzoek van natielprcpa-
ralcn van lacccs en keel- cn kropuilsirijkjc werden
geen alvvijkingen gevonden. Ook hcl neurologisch
onderzoek, dat bemoeilijkt was door de vanwege de
rcis toegepaste sedcring met valium, verliep ncga-
lief.

Bloedonderzoek

Om hypocalcaemie en hypogivcaemie als oor/aak
voor dc neurologische verschijnselen uit le sluiten
werd een bloedmonster genomen.
Hel lotaal eiwit ( I [ ) werd bepaald om prognosti-
sche redenen ( I L < M) g liter is prognostisch on-
gunstig). /.ie tabel I.

Röntgenologisch onderzoek

Alle in dil artikel gepubliceerde röntgenfoto\'s wer-
den gemaakt met behulp van dctail-
versterkingsschermen (C\'rone.x-Dupont). en zonder
rooster, ter verhoging van dc detailwaarneembaar-
heid.

-ocr page 303-

Normaaluaarden (7) (I)

label I.

19.5 mmol I = .150 mg\'r

2.5 mmol I - 10 mg\';

1.18 mmol I -- .1.2 mg\'V

.12 g I - .1.2 g dl

(ilucose
falciiim
loslor
11-;

250 - 400.0 mg\'7
7.5 - 10.0 mg\'7 7.5 - 15 mg mg\',
1.9 - 4.0 mg\',
.1 - 5.0 g dl

Röntgenologisch ondcr/oek van de lichaamsholten
van deze vogel leverde duidelijke afwijkingen op.
üp de laterale opname (toto 2) werden enkele slecht
begrensde longverdichtingen opgemerkt, ftierdoor
werden de intra-thoracale vaatstructuren en para-
bronchiale tekening, die bij gezonde vogeLs altijd
duidelijk te herkennen zijn (foto 1). versluierd, l e-
vens was een omschreven schaduw aanwezig boven
de maag ter hoogte van de aldaar gelocali.seerde
caudale thoracale luchtzakken.

hoto 2. Laterale opname van havik 1. vergelijk met foto .11 Multipele longverdichtingen boven het hart.,
met verlies aan vaat- en parabronchiale structuren; omschreven weke delen schaduw hoven de maag (witte
pijlen).

Foto 1. Laterale opname, normaal beeld. Helder beeld van lichaamsholten dankzij luchthoudcndheid van
longen en luchtzakken; onder de thoracale wervels zijn de fijnmazige parabronchiale doorsneden te
herkennen. Verder zijn te onderscheiden de oesophagus. aorta en pulmonaalvaten. eu inde buik de lever,
maag en provcntriculus en darmen.

-ocr page 304-

Folo 4. Ventrodorsale opname van havik I, verge-
lijk met foto 5! Beiderzijds in de longen verschei-
dene verdichtingen (zwarte pijlen); in dc rechter
caudale thoracale luchtzak een omschreven weke
delen massa (witte pijlen).

De ventrodorsale opname (foto 4) toonde naast de
mullifocale. beiderzijdse longverdichtingen, de
e.xacte plaats van de eerder genoemde weke delen
massa in de rechter caudale thoracale luchtzak.

Verloop

Na bloedafname, hel maken van röntgenfoto\'s en
het oraal toedienen van een .Sü\'; gluco.se-oplossing
werd de vogel met de eigenaar meegegeven omdat
de verpleging beter thuis kon geschieden. Geadvi-
seerd werd de volgende dag contact op te nemen in
verband met de uitslag \\an het bloedonderzoek.
Dezelfde avond stierf dc havik.

Sectie

Het betrof een vrouwtje dat in redelijke conditie
verkeerde. In dc bek was onder de long een prop
necrotisch materiaal tc vinden. In hel myocard
waren twee grote necrosehaarden zichtbaar. De
lever was wat bont van kleur en groen geaderd. Zij
vertoonde vooral op het kapsel witglazige haardjes
met doorsnede van 0.5-1 mm. De milt was wat
vergroot en doorzaaid met miliaire haardjes. De
longen bevallen verscheidene grote haarden met
een droog necrotisch centrum. Dezelfde soort haar-
den mei een middellijn tol 8 mm waren te vinden in
de luchtzakken en bij de hartebasis. Tussen de grote
en de kleine hersenen bevond zich ter plaatse vande

Foto 5. Ventrodorsale opname, normaal beeld.
Beiderzijds heldere thoracale cn abdominale lucht-
zakken; schaduwlekening van hart, lever, maag en
nier loopt in elkaar over.

plexus chorioideus een geelbruine massa ontste-
kingsweefsel.

Hlstopathologie

In de lever, dc milt en de longen waren vele, zeer
kleine, niet afgekapselde jonge tuberkeltjes aanwe-
zig. In de longen waren zij vooral gelocaliseerd in
het bindweefsel tussen de parabronchiën en dus
naar alle waarschijnlijkheid hematogcen ontstaan.
Grotere, oudere, door reusccllcn en bindweefsel
omgeven tuberculeuze haarden waren aanwezig in
alle genoemde organen en in het hart en de nieren,
Dc tong bevatte aan één der zijkanten in de submu-
cosa een veld van jonge tuberkeltjes. Bovendien lag
oppervlakkig in de tong een losliggende prop necro-
tisch weefsel, dat zeer rijk was aan zuurvasten.
In de grote en de kleine hersenen waren eveneens
grotere en kleine tuberkeltjes aanwezig. In de di-
recte nabijheid van enkele luberkels waren reactieve
bloedvaatjes zichtbaar. In de adventitia van deze
vaatjes lagen met zuurvasten beladen macropha-
gen. die mogelijk met de liquor via de Virchow-
Robinse ruimten waren aangevoerd. In de wand
van de hersenventrikels. in de meningen en vooral
in de plexus chorioideus waren tuberkeltjes aanwe-
zig.

.\'\\ls additionele bevinding werd vastgesteld dat de
grote necrosehaarden in de longen schimmcld raden

-ocr page 305-

bevatten. In de nieren werd een trematode ge-
vonden. die geen ontsteking veroorzaakt had.

Bacteriologie

Preparaten gekleurd volgens Ziehl-Neelsen van de
haardjes in de organen bevatten zuurvaste organis-
men. Deze waren ook aantoonbaar in trachea en
darinen. Cultureel bleek dit
Mnohucicriiiinaviiini
te zijn.

H.\'WTK 2 (Accipiwr gentilis geiuilis)

.\\namnese en verloop

Dc vogel was als wildvang (16) anderhalfjaar tevo-
ren uit Finland ingevoerd, voor de valkerij getraind
en gevlogen. Ook het tweede seizoen was na een
ogenschijnlijk normale muit (zie onder sectie) met
redelijke resultaten gevlogen. Er werd vroeg met
jagen gestopt wegens de slechte konijnenstand en
het slechte weer. De vogel kwam los in het muithuis
te zitten en kreeg daar één duif per twee dagen (vers
gedood of uit de diepvries). Het muitgewicht in het
voorafgaande seizoen was 1200 gram, hetjachtge-
wicht 1050 gram.

De eigenaar vroeg telefonisch consult otndat de
vogel bij het brengen van het aas van zijn zitplaats
viel. op de grond bleef liggen en bij opnemen brood-
mager en verlamd bleek.

De vogel stierf drie uur lateren werd na invriezen de
volgende dag voor onderzoek aangeboden.

Sectie

flet betrof een havik wij fin volwas.sen veerkleed met
nog veel veren uit hetjeugdkleed, I vveeslagpennen,
vier staartpennen en een rugdekveer vertoonden
hongermaliën. Er werden veel veermijten aange-
troffen, De snavel was iets doorgegroeid. De kleur
van de poothuid was bleekgeel, van de washuid
blauwig-geel. Naast de kam van het borstbeen was
vrijwel geen musculatuur meer te voelen. De lengte
was 52 cm. het gewicht 810 gram.
Aan de laterale zijde van het rechter loopbeen be-
vond zich een litteken opde huidschubben. Aan de
achterzijde van het rechter kniegewricht was een
ronde, gele, zachte zwelling aanwezig met een mid-
dellijn van 0.5 cm en op doorsnede een centrale
holte, die zich tot in de kniegewrichtsholte voort-
zette. .Aan de mediale zijde van hetzelfde kniege-
wricht werd een ronde zwelling aangetroffen met
een tniddellijn van } cm. Deze zwelling lag los van
de onderlaag, had op doorsnede een vuilwit aspect
en vertoonde hier en daar doffe, helderw itte streep-
vormige plekjes.

In de luchtzakken bevonden zich enkele grillig ge-
vormde losliggende necroscproppen.
De lever en milt waren doorzaaid met gelige spelde-
knopgrote haardjes. Aan weerszijden van de laryn.x-
ingang werden twee necrotische haardjes gev onden.

I athologie ^ l.annervalk. Verband voetwortelge-

Hicrbij werd het ontstckingsbeeld van tuberculose wricht. Matig toiletteergedrag.
vastgesteld.\' (I..u>: o. .I \\an Nitl

\' Drs. P. I. M. van de Venne (Provinciale (iezondheidsdienst voor Dieren te Rozendaal. Gelderland).

Bacteriologie

De Ziehl-Neelsenkleuring van het gezwel aan de
knie en van materiaal uit dc organen was positief,
ftet cultureel onderzoek op niet-speciiieke media
verliep negatief.\'

1 .XNNERVAI.K (FaIco hiarmicus sp.)
.Anamnese

De vogel werd aangeboden wegens een kreupele
poot (foto 6) en veririinderd uithoudingsvermogen.
Het kostte de eigenaar moeite het lichaamsgewicht
van de vogel op peil te houden.

.Status praesens

De vrij magere vogel woog 600 gram. Het rechter-
oog vertoonde een genezen corneaverwonding.
Voornamelijk op de kop kwatnen nogal wat veer-
mijten voor. De linkervoet werd gespaard, dat wil
zeggen niet gebogen of opgetrokken maar onbelast
gestrekt vóór of achter het zitblok of de hand-
schoen.

-ocr page 306-

Plantair onder het Hnker voetwortelgewricht be-
vonden zich twee zeer kleine, likdoornachtige
omgekeerd-kegelvormige korstjes (beginnende
\'bumblefoot\'). De linker knie was gezwollen.
De vogel was niet levendig genoeg; haartjes en veer-
tjes uit het aas, vastgeraakt in een ongeveer 1 mm
diepe inscheuring zijdelings inde bovensnavel, wer-
den niet verwijderd. Ook het overige toiletteerge-
drag was matig en de valk zat vaak \'dik\' (foto 6).
Alleen gelaten met aas verdeelde de vogel dit in zeer
kleine stukjes, die verspreid en niet gekropt werden.
Op de handschoen aasde de vogel wel. maar lang-
zaam en nooit een volle krop. Het lichaamsgewicht
verminderde (daardoor\'?) in 9 dagen tot 550 gram.
Keelinspectie en microscopisch onderzoek van een
natief keeluitstrijkje verliepen negatief. In de faeces
werden veel capillaria- en enkele trematodeneieren
aangetroffen.

Therapie en verloop

De vogel is gedurende 4 weken opgenomen en be-
handeld aan twee likdoornachtige korsten onder
het linker voetwortelgewricht. De behandeling be-
stond uit wondtoilet, localeantibiotica-applicatieen
antibiotica injecties.

Tweemaal is een anthelminticum toegediend, een-
maal een ectoparasiticum. Het te volle kniegewricht
is gepuncteerd en intra-articulair met corticostero-
iden en antibiotica behandeld.
I wee weken na het beëindigen van de opname lijkt
de vogel beter op de loer te vliegen. Vier weken later
treden toch weer kreupelheidsverschijnselen op.
uitgaande van de knie. Het dier wordt nu voor
nader onderzoek aangeboden op de vogelafdeling
van de Kliniek voor Kleine Huisdieren. Op grond
van röntgenologische bevindingenen het aantonen
van zuurvaste staven in het ontstoken gewricht
werd tot euthanasie besloten.

Röntgenologie

De röntgenfoto\'s van de linkerknie toonden een
ernstig vervalproces, gekenmerkt door lysis in de
distale femur, patella, proximale tibia en fibula, en
zeer uitgebreide zwelling der weke delen (foto 7).
Proliferatieve veranderingen waren niet aanwezig.
De mergholte van de femur toonde een onregelma-
tig gesluierd beeld. Kemur en tibia waren gedislo-
ccerd ten opzichte van elkaar.

Sectie

De vogel was in een matige conditie. Het linker
kniegewricht was sterk vergroot met witgeel-
achtige verdikkingen. Op doorsnede bleken deze
zwellingen een kazige gelei-achtige inhoud te heb-
ben.

Lever en milt waren doorzaaid tnet witte haarden.
De milt was sterk vergroot (2,5 cm).
Verder waren een pericarditis en een perihepatitis
aanwezig.

Bacteriologie

.Vlet hehulp van de kleuring volgens Ziehl-Neelsen
werden zuurvaste staven in de haarden uit leveren
milt en in materiaal uit het veranderde kniegewricht
aangetoond. Cultureel hleek dit
Mycohaiierium
aviuin
te zijn.\'

fORENVALK (Falco linnunculus linnun-
culus)

.Anamnese

De vogel werd met een vage voorgeschiedenis aan-
geboden wegens kortademigheid.

Status praesens

De cachectische, somnolente mannetjesvalk woog
100 gram, vertoonde een frequente ademhaling,
aasde nog wel, maar kon niet vliegen.
De rui van jeugdkleed naar volwassen kleed was
niet voltooid en enkele slagpennen waren gebroken.
Het linker voetwortelgewricht was iets te dik en niet
pijnlijk (beginnende \'bumblefoot\'). De rechterpoot
werd gespaard. Lateraal op de rechterknie zat een
bolvormige zwelling met een middellijn van I cm.
Centraal puilde necrotisch geel kazig materiaal uit
een huiddefect op deze zwelling.

Therapie en verloop

Bij het uitdrukken van de kazige necrotische prop
uit de zwelling op de knie trad geen bloeding op en
bleef een holte over meteen bodem van rood granu-
latieweefscl en een opstaande rand van vervallen
gelige huid. De algemene toestand verslechterde
snel en na enige dagen werd tot euthanasie besloten.

Sectie-

Cachexie en gewrichtstuherculose.

Bacteriologie\'

\\1 Miihaclcrium aviu/n.

DIEEERENTIÉLE DIAGNOSE
Naast vogeltuberculose komt bij aspe-
cifieke symptomen als vermagering,
kreupelheden, keelholte-ontstekingen,
verlatnmingen en convulsies een aantal
andere oorzaken in aanmerking;

ASPERGILI.OSE

Bij slechte voeding en huisvesting is deze
mycose de meest voorkomende doods-
oorzaak bij roofvogels in gevangen-
schap. Vaak is vermagering, door het ve-
renpak aan de waarneming onttrokken,
het enige symptoom. Met behulp van en-
doscopie zijn de luchtzakken nader te on-
derzoeken (10).

Drs. H. W\'. D. Engel, Hoofd afdeling Mycobacterien, R.I.V.. Bilthoven.
C.D.L, Afdeling Pluimvee, Doorn.
Dr. J. Haagsma, C.D.L, Rotterdain.

-ocr page 307-

Een zekere diagnose geeft positief niyeo-
iogiseh onderzoek van inateriaai uit ver-
anderde weefsels of teruggezogen spoel-
v loeistof uit de luchtzakken (I).

PAK.ASl r.AIRL INFFC I IES

Bij faecesonderzock kunnen oöeysten of
eieren van spoelwormen, capillaria, lint-
wormen, gaapwormen en trematoden
gevonden worden (I, 14, 24),

(iEWklCH ISAANDÜEMNGEN
Bij in het wild levende roofvogels kan
iedere dysfunctie van welk gewricht dan
ook tot slechte jachtresultaten en dus tot
vermagering leiden (14),

Blessures tnet secundaire bacteriële infec-
ties spelen bij deze groep vogels een rol
(i).

FRONS

In de valkerij worden onder frons allerlei
zichtbare veranderingen in snavel- en
keelholte verstaan, die vaak aan een tri-
choinonasinfectie worden toegeschreven.
De oorzaken kunnen echter verschillen.
Voor meer gedetailleerde informatie
wordt verwezen naar de literatuur (1, 3,
15),

Trichomoniasis

Er kunnen levende trichomonaden in het
keeluitstrijkje worden gevonden (I,
14,20),

-ocr page 308-

Capillariasis van de krop of slokdarm

In het keeluitstrijkje kunnen kleine bipo-
laire eieren te vinden zijn, in de laesies
soms complete wormen (14).

Pokken

De laesies komen ook buiten de snavel-
holte voor, bijvoorbeeld op poten, mond-
hoeken en oogleden. De diagnose kan
worden bevestigd door histologisch
en of electronenmicroscopisch onder-
zoek van biopsieën (1).

Serratospiculiasis

De luchtzakworm S. amaculata kan
tong- en pharynxlaesies veroorzaken die
doen denken aan trichomoniasis (24). Ei-
eren zijn in mondslijm en faeces aantoon-
baar, volwassen wormen door endosco-
pic van de luchtzakken.

Trauma

Weefsel van prooidieren kan secundair
geïnfecteerde laesies in de keelholte ver-
oorzaken, bijvoorbeeld door constrictie
van de tongbasis (tracheaalringen) of
door perforatie door scherpe botjes (14,
20).

Vitamine-A deficiëntie

Deze deficiëntie veroorzaakt naast an-
dere veranderingen een hyperkeratose
van het mond- en pharynx slijmvlies, die
zich kan manifesteren als witte plekken
op deze slijmvliezen. Vaak is de conditie
van de vogel goed, maar de kleur van de
poten en de washuid bleek. Een waar-
schijnlijkheidsdiagnose is te stellen door
uitsluiting van andere oorzaken, opgrond
van de anamnese (vitamine-A deficiënt
aas, zoals hart- en spiervlecs zonder aan-
hangend vet), histologisch onderzoek en
op grond van de gunstige resultaten na
een therapie. Vitamine-A toediening kan
echter ook bij de andere genoemde oor-
zaken van frons het slijmvliesherstel be-
vorderen. Vitamine-A bepaling (leverbi-
opsie) geeft zekerheid (4).

\\ t^ l R () I. O (11S C ■ H E A h W 1.) KIN O F. N
Ook deze zijn allerminst specifiek. Naast
tuberculose kunnen tal van andere oorza-
ken neurologische verschijnselen bij
roofvogels teweegbrengen.

Intoxicatie door pesticiden residuen

Zeer uiteenlopende neurologische ver-
schijnselen kunnen waargenomen wor-
den. afhankelijk van het opgenomen gif.
Met name organische fosforverbindin-
gen. gechloreerde koolwaterstoffen en
methyl-kwik verbindingen zijn berucht
(1.9, 18). De anamnese is van veel belang
bij de diagnose, die meestal pas postmor-
taal door toxicologische analyse te stellen
is.

Spoel worminfecties

Bij letaal verlopende paralyses werden bij
roofvogels wel eens massale spoelworm-
infecties (Porrocaecum; havik) waar-
genomen, bij een verder negatieve sectie
(14).

Hypoglycaemische toevallen

Vaak is in de anamnese sprake van toene-
mende energievragende arbeid (opge-
voerde training) bij een onvoldoende of
afnemende voeding (11,13). Het normale
bloedglucose gehalte bij roofvogels va-
rieërt van 250 tot 400 mg% en sommigen
verwachten convulsies bij gehalten bene-
den 75 mg% (6).

1\'ijdstip van laatste aasopname en stress,
bijvoorbeeld door de venepunctie, zijn
van invloed op de gevonden waarden.

Hypocalcaemische toevallen

Deze zouden ook met voeding (en trai-
ning?) verband houden (12, 22). Tonisch-
clonische conv ulsies treden op die zelden
langer dan 2 minuten duren, waarna de
vogel normaal lijkt. Ook hier zijn geen
bloed Ca-gehaltes tijdens dc aanval be-
kend.

Een Ca-deficiënte voeding (in spiervlecs
zonder botten is de Ca-P-verhouding
zeer ongunstig, nl. 1 : 20) leidt tot secun-
daire nutritionele hyperparathyreoïdie.
Gevallen van secundaire hyperparathyre-
oïdie leiden soms (6. 12. 14) tot osteo-
dystrofie zonder convulsies.
Misschien kan voorlopig beter van voe-
dingstetanie gesproken worden.

-ocr page 309-

Hypovitaminose BI

Dc gedachte dat bij roofvogels klinisch
hypovitaminose BI kan optreden en neu-
rologische verschijnselen kan veroorza-
ken berust op een casuïstische medede-
ling van Ward (23).

Vooralsnog zijn er onvoldoende gege-
vens om deze veronderstelling te onder-
bouwen.

Pseudovogelpest

In het verloop van deze ziekte zijn ook bij
roofvogels hersenverschijnselen beschre-
ven en bij sectie hersenoedeem en hyper-
aemie gevonden (25).
De diagnose kan worden bevestigd door
isolatie en serologische identificatie van
het virus.

I.oodintoxicatie

Lood\\ergiftiging bij roofvogels kan
voorkomen na ingestie van met hagel
aangeschoten wild. De klinische ver-
schijnselen zijn apathie en verlammingen

(I).

De diagnose kan worden gesteld door
bepaling van het loodgehalte in het
bloed.

Röntgenologisch onderzoek kan een be-
langrijk hulpmiddel zijn ter detectie van
hagelkorrels in de maag.

Botulisme

Het klinisch beeld van botulisme zoals
dat bij watervogels veel voorkomt is ook
bij roofvogels beschreven. Het botuli-
num toxine veroorzaakt een hypotone
paralyse, beginnend aan de pootspieren
en opkruipend naar de vleugel- en hals-
musculatuur (3).

l.isteriose

Neurologische verschijnselen veroor-
zaakt door
Listeria monocytogenes, ge-
karakteriseerd door aanvallen van opis-
thotonus zijn beschreven bij een
smelleken
(FaIco coliiniliarius) (3).
Postmortaal werden hyperaemie \\an de
meningen gevonden, degeneratie van
Purkinje cellen en perivasculaire \'cuffing\'
in de hersenstam en de meningen.
De isolatie van
Listeria monocytogenes
uit verdacht weefsel is moeilijk en vereist
een specifieke behandeling (3).

THERAPIE

Wanneer de diagnose tuberculose tijdens
het leven te stellen is lijkt euthanasie aan-
gewezen.

Mycobacterium avium wordt;/? vitro pas
door veel hogere concentraties tubercu-
lostatica geremd dan andere mycobacte-
riën.
/n vivo is een infectie met avium
zeer persistent en slecht medicinaal te be-
ïnvloeden.

DISCUSSIE

Bij roofvogels zijn tuberculeuze laesies in
de mondholte voor zover bekend niet eer-
der beschreven. Eber (2) beschrijft een
tuberculeus proces aan de tongbasis bij
de kip.

Het is niet bekend of de necrotische lae-
sies in de larynx van de tweede havik van
tuberculeuze aard waren. Wel staat vast
dat het proces onder de tong \\ an de eerste
havik veroorzaakt werd door
Mycobac-
terium avium.
Als het keeluitstrijkje van
deze havik gekleurd zou zijn volgens
Ziehl-Neelsen. dan had waarschijnlijk de
diagnose tijdens het leven gesteld kunnen
worden. Opvallend is wellicht in drie van
de vier beschreven gevallen de aantasting
van het kniegewricht. Hoekstra (8) ver-
meldt in geen van zijn beschreven spon-
tane of experimentele gevallen bij eenden
arthritis. Hij haalt andere onderzoekin-
gen aan waaruit zou kunnen blijken dat
de localisatie in gewrichten bij kip en
eend zeldzaam is. Robijns (17) vermeldt
onder 21 gescreende meeuwen met tbc
slechts éénmaal een tuberculeuze arthri-
tis, namelijk aan de mediale zijde van het
kniegewricht. Bij roofvogels echter
schijnt gewrichtstuberculose geen uitzon-
dering te zijn (19, 21).
Smit (19) ziet in de meeste gevallen van
tbc bij roofvogels het primaire affect in de
keel, borst of poten. Hij meent dat de
infectie plaats vindt door een verwonding
met generalisatie in een later stadium.
De localisatie van tuberculose in de her-
senen is voor zover bekend bij roofvogels
niet eerder beschreven, bij kippen een en-
kele keer (5). Verlammingen ten gevolge
\\an tuberculeuze processen elders in het
lichaam zijn beschreven bij een torenvalk
(1).

-ocr page 310-

De diagnostiek bij vogeltuberculose produkten in de luchtzakken van de ian-
wordt extra bemoeilijkt door het chro- nervalk zijn niet op mycobacteriën on-
nisch verloop van de Infectie, waardoor derzocht, doch zouden gezien de
secundaire infecties het beeld kunnen afwijkingen, door één onzer (L.) bij een
maskeren. Deze kunnen dan bij ontdek- tuberculeuze fazant vastgesteld, wel van
king ten onrechte als het primaire lijden tuberculeuze aard geweest kunnen zijn.
beschouwd worden, zodat geen verder Daar tuberculose chronisch verloopt kan
gericht onderzoek op tuberculose plaats een vroegtijdige diagnose voor de eige-
vindt. Zo was bij één der beschreven havi- naar erg belangrijk zijn omdat voorko-
ken tevens een longmycose aanwezig, men kan worden dat hijzelf en eventuele
werd bij de lanner- en de torenvalk een contactdieren onnodig lang aan myco-
beginnende bumblefoot gevonden en bij bacterien worden blootgesteld. (Ook bij
de lannervalk bovendien een mogelijke de mens is
Mycobacterium avium moei-
capillaria-infectie. Ook de bij deze vogel lijker medicinaal te beïnvloeden dan an-
postmortaal gevonden pericarditis en pe- dere mycobacteriële infecties),
rihepatitis passen meer in het sectiebeeld In een vervolgartikel zal nader worden
van coli-bacillose dan van tuberculose. ingegaan op de klinische diagnostiek van
De losliggende chronische ontstekings- aviaire tuberculose bij roofvogels (10).

LH ERATUUR

L Cooper. J. E.: Veterinary aspects of captive birds of prey, Standfast Press, Saul, 1978.

2, Eber. A.; AM., 27. /. (1925).

3, Eowler. M. E. (ed.): Zoo and Wild Animal .Medicine. Saunders, pp. 220-290. 1978.

4, Graham, D. L. and Halliwell, W. H.: Malnutrition in birds of prey. In: Zoo and wild animal medicine.
M. E, Eowler (editor), Saunders. 1978,

5, Gratzl, E, und Köhler. H, (Hrsg,): Spezielle Pathologie und Therapie der GeflUgel-krankheiten,
Ferdinand Enke, Stuttgart, 1968,

6, Halliwell. W, H,: Persoonlijke mededeling,

7, Halliwell, W, H,: Serum chemistry parametersin raptors: their interpretation in health and disease. In:
Recent advances in raptor d iseases. Proceedings of an international symposium on diseases of birds of
prey, lst-3rd July 1980, (in press),

8, Hoekstra, J,: Eendentuberculose. Dissertatie Ijtrecht, 1946,

9, Koeman. J. H,, Garsson-Hoekstra, J., Pels,. E,, and Goeij, J, J, M, de: Poisoning of birds of prey by
methyl mercury compounds.
.Uecledelingen van tie I\'aeiilteit iMtiilhotovivetensehappeti Rijksuniversi-
teit Gent.
36, 4i-49. (1971).

10, Eumeij, J. 1 . en Nie, G, J, van: Tuberculose bij roofvogels (11), Fiteratuurover/.icht en suggesties voor
klinisehe diagnostiek en vaccinatie.
Tijiisehr. Diergeneesk.. \\07. 57J-579. (I9H2).

11, McElroy. H,: Desert hawking. Peregrine Press, 1971,

12, Nie, G, J, van: Twee afwijkende jongen in een sperwerhorst, \'Adriaan Mollen\' Jaarboek van het
Nederlands Valkeniersverbond. 1977,

13, Nie, (i, J, van: Epileptiforme aanvallen in verband met voedingen training van on/e jachtvogels,
\'Adriaan Mollen\' ,laarboek van het Nederlands Valkeniersverbond, 1971,

14, Nie, G, J, van: Eigen waarnemingen,

l.*;. Nie. G, J, van: Enkele opmerkingen over frons, \',Adriaan Mollen\' Jaarboek van het Nederlands
Valkeniersverbond, 1975,

16, Opdam, P,: De havik. Het Spectrum, 1978,

17, Robijns. K. G.: liet voorkomen van aviaire tuberculose in Zeeland. Dissertatie Utrecht. I960.

18, Shlosbcrg, A.: Treatment of monocrotophos-poisoned birds of prey with pralidoxine iodide. ./. .4ni.
iet. .Meel.
.4.V.S., 169.989-990. (1976).

19, Smit, Th,: Persoonlijke mededeling,

20, Trommer, G,: Greifvögel: Lebensweise, Schut/ und Pflege der Greifvögel und Eulen, Verlag Fugen
Ulmer, Stuttgart, 1974,

21, Venne, P. T. M, van de: Persoonlijke mededeling, 1980,

22, Wallach. I, D, and Flieg. G, M,: Cramps and fits in carnivorous birds. Int. Zoo Yrhk.. 10, J. (1970).

23, Ward. F, P,: Fhiamin deficiency in a peregrine falcon, J. .Am. \\ et. Med. ,4,v,v,, 159. 599. (1971).

24, Ward, F, P.: A clinical evaluation of parasites of birds of prey, ,/. Zoo An. .Med.. 6, .i-8. (1975).

25, Winterroll, G,: New Castle Disease bei Greifen und Eulen, Prakt. Tierarzt. 57, 76. (1976).

-ocr page 311-

dêIIOG

Tuberculose bij roofvogels (II)

Literatuuroverzicht en suggesties voor klinische dia-
gnostiek en vaccinatie

Tuberculosis in Raptorial Birds (II)

Review ofthe literature and suggestions pir etinieai diagnosis and vaeeination

J. T. Lumeij\' en G. J. van Nie^

SAMENVATTING. Aviaire tuberculose is een veel voorkontende ziekte bij roofvogels die eehter
weinig in vivo wordt gediagnostiseerd. Meestal wordt de ziekte veroorzaakt door
M. avium serotype 2.
Omdat de klinische symptomen aspecifiek zijn en de frequentie van voorkomen zo hoog. wordt een
screening op tuberculose bij zieke roofvogels als aanvulling op het klinisch onderzoek aanbevolen. Als
hulpmiddelen bij de klinische diagnostiek zijn met name het röntgenologisch en het endoscopisch
onderzoek belangrijk. Laparoseopie gevolgd door een leverbiopsie kan erg belangrijk zijn voorhetstellen
van de diagnose gegenerah.seerde aviaire tuberculose bij vogels.

Nader onderzoek naar de betekenis van het hematologisch onderzoek voor de diagnostiek van aviaire
tuberculose bij roofvogels is gewenst.

.Als specifiek diagnostisch hulpmiddel wordt genoemd het aantonen van zuurvaste staafjes, gevolgd door
kweek op specifieke tytedia.

) \'an de imtnunologische tnethoden lijkt een combinatie van een tuberculinatie met een snelle volbloed
agglutinatietest de meest praetische mogelijkheden te bieden. De bruikbaarheid van met name 5 F/1 T
voor de diagnostiek van aviaire tbc bij roofvogels tnoet et hier nader onderzocht worden.
.Andere in de literatuur genoemde immunologische melhoden zijn hemagglutinatietesten. een enzyme-
labeled antibody lest, en een lymfocyten transformatietest.

Het vaccineren van vogels legen aviaire tuberculose lijkt geziende literatuurgegevens tot de mogelijkheid
te behoren. Ook hier is verder onderzoek gewenst in verbatul met de toepasbaarheid van deze methode hij
roofvogels.

SUM MARY. Although avian tuberculosis is a common disease in raptors, the diagnosis is not open
established in vivo.
Mycobacterium avium, .serotype 2. is the aetiological agent most commonly
involved.

As the di.sease may become apparent in a variety of clinicalformsand as it is so common, routine screening
for avian tuberculosis is advocated in any di.seased raptor.

\\-ray exatnination shottid be a routine diagnostic procedure in disea.sed raptors. Ixiparoscopv is an
important diagnostic tool in raptors. Laparoscopy followed by liver biopsy may be essential in the
diagnosis of generalized avian tuberculosis.

The usefulness of haematological exatnination in the diagnosis of avian tuberculosis in raptorsshouldbe
studied.

.A diagnosis may be established by identifying acid-fast rods in a smear, followed by cultures of the
organism on specific media. Ofthe immunological methods, luberculination in conjunction with a rapid
whole blood agglutination test would seem to be the most practical technique. However, closer exami-
nation of the practicability of the rapid whole blood agglutination test in the diagnosis of avian tuber-
culosis in raptors is desirable.

Other immunological methods referred to in the literature are haemaggiutination tests, an enzyme-
labeled antibody test and a lymphocyte transformation test.

laccination of birds against avian tuberculosis would appear to be possible, judgingby the literature on
the subject. Further study of this subject, however, is indicated lo investigate the u.se of vaccinating birds
of prey against this di.sease.

\' Drs. J. T. Uumey, Valtgroep Geneesl(unde van liet Kleine Huisdier, Rijksuniversiteit Utrecht.
^ Drs. G. J. van Nie, praktizerend dierenarts te Baak.

Overdrukken van het artikel zijn verkrijgbaar bij de Kliniek voor Kleine Huisdieren. Postbus 80.154.
3508 TD Utrecht.

-ocr page 312-

IMEIDING

Aviaire tuberculose is een \\eel voorko-
mende ziekte bij in het wild levende roof-
vogels en bij roofvogels die in dierentui-
nen worden gehouden, of voorde valkerij
worden gebruikt (5, 10, 11. 12, 14, 17, 20,
21, 22, 26, 28, 31. 34, 35, 37, 38, 42,48, 5 I,
55, 59, 63, 64, 65, 66, 67, 70, 75, 81, 82),
Reeds in 1884 werd deze ziekte beschreven
bij diverse valken en een arend (70).
Tuberculose wordt vastgesteld in 1 tot
30% van de postmortaal onderzochte
roofvogels. De hoge percentages worden
gevonden in zoölogische collecties (34).
Van de 121 in 1978 door het Centraal
Diergeneeskundig Instituut postmortaal
onderzochte wilde roofvogels had 6% tu-
berculose (65). Bij roofvogels is tubercu-
lose de meest voorkomende bacteriële
ziekte (34). Daar tuberculose bij carnivore
vogels slechts bij hoge uitzondering tij-
dens het leven wordtgediagnostiseerd,zal
in dit artikel met name worden ingegaan
op de klinische symptomen en de diagnos-
tische mogelijkheden. Omdat er veel lite-
ratuur is met betrekking tot tuberculose
bij kippen wordt er, bij gebrek aan infor-
matie over tuberculose bij roofvogels, re-
gelmatig gerefereerd aan literatuurgege-
vens met betrekking tot aviaire
tuberculose bij eerstgenoemde vogel-
soort.

EllOLOOlF.

Voorzover in de literatuur wordt beschre-
ven wordt tuberculose bij roofvogels zon-
der uitzondering veroorzaaktdoor Myco-
hacteriuDi avium. Het is in dit verband
interessant te vermelden dat onder de vo-
gels alleen papegaaien en mogelijk kana-
ries gevoelig schijnen te zijn voor humane
of bovine tuberculose. Infectie in de
laatstgenoemde gevallen vindt plaats na
contact met geïnfecteerde personen (18.
50).

De kans op verspreiding van aviaire tu-
berculose is groter onder vogels die in
groepen leven. Roofvogels die op deze
soorten prederen hebben een voorkeur
\\oor eventueel door tuberculose ver-
zwakte exemplaren in de groep, omdat
deze eenvoudiger te bemachtigen zijn.
Naast een infectie per ingestionem zoals
bij andere vogels is bij roofvogelsdoor het
weinig zachtzinnige mechanisme der pre-
datie een infectie \\ia huidlaesies niet on-
denkbaar (48). Ook kwantitatief zouden
roofvogels meer dan andere vogels aan
een infectie kunnen blootstaan, daar de
infectiedruk via een tuberculeus prooidier
waarschijnlijk groterisdan via secret a van
een contactdier.

Hoewel serotypering belangrijke infor-
matie kan geven over herkomst en distri-
butie van geïsoleerde stammen, is dit wei-
nig beschreven met betrekking tot
.Mycohacierium avium geïsoleerd uit
roofvogels. In het kader van de werkgroep
vogelsterfte worden sinds enkele jaren
door het CDI typeringen verricht van
onder andere uit roofvogels geïsoleerde
stammen van
M. avium. In ongeveer 70%
der gevallen blijkt
M. avium serotype 2 het
oorzakelijke agens te zijn (65). Dit sero-
type werd ook elders geïsoleerd uit een
roodstaartbuizerd,
Buteo jamaicensis
(14).

Ki.lMSCH VERI.ÜOPEN SYMI\'IÜMEN

\'Euberculose bij vogels verloopt chro-
nisch. In een vroeg stadium van de ziekte
zullen de vogels geen symptomen verto-
nen. Indien de infectie klinisch manifest
wordt, kunnen de aspecifieke verschijnse-
len sterk variëren.

Ondanks het feit dat de eetlust meestal
goed blijft is vermagering een veel voorko-
mend verschijnsel. Dit is het best te be-
oordelen aan de borstspieren aan weers-
zijden van de kam van het sternum. Bij
valkeniersvogcls kan de valkenier belang-
rijke informatie verstrekken over het ge-
wichtsverloop. Een verminderd uithou-
dingsvermogen is een klacht die veel
gehoord zal worden bij een valkeniersvo-
gel die regelmatig wordt gebruikt. Huid-
laesies worden ook nogal eens gezien bij
roofvogels die besmet zijn met tubercu-
lose (5. 7, 1 1).

Diarrhee is eveneens een regelmatig op-
tredend verschijnsel. Tuberculeuze laesies
aan één der poten of in een kniegewricht
worden regelmatig vastgesteld (7, I 1,48,
65, 75). Deze laesies kunnen aanleiding
geven tot kreupelheid. Bij kippen wordt
de eenzijdige kreupelheid meestal veroor-
zaakt doorosteomyelitis( 18). Deze osteo-
myelitis kan aanleiding geven tot patho-

-ocr page 313-

logische fracturen. Verlammingderpoten
is beschreven bij een torenvalk,
F. tinnun-
culiis.
ten gevolge van tuberculeuze lae-
sies, die druk uitoefenden op de Nervi
ischiadici (li). P\'olydipsie is beschreven
bij een sakervalk,
F. cherrug, die leed aan
sen gegeneraliseerde tuberculose (II). De
aantasting van de lever kan aanleiding
geven tot Icterus en in de literatuur wordt
een leverruptuur als doodsoorzaak be-
schreven bij een steenarend die leed aan
tuberculose (81). Bij tuberculeuze kippen
is dit een veel voorkomende doodsoor-
zaak (18). Neurologische verschijnselen in
de vorm van epileptiforme aanvallen ten
gevolge van hersentuberculoseen necroti-
sche laesies in de mond zijn eveneens
beschreven bij roofvogels (48). Bij het
postmortale onderzoek bij kippen die
leden aan tbc zijn laesies in vrijwel alle
organen beschreven. De organen die het
meest worden aangetast, zijn: lever, milt,
maag-darmkanaal, long, luchtzakken,
beenmerg, hart, gonaden, huid, gewrich-
ten. De klinische symptomen laten zich
min of meer afleiden uit de orgaansyste-
men die aangetast zijn.

DIAGNOSTIEK

Omdat de klinische symptomen aspeci-
fiek zijn en de frequentie van voorkomen
zo hoog is, is een screening op tuberculose
bij zieke roofvogels geïndiceerd. Voor het
normale klinische onderzoek wordt naar
de literatuur verwezen (II).
Naast een aantal speciale diagnostische
handelingen zal nader worden ingegaan
op het aantonen van de verwekker zelf of
van specifieke antistoffen bij met tubercu-
lose besmette vogels.

Hematologisch onderzoek

Bij kippen met tuberculose is er sprake
van anaemie en leucocytose gepaard
gaande met lymfopenie, een pseudo-
eosinophiele granulocytose en een mono-
cytose in de ver gevorderde stadia (18).
Ook bij experimenteel besmette eenden is
een dergelijk beeld waargenomen, waar-
bij de monocytose gezien wordt als een
lymfoïde linksverschuiving (Hoekstra,
diss. Utrecht, 1946).

Hematologisch onderzoek van roofvo-
gels met tuberculose is in de literatuur
nooit beschreven. Mede gezien de afwij-
kende hematologische parameters die
worden gevonden bij kippen met tubercu-
lose lijkt het de moeite waard om het
hematologisch onderzoek bij zieke roof-
vogels als aanvulling op het klinische on-
derzoek uit te gaan voeren.
Voor de bepaling van het totaal aantal
leucocyten bij vogels zijn azijnzuur bevat-
tende verdunningsvloeistoffen, zoalsdeze
bij zoogdieren worden gebruikt, niet ge-
schikt. Chubb en Rowel (9) concludeer-
den dat een methyl violet bevattende ver-
dunningsvloeistof die werd beschreven
door Natt en Herrich (47) het best vol-
deed.

Voor differentiatie van het witte bloed-
bceld alsmede de toegepaste kleurme-
thode wordt naar de literatuur verwezen
(12, 13, 15,41, 74). Voornormaalwaarden
bij roofvogels wordt eveneens naar de
literatuur verwezen (12, 13, 29).

Röntgenologisch onderzoek

Gezien de beperkte informatie die het li-
chamelijk onderzoek met betrekking tot
de inwendige organen oplevert, dient het
röntgenologisch onderzoek routinematig
te worden uitgevoerd bij roofvogels,
zowel als hulpmiddel bij de klinische dia-
gnostiek van de zieke vogels als bij post-
mortaal onderzoek (fracturen, hagel)
(12). Het is uiteraard geen specifiek dia-
gnostisch hulpmiddel voor de diagnose
van tuberculose, doch kan wel belangrijke
aanwijzingen in die richting geven (48).
Zowel de lichaamsholten als het skelet
moeten worden geröntgend.

Endoscopie

De laparoscopie bij vogels is ontwikkeld
ten behoeve van de geslachtsbepaling bij
vogels zonder uitwendige geslachtsken-
merken (8).

Momenteel worden op de vogelafdeling
van de Kliniek voor Kleine Huisdieren,
Rijksuniversiteit Utrecht, de mogelijkhe-
den van de endoscopie voor de diagnos-
tiek van de inwendige ziekten bij vogels
nader onderzocht. Hierover zal op een
later tijdstip worden gerapporteerd.
Er dient een onderscheid gemaakt te wor-
den tussen een laparoscopie ter bepaling
van het geslacht van een vogel en een

-ocr page 314-

endoscopie voor diagnostische doelein-
den. Voorde inwendige diagnostiek is een
gedegen kennis van de normale en patho-
logische endoscopische anatomie vereist
(verschilt per soort) en er is een gespeciali-
seerd instrumentarium voor nodig.
Een lege artis uitgevoerde endoscopie bij
een vogel vereist een algehele anaesthesie
en de lichaamsholte moet van ver-
schillende kanten worden benaderd om
alle luchtzakken en organen goed te kun-
nen visualiseren. De benadering vanuit de
linkerflank zoals deze wordt toegepast
voor bet \'sexen\' van vogels omdat vrouwe-
lijke vogels alleen een functioneel linker
ovarium hebben, is voor de inwendige
diagnostiek onvoldoende. Door bijv.
slechts een gedeelte van de lever te bekij-
ken kunnen tuberculeuze laesies die zich
in een andere leverlob bevinden over het
hoofd worden gezien.
Van sommige afwijkende organen kun-
nen met behulp van een proefexcisietang
biopten worden genomen voor histolo-
gisch en bacteriologisch onderzoek. Deze
techniek is zeer belangrijk voor dia-
gnostiek van gegeneraliseerde vogel-
tuberculose (foto I).

F = l.obus sinister hepatis. facies parictalis

M == Ventriculus muscularis

Optiek: Wolf l.umina SF « 4 mm

Camera: Rollcifle.x SF .15

Objectief: Wolf 520.1 95 mm

Film: Kodak Fktachrome EF 1.15. 400 .AS.A

Ziehl-Neeisen kleuring en kweek op speci-
fieke media

Routinematig kunnen keeluitstrijkjes en
faeces alsmede in voorkomende gevallen
punctaten en abklatschpreparaten van
biopten gekleurd worden volgens Ziebl-
Neelsen. Bij twijfel of verdenking op tu-
berculose kunnen specifieke media wor-
den gebruikt voor het kweken van aviaire
tuberkelbacteriën. Bij het aanvragen van
een bacteriologisch onderzoek door der-
den verdient het aanbeveling de verden-
king op tuberculose te noemen omdat
mycobacteriën niet geïsoleerd kunnen
worden op voedingsbodems die routine-
matig voor B.O. worden gebruikt.
Met name arthritiden en zwellingen aan
de poten bij roofvogels zijn sterk verdacht
van tuberculose. Ook bij huidlaesies kan
differentieel diagnostisch aan tuberculose
worden gedacht, evenals bij \'bumblefoot\'
bij roofvogels.

Tubercuiinatie

Vaak, doch niet altijd verloopt de tuber-
cuiinatie bij een tuberculeuze roofvogel
negatief (12, 36, 67), mogelijk omdat de
onderzochte vogel pas in een vergevor-
derd stadium van de ziekte voor onder-
zoek wordt aangeboden en getuberculi-
neerd. Indien er generalisatie is opgetre-
den en er sprake is van uitgebreide tuber-
culeuze processen kunnen er zoveel
antilichamen zijn weggevangen, dat de
dieren anergisch zijn. Bij kippen is dit een
bekend verschijnsel (18).
Gezien het feit dat de tubercuiinatie een
eenvoudige diagnostische handeling is,
wordt wél aangeraden deze uit te voeren in
voorkomende gevallen. Hierbij moet aan
een positieve tubercuiinatie een grote be-
tekenis worden toegekend.
Bij een negatieve tubercuiinatie moet
men, gezien het bovenstaande, de nodige
twijfels hebben, z.ekerals heteenduidelijk
zieke vogel betreft. Er wordt 0.1 cc aviaire
ppd tuberculine (2000 IE ml) in de naakte
huid aan de rand van de gehooropening
gespoten. De beoordeling van de laesie
(rubor, tumor) dient te geschieden na 48
uur (67).

.Snelle volbloed agglutinatie test (SVAT)

Omdat de snelle volbloed agglutinatie test
in Nederland niet gebruikt wordt voorde

-ocr page 315-

diagnostiek van aviaire tuberculose bij
vogels en omdat deze methode goede mo-
gelijkheden lijkt te bieden voor de dia-
gnostiek van deze ziekte bij vogels zal er
hier wat uitgebreider op in worden ge-
gaan.

Na het pionierswerk dat werd verricht
door Moses c.s. in 1943 (45) met betrek-
king tot de serodiagnostiek van aviaire
tuberculose bij kippen, kwamen de Ame-
rikanen Karlson c.s. (32) in 1950 op het
idee een volbloed agglutinatie methode te
ontwikkelen. In het daarop volgende de-
cennium is met name in Oost-Europa veel
onderzoek gedaan naarde bruikbaarheid
van deze test (1,2, 4, 6, 15, 19, 40,49, 52,
53, 54, 56, 73, 76, 77, 78, 79). In Duitsland
werd deze test in 1961 ingevoerd en vanaf
die tijd is daar veel onderzoek verricht (3,
23, 24, 46, 60, 61, 62, 69). In 1963 rappor-
teerden de Nederlandse onderzoekers Te-
sink en Robijns over de bruikbaarheid
van deze test bij pluimvee (71).
De literatuur samenvattend komt men tot
de conclusie dat de SV AT gebruikt moet
worden naast de tuberculinatie en een
belangrijk hulpmiddel is om individuele
kippen die besmet zijn met tuberculose
aan te wijzen, hoewel de methode ontwik-
keld is voor een koppeldiagnose. In de
meeste gevallen blijkt de SVAT meer
tuberculeuze kippen aan te wijzen dan de
tuberculinatie; met name in die gevallen
dat er sprake is van een vergevorderd
stadium van tbc zou de SVAT belangrijk
zijn voor een diagnose omdat de betref-
fende dieren dan anergisch zijn voor tu-
berculine.

In een gering percentage der gevallen kan
een diagnose gesteld met behulp van de
SVAT postmortaal niet bevestigd worden
door middel van histologisch en bacterio-
logisch onderzoek. Dit is overigens ook
het geval bij tuberculinatie. Uitgaande
van de bevindingen van. Moses (45) dat
een positief B.O. gepaard kan gaan met
een negatieve sectie en omgekeerd, moet
worden geconcludeerd dat een negatieve
sectie en een negatief B.O. een infectie met
aviaire mycobacteriën geenszins uitsluit.
Men kan een positieve SVAT bij derge-
lijke dieren niet zonder meer als vals posi-
tief beoordelen; de tuberculeuze laesie
kan klein zijn en bij sectie over het hoofd
worden gezien. Indien er geen generalisa-
tie is opgetreden, is de kans klein dat voor
het B.O. het materiaal uit die ene tubercu-
leuze laesie wordt verzameld.
Op enkele uitzonderingen na (24, 33) zijn
\'vals positieven\' altijd gevonden in met
aviaire mycobacteriën besmette koppels.
Rózanska (58) beschrijft positieve reac-
ties op tuberculine bij kippen veroorzaakt
door een infectie met atypische mycobac-
teriën. Mogelijk kunnen atypische myco-
bacteriën een positieve SVAT veroorza-
ken. Een andere verklaring voor het
voorkomen van \'vals positieven\' zou een
postmortaal niet te ontdekken infectie
kunnen zijn. Uit onderzoekingen van
Maassen (43) is bekend dat er tot de
50ste dag na infectie noch microscopisch,
noch histologisch veranderingen hoeven
zijn waarte nemen. De tuberculinatie kan
5 dagen na infectie al positief zijn. Om
postmortaal door middel van bacteriolo-
gisch onderzoek de diagnose te bevestigen
dient men behalve uit de lever en de milt,
ook uit het beenmerg te kweken.

Het grootste probleem ligt in het verkrij-
gen van een homogeen, stabiel en speci-
fiek agglutinerend antigeen dat geen auto-
agglutinatie vertoont.
Volgens de meeste auteurs zijn lang niet
alle stammen van
M. avium geschikt voor
de bereiding van dit antigeen. Als fysiolo-
gisch zout dat een concentratie van 0.05-
0.1% Tween 80 bevat, gebruikt wordt bij
de bereiding van eenantigeen kunnenvele
stammen van
M. avium die auto-
agglunatie vertonen, toch gebruikt wor-
den voor de bereiding van een bruikbaar
antigeen (44). Vizy c.s. (79) beschreven
echter dat door middel van ontkapseling
van de bacteriën elke stam geschikt ge-
maakt kan worden.

In Nederland is nog geen antigeen com-
mercieel te verkrijgen. Het antigeen dat
door Tesink en Robijns (71) werd getest
was afkomstig uit West-Duitsland (Avi-
test). Momenteel is het commercieel te
verkrijgen in Polen (Tuberculognost®,
Biowet).

De SVAT wordt opdezelfde manieruitge-
voerd als de agglutinatietest voor de dia-
gnostiek van
Salmonella pullorum.
De test wordt uitgevoerd op een warme
glasplaat (voorwerpglaa.sje). De omge-

-ocr page 316-

\\ingstemperatuur moet minstens 20° C
bedragen. Er wordt een druppel bloed
samengebracht met een even grote anti-
geendruppel. Na het mengen van beide
druppels door middel \\an zwenken kan
men in het geval \\an een positieve reactie
in de regel binnen 10 tot 20 seconden een
uitvlokking waarnemen.
Er moet binnen 60 seconden een fijn- tot
grofkorrelige witte agglutinatie optreden,
gelijkmatig over de druppel verdeeld. Bij
een negatieve reactie blijft èf hetantigeen-
bloedmengsel onveranderd homogeen èf
er treedt een meer of minder duidelijke
uitvlokking op nä 60 seconden,
In plaats van volbloed kan ook serum
worden gebruikt voor het uitvoeren van
de agglutinatietest. Het antigeen moet bij
een temperatuur van 4° tot 6° be-
waard worden (18). Gezien de gegevens
uit de literatuur moet voor optimale dia-
gnostische informatie de SVAT48 uur na
tuberculinatie (dus bij het aflezen van de
tuberculinatie) uitgevoerd worden.

.Andere diagnostische methoden

Naast de agglutinatietest die zowel met
volbloed als met serum kan worden uitge-
voerd, wordt in de literatuur melding ge-
maakt van hemagglutinatietesten (39, 68)
en een EL.A-test (Enzyme f,abeled Anti-
body) (72). Bij de laatstgenoemde test
kunnen met behulp van bij konijnen opge-
wekte antistoffen tegen kippen -IgCi. die
gelabeled zijn met mierixwortel peroxi-
dase. in kippenserum aanwezige antistof-
fen tegen .V/.
avium aangetoond worden.
Johnson en medewerkers hebben gerap-
porteerd over het gebruik \\an de lymfocy-
ten transformatietest (l.J\' 1) voor de dia-
gnostiek van aviaire tuberculose bij \\ ogels
(30). De LT f is een
in viiro test om de
afweerfunctie van lymfocyten te testen.
Onder andere bij infectieziekten waarbij
een vertraagd type overgevoeligheid een
grote rol speelt kan deze test als diagnos-
tisch hulpmiddel worden gebruikt. De
bruikbaarheid \\\'an laatstgenoemde me-
thoden voor de praktische diagnostiek
\\an aviaire tbc bij (roof)vogels is voorals-
nog beperkt.

VACC INA IIF.

Vizy c.s. beschreven goede resultaten na
vaccinatie van dierentuinvogelsen kippen
met ontkapselde aviaire mycobacteriën
(80). De in eerste instantie schijnbaar
goede resultaten worden in een publicatie
van Ippen (27)doorde vermelding van het
frequent voorkomen van door tubercu-
lose veroorzaakte mortaliteit 2jaar na het
begin van de vaccinatie, in een geheel
ander daglicht gesteld. Rossi van het Vete-
rinary Research Institute te Brno rappor-
teert in 1974 redelijke resultaten na orale
vaccinatie met levende
Myc ohaterium in-
tracellulaire
seroptype VI van kippen ter
bescherming tegen aviaire tuberculose
(57). Minder goede protectie geeft vacci-
natie met geïnactiveerde geabsorbeerde
M. intracellulaire serotype VI na intra-
musculaire toediening (57).

CONCLUSIE

Momenteel kan met betrekking tot avi-
aire tuberculose bij (rooOvogels worden
gesteld dat een lege artis uitgevoerde en-
doscopic. voorafgegaan door een rönt-
genologisch onderzoek gecombineerd
met een bacterioscopisch onderzoek
(Ziehl-Neelsen preparaten) en kweek van
biopten of ander verdacht materiaal de
meest geëigende methode is om deze
ziekte bij het levende dier te diagnosti-
seren.

.Mede gezien de ervaringen met vogels
anders dan kippen (63. 79) lijkt het zinvol
om de SVAT in Nederland ook toe te
gaan passen, echter niet voor dc koppel-
diagnostiek van aviaire tbc bij kippen,
maar voorde individuele diagnostiek van
aviaire tbc bij roofvogels en vogels uit
zoölogische collecties.
Ter beoordeling van de bruikbaarheid
van deze methode voor bovenbeschreven
doel in Nederland zou de follow-up van
dc geteste vogels door middel van sectie
en bacteriologisch onderzoek nauwkeu-
rig moeten geschieden. Wij hopen bin-
nenkort ervaring op te kunnen doen met
een uit
Polen afkomstig antigeen:\' Euber-
culognost®\'.

Hematologische gegevens van roofvogels
met tuberculose zouden verzameld moe-
ten worden om te beoordelen of dit
bruikbare parameters zijn voor de dia-
gnostiek.

Met betrekking tot de preventie van avi-
aire tuberculose bij (roof)vogcls kan wor-
den geconcludeerd dat de verkregen re-

-ocr page 317-

sultaten na vaccinatie hoopgevend zijn en
verder onderzoek rechtvaardigen om te
komen tot een goed vaccin ter protectie
van vogels uit zoölogische collecties of
valkeniersvogels tegen aviaire tubercu-
lose.

Literatuuropgave is op aanvraag bij de
redaktie verkrijgbaar.

sDi]

Eiretentie bij een schildpad

Egg Retention in a Turtle
J. M. M. Cornelissen\'

SAM HNVA in NG. Iir nordi een gevut van tegnoixl hij een rooclwangsehilitpad (Chrysemys scripta
hesehreven. .\\tedieanientenze he handel ingen ieicicien nie noi resuhaai. Sa Dvuriosuipingeeinniie
volgde volledig herstel.

SUMMARY. .-1 case of dystocia inu red-eared slider (Chryiemys scripta elegans^/.v/-f/wrff,/. Courses
of medical treatment faded to resolve the problem. Ovuriosuipingectomy was followed by complete
recovery.

n

INLElDINCi

Eiretentie is volgens Frye (4) bij schild-
padden de meest voorkomende reproduk-
tiestoornis. Als verschijnselen worden een
voortdurende persdrang en cen enkele
keer een progressief verlopende dyspneu
in de anamnese vermeld (4, 5).
Cilassford c.s. (5) beschrijven een geval
waarbij 3 van de 4 eieren werden gelegd
enige uren na een intramusculaire injectie
met I I.E.
Oxytocine.

Een chirurgische behandel ing va nei reten-
tie bij schildpadden is door diverse au-
teurs beschreven (3, 4, 5, 6, 8). In deze
casuïstiek worden de ervaringen beschre-
ven met medicamenteuze en chirurgische
behandeling van een roodwangschildpad
met legnood.

CASU\'ISTIEK

Een 5\'/, jaar oude roodwangschildpad
(ehrwsetny.s .seripla elegans) vertoonde
enige weken symptoinen van legnood.
flet dier was erg onrustig, ging dikwijls het
landgedeelte op, waar het een kuil groef in
het aanwezige zand. Het dier spreidde
daarna de achterpoten en begon dan te
persen, echter zonder resultaat.
Bij palpatie van de lichaamsholte wascra-
niaal van de rechterachterpoot een ei te
voelen. Op grond van deze bevinding en
de verschijnselen werd een röntgenfoto

Drs. .1. M. M. Cornelis.sen. Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier. Yalelaan 8. Utrecht.
njdschr. Diergeneesk., deel 107, aft. I.\\ Ifi, 19X2 579

-ocr page 318-

gemaakt (foto 1). Op de röntgenopname
waren 8 eieren te zien. De eieren hadden
een zodanige diameter dat ze het bekken
leken te kunnen passeren. Na de intramus-
culaire toediening van 1 I.E. oxytocine\'
nam de frequentie van het persen toe,
maar er werden geen eieren gelegd. Een
tweede injectie met 1 \'/, I.E. oxytocine had
ook niel het gewenste effect. De intramus-
culaire toedieningen van het moeder-
koornalkaloïd methylergometrinetar-
traatMÜ,01 mg kg)en calciumgluconaat\'
(100 ing kg) bleven ook zonder resultaat.
Omdat door de eiretentie de kans op een
salpingitis reëel leek, werd besloten een
salpingotomie uit te voeren.

Met behulp van een oscillerende beenzaag
werd een luikje van ongeveer 4 bij 4,5 cm
uit het buikschild gezaagd. Gedurende dc
operatie werd het luikje in een bakje met
steriele Hartmannse vloeistof bewaard.
Het peritoneum werd in de mediaanlijn
gekliefd. De oviducten met de eieren
waren nu zichtbaar. De ovaria bevatten
vele dooiers (foto 3) wat duidde op de
mogelijkheid van een recidief.
Reden waarom werd besloten om geen
salpingotomie uit te voeren, maar zowel
de oviducten als de beide ovaria te exstir-
peren (foto 4). Om de arteriae ovariales
van beide ovaria werd een artcricklem
geplaatst. Ongeveer één centimeter dor-
saal van de artcrieklem vverd een ligatuur
om de arteria ovarialis aangebracht.

OPHRA HF.

De inleidende anesthesie bestond uit 75
mg kg lichaamsgewicht ketamine-HCH
in combinatie met 4 mg kg lichaamsge-
wicht xylazine-HCL\'. Als onderhouds
anesthesie werd na intubatie een mengsel
van lachgas, zuurstof en halothane toege-
diend van een gemodificeerd Philip Ayre
systeem. Het mengsel bevatte gelijke
delen lachgas en zuurstof. Nadat het dier
in rugligging was gebracht, werd het buik-
schild gereinigd en gedesinfecteerd. Het
buikschild werd afgedekt met een zelfkle-
vende plastic afdekfolie (foto 2).

Oxytocine-S®. Intervet Nederland B.V.. Boxmeer. Nederland.

Methergini. Sandoz B.V.. liden. Nederland.

Calcium. Sandoz lü\'i^. Sandoz B.V.. Udcn. Nederland.

ketalar\'. Parke-Davis. .Amsterdam. Nederland.

Rompun". Bayer Nederland B.V.. Mijdrecht. Nederland.

Vicryl\'-\'. Fthicon. VVcst-Duitsland.

Stahldraht monol\'il Cr2. Fthicon. Wcst-Duitsland.

knochcnwachs. Fthicon. VVcst-DuitsIand.

Simplex Rapid.Howmedica International. Fngcland.

Verbandspray. Organon Nederland B.V.. Oss. Nederland.

(Jaramycin\'-. Schering Nederland B.V.. Weesp, Nederland.

-ocr page 319-

I ussen de klem en de ligatuur werd de
arteria ovarialis gekliefd. Op dezelfde
wijze als bij de ovaria werden de oviducten
vlakbij de cloaca afgebonden en geëxstir-
peerd. Hierna werd het peritoneum ge-
sloten met vicryl 3.0\'\'. Het luikje werd met
behulp van 4 staaldraad hechtingen\' in het
buikschild vastgezet (foto 5). De zaagsne-
den werden met beenwas" opgevuld. Hier-
op werd een autopolymeriserende kunst-
hars\'^ aangebracht. Het buikschild werd
voorzien van een plastic verbandspray\'",
waarover een verbandgaas werd aange-
bracht.

Het postoperatief verloop was voorspoe-
dig. ffet dier kreeg gedurende 10 dagen
om de dag 10 mg kg lichaamsgewicht
gentamicine" intramusculair geïnjiceerd.
Dagelijks werd het gaasverband verwis-
seld. Éénmaal perdag werd hetdier gedu-
rende een half uur in een bak met water
gezet. De schildpad had zode mogelijk-
heid om water en voedsel tot zich te
nemen en te defaeceren. De resorptie van
de lucht die na de ingreep m de lichaams-
holte was achtergebleven, duurde 3
weken. Het dier kon na 3 weken weer
normaal over de bodem van dc waterbak
lopen. Bovendien werd dit bevestigd door
een röntgenfoto die 3 weken na de opera-
tie gemaakt werd. Na 21 dagen werd het
dier bij de andere schildpadden in het
aquarium geplaatst. Hetisnu 13maanden
geleden dat de operatie uitgevoerd is. De
schildpad is erg levendig en is in deze
periode duidelijk gegroeid.

-ocr page 320-

DISCUSSIL

Volgens de tot nu toe beschikbare lite-
ratuur kan eiretentie door drie oorza-
ken ontstaan. Een inadequaat biotoop,
weeënzwakte ten gevolge van een cal-
ciumdeficiëntie of het breken van één of
meer eieren in de oviducten kunnen de
legnood veroorzaken (4, 8).
De behandeling met oxytocine had bij dit
dier geen effect. Een mogelijke verklaring
hiervoor is dat de oviducten eerst door
oestrogenen gesensibiliseerd moeten wor-
den (9). De meest waarschijnlijkeoorzaak
van de eiretentie bij deze schildpad is een
inadequaat biotoop. Indien een medica-
menteuze therapie niet succesvol is, is een
operatief ingrijpen vanwege de kans op
een salpingitis geïndiceerd (3, 9).
Van belang is dat het uit te zagen luikje
groot genoeg is en vrij ver naar craniaal
ligt. Anders bestaat de kans dat het naar
buiten brengen van de oviducten met de
eieren wordt bemoeilijkt door het in de
operatiewond uitstekende bekken.
Over de genezing van schildtrauma bij
schildpadden is weinig bekend. Volgens
Carrick c.s. (2) is er een klinische genezing
na 3 a 4 maanden. Bij een door Holt (7)
uitgevoerde flap coelotomie bleek dat er 2
jaar na de ingreep nog geen volledige gene-
zing opgetreden was. Hij adviseert dan
ook om de beschermende laag kunsthars
niet eerder dan 2 jaar na de operatie te
verwijderen.

DANKBETUIGING

De auteur is profdr. P. Zwart (afdeling Ziektekunde
Bijzondere Dieren van de vakgroep Pathologie)
dank ver.schuldigd voor het kritisch doorlezen van
het inanuscript.

Bush. M.. Cluster. R.. Smeller. J. M., Charache. P.. and Arthur. R.: Preliminary study of gentamicin in
turtles.
Proc. Am. .4.ï.s. Zuo. Vel.. Honolulu llawai. 71-78. (1977).

Carrick. L.and Reddacliffe, Ci.: Repair of traumatic shell fractures in .Australian sidenecked turtles. Im.
Zoo. Yearh.. 20. 241-243. (1980).

Frye, I-. L. and Schuchman, St. M.: Salpingotomy and Ce.sarian Delivery of Impacted Ova m a
Tortoise.
I\'er Med.! Small Anim. Clin.. 69. 4.14-457. (1974).

Erye. E. L.: Clinical Obstetric and Ciynecologic Disordersin Reptiles. Proc. .Am. Anim. Hosp. .-t.v.v., 4ls!
Annual Meeling. 497-499. (1974).

Glassford..1. E.and Brown. K.: Ifeatirient of Egg Retention ina turtle. \\ ci. Med.) Small .Anim. Clin..12.
1641-1645. (1977).

Holt. P. E.: Obstetrical problems in two tortoises. J. Small Anim. Pracl.. 20, 353-359. (1979).
Holt. P. E.: Healing of a surgically induced shell wound in tortoise. Lc;. Kec.. lOH. 102. (1981).
Jordan. R. D.and Kyzer.C. I.: Intraabdominal removal ofeggs froma gopher tortoise. I ei. Med.iSinall
Amm. din.. 1}. 1051-1054. (1978).

Peters, A. R. and C\'oote. J.: Dystocia in a snake. Yei. rec.. 100. 423. 11977).

Werkgroep
Diergeneeskunde
en Samenleving

De gebundelde tekst van de lezingencyclus I9S2,
waarin het thema ■Veehouderij: Menselijkheid op
termijn?\' werd behandeld door J. H. Bielderman.
proL drs. J. D. van Mansvelt en proL dr. ir G.

Hamming, is inmiddels verschenen en voor belang-
stellenden tegen betaling van / 2.50 verkrijgbaar.

Voor een korte samenvatting van de lezingen wordt
verwezen naar het
Tijdschriji voor Diergenees-
kunde
van 15 februari 1982. afl. 4. p. 15.T

Aanvragen te richten aan: Werkgroep Diergenees-
kunde cn Samenleving, \\alelaan 12. .1584 CM
Utrecht, tel. 030-5.11.150. Postgiro 539371. onder
vermelding van ■Lezingencyclus 1982\'.

-ocr page 321-

Een nieuw hulpmiddel bij de
preventie van zomerwrang?

Eén van de maatregelen ter preventie \\an
zomerwrang is het regelmatig besproeien van
de uier en omgeving met een vliegenwerend
middel. Mits zorgvuldig en regelmatig toe-
gepast, zijn de resultaten van deze behande-
ling goed gebleken.

□ □
Doa

Eens per 14 dagen, eventueel na een zware
regenbui vaker, dient het besproeien plaats
te vinden. Een groot nadeel van deze me-
thode is de bewerkelijkheid ervan. Het bijeen
drijven of vast zetten van de pinken kost veel
tijd.

Een jonge veehouder in onze provincie ont-
wikkelde samen tnet een landbouwmechani-
satiebedrijf een systeem, waardoor het op-
vangen niet meer nodig is. Het apparaat
bestaat uit een box, waarin de dieren moeten
drinken uit een drinkbakje. Andere drink-
plaatsen dienen te worden uitgeschakeld.
In de box ligt een houten vloer. Het voorste
gedeelte van deze vloer is scharnierend; door
het lichaamsgewicht van het dier. dal via de
voorpoten op het vloergedeelte wordl overge-

bracht, wordl een pompinslallalie in werking
gesteld, die via een sproeidop water uil een
reservoir vernevelt op de uier en omgeving.
Eens per 14 dagen, of naar behoefte vaker,
wordt het reservoir gevuld met een vliegen-
werend middel.

Het prototype, dal hel vorig jaar is ont-
wikkeld, is inmiddels verbeterd, de thans ge-
fabriceerde apparaten voldoen goed.
Octrooi is aangevraagd door hel landbouw-
mechanisatiebedrijf Kroeze le Bunne (Dr.).
Over de resultaten in de praktijk kan wel-
licht in een volgend journaal worden gerap-
porteerd.

Siich/ing Gezondheidsdienst voor Dieren
in \\oord- Sedertund. District Drenthe.

Anemie bij zwoegervrij
opgefokte schapelammeren

Het colostrum en de melk van met zwoeger-
ziekte virus besmette ooien is een belangrijke
vector bij de overbenging van de ziekte op de
lammeren (1). Daarom worden bij de zwoe-
gerziekte-vrije opfok van schapelatnmeren de
lammeren direct na de partus geïsoleerd van
de ooi (1, 2). leneinde de latntneren toch te
voorzien van immuunglobulinen wordt in
plaats van schapecolostrum rundercolostrum
verstrekt. Vervolgens vindt de opfok plaats
aan een lambar. De op deze wijze uitgev oerde
zwoegerziekte-vrije opfok is zowel uit dier-
geneeskundig als uit economisch oogpunt
(export) van toenemend belang (.1).

-ocr page 322-

In 1979 werd voor het eerst door de Gezond-
heidsdienst voor Dieren van de provincie
Gelderland melding gemaakt van een ziekte-
beeld bij deze wijze van opfok waarvan de
voornaamste symptomen bestonden uit het
op een leeftijd van 1-3 weken vrij plotseling
slecht drinken van één of enkele lammeren.
De lammeren werden slap en bleek en na één
tot twee dagen kon sterfte optreden.
Bij sectie werd een uitgesproken anemie ge-
constateerd. In het RES van de lever en de
milt kon een ijzerstapeling worden vastge-
steld. Er is dus geen sprake van ijzergebrek.

Uit het overzicht van de melkvrije opfok 1981
van de provincie Gelderland blijkt, dat er zich
in dat jaar op enkele bedrijven bij 4 tot 20%
van de zwoegerziekte-vrije opgefokte lamme-
ren een levensbedreigende anemie ontwik-
kelde. (zie tabel 1).

Naar aanleiding van deze gevallen is in het
voorjaar van 1981 en 1982aande Kliniek voor
Inwendige Ziekten in samenwerking met de
vakgroepen Zootechniek, Immunologie en
Pathologie en de Gezondheidsdienst voor
Dieren, onderzoek verricht naar het ontstaan
van deze anemie.

Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat
de oorzaak van de geconstateerde anemie is
gelegen in het verstrekte rundercolostrum.
Het blijkt dat er in rundercolostrum in een
aantal gevallen eiwitten aanwezig zijn die na
opname door het lam met serumeiwitten van
hel lam immuuncomplexen kunnen vormen.

Deze immuuncomplexen hechten zich aan hel
oppervlak van de erythrocyt van het lam als
gevolg waarvan hel RES van hel lam deze
erythrocyten als afwijkend herkent en in sterk
verhoogd tempo afbreekt en een aneiriie kan
ontstaan. Er treedt in hel algemeen géén
icterus noch intravasale hemolyse op.
De immuuncomplexen op de erythrocyten
werden aangetoond met behulp van een di-
recte Coombstesl met anii-lotaal-schape im-
muunglobulinen en anii-toiaal-runder-im-
muunglobulinen en een directe immuno-
fluorescentietest (IFT) op de erythrocyten.
De granulocyten van deze lammeren bleken
ook sterk beladen met gefagocyleerde im-
muuncomplexen (directe IET).
De behandeling van de anemische lammeren
beslaal op dil moment uil:

1. Een bloedtransfusie van 60-100 ml bloed
i.v. (met ca. 1000 IE heparine) van een
zwoegervrij schaap. Mocht een i.v. toe-
dienen van het bloed niet mogelijk zijn
dan kan een i.p. toediening van het bloed
worden overwogen.

De transfusie wordt toegepast op hel
moment dat de lammeren slecht gaan
drinken.

2. Een behandeling met corticosteroïden
onder een \'parapluie\' van antibiotica.

Voor het opsporen van de voor de anemie
verantwoordelijke rundercolostra wordl mo-
menteel gebruik gemaakt van door middel
van high speed centrifugering (40.000 G)

fabel 1. Melkvrije opfok 19X1 op 13 bedrijven in Gelderland (Nelissen, 1981).

Opgefokt

Anemie

Haemorragische Overige ziekten
enteritis

Bedrijf

totaal

transfusie

aantal

gest.

aantal

gest.

aanlal

gest.

aantal

gest.

aantal

gest.

A

26

3

0

- _

2

2

2

1

B

42

1

ü

0

3

1

C

lüü

4

4

4

0

0

0

0

0

13

43

1

0

0

2

1

E

56

12

12

4

10

2

7

6

2

2

F

35

1

0

-

0

1

1

G

69

2

0

0

-

12

2

H

9

4

Ü

-

4

4

0

0

1

60

3

5

0

5

0

0

3

3

.1

32

4

4

3

1

■ 0

0

1

1

K

37

5

ü

-

4

4

1

1

L

33

5

0

-

6

5

0

0

M

24

2

0

-

0

-

17

2

566

47

25

II

16

2

23

21

44

15

= 8,3% =4,4% =1,9% =2,8% =12,5% = 4,1% =3,7% =7,8% =2,7%

-ocr page 323-

verkregen biest wei. Ueze wei wordt op een
agaroseplaat uitgezet tegen een panel van
20 schapesera.

Op grond van dit onderzoek kan een voor-
spelling worden gedaan over het al dan niet
optreden van immuuncomple.xen
in vivo
met als gevolg daarvan een eventuele anemie
bij het lam.

Met betrekking tol hel ontstaan van de ane-
mie is onderlussen gebleken dal onderscheid
moet worden gemaakt tussen zgn. slabiele-
en niel-slabiele immuuncomplexen.

Hel onderzoek wordl voortgezet om tol een
vereenvoudiging en een verbetering van de
detectie van de voor de anemie verantwoor-
delijke colostra én van de verantwoordelijke
eiwitten in het rundercolostrum te komen.

P. Franken^-,
W. E. Bernadina^-,
C. D. ff\'. König^-
E Elving^-,
T. S. G. A. M. van den Ingh^\\
S. van Dijk\'.

LITERATUUR

Ue Boer. G. E.. l erpstra. C.. Houwers. D. J..and Hendriks. J.: Studies in epidemiology of maedi, visna
m sheep.
Re.i. l ei. Sci.. 26. 2()J. (1979).

Kessels. E.: Het moederloos opfokken van lammeren, in het kader van de zwoegerziekle bestrijding.
Uitgave Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren, \'s-Gravenhage. 1980.

f.andbouwschap: Persbericht afdeling Pers en Voorlichting. Tijdschr. Diergeneesk.. 107. 151, (1982).
Nelis.sen. A. P. B. M.: Het moederloos opfokken van lammeren in het kader van de zwoegerziekte
bestrijding. Afstudeeropdracht H.L.S. Deventer. 1981.

E

!Q gm

Ziektekosten kat en hond verzekerd

Verzekeren kun je nagenoeg alles. Dus
waarom niet een ziektekostenpolis voor huis-
dieren geïntroduceerd? Een groep dierenart-
sen in Californië ziel hel gal in de markt
helemaal zitten en heefl kortgeleden de \'on-
derlinge\' verzekeringsmaatschappij
Veieri-
nary Pel Insurance Cu.
opgericht.
Honden en katten kunnen legen ongelukken
en bijzondere ziektekosten worden verzekerd.
De jaarpremie voor een driejarige Afghaanse
hond bedraagt 91 dollar; die voor een even
oude kat 65 dollar. In geval van calamiteiten
zijn die kosten er zo weer uil. want de medis-
che hulp aan huisdieren kan in de VS aardig in
de papieren lopen. De prijs ervan vormt een
getrouwe afspiegeling van de gepeperde tarie-
ven. die ziekenhuizenen specialisten het Ame-
rikaanse baasje van hond of kat zelf in reke-
ning brengen.

Hel zetten van een gebroken hondepoot kost
zo\'n vijfhonderd dollar, meldt dierenarts en
directielid van de kersverse verzekeringsmaat-
schappij Gary Gallerslein uil San Diego. Be-
handeling van een kat, die buitenshuis een
flink robbertje heefl gevochten, kotrii op wel
150 dollar. De verzekering vergoedt niet de
routine-bezoekjes aan de talloze \'pet-centers\',
die Californië rijk is.

De polis is volgens de initiatiefnemers erg in
trek. Uit een eerder gehouden marktonder-
zoek bleek, dat 22 procent van de onder-
vraagde huisdierenbezitters beslist zo\'n verze-
kering zou afsluiten; veertig procent zei er
serieus over te zullen denken. Uitkomsten van
een steekproef, die bemoedigend genoeg
waren, om de vorig jaar opgekomen plannen
uit te voeren.

Naar schatting zevenhonderd van de 3.400
dierenartsen in Californië hebben bedragen
van tussen de 750 en 7.500 dollar neergeteld
om het startkapitaal bijeen te brengen voor
wat, naar ze hopen, een miljoenenbusiness zal
worden.

(Overgenomen uil Else viers

Week h lad d. d. / 9 jun i 1982)

Dr. P. Eranken en Drs. S. van Dijk. Vakgroep Inwendige Ziekten der Grote Huisdieren. Yalelaan 16,
3584 CM Utrecht.

Drs. W. E. Bernadina. Vakgroep Immunologie, Yalelaan 1, 3584 CL Utrecht,

Drs, C, D. W. König, Gezondheidsdienst voor Dieren in Gelderland, Postbus 10.6880 BD Velp en
Vakgroep Bcdrijsfdiergeneeskunde en Buitenpraktijk, Marburglaan 4, 3584 CN Utrecht,
Drs, L, Elving, Vakgroep Zoötechniek. Yalelaan 17. 3584 CL Utrecht,

Dr. T. S. G. A. M. van den Ingh. Vakgroep Veterinaire Pathologie. Yalelaan 1. 3584 CL Utrecht.

-ocr page 324-

Algemeen

Beoordeling van eventuele irritatie van
het oog door daarop aangebrachte stof-
fen

Burton, A. B. ü., York. M., and Lawrence, R.
S,: The
in viiro assessment of severe eye irri-
tants.
Fd. Cosmei. ToxicoL. 19. 471-480.
(1981).

Het is krachtens de Warenwet verboden, stof-
fen in de handel te brengen, die nadelig zijn
voor de gezondheid van de mens. Deze scha-
delijkheid wordt meestal ingeschat met be-
hulp van dierproeven. Zo wordt voor de be-
oordeling van de eventuele irritatie van het
oog door daarop aangebrachte stoffen de zo-
genaamde Draize-test gebezigd. Bij deze test
wordt een hoeveelheid te onderzoeken vloei-
stof op het oog van een konijn gedruppeld.
Daarna wordt met regelmatige tussenpozen
het effect op het oog beoordeeld.
De test roept ernstige bezwaren op. omdat
aan de proefdieren, naar het zich laat aanzien,
ernstig ongerief wordt berokkend. Er wordl
derhalve krachtig gezocht naar andere testme-
thoden.

In hel hier beschreven onderzoek zijn konij-
nen gedood, waarna de lest op geïsoleerde
ogen werd uilgevoerd. Daartoe werden de
ogen onmiddellijk na hel doden zorgvuldig
geëxtirpeerd en vervolgens in een lempera-
luur-gecontroleerde kamer geplaatst, waar ze
regelmatig mei een isolonische zoutoplossing
werden overgoten.

De te onderzoeken vloeistoffen werden op de
cornea aangebracht en (meestal 10 sec. later)
weer weggespoeld. De eventuele cornea-
laesies werden bestudeerd met behulp vaneen
spleellamp-microscoop. Onderzocht werden
elf stoffen waarvan uit de literatuur bekend
was, dat ze respectievelijk ernstige, matige of
geringe laesies teweeg brachten.
De resultaten van het onderzoek komen rede-
lijk overeen met wat uit de literatuur over de
geteste stoffen bekend was.
De auteurs zijn van meningdat hun werkwijze
een goede methodiek is voor het screenen van
althans de meest irriterende stoffen zonder
gebruiktnaking van proefdieren (bedoeld zal
zijn: met vermijding van ongerief bij proefdie-
ren:
Ref.).

Zij noemen als bezwaren dat de methode geen
informatie oplevert over beschadiging van de
conjunctivae noch over eventueel herstel.

De tnelhode zou echter geschikt kunnen zijn
bij de voorselectie van potentieel irriterende
stoffen, zodat de meest prikkelende worden
onderkend, voordat zij bij levende konijnen
zouden worden gelest.

//. Rozemond.

Hond

Acute levernecrose bij de hond veroor-
zaakt door Mebendazol

Polzin, D. J., Stowe. C. M.. O\'Leary. T. P..
Stevens, J. B., and Hardy. R. M.: Acute He-
patic Necrosis Associated with the Admini-
stration of .Mebendazole to Dogs.
J. .Am. Vei.
Med. Assoc..
179, (10). 1013-1016. (1981).

Hoewel Mebendazol na uitgebreid klinischen
toxicologisch onderzoek goed bleek te wor-
den verdragen (soins bij uitzondering vomitus
of lichte diarrhee) en over een grote veilig-
heidsmarge bleek te beschikken, werden in de
V.S. enkele gevallen (45 gedurende twee
jaren!) met een ongunstige (letale) reactie bij
de U.S. F\'ood and Drug Adtninistration ge-
rapporteerd. Hel merendeel van deze honden
was reeds eerder met Mebendazol behandeld,
tnaar enkele stierven na een eerste behande-
ling.

Door auteurs wordl in een uitgebreid artikel
melding gemaakt van een ongunstige reactie,
i.e. het ontstaan \\an een acute levernecrose.
nadat bij een routine-ontworming in een ken-
nel (6 tackelsen 2 Dobermannpinehers) Me-
bendazol in de aanbevolen therapeutische
dosis (22 mg kg lich. gew.) werd verstrekt.
Lien dagen na de eerste (7;
Ref) behandeling
gedurende 5 achtereenvolgende dagen ont-
stond bij een .Vjarige tackelteef hevige icterus,
depressie, anorrhexie, vomitus en haemorrha-
gische diarrhee. Ondanks toegepaste therapie
stierf de hond na verloop van 4 dagen. Bij
sectie werd diffuse haemorrhagie en necrose
van de lever, alsmede necrose van de niertu-
buli geconstateerd.

Zes maanden later werden de overgebleven
honden en een nieuw verworven tackel we-
derom aan een wormkuur met Mebendazol in
dezelfde dosering onderworpen: thans slechts
gedurende 3 achtereenvolgende dagen. .Acht
dagen na de laatste dosis vertoonde 1 tackelde
symptomen van een acute levernecrose en 14
dagen later was dit het geval bij nog 2 andere

-ocr page 325-

tackels. Een van deze 3 tackels, een zuster van
de tengevolge van de eerste wormkuur overle-
den tackel, stierf ondanks adequate behande-
ling binnen 24 uur. Sectie en histologisch on-
derzoek wezen ook hier op een acute tot
sub-acute haemorrhagisch-necrotische hepa-
titis.

Van de twee overige tackels herstelde een na
een behandelingsduur van 5 dagen en de an-
dere herstelde zonder behandeling. Serumon-
derzoek van deze tackels leverde een verho-
ging van alanine, aminotransferase en
alkalische fosfatase op (typerend vooreen le-
verdysfunctie) waarvoor ondanks grondig kli-
nisch, pathologisch en toxicologisch onder-
zoek geen andere etiologische factor kon
worden gevonden dan het verstrekte .Meben-
dazol.

Naar aanleiding van bovenstaande bevinding,
alsmede op grond van de korte latentieperi-
ode en enkele vergezochte f/^c/;;gegevens uit
de door hen vermelde literatuur, komen au-
teurs tol de merkwaardige conclusie dal Me-
bendazol alseen intrinsiek - en dus voorspel-
baar -- hepatotoxine zou moeten worden
beschouwd. Ze menen een idiosyncrasie te
moeten uitsluiten omdat deze gekenmerkt zou
moeten zijn door:

1. een min of meer gestabiliseerde sensibili-
seringsperiode van 1-4 weken;

2. het zelfs met een geringe dosis van het
medicament onmiddellijk ontstaan van
een hepatisme;

3. meestal koorts, uitslag of eosinofilie;

4. ontstekingshaarden of granulomen in de
lever met een sterk eosinofiel karakter.

Referent is echter van mening dat de hier
beschreven ongunstige reacties op Mebenda-
zol het gevolg zouden kunnen zijn van een
idiosyncrasie tengevolge van een metabole
waarschijnlijk mutagene aberratie. Een on-
gunstige reactie werd immers uitsluitend bij
de tackels gezien en bovendien waren de 2
letale gevallen zusters.

//. //. Thalheimer.

Rt( TIFK ATIK

Immuniteit voor Parainfluenza (Kennel-
cough); een vergelijking van verzwakt
levend Hepatitis- en Parainfluenza-vac-
cin.

Onderstaand volgt een rectificatie, tevens
aanvulling van het bovengenoemde referaat.
(Tijdsehr. Diergeme.sk.. \\()1.(12).478.( 19H2)).

Dil referaat kan zowel door de titel alsmede
de inhoud en de opmerking van de referent
aanleiding tot misverstand geven.

fen onrechte zou hieruit kunnen worden op-
gemaakt dat het C.AV-2 virus (een adeno-
virus met affiniteit voor de ademhalings-
organen) en het parainfluenza-virus (beho-
rend tot de paramyxoviridae) identiek zijn.
Dil is onjuist. In het gerefereerde artikel
wordl slechls aangetoond dat honden, die op
de gebruikelijke w ijze tegen CAV-1 (hepatitis)
zijn geënt levens een solide immuniteit tegen
het CAV-2 virus bezitten.
Deze garandeert — in tegenstelling tot de in
het artikel gewekte veronderstelling - geen
immuniteit tegen hetzij parainfluenza of het
onder de naam kennelhoest (kennelcough)
bekende ziektebeeld. Bij het laatstgenoemde
kunnen, behalve het CAV-2 virus, ook andere
virussen en
Bordeiella hronehiseptiea zijn be-
trokken.

Voor een beter inzicht omtrent de voor ieder
ziektebeeld verantwoordelijke agentia en de
daarmede gepaard gaande problematiek van
een immuniteit tegen respectievelijk para-
inlluenza en , of kennelhoest zij dan ook (met
dank aan collega Wilson) verwezen naar de
nog steeds actueel zijnde publikaties van Irene
McCandlish, \'Kennel cough\' (In
Practice.
Vol 1, nr. 3, 1979) en dr. A. D. M. E.
Osterhaus \'Enten tegen Kennelhoest\'
(Tijd-
schr. Diergeneesk..
102, (15). (1977)).

H. H. Thalheimer.

Paard

Nekbandlaesies bij paarden als gevolg
van
Ochocerca infecties

Schmidt, ü. M.. Krehbiel, J. D., Coley, S. C.,
and Leid, R. W.; Equine onchocerciasis; le-
sions in the nuchal ligament of midwestern
U.S. horses,
lei. Paihol.. 19, 16-22. (1982).

fussen februari 1979 en januari 1980 werden
de nekbanden van 83 paarden in Michigan
onderzocht op het voorkomen van
Oncho-
cerca.
Hiertoe werd de nekband binnen 24 uur
na de dood van het paard verwijderd en gedu-
rende 30-60 minuten in heet water gelegd om
vervolgens in plakken van 3-5 centimeter te
worden gesneden. Levende parasieten kwa-
men op deze wijze spontaan te voorschijn,
terwijl \\erkalkte w ormen gemakkelijk werden
opgemerkt. Het bleek niet mogelijk vrouwe-
lijke exetnplaren in hun geheel vrij te prepare-
ren hetgeen een gevolg was van de grote lengte
(tot 30 centimeter). Mannelijke wormen zijn
korter en dunner en bovendien gekenmerkt
door een gekrulde staart. Determinatie van de
soort werd niet verricht vanwege de grote ge-
lijkenis tussen
Onchocerca cervicalis en de
eveneens in de nekband voorkomende
On-
chocerca gunarosa.

-ocr page 326-

Van hel lolaal aanlal onderzochle paarden
bleek 37% geïnfecleerd. In de leeflijdsgroep
van I jaar was 10% van de dieren besmei; van
de 1 lol 5 jarigen bleek 28% geïnfecleerd en
van de 6 lot 15 jarigen 48%. Bij de paarden
ouder dan 16 jaar bedroeg de infecliegraad
90%. Bij dieren jonger dan 8 maanden werd
geen infectie vastgesteld.
De reactie van de gastheer is aanvankelijk
gering. Tol de leeftijd van vijf jaar worden
slechts minimale veranderingen waargeno-
men. Daarna beslaat de reactie voornamelijk
uil ontstekingsverschijnselen met oedeem en
necrose en perivasculaire infiltratie van lym-
focyten en eosinofiele granulocyten. Geleide-
lijk raakt de parasiet omgeven door deze cel-
len en neemt ook het aanlal meerkernige
reuscellen toe. Uiteindelijk treedt bindweef-
selvorming op met mineralisatie en calcium-
deposilie.

In dil stadium werd ook primitief kraakbeen
aangetroffen.

Dergelijke chronische veranderingen werden
uitsluitend waargenomen bij paarden ouder
dan 16 jaar.

In het stadium waarin onlstekingscellen de
parasiet omgeven kan rond de parasiet ook
een niel cellulair, granulair materiaal worden
aangetroffen, waarvan wordl gesuggereerd
dat het deposities van immuun-complexen be-
treft. Deze immunologische reactie zou de
aanzei geven tol de onlstekingsreaclie, die
leidt tot afkapseling van de parasiet, waarna
uileindelijk mineralisatie volgt.

M. H. Mink.

Proefdieren

Invloed van bacteriën op bestraling van
muizen

Matsumolo, f.: Influence of Ku heric/iia coli.
Klebsiella pneumoniae
and Proleus vulgaris
on Ihe mortality pattern of mice after lethal
irradiation with y rays.
Lahoraiorv Animals.
]6, 36-39. (I9S2).

Het is bekend, dal coliforme bacteriën en an-
dere gram negatieve glucose omzelbare de
kiemen een bacleriaemie kunnen geven na be-
straling bij muizen.

Rallen waarbij coliforme bacteriën werden
verwijderd door middel van antibiotica wer-
den resistenter voor bestraling. Het doel van
het beschreven onderzoek is na le gaan of
enkele niet pathogene bacteriën behorend lot
de Enterohacteriaceae, namelijk
Escherichia
coll. K. pneumoniae. P. vulgaris
en Eniero-
hacter cloacae
invloed hebben op de overle-
ving van muizen na bestraling. Alle vier orga-
nismen bleken een sterke invloed le hebben op
de mortaliteit. Dieren vrij van Enierobacieri-
aceae bleken aanzienlijk beter tegen bestra-
ling te kunnen.

Otudat de slerflepatronen van dieren iriel de
vier organismen ongeveer gelijk lagen, wordl
geconcludeerd dal de virulentie van de orga-
nismen ongeveer gelijk is. Kolonisatie met ten
minste één vertegenwoordiger van de Entero-
hacteriaceae leidt lol een bepaald slerflepa-
troon na bestraling. Hel maakt daarbij niel uil
of hel bijvoorbeeld een kiemvrij dier of een
SPF dier meteen E. <(;//stam is. De conclusie
is dal bij bestralingsproeven sterk rekening
moet worden gehouden met niel pathogene
Enterohacteriaceae, omdat deze van invloed
kunnen zijn op de overleving.

J. P. Koopman.

Rund

Stallucht voor vleeskalveren filtreren

Pritchard, D. G., Carpenter, C. A., Morzitria,
S. P., Harkness, .1. W.. Richards, M. S., and
Brewer, J. f; Effect of air filtration on respira-
tory disease in intensively housed Veal calves.
Vet. Rec.. 109, 5-9. (I9HI).

Schrijvers stellen dal infecties van de luchtwe-
gen bij vleeskalveren economisch gezien de
meest belangrijke ziekten zijn.

Algemeen wordt aangenomen dat bij de Pa-
thogenese hiervan zoötechnische factoren een
rol van betekenis spelen, ofschoon hierom-
trent weinig feiten, die door onderzoek ge-
staafd worden, bekend zijn. Vooral de ventila-
tie wordl van belang geacht, omdat deze o.a.
de concentratie van pathogene kiemen in de
lucht kan beperken. Ook zal er een directe
invloed van de ventilatie op de dieren zijn via
luchttemperatuur en relatieve vochtigheid.
Veel onderzoekers zijn het over deze zaken
wel eens, maar een intensieve ventilatie, nodig
voor het afvoeren
van smetstoffen, kan lol een
aanzienlijke afkoeling leiden door warmtever-
lies en de veelal hoge luchlsnelheden.
In een door de auteurs uitgevoerd onderzoek
werden deze nadelen van een intensieve venti-
latie ondervangen door gebruik le maken van
luchl-recirculalie en filtratie. Bij de stallucht-
afvoer werd de nog warme lucht al of niel via
een filter weggezogen en via een ventilator
weer in de stal gevoerd.
Zo was hel de onderzoekers mogelijk om in
overigens vergelijkbare omstandigheden de
invloed van in de stallucht voorkomende kie-
men op hel optreden van longaandoeningen
na te gaan. Zij gebruikten twee groepen van
zes afdelingen, waarin steeds 28 kalveren in

-ocr page 327-

individuele boxen waren gehuisvest. Bij deene
groep werd de lucht gefiltreerd, bij de andere
groep afdelingen niet. Het filtreren leidde tol
een reductie van de in de stallucht aanwezige
kiemen (45%). Deze daling wordt verant-
woordelijk geacht voor het minder frequent
optreden en minder ernstige verloop van long-
aandoeningen in de betreffende afdelingen.
Zo werd het aantal eerste behandelingen met
± 20% beperkt en het aantal recidiven met
29\'7.

C. Holzhauer.

Verkorting van de tussenkalftijd met Pro-
staglandinen

Young. I. M.. Henderson, D. C.: Evaluation
of single and double artificial insemination
regimes as inethods of shortening calving in-
tervals in dairy cows treated with dinoprost.
Vei. Ree.. 109, 446-449. (1981).

In Engeland wordt gemiddeld 58% van de
koeien die in oestrus zijn, tochtig gezien. Dit
leidt tot een lang interval kalven - le insemina-
tie en daardoor tot een lange tussenkalftijd.
Door Prostaglandinen (PG) 2 x toe te dienen
met een tussenruimte van 1 1 dagen en de die-
ren daarna blind te insemineren zou oestrus-
detectie post partum niet meer noodzakelijk
zijn. Het interval kalven - le inseminatie zou
daardoor sterk verkort kunnen worden. Mits
het drachtigbeidspercentage normaal is, zou
ook de tussenkalftijd verkort worden.
.Schrijvers onderzochten dit op 2 bedrijven
(samen
535 melkkoeien: Eriesians), met be-
hulp van dinoprost (I.ulaly.se). Naast de con-
trolegroep waren er 2 proefgroepen (1 en II).
De dieren uit proefgroep I werden één keer.
75-80 uur na de 2e PG toediening, geïnsemi-
neetd. De dieren uit proefgroep II werden 2
keer. na 72 en 96 uur geïnsemineerd. De
drachtigheidspercentages bedroegen 50 (con-
trolegroep). 46 (proefgroep I) en 47 (proef-
groep II). Deze verschillen waren niet signifi-
cant. Het interval kalven - le Inseminatie
bedroeg respectievelijk 67,8. 56.6 en 57.2
dagen.

Het interval kalven - conceptie bedroeg re-
spectievelijk 96.1. 84.8 en 84.4 dagen. In de
proefgroepen was de tussenkalftijd dus ver-
kort met 12 dagen (significant verschilj.
De drachtigheidsdiagnose werd zo wel door
middel van rectaal onderzoek (7 weken na de
inseminatie) verricht als door melkprogester-
on bepaling (24 dagen na de inseminatie). De
nauwkeurigheid van deze methoden bedroeg
respectievelijk 84 en 81%. Bij 4% van de
drachtige dieren werd door de bedrijfsleider
oestrus opgemerkt.

Schrijvers concluderen dat routinematig ge-
bruik van PG de tussenkalftijd verkort en dat
één blinde insetninatie. 75-80 uur na de 2e PG
toediening, dezelfde resultaten geeft als een
dubbele inseminatie.

(Het zal duidelijk zijn dat het hierboven
beschreven gunstige resultaat van PG op het
interval partus - le inseminatie vooral be-
haald wordt op bedrijven waarde oestrusde-
tectie onvoldoende is. Helaas ontbreekt in het
artikel een kostenopbrengsten berekening;
Ref.)

.4. de Kruif.

Varken

Vergelijkend onderzoek naar de endo-
parasieten in de Belgische varkenshou-
derij en hun bestrijding

De Deken, R.en medewerkers: Vlaams DIerg.
Tijdschr.. 51, r/;, 35-45. (1982j
Aan de hand van een onderzoek op 183
Belgische bedrijven wordt de toestand in de
varkenshouderij nagegaan, wat betreft endo-
parasieten. Een vergelijking wordt gemaakt
met een gelijk onderzoek 10 jaar geleden.
Het aantal wormbesmettingen nam in die tijd
sterk af. De strongyliden besmettingen wer-
den relatief belangrijker. Van statistisch sig-
nificante invloed op deze resultaten waren:
het \'all in all out\' systeem bij slachtvarkens,
de ontwormingsfrequentie bij de fokvarkens,
de reinigingsmethode van de hokken, het
geven van strooisel aan de biggen en weide-
loop aan zeugen en het al of niet aanwezig
zijn van roostervloeren in de stallen.

./. /. Terpslra.

Voedingsmiddelenhygiëne
Staphylococcen in gehakt, verse worst en
vlees

Stiles, M. E. and Ng, L. K.: Use of Baird-
Parker\'s Medium to Enumerate Staphylococ-
cus aureus in meats.
J. Fd. Pro!.. 44, 583-587.
(1981).

De auteurs telden het aantal coagulase posi-
tieve staphylococcen m 100 monsters runder-
gehakt, 23 monsters diepgevroren verse var-
kensworst en 140 inonsters varkens- en
rundvlees van de detailhandelaren met behulp
van Baird-Parker\'s medium.

-ocr page 328-

Uit 70% van de rundergehakt monsters wer-
den staphylococcen geïsoleerd, 16% had meer
dan 10\' en 54% 10--10\' staphylococcen per
gram. Het hoogste aantal was4.500 pergram.
Deze percentages voor de varkensworst
waren respectievelijk 43,4 en 39%. Het verse
(rund- en varkensvlees) had in het algemeen
kiemgetallen lager dan 100 per cm- (96%), 4\'7
bevatte staphylococcen maar slechts i mon-
ster had meerdan 10\' staphylococcen percm^
De gevonden aantallen vormen nauwelijks
een gezondheidsprobleem, maar gehakt kan
als bron van
Staph, aureus bij de voedselbe-
reiding fungeren.

//. .Mol.

Invloed van pH, lactaat en zuurstof op de
groei van psychrotrofe gram-negatieve
bacterién

Grau, F. H.: Role pf pH. lactate and .Anaero-
biosis in Controlling the Growth of Some
Fermentative Gram-Negative Bacteria on
Beef.
Appl. Environ MierohloL, 42. 1043-
1050. (1981).

De auteur onderzocht de groeisnelheid van
vier stammen van bederf veroorzakende
gram-negatieve bacteriën
(Serraiia liqueja-
ciens. Yersinia enieroeolilica. Enierohaeier
cloacae
en .Aeromonas hyclrophila) op rund-
vlees met hoge en lage pH en op vetweefsel
onder aerobe en anaerobe omstandigheden
bij 5° C.

De groei van S. liquefaciens en E. cloacae
vacuurnverpakt rundvlees was alliankelijk
van de pH \\an het weefsel en de snelheid
waarmee de folie zuurstof doorliet.
De invloed van de pH was evident. Alle vier
stammen groeiden zowel aeroobalsanaeroob
op vetweefsel (pH: 6.7-7.3), dat was afgesne-
den \\ an rundvlees met lage pH. De vier stain-
tnen groeiden eveneens aëroob en anaëroob
op rundvlees met hoge pH (6.0-6.3). Onder
anaerobe omstandigheden vertoonden de
groeicurven een duidelijke lag fase.
Daarentegen groeide geen enkele stam anaë-
roob op rundvlees met lage pH (5.4-5.6),
terwijl
A. hyJrophila ook niet aëroob op zulk
vlees groeide. De groeicurven van de andere
drie stammen vertoonden onder aerobe con-
dities een lag fase.

Voorts werd de groei van de vier stammen in
gebufferde bouillon (waaraan lactaat werd
toegevoegd) onderzocht bij 25° C en 5° C.
Hoewel de v ier stammen in gebufferde bouil-
lon mei lage pH (5.55) wel groeiden, voor-
kwam lactaat in een concentratie die in
vlees met lage pH wordt gevonden deanae-
robe groei van alle vier stammen en tevens een
aerobe groei van
,A. hydrophila. De aerobe
groei van de andere drie stammen werd door
lactaat geremd.

In gebufferde bouillon met hoge pH (6.1) kon
lactaat iti een concentratie die in v lees met
hoge pH wordt gevonden de aerobe of
anaerobe groei van geen enkele stam verhin-
deren.

M. P. Smil.

Indicator kleurstof ter voorkoming van
residuen

Vilim. Larocque. 1... and Macintosh. A.:
Depletion of Brilliant Bleu F.C.F., Penicillin
G and Dihydrostreptomycin in milk from
treated cows with experimentally induced
Mastitis. ./.
Food Prol.. 43,356-359. (1980).

De auteurs onderzochten de uitscheiding van
Penicilline (100.000 IE), streptomycine (100
mg). En de kleurstof Briljant blauw F.C.E.
(250 mg) (in ons land toegelaten als levens-
middelenkleurstof No. E 132;
Ref.). In dit
preparaat correspondeert 0.02 mg I kleurstof
met 0.004 L E penicilline per ml. melk.
Zij behandelden 3 x met 24 uur tussenruimte.
.Mie 4 kwartieren van 6 experimenteel, aan 2
kwartieren met
Slaph. aureus geïnfecteerde
koeien. Na de laatste behandeling werden
kwartiermonsters genomen. De aanwezigheid
van kleurstof werd bepaald op de melktijd
met behulp van de melkkleur en later in het
laboratorium met behulp van een ionenwis-
selaar. De penicilline concentratie werd be-
paald rnct
Sarc. luiea in een plaatdiffusietest
en met de Delv otest P. De Dihyd rostreptomy-
eine concentratie werd bepaald met
B. suhiilis
in een plaatdiflusie test. Het bleek dal de
kleurstof duidelijk langer aantoonbaar was
dan residuen. Vande beide antibiotica, waar-
bij geen significant verschil in uitscheiding te
V inden was tussen dc gezonde en geïnfecteerde
kwartleren. (Het gebruik van een indicator
kleurstof om aflevering van melk met antibio-
tica residuen te voorkomen heeft een aanlal
aantrekkelijke kanten, maar ook bezwaren.
Ook is het niet in ovei\'eensteinining met de
huidige wetgeving op levensmiddelengebied;
Ref)

H. .Mol.

-ocr page 329-

tli. Hiepe

(l iig. l tJ) gii.siav hïschcr I erlag. Jena
fIVHIj: 151) pp. Prijs D.D.R. 20.00 .\\f)
Bij VEB Gustav Fischer Verlag tc .lent
deel versehenen van het "l.ehrhuch de
gie\' van Ih. Hiepe. Het eerste deel

D. D. R.

is het eerste
Parasitolo-
meine
delen

•Allgc
r d rie

/ . //. V/. Borgsleede

Parasitologie\' zal worden gevolgd do(
\'Spezielle Parasitologie\'.

Het boek valt eigenlijk uiteen in twee aparte gedeel-
ten. IX\' eerste 61) bladzijden behandelen algemene
begrippen als ; Welke gast-gastheer betrekkingen
zijn er in het dierenrijk\'.\' Wanneer gaan we de \'gast\'
\'parasiet\' noemen\'.\' Hoe zijn de onderlinge relaties\'.\'
Wat zijn de ecologische en epidemiologische aspec-
ten\'

Het tweede gedeelte van het boek omvat de dia-
gnostiek en de therapie. Bij de behandeling van de
algemene begrippen doet het boek sterk denken aan
het klassieke werk \'.Allgemeine Parasitologie\' van
Dogiel. Het gaat wellicht niet te ver te stellen dat het
hoek van Hiepe gezien kan worden alseen moderne
versie hiervan. Evenals bij Dogiel het geval was, valt
ook bij Hiepe\'s hoek op dat er betrekkelijk weinig
westerse (engelstalige) literatuur is verwerkt.
Wellicht daarom ontbreekt bijvoorbeeld een be-
spreking van het lenomecn inhibitie. Misschien
wordt dit opgenomen in het speciale deel bij dc
I richostrongyliden, tnaar het is de meeste parasito-
logcn toch wel bekend dat het fenomeen echt niet
lot die groep alleen is beperkt.
Het gedeelte overde diagnostiek ende therapie lijkt
naar mijn idee niet te passen in het deel\'.Allgemeine
Parasitologie\'. Het is voor de overzichtelijkheid
duidelijker als deze zaken per groep organismen
worden besproken, bijvoorbeeld de anthelmintica
bii dc hclminthen waartegen ze worden gebruikt.
Een ander bezwaar van het boek is de bijzonder
kwistige wijze waarop met de terminologie wordt
omgesprongen. Het zal de niet parasitologisch ge-
schoolde lezer (maar evenzeer de wél parasitologi-
schc geschoolde lezer) duizelen hij het in snel tempo
voorgeschoteld krijgen van allerlei termen, dic el-
kaar soms gedeeltelijk overlappen. Een goede ge-
woonte in sommige boeken om achterin een alfabe-
tische lijst te geven van gehanteerde begrippen cn
hun verklaring lijkt voor dit boek zeker geen over-
bodige luxe.

\\ oor de veterinair parasitologisch geïnteresseerde
student of onderzoeker is dit bock dan ook minder
geschikt dan voor de meer biologisch geïnteres-
seerde lezer. Voor ieder hoeft de prijs van het boek
geen beletsel v oor aanschaf te zijn! Wellicht komen
de veterinair parasitol ogen meer aan hun trekken in
de drie \'Spezielle\' delen.

n-

Lehrbuch der Parasitologie. Band 1
gemeine Parasitologie.

(Paul Parev. Berlin und Hamburg: 1982: 369 pag:
179 afbeeldingen en 24 labellen: 7e druk)
De doelgroep waarvoor dit boek werd geschreven
zijn dierenartsen en diergeneeskundige studenten.
Door afwezigheid van klinische aspecten en thera-
peutische adviezen is het de vraag of de dierenarts
wel naar dit boek zit uit te kijken. De studenten
zullen er slechts aandacht voor hebben wanneer het
als verplichte leerstof wordt aangewezen.
De aard van het boek kan men het beste weergeven
door het te betitelen als een inleiding tot de bijzon-
dere ziektekunde. De daartoe als voorbereiding
noodzakelijke trefwoorden, definities en begrips-
omschrijvingen zijn op verantwoorde wijze gegroe-
peerd in diverse hoofdstukken en tot een indruk-
wekkende systematiek geworden.
Het is echter jammer dat op deze wijze ingerichte
leerboeken slechts van regionale betekenis zijn
omdat ze grote concurrentie ondergaan van op an-
dere wijze op schrift gestelde leerstof. Dit blijkt uit
het feit dat uit meerdere universitaire centra waarin
een diergeneeskundige faculteit is opgenomen, der-
gelijke leerstof in de algemene zieklekunde in boek-
vorm verschijnt.

Een veel groter bezwaar geldt hel toevoegen van
hoofdstukken dic inhoudelijk tot een andere disci-
pline dan de pathologie behoren. Hierdoor maakt
de wijze van samenstellen en de keuze van leerstof
een gekunstelde indruk. Immers wanneer gespro-
ken wordt van ouderdomsveranderingen en van
immunologische aspecten in en vande ziektekunde,
en zo zijn uit dil boek meerdere voorheelden te
noemen, dan gebeurt dit noodgedwongen maar op
een irriterend beknotte wijze. Er zijn voor deze
aspecten van de ziektekunde veel betere handboe-
ken beschikbaar. Het is niet te verwachten dat dc
vraag naar dit boek groot zal worden.

/\' llensyuori.

All- Allgemeine Pathologie

tt. StUnzi und E. Weiss

-ocr page 330-

Trichinenonderzoek bij varkens
in de Verenigde Staten

Van 22-25 juni werd te Las Vegas (Verenigde
Staten) de 42ste jaarlijkse bijeenkomst van het
Institute of Food Technologists gehouden.
Ongeveer 5500 deelnemers, afkomstig van
zowel overheid, universitaire centra als het
bedrijfsleven volgden de diverse symposia en
bezochten de indrukwekkende Food Expo,
een tentoonstelling waarbij veel nieuwe le-
vensmiddelen werden getoond.
Voor de eerste maal was er een symposium
gewijd aan trichinenonderzoek bij varkens.
Hieraan namen sprekers van het Ameri-
kaanse ministerie van landbouw (van het on-
derzoeksinstituut te Beltsville)en het Centre of
Disease Control te Atlanta deel. Als buiten-
landse gastspreker was ondergetekende uitge-
nodigd om een voordracht te houden over het
voorkomen en de controle op trichineninfec-
ties op mondiaal niveau. De belangrijkste
reden voor deze uitnodiging was het feit dat in
de afgelopen jaren door het R.l.V. een onder-
zoeksysteem is ontwikkeld, waarmee ook
controle op de bedrijven mogelijk is. Tevens is
deze methode, de zogenaamde ELISA, in
hoge mate gemechaniseerd, zodat tot 4.000
monsters per dag door 2 laboranten kunnen
worden onderzocht. De methode is voorts

Grants for training and research in
toxicology

Introduction: Need and Objectives

Several developments in industrialised countries
during the past few years have led to increased
demands of society for toxicologists and toxicologi-
cal research. The possibility of exposure of man to
potentially toxic chemicals has augmented with the
growing number of new chemicals which are syn-
thesised and u.scd and the increasing complexity of
the methods applied in their production. I he cen-
tralisation of large industries has necessitated the
transport of material over long distances which is a
possible source of hazards as are the intensified
mining and distribution of various minerals.
Lhere is an expanding need for testing potential
toxicity of chemicals used for medical treatment or
occurring in the working or general environment.
In addition to the present, essentially routine and
empirical approach, scientists are and will be requi-
binnen de EEG als screeningsmethode geac-
cepteerd. Door het invoeren van deze me-
thode is een intensieve bedrijfscontrole moge-
lijk, waarbij het principe van \'good
manufacturing practice\' nu in varkensmeste-
rijen kan worden getoetst. Er bestond grote
belangstelling voor deze aanpak, aangezien
tot nu toe in Amerika geen systematische con-
trole van varkens op trichineninfecties be-
staat. De hoofdreden is dat varkensvlees in de
meeste gevallen ingeblikt wordt en er slechts
enkele uren verlopen tussen slachten en in-
blikken. Hierdoor is een controle van dieren
in het slachthuis feitelijk onmogelijk. Een on-
derzoek op de boerderij en certificering van
trichinen-vrije bedrijven is met de Neder-
landse methode echter wel mogelijk. In de
Verenigde Staten zijn trichineninfecties bij de
mens (met enkele honderden gevallen per
jaar) nog steeds een probleem, dit in tegenstel-
ling tot de situatie in Nederland, waar sinds
1926 gecn in Nederland verkregen trichine-
ninfecties bij de mens zijn aangetoond.
Voorafgaande aan het congres werd door on-
dergetekende ook gesproken met medewer-
kers van de National Live Stock and Meat
Board te Chicago over de implicaties van een
controle op het bedrijf.

E. ./. Ruiietiherg\'.

Dr. E. J. Ruitenberg, Rijks Instituut voor de Volksgezondheid, Postbus I, 3720 BA Bilthoven.

red to decide on the right questions toask, todevise
new methods (with emphasis on quick procedures),
to answer specific questions and to interpret experi-
mental results in relation to potential hazards to
man. rational as.sessment of risks is linked to the
increase in basic knowledge about biological pro-
cessess, I he more we learn about the mechanisms of
the selective vulnerability of cells to toxic chemic-
als, the more we will be able to make rational assess-
ments of the hazards of chemicals. The science of
toxicology advances in step with general knowledge
in biology. Improvements in the field arc essential
and are likely to depend on further fundamental
research. I he field of toxicology has for these rea-
sons been a major interest of the Group of the
European Medical Research Councils (EM RC) al-
most since it was formed in 1971.

The EMRC is an association of organi.sations sup-
porting medical and biomedical research. In 1975 it
became a Standing Committee of the European
Science Foundation which is an organisation com-
posed of 47 European research councils and acade-

-ocr page 331-

lilies. I he IfMKC meets twice a year in order to
discuss science policies and research activities pur-
sued by its Member Organisations and to consider
ways in which co-operation and collaboration in
the field can best be promoted on a European level.
In 1973 the EMRC set up an ad hoc committee
with the task of reviewing ongoing research in toxi-
cology in Europe. In one of the recommendations
of the report \'Collaborative Research in Toxico-
logy\' (1), it was stated that priority should be given
to collaborative research programmes concerned
with mechanisms of toxicity and the epidemiology
of exposure to chemicals. I he question of increased
efforts in training of toxicologists and mobility of
accepted by the E M RC. To assist in the implemen-
tation of the recommendations and in further initi-
atives within toxicology, the EM RC set up an Advi-
sory Subgroup on Toxicology in 1975. During the
last few years, the subgroup as well as the EMRC
have become increasingly aware that the demands
ol society for toxicologists and toxicological rese-
arch cannot be fully met at the national level in most
European countries (2). Both committees are con-
vinced that a co-ordinated effort on a European
level is required to accelerate the development of
toxicology. The present programme of grants for
training and research in toxicology is intended to
contribute to an improvement of toxicology and
toxicological research in Europe.

Organisation of the training programme

Since the programme of grants for training and
research in toxicology is an activity of the European
Science Foundation and supported by some of its
Member Organisations, the grants will be available
only for scientists working in a European labora-
tory (east and west) who apply for a stay in an
institute situated in another European country.
Details and requirements concerning the fourdiffe-
renl types of grants are given below.

loxiculony iraining fellowships: Fellowships ofa
duration of one year will be awarded to post-
graduate students who intend to pursue a research
career in loxicology. 1 hese fellowships are reserved
for basic training and the candidate need not have
any specific previous knowledge inthe field. A good
degree in medicine or veterinary mcdicine or in
natural sciences with some training in biology is
however required and preference is given to candi-
dates under the age of 30. the grants cannot be
renewed. Since young post-graduates will require
more than one year of basic training it is highly
recommended that National Research Councils
support a successful candidate for a further period
of research of two to three years. Recipients of
fellowships are expected to submit ev idencc of their
attainments in examinations, course work and rese-
arch projects.

Research fellowships: Fellowships of 6 to 12
months duration are awarded to scientists who have
completed a higher degree and are already working
in the field of toxicology. Thegrantsare intended to
allow them to gain additonal training or to carry
out a collaborative project outside their country of
origin with a team studying the same or similar
problems from a different point of view. The fel-
lowships are in principle renewable depending on
the performance of the candidatesand the nature of
the training to be acquired or the research project to
be carried out. The applicants are expected to re-
turn to the institute where they came from upon
termination of the grant so that their institute may
in turn benefit from their broadened knowledge.
Recipients of such fellowships are expected to sub-
mit a brief report after their return. In cases where
publications result in connection with the stay
abroad, the EM RC support should be acknowledg-
ed in the publications and reprints should be for-
warded to the Secretariat.

Fellowships for lechnical training: Traineeships of I
to 3 months duration are allocated to scientists who
are already working in the field of loxicology and
wish to learn a particular technique abroad for
which training is not offered in their own country.
The trainees are expected to return lo the institute
where they came from upon termination of the
training so that their institute may in turn be able te
benefit from the newly acquired skills.

Travel grants for training courses: Travel and sub-
sistance allowances are offered to scientists wanting
to take part in a brief (up to 2 weeks duration)
training course held in another European country.
These grants are never paid in advance but only
reimbursed upon receipt of used tickets and other
justifications.

Management of the programme

A committee has been established which is respon-
sible for the scientific management of the pro-
gramme of grants. This Scientific Steering Commit-
tee is composed of experts in the field. It meets to
assess applications and award grants, to prepare the
annual budget and to consider all means by which
the promotion of training and research in toxico-
logy and the stimulation of fruitful collaboration in
the field by scientists form different countries may
be improved.

The deadline for Ihe submission of completed appli-
cations is 15 October.

Application forms and further information can be
obtained from: Programme of Grants for Training
and Research in Toxicology. Dr. Stephanie Zo-
brist. European Science Foundation. 1 quai Uzay
Marnesia. F-67000 Strasbourg. France.

REFERENCES

Collaborative Research in Toxicology. European Medical Research Council publicationed. N. W.
Aldridge & Bo Homstedt. Published by Swedish Medical Research Council (1974) pp. 1-79.
I raining and Education in
I oxicology. A discussion. N. W. Aldridge & Ch. Schlatter, Arch. Toxicol..
45. 249-256. (1980).

-ocr page 332-

Joint Meeting DVG/CEC/FAO
on hygienic problems of manure
handling

11-13 October, Stuttgart

Joint meeting of the German Veterinary Medical
Society (DVG) with 2 expert groups of the Com-
mission of the European Communities (CEC) and
the Eood and Agricultural Organization ( E AO) on
\'Hygienic problems of manure handling\'from 11-13
October 1982 at the University of Hohenheim,
Stuttgart ( ERG). All papers are presented and dis-
cussions held in English language, no simultaneous
interpretation.
Program

.Monday, 11 October, 8.30-17.30

famâsi (H); Hygienic aspects of liquid manure

handling.

Errebo Earsen and Munch (DK): Reduction of pat-
hogenic and indicator bacteria in slurry as a func-
tion of oxygen content, temperature and composi-
tion of slurry.

Plym-Eorshell (S): The effeci of composting solid
animal manure on the survival of salmonellae.
Spoelstra (NL): Microbial observations on the sto-
rage of pig waste as slurry and cage layered manure
as silage.

Collins (IRL): Lhe management of infected manu-
res on controlled farms in Ireland.
Svendsen (S): Comparative studieson the incidence
of disease among suckling piglets in farrowing pens
with different manure handling systems.
Hirn (SE): Survival of fecal indicator bacteria in
industrial-scale composts of sewage and other was-
tes of food plants.

Lund (DK): Chemical disinfection against viruses
in liquids with heavy organic loads,
Koch (D): Lime as a disinfectant for Aujeszky dis-
ease virus in slurry .

Böhm. R. (D): Disinfection of slurry with peracetic
acid.

Munch and Schlundt (DK): Reduction of various
pathogens in slurry and .sewage sludge subjected to
chemical disinfection or to anacrobic digestion at
mesophilic of thermophilic temperature.
Strauch (D): Contamination of slurry, soil and
water bij chemical disinfectants.
19.00 Social meeting in the historical basement of
Hohenheim Castle.

Tuesday, 12 October, 8..30-9..30
Böhm. H. O. (D): The effect of aerobic-
ihermophilic treatment of pig slurrycontainingdif-
ferent viruses.

Lund (DK): Inactivation of viruses under aerobic
or anaerobic stabilization in liquid manure and in
sludges from sewage treatment plants.
9.45-17.00 Visit to the Eield Station \'Unterer l.in-
denhof of Hohenheim University with demonstra-
tion of the aerobic-thermoph ilic liquid manure treat-
ment plant (LICOM) for 350 large animal units.

Demonstration ot a new design ofa biogas plant
(horizontal digester) attached to a pig fattening
farm (Systein LIPP).
Wednesday, 13. October, 8.00-12.30
Willinger and Thiemann (A): Survival of some pat-
hogens in liquid manure during biogas production.
Plym-Eorshell (S): Survival of salmonellae and
Ascaris suum eggs in a thermophilic methane gas
producing unit.

Lhiemann and VVillinger (A): Inlluence of some
disinfectants on biogas production.
Kandier (D): Effect of feed additives and disinfec-
tants on biogas production in animal wastes.
De Boer (NL): Legal and practical approaches for
disinfection of slurry and manure in the Nether-
lands.

Strauch (D): Veterinary legislation for disinfection
of manure and slurry in the Eederal Republic of
Germany,

Summary and Conclusions

14.00-16.00 Joint meeting of the menbers of the 3
groups and other interested participants. Among
other themes of mutual, interest a discussion is
planned of a draft chapter of dr. famasi for the
hygienic section of a technical bulletin on manure
handling.

Place of the meeting: Universität Hohenheim.
Stuttgart-Hohenheim. Biologiegebäude 1. Hörsaal
B 2. Garbenstrasse 30.

Registration fees: Members of the DVG - 50 DM.
Non-members-80 DM. Payment before the opening
session in the Registration Office in front of the
lecture room.

Applications for participant should be sent until 30
September to: Prof. Dr. Strauch. Universität Ho-
henheim 460. Postfach 70 0562. D-7Ü00 Stuttgart
70.

.Applications for accomodation only to: Verkehrs-
verein Stuttgart, l.auienschlagerstrasse 3. D-7000
Stuttgart I. Lei. 0711 29.5010. Key word: Meeting
in Hohenheim.

IVth International Symposium of
the O.l.E. on animal diseases
caused by anaerobes
16 to 18 Novctiiber, Paris.

lhe Symposium will be held at the O.I.E. Head
quarters. 12 rue dc Pron\\. 75017 Paris, France.
Agenda:

Present epizootiologv of diseases caused b\\
Clostridia;

Loot-rot in sheep and its control;
Diagnosis of Anaerbic bacteria;
lminunoproh\\liixis of diseases caused b\\
Clostridia,

Deadline to present abstracts: Juli 31. 1982.
Deadline to presciu papers: September 15. 1982.
Inquiries: Bureau l\\\'e Symposium des .Anaerobics
12 rue de Prony.
75017 PARIS. I lancc.

-ocr page 333-

Varkenspest in Nederland

Sedert de mededeling in het vorige Tijdschrift
voor Diergeneeskunde
zijn in Noord-Brabant
opnieuw een twaalftal gevallen van varkens-
pest geconstateerd.

Op 2 juli werden drie bedrijven positief be-
vonden, alle te Hooge Mierde. Het ging hier
om 2 mestbedrijven met resp. 739en895 mest-
varkens en een fok-, vermeerderingsbedrijf
met in totaal 709 dieren, waarvan 101 zeugen.
Eerstgenoemd geval was een contact van de
op 30 juni te Hooge Mierde geconstateerde
uitbraak.

Vier dagen nadien werd te Schijndel op een
fokbedrijf een uitbraak bevestigd. Hierwaren
717 dieren aanwezig, waarvan 152 zeugen , 4
beren, 526 biggen, 4 mestvarkens en 31 op-
fokgelten. De dag erop (7 juli) volgde bevesti-
ging ten aanzien van een contactadres daar-
van te Knegsel, waar 339 mestvarkens
aanwezig waren, en een ander contactgeval
van dat van 30 juni, eveneens te Hooge
Mierde (1025 mestvarkens). Weer een dag
later werd een uitbraak gemeld te Schijndel op
een mestbedrijf met 504 varkens. Ook hier
betrof het een contactadres van de uitbraak
op 6 juli.

Op 13 juli volgden opnieuw twee positief-
meldingen en wel op een mestbedrijf te Schijn-
del en een fokbedrijf te St. Oedenrode. Het
mestbedrijf had 595 mestvarkens en was reeds
eerder (8 juni) positief gebleken, waarna her-
populatie had plaatsgevonden. Het fokbedrijf
had kort tevoren biggen geleverd aan evenge-
noemd mestbedrijf en was een contactgeval
van een uitbraak van 18 mei. Er waren 78
zeugen, 4 beren en 286 biggen en opfokgelten
aanwezig.

Drie dagen nadien werden opnieuw twee ge-
vallen bevestigd, en wel op een mestbedrijf le
Schijndel met 455 lopers en biggen en opeen
fok mestbedrijf te Zijtaart met 115 zeugen.
542 mestvarkens. 5 beren. 12 opfokzeugen en
261 biggen. Het eerste betrof waarschijnlijk
een buurtinfectie met eerdergenoemd geval
van 8 juni; het tweede geval was vermoedelijk
een contactadres van een uitbraak van 20 mei.
De laatste uitbraak tot op heden werd gemeld
te Best op 20 juli, waar één bedrijf met 3
afzonderlijk gelegen stallen positief werd be-
vonden. Een daarvan waseenfokgedeelte met
344 zeugen, 65 opfokgelten, 5 beren en 1144
biggen. De overige twee waren mestgedeeltes
met 341 mestvarkens, 306 lopers en 380 big-
gen, respectievelijk 757 mestvarkens.
Alle bedrijven zijn geruimd en gedesinfec-
teerd, de betrokken dieren afgemaakt en gede-
strueerd. Zónes de protection zijn resp. inge-
steld of in tijdsduur verlengd. Het O.I.E. en de
E.G.-partners zijn van een en ander op de
hoogte gebracht.

Tijüsehr. Diergeneesti.. deei 107. aji. 15,16. 19X2

Saponine bevattend MKZ-vaccin

In de twee voorgaande entperiodes tegen
mond- en klauwzeer (1980 81 en 1981 82)
zijn in gedeelten van het land proeven geno-
men met saponine bevattend MKZ-vaccin. In
de periode 1980, 81 werd het uitgeprobeerd in
Groningen, Eriesland en Drentheen voorde
periode 1981 82 volgde uitbreiding van het
proefgebied met de 4 westelijke provincies.
Voor de eerstvolgende jaarlijkse bedrijfsen-
tingen, die van 1 december 1982 tot 1 maart
1983 zullen plaatsvinden, zal gezien de gun-
stige ervaringen voor het gehele land worden
overgegaan op saponine bevattend MKZ-
vaccin. I\'egelijkertijd is de dosis entstof gehal-
veerd tot 5 cc per dier. De tot nu toe gebruikte
dosering was in de praktijk vrij royaal geble-
ken.

595

BESMETTF.I.MKE DIERZIEKTEN
Dierziektenbulletin nr. 12 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m 30juni 1982 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangiftepliehtige
besmettelijke dierziekten in Nederland.

Kotkreupel

l olaal 21 gevallen in 19 gemeenten.

Groningen I geval

Friesland 10 gevallen in 8 gemeenten

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 334-

Drenthe 3 gevallen

Gelderland 2 gevallen

Utrecht I geval

Noord-Holland 3 gevallen

Zuid-Holland I geval

Varkenspest

lotaal 3 gevallen in 2 gemeenten in Noord-Brabant.
Miltvuur

Totaal 1 geval in 1 gemeente in Noord-Brabant.
Vogelcholera

Totaal I geval in I gemeente in Noord-Brabant.

VARKENSPEST
België

Volgens een telex van de Belgische Veterinaire
Dienst, d.d. 25 juni 1982, is te Kalmhout, provincie
Antwerpen, op een fok mestbedrijf varkenspest
geconstateerd. Sanitaire-politionele maatregelen
zijn toegepast: alle 334 aanwezige varkens zijn afge-
maakt en gedestrueerd, het bedrijf is gedesinfec-
teerd en een zóne de protection is ingesteld.

BESMETTELIJKE BOVINE PLEUROPNEU-
MONIE

Frankrijk

Reeds eerder werd melding gemaakt van 2 uitbra-
ken van besmettelijke bovine
Pleuropneumonie in
Frankrijk en wel te Montredon Labessonnié (de-
partement Tarn) en te Caldegas (departement Pyre-
nees Orientales).

Serologisch onderzoek is uitgevoerd opde kuddes
in het Cayrol Pyreneeën Massief: aangezien dit in
57 gevallen positief was gebleken, heeft men beslo-
ten alle dieren van de betrokken kuddes af te
maken, d.w.z. 265 volwassen runderenen 101 kal-
veren. Binnen het observatiegebied rond de uit-
braak te Caldegas zijn géén dieren positief be-
vonden.

Binnen het observatiegebied te Montredon-
Labessonié zijn 15 dierendieop basis van de serolo-
gische onderzoeken niet als niet-besmet konden
worden beschouwd, afgemaakt.
In alle betrokken gebieden zullen de elke maand
uitgevoerde serologische onderzoeken gehand-
haafd worden.

VOGELGRIEP
Israël

In een brief van 25 juni jl. gaf de Israëlische Veteri-
naire Dienst kennis van uitbraken van vogelgriep
op een viertal kalkoenbedrijven binnen een cirkel
van 2 km in Beneden Galilea.
Sterfte en een terugvallen van de aantallen eieren
hadden de zaak aan het licht gebracht. Bij de be-
smette vogels werd griepvirus van de HIN2-stam
geïsoleerd, welke niet tot vogelpestgroep behoort.
Onmiddellijk na vaststelling zijn strenge sanitaire
maatregelen genomen. Géén exportbedrijven zijn
getroffen en evenmin bevinden deze zich inde nabij-
heid van de besmette bedrijven.

VARKENSPEST
Italië

Op 2 juli maakte de Italiaanse Veterinaire Dienst
melding van een drietal nieuwe uitbraken van var-
kenspest.

- op 19 juni werd een geval bevestigd op een
bedrijf in de gemeente Montalbano di Elicona,
provincie .Messina, met 18 niet-geënte varkens.
Alle varkens zijn gestorven. Het betreft een geï-
soleerd gelegen bedrijf

op 16 juni werd een bedrijf in de gemeente Pa-
lermo, provincie Palermo, positief bevonden.
Van de 13 daar aanwezige niet-geënte varkens,
zijn er 9 gestorven.

op 17 juni werd een geval bevestigd op een
bedrijf in de gemeente Monteromano, provincie
Viterbo, met 4 niet-geënte varkens, waarvan er
2 zijn gestorven,
Veterinair-politionele maatregelen zijn genomen in
overeenstemming met E.G.-richtlijn 80, 217.

Japan

Volgens mededelingen van het Japanse Ministerie
van Landbouw, Bosbouw en Visserij zijn op 24 en
29 juni jl. twee uitbraken van varkenspest vastge-
steld in het land.

24 juni op een bedrijf te Nakajo-machi, Niigata-
prefectuur, met 20 beren, 523 zeugen, 1916
mestvarkens en 1288 biggen. In het totaal ble-
ken 119 mestvarkens besmet; deze zijn afge-
maakt.

- 29 juni op een bedrijf te Ono-cho, Chiba-
prefectuur, met 2 beren, 18 zeugen, 159 mest-
varkens en I I biggen. Eén beer en alle 159 mest-
varkens bleken ziek en zijn afgemaakt.

Zones de protection zijn ingesteld.

PSEUDO-VOGELPEST
Japan

Op 28 juni werd te Miyacoda, Sizuoka-prefectuur,
op een bedrijf met 15.500 kippen pseudo-vogelpest
vastgesteld. Slechts één kudde met 1734 vogels
bleek besmet en is afgemaakt. Een vervoerverbod is
ingesteld.

MIE 1 VU UR
.Senegal

In een telegram van 3 juli lieten de Senegalese
autoriteiten weten, dat in het land twee uitbraken
van miltvuur waren vastgesteld:

op 16° westerlengte, 13° noorderbreedte met 29
dode dieren;

op 16° westerlengte, 12° noorderbreedte met 9
dode dieren.
De noodzakelijke maatregelen zijn genomen,

PESI BIJ KLEINE HERKAUWERS
.Senegal

Op 3 juli gaven de Senegalese autoriteiten kennis
van een geval van pest bij kleine herkauwers op 16°
westerlengte, 14° noorderbreedte. Negen dieren
waren ziek, zeven zijn er gestorven. Men is overge-
gaan tot de noodzakelijke maatregelen.

-ocr page 335-

Met deze
formulering van
Oxytetracycline
vestigt Aesculaap
een nieuwe
standaard. Met
één injectie
bereikt u een
werkzame
bloedspiegel van

2 tot 3 dagen.
Vergeleken met
de gebruikelijke
1-2 dagen blijft
Cyclosol®2001.a.
gemiddeld langer
actief.

^ aesculaap

diergeneesmiddelen
voor leven
en welzijn

Aesculaap B.V. Mijlstraat 35
5281 LC Boxtel
Tel. 04116-75915

Naast het qeavanceerde
Cyclosol" 200 I.a, brengt
Aesculaap nog de volgende
injiceerbare antibiotica,

Colistine, Goed werkzaam bij
colibacillose en salmonellose bi]
kalveren en biggen die niet
meer gevoelig zijn voor andere
antibiotica.

Aescombin". Werkzaam bij
infecties die gevoelig zijn voor
de combinatie van penicilline en
neomycine.

Amicor Forte. Een

chloramphenicol bevattend
preparaat dat een werkzame
bloedspiegel geeft van 24 uur

Cyclosor Oxy. Breedspectrum
antibioticum voor de
behandeling van een groot
aantal ziekten veroorzaakt door
organismen die gevoelig zijn
voor oxytelracyclme

-ocr page 336-

1982

Augustus:

16 19 33rd Annual Meeting of\' the European
Association for Animal Production. Lenin-
grad, USSR.

23 -25 Erfahrungen der industriemässigen
Schweinefleischproduktion, Keszthely (Un-
garn).

23 27 6th Congress of the International Veteri-
nary Radiology Association (IVRA). Davis.
California, USA (pag. 117).

25 Smith Kline, Windsurfkampioenschap voor
dierenartsen. Nieuwkoop,

25 Reünie Oud-Absyrtianen. .Arnhem (pag. 350).

29 -2 sept. XIV. Kongress der Europ. Vereini-
gung der Veterinär-Anatomen, Berlin (pag,
96),

31 Ned, Vereniging van Dierenartsvrouwen. Al-
gemene Ledenvergadering. Bureau
K.N..M.V.D.. 10.30 uur.

September:

2 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland.
Vergadering, Utrecht.

2 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Afdelings-
vcrgadering. Hotel Restaurant Belvédère. Lek-
dijk 2. Schoonhoven (tel. 01823-2723).

3 Afd. Limburg K.N.M.v.D. (Openings)feest-
avond Gezondheidsdienst.

5 10 VI International Congress on Hormonal
Steroids, .lerusalem. Israel.

6 10 International .Association of l eachers of
Veterinary Preventive Medicine. Arlington.
U.S.A. (pag. 241).

7 II Xllth World Congress on Diseases of
Cattle - World Association for Buiatrics. Am-
.sterdam (pag. 11. 119. 204. 297. 399. 446 en
541).

9 Groep Vet. Hotnoeopathic K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

II 12 Regionale Arbeitstagung "Nord\' der
DVG-Eachgruppe Kleintierkrankheiten.
Dortmund (pag. 439).

13 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
rmg.

13 17 2nd Congress of E.A.V.P. l.. loulouse
(pag. 1036 (1981) en 117).

14 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Algemene Eeden-
vergadering.

15 Afd. Noord-Holland K.N..M.V.D. Leden-
vergadering.

15 18 Eirst Nordic Symposium on Small Ani-
mal Veterinary Medicine. Oslo. Norway.

16 Kring de Westhoek. Vergadering.

16 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

16 18 1st International Congress of Veterinary
Anaesthesia. Cambridge (pag. 444).

18 Najaarsdag Grocp Cieneeskunde van het Klei-
ne Hui,sdier K,N,,M,v,D,, Ouwchands Dieren-
park, Rhenen,

T]

Lr

18 Afd, Zuid-Holland K,N,M,v.D. 27e Lustrum;
plaats van actie: Goeree-Overllakkee (pag.
555).

20 - 25 4th International Congress ofthe Interna-

tional Society for Animal Hygiene. Strbske
Pleso. High fatras.Slovakia(pag,439en 527),

21 25 British Veterinary Association Centenary
Congress, Univcrsitv of Reading, Reading
(pag, 246),

22 Afd, Eriesland K,N,M,v,D, Ledenvergade-
ring, Oranje Hotel, Leeuwarden, 20,00 uur,

30 2 okt, 31, Internationale Fachtagung für
küntslichc Besamung der Haustiere, Fhal-
heim, Wels, Österreich (pag, 440),

Oktober:

1 2 ,Iaarcongres 1982 K,N M,v,D,,tevens 129e
Algemene Vergadering, Boekelo (pag, 163,
253, 537 en 552),

3 Nat, Symposium vande Small Animal Veteri-
nary Association. Belgium, Brussel (pag, 440).

4 8 2nd World Congress on Geneticsapplicd to
Livestock Production. Madrid.

6 8 lagung der Fachgruppe Pferdekrankhei-
ten der DVG, Freiburg Breisgau (pag, 246),

7 8 Fachgruppe\'Versuchstierkunde\'der DVCi,
,Arbeitstagung auf versuchstierkundlichem
Cicbiet, Berlin (pag, 527).

11 13 .loint .Meeting DVG CEC FAO on hy-
gienic problems of manure handling. Stuttgart
(pag. 594).

12 Groep Cieneeskunde van bet Varken. Verga-
derring.

13 16 DSK lOc Lustrum (pag. 353).

13 15 Symposium on Computer Applications in
Veterinary Medicine: Mississippi. State Uni-
versity. USA.

14 16 28. .lahrestagung der Fachgruppe\'Klein-
tierkrankheiten\' (.A). Frankfurt am Main (pag.
137).

18 21 VH International Symposium of the
World Ass. ol Vct. Microbiologists. Immuno-
logists and Specialists in Inlection Diseases.
Barcelona (pag. 1264 (1981)).

19 22 Week 1 cursus P.A.O. Groep Praktici
Cirote Huisdieren.

26 29 Week II cursus P.A.O. Groep Praktici
Cirote Huisdieren.

28 Kring Dierenartsen Gelderse Vallc:. Vergade-
ring.

28 Grocp Vet. Homocopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

November:

2 5 Weck 111 cursus P..A.O. Groep Praktici
Cirote Huisdieren.

9 12 Weck IV cursus P A O. Ciroep Praktici
Grote Huisdieren.

I 1 Vereniging van Directeuren \\an Sjchlhuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

-ocr page 337-

Van het Hoofdbestuur

Verrekening nevenwerkzaamheden

In een aantal praktijken heeft één lid of
hebben meer leden van de maatschap een
part-time functie in loondienst.
Voorbeelden hiervan zijn: lesgeven aan een
landbouwschool, werkzaam zijn in de
\\ leeskeuring.

Wanneer een lid van de maatschap in
loondienst werkzaam is, zullen veelal de
inkomsten uit de dienstbetrekking in de
maatschap worden ingebracht.
De waardering van de inkomsten kan
problemen geven, omdat naast het salaris
nog aanspraken bestaan op andere
uitkeringen. Te denken valt aan aanspraak
op pensioen per pensioendatum en de
aansprake ingevolge de
werknemersverzekeringen.
[Ziektewet (Z.W.), Wet op de
Arbeidsongeschiktheidsverzekering
(W.A.O.), Ziekenfondswet (Z.F.W.) en
Werkloosheidswet (W.W.) en bij
overheidsfuncties een aanspraak op een
invaliditeitsuitkering bij eventuele
invaliditeit.]

De werkgever betaalt bovendien de
zogenaamde opslagpremies van de
volksverzekeringen [Algemene
Kinderbijslagwet ( A.K.W.), Algemene
Arbeidsongeschiktheidswet (A.A.W.) en de
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
(A.B.W.Z.)].

fegenover de aanspraken op uitkeringen en
de bijdrage van de werkgever is te stellen
dat:

dc werknemer zelf een deel van de
pensioenpremie betaalt en dat hij wordt
verplicht om een deel van zijn inkomen
te besteden aan een aanspraak op een
otiderdomspensioen;
de werknetner al verzekerd is voor de
gevolgen van ziekte en
arbeidsongeschiktheid (Movir-D IO,
Unim etc.);

de werknemer extra tijd en energie
steekt in de diensthetrekkitig
(voorbereiding etc.).
In de praktijk wordt daarom vaak de
inbreng in de maatschap gelijkgesteld aan
het brutosalaris, dat wil zeggen inclusief
vakantiegeld en eventuele trendbetalingen
en inclusief eventuele A.O.W. A.W.W.

teo[]i]om[o

\' compensatie, dus vóór enige aftrek van
loonbelasting, premieheffing en
pensioenpremie.

Het Hoofdbestuur is van mening dat deze
wijze van inbreng van inkomsten, verkregen
uit dienstbetrekking, in de maatschap de
meest juiste en praktische oplossing is en
een geringe kans op onduidelijkheden en
problemen geeft.

Examen

dierenartsassistent(e)

De K.N.M.v.D. wordt door een toenemend
aantal opleidingsinstituten benaderd met
het verzoek op de een ofandere wijze te
participeren in de door deze
opleidingsinstituten verzorgde cursussen op
het terrein van de diergeneeskunde in de
ruimste zin van het woord.
Het aantal cursussen dat op dit terrein
wordt verzorgd neemt toe en ook het aantal
kandidaten dat van deze opleidingen
gebruik maakt en waarvan dus een examen
moet worden afgenomen wordt steeds
groter.

Bovenstaande heeft het voor de
K.N.M.v.D. noodzakelijk gemaakt om tot
een uniform beleid te komen ten aanzien
van alle opleidingsinstituten en de door
deze verzorgde cursussen, voor zover deze
betrekking hebben op de diergeneeskunde
in de ruimste zin van het woord.

Dit beleid heeft zich als volgt geformuleerd;

- De K.N.M.v.D. is bereid te adviseren
ten aanzien van de opzet en inhoud van
een nieuwe cursus.

- Opleidingsinstituten kunnen hun reeds
bestaande cursussen op het terrein van
de diergeneeskunde in de ruimste zin
van het woord en de daarbij behorende
examens, inhoudelijk laten beoordelen
door de K.N.M.v.D.

Als de cursus en hel examen voldoen
aan de eisen die daaraan door de
K.N.M.v.D. worden gesteld, kan aan de
cursus het predikaat \'erkend door de
K.N.M.v.D\' worden verleend.

-ocr page 338-

Geen actieve deelname van de
K.N.M.v.D. als organisatie aan de
praktische beoordeling van de
kandidaten en de afname van de
examens.

Dit laatste houdt in dat daar waar deze
actieve deelname reeds plaatsvond, deze zal
worden stopgezet.

In overleg met de Examencommissie
Dierenartsassistent(e) is dan ook besloten
het examen dierenartsassistent(e) met een
éénmalige uitzondering voor de kandidaten
die binnenkort het examen nog willen
afleggen niet meer af te nemen.
Aanmeldingen voor dit laatste examen
dierenartsassistent(e) dienen schriftelijk te
worden ingediend voor 15 september 1982.

Map Begeleiding
Rundveebedrijven

In het voorjaar 1980 is door de Commissie
Begeleiding Rundveebedrijven een eerste
rapport uitgebracht over de veterinaire
begeleiding van rundveebedrijven.
In aansluiting hierop wordt door de
Commissie een map samengesteld die
aanvullende technische informatie zal
bevatten ten behoeve van de
bedrijfsbegeleiding door de praktizerende
dierenarts.

De gehele map zül ongeveer 20
hoofdstukken bevatten met een totale
omvang van 250 a .100 pagina\'s. Het geheel
zal in 2 a ,1 jaar gereedkomen en bestaan
uit een losbladig systeem in een 4-rings
map. Nadien zal de map up to date worden
gehouden.

Onlangs is Hoofdstuk 5 van de map: \'Hoe
lees ik produktie-kengetallen" met een
begeleidend schrijven ter informatie en als
voorbeeld naar alle praktizerende
dierenartsen verzonden. Deze informatie
was voorzien van een bestelkaart, waarmee
bestellingen kunnen worden geplaatst.
Overige belangstellenden voor dit
Hoofdstuk 5 met bijlagen, kunnen zich
wenden tot het secretariaat van de
K.N.M.v.D., tel.nr.: 030-51 01 I I (Wike
van der Veer).

[boiiiomi^

Van de Ereraad

Door een Inspecteur-Districtshoofd van de
Veterinaire Dienst werd bij de Ereraad een
klacht ingediend tegen een groepspraktijk,
welke betrekking had op de wijze van
diergeneeskundige begeleiding van een
pluimveebedrijf. Bij de behandeling van de
klacht bleek dat in het kader van die
begeleiding door de dierenartsen onder
meer entverklaringen werden ondertekend,
terwijl de betreffende entingen waren
verricht door daartoe onbevoegden buiten
hun aanwezigheid en zonder dat zij waren
geconsulteerd. Voorts hielden de
dierenartsen op het bedrijf een voorraad
antibiotica en andere geneesmiddelen die
weliswaar alleen voor hen toegankelijk was,
doch misbruik door derden niet voldoende
uitsloot.

Tenslotte werden via hen entstoffen door
het bedrijf besteld en bewaard, zonder
voorraadadministratie, en door hen
geneesmiddelen bestemd voor mengvoeders
afgegeven zonder dat zij de bedrijven
waarvoor deze bestemd waren hadden
bezocht. Ook tekenden zij tevoren blanco
mengvoederattesten.

De Ereraad achtte de klacht gegrond en
oordeelde de handelwijze van de
dierenartsen in strijd met de eer en de
waardigheid van de diergeneeskundige
stand alsook met een bindend besluit van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De Ereraad nam in aanmerking dat dc
gehanteerde werkwijze in hoge mate ccn
voortzetting was van de situatie die zij
aantroffen bij de aanvang van hun
bedrijfsbegeleiding, dat zij daaraan
onmiddellijk een einde hadden gemaakt
toen zij zijdens de Veterinaire Dienst op de
onjuistheid daarvan werden geattendeerd en
dat de betreffende feiten zich reeds meer
dan driejaar geleden hadden voorgedaan,
en legde aan ieder der dierenartsen de
volgende tuchtmaatregelen op:

een berisping;

een onvoorwaardelijke geldboete van

f 1.000, ;

bekendmaking van de uitspraak in het

Tijdschrift voor Diergeneeskunde

zonder vermelding van initialen.

-ocr page 339-

XXII World

Veterinary

Congress

August 21-27, 1983
Perth, Australia

In Perth, Australia, the WVA delegation
(Prof. Dr. R. Vuillaume, Dr. M.
Leuenberger and Mr. E. Aalbers) had very
useful discussions with the Australian
committee on all aspects of the
organisation of the XXII World Veterinary
Congress, to be held from 21-27 August
1983.

Eollowing is a brief outline of the main
points:

1 hird plenary session (pending approval of
the SPAC).

Companion Animals: The emerging role of
companion animals in human health. Ehe
timetable for the sectional meetings will be
included in the second brochure.

Poster sessions: 22 hours with 250
presentations. (For the rules please see under
\'poster sessions\' page 602)

Deadlines set by the Australian Organizing
Committee

15 December 1982:

Receipt of summaries of selected papers for
the plenary sessions and the sectional
meetings, as well as the titles of the posters.
15 April 1983:

1) Receipt of the full te.xt of the papers for
the plenary sessions; 2) Receipt of the full
text of the papers of the sectional meetings.

Publication of papers and summaries: I he

Organizing Committee will publish;

1) the papers and summaries of the plenary
sessions

2) lhe summaries of the papers of the
sectional meetings

3) the titles of the posters

4) a general report of the Congress

fhe summaries of the papers and the titles
of the posters must be submitted in two
languages, one of which English.

Important: Summaries of papers and titles
of posters will only be accepted if
accompanied by a cheque covering the
enrolment fee for the Congress.

The speakers, chairmen and vice-chairmen
of the sessions and the authors of posters
will receive the rules for their sessions.
Details about the simultaneous translation,
the social programm and the ladies
programme will be published in the second
brochure.

A folder about the commercial exhibition
to be held in conjunction with the Congress
may be obtained from the WVA Secretariat
or from Mr Bryan Humphris: Exhibitions
& Trade Fairs Pty ltd - 49 Cardigan
Place, Albert Park 3206 Victoria,
Australia.

Other features: Special reception and
information desks at the Australian
airports. Eight scientific excursions and
several daytours.

A lower enrolment fee for those paying
before 31 December 1982.
Four pre-conference and nine post
conference satellite meetings.
Requests for accommodation in Perth
should be made as soon as possible. .Many
rooms have already been booked.

Visas: During their visit to Canberra, the
WVA delegation had a meeting with
officers of the immigration section of the
Department of Foreign Affairs. At present,
no particular difficulties for issuing visas to
Congress members are envisaged. However,
applications should not be made later than
two months before the Congress.

Brief Report of the 30th Meeting
of the Permanent Committee of
the WVA held in Paris on 29
May 1982

The Organising Committee of the XXII
World Veterinary Congress, Perth, 21-26
August. 1983 has issued a registration
booklet in English with detailed
inforination about the Congress. It includes
a registration form which will also be
available in French, German and Spanish
and will soon be distributed.
.All short communications will be presented
as posters at special sessions. The rules for
the poster sessions are included in the
registration booklet. Requests to present
posters must be adressed to the national
veterinary associations, members of the
WVA. before 15 November 1982.

-ocr page 340-

The speakers, presidents and vice-presidents
of the plenary sessions and the sectional
meetings will receive an official invitation
from the Australian Organising Committee.
This invitation will be accompanied by
documents containing instructions, forms
etc. regarding the presentation of the
papers and the rules for the meetings.
There will be a photo-competition. The
rules will be published in the veterinary
journals. Running a slides-videotape film
competition is under consideration.
Contributions of authors will only be
published by the Organizing Committee if
the Congress fee is paid before 15
December 1982.

Poster sessions

In the 1983 Congress, a Poster Session will
replace the short communications presented
at previous World Veterinary Congresses.
The rules for the Poster Sessions are as
follows:

1. Persons wishing lo submit a poster for
display must submit a title in English and
one other Congress language (French.
Cjerman, Russian or Spanish) to a national
veterinary association affiliated with the
World Veterinary Association.

2. I he national assosciations must see to it that
requests to present posters are received by
the Congress Organising Committee by 15
December 1982.

3. 1 he accommodate a request for a poster the
following conditions inust be met:

a. The person must attend the Congress in
order to have his her poster displayed and
pay the Congress fee before December
15.\' 1982.

a. Each poster will measure one (1) metre h\\
one (1) metre on stiff \'Poster\' paper and
will contain the following sections:

I) title to be in English and in letters
between 2 and 4 cms in height.

II) Authors name and work address.

III) Summary in English with letters 0.5-
1.0 cm in height and of more than 100
words.

IV) Aims and objectives of study.

V) Experimental design.

VI) Results.

VII) Conclusions.

VTII) Apart from the Title and Summary
the poster may be presented in any one of
the 5 Official Congress languages (i.e.
English. French, German, Russian or

Spanish). Posters must not be in
handwriting. Tables and figures should be
used wherever possible.

4. Ihe author must take the poster with him lo
the Congress. Posters may not be folded.

5. Each poster will he displayed for one day
between 09..30 hrs and 17.00 hrs. during the
Congress in designated prominent areas
relating to special interests.

6. .Authors of posters will be e.xpected to be in
attendance for one hour in the morning and
one hour in the afternoon on the day their
poster is displayed. I his will allow questions
and comments to be made by other delegates
through interpreters who will be present.

7. I\'hcre will be prizes awarded for the best
posters on cach day.

Van het Bureau

Na lange voorbereiding zal ook de
K.N.M.v.D. op haar nieuwe computer alle
adressen etc. van dierenartsen invoeren.
Hoewel wij tot nu toe alles hebben gedaan
om een zo grool mogelijke service le
verlenen, verwachlen wij u met dil nieuwe
systeem aanzienlijk beter van diensl le
kunnen zijn.

IJ zult begrijpen, dat er bij invoering van
een dergelijk nieuw systeem wel eens een
steekje kan vallen. Uiteraard doen wij ons
best u zo min mogelijk overlast le
bezorgen, maar toch vragen wij uw begrip
voor eventuele aanloopmoeilijkheden.

\'Zo moet het niet\' (42)

Bij controle op een geregistreerd
mengvoederbereidingsbedrijf werd 4 kg
Sulfadimidine Na aangetroffen hetwelk was
geleverd door een dierenarts.
De bereider was voornemens dil
diergeneesmiddel te verwerken in een
mengvoeder voor varkens.
Zowel de dierenaris als de
mengvoederbereider konden niel aangeven
voor welke dieren van welke veehouder dil
diergeneesmiddel bestemd was. De
aangetroffen hoeveelheid Sulfadimidine Na
is teruggebracht bij de dierenairls. Proces-
verbaal is opgemaakt contra de dierenaris
en de mengvoederbereider.

-ocr page 341-

reterientie

Nederlandse Vereniging
van Dierenartsvrouwen

Jaarverslagen 1981

OVERIJSSEL

Onze eerste bijeenkomst was op 17
lebruari.
Daarvoor was aanwezig de heer
Gaus van het Dierenhotel in Lelystad. De
heer Ciaus had veel te vertellen over zijn
unieke \'hotel", waar men honden met
gedragsmoeilijkheden kan laten her-
opvoeden. Volgens hem lukt het in 95%
van de gevallen, om in twee weken tijd de
hond zijn lastige of vervelende gewoonten
af te leren. Aanvankelijk stond ons
gezelschap erg sceptisch tegenover het
verhaal van de heer Ciaus. maar
langzamerhand kwam iedereen toch wel
onder de indruk van zijn enthousiaste
betoog, waarbij hij videobeelden vertoonde.
Er kwamen heel veel vragen naar voren,
zodat het lot ongeveer half twaalf duurde,
voordat iedereen een antwoord had
gekregen.

Bij de meeste bijeenkomsten is hel zo. dat
de vrouwen op de mannen moeten wachten,
maar deze keer waren de rollen
omgedraaid. De nieuwsgierigheid van de
mannen was daardoor zo zeer gewekt, dat
/ij zelf de heer Gaus voor hun volgende
vergadering uitnodigden,
/y nu\'i: Als spreker voor deze avond
hadden we uitgenodigd de heer Witpen van
het Reddingswezen. Pas nog was het
Reddingswezen in Nederland opgeschrikt
door het verlies van 8 reddingspaarden bij
l erschelling. leder jaar opnieuw wordt er
ontzettend vaak een beroep gedaan op het
reddingswezen, vooral ook door
watersporters. Er werd op gewezen vooral
goed naar hct weerbericht te luisteren. Er
werd een prachtige lange film vertoond, die
veel indruk maakte.

15 sepiemher: Voor deze avond hadden we
uitgenodigd mevrouw Spaanstra-Polak uit
1 ietjerk. Mevrouw Spaanstra hield een
enthousiaste en boeiende lezing over
kunstzwendel; echt en niet echt. Zij
vertoonde hierbij dia\'s en vertelde van
enkele grote kunstzwendelzaken van
vroeger en nu.

\'\\LKmM

15 december: Zoals gebruikelijk op de
laatste bijeenkomst van het jaar is. was het
tweede deel van deze avond weer
gezamenlijk met de heren,
l ot ongeveer half tien hebben we gewerkt
aan een kleine kerstversiering. Dit was een
kransje van vilt en kralen, dat het in de
kerst-tijd goed doet om een kaars. Met de
heren gingen we kijken en luisteren naar de
heer Bos van het museum \'Bos
Dierenwereld" uit Holten. De heer Bos
vertoonde een film. die bij zelf had
gemaakt, over Hora en fauna rondom de
Holterberg. Door zo"n film leer je je eigen
omgeving op een prachtige manier kennen.
Het aantal leden bedraagt 59.

Mana Binnenma-Di/k.sira. secretaresse.

CiRONINUEN-DREN I HE
Dc
eer.ue bijeenkomst in 1981 was
gecombineerd met de echtgenoten en had
een gezellig en leerzaam karakter. We
maakten kennis met de dierenwereld op de
Galapagos eilanden door middel van dia\'s
en een verhaal. Er was een goede opkomst
en een gezellige borrel besloot de geslaagde
avond.

In maan zijn de dames bijeen geweest in
Hotel Braams in Gieten waar de heer
Eardin. uit Perzië afkomstig, ons vertelde
over de Perzische kleden. Hoe ze gemaakt
werden, waar je op letten inoest bij
aankoop, welke verschillen er zijn in
patroon en kleur. Hij demonstreerde hoe er
nu nog met de hand tapijten geknoopt
worden. CJp zeer jonge leeftijd wordt dit
handwerk aan de jongens en meisjes al
geleerd. Hij had ook beeldschone kleden
meegenomen om ons te laten zien. Een zeer
interessant onderwerp.
In
mei hebben we met een groep van 12
dames een wandeling gemaakt door \'t
Strooindallandscbap van de Drentse Aa
onder leiding van de heer Lanjouw, de chef
beheerder van dit natuurgebied. Een heel
ander onderwerp dan op de vorige
bijeenkomsten, maar zeker zo boeiend door
de deskundige uitleg, \'t Was een hele fijne
morgen die we besloten tnet pannekoeken
eten.

-ocr page 342-

In juni is een bestuursvergadering gehouden
waar hel programma voor hel komende
seizoen besproken en gedeeltelijk is
vastgesteld. Op deze avond stelde Grietje
de Bie haar bestuursplaals beschikbaar en
ze werd opgevolgd door Bep Lindenhovius
die op de bijeenkomst in maart gekozen
was.

In seplemher was de volgende bijeenkomst
vastgesteld. Hier werden de dames
uitgenodigd om met enkele bloemen, mes,
schaar en bloemenprikker te komen, teneinde
na de inleiding en demonstratie van mevrouw
Heusel uit Roden over de Japanse
bloemsehikkunst, zelf iets te gaan maken.
Wij met z\'n allen druk aan de gang, maar
wanneer je je niet verdiept en ingeleefd hebt
in de Japanse cultuur en leefwijze dan komt
daar weing van terecht. Mevrouw Heusel
moest de meeste creaties meer of minder
bijstellen. J och was het een goede avond,
want de contacten tussen de leden
onderling was prima en dat is toch onze
doelstelling.

In november hebben we een hele gezellige
pretentieloze avond gehad bij één van de
leden thuis, waar een heleboel leden waren;
fantastische dia\'s van de reis van Jelly en
Henk van Rhee door Peru, enkele grote
dozen met artikelen van het Wereld
Natuurfonds die door Tineke Knol
meegebracht waren en waar veel van
gekocht werd.

De bijeenkomsten worden over het
algemeen matig bezocht met zo nu en dan
een uitschieter. Er is een trouwe vaste kern
met een aantal dat wisselend komt en een
aantal dat nooit komt. In 1981 hebben er
vijf leden bedankt; er is één lid bijgekotnen
en er is één lid overleden, namelijk Riek
Gol-van de Veen; ondanks haar zwakke
lichamelijke conditie was zij een zeer trouw
lid en genoot van elke bijeenkotiist.
Onze afdeling telt 4.\') leden.

Bep Limienhovius-/.ijderveld. secreta resse.

ERIESLAND

De eerste bijeenkomst was op 19 februari in
Heerenveen. Na het huishoudelijke gedeelte
afgehandeld te hebben, hield Ina Alsma-van
Loenen. één van onze leden, een lezing o\\er
\'De Plantensymboliek op de Schilderijen
van de Vlaamse schilder Pieter Brueghel de
Oude\'.

Op 7 mei bezochten we het Expositie- en

WJo

XoDOo

Kunstnij\\erheidscentrum De Estrik in
Surhuisterveen. Mevrouw Kooistra-de Gier,
ook lid van onze vereniging, had ons
daartoe uitgenodigd, ter gelegenheid van
het 10-jarig bestaan \\an de Estrik.
Prachtige wandkleden, sieraden en
kunstvoorwerpen uit velerlei landen werden
tentoongesteld en waren te koop.
Op
14 oktober bezichtigden we de
Gildebaarden in de kerk te Workum.
Daarna maakten we een fietstocht door
Gaasterland en besloten dit koude, natte,
maar zeer gezellige samenzijn tnet een
warme maaltijd in een Bistro.
Van
2-5 november vond ons 3-jaarlijks
uitstapje plaats. Deze keer was Brussel ons
reisdoel. We genoten van concert-bezoek,
musea-bezoek, wandelen en natuurlijk ook
winkelen. Op de thuisreis konden we
terugzien op vier erg genoegelijke dagen.
Friesland telt per 1 januari 1982 96 leden.

.V. J. de Jong-Schilder. secretaresse.

LIMBERG

\\n januari heeft het bestuur een
bijeenkomst gehad bij Marjan
l.itjens. waar
wij een zeer duidelijke uiteenzetting kregen
o\\er de gang van zaken in Utrecht.
Onze jaarlijkse avond tnet onze mannen
werd in
maart gehouden in Roosteren. Als
spreker op die a\\ond was de heer Salden
van de Stichting Kastelen Beheer, uit VenIo,
uitgenodigd. De heer Salden hield een zeer
interessante en boeiende lezing met dia\'s
over de kastelen in l.imburg. Onder het
genot van een glas wijn en een heerlijke
\'hap\' werd de avond nog gezellig
voortgezet.

Onze afdeling telt 25 leden.

H. /\'. Hetuiriks-vatt l uljten. secretaresse.

N.B.: Dc jaarverslagen 1981 van de ü^delingen
Cielderland. Zuid-Holland en Limburg zullen in
de volgende aOevering van het I ijdschritt op 1
september 1981 worden gepubliceerd.

-ocr page 343-

2e lijns diergeneeskunde? (4)

Ideeën met betrekking tot de opzet van een
tweede lijns kleine huisdieren kliniek

(icachic Redaklit\'.

In de praktijk is er behoefte aan een kliniek
voor kleine huisdieren die een tussenvorm
dient te zijn, tussen de kleine huisdieren
praktijk enerzijds (eerste lijn) en de
universiteitskliniek anderzijds.
Dit impliceert dat deze kliniek zich irtoet
distanciëren van werk dat toebehoort aan
de eerste lijns praktijk, evenals aan de
universiteitskliniek.

Deze tweede lijns kliniek dient een service
mstituut te zijn ten behoeve van de praktici
cn moet centraal gelegen zijn in de
betrokken regio. Tevens moet het een
service instituut zijn voor de
universiteitskliniek, waarin een aantal
handelingen terugverwezen kunnen worden
naar de tweede lijns kleine huisdieren
kliniek. Het is wenselijk dat ze in de
nabijheid ligt van een instituut voor
diergeneeskundig onderzoek, bijvoorbeeld
ccn Gezondheidsdienst voor Dieren om een
samenwerkingsverband hiermee mogelijk te
maken.

Hoe dit te realiseren?

A. financiële bronnen;

B. voringeving

.-t. l iiuuu iëk\' hronncn:
Voorop dient te staan dat de kliniek
zichzelf financieel moet kunnen bedruipen.
Dat wil zeggen dat dc cHcnl de grootste
bijdrage zal moeten leveren. In de praktijk
blijkt steeds weer dat trioeilijk is te bepalen
hoe groot de groep eigenaren is die
aanzienlijke bedragen willen uitgeven ter
behandeling van hun huisdieren.
In dit kader dient ook contact te worden
opgenomen tuet

verzekeringsmaaisihappijen die deze kosten
in hun pakket willen opnemen.

Dc K.N.M.v.D. als representant van de
Nederlandse dierenartsen dient betrokken te
worden bij een streven naar verbetering van
de diergeneeskunde voor kleine huisdieren
in Nederland; immers ten opzichte van het
publiek vormt de tweede lijns kleine
huisdieren kliniek een positieve bijdrage in
dc uitoefening van de diergeneeskundige
praktijk.

Zowel de collega\'s in de grote huisdieren
praktijk als de kleine huisdieren praktici
voelen behoefte aan een tweedelijns kleine
huisdieren kliniek. Deze tweede lijns kleine
huisdieren kliniek vormt levens een nieuw
werkgelegenheidslerrein voor de jonge
collega\'s.

Bestudeerd dient te worden in hoeverre er
inogelijkheden aanwezig zijn om
werkzoekende pas afgestudeerde
dierenartsen een aanvullende opleiding te
geven; gebruikmakend van sociale
uitkeringen in het kader van
omscholingsactiviteiten c.q.
werkgelegenheid bevorderende projecten.
Samenhangend hiermee dient ook
onderzocht te worden in hoeverre er
mogelijkheden zijn tot overheidssteun op
locaal of provinciaal vlak om
werkgelegenheidsprojecten te ontwikkelen
(I..1.0.H.).

Dc kliniek voor kleine huisdieren van de
R.U. ie Uireehi
zal bereid gevonden
moeten worden om in overleg met de
tweede lijns kleine huisdieren kliniek
dierenartsen op te leiden om diverse min of
meer specialistische vaardigheden te kunnen
uitoefenen. Anderzijds vormt deze tweede
lijns kleine huisdieren kliniek een stage
mogelijkheid voor co-assistenten die mee
kunnen helpen dc probleiriatiek van de
wachtdiensten op te lossen en die opgeleid
kunnen worden voor het \'emergency aspect"
van deze tweede lijns kleine huisdieren
klinieken.

levens is tnedewerking in de vorm van het
terugverwijzen van patiënten onontbeerlijk.
liTimers de financiële problemen met
betrekking lot het optimaal functioneren
van cen diergeneeskundige kliniek vinden
hun oorsprong in hel gebiek aan patiënten
zodat een leatri nict optimaal kan
functioneren.

In laalsle instantie is medewerking op
financieel gebied gewenst van de zijde van
de
Nederlandse \\ \'ereniging voor
Dierenbescherming.
Deze immers zet zich
in voor de belangen van de huisdieren in
Nederland. In hoeverre steun verwacht kan
worden van de zijde van de
industrie vormt
tevens een punt van onderzoek.

(Buiten verantwoordelijkheid van de redaktie)

-ocr page 344-

B. Vormgeving:

Het meest voor de hand Hggend is de
vorming van een stichting waarin
vertegenwoordigd afgevaardigden van alle
belangengroeperingen; met betrekking tot de
bouw is een kleinschalige opzet gewenst
met mogelijkheden tot uitbreiding in een
industrie- dan wel landbouwagglomeratie.
Dit met het oog op zowel financiële
aspecten alsook milieu-eisen.
In eerste opzet dient gedacht te worden aan
een klein goed functionerend team
bestaande uit;

a. een algemeen directeur; belast met
organisatie, management en
representatie;

b. assisterend personeel ten behoeve van
de administratie, operatiekamers, stallen
en civiele dienst;

c. dierenartsen in full-time of part-time
dienstverband voor langere of kortere
termijn.

Hierbij wordt enerzijds gedacht aan
jong afgestudeerde dierenartsen en
anderzijds aan de mogelijkheid van
deelname door ervaren collega\'s.
Afsluitend kan opgemerkt worden dat voor
het welslagen van een tweede lijns kleine
huisdieren kliniek dient uitgegaan te
worden van;

1. dienstbaarheid;

2. goed management;

3. goede public relations.

Maastricht, H. ./. .U. Kusters.

2e lijns diergeneeskunde? (5)

\\ cterinaire specialistische hulp

Oeachie Redal<lie,
I. Behoefte

In een eerder schrijven is gepoogd aan te
geven, het hoe en waarom van specialisatie.
Zowel de grote- als de kleine-
huisdierenprakticus hebben vanuit hun
eigen probleinatiek behoefte aan hulp en
samenspraak. Er is een groeiproces nodig,
maar hel is onherroepelijk; specialisatie
komt er!

[L [!]□«[[

Zal dit geschieden zonder dal de prakticus
er enige invloed op heefl, of is er kans
op inspraak? Hel lijkt mij zinvol om de
ruimte voor eigen initiatief niet onbenut te
laten. Men is haast geneigd te zeggen; \'Hel is
noodzakelijk de handen ineen te slaan.\'

2. l \'orm

Specialistische hulp zal door de praktici
gestuurd kunnen worden door middel van
een stichtingsvorm. Via het bestuur kunnen
praktici invloed uitoefenen op de
organisatie en werkzaamheden van
tweedelijns diergeneeskunde.

3. Opzet

Een stichtingsvorm is verreweg te verkiezen.
Het bestuur zal dienen te bestaan uit
praktici uit de regio en personen uit andere
geledingen van de diergeneeskundige wereld
(dierenbescherming, gezondheidsdienst,
overheid).

Het bestuur neemt een specialist in dienst.
De stichting probeert gelden te verzamelen,
het is voorstelbaar dat praktici krediet
verstrekken tegen betaling van rente,
zonder enige vorm van risico overigens.
Indien nodig zal van de specialist een
investering in goederen verlangd worden.
Men kan de specialist ook beschouwen als
een eigen vestiging met alle baten en lasten.
Naar buiten toe treedt het stichtingsbestuur
op en legt verantwoording af aan de
betrokken praktici.

4. Bestaansrecht

Een aantal factoren speelt hierbij een rol;

a. Is er een specialist te vinden die dit kan
cn wil doen\'.\'

In eerste instantie moet worden gedacht
aan een all-round vakman. Vakmanschap is
redelijk omschrijfbaar. .-Xls mens zal men
een collegiaal acceptabele dierenarts moeten
zijn. die zich ten dienste kan stellen van dc
prakticus in een bepaalde regio. Wat betreft
geschoold personeel zal er misschien een
beroep op Utrecht worden gedaan, co-
assistenten zijn natuurlijk een welkome
aanv ulling.

b. Er zal een marktonderzoek moeten
komen naar het te verwachten
patiëntenaanbod. Hopelijk verkrijgt men op
die manier een betrouwbaar inzicht in de
grootte van en de variatie in het aanbod.

-ocr page 345-

Hen afbakening van een bepaalde regio kan
gepland v\\orden. Misschien /.al een
vergoedingssysteem het aanbod van
patiënten moeten stimuleren. Aanbod
vergroting is sterk gebonden aan de
persoonlijke relatie tussen prakticus en
specialist.

c. De financiële mogelijkheden van het
aangeboden patiënlenmateriaal zullen
bepalen, of de stichting opgezet kan worden
en kan blijven bestaan. Tarieven zullen
vooraf vastgesteld moeten worden in
overleg inet de praktici. De eigenaar moet
op de hoogte gebracht worden van de
globaal te tnaken kosten. De specialist kan
werken in loondienst, op basisloon met
provisie of als vrije beroepsuitoefenaar.

5. Juridisch

De specialist werkt onder contract van de
stichting. De stichting behartigt het belang
van de praktici en de specialist. De
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en de Rijks
Universiteit Utrecht zullen in het geheel
betrokken moeten worden.

6. Mogidijkhedvn
Werkzaamheden van de specialist:

a. Consult

Een consult na afspraak ter ondersteuning
van de diagnosestelling van de prakticus
kan eenvoudig van opzet zijn, misschien
zelfs zeker in de beginfase — afgelegd
bij de prakticus thuis. Dit bevordert het
persoonlijk contact. Telefonische consulten
en informatie moeten kunnen plaatsvinden.
Niet iedere vraag hoeft tot kostenverhoging
te leiden.

b. Chirurgische ingrepen
Probleemgevallen kunnen worden
doorverwezen, liet moet ook mogelijk zijn
een cndometritispatiënt met een slechte
status praesens door te sturen. Denk ook
eens aan de piaskater. Iedere prakticus kan
deze patiënt opereren, maar er treedt zelden
of nooit een graad van geoefendheid op
omdat het aanbod klein is en zich met
grote tussenpozen voordoet.

c. Röntgendiagnostiek

Een onderontwikkeld gebied, waarbij sterk
aan kwaliteitsverbetering gedaan kan
worden. Wordt het ook geen tijd. dat die

bo OD-«(Do

H,D,-gecshiedenis eens wat centraler
geregeld wordt? Hier is plaats voor het
maken van de foto\'s, die efficiënter kunnen
worden gerealiseerd, minder emotionele
mensen oplevert, en meer samenspraak met
de commissie kan opeisen,
d. Laboratorium

In samenwerking met de Gezondheidsdienst
moet het mogelijk zijn meer
bloedonderzoek te laten verrichten en aan
te sturen op een goede interpretatie. Er
moet iemand zijn. die de prakticus daarbij
op weg helpt.

Deze lijst is uit te breiden. Samen kunnen
er mogelijkheden worden geschapen, die
kunnen leiden tot een diergeneeskundig
handelen op hoger niveau. Het gaat
natuurlijk maar om de zorg van misschien
1 tot 5% van het totaal aantal patiënten.
Deze zorg kan voor velen onder ons vaak
niet op te brengen zijn,

7, Tcnsloiu\'

Specialistische hulp kan uitkomst brengen,
waarbij

a, de patiënt voorop staat;

b. de eigenaar waar voor zijn geld krijgt;

c, de prakticus niet buiten spel gezet
wordt;

d. dc specialist vrijheid in handelen en
behandelen wordt gegeven.

Er moet worden uitgegaan van een
praktisch model, dat uiteindelijk kan
uitgroeien naar een volwassen tweedelijns-
kliniek. (Zie concept van eisen kleine
huisdierenkliniek).

De verwezenlijking van deze opzet moet
een fase van opbouw doorlopen, zeker in
een tijd van economische recessie.
Theorie is leuk. de praktijk gebiedt anders.
Een specialist moet geen solist worden, die
vakmatig en sociaal los van zijn
medebroeders komt te staan. Ingepast in
een bepaald kader zal hij kunnen
functioneren, collegiaal en
vriendschappelijk.

De prakticus wordt gevraagd mee te
denken en er eventueel aan mee te werken
zijn \'ja\' en \'nee\' te beargumenteren en niet
gevoelsmatig \'nee\' te zeggen tegen een
ontwikkeling, die gaande is en zeker zijn
positieve kanten heeft.

Roermond. \\1. C. A. Rasenberg.

-ocr page 346-

[LDlLMaJo

Personalia

Voor het hdmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae;

Brucken Fock. M, A. von; 1982; 3572 PJ Utrecht, W. Barentszstraat 20 bis.

Kers. J. H.; 1970; 2624 NW Delft. Ant. Coolenlaan 55.

Schaftenaar. W.; 1978; 3911 PS Rhenen. Molenberg 16.

Vermond. J. F. G.; 1982; 3415 RD Polsbroek. Noordzijdseweg 207.

Westrik. E.; 1981; Pommerit le Vicomte, Côtes du Nord (Erankrijk), Croix de la Mission.

Wieringa, W.; 1982; 3432 AJ Nieuwegein. Bergerveste 21.

Yeoman, Dr. G. H.; 1949; Londen-1949; RH5 5AJ Near Dorking. Surrey (U.K.). Gate-
rounds Earm. Newdigate.

Adreswijzigingen, enz.:

193 Beihlehem. E.: 1981; 3981 DA Bunnik. J. de
Kruyfstraat 27; tel. (03405) 3151; wnd. d.

197 *Boskamp. P. G. L J.: 1982; 3572 TP
Utrecht. Graanstraat 2 bis; d.

20ü Broers. P. P. J. M.: 1980; 5432 AH Cuyk.
Sleedoorn 29; tel. (08850) 20838 (privé),
12800 (prakt.); p.. ass. bij P. H. A, M. van
Maanen, D. v. d. .Meij en C. Willenborg.

200 Brons. ./.; 1974; Putten (Gld.); tel. (03418)
52928 (privé), 51235 (prakt.).

200 \'Brucken Fock. .W. A. von: 1982; 3572 PJ
Utrecht. W. Barentszstraat 20 bis; tel. (030)
731674; wnd. d.

206 Davelaar. Dr. F. G.: 1972; U-1981; Putten
(Gld.); tel. (03418) 54150 (privé).

210 * Duyzenikunsi. Mevr. //. J. €.: 1982; zie;
Smit-Duyz.entkunst, Mevr. H. J. C.

213 Ekris. J. /.. van: 1981; 5061 HH Oisterwijk.
Dorpsstraat 9; tel. (04242) 17560 (privé).
82078 (prakt ); p., ass. bij E. P. C. M. van
Riel.

222 Goo.ssens. H. .4.. 1980; 5721 SM Asten. Zand
35; tel. (04936) 4222.

227 Happé. Dr. R. P.: 1969; U-1982; Wijk bij
Duurstede; wet. h. medew. R.U. (E.d.D..
vkgr. Geneesk. van het kl. Huisd.).

324 Harleman. Dr. ./. H.: 1977; lllinoi.s-1982;
4310 Rheinfelden (Zwitserland). Waldhun-
terstrasse 6; wet. med. (vrije studierichting).

232 \'Hoekslein. Mevr. S. ./. M.: 1982; zie;
Rasker-Hoekstein. Mevr. S. J. M.

240 Jong-Fahernal. Mevr. C. E Je: 1981; 3421
BA Oudewater. Rodezand 15; tel. (0.1486)
3940; d.

241 Jong. M. F de: 1971; 7722 PA Dalfsen. Rui-
tenborghweg 7; tel. (05293) 3721 (privé),
(05200) 30777 (bur.).

242 Kamphuis. A.: 1973; Pulten (Gld ); lel.
(03418) .54560 (privé).

243 Karelse. W. H.: 1951; 7861 TE Oosterhesse-
len. Pandijk 3; tel. (05248) 195 1 (privé), (030)
760650 (bur.); i. V.G.

324 Krüger. J. G.: 1971; Harvey. W.A. 6220(Au-
straliê). P.O.B. 156; d.

256 i£Kmg. E. J.: 1977; 3317 HN Dordrecht.
Petunia 8; tel. (078) 175409; d.
Londen. J. G. van: 1966; Putten (Gld.); tel.
(03418) 53753 (privé).

*Ouiverkerk. H\'. F: 1975; 8474 EA Oldeholt-
pade, Stellingenweg 18; tel. (05610) 8555.
*Ouuerkerk-Bos. Mevr. A.: 1975; 8474 EA
Oldeholtpade. Slellingenweg 18; tel. (05610)
8555.

"Pooi. Mevr. C.: 1982; 3201 CN Spijkenisse.
Oranjelaan 10; lel. (01880) 12051; wnd. d.
Poppens. K. //..- 1979; 7739 PK Vinkenbuurt.
Nieuweweg 6; tel. (05230) 57156 (privé).
56202 (prakt.).

* Prins. J.: 1982; 3533 HA Utrecht, l.eidseweg
94; tel. (0.30) 935164; wnd. d.
Quanel. R C. J.: 1979; 3581 RV Utrecht.
Sweelinckstraal 6; tel. (030) 334106; wnd. d.

* Rasker-Hoekslem. .Mevr. S. J. M.: 1982;
3531 PS Utrecht. Balistraat 7; tel. (030)
945881; wnd. d.

*Ravmakers. R. J. M. /... 1982; 3572 BC
Utrecht. Biltstraat 46 bis; d.
279:326 Reerds. B. IC.\' 1964; Lusaka (Zambia),

P.O. Box 50060; vet. off.
326/281 Rodewi/k. ./. C. M.: 1979; 2597 VA \'s-
Gravenhage. Schalkburgerstraat 58; tel. (070)
644228; wnd. d.
292
*.Smii-/)uv:enikunsi. .Mevr. H. ./. C.: 1982;
3602 AJ Maarssen. Ciagcldijk 77; tel. (030)
618791; wnd. d,
293:327 Sollevcld. Dr. //. A.: 1976; U-1981; Chapcl
Hill. NC 27514 (U.S.A.). 417 Clayton Road;
wet. medew. N fP NIE HS.
Tiverda. Th.: 1972; Putten (Gld.); tel. (0.3418)
5-1090 (privé). 51235. 5.1451 (prakt.).
t enema. J.: 1956; Pullen (Gld.); tel. (03418)
51790 (privé). 51235 b.g.g. 5.1451 (prakt.).
"l\'ermond. J. F. G.: 1982; .3415 RD Pols-
broek. Noordzijdseweg 207; tel. (01822) 496;
wnd. d.

looren. R. J.: 1976; Putten ((ild.); tel.
(03418) 52587 (privé).

l ooren-van de Meerendonk. Mevr. ./. .1/..
1975; Putten (Gld.); tel. (03418) 52587.

258

273

273

277

277

277

278

279

279

300

303

305

307

307

-ocr page 347-

JU ./. 77i.; 1980; 5768 RE Meijel, Kanaal- .?/•/

dijk 1, tel. (04749) 5380 (privé), 1889 (prakt.);
p.. ass. bij J. H. Kraak, .A. de I.eeuw van
Jl.1
Weenen, .M. J. .M. 1\'. Schyns en .E Ci. .A.
Slaats.
 J3/i

JIJ:J27 "Weslrik. K.: 1981; I\'ommerit le Vicomte.
Côtes du Nord (Erankrijk), Croix de la Mis-
sion; tel. (96) 217587; p., ass. bij J. Y. Sau-
vage.

l\'romotie:

R. 1\'. Happé te Wijk bij Duurstede op I7juni 1982
Eervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij de \\ .D.:
.1. .lansingb te Ewijzel per I mei 1982
.lubilea:

C. W\'. Moons te Reeuwijk
I h. van der Kooi te Oud Beijerland

*Hk\'niiga. W.; 1982; 3432 AJ Nieuwegein,
Bcrgcrveste 21; tel. (03402) 48022; wnd. d.
WiHems. H: 1980; 3771 XV Barneveld, Ber-
kenlaan 25; tel. (03420) 17367; wnd. d.
* Yeoman. Dr. G. H.: 1949; Londen-1949;
RH5 5AJ Near Dorking, Surrey (U. K.), Ga-
terounds Earm, Newdigate; tel. 321 (privé),
73781-4444 (bur.); wet. medew. Beecham
Earma B.V.

(afwezig) 25 jaar op 16 augustus 1982
(afwezig) 35 jaar op 15 september 1982

Voor het Dierenartsexamen slaagden:

d.d. I I juni 1982

CJeslaagd met genoegen\':

Mevr. S. J. M. Rasker-Hoekstein
R. ,1. M. E. Ravmakers
(ieslaagd:

M. .A. von Bruckcn Eock
P. G. E. J. Boskamp
Mevr. C. Poot
.1. Prins

J. E. G. Vermond
vv. VVieringa

Mevr. H. J. C. Smit-Duyzentkunst

Stichting Registratie
Gezelschapsdieren Nederland
Kattenpaspoorten

De Stichting Registratie Gezelschapsdieren
Nederland doet er alles aan de levering van
dierenpaspoorten zo snel mogelijk te
realiseren; Wij zijn hierbij afhankelijk van
uw medewerking.

Indien u op onderstaande wijze de betaling
van uw paspoorten doet, garanderen wij u
de daarbij vermelde leveringstijd.

a. giro- of bankoverschrijving (levertijd ±
lü dagen);

b. girocheque of bankcheque (levertijd ± 6
dagen);

c. telefonische overboeking (levertijd ± 3
dagen).

Als u betaalwijze \'a.\' gebruikt, stuurt u deze
betalingsopdracht dan zelf naar dc bank en
girocentrale. Dit bespaart u I week in de
levertijd van de dierenpaspoorten.

Een welvaartsvast daggeld tot ƒ 288,— in geval van
ARBEIDSONGESCHIKTHEID is thans mogelijk
voor waarnemer of als gezinsinkomen.
MOVIR-DTO verschaft U dit, onder algehele
fiscale aftrek.

Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën

7666 LK Fleringen (O.), Tel. 05493- 1840
Herinckhaveweg 6.

-ocr page 348-

Het Landbouwschap

het bedrijfsorgaan, waarin samenwerken de organisaties van ondernemers
en werknemers in de land- en tuinbouw vraagt voor het secretariaat van de

STICHTING GEZONDHEIDSZORG
VOOR DIEREN

een

DIERENARTS M/V

De Stichting Gezondheidszorg voor Dieren heeft tot taak het bevorderen van
de gezondheid van landbouwhuisdieren en vormt de overkoepelende en
coördinerende instantie voor het werk van de regionaal werkende Gezond-
heidsdiensten voor Dieren en de Gezondheidsdienst voor Pluimvee.

Van de betrokken veterinair medewerker wordt ervaring met de praktische
aspecten van de diergeneeskunde verwacht, alsmede duidelijke belangstel-
ling voor de organisatorische en administratieve aspecten van de georgani-
seerde preventieve gezondheidszorg voor dieren.

De salariëring geschiedt op basis van de Salarisverordening Personeel
Landbouwschap.

Sollicitaties vóór 1 september a.s. zenden aan de afdeling Personeelszaken
van het Landbouwschap, Postbus 85816, 2508 CM DEN HAAG.

Inlichtingen kunnen worden verstrekt door de secretaris van de Stichting
Gezondheidszorg voor Dieren: Prof. Drs. D. J. Vervoorn, tel. 070 - 63 19 66.