-ocr page 1-

tijdschrift

ISSN 0040-7453

voor

diergeneeskunde

netherlands
journal
Df veterinary
science

Amsterdam 7-11 sept. 1982

deel 107, afi. 17, 1 september 1982

Inhoud

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Tripiüïdie als mogelijke oorzaak van inlersexualiieii
bij kippen
COallus domesticus/- M. T. Frankenhuis,
L. E. M. de Boer en J. B. Liljens
.....611

De toepassingsmogelijkheden van hel Welsh ras in de
Nederlandse varkensfokkerij: P. J. M. M. van GuUek
615
OVERIGE ARTIKELEN

Gedragsproblemen hij honden. Een inventarisatie
van de problematiek aan de hand van een enquête
gehouden onder Nederland.se dierenart.^en:

B. W. Knol..........623

Sirueturering van de diergeneeskundige verzorging
vangezelsehapsdieren: A. Rijnberk. H. W.de Vries en
P. l^eßang
..........632

VETERINAIR JOURNAAL

Massale kaltesterfte door desinjéetie van de hokken
met Lyorthol\'»?
.........639

REFERATEN...........640

BERICHTEN EN VERSLAGEN.......646

CONGRESSEN...........646

MEDEDELINGEN VHl; VD........647

DOORLOPENDE AGENDA........648

MAATSCHAPPIJNIEUWS, INGEZONDEN: zie binnenblad
BOEKBESPREKING.........658

nUKSUNIVEHSITEIT UTRECHT

0498 6927

uitgave der koninklijke nederlandse maatschappij voor diergeneeskunde
journal of the royal netherlands veterinary association

-ocr page 2-

Sebacil:

hét schurftmiddel voor
varkens.

Sebacil:

voldoet aan de strenge
toelatingsnormen.

Sebacil:

verantwoorde effektieve
schurftbestrijding.

Eigenschappen van
Sebacil.

- optimale werking, ook
onder korsten en in kruip-
gangen.

- hoge LD-50, grote behan-
delingsveiligheid.

- wordt snel afgebroken,
veilig voor het milieu.

- géén kummulatie.

Sebacil®
een research-
produkt
van Bayer.

SEBACIL\'

Bayer Nederland B.V..
Divisie Farma Veterinair,
Postbus 80. 3640 AB Mijdrecht,
Tel, 02979-4151 tst. 133.

-ocr page 3-

Triploïdie als mogelijke oorzaak van inter-
sexualiteit bij kippen
(Gallus domesticus)

Triploidy as a Possible Cause of Inrersexuality in Chickens
(Gallus domesticus)

M, T, Frankenhuis\'. L. E. M. de Boer\' en J. B. Litjens^

S A M EN VA I ri NG. Op een neeeial piuimveebedrijven in Linihitrg deden zich in de leefliid van 6 tot
9 maanden gevallen van intersexualiteit voor. waarbij jonge leghennen veranderden vangeslaeht. Toen
uit het maeroseopisehe en microscopische onderzoek geen aanwijzingen werden verkregen voor de
oorzaak van de forse ontwikkeling van de rechter gonade. werd besloten tot chrontosoom onderzoek.
Drie chromosomaal onderzochle intersexen bleken triploïd te zijn met een ZZ H\'geslachts-chromosoom
combinatie, welke afwijking mogelijk de oorzaak van de gevonden tntersexuahteit was.

SUMMARY. A number of cases of intersexuality occurred in a fairly large number of cases in 6-8
ntonths-old laying hens on two poultry farms in the province of Limburg. H\'hen it\\acroscopic and
microscopic studies faded to supply any evidence coticerning the cause ofthe considerable development
of the right gonad, it was decided to do a chromosome analysis. Three interse.ves in which the chromo-
somes were studied, were found to be triploid birds showing a ZZ
tt\' .v^\'.v chro/nosottie combination,
which aberration mav have been the cause of the intersexualitv observed.

INLEIDING

Op twee pluimveebedrijven in l.imburg
deden zich bij jonge leghennen binnen
korte tijd enkele gevallen van intersexua-
liteit voor. Het betrof dieren van eenzelf-
de afstamming. De symptomen beston-
den veelal uit spoorvorming, mannelijk
voorkomen, sterk ontwikkelde kopver-
sierselen en kraaien. In een koppel van
26.000 hennen werden op een leeftijd van
8 a 9 maanden 10 intersexen waargeno-
men en bij een koppel van 6.500 hennen
op een leeftijd van 6 a 7 maanden 4 stuks.
Niet alleen bij de kip. maar ook bij andere
hoendervogels, zoals fazanten, worden
nu en dan bij oudere vrouwelijke dieren
vermannelijkingsverschijnselen waarge-
nomen (12).

Dc oorzaak is doorgaans gelegen in het
feit dat na uitval van het linker en enig
ontwikkeld ovarium, het rechtergonade-
restant uitgroeit tot een ovotestis; een
orgaan dat zowel in microscopisch-als in
horinonaal opzicht sterk mannelijke ei-
genschappen vertoont.
Alhoewel vermannelijking van vrouwe-
lijke hoendervogels bij overjarige dieren
nu en dan voorkomt, zijn slechts enkele
gevallen bekend waarbij dit fenomeen
reeds bij jonge hennen optreedt (1, 10, 11,
12).

Daar de hier beschreven gevallen van in-
tersexualiteit uitsluitend bij jonge leghen-
nen bleek voor te komen, werd besloten
een aantal dieren aan een uitgebreid on-
derzoek te onderwerpen.

\' Dr. M. T. Erankenhuis en dr.L. E. M. de Boer. Stichting Koninklijke Rotterdamse Diergaarde. Van

Aerssenlaan 49. Rotterdam.
- Dr. .1. B. Litjens. Gezondheidsdienst voor Dieren. Heythuysen. Limburg.

-ocr page 4-

MAIERIAAL EN METHODEN

Afkomstig van de in de inleiding genoemde pluim-
veebedrijven werden de volgende dieren onder-
zocht:

- drie verhaande hennen: macroscopisch onder-
zoek;

— drie verhaande hennen: macroscopisch-en mi-
croscopisch onderzoek;

drie verhaande hennen: macroscopisch- en
chromosomaal onderzoek;
- twee normale hennen: macroscopisch-en chro-
mosomaal onderzoek.
Voor het histologisch onderzoek -- het histologisch
onderzoek werd verricht aan de Afdeling Ziekten
Bijzondere Dieren (prof. dr. P. Zwart) van de Fa-
culteit der Diergeneeskunde te Utrecht werden
H.E. gekleurde paraffine coupes (dikte 5
mui) ge-
bruikt.

Ten behoeve van het chromosoom onderzoek werd
uit de vleugelvenen van drie verhaande hennen en
twee normale hennen elk 0,5 ml bloed getapt en
vervolgens in een incubatiemedium gebracht
waarin de witte bloedcellen tot deling werden aan-
gezet door toevoeging van \'pokeweed mitogen\'
(PKW), Na een incubatietijd van drie dagen (37°C)
en een behandeling met colchicine werden de cellen
afgecentrifugeerd en in een hypotonische oplossing
van KCl gebracht. De cellen werden gefixeerd door
enkele malen wassen in een mengsel van methanol
en azijn zuur, waarna chromosoompreparaten wer-
den vervaardigd (3),

RESULTATEN

De drie verhaande hennen welke uitslui-
tend macroscopisch werden onderzocht
vertoonden aan de linkerzijde alle een
normaal ontwikkelde eileider en een
inactief ovarium. Twee kippen leden bo-
vendien aan enteritis en één van de dieren
vertoonde leververvetting.
Bij al deze hennen werd een fors ontwik-
kelde rechter gonade aangetroffen; bij
één van deze dieren was dit orgaan aan de
lever vastgegroeid en bleek een spermato-
zoïden houdende vloeistof te bevatten,
In de groep waarbij tevens microscopisch
onderzoek werd verricht, vertoonden alle
dieren aan de linker zijde een fibreus en
geschrompeld ovarium, waaraan macro-
scopisch kleine, fibreuze follikels herken-
baar waren. Microscopisch waren deze
ovaria opgebouwd uit fibreus weefsel
waarin aan de periferie follikelachtige
structuren gezien werden, ln het cen-
trum, de oorspronkelijke medulla, be-
vonden zich tu bul usachtige structuren ge-
vuld met vermoedelijk immature Sertoli
cellen. Niets wees op tumorgroei of ont-
stekingsreacties.

De gonade welke aan de rechter zijde tot
ontwikkeling was gekomen, bevatte bij
één van de dieren louter \'Sertoli Cell
Only\' tubuli en Leydigcellen, De beide
andere dieren vertoonden in het verman-
nelijkte rechter ovarium een goede ont-
wikkeling van het spermatogenetisch
epitheel; bij één dier nauwelijks te onder-
scheiden van een normale testis. In twee
van de drie gevallen leek het erop dat de
eileiders eens functioneel waren; één
exemplaar vertoonde een zeer gering ont-
wikkeld oviduct.

De drie dieren waarop chromosoomon-
derzoek werd verricht, bleken evenals de
hiervoor beschreven zes intersexen, sterk
ontwikkelde kopversierselen te vertonen.
Hoewel de onderzochte intersexen verder
ook een duidelijk \'mannelijk\' exterieur
vertoonden (sterk ontwikkelde kopver-
sierselen, pluimage en spoorvorming)
dient opgemerkt te worden dat de laatste
twee kenmerken alleen bij die indivi-
duen optreden, welke niet onder overheer-
sende invloed van vrouwelijke geslachts-
hormonen staan (11).
Zij bleken geen spoor van vermannelij-
king in de rechter gonaderest te vertonen,
terwijl het linker ovarium althans macro-
scopisch, follikelvorming liet zien.
Alle drie laatst genoemde dieren bleken
volledig triploïd te zijn met een ZZW
geslachts-chromosooiTi-combi natie (fi-
guur I).

Tot slot werden twee normale hennen
onderzocht; beide dieren waren in het
bezit van een linker ovarium met follikels
in diverse ontwikkelingsstadia. Aan de
rechter zijde werden geen resten van de
rechter gonade aangetroffen. Bij beide
dieren bevond zich een compleet ei in het
oviduct. Ze waren normaal diploid met
een ZW-geslachtschromosoom paar,

DISCUSSIE

De hen bezit slechts één ovarium, dat aan
de dorsale lichaamswand, links van de
mediaanlijn bij de craniale niertop is be-
vestigd en in het legseizoen vele follikels
(dooiers) in alle stadia van ontwikkeling
bevat. De haan bezit relatief grote testes,
welke zich beide dorsaal in de lichaams-
holte bevinden, ter hoogte van de laatste
ribben. Pas in de loop van de zesde be-

-ocr page 5-

Kig. i. Metalase chromosomen san een uitte bloedcel \\an een verhaande hen (rechts). Links zijn uit
dezeUde ine ta la se plaat de 6 grootste chrotnosoomtripletten en het geslachtschromosoomtriplet gerang-
schikt. Hij normale diploïde kippen karakteriseert een ZZ geslachtschromosoornpaar de hanen, een ZW
geslachtschromosoompaar de hennen. Het diploïde chromosoom-aantal van de kip is ca XO; het triploïde
aantal is derhalve ca 120.

m iK

Ui

li

til
»II

n.

z z w

ê

fill

\\

. I

broedingsdag begint het verschil tussen
de mannelijke en vrouwelijke embryonen
zichtbaar te worden. De beide indiffe-
rente gonaden differentiëren bij het gene-
tisch mannelijke embryo tot twee vrijwel
identieke testes, terwijl bij het toekom-
stige hennetje alleen de linker gonade
zich tot een ovarium ontwikkelt. De rech-
ter gonade blijft nog langzaain door-
groeien tot de 18e bebroedingsdag en
gaat vervolgens in regressie, zodat het
rudiment op de dag van uitkoinen veelal
nog slechts met behulp van een loupe is
terug te vinden (11, 12).
Als bij de hen het functionele (linker)
ovarium wordt geëxtirpeerd, of zoals in
de natuur soms spontaan gebeurt, het
ovarium aan tumorgroei of ontstekings-
rcacties ten gronde gaat. dan treedt hy-
pertrofie van de rudimentaire rechter go-
nade op (12). Dit rechter ovarium
ontwikkelt zich tot een geslachtsklier
welke in het merendeel der gevallen een
testiculaire structuur bezit. Tubuli, zij het
meestal niet met
Spermatogenese, zijn
duidelijk te onderscheiden, terwijl exte-
rieur en gedrag van het betreffende dier
op een duidelijke masculinisatie wijzen.

Een in de literatuur veel aangehaald dier
is de fameuze kip van Crew (4), die zich,
na enige jaren eieren leggen, tot een fer-
tiele haan wist te ontwikkelen. Later
bleek, dat het ovarium door een tumor
was verwoest, waarna de rechter gonade
zich tot een testikel had ontwikkeld.
Vóór deze haan overleed had hij zij nog
kans gezien twee kuikens te verwekken,
één haantje en één hennetje.
Alhoewel deze spontane geslachtsveran-
deringen reeds lang bekend waren, heeft
men pas in het begin van deze eeuw door
middel van operatieve verwijdering van
het linker ovarium een aantal van ge-
slacht veranderde kippen geproduceerd
(6. 8). Vooral Miller (9) verrichtte vele
ovariëctomieën en in enkele procenten
van de gevallen zag hij na verloop van
tijd Spermatogenese in de tubuli semi-
niferi van de rechter gonade bij de door
hem geopereerde kippen.
Alle stadia van kiemcelrijping waren
terug te vinden, al hadden zich in som-
mige tubuli abnormale speriniën ge-
vormd. Domm (5) insetnineerde kunst-
matig enige hennen met sperma dat hij
betrokken had uit een geinasculiniseerde

-ocr page 6-

rechter gonade. Alhoewel het sperma
zwak beweeglijk was, bleken alle eieren
onbevrucht. Recentelijk (6, 7) werden
nakomelingen verkregen met
Spermien
uit gemasculiniseerde rechter ovaria.
Wat betreft de oorzaak van de asymme-
trische ontwikkeling van de vrouwelijke
gonaden bij vele vogelsoorten tast men
volledig in het duister (8). Echter, bij uit-
val van het linker ovarium zal mogelijk
de negatieve feedback op de hypofyse
worden verstoord en zal de verhoogde
produktie van gonadotroop hormoon die
daarvan het gevolg zal zijn het rechter
ovarium, voornamelijk bestaand uit me-
dullair weefsel, stimuleren. De meest
voorkomende oorzaken van ovarium uit-
val zijn tumoreuze ontaarding en ontste-
king (11, 12).

De oorzaak van regressie van het linker
ovarium in de door ons beschreven geval-
len is volstrekt onduidelijk; niets in de
sectiebeelden wijst op tumoreuze ontaar-
ding, ontsteking en/of andere primaire
laesies. Gezien de lage frequentie waarin
de vermannelijking in de betreffende
koppels optreedt kunnen intoxicaties en
voederfouten vrijwel worden uitgesloten.
Onderzoek naar mogelijke laesies in de
LH en FSH producerende cellen in de
hypofyse is zinloos, daar in dergelijke ge-
vallen geen stimulatie van het rechter
ovarium kan plaatsvinden.

In de literatuur zijn enkele gevallen
beschreven van triploïde intersexualiteit
bij de kip (1, 10). Ook het onderhavige
onderzoek suggereert een mogelijke rela-
tie tussen intersexualiteit en chromoso-
male constitutie, in dit geval triploïdie
met ZZW geslachtschromosomen. Met
betrekking tot deze constatering moet
echter worden opgemerkt, dat de drie
verhaande hennen waarop chromoso-
maal onderzoek werd verricht, een sectie-
beeld vertoonden dat afweek van dat van
de overige zes dieren in die zin, dat zij
geen rechter gonade bezaten en het linker
ovarium volstrekt onontwikkeld was.
Het blijft daarom een open vraag of de
andere zes intersexen ook gerelateerd zijn
aan een chromosomale afwijking.

Triploïde Zygoten kunnen door verschil-
lende omstandigheden ontstaan. Een
fout in de tweede meiotische deling van
eicel of zaadcel kan leiden tot een diplo-
ïde gameet, welke na bevruchting door
een haploide gameet een triploïde zygote
oplevert. Ligt deze fout bij de eicel, dan
leidt dit tot ZZ of WW gameten en na
bevruchting tot ZZZ of ZWW dieren.
Triploïden kunnen ook het gevolg zijn
van dubbele bevruchting van normale ei-
cellen. In dat geval ontstaan ZZZ of
ZZW dieren in gelijke aantallen. Het is
bekend, dat zowel bij gebruik van (te)
jonge hennen als van (te) oud sperma de
frequentie van triploïdie bij kippe-
embryo\'s hoger ligt dan normaal (2). Het
is ook bekend, dat triploïdie bij jonge
embryo\'s niet zeldzaam is; de frequentie
bij vier dagen oude embryo\'s kan, afhan-
kelijk van de stam, oplopen tot meer dan
3%. Triploïde embryo\'s sterven echter
voor het overgrote deel reeds in het ei af,
zodat bij volwassen dieren triploïdie een
zeldzaam verschijnsel is (2).

De geslachtsverandering van triploïde
ZZW kippen is mogelijk een gevolg van
een wisselende invloed van het W chro-
mosoom tijdens het leven. Aanvankelijk
heeft het W chromosoom kennelijk een
overheersende invloed ten opzichte van
de twee Z chromosomen, waardoor het
dier zijn haar leven als hen begint en
noch bij het sexen, noch tijdens de opfok
als abnormaal wordt onderkend. Later
vermindert de invloed van het W chro-
mosoom wellicht en krijgen de twee Z
chromosomen de overhand, waardoor
het geslacht haanachtig wordt.

Gezien de intermediaire verhouding tus-
sen het aantal Z en W chromosomen bij
de ZZW triploïden (twee Z tegenover één
W chromosoom, terwijl bij een normale
hen één Z tegenover één W staat en bij
een normale haan bij twee Z chromoso-
men geen W aanwezig is) heeft het er alle
schijn van dat deze chromosomale con-
stitutie bij de drie betreffende dieren de
oorzaak van de intersexualiteit is ge-
weest.

In hoeverre er ook bij de overige zes on-
derzochte vermannelijkte hennen chro-
mosomale abnormaliteiten een rol zou-
den kunnen spelen dient nader te worden
onderzocht.

-ocr page 7-

LITERATUUR

L AbdeLHameed, E.: Hemoglobin concentration in normal diploid and intersex triploid chickens:
genetic inactivations or canalization?
Sc ience. 178, 1164. (IV72).

2. Bloom, S. E.: The origins and phenotypic elfects of chromosome abnormalities in avian embryos.
.VL;/)
H\'orld Pcmhry Congress. M6. (1974).

3. Boer, L. E. M. de: The somatic chromosome complements of 16 species of Ealconiformes (Aves) and
the karyological relationships of the order,
(ieneiica. 46, 77. (1976).

4. Crew, E. A. E.: Sex reversal in the fowl. Proc. Roy. .Soc.. B, 95, 256. (1923).

5, Oomm, L, V,: Artificial in,semination with motile sperm from ovariectomized fowl, Proc. Soc. E.xp.
Biol, and .Vied..
28, 316. (1930).

6, Erankenhuis. M, T,: Een poging tot autofertilisatie bij Callus domeslicus. Dissertatie, Rijksuniversi-
teit Utrecht, 1974,

7. Erankenhuis, M ,T,and Kappert, H, .L: Experimental transformation of female fowl right gonads into
fertile testes.
BioL Reprod.. 23. 526. (1980).

8, Limborgh, J, van: De ontwikkeling van de assymetrie der gonaden bij bet embryo van de eend.
Dissertatie, Rijksuniversiteit Utrecht, 1957,

9, Miller, R, A,: Spermatogenesis in a sex reversed female and in normal males of domestic fowl, .4nal.
Rec..
70, (1938).

10. Ohno, S.. Kittrell. W. A.. Christian. L. C.. Stenius. C., and Witt, G, A,: An adult triploid chicken

(Gallus donwsiicus) v,ah a left ovotestis. Cytogenetics. 2 , 42. (1963).
1 1. Romanoff, A, L,: The avian embryo, Ehe Macmillan Company, New York, 1960,
12, Witschi, E,: Biology and comparative physiology of birds, Ed, Marshall, A, J, Academic Press, New
York and London." 1961,

Voorlopige mededeling

De toepassingsmogelijkheden van het Welsh ras
in de Nederlandse varkensfokkerij

U.se.s uf the Welsh Breed in Pig- Breeding in the Netherlands

Preliminarv Communication

P, J, M, M, van Gullcki

SA MEN VAI I ING, In dere voorlopige mededeling wordt de opzet van een kruisingsproej tnet
H\'elsh varkens hinnen de integratie \'Gemert\' en otngeving beschreven. De proef werd uitgevoerd otn na
te gaan oJ het mogelijk is met dit ras l\\ zeugen te produceren (Welsh ,v Nederlands iMtidvarken) met een
i;rotere levensduur ten opzichte van de huidige Groot Yorkshire ,v Nederlands iMndvarken kruisingen,
zonder dat hierdoor verlies zal optreden van produktieresultaten bij de nakomelingen. Bij de /-\', dieren
tnet Welsh bloed werd een hoger percentage halothaan-positieve dieren gevonden, dan hij de G E,v NL
kruisingen, i\'erder vertoonden de Welsh kruisingen een dikker rugspek. Dit lijkt echter van minder
belang, omdat deze F\\ dieren, gepaard tnet GY beren, tnestbiggen produceerden, die gelijkwaardig
waren in slachtkwaliteit ten opzichte van de kruising G
E ,v (G Y ,v .\\\'L). De groeisnelheid vatt de dierett
met Welsh bloed lijkt zelfs gunstiger. Overde levensduur valt voorlopig nog geen definitieve conclusie te
trekken, otndat van de tneeste dieren de gegevens tot en met de derde worp zijn verwerkt.
Het onderzoek wordt gecontinueerd om uiteindelijk tot meer en beter verantwoorde conclusies te
kutttten kottiett.

SUMMARY\', .4n e.xperiitiental cross-breeding schetne usittg Welsh Pigs itt the \'Gemert District\'
integrated group is described in this prelimittary comtnunication. This e.xperiment was carried out
to e.xatmne whether it would he possible to produce /-\'i sows (H\'elsh x Dutch Umdrace). the longevity
of which was superior to that of the currettt Great Yorkshire (GY) crossed with the Dutch iMndrace
(NL) when the Welsh breed was used, uttaccompanied hv any loss of performance antong the offspring.
/■i animals haying H\'elsh blood included a larger proportion of halothane-positive pigs than did the
GY v ,V/. cross-bred animals. In addition, animals crossed with those of the Welsh breed showed

\' Drs, P, J, M, M, van Gulick, dierenartsenpraktijk \'Gemert", Elsendorpsewcg 40. Elsendorp,

-ocr page 8-

increased hack-fal Jeplh. How ever, this would appear to he i,/ niinor importance as these /-\', animals,
mated with GY hoars, produced fattening piglets, the carcass qualities of which were equivalent to
those G ) X (G >\' v SL) animals. The growth rates of animals having Welsh hlood would seem to he
even more satisfactory, .A definite conclusion regarding longevity cannot he reached at this stage as
the findings concerning the majority of animals were recorded up to and including the third Utter.
The studies are being continued in ttrder idtimatelv to arrive at ttiore dejinite and more fusti/ieil
conclusions.

1. INLEIDING

Enkelvoudige kruisingen van de twee in
Nederland meest voorkomende varkens-
rassen. het Nederlands Landvarken (NL)
en de Groot Yorkshire (GY), worden
sinds het begin van de zeventiger jaren
volop toegepast binnen de Nederlandse
Stamboekfokkerij. Van de Pas en Bui-
ting (17) vonden grote voordelen bij
kruisingszeugen in vergelijking tot ras-
zuivere zeugen. Het aantal levend gebo-
ren biggen was groter en de sterfte tijdens
de opfok geringer. De groei en de slacht-
kwaliteit van de kruisingen was ook beter
dan die van varkens van het NL-ras. Het
gebruik van hybridezeugen op de ver-
meerderingsbedrijven verliep trager dan
verwacht, omdat niet duidelijk was met
welk ras deze zeugen gekruist moesten
worden voor de produktie van mestbig-
gen. Paringen met Piétrain beren (18) re-
sulteerden wel in een betere slachtkwali-
teit, maar de geringere groei per dag en de
grotere stressgevoeligheid zorgden er-
voor dat de Piétrain beren nauwelijks
werden toegepast. De voorlopig meest
voor de hand liggende oplossing was dan
ook de terugkruising met een van de uit-
gangsrassen. GY beren bleken hiervoor
het meest geschikt (18). Het gebruik van
GY beren voor zowel de produktie van
gekruiste zeugen als voor de produktie
van mestbiggen leidde in de praktijk
meermalen tot verwantschapsteelt. Er
werd geen geleide systematische fokkerij
toegepast. Dan zou namelijk een aantal
K.1. beren aangewezen zijn voor de pro-
duktie van vermeerderingszeugen en een
aantal andere voor de produktie van
mestvarkens. Door een derde ras in te
schakelen zou er geen kans meer zijn op
inteelt. In het algemeen verdient een drie-
wegkruising. in verband met het te ver-
wachten heterosiseffect. duidelijk voor-
keur boven een terugkruising (12. 19).
Door Cöp en Buiting (10) en Brascamp
(17) werden heterosispercentages voor de
2-weg en 3-weg kruismg verzameld en
berekend. Ook hier bleek een drieweg-
kruising of een meerwegkruising de
grootste voordelen te bieden.
De gemiddelde levensduur van de zeug is
een van de grote problemen op de prak-
tijkbedrijven. De jaarlijkse uitstoot is zo
groot, dat nauwelijks sprake kan zijn van
een gerichte selectie op produktieken-
merken. In het rapport van de commissie
\'Beengebreken\' (4) wordt een jaarlijkse
uitstoot van 40% vermeld, waarvan een
derde vanwege een slecht beenwerk.
Het Consulentschap voor de varkens-en
pluimveehouderij voor Noord-Brabant
en Zeeland (1) berekende uit de gegevens
van de deelboekhoudingen eveneens een
jaarlijkse vervanging van 40%. De meeste
zeugen werden afgevoerd vanwege
vruchtbaarheidsproblemen, terwijl ook
beengebreken regelmatig als reden van
afvoer werd aangegeven. Bisperink (6)
vond in zijn onderzoek een jaarlijkse uit-
stoot van 43% van de zeugen. Ook hier
werd het grootste deel door vruchtbaar-
heidsstoornissen veroorzaakt.
Als tweede belangrijke reden van uitstoot
van de zeugen vond ook hij beengebreken
(20%). De hoge uitstoot leidt ertoe, dat de
zeugen gemiddeld slechts 4 ä 5 worpen
produceren. Aangezien zeugen bij hun 6e
worp de grootste toom produceren en
bedrijfseconomisch gezien een zeug pas
na 8 worpen dient te worden afgevoerd
(6, 20), komen de meeste zeugen niet tot
een optimaal rendement. Binnen de inte-
gratie \'Gemert\' en omgeving wordt een
eigen fokprogramma uitgevoerd, waarin
kruisingszeugen van het type GY .
k NL
worden geproduceerd. Jonge fokgelten
worden centraal opgefokt en op een leef-
tijd van ongeveer 6 maanden gewogen.
Terzelfdertijd wordt de spekdikte geme-
ten bij het levende dier. Uit de gegevens
over leeftijd, gewicht en gemiddelde
spekdikte wordt via daarvoor beschik-
bare tabellen een waarderingscijfer be-

-ocr page 9-

paald: de index. Door Minkema zijn
voor diverse rassen zulke indextabellen
samengesteld (13, 14). Naast selectie op
index vindt selectie op exterieur plaats.
Goed bevonden fokgelten worden aan
vermeerderaars uitgereikt. Hier worden
ze gepaard met GY-beren voor de pro-
duktie van mestbiggen. Binnen deze inte-
gratie werd in verband met het voor-
gaande de mogelijkheid besproken een
derde ras in dit kruisingsprogramma op
te nemen. Besloten werd om in proef-
verband een derde ras in te schakelen
voor de produktie van F, zeugen. Hiertoe
werd het Welsh ras (W) gekozen. Het
Welsh ras is ontstaan door selectie uit het
Landrace in Wales. Hoge waarden wor-
den toegekend aan vruchtbaarheid en
beenwerk. Alleen dieren met meerdan 14
tepels worden in de stamboek-registratie
opgenomen. De huidige Welsh vertoont
uiterlijk veel overeenkomst met het NL.
Juist als gevolg van een consequent door-
gevoerd fokprogramma vertoont het
Welshras ten aanzien van vruchtbaarheid
en beenwerk gunstiger eigenschappen.
Bij vergelijking van selectiemesterij gege-
vens (3) valt wel op, dat de Welsh een
grotere spekdikte heeft. Dit viel ook op
tijdens een aantal bezoeken aan topfok-
bedrijven in Engeland. Uit informatie
van het N.P.B.A. (3) bleek, dat ook de
produktiegegevcns goed waren.
Door inschakeling van dit ras hoopte
men binnen de integratie \'Gemert\' een
zeug te fokken met minder vruchtbaar-
heidsproblemen en met een beter been-
werk en mede daardoor met een langere
levensduur. Door deze zeugen te paren
met GY beren zou bij de mestbiggen ten
volle geprofiteerd kunnen worden van de
voordelen van de driewegkruising.

2. MATERIAAL EN METHODEN

De integratie \'Gemert\' en omgeving is een samen-
werkingsgroep van fokkers, vermeerderaars en
mesters, die in 1966 werd opgericfit door 25 var-
kenshouders. In 1977 was deze integratie uitge-
groeid tot 102 leden met ruim 4000 zeugen en ruim
26.000 mestvarkenplaatsen , met een eigen fokpro-
gramma binnen stamboekverband. Ten behoeve
van de proef werden in totaal 5 Welsh beren en
18 Welsh geiten geplaatst bij integratie fokbedrij-
ven, die kwalitatief een zeer goede NL z.eugenstapel
hadden.

De 5 weish beren dekten ieder 5 NL stamboekzeu-
gen voorde produktie van E, zeugen van het type W
x NL. De Welsh gelten werden, voorzover ze niet
werden ingezet voor de produktie van zuivere
Welsh varkens, gedekt met NL beren voor de pro-
duktie van E| zeugen van het type NL x W.
Tegenover elke paring W x NL en NL x W werd op
hetzelfde bedrijf een NL stamboekzeug van de-
zelfde pariteit gedekt met een GY beer voor de
produktie van E, gelten van type GY x NL. Dit
heeft geleid tot de in tabel I vermelde paringen.

Het totaal aantal tomen GY x NL is gelijk aan de
som van het totaal aantal tomen W x NL en NL x
W. In groei en slaebteigenschappen zijn geen ver-
schillen tussen de wederkerige kruisingen te ver-
wachten (10).

Aangezien in deze proef ook andere parameters,
zoals vruchtbaarheid, beenwerk, uitstoot e.d. van
groot belang zijn.\'werden de beide kruisingen waar-
bij hel Welsh ras betrokken was in deze proef apart
beoordeeld.

De vrouwelijke E, dieren werden na hel doorlopen
van een bedrijfsprestatietoels door een inspecteur
van het Zuidnederlands varkensslamboek gekeurd
en vervolgens na goedkeuring bij 2.1 integratiever-
meerderaars geplaatst. Hier werden ze gedekt door
GY beren voor hel verkrijgen van mestbiggen.
Dc paringen geschiedden volgens bijgaand krui-
singsschema (tabel 2).

Op een 40-lal mestbedrijven van de integratie \'Ge-
mert\' en omgeving werden de E, mestbiggen afge-
mest en na hel bereiken van hel slachigewicht afge-

ng

I abel 1. De aantallen ingezette beren en het aanlal tomen voorde productie van El dieren per kruisi

Kruising:

<3 GY X

9 NL

(5 W x 9 NL

(? NL X

9 w

aanlal

aantal

aantal

Bedrijf

beren

tomen

beren tomen

beren

tomen

A

4

10

1 5

5-\'

5

B

5

6

1 5

1-

1

t\'

9

20

4\' 15

4

5

fotaal:

18

.16

6 25

9(10)

1 1

lx reservebeer ingezet.

lx K.l. beer gebruikl. (dezelfde).

-ocr page 10-

voerd en geslacht. [)e reproduktie-, mesterij- en
slachtgegevens van de diverse groepen dieren wer-
den verzameld via het bestaande administratiesys-
teem van de integratie \'Gemert" en omgeving. Voor
een beschrijving van de werkwijze van deze integra-
tie zij verwezen naar Bruse.a. (9). De proef startte
medio 1976. Elke E, zeug zal gedurende 1000 dagen
na doormeten worden vervolgd. Voor deze leeftijds-
grens werd gekozen omdat bij een normale pro-
duktiecyclus de zeugen dan minimaal 5 keer gebigd
kunnen hebben.

Na wiskundige verwerking van de aldus verkregen
gegevens kunnen dan verantwoord conclusies wor-
den getrokken. Aangezien het onderzoek nog niet
geheel is afgesloten zijn de cijfers nog niet compleet.
In dit artikel kunnen derhalve slechts voorlopige
resultaten worden vermeld. Voorzover^bij de resul-
taten significanties zijn berekend is hiervoor bij
verschillen in percentages de X--toets gehanteerd en
bij de verschillen tussen gemiddelden de t-toets.

.1. VOORLOPIGE RESUl.fATEN

3.1. De produktieresultaten van de moe-
ders van de F, dieren

De produktieresultaten van de moeders
van de F, dieren zijn voor dit onderzoek
niet van primair belang. Toch kunnen
deze gegevens voor de praktijk en in \'t
bizonder voor de F, producenten van be-
tekenis zijn om een indicatie te hebben
hoe de vruchtbaarheid en de opfokresul-
taten zijn. In tabel 3 zijn de belangrijkste
gegevens vermeld.

Er konden geen significante verschillen
worden aangetoond in het gemiddeld
aantal levend geboren biggen per krui-
sing. Ook tussen het aantal levend gebo-
ren biggen van de beide Welsh kruisingen
tezamen (W x NL plus NL x W) ten op-
zichte van de GY x NL kruising kon geen
significant verschil worden aangetoond.
De verschillen in het gemiddeld geboor-
tegewicht tussen de kruisingen waren
zeer significant (p > 0,005). Het gemid-
deld geboortegewicht van de NL x W
kruising was het laagste en van de GY x
NL kruising het hoogst. De verschillen in
het gemiddeld aantal gespeende biggen
per kruising waren niet significant.

label 2. Het kruisingsschema.

3 Gy X 9 NL

(5 w X 9 nl

<3 N L X 9 w

1

i

1

(5 GV X 9 (GY X NL)

(3 GY X 9 (W X NL)

(5 GYx9(NLxW)

1

J

1

GY (GY X NL)

GY (W X NL)

GY (NL X W)

3.2. De opfok van de F, dieren

3.2.1. De periode hij de zeug
Gedurende de eerste 3 levensweken
kwam bij ± 50% van de tomen bij een of
meer dieren diarree voor. Alleen in ern-
stige gevallen werd therapeutisch inge-
grepen. Tussen de drie kruisingstypen
werd geen verschil geconstateerd in \'t
voorkomen van diarree gedurende de
eerste drie levensweken.

In tabel 3 is de uitval van geboorte tot
spenen aangegeven. De verschillen in uit-
valspercentage tussen de drie kruisingen
waren niet significant. Toch valt op, dat
het uitvalspercentage het hoogst is bij de
groep met het laagste geboortegewicht.

3.2.2. De opfok van de gespeende biggen
tot
2\'/, maand

Tussen 5 en 6 weken werden de biggen
gespeend. Hierbij werden de zeugen ver-

label i. foomgrootte, geboortegewicht en uitval per kruising.

kruising

aantal
tomen

aantal levend
gehoren biggen

geboorte-
gewichten
in grammen

aantal

gespeende

biggen

uitvals-
percentage

GY X NL
W
X Nl.
NL
X W

.U
25
1 1

X

S.78 a
9.X4 b
10.00 c

s

2.82
2,80
4.17

X

15.W d
1 .^94 e
1209 f

s
.^01
268
296

X

7.61 g
8.20 h
8.27 1

s

2.71
2,75
.1.9.1

I.V.1
16.7
17,.1

1 otaal

72

9M

}.02

14--t8

289

7.81

2.91

15,1

abc: niet significant,
d c f : p 0,005
g h i : niel significant.

-ocr page 11-

l abel 4. Het halothaan-orideri\'oek van de \\roiiuelijke I I dieren.

(iY \\ M.

W M.

M. X W

aantal onder/ochte dieren 11.1

aantal po.sitieve dieren 7

aantal negatieve dieren 106

percentage negatieve dieren 9.1.9

57
14
4.1
75.5

104
44
60
57.7

wijderd en bleven de biggen in de kraam-
opfokhokken achter. De biggen werd ad
libitum gevoerd en hadden permanent
vers drinkwater ter beschikking (drink-
nippels). Op een leeftijd van 8-10 weken
werd de stressgevoeligheid van de F, gel-
ten bepaald door middel van een
halothaan-test (15).

Het percentage halothaan-positieve die-
ren is bij de kruisingen met Welsh duide-
lijk hoger dan bij de kruisingen G Y x N L.
De positieve dieren van de kruising GY x
NL waren alle afkomstig van één GY
beer. Bijna alle gebruikte Welsh en NL
beren gaven positieve nakomelingen. Het
aantal onderzochte nakomelingen per
beer was vaak gering. Daarom kunnen
ook van de beren waarbij geen positieve
nakomelingen gevonden werden geen
conclusies worden getrokken omtrent
hun genetische eigenschappen voor ha-
lothaangevoeligheid (tabel 4).

3.2.3. De opfok van h\\ dieren van J"/, \'ot
ó\'/i maand

Aan het einde van de opfokperiode werd
binnen de kruisingstypen een selectie toe-
gepast. Een gedeelte van de uitgeselec-
teerde dieren werd reeds voor de be-
drijfsprestatietoets vanwege een slecht
beenwerk of een slechte groei niet goed
bevonden. Van dc overige gelten werden
bed rij fsprestat iet oetsgege vens verza-
meld. Daarna vond de definitieve selectie
plaats. Van de kruisingstypen GY x NL,
W X NL en NL X W werd resp. 35,0%,
35,6% en 32,9% van de opgelegde gelten
niet voor de fokkerij bestemd. Er werden
echter 10 geiten van het type GY x NL
reeds op jonge leeftijd aan een integratie-
vermeerderaar verkocht. Hiervan zijn
geen bedrijfsprestatiegegevens ter be-
schikking gekomen. Zowel de groei tij-
dens opfok als \'t exterieur van deze dieren
was goed. I^aarom werden de dieren toch
door de vermeerderaar voor de fokkerij
ingezet. Ook de resultaten van deze die-
ren zijn in deze proef opgenomen.

labcl 5. Dc bcdrijlsprestatietoetsgegeven.s \\an dc goedgekeurde I I gelten per kruising.

K ruising:

(iY X M

W X M.

M X W

■Aantal goedgekeurde F 1 geiten

77

67

44

Aantal getoetste 1 1 geiten

67

67

44

(ietniddeld gewicht

105.9

107.5

106.8

(ictn. aantal levensdagen

li<7..1

190.5

192.0

(iem. daggroei (gr.l

565

561

558

spreiding (gr.)

48

59

4.1

(ieni. /ijspekdikte (mm)

1.1.OX

14.1.1

15.70

spreiding (rnm)

I.XS

2.5X

2.67

(iem. inde.x

1.1.65

14.50

12.82

spreiding

1.67

1.8.1

2.40

De bedrijfsprestatietoets
Aangezien er geen indextabellen ter be-
schikking waren voor kruisingsdieren,
zijn op advies van het Zuidnederlands
varkensstamboek voor de GY x NL die-
ren de indextabellen voor GY zeugen ge-
bruikt en voor de W x NL en Nl x W
dieren die voor NL zeugen (13, 14) (zie
tabel 5). De verschillen in daggroei tussen
de drie kruisingstypen zijn niet signifi-
cant; de verschillen in zijspekdikte zijn
zeer significant (p < 0,005).
De GY
X NLdierenhaddeneengeringere
spekdikte dan de beide kruisingstypen
tnet Welsh. Dit zou eveneens tot uiting
moeten kotnen in de indexcijfers, maar
dit is slechts ten dele het geval. Door het
gebruik van verschillende tabellen, nl. zij
die het meest leken te passen bij de ver-

-ocr page 12-

schillende kruisingstypen, zijn de waar-
den van de verschillende indexen slecht te
vergelijken. Zouden de indexcijfers voor
de GY
X NL dieren eveneens op de tabel-
len voor NL zeugen zijn afgelezen, dan
zou de gemiddelde index 1,58 punten
hoger uitkomen, als gevolg van de gerin-
gere spekdikte van de GY x NL gelten.

3.3. De produktieresultaten van de F,
zeugen

De goedgekeurde F, gelten werden ge-
plaatst bij 23 vermeerderaars van de inte-
gratie \'Gemert\' en omgeving. Bedrijfs-
effecten werden zoveel mogelijk ge-
nivelleerd door op vrijwel ieder bedrijf
zowel GY
X NL dieren als W x N L of NL
X W dieren te plaatsen. Het afleveren van
de F, gelten nam ongeveer een jaar in
beslag. Op de vermeerderingsbedrijven
werden de dieren gepaard met GY beren
voor de produktie van F, mestbiggen. De
gegevens over de eerste drie worpen van
de F| zeugen zijn per kruisingstype ver-
meld in tabel 6.

label 6. Aanlal tomen en worpgrootte van de F, zeugen per kruising en per worpnummer in de eerste
drie worpen.

Kruising:

(5 GY X

9 (ÜYxNL.)

5 GY X 9 (WxNL)

S GY X

$ (Nl.xW)

Aantal voor productie

ingezette F 1 gelten:

77

67

44

aantal

worp-\'

aantal

worp-\'

aantal

worp-\'

tomen

grootte

tomen

grootte

tomen

grootte

le worp

62

9.26

50

8.92

14

9.71

2e worp

46

9.76

4(1

10..18

.12

9.75

}c worp

.19

10.54

.16

10.5.1

.18

lO.I 1

gewogen gemiddelde

147

9.76

126

9.8-1

94

9.84

worpgrootte — het aantal levend geboren biggen per toom.

label 7. l\'itstoot van de zeugen tol en met de .le worp per kriusingstvpe.

Kruising:

GY x \\

1

W X M

M

N V\\

.Aantal ingezette zeugen

77

67

44

Reden van uitstoot

aantal

pcrc.

aa ntal

pcrc.

aan

tal pcrc.

\\ruchtbaarhcidsproblcmcn

15

19.5

1.1

19.4

8

18.2

Beengebreken

21

27..1 d

1.1

19.4 c

4

9.1 f

Overige

2.6

5

7,5

4

9.1

lotaal:

.18

49.4 a

.11

46.1 b

16

.16.4 c

a h : niet signilïeant
b c ; niet siginilicant
a c : niet significant

d f: p 0.05
e f : niet signilicant
d c : nict significant

Uit deze tabel blijkt, dat in de eerste worp
de worpgrootte bij de NL x W dieren het
hoogst was. Bij de tweede worp was dit
het geval bij de W x NL dieren, terwijl bij
de derde worp de toomgrootte van de GY
X NL zeugen het hoogst was. Wanneer
alle gegevens bekend zijn, zal nog nader
worden onderzocht of de verschillen sig-
nificant zijn. Of het gunstiger gemiddelde
bij GY
X NL in de derde worp een gevolg
is van het relatief kleiner aantal zeugen,
dat bij deze kruising nog in produktie
was, moet eveneens nog nader worden
onderzocht. Opvallend is wel, dat bij de
GY X NL zeugen na 3 worpen cen duide-
lijk groter percentage van de zeugen was
uitgevallen dan bij de met Welsh ge-
kruiste zeugen. De redenen van de uit-
stoot van deze zeugen zijn vermeld in
tabel 7.

Hoewel er bij de NL x W relatief een
lagere uitstoot was, was het verschil in
percentage totale uitstoot tussen de groe-
pen door de kleine aantallen niet signifi-
cant. De uitstoot als gevolg van vrucht-

-ocr page 13-

baarheidsproblemen was in de drie
groepen nagenoeg gelijk. De uitstoot als
gevolg van beengebreken was in de NL x
W groep significant lager (p < 0,05) dan
in de GY x NL.

3.4. De mestresultaten van de F, mest-
varkens

Omdat door 90% van de integratiemes-
ters een \'all in all out\' systeem werd toege-
past en niet alle biggen van een toom
tegelijkertijd het verlangde inleggewicht
bereikten, werden de biggen uit de proef
over veel mestbedrijven verdeeld. De
mesterijresultaten konden niet van alle
geslachte varkens worden berekend,
omdat bij een gedeelte van de varkens
aan de slachtlijn de oornummers niet
meer aanwezig waren of niet werden af-
gelezen. In tabel 8 zijn de mesterij- en
slachtgegevens weergegeven van de eerste
groep dieren van verschillend kruisings-
type.

Uit deze tabel blijkt, dat de gemiddelde
groei per dag van de drie kruisingstypen
op de vermeerderingsbedrijven nagenoeg
gelijk was. Op de mestbedrijven groeiden
de W X NL. nakomelingen het best en de
GY
X NL nakomelingen het slechtst. Wat
de slachtkwaliteit betreft waren nauwe-
lijks verschillen te constateren in het to-
tale percentage EAA plus IA. Ook voor
deze tabel geldt, dat de gegevens nog sta-
tistisch verwerkt moeten worden, omdat
er nog regelmatig gegevens worden toe-
gevoegd.

4. DISCUSSIE

De resultaten van de enkelvoudige krui-
singen ten behoeve van de produktie van
de F, zeugen voldoen grotendeels aan de
verwachtingen. Hoewel de verschillen
niet significant waren, is duidelijk de ten-
dens aanwezig, dat de kruisingen met
Welsh bloed (W x NL en NL x W) een
grotere worpgrootte vormen. Dit gunsti-
ger heterosiseffect bij de W x NL ten
opzichte van de GY x NL kan worden
veroorzaakt door mindere genetische
verwantschap tussen Wen NLdan tussen
GY en NL. Hetzelfde verschijnsel wordt
waargenomen bij de Duroc kruisings-
proef waarbij de Duroc tot nu toe alleen
als vaderdier is opgetreden (7). Dat de
kruising NL x W gemiddeld nog een wat
grotere worp vertoonde dan de kruising
W X NL, kan worden verklaard door de
grotere vruchtbaarheid van het Welsh
ras. Uit de literatuur blijkt dat de gemid-
delde worpgrootte bij de Welsh hoger is
dan bij het NL ras; resp. gem. 10,78 en
9,82 biggen (2, 3). De gunstiger worp-
grootte bij de W kruisingen lijkt gedeelte-
lijk weer teniet te worden gedaan door
een hoger uitvalspercentage gedurende
de zoogperiode. Dit kan zijn veroorzaakt
door een geringer geboortegewicht (11)
en, of door een te groot aantal levend
geboren biggen (5, 16). Bij de opfok van
de F| gelten werden alleen verschillen
gevonden ten aanzien van de spekdikte.
De F| dieren met Welsh bloed vertoon-
den een dikker spek. Dit is in overeen-
stemming met de relatief hoge erfelijk-
heidsgraad voor dit kenmerk. Een
ander negatief punt van het Welsh ras is
een geconstateerd hoger percentage die-
ren, dat overgevoelig is voor halothaan
van de F, dieren met Welsh bloed t.o.v.
de kruisingen met GY. Volgens Webb
(21) vindt men bij de zuivere Welsh ca.
11% overgevoelige dieren ten opzichte

l abel 8. Groei en slachlkwalileil van de F, mestvarkens per kruising.

Kruising:

GY (GY X NL)

GY (W X NL)

GY (NL X W)

.Aantal dieren

391

360

323

(iem. daggroei (gr.)

op vertneerderingsbedrijf

339

336

346

Gem. daggroei (gr.)

op mestbedrijf

692

723

712

1\'creentage EAA

19,9

18,1

14.7

Percentage IA

62,4

64,6

66,3

Percentage 2e en 3e klas

6,7

6,7

.1,2

Percentage B en C dieren

12,6

12,0

15,6

-ocr page 14-

van halothaan. Het lijkt erop, dat de voor is nog te gering om definitieve conclusies
deze proef ingezette Welsh dieren een te trekken. Bovendien is hiervoor een sta-
hoger percentage hebben gehad. De pro- tistische analyse noodzakelijk. Voorlopig
duktieresultaten van de verschillende lijkt het er echter op dat terugkruising
kruisingstypen F, z.eugen zijn nog onvol- met GY de negatieve invloed op de spek-
doende te beoordelen. De vruchtbaar- dikte van de Welsh grotendeels teniet
beid en de uitval van de F, kruisingen met doet, terwijl de groei door de extra hete-
Welsh bloed lijkt niet ongunstiger dan rosis juist gunstig wordt beïnvloed. Dit is
met GY bloed, maar verdere resultaten ook geconstateerd bij de Durocproef (8)
dienen te worden afgewacht. waar van de grotere spekdikte bij het
Ook hetaantal mestvarkens perkruisings- eindprodukt ook veel minder werd terug-
type, waarvan resultaten bekend zijn, gevonden.

1.1 tERATUUR

1. Anonymus; Consulentschap voor de varkens- en pluimveehouderij voor Noord-Brabant en Zeeland.
Uitkomsten Eok-en Vermeerderingsbedrijven varkenshouderij. Periode 1 mei 1974-1 mei 1975 en
uitkomsten varkensmestbedrijven 1 nov. 1974-1 mei 1975.

2. Anonymus: Consulentschap in Algemene Dienst voorde Varkenshouderij. Handboekje voor de Var-
kenshouderij. 2e druk, 1977.

3. Anonymus: National Pig Breeders Association (N.P.B..A.). Correspondentie, 1978.

4. Anonymus: Studiecommissie "Beengebreken\', stoornissen van het locomotie-apparaat, in het bijzonder
de Leg Weakness bij varkens. Rapport B-126, LV,0, "Schoonoord", Zeist, 1976,

5. Anonymus: Studiecommissie "Vruchtbaarheid van Varkens"", De vruchtbaarheid van het vrouwelijke
varken. Rapport B-133, LV,0, "Schoonoord", Zeist, 1979,

6. Bisperink, H, J,: Produktiviteit en rentabiliteit van de zeugen, L,E,L publikatie 3,90, 1979,

7. Brascamp, E, W,: Het mogelijke nut van Duroc in een stamboekkruisingsprogramma, Varkenslokke-
rij - mesterij, no, 3, 1979,

8. Brascamp, E, W, en Buiting, G. A, J,: Herkomst en bruikbaarheid van buitenlandse varkensrasscn en
kruisingen.
Boerderiji i\'arl<enshoiiderij. 64. (1980).

9. Brus, D, H, .1,, Truijen, W, T, en lïelen, M, (i, M,: Cijlermalige benadering van de gezondheidstoe-
stand op varkenshouderijbedrijven.
Tijdsein. L)iergeneesl<.. 97, I48.!-I488. 11972).

10. Cöp, W, A, (i, en Buiting, G, A. J,: Mogelijkheden van buitenlanse rassen voor de Nederland,se
varkenshouderij. Rapport C-3ÜL l.V.O. "Schoonoord", Zeist, 1976,

11. Ketelaars, E, IL: De vererving van onder praktijkomstandigheden geregistreerde kenmerken bij
varkens. Dissertatie, Landbouwhogeschool, 1979.

12. Minkema, D,: De erlclijke basis van de veefokkerij, Ijeenk Willink, Culemborg, 1970.

13. Minkema, D,: Indextabellen voor bedrijfspreslatietoets van NL fokzeugen. Rapport B-111, I.V,O,
"Schoonoord\', Zeist. 1972.

14. Minkema, D,: Indexlabellen voor bcdrijfsprestatictoets van GY fokzeugen. Rapport B-112, l.V.O,
\'Schoonoord", Zeist, 1972,

15. Minkema, D,, Eikelenboom, G,, Cöp, W, A, G, en Van Eldik, P,: 1 oepassingsmogelijkhedcn van dc
halothaantest in dc praktische varkensfokkcrij. Rapport C-324, l,V,0, \'Schoonoord\', Zeist, 1977,

16. Nielsen. N. C., Cristensen. k.. Bille, N, en Larsen, .1, l„: Pre weaning mortality in pigs. .\\ord. Le/.
.Ued.. 26, I.U. (1974).

17. Pas, ,1. G, C, van de en Bulling, G. A. .1,: De mogelijkheden van systematische gcbruikskruisingen in de
varkenshouderij, 11. Enkelvoudige gcbruikskruising Groot Yorkshire x Nederlands Landras in vergelij-
king tol zuivere NL teelt. Rapport B-I 16. l.V.O. \'Schoonoord\'. Zeist. 1973.

18. Pas. J. G. C. van de. Buiting. (i. A. .1. en Minkema. D.: Dc mogelijkheden van systemati.sche gcbruiks-
kruisingen m dc varkenshouderij. Ill De
1er ugk ruising van E, zcugcn(Ci>\' x N L)mct beren van hcl Groot
Yorkshirc-ras en het Nederlands f andras en de driewegkruising met beren van het Piétrain-ras.
Rapport B-120. l.V.O. "Schoonoord\'. Zeist. 1974.

19. Sellier. P.: Heterosis et croisement chez le porc. .4nn. Généi. .Sel. .Anim.. 2. 14.1-207, (1970).

20. Stelwagen. J.. Hoogerbrugge. A. en Renkema. .1. A.: Is hel slachten van eersteworpszeugen een
economisch zinvol bedrijfssysteem?
Bedrijjsonlwikkeling. 7, 6. (1976).

21. Webb, A, ,L: Persoonlijke mededelingen, 1980.

-ocr page 15-

Gedragsproblemen bij honden\'
Een inventarisatie van de problematiek aan de hand
van een enquête gehouden onder Nederlandse dieren-
artsen

Behaviour Problems in Dogs

An inventory of the issues on the hcisis of an inquiry set up among Dutch
veterinary practitioners

B. W. KnoP

SAMENVATTING. Aan cie hand van een enquête onder Nederlandse dierenartsenpractici is ge-
tracht een indruk te krijgen van het vóórkomen, de verschijnselen en de behandelingsmethoden van
probleetngedrag hij honden. Daarnaast zijn antwoorden verkregen op enkele aanvullende vragen. De
respons op de enquête was beperkt.

.Agressie bleek het tneest ernstige gedragsprobleem te zijn en nam ook wat frequentie betreft de eerste
plaats in. Daarnaast bleken nervositeit, ongehoorzaamheid, onzindelijkheid, hyperse.xuaiiteit en ver-
nielen tot de veelvoorkomende en als ernstig gekwalijiceerde gedragsproblemen te behoren.
Therapeutisch werden ongehoorzaamheid en onzindelijkheid vooral met adviezen en cursussett bena-
derd: h vperse.xualiteit voornamelijk met tnedicamenteuze of chirurgische hehatideling. .Agressie, nervo-
siteit en vernielen werden meer gelijkelijk met zowel de eerst als de laatstgenoemde methoden behan-
deld.

De respondenten waren in grote meerderheid van mening dat het behandelen van probleemgedrag bij
huisdieren tot de taak van de dierenarts behoort.

SUMMARY. On the basis if an inquiry among Dutch veterinary practitioners, an attempt has been
made to obtain an impression of the occurrence, the symptoms and the therapeutic measures used in
problem behaviour in dogs. In addition, answers have been obtained to some supplementary questions.
The response to the inquiry was limited.

.Aggression appeared to be the most serious and most frequent behaviour problem. Following this
nervousness, imruliness. house-soiling, mounting and destructiveness were found to he serious be-
haviour problems with a high frequency.

Therapeutic measures in unruliness and hcmse-soiling problems consisted mainly of advice and obedien-
ce courses. In tnounting. however, medical or surgical methods were primarilv used. In aggression,
nervousness and destructiveness. both the former and the latter methods were used about equally.
The vast majority of the respondents was ofihe opinion that treating problem behaviour is part ofthe
veterinarv practitioners task.

INLEIDING

Van de Amerikanen die honden houden,
heeft slechts 17% een duidelijk positieve
waardering voor zijn huisdier. Daarente-
gen kan 43% (van de Amerikaanse hon-
deneigenaren) zijn huisdier niet onder
controle houden, beschouwt het als mo-
gelijk gevaarlijk of vindt in het algemeen
dat het dier meer last dan gemak veroor-
zaakt. Dat bleek uit een door Vollmer
(10) aangehaald onderzoek uit 1975. Als
gevolg van die ontevredenheid werd,
naar schatting, in de V.S. jaarlijks op 13
miljoen huisdieren euthanasie toegepast
in asyls en andere opvangcentra en op 7
miljoen door dierenartsen om niet strikt
veterinaire redenen. In totaal ging het dus
om 20 miljoen huisdieren op een totale
populatie van ca 70 miljoen (12).

Dit artikel is tot stand gekomen in samenwerking met prof. dr. H. W. de Vries, drs. J. J. van Nes
(Vakgroep Cieneeskunde van het Kleine Huisdier, Yalelaan 8, Utrecht), proL dr. .1. Bouw en drs. J. H.
Erijlink (Vakgroep Zootechniek, Yalelaan 17, Utrecht).

Drs. B. W\'. Knol. part-time medewerker Vakgroep Gieneeskunde van het Kleine Huisdier.

-ocr page 16-

Volgens Vollmer (10) is probleemgedrag
voor de eigenaar (in de V.S.) vaak aanlei-
ding om het dier in een asyl onder te
brengen (voor welke inrichtingen een eu-
thanasiepercentage van 80-90% zou gel-
den). Op grond hiervan mag worden ver-
ondersteld dat bij de 13 miljoen voor
euthanasie aangeboden dieren, een groot
aantal honden met gedragsproblemen zal
zijn geweest.

Een Deens onderzoek, door Mansa (7) in
1978 uitgevoerd, gaf te zien dat ruim
van de voor euthanasie aangeboden
honden karakterfouten bezat. Het is
aannemelijk dat hiermee probleemge-
drag is bedoeld. Van de genoemde groep
vertoonde 57% nervositeit en bijtneigin-
gen, 20% kon niet alleen thuis zijn en 15%
kon zich niet gedragen, respectievelijk
aanpassen.

In een onderzoek uitgevoerd in augustus-
, september 1977 en december 1977, ja-
nuari 1978 in Schotland, komt Stead (8)
tot een euthanasiepercentage wegens
probleemgedrag, van respectievelijk 17,7
en 13,2% voor beide perioden. In nume-
rieke volgorde zijn de voornaamste, in
dat onderzoek genoemde gedragsproble-
men: agressie, onzindelijkheid, vernielen
en ongehoorzaamheid. Bij deze proble-
men waren steeds meer reuen dan teven
betrokken; voor agressie in een verhou-
ding 3:1.

In de meeste gevallen zou volgens Voll-
mer (10), het ontstaan van probleemge-
drag bij de hond kunnen worden gelocali-
seerd in de periode van vroege
ontwikkeling van pups. Ook zouden veel
problemen worden voorkomen als de ei-
genaar het dier niet zou opvoeden als
kind-met-een-vacht, maar als het in groe-
pen levende dier (wolQ, dat het oorspron-
kelijk was (3, 10).

Huisdieren vertonen het gedrag van hun
wilde voorouders soms alsof er geen do-
mesticatie had plaatsgevonden. Er zijn
door de kunstmatige selectie geen nieuwe
gedragspatronen ontstaan, maar som-
mige zijn meer geaccentueerd, andere op
de achtergrond geraakt (10). Volgens
Wiepkema en Metz (II) kunnen varkens,
kippen, konijnen en ratten onder be-
paalde voorwaarden gemakkelijk verwil-
deren (hetgeen ook van katten bekend is).

waaruit blijkt dat ze, ondanks hun do-
mesticatie, nog over het oorspronkelijke
gedragsrepertoire beschikken (de auteurs
spreken er zich niet over uit of het verwil-
deren direct optreedt bij dieren die
buiten het \'huisdiermilieu\' geraken of pas
bij hun nageslacht). Uit kennis van het
oorspronkelijke gedragsrepertoire kan
worden afgeleid welke eisen de dieren
stellen aan hun externe milieu, om nor-
maal te kunnen functioneren.
Hamilton en Robbins (5) stellen dat de
invloed van de mens op zijn huisdier zo
groot is, dat een poging het gedrag ervan
te begrijpen zonder daarbij de relatie
mens-dier te betrekken, tot mislukken is
gedoemd. Zij noemen die relatie de meest
veronachtzaamde en verkeerd begrepen
factor bij huisdiergedrag en vinden dat er
van grove simplificatie sprake is als
wordt beweerd dat de oorzaak van ge-
dragsproblemen in de V.S.: onzindelijk-
heid, vernielen, agressie en blaffen.
Campbell (1) noemt als voornaamste ge-
dragsproblemen in de V.S.: onzindelijk-
heid, vernielen, agressie en blaffen,
Nederlandse gegevens hierover zijn er
vrijwel niet. Dat was reden om te beslui-
ten tot het houden van genoemde en-
quête.

Het primaire doel hierbij was het maken
van een inventarisatie van het vóór-
komen, de verschijnselen en de door die-
renartsen gebruikte behandelingsme-
thoden. Daarnaast is informatie ver-
zameld over vragen als: Stelt de Neder-
landse prakticus het zich tot taak met
probleemgedrag van honden bezig te
zijn, wat zijn de ernstigste gedragsproble-
men en welk percentage wordt voor eu-
thanasie bestemd.

M.ATERIAAI EN MEEHODEN

.•\\an alle leden van de Ciroep Geneeskunde van het
Kleine Huisdier van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde werden en-
quêteformulieren toegestuurd. Het aantal leden-
praktici is bepaald op 368. Het begrip praktijk is
gehanteerd in de
/tn van: Prakticus-lid-van-de-
Cirocp. Associaties /.ijn vanwege het anonieme
karakter van de enquête - niet beschouwd als ge-
heel, maar als evenveel praktijken als leden ervan
reageerden.

De enquête bestond uit de volgende vragen:
I. Vindt u dat het behandelen van gedragsproble-
men bij (kleine) huisdieren tot de taak van de
dierenarts moet worden gerekend?

-ocr page 17-

2. Wat zijn naar uw mening de ernstigste gedrags-
problemen?

3. Wat is uw schatting van het aanlal euthanasie-
gevallen in uw praktijk per maand? Welk aantal
daarvan moet worden toegeschreven aan ge-
dragsproblemen?

4. Hebt u opmerkingen over of commentaar op
probleemgedrag bij huisdieren, dit onderzoek
of andere zaken met het onderwerp verband
houdende?

5. a. Wat is het totaal aantal patiënten per week in

uw praktijk?

b. Is de praktijk gelegen in stedelijk gebied, een
provinciestad, of op het platteland \'

c. Is het een kleine huisdieren-of een gemengde
prakiijk?

d. V\\\'at is het jaar waarin u afstudeerde?

e. Bent u bereid aan nader onderzoek mee te
werken?

6. Wat is de frequentie waarmee u op het spreek-
uur met de verschillende gedragsproblemen
wordt geconfronteerd? (\'v\'oor elk door een die-
renarts gezien gedragsprobleem is de geschatte
frequentie aangegeven).

7. Wat zijn uw therapeutische maatregelen?

V oorts kon iets worden vermeld over rasverschillen
en was er ruimte voor opmerkingen.

RHSUI.IAIEN

Hel aanlal respondenlen bedroeg46. Hel
responspereenlage was 12,5%.

1. Op de vraag of hel behandelen van
probleemgedrag bij huisdieren
een taak is
van de dierenarts,
antwoordden .36 prak-
tici met JA, 3 met NEE en 7 maakten een
voorbehoud bij hun .IA.

y\'oorhehoiul

Van de 7 dierenartsen die bij hun JA een
\\ oorbehoud maakten, waren er 4 van me-
ning dat door hen alleen gedragspatiën-
ten moeten worden behandeld als er een
somatische oor/aak voor het probleem-
gedrag bestaat.

Opmerkingen hij vraag I
Er werden 33 opmerkingen gemaakt, in-
clusief de 7 waarin een voorbehoud was
vervat. Daarnaast waren er 7 opmerkin-
gen met als gemeenschappelijk kenmerk
dat voorlichting of hulp aan de eigenaar,
dat wil zeggen geen actief diergeneeskun-
dig ingrijpen bij het dier, werd aanbevo-
len. Verder werden 6 opmerkingen ge-
maakt over de noodzaak van therapeu-
tisch diergeneeskundig handelen aan het
dier.

Uit de antwoorden en opmerkingen bij

vraag 1. valt op te maken dat:

a. de meerderheid van de respondenten

het behandelen van gedragsproble-
men bij kleine huisdieren een taak van
de dierenarts vindt;

b. een aantal van hen de mening is toe-
gedaan dat alleen probleemgedrag op
basis van somatische afwijkingen
door dierenartsen moet worden be-
handeld;

c. sommige dierenartsen gedragspatiën-
ten willen verwijzen naar een spe-
cialist, waarmee zowel een bioloog-
etholoog als een dierenarts-etholoog
bedoeld kan zijn;

d. een groep respondenten gedragspro-
blemen vooral wil behandelen via een
gesprek met de eigenaar en een iets
kleiner aantal een medicamenteuze of
chirurgische behandeling wil instel-
len.

2. De vraag luidde: Wat zijn naar uw
mening de
ernstigste gedragsproblemen?

De antwoorden op deze vraag zijn ru-
brieksgewijs ingedeeld (zie tabel I).
In numerieke volgorde zijn als ernstigste
gedragsproblemen genoemd;
(1) agressie, (2) nervositeit angst, (3) on-
gehoorzaamheid, (4) vernielen niet-
alleen-kunnen-zijn blaffen, (5) onzinde-
lijkheid, (6) hypersexualileit.

3. Vraag 3 bestond uit twee gedeelten:

A. Wat is uw schatting van het aantal
euthanasiegevallen in uw praktijk
per maand?

In 41 praktijken is 685 maal eutha-
nasie geteld, zodat het gemiddelde 1 7
gevallen van euthanasie per praktijk
per maand bedraagt.

B. Welk aantal daarvan moet worden
toegeschreven aan
gedragsproble-
men?

In de 41 praktijken werd 93,1 maal
euthanasie geteld vanwege het ge-
drag, zodat het gemiddelde 2 maal
euthanasie op gedragspatiënten per
praktijk per maand bedraagt.
In procenten uitgedrukt betekent het dat,
naar schatting van de respondenten, 14%
van de voor euthanasie aangeboden die-
ren gedragsproblemen heeft.
Onder de 17 opmerkingen bij deze vraag
is een groot aantal (10), dal agressie ver-
meldt als voornaamste oorzaak voor eu-
thanasie. Ander probleemgedrag is niet
met name (als oorzaak) genoemd.

-ocr page 18-

4. De vierde vraag hield een ver/oek in
om
opmerkingen over het onderwerp of
het onderzoek in de ruimste zin.

Er zijn 30 opmerkingen gemaakt. In 6
ervan komt de eigenaar naar voren als
belemmerende factor bij de behandeling
van probleemgedrag. Verder vinden 5
van de respondenten dat de oorzaak van
gedragsproblemen meer bij de eigenaar
dan bij de hond moet worden gezocht.

5. Vraag 5 bestond uit een aantal on-
derdelen, betrekking hebbend op de
praktijk en het jaar van afstuderen.

Tabel I. Overzicht van door de respondenten genoemde ernstige gedragsproblemen.

.Aantal

Totaal

%

A. AGRESSIE

agressie algemeen

agressie ten opzichte van soortgenoten
agressie ten opzichte van volwassenen
agressie ten opzichte van l<inderen
agressie ten gevolge van onzekerheid
- agressie, angst, ongehoorzaamheid

31
12
11
6
1
1

62

40

B. NERVOSITEIT ANGST
nervositeit
angst

angst nervositeit
verkeersproblemen
ruimtevrees
neurotisch gedrag

15
4
1
1
1
1

23

15

C. ONGEHOORZAAMHEID
ongehoorzaamheid
niet luisteren onhandelbaar
fout in de sociale rangorde
asociaal gedrag door opvoedingsfouten
ongehoorzaamheid angstig
jagen achter voertuigen
zwerven

10
3
3
2
1
1
1

21

13

D. VERNIELEN NIET-ALLEEN-KUNNEN-ZIJN BLAEEEN
— vernielen

blaffen blaffen bij afwezigheid
niet-alleen-kunnen-zijn vernielen

9
5
4

IX

12

E. ONZINDELLIKHEID
onzindelijkheid

onzindelijkheid uit soort wraak

14
1

15

10

F. HYPERSEXUALI I El 1

13

8

G. OVERIGE PROBLEMEN
urineren bij aanhalen
defaeceren op trottoir
erfelijk bepaald abnormaal gedrag
pseudograviditeit

1
1
1

1

4

2

TOIAAL

156

156

lOO\'r

a. Het geschatte, gemiddeld aantal pa-
tiënten dat per prakticus per week
wordt gezien, is berekend op 121 (per
maand: 524).

b. De praktijken van de respondenten
liggen overwegend in grote- of pro-
vinciesteden. Van de 45 praktijken
blijken er 24 (53%) in stedelijk gebied,
13 (29%) in provinciesteden en 8
(18%) op het platteland te liggen.

c. Kleine huisdieren en gemengde prak-
tijken waren beide goed vertegen-

-ocr page 19-

woordigd. Van de 45 respondenten
oefenen er 25 (56%) de kleine huisdie-
ren praktijk en 20 (44%) de gemengde
praktijk uit.

d. Na 1970 afgestudeerden vormden de
grootste groep respondenten (/ie
tabel 2). Deze leeftijdsopbouw, geme-
ten naar het jaar van afstuderen van
de respondenten, komt vrij nauwkeu-
rig overeen met die van de Groep Ge-
neeskunde van het Kleine Huisdier.

Uit tabel 3 blijkt dat agressie, zowel wal

1 abel .V Overzicht van door de respondenlen geschatte frequentie \\ an probleemgedrag op hel spreekuur.

aard \\an de klacht

aanlal

aanlal gedrags-

gemiddeld aantal

probleemgedrag

(gedragsprobleem)

praktici

problemen per

gedrags-

als percentage van

maand

problemen per

het totaal aantal

partieel

totaal

praktijk per

patiënten per

maand

praktijk per

maand

A. ACiRESSIE

34

137.7

4,5

0.9\'f

algemeen

X4.3

t.o.v. soortgenoten

27.1

t.o.v. volwas.sencn

20.7

t.o.v. kinderen

3.1

agr. angst nervositeit

2.5

B NERVOSHEM ANCiSl

23

90.3

3,9

0.7%

nervositeit

46.6

angst

32.1

angst nervositeit

1.0

angst voor lawaai

10,5

ruimtevrees

0.1

C ONGEHOORZAAMHEID

22

X5.3

3,X

0,7\'\';

ongehoorzaamheid

36,1

niet luisteren

aan de lijn irekken

.34.6

asociaal gedrag

3.0

bedelen

1 1.6

1) ONZINDEl.l.lKHEID

14

47.2

3,3

0,6\'7

1 IIVPERSE.XI AEI l El l

25

65.2

2,6

0.4\',

1. VERNIELEN NlEl-

Al.l.EEN KUNNEN-ZI.IN

Bl.AEEEN

23

41.2

1,7

0.3%

C, OVERIGE PROBLEMEN

9

X6,2

9,5

1,8%

coprofagie

21.5

jagen achter voertuigen

3.0

hegroetingsplas angstpias

12.1

defacceren op trottoir

4.0

polyfagie

21.6

lactatio abnormalis

15.5

graven

9.0

LOIAAL

553.1

553.1

29.3

5,4\',

label 2. Over/icht van de jaren van atstuderen
van de respondenlen.

1930 - 1940 :

1

2%

1940 - 1950 :

1

2%

1950 - 1960 :

7

15%

I960 - 1970 :

14

30%

1970 - 19X0 :

24

51%

Totaal

47

100%

6. De frequentie \\an probleemgedrag
op het spreekuur.

-ocr page 20-

het aantal respondenten (34)daterop het
spreekuur mee wordt geconfronteerd, als
het aantal patiënten betreft (137,7), het
grootste probleem vormt.

Ook nervositeit angst en ongehoor-
zaamheid worden door een relatief groot
aantal respondenten gezien (respectieve-
lijk 23 en 22). Onzindelijkheid wordt
door minder respondenten genoemd
(14), maar door deze dierenartsen veel
gezien. Hypersexualiteit en vernielen
worden ten opzichte van onzindelijkheid
door meer respondenten genoemd, maar
per respondent en per maand wordt min-
der van dit gedrag gezien. Het gemiddeld
aantal patiënten per praktijk is daarom
lager dan voor onzindelijkheid.
Bij \'overige problemen\' valt op dat een
aantal ervan (coprofagie, begroetings-
pias/angstpias en polyfagie) door enkele
respondenten veel wordt gezien.
Uit het overzicht blijkt dat in de praktij-
ken van de respondenten naar schatting
29 maal per maand een gedragspatiënt
wordt gezien. In procenten uitgedrukt is
dat 5,4% van het totaal aantal patiënten.
Samenvattend kan, op grond van de be-
schikbare gegevens, de volgende frequen-
tievolgorde worden opgesteld: (1) agres-
sie, (2) nervositeit angst, (3) ongehoor-
zaamheid, (4) onzindelijkheid, (5) hyper-
sexualiteit, (6) vernielen niet-alleen-
kunnen-zijn blaffen.

7. Therapieën

Een overzicht van de therapeutische
maatregelen bij verschillende gedrags-
problemen is gegeven in tabel 4.

7.1. Therapieën hij agressie

De opgegeven behandelingen zijn in 4
groepen ingedeeld. Uit de cijfers kan wor-
den opgemaakt dat de respondenten, bij
agressief gedrag, in bijna de helft \\an de
gevallen de voorkeur geven aan maatre-
gelen als in tabel 4 genoemd onder la.
Voor het overige kiest men medicatie,
castratie of euthanasie in een onderling
ongeveer evenredige verdeling (tabel
4:1b, c. d),

7.2. Therapieën hij nervosileii/angsi
De opgegeven behandelingen zijn in 3
groepen ingedeeld. Er kan op grond van
de gegevens worden geconstateerd dat
bijna de helft van de respondenten bij
nervositeitsproblenien een medicamen-
teuze behandeling prefereert (tabel 4:2a).
De overige respondenten nemen groten-
deels maatregelen van niet-medicamen-
teuze aard, die mogelijk succes kunnen
hebben (tabel 4:2b).

Een minderheid kiest voor niet-
medicamenteuze maatregelen die minder
geschikt lijken voor het doel waarvoor ze
zijn bestemd (tabel 4:2c).

7.3. Therapieën hij ongehoorzaamheid
De opgegeven behandelingen zijn in 3
groepen ingedeeld.

Een grote meerderheid \\an de respon-
denten geeft bij de behandeling van dit
probleemgedrag de voorkeur aan maat-
regelen als in tabel 4 genoemd onder 3a.

7.4. Therapieën hij onzindelijl<heid
De opgegeven behandelingen zijn in 3
groepen ingedeeld. Bij dit probleemge-
drag staat een ruime meerderheid van de
respondenten maatregelen voor als in
tabel 4 genoemd onder 4a. Een kleiner
aantal therapieën betreft medicatie ca-
stratie en euthanasie (tabel 4:4b en c).

7.5. Therapieën hij hypersexuahieii
De opgegeven behandelingen zijn in 4
groepen ingedeeld. Onder 5a zijn de
opgaven van een gecombineerde medica-
menteuze en operatieve behandeling op-
genomen. Het is echter niet geheel duide-
lijk wat men onder de combinatie
verstaat. Afgaande op de praktijk lijkt
bedoeld te kunnen zijn dat, wanneer een
medicatie resultaat heeft, maar men niet
steeds opnieuw geneesmiddelen kan of
wil voorschrijven, tot castratie wordt
overgegaan.

Hypersexualiteit wordt door de respon-
denten behandeld als een gedragspro-
bleem met organische oorzaken: In ruim
90% van de gevallen wordt aan een medi-
camenteuze en of operatieve behande-
ling de voorkeur gegeven (tabel 4:5a, b,
c).

7.6. Therapieën hij vernielen! niet-
alleen-kunnen-zijn/blaffen

De opgegeven behandelingen zijn in 2
groepen ingedeeld. Dit probleemgedrag
blijkt in meer dan de helft van de gevallen
door de respondenten te worden bena-
derd met maatregelen als genoemd in
tabel 4 onder 6a. Als een medicamen-

-ocr page 21-

I abel 4. Overzicht van door de respondenten toegepaste therapeutische maatregelen bij verschillende
gedragsproblemen.

THERAPIEÉN BIJ AGRESSIE

a. adviezen, cursussen, gedragstherapie

b. medicamenteus (tranquillizers, mepro-
bamaat, oestrogenen, progestagenen,
homoeopatische middelen)

c. castratie

d. euthanasie

t.o.v.

vol- t.o.v. t.o.v.

alge- wasse- kin- soort- totaal

meen nen deren gen.

per-
cen-
tage
42%

17%
20%
18%

18 8 I 8 .15

9 ü O 5 14
8 2 O 7 17
7 4 .1 4 18

I otaal

100%

84

THERAPIEÉN BIJ NERVOSITEIT ANGSJ

a. medicamenteus 21 46%
(acepromazine, diazepam, fenobarbital, meprobaat, Imipramine)

b. niet-medicamenteus toepasselijk 17 37%
(adviezen, herconditioneringsprogramma, gedragstherapie, de hond niet

rechtstreeks benaderen, minder emotioneel benaderen)

c. niet medicamenteus minder toepasselijk 8 17%
(afleiding geven, winkelen, de vertrouwenspositie van de eigenaar

t.o.v. de hond verbeteren door het geven van voedsel, angstpias op heterdaad
bestraffen)

Totaal

100%

46

THERAPIEÉN BIJ ONGEHOORZAAMHEID

a. voorlichting, adviezen, G&G cursus 22 77%

h. medicamenteus operatief 4 15%

(acepromazine. progestagenen; operatief is castratie)
e. overige maatregelen 2 8%

(geen therapie, verwijzen naar een inrichting voor gedragstherapie)

I otaal

28

100%

THERAPIEÉN BIJ ONZINDELIJKHEID

a. (hcr)opvoeden, voedertijd veranderen, in een kleine ruimte opsluiten,

de houding van de eigenaar t.o.v. de hond doen veranderen, de hond een ander
tehuis bezorgen, via gesprekken met de eigenaar tot verbelering komen. 16 76%

h. hormonaal operatief 5 19%

(de honnoonpreparaten zijn niet met name genoemd; operatief is castratie)
c. euthanasie I 5%

1 otaal

22

100%

5. therapieën bij HYPERSEXUAI 1 TEl i

a. medicamenteus castratie

h. castratie

c. medicamenteus

d. overige maatregelen

20
6
5
.1

59%
17%
15%
9%

(corrigerende maatregelen, afwachten en later evt. castratie, gedragsadviezen)

I otaal

.14

100%

6. IHERAPIEÉN BIJ VERNIELEN NIE I-ALLEEN-KUNNEN-ZIJN

Bl.AEFEN

a. nict-medicamentcus 23 66%

(een huisgenoot geven, het dier minder alleen laten, tneer beweging en
speelgoed geven, verbieden, vastleggen, blaltand omdoen, heropvoeden,,
gedragstherapie)

h. medicamenteus 12 44\'\'4

(tranquillizers, diazepam, homoeopatische middelen, euthanasie)

-ocr page 22-

teuze behandeling wordt ingesteld, ge-
beurt dat vooral met kalmeringsmidde-
len (tabel 4;6b).

discl\'ssie

Opgemerkt dient te worden dat het bij
deze enquête gaat om globale informatie,
gebaseerd op indrukken van praktici.
Verder moet er op worden gewezen dat
door de auteur, ter wille van de overzich-
telijkheid, uit de antwoorden een verde-
ling in rubrieken is gemaakt. De criteria
echter, op grond waarvan sommige ge-
dragsproblemen in een bepaalde catego-
rie zijn opgenomen, noch de grenzen van
de rubrieken zijn (in dit stadium van on-
derzoek) voldoende geobjectiveerd. Ook
hebben de gegevens slechts betrekking op
het deel van de Nederlandse honden-
populatie, dat werd gezien doorde 12,5%
van de praktici-Groepsleden, die de en-
quêteformulieren invulde en terugzond.
Deze praktici vormen samen geen a-
selecte groep, aangezien mag worden
aangenomen, dat de (in het onderwerp)
meest geïnteresseerde dierenartsen heb-
ben gereageerd. Uit een en ander volgt
dat de cijfers uit deze enquête niet ten
onrechte een indruk van grote nauwkeu-
righeid mogen wekken. In de eindbereke-
ningen zijn de uitkomsten dan ook afge-
rond weergegeven.

Op de vraag of er in Nederland onder de
aan asyls aangeboden honden veel zijn
met gedragsproblemen, kan op dit mo-
ment geen concreet antwoord worden ge-
geven. De Nederlandse Vereniging tot
Bescherming van Dieren wil echter wat
dit betreft informatie verzamelen via aan
asyls verbonden dierenartsen (2). Als ver-
moeden kan evenwel worden uitgespro-
ken dat niet alleen in de V.S., maar ook in
Nederland, gedragsproblemen ertoe kun-
nen leiden dat dc appreciatie voor de,
eenmaal in ccn gezin opgenomen, hond
gaat verminderen. Daarnaast lijkt het
niet onwaarschijnlijk dat de motivatie
van het publiek om voorgedragspatiën-
ten een dierenarts te raadplegen, kleiner
is dan voor dieren tnet somatische klach-
ten. Uit beide veronderstellingen samen
zou kunnen worden afgeleid, dat ook in
Nederland mogelijk een groot aantal
honden met probleemgedrag aan asyls
wordt aangeboden.

De antwoorden op de vraag wat men de
ernstigste gedragsproblemen vindt, ver-
tonen enige overeenkomst met de uit-
komsten van het onderzoek van Mansa
(7), hoewel het totaal aantal honden met
probleemgedrag bij genoemd onderzoek
veel hoger uitviel. Nervositeit en bijten
vormde bij dat onderzoek een groep die
57% van het totaal uitmaakte. Bij de on-
derhavige enquête scoren agressie en ner-
vositeit angst samen 55%. Ook wat
Mansa noemt: \'Het zich niet kunnen ge-
dragen\' (15%) en in deze enquête als on-
gehoorzaamheid wordt aangeduid
(15%), vormen groepen van vergelijkbare
grootte. Het aantal dieren dat niet-alleen-
kan-zijn valt echter in het Deense onder-
zoek veel hoger uit dan in deze enquête
(20 tegen 12%). Campbell (1) noemt ook
vernielen en blaffen als veelvoorkomend
en waarschijnlijk kunnen deze beide vor-
men van probleemgedrag in verband
worden gebracht met niet-alleen-
kunnen-zijn. Een vergelijking van uit-
komsten van de drie onderzoeken gaat
overigens enigszins mank. omdat de
opzet ervan niet identiek was.
In 1975 waren in de V.S. onzindelijkheid,
vernielen, agressie en blaffen de voor-
naamste gedragsproblemen (1). In deze
enquête levert de vraag naar de ernstigste
gedragsproblemen de volgende reeks op:
agressie, nervositeit angst, ongehoor-
zaamheid, vernielen niet-alleen-kunnen-
zijn/blaffen, onzindelijkheid. hyperse.Ku-
alitcit. Men zou zich, deze gegevens met
elkaar vergelijkend, kunnen afvragen of
het gedragsprobleem agressie in opmars
is. Ofzoude verklaring voor hct uiteenlo-
pen van de opsommingen moeten wor-
den gezocht in verschillen in tijd cn om-
standigheden? Verder is hel opvallend
dat Campbell (1) nerv ositeit angst, onge-
hoorzaamheid en hvperse.xualiteit niet
noemt. Zou hier ook sprake kunnen zijn
van een toenemende frequentie? Ge-
vraagd naar de ernstigste gedragsproble-
men, scoort vernielen hoger dan onzinde-
lijkheid, terwijl in de frequentievolgorde
onzindelijkheid het eerst komt. Dat zou
erop kunnen wijzen dat, hoewel onzinde-
lijkheid meer voorkomt, vernielen hinde-
lijker wordt gevonden (althans dat de re-
spondenten die indruk hebben).
De responderende dierenartsen laten er

-ocr page 23-

weinig twijfel over bestaan dat zij het
behandelen van probleemgedrag tot hun
taak rekenen. Een aantal van hen maakt
daarbij echter het voorbehoud, dat alleen
probleemgedrag op basis van somatische
afwijkingen door dierenartsen moet wor-
den behandeld. Men mag aannemen dat
daarmee niet impliciet is bedoeld dat cliën-
ten met ongehoorzame, angstige of ver-
nielende honden, de deur moet worden
gewezen. Derhalve kan worden veron-
dersteld dat dierenartsen in zulke geval-
len de mogelijkheid van verwijzing zullen
overwegen. Ook kan het zijn dat men
onder die omstandigheden een behande-
ling inderdaad onmogelijk c.q. onwense-
lijk acht, of dat de meningsvorming op
dit punt nog niet is uitgekristalliseerd.
Als verwijzingsmogelijkheid is door en-
kele respondenten de gedragstherapeut
genoemd. Het is echter niet duidelijk of
men daarmee iemand bedoelt die tegelij-
kertijd ook dierenarts is. In de Ameri-
kaanse praktijk komt dat echter meerdan
eens voor (6, 9).

Opvallend is dat uit de (algemene) op-
merkingen naar aanleiding van vraag I
blijkt, dat ruim 20% van de respondenten
bij gedragsproblemen de voorkeur geeft
aan een benadering met voorlichting en
adviezen. fDat percentage valt in een aan-
tal gevallen veel hoger uit, wanneer naar
de therapie van een specifiek probleem
wordt gevraagd. f)e verklaring hiervoor
kan zijn dat de aandacht in het eerste
geval is verdeeld over meerdere onder-
werpen, waardoor men zijn geneigdheid
tot het nemen van maatregelen als ge-
noemd, onderschat of omgekeerd, de
drang tot medicatie of operatief ingrijpen
overschat.

Ook bij de therapieën voor verschillende
gedragsproblemen onderling is een der-
gelijk onderscheid op te merken. Bij hy-
persexualiteit is de neiging tot het geven
van adviezen en voorlichting (kennelijk)
klein; bij ongehoorzaamheid en onzinde-
lijkheid groter. Dat kan tot de veronder-
stelling aanleiding geven dat, wanneer ge-
makkelijk toegankelijke medicamenteu-
ze of operatieve behandelingen ook voor
agressie, ongehoorzaamheid en onzinde-
lijkheid beschikbaar waren, dierenartsen
daarvan op groter schaal gebruik zouden
maken dan nu het geval is.

Het noemen van deze mogelijkheid
houdt echter niet in dat zulke maatrege-
len (medicatie, operatie) ook altijd de
voorkeur verdienen boven voorlichting
en adviezen. Want de hond moet worden
beschouwd als een gedomesticeerde wolf,
die via het proces van \'inprenting\' in de
vroege jeugd, naast nestgenoten ook de
mens als soortgenoot leert accepteren (4).
Hij \'behandelt\' zijn menselijke troepge-
noten dan ook als zodanig (3) en vooreen
goed funtioneren van een hond in een
gezin moet omgekeerd, de mens zich op-
werpen als leider van de (wolven) troep.
Gebeurt dat niet dan kunnen gedragspro-
blemen ontstaan, welke vaak weer zijn te
behandelen door de gezinsledeij hun hou-
ding tegenover de hond te laten verande-
ren (4). Daarmee stelt men dan een cau-
sale therapie in hetgeen niet het geval
zou zijn wanneer onder zulke omstandig-
heden medicamenteus of operatief wordt
behandeld.

De uitkomsten van deze enquête leveren
een globaal beeld op. Hel is wenselijk dat
meer concrete gegevens over probleem-
gedrag bij Nederlandse huisdieren wor-
den verzameld. In de nabije toekomst zal
worden getracht om, samen mei collega\'s
die hiertoe hun medewerking reeds heb-
ben toegezegd, deze informatie te verkrij-
gen en vervolgens te verwerken. Niet al-
leen zal een poging moeten worden
gedaan om elk gedragsprobleem duide-
lijk te definiëren, maar ook zal verder
onderzoek moeten worden verricht naar
de oorzaak van de verschillende gedrags-
problemen, zodat gedifferentieerde en
causale therapeutische maatregelen kun-
nen worden ontworpen en toegepast.
Mogelijk leidt dal onderzoek ook tot een
goed gefundeerde aanpak van de preven-
tie.

DANKBL: I liKiiNc;

Dank vvortll betuigd aan het Bestuur van de Cirocp
Cieneeskunde van het Kleine Huisdieren het Secre-
tariaat san dc K.\\..\\1.\\ .D. voor de hulp. verleend
bij de vermeerderingen verspreid ing van dcenquête-
lormulieren. Aan dr. P. C\'. Oudenaarden wordt
dank gebracht voor zijn aanwijzingen bctrclTcndc
hel verwerken van de gegevens en aan dr. B. li.
Belshaw en drs. .1. Ci. Ciräper voor correctie van het
Fngels,

Ook wordt dank betuigd aan alle praktici die heb-
ben toegezegd aan nader onderzoek le willen mee-
werken.

-ocr page 24-

LI LERA I IJÜR

L CampbelL VV. E.: Behavior Problems in Dogs. Santa Barbara (Calif.). .American N\'eterirary Publica-
tions Inc.. 1975.
2. Cnossen. W. P.: Persoonlijke mededeling. 1981.
i. Erijlink, .1. IL: In het spoor van de wolf. Naarden, Strengholt, 1976.

4. Erijlink, .1. H.: f)iagnostiek van gedragsproblemen bij honden. Utrecht, Faculteit Diergeneeskunde,
Vakgroep Zootechniek, 1981.

5. Hamilton, ü.. Robbins. M. J.: Psychology of the ownerfactor in animal behavior. Prov. 48th ann.
meeting,
A.A.H.A.. J-7. (1981).

6. Hart. B. L.: Canine Behavior. Santa Barbara (Calif.), Veterinary Practice Publishing Company, 198Ü.

7. Mansa, S.: Beweegredenen toteuthanasie van de hond (rcL W. van Foreest), rijdschr. [)icr.i;cnccsl\\-
.. 1Ü4. 18. 7.U. (1979)

8. Stead, A. C.: Euthanasie in the dog and cat. J. Smcili Anim. Praci.. 2.1. }7-4}. (1982).

9. Voith, v.: Fearning principles and behavioral probleins. Mod. I\'d. Praci.. 60, (1979)
10. Vollmer, P. .1.: Puppy rearing; an introduction. I\'M .SAC. 73. 874-881. (1978).

IF Wiepkcma. P. R.. Metz.J. H. M.: Ethologie, theorie en praktijk. Diergeneesl<. .Memorandum, lü. no.

I. (1981)

12. Wierenga-van Beelen. .1. J.: Het kleine huisdier in /ijn sociale functie. Tijdschr. l)iergeneesl<unde. 102.
992-996. (1977).

Structurering van de diergeneeskundige verzor-
ging van gezelschapsdieren

A Structure for the Veterinary Care of Pets
A. Rijnberki, H. W. de Vries\' en P. Leefiang^

SAM EN VA\'ITINCi. Sa een opgave van de huidige siiualie en een aanial le verwachlen omwikkelin-
gen. wordl een sirucluur gescheisi voor de diergeneeskundige verzorging van gezelschapsdieren.

SUMMARY. Tollowing a descripiion of ihe preseni siiualion and some expeclalionsfor ihe Jul ure.
a snudure for ihe velerinarv care of pels is presenled.

INLEIDINO Pit komt voort uit de sterk gestegen be-

De laatste decennia hebben belangrijke hoefte bij het publiek aan diergenecskun-

verschuivingen in de beroepsuitoefening dige hulp op het terrein van gc/.elschaps-

plaats gevonden. Onder meer is het per- dieren. Hierbij gaat het /.owel om een

centage van de totale hoeveelheid ar- toename van het aantal gezelschapsdie-

beidstijd, dat aan gezelschapsdieren ren als om een toename van de vraag naar

wordt besteed, aanzienlijk toegenomen. kwalitatief goede diergeneeskundige

I ProF dr. A. Rijnberk en proF dr. H. W. de Vries, vakgroep (ieneeskunde van het Kleine tUiisdier.

Faculteit der I^iergeneeskunde, Rijksuniversiteit Utrecht.
- Dr. P. Feeflang. Sectie beleidsontwikkeling onderwijs, onderzoek en ontwikkelingssamenwerking.
Veterinaire Dienst, t)en Haag.

-ocr page 25-

hulp. Bij dit laatste verlangt de eigenaar
dat de sterk toegenomen kennis op het
terrein van de geneeskunde van gezel-
schapsdieren op deskundige wijze
dienstbaar wordt gemaakt aan zijn
huisdier. Te oordelen naar de statistieken
(I) zijn eigenaren bereid een nog steeds
toenemend deel van hun besteedbaar in-
komen aan gezelschapsdieren uit te
geven.

In dit artikel wordt de vraag aan de orde
gesteld of de diergeneeskundige verzor-
ging voldoende is meegegroeid en of het
overweging verdient deze verzorging na-
der te structureren. Voor de beantwoor-
ding van deze vragen wordt eerst de hui-
dige situatie geschetst, gevolgd door een
beschrijving van een aantal op handen
zijnde ontwikkelingen.

HUIDIGE SITUATIE

Reeds ten tijde van de \'Enquête met be-
trekking tot het functioneren van de
K.N.M.v.D.\' (2) in 1977 bleek dat een
aanzienlijk aantal praktici zich uitslui-
tend bezig hield met óf landbouwhuisdie-
ren óf gezelschapsdieren. Volgens deze
enquête behandelde de meerderheid van
de praktici echter zowel landbouw-
huisdieren als gezelschapsdieren. Deze
\'gemengde praktici\' werd ook gevraagd
in welke verhoudingen ze beide praktij-
ken uitoefenden.

In de officiële publikatie (2) is het resul-
taat hiervan niet vermeld. Nadere be-
schouwing van de ingevulde enquête-
formulieren maakte duidelijk dat destijds
ruwweg -35% van de totale arbeidstijd van
alle Nederlandse praktici besteed werd
aan de behandeling van gezelschapsdie-
ren. In 1971 gaf Baxter (3) aan dat in
Groot-Brittannië eenderde van de totale
arbeidstijd van praktici bezet was met
werk voor gezelschapsdieren.
Voor de gezondheidszorg van de land-
bouwhuisdieren wordt de prakticus (op
tweedelijns niveau) gesteund door de re-
gionale Gezondheidsdiensten voor Die-
ren en het Centraal Diergeneeskundig In-
stituut (C.D.I.). flet toezicht op en de
bewaking van de gezondheid van land-
bouwhuisdieren berust bij het Ministerie
van [.andbouw en Visserij, dat ook deze
gezondheidsdiensten en dit instituut sub-
sidieert respectievelijk financiert. Het
blijkt voor de overheid niet mogelijk om
in dit fraaie stelsel van preventieve en
curatieve gezondheidszorg ook de gezel-
schapsdieren in te passen (4). Niettemin
zijn de Gezondheidsdiensten voor Dieren
bereid om tegen kostprijs laboratorium-
onderzoek te verrichten voor gezel-
schapsdieren. Iets wat nog in betere
banen wordt geleid door het werk van een
coördinatiecommissie (5). Daarnaast
verlenen ook andere laboratoria diensten
en komen er speciaal voor de gezel-
schapsdieren toegeruste particuliere la-
boratoria tot stand.

Met deze mogelijkheden voor diagnosti-
sche ondersteuning wordt echter nog
slechts een klein deel van de verworven-
heden dienstbaar gemaakt aan de gezel-
schapsdieren. De laatste jaren zijn de
ziektekundige kennis en de therapeuti-
sche mogelijkheden op het terrein van de
gezelschapsdieren enorm toegenomen. In
de praktijk wordt deze vooruitgang zo
goed mogelijk ingepast. Onder de dieren-
artsen die zich uitsluitend of voorname-
lijk bezig houden met gezelschapsdieren,
zijn er enkele die binnen dit grote terrein
aan een deelgebied extra aandacht geven.
Tot nu toe heeft men zich onder meer
aangetrokken gevoeld tot de orthopedie;
een deelgebied, dat voor een goede uitoe-
fening nogal wat investeringen vraagt.
Een minder investeringen vragend deel-
gebied als bijvoorbeeld de dermatologie
heeft beduidend minder aandacht gekre-
gen. Deze dierenartsen beschikken veelal
over kliniekfaciliteiten en verlenen naast
algemene diergeneeskundige hulp ook
(specialistische) hulp aan patiënten, die
ze doorgestuurd krijgen door dierenart-
sen die hiervoor niet zijn toegerust. Deze
dierenartsen, die aldus hun specifieke
verworvenheden toepassen, zien zich
voor grote problemen gesteld. Indien zij
hun specifieke kennis en vaardigheden op
een daartoe geëigende wijze aan de gezel-
schapsdieren ten goede laten komen,
kunnen de werkelijke kosten veelal niet
voldoende worden doorberekend.

ONTWIKKELINGEN

In februari \\an dit jaar heeft de Facul-
teitsraad het tweefasen-curriculum (6)
aanvaard. Dit curriculum stoelt op de

-ocr page 26-

nota \'Globale beroepsprofielen van de
dierenarts\' (7), die is samengesteld in
nauw overleg met de beroepsbeoefena-
ren. Het curriculum kent twee differenti-
atierichtingen: (1) Landbouwhuisdieren-
Dierlijke produktie (LHDP) en (2)
Gezelschapsdieren (GD). Hiermee ont-
staan bij eenzelfde bevoegdheid verschil-
lende bekwaamheden.
Bij het globale beroepsprofiel van de die-
renarts I.HDP wordt gedacht aan een
dierenarts die overwegend functioneert
in het kader van de dierlijke produktie.
Met betrekking tot het indi\\ iduele gezel-
schapsdier dient deze dierenarts in staat
te zijn:

— tot probleemonderkenning en -
aanpak bij verschillende categorieën
patiënten

— het spoedeisende karakter van aan-
doeningen op te heffen

— eenvoudige chirurgische ingrepen te
doen

in het kader van een open spreekuur
algemene adviezen te verstrekken be-
treffende het houden van deze dieren
en de diergeneeskundige verzorging
ervan.

Bij het globale beroepsprofiel van de die-
renarts G D wordt gedacht aan dierenart-
sen, die overwegend gezelschapsdieren
behandelen. In deze differentiatie-
richting zal de uitbreiding van kennis en
vaardigheden vooral bestaan uit het leren
uitvoeren van meer specifieke diagnosti-
sche en therapeutische, inclusief chirurgi-
sche, methoden zoals die in een praktijk
voor gezelschapsdieren gangbaar zijn.
Het programma zal de student die ken-
nis, vaardigheid en ervaring bijbrengen,
die onontbeerlijk zijn voor iedere prakti-
cus die overwegend of uitsluitend de ge-
neeskunde van het gezelschapsdier beoe-
fent. Deze differentiatie voorziet niet in
het doen verkrijgen van bekwaamheden,
die als specialistische diergeneeskunde
beschouwd kunnen worden.

Begin ditjaarisde Raad \\ oor de Speciali-
satie ingesteld, waarmee een belangrijke
stap is gezet in de richting van de erken-
ning en registratie van veterinaire speci-
alisten. Reeds in 1978 is het profiel voor
de specialist in de geneeskunde \\an het
kleine huisdier de Algemene Vergadering
van de K.N.M.v.D. gepasseerd. Hierop
aansluitend is de vakgroep Geneeskunde
van het Kleine Huisdier met hulp \\an
enkele andere vakgroepen injanuari 1981
gestart met de opleiding \\ an dierenartsen
tot de uitoefening van de geneeskunde
van het gezelschapsdier op specialistisch
niveau. Deze opleiding bestaat uit twee
fasen van elk twee jaar: een algemene
oriëntatie in den brede (fase 1) en een
verdere verdieping in een deelgebied (fase
II). Het programmia is zodanig opge-
bouwd dat beide fasen als aparte oplei-
dingen kunnen worden beschouwd. Bij
de afsluiting van fase I wordt een door de
voorzitter van de vakgroep ondertekende
verklaring uitgereikt, waarin wordt vast-
gelegd dat de bezitters ervan zich gedu-
rende twee jaren in den brede hebben
bekwaamd op het terrein van de genees-
kunde van gezelschapsdieren. Indien
deze dierenartsen niet tot de tweede fase
overgaan, zullen ze in staat zijn de kwali-
teit van de beroepsuitoefening in de alge-
mene praktijk sterk te bevorderen. Fase
II zal in beginsel na 4 jaar worden afge-
sloten met de inschrijving in het specialis-
tenrcgister onder vermelding \\an het be-
treffende deelgebied. In het huidige
opleidingsprogramma zijn de volgende
deelgebieden opgenomen: inwendige ge-
neeskunde, weke delen chirurgie, ortho-
pedie, Ophthalmologie en dermatologie.
In 1978 is bij de profielbeschrijving als
voorwaarde voor de handhaving van dc
registratie als specialist gesteld, dat deze
dient te werken in een praktijkruimte die
aan door de K.N.M.v.D. te formuleren
eisen voldoet. Een ontwerp voor de in-
richtingseisen \\an een dergelijke kliniek
is op het ogenblik binnen de K.N.M.v.D.
in bespreking. Een dergelijke praktijk
krijgt dan een door dc K.N.M.v.D. be-
schermde naam in combinatie met een
gedeponeerd vignet. De geregistreerde
specialist zal zich hier met vermelding
van hct deelgebied kunnen presenteren.

hf.spriiking

Het percentage van de totale arbeidstijd
van praktici dat aan gezelschapsdieren
wordt besteed is in de huidige situatie niet
bekend. Het verdient wellicht aanbeve-
ling dit percentage vast te stellen. Bij een

-ocr page 27-

dergelijke enquête zou dan tevens nage-
gaan kunnen worden in hoeverre er ge-
bruik gemaakt wordt van mogelijkheden
voor verwijzing naar een dierenarts, die
\\ oor een bepaald deelgebied speciaal is
toegerust. H ieraan zouden vragen gekop-
peld kunnen worden over de motieven
die al of niet tot verwijzing leiden. Derge-
lijke gegevens kunnen een bijdrage leve-
ren aan het uitstippelen \\an een beleid
voor de toekomst.

Voor het onvoldoende kostendekkende
karakter van de diergeneeskundige hulp
\\an specialistische aard zijn de volgende
verklaringen te geven:

1. De tarieven voor deze diergenees-
kundige hulp zijn te laag

Bij de in de afgelopen jaren geleidelijk
gegroeide tariefstellingen zijn de werke-
lijke kosten van de verrichtingen, die veel
tijd en investeringen vragen, onvol-
doende verdisconteerd. Voor dierenart-
sen die diergeneeskundige hulp van spe-
cialistische aard verlenen, betekenen de
eenvoudige verrichtingen nogal eens het
basisinkomen, waaruit ook andere activi-
teiten worden gefinancierd.
Het publiek is onvoldoende geïnfor-
meerd over de werkelijke kosten van dier-
geneeskundige verrichtingen en met
name van verrichtingen van specialisti-
sche aard.

De ontwikkeling van ziektekostenverze-
keringen verloopt erg moeizaam, omdat
dc maatschappijen niet kunnen aanslui-
ten bij een gevestigde structuur.

2. Er vindt te weinig verwijzing plaats
De praktijken die op bepaalde specialisti-
sche aspecten zijn ingesteld, krijgen vaak
onvoldoende patiënten doorgestuurd.
Dit heeft tot gevolg dat op dit niveau de
personele en materiële investeringen niet
optimaal worden benut.

Veel eigenaren leven (nog) sterk met de
gedachte dat de eigen dierenarts alle pro-
blemen kan oplossen. Het verwachtings-
patroon van de eigenaar oinvat te weinig
dc soms noodzakelijke verwijzing en de
daarmee samenhangende hogere kosten.

Al met al komen hierdoor de diagnosti-
sche en therapeutische verworvenheden
onvoldoende ten goede aan de gezel-
schapsdieren. Aan deze problematiek
lijkt één gemeenschappelijke oorzaak ten
grondslag te liggen, namelijk het feit dat
nog geen als zodanig erkende en herken-
bare structuur voor de diergeneeskun-
dige verzorging van gezelschapsdieren
tot stand is gekomen, f^e opleidingen,
zoals die nu tot stand komen, kunnen de
basisi vormen voor de structuur die in de
nabije toekomst gestalte moet krijgen.

STRUCTUUR VOOR DE lOEKOMST

De boven omschreven nieuwe opleidin-
gen zijn onder meer voortgekomen uit
een intensieve oriëntatie van de opleiders
bij de beroepsbeoefenaren en hun organi-
saties. De diverse bekwaamheden zullen
nu in het beroep optimaal dienstbaar ge-
maakt moeten worden aan het gezel-
schapsdier. Aangezien er geen wettelijke
kaders zijn om structuren tot stand te
brengen, dienen er binnen het beroep af-
spraken gemaakt te worden. Hierbij
dient de K.N.M.v.D. een belangrijke rol
te spelen. Als aanzet voor een discussie
volgt hieronder een opgave van de vor-
men van praktijkvoering zoals die in het
verschiet liggen:

De basispraktijk (B.P.). al of niet ge-
mengd. waar de dierenarts zich beperkt
tot de eerste aanpak van de aangedragen
problemen, de spoedopvang en eenvou-
dige chirurgische ingrepen. Hier zullen
vooral de dierenartsen werkzaam zijn,
die tijdens de studie hebben gekozen voor
de differentiatie Landbouwhuisdieren-
Dierlijke Produktie. Behalve door deze
\'gemengde praktici\' zal de basispraktijk
ook gevoerd kunnen worden door die-
renartsen. die louter gezelschapsdieren
behandelen en geen erkende kliniek am-
biëren.

De gezelschapsdierenpraktijk (G.P.).
waar de diagnostische en therapeutische
mogelijkheden groter zijn. Hier zijn in
principe dierenartsen werkzaam, die zich
via differentiatie tijdens de studie en of
verdere toespitsingen na het afstuderen
(bijv. via fase I van de specialistenoplei-
ding) nader op de gezelschapsdieren heb-
ben toegelegd. Deze praktijkvoering
speelt zich af in een volgens de
K.N.M.V.D.-eisen ingerichte kliniek, die
al of niet een centrum kan zijn voor een

-ocr page 28-

groter aantal dierenartsen, dat in de na-
bijheid basispraktijk uitoefent.
De specialistische praktijk (S . P.), die zich
beperkt tot een deelgebied van de genees-
kunde van gezelschapsdieren en door een
specialist wordt uitgeoefend binnen een
gezelschapsdierenpraktijk. In een andere
G.P. kan dan weereen specialist vooreen
ander deelgebied werkzaam zijn. Denk-
baar is ook dat een specialist in meer dan
één G.P. zijn specialisme uitoefent, of dat
meerdere specialisten in één G.P. werk-
zaam zijn.

De hieruit voortvloeiende structuur is
met de patiëntenstromen weergegeven in
fig. 1.

Fig. 1. Schematische weergave van een structuur voor de diergeneeslcundige verzorging van ge/el-
schapsdieren.

Met deze structuur als grondpatroon zijn
diverse vormen en combinaties denk-
baar, waarvan er hieronder twee zijn
weergegeven. Het eerste voorbeeld be-
treft twee volgens de K.N.M.v.D.-eisen
ingerichte gezelschapsdierenpraktijken,
waarbij aan één van deze G.P.\'s een spe-
cialist is verbonden (fig. 2). Voor de
basispraktijken is er vanuitgegaan dat
ze zelfstandig kunnen werken, een
samenwerkingsovereenkomst met een
G.P. kunnen hebben of deel kunnen uit-

-ocr page 29-

maken van een associatie, die tevens een
gezelschapsdierenpraktijk omvat. In dit
laatste geval kunnen de B.P.\'sals perilere
nederzettingen van de G.P. worden ge-
zien. Hierbij kunnen de daarvoor ge-
eigende patiënten eventueel door de-
zelfde dierenarts(en) in de G.P. verder
worden behandeld.

In het tweede voorbeeld (fig. 3) zijn de
onderlinge verwijzingen weergegeven
tussen gezelschapsdierenpraktijken,
waaraan specialisten met verschillende
deelgebieden zijn verbonden.

Hiermee is voor het publiek een duidelijk
herkenbare structuur ontstaan, waarmee
een kwalitatief goede diergeneeskundige
verzorging van gezelschapsdieren moge-
lijk wordt. De verzekeringsmaatschap-
pijen kunnen zich richten opde specialisti-
sche behandelingen en op een aantal in de
G.P. te verrichten behandelingen, die een
nader vast te stellen bedrag te boven
gaan.

De hierboven geschetste structuur zal bij
menigeen vragen oproepen. Zo kan de
V raag opkomen, wat de plaats is van dié
prakticus voor gezelschapsdieren die
meer doet dan de basisprakticus, doch
nict toekomt aan hetgeen in een door de
K.N.M.v.D. erkende kliniek gebeurt. Dit
is dus eigenlijk de prakticus, zoals die nu
op veel plaatsen zelfstandig functioneert.
De toenemende kosten voor de noodza-
kelijke investeringen zullen het voor dit
t\\\'pe prakticus echter steeds moeilijker
maken om op adequate wijze te blijven
functioneren. Hier zal men naar een
keuze toe moeten groeien tussen óf een
basispraktijk óf aansluiting bij een er-
kende G.P.

Een andere vraag is of de hiervoor ge-
schetste structuur wel tot voldoende ver-
wijzing naar specialisten zal leiden. Im-
mers de specialist is verbonden aan een
(nog deels) eerstelijns kliniek, wat het ri-
sico met zich brengt dat de cliënt niet
teruggaat naar de oorspronkelijke die-
renarts. Dit kan voor de verwijzende die-
renarts remmend werken ten aanzien van
het voornemen om te verwijzen. Dit is
een reëel bezwaar wat zich echter voor
een groot deel laat ondervangen door
goede onderlinge afspraken. L^it zal het
best functioneren indien zo\'n gezel-
schapsdierenpraktijk. met één of meer
specialisten, het karakter krijgt van een
regionaal centrum, waarbij de basisprak-
tijken bij het werk betrokken worden
door bijvoorbeeld refereeravonden en
patiëntenbesprekingen te beleggen. In die
situaties waarbij de B. P. gelieerd is aan de
G.P. zal deze problematiek nauwelijks
spelen.

Hierbij dient ook een alternatief betrok-
ken te worden, natnelijk dat van de louter
specialistische kliniek of het dierenzie-
kenhuis. Teneinde voldoende kwaliteit te
kunnen leveren, dienen alle specialisti-
sche deelgebieden in een dergelijk dieren-
ziekenhuis vertegenwoordigd te zijn. Met
bouw en inrichting zullen grote bedragen
gemoeid zijn. Iets wat in de huidige eco-
nomische situatie op problemen stuit.

-ocr page 30-

Een dergelijk dierenziekenhuis lijkt voor-
alsnog een wat verder weg liggend ideaal.
Ook de ervaringen elders (8), wijzen erop
dat het moeilijk is een zuiver specialisti-
sche praktijk te starten. Affiliatie van de
specialist met een G.P. lijkt in de huidige
situatie de snelste weg tot een verbetering
van de kwaliteit van de beroepsuitoefe-
ning.

SLOTOPMERKINGEN

Drie niet-praktici hebben hiermee de eu-
vele moed gehad iets te poneren over de
structuur van de beroepsuitoefening. Zij
meenden dit te kunnen en te moeten doen
omdat zij

— weliswaar geen praktijk uitoefenen,
maar daar toch veelvuldig mee in aan-
raking komen;

van menmg zijn dat de hiervóór ge-
schetste situaties en ontwikkelingen
om structurering vragen;
als niet direct betrokkenen wellicht
een niet door belangen gekleurde visie
kunnen geven;

de discussie over deze materie willen
stimuleren.

Naar de mening van de auteurs is het
gewenst dat op betrekkelijk korte termijn
een structuur voor de diergeneeskundige
verzorging van gezelschapsdieren tot
stand komt, die goed aansluit bij de nu in
gang gezette opleidingen. Zodra deze
structuur gestalte heeft gekregen, dient
dit op duidelijke wijze aan het publiek
kenbaar gemaakt te worden.

LI FERATUUR

1. Produktiestatistiek detailhandel in dieren en dierbenodigdheden. 1978. 1979 en 1980. Siaiisiisch
Bulletin,
no. Staatsuitgeverij. \'s-Gravenhage. 1982.

2. Enquête met betrekking tot het functioneren van dc K.N.M .v.D. Publikatie periodiek no. .L september
1977.

3. Baxter. J. T.: Veterinary Medicine: Luxury or Necessity? Vel. Ree.. 89. J03-209. (1971).

4. Dobbelaar. M. ,1.: Healthcare for pets. Tijdschr. Diergeneesk.. 103. 1043-1(145. (197/1).

5. Commissie Ontwikkeling en Coördinatie van Diergeneeskundig Onder/oek (COCDO-N\'RI.O).

6. Tweefasenkurrikulum Diergeneeskunde. Eac. Raad. Dierg.. februari 1982.

7. Definitieve Nota Globale Beroepsprofielen vande Dierenartsen Kwalitatieve Kurrikulumprofielcn van
le cn 2c Ease. Eac. Raad Dierg.. september 1981.

8. .lackson. W. E.: Soine thoughts on education and small animal specialitv practice. J. .-Inter. .Anitn. Hosp.
.Ass.. \\1. 436-43H. (1976).

-ocr page 31-

lOSlDD^ Pi^öQSia

Massale kattesterfte door des-
infectie van de hokken met
Lyorthol®\'?

In ons laboratorium wordt 3-wekelijks een
groep \\an ongeveer 16 katers aangevoerd die
in één ruimte in quarantaine worden ge-
liouden.

De dag na binnenkomst worden ze ingeënt
tegen katteziekte en niesziekte (Convae®-
trep, Mycofarm). Tevens wordt begonnen
tnet een vijf-daagse antibioticum-k uur (Terra-
m\\\'cine® SF, Pfizer), gevolgd dooreen worm-
kuur ( felmin®, Janssen Pharmaceutica). Op
de 20e dag wordt de vaccinatie herhaald en
worden de dieren overgeplaatst naar het voor-
raadhok. In de eerste zeven maanden van
1981 bedroeg de gemiddelde uit\\al gedurende
de quarantaineperiode 1 1% (15 uit 138).
Find juli 1981 werden alle katten in quaran-
taine- en voorraadhok ziek. De verschijnselen
waren: sterke vermagering, uitdroging, con-
junctivitis, neusuitvloeiing, erosies aan de
lippen en op de tong, necrose en abcedering
van de huid. Enkele katten zaten met open
bek en kwijlden. Ze waren suf en reageerden
\\rijwel nergens op. Er ontwikkelde zich in
korte tijd ernstige bloedarmoede. Van drie
opeenvolgende nieuwe groepen, samen 5Ü
dieren, stierf de helft gedurende de quaran-
taineperiode. Bij sectie van 6 gestorven kat-
ten (CDI Rotterdam (4) en Faculteit voor
Diergeneeskunde Utrecht), werden katte-
ziekte, niesziekte (herpes virus), longontste-
king
(liordeiella hroiuhisepiica) en strepto-
coccen-sepsis als doodsoorzaak gevonden.
In deze periode (eind juli-septetnber) viel op
dat katten die om verschillende redenen in
aparte kooien gehouden werden, geen pro-
blemen kregen. Voeding en verzorging van
alle dieren was gelijk. Deze kooien werden
met water en zeep gereinigd. In quarantaine-
en voorraadhok werd sedert juli bovendien
ontsmet met Lyorthol®. Het onverdunde des-
infectans werd opde zitplankenende vloer ge-
sprenkeld en ingeborsteld. Daarna werden de
hokken met water nagespoten, drooggetrok-
ken en \\ an een dikke laag stofvrije houtkrullen
voorzien. We hebben loen hel quarantaine-
verblijf cn hel voorraadhok met veel waler
van l,yorlhol®-reslen trachten le ontdoen. De
katten werden overigens verzorgd en gevoerd
als tevoren. Daarna werden de ziektever-
schijnselen langzamerhand minder. Van de-
cember 1981 tot mei 1982 stierven 17 van
108 nieuw aangevoerde katten (16%).
Bovendien werd eind september 1981 een ge-
zonde kat apart gezet in een kooi waar op
de bodembedekking van houtkrullen Lyor-
thol® werd gesprenkeld. In enkele dagen
ontwikkelde zich het beschreven ziektebeeld.
Na een week was het dier in zeer slechte con-
ditie. In de blaas werd zeer donkere, troebele
urine aangetroffen.

Fvorthol®. .Medica B.V.

Beschouwing

Fenolen en hun derivaten bezitten uitsteken-
de desinfecterende eigenschappen. Deze stof-
fen zijn echter gevaarlijk voor alle diersoorten
en speciaal voor katten, die eenmaal geresor-
beerde fenolen moeilijk elimineren (2, 7).
Opname door de intacte huid kan vergifti-
gingsverschijnselen veroorzaken (3). Katten
sterven daarom veelal na wassen met lysol
(= cresol) (6).

Adeinhalingsmoeilijkheden en de uitschei-
ding van zeer donkere urine worden als
karakteristieke vergiftigingsverschijnselen ge-
noemd (5). Bloedafbraak onder invloed van
fenolen gaat gepaard met vorming van metho-
globine (8). Inderdaad hadden drie dieren
die daarop onderzocht werden, aantoonbare
inethemoglobinespiegels (tot 3,2%).
De werkzame stoffen in Lyorthol® zijn o-
fenylfenol en o-benzyl-p-chloorfenol. Het
middel dient te worden gebruikt in 30- tot
lOÜ-voudige verdunning. Ook de verdunde
oplossing is sterk alkalisch (pH = 10.5) en
daardoor bijtend voor huid en slijmvliezen.
Eenylfenol remt het succinaatdehydrogenase
in de mitochondrieën (I), waardoor vermage-
ring en sufheid kunnen optreden. Bij muizen
ontwikkelde zich binnen vier weken een aan-
zienlijke immuundepressie, wanneer hun
kooien werden schoongemaakt met een ver-
dunde oplossing van o-fenylfenol, o-benzyl-
p-chloorfenol en p-tert-amylfenol. Ook na
toediening van 10 ppm o-fenylfenol trad een
dergelijke depressie op (4). Het uitbreken
van allerlei infectieziekten bij onze katten is
wellicht te verklaren door de immuundepres-
sieve werking van Fyorthol®.

-ocr page 32-

DANKBETUIGING

Wij danken ir. C. G. van Lieshouten medewerkers
van de afdeling Analytische Chemie en Toxicologie
CDI en dr. .1. de Vries van de afdeling Chemische

Toxicologie VU voor hun bijstand en de verstrekte
literatuur.

/.. R. M. l \'erherne.
H \'. J. Gei rissen.
G. van Dijk\'.

I.ITERALUUR

1. Cheah. K. S.. Boffoli. D.. Guerriere. E.. and Papa, S.: Effect of o-phenylphenol on mitochondrial re-
spiration.
Boil. Soe. Ital. Biol. Sper.. 52, (16). 1272-1275. (1976).

2. Erimmer. M. und Lämmler. G.: Pharmakologie und foxikologie. E. K. Schattauer Verlag, Stuttgart,
zweite Auflage, 1977.

3. Garner, R. J.. Clarke. E. G. C.. and Clark. M. L.: Veterinary Loxicology. Baillière. Lindall and Cassell
Ltd.. London. 1967.

4. La Via. M. E. and La Via. D. S.: Phenol derivatives are immunodepressive in mice. Dnig. C\'lieiii.
To.xieol.. 2. (1-2). 166-167. (1979).

5. Miller. J. J.. Powell, G. M., Olavesen. A. H., and Curtis, C.: Lhe toxicity of Dimethoxylphenol and
related compounds in the cat.
To.xieol. and .4ppl. Pharmacol.. 38, 47-57. (1976).

6. Pikaar. S. A.; Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum. Persoonlijke mededeling. 1981.

7. Rachofsky, M. A. and Oehme. E. W.: Comparative and age-related pharmacodynamics for single and
multiple doses of o-phenylphenol.
To.xieol. and Appl. Pliantaeol.. 37, 9J-I92. (1976).

8. Wallace, W. .1. and Caughey, W. S.: Mechanism for the auto.vidation of hemoglobin by phenols, nitrite
and \'oxidant\' drugs. Peroxide lormation by one electron donation to bound dioxvgen.
Bioehem.
Biophys. Res. Comm..
62, (561). (1975).

Algemeen

Valentijnsdag: is liefde werkelijk een zoö-
nose?

Ritterson, A. E.: Valentine\'s day: is love really
a zoonosis? A\'pir.
Engl. J. .Vfed.. 306.J7J-J7J.
(1982).

De auteur van deze \'Letter to the Editor\' in bet
streng wetenschappelijk VVu
Engl. J. Med.
gaat eerst in op bet ontstaan van Valentijns-
dag: het zou een .samenstelling zijn van de
viering van de dag van St. Valentijn (3e eeuw
na Christus)en het Romeinse Lupercaliafeest.
Dit laatste feest was terere vande vruchtbaar-
heid, terwijl dan tevens de duivel (gesymboli-
seerd als wolf) werd uitgebannen. Men
slachtte veel geiten bij dit feest en danste rond.
gekleed in geitenhuid.

Volgens velen zou liefde een psychosomati-
sche ziekte zijn met als symptomen: zwakte,
pijnen op verschillende plaatsen in het li-
chaam, slapeloosheid, malaise, (soms) depres-
sie en temperatuursverhoging.

Laboratorium voor Fysiologie V.U., Amsterdam.

Wanneer men, volgens schrijver, een tweede-
jaars student vraagt op welke ziekte de ge-
noemde symptomen betrekking hebben, dan
zal hij \'brucellose\' noemen.
De auteur is er zeker van, dat tijdens de Lu-
percalia riten en dus ook later op Valentijns-
dag
Brucella nteliiensis infecties zijn overge-
bracht van de geit op de mensen en weet dit
,,gegeven\' handig te gebruiken voor wat be-
treft de symptomatologie van liefde en ver-
liefdheid. Hij eindigt met \'.lust imagine what
our literature, lyrics, and even love itsell
would be like if those old goats had had an-
th rax\'.

,/. Goudswaard.

Hon(j en kat

Huidschimmelziekten bij hond en kat

Böhm, K. H.: Dermatomykosen bei Hund
und Katze.
Kleiniier Praxis. 26. 413-420.
(1981).

In een uitvoerig artikel behandelt dr. Böhm

-ocr page 33-

een aantal voor de prakticus belangrijke
aspecten van de dermatomycosen van de
kleine huisdieren. Zoals ook reeds doorande-
ren is aangetoond, constateert hij dat slechts
een klein percentage van het ingezonden ver-
dachte materiaal positief is op pathogene huid-
schitumels (hond 7.4%, kat 26.1%).

Verreweg de belangrijkste dermatophyt bij de
kleine huisdieren is
Microsporum canis. Bij de
hond speelt
Trichophyton meniagrophyies
nog een zekere rol als verwekker van ring-
worm. Merkwaardig hecht auteur vrijwel
geen waarde aan
Trichophyton erinacei als
dermatophyt, afkomstig van de egel, en om de
snoet van de hond nogal eens laesies veroorza-
kend na aanraking met genoetud dier (/^e/^).
De
overdracht van dermatophyten kan door
direct contact van dier op dier of van dier op
mens geschieden. Ook borstels, manden, de-
kens en insecten kunnen een rol spelen. Spo-
ren kunnen indroog materiaal wel 2 jaar over-
leven.

Belangrijk zijn de klinisch gezonde sporen-
dragers die met name onder oudere katten
voorkomen. In een onderzoek bleken 14 van
de 50 katten drager te zijn van sporen, terwijl
er bij 100 honden geen sporen konden worden
aangetoond.

De incubatietijd van de ziekte varieert van
7-10 dagen.

Her klinisch beeld van de ziekte bij hond en
kat geeft geen houvast bij de diagnose. In
tegenstelling tot bij het rund, mist tnen bij de
kleine huisdieren een typisch ziektebeeld. Bij
microbiologisch onderzoek werd in 58.2%
van het ingezonden materiaal afkomstig van
honden
Staph, aureus aangetoond en in
19.2*"; van dat van de katten. Auteur vermeldt
niet in welk percentage \\an de positieve
schimmelmonsters ook
Staph, aureus werd
gevonden en er dus sprake was van een meng-
infectie
(Ref.). Bij het tuicrobiologisch on-
derzoek dient dus aandacht ge.schonken te
worden aan bacteriën en schitrimels.

Diagnose

Daar het niet mogelijk is om de diagnose a vue
te stellen, dient van een aantal hulpmiddelen
gebruik te worden gemaakt.
Woodse lamp: onder invloed van de Woodse
lamp fluoresceren somtrtige dermatophyten.
Dit geldt alleen voor
Microsporum canis en
dan slechts voor een deel van deze gevallen.
Vals positieve fluorescenties kunnen worden
veroorzaakt door bijv. haren, korsten en te.x-
tieldraden. Slechts een positief resultaat
maakt een directe anti-mycotische therapie
zinvol. F.en negatief resultaat zegt niets.

Bij het verzamelen van materiaal voor labora-
torium onderzoek, dient men met een scalpel
het materiaal aan de rand van de laesie diep
weg te krabben, tot bloedens toe. Daarnaast
dient men wat korstjes te verzamelen. Uitge-
trokken haren en materiaal verzameld met
bijv. plakband geven onvoldoende informatie
voor het onderzoek.

Satief preparaat. Slechts een geoefend onder-
zoeker is in staat om met de microscoop een
positieve diagnose te stellen. Artefacten kun-
nen gemakkelijk aanleiding geven tot ver-
keerde conclusies.

Voedingsbodem. Zoals reeds gezegd, dient
zowel aandacht geschonken te worden aan de
isolatie van bacteriën als van schimmels. Het
kweken is onmisbaar, daar met deze methode
5x zo vaak schimmels worden aangetoond als
met een natief preparaat. Daarbij komt dat
het niet mogelijk is om met een natief prepa-
raat een onderscheid te maken tussen patho-
gene en apathogene schimmels.
Speciaal wordt ingegaan op de waarde van
Fungassay® voedingsbodem, een medium dat
de mogelijkheid geeft om bij het kweken bij
kamertemperatuur door middel vaneen kleur-
omslag pathogene schimmels aan te tonen en
wel binnen een week. Uit het onderzoek van
Böhm blijkt dat van de 151 monsterser77een
kleuromslag gaven. Slechts in 1 i gevallen kon
door kweken een dermatophyt worden aange-
toond, terwijl 2 van de 1.3 positieve gevallen
niet aangetoond werden door de Fungassay®
voedingsbodem. Het grote aantal vals posi-
tieve met daarnaast de vals negatieve bevin-
dingen beperken de praktische bruikbaarheid
van deze methode.

l\'herapie

ferecht wijst de auteur er op, dat de grote
groep van orthodoxe middelen als salicyl-
zuur, benzoëzuuren phenolderivaten in resul-
taat ver achterblijven bij de moderne syntheti-
sche chemotherapeutica en antimycotisch
werkende antibiotica. Daarnaast dient grote
aandacht te worden geschonken aan de desin-
fectie van de omgeving en van borstels e.d.

Volksgezondheid

Hoewel in principe iedere dermatomycose
van hond en kat op de mens kan worden
overgedragen, zijn jonge mensen het meest
gevoelig, met name voor microsporie. Bij het
stellen van de diagnose bij het dier kan een
dergelijke infectie bij de eigenaar vaak al een
aanwijzing zijn voor ringworm bij het dier.

£. P. Oldenkamp.

-ocr page 34-

Hond

Sodium Valproate bij ideopathische epi-
lepsie

Nate, I.. A., Parker. A., and Kay, W. .1.: So-
dium Valproate: A preliminary clinical trial in
epileptic dogs.
J. Am. Hospiial As.soc.. 17.
131-133. (1981).

Circa 70% van de honden met een ideopathi-
sche epilepsie is goed te behandelen met de
conventionele anticonvulsiva. Een aantal ech-
ter reageert onvoldoende tot niet op deze the-
rapeutica. Zelfs niet in hogere doseringen of
als ze in combinatie met elkaar toegediend
worden.

Veel toegepast worden phenobarbital. pri-
midon en phenytoine. Van de eerste twee stof-
fen is bekend, dat ze polyfagie. polyuri Poly-
dipsie en sedatie kunnen geven. Van
phenytoine weet men dat het bij de hond
slecht uit de dann wordt opgenomen en zeer
snel via de nieren weer wordt uitgescheiden,
zodat therapeutische bloedspiegels moeilijk te
bereiken en te handhaven zijn.
In 1964 werd de anticonvulsieve werking van
het natrium valproaat voor het eerst beschre-
ven. Sinds 1972 wordt het in de meeste Euro-
pese landen bij de behandeling van mensen
met epilepsie gebruikt. Hoe het natrium val-
proaat de hersenstofwisseling beïnvloedt is
nog met geheel duidelijk.
Bij honden wordt deze stof nagenoeg volledig
en onveranderd via de nieren uitgescheiden.
Dit artikeltje beschrijft een zeer bescheiden
proef met 67 honden met epilepsie, die in vier
groepen werden verdeeld. Aan de al be-
staande therapie werd nalriutn valproaat toe-
gevoegd (dosering variërend van 25-1 lü
mg kg lich. gew. dag). Het afnemen van het
aantal convulsies tot minder dan 50\'7 werd als
een sterke verbetering aangemerkt.

grai\'p a.

toevoeging van na-\\alproaat aan bestaande
phenobarbital phenytoine therapie gaf 54\'7
sterke verbetering
groi\'p h.

bestaande therapie met primidon plus na-
valproaat gaf geen verbetering
groep e.

alleen therapie met na-valproaat gaf 44%
sterke verbetering (ten opzichte van geen en-
kele therapie daaraanvoorafgaand)
groep d.

al bestaande phenobarbital-therapie plus na-
valproaat gaf 58\'r sterke verbetering.
Hoewel de proefopzet zeer bescheiden en hel
onderzoek verre van volledig is. geeft deze
eerste kennismaking met het natrium valpro-
aat de indruk, dal deze stof wel eens een wel-
kome aanvulling zou kunnen worden in ons
therapeutisch arsenaal op het gebied van de
idiopathische epilepsie bij de hond.

Th. J. I). Stracumun.

Kip

Peyerse plaques in de darm van de kip

Burns. R. B.: Histology and immunology of
Pever\'s patches in the domestic fowl
(Uallus
domesiieus). Res.
Ic/. Sei.. .32. 359-367.
(1982).

Peyerse plaques (PP) zijn bij zoogdieren be-
kend als lymfoïde ophopingen in de submu-
cosa van de dunne darm. gelegen onder een
gespecialiseerd epitheel. Zi) worden be-
schouwd als een belangrijke plaats waar con-
tact tussen het lymfoïde systeem en de darm-
inhoud plaats vindt.

In het onderzoek van Burns wordt het bestaan
van PP bij de kip bevestigd en hun grote
overeenkomst met die van zoogdieren be-
schreven.

Bij 12 weken oude commerciële leghennen
werden 5 of 6 PP waargenomen in de dunne
darm. terwijl er bij volwassen dieren meestal
maar I e.xemplaar aanwezig was. dicht bij de
ileo-coecale overgang. De afmetingen waren
ongeveer 6 .x 4 mm.

De PP die uit een diffuse en of bolvormige
(kiemcentra) ophoping van lymfocyten be-
staan. zijn bedekt door verdikte darinvlokken
tnet afgeplat epitheel. waarin in tegenstellmg
tot andere plaatsen in het darmkanaal, nau-
welijks slijmbekercellen aanwezig zijn. In de
epitheelbekleding werden ook veel zoge-
naamde microfold cellen aangetroffen. Er
werden veel in het epitheel gedrongen lymfo-
cyten (lymfo-epitheel) waargenomen en soms
plasmacellen die door openingen tussen de
epitheelcellen in het darmlumen terecht kwa-
men.

De kiemcentra zijn door verscheidene lagen
reticulaire cellen van het diffuse Ivtnfoïde
weefsel gescheiden. Ze beslaan uit een schors
met dicht opeen gepakte cellen en een mergge-
deelte met minder cellen. In schors en merg
worden veel kleine lymfocyten aangetroffen
terwijl de grotere jonge lymfocyten in het
merg aanwezig zijn. Het diffuse lymfoïde
weefsel bevat in hoofdzaak kleine lymfocyten.
Plasmacellen worden zowel in kiemcentra als
in het diffuse lymfoïde weefsel aangetroffen.
Bij onderzoek naar de functie bleek dat oraal
toegediende koolstofpartikels opgenomen
werden doorde epitheliale microfold cellen en
dc macrofagen in het diffuse lymfoïde weefsel
en dat ze ook tussen de lymfocyten in de kiem-
centra aanwezig waren.

-ocr page 35-

Igü was het voornaamste aanwezige immu-
noglobuHne in zowel het diffuse weefsel als in
de kiemcentra; verder was er weinig IgA en
zeer weinig IgM aanwezig. Het bedekkende
epitheel bevatte zowel IgA ais IgG, maargeen
IgM.

Antilichamen tegen paardeserum, opgewekt
door herhaalde intraperitoneale toediening,
werden vastgesteld in cellen in kiemcentra en
diffuus lymfoïd weesfel.
In tegenstelling tot de PP bij zoogdieren, kun-
nen die bij de kip dus een antilichaamresponse
tegen antigenen opbouwen (terecht merkt de
auteur op dat deze response gezien werd na 72
(!) intraperitoneale injecties met paardese-
rum).

In elk geval is de PP bij de kip een plaats waar
immuunglobulinen gesynthetiseerd worden.
Deze synthetiserende cellen bereiken mogelijk
via enditheliale venulae die in het diffuse lym-
foïde weefsel werden waargenomen, andere
plaatsen zoal milt en darmmucosa.
De opname van koolstofpartikels door de PP
en hun epitheel w ijst erop dat ze met een ander
lymfoïd orgaan van de kip, nl. coecale tonsil-
len, kunnen worden vergeleken. Ook hier zijn
gespecialiseerde epitheelcellen aanwezig die
antigeen kunnen opnemen, evenals lymfocy-
ten in de vorm van kiemcentra en diffuus
lymfoïd weefsel.

Van de alkalische fosfatase, aanwezig in de
epitheelcellen, wordl verondersteld, dat het
als chemotactisch agens lymfocyten aantrekt.
Op deze wijze zou het uittreden van lymfocy-
ten uit de PP naar hetdarmlumen bevorderd
worden.

B. Kouwenhoven.

Proefdieren

Beïnvloeding van barbituraat slaaptijd
door strooisel

Cuncliffe-Beamer, I. L., Freeman, F. C. en
Myers, D. D.: Barbiturate sleeptime in mice
exposed to autoclaved or unautoclaved wood
beddings.
Lab. Anim. Sei.. 31, 672-675.
(I9SJ).

Dc respons van een dier op stoffen kan wor-
den veranderd door de snelheid waarop deze
stoffen worden omgezet in de lever ofandere
organen. Microsomale enzymen in de lever
zijn van belang bij het metabolisme van far-
macologische stoffen. Omgevingsfactoren als
strooisel, ammoniakgehalte in de kooien, ver-
lichtingsschema, temperatuur enz., kunnen de
activiteiten van microsomale enzymen uit de
lever beïnvloeden. Hierdoor kunnen experi-
mentele resultaten waarbij omzettingen van
farmacologische stoffen een rol spelen, be-
ïnvloed worden.

De slaaptijd na het toedienen vaneen barbitu-
raat aan muizen wordt wel gebruikt om indi-
rect de werking van microsomale leverenzy-
men te bestuderen. Van strooisel is
aangetoond, dat het een belangrijke rol speelt
in dit opzicht. Muizen gehouden op red cedar
zaagsel vertoonden een verhoogde activiteit
van lysosomale leverenzymen resulterend in
een korte slaaptijd na een barbituraat injectie.
Dit in vergelijking met muizen gehouden op
hard hout zaagsel. Ook zaagsel van denne-
hout (pine) reduceert de slaaptijd. Vaak wordt
strooisel geautoclaveerd ter preventie van in-
fecties.

In dit onderzoek werden slaaptijden en lever-
lichaamsgewicht ratios bij muizengehouden
op vier typen strooisel vergeleken. H^t bleek
dat autoclaveren geen invloed had op beide
parameters. Er werden twee muizestammen in
het onderzoek betrokken. Bij beide stammen
werden significante verschillen aangetroffen
voor wat betreft de genoemde parameters tus-
sen de verschillende typen strooisel.
De slaaptijd van muizen gehouden op hard
hout zaagsel was bijv. twee maal zo lang als bij
muizen gehouden op red cedar zaagsel.
Dit onderzoek illustreert weer eens dat allerlei
omgevingsfactoren (o.a. het type strooisel) de
uitkomst van experimenten kunnen beïnvloe-
den.

J. P. Koopman.

RuncJ/ Schaap

Koperinjecties/vergelijking preparaten
bij rund en schaap

Suttle, N. E.: Comparison between parente-
rally administered copper complexes of their
ability to alleviate hypocupraemia in sheep
and cattle.
Vet. Rec.. 109, 304. (1981).

In een drietal experimenten werden zowel de
effectiviteit als het optreden van neveneffec-
ten van de toediening van inspuitbare koper-
verbindingen bestudeerd en onderling verge-
leken. Hiertiie werd gebruik gemaakt van
ooien en kalveren, die zolang opeen koperde-
ficiënt rantsoen werden gehouden lot het
bloedplasma-kopergehalle beneden de 0.50
mg 1 was gedaald.

In experiment 1 werden 20 ooien behandeld
met één van de volgende preparaten: Cu-
dielhylamine oxyquinoline sulphonale
(CuDOS) = \'Cujec\'; I. Cl. lasman; Cu-
melhionale (Copavel; C-Vet) in waterige op-
lossing of op crème-basis (Coppa; Rycovet)
en Cu-calcium EDTA (Coprin, Glaxo).

-ocr page 36-

De dosering bedroeg in alle gevallen 10 mg Cu
per dier. De ooien waren gedurende 10-136
dagen hypocupraemisch en hadden vóór de
injectie een plasma-kopergehalte van 0.10-
0.34 mg 1. Men bleef doorgaan met het ver-
strekken van het ontkoperende rantsoen, dat
1.3 mg Cu, 0.7 mg Mo en 3.7 gr S per kg
bevatte. CuDOS gaf de meest uniforme en
langdurige bescherming van gemiddeld 43,4-
± 5,8 dagen; de overige preparaten een veel
kortere zonder onderlinge verschillen.
De lokale weefselreacties waren het meest ern-
stig bij Cu-methionaat en het geringst bij
CuDOS, terwijl die na het gebruik van Cu-
calcium EDI A intermediair waren.
Hoewel het effect na het gebruik van CuDOS
het beste is en de locale weefselreacties gering
zijn, moet worden opgemerkt dat de toxiciteit
van dit preparaat hoger is dan van de andere.
Hierbij dient bij toediening (dosering) reke-
ning te worden gehouden.
In experiment 2 werden 12 kalveren, waarbij
hypocupraemie via het rantsoen was opge-
wekt, behandeld met 50 mg Cudooreen injec-
tie met Cu-calcium EDIA, CuDOS, Cu-
methionaat of Cu-sulfaat in physiol. NaCI.
De \'beschermende\' werking was meer uniform
dan bij ooien. Cu-calcium EDEA had het
hoogste effect (58.4 dagen) en Cu-methionaat
het laagste (39.5 dagen). Bij de kalveren gaf
ook het CuDOS de geringste weefselreacties
en Cu-methionaat de grootste en was het Cu-
calcium EDEA weer intermediair.
In experiment 3 werd het Cu-methionaat
zowel subcutaan als i.m. toegediend. Het ef-
fect bleef gelijk en lager dan van Cu-ealciutn
ED I A s.c. De wijze van applicatie is niet van
invloed, wel de vorm waarin de Cu-
verbindingen worden toegediend.

,/. J. Koopman.

Rund

Voeding rund

Scholz, H.: Ammoniak-aufgeschlossenes
Stroh in der Eärsenfütterung.
Tierärztl. Um-
schau. 36. S30-S3H. (I9HI).

Het gebruik van, middels NHj ontsloten, ger-
stestro voor vaarzen gedurende de eerste 5
maanden van de drachtigheid werd in een 15
weken durende proef nader onderzocht. Li)e
vaarzen. 15 stuks, kregen het ontsloten stro
als enig ruwvoeder toegediend, aangevuld met
in vet oplosbare vitaminen en mineralen. Het
met 3% vloeibare ammoniak bewerkte stro
werd na inwerkingsduur van 8 weken ad. lib.
gevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat schim-
mels en gisten, die in hel uitgangsmateriaal
rijkelijk aanwezig waren, door de inwerking
van het NH, nagenoeg verdwijnen. De op-
name van het ontsloten stro bedroeg tot
2%
van het lichaam.sgewicht. De groei, gedurende
de proefperiode, bedroeg 300 gram per dag,
wat overeenkomt met een gemiddeld strover-
bruik van 6.5 kg per dier per dag.
Omrekening van de energiewaarden hierin
(4.5 tniljoen M.J.) leert dat dit 30% hogeris
dan in niet-ontsloten stro en niet veel lager is
dan die in goed hooi.

Er werden geen nadelige invloeden vastge-
steld op gezondheid van de vaarzen, de vitali-
teit van de kalveren, het verloop van de ge-
boorte en het puerperium en de melkproduk-
tie. Wel werd een geringe daling van het Mg-
Wel werd een geringe daling van het Mg-
gehalte van het bloedplasma vastgesteld,
zodat enige verhoging van het Mg-aanbod in
het rantsoen bij latigdurig gebruik van ontslo-
ten stro is aan te bevelen. Deze daling van het
Mg-gehalte is overigens niet in verband te
brengen met het NH, gehalte in het stro. ge-
zien de normale ureumgehalten van het bloed.
Geconcludeerd wordt dat in tijden van voe-
derschaarste met NH, ontsloten stro zeer
goed kan worden gebruikt als enig ruwvoer
voor vaarzen gedurende de eerste helft van de
drachtigheid.

J. J. Koopman.

Rundvet in krachtvoer voor melkkoeien

Rijpkema, IJ. S. en Visser, H. de: Bedrijfsom-
wikkeling. 13, JP, (I982j.

Bij twee groepen van 14 hoogproduktieve
tnelkkoeien werd vanaf het begin vande lacta-
tie de invloed van het toevoegen van verza-
digd vet aan het krachtvoer bestudeerd. Het
doel hiervan is om het verschil lussen energie-
behoefte en energie-aanbod in hel begin van
de lactatie te verkleinen. Hel proefmengsel
bevatte 7% rundvet en had een VEM van 1222
en een VRE van 132, terwijl deze waarden
voor hel conlrole-tnengsel respectievelijk
0.5%, 1041 en 141 bedroegen. De opnatne
leverde geen probletnen op. hoewel hel proef-
mengsel langzamer en in kleinere porties werd
opgenomen.

Gedurende de eerste 2 weken werd dezelfde
hoeveelheid krachtvoer gegeven, daarna werd
naar produktie gevoerd.
De negatieve energiebalans werd tn de groep
mei normaal krachtvoer in de 6e week omge-
bogen tot een positieve; in de groep met extra
vetioevoeging in de 5e week. De gemiddelde
VEM-opname p.d.p.d. gedurende 20 weken
was in de proefgroep 18480, in de controle
17336; voor VRE 2457 gr, respeclievelijk 2614
gr. Er werd geen verschil in lichaamsgewicht

-ocr page 37-

gevonden. De produktie van 4% FCM was
29.4. respectievelijk 26.(significant verschil),
het vetgehalte van de melk was 3.94%, respec-
tievelijk 4.06% en het eiwitgehalte 3.01 %,
respectievelijk 3.22% (significant). Het ver-
schil in melkproduktie kon volledig worden
verklaard door het verschil in VEM-opname.
Indien de hoeveelheid toegevoegd vet minder
dan 5% van de totale hoeveelheid opgenomen
droge stof is, is er geen negatief effect op de
verteerbaarheid van de voederbestanddelen
aanwezig.

J. J. Koopman.

Management en voeding kalveren

Schwarznack, K..: Systems of management
for raising young calves.
In Practice, 4. 5,
(1982).

In dit artikel worden enkele praktische wen-
ken gegeven voor de kalveropfok. Ook de
Engelsen prefereren eenlingboxen voor de
pasgeboren kalveren. Hiervoor kan zeer goed
gebruik worden gemaakt van \'kalverhutten\'.
kisten van multiplex of plastic, die in de bui-
tenlucht zijn geplaatst op goed gedraineerde
grond. De hutten zijn eenvoudig te reinigen en
te verplaatsen. Volgens Amerikaanse gege-
vens zou de kalversterfte bij deze wijze van
huisvesting zijn teruggebracht van 12% tot
4%.

Het gebruik van gefermenteerde biest als enig
voedsel voor jonge kalveren, koud verstrekt in
hoeveelheid van 3 liter per dag -I- 1 liter warm
water, wordt op sommige bedrijven toege-
past. Men adviseert in het algemeen vroeg te
spenen, dat wil zeggen, op een leeftijd van 3 a 4
weken. Indien de kalveren 500 a 700 gram
kalverbrok opnemen zou dit zonder bezwaar
kunnen gebeuren.

Voor de groepsvoedering van kalveren wordt
algemeen gebruik getuaakt van aangezuurde
melkvervangende preparaten. De pH van
deze iriclk is 5.5 a 5.6.

In verband tnet de sociale rangorde wordt
geadviseerd de groepen beperkt te houden en
samen te stellen uit kalveren van ongeveer
dezelfde ontwikkeling.

J. J. Koopman.

Voedingsmiddelenhygiëne

Kesuscitatie van gelaedeerde E. coli

Draughon, E. A. and Nelson, P. .1.: Compari-
son of modified direct-plating procedures for
recovery of injured
E.schericliia coli. J. Food
Sci..
46. 1188-1191. (1981)

De coliforme bacteriën worden in de voe-
dingsmiddelenindustrie gebruikt als indicator
voor faecale verontreiniging en als indicator
voor nabesmetting na pasteurisatie. Door di-
verse fysische en chemische invloeden kunnen
bacteriën gelaedeerd worden, waardoor ze
niet of slecht groeien op selectieve media.
Door resuscitatie in zogenaamde \'liquid re-
pair\' of \'solid repair\' media kunnen deze bac-
teriën opgepept en daardoor ook opgespoord
worden.

In het beschreven onderzoek werden de vol-
gende media gebruikt om gelaedeerde bacte-
riën te repareren: Trypticase Soya Agar met
een \'/,% lactose (TSA), Trypton Glucose Ex-
tract Agar (TGE) en Plate Count Agar
(PCA). Deze media werden na een incubatie
periode van O, 30, 60 en 120 minuten overgo-
ten met opgekookte of gesteriliseerde Violet
Red Bile Agar (deels dubbele concentratie).
De beste resuscitatie werd verkregen na een
pre-incubatie van 120 minuten met zowel
PCA als TGE. Er werd geen verschil tussen
gekookte en gesieriliseerde VRB gevonden.
Door het gebruik van dubbel geconcentreerd
VRB was de opbrengst lager dan bij de nor-
male concentratie.

./. .M. de Kruijf.

Enterotoxigene thermonuclease defi-
ciente
Staph, aureus

Batish, V. K., Chandler, H., Ghodekar, D. R.,
and Ranganathan, B.: Production of thermo-
nuclease deficient mutants from an entero-
toxigenic thermonuclease producing strain of
Staph vlococcus aureus. J. Food Sci., 46,
1252-1254. (1981).

Enterotoxine producerende stammen van
Staph, aureus werden vroeger opgespoord
middels de coagulase test. Aangezien er ook
coagulase negatieve enterotoxine produce-
rende
Staph, aureus voorkomen wordt
daarom aanvullend of in plaats van coagulase
het enzym thermonuclease bepaald. De pro-
duktie van enterotoxine en thermonuclease
schijnt nauw gecorreleerd te zijn.
Een twintigtal thermonuclease producerende
stamtnen van
Staph, aureus werden onder
aseptische condities blootgesteld aan U.V.
straling in een colorimeter (5400 ergs, mm-).
Na deze behandeling werden met behulp van
Methylgroen-DNA-agar de thermonuclease
negatieve mutanten opgespoord. 20
fhermonuclease-negatieve bacteriën produ-
ceerden eveneens geencoagulase, geen entero-
toxinen en geen lecithinase. Deze bevinding
bevestigt de hypothese dat het verlies van
extracellulaire metabolieten dooréén gemeen-
schappelijk mechanisme wordt gecontro-
leerd.

J. M. de Kruijf.

-ocr page 38-

Veterinaire Laboratoriumgids

De Stichting Bergschot Centrum voor Onderzoel<
(BCO) te Breda, heeft een veterinaire laboratorium-
gids doen uitgeven. Wij kregen deze gids onlangs
toegestuurd.

De Stichting, een non profit instelling ontstaan als
Zuster-stichting van de Stichting Medische Labo-
ratoria, telt, naast andere analytische divisies, een
divisie die zich speciaal bezighoudt met veterinaire
analyses: klinische chemie, microbiologie, parasi-
tologie en doping.

De gids bevat, naast specifieke informatie voor in-
zenders, lijsten van tal van analyses zowel alfa-
betisch als naar discipline gerangschikt, tevens de
referentiewaarden voor de diersoorten paard, rund,
hond en kat en een uitvoerig commentaar op de
referentiewaarden en de bepalingen.
De gids werd samengesteld door een werkgroep,
bestaande uit 3 afgevaardigden vande Faculteit der
Diergeneeskunde van de Rijks Universiteit, 5 prak-
tizerende dierenartsen en 2 afgevaardigden van
BCO,

(Persherichl Slichiing Bergschot
Centruttt voor Oncierroek)

Veterinaire Ruiterdag 1982

Het organiserend comité heeft traditie getrouw
gemeend de 19de Veterinaire Ruiterdag te moeten
organiseren en wel dit jaar weer in de prachtige
omgeving van Rheden bij Velp op woensdag 6 ok-
tober 1982,

Het programma is naar wij menen zeer aantrek-
kelijk.

Ongeveer 9,üü uur samenkomst op het Paarden-
sport Centrum Midden Heuven te Rheden, Ont-
vangst met een kopje koffie.

3rd International Symposium of Ve-
terinary Laboratory Diagnosticians
Call for papers

I he World Association of Veterinary Laboratory
Diagnosticians in cooperation with the American
Association of Veterinary Laboratory Diagnostici-
ans is organizing the 3rd International Symposium
of Veterinary
l.aboratory Diagnosticians, The
committee has issued a call for papers for the con-
gress to be held
June L3-14-15, 1983 at Ames, Iowa,
U.S.A.

The congress will concern itself with topics in diag-
nostic laboratory procedures and techniques with
emphasis on food aniinals. Papers (15 minutes) are
solicited in microbiology, parasitology, serology-

Om ± lü,00 uur start de buitenrit te paard, onder
deskundige leiding, van ± 2\'/, uur. Ook voor
koetsen zal gezorgd worden voor niet-paard rijden-
de deelnemers, welke de rit zullen meemaken.
Ook collegae die in het bezit zijn van een koets
zijn van harte welkom,Aangezien hct terrein op
sommige trajecten niet geschikt is voor de koetsen
zal voor hen een gewijzigde route worden uitgezet.
Ongeveer 13,00 uur gezamenlijke middagstop met
lunchpauze in de manege De Sprengen te Laag
Soeren, Hier is voldoende gelegenheid de paarden
te stallen. Daarna start voor het 2de gedeelte van
de dag, n,l, de puzzelrit met als finish weer het
Paardensport Centrum Midden Heuven om onge-
veer 16,00-17,00 uur. Vanaf 17,00 uur ongedwon-
gen samenzijn, borrel, prijsuitreiking en barbecue
op \'den deel\' van het centrum met muziek en ge-
legenheid tot dansen.
De kosten bedragen / 75.- p,p, (all in),
Paardenhuur ƒ 75.- per paard voor de hele dag.
Ook kinderen kunnen aan deze dag deelnemen.
De inschrijvingsdatum sluit per 15 september en
het comité verzoekt u die datum aan te houden in
verband met de organisatie. In de voorgaande
jaren hebben wij steeds de steun gehad van de
farmaceutische industrie en ook dit jaar hopen
wij op hun financiële bijdrage. Wij hopen evenals
voorgaande jaren weer op vele deelnemers en weten
dat sfeer en gezelligheid vanzelfsprekend zijn op
een Veterinaire Ruiterdag.

Inlichtingen

Drs. W. Altenburg. Soerelseweg 1, Heerde, tel.
05782-3020; K, Schaap. Havikezwaard 47, De
Steeg, tel, 08336-1081; drs, A. HcufL Nastreek 36,
Deurne, tel, 04930-14427,

Het Cotitité.

immunology, pathology, clinical chemistry, endo-
crinology, hematology, and toxicology of cattle,
sheep, goats, swine, poultry and horses. Current
laboratory diagnostic techniques will be emphasi-
zed, The authors are requested to submit the title
and a one page abstract (not lo bc published) of
suggested papers by September 1, 1982 to: Dr.
Vaughn A. Seaton. Veterinary Diagnostic Labora-
tory, College of Veterinary .Medicine, Iowa State
University, Ames. Iowa 5001 I. U.S.A.

Authors of successful papers will be notified by
[December 1982. To make the proccedingsavailable
at the time of the congress, the authors are called
upon to submit the full text ready for printing in
English. Spanish, or German with an English sum-
mary by .March 1. 1983,

-ocr page 39-

Varkenspest in Nederland

Begin augustus werden opnieuw drie uitbra-
ken van varkenspest gemeld in Noord-Bra-
bant.

De eerste werd op 2 augustus bevestigd te
Hooge Mierde op een bedrijf met 693 mest-
varkens. Het betrof hier een buurtinfectie van
de gevallen van 15 en 16 juni jl.
Drie dagen nadien werden twee vermeerde-
ringsbedrijven positief bevonden te Reusel.
Het ene met 546 varkens had aan het bedrijf
van 2 augustus biggen geleverd (tracerings-
geval) en van het andere met 1.428 varkens
is de oorzaak tot nu toe onbekend.
De gebruikelijke maatregelen zijn genomen
en het O.I.E. en de E.G.-partners zijn op de
hoogte gebracht.

Bt-SMFI l EiLLlKE DIERZIEKTEN

Dier/iektenbulletin nr. 1.1 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 1 t m 15 juli 1982 vermeldt het
volgende aantal gevallen van aangiftepliehtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkrcupel

l otaal 21 gevallen in 19 gemeenten.

Ciron ingen
Eriesland
Drenthe
(ieldcrland
LU recht

Noord-Holland
Zuid-Holland

4 gevallen

6 gevallen in 5 gemeenten

5 gevallen in 4 gemeenten

1 geval

2 gevallen

1 geval

2 gevallen

Varkenspest

fotaal 9 gevallen in4 gemeenten in Noord-Brabant.
Vogeleholera

Totaal I geval in 1 gemeente in l.imburg.

BESMETTEI.l.lKE DIERZIEKTEN

Dier/iektenbulletin nr. 14 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m 31 juli 1982 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangiftepliehtige
besmettelijke dier/iekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 21 gevallen in 19 gemeenten.

Groningen

Eriesland

Drenthe

Overijssel

Gelderland

Noord-Holland

Zuid-Holland

1 geval

5 gevallen in 4 gemeenten

4 gevallen
1 geval

I geval

5 gevallen in 4 gemeenten
4 gevallen

Miltvuur

Totaal 1 geval in 1 gemeente in Utrecht.
Varkenspest

Totaal 3 gevallen in 3 gemeenten in Noord-Brabant.

V.ARKENSPEST
Italië

Volgens een telex van de Italiaanse Veterinaire
Dienst van 19 julijl. is op 3 en op 9 juli elk weereen
uitbraak van varkenspest bevestigd in het land:
op 3 juli in de provincie Messina, gemeente
Montalbano Elicona op een bedrijf inet 18 niet
geënte varkens. Dit geval ligt op 100 meter af-
stand van het eerder in de/elfde gemeente ge-
melde geval:

op 9 juli in de gemeente Trapani. provincie
Trapani op een bedrijf met 16 niet geënte
varkens, waarvan er 3 gestorven waren.
In beiden gevallen zijn in overeenstemming met
E.Ci.-richtlijn 80 217 veterinair-politionele maat-
regelen genomen.

Frankrijk

Bij een telex van 22 juli deelde de Franse Veterinaire
Dienst mede. dat de dag tevoren ccn geval van
varkenspest was bevestigd le Ba/inière de Montig-
ny, gemeente La Forêt-sur-Sevrc. departement des
Deux-Sèvres. Het betrokken bedrijf telde 189 mest-
varkens die onmiddellijk zijn afgemaakt. Sanitaire
maatregelen /ijn direct genomen.

BESMETTEFLIKE

BOVINE Pl.EUROPNEUMONlE

Frankrijk

Tengevolge van een eerdere melding van een uit-
braak van besmettelijke bovine pleuropneumonie

ID

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 40-

te Montredon-l.abessonié (departement Tarn) is
een onderzoek ingesteld op de bedrijven gelegen in
bet observatiegebied. Eén daarvan werd klinisch
besmet bevonden. Dit bedrijf lag naast het eerst-
besmette en telde .34 runderen. Alle betrokken
dieren zijn afgemaakt. Het serologisch onderzoek
met maandelijkse tussenpozen wordt in het gebied
voortgezet in de observatiegebieden van Caldegas
en Mont du Cayral.

VESICULAIRE VARKENSZIEKTE

West-Duitsland

Op 22 juli is te Baden-Württemberg vesieulaire
varkensziekte vastgesteld in dc gemeente Baiers-
bronn. distric Ereudenstadt. Het betrokken bedrijf
had 2 mestvarkens. en 2 pas gespeende dieren. De
mestvarkens bleken ziek. Alle dieren zijn onmiddel-
lijk afgemaakt en hun karkassen begraven. Onder-
zoek naar de oorsprong \\ an de ziekte is nog gaande.
De vereiste quarantaine- en desinfectiemaatregelen
zijn genomen.

1982

September:

2 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland,
Utrecht. Vergadering, Abcoude.

2 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Afdelings-
vergadering, Hotel Restaurant Belvédère, Lek-
dijk 2, Schoonhoven (tel. 01823-2723).

3 Afd. Limburg K.N.M.v.D. (Openings)feest-
avond Gezondheidsdienst.

5 10 VI International Congress on Hormonal
Steroids. Jerusalem, Israel.

6 10 International Association of Teachers of
Velerinary Preventive Medicine. Arlington.
U.S.A. (pag. 241).

7 11 Xllth World Congress on Diseases of
Cattle - World Association for Buiatrics, Am-
sterdam (pag. 11, 119, 204, 297, 399, 466, 541
en 653).

9 Groep Vet. Homoeopathic K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

11-12 Regionale Arbeitstagung \'Nord\' der
DVG-Eachgruppe Kiemtierkrankheiten.
Dortmund (pag. 439).

13 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

13 17 2nd Congress of E.A.V.P.f.. loulouse
(pag. 1036 (1981) en 117).

14 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Algemene Leden-
vergadering.

15 Afd. Eriesland K.N..M.V.D. Ledenvergade-
ring. Oranje Hotel. Leeuwarden. 20.00 uur.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 18 Eirst Nordic Symposiutn on Small Ani-
mal Veterinary Medicine. Oslo, Norway.

16 Kring de Westhoek. Vergadering.

16 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

16—18 1st International Congress of Veterinary
Anaesthesia. Cambridge (pag. 444).

18 Najaarsdag Groep Geneeskunde van het Klei-
ne Huisdier K.N.M.v.D.. Ouwehands Dieren-
park. Rhenen.

18 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. 27e Lustrum:
plaats van actie: Goeree-Overnakkee (pag.
555).

20 25 4th International Congress ofthe Interna-
tional Society for Animal Hygiene, Strbske
Pleso, High fatras, Slovakia (pag. 439en 527).

21 25 British Velerinary Association Centenary
Congress, University of Reading, Reading
(pag. 246).

22 25 Bison-derlustrum Vet. Dispuut van Unitas
(pag. 652).

30 2 okt. 31. Internationale Eachtagung für
künstliche Besamung der Haustiere. Lhal-
heim, Wels, Österreich (pag. 440).

Okiober:

1 2 Jaarcongres 1982 K.N.M.v.D.. tevens 129e
Algemene Vergadering, Boekelo (pag. 163.
253, 537 en 552).

3 Nat. Symposium van de Small Animal Veteri-
nary Association. Belgium. Brussel (pag. 440).

4 8 2nd World Congresson Geneticsapplied to
Livestock Production. Madrid.

6 8 Tagung der Eachgruppe Pferdekrankhei-
ten der DVCi. Ereiburg Breisgau (pag. 246).

7 8 Eachgruppe ■Versuchstierkunde\'der DVG.
.Arbeitstagung auf versuchstierkundlichem
Gebiet. Berlin (pag. 527).

11 13 Joint Meeting DVG CEC I AO on hy-
gienic problems of manure handling. Stuttgart
(pag. 594).

12 Groep Geneeskunde van bet Varken. Verga-
dering.

13 16 DSK lOe Lustrum (pag. 353).

13 15 Symposium on Computer Applications in
Veterinary Medicine; Mississippi. State Uni-
versity, US.A.

14 16 28. .lahreslagung der Eachgruppe\'Klein-
tierkrankheilen\'(.A), Erankfurtam Main (pag.
I-").

18 21 VTI International Symposium of the
World ,Ass. of Vet. Microbiologists. Immuno-
logists and Specialists in Infection Di.seases.
Barcelona (pag. 1264 (1981)).

-ocr page 41-

\'Zo moet het niet\' (43)

Onderstaande advertentie verscheen onlangs
in een plaatselijk huis-aan-huis verspreid
blad: _

DIERENKLINIEK
X

Door het in werking treden van
het vernieuwde Honden- en
Kattenbesluit mogen alleen ge-
tatoueerde honden, die in het
bezit zijn van een dierenpas-
poort, opgenomen worden in
dierenpenslons e.d.

Voor het maken van afspraken
voor de tatouage van uw hond
kunt u kontakt opnemen met

DIERENKLINIEK

Tel. 0.... -.....of 0.... -

Commentaar van de Ereraad

Deze advertentie moet in verschillende
opzichten als ontoelaatbaar worden
beschouwd.

In de eerste alinea wordt een voorlichtende
tnededeling over de werking van het
herziene Honden- en kattenbesluit gedaan.
Op zichzelf kan het geven van voorlichting
op dit punt door dierenartsen aan het
publiek een goede zaak zijn maar dan dient
bij die voorlichting, tnede gelet op artikel
10 van de Code voor de Dierenarts, elk
aspect van reklatne voor eigen praktijk cn
van oneerlijke concurrentie te ontbreken.
Anders dan bij een door de dierenartsen in
een bepaalde plaats of regio gezamenlijk tot
het publiek gerichte publikatie of een door
een dierenartsenpraktijk uitsluitend aan
eigen dienten verstrekte voorlichting, is dat
bij deze advertentie zeker niet het geval.
f)aarin wordt, op indringende wijze, in het
bijzonder de aandacht op de betreffende
praktijk gevestigd, ook in die zin dat bij het
publiek ten onrechte - de indruk van
integenstelling tot andere praktijken juist
door die praktijk gegeven service en
voorlichting kan ontstaan, waardoor een
wervingskracht ten nadele van de collegae
wordt uitgeoefend.

Dit klemt temeer daar de advertentie in een
regionale huis-aan-huis bezorgde periodiek
is geplaatst.

LH,

Door de tweede alinea van de advertentie
kan bij het publiek — evenzeer ten
onrechte de indruk ontstaan dat men
zich voor het maken van afspraken voor
tatoeage uitsluitend tot die praktijk moet
dan wel kan wenden, en kan de advertentie
ook in dat opzicht een wervingskracht ten
nadele van andere praktijken uitoefenen.
Nog daargelaten de vraag of het maken van
afspraken voor tatoeage met of via een
dierenartsenpraktijk en dus ook hef daartoe
de gelegenheid geven zich wel verdraagt
met de regelingen die ter effectuering van
het herziene Honden- en kattenbesluit ten
aanzien van tatoeage zijn getroffen, met
name dat de eigenaar van het dier zich voor
tatoeage rechtstreeks tot de Stichting
registratie gezelschapsdieren dient te
wenden, waarna hem een tatoeëerder wordt
aangewezen en dat een dierenarts slechts bij
een door de eigenaren gewenste situatie
wordt betrokken.

fenslotte moet de herhaalde, in vet
gedrukte letters benaming van de praktijk,
waarin de naam van de betreffende
dierenarts voorkomt, op zichzelf als een
reklame worden beschouwd die zich niet
met artikel 10 van de Code voor de
Dierenarts verdraagt.

Prof. Kampelmacher in
bestuur W.V.A.

Het bestuur van de World Veterinary
Association bestond tot nu toe uit een
president, een secretaris-penningmeester en
vijf vice-presidenten. die de leden van de
W.V.A. (de nationale dierenartsen-
verenigingen) vertegenwoordigen. Onlangs
werd besloten het bestuur uit tc breiden
met een vertegenwoordiger van de
dierenarts-specialisten verenigingen.
Tijdens de laatste bijeenkomst van het
Permanent Committee van de WVA werd uit
een drietal kandidaten met verreweg de
meeste stemmen prof. Kampelmacher
gekozen. Een eervolle uitverkiezing zowel
voor collega Kampelmacher als voor de
World Association of Veterinary Eood
Hygienists. die hij vertegenwoordigt.

./. G. van Logle.slijn.

gedelegeerde WAVEH Nederland.

-ocr page 42-

(LDl]p[l,

□ VJa LxJQ

^txVWuvi, UCUio^ doMtiercittj-
^ CU)o»w». IWcWtO

(Oma,

tocVi O»« Op my \'

be. yjass»», ?

Jaarcongres 1982, 1 en 2 oktober, Boekelo

Als U nog kleine kinderen heeft, denkt U dan op tijd aan een goede oppas voor vrijdag
1 oktober en zaterdag 2 oktober, want dan is het Jaarcongres 1982 van de K.N. M.v.D.

-ocr page 43-

Nederlandse Vereniging
van Dierenartsvrouwen

Jaarverslagen 1981\'

GELDERLAND

Onze bijeenkomst was op K) mei in de
Waag te Doesburg, tijdens welke de
penningmeesteresse en secretaresse afscheid
namen. Na een hartelijk dankwoord,
\\ergez.eld van een bloemetje en enveloppe
voor Anneke König, onze voorzitster
werden Piëta Blanken als
penningmeesteresse en Lily Cloudt als
secretaresse gekozen. Daarna hel
moslerdfabriekje ler plaatse bezichtigd en
een kaasmakerij, waarna we bij .Marijke
Verheul gezellig hebben geluncht.
Onze volgende bijeenkomst was op H
sepiemher le Barneveld, waar lene
Huckshorn als gaslvrouwe optrad. Zij
bracht ons naar \'t Rietberg-college, waar
onderricht gegeven wordt aan tnensen uil
de derde wereld, die werkzaam zijn bij het
landbouwonderwijs ol bij landbouw-
voorlichting en het is de bedoeling dal zij
teruggaan naar hun eigen land en hel
geleerde weer doorgeven. Ook worden er
cursussen gehouden op hel gebied van
pluimvee en varkenshouderij.
Mevrouw fitiae de jager leidde ons daarin
rond. Daarna kregen we in "t Rietberg-
college een aperitief en een lunch
aangeboden, waarna we naar hel huis van
onze gastvrouw zijn gegaan voor een kopje
thee of koffie en onderlussen vertelde
Anneke König ons hel een en ander over
wal er in de laalsle vergadering te Utrecht
van I september was besproken.
Hel aantal leden bedraagt 47.

L Cloudi-Hoefnagels, secretaresse.
UI RECH f

Het nieuwe jaar werd begonnen op 28
januari
met een koffie-ochlend bij onze
voorzitster Myra Zanlinga te Baarn.
Op
25 maan hebben we mei een groep van
15 dames een bezoek gebracht aan het
Calharijneconvent le Utrecht. Het museum
bevat diverse kerkelijke verzamelingen, die
vele facetten van de geschiedenis van de
christelijke cultuur in Nederland belichten.
Na de rondleiding hebben we in hel
restaurant de lunch gebruikt.
Op
12 mei een bijeenkomst met de heren
van de Afdeling Utrecht in Hotel Hes in
Utrecht. De heer en mevrouw Roepke
hebben ons prachtige dia\'s laten zien van
hun reis door Peru, hel Andesgebergle tuet
de Incaculluur, Amazonegebied en de
Galapagos-eilanden.
Op
22 mei stond een bezoek aan de
Botanische tuinen Horlus Fort Hoofddijk
van de Rijksuniversiteit le Utrecht op het
programma. Eerst werden we rondgeleid
door de systeemtuin, waar de planten per
familie gerangschikt zijn in perken. Daarna
hebben we door de altijd boeiende rotstuin
gewandeld, \'fol slot bij Floor Koopmans
met elkaar koffie gedronken.
Op
10 september werd een druk bezochte
koffie-ochlend gehouden in Hotel Figi te
Zeist.

Tot onze spijl hebben we de kegelavond,
die was vastgesteld op
zaterdag 21
november
in restaurant Darlhuizen te Soest
moeten annuleren wegens gebrek aan
belangstelling.

Het aanlal leden bedraagt 39.

Marchiene Roerink-Ikdhuis. secretaresse.

ZUID-HOLLAND

Hel bestuur van de Nederlandse Vereniging
van Dierenarlsvrouwen in Zuid-Holland
organiseerde in 19X1 vijf
ochlendbijeenkomslen. Eén avond waren
we te gast bij de heren van de K.N.M.v.D.
in Zuid-Holland.

Alle ochlendbijeenkomslen werden besloten
met een gezamenlijke lunch. Dal dil samen
eten de goede sfeer en de onderlinge
contacten sterk bevordert, is ook dil jaar
wel weer bewezen.

De samenkomsten hebben afwisselende
onderwerpen lol basis gehad, zoals mag
blijken uit de volgende opsomming.
12 Februari: Atelier \'de Kruik\' van Dick

Vervolg .laarverslagen 1981. Tijdsdtr. Diergeneesk.. 107.(15 16) 60i. (1982)).

-ocr page 44-

Brem te Nieuwerkerk a, d IJssel.
Gespecialiseerd in het Delfts blauw en
polychrome aardewerk. Alle handelingen
van gieten tot schilderen waren te zien.
2 April: Het Rijksmuseum voor Oudheden
te Leiden.

Ons doel was het tempeltje van Taffeh. We
hebben het bekeken en via een diaserie
beter leren kennen. De geschiedenis van dit
tempeltje gaat terug tot de eerste eeuw. Het
werd in Egypte gebouwd.
21 Mei: Melkcontrolestation \'West
Nederland\' te Gouda.

De directeur, ing. H. J. Wooldrik, heeft ons
veel laten zien en heeft veel verteld.
Onderzoeksmethoden, computers, allerlei
zaken passeerden de revue.
15 September: Museum Bisdom van Vliet
te Haastrecht.

Een geheel intact gelaten patriciërshuis,
nadat in 1923 de laatste Vrouwe le Fèvre de
Montigny - Bisdom van Vliet was
overleden. De sfeer en de tastbare
herinnering aan familie-gebruiken uit een
voorbije tijd maakten het tot een bijzondere
ochtend.

19 November: Dia\'s van China te
Dordrecht.

Eén van onze leden heeft een prachtige, pas
verbouwde boerderij, waar ze ons graag
wilde ontvangen. Een ander lid heeft een
professionele diaserie gemaakt tijdens een
bezoek aan China. Samen waren ze goed
voor een geweldige opkomst en een fijne
ochtend.

8 December: De jaarlijkse avond te
Schoonhoven.

Het eerste gedeelle van de avond hielden
dames en heren los van elkaar hun
jaarvergadering. Bij ons trad Ans van

oH

ßoioMQJ

Ooslrom af als voorzitster en werd
opgevolgd door Adrie Kramer. Na de
pauze woonden we gezamenlijk een lezing
bij van de heer Nipirus over \'Brood\'.
Hel aantal leden; 48.

Corrie i\'. d. Bnnk-v. Kampen, secretaresse.
NOORD-HOLLAND

De afdeling Noord-Holland begon dil jaar
zijn bijeenkomsten mei een bowling-morgen
in bowling-centrum "de Zoele Inval\' in
Haarlem op
12 februari 1981. Tijdens de
lunch werd de jaarlijkse algemene
vergadering gehouden.
De tweede bijeenkomst was op
8 mei. We
bezochten het reactor-centrum in Petten.
Een bijzonder interessante en leerzame dag!
Op,22
september werd een bezoek gebracht
aan hel Hoogheemraadschap van de
uitwaterende sluizen in Rotterdam.
Inleiding en dia-serie gaven ons een goed
beeld van de afwateringsproblemen en de
strijd tegen de vervuiling. Na de lunch
maakten we een gezellige wandeling door
Rotterdam.

De laatste bijeenkomst van 1981 was op 13
noveitiber.
Gezamenlijk mei onze
echtgenoten vierden we \'s avonds in de
bowling-boerderij te Heemskerk ons 15-
jarig bestaan. Tijdens deze feestavond werd
aan mevrouw \'E. Zijp-van Dijl, die te
kennen had gegeven haar functie als
voorzitster te willen neerleggen na
gedurende 15 jaar op onnavolgbare wijze
onze afdeling le hebben geleid, hel
erelidmaatschap van de Afdeling Noord-
Holland aangeboden.
Onze afdeling lelt momenteel 47 leden.

N. C. Nietuanlsverdriel-.Albreeht,

Bison-der lustrum
van het

Veterinair Dispuut
van Unitas

op 22, 24, 25 september 1982.

Al 15 jaar als oer-os door de velerinaire prairie denderend.
25 September; Oud-Oer-Ossen uitgenodigd.
Sprankelend motto: BISONKIDS.

De Lustrutneommissie van het l\'DU

-ocr page 45-

Xllth World Congress on
Diseases of Cattle

XII\'"

IVORLD

CONGRESS

ON

DISE^SES
OF

CMTLE
IHE

NETHERL>4NDS

Amsterdam 7-11 september 1982

Over ongeveer een week, dinsdag
7 september om 10.00 uur zal het .Xllth
World Congress on Diseases of Cattle
worden geopend. Specialisten uit 29
verschillende landen zullen een programma
verzorgen van ruim tweehonderd lezingen
en een twintigtal posters. Het congres vindt
plaats van 7 t m 10 september in het RAI
congrescentrum te Amsterdam.
Gedetailleerde informatie werd gegeven in
de \'Second Announcement\' die in april
1982 is rondgezonden, ook aan alle
Nederlandse dierenartsen. Ook in dit
Tijdschrift werden regelmatig mededelingen
gedaan over het Rundercongres. De
inschrijving kan schriftelijk geschieden
met behulp van het Registration form uit
de \'Second Announcement\' alsmede
persoonlijk aan de balie van het
congrescentrum vanaf 6 september
tussen 14.00 en 18.00 uur en van
8.00 uur tot 18.00 uur gedurende het congres.
Voor nadere inlichtingen kunt u het
Organisatie Bureau Amsterdam bellen
onder nummer 020 - 440807.

Banden

Tijdschrift voor
Diergeneeskunde

De banden van het T.v.D. (nieuwe stijl) 1982
zijn vanaf heden verkrijgbaar.
Bestellen is mogelijk door overmaking van
ƒ22.50 op postrekening nr. 511606 ten name
van de
K.N.M.v.D. te Utrecht, onder
vermelding ,,Banden 1982".

Wijzigingen Codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren

code

Naam

Firma

Prijs

102

Intramycol

.Apharmo

ƒ 8,30 (was ƒ 8,10)

106

Intratiiycol P

Apharino

/ 11.40 (was ƒ1 1,10)

072

Cor;ychloram

Apharmo

ƒ12.70 (was ƒ12,50)

077

Biocolistine

Vetam

/18,00 (was ƒ17.50)

LSO

Pen-Strep 20 20

Dopharma

ƒ 9.50 (was ƒ 9.00)

269

Bisolvon inj.

Boehringer Ing.

ƒ17.01 (wasƒl6,45)

272

Buscopan comp.

Boehringer Ing.

ƒ19.61 (was ƒ18,31)

271

Vorcen

Boehringer Ing.

/33,96 (was ƒ31,22)

Colistine suli. 4%

Dophanna

ƒ56,00 (was /60,00)

507

Cubarmix

t)opharma

ƒ20,50 (was ƒ21,00)

555

.Acetylsalycybuur

Dopharma

ƒ14.00 (was ƒ13,00)

522

tura/olidone 100%

Dopharma

ƒ30,00 (was ƒ28,00)

6.tl

Oxytetracycline HCl.

Dopharma

/92.00 (was ƒ88.00)

651

Sulfadimidine Na.

t)opharma

ƒ33,00 (was ƒ30,00)

-ocr page 46-

2e lijns diergeneeskunde? (6)

Geachte collegae.

Zoals is aangekondigd aan het slot van de
ingezonden open brief \'2e lijns
diergeneeskunde? (2)\',
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde,
107, 493-494, (1982),
heeft de Gespreksgroep Dierenklinieken een
aantal modellen voor Dierenklinieken 2e
lijn (verwijsklinieken) ontworpen, waarbij
de plaats die de 2e lijns kliniek zal kunnen
innemen, temidden van de basis-praktijken,
centraal staat.

Deze kliniek-modellen kunnen beschouwd
worden als basis-modellen, om te komen
tot een voor de consument (diereigenaar en
dier) en dierenarts-prakticus functionele en
realiseerbare vorm van samenwerking
tussen basispraktijken en verwijsklinieken.
De plaats en de functie van de kliniek in
deze drie aangegeven modellen, kunnen
eveneens ingenomen worden door een
dieren-ziekenhuis.

Wij hebben getracht onze ideeën
hieromtrent in een overzichtelijke, maar
gecomprimeerde vorm te presenteren.

Een verwijskliniek zal er naar moeten
streven tenminste twee specialisten \'in huis\'
te hebben. Welke specialisten, zal kunnen
variëren. De in de kliniek niet
vertegenwoordigde specialismen zullen door
middel van uitwisseling van specialisten in
part-time werkverband kunnen worden
ingevuld.

De in de modellen genoemde specialisten,
zullen, zoals het er nu naar uit ziet,
werkzaam zijn in één van de volgende
deelgebieden:
weke delen chirurgie
interne geneeskunde
ophthalmologie
dermatologie
orthopaedie

Specialist 1. 11.111.

IV en V.

Bij het verwerken van de drie kliniek-
modellen is de rol van een ziektekosten-
(en/of calamiteiten) verzekering niel
verwerkt. Hel zal een ieder duidelijk zijn,
dat een goede verzekering ten behoeve van
kleine huisdieren onmisbaar is. indien men
de uitgebreidere diergeneeskunde voor een
grote groep diereigenaren bereikbaar wil
maken.

Verzekeringsmaatschappijen zullen eerst
dan activiteiten in deze richting willen of
kunnen ontwikkelen, wanneer deze vorm
van diergeneeskunde duidelijk is
gestructureerd.

Op de Najaarsdag van de Groep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier, te
houden op 18 september a.s., is er gelegen-
heid uw mening over deze kliniek-modellen
kenbaar le maken. Tevens zal een inleiding
gehouden worden over de financiële
consequenties van dergelijke verwijs-
klinieken.

G. H. P. J. Gouda Quint,
K. J. M. Jamen-Strohl,
N. H. Lieten,
K. van Muiswinkel.

Mogelijkheden van model 1

(zie volgende blz.)

a. Basis-praktijken (.\\ aantal) en kliniek ziin
gezamenlijk eigendom van de dierenartsen-
deelnemers van de dierenartsen-collectiviteit.
Liierenartsen dierenartsen-specialisten
praktijk-personeel kliniek-personeel zijn in
dienst van de dierenartsen-collectiviteit en
maken deel uil van de collectiviteit.

b. Dierenartsen-deelnemers huren gezamenlijk
een gebouw, te gebruiken als klinick. van ccn
\'derde\', met, zonder inventaris en, of
apparatuur.

Vorm: B.V.

c. Een \'derde\' (particulier of instelling) is
eigenaar van het geheel.
Dierenartsen dierenarts-specialisten
praktijk-personeel f kliniek-personeel zijn in
dienst van deze \'derde\'.

In dit geval kunnen we niet van een
collectiviteit spreken.

(Buiten verant\\voordelijl<heid van de redaictie)

-ocr page 47-

VOORDEEL

Risico-spreiding van investeringen.
Rentabiliteit van investeringen groter.
Weekend - avond - nacht-diensten van basis-
praktijken in centrale kliniek op te vangen
(\'Emergency centre\').

f)eelncmer van de collectiviteit kan in een
klein deelgebied part-time 2e lijns
werkzaatnheden in de kliniek verrichten;
daardoor geen extra kosten voor
specialistische hulp van buiten de
collectiviteit.

(iezamcnlijke beleidsvorming - prijsvorming -
investeringsbeleid - medezeggenschap.
Gezamenlijke inkoop van basis-praktijken en
kliniek.

Kliniek - resp. basis-praktijk.assistentes(n)
zijn in dienst van de collectiviteit, en zijn,
indien nodig, \'uitwisselbaar\'.
Dierenartsen van de basis-praktijken, zijn
eveneens \'uitwisselbaar\'.
Concurrentie-positie van de collegae binnen
de collectiviteit vervalt.
M(xiel c.: geen financieel risico voor de
dierenartsen-deelnemers van de collectiviteit (in
dienst van Derden).

Directe informatie over patiëntenbehandeling.

NADEEL

-- Verlies van financiële zelfstandigheid.

Groot \'lichaam\' kan moeilijke besluitvorming
in de hand werken.

Het aantal basispraktijken is gelimiteerd (b.v.
10-20).

Dc regio kan niet te groot zijn; dit model is
meer geschikt voor dichter bevolkte gebieden
(grotere steden agglomeraties).

Algemeen

Waarschijnlijk zal de leiding van de collectiviteit
berusten bij een \'beheersfunctionaris\' of een
financieel-economische manager.
Vraag: Op welke wijze kunnen de in de inleiding
niet genoemde deel-specialismen worden
ingevoerd binnen de collectiviteit?
Vraag: Op welke wijze kan basis-praktijk buiten
de collectiviteit gebruik maken van de
mogelijkheden van de kliniek specialisten?
Mogelijkheid: de verwijzende prakticus betaalt
een vast bedrag of de eigenaar van de patiënt
betaalt een vast bedrag.

Kliniek Dierenziekenhuis , specialist (en) ......... patient verwijzen naar kliniek spec.

patiënt terugsturen naar basis-praktijk Q] een\'derde\', particulier of instelling
basis-praktijk (le lijn) basis-praktijk, eigendom v. dierenarts en collectiviteit

basis-praktijken - kliniek eigendom van de dierenartsen-collectiviteit

-ocr page 48-

I_I Kliniek Dierenziekenhuis ; specialist (en) ........ patiënt verwijzen naar kliniek/spec.

----- patiënt terugsturen naar basis-praktijk basis-praktijk (le lijn)

"zo-

mogelijke geldelijke steun aan \'Stichting Dierenkliniek\', bijv.: Belangenorganisaties van
dier-eigenaren. Fondsenvorming, Donaties, Legaten, Industrie, enz.

De Dierenkliniek is flnancieel zelfstandig

a. alleen 2e lijn (bijv. Stichting Dierenziekenhuis \'de Wagenrenk\').

b. combinatie le -f 2e lijn (bijv. Stichting Dierenziekenhuis Emmeloord, Dierenkliniek
\'de Achterbeek\'.

Vorm: privé (bijv. \'de Achterbeek\'), Maatschap, Stichting (bijv. \'dc Wagenrenk\',
\'Emmeloord\').

VOORDEEL
- Basis-praktijken zijn financieel onafhankelijk,

- Basis-praktijken kunnen gebruik maken van
de kliniek, specialisten zonder zelf

risico investeringen aan te gaan.

— Basis-praktijken maken alleen gebruik van de
faciliteiten van de kliniek wanneer het hen
uitkomt, hetgeen een \'voordeel\' voor de
praktici maar een \'nadeel\' voor de kliniek is.

Kliniek onafhankelijke beleidsvorming -
prijsvorming - bedrijfsvoering.

Indien Stichtings-vorm (a.), mogelijke
geldelijke steun van bijv.:
Belangenorganisaties (eigenaren)
Fondsenvorming
Donaties, Fegaten
Industrie enz.

NADEEF

- Kliniek is zeer kwetsbaar wat betreft
exploitatie, vooral wanneer alleen 2e lijns
verrichtingen worden geboden (a.).
Wanneer alleen 2e lijnspatiënten worden
behandeld (a.) zullen de tarieven hoog
worden bij een gering patiëntenaanbod.
Concurrentie-vrees speelt een rol (b.).
Cirote regio is noodzakelijk ter verkrijging
van voldoende patiëntenaanbod.

— Een ongelijkmatig aanbod van patiënten
maakt bedrijsfvoering van de kliniek
moeilijk.

De patiënten-eigenaar is alFiankelijk van de
bereidwilligheid van de basis-prakticus om de
patiënt te verwijzen.

Voor de basis-praktijken geldt als nadeel een
aantal van de in de modellen 1 en }
genoemde voordelen.

-ocr page 49-

V

Kliniek / Dierenziekenhuis / specialist(en) is gedeeltelijk financieel zelfstandig
patiënt verwijzen naar kliniek/spec.--- patiënt terug sturen naar basis-praktijk

basis-praktijk \'participeert\' niet in kliniek

basis-praktijk - is financieel zelfstandig participeert in kliniek

garantie-bedrag, geldstroom bij tekorten -- garantie-bedrag, geldstroom bij winst

■> zie model 2

roelichting model 3:

Een financiële steun wordt geleverd door
dierenartsen van basis-praktijken, die gebruik
maken van de diensten van de Kliniek.
De financiële steun wordt geleverd in de vorm
van ccn jaarlijks garantie-bedrag dal door de
■participerende\' dierenarts aan de Kliniek wordl
betaald.

VOORDEEL

Basis-praktijken zijn niet genoodzaakt grote
onrendabele investeringen te doen (geldt ook
voor model I en 2).

Rentabiliteit van de investeringen is hoger ten
gevolge van concentratie van outillage en
personeel in één gebouw (kliniek).
Basis-prakticus heeft medezeggenschap in het
in de kliniek te voeren beleid, indien
participerend.

De kliniek beschikt over een basis-garantie-
fonds om de continuïteit te waarborgen.

Hiermede kan de continuïteit van de Kliniek
worden gewaarborgd.

Indien geen exploitatie-tekort (of winst) van de
Kliniek, dan zal het garantiebedrag aan de
■participerende\' dierenartsen worden
gerestitutioneerd.

Aanvullende financiële steun: bijv. opslag op
vaccinaties en dergelijke.

NADEEL

De basis-prakticus (participerend) verplicht

zich jaarlijks voor een /\' x..... bedrag garant

te staan.

— Stichting Dierenkliniek verliest een gedeelte
van haar zelfstandigheid.
Basis-praktijken met een klein patiënten-
aanbod Kleine Huisdieren zullen minder
geïnteresseerd zijn in participatie.
De regio zal groot moeten zijn; het aantal
participerende dierenartsen 100 tol 200.
(regio groter dan bij model I en kleiner dan
bij model 2).

-ocr page 50-

De basis-prakticus blijft zelfstandig.

Mogelijke geldelijke steun aan Stichting

Dierenkliniek van bijv.;

Belangenorganisaties (dier-eigenaren)

Fondsenvorming

Donaties, Legaten

Industrie enz.

Algemeen

Hoe groter het aantal participerende dieren-
artsen is, hoe lager het garantiebcdrag per
dierenarts.

De hoogte van de bijdrage van de basis-
praktijken is afhankelijk \\an het totale
patiënten-aanbod en vertoont daarmede een
omgekeerde evenredigheid.
Gestreefd zal moeten u orden om door een
voldoende groot patiënten-aanbod en door
optimale exploitatie \\an de Kliniek hcl
garantiebedrag te kunnen restitueren.

Annual Report of Studies in Animal
Nutrition and Allied Sciences

(VoL 37. IV8I: 137 pagina s)

ln het verslag van de activiteiten over 1981 van hel
gerenomeerde Rowett Research Institute in
Schotland zijn, behalve algemene informatie over
de organisatie van het instituut en de betrekkingen
met instanties en personen in het Verenigd Konink-
rijk en daar buiten, ook opgenomen een zeer in-
formatief overzicht van het lopende onderzoek,
cen lijst van publicaties die vanuit het instituut in
1981 zijn verschenen en 2 overzichtsartikelen met
als onderwerp "The metabolism of collagen\'
(S, P. Robins) \' I he productive potential of domes-
ticated red deer\' (R. N. B. Kay).

Hei onderzoek dat binnen het instituut wordt
uitgevoerd, heeft betrekking op vele aspecten van
de diervoeding, zowel naar de kant van de dierlijke
productie als naar de kant van de gezondheid der
dieren. Onderzoekers uit uiteenlopende disciplines,
waaronder menig veterinair, werken samen aan een
80 onderzoekprojecten en leveren jaarlijks een
indrukwekkende output aan publicaties, zoais
blijkt uit de lijst op p, 74 t. m 1 L3 van het jaar-
verslag. In die lijst zijn, behalve titelen tijdschrift,
korte aanduidingen van de inhoud van de artikelen
opgenomen.

Een overzicht of samenvatting van het verslag-
gedeelte over het lopend onderzoek (p, 20 tot p, 74)
lijkt mij onbegonnen werk. Heronderzoek varieert
van meer verklarend onderzoek naar de struc-
tuur en de biosynthese van vetten en eiwitten van
dierlijke weefsels via voedingswaarde onderzoek.

onderzoek naar de betekenis van minerale bestand-
delen en van spoorelementen, inclusief de toxische
aspecten daarvan tot microbiële alLiraak van voe-
ders en van mest toe. Belangwekkende aandachts-
gebieden zijn ook de fysiologie van de dracht en de
partus (zeugen) en de pathologie van bijzondere
en afwijkende voedingen \\an dieren. Ook vindt aan
het Rowett Research Institute onderzoek plaats
naar de mogelijkheid \\an vleesproductie met reeën
en konijnen.

De volgende korte aanduidingen geven een indruk
van de onderwerpen die in hct verslaggedeelte aan
de orde worden gesteld:

Cellulase en xylanase van schimmels, microbiële
all:>raak van plantecelwanden. voedingsaspecten
van vetzuren net vertakte ketens, dcsaturatic van
vetzuren, eiwit turnover. collageen. Gu Mo anta-
gonisme. invloed Fe en S op Gu-absorptie. metallo-
thioneïncn. Zn-absorptic. Se vit. F. deficiëntie en
myopathy bij kalveren, electroforetische differen-
tiatie van bacteriën, moncnsin. proeven met gnolo-
biotische lammeren, eiwit omzetting in dc pens.
thiaminase activiteit van pcnsbactcriën. motiliteits-
onderzoek van het maagdarmkanaal, anabole stc-
roïdcn, infeclies bij reeën, invloed trichostrongyius
infectie op N-stofwisseling (lammeren), toxiciteit
van niet gedenatureerde bonen (o,a,
fhaeoius vul-
garis).
vitamine B,, en Co-deficiëntie bij schapen,
koolvergiftiging, ontsluiten van stro. intra-gastri-
sche voeding \\an herkauwers, immunocastratie.
voeding en voortplanting bij schapen, voedings-
onderzoek met reeën, oestrus en partus regulatie
zeugen, voeding \\an varkens en slachtkwaliteit,
voeding, reproductie en lactatie van konijnen,

,4. Th. van \'/ Klooster.

-ocr page 51-

Als het erop aankomt
heeft u aan de MOVIR~DTO
een betrouwbaar houvast.

In cIc praktijk heeft cIc MOVIR-DTO bewezen haar vcrplichlingen slipten

correct na te komen. In geval van tijdelijke of blijvende
arbeidsongeschiktheid is dal een hele geruststel!ing voor artsen, tandartsen

en dierenartsen.
Wilt u meer weten? Uitvoerige informatie wordt u graag
op aanvraag verstrekt.

] mOVIR-OTO

Een zorg minder bij arbeidsongeschiktheid.

Brugwal 1, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein. Tel. 03402-47420*

-ocr page 52-

met GENTAMICINE heeft u vijf
troeven in handen

• Uit de research-centra van SCHERING CORPORATION U.S.A. Kenilworth, New Jersey

Gentocirf pro inj. 50 mg/ml - paard, rund, hond, kat, kalkoenen en
kippenkuikens

Gentocin® P pro inj. 5 mg/ml - speciaal voor biggen van 1-3 dagen
oud en kalkoenenkuikens

Gentocin® Durafilm®

oogdruppels - gentamicine 3 mg/ml,
betamethason 1 mg/ml

Gentocin® Ophthalmic Ointment - gentamicine 3 mg/ml

Gentocin® Otic Solution S^reXson\'frg™\'™\'

Mycofarm bv

Postbus 8, 3730 AA De Bilt, Tel 030-760045

-ocr page 53-

jCDÈip

De invloed van geïsoleerde opfok en frequentie
van entingen op het ontstaan van humorale im-
muniteit tegen pseudovogelpest en infectieuze
bronchitis

The Efject of Isolated Rearing and Frequency of Vaccinations
on the Development of Humoral Immunity to Newcastle
Disease and Infectious Bronchitis

H. Goosen en A. Hoogerbrugge\'

SAMHWAITING. t^oor gehruils le maken van een Fihered Air Posiiive Pressure ( FA PP) house
gedurenite tie eersle aehl weken van de opfok en daarnaasi de nodige hygiënische maai regelen le nemen
kunnen kuikens gedurende deze periode afdoende beschermd worden legen infëclies van huilen af die
via de luchiaanvoer en: of de verzorger kunnen worden overgehrachl.

vogelpesl worden leruggebracbl van vier, zoals voorgeschre-
laar iwee. Fen ander voordeel van de geïsoleerde opfok is de
•udovogelpesl pas op een leefijd van vijf weken uil le voeren,
er wordl gebruik gemaaki van de leeflijdsresislenlie en een
•m. terwijl bovendien de malernale aniisloffën legen pseudo-
! zijn en de eniing niei meer nadelig voor een neulraliserenit
orden. De enkelvoudige eniing oj) 5 weken resulieerde in een
■vouilige eniing op I en 4 weken. De gemiddelde 11.4 R liier

Ook kan hel aanlal
ven in hel landelijk
mogelijkheid om de
in plaals van op éé
heiere om
vogelpesi
efjeci van

«mingen legen pseudo
■nischema van
76 /77,
eersle eniing legen psi
1 week. Op deze man
vikkeling van hel immuunsyslci
>p vijf weken vrijwel verdwenei
leze aniislofjën heïnvloed kan i

heierc en uniformere respons dan de iwee\\
bedroeg op 8 weken respeclievelijk
2»/\' x i»

tn de niel onder F.4 PP-condilies opgejbkl
bevonden zich gedurende de eersle vijf weken
bleken le bezilien legen pseudm

■n ±
en volgt
■an de
.geipe

aniisioffei
pseudo
De CO!

P
g

ogetpe
combinait
minderen vc
\'udovogeipe
■d bleek IC
ovcrecnkmm i
(icdurende de
neuiralisaiie in

sivelclvirus

van een FAPP-house svsiee
•n hei aanial emingen legen pse
u veldvirus gedurende de legpe,
zijn. dun bij de combinalie
iel hel landelijk enischema 76
eersic vijf weken van dc opf
dices len opzichie van infeciiei
auleurs als grens voor hel al i
U\'l Ifi
ipiler

aanleiding kunnen gevi

•ns hei landelijk enischema 76:77 geëme groepen,
opfok een aamat kuikens, die geen of onvoldoende
iivirus. Hij deze kuikens zou een besmelling mei
lol hel omslaan van ziekleverschijnselen.

8 weken van de opfok en hel
sullaal dal de bescherming legen

iiclov
■iode,
•an £■
\'77.
>k k\\
■ze hr
>fnie

•norate aniislcf/ën. minsiens zo
opfok en een enischema dal

■schillend behandelde groepen
\'lieden 10- lagen, » elke waarde
de uilslag wordl aangegeven,
\'en daling op in hel pcrcenlage
in hei F.4 PP-home opgefokle

Ole

len er i
■hiiis vo
mifek

do.
.\\a

die

g\'\'<

door
aan»

■r nieerdei
de eniing
en mei pi
■-.■p was er

I .V/,

n gedurende de cersic

elpesl had loi
:melen aan de

■n nici ge

at

1 de vc.
>r die bc
:iin van

IBenislofop een tcejiijd van 15 weken Irad er .
ide aniisioffen legen IB virus siam H52. Bij de

neun
ezig

lok een licble dahng van de NI waarneembaar. Deze daling zou veroorzaakt kunnen zijn
alle van hel enivirus door precipiierende aniislofjën die in hel bloed van de jonge hennen

S (.; M M A R Y. n hen a fihered air posiiive Pre!
of rearing and lhe required hygienic procedur,
proiecled against infection from e.xtraneous sout
attendant.

Also, the number of Ne» castle disease vacc
1976-1977 national vaccination scheme) to (u
ure (F.4 PP) house is used during the first eight weeks
are adopted in addiiion. chicks can be adequately
es. which may be transmitted by the air supply and
j or

nations may he redui
o. .Another advantage

possibihtv of postponing the first Newcastle di.seas

•:d from jour (us required by the
of isolated rearing consists in the
ination till the age of five weeks rather than

Vakgroep Zootechniek, Kacuheit der Diergeneeskunde, Yalelaan 17, 3508 TD Utrecht.
Tijdschr. Diergeneesk.. deel 107. qfi. 18. 1982 659

-ocr page 54-

!\'k. .-ige resistance and a m
ver. the maternal aniibodie
weeks and vetccinaliem ce
-.lies. .4 single vaccinalion
than did two vaccinations at the ages of one and fo
ere J"-" i i-" and ■■ respectively al the age of eight ii
•ks of rearing, groups nen reared uneler I A PP conditii.
>nal vaccinalion scheme included a number of chicks i
•und to be absent or not to be present in sufficient nu,
■irus might give rise lo symptoms in ihese chicks,
eeks of rearing was combined with reduction
nunity to Sewcastle disease field virus, as measut
be at least equivalent lo that produced wh
conformitv with the 1976-1977

carrying /; uiii al ihe age of one u
sysiein are ihiis made ii.se of: more
ly disappeared ai ihe age of fin
neuiralizing effeci of ihese aniih
adecjiiale and uniform respons
The average JUT
III
During ihefirsifv,
n iih ihe iV76-IV77. naiio
Sewcasile virus were foi
Sewcasde disease fieid vi
during ihe firsi eighi we
inaiions. imn,
. was found /

wiih a vaccinalion scheme in i
seeks of rearing, infeclious h
oups ireaied. a level staled hy
of the resuh.
? IB vaccine was in,
ng antibodies lo ii
f the neutralizatie

■ffectivedeveiopn
\\e\'wcaslle disease
71 no longer be aelvei
ai ihe age of J

II ofthe ininn
:e will have praclie
•erselv affected h
■eeks elicited a m.
,r weeks respective
\'cks.

IS and in acc,
which anlib
ibers. Infecii

Ï ti.

>rda
ulie.

H hen a l \'A PP hou:

,f lin
edbt
\'Il m
•laiio
beh.
valu,

numbc
ihe nun,
n-isolat,
Uli .sehe,

w ur- e.

vcastic
nnorai
Ig weis
ng the
in the

r of ^e^
her O flu
\'d reari,
■ne. Dur
•ccurred

disea.
antibodies
combined
first five
various gr
specificity
When 115.
precipitaii
decrease
e

•ac

•nchiti:
irions

euirali.

uihe

for specificiiv

ulaied at i
nfectious hr
n inde.v was
uld have bee
■m in the bl.

uff\'ifieen

the pi
■ain U 52.
in the groi.
:aiion of th,

chicks.

cks

ofchi
elect
inelei
d in ,

cks preidiicing
eei.se. A slight
PA PP house
noculaiion bv

iporlion

age
chin

virus. St
rceptible
nculrali.
w young

tp reared

■> pc
le lo
,fif

uHtions. This de
cipitating antibi.

■I dt

dies pre

pr.

m indu
the hn

INLEIDING

De pluimveehouderij heeft de laatste de-
cennia een snelle ontwikkeling doorge-
maakt. Op grote bedrijven neemt, door
het aantal en de concentratie van dieren,
de kans op infectieziekten toe. Dit pro-
bleem tracht men op te vangen door
naast hygiënische maatregelen het aantal
entingen uit te breiden. Door de aanwe-
zigheid van maternale antistoffen en het
nog niet optimaal functioneren van het
immuunsysteem is de reactie op deze en-
tingen bij zeer jonge dieren, onvol-
doende.

De aerogene verspreiding van virussen is
een belangrijke factor bij pluimveeziek-
ten. In 1964 wees Von Kewitsch(20) al op
het belang van de vermindering van het
virusgehalte in de lucht, door middel van
filtratie, om een aantal infectieziekten te
bestrijden.

Door Drury. Gander, Richey e.a. (11,12,
16, 29) werd er op gewezen dat men door
gebruik te maken van een Filtered-Air-
Positive-Pressure (FAPP) ventilatiesy-
steem, de ziekte van Marek en ook andere
\'airborne diseases\' zou kunnen bestrij-
den.

Rispens, e.a. (30, 4, 5) pasten het FAPP
systeem toe en maakten gebruik van de
leeftijdsresistentie bij een programma ter
bestrijding van lymfoide leucose.
Andere voordelen van een FAPP sy-
steem zouden de mogelijkheden kunnen
zijn om enerzijds het aantal entingen te
verminderen en anderzijds de entingen
die toch moeten worden uitgevoerd op
latere leeftijd te laten plaatsvinden. Bij
oudere kuikens zijn dan niet alleen de
maternale antistoffen verdwenen, maar
ook is er door de hogere leeftijd een be-
tere reactie van het immuunsysteem op
de entingen te verwachten (1, 33).
Om deze eventuele voordelen van de geï-
soleerde opfok door middel van een
FAPP-house te kunnen bestuderen wer-
den de hieronder beschreven experimen-
ten uitgevoerd.

MAIERIA.M. LN MEI HODEN
t itvoering

In het tijdvak 197.5-1979 werden er drie pioesen
uitgevoerd met als doel na te gaan othet mogelijk is
om met hehulp \\an een FAPP-house opïok en een
kleiner aantal entingen dezellde of een betere im-
muunrespons te verkrijgen, dan met een gebruike-
lijke (traditionele) opfok en het in Nederland aange-
geven entschema \\ an 1976 77.
In de eerste twee proe\\en werden de kuikens
verdeeld o\\er drie groepen die gedurende de eerste X
weken verschillend opgefokt cn of geënt werden
(zie tabel 1).

Dc resultaten \\ an de eerste tw ee proeven zijn aanlei-
ding geweest voor ccn derde procF Bij deze laatste
proef is meer serologisch onderzoek verricht om een
nauw keuriger beeld te krijgen van de antistoftiters
tegen een aantal virale cn bactcriclc smetstoffen.

Proefdieren

Fr werd bij alle proeven gebruik gemaakt van een

-ocr page 55-

middcl/warc bruine kip. de \'Warren SSl.\'(Hvpe-
co C PI. Nuland).

\\ oor dc eerste twee proeven werden broedeieren en
voor dc derde proef eendagskuikens aangekocht.
Iedere groep omvatte x 400 hennen.

Huisvesting

Dc geïsoleerde oplok vond plaats in ccn \'f iltcrcd-
.■\\ir-Positivc-Pressure\' (F.APPj-house. dat tot stand
was gekomen door een traditioneel dubbelwandig
houten kippenhok te verbouwen en de nodige voor-
zieningen tc treffen /oals het inrichten van ccn
toegangssluis met douche en het afplakken van de
kieren in dc wanden.

Dc positieve luchtdruk bedroeg minimaal 5 mm
waterkolom gemeten ten op/ichte van dc luchtdruk
buiten (4. 5).

Dc aange/ogen lucht passeerde achtereenv olgens 2
(ilasvee\'^filters. 8 Univee-filter/akken en 2 absoluut
filters (Vokes Type B 66).

Het filtratievermogen van de/e unit was 99.9\'i ge-
meten
V olgens de\'photo-clectric Sodium Flame test
lor high efficiency airfilters\' (.14).
Het 1 .APP-house bevatte tvvcc vrijwel identieke
afdelingen die ieder als een aparte onaOiankeliike
afdeling gebruikt konden worden. De kuikens
waren in dc/e afdelingen op een betonnen vloer met
strooisel (houtkrullen) gehuisvest,
fijdens dc derde proef vond de traditionele opfok
plaats in ccn van de afdelingen van het F.API\'-
housc. (lit het luchtaanvoerkanaal van dc/e afde-
ling weiden dc filters verwijderd. Op een afstand
van circa lü m van het F.-XPP-house bevond /ich
ccn leghok waarin gedurende alle proeven volwas-
sen hennen aanwe/ig waren.

Op ccn leeftijd van 8 weken werden de kuikens
overgebracht naar ccn praktijkbcdrijf.
Bij dc eerste twee proeven werden /e gehuisvest in
ccn houten leghok met cen draadroostcrvlocr cn
natuurlijke ventilatie. Het hok was verdeeld in drie
identieke afdelingen die onderling van elkaar ge-
scheiden waren door gaas. Bij de derde proef waren
de dieren gehuisvest in cen ander hok op hct/.clfde
bedrijf Dit hok bevatte twee identieke afdelingen
dic gescheiden waren door ccn ga/en wand cn v oor-
zien waren van cen draadrooster vloer en waarin
natuurlijk werd geventileerd.

\\ erzorging

Nadat dc mest was verwijderd, werd het F.APP-
housc met een hogedrukspuit grondig schoon ge-
spoten en v ervolgens ontsmet met halamid en for-
maline (25).

Voordat de pluimvcevcrzorgcr een afdeling van het

F.APP-housc betrad nam hij een douche en trok
schone kleren cn laarzen aan. Bij het vullen van de
voersilo\'s werd gebruik gemaakt van perslucht die
uit het F .XPP-house werd aangezogen. Zowel in het
F.\'\\PP-house als op het praktijkbcdrijf werden
voerkcttingen gebruikt, terwijl in het traditionele
opfokhok gevoerd werd met behulp van cilinder-
vormige voertonnen.

Ciedurende de eerste 8 weken, werd opfokvoer I in
kruimelvorm verstrekt, daarna opfokvoer 11 in
meelvorm en vanaf dc 24e week volledig legmecl.
De drinkwatervoorziening vond zowel tijdens dc
opfok- als de legperiode plaats via drinktorcns met
automatisch geregelde watertoevoer. Dc snavels
werden op dc le dag gebrand cn op een leeftijd van
± 10 weken gekapt.

1 ijdens de opfok en legperiode behoefden geen me-
dicijnen te worden verstrekt.

Ijuingen

Fntingen werden uitgev oerd tegen dc in Nederland
belangrijkste virale infecties, te weten de ziekte v an
Marek (MD), pseudovogelpest (Newcastle Disca-
se NCD ND), infectieuze bronchitis (IB). aviaire
encephalomyelitis (.AF) cn pokken.
Zowel het tijdstip van dc entingen voor de verschil-
lende proefgroepcn als de entv irussen cn applicatie
methoden zijn in tabel 2 weergegeven.
De entingen werden uitgevoerd met commcrciclc
cntstolfen.

Dc virusgchaltes lagen voor dc verschillende entin-
gen tussen:

10V en lOV FID,„ per hendosis voor de ND ent-
stolïcn

104,0 en i()4,K Hin^^^ per hendosis voor de IB entstof-
fen

I O \'-" cn I O\'\'-* I C\'I D,|, per dosis voor het MI) entstof
lOV en 10".- HID,„ per dosis voor het AF entstof
10\'\'^ cn lO-"\'" TCIDsii per dosis voor de pokkcnent-
stoflcn

Beide entstoffen tegen pscudo vogelpest bevatten
Icntogcen ND virus. Dc dosering bedroeg voor die-
ren ouder dan 4 weken 1 hendosis en voor jongere
dieren een \' ^ hendosis. Dc spray-entingen werden
uitgev oerd met cen Birchmcyer 1 lox rugspuit en op
18 weken met ccn Root Lowell 1021 X Atomist. De
gebruikte hoeveelheden koud en vers leidingwater
corresponderen met het voorschrift van de fabri-
kant.

Voor de enting tegen IB werden entstoffen op basis
van \'levend\' geattenueerd IBin20 of iBH52 virus
gebruikt.

Dc dieren werden tegen AE geënt door toediening
van een hendosis van een gestabiliseerde vloeibare
entstof, bevattende \'levend\' AE virus van de door

Groep 1 (EAPPi)

Groep 2 (FAPP2)

Groep 3 (Trad)

Huisvesting tot 8 weken
Huisvesting 8 t/m 22 weken
Entschema (zie tabel 2)

FAPP-house
traditioneel
vereenvoudigd

FAPP-house
traditioneel
landelijk 76/77

traditioneel
traditioneel
landelijk 76/77

-ocr page 56-

label 2. Vaccinatie schema\'

FAPPt Traditioneel

Landelijk aangegeven entschema

(76/77)

FAPPi

vereenvoudigd entsohema

leeftijd

IVID virus

stam CVl 988/Rispens (intramusculair)
ND virus

stam Hitchner L258(spray rugspuit)
IB virus

stam H120 (drinkwater)

IB virus

stam Hl20 (drinkwater)

ND virus

stam Hitchner LZ58 (spray rugspuit)

ND virus

stam Hitchner LZ58(spraY rugspuit)

ND virus

stam La Sota (spray rugspuit)
pokken met geattenueerd kippenpokken virus stam HP.330 TC
(Wing web method)
I

AE virus stam LZH641 (drinkwater)
IB virus stam H52 (drinkwater)
ND virus stam La Sota (spray Atomist)

l^dag

1 week

2 weken

3 weken

4 weken

5 weken
8 weken
13 weken

15 weken
18 weken

Vaccins waren afkomstig van Lab. dr. de Zeeuw.

Hoekstra (19) geïsoleerde en beschreven virusstam.
De entstof tegen de ziekte van Marek, op basis van
door Rispens (30) beschreven celgeassocieerd \'le-
vend\' kippen herpesvirus van de stam CVT 988
werd in een volume van 0.5 ml per kuiken intramus-
culair toegediend.

Voor pokken werd een gestabiliseerd in sterke mate
aan kippcnembryofibroblasten geattenueerd kip-
penpokkenvirus van de stam HP.330.\'FC gebruikt,
dat volgens de Wing Web methode werd toege-
diend.

Serologisch onderzoek

Vergelijkend onderzoek vond plaats op antistofli-
ters tegen NF)-. I B-virussen cn enkele andere virale
en bacteriële smetstoffen. Bij de eerste twee proeven
werd op dag 1. week 2. 5. 8 en 12 door middel van
hart- of venepunctic. bloed afgenomen bij 20 dieren
per groep. Fijdens dc Icgpcriode werd op ca. 24. 38.
51 en 65 weken bloed verzameld door middel van
venepunctie.

Dc dieren van de derde proef werden zeer frequent
bemonsterd. Wanneer cr op dezelfde dag ook geënt
moest worden vond de bloedafname altijd vciór dc
enting plaats.

Het onderzoek op antistoffen tegen ND virus ge-
beurde met behulp van de haemagglutinatie rem-
mingstest (H.AR-test). Hiervoorvverd pscudovogel-
pcstvirus van de stam La Sota, in de vonn van
infectieuze amnionallantois vloeistoL als antigeen
gebruikt. f)e test werd uitgevoerd in speciale pcrs-
pe.\\ platen van het fabrikaat HAVI. volgens de
zogenaamde a-procedurc zoals beschreven in\'Me-
thods for examining poultry biologies\' p48-51 (26).
De uitslagen van dczc testen werden uitgedrukt in
haemagglutinatie remmende eenheden (HAR) en
berekend door de gevonden liter te vermenigvuldi-
gen met 8 te weten hct aantal in het testsysteem
gebruikte haemagglutinerende eenheden (HA). Het
onder/oek naar haemagglutinatie remmende anti-
stoffen tegen aviaire adenovirus FAV 127 (15) ge-
beurde volgens dezelfde methode. Er werden echter
aan iedere serumverdunning niet 8. maar 4 HA-
eenheden toegevoegd en de uitslagen van de testen
werden uitgedrukt in HAR-titers.
Dc serummonsters werden met behulp van com-
merciële antigenen en dc serumplatctcst ook onder-
zocht op agglutinerende antistoffen tegen .l/rro-
plasiiia galliscpiiciiiii. Mycoplasma synoviae cn
Salmonella puUorum. Deze onderzoekingen verlie-
pen negatieL

werden 2 of 3 mengsera samengesteld, die be-
stonden uit niet meer dan 5 individuele sera. Dczc
mengsera werden door middel van een virusncutra-
lisatictest (VN-test) onderzocht op antistoffen tegen
het 1 B-virus stam B222 (7. 26).
Dit onderzoek werd uitgevoerd volgens dc techniek
zoals die beschreven is in \'Methods for examining
poultry biologies\' (26) met behulp van bevruchte,
voorbebrocde SPE kippeneieren, l icnxoudige vi-
rusverdunningen in steriele tryptose bouillon wer-
den in een verhouding van 1:1 gemengd met cen
uniforme 1:5 verdunning van het te onderzoeken
serum. I^e eindaflczing en beoordeling van dc tests
gebeurden 6 dagen na de inoculatie van deeiercn en
de uitslagen werden uitgedrukt in neutralisatie indi-
ces (NT) (36). Fr werden agargel precipitatie testen
uitgevoerd om de sera te onderzoeken op de aanwe-
zigheid van precipiterende antistoffen tegen hct IB-
virus, stam H52: het aviaire adenovirus, stam Celo
Phelps (36): het infectieuze bursitis IBD of ziekte
van Gumboro virus van de stam Faragher 52 70
(14) en het aviaire tenosvnovitis verwekkende REO

-ocr page 57-

\\irus. stam LZ 671 (21) respectievelijk stam 1133
(17). I)eze beide REO-virus stammen /ijn antigeen
identiek (22). De toegepaste methode \\an onder-
zoek cn aflezing waren zoals beschreven door
Woernle
cl al. (35. 36. 37). De gebruikte antigenen
bestonden uit gehomogeniseerd infectieus chorio-
allaniois membraan bij het onderzoek naar anii-
^toffcn tegen GEI.Ü. Phclps cn REO-virus. gecon-
ccnlrccrde infcciicuze amnionallantois vloeistof bij
hct onderzoek naar IB antistoffen cn gehomogeni-
seerd infectieus bursa Eahricii materiaal bij het on-
derzoek naar antistoffen tegen IB-\\ irus.

R[;SU1.I.ATEN

Pseudovogelpest (ND)

Het ondetzoek op antistoffen tegen ND-
\\irus met behulp van de HAR-test is
weergegeven in de tabellen .1, 4 en de
figuren 1, 2 en .3.

De kuikens van de groep FAPP, in de
proeven I en 2 werden de eerste acht
weken geïsoleerd opgefokt. De gemid-
delde HAR titer liep in deze groep tot en
met de 5e levensweek terug tot waarden
^ 2\'\'5. Na de eerste enting met Hitchner
entstof (H) op 5 weken steeg de antistof
titer naar waarden ^ 2 \'"-5. Dit niveau
bleef nagenoeg gedurende de gehele Icg-
pcriode gehandhaafd.
De hennen van de groepen FAPP, en
TRAD werden gedurende de eerste acht
weken van de opfok drie keer geënt. De
eerste vijf weken daalde in alle groepen
op één uitzondering na (proef 1 FAPP,)
dc gemiddelde HAR titer. Op 8 weken
was deze weer gestegen tot 2\'-\'. Na
enting met L.S entstof op 18 weken be-
reikte de gemiddelde HAR titer op 25
weken waarden 2i"\'i en bleef gedu-
rende de gehele Icgperiodc ongeveer op
dit niveau.

Leeftijd

TRAD

FAPPi

FAPP?

Proef 1

Proef 2

Proef 1

Proef 2

Proef 1

Proef 2

1 dag

2 weken
5 „

8 „
12 -14 ,,
25 ,,
40 „
55 ,,
65 „

■ 8,6 -1- 2.6
„^6,8 ± 1,8
5,7 1,3
7,9 1,1
7,4 -F 1.5

11.1  1.3
8,4 ± 1,7

11,6 1.2

11.2 ± 1,0

9,1 ± 0.9
6,7 ± U,5
5,7 ± 1.2
7,9 1.9

7.5 ± 1,5
10,1 1.5

9,7 ± 1.3
9,9 1,3

9.6  1,5

8,6 ± 2,6
3,9 T 2,3

H- 0

9,8 0,7
7,6 0,7

LS—

11,5 1.2
9,8 ± 1,6
11,2 ± 1.1
10,8 1.3

9.1  0,9

7.2 ± 0.6
1,5 ± 2,7

10.1 ± 0,9
6,8 0,6

10,5 1,4

10.2 ± 1,3
10,4 ± 1,3
11,1 0.9

hJ.6 2.6

h^.8 ± 1,6
8,0 ± 1,6

7,4 -1- 1.0

LS^

10,6 ± 1,5
9,8 1,4
10,6 1,3
11,0 ± 1.0

9.1  0,9
6,9 0,7

5.2 ± 2,4

7.3  1.7
7,7 1,6

10,7 ± 1,4
11,2 1,1
9,7 1,2
10,1 ± 1,6

• -gemiddelde aantal haemagglutinatie remmende eenheden van 20 sera gelijk aan s.d.
H-* Vaccinatie met ND virus stam Hitchner LZ58:

FAPP^ op 5 weken; FAPPj en TRAD op 1 en 4 weken
LS-^ Vaccinatie met ND virus stam La Sota:

FAPP, op 18 weken; FAPPj en TRAD op 8 en 18 weken
----ophelfiny geïsoleerde opfok

label 4. Gemiddelde lEAR (-log) in serummonsters van proef 3.

Leeftijd

TRAD

FAPP-i

Leeftijd

1

TRAD

FAPPi

1 week

hJ.8± 1.1

6,9 ± 1.5

12 weken

10,1 ± 1.7

6,7 0,6

2 weken

6,2 ± 1,5 \'

6,3 1,3

14 „

8,5 ± 7,2

6,7 1,0

3 „

2,4 ± 2,7

4,1 ± 2,7

16 „

± 1.3

± 7,2
6,6 ±
1,0

4 „

HJ,1 ± 1,8

1,6 1.8

19

8,8 ± 1,3

5 „

6 „

4,7 1.2
7,7 ± 1,6

± \'.0
5,4
1,5

21 „
23 „

9.2 ± 1,0

9.3  1,4

11,2 ± 7,2
11,8 ± 7,0

8 ,,
10 „

cs?.8 ± \'.6

11,5 ± 1.9 j

8,6 ± 1.0
6,9 ±1.1

32 „
41 ,,

9,3 7,2
9,3
1,0

11,0 ± 7,7
11,7 ± 7,2

\\ oor verklaring tekens zie tabel 3.

-ocr page 58-

De figuren 1, 2 en 3 geven de percentages
van de serummonsters met een bepaalde
in de tabel aangegeven antistoftiter (neg,
2-^, 25. etc.) weer. In de figuren I en 2
zagen we dat de enting op 5 weken met
Hitcher entstof in de FAPP, groepen re-
sulteerde in een uniformere immuunre-
spons, gemeten aan de humorale anti-
stoffen. dan de FAPP,- en de
TRAD-groepen, die op 1 en 4 weken
geënt werden. Op een leeftijd van 8 en 12
weken was de range in de FAPP, groepen
van proef 1 en 2 duidelijk kleiner dan de
range in de FAPP,- en TR AD-groepen.

In proef 3 daalde in de groep FAPP,
gedurende de eerste vijf weken de gemid-
delde HAR titer van 2^\'> naar 2»\'^ Na de
enting met Hitchner entstof op 5 weken,
steeg de gemiddelde HAR titer. Bij de
beëindiging van de geïsoleerde opfok op
8 weken bedroeg de gemiddelde HAR
titer en daalde naar 2\'\' \'\' op 10 weken,
waarna hij tot en met 19 weken constant
bleef. Na de herenting op 18 weken
volgde er een geringe stijging en tijdens de
legperiode varieerde de gemiddelde HAR
titer van l\'^i- 2^\'-\'. In overeenstemming
met de proeven 1 en 2 was de spreiding
van de gemiddelde HAR titer in de groep
FAPP, op een leeftijd van 8. 10 en 12
weken kleiner dan in de groep TRAD
(tabel 4. figuur 3).

In figuur 3 zagen we dat de uniformere
immuunrespons die we in de FAPP,
groepen van de proeven 1 en 2 hadden
waargenomen, ook in de FAPP, groep
van proef 3 naar voren kwam.

Infectieuze Bronchitis (TB)

In de proeven I en 2 was het percentage

-ocr page 59-

l ig. 2. Percentage van dc .serummonsters waarin hacrnagglutinatierenimende eenheden voortcwamen.

Proef 2

FAPP 1

FAPP 2

n

h.

neg ƒ 5 6 7 8 9 ^ 11
heemagglutinatieremmende eenheden

Et

67

neg

scrummonster.s met precipiterende anti-
stoffen tegen IB virus stam H52 op een
leeftijd van 5 weken in alle groepen ge-
daald, ondanks de enting op 2 of 3 weken.
Dit percentage was gestegen toen de hen-
nen 8 weken oud waren en gedaald op 12
weken. Na de enting met H,52 entstof op
15 weken nam het percentage positieve
serummonsters toe en op 38 weken wer-
den bij alle serummonsters precipite-
rende antistoffen aangetoond.

In proef 3 was op 3 weken het percentage
positieve serummonsters gedaald tot nul
(tabel 5). Na de enting met Hl20 entstof
op 21 weken van de groep TRAD en op 3
weken van de groep FAI\'P werden op 5
weken in 84 respectievelijk 72 procent

lahel 5. Het percentage serummonsters met precipiterende antistoffen legen IB virus stam H52 in proef 3.

Leeftijd

TRAD

o/o

FAPPi

o/o

Leeftijd

TRAD

o/o

FAPPi

o/o

1 dag

1 week

2 wekgi,^^

3 „

4 „

5 „

6 „

68
32
. 20

^ H120

4
84
100

68
44
0
0
0
72
100

8 weken
10 „
12 „

19 „
21 „
23 „

100
4
90

100

> H521

84
100
96
100

96
0
86
» 68
32
100
100
100

-ocr page 60-

EL

n

tL

40-
20 •

80 •

f)U -

lL

-CC

neg 5 6 7 8 9 10 neg j*! B 6 7 0 9 1 1

\\an de sera weer antistoffen aangetoond
en op 10 weken was het percentage ge-
daald tot 4 respectievelijk
0%. Na een
sterke stijging op 12 weken trad er op 16
weken weer een daling op. Vanaf 19
weken was het percentage 96-100%.
De NTs lagen in alle drie groepen van
proef 1 gedurende zowel de opfok- als de
legperiode boven .3.5 (tabel 6).
In proef 2 waren de NTs op 5 weken in
alle drie de groepen gedaald tot waarden
\\ an 2 of lager. Op 8 weken waren de NFs
in allegroepen weer gestegen, maar op 12

a

r4l rh

9 10 tl 12

5 fi ; 8 9 10 11 12 13
haemagglutinatieremmende eenheden

weken waren ze weer gedaald. Gedu-
rende dc legperiode waren de Nl\'s 5.6 of
hoger (tabel 6).

In proef 3 bereikten de Nl\'s op 4 weken
hun dieptepunt (tabel 7). Tijdens de peri-
ode \\an 5 tot en met 10 weken stegen ze
en bereikten op 10 weken een waarde Ss
6.7. Gedurende de verdere opfokperiode
hadden dc Nl\'s in beide groepen een
waarde van 5.5.

IBD, CFJ.O en REO virus

Antistoffen tegen IBD werden in alle

n n-

nn

neg 4 f) 6 ?

I\'ig. 3. f^ercenlage van dc serumnionsiers waarin hacniagglulinalicrcmmcnde eenheden voorkwamen.

-ocr page 61-

proeven alleen gedurende de eerste twee
weken aangetoond. Haemagglutinatie
remmende antistoffen tegen het aviaire
adenovirus FAV 127 werden niet aange-
toond.

Op dag I kwam in alle proeven een laag
percentage kuikens met precipiterende
antistoffen tegen het aviaire adeno virus
stam CEl.O Phelps voor. Deze antistof-
fen waren op 2 weken in alle proeven
verdwenen. In de groep FAPP, van proef
1 werden op 5 weken echter opnieuw ade-
novirus antistoffen aangetoond. Op 8
weken kwamen er in een aantal serum-
monsters van alle groepen van de proe-
ven 1 en 2 weer adenovirus antistoffen
voor.

Tijdens de legperiode konden in 50-100%
van de serumrnonsters van alle groepen
van de proeven I en 2 adenovirus anti-
stoffen worden aangetoond. Op dag 1
werden in de seruinmonsters van proef 2
en 3 precipiterende antistoffen tegen het
REO-virus aangetoond. Daarna verdwe-
nen de antistoffen in alle groepen. In
proef I konden vanaf 40 weken tot aan
het einde van de legperiode in een hoog
percentage van de serummonsters van
alle groepen reovirus antistoffen worden
aangetoond.

l abel 7. Neutralisatie indices ten op/ichte van IB virus stam B222 in proet i.

leeftijd

TRAD

FAPPi

Leeftijd

TRAD

FAPPi

1 dag
1 week

3 „

4 „

5 „

6 „

5,7/S6.7
3,5/ 5,2
3,9/ 5,7
«2,7/42,7/^1^
^1,5/ 1,7/ 2,5
3,7/ 4,4/ 4,7
4,5/ 4,7/ 4,9

5.7/»6,7
2,9/ 4,9
3,7/ 3,7
^2,7/^2.7/^2,7
<1,7/.^1,7/5,1,7
1,9/ 3,7/ 3,7
4,5/ 4,9/ 4,9

8 weken
10 „
■12 ,.
14 .

H52-

16 „
19 „
21 „
23 „

5,0/, 5,7/ 6,0
>6,9/»6,9/>6,9
6,4/ 6,5/ 6,7
>6,9/»6,9/^6,9
J6,9/J6,9/>6,9
^5,7/>5,7/>5,7
5-6,9/^6,9/^6,9
5,7/ 6,0/^6,9

5,2/ 5,7/S.6,9

5,6/ 5,9/ 6,5
6,5/ 6,7/^6,9
5,1/ 5,7/ 6,5
>5,7/^-5,7/>5,7
^,9/^6,9/>6,9
>6,9/>6,9/»6,9

In proef 2 konden op 12-14 en 25 weken
wel reovirus antistoffen maar op 40, 55 en
65 weken geen antistoffen worden aange-
toond (uitgezonderd FAPP,, 65 weken).
Tijdens de legperiode werd in proef 3 de
aanwezigheid van reovirus antistoffen
alleen op 40 weken in een klein percen-
tage van de serummonsters vastgesteld.

niSCUSSIF.

Entingen van jonge kuikens tegen o.a.
NCD en IB blijken onder praktijkom-
standigheden bemoeilijkt te wordendoor
de verschillen in maternale immuniteit en
het nog onvoldoende functioneren van
het immuunsysteem.
Een entscheina kan dan ook alleen wor-
den opgesteld voor gemiddelde praktijk-
omstandigheden. Dit houdt in dat een
koppel of een individu binneneen koppel
waarvan de maternale iininuniteit te veel
afwijkt van het gemiddelde, een meer of
minder ernstig risico loopt.
Een ander probleem vormt de beoorde-
ling van de immuniteit. Er zijn verschil-

label 6. Neutralisatie indices ten op/ichte van IB virus stam B222 in proel I cn 2.

Leeftijd

TRAD

FAPPi

FAPPo

proef 1

proef2

proef 1

proef 2

proef 1

proef 2

1 dag

>6,9/ >6,9

»6,9/^6,9

ä«,9/ä-6,9

^•6,9/ J6,9

>6,9/S\'6,9

2 weken

>6.9/>6.9/>6.9

4,9/ 5,l/>5.9

6,7/ 6,7/>e.9

3,7/ 4.9/ 5,1

>6,9/>6,9/>6,9

5,1/>5,9/ä\'5,9

5 „

6,2/ 5,4/ 6,4

1,2/ 2.0

4.0/ 4,0/ 4,4

1,4/ 1,4

4,4/ 6,0/ 6,0

1.7/ 1,7

8 ,.

3,5/ 3,7/ 3,9

3,6/ 4,1/ 4,1

4,5/ 4,1/ 6,9

3,4/ 3,7/ 3,9

3,7/ 3.9/ 3,9

3,7/ 4,4/ 4,7

12 „

3,5/ 4,0/ 4,2

2,2/ 2,2/ 3,0

3,7/ 4,2/ 6,0

3,2/ 3,6/ ~3,7

4,2/ 4,2/ 5,7

3,2/ 3.2/ 4,2

Bij de monsters op week 25 38 51 en 67 bleken de Nl alle >5,6.

ophelTing geïsoleerde oplok

-ocr page 62-

lende methodieken ontwikkeld om de im-
muniteit kwantitatief te meten. Bepaalde
humorale antistoffen zijn geen absolute
maatstaf voor de totale bescherming van
het dier. die congenitaal of na het toedie-
nen van de beschreven entstoffen aanwe-
zig is. In de praktijk worden echtertot nu
toe bepaalde antistoffen, zoals haemag-
glutinatie remmende of virus neutralise-
rende antistoffen, als indicatie voor de
afweer gebruikt. Uit besmettingsproeven
met virulent pseudovogelpestvirus is ge-
bleken dat HAR-titersdiena voorafgaan-
de entingen zijn ontstaan en boven een
bepaalde grens liggen, wel degelijk een
indicatie zijn voor de aanwezigheid van
een bescherming (22).
Andere vormen van bescherming zoals
lokale immuniteit, celgebonden immuni-
teit en interferentie kunnen eveneens van
belang zijn. Deze methodieken lenen zich
echter nog niet voor routinematige bepa-
lingen zodat noodgedwongen gekozen is
voor haemagglutinatie remmende of
virus neutraliserende antistoffen. Ten
aanzien van deze beide bepalingen vond
Nakamura (27) geen verband tussen de
VN-test en de H AR-test, maar Levine en
Fabricant (24) vonden na nasale applica-
tie van pseudovogelpestvirus wel een
verband tussen deze testen. Het tijdstip
waarop de reactie aantoonbaar was en de
mate van reactie waren verschillend voor
de beide testen.

De toepassing van het FAPP-systeem ge-
durende de eerste 8 weken van de opfok
biedt het voordeel dat twee entingen
tegen pseudovogelpcst achterwege gela-
ten kunnen worden en de eerste enting
tegen pseudovogelpcst en infectieuze
bronchitis op een later tijdstip kunnen
plaatsvinden.

Op hogere leeftijd is er een sterkere im-
muunrespons te verwachten. In het
FAPP-house kan worden gewacht tot de
maternale antistoffen zijn verdwenen en
tegelijkertijd kan er gebruik gemaakt
worden van een verhoogde immunologi-
sche afweerreactie tegen pathogene orga-
nismen en ook tegen entstoffen (1, .T3).

De enting tegen pseudovogelpcst met
Hitchnerentstofop 1 week resulteerde bij
de kuikens die traditioneel werden opge-
fokt (TRAD) niet in een toename van de
gemiddelde H.AR titer op 2. 3 cn4 weken
na de enting (tabel 3 cn 4). Op 3 weken
was in proef 3 de gemiddelde HAR titer
in de FAPPpgroep (geïsoleerd opgefokt
en nog niet geënt) hoger dan in de
TRAI^-groep (niet geïsoleerd opgefokt,
op 1 week geënt). De oorzaak hiervoor
moet gezocht worden in een neutralise-
rend effect van de grote hoeveelheden
maternale antistoffen op het entvirus( 18.
23).

U it het serologisch onderzoek op 8 weken
bleek dat de HAR titers bij éénmalige
enting op 5 weken hoger waren dan bij
tweevoudige enting op 1 en 4 weken
(tabel 3 en 4).

In de TR AD-groepen was er van 2 tot en
met 5 weken een percentage kuikens dat
geen of slechts een geringe HAR titer had
(figuur 3). Deze kuikens waren niet be-
schermd tegen pseudovogelpestveldvirus
(6, 8). Entingen op 1 en 4 weken resulteer-
den in een relatief lage gemiddelde HAR
titer op 8 weken. De enting die op deze
leeftijd werd uitgevoerd leidde wel tot een
sterke toename van de gemiddelde HAR
titer. Op 18 weken was deze nog zo hoog,
dat hij na dc enting met La Sota entstof
slechts steeg tot 2\'*\' \' en gedurende de leg-
periode duidelijk beneden de waarden lag
van de tot acht weken geïsoleerde opge-
fokte en slechts twee maal met ND virus
geënte dieren (FAPP,) (tabel 4).

Ook werd bij uitstel van dc entingen tot 5
weken een meer homogeen resultaat be-
reikt (figuren 1. 2 en 3 en tabellen 3 en 4).
Volgens Roepke (32) is dc bescherming
ten aanzien van pseudovogelpcst tijdens
de legperiode belangrijker dan tijdens de
opfokperiode. omdat na een eventuele
herenting tijdens dc legperiode klinische
reacties en een produktiedaling kunnen
optreden.

Met behulp van een aantal praktijkproe-
ven loonde hij aan dat de op het moment
van de enting aanwezige rcstimmuniteit
de sterkte bepaalt van de immuunrespons
op een spray-enting met een lentogeen
entvirus. Uitgaande van de bovenge-
noemde gegevens is het tijdens de laatste
enting in de opfokperiode belangrijk dat
er een zo laag en uniform mogelijke rcst-
immuniteit op het moment van de enting
aanwezig is om tot een optimale im-

-ocr page 63-

muunrespons op deze enting te komen.
In deze proeven zijn geen klinische ver-
schijnselen waargenomen in de FAPP,
groepen gedurende een periode van 3
weken na de 3-weekse IB enting of de
5-weekse ND enting.
Volgens Woernle (35) zijn precipiterende
antistoffen tegen 1B reeds aan te tonen op
een tijdstip waarop \\\'irusneutraliserende
antilichamen zich nog in het a-specifieke
gebied bevinden (NK lO\'-^jen zijn preci-
piterende antistoffen reeds uit het bloed
verdwenen op een tijdstip waarop virus-
neutraliserende antilichamen nog aan te
tonen zijn. Verschillende auteurs geven
als grens voor het al of niet specifiek zijn
van de uitslagen van de VN-test, een
waarde variërend van 10\'\'\'^-10\'aan(9. 13.
35). Page (28) stelde vast. dat er na een
primair contact met IB virus tenminste 2
weken en meestal 3 weken \\erlopen
voordat de uitslag \\\'an de VN-test zich in
het specifieke gebied bevindt.
In proef 2 waren op een leeftijd van 5
weken alle Nl\'s ^ 2, terwijl op dezelfde
leeftijd in proef 1 alle Nl\'s 4 waren
(tabel 6). De Nr5 in proef 3. waar fre-
quenter serologisch onderzoek verricht
werd. lagen op een leeftijd van 4 weken
op één uitzondering na beneden 2. maar
waren op 5 weken op één uitzondering na
gestegen tot waarden 3,7 (tabel 7). Uit
dit verloop zou geconcludeerd kunnen
worden dat in tegenstelling tot de proe-
ven 1 en 3 er in proef 2 waarschijnlijk een
vertraagde serorespons is opgetreden.

Er zijn geen aanwijsbare oorzaken te vin-
den voor deze vertraagde serorespons op
een leeftijd van 5 weken.
Wel kwam duidelijk naar voren dat er
gedurende de eerste 5 weken van de
opfok Nl\'s werden gevonden die in het
a-specifieke gebied lagen (tabel 6 en 7).
Een verklaring voor de stijging van het
percentage serummonsters met precipite-
rende antistoffen tegen het 1 B-virus stam
H52 op een leeftijd van 12 weken zou
kunnen zijn. dat er na de overplaatsing
van de dieren op 8 weken een veldvirusin-
fectie met IB virus heeft plaatsgevonden.
Na de enting met H52 IB entstof op 15
weken volgde er in proef 3 een verlaging
van het percentage dieren met precipite-
rende antistoffen, die veroorzaakt zou
kunnen zijn door neutralisatie van het
entvirus door precipiterende antistoffen
die in het bloed van de jonge hennen
aanwezig waren (tabel 5). In de FAPP,
groep van proef 3 is na de enting met FI52
IB entstof op 15 weken een lichte daling
van de hoeveelheid neutraliserende anti-
stoffen te constateren, hetgeen in de
TRAD groep niet wordt waargenomen
(tabel 7).

Door meerdere auteurs wordt vermeld
(2. 3. 23) dat v irale en bacteriële infecties
van invloed kunnen zijn op de resultaten
van de entingen tegen pseudovogelpest.
Yates e.a. (40) toonden de mogelijkheid
van maternale antistoffen tegen adenovi-
rus stam CELO Phelps op 5 en 8 weken,
het onderzoek van de sera van alle proe-
ven bevestigd werd. De aanwezigheid van
precipiterende antistoffen tegen adenov i-
rus stam CELO Phelps op 5 en 8 weken,
dus vóór de opheffing van de geïsoleerde
opfok kan veroorzaakt zijn door verti-
cale virusoverdracht. De inogelijkheid
van een dergelijke infectiemodus werd
beschreven door Davvson, Yates e.a. (10,
39).

De kans dat er een besmetting van bui-
tenaf heeft plaatsgevonden doordat het
FAPP-systeem niet voldoende gefunctio-
neerd heeft, is gezien de resultaten van
meerdere proeven met dit systeem uiterst
klein. Hetzelfde geldt voor het naar bin-
nen brengen van smetstoffen door de ver-
zorgers of door middel van het voer.
Zowel in proef 2 als in proef 3 werden
maternale antistoffen tegen teno-
synovitis verwekkende RFO-virus stam
LZ67I aangetoond. Na opheffing van de
geïsoleerde opfok trad er in alle proeven
een besmetting met dit RFO-virus op,
maar klinische verschijnselen werden niet
waargenc.men. Ondanks de aanwezig-
heid van adeno- en reovirus besmetting
hebben de hennen een goede antistoftiter
tegen IB en ND opgebouwd. Deze proe-
ven zijn genomen in het kader van de
leucoscbestrijding die door het Centraal
Diergeneeskundig Instituut in samen-
werking met de vakgroep Zootechniek
van de faculteit voor f^icrgeneeskunde
ontwikkeld werd.

Bij de leucose bestrijding is de opfok in
een F.APP-house gedurende de eerste 8

-ocr page 64-

weken essentieel. In deze proeven werd
gezocht naar de eventuele andere voorde-
len van de opfok in een FAPP-house ge-
durende de eerste 8 weken. Naast de uit-
sparing van 2 ND entingen bleek dat de
jonge hennen een uniforme opbouw van
antistoffen tegen IB hadden, hetgeen be-
langrijk is voor de laatste enting tegen 1B
tijdens de opfokperiode. Ook bleek dat
er gedurende de eerste 5 weken van de
opfok een aantal kuikens geen of onvol-
doende antistoffen tegen pseudo-
vogelpest en of infectieuze bronchitis
bezat. Bij deze kuikens zou een
besmetting met pseudovogelpcstvcldvi-
rus en of infectieuze bronchitisveldvirus
aanleiding kunnen geven tot het ontstaan
\\an ziekteverschijnselen. Bij gebruik van
een F.APP-house gedurende de eerste 8
weken \\an de opfok is echter een eventu-
ele besmetting met veldvirussen uitgeslo-
ten.

D.ANKBU ri lGlNG

Ik dank mcj. C. Baud. II. Kappert en VV. Milten-
burg voor dc mcdcucrking bij dc technische uitvoe-
ring en dc medewerkers \\ an Lab. dr. de Zeeuw voor
dc assistentie bij de uitvoering \\an hct serologische
ondcr/oek.

LITERATUUR

1. Ball. R. E. and Lyman. J. E.: Revaccination of chicks for Marek\'s Disease at twentyone days old.
Avian Dis.. 21. (3). 440. Research note (1977).

2. Bankowski, R. .A. and Hill. R. W.; Factors influencing the efficiency of vaccination of chickens against
Newcastle disease by the airborne route.
Proc. 9lsl. .Ann. .Ueel. Am. Vei. Med. Assn.. 317. (1954).

3. Bankowski. R. .A.: Respiratory disease comple.x of chickens in the United .States. Br. Vei. Jour., b. 117.
(1961).

4. De Boer. G. F.: Methods for the Control of Avian I umor Virus Diseases. Tijdschr. Diergeneesl<..
(4). 239. (1977).

5. De Boer. G. F.. Van Vloten. .1. Groenendal. J. E.. Maas. 11. .1. 1... Borm. F.. Hoogerbrugge, A.
Krasselt. M,: I he control of lymphoid leucosis ina Hock White Plymouth Rock chickens,
Vei. Q.. I
23. (1979).

6. Brandly, C, A,; Epizootiology of Newcastle disease, Proc, 15th, Intern, Vet, Cong, Stockholm.

7. Chomiak. T. W.. Fuginbuhl, R, E,. and Steel. F. M,: Serologic differences between the Bcadcttc and
Massachusetts strains of infectious bronchitis virus.
Avian. Dis.. 7, 325. (1963).

8. Crawley. J, E,: Immunisation of chickens against infectious bronchitis and Newcastle disease by spray
method,
Proc. iOih World\'s Poulir. Cong. Edinburgh. 2. 234 (1954).

9. Cunningham, C, IF: Newcastle f)isease and Infectious Bronchitis ncutrali/ing antibody inde.xes of
normal chicken serum.
Am. J. Vei. Res. 12. 129. (1951).

10, Dawson, G. .1.. Yates. V\'. J.. Chang. P. W.. Orsi. B. S.. and Pronovost. A. D.: Egg transmission ofavian
Adeno - associated virus and Ccio virus during a naturally occuring infection. Am. J. Vet. Res..
40.
(II). 1624. (nov. 1979).

11, Drury. I„ N,, Patterson, VV, C,, and Beard, C. W.: Ventilatmg poultry houses with filtered air and
positive pressure to prevent airborne diseases.
Pouhr. Sci. 48, 1640. (1969).

12, Drury, t,, N,: Filtcred-Air-Positive-Pressure ventilation systems for preventing airborne diseases in
poultry houses, Abstr, Winter Meeting ASAE paper no. 70-914. Chicago, dec. 1970.

l.L Fabricant. .1.: Studies on the diagnosis of Newcastle disease and Infections Bronchitis. IV 1 he use of
the serum neutralization test in the diagnosis of Infectious bronchitis.
Cmnell. Vel.. 41. 68. (1951).

14, Faragher. .1. I .: Infectious bursal disease of chickens. I V/. Bull.. 42. (6). 361. (1972).

15, Mc. Fcrran,,!, B,, Mc,Crackcn, R, M,, Mc. Killop. F. R., Mc. Nuhy, M. S.. and Collins, D. S.: Studies
on a depressed egg production syndrome in Northern Ireland.
Avian. Palhol.. 7, .(.\'>, (1978).

16, Grundcr. .A. A.. Gavora. .1. S.. Spencer. .1. 1.. and I urn ball. .1. E.: Pre vent ion of Marek\'s Disease us ing a
Filtered Air Positive Pressure House.:
Pouhr. .Sci.. 54. 1189. (1975).

17, Hcidc. E, van der, Geissler, .1, and Bryant. E, S,: Infectious Tenosynovitis: serologic and histopatholo-
gic response after experimental infection with a C.\'onnecticut isolate,
.Avian Dis. 18. (3J. (1974).

18, Hitchner. S, B,, Riesing, G,, and van Roekcl, H,: Proc. 54ih Ann. .Meel U.S. liveSik. Sanil. Ass.. 154.
(1950).

19, Hoekstra, .1,: Experiments with avian encephalomyelitis, Br. Vei. ,/., 120, 322. (1964).

20, Von Kewitsch. A.: Expcrirncntcller Bcitrag zur Verminderung des Virusgchaltes der l.uft durch
Luftfiltration. /.
Oe.mniie llvg. Ihre (jrenzgeb.. 10, 171. (1964).

21, Krasselt, M, and Voûte, E, J,: Synovitis in broiler parent chickens, .\\elh. J. Vei. Sci.. 3, (I). 5. (1970).

22, Krasselt, M, persoonlijke mededeling, 1979,

23, Lancaster, .1, E,: Newcastle disease. Control by Vaccination, Vei. Bull. 34. 57. (1964).

102,
, and

195.L

-ocr page 65-

24. I.OMiic. I\'. I\'. and Fahncanl. .1.: Sii.sceptibilit\\ lot Nevvca.slicdisca.sc infection ol chicks with congenital
scrum antibodies.
Cornell. I rr. 4(1. 2/,?. (I9>(l).

25. I.ufentkieming. (ieselschaft für Versuchtierkunde Nr. 6. F.rster Auflage, p. .11. 1976.

26. Methods for e.xamining poultry Biologies and for identifying and quantifying Avian Pathogens.
F\'iigaxc. National .Academy ol sciences Washington DC. 105. 1971.

27. Nakamura. .1.. Miyamoto, I ., and Nagishima. H.: Bull. hiol. Re.s. Tokyo. 1.69. (1956).

28. Page. C. A.: .Antibody Response of Chickens Fxposed tot Infectious Bronchitis Virus. Michigan State
C ollege thesis. 1950.

29. Richey, D..F. Anderson, D. P.. Fdison, C. S.. and Ferguson. C. F.: Environmental control of Marek\'s
disease. Abstr. 14th World\'s Poultr. Congr. II p. 515. 1970.

M). Rispens B. IF \\an Vloten IF. Mastenbroek N.. and Maas IF .1. F.: Control of Marek\'s disease in the
Netherlands 11. Field trials on vaccination w ith an avirulent strain (C VT 988) of Marek\'s disease virus.
.ivian Dis.. 16. 126.(1972).

.11. Rispens. B. H.. De Boer, G. F., Hoogerbrugge. A., and Van Vloten, J.: A method for the control of
lymphoid leucosis in chicken.
.!. Sat. Cancer Insi.. 57. II5I-1156. (1976)

.12. Roepke, W. .1.; Vaccination experiments against Newcastle disease. Proc. I ill inwrnaiional congress
o! Winiil lei. Poullrv .-Issocialion Munich. JHJ. (1973).

.1.1. Spencer. .1. 1... Cirunder, .A. A.. Robertson, A., and Speckmann. Ci. W.: Attenuated Marek\'s disease
herpes \\ irus; protection conlerred on strains of chickens \\ ar\\ ing in genetic resistance.

14. Vokes: Publication No. VP 50. March 1972, Vokes Limited. Henley Park. Guildford. Surrey.
Fngland.

.15. W\'oernlc. H.: Diagnose der infektiösen Bronchitis der Huhner Mit Hi lie der Prä/ipitations reaktion im
festen .Agarmcdium.
.yionaish. Tierheilk.. I 1. 154. (1959).

.16. Wocrnle. 11. und Runner. .A.: IJber das Vorkommen \\ on Cclo-\\ irus-lnfcKtionen des Huhnes und ihre
Diagnose mit Hilfe des .Agargclpra/ipitationstestcs.
Monaish. Tierheilk., 15. J62, (1963).

.17. V\\ ocrnic, H. Brunner. A. und Kussmaul. K. F.: Nachweis aviärer Reo-viren im .Agargelprä/.ipitations-
test.
Iicrürzil. l ni.sch.. 29.3117. (1974).

.18. Vatcs, V . .1.. l)oroth\\. F. and Fry. B. A.: Obserxations on a Chickcn Embryo l.cthal Orphan (CFFO)
virus,
.-im. ./. I el. Res.. 17. 657. (1957)

.19. Vales, V. .1.. Chang. P. W.. Dardiri. IF, and Fry. 1). F.: study in the epi/.ootiolog> ofthe Celo
Mrus.
 Dis. 4. 51)1). (196(1)

40. Vatcs. V. .F. Rhec. Y. ü.. Fry. D. Ii.. El .Mishad. A. .M., and Mc Cormick. K. .1.: I hc prcscncc ofa\\ian
Adcno viruses and .Adcno-associated viruses in healthy chickens. .Avian Dis., 20.
(I). 146. (1976).

Jahresversammlung der Schweiz.
Vereinigung für Kleintiermedizin
lO./ll. Juni 1983 in l.uzern

I hemen:

1. Ophthalmologie bei Hund und Kat/e.

2. Erkrankungen der kleinen Hcimticrc (inkl.
Vögel).

Das definitive Programm erscheint Ende 19X2.
Interessenten melden /ich bitte bei: Dr. mcd. vet.
.1. P. Zcndali. Route dc Beaumonl 7 bis. Cll-17()0
Fribourg.

Xlll. Weltkongreß für Rinder-
krankheiten in Johannesburg/
Südafrika vom 17. bis 21.09.84

Für den o.a. Kongreß der VVellgeselLschaft für Bui-
atrik hat die Planung begonnen, das wissenschaftli-
chen Programm sieht folgende /ehn Hauptthemen

1. In .Afrika heimische Krankheiten domestizier-
ter und wildlebenden Wiederkäuer.

2. Herdengesundheitsprogramme unter extensi-
ven und halbextensiven Bedingungen.

1. Bekämpfung von Endo- und Fkto-Parasiten.

4. Zecken und zcckcnbcdingtc Krankheiten.

5. Fütterung des Rindes.

6. Pflanz.entoxine und Mykotoxine sowie da-
durch bedingte Krankheiten.

7. Embryotransfer beim Rind: Ausblick.

X. Krankheiten des hewegungsapparates und der
Klauen.

9. Haltung von Wildwiederkäuern.

10. Veterinärmedizinische Problcmedcs Finzcltie-

\\Orsit/.ender des Organisationsausschusses:

Dr. I. Bacher. B.V.S.. P.O. Box .151.1.1. NorthclilT.
South .Africa 2115. (erteilt auf Anfrage weitere Aus-
künfte).

-ocr page 66-

Zinkvergiftiging bij veulens

Zinc Poisoning in Foals

E. G. Hoskam\', G, J, de Graaf\', N, Noorman ^ en H, J, Over^

SAMENVArriNG. Geciurencie een aanlal jaren iratien hij veulens in de otngeving van een zin/<erls-
verwerkende industrie ziekteverschijnselen op waarhij in 1972 zink vergiftiging als oorzaak kon worden
aangetoond.

Bij verder onderzoek hleek dat zink vergiftiging in de zomer tot dichtbij de fabriek weidende dieren was
beperkt terwijl dit gebied zich uitbreidde in de winterperiode. .Aannettielijk kon worden gemaakt dat
ziekte en sterfte gekoppeld waren aan het gedurende enkele tttaanden grazen op weiden met zitikgehal-
ten van 500 ppm up d.s. basis of hoger.

S U M M A R . .Symptoms appearing in foals in the area surrounding a zinc smelter during a number of
years in the late si.xties were found to be due to zinc poisonirtg in 1972.

Clo.ser esatninatiott showed that zinc poisoning was cottfined to animals grazing near the stnelter.
this area being enlarged during the winter. It was plausible that the disease and mortality were
associated with the fact that the foals had been grazing for sottie months on pastures containing concen-
trations o f zinc of 500 ppn] of ilrv matter or over.

1. INLEIDING

In de winter van 1971-1972 werd de Ge-
zondheidsdienst voor Dieren in Limburg
geconfronteerd met een aantal specifieke
ziekte- en sterftegevallen bij veulens uit
het gebied nabij Weert, In voorafgaande
jaren waren soortgelijke problemen ge-
signaleerd, waarbij in een groot deel van
het gebied de opfok van veulens onmoge-
lijk bleek.

Hoewel het vermoeden bestond dat er
een relatie zou kunnen zijn tussen de
waargenomen problemen en de aanwe-
zigheid binnen het gebied van een aantal
metaal verwerkende industrieën was dit
nimmer bewezen.

Op grond van de ervaringen verkregen bij
het klinisch en pathologisch onderzoek
door de Gezondheidsdienst voor Dieren
in Limburg was het waarschijnlijk dat de
ziekteverschijnselen en sectiebeelden een
toxicologische oorzaak konden hebben.
Het toxicologisch-chemisch onderzoek
bij het Centraal Diergeneeskundig Insti-
tuut toonde aan dat het ziektebeeld kon
samenhangen met de waargenomen hoge
zinkgehalten in de organen van de dieren.

Als uitvloeisel van deze waarneming
werd besloten om rond de vermoede bron
der zinkbelasting een onderzoekpro-
gramma op te zetten teneinde:

1. de aetiologie der vergiftiging te leren
kennen, en

2. het epidemiologisch patroon in rela-
tie tot de dynamica van zink in het milieu
te analyseren.

Het waarnemingsprogramma werd tus-
sen 1972 en 1975 afgewerkt. Incidenteel
werden ook later waarnemingen verricht,
■fijdens de waarnemingsperiode (decem-
ber \'973) kwam de aerogene emissie van
zink tot stilstand doordat het betreffende
metallurgisch bedrijf overschakelde op
een ander procédé. In deze publicatie zal
vooral de aetiologie der zinkvergiftiging
worden beschreven. Een verantwoording
van de resultaten uit het milieuonderzoek
zal worden gegeven door Over, Noor-
man, De Graaf en Hoskam (1982),

2. MATERIAAl. EN ME EHODEN

2.1. Bronnen

Het materiaal werd verkregen uit enkele veulens,
gestorven en ter sectie aangeboden begin 1972.

\' Centraal Diergeneeskundig Instituut, al\'d. Analytische Chemie en l oxicologie. Postbus 6ÜU7, .1002 AA
Rotterdam.

- Centraal Diergeneeskundig Instituut, atd. Parasitologie. Edelhertweg 13. 8219 PH Lelystad.

-ocr page 67-

Referentiemateriaal werd verzameld op abattoirs
te Hilversum en Schiedam. De waarnemingen wer-
den gecompleteerd door het weiden van een veulen
in het betreffende gebied, door bemonstering en
enquête van bedrijven en door de analyse van gege-
vens uit de lokale paardenverzekering.

2.1.1. Scaie materiaal

Bij de aanvang van het onderzoek stond orgaanma-
teriaal van drie in januari en februari 1972 gestor-
ven veulens ter beschikking. De secties waren ver-
richt op de Gezondheidsdienst voor Dieren in
1.imburg. Het materiaal voor zover dat voor toxico-
logisch onderzoek werd verzameld is inde tabellen
aangegeven door de veulennummers I. 2 en .1.

2.1.2. liedrijfsoiulerzoek

2.1.2.1. Bedrijfsbemonstering

Op een aantal bedrijven met en zonder problemen
werden op geselecteerde percelen gewas- en bo-
demmonsters verzameld. Daarnaast werden inci-
denteel ook serummonsters van veulens verzameld.

2.1.2.2. Het indicator-veulen

In november 1973 werd een ziek \\eulenaangekocht
dat op een afstand van 2,3 km ten westen van de
veronderstelde bron weidde. Regelmatig werden
van bet dier haar-, serum- en laeeesmonsters verza-
meld\'. daarnaast werd de weide bemonsterd.

2.1.3. Enquête bedrijven en informaiie praktici
Waardevolle informatie over het verloop van het
ziekteproces werd verkregen van dr. .1. M. F. Sacs,
Gezondheidsdienst voor Dieren in I.imburg en van
de praktici drs. F. .1. .A. Scheijmans te Fll (1-.) en drs.
K. Hengeveld te Budel (N. Brabant). Hun waarne-
mingen werden aangevuld door vraaggesprekken
met enkele (voormalige) bezitters van veulens in het
gebied.

2.1.4. f\'aardenverzekering

Door de verzekering werd in de loop der jaren een
aantal veulens overgenomen in het terminale sta-
dium. Een deel hiervan bleek op grond van de ver-
klaringen van voornoemde praktici terug te voeren
tot de onder 3 beschreven ziektegevallen. Ook de
dieren die ter sectie aan de Gezondheidsdienst wer-
den aangeboden kwamen van bedrijven waar in het
verleden dieren door de verzekering waren overge-
nomen,

2.2. Toxlcologlsch-chemiseh onderzoek

2.2.1. Idorbereiding monsters
Weefselmonsters werden diepgev roren bewaard tot
het moment van analyse.

Beendermonsters werden na uitkoken gedroogd en
vermalen tol beendermeel.

llaarmonstcrs werden gedurende 1 uur gewassen
met 1% f riton X 100. daarna met gedestilleerd
water. Vervolgens werden deze monsters bij 50° C
gedroogd. Faeces, gras- en grondmonsters werden
bij 50° C gedroogd tot respectievelijk 90 en 95\';;
d.s.; daarna werd het materiaal gehomogeniseerd in
respectievelijk mixer of mortier.

Dierenarts K. Hengeveld te Budel.

2.2.2. Analyse

De gevolgde analyse technieken zijn gebaseerd op
standaardmethoden zoals beschreven door o.a.
Delves
et al(3) en Evans and Bandemer (4). Omdat
deze technieken echter niet zonder meer toepasbaar
bleken voor dit onderzoek en verfijning noodzake-
lijk was, volgt hier een verantwoording van de ge-
bruikte analyse-methoden voor zover ze in deze fase
van het onderzoek werden gebruikt.
Zink. lood. cadmium, koper en calcium werden met
behulp van atomaire absorptie analyse bepaald. Bij
arsenicum en fosfor gebeurde dat spectrofotome-
trisch en bij fluor potentiometrisch. Alle te onder-
zoeken materiaal werd gedestrueerd met zwavel-
zuur. perchloorzuur en salpeterzuur met uitzonde-
ring van het beendermateriaal dat zonder zwavel-
zuur werd gedestrueerd.

Voor de zinkbepaling werd het destruaat verdund
met water en op pH4 gebufferd. Na toevoeging
van een ammoniumpyrrolidinedithiocarbamaat
(.APDC)-oplossing werd het APDC-zink complex
met methyl-iso-butylketon (MIBK.) uit de waterige
fase geëxtraheerd. In de organische fase werd het
zink bij een golflengte van 213.9 nm gemeten.
Voor de lood. en cadmiumbepaling werd aan het
opgeloste destruaat na buffering op pH 3, ammo-
niumcitraat toegevoegd. Complexering vond even-
eens met APDC-oplossing plaats en het lood- en
cadmiumcomplex werd met MIBK uitgeschud.
De concentraties werden bij een golflengte van re-
spectievelijk 283,3 en 228,8 nm gemeten.
Voorde koperbepaling werd het destruaat eveneens
op pH 3 gebufferd.

Complexering werd bereikt door toevoeging van
natriumdiethyldithiocarbamaat waarna het com-
plex werd uitgeschud met MIBK. f,)e koperbepa-
ling vond plaats bij een goinengte van 324.7 nm.
Het eventueel aanwezige arsenicum in het destruaat
werd gereduceerd tot het gasvormige arseenhy-
dride. Het arseenhydride werd opgevangen in een
jodiumoplossing, omgezet in hel blauwe molyb-
daatcomplex en gemeten bij een golflengte van 840
n m.

Voor de calciumbepaling werd het destruaat met
een waterige lanthaanchloride oplossing verdund
cn het calcium in deze verdunning gemeten bij een
golflengte van 422.7 nm.

Voor de losforbepaling werd het destruaat met
water verdund en een gedeelte hiervan behandeld
met ammoniummolybdaat en l-amino- 2 naphtol-
4-sulfonzuur.

Het ontstane complex werd spectrofotometrisch
gemeten bij een golflengte van 750 nm.
Fluor werd uit het beendermeel in zuur milieu ge-
ëxtraheerd en met een ion-specifieke fluorelectrode
potentiometrisch gemeten.

3. ZIEK I EVERI.OüP

De dieren die in januari en februari 1972
werden geseceerd waren gekarakteri-
seerd door de volgende anamnese.
De dieren waren geboren in april mei
1971. In de periode september oktober

-ocr page 68-

1971 vermagerden ze cn begonnen stijf te
lopen. De beengewrichten waren sterk
gezwollen (fig. 1); er ontwikkelde zich
stijfheid van de nek waardoor het grazen
bemoeilijkt werd (fig. 2). In de winterpe-
riode werden de dieren bijgevoerd, maar
de symptomen verergerden dusdanig dat
ze niet meer op de been konden komen.
Sterke vermagering en haaruitval waren
in dit stadium, waarin meestal tot afvoer
werd besloten, kenmerkend. Zij hadden
alle drie in de zomer \\an 1971 geweid in
het gebied op ± 5 km N.0. van de zink-
erts verwerkende industrie (fig. 3).
Dit beeld van een zich chronisch ontwik-

kelende verstijving der gewrichten van
voorbenen en hals is bij de enquête van
praktici en paardchoudcrs bij herhaling
bevestigd. Aanvullend werd vastgesteld
dat:

volwassen paarden bij hoge uitzonde-
ring gevoelig bleken;
de ziekte niet rasgebonden was;
vergiftiging door inhalatie alleen on-
waarschijnlijk was omdat de dieren
na opstallen in combinatie met het
voeren van onverdacht hooi herstel-
den;

de ziekte in een vroeg stadium reversi-
bel was, hetgeen bleek bij verplaat-
sing van dieren naar grasland verder
van de veronderstelde bron.

4.

Verder bleek dat op dichter bij de bron
gelegen bedrijven het ziekteproces vroe-
ger in het seizoen begon dan op verder
afgelegen weiden. In sommige gevallen
werden de verschijnselen al vanaf juni
opgemerkt, waardoor al in de zomer-
maanden tot afvoer van de dieren werd
besloten. Dit was met name in het gebied
rond Budel het geval.

4. Ri;st i.i.Ari-:\\

4.1. Toxicologisch onderzoek van sec-
tiemateriaal

Ciezien de antagonistische werking van
zink ten opzichte van koper, lood cn cad-
mium werden lever en nierschors van dc
geseceerdc dieren ook op de aanwezig-
heid van dczc metalen onderzocht. De
analv\'seresultatcn zijn samen met die van
een aantal referentiemonsters van paar-
den uit onverdachte gebieden weergege-
ven in tabel 1.

Hoewel betreffende veulens weinig refc-
rentiegegevens uit de literatuur beschik-
baar zijn lijken de lood-, koper- cn cad-
miumgchaltcn van de organen der
geseceerde dieren niet indicatief voor een
vergiftiging met deze zware metalen als
oorzaak der ziekte. Deze gehalten zou-
den echter mede verband kunnen houden
met een antagonistisch effect van zink
(16, 17. 18).

Uit tabel 1 blijkl dat alleen de hoge zink-
waarde van de levers karakteristiek was
voor de in het gebied gestorven veulens.

-ocr page 69-

1-ii;. 2. Slijlhcid \\an nek en ledematen bij cen dooi zink vergiftigd veulen.

i

ê

r .

f

big. .V

I

~ ■ I

O

* ZINKERTS VERWERKENDE INDUSTRIE

RIJKSGRENS

---- PROVINCIEGRENS

---- GEMEENTEGRENS

^ STEDEN EN DORPEN
C^ BOS. HEIDE EN ZANDVERSTOIVINGEN ----\'\'\'

STRAMPROIJ

\'jJiSiS

BEDRIJVEN MET !••) EN ZONDER |oo) ZINK-
\'.\'ERGIFTIGING BIJ VEULENS

SCHAAL 1:200.000

-ocr page 70-

Tabel I. Zink-, Koper-, I ood- en Cadmiumgehallen \\an de organen van de geseeeerde dieren.

mg kg (ppm) ongedroogd materiaal

Zink

1 ood

Cadmium

Koper

waarnemingsgebied

lever

nier

lever

nier

lever

nier

lever

nier

veulens 1.

1 100

99

.1.5

1.9

0,.1

2..1

17

24

2.

427

55

2.6

0.2

0.6

1.5

24

8

.1.

650

4.9

1.1

n.a.i

1,0

0.2

24

1.4

referenties

veulens

4.1

.17

0.8

0.1

5,0

2.9

49

0,8

.1.8

-

4.1

.1.1

1..1

0.6

.1..1

6.2

oudere paarden

125

.17

1.2

0.1

4,4

1,2

40

7.0

151

91

0.8

0..1

2,1

5,5

14.5

20.9

1 1 1

70

0.6

0,2

2.0

4,1

1.1.5

10.4

64

74

0.7

0,5

2.1

5,7

5.5

7.4

I n.a. = niet aantoonbaar
= niet bepaald

Volledigheidshalve werd materiaal vati
één veulen onderzocht op de aanwezig-
heid van arsenicum. Dit bleek niet aan-
toonbaar.

In verband met een mogelijke chronische
fluorvergiftiging werden in de botten van
twee veulens de fluorgehalten bepaald.
Het Iluorgehalte van 7 beenderen van het
eerste veulen varieerde van 130-280 ppm
berekend op droge stof-basis met een ge-
middelde van 197 ppm. In 5 beenderen
van het andere veulen was de spreiding
170-275 ppm, met een geiniddelde van
197 ppm.

Omdat de ziekteverschijnselen zich
vooral manifesteerden in een aantasting
van het beendergestel, zijn de zink-,
calcium- en 1\'osforgehalten van een aantal
beenderen van zowel zieke als gezonde
dieren bepaald. De resultaten hiervan
zijn weergegeven in tabel 2.
Van veulens zijn uit de literatuur geen
normaalwaarden van lluor bekend.
Omdat klinisch gezonde kalveren verge-
lijkbare waarden van 250-400 ppm bevat-
ten en omdat Iluorose bij runderen in het
onderzoek-gebied niet voorkomt, is het
niet mogelijk de beschreven ziektever-
schijnselen aan fluoropname toe te schrij-
ven.

4.2. Toxicologisch onderzoek op be-
drijven

4.2.1. Indicator veuien
Tijdens de waarnemingsperiode trad in
november, december 1973 en januari
1974 een duidelijke versterking van het
klinisch beeld op. De stijfheidsverschijn-
selen namen toe en de levendigheid nam
af. Vanaf februari 1974 trad een herstel
op in de algemene gezondheidstoestand.
In de herfst van 1974 was het dier geheel
hersteld.

De zinkgehalten van het gras en van het
haar en de faeces van het grazende dier
(op droge stof-basis) cn de zink- en ko-
pergchalten van het .serum zijn aangege-
ven in tabel 3.

Het is duidelijk dat de ziekteperiode sa-
menging met de opname van gras met
hoge zinkwaarden. Ook zinkwaarden in
het serum wijzen op een hoge mobilise-
ringsgraad, terwijl de faeceswaarden een

Tabel 2. Zink-. Calcium- en Fosfaatgebaltcn in beenderen. Zink: mg kg d.s.: Calcium en I-osfor: % d.s.

veulens uit
waarnemingsgebied
refercntieveulen
ouder paard

(7 beenderen)
(5 beenderen)
(6 beenderen)
(6 beenderen)

Zink

Calcium

Fosfor

1 19-2.\'4

16-21

7.8-10.4

110-162

17-20

7.5- 9.5

122-154

18-24

9.8-15.5

44-109

-ocr page 71-

Fabel 3. Zink- en

kopergehahen helrelïendc

indicator

\\culen op

verschillende

monsterdata.

1973

1974

22 11

6 12

20 12

2 1

29 1

6 4

gras mg kg d.s.

1266

894

1460

1004

897

574

haar mg kg d.s.

234

1 160

506

758

425

faeces mg kg d.s.

1721

1314

10X6

1349

1 132

726

scrum Zn mg 1

1.61

2..S3

2.6X

3.29

1..54

0.98

serum Cu mg 1

0.70

0.9.S

I.IX

1.12

0.73

1.23

Zn Cu ratio

2.30

2.66

2.27

2.93

2.1 1

0.80

alopccia

afspiegeling zullen zijn van enerzijds de
opname en anderzijds de uitscheiding
van zink.

Bij zieke veulens in de omgeving werden
in november-december 1973 eveneens
verhoogde zinkwaarden in het serum
aangetroffen.

Het feit dat er vanaf februari 1974 een
duidelijk herstel optrad is toe te schrijven
aan een sterk verminderde emissie van
zinkverbindingen door het afsluiten van
het thermisch zinkprocedé in de fabriek.
Het is waarschijnlijk dat problemen bij
veulens optreden bij de consumptie van
gras met ± 1000 ppm zink.

4.2.2. Vergelijking bedrijven mei en
zonder problemen

In de periode januari-april 1973 werden
in het betreffende gebied bedrijven be-
monsterd, die op grond van gegevens van
eigenaar, de locale prakticus en of de
veeverzekering gekarakteriseerd konden
worden als probleembedrijven ten aan-
zien van de beschreven ziektesymptomen
dan wel daarvan vrij waren.
Voor deze II Limburgse bedrijven zijn de
resultaten verwerkt in tabel 4, voorwat
betreft zinkgehalten van het gras en de
bodem.

De conclusie uit deze cijfers is dat er een
significant verschil (Wilcoxon: P<0.01)
bestaat tussen de zinkgehalten op bedrij-
ven met en zonder problemen.
De grens tussen deze bedrijven blijkt on-
geveer te liggen bij grasgehalten van 500-
1000 ppm in de winter.

4.2.3. Gegevens uil de verzekeringsad-
minislraiie

Overname door de verzekering betekent
in de meeste gevallen dat herstel van de
ziekte uitgesloten kon worden. Hoewel er
vanzelfsprekend andere redenen kunnen
zijn om tot overname te besluiten, bleek
echter bij vergelijking van de gegevens uit
de verzekeringsregisters dat de reden van
overname veelvuldig samenhing met de
beschreven ziektesymptomen. In een on-
bekend aantal gevallen zijn dieren opge-
ruimd die niet verzekerd waren, enerzijds
omdat de veulenhouder het risico toch
aandurfde, anderzijds omdat bij notoire
situaties de maatschappij niet tot verze-
kering wilde overgaan.

l ahel 4. Zinkgehalten (mg kg d.s.) in gras en hodem op bedrijven met en zonder prohlemen in de winter
van 1973.

bedrijven met prohlemen

bedrijven /onder problemen

gras

hodem 0-10 cm

gras

bodem 0-10 cm

2205

1240

550

160

1380

189

520

81

1 1 10

302

466

70

1110

160

452

49

504

495

.195

56

277

101

gemiddeld;

1260

477

443

86

677

-ocr page 72-

label 5, Aantal door verzekering overuenonien
\\eiilens per seizoen binnen de \\er/ekeringsge-
bieden-

\'Brabant\'

■| imbiirg\'

z orner

1969

4

1

winter

1969

1970

4

5

zomer

1970

0

2

w inter

1970

1971

0

6

/orner

1971

t

">

winter

1971

1972

1

zomer

197:

2

w inter

1972

1971

0

3

zomer

197.1

0

3

w inter

197.1

1974

0

0

/omer

1974

0

0

winter

1974

1975

0

0

Onder deze restricties dienen de cijfers in
tabel 5 te worden bezien.

Fotaal werden inde periode 1969-1973 42
veulens van 28 bedrijven door de verzeke-
ring afgevoerd en geslacht, waarschijnlijk
als gevolg van de beschreven ziekte. Dit
lijkt te meer het ge\\al wanneer de cijfers
van latere jaren met deze periode worden
vergeleken.

I ussen het Brabantse en Limburgse ver-
zekeringsgebied lijkt bij beschouwing
\\an de cijfers nog een andere trend aan-
wijsbaar. Sterftegevallen treden in het
dichtbij de fabriek gelegen-Brabantse
weiland al \\ oor een groot deel juist in de
zomerperiode op (mei-oktober), terwijl
de afvoerinomenten in IJinburg meer
verspreid door het jaar luet een verschui-
ving naar de winterperiode worden waar-
genomen. Dit wordt waarschijnlijk ver-
oorzaakt door de relatief korte afstand
tussen de emissiebron en de Brabantse
weidegronden in vergelijking tot de situ-
atie in Limburg (zie fig. 3).

5, ni.sciissiL

Op het moment van de vaststelling van dc
hoge zinkgehalten in de organen van de uit
Limburg afkomstige veulens, was over de
rol \\an zink als to.xisch agens bij paarden
niets bewezen. Aanleiding tot onze dia-
gnose van chronische zinkvergiftiging,
was de overeenkomst met het ziektebeeld
bij biggen, dat reeds in 1936 door Ciritn-
mett en Mclntosh (6) werd gesignaleerd.
Deze onderzoekers konden een chroni-
sche zinkvergiftiging bij gespeende big-
gen experimenteel opwekken (7), door
het verstrekken van voer waaraan 1000
ppm Zn als zinklactaat was toegevoegd,
fwee maanden na het begin van de voe-
dcrproef trad verminderde eetlust en
stijfheid op. t)e dieren werden kreupelen
hadden een ruw baarkleed. Enkele weken
na de eerste symptomen stierven de die-
ren.

Bij sectie van een gestorven en van 2 afge-
inaakte dieren, waren de afwijkingen aan
de humeruskop het meest karakteristiek.
De gewrichten bevatten veel vocht; het
kraakbeen was op sommige plaatsen los-
gelaten en vertoonde erosies. Ook de
structuur van het onderliggende been-
weefsel bleek ernstig aangetast. Behalve
in lever, nieren en botten, werden ook in
de pancreas hoge zinkgehalten vastge-
steld.

Zowel Graham ei al (5), als Hupka (8),
Schmitt
e! al (\\2) en Kroneman en Goe-
degebuure (9) zagen in de praktijk bij
veulens een identiek ziektebeeld, waarbij
beenafwijkingen het incest op de voor-
grond traden. Al deze dieren werden ge-
houden in de onmiddellijke nabijheid van
metallurgische bedrijven, waar zinkert-
sen of zink-loodertsen werden verwerkt,
Graham vermoedde dat zink een rol zou
spelen in de aetiologie maar kon hiervoor
geen bewijzen leveren. Door de dagelijk-
se toediening van 0,8 g zink (als lactaat)
aan inerries, lukte het hem echter niet de
veulens via de moedermelk te vergiftigen.
Hupka en Schmitt schreven de ziekte bij
de veulens toe aan lood vergiftiging.
Schmitt achtte het nict onmogelijk, dat
zink tnogelijk een rol speelde bij deze
abnormale vorm \\an \'loodvcrgiftiging".
Hupka baseerde zijn conclusie op resul-
taten van een onbetrouwbare analyseme-
thode; vooral de door hem gevonden
zinkgehalten van levers zijn dubieus, deze
suggereren in een aantal gevallen zelfs
zinkdeficiëntie. Een mogelijk droge ver-
rassing van het orgaanmateriaal, waarbij
aanzienlijke zink- en loodvcrliezen kun-
nen optreden, zou hierv oor in dit geval de
oorzaak kunnen zijn.

Kroneman en Goedegebuure beschreven
de klinische en pathologische verschijn-
selen die optraden bij de zinkintoxicatie

-ocr page 73-

van een veulen. Hierbij leidden degenera-
tieve seranderingen van het gewrichts-
kraakbeen op de duur tot een algehele
stijfheid. t)e zinkgehalten in de lever en
nier lagen in dezelfde orde van grootte als
bij de in het beschreven onderzoek be-
trokken zieke veulens. Sampson
et al.
(10) konden jonge biggen met een ge-
wicht van 4-6 kg vergiftigen door een
dagelijkse gift van 1000 ppm Zn als zink-
lactaat; oudere dieren met een gewicht
van 33 46 kg, die dagelijks 1100-1430
ppm zink kregen, vertoonden na bijna 3
maanden echter geen karakteristieke
ziekteverschijnselen.
Uil voedingsexperimenten is bekend dat
de relatie tussen zinkdosis en de ziekte-
verschijnselen door een aantal factoren
kan worden gereguleerd.
Brink
et al.(\\) bepaalde de zinktolcrantie
en het effect van de toevoeging van cal-
cium op de giftigheid van zink voor big-
gen met een gewicht van circa 18 kg. Het
zink werd als zinkcarbonaat toegediend,
foxische effecten, identiek aan die be-
schreven in ref. 4 en 8, werden hier pas bij
2000 ppm Zn waargenomen. Degiftigheid
werd niet beïnvloed door de verstrekking
van calciumfosfaat.

Cox en Hale (2) dienden zinkoxyde toe
aan biggen van ca. 12,5 kg. Het voer be-
vatte verder een mineralen- en een vita-
mincmcngsel, waaraan vitamine D ont-
brak. Een rantsoen met 4000 ppm zink
veroorzaakte geen ziekteverschijnselen.
Cox en Hale konden hiervoor geen ver-
klaring geven. Het lijkt niet onmogelijk,
dat de afwezigheid van vitamine D hierbij
ccn rol heeft gespeeld. Aan hct dieet in
proeven van Brink
et ai (1) was namelijk
wel vitamine D toegevoegd.
Savagc
et ai (11) zagen ook bij kuikens
dat 2000 ppm zink goed werd getolereerd
bij marginale hoeveelheden vitamine D.
Bij een normaal of hoog vitamine D ge-
halte gaven hoge zinkwaarden groeidc-
pressic.

Whiting en Bez.cau (15) vonden welis-
waar, dat de zinkretentic bij biggen
afnam door de toevoeging van vitamine
1). Het hoogste zinkgehalte in het ver-
strekte dieet was slechts 140 ppm. Zonder
meer mag dan niet worden aangenomen,
dat bij toxische zinkgehalten de invloed
van vitamine D dezelfde is.

\'I ijdens het verzamelen van het materiaal
voor het milieuonderzoek, verschenen de
publikaties van Willoughby t-/ o/. (16, 17
en 18), waarin de interactie tussen zink en
lood bij een chronische toxicitcitsproef
werd aangetoond. Veulens, die alleen to-
xische hoeveelheden zinkoxyde kregen en
dieren, waaraan daarnaast ook toxische
hoeveelheden loodcarbonaat werden toe-
gediend, vertoonden dezelfde ziektever-
schijnselen: zwelling van de gewrichten
van de lange beenderen, stijfheid, niet
willen lopen en staan, kreupelheid en ten-
slotte sterfte door uitputting.
Dieren, waaraan alleen toxische hoeveel-
heden lood werden toegediend, kregen de
typische verschijnselen van loodvergifti-
ging: larynx- en farynxverlamming.
Het loodgehalte van lever en nieren af-
komstig van dieren uit de Pb Zn-groep
was minstens even hoog als van dieren uit
de Pb-groep. Differentieel diagnostisch
zijn hierbij de larynx- en farynxverlam-
mingen van betekenis.
De functie van zink als belangrijk sporen-
element is in toeneinende mate komen
vast te staan, nadat Keilin en Mann in
1940 bewezen dat het enzym koolzuuran-
hydrase een zink-metallo-proteinc is.
Minstens een twintigtal enzymen worden
door zink beïnvloed. Er bestaan aanwij-
zingen, dat zowel een tekort als een over-
maat aan zink remmend op deze enzy-
men kan werken.

In beide gevallen kunnen gelijksoortige
zicktevcrschijnsclcn ontstaan. Bij veulens
beschreven Spais en medewerkers (14)
ook zwellingen van de gewrichten ge-
paard gaande met kreupelheid in gevallen
van zinkdcficiëntic. Over dc wijze
waarop dc afwijkingen in de serumzink-
waarden tot expressie komen in de waar-
genomen verschijnselen is onvoldoende
bekend. Een relatie via hct zink bevat-
tende insuline (13) en het door dit hor-
moon gestimuleerde groeihormoon,
waarvan bekend is dat hct onder meer dc
skcletgroei reguleert, is niet zonder meer
uit te sluiten.

l),A\\kBHri)l(ilN(l

Dc auteurs /ijn veel dank verschuldigd aan de heren
dr. .1. VI. 1\'. Saes. drs. li. .1. .A. Scheijmans en drs. K.
Hengcveld voor dc medewerking bij dc uitvoering
van hct ondcr/ockprograinma. Dc/e dank geldt

-ocr page 74-

ook de \\eulenhoiiders die bereid waren de dyna-
miek van de vergiltiging op hun bedrijl\' le schetsen.
De foto\'s werden bereidwillig ter beschikking ge-
steld door prof. dr. \\\\ . Oyaert \\an de f aculteit
Diergeneeskunde \\an dc Ri|ksuni\\crsitcii te Cient.

•:R..\\If t:R

1, Brink. VI. 1-.. Becker. D. E.. lerril. S. V\\\'.. and .Icnsen. .A. II.. ./. Aiuni. Sei.. 18. X.ió. 11959).

2. Cox. I). II. and Hale. O. M. ./. .\\uiriiion. 77. 225. (1962).

.V DcKcs. II. 1.. Shepherd. (1.. and Vinter. 1\'.; Analyst.. 96. 2611. (1971).

4. Evans. R. .1. and Bandmcr. S. I..: Aiwlyiiviil Clwmisirv. 26. .195. (1954).

5. Clrahani. R,. Sampson. J.. and Hester. H, R.: ./. Am. vci. med. An.. 97. 41. (I94II).

6. (Irimineti. R. i;. R. and Mclntosch. I. Ci.: Vcu /.eal. ./. 5.1. .U. (19.16).

7. Cirimmctt. R. E. R.. Mcintosh. I. Cl.. Wall. E. M.. and Hopkirk. C. S.: Vcu. /eal. ./. A.^rie.. 54. 216.
(19.17).

X. Hupka. E.; H Ien. tierarzü. .\\I.hIu:. 42. 76.1. (1955).

9. Kroncman. .1, and Ciocdegebuure. S. A.: Tiidsehr. Diergeneesk.. 105. III49. (19/1(1).

10. Sampson. .!.. Cirahani. R.. and Hester. II. R.: Cornell ier. .12. 22.5. (1942).

11. Savage. S. 1.. Nicklas. \\\\ . E.. and Kienholz. E. W.: Pouln v .Science. 47. 17/6. (1968).

12. Schmitt. N.. Brown. G.. Larry Devlin. E.. l.arsen. .A. ,A.. Douglas MacCausland. L.. and Maxwell
Saville. .1.:
Arcli. Environ Heahh. 2.1. 185. (1971).

1.1. Scott. D. A.: ßiochem. ./,. 28. 1592. (19.14).

14. Spais. A. Ci.. I\'apasteriadis. .-X.. Zafracas. .A.. and l\'aschaleris. Ci.: Proc. 20th World Vel. Congress
Ihes.saloniki 1975. p. 142.

15. Whiting. E. and Bezeau. L. M.: Can. ./. Aninr Sei.. .18. 109. (1958).

16. Willoughby. R. A.. MacDonald. L., .McSherry. B. .1.. and Brown. Ci.: l ei. Rcc.. 91. .18.1. (1972).

17. Willoughbv. R. A.. MacDonald. E.. McSherrv. B. .1.. and Brown. G.: Can. ./. Com/). Med. .16. .148.
(1972).

18. Willoughbv. R. A. and Oyaert. W.: l laams Dlcrg. ly-.lschr.. 42. 1.14. (197.1).

I.

British Small Animal Veterinary
Association Annual Congress
l
.ondon. 8-10 April 1983

Last vear. the Silver jubilee Congress, was an extre-
mely successful event, with record numbers of dele-
gates Irom both home and overseas. We are proud
to be running the largest veterinary congress out-
side \\merica. and look forward to Congress \'8.1
being even greater success.

Lhe event will, once more, be held in the Cunard
Intcrnalional Hotel. London, conveniently situated
for Heathrow Airport and the West End. with the
usual concessionary rates for delegates. 1 he Scien-
tific programme is already in an advanced stage of
planning, with several eminent overseas guests
joining speakers from the L.K. I his year will a lso see
the introduction of Poster Displays - a popular
vehicle for demonstrating current research findings
or clinical investigations. In parallel to this there is
a full social programme, with plentyof opportunity
to take advantage of the sights and facilities of
London.

Eor details of registration please appiv to:

L. M. Eaton Esq.. B. Vet. Med .\' M.R.C.X\'.S..

5 St George\'s\'Lcrrace. Cheltenham. Cilos.. England.

Nächste AO-VET Kurse in Davos
(Schweiz) 1982

Die tierärztliche .Arbeitsgemeinschaft fürOsteosyn-
thesefragen (AO-VE L) führt in Zusammenarbeid
mit der Schweizer .Arbeitsgemeinschaft tür Osteo-
synlhesefragen (.AO| in Davos (Schweiz) folgende
X\'cranslallungcn durch:

Vom 6.-11.12.1982: I heorclische und piaktischc
Cirundlagcn der operativen Erakturbchandlung
beim Kleintier; Basiskurs (englische spräche).
Vom 6.-I 1.12.1982: Theoretische und praktische
Cirundlagcn der operativen Erakturbchandlung
beim KIcintier; Basiskurs (französische Sprache).
Vom 1.1.-18,12.1982: Lheoretische und praktische
Cirundlagcn der operatieven Erakturbchandlung
beim Kleintier: Basiskurs (deutsche Sprache),
Vom 1.1,-18,12,1982: Operalive Behandlung von
Erakluren und Pseudoarthrosen sowie rekonstruk-
tive orthopädische Chirurgie beim Kleintier; Eort-
geschrittenen Kurs (englische Sprache),

,Auskünfte und ,Anmeldung: ,AO-Zentrum. c o In-
stitut Slraumann .ACi. CH -44.17 Waldenburg. Tel.
061 978080.

-ocr page 75-

■■ ai:--

■y] ■ ~ .!\'■■\'

Ringworm bij runderen

Ringworm in Caille
A. H. Brethouv\\eri

SAM E N VA r I l\\(i. Omiank.s ha gehruik van nuiderne aniiniveoiiea konu ringworm hij kalveren op
rimilveeheclrijven sweds vaker voor. \\a (wienwrende veUlproeven op een aantal zwaar he.sntette
hedriiven werden de preventieve en curatieve eigenschappen van een nieuw Trichoplwrie vaccin.
1.17 - IJl), tijdens een proej niet vaccinatie en kunstmatige hesmelting volledig hcvesiigd.

SUMMARY , .Although treatmctil with modern aniimvcotics is successjid in the majoriiv of cases
oj ringworm in caiile. this has not resulted in a decrease in the iih idencc of the disease iti ihe
\\ clherlands.

W hen satisjactory results had heen ohlained in field trials under the conditions prevailing in the
Sclherlands. the preventive and curative characteristics of a new ringworm vaccine. I. I F-130. were
vcrijieii in a controlled trial m which ten calves took part, jollowing vaccinalion and challenging with
a virulent strain of
Trichophv ton verrucosum.

HISTORISCH OVERZIC H I

[^ingwotm bij runderen, veroorzaakt
door
\'I\'richo/>/iylon verruco.sum is een
reeds lang bekende huidaandoening.
Zichtbaar aangetaste dieren werden
\\rocger behandeld na het verwijderen
\\an de korsten. Daarvoor kon destijds
een keuze worden gemaakt uit een breed
scala van vaak weinig effectieve midde-
len, die na kortere of langere tijd meestal
toch het gewenste resultaat hadden.
Doorde wijze van huisvesting (grupstal)
en het ruime arbeidsaanbod was indivi-
duele huidverzorging goed mogelijk.
Tegenwoordig is er nauwelijks tijd meer
voor individuele huidverzorging, terwijl
dc infectiedruk juist toeneemt door dc
grotere aantallen dieren die intensief met
elkaar in contact komen.
Nu zi jn er echter ook meer effectieve mid-
delen, dic met minder behandelingen
sneller resultaat geven. Hiertoe behoren
de antimycotica enilconazolc cn natatny-
cinc, die als spray een aantal keren uit-
wendig worden toegepast en het antibio-
ticum griseofuh ine dat gedurende 7-10
dagen door het voer wordt gegeven.
.Alle therapeutische middelen, hoe goed

A.l Postbus 94. .54.10 AB C uijk.

ook, hebben één nadeel: men behandelt
altijd te laat. Onbehandelde dieren blij-
ven ondertussen sporen produceren, die
zelfs na tientallen jaren in de stallen terug
te vinden zijn, om ooit opnieuw ring-
worm tc veroorzaken. De verzorgers van
dieren met ringworm lopen bovendien
steeds risico. Ringworm is een zoönose
en verloopt bij de mens soms zeer ernstig.
De gevormde korsten cn abcessen kun-
nen na de langdurige behandeling nog
vaak duidelijke littekens achterlaten.

PRAK I I.IKPROEV EN

In Oost-Europa is ccn tiental jaren met
goed resultaat gewerkt met vaccinatie
van kalveren tegen ringworm. Dit was
aanleiding om een in de L\'.S.S.R. gepro-
duceerd vaccin, dat sinds kort ook in
Noorwegen met succes wordt gebruikt,
onder Nederlandse bcdrijfsotnstandighe-
den te testen. In samenwerking met dc
Provinciale Ciczondheidsdienst voor
Dieren te Bo.xtel en het Proefstation voor
de Rundveehouderij (P.R.) tc Lelystad
zijn op v ijf bedrijven waar ringworm een
ernstig probleem was. oriënterende veld-
proeven genomen. Per bedrijf werden 10-

-ocr page 76-

30 kalveren tussen I en 4 maanden gevac-
cineerd met het Russische LTF-130
vaccin. De hiermee bereikte resultaten
waren zo gunstig dat besloten werd het
vaccin onder meer extreme omstandighe-
den in een goed gecontroleerd proefmo-
del opzijn immunogeneeigenschappen te
testen.

l\'Kül-.l- R O C. BOS.Vi.A Z.AIHE
Tien stierkalveren, afkomstig van twee
ringwormvrije proefbedrijven, werden
direct na de geboorte overgebracht naar
een quarantainestal op proefboerderij
box (Farmex-L^rachten) met open nok en
verbleven gedurende de gehele proefperi-
ode in deze verplaatsbare kahercombi-
box (Farmex-Drachten) met open nok en
front. Tijdens het verblijf in dit huisves-
tingssysteem zijn de dieren goed gezond
gebleven, ook tijdens de zeer koude win-
termaanden januari en februari 1982.
Op de leeftijd van ± 1 maand werden 5
kalveren tweemaal gevaccineerd met
L7T-130 vaccin, met 14 dagen tussen-
ruimte. De andere 5 kalveren dienden als
controle. Eén maand na de 2e injectie
werden alle kalveren besmet met een
door het Centraal Bureau voor Schim-
melcultures gekweekte virulente stam
van
Trichophyton verrucosuni: hiertoe
werd de rechter halsvlakte van het kalf
geschoren, gescarificeerd en ± 0,5 ml \\an
de gesuspendeerde schimmelcultuur per
kalf opgebracht. Drie weken na challenge
was bij de controledieren een duidelijke
huidreactie waarneembaar. Een week
later was dit bij alle 5 controledieren uit-
gegroeid tot een ± 1 cm dikke massieve,
asbestachtige korst over het gehele ge-
bied \\an de geïnfecteerde huid, het ka-
rakteristieke beeld van ernstige tricho-
phytie. Uit deze korsten kon bij elk dier
de voor de infectie gebruikte stam geïso-
leerd worden. Alle gevaccineerde kalve-
ren bleven geheel vrij \\an ringworm. Er
trad gecn enkele reactie op, noch ter
plaatse van de gescarificeerde en be-
smette huid. noch elders op het lichaam.
Omdat het LfF-130 vaccin in hogere do-
seringen eveneens curatief kan worden
gebruikt, werden de 5 aangetaste contro-
ledieren één week later curatief behan-
deld met een dubbele dosering. Dit werd
14 dagen later herhaald: op dat tijdstip
was reeds een duidelijke regressie van de
korsten zichtbaar. Weer 14 dagen later,
een maand na de eerste curatieve injectie,
was bij alle 5 aangetaste kah eren de korst
geheel verdwenen en waren geen huidlae-
sies meer zichtbaar, waarop de kalveren
genezen werden verklaard,
In Oost-Europese landen zijn enkele hon-
derden miljoenen kah eren preventief ge-
vaccineerd met het doel levenslange im-
muniteit te verkrijgen.
De resultaten van deze proef, uitgevoerd
onder toezicht van het Proefstation v oor
de Rundveehouderij te Lelystad (drs. R.
Kommerij) en in\'samenwerking met col-
lega dr. O. L. Beiboer te Ureterp, beves-
tigden volledig de geclaimde eigenschap-
pen van het vaccin.

Zowel preventief als curatief voldoet
LfF-130. ook onder Nederlandse om-
standigheden. aan de eisen.

I)..\\NKBEH IGlNCi

Met dank aan bedrijfsleider \\an Marum. gestatio-
neerde 1\'. R. Haksoort en personeel van R.O.C.
Bosma Zathe \\oor de verzorging \\an proel en
proefdieren.

-ocr page 77-

Pokken-difterie bij legkippen

Er /uilen steeds rneer (jonge) collega\'s zijn,
die nooit een geval \\an pokken-dil\'terie (PD)
bij kippen hebben gezien. Onderde pluimvee-
houders heerst steeds meer de opvatting: PD
komt niet meer voor en vaccinatie hiertegen
is niet tneer noodzakelijk\'. Ter illustratie voor
de collega\'s en ter weerlegging van de ge-
noemde opvatting van de pluimveehouders
willen wij een geval van PD beschrijven.

Op 17 maart 1982 werden bij de Gezond-
heidsdienst voor Dieren in (ielderland drie
leghennen aangeboden voor onderzoek. De
klachten van de eigenaar luidden: verhoogde
uitval en produktie-daling sinds drie dagen.
Verder deelde de (ervaren) pluimveehouder
mee. dat hij verschijnselen van pokken had
waargenomen en dat de dieren niet waren ge-
ent tegen PD.

Bij sectie werd het volgende vastgesteld:

1. hen in produktie; pokken op kam en oog-
leden;

2. hen in produktie; pokken op mondhoe-
ken;

uitgedroogde hen. niet meer in produktie;
pokken op kam en lellen, difterie in de
keel.

Hierbij werd de voorlopige diagnose PD ge-
steld en het advies gegeven om direct alle
kippen op het bedrijf te enten tegen PD.
Er werd inateriaai opgestuurd naar de Ge-
zondheidsdienst voor Pluimvee voor virolo-
gisch onderzoek. De uitslag van dit onderzoek
luidde: Weefselkweek - negatief; eikweek -
REO. Dit betekent: geen PD-virus gevonden,
wel Rl-O-virus aangetoond. REO-virus kan
in veel koppels worden aangetoond zonder
dat er ziekteverschijnselen voorkomen.
Wij menen, ondanks deze negatieve uitslag
van het virologisch-onder/oek, toch opgrond
van het sectiebeeld, het klinisch beeld en het
verloop van dc ziekte in het koppel de dia-
gnose PD te moeten stellen.
Het betreft een koppel van ca. 21.ÜÜÜ witte
leghorns, geboren in mei 1981. opgezet in
september 1981 in een batterijstal. Tot l.\'i
maart 1982 was de prod uktie goed (86% in de
laatste week) en de uitval laag-norrnaal (/,%
per maand).

De dieren zijn geent tegen PD in de nacht
van 17 op 18 maart door middel van de
wing-web methode. Verder is er gedurende
een week medicinaal voer verstrekt met tetra-
cycline en furoxone.

Bij bedrijfsbezoeken door een medewerker
van de Gezondheidsdienst voor Dieren in
Gelderland werd het verloop van de ziekte
vastgelegd.

Op 19 maan: ca. 39c van de dieren zichtbaar
aangetast door PD. Verspreiding door het
hele hok. Pokken op kam en lellen, rond de
ogen en op de mondhoeken. Enkele dieren
met ademnood en difterie in de keel. Pro-
duktie 81\'"£. Uitval 15 dieren per dag (komt
overeen met
2% per maand).
Op
24 maan: 3% met pokken. Symptomen
verergerd bij de aangetaste dieren. Bij 8 van
de 10 hennen entpokken op de vleugels. Pro-
duktie 8ic{. Uitval nog steeds verhoogd.
Op
20 maan: 3% met pokken. Enkele dieren
met ernstige oogontsteking (secundair). Ent-
pokken nog zichtbaar. Produktie iets stij-
gend. Uitval afnemend.
Op
8 april: 2% met oude, genezende pokken.
Geen nieuwe gevallen. Produktie 83%. Uitval
5 hennen per dag.

In de week 18-24 april: gemiddelde dagpro-
duktie 86.8%!

Op 4 mei: Nog enkele dieren met resten van
pokken. Produktie 85^^. Uitval \'A% per
maand.

Extra uitval: ruim 100 hennen in 4 weken.
Produktie tijdelijk 5% lager, met volledig
herstel.

Verlies van ca. 20.000 eieren in 4 weken.

Gezonilheitisdiensi voor Dieren
in Gelderland.

Paultje Piggelmee-prijs

Het veterinair studentenblad \'Brr- I\'iip\' heeft
26 mei 1982 een eerste aanzet gegeven om te
komen tot een jaarlijkse uitreiking van de
Paultje Piggelmee-prijs.
Deze prijs is bedoeld om een opmerkelijke
prestatie op het gebied van onderwijs aan ve-
terinaire studenten te signaleren. Door het
instellen van deze prijs probeert zij het geven
van goed onderwijs te belonen, tevens gaat er
een stimulans uit naar de docenten om zich
ook eens op onderwijs gebied te profileren.

foaoD^ Piiao^

-ocr page 78-

In het uni\\ersitaire wereldje is\\aak het aanlal
publikaties de enige tuaalslaf om een luede-
werker te beoordelen. Met name \\oor hel
maken van een carrière is hel nood/akelijk om
veel publikaties le schrijven. Echter, het on-
derwijs dreigt dan wel eens een stiefkindje le
worden, hel \'loont\' nicl om veel aandacht aan
het onderwijs tc schenken.
Om de/e tnisschien scheve verhouding wat
recht tc trekken /.alelk jaareenjurv bestaande
uil studentleden van de Centrale Onderwijs-
commissie (COC), een beloning uitreiken aan
hem of haar die een opmerkelijke onderwijs-
prestatie levert. De/e studentleden worden
per jaar rechtstreeks gekozen, zodat men in de
jury een representatieve groep aan kan trei-
len. Overigens kan een opmerkelijke prestatie
zowel positief als negatief uitgelegd worden.
Paullje Piggelmee, de roeturuchle griflgrol
met zijn scherpe opmerkingsgave en vaak op-
merkelijke, heldere vooruitkijkende blik. zal
in de/e prijs nog in lengte van jaren voortle-
ven. Door de/e naatu aan de \'onderwijs-
award\' tc geven, hopen we dal de kritische cn
humoristische kijk op het faculleitsleven van
Paullje niet in vergetelheid /al raken.
Dc docent of docente die de eer le beurt valt
om de/e prijs le winnen zal uiteraard toestetu-
ming krijgen dil feit in zijn curriculum vilae
op
IC nctucn. Daarnaast zal hij of zij een jaar
lang herkenbaar zijn aan een speciaal ontwor-
pen PI\'-hanger, die hij of zij kan dragen op
daartoe geëigende momenten.

lenslotlc prijzen we ons zeer gelukkig dat
boekhandel Boo.x zeer enthousiast reageerde
op dil idee cn jaarlijks voor de winnaar cen
respectabele \'Boo.\\-bon\' ler beschikking stelt.
Wij hopen dal er elk jaar fel gestreden zal
worden om de PP-prijs, zodat uiteindelijk het
veterinair onderwijs de overwinnaar zal zijn.

Officiële jury-verklaring:

Op woensdag 26 mei 1982 vvas het dan zover.
Na lang beraadslagen is de jury uiteindelijk
met een unanietue voordracht gekomen. Zij
was van mening dat er dit jaar tuaar één per-
soon in aanmerking kon komen door zijn
goede prestaties op onderwijsterrein.
Dc jury is zeer gelukkig met hel feil dat zij als
eerste winnaar van de Paullje Piggeltuec Prijs
heeft kunnen aanwijzen prof. dr. H. VV. de
Vries, hoogleraar aan de vakgroep genees-
kunde van hel Kleine Huisdier.
De jury is van oordeel dal prof. De Vries zich
uitstekend kwalificeert op het gebied van on-
derwijs. Zijn hoorcolleges zijn overzichtelijk,
duidelijk, maar bovenal interessant cn boei-
end. Hij slaagt erin om lijdens het geven van
onderwijs zijn studenten te boeien en actief bij
hel onderwijsproces te betrekken. Daarnaast
vermijdt hij geen enkele discussie over hel
gebruik van dieren, integendeel, waar moge-
lijk tracht hij juist een discussie uit tc lokken
om op die manier de studenten na te laten
denken over de verantwoordelijkheid die zij
hebben tegenover patiënt en eigenaar.
Naast het geven van hoogwaardig onderwijs is
in prof. De Vries ook zijn werk in de curricu-
lumcommissie zeer te prijzen. De voortva-
rendheid cn positieve wijze waarop deze com-
missic erin is geslaagd ccn nieuw
onderwijsprogramtua aan dc Faculteit aan tc
kunnen bieden, is mede tc danken aan dc
heldere cn onuitputtelijke werkwijze van prof.
Dc Vries.

Dc jury is van mening dat prof. Dc Vries deze
ccr te beurt mag vallen om de prijs in ont-
vangst tc nemen. Zijn voorbeeld nutg gesteld
worden aan al degenen die veterinair onder-
wijs verzorgen. De jury hoopt dan ook dat er
met deze winnaar ccn positieve stimulans zal
uilgaan naar alle docenten van dc Faculteit,
zij aanvaardt daarbij v olledig dc consequentie
dat elk jaar dc keus van de juiste persoon
steeds moeilijker zal worden.

Mink. II «\'.v llontcluz.
lliijs Kuiken en leus

Rcdaklic Brr-fupp

-ocr page 79-

Gebruik van Tiguvon-spot-
on® bij kleine huisdieren

Vraag\'

Aan de redaktie werd onlangs door twee
praktizerende dierenartsen het verzoek ge-
daan op het volgendeprobleemeendeskundig
antwoord te formuleren:

\'Al ruiin twee jaar werden w ij via collega\'s er
op attent getnaakt, dat het gebruik van
I iguvon -spot-on®- bij kleine huisdieren een
voortreffelijk middel bij de bestrijding van
vlooien zou zijn.

In een dosering van I druppel per tien kilo-
gram lichaamsgewicht in de nek gedruppeld,
zou het goed en langdurig werken, fer plekke
zou het middel snel in de huid worden opge-
nomen en vervolgens overeen langere periode
over de gehele huid weer worden uitgeschei-
den.

\'figuvon-spot-on® bevat 20% fenthion. een
sterk choline-esteraseremmende stof. Het is
riguvon-spot-on®2 bij kleine\'huisdiei\'en een
varkens in goed geventileerde stallen. Up de
bijsluiter staat onder andere: buiten bereik
van kinderen bewaren, bij gebruik ervan wa-
terdichte handschoenen draden. Dosering:
2.5
ml per 100 kg aangebracht op huid van rug en
lendenen.

Vrij snel na dc berichten werden wij al ge-
confronteerd met vragen van onze cliënten
naar dit wondermiddel. Sommige collega\'s,
zo bleek, druppelen de dieren alleen zelf op
het spreekuur. Anderen gaven zó een druppel-
flacon of grotere fles mee.
Op grond van het bovenstaande vragen wij
ons het volgende af:

Is dil middel inmiddels bij hond en kal uitge-
test\'.\' Wordt het bij deze dieren inderdaad snel
opgenomen via de huid?
Zo ja, hoe wordl het dan gemetaboliseerd en
geeft het ook kans op beschadigingen van
inwendige organen als lever en nieren?
Zo nee, wat kunnen de gevolgen voor onszelf
en onze kinderen zijn als we de bedruppelde
hond of kat op schoot nemen, aaien en ge-
woon doorgaan met in- en uitademen. L.et
wel: het gif wordt onverdund toegepast. Kin-
deren op boerderijen mogen er niet aan
komen en de veehouder kan maar beter water-
dichte handschoenen aantrekken bij het aan-
brengen ervan.

I ot nu toe hebben we onze cliënten steeds
geweigerd deze stof mee te geven omdat het
gebruik ervan binnenshuis ons niet verant-
woord leek.

Is dat wel juist? Zijn we misschien overdreven
bezorgd? En zijn we dan niet erg inconsequent
door wèl poeders, wassingen en halsbanden
tegen ectoparasieten mee te geven?
Wellicht kunt u als redaktie van ons \'fijd-
schrift een farmacoloog of toxicoloog bereid
vinden onze bezorgdheid te doen wegsmelten,
dan wel ons juist daarin te sterken.\'

Antwoord

Tiguvon-spot-on® is in het kader van de Be-
strijdingsmiddelenwet door de Minister van
Landbouw en Visserij en de Minister van
Volksgezondheid en Milieuhygiëne toegela-
ten voor de besirijding van runderhorzels en
luizen op rundvee en varkens in een dosering
van circa 5 mg per kg lich.gew., onder be-
paalde voorwaarden en met enkele waarschu-
wingen, zoals door de vraagstellers is vermeld.
Voorde toepassing van het middel op honden
en katten voor de bestrijding van vlooien is
doorde overheid
geen toelating verleend. De
effectiviteit en de toxiciteit van de 2e toepas-
sing zijn door de fabrikant wel onderzocht. In
een zelfde dosering als voor rund en varken (5
mg per kg) maakte het de kat gedurende 2-,1
weken en de hond gedurende .V4 weken vrij
van vlooien zonder schadelijk te zijn voor
deze gastheren.

De in de vraagstelling genoemde do.sering is
veel te laag: 1 druppel per 10 kg betekent 0,4
mg per kg lich.gew. Deze dosering zal noch
mens noch hond en kat noch vlo enig kwaad
doen (voor meer gedetailleerde gegevens
wordt verwezen naar: \'Anti-ectoparasitica\',
Diergeneesk. Memoraniliim, 25, (3-4). 79-
133. (1978).
Het middel wordt tamelijk snel
door de huid opgenomen, maar in principe
niet sneller dan andere soortgelijke anti-
ectoparasitica formuleringen. De omzettin-
g(en) van fenthion in het lichaam als ook de
uitscheiding van de stof en zijn metabolieten
zijn niet eenvoudig aan te geven, omdat de
diersoort (en ras) en de wijze van opname

De beantwoording van de in deze rubriek gestelde vragen berust op gegevens, aan de redaktie verstrekt
door daartoe geraadpleegde deskundigen.
Baver. I.everkussen.

-ocr page 80-

hierop van invloed zijn. Geziendeaard \\ande
stof en de geadviseerde dosering zijn laesies
van inwendige organen als lever en nier niet te
verwachten.

Kinderen die met pas behandelde dieren in
contact komen, kunnen zich blootstellen aan
de actieve stoffen in de bestrijdingsmiddelen.
In de commissie die over de toelatingen advi-
seert. wordt mei dit aspect rekening gehouden
en een gunstig advies wordt slechts gegeven
als de mogelijkheid van een vergiftiging bij
correcte toepassing - te verwaarlozen is.
Deze evaluatie heeft voorde fenthiondruppels
door de commissie nog
niei plaats gehad. Het
feit dat ook hogere doseringen de kal geen
schade aandoen moet een zekere geruststel-
ling zijn. .Aangezien de overheid \\an mening is
dal iedere blootstelling van mensen aan ac-
tieve stoffen, voorkomend in beslrijdingsmid-
delenformuleringen, indien mogelijk moet
worden vermeden, worden de verpakkingen
van alle bestrijdingsmiddelen v oorzien van de
meest strenge waarschuwingen.
De vraagstellers zijn naar onze mening niel
overdreven bezorgd, temeer omdat zij zelf
reeds suggereren dal de bezorgdheid ook
moet gelden voor poeders en halsbanden.
Aan het gebruik van beslrijdingsiniddelen en
ook van geneesmiddelen moet altijd een afwe-
ging voorafgaan en hel gebruik van bestrij-
dingsmiddelen moet niet de plaals innemen
van hygiënische maatregelen.

Die Newcastle-Krankheit (Newcastle-
Disease) bei Papageien und Sittichen

Or. Werner l.üthgen

(Verlug Paul Pan-v. lierlin-Hamburg. IV8I. WO pa-
gina\'s. 9 aJbccUiingcr, en .16 labellen, h\'orlschriue
der leierinürmedizin. Heft .U. I). .\\l. 50.-)

liet houden van papegaaien en parkieten is in de
laatste decennia steeds toegenomen en samenhan-
gend daarmee de belangstelling voor ziekten van
deze orde. waartoe de epidemie-achtige verliezen
door Ncd in het begin van de jaren 7Ü in Luropa.
Zuid-Amerika en Zuid-üost-.Azië mede bijgedra-
gen hebben.

De auteur geelt in deze monografie een overzicht
van de literatuur over Ncd bij
Psinueijormes. aan-
gevuld met uitgebreid eigen onderzoek.
In een aantal overzichtelijk en helder geschreven
hoofdstukken komen onderwerpen als epizoölogie.
het ziekteverloop als ook de mogelijkheden van
immunisering cn bestrijding aan de orde.
Samenvattend zijn de voornaamste conclusies van
de auteur dat:

1. Vande 100 vogelsoorten waarbij spontane uit-
braken van Ncd beschreven worden .VS soorten tot
de
Psiiiaeifornu\'s behoren, die vrijwel allen uit
Zuid-Amerika cn Zuid-Oost-.Azië alkomstig zijn.

2. De uitval onder geïnfecteerde papegaai-
achtigen is meestal erg hoog. tnkele soorten zoals
de grijze roodstaart, de
Senegal papegaai.agaporni-
den (alle Afrikaanse soorten) en de lories (vrucht-
etende papegaaiachtigcn) lijken min of meer onge-
voelig te zijn voor infecties met Ncd virus.
Klinisch verloopt het ziektebeeld van de Zuid-
Amerikaanse soorten snel met centraal-nerveuzc
stoornissen, terwijl het verloop bij soorten uit Zuid-
Oost-Azië meer slepend is met vooral enterale ver-
schijnselen.

.t. Het sectiebeeld is in tegenstelling tot bij dc kip
niet karakteristiek.

De diagnose is alleen te stellen door het aantonen
van het virus waarvoor naast de eikweek de immu-
nonuorescentietest bij papegaai-achtigen zeer be-
trouwbaar is gebleken. l ot lüü<( bij afdrukjes van
meerdere organen!

4. De Ncd-slammen uil papegaai-achtigen zijn
antLgenettsch niet te onderscheiden van de tot nu
toe getvpeerde stammen uit pluimvee en andere
vogels.\'

5, De meeste papegaai-achtigen zijn in staat om
haemagglutinatieremmende en virusncutralise-
lende antilichamen le vormen. Dc titers zijn wel
lager dan bij pluimvee met uitzondering van ama-
zone papegaaien. De grijze roodstaart papegaai,
grasparkieten en de onderzochte lori-soorten vor-
men echter vrijwel geen antilichamen.

f). Een prolylactische enting zowel als éénmalige
orale toediening van een levend vaccin ol als sprav-
vaceinatie van grotere groepen ts goed mogelijk.
Vaak is echter na 2-.t weken een boostering nodig
om een goede immuniteit tc verkrijgen, Hen uitzon-
dering hierop vormen wederom de grijze rood-
staart. de lories (beide groepen vrij ongevoelig) en
de grasparkiet (zeer gevoelig voor Ncd).
Ook als \'noodenting\' in besmet milieu geeft een
levend vaccin betere overlevingskansen voor nog
niet geïnfecteerde vogels.

7. F.en quaranlaincperiodc van 4.S dagen is vol-
doende om de ziekte bij pas geïmporteerde pape-
gaaiachtigcn te onderkennen en ze al dan niet onder
bescherming van een noodenting te laten uitzieken.
Het beëindigen van de L|uarantaine 2.S dagen na
verdwijnen van de klinische symptomen lijkt de
auteur op grond van de huidige gegevens verant-
woord.

sU\'

(,. M. Do

-ocr page 81-

Algemeen

De epidemiologie van influenza als een
zoönose

Kaplan, M. M.: The epidemiology of influ-
enza as a zoönose.
Vel. Rec.. 110, J93-J99.
(I9S2J.

Als klinische verschijningsvorm bij mens en
dier heeft influenza al eeuwen, ja zelfsduizen-
den jaren bestaan, als men aan de waarnemin-
gen van Hippocrates geloof mag hechten.
Toch werd het virus, dat de ziekte veroorzaakt
pas in 1933 in Engeland aangetoond.
Er zijn 3 types influenzavirussen, die gediffe-
rentieerd worden op de basis van 2 proteïnen
in het virion. In deze lezing wordt alleen aan-
dacht geschonken aan type A, omdat hiervan
alleen is aangetoond, dat het ziekte bij dieren
kan veroorzaken.

De laatste jaren is grote vooruitgang geboekt
in de moleculaire biologie van het influenza-
virus, waardoor epidemiologische relaties met
serologische methoden tol klaarheid zijn ge-
komen. Hel is bekend, dat de golven van in-
fluenza-epidemieën en pandetnieën het gevolg
zijn van kleine veranderingen in de virusstam,
waardoor deze jaren lang kunnen blijven cir-
culeren. Zulke veranderingen kunnen nog niet
voorspeld worden. Bewijzen voor de ritmische
periodiciteit zijn tevens niet overtuigend.
Als een stam als een epidemie of pandemie
verschijnt, verplaatst deze gewoonlijk, de
reeds circulerende stam, maar niet altijd. Di-
recte overdracht van een varkens- en aviaire
influenza-stam van dier op mens, met klinisch
ziek zijn tot gevolg is duidelijk vastgesteld,
hoewel zelden. Het typische klinische en epi-
zoötische beeld van varkensinfluenza in het
mid-westcn van Amerika (± 60 jaar geleden)
wordt nog in die streek waargenomen, en kan
het hele jaar door in andere gebieden varkens
infecteren, zonder deze ziek te maken.
Sommige influenzastammen van de mens
kunnen varkens ziek maken, terwijl het var-
kensvirus de mens kan infecteren. Dit laatste
veroorzaakte grote beroering in 1976 toen sol-
daten in Eort Dix (New Jersey) geïnfecteerd
werden met de stam. die varkens in de U.S.A.
geïnfecteerd hadden. Gevreesd werd, dat er
weer een pandemie onderweg was als in 1918.
omdat het prototype virus van de 1918-
pandetnie de varkens in die tijd geïnfecteerd
had. Aldus zo meende tnen. Ook waren er
aanwijzingen, dat in 1918 het omgekeerde had
kunnen gebeuren, dat wil zeggen infectie van
varken naar mens. De gevreesde pandemie in
1976 bleef echter gelukkig uit.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd wor-
den, dat aanwijzingen van dierlijke oorsprong
van epidemische humane stammen, sterk zijn,
maar dat het definitieve bewijs daartoe pas
geleverd wordt na verdere moleculaire ana-
lyse en vergelijking van humane en dierlijke
stammen,

J. /, Terpslra.

Hond

Infectie met parvovirus vergroot de kans
op encephalitis bij met gemodificeerd le-
vend virus vaccin geënte honden

Krakowka, S„ Olsen, R, G„ Axthelm, M, K,,
Rice, J,, and Winters, K,: Canine Parvovirus
Infection Potentiates Canine Distemper En-
cephalitis Attributable to Modified Live-
Virus Vaccine,
J. Am. l-\'er. .Med. .Assoc.. 180,
(2). 137-139. (1982).

\'l ijdens een door het parvovirus veroorzaakte
epidemie werd in de V,S, geconstateerd, dat
bij recentelijk met een verzwakt levend virus
vaccin tegen hondeziekte geënte honden on-
voldoende antilichamen voor een bruikbare
immuniteit hiertegen werden gevormd.
Tegelijkertijd werden door auteurs de klini-
sche en immunologische aspecten van een
kunstmatige parvovirus-infectie bij met ge-
tnodificeerd levend polyvalent vaccin tegen
hondeziekte geënte gnotobiotische pups on-
derzocht, 1\'e dien einde werden 12 gnotobioti-
sche pups in 3 groepen verdeeld, f)rie dagen
voordat groep A (n " 5) en B (n 4) kunstma-
tig oraal — met een faecaal parvovirus-
extract werden bestnet, werd groep A geënt
met een polyvalent vaccin (hondeziekte-
maz.elen, adenotype-2 aandoeningen en para-
influenza); groep B werd niet geënt; terwijl
grocp C (N — 3) wel met polyvalent vaccin
werd geënt, doch niet kunstmatig met parvo-
virus werd besmet.

In geen der met parvovirus besmette groepen
(A en B) werden behoudens een lichte
darmcatarrh klinische verschijnselen van
deze besmetting waargenomen. Daarentegen
ontstond bij 2 van de 5 met polyvalent vaccin
behandelde pups uit groep A een encephalitis.
Door gebruik te maken van gnotobiotische

-ocr page 82-

honden - en deze ook gedurende het experi-
ment onder gnotobiotisehe omstandigheden
te houden konden zowel accidentele be-
smetting met virulent parvovirus, alsmede an-
dere met parvovirus geassocieerde bacteriële
darminfecties worden uitgesloten.
Volgens auteurs veroorzaakt een infectie met
uitsluitend parvovirus bij gnotobiotisehe
pups een \'self limiting disease\' met lichte ziek-
teverschijnselen, doch zonder neurologische
complicaties. Deze moeten derhalve in ver-
band worden gebracht met de aan de infectie
voorafgaande enting met een gemodificeerd
levend virusvaccin.

Enting met gemodificeerd levend
hondeziekte-maz.elen vaccin is volgens au-
teurs dus niet onder alle omstandigheden vei-
lig. Desondanks kan met dit vaccin onder
normale omstandigheden een snelle en af-
doende immuniteit worden verkregen; het-
geen met de 3 honden van groep C, waarbij de
normale omstandigheden zoveel mogelijk
werden gesimuleerd, werd bewezen.

H. H. Thalheimer.

Hond

Onjuiste Babesiose-behandeling veroor-
zaakt diamidine-vergiftiging

Heerden, J. van; Diamidine Poisoning in a
dog.
J. Souih Afr. t\'ei. Assoe., 52, f4J. 338-
339. f1981 J.

Het door auteur be.schreven geval van een
diamidine-vergiftiging en zijn opmerkingen
betreffende het gebruik van diamidine bevat-
tende preparaten voor de behandeling van
babesiose zijn vermeldenswaard, daar men
ook hier te lande tijdens en na het vacantiesei-
zoen steeds vaker wordl geconfronteerd met
honden, die in de mediterane landen een al of
niet behandelde infectie met B. canis hebben
opgelopen.

Een bastaard-Bull-Mastiff van 4Ü kg ver-
toonde bij opname ataxie, pupilclonus en nys-
tagmus, nadat hij 36 uur tevoren was behan-
deld met Berenil® (Hoechst) en hem
bovendien nog 14 uur voor opnaine een injec-
tie met Phenamidine® (May-Baker) werd toe-
gediend. Ondanks uitgebreide therapeutische
maatregelen verslechterde de toestand van de
patiënt binnen 48 uur zodanig, dat lot eutha-
nasie moest worden overgegaan.
Bij sectie kon macroscopisch geen beschadi-
ging van het centraal zenuwstelsel worden
geconstateerd, doch bij histologisch onder-
zoek van de hersenen werd een symmetrische
locale encefalomalacie van de hersenstam be-
nevens vasculitis en neutrofiele infiltratie ge-
zien.

Volgens auteur mag Berenil ler behandeling
\\an babesiose slechls in een eenmalige dosis
van 3,5 mg kg worden gegeven; alsallernalief
kan Phenamidine (15 mg kg)eveneens slechls
eenmaal per behandeling worden toegepasi.
De hier beschreven patiënt bleek echter in
eerste instantie te zijn behandeld met onge-
veer 175 ä 450 mg (?) Berenil, zodat de daarop-
volgende behandeling met Phenamidine
(eveneens een diamidine) overbodig was en
tevens, door de combinatie van beide medica-
menten, een diamidine-vergiftiging veroor-
zaakte.

Blijkens de door auteur aangehaalde litera-
tuur veroorzaakt een combinatie van Phena-
midine (20 mg kg) en Berenil (3,5 mg kg)
geen diamidine-vergiftiging, al wordt deze
coinbinatie gedurende 2 achtereenvolgende
dagen gegeven; daarentegen bleek Berenil
reeds toxisch te zijn indien zelfs maar 10,5
mg kg gedurende 2 achtereenvolgende be-
handelingen wordt toegediend.
Gezien de neurotoxiciteit van de diamidines,
de mogelijkheid van cumulatie in het li-
chaamsweefsel en de individuele gevoeligheid
van ziekedieren, bepleit auteur dat geen dezer
preparaten gedurende I behandeling mag
worden herhaald.

(Ref.: Deze conclusie lijkt ietwat overdreven,
daar in de bijsluiter van Beremlgranulaat
wordt vermeld dat iriet een dosering van 3,5
mg kg s cofi tn! weliswaargeen\'steri-
lasatio magna\' kan worden bereikt, doch een
genezing zonder recidief mogelijk is, terwijl
met een dosis van 5-10 mg/kg een volledige
genezing kan worden bereikt, zodat er lussen
heide doseringen nog een veiligheidsmarge
bestaal. Helaas wordt in de bijsluiter niel ex-
pliciet vermeld dat laatstgenoemde thera-
peutisch niet noodzakelijke dosering een
éénmalige dosis per behandeling dient te zijn.
Hoewel in de mediterane landeneen behande-
ling met meer dan 5 tng kg Berenil nauwelijks
zal worden toegepast (in verband met de grote
kans op herbesmetting), verdient het toch
aanbeveling om bij een patiënt met babesiose
een eventueel v oorafgaande behandeling in de
anamnese te betrekken).

//. //. Thalheimer.

Kalkoen

In vitro evaluatie van de B-lymfocyt
functie van kalkoenen geïnfecteerd met
haemorrhagische enteritis virus

Nagaraja, K. V., Emery, D. A., Patel, B. L.,
Pomeroy, B. S., and Newman, .1. A.;
In viiro
evaluation of B-lymphocyte function in tur-
keys infected w ith hemorrhagic enteritis virus.
Am. J. l ei. Res.. 43, 502. (1982).

-ocr page 83-

Haemorrhagische enteritis (HE) bij l<alkoe-
nen is een gevolg van een acute adenovirusin-
lectie cn wordt vooral waargenomen bij 4 tot 8
weken oude kuikens. I\'raaghcid, bloederige
ontlasting en plotselinge sterfte zijn de belang-
rijkste klinische symptomen, terwijl bij sectie
haemorrhagische enteritis, miltzwelling en
grote necrosehaarden in de iriilt worden waar-
genotucn.

In het hier gerefereerde artikel wordt het ef-
fect beschreven van een e.xperimentele HE
v irus infectie van kalkoenen op de immuunre-
spons na injectie met schapenerythrocyten
(SE), .\'^ntilichamen vormende cellen werden
aangetoond tuet behulp vande haemolytische
plaque test.

Dertig SPF witte Nicholas kalkoentjes wer-
den op 4 weken leeftijd geïnoculeerd met HE
v irus. Een zelfde aantal vormde de niet geïno-
culeerde controlegroep. Op 5 weken leeftijd
werden de dieren van beide groepen intrave-
neus ingespoten met 4 .x 10\' gewassen SE.
Vanaf de 4e dag na deze injectie, werden om
de 4 dagen 5 dieren uit zowel de geïnfecteerde
groep als uit de controlegroep afgemaakt,
waarna de milt aseptisch werd uitgenomen.
Na homogeniseren van dit orgaan en filtreren
dooreen Millipore filter, werd de concentratie
miltcellen gebracht op 4x10-\' per ml.
(ielijke volumina (74 m\') miltcellen, SE (K)\'"
cellen ml) en konijn anti-kalkoen globulinen
werden gemengd, waarna (225 /u\') cavia com-
plciucnt werd toegevoegd. Dit mengsel werd
op een voorwerpglaasje gebracht, gedurende
uur in een atmosfeer tnet 5% C02 bij 40° C
geïncubeerd, waarna vervolgens het aantal
hacmolytische plaques werd geteld.
Er werd een significant verschil gevonden in
aantal plaques tussen de geïnfecteerde- en
controledieren.

Bij de controledieren was het aantal plaques
groter dan bij dc geïnfecteerde dieren gedu-
rende het gehele experiment. Het grootst was
dit verschil 19 dagen na inoculatie met het HE
virus. Daarna herstelde dc immuunconipeten-
tie inct betrekking tot de SE geleidelijk. Cie-
concludccrd wordt dat cen HE virus infectie
een tijdelijke immuunsuppressie ten opzichte
van SE induceert.

.Aangezien het resultaat van de haemolytische
plaque test wordt beschouwd als een indicator
voor de potentie humorale antilichaam te
kunnen vormen kan cen HE virus infectie
consequenties hebben voor de antilichaaiu re-
spons na vaccinatie. Uiteraard kunnen ten
gevolge van dc immuunsuppressie andere in-
fectieuze ziekten zoals colibacillose, influenza
of NCD in de hand worden gewerkt.

,/. H. H. van Eek.

Kalkoen

Het effect van Lerbek op coccidiose bij
kalkoenen

Greuel, E., Sezen, 1. Y. en Braunius, W. W.:
Die Wirkung von I.erbek® gegen Eimeria-
Isolate aus erkrankten Putenbeständen unter
experimentellen Bedingungen.
Der prakti-
sche Tierarzt.
62, 495-499. (1981).

In twee reeksen van afzonderlijke besmet-
tingsproeven met drie
Eimeria-isoldlen. waar-
van twee afkomstig uit Nederlands Liinburg
(respectievelijk
E. meleagrimilis en E. adeno-
ides)
en een uit Duitsland (E. meleagrimilis)
werd het coccidiostaticum Lerbek in een dose-
ring van 500 gram per ton getest. Lerbek voor-
kwam de klinische verschijnselen vancoccidi-
ose, verminderde de oöcysten-uitscheiding
aanzienlijk en bevorderde de gewichtstoe-
name van besmette kalkoenen.
Lerbek had geen nadelige invloed op de ge-
wichtstoenatne van kalkoenen in de controle-
groepen.

J. B. Liljens.

Rund

Cryptosporidiosis bij kalveren

Moon, H. W., Woode, G. N.,and Ahrens, F,
A.: Attempted chemoprophylaxis of crypto-
sporidiosis in calves.
Vel. Rec.. 110, 181.
(1982).

Sommige onderzoekers menen dal cryplospo-
ridia een algemene oorzaak zijn van diarree
bij jonge kalveren. Daarom werden de moge-
lijkheden onderzocht die de chetuoprophyla-
xis kan bieden bij experimentele infecties bij
kalveren.

Een groep kalveren van ongeveer 14 dagen
oud (gemiddeld gewicht 42 kg.) werd van hun
moeder gescheiden en daarna uitsluitend ge-
voed met kunstmelk (zonder antibiotica) dat
tweemaal daags werd verstrekt.
De te onderzoeken geneesmiddelen werden
op één na kort voor het drenken aan de kunst-
melk toegevoegd in de doordc fabrikant aan-
bevolen dosering (berekend op een lichaatns-
gewicht van 40 kg.), \'frimethoprim met
sulfadiazine werd als bolus toegediend.
Iedere behandelde groep bestond uit twee kal-
veren. In deze proef werden de volgende ge-
neesmiddelen betrokken: amprolium hy-
drochloride, sulfadimidine, sulfadiazine-
trimethoprim, ditnetridazole, ipronidazole
hydrochloride, quinacrine dihydrochloride,
tnonensin natriuiu en lasalocid.

-ocr page 84-

Eén dag nadat de toediening van geneesmid-
delen was begonnen werden alle kalveren
oraal besmet met Cryptosporidia, afkomstig
van een suspensie van kalverfaeces.
Eaecesmonsters van alle kalveren werden on-
derzocht op Cryptosporidia vóór de inoculatie
en daarna dagelijks gedurende de proef.
Voor de inoculatie waren alle dieren negatief.
In de groep van 10 kalveren die als onbehan-
delde geïnfecteerde controle dienden werden
door alle dieren Cryptosporidia uitgescheiden
vanaf 3 tot 5 dagen na de besmetting.
Met uitzondering van de dieren die lasalocid
door hun drinken kregen, scheidden alle die-
ren uit de behandelde groepen
Cry ptosporidia
uit tnet hun laeces.

Bij de beide kalveren die lasalocid in een dose-
ring van 8 mg kg hadden gekregen sloeg de
besmetting niet aan.

De proef met lasalocid werd daarna uitge-
breid met een groep van 10 kalveren. Hiervan
overleefden maar 4 dieren de behandeling
waarvan evenwel bij slechts één dier de be-
smetting aansloeg. De overige dieren kregen
dyspnoe met oedeem in het mediastinum, het
mesenterium en subcutaan.
loen een lagere dosis lasalocid werd gepro-
beerd (0.8 mg kg) bij 2 kalveren, bleven de
dieren weliswaar leven tnaar raakten wel be-
smet met
Cry ptosporidia.
De conclusie is dat geen van de geteste midde-
len bruikbaar is voorde prophy la.xis vancryp-
tosporidiosis bij kalveren. Lasalocid had ef-
fect in een dosering die sterk toxisch bleek.

//. Heinrich.

en de .Aw gelijk ol kleiner is dan 0.95 w ordt het
produkt als houdbaar beschouwd en behoeft
het niet gekoeld te worden bewaard,
l.abots wijst cr aan dc hand \\an een uitge-
breide literatuurstudie op dat deze grenzen
onvoldoende zekerheid geven voor de ge-
zondheid van dc consument. De mogelijkheid
van groei en toxine v onning door staphylo-
coccen of andere voor de gezondheid schade-
lijke bacteriën is niet geheel uitgesloten. Hij
V reest dat het in het geheel niet mogelijk is om
op grond van .Aw waarde en pH een dergelijke
indeling in de houdbaarheid tc maken.

//. Mo!

Voeding.smiddelenhygiëne

Iloudbaarheidsklassering

l.abots. IL: .Aw - und pH-VVert-Koiizept für
die einteikmg von l lcischerzeugnissen in
verderbliche imd lagerlahige Produktie.
I\'leischwinsi halt. (^1. }ll)). 1-6. f/WJ).

\\\'oor het handelsverkeer binnen dc E.r.d.
heeft de Commissie een houdbaarheidsinde-
ling voorgesteld van v leeswaren. Deze is geba-
seerd op de gemiddelde .Aw - en pH wuarden
vun het produkt.

Produkten met pil hoger dan 5.2 en een .Aw
hoger dan 0.95 worden als snel bederfelijk
geclassificeerd. Zij moeten bij een tempera-
tuur van minderdan 5° C worden opgeslagen,
indien de pH tussen 5.0 en 5.2 ligt of de ,Aw tus-
sen 0.91 en 0.95 wordt de term bederfelijk ge-
bruikt en is een opslag beneden IO°C vereist.
Bij een pH beneden 5.0 of een Aw beneden
0.91 of indien de pil gelijk ol kleiner is dan 5.2

RLt lTKK ATIK

Gedragsproblemen bij honden

In het artikel \'(icdragspatronen bij honden. Len
inventarisatie van dc problematiek aan de hand van
ccn enquête gehouden onder Nederlandse dieren-
artsen\'
(liidschr. Diergeneesk.. 107. (17).
(I9H2))
is op pag. 624 rechterkolom regel 22 \\an
boven cen zetfout geslopen. De zin luidt correct;
\'Zij noemen die relatie de meest veronachtzaamde
en verkeerd begrepen factor bij huisdiergedrag en
vinden dat er van grove simplificatie sprake is als
uordt bcvveerd dat de tiorzaak van gedragsproble-
men in de V S.
öf bij de eigenaar óf bij het dier ligt.

-ocr page 85-

Ontwerp-Diergeneesmiddelenwet

Voor /over Nederland op dit moment regels
kent voor de diergeneesmiddelen\\oor/iening,
/ijn die er via de Antibioticawet, de Wet opde
liitoelening \\an de Diergeneeskunst, de Vee-
wet en de Vogel/iektewet. Daarnaast bestaan
er enige verordeningen van het Produktschap
voor Veevoeder en het Produktschap voor
\\\'ee en Vlees, die bedoeld /ijn om het dierge-
neesmiddelengebruik in goede banen le lei-
den. Bovendien /ijn er kwaliteitsregelingen
V oor gemedicineerd v oeder (I.andbouw kwali-
teilsbesluil), waarin toegelaten sloffen, hoe-
veelheden daarvan, hel gebruik voor welke
dieren, juiste satnenslelling en wachllertiiij-
nen slaan vermeld.

Dc eerdergenoemde wetten, beschikkingen en
verordeningen blijken echter niel langer toe-
reikend en doeltreffend genoeg om de heden-
daagse situatie aan le kunnen.

Ook bestaat er in ons land nog geen toela-
tingsbeleid en geen kwaliteitsregeling voor
diergeneestniddelen. Wel is het /o, dal indien
bij de V leeskeuring len gevolge van het niet in
acht nemen van wachttermijnen, residuen
worden aangetroffen van antibiotica, hor-
moonpreparaten, Ihyreoslaliea en chetnol-
herapeulica. op grond van de Vleeskeurings-
wet lot afkeuring wordl overgegaan en hel
vlees op grond vande Destructiewet gedestru-
eerd wordt.

De wetgeving heeft geen gelijke tred kunnen
houden met de snelheid en de verscheidenheid
van de ontwikkelingen in de veehouderij en de
larmaceulische industrie. Nieuwe en her/iene
wellen /ijn in voorbereiding om de situatie
rcchi te trekken, nainelijk dc Gezondheidswet
voor Dieren, de Wel opde liiloefening van de
Diergeneeskunst en de Diergeneesmiddelen-
wel.

Hel ontwerp van laatstgenoemde wel is recen-
telijk door de Minister van Landbouw en Vis-
serij. mede namens de Staatssecretaris van
Volksgezondheid en Milieuhygiëne, in de Mi-
nisterraad gebracht en goedgekeurd. Hel
geeft niet alleen uitvoering aan de E.G.-
richtlijnen 81 851 EEG en 81 852 EEG,
maar bestrijkt ook de sera en entstoffen en
regelt levens de kanalisatie van al deze midde-
len. Eegen de achtergrond v an deze richtlijnen
moeten in de lidstaten op 9 oklober 1983 rege-
lingen aangaande een toelatingsbeleid vooren
kwaliteitsregeling van diergeneesmiddelen
alsook len aanzien van een kanalisatie, functi-
oneren.

rndsvhr. Dii-rgciursk.. deel 107. afl. IH. IVHJ

Door bevordering v an de kwaliteit van dierge-
neesmiddelen wordt tevens de kwaliteit van
dierlijke produkten bevorderd en worden
dientengevolge de gezondheid van mens en
dier beschermd, alsook in zekere zin het mi-
lieu.

Hiertoe ken hel ontwerp een drietal instru-
menten. namelijk;

de registratie van diergeneesmiddelen;
hel vereisen van een vergunning voor hel
bereiden en afleveren van diergeneesmid-
delen en gemedicineerde voeders; en
de reeds vermelde kanalisatie van be-
paalde diergeneesmiddelen en gemedici-
neerde voeders.

Registratie

Ingevolge hel regislratieregime mogen dierge-
neesmiddelen slechts worden bereid, voor-
handen gehouden of afgeleverd, indien zij zijn
geregistreerd. Dit gebeurt alleen indien zij een
toetsing aan in de wel genoemde criteria heb-
ben doorstaan. Deze zijn noodzakelijkerw ijze
ontleend aan eerdergenoemde E.G.-richtlijn
81 852. Evenals dat len aanzien van bestrij-
dingsmiddelen hel geval is, /uilen bij de regi-
stratie van diergeneesmiddelen per produkt
v oorschriften worden vastgesteld omtrent hel
gebruik ervan en omtrent in acht le nemen
veiligheidsmaatregelen en wachttermijnen.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

691

-ocr page 86-

Het niet nal<omen van deze voorschriften is
strafbaar, al zal. indien dat verantwoord is. de
dierenarts een zekere mate van \\rijheid wor-
den gegund.

Deze voorschriften hebben ook betrekking op
gemedicineerde voeders.

Vergunningen

Met behulp van het vergunningenstelsel zal.
door eisen te stellen aan de vergunninghou-
ders, de kwaliteit van diergeneesmiddelen en
gemedicineerde voeders, zowel tijdens de be-
reiding als daarna kunnen worden gewaar-
borgd. I5e eisen zullen varieren al naar ge-
lang de activiteiten van de (aspirant-)
vergunninghouders. Zo zullen er bijv. eisen
zijn ten aanzien van Good Manufacturing
Practice (G.M.P.). Het systeem loopt ingrote
lijnen parallel met dat voor geneesmiddelen
bestemd voor de mens op grond van de Wet
op de Geneesmiddelenvoorziening.

Kanalisatie

Het kanalisatieregime strekt ter vervanging
van de zogenaamde \'Antibioticawet" en de
eerder bij de Staten-Generaal ingediende
ontwerp-Wet kanalisatie diergeneesmiddelen,
die zal worden ingetrokken.
De kanalisatieregeling heeft tot doel te voor-
komen dat diergeneesmiddelen in verkeerde
handen komen, teneinde onoordeelkundig ge-
bruik tegen te gaan. Het kent twee regimes.
Het meest stringente regime eindigt bij de die-
renarts: alleen hij mag de diergeneesmiddelen
die onder dat regime vallen - zelf toedie-
nen. Onder hel minder stringente regime
mogen de diergeneesmiddelen waarop dat re-
gime van toepassing is uitsluitend door tus-
senkomst van de dierenarts aan houders van
dieren worden afgeleverd. Daarnaast is de re-
geling verscherpt in die zin. dal eisen worden
gesteld ten aanzien van de administratie aan
degenen die gekanaliseerde diergeneesmidde-
len voorhanden mogen hebben, waardoor de
controle-mogelijkheden aanzienlijk worden
verbeterd.

Ook voor bepaalde gemedicineerde voeders
geldt een kanalisaticregime ingevolge de be-
palingen in het hoofdstuk: gemedicineerd
voeder. De aangewezen gemedicineerde voe-
ders mogen aan houders van dieren uitslui-
tend op recept van een dierenarts worden af-
geleverd.

Verbetering in situatie

Een van de belangrijke punten waardoor de
problematiek rond diergeneesmiddelen zich
onderscheidt van die rond geneesmiddelen
voor de mens, is de kwestie van resten van
diergeneesmiddelen in dierlijke produkten.
Reeds bij de registratie van diergeneesmidde-
len zal hiermee rekening worden gehouden,
om welke reden ook dit aspect in de nieuwe
wet is geregeld.

Wanneer ook de eveneens nieuwe Ciezond-
heidswet v oor Dieren en de gewijzigde Wet op
de Uitoefening van de Diergeneeskunst in
werking zijn getreden, zullen deze in samen-
hang met de V leeskeuringswet en de Destruc-
tiewet het effect van de Diergeneesmiddelen-
wet completeren en verbetering brengen in de
huidige situatie ten aanzien van diergenees-
middelen.

Varkenspest in Nederland

Sedert de mededeling in het vorige Tijd.schrifi
voor Diergeneeskunde
zijn opnieuw een zestal
gevallen van varkenspest geconstateerd in Ne-
derland.

Bij tracering bleken via handelaren diverse
contacten te bestaan tussen hel op 2 augustus
positief bevonden vermeerderingsbedrijf te
Reusel met 546 v arkens en andere bedrijven in
Noord-Brabant. Gelderland en l.imburg.
Drie van de vier contacten in Gelderland wer-
den op 9 augustus eveneens positief bevon-
den. namelijk een bedrijf met 15 biggen te
[.unteren, een met 750 mestvarkens te Hars-
kamp en een met 206 mestvarkens te Kotten
(gemeente Wintersw ijk), zo ook op 10 augus-
tus een mestbedrijl te llasp (Noord-Brabant)
met 41lopers.

Op 18 en 20 augustus werden in Noord-
Brabant nog weer 2 gevallen bevestigd te Best.
respectievelijk Zijtaart. I e Best betrol het een
vermeerderingsbedrijf met 188 zeugen. 4
beren, 1.14 lokgelten en 1226 biggen.
Als oorzaak geldt hier een buurtinfectie met
de uitbraak van 20 juli in dezelfde plaals. I e
Zijtaart ging het om ccn vermeerderingsbe-
drijf mestbedrijf met 1zeugen. 4 beren. 61 5
biggen en lopers alsmede 624 mestvarkens.
De gebruikelijke maatregelen zijn genomen.

Export bacon naar (.root-Brittanniié

Op lójuli stelde (iroot-Brittannie een invoer-
stop in voor bacon vanuit alle bedrijven uil
Noord-Brabant en voor v lees van alle varkens
die uit die provincie afkomstig waren, len
aanzien van de Belgische provincie Antwer-
pen gold eenzelfde maatregel. In de praktijk
werden hierdoor alle varkensslachterijen en
twee grote bacon-producereiide bedrijven in
Noord-Brabant getroffen.
Naar aanleiding van deze problemen werd
tussen de Overheid en het Produktschap v oor

-ocr page 87-

Vee en Vlees een verordening uitgewerkt, de
Verordening kanalisatie varkensvlees voor de
ge/outen varkensvleesbereiding 1982. Door
een P.V. V.-stempel wordt aangegeven dat het
betreffende vlees niet uit Noord-Brabant af-
komstig is. Slechts dit speciaal gemerkte vlees
mag dus bij de produktie voor export naar
(iroot-Brittannië worden verwerkt.
Inmiddels (6 augustus) heeft Engeland de
grens weer geopend voor bacon vervaardigd
in de twee Noord-Brabantse bacon-bedrijven.
Voor alle Nederlandse bacon moet echter
worden gecertificeerd, dat deze is bereid uit
vers vlees van varkens die de laatste drie
maanden voor de slachting niet in Noord-
Brabant hebben verbleven en daar niet zijn
geslacht.

Export pluimveevlees en
consumptie-eieren naar U.K.

ln de V.D. V.H.l.-kolom van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde
van I december 1981
werd een artikel gewijd aan de sluiting van de
Britse grenzen voor de invoer van pluiinvee-
\\ lees en consumptie-eieren. Het United
Kingdom had een verbod tot enting uitgevaar-
digd in eigen land gezien de gunstige New-
castle disease (N.C.D.)-situatie. Om het risico
van de insleep van smetstof tot een minimum
tc beperken, werd een invoerverbod voor
evengenoemde produkten afgekondigd.
Sindsdien heeft dc E.G.-Commissie, na opeen
verzoek om tekst en uitleg, van Ciroot-
Brittannië géén \'bevredigend" antwoord te
hebben gekregen, de zaak voor het Europese
Hof van .lustitie te Straatsburg gebracht. In
een voorlopige uitspraak heeft dit het import-
verbod thans onrechtmatig bevonden. Voor
door het Verenigd Koninrijk te treffen inaat-
regelen ter bescherming van de pluimveesta-
pcl beslond begrip, doch deze mochten géén
importverbod inhouden.
Van Britse zijde bezint men zich nog op de
voorwaarden, waaronder import weer moge-
lijk zal worden. Hiertoe was contact opgeno-
men met l,)enemarken en Frankrijk. Een
eventuele overname door Engeland van dc
Deense importeisen als voorgesteld door de
E.Ci.-Commissie zou voor Nederland weinig
aantrekkelijk zijn, aangezien deze onze export
v an ongevroren pluimveevlees volledig onmo-
gelijk zouden maken (de methode neemt 2 a 3
weken in beslag).

Op 20 augustus hebben twee Britse deskundi-
gen ons land bezocht om een totaalbeeld te
krijgen vande Nederlandse wijze van N.C.f).-
bestrijding. het bijbehorende laboratorium-
onderzoek volgens de modernste technieken
en de mogelijkheden tol exporlcertificatie van
pluimveevlees en van consumptie-eieren. Een
en ander was mede len behoeve van een ge-
sprek dal zij op 23 augustus te Brussel zouden
hebben met de Commissie.

Welzijnscertificaat dieren bij
internationaal vervoer

Foen op 26 juni 1980 de Wet dierenvervoer en
het daarop gebaseerde Besluit dierenvervoer
in werking traden, werd reeds aangekondigd
dat in de toekomst in het kader daarvan bij
grensoverschrijdend vervoer van vee ook een
zogenaamd welzijnscertificaat nodig zou zijn.
Met de wet en het besluit werd uitvoering
gegeven aan E,G,-richtlijn 77 489 inzake de
bescherming van dieren tijdens internationaal
vervoer. Bij Richtlijn 81 389 EEG werd dit
welzijnscertificaat verplicht gesteld, het
model daarvan comtnunautair vastgelegd en
krachtens deze richtlijn kunnen aanvullende
toepassingsmaatregelen genomen worden, die
een uniforme uilvoering van eerstgenoemde
richtlijn mogelijk maken.

Hierbij zal met name rekening worden gehou-
den met de biologische, fysiologische en etho-
logische behoeften van de dieren vóór. lijdens
en na het vervoer, de aard van de vervoermid-
delen en de voorzieningen voor het in- en
uilladen alsmede de verzorging van de dieren.

Per 22 augustus in werking

Vanaf 22 augustus is binnen de E.Ci. hel inter-
nationale vervoer over land. te water en door
de lucht van landbouwhuisdieren van de soor-
ten runderen, schapen, geilen en varkens als-
mede van eenhoev ige huisdieren slechts toege-
staan. indien de dieren lol op de plaats van
beslemming vergezeld gaan van hel welzijns-
certificaat. Het wordt per vervoenniddel ver-
strekt. Zonder dit certificaat is geen export
mogelijk.

Afgifte wordt geweigerd als niet is voldaan
aan de voorschriften in het kader van de Wet
dierenvervoer. In de praktijk betekent dil. dal
deze slechts plaatsvindt wanneer:

de dieren zijn onderzocht en geschikt be-
vonden voor vervoer;
hel voertuig geschikt is bevonden voor
hel vervoer (goed keuringsbewijs en dieren-
vervoer-plaat);

de dieren deugdelijk zijn geïdentificeerd;
de dieren niet binnen 48 uur voor inlading
hebben geworpen cn dat ook tijdens het
vervoer waarschijnlijk niet zullen doen;
de diverse beladingsdichlheden in acht
zijn genomen.

-ocr page 88-

Het certificaat, dat is gesteld in alle talen \\an
de gemeenschap, valt uiteen in drie onderde-
len en wel:

A. Algemeen gedeelte met verklaring van de
officiële dierenarts, dat de dieren \'fit to
travel" zijn:

B. Een verklaring betreffende het inladen die
wordt ingevuld door de officiële dieren-
arts of de vertegenwoordiger van de be-
voegde autoriteit (opzichter V.D.);

C. Slechts in te vullen als een vertegenwoor-
diger \\an de verantwoordelijke autoriteit
van het land van doorvoer of bestemming,
van mening is dat de dieren niet overeen-
komstig de in richtlijn 77 489 gestelde
eisen zijn vervoerd.

Invulling moet plaatsvinden in de taal talen
van het bestemmingsland en de eventuele
doorvoerlanden.

Onderdeel A van het Welzijnscertificaat, de
zogenaamde welzijnsverklaring, moet gete-
kend worden door een dierenarts van de Vete-
rinaire Dienst. De geldigheid daarvan vervalt
als de dieren waarop het certificaat betrekking
heeft, niet binnen 24 uur na ondertekening
voor het internationale vervoer zijn ingela-
den.

Honden en katten

In overleg tussen de Ministeries van C. R. M.
en van Landbouw en Visserij is bij het tot-
standkomen van de Wet dierenvervoer beslo-
ten dat ook het vervoer van honden en katten
daarin zou worden opgenomen. Aangezien
een goede identificatie en registratie van deze
dieren echter pas mogelijk was na het in wer-
king treden van het Honden- en Kattenbe-
sluit, werd overeengekomen hiermee tot na
die lijd te wachten.

Aanwijzing van de soorten of groepen dieren
vindt plaats in het Besluit dierenvervoer, dat
in verband met het bovenstaande dienover-
eenkomstig zal worden gewijzigd. Vanaf de
dag van inwerkingtreding \\an de wijziging
zullen de regels voor grensoverschrijdend ver-
keer tevens gelden vooralle honden en katten.
Uitzondering hierop vormen de zogenaatnde
gezelschapsdieren. Voor wat betreft hel weg-
vervoer moeten zij zich in hetzelfde comparli-
menl bevinden als de bestuurder, waarbij het
aantal dieren tot drie beperkt dient te blijven.

Invoer van fokstieren uit de
U.S.A. en Canada en van sperma
uit de U.S.A.

Invoer van hoogwaardig genetisch fokmateri-
aal uit de Verenigde Staten van Noord-
Amerika is momenteel noodzakelijk voorde
foktechnische ondersteuning \\an de Neder-
landse (en andere Europese) rassen \\an melk-
veerunderen. Ebans loopt de invoer van fok-
stieren uit de U.S.A. via Canada en van
rundveesperma direct uil de U.S.A. ernstig
gesaar. Er zijn namelijk onderhandelingen
gaande over het stellen van nadere (strengere)
voorwaarden voor de invoer van fokstieren en
rundveespertna uit derde landen en wel speci-
aal met betrekking tot blue tongue.

Situatie tot op heden

De invoer v an runderen, varkens en vers vlees
in de E.G. vanuit derde landen is geregeld in
de Richtlijn 72 462 EEG inzake gezond-
heidsvraagstukken en veterinairrechtelijke
vraagstukken bij de invoer daarvan uit derde
landen.

Sedert 1 juli 1980 is de invoer van fokstieren
rechtstreeks uit de U.S.A. echter met langer
toegestaan op basis van artikel 6 van deze
.Richtlijn.

Dit houdt verband met het vóórkomen van
blue tongue (catarrale schapenkoorts) in dat
land. Deze besmettelijke virusziekte die vóór-
komt tussen 35° NB en 35° ZB kan niel
alleen onder schapen maar ook onder runde-
ren ernsiige schade veroorzaken. ri)e E.G.-
bepalingen in eerdergenoemde Richtlijn zijn
bedoeld ter bescherming van de veestapels
van de lidstaten tegen besmettelijke ziekten.
In genoemd artikel 6 is bepaald dat de l.idsla-
len slechts toestemming voor de invoer van
o.a. runderen mogen verlenen indien de die-
ren afkomstig zijn uil derde landen die gedu-
rende een bepaalde periode vrij zijn van en-
kele mei name genoemde dierziekten. Wal
blue longue betreft moet het land van uitvoer
gedurende zes maanden voorafgaande aan die
dag van uitvoer vrij zijn van deze ziekte.
Dc veehandelaren in de E.G. spaarden kosten
nog moeile om een oplossing te v inden om het
zo broodnodige fokmateriaal uit de U.S..\'\\.
toch in de E.Ci. te kunnen invoeren.
De oplossing werd gevonden door de gewen-
ste dieren vanuil de ILS..^. in Canada, dal vrij
is van deze ziekle, in le voeren en ze daar
gedurende 6 maanden op geïsoleerde bedrij-
ven te laten verblijven.

Aan deze situatie komt wellichl een einde nu
de Commissie heeft voorgesteld om in dc be-
trokken richtlijn op le nemen dat runderen uit
een derde land slechts mogen worden inge-
voerd indien zij in dal land geboren zijn.

Ook de invoer van rundveesperma uil de
U\'.S.A. loopt gevaar. .Momenteel is invoer van
rundveesperma niet communautair geregeld
en is dus mogelijk onder nationale v oorschrif-
ten.

-ocr page 89-

De Commissie heelt echter een concept-
richtlijn aan de Raad ter goedkeuring voorge-
legd in/ake de harmonisatie van het intracom-
munautaire handelsverkeer van runder- en
\\ arkcnsspcrma en de invoer daarvan uit derde
landen.

Kegionalisatie

.■\\rlikel 7 van Richtlijn 72 462 EEg voorziet
evenwel in de mogelijkheid tot regionalisatie.
Dit wil /.eggen dat in een land dat overigens
wordt aangemerkt als besmet met blue ton-
gue. vrije gebieden kunnen worden vastge-
steld van waaruit invoer kan worden toege-
staan. Onderhandelingen zijn gaande tussen
de E.Ci. en de U.S.A. over de voorwaarden
voor het vaststellen van dergelijke gebieden.
Dc/e verlopen echter moeizaam. Gezien de
noodzaak voor Nederland tot het handhaven
v an dc invoer van hoogwaardig fokmateriaal,
is het vereist dat van de in artikel 7 geboden
mogelijkheid gebruik wordt gemaakt en dat
V rije gebieden in de Verenigde Staten worden
aangewezen.

Nederland stelt zich op het standpunt dat de
huidige invoer mogelijk moet blijven zolang
de E.G. met de Verenigde Staten betreffende
deze regionalisatie nog niet tot overeenstem-
ming is gekomen. Eerst dan zal Nederland
steun verlenen aan de door de Commissie bij
de Raad ingediende ontwerp-richtlijnen.
Voor dit standpunt heeft ons land steun ge-
zocht bij de autoriteiten van de overige Lid-
staten.

BLS.ML n LLIJKL DIERZIEK EEN
Dierziektenbulletin Nr. 15 van de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van I t ni ISaugustus 1982
vermeldt het v olgende aantal gevallen van aangifte-
plichtige besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

lotaal II gevallen in II gemeenten,

(ironingen 1 geval

Eriesland gevallen

Drenthe 2 gevallen

Overijssel 2 gevallen

Ltrccht 1 geval

Zuid-Holland 1 geval

Zeeland I geval

\\ arkenspesl

I otaal 7 gevallen in 6 gemeenten.
Cielderland .1 gevallen

Noord-Brabant 4 gevallen in 3 gemeenten

Miltvuur

l otaal I geval in I gemeente in L\'trecht.

VARKENSPEST

Italië

Volgens een tele.x van de Italiaanse Veterinaire
Dienst, gedateerd 3 augustus 1982, zijn drie nieuwe
uitbraken van varkenspest geconstateerd:

21 juli op een bedrijf in de provincie I rapani,
gemeente Irapani, met 26 niet geënte dieren
waarvan er 8 waren gestorven.
20 juli op een bedrijf in de provincie I rapani,
gemeente Erapani, tnet 45 niet geënte dieren
waarvan er 7 waren gestorven.
2 augustus op een bedrijf in de provincie Erosi-
none, gemeente Ceccano, met 7 niet geënte die-
ren waarvan er 2 waren gestorven. De dichtst-
bijzijnde bedrijven zijn op 100 meter afstand
gelegen.

De twee eerstgenoemde gevallen bevinden zich in de
nabijheid van het op 9 juli gemelde geval.
Veterinair-politionele maatregelen zijn genomen in
overeenstemming met E.G.-richtlijn 80 217.

Op 5 augustus maakte de Italiaanse Veterinaire
Dienst opnieuw melding van 2 uitbraken van var-
kenspest in de gemeente Trapani, provincie I ra-
pani:

op 28 juli op een bedrijf met 32 niet geënte
varkens waarvan er 6 waren gestorven,
eveneens op 28 juli, op een bedrijf met 54 niet
geënte varkens waarvan er 9 waren gestorven.
De dichtstbijzijnde bedrijven zijn op 100 meter af-
stand gelegen. Veterinair-politionele maatregelen
zijn genomen krachtens E.G.-richtlijn 80 217.
Bij een telex van 12 augustus gaf de Italiaanse Vete-
rinaire Dienst kennis van een nieuwe uitbraak van
varkenspest in het land, ditmaal in de gemeente
Ceccano, provincie Erosinone op 5 augustus.
Het betrof een bedrijf met 8 ongeënte v arkens w aar-
van er één was gestorven. De dichtstbijzijnde bedrij-
ven liggen op ongeveer 100 meter afstand.
Veterinair-politionele maatregelen zijn genomen
krachtens E.Ci.-richtlijn 80 217.

Japan

Het .lapanse Ministerie van Landbouw. Bosbouw
en Visserij liet op 4 augustus weten, dat op 26 juli
een uitbraak van varkenspest vvas gesignaleerd te
Chiyoda-mura. Ibaraki-prefectuur. op een bedrijl
met één zeug, 8 mestvarkens cn 7 biggen die niet
tegen de ziekte geënt waren.

Alle varkens zijn afgemaakt en een zone met een
vervoersverbod is ingesteld.

Frankrijk

Op 17 augustus deelde de Franse Veterinaire I5ienst
per telex mede, dat vier dagen tevoren twee uitbra-
ken van varkenspest waren geïdentificeerd in het
departement Haute-Savoie. De twee besmette be-
drijven, beide mestbedrijven en gelegen in de ver-
schillende gemeentes Marcella/ en Eaucigny
en Perrignier, zijn van dezelfde eigenaar. Respectie-
velijk waren er 579 en 668 varkens aanwezig, af-
komstig van dezelfde bron.

-ocr page 90-

Afmaak van al deze dieren is onmiddellijk bevolen
en sanilair-politionele maatregelen zijn direct geno-
men.

België

Bij een telex van 18 augustus liet de Belgische Vete-
rinaire Dienst weten dat er wederom 2 uitbraken
van varkenspest waren vastgesteld in de provincie
Antwerpen:

— te Minderhout, gemeente Hoogstraten, op een
mestbedrijf met 741 varkens, en

— te Lichaart, gemeente Kasterlee, op een mestbe-
drijf met 475 varkens.

In beide gevallen zijn de gebruikelijke sanitair-
politionele maatregelen genomen krachtens E.G.-
richtlijn 80, 217: afmaken en destructie van alle be-
trokken dieren, desinfectie van de bedrijven
alsmede het instellen van een zöne de protection en
uitvoeren van epidemiologisch onderzoek.

RUNDERPEST

Egypte

Op 31 juli gaven de Egyptische autoriteiten bij een
telex kennis van een uitbraak van runderpest in het
land en wel in de provincie Minia. Drie kalveren
waren gestorven. Het besmette gebied lag binnen de
zone waar jaarlijks tegen runderpest wordt geënt.

Soedan

Een telegram d.d. 3 augustus van het Soedanese
Ondersecretariaat voor dierlijke Hulpbronnen
maakte melding van een geval van runderpest op
29° 24\'oosterlengte, 13° noorderbreedte. Labora-
toriumonderzoek heeft een en ander bevestigd. Sa-
nitaire controlemaatregelen zijn genomen.

Verenigde Arabische Emiraten

Het Ministerie van Landbouw en Visserij van de
Verenigde Arabische Emiraten liet op 9 augustus hij
een telex weten, dat acht gevallen van runderpest
waren geconstateerd bij recent geïmporteerde run-
deren in het gebied van Al Rain. Profylactische
maatregelen zijn genomen, waaronder zowel qua-
rantaine als enting.

VESICULAIRE STOMA LITIS
U.S.A.

Op 2 augustus j.l. liet de Amerikaanse ambassade te
Parijs weten, dat zich tussen 25 mei en 15 juli 1982
elf gevallen van vesieulaire stomatitis, type New
Yersey, hadden voorgedaan in de Verenigde Staten.
Drie bij runderen in Arizona plus vijf bij runderen
en drie bij paarden in Nieuw-Mexico. Drie gevallen
werden serologisch bevestigd, één door virus-
isolatie (Arizona).

Verder zijn in Nieuw-Mexico nog een aantal klini-
sche gevallen waargenomen bij paarden die door
het laboratoriumonderzoek niet werden bevestigd.
Onderzoek is nog gaande naar andere gevallen en
men verwacht dat het aantal bevestigingen zal toe-
nemen.

RABIES

l.esotho

Het Ministerie van Landbouw van l.esotho beves-
tigde op 12 augustus een uitbraak van rabies op 28°
oosterlengte, 28° zuiderbreedte die vijf doden ten
gevolge had gehad. Op dezelfde plaals bestaat ver-
denking ten aanzien van rabies bij honden, hetgeen
echter niet is bevestigd. Verdere verspreiding is niet
waargenomen.

Enting van honden en katten binnen een cirkel van
16 km. rond de uitbraak vindt plaats.

<41

41

iu

w

1982

September:

15 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Oranje Hotel, Leeuwarden, 20.00 uur.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. l.eden-
vergadering.

15 18 First Nordic Symposium on Small Ani-
mal Veterinary Medicine. Oslo, Norway.

16 Kring de Westhoek. Vergadering.

16 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. l.eden-
vergadering.

16—18 1st International Congress of Veterinary
Anaesthesia, Cambridge (pag. 444).

18 Najaarsdag Groep Geneeskunde van het Klei-
ne Huisdier K.N.M.v.D., Ouwehands Dieren-
park, Rhenen.

18 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. 27e Lustrum;
plaats van actie: Goeree-Overflakkee (pag.
555).

20 -25 4th International Congressof the Interna-

lional Society for Animal Hygiene. Strbske
Pleso, High Fatras, Slovakia (pag. 439 cn 527).

21 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring, Hellendoorn.

21 25 British Veterinary Association Centenary
Congress, University of Reading, Reading
(pag. 246).

22 25 Bison-der lustrum Vet. Dispuut van Uni-
tas (pag. 652).

23 Afscheid ProF dr. ir. .1. A. Renkema van de
Vakgroep Zootechniek.

30 -2 okt. 31. Internationale Fachtagung für
künstliche Besamung der Haustiere. Ihal-
heim, Wels, Österreich (pag. 440).

Oktober:

I

2 Jaarcongres 1982 K.N.M.v.D., tevens 129c
Algemene Vergadering, Boekelo (pag. 163.
253, 537 en 552).

Nat. Symposium van de Small Animal Veteri-
nary Association. Belgium, Brussel (pag. 440).

-ocr page 91-

4 8 2nd World Congress on Genetics applied to
Livestock Production, Madrid.

6 8 Lagung der Fachgruppe Pferdekrankhei-
ten der DVG, Freiburg Breisgau (pag. 246).

7 8 Fachgruppe\'Versuchstierkunde\'der DVG,
.Arbeitstagung auf versuchstierkundlichem
Gebiet, Berlin (pag. 527).

11 1.1 Joint Meeting DVG CEC, FAO on hy-
gienic problems of manure handling, Stuttgart
(pag. 594).

12 Groep Geneeskunde van het Varken. Verga-
derring.

LI 16 DSK lüe Lustrum (pag. 353).

13 15 Symposium on Computer Applications in
Veterinary Medicine; Mississippi. State Uni-
versity, USA.

14 16 28. Jahrestagung der Eachgruppe\'Klein-
tierkrankheiten" (A), Frankfurt am Main (pag.
137).

18 21 Vll International Symposium of the
World Ass. of Vet. Microbiologists. Immuno-
logists and Specialists in Infection Diseases,
Barcelona (pag. 1264 (1981)).

19 22 Week I cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

26 29 Week II cursus P.A.O. Groep Praktici
(jrote Huisdieren.

28 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

28 Groep Vet. Homoeopathic K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

November:

2 5 Week Hl cursus P.A.O. Groep Praktici
Cirote Huisdieren.

9 12 Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
(jrote Huisdieren.

I 1 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

16 18 IVth International Symposium of the
O.l.E. (pag. 594).

18 Kring de Westhoek. Vergadering.

18 Klinische Avond (pag. 712).

25 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland.
Vergadering, Utrecht.

30 Ciroep D.I.B. K.N.M.v.D. Symposium Dier-
geneesmiddelen(wet). Utrecht, Jaarbeurscon-
grescentrum.

December:

6 13 Nächste AO-Vct Kurse, Davos, Schweiz
(pag. 680).

9 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

9 Ciroep Vet. Homocopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

6 18 AO-VE I Kurse in Davos (Schweiz) (pag.
546).

13 Kring Dierenarisen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

14 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Algemene leden-
vergadering.

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

21 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hellendoorn.

1983

Januari:

27 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

Maart:

3 4 Eachgruppe \'Geflügel\' der DVCi, Tagung
über \'Krankheiten der Vögel\', Berlin.

7 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

17 Klinische Avond (pag. 712).

April

8 10 British Small Animal Veterinary Assoc.
Annual Congress, London (pag. 680).

21 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

23 Eachgruppe \'Kleintierkrankheiten\', Regionale
Arbeitstagung Nord, Oldenburg.

22 24 Voorjaarsdagen 1983, Groep Genees-
kunde van het Kl. Huisdier, Amsterdam.

Mei:

18 A.C.V.-Controle. Studiedag. Biddinghuizen.

Juni:

9 Klinische Avond (pag. 712).

10 11 Jahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermedizin, Luzern (pag. 671).

.Augustus:

14 19 5. Weltkongress über Tierproduktion.
Tokio.

21 27 XXII Veterinair Wereldcongres. Perth,
Australië (pag. 964 en 1248 (1981) 49 en 601).

1984

Minnesota, X. International Congress Reproduc-
tion and AL

Einland. 17e Wereld Pluimvee Congres.
September:

17 21 Xlll Weltkongreß für Rinder-Krankhei-
ten. .lohannesburg, South Africa (pag. 671).

-ocr page 92-

Van de Ereraad

Verslag van de werkzaamheden
van de Ereraad in 1980 en 1981

Nadat \\oorhcen slechts een o\\er/icht werd
gegeven van in cen verslagperiode
binnengekomen zaken, worden in dit verslag
ook gegevens verstrekt over de zaken die de
Ereraad in I98Ü en 1981 heeft algehandeld.
Bovendien wordt vermeld het kader waarin
de volgens de ook v roeger toegepaste
rubricering ingedeelde zaken in behandeling
zijn genomen c.q. zijn afgehandeld, en
tevens wat in de afhandeling van de
klachtzaken, die veruit de meerderheid van
het werk van de Ereraad vormen, het
resultaat is geweest. Op deze wijze wordt
een beter inzicht in aard en resultaat van de
werkzaamheden gegeven.

Omtrent werkwijze van de Ereraad zij
vermeld dat zowel bij de behandeling van
geschillen als bij die van klachten de
daarbij betrokkenen in afdoende mate de
gelegenheid moeten krijgen en ook krijgen
om hun standpunten, mede naar aanleiding
van hetgeen aan de andere zijde naar voren
wordt gebracht, toe te lichten. Dit
bevordert tevens het vormenjvan een zo
verantwoord mogelijk oordeel van de
Ereraad, temeer noodzakelijk omdat de
mogelijkheid van beroep niet bestaat.
Met name in klachtzaken kan in verreweg
de meeste gevallen met schriftelijke
toelichting worden volstaan om een.
schriftelijke, uitspraak te doen.
In zaken waarin hcl om kwesties tussen
dierenartsen gaat. wordt na eerste
schriftelijke toelichting doorgaans door een
commissie uit de I-reraad een hearing van
de betrokken partijen gehouden, niet in de
laatste plaats om te trachten de controverse
door cen regeling op te lossen. In de meeste
gevallen wordt zodanige oplossing bereikt.

De gestage toename van zaken en ook hel
veelal meer gecompliceerd geworden
karakter daarvan noopt dc Ereraad temeer
tot een elUciente werkwijze om de duur van
afhandeling binnen redelijke proporties te
houden. In dit verband zij vermeld dal de
Ereraad reeds geruime tijd zodra een zaak
is binnengekomen uit zijn midden cen
commissie voor nader onder/oek. naar
gelang \\an de kwestie bestaande uit een of

twee leden al dan niet samen met de
voorzitter, aanwijst om aan die zaak meer
bijzondere aandacht te schenken en zodra
de tijd daarvoor rijp is een voorstel voor
een te nemen beslissing te doen. Daartoe
worden dan ook op de kwestie betrekking
hebbende ingekomen stukken on\\erv\\ijld
rondgezonden. Daarnaast zijn door het
secretariaat zodanige organisatorische
maatregelen genomen dat commentaar van
de betrokken partijen op korte termijn kan
worden verkregen.
Wat de kwesties tussen dierenartsen
onderling in de verslagperiode betreft kan
worden gezegd dat door verlenen van
intermediair bij controverses, die in enkele
gevallen puur zakelijke belangen betroffen
zodat een kostenbijdrage in rekening kon
worden gebracht, escalatie in
tuchtrechtelijke of arbitrale sfeer kon
worden vDorkomen. Wel moet worden
geconstateerd dat de intercollegiale
verhoudingen in toenemende mate te
wensen overlaten.
De klachtzaken hadden in de
verslagperiode overwegend betrekking op
controverses tussen dierenartsen en hun
dienten, en wel voornamelijk in de kleine
huisdierensector. In die zaken werden, na
/orgvuldig onder/oek meer klachten
ongegrond dan gegrond verklaard, doch
opgemerkt moei worden dat
ongegrondverklaring in meerdere gevallen
slechts daaruit v oortv loeide dat de juistheid
van de door de klager aan /ijn klacht ten
grondslag gestelde en door de dierenarts
tegengesproken feiten niet kwam vast tc
staan en aldus niet inhield een oordeel van
dc Ereraad dal de dierenarts niets te
verwijten /(ui /ijn. levens /ij opgemerkt
dat indiening van cen klacht menigmaal
berustte op een al te kritische instelling
jegens de dierenarts als zodanig, maar
anderzijds ook het gevolg was van
onvoldoende e.xplicatie zijdcns de
dierenarts, waarop hem dan ook door dc
Ereraad werd gewezen.
In de adviessfeer werd /owel aan het
llooldbcstiuir als aan dierenartsen op
daartoe gedaan ver/oek de mening \\an de
Ereraad ten aan/ien van diverse
onderwerpen waarbij de veterinaire ethiek
was betrokken verstrekt.
Meer en meer komt het voor dat door een
Officier van .lustitie. al dan niet via een

-ocr page 93-

Inspecteur van de Veterinaire Dienst, een
procesverbaal tegen een dierenarts
opgemaakt wegens vermoedelijke
ovcitrcding van wetlclijke voorschriften,
/oals bijv. Antibioticavvct, met ver/oek om
tuchtrechtelijke behandeling aan de l^rcraad
wordt gc/ondcn.

hl dc gevallen waarin dc Ereraad in de
verslagperiode, ccn naar tuchtrechtelijke
normen veroordelende uitspraak heeft
gedaan is. voor /over bekend, door het
Openbaar Ministerie van strafvervolging
algc/icn.

1. /.aken tussen dierenartsen onderling of van
derden (niet cliënten) tegen dierenartsen

1.1 moeilijkheden bij vestiging, verkoop van
praktijk, associatie en assistentie.

1.2 moeilijkheden door overtreding van een
contract.

1..^ klachten betrekking hebbende op de naleving
van de veterinaire ethiek, praktiiktiitoelening.
1.4 overtreding van bindende besluiten.

2. Klachten van cliëntcii tegen dierenartsen

2.1 klachten over vermeende kunstlbuten.

2.2 klachten over onvoldoende ol niet tijdige
dienstverlening, onheuse behandelingen.

2.,^ klachten omtrent te hoge kosten.
2.4 klachten van andere aard.

Overtredingen van »ettelijke bepalingen

.VI overtreding van antibiotica-vvct, opiuni-vvet

Cll/-

.1.2 onbevoegd uitoeicncn van de diergeneeskunde

\'Zo moet het niet\' (44)

Bij controle op een mcngvocderbcdrijf werd
vastgesteld dat aldaar een aantal attesten
voor de bereiding van gemedicineerd voeder
aanwe/ig was afkomstig \\an een dierenarts,
waarbij het vermoeden rees dat deze niet de
praktijk uitoefende op de bedrijven
waarvoor de voeders bestemd waren.
Vervolgens werd bij enkele oriënterende
controles op veehoudersbedrijven duidelijk,
dat dc dierenarts niet praktizeerde op de
bedrijven waarvoor hij een attest had
ondertekend.

Bij een op het/elfde tijdstip gestart
onderzoek, in samenwerking tnet
ambtenaren van dc politie, bij de dierenarts
cn de tnengvoedcrbereider werd vastgesteld
dat de dierenarts een blanco attestenboekje
voorzag van zijn handtekening en dit
vervolgens ter beschikking stelde van de
mcngvocderbercider. Door het
mcngvoederbedrijf werden de attesten
vervolgens bij gebruikmaking daarvan
ingevuld. Op een vijfentwintigtal bedrijven
wier naam op dc attesten voorkwam, werd
controle gehouden, waarbij bleek dat op
géén der bedrijven dc dierenarts dc praktijk
uitoefende. Op grond van overtreding \\an
artikel 22.\'> W.v.Sr. is dc dierenarts proces-
verbaal aangezegd.
Uiteraard is ook contra het
mcngvocdcrbcdrijf verbaliserend
opgetreden. Opgemerkt zij nog dat door dc
politic proccs-vcrbaal is aangezegd ter zake
door de dierenarts gepleegde steunfraude.

In 19X0

ingekomen zaken

In 19X1

ingekomen /aken

totaal

1.1

1.1

1.1

13

1.1

26

1.2

4

1.2

1.2

4

1.1

17

I..1

IX

1.3

35

1,4

1

1.4

1.4

1

.l.S

31

66

2,1

12

2.1

7

2.1

19

2.2

1 1

2.2

31

2.2

42

2..1

3

2.}

2.3

3

2.4

2.4

1

2.4

1

26

39

65

.VI

1

.1.1

3.1

3

.72

.1.2

3.2

1

-)

3

62

72

134

-ocr page 94-

De ingekomen zaken in 1980 en 1981 zijn naar wijze van behandeling als volgt onderverdeeld:

1980 1981_ totaal

Intermediair

12

1.1-3

1.2-3

1.3-2
2.2-1

1.2-5
2.1-2

1.1- 3

1.3-15
2.1-12

2.2- 9

2.3- 2

3.1- 1

2.2-1
2.3-1

1.1-1

1.3-2

1.1-4

1.2-3

1.3-4
2.2-1

4 1.1-4

1.1-4

1.2-5
2.1-2

1.1- 9

1.3-28
2,1-18

2.2-40

2.3- 2

3.1- 1

2.4- 1

1.1-2
1.3-2
2.1-1

2.2-1
2.3-1
3.1-2

42

57

1.1- 6

1.3-13
2.1- 6
2.2-31

2.4- 1

99

1.1-2
1.3-2
2.1-1
3.1-2

Arbitrage benoeming scheids-
lieden bindend advies

Klachtzaken

Adviezen

ruchtrechtelijke behandeling
op verzoek van O.M. Insp.

Dispensatie

1 1.3

1.3-1

1.4-1

1.1

1 1.4

1 1.1

In 1980 en 1981 zijn totaal 56 respectievelijk 64 zaken afgedaan.
1980 1981

totaal

12
3
14

1.1
1.2

1.3

1.4

2.1
2.2

2.3

2.4

3.1

3.2

21
3
31
1

23
37

1.1
1.2

1.3

1.4

2.1
2.2

2.3

2.4

3.1

3.2

1.1
1.2

1.3

1.4

2.1
2.2

2.3

2.4

3.1

3.2

17

26

30

56

12
15
1

22
1

30

34

64

120

64

-ocr page 95-

iDiLm

r

Afgedane /aken 1980, 1981:

totaal

1980

1981

Intermediair

1.1-4
1.3-4

13

1.1-5

1.2-2
1.3-5
2.2-1

1.1-4

1.2-1

1.1- 2
1.3- 8

2.1- 9

2.2-20
2.3- I

1.1-1
1.3-1
2.1-2
2.2-1

21

1.1-9

1.2-2
1.3-9
2.2-1

1.1-6
1.2-2
2.1-2

1.1- 3
1.3-19

2.1-19

2.2-34

2.3- 2

2.4- 2

1.1-2
1.3-2
2.1-2
2.2-2

1.4

1.1-1
1..3-1

1.1-2
2.1-2

1.1- 1
1.3-1 1
2.1-10

2.2-14

2.3- 1

2.4- 2

1.1-1
1.3-1
2.2-1

39

40

79

1 1.4

1.1-1
1.3-1

.■\\rbltrage benoeming scheids-
lieden bindend advies

Klacht/aken

Advie/en

l uchtrecbtelijke behandeling
op ver/oek van O.M.

Dispe nsatie

In de klacht/aken werden in 1980 en 1981 33 respectievelijk 32 uitspraken gedaan; in de overige 6 respec-
tievelijk 8 /.aken werd de klacht, al dan niet na bereikte regeling, ingetrokken of niel doorgezet.

Uitspraken:
1980 (3.3)

totaal (65)

1.1- 3

1.2- 6

1.3-10

1.4- -

1981 (32)

1.1- 2
1.2- 6

1.3- -

1.4-

2.1-7

2.2-17

2.3-

2.4-

1.1- 1
1.2--

1.3-10

1.4-

2,1- 8
2.2-12

2.3- 1

2.4- 1

3.1- -

3.2-

19

2.1-15

2.2-29

2.3- 1

2.4- I

3.1 —
3.2- -

22

24

46

3.1-

3.2-

32

33

-ocr page 96-

Van de klacht/akcn weiden in l9Xüen 1981 in 14/aken de klachten gegrond cn in 19 respectievelijk IX/aken
de klachten ongegrond geoordeeld.

1981

1980

gegrond 14 1.3-8 2.1-2 2.2-4
ongegrond 19 1.1-1 1.3-2 2.1-6
2.2-8 2.3-1 2.4-1
gegrond 14 1.1-1 1.3-5 2.1-2 2.2-6

ongegrond 18 I. I-1 1.3-1 2,1-5 2.1 -1 I

In de zaken waarin de klacht gegrond werd geoordeeld werden de navolgende tuchtmaatregelen opgelegd.
N.B. Eén uitspraak kan meerdere tuchtmaatregelen omvatten.

totaal

1980

1981

1. waarschuwing

2. berisping

3. herstel bedreven onrecht

4. boete

5. v.w. boete

6. publikatie in hel lïjd-
schrilt voor Diergenees-
kunde

5 1.3-1
2.2-4

5 1.3-5

5 1.3-1
2.1-1

2.2-3

7 1.1-1

1.3-3
2.1-1

2.2-2

3 1.3-2
2.1-1

10 1.3-2
2.1-1

2.2-7

1.1-I

1.3-8
2.1-1

2.2-2

5 1.3-3
2.1-2

3 1.3-3

3 1.3-3

12

2. 1.3-1
2.1-1

3 1.3-3

3 1.3-3

3 1.3-3

3 1.3-3

De Freraad vond aanleiding om geen tuchtmaatregel op tc leggen in 1980 in 3 klacht/aken
(1.3-1 2.1-1 2.2-1) cn in 1981 in één klacht/aak (2.2).

In de /aak die in 1981 op verzoek van een Inspecteur van de Veterinaire Dienst tuchtrechtelijk werd be-
handeld (1.4) is aan ieder van dc daarbij betrokken acht dierenartsen ccn waarschuwingals tuchtmaatregel
opgelegd.

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde

De banden van het Ï.\\.D. (nieuwe stijl) 1982
zijn vanat heden verkrijgbaar.

Bestellen is mogelijk door overmaking van
/22.50 op postrekening nr. 51 1606 lcn name
van de K.N.M.v.D. le Utrecht, onder
vermelding ..Banden 1982".

-ocr page 97-

(L[IDp[E,

vJD LÜJn

Jaarcongres 1982, 1 en 2 oktober, Boekelo

Heeft ü al voor een waarnemer gezorgd voor die dagen, die u in Boekelo doorbrengt
op het .laarcongres 1982 van de K.N.M.v.D.?

-ocr page 98-

Commissie Post Academisch
Onderwijs Veterinaire
Volksgezondheid

Peiling van de belangstelling
voor cursussen in het studiejaar
1982-1983

De Commissie P.A.O. Veterinaire
Volksgezondheid zou gaarne willen weten
of en in welke mate er behoefte bestaat aan
P.A.O. in het komende cursusjaar.
r3e commissie betreurt dat zij in het vorige
cursusjaar door verschillende
omstandigheden relatief weinig van de
voorgenomen cursussen heeft kunnen
realiseren. Zij zal trachten in het komende
jaar beter aan de wensen te voldoen.
Daarom verzoekt zij dringend de
geïnteresseerde dierenartsen vóór 25
september a.s. te laten weten bij Ruth van
den Brink, bureati van de Maatschappij
voor Diergeneeskunde tel.: 030-5101H voor
welke van de hieronder genoemde cursussen
belangstelling bestaat.
Hel is ook mogelijk
te vragen om andere dan de hier
gesuggereerde P.A.O.-activiteiten. Na 25
september 1982 zal de Commissie, op basis
van de gebleken belangstelling, bepalen
welke cursussen zij zal trachten te
realiseren.

I C ursus \\ leestechnologie anno 1982

ln een drietal blokken van 2 hele dagen
wordt een uitgebreidere inleiding tot de
Vleestechnologie gegeven. De stof zoals
deze gegeven wordt tijdens dc huidige
veterinaire opleiding zal worden uitgediept.
Verder zullen recente ontwikkelingen op dit
vakgebied de revue passeren.
Het programma ziet er in grote lijnen als
volgt uit:

26 en 27 oktober:

Grond- en hulpstoffen toegepast bij de
bereiding van vleeswaren. Separatorv!"" .s.
Bereiding van rauwe vleesprodukten.
Parasieten in vlees en vleeswaren. .Aantonen
van vleesvreernde eiwitten en identificatie
van diersoortspecifieke eiwitten.

9 en 10 november:

Bereiding van half- en volconserven.

Vacantievlees. Verbittingsapparatuur.

Felscontrole. Waterbehandeling.

Procescontrole.

23 en 24 november:

Voedingsaspecten vlees en vleeswaren.

Bemonsteringsproblematiek. Evaluatie.

Paneldiscussie.

Tijdens het programma zal de theorie
zoveel mogelijk worden verluchtigd met
demonstraties. Tevens zal enige
zelfwerkzaamheid van de cursisten in het
laboratorium worden gevraagd.
Per cursus kunnen maximaal 12 deelnemers
worden ingeschreven. Prijs inclusief lunches
bedraagt voor leden /
745. en voor niet-
leden
ƒ790.

2. Cursus Levensmiddelenmicrobiologie

Bij voldoende belangstelling zal door de
Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke
Oorsprong wederom een BASISCURSUS
tnicrobiologie van levensmiddelen worden
gegeven.

Het programma omvat in hoofdzaak:

a. Principes van de beheersing van de
veiligheid en kwaliteit in
microbiologische zin van
voedingsmiddelen van dierlijke
oorsprong.

b. Microbiologisch onderzoek en daaruit
voortvloeiende beoordeling van vlees en
vleesprodukten. vleessalades, kleine
kokswaren en drinkwater.

c. Het hanteren van microbiologische
referentiewaarden (\'kwaliteitseisen\') voor
voedingsmiddelen van dierlijke
oorsprong in nationaal en internationaal
verband.

De cursus omvat tien middagen, zomede
één middag voorbespreking cn wordt
gegeven in het Practicunigebouw van de
Uithof

Aantal deelnemers: minimum 12. maximum
20. Met betrekking tot de kosten kan
momenteel nog geen mededeling worden
gedaan.

3. Cursus Residuen in Levensmiddelen

Organisatie: Vakgroep Voedingsmiddelen
van Dierlijke Oorsprong, afdeling
Levensmiddelenchemie.

-ocr page 99-

Doel: bespreken van:

voorkomen \\an verschillende
categorieën residuen in verschillende
voedingsmiddelen: antibiotica, anabole
stoffen, therapeutica, tranquillizers en
dergelijke:

betekenis van deze residuen, een poging
tot risico-schatting;
screeningsmethoden en
referentiemethoden voor kwalitatieve en
kwantitatieve analvse.
Kosten: nog niet bekend.
Duur: 4 ä 5 dagen.

4. ( ursus Hygiënebeheersing in de
Slaehtlijn

Organisatie: Vakgroep Voedingsmiddelen
van Dierlijke oorsprong.
Voorlopig programma:

1. Hygiëne in de slaehtlijn - Begrippen en
verantwoordelijkheden.

2. Kennis van factoren die de hygiënische
gesteldheid van de slaehtlijn en het
karkas bepalen:

a. technische factoren;

b. sociale factoren.

.V Vleetmethoden (fysische, visuele,
bacteriologische).

4. Statistische verwerking en interpretatie
van dc hygiënische metingen.

5. Mogelijkheden tot verbetering
(technische en sociale aspecten).

De cursus zal bestaan uit 5 tniddagen in
een periode van } lot 4 weken, waarbij
rekening moet worden gehouden mei ca. 5-
10 uur voorbereiding per week in verband
mei literatuurstudie en praktische
werkzaamheden.

Deelname is mogelijk voor tna.xitnaal 15
personen. Kosten: nog onbekend.

5 C ursus Pathologische .Anatomie

Bij voldoende belangstelling zal getracht
vvordeti in hel cursusjaar 1982-1983 een
cursus Pathologische Analotnie te
organiseren.

6. ( ursus Keuring van Slachtdieren

Organisatie: Vakgroep Voedingsmiddelen •

van Dierlijke Oorsprong.

Voorlopig programma:

.Alle theorie, voor zover nodig en mogelijk,

de praktische toepassing daarvan, genoemd

in Vleeskeuringsbesluil.

[fioffiiomajo

Onderzoekingsregulalief Keuringsregulalief
en voor zover relevant de E.(j.-wetgeving
betreffende onderzoek en keuring van
slachtdieren en van vlees, uitgezonderd de
in vorige cursussen reeds bedoelde
onderdelen.

De curus zal 5 a 6 halve dagen duren.
Deelname is mogelijk voor maximaal 15
personen.

Kosten: nog niel bekend.

7. Contactdag Pluimveehygiëne

Ook in 1983 zal de traditionele Contactdag
worden georganiseerd. Vermoedelijk in de
eerste helft van juni 1983. Hel prcgramma
wordl le zijner tijd bekend gemaakt.

8. Cursus Pluimveehygiëne

Bij voldoende belangslelling zal getracht
worden in het cursusjaar 1982-1983 een
cursus Pluimveehygiëne le organiseren.

Werkgroep Klinische
Genetica

■Met ingang van 1 juni 1982 is
opgericht de Werkgroep Klinische
(Jenetica

Hel doel van de werkgroep is de
satnenwerking lussen collegae prakliei en
kynologen rasverenigingen verder le
verdiepen en te verbreden in termen van
advies en onderzoek over erfelijk bepaalde
afwijkingen.

Hel initiatief lol de oprichting van de

werkgroep is genomen door de collegae

.1. Dijker (Rijswijk ZH),

H. J. A. J. Heuthorst (Rotterdam),

.A. van l.oen (Atnerongen).

A. \\V. van Luijk-Grevelink (Rilland Balh).

W. E. Ressang-Groenewegen (Aerdenhoui),

H. M. van Voorthuysen-Dijkhuis

(.Noordwijk).

Collegae praktici kynologen en of praktici
mei belangstelling voor de kynologie
worden uilgenodigd zich bij de
inilialiefnemers aan te sluiten.
Correspondentie adres: Dr. A. van Loen.
Koningin Wilhelminaweg 109 A. 3958 CM
.Amerongen. lel. 03434-1616.

-ocr page 100-

^JERGENEESKUNDE

Capita Selecta Pluimveeziekten

Op initiatief van de

n

Voorbereidingscommissie Post Academisch
Onderwijs Diergeneesl<unde organiseerde de
Groep Pluim\\eewetenschappen van de
Koninkhjke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde in samenwerking
met de Afdeling Pluimveeziekten. Vakgroep
Bedrijfsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk
van de faculteit der Diergeneeskunde te
Utrecht op 14 en 15 mei 1982 een
nascholingscursus, onder de titel; \'Capita
Selecta Pluimveeziekten (ziekten en
veterinaire bedrijlsbegeleiding)\'.

Bij deze cursus werd de nadruk gelegd op
de problemen in de veterinaire begeleiding
van pluimveebedrijven.
Door de moderne aanpak \\an afwisselende
praktijkoefeningen en korte inleidingen is
de cursusleiding erin geslaagd een
progratnma te geven dat vooral de vele
praktici. maar ook de andere ctirsistcn zeer
heeft aangesproken. Gebleken is. dat het
verrichten van secties daarbij een uiterst
leerzaam onderdeel van deze cursus is
geweest. De goede begeleiding deed het
enthousiasme toenemen. .Mie hulde voor
deze eerste officiele P.A.O.-
Diergeneeskunde cursus.

Na afloop van de cursus werd aan de
deelnemers een nascholingscertilicaat
overhandigd.

Fen herhaling van deze cursus, mede voor
de vele inschrijvers, welke helaas niet
konden worden geplaatst, is zeer gewenst.

\'th. 7. .-{(hiiiLsc

Nederlandse Vereniging
van Dierenartsvrouwen

Cursus \'Sociale economische
achtergrondinformatie"

De Ned. Ver. v. Dierenartsvrouwen start
oktober a.s. een cursus
\'Sociale
economische achlergrondinformalie\'.
Zij zal bestaan uit } schriftelijke lessen, die
in oktober 1982 en januari en inaart 198.1
verschijnen en ter afsluiting een forum-
avond in april 198.1.

Hel schriftelijke gedeelte zal het werk van
de dierenarts belichten aan dc hand van een
\'rondwandeling in het leven van een
dierenarts en diens vrouw\', te beginnen bij
de start van zijn praktijk en eindigende met
de verkoop van deze praktijk met de
daaraan verbonden financiële, juridische en
sociale gevolgen; de associatie, de
meewerkende echtgenote al of niet in
maatschaps verband, oudedagsv oorzien ingen
en de meer algemene onderwerpen als
facetten van het huwclijks-vermogensrecht
(o.a.) huwelijkse voorwaarden, studie
kinderen en de financiering, schenkingen en
erfrecht. f)e vrouw van de dierenarts zal
hierbjj centraal staan.
I ijdcns dc forum-avond zal nader worden
ingegaan op de behandelde stof door een
belasting-deskundige, een verzekerings-
desk und ige, een notaris cn een adviseur vande
K.N..M.v.D.

De kosten bedragen / 15, voorde
schriftelijke cursus en / 10, voorde
forum-avond.

.Aanmelding kan geschieden door betaling
op postrek. nr. 201557.1 t.n.v. penn. Ned.
Ver.
V. Dierenartsvrouwen. Burg.
Breebaartstiaat .1. Hoogwoud, onder
vertnelding \'Cursus 1982\'.

-ocr page 101-

13 t/m 16 oktober 1982
10e lustrum der DSK

Hoewel er dc afgelopen maanden weinig
ruchtbaarheid is gegeven aan dit heuglijke
feit. dat tuet rasse schreden naderbij komt.
heef dc lustrumconuuissie in die periode
niet stilgezeten. Hiervan getuige een
overzicht \\an het programma, zoals dat die
dagen gepresenteerd zal worden.

1.1 oktober:

I.S.00 Olliciële opening in de .lanskerk:

aansluitend receptie aldaar.
20..10 l ezing in het .laarbeursgcbouvv met als
onderwerp: \'fvsiotherapie in de
diergeneeskunde\'.\'"
Na afloop sociëteit.

14 oktober:

I 1.00 Watermarathon: cen tocht via de
l\'trechtse singels en grachten,
eindigend hartje centrum op en
rondom dc Oude dracht.
Open tlag voor boeren op de l ithol.
21.00 Cabaret ol revue door veterinair-
studentcn. Daarna sociëteit.

15 oktober:

9.00 Sportdag.
21.00 faculleitsav ond te houden op dc
Monstcrbaa n.

16 oktoher:

I 1.00 Kortebaandraverij op de Maliebaan
met da;irbij vele speciale attracties.
22..10 (ialaiëest in theater \'Het Ciooiland\'
tc Hilversum.

Naast een enortue hoeveelheid inzet, energie
cn tijd. die hel organiseren van een
dergelijk evenement vergt, brengt een en
ander ook vele financiële verplichtingen mcl
zich mee.
l:erstgenoemde punten kunnen en
worden door de verschillende
comnussiclcden voor hun rekening

1,

[koöQo

D.S.K.

C

Hieronder volgt hel programma van de
lezing \'Fysiotherapie in de
diergeneeskunde\'.\'\':

20.10 Opening.

20.-15 \'Is fysiotherapie een aanvulling van
diergeneeskunde\'.\'\'
door: F. K. Welling, dierenarts.
20.55 \'Fysiotherapie\'

door: H. Molenaar, fysiotherapeut,
adjunkt-direkteur akademie voor
fysiotherapie te l\'trecht.
Pauze.

\'Klinische toepassing van fysiotherapie
bij dieren\' door: (i. .1. M. Maas,
fysiotherapeut.
Panel discussie.
(Wijzigingen voorhehouden)

Voor deze lezing kunnen kaarten k f 4.-
worden besteld door storting op
gironutumer 752200 t.n.v. fiscus der
luslrumcommissie. onder vermelding van
\'kaart(en) lezing".

Find september zal er ccn lustrutubockjc
verschijnen met daarin uitgebreide
informatie over hel lusirutuprogramtua; dil
boekwerkje zal u le zijner lijd worden
toegezonden, doch mochten er reeds eerder
v ragen bij u rijzen omtrent hel lustrum dan
zijn wij dagelijks bereikbaar van 12.00 lot
14.00 uu op de luslrumkamer. tel.nr. 0.10 -
51.1701.

Hopend dal door cen grote opkomst van
heel veterinair Nederland dil lOe
l.ustrum
tuedc tot een groot succes zal worden,
eindigen wij met een verwijzing naar hel
motto: \'EWE\'RE INVH ED".

De l.ustrunicommissie
Henk Kooi. Stephan Reekers.
Henk Roze. Ellen Hohherl.
Ton Mensitik. Hetty Penninkhof.

21.40
22.10

22.40

genomen. Echter over geldelijke middelen
beschikken de meeste studenten alleen maar
in negatieve zin. Om dit lOe
l.ustrum ook
in financieel opzicht te doen slagen,
proberen wij zoveel mogelijk geldbronnen
aan te boren. Derhalve doen wij hierbij
nogmaals een beroep op u. indien u dit nog
niet heeft gedaan, alsnog positief te
reageren op ons schrijven van medio
augustus.

-ocr page 102-

2e lijns diergeneeskunde? (7)

Klinieken — Tweedelijnsdiergeneeskunde
— Ziektekostenverzekering

Geachte Redaktie.

Over de grenzeti van nut en noodzaak
In een dagblad van februari 1980 lezen wij:

\'Collega..... is gisteren samen met drie

assistenten zeseneenhalf uur bezig geweest
aan een botoperatie van een hond. Na een
rustperiode van veertien dagen zal nóg een
dergelijke operatie nodig zijn.\'
Namens het bestuur van de Groep
Geneeskunde van het K.leine Huisdier
schrijft collega Lieben in het
Tijd.schrift
voor Diergeneeskunde
1982 (pag. 492) enige
inleidende woorden voor enkele collegae
verbonden aan \'voortdurend in een moeilijke
financiële situatie verkerende klinieken\'.
Deze meest belanghebbende collegae (iouda
Quint, .lansen-Ströbl en Van Muiswinkel
geven op pagina 493 en 494 een
uiteenzetting over twee onderwerpen: 1) de
manier waarop verwijsklinieken zouden
kunnen functioneren, en 2) de redenen
waarom dit niet het geval is. Zij stellen ons
voorts op de hoogte, dat wij vóór 18
september a.s. (de volgende Najaarsdag van
de Groep) nog enkele modellen van kliniek-
structuren mogen verwachten. Dit zoals
zij opmerken - \'ter voorbereiding van uw
meningsvorming omtrent verwijsklinieken\'.
Wij constateren - wellicht len overvloede
dat collega l.ieben natnens hel bestuur
van de (iroep schrijft, dal de andere
hierboven genoemde collegae voor hun
respectievelijke \'met de ondergang
bedreigde\' klinieken staan, en dal collega
Gouda Quint levens lid is van hel
Hoofdbestuur van de K,N,M,v,D,
Is hel wellicht zo. dat genoemde collegae zich
aan de zich wijzigende omstandigheden niet
voldoende hebben aangepast\',\' Dal gebeurt
natuurlijk wel meer. maar is hel reëel om ons
daarin te betrekken? Reden onzerzijds een
kritisch-construclieve bijdrage te leveren met
enige kanttekeningen, waarvoor wij graag uw
aandacht vragen.

Over de klinieken

Het is uil de aard der zaak le betreuren,
dat de Stichting Dierenkliniek De

Wagenrenk. Stichting Dierenkliniek
Emmeloord en de Dierenkliniek
Achterbeek. in ernstige financiële
moeilijkheden verkeren. Zonder de
achterliggende oorzaken in aanmerking le
netnen kan echter hel financieel fiasco van
enkele klinieken niel worden toegeschreven
aan \'voornamelijk spanningen in het macro-
economische vlak\', V\'oorls is hel niet
zorgvuldig, als bij dil soort opmerkingen
niet duidelijk wordt gemaakt hoe hel
precies zit met de aard en de omvang van
de koslen, Temeer daar door aan genoemde
klinieken verbonden collegae wordt
gesuggereerd, dal andere collegae niel
rendabele investeringen zouden hebben
gedaan.

Geconstateerd kan worden, dal de
moeilijkheden onder meer zijn toe te
schrijven aan:

1, Een aanzienlijk deel \\an de financiële
tniddelen kan men niel zo maar willekeurig
voor lange tijd vastleggen, vooral niet als er
een zich structureel snel wijzigende situatie
bestaat, althans in vergelijking met de lijd
waarin de klinieken begonnen,

2, Er bestaat geen vraag naar hel produkt
tweede lijns diergeneeskunde blijkens dc
informatie over de noodsituatie waarin
genoemde klinieken zijn, althans niet van
het lype gespecialiseerd handelen in de
aangeboden prijs-prestatie relatie,

3, Deze klinieken kunnen uit
bedrijfskundig oogpunt niet rendabel, maar
ook niet kostendekkend worden
geë,\\ploileerd. zelfs niet in een fiscaal
bevoorrechte positie die de juridische plaats
van een slichting nu eenmaal kenmerkt
tegenover de positie van de wel belasting
betalende \'gewone\' dierenarts, (Is dat soms
concurrentievervalsing\',\').

Hoofdreden is evenwel de falende
aanpassing van op elkaar inspelende
krachten als enerzijds de verslechterende
omstandigheden in de finaneieel-
economische situatie en anderzijds het zich
wijzigende gedrag van de eigenaar van
gezelschapsdieren. Deze gebrekkige
aanpassing is niet los te zien \\an de
(organisatie) structuur binnen de veterinaire
wereld in ons land. van de allesbehalve

lO

(Buiten verantwooideiijklieid van de redaktie)

-ocr page 103-

optimaal functionerende
informatievoorziening en last but not least
\\an een soort \'bedrijfsblindheid".

Over tweede lijns diergeneesknnde

Definities voor eerste en tweede lijns
diergeneeskunde zijn binnen de K.N.M.v.D.
(nog) niet geformuleerd.
Differentiatie naar diersoort en of naar
soort diergeneeskundige subverdieping kan
binnen samenwerkingsverbanden al dan
niet met gescheiden bedrijfsvoering worden
gerealiseerd.

fweede lijns diergeneeskunde in termen van
inwendige geneeskunde, weke delen,
chirurgie, orthopedie, ophthalmologie en
dermatologie, wordt reeds overwegend in
het kader van de eerste lijn
gezelschapsdieren verricht.
Een analyse van de werkelijke
maatschappelijke behoefte aan
diergeneeskundige tweede lijns hulp is (nog)
niel uitgevoerd.

Over aspecten van financiële aard en
ztektek ostenverzekering
Iedere verrichting op basis van
doorverwijzen is kostenverhogend voor de
eigenaar, want inkomensvortnend voor de
"tweede lijns dierenarts\'. Neergaande
conjunctuur verlangt kostenbeheersing.
Deze begint bij de dagelijkse verrichtingen
en bij kostenbesparende - preventieve
maatregelen.

Kostenbeheersing begint zeker niet bij de
verzekeringsmaatschappij die slechts een
pseudo-kostenbeheersing introduceert. Dil
soort benadering is eenzijdig, heeft mei
preventie niets van doen, en bevat impliciet
prijsopdrijvende elementen, die de eigenaar
\\an hel gezelschapsdier moet betalen.
Hel is een misvalling. dal gespecialiseerde
velerinaire hulp kan worden verleend
zonder die hulpverlening afhankelijk le
stellen van de aan de hulpverlening
verbonden kosten.

Evenzo is hel een merkwaardige denkfout,
dat door het invoeren van een
ziektekostenverzekering tneer huisdieren
betere medische hulp kunnen krijgen, en

wel omdat..... (sic) dit door een betere

spreiding van kosten van medische
verzorging over alle deelnemers in de
verzekering wordl bereikt. Met andere
woorden dat men de eigenaar wil laten

betalen voor zaken waarvoor deze anders
ook niel zou hebben betaald. De
achtergrond van de redenering is, dal als
een prakiijk niel meer winstgevend is, er
niel meer kan worden geïnvesteerd en de
kwaliteit van de diergeneeskunde achteruit
gaat.

En wal blijkt nu reeds jarenlang? Dat de
verbetering van het exploitatieresultaat
door de ziektekostenverzekering niel wordt
gerealiseerd. De verkoop van de
ziektekostenverzekering is voor zowel
honden en kallen als voor paarden sterk
achtergebleven bij de verwachting. Een
commerciële flop. Terzijde zij genoteerd,
dal de paardenverzekering in overleg met
de K.N.M.v.D. is ontwikkeld. Intussen is
wel opnieuw vastgesteld, dat er geen markt
is voor hel produkt ziektekostenverzekering
voor gezelschapsdieren.
Naar ons oordeel is er voorshands alleen
ruimte voor een dekking waarbij de nadruk
wordl gelegd op preventieve maatregelen,
eventueel uitgebreid mei een dekking voor
calamiteiten. Dit type dekking kan door
iedere collega onder de per praktijk
ingeschreven eigenaren van
gezelschapsdieren worden gerealiseerd dan
wel op regionaal niveau al dan niel op basis
van gescheiden bedrijfsvoering ingerichte
samenwerkingsverbanden bij een bescheiden
premie zonder eigen risico en zonder
uitsluitingen worden gebracht. Preventieve
maatregelen verlangen overigens de
medeverantwoordelijkheid van de eigenaar.
Een psychologisch interessant aspect van
hel functioneren van de dierenarts.
Ueconslaleerd dient te worden dal de
wetmatigheid voor de bijna faillerende
klinieken er een is van hel type:
verminderende meeropbrengst verandert m
toenemende minderopbrengst. Er is geen
rentabiliteit. Vermoedelijk is er nooit enige
rentabiliteit geweest, behalve bij de gratie
van de geringere kennis en ervaring in de
eersle lijn. Doch dal is verleden lijd. En
heeft men nooit enig idee proberen le
krijgen van hel te behalen rendement van
hel werk door een kosten-baten-analyse te
(laten) maken?

De klinieken in kwestie zijn er nog goed
afgekomen in vergelijking mei
verlieslijdende ondernemingen, die allang
verdwenen zijn. Als deze klinieken alleen
duurder zijn dan de \'gewone\' kleine

-ocr page 104-

huisdierenprakticus, dan kunnen /ij beter
eerder dan later \'afbouwen\'.
De \'dreigende ondergang\' van deze
klinieken is overigens nog geen reden \\ oor
een collectieve financiering van de
veterinaire gezondheidszorg van
ge/elschapsdieren. De noodzaak hiertoe zou
eerst dienen te worden aangetoond. Ook de
suggestie voor het verlenen van subsidie
aan deze noodlijdende klinieken via
heffingen op sera en entstoffen leidt tot
concurrentiexervalsing. Op dezelfde
gronden dient het subsidie door de
diervoederindustrie te worden ontraden. De
informatie dat de gezondheidsdiensten voor
dieren bereid zouden zijn om
tegen
kostprijs
(quod non)
laboratoriumonderzoek te verrichten ten
behoeve \\an gezelschapsdieren is of niet
juist of is concurrentievervalsing.

Over de kwaliteit van de beroepsuitoefening
L)ienstbaarheid, kwaliteitsgarantie,
toewijding, plichtsbetrachting en
deskundigheid zijn de peilers van de
praktische uitoefening van de
diergeneeskunde. Ciezond verstand en
kundige bedrijfsvoering zijn daarbij
sturende factoren.

De vraag naar passende gezondheidszorg
wordt in de eerste plaats bepaald door de
eigenaar van het dier.

Onder de eigenaren van gezelschapsdieren
is een toenemende behoefte te bespeuren
aan tneer dienstverlening, meer aandacht,
meer voorlichting, in het algemeen aan
meer minder geldgerichtc \'kwaliteit\' tegen
schappelijke prijzen.

De eigenaar van het gezelschapsdier èn zijn
behandelend dierenarts zijn geleidelijk op
de hoogte van de kwalitatief verantwoorde
mogelijkheden, die de \'gewone\' kleine
huisdierenprakticus elders tegen \'gewone\'
tarieven kan bieden.
Deze kleine huisdierenprakticus
beantwoordt op een creatieve wij/e, die de
\'toets der kritiek\' kan doorstaan, aan de
vraag naar gespecialiseerd diergeneeskundig
handelen. Hij heeft zich daartoe uiteraard
adequaat ingericht. Hij beschikt tevens over
laboratoriumfaciliteiten ten behoeve van het
gezelschapsdier, llij is alert inzake de
ontwikkeling van nieuwe vormen van
dienstverlening.

Er is geleidelijk ook in de provincie
een structuur ontstaan, die bevorderlijk is
voor de gezondheidszorg van
gezelschapsdieren. Dat neemt niet weg, dat
er tegelijkertijd nog steeds sprake is van een
structureel fundatnentele achterstelling van
de behandeling van het kleine huisdier door
de grote huisdierenprakticus.
Met het oog op consolidatie en uitbreiding
van het niveau van de geneeskunde van het
kleine huisdier diene nadrukkelijk te
worden overwogen vooral als het gaat
over de kwaliteit van de beroepsuitoefening,
en evenals dat in kringen van de humane
geneeskunde reeds gebeurt in onze
veterinaire kringen een systeem van
(periodieke?) intercollegiale toetsing te
introduceren, [baarbij zal dan wel
verantwoording moeten worden afgelegd
over zowel doeltreffendheid als
doelmatigheid van het veterinair-medisch
handelen. Vermoedelijk zal blijken, dat er
levens nodig aandacht dient te worden
besteed aan de bevordering van het
functioneren van de dierenarts.
De geinelde noodsituatie aan genoemde
klinieken zou overigens onverhoopt wel
eens (hebben) kunnen leiden tot afnemende
routine terzake van meer gespecialiseerd
diergeneeskundig handelen (tweede lijns
diergeneeskunde\'.\') zulks tengevolge van het
geringe patiëntenaanbod.

RoüO-

Over hek\'id

Er bestaat behoefte aan een conceptie voor
beleid, beleidsontwikkeling en het
definiëren van doelstellingen.
Dc K..\\\'.M.v.D. is reeds jarenlang niet in
staat gebleken ook maar enigszins duidelijk
aan te geven wat naar aard en omvang dc |
belangen van de diergeneeskundige stand in
Nederland betekenen, c.q. déze belangen te
verduidelijken èn die van de onderscheiden
belanghebbende groepen dierenartsen tc
projecteren op de toekomstige
ontwikkeling. Behalve enkele vrijblijvende
en oppervlakkige bespiegelingen is van
wezenlijk gefundeerde beleidsontwikkeling
terzake dan ook helaas geen sprake.
Op grond van de in ontwikkeling zijnde en
toenemende (aantallen dierenartsen en hun)
kennis, zal het praktijkgebeuren met een
redelijk grote zekerheid kunnen worden
voorspeld. Introductie van vernieuwing
impliceert verandering van structuren. In
het bedrijfsleven pleegt men

-ocr page 105-

herstructurering tijcirovend, geldverslindend
en ge/ien de sociale gevolgen zeer pijnlijk te
noemen.

Een misvatting is. dat de
noodzakelijke herstructurering alleen het
gevolg zou zijn van de oiristandigheid. dat
wij het met elkaar zouden hebben verprutst.
.Mlicht schuilt hierin enige waarheid.
Verbetering van de werkwijze en van de
samenwerking in de veterinaire wereld is
zeer urgent. De hoofdzaak is echter dat de
toekomstige samenleving andere eisen aan
de dierenarts zal stellen. Er zal zo goed
mogelijk tnoeten worden benaderd welk
type dierenarts en vooral ook hoeveel
dierenartsen op welke termijn nodig zijn
om in de maatschappelijke behoefte te
voorzien.

Wij dienen geen dierenartsen van welk type
dan ook op te leiden, als er geen vraag naar
zou zijn. en het gevolg van hun
aanwezigheid bij ongewijzigde structuur

slechts leidt tot concurrentievervalsing
en andere onwaardige praktijken.
En als overigens (zie Jaarverslag
Etutueloord 1981. pagina 18) de opleiding
niet zou voorzien in het doen verkrijgen
\\an bekwaatuheden die de tweede- of de
derde lijns diergeneeskunde betreffen
(sic)
dan blijkt daaruit allerminst "dat in de
toekotusl de afgestudeerde dierenarts de
mogelijkheid tot verwijzing van een patiënt
moet hebben\'. Dan blijkt er wel iets heel
anders, doch dat valt buiten het bestek van
dc onderhavige bijdrage.
Het is belangrijk een onderzoek te starten
naar de behoefte zowel aan zorg, preventie
en voorzieningen als aan dierenartsen, naar
cen systeeiu van veterinair-medische
gezondheidszorg, dat zodanig functioneert,
dat vraag en aanbod goed op elkaar zijn
afgestemd. Ook in de veterinaire wereld
dient rekening tc worden gehouden met
vraag- en aanbodverhoud ingen.
Dc resultaten van een dergelijk onderzoek
verschaffen de hulpmiddelen voor een
strategische heroriëntatie, die zal luoeten
leiden tot een nieuwe organisatiestructuur
en een fundatuentele vernieuwing van het
dienstenpakket,
Enige sloiopmerkingen

Er bestaat een verwarde situatie onder meer
gekenmerkt door:

individuele belangen staan op de
voorgrond;

1L[]Iig[M]C

van enigerlei beleidsontwikkeling is geen
sprake;

vestigingsbeleid bestaat niet.
Het gevolg is het verschijnen van weinig
consistente paniekverhalen in jaarverslagen
en dagbladen en thans ook in het
Tijdschrifi voor Diergeneeskimde.
Sedert 1969 worden aan de Faculteit der
Diergeneeskunde nog steeds studenten
toegelaten, hoewel iedereen weet. dat de
veterinaire overbevolking een feit is. De
hoogte van de numerus fi.xus wordt echter
alleen bepaald door de onderwijscapaciteit
van de faculteit
(sic). De nieuwe collegae
zijn op geen wijze op te vangen in het
huidige bestel. Ook niet bij vroege
terugtreding, uitbreiding van de
maatschappen en inperkingen van de
tweede lijn.

Behalve het reeds aangegeven onderzoek is
het belangrijk om een epidetuiologisch
onderzoek te starten in verband met:
een aanvaardbare otuvang van
investeringen om aan de vraag naar
eerste lijns diergeneeskunde te voldoen;
schappelijke prijzen per eenheid
behandeling;

verbetering van bestaande methoden.

Aandacht zal dienen te worden besteed aan:
kostenbesparende maatregelen;
verhoging van de doelmatigheid;
introductie van goedkope(re)
behandelingsmethoden;
afstoten van onrendabele activiteiten.
In dit kader is voorlichting noodzakelijk.
Nieuwe grenzen waarbinnen voorlichting
functioneel zal tuoeten zijn, dienen te
worden vastgesteld.

fenslotte geven wij als aanzet tot een
mogelijke praktische verbetering van de
huidige situatie de volgende actiepunten in
overweging.

1. De organisatiestructuur zodanig tc
veranderen, dat de ideële cn de zakelijke
belangen van de (kleine huisdieren)
prakticus maximaal afgestemd kunnen
worden op intern en extern veranderende
verhoudingen zonder tijd te besteden aan
(uitzichtloos) overleg.

2. De informatieverzorging (voorlichting)
over betaalbare tuogelijkheden van
gespecialiseerd diergeneeskundig handelen
professioneel te organiseren.

-ocr page 106-

De inv loed van Overheid en Faculteit op
vraag en aanbod van diergeneeskundige
hulp op het gebied van de geneeskunde van
de gezelschapsdieren nadrukkelijk le regelen
in het kader van de nieuwe
oragnisatiestructuur van de Nederlandse
velerinaire wereld.

4. Onder/oek le starten (1) over hel
benodigde aanlal en soort dierenartsen dal
in de maatschappelijke behoerie op lermijti
dient le voorzien (voorlz.elting Commissie
Dalmulder Behoefteratning
Diergeneeskundigen en (2) over
epidemiologie van de geneeskunde van
gezelschapsdieren (zie hierboven).

5. In het kader van de nieuwe
organisatiestructuur op de wet gebaseerde
slratmaalregelen in le voeren bij oneerlijke
concurrentie en andere onwaardige
praktijken binnen de Nederlandse
velerinaire wereld.

6. Eeen systeem van periodieke
intercollegiale toetsing in te voeren.

7. De werkwijze en het intern en e.xtern
functioneren van de dierenarts te verbeteren
o.a. door het instellen van een door terzake
deskundige collegae en derden bemand
(organisatie)adv iesbureau.

Met hel volgende ietwat geparafraseerde
citaat besluiten wij onze kanttekeningen en
danken u voor uw aandacht.

\' ir/c zd! zijn handen in onschuld w assen
hij hei \'vrije sjiel\' van veierinair-
medische krachten, die ojileidiitg,
vestiging en tariejstructuur regelden.\'\'

.luli augustus 1982

,/. //. C. Brouynians-Schallenherg
//. ./. Heuthorst
.■). van l.oen

Job, Josje en kleine Joost

Geachte Redaktie.

Bij deze willen wij ons ongenoegen kenbaar
maken over het getekende stripverhaal, dat
regelmatig in het
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
wordt gepubliceerd, om
op het .laarcongres 1982 de aandacht te
vestigen.

Ons ongenoegen vindt zijn oorzaak in de
volgende punten:

fco[ID-M[o]

Er wordt volkomen aan voorbij gegaan,
dat er ook
vrottwelijke dierenartsen
bestaan, en dat deze mensen eveneens
potentiële deelnetncrs aan het .laarcongres
1982 zouden kunnen zijn.
De vrouwelijke figuur in de strip, de
echtgenote van de uiteraard mannelijke

dierenarts, wordt afgebeeld als een
zeer onnozele, onwetende en onmondige
vrouw, hetgeen beledigend is voor de
dierenarts-echtgenote, die in
werkelijkheid vaak een zeer belastende
taak heeft bij het laten functioneren van
een dierenartspraktijk.
De vrouwelijke dierenarts, gehuwd tnet
een dierenarts (8Ü dierenarts-echtparen),
kan zich om de hierboven genoemde
redenen dubbel beledigd voelen.
Wij zijn van mening, dat dit soort
discriminerende publikaties niel thuis horen
in een officieel tijdschrift van de K.N.M.v.D.

Kati Jansen- Ströhel. dierenarts.

.Meid l.uhheritik. dierenarts.

Van de faculteit

Klinische avonden

Donderdag IS november 19X2.donderdag 17 maart
l9H.t. donderdag 9 juni 19X.t zullen door de Vak-
groep (ieneeskunde van het Kleine Huisdier kli-
nische avonden worden georganiseerd.
■Aanvang 20.00 uur.

In verband met het als regel zeer grote aantal
bezoekers, zullen de patiënten in 2 collegezalen
worden gedemonstreerd.

De collegae wiens namen beginnen niet dc leners
t/m h worden verzocht naar de collegezaal van
dc Kliniek van hei Kleine Huisdier te komen en
de collegae wiens namen beginnen met dc leners
1. t/m Z naar de collegezaal van dc Kliniek van
Heelkunde der (irote Huisdieren,
ledereen is welkom.

-ocr page 107-

kij

Personalia

\\ oor het lidmaatschap \\an de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben /ich aangemeld de volgende collegae:

Brandt, D, .1,: 19X1: 2231 SV Rijnsburg. llomanstraat 1,
Bronsvoort, (1. I..: 1981: 9161 C K Hollum-.-\\mcland. I\'ictjc Micdeucg S.
(leest. N. 1.. \\an: 1982: Brandon. Manitoba R7.\\5.\\l (Canada). 755-17 th Street.
Hilvering, .1,: 1982: 3572 HB ( trecht, Poortstraat 19.
Kcrstens. M. H. .1.: 1982: 5443 ND Haps. St. Hubertseueg 18.
Linden. B. \\an der: 1982: 3202 (i(i Spijkcnisse. .Vnjcrstraat 20B.
Molenaar. H. C.: 1982: 3572 GN Ltrccht, (iriltstraat 33 bis.
Rayinakers, R. ,1. M. L.: 1982: 571 1 .AB Sonicren, VVcvensdaal 32,
Smit. V\\ ,: 1982: 7946 LM VVanncpcrvccn, V cncueg 162.
Wijs, .1. .1. A.: 1982: 3583 SN Ltrccht. 1\'. Potterstraat 22.
Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heelt het lloold-
bestuur aangenomen:

Ark. H. van: 1982: 3402 ZL l.lssclstein. Parclpad 7.

l.inde-Sipman. Mevr. dr. .1. S. van der: 1965: L-1977; 2811 GB Recuwijk. \'s-
Gra\\cnbrockscv\\eg 19.

Re/nikov. D.: 1982: 46910 Klar-Schmargan (Israël), Havradim 7,

Sloct \\an Oldruitcnborgh-Oosterbaan, Mevr, M, M,: 1982: 3467 PL Hekendorp, Opucg 3,
Soede, A,: 1982: 2441 ED Nieuw veen. Blokland 12.
.Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

N. H. M. 1. Peperkamp, Koningslaan 9, 3583 (iB f trecht,
B, H. VV. G. M. Smit, Beekhui/enscweg 14, 6881 A,1 Vclp,

VdreswiJ/igingen, enz,:

IH6 ». Ium, ,4. ( . /.. M.: 1982: 3552 \\K Utrecht.
Hoogstraat 55: tel. (030) 614798: v^nd. d.

.(22 Akker. !.. /-, .M. van Jen: 1981:7105 l.eingar-
ten (B.R.D.), Augelbaumstrasse 50: tel. (09)
497131-403300 (privé). 497131-403400
(prakt ): p.

187 . irk. H. van: 1982: 3402ZE LEsselstcin. Parcl-
pad 7: tel. (03408) 86711 (privé). 81281
(prakt.): p.. ass. bij VV. .VL Smole (toevoegen
als Hd).

I9i Heek. I\'. \\. (,. \\l. van: 1980:4921 SH Made.
Voorstraat 19: tel. (01626) 5980(privé|. (030)
3l6364(bur.); vet. ad\\. Eh Lilly Bcnclu.s. div.
Llanco.

/y.ï Herien.s. A. I\'. .\\l. (,.: 1976; 6815 CB Arnhem.
Cattcpoclsewcg 221; tel. (085) 513859 ( priv é),
423708 (prakt,): p,

IW \'Brandt. II. .1: 1981; 2231 SV Rijnsburg,
llomanstraat 1; tel, (01718) 28009 (privé),
(071) 173266 (prakt,): p., ass, bij R. .1. W.
Duyn.

:t)() Broerstna. I.: 1951: Metslawier; tel. (05192)
1407 (privé), 1366 (prakt,),

Jtm \'Brootl. .Mevr. .V. 1975; 3034 XL Rotter-
dam. Rusthollaan tel. (010) 138926
(privé). I 12326 (prakt.); p., geass. met mevr.
G. Holvast,

.<:: \'Bruijn. .Mevr. \\l. ,/. de: 1981; 7105 l.cingar-
ten (B.R.D.), Augelbaumstrasse 50; tel. (09)
497131-403300 (privé). 497131-403400
(prakt.); p.

C fetners. I. ./. ./., 1966: Bo.\\mecr; tel. (08855)
1324 (privé), (08850) 14744 (bur,l,
JUK nitkstra. K.: 1971; Metslawier; tel, (IL5I92)
1224 (privé), 1336 (prakt,),
Ihip. .Mevr. A. M. ./. van den: 1981: 22330
Collinéc (Erankrijkl, La Ville Rallray, Le
Gouray: tel. (09) 1696349535 (privé).
1696314113 (prakt ); p.. ass. bij P. Schneider.
:ill Droppers. II. /. O\'. !..: 1969: 2211 LH
Noordwijkerhout, Reigerlaan 32: tel, (02523)
6534 (privé), (070) 79391 1 (hur ); adj. i. V.D.
cn V.H.
i.

2/.( I.Ist. //. ,4. M. van: 1975; Wageningcn: p..
geass. met A. 11. Westerhuis (assoc. met L. H.
VVouda beëindigd).

l\'eddetna. Dr. R. ./.. 1959; L\'-1967; 9166
PK Schiermonnikoog. Gratia Su/annestraal
2: tel. (05195) 710; d.
216 \'liii/et. .Mevr. C. II.. 1982: 2231 SV Rijns-
burg. Homanstraat 1: tel. (01718) 28009;
wnd. d.

\'Geest. .V. L. vatt: 1982: Brandon. Manitoba
R7A5A1 (Canada). 755-17 th Street: tel. (09)
1 728-2292: p.. ass. bij M. Jacobson. B. Manns
en E. Nicholson.

-ocr page 108-

2JI (jiesscn. R. C. van: 1975; Vletslawier; tel.

(05192) 1.112 (privé), 2526 (prakt.).
227
UansU\'df. Mevr. //. M.: 1979; 6744 P I tder-
veen. Oudendijk 17; tel. (08.1X7) 227X; p.. ass.
bij Ij. Nutma en H. .1. Stelwagen.
Hasseh-Ionlens. Mevr. C. M. van: 1977; .16.14
AS l.oenersloot. Hollandstraat 11; wnd. d.
2i2 *Hilvering. J.: 1982; 3572 HB Utrecht. Poort-
straat 19; tel. (030) 710088; wnd. d.
234 * Holvast. Mevr. (J.: 1976; 3034 SB Rotter-
dam. Paradijslaan IIA; tel. (OIO) 133351
(privé). 112326 (prakt.); p.. geass. met mevr.
S. A. Brood.

242 \'Kampen. Mevr. M. C. H.: 1982; 3572 RCl
Utrecht. Staalstraat 37; tel. (030) 719555;
wnd. d.

324 Kamer. M. I\'. .\\l. de: 19X0; 5353 Mechernich-
Obergart/em (Duitsland), Bonnerstrasse X.

243 \'Kersten. .4. ./.: 19X1; 7091 ZK Din.xperlo. B.
l.J/erdraatstraat 31; tel. (0X355) 2265 (privé).
(05437) 2372 (prakt.); p., ass. bij F. Nijholïcn
A. W. (\'do.

243 *Kerstens. M. II. J.: 19X2; 5443 ND Haps, St.

Huhertseweg IX; tel. (0X850) 12980; wnd. d.
24> Klei/n. f\'. //. II. G.: 1979; 4819 BD Breda,
Cimhurgalaan 66; tel. (076) 144318 (privé).
245 Klein-Herkel/on. .Mevr. .\\l. !..: 1979; Utrecht;

tel. (030) 622755 (privé), 932730 (prakt.); p.
247 * Knoop. G. E.: 1982; 3521 BZ Utrecht, C\'roe-
.selaan 395 bis A; tel. (030) 946170; wnd. d.
24H Kool. 11. .4. M.: 1974; Schuincsloot-
Slagharen; p., geass. met R. VV. Fie/enga. R.
.1. Plantcma en N. J. de Vin.
324:252 Kuip. Dr. E. .1. vander: 1956; U-1966; 1214
FZ Hihersum. Kolhornseweg 20; tel. (015)
12217; desk. ontwikkelingssamenwerking;
O.O.N.

252 \'Kuiper. E. .4.; 1976;6713 FF Fde. Verlengde

Vlaanderweg 100.
2.57
\'Liezens-a. R. IF.; 197X; Ommen; p.. geass.
met H.A. M. Kool. R..I. Plantemaen N. .I.de

\\ m.

257 l.mde-.Stpman. Mevr. dr. .1. .V van der: 1965;
U-1977; 2811 GB Reeuwijk. \'s-
Gravcnbrockseweg 19; tel. (01829) 38XX
(privé), (030) 534297 (bur.); wet. h. medew.
R.U\\ (F.d.D.. vkgr. Pathologie) (toevoegen
als Hd).

2.\'>7 \'l.iiulen. H. van der: 19X2; 3202 GG Spijkc-
nisse. Anjerstraat 20B; tel. (01880) 25258;
wnd. d.

25H *lok. E. ./.; 1982; 35X1 RV Utrecht, Swcel-
inckstraat 4; d.

262 * Mei/er-l\'el.s.ser. .Mevr. L M. ./.. 19X2; 4I5X
GG Deil. Deilsedijk 24; tel. (03457) 1840; d.

263 Mensink. Mevr. J. M. C. II.: 19X2; 3531 GP
Ftrecht. Kanaalstraat 124; wnd. d.

264 \'Molenaar. H. C.: 19X2; 3572 GN Utrecht.
Ciriltstraat 33 bis; tel. (030) 7177X0; wnd. d.

26H \'.\\i/hoj: G.: 19X2; 35X2 Kl. Utrecht, Mark-
straat 2A; tel. (030) 521X31; wnd. d.

274 \'l\'eeiers. .Mevr. M. E.: 19X2; 3523 PB
UUrccht. Karieboestraat 57; tel. i030) 523231;
wnd. d.

276 \'l\'lantema. R. ./.. 1974; Hardenhcrg; p.. kl.
huisd.. geass. met IF A. M. kool, R. W.
Fie/enga en N. .1. de Vin.
279
\'Ravmakers. R. ./. M. l..: I9S2; 5711 AB
Someren, \\Ve\\ensdaal 32; tel. (04937) 1770;
p.. ass. bij F. P. M.
v. d. Brard. dr. A. de
KruiF M. M. F. H. van Kuijk. t\'. Sietsmaen
.1. A. VVesterbeek.
326 Reznikov. I).: 1982; 46910 Klar-Schmargan
(Israël). Havradim 7; tel. (052) 77716; d. (toe-
voegen als lid).
2H2 Roest. J. C.: 1979; 2271 BA Voorburg. Park-
weg 211; tel. (070) 870893; p.
2H2 \'Rotteveel. .-F J. /\'.. 19X2; 35X1 TS Utrecht.

Doornstraat II; tel. (030) 5210M; wnd. d.
2H5 Schilder. P. R. J. M.: 1977; 3255 BK Oude
longe. Kolfweg 27; tel. (01X74) 2765 (privé),
2441 (prakt.).
2H7 Schrehwmachers. J. J. .1.; 1962; Roermond;

p.; Ir. M.A.S.
291 Sjouke. Mevr. /.. .-!.; 1979; /ie: VVuijckhuise-
Sjouke. Mevr. F. A. van.

291 Sloet van Oldruitenhorgh-Oostcrhaan.
Mevr. M. M.:
1982; 3467 PF Hekendorp.
Opweg 3; tel. (03487) 2076; wet. medew. R U:.
(F.d.D.. vkgr. Inw. Z. der Gr. Huisd.) (toe-
voegen als lid).

292 \'Smit. IF.\' 1982: 7946 FM VVunneperveen.
Venewcg 162; tel. (05228) 379; wnd. d.

293 Soede. .-F, 19X2; 2441 FD Nieuwveen. Blok-
land 12; tel. (01723) 9498 (privé), (03(1) 531 1 I 1
(bur ); wet. medew. R.U. (|-.d.D.. vkgr. Inw.
Z. der Gr. Huisd.) (toevoegen als lid).

29fl lainum. E P.: 19.54: l.elystad; lel. (03200)
21965 (privé). 49049 (bur.); wet. h. amhi.

C.D.I.

305 \'\\ erweO. H //.. 1982; .1433 CC Nieuwegein.
Margrielsiraat 44; tel. (03402) 60655; wnd. d.

306 \' I in. V. ./. de: 1954; Slagharen: p.. geass. met
H. A. M. Kool. R. VV. Fie/enga en R. .1,
Plantcma.

309 *\\\'ni. Mevr. ./. C. de: 1982: 3581 SP ( trechl.
VV, Heukelslaan 5; tel. (030) 522248; wnd. d.

310 \'H atervai. G. P. M.: 1982; 3531 SG (Jlrechl.
.loh. Camphuvsstraal 6 bis; lel. (010) 944190;
wnd. d.

312 \'Wensvoort. G.: 19X2; 151 I FZ Utrecht. Bo-
lerstraat 24 bis: tel. (010) 314555: wnd. d.

313 Westerhuis. .-t. //.; 1973; Wageningen; p.. 11-

D.. geass. met IF A. M. van Flsl (assoc. met
F. IF Wouda beëindigd).

314 \'Wils. .1. .1. .1., 19X2; 3583 SN Utrecht. P.
Potterstraat 22; lel. (030) 51 1047; wnd. d.

316 lt\'(n<da. /.. //.; 1952; Wageningen; lel.
(0X370) I505X; r.d.; vet. adv. V.V.A.A. scha-
dever/. N.V. (assoc. met H. ,A, VF van Listen
A, H, Westerhuis beëindigd).

-ocr page 109-

iLDimi

il7 H uil» . E. ./. M. van der: 1975; 2321 SH Lei-
den, Boshui/.erlaan 26; tel. (071) 764058; p.
}!7 Hiiiiekhuise-.SJoiike. Mevr. L. .4. van: 1979;
3701 AM Zeist, Nooitgedacht 54; tel. (03404)

[jubilea

T h. van der Kooi te Oud Beijerland

L. C\'. I\'ille te Stompetoren

A. Rinses te St. Maartensdijk

C . van Ciinkel te Dellt

Dr. F. W. van Ulsen te Zwolle

(i, \\an der Kolk te Nieuwe Niedorp

t . ,1. Okkerse te Den Bosch

Dr. W. H. F. C. Majoewsky te .Arnhem

Dr, .1. G. VV. Schotsman te Bleiswijk

Dr. .1. .1. Koopman te .Alkmaar

W. R. .1. Rasenberg te Enschot

Dr. P. van dc Kerk te Soest

J. IL Staal te Sleen

R .1, Kummel te Bennebroek

R. Muller te Hilversum

15904 (privé), (030) 531 lil (bur.); wet.
medew. R.U. (F.d.D., vkgr. inw. Z. der Gr.
Huisd.).

.september 1982
september 1982
september 1982

1 oktober 1982

2 oktober 1982

3 oktober 1982

3 oktober 1982

4 oktober 1982
4 oktober 1982
7 oktober 1982
7 oktober 1982

I I oktober 1982

II oktober 1982
12 oktober 1982
14 oktober 1982

(afwe/ig) 35 jaar op 15
(alwe/ig) 30 jaar op 16
(afwezig) 30 jaar op 29
(afwezig) 55 jaar op
(afwezig) 40 jaar op
(aanwezig) 40 jaar op
(aanwezig) 40 jaar op
(afwezig) 60 jaar op
(afwezig) 60 jaar op
(afwezig) 30 jaar op
(aanwezig) 25 jaar op
(afwezig) 30 jaar op
(afwezig) 30 jaar op
(afwezig) 40 jaar op
(afwezig) 25 jaar op

\\Oor het Dierenartsexamen slaagden:

d d. 9 juli 1982

(.cslaagd \'met genoegen\'

Mevr. M. E. Peeters
(., Wensvoort

Overleden:

Dr. L. Hoedemaker te \'s-Gravenhage op 5 augustus 1982
.M. Snijder te Barneveld op 3 augustus 1982

Benoemd als plaatsvervangend inspecteur bij de \\ ,1).:

C. L. van Wilicnswaard te Woudenberg per I mei 1982

(.eslaagd:

A. f. L. M. Aarts
Mevr. C. VV, Fiolet
N L, van Cieest
.1 Hilvering

Mevr, M, C, I), Kampert
(p I:, Knoop
A, .1. P. Rotteveel
M. H. .1. Kerstens

B. v. d. 1,inden
H. C. Molenaar

G. Nijhof
vv. Smit

H. IL Verweij
Mevr. ,1. C. de Vrij
.1. .1. A. Wijs

G. P. M. Waterval
F. .1. Lok
d.d. 7 mei 1982
(ieslaagd \'met genoegen\':

Mevr. L. M. .1. Mcijer-Pelsser

Gevraagd:

EEN JONG, ENERGIEK EN PAS AFGESTUDEERD
DIERENARTS

in een gemengde praktijk in het zuiden des lands met moderne aanpak Kleine
EHuisdieren.

Goede contactuele vaardigheden en presentatie strekken tot aanbeveling.
Brieven en curriculum vitae onder nummer 24/82 aan de redaktie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Dierenarts-associatie in het westen van het land vraagt

ASSISTENT
voor gemengde praktijk.
Woonruimte beschikbaar en na gebleken geschiktheid Is associatie mogelijk.
Brieven onder nummer 23/82 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht,

-ocr page 110-

Je hebt de medische beroepen. En je
hebt het bankbedrijf. Twee totaal andere
werelden, dat wel. Maar er zijn raak-
vlakken. Zo hebben we elk onze
vertrouwenspositie en adviesfunctie.

Het bankvak maken wij alleen maar
waar wanneer wij ons inleven in uw
specifieke financiële
problemen. Dat wij
, dit serieus doen,
W \'\'Ifei blijkt uit het

PHVfe.

fe \' IS,

de speciale ABN Adviesteams voor de
medische beroepen (bereikbaar via elk
ABN-kantoor).

En uit ons Medicare automatiserings-
systeem (mini-computer en programma-
tuurj, speciaal ontwikkeld t.b.v. de
medische wereld, waarbij betrouwbaar-
heid en eenvoudige bediening centraal
staan. Niet alleen bij praktijkfinanciering
en automatisering, ook bij verzekeringen
en beleggingen zijn uw belangen in
bekwame handen bij de ABN Bank.

Ieder z\'n vak. Juist daarom komen we
elkaar nog wel tegen.

Bankzaken.
Ons vak.

□ Wilt u contact met mij opnemen?
Stuurt u mij gratis de brochure:

□ De .\'VBN en de Medischc Beroepen.

□ Medicare (Automatisering speciaal voor de
praktijk .

Kaam;
Straat:.

Postcode/plaats:

Bank:___

Kantoor te:_

Deze bon in ongefrankeerde envelop verzenden
aan: ,\'\\BN\' Bank.Atd. I.D. 50, .Xnnvoordnr. 1555,
1000 PA .A\\iSTERD.\'\\.\\l.

ABN Bank

-ocr page 111-

COUPIG beschermt biggen tegen neonatale
coll-enterotoxicose door vaccinatie van de zeug.

Met K88 antigeen en LT toxoid. Geeft weerstand tegen de
meest voorkomende pathogene coli bakteriën. De gekom-
bineerde enting van COLI PIG A (intramusculair) en
COLIPIG B (intramammalr) geeft gedurende ca 3 weken
een maximum aan afweerstoffen via biest en melk.

Toediening:

primovaccinatie

6-4 weken vóór de partus

4-2 weken vóór de partus

naar keuze:
5 ml Colipig B 2 ml Colipig A
intramammair intramusculair
2 ml Colipig A 2 ml Colipig A
intramusculair intramusculair

Sanofi

santé animale
ALGIN B.V..

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG /[Maassluis, Tel. 01899-19436.

Colipig A

ml

Vakilric
rung dr?\' \'
tersch^^\'" \'
Coliba.-\' - -
ferkel-
Zur intr»^""
|nj«klio" ,
Vor Gebrä"

100

S\'C

-ocr page 112-

U weet nu hoe te handelen bij
bevangenheid. Maar hoe pakt u uw
praktijkfinanciering aan?

Voordelige
leningen

Gf>on in^ofmaiie bi| uw werk
gever, U heeft kwittschelding
bi|
Overlijden. Lopende lenin-
gen Qftfln bprwaar Jaariiiks
ODgavo van aHrekbara renie.
Pp\'Soonli|ke lemngflo
/ 10,000.8 60«/245
I 10.000 1$%«/ 182
> 15 000 .s 60*/ 363
f 15 000 .s 96 K/ 269
/ 25,000 ts 60 x/ 599
/ 2b 000 is 96 * / 442
/ 3ü.0c0.s60i/ 759
/ 30 000 is 36 * / 531
\' 35 000 60 * / 839
f 35 000is96k/ 619

3aowi)ks van 08,30-21.00
Saterdag tol 16 00 uur.

Snel geld

in V, dag
Pers
l®n en doorl kf
i«0« maandiwt

UT0VER2. Bi|v Ml.000.
^A f 156, All-R.sk / 369. P,,f.
•fio pfem«. Ook terrnHnbet.

geld nodig?

ELK GEWENST BEORAO

in Vi dag gereed

Lo». leninaen gttn bawim

le hypotheken

rente v.a. 10,4%

Zshypolhslisnv.«. 12,8%
Tot 125% executiswM^
Gewone geldMningm

b., M6,000 . 88«/3Sb.(II

Wellicht staat u op het punt om
uw veterinaire opleiding af te sluiten of
hebt u dat net gedaan. Wellicht ook
hebt u zich al beraden over het hoe en
wat van zelfstandige vestiging.
En vrijwel zeker zullen zich fmanciers
hebben aangediend met aanlokkelijke
offertes. Maar hoe weet u welke fman-
dering \'t beste bij u past?

\'t Beste antwoord op deze vraag
geeft Amro Mediplan. Een service, die
bestaat uit een conglomeraat van
computerplannen, een computer plus
deskundigen met draagbare terminals.

Zij komen graag bij u langs om
alle bestaande financieringsmogelijk-
heden met u door te nemen.

Snel geld

per
telefoon

PERSOONLUKELEN»

/ 3000-......«>/

! 6000-......»«/

\' 9000«......n%l

n2.000....... 84«^

! 14,000»......9»«\'

/ 18,000"......»«f----

/ 20,000-..... 84«/»!,»

/ 26,000-......ntimm

/ 30,000-......»«/SMS

Sluit uw dooitepoi«) kKdW t*
om ov« «1\'tl hTÉg»!»«^

Verzekeringen, hypotheken, geldzaken

En plannen door te rekenen
waarbij u direct alle conse-
quenties van die plannen in com-
puteroutput voor u krijgt.

Wat er bijvoorbeeld gebeurt
als u naast \'n prakdjkmimte ook
een woonhuis en auto wilt fman-
cieren. Wat \'t betekent om een
langlopende of korüopende
kredietvorm te kiezen.

Hoe inkomsten en lasten
zich over een reeks van jaren
ontwikkelen enz.

Zo kunt u in samenspraak
met de Mediplan adviseur
precies dat fmanciële plan - groot
of klein - bouwen, dat \'t best bij
u past.

Wilt u meer weten? Vraag
de Mediplan brochure aan. U
zult dan ook merken, dat naast
\'n totaal fmancieel advies, Mediplan ook
raad weet op het gebied van verzekerin-
gen en alle juridische aspecten van
zelfstandige vestiging of toetreding tot
een maatschap.

Wilt u direct al een Mediplan
adviseur raadplegen? Geeft u dan even
een seintje aan de dichtstbijzijnde
Amro Bank.

r,

Stuur mij zo\'n brochure over Amro\'s

Mediplan.

Naam

Adres

Plaats

Postcode Tel.

Cliënt ja/nee: zo ja, bij Amro Bank
te

De ide

••■«tïla\'KOp.l. krw

afhanketirk
veran
-«■nretatN». dH
«•^h« conti

W^JiiWJin ffwsfvn. dat i
"•ftemkmv^nrnormw

fcomen w« j

MSMCT0MGE1.0G
ÜW««SOONltJKE

Voor Am
geld het g

IUKLANOEI.UKEBEMI
aSKSETROUWBARE
OOK VOOR SEMI EN GEP
OMnlnfofmetlewerk

Lopenöe leningw
R.L. v,>. ! 3000

t 78IO-«ir2t7
t
12.000 - «) < * 232
/ 18.000 -60«/435
Utifsatd ook allt gewenst bM
Oooil. ktedi«. / M OCO

Voordelige

Coupon invullen en in ongefrankeer-
de envelop opsmren naar: Amro
Bank, Antwoordnummer 9000,
8300 VB Emmeloord.

J

TDl

L.

Amro Mediplan rekent u alle mogelijkheden vooi: ^

-ocr page 113-

duvaxyrilE

Bivalent virusvaccin tegen paardegriep.

duvaxyrilET

Bivalent virusvaccin tegen paardegriep,
gecombineerd met tetanus-toxoid.

Geen lokale reacties; gemakkelijke toediening.

Handelsvormen

Duvaxyn IE:

doos met 10 flacons a 1 dosis 10 injectiespuiten;
flacon a 10 doses 10 injectiespuiten.

Duvaxyn lE-T:

doos met 10 flacons a 1 dosis 10 injectiespuiten;
flacon a 10 doses injectiespuiten.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AEDELING
POSTBUS 7133, 1007 JC AMSTERDAM TEL, (020)440340/440911

-ocr page 114-

niet

- ^^.. <=

>een

uitgebreide kostenbegroting laten opstelten en
financieringstnogelljkheden laten vergelijken, in verband tnet uw
vestigingsprobletnen, vergeet dan niet...

raadgevers voorde medische beroepen

inasscx:iatie rrfêtad\\^esbureau Boot

telefoon 030-764114

DRAADLOZE
TELEFOONS

De draadloze telefoon is speciaal ontworpen voor die-
genen, die de telefoon op verscfiillende plaatsen willen
gebruiken, zonder last te fiebben van lange, hinderlijke
telefoondraden. Het is de ideale oplossing voor gebruik
in hotels, restaurants, stallen, tuinen, etc.
Bi-phone, bereik 100 m, ƒ 395,-. Fanta-Phone, bereik 200 m, ƒ 495,-. Super Pfione, bereik
4 km,/ 1.250,-. Maxphone WM 305 (autotel), bereik 25 km,/4\'950,-. Alle prijzen excl. BTW.
Voor verdere informatie:

Handelsonderneming „Camelot"

Meskampersteeg 30, 3882 SJ Putten. Tel. (03494) 5 11 97.

- \' s

iii"

J ^

AAcofarma ook voor praktijkkleding

Doktersjassen wit voor dames en heren. ^ Praktijkjassen met kleefbandsluiting, extra lang
— Operatiejassen groen met rechte achtersluiting. — Verlosjassen, lichtgewicht, lengte 140-160
cm. — Veriosjas kon met broek. — Verlosjas met voorschoot. — Verlos-overall. — Schorten groen
en wit — Warmte vest (bodywarmer) — Laarzen met houten binnenzool ..TRETORN"

Speciale prijzen tot 1 november a.s, - Bel meteen even,

AAcofarma b.v. Postbus 53. 7680 AB Vroomshoop. Tel. 05235-470/855.

\'n Vertrouwd adres voor kwaliteit, redelijke prijs en snelle levering.

-ocr page 115-
-ocr page 116-

Delsuvac\' hp:

Geïnaktiveerd vaccin tegen eenzijdige longontsteking
(Haemophilus pleuropneumoniae) bij varkens.

\'t Is bewezen
dat \'t wérkt!

Voor alle informatie:

Mycofarm bv

Postbus 8,3730 AA De Bilt,
tel. 030-760045.

-ocr page 117-

Onderzoek en behandeling van endometritis
post partum bij het rund

Examination and Treatment of Postparturient Endometritis
in Dairy Cattle

A. de Kruifi. J. W. Gunnink^ en C. H. W. de Bois^

behan.
handeld.

De toegepaste therapieën leidde
resultaten van zowel het vagin,
Saar voren kwam dat het zelfreiniging,
onderzoek was de 15e dag post partut
partum waren slechts 75 dieren bacterU
daalde van 84 (15e dag) tot 4.i (SOe
van het vaginoscopisch onderzoek en
post [lartum de uitvloeiing nm
het bacteriologisch onderzoek p
worden gekweekt en is meestal
Geconcludeerd wordt dat een
partum bij runderen lijdende at

uet tole
opiseh ,

SAMENVA i riNG. Hei gestuehisapparaai van 120 runderen. Haarhij de partus in ernstige mate
al\'mirmaat was veriopen. en van JO normaal gekalfd hebbende runderen met retentio secundinarum.
werd de 15e. 17e en 50e dag post partum vaginoseopiseh en haeteriologiseh onderzoeht. De runderen
werden at ratniom verdeeld in 4 groepen. Drie groepen werden de 15e dag post partum intra-uterien
net resp. antibiotiea. lotageiT^ en polyvinyl-pyrrolidon Jodium) en één groep bleef onbe-

en snellere genezing van de uterus, hetgeen is gebleken uil de
tnderzoek als het bacteriologisch onderzoek,
mechanisme van de uterus groot is. Het bacteriologi.sch
1 bij 1.12 dieren (van de 150) positief De .We dag post
logisch positief Het aantal
C. pyogenes positieve dieren
lag) hr bestond een sterke correlatie tus.sen de resultaten
het bacteriologi.sch onderzoek van de uterus. Is JO dagen
opuruiem of purulent dan blijkt in resp. 64 en 74% der gevallen
isiiiefte zijn.
C. pyogenes kan dan in resp. 74 en 9.!\') van de gevallen
n reincultuur aanwezig.

énmalige intra-uteriene behandeling toegepast rond 15 dagen post
•t een endometritis niet zinvol is.

\'0 animals in
■alved normalj

nologicai examination on the fifteenth,
were classified at random into four group
■inylpyrrolidot

groups underwent intra-uterine treat.
re.spectively) on the fifteenth day aji
I\'he methods oJ treatment used did not re.

fvaginoscopic examinations as weitas by those ofbacter
■imsisted in the jact that the uterus has an effective self

ent (with antibiotics, iotagen\'^ and poly
■ parturition and one group remained untreated.

e rapid healing of the uterus, which was verified by the
ilogicalexamination. An outstanding
leansing mechanism. Hacteriological

\'Ut of 150 animals on the fifteenth dav afier parturition,
sitive on the thirtieth day after parturition. I\'he number of animals
f from eighty-four (day 15) to forty-three (day JO). There was a marked

n and tho.se of bacteriological examination
>r purulent thirty days after parturition,
cent ofthe ca.ses re.spectively.
C. pyogenes
tivelv anil usually was present in the form

intra-uterine treatment about thi

tilt in n

results.
jeature

examination was positive in 152
Only .seventy-five animals were /
positive for
C. pyogenes droitp.

correlation between the results of vaginoscopic examinati,
of the uterus. When the discharge was mucopurulent
bacteriological examination was positive in 64 and 74 pet
could be isolated in 74 and 9J per cent of the cases respt
of pure cultures.

It is concluded that there is no point in carrying out a single
jijieenth dav after parturition in cattle affected with endometriti:

SUMMARY
abnormal course
studied bv vagin-
and thirtieth dav

Th

bovine
nd tho.se
copic e.xa
per parti

genital tracts of I.
>f thirty which had i
mmation and bade
•rition. The animals

■hich parturition had rim a highly
and showed retained placentas were
teenth
Three
iodine

Dr. A. de Kruif, Veterinair Centrum Someren, Slievenstraat 16, 571 1 PK Someren.

Dr. J. W. Ciunninken prof. dr. C. H. W. de Bois, Kliniek Veterinaire Verloskunde, K.l. en Voortplanting,

Yalelaan 7. de Uithof, 35Ü8 TD Utrecht.

-ocr page 118-

1. INLEIDING

Omtrent de behandeling van de bij het
rund frequent voorkomende endometri-
tis post partum (p.p.) bestaat geen eens-
gezinde opvatting.

Sommige onderzoekers stellen dat een
intra-uteriene therapie althans bij
verder \'gezonde\' dieren -- geen nuttig
effect sorteert of zelfs schadelijk kan zijn
(2, 7, 18, 10); anderen daarentegen zijn
van mening dat een dergelijke behande-
ling niet alleen tot een snellere genezing
leidt, maar ook later tot betere bevruch-
tingsresultaten (1, 4, 6, 16, 17, 19) aanlei-
ding geeft. Dit zou vooral gelden als de
behandeling — speciaal die met antibio-
tica — in een vroeg stadium p.p. zou
plaats vinden.

Bij de beoordeling van het nuttig effect
van een vroegtijdige intra-uteriene be-
handeling dient rekening te worden ge-
houden met het proces van de spontane
zelfgenezing. Een dergelijk proces is van
groot belang als men bedenkt dat bij vele
runderen de involutio uteri niet als een
aseptisch proces verloopt (2, 3, 4, 8, 10,
16, 19, 21).

Zo toonde De Bois (2) aan dat 10 dagen
p.p. de uterus van 99 normaal en ä terme
gekalfd hebbende runderen, waarbij de
nageboorte op tijd was afgekomen, in
50% der gevallen bij bacteriologisch on-
derzoek positief was. Overigens verliep
dit onderzoek bij de 30 primipare runde-
ren vaker positief (70%) dan bij de 69
pluripare (41%).

Voorts bleek het pathogene micro-
organisme
C\'. pyogenes bij 9 (30%) van de
30 primiparae voor te komen tegen 4
(6%) van de 69 pluriparae.
Na verloop van tijd bleken de infecties
spontaan te verdwijnen en ten tijde van
de le inseminatie konden nog slechts bij 3
(3%) dieren micro-organismen in het ute-
russecretum worden aangetoond (1 x co-
agulase negatieve stafylococcen en 2 x
Streptococcen). De Kruif (13) vond bij
herhaald opbrekende runderen eveneens
slechts zeer zelden bij een bacteriologisch
onderzoek een positieve uterusinhoud.
Daartegenover staan de bevindingen van
anderen (9, 10, 12), die ten tijde van de
inseminatie een hoger percentage dieren
met een positief verlopend bacteriolo-
gisch onderzoek vonden. Bedacht dient
te worden, dat de resultaten van het bac-
teriologisch onderzoek sterk afhankelijk
zijn van de kwaliteit van de toegepaste
biopsietechniek.

Gelet op bovenstaande controverses en
naar aanleiding van het minder voorhan-
den zijn van soortgelijke gegevens van
dieren waarbij de partus abnormaal is
verlopen of die na een normale partus ä
terme aan de nageboorte zijn blijven
staan, hebben wij het volgende nagegaan:

wat is het effect van een intra-uteriene
(i.u.) behandeling in een vroeg sta-
dium post partum;
hoe groot is de tendens tot een spon-
tane zelfgenezing;

wat is de betekenis van het vaginosco-
pisch onderzoek als dit gerelateerd
wordt aan de uitkomsten van het bac-
teriologisch onderzoek van het ute-
russecretum.

2. MATERIAAL EN MEI HODEN

In U)laal omvatte het onderzoek 161 runderen, te
weten:

120 dieren die door middel van een ca. twee uren
durende foetotomie door studenten werden ver-
lost (voor onderwijsdoeleinden) en waarbij de
nageboorte op tijd (binnen 6 uren p.p.) at was
gekomen. In alle gevallen werd de normaal lig-
gende vrucht vlak voor de foetotomie geëutha-
naseerd.

.■iü dieren, die normaal en ä terme hadden afge-
kalfd doch aan dc nageboorte waren blijven
staan (langer dan dagen).
1 1 dieren, die normaal en a terme hadden afge-
kalfd en waarbij de nageboorte tijdig was afge-
komen.

De eerste groep dieren kreeg om redenen van pre-
ventieve aard de eerste .^-5 dagen p.p. pcnicillinc-
strcptomycine i.m. toegediend in combinatie met
Prednisolon. Bij de dieren uit de tweede groep werd
24 ä 48 uur p.p. 0.5 g
Oxytetracycline i.u. geappli-
ceerd.

tiet gcslachtsapparaat van alle dieren werd klinisch
en bacteriologisch op de 15e. 17e en .M)e dag p.p.
onderzocht.

Het klinisch onderzoek bestond uit een rectaal cn
een vaginoscopisch onderzoek (V.O.). Bij de be-
oordeling van het V.O. werd onderscheid gemaakt
in een heldere, enkele pusvlokjes bevattende, een
mucopurulente encen purulente uitvloeiing. Dieren
met een opalescerende uitvloeiing zijn ingedeeld bij
de dieren met een heldere uitvloeiing. Een behoeve
van hcl bacteriologisch onderzoek (B.O.) werd tij-
dens het rectale onderzoek een endometriumbiop-
sie genoinen. Voor details van de techniek zij ver-
wezen naar de dissertatie van De Bois (2).

-ocr page 119-

Dc verkregen eniiometriunibiopsieën werden voor
het B.O. geënt op bloedagar (aëroob). bk)cdagar
(anaëroob), serumbouillon en leverbouillon. De
eerste twee groepen runderen werden at random
onderverdeeld in 4 groepen. Drie groepen werden
de 15e dag p.p. intra-uterien behandeld en éen
groep bleef onbehandeld.
De uiteindelijke uitslag was als volgt;

.17 dieren werden behandeld met antibiotica
waarvan 16 met Metrijet"\' (Ü,5 g o.xytetracy-
cline HCT.. 0.5 g fura/olidon. ü.5 g joodchloor-
o.xychinoline, 0.5 mg ethinyloestradiol) en 21
met 2.5 g chlooramphenicol;
.\'!6 dieren werden met Lotagen"\' (4\'( oplossing
in water van het condensatieprodukt van meta-
cresol monosulfaat en formaldehvde) behan-
deld. (100 cc);

4.1 dieren werden met polyvinvl-pyrrolidon jo-
dium behandeld. (20 cc);
.14 dieren bleven onbehandeld (controlegroep).
De medicamenten werden direct na het nemen van
de biopsie toegediend, v ia de buitenste buis van het
biopsie-apparaat, waardoor een additionele infectie
van de uterus werd voorkomen.

.1. RESULT.AIEN

3.1. De resultaten van het
vaginoscopisch- en het bacteriolo-
gisch onderzoek op de 15e dag post
partum

De bevindingen van het V.O. en het B.O.
staan vermeld in tabel I.
Er is onderscheid gemaakt in door tnid-
del van een l\'oetotornie (loet.) verloste
runderen en runderen met retentio secun-
dinarum (ret. sec.).

Zoals uit de tabel blijkt was bij 109 dieren
de uitvloeiing purulent ol\' mucopurulent.
Naarmate de uitvloeiing sterker afwij-
kend was werd het percentage B.O.-
positieve dieren hoger en nam het aantal
dieren waarbij
C. ;>y()gfnes kon worden
gekweekt toe.

Opvallend is dat bij 29 van de 30 dieren
met ret. sec. (97%) de uitvloeiing muco-
purulent of purulent was. Bij 27 van
deze dieren (90%) kon
C. pyogenes wor-
den aangetoond.

Bij de met behulp van een foetotomie
verloste dieren waren deze percentages
respectievelijk 64 en 46%. De tussen
beide groepen bestaande verschillen zijn
significant (P waarde is resp. 0,0014 en
0,00007).

3.2. Het resultaat van de behandeling

Het effect van de behandeling kan wor-
den gemeten aan de hand van de resulta-
ten van het V.O. en het B.O., resp. 2 en 15
dagen na de behandeling.

fabel 2 laat de invloed van de toegepaste
therapieën zien op het V.O..
In alle groepen is de aard van de vaginale
uitvloeiing sterk verbeterd.
Vande 150 onderzochte dieren\'hadden er
op de 15e dag p.p. 109 een mucopuru-
lente of purulente uitvloeiing. De 30e dag
was dit bij 57 dieren het geval (52% van de
109 dieren). De verschillen tussen de be-
handelingsgroepen blijken niet signifi-
cant te zijn (verschil 15e dag-30e dag: P =
0.44).

I abel 3 laat het effect van de behandeling
zien op het B.O..

Van de in totaal 150 bemonsterde runde-
ren hadden er op de 15e dag p.p. 132 een
positief B.O. (87%). 30e dag waren er
nog 75 dieren met cen positief B.O. (57%
\\an 132 dieren). De verschillen tussen de
behandelingsgroepen zijn niet significant
(P = 0,68).

label I. Het V.O. en B.O. opde 15e dag p.p. bij 120 met behulp van een foetotomie verloste runderen en
bij -10 runderen tnet retentio secundinarum.

V.O.

Aantal dieren

B.O, positief
Aantal

%

C. pyogenes
Aantal

% van de
B.O. pos.

Foet.

Ret.

lot.

Foet.

Ret.

lot.

lot.

Foet. Ret.

Tot.

rot.

sec.

sec.

sec.

helder

15

1

16

7

7

44

1

1

14

enkele vlokjes

25

25

20

20

80

1

1

5

mucopurulent

26

4

30

22

4

26

87

13 3

16

62

purulent

54

25

79

54

25

79

100

42 24

66

86

120

30

150

103

29

132

88

57 27

84

64

Intervet B.V., Boxmeer.

-ocr page 120-

l abel 4 geeft een overzicht van de behan-
delingsresultaten van runderen waarbij
C. pyogenes werd aangetroffen.

label 2. De resultaten van bet V.ü. op de 15e, 17e en 3()e dag p.p. van de controlegroep en de ru.
behandelde dieren.

Behandelingsgroep Totaal
aantal

Aantal dieren meteen mucopurulente of purulente vaginale
uitvloeiing

15e dag 17e dag 30e dag % t.o.v.

15e dag

Controle 34
Antibiotica 37

Metrijet 16
- chlooramphenicol 21
Lotagen 36
P.V.P. jodium 43

26 25 12 46%
31 28 10 32%
12 10 5
19 18 5
26 22 16 61%
26 26 19 73%

150

109 101 57 52%

label 3. Het B.O. van de controledieren en de i.u. behandelde dieren.

Behandelingsgroep Totaal
aantal

Aantal dieren met een positief B.O.

15e dag 17e dag 30e dag % t.o.v.

15e dag

Controle 34
Antibiotica 37
Metrijet 16
chlooramphenicol 21
l.otagen 36
P.V.P. jodium 43

30 23 16 53%

35 26 23 66%
15 10 10

20 16 13

31 25 19 61%

36 31 17 47%

150

132 105 75 57%

l abel 4. C. pyogenes bij de controledieren cn dc i.u. behandelde dieren.

Behandelingsgroep Totaal
aantal

15e dag 17e dag 30e dag % t.o.v.

15e dag

Controle 34
Antibiotica 37
Metrijet 16
chlooramphenicol 21
l.otagen 36
P.V.P. jodium 43

21 20 13 62%
27 22 U 44%
10 8 4
17 14 8
20 19 9 45%
16 13 9 56%

150

84 74 43 51%

C. pyogenes was op de 15e dag bij 84
dieren (56%) aanwezig. De 30e dag waren
nog 43 van de 84 runderen (51% van 84
dieren)
C. pyogenes positief (29% van de
oorspronkelijke 150 dieren). De tussen de
behandelingsgroepen gevonden verschil-
len zijn niet significant (P = 0,42).

3.3. Vergelijking van het V.0. en het
B.O.

De volgende tabel (5) geeft een vergelij-
kingvan het
V.O. en het B.O. op 30 dagen
p.p..

-ocr page 121-

De tabel laat een overeenkomst zien tus-
sen de resultaten van het V.O. en die van
het B.O. Naarmate de uitvloeiing sterker
afwijkend is, wordt het percentage B.O.-
positieve dieren hoger. Hetzelfde geldt
voor het percentage
C. pyogenes posi-
tieve dieren. De vergelijking van de resul-
taten van het V.O. en het B.O. van de 15e
dag p.p. met die van de 30e dag p.p. staat
vermeld in tabel 6.

frieren die op de 15e dag p.p. vaginosco-
pisch schoon zijn (uitvloeiing helder),
zijn dit in 50% der gevallen niet meer op
30 dagen p
.p. Het B.O. is echter slechts
bij 2 dieren positief, terwijl
C. pyogenes
in het geheel niet kan worden gekweekt.
Dieren waarbij op 15 dagen p.p. enkele
vlokjes werden aangetroffen, blijken op
30 dagen grotendeels schoon te zijn.
Slechts in één geval kon
C. pyogenes wor-
den aangetoond. Ongunstiger is de situ-
atie bij runderen waarbij op 15 dagen de
uitvloeiing mucopurulent (30 dieren) of
purulent (79 dieren) was. Toch blijkt ook
deze categorie dieren 30 dagen p.p. sterk
verbeterd te zijn. Het V.O. luidde bij resp.
24 en 33 dieren \'helder\' of \'enkele vlok-
ken\'. Het B.O. was bij resp. 14 en 29
dieren negatief geworden.

Tabel 5. Vergelijking van het V.O. en het B.O. op 30 dagen p.p.

V.O.

Aantal

B.O.-positief

C pyogenes

Aantal

%

Aantal

% van de B.O.

helder

49

14

29

2

14

enkele vlokjes

44

18

41

6

33

mucopurulent

37

27

70

20

74

purulent

20

16

80

15

94

label 6. Vergelijking van de resultaten van het V.O. en het B.O. op de 15e dag p.p met die van het
V.O. en B.O. opde 30e dag p.p.

15e dag p.p.

30e dag p.p.

V.O.

B.O.-pos.

C. pyogenes

V.O.

B.O.-

pos.

(\'. pyogenes

aantal

aantal

aantal

aantal

helder

16

7

1

helder

enk. vl.

! 6

3

mucopur.

2

1 \'

1

purulent

enk. vl.

25

20

1

helder

18

enk. vl.

4

10

mucopur.

3

1

purulent

mucopur.

30

26

16

helder

13

4 j

enk. vl.

11

4 /

12

1 (

mucopur.

3

2 (

2 4

purulent

3

2 \'

1 \'

purulent

79

79

66

helder

10

2 1

enk. vl.

23

11 /

50

4 f

mucopur.

29

22 ,

17

purulent

17

14 ^

14 ]

3.4. De gekweekte bacteriespecies

De volgende tabel (tabel 7) geeft een
overzicht van de meest voorkomende
bacteriën in de biopsieën.

Zoals uit deze tabel naar voren komt is C.
pyogenes
de meest voorkomende bacte-
rie, zowel op de 15e als op de 17e en 30e
dag p
.p. Streptococcen komen eveneens
veel voor. Ook deze blijven lang persiste-
ren (op de 30e dag nog bij 20 dieren). De
andere bacteriën worden tussen de 15e en
30e dag snel geëlimineerd.

-ocr page 122-

Tussen de verschillende behandelings-
groepen bleken zowel wat de frequentie
van voorkomen van de verschillende bac-
teriën betreft, als wat de afname in fre-
quentie betreft tussen de 15e en 30e dag
p.p., geen verschillen aantoonbaar.
Van de 43
C. pyogenes positieve dieren
op 30 dagen p.p. waren er 38 (88%) op de
15e dag ook reeds
C. pyogenes positief.
Bij de Streptococcen lag dit aantal op 7
(35%), bij
E. coli, Proteus en Stafylococ-
cen was dit aantal respectievelijk 5 (62%).
2 (66%) en 2 (50%).

Vermeld dient te worden dat van de 18
dieren waarbij het B.O. de 15e dag p.p.
negatief was er 5 op 30 dagen p.p. een
positief B.O. hadden. Het betrof 2 x
C.
pyogenes,
2 x Streptococcen en 1 x E.
coli.

label 7. De uit endometriumbiopsieën gekweekte bacteriespecies op de 15e, 17e en 30e dag p.p. bij
runderen met een positief B.O.

Bacteriespecies

15e dag

17e dag

30e dag

aantal dieren

aantal dieren

aantal dieren

totaal

reincult.

totaal

reincult.

totaal

reincult

C. pyogenes

84

18

73

28

43

32

E. eoU

44

7

28

7

9

4

Sirepiococcen spp.

43

4

34

2

20

10

Proleus spp.

19

0

9

0

3

0

Siaphylococcen spp.

18

6

II

4

4

0

Overigen

36

3

41

3

14

5

244

38

196

44

93

53

Aantal dieren met

een positief B.O.

132

105

75

3.5. Het V.O. en B.O. bij de runderen
met retentio secundinarum

In tabel 8 staat het V.O. en het B.O.
vermeld op de 15e en 30e dag p.p. bij de
runderen met retentio secundinarum.
Eveneens is de verdeling van deze dieren
over de controlegroep en de proelgroe-
pen aangegeven.

Opvallend is dat uit vrijwel alle endome-
triumbiopsieën van de 15e dag p.p. C.
pyogenes kan worden gekweekt (90%).
De 30e dag is dit nog bij 15 dieren het
geval (50%).

3.6. Het V.O. en het B.O. bij de normaal
gekalfd hebbende runderen

De laatste tabel (tabel 9) laat de resulta-
ten zien van het V.O. en het B.O. bij de 1 I
normaal gekalfd hebbende runderen.

label 8. Het V.O. en liet B.O, bij 30 runderen met retentio secundinarum en dc \\cideling \\an de/e
dieren over de controlegroep en dc proelgroepen.

15e dag p p.

30e dag p.p.

Aanlal

V.O.

B.O.

C\'. i>yo-

V.O.

B.O. 1

C.

genes

gen

Controle-

8

mucop.

1

1

1

helder

3

1

1

groep

purul.

7

7

7

enk. vl.

1

mucop.

2

2

2

purul.

2

2

2

Proel-

22

helder

1

helder

5

groepen

mucop.

3

3

2

; enk. vl.

8

4

2

purul.

18

18

17

j mucop.

6

6

5

purul.

3

3

3

30

29

27

18

15

pyo-

-ocr page 123-

Bij slechts enkele dieren bleek het V.O.
afwijkend te zijn. Dertig dagen p.p. was
nog I dier B.O.-positief.
C. pyogenes was
toen niet meer aantoonbaar.

4. Ol.SCUS.SlE

Zoals uit de resultaten naar voren komt
treedt er tussen de 15 en 30 dagen p.p. een
sterke verbetering op van de afwijkende
vaginale uitvloeiing. De 15e dag is bij 16
dieren (1 1%) het vaginaal secretum hel-
der, terwijl bij 25 dieren (17%) de uit-
vloeiing enkele pusvlokjes bevat. Dertig
dagen p
.p. zijn deze aantallen respectie-
velijk 49 (33%) en 44 (29%). Ook het B.O.
geeft tussen de 15e en 30e dag een duide-
lijke verbetering te zien. Zijn op de 15e
dag bij 132 dieren bacteriën aantoonbaar
(87%). op de 30e dag is dit nog bij 75
dieren (50%) het geval. Hetzelfde kan
worden gesteld wat betreft de frequentie
van voorkomen van
C. pyugenes: ook
hier weer een sterke afname van het aan-
tal positieve dieren.

Al deze verbeteringen blijken niet te wor-
den veroorzaakt door het instellen van
een i.u. therapie, zoals uit de tabellen 2, 3
cn 4 is gebleken. Behandeling geeft geen
verbetering van de resultaten van het
V.O. en heeft geen effect op de uitkoin-
sten van het B.O., indien een vergelijking
met de controlegroep wordt gemaakt.
Ook De Bois (2) kwam bij een i.u. behan-
deling op 10 dagen p.p. met antibiotica
bij een beperkt aantal dieren tot dezelfde
conclusie. Het positieve effect van een i.u.
therapie dat door verscheidene andere
onderzoekers wordt vermeld (1, 4, 6, 16,
17. 19) kon in ons onderzoek (gericht op
de 15e dag p.p.) dus niet worden beves-
tigd. Opvallend is dat zelfs twee dagen na
het toedienen van antibiotica, lotagen of

P,V,P, jodium (de 17e dag p,p,) geen
enkele invloed op de resultaten van het
B,0, kon worden gevonden in vergelij-
king met de controlegroep.
Bij bestudering van de gegevens uit tabel
6 blijkt, dat indien het vaginaal secretum
op 15 dagen p.p. helder is of enkele pus-
vlokjes bevat, de uitvloeiing 30 dagen
p.p. in een zeer grote meerderheid van de
gevallen eveneens helder is of enkele
vlokjes bevat. Slechts bij 3 van de 41
dieren was de uitvloeiing mucopurulent
geworden, terwijl bij slechts I dier
C. py-
ogenes
aantoonbaar was. f)e neiging tot
zelfgenezing blijkt dus groot te zijn
gelet op de resultaten verkregen bij
de dieren met een mucopurulente of pu-
rulente uitvloeiing. Van de 109 dieren
met een dergelijke uitvloeiing op de 15e
dag vertoonden er op de 30e dag 23 een
helder secretum en hadden er 32 een uit-
vloeiing met enkele vlokjes. Een verkla-
ring voor de bevindingen, dat enkele die-
ren de 15e dag p
.p. een helder vaginaal
secretuin hebben en 30 dagen p.p. een pus
bevattend secretum, zou kunnen zijn, dat
de uterus 15 dagen p.p. een purulente
inhoud heeft gehad die pas later naar
buiten is gekomen. Het V.O. geeft dan in
deze gevallen (3 van de41 dierenjeen niet
betrouwbaar beeld.

De genezingsresultaten verkregen bij de
runderen met retentio secundinarum zijn
vergelijkbaar met die van de \'foetotomie\'
runderen.

Vijftien dagen p.p. is het B.O. van v rijwel
alle dieren positief en is C.
pyogenes in
90% der gevallen aantoonbaar, fX-rtig
dagen p.p, is nog slechts 60% B,0, posi-
tief en is C.
pyogenes uit 50% der biop-
sieën te kweken. Ook hier dus een dui-
delijke tendens tot zelfgenezing.

l abel 9. Het V.O. en B.O. bij I I runderen waarbij de partus normaal was verlopen en waarbij geen
retentio secundinarum was opgetreden.

15e dag p.p.

17e dag p.p.

30e dag p.p.

V.O.

Helder

8

8

9

Enkele vlokjes

1

2

2

Mucopurulent

2

1

B.O. positief

3

3

1

C. pyogenes

1

1

-ocr page 124-

Ditzelfde kan eveneens worden waarge-
nomen bij de 1 1 runderen waarbij de par-
tus en het puerperium normaal waren
verlopen. Dertig dagen p.p. zijn vrijwel
alle dieren schoon en is nog slechts één
dier B.O.-positief. Deze gegevens zijn
\\ olledig in overeenstemming met de door
De Bois (2) gevonden resultaten.
Wordt de foetotomiegroep vergeleken
met de ret. sec.-groep (partus normaal)
dan blijkt zowel uit het V.O. als het B.O.
dat dieren uit de laatste groep veel sterker
afwijkend zijn dan dieren waarbij een
foetotomie is verricht. Geconcludeerd
moet dan ook worden dat een langdurige
foetotomie (verlossing) minder kans
geeft op het ontstaan van een ernstige
endometritis dan een retentio secundina-
rum.

Er blijkt een grote mate van overeen-
komst te bestaan tussen de resultaten van
het V.O. en het B.O. Dit is vooral voor de
praktijk van belang aangezien een B.O. in
de meeste gevallen niet mogelijk is. Toch
is op de 30e dag het B.O. bij de 49 dieren
met een helder vaginaal secretum in 15
gevallen positief (31%). Bij slechts 2 hier-
van was
C. pyogenes in het spel. t)it bete-
kent dus dat het V.O. in deze 2 gevallen
(4%) een miswijzing heeft gegeven. Een
mogelijke verklaring voor deze waarne-
ming is hierboven reeds gegeven.
Bij 44 dieren met enkele pusvlokjes in de
uitvloeiing was het B.O. 19 keer positief.
C. pyogenes werd aangetroffen bij 7 die-
ren. Is op 30 dagen de uitvloeiing muco-
purulent of purulent dan blijkt in res-
pectievelijk 64 en 74% der gevallen het
B.O. positief te zijn. kan dan

in de meeste gevallen worden gekweekt
(resp. 74% en 93%). Deze bacterie gaat
dus veelal gepaard met een purulente uit-
vloeiing en is 30 dagen p.p. meestal in
reincultuur aanwezig. Verder zijn het dan
vooral
Streptococcen die gevonden wor-
den. De andere bacteriën zijn op dat mo-
ment grotendeels verdwenen. De Bois
\\ ond op 30 dagen p.p. bij 7 dieren met een
positief B.O. (uit een groep van 32 runde-
ren met een normale partus en puerpe-
rium) 3 keer C.
pyogenes. 2 keer E. coli 2
keer Stafylococcen. Ook andere onder-
zoekers komen tot vergelijkbare resulta-
ten (5. 9. 11, 14).

t)e door ons gevonden correlatie tussen
het V.O. en het B.O. is een ondersteuning
van de resultaten verkregen door Studcr
en Morrow (21). Ook zij konden een
sterke correlatie aantonen tussen het
V.O. en het B.O.

Helaas was het in ons onderzoek niet
mogelijk de fertiliteit van de runderen na
te gaan. Uit recente Amerikaanse litera-
tuur (21) is bekend, dat dieren waarbij
rond 30 dagen p.p.
C. pyogenes kon wor-
den geïsoleerd, gemiddeld 3,5 insemina-
ties nodig hadden voordat graviditeit tot
stand kwam. Bovendien bleken vele van
deze dieren uiteindelijk niet drachtig te
worden. Naar alle waarschijnlijkheid zou
dit ook voor onze groep runderen hebben
gegolden. Gesteld kan daarom worden,
dat ondanks de sterke tendens tot zelfge-
nezing het aanwezig zijn van
C. pyogenes
in de uterus een sterk negatief effect heeft
op de latere fertiliteit.
1 ot slot moet dan ook worden gewezen
op de noodzakelijkheid van preventie
van endometritiden. Hierbij is van groot
belang:

een normaal verloop van de partus;
het snel afkomen van de nageboorte
en

het toepassen van een goede hygiëne
rond de partus.

5. CÜNCt.USlES

1. De door ons toegepaste therapieën op
15 dagen p.p. bleken in vergelijking met
de controlegroep geen aanleiding te
geven tol een snellere genezing van de
uterus.

2. Het zelfreinigingsmechanisme van de
uterus is groot, zowel bij runderen met
een normaal verloop van de partus en het
puerperium als bij runderen waarbij de
partus of het puerperium afwijkend is
verlopen.

3. Er bestaat een sterke correlatie tussen
de resultaten van het V.O. en het B.O.
van de uterus. Het V.O. geeft voor de
praktijk voldoende informatie over de
mate van contaminatie van de uterus.

4. Een intra-uteriene behandeling toege-
past rond 15 dagen p.p. bij runderen lij-
dende aan een endometritis is niet zinvol.

DANKBC I UIGING

Dank is vcisciiuldigd aan de lieer H. W . Antoiiisse
van de Vakgroep Zoötechniek voor het verrichten
van de statistische analyses.

-ocr page 125-

I I ItKA I UUK

Arbeiter, K., Dhanani. .1, und Winding, W.: Die zyklische Ovarfunktion unlcrdem Einflüsse intraute-
riner Endometritisbehandlungen (l.ugol, Lotagen. (ilukose) beim Rind.
\'[u\'rar:il. L ni.sc/iaii. 67J.
(1979).

Bois. C. H. W. de: Endometritis en vruchtbaarheid bij het rund. Dissertatie Utrecht. 1961.

-1. Bostedt. H., .Schels, H. und Ciun/ler, D.: Klinische und Bakteriologische Befundearn Genitaltrakt von
Rindern nach Gestörten Geburten in den ersten drei Wochen des Puerperiums.
Zcmr. hl. l \'eL-Med..
26 B. 397. (1979)

4. Buchhol/. G. W.. Nattermann. H. und Stumpe. K.: Untersuchungen in einem Rinderbestand über
Beziehungen zwischen Puerpcralverlauf und Bakterienllora des Uterus.
.\\lh. \\ et.-Med.. .14, .(72.
(1979).

i. De Coster. R.: Etude histologique des endometritis infectieuses non spécifiques chez la bete bovine.
. inn. Méd. l\'éi.. 121. 491. (1977).

6. Ensley, 1.. E. and Hennessy. P. W.: Effects of a single intrauterine infusion of gentamycin or utone.x
suspension on conception in normal and infected cows.
i\'ei. med. and Sm. .Anim. Clin.. 74.864. (1979).

7. Euquay..l. W\'.. Harris, R. H.,and McGee, W. H.: Routine postpartum treatment of dairy cattle uith
intrauterine neomycin sulfate boluses.
J. Dairy Sei.. 58, U67. (1975).

8. Gibbons. W. J., Attleberger, M. fl. and Kiesel, G. K.: I he bacteriology of the cervical mucus of cattle.
Canndi l el.. 49, 255. (1959)

9. Ciriffin. .1. F. f.. Hartigan, P. J.,and Nunn, W. R.: Non-specific uterine infection and bovine fertility.
Theriogenology. 1. 91 and 107. (1974).

10. Griffin, .1. F. I.. Hartigan. P. .1., and Nunn. W. R.: Repetitive in vivo sampling ofthe bovine uterus
under field conditions.
Br. l ei. J.. F1Ü, 259. (1974).

1 1. Hartigan, P. J., Griffin, .F F. 1., and Nunn, W. R.: Some observations on Cinynehaeieriiim pyogene.s
infection ofthe bovine uterus. Iheriogenohigy, 1. 153. (1974).

12. Hawk. IF W\\. Kiddy,C. A..and Wilson..1. B.: Bacteriological studies of clinically normal cows ol low
fertility. ./.
Dairy Sei., 41. 120. (1958).

1.1. Kruif, A. de: Fertiliteit en subfertiliteit bij het vrouwelijk rund. Dis.sertatie Utrecht, 1975.

14. Kruif, A. de, Wielen, N. .1. G. .1. van der. Brand, .A. en Dieleman, S. .1.: Behandeling van runderen
lijdende aan een pyometra met oestrogenen en Prostaglandinen. Tiidschr. Diergeneesk.. 102, 907.
(1977)

15. l.uginhuhl, .A. und Kupfer, U.: Bakteriologische Befunde im Geschlechtsapparat von Kühen in
Puerperium.
Schw. .ArchivJiir lierh.. 122, 427. (1980).

16. .Mayer. F., Bargai, U.. Bartana, U., ei al.: Intrauterine Behandlung mit lodople.x, einem \'slow
lelcase\'-Jod-Polymer, in Fallen von Retentio secundinaris und primärer Endometritis,
lonschrine
der leierinärmedizin.
28. 213. (1978)

17. Oxender. W. D. and Sequin. B. F.: Bovine intra-uterine therapy. ./. .Am. l ei. Med. Assoi .. 168,2/7,
(1976).

18. Richter, H. F., Mercer, fl. D..and Kline, D. A. i\'/o/..-.Absorbtion of antibacterial agents by the bovine
involuting uterus.
Can. lei. ./.. 16, 10. (1975)

19. Sc hone mann, F. U.: Therapie und Prophyla.\\e Puerperaler Störungen beim Rind mit Bay VA 9.191 I
.Mill. 1. F. lardomyocel- und Bav Va 9191 I Mill. I. E. lardomyocel Uterusstaben. Dissertatie
Hannover. 1977.

20. Sequin, B. F., .Morrow. D. .A..and ü.xender. VV. D.: Intrauterine therapy in the cow. 7. .Am. lei. .Med.
A.s.soc..
164. 609. (1974).

21 Studer. F. and Morrow. D. .A.: Postpartum evaluation of bovine reproductive potential: comparison
of findings from genital tract e.\\a mi nation per rectum, uterine culture and endometrial biopsv.
J. Am.
lei. Med. Assoc..
172. 489. (1978).

y

-ocr page 126-

Een oriënterend onderzoek naar het voorkomen
van Salmonellae in droge worst

Prospective Studies oti the Incidence of Salmonella in Hard
Sausage

.1. Heida\'

SAMEN VATÏIN\'G. \\aar aanleiding vaneeugevat vaneen Satmonetla-injéi lie tengevolge vaiuie con-
sunipiie van zogenaamde droge worst, iseen onderzoek ingesteld naar het voorkomen van deze haacric
in droge worsten.

De produktiewijze van de worst is gemeld. Gebleken is. dat in één op de vier worsten salmonellae
konden worden aangetoond.

SUMMARY. In view ofa case of Salmonella infection ibie to consumption of.so-catted bard .sausage,
tbe incidetue of this organism in bard sau.sages was studied. The method of production of this sausage
is described.

Salmonellae was shown to be present in one out of four sausages.

INL FiniNCl

Salmonellae zijn in veel voeding.smidde-
len aangetoond, in het bij/onder in voe-
dingsmiddelen \\an dierlijke oorsprong
zoals: gevogelte, vlees en vleesprodukten.
eieren, melk en melkprodukten. kleine
kokswaren e.d. (1).

In het bij/onder vlees en produkten
waarin \\lees is verwerkt, zijn vaak met
salmonellae besmet. Bij veel slachtdieren,
in het bijzonder varkens (.\'^0%). werden
salmonellae in lymfeklieren en faeces
aangetoond (3).

Er vindt kruiscontaminatie plaats in de
slagerijen (2). Bij dc bereiding van vlees-
waren zal het dus voorkomen dat dc
grondstof vlees besmet is met salmonel-
lae. Bij de bereiding van z.g. rauwe vlees-
waren zoals: salami, rookvlees, droge
worst, rauwe ham e.d.. vindt geen verhit-
ting plaats.

Voor het verduurzamen wordt in deze
gevallen gebruik gemaakt van het gun-
stige effect \\ an zouten, drogen en fermen-
teren. waarbij sterke ontwikkeling van
Lactobacilacae plaats vindt en dus een
daling \\an de pH.

Hess c.s. (4) hebben kunnen vaststellen
dat deze bewerkingen een belangrijke re-
ductie san het aantal salmonellae veroor-
zaakt in worsten waarbij aan de grond-
stof een bekend aantal
Salmonella-
bacteriën per gram was toegevoegd.

AAM FiniNCi TOl Hl 1 OMM R/OFK
In februari 1973 heeft zich een acute
voedsclinfectie voorgedaan in het oosten
van de provincie Friesland, ten gevolge
van het eten \\an z.g. \'droge worst". Het
betrof een gezond gezin bestaande uit een
echtpaar en zeven kinderen. Op een ver-
jaardagsfeest kreeg één van de ouders een
droge worst cadeau. De volgende dag
hebben alle gezinsleden, met uitzonde-
ring \\an moeder en dochter. \\ an de worst
gegeten. Met uitzondering van deze twee

Vleeskeuringsdienst Oost-Kriesland. De Hemmen 98. 9206 ACi Drachten.

-ocr page 127-

/ijn allen ± 24 uur na het consumeren
\\an de worst ziek geworden.
De klinische verschijnselen bestonden uit
buikkrampen, ernstige diarrhee en hoge
koorts. Bij één van de kinderen ontstond
een zodanige dehydratie. dat ziekenhuis-
opname noodzakelijk was.

Het restant van de worst werd \\ oor nader
onder/oek naar het laboratorium \\ an de
Vleeskeuringsdienst gebracht. Inde worst
werd
Salmonella lyphimurium faagtype
11-505 aangetroffen. Dezelfde bacterie-
soort werd aangetoond op de tafels en de
hakblokken van de slager die de worst had
bereid en in de faeces \\an de patiënten.
Dit geval van voedselvergiftiging was
aanleiding tot de v raag of er in dergelijke
rauwe droge worsten vaker salmonellae
zouden kunnen worden aangetoond. De
literatuur geeft weinig aanleiding tot deze
veronderstelling. Gezien de vrij lage aW
waarde, het vrij hoge zoutgehalte en de
vrij lage pH van deze worsten lijkt dit ook
niet erg waarschijnlijk. De vermelde
V oedselvergiftiging moet echter wel tot de
conclusie leiden dat het niet is uitgeslo-
ten.

In verband met deze voedselvergiftiging
is besloten een onderzoek in te stellen
naar het voorkomen van salmonellae in
deze droge worst.

S.AMl-NSiri 1 lN(i l\'N Hf Rt^niNCi
VAN ni \'DROGI WORST

Droge worst wordt in de noordelijke
provincies veel als borrelhap gegeten.
Naast berenburg is droge worst op brui-
loften en partijen een belangrijk con-
sumptieartikel! Veel slagers maken het
produkt /elf en onder hen is een aantal
dat wijd en zijd bekend is vanwege hun
voortreffelijke droge worst,
(irondstoffen voor de worst zijn: rund-
vlees en varkensvlees half om half en
door sommige slagers wordt dan ook nog
iets spek toegevoegd. Voor het zouten
wordt meestal gewoon keukenzout ge-
bruikt. soms half om half keukenzout en
keukenzout gemengd met natriumnitriet
(0,6%).

Puur natriumnitrietzout geeft een onge-
wenste donkere kleur aan het eindpro-
dukt. Per kilogram vlees wordt ongeveer
30 gram zout toegevoegd.
Voor zover bekend wordt door de meeste
producenten geen glucono deltalacton
toegevoegd. Zout en kruiden worden
zorgvuldig afgewogen. Het vlees gemengd
met het zout en de kruiden wordt door een
5 of 8 mm plaat van de gehaktmolen
(wolf) gemalen en daarna met een stop-
machine in aangekochte, geslijmde ge-
zouten varkensdarmen gebracht. Daarna
wordt de afgebonden worst gedroogd en
gerijpt bij een temperatuur die van slager
tot slager wisselt, soms gewoon bij dag-
temperatuur. in de meeste gevallen van
15° tot 30° C. De droogperiode wis.selt
van 10 uur tot drie dagen. Na het drogen
en rijpen wordt de worst gerookt in rook
afkomstig van hout of van turf of van een
mengsel van beide bij een temperatuur
van 25° tot 30°C. gedurende een periode
van 10 tot 18 uur.

Veelal wordt één keer per week droge
worst gemaakt in hoeveelheden van 50
tot 150 kg per slager. In Oost-Friesland
(de gemeenten Achtkarspelen, Smallin-
gerland en Tietjerksteradeel) wordt door
een vijftigtal slagers wekelijks droge
worst gemaakt. De totale produktie in
het gehele gebied is naar schatting ± 3000
kg per week. Een klein deel hiervan zal
elders v\\\'orden geconsumeerd. Er zal ook
\'droge worst\' worden gegeten die uit an-
dere gebieden afkomstig is.

MA It RlAAl. FN MFITIODFN

Fen oriënterend onder/oek naar hel voorkomen
van salmonellae in \'droge worst" werd uitgevoerd
door w illekeiirige monsters te nemen op alle bedrij-
ven waar \'droge worst\'. o<ik de fabrieksmatig be-
reide. ler verkoop wordt aangeboden. In Oost-
I riesland /ijn er ongeveer 70 bedrijven met een
redelijke otn/et van het prodtikt. Geduiende twaalf
maanden /ijn de/e bedrijven één of twee keer of
/elfs drie keer bemonsterd. In totaal /ijn ongeveer
140 monsters ondcr/ocht.

Vlonsternamc

Per week werden twee tot vier monsters genomen,
/odanig gespreid dat in dc loop der tijd /oveel mo-
gelijk alle verkopende bedrijven werden he/ocht.
F)c monsters werden gekocht cn in een papieren /ak
van de verkoper meegenotnen.

-ocr page 128-

Bacteriologisch onder/oek

Aanvankehjk werd een stuk van 20 gram van de
worst afgesneden met een steriele scalpel. Dit stuk
worst werd met dc/elfde scalpel verkleind en daarna
gebracht in een steriele plastic zak met 200 cc pep-
tonwater. De vaste delen werden daarna gesuspen-
deerd in de vloeistof door gedurende één minuut de
massa door een stomacher te laten kneden. Vervol-
gens vond bebroeding plaats bij 37°C gedurende ±
16 uur. Daarna werd 10 cc van de massa overge-
bracht op 100 cc selenietoplossing\' en bij 41°C
bebroed gedurende 20 uur. waarna overenting
plaatsvond op briljantgroen agarplaten (Oxoid)die
bebroed werden bij 37° C gedurende ± 20 uur.
Rode kolonies werden nader gedetermineerd met
T.S.I. (Oxoid). lysine decarboxilase medium- en
agglutinatie met kortpolyvalent serum en groepsera
(R.I.V.).

Van de positieve stammen werd het serotype be-
paald door het R.I.V.

Toen in de aanvang reeds bleek dat in één op de \\ ier
worsten salmonellae werden gevonden, werden de
volgende monsters in tweeën verdeeld. Een dikke
schil van ± 20 gram en de kern van 20 gram werden

RESULTATEN

Het onder/oek kan als volgt worden sa-
mengevat:
separaat onderzocht op dezelfde wijze als hierboven
beschreven. Deze wijziging werd ingevoerd om vast
te kunnen stellen of zowel de kern als schil beide
besmet waren met dezelfde stam. Met zou immers
mogelijk kunnen zijn dat door contact met lafels
ongewassen handen e.d. er uitsluitend een nabc-
smetting aan de buitenkant had plaats gevonden.
De laatste paar maanden werd er naast de aangege-
ven methode \\an onderzoek nog gebruik gemaakt
van de Li-buis methode (5).

Op alle bedrijven waar een worstmonster is geno-
men heeft bovendien het gebruikelijke onderzoek
op de aanwezigheid van salmonellae plaatsge-
vonden. Dit bestaat uit het nemen van een gehakt-
monster en afkrabsels van werktafel en hakblok. De
methode van onderzoek van het gehaktmonster
(eventueel tartaar) is dezelfde geweest als is aange-
geven voor de droge worst. De afkrabsels zijn niel
exact afgewogen. Hel afkrabsel is in 10 cc voorop-
hoping gebracht. De methode van onderzoek \\an
dit materiaal is verder als aangegeven voor de
worst. Naast het onderzoek op salmonellae werd
het aerobe en enterogene kiemgetal van het gehakt
bepaald.

Ter vergelijking van de li-buismethode
met de Selenietmethode zijn in de boven-

.Aantal bedrijven waar worstmonsters zijn genomen:
Hiervan grootwinkelbedrijven:
Van alle bedrijven meer dan één keer bezocht:
Totaal aantal genomen worstmonslers:
Totaal aantal overige monsters: gehakl 144

tafelkrab.sel 142
blokkrabsel 143

429
41

4x

63

34
11
18

Aantal monsters waarin Salmonella werd aangetoond\':
(Twee keer positief op één bedrijf)

Salmonella in worst aangetoond in de grootwinkelbedrijven:
Aantal overige monsters waarin
Salmonella werd aangetoond: gehakl

tafelschrapsel
blokschrapsel

72
24
.S.S
144

ln worsl. tafel of blok en gehakt een zelfde scrotype:

In worst cn gehakt een zelfde serotype:

ln worst en tafel of blok een zelfde serotype:

ln worst cn één van de andere monsters verschillende serot\\pcs:

ln worst meer dan ccn serotypc:

Variatie van de kiemgetallen in gehakt van dc 41 bedrijven met Salmonella in de worst:
aeroben van 1 x 10\' tot 1 x lO"^

cnterobacl. van I x 10-tot 3.9 x 10^

Variatie van de kiemgetallen in gehakt van 64 bedrijven met Salmonella negatieve worst:
aeroben van 1 x 10\' tol 2.2 x 10«

enterobact. van 1 x 10- lot 3.8 x 10^

\' Samenstelling: pepton S gr. gistextract 5 gr. manniet 5 gr. natriumbiseieniet 4 gr. natriumtaurocholaat 1

gr. aq. dest. 800 ml. buffer KH2 P04 3.4 gr. K2 HP04 4.35 gr. aq. dest. 200 ml.
- Samenstelling: L(-f ) f.ysine monohydrochloridc 5 gr. Yeastexlract ( Difco) 3 gr. Dextrose 1 gr. 1,6\'*, alc.
broomkresolpurperopi, 1 ml. aq. dest. 1000 ml,

J met één van beide of beide methoden (zie tabel I)

lx
S
4
8
.S

-ocr page 129-

Tabel I.

soort monster

worst
schil kern

tafel blok
schrapsel

gehakt

totaal

% pos. van
het totaal

totaal aantal monsters
onderzocht

56 56

____mi ____

57

271

Alleen t\'-buismethode
Salmonella positief

6 4

1

3

14

5.29?

.Alleen Seleniet methode
Salmonella positief

42

10

5

21

1.19,

Beide methoden
Salmonella positief

7 10

2

10

29

I0.7?f

Totaal positief

17 16

18

64

13

Staande tabel de gegevens van beide ine-
thoden opgenoinen;

De /uurgraad van de worsten (61 stuks)
waarin geen
Salmonella werd aange-
toond was gemiddeld 5.2, De hoogste
waarde was 6.0 en de laagste 4.1. Van de
worsten (26 stuks) waar wel salmonellae
in werden gevonden was de pH gemid-
deld 5.2. De hoogste waarde was hier 5.7
en de laagste 4.7. De aërobe kiemgetallen
van het gehakt zijn in verband gebracht
inet het wel ol\' niet voorkomen van sal-
monellae in de droge worst van het zelfde
bedrijf. Gebleken is dat er geen relatie
tussen deze gegevens bestaat, het zelfde
geldt voor het aantal enterobacteriaceae
in gehakt, in vergelijking met het wel of
niet voorkomen van salmonellae in de
worst.

De serotvpen die zijn aangetoond in
droge worst zijn de volgende:

De maanden waarin positieve monsters
zijn gevonden waren als volgt verdeeld:
1980: januari (lx); juni (3x); juli (2x);
augustus (lx): september (2x); oktober
(2x); november (3x) en december (3x).

1981: januari (5x); februari (2x); maart
(5x); april (4x): mei (3x) en juni (lx),
(het onderzoek liep van juni 1980 tot
juni 1981).

In 10 bedrijven werden voor de tweede
keer salmonellae in de worst aangetrof-
fen. waarvan slechts één keer van het
zelfde serotype.

Alleen in de schil van de worst werden
salmonellae gevonden: 16x.
Alleen in de kern van de worst salmonel-
lae gevonden:12x.

Zowel in de schil als kern van de worst
identieke salmonellae gevonden: 1 lx.

label 2.

■Aantal:

I \\ pe:

■S hlandcnhurg

S. hri\'(/fii\\

S. lirrht

S in/aiuis

.V. //W/ie*\'";«\'

.S, londi\'n

S. ptiiuinia

S. Ivf\'hinitiriiini

S. \\\\ (\'i\'lhiiigl<>n

Salmonella \\an de B-groep

Salmonella \\an de C.groep

Faagtypering van .S\'. fyphimurium:

220 (lx); 260 (lx); .330 (lx); .343 (lx); 351 (lx);
502 (lx); 504 (lx); 505 (2x); 510 (3x); 655 (4x);
657 (lx).

Faagtypering van S. panama\'.

O S. (7x); G (3x); C (lx).

.t
1

S
I 1
18
1

-i

I

DISCIISSIF

Het aantal onderzochte monsters worst is
vrij klein, te weten 144.
Daarom kunnen de conclusies die uit dit
onderzoek worden getrokken slechts als
voorlopige conclusies worden be-
schouwd. Een eerste gevolgtrekking van
het onderzoek is, dat er \\eel. één op de
vier (28%) worsten zijn waarin salmonel-
lae werden aangetoond.
Het blijkt voorts dat bij dit onderzoek het
percentage
Salmonella positieve worst-
monsters groter is dan het percentage
Salmonella positieve gehaktmonsters,
die op de zelfde dag in dezelfde bedrijven
zijn genomen.

-ocr page 130-

Het onder/oek op het \\oorkomen \\an
Salmonellae in gehakt, dat reeds
meerdere jaren op dezelfde wijze heeft
plaats gehad, was eigenlijk-een routine-
matig onderzoek. Het doel er\\an was na
te gaan of er zich in de loop der tijden ook
wijzigingen in de besmetting voor zouden
doen. Voor de Volksgezondheid is het
met
Salmonella besmette gehakt slechts
in beperkte mate schadelijk, omdat het
produkt verhit wordt voor de consump-
tie. Echter door contactinfectie in de keu-
ken en door het proeven \\an het rauwe
produkt bij het op smaak brengen, ont-
staan besmettingskansen voor de mens.
Met de besmette rauwe worst is dit an-
ders. Omdat dit produkt rauw wordt ge-
geten is er theoretisch een vrij groot be-
smettingsgevaar. in het bijzonder \\oor
personen met \\erminderde weerstand
zoals: kinderen, bejaarden en mensen
waarbij de maagzuurvorming gestoord
is. [)e ernst \\an de infectie is ook afhan-
kelijk \\\'an het sefotype waarmee de worst
is besmet. De belangrijkste rol speelt
echter de hoeveelheid
Salmonella kiemen,
die per gram in de worst voorkomen.
L\'it de lijst met serotypen blijkt dat er
daaronder een aantal \\ oorkomen. waar-
van bekend is dat ze zeker gevaarlijk zijn
\\ oor de mens zoals:
lyphimurium sero-
type 505 en
S. panama (7). Het aantal
kiemen per gram worst is in dit onder-
zoek niet bepaald. Het onderzoek naar
Salmonella in \'droge worst\' heeft slechts
op een klein aantal bedrijven in Noord
Nederland plaats gehad.
Er mag echter worden verondersteld dat
overal waar op dezelfde wijze droge
worst wordt gemaakt ereen vergelijkbare
besmettingsgraad zal worden vastge-
steld. Een nader onderzoek hiernaar en
bovendien naar
Salmonella besmetting in
andere rauwe vleeswaren verdient aanbe-
veling. Voorts moet worden nagegaan of
door een aanvaardbare wijziging\\an het
produktieproces het besmettingspercen-
tage van de worst kan worden terugge-
drongen. Mogelijk kan een beperkt ge-
bruik van gluconodeltalacton (G.D.l .)
of een hoger keukenzoutgehalte hiergun-
stig werken. De gemiddelde zuurgraad
van besmette en niet besmette worsten is
gelijk. Van een gunstig effect van G.D.L.
moet daarom niet te veel worden ver-
wacht.

Voorts moet worden onderzocht of er
verband kan worden gelegd tussen be-
smetting van de worst met de verschil-
lende onderdelen van het produktiepro-
ces. met de verwerkte grondstof en met de
wijze van werken.

Door het toepassen van twee verschillen-
de onderzoekingsmethoden blijkt dat
door de combinatie van de Selenietme-
thode en de L-buismethode een groter
aantal positieve monsters wordt verkre-
gen. Beide methoden zijn in een Vlees-
keuringslaboratorium uitvoerbaar.

In hoeverre de toename het gevolg is van
de dubbele hoeveelheid onderzochte
monsters is niet vastgesteld.
Het jaargetijde lijkt geen invloed te heb-
ben op het voorkomen van salmonellae
in de droge worst.

1 111 R.\\ ri i R

1. Blauw. I . H. dc cn Pijper. F. VV , dc: Het isoleren van Salmonellae uit gemalen \\ lees met behulp \\an ccn
hallvast selectief ophopingsmcditmi,
Tijdschr. IVcrgciiccsk.. 10.1. (17). WC. II97H).

2. Boos. (i,: Vorkommen \\on Salmonellen in Schnittfesten und Streichfähigen Rohwiirstcn, Tlcischwiri-
schaü. IKt<2. (IV79I.

.1. C\'ohrn, M I . and Blake. P. Ircnds in t oodborne Salmoncllosis Oulhreaks. 196.1-I97S, ,/ l\',i(,d
l\'roicchdii.
40. ■\'V/i-flIKI. (1977).

4. Fdel e.a.: Salmonellacycles in Foods with special references to the eliëcts of Ln\\ironmcntal Factors
(V
//J. Insl. Tood Sei. fcchnoi. 76. M. (197.1).

.S. Hess. F. C.S.: Zum Verhalten von Salmonellen während der Pokelung und Irockung \\on Binden-
Heisch.
Tlcischuirrschafi. 70.1. (1976).

6. Huisman. .1. en I ero\\. .1. .1.: Salmonella. Slagers en Slagerijen. Xal. Tiidschr. (jcnccsk.. 121. (H). .1.10.
(1977).

7. 1 cctiwen. \\V. ,1. \\an c.a.: Afneming \\an het aantal tctracvcline-resistcntc Salmonellastammcn in
Nederland.
.\\cd. Tiidschr. Gcnccsk.. 12.1. (4H). 2076. (1979)\'

X. f acass. c a.: Das Salmoncllcnproblem bei Dauerwursten. I\'lcisi hw irr\\i hidi. 1200. (1970).

-ocr page 131-

De invloed van albendazole en cambendazole op
de ei-uitscheiding van Strongylidae bij het paard

Effect of Albendazole and Cambendazole on the Egg Output
of Strongylidae in Horses

M. H. Mirck\' en G. K. van Meurs^

SAMliWA I I ING. Hij iwiiiiirti/k geïnjecieerde paarden e.q. pony\'s, verdeetd in twee gelijke
groepei}. werd de anthehnintisehe werking vergeleken van albendazole (5 mg. kg) en cambendazole (20
mgjkg) aan de hatid van de reductie in de ei-uitscheiding van Strongylidae.

Op 14 en 2H dagen na de eerste behandeling in mei. bedroeg de reductie in de ei-uitscheiding respectieve-
lijk W. I en 9J.
y procent in de albendazole groep en HH.O en 7.5,7 procent in de cambendazole groep. Op
42 dagen na de behatuleling had het gemiddelde h PO in beide groepen weer het oorspronkelijke niveau
bereikt.

tn augustus werden dezeijde dieren opnieuw behatuleid. waarbij echter van anthelminticum werd
gewis.seltl. In de albendazole groep daalde de ei-uitscheiding met meer dan 95 procent en in de
cambendazole groep met ten hoogste X4.I procent.

.Aangezien de paarden niet werden gewogen, zijn de tegenvallende resultaten titet cambendazole
mogelijk te wijten aan onderdoseritig. hoewel resistentie niet wordt uitgesloten.
Hij het ajsluiten van het evpcriment in oktober. 56 dagen na de behandeling in augustus, was de
ei-uitscheiding in beide groepen nog steeds opmerkelijk gering: in de aibetuiazole groep X.3 procent van
het gemiddelde PPG voor behandeling en in de cambendazole groep 21.2 procent. .Aangezien het
onderzoek geen aanwijzingen opleverde voor enige iarvicide activiteit van beide anthelmintica. kan het
verschil met de resultaten van de behandeling in mei worden toege.schreven aan remmitig in de
ontwikkeling van de in de ztnner opgenomen injectieuze larven van Strongylidae met name van Cyathos-
tominae.

SUMMARY. The anthelmintic activity of aibetuiazole (5 mgjkg) and cambendazole (20 mgjkg)
i\\as compared in twemv-two naturally infecteil horses and ponies, which were divided into two equal
groups. Comparison u a.v based on the faecal strongyle egg cinints.

CJn the fourteenth and twentv-eighth days ajier the first treatment in May. the reductions in faecal egg
counts were 99.1 and 93.9 per cent respectively in the albendazole group and 88.0 and 75.7 per cent
respectively in the cambendazole group. Within forty-two days ajier treatment had been initiated,
the mean PPG (eggs per gram) had been restored to the initial level in both groups.
Ihe same animals were treated again in .August: this lime, however, the anthelmintics were changed,
hi the albendazole group, the faecat egg counts were reduced bv more than 95 per cent and. in the
cambendazole group, by not more than 84.1 per cent.

.•1.Ï the horses were tun weighed, the disappointing results obtained with cambendazole may have
been due to low a dosage, although resistance cannot be ruted out.

H hen the trial was concluded in October, within jifty-si.x days after treatment in .August, the faecal
egg counts continued to be remarkably tow in both groups: 8.3 per cent oJ the average EPG prior
to treatment m the albendazole group and 21.2 per cent in the cambendazole group.
.-I.v the trials did
not provide any evidence lo suggest a larvicidal action oJ the two anthelmintics, the difference with
the results of treatment m .May is attributable to an inhibitory effect on the development of the infective
Strongs lc larvae, specifically Cyalluislomlnae, ingested during the summer.

\' Dr. M. H. Mirck. huidig adres: Faculteit der Diergeneeskunde, Vakgroep Pathologie, Yalelaan I,
Utrecht.

Dr. G. K. van .Meurs. Faculteit der Diergeneeskunde. Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buiten-
praktijk, Marburglaan 4. UUrecht.

-ocr page 132-

IM.ElDINCi

Nadat in 1977 door Colglazier et al. (3) de
bruikbaarheid van albendazole ter be-
strijding van Strongylidae,
Para.scari.s
equorum
en O.xyuri.s equi bij paarden
was aangetoond, bleven publikaties be-
treffende de toepassing van dit anthel-
minticum bij paarden tot nu toe beperkt
tot studies naar de effectiviteit ten aan-
zien van de larvale stadia van
Strongylm
vulgaris
(6, 10).

Om de praktische toepassing van alben-
dazole bij paarden te toetsen, werd de
invloed van dit anthelminticum op de ei-
uitscheiding nagegaan en vergeleken met
het effect van het als goed werkzaam be-
kend staande wormmiddel cambenda-
zole (2, 3, 4).

M.ATERIAAL EN MEI HODEN

Op een manege-bedrijf in [)e Bilt werden, allianke-
lijk van het individuele aantal strongylide-eieren
per gram faeces. 22 paarden c.q, pony\'s geselecteerd
en vervolgens verdeeld in twee gelijke groepen. Op
28 mei I98Ü werden de dieren uit groep A behandeld
met albendazole\' in een dosering van 5 mg per kg
lichaamsgewicht, oraal toegediend in de vorm van
een pasta met 30 procent werkzame stoE Aangezien
in het kader van het op dit bedrijf toegepaste worm-
behandelingsprogramma een onbehandelde
controle-groep ongewenst werd geacht, werden de
dieren in groep B behandeld met een 34 procent
cambendazole pasta- in een dosering van 20 mg per
kg lichaamsgewicht.

Op 27 augustus vond opnieuw behandeling plaats
zij het dat de dieren in groep A nu cambendazole (20
mg kg) en die in groep B albendazole (5 mg kg)
werd toegediend.

Dosering vond plaats op basis van het geschatte
lichaamsgewicht.

Behalve tijdens de lessen, verbleven de dieren gedu-
rende de gehele onderzockpcriodc in de weide.
Vanaf 14 dagen voor dc behandeling tot acht weken
erna. vond elke twee weken kwantitatief facceson-
derzoek op wormeieren plaats bij alle dieren door
middel van de directe centrifuge flottatie methode.
Hiertoe werd één grain facces gesuspendeerd in 20
ml leidingwater en gezeefd door middel van een
theezeefje. De faecesbcstanddclcn die op de zeef
achterbleven werden nagespoeld met 1 10 ml water.
Met de op deze wijze verkregen suspensie werd na
intensief zwenken een centrifugebuis met een in-
houd van 13 ml gevuld en gedurende 3 minuten bij
3000 omwentelingen pcr minuut gecentrifugeerd.
Nadat hct supernatant was afgegoten werd het sedi-
ment gesuspendeerd in een zinksulfaat-oplossing
(s.g. 1.34) en het buisje tot de rand aangevuld, zoda-
nig dat een licht positieve meniscus ontstond. Ver-
volgens werd de centniugebuis atgedekt met cen
dekglaasje (18 .x 18 mm) en opnieuw gedurende 3
minuten gecentrifugeerd met 3000 omwentelingen
per minuut. Daarna werd het dekglaasje voorzich-
tig opgetild en op een voorwerpglaasje gelegd. De
centrifugebuis werd opnieuw aangevuld met enkele
druppels zinksulfaat-oplossing en afgedekt met een
tweede dekglaasje dat na minimaal 15 minuten
werd verwijderd. De eieren onder beide dekglazen
werden gedetermineerd en geteld en door het totale
aantal te vermenigvuldigen met een factor tien kon
het aantal eieren per grain faeces (EPCi) worden
berekend.

RESULTATEN

De resultaten van het faecesonderzock en
de berekende reductiepercentages van de
ei-uitscheiding staan weergegeven in de
tabellen 1 t m 4. Behalve strongylide-
eieren werden incidenteel ook eieren van
de lintworm
Anoplocephala aangetrof-
fen.

Noch met albendazole, noch met cam-
bendazole bleek het onderdegegevenom-
standigheden mogelijk de ei-uitscheiding
van Strongylidae volledig te onderdruk-
ken. Desondanks waren de resultaten
verkregen met albendazole beter dan met
cambendazole.

Opmerkelijk is bovendien, dat onge-
acht het gebruikte anthelminticum de
reductie in strongylide-ei-uitscheiding na
behandeling in augustus veel langer aan-
hield dan na behandeling in mei.

DISCUSSIE

Cambendazole wordt door verschillende
vooraanstaande onderzoekers op basis
van degelijk uitgevoerde \'critical trials"
beschouwd als een anthelminticum met
een hoge mate van effectiviteit tegen
onder andere Strongylidae bij het paard
(2, 3, 4). Desondanks bleken de door ons
behaalde resultaten teleurstellend. Soort-
gelijke ervaringen werden beschreven
door Slocombe and Cote (11), t)rudge
et
al.
(5), Barger and Lisle (1) en Webster et
al.
(12) en waren een gevolg van de aan-
wezigheid van cambendazole-resistcntc
Strongylidae.

Albendazole: Valbazen® - Smith. Kline & French. \'s-Gravenhage.
Cambendazole: Equiben® - MSD-AGVE I. Haarlem.

-ocr page 133-

label 1. Het effect van de behandeling met albendazole (5 mg kg) in mei
Strongylidae (EPG) bij volwassen paarden c.q. pony\'s.

1980 op de ei-uitscheiding va

proefdier
nummer

°-14

^0

^^14

^28

D42

■^56

1

10

50

0

0

30

460

2

80

200

0

10

390

40

3

180

130

0

0

50

260

4

90

440

10

0

200

1240

5

100

580

0

30

380

20

6

130

170

0

10

30

20

7

200

330

0

0

20

20

8

260

290

0

10

110

160

9

300

440

20

160

2050

2100

10

550

950

0

0

.220

200

11

50

50

0

0

100

40

gemiddeld

177

330

3

20

326

415

reductie (%)

99,1

93,9

1.2

-

Behandeling met albendazole (5 mg/kg).

56

12

270

380

0

0

180

50

13

210

500

0

80

130

280

14

60

40

0

0

340

440

15

40

150

80

30

160

300

16

80

200

10

90

90

210

17

100

550

30

240

830

500

18

160

170

50

130

40

70

19

380

730

30

270

650

1350

20

110

410

130

80

120

310

21

250

660

70

30

1550

1360

22

40

320

90

50

290

420

gemiddeld

155

374

45

91

398

481

reductie (%)

88,0

75,7

-

-

Behandeling met eambendazole (20 mg/kg).

l abel 2. Het elïeet van de behandeling met eambendazole (20 mg kg) in mei 1980 op de ei-uitscheiding
van Strongylidae (EPCi) bij volwassen paarden c.q. pony\'s.

proefdier
nunrier

\'-14

^14

^28

-42

-ocr page 134-

laben. Heteffeet

van de behandeling met albendazole (5 mg kg) in augustus 1980 op de ei-uitscheiding

van Strongylidae (EPG) bij volwassen paarden c.q

. pony\'s.

proefdier

nummer

D-14

^^28

D42

°56

12

180

50

0

0

0

0

13

130

280

0

0

0

50

14

340

440

0

0

10

20

15

160

300

10

20

10

60

16

90

210

0

0

10

20

17

830

500

220

110

140

170

18

40

70

0

0

0

20

19

650

1350

10

0

10

50

20

120

310

0

0

0

0

21

1550

1360

0

10

30

50

22

290

420

10

0

10

0

gemiddeld

398

481

23

13

20

40

reductie {%)

95,2

97,3

95,8

91,7

* Behandeling met albendazole (5 mg/kg).

label 4. Het elfect van de

behandeling mei cambenda/ole (20 mg kg) in augustus 1980

op de Cl-

uitscheiding van Strongylidae (EPG) bij volwassen paarden c.q.

pony\'s.

proefdier

°14

D42

^56

nummer

1

30

460

50

70

180

230

2

390

40

0

20

40

50

3

50

260

50

40

60

150

4

200

1240

100

160

100

200

5

380

20

0

0

40

40

6

30

20

0

10

10

100

7

20

20

0

0

10

20

8

110

160

20

10

120

100

9

2050

2100

810

380

600

20

10

220

200

10

10

20

30

11

100

40

20

20

30

30

gemiddeld

326

415

93

66

110

88

reductie [%)

77,6

84,1

73,5

78,

Behandeling met eambendazole (20 mg/kg).

-ocr page 135-

Hoewel bij het hier beschreven onder-
zoek cambendazole-resistentie niet kan
worden uitgesloten, dient echter ook met
de mogelijkheid van onderdosering reke-
ning te worden gehouden. Aangezien de
gewichten van de in het kader van dit
onderzoek behandelde dieren werden ge-
schat. kan niet worden gegarandeerd dat
in alle gevallen de therapeutische dose-
ring van 20 mg per kg werd bereikt. De
goede resultaten die met albendazole
werden verkregen, vormen geen bevesti-
ging van de juistheid van de gewichts-
schatting, aangezien 2,5 mg albendazole
per kg lichaamsgewicht reeds meer dan
97 procent van de aanwezige volwassen
Strongylidae doodt (3).
Ongeacht het gebruikte anthelminticum
blijkt de invloed op de ei-uitscheiding na
behandeling in mei aanmerkelijk korter
dan na behandeling in augustus. Recent
onderzoek heeft aanwijzingen opgele-
verd. die een verklaring van het hier
waargenomen verschijnsel mogelijk
maken. Gebleken isdat infectieuze larven
van Cyathostominae — een subfamilie
van de Strongylidae , die in de loop van
de zomer worden opgenomen, minder
neiging vertonen om direct tot volwassen
wormen uit te groeien, maar hun ontwik-
keling weliswaar tijdelijk - onderbre-
ken (7, 8. 9). Infectieuze larven die in het
voorjaar worden opgenomen vertonen
deze neiging niet en ontw ikkelden zich in
6-12 weken tot volwassen ei-
producerende wormen (prepatente peri-
ode). De kortdurende onderdrukking
van de ei-uitscheiding na behandeling in
mei berust op onvoldoende larvicide acti-
viteit van de gebruikte anthelmintica en is
zowel het gevolg van de voortgang in
ontwikkeling van larven die in het
voorgaande weideseizoen werden opge-
nomen en toen in inhibitie gingen als van
de ononderbroken ontwikkeling van in-
fectieuze larven die in het voorjaar wer-
den opgenomen.

Aangezien geen aanwijzingen werden
verkregen voor larvicide activiteit van
enige betekenis, mag het veel langduriger
effect van de behandeling in augustus
worden toegeschreven aan het optreden
van inhibitie, waardoor geen of slechts
een gering aantal volwassen ei-
producerende wormen tot ontwikkeling
komt.

Een voorlopige conclusie zou kunnen
zijn. dat in een doeltreffend wormbestrij-
dingsprogramma de behandelingsfre-
quentie in het voorjaar moet worden op-
gevoerd tot minstens eenmaal per
maand. In de zomer zou dan een interval
van twee of zelfs meer maanden aan-
vaardbaar kunnen zijn.

D.ANKBlf TIMGING

De auteurs bedanken de heer B. Blankenstein voor
/ijn bijdrage aan dit onderzoek en de heer R. Ver-
heyden en zijn medewerkers voor de assistentie bij
het afnemen van de faecesmonsters en het behande-
len van de dieren.

1.1 rFR.AnHJR

Barger. A. and Lisle. K. A.: Benzimidazole resistance in small strongvles of horses. Aii.sir. I \'t\'i.,/., 55.
(1979).

Bello, T. R.. Amborski, G. I-., Torbert. B. .1., and (ireer, G. .1.: .Anthelmintic cfficacy of camhendazole
against gastrointestinal parasites in the horse.
.Am. ,/. l el. Re.s.. .14. 771-777. (1973).
Golglazier, M. I.,, Enzic. E. D., and Kates, K. C.: Critical anthelmintic trials in ponies with four
benzimidazoles: mebendazole, camhendazole. fenbendazole and albendazole. ./.
I\'urusiii>l.. 6.1. 724-
727. (1977).

Drudge, .1. H.. Lyons, E. L., and Tolliver, S. C.: Critical tests of suspension, paste and pellet

lormulations of camhendazole in the horse. .Anh ,/. Vel. Re.s.. .16, 4.i.\'i-4J9. (1975).

Drudge. .1. IL. f.yons. E. 1.. and Tolliver, .S. C.: Benzimidazole resistance of equine strongyles - critical

tests of si.x compounds against population B. .Am. ./. I\'el. Re.s.. 40, 590-594. (1979)

Georgi, .1. R., Rendano. V. T.. King. .1. M., Bianchi, D. G., and Eheodoridcs, V. .1.: Equine verminous

arteritis: cfficiencv and speed oflarvicidal act ivitv as influenced bv dosage of albendazole. Cornell I el..

70, 147-152. (WHO).

Mirck, M. IL: Een onderzoek naar de epidemiologie van Strongvlidae infecties bij het paard in
Nederland. Proefschrift, l\'trecht. 1980.

Ogbourne, C. P.: V ariations in the fecunditv of strongvlid worms of the horse. Parasllologv. 6.1.
2H9-29H. (1971).

-ocr page 136-

Ogbournc, C. P.: Epidemiological studies on horses inlccted with nematodes ol the lamily 1 nchone-
matidae (Witenberg. 1925).
Iin. J. of Parasiiol.. 5, 667-672. (1975).

Rendano, V. T.. Georgi. J. R., White. K. K.. Sack. W. O.. King. .1. M.. Bianchi. D. Ci.. and
Theodorides. V. .1.: Equine verminous arteritis: an artériographie evaluation of the larvicidal activitv
of albendazole.
Piquine Ver J.. 11. 223-231. (1979).

Slocombe. .1. O. D. and Cote, J. E.: Sinall strongyles of horses with cross resistance lo benzimidazole
anthelmintics and susceptibility to unrelated compounds,
Canadian I\'ei. ,/,, IX, 212-217. (1977).
Webster. .1. H,, Baird, J, D., Gunawan, M.. Martin. I, C, A,, and Kelly, .1, O.: Resistance to
benzimidazole anthelmintics in equine strongyles.
.-Ui.sir. I ei. J.. 57. 172-181. (1981).

12.

i]

staartbijten bij het varken
Oorzaken, gevolgen en preventie

Tail-Biting in Pig.s

Causes, tifjëcis and Prevention

J. van den Berg\'

SA MENVA 11 ING. Hoewel over oorzaken en preventie van het staartbijten veel bekend is. komt de
aandoening nog steeds vee.vuldig voor. De dieren zoeken afleiding door op de staarten van soortgeno-
ten te kauwen, otndat ze zich onbehaaglijk voeten. Het gevolg kan zijn dat zich hierdoor eett staartont-
steking ontwikkelt.

De preventie dient gericht te zijn op het verbeteren van de otnstandigheden waardoor het dier zich
onbehaaglijk voelt. Otndat dit vaak met of slechts gedeeltelijk tnogelijk is. tracht tnen het staartbijten te
voorkotnen door het couperen van de staarten. Indien tnen de staart, als de dieren één tot drie dagen oud
zijn. lege artis volledig coupeert, is staartbijten uiteraard niet meer mogelijk. Men neetnt hierdoor echter
de oorzaken van het staartbijten niet weg. Daarom is deze methode uit een oogpunt van welzijn van de
dieren ongewenst.

.Als gevolg van de staartontsteking. kan een metastasering naar de wervelkolom ett j of naar de longett
ontstaan. Hierbij treedt vaak een bacteriaetnie op. Bovendien treden door de hierbij tnttstane abcesvor-
ming ernstige bezwaren op uit een oogpunt van hygiëne.

SUMMARV. .Although tnuch is known of the causes and prevention of tad-biting. this continues
to he a comtnon vice in pigs. The anitnals seek diversion hv chewing on the tails ttf their fellows as
they feel uncomfortahle. This may result in inflatnniation of the tail.

Prevention should be directed towards itnprovement of the conditiotts which cause the attimal to feel
uncottifortahle. As this will often not be possible or only in part, efforts are tnade to prevent tail-biting
bv docking the tails. When tail-docking is performed according to the rule in one- to three-day-oid
anitnals. tad-biting obviously will no longer be possible. However, this does tiot tnean removitig
the cau.ses t>f tail-biting. This procedure is therefore undesirable from the poittt of view of welfare of
the animals.

Inflammation of the tail tnay result in ttietastasis to the spinal column and j or lungs. This is frequetith
associated with hacteraemia. Moreover, the resulting abscess formatiott will be highlv objectioable
from the point of view of hygiene.

Urs. J. van den Berg. Vleeskeuringsdienst BoMel. de fijvert 2.

-ocr page 137-

1. IM.EIi:)l\\G

De Bruin en Jaartsveld (II) hebben in
1962 voor het eerst in Nederland gewezen
op het voorkomen van staartbijten bij
varkens en de consequenties hiervan voor
de vleeskeuring. Hoewel de gevolgen van
dit staartbijten als een grote schadepost
in de moderne varkenshouderij wordt be-
schouwd (26, 38, 43), is in Nederland
slechts weinig onderzoek verricht naar de
veterinair-hygiënische aspecten van deze
aandoening.

Het doel van dit artikel is een overzicht te
geven van de literatuur, mede om vast te
stellen of een nader onderzoek naar deze
aspecten noodzakelijk is.

2. VOORKOMEN

Het staartbijten bij varkens komt wijd-
verspreid voor. In Noorwegen (18), De-
nemarken (17, 25) en Engeland (30) zou-
den respectievelijk 1,9%, 3 a
4% en 7,5%
van de varkens verschijnselen van deze
aandoening vertonen. In Denemarken
bestond 20 tot 30% van de afgekeurde
varkens uit dieren met een pyaemie na
staartbijten.

Volgens het Landbouw Economisch In-
stituut (20) kwam in 1973 op ongeveer
30% van de varkensmestbedrijven in Ne-
derland het staartbijten voor. Van de var-
kens vertoonde 0,4% ernstige kwetsuren
ten gevolge van het staartbijten, terwijl
nog eens 0,4%, minder ernstige kwetsuren
vertoonde.

De Bruin (10) zag in 1965 bij 0,5% van
300.000 ter slachting aangeboden var-
kens verschijnselen van een ontstoken
staart. Bij meer dan 40% van alle ziek en
wrak ter slachting aangeboden dieren be-
stond het primaire lijden uit een staart-
ontsteking. Meyer c.s. (26) zagen tussen
1972 en 1974 het aantal slachtvarkens
met complicaties na een staartontsteking
van 0,18 tot 0,33% toenemen. Volgens
hem had 20 tot 30% van de door hen
afgekeurde varkens primair een staart-
ontsteking.

Alhoewel deze cijfers al van wat oudere
datum zijn, is het probleem zeker niet
verminderd. In de Vleeskeuringsdienst
Boxtel vertoonden van de meer dan één
miljoen geslachte varkens in 1979 ruim
0,5% verschijnselen van een staartontste-
king (44).

.V OOR/AKEN VAN HE I

STAARIBMTEN
Het aantal oorzaken dat in de literatuur
wordt aangegeven voor het optreden van
het staartbijten is legio. Het onderzoek
door Van Putten (33, 34) heeft echter veel
inzicht gegeven in de factoren die leiden
tot het staartbijten.

Hij stelde, dat het varken, hoewel het van
nature een vrij actief dier is, toch onge-
veer 4 5 deel van de dag slaapt. Het dier
zal actief worden als, door wat voor oor-
zaak dan ook, de omgeving onbehaaglijk
wordt. Het zal dit doen door op onder-
zoek uit te gaan en te gaan wroeten en
knagen. Omdat het dier in de moderne
stallen, met vaak roestvrijstalen en be-
tonnen constructies, geen mogelijkheden
hiertoe heeft, zal het zijn activiteiten op
zijn soortgenoten gaan richten (12, 33,
34). Staarten en oren zijn hiervoor de
beste aangrijpingspunten. Omdat het
knagen aan de oren pijnlijk is en als
agressie wordt ervaren zullen de slachtof-
fers zich daartegen verzetten.
Zodoende blijft alleen de staart over om
op te knagen. Een oplettende varkenshou-
der zal het moment, waarop het staartbij-
ten begint, kunnen onderkennen omdat
er een periode van onrust onder de dieren
aan vooraf gaat.

Er dient een duidelijk onderscheid ge-
maakt te worden tussen staartbijten en
kannibalisme (4, 34). Het staartbijten
moet gezien worden als een bezigheid,
dat een vorm van onbehagen demon-
streert. Eén of enkele dieren pakken hier-
bij de hele groep aan (12, 34). De dieren
bijten niet echt op de staart, maar ze kau-
wen erop (2). Kannibalisme, dat uit het
staartbijten kan voorkomen, moet gezien
worden als agressie, waarbij de gehele
groep een aanval op de enkeling doet
(12).

Uitgaande van de stelling van Van Put-
ten, dat het optreden van staartbijten een
gevoel van onbehagen demonstreert, zijn
de hierna vermelde redenen, welke in de
literatuur genoemd worden als oorzaken
voor het optreden van het staartbijten,
samen te vatten als oorzaken voor het
optreden van onbehagen, waaruit staart-
bijten kan voortkomen:

-ocr page 138-

a. huisvesting

Het staartbijten komt méér voor in stal-
len met een roostervloer, dan in stallen
met een traditionele vloer (17, 20, 29).
Prange (32) vond op roostervloeren zelfs
2 maal zoveel dieren met verschijnselen
van staartbijten als op dichte vloeren. Bij
een grotere hokbezetting neemt het
staartbijten toe (8, 9, 12, 17, 21, 29, 32).
Velen zijn echter van mening dat de
groepsgrootte meer invloed heeft, dan de
oppervlakte die per dier beschikbaar is
(8, 8, 12, 34). Als er minder dan 8 varkens
per hok gehuisvest zijn, treedt er nauwe-
lijks of geen staartbijten op, terwijl er bij
8 of meer varkens per hok veel vaker
staartbijten optreedt (4, 43).
Ook wordt een te geringe troglengte (8,
15, 38) of te weinig drinkruimte (19) als
oorzaak voor het ontstaan van staartbij-
ten vermeld.

b. stalklitnaat

Een slecht stalklimaat is een belangrijke
oorzaak voor het optreden van het staart-
bijten (8, 9, 12, 15, 17, 33, 34, 38). Vooral
een hoog kooldioxyde- en ammoniakge-
halte zijn van belang. Van Putten (33, 34)
kon het staartbijten opwekken door
kooldioxyde- en ammoniakgas aan de
stallucht toe te voegen. t)it gelukte echter
alleen als tevens de staltemperatuur lager
was dan 23°C. Vele auteurs wijzen op
extreme (vooral lage) temperaturen als
oorzaak voor het ontstaan van het staart-
bijten (7, 8, 12, 17, 21, 28). Een te hoge
luchtvochtigheid schijnt eveneens een be-
langrijke factor te zijn (8, 12, 15, 17).

c. voeding

Over de voeding als oorzaak voor het
ontstaan van het staartbijten zijn de me-
ningen verdeeld. Sommige auteurs (12,
15, 24, 29) wijzen op de mogelijkheid, dat
een tekort aan biologisch waardevolle ei-
witten in de voeding een rol kan spelen.
Anderen (3, 19, 38) stellen echter dat de
samenstelling van de commerciële meng-
voeders zodanig is, dat dit geen oorzaak
kan zijn voor het optreden van het staart-
bijten. Wel is men (7, 8, 12, 15, 17, 29, 38)
van mening dat te weinig ruw-vezel in het
voer het optreden van het staartbijten
bevordert. Het voedsel zou dan te snel
verteren, waardoor een hongergevoel
ontstaat, dat onrust veroorzaakt.

Als mogelijke oorzaken worden tevens
aangegeven watergebrek (8, 12, 15, 35),
zoutgebrek (12, 15) en een te kort aan
ijzer en jodium (8, 15, 29).
Van groot belang schijnen onregelmatige
voedering (8, 17,32) en te korte voedertij-
den (8, 17, 21) te zijn. Het op zondag
slechts éénmaal per dag voeren, zou
daarom uit den boze zijn.

d. stro

Het ontbreken van stro in de hokken kan
als één der belangrijkste factoren gezien
worden voor het ontstaan van het staart-
bijten (8, 10, 12, 15. 17, 20, 29, 32, 33, 34,
37, 40, 42, 43). Het varken gebruikt stro
graag als materiaal, waarop het zijn na-
tuurlijke behoefte tot kauwen kan botvie-
ren.

Van Putten (34) kon in hokken zonder
stro, door verslechtering van het klimaat,
het staartbijten opwekken. In hokken
met stro ging dit veel moeilijker. Van
Rossum (37) hield twee groepen varkens
onder dezelfde condities. De ene groep
kreeg geen stro en de andere groep wel. In
30% van de tomen die zonder stro werden
gehouden kwam het staartbijten voor,
terwijl dit slechts bij 6% van de tomen
voorkwam, die met stro werden gehou-
den.

In de groep zonder stro trad 1,6% meer
uitval op, dan in de groep met stro. Deze
hogere uitval was aan het staartbijten te
wijten.

e. genetische factoren

Velen wijzen op de mogelijkheid dat ge-
netisch factoren een rol spelen (8, 15, 22,
23, 33, 39). Penny c.s. (30) zagen bij \'die-
ren met hangoren\' meer staartbijten op-
treden dan bij \'dieren met staande oren\'.
Interessant is in dit verband de vermel-
ding \\an Bielenberg (4) dat de bijters
voornamelijk vrouwelijke dieren zijn en
de mededeling van Penny c.s. (31) dat
mannelijke dieren tweemaal zoveel gebe-
ten worden als vrouwelijke dieren.

f. ziekten

De kleinste dieren beginnen met het
staartbijten (2, 3, 38). Door ziekte achter-
gebleven dieren zouden zich eerder aan
het staartbijten bezondigen dan de ge-
zonde dieren. In dit verband worden

-ocr page 139-

vooral ziekten genoemd die onrust ver-
oorzaken zoals darmwormen (15, 19, 29),
huidinfecties (19) en ectoparasieten (12,
19, 29).

g. seizoensin vloeden
De seizoensverschillen schijnen geen m-
vloed te hebben. Sommigen zagen het
staartbijten vooral in het voorjaar optre-
den (7, 30), anderen echter meer in het
najaar (9, 17, 25, 26), terwijl weer anderen
het staartbijten over het gehele jaar in de
zelfde mate waarnamen (32, 36).

4. (IFVOl.GEN

Het staartbijten heeft gevolgen voor het
dier, voor de economie \\an de varkens-
houderij en voor de keuring van slacht-
dieren.

4.1. Gevolgen voor het dier

Door het staartbijten wordt een groter of
kleiner deel van de staart afgebeten.
Soms verdwijnt de gehele staart. Door-
dat de dieren op de staart kauwen, maakt
het restant ervan een gerafelde indruk.
Dit restant vormt een ideale porte d\'en-
tree voor ziektekiemen. Deze kunnen een
ontsteking opwekken, waardoor een
pijnlijke, verdikte rode staartstomp ont-
staat. In chronische gevallen ontstaan
kleine, of soms zelfs grote, etterende
wonden met fistelkanalen. Meestal ont-
staan ook osteomyelitische-haarden in de
staartwervels. De wonden kunnen weer
genezen, waarna een verdikte staart-
stomp overblijft. Hierin bevinden zich
vaak abcesjes,

Vanuit de staartontsteking treedt zeer ge-
makkelijk metastasering op (6, 9, 11, 23,
26, 36). Macroscopisch aanwijsbare me-
tastasen kan men bij 30 tot 50% van de
dieren met een ontstoken staart aantref-
fen (6, 23). Bij de zogenaamde\'achterblij-
vers" met een staartontsteking is dit per-
centage zelfs meer dan 90%. De
metastasen zijn voornamelijk gelocali-
seerd in de longen en in de wervels waar-
door een embolische pneumonie met dif-
fuus door de longen voorkomende
hyperaemische haardjes, later met afge-
kapselde abcesjes, of een purulente oste-
omylitis van de wervels, of een combina-
tie van beiden ontstaat (6, 7, 9, 11, 18, 23,
26, 27, 29, 38, 45).

Daarnaast kunnen metastasen, alhoewel
in veel geringere mate, in andere organen
worden gevonden, zoals in lever (11, 18,
26, 27), milt (9), nieren (11, 18, 26, 27, 45),
gewrichten (7, 9), borstbeen (23), lymf-
klieren (18), musculatuur (18, 45) en my-
ocard (27, 45).

Uitgaande van de osteomyelitis van de
wervels kan een purulente ontsteking van
het ruggemerg ontstaan (5, 11, 36). De
ontsteking van het ruggemerg kan zich
verder uitbreiden tct in de kleine herse-
nen. Men kan dan bij het levende dier
bewegingsstoornissen waarnemen vari-
ërend van kreupelheid en ataxie tot totale
verlamming (11, 26, 36). Door deze ont-
stekingsprocessen zullen de aangetaste
dieren in groei achterblijven. Van de die-
ren met een staartontsteking vertoont 10
tot 20% een sterk verminderde voedings-
toestand (23, 36).

Over de manier waarop de metastasen
ontstaan is weinig bekend. Biering-
Sörensen (5) veronderstelde dat de oste-
omyelitis van de wervels langs haemato-
gene weg ontstaat. Svengaard (38)
daarentegen dacht aan een metastasering
via het ruggemerg. De Bruin c.s. (11) ver-
moedden een verspreiding naar de wer-
vels via het veneuze bloedvatsysteem en
het lymftanensysteem van de wervelko-
lom, of een verspreiding via de zenuwba-
nen van het centrale zenuwstelsel. Zij
zagen vanuit de staartstomp met pus ge-
vulde kanaaltjes naar craniaal verlopen.
Hieruit kon
Corynehaeieriuni pyogenes
gekweekt worden.

4.2. Economische gevolgen voor de var-
kenshouderij

Het staartbijten betekent voor de var-
kenshouders een grote schadepost. Deze
schadepost bestaat uit een directe en een
indirecte schade.

4.2.1. Directe schade
De directe schade ontstaat door het voor-
tijdig moeten afleveren van aangetaste
varkens (29, 35, 37, 38, 43) en door de
gehele of gedeeltelijke allceuring van ge-
.slachte varkens (12, 33, 34, 35, 38, 43).
Van de dieren met een afgebeten staart
moet 30% voortijdig worden afgevoerd
als noodslachting als gevolg van compli-

-ocr page 140-

caties en infecties die gaan optreden (29,
34).

In Nederland bestaat 20 tot 30% van het
totaal aantal afgekeurde slachtvarkens
uit dieren met een staartontsteking (26).
Ook uit Denemarken wordt dit zelfde
percentage gemeld (23, 25). De directe
schade werd voor Nederland berekend
op 2,2 miljoen gulden in 1972, 3,9 miljoen
gulden in 1973 en 3,5 miljoen gulden in
1974 (26).

4.2.2. Indirecte schade
De indirecte schade ontstaat door slech-
tere mestresultaten (9. 15, 29, 33, 34, 35,
38, 42, 43), minder goede slachtkwaliteit
(29, 43) en een hoger sterftepercentage
(29, 33, 34, 42, 43).

Door het staartbijten ontstaat in de hok-
ken extra onrust. Hierdoor neemt de
groeisnelheid af. Tengevolge van compli-
caties en infecties kunnen varkens dood-
gaan. Van de dieren met een afgebeten
staart sterft 6% door verbloeding (6, 12,
29, 34, 35). In de stallen waar het staart-
bijten voorkomt, treedt naast de uitval
door het staartbijten, nog eens 30% extra
uitval op, door andere oorzaken dan het
staartbijten (32).

Per opgelegd varkens werd de indirecte
schade berekend op /■5,80 in 1964 en
ƒ6,20 in 1965 (40, 41),

4,3. Gevolgen voor de keuring

Doordat er bij dieren met een staartont-
steking veelvuldig complicaties optreden,
zal er bij de keuring na het slachten een
uitgebreid onderzoek dienen plaats te
vinden, hetgeen extra arbeid en kosten
met zich meebrengt.
In tegenstelling tot Denemarken, waar
dieren met macroscopisch aanwijsbare
metastasen worden afgekeurd (6, 23, 41),
dient in Nederland bij dieren met een
staartontsteking en macroscopisch aan-
wijsbare metastasen een bacteriologisch
onderzoek volgens het Onderzoekingsre-
gulatief van de Vleeskeuringswet plaats
te vinden (16). Indien dit positief uitvalt,
vindt afkeuring plaats. Indien dit negatief
uitvalt, kan goedkeuring of voorwaarde-
lijke goedkeuring volgen, met afkeuring
van afwijkende gedeelten.
Bij het bacteriologisch onderzoek wordt
uit de abcessen meestal een reincultuur
van
Corynehacteriiim pyogenes ge-
kweekt (7, II, 27, 36). Daarnaast worden
streptococcen (II, 36),
Fus. necropho-
riim
(II), staphylococcen (36) en Gram-
negatieve staafjes gevonden (36).
In tegenstelling tot De Bruin c.s. (I 1) en
Westendorp (44), die zelden uit de milt of
uit het vlees bacteriën isoleerden, konden
Van Rees(36), Meyerc.s.(26)en Franssen
(16) in ongeveer 15% van de gevallen
aëroob kiemen uit het vlees of de milt
kweken. Over het algemeen betrof dit
Coryriehacterium pyogenes. Daarnaast
werden ook streptococcen gevonden
(14).

Franssen (16) kon in ongeveer 15% van
de gevallen anaërobe kiemen isoleren. In-
dien hij zowel aëroob als anaëroob
kweekte, kwam hij in totaal tot meer dan
20% positieve bevindingen.
Bij een negatief bacteriologisch onder-
zoek, zoals voorgeschreven in het Onder-
zoekingsregulatief van de Vleeskeurings-
wet, besloten Meyer c.s. (26) bij een
Osteomyelitis tot goedkeuring waarbij de
beenderen werden afgekeurd. Bij een em-
bolische pneumonie besloten zij tot voor-
waardelijke goedkeuring (vrijbank), ten-
zij de abcessen afgekapseld waren, in
welk geval zij tot goedkeuring besloten.
Bij uitgebreide abcederingen werd het
dier afgekeurd.

De Bruin c.s. (II) besloten bij een nega-
tief bacteriologisch onderzoek tot goed-
keuring na uitbenen en verkleinen waar-
bij de beenderen werden afgekeurd.
Beiden veronderstelden derhalve een
lymphogene metastasering naar de wer-
vels.

5. l\'RliVEM lt- EN 1 IIER.APIE
De preventie is moeilijk, door het grote
aantal factoren dat tot het staartbijten
kan geven.

Men dient te zorgen voor een optim.ale
huisvesting (8, 32) met goede ventilatie en
isolatie (12, 29, 33, 34), een optimale tem-
peratuur (40), luchtvochtigheid (12, 40)
en voeding (8, 29, 32). Voorts dient men
onrust in de hokken zoveel mogelijk te
voorkomen (17), door niet teveel dieren
bij elkaar te plaatsen (8, 12, 29, 40) en te
zorgen voor voldoende troglengte en vol-
doende drinkwatervoorzieningen (19, 28,
40). Ook zal de onrust afnemen door

-ocr page 141-

\'s nachts geen water te verstrekken (29).
Omdat de kleinste dieren beginnen te bij-
ten, dient men uitsluitend dieren van de-
zelfde grootte in één hok te doen (8, 32,
40).

Zeer belangrijk is het dagelijks toedienen
van vers stro (10, 12, 15, 17,29,33,34,37,
42). Met het fijnkauwen hiervan zijn de
varkens uren bezig, ffet dier kan hierop
zijn onrust afreageren, terwijl het stro
bovendien kan dienen als maagvulling.
Hetzelfde geldt, hoewel in mindere mate,
voor het verstrekken van \'speelgoed",
zoals kettingen etc. Na enkele dagen zijn
de varkens hier echter op uitgekeken,
zodat dit speelgoed regelmatig vervangen
moet worden.

Tanden knippen en een neusring opzet-
ten helpen niet omdat de dieren niet echt
bijten op de staart, maar kauwen (2, 8).
In de moderne varkenshouderij is het
echter vaak, om economische en arbeids-
technische redenen, niet mogelijk al deze
maatregelen door te voeren. Het dage-
lijks verstrekken van stro stuit vaak op
grote bezwaren in de moderne stallen met
roostervloeren en drijfmestsystemen.
Reeds in 1959 vroeg Justesen (23) zich af
of door het couperen van de staarten het
staartbijten voorkomen kon worden.
Sindsdien is er door vele auteurs (9, 12,
33, 34, 37, 38) op gewezen, dat door het
couperen van de staarten de oorzaken die
leiden tot staartbijten niet worden wegge-
nomen. Toch wordt het couperen van de
staarten tegenwoordig vrij algemeen toe-
gepast.

Paizs (29) verwijderde op een leeftijd van
3 dagen bij 2500 dieren de staart. Bij
slechts 6 dieren traden metastasen op ten-
gevolge van het couperen.
Penny c.s. (30) coupeerden meer dan
11.000 dieren door de staart geheel te
verwijderen. Slechts bij 3 dieren traden
complicaties op. Breddermann (9) zag
ook nauwelijks complicaties optreden na
het totaal en lege artis couperen van de
staarten op een leeftijd van 1-3 dagen. Na
10 dagen was de wond totaal genezen. De
dieren ondervonden geen enkele schade
van deze ingreep. Indien hij een staart-
stomp van 3-5 cm liet zitten, trad alsnog
staartbijten op. Ook Bitzer (7) is van me-
ning, dat het van belang is, de staart-
stomp zo kort mogelijk te houden.

Het couperen der staarten bij oudere die-
ren door middel van gummiringen kan
leiden tot het optreden van complicaties.
Craniaal van de ligatuur kunnen hierbij
abcessen ontstaan (1).

5.2. Therapie

Therapeutisch kan men weinig doen aan
het staartbijten. Als het staartbijten een-
maal is opgetreden, wordt aanbevolen
om extra te ventileren (34), het sociale
contact van de dieren te verminderen
door de stallen te verduisteren en de die-
ren af te leiden door stro te verstrekken
(12, 34). Met wisselend succes heeft men
getracht de dieren tot rust te krijgen door
ze te sederen (35).

Aanbevolen wordt voorts de bijters en de
gebeten dieren onmiddellijk te verwijde-
ren (2, 3, 4, 8, 9, 12, 13, 18, 19, 34, 35, 38).
De aangetaste dieren moeten in goed ge-
reinigde en ontsmette hokken worden ge-
plaatst ter voorkoming \\an staartontste-
king. Dieren waarbij complicaties
optreden (verlamming, groeistoring)
moeten zo snel mogelijk worden geslacht
(7, 10, II, 34).

Medicamenteuze therapie zou een vroeg-
tijdige wondbehandeling inhouden (18).
1 oediening van antibiotica wordt zinloos
geacht (29).

Door het alsnog couperen van dieren met
een gebeten staart zou men bij een groot
aantal dieren de complicaties kunnen
voorkomen (7, 41). Dit couperen moet
dan wel binnen 5 dagen na het optreden
van het staartbijten geschieden (25).
Omdat hierbij echter de complicaties niet
volledig voorkomen kunnen worden (7,
41) en het couperen van de staarten op
oudere leeftijd vrij ingrijpend is, waarbij
ook complicaties kunnen optreden (1,7,
17), kan men de aangetaste dieren beter
in schone en ontsmette hokken onder-
brengen en bij het optreden van compli-
caties tot onmiddellijke slachting beslui-
ten.

6. DISCUSSIE

De staartonsteking bij \\arkens ten ge-
volge van staartbijten, is in verschillende
opzichten een ernstige aandoening:
a. Ontsteking van de staart met de daar-
uit voortkomende gevolgen vormen
een grote verliespost in de varkens-
houderij.

-ocr page 142-

Het optreden van een staartontste-
king ten gevolge van staartbijten geeft
een gevoel van onbehagen weer. Het
gehele probleem van \'het welzijn der
dieren\' staat momenteel bijzonder in
de belangstelling. Er zullen funda-
mentele veranderingen in de bio-
industrie moeten plaatsvinden om dit
probleem aan te pakken, waarbij de
oorzaken van het onbehagen van de
dieren worden weggenomen en niet
meer de gevolgen ervan bestreden
worden.

Vanuit een staartontsteking treedt ge-
makkelijk metastasering op, waar-
door elders in het lichaam abcessen
ontstaan, die bij de slachting aanlei-
ding kunnen geven tot bezoedeling
van het karkas en de slachtlijn.
Dieren met een staartontsteking en
gemetastaseerde abcessen leveren
grote problemen bij de keuring op.
Indien het bacteriologisch onderzoek
uitgevoerd volgens het Onderzoe-
kingsregulatief van de Vleeskeurings-
wet positief verloopt, zal het dierafge-
keurd worden. Indien dit onderzoek

negatief verloopt, zal per dier beslist
moeten worden, wat er mee moet ge-
beuren. Een handicap bij de beoorde-
ling van karkassen met multipele ab-
cessen is, dat er nog te w einig bekend is
over de pathogenese en over de hygië-
nische aspecten van deze afwijking.

Het lijkt noodzakelijk dat er een gedegen
onderzoek plaatsvindt naar de veterinair-
hygiënische aspecten van de staartontste-
king bij varkens. In het bijzonder zal on-
derzoek dienen plaats te vinden naar de
mogelijke bezoedeling van de slachtlijn
bij het slachten van deze dieren en wat de
consequenties zijn voor het vlees, dat met
de inhoud van abcessen bezoedeld kan
worden.

Daarnaast zal onderzocht dienen te wor-
den op welke wijze de metastasering
vanuit destaart ontstaat. Hoewel een hae-
matogene verspreiding, zowel naar de
longen als naar de wervelkolom via de
Plexus venosus vertebralis internus ven-
tralis (46) de meest waarschijnlijke lijkt
is, een lymfogene verspreiding waar-
schijnlijk niet uit te sluiten.

I.l 1 ERA ruuR

Andersen og Eeth: Halebyldcr hos grise, fremkaldt ver speciei amputationsmelode. Meil/hl. <li
Dyrlägefor..
47, i:i5. (1964).

Bavnhoj. H. .E: lagttageiser Verdrorende haiebidning. MeJlhL Uunske Ihrlàge/or.. 48. 766. (1966).
Beeh. H. V.: ■Haiebidning\'- og toderblandingernes sammensaetning. MeiHhi i/an.skc Dirlagcfur.. 48.
962. (196.1).

Bielenberg. H.: Kannibalismus auch beim Schwein\'.\' H icii. Tieriirzi.
Biering-Sörensen. l,:.: Om dem Ködkontrolmassige bedömmeise ot
lägelor.. 48.
661. (196.1).

Biering-Sörensen. tJ. og Eischcr-Larsen. J.: Bclaendclseslilstand
Jaii.ske nvrUigi\'f,)!-.. 42. .124. (19.19).

Biuer. K.; Versuche zur Prophylaxe und Therapie des Kannibalisnuis bei Maslschwciner
Kupierendes Schwanzes mit (iummiringen. Inaugural-Dissertation. Hannover, 1967.
Blendl, H, M., Süss. M., Koller, Ci, und Härtl, ,1,: Ein Beitrag zur Problem Kanmbalismus hc.
Schwein.
/.MhiiiiiKskiiiuli\'. 43. 268. (1971).

Breddermann. W.: Ein Beitrag zur Vorbeuge des Kannibalismus (Schwanzbeiszen) der Schwc

m. Hanne

1968,

crtatr

■■gene.

10.

11.

12.
IX

14.

15.

k.. 92
ak voor

.J20. (1967).
het ontstaan

rtalwijkingen bij \\arkensi

(1962).
\'. 77, 21.1. (1970).
. .Mod. I
ci. Pracl.. 42. (6). 47
:)rp. .1, E,: Streptococcen bij

dis

(1961).

ilachtvarkens. lijd.Si

durch Kupieren des Schwanzes bei l äge alten Sauglerkeln. lnaugural-^is^
Bruin. .1. ,E M, de: Enkele problemen bij onze slachtvarkens,
rijdschr. Die

Bruin. .E .1. VE de en .laartsveld, E. H, ,E: Staa
van abcessen.
Tijdschr. Diergeneesk.. 87. 84}
Colyer. R. .1.: lail biting in Pigs. .4gricidiun
Dunne. H. W.: Asvndretic conceptualization
Engel. H. W\\ B..\'Narucka. U. en Westendi
Diergeneesk.. 99. 1162. (1974).

Ewbank, R.: Tailing biting and swine environment. Rapports Commission Internationale du (icni
Rural. Gent. 1970.

.\\l.schr.. 58. 4.f8. (1971).
Halcbid\', Medlbl, danskc Dyr-

halen hos slagterisvin, Mcdlhl.

;h das

Eranssen. .1. G.: Voorkomen van anaerobe kiemen in de milt

\\an varkens, lijdende aan ontstoken

staarten met abcesvormingen elders. Tijdschr. /diergeneesk.. 89. 928. (1964).
Haarbo, K,, Hemmingsen, E, Schmidt, P, E,, Svendsen, P, og Westergaard. J,
caudae suum,
.\\ord. Vet.-Med.. 18, •/■//, (/966).

Hagen. O,, Skulberg, A,: Halesor hos gris, Sord. l ei.-Med.. 12, /, (/960).

17.

M,: Vulnera mor

18.

-ocr page 143-

19. Helms, H. I.: Tail biting in Swine, the etologie approaeh. Moil. Vet. Praci.. 42, (10). 56. (1961).

20. Hoornweg, .1.: Het optreden van staartbijten bij mestvarkens. Landbouw-Eeonomisch Instituut,
inlichting no. 13.1. 1973.

21. .lericho, K. W. F. and Church. 1. 1..: Cannibalism in pigs. Can. i d. /., 13, 156. (1972).

22. .lones, K. R.; Aggressive juvenile outlets. \\fod. i\'ei. Prael.. 42, (6). 49. (1961)

23. .lustesen, R.: Betaendelsestilstande i halen hos slagteris\\in. Medlhl. danske Dvriägef\'or.. 42, JIJ.
(1959).

24. Karsen. (i.: Kausal vurdering al \'Halehidning\' - pa praktisk klinisk grundlag. Medlhl. dunske Dvr-
lUKcJor..
48. H69. (1965).

25. Madsen. .1. P.: Sygdomsstatistik lor Soröegnens Andelssvine-slagteri 1960-1963. Medlhl. danske
Dyr läget dr..
47, 909. (1964).

26. Meyer. P.. Rijnvis, H . J. en Fogtcstijn. .1. C}. van: Staartontsteking bij het varken. Enkele slachthuisbe-
vindingen gedurende 1972. 1973 en 1974.
Tijdschr. Diergeneesk.. 101, I07J. (1976)

27. Narucka, U. en Westendorp. .1. F.: De betekenis van Corynehacleriiim pyogenes in de vleeskeuring.
Piidschr. Diergeneesk.. 97. 127. (1972).

28. Newton. W. M.: Ego üratilication. .\\lod. l ei. Praci.. 42. (6). 47. (1961)

29. Paizs. F.: Zur Vorbeuge des Kannibalismus im Schwcine-Maststall. Tierärzil. L inschau. 27, 175.
(1972).

30. Penny, R. H. C. and Hill, F. W. G.: Observations of some conditions in pigs at the abattoir with
particular reference to tail biting,
i el. Kec.. 94, 174. (1974).

31. Penny, R. H. C.. Hill, F. W. G.. Field, .1. E., and Plush, .1. f.: Tail biting in Pigs: A possible se.K
uicidence.
i el. Ree.. 91. 482. (1972).

32. Prange. H.: Untersuchungen/um Kannibalismus bei Mastschweinen. Monaish. i\'ei.-Med.. 25. 583.
(1970).

33. Putten. G. van: Staartbijten bij varkens, \'lijdschr. Diergeneesk.. 92, 705. (1967)

34. Putten, G. \\ an: Een onderzoek naar staartbijten bij mest\\arkens. Centrum voor landbouw publikaties
en landbouwdocumentatie. Wageningen. 1968.

35. Radnai. L: A sertés kannibali/niusa. Magyar .Ulaiorvosok Lapja. 32, 579. (1977).

36. Rees, ,A. L. .A. van: Osteomyelitiden bij jonge en oude varkens. Tijdschr. Diergeneesk.. 89. 136. (1964)

37. Rössuln. C. P. van; Stro in mestvarkens stallen. Rijksveeteeltconsulentschap \\oor Overijssel, 1971.

38. Svendgaard. O.: Einen Bisz \\om Schwanz\'.\' - Kannibalismus beim Schwein. Schweinezuchi und
Schweinemasi.
18. 222. (1970)

39. Switzer. W. P.: Familial Aggression and the id. Mod. i el. Praci.. 42, (6). 48. (1961).

40. Uecker, F.. Wacker, W.. Ciraumann. 11. und Scherber. H.: Zum Auftreten des Kannibalismus in
.Schweinchestanden.
.Monaish. i d.-Med.. 25. 133. (1970).

41. Ulsö: Om Kupering af grise med halesaar (halebylder). .Medlhl. danske DyrUigeJor.. AI. 292. (1964)

42. Veevoederbureau \\oor Overijssel: Staartbijten. Rundvee- en \\ arkensvoeding. 29, (1964).

43. Vee\\oederhureau \\oor Oserijsscl: Staartbijten hij Mest\\arkens. Rundvee- en i arkensvoeding. 45,
(1965)

44. Vleeskeuringsdienst Bo.\'itel: .laar\\erslag 1979.

45. Westendorp, .1. F.: Oorzaak van afkeuringen voorwaardelijke goedkeuring in het slachthuis, lijdschr.
Diergeneesk..
94. 1725. (1969).

46. Wissdorf. 11.: Die Gefässversorgung der Wirbelsäule und des Rückenmarkes vom Hausschwein (sus
Scrofa 1\'. Domestica.. 1758). Paul Parey. Berlin. 1970.

-ocr page 144-

[T

Een geval van een kwaadaardig
proces, veroorzaakt door een
goedaardig gezwel

Vrijdag 22 februari 1982 werden we geroepen
bij een rund dat ernstig ziek zou zijn. De
anamnese luidde dat het dier niet meer \\ rat en
geen melk meer produceerde, hetgeen tegen-
woordig op de ligbo.xenstal de meest uitge-
breide anamnese lijkt te zijn. Echter bij na-
vraag bleek het dier sinds woensdag niet geheel
in orde te zijn, doch de ernst leek nu toegeno-
men.

Bij nader onderzoek bleken temperatuur, pols
en ademhaling (slijmvliezen en lymfklieren)
niet erg afwijkend te zijn.
Het dier vertoondeeen wat volle buik. vooreen
dier, dat niet vreet, en maakte inderdaad een
zeer zieke indruk. Gezien de klacht werd
daarna het digestie-apparaat onderzocht:
pensbewegingen waren weinigenzwakaanwe-
zig; rechts bij auscultatie hoogtonige borbo-
rigmi; bij rectaal onderzoek bleek zich in het
rectuin weinig, afwijkend ruikende mest te
bevinden. Verder werd rechts in de buik even
lager dan de nier, een streng ge\\oeld van ± 15
cm lengte, die de dikte en de consistentie had
van een leverworst, echter zonder een lus.
Gezien het feit. dat dit in het weekend gebeur-
de (wanneer het prijsverschil tussen opbrengst
van noodslachting en nortnale slachting aan-
zienlijk is), werd in overleg met de eigenaar
tot laparotomie besloten.
Na de gebruikelijke voorbereidingen werd de
buik rechts geopend en na enig zoeken werd de
\'worst\' aangetroffen en extra-abdominaal ge-
bracht. Het vermoeden dat het hier een dartn-
invaginatie betrof werd hierbij bevestigd.

Het bleek een 15 cm lange invaginatie vande
dikke darm te zijn, die een redelijk \'vers\'aspect
vertoonde. Vanwege deze \'versheid\' werd be-
sloten deze invaginatie op te heffen door het
ingestulpte deel voorzichtig naar buiten te
masseren, hetgeen tot de laatste paarcentime-
ters zeer goed gelukte, maar daarna stag-
neerde, omdat zich in het dartnlutnen een in-
houd bevond die zich niet liet verplaatsen,
levens vertoonde het peritoneum een inslui-
ping (zie foto 1), die mogelijk getuigde van
langdurige tractie. Dit alles deed ons besluiten
tot resectie van dat deel van de darm.

-ocr page 145-

Gezien de gemiddelde leeftijd van de runderen
in de ligboxenstallen leek een end- to end
hechting der darmdelen wel aanvaardbaar.
Na sluiting der buikholte en buikwand en de
gebruikelijke nabehandeling, werd het gere-
cesseerde darmdeel geopend, waarbij een ge-
zwel werd aangetroffen, dat zich als het ware
op een pilaar vandarmslijmvlies bevond, (foto
2).
l evens werden in dit darmdeel nog enige
kleinere tumoren aangetroffen. Deze gezwel-
len werden bij histologisch onderzoek op de
Provinciale Gezondheidsdienst voor Dieren in
Overijssel te Zwolle als: papillaire. deels tubu-
laire adenomen, gekenmerkt.
Waarschijnlijk heeft de peristaltiek lang op
deze tuinor ingewerkt, gezien de verandering
van het darmslijtnvlies en dc veranderingen
(instulping) aan de serosa-zijde, en is er ten-
slotte in geslaagd deze darminhoud te ver-
plaatsen, aldus een invaginatie bewerkstelli-
gend.

Zo kan dus een goedaardige tumoraanleiding
zijn tot een zeer ernstig proces. Het rund her-
stelde tamelijk vlot na operatie. De operatie-
wond genas echter niet perprimam, hetgeen bij
ons geen uitzondering is, als de dieren direct na
operatie weer in de koppel moeten tueclopen
van de eigenaar.

fot heden (2 tuei 1982) doet het dier het goed,
geelt 2ü liter melk, en de eigenaar overweegt
zelfs het dier weer te laten bevruchten, hoewel
wij alle moeite doen hem dit uit zijn hoofd te
praten, gezien de aanwezigheid van, tuogelijk,
meerdere tutrtorcn.

Tj. Cupenis.

,/. H\'algenioeJ.

.4. K. van Haieren\'.

Ors. Ij. Cuperus, drs. .1. Walgemoed en drs. .A. K. van Hateren, Dierenartsenpraktijk \'Gramsbergen\'.

-ocr page 146-

\'The International Journal for
the Study of Animal Problems\'

Een nieuw tijdschrift over dieren-
beschermingsvraagstukken

De wassende stroom van wetenschappelijke
publikaties lijkt langzaam maar zeker uit te
dijen tot een ware vloedgolf. Zo vermeldt het
tijdschrift
Currem C"f;/»c/;/.y tegenwoordig ge-
gevens over ca. IIÜÜ wereldwijd verspreide
natuurwetenschappelijke tijdschriften. Zelfs
het toch eerbiedwaardige blad
Nature beant-
woordt haar eigen vraag\'Who wil! write more
books" onmiddellijk met de smeekbede: \'plea-
se, please. don"t\'. Het lijkt dan ook een ha-
chelijke zaak nog welwillende aandacht te
vragen voor een toch wel interessant tijd-
schrift:
The Intentational Journal for the
Study of Animal Problems (IJSAP).

Aanvankelijk lag het in de bedoeling twee
tijdschriften te bespreken, die zich beide op
ongeveer het zelfde gebied richten. Het door
Elsevier uitgegeven
Animal Regulation Stu-
dies
heeft intniddels echter het bestaan opge-
geven. Het kon of wilde, hoewel het ruitn twee
jaar eerder voor het eerst verscheen (aug.
1977) de strijd met het jongere IJSAP (jan.
I98Ü) blijkbaar niet aangaan. Dil ontslaat de
recensent van de verplichting een \\ergelijking
tussen beide tijdschriften le trekken. Hij wil
echter wel kwijt dal de oorzaak van hel ver-
dwijnen van
Animal Regulation Studies niet
gelegen kan zijn in dc kwaliteit \\an hctgebo-
dcne. Veeleer is hel zo dal enkele gunstige
andere factoren aan
USAP tneer wind in de
zeilen hebben gegeven.

In de eerste plaals wordl USA f journalistiek
gezien aantrekkelijkergebrachl. Hel geeft niel
alleen wetenschappelijke artikelen maar ook
nieuws en achtergrondinformatie. Daarnaast
heeft stellig de financiccl wat bredere basis dil
blad de zegepalm bezorgd. Hel wordt name-
lijk gesponsored door de Humane Society of
the United States, een \\ande meest vooraan-
staande dierenbescbermingsorganisalies in
dal land en door de niel minder invloedrijke
Royal Society for the Protection against
Cruelty to Animals in Cirool Briltannië.
Een dierenbeschermingsblad in de traditi-
onele zin is de /ys.-l P echter beslist niel. Dil
blijkt reeds uil de lezerskring waarop hel tijd-
schrift zich richt. Hel zoekt die vooral onder
academici. Hel stelt namelijk vraagstukken
aan de orde die het samenvat onder hel begrip
\'animal welfare science". Men streeft er naar
dierenbeschermingsvraagslukken weten-
schappelijk te benaderen en publiceert daar-
toe artikelen en reviews over een groot aanlal
verwante gebieden in de alpha-, de beta-, en de
gammawetenschappen. Daarnaast bevat het
blad vaste rubrieken zoals \'editorials\', nieuws
en overzichten, aankondigingenen besprekin-
gen van symposia en pas verschenen boeken.
Het blad wil levens een forum vormen juist
vanwege de multidisciplinaire aspecten van
dierenbescherming. fJe redactie streeft er
daarbij duidelijk naar dierenbescherming weg
le lillen uil de ondeskundige emotionele sfeer,
waarmee vele dierenbeschermers zich in hel
verleden helaas onmogelijk maakten.
Om de lezers van het
Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde
een indruk te geven van hel spec-
trum van onderwerpen dal wordt behandeld
is via de redactie aan een aanlal deskundigen
gevraagd enkele artikelen van de tweede jaar-
gang (1981) te refereren. Deze referaten, waar-
voor een woord van dank hierop zijn plaats is,
worden voor een deel tegelijk mei deze recen-
sie in deze aflevering van hel fijdschrifl ge-
plaatst.

Voor de recensent blijft dan ler beoordeling
over de vraag of dc algetnene pretenties van
hel blad voldoende worden gehonoreerd. Hel
is goed hierbij in rekening te brengen dut \'ani-
mal welfare scientists\' vogels van diverse plui-
mage zijn. Zij worden gevonden onder ethici,
theologen, juristen, sociologen, landbouw-
kundigen, ethologen, zo()logen, veterinairen
cn alles wal daar lussen zit. Hierdoor kan hel
gevaar ontslaan van een soort gemiddeld ni-
veau. dal passend is voor zoveel uiteenlo-
pende disciplines. De redact ic weet dit redelijk
goed legen le houden, al lukt dat bij het ene
artikel beter dan bij hel andere.
Het blad onllecnl vooral ook betekenis aan
hel feil dal het door zijn gemengde schrijvers-
en lezerskring een internationale onlinoe-
lingsplaals biedt, waar opvattingen kunnen
worden uitgewisseld, hetgeen de bescherming
van hel dier ten goede kan komen. Vermel-
denswaard is dal in hel blad niel alleen \'ge-
heide\' dierenbeschermers aan het woord
komen, maar ook bijv. verdedigers van dc
industriële veehouderij. Zo heeft zich een tijd-
schrift ontwikkeld dal aan academici en ande-
ren die met welzijn van dieren te maken beb-

-ocr page 147-

ben informatie en verruiming van blit:
verschaft.

De hierboven aangeduide wetenschappelijke
benadering van dierenbeschermingsvraag-
stukken vindt ook in ons land steeds meer
belangstelling. Hel is daarom denkbaar dal
(ook) dierenartsen zich op de USAP willen
abonneren. Zij doen er stellig hun voordeel
iTtee.

Daarbij past de opmerking dat "aniinal wel-
fare science\' in de toekotnsl steeds meer bete-
kenis zal krijgen. Hel is dringend gewenst dal
de diergeneeskunde hieraan in onderwijs en
onderzoek ruitne aandacht geeft.
rhe liuenianoiial Journal for the Smdv o)
Animal Problems
(2100 L Streel, NW; Was-
hington DC 20037, USA) verschijnt elke twee
tnaanden (± 56 pag. per nummer) en kost voor
studenten US $ 17.50, voor andere particu-
lieren US $ 25 en voor instellingen US $ 45.

//. Rozemond.

De politiek van de rechten van het dier:
hoe een verbinding te leggen met poli-
tieke acties voor de bevrijding van onder-
drukte mensen

.lim Mason: I he Politics of Animal Rights:
Making the Human Connection.
tJS.-iP. 2.
(4). 198-202, (19SI).

Dc schrijver houdt cen pleidooi vooreen kop-
peling van politieke acties voor dc bevrijding
van het dier aan die van bevrijding van de
mens. Hij gebruikt daarvoor de term \'hutnan
connection\', waaronder hij verstaat een na-
tuurlijk verbond tnet feministes en bestrijders
van racisme. Er zijn twee doelstellingen: ten
eerste, aantonen welke krachten en instituties
verantwoordelijk zijn voor de systematische
uitbuiting van dieren; ten tweede, laten zien
hoe dier-vijandig gedrag tuensen ten kwade
beïnvloedt. Wal het eerste betreft heeft
Mason niet alleen het oog op verschijnselen
als de bio- en farmaceutische industrie, maar
ook op hel wijdverbreide verschijnsel otn die-
ren te houden uit oogpunt van gezelschap en
vermaak. Uitbuiting van dieren heeft twee
kanten: een maatschappelijke behoefte om
dieren le gebruiken voor voedsel, werk, sport
en genoegen roept een hele markt op, die hel
gewenste \'produkt dier\' kan leveren, terwijl
omgekeerd hel aanbod op deze \'markt" de
behoefte aan dier-exploilalie creëert. Het po-
litieke doel moet zijn deze gesloten, voor mens
èn dier funeste cirkel, le doorbreken.

Het grootste deel van hel artikel gaal over de
tweede doelstelling: de invloed van dier-
v tjandig gedrag op menselijke gedragingen. In
aansluiting aan Peter Singer\'s
Animal Uhera-
ilon{\\ev>-
York, 1975) bepleit Mason een ver-
bond met progressieve bewegingen ler bestrij-
ding van alle vormen van \'speciesism\',
waarvan racisme en sexisme deel zouden uit-
maken. Hel gaat niet slechts om bevrijding
van uitgebuite dieren, ook en vooral om een
verandering van de samenleving. Er zou na-
melijk een historisch verband bestaan lussen
onderwerping van dieren en onderdrukking
van vrouwen, kinderen en vreemdelingen, of
wel lussen domesticatie en slavernij. Voor
deze hypothese verwijst Mason naar o.a. Eli-
sabeth Fisher\'s
H\'oman\'s Creation (Garden
City, New Yersey, 1979) en naar W. D. Jor-
dan\'s
The White Man\'s Burden (Oxford,
1974). Als voorbeelden worden genoemd de
analogie lussen de aap als \'lurpissima beslia\'
en \'figura diaboli\'èn Eva als verleidster van de
man, alsmede de relatie die Engelse kolonisten
legden lussen \'mensachtige beesten" en \'beest-
achtige mensen" (negers) in Afrika. Op dieren-
haal gebaseerd racisme zou Christenen niet
alleen een legitimatie verschaft hebben voor
slavernij, maar ook de gemoedsrust, dal op
deze wijze hel beest in de mens ondercontrole
was gebracht. Mason leeft in de verwachting
dal voortgezel onderzoek op dit terrein veel
aan hel licht zal brengen over onze \'cultural
baggage of attitudes\' ten opzichte van andere
levende wezens.

(.Mason wijst een interessant terrein van on-
derzoek aan, maar conclusies zijn voorbarig.
In de hoofdstroom van het westerse Christen-
dom is nooit een substantiële relatie gelegd
tussen \'mensachtige apen" en\'aapachtige men-
sen\'. Historisch onderzoek naar interessante,
maar populaire opvattingen aan de zelfkant
van het westers Christendom moet niet aflei-
den van de opdracht om mi, in de actuele
situatie, de vicieuze cirkel luseen vraag en
aanbod op de\'markt" vandedter-exploilalie te
doorbreken;
Ref.)

Dr. Cj. Manensehljn. verbonden aan de Vrije
Universiteit le Amsterdam, doceert o.a.ethiek
van samenlevingsvraagstukken, waaronder
milieuproblemen.

-ocr page 148-

De noodzaak van oeco-ethologische ken-
nis voor het houden van primaten in ge-
vangenschap

W. C. McGrew: Social and Cognitive Capabi-
lities of Nonhuman Primates: Lessons from
the Wild to Captivity.
USA P. 2.(3), I3H-I49.
(1981).

Dat het milieu waarin de doorsnee-aap in ge-
vangenschap leeft, hetzij in een onderzoeksin-
stituut, hetzij in een dierentuin, nogal afwijkt
van zijn natuurlijke levensomstandigheden,
zal iedereen willen beamen, die wel eens een
documentaire op de I V heeft gezien. Maar
dal verschil is meer dan de afwezigheid van
wat bomen, waarin vruchten hangen.
McGrew betoogt dat primaten in sociaal en
cognitief opzicht hoog ontwikkelde dieren
zijn. In de loop van de evolutie zijn zij toege-
rust met sociale geaardheden, cognitieve ver-
mogens en emotionele disposities, die een effi-
ciënt antwoord vormen op de eisen \\an hun
milieu. Een belangrijk aspect daarvan vormt
de \'intelligent-fle.xibele\' en \'traditiegerichte\'
wijze van leven. Deze uit zich o.a. in de sociale
strategieën, zoals bij coalitievorming, waar de
dieren tactische afwegingsvermogens ten loon
spreiden, alsook in de voedselverwerving.
waarbij de dieren opportunistische \'optimum
foraging\' strategieën volgen gebaseerd op hun
kennis van de wisselende voorradigheid,
oogstbaarheid en distributie van voedings-
bronnen. Voor vele aspecten van hun levens-
wijze zijn de dieren op het voorbeeld van
de oudere generatie en een lange ervarings-
opslag- en oefenperiode aangewezen. In
samenhang hiermee zijn ook sterke so-
ciale en cognitief-exploratieve behoeften
tot ontwikkeling gekomen. De afwe/igheid
van het natuurlijke sociale milieu en van de
uitdagingen die van de omgeving uitgaan kan
dan ook tot mentale ontregeling, frustratie en
pathologisch gedrag leiden.
McCirew licht hel bovenstaande toe met voor-
beelden uit de sfeer van de sociale ontwikke-
ling en de sociale organisatie. Hij argumen-
teert dat aanwending van de kennis van het
natuurlijke gedrag nodig is om drie redenen.
In de eerste plaats is deze van belang voor het
toenemend gebruik van primaten in de biolo-
gische, medische en psychologische research
om valide gevolgtrekkingen te kunnen
maken. In de tweede plaats is de kennis van
belang voor het succesvol houden en tot voort-
planting brengen van primaten. Een frappant
v oorbeeld is hoe gebrek aan kennis over de
ontwikkeling van familiariteitsrelaties in
groepen en de betekenis daarvan voor natuur-
lijke emotionele mechanismen ter vermijding
van incest tot onaangepaste maatregelen kan
leiden, bijv. bij de samenstelling van groepen.

waardoor een fokprogramma gefrustreerd
wordt. In zulke opzichten zijn er dan boven-
dien belangrijke verschillen van soort tot
soort.

In de derde plaats kunnen sociale en andere
deprivaties bronnen van stress vormen, waar-
mee ernstige welzijnsaantastingen gepaard
kunnen gaan. Op dit punt is het betoog van
McGrew minder sterk. Wat gemakkelijk
neemt hij, blijkens de gebruikte voorbeelden
aan. dal afwijkende gedragsmogelijkheden
tot een behoeftefrustratie en daarmee tot een
aantasting van het welzijn leiden. Hij gaat
voorbij aan de mogelijkheid dal abnormale
opgroei- en levensomstandigheden tol een ge-
wijzigde afstelling van gedragsnormen en be-
hoeften kunnen leiden, waardoor in de subjec-
tieve sfeer van hel organisme een deprivate
niel (meer) als een welzijnsaantasting hoeft le
gelden.

Dil theoretisch moeilijke terrein vraagt duide-
lijk om meer overdenking en onderzoek. Dil
doel overigens niel af aan zijn terechte plei-
dooi otn oeco-elbologische inzichten te win-
nen en lot gelding le brengen bij hel in gevan-
genschap houden van primaten.

Prof. dr. J. A. R. A. M. van Hooff. Aid.
Gedrag Primaten, Vakgroep voor Vergelij-
kende fysiologie. Rijksuniversiteit te
Utrecht.

Waar hoort de slipketting thuis

Mugford. R. A.: Where lo Put Your C.\'hoker.
1.1 SAP. 2, (5). 249-251. (1981).
Bij de evolutie vande communicatiemogelijk-
heden lussen honden zal de halsband geen
rol hebben gespeeld, in tegenstelling tot li-
chaamshoudingen. vachtveranderingen, mi-
miek en chemische signalen. De stem zou min-
der belangrijk zijn bij de onderlinge
communicatie. Uit cen en ander wordt afge-
leid dat hel geven van een commando samen
met een ruk aan de halsband gen prikkel-
combinatie vormt, die is afgestemd op de na-
tuurlijke reactiebereidheid van de soort.
De auteur keurt de pijnlijke ruk aan de lijn.
gegeven als correctie op niet-geboorzamen. al
en beveelt aan de hond langs andere weg op de
nabijheid van de baas le conditioneren. Hier-
toe moet de hond niel. zoals gebrul kelijk, naar
achteren worden getrokken, tnaar met behulp
van een conventionele brede leren halsband
en lijn lot staan worden gebracht. Vervolgens
beweegt de eigenaar zich snel naar voren en
beloont de hond.

De nadelen van de slipketling zijn: 1) niet
tegelijkertijd inwerken van geluids-en mecha-
nische prikkel (slem respectievelijk ruk aan de
lijn), omdat \'/, lot seconde verloopt voordal

-ocr page 149-

de ketting strak staat; 2) onder druk komen
van weefsels in de halsstreek; 3) pijn.
Als laesies veroorzaakt door gebruik van de
slipketting worden genoemd; I) neuromuseu-
laire aandoeningen; 2) traehearupturen; 3)
kneuzingen aan oorschelp en uitwendige ge-
hoorgang; 4) epileptiforme aanvallen.
Van de honden die met het gedragsprobleem
\'trekken aan de lijn\' naar de auteur (geen die-
renarts;
Ref.) werden verwezen, had ca. 5()\' c
al een gehoorzaamheidscursus ge\\olgd en was
met de slipketting getraind.
Samen\\atlend wordt geconcludeerd dat de
slipketting niet alleen wreed en onnodig is.
maar ook het probleem niet helpt oplossen.
Hel antwoord op de in de titel gestelde \\raag
luidt dan ook; In het \\uilnis\\at.
(Hoewel het voorgestelde alternatief voor de
slipketting sympathieke kanten heeft, moet
worden betwijleld of oordeelkundig gebruik
er\\ an wreed en het vuilnisvat de enige bestem-
ming is;
Ref.)

H. \\i. Knol. praktizerend dierenarts (Veen-
dam) en part-time inedewerker Vakgroep Ge-
neeskunde van het Kleine Huisdier (Gedrags-
problemen). Rijksuniversiteit te Lïtrecht.

Abnormale sexuele aantrekking onder
ossen

Ulbricht. R.; 1 he buller-steer syndrotne.
IJS.4 P. 2. 261-268. (I9HI).

Het artikel gaat over het verschijnsel dat bin-
nen een groep ossen bepaalde dieren grote
sexuele aantrekkingskracht gaan uitoefenen
op de anderen. Het gevolg is dat betreffende
dieren, de zogenaamde bullers, bijna voortdu-
rend worden achtervolgd en besprongen. Een
en ander kan gepaard gaan met veel agressie.
Dit zogenaamde huiler-syndroom treft men in
Noord-Amerika aan bij ossen gehouden in
open voederkralen. Naar schatting zo\'n 2 ä
3% van de dieren vertoont het verschijnsel en
het aantal neemt de laatstejaren gestaag toe.
De economische schade is aanzienlijk. Bij de
bullers ontstaat door de vele achterv olgingen
zonder meer een llinke groeidepressie. Ook
treden \\aak verwondingen op en de dieren
raken meestal volledig uitgeput, indien ze niet
vroegtijdig de kraal uitbreken. Niet zelden
leidt de uitputting tot de dood.
Een belangrijke oorzaak van het buller-
syndrooin is gelegen in de toediening \\an ana-
bole stoffen, horinonen. Produkten als het
thans verboden DES (diethylstilbestrol). of
Synovex-S (een progesteron-oestradiol pro-
dukt) bevorderen het verschijnsel, zowel bij
orale toediening als na itnplantatie. Een ge-
lijke werking heeft \\ erse luzerne meteen hoog
gehalte aan oestrogene stoffen. Naast deze
\\ oedingsfactoren speelt een rol. hoe de dieren
verzorgd worden. Wanneer te laat voer wordt
verstrekt of de dieren worden van de ene kraal
naar de ander overgeplaatst, ontstaat gemak-
kelijk onrust en agitatie in de groep en dan
gaan zich al gauw achtervolgingen van poten-
tiële bullers inzetten. Het bullerverschijnsel is
niet gekoppeld aan het gew icht van de dieren
of de rangorde.

In de pathogenese is een verhoogd
oestrogeen-gehalte in het bloed een belang-
rijke factor. Dit zou verantwoordelijk zijn
voor de produktie \\an vrouwelijke sexuele
geurstolïen, die bij het elkaar beruiken wor-
den ontdekt. Deze vervrouwelijking kan rnen
ongedaan maken door de toediening van an-
drogenen en daarin iseen belangrijke therapie
van de bullers gelegen.

Op het terrein van de preventie liggen tnaatre-
gelen in de sfeer van de v oeding voor de hand.
Van de andere kant. stelt de auteur, dat een
minder tnonotone huisvesting een gunstige
uitwerking kan hebben. Hoe meer de dieren
bezig zijn en alleiding hebben, des te minder
aandacht zou ontstaan voor de afwijkende
groepsgenoten. Meer onderzoek op dit terrein
wordt aanbevolen.

Het huiler-syndroom is een uitwas van een
produktiesysteem, zoals men dat in Amerika
kent. In Nederland zijn ossenmesterijen zeld-
zaam. Ook vindt er bij jonge stieren of ossen,
die voor de vleesproduktie bestemd zijn, geen
applicatie van hormonen plaals. Daarmee is
de kans dat we het beschreven euvel in ons
land aantreffen, gering. Het artikel is leer-
zaam omdat het aantoont w aar het bij intensi-
vering van de produktie zo al mis kan gaan.

Dr. ir. ./. //. M. Meiz. Afd. Ethologie, Vak-
groep Veehouderij, Landbouwhogeschool te
Wageningen.

Roofvogels en klemmen

Durham, K.; Injuries to birds of prey, caught
m leghold traps.
IJS.4 I\'. 2, .U7-J27. (1981).

.Aan de LSniversity of Minnesota werden van
1972 tot 19X1 1856 roofvogels behandeld,
waarvan 173 wegens verwondingen in klem-
men, bedoeld voor pelsdieren. Het aantal
pootverwondingen nam af na wettelijke be-
perking van het gebruik van paalkletiimen.
Van de 173 roofvogels bleef 3ü\',c invalide en
belandde in dierentuinen en broed- of onder-
zoekprojecten, 35Cf werd losgelaten (overleef-
den ze\'.\';
Ref). Het percentage losgelaten vo-
gels met klemverwondingen was 15.
Schrijfster concludeert dal de ernst van poot-
verwondingen en vooral trauma van de weke
delen, onderschat wordt.

-ocr page 150-

Geweld, in staat om het relatief /ware
roolVogel-loopbeen te breken, laat pe/en,
peesscheden, banden, gewrichtskapsels, zenu-
wen, huid en bloedvaten niet ongemoeid.
Trauma boven de tarsus geeft bovendien
spierlaesies en haematomen. Bij ontbreken
van fracturen realiseert meti zich dit niet en
laat dan ten onrechte vogels \'direct uit de
klem" vrij.

Pas observatie (een week) biedt de kans de
algemene conditie te verbeteren en een indruk
te krijgen van complicaties als paralyses, in-
fecties, haematomen, dislocaties en circula-
tiestoornissen (met necrose van huid of onder-
voet distaal van de laesie).
Het artikel bevat twee foto"s (Oehoe in paal-
klem en pootinfectie. Steenarend na afge-
klemde teen) en vijf tabellen tnet:

1. het aantal opgenomen roofvogels per
soort;

2. de oorzaak van de opnatue (klem 9,,V7.
geschoten 18.4\'/, ongevallen 44,.\'!9c. ou-
derloze jongen 10,7%, diversen 17,.3%);

-1. het aantal roofvogels met klemverwon-
dingen met de verhouding tussen li-
chaamsgrootte en aard van het letsel;

4. het resultaat van behandeling van diverse
soorten pootletsels;

5. het aantal losgelaten roofvogels per soort,
na poot- of teenamputatie.

Alleen aasetende soorten kunnen, en dan nog
bij uitzondering, met één poot in de natuur
overleven. Door bumblefoot ten gevolge van
permanente belasting vormen ze ook in ge-
vangenschap een probleem (én door de nood-
zaak van separate huisvesting ter v oorkoming
van voedselconcurrentie door gezonde kooi-
genoten;
Ref.).

(Klemmen zijn in Nederland illegaal. I och is
het artikel ook hier relevant otudat met cijfers
wordt aangetoond hoe pover het resultaat van
roofvogelrevalidatie is. Bij vogelsoorten die
slechts door athletische topprestaties kunnen
overleven is de tnogelijkheid tot volledig func-
tioneel herstel ccn eis voor het instellen van
een behandeling. Cijfermatige verwerking van
objectieve gegevens draagt ertoe bij dat roof-
vogelrevalidatie uit de eiuotioncle hobbysfecr
komt;
Ref.)

G. ,/. van Me. praktizerend dierenarts
(Baarn).

Een overzicht van Dierentuin-doeleinden
en Tentoonstellings-principes

Eaton, R. L.: .An Overview of Zoo Goals and
Exhibition Principles.
IJS. \\ f\'. 2, (6). 295-2W.
(I9HI).

Aan de hand van de vier gebruikelijke thema\'s
recreatie, educatie, research en conservatie
geeft de auteur het bestaansrecht en triaat-
schappelijk functioneren van progressieve
dierentuinen aan en pleit in dit kader voor de
bouw van polyfunctionele dierverblijven van
hoge kwaliteit.

Dierenparken mogen zich binnen elke cultuur
verheugen in een grote spontane belangstel-
ling (10"* Amerikanen .x jaar"\'!). Daarnaast
zijn er ook, welhaast principiële, tegenstan-
ders van dierentuinen die wijzen op vorinen
van diermishandeling die zelfs kunnen leiden
tot pathologisch gedrag en conditionele en
reproduktieve achteruitgang.
Een moderne dierentuin echter die zorg
draagt voor een aangepaste en gevarieerde
verblijfsvormgeving en -bezetting zal hiermee
niet alleen zijn recreatieve kwaliteit verhogen
maar ook het dier ertoe brengen een rijker
gedrag te ontwikkelen, normale sociale rela-
ties te onderhouden en zelfs zijn specifieke
adaptaties kunnen demonstreren.
Op educatief niveau wordt hiermee een we-
zenlijke dimensie toegevoegd aan de biologi-
sche informatie die men bijv. v ia museumpre-
paraten kan vergaren. Zoo-educatie kan
gericht zijn op zowel het publiek als op\'gevor-
derden"; steeds meer (ook in Nederland) wor-
den dierentuinen ingeschakeld bij universitair
onderwijs (zootechniek, ethologie).
Maar ook voor de wetenschap zelf kan ccn
Zoo met een goede administratie cen schat
aan informatie leveren. Vanaf de jaren 70 zijn
er vele studies gepubliceerd op ethologisch cn
zoötcchnisch gebied die soms zells van recht-
streeks belang kunnen zijn voor veldwer-
kers (oecologen, beheerders, ctc.). Vanouds
hebben dierentuinen bijdragen geleverd aan
de vermeerdering van ta.xonomischc en
(chemisch-)fysiologische kennis der dieren.

Gezien de onafwendbare ontwikkelingen ten
aanzien van mondiaal natuurbehoud zullen
dierentuinen ongetw ijfeld nog een belangrijke
rol gaan spelen als laatste refugium v oor vclc
soorten. Eaton is hierover zeer summier. Pro-
blemen als domesticatie en vooralsnog dc po-
litieke (en ook economische) problemen bc-
trelfcnde coöperatie en participatie in
"reddingsacties" blijven onvermeld. Al mcl al
een beloog dat afgestemd is op grotere dieren-
tuinen met financiële ruimte, ideële filosofie
en wetenschappelijke instelling.

./. .4. B. II ensing. bioloog, curalor Burgers\'
Zoo tc .Arnhem.

-ocr page 151-

Nieuw CDI Hoofdgebouw Le-
lystad

4 Oktober 1982 Officiële Opening CDI
Hoofdgebouw Lelystad

9 Oktober 1982 Open Dag voor belang-
stellenden

Met dc ingebruiknatiie van het /ojuisl, na een
büuw \\an 4 jaar. gereedgekomen nieuwe
Hoofdgebouw zal in de zomer \\an 1982 de
concentratie in Lelystad \\an alle afdelingen
\\an het Centraal Diergeneeskundig Instituut
zijn beslag krijgen.

Behalve over het Hoofdgebouw, dat thans in
gebruik wordt genotnen. beschikt het CDI in
l.ehstad over nog twee vestigingen. De vesti-
ging Virologie, waar sinds 1972 het grootste
deel van het \\irologisch onderzoek en de
mond- cn klauwzeervaccinproduktie \\an het
instituut gecombineerd zijn en het foelever-
ingsbedrijf. waar grote proefdieren worden
gefokt.

Het nieuwe Hoofdgebouw

Het in gebruik genotnen nieuwe, geheel in
laagbouw uitgevoerde, comple.x bevat 30 ge-
bouwen met een totale lengte van ruim 1700
m. Er zullen ca. 200 personen werkzaam zijn.
De keuze voor laagbouw en de gebouwgroe-
pering v ond plaats op grond van o.m. de over-
wegingen. dat daardoor de gebouwen in de
toekomst onalliankelijk van elkaar in de leng-
terichting kunnen worden uitgebreid, terwijl
bovendien op deze wijze de onderlinge en de
algemene veiligheid van de gebouwdelen zo
groot tnogelijk kan zijn.

Alle werkruimten zijn op de begane grond
gesitueerd, terwijl alle technische installaties
op de verdieping zijn samengebracht, waar-
door de mogelijkheid is ontstaan onderhoud
en reparaties le verrichten met een minimutn
aan overlast voor hel werk in de laboratoria.
Er is gestreefd naar een verregaande standaar-
disatie. zowel in de bouw dankzij een conse-
quent doorgevoerde standaardsnede, als in de
afmetingen en inrichting van de werkruimten.
Ook de utilitaire toerusting is in principe stan-
daard.

[o)(i[rD(gllDG®[i] diiD wêpslapm

-ocr page 152-

De grond rond de gebouwen, in totaal ± 3ü ha
groot, heeft een landschappelijke aankleding,
met aan de buitengrens een dichte groengor-
del. die naar de gebouwen toe kleinschaliger
wordt en geleidelijk verfijnt.
Met het betrekken van het complex in l.elv-
stad isde laatste fase ingetreden vaneen proces
dat de verspreid liggende afdelingen van het
Instituut gedurende de afgelopen 12 jaar naar
deze vestigingsplaats heeft gevoerd.
Op 4 oktober a,s, zal Zijne Koninklijke Hoog-
heid Prins Claus het gebouw officieel openen.
Op 9 oktober zijn belangstellenden welkom
op de Open Dag (van 13.00-17,00 uur).
Het adres is: Centraal Diergeneeskundig In-
stituut. Pdelhertweg 15. Lelystad.

VVAA-Artsenvrouwen-Cursus

Beweging in dc gezondheidszorg betekent ook: ver-
anderingen in de praktijkvoering. .Actuele kennis
van. ondermeer administratieve, zaken wordt daar-
bij steeds belangrijker.

Daarom gaat de VVAA-Artsenvrouwen-Cursus
opnieuw van start. Voor vrouwen van artsen, tan-
dartsen. dierenartsen en fysiotherapeuten, die actief
m het praktijkgcbeuren meedraaien. Niet in de cu-
ratieve sfeer, doch op dat terrein waarvoor de be-
roepsbeoefenaar in de gezondheidszorg zelf veelal
le weinig tijd heeft. Zoals de .Administratie, de
Boekhouding, Verzekeringen. Linancieringen. Be-
lastingzaken etc.

In de door de VVA.A georganiseerde cursus worden
aan de hand van documentatic-materiaal onder an-
dere die onderwerpen behandeld en besproken.
f)e cursus bestaat uit vier middagbijeenkomsten
(dinsdag en donderdag) van 2\'., uur en zal worden
gehouden in het voorjaar 198.\'!. voorshands in de
volgende plaatsen: Utrecht, (ironingen. Leiden.
Zwolle. Nijmegen. Dordrecht. Amsterdam en in het
zuiden van het land. Van iedere deelnemer wordt
een bijdrage in de kosten gevraagd van / 12."). -.
Nadere informatie:WAA. Postbus 815.L RD
Utrecht, (tel. ().t()-454449|.

(Persherichl 1.1\'. A.A.)

Studiebeurzen voor de Verenigde
Staten

Voor afgestudeerden met zeer goede studieresulta-
ten van Nederlandse universiteiten en hogescholen,
van Conservatoria. Academies van Beeldende
Kunsten en de Nederlandse Film- en felevisie Aca-
demie. zijn beurzen beschikbaar voor voortgezette
studie in de Verenigde .Staten \\ oor het academisch
jaar 198.t-1984.

Fulbright Beurzen voor studie voor een Master\'s
graad of een Ph.D. in
elke siuclieriehiiiig
Vereist:

afstuderen vóór 1 september 198."?
toelating tot \'graduale study\' aan een Ameri-
kaanse universiteit

volledige of gedeeltelijke Amerikaanse beurs of
assistentschap of eigen fondsen
Foelage: ma.ximaal S .LOCO en of vergoeding van de
reiskosten.

Sluitingsdatum voor beursaanvrage: maart
198.V

Brochures en aanmeldingsformulieren

Netherlands America Commission for Educational
E.xchange (NACEE). Nieuwe Spiegelstraat 26. 1017
DG Amsterdam (020-242435).
N.B. Vele Amerikaanse universiteiten sluiten reeds
op /
decemher IVfiJ de inschrijv ing voor het acade-
misch jaar 198.V1984. Aangeraden wordt zich ruim
tevoren tc wenden tot het Student Counseling De-
partment van NACEE. waar ad\\ ies en inlichtingen
verstrekt worden over het hoger onderwijs in de
Verenigde Staten en over inschrijvingsprocedures
aan de universiteiten. De studiegidsen van universi-
teiten cn naslagwerken kunnen worden geraad-
pleegd.

Student Counseling Department: telefoon 020-
241514 (9.00-12.00 uur), open dagelijks van 13.00-
17.00 uur.

Meer inlichtingen over andere studiebeurzen op het
redaktic-secretariaat verkrijgbaar.

\'Zo moet het niet\' (45)

Op een mengvoederbedrijf werd
vastgesteld, dat aldaar attesten werden
ingevuld, die afkomstig waren van een
dierenartsen-praktijk, die deze attesten
enkel van hun stempel voorzag.
Daarbij werd ook vastgesteld, dat de
dierenartsen medicijnen aan bedoeld
mengvoederbedrijf op voorraad
leverden. Nadat verwerking in
tnengvoeder had plaatsgevonden zond
het bedrijf 2 a 3 keer per maand
kopieën van de ingevulde attesten op
aan de dierenartsenconibinatie.
Dc dierenartsen is proces-verbaal
aangezegd voor de overtreding op
grond van de Antibioticawet en bet
delict valsheid in geschrifte, gelet op
artikel 47 W.v.Str.

-ocr page 153-

Varkenspest in Nederland

I e beginnen met een uitbraak op 30 augustus
werden sindsdien in Nederland opnieuw 3 ge-
vallen van varkenspest gemeld, allen in
Noord-Brabant.

De uitbraak van 30 augustus had plaats te
Hooge Mierde op een bedrijf met 530 mest-
varkens. Op I september werd te Zijtaart we-
derom een geval bevestigd. Het betrof hiereen
contact van het op 20 augustus reeds positief
bevonden bedrijf van dezelfde eigenaar.
Het bedrijf telde 276 zeugen, 7 beren, 118
opfokzeugen, 2197 mestvarkens en 545 lopers
en biggen.

Eveneens te Zijtaart werd 6 dagen later var-
kenspest geconstateerd op een bedrijf met 737
mestvarkens.

In alle gevallen zijn de gebruikelijke maatre-
gelen genomen en het O.I.E. en de E.G.-
partners op de hoogte gebracht.

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin Nr. 16 van de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van 16 t m 31 augustus 1982
vermeldt het volgende aantal gevallen van aangifte-
pliehtige besmettelijke dierziekten in Nederland.

Kotkreupel

Lotaal 8 gevallen in 7 gemeenten.
Drenthe 4 gevallen

Noord-Holland 4 gevallen in 3 gemeenten

Varkenspesl

1 otaal 3 gevallen in 3 gemeenten in Noord-Brabant
reehts Herk, provineie Limburg. Op het bedrijf
waren 748 varkens aanwezig.
Drie dagen nadien gaf men kennis van een volgend
geval, en wel op een fok. mestbedrijf te Meer (ge-
meente Hoogstraten), provincie Antwerpen. Hier
betrof het 757 varkens. Dit bedrijf ligt op slechts 1
km afstand van de Nederlandse grens ter hoogte
van Baarle Nassau.

VARKENSPEST
België

Bij een telegram d.d. 24 augustus meldde de Belgi-
sche Veterinaire Dienst een nieuwe uitbraak van
varkenspest, ditmaal op een mestbedrijf te Lamb-

Ook op de 31e augustus werd nog een uitbraak
bevestigd, nl. te Poppel (gemeente Ravels), provin-
cie Antwerpen. Ditmaal ging het om een mestbe-
drijf met 205 varkens. Sanitair- politionele maatre-
gelen zijn genomen; afmaken en destructie vande
betrokken populaties, desinfectie en het instellen
van zones de protection.

Italië

Per telex van 26 augustus maakte de Italiaanse
Veterinaire Dienst melding van een tien dagen tevo-
ren bevestigde uitbraak van varkenspest. Het ging
om een geïsoleerd bedrijf in de gemeente Tartarici,
provincie Messina, met 16 niet geënte varkens
waarvan er één was gestorven.
Veterinair- politionele maatregelen zijn genomen
conform E.G.-richtlijn 80 217.

rT

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 154-

1982

September:

30 -2 okt. 31. Internationale Fachtagung fiär
künstliche Besamung der Haustiere, Thal-
heim, Wels. Österreich (pag. 440).

Oktober:

1 2 Jaarcongres 1982 K.N.M.v.D., tevens I29e
Algemene Vergadering, Boekelo (pag. 163.
253, 537 en 552).

3 Nat. Symposium van de Small Animal Veteri-
nary Association. Belgium, Brussel (pag. 440).

4 Officiële opening CDI Hoofdgebouw te l.elys-
tad (pag. 751).

4 -8 2nd World Congresson Genetics applied to
Livestock Production, Madrid,

6 Groep Pluimveewetenschappen K.N.M.v.D.
Wetenschappelijke vergadering. l.A.C.,La-
wickse Allee 11. Wageningen. Aanvang 13.30
uur.

6—8 Fagung der Fachgruppe Pferdekrankhei-
ten der DVG, Freiburg, Breisgau (pag, 246).

7 8 Fachgruppe\'Versuchstierkunde\'der DVG,
Arbeitstagung auf versuchstierkundlichem
Gebiet, Berlin (pag. 527).

8 Benelux Studiedag: \'Velerinaire Wetgeving in
België en Nederland\' (pag. 758).

9 Open Dag (nieuwe hoofdgebouw CDI, Lelys-
tad) (pag. 751).

11 13 .loint Meeting DVG. CEC; FAO on hy-
gienic problems of manure handling, Stuttgart
(pag, 594).

12 Groep Geneeskunde van bet Varken. Verga-
derring.

13 16 DSK lOe Lustrum (pag. 353).

13 -15 Symposium on Computer Applications in

Veterinary Medicine; Mississippi. State Uni-
versity, USA.

14 16 28. Jahrestagung der\'Fachgruppe\'Klein-
tierkrankheiten\'(A). Frankfurt am Main (pag.
137).

18 -21 VH International Symposium of the

World Ass. of Vet. Microbiologists. Immuno-
logists and Specialists in Infection Diseases.
Barcelona (pag. 1264 (1981)).

19 22 Week I cursus P.A.O Groep Praktici
Grote Huisdieren.

26 29 Week 11 cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

28 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

28 Groep Vet. Homoeopathic K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

November:

2 5 Weck IH cursus P.A.O. (iroep Praktici
Grote Huisdieren.

9 12 Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

11 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

16 18 IVth International Symposium of the
O.l.E. (pag. 594).

18 Kring de Westhoek. Vergadering.

18 Klinische Avond (pag. 712).

19 20 Groep Vet. Hotnoeopathie K.N.M.v.D.
Beginnerscursus en vervolgcursus (pag. 758).

25 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland.
Vergadering, Utrecht.

30 Groep D.I.B. K.N.M.v.D. Symposium Dier-
geneesmiddelenwet. Utrecht. Jaarbeurscon-
grescentrum (pag. 758).

December:

6 13 Nächste AO-VET Kurse, Davos, Schwei/
(pag. 680).

9 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

9 Groep Vet. Homoeopathic K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

9 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Afdelings-
vergadering. Hotel Restaurant Belvédère.
Schoonhoven.

6 18 AO-VET Kurse in Davos (Schwei/) (pag,
546).

13 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

14 Afd. Limburg K.N..M.V.D. Algemene leden-
vergadering.

14 Afd. Noord-Holland K.N..M.V.D. Leden-
vergadering.

21 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hellendoorn.

1983

Januari:

27 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

Februari:

12 Ciroep Velerinaire Homoeopathic. Sympo-
sium (pag. 758).

.Maart:

3 4 Fachgruppe \'GeflUgcl\' der DVG. fagung
über \'Krankheiten der Vögel\'. Berlin.

7 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

17 Klinische Avond (pag. 712).

April

8 10 British Small Animal Veterinary .Assoc.
.Annual Congress. London (pag. 680).

21 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

23 Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\'. Regionale
Arbeitstagung Nord. Oldenburg.

22 24 Voorjaarsdagen 1983. Groep Genees-
kunde van het Kl. Huisdier. .Amsterdam.

Mei:

18 A.e.V.-Controle. Studiedag. Biddinghui/en.

-ocr page 155-

Na zijn studie is hij assistent geweest in de
interne kliniek van prof. Wester: vier maanden
later vestigde hij zich als prakticus in Slochteren.
Na een tnoeili/k begin wist hij aldaar een
uitgebreide grote huisdierenpraktijk op te
houwen: ook werd hij hoofd van de regionale
vleeskeuringsdienst.

Na enige tijd trad hij in het huwelijk: zijn vrouw
is steeds voor hem een grote steun geweest.
Santen met hun beide dttchters vortnden ze een
lijn huisgezin.

In deze beginperiode als prakticus werd veel tijd
besteed aan een promotie-onderwerp bij wijlen
prof. Krediet. Dit residteerde in 1939 in een knap
stuk werk. dat pas later op zijn waarde werd
gewaardeerd.

Hoewel hij een goed prakticus was.
bleek toch snel dat zijn ambitie in het
bestuurlijke vlak lag. ,\\a de tweede wereldoorlog
wenl zijn streven beloond door de benoeming tot
directeur van tic nieuw opgerichte
(lezottdheldsdienst voor Dieren in de provincie
Groningen. Het gezin verhuisde toen naar
Haren. Het directoraat bezorgde hetn veel
problemen, fiteimlelijk wist hij toch een dienst
te vortnen. waar dierenartsen en veehouders hun
belangen goeti gewaarborgd zagen.
De vele te nemen maatregelen werden niet altijd
a priori itt ilank aanvaard, ttiaar llartn kwant
uiteindeltjk altijd prima voor de belangen van
zipt collega\'s op. Hij heeft bij dil moeilijke werk
veel steun ondervonden van al zijn medewerkers.
Gedurende deze ambtelijke periode is hij tevens
leraar gesveest aan de Hogere en Middelbare
Landbouwschool in Groningen. Dil werk deed
hij met veel animo.

In de gemeetischap heeft Harm geen opvallende
rol gespeeld, /.ijn werk vroeg de volle persoon, er
was geen lijd voi)r nevettjimciies.
Bij zijn afscheid als directeur kreeg hij van
verschillende zijden veel lof toegezwaaid. \'Tevens
werd hij toen benoemd tot officier in de orde van
Oranje Nassau.

[Liii^maL

Op ft april overleed hij. 77 jaar oud. Het was een
kort lijden, veroorzaakl door een verergering van
een chronische k waai
Zijn echtgenote zal ongetwijfeld steun
ondervinden bij haar dochters en de vele
vrienden die zij in de loop der jaren hebben
verworven.

Hann was een goed collega en een fijne vriend.

N. DIDDLNS.

In memoriam

HARM TER BORG

H ijlen collega Ter Borg hraehi zijn jeugdjaren
door in zijn gehoorle/ilaals Laude (Gr.).
Middelbaar onderwijs werd gevolgd in Coevorden.
waarna in 1922 de studie in Ulrechi hegon: deze
werd met succes beëindigd in 1927.
Gedurende de studententijd heeji hij. hoewel, wat
studie betreft zeer con.seientieus. volop genoten
en oo/< nog tijd kunnen vinden voor bestuurlijke
functies (o.a. was hij quaestor in het laatste
.Absyrtus bestuur).

-ocr page 156-

Van de Ereraad

Door een aantal buurtcollegae werden
tegen de dierenartsen F. M. en A. W. H. te
L., en G. R. te L., in associatieverband
samenwerkend, klachten ingediend, die het
verwijt behelsden dat via een publikatie en
advertenties in de regionale pers de
aandacht is gevestigd op de mogelijkheid
om in november 1981 in de praktijk van
beklaagden poezen te laten steriliseren
tegen een lager tarief dan tussen de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde en de Nederlandse
Vereniging tot Bescherming van Dieren
landelijk is overeengekomen.
De Ereraad was van oordeel dat
beklaagden geheel mede verantwoordelijk
moesten worden gesteld voor de inhoud
van publikatie en advertenties die een door
de plaatselijke afdeling van de Nederlandse
Vereniging tot Bescherming van Dieren
voor de maand november 1981
georganiseerde sterilisatie-actie betroffen,
voor zover zij in de tekst daarvan waren
betrokken.

De Ereraad overwoog dat de advertenties
de onomstotelijke aankondiging bevatten
van de mogelijkheid om in de praktijk van
beklaagden poezen te laten steriliseren
tegen een tarief van ƒ30, waarbij met
zoveel woorden het sterk gereduceerde
karakter van dat tarief werd benadrukt, en
dat dit tarief slerk afweek van het in
landelijk overleg tussen de Maatschappij en
de Nederlandse Vereniging tot Bescherming
van Dieren bij door dc plaatselijke
afdelingen van de Vereniging
georganiseerde sterilisatie-acties
overeengekomen tarief, als vermeld in een
aan de \'praktiserende dierenartsen in
Nederland\' gericht rondschrijven van de
Maatschappij dd. I februari 1980 met
daarbij gevoegd een exemplaar van een
door de Vereniging met begeleidende brief
van 5 februari 1980, waarin dat tarief
eveneens was aangegeven, aan de
plaatselijke afdelingen gezonden \'draaiboek
sterilisatie-, castratie-acties\'.
Na overwogen te hebben dat het naar het
oordeel van de Ereraad terecht aan
beklaagden verweten feit temeer ernstig
werd geacht omdat beklaagden
medewerking hadden verleend aan een gang
van zaken die in strijd was met de in
vooraangehaalde missives en ook draaiboek
vervatte door Maatschappij en Nederlandse
Vereniging tot Bescherming \\an fJieren
gemaakte afspraken, oordeelde de Ereraad
dat beklaagden niet alleen niet in
overeenstemming met het algemeen belang

[kDijomio].

waartoe het doel van die afspraken moet
worden gerekend — doch ook in strijd met
het belang van de Maatschappij, hier
gelegen in hel verlenen van medewerking
door dierenartsen aan de nakoming van de
bereikte overeenkomst met de Vereniging,
die door acties als de onderhavige en een
medewerking als door beklaagden daaraan
verleend op de tocht zou kunnen komen le
staan, hebben gehandeld.
Voorts overwoog de Ereraad dat met name
de advertenties geacbl moeten worden bij
hel publiek de indruk te hebben gewekt dat
in november 1981 beklaagden zonder tneer
voor hel verrichten van een sterilisatie een
lager dan gangbaar tarief hanteerden en
men daarvoor bij beklaagden terecht kon.
en de advertenties in zoverre een
ontoelaatbare wervingskracht impliceerden.
De Ereraad oordeelde dat beklaagden zich
aldus door hun handelwijze, mede gelet op
artikel 10 van de Code voor de i:)ierenarts,
op het terrein van de oneerlijke
concurrentie begaven en zulks een handelen
in strijd met de eer en de waardigheid van
de diergeneeskundige stand oplevert.
De Ereraad achtte de klachten gegrond en
legde aan beklaagden, tevens in aanmerking
nemende dat zij kennelijk geen of
onvoldoende acht hebben geslagen op een
in het
Tijdschrifi vour Diergeneeskunde van
1 april 1981 gepubliceerde uitspraak van de
Ereraad inzake \'castratie- en sterilisatie-
acties\', aan ieder van beklaagden de
volgende tuchtmaatregelen op:

1. een geldboete van / 1.000.-—. te voldoen
aan de Maatschappij;

2. een voorwaardelijke geldboete van
/ 5.000, te voldoen aan de
Maatschappij, en wel met bepaling dat
de boete niet zal worden geëffectueerd
indien beklaagden zich gedurende een
tijdvak van driejaren na de uitspraak
onthouden van soortgelijke handelingen
in strijd met de belangen van de
Maatschappij dan wel met de eer en de
waardigheid van de diergeneeskundige
stand;

3. bekendmaking van deze uitspraak in het
Tijdschrifi voor Diergeneeskunde, met
vermelding van initialen.

-ocr page 157-

Jaarcongres 1982, 1 en 2 oktober, Boekelo

Achter de l,I.ssel is het echt niet zo\'n onderontwikkelde rimboe als U misschien
veronderstelt, maar als U de situatieschets achter in het programmaboekje niet
vertrouwt, is er uiteraard niets op tegen een goede kaart te gebruiken, als U maar

komt.

-ocr page 158-

köDoM

Benelux Studiedag

Vrijdag 8 oktober 1982

De jaarlijkse Benelux Studiedag van de
Nederlandse Vereniging voor Agrarisch
Recht zal worden gehouden op
vrijdag 8
oktober 1982 in Hotel Erica te Berg en Dal.
Aanvang; 9.45 uur en sluiting; 16.00 uur.
Het thema voor deze studiedag is;
\'De
Veterinaire IVetgeving in België en
Nederland\'.

Van Belgische en Nederlandse zijde zal een
pre-advies voor deze studiedag worden
opgesteld. Het ligt in de bedoeling om deze
pre-adviezen uitvoerig te bespreken.
Dierenartsen met belangstelling voor dit
onderwerp zijn welkom deze studiedag bij
te wonen. Aanmelding kan telefonisch
geschieden op nr. 08370-89111 (dr. ir. P. de
Visser), waarna een pre-advies zal worden
toegezonden.

De kosten voor deze dag, incl. koffie en
lunch, bedragen ƒ 30,- per persoon. Dit
bedrag dient te worden overgemaakt op
girorekening 820835 t.n.v. de
Penningmeester Vereniging Agrarisch
Recht, Hollandseweg 1, 6706 KN
Wageningen.

Groep D.I.B.
Symposium over de
Diergeneesmiddelenwet
Dinsdag 30 november 1982

De Groep Dierenartsen werkzaam in het
Bedrijfsleven (D
.I.B.) organiseert dit najaar
in nauwe samenwerking met de Groepen
Praktici Grote Huisdieren en Geneeskunde
van het Kleine Huisdier een Symposium
over de consequenties van de
Diergeneesmiddelenwet.
Dit Symposium, dat is bedoeld als een
informatieve bijeenkomst voor de
Nederlandse dierenartsen wordt gehouden
op
dinsdag 30 november 1982 in de
Jaarbeurs te Utrecht.

De dag zal bestaan uit een drietal thema\'s
rond dit onderwerp te weten
Thema 1;
De Diergeneesmiddehvet:
iuridisch, de uitvoering en de controle.
\'fhema 11; Consequenties van de wet voor
de producent.

Thema 111; Consequenties van de wet voor
de consument.

De thema\'s zullen woprden ingeleid door
deskundigen vanuit het Ministerie, de
Faculteit, het Bedrijfsleven en de
Veterinaire Praktijk.
De dag wordt besloten met een
forumdiscussie over de drie thema\'s onder
leiding van drs. J. W. Baretta.
Nadere gegevens over de wijze van
aanmelding, kosten etc. zullen spoedig
bekend worden gemaakt.

Groep Veterinaire
Homoeopathie

Symposium \'Veterinaire
homoeopathie, wetenschap en
praktijk\'

Zaterdag 12 februari 1983

Hotel de Bilderberg, Utrechtseweg 261,
6862 AK Oosterbeek.
Voorlopig programma;
10.00 Welkom

10.15 Vrijland; \'Wat is (veterinaire)

homoeopathie\'.\'\'
10.45 Pauze

11.15 Wolter; \'Veterinaire homoeopathie

en wetenschap\'
12.15 Aperitief
13.00 Lunch

14.30 Fontijn; \'De geneeskrachtige plant\'
15.00 MacLeod;\'Veterinaire

homoeopathie en praktijk\'
16.00 Pauze

16.30 Westerhuis of Rigter; \'Zo baas, zo
hond\'

17.00 Informeel samenzijn; receptie voor

de beide buitenlandse sprekers.
Maximum aantal deelnemers; 200 personen.
Deelnamekosten; tussen /\'50, en /\'75,
per persoon.

Aanmelden en informatie bij; Ci. I h. A.
Menges, dierenarts, Berkenstraat I 1-1 la,
2691 CS \'s Gravenzande.

Cursussen
Beginnerscursus

Beginnerscursus \'Inleiding in de veterinaire
homoeopathie\'.

\'Fhema: t^e techniek van het stellen van een
geneesmiddelendiagnose.

-ocr page 159-

Plaats van samenkomst

Motel Nuland, Rijksweg 25, Nuland, tel. 04102-
2231

\\rijdag 19 november en zaterdag 20 november
19X2.

Docenten

.1. L. Kontijn, apotheker. Wormerveer;
G.
ril. A. Menges, dierenarts, \'s-Gravenzande;
I. A. r. Rigter. dierenarts (cursusleider),
Bellrum;

I.. Soetaert. dierenarts. Hoboken (België);
Vrijlandt, arts. Ede;

.A. H. Westerhuis. dierenarts. Wageningen.

Studiekosten

De studiekosten bedragen / 275, - per persoon
(leden van de Groep / 250, -; candidaatleden
\\an de Ciroep / 175, ) inclusief overnachten en
dagkosten.

Annuleringsregeling

Bij annulering lussen 1 en 10 november 1982 is
50% van het cursusgeld verschuldigd. Daarna is
hel volledige bedrag verschuldigd. Indien u voor
vervangende deelneming kunt zorgen, vervallen
de annuleringskosten.

Programma

vrijdag 19 november I9fl2
9.15 Aankomst der deelnemers (koffie);
9.45 Welkomstwoord en inleiding in de cursus
doot de voorzitter van de Ciroep
Veterinaire Homoeopathie K.N.M.v.D.;
10.00 Basisprincipes der homocopathie
(Vrijlandt);

II.15 Pauze;

I 1.30 Ver/.anielen der symptomen (anamnese!)

(Westerhuis);
12.30 Lunch;

14.15 Waarderen en hiërarchisercn der

symptomen (Westerhuis);
15.30 Pauze;

15.45 Het gebruik van het repertorium
(Soetaert);

17.00 Nabespreking onder het genot van een
drankje;

18.00 Enkele larmaceulische aspecten van hel

homoeotherapeuticum (Fontijn);
20.00 Diner;

na 22.00 uur vrije nabespreking.

/.aierdag 20 november I9H2
9.45 Praktisch repenoriseren

(Soetaert Westerhuis);
11.00 Pauze;

11.15 Vervolg praktisch repenoriseren

(Soetaert Westerhuis);
12.30 Lunch;

14.15 Aanwijzingen voor de bestudering van de

veterinaire homoeotherapie (Rigter);
15.15 Evaluatie en sluiting van de cursus.

kBiLMdl

Verplichte literatuur

Westerhuis, A. H.; Inleiding in de velerinaire
homoeopathie voor dierenartsen (dient u gelezen
te hebben)

Kent, J. F.: Repertory of the homoeopathie
Materia Medica

(Beide boeken zijn te verkrijgen via VSM
Geneesmiddelen bv. Postbus 321, 1800 AH
Alkmaar, lel. 072-615944.).

Aanmelden

Leden van de K.N.M.v.D. kunnen zich lot 1
november 1982 voor deze cursus aanmelden door
storting van het verschuldigde cursusgeld op
bankrekening 51.72.25.700 t.n.v. penningmeester
Groep Veterinaire Homoeopathie van de
K.N.M.v.D. te \'s-Gravenzande.
Gironummer van de bank is 7112 (ABN te \'s-
Gravenzande).

De toelating tol de cursus zal geschieden in
volgorde van binnenkomst van de betalingen.
Minimum aantal deelnemers: 20 personen.
Ma.ximum aantal deelnemers: 40 personen.

Vervolgcursus

Vervolgcursus \'Inleiding in de veterinaire
homoeopathie\'.

Thema: Potentiekeuze en interpretatie van de
reacties.

Plaats van samenkomst

Motel Nuland. Rijksweg 25, Nuland, tel. 04102-
2231

vrijdag 19 november en zaterdag 20 november
1982

Toelatingseis: moet de beginnerscursus gevolgd

hebben.

Docenten

L. Soetaert, dierenarts. Hoboken (België);
A. Vrijlandt, arts. Ede;

11. Westerhuis. dierenarts (cursusleider),
Wageningen.
Studiekosten

De studiekosten bedragen / 275. per persoon
(leden van de Ciroep / 250, candidaatleden
van de Ciroep ƒ 175, -) inclusief overnachten en
dagkosten.
Annuleringsregeling

Bij annulering tussen 1 en 10 november 1982 is
50\';c, van het cursusgeld verschuldigd. Daarna is
het volledige bedrag verschuldigd. Indien u voor
vervangende deelneming kunt zorgen, vervallen
de annuleringskosten.
Programma

Vrijdag 19 november I9H2
9.30 Aankomst der deelnemers (koffie);
10.00 Welkomstwoord en inleiding in de cursus.
Inleiding in en bespreking van
Hahnemann\'s \'ürganon der Heilkunde\'
(Westerhuis, Soetaert);

-ocr page 160-

11.15 Pauze;

11.30 Interpretatie van de reacties (Soetaert);

12.30 Lunch;

14.15 Vervolg interpretatie van de reacties
(Soetaert);

15.30 Pauze;

15.45 Potentiei<euz.e (Vrijlandt);

17.00 Nabespreking onder het genot van een
drankje;

18.00 Praktisch repertoriseren (Soetaert);

20.00 Diner

na 22.00 uur vrije nabespreking.

Zaïerdag 20 november 1982
9.45 Praktisch repertoriseren
(Soetaert Westerhuis);

11.00 Pauze;

11.15 Vervolg praktisch repertoriseren
(Soetaert Westerhuis);

12.30 Lunch;

14.15 Vervolg praktisch repertoriseren
(Soetaert Westerhuis);

15.15 Evaluatie en sluiting.

lïïLmM

\\ erplichte literatuur

Westerhuis, A. H.: Inleiding in de veterinaire
homoeopathie voor dierenartsen (dient u gelezen
te hebben)

Kent, .1. r.; Repertory ol the homoeopathie
Materia Medica

(Beide boeken zijn te verkrijgen via VSM
Geneesmiddelen bv. Postbus 321. 1800 AH
Alkmaar, tel. 072-615944.).

Aanmelden

Leden van de K.N.M.v.D. kunnen zich tot 1
november 1982 voor deze cursus aanmelden door
storting van het verschuldigde cursusgeld op
bankrekening 51.72.25.700 t.n.v. penningmeester
Groep Veterinaire Homoeopathie van de
K.N..M.V.D. te \'s-Gravenzande.
Gironummer van de bank is 7112 (ABN te \'s-
Gravenzande).

De toelating tot de cursus zal geschieden in
volgorde van binnenkomst van de betalingen.
.Minimum aantal deelnemers: 20 personen.
.Ma.ximum aantal deelnemers: 40 personen.

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft zich aangemeld de volgende collega:

Visser. Mevr. 1. J. R.; 1982; 3703 AD Zeist, Griffensteynselaan 70.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Mevr. Ch. G. Kalkman. Van Lennepstraat 9. 3532 I K Utrecht.
M. A. P. M. Kappen. Zandhofsestraat 51, 3572 GB Utrecht.
H. A. Luten. Alteveerselaan .TO, 6881 AW Velp.
G. J. Stam. l.B.B.-laan 97. 3582 XE Utrecht.
C. Veldman. Warande 147. 3705 ZL Zeist.

L. M. P. Voncken. Van Lynden van Sandenburglaan 40. 3571 BC Utrecht.
M. H. J. .1. WesterhoL l.B.B.-laan 21 11. 3582 VD Utrecht.
Adreswijzigingen, enz.:

I8fi \'Aarle. P. A. \\l. van: 1978; 5242 AH Rosma- 214
len. Not. V. d. Mortellaan 2; tel. (04192)
12370; wnd. d.
 218

191 *BeiJer. //. A.: 1982; 8471 JN Wolvega,

Hoofdstraat Oost 56; tel, (05610) 2253; p., 228
ass, bij mevr. E. H. A. v. d. Laan- I ruijens. S.
R.
V. d. Laan en W. F. Ouwerkerk.

195 Boer.J. //. (/e; Giessenburg; tel. (01846) 2413;

r.d.; oud-h. vl. k. dnst. 232

322 Boersma. J. M.: 1981; 4902 Bad Salzuflen
(B.R.D.), Hermannstrasse 6; tel. (05222)
4392; p., ass. bij Dr. H. Udes.
 232

323 Co/ipebnans. J. W. C.: 1970; Be Iem Para
(Brazilië), Av, Magalhaes Parata 1050, Edis-
sicio Pedro Cameiro. Apt, 802, Bloc B; d.

Kx.u\'l. A. C. A. van: 1971; tlsch; tel, (04110)
1619 (privé), (041 16) 73951 (bur ),
Fruiihot. H.: 1970; 1058 BD Amsterdam,
Hoofdweg 46; tel, (020) 127398; p.
Havinga. E.: 1974; 9901 AA Appingcdam,
Snelgersmastraat 11; tel, (05960) 28282; p,,
geass, met P, W\'. Pastoor en A. M. Weiten-
berg.

Heuvel. IL. C. M. van den: 1980; 2803 DK
Gouda. Groenhovenweg 409; tel, (01820)
36131 (privé). (070) 792373 (bur,),
\'Hoekstra. .Mevr. J.: 1982:8471 JN Wolvega.
Hoofdstraat Oost 56; tel, (05610) 2253; p,,
ass, bij mevr, E, H, A, v, d. Laan-1 ruijens, S,
R,
V, d. Laan en W, F, Ouwerkerk,

-ocr page 161-

(Lio m

A]

:J7 Hunneman. W. A.: 1966; Esch; teE (04110)
1540 (privé), (04116) 73951 (bur.).

:5H *l.ok. F. J.: 1982; Utrecht; tel. (030) 317463;
wnd. d.

260 .Vfaar. Dr. R. E. de: 1940; U-1947; 2565 AC
\'s-Gravenhage, Daal en Bergselaan 14; tel.
(070) 456366.

260 *Maeh. Dr. F.: 1937; Brno.-1937; 9733 AL
Groningen, Roer 137; tel. (050) 412714; d.

263 Mensink. .Mevr. J. .M. C. H.: 1982; Utrecht;
tel. (030) 960063; wnd. d.

263 Meviu.s. D. J.: 1980; 9642 MG Veendam, De
Reede 95; tel. (05987) 16205 (privé), 22234
(prakt.); p., ass. bij J. G. W. Schrör.

274 Pa.su>or. P. W.: 1971; Ten Boer (Gr.); p.,
geass. met E. Havinga en A. M. Weitenberg.

274 Peelers. S. J. C. M.: 1979; Amsterdam; p.
(assoc. met P. A. v. d. Werf beëindigd).

277 Poller. A.: 1979; Utrecht; tel. (030) 312128
b.g.g. (03240) 14163 of (040) 831397; wnd. d.

279 Ramhags. R G. M.: 1971; 5244 GR Rosma-
len, Sluiskeshoeven .90; tel. (04192) 12065
(privé), (04116) 73951 (bur.); d. G.v.D. prov.
N.-Brabant.

290 Segers. J. F. J.: 1981; 4744 S M Bosschen-
hoofd, Roosendaaisebaan 30; tel. (01654)
3076 (privé), (01650) 42750 (prakt.).
Sieetuneijer. J. A.: 1977; Oss; tel. (04120)
26002 (privé), (080) 775858, (08870) 7711
(bur.); k.d.; r.k.

Ven, .Mevr. L P. vande: 1982; 1091 EA Am-
sterdam, Weesperzijde 8; tel. (020) 924264;
wnd. d.

303/327 Verdiesen. P. A. H. M.: 1981; Maputo
( Moçambique), c a Empressa Gado do Corte
Gaza, C.P. 1753; d.

311 Weiienberg. A. M.: 1974; Appingedam; p.,
geass. met E. Havinga en P. W. Pastoor.

3271312 Wensing. Prof. dr. C. J. G.: 1962; U-1964;
3723 GE Bilthoven, Gezichlslaan 22; tel.
(030) 787731 (privé), 534336 (bur.); hlr. R.U.
(E.d.D.).

*Werf P. A. vander: 1969; 1695GC Blokker,
Zuiderdracht 40; tel. (02292) 2139; p. (assoc.
met S. J. C. M. Peeters beëindigd).
iVouiv. J. H. M. van de: 1958; Drunen; tel.
(04163) 72481 (privé), 72730 (prakt.).

295

303

312

317

Overleden:

K. F. M. H. Bioemen te Heel op 25 juli 1982
.A. van Houwelingen te Ede op 12 september 1982

Eervol ontslag als plaatsvervangend Inspecteur bij de V,D,:

N. A. Commandeur te Leiden per I juli 1982

Jubilea:

C. van Ginkel te Delft (afwezig)

Dr. F. W. van Ulsen te Zwolle (afwezig)

G. van der Kolk te Nieuwe Niedorp (aanwezig)

C. J. Okkerse te \'s-Hertogenbosch (aanwezig)

Dr. W. H. F. C. Majoewsky te Arnhem (afwezig)

Dr. J. G. W. Schotsman te Bleiswijk (afwezig)

Dr. J. J. Koopman te Alkmaar (afwezig)

W. R. J. Rasenberg te Enschot (aanwezig)

Dr. P. van de Kerk te Soest (afwezig)

.1. fL Staal te Sleen (afwezig)

R. J. Kumtnel te Bennebroek (afwezig)

R. Muller te Hilversutn (afwezig)

N. P. Saathof te Nijeveen (afwezig)

B. M. Bogaerts te Heesch (afwezig)

55 jaar op
40 jaar op
40 jaar op
40 jaar op
60 jaar op
60 jaar op
30 jaar op
25 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
40 jaar op
25 jaar op
30 jaar op
35 jaar op

1 oktober 1982

2 oktober 1982

3 oktober 1982

3 oktober 1982

4 oktober 1982
4 oktober 1982
7 oktober 1982
7 oktober 1982
11 oktober 1982

11 oktober 1982

12 oktober 1982
14 oktober 1982
17 oktober 1982
20 oktober 1982

AAcofarma auto-apotheek

Vraag meteen brochure aan ot bezoek bij u thuis met

AAcofarma b.v. Postbus 53. 7680 AB Vroomshoop. Tel. 05235-470/855.

\'n Vertrouwd adres voor kwaliteit, redeiijke prijs en snelle levering.

wm

-ocr page 162-

RHUSILMTSAT

Vlekziekte vaccin

Waarom zou u met minder
genoegen nemen?

Alleen

vertegenwoordiging
voor Nederland

VETIN NEDERLAND BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel
Telefoon 04116-73797

Veterinaria AG Zürich

-ocr page 163-

O

duphamun

Biologisch injectiepreparaat, gebaseerd op gedood
Avipox-virus, ter opwekking van parannuniteit bij
runderen en varkens. Hierdoor ontstaat een zeer snel
optredende, kort durende as
pecifieke weerstand tegen
die infectieziekten, die niet hun oorzaak vinden in één
agens of antigeen.

Indicaties

Profylaxe bij dieren nnet een verhoogde infectiekans of
een verlaagde weerstand, b.v. postnataal, bij stress
door transport, "crowding" etc.

Handelsvormen

10 flacons a 80 mg oplosvloeistof, voor behandeling
van 20 biggen jonger dan 2 weken of 5 kalveren resp.
varkens.

10 flacons a 320 mg oplosvloeistof, voor 80 biggen
jonger dan 2 weken of 20 kalveren resp. varkens.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133. 1007 JC AMSTERDAM TEL. (020) 440340/440911

-ocr page 164-

REDENEN

waarom wij aan onze connblnatie
penicilline plus streptomycine
plus dexamethason het snel en
effectief werkend antihistaminicum

CHLORPHENIRAMINE MALEAAT

hebben toegevoegd.

800
7 70

2 40-
2 10

1 bO
1 20

2 12 24

MINDER ZWELLING

36UUR

36 UUR

2 12 24

MINDER EXSUDAAT

EETLUST BLIJFT GEHANDHAAFD

-4-

36 UUR

24

MINDER KOORTS

-= pen. strap plus dexamethason

HIstablosone® is pen. strep plus dexamettiason plus chlorpheniramine maleaat

Histabiosone

Uit de research-centra van SCHERING CORPORATION U.S.A. Kenllworth, New Jersey

Mycofarm bv

Postbus 8, 3730 AA De Bill, Tel. 030-760045

-ocr page 165-

Qui goo

Diabetes mellitus bij een Grévy zebra (Equus
grevyi)

Diaheies Mellitus in a Grévy Zehra (Equus grevyi)
C. J. van den Brinic\'

SA M EN VA I ITNG. Beschreven wordt een geval van diabetes nwllitus bij een zebra en de nog weinig
gebruikte maar effectief werkende toedieningstechniek der insuline bij slecht te benaderen dieren.

SIJMMAF^V. A case of diabetes mellitus in a zebra and a technique used to administer insulin (not
verv contmon so jar. though effective) in animals which are hard to approach, is reported.

Diabetes mellitus ontstaat doordat de
bèta cellen van de eilandjes van Langer-
hans onvoldoende actief zijn. t)eze ver-
minderde activiteit kan veroorzaakt zijn
door degeneratie dan wel door atrofie (3,
4. 5).

Er wordt te weinig insuline geprodu-
ceerd. waardoor een hyperglycaemie ont-
staat. De hoeveelheid insuline welke in
het bloed circuleert is. naast enkele an-
dere factoren bepalend voor de glucose-
bloedspiegel.

Van de insulineproduktie bij exotische
zoogdiersoorten en zelfs van normale
bloedspiegels zijn slechts fragmentari-
sche gegevens bekend (6). Wel is bekend
dat de normaalwaarden gemeten bij
nuchtere dieren, per soort nogal verschil-
len (4).

Naast een endocriene stoornis kunnen
ook exogene factoren in hyperglycaemie
resulteren. Zo kan door grote hoeveelhe-
den koolhydraten te voeren een kunstma-
tige diabetes worden opgewekt o.a. bij
wolapen, doodshoofdaapjes en bij ratten
(4, 5).

Een capucijnaap met diabetes uit mijn
praktijk liet zich goed met Rastinon® re-
guleren, doch er trad onmiddellijk weer
suikerziekte op na het staken van de orale
therapie. Een olifant met klinische ver-
schijnselen van diabetes stierf na korte
tijd.

Gevallen van diabetes mellitus zijn besch-
reven bij antilopen (2). Spontane gluco-
surie bij overigens klinisch gezonde oka-
pis is beschreven door Gladston
et ai (1).
Dit, in combinatie met de bekende wisse-
lingen in de bloedglucosespiegels bij run-
deren (8), is een aanwijzing dat de dia-
gnose diabetes mellitus slechts mag wor-
den gesteld op basis van én klinische
verschijnselen én bloed- en urine-onder-
zock.

CASL/ISriEK

De patiënt was een 4 jaar oude, vrouwe-
lijke Gévry zebra
(Equus grevyi), verblij-
vend in het Safaripark Beekse Bergen te
Hilvarenbeek. Het dier vermagerde sterk
in verloop van enkele maanden, had een
dorre vacht met langer haar dan nor-
maal.

Zij vertoonde reeds een maand vóór het
bloedonderzoek een duidelijke polyurie
en polydipsie.

Naar gegevens der dierenverzorgers in
het Safaripark drinkt een normale Grévy
zebra met het daar gehanteerde voeder-
rantsoen ± 8 liter water per dag. Gezien
het feit dat de bewuste merrie iedere
nacht in een aparte box met een automa-
tische drinkwatervoorziening werd ge-
houden was alleen de polyurie enigszins
meetbaar.

Er werd opvallend veel en wel ongeveer

Drs. C. .1. van den Brink, praktizerend dierenarts. Capucijnenstraat 76B. 502.S LH Tilburg.

-ocr page 166-

4x de normale hoeveelheid urine gepro-
duceerd. Urine-onderzoek met behulp
van labstix (ames) liet zien dat de urine
eiwit (-) en glucose (•••■) bevatte.
Bloedonderzoek leverde de volgende
waarden op: ureum 80 mgr. % en glucose
200 mgr. % (7). Het dier werd gereguleerd
op 45 l.E. insuline extra tardum. Met
deze substitutie therapie kwam het dier al
in verloop van 14 dagen in een betere
conditie. Ook de wateropname en de
beter te bepalen polyurie bleken zich te
normaliseren.

De insuline werd met behulp van een met
een blaaspijp geschoten injectiespuit (Te-
linject®) iedere ochtend intramusculair
toegediend, alvorens het dier in het park
los te laten. Deze handeling kon aan de
dierverzorger overgelaten worden en ver-
liep probleemloos.

Een dagelijkse controle van de urine is in
het algemeen bij exotische dieren vrijwel
onmogelijk.

Onvoldoende controlemogelijkheden
waren er de oorzaak van dat een halfjaar
na het instellen van de therapie in een te
laat stadium gerapporteerd werd dat de
conditie van het dier vrij plotseling verer-
gerd was.

Na voorafgaande immobilisatie met Im-
mobilon® werd bloed afgenomen en on-
derzocht. Het glucosegehalte bleek 250
mgr.% te zijn.

Aangezien het een bekend en typisch ver-
schijnsel is dat dieren welke geïmmobili-
seerd zijn met Immobilon®, na een intra-
veneuze injectie met Revivon® vrijwel
onmiddellijk overeind komen en begin-
nen te eten werden 80
l.E. insuline extra
tardum bij het geïmmobiliseerde dier in-
gespoten. Echter 1 uur na de toediening
der Revivon® was het dier nog niet over-
eind; ook langzame intraveneuze injectie
van een liter warme steriele 5% glucose
oplossing bracht hier geen verandering
in. Aangezien het dier v olledig soporeus
was, is na 6 uur besloten tot euthanasie.

CONCl.USIE

De waarnemingen rechtvaardigen ook in
de toekomst het toepassen van een paren-\'
terale substitutie therapie bij grote exoti-
sche zoogdieren lijdende aan diabetes
mellitus. Dit wordt mede ondersteund
door andere experimenten zoals het me-
dicineren en immobiliseren met behulp
van de blaaspijp bij de talrijke exotische
zoogdieren in het Safaripark wat zonder
onrust der overige dieren verloopt.
Zeer belangrijk is gebleken dat het goed
mogelijk was dagelijks over een zeer
lange periode medicijnen door middel
van een blaaspijp en daarbij behorende
spuit toe te dienen.

Bij dcTelinject® w ordt de injectievloeistof
in de daarvoor ontworpen spuit ge-
bracht, waarna de zijopening in de naald
door middel van een elastisch huisje
wordt afgesloten.

Hierna wordt in de ruimte boven de zui-
ger van de spuit lucht geperst waardoor
een overdruk ontstaat,
f^e injectiespuit wordt met naald achterin
de blaaspijp geduwd waarna de gereedge-
maakte spuit door een korte luchtstoot in
de dij- of halsspieren kan worden gescho-
ten. Het huisje schuift door de weerstand
der huid op langs de naald en de vloeistof
belandt netjes in de onderliggende spie-
ren.

Met name in de paardenpraktijk maar
ook in alle gevallen waarbij huisdieren
moeilijk zijn te benaderen lijkt mij deze
methode een waardevolle aanvulling bij
frequent te herhalen parenterale thera-
pieën of bij een noodzakelijk geachte im-
mobilisatie van het betreffende dier.

I.l l ER.M UER

CiladMon. .A. R. and Smits. S.: .Analvsis ol the urin oï the okapi (Okapi jolinsioiu). Ada Zool. Path.
Amverpicnua.
nr. 45. 49-58. (1980).

Erken. .A. H. M.: Cilykosurie mit Pankreasatrophie bei .Antilopen in Amsterdamer 1 iergarten "Natura
.Artis Magistra\'. Einige klinische und pathologische .Aspekte.
l erhamH. Bcr. Ml . hu. .Syni/). Erkrk.
Zooüere W\'rozlaw. 3H5-3XH. (/97J).

Ilijmans van den Bcrgh. A. A. i\'i al.: Leerboek der inv^endige geneeskunde I. Scheltema en llolkcma,
.Amsterdam. 1940.

Pleilfer. E. E.: Handbuch des Diabetes mellitus Band I (1969). Band 11 (1971). Lehmann. München.

Teunissen, (i. H. B.: Diabetes mellitus: de kliniek. Diabetes mellitus in the dog. Proceedings ot the

Gaines European Veterinary Symposium, ,Amsterdam ."1 Juni 1972,

Whipsnade Zoo England, Eigen laboratoriumonderzoek,

Eowlcr, M. E.: Zoo and Wild Animal .Mcdicine, p, 758, 1978,

Schotman .A, ,1. IL Mondelinge mededeling.

-ocr page 167-

Hernia diafragmatica

ANA \\1 Nti SI-

Arabisch hengstveulen, 2 dagen oud. is sedert
de geboorte kortademig. Het \\eulen wil drin-
ken bij de merrie, maar drinkt niet voldoende
door.

K.1.1MSCH ONIMiRZOEK
Teinperatuur 38,5° C, ademlVequentie 60 per
minuut en polsfrequentie 90 slagen per mi-
nuut. Slijmvliezen licht cyanotisch.
Onderzoek respiratie apparaat leverde naast
de hoge frequentie een duidelijk abdominaal
ademtype op. Bij de longauscultatie ontbra-
ken op de linker thora.xwand over het gehele
longveld de ademgeruisen, rechts was ver-
scherpt vesiculair ademen waarneembaar. De
longpercussie was links gedempt en deze dem-
ping strekte zich zonder overgang uit tot het
abdomen. De hartetonen waren links slecht
waarneembaar. De buik was opvallend leeg
en er waren geen darmgeluiden te horen.

Dlt t-ERbN 1 lAAl. DlACiNOSE
Gedacht werd aan een hernia diafragmatica of
een aspiratie pneumonie. Het laatste met het
oog op het feit dat men getracht had het veu-
len met een fles te voeren.
De eigenaar wilde perse een behandeling. De
ingestelde therapie bestond uit Albipen L..A.®
10 ml. en Bisolvon® 10 ml.
De volgende dag werd het veulen dood in de
wei gevonden.

SEC I IE BEVINDINCiEN
De linker thorax helft was opgevuld met
iTiaag, milt, dunne darm, caecum en een groot
deel van het colon crassum (zie foto I).
In het diafragma was een aangeboren defect
aanwezig van ongeveer 25 cm. bij 7,5 cm. Zo
goed als de gehele linker helft van het dia-
fragma was niet aangelegd (zie foto\'s 2 en 3).
Het linker longgedeelte was niet geëxpandeerd.
Het hart was geheel naar rechts en gedeelte-
lijk naar craniaal verplaatst. E^e rechter long-
helft was grotendeels atelectatisch.
In de buikholte waren naast de gefixeerde
organen alleen een deel van het colon crassum
en rectum aanwezig.

van Wijk en.!. Vermuni^

Drs. N. van Wijk en drs. .1. Vermunt. Veterinarv Clinic. 45 Moorhouse Street. Morrinsville, New Zealand.

-ocr page 168-

Symposium: \'Buitenbeentjes\' in de
I>evensmiddelenmicrobiologie
Ede, 11 november 1982

Sectie Levensmiddelenmicrobiologie {van de Ne-
derlandse Vereniging voor M icrobiologie).
Najaarsvergadering donderdag II november 1982:
■Buitenbeentjes" in de Levensmiddelenmicrobiolo-
gie.

Cultureel Centruin "De Reehorst", Bennekomseweg
24, 6717 LM Ede, (tel. Ü838Ü-3361I) (vanal\' NS-
station Ede-Wageningen ca. 25Ü m. richting Ben-
nekom).

Programma:

Ü9.3Ü ontvangst en koll\'ie
lü.üü opening

lü.05 ProL dr. .1. 0. van Bekkum (CDl, Lelystad):
De betekenis van dierpathogene virussen in
levensiTtiddelen.
IÜ.4Ü Dr. H. Appleton (PHl.S, London, UK.):
Outbreaks of viral gastro-enteritis associated
with foods.

11.25 Drs. A. van Sprang (V.V.D.O.-Utrecht):
Overleving van parasieten in vlcesproduk-
ten.

12.00 Ir. B. r. Bosman (VOMIL, afd. Ongedierte-
bestrijding, Wageningen): Het vóórkomen
en de bestrijding van mijten, insecten en
knaagdieren bij de fabricage, opslag en dis-
tributie van levensmiddelen.
12.35 lunch

14.00 mededelingen sectiebestuur
14.15 L. C. Bergsma (CCE,
l.eeuwarden): Verra-
derlijke bedreigers voor personeel en pro-
dukten. ervaringen in een melkverwerkend
bedrijL

14.50 Mevr. M. Kat (RIVO, l.lmuiden): Diarreti-
sche mosselvergiftiging in Nederland geiela-
tecrd aan het voorkomen van
Dinophysis
aciiniinaia.

15.25 Dr. P. Meenhorst(AZU. Leiden): Legionellu

infecties.
16.00 sluiting.

.Aanmelding voor deelname aan symposium en ge-
zamenlijke lunch vóór 5 november a.s. bij ir. B, ,1,
Hartog, Keuringsdienst van Waren. Postbus 777,
7.500 A l Enschede, tel. 05-")-767555.

International Conference on Impact
of Diseases on Livestock Produc-
tion in the Tropics
Florida, USA 9-13 mei 1983

\\an 9 t m 13 mei 1983 zal m het Orlando Hyatt
Hotel in Kissimee. Elorida. USA. een conferentie
plaats vinden, de \'International Conference on Im-
pact of Diseases on Livestock Production in the
tropics\'. Deze conferentie wordt georganiseerd
door de \'Association of Institutes for
I ropical Vete-
rinary Medicine\', bestaande uit instituten in ontwik-
kelde landen die zich speciaal bezig houden met
onderzoek en onderwijs in tropische diergenees-
kunde. Deze associatie heeft eerder drie internati-
onale conferenties gehouden: in 1973 in Edinburgh,
in 1976 in VS\'est Berlijn, en in 1980 in Nairobi.

De conferentie zal een forum vormen voor de bespre-
king van nieuwe benaderingen tot de economische
bestrijding van ziekten die de dierlijke produktie
bemoeilijken in de tropische gebieden van Afrika,
Latijns Amerika en het Caraïbi.sche gebied. .Aanbe-
velingen zullen worden opgesteld om internationale
en nationale instituten en organisaties le helpen om
toekomstplannen te ontwikkelen voor de bestrij-
ding van tropische dierziekten. De officiële talen
van de conferentie zijn Engels, Erans en Spaans,
met simultane vertaling waar nodig. Het verslag van
het congres wordt gepubliceerd en wordt gratis aan
alle deelnemers verstrekt.

Internationaal bekende onderzoekers zullen aan de
conferentie als sprekers deelnemen. Verder zijn de
hoofden van de veterinaire diensten van de Afri-
kaanse, Latijns Amerikaanse en Caraïbische landen
uitgenodigd. Er is daarnaast nog plaats voor 100 a
150 verdere bezoekers, waarbij prioriteit wordt ge-
geven aan hen dic actief betrokken zijn bij onder-
zoek, onderwijs of administratie van problemen op
het gebied van de tropische diergeneeskunde. Dc
registratie-kosten voor de conferentie zijn $ 150.
Geïnteresseerden dienen contact op te neinen met
Dr. M. .1. Burridge. Director, Centre for I ropical
Animal Health, College of Veterinary Medicine,
Bo.\\ j-136. University of Elorida, Gainesville, EL
32610, USA, of met proL Zwart of proL Uilenberg
van dc Vakgroep voor I ropische Diergeneeskunde
en Protozoologie, Eaculteit der Diergeneeskunde.
Biltstraat 172. Unecht (tel. 030-715544, tst. 262).

International Symposium
on Laboratory Animal Science
Vancouver, Canada 2-4 augustus 1983

De International Council lor f.aboratory Animal
Science (ICL.AS) zal in samenwerking metdeCana-
desc Proefdierkundige VerenigmgCALASop2, 3en
4 augustus 1983 tc Vancouver (Canada) een interna-
tionaal symposium organiseren over\' Ehe contribu-
tion of Laboratory Animal Science to the Welfare
of Man and .Animals: Past, Present, and Luture\'.
Nadereinformatie verkrijgbaar bij dr. W..). 1. vander
Gulden. Geert Grooteplein N. 29, Postbus 9101.
6500 HB Nijmegen.

-ocr page 169-

A case of Aujeszky\'s disease virus infec-
tion in young chicks

Kouwenhoven. B.. Daxelaar. F. (i.. Burger. .A. (i..
and Walsum. .F \\an:
l\'lie I cwiiiuin Qiicinerly. 4.
145-154. (l9/i2j.

.Samenvatting. Op een oplokbedrijt met 96.üü()
vermeerderingsdieren stierven
lü.üoü drie en viei
dagen oude kuikens met symptomen \\ an aantasting
van het centrale zenuwstelsel. Uit de hersenen werd
een \\ irus geïsoleerd dat geïdentificeerd werd als een
ziekte \\an Aujeszky \\ irus. Het isolaat was zeer pat-
hogeen voor kuikens in de leeftijd tot 7 dagen en
\\eroorzaaktc sterlte na parenterale (intracerebrale,
intraperitoneale, intramusculaire) injectie, maar
niet na orale toediening of applicatie door middel
\\an oogdruppel of spray.

Fen .Aujeszky vaccin virus, dat door passages over
kippencellen apathogeen gemaakt was voor het ge-
bruik bij varkens, had dezelfde pathogene eigen-
schappen voor kippen. Het geïsoleerde ziekte van
Aujeszky virus wordt beschouwd als het causale
agensvoordedood vande lO.OOü kuikens. Het virus
IS zeer waarschijnlijk samen met of in plaats van hel
Marek vaccin virus bij de pas uitgekomen kuikens
geïnjecteerd.

Naast meningitis, oedeem, neuronolagie en cuffing
uerd hemorrhagic ge/ien in coupes van hersenen cn
ruggemerg. Na injectie van het isolaat of het vaccin-
Mrus in dc pootspier werden ook insluillichaampjcs
in de ganglioncellen van hel ruggemerg waargeno-
men. Insluitlichaampjes zijn nog niet eerder be-
schreven bij aandoeningen van het /enuwweefscl
van de kip.

I he incidence of Dictyocaulus viviparua

infection in cattle in the Netherlands

I. Fbe tnzyme Linked Immunosorbent Vssay as
a diagnostic tool

Boon. .1. IL. Kloosterman. A., and Brink. R. van
den:
The Icicrinarv Qiiarfcrlv. 4. 155-1611. (IVfC).

Samenvatting. De Fn/yme Linked Immunosor-
bent Assay (F I.ISA) is een doeltrelfendc methode
om antilichamen tegen
Dii lyncaiilii.s vivi/)uni.\\ bij
kalveren aan le lonen.

Ofschoon bij dieren die met maag-darmwormen
waren geïnlectecid. geringe kruisreaeties werden
vastgcstekl. /ijn de specificiteit cn gevoeligheid van
de methode voldoende gebleken voor koppeldia-
gnostiek en epidemiologisch onder/oek van long-
worminlecties. Deze conclusie is gebaseerd op de
resultaten van e.xperimenteel- cn op natuurlijke
wijze geïnfecteerde kalveren.

De F;i.lSA-titcrs waren significant positief gecorre-
leerd met Indirecte HacmaggUitinatictiters. parasi-
lologische bevindingen cn klinische waarnemingen.

r?

( ellular proliferation of bile ductules and
gamma-glutamyl transpeptidase in livers
and sera of young cattle following a single
infection with
Fasciola hepatica.

Wensvoort. I\'. and Over, H. .1.: The I\'eieriiiary
Quarterly.
4, 161-172. (I9H2).

Samenvatting. In het verloop van een experimen-
tele. éénmalige infectie met
Faseiola hepatica werd
bij kalveren de herkomst nagegaan van de ver-
hoogde hoeveelheid gamma-gluiamvI iranspepti-
da.se (y-G l ) die tijdens dc biliaire fase van de ziekte
in hel serum wordt aangetroffen. Hel enzvm is af-
komstig van de lever nadat leverbotten in hel gal-
gungensysteem een intermitterende en selectieve
cholestasis hebben veroorzaakt.
Het >-Cl I wordt via hel inlcrstitium van dc portale
driehoekjes en via lymfvalen naar het bloed ge-
voerd. Hel zich onder normale omstandigheden in
gah loeistof bevindende en/ym kan via opgebroken
verbingsstukken van het galafvoersysteem in het
omgevende inlcrstitium komen of daaraan door
woekerend galgangepitheel worden toegevoegd.
De/e galgangcelvermeerdering is een neogenese
van cholangiolen die noodzakelijk wordt wan-
neer nieuwgevormd perilobulair bindweefsel
een restauratie van de anatomische aan-
sluiting van de galcapillairen aan de biliair boom
belemmert. De pcrilobulaire fibrosis wordt evenees
geïnduceerd door galv loeistof. Fen aanvankelijk re-
gionaal beginnende pcrilobulaire librosis wordt
door migratie van botten op den duur diffuus ver-
spreid door de lever. De voortdurende librosis iseen
gevolg van een voortdurend opnicuu optreden van
intermitterende cn selectieve cholestasis. De tijde-
lijke afsluitingen van galgangtakjes zijn zeer waar-
schijnlijk toe tc schrijven aan persisterende cho-
langitiden. De toename van bindueefsel is in
belangrijke mate van invloed op dc gewichtsvei-
meerdcring van dc lever.

Hip dysplasia and dog breeding

Bouw. .1.: The \\ eterinarv Quarterly. 4. I7J-IHI.
II9H2).

Samenvatting. 1 leupdysplasic kan worden be-
schouwd als een van dc mecM ernstige problemen
van de hondenfokkerij. In dc achterliggende decen-
nia zijn de onderzoekingen op hel gebied vande Hl)
cn ook de pogingen om dc/e /ickte tc bestrijden
hootd/akclijk gcnchl geweest op het totaalbeeld
van dc stoornissen in het heupgeuricht. De pogin-
gen tot bestrijding hebben geresulteerd in een al-
name in het optreden van 11 D in ccn aantal rassen.
Voor een aanlal rassen /ijn de/e pogingen evenwel
niet /eer overtuigend geweest, In enkele gevallen

JÜl

I\'en gerieve van de Nederlandse lezers \\olgen onderstaand de samenvattingen — uit
het Engels vertaald van de artikelen uit
\'The Veierinarv Quarierly\'. deel 4, afl. 4.
1982:

-ocr page 170-

wordl /ells gesteld dat de/e pogingen conllicteren
met andere doeleinden in de rashondenlokl<erij.
üp basis \\an de/e gegevens /ijn recentelijk enkele
studies gemaakt \\ an dc details \\ an de mis \\ ormingen
in de heupgewrichten cn van de criclijkhcidsgraad
van de/e details.

De/e studie houdt /ich hc/ig met de oor/akcn van
dc al/onderlijke afwijkingen in dc heupgewrichten
/oals die in verschillende rassen gevonden worden,
t-.en grote variatie aan gegevens wijst er op dal
selectie binnen hondenrassen voor speciale morfo-
logische karakteristieken als een van de belang-
rijkste oor/akcn voor hel optreden van Hl) in die
rassen moet worden beschouwd. Dc ver/amcldc ge-
gevens wij/en erop dal verbeteringen in dc HD sta-
tus van de rassen bereikt kunnen w tirden door selec-
tie tegen specifieke afwijkingen in dc
heupgewrichten binnen dc al/onderlijkc rassen.

Trypanosomiasis in a dog imported in tiie
Netlierlands

Hclicbrckcrs. I.. .1. and Slappendel. R. .1.; Ihc Ic/c-
rinary Qiwrier/y.
4. IKJ-IHI. (IVHJj.

Samenvatting, licschreven uordt een hyptnui-
sonw cvansi
infectie hij een hond geïmporteerd uit
Nepal. De klinische symptomen omvatten koorts,
anorc.xic cn gewichtsverlies. Dc diagnose werd ge-
steld door middel van morfologisch onder/oek van
hlocduitstrijkjcs van de patiënt.

( ongenital liypoplasia of the pulmonary
trunk without a ventricular spetal defect
in a goat lamb

Schrama. H. .1.. Nie. C\'. .1. van, and Venneman. W:
I he icicrinan Quanerly. 4, IH6-IHH. (I9112J.

Samenvatting. t:en aangeboren hypoplasie van
de truneus pulmonalis /ondereen venlrikclseptum-
delect is in het hart van een geitclam waargenomen.

Hel dier toonde de volgende symptomen: algehele
/vvakle. ademnood, blauwe slijmvlie/cn van ogen
en mond. een hoge hartfrcquentic en een holosvsto-
lische souftlc. De gevonden afwijking geeft aanlei-
ding lol een circulatiepatroon gelijk aan dat van dc
amphibiën.

.Acid-base parameters in venous blood of
pregnant and non-pregnant Dutch Frie-
sian and Dutch Red and White cows

Wal. P. Ci. van der. Hulshof. H. Cj., lissen, Ci. van.
and Meijering, .A.:
I\'he Idcrinary Quanerly. 4.
1119-190. (l9H2j.

.Samenvatting. Zuur-basc waarden in veneus
bloed van drachtige en niet-drachtige koeien, beho-
rende tot het FH- en het M Rl.l-ras. /ijn vergeleken.
Verschillen tussen de rassen waren niet aanwe/ig.
Drachtigheid daarentegen veroorzaakte een daling
van de base e.vcess waarde en een verlaging van de
standaard bicarbonaat concentratie.

Various hosts of Ctenocephalides felis
strongylus

Dipcolu. A. O. and Ayoadc. Ci. O.: The Veierinary
Quanerly.
4, 191-192. (I9H2J.

Samenvatting. I\'cn inlectic van zowel uit- als
inheemse runder-, schape- en geitcrassen op een
melkveebedrijf met
Cienoeephaliiles felis sirnngy-
lus
wordl beschreven. Veel vlooien waren over-
verzadigd met vers bloed.

Door in de hokken opgestelde vallen werden 2 bt^s-
ratten gevangen, die zwaar geïnfeciccrd waren mei
dezelfde v looiesoorl. terw ijl de niceslc v Uioicn even-
eens ovcrviil waren met vers bloed. De vertinder-
sielling werd geopperd, dat dc vlooien in dc hokken
waren gebracht door knaagdieren, hijv. hosratlen.

[D gm

International Veterinary
Students\' Association

Oproep aan alle praktizerende dierenar-
tsen

De I.V.S..A. is een organisatie die onder an-
dere buitenlandse diergeneeskundige studen-
ten een mogelijkheid wil bieden om praktijk-
ervaring in Nederland op le doen.
Hiervoor is echter uw medewerking nodig.

Om ons adressenbestand van welwillende
praktici uit le breiden, willen wij op deze ma-
nier een beroep op u doen. Indien u in de
toekomst bereid bent een buitenlands stu-
dent(e) voor een korte of langere tijd een on-
derdak te bicden. dan kunt u dit kenbaar
maken door een berichtje daarvan te sturen
aan: 1.V.S..A.-Commissie, Yalelaan 1. 35ÜX
fl) Utrecht.

Bij voorbaat hartelijk dank voor uw welwil-
lendheid!

-ocr page 171-

overgenomen uit
The Veterinary Quarterly
deel 4, afl. 4, pag. 145-192,1982

A case of Aujeszky\'s disease virus infection in
young chicks

B. Kouwenhoven\', F. G. Davelaar^, A. G. Burger\', and J. van
Walsum-

SUMMARY

On a rearing farm with 96,000 birds, Wd)00 three and four days old chicks died
with nervous symptoms,

A virus was isolated from the brains and identified as an .Aujeszky\'s disease virus.
The isolate was very pathogenic for chickens up to about
7 days of age, causing
mortality after parenteral injection (intracerebral, intraperitoneal, intramuscular)
but not after oral, eye drop or spray application.

An Atpeszky vaccine virus, made apathogenic by passages in chicken cells for use
in swine, had the same pathogenic properties for chicks. The isolated Aideszky\'s
disease virus is regarded as the agent responsible for the death of the 10,000 chicks
on the far tn. This virus most likely had been injected in just hatched chicks instead
of or together with the Marek vaccine virus.

In addition lo meningitis, edema, neuronophagia and cuffing of bloodvessels with
mononuclear cells, haemorrhages were observed in thin sections of brain and
spinal cord. After injection of isolate and vaccine virus in the leg muscle intranuclear
inclusion bodies were observed in the ganglion cells in the spinal cord. Inclusion
bodies have not been described before in pathological conditions of the nervous
tissue of chickens.

INTRODUCnON

Aujeszky\'s disease (AD), caused by a
virus of the Herpes group, is an acute and
often fatal condition of swine, causing
mortality especially of piglets up to about
4 weeks of age. Mortality is a result of
encephalomyelitis.

Other animals like ruminants and car-
nivores may also be affected; symptoms
vary but nervous signs predominate
whereas itching is present In many in-
stances. Mortality is nearly 100 percent
and death follows aftera progressive para-
lysis.

The predommant infection route in swine
is via the respiratory tract, although oral
infection, which is the most prevalent in-
fection route in carnivores, may occur
also.

Regarding the sensitivity of birds, espe-
cially domestic poultry, it is known that
the virus multiples in the chorioallantoic
membranes (CAM) and in the central
nervous system of embryonating chicken
eggs after infection via the CAM. After
primary isolation in cell systems such as
primary bovine kidney cell cultures,
chicken embryo fibroblast cultures are
often used for maintainance or and
adaptation of isolates in the laboratory.
One-day-old chicks are very sensitive to
the virus when it is applied intracer-

Poultry Health Institute, P.Ü H. 43, 3940 .AA Doorn, the Netherlands.

Department ot Poultry Diseases, Stale University ol Utrecht, P,0. B. 43,3940 A Doorn.the Netherlands,

-ocr page 172-

ebrally or intramuscularly but much less
after application via other routes (12).
From this it is clear that AD in young
chicks is at most known as a laboratory-
model, although rabbits are traditionally
used for experimental studies, and that
the \'common poultry pathologist" will
never encounter an outbreak let alone
make a diagnosis. In standard hand-
books such as Hofstad
el al (8) a descrip-
tion of symptoms, pathological changes
and diagnosis is not present.
In this paper an outbreak of AD that
caused the death of 10,000 young replace-
ment layers, the pathological changes
and its diagnosis are described. The most
likely infection route will be discussed
together with some implications for the
requirements for quality control and safe-
ty tests of vaccines for swine and rumi-
nants.

CA.SE HIS10RY

At a rearing farm with four houses of
approximately 25,000 birds per house
(each house containing 4 batteries),
47,000 and 49,000 one-day-old birds of
the White Leghorn type were delivered
with an interval of 2 days. (Parent stock
had been vaccinated in accordance with
the Netherlands vaccination schedule, in-
cluding a vaccination against Avian En-
cephalomyelitis (AE), at 8 weeks of age.)
Birds had been vaccinated against Ma-
rek\'s Disease (MD) by intramuscular in-
jection of the cell associated Marek\'s dis-
ease vaccine CVI 988 (13) at the hatchery,
fhe first 47,000 birds coming from four
parent flocks, developed normally.
The second delivery of 49,000 chicks
came from three other parent llocks and
from one flock involved also with the first
delivery.

The day after this delivery I 12 birds died
which was regarded as normal. On the
next day (= day 2) in one battery in one
house, many chicks were sluggish and
lying down; at that time there was no
mortality.

However, at day three 8,500 chicks were
dying or dead and at day four 1,500 more
chicks died, bringing total mortality to
about 10,000 chicks. Thereafter the ab-
normal mortality was over. Treatment
with a tetracycline, chloramphenicol and
neomycin containing compound in the
feed starting on day 3 and onwards had
no effect. Birds housed in the same bat-
tery or in the same cages with affected
birds that had not died, dit not show any
disease symptoms.

It was remarkable that the disease occurr-
ed only in birds from the last delivery
whereas chicks in three other batteries in
the same house which came from the first
delivery remained free of disease.
At day 7 another 27,000 birds were de-
livered. Of these 27,000 birds 10,000 re-
placed the dead birds that had been re-
moved some days before in order to
restock the total farm population. For
obvious reasons it was impossible to dis-
infect the cages in the meantime. No dis-
ease or abnormal mortality occurred in
these birds.

SYMPIOMS

In addition to the sluggishness at day 2,
chicks were paralysed at days 3 and 4just
before dying, lying on one side with one
leg stretched backward, comparable to
the appearance of older birds suffering
from the nervous form of MD. Many
chicks were also trembling like in an AE
outbreak.

After experimental intramuscular infec-
tion carried out later (see below) the
symptoms could be studied more accu-
rately. Here it appeared that birds with
the first signs of paralysis were not som-
nolent but on the contrary seemed fully
aware of their surroundings. fJpon being
touched they showed excitation. Subse-
quently a progressive ascending paralysis
suggesting an involvement of the central
nervous system (CNS) was observed. Be-
cause of these symptoms, indicating in-
volvement of the central nervous system
(CNS) the following differential diagno-
sis was made: AE, bacterial or fungal
infection of the CNS, intoxication.
Since symptoms of naturally egg born
AE are not apparent before 1-2 weeks of
life (10) this diagnosis seemed unlikely.
Also intoxication was not likely since
only a part of the birds consuming the
same water and feed in the house was
affected.

-ocr page 173-

I.ABORAIORY EXAMINATIONS

Bacteriological examination

Bacteriological examination both for
aerobes and facultative anaerobes of yolk
sacs, livers and brains of dying birds
proved negative. Mycoplasmas, fungi
and yeasts could not be isolated either.

Histological examination

Tissue samples from hearts, gizzards and
CNS from dying birds were fixed in 4 per
cent neutral formalin, processed and em-
bedded in paraffin. Thin (4 /i) sections
were made and stained with hematoxilin
and eosin.

Microscopic examination of the CNS
sections revealed encephalitis, particu-
larly in the cerebrum, manifested by peri-
vascular infiltration of lymphocytes (cuf-
fing) (Fig. 1), gliosis, degeneration and
necrosis of neurons, followed by neu-
ronophagy (Fig. I) and haemorrhages in
the cerebrum (Fig. 2). Heart muscle and
gizzard showed no pathological changes.
The haemorrhages in the cerebrum and
the absence of lymphocytic infiltrations
in the heart muscle and the gizzard are
not in accordance with the histopathol-
ogy of AE (Luginbuhl and Helmboldt
I.e.) Therefore the observed encephalitis
was tentatively attributed to infection
with a virus, not identical with the AE
virus.

Virological examination

Brain samples from dying chicks were
pooled, triturated with PBS in a tissue
grinder and centrifuged gently at about
500 g. Ehe supernatant was then filtered
through a Millipore filter with 450 nm
pore diameter and injected into the yolk
sac of four 5 days embryonated specific
pathogen free (SPF) eggs. Eggs were
candled daily; embryo mortality observ-
ed within 24 hours after inoculation was
regarded as not specific.
Two embryos died at 3 and at 4 days
post-inoculation respectively.
The first two embryos showed no ma-
croscopic changes; the skin of the latter
two was red. Yolk from these eggs was
collected and injected into the allantoic

Eig. E Cerebrum. 640x magnification. HE staining. Perivascular infiltrate of lymphocytes (cuffing) (C);
phagocytosis ofa necrotic neuron by giia-cells (neuronophagy) (N).

• ■ « «■ •• <
/ \' • »

" \'t,-^«- v. \'.. . • • /. "

** V • \' • \' » . s \' " . . f :

r» •
* • -

i ■

•I\' " ^, :

. •s ;

f

A

-ocr page 174-

• s • • J

■ . -"ti • - -,

ft . •

* * %
» >

» »

t

I « *

*

it

sac of four SPFembryosat theSthday of
incubation, fhree embryos that died at
day 2 p.i. had slight haemorrhages in the
skin; the other embryo died at day 3 p.i.
Allantoic fluid was collected and part of
it was frozen at -20° C.
Bacteriological sampling of this allantoic
fluid proved negative; also Mycoplas-
mas, fungi or yeasts could not be isolated.
Fhe allantoic fluid did not agglutinate
chicken red blood cells (CRBC).
fhis allantoic fluid was subsequently in-
jected into the allantoic sac of another 5
SPF 8 days embryonated SPF eggs in
which embryos died at days 2 and 3 p.i.
Virus containing allantoic fluid from
subsequent passages of the isolate (e.g.
7th and 8th allantoic sac passage) was
inoculated onto thechorioallantois mem-
brane (CAM) of 13 days embryonated
eggs,
cam\'s from these embryos that
had died on days 2 through 4 p.i. showed
a slight thickening. CAM\'s were harvest-
ed and examined in agargelprecipitation
test (AGP) for the presence of REO virus.
Adenovirus, Infectious Bronchitis virus
(IBV), Infectious Bursal Di.sease virus
(IBDV), Infectious Laryngotracheitis
virus, avian Influenza virus, Newcastle
f^isease virus and Fowl Pox virus, with
known monospecific precipitating fowl

* * . .

antisera against these viruses. No precipi-
tation line developed between any ofthe
sera and the CAM tissue. Infected allan-
toic fluid from the 6th embryo passage
was titrated by inoculation of serial ten-
fold dilutions in the allantoic sac of 5
embryos per dilution. The titre of the
infected fluid was lO-»-\' EID50 per ml.
Attempts to neutralize the infectivity by
treatment of the infected allantoic fluid
with serial dilutions of monospecific neu-
tralizing fowl antisera against Avian En-
cephalomyelitis virus failed.
Treatment of the allantoic fluid wilh
chloroform in accordance with the
method of Feldman and Wang (7) result-
ed in a significant reduction of the titre
to lO\'-\' EID50 per ml. By treatment for
30 minutes at 56° C the titre was also
reduced to lO\'-s EI 1)50 per ml.
I he observation of the obvious chloro-
form sensivity of the isolate was an im-
portant step in the differential diagnosis.
Well known naked avian viruses such as
REO virus. Adenovirus and especially
the suspected AEV needed no longer to
be considered as possible aetiological
agents present in the allantoic fluid. (Ex-
perimental infections with this fluid in
the meantime had shown that it com-
prised the causitive agent; see below).

-ocr page 175-

I\'he absence of haemaggiutination in the
infected allantoic lluid and the inconclus-
ive serological tests mentioned above,
suggested that a virus had been isolated
that might be different from the well
known enveloped viruses pathogenic to
poultry. Arthropod borne viruses such as
Western and Eastern equine encephalitis
virus, which also may cause encephalitis
in chicks, were still among the suspected
agents. Freshly hatched chicks are very
sensitive to these viruses (3). But this was
not likely since these diseases are not
known in the Netherlands.
In order to identify the virus by electron-
microscopy infected allantoic fluid was
clarified by centrifugation for 20 minu-
tes at about 3,000 g. The supernatant was
then pelleted for 60 minutes at 250,000 g
in a TST54rotorofa Kontron ultracentri-
fuge. Droplets of the pellets were exam-
ined.

At magnifications 89.000 x and 145,000 x
both naked and enveloped capsids of
Herpes virus particles were observed\'.

Serological examination

The next logical step should have been
neutralization tests with antisera against
the known avian herpes viruses: Infec-
tious Laryngotracheitis (ILT) virus, duck
plague virus, Marek\'s Disease virus of
chicken and Herpes virus of the turkey.
However, after experimental infection
(see later) by injection of the virus into
the leg muscles a remarkable swelling of
the distal part of the intestine had been
observed. This swelling was greatly re-
miniscent of that seen in subacute Au-
jeszky\'s disease in young pigs. Therefore
serological identification of isolates was
directed to Aujeszky\'s disease virus
(ADV).

In a neutralization test (alpha method in
embryonated eggs) the allantoic fluid of
the 27th passage had a titre of 10\'»
EID50 per ml after incubation with a
control (negative) fowl serum. After in-
cubation with a monospecific swine anti

ADV serum (this serum was a gift ofthe
Central Veterinary Institute, Rotterdam;
homologous titre in embryos not known)
the titre was < 10"« E1D50. This serum
thus caused an obvious inhibition of the
virus growth.

Five one-day-old broilers were injected
with I ml of this serum.
The next day these birds were inoculated
in the leg muscles with 0.5 ml infected
allantoic fluid (titer lO\'\'-^ per ml). Five
untreated birds of the same hatch were
equally inoculated whereas five untreat-
ed not inoculated control birds were
placed in contact with the other 10 in an
isolator.

In the uninoculated birds no disease
symptoms were seen. The untreated in-
oculated birds died at day 3.
The serum-treated inoculated birds
showed no symptoms until day 5 and 6
when two respectively one bird died with
the typical nervous symptoms, whereas
the other two stayed healthy all the time.
So the anti ADV serum gave a passive
protection against the isolate
in vivo.
Both observations led us to consider
ADV as the possible causative agent.
The 35th allantoic passage of the isolate
was easily adapted to growth in tissue
cultures of a baby hamster kidney cell
line (BHK), VERO cells and primary
chick embryo fibroblasts (CEF), causing
a cytopathic effect (CPE). In all cells the
virus reached a titre of lO^ \'^ TC1D50 per
ml.

IDI-NTIFR\'A 1 ION

The CPE cau,sed by 100 TCID50 of the
isolate in BH K. and VERO cells was com-
pletely neutralized by an antiserum pre-
pared in SPF chicks against the ADV
Reference strain ATCC VR-135.
In a microneutralizationtest using 63
TCID50 of the standard ADV strain
Phylaxia or 200 TCI D50 of the isolate in
BHK cells the following titres (2 log)
against a series of known antisera were
reached:

The electron microscopy was carried out at the division of Electronmicroscopy ofthe National Institute
of Puhlic Health, Bilthoven, hy Drs. leppema and Marina Burger.

-ocr page 176-

Antigen

Phylaxia

Isolate

.Serum

SPF (chicken)

1

1

Anti Marek Disease (chicken)

1

1

Anti IBRi Boxtel

12

1 1

ADV^ (chicken) (ATCC)

7

7.5

Anti ILL-\' (chick)

1

1

ADV^ swine 75

1 1

12

ADV^ swine 76

10.5

12

MDF swine 80407

1

1

ADV- serum bovine 18

8.5

10.5

ILT\' field (chicken)

1

1

\' Infectious Bovine Rhinotracheitis.
- Monospecific antiserum against strain A I CC

VR-135, injected after inactivation.
\' Infectious Laryngotracheitis.
Minimal Disease free.

The isolate was neutralized by three
known monospecific ADV antisera and
not by heterologous sera; thus it was
proved that the isolate was ADV.
The cross reaction afforded by Infectious
Bovine Rhinotracheitis antiserum from
cattle (like ADV also a Herpes virus of
the A group) was as described by
Aguilar-Setien
et at. (I).
A one-day-old broiler from the insti-
tutes \'parent flocks, was inoculated orally
with 0.5 ml of the 9th passage allantoic
fluid containing IO\'-" EID50 virus per ml,
and housed in an isolator. The bird did
not develop any symptom. At days 16,
29, and 44 two tnl of this allantoic fluid
was injected intramuscularly into the leg.
Equally after these injections the bird did
not develop disease symptoms. Thirty
five days after the last injection the bird
was killed and serum was collected.
This serum, examined in a serumneutral-
izationtest (alpha tnethod) against the
Aujeszky vaccine virus (strain BIJK-
I K 650) with a titre of iO\'-f- EID50 per
ml, had a neutralization index of 5.0. This
confirmed the identity of the virus as
ADV.

EXPERIMENIAL INEECIIONS WITH THE
ISOLA I E

Experiment 1

In a first trial 20 newly hatched broilers
from the institutes parent flock were wing
banded and placed in an isolator. Eight
birds were inoculated intracerebrally
with 0.1 ml virus infected allantoic Huid.
eight were inoculated intraperitoneally
with 1 ml, two were inoculated orally
with 0.5 ml whereas two were kept as
uninoculated controls. The allantoic
fluid was from the 10th embryo passage
and had a titre of 10\'-« EID50 ml.
At day 2 p.i. all intracerebrally inocu-
lated birds were dead or dying. The dying
birds showed excitation upon touching.
Post mortem examination showed an ex-
tensive clear, gelatinous, yellow-orange
edema around the neck down to the
lower beak. Blood vessels of the cerebral
membranes were swollen.
Histological examination of brains and
hearts of the dying birds revealed severe
meningitis, encephalitis and sometimes
haemorrhages similar to those in the
original case on the farm. Hearts showed
no abnormalities.

The virus was easily reisolated from brain
tissue samples, but not from the edemat-
ous tisue.

The first intraperitoneally (i.p.) inocu-
lated bird died also at day 2 p.i.; however
all other i.p. inoculated birds died or were
dying one day later. Symptoms were as
with the intracerebrally inoculated birds.
No edema was observed at post mortem
examination whereas bloodvessels ofthe
cerebral membranes were not swollen.
Histological changes were the same as
described for the intracerebrally inocu-
lated birds, fhe virus was again easily
reisolated from brain tissue samples.
Ihe orally inoculated birds and the un-
inoculated birds showed no abnortnal-
ities. Fhey were killed at day 7. Histologi-
cal examination of the brains did not
show abnormalities and virus could not
be isolated from brain tissue samples.

Experiment 2

Five one-week-old SPF birds kept in iso-
lation were injected in the leg muscles
with the same infected allantoic fluid as
mentioned above. At day 3 all birds were
dying, showing severe trembling of wings
and legs.

-ocr page 177-

At post mortem examination some had
slight haemorrhages ofthe brains. Of all
birds the caudal part of the intestine was
distended and filled with watery con-
tents; this resembled alterations seen in
subacute AD in pigs.
Virus isolation of the watery intestinal
contents proved negative. No further
virological and histological examination
were carried out.

Three 16-days-old broilers kept in isola-
tion were injected as above intramuscu-
larly. No symptoms were seen in these
chickens.

l ilt VtitKiNAKV QDAHrtRLY, VoL. 4, No, 4. Ol roBtk 1982

E.XI\'ERIMENTAI. INEECTIONS WHH IHE
ISOLATE IN COMPARISON WITH A ElVE
VACCINE VIRUS USED IN SWINE. I HE PHY-
EA.XIA SI RAIN AND THE NIA4 SI RAIN

Experiment 3

The previous experimental infections
had demonstrated that the infection
route along which the isolated ADV most
likely had entered the day-old chicks, was
intramuscular (or intraperitoneal). Since
the chicks concerned had been routinely
vaccinated just after hatching against
Mf^ by intramuscular application of vac-
cine virus CVl 988 (13) it was presumed
that somewhere between vaccine produc-
tion and its application in the hatchery a
mistake had been made, leading to a
switch of Mt^ vaccine for AD vaccine
(see also Discussion). Since all MD vac-
cines are delivered to the hatcheries via 7
central depots, the numbers ofthe batches
used at any special day and the manu-
facturers were known. The replacement
chicks concerned had been injected with
the MD vaccine of one manufacturer,
I\'his manufacturer also produces a
live AD vaccine for swine, attenuated by
passage in CAM and chicken cell cultures
(CEF), strain BL\'K- I K 650 A,
Therefore the pathogenicity of this \'swine
vaccine\' for one-day-old chicks after in-
tramuscular application was examined
and compared with that ofthe isolate, the
Phylaxia strain and the NIA4 strain, the
latter two known to be less pathogenic
and apathogenic for laboratory animals
and pigs respectively (2),
In each of four isolators 15 one-day-old
SPF chicks were placed of which 10 were
individually inoculated into the leg mus-
cles with 105-« TC1D50 of the swine vac-
cine virus, the chicken isolate, the Phy-
laxia strain or the N1A4 strain; the
amount of swine vaccine virus was
1 10th of a\'swine dose\',
Uninoculated birds were kept in isolator
5 as contact controls.
At day 2 all birds inoculated with the
swine AD vaccine were severely ill and
dying.

Of the birds inoculated with the chicken
isolate, five had died, 4 were severely ill
(dying) and 1 was slightly ill.
In the Phylaxia inoculated group one
bird had died, 3 were severely and 3
slightly ill, whereas 3 showed no symp-
toms, None ofthe N1A4 inoculated birds
became ill. Contact birds in all groups
remained normal.

Symptoms of the diseased birds were ex-
citation upon touching and subsequently
a progressive ascending paralysis begin-
ning at the caudal side ofthe body. Dur-
ing this process birds were not somnolent
but fully aware of their surroundings.
At histological exainination of the brains
of diseased birds meningitis, encephalitis
and sometimes haemorrhages were seen
as before.

151

Experiment 4

Ramachandran and Eraser (12) succeed-
ed in infecting one-day-old chicks with
ADV by the ocular route, Eherefore the
isolate and the vaccine virus mentioned
above were applied both by eye drop and
by a coarse droplet spray as practised in
IB vaccination of newlv hatched chicks
(4).

A vial of lyophilised AD vaccine virus,
containing 50 swine doses (one dose con-
tains a minimum of lO\'-® TCID50 virus
per ml), was reconstituted in 5 ml de-
mineralized water.

Each of ten one-day-old broiler chicks
was injected intramuscularly with 0,1 ml
of this suspension. Of the suspension
1.5 ml was applied by eye dropper to 30
chicks (one drop per bird). Two ml were
diluted with saline to 25 ml; 10 ml of this
suspension was sprayed with an ASL
handspray apparatus onto the heads of

-ocr page 178-

another 30 birds. Care was tai<en to direct
the spray as tnuch as possible to the eyes.
Birds were placed in an isolator together
with 10 uninoculated (contact) birds.
The isolate was used as allantoic fluid
from the 16th embryo passage, contain-
ing lO-\'-» EID50 virus per ml.
Same as with the vaccine virus 10 birds
were inoculated intramuscularly and 30
by eye dropper; the virus suspension was
not diluted.

For spray application to 30 birds the
virus was diluted and sprayed as de-
scribed for the vaccine virus. These inocu-
lated birds were placed in another iso-
lator with 10 uninoculated birds.
The day after inoculation all intramuscu-
larly inoculated birds showed paralysis.
The next day (day 2 p.i.) these birds were
dying, showing the typical symptoms
described before. Histopathological
examination ofthe birds also revealed the
alterations as described. Additional his-
tological examination of the spinal cord
was performed. Here great numbers of
eosinophilic intranuclear inclusion bo-
dies (Fig. 3) were observed in the gang-
lioncells and degeneration of ganglion-
cells, perivascular cuffing and slight
haemorrhages. This was true both for the
birds inoculated with the vaccine and for
those inoculated with the isolate.

Inflammatory lesions in the spinal cord
were more severe than in the brains.
At two weeks of age neither the spray
inoculated, nor the eye dropper inocu-
lated nor the contact birds in any group
had shown any disease symptom, where-
upon the experiment was terminated.

DISCUSSION AND CONCLUSIONS

The death of 10,000 three-days-old
chicks on the farm was caused by an
ADV. This oncommon diagnosis in poul-
try could be made after isolation and
identification of the causative agent, by
extensive virological and serological test-
ing of this agent and by experimental
infections.

The disease could be reproduced by in-
oculation ofthe isolated virus in one-day-
old and in seven-days-old chicks, but not
in 16 days old chicks. However, repro-
duction was only possible when the in-
oculation route was parenteral: intracer-
ebral, intraperitoneal or intramuscular;
oral, ocular and spray inoculation and
contact exposure failed. Similarly on the
farm, contact infection did not seem to
have occurred.

Regarding these facts, the most likely
way in which the chicks have been infect-
ed, was by injection. However, neither in

Fig. 3. Spinal cord, LOOO.i magnification, HF staining. Normal neuron (Nor), necrotic neurons contain-
ing intranuclear inclusion bodies (1).

• >

.9 .. V

-ocr page 179-

the vaccine depot nor at the manufac-
turers laboratory could a switch to an AD
vaccine be traced. In the depot AD vac-
cine virus had never been present. The
shape of the ampoules in which the cell
associated M D vaccine is frozen in liquid
introgen is completely different from that
of the vials in which the AD vaccine virus
of the same manufacturer is marketed.
Also a failure with the use of machines
used to fill vials of ampoules seems very
unlikely, since different machines are
used for-ampoules and vials in different
compartments of the manufacturing
plant.

Moreover safety tests in one-day-old
chicks were carried out with every batch
of vaccine and solvent; both batches in
question appeared to be completely
harmless. Over 1.5 million one-day-old
chicks, in which no Aujeszky\'s disease
problems were observed, have been vac-
cinated with this vaccine batch.
However, injection of AD vaccine adapt-
ed to chicken cells is very likely since this
virus had, like the isolate, the same viru-
lence for and caused the same symptoms
in young chicks. This vaccine virus has
been attenuated for use as avirulent vac-
cine in swine by 100 CAM passages fol-
lowed by 650 CEF passages (2). It ap-
pears that this attenuation did not result
in avirulence for the chicken but most
likely to the contrary.

From this experience the lesson should
be learned that the qualification \'safe\' or
\'avirulent\' for a live (AD) vaccine virus
can be made only for those animal species
in which the vaccine has been actually
tested.

It should be stressed that such vaccines
may be very dangerous to other domesti-
cated or feral animal species not tested. It
also draws the attention to risks associat-
ed with the use of live Aujeszky vaccines.
I he high mortality rates in chicks that
were infected by the intracerebral and
intramuscular routes within 24 hours
after hatching, are in accordance with
those described by Ramachandran and
Fraser (12). In an extensive study they
demonstrated that birds up to 49 days of
age were susceptible to intracerebrally
applied virus but that susceptibility de-
creased with age. Ehis same virus was
pathogenic after intramuscular applica-
tion (causing a.o. paresis of the legs) only
in chicks under 48 hours of age.
The virus isolated in our case was patho-
genic even for 7 days old birds, which is a
possible reflection of the greater adapta-
tion of this virus to chicken cells. It
should be remarked that Ivanovics
et ai
(9) successfully infected chickens be-
tween 1 and 16 days of age by both the
intracerebral and subcutaneous routes.

Muhm and Beard (11) observed only cuf-
fing of mononuclear cells around blood
vessels in the brains of chicks infected
subcutaneously ADV. In the present field
case and after experimental infection,
meningitis, edema, neuronophagia, cuf-
fing and haemorrhages were observed in
the brains. The latter was an important
criterion by which the lesions were differ-
entiated from those caused by AE,
where haemorrhages are not observed.
However, haemorrhages need not to be
lesions specific for AD.
Lesions in the spinal cord following in-
oculation of isolate and vaccine virus into
the leg muscles were similar to those in
the brains. Moreover there were intranu-
clear inclusion bodies in the ganglion
cells. Most likely they reflect a more se-
vere virus infection in the spinal cord,
spreading from the site of injection, than
in the brain tissue at the time of death.
In pigs intranuclear inclusion bodies may
be found particulary in the cerebral cor-
tex and they constitute an important cri-
terion for differentiating AD from other
viral encephalitides of the pig (5, 6, 14).
To the best of our knowledge up to the
present intranuclear inclusion bodies
have not been observed in pathological
conditions of nervous tissue of the
chicken. As in pigs they may also be spe-
cific for AD.

ACKNOWl.ElJGEMtN I S

I he authors thank Drs. C. Fris lor his eritieism and
Mrs. Janny van Baarsel and Mr. C. Raatgever lor
their technical assistance. Mr. .1. van Alphen look
the photographs.

-ocr page 180-

REFERENCES

E Aguilar-Setien. A., Vandeputte, J.. Pastoret. P., Vlichau.x, C.. Pensaert. M. B. et Schoenaers, F.:
Présence concomittance chez les bovins et les porcs, d\'anticorps neutralisant le virus de la rhinotra-
chéite infectieuse bovine (Bovid herpesvirus I. BHV I) et celui de la maladie d\'Aujeszky (Sus
herpesvirus, SEI V 1). après contact avec le virus homologue.
Ann. med. l \'ei.. 123. 275-284. (1979).

2. Baskerville, A., McFerran, B.,and Dow, C.: Aujeszky\'s Disease in pigs. l el. Bull.. 4^.465-481). (1973).

3. Coleman, P. H.: Arbovirus Infection. In: Hofstad ei al. Editors). Diseases of Poultry 7th ed. page 656,
1978.

4. Davelaar, F. G. and Kouwenhoven, B.: Vaccination of l-day-old broilers against infectious bronchitis
by eye drop application or coarse droplet spray and the effect of revaccination by spray.
.-Ulan
Pailwlogy.
9, 499-510. (1980)

5. Done, J. E.: The pathological differentiation of diseases of the central nervous system of the pig. I\'el.
Ree..
69, 1341-1353. (1957)

6. Dow, C. and McFerran, J. B.: The neuropathology of Aujeszky\'s disease in the pig. Re.s. I\'el. .Sei.. 3,
436-442. (1962)

1. Feldman, H. A. and Wang, S. S.: Sensitivity of various viruses to chloroform. Proe. soe. exp. hioi
.Med..
IÜ6, 736-740. (1961).

8. Hofstad, M. S., Calnek, B. W., Helmboldt, C. F., Reid, W. M,, and Yoder, H. W. (Editors). Diseases
of Poultry 7th ed. Iowa State University Press Ames, Iowa, UAS, 1978.

9. Ivânovics, G., Abraham, E. und Koch, A.: Uber die Zuchtungdes Virus der Aujeszkyschen Krankheit
in Hühnerembryonen-Gewebekulturen und seine Pathogenität für Hühner.
Zhi Bakieriol. Parasi-
lenkd. Injeklionskrh. und Hyg. Orig..
161, 3-10. (1954)

10. Luginbuhl, R. E. and Helmboldt, C. F.: Avian Encephalomyelitis ( Epidemie Tremor). In: Hofstade/
al. (Editors). Diseases of Poultry 7th ed. page 541 and 543-544, 1978.

I I. Muhm, R. E. and Beard, P. D.: Lesions of Pseudorabies in several species of animals. .4mer. As.soe.
l elerinary Laboratory Diagnosiieians 20ih .Annual Proceedings. I-IO. (1977)

12. Ramachandran, S. P. and Eraser, G.: Studies on the virus of Aujeszky\'s disease IL Pathogenicity for
chicks. /
comp. Palh.. 81,5-5-62, (1971)

13. Rispens, B. H., van Vloten, H., Mastenbroek, N., and Schat, K. A.: Control of Marek\'s disease in the
Netherlands. 11. Field trials on vaccination with an virulent strain (CVI 988) of Marek\'s disease virus.
Avian Di.sea.ses. 16, 126-138. (1972)

14. Shahan, M. S., Knudson, R. L., Seibold, H. R., and Dale, C. N.: Aujeszky\'s disease (Pseudorabies). A
review, with notes on two strains of the virus. .V.
.Am. I\'el.. 28, 51 1-521, (1947).

-ocr page 181-

The incidence of Dictyocaulus viviparus
infections in cattle in the Netherlands

I. The Enzyme Linked Immunosorbent Assay as a
diagnostic tool

J. H. Boon, A. Kloosterman, and R. van den Brink\'

SUMMARY

The Enzyme Linked Immunosorhenl Assay (ELISA) provides a very efficient
technique for detecting antibodies against
Dictyocaulus vivparus in calves. Al-
though low level cross reactions were found in animals with gastrointestinal
nematodes, the specificity and sensitivity of the technique are sufficient for herd
diagnosis of lungworm infections and for survey work. This conclusion is reached
on the hasis of artificially and naturally infected calves. ELISA titres correlate well
with Indirect Haemagglutination litres, parasitological findings, and clinical obser-
vations.

IM RODUC I lO.N

In the Netherlands, lungworm infections
are predominantly found in calves and
yearlings. Such infections, if patent, are
mostly demonstrated parasitologically
i.e. by finding LI larvae in the faeces or
eggs in the sputum (2, 3). However, the
sensitivity of these techniques is low, since
many infected animals are found to be
negative. This low sensitivity is partly
caused by the relatively short patency in
most animals and often only a small pro-
portion of the animals in a herd is sam-
pled.

I he detection of lungworms by serologi-
cal methods started with the Comple-
ment Fixation Test (6). Later an indirect
haemagglutination (IHA) test was used
(1). Recently the ELISA-technique has
been employed in calves with mixed in-
fections of lungworms and gastro-
intestinal nematodes (5).
Serodiagnosis of nematode infections is
difficult because of the many crossreac-
tions^ that occur between worm species.
The present study was an attempt to eva-
luate the ELISA technique with respect
to serodiagnosis of
Dictyocaulus vivipa-
rus
and took into account the possibility
of cross reactions with gastro-intestinal
nematodes.

MATERIALS AND ME I HODS
Sera

Sere were obtained Irom worm-free and artificially
as well as naturally infected calves. All sera were
stored at —20°C. Part of the sera were from earlier
experiments and had been thawed once or several
times.
I\'he effects of freezing and thawing on an-
tibody titres to nematodes were investigated in our
laboratory. No such effects have ever been observ-
ed.

Sampling groups

I. Worm-free calves: 51 Dutch Eriesian (t)E)
males, 2 months old, were blood sampled.

II. Artificially-infected calves (all calves were }
months old at first infection, DE, tnales, weighing
appr. 100 kg):

a. Two calves were infected with one dose of 2500
L3 larvae of
l)iciy<icauliis viviparus.

b. 37 calves were infected primarily with 100000
L3 larvae of
Cooperia spp., and later they were
infected every .Monday. Wednesday and Eriday
with larval numbers corresponding to daily
doses of 25000
Cooperia spp,, of 2500 Osleria-
gia
spp, or of 25000 Cooperia spp, and 2500
Osleriagia spp.

Department of Animal Husbandry. Agricultural University, P,0, Box 338. 6700 AH Wagcningen. T he
Netherlands,

-ocr page 182-

c. 48 calves were Infected primarily with 101)000
1.3 larvae of either
CiHiperia spp. or (hieiiagiii
spp. or 200000 larvae of a mi.xture and second-
arily with similar doses of these three types of
infection.

From calves in groups II.h and 11.c, the sera used
were obtained when
dnli-Coo/teria and anti-
Oslenagia titres w ere at their maximum, so that any
possible cross reaction with
D. vivparus would he
detected.

III. Naturally infected calves (all calves were fes-
males of thcDF or the Meuse Rhine IJssel(MRY)
breeds):

a. 166 calves from 23 farms in 1975.

b. 78 calves from 10 farms in 1976.

c. 64 calves from 9 farms in 1977.

d. Approximately 250 calves from 25 farms in
1981.

For groups 111.a and lIFc, data were available on
sputum, faeces, and clinical observations. For
group 11 Fa. blood, sputum and faeces samples were
taken and clinical observations were done from
May to October at three-week intervals. For calves
in groups lll.b and lll.c sputum was sampled and
clinical observations were done during these
months in one-week intervals. No faeces in those
years were sampled (2). Calves in lIFd were spu-
tum, faeces and blood sampled in May, August and
October. At the same time clinical observations
were done. For group lll.c IHA-titres ofthe serum
samples were available. A few farms had 2 herds. A
herd is defined as a group of calves sharing the same
pasture(s).

exatnined by the Baermann techniqueofS-gsarnples
of fresh faeces taken from the rectum. In natu-
rally infected herds also sputum samples were regu-
larly examined for the presence of
D. viviparus eggs.
If in at least one faeces or sputum sample at least
one larva or egg respectively was found the herd
was considered as positive

C linical observations

The degree of coughing in a herd was scored semi-
quantitatively from • (0-25% of the calves cough-
ing) to ^ - (75-l009r of the calves coughing), on
each occasion that a herd was visited.

Statistics and C alculations

If sera are tested by any procedure the results will
correspond to one of the following classes: Frue
Positive (I P), False Positive (FP), Frue Negative
(T N), and False Negative (FN). I he criterion Frue
or False is in our case derived from parasitological
examination. The positive or negative criterion is a
matter of convention. The efficiency of any method
is determined by its sensitivity and its specificity.

Both sensitivity ( =
TN

TP

) and specificity

FP FN
) take a value between 0 and I but

FN FP\'
should be as close as possible to 1.
The titre counts found are normally distributed and
can therefore be analyzed by the parametric statisti-
cal methods such as Student 1-test. F-test. and
Pearson correlation.

The El.ISA-technique

I he method described earlier (4) was used with
some modifications: 1) A crude saline extract of
adult
I), viviparus was used; 2) Fhe dilution of this
extract was 1 : 100; 3) Coating of the antigen on
micro-plates was done for 17 hours at 37°C.
The starting dilution was 1 20. The dilution series
was 1:20, 1:40, 1:80, etc. Ihe titre of a serum was the
highest dilution that gave a positive reaction. A titre
count of I corresponded to the titre I 20. a titre
count 2 to the titre I 40, and so on.

Faecal examinations

the faecal examination technique lor I), vivi/iarus
used on the various groups has been described else-
where (2). However, groups 11.a and lll.d were

RESULTS

The mean titre count for the 5 1 worm-free
calves was0.74(Table 1). The titre counts
ranged from 0 to 3. The same range was
found in animals infected with gastro-
intestinal nematodes. The mean titre
count did not show significant differ-
ences between
Osienagia and Cooperia
infected calves. Animals receiving two in-
oculations had a mean titre count of 1.28,
compared with 1.76
for animals receiving
continuous infections. This difference is
significant (P 0.05) (Table 1).

Fable 1. Antibody titres in worm-free and experimentally infected calves.

Mean titre Standard
count deviation

Range

Number of
calves

Age

(months)

Wormfree calves 5 I

Calves infected with
I), viviparus 2

Calves infected twice
with Ciastro-intestinal
nematodes 48

Calves continuously
infected with G.I.
nematodes 37

0-3
7-7

0-3

0-3

0.74
7.0

F2!<

1.76

0.77
0.0

0.57

0.67

-ocr page 183-

Figure I. Aniibody litres and faecal larval counts of 2 calves experimentally infected witb 2500 L3 larvae of
Diclyocmiliis viviparu.s. at the age of .3 months.

8

7

1-

z

6

o

5

o

LU

4

DC

H

3

1—

2

1

0

CO

LU
O

100

LU
<

80

LL

(3

60

LU

40

<

>

20

DC

<

0

28 42 56 70
DAYS AFTER INFECTION

\'2560
^1280

640 O

320

3
Q

M60 -

ZD
DC
LU
W

Although only two calves had been infect-
ed with
D. vivipants (group ll.a) it is
clear that from 3 weeks after infection
there was a sharp increase in titre counts
(Figure I).

The means of herd-titre counts of several
herds in various years are shown in Table
2, with no difference between the years,
other than 1976, when herd titres were
significantly lower than in other years (P
0.05).

The frequency distributions of herd-titre
counts for 29 parasitologically positive
and 29 parasitologically negative herds
studied in 1975, 1976, I977,and 1981,are
shown in Figure 2. The means of herd-
titres for these two categories differ sig-
nificantly (3.86 and 2.76, respectivelv; P
^ 0.01).

In May of 1975 and 1981 there was no
correlation between the degree of cough-
ing and the mean herd-titre. In August of
these years there was a weak correlation
and in October of both years there was a
rather strong significant correlation be-
tween these two parameters. The latter is
illustrated in Figure 3. The correlation-
coefficients in 1976 and 1977 were not
calculated because there was little cough-
ing and only a few herds were examined.
It should be noted that for 1975 the rela-
tion is given per farm (n = 23) and not per
herd (n = 30).

A correlation coefficient of r = 0.69 (P «

Table 2. Antibody titres in calf sera, taken in October after the first grazing season, in various years.

Number
of calves

Nu mber
of herds

Year

Mean of herd
titre counts

Standard
deviations

Range of herd-
titre counts

166

30

1975

3.26

1.10

0.4-5.7

7X

10

1976

2.27

0.97

1.1-3.6

64

9

1977

3.24

0.82

2.1-4.3

249

28

1981

3.34

0.84

1.7-5.2

-ocr page 184-

Figure 2. Herd-tilre-counts found in parasitologically positive and negative herds.

8
6

5; = 2.76

SPUTUM / FAECES
NEGATIVE

CO
Q

CC ^
III 0

cc

LU

S 6

J = 3.86

SPUTUM/FAECES
POSITIVE

_L

J.

0

0

2 3 4 5 6 7
MEAN TITER COUNT PER HERD

Figure i. fhe relation between herd-titre-count in October and the maximum degree of coughing during
the grazing season.

DEGREE OF COUGHING

CC

CQ 5

o

I-

o

O 4
2
h-

^ 3
D

O

Ü

LU 9

CC ^

Q 1

CC \'

LU

I

0

-ocr page 185-

Figure 4. The sensitivity and specificity
of the EI.ISA technique at various border
values of the titre-count.

1.0

1.0

>
(—

> 0.5

(f)
z

LU

w

0

o

0.5>

I-

O

o

LU
CL

3 4 5
TITRE COUNT

0.01) was found between the individual
ELISA-titres and IH A-titres, which were
available for the 1977 material.
Figure 4 is constructed from the fre-
quency distribution of Figure 2. At each
value of herd-titre count chosen as the
treshold-value for positive negative the
sensitivity and specificity ofthe serologi-
cal technique can be determined.

DISCUSSION

From the results of this paper we are able
to conclude that the present ELISA-
techniques can be used to detect anti-
bodies against lungworms . Worm-free
calves infected with
D. viviparus showed
high titres compared with the low titres
for non infected caJves. More recent re-
sults obtained from 50 calves indicate
that these high titres are quite normal (to
be published). However, a titre-count of
2 and 3 measured in some naive calves
may have been due to either colostrum
derived antibodies or very low infections
entering via the hay, or to both. Further,
if cross reactions with the gastro-
intestinal parasites
Cooperia spp. and
Osienagia spp. do occur, the titres do not
exceed a mean herd value of 2.0. This
could be an indication that mean titre-
count of ^ 2.0 could not be caused by
gastro-intestinal parasites.
The field studies also provided strong evi-
dence for our conclusion: firstly, there
was a strong correlation between the
ELISA and the IHA technique, reported
to be a very specific test (1). Secondly,
correlations were found with the para-
sitological parameters (presence or ab-
sence of larvae or eggs in respectively
faeces or sputum) and the degree of
coughing of the calves.
The efficiency of the technique is deter-
tnined by its sensitivity and specificity.
On the basis of results with artificially-
infected and noninfected animals we re-
gard a mean herd titre count Ss 2.0 as
seropositive, provided that this count is
based on ^ 5 randomly sampled animals
from the herd.

■fhe number of at least 5 animals is re-
quired because of the between-animal,
within-herd variance of titre-counts. The
mentioned variances ranged from 0.00 to
1.36 and the mean was 0.50 (S^ = 0.5; S =
0.7). The standard error of the mean of 5

0.7
V5

animals was

= 0.31. By taking 10

animals the standard error is reduced to
0.22 but the labour involved in taking
and processing serum samples is nearly
doubled. Only if the herd-titre is around
the threshold value of 2.0 will the chance
of getting false positive or false negative
results be increased by sampling 5 instead
of 10 animals. In that case, examination
of additional animals should be con-
sidered. For older animals it is suggested
that the threshold value be raised to
2.5, since titre counts in a heavily infected

-ocr page 186-

herd often do not fall below 2.0 during
the housing period.

At a threshold value of 2.0, the sensitivity
of the test theoretically approaches
1.0. so that no false negatives should
occur. I he specificity, however, was very
poor (0.28) due to a large proportion of
false positives. That was due to the failure
to demonstrate eggs or larvae in respectiv-
ely sputum or faeces of infected calves.
Thus, the poor specificity was not a result
of cross reactions with other nematodes,
but was accounted for by the poor sensi-
tivity ofthe parasitological techniques for
detecting
D. viviparus.
A second reason for choosing a threshold
value of 2.0 was the fact, for both epide-
miological and diagnostical use of the
technique, that a large number of false
negatives will have a more severe conse-
quence than an equivalent of false posi-
tives.

From the present study it is concluded
that the ELISA technique, with its speed
and versatility, is most practical for the
demonstration of antibodies against
lungworms in calves.

AC KNOWLEt)GEMENTS

1 he authors wish to thanl( Dr. H. .E Bos of Intervet
B.V.. Boxmeer. and Dr. Ph. .1. van der Heyden of
the Central Veterinary Institute. Eelystad. for pro-
viding a batch of adult /).
viviparus antigen. They
would also thank Dr. .1. Hendriks. of the Central
Veterinary Institute, Eelystad. who provided E.1
larvae. The help and interest of Ir. T. van der Eende
in the statistical treatment ofthe results isgratefully
acknowledged. We thank Dr. G. M. Cronin for
reading the manuscript and his valuable advice in
editing and the correct use of English.

REEERENCES

I. Bokhout. B. A.. Boon. J. H.. and Hendriks, J.: Operational diagnostics of lungworm infections in
cattle. Preliminary investigation into the usefullness of the indirect haemagglutination.
I ei. Quaneriy,
1. /W-.m (1979).

1. Boon. J. H.: Een onder/.oek naar mogelijke oorzaken van het hoesten van kalveren inde weide. I hesis.
Utrecht, 1979.

3. Hendriks, .E: Longwormziekte bij het rund. Tijdsetir. Diergeneesis.. 102. I4I6-I4I9. (1977).

4. Keus. A,, Kloosterman. A,. and Van den Brink. R,: Detection of antibodies to Cooperia spp. and
Osieruigia spp. in calves with the Enzyme Linked Immunosorbent Assay (ELISA). I el. Parasiiol.. 8,
229-2}f>. (1981).

5. Marius. Véronique. Bernard. S.. Raynaud. J. P., Pery. P.. and Luffau. Ci.: Dieiyoeaulus viviparus in
calves: Quantitation of antibody activities in sera and respiratory secretions by immuno-enzymatic
analysis.
Ann. Heeh. l ei.. 10. (I). 5.1-63. (1979).

6. Michel, .1. E, and Cornwell, R. L,: The Complement Eixation Eest as a measure of resistance to
nieivocaulus infection. Vel. Ree.. 71, 912-913. (1959).

-ocr page 187-

Cellular proliferation of bile ductules and
gamma-glutamyl transpeptidase in livers and
sera of young cattle following a single
infection with
Fasciola hepatica

f^ Wensvoort\' and H. J. Over-

SUMMARY

During the course of experimental single itjfection with Fasciola hepatica in calves,
the origin of the increased concentration of gamma-glutamyl transpeptidase
(y-GT) found to bepresent in the serum during the biliary stage ofthe disease, was
studied.

The enzyme originates from the liver after flukes have caused intermittent and
selective cholestasis in the bile-duct system. The enzyme which normally is present
in the bile ducts can under these circumstances enter the surrounding interstitial
tissues through broken-up junctions of the bile drainage system or he added to
these from proliferating bile-ductule epithelium. The multiplication ofbile-ductule
cells can be looked upon as a neogenesis of cholangioles, which becomes essential
when newly formed perilobular connective tissues prevent restoration of the
anatomical connections ofthe bile capillaries with the biliary tree. The connective
tissue growth is induced by bile fluid. An initially regional perilobular fibrosis is
eventually distributed diffusely through the liver by migration of flukes.
The continued and e.xtending fibrosis is due to the constant recurrence of intermit-
tent and selective cholestasis. The transient occlusions of branches of the bile ducts
are very likely to be attributable to persistent cholangitis. The growth of connective
tissues has a considerable effect on the gain in weight of the liver.

■ (1.3. 30, 34, 35) which migrate from the

An increase in the gamma-glutamyl parenchyma to the bile ducts (38).

transpeptidase (y-GT) level of bovine In the present paper, the results of astudy

serum is of importance in the diagnosis of of the cause of increased enzyme activity

spontaneous (19, 28) as well as of expe- in the liver, and particularly in proliferat-

rimentally induced (1, 2, 3, 25, 30, 33, 34, ing biliary ductules, as well as efforts to

35, 39, 40) fascioliasis. The enzyme is also account for the increase in 7-GT in the

considered to be indicative of disturbed serum are reported, fhe effects which the

hepatobiliary secretion (2, 40, 43) in liver intermittent (43) and selective(8, 3 l)cho-

lluke infection, although bilirubinaemia lestasis appearing in these cases has on

is rarely observed (41). fhe increase in the gain in weight of infected livers is

serum y-G f is attributed to liver flukes discussed.

\' Departmenl of Veterinary Pathology, University of Utrecht. Yalelaan I. .35X4 CL Utrecht, the Nether-
lands.

- Department of Parasitology, Central Veterinary Institute, Edelhertweg 15, 8219 PH Lelystad, the
Netherlands.

-ocr page 188-

MATERIALS AND ME I HODS
Experimental design

Pen eastrated bull calves (Nos. I to 10 inclusive) of
the Dutch Eriesian breed, aged 16 to 23 weeks, were
used in these studies. Infection was induced in each
animal by administration of gelatine capsules
containing approximately 1000 metacercariae pre-
pared by Boray\'s modified method (40). I he ex-
perimental group was kept indoors for the first eight
weeks after infection and then pastured on a plot of
land free from
Lymnea inincalula.
Lhe infected animals were classified into three
groups, according to the duration of infection:
Group 1: calves Nos. I and 2, slaughtered at fourand
eight weeks after infection respectively;
Group 11: Nos. 3, 4, 5 and 6, slaughtered at twelve
weeks after infection;

Group 111: Nos. 7,8,9and 10, slaughtered at twenty
weeks after infection.

fhe livers of six uninfected calves aged 36 to 48
weeks were used.

( linical pathology

Each week the number of eggs of Fasciola hepaiica
per gram of faeces was counted in each infected
animal by Dorsman\'s method (10), the y-GT levels
of the serum were determined using Boehringer\'s
reagent (40), leucocyte numbers were estimated.
I he use of a Coulter counter and differential counts
were made on hlood smears stained by Giemsa\'s
method (40).

Gross pathology and sampling of the liver

Each liver was assessed macroscopically and the
weights of the dorsal and ventral portions were
determined by Tiggcle\'s method (40). Tissue blocks
were cut from four sites by Murray\'s method (43)
for enzymological and histological studies (two
from the dorsal and two from the ventral portion).

Enzymology and enzyme histology

An homogenate of each sample of liver was exatn-
ined for the amount o_f
7-G L and the site of the
enzyme in the histological section was determined.

I he volume of the liver blocks prepared for en-
zymological quantitation was approximately I cin\'
and they were stored in liquid nitrogen. Homogeni-
zation of the liver tissue with phosphate buffer (1 :

II U V) was done in an Ultra l urcx homogenizer.
The homogenate was centrifuged at 2.000 g and
enzymatic determination was then carried with
Boehringer\'s reagent (40). Activity was expressed in
/
jM per gram of protein. Portions of liver tissue
measuring 5x5x2 mm prepared for histochemical
study were t\'ixed in acetone at 0°C - 4°C for 120
minutes and dehydrated in acetone for 180 minutes
at rootn temperature. This was followed byelution
and embedding in paraplast at 54° C. Sections cut at
4n were used in enzyme-histological reactions to
7-GT (12. 13, 37).

Histology

Histological and histomorphological studies were
made on 5fj sections stained with haemalum-eosin.

In the morphometrical studies, using a point count
system, the volume ratio between the amounts of
hepatic parenchyma and perilobular tissue was
determined and used tospecifyenzymeactivityinthe
liver. Histological investigations included the study
of cellular proliferation of the bile ductules and the
accompanying disappearance and reappearance of
the limiting plates. Lhese processes were determmed
by semi-quantitative methods. In studying prolife-
ration ofthe bile ductule cells, a differentiation was
made between cholangioles which did not (= p,)
and those which did (= p,) contain a lumen.
As it was not possible to differentiate between
a stage of reduction and one of regeneration
in determining the amount of limiting plate
which was absent, this change was termed \'limitrng
plate damage\'. The degree of change was expressed
as a percentage of the amount surrounding the
hepatic lobule in norinal conditions.

Statistics

Analysis of variance (6) w as used to evaluate sets of
findings on
7-GT in homogenates in the four
groups of livers; the data were stabilized using a
logarithmic transformation. A paired sample test
(t-test) was used to assess the differences in
7-GT
levels between the dorsal and ventral sections ofthe
liver (26). fhe relationship bet ween the percentage of
damage to the limiting plates (histology) and the
amount of
7-GT estimated to be present in corre-
sponding homogenates (enzyme chemistry) was ex-
pressed in the coefficient of correlation. In addition,
the equation relating one variable (histology = X)
with another (enzyme chemistry = Y) was calcu-
lated by the least-squares method (23).
I he stages of
bile ductule proliferation within the livers of the
different groups defined as p, and p, were evaluated
by the Chi-square test (17).

RESULTS

Serum 7-GT levels

During the first eight weeks after infec-
tion, there was no change, whereas a mark-
ed increase occurred in all calves during
the period from eight to twelve weeks
after infection. Fhis was followed by a
decrease frequently interrupted by brief
increases, between twelve and twenty
weeks after infection. The variations in
7-GT level in calf 10 differed frotn the
others by the high levels which persisted
(Fig. 1).

Gross lesions

The livers did not only show gross
changes typical of fascioliasis in animals
in which a single infection had been in-
duced, but there was an obvious relation-
ship between the state of the liver m the
group and the duration of infection:
changes typical of the parenchymatous

-ocr page 189-

Ug. I. Weekly 7-GT serum levels (u 1) in calves ( I-IO) at 0-20 vveeks post infeclionem.

\' 1111111)1 weeks

4 8

form (43) at four weeks after infection,
changes characteristic of a transitional
state (43) at eight and twelve weeks after
infection and changes typical ofthe biliary
form (43) at twenty weeks after infection.
f)iffuse perilobular fibrosis was present in
all livers of group III anituals, also in the
dorsal portions. The liver of calf 1 Os ho wed
the most marked changes due to atrophy
of the ventral and hypertrophy of the
dorsal portion. Perilobular fibrosis was
most marked in liver lOand least in liver9.
fhe weight of the liver and the ratio
between the weight ofthe dorsal and that
of the ventral portion were greatest in
calf 10 ( fable 1).

Table I. Weights (g) ol the livers and the dorsal and ventral portions ofthe livers of group
dorsal ventral ratio at 20 weeks after infection

I and the

calves

No. 8 No. 9

liver weights

No. 10

No. 7

total

dorsal

ventral

ratio

dorsal ventral

2718
2165
553

.3025
2210
815

2835
2215
620

4090
3520
570

3.4

3.9

6.2

2.7

-ocr page 190-

7-GT in homogenates

The 7-GT levels in the homogenates var-
ied markedly (Table 2a). As activity was
not detectable in the stroma ofthe histo-
logical sections, the result in every homo-
genate was adjusted by a factor stating
the parenchyma: stroma ratio ofthe liver.
The individual y-GT findings were found
not to be uniformly distributed and loga-
rithmic transformation was therefore
carried out. The logarithmic mean of
each group was determined and subject-
ed to an analysis of variance (Table 2b).
The results (F = 7.29) showed a highly
significant (p < 0.005) variance among
groups, indicative ofa difference in y-GT
activity in homogenates exammed at var-
ious intervals after infection.
To detect differences in y-GT level. Stu-
dent\'s t-test was performed in pairs
(Table 2c). The difference in y-GT activ-
ity between the controls and group 11 was
found to be highly significant (p <0.001).
Significant differences were also observ-
ed between the controls and group
III as
well as between groups
I and II.

Table 2a. -y-Glutamy! Transpeptidase in liver homogenates

controls

group 1

group

II

group

11

n=6

n=2

n=4

n=4

v\'

25^ 1

.3179\'

26 1.4821

106

1.8877

46

1.5089

V

22

33

81

57

d\'

17

38

60

23

d

20

26

69

18

V

2.1 1

.3350

33 1.4910

50

1.4771

50

1.727f

V

20

36

44

68

d

22

31

23

52

d

20

25

16

46

V

20 1

..1089

75

1.8510

41

1.4761

V

22

1 14

27

d

2.-!

57

25

d

17

52

29

V

19 1

.2723

69

1.7959

88

1.7783

V

20

75

65

d

19

67

63

d

17

44

36

V

29 1

.5488

V

42

d

.t.t

d

39

V

25 1

.3770

V

28

d

23

d

20

mean

1

.3600

1.4886

1.7529

1.6227

V = ventral, d = dorsal portion of the liver

;jMoI mg protein

inean logarithmic transformation

The y-GT levels of the homogenates of
the ventral and dorsal portions of the
livers were also compared. For this pur-
pose the differences between the log.
values of a sample of the ventral and corre-
sponding dorsal portion of each liver were
determined; two figures were accordingly
obtained in each liver in every case (Table
2d). The concentration of y-GT in the
ventral portions was found to be signifi-
cantly higher that that in the dorsal por-
tions in every liver. The concentrations of
y-GT were often found to be higher in the
dorsal portions of infected than in those
of the controls.

-ocr page 191-

Knzyme-histochemical and morphologi-
cal findings

The enzyme-histochemical reaction pat-
tern was found to vary with the period of
infection. A positive brownish red deposit
on the bile capillaries arfd the luminal
surface of the cholangioles in the portal
triads was observed in the livers of the
controls and those of group I.

fhe deposits also appeared in the livers of
groups 11 and 111. Moreover, conspicu-
ous reddish brown bands were observ-
ed at the periphery ofthe hepatic lobules
in these groups (Fig. 2), which were de-
posits on hepatocytes and proliferating
bile-ductule cells. The deposits were most
marked at twelve weeks after infection;
within twenty weeks after infection, the
intensity of colour had considerably dim-
inished and sections showing a normal
reaction pattern recurred (Table 3). The
reddish brown bands were limited to that
part of the lobule in which metaplasia of
liver cells and bile ductule proliferation
occurred.

I able 2b. Comparison of 7-Glutamyl Transpeptidase in bomogenates of different groups

Source Degrees of
variation freedom

Sums of
squares

Mean
square

Variance
ratio (F)

Between groups 3
Within groups 12
Total 15

0.4089
0.2241
0.6330

0.1363
0.0187

7.29\'

1 F = 0.005 [3.12] = 7.23, P < 0.05

Table 2c. Statistical evaluation mean y-

■GT level in liver homogenates in the

various groups

Ciroups C
C
1
11
111

1

NS

II

-0.3929\'
-0.26632

III

-0.2627^

NS = non-significant
\' : P< 0.001;^: P<0.05

1 able 2d. Comparison of 7-Glutaniyl Transpeptidase activity\' between bomogenates of the ventral and
dorsal liver satriples of the various groups.

controls

group 1

group II

group 111

v - d^

-0.1675\'

-0.1648

0.2471

0.3011

V - d

0.0414

0.1035

0.0697

0.5006

v - d

0.0193

0.0271

0.3373

-0.0017

V - d

0.0

0.1584

0.4394

0.1697

V - d

-0.0607

0.1 192

0.2149

V - d

0.1 120

0.3409

-0.0310

V - d

0.0

0.0127

0.1452

V - d

0.0705

0.2315

0.2566

V - d

0.0561

V - d

0.0321

V - d

0.0362

V - d

1.1462

Student\'s

•(11) = 2.05

t (3, = 0.44

.,,, = .3.34

1-lest

NS."

NS

P = 0.01

P < 0.02

logarithiriically transformed figures
V = ventral, d = dorsal part of the liver
difference between ventral and dorsal
non-significant

-ocr page 192-

Fig. .1. Structureless bile ductule proliferation at the peripheries ol ihe hepatic lobules (^ p, stage)
(arrow). HE .120x.

Fig. 4. Lumen-containing cholangioles at the peripheries ofthe hepatic lobules (= p, stage) (arrow). HI
.120x.

-ocr page 193-

Table 3. Limiting plate damage, 7-GT levels in homogenates and y-GT positive bands in liver samples of
groups 1, 11 and III

(iroup No,
calf No,

1

1

2

3

4

11

5

6

7

8

111

9

10

%

vl

0

0

too

100

100

100

50

50

25

100

limiting

V

0

75

too

100

100

100

75

75

50

100

plate

d

0

0

100

100

100

too

100

90

25

100

damage-

d

0

0

too

too

75

90

0

0

10

75

correspond-

V

26\'

33

106

50

75

69

46

50

41

88

ing 7-G T

V

33

36

81

44

1 14

75

57

68

27

65

levels on

d

38

31

60

23

57

67

23

52

25

63

homogenates

d

26

25

69

16

52

44

18

46

29

46

7-G T-

V

-

-1-

-positive

V

-1-

--

bands in

d

--

-t-

-t-

samples\'"

d

-

-t

\' V = ventral, d = dorsal part of the liver

^ microscopical semiquantitative determination in percentages. See Materials and Methods,
\' initial levels; see Materials and .Methods
en/.yme-histochemecal determination in sections: = absent; = present

Bile ductule proliferation

Morphologically, proliferation was cha-
racterized by two stages. During the first
stage (Fig, 3), the bile ductule cells were
irregularly arranged; in the second (Fig,
4), biliary ductules containing lumina
were perceptible, Althoug the degree of
proliferation differed markedly in each
liver and region, varying with the dura-
tion of infection, more structureless bile
ductule proliferation was present at
twelve weeks after infection and more
luinen-containing cholangioles at twenty
weeks after infection, 1 he two stages, de-
signated as
Pi and p, respectively, were
quantified using a score (Table 4) which
was then statistically examined whether
either stage occurred accidentally or sys-
tematically within the four localizations
of the liver (test statistic Go; test thre-
shold P < 0,005), fhe results showed that
stages
Pi and pj occurred systematically
in the livers of groups II and III respectiv-
ely.

Limiting plate damage

The proportion of limiting plate damage
estimated by histological examination
was compared with the initial y-G T lev-
els of corresponding liver homogenates.
The coefficient of linear correlation r =
0,63 (tr< 0.001), therefore r^ = 0.40; the
obvious conclusion is that approximately
40 per cent of the variation in y-GT levels
may have been associated with the da-
mage to the limiting plates. The findings
are shown in a scatter diagram (Fig, 5);
regression of Y (y-GT levels) on X (per-
centage of limiting plate damage) yielded
the equation Y = 0,35 X 26,4,

Parasitic statistics

Evaluation of these statistics was confir-
med to the animals of group III (Nos, 7,
8, 9 and 10). Comparison of the findings
in calves 10 and 9 showed that egg pro-
duction had started earlier in calf 10
(Table 6) and that the mean length ofthe
flukes was greatest in calf 9 (Table 5),
although the infective dose, the duration
of infection and the post-mortem fluke
counts did not display any differences.

Differential leucocyte counts

More prolonged and more severe eosino-
philia during the biliary stage was found
to occur only in calf 10 (Table 6),

-ocr page 194-

DISCUSSION

Normal y-GT levels in the sera of calves
at ages such as those ofthe animals used
in the present experiinental study, should
not be higher than 25 U 1. (3). Higher
levels appear in cases of fascioliasis when
young flukes invade the biliary system
(38). The phenomenon is confined to a
minimum nutnber of flukes. This number
is ten in sheep (35). An increase in serum
7-GT does not occur when the tlukes are
killed by drug treatment during the pa-
renchymatous stage; an increase which
has already started may also be promptly
terminated by treatment (28), The llukes
themselves are not a source of this en-
zyme (21), although their presence in the
biliary system is essential. An increase
resulting from an infection may decrease
spontaneously when the infection be-
comes chronic (34). This may be associat-
ed with a reduction of the number of
llukes, so that finally not more than 20 per
cent of the initial infective dose is présentât
about twenty weeks after infection (40).

Table 4. Intensity of bile duct proliferation, stages p, and p. in livers of groups II and 111; a semiquantita-
tive histological determination\'

age

calf

stage P|

stage P,

(group)

No.

V-

V d-

d

V

V d

d

-1-

-1-

12 wks.

3

1

2 2

1

6

2

1 2

1

6

4

1

1 2

0

4

2

1 0

0

3

(group 11)

5

1

2 2

1

6

2

1 1

1

5

6

3

3 3

2

II

1

0 1

1

3

6

8 9

4

27

7

3 4

3

17

G

„ = 9.32;

G,

, = 6.15; NS-\'

stage P,

stage P

V

V d

d

V

\\ d

d

20 wks.

7

0

1 1

0

2

2

1 1 0

4

8

2

2 2

0

6

2

2 1 0

5

(group 111)

9

1

1 1

0

3

2

1 1 0

4

10

1

2 2

1

6

3

3 2 1

9

[

4

6 6

1

17

9

7 5 1

22

G„

= 6.57; NS-"

G„

= 1 1.05; *

I code: 0 = non: 1 - slight; 2 - moderate; 3 = marked

- V = ventral, d = dorsal part of the liver

\' * - significant, 1\' < 0.005; x = squared for means

^ NS = non-significant

fhe fluke counts recorded in all animals
of group III at twenty weeks after infec-
tion (Table 5) appeared to be due to this
reduction. Nevertheless, the increased
y-
GT level of the serum continued to be
present in calf 10, whereas the level in calf
9 may be regarded at that time as physio-
logical again while an almost equal num-
ber of flukes was recovered from the
livers of the two animals.
High y-G T levels ofthe serum have to be
accounted for by an additional supply of
7-GT from the liver (36). This is verified
by the increase in -y-G\'f levels of the
serum and in the homogenates of the liver
recorded at the same time.
An increase in the
7-GT level of the
serum may caused by: A, disturbances of
perfusion (7), B. juvenilization (7) or C.
cholestasis (29).

A. Disturbances of perfusion: produc-
tion of a shunt between the portal vein
and the vena cava will reduce the flow of
blood through the liver (7) and result in
an increase of
7-G f in the liver. In cases

-ocr page 195-

hig. 5. A scatter diagram of y-Ci f levels (Y)and percentage of liiniting plate damage (X); regression of Y
on X yields the equation V = 0,35 X
f 26.4.

Y = 0.35 X 26.4
r =0.63
t; = <0.001
n = 40

120

E

1
n

too

Q.

.1

80

c

&

60

c

0)

40

o

Q.

Ol

E

20

1

0

100 %

10

20

80

90

70

30 40 50 60
percentage of limiting plate damage

of fascioliasis, the flow of portal blood is
also obstructed. This is due to so-called
obstructive phlebitis in small branches of
the portal vein (24, 43). The number of
branches showing phlebitis from week
one (24) to week twelve was found to be
marked by a gradual increase (43). There-
fore, these disturbances of perfusion
are unlikely to be the cause of the sudden
increase in serum y-GT following the
eighth week after infection. This view is
suggested by the fact that activity in the
hepatic tissues, as observed at four and
eight weeks after infection, had not in-
creased.

B. Juvenilization: the growth of new
hepatic tissue, i.e. the appearence of juve-
nilization, is a common phenomenon of
regeneration (32). In cases of severe infec-
tion, this is found to occur particularly in
the dorsal portion (40). The extent to
which the hepatic tissue increases affects
the ratio of the weights of the dorsal to
the ventral portion of the liver. There is a
positive correlation between this ratio
and the increase in the -y-G T level of the
serutn (40). This is apparently in contrast
with the concentration of y-GT in the
hepatic tissues of the ventral portion
which was found to be significantly
higher than that in the dorsal part at
twelve and twenty weeks after infection.
However, these two findings are not at
variance with each other, as compensa-
tory hyperplasia of hepatic tissues only
occurs in the dorsal portion in response
to marked atrophy of the parenchyma in
the ventral portion. This loss of hepatic
parenchyma is followed by a more mark-
ed and a more prolonged perilobular
fibrosis (43) which also gives rise to a
more marked and a more prolonged bile
ductule proliferation.

Fable 5. Numbers and mean length in mm. of Oukes from livers of group III at 20 weeks after infection.

llukes

calves

No. 7

No. 8

No. 9

No. 10

number

87

102

127

124

mean length

31.7

30.1

34.1

29.4

C. Cholestasis: stoppage of the flow of
bile causes an increase in hydrostatic
pressure in the peripheral part of the bile
duct system (27). As a result, bile fluid is
discharged from the cholangioles (27),
which induces the growth of connective
tissue in the surrounding tissues, causes
the breakdown of hepatocytes (including
those of the limiting plates) and give rise
to inflammatory reactions (29). Another
effect consists in destruction of the ana-
tomical junctions between the bile capil-
laries and biliary tree (14). The bile fluid
then is conducted to the blood by way of
the interstitial tissues and lymph vessels
(4). Because of this diversion ofthe flow.

-ocr page 196-

7-GT which is normally present in bile
fluid, enters the serum (15, 42) so that
peak levels will suddenly appear. The
supply is increased to a further extent by
a detergent action of bile acids which
liberate the membrane-bound
7-GT of
the liver cells in cholestasis (5, 16, 22). All
this will reduce the concentration of
7-
GT in the hepatic tissues (18) until a new
source of
7-GT, in the form of bile duc-
tule proliferation, neutralizes the de-
crease (20, 29).

Bile ductule proliferation in fascioliasis is
a reaction to the increase of fibrous tissue
surrounding the hepatic lobules. The in-
crease shows considerable regional differ-
ences (43). This fibrosis is a factor in
restoring the bile drainage system. To
restore the system, the fibrous-tissue
plates formed around the hepatic lobules
have to be bridged. This bridging is effect-
ed by the production of new junctions
and cholangioles and is initiated by a
proliferation of epithelial cells of the bile
ductules showing an irregular histologi-
cal pattern, which proliferation subse-
quently results in the appearance of
lumen-containing cholangioles.
This temporary neogenesis of bile duc-
tules, which should only be regarded as
restoration of the bile drainage system,
may also be deduced from the differences
in the time at which the two stages of bile
ductule proliferation, p, and p,, occur,
viz. at weeks 12 and 20 after infection
respectively (Table 4). The cytobiological
activity associated with the metamorpho-
sis of epithelial cells of the bile ductules
from the hepatocytes and that which de-
termines the appearance of lumen-
containing cholangioles, is accompanied
by the synthesis of
7-Gt (11).

Table 6. Weekly eosinopbilie leucocyte counts in blood smears and egg output in faeces of calves of group

calf No.

eosmo-
philic
leuco-
cytes

week after
infection

egg

output
per gram
of faeces

7

0

0

1

7

15

16

8

4

15

10

4

5

4

0

6

13

4

3

6

5 8

8

0

0

0

4

8

11

12

9

1

9

10

6

16

3

3

4

7

4

3

8 9

9

0

0

0

8

18

6

12

2

1

4

5

4

4

2

1

6

2

2

2

1 2

10

0

0

2

0

6

7

2

2

5

21

19

13

7

2

13

5

4

0

1

5 5

0

2

4

6

8

10

12

14

16

18

20

7

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

2

30

45

165

150

315

135

135

270 330

8

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

3

31

30

120 .345 NDi

360 435

400 630

9

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

4

11

53

135

240

270

375

225

270 735

10

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

1

21

195

180

375

195

225

885

ND

131 465

I ND = not done.

The variations on abnormal 7-GT levels
of the serum, which are reflected in the
height of the peak levels and duration of
persistence (Fig. 1), are due to various
factors. The height and the length
become morphologically apparent in the
severity and extent of perilobular fibro-
sis. The underlying cholestasis starts with
the arrival of young flukes in the minor
bile ductules (38). The number of flukes,
their distribution over the area to which
they migrate and the diameters of the
peripheral bile ductules into which they
find their way. will determine the extent
of the area in which perilobular fibrosis is
initially induced. An area of perilobular
fibrosis is known to be capable of spread-
ing (9, 43) and, obviously, this can be
attributed to the migration of ITukes from
smaller to larger bile ducts in single infec-
tions, provided that obstructions appear
again after migration.

When liver flukes have migrated from the
branches of the bile ducts in the ventral
portion to those in the dorsal portion,
obstructions of bile ducts may also occur
in the latter. This account for the fact that
an initially regional perilobular fibrosis
acquires a diffuse character.
Despite diffuse perilobular fibrosis in the
livers of all animals of group 111, there
was a marked difference in the duration
of the period of increased serum
7-GT

-ocr page 197-

between calves 10 and 9. The high abnor-
mal level persisted until slaughter in calf
10. whereas this stage not only started
with a lower peak level in calf 9, but
subsequently was also followed by a
rapid reduction to a normal level (Fig. I).
Moreover, these two animals showed
striking differences which were reflected
in the histological findings, the degree of
perilobular fibrosis and in the weights of
the livers. Unlike calf 9, calf 10 still
showed a markedly reduced number of
limiting plates (Table 3); a very intensive
bile ductule proliferation at the time of
slaughter (Table 4) and a positive
enzyme-histochemical activity (Table 3).
As these pathological changes are char-
acteristic of cholestasis, the fact that they
continued to be present provided the
basis for persistence of the increased
y-
G r levels in the serum.
As cholestasis is a constant stimulus to
fibrosis, it will continue to have an effect
on the gain in weight of the mtected
livers. This was obviously the case in the
liver of calf 10, in which, compared with
the other livers of group 111, a far more
marked perilobular fibrosis was associat-
ed with a much greater gain in weight.
When calves 10 and 9 were further com-
pared, no appreciable parasitological dif-
ferences were found. The infective doses
and periods of infection were identical, as
were also the number of flukes recovered
post-mortem (Table 5).
However, marked differences between
the two animals were observed in the
eosinophilic granulocyte counts and in
the duration of the periods of eosinophi-
lia (Table 6). These differences suggest
the presence of persistent cholangitis,
which was the cause of constantly recur-
ring though transient obstruction, in calf
10.

ACK.NOWLEDGEMENT

The aulhors thank Drs. H. .1. 1.. Maas, Department
of Veterinary Pathology, Utrecht, for the statistieal
evaluation of the findings.

REFERENCES

1. Aitken. M. M.. Hughes, D. 1... .lones. P. W., Hall, G. A., and Collis, K. A.: Effects of intravenous
Salmonella ihihlln on cattle at different stages of f-\'aselola hepaliea infection. J. Comp. Path.. 88,
443-452. (1978).

2. Andersen. P. H., Berrett, S.. Brush, P. J.. Hebert, N., Parfitt, J. W., and Pattersen, D. S. P.;
Biochemical indicators of liver injury in calves with experimental fascioliasis.
I \'ei. Kec.. 100, 43-45.

(1977).

.F Andersen. P. H.. Berrett, S., and Patterson, D. S. P.: Resistance to Fa.seiola hepaliea in cattle. IF
Biochemical and morphological observations.
J. Comp. Palh.. 88, 245-251. (1978)

4. Bloom, W.: I he role of the lymphatics in the absorption of bile pigment from the liver in early
obstructive jaundice.
John.s Hopkins Hospiial Hiilleiin. .t4, 316-321). (1923).

5. Busachi, C. A., Mebis, J., and Desmel, V. J.: 7. Glutamyltranspeptidase and bile salts in cholestatic
liver.
J. Hisioehem. Cvloehem.. 25. (II). 1283. (1977)

ft. Cavalli-Sforza, F.: Grundbegriffe der Biometrie, le ed. (iustav Fisher Verlag, Stuttgart (West Ger-
many), pp. 69-100, 1964.

7. Colombo, .1. P.. Peheim, F.. Bachmann. C., Müller, F., and Bircher, J.: 7. Glutamyltranspeptidase in
the rat liver after portacaval shunt.
Pec/iai. Res.. 10, 18-24. (1976)

8. Cooper, A. D., .lones, A. F., koldingen, M. D.. Robert, K., and Ockner, M. f).: Selective biliary
obstruction: a model for the studv of lipid metabolism in cholestasis.
Gaslroenierology. 66, 574-585.
(1974).

9. t)argie. .1. D., Armour, .1.. Rushton. B.. and Murray, M.: Immune mechanism and hepatic fibrosis in
fascioliasis. pp. 249-269. In: Parasitic Zoonoses. Ed. Soulsby, E. .1. L. Academic Press, New York,
1974.

10. Dorsman. W.: A new technique for counting eggs of Paseioia hepaliea in cattle faeces. J. Helminlh.. 30,
165-172. (1956).

1 I. Elias, H.: A re-examination ofthe structure of the mammalian liver. .Am. J. .Anal.. 85, 379-456. (1959).

12. Glenner. (j. G. and Folk, .F E.: Glutamyl peptidase in rat and guinea pig kidney slices. Samre. 192,
338-340. (1961).

13. Glenner, G. G., Folk. .1. E.. and .McMillan. P. J.: Histochemical demonstration of a 7. glutamyl
transpeptidase-like activity.
J. Ilisioehem. Cvloehem.. 10, 481-489. (1962)

14. Greep, R. O.: Histology; pp. 23.3-242. McGraw Hill Book Company, 2nd ed., 1966.

15. Holdworth. G. and Coleman. R.: En/yme profiles of mammalian bile. Bioehim. Biophys Ada. 387,
47-50. (1975).

-ocr page 198-

16. Husely. N. E.: Subcellular localization of y. glutamyl translerase aciivity in guinea pig liver effect of
phenobarbital in the enzyme activity levels.
Clinica Chemien Aeia, 94, 163-171. (1979).

17. Jonge, H, de: Inleiding totde medische statistiek. Vol, I; 2nd. ed.: pp. 638-640. Ned. Inst. Prcventieve
Geneeskunde. l.eiden, 1963.

18. Kaplan. M. M., Kanel, G, C,. and Singu, .1. A,: Enzyme changes and morphometric analysis of bile
ducts in experimental bile duct obstruction.
Clinica Chemica .Ada. 99, 113-119. (1979).

19. Keller, H.: GLDH- und 7G E-Aktivitäten in Serum gesunder und Leberegel befallener Rinder.
Schwei:. Areh. Tierheilk.. 120. 189-193. (1978).

20. Kryszenski. A. J.. Reale. G.. Whitfield. J. B.. and Moss, D. W.: Enzyme changes in experimental
biliary obstruction.
Clinica Chemica Ada. 47. 175-182. (1973).

21. Kurelec. B. and Ryavee. M.: Occurrence of 7-glutamyl cycle in some parasitic helminths; pp. 101-107.
In: Biochemistry of Parasites and Host-Parasite Relationship; ed. H. van den Bossche. Elsevier North
Holland Biomedical Press, Amsterdam. 1976.

22. Massarrat. S. A.. Massarrat. Sch.. Arendt. D.. and Kordes. B.: Daily fluctuation of cholestatic
enzymes in bile and its relationship to the total bile salts concentration,
din. Biochem.. 12. 238-242.
(1979).

23. Mould, R, E,: Introductory Medical Statistics; 1st ed,; pp, 53-64, I\'itman Medical, London (U,K,),
1976,

24. Murray, M,: Liverweight changes in normal and lluke infected calves. In: Helminth diseases of caltle,
sheep and horse in Europe; pp, 92-96, Proceedings of Workshop held at Veterinary School of
University of Glasgow; ed, Urquart, G, M, and Armour. J,, Glasgow, 1973,

25. Nansen. P,: Resistance in cattle to h\'ascioia hepalica induced by y. ray attenuated larvae results from a
controlled field trial,
Re.s. Vei. Sci.. 19. 278-283. (1975).

26. Parker, R, E,: Introductory Statistics for Biology; 2nded,,pp, 24-25, E, Arnold, London (U.K.), 1979,

27. Poppe, H. and Szanto, P. B.: Intrahepatic cholestasis (\'Cholangiolitis\'). Ga.siroenlerolo);]. 31 68
700. (1965).

28. Rew, G. S., Colglazier. M. L.. and Enzie. E. D.: Effect of Dramfenetide on experimental infections
of
Fasciula hepalica in lambs: Anthelmintic and clinical investigations, J. Parasiiol.. 64, 290-294.
(1978).

29. Roncki, G, and Desmet, V,: Histochemical study of so-called\'marker\'enzymes of cholestasis during
extra-hepatic bile duct obstruction in the rat,
Beilr. Palh. Bd.. 149. 213-226. (1973).

30. Rowlands. D. and Clampitt, R, B,: Plasma enzvme levels in ruminants infected with h\'ascioia hepalica.
i\'ei. ParasiL.
5, 155-175. (1979).

31. Roze. C., Souchard. M.. De La Tour. J.. and Vaille. C.: Effects de l\'obstruction sélective des voies
biliaires sur la sécrétion biliair chez le rat.
Biol. Oasiruenierol.. 8. 21-31. (1975).

32. Rubarth, S.: Leber und Gallenwegcn. In: Handbuch der Speziellen Pathologischen Anatomie; vol. VI;
pp. 230-245. Joest, E., herausgegeben von J. Dobberstein ed. Verlag Paul Parey. Berlin und Hamburg.
1967.

33. Simesen. M. G.. Nielsen, K.. and Nansen. P.: Some effects of experimental/o.vc/o/a hepalica infection
in caltle on the serum activities of
7.-glutamyl transpeptidase and glutamic oxaloacetic transaminase.
Res. i\'el. .Sei.. 15. 32-36. (1973).

34. Simesen. G. and Nansen. P.: Serum y.-glutamyltranspeptidase (7GT) and asparale-aminotransferasc
(AspAT) activities in adult cattle with chronic
Fasciola hepalica infection. Ada iei. Scand.. 15.
239-243. (1974).

35. Sykes, A, R,, Coop, R, L,, and Robinson. M, G.: Chronic subclinical ovine fascioliasis: plasma
glutamate dehydrogenase, gamma-glutamyl transpeptidase and aspartate aminotransferase activities
and their significances as diagnostic aids.
Res. I\'el. Sci.. 28. 7/-7.S. (1980).

36. Szasz. G.: 7. Glutamyl-transpeptidase. In: H. U. Bergmeyer: Methoden der enzvmatischen Analvsc.
Vol. 1. pp. 733-734. Academic Press. New York. 1970.

37. l anaka. M.: A histochemical study on the activity of gamma glutamyl transpeptidase in liver disease.
Ada Paih. .Jap.. 24. (5). 651-665. (1974).

38. laylor, E. 1..: Eascioliasis and the liver lluke. F.A.O. Agriciilnire Siudies. No. 64. 47-49. (1964).

39. I iggclc. L. J. van. and Over. H. J.: Host-parasite interactions and serology in bovine fascioliasis. In:
Eacts and Rellections 2. Workshop on Eascioliasis. Lclystad. pp. 73-80. Eds. H. J. Over and J.
Armour. 1976.

40. l iggele, L. J. van: Host-parasite relations in Fascioia hepalica infections. I hesis. Leiden. 1978.

41. Wagenaar. G.: Icterus bij paard en rund. \'I\'i/dschr. Diergeneesk.. 91. 21-31. (1966).

42. Wenham, P. R,, Price. C, P,, and Sammons, H, G,: Serum 7. glutamyl transferase isoenzymes in
extrahepatic biliary obstruction.
J. Clin. Palhology. 32. 902-906. (1979).

43. Wensvoort. P.. Over. H. J.. and Strien. .M. J. van: Perilobular fibrosis in chronic bin inc fascioliasis.
The i\'eierinarv Quaneriy. I. 75-81. (1979).

-ocr page 199-

Hip dysplasia and dog breeding

J. Bouw\'

SUMMARY

Hip dysplasia is considered to he one ofthe most serious problems in dog breeding.
In the past 20 years the studies of, and the attempts to control, this condition have
been directed mainly to the overall picture of the abnormality of the hips. The
various efforts have resulted in a decrease in the incidence of HD in several breeds
of dogs. For other breeds the results have not been very convincing, however. In
sotne instances they are even said to be conflicting with other aims of breeding.
Based on these data some separate studies have recently been performded in
respect ofthe details ofthe disorders in the hip joints and ofthe heritability of these
elements.

The present study concerns it.self with the roots of the disorders as they are
observed in the various breeds. A great variety of data indicates that selection
within the canine species for specific morphological traits must he considered as
one of the most important roots of the occurrence of HD. The collected data
strongly indicate that improvements in the HD status in the various breeds can be
reached by selection against specific disorders of the hip joints in these breeds.

IN I RODUCnON

Hip dysplasia is considered to be a syn-
drome. According to Webster\'s diction-
ary a syndrome is \'a group of signs and
symptoms that occur together and char-
acterize an abnormality\'.

So far the efforts to eliminate hip dyspla-
sia have been concentrated mainly on the
reduction of the signs and symptoms.
Van der Velden (30) and Brooymans-
Schallenberg (3) considered the methods
and the criteria used for the evaluation of
the signs and symptoms to be insufficient.
In their reports they proposed more
objective and more exact classifications
of the signs which were observed on radi-
ography. Discussions on this approach
have led to the question of whether these
analyses and classifications can lead to
solutions for the ultimate elimination of
hip dysplasia.

The present report will deal with consider-
ations of the roots of the disease and
with the questions of whether and how
these roots can be analyzed an attacked.
For that purpose we have made an analy-
sis of the syndrome and of the various
elements of the body involved in the dis-
order. An inventory ofthe factors known
to contribute to the phenomenon leads to
the conclusion that there are some princi-
pal elements in this distortion of the hip
joints:

— the hip joints are the hinges of the hind
quarters of the animal body.

Department of Genetics and Breeding of the Zoological Institute of the Faculty Velerinary Medicine,
Yalelaan 17. Utrecht, the Netherlands.

-ocr page 200-

the divergence from the normal hip
joints involves bones, muscles, and
ligaments of the hip and the interac-
tion between these elements,
- artificial selection within breeds of
dogs has in several cases led to drastic
changes in the construction and the
composition of the hind quarters.

There is still considerable variation in the
rate of distortion within the breeds of
dogs which are affected by hip dysplasia.
This variation is due partly to genetic,
partly to environmental factors and of-
fers possibilities for improvement. The
improvements so far obtained have not
always been very convincing for the dog
breeders. In some breeds the improve-
ment of the HD status is said to be con-
flicting with other aims of selection and
breeding.

Upon the basis of these considerations we
have developed a proposal to investigate
possibilities for improvements within
breeds. These improvements should be
based on the existing aberrations of the
normal structure of the hips, with recog-
nition of the other aims of selection
within the breeds.

THE DIAGNOSIS

Hip dysplasiaindogscannot becharacter-
ized satisfactorily on the basis of clinical
symptoms. Dogs with serious aberra-
tions in their hip joints may not show any
signs of hindrance, while animals with
merely slight bone proliferations can pre-
sent severe syinptoms of impeded move-
ment. On the basis of these observations
it has been generally accepted that the
diagnosis of hip dysplasia should be re-
lated to the signs observed in the radio-
graphs of the hip joints.
Since there is a good deal of variation in
the elements ofthe hip joint which can be
impaired as well as in the degree of im-
pairment of these elements, there is also
much variation in the interpretation of
the radiographs. This variation in inter-
pretation can be reduced considerably
if the bodies officially appointed for the
assessment of radiographsare prepared to
follow uniform rules. At the request of
the Scientific Committee of the Feder-
ation Cynologique Internationale, Brass
et al. (3) published proposals for such
rules in 1978. In 1980 sixteen such bodies
signed a declaration of agreement with
these rules.

Mutual agreement on the classification
of degrees of hip dysplasia can reduce a
good deal of disagreement among the
members of interpreting panels and of
dissatisfaction among dog breeders.
Such agreement may also offer a general
basis for selection against the disease. It
should be kept in mind, however, that —
within the various degrees of dysplasia
there is still a good deal of variation in
symptoms at similar rates of hip dysplasia.
In addition there remain variations in the
appreciation of the signs by different in-
terpreting bodies.

Although van der Velden (30) and
Brooymans-Schallenberg (4) strongly
supported the efforts to reach mutual
agreements on HD classifications they
were not satisfied with the degrees ofthe
classication as tools for selection against
hip dysplasia. In a thorough study of a
population of Rottweilerdogstheysearch-
ed for exact and reliable tools of selec-
tion. The results of these studies led to
more objective criteria within two main
categories: the fitting of the various el-
ements of the hip joint and the prolifera-
tion of the bones.

Discussions about this approach led us to
the question of whether the strategy of
selection against signs should be contin-
ued along the same lines. On the basis of
these discussions it was decided to inves-
tigate the possibilities to trace the roots of
the signs and to consider whether these
roots could be attacked in the fight
against hip dysplasia.

SIRUCELiRE AND FIJNCI ION OF I HE HIE
.lOIN i

■fhe hip joint is composed of at least three
different types of tissues: bones, muscles,
and connective tissues. Each of these tis-
sue types is composed of a variety ol
different elements: five different bones
and a large variety of muscles, tendons,
ligaments and other connective tissues.
All elements ofthe hip joint are present in
the newborn animal. The final composi-

-ocr page 201-

tion and structure of these elements and
the total const ruction of the joint is achiev-
ed during the development of the animal
body. Olsson and Audell (18) considered
the bones as the main elements of the
joint. I hey explained that these bones in
the newborn dogs were composed mainly
of flexible cartilage. The shape of the
bones could be influenced during de-
velopment by the qualities and thequanti-
ties of the forces acting upon them. Based
on experiments in which parts of the hip
joint were replaced, Arnoczky (1) and
Pneur (20) made detailed studies of mech-
anical forces in the hip joint, fhey dem-
onstrated that abnormalities in the for-
mation of the hip could lead to enormous
forces on specific parts of the bones,
■fhe ossification of the cartilage is known
to be influenced also by various enzymes
and hormones. Influences on the biosyn-
thesis of proteins specifically the regula-
tion of the ratio of soluble to nonsoluble
collagen in the tissues ofthe hip joint has
been studied by Lust
et al. (16), Gus-
tafsson
c\'l al. (8), and Kasstrom (14).
If we compare the configuration of the
hip of dogs of different breeds it be-
comes quite clear that there are consider-
able differences. Fhese differences do
not only concern anatomical differences
in the construction of the skeleton, also
the muscles and connective tissues are
involved in these differences. Striking ef-
fects of differences in the conformation
of the hips on the development of the
joints have been presented by Riser and
Shirer(22). For 20greyhounds (all H D )
and for 12 .luly hounds (all HD-^) they
calculated a \'pelvic muscle index\' by di-
viding the total body weight b>\' the total
weight of all pelvic muscles. The authors
found a negative correlation (P < 0.001)
of this index. The same authors made
comparable studies with a group of 60
German shepherd dogs. They divided the
dogs of this breed into groups with and
without hip dysplasia. The results of this
study confirmed the negative correlation
between HD and the pelvic muscle index
within a breed.

Although the data are usually less exact
and convincing, various other indica-
tions of relations between the conforma-
tion of the body and the occurrence of hip
dysplasia have been presented in the lite-
rature. A striking example of these indi-
cations is presented by Wegner (31). Ac-
cording to this author the high incidence
of hip dysplasia in German shepherd
dogs is mainly due to selection for over-
angulated hind legs. The incidence of
HD is considerably less in comparable
shepherd dog breeds with more naturally
angulated hind legs.

Not only factors of the animal body itself
can influence abnormal developments of
the hip joints. Also environmental fac-
tors, such as feeding and excercise of the
growing animals, can have appreciableef-
fects. Hedhammar
el al. (9) and Kas-
strdm (13) made comparative studies of
groups of puppies fed on normal and on
excessive diets. In both studies marked
increases in disorders of the hips were
observed in the groups of dogs which
were greatly overdosed with foodstuffs
and with specific nutrients. Although we
do not know of any reliable studies in
that respect it seems reasonable to as-
sume that not only extravagant feeding
but also inadequate excercise can have a
considerable influence on the normal de-
velopment of the structure and the
strength of the hip joint. It stands to
reason that unnatural and extravagant
forces on a joint which is still partly com-
posed of cartilage and of flexible connect-
ive tissues can modify the normal and
natural information of the hip.

BREED DIFFERENCE.S

■fhe above studies of Riser and Shirer
demonstrated that the occurrence of hip
dysplasia was not confincd to any special
breeds of dogs. Within the population of
German shepherd dogs some animals do
present signs of hip dysplasia and other
do not. fhis does not imply, however,
that the characteristics of body confor-
mation of the breeds have no relation to
HD. Van der Velden (29) presented a
comparison of data on the occurrence of
hip dysplasia in various breeds of dogs.
In his report he stated that the data had
only a limited value since they were based
on subjective interpretations of radiogra-
phic data. Nevertheless a comparison of
the 1974 data of the Dutch Committee

-ocr page 202-

for HD with those of the Orthopedic
Foundation for Animals (OFA) in the
U.S.A. does reveal a great deal of agree-
ment as far as the overall figures regard-
ing the incidence of HD in the various
breeds of dogs are concerned.

Besides the previously presented data we
made calculations of the incidence of hip
dysplasia in dog breeds in the Nether-
lands as observed in the years 1976-1979.
Results of these calculations are present-
ed in Table 1. In this table only those
breeds are reported of which the radio-
graphs of at least eighty animals were
examined in the past four years.

The data of this table demonstrate that
there is considerable variation in the per-
centages of dogs which are examined per
breed. The reliability oi the data in this
table increases with the percentage of
animals examined. In some breeds with
low percentages of examined animals the
actual incidence of HD may be consider-
ably higher. Some owners of dogs of
these breeds are interested mainly or even
exclusively in official certificates of HD-
free animals. Radiographs with obvious
signs of hip dysplasia are not sent in by
these owners for assessment.
Several other breeds of dogs with relativ-
ely high numbers of official registrations
are lacking in this table. This concerns
first of all the small sized breeds. Several
of the small sized breeds were never seri-
ously considered for hip dysplasia. In
practice, only the small sized animals of
the hypochondroplastic breeds came to
be considered for HD examinations. I he
Dutch HD Committee has established
that the hips of these hypochondroplastic
breeds cannot be judged on the basis of
the criteria used for the large sized
breeds.

Table I. Breeds of dogs examined in the Netherlands in the period 1976-1979\'

Breeds

Number of

number of

% examinations

% 1

registration

examined
dogs

of registrations

pos

St. Bernards

5048

81

2

94

Newfoundlands

1.324

226

17

82

Kuvasz

220

91

41

79

Bernese Mountain Dogs

473

82

17

76

Irish Setters

4949

256

5

67

German Shepherd Dogs

39267

1 109

3

66

Appenzeller Mountain

169

93

55

66

Dogs

Briards

556

100

18

61

Bouviers de Flandres

32002

645

2

60

Boxers

13784

160

1

59

German Short Haired

9100

243

3

56

Pointers

Great Danes

10097

305

3

55

Labrador Retrievers

3313

410

12

50

l.eonbergers

421

223

53

50

Rottweilers

2790

819

29

50

Golden Retrievers

4103

716

18

48

Hovawarts

1.30

92

71

47

Drentse Patrijshond

2843

273

10

41

Flat Coated Retrievers

.198

1 19

30

40

Dutch Shepherd Dogs

1 198

141

12

30

Collies

2305

90

4

27

Dobermans

5901

283

5

23

Siberian Huskies

317

138

44

18

Belgian Shepherd Dogs^

5621

67

1

15

Long Haired Smooth Haired Rough, or: Collit

:s. coat not

specified.

The numbers presented are derived from the working data of the Dutch Committee for hip dysplasia
in dogs.

Included in this table for comparison with other shepherd breeds.

-ocr page 203-

Of the medium and large sized breeds,
several with relatively high numbers of
registered animals are also absent in the
table. Afghan hounds with 4220, Airdale
terriers - 2968, Schnauzers - 2888, Span-
iels - 2612, and Dalmatians with 2224 reg-
istrations in the past four years were not
included, since fewer than eighty dogs
were examined in that period. Of 1419
registered Greyhounds, only 3 radio-
graphs were sent in for examination. The
low percentage of examinations in these
breeds is mainly due to the fact that hip
dysplasia does not form a serious prob-
lem for those dogs.

Previous discussions on this subject in
the literature and also our own data dem-
onstrate quite clearly that calculations
ofthe incidence of hip dysplasia in breeds
of dogs are to be considered with reserva-
tions. The presented data are nonetheless
sufficient to conclude that hip dysplasia
in dogs is a specific disease of large sized
breeds with a low index forthe total body
weight in relation to the weight of the
pelvic muscles. Specific breed character-
istics, such as overangulated hind legs,
hypochondroplasia, and other disturb-
ances in the natural development of the
bones can offer serious contributions to
the syndrome.

IM I.Ut.N( KS Ol BREt-DING

A review of the factors which play a role
in the development of the hip joint re-
veals that we are dealing with a wide
variety of genetic factors, fhe qualities of
the enzymes and hormones arc primarily
a product of the determining genes. Also
the structure and the constitution ofthe
bones, muscles, and connective tissuesare
primarily genetically determined. Qual-
ities and quantities of foodstuffs, excer-
cise, etc. determine whether and how the
genes can find full expression.
In his review of the literature Van der
Velden (29) demonstrated that each of
the elements contributing to the total hip
joint was controlled by a variety of differ-
ent genes. Each of these controlling
genes offered a more or less important
contribution to the ultimate structure
and or function of the respective el-
ement(s). This meant that the significance
of the loss or change of a gene depended
upon its influence on the respective el-
ements and upon the influence if that el-
ement on the total structure and function
of the hip joint.

On the basis of this reasoning, the devel-
opment of the hip joint may be con-
sidered as a polygenically determined
event. In practically all cases the ultimate
effects of the individual genes should be
considered as fractions of the effect of
groups of interacting genes. Disturb-
ances in the normal development of the hip
joint can be caused by a wide variety of
different genes and by disturbances in the
interaction of these genes. Genes interact
not only with other genes but also with
the environment. The ultimate effects of
the genes are thus also dependent on en-
vironmental factors. Enzymes and hor-
mones regulating the biosynthesis of the
hip joint cannot act properly if the requir-
ed trace elements are not available in
sufficient quantities and in appropriate
proportions. Fibres of muscles and con-
nective tissues will not sufficiently de-
velop without environmental stimuli.
If we now look at the existing differences
in incidence of HD between breeds of
dog, we can conclude that there must be
considerable differences in the numbers
and in the respective effects ofthe genes
contributing to the development of the
hip joints. These differences may exist
between but also within breeds. In con-
sidering these genetically determined dif-
ferences more closely we may first of all
expect that these differences within the
species
Canis lupus familiaris are the re-
sult of long term selection - natural as
well as artificial, or genetic drift.
Mech (17) described an enormous varia-
tion in characteristics between as well as
within the wolf populations which were
observed in the various parts of the
world. Senglaub (24) has by now present-
ed sufficient evidence to allows us to un-
derstand that the genetic composition of
the original wolf populations has enabled
this species to adapt itself to an extremely
wide variation of environmental condi-
tions. Our domestic dogs have beenselect-
ed from the natural sources of the wolf
populations and have afterwards been
bred for a variety of different purposes,
to be carried out in a variety of different
conditions.

-ocr page 204-

We previously demonstrated (2) that
the establishment of dog breeds for
strongly diverging purposes has led to
great differences in morphological traits.
This does not only concern the body
weight and the height at the withers. The
various purposes for which dogs have
been selected — specially for the various
kinds of hunting or fighting — have also
led to enormous differences in the con-
formation of the body. A close compari-
son of the differences in body conforma-
tion between Asiatic hounds and English
bulldogs will reveal at least as many differ-
ences as can be found in a comparison
between St. Bernards and Chihuahuas.

The total variability of more than 300
recognized dog breeds has been devel-
oped in some 10000 years. The specific
characteristics of the respective breeds
have been achieved by means of artificial
selection for specific purposes. The aims
of selection were directed to the breeding
of animals which could serve their spe-
cific purpose as best possible. The results
of this selection were primarily depend-
ent on the available material, the herit-
ability of the characteristics, and the skill
of the breeders. The wide genetic varia-
tion possessed by the original dogs enabl-
ed the breeders to produce individuals
which could serve highly specialized re-
quirements.

Selection for specific genes and for geno-
types however, inevitably leads to the re-
duction of other genes and to the inter-
acting effects of these genes. The
number of different genes in the individ-
uals diminishes with the number of breed-
ing generations and with the rate of effi-
ciency of the breeding methods. As long
as these specially bred animals are used
for their specific purposes and as long as
the same vigorous methods of selection
are maintained, these methods of breed-
ing will not lead to serious problems.
Problems may arise, however, if the rea-
sons for keeping the dogs and the selection
criteria and methods change. If dogs
which were originally bred for hard la-
bour and/or specialized field work are
subjected to environments and require-
ments common for pet animals and if the
methods and criteria of selection are re-
laxed. several unexpected traits may turn
up in the phenotypes of these animals.
It has been explained already that the
development of the normal hip joint is
controlled by a large variety of different
genes and by the interaction of these
genes with each other and with the en-
vironment. The aggregate of all the con-
trolling genes was in specifically bred
dogs directed to specific aims which were
to be reached under special condition. If
the criteria and the methods of breeding
as well as the environmental conditions
are changed, it is only plausible to expect
that the interactions of the controlling
genes are subjected to disturbances. The
severe and complex demands for opti-
mum functioning ofthe proximal joint of
the hindlegs of the dog as these are de-
fined by Prieur (20) may very well explain
that disturbances like these can find ex-
pression in the construction of the hip
joint.

Several authors have already reported on
the existing variation in the degrees of
distortion of the hip joints. Brass
et al. (3)
presented a series of pictures of radio-
graphs with increasing degrees of aberra-
tion of the joints. Van der Velden (30)
and Brooymans-Schallenberg (4) re-
cently presented a good deal of data on
the various elements in which abnormal-
ities were observed.

It is remarkable to find how little atten-
tion has so far been paid to comparisons
of hip distortions between breeds of dogs.
Among some three hundred reports on
hip dysplasia in the veterinary literature,
only a few presented any data in that
respect. Henricson
et al. (10), Ereudigcr
et al. (6), and Van der Velden (25) pub-
lished comparative data on the incidence
of hip dysplasia in various breeds but
none on specific deformations in particu-
lar breeds. Riser and Shirer (22) com-
pared the pelvic muscle mass indices ol
greyhounds, July hounds, and German
shepherd dogs. Scartazzini (23) com-
pared radiographs of St. Bernards, Ber-
nese mountain dogs, German shepherds.
Rottweilers, Boxers, and Labrador Re-
trievers and observed marked differences
in the relative acetabular depths and inthe
tightness of the hipjoints. Further studies
in this respect should be carried out.

-ocr page 205-

Stl.HCIION AGAINST HIP DYSPLASIA

I he above discussion offers a sufficient
basis for the assumption that hip dyspla-
sia in dogs is a polygenically determined
phenomenon. The genes contributing to
this characteristic interact with each
other and with various environmental
factors. Fhe data have furthermore dis-
closed that there is a great deal of varia-
tion in both the signs and the roots ofthe
signs of hip dysplasia.
Variation offers possibilities for improve-
ment. Improvements in environmental
conditions depend upon the willingness
and the skill of the owners of the dogs.
Improvement in the genetic composition
of the breeds of dogs can be supported by
advice to the breeders and their organiza-
tions in respect of selection.
It has been mentioned already that the
heritability of a characteristic is one of
the primary tools for effective selection.
Pirchner (19) defines the h^-value, the
rate of genetic variance, as a fraction of
the total variance for a characteristic. A
high h^-value — a relatively high rate of
genetic variance - offers good possibil-
ities of selection.

For hip dysplasia, h--values were calcu-
lated by Henricson
et al. (11) as 0.30, by
Leighton
et al. (15) as 0.27, and by Jessen
(12) also as 0.30. These values were calcu-
lated in different breeds of dogs for the
overall picture of hip dysplasia. The values
can be considered relatively high. On
the basis of these values, hip dysplasia can
be considered as susceptible to selection.
Van der Velden (30) was not satisfied
with h\'-values for the overall picture of
hip dysplasia. Since he was of the opinion
that selection against HD should be
based on more exact and objective cri
teria, he started investigating h^-values fo
specific elements in the total picture
In the past decades several attempts o
selection have already been made in vari
ous countries. Marked effects of selec-
tion were observed by Van der Velden
(27) in a Rottweiler population in the
Netherlands. In the period of 1966-1969
he observed an increase in the percentage
of nondysplastic dogs from 30 to 63 per
cent. Riser (21) reported an increase in
the percentage of nondysplastic German
shepherd dogs of the US army from 60 to
80 per cent. For the period 1965-1972
Freudiger (7) reported an increase in HD
free Germans shepherd dogs from 55 to
73 per cent in Switzerland, Felix Miiller
and Saar (5) in the period 1965-1975 for
Hovawarts in Switzerland from 40 to 50
per cent, and finally Hedhammer
et al. (9)
from 50 per cent in 1970 to 78 per cent in
1975 in the German shepherds of the
Armed Forces Dogs Centre in Sweden.
After these positive results, mention
should be made also of several other pro-
grammes of selection against hip dyspla-
sia in which no or even negative results
were obtained. Most striking in this re-
spect are Van der Velden\'s (26, 29) obser-
vations in the Rottweiler population al-
ready mentioned. After the first positive
selection results he observed a new in-
crease in the frequency of HD-positive
animals. Several reports — special by
Hedhammer
et al. (9) — emphasize the
positive results in programmes against
hip dysplasia may be obtained and main-
tained only as long as close cooperation
with the breeders\' organizations is guar-
anteed.

The studies of Freudiger et al. (6), Hed-
hammer
et al. (9) and Van der Velden (29)
demonstrate that 10-15 years of expens-
ive examinations and of exclusions ofdogs
for breeding, have led several breeders
and also breeders\' organizations to
showing signs of disappointment and of
loss of interest in programmes against hip
dysplasia. The disappointment is mainly
due to the relative slow progress which
has been achieved in several breeds. Re-
markable in this respect are the criticisms
which complain that the specific type of a
breed is becoming lost as a result ofthe
selection against hip dysplasia.

DISCUSSION AND CONCLUSIONS

The current status of hip dysplasia in
dogs requires a serious consideration of
the question of whether and how at-
tempts to reduce hip dysplasia in the sev-
eral breeds of dogs shall be continued.
In considering this question we can con-
clude that:

-ocr page 206-

— hip dysplasia is a condition which
causes a lifelong - and in several
cases painful — disability oftheaffect-
ed animals;

— it has a high frequency rate of inci-
dence in a large number of canine
breeds. In the Netherlands the breeds
of which more than 50 per cent of the
animals show HD positive radio-
graphs (Table 1) represent more than
65 per cent of all officially registered
dogs,

— man is mainly responsible for the es-
tablishment of the breeds which have
now turned out to be sensitive for this
condition.

On the basis of this reasoning the ques-
tion of whether the fight against hip dys-
plasia should be continued can be ans-
wered only affirmatively.
The data presented demonstrate further
more that there is large variation in:

— the degrees of distortion of the hip
joints,

— the signs corresponding to the syn-
drome of hip dysplasia,

— the conformation ofthe various affect-
ed breeds.

— the factors influencing the abnormal-
ities of the hip joints.

Further we may conclude that:

— the influences on the distortion of the
hip joints are partly genetically deter-
mined;

- comparative studies on influencing
factors in the various breeds of dogs
are still to be worked out;

— the effects of selection depend upon
the degree of a genetic variation for a
characteristic - the h—value;

— useful h--values have been found for
the overall picture of hip dysplasia in
dogs;

— studies on h^-values for special el-
ements in this overall picture are in
progress;

- selection against specific signs of hip
dysplasia may conflict with other
aims of selection in certain breeds.

The summing up of these various items
leads to the final conclusion that further
studies on specific signs of hip dysplasia
within the various breeds of dogs should
be initiated. Selection based on more
exact and more objective signs should
take place in close cooperation with
breeders\' organizations.

REFtZRENCES

1. Arnoc/ky, S. P.: Forces acting on the canine hip. Proc. \'Voorjaarsdagen 1980\', Utrecht, p. 56, I98Ü.

2. Bouw,.E; Fokkerij en gezondheidsbewaking bij honden. Tijd.schr. Diergenee.sls., \\01.(lj, 12-20. (I9H2).

3. Brass, W., Freudiger, U., Müller, L. F., Paatsama, S., Velden, N. A. van der, and Watering, C. C. van
de; Bericht der Hüftgelenkdysplasiekommission.
Kleiniier-Pra.xis. 23, 169-180. (1978).

4. Brooymans-Schallenberg, .E Et. C.: Determination of canine hip dysplasia and selection against this
trait, (in preparation, 1983).

5. Felix Müller, I., and Saar, Chr.: Erste Ergebnisse der tierärztlichzüchterischen Massnahmen zur
Bekämpfung der Hüftgelenksdysplasie beim Hovawart.
Tierärzii. l \'m.sch.. 27, (4). 176-177. (1977).

6. t reudiger, U., Schärer, V., Buser, J. C.. and Mühlcbach, R.; Die Hültgelenksdysplasie: Bekämpfungs-
verfahren unde Frequenz bei den verschiedenen Rassen.
Schweiz. Arch. Tierheilk.. I 15.69-7J. (197 ja),
a).

7. Freudiger, U., Schärer, V., Buser, .1. C., and Mühlebach, R.: Die Resultate der Hüftgelenksdysplasie.
Bekämpfung beim D. Schäfer in der Zeit von 1965 bis 1972.
.Schweiz. Arch. Tierheilk.. 1 15. I69-I7J.
(1973 h).

8. Gustafsson, P. O., Kasström, H., Olsson, S. O., and Wennmann, B.; Skeletal development and sexual
maturation m German shepherds, greyhounds and their crossbreed offspring. 2nd Int. ConE Vet.
Radiol., I97Ü.
Ada Radiok>f;ica Suppl. 319. Slockhohii. 187-190. (1972 h).

9. Hedhainmer, A., Olsson, S. E., Andersson, S. A., Person, 1,., Petterson, E., Olausson, and
Sundgren, P. E.: Canine Hip Dysplasia.
J. Am. Vei. .Ued. A.s.suc.. 174, 1012-1016. (1979).

10. Henricson, B., Norberg, I., and Olsson, S. E.: On the etiology and pathogenesis of hip dysplasia, a

comparative review. J. Small Anim. Praci.. 7, 673-688. (1966).
I I. Henricson, B and Ejunggren G.; Canine hip dysplasia in Sweden. Statistics and Genetics. 2nd Int.
Conf. Vet. Radiol., 1970.

12. Jessen, C. R.: Hereditary aspects of canine hip dysplasia in the German shepherd and vizsla breeds,
thesis, Univ. of Minnesota, 1969.

13. Kasstrom, H.: Nutrition, weight gain and developtnent of hip dysplasia. Ada Radiologica Suppl. 344.
135-179. (1975)

-ocr page 207-

Kasström. H.. Aakvaag, A., Edqvist. l.. E.. and Olsson. S. E.: Plasma levels ol estradiol and plasma
protein binding ol\'sex steroids in dogs.\'/liVü
Radioliigica Sii/\'pl. 344. 121-134. (197.1 a).
I.eighton, A., l.inn. J. VI., Willham. R. 1... and Castleberry, M. W.: A genetic study ol\'canine hip
dysplasia.
.4mer. J. fei. Re.s.. .38-2, 241-244. (1977).

l.ust, G.. Pronsky, W., and Sherman, D. M.: Biochemical and ultrastructural observations in normal
and degenerative camne articular cartilage.
.Amer. J. \\ ei. Res.. 33, 2429-2440. (1972 dj.
Mech, 1.. O.: I he Wolf. The Nat. His. Press, New York, 197Ü.

ülsson. S. E. and Audell. L.; Development and pathology of the canine acetabular rim.. Symp. on
Osteoarthrosis and Canine Hip Dysplasia, Helsinki, 1979.

Pirchner, F. Ph. D.: Populationsgenetik in der fierzucht, Parey. Hamburg, 1979.

Prieur. W. D.: Biomechanics of the hipjoint. Proc. \'Voorjaarsdagen - 1980\', Utrecht, p. 55, 1980.

Riser. W. IF: fiip dysplasia in militarv dogs. Proc. Canine Hip f)ysplasia Svmp.. St. Louis, p. 131,

1972.

Riser, W. H. and Shirer. J. F.: Correlation between canine hip dysplasia and pelvic inuscle mass: a
study of 95 dogs.
.Amer. J. \\ ei. Res.. 28. 769-777. (1967).

Scartazzini. R.: A radiological study of normal and dysplastic hip joints in six breeds of large dogs. 2nd
Int. Conf. Vet. Radiol.. 1970.
.Aela Radiologiea Suppl. 319. Slueklwlm. IH3-IH5. (1970).
Senglaub. K.: W\'ildhunde-Hauskunde, Urania, Leipzig, 1978.

Velden, N. A. van der: De bestrijding van heupdysplasia bij de hond door middel van selectie. Een
voorlopig rapport aan de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland.
De Hoiidenwereld.
26, 94-95. (1971).

Velden, N. A. van der: 1st die Selektion ein erfolgversprechendes Verfahren zur Bekämpfung der
Hüftgelenksdysplasie beim Rottweiler. Dokumentation Kynologischer Weltkongress, Verlag VT).H.
Dortmund, p. 46-47, 1973.

Velden, N. A. van der: Hip dysplasia. Golden State Rottweiler Club Newsletter, 1974.

Velden, N. A. van der: Views on fighting hip dysplasia. Medallion Rottweiler Club Newsletter,

September, 1976.

Velden. N. A. van der: Hip dysplasia In dogs (in preparation 1983 a).

Velden. N. A. van der: Studies on hip dysplasia in a Rottweiler population 1983 b (in press).
Wegner, W. (1976) Kleine Kynologie. Terra Verlag. Konstanz, 1981 b.

15.

16.

17.

18.

19.

20.
21.

22.

2}.

24.

25.

26.

27.

28.

29.
-11.

NOTICE FOR AUTHORS

Manuscripts should be written in English and
submitted in triplicate (One copy should be
labelled as master copy and should contain the
original illustrations, graphs, diagrams, tables
etc., suitable for reproduction). Fhcy should be
presented in a form that can readily be set by the
printer, i.e. they should be typewritten, double-
spaced, on one side of the paper only. Illustrations
and tables should be supplied on separate sheets
in a clear drawn (e.g. in Indian ink) or type-
written form, so that photographic plates can be
made. Photographs should be subinitted on
glazed white paper. ,X-ray pictures on film or
paper. Fhe approximate position of lahlesand
Figures should be indicated on the manuscript.
1 he paper should commence with an abstract of
up to 200 words: SI units should be used.

References in the text should be indicated by
figures corresponding exactly with the alphabeti-
cally arranged bibliography at the end of each
paper. Please state the following particulars: (1)
name and initials of author(s), (2) title of paper.
(3) name of journal, volume, opening page last
page and (in brackets) year of issue. Where books
are concerned also state residence and name of
publisher.

I\'he text of the paper should be arranged into
sections. In general plea.se follow the lay out and
style of recent numbers of this journal. Complete
instructions for authors can be obtained frotn the
editorial office on request.

IHe Veti;Rinarv Quarterly, Vol. 4, No. 4, October 1982

181

-ocr page 208-

Trypanosomiasis in a dog imported in the
Netherlands

L. J. Hellebrekers\' and R. J. SlappendeP

SUMMARY

A case-report is presented of a Trypanosoma evansi infection in a dog imported
from Nepal. The clinical .symptoms included fever, anore.xia, and weight loss.
Diagnosis was made through morphologic study of hhod smears from the patient.

INTRODUCTION

Trypanosomiasis is a protozoan disease
which presents a serious hazard to the
health of man and animals alike indiffer-
ent tropical and subtropical regions. It
can be caused by different species ofthe
genus
Trypanosoma. In Africa several
pathogenic Trypanosomes cause
sleeping-sickness in man and nagana in
cattle. In South America Chagas\' disease
is caused by a trypanosome infection
which will lead to a cardiomyopathy in
man and is also one of the most com-
monly observed diseases in South Ameri-
can dogs and cats. The infectious agent is
Trypanosoma cruzi for which certain
insects (Triatominac) act as a vector.
A different type of mammalian Trypa-
nosomiasis, occurring in Africa and
South America as well as in Asia, is
Surra. Surra is caused by
Trypanosoma
evansi
and is most commonly oberved in
horses and camels.

In most cases transmission is by biting
flies (Tabanidae) (8, 11).
In certain trypanosome infections, for
example, the African
T. rhodesiense and
the South American
T. cruzi, the disease
can spread from man to animal and vice
versa. This implies that when a trypa-
nosome infection occurs in domestic
animals, one should try to determine the
species in order to assess the possible
public health hazard.
Trypanosomiasis in domestic animals
have been reported in Africa, Asia, and
South America. Reports from Brasil
indicate that 30% of the dog population
and 20% of all domestic cats are infected
with
T. cruzi. This could imply that dogs
and cats are the most important host-
reservoir for Chagas\' disease in man (9).
There have been a number of reports of
the existence of trypanosomiasis in dogs,
but very little has been written about the
clinical aspects of the disease in canines.
To our knowledge canine trypanosomia-
sis has not been reported in the
Netherlands.

HISTORY

On November 15th 1980 one of the
authors was asked to examime a 7 months
old Tibetan Mastiff dog, which had been
imported from Nepal 3 weeks before.
The dog was presented to the clinic with
an eye infection. Examination of the eyes
showed blepharospasm, epiphora, bila-

I 1. J. Hellebrekers. D.V.M.. private practitioner in (iouda. Holland; since 01.01.1981 intern at the Small

Animal Clinic. State University of Utrecht. Yalelaan 8, .■!584 CM Utrecht.
J R. J. Slappendel. D.V.M.. Ph.D.. Senior Staff Member. Small Ammal Clinic. State University of
Utrecht. Yalelaan 8, .1584 CM Utrecht.

-ocr page 209-

teral purulent ocular discharge, bilateral
iritis, and corneal edema. The dog was
treated with corticosteroids (topical plus
parenteral), atropine eye drops, and
chloramphenicol (topical plus parenter-
al). One week after the initial visit the
dogs\' condition worsened, the dog was
listless and had been vomiting.
Body temperature at that time was
40.2°C. In making the differential diag-
nosis the two most probable possibilities
were a parvo-virus infection and, since
the dog had come from the tropics, a
protozoan disease.

Treatment was started with metaclopra-
mide\' and penicillin. The general condi-
tion of the dog deteriorated over the
following 36 hours. In the meantime the
definitive diagnosis of trypanosomiasis
was made by microscopic examination of
the blood fi\'lm^ (Fig. 1).

lows: rate - 180 beats per minute, the size
of pulse - normal, type of wave - normal,
and rhythm and tension - normal. The
rectal temperature was 40.0°C. Capillary
refill time could not be ascertained due to
the mucous membrane palour.
No abnormalities were noted in the skin,
coat, lymph nodes, the thorax with aus-
cultation, or the abdomen during palpa-
tion. Biochemical and hematological
examination of the blood revealed that,
apart from the trypanosome infection, a
non regenerative anemia and thrombo-
cytopenia was present. There was no evi-
dence of hemolysis. Differential and total
leucocyte numbers were within normal
limits. Blood urea nitrogen and creati-
nine levels indicated a normal renal func-
tion. The increased value of serum
bilirubin, which consisted primarily of
the conjugated type, combined with the

Fig. I. Blood .smear with TrvpanosnDw evansi ((Si\\cmyi. 1000,\\),

s

OO

-O.

r-r-.-

Cj

Following the diagnosis of trypanosomi-
asis, the patient was referred to the Small
Animal Clinic of the Veterinary Faculty
in Utrecht.

On admission the dog was listless,
cachectic, and had difficulty standing.
The femoral pulse was evaluated as fol-

\' Primperan®. Delagrange. Paris. France.
\' Gc/ondheid.sdienst voor Dieren, Zuid-Holland.
\' Prot. Dr. G. Uilenberg. Institute lor tropical
Veterinarv Medicine. Biltstraat 172. Utrecht, the

high level of alkaline phosphatase (AF)
were indicative of liver cell damage. 1 he
high level of AF could bc partially due to
corticosteroid-induced AF-isoenzyme
production (Tabje 1). The parasite in the
blood smear was identified via morpho-
logic examination as the species
Trypa-
nosoma evansi.^

Veterinary Medicine and Protozoology, Faculty of
Netherlands.

-ocr page 210-

Table 1.
1980).

Results of blood tests (November 18th,

hematocrit value

1/1 1

0.15

(0.42-0.57)

ret iculocytes

0.1

(<2.0 )

white blood cell count

xio\'/l

7.0

(5.9-13.8 )

-lymphocytes

i

39

(14-33 )

-monocytes

t

5

(0-5 )

-juveniles

%

0

(0 )

-band neutrophiIs

i

0

(0-2 )

-segm. neutrophiIs

i

56

(53-80 )

-eosinophiIs

0

(1-13 )

thrombocytes

xlO^/1

42

(135-450 )

osmot ic eel 1 frag

Mty

.lOt

mosm/l 1

121)

(125-163 )

.501

mosm/1 1

108

(108-144 )

.901

mosm/l

87

(90-128 )

Coombs test: anti

IgG

neg

(neg )

anti

compi

-

1:2

(neg ) ;

anti

IgH

-

neg

(neg . )

bi1i rubin total

gmol/1

9.57

(<3.40 )

bill rubin dlrect

umol/l

7.09

(0 )

blood urea

mmo1/1

10.6

(3.0-12.5 )

creat i n ine

Umol/l

111

(27-134 )

total serum protei

n

gr/1

Si

(54-70 )

albumine

gr/1

18

(43-63 )

a^globu1i n

gr/1

1 3

(2-5 )

a-globuIi n

gr/1

\' 6

(4-7 )

ß^gtobulin

gr/1

2

(4-10 )

Bjglobulin

gr/1

17

(4-9 )

Y globulin

gr/1

8

(4-8 )

af

e/1

736

(21-176 )

ldh

e/1

1 11)0

(21-260 )

got

e/1

!

(1-23 )

gpt

e/1

[24

(7-34 )

ygt

e/1

5

(0-8 )

1

On November 18th the dog was treated
with whole blood (500 ml, blood-group A
negative, citrated blood) and Dimina-
zene aceturate (Berenil®) 6 mg; kg of
body weight, subcutaneously. Treatment
of the eyes was continued as described
earlier.

Following this therapeutic regimen the
patient improved and showed an increas-
ed appetite. Six days later, on November
24th, the dog was discharged from the
clinic. At that time no trypanosomes
were found in the blood films. Further
treatment consisted of topical applica-
tion of atropine and chloramphenicol.
On December 8th, the dog was presented
again to the referring practitioner for re-
examination ofthe eyes. The iritisappcar-
ed slightly worse.

Again blood films were examined but no
trypanosomes were found. It was decided
to re-institue the topical application of
corticosteroids and to continue the appli-
cation of atropine and chloramphenicol.
A week later, on December 15th, the dog
abruptly exhibited neural symptoms;
initially ataxia and incoordination, fol-
lowed after two days by clonic-tonic seiz-
ures and opisthotonus. A parenteral
treatment with chloramphenicol, dexa-
mathesone, and vitamin B was started,
but the dog died on the 24th of Decem-
ber, 1980.

.AUTOPSY AND HlSrOPAIHOLOGlCAl.
FINDINGS\'

No trypanosomes could be found at
autopsy. In the lungs a catarrhal hemor-
rhagic inflammation was present. There
were signs of tubulonephrosis in the kid-
ney. In the spleen there was a depletion of
the Malphigian bodies. In the heart and
brain there were round cell infiltrates. No
evidence was found for a possible rabies
virus infection; histological examination
of the brain tissues revealed no Negri\'s
inclusion bodies.

DISCUSSION

A diagnosis of Trypanosoma evansi was
made through morphological study of
blood films of the patient mentioned in
this article.

Trypanosoma evansi is the etiological
agent of Surra. This disease can be found
in large parts of the world, primarily
Asia, Africa, Central and South Ameri-
ca. It causes observable clinical symp-
toms in camels, horses and dogs. In
cattle, buffaloes, sheepandgoatssubclini-
cal infections have been reported. It is
suspected that these animals act as a nat-
ural reservoir for the disease (8).
Trypanosoma evansi causes a very
serious threat to the health of dogs. The
disease is accompanied by high morbid-
ity and mortality rates. In canines the
disease will, if untreated, usually be fatal.
In the recent literature the following
symptoms have been reported: malaise,
loss of weight, conjunctiv itis in combina-
tion with corneal clouding, hemolytic
anemia and thrombocytopenia (I, 3, 8).
Some reports mention the occurrence of
neurological symptoms in the final stage
of the disease (8). None of these symp-
toms are specific. The differential diag-
nosis of dogs suspected of having
Trypanosoma evansi infections should
include infections with bacterial and viral
agents (distemper, rabies, etc.) and also

E. J. van der Molen. D.V.M.. Centraal Diergeneeskundig Instituut. Rotterdam.

-ocr page 211-

protozoan diseases like filariasis, babe-
siosis, leishmaniosis and ehrlichiosis.
Most of the clinical symptoms found in
this Tibetan Mastiff are in accordance
with symptoms mentioned in the litera-
ture. Hematological examination
showed, together with the expected
thrombocytopenia a non regenerative
anemia without signs of hemolysis. This
laboratory finding is not in accordance
with trypanosomiasis infection anemias
mentioned in the literature, which were
of the regenerative hemolytic type (3).
Non regenerative anemias are, however,
quite regularly seen in the course of many
chronic infections. The high level of B-
globulines found in the serum of this dog
points to the more chronic character of
the disease.

For therapeutic regimens several possibil-
ities are mentioned of which the use of
Berenil® is one (1,5, 8). An administra-
tion by subcutaneous injection of 3.5 to 7
mg kg of body weight has been reported
as sufficient to bring about total cure.
After treatment the prognosis is said to
be relatively favourable (1,8). The clini-
cal effect of the dose of Berenil® adminis-
tered at the Small Animal Clinic together
with the results of the repeated blood
tests seemed at first to confirm this.
The eventual cause of death is not quite
clear. Most probably the dog succumbed
to the effects of the meningo-
encephalitis. This was indicated by the
clinical symptoms together with the
necropsy finding of round cell infiltrates.
It should be noted, however, that
although round cell infiltrates are not
specific, they are reported in trypa-
nosome infection (10).
A very severe trypanosoma infection,
like the case here reported, can suppress
the cellular immune response. However,
with the disappearance of the infection
the reticulo-endothelial system should
again be able to react (6). Renewed expo-
sure with the antigen for which sensitiza-
tion has taken place, can cause a
hypersensitivity reaction (12), The ques-
tion remains whether this reaction
encompasses the bodies own antigen,
hereby causing an autoimmune phenom-
enon as seen in experimental allergic
encephalitis (2), or whether a renewed
exposure to parasite antigen underlies
the reaction.

Parasite antigen could become available
through a revival of the infection. This
cannot be excluded even though the
search for parasites in the blood films
were alle negative. A negative finding is
not proof for the absence of the parasites.
A Berenil® intoxication as the cause of
death is not thought probable, due to
the long time-interval (4 weeks) between
administration and the first neural symp-
toms and also because a single dose was
administered (7).

AC K NO WI .EDO E M EN TS

The authors wish to thank Prof. Dr. G. Uilenberg
for determining the species of Trypanosome and
Drs. E. .1. van der Molen for performing the
necropsy.

The authors express their appreciation for editing
of the English manuscript by Dr. L. Christian.

REFERENCES

1. Galthora, A. P.. Malik. P. D., Gantam. P. P., and Banerjee. D. P.: Clinico-pathological changes and
therapeutic trials in experimental trvpanosoiniasis.
Harvana Agricitlliiral liiiiv. J. of Research. 1.69.
(1979).

2. Hoffman, P. M.: Neurologic disorders. In: Basic and Clinical Immunology, 2nd Ed., edited by
Fudenberg, H.H.. ch.
}9. 64.F Fange Mcdical Publication, Fos Altos (California), 1978.

Ingh. 1. S. A. G. M. van den. Zwart, D., Schotman. A. J. H.. Miert. A. S. .1. P. A. M. van, and
Veenendaal, (i. H.: Fhe pathology and pathogenesis of
Trvi>an</soma viva.\\ infection in the goat.
Research in I\'el. .Science. 21, 264. (1976).

4. .lathar. P. R. and Purohit, S. K.: Comparative studies of erythrocytic and Trypanosoma evansi
antigens, hidian Vet. ./.. 54, 1021. (1977)

5. .lennings, F. W. and Urquhart. Ci. M.: Berenil and nitroimidaz.ole comb, in the treatment of 7\'. hrucei
infection with C.N.S. involvement. Int. .1. for Parasitoi.. 10, 27. (1980)

6. Lambert, P. H.. Berncy. M..and Ka/yumba. CJ.: Immune Complexes in serum and cerebrospinal fluid
in .African Frypanosomiasis.
J. of Clinical Investigations. 67. 77. (1981).

7. Lossos, (i. L. and Crocket, E.: Foxicity of Berenil in the dog. Vet. Rec.. 85, 196. (1969).

8. Mahmoud. M. M. and Ciray, A. R.: Trypanosomiasis due to 7\'. evansi. A review of recent research.
Trop. Anim. Health and Prod.. 12. 35\'(1980)

-ocr page 212-

9. Riel, .1. van: Trypanosomiasis. In: Zoonoses, edited by Hoeden, .1. van der, ch. 3, 516. Elsevier.
Amsterdam, 1964.

10. Tippit, .1. S.: Canine Trypanosomiasis (Chagas" disease). Soulhwcsicm \\ eierinarian. 31. 97. (1978).

11. Wiessenhutter, E.: Trvpanosoma evansi in domestic dogs. South East .A.sian,/. Trop. .\\fct/. attJ Puhhi
Health.
6 , 445. (1975).

12. Wing, E. .1. and Remington. .1. S.: Delayed hypersensitivity and macrophage function. In: Basic and
Clinical Immunology. 2nd Ed., edited by Eudenberg, II. H..ch.9. pg. 96. Lange Medical Publications.
Los Altos. California, 1978.

i

Congenital hypoplasia of the pulmonary trunk
without a ventricular septal defect in a goat
lamb

H. J, Schrama\', C, J. van Nie^, and W, Venneman^

SUMMARY

Congenital hypoplasia of the pulmonary trunk without a ventricular septal defect
was diagnosed in a goat lamb.

Clinical weakness, dyspnoea, blue mucous metnbranes, tachycardia, and ab-
normal heart sounds were related to post mortem findings. The malformation of
the heart resulted in an amphibian like - one chamber heart - circulation.

INTRODUCTION

Congenital heart disease in the goat is
rare. In the literature available to the
present authors no case has been re-
ported. Hypoplasia of the pulmonary
trunk without a ventricular septal defect
is well known in man (2, 5, 8) as well as
in animals (I, 4, 6, 7). This is a report
of such an anomaly in a goat lamb.

CASE HISTORY

The male lamb was born normally at
29th March, 1981, together with a nor-
mal female and male lamb. The lamb
concerned displayed immediately after
birth a strong asphyxia. The clinical
examination three days later revealed
the following symptoms:
(I) high frequency of the respiration; (2)
bluish colour of the mucous membranes
of the eyes and the mouth; (3) a high
frequency of the heart beat,and(4)aholo-
systolic souffle. Diagnosis: congenital
malformation of the heart. In a follow-up
examination a periodical increase of the
asphyxia and a progressive weakness
were observed. After sixty-eight days the
lamb died from hypoxaemia,

NECROPSY FINDINGS

The carcass of the lamb was strongly
emaciated. The mucous membranes had
a bluish white colour. The lungs, the
liver, the kidneys and the intestines
showed marked passive congestion.
No other macroscopic lesions were
found. A hypoplastic pulmonary trunk
with a wide ductus arteriosus and normal
sized pulmonary arteries were present.

1 Practising veterinary surgeon, Garststraat 3, 4021 AB Maurik.

2 Scientific staff members of the Anatomy and Biomechanics Dept., Faculty Medicine, Free University,
1081 BT Amsterdam.

-ocr page 213-

DHIAII.ED DESCRIPIION OK IHE HEART
I he heart displayed the morphometric
characteristics listed:
Weight 99 gram

Circumference

heart, at the level of the

coronary sulcus 141 mm

aorta, 1 cm distal to the

semilunar valves 45 mm

pulmonary trunk, in the

middle of the vessel 8 mm

ductus arteriosus, 1 cm

from the aorta 18 mm

Length

heart, from base to apex 86 mm
thickness of the left ventricle 9 mm
right ventricle 8 mm

ventricular septum 7 mm

aorta 1 mm

pulmonary trunk 1 mm

Diameter

ductus arteriosus 5 mm

foramen ovale 18 mm

right atrioventricular orifice 12 mm
left atrioventricular orifice 14 mm
Topography of the coronary arteries
left coronary artery drains
ramus interventricularis subsinuosus
(L-type).

EXTERNAL EXAMINATION (Plate I)

The heart is elongated. The apex is form-
ed by the most ventral part of the left
ventricle. The outside of the right ven-
tricle indicates the small size of the ven-
tricle. The right and the left atria as well
as the caval and pulmonary veins are in
a normal position. The pulmonary trunk
is hypoplastic, it ends in a normal sized
ductus arteriosus. This ducts connects
the aorta with two normal pulmonary
arteries. The topography of the as-
cendent aorta, the aortic arch, and the
descendent aorta is normal.

INTERNAL EXAMINATION (PLATE 2 and
Figure I)

Lhe left heart shows no anomalies,
except the open foramen ovale persistens.
The right atrium is normal, the foramen
ovale opens to the left atrium. The right
ventricle and the tricuspid valve are
small, yet both have a normal aspect.
Lhe supraventricular crest is underde-
veloped, while the moderator band is

threadlike. The outflow tract is dome-
shaped, no passage to the pulmonary
trunk is possible.

Pulmonary semilunar valves have not
been observed. The dome has a muscular
aspect. Macroscopic openings to the ve-
nous or arterial systems of the heart are
not present. The absence of a ventricular
septal defect is striking. The histological
preparation of the pulmonary trunk re-
veals a normal wall and a small lumen
(Plate 3).

I Hfi VETtRlNARY QUARItRLV. VoL. 4. No. 4. OcrOBER 1982

187

-ocr page 214-

Legend to the plates and the figure.

1 right atrium

2 right ventricle
left atrium

4 left ventricle

5 tricuspid valve

6 bicuspid valve

7 pulmonary trunk

8 aorta

9 ductus arteriosus
10 cranial caval vein
I I caudal caval vein

12 pulmonary veins

13 pulmonary arteries

X foramen ovale persistens

The cause of this process remains un-
known. A local virus infection may per-
haps be responsible (3).
The development of the malformation
started after completion of the septation
of the heart.

The circulation of the blood before birth
did not harm the foetus. The post-natal
circulation resembles that of an amphib-
ian one chamber heart —. The oxygen
saturation of the blood and thus of the
whole body was depressed. The prog-
nosis of this anomaly is bad. In man,
death in early infancy may be expected,
while in animals survival for a longer time
is possible (2, 6). In the present case the
survival of the goat lamb for sixty-eight
days was due to the devoted nursing
of the lamb by the family of the farmer.

ACKNOWLEDGEMENTS

The authors wish to thank Mr. W. Weiman for
providing the goat lamb, Mrs. J. Voerman for
correction and typing, and Mr. S. H. Speelman for
the illustrations.

-ocr page 215-

REFERENCES

Dycé, K. M.: A cardial abnormality. Hypoplasia of the right ventricle. Atresia of the pulmonary artery.
Brii. Vei. J.. 108, 57-60. (1952).

Elliot. L. P.. Adams. P., and Edwards, J. E.: Pulmonary atresia with intact ventricular septum. Brii.
Heari J..
25, 4X9-500. (1963).

Gittenberger-de Groot. C.: Het links hypoplastiseh ban als aangeboren afwijking. Thesis, L.eiden,
1972.

Kast. A.: .Angeborene \'I ranspositionen von .Aorta und .A. pulmonalis beim Rind. Zbi. Vel. med.. 17.
7X0-795. (1970).

Leo, H.: Uber einen Fall von Entwicklungshemmung des Herzens. Virchons.4rehivf.palh. Anal..
10.1, 503-5i5. (i886).

I.inde-Sipman, J. S. van der and Wensing, C. .1. G.: Pulmonary and Aortic Hypoplasia (pseudotruncus
arteriosus) and Persistence of tbe Common Arterial Trunk (truncus arteriosus) in the Dog and the Pig.
Zhl. Vel. .Med. A. 19, 15-22. (1972).

I.inde-Sipman, J. S. van der, Ingh, F. S. G. A. M. van der, and Koeman, J. P.: Congenital Heart
Abnormalities in tbe Cat. A Description of Sixteen cases. Zbl. Vet. med. A, 20,
419-425. (1973).
Zuberbuhler. .1. R. and Anderson. R. H.: Morphological variations in pulmonary atresia with intact
ventricular septum.
Brii. Heari i.. 41, 281-288. (1979).

Acid-base parameters in venous blood of
pregnant and non-pregnant Dutch Friesian and
Dutch Red and White cows

p. G. van der Wal, H. G. Hulshof, G. van Essen, and
A. Meijering\'

SUMMARY

Acid-hase values in venous blood of pregnanl and non-pregnant cows belonging
to the Friesian (FH) and the red-and-white (MRU) breeds were compared.
Differences between the breeds were not found. Pregnancy seemed to cause a
slight decrease in the ba.se e.xcess value and in the standard bicarbonate concen-
tration.

IN FRODUCFION

Schotman (3) has previously reported on two common Dutch breeds of cattle were
the levels of acid-base parameters of lacking, we decided to compare the acid-

clinically healthy and diseased cattle. Al- base status of both pregnant and non-

though he did not mention the breed, pregnant cows belonging to the Dutch

his results are comparable with those Friesian (FH) and the Dutch Red and

found in healthy Jersey (2)and Nelore(l) White (Meuse Rhine IJssel = MRU)

cattle. As detailed acid-base values of the breeds.

\' Research Institute for Animal Husbandry\'Schoonoord\', P.O. Box 501, 3700 AM Zeist, the Netherlands.
I
ue Veterinarv Quarteri.v, Vol. 4, No. 4, Oc tober 1982 189

-ocr page 216-

MATERIAL AND MELHODS

Equal numbers (n = 12) of pregnant anti non-
pregnant FH and MRU cows were sampled, fhe
stage of lactation for the pregnant and non-preg-
nant animals was respectively about 7,5 to 8,5 and
0.5 to 3,0 months. The animals were free from
respiratory and cardiovascular diseases.
Five ml blood were sampled from the jugular vein
into disposable syringes containing 0.25 ml of
heparin (Vitrum, 5000 lU per ml). After the e.x-
pelling of any air, the syringes were sealed with
polvthene plugs. Ihe blood .samples were stored
atd°C.

Analyses (in duplicate) for acid-base parameters,
baetnoglobin (Boehringer TC 124729), and lactate
(Boehringer TC 124842) were always performed
within three hours of sampling. Acid-base para-
meters tneasured were the pH of the blood as
sampled and the pH of tonometered (4 and 8% CO,)
blood. Duplicate pH-measurements never differed
by more than 0.004. Other parameters were cal-
culated from acid-base curve nomograms (Radio-
meter: 984-200) by means of the degree of O,-
saturation, which was about 40% (computed from
the pO,, estimated with an 0;-electrode E 5047 0).

Fhe Radiometer equipment (PHM 71, GMAI,
BMS 2) was checked with standard samples DBC
level 1 (acidosis), 2 (normal), and 3 (alkalosis)
(Wilten Diagnostica). The statistical analysis was
based on the averages of the duplicates.
Independent contrasts between the group means
were tested by Student\'s-test, for which a pooled
estimate of the variances within the groups were
used.

RESULTS

The mean values and standard deviations
of the acid-base parameters, and the
haemoglobin and lactate concentrations,
are given in Table 1. The t-test values for
the main effects of breed and pregnancy-
status and for the interaction between
these factors are summarized in Table 2.

The interaction between breed and preg-
nancy was not significant. The differ-
ences between breeds, averaged over
pregnant and non-pregnant groups, were
not significant either. However, the

Table 1. Mean values (.M FAN) and standard deviations (S.D.) of acid-base parameters and correspond-
ing haemoglobin and lactate concentrations in venous blood of pregnant and non-pregnant Dutch Friesian
and Dutch Red and White cows.

FH (= Dutch Friesian)

pregnant

non-pregnant

pregnant

non-pregnant

n =

12

n =

12

n -

12

n =

12

acid-base parameters

MEAN

S.D.

MEAN

S.D.

MEAN

S.D.

MEAN

S.D.

act. pH

7.373

0.032

7.375

0.019

7.360

0.033

7.373

0.020

act. pCO- (kPa)

5.544

0.440

5.937

0.742

5.742

0.686

5.798

0.336

base excess Lo. tmmol 1)

2.71

1.35

1.24

1.92

2.98

1.65

2.10

2.12

St. HCO, (mm ^l 1)

22.08

1.13

23.31

1.65

21.84

1.35

22.56

1.77

haemoglobin (mmol 1)

6.31

0.96

6.26

0.52

6.73

0.43

6.36

0.54

lactate (mmol 1)

1.06

0.34

0.90

0.26

1.01

0.31

0.88

0.39

pregnancy (months)

4.5

1.7

5.0

2.5

lablc 2. t-Tcsl values (Student) for the effects of breed and pregnancy status and their interaction.

difference between
pregnant non-pregnant

difference between

breeds

1

interaction

acid-base parameters

act. pH

act. pCO;

ba.se excess Fo.

St. HCOj-

haemoglobin

lactate

0.71 1
1.013
0.566
0.589
0.851
0.143

0.969
1.350
2.280\'
- 2.2471
1.119
1.531

0.969
0.177
1.100
1.147
1.388
0.302

P < .05 (at 44 degrees of freedom)

-ocr page 217-

pregnant cows showed signilicantly
lower values of base excess (fully oxy-
genated) and standard bicarbonate than
non-pregnant animals. None of the acid-
base parameters within the group of
pregnant animals showed a significant
correlation with the stage of pregnancy.

DISCUSSION

No differences in acid-base parameters,
nor in haemoglobin and lactate concen-
trations in venous blood, could be shown
between cows of the FH and the MRU
breeds. The values for the acid-base
parameters were comparable with those
mentioned in the literature for cattle
(1, 2, 3). Significant differences, how-
ever, were found in base excess values
and in standard bicarbonate concentra-
tions between pregnant and non-preg-
nant cows. The stage of lactation, which
coincided with the state of pregnancy,
may affect the acid-base status. This
supposition, however, is not very ob-
vious, because within the groups of preg-
nant and non-pregnant cattle no in-
fluence of the stage of lactation on acid-
base parameters could be shown. There-
fore it may be more acceptable that
pregnancy caused the decrease in both
parameters, indicating a shift towards a
metabolic acidosis. The acid-base values,
however, can still be classified in the
range of normal values found in clini-
cally healthy animals. It may be con-
cluded from the acid-base balance that
pregnancy puts a slight extra amount of
metabolic pressure on the mother ani-
mal.

CONCLUSIONS

The acid-base parameters, and the haem-
oglobin and lactate concentrations, in
venous blood of cows belonging to the
FH and MRU breeds do not differ.
Pregnancy in cattle causes a slight de-
crease in the base excess f.o. values as
well as a decrease in the standard bi-
carbonate concentrations, indicating a
minor shift towards a metabolic acidosis.

ACKNOWLEDGEMENTS
I he authors wish to express their thanks to Mr.
A. Everts for animal management at the experi-
mental farm De Bunzing. They also wish to
acknowledge the statistical advice by Ir. A. A. M.
Jansen. of the Institute I NO for Mathematics,
information Processing, and Statistics.

REEERENCES

1. Almeida. C. I.. Couto. E. S., and Eiguciredo, C.: Valores do pH, pCO,, pO, e HCO,- no sangue dc
bovinos da tace Nelore.
Arq. Esc. l ei. UEUG. Beta Hurizonie. 31, Jl\'l-317. (1979).

2. Poulsen. J. S. D. and Surynek. J.: Acid-base status of cattle blood. Samplingand storing Sort! Vel -
Med..
29. 27I-2H3 (1977).

3. Schotman. A. J. IL: The acid-base balance in clinically healthy and diseased cattle. .Weill. J. Vei Sci
4.5-23.(1971).

Various hosts of Ctenocephalides felis strongylus

O, O, Dipeolui and G, O, Ayoade=

SUMMARY

Injcsiaiiun of e.xotic and indigenous /weeds of caiile, sheep and goals wiih
Ctenocephalides felis strongylus in a dairy farm is reported. Many of the fleas were
engorged with fresh hlood. Traps set up in the pens caught two hush rats which
were heavily infested with the same flea species, most of which were also
engorged with fresh hlood. h was suggested that the fleas might have been
introduced into the pens hy rodents such as hush rats.

Department of Veterinary Microbiology and Parasitology, University of Ibadan, Ibadan, Nigeria,
Department of Veterinary Medicine, University of Ibadan, Ibadan, Nigeria.

-ocr page 218-

Since 1973, when one of us (Dipeolu.
unpublished observation) noticed mas-
sive infestation of
Clenoeephalides felis
strongylus
on goats kept in a pen at the
Teaching and Research Farm of the
University of Ibadan, there have been
several reports from various parts of
Nigeria of the dog flea caught on unusual
hosts such as sheep and goats (2), In this
short communication we report the infes-
tation of calves, sheep, and bush rats with
C.
fells strongylus on a government
dairy farm in Ibadan.
On the north-eastern outskirts of Ibadan
there is a dairy farm, owned by the Minis-
try of Agriculture and Natural Resour-
ces, containing several exotic and indigen-
ous breeds of cattle, sheep, and goats.
During routine investigation on helmin-
thiasis in the animals in 1979, flea infesta-
tion was encountered among the animals.
In the calf pen. fleas were commonly
picked off as many of the calves as pos-
sible. They were identified in the laborat-
ory as
C. fells strongylus. In an attempt
to ascertain whether the fleas had fed on
the calves, a week\'s collection ofthe fleas
from the bodies of the calves was ex-
amined. All the 77 fleas in this collection
were C.
felis strongylus, 52 of them were
females and 25 males; 40 females were
generally engorged with blood, of which
28 contained fresh blood. All the 25
males were engorged with blood, and of
these 17 contained fresh blood. Since the
calf pen was isolated from the other
animal pens, we suspected that rodents
might be involved as vectors and so we set
up traps in the pen in order to catch some.
We were only able to catch two bush rats,
and these were heavily infested with fleas,
most of which were blood fed and all of
which were subsequently identified as
C.
felis strongylus.
Similarly in the months
of November and December 1978 up to
February 1979. there was a very high inci-
dence of flea infestation in the sheep pen
of that farm. This infestation subsided
only after the sheep had been sprayed
with insecticides and evacuated to a new
pen.

The above observations showed that C.
fells strongylus
adopted unusual hosts
such as cakes, sheep, and bush rats on
the government farm. Collections of fleas
containing fresh blood in the abdomen
suggested that they had fed ontheanimals
on which they were caught. Although
Dipeolu (I) had reported a high incidence
of
C. canis (later identified as C. fells
strongylusjon
dogs inNigeria, nodog was
seen in the vicinity of the farm and strict
management had prevented trespassing
by stray dogs. It can only be assumed,
therefore, that the feeding of the dog flea
on the unusual hosts was brought about
by the absence of its normal host. It is also
reasonable to suggest that the Ilea had
been introduced into the various pens by
rodents such as bush rats. Asimilarobser-
vation was made by one of us (Dipeolu,
unpublished observation) in 1973 when
heavy infestation of giant rats with
C. felis
strongylus
was noticed in a pen where
goats were massively infested with the
flea. This role of rodents should be noted.

REFERtNCI-

1. Dipeolu. O. O.: .\\ survey of ectoparasitic infestations of dogs in Nigeria. ./ Snnill Aiiiiii. Praci.. 16.
I:J-I29. (1975).

2. Fagbemi, B. O.: Effect of CieiKicephalulcs Jetis Mrongytus inlestation on the performance of West
African dwarf sheep and goats,
i d. Quanerlv. 4, 92-9.^. (I9H2).

-ocr page 219-

Afscheid van drs. A. J. B. Hammink

Op 10 september j.1. heeft de Veterinaire
Dienst Veterinaire Inspectie \\ an de Volksge-
zondheid officieel afscheid genomen van drs.
A..1. B. Hammink.\'f ijdens de afscheidsrecep-
tie werden hem door de Burgemesster van
.Apeldoorn tevens de versierselen (in goud)
uitgereikt die behoren bij Officier in de orde
van Oranje Nassau, waartoe hij de dag daar-
voor bij Koninklijk Besluit was benoemd.
Vanal 1966 had de heer Hammink die in
I9IX te Wisch vvas geboren - de post bekleed
van Veterinair Inspecteur 2e klasse van de
V olksgezondheid, tevens adjunct-Inspecteur
van de Veterinaire Dienst in het district -
ambtsgebied Cielderland.

Voordien was hij. na het behalen van het di-
ploma dierenarts in 1946. werkzaam geweest
als prakticus te Varsseveld en tot de fusie met
de Vleeskeuringsdienst Aalten tevens als part-
time hoofd van de Vleeskeuringsdienst te
Wisch. Vanaf 1961 tot zijn indiensttreding bij
de VD VI functioneerde hij tenslotte bij de
provinciale Gezondheidsdienst voordieren in
Zeeland.

Naast zijn beroepswerkzaamheden had de
heer Hammink veel nevenactiviteiten, o.a. op
het gebied van de paardensport. Dit begon in
Varsseveld als voorzitter van de Landelijke
Kijvereniging. In Zeeland was hij oprichtercn
voorzitter van de Landelijke Rijvereniging te

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 220-

Kloetinge, tevens voorzitter van de Geweste-
lijlce Bond van Landelijke Rijverenigingen.
Terug in Gelderland werd hij voorzitter van de
Landelijke Rijvereniging de Veluwezoom te
Eerbeek en voorzitter van de Gelderse Bond
\\an Landelijke Rijverenigingen. Daarnaast
was hij hoofdbestuurslid van de Koninklijke
Eederatie van landelijke rijverenigingen.
In Zeeland heeft hij ook nog een pony-
fokvereniging opgericht, waarna hij voorzit-
ter werd van het Nederlands New-Eorest
Pony stamboek. Hij was tevens bestuurslid en
tot heden is hij nog eregast en speaker op de
jaarlijkse dag van het Zeeuwse paard.
De Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde tenslotte heeft hij
gediend als secretaris van de afdeling Zeeland
en als bestuurslid van de afdeling Gelderland,
tevens lid van het Algemeen Bestuur.

Varkenspest in Nederland

Sedert de mededeling in het laatste nummer
van het
Tijdschrifi voor Diergeneesi<imde 7\\]r\\
in Nederland wederom 2gevallen van varkens-
pest gemeld, beiden in Noord-Brabant.
Op 10 september werd een fokbedrijf te Zij-
taart positief bevonden.
Op het bedrijf waren 135 zeugen, 3 beren, 49
opfokzeugen en 743 biggen aanwezig. Het be-
trof hier een buurtinfectie met de uitbraak van
20 augustus, eveneens te Zijtaart.
Twaalf dagen nadien werd de ziekte tevens
gemeld op een fokbedrijf te Best met 163 zeu-
gen, 4 beren, 6 gelten en 832 biggen. In dit
geval was er sprake van een familiecontact.
In beide gevallen zijn de gebruikelijke maatre-
gelen genomen en het O.I.E. alsook de E.G.-
partners op de hoogte gebracht.

Drs. T. M. Niemantsverdriet
overleden

Op 4 september j.1. overleed plotseling drs. T.
M. Niemantsverdriet. die vanaf 1 augustus
werkzaam was geweest als adjunct-Inspecteur
van de Veterinaire Dienst, tevens Veterinair
Inspecteur 2e klasse van de Volksgezondheid
in het district ambtsgebied Noord-Holland.
De heer Niemantsverdriet werd in 1922 gebo-
ren en begon na de voltooiing van zijn H.B.S.-
opleiding in 1942 zijn studie aan de Rijksuni-
versiteit te Utrecht. Na die in februari 1943 te
hebben afgebroken, hervatte hij deze na de
bevrijding en legde hij in 1952 het dierenarts-
examen af

Later datzelfde jaar begon hij zijn loopbaan
als assistent in een dierenartsenpraktijk te

Wadenoyen. Vanaf 1958 t m 1971 was hij
daar werkzaam als prakticus.
Na in 1968 bovendien te zijn aangesteld als
plv. keuringsdierenarts te Tiel, werd hij een
jaar later daarnaast benoemd tot wnd. Hoofd
van diensl in de kring \'Wesl-Betuwe\' en in
1971 ook nog tol keuringsdierenarts in de-
zelfde vleeskeuringsdienst \\ oor 2 halve dagen
per week i.v.m. export.

BESMETTE 1.I.IK1\'. DIERZIEK 1 EN

tJierziektenhulletin Nr. 17 van de Veterinaire
Dienst over het tijdvak van 1 t m 15 september 1982
vermeldt het volgende aantal gevallen van aangifte-
pliehtige besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Eotaal I 1 gevallen in I 1 gemeenten.

2 gevallen
gevallen
geval
geval
geval
gevallen
geval
geval

Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Cjelderland
Utrecht

Noord-holland
Zeeland

Varkenspest

Totaal .1 gevallen in 1 gemeente in Noord-Brabant.

AFRIK.AANSE VARKENS PFS F
Kameroen

Bij een telegram d.d. 8 .september gaf dc Veterinaire
Dienst van Kameroen kennis van uitbraken van
Afrikaanse varkenspest in vijf provincies van het
land.

Zuid-centraal. 12° oosterlengte - 4° noorder-
breedte.

Kuststreek. 10 oosterlengte - 5° noorderbreed-
te en 10° oosterlengte - 4° noorderbreedte.
Westen, 11° oosterlengte - 6° noorderbreedte,
.Noordwesten. 12° oosterlengte - 6° noorder-
breedte cn 10° oosterlengte - 7° noorderbreedte,
Zuidwesten. 10\' oosterlengte - 6° noorderbreed-
te cn 10 oosterlengte - 4° noorderbreedte

De oorsprong van de ziekte was nog niet vastge-
steld. Profylactische maatregelen worden genomen.

MOND- EN KFAtJWZFFR
Oost-Duilsland

Een telex van de Oostduitse Veterinaire Dienst van
9 september maakte inelding van een de vorige dag
vastgesteld geval van mond- en klauwzeer, type O.
Het geval was gesignaleerd bij een jong rund in de
gemeente Born. arrondisseinent Ribnitz-
Darnigarten. Het betrokken bedrijf was tot begin
juni van dit jaar onder quarantaine gesteld geweest
vanwege mond- en klauwzeer. Blijkbaar had het
dier in kwestie een lage vaccinale immuniteit ont-
wikkeld tegen virus type O,. De noodzakelijke
strenge sanitaire maatregelen zijn genomen.

-ocr page 221-

Bij cen telex \\an 16 september liet de Oostduitse
Veterinaire Dienst weten, dat twee dagen tevoren
mond- en klauw/eer. type O, was gediagnostiseerd
bij een koe in de gemeente üppelvitz. arrondisse-
ment Ruegen. district Rostock. Het betrokken dier
is algemaakt en haar carcas is gedestrueerd. De
noodzakelijke strenge sanitaire maatregelen zijn
genomen.

VARKENSPEST
België

Bij een telegram van 20 september meldde de Belgi-
sche Weterinaire Dienst een nieuwe uitbraak van
varkenspest. Het ging om een mestbedrijf met 227
varkens te Poppcl. gemeente Ravels, provincie Ant-
werpen.

Sanitair-politionele maatregelen zijn genomen: alle
varkens zijn afgemaakt en gedestrueerd. het bedrijf
is gedesinfecteerd en een zóne de protection is inge-
steld.

Japan

Een communiqué d.d. 1.1 september van het Ja-
panse Ministerie van Landbouw. Bosbouw en Vis-
serij gaf kennis van een geval van varkenspest op 24
augustus te Shimotsuga-gun. Tochigi-prefectuur.
op een bedrijf met één beer, 14 zeugen. 59 mestvar-
kens cn 1 1 biggen. Alléén de 59 ongeënte mestvar-
kens bleken besmet en zijn dan ook afgemaakt. Een
zóne met een vervoerverbod is ingesteld.

BESME I fELlJKE ME I RITIS BIJ PAARDEN
Zweden

Volgens een telex d.d. 24 september van de betrok-
ken Zweedse autoriteiten is er voor de eerste maal een
geval van besinettelijke metritis bij paarden
(CEM) geconstateerd en wel in een stoeterij in het
zuiden van het land. De verdenking was oorspron-
kelijk gerezen gedurende het dekseizoen 19X2. Er
zijn één hengst en 38 merries bij betrokken. f)e
bacteriologische diagnose is nu definitief voor de
hengst. Naar dc epizoötische situatie w ordt een on-
derzoek ingesteld.

PSEU DO-VOGELPEST
Japan

Op 22 september maakte het Japanse M inisterie van
Landbouw. Bosbouw en Visserij melding van een
uitbraak \\an pseudo-vogelpest elf dagen daarvoor
op een bedrijf met 86.208 kippen te Koshiji-machi.
Niigata-prefectuur. Slechts 7.008 dieren bleken ziek
en zijn afgemaakt. Een zóne met een vervoerverbod
is ingesteld.

BESMETTELIJKE PLEUROPNEUMONIE
BIJ KLEINE HERKAUWERS

Zweden

Bij een telex van 13 september deelden de betrokken
Zweedse autoriteiten mee. dat bij een kudde geiten
in de gemeente Ragunda, graafschap Jaemtland.
Noord Zweden door klinisch en bacteriologisch on-
derzoek een besmetting was bevestigd met
Mycu-
plasma myocides
LC (Cottow-Yates) t)e oorsprong
van de ziekte heeft men niet kunnen vaststellen. De
kudde is in zijn geheel gedestrueerd en de nodige
sanitaire maatregelen zijn genomen. Dit was de eer-
ste uitbraak van de ziekte in Zweden.

VESICUL-AIRE STOMATITIS
U.S.A.

Van de Amerikaanse ambassade te Parijs werd op 2
.september bericht ontvangen over het verdere ver-
loop van vesiculaire stomatitis-uitbraken in de
Verenigde Staten. Het bericht gaf de stand weer per
9 augustus.

Colorado: 121 onderzoekingen. 10 bedrijven met
virus-isolatie en nog eens 10 bedrijven serologisch
bevestigd. 3 gevallen waargenomen bij mensen.
.Nieuw-.Mexico: in totaal 17 gevallen onderzocht bij
runderen, waarvan 13 door het laboratorium beves-
tigd. Bovendien 8 gevallen bij paarden serologisch
bevestigd.

.Arizona: in totaal 4 gevallen (3 bij runderen. 1 bij
paarden) door het laboratorium bevestigd.
Utah: 7 bedrijven door het laboratorium positief
bevonden. Ziekte heerst eerder bij paarden dan bij
runderen.

Alle bevestigingen zijn van het type New Yersey.
Het aantal uitbraken komt nauw overeen met de
ongebruikelijke hoge aantallen insecten.

ÎQ

1982

Oktober:

14 16 28. Jahrestagung der Eachgruppe \'Klein-
tierkrankheiten\' (A), Erankfurt am Main (pag.
137).

18 21 Vil International Symposium of the
World Ass. of Vet. Microbiologists. Immuno-
logists and Specialists in Infection Disea.ses,
Barcelona (pag. 1264 (1981)).

19 -22 Week 1 cursus P.A.O. Groep Praktici
Cirote Huisdieren.

22 Vet. Gezelschap van bet U.S.C \'Cerberus\'. 21e
Dies Natalis. Utrecht (pag. 774).

26 Vet. Stud. Kegelclub \'Duim in\'t gat\'. 69c Dies
Natalis.

26 29 Week 11 cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

28 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

-ocr page 222-

V. V.O.O.-dag 1982: \'Naar een belere kwaliteit
van vlees en vleesprodukten\'. Utrecht (pag.
774).

Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

28

November:

2 5 Week III cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

9 12 Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

lü Wetenschappelijke bijeenkoinst l.g.v. 25-jarig
ambtsjubileuiTi van proL dr. D. Swierstra.
hoogleraar in de veterinaire parasitologie en
parasitaire ziekten. Utrecht. Aanvang 10.15
uur.

I I Najaarssymposium: \'Buitenbeentjes\' in de le-

levensmiddelenmicrobiologie\'. Ede (pag. 766),

II Vereniging van Directeuren van Slachthui/en
en Vleeskeuringsdiensten, Vergadering.

16 18 IVth International Symposium o( the
O.l.E. (pag. 594).

18 Kring de Westhoek. Vergadering.

18 Klini.sche Avond (pag. 712).

19 20 Groep Vel. Homoeopathic K.N.M.v.D.
Beginnerscursus en vervolgcursus (pag. 758).

25 Kring Keuringsdierenarlsen Noord-Holland.
Vergadering, Utrecht.

25 Afd. Gelderland K.N..M.v.D. Ledenvergade-
ring.

.10 Groep D.l.B. K.N.M.v.D. Symposium Dierge-
neesmiddelen(wel). Utrecht, .laarbeurscon-
grescentrum (pag. 758).

December:

6 1.1 Nächste A(3-VE I Kurse. Davos, Schweiz
(pag. 680).

8 Afd. Groningen-Drenthe K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

9 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. I.edcn-
vergadering.

9 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

9 Groep Geneesk. van het Rund K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

9 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Afdelings-
vergadering, Hotel Restaurant Belvédère,
Schoonhoven.

6 18 AO-VEI Kurse in Davos (Schweiz) (pag.
.546).

1.1 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

14 Afd. Limburg K.N.M.v.D. .Algemene leden-
vergadering.

14 .Afd. Eriesland K.N.M.v.D. Leden\\ergadering.

14 Afd. Noord-Holland K.N..M.v.D. Ledenverga-
dering.

16 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

21 Afd, Overijssel K,N..M,v.D. Ledenvergade-
ring. Hellendoorn.

28

Eebruari:

12 Groep Veterinaire Homoeopathie. Sympo-
sium (pag. 758).

Maart:

.1 4 Eachgruppe "Gellüger der DVG. Tagung
über\'Krankheiten der Vögel\'. Berlin.

7 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

17 Klinische Avond (pag. 712).

21
23
22

Vlei:

9

18

April

10 British Small .Animal Veterinary .Assoc.
.Annual Congress. London (pag. 680).
Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

Eachgruppe \'Kleintierkrankheiten\'. Regionale
Arbeitstagung Nord. Oldenburg.
24 Voorjaarsdagen 1983, Groep Cicnces-
kunde van het Kl. Huisdier, Amsterdam.

13 International Conference on Impact ol
Diseases on Lisestock Production in the I ro-
pics, Elorida (pag. 766).
.A.C.V.-Controle. Studiedag. Biddinghuizen.

,Juni:

9 Klinische Avond (pag. 712).
10 II Jahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermcdizin. I.uzern (pag. 671).

.\\ugustus:

2 4 International Symposium on Laboratory

Animal Science, Vancouver (pag. 766).
14 19 5. Weltkongress über I ierproduktion.
I okio.

21 27 XXH Veterinair Wereldcongres, Perth.
Australië (pag. 964 en 1248 (1981) 49 en (lOI).

1984

.Minnesota, .X. International Congress Reproduc-
tion and .AL

Einland, 17e Wereld Pluinnce Congres.
September:

17 21 Xlll. Weltkongreß für Rinder-
Krankheiten, Johannesburg, South Africa
(pag. 671).

1983
Januari:

27 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

-ocr page 223-

D(Löi].m[ol

In memoriam

BENNO HERMAN
BROER

Op 25 mei I9H2 is zeer plotseling overleden mijn
vriend en eoilega Benno Broer, dierenarts te
U\'iden. Hij werd geboren 9 jatmari 1947 te
H\'arns. terwijl bij zijn jeugd in Hoorn
doorbracht.

In 196/ nenaatae hij zijn HBS B diploma,
waarna hij ging studeren aan de Faculteit der
Piergeneeskunde.

In L trecht waar we drie jaar samen de zolder
bewoonden van een studentenhuis, leerde ik bent
kennen en waarderen. Hij stortte zich vol energie
op ziin studie, verdiepte zich in eik detail. Zijn
studietempo had daar soms wat otuler te lijden,
maar hij ontwikkelde zich tot een vraagbaak
voor velen.

In 1971: nog tijdens zijn studie trouwde hij nwt
lineke Stek. die hem ais kameraad zou steunen
tijden.\', alle moeilijke tijden en nieuwe stappen,
die zit m bun leven .samen ondernamen.

.\\a zijn afstuderen in 1975 verhuisden zij naar
(jouda. alwaar Benno in samenwerking met
collega Piet r. d. Kar in een gemengde praktijk
werkzaam was. Hij was tevens verantwoordelijk
voor de veterinaire hegeleiding van het Gouds
dierenasiel.

In 19H0 besloot hij zich echter geheel aan de
kleine huisdieren praktijk te gaan wijden, en zo
verhuisden zij naar U\'iden. .\\let lineke als steun
bouwde hij daar in korte tijd een praktijk op.

Een half jaar geleden ging een lang gekoesterde
wens in vervulling: hij werd benoemd als part-
tune dierenarts in het H\'assenaars l)ieren/>ark.
Dit prikkelde hem tot zich verdiepen in
bmtennissige vraagstukken en stelde zijn
inventiviteit op de proej.

Met hem is heengegaan een zeer goed vriend en
integer collega.

Dc bezieling waarmee bij zijn praktijk voerde,
het zoeken naar nieuwe methoden, bet kritisch
beschouwen van het menselijk bestaan, stempelde
hem tol een waardevol mens. Zijn vak vervulde
voor hem. mede door zijn ziekte een diepere
funclie dan voor velen ooit het geval zal kunnen
zijn.

Deze ziekte gaf hem levens een beschouwende en
e.xacte kijk op het men.selijk leven, wat temeer
blijkt uil bet na zijn dood beschikbaar stellen
van zijn lichaam voor de wetenschap.
Dit laatste bemoeilijkt mij. en wellicht ook
andere vrienden in het afscheid nemen van
Benno.

J.A N EL.A MEI.ING.

-ocr page 224-

Onderscheidingen

Afgelopen zomer is collega ü. H. P. J.
Gouda Quint benoemd tot ridder in de
Orde van Oranje Nassau. Collega Gouda
Quint heeft deze onderscheiding gekregen in
verband met zijn activiteiten in de
diergeneeskunde; met name kunnen wij hier
noemen het voorzitterschap van de Groep
Geneeskunde van het Kleine Huisdier en
het lidmaatschap van het Hoofdbestuur van
de K.N.M.v.D. sinds 1977. Daarnaast heeft
collega Gouda Quint op maatschappelijk
gebied diverse activiteiten (schoolbesturen
etc.) verricht.

Bij gelegenheid van zijn afscheid als
adjunct-inspecteur bij de Veterinaire Dienst
is collega A. J. B. Hammink benoemd tot
officier in de Orde van Oranje Nassau.
Naast zijn beroepswerkzaamheden was
collega Hammink bijzonder actief op het
gebied van de paardensport. In
Maatschappij-verband heefl hij zitting
gehad in de besturen van de Afdeling
Zeeland en Gelderland.

(LöDpMt^

11.45 Postersessie. Gelegenheid tot

discussie met beide inleiders en
andere VVDO-medewerkers overde
inleidingen en verschillende posters.
12.30 Sluiting.

Een gratis toegangskaart kan worden
verstrekt, indien men zich schriftelijk dan
wel telefonisch v óór 23 oktober a.s.
aanmeldt bij de administratie van de
V.V.D.O.. Biltstraat 172. 3572 BP Utrecht,
tel. 030-715544 tst. 39 tussen 10.00 en 16.00
uur.

De toegangspoorten bij de parkeerterreinen
aan de Croeselaan zijn geopend vanaf 10.00
uur. Bij die poort zullen de bestelde
toegangskaarten worden uitgereikt.

\'Cerberus\'
21e Diés

VVDO-dag 1982

Naar een betere kwaliteit van vlees en
vleesprodukten

Plaats; Gehoorzaal in de Marijkehal \\an
het .laarbeurscomple.K te Utrecht.
Datum; 28 oktober 1982.
leder jaar wordt door de Vakgroep
Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong,
in overleg met de Groep Volksgezondheid
van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde en de
Vereniging van Directeuren van
Vleeskeuringsdiensten een zogenaamde
VVDO-dag georganiseerd.
Traditiegetrouw wordt deze dag éénmaal in
de driejaren tijdens de Slavakto, de
internationale slagersvaktentoonstelling,
gehouden.

Het programma luidt als volgt;
10.00 Ontvangst met koffie.
10.30 Prof dr. J. G. van Logtestijn;

Mogelijkheden tot verbetering van

de kwaliteit van vlees.

Prof. ir. B. Krol; Mogelijkheden tot

verbelering van de kwaliteit van

vleesprodukten.

Op vrijdag 22 oktober 1982 hoopt het
Veterinair Gezelschap van het Utrechtsch
Studenten Corps \'Cerberus\' haar 21e Dies
te vieren.

Namens het Bestuur heb ik de eer oud-
leden en Honorairen \\an \'Cerberus\' alsmede
Veterinair reünisten van het U.S.C\'. uit te
nodigen voor een borrel, die zal
plaatsvinden op bovengenoemde datuin om
17.30 uur ter Sociëteite P.h.R.M.
Na afloop van de borrel zal een diner
plaatsvinden, waarna onder dc wakende
ogen van de hellehond Cerberus het
vuur weer hoog zal oplaaien aan de haard
van \'t Cieel Kasteel.

(C. Back.

\'Cerberus\' h.t. .Ab-actis.

-ocr page 225-

Personalia

Voor het lidmaatschap \\an de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Flour, ,Mevr, A. (i, R.: 197X: 2ü()0 .Xmwerpen (België), Van den Nestlei 9,
Rasker-Hoekstein, Mevr. S, .1, M,: 1982: 35,11 PS Utrecht, Balistraat 7.
Vellema, P.; 1980: 9171 LH Blya, Klaphornewei 16,

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft hel Hoofd-
besluur aangenomen:

Bruckcn Fock, M, A, von: 1982: 3572 P,l Utrecht, W, Barentszslraal 20 bis.

Kers. .1. H,: 1970: 2624 NW Delft, Ant, Coolenlaan 55.

Schaftenaar. W.: 1978: 3911 PS Rhenen. Molenberg 16.

Vermond. .1. F.G.; 1982: 3415 RD Polsbroek. Noordzijdscweg 207.

Weslrik. E.: 1981: Pommeril le Vicomte. Coles du Nord (Frankrijk). Croi.x de la Mission.

Wieringa. \\\\ .; 1982: 3432 .-X.l Nicuwcgein. Bergerveste 21.

Yeoman. Dr. G. H.; 1949: Fonden-1949; RH 5 5.AJ Near f)orking. Surrey (U.K.). Gate-
rounds Farm. Newdigale.

.-Ms Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heefl
hel Hoofdbestuur aangenomen:

.1. Brcen, Lange Nicuwstraal 32. 3512 PH Utrecht.

Mevr. .1, \\an der Giessen, \\V. Barenlszstraat 45, 3572 PC Utrecht,

R, C. (ioedcgebuurc, Paarlstraat 45, 3581 VN Utrecht,

M. (j. ,M. Hollands, Koohneeshaag 23, Houten,

■A. Kranendonk. Koningslaan 23. 3583 GE Utrecht.

Mevr. M. Lavoir. Pauwstraat 19 bis. 3512 FG Utrecht.

IL Lommers. C. Houtmanstraai 10. 3572 LV Utrecht.

L. .1. den Otter. Welhoëkschcdijk 40, 3171 TB Poorlugaal,

,1, 1, Sicbinga, Ridderschapstraat 27 bis, 3612 CN Utrecht,

P. G. .1. M. VVeeink. Koekoekslraat 73. 3514 CV Utrecht.

M. V. \\V. Wijnands. W. Schuyienburglaan 96. 3571 SM fUrecht.

.1. Woudstra .Ir.. .Meidoornslraal 4. 2563 CiH "s-Gravenhagc.

.lubilea

N. P

(afwezig) 30 jaar op 17 oktober 1982

(afwezig) 35 jaar op 20 oktober 1982
(afwezig) 30 jaar op
2 november 1982
(afwezig) 30 jaar op 3 november 1982
(aanwezig) 30 jaar op 3 november 1982
(afwezig) 30 jaar op 3 november 1982
(afwezig) 30 jaar op 3 november 1982

(afwezig) 40 jaar op 3 november 1982
(afwezig) 30 jaar op 4 november 1982

(afwezig) 30 jaar op 6 november 1982

(aanwezig) 40 jaar op 14 november 1982

(afwezig) 40 jaar op 14 november 1982

202

Ihiinnger-flarni.sen.
7602 CB Almelo,
(05490) 71866: d,
DuOsen.s. //. ,/. .1/. //., 1977; 5737 PL Lies-
hout, Spechilaan 2B: lel. (04992) 1822 (privé).
Hshuis. ,/, (L,; 1981: 5091 BE Ooslelbeers,
Kerkstraat 8; tel, (04244) 1215 (privé), (04254)
1666 (prakt.): p., ass, bij C, W. ,M, ,Auguslijn,
H. A. .M. Elsinghorst, M,,l,J,v,d. Linden, P.

Mevr. /. G. C.: 1977;
Noordikslaan 35; tel.

210

2t4

Saalhol tc Nijevecn
B. .M. Bogaeris te Hccsch
Dr. .1. F. Westendorp tc Bergen
S. Bruggeling tc Spijkcnisse
.1. IL \\an l.)unnewold te Winterswijk
.1. A. Engel tc Hippolytushoef
L. .1. .1. A. Roppe tc Boxmeer
D, W. dc (iroot te Hellendoorn
11. 1 immerman le Oldcmarkl
Dr. .1. P. W. M. .Akkermans te Vlaardingcn
Dr. .1. .1. ,VL de Bruin tc Boxtel
Mevr. 1). Scholma-\\an der Perk te Opcinde
Overleden

I. M. Nicmantsvcrdriet tc Zwaanshoek op 4 september 1982
Adres» ijzigingen, enz.:

Itió AaU/crcii-Kosler. Mevr. A\'. van: 1955: 1011
P,\\ ,Amsterdam, Amstel
1 o 316; tel. (020)
2,54433: d.

191 Heen.s. !■. !>. C . ,1/., 1982:4702 1 W\' Roosen-
daal. Waterstraat 68: tel. (01650) 57500; p.. kl.
huisd.

:()() lirucken loek. M. A. von: 1982: 3572 P.I
Utrecht. VV. Barenlszstraat 20 bis: tel. (030)
731674; wnd. d. (toevoegen als lid).

-ocr page 226-

.1. .1. A. Schröder. 11. Vaarkamp en ,1. .A. M.
Vermeer.

JJJ *l\'l<nir. Mevr. .1. (,. R.: 1978; 2ÜÜ0 Antwer-
pen (België), Van den Ne.stlei 9; wnd. d.

243 Kers. J. H.: 1970; 2624 NW Delft. Ant. Coo-
lenlaan 55; tel. (015) 566319; p., geass. met
H. .1. Uilenreef (toevoegen als lid).

254 Lumhers. ,/. H.: I978;9367 Rl. Dc Wilp(Cir.).
Oosterweg 18; tel. (05944) 3023 (prL\\é).

254 l.aiiiher.s- lakens. .Mevr. .4. M.: 1978; 9367
Rl. De Wilp (Gr.). Oosterweg 18; tel. (05944)
3023.

2.57 \'Linden. H. van der: 1982; 3232 A I Bnelle.
Welleweg 29; tel. (01810) 6001; p., ass. bij A.
Menkveld.

262 .Meijer. IL: 1954; 5941 NV Velden, S\'orstwcg
24; tel. (04702) 1239; d.

262 Menge.s. G\'. L. .4.; 1974; 2691 CS\'s-Graven-
zande. Berkenstraat 11-1 la; (postbusnummer
vervalt).

267 .\\ell. r.: 1976; 2421 CK. Nieuwkoop. Irenel-
aan 10; tel. (01725) 4048 (privé). (079) 410144
(bur.); techn. ad\\. Synte.x.

27! 325 Ohdeyn. Mevr. I. M.: 1981; Rio de
.laneiro (Brazilië), Centro l\'an-Americano dc
Febre Aftosa, Cai.xa l\'ostal 589-ZC-OO; tel.
7713128; d.

275 l\'ieler.se. Mevr. I\'. (i.: 1979; Rotterdam; tel.
(OIO) 772143; wnd. d.

2H2 Rosehoom. M.: I978;6731 AAOtterlo, llars-
kamperweg 25; tel. (08382) 1952 (privé),
(08383) 6275 (prakt ).

284 Sehajienaar. I) ., 1978; 391 I I\'S Rhenen. Mo-
lenberg 16; tel. (08376) 5502; wnd. d. (toevoe-
gen als lid).

291 Smak. J. .(..• 1966; Bleskensgraal; tel. (01849)
2784 (privé). (070) 79391 I (bur.); adj. i. V.D.:
plv. i.

292 Smith. /\'. /.: 1980: 3583 AR l trccht. Ferd.

Bolstraat 34; tel. (030) 521336; wnd. d.
292 *Smiih-()ner. Mevr. .1. M. 1981: 3583
AR ftrccht, t-erd. Bolstraat .34; tel. (030)
521336: wnd. d.
303 *\\ellema. /\'.. 1980: Blya; tel. (05197) 2303
(privé), (058) I2I74I (bur.): d. G.v.D. Noord-
Nederland.

305 l ernumd..l. / . (i.: 1982: 3415 RD Polsbroek.
Noordzijdsewcg 207; tel. (01822) 496; wnd. d.
(toevoegen als lid).
305 ler.sepul. ./, .V.. 1982; 7336 AC .Acldoorii.
Ecndrachtstraat 108; tel. (055) 419915; wnd.
d.

.(«.5 \\ erneij. Mevr. C . (,.: 1981; 9404 CH Assen.

Pelikaanstraat 19: lel. (05920) 13363; wnd. d.
3li naveren. H. (j. van: 1922; Kotterdam: tel.

(OIO) 526810: r.d.
31 i Iteiienheri;. A. l/.; 1974; 9723 GA Gronin-
gen. Harkslcderweg 35: tel. (050) 416070.
327 H e.sierman. ,/. P.: 1953; Metro .Vlanilla (Fili-
pijnen), 7 Marian Road II, Marian Park, Suh.
Paranague; tel. 8286019; r.d.
327 W esirik. /:.. 1981: Pommerit le \\ icomlc.
C otes du Nord (Frankrijk), (. roix dc la Mis-
sion: tel. (96) 21 7587: p.. ass. bij .1. V , Sauv agc
(toevoegen als lid).
314 Wieringa. lt., 1982: 3432 A.1 Nieuwegein.
Bcrgcrveste 21; tel. (03402) 48022: wnd, d,
(toevoegen als lid),
32H Wijk. v. van: 1965; Morrinsville (New /e
aland). Oakstreet 6; tel. 7082 (privé). 6738
(prakt.): p., geass. met C. .1. Heath en .1. Ver-
munt,

32H Yeoman. Dr. (j. //., 1949; l.onden-1949; RH
5 5..\\.l Near Dorking, Surrey (I\'.k ). Gate-
rounds I arm, Ncwdigatc; tel. 321 (privé).
73781-4444 (bur.); wet. medew. Beccham
Farma B.\\ , (toevoegen als lid).

R. C. Nap, dierenarts (afgestudeerd 11 - 79),

ZOEKT WERK IN GROEPSPRAKTIJK

Bij voorkeur uitgebreidere geneeskunde van het kleine huisdier in het
centrum of westen van het land. Ervaring In zowel grote als kleine huisdieren-
praktijk.

Deltastraat 42, 8303 HD Emmeloord. Telefoon 05270 - 97763.

Te koop of te pacht aangeboden
EEN KLEINE HUISDIERENPRAKTIJK

In het westen des lands.

Brieven te richten aan de heer P. Kampinga, de Waal Malefijtstraat 4, 2111 BV
Aerdenhout.

-ocr page 227-
-ocr page 228-

Delsuvac hp:

Geïnaktiveerd vaccin tegen eenzijdige longontsteking
(haemophilus pleuropneumoniae) bij varkens.

\'t Is bewezen
dat
\'i wérkt!

Voor alle informatie:

Mycofarm bv

Postbus 8,3730 AA De Bilt
tel. 030-760045.

-ocr page 229-

Welkomstwoord\'

A. G. J. Ruys2

Dames en heren.

Hel is mij een groie eer en een bij/onder
genoegen u deze morgen namens de afde-
ling Overijssel, te mogen begroeten. Wij
zijn verheugd dat zovelen de weg naar
hotel Boekelo gevonden hebben, om
samen met ons het jaarlijks congres van
de Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij \\oor Diergeneeskunde mee te beleven.
In dit veterinair evenement, georgani-
seerd rond de algemene ledenvergade-
ring, wisselen per traditie de ernsl en de
luim elkaar af.

De congrescommissie heeft in samenwer-
king mei de ihemacommissie een buiten-
gewoon interessant wetenschappelijk
programma kunnen samenstellen. Daar-
naast is ze zich zeer bewust geweest dal de
sociale contacten ook een belangrijke rol
moeten spelen. De keuze van het hotel
Boekelo als congrescentrum is daarom
heel bewust gedaan.

Wij hopen dal u hier uw dagelijkse be-
slommeringen een wijle kunt vergeten en
wensen u een bijzonder prettig verblijf
loe.

Deze wens zou nutteloos zijn als ik niet
eerst de dames van het gezelschap zou
kunnen begroeten. De dames collegae en
de dames die op andere wijze met de vete-
rinaire wereld verbonden zijn. Een con-
gres zonder uw aanwezigheid zou on-
denkbaar zijn.

Mevr. M. Litjens-Brüning en mevr. A.
Terlouw-Kersbergen, u vertegenwoor-
digt de Nederlandse Vereniging van Die-
renarisvrouwen, mag ik u verwelkomen
en u een succesvolle bijeenkomst toewen-
sen. In het programmaboekje wordt die
bijeenkomst wel hel \'niet-wetenschappe-
lijk\' programma genoemd. Ik denk dat
achter \'niet-weten.schappelijk\', gezien de
inhoud van de voordracht van de heer
A. H. Visscher van hel \'Schoonoord\', best
een vraagteken gezet kan worden.

Dat u, mijnheer de Commissaris der Ko-
ningin in de Provincie Overijssel zo spon-
taan toegezegd heeft ons congres te willen
openen heeft ons zeer verheugd. Welkom

Welkomstwoord, uitgesproken op I oklober 1982 ter gelegenheid van het Jaarcongres 1982 van de
Koninkhjke .Nederlandse Vlaatschappij voor Diergeneeskunde, te Boekelo.

Drs, (j. J. Ruys. voor/titer \\an de aldelmg Overijssel van de K.N.M.v.D.. Bergweg 4. 7731 AC
Ommen.

-ocr page 230-

in ons midden mijnheer Niers en mag ik u
bijzonder danken voor uw medewerking.
Eveneens doet deugd de belangstelling
die wij mogen ondervinden van de plaat-
selijke autoriteiten. Mijnheer Doorne-
veld het is een voorrecht in de prachtige
entourage van uw gemeente Enschede te
mogen congresseren.
De Maatschappij voor Diergeneeskunde
onderhoudt vele goede contacten en be-
trekkingen met verschillende organisa-
ties. Met overheidsinstellingen en instel-
lingen op het gebied van onderwijs en
wetenschappen, met zuster-verenigingen
en andere verenigingen, waarmee in
goede samenwerking, gemeenschappe-
lijke belangen gediend worden. Deze
banden zijn hecht en noodzakelijk en be-
rusten op een grote mate van respeci. Dat
dit respect wederzijds is, bewijst het ge-
hoor dat u gegeven heeft aan onze uitno-
diging het jaarcongres als onze gast bij te
wonen.

Het verheugt mij te mogen begroeten:
De heer drs. L. Zegers, plv. Hoofdinspec-
teur Veterinaire Dienst;
de heer drs. D. J. van den Akker,
districts-inspecteur Veterinaire Dienst;
de heer Y. van der Wal als voorzitter en
de heer drs. W. M. Gotink als secretaris/
directeur Gezondheidsdienst voor Die-
ren te Zwolle;

prof. S. J. van den Bergh, dekaan van de
Faculteit der Diergeneeskunde;
de heer M. Rook, secretaris van de Facul-
teit der Diergeneeskunde;
de heren J. Winters en J. P. de Keuning
van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Pharmacie;
de heer dr. P. J. A. Crielaars van de Ne-
derlandse Maatschappij voor Tandheel-
kunde;

de heer M. van Zuuren van de Neder-
landse Vereniging tot Bescherming van
Dieren;

de heer J. M. Geurissen, Landelijke Orga-
nisatie van Selecteurs;
de heer T. Hoestra, bestuur C.M.H.A.;
de heer S. van Aggelen, bestuur
N.C.H.P.;

de heer ir. G. A. Meijer, voorzitter
P.V.V.;

de heer mr. O. E. A. D. van der Wilk.

Het is een groot genoegen ook de cory-
feeën uit eigen gelederen te mogen be-
groeten. De aanwezigheid van oud-
voorzitter drs. H. A. van Riessen en de
Ere-leden de heren drs. S. Koopmans en
drs. M. A. Moons, geeft een extra glans
aan het gebeuren.

Ook u mr. E. G. James, voorzitter van de
Ereraad een woord van welkom.
De redaktie van het
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
laat zich vertegenwoor-
digen door voorzitter dr. J. M. van Leeu-
wen en penningmeester drs. M. J. G.
Schoenmakers. De heer Van Leeuwen zal
vanmorgen de jaarprijs van het Tijd-
schrift uitreiken. Onze nieuwgierigheid is
geprikkeld, wij willen de nog onbekende
winnares(sen) en/ot winnaar(s) nu be-
groeten en straks gelukwensen.

In de persoon van de heer drs. P. H. Bool,
algemeen directeur van het C.D.L, be-
groet ik ook de discussieleider van het
wetenschappelijk programma.
Wij wensen hem, de algemeen inleider de
heer dr. E. J. Ruitenberg en de inleiders
de heren drs. B. A. Bokhout, dr. J.
Goudswaard, dr. W. Seinen en dr. R. R.
P. de Vries veel succes toe.
De kennis van de immuniteit heeft in de
afgelopen decennia een grote vlucht ge-
nomen. Van deze kennis profiteren is een
levensbelang. Dit geldt in hoge mate voor
de intensieve agrarische produktie. Deze
is eigenlijk alleen nog in stand te houden
door gebruik te maken van de diagnosti-
sche mogelijkheden en effectieve profy-
lactische handelingen. Dit geldt even-
eens, misschien in wat mindere mate voor
de gezelschapsdieren in ons overbevolkte
land.

De basale kennis en de kennis omtrent de
juiste praktische toepassing bij dieren is
een zaak des dierenarts. Alleen deze zal
door zijn specifieke opleiding en kennis
een optimaal effect kunnen bereiken.
Ik hoop dat het wetenschappelijk pro-
gram van dit congres daartoe een waarde-
volle bijdrage mag leveren.

Degenen die dit alles het meest aangaat,
de leden van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde,
roep ik een warm welkom toe. Zij zijn de
uitdragers van het veterinaire handelen.

-ocr page 231-

Zij behoren dit te doen op basis van colle-
gialiteit en op basis van goede afspraken.
Een basis die gelegd wordt in de Maat-
schappij onder leiding van onze zeer ge-
achte bestuurders.

Voorzitter drs. S. van Harten zal daar zo
dadelijk in zijn jaarrede zeker weer van
getuigen. Wij zien er met spanning naar
uit. Hopen op, en geloven in een
toekomst-visie waarin ook onze jongste
gasten van vandaag zich kunnen vinden.

Ik begroet mej. N. C. van de Kieboom en
dc heer D. L. Willink, bestuursleden en
vertegenwoordigers van de D..S.K. Uw
aanwezigheid getuigt van een vertrouwen
in de toekomst van de Maatschappij, dus
ook in die van u zelf.

Graag wil ik u allen een goed congres
toewensen.

Mag ik nu, u mijnheer de Commissaris
verzoeken het congres te openen.

Openingstoespraak van de Commissaris der Ko-
ningin in de Provincie Overijssel\'

.1. L. M. Niers2

Mijnheer de voorzitter, dames en heren.
Het is een traditie geworden dat uw jaar-
congres, dat afwisselend in één van onze
elf provincies plaatsv indt, wordt geopend
door de Commissaris der Koningin. Met
elf provincies, en misschien over enige
jaren een enkele erbij, hebt u een redelijke
kans ook steeds een nieuwe Commissaris
der Koningin te kunnen inviteren. Het
mes van de nouveauté snijdt dan aan twee
kanten.

Ik heb dan ook gaarne uw uitnodiging
aanvaard en waardeer hct dat uw genoot-
schap na een decennium opnieuw te gast
is in de provincie Overijssel. Een provin-
cie met ruim één miljoen inwoners en,
blijkens de meitelling van 1980, met
368.000 melk- en kalfkoeien, waarbij de
veestapel van de Noordoostpolder niet is
inbegrepen. Kennelijk worden de varkens
en de paarden, althans in mei, niet geteld.

toespraak van de Commissaris der Koningin in de Provincie Overijssel ter gelegenheid van de opening
van het Jaarcongres vande Koninklijke Nederlandse Maatschappij \\oor Diergeneeskunde op 1 oktober
1982, te Boekelo.

Mr. J. L. M. Niers, Commissaris der Koningin in de Provincie Overijssel.

-ocr page 232-

want daarover heb ik geen gegevens. Het
aantal grote en kleine huisdieren, om die
categorie van ook aan uw zorg toever-
trouwde dieren ook niet te vergeten, zal
voor dit aantal stuks vee zeker niet onder-
doen. Exacte aantallen hiervan ken ik
evenmin, want de zorg van de statisticus
heeft zich ten aanzien van die dieren nog
niet uitgestrekt.

Mijn aanwezigheid in uw midden mag
echter niet alleen worden verklaard uit
overwegingen van traditie, integendeel,
ik wil daarmee ook recht doen aan de
positie die de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde in
onze samenleving inneemt. Uw leeftijd
als organisatie, de honderd reeds ver
overschreden, en uw predikaat \'Konink-
lijke\', bewijs van nationale erkenning,
onderstrepen uw plaats en functie in deze
samenleving.

Mijns inziens is die positie van veel ge-
wicht, waarbij ik in het bijzonder doel op
de plaats van de diergeneeskundige als
hoeder van een gezonde samenleving van
dieren én mensen. Met dit laatste wil ik
aangeven, dat u zich weliswaar primair
richt op de dierenwereld, maar daarmee
bepaald niet buiten de maatschappij staat
en voor haar noden en behoeften im-
muun zoudt zijn. Want tussen mens en
dier is er een veelvuldige relatie, die van
een strikt zakelijke zich kan ontwikkelen
tot een zeer persoonlijke. Beide zijn com-
ponenten in een sociaal gebeuren, zij het
wezenlijk door de mens gedomineerd.

f3e Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde stelt zich ten
doel de diergeneeskunde in de meest uit-
gebreide zin te bevorderen. Eén van de
middelen daartoe is het meewerken aan
de totstandkoming en uitvoering van
wetten, die de belangen van de dierge-
neeskunde en van de dierenartsen raken,
alsmede de gezondheidstoestand van de
dieren en de volksgezondheid bevorde-
ren. \'l en aanzien van dit aspect ligt er een
directe relatie tussen u en de overheid.
Nog maar drie jaar geleden verzuchtte u,
mijnheer de voorzitter, dat de overheid er
niet in is geslaagd de onmisbare wettelijke
ondersteuning tijdig en synchroon met de
ontwikkelingen in het veld te realiseren.

Hoewel ik niet de illusie koester dat de
wetgever in drie jaar tijds de in uw ogen
opgelopen achterstand heeft weten goed
te maken weliswaar werd in 1981 de
Ciezondheidswet voor Dieren ingediend
bij de Tweede Kamer en kwam het ont-
werp respectievelijk voorontwerp tot
stand van een Wet op de uitoefening van
de diergeneeskunst en een diergeneesmid-
delenwet heb ik toch een zekere troost
voor u. In tegenstelling tot de aan de
Duitse schrijver Heinrich Heine toe-
geschreven uitspraak, dat in Nederland
alles vijftig jaar later geschiedt, is het mijn
overtuiging dat onze wetgever niet zó ver
na-ijlt. Overigens heeft de samenleving
vaak te doen met een na-ijlende wetgever.
In het aphorisme, dat de wetgever weten-
schappelijk tenminste één generatie ach-
ter is, ligt (zoals de feiten stelselmatig
bewijzen) een naar mijn overtuiging on-
betwistbare kern van waarheid.
Nieuwe ontwikkelingen in de samenle-
ving vragen om nieuwe regelgeving, die
op het moment waarop zij van kracht
wordt al weer achterhaald kan zijn door
volgende ontwikkelingen. Het lijkt op
een hink-stap-sprong: de samenleving
hinkt, de wetgever doet een stap in de
goede richting gevolgd door een nieuwe
sprong van de samenleving in weten-
schappelijk, sociaal of economisch op-
zicht.

Deze korte uitweiding over het proces
van wetgeving heeft niet tot doel u slinks
in het staatsrecht binnen te voeren. Mijn
bedoeling is een geheel andere: ik wil
trachten uw positie te belichten in een
zich snel ontwikkelende samenleving,
waarbij u gedurende kortere of langere
tijd de steun en richting van wettelijke
maatregelen moet ontberen en zich dus
op ongecodeerde gedragsregels moet ba-
seren. Zie ik het goed dan trekken de ont-
wikkelingen in de samenleving dan ook
een sterke wissel op uw beroepsethiek.
De afgelopen decennia hebben in de wes-
terse samenleving een enorme groei en
schaalvergroting te zien gegeven op nage-
noeg alle levensterreinen. Met de toe-
name van de welvaart groeide ook de
behoefte aan welzijn. De overheid is in
een zich steeds sterker profilerende ver-
zorgingsstaat welhaast alle levensterrei-

-ocr page 233-

nen - direct of indirect gaan bestrij-
ken.

Zij mocht, in de opvatting van velen
moest zij zelfs, van de wieg tot het graf
haar bijdrage leveren aan de verbetering
van levenscondities. Sprekend over
schaalvergroting in de afgelopen decen-
nia denk ik bijvoorbeeld aan de land-
bouw, toegespitst in uw kring op de vee-
teelt en daarbinnen aan de intensieve
veehouderij. Zo is bijvoorbeeld in lOjaar
tijd het aantal melk- en kalfkoeien van 1,3
naar 2 per hectare gestegen. Een ogen-
schijnlijk simpel gegeven, maar toch ook
lijkt me - met niet geringe diergenees-
kundige implicaties en condities. In de
veehouderijsector spelen de dierenartsen
dan ook een grote rol. De sterk toene-
mende veebezetting alsmede aantal en in-
tensiteit van de bedrijven in de verede-
lingssector brengen niet alleen
kwantitatief gezondheidsproblemen met
zich, maar ook kwalitatief. Het is een
opgave voor de agrariër in het algemeen
en voor u in het bijzonder om te waken
over het welzijn van de dieren. Hier ligt
zo\'n spanningsveld tussen groei en wel-
zijn, of anders gezegd tussen economie en
ethiek. Als bij mensen-onder-elkaar al ge-
voelens van vervreemding ontstaan, hoe
staat het dan wel met de verhouding tus-
.sen mens en dier? In 1975 verscheen het
rapport van de commissie veehouderij
welzijn dieren, ingesteld door de Natio-
nale Raad voor Landbouwkundig On-
derzoek. Van deze commissie maakten
onder meer verscheidene dierenartsen
deel uit. De publieke belangstelling voor
het welzijn van de dieren in de intensieve
veehouderij is (overigens niet alleen in
Nederland) sterk gegroeid in de afgelo-
pen 10 jaar. De aandacht van het land-
bouwkundig onderzoek in Nederland
voor deze problematiek dateert welis-
waar van vroeger datum, maar zij is door
de publieke discussies stellig sterk ge-
ïntensiveerd.

Het lijkt me moeilijk vast te stellen wat de
kern of de bron is van de ethische bezwa-
ren tegen bepaalde aspecten van de inten-
sieve veehouderij in haar huidige vorm.
De bezwaren lijken me zowel gebaseerd
op gevoelens van persoonlijk onbehagen
als op wetenschappelijke renectie en
proefondervindelijke kennis. De Engelse
wijsgeer Bentham zei reeds op het eind
van de 18e eeuw dat het niet de vraag is of
dieren kunnen denken of spreken, maar
of zij kunnen lijden.

Waar de grenzen liggen van wat geoor-
loofd is in de omgang van de mens met
het dier is een vraag, die niet voor eens en
voor altijd te beantwoorden is. De vraag
zal blijvend gesteld worden en vraagt der-
halve om voortdurende beantwoording.
Wetenschappelijk onderzoek kan daar-
toe bijdragen. U behoort tot degenen die
de wetenschap beoefenen en bevorderen.
U doet dat niet vanuit een ivoren toren,
maar staande midden in de samenleving
van alledag. Daarmee is dunkt mij tevens
het spanningsveld aangegeven waarin u
zich bevindt, dat tussen hetgeen econo-
misch verantwoord en hetgeen ethisch
aanvaardbaaris. Ter handhaving vanhaar
economische positie nemen schaalver-
groting en intensiteit van de veeteelt nog
steeds toe, maar het is de vraag hoe lang
nog. Wanneer ook voor de agrarische
sector zal gelden dat grenzen aan de groei
worden gesteld, koint des te meer de na-
druk te liggen op kwalitatieve aspecten
van de bedrijfsvoering. Wat geladen en
geaccentueerd zou ik willen zeggen, dat u
in uw beroepsuitoefening eigenlijk de be-
wakers bent van de kwaliteit van het be-
staan van de dieren. De begeleidingscom-
missie mestkalverbedrijven en de
pluimvee-adviescommissie \\an de
K.N.M.v.D. hebben niet dezelfde invals-
hoek als de Nederlandse Vereniging tot
Bescherming van Dieren, maar in feite
is hun streven op hetzelfde gericht.

In de omgang van de mens met het dier,
hetzij een landbouwhuisdier, hetzij een
gewoon huisdier, dient sprake te zijn van
wederzijds welbevinden. Ik wil u één
voorbeeld van ethisch gedrag niet ont-
houden, dat mij kortgeleden onder ogen
kwam. De kop van het krantenartikel op
de voorpagina van een landelijk och-
tendblad, luidde: \'Vlagvoorkoehalfstok\'.
\'Wageningen - De Vlag is onlangs
halfstok gehesen in Wageningen voor
de koe Witschoft.

Het dier, zo werd aan de Landbouw-
hogeschool ervaren, heeft voorde we-
tenschap geleefd en was een verdien-

-ocr page 234-

stelijk proefdier. Omdat Witscinoft de
\\akgroep dierfysiologie goede diens-
ten had bewezen, werd het niet sym-
pathiek geacht haar naar het slacht-
huis te sturen.

Witschoft is in een wei bij de Land-
bouwhogeschool een natuurlijke
dood gestorven.\'

Zolang een dergelijke handelwijze moge-
lijk is, is de ethiek levend.

Dames en heren.

Het belang van de agrarische sector voor
ons land kan nauwelijks worden over-
schat. Een recent rapport van de Weten-
schappelijke Raad voor het Regeringsbe-
leid noemt onze export gevaarlijk
eenzijdig, doelend op het grote aandeel
van de landbouw daarin. Ik wil dit liever
positief formuleren; de landbouw is een
gezond deel van onze economie. De kwa-
liteitsbewaking van de landbouwsector
is, zoals ik zoeven reeds opmerkte, mede
uw taak. In de preventieve sfeer is dat het
wetenschappelijk onderzoek; over het
facet immunologie daarvan congresseert
u deze twee dagen. In de preparatieve
sfeer gaat "het om de kwaliteitsbewaking
van het wetenschappelijk onderwijs,
zodat de dierenarts eenmaal in de cura-
tieve sfeer, goed beslagen ten ijs komt.

Daarbij mogen in het onderwijs naast de
vaktechnische aspecten de ethische
aspecten niet ondergesneeuwd raken,
opdat u passend
en naar ver wacht ing kunt
inspelen op alle eisen die een menselijke
samenleving nu stelt en in de toekomst zal
formuleren. Het lijkt wel alsof de verza-
kelijkte verhouding tussen mensen een
zekere countervailing power tracht te
ontdekken in de liefde tot en geborgen-
heid bij dieren. De waarde van het dier op
de beurs van maatschappelijke apprecia-
tie lijkt me te stijgen.

Mijnheer de voorziner, dames en heren.
Ik wil geen verder beslag leggen op uw
aandacht. U staat nog meer te wachten in
deze twee dagen. Naast de mogelijkheden
voor een versterking van het besef van
saamhorigheid {en dat wordt door een
program voor zowel u als uw ega\'s onder-
steund), biedt een jaarcongres u als dier-
geneeskundigen ook de kans van verdie-
ping van kennis. En kennis is macht, ook
al staat deze macht ten dienste van het
dier in het belang van de mensheid, die
steeds opnieuw rnoct trachten het wezen-
lijke der schepping te vertalen in enerzijds
de zakelijke behoeften en anderzijds de
ethische pretenties van de samenleving.

Ik wens u toe, dat u goede herinneringen
zult bewaren aan uw verblijf in Boekelo,
en dat u deze dagen niet immuun zult zijn
voor de schoonheid van één van Over-
ijssels mooiste gebieden het schone en
nijvere I wente.

Gaarne verklaar ik hiermede uw jaarcon-
gres geopend.

-ocr page 235-

Mijnheer de Comndssaris van de Konin-
gin. mijnheer de Burgemeester, mijnheer
de voorzitter van de afdeling Overijssel,
dames en heren.

Bij het organiseren van het jaarhjks con-
gres van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde is
het een traditie van inmiddels 15 jaar dit
bij toerbeurt in de verschillende provin-
cies van ons goede vaderland te houden.
Het geeft de mogelijkheid meer dan
voorheen toen Utrecht onze congresstad
was om intensieve contacten met de
afdelingen te onderhouden en het is voor
de afdelingen een welkome uitdaging hun
niet geringe organisatietalenten ten over-
staan van het gehele Nederlandse dieren-
artsenkorps te bewijzen.
Het is mij bekend dat ook dit congres met
veel inspanning, toewijding én genoegen
gedurende bijna een jaar lang door de
afdeling Overijssel en in het bijzonder
door de leden van de congrescommissie is
voorbereid. Ik twijfel er, gelet op uw aller
inspanning en het thans voorliggende
programma niet aan dat deze dagen een
succesvol verloop zullen hebben.
Vanaf deze plaats reeds nu een welge-
meend woord van waardering en dank
aan al diegenen, die zoveel tijd en moeite
hebben gegeven bij het voorbereiden van
dit congres.

Jaarrede 1982\'

S. van Harten^

Mijnheer de Commissaris van de Konin-
gin,

Noem ik zojuist reeds de tot traditie ge-
worden rondgang door de verschillende
provincies, de opening van onze congres-
sen lijkt eveneens traditioneel te zijn be-
paald.

We hebben het steeds als een eer ervaren
dat zovelen van uw ambtgenoten de ope-
ning hebben willen verrichten.
Wij Nederlandse dierenartsen, ongeveer
3ÜÜÜ in getal, vormen bmnen de medische
beroepen de kleinste groepering. Onge-
veer 90% van alle dierenartsen is lid van

Uitgesproken op I oktober 1982. ter gelegenheid van dc 129e Algemene Vergadering, tevens Jaarcongres
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, te Boekelo.
Drs. S, van Harten, voorzitter van dc Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde. B
28a. 2975 BH Ottoland (Z,H,),

-ocr page 236-

de Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde en juist de/e
hoge organisatiegraad maakt het ons mo-
gelijk om zowel wat de wetenschappelijke
als maatschappelijke activiteiten betreft
met onze grote zusterverenigingen te
kunnen wedijveren.

Wij zijn daar een beetje trots op, evenals
op het feit dat u vanmorgen het jaarcon-
gres heeft willen openen. Aanvaard u
daarvoor onze oprechte dank.

Vele onzer, mijnheer de burgemeester,
zijn er nog eens aan herinnerd dat de
mooie plaats Boekelo met zijn fraaie con-
gresaccommodatie, tot de gemeente En-
schede behoort. Het is de faam van Bad
Boekelo, die ons doet verwachten dat wij
niet alleen geestelijk gelaafd, maar ook li-
chamelijk verkwikt na het congres weer
huiswaarts zullen keren. Dat u met uw
aanwezigheid de opening van ons congres
wilt opluisteren stellen wij erg op prijs.
Hartelijk dank daarvoor.

Dames en heren.

Het is een goede gewoonte bij het begin
van de eerste congresdag hoogte- en diep-
tepunten, vreugde en verdriet te memore-
ren.

Verdriet, omdat voorgoed afscheid moest
worden genomen van een aantal onzer,
waarmee wij goede collegiale en vriend-
schappelijke banden onderhielden.
Hun heengaan betekent voor velen van
ons persoonlijk en tevens voor het beroep
in zijn totaliteit een groot verlies.
Mogen wij ons thans met hen in de geest
verbonden \\oelen wanneer ik met het
noetnen hunner namen van ons respect
jegens hen wil getuigen.
Moge aan dit respect blijvend gestalte
worden gegeven door hun nabestaanden
met onze voortdurende zorg en aandacht
te omringen. Ons ontvielen de collegae:

E. I h. 1\'. Soodl. .lulianadorp
II. Moerman. I wello

.1. II. ten I hije. Bilthoven

l>. van Rijn. Bilthoven

I). I). Bakker. Haren

C. II. Sehieven. I.aag-Keppel

Dr. A. W. M. Brooijmans. Brussel

K, F. Joling. Bosch en Duin

F. Vissel. \'s-Grave/ande
H. Vis, l.eiden

Dr. H. ler Borg. Haren
R. de Boer. Giekerk

J. J. W. van Stratum. Maastricht

.1. van Dasier. Nijkerk

B. H. Broer. Leiden

K. F. L. M. Bloemen. Heel

M. Snijder. Barne\\cld

Dr. L. Iloedcmaker. \'s-Gia\\cnhage

r. M. Niemants\\erdriei. /.waanshock

A. van Houvvelingen. Fde

Mag ik u verzoeken hen enkele ogenblik-
ken staande te gedenken.

Naast verdriet was er ook vreugde in onze
gelederen. Een aantal collegae zag hun
wetenschappelijke studie bekroond met
de doctorstitel.

Bij de huidige stand van de wetenschap

een titanenwerk, zeker voor degenen die

dit naast de normale dagtaak moesten

verrichten.

Het zijn de doctores:

F. G. Davelaar. Pullen

M. A. van der Velden. Bunnik

P. W. J. Peters. Nieuwegein

K. J. Dik. Baarn

E. Latnbooy. Veenendaal

P. G. 11. Bijker. Maarssen

Mevr. S. A. Brouwer-llerlzberger. Haarlem

J. L. van Os. Voorburg

R. P. Happé. Wijk bij Duurstede

J. H. Harleman. Rheinvelden

Koninklijke onderscheidingen, als waar-
dering voor hun veelal grote maatschap-
pelijke verdiensten, vielen ten deel aan
ons buitengewoon lid, oud hoogleraar,
prof. dr. H. van Genderen te Bilthoven,
het lid van het Hoofdbestuur, drs. G. H.
P. .1. Gouda Quint te Renkum en aan
collega A. .1. B. Hammink te Loenen
(Gelderland).

Vanaf deze plaats, doch thans publieke-
lijk, een herhaalde gelukwens met uw we-
tenschappelijke of koninklijke onder-
scheiding. Met u mag het gehele beroep
zich daarmee vereerd Noelen.

Dames en heren.

Als thema voor het congres 1982 is geko-
zen voor een bijzondere discipline binnen
de veterinaire wetenschap namelijk de
immunologie. Een discipline die zich
heel simpel gesteld bezig houdt met de
vN\'ijze waarop een dier reageert op be-
paalde invloeden van buiten en op grond
waar\\an de nodige aanpassingen binnen
het dierlijk organisme plaatsvinden.
Het dier leeft als het ware in een span-
ningsveld van krachten die in en om het

-ocr page 237-

dier in een evenwichtstoestand behoren te
veri<eren. Het is aantrei<keliji< dit thema
ook te gebruiken als leidraad voor een
bespreking van hetgeen zich afspeelt in en
om de diergeneeskunde als geheel en de
uitoefening en toepassing ervan in het
bijzonder. Ook de diergeneeskunde be-
vindt zich, evenals vele andere beroepen
in een spanningsveld van krachten die
gezamenlijk de toekomst ervan bepalen.
Welke invloeden van buiten af worden op
ons beroep en onze wetenschap uitgeoe-
fend en hoe reageren wij daarop en met
welk resultaat?

Uiteraard zijn er ook ontwikkelingen die
hun oorsprong vinden in de diergenees-
kunde en de dierenaris zelf. Het zou be-
droevend zijn wanneer dat niét zo was.
Meer dan een oppervlakkige overeen-
komst kan er natuurlijk niet aan worden
verbonden. Een essentieel verschil komt
u ongetwijfeld direct al voor ogen.
Reageert het dier volgens biologische
wetmatigheden, het handelen vandedie-
^renarts zowel persoonlijk als collectief is
een vrije keuze op grond van verstande-
lijke overwegingen.

De stroom van krachten en impulsen van
buiten af naar de diergeneeskunde en om-
gekeerd is bovendien buitengewoon com-
ple.x en vaak verwarrend, hier en daar
zelfs ondoorzichtig en tegenstrijdig. Ook
de beweegredenen zijn lang niet altijd de
zelfde. Waarschijnlijk ligt de oorzaak
daarvan in de omstandigheid dat dierge-
neeskunde voor ons — de beoefenaar
als regel gezien wordt als doel van hande-
len, terwijl de buitenwereld de consu-
ment c.q. opdrachtgevers -, ons ziet als
een middel om andere natnelijk hun -
doelen te bereiken.

Wanneer wij dieper ingaan op de krach-
ten die mede aanleiding tot deze gezichts-
verandering zijn geweest, dan zou men
het volgende onderscheid kunnen maken:

1. I3e zich wijzigende opvattingen en
mogelijkheden van het onderwijs en
in relatie daarmee het Post Acade-
misch Onderwijs en de Specialisatie.

2. De veranderende houding van het pu-
bliek ten opzichte van het dier.

3. De wijzigingen in de veehouderij.

4. De uitbreiding en verdere detaillering
van het wettelijk kader.

5. De veranderingen in onze samenle-
ving op sociaal en economisch gebied.

De zich wijzigende opvattingen en moge-
lijkheden ten aanzien van het onderwijs
zijn evident. Er is een sterk streven waar-
neembaar tot een wijziging van de aard èn
de inhoud van het onderwijs.
Dit jaar wordt de eerste schrede gezet op
het pad van de twee fasen structuur, die
uitmondt in een doctorandus in de dier-
geneeskunde na de eerste fase en een be-
perkt gedifferentieerde dierenarts na de
tweede.

De Faculteit en de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben gezamenlijk steeds gepleit
voor een 100% doorstroming in de dier-
geneeskunde. Onze grote zorg in deze,
uitgesproken tijdens het vorige jaarcon-
gres is door toezeggingen dat in de dierge-
neeskunde inderdaad 100% doorstro-
ming zal plaatsvinden, voor een groot
deel weggenomen.

Ten aanzien van de beperkte differenti-
atie wil ik opmerken dat van een aan-
staand collega, een jaar voor het afstude-
ren, verwacht mag worden een bewuste
keuze uit de geboden differentiatie-
mogelijkheden te kunnen maken. Met be-
perkte differentiatie kan ik instemmen.
Of de huidige tweedeling beantwoordt
aan de maatschappelijk behoefte zal in de
komende jaren moeten blijken. De Maat-
schappij heeft altijd gepleit voor een grote
flexibiliteit in de keuze-pakketten.
Ik wil er nogmaals op wijzen, dat de ver-
schillen in kennis en bekwaamheden
voortvloeiend uit beperkte differentiatie,
ook uit de thans uitgewerkte keuze tussen
kleine huisdieren of landbouwhuisdieren
annex dierlijke produktie, niet mogen re-
sulteren in een verschil in bevoegdheden.
Het standpunt van de Maatschappij in
deze is niet gewijzigd.

Het ligt voor de hand dat vanuit deze
optiek het P.A.O. een uiterst belangrijke
schakel vormt.

Van een verenigings-activiteit tezamen
met de Faculteit op basis van vrijwillig-
heid en vrijblijvendheid is het inmiddels
een bij de Wet opgedragen taak van de
Universiteiten geworden.
Was het vroeger een goede gelegenheid

-ocr page 238-

kennis en kunde naar eigen voorkeur op
te frissen, nu is het een onmisbaar ele-
ment ten behoeve van de \'education per-
manente\'. Dankzij de grote bereidheid
van onze Faculteit en de lange traditie
binnen onze Maatschappij behoort het
\'Orgaan P.A.O.-Diergeneeskunde\' bij de
eersten die hun definitieve status verkrij-
gen. De Voorbereidingscommissie hoopt
deze mijlpaal rond de aanstaande jaar-
wisseling te bereiken.
De eerste grote activiteit van deze Com-
missie, namelijk de pluimveecursus \'Ca-
pita Selecta\' is een groot succes geworden
en kan een goede start van het P.A.O.
nieuwe stijl worden genoemd.
Het behoeft geen betoog dat bij het kie-
zen van de onderwerpen voor het P.A.O.
een goed gehoor kan worden gegeven aan
impulsen en wensen van buiten af en inge-
speeld kan worden op de actualiteit.

Ondanks deze hoopgevende ontwikkelin-
gen en mogelijkheden kan ik mij de be-
zorgdheid omtrent de opleiding in de
diergeneeskunde, die met name ook bij de
jongeren wordt gehoord, goed voorstel-
len.

Wanneer ook onze Faculteit niet ge-
spaard blijft voor het bezuinigingsbeleid,
— wanneer de trend wordt voortgezet
van weliswaar goed onderwijs, opge-
bouwd uit een algemeen basispakket en
aangevuld met vollediger onderwijs voor
deelgebieden, dan vraag ik mij toch wel
eens af of deze op zich zelf - diergenees-
kundig gezien - te loven ontwikkelingen
het best passende antwoord zullen zijn op
de diergeneeskundige vraag tijdens de
neergang die de samenleving nu door-
maakt.

Of, geplaatst in de context van vandaag,
is dit het meest doelmatige antwoord op
de verlangens van de consument\'.\' Ook bij
de opleiding zal het krachtenspel nauw-
lettend in het oog moeten worden gehou-
den. De meest gewenste inhoud en aard
van de opleiding wordt zeker niet alleen
door onze eigen wensen en idealen be-
paald, maar mede — zo niet hoofdzake-
lijk door de aanspraken die de samen-
leving op onze diensten wenst te maken.
Die samenleving op haar beurt is verre
van uniform of homogeen, laat staan de
diergeneeskundige dienstverlening die
wordt verlangd. Van de praktijk voor
grote huisdieren, die in snel tempo voor
een aanmerkelijk deel gaat bestaan uit
gestructureerd preventief begeleidings-
werk tot de praktijk voor kleine huisdie-
ren, die in toenemende mate komt tot
hoog gekwalificeerde specialistische in-
grepen en methodieken.
Men zou dit de\'verdieping\'van de dierge-
neeskunde kunnen noemen. Deze werk-
vormen komen in de grote meerderheid
van de praktijk gelijktijdig en gezamen-
lijk voor.

Kortelings is opnieuw de behoefte aan
een leerstoel voor Geneeskunde van het
Varken onder de aandacht van de Facul-
teit gebracht, mijns inziens terecht.

Het is exact dit complexe spanningsveld
dat van buiten op ons af is gekomen dat
ons de grootste problemen bezorgt hoe
aan al deze wensen op veterinair verant-
woorde en tegelijkertijd economisch
haalbare wijze tegemoet gekomen kan
worden. Afhankelijk van de situatie en
mogelijkheden kan er verschillend op
worden gereageerd en is er intussen op
gereageerd.

Een, voor de hand liggende reactie is de
introduktie van de opleiding en registratie
van specialisten.

De organisatorische aspecten daarvan
zijn in voorgaande jaren uitvoerig aan de
orde geweest. Het afgelopen jaar is de
Raad voor Specialisatie geïnstalleerd,
terwijl binnenkort de Registratie Com-
missie tot stand komt. Deze krijgt onder
meer tot taak de voorwaarden en criteria
vast tc stellen aan de hand waarvan kan
worden bepaald of een nader omschreven
deelgebied van de diergeneeskunde voor
specialisatie in aanmerking komt.
Hoewel ik niet op de uitkomst vooruit wil
lopen is het redelijk te veronderstellen dat
de criteria in elk geval betrekking zullen
hebben op de opleiding zelf, de maat-
schappelijke behoefte en de economische
perspectieven. Dit laatste speelt natuur-
lijk alleen voor die specialisten een rol,
die in het vrije beroep een inkomen uit
hun specialismen moeten verwerven.
Het tot ontplooiing brengen van specia-
listische opleidingen in een tijd van eco-
nomische recessie zal niet gemakkelijk
zijn. Teleurstellend is bovendien, dat het

-ocr page 239-

reglement voor de specialisatie door alle
betrokken partijen weliswaar is goedge-
keurd. maar nog steeds niet is getekend
door de Minister van Onderwijs en We-
tenschappen.

[)e zich wijzigende opvattingen binnen
genoemd departement ten aanzien van
het onderwijs in zijn totaliteit, onder an-
dere gekenmerkt door het steeds vaker
toepassen van het profijt-beginsel, wer-
pen ook hier hun schaduw vooruit.
Behalve de veranderingen in de kwaliteit
en inhoud van de diensten als zodanig
heeft zich in harmonie daarmee ook een
stormachtige ontwikkeling voorgedaan
in de praktijk-inrichting en de voorzie-
ningen die daarvoor nodig zijn.
Grote investeringen zijn daartoe gedaan
en vele praktijken zijn zich als kliniek
gaan presenteren. Deze zaken voltrekken
zich vrijwel geheel op eigen initiatief van
de dierenartsen en er is, in tegenstelling
tot andere beroepen, geen sprake van
subsidiëring of andere ondersteuning van
overheidswege.

Dat de benaming kliniek de lading lang
niet altijd dekt valt helaas niet te ontken-
nen, evenals het feit dat het publiek meer-
malen evenmin een verband legt tussen
inrichtingen en kwaliteit van de dienst-
verlening.

r^e Commissie \'Eisen Klmieken voor
Kleine Huisdieren\' enkele jaren geleden
door het Hoofdbestuur ingesteld, heeft
verleden jaar baareerste rapport dienaan-
gaande ter discussie aangeboden aan de
leden.

De binnengekomen reacties hebben het
Hoofdbestuur doen besluiten de op-
dracht aan de Commissie te wijzigen,
ervan uitgaande dat ook in de praktijkin-
richting gradaties voorkomen, namelijk
poli-kliniek, kliniek en dierenziekenhuis.
De eisenpakketten zullen derhalve daar-
aan moeten worden aangepast.
Het streven is nog steeds eisen op te stel-
len waaraan de klinieken en dierenzie-
kenhuizen moeten voldoen om als zoda-
nig door de Maatschappeij erkend te
worden.

Met betrekking tot deze problematiek die
alles van doen heeft meteen harmonische
uitbouw van de praktische mogelijkhe-
den van de moderne geneeskunde van het
kleine huisdier kan ik u mededelen dat
naar analogie van hetgeen bereikt is in de
structuur van de gezondheidszorg voor
grote huisdieren, de Maatschappij het
initiatief heeft genomen voor een onder-
zoek naar de meest gewenste structuur
voor de diergeneeskundige verzorging
van gezelschapsdieren.
Wij mogen vurig hopen dat dit beraad tot
resultaten mag leiden, zodat aanzienlijke
hiaten in deze structuur kunnen worden
opgevuld. Met name denken wij daarbij
aan de specialismen, de tweede lijns dier-
geneeskunde en de laboratoriumonder-
steuning.

Kan dit aspect als een vrijwel geheel door
de dierenartsen zelf ontwikkeld en verder
uit te bouwen fenomeen worden be-
schouwd; het volgende is daar tegenover
een vrijwel uitsluitend door het publiek te
realiseren mogelijkheid in het praktijkgc-
beuren. Ik doel hier op de mogelijkheid
tot het sluiten van ziektekostenverzeke-
ringen. Zowel voor de praktijkuitoefe-
ning voor paarden maar vooral voor
kleine huisdieren is dit een uiterst belang-
rijk vraagstuk.

Van het onderzoek door een werkgroep
van de Erasmus Universiteit van Rotter-
dam, dat dit jaar definitief gereed kwam,
zal binnenkort een samenvatting worden
gepubliceerd. Uit het onderzoek blijkt
dat een ziektekostenverzekering een haal-
bare constructie kan zijn wanneer aan
bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Zo zal het noodzakelijk zijn dat de die-
renartsen een meer eensluidende opstel-
ling ten opzichte van een ziektekostenver-
zekering gaan innemen. Daarnaast zal de
meer specialistische diergeneeskunde
voor het kleine huisdier in de verschil-
lende praktijken een vergelijkbare
waarde moeten krijgen.
De discrepantie tussen veterinair tech-
nisch kunnen en de prijs die daarvoor
berekend kan worden, wordt steeds gro-
ter.

Wil een verdere ontwikkeling mogelijk
blijven dan zal het publiek bereid moeten
zijn een prijs te betalen die deze veteri-
naire werkzaamheden weg haalt uit de
hoek van het hobby-isme en hen plaatst,
dat wil zeggen waardeert, waar zij thuis-
horen, namelijk in de professioneel be-
dreven tweedelijns diergeneeskunde.

-ocr page 240-

Invloeden van buiten hebben eveneens
een aanzienlijke rol gespeeld bij de be-
wustwording binnen ons beroep van het
belang van het specifiek welzijn van die-
ren en het milieu, naast de gezondheids-
zorg van het dier als zodanig.
De laatste jaren is veel werk verzet op
organisatorisch niveau, dat belangrijk
heeft bijgedragen aan beter begrip en be-
tere verstandhouding met andere organi-
saties die op dit gebied actief zijn. Zo is de
Nederlandse Vereniging tot Bescherming
van Dieren, met onze Maatschappij mede
initiatiefneemster voor de sinds enkele
jaren bestaande Commissie Gezondheid
en Welzijn Gezelschapsdieren. Aange-
zien naast belangrijke andere organisa-
ties ook de Overheid in de Commissie
participeert mag verwacht worden dat
nuttige initiatieven en voorzieningen
langs deze weg tot realisatie kunnen
komen.

Een ander gezamenlijk initiatief dat reeds
een aantal jaren geleden is genomen, is nu
tot afronding gekomen, te weten het ver-
beterde Honden-en Kattenbesluit. Daar-
toe waren ook nog andere voorzieningen
nodig waarvan ik de onmisbare tatouage
en registratie van honden en katten
noem.

Het ministerie van C.R.M. onder wiens
verantwoordelijkheid deze materie te-
recht valt heeft een lange tijd van voorbe-
reiding nodig gehad, maar maakt nu toch
ernst met deze voorzieningen.
Het kortgeleden gevoerde overleg tussen
de Minister en de Kamercommissie heeft
onze hoop verstevigd dat C.R.M. de zorg
voor het dier meer concrete inhoud zal
gaan geven. Of daarvoor bestemde man-
kracht voldoende zal zijn zowel kwalita-
tief als kwantitatief waag ik echter te be-
twijfelen. Ik wil in dit verband nog eens
herinneren aan een reeds een aantal jaren
geleden door ons noodzakelijk geachte
provinciale veterinaire inspecteur ten be-
hoeve van het welzijn van dieren.
Een vraagstuk waarbij meer depar-
tementen zijn betrokken en een sterk
spanningsveld bestaat, is de aanpak van
het vraagstuk van het gebruik van proef-
dieren. Wat op dit gebied aan zorgvuldig-
heid op gang is gekomen, is bepaald niet
alleen te danken aan bezinning van be-
trokken onderzoekers, de goede niet te na
gesproken, maar ook het publiek heeft
grote aandrang ten goede uitgeoefend.
De Gezamenlijke Overleg Instantie in-
zake Dierproeven (G.O.I.D.) vervult mo-
menteel een nuttige functie bij het kritisch
volgen \\an een aantal uit te voeren proe-
ven en te gebruiken dieren.
De voorzieningen ten behoeve van de
huisvesting en verzorging van proefdie-
ren is vooral uit interne impulsen voort-
gekomen en daar heeft de diergenees-
kunde pionierswerk verricht.

Hebben de voorgaande aspecten voor een
groot deel vooral betrekking op onze ver-
antwoordelijkheden voor kleine huisdie-
ren; ook de praktijk voor grote huisdie-
ren bevindt zich in een spanningsveld van
invloeden en ontwikkelingen die in deze
praktijkvorm grote veranderingen te-
weeg hebben gebracht.
Een in het oog springende en veruit de
belangrijkste - ontwikkeling van de
laatstejaren is de bedrijfsbegeleiding. Bij
een vorige gelegenheid heb ik daar uit-
voerig over gesproken. Het is verheu-
gend dat dit jaar ook de begeleiding van
varkensbedrijven een volledige herzie-
ning ondergaat door een daartoe inge-
stelde Commissie.

Thans kunnen we stellen dat bedrijfsbe-
geleiding plaatsvindt op zowel runder-,
varkens- als pluimveebedrijven. De werk-
wijzen zijn weliswaar verschillend, de
doelstelling en resultaten dezelfde. Ik
meen er goed aan te doen nogmaals extra
nadruk te leggen op de noodzaak deze
wijze van diergeneeskundige dienstverle-
ning ter hand te nemen.

Het enkele weken geleden gehouden We-
reldcongres voor Runderziekten in Am-
sterdam, zo voortreffelijk georganiseerd
door de Ciroep Geneeskunde van het
Rund van de Maatschappij, besteedde
een hoofdinleiding aan dit onderwerp.
De voortgang van de veranderingen in de
veehouderij maakt deze begeleiding ook
onontbeerlijk. Tc veel dierenartsen blij-
ven echter nog achter in datgene wat van
hen op dit terrein wordt verlangd en ver-
wacht. Het is bepaald nog geen gemeen-
goed, noch bij de vee- en pluimveehou-
ders noch bij ons. Toch bepaalt dit aspect
voor een groot deel de toekomst van onze
praktijken en oefent het een grote invloed

-ocr page 241-

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ
VOOR DIERGENEESKUNDE
GROEP D.I.B.

SYMPOSIUM OVER DE DIERGENEESMIDDELENWET

Onder verwijzing naar onze mededeling in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van
1 oktober J.1. volgen hier de definitieve gegevens over deze informatieve bijeenkomst
bestemd voor Nederlandse dierenartsen.

Tijd en plaats: dinsdag 30 november 1982, Jaarbeurscongrescentrum te Utrecht.
Programma:

9.00- 9.30 uur-Aankomst

9.30- 10.45 uur-Thema I: De Diergeneesmiddelenwet: juridisch, de uitvoering en
de controle.

Inleiders: Mr. M. Brabers, Direktie B.O.J.Z. van het Ministerie van
Landbouw en Visserij Dr. A. P. Morgenstern; Afd. Registratie
Geneesmiddelen Gist-Brocades.

Prof. Dr. A. S. J. F. A. M. van Miert; Vakgroep Farmakologie,
Farmacie en Toxikologie.

10.45 -11.00 uur- Pauze

11.00 - 12.00 uur-Thema 11: Consequenties van de wet voor de producent.

Inleiders:" Dr. J. van Os; afd. Geneesmiddelenontwikkeling, Gist-
Brocades.

Drs. W. J. Pereboom: Kwaliteitsbeheer Veterinaire Vaccins Duphar
B.V.

12.15-13.15 uur- Lunch.

13.30 - 14.30 uur-Thema III: Consequenties van de wet voor de consument.

Inleiders: Dr. J. H. M. Verheijden; Vakgroep Bedrijfsdiergenees-
kunde en Buitenpraktijk.
Dr. A. de Kruif; Groepspraktijk Someren.

14.30- 15.30 uur- Forum discussie onder leiding van Drs. J. W. Baretta.

In het forum zal naast de inleiders ook Drs. S. van Harten, voorzitter
van de K.N.M.v.D. plaatsnemen.

Aanmelding: De leden van de drie organiserende groepen D.LB., Geneeskunde
van het Kleine Huisdier en Practici Grote Huisdieren worden
aangeschreven door de secretarissen van hun Groep.
Alle andere belangstellende dierenartsen kunnen zich aanmelden
door
f 40,- over te maken op postgiro 2401306 t.n.v. Renn. Groep
D.LB., K.N.M.v.D. te Overberg.

-ocr page 242-

-ocr page 243-

uit op het rendement \\an de veeteelt en
pluimveeteelt.

De bedrijfsbegeleiding zou een school-
voorbeeld genoemd kunnen worden van
overleg en wederzijdse beïnvloeding tot
het bereiken van een gemeenschappelijk
doel. Een en ander vereist wel wederzijds
vertrouwen en een bewuste wil tot samen-
werken.

Dat deze voorwaarden aanwezig zijn.
moge blijken uit de totstandkoming van
een algemene basisovereenkomst tussen
de Stichting Gezondheidszorg voor Die-
ren en de praktizerende dierenartsen.
De ouderen onder ons zullen zich onge-
twijfeld nog de mislukte poging herinne-
ren van 15 jaar geleden. Het zal niet ver
bezijden de waarheid zijn wanneer ik ver-
onderstel dat de oorzaak van die misluk-
king juist gelegen was in gebrek aan ver-
trouwen. waarschijnlijk wederzijds.
Een gezamenlijke werkgroep van de
Stichting en de Maatschappij heeft voort-
varend gewerkt met als resultaat een re-
glement en een samenwerkingsovereen-
komst tussen de Stichting en de
praktizerende dierenartsen.
Een van de redenen om deze algemene
overeenkomst te ontwerpen was de min-
der gelukkige situatie dat voor sommige
werkzaamheden contracten op deelgebie-
den werden gehanteerd zoals bij dc
N.C.D.- en 1.E. l -bestrijding.

Morgen tijdens onze Algemene Vergade-
ring zal over het ontwerp een besluit wor-
den genomen. Deze basis-overeenkomst
zal in de praktijk evenwel niet kunnen
functioneren, wanneer niet daarnaast
overeenkomsten worden afgesloten tus-
sen de Stichting en de eigenaren van de
dieren, te weten de rundveehouders, var-
kenshouders cn pluimveehouders waarin
hiin rechten en plichten zijn vastgelegd.
Vanzelfsprekend dienen deze overeen-
komsten volledig te zijn afgestemd op de
samenwerkingsovereenkomst met de
praktizerende dierenarts.
Het is bekend dat de Stichting reeds een
eerdere opzet vooreen overeenkomst met
de pluimveehouders heeft gemaakt.
Overeenkomsten voor andere diersoor-
ten zullen op korte termijn moeten vol-
gen.

fot nu toe zijn belangrijkste krachtenvel-
den die ons regelrecht beïnvloeden de
revue gepasseerd, op één na: de Overheid.
De Overheid, die haar invloed uitoefent,
zowel op diergeneeskundig als op sociaal-
maatschappelijk gebied.
Sinds jaar en dag ontkomt geen enkele
voorzitter aan de noodzaak bij de bespre-
king van de belangrijkste zaken voor de
diergeneeskunde de aandacht te vestigen
op de wetgeving inzake ons beroep.
In onderdelen is de afgelopen jaren reeds
uitvoerig daarover gesproken zodat u
daarmee volledig vertrouwd bent. Boven-
dien ondervindt u de problemen, verbon-
den aan het ontbreken van adequate wet-
geving, tot uw grote ongenoegen, dage-
lijks aan den lijve.

In relatie tot de praktijkuitoefening, kan
in het bijzonder gewezen worden op het
drietal wetten dat ingrijpend gewijzigd
zal worden namelijk de Gezondheidswet
voor Dieren, de opvolger van de oude
veewet zoals u weet; de Wet op de Uitoe-
fening van de Diergeneeskunst en de
Diergeneesmiddelenwet.
Deze wetten hebben een zodanige onder-
linge samenhang dat een gelijktijdige be-
handeling van deze wetten in de volks-
vertegenwoordiging, waardoor de wets-
artikelen zo goed mogelijk op elkaar
afgestemd kunnen worden, welhaast een
voorwaarde is. Door het Ministerie is dit
meermalen onderschreven, maar deson-
danks is het in de praktijk niet haalbaar
gebleken.

De wetsontwerpen verkeren in verschil-
lende stadia van voorbereiding en behan-
deling, zodat motnenteel alleen de tekst
van de Gezondheidswet voor Dieren
openbaar is. Daardoor is nog geen inzicht
verkregen in de uiteindelijke onderlinge
samenhang van de wetten.
Ik ga er ten aanzien van de beide laatstge-
noemde wetten vanuit dat bij het opstel-
len van de eindontwerpteksten rekening
is gehouden met het uitgebreide commen-
taar dat de Maatschappij op de eerste
ontwerp-teksten heeft gegeven. Com-
mentaar dat sterk ingegeven was door de
huidige omstandigheden welke bij de
praktijkuitoefening van toepassing zijn
en waarbij in de vorm van bedrijfsbegelei-
ding steeds meer aandacht geschonken
wordt aan de preventie van ziekten.

-ocr page 244-

De Maatschappij i<an zich echter niet aan
de indruk onttrekken dat de overheid nog
wat moeite heeft om het begrip bedrijfs-
begeleiding zodanig te verwoorden dat
opname in de wettelijke regelingen moge-
lijk is. Wanneer dit het geval mocht zijn
dan is de Maatschappij bereid de grond-
slagen aan te dragen waarop dit wel mo-
gelijk zal zijn.

Bijzondere aandacht verdienen ook de
praktische consequenties van de Dierge-
neesmiddelenwet, waaronder niet op de
laatste plaats de kanalisatie van de dier-
geneesmiddelen naar de veehouderij-
bedrijven toe via de praktizerend dieren-
arts.

Indien straks bij de vleeskeuring naast de
keuring op de slachterij ook de omstan-
digheden op het produktiebedrijf betrok-
ken worden, ligt het voor de hand, dat
daarbij ook de praktizerende dierenarts
moet worden ingeschakeld. Wil deze
daarover betrouwbare informatie kun-
nen verschaffen dan zal hij volledig op de
hoogte moeten zijn van alle omstandighe-
den op het bedrijf, inclusief het dierge-
neesmiddelengebruik; de bepalingen in
de diergeneesmiddelenwet zullen daar-
voor de basis moeten vormen.
Ik heb zoeven terloops de vleeskeuring
aangestipt: Na jarenlange discussie over
de reorganisatie van de vleeskeuring zijn
uiteindelijk de beleidsvoornemens be-
kend gemaakt en heeft de fweede Kamer
der Staten Generaal daaraan haar goed-
keuring gegeven.

Alhoewel de beleidsvoornemens niet in
overeenstemming zijn met het jarenlang
door de Maatschappij ingenomen stand-
punt, is hel toe te juichen dat er een beslis-
sing is genomen; we weten nu waar we aan
toe zijn.

De Maatschappij zal de nadere uitwer-
king van de ministeriele plannen vanuit
een positieve instelling doch zeker ook
met een kritische inslag blijven volgen.
f)it kritisch volgen zal vooral betrekking
hebben op de technische aspecten van de
vleeskeuring, doch ook op de rechtsposi-
tionele belangen van de betrokken colle-
gae. De Maatschappij meent er recht op
te hebben bij het overleg daaromtrent te
worden betrokken. Wij vertrouwen erop,
dat de toezeggingen daarover door de be-
trokken Ministers gestand zullen worden
gedaan.

fenslotte de veranderingen in de samen-
leving op sociaal en maatschappelijk ge-
bied. Ook deze gaan niet ongemerkt aan
ons beroep voorbij.

Enkele daarvan verdienen vandaag de
aandacht, omdat zij momenteel merkbaar
invloed hebben op ons beleid.
Het groeiend aantal dierenartsen dat in-
middels tot een aanmerkelijk overschot is
geworden, is er een van.
Het te grote aantal studenten wordt
meestal als een onderwijsprobleem be-
handeld, maar het is feitelijk een maat-
schappelijk vraagstuk.
Nadat omstreeks 1970 — op aandrang
van de Maatschappij - het eersle
prognose-onderzoek naar de behoefte
aan dierenartsen was gedaan, heeft deze
enkele jaren geleden bij de Overheid op
een herhaling aangedrongen.
Onder invloed van de algemene proble-
matiek inzake studeren en studenten
groeit het inzicht dat het juist zou zijn het
aantal loe te laten studenten le relateren
aan de maatschappelijke behoefte. De
tijd is dan nu rijp om deze studie inder-
daad le verrichten.

Eenmaal afgestudeerd zal iedereen trach-
ten een beslaan of werkkring le vinden.
Wellichl bevinden enkele jonge collegae
die in die omstandigheden verkeren zich
onder de aanwezigen. De moeilijkheden
op dit gebied treffen u waarschijnlijk het
hardst.

Vanwege vermindering van mogelijkhe-
den bij organisaties, instanties, cn onder-
nemingen, zal een steeds groter wordend
percentage van de jonge dierenartsen
trachten een posilie le verwerven in de
praktijk. t)e mogelijkheden van de wat
oudere prakticus om elders emplooi te
vinden om zodoende ruimte te maken
voor de jonge collegae zullen om dezelfde
reden eerder af- dan toenemen.
Maar ook de uitbreidingsmogelijkheden
in de praktijken zullen, beïnvloed door de
geschetste ontwikkeling, steeds beperkter
worden.

Ongetwijfeld zal dit alles aanleiding
geven lol toenemende spanningen niet in
het minste len aanzien van nieuwe vesti-
gingen. Nadat daarover in de vorige Al-

-ocr page 245-

gemene Vergadering reeds een uitvoerige
discussie heeft plaatsgevonden, vindt er
momenteel binnen onze Codecommissie
een uitgebreide studie en discussie plaats
ten behoeve van een standpuntbepaling
in deze van de Maatschappij. Het heeft
geen zin hierop vooruit te lopen.
Wel wil ik hier stellen dat er een groot
beroep op onze collegialiteit en eensge-
zindheid gedaan zal worden om de pro-
blemen die in dit verband op ons afko-
men met elkaar tot een goede oplossing te
brengen.

Die collegialiteit en eensgezindheid zul-
len ook niet kunnen worden gemist daar
waar problemen ontstaan in groepsprak-
tijken in het persoonlijke vlak.
Teruglopende werkzaamheden, afne-
mende werkkracht van de oudere collega,
teruglopende inkomsten en divergerende
opvattingen over de diergeneeskunde,
kunnen ieder op zich aanleiding geven tot
mogelijke conflict-situaties.
Op grond van terecht of vermeende ver-
schillen in kwalitatieve en kwantitatieve
inbreng in de praktijk worden soms bij-
zondere voorwaarden overeengekomen,
niet zelden afgedwongen, die de ongelijk-
heid vertalen in klinkende munt.
Het zou goed zijn wanneer ook in dit
verband meer gelet werd op invloeden
van buiten. In andere disciplines worden
op veel welwillender wijze oplossingen
gevonden en geaccepteerd voor ongelijk-
heden, die de grondgedachte van de
groepspraktijk meer recht doen dan nu in
ons beroep wel eens gebeurt.

Tenslotte een kracht van buiten af die
iedereen onderhand aan den lijve onder-
vindt. De economische misère waarin ons
land is terechtgekomen met als conse-
quentie dat ook onze leden bedreigd wor-
den door ontslagen en het opheffen van
functies.

Het is een goede zaak geweest dat in 1975
besloten is collectief lid te worden van de
Centrale voor Middelbare en Hogere
Ambtenaren en de Nederlandse Centrale
voor Hoger Personeel, De behartiging
van de belangen van onze leden kan daar-
door zo deskundig mogelijk geschieden.
Met betrekking tot de inkomens en tarie-
ven voor de praktici is reeds enkele jaren
overleg gaande over een onderzoek naar
de normpraktijk en een vergelijkingsfi-
guur voor de inkomens-positie van de
prakticus.

De Maatschappij is bereid aan dit onder-
zoek mee te werken echter als tegenhan-
ger voor het functioneren als \'proefdier\'
voor de Overheid zal het onderzoek —
waarvan de kosten mijns inziens door de
Overheid moeten worden gedragen
zodanig moeten worden opgezet, dat de
Maatschappij ook de beschikking krijgt
over gegevens die voor het toekomstig
beleid noodzakelijk zijn. Wij weten maar
al te goed hoe het soms met een proefdier
afloopt. De Maatschappij is niet van plan
om bij dit onderzoek hèt loodje te leggen,
maar verlangt dat het onderzoek tevens
informatie oplevert omtrent de sociaal-
maatschappelijke aspecten van de heden-
daagse praktijk, zodat zowel de overheid
als de Maatschappij baat hebben bij een
dergelijk onderzoek.

Dames en heren, ik ben met u in vogel-
vlucht door de diergeneeskunde gegaan,
vooral bezien in relatie tot de externe
invloeden die daarop inwerken en de ge-
volgen daarvan.

Hoe verheugend vele goede ontwikkelin-
gen ook zijn, niet alle aanspraken die op
ons beroep worden gedaan, worden nog
gehonoreerd. Ten dele door hiaten in
kennis en kunde, ten dele door onvol-
doende besef wat de marsroute van de
moderne dierenarts behoort te zijn om te
voldoen aan de gerechtvaardigde verlan-
gens van de samenleving. Ik ga hier uiter-
aard voorbij aan die aanspraken waaraan
op volstrekt legitieme gronden niet kan
en mag worden voldaan.
De Maatschappij tracht aan de ontwik-
kelingen het hare bij te dragen door het
stimuleren van vernieuwingen en het ont-
werpen van structuren ter verbetering
van het beroepsniveau.
Wij zullen daar geen overdreven ver-
wachtingen van mogen hebben. Immers
de Maatschappij, dat zijn wij zelf met al
onze beperkingen en tekortkomingen
mensen eigen.

Daar staat tegenover dat mensen - en
mag ik de vrijheid nemen in dit verband te
spreken van dierenartsen -datdierenart-
sen dus, beschikken over een authentiek
normbesef dat op de meest cruciale mo-

-ocr page 246-

menten de doorslag geeft te kiezen voor
datgene wat \\oert naar \'het betere\'.
Dat betekent dat de diergeneeskunde, dat
wil zeggen de dierenarts in welke maat-
schappelijke positie hij of zij ook ver-
keert, zichzelf respecterend van uit de
eigen verantwoordelijkheid \\oor het be-
roep adequaat zal reageren op krachten
en impulsen van buiten af.
Mag ik daarom besluiten met de wens dat
wij er allen in mogen slagen op deze wijze
onze plicht te doen.

Ik wens u een goed Congres 1982 toe.

Uitreiking Jaarprijs 1981\'

J. M. van Leeuwen^

Dc .laarprijs van het \'lijdschrifi voor
Diergeneeskunde
wordl geacht in over-
eenstemming te zijn met de doelstellingen
van het Tijdschrift. Deze doelstellingen
staan in relatie tot de bevordering van de
diergeneeskunde in de ruimste zin.

Het is interessant de Jaarprijs 1981 tetoet-
sen aan het pakket van doelstellingen,
zoals dit thans gerealiseerd én in ontwik-
keling is.

Voortdurend komen wensen tot de Re-
daktie met betrekking tot doel en inhoud
van ons Tijdschrift. Zo is er de laatste tijd
behoefte geuit aan meer bijdragen uit de
hoek van het Post Academisch Onder-
wijs, inclusief meer klinische lessen, meer
voordrachten, meer voorlichting op so-
ciaal, economisch, maatschappelijk en
overheidsterrein, meer \\ rije meningsvor-
ming naast praktijkgerichte bijdragen uit
het veld of uil het onderzoek.
Honorering van deze wensen betekent
een accent\\erschui\\ing; dat wil zeggen
hct rijdschrift evolueert van een ge-
mengd wetenschappelijk-maatschappe-
lijk blad naar een meer informatief op de
algemene praktijk, respectievelijk op de
algemene beroepsuitoefening gericht
blad.

Van belang hierbij is dc vraag \\an waar-
uit deze accentverschuiving ten aanzien
\\an doel en inhoud te verklaren is.

toespraak gehouden ler gelegenheid van de uitreiking \\an de Jaarprijs 19X1 van het rijdschrift voor
Diergeneeskunde tijdens hct door dc Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
georganiseerde Jaarcongres op 1 oktober 19X2 te Boekelo.

Dr. J. M. van t.ceuwcn. voor/itlcr Hoofdredaktie fijdschrilt voor Diergeneeskunde cn I hc Veterinarv
Quarterly.

-ocr page 247-

Heelt het ermee te maken, dat de afstand
tussen bijvoorbeeld onder/oek en prak-
tijk in diverse gevallen zo groot is gewor-
den, dat een meer primaire en directe
communicatie tussen auteur en lezer
daardoor betnoeilijkt wordt? fiet \'Fijd-
schrift heeft meer dan ooit een overbrug-
gingsfunctie te vervullen tussen de diverse
geledingen van het beroep. Vooral de toe-
nemende specialisatie binnen de dierge-
neeskunde leidt er onzes inziens toe, dat
naast specifieke vakbladen per diersoort
of per discipline een algemeen blad, zoals
het
Tijdsehrifi voor Diergeneesl<iinde,
een nuttige functie vervult.
Als het Tijdschrift zich meer richt op de
algemene beroepsuitoefening en dus
vooral ook op de eerste lijn. dan ontstaat
wellicht ineer ruimte voor
The Veterinary
Quarterly.
Deze Quarterly is immers be-
doeld als één van de tijdschriften voor de
zogenaamde tweede-lijn, dat wil zeggen
de meer gespecialiseerde diergenees-
kunde, die haar onderzoekresultaten op
directe wijze voor nationale en interna-
tionale belangstellenden wil publiceren.
fDe doelstelling van
The Veterinary Quar-
terly
ligt zo in het verlengde van de doel-
stelling van het Tijdschrift.

Om voornoemde accentverschuiving in
verband met het Tijdschrift in goede
banen te leiden is de Redaktie in gesprek
met Hoofdbestuur, Redaktie Advies
Raad, Wetenschappelijke Redaktie en
waar mogelijk met de lezers zelf. flet is
begrijpelijk, dat deze accentverschuiving
een appèl inhoudt aan beroepsgenoten,
veelal in commissieverband, ten aanzien
van bijvoorbeeld dc acquisitie van kopij
uit de verschillende geledingen van het
beroep, voorts met betrekking tot de be-
geleiding van het artikel tot een leesbaar
produkt en in diverse gevallen tot het zelf
actief de pen oppakken en de gewenste
bijdrage leveren.

Met betrekkmg tot de Jaarprijs 1981 van
het Tijdschrift kan gesteld worden, dat
overigens geheel los van iedere accentver-
schuiving, de Jaarprijs door de Hoofdre-
daktie snel geselecteerd is geworden.
De Jaarprijs wordt namelijk deze keer
toegekend aan een onderwerp, dat een
voorbeeld is van multidisciplinaire sa-
menwerking in verband met een actueel
praktijk-probleem. Het is iets waar veel
over te doen is en dat bovendien voorzien
is van de nodige voetangels en klemmen.
Het onderwerp is daarom in een serie van
6 artikelen uit de doeken gedaan. Er zijn
twee opeenvolgende nummers, te weten
de afleveringen 22 en 23 van de 106e Jaar-
gang, goeddeels mee gevuld.
De serie behandelt de ovario-hysterec-
tomie bij de hond en gaat in op de indica-
ties, die tot een ovario-hysterectomie kun-
nen leiden, de geschikte leeftijd en het tijd-
stip in de cyclus voor het uitvoeren van de
operatie, de techniek van de operatie en
diverse complicaties daarvan zoalsgynae-
cologische, urologische, enterologische
en de ontstekingsprocessen caudaal van
de ribboog. Ook zijn alternatieve metho-
den - mei hun voor- en nadelen - be-
handeld, die een teef korter of langer
durend onvruchtbaar maken.

Bij deze studie zijn betrokken geweest van
de Faculteit der Diergeneeskunde le
Utrecht: de vakgroep Verloskunde, K.l.
en Gynaecologie, benevens de vakgroe-
pen Pathologie, Geneeskunde van het
Kleine Huisdier en Radiologie. Voorts
heeft een gastmedewerker uit de School
of Veterinary Medicinc le Pennsylvania
een bijdrage geleverd.
In alfabetische volgorde zijn dc volgende
auteurs verantwoordelijk: drs. W. J. Bie-
wenga, drs. S. J. Dieleman, dr. J. E. Ei-
genmann, drs. 1. van der Gaag, dr. R. P.
flappé, dr. A. A. M. E. Lubberink, drs.
A. C. Okkens, drs. J. Rothuizen, drs. G.
Voorhout, drs. G. C. van der Weijden cn
drs. W. Th. C. Wolvekamp.
De Hoofdredaktie is van mening, dat
door de grondige behandeling, het onder-
werp een goed voorbeeld is van praktijk-
gericht onderzoek en dat de serie in het
licht van de genoemde ontwikkeling rond
het Tijdschrift zeker als richtinggevend
kan worden aangemerkt.

Vanaf deze plaals wenst de Redaktie de
auteurs geluk met de toekenning van de
Jaarprijs 1981 voor de geleverde presta-
tie. Aangezien de toneelregie er niet op
berekend is om alle gelukkige winnaars
gezamenlijk op het podium te krijgen, is
de groep verzocht een gepaste delegatie
naar voren le zenden, teneinde de prijs
namens de groep in ontvangst le nemen.

-ocr page 248-

De overigen zullen de prijs individueel en
voorzover niet aanwezig, thuis ontvan-
gen.

Ik dank u.

Dankwoord

Mijnheer de voorzitter, dames en heren,

Naar aanleiding van de toekenning van
de jaarprijs voor onze artikelenserie
\'Ovario-hysterectomie bij de hond\', zou ik
graag, namens onze groep van elf au-
teurs, kort iets zeggen.
Vier a vijf jaar geleden werden enkele
medewerkers van de faculteit steeds fre-
quenter geconfronteerd met complicaties
na ovario-hysterectomie bij de hond. On-
afhankelijk van elkaar waren wij gege-
vens over dergelijke patiënten aan het
verzamelen. Toen wij hier achter kwa-
men, hebben we dit onderzoek gecoör-
dineerd om dit veel omvattende probleem
van alle kanten te benaderen.
Ons doel was in de eerste plaats de prak-
tici te wijzen op de mogelijke gevolgen
van een ovario-hysterectomie en de pro-
blemen, die tijdens de operatie en post
operatief kunnen ontstaan, vooral als er
niet zorgvuldig wordt geopereerd. Al de
beschreven complicaties veroorzaken
over het algemeen namelijk zowel voor de
eigenaar, als voor de hond, veel ellende
die mogelijk voorkomen had kunnen
worden.

Naarmate het onderzoek \\orderde,
breidde hct aantal medewerkers zich uit.
wat noodzakelijk was om alle facetten
goed te kunnen belichten. We mogen ge-
rust stellen, dat deze operatie niet zonder
complicaties is verlopen en dat de gevol-
gen langdurig hebben doorgewerkt.
Ruim anderhalf jaar hebben we met elf
mensen aan deze reeks gewerkt, voor
ieder artikel in een andere samenstelling,
waarbij bijv. het min of meer uniform
weergeven van alle gegevens al een duide-
lijk probleem was. Overigens zouden we
niet willen ontkennen, dat de meeste bij-
eenkomsten zeer gezellig waren en dat dit
de onderlinge contacten bevorderde, wat
o.a. een gunstige weerslag op de patiënten-
zorg had en in de toekomst hopelijk zal
hebben.

Meestal worden aan het eind van een arti-
kel collegae bedankt voor het inzenden
van patiënten, sommigen met een sterre-
tje, wegens veelvuldig insturen.
Om begrijpelijke redenen hebben wij dit
nagelaten, maar wel zouden we de hoog-
leraren prof. dr. dr. h.c. C. H. W. de Bois,
prof. dr. J. M. V. M. Mouwen en prof. dr.
A. Rijnberk nogmaals willen danken
voor hun begeleiding.
Rest ons u te danken voor het toekennen
van deze prijs, waarmee wij als groep en
individueel erg blij zijn.
Ik dank u.

Namens alle auteurs,
/. van der Gaag,
A, C. Okl<ens.

-ocr page 249-

Een genetisch defect in de vitamine A huishouding
van recessief witte kanaries

A Genetic Disorder of Vitanun A Metabolism in Recessively
White Canaries

G. M. Dorrestein\' en J. Schrijver^

SAMENVATTING. Over Je viiamine A-en earoieen huishouding van de reeessiefwiue tsanarie isat
sinds jaren een discussie gaande. Deze isteurkanarie staal hekend ais een \'zwakke\' vogel, ht dil
onderzoek zijn het vitamine A-. totaal carotenoïden- en h\'etacaroteengehahe bepaald in het serum, de
lever en het voer van zówet gekleurde als recessief witte kanaries.
De voornaamste conclusies ziin:

Het normale vitamine A gehalte in de lever van gezonde kanaries is 500-1500 IE vit. A /gram lever.
Dit wordt bereikt met een hoeveelheid van ca. 15000 IE vil. A / kg eivoer. De opname via het voer per
kanarie is dan ongeveer HOO IE vit. A/kg lichaamsgewicht per dag.

Door de reee.ssief witte kanarie worden carotenoïden vrijwel niet uit de darm gere.sorbeerd. Ook
vitamine A wordt door deze vogels in mindere mate geresorbeerd dan door niet recessief witte
kanaries. De recessief witte kanarie is voor zijn vitamine A voorziening volledig aangewezen op
vitamine
,4 in het voer.

Het hjki wemelijk het vitamine .4 gehalte In het eivoer voor de recessief witte kanarie te verhogen tot
20000 IE/kg eivoer.

SUMMARY. .4 discussion of vitamin A and carotene tnetabolism in recessively white canaries has
been going on for years. This colour canary is reputed to be a \'weak\' bird. In the pre.sent study, the
concentrations of vitatnin A. total carotetwid and beta carotene in the serum, liver and feed of both
coloured and recessively white canaries were determined. The most itnportant conclusions are:

The normal concentration of vitatnin A in the livers of healthy canaries varies frotn 500 to 1.5001.1\'.
of vitamin .4 per gratn of liver.

This is achieved by administering an amount of appro.vimately 15.000 I.L \'. of vitamin per kg
of egg feed. The intake through the feed by each canary will then be appro.ximatety SOO I.U. of
vitamin .-i/kg. of body weight daily.

C aroteitotds are practicallv not resorbed front the intestine by recessively while canaries. I itamin A
IS also absorbed to a less e.vient by these birds than it is bv canaries which are not recessively white.
Eor their supplies of vitamin .4, recessively white canaries are completely dependent on the presetu e
of vitamin .4 in the feed.

h would appear to be essential to increase the vitamin .1 content of the egg feed for recessively
white canaries to 20.000 I.U./kg. of egg feed.

INLEIDING

Bij de kleurkanaries zijn 3 variëteiten witte
kanaries erkend in het vraagprogramma
voor 1981 van de Nederlandse Bond van
Vogelliefhebbers. De erfelijke basis van
de witte kleur is voor deze drie kleuren
verschillend (5).

1. De albino vogel bezit geen pigment
of vetkleurstof en kan de mogelijkheid
tot aanmaak van deze stoffen ook niet via
erfelijke eigenschappen overdragen. Het
is een witte kanarie met rode ogen (4, 8).

2. De dominant of Duits witte kanarie is
een witte heterozygote vogel met meestal
een geringe gele waas (= aanslag) op de
veren. De dominantie is dus niet volledig.
De dominant wit factor indien dubbel
(= homozygoot) aanwezig, werkt letaal
(4,8,9).

I Faculteit Diergeneeskunde, Vakgroep Pathologie, Afd. Bijzondere Dieren, Yalelaan I, 3508 TD Utrecht.
= Instituut CIVO-\'l oxicologie en Voeding T.N.O., Afd. Klinische Biochemie, Postbus 360, 3700 AJ Zeist.

-ocr page 250-

3. De recessief of Engels witte vogels
daarentegen zijn altijd homozygoot.
Een heterozygote recessief-witte vogel is
dus niet wit van kleur.
Het verschil tussen bijv. een gele niet-
recessief-wit verervende en een gele
recessief-wit verervende kanarie is uiter-
lijk niet te zien. De recessief witte kanarie
is in tegenstelling tot de dominant witte
kanarie dus fokzuiver. Het optreden van
de witte kleur zou veroorzaakt worden
door een erfelijk defect, waardoor carote-
noïden, die voor de gele of rode kleur in
de veren zorgen, niet uit de darm geresor-
beerd kunnen worden. De veelvuldig op-
tredende kweek- en gezondheidsproble-
men worden verklaard door het
onvermogen om caroteen (provitamine
A) te resorberen, waardoor er een vita-
mine A gebrek zou ontstaan (2).
Over een onderzoek naar de oorzaak
voor het ontbreken van de vetkleurstof
bij de recessief witte kanarie zijn ons geen
gegevens bekend. Dit is voor ons aanlei-
ding geweest om een nader onderzoek te
doen naar de relatie tussen vitamine A en
carotenoïden en de recessief witte kana-
rie.

MATERIAAL. EN MEI HÜUEN

Het onderzoek is uitgevoerd met 5 groepen, elk
bestaande uit 4-5 kanaries, (iroep A (rode), B(gele)
en C (recessief witte kanaries) zijn na uitkomst 4
weken (het tijdstip van het verlaten van de broed-
kooi) gevoederd met eivoer II (zie tabel I), terwijl de
groepen D (recessief witte) en E (bruine vogels) in
dezelfde periode eivoer lil verstrekt kregen.
Vanaf de leeftijd van 4 weken tot het moment
waarop de analyses werden uitgevoerd (op een leef-
tijd van 8-12 weken) werden de verschillende groe-
pen als volgt gevoerd:

groep aü Hhiium gemengd zaad en eivoer I.
Dit is hetzelfde ei voer als vande groepen Ben C,
met toevoeging van canthaxanthine (Intensief-
®).

groep B en C, ad lihinini geinengd zaad en
eivoer 11.

groep Den E, ^^f/a/ti.vM\'/icm/gemengd zaad en
eivoer II, t.w. 3-4 gram gemengd zaad en onge-
veer 1 gram eivoer per dag per vogel.
Van alle vogels werd het vitamine A-, totaal carote-
noïden en bètacaroteengehalte bepaald in het
serum en de lever. De verschillende eivoeders wer-
den eveneens op vitamine .A- cn carotcnoïdcn-
gehalte onderzocht.

Het vitamine A gehalte werd bepaald door High
Pressure Liquid Chromatografy met fluorometri-
sche detectie. De carotenoïden werden colorime-
trisch bepaald.

RESULTATEN

De gevonden waarden voor de eivoeders
staan vermeld in tabel 1. Tabel 2 geeft de
gevonden waarden in de lever en het
serum. Een opvallende bijzonderheid
was dat het serum van de rode kanaries
rood, van de gele en bruine kanaries geel
en dat van de recessief witte vogels blank
van kleur was.

DISCUSSIE

Op grond van bovenstaande bevindingen
kunnen een 4-tal beschouwingen worden
opgesteld.

1. Over de normale gehalten aan vita-
mine A in het serum en de lever bij kana-
ries waren geen gegevens bekend. Waar-
den voor enige andere vogelsoorten zijn
weergegeven in tabel 3. Op grond van de
gegevens uit de tabellen 2 en 3 en het feit
dat we betrekkelijk jonge vogels onder-
zocht hebben, kunnen we aannemen dat
vitamine A gehalten in de lever van kana-
ries van 500-1500 IE, gram lever als nor-
maal zijn te beschouwen.

label 1. De gevonden waarden voor vitamine A, totaal carotenoïden en bétacaroteen in het eivoer.

Voer Groep Vit. A Totaal car. Bétacaroteen Retinoleqvjivalent

lE/kg n^/kg mg/kg lE/kg

I

A

19

200

27.7

0.8

27

117

II

A, B en C

18

300

3.1

0.6

19

330

III

D en E

13

500

4.9

C. 1

14

890

1 IE (= Internationale Eenheid) vitamine A - 0.3 mcg retinol (molecuulgewichl retinol = 286.44).
Carotenoïden zijn uitgedrukt als bétacaroteen (molecuulgewicht = 536.85).

-ocr page 251-

De vitamine A gehalten in de eivoeders
van de groepen A, B en C ( 19 200 resp, 18
300 IE vit. A kgeivoer) waren vrij hoog,
gezien de stapeling van vitamine A in de
lever (resp. 2 552, 4 154 en 3 751 IE vit.
A gram lever). Deze stapeling wordt
mede in de hand gewerkt doordat de vo-
gels
ad lib. over eivoer konden beschik-
ken.

De vogels van de twee groepen (D en E)
die beide hetzelfde eivoer kregen (13 500
IE vit. A/kg), bezaten vitamine A gehal-
ten in de lever van resp. 524 en 1 428

label }. Vitamine A gehalten in de levers van
enkele vogelsoorten (IE vit. A gram lever).

vit. A

Auteur

(3)
(7)
(3)

M

(11)
(7)

Vogelsoort

Kip 905

Kuiken (1-4 wkn) 61

Kui)cen (4-7 w)cn) 333

Eend 466

Eend 247

Eendekuiken 7

Papegaai 764

Mus 1667

Duiven tot 3 wkn 190

3-8 wkn 358

3-6 mnd 597

1 jaar 1218

" >1 jaar 1340

Houtduif, volw. 3947

, jong 713

Sierduif 1260

IE, gram. Aangezien een kwart van het
rantsoen uit eivoer bestond, kan hieruit
geconcludeerd worden dat onder nor-
male omstandigheden ongeveer 15.000
IE vit. A, kg eivoer volledig de behoefte
aan vitamine A kan dekken. Dit komt
neer, bij een opname van 1 gram eivoer
per vogel per dag, op een opname van
ongeveer 800 IE vitamine A per kg li-
chaamsgewicht.

II. Op grond van het relatief zeer lage
caroteengehalte in het serum van de re-
cessief witte kanaries, 2.25 en 2.37
mcmol 1, tegenover de waarden voor de
gele en bruine vogels, resp. 42.20 en 64.86
mcmol/1, blijkt dat de recessief witte
slecht in staat is carotenoïden te resorbe-
ren uit de darm en dus caroteen niet of
nauwelijks kan gebruiken voor de vita-
mine A voorziening. De geringe resorptie
van carotenoïden is tevens de verklaring
voor het ontbreken van de vetkleurstof,
welke immers mede uit carotenoïden
wordt opgebouwd.

Het hoge gehalte aan carotenoïden in het
serum van de rode kanaries, 88.75
mcmol, 1, wordt verklaard door het hoge
gehalte aan carotenoïden in het voer. Dit
hoge gehalte aan carotenoïden geeft geen
extra hoge hoeveelheid vitamine A in de
lever, omdat deze vooral uit canthaxant-
hine bestaan, een carotenoïde dat niet in
vitamine A wordt omgezet (6).
De kleur van het serum is hiermede ook
verklaard:

— rood serum bij een opname van veel
rood carotenoïde (canthaxanthine);

- geel serum door een normaal gehalte
aan geel carotenoïde (luteïne);

- blank serum door het vrijwel ontbre-
ken van carotenoïden in het serum.

label 2. Het gemiddelde gehalte aan vitamine A, totaal carotenoïden en betacaroteen in leveren serum.

Groep Leeftijd Kleur Gewicht Serum (mcmol/1) Lever

weken gram vit. A Tot. car. Vit. A Tot. car.

lE/g mcg/g

A

11.2

rood

17.70

2.75

88.75

2552

72.45

B

10.0

geel

18.60

2.28

42.40

4154

9.83

C

11.0

r.wit

16.53

2.88

2.25

3751

6.70

D

8.7

r. wit

16.97

2.20

2.37

524

7.85

E

8.7

bruin

18. 14

2.46

64.86

1428

21.22

In het serum uas het bétacarotccngehalte minder dan I\'
lever was dit 1.5 - 2.0\' (.

van het totaal gehalte aan carotenoïden, in de

-ocr page 252-

111. Het vitatnine A gehalte in de lever
van de recessief witte kanarie blijkt bij
een verstrekking van eivoer met 13 500 1E
vit. A.\'kg nog maar net binnen de ge-
stelde normale grenzen te blijven.
Het vitamine A gehalte in de lever is bij de
recessief witte kanarie slechts een derde
van de hoeveelheid gevonden bij de
bruine vogels (524 resp. 1428 IE vit.
A/gram lever).

Theoretisch zijn hiervoor twee verklarin-
gen mogelijk:

a. Er is een defect in de opname vanuit
de darm of in de omzetting van caro-
teen in vitamine A.

Caroteen wordt onder invloed van
het enzym caroteendioxygenase om-
gezet in vitamine A. Dit enzym komt
vooral voor in epitheelcellen van de
darm en in mindere mate in die van de
lever en de nieren (3).
We hebben hiervoor al gezien dat de
recessief witte kanarie slechts carote-
noïden uit de darm opneemt. Als het
gehalte aan totaal carotenoïden en
aan bètacaroteen in het voer bekend
is, kan berekend worden hoeveel vita-
mine A (in de vorm van provitamine
A) er door de bruine kanarie extra
wordt opgenomen, in vergelijking
met de recessief witte kanarie. Daar-
toe wordt gebruik gemaakt van het
zg. retinolequivalent, dat bestaat uit
de som van het vitamine A (retinol)en
de in retinol omgezette carotenoïden.
De formule voor de berekening luidt:
de totale retinolequivalent (mcg) =
door het verschil in carotenoïdenop-
name, kan dit niet verklaard worden,
b. De recessief witte kanarie kan minder
goed vitamine A uit de darm opne-
men. Op grond van a.kunnen we con-
cluderen, dat de recessief witte kana-
rie in vergelijking met de
niet-recessief witte kanarie minder
goed in staat is om vitamine A uit de
darm op te nemen.
Bij een hoger vitamine A gehalte in
het eivoer (zie groep C) wordt ook het
vitamine A gehalte in de lever hoger.
Het vitamine A gehalte in het serum is
echter voor alle groepen vrijwel ge-
lijk. Dit komt doordat het gehalte in
het serum pas duidelijk daalt als de
hoeveelheid vitamine A in de lever
beneden een minimale grens-waarde
komt (10),

Of het enzym caroteendioxygenase al
dan niet aanwezig is, kan met deze
gegevens niet worden bepaald,

IV, De veelvuldig optredende kweek-
en gezondheidsproblemen bij de recessief
witte kanarie onder praktijkomstandig-
heden zouden het gevolg kunnen zijn van
een hypovitaminose A, Tot nu toe zijn er
door ons nooit morfologisch zichtbare af-
wijkingen gevonden bij kanaries die ver-
oorzaakt zouden kunnen zijn door een
ernstig vitamine A gebrek. Bij pape-
gaaien treden afwijkingen zoals metapla-
siën van de slijmvliezen van bijv, de
speekselklieren pas op bij een vitamine A
gehalte in de lever lager dan 50 IE/gram
lever (1, 11),

mcg retinol

Voor het eivoer 111 isde retinoequiva-
lent 4467 mcg. Dit komt overeen met
een maximaal beschikbare hoeveel-
heid vitamine A van 14 980 IE kg
eivoer. De hoeveelheid carotenoïden
in eivoer III kan dus maximaal 1390
IE vit, A leveren. Dit is slechts 10%
van de hoeveelheid vitamine A in het
eivoer. Terwijl het verschil in vita-
mine A gehalte in de lever van bruine
(1428 IE, g) en recessief witte kanarie
(524 lE/g) 172% is. Door aan te
nemen dat het verschil tussen beide
kleurslagen alleen veroorzaakt wordt

12

Op grond \\an dit onderzoek is gebleken
dat 15,000 IE vit, A kg eivoer voor de
meeste kanaries zeker voldoende is, ook
als er gerantsoeneerd gevoerd wordt.
Voor recessief witte vogels lijkt een hoe-
veelheid van 20,000 IE vit. A/kg eivoer
wenselijk, zeker als er gerantsoeneerd
wordt.

D.ANKBt I LIIGING

J, van Schoonhoven wordt bedankt voor het uit-
voeren van de bepalingen van vitamine A encarote-
noiden.

mcg bètacaroteen mcg overige carotenoïden.

-ocr page 253-

I I ItRAIÜÜR

Dorrestein. Ci. M. and Zwart. P.: Practical aspects of vitamin A-deficiency in parrots and cockatoos.
Proc. Voorjaarsdagen. Amsterdam, p. 61-62. 1980.

Henniger, J.: Karbkanarien, ,VIa.\\imiliansau, .Selbstverlag, Abschnitt 26, S. 60-64, 1962.

Kolb. E.: Lehrbuch der Physiologie der Haustiere. 2. Aufl. V.E.B. Gustav Fischer Verlag Jena s

146-15.1. 1967.

Kuiper, J.: Pietpraat over kleurkanaries. Uitg. Heimond b.v., 109-112, 1977.
Plarre. W.: Phänotyp und Cienotyp weisser Kanarienvögel.
Die Ciefiederie Heil. JJ-J6. (1968).
Roels, O. E. and l.ui, N. S. \'I .: The Vitamins, Section A, Vitamin ,A and carothene. In: Modern
nutrition in health and disease. Dietotherapv, 5th ed. Goodhart and Shils, Lea and Febiger, Philadel-
phia, p. 142-157, 1976.

Stam. J. W. F.: Een onder/oek naar de vitamine A behoefte bij de duif. Diss., Utrecht, 1965.

Veerkamp, H. J.: Kleurkanaries kweken kunt u ook. 2e opl. fhieme, Zutphen, 1975.

Wal. H. K. d.: Van groen tot albino, de klassieke kleuren, de witte kanarie. Onze Vogels. 40 (I) 27

(1979).

Wright. K. E. and Hall Jr.. R. C.: Association between plasma and liver vitamin A levels in the calF
weanling pig, rabbit and rat; and adult goat fed fi.xed intakes of vitamin A. J. Sulr.. 109, 1063-1072
11979)

7,
X.
9,

lü.

Zwart. P.. Schreurs VV. H. P.. and Dorrestein, G. M.: Vitamin A deficiency in parrots. Proc. ofthe XXI
th. Int. Symp. on Zoo Anim. Dis. Mulhouse, p. 47-52. 1979.

ID

Van de Faculteit

25-jarig ambtsjubileum van prof. dr. D.
Swierstra

ler gelegenheid van het feit dat dit jaar. 1982.
prof. dr. I). Swierstra 25 jaar het ambt van
hoogleraar in de Veterinaire Parasitologie en
Parasitaire Ziekten heeft bekleed wordt hem
op lü november 1982 een wetenschappelijke
bijeenkomst aangeboden.
Plaats; een der collegezalen in het hoofdge-
bouw Diergeneeskunde. Yalelaan 1. de Uit-
hof, Utrecht. Aanvang; lü. 15 uur.

Programma:

voorzitter dr. F. H M. Borgsteedc
10.15 J. Jansen, inleiding.
I0..?0 E. J. Ruitenberg: titel nog onbekend.
11.00 A. Kloosterman: Immunologische toepas-
singen in de veterinaire helminthologie
IL.10 Koffiepauze.

voor/itter dr. M. Essker

12.00 F. van Knapen en J. van l.eusden: Fo.vocara
infecties, voorkomen en diagnostiek bij de
mens m Nederland.

I2..\'!0 J. H. Boersenia: Resistentietegenanthelmin-
tica bij nematoden.

IJ.00 J. H. Boon, H. J. W. M. Cremers, J. Hen-
driks cn Ci. van Vliet: Longworminfecties bij
rundvee: een blijvend probleem?

14.30 Lunchpauze.

voorzitter dr. J. Jansen

14.30 M. Eysker, J. Jansen en R. Wemmenhove:
Waarnemingen over het effect van enkele
maatregelen ter preventie van maagdarm-
worminfecties bij het schaap.

15.00 F. H. M. Borgsteedc: Experimenten betref-
fende de overleving van preparasitaire stadia
van Irichostrongyliden bij het rund.

15.30 Iheepauze.

16.00 M. H. Mirck, M. Eysker en J. Jansen: Pre-
ventie van Strongylidae infecties bij het
paard: een strategische benadering.

16.30 H. J. Over, J. J. Koopman en Y. 1. E. A.
Wetzlar: Feiten en bespiegelingen over lever-
botinfecties.

Er bestaat in het hoofdgebouw gelegen-
heid op eigen kosten de lunch te gebrui-
ken tussen 1.3.30 en 14.15 uur.

-ocr page 254-

Een geval van syndactylie —
\'mule foot\' - \'paardenhoef —
bij het rund

Onder syndactylie bij het rund wordt het
verschijnsel verstaan, waarbij de ondervoet
uit één teen bestaat, üe hoornschoen is bilate-
raal versmald en dorso-plantair verdikt. De
mate van vergroeiing der phalangae kan sterk
verschillen. Onbekend is nog of tijdens de
embryonale ontwikkeling een vergroeiing dan
wel geen splitsing der phalangae optreedt.
Het verschijnsel treedt overwegend op aan
één of beide voorbenen; maar in sommige
gevallen zijn ook één of beide achterbenen
inisvormd.

Deze afwijking die bij meerdere rassen is be-
schreven blijkt in de Verenigde Staten één
der meest voorkomende erfelijke gebreken
bij de Holstein-Friesians te zijn. Een enkel-
voudige autosomale recessieve vererving kan
worden aangenomen, waarbij de penetratie
onvolledig kan zijn. Zelfs komen homozygote
(sy, sy) dieren voor welke geen verschijnselen
vertonen.

Op 12 tnei 1982 werd één van ons, ü. Alberda
te Witinarsutn. in consult geroepen bij een
kalf van de heer .I.K.. te W.; omdat hel dier
afwijkende klauwen aan de voorbenen had.
Hij constateerde éénlenigheid aan beide voor-
benen en gaf zijn waarneming door aan de
Gezondheidsdienst Noord-.Nederland le
Leeuwarden.

Daar bekend was dal éénlenigheid bij het
rund op een erfelijke gebrek berust en de
laatste dccciinia niel meer in dc zwartbonte
populatie van ons land was waargenomen Is
hel kalf klinisch nader onderzocht en Is hel
bloedgroepenpalroon vastgesteld.
Klinisch kon bij hel kalf. behalve de één-
lenigheid, geen afwijking worden geconsta-
teerd. Bij röntgenologisch onderzoek bleek
de éénlenigheid te berusten opeen onvolledig
samengaan (of onvolledige opsplitsing) van de
drie phalangae.

Hel vastgestelde bloedgroepenpatroon was
niet in tegenspraak tnel de opgegeven af-
stamming. Zowel aan vaders- als aan moe-
derskant komt in de stamboom Holstein-
Frieslan bloed voor.

Op 14 mei is hel kalf plotseling gestorven.
Bij sectie was alleen een geringe vorm van
longoedeem waarneembaar. Door dll sterven
werd ons de mogelijkheid ontnomen otn In
samenwerking met de afdeling histologie van
de Vakgroep Functionele Morfologie vande
Faculleit der Diergeneeskunde le Utrecht een
karyogram le bepalen.

De afwijking syndactylie is in de Verenigde
Stalen bekend onder de naam \'mule fooi\'.
Wij stellen voor otn in ons taalgebied in het
vervolg de bemaning \'paardenhocr tc ge-
bruiken.

G. Alhenla^-.
■•1. EIger.siiia-:
M. G. RozendaaP-,

Drs. Ci. Alberda. praktizerend dierenarts te W\'itmarsum,

Ors. .A. l:lgersma en drs. M. Ci. Rozendaal. C!e/ondheidsdienst voor Dieren Noord-Nederland, district
Friesland.

Diergeneesmiddelen en
kinderveilige verpakking

feneinde bij intoxicaties tengevolge van hel
oneigenlijk gebruik van medicamenten (bijv.
door kinderen) de vereiste behandeling zon-
der uitstel le kunnen instellen wordt in een
recente publikatie van de K.N.M.v.D. aan-
dacht besteed aan hel opschrift waarvan het
door de wet hierop vereiste etiket dient le
worden voorzien.

Zeer terecht wordl aanbevolen om hierop,
vooral bij niet in de originele verpakking af-
geleverde geneesmiddelen, levens aard en
hoeveelheid van de werkzitme bestanddelen
te vermelden of lenminsie preparaatnaam en
firma.

Vergifligingsongevallen. voornamelijk bij hel
onervaren kind. kunnen hierdoor helaas niet
worden voorkomen daar hier meerdere fac-
toren een rol spelen. Op de belangrijkste
factor, namelijk dc veilige bewaring van hel
geneesmiddel, kan echter zelfs een etiket tnel
hel meest Ideale opschrift slechts een geringe
invloed uitoefenen. Toch is hel tnogelijk de
kwalijke gevolgen van inadequate bewaring
in gunstige zin te beïnvloeden Indien bepaalde
geneesmiddelen uitsluitend in een kinder-
veilige verpakking aan het publiek mogen
worden afgeleverd.

Onder kinderveilige verpakking of kinder-
beveiligde verpakking worden zowel spe-

loaoff PQDG^oQsia

-ocr page 255-

ciaal gefabriceerde doordrukstrips \\\'oor ta-
bletten en capsules verstaan als flacons voor-
zien van een speciale patentsluiting voor de
aflevering van tabletten, capsules, zalven,
pasta\'s, gels en vloeistoffen. Deze patent-
sluiting is slechts te openen door erop te
drukken en tegelijkertijd te draaien.
Klacons of kokers voorzien van een dergelijke
sluiting lijken voor algemeen gebruik in de
dierenartsenapotheek de beste oplossing, hoe-
wel een groot nadeel hiervan niet onvermeld
mag blijven. .Met het openen, resp. sluiten
van een dergelijke verpakking zullen nl. niet
alleen manueel of anderszins gehandicapten,
doch ook het niet met een dergelijke ver-
pakking vertrouwde publiek moeite hebben.
Hierdoor is het niet ondenkbeeldig dat het
geneesmiddel wordt overgeheveld in een an-
der potje of Hesje, waardoor niet alleen het
doel van de oorspronkelijke verpakking, doch
ook het zich hierop bevindend etiket verloren
gaat.

Ondanks het bovengenoemde bezwaar kon in
de V.S. een aanzienlijke daling van het aantal
kinderintoxicaties worden bereikt na invoe-
ring van de F^oison 1\'revention Act van 1970.
waarin een aantal farmaceutische preparaten
en huishoudchemicaliën worden genoemd die
uitsluitend in een verpakking met kinder-
veiligheidssluiting aan het publiek mogen
worden afgeleverd. Deze wet geldt voor alle
op recept voorgeschreven geneesmiddelen en
tevens voor acetosal-en paracetamolhouden-
de middelen, methylsalicytaat bevattende
vloeistoffen en preparaten die meer dan 250
mg ijzer per verpakking bevatten.
Diergeneesmiddelen, al dan niet door de
dierenarts verkocht, werden door bovenge-
noemde wet echter buiten beschouwing ge-
laten. waardoor gedurende de laatste jaren
een stijging van hel aantal vergifligingsonge-
vallen bij kinderen hiermee werd waarge-
nomen. Naar aanleiding hiervan besloot de
Kliniek voor Kleine Huisdieren van hel N.V.-
Staie College alle geneesmiddelen in een
kinderveilige verpakking af le leveren.

De bedoeling was om niel alleen de a.s.
dierenarts bewust le maken van zijn verant-
woordelijkheid betreffende de afgifte van me-
dicamenten. doch ook hel publiek te atten-
deren op hel juiste gebruik hiervan (The
package is the message!). Hel nul van deze
handelwijze wordl echter betwijfeld daar vele
niet uilsluitend door de dierenarts afgeleverde
dierenverzorgingsmiddelen, zoals ectopara-
sitica (spray\'s, poeders, halsbanden) en anti-
biotica bevattende voedingsmiddelen, niel in
een kinderveilige verpakking worden afge-
leverd.

Kinderveilige verpakkingen zijn in Neder-
land nog niel beschikbaar, hoewel de wense-
lijkheid hiervan wel wordt ingezien: een des-
betreffende motie werd immers in 1980 door
de Tweede Kamer aanvaard.
Bovendien blijkt uit de verslagen van hel
Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum
(NVIC) dal in ons land jaarlijks vele kinderen
het slachtoffer worden van vergiftiging met
geneesmiddelen, huishoudelijke produklen,
bestrijdingsmiddelen etc. Zo vermeldt hel
jaarverslag 1980 dal 7500 informaties over
vergiftigingsongevallen bij kinderen werden
verstrekt, waarvan en 40% (3000) betrekking
hadden op geneesmiddelen. Het aantal onge-
vallen tengevolge van diergeneesmiddelen is
aan de hand van dit jaarverslag moeilijk te
berekenen, maar blijkt waarschijnlijk minder
dan 4% van hel totaal te zijn.
Daar niet alle vergiftigingsongevallen aan het
NVIC worden gerapporteerd is dil percentage
toch bedenkelijk en onderstreept hel de verant-
woordelijkheid van de dierenarts met betrek-
king tol de wijze van aflevering van genees-
middelen. Deze verantwoordelijkheid zou ge-
makkelijker zijn te dragen indien kinder-
veilige verpakkingen beschikbaar zouden zijn.
Dat deze er nog niet zijn is te wijten aan
twee oorzaken, nl. hel ontbreken van een
geldige norm en de kans op verkeerde kost-
bare investeringen. Daar hierover echter reeds
sedert 1980 wordt beraadslaagd, zou hel zo-
wel voor de verpakkingsinduslrie als de die-
renarts een uitdaging kunnen zijn otn op zeer
korte termijn een begin le maken tnet de
introductie van kinderveiligheidsverpakkin-
gen voor de afgifte van bepaalde genees-
middelen. Intussen mag van overheidswege
worden verwacht gebruik te maken van de
ervaringen in de V.S. opgedaan. Om niet in
dezelfde fouten te vervallen zal overleg met
de K.N.M.v.D. niel alleen wenselijk, doch
ook aanbevelenswaardig zijn.

//. H. Thalheimer\'

Dr. H. H. ihalheimer. dierenarts. .1. P. Coenstraat ."ï:. 2251 KK Voorschoten.

-ocr page 256-

I I FERA I UUR

1. Glickman, N. W., MA, MPH ei al.-. Accidental Poisoning ol Children due to Veterinary Drugs. Ihe
Federal Veierinarian.
8, (I9HI).

2. Jaarverslag NVIC 1980. Pharni. Weekhlad. 116, 1425-1427. (19HI).

3. K.N.M.v.D.: Publikatie betreffende de .Apotheek van een Dierenarts (tnaart 1982).

4. Sanders, J. C.: .Medicijnen en Kinderveilige Verpakking. Inleiding congres \'Preventie van Vergifti-
gingen bij Kinderen\' (Utrecht, 24 november 1981).

4 Oktober 1982: een belang-
rijke dag voor het C.D.I.

Op 4 oktober j.1. werd het nieuwe hoofd-
gebouw van het Centraal Diergeneeskundig
Instituut te Lelystad officieel geopend.
Z.K.H. Prins Claus was door ziekte verhin-
derd otri de plechtigheid te verrichten, in zijn
plaats werd het gebouw door Burgemeester
drs. J. P. A. Ciruyters van de Gemeente Lely-
stad geopend met de onthulling van een bron-
zen plaquette van de beeltenis van prof dr. J.
Poels (1851-1927), de grondlegger van het In-
stituut.

Enige honderden genodigden uit veterinair
Nederland waren aanwezig, verschillende
sprekers voerden het woord en Algemeen Di-
recteur drs. P. H. Bool mocht vele geschenken
in ontvangst nemen.

Met de opening van het nieuwe hoofdgebouw
zijn alle afdelingen van het C.D.I. inéén plaats
geconcentreerd.

Dit zal het diergeneeskundig onderzoek zeker
ten goede komen.

-ocr page 257-

Hond

Proefneming met 3 verschillende vaccins
tegen infectieuze tracheobronchitis (ken-
nelhoest) bij de hond

Glickman, L. T. and Appel, M. J.: Intranasal
\\accine trial for canine infectious tracheo-
bronchitis (kennelcough).
Ijih. Anim. Sci..
31, 397-399. (19HI).

Virussen, bacterien en mycoplasinala worden
wel in verband gebracht met infectieuze tra-
cheobronchitis (kennelhoest). Men denkt dat
Bordeiella hronchi.septica de belangrijkste rol
speelt bij deze aandoening, daar deze bacterie
in staat is de verschijnselen op te wekken.
Niettegenstaande de virussen, parainfluenza-
virus en adenovirus, de ziekte niet kunnen
opwekken, worden zij toch ook vaak geïso-
leerd. Mogelijk hebben zij een synergistische
werking. Bij het beschreven onderzoek heeft
men de efficiëntie van 3 vaccins onderzocht.
Eén vaccin bevatte alleen
B. hronehiseptiea.
het tweede behalve deze bacteriesoort ook het
Parainfluenzavirus en aan het derde vaccin
was ook nog adenovirus-2 toegevoegd. Alle
drie vaccins werden uitgetest in een grote
beagle fokkolonie.

Het onderzoek vond zowel gedurende de
zotner als de winter plaats, daar bekend was
dat "s zomers de aandoening endemisch voor-
kwam en "s winters epizoötisch. De vaccins
werden intranasaal toegediend. Het bleek dat
elke toevoeging een additioneel effect had.
Het vaccin bevattende
B. hronehiseptiea. Pa-
rainfluenzavirus en adenovirus-2 was dan ook
het meest effectief De incidentie van kennel-
hoest lag in de zotnerperiode 81,8% en in de
winter 71,2% lager in vergelijking met con-
trole dieren. Het vaccin kan vanaf een leeftijd
van 2 weken zonder neveneffecten worden
toegediend. Weloverwogen gebruik van een
dergelijk trivalent vaccin lijkt dan ook zijn
vruchten te kunnen afwerpen.

//. A. Salie veld.

Kip

Wereld overzicht pluimveeziekten

Biggs, P. M.: The world of poultry disease.
Avian Pathology. II, (2). 281-300. (1982).

Schrijver begint met een overzicht van de 40
toplanden, welke samen 93% van de totale
slachtpluimvee- en 91% van de eiproduktie
verzorgen. De produktie in de ontwikkelings-
landen ligt meest veel lager dan in de ontwik-
kelde landen, maar uitbreiding is gaande en de
vraag is er groeiende. Vooral in de ontwikke-
lingslanden voorziet pluimvee voor een be-
langrijk deel in de totale vleesproduktie. Op
wereldbasis worden evenveel tonnen slacht-
pluimvee plus eieren geproduceerd, als var-
kensvlees en beide komen op de 2e plaats na
rundvee plus zuivel. De grootste hoeveelhe-
den slachtpluimvee worden voortgebracht in
de U.S.A., China, Rusland, Erankrijk en Ita-
lië en de grootste produktie per inwoner vindt
plaats in Israël, U.S.A., Hongarije, Canada en
Nederland. Deze gegevens zijn ontleend aan
het 1979 EAO-Production Yearbook. De
daarna volgende informaties over pluimvee-
ziekten zijn voornamelijk verkregen uit het
EAO-WHO-OIE-1979 Animal Health Year-
book (dus niet erg up to date en van niet
praktische mensen afkomstig;
Ref.).
Het diermateriaal wordt door een beperkt
aantal fokhedrijven in de U.S.A. en Europa
over de hele wereld geleverd, wat verspreiding
van besmettelijke ziekten met zich mee kan
brengen. De toepassing van preventieve vete-
rinaire maatregelen, met inschakeling van
deskundige veterinaire hulp, is meer dan ooit
noodzakelijk. In de ontwikkelingslanden is
het aantal gevallen van besmettelijke ziekten
groter dan in de ontwikkelde landen, waar
meer en beter gevaccineerd wordt. Eokkenop
resistentie wordt door enkele fokkers toege-
past en hoewel tot nu toe zonder veel resul-
taat, verwacht schrijver hiervan meer in de
toekomst.

Jï]

Uitroeiing als bestrijdingssysteem wordt al-
leen geschikt geacht voor
S. pullorum en my-
coplasmosis, hoewel in een overzichtstabel
ook vogelpest, NCD, cholera en tbc staan
vermeld.

Volgens deze tabel vindt bestrijding van my-
coplasmose in Nederland en de meeste andere
landen ter wereld alleen plaats met chemo-
therapie (wat allang achterhaald is;
Ref). Ook
zou S.
pullorum in Engeland alleen door che-
motherapie bestreden worden (!?;
Ref.).
Minstens zo vreemd is, dat vaccinatie tegen
NCf^ als de meest algemeen geaccepteerde
bestrijding — ook in Engeland wordt ge-
noemd. Terwijl Engeland sinds I september
1981 de vaccinaties heeft afgeschaft, terug is
gekeerd naar het afslachtsysteem en alle im-
porten van pluimvee en eieren uil landen,
waar wèl wordt gevaccineerd, heefl verboden.

-ocr page 258-

(Hierover wordt in dit artikel met geen woord
gerept;
Ref.)

Voor de toekomst verwacht schrijver, dat
ziekten een van de hoofdproblemen voor de
pluimveehouderij blijven vormen en dat
vooral aan de preventie alle aandacht van
veterinaire zijde moet worden besteed. Hel
aantal vaccinaties zal eerder toe- dan afne-
men, maar door genetische manipulatie zijn
de vaccins zuiverder te maken en kan het aan-
tal antigeenfactoren worden beperkt.
Tenslotte verwacht schrijver, dat ook door
genetische manipulatie van de dieren verbete-
ringen zijn de verkrijgen bijv. van het afweer-
vermogen tegen ziekten; immuuncompetentie
en genetische resistentie. Een nuttig over-
zichtsartikel, hoewel helaas op sommige pun-
ten niet geheel \'up to date\'.
(Over verbetering door hygiënische maatrege-
len en desinfectie, waaraan in de praktijk nog
zoveel is te doen, wordt in het hele artikel niet
gesproken;
Ref.)

W. J. Roepke.

Rund

Waarnemingen bij het gebruik van de
combinatie xylazine-ketamine hydro-
chloride bij kalveren

Waterman, A. E.; Preliminary observation on
the use of acombinationofxylazineand keta-
mine hydrochloride in calves.
Vet. Rec.. 109,
464-467. (1981)

Een combinatie van xylazine (0,2 mg kg in-
tramusculair) en ketamine (5 mg,. kg intrave-
neus of 10 mg kg intramusculair) werd ge-
bruikt om .10 kalveren te anaestheseren. De
dieren werden in 3 groepen verdeeld.
In groep A werd ketamine 10 minuten na de
i.m. injectie met xylazine intraveneus toege-
diend. Dit gaf een anaesthesie van ongeveer
20 minuten.

De anaesthesie werd verlengd door halothaan
inhalatie en het herstel was snel. De kalveren
stonden 37,0 ± 7,5 minuut na het stopzetten
van de halothaan toediening,
In groep B werd ketamine lü minuten na de
xylazine injectie intramusculair toegediend.
In groep C werd ketamine gelijktijdig met
xylazine intramusculair gegeven.
Zowel in groep B als in groep C werden de
injectievloeistoffen via aparte spuiten op ver-
schillende plaatsen geinjiceerd. (Een hande-
ling die eigenlijk standaard moet zijn;
Ref.)
Anaesthesie duur in groep B was 23,5 ± 1,8
minuut en in groep C 37,0 ± 3,4 minuut.

In beide laatste groepen werd de anaesthesie,
indien nodig, verlengd door intramusculaire
injecties met ketamine (5 mg kg). Het herstel
was langzamer dan in groep A. Voor groep B
85,0 ± 10,8 minuut na de laatste ketamine
injectie. Voor groep C was dil zelfs 107,6 ±
10,5 iTiinuut.

Ademhaling en pols daalden na de xylazine
toediening en stegen weer zodra ketamine
werd gegeven (groep A B).
De bradycardie was afwezig als ketamine en
xylazine gelijktijdig werden toegediend
(groep C).

De anaesthesieduur in groep B en C, geïndu-
ceerd door de ketamine-injectie, leek samen te
hangen met de leeftijd van de kalveren; deze
nam af naarmate de dieren ouder waren, dit
tot een leeftijd van 10 weken.
Daarna was de anaesthesieduur min of meer
constant voor ongeveer 23 minuten.
De combinatie van xylazine en ketamine gaf
een prima spierverslapping en het herstel na
anaesthesie verliep goed en probleemloos.
(Economische aspecten zullen een rol spelen
of men al dan niet gebruik zal maken van deze
anaesthesie methode. Uit eigen ervaring lijkt
het gebruik van barbituraten intraveneus na
een premedicatie tuet xylazine of aceproma-
zine en atropine een aantrekkelijk alternatief;
Ref)

J. Venitum.

Gistmastltis bij het rund

Weigt, M. und Ahlers, D.: Zur Ätiologie,
Symptomatologie und Therapie der Hefetnas-
titis beim Rind.
Dtsch. Tierärzti. Wschr.. 89,
234-238. (1982).

Ontstaan van de infectie: Met de toename van
jiet antibioticagebruik bij de mastitisbestrij-
ding is \'in alle landen met intensieve melk-
veehouderij\' het aantal door (9 soorten) gist
veroorzaakte mastitiden sterk toegenomen.
In de meeste gevallen bleek dat de antibiotica
gist bevatten.

De infectie komt uitsluitend via het tepel-
kanaal in het uier. Bij slechte hygiëne en
door terugstromen \\an gecontamineerde
melk kan door het melken eveneens een gist-
infectie optreden.

Een verhoogd melkcelgetal dooreen bacteriële
infectie verhoogt de weerstand tegen gist-
infecties (p. 235). Na \'Bestandsbehandlung\'
met gist bevattende antibiotica kregen vrijwel
uitsluitend klinisch onverdachte dieren gist-
mastitis.

Uit een grafiek blijkt dat van 1962 tot 1971
gistmastitis sterk toenam en daarna duidelijk
weer verminderde. Dit wordt toegeschreven
aan de gestegen en later verminderde \'Be-
standsbehandlung\'.

-ocr page 259-

Symptomen: temperatuurverhoging (40° C)
\'s avonds, \'s morgens vaak normaal. De
dieren maken geen zieke indruk. Aangetaste
kwartieren zijn sterk gezwollen, soms met
gas en weinig pijnlijk. De melk blijft vrij lang
normaal, wordt later dun en grauw van kleur,
er treden room-, kaas- of gelei-achtige vlok-
ken op. De melkgift vermindert of houdt op.
Door herhaalde behandeling van een bacte-
riële infectie met een besmet antibioticum
kan een superinfectie met gist ontstaan.
Chronische gistmastitis of menginfecties zijn
in het laboratorium moeilijk vast te stellen.
Klinische gegevens zijn voor de diagnose
onmisbaar. De laatste stralen, eventueel op-
gewekt met oxytocine (20 E. i.v.) geven de
beste laboratorium-uitslag.
Therapie: Vooropgesteld wordt het zeer dik-
wijls uittnelken overdag. Dit kan door oxy-
tocine worden bevorderd. Daarna volgt
\'s avonds toediening van Moronal® (Heyden-
Squibb, München en Ea. Albrecht, Aulen-
dorf) of Canesten® (Bayer). Behandeling 3
dagen om de 24 uur.

Hoewel de prognose niet ongunstig is, gaat
de produktie van aangetaste kwartieren toch
vaak geheel of deels verloren.

Commentaar: Het lijkt vreemd dat gistmas-
titis aan de Duitse kant van de grens een
probleem is en aan onze kant niet. Het is
mogelijk, dat bij ons routine-onderzoek de
gistmastitis soms niet wordt onderkend.
Dat \'in alle landen met intensieve melkvee-
houderij\' gistmastitis sterk is toegenoinen
met het stijgende antibioticagebruik geldt
toch niet voor ons land (Landelijke Steek-
proeven Mastitis).

In W.-Duitsland werden meer antibiotica in
vloeistof gebruikt met veel doses in één lies.
Dit geeft een veel grotere kans op containi-
natie dan bij ons gebruik van injectors.
Bij de hygiëne van het melken en de behan-
deling van het uier worden bij ons ook
fouten gemaakt, ook hapert de melktechniek
niet zelden (rellex). loch treedt slechts zeer
sporadisch gistmastitis op of wordt althans
niet als zodanig onderkend.
Op een vraag aan Weigt (Congres Mexico
1978) of bet met gewenst was wettelijk voor
te schrijven dat antibiotica vrij van gist-
inlcctie moesten zijn, antwoordde ze dat na
haar publikaties de producenten reeds vol-
doende aandacht gaven aan dat probleem.
De opmerking op p. 235 dat een hoger cel-
gctal meer weerstand geeft tegen gistinlëcties
lijkt in tegenspraak met het gestelde op p. 237,
dat bij bacteriologisch aangetast uierweefsel
gistsoorten wezenlijk meer kunnen bijdragen
lot een ernstiger aantasting;
Ref.

G. Ciruoienhuis.

Varken

Onderzoekingen over het voorkomen van
Salmonella\'s in klinisch niet-verdachte
varkensstapels.

Both, G.. Möller, K., Busse, F. W.. Nitzschke,
E. und Jonas. D.: Untersuchungen über das
Vorkommen von Salmonellen in klinisch un-
verdächtigen Schweinezucht beständen.
Disch. Tierärzil. W.schr.. 89, 3-6. (1982).

Omdat Salmonella\'s in slachtvarkens een niet
onaanzienlijk gevaar op kunnen leveren voor
de volksgezondheid, werd een onderzoek in-
gesteld naar het voorkomen en de betekenis
van Salmonella-infecties op varkensbedrijven
in Rheinland-Pfalz (West-Duitsland),
Er werden mestmonsters genomen op 127
varkensbedrijven die bij nauwkeurig veteri-
nair-klinisch onderzoek geen aanwijzingen
gaven voor een Salmonella-infectie,
Slechts bij ca, 1% der fokvarkens (leeftijd
6 mnd, - 3 jaar) en bij ca, 7% der mestvarkens
werd bij de gevolgde methodiek Saltnonella
aangetoond,

In de zomer lag het percentage iets lager dan
in de winter; dit werd vermoedelijk veroor-
zaakt door de betere reiniging en ontsmetting
der stallen in de zomermaanden.
Uit de faeces van mestvarkens werd vaker
Salmonella gekweekt dan uit faeces van fok-
varkens; als oorzaak hiervan wordt genoemd
dc betere bedrijfsvoering en de geringere om-
vang van de fokbedrijven.
Naarmate de bedrijven een groter deel van het
voeder aankochten, steeg het aantal Salmo-
nella-positieve faeces-monsters. Het was het
grootste bij mestvarkens die een mengvoeder
kregen in meelvorm.

Het is opvallend dat bij het onderzoek nooit
Salmonella lyphinturium werd gevonden, ter-
wijl bij Salmonella-uitbraken in het betreffen-
de gebied bijna steeds dit type w ordt gevonden.

G. van Dommelen

Voedingsmiddelenhygiëne
Ophoping van Yersinia enterocoiitica

Schiemann. D. A.: Development of a two-
step enrichment procedure for recovery of
Yersinia enierocoliiica from food, Appl. Env.
Microbiol.,
43, 14-17, (1982).
De auteur heeft 2 nieuwe ophopingsmedia
voor de isolatie van
Yersinia enierocoliiica uit
voedingsmiddelen samengesteld,
Gistextract bengaals rose bouillon voor
voorophoping bij 4-10° C en Galoxalaat-
sorbose bouillon voor selectieve ophoping bij
22° C, Vergeleken met koude voorophoping
en een selectieve ophoping met gemodificeerd

-ocr page 260-

Rappaport medium geven deze media meer
positieve isolaties en een snellere isolatie van
humane stammen uit kunstmatig besmette
voedingsmiddelen. Het door Schiemann ont-
wikkelde selectieve ophopingsmedium geeft
ook betere resultaten te zien van koude voor-
ophoping met fosfaat gebufferde fysiologische
zoutoplossing. De auteur meent dat de beste
resultaten verkregen worden met vooropho-
ping met fosfaat gebufferde fysiologische zou-
toplossing voor 14 dagen bij 4° C of met
gistextract-bengaals rose bouillon voor 9
dagen gevolgd door selectieve ophoping voor
5 dagen bij 22° C.

H. Mol.

De uier als bron van Campylobacter spe-
cies

Lander, K. P. en Gill, K. P. W.; Experimental
infection of the bovine udder with
Campylo-
bacter coli jejuni. J. Hyg. Camh.. 84, 421-
428. (1980).

De auteurs infecteerden 5 kwartieren van 2
lacterende Guernsey koeien door intra-
mammaire applicatie met 2,6 k.v.e. tot .3,8 x
10\' k.v.e. van een
Campylobacter coli/jejiitii
stam. De stam was geïsoleerd uit faeces van
één van 2500 zieke kinderen tijdens een enteri-
tis epidemie.

De geïnfecteerde kwartieren ontwikkelden
een klinische mastitis en grote aantallen
Catn-
pylobacter
konden uit de melk worden geïso-
leerd.

De melk van de niet geïnfecteerde kwartieren
bleef negatief evenals bloed en faeces. De iso-
latie kan alleen geschieden indien de media
micro-aerafiel werden bebroed.
De resultaten bewijzen dat
Campylobacter
coH!jejuni
mastitis kan veroorzaken en dat de
runderuier een potentiele bron is van
Catnpy-
lobacter
species voor rauwe melk.

//. .Mol.

The International Journal for the
Study of Animal Problems\'

Ontevreden met regelingen omtrent het
apengebruik in de V.S.

Rowan, A. N.: Scientific issuesand regulation
of primate use.
IJSAP. 2, (I). 37-43. (1981j

Aan de hand van enige misstanden licht
Rowan zijn ontevredenheid met het apenge-
bruik in de V.S. toe. Zo stelt het \'National
Priinate Plan\', U.S. Dept. of Health, Educa-
tion and Welfare. 1980, dat het gebruik van
apen essentieel is voor de bescherming van de
volksgezondheid. Rowan acht dit te sterk ge-
steld. Ook voor poliovaccin produktie kan het
apengebruik verder afnemen mits; (a) de
World Health Organization minder terughou-
dend is bij het overschakelen van het Sabin
naar het Salk vaccin, (b) men modernere cel-
kweektechnieken gebruikt en (c) men de neuro-
toxiciteitstest bij apen afschaft. Het \'Inter-
agency Primate Steering Committee\' schat de
jaarlijkse behoefte aan chimpansees in de V.S.
op 700, wat veel te hoog is. Niettemin ging één
van de meest produktieve fokkolonies gedeel-
telijk verloren omdat een ander instituut voor
een onv erantwoord laag bed rag had ingeschre-
ven op een onderzoekscontract. Het "Pri-
mate Research Center Program\'kost veel geld
maar levert geen topkwaliteit aan onderzoeks-
resultaten.

Rowan roept op alle onderzoeksactiviteiten
met apen in de V.S. door te lichten en onder te
brengen bij één nieuw op te richten instantie
(National Primate Study Authority) die ook
op de dierbeschermings- en natuurbescher-
mingsaspecten moet letten. Rowan gaat niel
in op de eventuele samenhang tussen de ge-
noemde misstanden. Hierdoor is het voor de
lezer onduidelijk of oprichting van weer een
nieuwe instantie de toestand zal kunnen ver-
beteren.

Dr. C. Goo.sen, etholoog. Primatencentrum
TNO, Rijswijk.

De coyote (Canis latrans) in Panama

Mendez, L,, Delgado, F., Miranda, D.: fhe
Coyote
(Canis tairatis) in Panama. US.A P. 2,
2.52-255. (198 Ij

De coyote of prairie wolf is een bijzonder slim
dier, dat zeer goed in slaat is zich in de natuur
le handhaven. Hij leeft van kleine zoogdieren,
vooral knaagdieren, en zou voorts ongewer-
velden eten. De schade die hij aanricht onder
huisdieren en pluimvee is gering. Deson-
danks, en niettegenstaande het besef, dat de
coyote een belangrijke rol speelt bij het in
stand houden van het natuurlijk evenwicht in
zijn biotoop, neemt de uitroeiingscampagne
vooral in Mexico, in intensiteit toe.
Het woongebied van de Coyote strekt zich uit
van Canada, via de Verenigde Staten, tot de
centraal Amerikaanse landen ten noorden van
Panama.

De auteurs vermelden de vangst van dc eerste
coyote in Panama en een 3-tal waarnemingen

Pen nieuw tijdsebrilt over dlerenbeschermingsvraagstukken; /ie; njihchr. Diergeneesi^.. 107. (i9).
746-750. (I9H2).

-ocr page 261-

van dieren in het tropisch regenwoud gren-
zend aan Costa Kica. Zij verwachlen dat de
Coyotes verder naar het zuiden zullen gaan
trekken, waarbij het centrale bergland moge-
lijk een tijdelijke barrière zal kunnen vormen.
In Panama zal de coyote dan het belangrijkste
roofdier worden en slechts weinig concurren-
tie ondervinden van de inheemse predatoren
zoals de vos, het stinkdier, de neusbeer en de
wasbeer en enkele katachtigen.
De auteurs zijn \\an meningdat in Panama een
programma moet worden opgesteld om het
bestaan van de coyote te verzekeren en de
publieke opinie le beïnvloeden. Zij propage-
ren de coyote als een intelligent en sociaal
levend dier dat meer goed dan kwaad doet. Zij
bepleiten een selectief afschot in gebieden
waar de dieren schade \\eroorzaken. Het jagen
zou moeten gebeuren door biologen van een
gouvernementsdienst voor natuurlijke hulp-
bronnen. Drastische methoden zoals vergifti-
gen van dieren, worden krachtig van de hand
gewezen.

Prof. ür. P. /.wan. Vakgroep Pathologie,
Afd. Bijzondere Dieren, Faculteit der Dierge-
neeskunde, Rijksuniversiteit te Utrecht.

Wetgeving rond het dierproefgebruik
dient herzien te worden

Markell, D. I..: fhe case for revising our laws
on animal experimentation.
US.AP. 2, (2).
H7-95. (19HI).

In zijn artikel over gewenst recht voor het
gebruik van proefdieren leunt Markell, zoals
z.ovelen, op de gedachten van Peter Singer.

Hij heeft het begrip\'speciesism\'gestalte gege-
ven. Mensen zijn gelijk, hebben gelijke rech-
ten. Onze juridische scheidslijn loopt door
het onderscheid mens en dier heen. Mensen
hebben rechten, dieren met. De natuurlijke
scheidslijn is echter een andere. Waar wezens
pijn kunnen lijden is er sprake van het hebben
van belangen. Het recht heefl deze belangen te
kennen en le onderscheiden. Waar dil niel
gebeurt vindt speciesisme plaals, de onderstel-
ling van de ene soort beneden de andere.
In zijn artikel van ongeveer 5000 woorden gaal
Markell uil van deze basisfilosofie en stelt hel
gebruik van proefdieren aan de kaak.
Twee struikelblokken staan deze visie in de
weg. In de eerste plaals staat onze christelijke
levensvisie het niet toe om dieren in biologisch
opzicht gelijk te slellen aan de mens. De mens
is en blijft superieur. In de tweede plaats is hel
recht een uiting van macht, die het in de weg
staal om dieren een gelijke rechtspositie le
bieden als mensen.

Volgens Markell dienen er twee typen wetten
rond hel dierproefgebruik gecreëerd te wor-
den. Het ene type met regels over de vraag
wanneer dierproeven geoorloofd zijn, hel
tweede over de regulering van geoorloofde
dierproeven. In zijn beloog sluit hij nauw aan
bij de wettelijke regeling van proeven op men-
sen. Deze regels wijken sterk af van die voor
dierproeven. Wij dienen rekening te houden
met hel belang van de proef en het belang van
hel dier.

Mr. D. Boon. wetenschappelijk medewerker
Faculleil der Rechtsgeleerdheid, Rijksuniver-
siteit te Groningen.

KOOOi)

Tierärztliche Geburtskunde

W. Baler und F. Schaetz

Onlangs verscheen hij Ferdinand Fnke Verlag te
Stuttgart de 5e herziene uitgave van hel oorspron-
kelijk door A. O. Stoss samengestelde boek \' lïer-
arzlliche CJeburlskunde\', aantal blz. 343, aantal
al\'b. 96.

Dc huidige druk kwam lot stand onder redaktie van
W. Baier en F. Schaetz, met medewerking van M.
Berchtold, W. Busch, M. Russe en K. Walser.
Hel boek behandelt de fysiologie en pathologie van
de graviditeit, de geboorte en het puerperium. Voor
de eerste maal wordt aandacht besteed aan \'Über-
wachung von Geburls- und Nachgeburtsphase bei

Rind und Schwein in Groszanlagen\'. Destofwisse-
lingsstoornissen die rondom de partus kunnen
voorkomen ende fysiologie ende pathologie van de
pasgeborene komen eveneens in afzonderlijke
hoofdstukken aan de orde. De verschillende hoofd-
stukken zijn voorzien van een aantal meest rele-
vante literatuuropgaven.

De, in wezen zeer uitgebreide, leerstof is op een
korte en bondige wijze behandeld, waardoor de
omvang van het leerboek bescheiden kon worden
gehouden, toch heb ik tijdens het doorlezen vande
diverse hoofdstukken mij afgevraagd ofdeauteurs
niet iels meer ruimle had moeten worden geboden.
Over een aantal details kan men van mening ver-
schillen, maar gesteld mag worden dat de auteurs

-ocr page 262-

een zeer aantrekkelijk leerboek hebben weten te
presenteren, dat vooral voor studenten en praktize-
rende dierenartsen een nuttige aanwinst is.

C. H. IV. ,k R<)i.s.

Geslachtsbepaling bij vogels

G. Th. Kaal

Een van de meest belangrijke redenen voor het
houden van vogels als liefhebberij is het creeren van
omstandigheden zodanig, dat de vogels overgaan tot
voortplanting. Behalve de problemen inet de voe-
ding, huisvesting en verzorging vormt de herken-
baarheid van de beide geslachtskenmerken ook
vaak een probleem.

De auteur, dierenarts en ervaren vogelkweker, heeft
zich sinds enige jaren toegelegd op de geslachtsbe-
paling bij vogels, om zo de liefhebbers te stimuleren
zich toe te leggen op de kweek van vogels zonder
duidelijke geslachtsverschillen. Met name voor die
vogels, die vallen onder de bedreigde diersoorten of
waarvoor in- of e.xportbeperkingen bestaan of bin-
nenkort zullen komen, is het erg belangrijk te zor-
gen voor een in gevangenschap gekweekte popula-
tie, om zo de vraag naar wildvang te verminderen.
In het ruim 150 bladzijden tellende boekwerk, door-
spekt met vele kleurenfoto\'s en tekeningen, begint
de auteur met een beschrijving van de anatomie van
het geslachtsapparaat, waarna kort ingegaan wordt
op de voortplanting bij vogels.

Een beperkte beschrijving van de geslachtsbepaling
door middel van cloaca-, chromosomen- en hor-
monenonderzoek gaat vooraf aan een uitgebreide
beschrijving van de techniek van het endoscopisch
onderzoek. Dit gedeelte geeft de auteur de richtlij-
nen en resultaten gebaseerd op eigen endoscopisch
onderzoek van meer dan 2000 vogels. Dat de opera-
tieve ingreep weinig risico inhoudt, moge blijken uit
het geringe aantal van slechts 5 sterfgevallen (min-
der dan 0,25%).

Omdat een identificatie van de vogel nadat het
geslacht is vastgesteld, erg belangrijk is, zowel om
verwisseling als om fraude te voorkomen, wordt
tevens hieraan aandacht besteed,
lict grootste deel van het boek, ruim 100 bladzij-
den, wordt gewijd aan een overzichtelijke beschrij-
ving van de voornaamste vertegenwoordigers uit 20
vogelorden. Elk overzicht is samengesteld op basis
van literatuurgegevens, eigen waarnemingen en er-
varingen. In vele gevallen blijken geslachtsverschil-
len, die in de literatuur vermeld worden, niet over-
een te stemmen met de werkelijkheid. Waar
mogelijk geeft de auteur een overzicht van sum-
miere geslachtsverschillen gecontroleerd door mid-
del van endoscopisch onderzoek.
Hoewel het de doelstelling van dc auteur is \'De
liefhebbers te helpen bij het sexen van zijn vogels\',
bevat het voor elke prakticus die in zijn praktijk
regelmatig met vogels geconfronteerd wordt, veel
waardevolle informatie.

Mede door de voortreffelijke lay-out van .1. .A. Eok-
king en de illustraties van P. Honig, is het een
prettig ogend en overzichtelijk geheel geworden.
Vooral om de kosten te drukken, wordt het boek
uitgegeven door de auteur zelf en is het bij hem te
bestellen door overmaken van / 50.-(inclusief / 5
portokosten).

ï/. D,

leiii.

The anatomy of the domestic animals
Volume 3. fhe circulatory system, the
skin, and the cutaneous organs of the
domestic mammals

A. .Schummer. H. Wilkins. B. Vollmerhaus. K. H.
Habermehl

Eranslation W. G. Schiller and P. A. E. Wight
(i-erlat; P<\'iil Parev - 1982 - Berlijn cn Hamhurg.
Prijs ±
11 225.-)

Dit is het derde deel van een vijfdelige serie veteri-
naire anatomieboeken, die uit het Duits in het En-
gels worden vertaald. I evoren verschenen reeds het
tweede (1973) en het vijlde (1977) deel vande reeks
in het Engels. Deze uitgave is dus in feite geen nieuw
boek: het is een letterlij ke v ertahng v an de uitgav e in
het Duits die in 1976 werd gepubliceerd.
Het boek beschrijft het circulatieapparaat (266
bladzijden), het Ivmfestelsel (171 bladzijden), ende
huid met derivaten, waaronder uier en klauwen
(hoeven) (118 bladzijden).

De auteurs beginnen ieder hoofdstuk met een korte
beschrijving van de fylogenie en over functionele
aspecten. Deze beschrijvingen zijn erg kort zodat
het raadzaam is daarover meer specifieke literatuur
op te slaan. Met name betreft dit functionele en
klinische aspecten, die in deze vorm beschreven niet
als een verrijking van het boek kunnen worden
aangemerkt.

Na vergelijkend anatonusche beschrijvingen komen
de in de titel vermelde orgaansystemen van achter-
eenvolgens hond en kat, varken, rund, schaap en
geit, en paard aan de orde. De bloedvoorziening
van het centraal zenuwstelsel staat echter in deel IV
beschreven.

De tekst betreffende de beschrijvende anatomie is
uitvoerig, helderen goed leesbaar. In de tekst wordt
duidelijk verwezen naar uitstekende illustraties (to-
taal 439 illustraties, waarvan |73 in kleur).
Bij het lymfeapparaat wordt naar de vleeskeuring
verwezen: de vertalers geven echter aan dat deze
verwijzingen betrekking hebben op de vleeskeuring
in Duitsland en niet in ieder land toegepast worden.
Al met al is dit cen anatomicbock dat in zijn ana-
tomische beschrijvingen cn zijn illustraties verheven
is boven andere anatomieboeken in de veterinaire
literatuur. Voor instituten waar anatomische vra-
gen veel aan de orde komen is het in feite ccn
onmisbaar naslagwerk. Voor studenten is de aan-
schaf van dc volledige serie van vijf boeken echter
erg duur, maar wel een bezit voor het leven,
Dc keuze tussen deze Engelse en de Duitse uitgave
hangt alleen af van de voorkeur van de gebruiker
voor een van beide talen,

O, //. W cniin!..

-ocr page 263-

Keuringsdierenartsen?

Geachte Redaktie,

Hierbij vraag ik Uw aandacht voor de vol-
gende gebeurtenissen, die de sector keurings-
dierenartsen van onze Koninklijke Maat-
schappij raken:

Zoals bekend zal in Nederland de keuring
van slachtdieren en van vlees, die vanaf 1921
tot op heden in Gemeentelijk verband werd
uitgevoerd, binnen afzienbare tijd gereorgani-
seerd worden tot een Rijkskeuring voor vlees.
Daartoe is door het Ministerie van Landbouw
een projectgroep ingesteld met de bedoeling
deze reorganistie zo snel mogelijk voor te
bereiden. Er is een aantal inleidende bespre-
kingen geweest, zo ook in de provincie
Drenthe. Daarbij is naar voren gekomen om
de provincie Drenthe als een soort proef-
gebied te bestemmen, dat als model zou die-
nen voor heel Nederland. Aangezien de pro-
jectgroep op dat moment geen plan had voor
de taken en organisatie, is overeengekomen,
dat de 5 gezamenlijke Vleeskeuringskringen
in Drenthe zelf een plan als voorstel zouden
opstellen, waarmede huns inziens de overgang
naar het Rijk zou kunnen plaats vinden
onder voorwaarde van het behoud van de
kwaliteit der totale vleeskeuring als een deel
van de preventieve zorg voorde Volksgezond-
heid.

Welnu, dit rapport is ingediend bij de project-
groep. en op 23 september jl. is dit rapport
met de projectgroep besproken. Daaruit is het
volgende naar voren gekomen: De project-
groep achtte
niet discutabel om de repressieve
keuring \'achter de slachthuisdeuren\' door de
toekomstige vleeskeuringsambtenaren te la-
ten uitvoeren. Dat zou overgenomen moeten
worden door de Keuringsdiensten van Waren.

De projectgroep heeft intussen een aantal
nieuwe voorstellen ingediend bij de Minister
van Landbouw, waarvan de strekking on-
bekend is bij de Drentse Vleeskeuringskrin-
gen.

Wel kwam één dezer voorstellen boven tafel,
nl. de organisatiestructuur van de toekom-
stige keuringskring Drenthe. De 5 keurings-
diensten zouden worden teruggebracht tot
3 regio\'s, ieder bemand met 1 keuringsdieren-
arts. Aan de top van deze organisatie is 1 di-
recteur plus 1 adjunct-directeur, die bij va-
cantie en ziekte zou kunnen invallen op de
locaties. Totaal 5 dierenartsen ten opzichte
van de huidige 9 a 10 dienstdoende dieren-
artsen.

In deze organisatie zou 1 centraal laborato-
rium gevestigd zijn vooralle Bacteriologische
Onderzoeken en verdere onderzoeken, die nu
plaats vinden in de huidige kring-laboratoria.
Alle B.O.\'s van de locatie dienen opgezonden
te worden naar het centraal laboratorium.
De bestaande laboratoria vervallen. Ter
plaatse kan nog slechts worden verricht: Het
KB-onderzoek, de pH-meting en eventueel
onderscheid van dode en levende cysticerci.
Deze gang van zaken werd voorgesteld, zoals
medegedeeld, na advies aan de projectgroep
van een cotnmissie \'vooraanstaande laborato-
rium-dierenartsen\'. Wie dat waren werd door
de projectgroep niet genoemd. Deze laatste
mededeling deed de deur dicht en de vergade-
ring van Vleeskeuringsbesturen was perplex.

De conclusie uit deze mededelingen van de
projectgroep moet de volgende zijn: De keu-
ringsdierenarts wordt gedegradeerd (een an-
der woord is niet mogelijk) tot een soort
opzichter zonder verantwoordelijkheid en be-
voegdheid. Eén van zijn belangrijkste pijlers
voor een verantwoorde keuring wordt hem
afgenomen. Hij verliest het zicht op het geheel
van het proces. Door de beperkte simpele
taak die hem is overgebleven, verliest hij
tevens het ambtelijke overwicht ten opzichte
van vleesproducerende bedrijven en de onder
hem staande keurmeesters, wiens vakbe-
kwaatnheden in dit systeem ook niel meer
tot uiting komen. De werkzaamheden naast
hel \'toezicht\' van de keuringsdierenartsen
zijn zo laag gekwalificeerd, dat een onge-
schoolde kracht deze ook zou kunnen uit-
voeren.

Wat het Ministerie van Landbouw voordeloe-
kotnslige Rijkskeuringsdierenarlsen van plan
is. is een trap naar beneden, zó laag, zo\'n
grove belediging van hun capaciteiten, op-
leiding en integriteit, dat ik tnij geroepen
voel deze cri de coeur in ons Tijdschrift
te plaatsen.

Het zal ook geen verbazing wekken als,
tengevolge van de simpele werkzaamheden,
de honorering van de keuringsdierenartsen
over enige jaren sterk wordt verlaagd, te-
zamen met de andere werkers in de vlees-

(Builen verantwoordelijkheid van de redaktie)

-ocr page 264-

keuring. Het zal ook geen verbazing wekken
als de toekomstige keuringsdierenarts met
zijn witte jas als een spookgestalte rondwaart,
de witte hoed een verlenging der lege ruimte,
een simpele man zonder enige beroepstrots
en beroepsethiek, die niets meer in te brengen
heeft. En bovendien zullen er nog maar het
halve aantal dierenartsen benodigd zijn. (Een
uitstervende diersoort?).
Waarom zou de projectgroep van het Mini-
terie van Landbouw, waarin ook 2 dieren-
artsen zitting hebben, ons dit willen aan-
doen?

Onnodig nog te verklaren, dat de kwaliteit
van de vleeskeuring sterk wordt gereduceerd.
Eenvoudig kan men zich voorstellen welke
mogelijkheden voor geknoei met vlees zullen
worden geschapen. Eveneens ligt voor de
hand de sterke vermindering van plichtsbesef
en de vervlakking van het keuringspersoneel.
fen overvloede zij nog opgemerkt, dat het
totaal van dit toekomstige wankele keurings-
bouwsel, deze reus met lemen voeten, veel
grotere kosten in zijn totaliteit met zich zal
meebrengen, met veel geringer effect. Slechts
mensen met zeer weinig ervaring zullen dit
tegenspreken.

Ik hoop. dat door dit schrijven de collega\'s
zullen worden gealarmeerd, in het belang van
een goede zorg voor de Volksgezondheid en
in het belang van het aanzien van ons beroep
en onze beroepsgenoten.
Met vriendelijke dank voor de plaatsing.

Hooge veen.

E. M. Dufoiir.

Het dertigste congres over Voort-
planting en K.l, te Wels, gehouden
van 25 tot 27 september 1981

Een belangrijk deel van dit congres was gewijd
aan embryotransplantatie (e.t.). Nu deze fok-
methode geschikt voorde praktijk wordt, gaat
de kostenfactor een belangrijke rol spelen.
Prof Joachim Hahn uit Hannover heeft opde
betrekkelijkheid van de kosten gewezen door
deze te relateren aan de prijs van hoogwaar-
dige fokdieren. In de Verenigde Staten heeft
de e.t. een grote vlucht genomen, doordat de
prijzen van deze dieren een veelvoud bedragen
van die in West-Europa.
Beperking van de kosten kan plaatsvinden
direct door de kosten per handeling te vermin-
deren en indirect door het aantal kalveren per
transplantatie te verhogen. Op de kosten per
behandeling kan onder andere worden be-
spaard door gebruik te maken van ontvang-
sters op het bedrijf waar de donorkoe aanwe-
zig is in plaats van e.t.-centra in te richten en
door de operatieve methode te vervangen
door de niet-bloedige.

Om verbetering van de resultaten te verkrij-
gen, moet aandacht worden geschonken aan:

- strengere selectie van de donorkoeien;
superovulatie (zelfs bij hetzelfde dier grote
verschillen);

- inseminatietijdstippen.

Voor de toekomst moeten oplossingen wor-
den gevonden voor;

het diepvriezen; verbeteren en vereenvou-
digen;
het sexen;

tweelingdracht door twee embryo\'s van
hetzelfde geslacht in een ontvangster te
plaat.sen;

reageerbuiskalveren door geen embryo\'s
maar eicellen te winnen, buiten de eileider
te bevruchten en dan over te planten;
identieke twee- of meerlingen door deling
van het embryo te verkrijgen.
Volgens dr. Hendrik Lehn Jensen uit Kopen-
hagen konden met embryo\'s verkregen door
deling van een embryo dat vijf a zes dagen oud
is, drachtigheidspercentages worden verkre-
gen die maar vijftien tot twintig procent lager
liggen dan wanneer vooraf geen delingen wer-
den toegepast. Hij deelde tevens mede dat de
invriesresultaten sterk kunnen worden verbe-
terd door het beschermende middel D.M.S.O.
te vervangen door 1.4. Mol. glycerol.
Onderzoeken van dr. W. Lampeter uil
Oberschleiszheim tonen aan dat drachtig-
heidsresultaten behaald bij ontvangsters die
spontaan tochtig zijn geworden, weinig afwij-
ken van die waarbij de tochtigheid door pro-
staglandinen is bewerkstelligd. De beoorde-
ling van embryo\'s op overplantingsgeschikt-
heid wordt volgens hem sterk beïnvloed door
het ontwikkelingsstadium waarin zich het
embryo op het moment van beoordelen be-
vindt.

-ocr page 265-

Een belangrijk onderwerp namelijk de oorza-
ken van de grote variatie in het aantal eicellen
dat per superovulatie vrijkomt is doordr. E.
Shilling uit Mariensee behandeld. Behalve het
aantal is de kwaliteit ervan minstens even be-
langrijk.

De volgende invloeden spelen hierbij een rol:
Hortnoonbehandeling\'

tijdstip van toediening gedurende de cy-
clus. Wanneer van P.M.S.G. gebruik
wordt gemaakt, moet de behandeling tus-
sen D 10 en D 15 worden uitgevoerd;
dosering. Bij overschrijding van de opti-
male dosering worden wel meer eicellen
opgewekt maar het aantal bevruchte eicel-
len zal niet toenemen;
soort hormoon. Volgens dr. Shilling is er
weinig verschil in resultaat tussen E.S.H.
en P.M.S.G. Doordat E.S.H. veel vaker
moet worden toegediend, is de behande-
ling veel duurder;

hormoonwerking afremmen. Om te voor-
komen dat veel follikels geen ovulatie
pan vertonen, kan anti-P. M.S.G. worden
ingespoten. In de praktijk wordt dit door
prof. Bouters in Gent toegepast.
Door vaststelling van het progesterongehalte
in melk of bloedserum op het moment van de
superovulatie kan wel een voorspelling over
het succes daarvan worden gedaan.
Een ander probleem vormt het percentage ei-
cellen dat onbe\\ rucht blijft. Dit wordt onder
andere beïnvloed door;

het tijdstip van de inseminaties. De ovula-
ties zullen verspreid over een bepaald tijd-
vak plaatsvinden en de inseminaties (twee
a drie) moeten zodanig worden uitgevoerd
dat de vrijgekomen eicellen binnen korte
tijd in aanraking komen met zaadcellen
met voldoende bevruchtend vermogen;
de kwaliteit van de eicellen;
het milieu in en de passagesnelheid door
de eileiders. Het milieu wordt sterk hor-
monaal (progesteron) beïnvloed en dit
geldt ook voor de passagesnelheid van de
eicellen door de eileider (oestrogenen).
Doordr. Rudolf ftahn uit Neustadta.d. Aisch
IS voornamelijk stilgestaan hij organisatie en
management. Hij ziet bednjls-e.t. op verzoek
\\an de fokker geen grote vlucht nemen uil het
oogpunt van het kostenaspect. Bij het toepas-
sen als toegevoegd fokprogramtna aan dat
van de K.I. ontslaan andere verhoudingen.
De export zal worden bemoeilijkt door veteri-
nair hygiënische eisen en het niet \\ oorhanden
zijn \\ an vakbekwame e.t.-medewerkers in het

importland. Hij staat een strenge selectie voor
van de donorkoeien en van het voor insemina-
tie{s) te gebruiken sperma.
Door dr. P. Soos uit Boedapest zijn de Hon-
gaarse ervaringen nader uit de doeken gedaan.
Er wordt daar sinds kort gewerkt aan een
grootse opzet.

Ongeveer vijftien kilometer van het vliegveld
bij Boedapest is een groot e.t.-centrum opge-
richt. Daar worden zelfgewonnen en vanuit
Canada overgevlogen embryo\'s overgezet. De
laatsten worden vijfentwintig tot dertig uur na
de winning bij de ontvangster ingebracht. Het
tot dusver behaalde drachtigheidspercentage
bedraagt 47,3.

Het percentage embryonale sterfte wordt
vastgesteld door progesteronbepalingen op
die tijdstippen waarop de ontvangsters norma-
liter voor de eerste of volgende keer weer toch-
tig kunnen worden.

Informatie over de toepassing van e.t. in \'fsje-
choslowakije is door dr. I.. Holy uit Brno
verstrekt.

.Als donoren worden over het algemeen hoog-
waardige fokdieren gebruikt die aan het einde
van hun produktieve leven zijn. Ze moeten
dan nog in een goede conditie verkeren en
geen afwijkingen hebben aan het geslachtsap-
paraat. Vooral het voorkomen van acidosc
bleek een negatieve invloed op de superovula-
tie uit te oefenen.

Door dr. S. G. I.ebedew uit de Sowjet-Unie is
verslag uitgebracht o\\er de stand van zaken
bij het paard. Daar superovulatie nauwelijks
effect heeft, wordt hiervan geen gebruik ge-
tnaakt.

De Japanner Oguri heeft de spoelmethode
zodanig \\ eranderd dat de gummiballon niet in
de ipsilaterale hoorn wordt geplaatst, maar
juist craniaal van de cervix. De reden hiervan
is dat transmigratie bij het paard in 38 procent
van de gevallen plaatsvindt. De spoeling ge-
beurt tussen D6 en D 12 waarbij de beste
resultaten op I) 9 en D lü worden verkregen.
De merrie kan allergisch op de spoelvloeistof
reageren. Bij 124 spoelingen konden 77 em-
bryo\'s worden verkregen.

A. Elgersma-

Andcrc invloeden berusten op ras. leeftijd en produktieniveau van de donor en het sei/oen waarin de
superov ulatie wordt uitgevoerd.

Drs. A. Hlgersma, Gezondheidsdienst voor Dieren in Friesland.

-ocr page 266-

Hermann Jacqes Jordan (1877-
1943)

Nederlands eerste vergelijkend fysioloog,
door N. Postma en F. Smit

Vóór mij ligt de uitgave van de faculteit der
Wiskunde en Natuurwetenschappen van de
Katholieke Universiteit van Nijmegen, 1980,
met bovenstaande titel. Het verzoek van de
redaktie van het
Tijdschrift voor Diergenees-
kunde
hierover een kort referaat te schrijven is
enerzijds voor mij een genoegen, anderzijds
een moeilijke opgave vanwege de veelzijdig-
heid die het werk van mijn vroegere leermees-
ter en promotor kenmerkt.

De uitgave bevat teksten van voordrachten,
gehouden tijdens de Jordan-herdenking op 21
april 1978 te Utrecht en geeft, naast een voor-
treffelijk overzicht van levensloop en vorming
gedurende zijn eerste 40 levensjaren dooreen
leerling van \'het eerste uur\', drs. P. J. van der
Feen te Domburg een aantal bijdragen over
die gebieden van de fysiologie der dieren,
waarin Jordan zelf experimenteel werk heeft
verricht. Tevens wordt uitgebreid ingegaan op
die onderdelen van het vak, waarin hij door
onderwijs en/of voordrachten leerlingen en
medewerkers wist te stimuleren tot eigen on-
derzoek.Ik noem hiervan N. Postma op het
gebied der fysiologie der gladde spieren, wij-
len H. P. Wolvekamp over deademhalingsfy-
siologie alsmede H. J. Vonk over de digestie
enz. kortom de gehele chemische fysiologie.
Het is zinloos op al deze onderwerpen in detail
in te gaan; het lijkt mij minstens zo waardevol
enkele persoonlijke indrukken weer te geven,
die naar mijn mening de richting van het on-
derwijs en onderzoek in de biologie in de
ruimste zin van het woord hebben bepaald.
Jordan kwam naar Nederland in 1913, mede
op sterke aandrang van de zoöloog Nier-
strasz, een vergelijkend anatoom van de klas-
sieke stempel, leerling van Max. Weber en een
uitermate boeiend docent.
Het strekt hem tot eer dat hij het tekort in het
onderwijs heeft gevoeld en geen moeite heeft
gespaard de fysiologie daar mede in te betrek-
ken.

Otn kort te gaan, Jordans onderwijs is een
groot succes geworden; ikzelf herinner mij uit
mijn eerste studiejaren hoezeer hij toen de
ware \'biologie\' representeerde.
Men kwam in contact met het levende dier, in
zijn milieu, en van meet af aan werd een ver-
band gelegd tussen het gedragspatroon van het
dier en zijn fysiologische functies.

De hedendaagse biologiestudenten kunnen
zich niet meer voorstellen hoe statisch, en
vastgeroest in de uitlopers van de klassieke
\'Wissenschaftliche Biologie\', bet onderwijs
en onderzoek in de biologie toentertijd nog
vaak was.

Jordans onderwijs is voor mij bepalend ge-
weest bij de keuze van de hoofdrichting bij het
doctoraal examen, nl. Vergelijkende fysiolo-
gie.

Niet alleen de fysiologie als \'vak\' werd door
hem gedoceerd; zijn beschouwingen over de
wijsgerige aspecten van de biologie hebben de
achtergronden van het biologisch denken bij
zijn studenten aanzienlijk verbreed en ver-
rijkt. Overigens dient opgemerkt te worden
dat het als student uitermate lastig was een
enigszins samenhangend dictaat te maken; de
beweeglijke, veelzijdige geest \\an de docent
hield zich niet aan een bepaald plan of leer-
boek.

Desalniettemin heeft Jordan\'school\'gemaakt,
in vele opzichten. Meerdere leerlingen-promo-
vendi hebben- of bezetten nog belangrijke
docentenposten aan binnen- en buitenlandse
universiteiten.

De Faculteit der Diergeneeskunde heefl twee
van hen als hoogleraar in zijn staf gehad. nl.
collega Van Genderen voor de farmacologie
en toxicologie en schrijver dezes voor de fysi-
ologie.

Het behoeft geen nader betoog dat beide in
hun onderwijs en onderzoek de brede biologi-
sche scholing, van Jordan genoten, aan hun
studenten en promovendi hebben overgedra-
gen.

Rest mij nog de nagedachtenis aan een bemin-
nelijk mens. een man van eruditie, zeer bele-
zen. tnet groot respect voor andersdenkenden
en voor de medisch-fysiologen. Kenmerkend
voor hem is de opdracht in zijn in 1929 ver-
schenen leerboek "Allgemeine vergleichende
Physiologie der Fiere\' nl. "Dem grossen Bio-
logen Rudolf Magnus gewidmet\'.
Ik beschouw het als een voorrecht een leerling
en cen medewerker \\an hem te zijn geweest.

C. Rondjn\'

\' ProF dr. C. Romijn. oud hoogleraar Faculteit der Diergeneeskunde. Rijksuniversiteit te Utrecht.
812

-ocr page 267-

Varkenspest in Nederland

Ook na het laatste in het Tijdsehrifi voor Dier-
geneeskunde
gemelde geval van varkenspest
(22 september), deed zich in Nederland weer
een zestal nieuwe gevallen voor, waarvan vijf
in Noord-Brabant en één in Zuid-Holland.
In Schijndel worden achtereenvolgens, op 28
en 3ü september en 1 oktober drie uitbraken
gemeld. De eerste betrof een fokbedrijf met 94
zeugen, I beer, 45 opfokzeugen en 355 biggen,
de tweede en derde hadden plaats op mestbe-
drijven met respectievelijk 1 144 en 75 mest-
varkens. Het geval van 1 oktober bleek een
contact te zijn van dat van 28 september (aan-
koop van biggen).

De uitbraak in Zuid-Holland werd op 4 okto-
ber te Berkenwoude gemeld, waarbij het ging
om een fok- vermeerderingsbedrijf met 79
mestvarkens, 2ü fokzeugen, 25 biggen, 33 lo-
pers en 1 beer.

Op I 1 cn 12 oktober werden weer twee bedrij-
ven in Noord-Brabant positief bevonden, en
wel respectievelijk een fokbedrijf te Rosmalen
met 803 opfokzeugen (weereen contact van de
uitbraak van 28 september in diezelfde plaats)
en een fokbedrijf te Hooge Mierde met 321
zeugen, 8 beren, 148 opfokzeugen, 39 mest-
varkens en 1000 lopers en biggen.
In alle gevallen zijn de gebruikelijke maatrege-
len genomen en het O.l.E. alsook de E.G.-
partners op de hoogte gebracht.

HH.SMEriEI.LIKF DIERZIEK l EN
Dier/ieklenbulletin Nr. IX van de Veterinaire
Dienst over bet tijdvak van 16 t m .10 september
1982 vermeldt het volgende aantal gevallen van
aangilteplicbtige besmettelijke ziekten in Neder-
land.

Rotkreupel

lotaal 14 gevallen in 1.1 gemeenten.
Groningen 2 gevallen

Eriesland 6 gevallen in 5 gemeenten

Drenthe 2 gevallen

Noord-Holland 4 gevallen

Varkenspest

Totaal 3 gevallen in 2 gemeenten in Noord-Brabant.
Schurft

l otaal 2 gevallen in 2 gemeenten in Noord-Holland.

V.ARKENSI\'EST
België

Bij een telegram vande Belgische Veterinaire Dienst
dd. 27 september jl. werd een nieuwe uitbraak van
varkenspest gemeld, en wel op een mestbedrijf te
Arendonk, provincie Antwerpen. Op het bedrijf
waren 445 varkens aanwe/ig.
Sanitair-politionele maatregelen zijn genomen: af-
maken en destructie van alle varkens, desinfectie
van het bedrijf en het instellen van een /one de
protection.

MOND- EN KLAUWZEER
Zuid-Afrika

1\'er tele.x d.d. 5 oktober gaf de Veterinaire Dienst te
Pretoria kennis van een uitbraak van mond- en
klauwzeer type SA 1,. op 31° 34\' oosterlengte, 24°
24\' zuiderbreedt bij impala\'s in het Kriiger natio-
nale park. Hier rusl een permanent embargo op
het vervoer van dieren mei gespleten hoeven en hun
produkien. Een en ander beïnvloedt de export op
géén enkele wij/e.

RUNDERPEST
Saoedi Arable

Bij een lelex van 5 oklober jl. liet het Ministerie voor
de Landbouw en de Watervoorziening le Riyadh
weten, dal gevallen van runderpest waren bevestigd
door onder/oek in het Onder/oek Centrum le
Riyadh.

BESMEITELDKE DIERZIEK l EN
IN EUROPA

Over hel eersle halljaar van 1982 deden zich in
Europa de volgende aantallen gevallen van be-
smettelijke dier/iekten voor:

Afrikaanse varkenspest

Italië 29

Portugal (opgave over januari l m april) 14
Spanje (opgave over januari t, m eersle helft
juni) 96

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 268-

Varkenspest

België 36

Frankrijk 2
Griekenland (opgave over januari t m april) 3

Italië 31

l.uxemburg I

Nederland 17
Oost-Duitsland (opgave over januari t m maart) 2

Oostenrijk 6

Portugal (opgave over januari t m maart) II

Vesiculaire varkensziekte

Groot-Brittannië 14

Italië lü

Mond- en klauwzeer

Denemarken

(typeü,) 22
Üost-Duitsland (opgave over januari t m mei)

(type O,) 13
Spanje

(type A) 1
l urkije (opgave over januari t m mei)

(types A,_, en ü,) 186
Rusland (opgave over januari t ni maart)

(typeü,) 3
West-Duitsland

(type ü,) I

Miltvuur

Bulgarije (opgave over januari t m april) 2

Frankrijk 1
Griekenland (opgave over januari t m april) 23

Groot-Brittannië 6

Hongarije (opgave over januari t m mei) I

Italië 14

Joegoslavië (opgave over januari t m mei) 9

Nederland 4

Noorwegen I

Oostenrijk I

Roemenië (opgave over januari t m mei) 5

Turkije (opgave over januari t m mei) 98

Rusland 17

West-Duitsland 3

20

14

Enzoötische runderleucose

Bulgarije (opgave over januari t m april) 3

Finland (opgave over januari t m maart) 3

Frankrijk I

Groot-Brittannië 7

Roemenië (opgave over januari t m mei) 6

West-Duitsland 606

Zweden (opgave over januari t m maart) I 17

Euberculose bij runderen

Albanië (opgave over januari februari) I

Bulgarije (opgave over januari t m april) 2

Griekenland (opgave over januari t m maart) 442
Joegoslavië (opgave over januari t m mei)
Nederland

Roemenië (opgave over januari t m mei)
l urkije (opgave over januari t m mei)
West-Duitsland
Zwitserland

Brucellose bij runderen

Frankrijk 1221
Griekenland (opgave over januari t m maart) 226

Hongarije (opgave over januari t ni mei) 20

Luxemburg 3

Nederland 13

Turkije (opgave over januari t m mei) 20

West-Duitsland 24

Zwitserland 1

2
14
3

602

Infectieuze anaemie bij paarden

Frankrijk

Roemenië (opgave over januari t m mei)
West-Duitsland

Pokken bij schapen en geiten

l urkije (opgave over januari t m mei)

Brucellose bij schapen en geiten

Frankrijk

192

Griekenland (opgave over januari t m maart) 49

West-Duitsland 26

Sctiurft bij schapen en geilen

l-tenemarken 4

Frankrijk 9

Groot-Brittannië 36

Hongarije (opgave over januari t in mei) 52

Ierland (opgave over januari t m inaart) 7

Nederland 34

Oostenrijk 56

Polen 36

Turkije (opgave over januari t m mei) 16

West-Duitsland 14

Zwitserland I

Pseudo-vogelpest

Albanië (opgave over januari februari) 1

Bulgarije (opgave over januari t m april) 2

Italië 34

Joegoslavië (opgave over januari t m mei) 131

Oostenrijk I

Roemenië (opgave over januari t tn mei) 3

Turkije (opgave over januari t m mei) 89

Rusland (opgave over januari t m maart) 19

Wcst-Duitsland I

Kabiës

België (opgave over januari t m eerste helft

mei) 202

Denemarken I

Frankrijk 1915
Griekenland (opgave over januari t m april) 1

Hongarije (opgave over januari t m mei) 795

Italië 190

Joegoslavië 833

Luxemburg 57
Oost-Duitsland (opgave over januari t m

maart) 504

Oostenrijk 547

Polen ■ 242

Roemenië (opgave over januari t m mei) 55

Turkije (opgave over januari t in mei) 936

Rusland 295

West-Duitsland 2910

Zwitserland 664

-ocr page 269-

1982

November:

2 - 5 Week III cursus P.A.O. Groep Praktici
(irote Huisdieren.

9 12 Week IV cursus P.A.O. Groep Praktici
Grote Huisdieren.

10 Wetenschappelijke bijeenkomst t.g.v. 25-jarig
ambtsjubileuin van prof. dr. 1). .Swierstra,
hoogleraar in de veterinaire parasitologie en
parasitaire ziekten. Utrecht. Aanvang 10.15
uur (pag. 799).

11 Najaarssymposium: \'Buitenbeentjes\' in de le-
vensmiddelemnicrobiologie. Ede (pag. 766).

11 Vereniging van Directeuren van Slachthuizen
en Vleeskeuringsdiensten. Vergadering.

16 18 IVth International Symposium of the
O.I.E. (pag. 594).

18 Kring de Westhoek. Vergadering.

18 (iroep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Ledenvergadering. Rest. Hoog-
Brabant, Utrecht. Aanvang 15.00 uur.

18 Klinische Avond (pag. 712).

19 20 Groep Vet. Honioeopathie K.N.M.v.D.
Beginnerscursus en vervolgcursus (pag. 758).

25 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland.
Vergadering, Utrecht.

25 Afd. (ielderland K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring.

.10 Groep D.I.B K.N.M.v.D. Symposium Dierge-
neesmiddelen(wet). Utrecht, Jaarbeurscon-
grescentruiTi (pag. 758).

December:

6 18 .AO-VE 1 Kurse in Davos (Schweiz) (pag.
.546, 680).

8 Afd. (ironingen-Drenthe K.N.M.v.D. l.eden-
vergadering.

9 Groep Volksgezondheid K..N.M.V.LJ. Leden-
vergadering.

9 Groep Vet. Homoeopathic K.N.M.v.D. l.e-
denvergadering.

9 (iroep (ieneesk. van het Rund K.N.M.v.D le-
denvergadering.

9 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Afdelings-
vergadering. Hotel Restaurant Belvédère,
Schoonhoven.

1.1 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

14 Afd. Limburg K.N.M.v.D. Algemene leden-
vergadering.

14 Afd. Eriesland K.N\'.M.v .L). Ledenvergadering.

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Ledenverga-
dering.

16 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

21 .Afd. (Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring, Hellendoorn.

198.1

Januari:

27 Kring Dierenartsen (ielderse Vallei. Vergade-
ring.

Februari:

12 Groep Veterinaire Homoeopathie. Sympo-
sium (pag. 758).

Maart:

3 4 Fachgruppe \'Geflügel\' der DVG, Fagung
über \'Krankheiten der Vögel\', Berlin.

7 Kring Dierenartsen (ielderse Vallei. Vergade-
ring.

17 Klinische Avond (pag. 712).

April

8 10 British Small Animal Veterinary Assoc.
Annual Congress, London (pag. 680).

21 Kring Dierenartsen (ielderse Vallei. Vergade-
ring.

23 Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\'. Regionale
Arbeitstagung Nord, Oldenburg.

22 24 Voorjaarsdagen 1983, (iroep Genees-
kunde van het Kl. Huisdier, .Amsterdam.

Mei:

9 13 International Conference on Impact of
Diseases on Fivestock Production in the I to-
pics, Florida (pag. 766).

18 A.C.V.-Controle. Studiedag, Biddinghuizen.

Juni:

9 Klinische Avond (pag. 712).

10 11 Jahresversammlungder Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermedizin, l.uzern (pag. 671).

.Augustus:

2 4 International Symposium on l.aboratory
Animal Science, Vancouver (pag. 766).

14 19 5. Weltkongress über lïerproduktion.
Fokio.

21 27 XXll Veterinair Wereldcongres, Penh,
Australië (pag. 964 en 1248 (1981) 49, 601 en
824).

1984

Minnesota, .X. International Congress Reproduc-
tion and AF

( inland, 17e Wereld Pluimvee Congres.

September:

17 21 XI11. Weltkongreli für Rinder-
Krankheiten, Johannesburg, South .Africa
(pag. 671).

-ocr page 270-

Stoeien met cijfers\'

Mijnheer de voorziiier,
Danie.s en heren.

De structurering van de gezondheidszorg
voor gezelschapsdieren, zoals die werd ge-
schetst door de hooggeleerde Rijnberk, is, zoals
wij vernamen, het produkt van jaren van on-
derzoek en overleg. Herhaaldelijk werd daar-
bij ook de vraag gesteld naar de kosten die
zulk een structurering met zich mee zouden
brengen. Kosten die dienen te worden gedra-
gen door de eigenaren van de patiënten of
althans, in een of andere vorm, door de eige-
naren van gezelschapsdieren.
Ook werd de vraag gesteld of deze kosten,
verbonden aan de voor ogen staande struc-
tuur ook vooraf kunnen worden berekend. De
poging deze vraag te beantwoorden heeft ge-
leid lot wal \'stoeien met cijfers\', de wat ludieke
annoncering van deze korte voordracht.
Nu is rekenwerk, behalve ter verkrijging van
oefening daarin, geen doel op zichzelf Het is
in casu een hulpmiddel bij afwegings-en
besluitvormingsprocedures. Een belangrijk
hulpmiddel, niel minder, ook niet meer.
Daarom zal dit rekenwerk, dal betrekking
heeft op aspecten van kostprijsberekening
worden ingevoegd in zo\'n afwcgingsprocc-
dure, ln dit geval plaats vindend lussen twee
aanstaande echtelieden.
Ik mag ze u voorstellen.
Hij: hel achtste kind in een gezin van cen
groie-huisdierenpraklicus en daarom Augus-
tus genoemd.

Zij: een dochter uil een zakenmilieu, We zul-
len haar Kitly noemen.
Hij studeerde diergeneeskunde, zij economie.
Toen beiden waren afgestudeerd en wilden
trouwen, rees de vraag naar de plaals van
vestiging. Augustus dacht aan vestiging op het
platteland, Kitly was van plan een aantal jaren
in haar vakgebied werkzaam le zijn. Zij zag
haar potentiële arbeidsterrein daarotn meer in
de stedelijke agglomeraties.
Na veel overleg leek een bruikbaar voorstel
dat Kitly een baan zou zoeken in dc randstad
en August zich in Utrecht zou specialiseren.

Ojo

koi,

otn daarna zijn \\ak in een kliniek uit te oefe-
nen, Indit kader rees de v raag of dat financieel
haalbaar zou zijn. Niet die vier jaren leven
gedurende het specialiseren, maar de stichting
cn e.xploitalie van een kliniek. Hel uitoefenen
van een veterinair specialistische praktijk,
Kitly stelde voor daarnaar een onderzoek te
doen; gegevens te verzamelen: elementen ten
behoeve van hun besluitvorming.

Een klein onderdeel daarv an zullen we volgen:
enkele aspecten van koslprijsvorming van be-
handelingen. in een kliniek of. in een gespeci-
aliseerde (j(ezelschapsdieren) P(raklijk),
Uitgangspunten daarbij zijn:

1, Hel beoefenen van de orthopaedische chi-
rurgie in een kliniek, althans een inrich-
ting. die voldoet aan de eisen van de
K,N,M,\\,D,

2, Een bruto inkomen daaruit van
/■ 70,000, - /■80,000. per jaar,

\'S. Een, als regel. 8-urige werkdag.
De resultaten \\an dit rekenwerk zullen enig
inzicht geven in de invloed
vdn per.soneelskos-
len
en gehruik.sla.sten in hun frequentieaf-
hankelijkheid op de kostprijs van behande-
lingen.

En wel op de kostprijs van achtereenvolgens:
Diagnose en conservatieve behandelin-
gen;

Chirurgische behandelingen;
Röntgendiagnostiek,
Hel is de bedoeling dal. zoals u hebt gehoord,
de door de Universiteit af le leveren specialis-
ten veelal zullen werken in cen kliniek, althans
in praktijkruimten, beantw oordend aan eisen
van de K,N,M,v,D, Nu zijn deze eisen er nog
niet. Er is wel een concept. De berekeningen
zijn gebaseerd op de eisen zoals in dal concept
vermeld; zowel wal betreft gebouwen als in-
richting cn instrumentarium.
Soms spreekt het concept van \'geavanceerd
inlrumenlariutn len behoeve van de ingrepen
die binnen dc kliniek worden gedaan\', In deze
gevallen is bij beslaande klinieken vastgesteld
welke inslrutnenlen tenminste daartoe moe-
ten worden gerekend.

I Lezing gehouden op 18 september 1982 ter gelegenheid van de \'Najaarsdag\' van de (iroep (icnecskunde
van het Kleine Huisdier van de K,N,M,v,L), door de heer (i, van Essen, deskundige voor medisch-
technische procesanalyse in de humane gezondheidszorg binnen het ENNIA-verzekeringsconcern,

HlJ.u/ir. Diers-e/iee.sk.. ileel 1(17. ajl. 2/, IWJ

-ocr page 271-

TOo

Al>). I. Kliniek ge/elschapsdiereii.
.. I

e.V.

bt-eri-
■ 1 isatif

Recovery

iSry

:::: operatie -

kamer

Mortuarium;
-)-

Bibliotheek

Overdekte uitloop

1

:: Sectie-;::
ruimte

Lab.\'.:

Apotheek
—t

Verpleging

I

Archief

20

Voorbe-I
:reiding

;hokken

15 m

Administratief

MM^t i i 11

H I ^

18 m

|- r werd om tc kunnen rekenen op papier
een kliniek ontworpen, ingericht en uitgerust
\\ olgcns dc eisen, vertneld in het concept, zoals
weergegeven in afb. 1.

l.)ii klinick-\\ oorbeeld werd \\ crdeeld in 5 afde-
lingen. nl.:

I. Diagnose en conservatieve behandelin-
gen beslaande uit: een. in tweeën ge-
deelde wachtkamer, twee behandelka-
mers en een laboratorium.

II. Chirurgie, bestaande uit: een voorberei-
dingsruimte. een operatiekamer, een ste-
rilisatieafdeling, een sectieruitnte.

III. Röntgendiagnostiek bestaande uit: een
röntgenkaincr. een donkere kamer.

IV. Verpleging en verzorging met een re-
covery en een overdekte uitloop, zoals in
het concept wordt aanbevolen.

V. .Algemene afdelingen en ruimten zoals
apotheek, bibliotheek, administratie, ar-
chief. personeelskamer etc.

Er zijn velerlei ontwerpen denkbaar. Om ech-
ter te beantwoorden aan de eisen van het con-
cept zal het totale vloeroppervlak, of de totale
inhoud, niet kleiner kunnen zijn dan die van
dit voorbeeld. De kosten op jaarbasis lijken
dan ook, bij andere ontwerpen niet of nauwe-
lijks lager te zullen liggen dan de hier bere-
kende.

De investeringskosten, nodig voor het bou-
wen en inrichten van een kliniek zijn hoog; in
ons voorbeeld rond ƒ 900.000, Deze kosten
zijn gespecificeerd weergegeven in kolom 2 en
3 van afb. 2.

Voor hel berekenen van kostprijzen zijn ech-
ter belangrijker
de jaarlijkse lasten als gevolg
van investeringen (kolom 4 en 5 van aft. 2) en
de personeelskosten. En daarnaasi kosten die
eveneens vrijwel onafhankelijk zijn van het
aantal behandelde patiënten, zoals accoun-
tantskosten, kantoorbenodigdheden, porti.

-ocr page 272-

tLÖIL[lol[L

Afb. 2 Dierenhospitaal.

Investeringen

Jaarlasten.

Afdeling
Oppervlakte m2

Onroererd
goed

Inventaris
instiruiTenten

Onroerend
goed

Invents is

Vaste
kosten
_ - Ai

Totaal

I

12

22 4)

105.378
55.198

23.785
10.670

4.067
1.733

64

160.576

34.455

23.040

5.800

13.824

42.664

II

45

24 4)

112.905
60.216

90951
11640

16.979
1.890

69

173.121

102591

24.840

18.869

14.904

58.613

III

16

9 4)

40.144
22.581

87.550
4.365

16354
709

25

62.725

91.915

9.000

17063

5.400

31463

IV

64

33 4)

160,576
82.797

13920
16005

2158
2599

97

243.373

29925

34.920

4757

20.952

60629

V 88

220.792

42.650

6.931

Totaal

639.795

258.886

91.800

46.489

55.080

193.369

op basis annuiteitfin-lening

Afschrijving cn rente op investering (gein. over afschrijvingsperiode)

Kosten onafhan)4elij)< van aantal patienten, totaal ƒ 55.000,— op basis vloeropper-
vlak toegedeeld aan I t/m IV

"" Toedeling afdeling V : \'788 x 88 m2 )

respectievelijk : \'788 x ƒ 42.650 ) aan I t/m IV

respectievelijk : \'788 x ƒ 6.931 )

energiekostenetc. (kolom 6). Deze kosten ende
\'gebruikslasten\' van de algemene afdelingen,
werden toebedeeld aan de vier \'produktie-
afdelingen\' op basis van het vloeroppervlak.

Berekend werd de hoogte van een annuïteiten-
lening op het onroerend goed. Afschrijvings-
percentages van inventaris en instrumenten
werden, op basis van ervaringscijfers, vastge-
steld.

Rente op investeringen werd in rekening ge-
bracht. Er werd geen rekening gehouden met
fiscale aspecten omdat deze teveel kunnen ver-
schillen, afhankelijk als zij zijn van de juri-
dische vorm van praktijkvoe ring.
De \'gebruikslasten\' per afdeling blijken dan te
belopen (kolom 7):

43.000.—
59.000,-
31.000.—
61.000, -

Totaal / 194.000,

De \'gebruikslasten\' van deze kliniek bedragen
dus rond ƒ 200.000, per >ar.
Als nu de kosten van salaris en sociale lasten
van 2 specialisten en 4 assistenten in beeld
worden gebracht, dan ziet de samenstelling

afd.1
afd. II
afd.Ill
afd. IV

-ocr page 273-

Afb. Samenstelling jaarlijkse flow-out.

X f IQO.OQQ

4 assistenten

: PERSONEELS-::::;

::::::::;:::ÏKOSTEN::

2 specialisten

vaste kosten

—GEBRUIKS^------

invest.inventaris

■----LASTEN----

invest, gebouwen

\\an de totale jaarlasten van deze \'voorbeeld-
kliniek\', de \'now-out\', er uit zoals uitgebeeld
in afb. 3.

De verhouding lussen personeelskosten en ge-
hruikslasien
is globaal 2 : 1, / 400.üüü, aan
personeelskosten, f 200.000,— aan gebruiks-
lasten.

Wil een kliniek \'kostprijsdekkend\' werken dan
moet de \'llow-out\' volledig worden gedekt
door de \'in-llow\', in casu de betaalde behande-
lingskosten.

Nu zijn personeelskosten en gebruikslasten
vrijwel onafhankelijk van het aantal malen dat
beroep op de specialist wordt gedaan of de
ruimte in gebruik is. Als de \'flow-out\' een
gegeven is, dan zal het aandeel van personeels-
kosten en van gebruikslasten per behande-
ling dalen hij een stijgende bezettingsgraad en
omgekeerd.

Dit fenomeen treedt voor wat betreft de per-
soneelskosten.
in ongeveer gelijke mate op
zowel bij conservatieve behandelingen als bij
chirurgische ingrepen.

De invloed van de gebruikslasten is echter bij
deze afdelingen verschillend. De gebruikslas-
ten zijn afhankelijk van de jaarlasten van de
betreffende afdeling. En die jaarlasten lopen,
zoals blijkt uit afb. 2, sterk uiteen. Zij variëren
van / 31.000, tot ƒ 61.000,
Voor het wetenschappelijk personeel wordt
rekening gehouden met 20% tijd - op jaarba-
sis te besteden aan studie, congressen, con-
sultaties etc. en 25 minuten per dag voor\'soci-
ale contacten\'. De kosten van de specialist
bedragen dan, zoals te zien op afb.
Af 1,90 per
minuut (=ƒ 114, - per uur) bij een bezettings-
graad van 80%. Deze kosten van /\' 114, - stij-
gen tot / 151,- per uur bij een bezettings-
graad van 60% en tot /■453, bij een
bezettingsgraad van 20%.
De 20% vermindering van bezettingsgraad,
van 80%- 60%, verhoogt in de kostprijs het
loonkostendeel van de specialist met ruim
30%. Een evengrote vermindering, echter van
60%—40%, verhoogt dat loonkostendeel met
50%.

Een soortgelijk beeld bij de kosten van de
assistenten.

Een assistent (I) werd berekend op/ 45.000,—
per jaar, inclusief sociale lasten; een tweede
(11) op ƒ 30.000,-.

De kosten per minuut variëren dan — zie afb.
5 - van;

I. /■0,44 (= /■ 26,40 per uur) tot ƒ 2,10 (=
/■ 130,80 per uur).

II. ƒ0,29 f 17,40 per uur) tot ƒ 1,45 (=
f 87,— per uur).

Ook de gebruikslasten zijn afliankelijk van de
bezettingsgraad. \'Kost\' een behandelkamer bij
een bezettingsgraad van 100% (d.i. 8 uur per
dag) /\' 21,30 per uur; bij 40% is dat al gestegen
tot /■ 53,33.

Al\'b. 4. Loonkosten specialist.

15-T

8° 1°° « b,^ettl„,a-

\' * graad.

TT

7,S uur per dag

-ocr page 274-

Afb. 5. Loonkosten assistenten.

lob % bezettlngs-

---, graa«.

T

Onderzoeken - en ook conservatieve behan-
delingen worden doorgaans uitgevoerd met
behulp van één assistent. Afbeelding 6 toont
de invloed van de bezettingsgraad op de \'kost-
prijs\' van die behandelingen.
Bij een bezettingsgraad van 80% kost één uur
onderzoek ƒ159.— terwijl die prijs bij een
bezettingsgraad van 20% stijgt tot /\'óOO, - .
Als onze August en Kitty dit diagram zouden
hebben bekeken, zou August hebben kunnen
opmerken dat hij \'dus\' bij een bezettingsgraad
van ca. 50% al kostprijsdekkend zou werken
wanneer hij maar het tarief van /\'242, per
uur zou hanteren; het door de K.N.M.v.D.
geadviseerde tarieL

Onze Kitty zou dan zonder twijfel hebben
geantwoord dat zij August adoreerde en dat
hij. wat haar betrof, wel zou mogen opereren
op haar keukentafel. Dat hij daarbij ook haar
bestek zou mogen gebruiken, maar dat zij
meende, dat een veterinair orthopedisch chi-
rurg onder andere omstandigheden zou willen
werken. \'Wacht maar af.\' zei ze. \'totdat ik de
afdeling chirurgie heb berekend\'.
Bij chirurgie liggen de gebruikslasten nl. be-
duidend hoger (/\'59.000,- tegen/4.1000, )
terwijl in de praktijk waarschijnlijk rekening
moet worden gehouden met een lagere bezet-
tingsgraad van de operatieafdeling t.o.v. die
van de onderzoek- en behandelkamers.
Bij een bezettingsgraad van 80% wat in de
praktijk waarschijnlijk niet kan worden be-
reikt — kost, zoals af te lezen in afb. 7, 1 uur
opereren (exclusief verstrekkingen)/\'280. - ;
bij een bezettingsgraad van 40% ca. ƒ 460,--
en bij 20% zelfs ƒ 900, .
U zult begrijpen dat Kitty terugkwam op het
gesprek over het tarief van /\'242. . Ze wees
erop dat het minimum tarief voor operaties
niet lager dan ƒ .300, -- zal kunnen zijn.
De bezettingsgraad van de chirurg zal hoger
kunnen zijn dan die van de operatiekamer
omdat hij ook veelal dc diagnose zal stellen en
röntgenfoto\'s zal maken.

GE BRUII^L

2I5 4li) ^ èö

si % bezettings-
graad.

-ocr page 275-

oH

ßoöüomai

Aft. 7. Samenstelling operatiekosten bij variabele bezettingsgraad.

Maar ook bij een voor 80%\'bezette\' chirurgen
een bezettingsgraad van de operatiekamer van
40% ligt de kostprijs op ca. ƒ 300. - per uur.

En een bezettingsgraad van 40% wil bijv. zeg-
gen dat er 2.\'iO dagen per jaar elke dag 3 opera-
ties worden uitgevoerd.

Als nu de beide diagrammen, weergegeven als
al~b. 6 en 7. worden vergeleken, dan blijkt dat
bij deze afdelingen de
factor personeelskosten
beduidend hoger is dan de factor gehriilkslas-
len.
globaal 5:1.

Het aandeel van de specialist in die kosten
verschilt echter duidelijk. Bij de conservatieve
behandeling is dat 90% van de personeelskos-
ten en bij chirurgie 64%,
Bij de röntgenfotografie wijkt de verdeling
van de invloed van personeelskosten en ge-
bruikslasten op de kostprijs sterk af van die bij
conservatieve behandelingen en chirurgie.
Bij het voorbeeld van afb. 8 is aangenomen
dat de specialist die de röntgen-opname
maakt (samen met één assistent) ook andere
taken vervult in de kliniek of tuogelijk partici-
peert in een (andere) G.P.

guldens
100

90 .

80
70 -
60 -

50

40 -
30 -
20 -
10

:PERSONEELS KOSTEN i

4 6

-ocr page 276-

(LDDnDlfO

De personeelskosten zijn dan, evenmin als de
materiaalkosten, frequentieafhankelijk, met
andere woorden ze worden niet of nauwelijks
beïnvloed door de \'bezettingsgraad\', door de
jaarlijkse \'omzet\' aan röntgenfoto\'s. De
personeels- en materiaalkosten bedragen dan
ca, ƒ 20.— per foto.

De gebruikslasten echter variëren van /\' 16.
tot ƒ 80,— per opname en dan moeten er ten-
minste 400 x-foto\'s per jaar worden gemaakt.

Een acceptabele prijs (ca. ƒ 50. ) wordt eerst
bereikt bij een \'omzet\' van meer dan 1000
röntgen-opnamen per jaar.

Toen August en Kitty de kosten van de rönt-
genfotografie en de inventaris van de röntgen-
afdeling bespraken, merkte August op het
geen wonder te \\ inden dat die kosten zo hoog
bleken, omdat Kitty een ontwikkelautomaat
nodig vond die maar liefst /\' 15.000, -- kost.

Afb. 9. Röntgendiagnostiek zonder automaat.

Gebruikslastenƒ_ 13.714,-
709,-

9000 14.423, -  ƒ. 5.400,- = ƒ. 28.82?,-.

Gebruikslasten per x-foto bij een jaarfreo.uentie van:

aantal

kosten

200

ƒ. 144,-

400

72,-

600

48,-

800

36,-

1000

29, -

Ontwikkeltijd in automaat bedraagt 1 min.

„ baden „ 5 min.

verschil: - 4 min.

Loonkosten specialist en een assistent II bij een bezettingsgraad
van 80 % bedragen 1,89 0,36 = ƒ. 2,25,- per minuut.

De \'tsersonele meerkosten" bedragen 4 x ƒ. 2.25,- = ƒ. 9,- per x-foto.

De vergelijkbare kosten van ontwikkelen m.b.v. een automaat dan wel
met ontwikkelbaden zijn:

Kostenvergeli jkinq

Gebruikslasten personeelskosten

Kostprijs

per x-opname

aantal

met automaat

handontwikkeling

met

automaat

handon\'-v/ikkel inq

200

ƒ. 157,-

ƒ. 153,-

177

173

400

79,-

81,-

99

101

600

52, -

57, -

72

77

800

39,-

45,-

59

65

1000

31,-

38,-

51

58

Het kantelpunt ligt bij omstreeks 335 x-foto\'s per jaar; daaronder
is het goedkoper te werken met handontwikkeling. Bij een hogere
frequentie dan 335 opnamen per jaar is ontwikkelen m.b.v. een auto-
maat de aangewezen techniek.

-ocr page 277-

ILDll^MflL

Bij een betrekkelijk gering aantal foto\'s -
August schatte 600—800 per jaar - - zou het
naar zijn mening veel goedkoper zijn als hij
gewoon met de hand ontwikkelde met behulp
\\an de bekende baden, Kitty had haar vak
goed geleerd. Ze had deze mogelijkheid al
berekend en overwogen.
August kreeg meteen de uitslag daarvan.
De gebruikslasten worden, als gevolg van een
lagere afschrijving en minder rente op investe-
ringen, bij het gebruik van ontwikkelbaden
lager. Niet zo erg veel: ƒ 2640,— per jaar.
De personeelskosten nemen echter toe. Im-
mers, kost het ontwikkelen in een automaat 1
minuut, het met de hand ontwikkelen neemt 5
minuten.

Theoretisch zou de specialist zijn assistent
kunnen laten ontwikkelen, de eigenaar roepen
om de patiënt intussen vaU te houden (als deze
tenminste aanwezig is) enzelfindie vierminu-
ten andere bezigheden verrichten. In de prak-
tijk echter zal de specialist deze vier minuten
niet produktief maken.
Daardoor neemt het aandeel \'personeelskos-
ten" toe met /\'Q, per opname. Bij kostenver-
gelijking blijkt — zie afb. 9 - dat bij een
\'jaarotnzet\' van 335 röntgenopnamen de prijs
per foto bij automatisch ontwikkelen daalt
onder die van de met de hand ontwikkelen.
Maar bij een \'omzet\' van 335 rönigenop-
natnen is de \'kostprijs\' per foto ca. ƒ 145, -!
Het behoeft geen betoog dat een dergelijke
kostprijs niet acceptabel is. Onze Kitty
maakte dan ook duidelijk dat er maar twee
t^^ogelijkheden zijn, nl. door organisatie van
de kliniek en samenwerking met collegae stre-
ven naar een \'omzet\' van meerdan lOOü rönt-
genopnamen per jaar en dan automatisch
ontwikkelen dan wel op iedere foto tientallen
guldens toeleggen.

Mijnheer de voorziner, dames en heren.
Dit was een klein onderdeel in het afwegings-
proces van August en Kitty met betrekking
lot de mogelijkheden van de uitoefening van
het beroep van veterinair specialist in een door
de K.N.M.v.D. erkende inrichting.
Aan deze berekeningen kan uiteraard geen
absolute waarde worden toegekend. Zij geven
een orde van grootte aan en onderlinge rela-
ties. Uit dit \'gestoei met cijfers\' zijn echter wel
enkele conclusies te trekken:
I. De
kosten van behandelingen, binnen de
voor ogen staande gestructureerde genees-
kunde voor gezelschapsdieren, zijn bij be-
nadering en vooraf te concluderen.
Het prijsvormend aspect van de bezet-
tingsgraad op personeelskosten en ge-
bruikslasten (d.i. 80% van de declaratie) is
met redelijke nauwkeurigheid bereken-
baar.

Bij diagnose en bij de specialismen inwen-
dige ziekten en chirurgie blijken het voor-
namelijk de personeelskosten te zijn die de
kostprijs bepalen.

Bij rönlgendiagnosliek zijn hel voorname-
lijk de gebruikslasten die, in hun frequen-
tieafhankelijkheid, de kostprijs beïnvloe-
den.

Om tot een acceptabele kostprijs te komen
zal gestreefd moeten worden naar een be-
zettingsgraad van de veterinaire specialist
van 60% of hoger.

Overwogen zou kunnen worden of de
afdeling röntgendiagnostiek mogelijk als
róntgendiagnoslisch centrum zou kunnen
functioneren ten behoeve van een aantal
regionale basispraktijken.

De ontwikkeling van de structurering van de
gezondheidszorg van het gezelschapsdier is
een boeiende aangelegenheid. Om de verwor-
venheden aan kennis en kunde op het gebied
van de veterinaire geneeskunde ook ten volle
aan die gezelschapsdieren ten goede te (kun-
nen) laten komen, is een gezonde financiële
basis voor kliniek en specialist noodzakelijk,
m.a.w. kliniek en specialist moeten\'kostprijs-
dekkend\' kunnen werken.
En dat is alleen mogelijk als een declaratie
zowel voor de patiënten-eigenaren acceptabel,
als voor de kliniek kostendekkend is.

2.

3.

4.

5.

6.

-ocr page 278-

XXII World

Veterinary

Congress

August 21-27, 1983
Perth, Australia

Zoals u bekend is, zal het XXII World
Veterinary Congress van 21 tot en met 27
augustus 1983 in Perth gehouden worden.
Inmiddels is een programmaboek gereed
gekomen, waarin uitgebreide informatie
over het congres wordt gegeven.
Aan dit programmaboek ontlenen wij het
volgende:

De hoogte van de congresbijdrage is
afhankelijk van het tijdstip waarop u zich
aanmeldt:

A. Voor leden van de K.N.M.v.D.

- ontvangen vóór 28 februari

1983 $ 200

ontvangen tussen 1 maart en
30 juni 1983 $ 300

— ontvangen na 1 juli 1983 $ 350

B. Voor kandidaat-leden

ontvangen vóór 28 februari
1983 $ 100

ontvangen tussen 1 maart en
30 juni 1983 $ 150

— ontvangen na 1 juli 1983 $ 175

C. Voor niet-leden van de K.N.M.v.D.

ontvangen vóór 28 februari

1983 $ 300
ontvangen tussen 1 maart cn

30 juni 1983 $ 400

ontvangen na 1 juli 1983 $ 450

D. Voor begeleidende personen $ 120

De genoemde bedragen hebben betrekking
op
Australische dollars.

Tijdens bet congres wordt een aantal dag-
excursies georganiseerd.
- Voorafgaand aan het congres of

aansluitend daarop worden verschillende
wetenschappelijke symposia
georganiseerd, gericht naar diersoort of
naar discipline (paarden, runderen,
varkens, schapen, pluimvee, kleine
huisdieren, proefdieren, microbiologie,
parasitologie, e.d.).

rf\\

Doordat het organiserend comité ts er
een aantal touristische reizen binnen
Australië georganiseerd, variërend van
3 tot 9 dagen (aansluitend op het
congres).

Nadere gedetailleerde informatie, alsmede
registratie-formulieren zijn verkrijgbaar op
het bureau van de iriaatscbappij (030-
51 01 11).

Zoals gebruikelijk zal het Nationaal Coinité
van de W.V.A. trachten een gezamenlijke
reis naar Perth te organiseren voor de
Nederlandse deelnemers,
feneinde de wensen van evenluele
bezoekers van hel Wereldcongres daarin zo
goed mogelijk te betrekken is een
enquêteformulier bij dit fijdschrilt
ingevoegd.

Belangstellenden worden uitgenodigd het
enquêteformulier te retourneren,
\'fer oriëntatie kan nog worden verineld dat
een normale retour-reis per vliegtuig van en
naar Perth op dit moment / 2.831.
bedraagt.

Tuberculose bestrijding

ln het kader van de georganiseerde
rundertuberculose-bestrijding werd
gedurende de afgelopen jaren jaarlijks cen
derde van de rundveestapel
getuberculineerd. waarbij dan alle dieren
ouder dan 6 weken werden betrokken.
Inmiddels is de situatie met betrekking lot
bel vóórkomen van runderluberculose
sieeds gunstiger geworden, zodat een
verdere aanpassing van het onderzoek
overwogen kan worden. Aanvankelijk gingen
de gedachten uit naar een sluitende
slachtvee-idenlilicalie cn een afschaffing van
de jaarlijkse tubercuiinatie. .Aangezien een
slachlvee-idenlificalie echter nog niet tc
realiseren was. is de aanpassing gevonden in
een beperking van het tuberculinatie-
onderzoek.

Reeds met ingang van het seizoen

1982 1983 zal de jaarlijkse tubercuiinatie nu

betrekking hebben op een v icide gedeelte

van de rundveestapel, terwijl daarin alleen

de dieren ouder dan 24 maanden zullen

worden betrokken.

Over de uitvoering zult u door de

betrokken gezondheidsdienst nader worden

geïnformeerd.

-ocr page 279-

Van het bureau

Enquête D.I.B.

De resultaten van de enquête inzake de
arbeidsvoorwaarden van de dierenartsen,
werkzaam in het bedrijfsleven, inclusief de
Gezondheidsdiensten voor Dieren zijn aan
de betreffende dierenartsen toegezonden.
De enquête geeft waardevolle aanvullende
infortnatie omtrent de arbeidsvoorwaarden.
Dierenartsen en directies van bedrijven, die
geïnteresseerd zijn in deze resultaten,
kunnen deze enquête üp\\ragen bij het
bureau van de Maatschappij.

Commissie Post
Academisch Onderwijs
Veterinaire Volksgezondheid

l ekst lezingen

P.A.O. Contactdag
Pluimveehygiéne 1982

Op l-t mei 1982 is in het R.I.V. te Bilthoven een
l\'.A.O. Contactdag Pluimveehygiëne gehouden,
waarbij de volgende onderwerpen aan de orde /ijn
geweest:

Additieven in voedermiddelen, door drs. A. Ci.
de Moor.

Ziektepreventie en behandeling in de
pluimveehouderij, door dr. J. B. l.itjens.
Chemicaliën bij reiniging en dcsinfcctie, door
ir. .1. van der Kolk.

Opsporing van residuen in pluimveevlees,
door mevr. drs. N. Haagsma.
Wetgeving met betrekking tot pluimveevlees,
door drs. J. Driessen.
De tekst van dc/e lezingen Is te verkrijgen door
overmaking van / 10. op gironummer 511606
ten name van de K.N.M.v.D., onder verinelding
van\'lezingen P.A.O. Contactdag Pluimveehygiëne\'.

\'Zo moet het niet\' (46)

Bij controle op een veehoudersbedrijf
werden diverse onder de Antibioticawet
\\allende diergeneesmiddelen aangetroffen.
De mester verklaarde dat er nooit een
dierenarts bij hem op het bedrijf kwam
\\oor de varkens. De praktizerende
dierenarts die hij voor het rundvee had, was
nog nimmer in de varkensschuur geweest.
De hiervoor benodigde diergeneesmiddelen
ontving de mester van een
\\arkenshandelaar, die op zijn beurt deze
zou betrekken van een dierenarts. De
varkenshandelaar bevestigde dit later en
verklaarde dat hij de diergeneesmiddelen
betrok bij een groepspraktijk, waarvan
bekend was dat zij goedkoop
diergeneesmiddelen afleverden. De
varkenshandelaar had geen andere binding
met deze groepspraktijk, dan het kopen van
de diergeneesmiddelen. De dierenartsen van
deze praktijk wilden alle medicijnen wel
leveren op voorwaarde dat contant werd
betaald.

Hnkele dierenartsen van deze praktijk
gehoord, bevestigden dat zij nog nooit op
het bedrijf van de veehouder waren geweest;
evenmin praktizeerden zij op het bedrijf van
de varkenshandelaar.
Het was goed mogelijk dal er
diergeneesmiddelen aan de handelaar waren
verkocht. Door de omvang van de praktijk
kenden de dierenartsen niet alle cliënten.
.Als Iemand aan de deur kwam om
medicijnen te kopen werd niet eerst
gevraagd of hij wel cliënt was.

D.S.K.-stropdas

1 er ere van het tiende lustrum heeft de
D.S.K. een Absyrtus-stropdas uitgebracht
(ondergrond blauw, opdruk wit).
I hans is deze stropdas voor alle
dierenartsen te bestellen door overmaking
van ƒ 25, op giro 271994 t.n.v. fiscus
D.S.K.. onder vermelding \'stropdas\'.
De das wordt u dan toegezonden.

-ocr page 280-

Nederlandse Vereniging van
Dierenartsvrouwen

Jaarverslag 1981/1982

Waren we vorig jaar nog een vereniging in
oprichting, thans, een jaar later, ziet het
eerste jaarverslag van de officiële
Nederlandse Vereniging van
Dierenartsvrouwen het licht.
Nadat we op I september 1981 de geboorte
hadden gevierd, moest er nog heel wat
gebeuren om onze belofte te realiseren om een
speciaal nummer van
Veieriemje. waarin
opgenomen de statuten en het huishoudelijk
reglement, aan alle leden toe te sturen.
Intussen heeft een ieder het ontvangen en
wij menen dat wij tevreden mogen zijn met
deze uitgave.

Veel dank is verschuldigd aan
de heer Moons. Zijn deskundige leiding
hadden we hierbij niet kunnen missen.
Prettig is, dat hij, nu hij met pensioen is, ons
nog met raad cn daad wil blijven helpen. Op
4 maart 1982 is officieel afscheid van
hem genomen. Onze presidente Marianne
Litjens bood hem, na haar dankwoord,
namens de Vereniging een wandbord van
Delfts porselein aan, ontworpen door
Hendriek Meursing uit Rotterdam, lid van
de atdeling Zuid-Holland.
Dit jaar is echt een \'werkjaar\' geweest.
Omdat ons bekend was dat veel vrouwen
met vragen zaten over boekhoudkundige-
en fiscale problemen, is na uitgebreide
voorbereidingen een cursus tot stand
gekomen, die in oktober zal starten. Deze
cursus zal worden verzorgd door Mr. W.
van Rossum, fiscalist van het
accountantskantoor Roebroek, Broncke en
Van Rossum te Veghel. Het bestuur meent
dat deze cursus in een behoefte voorziet en
verwacht een grote deelname.

Lm-m

Verder is ter werving van nieuwe leden
door een drietal dames, te weten Corrie v.
d. Brink, afd. Zuid-Holland, Carla
Heinrich, afd. Noord-Holland en Maria de
Moor, afd. Utrecht een folder opgesteld,
waarin de diverse facetten van onze
Vereniging zijn belicht. Momenteel is de
folder ter perse, waarbij M.S.D. te Haarlem
het ons heeft mogelijk gemaakt de kosten
tot een mmimum te beperken.
Het jaarcongres in Utrecht was voor wat
het programma van de Vereniging betreft
een experiment. Analoog aan het thema
van het congres sprak voor de dames ir. S.
V. d. Weele, over de \'basis van het
recombinant D.N.A.\' Het was een succes,
wat het bestuur heeft doen besluiten op
deze weg voort te gaan.
Drie afdelingen bestonden dit jaar 15 jaar.
Friesland, Noord-Holland en Limburg.
Namens het bestuur werden \'V\'-corsages
aangeboden. In Noord-Holland werd
mevrouw T. Zijp-van Dijl benoemd tot
erelid van die afdeling, 15 jaar had ze de
afdeling als presidente geleid.
De afdracht aan het bestuur was dit jaar
/■ 10,— per persoon, te weten /\' 7,50 voor de
Vereniging en / 2,50 ten behoeve van de
stichtingskosten.

In oktober 1981 bestond de Duitse
Vereniging van Dierenartsvrouwen
(Verband Deutscher Tierarztfrauen und
Tierärztinnen) 20 jaar. Wij hebben een
schriftelijke gelukwens gezonden. België,
Frankrijk en Zwitserland lieten zich
persoonlijk vertegenwoordigen. Van de
Vereniging in Zwitserland en Zweden
hebben we nu ook adreslijsten voor \'Bed
and Breakfast\'. Wientje Beiboer onderhoudt
de contacten met het buitenland, .lanny
Schuiling als een der l.W.A. vice-
presidentes, vertegenwoordigt ons, evenals
Duitsland, Zwitserland en Italië op
internationaal niveau.
Het bestuur hoopt dat al deze activiteiten
zullen bijdragen tot een verdere bloei van
onze Vereniging,

A. J. Terlouw-Kersbergen.

secretaresse.

-ocr page 281-

Microbiologisch onderzoek van filet américain

Microhiolugical Studies of\'Filet Ainéricaiii\'

R. R. Beumer, S. K. Tamminga en E. H. Kampelmacheri

SAMENVATTING. Er werden 200 pariijen filet américain uit de detailhandel bemonsterd en onder-
zocht op diverse micro-organistnen: 185 partijen waren door detaillisten. 15 partijen \'industrieel\' bereid.
In 73 van de partijen (waaronder 14\'industriële\') bleek varkensvlees te zijn verwerk t: rundvlees kwam in
alle partijen voor. paardevlees in .geen enkele.

De microbiële toestand van de vleeswaren bleek in het algemeen bij verwerking van varkensvlees
aanzienlijk slechter te zijn dan zonder dit bestanddeel. Zowel het aantal aerobe kiemen als het aantal
gisten.
Enterobacteriaceae en D-streptococcen lag bij deze .satnenstelling gemiddeld zeker een factor 10
hoger. Voor
Lactobacillus, Staphylococcus aureus f/i Clostridium perfringens/.v/iez/jccWim c/-«\'«/!»»)-
stig. zij het. wat de laatste 2 betreft, met geringere aantallen.

Salmonella werd in 84% van de varkensvlees bevattende partijen aatigetoonil. in de overige partijen was
dit 13%. Voor
Yersinia enterocolitica waren deze cijjérs respectievelijk 44% en 5<"c en voor Campylobac-
ter fetus, subsp. jejuni
18% en 6%.

De pH varieerde tussen 5 en 6. Varkensvlees bevattende partijen hadden gemiddeideett hogere pil. De

toevoeging van zure saus had weinig invloed op de pil.

Enkele van deze bevindingen worden met elkaar in verband gebracht.

Geconcludeerd wordt, dat moet worden vermeden om in rauw te consumereni>roduk ten rauw varkens-
vlees te verwerken.

SU M MARY. Two hundred hits of \'filet américain\' (a mixture oJ minced meat, acid sauce, condi-
ments. salt. etc.. meant to be eaten raw) were sampled Jrom retailers ami examined tor several tvpes oj
micro-organism: 185 lots had been prepared hy the retailer, fifieen on an \'industriaf scale.
Fork had been used in seventv-three lots (ituhuHng fourteen \'iiulustrial\' lots): beef was present tn (dt hns.
horse meat in notw of them.

On the whole, the bacterial state oJ the meats in which pork had been used was joutut to be considcrabiv
inferior to that of samples not containing this ingredient. Fhe aerobic bacterial cotmt ami number of
yeasts, as well as
Enterobacteriaceae arul group D. streptococci were at least 10 times higher on an
average in this case than thev were in lots not containing pork. In the case oJ
Lactobacillus, Staphylo-
coccus aureus
and Clostridium perfrmgens the picture was similar, though the counts of the two last-
named species were smaller.

Salmonella was detected in 84 per cent of the pork-containing hns and in 13 per cent ofthe other lots.
For
Yersinia enterocolitica, these figures were 44 per cent and 5 per cent, ami for Campvlohacter Ictus,
.sidisp. jejuni 18 per cent and 6 per cent.

Fhe p 11 varied from 5 to 6. Lots cimtaining pork averaged a higher pll. .idditton oj in td sauce had only
a slight effect on pit levels.

.-1 number of the.se results were related to each other. It is concluded that the use oj raw pork in meat
products meant tor raw consumption should be avoided.

INLEIDING vlees te mengen met een saus, (die meestal

Filet américain is een produkt, dat in het bestaat uit slaolie, eidooier, azijn, zout en
algemeen wordt bereid door gemalen kruiden (mayonaise), al of niet uitgebreid

\' l.aboratorium voor Lcvcnsmiddclcnmicrobiologic & -hygiëne, vakgroep t.evensmiddclcntechnologie.
Landbouwhogeschool, Biotcchnion, De Dreijen 12, 670.1 BC Wageningen.

1.

-ocr page 282-

met andere ingrediënten. Over dit pro-
dukt zijn, behoudens enkele kleine on-
derzoekingen (1, 2) geen microbiologi-
sche gegevens bekend, ook niet in de
buitenlandse literatuur. Dit laatste hangt
vermoedelijk samen met het feit, dat het
produkt buiten Nederland nauwelijks be-
kend schijnt te zijn.

Gezien het feit, dat filet amèricain rauw
wordt gegeten en het microbiologische
risico van deze wijze van consumptie,
vooral wanneer - in strijd met het oor-
spronkelijke karakter van het produkt -
varkensvlees zou worden gebruikt (3, 13),
leek het gewenst om door middel van
uitgebreider onderzoek meer te weten te
komen over de microbiële aspecten van
dit artikel.

2. MA l ERIAAl. EN ME I HODEN
2 E
.Materiaal

Het produkt werd gekocht bij slagers en super-
markten in het gehele land. Veelal was het voorhan-
den in porties in plastic bakjes met dito deksel. De
inhoud van de bakjes varieerde tussen lüü en 250
gram. Soms werd het produkt op bestelling toebe-
reid door menging van tartaar met saus (zie inlei-
ding), eventueel kruiden e,d. (bijv, ca 800 g vlees
ca 200 ml saus). Van elke partij werden 3 porties als
monster genomen. Het totale aantal bemonsterde
partijen bedroeg 200. In 15 gevallen daarvan was
sprake van bereiding in grotere bedrijven, die het
produkt vervolgens over detailhandelaren distribu-
eren.

.Mie monsters werden, verpakt in grote koeldozen,
onmiddellijk naar het laboratorium vervoerd en
onderzocht als onder 2,2, aangegeven.

2,2.1, \\u\'!-

2,2 Methoden

ohiolügi.srhe meihoi/cn

Serologisch aantonen van vleessoorten
Dertig gram produkt werd gedurende I minuut in
ccn ini.xcr gemengd met bü ml lysiologischc zout-
oplossing. De pil werd op een waarde tussen 7 cn 8
gebracht met behulp van 4 N natronloog, waarna
gedurende 1 nacht werd geëxtraheerd bij 4-6 C\', Dc
volgende dag wer d de bovenstaande vloeistof afge-
goten en gecentrifugeerd gedurende 15 minuten bij
3000 rpm,

ln het aldus verkregen extract werd. door middel
van de precipitatie-reactie bij diffusie vanuit ineen
dunne agarlaag geponste gaatjes (12). met behulp
van konijnen-anti-runder-(respectievelijk varkens-,
respectievelijk paarden-) serum (Bchring) nage-
gaan. welke vleessoorten in het betrokken produkt
aantoonbaar waren.

Bij inleidende proeven bleek, dat in zelf vervaar-
digde mengsels nog tot 10% varkensvlees aantoon-
baar was indien de rest van de waar uit rundvlees
bestond,

pH

f)e pH-meting vond plaats in een 1: lO-verdunning,
bereid met pepton-fysiologische zoutoplossing (zie
2,2,2,),

2,2,2, Microbiologische meihoden

Algemene opmerking: Voor nadere details om-
trent de gevolgde methode zij verwezen naar Mossel
en famminga (9), tenzij andere literatuurbronnen
zijn genoemd.

Verdunning: 10 g vlees 90 ml pepton-
fysiologische zoutoplossing (PEZ) gedurende 2 mi-
nuten in mixer of stomacher: verdere verdunningen
steeds 1:10,

Kweekbare micro-organismen (\'aëroob kiemge-
tal\'): Plate count agar (PCA): gietplaten in duplo;
bebroeding 3 d bij 30 C,

(iisten: Oxytetracycline-gist-glucose-agar
(OGG,A); gietplaten in duplo; bebroeding 3 d bij 24
C: in twijfelgevallen microscopische bevestiging,

iMierohacieriaceae: Kristalviolet-neutraalrood-
gal-glucose-agar (VRBG); gietplaten in duplo met
een even dikke deklaag. Vóór de telling resuscitatie
in trypton-soya-bouillon (TSB) 2 hr bij 23 C, Beves-
tiging: reactie op oxydase en in glucose-agar m
booggevulde steekbuis,

Coli-achtigen: K,ristalviolet-neutraalrood-gal-
lactose-agar (VRBE), als voor
Enierobaaeriuceae
m,i,v, resuscitatie. Bevestiging: gasvorming in
hriljantgroen-gal-lactose-bouillon (BGE) in buizen
met Durhambuisje.

Eschenchia coli: Als voorcoli-acbtigen. Bevesti-
ging volgens Eijkman-McKenzie.

D-streptococcen: Ophoping: Kanamycine-
aesculine-azide-bouillon (KA.AB), 3 x 1 ml verdun-
ning 1:10 in 10 ml; bebroeding 20-24 hr bij 37 C,
Isolatie op Kanamycine-aesculine-azide-agar
(KAAA); bebroeding 3-5 d bij 37 C, Bevestiging:
microscopie, thermotrofie 45 C cn groei in 40%
galbouillon.

lelling: Als isolatie, oppervlaktetelplaten in duplo,
\' bevestiging.

Salmonella: Volgens ISO-voorschrift 3565 (6),
meest waarschijnlijke aantal in 3 porties per ver-
dunning,

Yersinia enierocolilica: -d) 1 ml verdunning 1:10
ml 15 M losfaatbufferpH = 7,6; bcbroeding 14-21
d bij 4C. Isolatie op lactose-saccharose-ureum-agar
en desoxycholaat-citraat-lactose-agar; bebroed ing
2 d bij 29 C (1 1); b) 2 druppels verdunning 1:10 in
medium volgens Rappaport: bebroeding 1-2 d bij
22 C. Isolatie op desoxycholaat-citraat-lactose-
agar colimycinc. carbenicilline cn novobiocine;
bebroeding 18 hr bij 29 C. Bevestiging: gasvorming
uit glucose in glucosebouillon met Durhambuis (9);
ureum-aantasting ( ); beweeglijkheid bij 22 en 37 (.\'
(respectievelijk 1 en 9). Verdachte stammen wer-
den ter bevestiging opgezonden aan het Rijksinsti-
tuut voor de Volksgezondheid (R.I.V.) tc Biltho-
ven.

Campylobacier fenis, subsp. jejuni: 10 ml ver-
dunning 1:10 in 90 ml vaneen mengsel, bestaande
uit 500 ml kalfshersenen-runderhart-bouillon

-ocr page 283-

(BHD. 2 ml antibioticamengsel \\olgens Skirrou
{\'CiinipyUihacler selective supplement\'), 2 ml Cani-
pvlohai ter
growth supplement\' en .10 ml gelyseerd
paardenbloed; bebroeding 20-24 hr bij 42 C in een
anaerobe pot. waarin tevens werd aangebracht een
\'Ciaspak\'-zakje, waarvan de inhoud met water kool-
dioxyde en waterstof ontwikkelt; de pot bevatte
geen kaïalysaior. Isolatie; bloedagar mei de beide
(«;»/) i7()/>a<V(\'/--toevoegingen als hiervoor ge-
noemd, en bebroed onder de/elfde omstandigheden
als de ophoping. Bevestiging; microscopie; beweeg-
lijkheid met hangende druppellechniek (-f); reactie
op oxydase ( ); groei bij 25 C en 42 C (respeclieve-
lijk 9 en ); glucosedissimilalie (9); groei met 3.5\'
t
natriumchloride (0); ureumsplitsing (9); /.wavelwa-
terstofvorming (9).

Slaphylococcus aureus: Ophoping; Giolitli-
Canloni-medium (OC); bebroeding 24^8 hr bij 37
C. Isolatie; Baird-Parker-medium (BP), felling;
BP. oppervlaktetelplalen in duplo; bebroeding 24-
48 hr 37 C. Bevestiging; coagulasereactie.

C\'losiru/iuDi perfringens: 3 x 1 ml verdunning
1;I0 in lakmoesmelk-neomycine-polymixine-
medium; bebroeding 20-24 hr bij 46 C. Isolatie;
cycloserine-agar zonder eidooier. Bevestiging:
lactose-gelatinemedium; bcweeglijkheids-

nitraatmedium.

Ixiciuhacillus: Rogosa-agar; gietplaten induplo
met een even dikke deklaag; bebroeding 3-5 d bij 30
C. Bevestiging; microscopie en katalasereaclie (6),

3. RF.SL 1.1 ATEN EN DISCUSSIE

.1.1. Algemene opmerking

De re.sultaten betreffende de onderzochte
monsters zullen
panijgewijs worden
weergegeven, aangezien de kwantitatief
bepaalde resultaten van de 3 monsters uit
één partij steeds dicht bij elkaar lagen. De
weergegeven aantallen zijn gebaseerd op
de gemiddelden van de drie monsters.
Zijn alleen of voornamelijk kwalitatieve
gegevens voorhanden (zoals bij
Salnio-
nella e.d.) dan is een partij steeds als
positief opgegeven, zodra ook maar één
van de drie monsters de betrokken groep
bleek te bevatten. In die gevallen is even-
wel, waar het zinvol leek, ook het totaal
aantal aangetroffen positieve
monsier.s
(en dan uiteraard op een 3 x groter mon-
sterbestand) aangegeven.

3.2. Niet-microbiologische parameters

3.2.1. Aarc/ van hei verwerkte vlees

In 73 (36,5%) van de 200 bemonsterde
partijen bleek langs serologische weg var-
kensvlees aantoonbaar. Rundvlees
kwam in alle partijen voor. paardenvlees
was daarentegen geen enkele maal aan-
toonbaar.

Eerder verrichte onderzoekingen toon-
den varkensvlees aan in 9 op 10 monsters
en in 6 op 18 monsters (respectievelijk I
en 2).

Aangezien alle in het navolgende te be-
handelen eigenschappen sterk gecorre-
leerd blijken te zijn aan het onderscheid
wel geen varkensvlees, zijn steeds de ge-
gevens voor beide categorieën afzonder-
lijk vermeld.

Gezien deze correlatie (waarbij een posi-
tieve varkensserumreactie in het alge-
meen samenging met een slechtere micro-
biële kwaliteit) leek het gewenst om na te
gaan of de positieve serumreactie niet een
ook met uitsluitend rundvlees optre-
dend —
gevolg van microbiële groei als
zodanig zou kunnen zijn. Hiertoe zijn 8
porties rundertartaar beënt met bacte-
riestammen
(Pseuchmonas fluoreseens.
2
X, Ps. species, E. coli, Citrohactersp., S.
typhimurium, Enierohaeier aerogenes,
Proteus vulgaris)
en bebroed totdat de
aantallen tot meer dan 10" per g waren
opgelopen. Ook 2 niet beënte porties zijn
op dezelfde wijze bebroed, zodat hier uit-
sluitend de natuurlijke flora tot ontwik-
keling kwam. In geen van deze 10 mon-
sters werd een positieve serumreactie ten
opzichte van het anti-varkensserum ver-
kregen. Aangenomen moet dus worden,
dat de correlatie positieve anti-varkens
serumreactie microbiële kwaliteit inder-
daad een gevolg is van de verwerking \\an
dit varkensvlees.

De 15 partijen van industriële herkomst
bleken op een uitzondering na varkens-
vlees te bevatten. Aangezien hun kwali-
teit binnen de groep van varkensvlees be-
vattende partijen een vrij getrouwe
afspiegeling bleek te zijn van de varkens-
vleesgroep als geheel, is bij de verdere
bespreking van een aparte behandeling
van deze industriële groep afgezien.

3.2.2. pH

In fig. I is weergegeven de verdeling van
de bemonsterde partijen over 5 pH-
categorieën; elke categorie beslaat 0,2
eenheden. De pH varieerde tussen de
uiterste waarden van 5,0 en 6,0. Bij ver-
werking van aantoonbare hoeveelheden
varkensvlees tendeert de pH — met ove-

-ocr page 284-

Kig. 1. Verdeling van 200 partijen filet américain
over 5 pH- categorieën.

Boven de streep: partijen zonder varkensvlees.
Onder de streep: partijen met varkensvlees.

5,\'r-
5,55

5,6-

5,75

6,0

5,0- 5,2-
5,15 5,ï5

70

30

aantal
part
Hen

-B-

30

rigens enkele opvallende uitzonderingen
- duidelijk naar hogere waarden, wel-
licht mede onder invloed van de van na-
ture vaak al iets hogere waarde van dit
ingrediënt (8), al kan ook de sterkere mi-
crobiële ontwikkeling (zie 3.3.) een rol
gespeeld hebben (10, 14).
Uitgaande van de pH-waarden, die vlees
enige tijd na het slachten aanneemt (5,4-
5,8 voor rundvlees, 5,4-6,2 voor varkens-
vlees, 8), waarden veelal ook gemeten in
een 1:10-verdunning (10, 15), moest wor-
den vastgesteld, dat het effect van toevoe-
ging van zure ingrediënten op de pH in
vele gevallen gering moet zijn geweest.
Teneinde in deze iets meer inzicht te krij-
gen, werd in een oriënterend proefje aan
porties rundertartaar (pH = 5,5) 25 gew.
% saus toegevoegd, waarvoor 2 fabrika-
ten saus werden gebruikt, pH respectie-

hig. 2. Verdeling \\an 200 partijen filet amèrican over een aantal categorieën met betrekking tot aëroob
kiemgetal, gisten,
Knierohaderiaceae en D-streptococcen (resp. zwart links, wit links, zwart rechts en wit
rechts); aantallen per gram.
Boven de streep: partijen zonder varkensvlees.
Onder de streep: partijen met varkensvlees.
Hoogste gevonden aantallen: aëroob kiemgetal 1,8 x 10«
gisten 7,2 x 10\'

Enierohaderiaceae 1,7 x lO\'
O-streptococcen 1,7 x 10\'

10"

10"

10-^

10"

10^

10"

10\'

10^

lO"-

10^

>

10«

afw

10^ 10?

10^ 10^

lO-\'

10^

10"

IC-\'

10

fco

50

r

20
10

T

-ocr page 285-

velijk 4,4 en 4,5. Na menging bleek de pH
van het aldus ontstane produkt met beide
sauzen 5,35 te bedragen. Met 35% saus
(meer dan in het algemeen gebruikelijk)
ging de daling niet verder dan tot pH =
5,3.

3.3. Aëroob kiemgetal, gisten en
indicator-organismen

Fig. 2 geeft de verdeling van de bemon-
sterde partijen over 7 \\erschillende cate-
gorieën van aerobe kiemgetallen, aantal-
len gisten,
Enterohacteriaceae en
D-streptococcen.

De diagrammen vertonen, wat de vorm
betreft, gelijkenis met dat, gegeven onder
3.2.2. voor de pH. Groepeert men pH en
kiemgetal in enkele categorieën, dan
blijkt, dat er tussen de 2 gegevens een
zekere correlatie bestaat (tabel I), al
wordt dit beeld enigszins verstoord door
enkele varkensvlees bevattende monsters
met hoge kiemgetallen en juist een lage
pH. Deze monsters bevatten veelal grote
aantallen
luictohacillus.

Het blijkt, dat bij verwerking van aan-
toonbare hoeveelheden \\arkensvlees de
microbiële verontreiniging gemiddeld
tenminste een factor 10 hoger ligt dan
zonder varkensvlees. Wanneer men de
afzonderlijke cijfers (hier niet vermeld)
nader bestudeert blijkt, dat de grotere
aantallen in de 3 genoemde deelgroepen
(gisten,
Enterohacteriaceae en D-
streptococcen) voor met varkensvlees be-
reide partijen ongeveer parallel lopen met
de algemeen sterkere totaalverontreini-
ging van deze partijen. Wel neemt steeds
bij stijgend acroob kiemgetal het percen-
tage van deze groepen op het totale aan-
tal af.

Bij de bepaling van aantal coli-achtigen
blijkt, dat dit steeds varieert tussen ca
50% en bijna 100% van dat voor
Entero-
hacteriaceae.
reden waarom voor deze
groep geen afzonderlijk diagram is gege-
ven. Nader onderzoek van de coli-
achtigen leert, dat (over het totaal van
alle isolaten genomen) 4,0% van die, uit
de partijen met varkensvlees afkomstig,
tot de soort
E. coh behoren. Voor de
partijen zonder varkensvlees was dit per-
centage 9,2%, Dit verschil lijkt voorna-
melijk toe te schrijven aan het eveneens
uit de cijfers af te leiden feit, dat bij ho-
gere aantallen coli-achtigen het relatieve
aandeel van
E. coli afneemt.

l abel I. Correlatie tussen aerobe kiemgetallen en pH in filet américain.

pH

zonder varkensvlees

met <

► arkensvlees

<105

lO\'-IO"

^10"

<10\'-

10"-10\'

< 5.4

1 1

4

1

0

0

3

5.4-5,55

33

35

4

5

2

3

5,6-5,75

8

16

11

10

23

4

> 5,8

0

4

0

2

10

1 1

Steeds zijn vermeld de aantallen partijen tussen de betrokken grenzen.

3.4, Pathogene micro-organismen

3,4.1. Salmonella en Yersinia enteroco-
litica

In tabel 2 zijn de gegevens van deze beide
pathogene kiemen samengevat, afzon-
derlijk en tevens gerelateerd aan de totale
aantallen
Enterohacteriaceae.

Uit de resultaten komt naar voren, dat
verwerking van varkensvlees een aan-
zienlijk grotere kans op aanwezigheid
van
Salmonella en Yersinia enterocoli-
tica
met zich meebrengt, een resultaat,
dat wat
Salmonella betreft te verwachten
was (3); ook
Y. enterocolitica wordt re-
gelmatig in verband gebracht met por-
cine herkomst (5, 7). Naar verhouding
komen onder de partijen met varkens-
vlees waar het
Salmonella betreft, ook
meer partijen voor met hogere MFN\'s. In
overeenstemming hiermee worden bij
verwerking van varkensvlees per posi-
tieve
partij meer monsters positief be-
vonden (ca 2,5 VS 1,5).
t)eze hogere aantallen zijn niet uitslui-
tend een gevolg van de sterkere algemene

-ocr page 286-

verontreiniging bij verwerking van var-
kensvlees, er is een extra effect zoals ver-
gelijking leert tussen beide groepen (zon-
der en met varkensvlees) met ongeveer
gelijke aantallen
Enterobacteriaceae
(bijv. in de categorie met aantallen tussen
10" en 105). Bij vergelijking tussen de to-
tale kiemgetallen blijkt een soortgelijke
tendens (cijfers niet vermeld).
Al deze verschillen hebben een duidelijke
statistische significantie. Overigens blijkt
uit de correlatietabel ook, dat betrekke-
lijk geringe aantallen
Enterobacteriaceae
geen garantie zijn voor afwezigheid van
de beide pathogene groepen (vgl. een
soortgelijk resultaat voor hamburgers,
16).

De 77 geïsoleerde Sahnotu\'lia-\'iXamme.n
behoorden tot 17 verschillende serotypes,
waarbij
S. typhimurium. faagtype ORS
(28 x), 5.
anatum (10 x) en 5\'. panama
faagtype B (9 x) het best vertegenwoor-
digd waren.

De 38 geïsoleerde Vfrs/zj/a-stammen be-
hoorden alle tot types, die pathogeen zijn
voor de mens, namelijk type 3 (18 x), type
5,27 (7
X) en type 9(13 x).
Er was geen verband tussen het
Salmonella- of Yer.sinia-typc en de aan-
wezigheid of afwezigheid van varkens-
vlees.

Tabel 2. Sahtioiwlla en Yersinia enierocolilica in lilel américain; aantal positieve partijen, totaal en
gerelateerd aan de aantallen
Enterobacteriaceae.

aantallen oositief

gerelateerd aan aantallen
Enterobacteriaceae

n

pa rtijen

monsters

<10"

10^-10\'

^10\'

n = 99

n = 27

n = 1

ZV» 127

S*

16

24

11

4

1

(15/1)**

(10. 1)

(4;0)

(I/O)

Ye

6

9

4

2

0

n = 11

n = 33

n = 29

V* 73

S

61

155

7

28

26

(23,38)

(3,4)

(14 14)

(6/20)

Ye

32

55

3

12

17

ZV = zonder varkensvlees

V = met varkensvlees

S = Salmonella

Ye = Yersinia enterocolitica

n = totaal aantal partijen in de betrokken groep

cijfers tussen haakjes: resp. < 10 en ^ 10 per 100 gram; van de varkensvlees bevattende partijen,
waarin
Salmonella werd aangetroffen lag het MPN in 7 gevallen boven 10^ per lOOg, waarvan in één
geval op 5 X 10^. Het aantal
Enierohaeteriaceae lag in die gevallen op één uitzondering na boven 10\'/g.

3.4.2. Campylobacter fetus, suhsp. je-
juni

Van de 73 partijen met varkensvlees be-
vatten er 13 de hier genoemde
Campylobacter-soon (22 afzonderlijke
monsters), van de 127 partijen zonder
varkensvlees waren er 7 positief (9 afzon-
derlijke monsters). Het verschil varkens-
vlees/geen varkensvlees is ook hier signi-
ficant. De aantallen positieve partijen
lopen geleidelijk op met de totale micro-
biële verontreiniging. Van een extra ef-
fect, zoals in 3.4.1. vermeld, voor het var-
kensvlees, is geen sprake.
Merkwaardigerwijze geven de 15 partijen
uit grotere bedrijven (zie 2.1. en 3.2.1.)
steeds een negatief resultaat. Het verschil
ligt, voor de 14 varkensvleesbevattende
partijen daaronder, op de rand van signi-
ficantie, vergeleken met de overige par-
tijen met varkensvlees.
Ook bij geringe algemene verontreiniging
(kiemgetallen in de orde I0^
Enterobac-
teriaceae
in de orde 10-) wordt deze soort
nog enkele malen gevonden.

3.4.3. Stahylococcus aureus en Clos-
tridium perfringens

In tabel 3 zijn de aantallen partijen met
deze beide soorten enigszins gekwantifi-
ceerd weergegeven.

-ocr page 287-

label 3. Aantallen partijen filet américain met Staphylococcus aureus en Clostridium perfriitgens.
verdeeld in enkele categorieën naar kiemgetallen c.q. monsters (aantallen per g).

Staphylococcus aureus

totaal < 10^* 10^-
pos. 10\'

Clostridium perfringens
totaal <10 > 10*

^ lOJ

partijen zonder var-
kensvlees (n = 127) 93
partijen met var-
kensvlees (n = 73) 68

52
3

41

58

O

7»»»

48
51

48
40

O
II

alleen aantoonbaar in het ophopingsmedium.

6 of meer van 3 x 3 porties (steeds 3 uit alle 3 de afzonderlijke monsters) ä 0,1 g positief; bij 10 van deze
partijen waren alle 9 porties positief.

hoogste gevonden aantal 3,6.10\' per g.

Ook hier komt weereen duidelijk verschil
tussen partijen met en zonder varkens-
vlees, naar voren. Bij nadere beschouwing
\\an de cijfers voor de afzonderlijke par-
tijen (niet vermeld) blijkt een geleidelijke
stijging ongeveer gelijk met de algemene
microbiële verontreiniging. Er is niet,
zoals bij
Salmonella en Yersinia, een spe-
ciale voorkeur, los van dc rest van de
verontreiniging, voorde partijen met var-
kensvlees.

De monsters in de hoogste categorieën (^
10\'
Sl. aureus en ^ 10 C. perfringens)
vertoonden alle totale kiemgetallen
boven 10\' per gram.

3.5 Lactobacillus

In tabel 4 zijn deze aantallen gegeven,
waarbij tevens enige differentiatie is aan-
gebracht ten aanzien van de pH van het
produkt.

Er is duidelijk sprake van grotere aantal-
len naarmate de pH stijgt en de algemene
microbiële verontreiniging groter wordt.
Het percentage lactobacilli neemt in het
algemeen bij sterkere totale verontreini-
ging af (vergelijk 3.3.). Enkele monsters
varkensvlees combineren evenwel een
hoog aantal (en ook een hoog percentage
ten opzichte van de totale verontreini-
ging) met een lage pH (en wel tussen 5,0
en 5,2). Afgezien van de minder waar-
schijnlijke mogelijkheid, dat de lactoba-
cilli opzettelijk zijn toegevoegd om de pH
te doen dalen en aldus groei van andere
micro-organismen af te remmen, lijkt de
meest waarschijnlijke verklaring hier-
voor, dat dooreen lage pH deze bacteriën
zijn uitgeselecteerd.

4. CONCLUSIES

Uit de gegevens komt duidelijk naar
voren, dat consumptie van filet américain
niet geheel zonder risico is, met name bij
verwerking van varkensvlees. De moge-
lijkheid is aanwezig dat men Salmonella
binnenkrijgt in aantallen waarvan, hoe
gering ook, door Fontaine e.a. (4) is aan-
getoond, dat ze tot voedselvergiftiging
aanleiding kunnen geven. Ook
ï. eniero-
eolilica
en C. Jeius subsp. Jejuni blijken
bij verwerking van varkensvlees sterker

label 4. Ixictohacillus In filet américain. aantallen partijen meer dan lO-" per gram. onderverdeeld In
2 caiegoriccn. cn geielatccid aan pll cn lotaal kiemgetal.

gerelateerd aan pH

< 5,6 5,6-5,75 ^ 5,8
(n = 101) (n = 72) (n = 27)
gerelateerd aan aer. kiemgetal (log)

met meer dan
10" Lactoha-
eillus
per g

105-10" 100-10\' ^ 10\'
(n = 69) (n = 50) (n = 22)

partijen zonder var-
kensvlees (n = 127)
partijen met varkens-
kensvlees (n = 73)

8 O

31 4»*

(23,8)* (1,3)

8
16

(15, I)

0

1 I

(7/4)

3
2

(2,0)

4
14

(12 2)

1

15

(96)

cijfers tussen haakjes resp, aantal partijen met klemgetallen tussen 10" en 10" en kiemgetallen boven
10", In de partijen zonder varkensvlees lagen alle aantallen < 10",
waarvan 3 met pH tussen 5,0 en 5,2,

-ocr page 288-

vertegenwoordigd dan zonder dit ingre-
diënt. ai is een schatting van het risico in
dit opzicht door het ontbrei<en van kwan-
titatieve gegevens moeilijker.
Het gevaar door 57.
aureus en C. perfrin-
gens
lijkt, mede als gevolg van hun
slechte concurrentie-positie bij aanwezig-
heid van grote aantallen andere micro-
organismen, minder groot.
De toevoeging van zure ingrediënten aan
het produkt biedt, zoals, gezien de pH-
metingen, ook al valt te verwachten,
blijkbaar onvoldoende garantie tegen bo-
vengenoemde risico\'s. Er worden groten-
deels pH-waarden gevonden die ook
voor rauw vlees zonder toevoegingen niet
ongebruikelijk zijn. De pH-daling bij de
normaliter gebruikte hoeveelheid saus is
slechts 0.15.

Het is uiteraard niet na te gaan ol\' de
aantallen micro-organismen in het vlees
steeds al vóór het bereiden van het pro-
dukt waren bereikt, of dat in een aantal
gevallen ook na toevoeging van de saus
nog verdere uitgroei heeft plaatsge-
vonden. maar dit laatste is geenszins uit-
gesloten.

Gezien de populariteit van het artikel
enerzijds en de risico\'s anderzijds lijkt het
alleszins de moeite waard om na te gaan
op welke wijze men tot een met het oog
op de volksgezondheid meer verant-
woord produkt zou kunnen komen. De
mogelijkheden van verdere toevoeging
van zuur en of van conserveermiddelen
lijken beperkt, maar wellicht dat gamma-
bestraling perspectieven biedt. Wij stel-
len ons voor om in de toekomst nadere
oriënterende proeven in deze richting te
doen.

DANKBE I I.TGINC.

IJank is vcrsciiuldigd aan: dr. P. A. M. Ciuinéeen
drs. .1. Ooslerom. R.I.V .. Bilthoven voor het type-
ren van de
Salmonella- en de ) cn/zt/a-stammen.
Mevr. A. Martin, gastmedewerkster uit Australie.
\\oor technische assistentie bij de uitvoering van het
ondcr/ock.

1.1 I HRA rUUR

1. .Anon.: Test: f ilet amèricain. Consumemengids. 27. 224-225. (1979).

2. Duikercn. .M. van: l ilct amèricain. samenstelling en gezondheidsrisico\'s, referaat. Vakgroep Voe-
dingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong. Rijks Universiteit Utrecht. 19X0.

.T ("del. W.. Leusden. F. M. van en Kampelmacher. F.. IL: Salmonella in gehakl. afkomstig van 10
vleeskeuringsdiensten in Nederland.
I\'i/d.ulir. Dit\'rgcnet\'.sk.. lü.t. 220-22/i. (I97H).

4. Fontaine. R. l:.. Arnon. S.. Martin. W. F. Vernon jr. f. M.. Ciangarosa. F. .!., l armer 111. .1. .1..
Moian. B.. Sillikcr. J. IF. and Decker. 1). I..: Ra« hamburgers; an interstate common source ol
human salmonellosis.
.4m. J. Lpld.. 107. .16-4.1. (I97H).

5. tianna. M. ().. Smith. G. G.. Hall. F. G.. Vandcr/ant. G.. and Ghüdersjr.. A. B.: Isolation ol Yctsiniu
enierocoliiica
from pig tonsils. J. hood hoi.. 4,1. 2.1-25. (1980).

6. ISO. International standard 3565: Meat and meat products-Detection of Salmonallae (Reference
method). 1st ed 1975-09-01 (ReL no. ISO 3565-1975 (F)).

7. l.eistner. I... Ileckclmann. M.. Kashi«a/aki. VL. und .Albert/. R.: Nachwcis von ) er\\ima emerocnli-
lica
in Faeces und Fleisch von Schweinen. Rindern und Gellügel. Flei.\\ch\\v.\\ch.. 55, 1599-1602. (1975).

X, Logtestijn, ,1, G. van en Snijders, ,1, M. ,A, (red.): Voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong, deel I
Vlceshygiëne, hoofdstuk 12, p, 24: vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong, Rijks
U\'niversitcit Utrcchl, 1977,

9. Mossel, D, .A. A, en l ainminga, S. K .: Methoden voor het microbiologisch onde
delen, 2e, her/ienc, uitgave: BV Uitgeverij P. G. Noordervliet, Zeist, 19X0,

10, Ockermann, H. W. en Gahill. V. R.: Microbiological growth and pH effects on bovine lis^
inoculated with
Pseudomonas pulrelaciens. Hacillus siduilis or I.ein onosloc me.semeroidcs. .1. I iuhI
.Sci.. 42, 141-145. (1977).

1 1. Oostcrom, .1.: Isolation and epidemiological significance of Yer.sinia enierocoliiica. . \\iu. Iveiiucn-
hoek. J. \\licr..
45, 6.10-6J.1. (1979).

12, Ouchlcrhmy, O : Handbook ol immunodillusion and imnuino-cleclrophorcsis; Ann Arbor Scicntilic
Publications. Ann Arbor, Michigan, 196X,

13, Schothorst, M. van: Hygiënische aspecten van de vleeswarcnbereiding, I oedingsmiddelcniechnolo-
gie.
2, (4). 6-8. (1971). \'

14, Shelef, L. A.: Lffects of glucose on the bacterial spoilage of bccL ./. hood Sci.. 42, i 172-1175. (1977).

15, Shelcl. L. A. and .law .1. M.: Use ofa lilrimetric method lo assess the bacterial spoilage ol Ircsh heel.
Appl. Micr.. 19, 902-905. (1970).

16, famminga, S, K,, Beumer, R, R.en Kampelmacher, F. H.: Bacteriologisch onder/ock van hambur-
gers. 1. Onder/oek van rauwe, gewelde of voorgebraden hamburgers,
i iieilingsmit/deleniechnologie.
13, (4). 29-.<4. (1980).

ck van levensniid-

-ocr page 289-

Formalinebaden ter bestrijding van de
stinkpootinfectie bij rundvee

Fornwiin Fool Baths in ihc Prevention oj Interdigital Derma-
titis in Cattle

J. J. Cornelisse. I). J. Peterse. E. Toussaint Raven\'

S A M t N V A r 11 NG. h\'ormaliiw voeihaden wonlen in lieprakliik o.a. gehniiki in tie besnijding van de
siinkpooiinjeeiie. Hei wisselend sueees erniee was aanleiding loi onderzoek naar de betekenis van zowel
de leinperaunir als de eoneeniraiie van de jornialine-oplo.ssing en naar de betekenis van de manier van
luiden voor de desinjeene van de itissenklauwlmid.

L il de residiaien komi naar voren dal een lage badiemperaiaur (Hf C)geen bezwaar hoeji le zijn voor
een goede desinjeene van de iiis.senklaiiwbind. De verklaring hiervan is dal na hei baden de jormaiine-
optossing ea .10 minuien in een werkzame eoneemraiie op de lussenklauwhuid aanwezig hiijji en daar
snel de lemperaiuur van de lussenklauwhuid (20-35° CJaanneeml. De eoinbinaiie van genoemde iijd en
lemperaiuur waarborgi een goede desinjeelie van de lussenklauwhuid. zodal gesield kan worden dal de
desinjeene niel plaais vindi liidens hel baden doeh gedurende hei eersie hall uur na hel baden.

I angezien dil geldl voor zowel hel doorloopbad als voor hel slahad zal men. om een goed resullaal le
mogen verwachien. hij heide meihoden er zorg voor moeien dragen dal de formaline niel binnen een half
uur na hel baden door modder, mesi of gras wordl verwijderd van de huid.

Hd onderzoek naar de heiekenis van de conceniraiie van de jormaline in hei badheeli uilgewezen dal
een oplossing van 5\'\'i een belere desinjeeliegeefi dan een van.(\':;. hi siiualies waarin een voor Nederland
Kchruikelijke 3\'\\ formaline oplossing niel voldoei. is een 5\' i oplossing zeker op zijn plaais. Hij nog
hogere conceniraiies moei men bedachi zijn op huidbeschadigingen.

Gesuggereerd wordl dal ook de verhardende werking van formaline op de huid van wezenlijke bdekenis
zou kunnen zijn in de besirijding van de siinkpooiinjeeiie.

S tJ M .VIA K Y. l ormalin (= appro.ximaiely 35per ceni formaldehyde)fooi baihs are used wiih variable
success IO preveni inierdigilal dermaliiis. eczema of die inlerdigiial skin accompanied by secondarv
desiruciion ol ihe bulb horn. E.x/ieriinenial siudies were done\\n\\ho ami
in v itro lo deiermine ihe signifi-
cance oj ihe lemperalure and conceniralion of ihe formalin soluinm and ihe meihod of haihing
(landing in a haih for si.xl v minuies or walking ihrough a baih. in which ca.se each fool is immersed
iwice in ihe sotuhon).

Ihe re.suhs show ihal a low lemperalure of ihe baihing soluiion (lO \'C). which iheoreiicallv produces
poor disinfeciion (lable 3). does nol nece.s.sarih imply inadequaie disinfeciion in aciualpraiice (lable
■I) as ihe soluiion will adhere lo ihe inierdigilal skin for aboui ihiriv minuies (Table 2) and verv rapidh
will aci/uire die lemperalure of ihe skin (2(P-3it\'C. lable I). Iherefore coniaci between ihe inierdigilal
skin and grass, mud. dung and .soon has lo be preveniedfor ihefirsi ihiriy minuiesaf ler haihing. Ihe more
iniensive coniaci bdween formalin and skin in a slaiionary fool balh offers advantages over ihepas.s-
ihnnigh baih( Table-f). W en a3 percent formalin .si>lulion inapass-ihrough balh failsioproduce.saiisfac-
lorv results, a 5 per cent solution ma V be u.sed. This concentration will result in more effective disinfection
(Table 4): higher concentrations may cause skin lesions. Repeated dailv di.sin/ecliim does not produce
lurther reduction ofthe bacterial flora on the inierdigilal skin to a significant degree (Table 5).
In addition to the disinfecting effect, the hardening effect on the inierdigilal .skin mav be of importance.

\' Dr. .1. 1.. Gornclihsu. vakgroep Haeteriologie; dr. IX .1. Peterse. vakgroep Zootechniek; drs. i:. loiissaini
Raven. Vakgroep Algemene Heelkunde en Heelkunde der Grote Huisdieren; \\an dc Faculteit der
Diergeneeskunde, Rijksuniversiteu litrecht.

-ocr page 290-

INLEIDING

In recente handboeken over kreupelhe-
den bij rundvee (3, 4, 8) worden formali-
nebaden aanbevolen ter preventie van
klauwkreupelheden. De gunstige wer-
king van formaline wordt deels toege-
schreven aan de desinfecterende werking,
deels aan de verhardende werking op het
klauwhoorn.

De soms tegenvallende resultaten bij het
gebruik van formaline-voetbaden, èn het
feit dat formaline-oplossingen slechtsdes-
infecterend werkzaam zijn boven 15° C,
zoals onderstreept door Thiel (7), waren
aanleiding tot de vraagstelling in hoe-
verre de formaline-oplossing in voetba-
den met de gebruikelijke concentratie van
3% en een met de buitentemperatuur
overeenkomende temperatuur, tot een
goede desinfectie van de tussenklauw-
huid kan leiden.

Een hypothetische benadering is dat de
desinfectie van de tussenklauwhuid niet
in het voetbad zelf plaats vindt, doch pas
begint na het verlaten van het bad en dat
de temperatuur van de tussenklauwhuid
de temperatuur zal zijn waarbij de desin-
fectie plaats vindt. Voor het geven van
antwoorden op de hierboven genoemde
vraagstelling is het dan van belang eerst
na te gaan gedurende welke tijd de
formaline-oplossing na het baden op de
tussenklauwhuid aanwezig blijft èn wat
de temperatuur is van die tussenklauw-
huid.

M.-X I ERIAAL EN ME I HODEN

I er bepaling van de tijdsduur gedurende welke lor-
inaline na baden in een .V;ó formaline-oplossing m
een desinfecterende concentratie op de tussen-
klauwhuid aanwe/ig blijft, werden bij totaal /es
koeien op respectievelijk L\'). 25, 30en 40 minuten na
het baden, filtreerpapierschijljes met een diameter
van 1 cm op dc tussenklauwhuid gedrukt. l.)e/c
discs werden vervolgens op een serumagarplaat ge-
legd waarop een
Eschericlüa coli cultuur was uitgc-
spateld. l:en groci-rem zóne rond een disc na bc-
broeding van de agar gedurende 24 uur bij 37° C"
was een indicatie voor de aanwezigheid van forma-
line.

Handelsformaline (- 100% formaline) komt over-
een met ca 35% formaldehyde oplossing.
Voor het bepalen van de tussenklauwhuidtempera-
tuur werd hij 9 koeien op drie plaatsen van de
tussenklauwhuid van een achterbeen de tempera-
tuur gemeten. De/e metingen werden uitgevoerd
met een electronische thermoineter.

De hierna uitgevoerde desinfectieproeven /ijn tc
onderscheiden in e.vperimenten (/;
viiro. e.xpcrimen-
ten
in vivo en praktijkproeven. Hij de c.xperimentcn
in viiro en in vivo werd de tussenklauwhuid schoon-
gemaakt met water en borstel en na afdrogen inge-
wreven met een
Eschcrichiu coli cultuur die geïso-
leerd was uit rundermest. Hij de praktijkproeven
werd de tussenklauwhuid noch gewassen, noch in-
gewreven met een
E. coli cultuur alvorens te desin-
fecteren. Contaminatie van de tussenklauwhuid tij-
dens de e.xperimenten
in vivo en de praktijkproeven
werd voorkómen door de mest en urine dic gepro-
duceerd werd tijdens die proeven op tc vangen en te
verwijderen.

Experimenten in viiro

Hierbij is gebruik gemaakt van 30 verse ondervoe-
ten, afkomstig van slachtrunderen. Met een pons-
pijpje werden per ondervoet drie stukjes tussen-
klauwhuid met een diameter van I cm losgesneden.
De desinfectie van de/e stukjes huid werd bekeken
bij inwerkingstijden van respectievelijk 15, 30, 60.
120 en I5Ü minuten. Bij elk van deze tijden afzon-
derlijk werden temperaturen van 4° C en 37° C en
formalineconcentraties van 3%. 5\', en 10\', aange-
houden.

Experimenten in vivo

Van 18 op stal staande koeien werden steeds de
ondervoeten van dc rechterbenen gedurende één
uur in een formaline-oplossinggeplaatst (stabad) en
dic van de linker benen tweemaal gedompeld in /o\'n
formaline-oplossing (doorloopbad).
.Monsters ten behoeve van het bacteriologisch on-
der/oek werden genomen met een watten staalje.
waarbij dil staalje op één cn de/elfde plaats van de
tussenklauwhuid driemaal om zijn as werd ge-
draaid. .Vlonsternamen na het baden vonden pas na
drie kwartier plaats in verband met het gedurende
die tijd aanwezig blijven van formaline (zie tabel I
voor de tijdkcuzc van 3 kwartier). De swabs werden
uitgestreken op serumagar cn op briljantgrocnagar
(CM 329 Oxoid) met toevoeging van 1,3\'; abro.cen
oppervlakte actieve stof ter voorkoming van sprei-
ding van eventuele proteus-cultuur over de agar. Na
hebroedmg ervan gedurende 24 uur bij 37° C zijn dc
kolonies met behulp van een stereo-microscoop ge-
teld.

Praktijkproeven

Bij drie vande vijf koeien met weidegang die bij deze
e.xperimenten betrokken waren, werden diiecl vóór
en drie kwartier na baden monsters genomen van dc
tussenklauwhuid. Het nemen van deze monsters
met behulp van swabs dal plaats vond gedurende
vier dagen, geschiedde éénmaal per dag. terwijl de
drie koeien tweemaal per dag door een doorloopbad
gingen. De concentratie van de formaline in dit bad
hedroeg 3\'(. Bij de twee andere koeien vond geen
enkele desinfcctie plaats en werd dc tussenklauw-
huid uilsluilend schoon gespoeld met water.
Dc monsters die hij deze dieren genomen werden
dienden als controles.

-ocr page 291-

RESUl, I ATUN

De resultaten van het onderzoek naarde
tijd dat formaline in een desinfecterende
werkzame concentratie aanwezig blijft op
de tussenklauwhuid na baden in een 3%
tormaline-oplossing, zijn weergegeven in
tabel I.

De formaline blijft circa 30 minuten aan-
toonbaar. De relatieve luchtvochtigheid
blijkt hierbij wel van invloed te zijn.
De gegevens uit het onderzoek betref-
fende de temperatuur van de tussen-
klauwhuid zijn vastgelegd in tabel 2. Vast-
gesteld werd dat die temperatuur bijna
altijd boven de 20° C ligt en bovendien
dat bij schoon spoelen met water van 12°
C deze temperatuur weliswaar zakt, doch
binnen 2 minuten weer op het oude peil is.
De resultaten van de proeven
in viiro zijn
samengevat in tabel 3. Daaruit is aflees-
baar:

het desinfecterend effect van zowel de
3%, 5% als 10% formaline-
oplossingen is veel groter bij een tem-
peratuur van 37° C dan bij 4° C;
verhoging van de formaline concen-
tratie van 3% naar
5% heeft slechts zin
indien de inwerkingstemperatuur vol-
doende hoog is;
- de inwerkingstijd moet minimaal 30
minuten zijn wil een zo goed moge-
lijke desinfectie verkregen worden.

De resultaten van de proeven in vivo zijn
vermeld in tabel 4. Daaruit valt af te lezen
dat temperatuurverhoging van de
formaline-oplossing in het bad weinig of
niet resulteert in een betere desinfectie.
Verhoging van de concentratie van de
formaline van 3% naar 5% daarentegen
werkt wel gunstig. Dit geldt voor zowel
het stabad als het doorloopbad.

label I. De duur van de aanwezigheid van formaline op de tussenklauwhuid na een voetbad.
rahle I. Diirailon of presence oj\'formalin on lhe inierdigiial skin afier using a foolh balh.

Relatieve vochtigheid van de lucht
Relaiive humidili in lhe air

45%

85%

No. koe (OU

1

2 .1

4

5

6

Minuten na desinfectie (formaline }%)

15

-1-

-t-

-h

Minuies afier disinfeciion (formalin JCf j

25

-1-

-t-

-H

f

-1-

M)

■f

-1-

40

-

Verklaring: of duidt op wel of geen remming/one rond een schijlje filtreerpapier dat op de tussen-
klauwhuid is gedrukt en vervolgens op een beente plaat is gelegd.

i\'..splanalion: 4- or indicaies suppression ofgrowih of hacieria around a disk filierpaper which is pressed
againsi lhe inierdigiial skin and aflerwards is placed on a .serumagar plale wilh an
E. coli cuhure.

label 2. De huidtemperatuur gemeten bij de achterbenen op twee plaatsen in de tussenklauwspleet en
Ul het balgebied.

l\'ahle 2. Ihe skin leniperaiure measured ai ihe hindfeel on iwo locaiicms in lhe inierdigiial space and
in lhe hulh area.

No. koe COU\'

tussenklauwspleet
inierdigiial space

bal

huih

anterior

posterior

1

2.1° C

30° C

19° C

2

19

24

14

.t

20

26

14

4

33

27

5

.10

31

23

(i

.13

34

27

7

33

35

28

8

20

23

20

9

30

36

24

-ocr page 292-

l abel 3. Het desinfecterend effcct \\an een fornialine-oplossing op de tussenklauwhiiid bij verschillende
temperaturen en concentraties (experiment
in vuro).

lai\'le .1. The ilisinfeciinf; ej/ëei oJ Jurnialin on ihe inienligiial skin under different conditions oJ
tetnperature and concentration (experitnent
in \\ itro).

Aantal

concentratie

y\'c

■v;

10\',

klauwen

ct)ttcentratiott

lemperaluur

4° C

37 C

40 370 (j

40

37° C

temperature

6

inwerktijd

15

-H-f

-i-t-f -

6

dtiration of contact

30

^

-h-l-

6

fortnalin-skin

60

- -f *

-f-

-t-l-

6

120

-1-

6

150
min.

f 1-

-t-

Verklaring Expianation

-----f-r samenvloeiende kolonies

i -r-t een groot aantal kolonies, waarvan

er veel los liggen
:  uitsluitend losliggende kolonies

t enkele kolonies

geen groei
cotdhtencinff colonies

nutst colonies not cottfluettcittg

tnoderate grow th
only few colotties
tto growth

ExpUntation: , , , , indicate a quantification of growth of bacteria on a serutn agar
plate after att itnpress ofa disk interdigital skin.

fable 4, Hel desinleclerend etfecl van een lormaline-oplossing in cen voetbad op de tusscnklauwhuid
bij verschillende icmparaturcn, concentraties en badmethoden (experiment
itt vivoj.

Table 4. I\'he disinfecting effect of /ortnalitt tn a foot bath on the interdigital skin tittder differettt
cottditiotts of tetttperature. concetttratiott attd bathittg method (experitttetu
in \\ ivo).

stabad

doorloopbad

Aantal Concentratie
klauwen % formaline

X .1

20 5

7 5
1 emperaluur scrumagar briljant-
°C groenagar

l\'5()-l\'yi)i l\'5U-l\'yO

10
10
20

1310-2KX4 0-51
9XX-1336 0- 4
432-lh% 0- 0

scrumagar briljant-

grocnagar
1>50-I\'-90 l\'50-P90

2214-5000 119-1232
10X0-1792 2-37

617-1X72 15-64

Sutnber Cottcetttratiott Tetnperature stationary-bath (I hourj /tass through-bath
oJ claws \' j fortnalin

\' IVrcenticl 50 en perccnticl 90, geven het aantal kolonies aan waar beneden 50\' i resp, 90\'r van de
gevonilcn aantallen liggen,

Fercentile 50 attd percentile VO. ittdicate the ttutnber of colotties below wlitch llf , resp. 90\' < tiJ the counts
of bacteria were situated.

De vsaaniemingen bij de piaivtijivproc-
\\en. weergegeven in label 5, lonen aan:

een doorloopbad van 12 ° C met 3\'^
formaline geeft een goede reductie
van de flora op de tussenklauwbuid:
baden gedurende meerdere dagen
achtereen geeft geen versterking van
het desinfecterend effect.

DlSCUSSir. l:N CC)N( 1 l Slf-S

Naar aanleiding \\ an dc resultaten uil het
ondcr/oek naar de invloed \\an de tempe-
ratuur op de desinfectie, verkregen uit dc
experimenten
in vitro. in vivo cn uit de
praktijkproeven, en mede op basis van
enkele literatuurgegevens (6, 7) kan ge-
steld worden dat nict de temperatuur van
hel formalinebad bepalend is voor de
mate van desinfectic.

-ocr page 293-

Het in de inleiding hypothetisch gestelde,
nl. dat de desinfectie niet in het bad plaats
vindt, doch pas begint na het verlaten van
het bad en dat de tussenklauwhuidtempe-
ratuur de temperatuur is waarbij de des-
infectie plaats vindt, lijkt in ons klimaat
dus juist te zijn.

t)aarbij in ogenschouw nemend dat for-
maline na het bad ca 30 minuten aanwe-
zig blijft op de tussenklauwhuid (exp.
in
vivo)
èn dat die tijd noodzakelijk is voor
een goede desinfectie (exp.
in viiro)&dn is
het evident dat het in de praktijk van
essentieel belang is dat na het baden voor-
kotnen wordt dat het eerste half uur de
fortnaline van de huid wordt weggeno-
men door bijv. tc lopen in modder, mest
of door gras.

Naar aanleiding van de resultaten uit het
onderzoek naar de invloed van de con-
centratie van de formaline-oplossing op
dc desinfectie (tabel 3 en tabel 4) lijkt het
zinvol oin, zeker in die gevallen waarbij
de in Nederland gebruikelijke 3%
formaline-oplossing niet voldoet, de con-
centratie van de forinaline te verhogen tot
5%. Deze verhoging is bovendien als gun-
stig aan te merken in relatie tot de daling
\\an de formalineconcentratie in het bad
die zich voordoet na iedere passage van
de koeien. De beginconcentratie kan op
de derde dag met 10% tot 15% gedaald
zijn (2).

De kans op ongelukken met formaline,
zoals bijv. kroonrandirritaties, is te ver-
waarlozen bij verhoging van de fortnali-
neconcentratie in het voetbad tot Ge-
bruik van nog hogere concentraties (1.3.
4, 5) brengt onzes inziens daarentegen wel
risico\'s tnel zich mee en is daarom onge-
wenst.

Ter discussie blijft staan hoe groot het
aandeel is van desinfectie en hoe groot het
aandeel van de verharding van hoorn en
tussenklauwhuid in het gunstige resultaat
tnet de formaline baden bij de stinkpoot-
bestrijding. Vervanging van formaline
door andere, uitsluitend desinfecterende
middelen, zou wellicht om die reden niet
kunnen voldoen.

DA\\KBt-.TUIGIN(i

Een speciale dankbetuiging betrelf de collegae drs.
J. (jicssen en drs. W. Smit die in het kader \\ an een
Keu/e-co-assistentschap de experimenten hebben
uitgevoerd en de resultaten er\\an hebben samenge-
vat in referaten xoor de Werkgroep \'Klauwonder-
/oek Herkauwers\'. De titels/ijn respectievelijk;\'De
werking \\an formaline in doorloopbaden \\ ooi run-
deren\' (1978) cn \'Enkele experimenten betreffende
de invloed \\an temperatuur en concentratie van
formaline bij de preventie van de stinkpootinfectie\'
(1981).

label 5. Het desinfecterend effect opde tussenklauwhuid van een 3% formaline-oplossing van 12° C in een
doorloopbad gedurende 4 achtereenvolgende dagen.

Tahie 5. The ilisinfeeling ejfeei uii lhe inlenligilal skin oJ 3% formalin of 12° C in a pass - through haih
during 4 sueeessive days.

Desinfectie.

Aantal

leder maal voor

3 4 uur na desinfectie op de

V\'i lormalinc.

klauwen

desinfectie

3:4 himr after disinfection on

tin-

12 C,

\\umher

every time

le 2e .3e

Ac achtereen-

doorloopbak.

of daws

hejore

volgende dag

dismfëelion

disinfection

1st 2nd Jrd

4th successtve

J\'i formalin.

dav

I2°\' C. pass-

P-5Ü-90 P5()-90 P50-90

P 50-90

ihrough haih.

12

ontelbaar\'
not countable

110-200 248-1000 79-400

38-38

C ontrole, wassen

voor wassen

3 4 uur na wassen

met water en

before cleaning

J/4 hour after cleaning

borstel

Control, cleaning 8

ontelbaar

ontelbaai

w ith water ami

not countable

not countable

brush

■Aantal kolonies op een serumagar plaat
\\umher of colonies on a seruniagar plale

-ocr page 294-

1,1 lERA 1 UUK

1. Diel/. ().: Vorkommen. Ätiologie. Pathogenese. Prophylaxe. 1 herapie der häufigsten Klauenerkran
kungen in groszen Rmderhestanden.
Mh. I c/. .Med.. 74. 413-418. (1970).

2. Pranee, VV. F. and Park. .1. F.: Control of lameness: .Assesment of a footbath technique. 7\'/ic Siaie 1 ei.
.12. 55-6!. (1977).

}. Grecnough. P. E.. Vlaccallum, and Weaver. .A. 1).: Fameness in cattle. Oliver and Ho>d. Edinburgh, p
226, 1972.

4. Günther. M.. .Anton. W.. and Kästner. R.: Klauenkrankhcilen. VEH Gustav l ischer Verlag. .Icna, p
126, 1974.

5. Fittlejohn, A. 1.: The potential danger arising from the misuse of formaline in the treatment of footro
in sheep,
let. Ree.. 90, 69J-697. (1972).

6. Schlüsscr, 1. und Wiest, .1. M.: Zur 1 emperaturabhangigkcit der bacteriziden Wirkung einiger
chemischer nesinfeclionsmiltcl.
/eiurulhhiil Haei. F.. If.. H.l. Orig. H . 169. .161). (1979)

1. 1 hiel, N.: Zum EinOusz von Stallklimafactoren auf die Desinfektion. Tierärzd. imsehau. .12. 2()()-2()4.
(1977)

8. loussaml Raven. F.. Haalslra. R. I . en Petersc. D. .1.: Klauwverzorgmg bij het rund, lerra, Zutphen,
p. 167. 19X0.

üetennair

.....iedere splitsing onvoorwaardelijk veroordeeld.....

Rotterdam ^ ^^ ^^^^

Litreeht

.4ü/i /i/iie F.xeelleniie den Minister van Ihnneniandsehe /.aken
te \'ï (iravenhane.

fLet Hoofdbestuur der .Maatschappij voor 1 )iergeneeskunde heefl dc eer F we Excellentie
te berichten, dal dc 67stc Algemeene Vergadering der .Maatschappij, gehouden te Utrecht
den Fiden Octobcr j.l.. met algemeene stemmen de navolgende motie heeft aangenomen.

..De 67ste Algemeene Vergadering der Maatschappij voor Diergeneeskunde,
gehouden tc Litreeht den l.lden Octobcr 1922. kennis genomen hebbende van dc
plannen der Rcgccring, voor het geval dc Rijksseruminrichling te
Ruttenlain aldaar
m de naaste toekomst nicl kan worden gehandhaafd, deze inrichting te vcrplaat.sen.
m dier voege, dal te
Hergen a/i /lunn de stallen van het voormalig Rijkshengst-
veulendepöl zullen worden ingericht voor de bereiding van seracnentslollen. terw ijl
de wetenschappelijke onderzoekingen dan in het Instituut voor Parasitaire en
Inlectiezickten der Veeartsenijkundige Hoogeschool le
L treeht zullen geschieden:

.Spreekt als hare overtuigende meening uit:

dat iedere splitsing der Rijksseruminrichling onvoorwaardelijk moet worden
veroordeeld.

dat, voor het geval genoemde inrichting niet meer tc Rotterdam kan worden ge-
handhaafd.
Utreeht de aangewezen plaats moet worden geacht haar in gehcelcn
omvang te herbegen.

Het lloofdbcsluur:
w. g. .1. .1. F. DHONDl. Voorzitter,
w. g. H. A. VFRMFLl.FN, Secretaris.

litdselv. Dier.i-enee.\'.k.. 49, 798-799. (1922)

-ocr page 295-

De invloed van afwisselend weiden op de eiuit-
scheiding van maagdarmwormen en op de groei
van kalveren en lammeren

Effects of Alternate Grazing on Faecal Egg Output of Gastro-
intestinal Nematodes and on the Grow th of Calves and Latribs

F. H. M. Borgsteede\' en D. Oostendorp^

SAMEN VA I TING. Gedurende de jaren 1975-1977 werd de eiuhseheiding van maagdarmwormen en
de groei van een groep tiaiveren en een groep ooien mei lammeren op percelen die regelmatig hinnen één
.seizoen afwisselend door heide groepen werden beweid, vergeleken mei de eiuitscheiding en de groei van
een groep kalveren en een groep ooien mei lammeren die niet afwisselend werden geweid. De hoogte van
de eiuitscheiding bleek per jaar per te vergelijken groep ongeveer hetzelfde. Wet waren er duidelijke
verschillen waar le nemen tus.sen afwi.s.selend en niet afwisselend geweide kalveren en lammeren wat
betreft de bijdrage van de verschillende wormsoorten aan de eiuitscheiding. Wonnsoorten. die vrij
gasiheerspecifiek zijn. toonden een hogere eiuit.scheiding bij de niet afwisselend geweide dieren. Zowei
de kalveren ais de lammeren die niet afwisselend werdengesveidhadden een hogere eiuitscheiding van de
gastheer-eigen
Ostertagia-.soor/c/i dan de afwisselend geweide dieren. .Minder gasiheerspecifieke
worm.soorien konden gemakkelijk naar de andere gastheersoori overgaan, zoals
Haemonchus contortus
van schaap naar kalf en Cooperia oncophora van kalf naar schaap.

In alle jaren bleek de gewichtsioename van de kalveren onder beide te vergelijken regimes hetzelfde. De
lammeren die af wi.s.selend met kalveren werden geweid toonden in alle jaren een significam sterkere
groei dan de niet afwisselend geweide dieren. Mede op grond van lileratuurbevindingen blijkt voor een
gunstig effect de bedrijfsvoering erg belangrijk. De hier beschreven voor lammeren positieve bevindin-
gen zijn een aanwijzing dal het met dil systeem mogelijk is tot gunstige resultaten te komen.

SUMM.ARY. During the period from 1975 to 1977, thejaecaleggoutputofgastrointesiinalnemaiodes
and the gain in weight ofa group of calves and a group of ewes wilh lambs on pastures alternately grazed
by the two groups, were compared wilh the egg output and the gain in weight ofa group of calves and
a group oj ewes with lambs not grazed alternately. The annual level of the egg output was identical in
each comparable group.
I drialions in larval differentiation were observed between the groups grazed
alternatelv or not.

.More host-specijic .species of worm showed a higher egg output in the calves and lambs which were not
alternately grazed. Both calves and lambs, which were not grazed alternately, showed a higher host-
specijic
Ostertagia-c^;;; output. U-ss host-specific species were ea.sily transferred to another host.
Haemonchus contortus was frequent Iv jound to be pre.sent in cü/i\'f.v a/i^/Cooperia oncophora in lambs.
The annual gain In weight ofthe calves in the comparable groups was the same throughout the years.
Each year lambs grazed alternatelv showed higher gains in weight compared with animals not alternately
grazed. However, it is apparent from the literature that management systems are an important factorand
iberejine these results merely suggest thai more satisjactorv results mav be obtained by alternate
grazing.

INLEIDING ,,■ , ,

tigd klimaat wellicht de meest pathogene

Het is bekend dat de gastheerspecificiteit maagdarmwormsoort bij het rund, is vrij

van de maagdarmwormen bij rund en gastheerspecifiek, want in het schaap kan

schaap niet absoluut is (5). deze soort zich niet of nauwelijks hand-

foch gaat bij onze herkauwers een aantal haven (10). Omgekeerd zal O. circum-

als pathogeen beschouwde wormsoorten cincta, de belangrijkste Ostertagia-soon

moeilijk over op een andere gastheer- bij het schaap, in het algemeen niet of bij

soort. Ostertagia ostertagi, in ons gema- uitzondering aanslaan bij het rund (4, 5).

Dr. L. H. VL Borgsteede. Centraal Diergeneeskundig Instituut. Aid. Parasitologie, Edelhertweg 11,8219
PH Lelystad.

Ir. D. Oostendorp. Proelstation voor de Rundveehouderij. Runderweg 6, 8219 PK Lelystad.
Tijdschr. Diergeneesk.. deel 107. afl. 22. 1982 841

-ocr page 296-

Daar staan soorten als Trichosirongyius
a.xei
en O. leplospicularis tegenover, die
zich gemakkelijk zowel in het schaap als
in het rund kunnen vestigen (5). Tussen
deze beide uitersten bevinden zich dan
soorten die min of meer geadapteerd zijn
aan het schaap
(Haemonchus contortus,
andere Trichostrongylu.s-soorlcn, Oeso-
phagostomum venulosum)
of aan het
rund
(Cooperia oncophora, C. punctata)
(5).

Het afwisselend weiden van rund en
schaap heeft tot doel van het boven-
staande gebruik te maken, met andere
woorden de schadelijke effecten van de
wormen bij de ene gastheersoort te ver-
minderen door een gedeelte van de infec-
tieuze larven op het gras te laten weggra-
zen en dus onschadelijk te laten maken
door de andere gastheersoort. Uit buiten-
lands onderzoek is gebleken dat met dit
systeem een lagere wormlast (1,2, 11, 13,
17) en een betere groei van de dieren ver-
kregen kan worden, in het bijzonder ten
gunste van de lammeren (3, 8, 16). Wel is
duidelijk dat de bedrijfsvoermg een bij-
zonder grote rol speelt met name de duur
van de periode waarin wordt gegraasd op
het perceel van de andere gastheer (3).
Zeer goede groeiresultaten werden be-
reikt bij schapen en lammeren in een sys-
teem met jaar najaar alterneren (9). Ook
een systeem waarbij het land jaar najaar
achtereenvolgens werd gebruikt voor
schapen, voederwinning en zoogkoeien
bleek uitstekend te voldoen (15). In Ne-
derland zal dit als regel praktisch moeilijk
uitvoerbaar zijn. Daarom is een proefop-
zet gekozen waarbij de waarde van het
afwisselend weiden onder Nederlandse
praktijkomstandigheden kon worden ge-
test. De hieronder beschreven proeven,
waarbij schapen met lammeren en kalve-
ren binnen één seizoen afwisselend wer-
den geweid, zijn in de periode 1975-1977
uitgevoerd op het Regionaal Onderzoek
Centrum \'De Vlierd\' bij Zaltbommel.

MArERlAAI- EN METHODEN

Proefplan. In de jaren 1975-1976-1977 werd een
identiek proefplan uitgevoerd. De gebruikte perce-
len waren in de voorgaande jaren regelmatig beweid
door rundvee, doch niet door schapen.

De drie te vergelijken systemen waren:

1. Ooien -H lammeren - hergroei - ooien lamme-
ren - hergroei - ooien lammeren etc.

2. Kalveren - hergroei - kalveren - hergroei -
kalveren etc.

Ooien lammeren - hergroei - kalveren - her-
groei - ooien -I- lammeren etc.

Aan dit schema werd strikt de hand gehouden met
dien verstande dat de maximale beweidingsduur per
perceel Mdagenwas. Een eventuele overtollige hoe-
veelheid gras werd geinaaid. De groepen 1 en 2
hadden ieder i percelen van 0.25 ha ter beschikking,
groep 3 het dubbele aantal. Als regel werd gestart
met een groep van 9 kalveren ol 11 ooien met lamme-
ren (gemiddeld 1.5 lam, ooi). Alle kalveren behoor-
den tot het EH ras en waren van het mannelijk
geslacht. Alle schapen behoorden tot het Texelse
ras. De kalveren kregen in de wei 1\'/, kg krachtvoer-
dag dier. De schapen werden niet bijgevoerd, lïj-
dens de proeven vond slechts incidenteel een behan-
deling met een anthelminticum plaats. In 1975
startte de proef op 9 mei, in 1976 op 25 mei en in
1977 op 6 mei.

fijdens de proeven werden slachtrijpe lammeren
afgevoerd, zodat groeiberekeningen over verschil-
lende perioden zijn uitgevoerd.
Parameters. Iedere twee weken werden alle dieren
individueel gewogen en werd van alle dieren rectaal
een faecesmonster genomen. De individuele faeces-
monsters werden verwerkt tot koppelmonsters
(schapen-lammeren-kalveren) uitgaande van gelijke
gewichtshoeveelheden per dier. Dc toegepaste eitel-
en larvenkweektechnieken zijn reeds eerder beschre-
ven (6. 7). Statistische berekeningen werden uitge-
voerd met Students\'t\'-test.

RESUf-TATEN

De hoogte van de eiuitscheiding in de te
vergelijken groepen was in alle driejaren
van het onderzoek binnen de jaren niet,
maar tussen de jaren wel significant ver-
schillend. Deze verschillen kunnen echter
voor een deel toegeschreven worden aan
het feit dat de weiden driejaar lang inten-
sief werden gebruikt en dus een toename
van de besmetting van het grasland kon
ontstaan.

Natuurlijk hadden weersomstandighe-
den ook een Invloed op de hoogte van de
eiuitscheiding. De zomers van 1975 en
vooral 1976 waren zeer warm en droog,
terwijl 1977 een meer gemiddelde Neder-
landse zomer was.

Hoewel verschillen in de hoogte van eiuit-
scheiding dus ontbraken, waren er toch
duidelijke verschillen in de larvendiffe-
rentiaties vooral tussen de afwisselend en
niet afwisselend geweide lammeren en
kalveren. In tabel 1 is dit weergegeven.

-ocr page 297-

Per jaar zijn per groep de I.PG-waarden
(aantal larven gekweekt per gram faeces)
per larvetype opgeteld. Omdat uitgegaan
werd van het LPG zijn de gegevens over
de besmettingen met
Nematodims. Tri-
churis, Capillaria tn Moniezia mti
opge-
nomen. De eerste drie genoemde genera
kwamen in zeer lage aantallen voor zon-
der verschil tussen de groepen.
Moniezia-
infccties waren frequenter, doch ook hier
was geen verschil tussen de groepen zicht-
baar. De resultaten van het faecesonder-
zoek van de ooien leverden in geen van de
jaren duidelijke verschillen op.

In tabel 2 is de gewichtstoename van de
kalveren en de lammeren opgenomen.
Voor de lammeren zijn twee perioden
aangeduid. Bij de beëindiging van de eer-
ste periode werd een aantal lammeren ter
slachting aangeboden. Bij de berekenin-
gen over de tweede periode zijn derhalve
minder lammeren betrokken. Deze lam-
meren zijn overigens wel betrokken ge-
weest bij de berekeningen over de eerste
periode. De ooien zijn niet regelmatig ge-
wogen gedurende de proeven, zodat geen
berekeningen konden worden gemaakt.
Gezien echter de verschillen tussen de
lammeren lijkt het niet aannemelijk dat er
grote gewichtsverschillen tussen de ooien
zijn ontstaan.

DISCUSSIE

Vooropgesteld dient te worden dat de re-
sultaten in dit onderzoek gebaseerd zijn
op eiuitscheiding en larvendifferentiaties.
De eiuitscheiding hoeft lang niet altijd
evenredig te zijn met wormaantallen.
Sommige soorten produceren per wijfje
een groot aantal eieren
(H. contortus),
andere staan als minder produktief be-
kend
(Ostertagia-sooritn). Bovendien
kan een invloed van de gastheer op de
hoogte van de eiuitscheiding aanwezig
zijn, evenals anthelmintische behandelin-
gen. Hoewel de hoogte van de eiuitschei-
ding per jaar tussen de te vergelijken
groepen niet verschilde, bleken er toch in

label I. Vergelijkend overzichl van de resultaten van de larvendifferentiaties uitgaande van de som van
hel IJ\'Ci (aantal larven gekweekt per gram faeces) over het gehele seizoen.

Typ

e larve

Jaar

Kalveren niet

Kalveren af- Lammeren niet Lammeren

a

fwisselend

wisselend

afwisselend

afwisselend

OsterCagia *

1975

236

158

2180

1008

spp.

1976

232

102

1019

599

1977

425

218

602

698

Cooperia

1975

97

269

26

64

oncophora

1976

673

800

86

180

1977

950

1 726

130

100

Trichostrongylus

*I975

5

96

-

-

spp.

1976

9

9

-

-

1977

32

29

-

-

Haemonchus

1975

4

541

903

249

contortus

1976

< 1

102

268

1 10

1977

10

122

10

12

Strongyloides

1 975

0

< 1

3921

2478

papillosus

1976

0

< 1

1928

2148

1977

< 1

19

2810

2453

Oesophagostomum/

1975

0

1

365

93

Chabertia

1976

0

0

275

210

1977

0

< 1

419

203

In faeceskweken van schapen of lammeren zijn larven van Ostertagia spp. en
Triohostrongylus Spp. moeilijk, te onderscheiden. Daarom zijn ze samengevoegd.

-ocr page 298-

Jaar Groep

1975 Lamineren afwisselend

14

Lamineren niet afwisse- 14
lend

Kalveren afwisselend 9

Kalveren niet af- 9

wisselend

oc
è

Gewichtstoename

Gewichtstoename

Aantal Periode

Aantal Periode

9/5- 8/9
9/5- 8/9

10
10

24,5 kg/(p>0.05)

002)

\'V- 4,8 kg

Fabel 2. Vergelijkend overzicht van de groei van de lammeren en de kalveren over de periode 1975-1977.

9/5-28/7 21,7 kg 3^3 ^^
9/5-28/7 18,4 >0.00

2/5-30/9 123,3 kg^
2/5-30/9 128,1 kg/ (N.S.)

1976 Lammeren afwisselend 13

Lammeren niet afwis- 14
selend

Kalveren afwisselend 9

Kalveren niet afwis-
selend 9

25/5-20/7 12,4 kg 2,3 kg
25/5-20/7 10,1 kg/ (p>0.02)

25/5-15/9
25/5-15/9

14,4 kg/ (p > 0.02)

25/5-15/10 127,6 kg

6,3 kg
/ (N.S.)

25/5-15/10 133,9 kg

Lammeren afwisselend

Lammeren niet afwisse- 14
lend

Kalveren afwisselend 9

Kalveren niet afwisse- 9
lend

14

1977

6/5-16/8 21,8kg
6/5-16/8 20,3 kg/ (N.S.)

6/5-19/9 90,1 kg kg

6/5-19/9 82,9 kg/ (N.S.)
7 6/5- 4/10 28,0 kg 5,7 kg

7 6/5- 4/10 22,3 kg>

-ocr page 299-

de larvendifferentiaties interessante ver-
schillen te bestaan tussen de afwisselend
en niet afwisselend geweide lammeren en
kalveren.

Over de periode van drie jaar was de
as7m«,^/a-eiuitscheiding in de niet afwis-
selend geweide groep kalveren altijd
hoger dan in de afwisselend geweide
groep. Voor C.
oncophora was dit juist
omgekeerd.
TrichostrongyUisAarwtn
werden in 1975 aanzienlijk meer aange-
troffen in de afwisselend geweide kalver-
groep, in beide andere jaren was er geen
verschil. Opmerkelijk was wel dat de ei-
uitscheiding \\an
Trichosirongyius voor-
namelijk toenam aan het eind van het
weideseizoen, een beeld dat reeds bekend
was uit andere onderzoekingen (4) en ook
voor schapen beschreven is (12).

H. coniorius werd nauwelijks gevonden
bij de niet afwisselend grazende kalveren,
een bewijs dat deze soort, indien voorko-
mend bij kalveren, meestal van schapen
afkomstig is. Naast
H. coniorius gingen
ook
Strongyloides papillosus en Oeso-
phagostomum / Chahenia
zij het in veel
mindere mate, over van het schaap naar
de afwisselend geweide kalveren.

Bij de lammeren was het beeld van de
overgang van wormsoorten minder dui-
delijk. wellicht ook vanwege de moeilijk-
heden larven van
Osienagia- en
Trichostrongylus-soorten met zekerheid
te scheiden. Toch was ook hier in 1975 en
1976 een tweemaal zo hoge
Osienagia
7>7(7;o.s7ra^?,i^M7t/.v-eiuitscheiding te zien
in dc niet afwisselend geweide dieren. t)e
eiuitscheiding van
C. otwophora was in
1975 en 1976 hoger in de afwisselend gra-
zende lammeren. Kennelijk vond in beide
jaren een vrij gemakkelijke overgang
plaats van de ene gastheersoort naar de
andere. Beide gastheersoorten droegen
bij aan de weidebesmetting, zodat
C. on-
cophora
in zowel de afwisselend grazende
kalveren als lammeren een hogere eiuit-
scheiding bereikte dan in de niet afwisse-
lend grazende groepen. De eiuitscheiding
van
H. contortus was duidelijk hoger in
de niet afwisselende groep. In de afwisse-
lend grazende groep werd waarschijnlijk
een deel van de larven opgenomen door
de kalveren. De eiuitscheiding van i\'.
pa-
pillosus
toonde in beide lammergroepen
weinig verschil, terwijl die van
Oesopha-
gostomum! Chahenia
duidelijk hoger
was in de niet afwisselend geweide groep.

Samenvattend kan op grond van deze
resultaten worden geconcludeerd dat bij
niet afwisselend grazende dieren meer
gastheer-specifieke soorten een hogere ei-
uitscheiding hebben dan bij afwisselend
grazende dieren. Als voorbeeld bij het
kalf:
Osienagia. bij lammeren: Osiena-
gia Trichostrongylus
en Oesophago-
stomum j Chahenia.
Bij afwisselend gra-
zende dieren gaan de minder
gastheerspecifieke soorten over naar de
andere gastheersoort en dragen bij aan
het epidemiologisch patroon wat weer
zijn betekenis kan hebben voor de oor-
spronkelijke gastheersoort. Voorbeeld
kalf:
H. contortus, lam: C. oncophora.
Met betrekking tot H. contortus zou deze
overgang van de ene gastheersoort naar
de andere in onze proeven consequenties
gehad kunnen hebben voor de groei,
want in geen van de jaren was er een
significant verschil in gewichtstoename
tussen de kalvergroepen.

De vraag is echter of dit toe te schrijven is
aan de pathogene rol van
H. contortus.
De als minder pathogeen bekend staande
C. oncophora zou dan weinig invloed
gehad kunnen hebben op de groei van de
lammeren zodat het afwisselend grazen in
dat geval wel voordelig was, want in alle
drie jaren groeide de afwisselend geweide
groep significant beter dan de niet afwis-
selend geweide groep. Of het voordelig
effect op de groei van de lammeren altijd
aanwezig zal zijn is de vraag. Met de ex-
trapolatie naar de praktijk dient wel de
nodige voorzichtigheid in acht genomen
te worden. Zoals reeds in de inleiding is
gesteld, is de bedrijfsvoering van het
grootste belang. Daardoor, in samen-
hang met de weersomstandigheden, wor-
den de overlevings- en verspreidingskan-
sen van de maagdarmwormen bepaald.
Het is wellicht interessant te onderzoeken
of ooien met lammeren de rol van het
voormaaien overnemen door de overwin-
terende
Ostertagia-\\av\\en weg te grazen.
Ook verdient het aanbeveling te onder-
zoeken in hoeverre afwisselend grazen
met paarden of ponies gunstige resultaten

-ocr page 300-

oplevert. De verschillen tussen de gast- tica wellicht tot een grotere produktiever-

heersoorten zijn dan nog veel groter dan hoging kan leiden dan de twee laatstge-

in het huidige experiment. De enige noemde factoren afzonderlijk oftezamen.
wormsoort die dan overblijft is
T. axei.
Van deze soort wordt echter aangenomen
dat het vooral éénrichtingsverkeer is van

rund of schaap naar paard en nauwelijks De auteurs willen gaarne dank/eggen aan de heer A.

terug (14) Westera en andere medewerkers op\'De Vlierd\', aan

„ , ■ ■ A , r ■ de CDl-medewerkers van de afdeling Parasitologie

De verwachting is, dat afwisselend wet- ^^ ^^ ^^^^ ^ ^ ^^^^^^^ ^„^^ Proefstation voor

den, gecombineerd met voormaaien en de Rundveehouderij voor hun waardevolle bijdrage
een verantwoord gebruik van anthelmin- aan dit onderzoek.

LI fERATUUR

1. Arundel, ,). ft., Hamilton, f).: The effect of mixed grazing of sheep and cattle on worm burdens in
lambs.
Ausn. Vei. /. 51, 4i6. (1975).

2. Barger, 1. A., Southcott, W. H.: Control of nematode parasites by grazing management -1. Decontami-
nation of cattle pastures by grazing with sheep.
Ini. J. Parasilol.. 5, 39. (1975).

.1 Barger, 1. A., Southcott, W. H.: Parasitism and production in weaner sheep grazing alternately with
cattle.
Ausir. J. Exp. Agrie. Anim. Hush.. 18, 340. (1978).

4. Borgsteedc, F. H. M.: The epidemiology of gastrointestinal helminth-infections in young cattle in the
Netherlands. Thesis Rijksuniversiteit Utrecht, 10.3 pp., 1977.

5. Borgsteedc, F. H. M.: Experimental cross-infections with gastrointestinal nematodes of sheep and\'
cattle. /.
Parasiienkil.. 65, I. (1981)

6. Borgsteede, F. H. M., Hendriks, .1.: Een kwantitatieve methode voor hel kweken en verzamelen van
infectieuze larven van maagdarmwormen.
Tijihehr. Diergeneesk.. 98, 280. (1973).

7. Borgsteede, F. H. M., Hendriks, J.: Identification of infective larvae of gastrointestinal nematodes in
cattle.
Tiidsehr. Diergeneesk.. 99, 103. (1974)

8. Hamilton, D., Bath, J. G.: Performance of sheep and cattle grazed separately and together. Aiislr. J.
Exp. Agrie. Anim. Hush..
10, 19. (1970).

9. Helle, O.: The effect on sheep parasites of grazing in alternate years by sheep and cattle. Ada Vel.
Seand..
33, suppi pp. 59. (1971).

10. Pandey, V.S.; On experimental transmission of Osienagia osierlagi {StWes. 1892). Ransom 1907. to
sheep.\'ör.
Vel. J.. 127, LXVIII. (1971).

11. Porter, D. A.: Cross-transmission of parasitic worms between cattle and sheep. Am. J. Vei. Res.. 14,
550. (1953)

12. Reid, .1. F. S.: Ehe common diarrhoeas of sheep in Britain. Vei. Ree.. 93, 496. (1976).

13. Roberts, F. H. S.: Lhe host specificity of sheepand cattle helminths, with particular reference to the use
of cattle in cleansing sheep pasture.
Auslr. Vel. J.. 18, 19. (1942).

14. Rüssel. A. F.: fhe development of helminthiasis in thoroughbred foals. ./. Comp. Palh.. 58. 107.
(1948).

15. Ruiter. W.: Sheep from grass. 1 he East of Scotland college of Agriculture Bull. No. 13, 41 pp, 1975.

16. Smith. H. J., Archibald, R. McG.: Cross-transmission of bovine parasites to sheep. Can. Vei.J..h,9l.
(1965)

17. Southcott. W. IL. Barger, 1. ,A.: Control ol nematode parasites by grazing management - 11. Deconta-
mination of sheep and cattle pastures hy varying periods of grazing with the alternate host.
Inl. ./.
Parasilol..
5, 45. (1975).

DANKBETUIGING

-ocr page 301-

1 - /; □□ n D

Uu//j ^viJÜLJblUlëUj^lL\'iijJ uJCiiCiJLj

\'■^■JJUjUtjibiJJ

Röntgenologisch onderzoek van de schedel bij
de hond

Deel 1: Opnametechniek

Radiography of the SkuH in Dogs
Han I: Radiographic Technique

G. Voorhout\'

SAMENVA EITNG. //; dil ariHiel wordt de opnamelechniel< voor hei romgenotogisch onderzoek van
de schede! hij de hond besproken. Hierbij wordl aandacht besleed aan posiiionering. opnainerichling.
gebruik van een sirooisira/enroosier. gebruik van cas.seue- ofenvelop/itin. Jilniregislraiie en siraienbe-
veiiiging.

De verschillende opnanierichiingen »orden geïllusireerd inel behulp van opnamen van een normale
hond.

SUMMARY. The technique tf radiography of the .\\kull in dogs is discussed. Attention is paid to
positioning, various projections, the use ofa grid, the use of screen- or non-screen film, film marking and
radiation protection.

Ihe various projections are illustrated in radiographs of a nortnal dog.

INI.EIDENG

\'ln het algemeen geldt dat. voor een
goed uitgevoerd röntgenologisch on-
derzoek van welk lichaamsdeel ook,
minimaal twee opnamen in loodrecht
op elkaar staande richtingen noodza-
kelijk zijn. Indien hiertoe aanleiding
bestaat kan dit aangevuld worden met
oblique gerichte opnamen (\'uitprojec-
ties\').
(Tijdschr. Diergetteesk.. 10.1,
16. 1978).

Zo begon in 1978 het eerste röntgenjour-
naal. Na een omzwerving langs verschil-
lende onderdelen van het skelet, geldt
deze regel nog steeds wanneer we aanko-
men bij de schedel. Bij de schedel zijn veel
verschillende opnamerichtingen moge-
lijk, tenminste, voorzover het dolichoce-
phale honden betreft. Bij brachycephale
honden blijken door de anatomische ver-
houdingen veel van de opnamerichtingen
van beperkte waarde te zijn.

G. Voorhout, namens de Vakgroep Radiologie. Eaculteit der Diergeneeskunde. Yalelaan lü. de Uithol.
Utrecht.

Aan de eis van twee opnamen in lood-
recht op elkaar staande richtingen kan bij
de schedel voldaan worden zonder de als
\'routine-opnamen\' aangemerkte laterola-
terale en dorsoventrale opname te
maken. Anderzijds garandeert het maken
van uitsluitend deze \'routine-opnamen\'
lang niet altijd een \'goed uitgevoerd rönt-
genologisch onderzoek\'.
Doordat verschillende structuren elkaar
overlappen, van welke zijde men de sche-
del ook beschouwt, zullen bij verschil-
lende indicaties verschillende opname-
richtingen gekozen moeten worden. Zo
zal voor de beoordeling van het gebit,
bijvoorbeeld bij de verdenking op een
kieswortelabces, een andere opnametech-
niek gekozen worden dan voor de be-
oordeling van de sinus frontalis bij de
verdenking op ontsteking of tumorvor-
ming ter plaatse. In dit artikel wordt een
overzicht gegeven van de verschillende

-ocr page 302-

mogelijkheden van opnametechniek van
de schedel, waarbij worc\'i ingegaan op
positionering, opnamerichting, gebruik
\\an rooster, gebruik van cassette of en-
velopt\'ilm en stralenbeveiliging.
De verschillende opnamerichtingen wor-
den geïllustreerd met behulp van opna-
men van een normale hond. In deel 2
/uilen voorbeelden gegeven worden van
afwijkingen die met behulp van dc ver-
schillende opnamerichtingen gedemon-
streerd kunnen worden.

l\'OSl IIONLRlNCi liN ()P\\A Mli RlCTl 11 Nd

llTg. I)

Met de hond m zij ligging kan de schedel
\'op het oog\' zo recht mogelijk gepositio-
neerd worden voor de laterolateralc op-
name.

De hond wordt op dié zijde gelegd, waar
de afwijking verwacht wordt, zodat deze
zijde zich het dichtst bij de röntgenfilm
bevindt.

In linker zijligging wordt de opname van
rechts naar links gemaakt, dus de.xtrosi-
nistraal (DS). In rechter zijligging wordt
de opname sinistrodextraal (SD) ge-
maakt. Als opname in loodrecht hierop
staande richting kan de dorsoventrale
(DV) opname dienen met de hond in
borstligging waarbij de voorpoten naar
voren of naar achteren gestrekt kunnen
worden.

Een ventrodorsale (VD) opname met de
hond in rugligging wordt routinematig
niet gemaakt omdat exact rechte positi-
onering dan veel moeilijker is en de extra
vergroting van de onderkaak, door gro-
tere afstand tot de film, nog meer structu-
ren van schedel en bovenkaak aan be-
oordeling zal onttrekken.
Naast de laterolateralc en dorsoventrale
opname is er nog een derde opnamerich-
ting mogelijk, de craniocaudale (CrCa)
opname. Hiervoor wordt, met de hond in
rugligging, de neus naar de röntgenbuis
gericht.

OPNAMLIECHNlLK EN S I R.Al.ENBEVEIl 1-
(lINCi

Zowel uit een oogpunt van opnametech-
niek als uit een oogpunt van stralenbevei-
liging is het noodzakelijk de patiënt diep
te sederen of, liever nog, onder volledige
anaesthesie te brengen, vooropgesteld
natuurlijk dat hiervoor geen contra-
indicatie bestaat! Bij inhalatie-
anaesthesie kan het dan wel nodig zijn
voor bepaalde opnamen de tracheotubus
even te verwijderen.

Het positioneren en fixeren in borst-, zij-
of rugligging, waarbij voor sommige op-
namen de bek ver opengesperd dient te
worden, zonder dat de handen v lakbij ol
zelfs in de stralenbundel gehouden wor-
den. is zonder sedatie of anaesthesie an-
ders dan bij hoge uitzondering niet moge-
lijk.

Stralenbeveiliging is beveiliging tegen
strooistraling. Loodhandschoenen en
loodschorten bieden onvoldoende be-
scherming tegen de primaire röntgen-
stralen. t)e met loodhandschoenen \'be-
schermde\' handen mogen zich dan ook
nooit binnen het gebied van de primaire
röntgenstralen bevinden. De beste bevei-
liging tegen strooistralen is zo min moge-
lijk strooistralen te produceren. Dit is te
bereiken door zo min mogelijk opnamen
te maken, dus alleen wanneer er een

-ocr page 303-

goede indicatie bestaat, deze opnamen in
één i^eer goed te maken zodat geen opna-
men over gemaakt behoeven te worden,
en door de röntgenbundei zo klein moge-
lijk te houden, dus door met behulp van
het lichtvizier zo strak mogelijk om het
\\eld van interesse te diafragmeren.
Bij de diep gesedeerde of geanaesthe-
seerde patiënt is het mogelijk de schedel
te positioneren en te fixeren met behulp
van schuimplastic blokken, kussentjes of
zandzakjes. Ook kan de schedel via lin-
nen bandjes met de van loodhandschoe-
nen voorziene handen op ruime afstand
van de röntgenbundei in positie gebracht
en gehouden worden.

.Sl ROÜI.SI RAl.ENRÜÜSTER
De beperking van strooistralen door zo
strak mogelijk te diafragmeren betekent
niet alleen een extra beveiliging maar zal
ook de kwaliteit van de röntgenopnamen
ten goede komen. Hoe groter het object is
en hoe wijder de röntgenbundei, des te
meer strooistralen zullen geproduceerd
worden. Strooistralen hebben een ongun-
stige invloed op het fotografisch contrast
en dit leidt al snel tot de noodzaak van het
gebruik van een strooistralenrooster. In
theorie geldt dat bij objecten dikker dan
10 tot 12 cm een strooistralenrooster
noodzakelijk is.

Voor projecties van tanden en kiezen, op-
namen van de neusholte en in het alge-
meen voor opnamen tnet een film in de
bek, is geen rooster nodig, ook niet bij
grote honden.

C ASSEM E ÜE EN VELOP

Behalve van een film met versterkings-
schermen in een cassette kan gebruik ge-
maakt worden van een envelopfilm. flier-
bij is een röntgenfilm in een lichtdichte
envelop verpakt en worden geen verster-
kingsschermen gebruikt. Het grote
voordeel van de envelopfilm is de grotere
detailwaarneembaarheid. Bij opnamen
met de film in de bek is een bijkomend
voordeel dat de envelop veel dunner is
dan de cassette en dus verder kan worden
ingebracht. Het grote nadeel is de veel
langere belichtingstijd omdat immers de
versterkingsfactor van de versterkings-
schermen ontbreekt.

De envelopfilm vindt voornamelijk toe-
passing bij de projecties van tanden en
kiezen en bij opnamen van onder-en bo-
venkaak met de film in de bek.

KlLMREÜlSTRAIlE

Wanneer men zich ertoe zou laten verlei-
den de röntgenopnamen eerst na het ont-
wikkelprocedé te merken, met viltstift of
etiket, dan is de basis voor het maken van
fouten gelegd.

Vooral bij de schedel is op niet gemerkte
röntgenopnamen het onderscheid tussen
links en rechts niet meer te maken. Het
gebruik van loodletters of een vaste me-
thode van printen, met een ander print-
briefje voor iedere opname waarop de
opnamerichting vermeld is, is onontbeer-
lijk.

Envelopfilms worden gemerkt door lood-
letters te gebruiken of eventueel te prin-
ten op een door diafragmeren onbelicht
gebleven deel van de film.

OPNA.MERICH l INGEN

Met de hond in zijligging zijn er een ze-
vental verschillende laterolateralc opna-
men mogelijk.

Naast de exact laterolateralc opname met
voldoende belichting om de benige struc-
turen te kunnen beoordelen (fig. 2), is er
de lichtere opname bij dezelfde positie
voor beoordeling van de neusholte, sinus
frontalis en weke delen (fig. 3). Door de
bek zover mogelijk te openen en de sche-
del te roteren naar ventrodorsaal of dor-
soventraal kunnen projecties gemaakt
worden van de kiezenrij van bovenkaak
(fig. 4) respectievelijk onderkaak (fig. 5).
Door vanuit de exact laterolateralc posi-
tie de neus ongeveer 20° op te wippen
en of de schedel gering naar ventrodor-
saal te roteren, wordt een projectie ver-
kregen van de onderliggende bulla tym-
panica zonder overlapping van de
bovenliggende bulla tympanica (fig. 6 en
7). Wordt de neus slechts ongeveer 10°
opgewipt, dan wordt een zijdelingse pro-
jectie van het onderliggende kaakge-
wricht verkregen (fig. 8).
Uitgaande van de dorsoventrale of ven-
trodorsale opnamerichting is een totaal
van negen verschillende opnamen moge-
lijk.

-ocr page 304-

Kig. 2. Hond in /.ijligging. opnanierichting 1)S ol SI). CcnlraalslraaP op arcus /ygomaticus nel onderlid
oog. Veldgroolle: Gehele schedel. Cas.selielilni. Roosier indien loiale schedel dikker dan 10 à 12 cm.
Beoordeling van de henige slruclurcn van de schedel.

Kig. .1. Hond in /ijligging. opnainerichling DS ol SD. Ceniraalslraal op arcus zygoinalicus net onder het
oog. Veldgroolle: Gehele schedel. Casseilerilni. Rooster indien totale schedel dikker dan 10 a 12 cm. Lich-
tere opname dan de opname van lig. 2 voor beoordeling van de neusholte, sinus frontalis en weke delen.

Lig. 4. Hond in /ijligging. schedel met wijd ge-
opende bek geroteerd naar ventrodorsaal, opname-
richting DS (VD) ol SD (VD). Cenlraalstraal op
premolare 4. Veldgroolle: Gehele kie/enrij. Bij
voorkeur envelopfilm. Geen rooster. Beoordeling
van kie/en, kicsworlcls en aangren/ende benige
structuren bovenkaak.

I Cenlraalstraal: denkbeeldige lijn die het centrum van de stralenbundel aangeelt.

-ocr page 305-

1 ig. 5.

(IJV)oi NtJ (UV).I cntraatstraal op molare I. Vcldgrootte: Gehele kiezenrij. Bij voorkeur envelopfiln
Geen rooster. Beoordeling \\an kiezen, kieswortels en aangrenzende benige structuren onderkaak.

Hond in /ijligging. schedel met wijd geopende bek geroteerd naar dorsoventraal, opnamerichting
V)ol Sl) (UV).C. entraalstraal op molare 1. Vcldgrootte: Gehele kiezenrij. Bij voorkeur envelopfilm.

Fig. 6. Hond in zijligging, schedel gering gero-
teerd naar ventrodorsaal. opnamerichting I)S(\\ D)
ol SD (VI.)). Centraalstraal op bulla tympanica.
Vcldgrootte: Halverwege de atlas tot halverwege de
arcus zygomaticus. C\'assettefilm. Rooster indien to-
tale schedel dikker dan lüa I2cm. Beoordeling van
de bulla tyinpanica.

Fig. 8. Hond in zijligging, neus ± 10" opgewipt bij
exact zijdelingse positie van de schedel. Opname-
richting OS of SD. Centraalstraal op het kaakge-
wricht. Vcldgrootte: Occiput tot halverwege arcus
zygomaticus. Cassettefilm. Rooster indien totale
schedel dikker dan 10 a 12 cm. Beoordeling van het
kaakgewricht.

t ig. 7. Hond in zijligging, neus ± 20 opgewipt bij
e.xact zijdelingse positie van de schedel. Opname-
richting DS of Sl). Centraalstraal op bulla tympa-
nica. Vcldgrootte: Halverwege de atlas tot halver-
wege de arcus zygomaticus. Cassettelllm. Rooster
indien totale schedel dikker dan 10 à 12 cm. Be-
oordeling van de bulla tympanica.

Met de hond in borstligging kan een
exact rechte dorsoventrale opname ge-
inaakt worden rnet voldoende belichting
om de. benige structuren te kunnen be-
oordelen (fig. 9). Een lichtere opname in
deze positie maakt beoordeling van neus-
holte, sinus frontalis cn weke delen moge-
lijk (fig. 10). Door in deze positie een film
in de bek te schuiven wordt een opname
verkregen van het grootste deel van bo-
venkaak en neusholte zonder hinderlijke
overlapping van de onderkaak (fig. 11).
Gaat het hierbij om de snijtanden van de
bovenkaak dan wordt de stralenbundel
loodrecht op de tandas gericht (fig. 12).

-ocr page 306-

Kig. 9. Hond in borstligging, de kop rust op het
tafelblad, opnameriehting 1)V. Centraalstraal mid-
den op de schedel tussen de ogen. Veldgrootte; Ge-
hele schedel. Casscttelïlm. Rooster indien totale
.schedel dikker dan 10 a 12 cm. Beoordeling benige
structuren van de schedel.

Hig. 10. Hond m borstligging. opnameriehting
l)V. Centraalstraal midden op de schedel tussen dc
ogen. Veldgrootte: (.iehclc schedel. Cassettelïlm.
Rooster indien totale schedeldikkerdan lOa 12cni.
Lichtere opname dan dc opname van lig. 9 voor
beoordeling van de neus. sinus frontalis en weke
delen.

lïg. 11. Hond in borstligging. opnamerichting
l)V met film in de bek. Centraalstraal midden op de
neus. Veldgrootte: Gehele bovenkaak. Envelopfilm.
Geen rooster. Beoordeling van bovenkaak en neus-
holte.

Eig. 12. Hond in borstligging. opnameriehting
schuin l)\\ . en uel loodrecht op de tandas. mcl de
film in de bek. Centraalstraal midden tussen de
snijtanden van de bovenkaak. Veldgrootte: Kronen
en wortels van de siiijiandcn der bovenkaak. Bij
voorkeur cnveloplïlm. Geen rooster. Beoordeling
van sni|tanden (kronen en wortels) en aangrenzende
benige structuren van de bovenkaak.

-ocr page 307-

Wordt in borstligging de schedel op een
verhoging gelegd, dan kan in deze positie
de bek ver worden geopend en door de
stralenbundel evenwijdig aan de boven-
kaak door de geopende bek te richten,
een opname verkregen worden van de
onderkaak zonder hinderlijke overlap-
pmg van de bovenkaak (fig. 13).
.Met de hond in rugligging, waarbij de
schedel op de tafel rust, kan op dezelfde
wijze, namelijk door de bek ver te openen
en de stralenbundel schuin door de ge-
opende bek te richten, een opname ge-
maakt worden van de bovenkaak (fig.
14). Deze opname is vergelijkbaar met de
opname van fig. 11.

Wordt bij de hond in rugligging de sche-
del achterover geduwd, zodat de punt van
de neus op tafel rust, en de stralenbundel
ongeveer 20° van posterior naar anterior
gericht, dan wordt een opname verkregen
waarop de laterale zijden van de sinus
frontalis en daarmee de dorsale zijde van
linker en rechter orbita te beoordelen zijn
(fig. 15).

In ventrodorsale richting kan met een
film in de bek een opname gemaakt wor-
den van de onderkaak (fig. 16) die te ver-
gelijken is met de opname van fig. 13.
Gaat het om de snijtanden van de onder-
kaak dan wordt de stralenbundel lood-
recht op de tandas gericht (fig. 17).
Craniocaudale opnamen worden ge-
maakt met de hond in rugligging waarbij
de neus omhoog wijst, in de richting van
de röntgenbuis. Een opname met de stra-
lenbundel precies langs de neusrug ge-
richt geeft een projectie van de sinus fron-
talis (fig. 18), terwijl een wijziging van dc
positie van dc schedel of van de stralen-
bundel, zodanig dat de stralenbundel on-
geveer 10° van de neusrug af verloopt,
dus van anterior naar posterior, een op-
name oplevert waarop de vorm en
grootte van het foramen magnum te be-
oordelen zijn (fig. 19).

Door de bek wijd open te sperren en een
opname te maken met de stralenbundel
ongeveer evenwijdig aan het verhemelte,
worden de bullae tympanica voor een
groot decl vrijgeprojectecrd (fig. 20).
Deze opname is ook goed te gebruiken
voor beoordeling van de dens epistro-
phaeus.

hig. I.v Hond in borslliggnig. schcdel inct wijd
geopende bek op een \\erhoging. opnanierichting
l)V schuin door dc geopende bek. C entraalstraal
evenwijdig aan dc bovenkaak midden tussen linker
en rechter molare I \\an de onderkaak gericht. Veld-
grootte: (iehcle onderkaak. Cassette- of envelop-
film. (ieen rooster. Beoordeling van de onderkaak.

Fig. 14. Hond m rugliggmg. kop rust op tafel, ttijd
geopende bek met het verhemelte ongeveer evenwij-
dig aan het tafelblad. Opnanierichting VD schuin
door de geopende bek. Centraalstraal evenwijdig
aan dc onderkaak midden opbel verhcincltcgericht
ter hoogte van premolare 4. Vcldgrootte: Ciehele
bovenkaak. Casscttefilrn. Cicen rooster. Beoorde-
ling van bovenkaak en neusholte.

-ocr page 308-

lïg. 15. Hond in rugligging, schedel achlcrover
rustend op het tafelblad.de punt vande neus rust op
tafel (kussentje onder de nek!). Opnameriehting
schuin VU. en wel vanuit verticaal dc röntgenbun-
del ongeveer 20" gekanteld van posterior naar an-
terior. C\'enlraalstraal gericht op het midden van de
sinus frontalis. Veldgrootte: Van de atlas tot halver-
wege de onderkaak. Cassettefilin. Rooster indien
totale schedel dikker dan 10 ä 12 cm. Beoordeling
van de laterale zijden van de sinus frontalis en daar-
mee de dorsale rand van linker en rechter orbita.

l ig, 16, Hond in rugligging. schedel rust op tafel-
blad, Opnamerichting VD met film inde bek. Positie
van de centraalstraal cn de veldgrootte afhankelijk
van hoever de film in de bek kan. Bij voorkeur
cnveloplïlm. Cieen rooster. Beoordeling van de on-
derkaak.

hïg. 17. Hond in rugligging, schedel rust op het
tafelblad. Opnameriehting schuin VD. en wel lood-
recht op dc tandas. met de film in de bek. Centraal-
straal midden tussen de snijtanden van de onder-
kaak. Veldgrootte: Kronen en wortels van de
snijtanden der onderkaak. Bij voorkeur envclop-
lïhn. Geen rooster. Beoordeling van de snijtanden
(wortels cn kronen) en aangrenzende benige struc-
turen van de onderkaak.

Fig. 19. Hond in rugligging met de neus omhoog
gericht naar de röntgcnbuis toe. Opnamerichting
CrCa. Centraalstraal midden tussen de ogen onge-
veer 10" gekanteld van de neusrug af. Veldgrootte:
Gehele schedel. Casscttelïlm. Rooster indien totale
schedel dikker dan 10 a 12 cm. Beoordeling van
foramen magnum (pijltjes), laterale zijden neuro-
cranium en kaakgew richten.

Kig. 18. Hond in rugligging met de neus omhoog
gericht naar dc röntgcnbuis toe. Opnamerichting
CrCa. Centraalstraal langs de neusrug midden op
de schedel. Veldgrootte omvat de gehele sinus fron-
talis. Cassettelïlm. Geen rooster. Beoordeling van
de sinus frontalis.

-ocr page 309-

Hg. 20. Hond in rugligging met de neus omhoog
gericht naar de röntgenbuis toe, met wijd geopende
bek. Opnamerichtmg CrCa. Centraalstraal midden
op de epiglottis ongeveer evenwijdig aan het verhe-
melte. Vcldgrootte: Vanal de ogen tot en met het
grootste deel van de onderkaak. Cassettelilin.
Rooster indien totale schedeldikkerdan lOii I2cm.
Beoordeling van de bullae tympanica. l)e/.e opname
is ook geschikt om de dens epistropheus te beoorde-
len (pijltjes).

lüEPASSlNÜ

Bij bepaalde aandoeningen kan volstaan
worden met het maken van de als
\'routine-opnamen\' toegepaste laterolate-
rale en dorsoventrale opname. Tevens
zijn deze opnamen te gebruiken als eerste
inventarisatie bij nog niet nader gelokali-
seerde aandoeningen van de schedel.
In een aantal gevallen zal dan met deze
opnamen kunnen worden volstaan. Het
kan echter nodig blijken om met behulp
van andere opnamerichtingen bepaalde
structuren ter nadere beoordeling Van
een andere zijde te belichten\'.
Wanneer de indicatie tot het maken van
röntgenfoto\'s van de schedel heel duide-
lijk een bepaalde structuur betreft, dan
worden van te voren die opnamerichtin-
gen uitgekozen die beoordeling van die
structuur het beste toelaten.
De keuze van opnamerichtingen wordt
mede bepaald door de toestand van de
patiënt, de mogelijkheid tot sedatie of
anaesthesie en de aanwezige materialen
(cassette- of envelopfilm, rooster, mobili-
teit röntgenbuis).

Voorbeelden hiervan zullen gedemon-
streerd worden in deel 2 van dit artikel.

raaoD^ fi®QD[?[]i]g]a

Mycoplasma mastitis en
Mycoplasma arthritis bij
runderen

Op het bedrijf van v. d. 1\'. te H. met 70 trielk-
koeien en 25 stuks jongvee werden 8 melk-
koeien afgevoerd als gevolg van een zeer ern-
stige vorm van uierontsteking tengevolge van
een Mycoplasma-infectie. Mycloplasma is een
micro-organtsme dat DNA en RNA bevat
kleiner dan bacteriën en groter dan virussen,
dat kan groeien op speciaal daarvoor bereide
voedingsbodems.

Op dit bedrijf begon de infectie bij een melk-
gevend rund aan één kwartier. De melk was
sterk afwijkend, geel van kleur met grove
vlokken erin. Deze vlokken bezinken vrij snel
nadat de melk even heeft gestaan. Boven in de
melk blijft een waterige vloeistof over (zie
foto).

De trielk ruikt niet afwijkend en het betref-
fende kwartier voelt niet erg hard aan.

-ocr page 310-

Na ± 3 dagen werden de andere kwartieren
\\an dezelfde koe ook aangetast. De melkpro-
duktie daalde tot (V\'i.

Enkele dagen nadat de eerste koe besmet
werd, werd een droogstaande koe die daar-
naast op de stand stond, geïnfecteerd, en ver-
toonde dezelfde verschijnselen. Ook na enkele
dagen waren alle kwartieren aangetast.

In totaal werden 8 dieren wegens deze ziekte
van het bedrijf afgevoerd. Bij een dier werd
tevens een ernstige gewrichtsontsteking vast-
gesteld.

Men mag aannemen dat deze infectie vla de
melkmachine of handen van de inelker kan
worden overgebracht.

De melk werd geënt op vloeibare en op v aste
voedingsbodems resp.
Columbia agar base en
Goodwin-Bouillon:

( ülumbia agar base

Columbia agar base C.M. .t.tl 0.\\oid .19 g

Aqua dem. 1 UOO ml

Steriliseren 15 min. 121 C
Afkoelen tot 50° C

Varkensserum 100 ml

Penicilline 1.000.000

mengen, platen gieten

(;oodv\\in-bouillon

Heart inf. Broth (Difco) 4.X g

I halliumacetaat 0.064 g

Aqua dem. 180 ml
Oplossen, afkoelen, toevoegen

Hanks BSS 240 ml

Lact, album, hydr. 5\'; .16 ml

Nal I CO, 8.2\'; 1ml

I\'aardcnserum 120 ml

(liste.xtract 96 ml

Penicillme 600.000 f

Actidione I\'i 6 ml
pll 7.8

Steriel filtreren
X ml atvullcn per huis

De platen werden bebroed bij .17° C in een pot
met een verhoogd CO,-gehalte (kaars).
Na 2 a 3 dagen was de groei duidelijk zicht-
baar.

f)e geïsoleerde stammen werden door collega
Hartman van de Vakgroep Bacteriologie ge-
typeerd als
.Mvcopla.snw hovi.s.

üezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Brabant.
DAP. Oisterwijk.

Het antibiogram /ag er als volgt uit:

(levoelig voor: Ongevoelig voor:

Niluroquine .Ampicilline

Polv nii.xine Cephalosporine

Spiramycine Lrylhromyclne

1 vlosine

Spcclinomyciiie
l.incomvcine
Neomycine
Kanamycine
(ientamycine
I etracycline

Voor streptomvclne waren een aantal myco-
plasma koloniën wel gevoelig, andere niet.
Op grond van deze gev oeligheldsbepaling zou
abiniasten lüü een geschikt therapeuticum
zijn.

Echter op het bedrijf had dit middel geen
succes.

DANKBE 1 llGINCi

(iaarne dank aan collega E. 11. Hartman. Vakgroep
Bacteriologie tc Utrecht cn U. Vecht. C.D.I. te Le-
lystad voorde typering v an de stam en de technische
adv le/en.

/ . //. ,/. JaansvcIJK
./. ir. C. Jilcscn\'.
.■L C. ,/. \\l. lienenhnu-k\'.
(,. M. / M. Boink\'-.

-ocr page 311-

Aap

Pseudotuberculose bij doodshoofdaapjes

Bühles, W. C., Vanderlip, J. E., Russell, S.
W.. Alexander, N. L.:
Yersinia pseuctomher-
culosis
infection: Study of an epizootic in
squirrel monkeys.
J. Clinical Microbiol., 13,
519-525. (1981).

Een epizootic van acute, dodelijk verlopende
dartnaandoeningen trad op in een kolonie
doodshoofdaapjes
(Saimiri sciureus).
Van 96 potentiële patienten stierven er 6; allen
aan infecties met
Y. pseudotuberculosis sero-
type 111. Kort na de uitbraak hadden 22 van 60
onderzochte dieren significante antilichamen
tegen E.
p.seudotuberculosis. Bij de gestorven
dieren werd een purulente necrotiserende en
focale enteritis gevonden die vooral het jeju-
num en het ileum aantastte. Verder waren
focale levernecrosen en abcesjes aanwezig.
Door ophoping tnet behulp van koude, kon-
den de Yersinias ook worden geïsoleerd uit de
faeces van twee klinisch gezonde dieren, en uit
het colon van een geaborteerde vrucht.
I egelijk met de epizootic traden vele abortus-
sen op. Uit de uteri van twee van de gestorven
aapjes werd E.
pseudotuberculosis gcis,o\\ts\\ ó.
Dit zou er op kunnen wijzen dat Yersinia
p.seudotuberculosis
miectie bij doodshoofd-
aapjes zowel tnet abortus als met heterogene
infectie gepaard kan gaan.

P. /.wart.

Bacteriologie

Antibiotica resistentie in humane darm-
flora

f)egener, .1. E., Smit, A. C. W.. Michel, M. E.,
\\\'alkenburg, H. ,A. en Muller. 1..: (ievoelig-
heid \\an üram-negatieve aërobe darmllora
\\ oor tetracycline ampicilline sulfamethoxazol
en gentamicine in een open bevolking in Ne-
derland.
,\\ed. Tijd.sehr. Geneesk.. 126, 227-
229. (I9H2).

De auleurs hebben een breed opgezet epidemi-
ologisch faeces-onderzoek verricht bij 624 re-
spondenten uit een steekproef van 917 perso-
nen uit 10.500 inwoners van Zoetermeer.
Ciezocht werd naar het voorkomen van resis-
tente aërobe Gram negatieve bacteriestam-
men. 584 Monsters bevatten Gram negatieve
bacteriën. Hieruit werd 577 (9,88%) x
E. coli.
67 (11,5%) X klebsiella, 42 (7,2%) x Entero-
bacter, 5 (0,9%) x
Proteus mirahilis en 13
(2,2%) X Pseudomonas gekweekt.
Van de
E. coli stammen was 42,5% resistent
tegen tetracycline, 33,8% tegen ampicilline,
46,3% (n = 490) tegen sulfamethoxazol en
geen (n = 153) tegen gentamycine. Het voor-
komen van resistente
E. coli bleek parallel te
lopen met het voorkomen van alle Gram nega-
tieve bacteriestammen samen. Slechts in
34,5%, van de
E. coli bevattende monsters wer-
den geen resistente stammen aangetroffen.
Overwegend resistente
E. coli (> 50\':t der
stammen per respondent resistent) werd ge-
vonden tegen tetracycline 11,1%, tegen ampi-\'
cilline 5,40c en tegen sulfamethoxazol 17,8%.
Er was geen invloed van het geslacht, maar
wel van de leeftijd der respondenten.
Resistente stammen kwamen vaker voor bij
respondenten, die antibiotica hadden ge-
bruikt, kortgeleden in het ziekenhuis waren
opgenomen of contact met de veehouderij
hadden gehad.

ID

/y. .Wol.

Hond

Oligodontie en hypoplasie van het tand-
glazuur bij de hond

Köstlin. R.. Malis, IJ.. Knapp, Hund.Schebitz.
S.: Zur Oligodontie und Schmelzhypoplasie
beun Hund.
Kleimier Pra.xis, 27, 11-16,
(1982).

In tegenstelling tot de titel behandelen auteurs
niet de oligodontie (aanwezigheid van minder
dan het normale aantal tanden en kiezen als
aangeboren gebrek), wel echter de pseudo-
oligodontie en het verband tussen tandreten-
tie enerzijds en tandanomaliën anderzijds.
Pseudo-oligodontie kan ontstaan door tand-
retentie of tand verlies ten gevolge \\an andere
oorzaken (trauma, leeftijd).
Allereerst wordt ingegaan op de mogelijke
oorzaken van tandretentie die hetzij len ge-
volge \\an microdonlie en of een anomalie
van de tandstructuur kan ontstaan. Hierna
worden de verschillende theoriën betreffende
de gebitsdoorbraak van de dentes permanen-
tes besproken en in het bijzonder de oorzaken
en latere gevolgen van een hypoplasie van hel
tandemail. Deze kan zowel tandretentie als
meer of minder ernstige defecten van het tand-
glazuur van een of meerdere dentes perma-
nentes tot gevolg hebben.

-ocr page 312-

Met behulp van een uitgebreide verslaggeving
van 5 patiënten en een aantal duidelijke en
instructieve foto\'s worden zowel het klinisch
aspect alsmede de behandeling daarvan be-
sproken.

Hieruit blijkt dat het in sommige gevallen van
belang kan zijn een pseudo-oligodontie van
een oligodontie te kunnen onderscheiden. Rö-
onderzoek kan hierbij behulpzaam zijn. Zo
kunnen bij het verlies van een gebitselement
ten gevolge van trauma, waarbij meestal een
kaak- of tandfractuur ontstaat, de wortelres-
tanten in de alveole, of, ingeval de tand in zijn
geheel inclusief de alveole verloren zijn ge-
gaan, de reactieve veranderingen in het kaak-
been worden waargenomen.
Tandretentie kan eveneens röntgenologisch
worden geconstateerd.

Microdontie kan gemakkelijk worden onder-
kend. Hierdoor ontstaat een praedispositie
voor tandverlies, daar de te kleine tanden of
tandwortels tamelijk los in de alveole zijn ver-
ankerd.

Hoewel tanden met een emaildefect geprae-
disponeerd zijn voor tandfractuur is, volgens
auteurs, een behandeling slechts noodzakelijk
indien ten gevolge van de fractuur het cavum
dentis is geopend. Ter voorkoming van een
pulpitis gangraenosa kan alsdan worden ge-
tracht een endodontische behandeling in te
stellen (hoewel in de praktijk meestal het be-
schadigde element zal worden geëxtraheerd;
Ref.).

H. H. Thalheimer.

Immunologie

Effect van giucocorticosteroiden op het
immuunsysteem van het rund

Roth, J. A. and Kaeberle. M.: Effect ofgluco-
corticoids on the bovine immune system.
J.
Am. yet. Med. /l.vi., m, 894-901. (1982).

De auteurs (waarvan de laatste in de V.S. een
grote naam heeft) zijn werkzaam aan het Insti-
tuut voor Microbiologie van de lowa State
University. Het betreft hier een zeer uitvoerig
overzichtsartikel over de invloed van corticos-
teroiden op het immuunsysteem. Uiteraard is
hiervan bij het rund nog niet zo veel bekend;
vandaar, dat de auteurs veel onderzoek uit de
humane- en proefdierkundige immunologie
aanhalen. Daar giucocorticosteroiden erg veel
gebruikt worden in de diergeneeskunde is le-
zing van dit overzichtsartikel zeer aan te
raden.

Achtereenvolgens (na een aantal indicaties ge-
geven te hebben voor behandeling van het
rund met corticosteroiden) worden behan-
deld: de invloed van genoemde geneesmidde-
len op de humorale immuniteit, de interferon-
produktie, de lymfocytenstimulatie
in vitro en
in vivo, de functie van de neutrophiele leuco-
cyt, de functie van de eosinophiele cel en last,
but not least, op het functioneren en voorko-
men van de macrofaag monocyt-cellijn.

J. Goud.s\\vaard.

Kalkoen

Entproeven tegen aspergillose bij kalkoe-
nen

Richard, J. L., Thurston, J. R., Cutlip, R, C.
en Pier, A, C,: Vaccination studies of aspergil-
losis in turkeys: Subcutaneous inoculation
witb several vaccine preparations followed by
aerosol challenge exposure,y.
Vet. Res..
43, 488-492, (1982).

Er werden vijf verschillende vaccins bereid uit
een
Aspergillus fumigatus isolaat. Het betrof
respectievelijk een cultuurfiltraat vaccin (I),
een spore vaccin (11), een mycelium vaccin
(lil) en twee vaccins bereid uit kiemende spo-
ren (IV en V), Deze twee laatste vaccins wer-
den op verschillende media geproduceerd.
Twee proeven werden uitgevoerd om de vac-
cins op werkzaamheid te testen. De proefgroe-
pen bestonden elk uit 21 kalkoenkuikens, die
respectievelijk op een leeftijd van 1 en 2 weken
oud subcutaan werden gevaccineerd. Op de
leeftijd van een maand werden de dieren be-
stnet met een aerosol van
.4. fumigatu.s-
sporen.

Het verschil tussen de twee proeven betrof
alleen de dosering van de sporen in de aerosol,
In de eerste proef werd 38% van de kalkoenen
beschermd, die met vaccin IV waren geënt,
terwijl alle ongeënte controledieren stierven.
Bij de met vaccin IV geënte kalkoenen begon
de sterfte 2 dagen later. De kalkoenen, geënt
met respectievelijk vaccin 1 en 111, stierven
allen, terwijl dit bij de vaccins 11 en V bij de
meeste dieren hel geval was,
ln de tweede proef werd 48% van de met vac-
cin IV geënte kalkoenen beschermd, terwijl
33% van de niet geënte dieren de besmettitig
overleefde: bij de vaccingroepen I en V was dit
slechts 14 en 15%:.

Het overlevingspercentage van de vaccingroe-
pen II en lil was respectievelijk 38 en 50%,
Deze overlevingspercentages. alsmede die van
vaccingroep IV, waren vergeleken met de con-
trolegroep niet significant verschillend,

./, B. Litjens.

-ocr page 313-

Kat

Een infectie van katten met een entero-
troop coronavirus en de verwantschap
hiervan met het feline infectieuze perito-
nitisvirus

Pederson, N. C., Boyle. .1. F., Floyd. K..,
Fudge, A., and Barker J.; An enteric corona-
virus infection of cats and its relationship to
feline infectious peritonitis.
A/>i. J. of Vei.
Re.s..
42, 368-376. (1981).

In dit artikel wordt aandacht besteed aan een
bij de kat ubiquitair voorkomend enterotroop
coronavirus waarvan het antigeen ten nauw-
ste verwant is met het reeds bekende feline
infectieuze peritonitisvirus (FIPV); eveneens
behorend tot de coronaviridae.
feneinde een onderscheid te kunnen maken
met het Fl PV wordt voorgesteld dit virus aan
te duiden als \'Feline Enteric Coronavirus"
(FECV); temeer daar de pathogene eigen-
schappen van beide virussen een duidelijk ver-
schil vertonen.

Het FECV wordt door vele FT P-seropositieve
katten via de faeces uitgescheiden en kan bij
6-12 weken oude kittens in catteries een lichte
tot vrij hevige enteritis veroorzaken; terwijl
het bij SPF (specified pathogen free) kittens
meestal de oorzaak is van een hevige enteritis.
FECV heeft een affiniteit tot het apicale deel
van de dartuvlokken van het caudale gedeelte
van het duodenum. Vele van een infectie her-
stelde katten blijven symptoomloze virusdra-
gers.

Na kunstmatige infectie met FECV (oraal;
i trach.; i per.) bleek dit virus geen feline in-
fectieuze peritonitis te veroorzaken bij zowel
voor coronavirus-antilichaam negatieve, als
voor coronavirus-antilichaam positieve kat-
ten.

De thans voor het onderzoek op FTP ge-
bruikte immunolluorescentietests (IFI) met
behulp van het I üE (transmissible gastroen-
teritis) virus van het varken, het canine coro-
navirus of het FIPV, bleken niet in staat te
zijn onderscheid te maken tussen een infectie
met FIPV of FECV,

Dc diagnose van FT P wordt hierdoor ten zeer-
ste beinoeilijkt en men zal dus, in afwachting
van een voor ieder antigeen specifieke test,
voornamelijk op het klinische beeld moeten
afgaan.

Desondanks kan de hoogte van de antili-
chaamtiter, met behulp van de indirecte IFT
aangetoond, in behaalde gevallen uitsluitsel
geven, l iters hoger dan 1:1,600 worden ge-
woonlijk bij met FIPV besmette katten ge-
vonden; zelden bij met FECV besmette katten.

H. H. Thalheimer.

Kip

Pentachloorfenol en immuunrespons van
kuikens

Prescott, C. A., Wilkie, B. N., Hunter, B.,and
.lulian. R. .1.: Influence of a purified grade of
pentachlorophenol on the immune response
of chickens.
Am. J. Vei. Res.. 43, 481-487.
(1982)

Pentachloorfenol (PGP) wordt op grote
schaal gebruikt als houtconserveringsmiddel,
gewasbestrijdingsmiddel, ter bestrijding van
bacteriën, schimmels, slakken, insecten. Han-
delspreparaten bevatten onzuiverheden. Het
lijkt er op, dat vooral die onzuiverheden, dus
niet zo zeer de PCPzelf, verantwoordelijk zijn
voor toxische eigenschappen. In de pluimvee-
houderij heeft men met omzettingsprodukten
van PCP te maken als oorzaak van muffe
smaak van pluimveeprodukten (vlees, eieren),
met de onzuiverheden in de handelsprepara-
ten als veroorzakers van \'chick edema dis-
ease\', en sommige praktijkervaringen wijzen
op de mogelijkheid van immunosuppressie
door contact met PCP-bevattend houtstrooi-
sel.

In twee experimenten is aan groepjes kuikens
(grootte per groep in experiment I 25 stuks, in
experiment II 50 dieren) van de eerste le-
vensdag af tot op de leeftijd van 87 weken voer
verstrekt met respectievelijk O, 600, 1.200 of
2.400 ppm gezuiverde pentachloorfenol.
Sterfte, groeisnelheid, ontwikkeling van orga-
nen als lever, milt, nier, bursa Fabr. werden
nagegaan, evenals de accumulatie van PCP in
de weefsels.

Diverse methoden werden gebruikt om even-
tuele immunosuppressie aan te tonen: bepa-
ling van de serumconcentraties van IgM en
IgG; humorale reactie op injectie met schapen-
erythrocyten en met bovien-serumalbumine,
humorale reactie op N.C.D.-vaccinatie; cu-
tane reactie op de mitogenen concanavaline A
en phytohaemagglutinine P, op tuberculine
(na B.C.G.-vaccinatie), op dinitrochloorben-
zeen; aantal witte bloedcellen in het circule-
rende bloed.

Conclusies: in de 600 ppm-groepen is alles
vrijwel normaal; bij de hogere concentraties
wijzen de uitkomsten van sommige testme-
thoden op immunosuppressie, maar ten eerste
zijn de versterkte hoeveelheden PCP veel gro-
ter dan in praktijkgevallen te verwachten zijn
(dat is bij 600 ppm al het geval), en ten tweede
is de groeidepressie door het spul zó sterk, dat
de immunosuppressie ook door ondervoeding
veroorzaakt kan zijn (lichaamsgewicht op 8
weken 31% van dat van de controles!). Als
immunosuppressie door pentachloorfenol

-ocr page 314-

bevattend strooisel voorkomt, dan /al dat
vooral door toxische onzuiverheden in het
(handels-)preparaat veroorzaakt moeten wor-
den.

./. M. de Jong.

Paard

Klinische, klinisch-chemische en morfo-
logische veranderingen ten gevolge van
experimentele
Strongylus vulgaris infec-
ties bij ponies

Klei. T. R., Torbert, B. J.. Ochoa, R.. and
Bello, f. R.; .Morphologic and clinicopatho-
logic changes following
Strongylus vulgaris
infections of immune and nonimmune ponies.
.4m. ,/. Vet. Res.. 4.1, (1300-1307. (1982).

Twee groepen van vijf tweejarige, wormvrije
ponies werden experimented geïnfecteerd met
Strongylus vulgaris. Groep I kreeg een een-
malige dosis van 50ÜÜ infectieuze larven, ter-
wijl aan groep 2 gedurende 20 weken wekelijks
50 L, werden toegediend. Deze infectie had bij
de ponies \\an groep 2 noch klinisch, noch
klinisch-chemisch waarneembare veranderin-
gen tot gevolg. In groep 1 daarentegen trad bij
alle dieren ernstige koliek op en stierven drie
dieren binnen drie weken na infectie. Verder
werd koorts en gewichtsverlies vastgesteld.
Vanaf een week na infectie werd in het bloed
een toename van leucocyten waargenomen,
aanvankelijk als neutrofilie, later als eosinofi-
lie. fevens ontwikkelde zich een normocy-
taire, normochrome anaemie. Vanat 5-lü
dagen na infectie nam de alkalische fosfatase
activiteit in het serum sterk toe. Bij de ponies
van groep I die de infectie overleefden werd
vanaf 18 dagen na mfectie een signdicante
stijging van het serum y-
glutamyltranspeptidase gezien met een maxi-
mum op 21 dagen. Het buikvocht \\erandcrde
in de loop van twee weken na infectie van
kleurloos tot troebel geelbruin cn vertoonde
een sterke toename van eiw it en zowel rode als
witte bloedcellen.

De ponies die de infectie met 5(X)0 1., niet
overleefden hadden uitgebreide bloedingenen
infarcten in de wand van het darmkanaal met
infiltraties van ontstekingscellen. Bij twee po-
nies werd tevens focale levernecrose vastge-
steld.

Op 2.36 dagen na de primaire infectie kregen
beide groepen bij wijze van challenge een een-
malige dosis van 5000 L, toegediend. Deze
infectie werd door de ponies van groep 1 goed
verdragen. In groep 2 daarentegen vertoon-
den vier van de \\ ijf ponies ernstige koliek met
uitgesproken gewichtsverlies. Een \\an de die-
ren overleed tengevolge van een invaginatie
van het jejunum. Bij alledieren trad een leuco-
cytose op. het duidelijkst bij de dieren met
koliek. Ook nu weer betrof het aanvankelijk
een neutrofilie. die in de loop van een week
overging in een eosinofilie. In geval van koliek
persisteerde de eosinofilie. Bij geen van de
dieren werden veranderingen in het rode
bloedbeeld waargenomen.
Bij alle ponies werd een significante stijging
van het aspartaat-transaminase en het
y-
glutamyltranspeptidase vastgesteld.
De veranderingen in het buikv ocht traden wat
langzamer op dan na primaire infectie en ble-
ven aanwezig bij de dieren met koliek. .Alleen
bij deze laatste dieren werden in het buikvocht
eosinofiele granulocyten aangetroffen.
Postmortaal onderzoek van de ponies uit
groep 2 leverde het beeld op van een meer
proliferatieve ontstekingsreactie zowel in de
darm, de lever als de bloedvaten met opmer-
kelijk veel infiltraties van eosinofiele granulo-
cyten. Zowel in de a. mesenterica cranialis als
in de a. colica werd thrombo-endarteriitis
aangetroffen met ter plaatse L, van
S. vulga-
ris.

Bij de ponies die geen koliek hadden vertoond
werden bij sectie dezelfde veranderingen
waargenomen als beschreven voor dc dieren
met koliek.

Uit het onderzoek is gebleken dat de opname
van een groot aantal 1., ineens een beter im-
munogeen effect heeft dan kleine aantallen die
inet een regelmatig interval worden verstrekt.
Bovendien is gebleken dat de waarde van de
onderzochte enzymen voor de diagnostiek
van koliek ten gev olge van vermineuze arteri-
itis twijfelachtig is. aangezien de toename van
activiteit plaatsvindt nadat hel acute syn-
drootn reeds heeft plaatsgevonden. Ook hel
bloedlactuatgehalte steeg onvoldoende om
van betekenis te kunnen zijn. waarschijnlijk
omdat migrerende larven van .V.
vulgaris
slechts een beperkte weefselhypoxie veroor/a-
ken.

M. //. Mtrck.

Rund

Streptococcus üheris: een overzicht van
zijn rol als oorzakelijk organisme van
bovine mastitis. II controle van infectie.

King .1. S.: Streptococcus üheris: a review of
lts role as a causitive organism of bovinne
mastitis. 11 control of infection.
Br. Vel. ./..
137, I6(l-I6.\\ (1981).

Mastitis-controle-programma\'s, die berusten
op desinfectie van de spenen na het melken en
anlibioticatherapie, geven tegenover de
meeste pathogenen meer succes dan tegen
Str.

-ocr page 315-

ühcris. I och is de/e bacterie bij na even gevoe-
lig ais andere
Streptococcen en gevoeliger dan
Siaph. aureus voor de meeste antibiotica,
hr /ijn aanwij/ingen dat
Str. üheris evenals E.
culi
niet op de huid of inde huidlaesies koloni-
seert of /ich vermenigvuldigt en dat de tepel
geen belangrijk reservoir van
Sir. üheris is.
Sir. üheris /ou tijdens het melken niet ver-
spreid worden, echter via be/oedeld of ge-
inlecteerd materiaal na het melken.
De meest toegepaste middelen die als speen-
dip worden gebruikt, kunnen vnj lang werk-
zaam blijven op de huid. Deze zullen echter
gauw geïnactiveerd zijn bij contact met orga-
nisch materiaal en besmetting \\an spenen,
enige tijd na het melken niet kunnen voorko-
men. bij verontreinigde bedding,
ferwijl de hoeveelheid infecties met
Siaph.
aureus
en Sir. dysgaiaciiae verband houdt
met de mate van bacterie-infecties tijdens het
droogzetten. kan 57/\'. ;VV)cr/.v-infectieindietijd
niet. maar 3 weken daarna, wel aanwezig zijn.

./. /. lerpstra.

Rund

(JnRH toediening vóór inseminatie en
drachtigheidspercentages na le insemi-
natie

Moller. K. and Kielden. E. D.: Pre-maring
injection of an analogue of gonadotrophin-
relcasing hormone (GnRH) and pregnancy
rates to first insemination.
S.7.. l et. ./.. 29.
21-4-21?. (1981).

Schrijvers wilden nagaan of de algemeen
aanvaarde opvatting dat een GnRH-analoog
toegediend tijdens of gedurende 6 uur vóór
inseminatie een betere conceptie geeft, ook
geldt onder Nieuw-Zeelandse condities.
292 Erisian en Kriesian x Yersey melkkoeien
kregen een S.C. injectie met
2.5 ml Receptal"
(Hoechst A.(i.. bevattend 10 Mg GnRII-
aiialoog) 0-6 uur vóór inseminatie.
De controlegroep van 2X4 dieren kreeg een
placebo welke 2.5 ml steriel pyrogeen-vrij
water bevatte.

Dc 2 groepen dieren werden paarsgwijs sa-
mengesteld op basis van het interval partus -
le inseminatie, condition score (waardering
voor lichaamsconditie, visueel en subjectief
geschat;
Ref.) en leeftijd.
De koeien die dagelijks ter inseminatie wer-
den aangeboden, werden door de/elfde inse-
minator geïnsemineerd met een dosis van 0,5
ml vers sperma, bevattende 2 miljoen sperma-
cellen per inseminatie. Het sperma wat opéén
bepaalde dag werd gebruikt, was afkomstig
\\an het ejaculaat van één stier (zeilde batch
nr.;
Ref.).

De koeien werden manueel op drachtigheid
onderzocht 2-3 maanden na le inseminatie.
Het drachtigbeidspercentage na le insemina-
tie was in de met GnRH behandelde dieren
9.3\' c hoger dan in de controlegroep, ongeacht
het interval partus-inseminatie (P = 0.025).
De auteurs suggereren dat GnRH een gunstig
effect kan hebben op het drachtigbeidspercen-
tage van koeien die a) recent geovuleerd heb-
ben of b) een verlate ovulatie vertonen.
Nader onderzoek is nodig om na te gaan of dit
effect geassocieerd kan worden met een betere
ontwikkeling en of funtionering van het cor-
pus luteum
{Ref).

J. l\'ermuni.

Neomycine vergiftiging bij kalveren

Crowell, W. A.: Neomycin toxicosis in calves.
.4m. J. ret. Re.s., 42, (1). 29-34. (l9Hlf

Kalveren, die 2 x per dag (2,25 of 4,5 mg kg)
neomycine parenteraal (i.m.) werden ver-
strekt. werden vergeleken tnet kalveren, die
i.m. penicilline werden geïnjecteerd.
Bij beide doses neomycine ontstonden neph-
rotoxische en ototoxische verschijnselen. Dit
werd bepaald via urine- en nieronderzoek.
Polyurie en polydipsia werd ook vastgesteld.
Doofheid trad vermoedelijk op bij 2 kalveren.
IJracmie trad op bij behandeling gedurende
12 dagen. Bij praktijk kalveren, die gedehy-
dreerd waren traden deze verschijnselen
meestal eerder op. Verbetering trad in na
tijdige stopzetting van de neomycine therapie.
Residuen van neomycine kwamen in de nieren
van alle kalveren voor van 6 lot 11 dagen na de
laatste injectie.

J. I. Terpstra.

Schaap

Werkzaamheid van Ivermectine tegen
natuurlijke infectie met nematoden bij
schapen

Armour, .1.. Bairden. K.. and Preston. .1. M.:
Anthelmintic efficiency of ivermectin against
naturally occuring gastrointestinal nematodes
of sheep,
l et. Ree.. \\\\l. 80-81. (I982f

Van het nieuwe antoparasilicum ivermectine
werden twee formuleringen voor oraal ge-
bruik op hun werkzaamheid getest.
Achttien lammeren werden voor dit doel
wormvrij opgefokt. Op een leeftijd van 6
maanden werd dc gehele groep in een weide
gebracht waarvan bekend wasdatereen infec-
tie met maagdarmnematoden bestond.

-ocr page 316-

Omdat de besmetting met Chahenia ovina in
de weiden gering was werd een Icunstmatige
infectie met 1.000 inf larven per lam erbij
gegeven.

Na twee maanden werden de dieren opgestald
op een betonnen vloer met dagelijks vers stro.
Hooi en water werd ad lib gegeven.
Voor het onderzoek werden 2 formuleringen
gebruikt namelijk een micelle oplossingen een
triglycerine olie. De lammeren werden at ran-
dom verdeeld over drie groepen naar li-
chaamsgewicht: a. onbehandeld, geïnfecteerd,
b. triglycerine olie formulering, c. micelle for-
mulering. De behandelingen werden 20 dagen
na het opstallen toegediend in een dosering
van 200 mcg kg. Rectale faecesmonsters wer-
den verzameld op de dag van behandeling en
op de dag van slachten 14 dagen later vooreen
epg bepaling.

Na het slachten werden de aanwezige wormen
geteld, gerubriceerd als volwassen wormen en
larven van het vierde stadium. Door de omre-
keningsfactoren die gebruikt werden om de
aantallen gevonden in de monsters te herlei-
den tot de totale aantallen wormen werd nooit
een nultelling geregistreerd en kon dus geen
100% werkzaamheid worden vastgesteld.
Voor de behandeling bedroegen de gemid-
delde eitellingen voor Groep A 780, groep B
800, groep C 1.1170. Op het moment van
slachten waren deze aantallen: groep A 7.770,
groep B en C nul.

Wat de wormen betreft die na slachten werden
gevonden geven de aantallen aan dat er 99%
effect is op de volwassen stadia van
Osienai-
gia eircanu incia. Triehosirongylu.s axei, I.
viirinas, Nematodirus filicoHis
en C. ovina
voor beide forinuleringen.
Hoewel geen
Haemonchus contortus of Tri-
churis ovis
werd gevonden kwam de bereke-
ning van het werkz.aatnheidspercenlage toch
maar uil op 94\' (; en 98%. Van de larvale stadia
werden alleen vroege l.j van
O. circumcincta
gevonden met een reductie van meerdan 99%
door beide formuleringen.
De resultaten in deze proef bevestigen dal dc
brede werkzaamheid van ivermectine op
maagdarmnemaloden zoals die reeds was
vastgesteld bij runderen en paarden ook kan
worden verkregen bij schapen door de beide
genoemde orale formuleringen.

H. Heinrich.

Voedingsmidcielenhygiëne

Zouttolerantie van Campylobacter jejuni

Doyle, M. P., Roman, D. J.: Response of
Cam/yvlohacler jejuni to Sodium Chloride.
.4ppl. & Env. Microhioi.. Ai, 561-565. (1982).

De auteurs onderzochten de zouttolerantie
van
Campvlohacter jejuni (Cj) en Nalodtxine-
zuur resistente thermofiele Campylobacters
(NTC)bij4°, 25° en 42°. Cj-stammen konden
/.ich bij 42°C vermeerderen in media met
1,5%, maar niet meer met 2,0\'/c Mut. N
I C-
stainmen daarentegen groeiden bij die tempe-
ratuur wel bij 2,0% zout en tolereerden veel
beter zoutpercentages van 2,5-4,5\'\'f. Alle
onderzochte stammen groeiden bij 42° C
slecht zonder zout en het best in media met
0,50(. Bij 25° C, bleken zoutconcentraties van
1-2,5% N fC stammen te beschermen terwijl
dezellde zoutconcentraties Cj-stammen retn-
den. Bij 4° C bleken zowel NTC- als Cj-
stammen gevoelig te zijn voor zoutconcen-
traties van l.O\'t of meer.

//. .Mol.

Een nieuw Campylobactermedium

Mehlman 1. .1. en Romero. A.: Improved
Growth Medium for Campylobacter Species.
.Appi & Env. Microhiologv. 4."!. 6L5-6IS.
(19H2).

Campylobacter species worden veelvuldig in
verband gebracht met gevallen van gastro-
enterites speciaal na consumptie van besmet
water, gevogelte en rauwe melk. De isolatie
techniek is nogal gecompliceerd en door de
nogal complexe groeibehoeften is ook het
aanhouden niet eenvoudig.
De auteurs hadden hierbij veel succes met een
medium bestaande uit gistextract. proteose
pepton. KJIPOj. (NHjj^SOj, NA_„ SO„ zet-
meel en agar.

De aard en concentratie van de stikstof en
groeifactorenhron bleek belangrijk.
De optimale pH was 7.0 tot 7.5. De onder-
zochte stammen tolereerden toevoeging \\an
0.7fi Zout boven het zoutgehalte aftomstig
van de organische bestanddelen. Zij waren
gevoelig voor oppervlakte actieve stoffen in
\\oor de isolatie \\\'an andere gratn negatieve
bacteriën gebruikte concentraties.
De auteurs konden stammen tneer dan 1 jaar
in leven houden door 1 x per 2 weken over
te enten.

-ocr page 317-

International Journal for the

Study of Animal Problems

Fok en gebruik van apen in de Verenigde
Staten

Held, J. R.: Breeding and use of non-human
primates m the U.S.A.
IJSAI\\ 2, (I). 27-37.
(1981).
1. Inleiding

De biomedische wereld wordt er zich steeds
meer van bewust dat het gebruik van apen
voor wetenschappelijk onderzoek ook voorde
langere termijn veiliggesteld moet worden.
Aangezien vele apensoorten in hun voortbe-
staan worden bedreigd, isindeafgelopenjaren
een aantal landen overgegaan tot een totaal-
verbod of een drastische beperking van de
export van apen (o.a. India, Brazilië, Colom-
bia, Peru). Deze geringe beschikbaarheid
leidde ertoe dat in de Verenigde Staten in 1974
door de Interagency Primate Steering Com-
mittee (l.P.S.C.) na overleg tnet wetenschap-
pers, farmaceutische industrie e.d. een \'Nati-
onal Primate Plan\' is opgesteld\', waarin .1
actieprogramma\'s worden aanbevolen:

1. het fokken van apen in gevangenschap in
de Verenigde Staten zelf;

2. het bevorderen van een stabiele toevoer
van apen uit de landen van oorsprong;

3. een zo efficiënt mogelijk gebruik v an apen.

2. Apengebruik in de Verenigde Staten

In de V.S. worden jaarlijks ongeveer 34.000
apen gebruikt voor biomedisch onderzoek;

2, 3 daarvan is bestetnd voor researchdoelein-
den. 1. 5 wordt aangewend ten behoeve van
het verrichten van wettelijk voorgeschreven
lesten. Van de 35 soorten die in totaal worden
benut nemen ruim 10 soorten het leeuwendeel
voor hun rekening. Ruim 80\'ó van de ge-
bruikte apen uit de Oude Wereld (20.000 ex.)
zijn makaken, voornamelijk Rhesusapen
(.Uui uva niulaiui) en .lava-apen (Macaca fas-
cu uiaris).
Van de ongeveer 10.000 apen van de
Nieuwe Wereld zijnde helft Doodshoofdaap-
jes
(Saimiri sciureus). Het artikel van Held
bevat een beknopt overzicht van de gebruikte
soorten.

3. Kokprogramma\'s in de V.S.

Het fokken in gevangenschap startte in de
V.S. reeds in 1930 met de vestiging van een
eilandkolonie van Rhesusapen. Dergelijke
kolonies bestaan ook in Florida en South Ca-
rolina. Het\'National Primate Plan\' bevat spe-
cifieke aanbevelingen voor de fok van diverse
soorten apen. Spreiding van een aantal klei-
nere kolonies verdient volgens het plan de
voorkeur boven een paar grote kolonies, zulks
om verlies door epidemieën of andere oorza-
ken te voorkomen.

Het I.p.C.S. evalueert de jaarlijkse behoefte
aan de diverse soorten teneinde de fok daarop
te kunnen afstemmen en een nationale coördi-
natie van de fokprogramrna\'s te bevorderen.
Ongeveer 25 ä 35\'>c van het benodigde aantal
Rhesusapen wordt momenteel uit fok verkre-
gen. Verwacht wordt dat aan het eind van deze
eeuw de meeste apen die voor onderzoeks-
doeleinden worden gebruikt afkomstig zijn
\\an fok in gevangenschap. Het gebruik van in
gevangenschap gefokte apen heeft als voordeel
dat zij ziektevrij zijn, hetgeen uit financieel
oogpunt (geen uitval) en met het oog op de
gezondheid van de onderzoekers e.a. positief
moet worden beoordeeld. Voorts vereenvou-
digt de bekendheid met hun genetische achter-
grond standaardisering van de onderzoekre-
sultaten. Ook is hun beschikbaarheid altijd
verzekerd, terwijl tevens diverse categorieën
(bijv. jonge of zwangere apen) beschikbaar
zijn. Tenslotte wordt als ethisch voordeel ge-
noemd de beëindiging van de onttrekking van
apen aan de natuur.

4. Kukprojecten in landen van oursprong

Mede met het oog op het behoud van de na-
tuurlijke bestanden wordt in samenwerking
tnet de Pan American Health Organization
(P.A.H.O.) in Zuid-Amerika hulp geboden bij
het opzetten van fokprojecten.
Zo werd in 1975 in Peru (Iquitos) een fokpro-
ject opgezet. Zulke projecten leveren niet al-
leen apen maar dragen ook bij aan de kennis
omtrent voortplanting e.d. van deze dieren.
Daarnaast bevordert de studie ineen dergelijk
gebied ook de studie en bescherming van an-
dere aldaar levende dieren en planten. De be-
trokken landen ontvangen technische en fi-
nanciële steun en kunnen voor de toekomst
rekenen op een vaste bron van inkomsten.

5. Efficiënt gebruik van apen

De l.P.S.C. noemt 5 criteria die moeten wor-
den gehanteerd bij de beslissing of apen moe-
ten worden gebruikt.

1. het onderzoek kan het best met apen
plaatsvinden;

2. de betrokken soort is het meest geschikt;

3. het aantal dient te worden beperkt tot het
minimum dat nodig is voor verantwoorde
resultaten;

4. geen gebruik van apen tenzij zulks nodig is
als deel van het onderzoek;

5. het zo mogelijk voor meer dan voor één
onderzoeksdoel gebruiken van het dier.

Voor ons land heeft de Commissie voor Primatelogie van de Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen in
januari 19X2 een vergelijkbaar rapport opgesteld:
Ref.

-ocr page 318-

In hel Nalional Primaie 1\'lan wordl aanbevo-
len dat een door een staat te introduceren
wetgeving waarbij het gebruik van apen in hel
geding is ter toetsing moet worden voorgelegd
aan de l.P.S.C. met het oog op de consequen-
tie voor hel totale nationale beschikbare be-
stand. Voorts wordt aanbevolen nieuwe tech-
nieken en procedures te ontwikkelen en het
gebruik zo veel mogelijk vooral\'exact te calcu-
leren. Fenslotie wordt het gebruik van alter-
natieven om ethische en economische redenen
aanbevolen.

Drs. J. Waher. Hoofd Taakgroep fauna.
Flora en Dierenbescherming, Ministerie van
Cultuur. Recreatie en Maatschappelijk Werk.

Verantwoord gebruik van proefdieren

Loew. F. M.: Biomedical Research and Ani-
mal Welfare; Traditional Viewpoints and Fu-
ture Directions.
USAP. 2, 193-198, (1981).
Dit beschouwende artikel bestaat voor de
helft uit citaten. Schrijver verontschuldigt
zich voor zijn vele aanhalingen, voert echter
tezelfdertijd aan dat werk en geschriften van
anderen bases bij uitstek zijn voor eigen den-
ken en handelen.

Er zijn twee \'culturen\'; één rondom hen, wier
werk het gebruik van proefdieren nodig
maakt, één rondom hen, die dil gebruik al\'keu-
ren dan wel voorwaardelijk goedkeuren.
Uitersten zullen elkaar nimmer ontmoeten,
maar overlappingsgebieden bestaan.
Evenmin als kan worden bepaald wie voorde
wetenschap mag spreken is zulks doenlijk len
aanzien van de talloze organisaties die zich
inspannen voor hel welzijn van dieren; daar-
voor zijn hun doelstellingen te verschillend.
Een kleine minderheid \\an die organisaties
wijst dierproeven categorisch at. De grote
meerderheid aanvaardt ze waarborgen ei-
send inzake, bijvoorbeeld, doel, middelen en
dierenbehandeling zij hel slechts zolang
geen alternatieve methodieken beschikbaar
zijn. Standpunten van organisaties, welke hel
welzijn van dieren ler harte gaal, en gevoelens,
levend in kringen van biochemische onderzoe-
kers, stemmen mogelijk meer overeen dan
men geneigd zou zijn te verwachten
Schrijver pleit voor het loistandbrcngen van
een derde macht. In de Verenigde Staten zijn
300 dierenartsen, reeds doorkneed op hel ge-
bied van de zorg voor het dier in hel laborato-
rium, nader op hun bekwaamheden getoetst
door fhe American College of Laboratory
Animal Medicine.

Belangen en belangstellingen der meesien
hunner en die van de meeste organisaties, be-
staande ten behoeve van hel welzijn van die-
ren, lopen goeddeels parallel. Wanneer zich
bij hen zouden voegen wetenschapsbeoefena-
ren. wier werk gebruik van proefdieren vergt,
zou de vorming van zulk een derde macht op
gang /ijn. (In ons land is een ontwikkeling, als
hier geschetst, reeds geruime lijd gaande; zij
zou overigens minder moeten leiden tol het
ontslaan van een derde macht dan tol dal van
één slroming, die andere overbodig zou
maken;
He/.).

Dr. //. A. lirouwer. Hoofd Centraal Labora-
torium voor Experimentele Geneeskunde der
Vrije Universiteit te .Amsterdam.

Euthanasie van 1-dags kuikens

.laksch. W.; Euthanasia of day-old male
chicks in lhe poultry industry.
US.A P. 2, (4).
203-213. (1981).

Schrijver geeft een overzichl van de verschil-
lende tnogelijkheden om overtollige 1-dags
haankuikens pijnloos af te maken. Hij be-
schrijft eigen gunstige resultaten van het ge-
bruik van COj-gas in een gesloten kast van een
Oostenrijkse firma, waarin 1600 kuikens tege-
lijk kunnen worden gegast.
De CO,-aanvoer v indt zodanig plaats, dat de
kuikens eerst een mengsel van lucht met CO,
Inademen, waardoor zij zonder benauwd te
worden bewusteloos raken. Daarna wordt
méér CO, toegevoerd zodat de dood intreedt.
De toediening van het gas duurt 3 minunien.
waarna de kast 15-30 minuten gesloten blijfl.
(Een half uur voor 1600 kuikens Is vrij lang
wanneer grote aantallen kuikens moeten wor-
den afgemaakt. Dan zal een grolere kast nodig
zijn;
Ref.) De benodigde hoeveelheid en con-
centratie van hel gas wordt niet genoemd.
Verwarrend is, dal in het onderschrift van de
bijgevoegde afbeelding staal vermeld dat hel
apparaat dient voor \'carbon monoxide eutha-
nasie\', terwijl in hel artikel uitsluitend wordt
gesproken over CO,-gas.
De In Nederland door Kalloten en Houben in
197.1 reeds beschreven CO_,-melhode wordl
alleen geschikt voor kleine aantallen kuikens
genoemd. (Niet vermeld wordt, dal bij de me-
thode Kallofen de kuikens worden gegast in
plastic zakken, welke tijdens het afmaken ver-
vangen kunnen worden, zodat de tnelhode wel
geschikt is gemaakt voor grolere aantallen
kuikens en als zodanig wordt aanbevolen voor
algemene toepassing in Nederland;
ReJ.) De
methode is (nog) nergens wettelijk voorgesch-
reven.

Enkele vóór- en nadelen van andere methodes
worden vrij summier beschreven, waardoor

ondanks de genoemde tekortkomingen
toch een aardig overzichl wordt gegeven van
de verschillende mogelijkheden.
Prof. ir. J. Roepke. Afd. Bedrijfspluimvee-
ziekten, p a Stichting Gezondheidsdienst
voor Pluimvee te Doorn.

-ocr page 319-

Reproductive clinical problems in the
dog

D. E. Jones, J. O. Joshua.

(A I clerinary Praciiiioner Ilaiu/hook. Series edited
hv Sea! King: Jolni H rig/ii PS(, Inc. Brisloi,
l.onden. Boston. 1982).

Bovenstaand boek wordt uitgegeven in de reeks
"A veterinary practitioner handbook\'. Dc auteurs
zijn geen onbekenden voor diegenen die in de
gynaecologie en de verloskunde van het kleine
huisdier zijn geïnteresseerd. t)e tekst in het goed
verzorgde en makkelijk leesbare boekje is op som-
mige plaatsen aangevuld met duidelijke tekeningen.
Beide auteurs zijn zowel hondefokker tentoon-
steller als klinicus, wat in een plezierig praktische
benadering tot uiting komt. Sommige onderwerpen
worden echter enigszins oppervlakkig behandeld,
waarbij een wetenschappelijke fundering soms on-
voldoende aanwezig is. Jammer is ook. dat in een
relatief klein boek een zeer uitgebreid gebied wordt
beschreven: dc gynaecologie, obstetric, andrologie
én pediatrie van de hond. Door de voortplanting
van de hond. benevens enkele randgebieden, van
a tot z te willen behandelen, is een aantal onder-
werpen wel zeer summier aan bod gekomen en had
in deze vorm wellicht beter kunnen worden wegge-
laten. Als geheel is het echter, ook doordat over
het algemeen de nieuwste therapieën er in zijn ver-
werkt, een nuttig boek.

Nadat in de eerste hoofdstukken de anatomie van
het vrouwelijk genitaalapparaat en sommige gynae-
cologische problemen worden beschreven, wordt
in hoofdstuk 4 nader op de oestrische cyclus en de
hormonale beïnvloeding daarvan ingegaan De
hierbij aangegeven doseringen van verschillende
progestativa zijn nogal hoog. terwijl de aangegeven
hoeveelheid oestrogenen ter behandeling van een
ongewenste dekking extreem hoog is.
Uitvoerig wordt aandacht geschonken aan \'schijn-
dracht\'. waarbij de auteurs verschillende uitings-
vormen van dit fenomeen met hun specifieke the-
rapie beschrijven.

Na een hoofdstuk over dekking en kunstmatige
inseminatie in Engeland door de kennelclub
slechts in uitzonderingsgevallen toegestaan
wordt vervolgens ingegaan op de dracht, dc drach-
tigheidsduur, de diagnose (leuke tekeningen om het
verhaal over de palpatie te illustreren) en de com-
plicaties die tijdens de dracht kunnen voorkomen,
zoals abortus ten gevolge van
Br. abortus. Br.
eanis
blijkt in Engeland (zoals ook in Neder-
land!:
Ref.) nog niet endemisch voor te komen, in
tegenstelling tot Amerika. Oplettendheid blijft ech-
ter. vooral bij import van honden geboden.
Uitvoerig wordt voorts ingegaan op de partus en
de problemen die zich kunnen voordoen. Eig. 8
(pag. 87) wekt hierbij enige verwondering: deze
afbeelding toont een pup in een normale kop-
ligging. waarbij het kopje op de voorpootjes rust,
terwijl een beiderzijdse schouderligging voor de
hond fysiologisch is.

Aan het eind van dit hoofdstuk wordt de sectio
caesarea uitvoerig belicht, terwijl o.a. nader wordt
ingegaan op de ethische achtergronden van deze
ingreep. De auteurs menen, dat een teef niet mag
worden gedekt wanneer er problemen met de partus
moeten worden verwacht: de sectio caesarea is nog
altijd een grote operatie met alle daarbij behorend
ongemak voor het dier. Eokkers van rassen met een
hoog percentage keizersnedes zullen op \'zelf wer-
pende lijnen\' moeten selecteren, daarin gesteund
door de dierenartsen. Overigens moeten deze zich
ook bij de begeleiding van een partus niet te snel
door de eigenaar tot een sectio caesarea laten dwin-
gen.

In de volgende hoofdstukken wordt aandacht ge-
schonken aan problemen, die zich tijdens het
puerperium kunnen voordoen, de pediatrie (zeer
summier) en de andrologie.
Het laatste deel van het boekje is gewijd aan een
mengelmoes van fertiliteitsproblemen. In dit deel
komt de grote ervaring, die beide auteurs in dit
vakgebied hebben, weer duidelijk tot uiting. Enkele
regelmatig voorkomende, doch niet frequent be-
schreven. ziektebeelden worden belicht, zoals
loopsheden zonder uitvloeiing, te langdurige loops-
heidbloedingen, steriliteit ten gevolge van een bac-
teriële infectie etc.

Enige verbazing wekt in dit hoofdstuk hct gemak
waarmee de toediening van EH rond de dekking
wordt geadviseerd.

Slotconclusie: Een goed verzorgd, prettig leesbaar
boekje, dat veel informatie biedt, maar waarin de
auteurs zich beter tot een kleiner gebied hadden
kunnen beperken.

A. C. Okkens.

-ocr page 320-

Verslag 24e Internationale
Symposium over Ziekten van
Dieren in Diergaarden, Vesz-
prém, mei 1982

Het symposium werd ditmaal gehouden in het
oude stadje Veszprém nabij het Balatonmeer
in Hongarije. Het werd bezocht door 250deel-
nemers uit 28 landen.

Hoofdthema voor het congres waren fok- en
opfokproblemen. Basis voor een succesvolle
kweek is een goede voeding van de ouderdie-
ren. Eulenberger lanceerde het begrip: \'Ernäh-
rung auf Fruchtbarkeit\' Nl. 1) Voortdu-
rende zorg vooreen uitgebalanceerd rantsoen.
2) Vooral in de levensperioden vóórdedracht;
tijdens de paartijd, de draagtijd en het puerpe-
rium dient de voeding aangevuld te worden
om tekorten aan mineralen en vitaminen te
voorkomen. 3) Extra zorggedurendede lacta-
tie en speciaal voor jonge, nog groeiende moe-
derdieren. Daar exacte opgaven ontbraken,
had deze voordracht vooral het karakter van
een algemeen overzicht.
De gebruikte doseringen Vit. A, D,, E, C, B
complex en Seleniutn werden wel opgegeven
door Altmann. Elk jong hoefdier ontving een
Supplementering. Varkens, zoals het Vietna-
mese hangbuikzwijn, kregen vooral ijzer toe-
gediend. Om locale spierbeschadigingen te
voorkomen werd zowel een preparaat met lÜO
mg Fe "\'" . ml als een Oxytetracycline pre-
paraat 1:1 verdund met fysiol. NaCI of tnet
20% Iructose oplossing. Ook gamrnaglobuli-
nen en coliserum werden met succes in de
eerste levensdagen ingezet.
Over de opfok van jonge carnivoren berichtte
Demontoy. Verlaten jongen zijn veelal onder-
koeld; zij dienen verwartnd te worden, waarbij
er nauwkeurig op moet worden toegezien dat
er door oververhitting geen polypnea op-
treedt, daar deze snel tot uitdrogingen uitput-
ting leidt. Desinfectie van de navelstreng is wel
belangrijk maar mag niet te drastisch gebeu-
ren. Uit een vergelijking van diverse soorten
kunstmelk bleek dat Esbilac de gunstigste sa-
menstelling had en dat het door alle diersoor-
ten goed verdragen en \\erteerd werd.
Verrassend waren de bevindingen \\an Ippen,
dat zowel bij jonge vogels als zoogdieren tnet
respectievelijk 13,1 en 27,4% de parasitaire
infecties van zeer grole betekenis zijn. Hier
kan geconcludeerd worden dal de hygiënische
omstandigheden en hel parasitologisch on-
derzoek le wensen overlaten. Een probleem
bij faecesonderzoek vormen zware infecties
met wormen die nog geen eieren produceren.
De kunstmatige opfok van kangeroes lukt, zij
hel met moeite. Een probleem vormen diar-
reeën; mogelijk op basis van enteritiden,
waardoor dan tevens de bèta galactosidase
producerende cellen aangetast worden, zodat
daarna een regelrechte lactose-intolerantie
blijft bestaan, die op zichzelf weer tot darm-
stoornissen kan leiden bij gebruik van koe-
melk.

10

866

Reeën geven in dierentuinen nog veel zorgen.
Van uit het wild afkomstige dieren kunnen lot
50% sterven aan cachexie en parasitaire infec-
ties. Bij in diergaarden geboren jongen treden
gastro-enteritiden als belangrijkste doodsoor-
zaak naar voren. Waarschijnlijk spelen sociale
problemen (te veel dieren op een klein terrein)
en voedingstekorten bij deze gespecialiseerde
dieren een belangrijke rol.

Lactose intolerantie werd vastgesteld bij de
opfok van een jonge zeeleeuw. Toen, eerst met
behulp van een lactase preparaat (Lactozym
1500) het lactase uit de Welpilac-kunstmelk
gesplitst was en later lactosevrije kindermelk
gegeven werd, traden onder beide omstandig-
heden géén maag-darmstoornissen meer op.
Kaalheid in de 2e levensmaand, zoals die bij
met de hand opgefokte leeuwen, tijgers en
nevelpanters optrad, was waarschijnlijk het
gevolg \\an tekorten in de tot dan toe ver-
strekte koemelk, foevoeging van 30%, van een
brij van lever, vanaf het eerste moment van
kunstvoeding, voorkwam verdere problemen.
Mogelijk speelt daarbij ook een rol dat katte-
melk albumine bevat, dat gemakkelijker ver-
teerbaar zal zijn dan het caseïne uit koemelk.
Navelontstekingen traden bij 5 orang-oetan
baby\'s op tussen de 5e en 21e levensdag. Als
verwekkers weiden
E. coli. Staphylococcen en
Streptococcen geïsoleerd. Alle gevallen re-
ageerden goed op Cientamicine 5 mg kg Bid
gedurende 5-7 dagen, aangevuld met plaatse-
lijke behandeling.

I wee voordrachten over de opfok \\ an Emus
betroffen vooral het probleem van de zoge-
naamde perose, waarbij het tot een draaiing
naar lateraal van de metatarsus komt, zodat
de achilluspees van de hak afglijdt. Uil onder-
zoek hleek dal bij zieke vogels de gehalten aan
Mangaan. Zink en IJzer in hel bloedserum
verminderd zijn.

ra

19X2

Ti/du/ir. Picrui\'iH\'Csk.. dcci 107. afi.

-ocr page 321-

Om tot goede resultaten te komen dient het
voedsel niet te eiwitrijk te zijn (±
20%) en vrij
rijk aan ruwvezel (afhankelijk \\an de leeftijd
3-15%) en kan er worden gesupplernenteerd
met Mn. Zn en Fe. Bij eventuele klinische
verschijnselen kunnen in een beginstadium de
benen losjes aan elkaar gekluisterd worden,
/odat de dieren nog wel kunnen lopen.

De opfok van jonge futen levert veel proble-
men op. Bacteriële infecties komen daarbij op
de eerste plaats (± 50\'f). dan volgen met ge-
lijke percentages parasitaire infecties en or-
gaanveranderingen, Het geheel wektde indruk
dat hygiëne en voeding tekorten vertonen.
Door uw verslaggever werd een voordracht
gepresenteerd over fok- en opfokproblemen
bij reptielen. Ingegaan werd op de invloeden
van temperatuur, licht en vochtigheid op de
geslachtscyclus van reptielen. Bij dieren uit
gematigde klimaatzones zijn het vooral sei-
zoenafhankelijke variaties in daglichtlengte
en temperatuur die de ovarien en testikels tot
produktie aanzetten. Het succes van een
kweek hangt mede af van een goede voeding.
Onder invloed van Calciutu-deficiëntie kun-
nen zowel bij de wijfjes die een legsel irioeten
produceren als bij de eieren en de jongen pro-
blemen optreden. Vooral bij insecten-etende
reptielen is een toevoeging van t\'a en Vit. D,
van eminent belang.

Narco.sen waren het onderwerp van een 7-tal
referaten. Het zwaartepunt lag bij de discussie
over verdere ervaringen met Ketamine-HCI,
al of niet in combinatie met Xylazine-HCl als
narcoticum. Voor sommige vogels, zoals
struisvogels werd Methoxymol met succes in-
gezet. Bij neushoorns zijn de naalden veelal
tekort om i.tn. te kunnen spuiten; dan is het
gunstig hyaluronidase in het anaestheticum te
mengen.

Voor inhalatienarcose van vogels waseen half-
open systeem volgens Mapleson goed bruik-
baar. Halothane 4- O, gaf dan goede narco-
sen. flit de discussie bleek dat ook bij vogels
lijdens Halothancnarcosceen temperatuurda-
ling van 4-5° C kan optreden. Inwikkelen van
de vogel in aluminiumfolie isoleert hem vol-
doende en beschermt bovendien tegen bescha-
digingen door ongecontroleerde bewegingen
in de recoveryfase.

.Stinkklierextirpatie bij stinkdieren kan zon-
der complicaties onder Ketamme-sedatie (40
mg; kg) worden verricht. Het bleek dat na
verwijderen van de met secreet gevulde zak
nog klierweefsel m de omgevende spiermassa
lag. .Na 4 maanden was dit klierweefsel duide-
lijk aan h^t atroliëren. Als complicatie kan
later een rectumprolaps optreden; mogelijk
als gevolg van contracties van de achtergeble-
ven spieren die de secreetzak hebben omge-
ven. Amputatie van hel geprolabeerde deel
bleek noodzakelijk.

Bericht werd over het gunstig effect van humi-
nezuur bij diarreeën van wilde hoefdieren. Het
huminezuur voorkwam in sterke mate het op-
treden van intoxicaties vanuit de afwijkende
darminhoud.

De problematiek der tuberculose blijft in vele
diergaarden actueel. De diagnostiek bij het
individuele dier levert nog steeds problemen
op. Naast de beproefde tuberculinatie en het
röntgenonderzoek blijkt dal, ook bij vogels de
lymphocytenstimulatieiest een waardevol
hulpmiddel is, In enkele gevallen ts bovendien
laparoscopie en ihoracoscopie noodzakelijk
om lot een goede diagnose te komen.
In een voordracht over parenterale toedie-
ningswijzen bij vogels werd levens de indirecte
en de directe lymphografiealsonderzoekiech-
niek behandeld. Bij vogels met een goed ont-
wikkelde phallus kan direct in de daarin aan-
wezige lymphsinussen geapplicecrd worden.
Als locale therapie kunnen voorts injecties in
de luchtzakken worden toegepast. Bij schild-
padden werden vele gevallen van parakera-
lose en verlies van huid gezien na overdoserin-
gen met een water-oplosbaar vil. A, D, E
preparaat.

Verhoging van de aspecifieke al weerkrachten
bij de behandeling van infectieziekten wordl
sinds enige lijd ook in diergaarden bij zoog-
dieren toegepast. Daarbij wordt ofwel inter-
feron direct geapplicecrd door middel van een
aerosol (hierbij zal mijns inziens veel van dit
dure produkt verloren gaan) of i.m. injectie,
ofwel de produktie van interferon door het
dier zelf geïnduceerd. Het laatste is in een
aanlal gevallen mogelijk mei behulp van Le-
vamisole dal gedurende tenminste 6 dagen in
een dosering van 8 mg, kg s.c. wordl geinji-
ceerd.

I\'okken bij olifanten worden op grond van
nieuwe technieken duidelijk als cowpox her-
kend. Daarnaast beslaan mogelijk andere vi-
rusinfecties die een enigszins overeenkomstig
beeld met huid- en slijmvlies laesies veroorza-
ken.

Onderzoek van elk gestorven dier in een dier-
gaardebleek van belangomeen vollediginzicht
te krijgen in de relatieve betekenis van diverse
doodsoorzaken. Pas dan blijkt dat bijv, bij
hoenderachiigen 20% van de sterfgevallen op
trauma berusten.

Amoebiasis bij plantenelende apen bleek
mede gelocaliseerd te zijn in het \'voormaagge-
deelte\'. Dil verklaart ook het voor deze dieren
unieke klinische symptoom van braken bij
amoebiasis. Profylactisch is een eiwitrijke

-ocr page 322-

voeding van belang onder die omstandighe-
den ontstaan er minder invasieve weelselsta-
dia.

Naast een aantal casuïstische berichten over
parasitaire inl\'ecties werd een over/icht gege-
ven over het spectrum van hel anlhelminticum
Fenbendazol (Panaeur®) bij fazanten. Zowel
Syngamus als Capillaria-infeciies waren mei
löü ppm in het voer. gedurende 4 dagen, goed
te bestrijden. Uil de discussie bleek dat Pana-
eur m alle gevallen gedurende meerdere dagen
toegepast moet worden om optimale resulta-
ten te verkrijgen.

Uit een overzichl van sectiebevindingen bij
kantjils uil Zürich werd duidelijk dal de peri-
natale sterfte vrij hoog is. Vooral dood door
verhongeren en door verslikpneumoniën (het
laatste bij handopfok) stonden bij jonge die-
ren op de voorgrond.

Bij gibbons en siamangs bleek een tuberositas
tibiae lot een leeftijd van 2 jaar le ontbreken;
daarna wordl zij tenslotte toch gevormd. Dit
ondanks de geringe belasting van de benen.

Een groot aantal vrije voordrachten betrof
uiteenlopende zaken zoals; De vermelding
van reticulo-endotheliose bij een fazani; ade-
nocarcinoom van de testikels bij een tijger-
python; gehalten aan sporenelemenien in de
haren van herten; de eventuele schadelijke
werking van het algenbestrijdingsmiddel ko-
persullaal op watervogels; necroscn in hel
buikvel bij herten; aangeboren misvormingen
bij reptielen en herhaalde keizersnede bij een
gibbon.

In hel vragenuur kwamen vooral problemen
inzake narcose, uiberculoseprofvlaxe en in-
fectieuze peritonitis bij wilde kalachligen aan
de orde.

Hel congres had een levendig karakter, mede
doordal er voldoende lijd was gereserveerd
voor discussies. De vele nieuwe bevindingen
en ontwikkelingen die werden gepresenteerd,
maakten dil congres tot een v ruchtbaar evene-
ment.

/\'. /wan\'.

Van de faculteit

POSr .ACADFMI.ALP NASCHOI.INCl
Deskundigheid dierenartsen in de zin der
Kernenergiewet

Krachlens artikel 17 van het Toestellenbesluit.
behorend lot de Kernenergiewet, behoort
degene die röntgenapparatuur gebruikt over
een bepaalde deskundigheid le beschikken.

Prof. dr.
üuechl.

ongeacht de vraag of men voor hel betreffende
apparaat al dan niel een vergunning nodig
heefl.

Deze deskundigheid kan worden verkregen
door middel van daartoe door het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan-
gewezen opleidingen.

Onlangs is de opleiding in de veterinair-
rönlgenologische Opnametechniek en Stra-
lenbeveiliging als onderdeel van de dierge-
neeskundige studie aan de Faculteit der Dier-
geneeskunde, Rijksuniversiteit Utrecht door
hel betreffende Ministerie als zodanig ge-
accepteerd.

Daartoe diende aan de bestaande opleiding
een op de praktijk gerichte vaardigheidstrai-
ning le worden toegevoegd.
De opleiding dient te bestaan uil een iheore-
lisch gedeelle aan de hand van een college-
diklaal afgesloten met een tentamen, gevolgd
door een praktische vaardigheidstraining (co-
schap) gedurende één week.
In de toekomst zal aan degene die over vol-
doende theoretische kennis beschikt omtrent
de radiologische Opnametechniek en Stralen-
beveiliging en de praktische vaardigheidstrai-
ning mei goed gevolg heefl doorlopen, na
hel behalen van hel dierenarlsdiploma, een
schriftelijke verklaring worden uitgereikt.
Éénmaal in hel bezit van deze verklaring
wordt men geacht te voldoen aan de in artikel
17 bedoelde deskundigheid, althans ten aan-
zien van hel veterinaire gebruik van röntgen-
apparatuur.

Ook reeds afgestudeerde dierenartsen, daar-
toe uilgenodigd door de Arbeidsinspectie, of
op eigen initiatief, wordt de gelegenheid ge-
boden alsnog deze wettelijk vereiste deskun-
digheid te verwerven.

Daartoe dienen /ij gedurende 1 week deel te
nemen aan de praktische vaardigheidstrai-
ning. zoals deze door de vakgroep Radiologie
wordl ver/orgd.

Deelnemers dienen zich zelfstandig, voor aan-
vang van de kursus, op de hoogte le stellen
van de theorie aan de van het collegediklaat,
hetwelk hen op aanvraag wordl toegezonden.
Deze theoretische kennis dient lijdens de
cursus nader le worden getoetst.
Voor deelname aan deze opleiding kan men
zich rechtstreeks in verbinding stellen met de
vakgroep Radiologie (lel. 0.10 - 5.1125X).
De aan deze cursus verbonden kosten bedra-
gen/985.

P. Zwarl. Vakgroep Pathologie. Aid. Bij/ondere Dieren. Postbus KOl.\'iX. De Uithol. .t5()X 11)

-ocr page 323-

Dr. Paul Janssen ontvangt
de Cairdner prijs

De \'Ciairdner Foundation\' vverd in 1957 in de
provincie Ontario in Canada gesticht door
•laincs Arthur Ciairdner. FF.D. (Hon.) Het
doel van de .Stichting is het bevorderen van
alle wetenschappelijk werk dat gedaan wordt
\\ oor het bestrijden van ziekte en pijn. Boven-
dien hoopt de \'Foundation" hiermee de pu-
blieke. professionele en weten,schappclijke
aandacht te vestigen op de tneest actuele en
belangrijkste medische verwezenlijkingen,
.laarlijks wordt een prijs toegekend aan een
kleine groep wetenschapmensen, als erken-
ning en aanmoediging voor hun wetenschap-
pelijk werk op het gebied van de geneeskunde.
De/e onderscheiding geniet in wetenschappe-
lijke kringen grote bekendheid en waardering.
Dit wordt het best geïllustreerd door het feit.
dal. in de 25 jaar van zijn bestaan niet minder
dan 21 Nobelpriiswïnnaars de \'Gairdner
.Award\' ontvingen.

l ussen de laureaten voor 1982 bevindt zich
thans ook dr. Paul A. J. .lanssen. Research-
direkteur \\an .lanssen Pharmaceutica te Beer-
se. Dr. .lanssen kreeg de \'Gairdner Award\'
v oor de ontdekking en ontwikkeling van tal-
rijke nieuwe geneesmiddelen, waaronder de
antipsychotica met name worden genoemd.

De andere laureaten zijn: Dr. Gilbert Ashwell.
N.I.H.-Bethesda, U.S.A.; Dr. Gunter Blobel,
Rockefeller Universiteit. U.S.A.: Prof Dr.
Arvid Carlsson. Universiteit van Göteborg.
Zweden en Prof. Dr. Manfred M. Mayer, van
de.lohn Hopkins Universiteit, U.S.A.
De l.uitenant-Goeverneur van Ontario. Hon.
.lohn Aid. heeft op 29 oktober 1982 te Toronto
dc onderscheidingen uitgereikt.

Directiewisseling
Duphar Nederland B.V.

Wegens het bereiken van de pensioengerech-
tige leeftijd zal de heer D. Hofhuis, directeur
van Duphar Nederland B.V.. per einde 1982
het bedrijf verlaten.

De heer Hofhuis herdenkt het feit. dat hij 40
jaar geleden in dienst trad van de onderne-
ming.

Per 1 november is benoemd tot directeur van
Duphar Nederland B.V. te Amsterdam de
heer II. Brand. De heer Brand was gedurende
ruim 25 jaar lid van de internationale divisie-
leiding \'lluinan Health\' van Duphar B.V.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

Entlngsbeschikken runderen
mond- en klauwzeer 1982/1983

Na overleg tussen vertegenwoordigers van de
Directie Veterinaire Dienst, de Disirictsin-
specties V.D., de Stichting Gezondheidszorg
voor Dieren, de Gezondheidsdiensten voor
Dieren, de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde, het Centraal
Diergeneeskundig Instituut, de Directie .luri-
dische en Bedrijfsorganisatorische Zaken en
de Algemene Inspectiedienst van het Ministe-
rie van Landbouw en Visserij, isde Entingsbe-
schikking runderen mond- en klauwzeer
1982 1983 lot stand gekomen.
Deze Ministeriële Beschikking is evenals
voorheen gebaseerd op een entplicht voor
runderen aanwezig op de bedrijven en op een
vervoerverbod voor niet geënte runderen.
Als entingsperiode is vastgesteld hel tijdvak
van I december 1982 lol 1 tnaarl 1983.

Ten opzichte van de tekst van vorig jaar zijn
de volgende wijzigingen aangebracht:

-ocr page 324-

Vervoer van runderen, niet zijnde vlees-
stieren of ossen, in de laatste drie weken
van de entingsperiode is uitsluitend toege-
staan op basis van de enting in de huidige
entingsperiode (bijv. in hel geval dat hel
dier aan een bedrijf wordl toegevoegd) -
art. 5, eerste lid;

Echter, indien hel dier in de hier bedoelde
periode rechtstreeks naar een slachtplaats
wordt vervoerd behoeft hetdier niet (ende
op hel bedrijf achterblijvende dieren nog
niet) te worden geënt en kan de eigenaar
voor dit vervoer gebruik maken van een
geleidebiljet voor een slachirund, waaruil
blijkt, dal hel dier (en de overige op hel
bedrijf achterblijvende dieren) in de vorige
entingsperiode is geënt, art. 5, tweede lid.
Hel vervoer van ingevoerde runderen
vanaf de grens lot hel bestemmingsadres is
toegestaan indien de dieren zijn vergezeld
van een E.G.-gezondheidscertificaat of
een geldige ontheffing in de zin van de
Beschikking in- en doorvoer vee, veepro-
dukien e.d. indien hel dier is ingevoerd uit
een ander land dan een E.G.-lidstaat (art.
6).

Ondanks hel feil dal ook tijdens de afgelopen
eniperiode het entstofverbruik nauwelijks
aanleiding gaf tol verschillen, zal ook in de
komende periode controle hierop plaatsvin-
den.

Op leucosebedrijven mag hel enten worden
uitgesteld tol de uitslag van het bloedonder-
zoek bekend is; de serologisch positief geble-
ken dieren worden vervolgens geslacht,
waarna de prakticus de enting op hel betref-
fende bedrijf kan uitvoeren met inachtneming
van de nodige voorzorgsmaatregelen (voor
elk dier een aparte naald gebruiken, jonge
dieren eerst, daarna de oudere dieren enten).
De Veterinaire Dienst zal alle praktizerende
dierenartsen de Entingsbeschikking runderen
mond- en klauwzeer 1982 198.1 toezenden,
alsook een ariikelsgewijze toelichting daarop,
een uiteenzetting rond de dosering mond- en
klauwzeer vaccin, de uiteenzeiiing rond de
afwikkeling van schadeclaims bij abnormale
enlreacties en de richtlijnen ten aanzien s an de
siudenten-assisientie bij de enting.

Varkenspest in Nederland

Sedert de in hel Tijdschrifi voor Diergenees-
kunde
laatslgemelde uitbraak van varkens-
pest in Nederland, zijn opnieuw zes gevallen
gemeld, alle in Noord-brabani en te beginnen
met een fokbedrijf te Deurne op 15 oktober.

Hier waren 71 zeugen, 2.1 opfokzeugen, 2
beren en 241 biggen aanwezig. Hel bleek een
contact van de uitbraak drie dagen tevoren le
Hooge Mierde.

Op 20 en 21 oktober werden nog eens drie
respectievelijk twee uitbraken gemeld. Op
eerstgenoemde datum ging hel om iwee mest-
bedrijven te Luyksgestel en een fokbedrijf te
Hooge Mierde. Hel ene mestbedrijf had 460
mestvarkens en .131 lopers en was een tweede
contact van de uitbraak van 12 oktober; hel
andere had 1773 mestvarkens. Bij hel fokbe-
drijf le Hooge Mierde was vermoedelijk
sprake \\an een buurtinfectie. Hier waren 114
zeugen, 4 beren, 38 opfokzeugen, 20 mestvar-
kens, 248 lopers en 256 biggen aanwezig. De
twee gevallen van 21 oktober betroffen beide
een mestbedrijf te Hooge Mierde. Hel ene met
700 mestvarkens bleek weer een contact van
de uitbraak van 12 oktober te zijn; het andere
met 334 mestvarkens bleek een contact vande
uitbraak van de dagervoor in diezelfde plaats.

BES.VIt:TrEl.l.lKE DIERZIEKTEN
Dier/iektenbulletin nr. 19 vande Veterinaire Diensl
overhel tijdvak van I i, m 15oktober 1982vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangiftepliehtige
besmettelijke dier/iekten in Nederland.

Rotkreupel

l otaal 17 gevallen in 14 gemeenten.

Cironingen 2 gevallen

t-riesland 6 gevallen in } gemeenten

Drenthe I geval

Overijssel I geval

Gelderland 2 gevallen

Noord-Holland 4 gevallen

Zuid-Holland I geval

■Schurft

lotaal 1 geval in 1 gemeente in Groningen.
\\ arkenspest

lotaal 5 gevallcii in 5 gemeenten.
Zuid-Holland I geval

Noord-Holland 4 gevallen

V.XRKI NSI\'ESr
(Guatemala

Volgens een telegram van 11 oktober j.1. van de
betrokken autoriteiten van Guatemala, werden na
het rij/en van verdenking aangaande klinische var-
kenspcslsymptomen op een varkensbedrijf, gedu-
rende X dagen 6.t monsters afkomstig van 22 bedrij-
ven geanalisecrd. Dientengevolge had isolatie en
identificatie plaats van varkenspeslvirus op het
Plum Island Referentie 1 ahoralorium.

België

Volgens een telegram d.d. 15 oktober j.l. van de
Belgische Veterinaire Dienst /ijn in de provincie
Luik twee uitbraken van varkenspest geconstateerd;

-ocr page 325-

IC A>cneu.\\. gcniecnie Soumage, opeen mestbe-
drijl met 5f)2 varkens;

te llombourg. gemeente l\'lonibiére. op een be-
drijf met I 77 \\ arkens.
Sanitair-politionele maatregelen /ijn genomen: af-
maken en destructie van alle betrokken varkens,
desinlectic van de bedrijven cn instelling van een
/önc de protection.

A f- RIK A A \\ S E V A R k E N S P E S I
Ean/ania

Bij een telex van 12 oktober 19X2 deelde de Veteri-
naire Dienst te Dar-Es-Salaam mee, dat een uit-
braak van Afrikaanse varkenspest vermoed uerd in
de nabijheid van Mbeya, oosterlengte, 18° /ui-
derbreedtc.

De gebruikelijke quarantainemaatregelen /ijn inge-
steld.

1.

De volgende stalen zijn erbij betrokken:

lotaal aantal

1 otaal aantal

Lab.

uitgeslagen van onder-

onderzichte gevallen.

zochte gevallen

___

pos.

neg.

lopende

Colorado

3X5

285

90

10

yoining

67

36

28

3

(!tah

23

17

1

5

Idaho

64

37

12

15

Nicuw-Mexico

34

30

4

0

Arizona

9

4

2

3

Moniana

14

6

2

6

Nebraska

T

1

1

0

1 otaal:

59X

416

140

42

MOM:)- EN KLAUWZEER
lan/ania

EAencens op 12 oktober gafde Veterinaire Dienst te
Dar-Es-Salaam kennis van twee haarden van
mond- en klauw/eer, en wel in de streek van Mbcva
te Mwambani, op }2 oosterlengte, 8° /uider-
brecdtcente Mbo/u, op 32° oosterlengte, 9° /uider-
brcedte. Het virustype was nog niet vastgesteld.
De gebruikelijke quaraiuainemaatregelen /ijn ge-
nomen.

Zambia

Bij cen telegram d.d. 18 oktoberj.l. deelde de Veteri-
naire Dienst te Lusaka mede, dat verdenking ten
aan/ien van inond-cn klauw/ecr wasgere/en tussen
9 2()\' cn 9 30\' zuiderbreedte en 32 Oö\' ooster-
lengte cn 33° 00\' oosterlengte.
Serummonsters zijn genomen voor typebepaling en
men is overgegaan tot sanitaire maatregelen.

BESME I LEI.EIKE BOVINE

PLEIIROI\'NEUMONIE

Frankrijk

Reeds eerder werd melding gemaakt van uitbraken
van besmettelijke bovine Pleuropneumonie in het
Massif du Cay rol (Pyreneeën). Op 12 oktober werd
terzake weer een telex ontvangen van het Franse
Ministerie van l.andbouw.

Serologische onderzoekingen op 3 verschillende
momenten opalle kuddes verblijvend opzomerwci-
den. die onder veterinaire surveillance geplaatst
waren, leverden slechts 3 positieve reacties op bij
dieren die tot één en dezelfde kudde behoorden. Alle
dieren die behoorden tot deze kudde en de kuddes
die met hen in contact waren geweest (150 volwas-
sen runderen en 99 kalveren), zijn afgemaakt,
l ot nu toe zijn in totaal 864 runderen afgemaakt in
het kader van de uit roei ingsmaat regelen ten aanzien
van de ziekte. Nu de serologische tests op alle aange-
taste bedrijven rond de primaire uitbraken (Mon-
tredon - Labessoniè en Caldegas) tot driemaal toe
(met intervallen van meer dan een maand) negatiel
zijn uitgevallen, zijn de controlemaatregelen daar
opgeheven.

De drie kwetsbare zones zullen voorlopig onder
epidemiologische surveillance blijven staan.

In Nicuw-Mexico en .Arizona zijn sinds juli geen
nieuwe gevallen gemeld, m Nebraska niet meer
sinds begin september.

In de overige genoemde staten doen zich nog
steeds nieuwegevallen voor, met name in Idaho.
De ziekte heeft paarden, runderen, schapenen
honden getroffen; daarnaast zijn bij mensen 30
klinische gevallen gemeld.

VESICULAIRE SlOMA I I I LS
L.S,A.

Van dc .Amerikaanse ambassade te Parijs werd op
12 oktober een overzicht ontvangen van de ontwik-
keling in de situatie ten aanzien van vesiculaire sto-
matitis in de Verenigde Staten.

-ocr page 326-

1982

November:

16 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werk-
vergadering Varken- Ciezondbeidsdienst Box-
tel.

18 Kring de Westhoek. Vergadering.

18 Ciroep Cieneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Ledenvergadering. Rest. Hoog-
Brabant. Utrecht. Aanvang 15.00 uur.

18 Klinische Avond (pag. 712).

19 20 Ciroep Vet. Homocopathie K.N.M.v.D.
Beginnerscursus en vervolgcursus (pag. 758).

25 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland.
Vergadering. Utrecht.

25 Al\'d. Cielderland K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring.

.10 Ciroep D.LB. K.N.M.v.D. Symposium Dierge-
neesmiddelen(wet). Utrecht, .laarbeurscon-
grescentrum (pag. 758).

December:

2 Aid. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werk-
vergadering Pluimvee- Ciezondheidsdienst
Boxtel.

6 18 AO-VF. r Kurse in Davos (Schweiz) (pag.
546. 680).

8 Afd. Cironingen-Drenthe K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

9 Ciroep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

9 Ciroep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

9 Ciroep Cieneesk. van het Rund K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

9 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Afdelings-
vergadering. Hotel Restaurant Belvédère.
Schoonhoven.

1.1 Kring Dierenartsen Cieldersc Vallei. Vergade-
ring.

14 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werk-
vergadering Rund-Ciezondheidsdienst Boxtel.

14 Afd. Limburg K.N.M.v.D. .Algemene leden-
vergadering.

14 ,Afd. l-riesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.
.■Aanvang 14.00 uur. Herenveen.

14 Afd. Noord-llolland K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

16 .Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

16 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hellendoorn.

198.1

.Januari:

11 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D, Werk-
vergadering Schaap- Cjezondhcidsdicnst Box-
tel.

27 Kring Dierenartsen Cieldersc Vallei. Vergade-
ring.

27 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Algemene
Ledenvergadering- Den Dungen.

Februari:

.1 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werk-
vergadering Kleine Huisdieren- Ciezond-
heidsdienst Boxtel.

5 WAA fweede Verkeersmedische Dag. RAI-
cursuscentrum. Amsterdam.

12 Ciroep Veterinaire Homoeopathie. Sympo-
sium (pag. 758).

24 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werk-
vergadering Paard-Ciezondheidsdienst Boxtel.

Maart:

.1 4 Fachgruppe ■Clcflüger der DVCi. Fagung
über \'Krankheiten der Vögel\'. Berlin.

7 Kring Dierenartsen Cieldersc Vallei. Vergade-
ring.

10 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werk-
vergadering Rund-Ciezondheidsdienst Boxtel.

17 Klinische Avond (pag. 712).

24 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werk-
vergadering Varken- Cie/.ondbeidsdienst Box-
tel.

April

8 10 British Small Animal Veterinary Assoc.
.Annual Congress. London (pag. 680).

12 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werk-
vergadering Kleine Huisdieren- Ciezond-
heidsdienst Boxtel.

21 Kring Dierenartsen Cieldersc Vallei. Vergade-
ring.

22 WAA Tandartsencongrcs. .laarbeurscongres-
centrum. Utrecht.

2.1 Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\'. Regionale
Arbeitstagung Nord. Oldenburg.

22 24 Voorjaarsdagen 198.1. Ciroep Cienees-
kunde van het Kl. Huisdier. Amsterdam.

26 Afd, Nooid-Brabant K,N,M.v,D. Werk-
vergadering VIceskalveren- (ie/ondheidsdienst
Boxtel.

Mei:

9 LI International C~onfercnce on Impact ol
Discases on Livestock Production in tbc fro-
pics. Florida (pag. 766).

18 A.C.V.-Controle. Studiedag. Biddinghuizen.

,luni:

9 Klinische Avond (pag. 712).

10 11 .lahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermcdizin. Luzern (pag. 671).

.Augustus:

2 4 International Symposium on Laboratory

Animal Science. Vancouver (pag. 766).
14 19 5. Weltkongress über 1 ierproduktion.
I okio.

-ocr page 327-

In memoriam

D. D. BAKKER

is vrij onverwacht
tot / april 1978
17 Proejdieren van
Groningen.

Op zondag. 20 decemher 1981
overleden drs. D. O. Bakker.
Directeur van de Centrale Dien.
de Medische h\'acuheit van de R. U.
Dirk Dotove Bakker werd op 4 tnaart 1913 te
.Atnsterdatn geboren. Zijn grote wens om later
naar zee te gaan en evenals zijn vader kapitein c
de grote vaart te worden kon niet in vervulling
gaan wegens een tttinuscule oogafwijking. .Mede
tmder ittvloed van een bevriend praktizerend
dierenarts werd loen voor diergeneeskunde
gekozen.

Sa een vlotte studie kreeg hij op 16 Juni 1937
zi/n hul en werd assistent op t \'eterinaire
Verloskimde. Op j Juni 1938 nam hij de praktijk
over van collega C. Hoek Spaans, die naar .\\\'ed.
Oost htdië vertrok. Na de inpolderittg van de
Soordoostpolder aanvaardde hij i/e functie van
directeur van de Veterinaire Dienst van de
.\\oordoosipolder en werd naast de
praktijkwerkzaatnheden behandeling van
trekpaarden, trekossen en inscharittgspinken
belast tnet de ophouw en leiding van alle
Veterinaire Diensten in de nieuwe polder. Collega
l \'riehttg nam per l Juni 1943 zijn praktijk in
Katnpen over en heeji in die tnoeilijke oorlog.s-
en na-oorlogse Jaren aan Dirk Bakker een
prettige en htdpvaardige collega gehad, die bij
ziekte en andere moeilijkheden steeds bereid was
con atnore te helpen.

ht de bezettingstijd maakte collega Bakker
verdiertstelijk door geallieerde piloten rtaar
ottderduikadresseit te brengen. Des te tragis
was het daarom dat op de bekende Dolle
Dinsdag een Engelse Jager de auto waarmee
collega Bakker praktijk deed een z.g. ga.spt
op het Kampereiland onder vuur nam en
doorzeefde. De chauffeur kon .snel dekking
zoeken en bleef ongedeerd. Collega Bakker
zi/n adtninistrateur werden zwaar gewtmd. Toen
de laatste in jantiari 1945 aan zijn verwondingen
bezweek, was Dick in zoverre hersteld dat hij de
begrajettis kon bijwtmen. In 1952 kwatn hij als
.Adjtinct Inspecteur hij het Veterinair
Staatstoezicht en werd tater tot Inspecteur in
algetnene diëtist benoetnd. Deze laatste fimctie,
een bureaufunclie. is waarschijnlijk min of tneer
een deceptie geworden voor de betrokken
partijen.

Van 1960-1964 was hij werkzaam bij Organon.
Toen hij op I tnei 1964 benoettid was tot
proefdier.specialist aan de .Medische Eaculteit van
Groningen, was hij één van de weinige
dierenari.sen in Nederland, die als werkgebied
uitsluitend proefdieren hadden. In zijn functie

zich

cher

\'.tt

•n

van Veterinair Inspecteur in algetnene dienst was
hij reeds in contact gekotnen tnet
proejdiervoorzieningen bij de voorbereiding van
de nieuwbouw van twee Veterinaire Research
Instituten.
.Vu zijn aanstelling in Groningen kon
een begin worden gemaakt tttet de ontwikkeling
van plantten voor de bouw van een centraal
gebouw voor diere.xperitnenteel onderzoek. Vanaf
het hegin heeft hij beseft dat i.solement niel de
aangewezen vicg was otn in Groningen iels van
de grond te krijgen. De e.xcentrische ligging van
Groningen heeft hem er geenszins van
weerhouden intensieve cimlacien aan le knopen
en te onderhouden met proefdierkundig
Nederland. Ondanks het feu dat hij op latere
leejiijd nog een voor hem nieuw vakgebied
binnenstapte, heeft hij sieeds met volle overgave
getracht de ontwikkelingen binnen dat vakgebied
bij te houden en daaraan zijn bijdrage te leveren.
Hij heeft vanaf de oprichting van de Stichting
iMndelijke Werkcotnmis.sie Laboratoriumdieren
deel uitgemaakt van het bestuur. Zijn activiteiten
tnet betrekking tot de cursus voor dierverzorgers
en biotechnisch laborant getuigen van zijn
opbouwende instelhng. Hij is steeds lid geweest
van de landelijke cursuscotntni.ssie van de E W. /..
en van het bestuur van de Stichting
Bedrijfsopleidingen Rijksuniversiteit Groningen.
De belangrijkste gebeurtenis in zijn Groningse
periode na.ï ongetwijfeld het tnotnent waarop de
Centrale Dienst Proefdieren het nieuwe Centraal
Dieren Eaboratoriutn in gebruik kon nemen in
het voorjaar van 1974. De grote belangstelling bij
zijn afscheid in maart 1978 is een bewijs voor de
grote verdiensten die hem voor de ontwikkeling
van tnogelijkheden op proefdiergebied in
Groningen en ook landelijk worden toegekend.
Hij heeft tnaar kort van zijn pensioen kunnen
genieten. Wij wensen allen die hetn dierbaar
waren veel sterkte bij het verwerken van het verhes
bij zijn overlijden.

D. ERIELING.

.4. B. M. VAN DER STEEN.

J. B. WII.TERDINK.

-ocr page 328-

De entingsperiode 1982 1983 zal duren van
1 december 1982 tot 1 maart 1983. Nadere
technische details zijn uiteengezet in de
toelichting op de entingsbeschikking welke
o.a. aan alle praktizerende dierenartsen is
toegezonden. Ook in de besprekingen
tussen de praktizerende dierenartsen en de
gezondheidsdiensten zal het onderwerp
worden behandeld.

De toewijzing van de studentenassistentie
wordt door het Hoofdbestuur van de
K.N.M.v.D. gedelegeerd aan de
Provinciale Vestigingscommissies.

Er wordt van uitgegaan dat iedere prakticus
zelf 4000 runderen ent. Voor het aantal
runderen dat boven genoemde norm
uitgaat, kan per 500 runderen één
assistentiedag worden toegewezen.
Hierbij wordt voor de berekening van het
aantal praktici per praktijk er van
uitgegaan dat bijvoorbeeld een prakticus die
geheel of grotendeels grote huisdieren doel
voor I en de prakticus die hoofdzakelijk
kleine huisdieren doel voor een \'/, telt.
Wanneer hel toegewezen aantal dagen voor
studentenassistentie door de Provinciale
Vestigingscommissies niel is berekend op
basis van de norm van 4000 runderen per
prakticus, dient hierover te zijn beslist in
een zitting van de betreffende
Vesiigingscommissie, waarin dan
vertegenwoordigd zijn de vertegenwoordiger
van de betreffende afdeling van de
K.N.M.v.D., de Provinciale
Gezondheidsdienst en de Disirictsmspeciie
van de Veterinaire Diensl. De redenen om
af te wijken van de norm van 4000 dienen
doorde Vestigingscommissies aan hel
bureau van de Maatschappij gemeld te
worden. Als zodanige redenen kunnen
worden genoemd:

gezondheidstoestand prakticus;
bijzondere praktijkomstandigheden
(zoals veel kleine bedrijven);
bijzondere praklijkvoering;
parl-time werkzaamheden prakticus.
In principe wordl deze zitting slechts
éénmaal voor de aanvang van de entperiode
gehouden.

874

Aanvragen voor assistentie dienen ruim
voor deze zitting ingediend te worden bij de
secretaris van de Vestigingscommissie (zie
pagina 24 van het Diergeneeskundig
Jaarboek 1982).

De gediireiule de laaisie Jaren gehanieerde
stelregel dat afgestudeerden voorrang
genieten op studenten hlijft ook dit jaar van
kracht.

De gang van zaken is als volgt:

De aanvragen om assistentie worden
beoordeeld en toegewezen door de
Provinciale Vestigingscommissie. Alleen
wanneer er geen werkzoekende
afgestudeerde dierenartsen tneer bij hel
Bureau van de Maatschappij ingeschreven
staan, die beschikbaar zijn voor het enten
tegen mond- en klauwzeer zal toestemming
verleend worden om studenten in le
schakelen.

Op grond van deze toewijzing wordt door
het Bureau van de Maatschappij een
verklaring afgegeven dat de betreffende
dierenaris behoefte heefl aan een assistent.
Aangezien op deze verklaring het tijdvak
gedurende welke gebruik wordl gemaaki
van assistentie vermeld dient te worden,
wordt deze verklaring pas afgegeven nadat
de dierenaris hel tijdvak en de naam,
woonplaats en geboortedatum van de
assistent heeft doorgegeven aan het Bureau
van de Maatschappij. Hel Bureau brengt
deze gegevens tevens ter kennis aan de
Veterinaire Dienst, die op grond van deze
informatie de betreffende assistent een
verklaring verstrekt, waarin zijn vermeld
het tijdvak waarin en de naam van de
dierenarts onder wiens leiding en
verantwoordelijkheid de handeling wordt
verricht.

I egelijkertijd worden de gegevens
medegedeeld aan de

verzekeringsmaatschappij ter verzekering
van de betreffende assistenten. Een
bevestiging van deze verzekering, alsmede
de bijbehorende nota worden zo spoedig
mogelijk aan de dierenarts toegezonden.

Assistentie tijdens de jaarlijkse enting van runderen tegen
mond- en klauwzeer in de periode 1982/1983

KONINKI.UKI, Nf.ni KI...\\Nl)Si; M.V.M SC HA l\'l\'l.l VOOR I )l f R(. I N HfSK T N 1)1

-ocr page 329-

Schematisch samengevat is de werkwijze
dus als volgt:

1. Prakticus vraagt tijdig toestemming
voor assistentie aan Provinciale
Vestigingscommissie;

2. Provinciale Vestigingscommissie neemt
beslissing over aantal dagen en deelt
beslissing mee aan prakticus en aan het
bureau van dc K.N.M.v.D.. onder
vermelding van overwegingen, indien
afgeweken wordt van de uitgangsnorm;

.3. Prakticus mag voor toegestane
assistentiedagen pas een student
aantrekken, als er bij het
waarnemingsbureau van de K..N.M.v.D.
geen werkzoekende dierenartsen meer
ingeschreven staan;
4. Prakticus geeft het Bureau van de
K.N.M.v.D. zo spoedig mogelijk door
welke dagen er een assistent is en wie de
assistent is evenals eventuele wijzigingen
hierin mede in verband met de
verzekering;
.\'). Bureau van de K.N.M.v.D. geeft dit zo
spoedig mogelijk door aan de
Veterinaire Dienst, stuurt witte kaart
aan prakticus waarop de periode van
assistentie vermeld staat en draagt zorg
voor melding aan de
verzekeringsmaatschappij;
6. Veterinaire Dienst stuurt verklaring aan
student (op het adres van de prakticus)
en afschrift hiervan aan de K.N.M.v.D.
\\ oor alle duidelijkheid nog het volgende:
Voor assistentie, waarvoor door de
Provinciale Vestigingscommissie géén
assistentiedagen zijn toegewezen, zal géén
verklaring door het Bureau van de
K.N.M.v.D. worden afgegeven, evenmin als
een verklaring door de Veterinaire Dienst
aan de assistent zal worden verstrekt.
Bovendien dient men er rekening mee te
houden dat ten behoeve van deze niet-
toegewezen assistenties géén verzekering
kan worden afgesloten op basis van het
lopende contract bij de
verzekeringsmaatschappij.

BliemioL

Om de benodigde verklaringen tijdig in

bezit te hebben, zal een aanvraag lenminsie

J dagen, maar bij voorkeur 5 dagen,

tevoren aan het Bureau van de K.N.M.v.D.

moeten worden gericht.

Wellicht ten overvloede zij medegedeeld dat

voor assistentie door afgestudeerde

dierenartsen geen toestemming van de

Provinciale Vestigingscommissie nodig is.

Richtlijnen

Onderstaand volgen de richtlijnen ten
aanzien van de uitvoering van de
Koninklijke Besluiten betreffende assistentie
bij de georganiseerde dierziektenbestrijding.\'
Zoals bekend mag worden verondersteld,
wordt
uilsluitend vergunning verleend voor
de mond- en klauwzeerentingen.
Ter voorkoming van enig misverstand
wordt erop geattendeerd, dat de
Koninklijke Besluiten inzake de toelating
van anderen dan dierenartsen tot de
uitoefening van de diergeneeskunst in
beperkte omvang onveranderd blijven.
Dit betekent, dat uitsluitend studenten
kunnen worden ingeschakeld, die het
eerste
gedeelte van het doctoraal examen
met
goed gevolg hebben afgelegd en in het bezit
zijn van een desbetreffende verklaring van de
Directeur van de Veterinaire Dienst.
Deze verklaring wordt door de Veterinaire
Dienst alleen afgegeven, indien de prakticus
schriftelijke toestemming heeft gekregen van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor f)iergeneeskunde (witte kaart), waaruit
blijkt, dat hij zij behoefte heeft aan
assistentie. Deze toestemming door de
K.N.M.v.D. wordt uitsluitend verleend in-
dien de betreffende Provinciale
Vestigingscommissie op het verzoek van de
prakticus positief heeft gereageerd. Indien
er geënt wordt door een student, waarvoor
noch toestemming is verleend door de
k.S. M v. l). noch een verklaring is
afgegeven door de Veieriitaire Dienst, zijn
zowel prakticus als student In overtreding.

VhRZEK.ERIN(}HN
Verzekerde rubrieken:

1. Aansprakelijkheidsverzekering voor beroepen particulier
Maximaal per gebeurtenis voor personen en of goederenschade

2. Persoonlijke ongevallenverzekering

A. in geval van overlijden

/ 1.000.000.

/■ 25.000,
./ -100.000,

B. in geval van blijvende algehele invaliditeit
(inclusief motorrisico tot maximaal / 50.000. -)
m geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid maximaal per dag

C\'.

KOMNKI.I.IKr NIDI KI.-\\M)SI .VI ,\\ Al St 11.\\l\'l\'l J VOOR I )l i; KC, I \\ i: [Sk l \\l)l.

-ocr page 330-

Samenvatting van de
verzekeringsvoorwaarden

Aansprakelijkheidsverzekering
Omvang van de dekking.
De beroepsaansprakelijkheidspoiis biedt
wanner er sprake is van een ver;ekerd
evenement — onder meer:

a. vergoeding van schade door een
verzekerde aan een derde toegebracht
tot maximaal het verzekerd bedrag;

b. vergoeding van de proceskosten (na
toestemming van de maatschappij) van
de in een tegen verzekerde aanhangig
gemaakte strafzaak;

c. vergoeding van gemaakte kosten ter
voorkoming of vermindering van schade
(tot het verloop van de verzekerde som).

De verzekering keert uit bij schade aan
personen (letsel, overlijden) schade aan
z.aken (beschadiging, vernietiging), met
inbegrip van de daaruit voortvloeiende
schade.

Per verzekeringsjaar voor schade door
geleverde goederen wordt maximaal
/ 1.000.000. uitgekeerd.
Belangrijk: ter voorkoming van eventuele
misverstanden wordt er op gewezen dat
deze W.A.-verzekering geen dekking biedt
voor schade, toegebracht met motorisch
voortbewogen voertuigen. Voor een
dergelijke schade moet namelijk een beroep
gedaan worden op een - wettelijk
verplichte W.A.-verzekering voor auto,
motorrijwiel, scooter, bromfiets e.d.

Persoonlijke ongevallen verzekering:
Omvang van de dekking.
Rubriek A. Bij overlijden wordt de gehele
verzekerde som uitgekeerd.
Rubriek B. Bij blijvende invaliditeit wordt
de gehele verzekerde som of een gedeelte
daarvan uitgekeerd, al naar gelang sprake is
van gehele of gedeeltelijke invaliditeit.
Rubriek C. Indien dc verzekerde ten
gevolge van een ongeval geheel ol
gedeeltelijk ongeschikt is zijn beroep uit te
oefenen wordt uitkering voor tijdelijke
arbeidsongeschiktheid verleend gedurende
maximaal 1 jaar.

Eigen risico (wachtdagen)
Voor de rubriek persoonlijke
ongevallenverzekering (B en C) zijn
bestaande ziekten, kwalen en
lichaamsgebreken uitgesloten.

De premie van het totale pakket bedraagt:
/ 4.50 per dag (e.xclusief de
assurantiebelasting, tnomenteel / 0,15).

Met betrekking lot de ongevallen-dekking is
het van belang dal deze op opgegeven
dagen doorgaal. aangezien het kan
voorkomen dat een student dan moet reizen
en hem een ongeval kan overkomen,
feneinde de belangen van de dierenarts en
de student het beste te dienen, werd lussen
hel Bureau van de Maatschappij en de
Verzekeringsmaatschappij overeengekomen
dat zon- en feestdagen, die in een
assistenlieperiode vallen, worden
medeverzekerd. Hierover zal dan ook
premie verschuldigd zijn.

Commissie Bevordering
Diergeneeskundig en
Vergelijkend Ziektekundig
Onderzoek

De Commissie Bevordering
Diergeneeskundig en Vergelijkend
Ziektekundig Onderzoek deelt hierbij mede
dal in lotaal ± / 10.000. beschikbaar
gesteld kan worden ler ondersleuning van
onderzoek dat dient le liggen op de
gebieden van de Diergeneeskunde dan wel
van de Vergelijkende Ziektekunde.
Overeenkomstig de doelstellingen wotden
de gelden uitsluitend ler beschikking gesteld
van het onder/oek zelve en niel voor
publikalie van resultaten ofandere
bijkomende kosten.

Zij die hiervoor in aanmerking wensen le
kotnen, worden uitgenodigd zich vóór 1
januari 198.1 schriftelijk aan te melden bij
dc secretaris van de Conunissie. Hierbij
dient opgave le worden gedaan van de aard
van het te verrichten onderzoek en tevens
een beknopt werkschetna alsmede een
begroting le worden overgelegd.

Namens de Commissie B.D.V.Z.O..
de \\ oorzuier proj. dr. J. Bonw.
de .Secreiaris prof. dr. P. /.w an.

Burg. V. d. Weverstraat 16.

,198rHK Bunnik.

-ocr page 331-

Jaarcongres K.N.M.v.D. 1982
naar 1983

Oktober 1 en 2 samen in een Overijssels
oord;

Hotel Boekelo heeft menigeen bekoord,
üp de rede door de voorzitter gemaakt
is door de pers en radio gretig ingehaakt.
De begeleiding was knap misverstaan;
Ook hobbyisme kan hel vreemd vergaan.
Ook bleek daar al ras en ze waren in hun
sas.

Dat de prijs van het l ijdschrift voor een
groep was.

Het thema Immunologica brak de
weerstand

\\an veel nuchter en praktisch verstand.
Hel werd door de sprekers enthousiast
gebracht.

En er zal nog wel eens over worden
nagedacht.

Bij een goed glas, een landrijk vol bord en
klaar lied

kunnen veterinairen genieten van een
travestiet.

De jaarvergadering was zeer geanimeerd
En niet alleen werd met de tijd gejongleerd.
Een ieder was voldaan en \'volgetankt\'.
Daarom afd. Overijssel namens allen
bedankt.

We waren naar het oosten van het land
gegaan

en kwamen er als wijzen weer vandaan.
In het bijzonder de jaarcongrescommissie
niet vergelen

Ze hebben zich uitstekend van hun taak
gekweten.

foch moet veterinair Nederland weer
verder gaan

En ziet hier volgend de jaarcongrescommissie
1983 staan.

Zij willen zich aan u graag presenteren
En hopen dat u hen inet uw bezoek zult
eren.

/.. v.ü. Sluis (voorzitter),
//. Jorna (secretaris),
(y. Siehinga.
V/u\'. ,V/. Eggink.
Uu . R. Schukken.
.4. Lohsieyn.
E H. le Gilfel.

[LfiDomio

\'Zo moet het niet\' (47)

Naar aanleiding van een binnengekomen
klacht dat personeel van een dierenasiel,
niet zijnde dierenartsen, sterilisaties en
castraties, tevens geneeskundige
behandelingen zou uitvoeren, werd een
nader onderzoek ingesteld.
Op het asiel was inderdaad een
behandelkamer ingericht met daarbij een
volledige apotheek ten behoeve van kleine
huisdieren. Volgens de gegevens hield een
dierenarts uit een naburig dorp één keer in
de week op een avond spreekuur.
Uit het onderzoek kwam naar voren dat het
personeel inderdaad geneeskundige
behandelingen verrichtte, eenvoudige
wondbehandelingen, dieren injecties geven
voor nabehandeling etc. Dat er operaties
werden uitgevoerd kon niet worden
vastgesteld. Voor eenvoudige ziektegevallen
verstrekten de personeelsleden wel
medicijnen. Uit het onderzoek kwam naar
voren dat alle verrichtingen welke de
personeelsleden uitvoerden van het
pension, asiel gratis werden gedaan. Voor
de geleverde medicijnen injecties moest
worden afgerekend met de dierenarts.
De dierenarts over bovenstaande gehoord,
gaf toe dat het lichtelijk uit de hand was
gelopen. De eindverantwoordelijkheid lag
echter bij hem. Er waren enkele
personeelsleden die al jaren op het asiel
hadden gewerkt en zodoende een ervaring
hadden opgebouwd. Volgens de dierenarts
was het meer pro deo-werk wat hij deed
voor het asiel.

lilt de afrekening van het asiel met de
dierenarts en de berekende prijzen van de
geneesmiddelen, was dit niet af te leiden.

Jaarboek 1983

Wilt u zeker zijn dat uw gegeven.s in het .Jaar-
boek IM83 juist zijn, dan verzoekt de Kedaklie
van het Uiergeneeskundig Jaarboek u vóór 1
december 1982 eventuele fouten en wijzigin-
gen door te geven aan het Bureau van de
Maatschappij.

-ocr page 332-

2e Lijns diergeneeskunde? (8)

Geachte Redaktie,

Na afloop van de discussies op de
najaarsdag van de Groep Geneeskunde van
het Kleine Huisdier te Rhenen met
betrekking tot de evaluatie van de kleine
huisdierenpraktijk, heb ik de behoefte om
een en ander te ordenen en te resumeren.
Op de eerste plaats trioet mij van het hart
dat ik de indruk kreeg dat /eer veel
collega\'s zeer goede ideeen naar voren
brachten die, allemaal geuit, tot een
eindeloze discussie zouden hebben geleid.
Daarom breng ik het idee naar voren otn
door te gaan met het insturen van
rubrieken in het
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde,
met andere woorden
vanuit de Groep deze collega\'s te benaderen
om hen te vragen hun ideeën, bijvoorbeeld
in briefvortn, aan het bestuur van de Ciroep
te zenden, waarna dit bestuur deze stukken
kan ordenen en ter opnatue kan aanbieden
voor publikatie. Dan ook blijft de discussie
centraal gereguleerd en niet beperkt tot een
klein gezelschap.

Nu echter ter /ake.

Na de heldere uiteenzetting van professor
Rijnberk, het "gecijfer" van de heer Van
Hssen en de voordracht van collega Jansen-
Ströbl, komt het tnij voor, dat wij praktici,
ieder voor zich de gevolgen onder ogen
dienen te zien, veroorzaakt door de
veranderingen die op ons afgaan komen.
Vlet andere woorden: volgend jaar komen
de eerste specialisten uit Utrecht vrij na cen
opleiding van:

4 jaar opleiding tot doctoraal e.xamen
diergeneeskunde - dierenarts
2 jaar gedifferentieerde opleiding kl.
huisdiergeneeskunde - dierenarts
2 jaar assistent dierenarts kl. huisdieren
algemeen - specialist
2 jaar assistent dierenarts kl. huisdieren
specialisatie - specialist.

levens zal de K.N.M.v.D. dan haar
eisenpakket ten aanzien van de outillage
van de praktijk dienen gereed te hebben, te
weten:

a. eisen ten aanzien van inrichting

basispraktijk (dierenarts overwegend ten

878

bate van grote huisdieren, tevens
behandeling van het kleine huisdier);

b. eisen ten aanzien van inrichting praktijk
uitsluitend voor de behandeling van
ziekten in het algemeen ten bate van
het kleine huisdier;

c. eisen ten aanzien van inrichting van een
kliniek ten bate van kleine huisdieren
waarin de kleine huisdieren specialist kan
werken.

In den lande werken momenteel reeds vele
collega\'s in min of meer gespecialiseerde
vorm aan de behandeling van kleine
huisdieren. De praktijkomstandigheden
wisselen natuurlijk sterk ten aanzien van
plaatselijke bevolkingsdichtheid en
patiëntenaanbod in den lande en ik stel mij
voor dat hierdoor de wenselijkheid blijft
bestaan van verschillende praktische
uitvoeringen van de tweede lijns
diergeneeskunde.

Persoonlijk ben ik ook voorstander van het
particulier initiatief met eigen risico ten
aanzien van financiële haalbaarheid van de
uitvoering van de tweede lijns
diergeneeskunde. Ik geloof niet dat deze
vorm los te koppelen is van de opbrengsten
uit de eerste lijns diergeneeskundige
praktijk. Wij weten nu al dat opereren
financieel minder lucratief is dan de
consultatieve praktijk met het huidige
entingentariel. Ook denk ik dat dit in de
toekomst niel veranderen kan omdat de
kosten van specialistische handelingen dan
zo hoog zullen worden dat dit ten koste zal
gaan van het patiëntenaanbod. In feite is
dit al cen vorm van financiële
risicospreiding voor de cliënt cn lijkt het
mij nief slecht om dit te continueren;
uiteraard voortdurend gevolgd cn
bijgestuurd door de tarievencommissic van
de Kon. Ned. Mij. voor Diergeneeskunde.
In deze ontwikkeling lijkt het mij toe dat
hobbyisme en onvoldoende onderbouwde
specialistische ingrepen, door minder
deskundige collega\'s uitgevoerd, ook zullen
afnemen. Immers, wie van ons riskeert nog
tcrechtwijzigingen van de kant van de
Ereraad in welke vorm dan ook. in
aanmerking nemende dat eveneens een
intercollegiale toetsing van de grond zal
komen en het publiek beter zal worden
voorgelicht met betrekking tot de
mogelijkheden in de behandeling van het

(Buiten verantwoordelijkheid van de redaktie)

KOMNKI.IJKt: Ni-lDtRI.VNDSt; Vl.A.i>i ISt H.A l\'l\'l.l VOOR 1)11. RG t N t ESK l N Dt;

-ocr page 333-

kleine huisdier. En dat alles voor een weinig
aantrekkelijke financiële vergoeding. Wij
moeten toch allen erkennen dat een
specialistische behandeling, voldoende
frequent uitgevoerd, in kortere tijd kan
gebeuren met minder risico voor de patiënt
en uiteraard tegen een aantrekkelijker tarief
dan wanneer dit gebeurt als experimentele
ingreep met alle daaraan verbonden risico\'s
in slecht geoutilleerde omstandigheden. Ook
/.al het particuliere initiatief zeer bepaald
worden door fiscale invloeden.
Het /.al altijd zo blijven, en zeker in deze
moeilijke economische tijden waarin het
profijtbeginsel overal wordt gehanteerd, dat
opzetten van een bedrijf alleen mogelijk zal
worden wanneer voldoende eigen kapitaal
aanwezig is. Dit betekent uiteraard dat het
tnoeilijker, dan wel onmogelijk zal zijn om
een kliniek te bouwen in de situatie, dat
geheel van buitenaf gefinancierd moet
worden.

Anderzijds geloof ik dat er nog wel collegae
in den lande te vinden zijn die na een
werkzaam en econotnisch llorrisant tijdperk
van de zestiger en zeventigerjaren
voldoende financiële middelen vastgelegd
hebben otn met behulp van fiscale
faciliteiten (W.I.R. premie etc.) te kunnen,
durven en willen investeren.
Natuurlijk zal dit door de omgeving met
argusogen worden gadegeslagen en zal
afgunst en concurrentiegevoel niet zijn weg
te denken.

1 och geloof ik dat het niet slecht is als wij
deze gang van zaken zullen ondersteunen
ten bate van een vooruitgang van de
behandelingsmogelijkheden bij kleine
huisdieren. Het persoonlijk initiatief valt nu
eenmaal niet weg te denken en is ook
onontbeerlijk vooral met betrekking tot
eigenschappen als organisatievermogen in
een kleine huisdierenkliniek: representatie,
public relations en goede contactuele
eigenschappen ten aanzien van collega\'s cn
begeleiding van de cliënt. Allemaal zaken
die niet onderricht worden aan de Utrecht.se
faculteit, maar die noodzakelijk zijn voor
exploitatie van een kliniek voor kleine
huisdieren.

Geachte Redaktie. mag ik deze
overpeinzingen besluiten met het uitspreken
van de hoop dat wij praktici in de periferie
de kracht zullen vinden om in een hechte
onderlinge band en harmonieuze
samenwerking deze ontwikkeling, die niet
is tegen te houden —, in goede banen te
leiden met het oog op eigenbehoud, reële
ontwikkelingskansen voor toekomstige
collegae en een gewenste goede
ontwikkeling van de diergeneeskunde van
het kleine huisdier.

H. J. M. Kusiers.

Van het bureau

Leesgezelschap voor Dierenartsen

Leden van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde
kunnen deelnemen aan het Leesgezelschap
voor dierenartsen. Zij ontvangen dan
ongeveer I x per maand een map met
Veterinaire fijdschriften.
In deze map zijn de volgende Tijdschriften
opgenotnen:

Der Praktische Tierarzt
Deutsche Tierärztlichte Wochenschrift
— Journal of the American Veterinary
Medical Association
Kleintierpraxis
Modern Veterinary Practice
Small Animal Practice
Veterinary Record

Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift.
De kosten voor deelname zijn voor 1983 tot
f 180. - verhoogd.

Maastricht

KOMNKt.MKt NELllIRf.ANOSt; MAA fSCH Al\'PI.1 VOOR 1)1 E RG E NF FSK UNDE

879

-ocr page 334-

Personalia

Voor het hdmaatschap vande Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Prins. J.; 1982; 35.13 HA Utrecht. L.eidseueg 94.
Vink. J. H.; 1978; 6826 PR Arnhem. Honigkamp 54.

Wegman-van Kleef. .Vlevr. H. C. M.; 1977; 3471 GS Kamerik. Mij/.ijde IÜ3.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse .Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft hel Hoofd-
bestuur aangenomen;

Brandt. D. J.; 1981; 2231 SV Rijnsburg. Homanstraal I.

Bronsvoort, G. I..; 1981; 9161 CK Hollum-Ameland, Pietje Miedeweg 8.

Geest, N. I.. van; 1982; Brandon-Manitoba R7A5AI (Canada). 755-l7th Street.

Hilvering. .1.; 1982; 3572 HB Utrecht. Poortstraat 19.

Kerstens, M. H. .1.; 1982; 5443 NO Haps, St. Huhertseweg 18.

l.inden, B. van der; 1982; 3232 Af Brielle. Wellewcg 29.

Molenaar. H. C.; 1982; 3572 GN Utrecht. Grilïstraat 33 bis.

Raymakers, R. .1. M. 1..; 1982; 571 I AB Someren, Wevensdaal 32.

Smit, W.; 19X2; 7946 L.M Wanneperveen. Veneweg 162.

Wijs, J. J. A.; 1982; 3583 SN Utrecht. P. Potterstraat 22.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen;

Mevr. B. A. M. Austie, Na.\\osdreef 161, 3562 .IG Utrecht.

Mevr. M. G. Barkman, Van l.iellandlaan X2, 3571 AE Utrecht.

J. P. 1). Boonslra, Catharijnesingel 77, 3511 GN Utrecht.

A. G. P. Derksen, Plompetorengracht 6, 3512 CC Utrecht.

A. J. van l>ijk. Oude Kamp 21, 3512 KG Utrecht.

F. .1. W. Fssers, Waranda 6. 3705 ZA Zeist.

.1. A. G. Gerards. .Maliesingel 36, 35X1 BK Utrecht.

A. .1. P. Hogenelsl, Waranda X2, 3705 ZG Zeist.

P. S. J. Klaver. Griftstraat 29 bis, 3572 GN Utrecht.

H. A. Kuijk, Zeemanlaan 34, 3472 ZD Utrecht.

H. W. .M. van Foenen. Agnietenstraai 10. 3512 XB Utrecht.

Mevr. C. .1. Schievmk. Klaverstraat X4, 3572 VG Utrecht.

.1. M. G. Stokkcrmans. Swier 73. Nuth.

t . .1. M. Vissink. Klokstraat 16. 7315 HP Apeldoorn.

Overleden:

.1. Blokhuis te Bilthoven op 30 september 1982.
Promotie:

Mevr. V. Baumans tc Utrecht op 14 oktober 1982.
tervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij de V .D.:
F. F. de Groot te I de per 1 juli 1982.
Jubilea:

R. Kommerij te Dronten

G. A. Felting te Foenen (Gld.)
A. F. F. van Pul te Wehl

F. fl. Wouda te Wageningen

H. van Soest te We/ep
(afwe/ig) 25 jaar op 19 november 19X2
(afvve/ig) 30 jaar op 26 november 19X2
(afwe/ig) 30 jaar op I december 19X2
(aanvve/ig) 30 jaar op 4 december 19X2
(afwe/ig) 30 jaar op 4 december 19X2

KON1NKFI.IKE NEDERI.ANDSE VI AA fSCH APPI.1 VOOR Dl E RG E NE ESK Li N Dl,

88Ü

-ocr page 335-

KL OIL M

Dr. J. i;. Gajenlaan te Hugene. Oregon (U.S.A.)

Prof. W. J. Roepke te Driebergen

Mevr. H. A. i imminga-Hannema te Hattem

M. .A. Moons te Bilthoven

S. Loman te Lscondido (California)

25 jaar op 6 december 1982
(aanwe/ig) 4üjaar op 8 december 1982
(afwe/ig) 4Ü jaar op 8 december 1982
(afwc/ig) .\'i5 jaar op 12 december 1982
(aanwe/ig) 50 jaar op 14 december 1982.

Adreswijzigingen, enz.:

190 Baunmns. Mevr. dr. L.,- 1972; U-1982;
Utrecht.

190 Bedeuu.v-.Uiehon. .Uevr. /. ,V/,, 197.1; Bos-
koop; tel. (01727) 5914 (privé), 7226 (prakt.).
192 Berg. H. van den: 1914; 8181 AB Heerde.

Zwolseweg 55, r.d.
195,322 Boers. .1. J. A. A.; 1980; 3580 Frit/lar-
Lüeistnar (Duitsland), Wagnerweg I; tel.
(05622) 5778; p., ass. bij dr. R. Pflüger.
197 Bouisma. J.: 1963; De Blesse (Fr.); p.. geass.
met E. J. Hamburger, D. L. H. .journée, R. v.
d. Lende. A. E. Schuring en .A. A. van Unen.

197 *Buskam[>. F. O. /.. ./.: 1982; Utrecht; tel.
(0.10) 718682; wnd. d.

198 Bosnia. Dr J.: 1959; U-1968; 8501 ZH .loure.
K. Ekers 1; tel. (05138) 3974 (privé).

199 Brandl. D. J.: 1981; 2231 SV Rijnsburg, Ho-
manstraat 1; tel. (01718) 28009 (privé). (071)
173266 (prakt.); p., ass. bij R. .1. W. Duyn
(toevoegen als lid).

l99iJ22 Bredew,)ld. D.: 1969; Daras Salaam( I an-
zanta), c o
I he Netherlands Embassy, P.O.
Bo.x 9534; teamleider LI I l-Buhuri project,
I anga.

200 Bronsvoon. G. l..: 1981; 9161 CK. Hollum-
Ameland. Pietje Miedeweg 8; tel. (05191)
4462(privé),2l58(prakt.);p..ass. bij I. Feen-
stra (toevoegen als lid).

20! Bue.sink. C.: 1972; Barendrecht; tel. (01806)
12115 (privé).

20! Biiesink-llelder. .Mevr. ./. .-{.: 1973; Baren-
drecht; tel. (01806) 12115 (privé).

20J Celani. Mevr. D. /..; 1981; 3448 CR Woerden.
De Berkel 2; lel. (03480) 20524 (privé), (070)
500084 (prakt.); p., a.ss. bij N, .1. (i. Fernhoul.

210 Duvsen.s. .4. M. E.: 1957; Vocrendaal tel
(045) 751467; p.. H-D.

212 Eghen.s. U. ./, ,4., 1976; Dus.sen; tel. (04169)
1798.

2161323 Eeddema. Dr. R. ./.; 1959; 1;-I967; 2511
VB \'s-Gra\\enhage. p a Min. \\an Buiten-
landse Zaken. Casuariestraat 16; senior live-
stock advisor Pakistan.

323/216 Eeniener van \\ lis.iingen. Mevr. ,/. ,V/,.
1981; 3524 BB Utrecht, Reiderland 118; tel.
(030) 895118 (privé). 5.14336 (bur.); wet.
medew. R.U. (F.d.I).. vkgr. Functionele
Morfologie).

219 Oale.dooi. E. .-L.- 1922; 3818 NC Amersfoort;
L. Nicaslusdwarsstraat 17; tel. (033) 10691.

323 Gee.si. /.. van: 1982; Brandon, .Manitoba
R7A5A1 (Canada), 755-l7th Street; tel. (09)
1728-2292; p., ass. bij M. Jacobson, B. Manns
en F. Nicholson (toevoegen als lid).

222 Ooren-van Moppes. Mevr. M. C: 1978; 3432
XJ Nieuwegein. .Muiderschans 221; tel.
(03402) 46945; wnd. d.

226 Hamburger. E J.: 1974; Oldeberkoop, p..
geass. met .1. Bootsma. D. L. H. Journée, R. v.
d. Lende, .A. E. Schuring en .A. A. van Unen.

232 HÜvering. J.: 1982; 3572 HB Utrecht, Poort-
straat 19; tel. (030) 710088; wnd. d. (toevoe-
gen als lid).

234 *Hoouneiier. /, 1982; 9205 AK Drachten. De
Stal 121; tel. (05120)20837. 16894; p.. ass. bij
W. P. Cnos.sen.

239 Jansen. E. (,. M.: 1981; 1421 A l Uithoorn.
l>)rpssiraal 28; tel. (02975) 61225; p., ass. bij
G. Molenaar en S. de Vries.

324i240 *Jelsma. .4.: 1980; 3581 WL Utrecht. Wa-
gendwarsstraat 22; tel. (0.10) 520738; wnd. d.

240 Jong. J. M. de: 1949; 9207 CK Drachten, De
Fwee Gebroeders 5; tel. (05120) 12500 (privé),
(05920) 46600 (bur.); d. G. v. D. Noord-
.Nederland.

24! Jonker. E. IE: 1981; 3448 CR Woerden. De
Berkel 2; tel. (03480) 20524 (privé). (0.10)
531323 (bur.); wet. medew. R.U. (F.d. D.,
vkgr. Alg. Heelkunde).

241 Journée. D. I.. H.: 1973; Noordwolde; p..
H-D.. geass. mei J. Bootsma. E. J. Hambur-
ger. R.
V. d. Lende. A. E. Schuringen A. A.
van Unen.

242 Kaasenhrood. R. J.: 1969; Schijndel; tel.
(()4104| 9.1476(privé), tel. (073)2190l2(bur.);
k.d.

242 Kamp. (,. .-I. /.; 1981 ; Gelselaar; p.. ass. bij C.
J. Hartveld. P. C. J. Hopmans en ,A. J. 1. te
Maarssen.

243 Kerslens. M. II. J.: 1982; .5443 ND Haps. St.
Hubertusweg 18; tel. (08850) 12980; wnd. d.
(toevoegen als lid).

247 Kok. H. .4. R.: 1971; Nunspeet; tel. (0.1412)
1096 (privé), 2353, 4442 (prakt.).

252 Kuiper. R.: 1982; 5342 11 .M Oss. Bremlaan 62;
tel. (04120) 41191 (privé), 47951 (prakt.).

256 U-nde. R. van der: 1967; Noordwolde; p..
geass. met J. Bootsma. E. J. Hamburger. D.
L. 11. Journée, ,A. E. Schuring en A. A. van
Unen.

-ocr page 336-

J57 iMukn. b. van der: 19X2; 3232 AT Brielle. 2H5
Welleweg 29; tel. (ÜIXIÜ) 6001; p., ass. bij A.
Menkveld (toevoegen als lid).

264 Molenaar. H. C: 19X2; 3572 GN Utrecht. 2/iH
Griftstraat 33 bis; tel. (O.W) 7177X0; wnd. d.
(toevoegen als lid). 28/1

265 Mojtpes. Mevr. .Vf. C. van: I97X; /ie; Goren-
van Moppes. Mevr. M. C.

268 NIemvenhuis. H. U. R.: I97X; 3524 RW

Utrecht. El/as 20; tel. (030) X96402 (privé), 292
531153 (bur.).

268 *.\\iilw/: G.: 1982; 6651 XK Druten, Irene-
straat 9; tel. (0X870) 5511; wnd. d.
 299

269 Nyen Twilhaar. /, 1981; 5403 GA Uden,
Schepenhoek 127; tel. (04132) 61636 (privé),
299
61633 (prakt.); p., ass. bij O. J. .M. I hijssen.

271 Oorsprong. Mevr. /.. M. .VI.: 1980; Baren-

drecht; tel. (01X06) 13718. Jlll

275 Philippen: f.. A. i: 1980; 6301 PG IJ/eren
(L.), Groenstraat 21; tel. (04406) 14610
(privé), (04406) 12415,(04405) 1311 (prakt.);
p., ass. bij L. M. J. Kerckhoffs en M. J. E.
Quacd vlieg.
 304

279 Raaijmakers. .VIevr. M. B. H.: 1979; 3582 CE
Utrecht. Minkade 19; tel. (030) 521855; wnd.
d.
 306

279 Rayniakers, R. J. Vf. /.., 1982; 571 I AB So-
meren, Wevensdaal 32; tel. (04937) 1770; p.,

ass. bij L. P. M. V. d. Brand, dr. A. de ICruif, 309
M. M. F. H. van Kuijk, C. Sietsma en J. A.
Westerbeek (toevoegen als lid).

280 Rienky K. .VI.: 1975; Dussen; tel. (04169) 313
1184 (privé). (01833) 1708 (prakt.).

282 Roppe, /.. J. J. A.: 1952; Boxmeer; tel.
(08X55) 1015 (privé), (077) 16755 (bur.); d.
314
pluimveekeuring V.l).

283 Roiinien. M. P H. M.: 1980; 6093 CE Heyt-
huysen, Oude Erambaan 40; tel. (04749) 1720
315
(privé), 1441 (bur.); d. G.v.D. prov. Limburg.

326 Schal. Dr. K. A.: 1970; lthaca-1978; Ithaca 318
NY 14850 (U..S.A.); assoc. proL

284 Scheites. R. ,/. M.: 1976; Lemelerveld; p.; plv.

Schehenia. Mevr. B. /..; 1972; 6871 .IC Ren-
kum, Golsteinpad 2-4; tel. (08373) 7410; wnd.
d.; Ir. M.L. I.S.

Schulung. K.: 1954; Barcndrecht; tel. (01806)
12685).

Schuring. .A. E.: 1963; Oldeberkoop; p..
geass. met .1. Bootsma, E. .1. Hamburger, D,
L. H. Journée. R. \\. d. Lende en A. van
Unen.

Smh. n .: 1982; 7946 LM Wanneperveen, Vc-
ncweg 162; tel. (05228) 379; wnd. d. (toevoe-
gen als lid).

\'Ehien. .4. /. /,. G.: 1974; Veenendaal; wnd. h.
vl.k.dnst.

TU. M. van: 1956; Doetinchem; tel. (08340)
26667 (privé). 23212. 25596, 35541 (bur.);
wnd. h. vl.k.dnst.; r.k.; ph. i.
Unen. A. A. van: 1979; 8395 PX Steggerda,
H. Deddenstraat 24; tel. (05614) 1976 (privé),
1967 (prakt ); p., geass. met J. Bootsma, E. J.
Hamburger, D. L. H. Journée, R. v. d. Lende
en E. Schuring.

\\erhoeven. II.: 1978; 3947 NJ Langbroek,
Bovenwijkerweg 28; tel. (034.W) I376X; wnd.
d.

*yink. J. II.: I97X; 6826 PR Arnhem, Honig-
kamp 54; tel. (0X5) 452121 (privé), 613351
(prakt.); p., kl. huisd.

I n/. Vlevr. A. E: 1977; 1401 CP Bussum, J.
Israëlslaan 6; tel. (02159) 313X1 (privé), (035)
17620 (prakt.).

H eizlar. .Mevr. Y. I. E. A.: 1975; Lelystad; tel.
(03200) 2X965 (privé), 73911 (bur.); wet.
medew. C .D.I., afd. Parasitologie.
Hijs. J. .!. A.: 19X2; 3583 SN Utrecht, P.
Potterstraat 22; tel. (O.W) 511047; wnd. d.
(toevoegen als lid).

Hilleins. li.: 1980; 3512 LD Utrecht, Nieuwe
Gracht 29 bis; tel. ((L30) 321710; wnd. d.
/.ijlnians. .Mevr. J. .1.; 1980; 6532 AX Nijme-
gen, Karbouw straat 37; tel. (080) 550533;
wnd. d-

Een associatie in het noorden van het land (gemengde praktijk) zoekt

EEN ASSISTENT

liefst met ervaring.
Na gebleken geschiktheid is de mogelijkheid tot associatie aanwezig.
Brieven met curriculum vitae en referenties onder nummer 35/82 aan de
redaktie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB
Utrecht.

-ocr page 337-

duphamun

Biologisch injectiepreparaat, gebaseerd op gedood
Avipox-virus, ter opwekking van paramuniteit bij
runderen en varkens. Hierdoor ontstaat een zeer snel
optredende, kort durende as
pecifieke weerstand tegen
die infectieziekten, die niet hun oorzaak vinden in één
agens of antigeen.

Indicaties

Profylaxe bij dieren met een verhoogde infectiekans of
een verlaagde weerstand, b.v. postnataal, bij stress
door transport, "crowding" etc.

Handelsvormen

10 flacons ä 80 mg oplosvloeistof voor behandeling
van 20 biggen jonger dan 2 weken of 5 kalveren resp.
varkens.

10 flacons ä 320 mg oplosvloeistof voor 80 biggen
jonger dan 2 weken of 20 kalveren resp. varkens.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS7133. 1007 JC AMSTERDAM TEL. (020)440340/440911

-ocr page 338-

Delsuvac\' hp:

Geïnaktiveerd vaccin tegen eenzijdige longontsteking
(haemophilus pleuropneumoniae) bij varkens.

\'t Is bewezen
dat t wérkt!

Voor alle informatie:

Myeofarm bv

Postbus 8,3730 AA De Bilt,
tel. 030-760045.

-ocr page 339-

Een vergelijking van het gevoeligheidspatroon
van staphylococcen geïsoleerd uit runderuiers in
1974 en 1980

Comparison of the Sensitivity Patterns of Staphylococci Iso-
lated from Bovine Udders in 1974 and 1980

D. G. Groothuis\' en J. F. Friic^

SAMENVA IT1NÜ. In 1973. 1974 en 1975 nerd van 693 Maphyloeoeeen.uarnnien. geïsoleerd uil
rundenners, de minimale remmende eoneeniraiie (MIC) bepaald voor penieiUine, najeilline. elo.xaeil-
line. neom veine, sirepiomyeine. lineomyeine. novobioeine. rijamyeine en eliloonelraeyeline. 331 Stam-
men waren allomsiig van bedrijven, onderzoehi in hel kader van de iMtuleli/ke Steekproeven .Mastitis
(.A) en 362 stammen waren a/komst ig van probleembedrijven (Bj.

In I9,W werden 370 stammen, verzameld Indens de iMndehjke SieekproeJ Mastitis, onderzocht.
Celaloniiim. kanamycitie en quinaidofur werden aan dc bovengenoemde reeks geneesmiddelen toege-
voegd. Van de siaphylococcensiammen. afkomstig van de steekproeßedrijven. had voor penicilline in
1974. 35.6\' I ccn MU hoger dan 0.16 lij ml en in 19/iO 34.1\' j. I oor de meeste andere aniibioliea waren
ook naiiweli/ks verschuivingen opgetreden.

Ondanks hel voortdurend gebruik van antibiotica in dc mastitis-therapie is sinds 1974 in het algemeen
geen verandering van het gevoeligheidspatroon van staphylococcen waargenometi.

SUMMARY. In 1974 (1973-1975) the Minitnum Inhibitory Concemrations (M IC) for 693 strains of
staphylococci i.sotated from bovine udders originating either from the national randomized mastitis
survey (A) or from farms with mastitis probletns (B) were determined. I\'he antibiotics used were
penicillin, najcillin. clo.xacillin. neomycin, streptomycin, lincotnycin. novobiocin, rifamyein and Chlor-
tetracycline. In 19H0. 370 strains from the randotnized survey were exatnined for the same antibiotics
plus cephalonium. kanamycin and quinaidofur. The proportion of strains originating from the rando-
tnized surveys showing a .MIC for penicillin higher than 0.16 1. U.jtnl, was 35.6 per cent in 1974 and34.1
per cent in 1980.

Only minor changes were observed for the majority of other drugs studied. Despite the continued use of
antimicrobial drugs in the treatment of mastitis, changes in the .■iensitivity of .staphylococci were not
observed since 1974.

IM EIDINti

Sedert de introductie van penicilline bij
dc behandeling van klinische mastitiden
cn vooral van de chronische mastitiden
bij het droog/etten, werd een stijging van
resistentie tegen dit antibioticum bij de
staphylococcen waargenomen. Neumcis-
ter
et al. (3) vermeldden in een overzicht de
resultaten van onderzoekingen van 1961-
1969. De percentages staphylococcen re-
sistent tegen penicilline variëren van 0,4%
tot 70,6\'r„ maar er was geen duidelijke
toename. Meer recente en uitgebreidere
overzichten (8, 9) zijn niet geschikt om
vragen omtrent het resistentieverloop
van staphylococcen ten opzichte van pe-
nicilline te beantwoorden. Dergelijke
vergelijkingen hebben namelijk verschil-
lende nadelen. De onderzoekingen zijn
uitgevoerd volgens verschillende metho-
dieken. Bij de interpretatie worden ver-
schillende criteria gehanteerd en het on-
derzochte materiaal is afkomstig uit
verschillende landen.

Drs. D. Cj. Ciroolhuis. len tijde van hel onder/oek werk/aam bij hel Centraal Diergeneeskundig Instituut
te Rotterdani. daarna verbonden aan het Rijksinstituut voor de Volksge/ondheid le Bilthoven.
l\'roE dr. .1. E. t rik. V akgroep Bacteriologie, l aculteit der Diergeneeskunde van de Rijksuniversiteit
Utreeht.

-ocr page 340-

Ook in Nederland /ijn gegevens, betrek-
king hebbende op hct \\erloop v an de ge-
voeligheid gedurende meerdere jaren \\ rij
schaars.

Jacobs el al. (1. 2) geven twee over/ichtcn
over twee perioden. Het aantal onder-
zochte stammen is echter gering. In 1962
is 8\' ( resistent tegen penicilline, in 1966
28\' , en in 1971 42%. Deze resultaten kun-
nen bovendien een vertekend beeld geven
\\an de situatie in Nederland, omdat de
monsters, verzameld door de Ckvond-
heidsdiensten, over het algemeen alTvom-
stig waren van probleem-bedrijven.
Overgoor (5, 7) geelt een meer uitgebreid
overzicht (tabel 1). De waarden, ge-
vonden door Jacobs en Overgoor, stem-
men redelijk met elkaar overeen.
Om een inzicht te verkrijgen in mate en
verloop van de gevoeligheid, zullen stam-
men die at random zijn geïsoleerd, onder-
zocht moeten worden. In 197.1, 1974,
1975 cn in 1980 werd door alle Provinci-
ale Gezondheidsdiensten deelgenomen
aan de Landelijke Steekproeven Mastitis.
De hierbij uit runderuiers geïsoleerde sta-
phvlococccnstammen werden op verzoek
verzameld cn naar ccn centraal punt ge-
stuurd. Met het op deze wijze verkregen
materiaal is het mogelijk geworden een
reprcscntaticl beeld te krijgen van het ge-
VDclighcidspatroon van dc mastitissta-
phylococccn in Nederland in genoemde
jaren.

M \\ll RIWI I N \\ll IIIODI N

De Suiplivlociiniis CUIICIIS stammen /ijn ni 197.1.
I9"4. I9".s en 19X0
dcH)i de l\'rci\\ineiale (ie/ond-
heidsdiensten geïsoleerd uit rundet uiers. De stam-
men. die \\er/ameld /ijii gedurende dc larcn I97.t.
1974 en /uilen \\crdcr dc slamiiicn \\an 1974

genoemd winden.

Dc ondcr/ocluc stainmen \\an 1974 /ijn deels al-
komstig
van isolaties (.V^ 1 stammen) dic uitgevoerd
werden in licl kader \\an dc I andclijkc Stcckproc-
scn {.\\) en deels \\an probleembedrijven (.162 stam-
men) o\\cr dc/clldc periode (H). Dc stammen \\aii
1980 /ijn uitsluitend alkomslig \\an dc I andclijkc
Steckprocl \\an dat jaar (."(70 stammen).
In tcgcnsiclhng tot in 1974 /ijii iii l9X0allc inge/on-
dcn stammen ook hioclicmisch ondcr/ocbl. Stam-
men die DN.\'Vsc cn coagulase produceren, inanmlol
bij acrobe
cn anaërobe bcbroeding oni/ellcn en -
bacmolyse geven op runderblocdagar. worden ge-
acht pathogeen te zijn voor de runderuier.
In 1974 werd \\0(H alle stammen dc Minimale Rem-
mende
(.■oncciUralicl .M .l.t .) van penicilline, nalcil-
line. clo.xacilline. neomycine. streptomycine. lin-
comycine. novobiocine. rilamycine en chloor-
tetracycline bepaald. In 1980 /ijn celalonium.
kanamvcmc cn quinaldolur aan dc reeks loegc-
\\ocgd.j)c M.l.( -bepaling is uitgevoerd volgcnsdc
agar-vcrdunningsniethodc op DSl-agar (O.soid).
/oals bcschrevcn door V an Os c/ ,;/. (4). V an icdcr
antibioticum chcmolhcrapeuricum isccn reeks van
tweevoudige verdunningen gemaakt. Dc cmdcr-
/ochlc conccnlralics iii dc aear /ipi vermeld in label

Rl St 1 1 A 1 |-.\\

Omdat de stammen in 1974 met bioche-
misch zijn onderzocht, zullen hieronder
ook stammen aanwezig zijn, die eigenlijk
nict als pathogene mastitisstaphylococ-
cen beschouwd mogen worden. Om de
resultaten v an 1974 en 1980 met elkaar tc
kunnen vergelijken is in 1980 het gevoe-
ligheidspatroon van alle ingezonden
stammen bepaald. Om te kunnen be-
oordelen hoe dit patroon van dc cchtc
\'mastitisstaphylococccn\' is. zijn vervol-
gens 40 stammen die niet voldoen aan dc
critcria, vermeld onder Materiaal en me-
thoden. uit de groep verwijderd.
Voor de bewerking van de gegevens is
voor ieder antibioticum chemothcrapeu-
ticum een Irequcntieverdeling naar
M.I.e.-klasse voor de staphvlococcen
stamiTien gemaakt. Dc stammen met bij-
VDorbceld een M.I.C. van 0.64 mcg ml
vallen in de M.l.C.-klasse > 0.32
-sS 0.64,
daar bij dc concentratie 0.32 mcg ml nog
wel groei optrad en bij 0.64 mcg ml niet
meer. Op grond van de aldus gerang-
schikte gegevens zijn dc getallen vermeld
in dc tabellen 3, 4 en 5 afgeleid.
In tabel 3 is weergegeven in welke V1.1.C\'.-
klassc hct grootste aantal stammen valt.
F.r is geen verschil tussen de probleem-
bedrijven cn dc stcckprocl-bcdrijvcn.

label I. Hct verloop van het percentage penicil-
line-resistente
StaphyUnoccus aureu.s stammen
tussen 1964 cn 1973 (Overgoor. 1967 en 1975).

jaar periode

- 1964
1964-1966
1966-1970
1970-197."!

1970

1971

1972
197.t

% resistente stammen

19.5
-11,4
.15,0
4.1.7
49..t

47.4

40.5
-17.1

-ocr page 341-

Ook veiandcrcn de waarden niel door
corrcctic.s. Daarom is voor 1974 cn 1980
elk één serie getallen gegeven. Nafcilline,
clo.xacilline cn novobiocine komen in
1980 in vergelijking met 1974 in een la-
gere M.I.e.-klasse, neomycine en strep-
tomycine in een hogere M.I.C.-klasse.
Voor beide jaren werden v oor penicilline
2 maxima gevonden. Dat van de laagste
waarde kwam in 1980 in een hogere
klasse. Opvallend is, dat in 1980 voor
lilamycine eveneens een tweetoppigc
verdeling optrad, in tegenstelling tot in
1974.

De percentages minder gevoelige stam-
men. dat wil /eggen het percentage stam-
men met een M.l.C. groter dan een
arbitraire M
.l.C. (de zogenaamde
\'grenswaarde\' voor dc onder/ochtc anti-
biotica chemotherapeutica). /.ijn ver-
meld in tabel 4. De stammen zullen ver-
deeld zijn overde M.l.C.-klassen volgens
een \'normale\' verdeling. Binnen onder-
grens en bovengrens valt
95\'/c van het
aantal stammen. Dc aldus gedefinieerde
bovengrens is de gehanteerde grens-
waarde. Door de vrij grove klasse-
indeling is deze grenswaarde niet nauw-
keurig te bepalen en is daarom arbitrair,
reden voor vermelding in de tabel.
Het percentage stammen ongevoelig voor

label 2. De concentratie-breedte waarin de antibiotica chemotherapeutica /ijn onder/ocht; de tussen-
liggende concentraties /ijn tweevoudige verdunningen.

laagste

hoogste

concentratie

concentratie

penicilline

E ml

0.01

2.56

nalcilline

mg 1

0.04

2.56

cloxacilline

0.04

2.56

neomycine

0.04

1.28

streptoinycine

0.64

10.24

kanamycine

0..12

5.12

lincomycine

0.08

5.12

novobiocine

0.01

0.64

rilamycine

0.005

0.32

chloortetracycline

0.16

2.56

celaloniutn

0.01

0.64

quinaldolur

0.16

5.12

label .V ,M.l.C.-groep

waarin

het grootste aantal stammen valt

in 1974 (693 stammen) en in 1980

(.170 stammen).

1974

1980

> -s£

>

penicilline

0.02-0.04; 0.-12-0.64

0.04-0.08; 0.32-0.64

nafcilline

0.16-0. .12

0.08-0.16

cloxacilline

0.16-0.32

0.08-0.16

neomycine

0.16-0.32

0.32-0.64

streptomycine

1.28-2.56

2.56-5.12

kanamycine

0.64-1.28

lincomycine

0.32-0.64

0.32-0.64

novobiocine

0.08-0.16

0.04-0.08

rilamycine

0.02-0.04

0.005-0.01; 0.16-0.32

chloortetracycline

0.16-0.32

celalonium

0.04-0.08

quinaldolur

ü.64-1.28

: niet bepaald

-ocr page 342-

penicilline, streptomycine, nafcilline en
cloxacilline is licht gedaald, terwijl een
stijging wordt waargenomen voor linco-
mycine, novobiocine en chloortetracy-
cline. Uitgezonderd het percentage stam-
men minder gevoelig \\ oor streptomycine,
zijn in 1974 geen duidelijke verschillen
tussen de stammen, afkomstig van

label 4. Pcrcenlage slapbylocüccen-stamnicn, al
19KÜ) rnct een M.l.f. grolcr dan de aangegeven w

probleem-bedrijven, en die, verkregen uit
de steekproef-bedrijven, waar te nemen.
Het geometrisch gemiddelde van de
M.l.C. van de staphylococcen, weergege-
ven in tabel 5. is sinds 1974 \\ oor nafcilline
en cloxacilline iets en voor novobiocine
en rifamycine duidelijk gedaald, terwijl
die voor neomycine gestegen is.

randoin geïsoleerd uil runderuiers (vergelijking 1974-

aarde.

grens-

1974

1980

waarde >

niel

(mcg ml)

A

B

gecorr.

gecorr.

penicilline

ü.16\'

35.6

.39.5

.34.1

-14.9

nalcilline

0.64

1.8

1.1

0.8

0.6

clo.xacilline

0.64

1.5

2.3

2.4

0.6

slreplomycine

5.12

11.5

22.6

11.1

15.3

streptomycine

10.24

10.3

2t.5

6.2

6.9

neomycine

0.64

0.3

0.8

5.8

6.4

neomycine

1.2X

0.0

0.3

0.0

0.0

kanamycine

2.56

2.4

2.8

kanamycine

5.12

0.0

0.0

lincomycine

1.28

1.5

3.0

7.6

5.6

novobiocine

0.32

1.8

3.3

4.9

2.5

rilamycine

0.08

8.2

5.8

5.6

5.0

chloortelracycline

1.28

0.8

1.2

5.7

4.7

cetalonium

0.32

0.8

0.9

quinaldotur

2.56

0.3

0.3

I \\i ml

üpm.: A: slammen van steekprocl (3.11 slammen)

H: slammen van probleem-bedrijven uil de/elfde periode als (3(i2 stammen)

niet gecorr.: uaaiden van alle ingezonden stammen (vergelijkbaar mei \\) (370 stammen)

gecorr.: uaarden van alleen palhogene stammen van Siaph\\ loi tn i ii\\ aureus (330 slammen)

label 5. Ueometnsch gemiddelde .M.l.C.\'. van staphv lococcen al random geïsoleerd uit runderuiers
ten opzichte van verschillende antibiotica.

19H0

1974

A

B

met
gecorr.

gecorr.

penicilline

0.12

0.13

0.12

0.13

nalcilline

0.28

l)..10

0.23

0.22

clo.sacillinc

0.25

0.29

0.23

0.22

neomycine

0.27

0.33

0.45

0,49

streptomycine

4.14

5.77

4.21

4,40

ka na mycine

I..54

1,62

lincomycine

0.54

0.71

0.54

0,52

novobiocine

0.16

(J. 19

0.08

0.08

ntamycine

0.04

0.04

0.01

0.01

chloortetracyclinc

0.33

()..14

cetalonium

0.08

0,08

quinaldotur

1.25

1,25

Opni.: als bij label 4.

-ocr page 343-

DISCUSSII

Sinds de introductie van antibiotica voor
dc behandeling van mastitiden bij het
rund is belangstelling ontstaan voor mo-
gelijke verschuivingen in het gevoelig-
heidspatroon van de vier meest aange-
troffen uierpathogene kiemen\'.
Resistentie bij
Streptococcen werd nau-
welijks gevonden, maar bij staphylococ-
cen werd in toenemende mate een resis-
tentie tegen penicilline geconstateerd. Dit
heeft tot gevolg dat een behandeling met
penicilline van streptococcenmastitiden
goede resultaten blijft geven in tegenstel-
ling tot sterk wisselende resultaten bij
mastitiden veroorzaakt door staphylo-
coccen. Zowel een groot verschil in pa-
thogenese tussen beide bacteriesoorten,
als het verschil in gevoeligheidspatroon,
is hiervan de oorzaak. Uit de onderzoe-
ken van Overgoor (5, 6. 7), Jacobs
et at.
(1, 2) en Weight et al. (10) kan worden
geconcludeerd dat tot 1970 een vrij sterke
toename van penicillineresistentie heeft
plaatsgevonden voor staphylococcen. Uit
dc resultaten van het huidige onderzoek
blijkt, dat tu.sscn 1974 en 1980 het percen-
tage penicilline-resistente staphylococcen
V rijvvel constant gebleven is. Dit kan het
gevolg geweest zijn van een toenemend
gebruik van scmisynthetische penicilli-
nes. Ook voor dc andere antibiotica zijn
tussen 1974 en 1980 geen grote verande-
ringen opgetreden.

Indien de resultaten van de onderzoekin-
gen van Overgoor, waar het materiaal
grotendeels afkomstig was van probleem-
bedrijven, wordt vergeleken met dc resul-
taten van dit onderzoek, in 1974 bepaald
voor soortgelijke bedrijven, worden vrij-
wel overeenkomstige cijfers verkregen
(respectievelijk 37.1 en 39,5% resistent
tegen penicilline).

Voor de staphylococcen afkomstig van
de steekproeven in 1974 is het percentage
pcnicilline-ongevoelige stamtncn iets
lager (35,6%) dan voor die van de
probleem-bedrijven. Ook voor strepto-
mycine, lincomycine, novobiocine en
mogelijk chloortetracycline worden la-
gere percentages waargenomen.
Uit de resultaten van het onderzoek van
1980 blijkt dat een vrij groot percentage
(11%) van de ingestuurde stammen niet
voldeed aan de criteria voor pathogene
staphylococcen. Door de aangebrachte
correctie verandert het gevoeligheidspa-
troon in feite alleen voor cloxacilline en
novobiocine. niet-pathogene staphy-
lococcen vertonen tegen penicilline de-
zelfde gevoeligheid als de groep patho-
gene staphylococcen.

De beslissing, welk preparaat gekozen
moet worden om een mastitis te behande-
len, mag niet gedaan worden door in de
tabellen van dit onderzoek op te zoeken
V oor welk antibioticum de meeste staphy-
lococcen gevoelig zijn of waarvoor de
laagste MlC-waarde gev onden is. De ef-
fectiviteit van een therapie hangt ten
nauwste samen met de forrnulering van
het preparaat en de farmacologische ei-
genschappen van het rniddel, zoals eiwit-
binding, wateroplosbaarheid, lipophyli-
teit en dissociatiegraad. Deze factoren
bepalen of het geneesmiddel in voldoende
hoge concentraties de infectiehaard be-
reikt. Ook is de antibacteriële activiteit
van het geneesmiddel, met als grove inde-
ling bacteriostatisch en bacteriocide, van
betekenis voor de eliminatie van de kiem.

Zoals eerder vermeld zijn de grenswaar-
den arbitrair. Indien de geneesmiddelen-
concentratie bij behandeling hoger is op
de plaats van infectie dan de grenswaarde
aangeeft, kan cen deel van de mastitiden
veroorzaakt door in dit onderzoek min-
der gevoelig genoemde stammen, toch
met succes behandeld worden. Indien de
grenswaarde één stap hoger wordt gelegd
(tabel 4) voor bijvoorbeeld kanatnycinc.
neomycine en ook streptomycine, daalt
het voor 1980 weergegeven percentage re-
sistente stammen drastisch.
Concluderend kan gesteld worden, dat
ondanks continu gebruik van antibiotica
in de mastitisthcrapie het percentage
minder gevoelige
Staphylococcus aureus
stammen de laatste 5 jaar gemiddeld niet
toegenomen is. De resultaten van de ge-
voeligsheidsbcpalingen van staphylococ-
cen van probleem-bedrijven zijn goed
bruikbaar om mogelijke verschuivingen
in het gevoeligheidspatroon te kunnen
waarnemen.

Sircpitn i>i cii\\ aguhh liae. .Sii epiocm i iis ilwsgaladiuc. Sirrpiocm cus iihcrus on .Sui/t/iyliHoa ii.s tuireus.

-ocr page 344-

DANKHl I I IGINCi lc\\cns «illcn de ciiiteuis alle Pniuiieiale Cie/ond-

heidsdiensleii bedanken \\ooi het toe/enden \\an de

I en ge/amenlijke Iinancierini; en het belangeloos geïsoleerde stammen, de beer J. van de Berg (C Dl)

ter beschikking stellen van dc tc testen antibiotica- ,cgistralie en hct beuaren van de stammen,

chemolhcrapciilica door Abhic Laboratories. .Acs- (C\'DI) \\oor dc uitxocring \\an dc

culaap. Beecham Nederland. Continental l\'harma. biochemische reacties en me\\r. L. C\'. Bakker-de

Duphar Nederland. Iniei\\ct. Mycolarm. I\'li/eren ^ || ,> ^^ Ravenswaay-Kraan cn

l pjohn. maakten de bepalingen van de gevoelig- , i,;., uit\\oeicn \\an de

heid mogelijk. MK -bcpalmgcn.

1.1 1 HRA UUR

1. .lacobs. .1. en Hanselaar. .1.: Len onder/ock naar dc anlibiolicuiiigc\\oeligheid \\an in Nederland \\eel
\\oorkoincndc iiiaslilis-verwckkers.
Tijilschr. Dicrgcnccsk.. 92, H5I-K60. (I967j.

2. .lacobs. .1., Klascns. .VI. cn l\'ennings. ,A.: I en ondcr/oek naar de antibioticumge\\oelighcid \\an m
Nederland \\ecl \\oorkomendc mastitisveruekkers 11.
Tijilschr. Dicrgcnccsk.. 91. .186-592. (1972).

.L Ncumelslcr. L. und Ornc/cder, 11.; Lin Bcitrag/ur Antibiotikumresisien/cutcrpalhogener .Staphslo-
kokken.
lii-rl. unil Münch. licriirzi. IL.sr/ir.. K4. .f-il-.U.I. (I97jj.

4. Os. .1. L. \\an. Bakker-de koll. l. C .. and Kraan. 11. 1\'. .\\L; Comparative in \\ studies ol a numberol
antimastitis antibiotics.
lijihchr. Dicrgcnccsk.. 101. 787-795. (1976)

5. Overgoot. Ci. 11. A.; Cievoelighcid \\an uit praktijkmaleriaal geïsoleerde bacteriën ten op/ichte \\an dc
meeste gebruikelijke antibiotica en chcmotherapculica.
lijilschr. Diergeneesk.. 92. 515-52(1. (196\'\')

6. 0\\ergoor. Cj. 11. .A.: Voortgc/ette onderzoekingen met betrekking tot dc ge\\oeligheid\\an uil praktijk-
materiaal geïsoleerde bacteriën ten opzichte \\an dc meest gebruikelijke antibiolica cn chemotherapeu-
tica.
lijdschr. Diergeneesk.. 96. 685-695. (1971).

7. Overgoor, G. H. A.: Resistenlieproblemen. \'Iiid.schr. Diergeneesk., 100, 270-275. (1975).

8. Rosselcl. A.. .Schlucp. J. und Knusel, I .: A quantitatisc in vino evaluation olThc combined action ol
benz\\ Ipcnicillin and dihvdroslrcptomycin iin slaphy lococci isolated from the bo\\ ine udder uilh special
regard to synergistic activities.
Acnnalihliiil jïir I ci. nicd.. 24 B, 55-52. (1977).

9. Wagner, IL .1.; Die Resislen/priifung entcropathogener Keimc gcgcnuber Chemothcrapeutika m der
ticrarzllichen
I\'ra.xis. Inaugural Dissertation Miinchen. 1976.

10. Weight, ll. und krariier. R.: Increase in resistance 10 antibiotics in mastitis agents. Disch. lieriirzii.
\\i schr..
75. 617-622. (1968).

-ocr page 345-

Staphylococcus aureus in pluimveeslachtlijnen

Staphylococcus aureus in Poiillry Slaughter Lines
S. Notermans\', P. Tips\', J. A. Rost^ en W. J. van Leeuwen^

SAMEN VA i riNG. In een S-tat slaehierijen werd onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van
Staphylococcus aureus op de huid van gestaetu pluimvee.

Door middel van jaag! vpering kern worden vastgesield dat S. aureus in alle onderzochte slaehtlijnen als
\'huiskiem\' persisteert. Het gevolg hiervan is dat slachtkuikens tijdens het slachtproces hestnet raken met
S. aureus. Het aantal S. aureus dat hierdoor op de karkassen terecht komt kan variëren van < 10/g huid
op de ene tot > 50.000jg huid op een volgende bemonster ingsdag. Deze bevinding vortnt een aanwijzing
dat desinfectie onregelmatig plaatsvindt. Het persisteren van bepaalde Jaagtypen inde slachterijen wijst
er echter ook op dat de gebruikte apparatuur niet op eenvoudige wijze ejjëctiejgereinigd en gedesinfec-
teerd kan worden.

SUMMARY. The skins of slaughtered poultry were studied Jor the presence <;ƒ Staphylococcus
aureus
in eight poultry-proeessing plants.

Bacteriophage typing showed that S. aureus persisted as jiou.se bacteria\' in all slaughter lines under
investigation. As a result of this fact, broilers became contaminated with
S. aureus during the process
of slaughter. The number ofS.
aureus organisms finding their uai\' to the carcasses may vary from < 10 jg.
of skin to > 50.000/g. of skin from one day to another when samples are taken. This finding is evidence
of the jact that disinfection occurs at irregular intervals. However, the persistence of particular phage
types in processing plants also suggests that the apparatus employed cannot he effectively cleansed and
disinfected by a simple procedure.

I INI.EIDING respectieve slachterijen persisteerden.
Staphylococcus aureus, een kiem die re- Type-onderscheid in S. aureus werd ge-
gelmatig voedselvergiftigingen veroor- maakt door middel van faagtypering. Uit
zaakt, wordt frequent op panklaar pluim- genoemd onderzoek bleek, dat vooral de
vee aangetroffen. Götze en Schröder (2) ontvederingsmachine en de uithaalma-
vonden .V. «(y/É\'(«op43%vandedoorhen chine de plaatsen kunnen zijn waar de
onderzochte karkassen. Uit eigen onder- besmetting met
aureus zich handhaaft,
zoek (5) bleek dat op panklaar pluimvee. Het doel van dit onderzoek was om na te
geslacht op een leeftijd van 5 a 6 weken gaan of
aureus \'xn meerdere slachterijen
meer dan 10\'
S. aureus per gram aanwe- als \'huiskiem\'aanwezig is en of de karkas-
zig was. Uit recent onderzoek (4) is geble- sen dus steeds weer met dezelfde faagty-
ken dat de besmetting veroorzaakt wordt pen worden besmet. Daarnaast werd ge-
door \'huiskiemen\' die in de slachtlijn per- tracht om vast le stellen of door middel
sisteren. Het bewijs hiertoe werd geleverd van extra hygiënische maatregelen de be-
door een koppel slachtkuikens afkomstig smetting van karkassen met de \'huiskiem\'
uit één mesthok, te splitsen en op twee verminderd kan worden. Eveneens werd
verschillende slachterijen te slachten, de resistentie van in de slachterijen persis-
Beide delen van dit koppel bleken te zijn terende 5.
aureus bepaald tegen de in die
besmet met
S. aureus typen die in de slachterijen gebruikte desinfectantia.

\' Dr. ir. S. Notermans en 1\'. D. I ips. Laboratorium voor Zoönosen en Levensmiddelenmicrobiologie.

Rijksinstituut voor de Volksgezondheid. Postbus I, 3720 BA Bilthoven.
- J. A. Rost en drs. W. .1. van Leeuwen, l.aboratorium voor Bacteriologie, Rijksinstituut voor de
Volksgezondheid, Postbus
I, .1720 BA Bilthoven.

-ocr page 346-

2. MATERIAAL EN METHODEN

2.1 De slachlerijen

Het onder/oek werd uitgevoerd in h slachterijen. In
} daarvan werden extra hygiënische maatregelen
genomen. De onderzochte slachterijen (At m H)
waren alle export-slachterijen die voldeden aan de
EEG-richtlijnen inzake inrichting en werkwijze. De
slacht-capaciteit varieerde van 5.000-10.000 dieren
per uur. Slachterijen
A. B. D en H produceerden
diepvrieskuikens, terwijl de overige slachterijen (C,
E. F en G) gekoelde slachtkuikens produceerden.
Bedrijven A. C en D werd verzocht om extra te
reinigen en te desinfecteren. Dil hield in dat de
dagelijkse procedure van reinigen en desinfecteren 2
x werd uilgevoerd.

2.2 Bemonstering

Een ä twee keer per maand werden monsters in de
verschillende slachterijen genomen, leder monster
bestond uil ca 8 g pericloacale huid allcomslig van 2
dieren. De monsiers werden otn ca 10 uur \'s och-
tends aan hel eind van de slaehtlijn genomen en tn
gekoelde toestand naar hel laboratorium overge-
bracht. De monsters werden daar onmiddellijk on-
der/ocht op het aanlal aanwezige
S. aureus kiemen.

2..1 Bepaling van S. aureus

I er bepaling van het kiemgetal van i\'. aureus werd
aan de monsiers huid 9 x de gewichlshoeveelheld
aan fysiologische zoutoplossing toegevoegd.
Na vermalen gedurende 1 minuut in een Waring
blender werd van decimale verdunningen I ml over-
gebracht in petrischalen waarna bovine librinogeen
agar (BlXi-agar), zoals beschreven door Beckers
e.a. (I). werd toegevoegd. Na alVoelen werden de
platen 48 uur bij .17° C geïncubeerd. Van geïsoleerde
reinculturen werden het faagtype en dc resistentie
legen de in de respectieve slachterijen gebruikte
desinfectantia bepaald.

2.4 Faagtypering

Voor faagtypering werd gebruik gemaaki van de
internationale humane faagset en van een aanvul-
lende pluimveeset (3). De per slachterij le onder-
.scheiden faagtypen werden aangeduid mei cijfers,
voorafgegaan door de letter van de desbetreffende
slachterij.

2.5 Resistentiebepaling var. i\'. aureus

Dc microbiclde werking werd kwantitatief bepaald
volgens hel voorschrift van de standaard suspensie
lest (SST), welke o.a. normatief Is bij de beoorde-
ling van nieuwe desinlëctanlia in hel kader van de
Bestrijdingsmiddelenwet. Hel microbiologische ef-
fect (ME-waarde) werd uitgedrukt in de formule:
ME = logN(^- - logN[j. waarin = het aantal
kolonicvorrnende eenheden per tnl van de vloeistof
van de waardebepaling, zonder inwerking van hel
preparaat; N[) = het aantal kolonicvormendeeen-
heden per ml van de vloeistof van de waardebepa-
ling, na 5 minuten inwerking van hel preparaat.

label 1. Hel voorkomen van Siaphylueoeeus aureus op plulmveekarkassen in slachterij A.

clatiun
monster-
name

aanial
monsters

log.kgt.
S.aureus

aanta]
RetypeerdP
i solaten

frequentie faagtype in %

met stand,
deviatie

Al

A2

A3

All

a6

NT

10-10-\'80

5

2,96 0,73

36

100

27-11-\'80

U

1,70 0,26

28

100

3-12-\'80

ll

3,88 0,11

20

100

9-02-\'8l

2

1,51 0,00

9

100

10-03-\'81

5

3,65 0,57

15

100

2l4-03-\'8l

5

3,Tl 0,63

15

100

07-0lt-\'8l

5

3,75 O.6I4

15

100

21-01I-\'81*

5

2,50 0,33

15

73

20

7

06-05-\'81

5

3,78 0,.38

15

67

7

20

6

19-05-\'81

5

3,92 1 0,U8

15

53

7

20

?0

30-06-\'Bi

5

3,60 0,72

15

9I1

6

Extra teiniglng en desinfectie.

NT = niel typeerbaar

3. RESULFATEN

3.1 Het voorkomen van S. aureus op
pluimveekarkassen en de invloed van
extra reiniging en desinfectie van de
slachtlijnen

In tabel 11 m 8 zijn de resultaten weerge-
geven van het onderzoek van de monsters
genomen in slachterij A t/m H. fJit de
resultaten blijkt dat
S. aureus steeds aan-
wezig is op de geslachte dieren, slechts
een enkele keer kon .S\'.
aureus niet gede-
tecteerd worden.

-ocr page 347-

\' Extra reiniging en desinfectie.

N I = niet typeerbaar.

Duidelijk komt naar voren dat de mate
van de besmetting van de karkassen sterk
wisselt. Bijvoorbeeld in slachterij B werd
als laagste besmetting < 10
S. aureus kie-
men per gram huid en als hoogste besmet-
ting 4.300 kiemen per gram huid waarge-
nomen. Ook in de overige slachterijen
werd een sterke schommeling in de be-
smetting waargenomen. De hoogste
waargenomen besmetting was ca. 50.000
kiemen per gram huid.
Extra reiniging en desinfectie, vooraf-
gaande aan de dag van bemonstering, re-
sulteerde in slachterij A, C en D nauwe-
lijks tot een verlaging van het aantal 5\'.
aureus.

label 2. Het voorkomen van Sia/>hvloaHrii.\\ aureus op pluimveekarkassen in slachterij B.

datum
monster-
name

aantal
monsters

log.kgt.
S.aureus

aantal
getypeerde
isolaten

frequentie faagtype

in %

met stand,
deviatie

Bl

B2

B3

Bil

NT

15-10-\'80

5

2,50 1,07

10

100

29-10-\'80

5

3,0U 0,l6

20

95

5

12-ll-\'80

U

3,61r 0,2U

10

95

5

17-12-\'80

U

1,86 o,o6

10

100

10-03-\'8l

5

3,09 0,li3

15

87

13

2U-03-\'8I

5

2,142 0,U0

13

100

OT-OU-\'èl

5

< 1,00

0

21-0li-\'8l

5

1,11 0,68

15

80

13

T

OT-05-\'8I

5

1,31 0,89

15

93

7

19-05-\'8I

5

2,96 0,62

15

100

30-06-\'81

5

3,23 l,ll*

15

87

13

N\'r = niet typeerbaar.

1 abel 3. Het voorkotnen van Siaphvlococcus aureus op pluimveekarkassen in slachterij C\'.

datum
monster-
name

aantal
monsters

log.kgt.
S.aureus
met stand,
deviatie

aantal
getypeerde
i Rolaten

frequentie faagtypen

in %

Cl

C2

C3

cl.

05

06

C7

NT

08-10-\'80

3

2,66 0,09

13

1)6

5I\'

22-10-\'80

5

3,12 0, lil

25

hh

I4I.

I4

1.

1.

05-11-\'80

5

3,33 0,10

21.

37

63

13-01-\'81

3,86 0,21

16

12

88

23-01-\'81

It

3,73 0,23

17

29

71

09-02-\'81

1U

3,51 0,21

llO

100

10-03-\'81

5

11,09 0,33

15

20

73

7

2l4-03-\'8l*

5

3,62 0,09

13

31

31

1

11.

23

07-0l4-\'8l

5

3,17 , 0,23

15

71»

13

13

?1-0li-\'8l

5

3,lt9 0,11

15

1.6

7

20

27

07-05-\'81

5

2,39 0,18

15

73

20

19-05-\'81

5

14,68 0,59

15

7

93

30-06-\'81

5

2,76 0,li3

10

3.

10

20

1.0

-ocr page 348-

Tabel 4. Het voorkomen van Slaphylococcus aureus op pluimveekarkassen in slachterij D.

datum
monster-
name

aantal
monsters

log.kgt.
S. aureus
met stand,
deviatie

aantal
getypeerde
i solaten

frequentie

faagtypen in %

Dl

D2

D3

Dl.

D5

d6

D7

D8

NT

13-01-\'81

It

U,l»6 0,17

20

80

20

23-01-\'81

U

lt,56 0,31

16

68

13

19

09-02-\'81

ll.

h, 17 0,liO

36

61

17

22

10-03-\'81*

5

3,9li 0,11

15

1.0

13

7

T

12

7

2l(-03-\'8l

5

3,Ult 0,06

15

1.0

19

7

7

27

07-0U-\'81

5

l»,81t 0,ll»

15

1.0

26

ll.

T

13

21-0U-\'81

5

2,98 0,3li

15

7

1.7

U6

07-05-\'81

5

3,55 ± 0,70

15

20

20

7

7

1.0

19-05-\'81

5

3,90 O,?!.

15

T

7

7

79

30-06-\'81

5

3,1*0 0,30

15

33

7

26

3I.

Extra reiniging en desinfectie.
N E = niet typeerbaar.

Eabel 5. Het voorkomen van Siapyloeoecus aureus op pluimveekarkassen lu slachterij E.

datum
monster-
name

aantal
monsters

log,kgt,
S.aureus
met stand,
deviatie

aantal
getypeerde
isolaten

frequentie

faagtypen in

lo

El

E2

E3

El.

E5

e6

NT

03-06-\'81

5

2,10 0,80

15

13

31.

UO

13

21.-06-\'81

5

2,89 1,00

15

7

27

33

33

07-07-\'81

5

1,86 0,31

15

27

20

53

25-07-\'81

5

1,80 0,81.

15

100

N 1 = niet typeerbaar.

Eabel 6. Het voorkomen van Slaphylococcus aureus op pluimveekarkassen in slachterij E.

datum
monster-
name

aantal
monsters

log.kgt.
S.aureus

aantal
getypeerde
isolaten

frequentie

faagtypen in %

met stand,
deviatie

Fl

r2

F3

Fl.

NT

03-06-\'81

5

1,26 0,36

7

66

17

17

2l.-o6-\'8l

5

3,91 ± 0,83

15

20

80

07-07-\'81

5

1,30 * 0,61

15

27

53

20

25-07-\'81

5

1,61. 0,70

15

ll.

72

lU

NT = niet typeerbaar.

-ocr page 349-

datum
monster-
name

aantal
monsters

log.kgt.
S.aureus

aantal
getypeerde
isolaten

frequentie

faagtypen in ^

met stand,
deviatie

G1

02

G3

NT

03-06-\'81

5

2,U9 0.22

tl)

27

11.

7

1|?

ï>l4-06-\'8l

5

3,33 0,25

15

liO

1)6

I)l

07-07-\'8l

5

2,69 0,38

15

>4 0

60

25-07-\'81

5

3,8U 0,92

15

20

20

60

N 1 = niet typcerbaar.

label 8. Het voorkomen van Siaphylucoccus aureus op pluim\\eekarkassen in slachterij H.

datum
monster-
name

aantal
monsters

log.kgt.
S.aureus

aantal
get^\'peerde
isolaten

frequentie

faagtypen in %

met stand,
deviatie

Hl

H2

H3

HU

NT

03-06-\'8l

5

< 1,00

0

2lt-06-\'8l

5

lt,50 0,80

15

27

7

66

0lr-07-\'8l

5

1, I\'ll 0,36

15

13

13

66

25-07-\'81

5

3,33 0,61t

15

100

N r = niet typcerbaar.

3.2 Frequentieverdeling van faagtypen
van
S. aureus reinculturen

In de tabellen I t/m 8 staat eveneens de
frequentieverdeling van de geïsoleerde
faagtypen van S.
aureus weergegeven. Uit
de gegevens blijkt dat in de meeste slach-
terijen slechts enkele faagtypen domine-
ren. In slachterij A domineert het faag-
type aangeduid met Al. Dit type kon
gedurende het gehele onder/oek (9 tnaan-
den) op het geslachte produkt worden
aangetroffen. In slachterij B domineerde
eveneens één faagtype (BI).
In slachterij C en D kornen meerdere
typen gedurende langere tijd voor. In
slachterij C blijken de typen aangeduid
als Cl en C2. en in slachterij D de typen
aangeduid als t:) 1 en 132 regelmatig voor
te komen. In de overige slachterijen is.
mede door de korte tijd van het onder-
zoek, niet zo\'n duidelijk patroon in dc
faagtypen waarneembaar. Wel blijkt dat
bepaalde faagtypen steeds weer geïso-
leerd worden.

3.3 Resistentie van aureus tegen de
gebruikte desinfectantia

Dc resistentie van de onderzochte stam-
men tegen de in de slachterijen gebruikte
desinfectantia staat in tabel 9 weergege-
ven.

Dç chloor-resistentie werd bepaald in een
0,003% oplossing van Na-
dichloorisocyanuraat. Deze oplossing
bevat ca 20 ppm actief chloor. Deze con-
centratie is lagerdan die welke normaliter
in de praktijk worden toegepast. Uit de
resultaten blijkt dat de gevoeligheid van
de praktijkisolaten voor chloor, hoewel
nog aanzienlijk, geringer is dan dic van de
standaard stam van 5.
aureus (Al\'CC
6538).

Voor onderzoek naar de gevoeligheid
voor quaternaire ammoniumverbindin-
gen (q.a.v.) werd als desinfectans BTC
2125m gekozen in een concentratie van
400 ppm. Een dergelijke concentratie
wordt onder normale praktijkomstandig-
heden toegepast. Uit de resultaten blijkt

-ocr page 350-

dat de geteste stammen ten opzichte van
de referentiestam (A I CC 6538) een hoge
mate van resistentie bezitten. Bij een con-
centratie van 2000 ppm was de ME-
waarde van stam 1055 nog steeds gering
en bedroeg slechts 1.0. Onderzoek naar
de gevoeligheid van jodium werd uitge-
voerd in een oplossing van Jodofoor 3233
bevattende 4 ppm (N.B. normale ge-
bruiksconcentraties bevatten doorgaans
ca 20 ppm jodium). Uit de resultaten
blijkt dat de praktijkisolaten niet resis-
tenter zijn dan het standaardorganisme.

4. DISCUSSIL

Uit de resultaten van het hier beschreven
onderzoek blijkt dat \'huiskietnen\' van .S".
aureus tnaandenlang in een slaehtlijn
kunnen persisteren. Gedurende de gehele
onderzoeksperiode (ca 10 maanden inde
slachterijen A, B, C en D) konden voor de
slachterijen specifieke faagtypen worden
geïsoleerd.

Tabel 9. Resistentie van reinculturen van Slaphylococcus aureus tegen de in de slacbtlijnen gebruikte
desinfectantia.

faag-

gebruikt

M

.E.-uaarden

stam nr.

type

bedrijf*

desinfectans

chloor

**

q.a.v.

jodium

ATCC 6538

-

-

li.O

> 5

> 5

66

Al

A

chloor

2. 1

-

-

927

Dl

D

chloor

2.3

-

-

975

Al

A

chloor

2.0

-

-

IOU6

Dl

D

chloor

2.3

-

-

1055

D2

D

q.a.v.

*«* )

0.7

-

29.1

BI

B

q.a.v.

-

2.5

-

136

Cl

C

jodium

-

-

> 5

71*1

02

C

jodium

-

-

> 5

1006

C2

c

jodium

-

-

5.0

1010

C1

C

jodium

-

-

> 5

slachterij A gebruikte als desinfectans chloor
slachterij B gebruikte als desinfectans q.a.v.
slachterij C\' gebruikte als desinfectans jodium

slachterij I) gebruikte als desinfectans q.a.v. afwisselend met chloor,
q.a.v. = quaternaire ammonium verbinding.
= niel getest.

De oorzaken van het aanwezig zijn van S.
aureus
als \'huiskiemen" in pluimveeslach-
terijen, zijn niet eenvoudig aan te wijzen.
Deze zouden kunnen zijn een onvol-
doende reiniging en desinfectie, een con-
structie van de slachtapparatuur waar-
door effectief reinigen en desinfecteren
betnoeilijkt wordt en tenslotte resistentie
tegen de gebruikte desinfectantia.

Door e.\\tra reinigen en desinfecteren is
het niet mogelijk gebleken om \'huiskie-
men\' voorgoed te elimineren. Wel kon
door extra reinigen en desinfecteren de
besmetting enigszins gereduceerd wor-
den.

Soms bleek dat slechts een zeer gering
aantal .V.
aureus op de karkassen aanwe-
zig was (< 100 g huid). De oorzaak hier-
van is naar alle waarschijnlijkheid dat
voorafgaande aan de bemonstering de
apparatuur grondig gereinigd en gedesin-
fecteerd was.

De slachtapparatuur dient zodanig ge-
construeerd te zijn dat een afdoende reini-

-ocr page 351-

ging en desinCectie i<an worden gereali-
seerd. Bij voorkeur zou slachtapparatuur
zo geconstrueerd moeten zijn dat tijdens
de te verrichten slachthandeling de appa-
ratuur automatisch gereinigd wordt. Het
persisteren van S.
aureus in de ontvede-
ringsmachines zou voorkomen kunnen
worden door bijv. zoveel water te gebrui-
ken, dat i>\'.
aureus weggespoeld wordt (de
eliminatie door het water moet groter zijn
dan de groei van de bacterie).
Het feit echter dat in ont\\ederingsmachi-
nes zogenaamde \'dode hoeken\' voorko-
men, waar bacteriën naar alle waarschijn-
lijkheid ongestoord kunnen doorgroeien,
maakt één en ander extra gecompliceerd.
De bevinding dat bepaalde faagtypen ge-
durende lange tijd, soms meer dan 10
maanden, in dezelfde slachterij aanwezig
zijn wijst er inderdaad op dat de in ge-
bruik zijnde apparatuur niet op normale
wijze door reiniging en desinfectie kiem-
vrij te maken is.

Resistentie tegen de in de slachterij ge-
bruikte desinfeetantia zou eveneens een
rol kunnen spelen in het ontstaan van
\'huiskiemen\'. Uit de gegevens blijkt ech-
ter dat de \'huiskiem\' in het algemeen niet
resistent is tegen de gebruikte desinfee-
tantia, met uitzondering echter van de
quaternaire ammoniumverbindingen.

Gezien de gevoeligheid van ,S\'. aureus
voor de overige gebruikte desinfeetantia
is het de vraag of de desinfeetantia wel op
de juiste wijze worden toegepast. Uit ge-
sprekken met ver.schillendc bedrijfslei-
ders is gebleken, dat desinfectie niet na
iedere dagelijkse reiniging wordt uitge-
voerd; soms wordt maar 2 x per week
gedesinfecteerd.

Het ontstaan van \'huiskietnen\' van au-
reus
kan worden bevorderd door speciale
eigenschappen die deze kiem heeft ten
opzichte van de overige kiemen. Door
een constante toe\\oer van meestal ge-
ringe aantallen
aureus in het slachtpro-
ccs zal wellicht in de loop der jaren een
selectie plaatsvinden, waarbij het meest
\'aangepaste" faagtype gaat domineren en
persisteren.

Verder onderzoek naar de eliminatie van
aureus als \'huiskiem" op pluimvee-
slachterijen is dringend noodzakelijk. Dit
is te meer het ge\\al, aangezien onder
\'huiskiemen" ook toxineproducenten
voorkomen (3). Op de eerste plaats dient
meer aandacht besteed te worden aan de
reiniging en desinfectie. Daarnaast dient
apparatuur zodanig geconstrueerd te
worden dat een effectieve reiniging en de-
sinfectie mogelijk is.

1.1 I HRA ruiiR

Beckers. II. .1.. van l.cusdcn. F. \\F. lli)geboi>m. W. M. cn Ocllgou-van Asch. H. 11. \\F: C\'oinparalivc
studies with some media lor the cnumcratiim
oi Siaphvlonndis aureus m lood De ilare(n) t lieinieus
19. IJS. (I9H(IJ.

(iötze. U. en .Schröder. B.: Untersuchungen übcrdie hygiënische Beschalïenheit von getroien im Handel
angebotenen in- und ausländischen (iellügel.
l\'leisehwirlscliaft. .54, LU7. (1974).
I.ccuwen. VV. .1. \\an. Rost. .1. limmcrrnans. Pen Notcrmans. S.: C\'ontammation ol broilcrchickcns
by
.Slaphylococeus aj/rcu.v during processing; enteroto.xin production and biochemical characteristics ol
sUdms. ./ounial ol Appl. liacleriology. 19X2 (in druk).

Notcrmans. S.. Dufrennc. .1. cn Feeuwcn. W. .1. van: Contamination of broiler chickens by Siaph\\h)coc-
cus aureus
during processing; Incidence and origin. Journal of Appi Hacierlology. 52. 275, (19X2).
Notcrmans. S.. Frne. E. IF W . van. Beckers. IF .1. en Oostcrom. J.: I he assessment otlhe bacteriological
condition ot fresh poultry in slops and market places.
/ lei.u hwlrl.u ha/i. 61. II)/. (19X1).

-ocr page 352-

ID/PMpffi

Röntgenologisch onderzoek van de schedel bij
de hond

Deel 2: \'Enkele voorbeelden\'

Radiography of the Skull in Dogs
Pan 2: \'Some inslames\'

G. Voorhout\'

SAMEN VA r riNCi. hl dil anil<el wordl hei ronigenoiogiseh oiuterzoel< van versehillende onderdelen
van de schedel besproken en f-eïllusireerd mei behulp van rönigenjolo\'s van paliënien.

SUMMARY. Radiography of various pans of lhe skull is di.scu.s.sed and illusiraied in radiographs of
palienls.

u u

Dm§®]o

INI.t-lDlNG

In \'Röntgenologisch onderzoek van de
schedel bij de hond. Deel 1\'
(Tijdschr.
Diergeneesk., \\01,H47-855, (1982)) wevd
een overzicht gegeven van de verschil-
lende mogelijkheden van opnametech-
niek. Hierbij werd de nadruk gelegd op de
opnamerichtingen.

Bij de verdenking op niet nader gelocali-
seerde of zeer uitgebreide afwijkingen
aan de schedel, bijvoorbeeld na trauma,
kunnen de als \'routine opnamen\' bestem-
pelde laterolaterale en dorsoventrale op-
name gebruikt worden ter eerste Inventa-
risatie van de afwijkingen.
Soms zal met deze opnamen kunnen wor-
den volstaan, in andere gevallen zal een,
met behulp van de routine opnamen
nader gelocaliseerde, aandoening uitge-
breider röntgenologisch onderzoek be-
hoeven. Is de indicatie tot röntgenolo-
gisch onderzoek gericht op een bepaald
onderdeel van de schedel, dan kan vóór
het onderzoek bepaald worden of van de
routine opnamen zinvolle informatie te
verwachten is cn welke andere opnamen
beoordeling van de betreffende structuur
mogelijk maken.

In dit artikel zullen hiervan enkele voor-
beelden getoond worden.

SCHHDEl.üVERZICH 1: HERSENSCHEDEL

Op de laterolaterale en dorsoventrale op-
name van de schedel wordt een goede
indruk verkregen over de vorm en onder-
linge verhoudingen van de gehele schedel.
Naast de normale vormvariaties bij ver-
schillende rassen (fig. 1 en 2) kan op
deze opnamen een aantal afwijkingen be-
oordeeld worden. Zo kan over de vorm
en de omvang van de hersenschedel een
goede indruk worden verkregen, zodat
beoordeling van afwijkingen hieraan in
het kader van hydrocephalus mogelijk is
(fig. 3). Ook over de uitgebreidheid en het
verloop van fracturen van de hersensche-
del is veelal op de routine opnamen een
goede indruk te verkrijgen (fig. 4 a en b).
Bij fracturen van onder- of bovenkaak
wordt door overlapping v an de kaakhelf-
ten op dc laterolaterale opname en van de
kaken op de dorsoventrale opname de
beoordeling verhinderd. Een aandoening
waarbij wel kan worden volstaan met de
routine opnamen is bijvoorbeeld cranio-
mandibulaire osteopathie. Op deze op-
namen kan de diagnose gesteld worden
en de uitgebreidheid van de veranderin-
gen worden vastgesteld (fig. 5 a en b).

Drs. Ci. Voorhout, namens de Vakgroep Radiologie. Eaculleit der Diergeneeskunde. Yalelaan lü. dc
UithoL Utrecht.

-ocr page 353-

C.hUI I; ONDER- EN BOVENKAAK

Van de routine opnamen is ten aanzien
van het gebit geen specifieke informatie te
verwachten. Voor informatie over de ge-
bitselementen of de direct aangrenzende
benige structuren van onder- of boven-
kaak zijn projecties van de kaken nood-
zakelijk. Voor de snijtanden is dit moge-
lijk door middel van een dorsoventrale of
ventrodorsale opname met een film in de
bek, voor de kiezen door middel van
schuine projecties met een wijd geopende
bek. Behalve afwijkingen van de gebits-
elementen zelf kunnen ook processen in
de direct aangrenzende benige structuren
beoordeeld worden (fig. 6).

-ocr page 354-

l ig. 5 a. Duitse Dog. 6 maanden oud.
DS opname. Sterke verzwaring van de
onderkaak ten ge\\olge van botnieuu\\or-
mmg. t\'raniomandibulaire osteopathie.
Dc kaakgcwrichten zijn wel maar de bul-
lae tyinpanica niet in het proces betrok-
ken.

Kig. 6. Bastaard. 4\'/;. jaar oud. DSVD opname (projectie linker bovenkaak). .Abcessen rond de wortels van
premolare 4 (pijltjes).

-ocr page 355-

Beoordeling van de kaken zelf is op de
routine opnamen maar beperkt tnogelijk.
Meer gedetailleerde informatie is te ver-
krijgen door dorsoventrale en ventrodor-
sale opnamen met een film in de bek of
schuin door de geopende bek (fig. 7 a en
b).

MUSHüi. rt-:

Bacteriële infecties, schimmelinfecties,
corpora aliena en tumoren kunnen sluie-
ring in één of beide neusgangen veroor-
zaken. Necrotizerende ontstekingen en
tumoren kunnen aantasting van benige
structuren van de conchae veroorzaken,
terwijl bij tumoren daarnaast aantasting
van het os vomer en het os nasale kan
optreden.

Door beoordeling van de aard en uitge-
breidheid van de sluiering en de localisa-
tie en mate van aantasting van benige
structuren is wel enige differentiatie mo-
gelijk, maar een definitief oordeel over de
aard van het proces kan op basis van het
röntgenologisch onderzoek alleen veelal
niet gegeven worden.
Op de laterolaterale opname kan de in-
formatie nogal eens beperkt zijn, vooral
wanneer slechts één neusgang is aange-
tast. Wel is op deze opname het dorsale
deel van het os nasale te beoordelen op
aantasting (fig. 8). Een zeer ernstige aan-
tasting van een of beide neusgangen is op
de dorsoventrale opname meestal wel
waar te nemen (fig. 9 a), maar een groot
deel van de neusholte wordt dan door
overlapping van de onderkaak aan be-
oordeling onttrokken. Het is dan ook
beter om een dorsoventrale opname met
een film in de bek te maken of een ventro-
dorsale opname schuin door de geopende
bek (fig. 9b, fig. 10 a en b).

SINUS I KON TALIS

Door de anatomische verhoudingen is
het niet mogelijk de sinus frontalis geheel
\'vrijgeprojectecrd\' af te beelden. Op de
laterolaterale opname wordt de sinus
frontalis weliswaar zonder overlapping
van andere structuren afgebeeld, maar
worden wel linker en rechter helft over
elkaar geprojecteerd (fig. 11 a). Op de
dorsoventrale opname worden linker en
rechter helft naast elkaar afgebeeld, maar
wordt slechts een klein deel zonder over-
lapping van hersenschedel of kaken afge-
beeld (fig. 12 a). Het meer craniale deel
van de sinus kan in deze richting beoor-
deeld worden op een ventrodorsale op-

-ocr page 356-

Kig. 9 h. Idem, DV opname meteen lilm inde hek.
Meer craniaal in de neus iseen ernstige sluier ing van
beide neusgangen /ichtbaar, met daarbinnen calcili-
catics en aantasting van het os vomer (pijltjes). Als
tocvalsbcvinding calcificaties rond de wortels van
de tastharen van de bovenlip. Bij neusinspectie was
een tumorniassa /ichtbaar. Cicen inateriaal beschik-
baar voor histologisch onder/oek.

-ocr page 357-

I ig. 10a. Duitse Herder. X jaai oud. i)\\ opname.
\\age aanduiding van locale wolkige verdichtingen
in beide neusgangen.

l ig. 10 b. Idem. V D opname schuin door de ge-
opende bek. Vrij uitgebreid wolkige verdichtingen
in beide neusgangen. Rechts verlies \\an benige
structuren van de conchae. Aspergillose.

lig. I 1 a. Bastaard lerriër. lüjaaroud. DS opname. Wolkige sluiering van desinus frontalis en aantasting
van hel os frontale.

-ocr page 358-

l ig. I I b. Idem, eranioeaudale opname. V\\\'olkige
sluiering van de linker en reebler belli van de sinus
fronlalis. onregelmalige aftekening van bet os fron-
tale links en duidelijk botverval van bet os frontale
rechts gecombineerd met bolmeuwvorming ten ge-
volge van tumoreu/e ontaarding. Plaveiselcarci-
noom.

name met een van posterior naar anterior
gerichte stralenbundel (fig. 12 b), terwijl
beoordeling van het dorsale deel van lin-
ker en rechter sinus frontalis mogelijk is
op een craniocaudale opname (fig. I 1 b).

BtJI.I.At: I VMPANICA

Op een exact rechte laterolaterale op-
name zullen de bullae tympanica precies
over elkaar worden geprojecteerd zodat,
wanneer afwijkingen worden waargeno-
men, niet is vast testellen welke van beide
bullae afw ijkend is (fig. 13 a). Op de dor-
soventrale opname worden de bullae over
de hersenschedel geprojecteerd, zodat
uitsluitend cen sterk verschil in dichtheid
tussen beide bullae beoordeeld kan wor-
den (fig. 13 b). Evenmin als bij de sinus
frontalis is het mogelijk de bullae tympa-
nica volledig vrijgeprojecteerd af te beel-
den. De meeste informatie wordt verkre-
gen met laterolaterale projecties door
vanuit een exact laterolaterale positie dc
neus iets op te wippen en/of de schedel
gering naar een ventrodorsale positie te
roteren (fig. 13 c end)en door tniddel van
een craniocaudale opname door de ge-
opende bek (fig. 13 e).

-ocr page 359-

l ig. 13 a. Duitse .Staander, X jaar iiud. DS op-
name. Dill\'u.se sluiering en onregelmatige begren-
zing van ccn of beide bullae tyinpanica.

I ig. I.H\'. Idem. SD\\ D opname (projectie rechter
bulla tympanica). DilTusc sluiering rechter bulla
tympanica, onregelmatige cn gering verdikte wand.

l ig. 1.3 d. Idem, DSVD opname (projectie Imker
bulla tympanica). Linker bulla tympanica niet af-
wijkend.

Lig. 13 b. Idem, DV opname. V erdichting van de
rechter bulla tympanica ten opzichte \\an links.

Lig. 13 e. Idem, craniocaudalc opname door de
geopende bek. Dc linker bulla tympanica is met
afwijkend. De rechter bulla tympanica is gesluierd
cn heeft een gering verdikte, onregelmatige wand.
t hronische otitis media rechts.

-ocr page 360-

Sl.OFül\'MERKlNCiEN

In het bestek van dit röntgenjournaal
kunnen niet alle afwijkingen aan de orde
worden gesteld. Deel 1 geeft een ruim
overzicht over de verschillende opname-
richtingen en hieruit kunnen dié opna-
men gekozen worden die over de te on-
derzoeken structuur de meeste informatie
zullen geven. Wanneer dan de hindernis
van het vervaardigen van technisch goede
opnamen genomen is, staat men al voor
de volgende hindernis van deze \'twee-
sprong\', namelijk de interpretatie: Gede-
gen anatomische kennis, referentiemate-
riaal ih de vorm van röntgenopnamen

Scrutineers revisited\'

A recent analysis of journal growth rates
shows that between 1900 and 1940 the total
nutnber of medical journals had doubled
ever\\\' 10 years and that between 1940 and
1980. in every 15 years. Nonetheless, several
thousand journals have disappeared without
trace or wilh suitable obituaries during this
century, though usually within the first year
or two of publication. 1 he blueprint for a
successful, long lasting journal is, according
to Minerva in the British Medical .lournal
one that has wide reader acceptance, pu-
blished well refereed. first rale articles, has
retained one title, appeared regularly and
did not publish supplements.

This analysis is somewhat facile because
longevity of the life of a journal would,
surely, depend on wide acceptance by its
readership: although one suspects many
readers do not actually read their journals, a
journal with no subscribers would soon be in
financial difficulties. The other side of this
particular coin is the system of scrutlneering
and the interpretation of the phrase \'well
refereed. first rate articles\'. A journal would
be equally in difficulties if there were to bc

I Overgenomen uit The Vet. Record. August 15.

1981.^

van normale honden, zelf vervaardigd of
uit een boek, en een preparaat van een
schedel, zullen goede diensten bewijzen.

Verantwoording

Nadere informatie betreffende de defini-
tieve diagnose zoals vermeld bij figuur 9,
10, 12 en 13 is afkomstig uit de patiënten-
verslagen van de Vakgroep Genees-
kunde van het Kleine Huisdier. I\'umorty-
pering zoals vermeld bij figuur 7, 8 en 11
is afkomstig uit de sectieverslagen van de
Vakgroep Pathologie, afd. Ziektekun-
dige Ontleedkunde.

no authors or, at least, authors capable of
meeting an infinitely high standard.
Readability and writabllity are essential in-
gredients in journal survival but all journals,
as with newspapers, compete with the pool
of available readers and authors. The pro-
blems are e.xpressed delightfully in the
Quar-
terly Journal of E.xperinienlal Psychology
(32:677-679) In a parody of Lewis Carroll\'s
\'The Walrus and the Carpenter\'. Three ofthe
verses are reproduced here:

\'Oh Authors, come and write for us!\'
T he Editor did beseech.

\'Your papers clear and double-spaced.
Each argument a peach,
we cannot publish more than twelve.
Allowing space for each".

The old Authors heard his plea.
But never a woid they sent.

With tenured posts they knew that they
Could always pay the rent.

Which means to say they had no need
New theories to invent.

But for young .Authors hurried up
Taking enormous pains;

Their manuscripts were neatly typed
And quite devoid of stains.

And this was sad because, alas,
1 hey hadn\'t any brains.

\'Tolaliser\'

-ocr page 361-

mMmk

Tweelingen bij runderen. Wel of geen kwee?
Voorlopige mededeling.

Twins in Caille. Freenianin or nol a Freemarlin?
Preliminary Coniniunicaiutn

H. van Haeringen\'

SAMhNVA n ING. Gerappuneerd worden de voorlopige resuhaten vaneen vergelijkend onderzoek
om le komen lol de diagnose \'kwee\'.

Drie methodieken zijn gehruiki. nl. hel hloedgroepenonderzoek. hei ehromo.somenonderzoek en de
mei ing van de vaginalengle. Doorde vaginalengie le meien kan in zeer veel gevallen ai hij jonge kalveren
de diagnose gesleld worden. Mei lahoraioriumonderzoek kan in Iwijfelgevallen aiisliiilsel gegeven
worden.

■SUMMARY. The preliminary results of eomparative studies designed to make it possible toestabhsh
a diagnosis of\'Jreemartin\'are reported. Three methods » ere used, nanwlv typing of the blood, ehromo-
some analysis and determination of the length of the vagina. In a very large number of eases, the
diagnosis may even be established in very young ealves by measuring the length ofthe vagina. Ijjbora-
torv studies may provide a solution in doubtful eases.

n

INLEIDING

Tweelingen zijn bij runderen een niet on-
gewoon ver.schijnsel.
Frequenties per aantal geboorten variëren
tussen 2% bij melkvee en 0.5% bij vlees-
runderen (I). In veel gevallen is tweeling-
dracht niet in het voordeel vande veehou-
derij.

Na tweelinggeboorten is het aantal geval-
len van retentio secundinarum groter
dan na de geboorte van één kalf (2).
Daarnaast is er het risico van
!<wee-zijn
bij een tweeling van gemengd geslacht,
omdat tijd ens de graviditeit via eventuele
vaatanastomosen \'uitwisseling\' van cellen
plaats vindt tussen stier- en vaarskalf.
In de meeste gevallen is een vrouwelijk
kalf geboren samen met een stierkalf een
kwee, een aantal is echter normaal
vruchtbaar. Over het percentage niet-
kwee bestaat enig verschil in de litera-
tuuropgaven. Meestal wordt uitgegaan
van 5-71/,% vruchtbaar.

MELHODEN VAN ONDERZOEK

Voor de diagnostiek zijn een aantal me-
thodieken bekend;

a. hloedgroepenonderzoek;

b. chromosomenonderz.oek;

c. klinisch-anatomisch onderzoek.

ad a. Bloedgroepenonderzoek.
Hierbij wordt een groot aantal antigene
determinanten (\'bloedgroepfactoren\')
van de erythrocyten bepaald.

In gevallen van anastomosen tijdens de
graviditeit, zijn de erythrocyten van beide
kalveren tot één populatie vermengd. Dat
een dergelijk \'mozaiek\' bestaat is te zien
aan de reakties die optreden bij het on-
derzoek van de bloedgroepen.

ad h. Chromosomenonderzoek
Ook hierbij wordt nagegaan of er een
mozaiek bestaat, doch nu van lymfocy-
ten. In de lymfocyten zijn de chromoso-
men te herkennen inclusief de ge-
slachtschromosomen. Bij de stierkalve-
ren XY en bij vaarskalveren XX. In geval
van een anastomose tussen kalveren van
verschillend geslacht zullen in beide
kalveren zowel lymfocyten met XX als
met XY chromosomen aanwezig zijn.

Dr. H. van Haeringen. Slichting Bloedgroepenonderzoek. Postbus 25. Wageningen.

-ocr page 362-

ada. enh. Beide methoden zijn gebaseerd
op de onderkenning van een anastomose
die tijdens de graviditeit bestaan heeft. Is
die er inderdaad geweest, dan is het vaars-
kalf een kwee.

ad c. Klinisch-anatomisch onderzoek.
Hierbij wordt de vaginalengte gemeten,
gerekend vanaf de dorsale commissuur
tot aan de portio vaginalis uteri. Vrouwe-
lijke kalveren, niet-kwee, hebben een
vagina-lengte die al op zeer jonge leeftijd
groter is dan bij kweëen.

RESULTATEN

In een volgende publikatie zullen aspec-
ten van de aetiologie samen met gedetail-
leerde gegevens van het onderzoek be-
schreven worden. Op grond van de nu
bekende resultaten lijkt het zinvol
voor-
lopige
gegevens te presenteren. Tot nu toe
is bij ± 100 tweelingen vergelijkend on-
derzoek uitgevoerd volgens eerder ge-
noemde methoden. Helaas zijn niet bij
alle dieren de drie onderzoeken verricht.
Van een aantal dieren is de vaginalengte
niet opgenomen. Daarnaast was een aan-
tal bloedmonsters onvoldoende steriel
zodat het chromosomenonderzoek niet
lukte. Op basis van de tot nu toe verkre-
gen resultaten is als vaststaand aan te
nemen dat de vaginalengte voor de dia-
gnostiek van groot belang is. Bij de meting
kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt wor-
den van een K.1.-pipet. Om enige erva-
ring op te doen is het aan te bevelen de
handeling ook bij een even oud vaarskalf
uit te voeren. Het is namelijk gebleken,
dat onervarenheid kan leiden tot het on-
voldoende ver doordringen in de vagina.
Een vrouwelijk kalf met een lengte klei-
ner dan 11 cm is zéker kwee. Dit betekent,
dat voor deze kalveren geen verder labo-
ratoriumonderzoek nodig is; de diagnose
kan op het bedrijf gesteld worden.
Het blijkt,dat bij 80% vande bij tweeling-
kalveren jonger dan 2-3 weken hiermee
de diagnose \'kwee\' gesteld kan worden.
Anders is het bij kalveren met een vagina-
lengte groter dan 11 cm. Deze kalveren
kunnen nog wel kwee zijn, zelfs bij een
lengte van 20 cm kan op grond hiervan de
diagnose \'geen kwee\' niet gesteld worden.
Dan zal laboratoriumonderzoek uitsluit-
sel kunnen geven.

CONCLUSIE

In het kader van de economie in de vee-
houderij zal in een aantal gevallen het
kwee onderzoek, op basis van diagnos-
tiek op jonge leeftijd, van belang kunnen
zijn. Een eerste screening op het bedrijf,
welke relatief goedkoop is, is mogelijk.
Bij de \'restgroep\', de twijfelgevallen, is
een duurder laboratoriumonderzoek uit
te voeren. Het is niet onmogelijk dat na
nog een groot aantal onderzoeken de re-
sultaten kunnen leiden tot een nadere
precisering van de vaginalengte waarbij
een snelle diagnose mogelijk is. Evenmin
verschillen bestaan.

Wanneer is dit laboratoriumonderzoek
aan te raden?

- vaginalengte groter dan 11 cm op een
leeftijd van 1 week;

- een zodanige fokwaarde van het kalf
dat de kosten acceptabel zijn;

- tweelinggeboorte na gebruik van erg
duur sperma.

Bij het onderzoek zijn bloedmonsters
nodig van de moeder en indien enigszins
mogelijk van de beide tweelingdieren. Dit
laatste omdat gebleken is dat daardoor de
mozaïeken in het laboratorium beter
kunnen worden gesignaleerd.
f)e kosten vaneen volledig laboratorium-
onderzoek. prijspeil 1982. zijn ƒ 60,32
incl. verzendkosten en B.T.W., excl. kos-
ten van bloedafname. Aanvragen kan ge-
beuren rechtstreeks bij de Stichting
Bloedgroepenonderzoek.

1.1 EERATUUR

Cole. H.H. and Cupps, P.I,; Reproduction in Domestic Animals .le ed. p. 441, Academic Press New
York. 1977.

Solbu, H.: Inlluence of twinning on retained placenta and difficulties in Norwegian dairy cattle. Paper
.list Annual meeting European Association for Animal Production - gc 2.23, 1980.

-ocr page 363-

Geloven is goed, maar controleren is nog beter

Enige opinerende gedachten over de kwaliteitsbewaking
van diergeneesmiddelen (immuno-biologische en
farmaceutische produkten) door de rijksoverheid

yiews on Official Quality-Guarding of Veterinary Medicines
(Immunological and Pharmaceutical Products)

H. H. Lensing, L. P. Jager en H. L. Oeii

SAMENVA ITING. Enige opinerende gedaehten over de liwaliieils/tenaking van diergeneesmid-
delen (immuno-hiologisehe en Jarmaeeutisehe produkten) door de rijksoverheid worden weergegeven
Daarbij wordt ingegaan op de begrippen kwaliteit, kwaliteitsbeleid, normstelling, kwaltteitseontrole.
vergunning voor bereiding, registratie, keuring en kwahteit.tcontrole-onder:oek.

SUMMARY. Sotne views on ojftetal quality-gtiardtng oj veterittarv medicines (immunological and
pharntaceuticat products) are pre.sented. The cottcepts oJ qtiality. qttality policy, requiretttents, hcettce
oj batches oJ registered products attd stttdies a.s.sociated with quality control of veterinary medicittes
are e vatttined more closely.

INLEIDING

Reeds in 1926 heeft een Commissie in-
zake de toepassing van sera en entstoffen
ten gebruike bij dieren zich over het
vraagstuk van de noodzaak van een rijks-
kwaliteitscontrole van desbetreffende
produkten gebogen.

Aan het einde van de zestiger jaren was er
een tekst voor een Wet op de sera en
entstoffen voor dieren ontworpen.
Zowel bij de behandeling van de zoge-
naamde Antibioticawet van 1964 als naar
aanleiding van het bij de T weede Kamer
aanhangige ontwerp van een Wet kanali-
satie diergeneesmiddelen (zitting
1976/1977) is door de leden van de Staten
Generaal meermalen gepleit voor een al-
gemene Diergeneesmiddelenwet. Sinds
die tijd wordt hieraan gewerkt.
Nederland heeft via het Verdrag ter Uit-
werking van een Europese Farmacopee
van 1964 en via de Richtlijn nr. 81/851
van de Europese Gemeenschappen be-
treffende de onderlinge aanpassing van
de wetgevingen der lidstaten inzake ge-

neesmiddelen voor diergeneeskundig ge-
bruik (veterinair farmaceutische pro-
dukten) van 1981 op zich genomen een
wetgeving ten aanzien van c.q. een regi-
stratie van diergeneesmiddelen door té
voeren. Nu de Diergeneesmiddelenwet,
betrekking hebbende op zowel immuno-
biologische produkten als farmaceuti-
sche produkten, aan de Ministerraad is
aangeboden, achten de auteurs een be-
spreking van een aantal begrippen ver-
band houdende met deze wet gewenst.
Omdat hier sprake is van een raamwet
worden er geen gedetailleerde uitwerkin-
gen van de daadwerkelijke uitvoering in
opgenomen. De schrijvers willen nu enige
gedachten dienaangaande naar voren
brengen.

De zorg van een overheid met betrekking
tot de dieren (landbouwhuisdieren, gezel-
schapsdieren, pelsdieren, vissen, in het
wild levende dieren, bijzondere diersoor-
ten) valt in een aantal aandachtsgebieden
uiteen. Zij draagt zorg voor de gezond-
heid, de kwaliteit en het welzijn van de

Drs. H. H. Unsing.dr. L. P. Jager en dr. H. L. Oei. Centraal Diergeneeskundig Instituut. Afd Controle
en Standaardisatie, Postbus 65, 8200 AB Lelystad.

-ocr page 364-

dieren en bewaakt de kwaliteit van de
produkten van dierlijke oorsprong, die
zijn bestemd voor menselijke of dierlijke
consumptie.

De gezondheid van dieren en de medica-
menteuze behandeling van dieren hebben
invloed op elkaar, beïnvloeden de kwali-
teit van dierlijke produkten en hebben bij
gevolg een direkt verband met de volks-
gezondheid.

Wie van gezondheidszorg voor dieren
spreekt, zegt ook dierziektebestrijding.
Bij de bestrijding van dierziekten wordt
op grote schaal gebruik gemaakt van
diergeneesmiddelen in ruime zin, dat wil
zeggen middelen ter onderkenning, voor-
koming en genezing van dierziekten.
Deze middelen kunnen van immuno-
biologische en farmaceutische aard zijn.
De kwaliteit en de eigenschappen van
deze middelen hebben uiteraard hun in-
vloed op de gezondheid en de kwaliteit
van de dieren en derhalve op de kwaliteit
van de dierlijke produkten.
Naar schatting is er in Nederland een
omzet aan diergeneesmiddelen in ruime
zin van meer dan 200 miljoen gulden per
jaar; ruim 125 miljoen gulden aan farma-
ceutische produkten (niet-
veevoederadditieven), 35 tniljoen gulden
aan immuno-biologische produkten en
35 miljoen gulden aan veevoederadditie-
ven (gegevens van 1981).

Opgemerkt wordt dat in de moderne
houderij van landbouwhuisdieren en
pluimvee het grootste deel van de dierge-
neesmiddelen preventief of als groeibe-
vorderende middelen wordt toegepast,
terwijl de behandeling van zieke dieren
beperkt is door economische grenzen. Bij
gezelschapsdieren daarentegen neemt
juist de therapeutische toepassing een
centrale plaats in.

Op een aantal aspecten van de door de
rijksoverheid uit te voeren kwaliteitsbe-
waking van diergeneesmiddelen in ruime
zin zal in dit artikel nader worden inge-
gaan.

kWAl.ntiir

Aan het begrip kwaliteit kan in het kader
van een kwaliteitsbewaking op verschil-
lende wijzen inhoud worden gegeven.

Volgens het Groot Woordenboek der Ne-
derlandse Taal van Van Dale wordt
onder kwaliteit verstaan \'hoedanigheid,
bepaald van stoffen en waren met betrek-
king tot het gebruik dat ervan gemaakt
moet worden\'.

De invulling van het begrip hangt name-
lijk nauw samen met het gezichtspunt van
waaruit het wordt gebruikt respectieve-
lijk het verband waarin het wordt toege-
past:

kwaliteit bij de registratie kan worden
vertaald als conformiteit aan de nor-
men;

bij de keuring bedoelt men met kwali-
teit de conformiteit aan de registratie;
onder kwaliteit in enge zin wordt de
kwalitatieve en kwantitatieve samen-
stelling verstaan. Deze begripsom-
schrijving wordt gehanteerd in de bij-
lage van Richtlijn 81, 852 van de
Europese Gemeenschappen.

Een dikwijls vergeten factor bij de be-
oordeling van farmaca en bij de keuze uit
verschillende produkten, die dezelfde ac-
tieve stof bevatten, is die van de farma-
ceutische kwaliteit. f)aarbij gaat het niet
alleen om de vraag of er wel voldoende
actieve stof in iedere dosering aanwezig is
en of er geen andere actieve en storende
bestanddelen in het middel zijn, maar
ook om de farmaceutische respectievelijk
biologische beschikbaarheid van de ac-
tieve stof in de formulering.
Een antibioticum met mutagene eigen-
schappen bijvoorbeeld kan een dierge-
neesmiddel van goede kwaliteit zijn voor
mestvarkens, terwijl het dit voor een fok-
varken juist niet is. In het vlees van
slachtvarkens mogen hoe dan ook geen
residuen van tnutagene stoffen voorko-
men. Op grond van farmaco-kinetische
gegevens van dit diergeneesmiddel bij
mestvarkens, kan een wachttermijn wor-
den bepaald waarbinnen de residuwaar-
den tot nul zijn gedaald. Bij gevolg kan
een mutagene slof een deugdelijk dierge-
neesmiddel zijn, indien het alleen wordt
gebruikt voor de aangegeven doeldieren
en indicaties en de bijbehorende wacht-
tijd in acht wordt genomen. Zo wordt de
kwaliteit van een diergeneesmiddel dus
niet uitsluitend bepaald door het ant-
woord op de vraag naar de werkzaam-

-ocr page 365-

Heid en de schadelijkheid bij de behande-
ling van een zekere ziekte bij een bepaalde
diersoort, maar onder meer ook door het
doel waarvoor het te behandelen dier
wordt gehouden.

Uitgaande van de aspecten \'behande-
lingsdoel\', \'diersoort\' en \'dierbestem-
ming\', welke mede de deugdelijkheid van
een diergeneesmiddel bepalen, kan de
kwaliteit van een diergeneesmiddel als
volgt in algemene zin worden omschre-
ven:
de verzameling van eigenschappen,
die de werkzaamheid en de veiligheid be-
palen en de deugdelijkheid ten aanzien
van het beoogde doel waarborgen.
Geen enkel geneesmiddel is zonder bij-
werkingen, ook niet bij gebruik volgens
aanbeveling. Geen enkel werkzaam mid-
del is daarom geheel onschadelijk. Even-
eens is geen enkel geneesmiddel 100%
werkzaam: geen enkel middel heeft bij
alle dieren volledig het gewenste effect.
Onschadelijkheid en werkzaamheid zijn
dan ook relatieve begrippen evenals het
begrip deugdelijkheid.
Het voorgaande impliceert, dat kwaliteit
ook een relatief begrip is. De beoordeling
van diergeneesmiddelen is een
afweging
van de werkzaamheid en de schadelijk-
heid.
De ernst van de frequentie van de
bijwerking(en) of de entreactie(s) van het
produkt dienen in aanvaardbare verhou-
ding tot de werkzaamheid te staan. Een
overeenkoinstig standpunt wordt ten
aanzien van farmaceutische produkten in
de EEG-Richtlijn nr. 81, 852 reeds inge-
nomen, voor immuno-biologische pro-
dukten zou de Wet hetzelfde principe die-
nen te volgen.

KWAi.i I i;iisBt:i.Eii:)

Het kwaliteitsbeleid met betrekking tot
de diergeneesmiddelen zal ertoe dienen te
leiden, dat de benodigde middelen van
voldoende kwaliteit, voor goed geïnfor-
meerde gebruikers, tegen redelijke prijs
beschikbaar zijn.

Dit beleid dient zowel op de producent
als op de gebruiker (dierenarts en dieren-
houder) en zijn dieren
te zijn gericht. De
betreffende belangen zullen derhalve op
evenwichtige en objectieve wijze moeten
worden gewogen. De overheid is hierbij
niet alleen als de registrerende en keu-
rende autoriteit te beschouwen, maar ook
als een gesprekspartner voor de produ-
cent en informant voor de gebruiker.
Bij de informatie dient niet zozeer aan een
vergelijkende warenbeoordeling (Consu-
mentenbond) te worden gedacht, maar
veeleer aan de door de overheid verplicht
te stellen waarschuwingen (bijv. ten aan-
zien van contra-indicaties en wachtter-
mijnen) en aan de beoordeling van de
redelijkheid van de aanprijzingen door de
firma.

Bij het kwaliteitsbeleid dienen alle stadia
van de diergeneesmiddelen te worden be-
trokken, te beginnen met de ontwikke-
ling, de bereiding en de kwaliteitscontrole
en eindigende met het in de handel bren-
gen, de toepassing en de produktbewa-
king in de praktijk. Voor het laatste
dienst een rapportage over de in de prak-
tijk waargenomen bijwerking(en) of en-
treactie(s) te worden gerealiseerd. Hierbij
kan vooral aan de eerstelijns en tweede-
lijns dierenartsen worden gedacht.
Voor dit alles is een wettelijke basis nood-
zakelijk. Een
Diergeneesmiddelenwet.
waarin de kwaliteit en de kanalisatie van
de diergeneesmiddelen wordt geregeld, is
daarvoor het geschikte instrument. Het is
algemeen gebruikelijk om deze middelen
aan een (produkt)registratie en een (par-
tijjkeuring te onderwerpen.

KWAl.1 lElTSBEWAKI.NG
Kwaliteitsbewaking van diergeneesmid-
delen kan worden omschreven als het to-
taal aan maatregelen die worden geno-
men en aan inspanningen die worden
verricht, ter realisatie van een zo goed en
constant mogelijke kwaliteit van de dier-
geneesmiddelen.

In deze begripsomschrijving kan de taak
van de overheid in het kader van de kwa-
liteitsbewaking als volgt worden weerge-
geven:

1. Normstelling

het formuleren en wettelijk voorschrijven
van de normen (eisen), die direct en in-
direct de kwaliteit van de diergeneesmid-
delen reguleren;

2. Kwaliteitscontrole

het toezicht op het voldoen aan de ge-
stelde kwaliteitsnormen en kwaliteitsre-
gelingen met betrekking tot de dierge-
neesmiddelen.

-ocr page 366-

1. Normstelling

Ten behoeve van het kwaliteitsbeleid ten
aanzien van de diergeneesmiddelen die-
nen met betrekking tot de volgende pun-
ten eisen te worden gesteld;

a. aanwijzing van produktsoorten, die
voor registratie in aanmerking
komen (bijv, van de levende pseudo-
vogelpestvaccins kunnen alleen die op
basis van lentogene virusstammen
worden geregistreerd);

b. vergunningverlening voor de berei-
ding (onder meer op basis van Good
Manufacturing Practices-regels) of
invoer van produkten;

e. registratie van produkten;

d. vergunningverlening voor de ver-
koop, het v oorhanden of in voorraad
hebben en het toepassen van produk-
ten: kanalisatie;

e. keuring van partijen (produktie-
eenheden) van geregistreerde produk-
ten (bijv. naar de normen van de
Europese Earmaeopee).

I3e te stellen normen zullen minimumei-
sen
zijn, zodat er in de geregistreerde dier-
geneesmiddelen van een zelfde groep nog
een variatie in kwaliteit zal kunnen be-
staan. Goede kwaliteit wil dus zeggen:
\'voldoen aan de normen\'.

2. Kwaliteitscontrole

Bij de kwaliteitscontrole van diergenees-
middelen in het kader van de registratie
respectievelijk de keuring kunnen de vol-
gende facetten worden onderscheiden:

a. ai/minisiraiieve kwaiiteitsconirole
het bestuderen van produktdossiers
en partijprotocollen;

b. lechnische kwaliieitseonirale

het verrichten van wetenschappelijk
onderzoek naar de kwaliteit van de
diergeneesmiddelen (grondstoffen-
uitgangsmaterialen, substraten,
hulpstoffen, tussenprodukten en
eindprodukten);

c. inspectieve kualileilsconiroie

het inspecteren van produktie-
eenheden cn handelsbedrijven in het
kader van de kwaliteitscontrole.

In tegenstelling tot vroeger wordt dus
heden ten dage onder het begrip controle
niet meer alleen verstaan het verrichten
van wetenschappelijk onderzoek. De ad-
ministratieve en inspectieve kwaliteits-
controles nemen juist een steeds belang-
rijker plaats in bij de kwaliteitscontrole.
Kwaliteitscontrole is een activiteit, die op
wetenschappelijk verantwoorde wijze
moet worden uitgevoerd.
Ten behoeve van de registratie en de keu-
ring van de diergeneesmiddelen dient
toetsing (kwaliteitscontrole voor de regi-
stratie) respectievelijk
partijcontrole
(kwaliteitscontrole voor de keuring)
plaats te vinden. De toetsing geschiedt
alleen door de overheid, terwijl de partij-
controle zowel door de overheid als door
de producent moet worden uitgevoerd.
Al naar gelang het stadium, waarin het
produkt verkeert, is het gebruikelijk de
kwaliteitscontrole als volgt aan te duiden:

a. (grondstof, uitgangsmate-
riaalcontrole);

b. B-controle (voortgangs, in-proces-
controle);

c. C-controle (eindproduktcontrole);

d. D-controle (controle tijdens de bewa-
ring);

e. E-controle (controle in de praktijk).
Bij een nadere beschrijving van de rijks-
kwaliteitscontrole kunnen de volgende
fasen worden aangegeven:

1. vergunning voor bereiding

2. registratie

3. keuring

4. kwaliteitscontrole-onderzoek.

2.1. Vergunning voor bereiding

Onder meer in verband met het gevaar
van smetstofverspreiding is voorde berei-
ding van de diergeneesmiddelen een ver-
gunning noodzakelijk. Dit geldt ook voor
de diergeneesmiddelen die alleen voorex-
portdoeleinden in Nederland worden be-
reid.

De gang van zaken ter verkrijging van een
vergunning voor bereiding is in het kort
m het volgende schetna aangegeven. Cen-
traal staat daarbij de door producent te
verstrekken informatie over de betref-
fende produktie en de door de overheid te
verrichten inspectie.

Een vergunningverlening voor de berei-
ding/
x\'/\'/jz-oc/nA? verdient de voorkeur, in
het bijzonder voor immuno-biologische
produkten.

-ocr page 367-

Vergunningsaanvraag

l

Produktie-informatie

Informatiebeoordeling Inspektie

Eindbeoordeli ng

/ \\

Vergunning voor bereiding Afwijzing

2.2. Ri\'gisiratie

Onder het wetteüjk registreren van een
diergeneesmiddel verstaat men het -- na
het door de overheid beoordelen van de
kwaliteit in ruime zin van een produkt op
conformiteit aan de gestelde normen
inschrijven ervan in een officieel register.
Bij de registratie-aanvraag dient in ieder
geval op de volgende punten voldoende
produktinformatie door de aanvrager te
worden overlegd:

bereiduigsvergunning
bereidingswijze
grondslof uitgangsmateriaal
compatibiliteit van de bestanddelen
kwaliteitscontrole
residu-analyse

laboratorium-basisonderzoek
prak tijk-basisonderzoek
werkingsmechanisme
dosering (schema)
toepassingsgebied
veiligheid

bijwerkingen entrcactics
contra-indicaties

interacties met andere diergeneesmiddelen
houdbaarheid stabiliteit
wettelijk gebruiksvoorschritl
gebrul ksaanwij/ing.

Registratie

Voor Importprodukten dient daarnaast
een bewijs van de registratie van het pro-
dukt in het exporterende land te worden
verstrekt. De vraag doet zich voor of voor
diergeneesmiddelen die alleen voor ex-
portdoeleinden in Nederland worden be-
reid nog wel een registratie (en keuring)
nodig geacht kan worden.
Bij de beoordeling in het kader van de
registratie van een produkt worden de
volgende parameters gebruikt:

1. samenstelling

2. veiligheid

3. werkzaamheid

4. waarheid van informatie

ln het onderstaande schema zijn de be-
langrijkste punten van een registratie
neergelegd. Essentieel hierbij zijn de be-
studering van het produkdossier en het
onderzoek van voor het produkt represen-
tatieve monsters.

Een interessante kwestie bij de registratie
van diergeneesmiddelen betreft de uit-
werking van het principe
vdn het gesloten
dossier
dat wil zeggen de vraag of gege-
vens uit het dossier van het ene produkt in
het geheel niet bij de beoordeling van een
zeilde produkt van een andere producent
mogen worden gebruikt. Uit een oogpunt
van vertrouwelijkheid van de door de
firma verstrekte gegevens dient de voor-
keur uit te gaan naar het absoluut volgen
van het principe van het gesloten dossier.
Ook in verband met de door de produ-
cent gemaakte onderzoekkosten en de
concurrentiepositie is dit uitgangspunt
verdedigbaar. Echter, het bestaan van zo-

Conformiteit aan de normen
Registratie-Aanvraag

Mönsteraanbieding

Dossieraanbieding

Administrât ieve

kwaliteitscontrole

(dossierbeoordeling)

Technische

kwaliteitscontrole

(toet sonderzoek)

t
I

4-

Aanvullend onderzoek

Dossieraanvul1ing

Eindbeoordeling

Registratie Afwijzing

-ocr page 368-

genaamde locopreparaten vormt hierbij
een complicerende factor, evenals het
aspect van beperking van het gebruik van
de proefdieren en de creatie van monopo-
lieposities.

Bovendien is het de vraag of het principe,
dat bij de registratie van farmaceutische
produkten het zogenaamde
behoefie-
elemeni
niet mag worden gehanteerd, ge-
ëxtrapoleerd moet worden naar de im-
munobiologische produkten. Een visie
op dit punt dient te worden ontwikkeld.
Opgemerkt wordt, dat ten aanzien van
gaan. In het bijzonder ten aanzien van de
immuno-biologische produkten verdient
deze gedachte overwogen te worden.

2.3. Keuring

De keuring van een diergeneesmiddel kan
worden beschreven als het door de over-
heid beoordelen van de kwaliteit in ruime
zin van een partij van een geregistreerd
produkt op conformiteit aan de registra-
tie. De keuring is als volgt te schematise-
ren:

Keuring_(immuno-biologische_£ro^

Bemonstering

Conformiteit aan de registratie

Keuringsaanvraag

Protoko laanbieding

Inspektieve
kvjaliteitscontrole

Administratieve
kwaliteitscontrole
(partijprotokol-
bestudering)

Technische
kvjaliteitscontrole
(partij controle-
onderzoek)

Eindbeoordeling

Goedkeuring

Af keuring

Vrijgifte

het behoefte-element ook met betrekking
tot de registratie van farmaceutische pro-
dukten verschillend wordt gedacht.
Veelal wordt een registratie als onvoor-
waardelijk beschouwd: een deelregistra-
tie bestaat niet. Omdat het in de korte
tijd, die voor de beoordeling van een
registratie-aanvraag ter beschikking
staat, in een aantal gevallen niet alle vra-
gen kunnen worden opgelost verdient
toch het idee van
voorwaardelijke in-
schrijving
de aandacht. Dit zou een verrui-
ming van het toelatingsbeleid inhouden,
waarbij op het moment van de voorwaar-
delijke inschrijving aan de firma de ver-
plichting wordt opgelegd tot het verstrek-
ken van aanvullende gegevens binnen een
bepaalde tijd en op een omschreven ge-
bied alvorens tot definitieve registratie
respectievelijk weigering wordt overge-

De partijcontrole van zovvel immuno-
hiologische produkten als van farmaceu-
tische produkten door de producent dient
preventief
(vóór de keuring) te geschie-
den.

De keuring door de overheid van de
immuno-biologische produkten
zou
eveneens
preventief d\\cntn te worden uit-
gevoerd. terwijl die
van de farmaceuti-
sche produkten steeksproefgewijs repres-
sief
zou kunnen worden verricht. In
principe dienen de monsters voor het
door de overheid uit te voeren
partijcontrole-onderzoek niet door de
producent te worden aangeboden, maar
door de overheid zelf te worden geno-
men.

Voor importpartijen dient een bewijs van
de keuring van de betreffende partij door
de overheid in het exporterende land te

-ocr page 369-

worden verstrekt. Daarnaast dient de
keuring van partijen, die in Nederland
worden geïmporteerd, in ons land op de-
zelfde wijze te geschieden als van partijen,
die in ons land zijn geproduceerd.
I3it laatste alleen dan niet wanneer er
tussen het exporterende en importerende
land een overeenkomst bestaat lot het
accepteren van eikaars keuring respectie-
velijk registratie. Een dergelijke overeen-
komst dient in tegenstelling tot het hui-
dige Benelux-verdrag voldoende
waarborgen met betrekking tot de kwali-
teit van de beoordelingscriteria van de
partner te bevatten, bijv. volgens \'Letters
of intent\' van de USA-FDA.

2.4. Kwaliieii scant role-onderzoek

Zowel de producent respectievelijk de im-
porteur als de overheid dienen
kwaliteitscontrole-onderzoek van dierge-
neesmiddelen uit te voeren.
Hel door de overheid uit te voeren
kwaliteitscontrole-onderzoek kan in de
volgende punten worden weergegeven:

1. ontwikkelingsonderzoek

het verrichten van onderzoek ter ontwik-
keling en verbetering van de technische
kwaliteitscontrole van diergeneesmidde-
len;

2. standaardlsalle-onder/oek

het verrichten van onderzoek ter onder-
bouwing van de normstelling voor en ter
standaardisatie van de technische kwali-
teitscontrole van diergeneesmiddelen;

3. technische kwaliteitscontrole

a. toetsonderzoek
b partijcontrole-onderzoek

Het rijkskwaliteitscontrole-onderzoek
onderbouwt respectievelijk initieert het
kwaliteitsbeleid, de normstelling en de
kwaliteitscontrole van de overheid ten
aanzien van de diergeneesmiddelen en
bevordert de kwaliteit van deze middelen.
Het ontwikkelings- en standaardisatie-
onderzoek is hoofdzakelijk van toege-
paste aard met in een aantal gevallen een
fundamenteel aspect, terwijl het toetson-
derzoek en het partijcontrole-onderzoek
meer een vaslstellend-toegepast karakter
heeft.

1.1 URAHJUR

Convention on the claboratLon of a European Pharmacopoeia under the auspices of the Council of
I urope (partial agreement), I uropean I reaty Series no. iO. 1964, Maisonneuve S.A.-l rankrijk.
I uropcan Pharniacopocia, Ic editic 1969 e.\\. en 2e editie l9Xüe.v.. Maisonneuve S.A.-Frankrijk,
l andbouw kualiteitshesluit (iemedicinecrd Voeder (.S;/i. I97X,
i52).

Richtlijn van de Raad van Furopese tiemccnschappcn van 2X september I9SI betreffende de onder-
linge aanpassing van de wetgeving der l.id-Staten inzake geneesmiddelen voor diergeneeskundig
gebruik. Publikalieblad van de Furopese (icineenschappen no. F.tl7 d.d. 6-11-19X1.
Richtlijn van de Raad van de Furopese ticmeenschappen van 2X september 19X1 inzake de analytische,
lo.xicologisch farmacologische cn klinische normen cn vdorschrilïen betreffende proeven op geneesmid-
delen voor diergeneeskundig gebruik. Publikalieblad van de Furopese Gemeenschappen no 1 "iHd d
6-1 1-19X1.

-ocr page 370-

Enquête betreffende de \'roll-
and-suture\' techniek als behan-
delingsmethode van de leb-
maagdislocatie naar links bij
het rund

De ontwikkelingen inde moderne veehouderij
hebben bijgedragen tot de introduktie van de
\'roll-and-suture\' techniek als behandelings-
methode van de lebmaagdislocatie naar links
bij het rund. Bij deze uh de Verenigde Staten
afkomstige methode wordt de lebmaag na het
wentelen, terwijl het dier zich in rugligging
bevindt, door middel van enkele percutane
hechtingen dus zonder laparotomie aan
de ventrale buikwand gefixeerd (2, 4). In Ne-
derland is de methode beschreven door De
Boer e.a. (1). Zij concluderen dat de resultaten
van deze methode niet minder zijn dan die,
verkregen met de operatieve behandelmg vol-
gens de \'Utrechtse methode". In de Verenigde
Staten werd met de \'roll-and-suture" methode
een herstelpercentage van ca. 90% bereikt (2,
3. 4).

Om enige indruk te verkrijgen omtrent de er-
varingen die men in Nederland heeft opge-
daan met de \'roll-and-suture\' methode, is in de
zomer van 1981 een schriftelijke enquête ge-
houden onder de leden van de Groep Praktici
Grote Huisdieren van de K.N.M.v.D.
In de enquête werd de dierenartsen gevraagd
hoeveel runderen met een lebmaagdislocatie
naar links behandeld zijn volgens de \'roll-and-
suture\' methode, hoe de resultaten daarvan
waren en welke de aard en frequentie waren
van de complicaties, die zich tijdens of na de
ingreep hadden voorgedaan. Tenslotte werd
de praktici gevraagd naar hun oordeel overde
\'roll-and-suture\' methode in vergelijking tot
de operatieve behandeling volgens de
\'Utrechtse methode".

In de tabellen I. 2en 3 zijn de resultaten vande
enquête vermeld.

l abel I. Resultaten van de enquête betreffende de \'roll-and-suture\' methode.

aantal

percentage

Verzonden enquêteformulieren

630

Geretourneerde enquêteformulieren

181

28,7

Dierenartsen met ervaring met de methode

35

19.3

Behandelde runderen

255

Naar tevredenheid herstelde runderen

197

77,3

label 2: Complicaties die zich tijdens of na het toepassen van de \'roll-and-suture\' methode hebben
voorgedaan.

Aard van de complicatie

Het niet kunnen vastzetten van de lebmaag

t.ebmaag vergroeid

Acute dood tijdens het wentelen

Acute perforatieve peritonitis t.g.v. uitscheuren fixatiehechting
Recidief van de lebmaagdislocatie naar links
l.ebmaagdislocatie naar rechts
Slechte voederopname, slecht op gang komen
Chronische peritonitis

Fixatiehechting niet verwijderd met als gevolg fistelvorming
l.ebmaagbloeding

aantal

I
I
I

1

12

2
1.1

6

3
1

4

Andere aandoeningen los van de ingreep

45

Totaal

-ocr page 371-

l abel 3. Oordeel van 35 dierenartsen over de \'roll-and-suture\' methode.

aantal dierenartsen

%

aantal behandelde runderen

%

Positief oordeel

14

40

77

30.2

Negatief oordeel

14

40

165

64.7

(icen oordeel

7

20

13

5,1

Bij tabel I dient te worden opgemerkt, dat
slechts 7 van de 35 praktici ervaring hadden
met meer dan 10 runderen.
I abel 2 vermeldt van 45 van de 58 runderen,
die niet naar tevredenheid hersteld /ijn, de
aard en frequentie van de complicaties, die
zich tijdens of na hel toepassen vande ingreep
hebben voorgedaan. Van de overige 13 runde-
ren is de reden van het gestoorde genezings-
verloop niet bekend. Enkele dierenartsen
waren van mening dat de herstelperiode na de
\'roll-and-suture\' methode lang was in vergelij-
king tot de \'Utrechtse inethode\'.
In tabel 3 is het oordeel over de \'roll-and-
suture\' methode weergegeven van de 35 die-
renartsen die ervaring hadden met de me-
thode. ten positiefoordeel hield in dat mende
methode goed, eenvoudig en goedkoop vond.
Een negatief oordeel was gebaseerd op de vol-
gende argumenten: weliswaar een eenvoudige
en goedkope methode, die echter niet zonder
risico\'s gehanteerd kan worden, te ruig is en
daarom als een verarming van het vak be-
schouwd moet worden.

L)e enquête geeft inzicht in welke mate de
\'roll-and-suture\' methode tot medio 1981 in-
gang heeft gevonden in ons land. Hoewel
meerdere praktici de methode hebben toege-
past, blijkt het merendeel slechts weinig erva-
ring te hebben. De meningen over de waarde
van de ingreep blijken vooralsnog verdeeld te
zijn; dit betreft vooral de chirurgische aspec-
ten.

In het voorjaar van 1983 zal in het Tijdschrifi
voor Dierffeiiecs/ilinde
een artikel verschij-
nen, dat gewijd is aan de risico\'s die het toe-
passen van de \'roll-and-suture\' methode met
zich meebrengt.

Wij willen de leden van de Groep Praktici
Grote Huisdieren dank zeggen voor de mede-
werking die zij aan de enquête hebben ver-
leend. Ook zijn wij dank verschuldigd aan het
secretariaat van de K.N.M.v.D. voor het ver-
zenden van de enquêteformulieren.

/.. J. K. Ringers en M. A. van der Velden\',

I.HEK.-MIK

De Hoer, (;.. in \'t Hout, K. Niehol, J. en Broersma, K. S.: Eeneenvoudige behandelingsmethode van de
lebmaagdisloeatie naar hnks bij het rund.
I\'ijd.sehi. Diergenees!^., 105, 912, (I9KII).
Huil, B. l..: C\'losed-suturing technique lor correction ol lelt abomasal displacement, hma Slaie
Vniveiwiiv l el.,
3, 142, (1972).

Ilull, B. I..: Surgical procedures lor correction otabomasal displacement. Pnn. 9eCongr. Inleni. sin le\\
maiudies du heiail,
1. 47. (1976), l\'aris.

Walton. .1. E.. Vluir, R. M.. lurbok, .1. 1... Schroedcr, D. 1 ., Sears. 1\'. M.. and Williamson. E. H :
Roll-and-sutuic technique lor displaced abomasum.
M(hI. Vel. I\'raei.. 54. .(/, (/97J).

Drs. E. J. E. Rutgers en dr. M. A. van der Velden. Vakgroep Algemene Heelkunde en Heelkunde der
Cirote Huisdieren, Eaculteit der Diergeneeskunde. Yalelaan 12. De Uithof. Utrecht.

-ocr page 372-

Immunologie

Enige bevindingen bij 11 katten met een
thymoom

Carpenter, J. L. and Holzworth, J.: Thyoma
in 11 cats,
J. Am. lei. Med. Ass.\' 181,
248-251. (1982).

De auteurs, werkzaam in een groot \'dierenzie-
kenhuis\' in Boston (met \'departments\' of pa-
thology and clinical medicine!), beschrijven
in dit artikel de immunologisch klinisch-
chemische, klinische- en pathologische bevin-
dingen bij 11 katten met een thymoom. Vol-
gens de onderzoekers betreft het hier de
grootste \'serie\' thymoom bevindingen, welke
tot nu toe bij katten werd beschreven.
Zowel in de inleiding als in de discussie wordt
een vergelijking getrokken met de aandoening
bij de mens. Zoals bekend gaat, bij de mens,
thymoom nogal eens gepaard met polymyosi-
tis, myocarditis, (secundaire) dermatitis, syn-
droom van Sjögren, etc. èn met een auto-
immuun aandoening; myasthenia gravis.
Hoewel de patholoog-anatomische- en histo-
logische bevindingen bij deze katten in veel
gevallen overeenkomen met die bij de mens,
kon myasthenia gravis niet worden aange-
toond. Wel hadden enige dieren een sterk op
de voorgrond tredende myositis en myocardi-
tis.

De auteurs waarschuwen er voor thymoom
(van epitheliale oorsprong) klinisch niet te
verwarren met maligne lymphoom van het
mediastinum. In het laatste geval zal men bij
naaldbiopsie veel lymphocyten in verschil-
lende rijpingsstadia kunnen aantonen.

J. Goudswaard.

Pemphigus foliaceus bij een paard

Messner, N. I. and Knight, A. P.; Pemphigus
foliaceus in a horse.
J. Am. Vet. Med. Ass.,
938-940, (1982).

De auteurs, werkzaam aan de Colorado State
University, beschrijven hier de (knappe!)
immunologische- en histologische diagnose
\'Pemphigus foliaceus\' bij een 4 jaar oude Ap-
paloosa merrie. Zoals bekend behoort Pem-
phigus bij de dermatologische ziekten met een
immunologische pathogenese. Therapie (ook
in dit geval, nadat het dier had geveulend) met
corticosteroiden leidt vrijwel altijd tot verbe-
tering.

IVlycologisch- en bacteriologisch onderzoek
van de huid leverde geen resultaat op. Deposi-
tie van intercellulaire complementfactor C3
en van IgG (welk IgG werd helaas niet beschre-
ven;
Ref.) kon worden aangetoond. Evenals
bij Pemphigus vulgaris bleek het dier circule-
rende antistoffen tegen de basaalinembraan te
hebben. (Helaas werd niet aangegeven op
welke coupes van welk dier de IE f werd toe-
gepast;
Ref) J. Goudswaard.

Kat

Cardiomyopathie bij de kat

Hassinger, J. P. The Auhurn l\'eierinarian, 37,
(3). 4395, (1982).

De twee meest voorkomende vormen van pri-
maire cardiomyopathie bij de kal zijn hyper-
trofisch cardiomyopathie en cardiomyopathie
gepaard gaande met dilatatie. Differentiatie
tussen de beide vormen is essentieel omdat de
therapieën verschillend zijn.
De etiologie is onbekend. Er zijn aanwijzingen
voor een erfelijke predispositie, bij perzische
kallen komt cardiomyopathie meer voor dan
bij dieren van andere rassen.
De klinische symptomen worden door de eige-
naar pas laat opgemerkt. Behalve de algehele
malaise en de gevolgen van het vastlopen van
ihrombi kan er een versnelde ademhaling
aanwezig zijn. Hyperlrofisch cardiomyopa-
thie treedt hel meest op bij katten van middel-
bare leeftijd en uil zich in dyspnoe; paralyse of
parese in de achterhand of plotselinge sterfte.
De dyspnoe is hel gevolg van longoedeem
eventueel in combinatie mei hydrolhora.x.
Katten met dilatatie van de linker ventrikel
zijn daarentegen meestal oudere dieren. Ze
hebben een historie van anore.xie, zwakte en
dyspnoe. Hydrolhorax koml hierbij regelma-
tig voor.

Op grond van hel ECG is geen zekere dia-
gnose te stellen. Mei röntgenfoto\'s is een beter
onderscheid te maken. De harischaduw ver-
toont bij de hypcrtrofische vorm een vergroot
linker alriutn. Op de laterale opname lijkl hel
hart geknikt, dit is karakteristiek voor deze
vorm. De dilatatie kenmerkt zich door een
ronde vorm m beide opnatuerichlingen. De
longen vertonen op de foto het beeld van long-
oedeem in combinatie mei hydrolhorax ter-
wijl men bij de vorm mei het gedilateerde hart
meestal een hydrolhorax zonder longoedeem
zal aantreffen.

De meest zekere diagnose stelt men mei be-

-ocr page 373-

hulp van nonseiectieve angiografie. Na de kat
te hebben gesedeerd met ketamine (30 mg kg
im) en mg acepromazine wordt de vereiste
hoeveelheid contrastvloeistof snel, binnen 5
seconden, ingespoten m de V. Jugularis. De
auteur beveelt het gebruik aan van Renovist®
(Squibb) 0,5-1 cc Ib vanwege de geringe vis-
cositeit vergeleken met andere tuiddelen.
Voor het beoordelen van de hartactie is het
maken van 3 ä 4 opnamen met 4 seconden
tussentijd nodig. De auteur had hiervoor een
soort plexiglas tunnel ontworpen waardoor
de cassettes onder de op de tunnel gelegen kat
konden worden doorgeschoven. Op de eerste
foto. die gemaakt wordt wanneer y, van de
dosis contrastmiddel ingespoten is, heeft de
vloeistof de craniale V. Cava, het rechter
atrium en soms de rechter ventrikel bereikt.
De tweede foto. 4 seconden na de eerste op-
name, toont het rechter atriutu, de rechter
ventrikel en de longvaten. Weer 4 seconden
later is de contrastvloeistof aangekomen in
het linker atrium, de Imker ventrikel en de
aorta. De vierde en laatste foto geeft een over-
zicht van het verloop van de aorta en de ver-
takkingen. Het gedilateerde hart is sterk afge-
rond met een zeer dunne wand. De
hypertrofische vorm kemuerkt zich door een
verkleind lumen van de linker ventrikel en een
sterk verdikte spierwand en septum.
De therapie. Voorde hvpertrofische vorm be-
staat deze uit; Propranolol (Inderol®) 2,5-5
mg driemaal daags en Lasix de begindosis 1-2
mg Ib tweemaal daags wordt vertuinderd op
etiecl. Indien nodig wordt O, toegediend.
De gedilateerde vorm wordt behandeld met
digoxine, onderhoudsdosis 0,005 mg Ib dag,
verdeeld over 2 giften. Een combinatie van
digoxine en propranolol lijkt veelbelovend te
zijn bij de behandeling van een gedilateerd
hart. Hiernaast wordt indien nodig Lasix ge-
geven. Rust en een zoutarm dieet vormen on-
derdeel van de therapie.
De prognose van katten met een gedilateerde
vorm van cardiomyopathie is zeer ongunstig,
ze sterven meestal binnen een maand na het
optreden van de klinische verschijnselen. Die-
ren met hypertrofische cardiomyopathie heb-
ben een goede prognose indien ze op de juiste
wijze worden behandeld. ((e.v/n/.

Paard

Het effect van pyrantel en een aantal an-
dere anthelmintica op benzimidazole-
resistente strongyliden bij het paard

Drudge, .1. H., Lyons, E. f., folliver, S, C.,
and Kubis J. E.: Pyrantel in horses; clinical
trials with emphasis on a paste formulation
and activity on benzimidazole-resistant small
strongyles.
Vel. Med.!Small Animal Clin.,
77, 957-967, (1982).

Bij 446 paarden in verschillende leeftijdsgroe-
pen, verdeeld over vijf bedrijven waar resis-
tentie van kleine strongyliden (Cyathostomi-
nae) tegen benzimidazole-derivaten was
vastgesteld, werd het effect nagegaan van
negen anthelmintica of combinaties op basis
van reductie in ei- en larvenuitscheiding op
7-14 dagen na behandeling,
■Met de benzimidazole-derivaten fenbenda-
zole (5 mg kg), mebendazole (8,8 mg, kg),
oxfendazole (10 mg kg), thiabendazole (44
mg kg) en camhendazole (20 mg kg)
bedroeg de gemiddelde reductie in ei-
uitscheiding van strongyliden in het algemeen
respectievelijk 57%, 45%, 45%, 46% en
27%.
De ei-uitscheiding van de kleine strongyliden
werd door middel van thiabendazole met 82%
onderdrukt, met mebendazole 69%, met fen-
bendazole 50% en met camhendazole 16%,
Febantel - een probenzimidazole — gaf in
een dosering van 6 mg, kg een strongyliden-
EPG reductie van 57%, terwijl de ei-
uitscheiding van uitsluitend kleine strongyli-
den tnet 53% daalde.

Piperazine (55-58 mg kg) in combinatie met
thiabendazole (44 mg, kg) of fenothiazine (18
mg kg) reduceerde het strongvliden-EPG met
97% respectievelijk 98%.
Dit resultaat werd ook bereikt met pyrantel
pamoaat (6,6 mg base kg) dat de ei-
uitscheiding van de benzimidazole-resistente
kleine strongyliden met 97,6% reduceerde.
Pyrantel pamoaat onderdrukte de ei-
uitscheiding van
Strongylus vulgaris volledig
en die van
Strongylus edentatus met 75-80%.
Het was bovendien goed werkzaam tegen
Pa-
rascaris equorum
en onwerkzaam tegen
Strongyloides westeri. //. Mirck.

Rund

Bestrijding van maag-darmwormen en
longwormen bij runderen met een
morantel-boius

Jacobs, D. E. en Fox, VL I .: Control of bo-
vine parasitic gastroenteritis and parasitic
bronchitis in a rotational grazing system using
the morantel sustained release bolus, iei.
Rec.. 1 10, 399-402. (1982)

In dit onderzoek werden 60 runderen (12 voor
het eerst in de weide, 48 voor het tweede .sei-
zoen) m dne groepen verdeeld, waarbij iedere
groep werd gesplitst in een behandelde en con-
trole groep.

-ocr page 374-

Nadat voor het uitbrengen aan de dieren in de
behandelde groep een Paratect bolus® was toe-
gediend, werden de dieren onder normale
praktijkomstandigheden geweid over zes per-
celen, waarbij geen mogelijkheid bestond om
op etgroen te weiden.

De behandelde en controle dieren uit iedere
groep werden steeds op hetz.ellde perceel ge-
weid, slechts gescheiden dooreen afrastering.
Het uitbrengen vond plaats in de maand april
en het opstallen in september en oktober.
Door het nemen van grasmonsters werd een
indruk verkregen van de infectie van de te
begrazen percelen
(Osienagia en Cooperia
kwamen het meeste voor). In de controle-
groep van de eerste-jaars kalveren brak in
september hevige parasitaire gastroenteritis
uit met profuse diarree en snel gew ichtsverlies.
De corresponderende behandelde groep ver-
toonde geen ziekteverschijnselen.
Onder de lichtste dieren van de tweede-jaars
groep trad wat voorbijgaande d iarree op bij de
controle dieren.

De oudere tweede-jaars dieren bleken parasi-
tologisch inert, dat wil zeggen ze vertoonden
niet alleen geen klinische verschijnselen van
een maag-darmworminfectie, maar scheidden
ook maar weinig wormeieren uit met de fae-
ces, hoewel er wel degelijk een duidelijke in-
fectie in het beschikbare perceel aanwezig
was.

Wat de groei betreft werd een verschil in li-
chaamsgewicht bereikt van 34,3 kg tussen de
beide eerste-jaars groepen (P < 0,05); de
jongste tweede-jaars groep vertoonde een ge-
wichtsverschil van 18 kg (niet significant), ter-
wijl bij de oudste tweede-jaars dieren geen
verschil in gewicht ontstond tussen de behan-
delde en controle dieren. Longworminfectie
kwam voor in de groep eerste-jaars kalveren,
waarbij in opéén na alle kalveren licht hoesten
werd waargenomen.

(Zoals in meerdere onderzoekingen werd aan-
getoond, o.a. door het P.R. en het C\'.L^.I. in
Lelystad, behoedt de Paratect® bolus kalveren
niet voor het optreden van longworminfecties
maar verzwakt het wel de pathogene effecten
ervan;
Ref.)

//. Heinrieh.

Vergelijking van de bescherming tegen
longworminfectie tussen geënte kalveren
en kalveren die behandeld werden met
levamisole

Oakly, G. A.; Comparison of protection
against lungworm infection between
levamisole-treated and vaccinated calves.
Vet.
Rec.. Ill, 2H-il. (I9H2J.

Het was bekend dat dieien met een zeer jonge
longworminfectie (een dag) of met een infeclie
met volwassen longworinen (32 dagen) na een
behandeling met levamisole een weerstand
konden ontwikkelen legen herinfeciies, maar
voor prepaienle infecties (16 dagen) ging dat
niet op.

Om dil verschijnsel nader te onderzoeken
werd een proef opgezet met 4 vergelijkbare
groepen van 20 parasietenvrije gecastreerde
stierkalveren met een gewicht \\an ongeveer
100 kg (groep 1 t m 4), terwijl daarnaast groe-
pen kalveren dienden als controle op het aan-
slaan van de infectie, opde reactie opde herin-
fectie en op het behandelingsresultaat.
De kalveren werden indiv idueel gehuisvest en
op 42 dagen gespeend. Hooi, water en kracht-
voer werden ad. lib. verstrekt.
Groep I werd gevaccineerd tegen longworm
en groep 2, 3, en 4 en één vande controlegroe-
pen behandeld met levamisole.
Voor de besmetting werd de herhaalde infectie
met herhaalde lage dosering gekozen om zo-
veel mogelijk de natuurlijke omstandigheden
na le bootsen; ledag; 1000 Lm gevolgd door
250 Lm per dag gedurende 13 dagen.
De infeclie challenge geschiedde met 10.000
L|i| van
D. viviparus.

De bescherming legen herinfecties werd geme-
ten door het aantal wormen in ieder kalf na
autopsie le tellen.

Het blijkt nu dat een enkelvoudige toediening
van levamisole in de therapeutische dosering
geen afdoende bescherming biedt tegen de
daarop volgende herhaalde herinfeclie.
IJlt de controle groepen blijkt dat een enkele
behandeling rnel levamisole na 14 dagen de
dan opgebouwde infeclie met
l). viviparus
bestrijdt. Treedt er daarna geen herinfectie op
dan kan het dier groeien maar geven wij die
dieren een infectie-challenge, dan blijkt uit de
ernstige groeidepressie dat er onvoldoende
immuniteit werd opgebouwd.
Dat de dieren uit de gevaccineerde groep de
beste groei vertoonden is niet verwonderlijk
omdat deze dieren niet aan de infeclie werden
blootgesteld. Uit de longwormen die bij de
autopsie werden gevonden, kan worden afge-
leid dat er weerstand tegen herinfecties kan
worden opgebouwd na een doeltreffende ant-
helmintische behandeling en, dat de bescher-
ming na twee of drie opvolgende behandelin-
gen met levamisole de weerstand van
gevaccineerde kalveren benadert.

//. Heinrich.

-ocr page 375-

Varken

Porcine Parvovirus: vóórkomen op
Deense varkensbedrijven

Sorensen. K.. J.: Porcine Parvovirus: Serolo-
gical Examinations in Pig Breedmg Herds and
A.l. Boar Centres.
Nurd. Vet. Med.. 34. J29-
JJJ. (1982).

Dat porcine parvovirus (PPV) in Denemar-
ken wijd verbreid voorkwam, was uit vroeger
onderzoek al wel bekend. In dit artikel wordt
de verspreiding binnen verschillende typen
van Deense varkensbedrijven nader onder-
zocht.

Van 53 a-select gekozen vermeerderingsbe-
drijven blijkt niet één bedrijf negatief te zijn,
op basis van serologisch onderzoek van ± 10
zeugen per bedrijf. Van 73 SPF-bedrijven
waren slechts 7 bedrijven negatief.
Op selectiemesterijen was het percentage
zwak-positieve beren op een leeftijd van 3-4
maanden 19% (maternale iininuniteit). Op 6-7
maanden waren deze titers verdwenen, maar
had 3\':i titers die een recente actieve besmet-
ting deden vermoeden.
Op 7-8 maanden werden beren geplaatst op 6
verschillende K. I.-stations. Op 2 van deze
K.l.-stations trad binnen enkele maanden na
plaatsing seroconversie op bij de meeste jonge
beren.

Bij de andere K.l.-stations werd bij de jonge
beren weinig of geen seroconversie aange-
toond.

Uit het bovenstaande werd geconcludeerd,
dat in Denemarken het PPV op veel bedrijven
voorkotrit, maar dat de verspreiding binnen
sommige bedrijven zeer onvolledig is, inet als
gevolg de mogelijkheid van door PPV veroor-
zaakte reprod uktiestoornissen.

(i\'. .4. J. Cromwijk.

Vergelijkende ziektekunde
Psittacose

Emerson. .). K.: Psittacosis. J. Am. l c/. .Med.
.^.v.v., 180, 612-61.1 (I9H2).
Zoals bekend verschijnen in de 7.4 VMA over
het algemeen zeer lezenswaardige overzichts-
artikelen onder het hoofd "Veterinary\' Medi-
cine I oday; reviews on selected subjects\'.
In dit geval wordl de aandacht gevraagd voor
een probleem, dat ook in Nederland speelt:
het voorkomen van psittacose onder o.a. pa-
pegaaiachtigcn, duiven etc. èn de besmetting
van de mens door inhalatie van infectieuze
aerosolen, vooral veroorzaakt door ge-
noemde papegaaiachtigcn. (Ook op het
Streeklaboratorium in Zeeland is de diagnose
■psittacose\' bij mensen niet zeldzaam;
Ref.).

flet oorzakelijke agens, dat eveneens een
virus alleen vermenigvuldigd wordl in
weefselkweek en dus intracellulair groeit,
wordl
Chlamydia psinaci genoemd. Pape-
gaaiachtigcn kunnen drager zijn (lalente in-
fectie), doch door stress kan een latente infectie
manifest worden. De groenige \'diarree\' en
vermagering zijn dan de meest opvallende
symptomen; postmortaal werden o.a. laesies
in de longen en een vergrote lever en milt
waargenomen. De symptomen bij de mens
(pneumonie, fotofobie, hoofdpijn, koorts,
etc.) worden uitvoerig besproken, evenalsdia-
gnostiek en therapie (chloortetracycline).
De auteur gaat voorts in op de behandeling
van mogelijk besmette papegaaiachtigcn en
acht het essentieel, dat deze dieren 30-45
dagen een adequate chloortetracylinespiegel
in het bloed hebben. Behandelde, geïmpor-
teerde dieren zouden moeten worden geringd.

J. Goudswaard.

Voedingsmiddelenhygiëne

Overlevingskansen van pathogene E. coli
in zachte kaas

Kornacki, J. L. and Marth, E. H.: Fate of
nonpathogenic and enteropathogenic
Esche-
richia coti
during the manufacture of colby-
like cheese. /
Fd. Protection, 45, 310-316.
(1982).

De auteurs onderzochten de overlevings-
kansen van
E. coli bij de fabrikage, rijpingen
opslag van (maiig-zachte) colby kaas. Zij be-
smetten daartoe gepasteuriseerde volle melk
mei
E coli (100-1000 kVE ml). Van deze
melk werd lege artis colby kaas gemaakt,
waarbij bij sommige van hel normale procédé
werd afgeweken, om de invloed van variatie in
pH, en zoutgehalte te bepalen. De kazen wer-
den doorgesneden en opgeslagen bij 3° en 10°
C. Gedurende de fabrikage nam het aantal E.
coli toe mei 2-3 log factoren afhankelijk van
de gebruikte stam om tijdens de kaasopslag
weer langzaam af te nemen.
1 Enteropathogene stam was na 4 weken, een
andere na 6 weken verdwenen. In I charge
kaas echter was na 12 weken gekoelde opslag
het
E. <■(;//getal nog boven 10\' kve,;gen in 1
geval overleefde
E. coli voor vele weken in
hogere aantallen. In kazen van slechte kwali-
teit (hoog vochtgehalte en p H) steeg het aanlal
k.v.e. van
E. coli tot boven 10« en bleef vele
weken aantoonbaar in hoge aantallen. Er was
een invloed op het
E. coli kiemgetal van zout-
gehalte en de temperatuur, maar vooral van
de pH op de overlevingskansen van
E. coli.

H. Mol.

-ocr page 376-

Een eenvoudige penicillinase test

Oberhofer, T. R. and l owle, D. W.; Evalu-
ation of the rapid pencillinasc paper strip test
for detection of beta-lactamase.
J. Clinical
Microbiol..
15, 196-199. (1982).

De auteurs vergeleken een papierstrookje met
penicilline en stijfsel voor het aantonen van
penicillinase activiteit, een acidometrische en
een jodometrische methode met de (stan-
daard) schijfjes diffusie gevoeligheids test. Zij
gebruikten respectievelijk 210, 301 en 117 iso-
laten (Staphylococci.
Neisseria spp. Haemo-
philus
spp) van klinisch belangrijke bacteriën
en vergeleken de resultaten voor wat betreft
snelheid, nauwkeurigheid en reagens-stabili-
teit.

De resultaten stemden geheel met elkaar over-
een op 1 stam van
Heam. influenzae. Slaph.
aureus
en Slaph. epidermidis na. De Haem.
influenzae
stam was penicilline resistent en
was negatief met alle 3 de tests. De slafylo-
cocci waren respectievelijk matig gevoelig en
resistent waren negatief met de jodometrische
methode. De resultaten van het papier-
strookje, waarmede 3241 stammen van 9 spe-
cies werden getest kwamen geheel overeen met
die van de schijfjesmethode op 2 en 69 stam-
men na van respectievelijk penicilline resis-
tente, beta-lactamase negatieve
Haem. influ-
enza
en Haem. parainfluenza.
Zij concluderen dat het papierstrookje, be-
trouwbaar, eenvoudig te gebruiken, econo-
misch en stabiel is en dus /eer geschikt is voor
gebruik in routine laboratoria.

//. Moi.

International Journal for the
Study of Animal Problems

Asieldieren als proefdieren

Stoller, K. I\'.; Sewer Science and Pound Sei-
zure.
USA P. 2, (5). 241-244. (1981).

De auteur beschrijft de opnieuw opgelaaide
discussie over een verordening in Los Angeles
uit 1950. t)eze ordonnantie maakte het labo-
ratoria mogelijk asieldieren te vorderen voor
wetenschappelijk onderzoek.
In oktober 1980 publiceerde de adviescom-
missie voor de dierproeven van het Depart-
ment of Animal Regulation te Los Angeles
een rapport waaruit o.a. bleek, dat de federale
huisvestingsnormen voor proefdieren niet in
alle instellingen nageleefd werden, er sprake
was van toegenomen stress en lijden van voor-
malige huisdieren in de laboratoria en er zon-
der voorafgaande goedkeuring dieren aan in-
stellingen buiten de stad werden doorgegeven.
Op basis van haar onderzoek deed de commis-
sie 14aanbevelingen. Eén daarvan had betrek-
king op de asieldieren en hield in, dat het
leveren van deze dieren voor e.xperimenteel
onderzoek diende te worden verboden. Op 2
januari 1981 zond bet hoofd van het Depart-
ment of Anitnal Regulation een notitie aan de
burgemeester. Hij pleitte voor hel intrekken
van de ordonnantie uit 1950. Als argumenten
werden genoemd: het herstel van hct vertrou-
wen van het publiek en bet mogelijk maken
van de terugkeer van vermiste huisdieren naar
de rechtmatige eigenaars.
Als reactie op deze ontwikkelingen startte de
\'Medical Research Association of California\'
een campagne waarin werd gepleit voor de
handhaving van de verordening uit 1950.
Stoller vraagt zich af waarom deze pogingen
ondernomen werden. Aan de hand van enkele
citaten laat hij namelijk zien dat asieldieren
geen geschikte proefdieren zijn. Waarom wor-
den ze gebruikt? Stoller suggereert dat het
economische motieven zijn die aan het ge-
bruik van asieldieren voor onderzoek ten
grondslag liggen. Asieldieren zijn immers
goedkoper dan dieren uit de handel of fokin-
richtingen.

Uiteindelijk is dil echter schijn volgens Stol-
ler. Wanneer men onderzoek doet met bas-
taards heeft men meer dieren nodig dan wan-
neer men gebruik maakt van speciaal gefokte
dieren.

Op 30 juni 1981 stemde de gemeenteraad van
Los Angeles met 10 tegen 3 vóór de intrekking
van de verordening uit 1950. Dit besluit werd
voorzien van een aanhangsel waarin betreurd
werd dat het ontzien van de asieldieren ten
koste ging van de speciaal gefokte dieren.
(Met deze slotzin wordl de centrale problema-
tiek aangeroerd. Hel isspijiigdaideauleurdii
niet nader uitdiept;
Ref)

Drs. II. Smid. Hoofdbestuurslid van de Ne-
derlandse Vereniging lol Bescherming van
Dieren.

Hoe goed is de dierentuin voor zijn dieren

Cooper, .1. E.: 1 he role and responsibility of
Zoos. An Animal Protection Viewpoint.
I.ISAP 2. (6). 299-304, (1981).

Dit artikel is de weergave van een voordracht,
in 1979 gehouden op de tweejaarlijkse verga-
dering van fhe International Society for the
Protection of Animals (ISPA). De auteur is
een dierenarts. Hij stelt direct heel duidelijk
dat hij het beslaan van dierentuinen geen ver-
werpelijke /aak vindt en dat hij ze belangrijk
vindt als wetenschappelijke en opvoedkun-
dige instellingen. In dit artikel houdt hij zich
uitsluitend bezig met de dagelijkse ver/orging
van dierentuindieren en gaat hij doelbewust

-ocr page 377-

\\ oorbij aan de nadelen verbonden aan vangen
en transport van wilde dieren voordat /e in de
dierentuin arriveren.

Dierentuinen zijn volgens hem heel duidelijk
een voorbeeld van exploitatie van dieren, op
één lijn te stellen met het houden van huisdie-
ren, het eten van vlees, het vangen van vis, het
kweken van zijdewormen en het trainen van
blindegeleidehonden. Hij is van mening dat
het de taak is van mensen die zich met het
welzijn \\an dieren bezig houden om te zorgen
dat deze exploitatie niet bepaalde grenzen te
buiten gaat.

De enige keer dat de schrijver zich opstelt als
dierenbeschermer is wanneer hij poneert dat
er drie punten zijn naar aanleiding waarvan
het welzijn van de dieren besproken kan wor-
den: doelbewuste wreedheid (van \\erzorgers
èn publiek), verwaarlozing en suboptimale
verzorging. Hoewel in de loop van het artikel
heel duidelijk blijkt dat hij heel goed weet
heelt van optimale of meer dan optimale ver-
zorging, doet het vreemd aan dat dit punt in
zijn lijstje ontbreekt.

Hel probleem van suboptimale verzorging
hangt vanzelfsprekend duidelijk samen melde
kennis die we bezitten over de speciale eisen
die het dier in kwestie verlangt. Maar dit pro-
bleem wordt bij wijze van spreken met de dag
kleiner. Het verkrijgen van nakomelingen kan
tegenwoordig in veel gevallen beschouwd
worden als een indicatie voor goede verzor-
ging. Er is tegenwoordig bijvoorbeeld al zo-
veel bekend over bepaalde eisen met betrek-
king tot voeding, dat geen enkele
dierentuindirectie zich meer op onwetendheid
mag beroepen.

fenslotte komt de auteur dan lot een aanial
gewenste maatregelen. Deze zijn: I. nationale
en internationale wetgeving; 2. registratie en
inspectie; .1. nauwere samenwerking tussen
dierentuinen, dierenbeschermingsorganisa-
ties en organen die zich bezig houden met het
instandhouden van dierenleven in het wild.
Hier en daar bestaat al wel het een en ander op
dit gebied, maar doorgaans betreft dit dieren-
tuinen die al een hoge standaard bezitten. Om
de minder goede er ook bij te betrekken is
wettelijke regeling noodzakelijk.

(j. U. Smits, praktizerend dierenarts te .Am-
sterdam.

(iledrag en gewichtsverlies van jongvee,
bestemd voor de mesterij (feedlots) gedu-
rende transport in een aangepaste wagen

I riend. I. H., Irwin, M. R., .Sharp, A. .1.,
Ashby, B. IE, Thompson, G. B., and Bailey,
W. A.; Behavior and Weight I oss of feeder

Calves in a Railcar Modified for Eeedingand
Watering in fransit.
USA P. 2, (3). 129-137.
(1981).

Evenals in Europa vormt het transport van
mestvee over grote afstanden in de V.S. een
probleem. Het gebruikelijke transportmiddel
voor \'feeder calves\' van ongeveer 160 kg is de
vrachtwagen. Voor experimentele doeleinden
werd een spoorwegwagon omgebouwd en ge-
schikt gemaakt voor het transport van derge-
lijke kalveren. Hiertoe werd een tweede laad-
vloer aangebracht en werden drenkinstallaties
geplaatst en ruiven voor het voeren van hooi.
Onderweg werd het gedrag van degeladen 50
stuks vee gevolgd via een gesloten TV-circuit
en vastgelegd op video-tape. Water en hooi
werd voor hel transport aan boord genomen.
Gedurende de treinreis van 57 uur (1226 km)
was de opname van hooi en water door de
kalveren normaal. Bij lage snelheden of stil-
stand van de trein lagen de kalveren veel en
werd bovendien tijd besteed aan eigen en soci-
ale huidverzorging. Bij hoge snelheden en op
trajecten met een slecht onderhouden spoor-
baan, stonden de dieren, maar konden wel
eten en drinken.

Het gewichtsverliesper kalf tengevolge vande
treinreis was 2,1%. Voor een vergelijkbare
groep kalveren, getransporteerd over een
zelfde afstand per vrachtwagen bedroeg het
gewichtsverlies 6,1%.. Een week na het tran-
sport bedroeg de gemiddelde groei per dag per
dier van de per trein vervoerde dieren 0,45 kg,
gerekend vanaf het gewicht voor het tran-
sport. Voor de per auto vervoerde kalveren
was dit getal 0,02 kg. Het duurde tot een
maand na het transport voordat de per vracht-
wagen getransporteerde kalveren het ge-
wichtsverlies hadden ingehaald.
Met uitzondering van de kosten van voer en
verzorging waren de transportkosten per trein
30\' V lager. Alles in aanmerking genomen is
het dus zeker de inoeite waard om dit alterna-
tief in overweging te nemen.
De auteurs geven een duidelijk verslag van de
mogelijkheden en moeilijkheden van een al-
ternatieve wijze van vervoer voor kalveren,
bestemd voor de mesterij m zogenaamde feed-
lots. De problematiek is ook voor Europa
actueel, met name wat betreft het transport
van slachtvarkens naar Italië.
Het gedrag van de dieren is helder beschreven.
Economische aspecten zijn zorgvuldig afge-
wogen, evenals de na-effecten van het tran-
sport. Al met al betreft het een artikel, dat
zeker waard is om le worden gelezen.

Dr. 0\'. van Fatten, etholoog. Instituut voor
Veeteeltkundig Onderzoek \'Schoonoord\', te
Zeist.

-ocr page 378-

studentenreferaten
Het dier van de reltening

(Ethiek, welzijn en besluitvorming ten aanzien van
dieren)

Stafleu F. R.. Werkgroep diergeneeskunde &
Samenleving. Faculteit der Diergeneeskunde,
1982.

De situatie, waarin het dier thans verkeert, is
sterk beïnvloed door de toegenomen techni-
sche kennis. Dit heeft geleid tot een vergrote
belangstelling voor de manier, waarop de
mensen met dieren omgaan. Het doel van de
auteur is dan ook geweest een overzicht te
geven van de hoofdlijnen van de onderwer-
pen, die van belang zijn voor het bepalen van
een standpunt met betrekking tot ons hande-
len ten aanzien van dieren.
In de eerste twee hoofdstukken vindt via een
literatuurstudie een verkenning plaats van het
gebied van de algemene en dier-ethiek, omdat
de ethiek de basis dient te zijn van waaruit wij
besluiten hoe te handelen.
In het hoofdstuk algemene ethiek wordt veel
aandacht besteed aan de normatieve ethiek,
omdat deze een grote rol speelt in onze be-
sluitvorming. In de normatieve ethiek worden
ethische theorieën ontworpen, die ordening
pogen te brengen in, en een verklaring probe-
ren te geven voor de heersende morele opvat-
tingen.

In het hoofdstuk dier-ethiek wordt vooral in-
gegaan op de geschiedenis van het menselijk
denken over dieren. Hierin worden twee stro-
mingen besproken. Enerzijds die van de \'rech-
tenlijn\', die als kenmerk heeft, dat de mens
op de wereld een centrale plaats inneemt. Het
dier wordt in deze denktrant geen rechten
toegekend, waardoor de naam \'rechtenlijn\'
verwarrend overkomt. Anderzijds is er de \'lijn
van mededogen", die meer dan de \'rechtenlijn\'
de nadruk legt op de overeenkomsten tussen
mens en dier. De hedendaagse discussie over
de dier-ethiek is vooral gebaseerd op de boe-
ken \'Animals, man and morals\' (Godlovich
and Harris, 1972) en \'Animal liberation" (Sin-
ger, 1980).

In hoofdstuk III worden de grote lijnen uit het
welzijnsonderzoek geschetst, zodat gegevens
ter beschikking komen, waarmee in het kader
van de ethiek afwegingen gemaakt kunnen
worden. In het huidige welzijnsonderzoek zijn
ziekte, stress, gedrag en produktie de belang-
rijkste parameters. De auteur concludeert, dat
ondanks de vele parameters geen enkele op
zich uitsluitsel geeft voor het vinden van wel-
zijnsdeficiënties. In het algemeen zal slechts
een combinatie van gebruikte onderzoeksme-
thodieken enig betrouwbaar inzicht verschaf-
fen.

\' Werkgroep Diergeneeskunde & Samenleving.

In hoofdstuk IV wordt getracht indruk te
geven van de wijze waarop de dier-ethiek en
het welzijnsonderzoek gebruikt worden voor
de besluitvorming ten aanzien van dieren of
de invloed daarop. Hierin spelen de coirimu-
nis opinio, de dierenbeschermingsorganisa-
ties, de beroepsgroepen en de wetgevende in-
stanties een grote rol.

In het laatste hoofdstuk wordt een eerste aan-
zet gegeven tot een nieuw toetsingsmodel.
Toetsingsmodellen kunnen in de besluitvor-
ming omtrent ons handelen ten aanzien van
dieren als denkraam dienen. Bovendien geven
ze de verzekering, dat alle aspecten, die voor
de afweging van belang zijn, worden onder-
zocht. Desondanks zal geen enkel toetsings-
model garant staan voor de juiste beslissin-
gen, omdat bij de invulling ervan het
subjectieve element medebepalend is.

In het 53 pagina\'s tellende referaat is de auteur
erin geslaagd een prettig leesbaar en goed
overzicht te geven van de bestaande literatuur
op het gebied van ethiek, welzijn en besluit-
vorming ten aanzien van dieren. Voor de be-
langstellende lezer is het referaat bovendien
voorzien van een uitgebreide literatuurlijst.
Het initiatief om een nieuw toetsingsmodel le
ontwikkelen, getuigt van een kritische hou-
ding van de auteur in de mens-dier relatie.

(Het referaat is te bestellen tegen betaling van
/\'S, bij de Werkgroep f)iergeneeskunde &
Samenleving, Yalelaan 12, 3584 CM Utrecht.
Tel.: 030-531350, postgiro 539371, onder ver-
melding van scriptie \'Het dier van de reke-
ning").

L. J. E. Hulgcrs\'.

-ocr page 379-

Handbuch der bakteriellen Infektionen
bei lieren. Band IV

Redaktie: H. Blobel und 1. Schliesser
(i ugever: l Jili CJusluv Hschi-r \\ erlag, .iena I9H2.
.y\'i pag.. 4/i ajh. en .U iah.. DDR 121) \\l)

Met een \\aste regelmaat \\erscheen lot nu toe sinds
1979 jaarlijks een deel \\an de/e serie. Wanneer vol-
gend jaar het vijfde, tevens laatste deel uitkomt, is
een standaardwerk overde bacteriële dier/iekten tot
stand gekomen in het korte tijdsbestek \\an slechts
\\ ijf jaar.

Het eersle deel van de/e serie bevat hoofdstukken
over mlëctieleer en epidemiologie, immunologie,
bereiding van vaccins, algemene bacteriologie en
chemotherapie. Oe volgende delen behandelen sys-
tematl.sch de al/onderlijke bacteriële infectie/iek-
ten: deel II de /lekten veroor/aakl door gramposi-
tieve bacteriën (exclusief miltvuur), deel III de
/iekten veroor/aakl door grainnegalleve bacteriën
exclusief Brucella en Yersinia, welke behandeld
worden tn het onderhavige deel IV en In deel V
lenslotle /uilen miltvuur en /lekten veroor/aakl
door mycobacteria, leptospirae, chlamydiae, rlc-
ketlsiae en mycoplasinata opgenomen worden.
In dil decl IV worden slechts twee genera behan-
deld. waarvan het genus Brucella maar liefst 450
pag. krijgt loegemeten, /odat dil deel van de serie
bijna ccn monografie over Brucella geworden is.
Verder neemt dit deel een bij/ondere plaats in. door-
dat belde genera verwekkers van /oönosen /ijn. I er
behandeling van dll aspect zijn ook enkele deskun-
digen uit de medische wereld aangetrokken.
L)c hoofdstukken over de af/onderlijke soorten
Briieella uhorm.s. ineliiensiiis. suis. neoinniae. ovi.s
cn l anls en ) ersimap.seiiiltiluhereuUisis. enienieoll-
ilea
cn /leMi.s hebben in het algemeen een uniforme
indeling in etiologie. epidemiologie en epi/oötlol-
ogie (welke begrippen door elkaar gebruikt worden),
Pathogenese, symptomen, pathologie, diagnos-
tiek. therapie, bestrijding en preventie. Daarnaast
/ijn er de ho<ildstukken over systematiek van Bru-
cella. experlmeniele brucellose van laboralorium-
dicren en brucellose bIj dc mens. Na elk hoofdstuk
volgt een doorgaans ullgebieidc literatuurlijst met
titels: te/amen nemen de/e lijsten ruim een vijlde
deel van hel boek in beslag,
/.onder de andere auleurs te kort le willen doen Is
een sterk punt van dc/c uitgaven dat men voor de
hoofdstukken systematiek van Brucella en
B. ahor-
iirs twee medewerkers van het I AO WHO
Brucclla-relërcnlie- en onderzoekscentrum te Wey-
bridge als auteur heelt welen aan te trekken. De/e
hoofdstukken /Ijn evenals het hoofdstuk
B. (i\\i.\\ in
het l:ngcls gesteld. Zij nemen te/amen ruim een-
derde deel van de tekst in beslag. Ook in de voor-
gaande delen kwamen enkele hoofdstukken
in de
l-ngelsc taal voor. waardoor dc serie ongetwijfeld
een grotere verspreiding krijgt.
Overigens is opvallend dat ook in dll deel alle negen
auteurs uit de westerse wereld komen: vier /Ijn al-
komstig uit Wcsl-Duitsland. Dit heeft o.a. lol ge-
volg dat literaluurverwij/ingen slechts ten dele uil
Oost-Europa afkomstig zijn: Engelse publikaties
hebben de overhand, daarnaast wordt veel Duitse
en Eranse literatuur aangehaald en verder publika-
ties uit de andere taalgebieden, waaronder diverse
uit Nederland. I.ileraluur is over het algemeen lot
en met 1978 verwerkt; publikaties uit latere jaren
zijn duidelijk spaarzamer, alhoewel /elfs al enkele
publikaties uit 1981 vermeld worden.
In deze goed verzorgde uitgave wordt de bestaande
kennis overzichtelijk samengevat, zodat men snel
kan vinden wal men zoekt; vrijwel alle aspecten
komen aan de orde.

ru

Naast klassieke gegevens /oals de nog steeds gang-
bare differentiatie van Brucella-lsolaten door mid-
del van kleurslofremmingstesien worden actuele
ontwikkelingen en problemen op een duidelijke ma-
nier behandeld, /oals met betrekking lot Brucella;
faagtypering, het aantonen van antistoffen In bloed
en melk cn de moeilijkheden die lankmelk veroor-
/aakt, aandacht voor automatisering van deze tes-
ten. het onderscheid tussen infectie-en vacclnatieti-
ters. kruisreaeties met >.
enierocoliiiea serotype 09
enz.

Foto\'s /ijn niet altijd van goede kwaliteit, maar nel
als de tabellen meestal wel Informatief. Drukfouten
beperken zich hoofd/akelijk lot de literatuurlijsten.
Doordat de bijdragen van verschillende auleurs af-
komstig /ijn, Is er soms duplicering in tekstgedeel-
ten en lllcratuurverwlj/ingen. wat echter niet sto-
rend Is. net/oinin als de ten dele verschillende
lay-out van de diverse hoofdstukken. Het register Is
door zijn beknoptheid weinig bruikbaar.
Samenvattend kan gesteld worden dal deze serie een
gat m de markt opvult; handboeken van recente
datum die deze stol opeen dergelijke uitgebreide en
degelijke wijze behandelen waren niet voorhanden.
Du deel is van harte aan te bevelen aan een ieder,
vcierinair of medicus, die op welke manier dan ook
met dc problematiek van Brucella of Yersinia te
maken heeft.

/■;. -I. ler iMok.

-ocr page 380-

An atlas of laboratory animal haemato-

logy

Sanderson. J. H. and Phillips, Chr. l:.

■d. I9HI. ISB.X 0-19. H575

Nude-muizen en -ratten

H. 1\'. l ortmeycr: 1 hymusaplastische V1aus(nu nu)
1 hymusaplastische Ratte (riiu rnu) Haltung.
Zucht. Versuchsmodelle \'Schriftenreihe Versuch-
stierkundc\'. Heft 8. 1981.
(Verlaf; Paul Parey. Berlin
und Hamburg).

(Clarendon Press 0.\\/i
20-3. £7.\\-. 473 pp.)

Beide auteurs van de/e unieke atlas hebhen jaren-
lang gewerkt in een inedisch-haematologisch labo-
ratorium. Hier merkten /ij, dat er een grote behoefte
bleek te bestaan aan een \'plaatjesboek\' betreffende
de veterinaire- en proefdierkundige haematologie.
Ondergetekende is het hierin geheel met hem eens!
Het moet de schrijvers jaren hebben gekost al dit
fotografische materiaal tc ver/amelen.
Het boekwerk beantwoordt ook in zoverre aan hel
gestelde doel. dat het een maximum aan foto\'s en
een minimum aan verklarende tekst bevat. Betrek-
kelijk nieuw is ook de idee om in de foto\'s /elf /o
weinig mogelijk met pijlen en lijnen aan te geven:
naast iedere foto is een schematische tekening ge-
plaatst met daarin de cellen aangegeven.
■Verkooptechnisch\' is hct ook een slimme /cl ge-
weest indit bock ruime aandacht te schenken aan de
humane haematologie: de markt voor het boek
wordt hierdoor aanzienlijk groter, .lammer (voor
Europa!) is wel weer. dat een /.o duur boek niet in
een Europees land inoest worden gedrukt: zoals /o
vele \'plaaljesatlassen\' is ook dit boek gedrukt m
Hong Kong!

Naast de humane haematologie worden bloed- en
beenmergcellen behandeld van de volgende dier-
soorten: rat. muis. bond. cavia, syrische hamster.
Chinese hamster, konijn, aap. schaap, rund. varken.
Het is (en dit is dan ook de enige kritiek van de
bespreker van dit unieke bock)jammerènonbcgrij-
pelijk. dat de kip en het paard hier buiten /ijn geble-
ven. Hopelijk kan meen tweede druk hieraan alsnog
aandacht worden geschimken.
.•\\an de /ogenaamde normaalvvaarden bij de mens
en de verschillende diersoorten (ook Iceltijdsalhan-
kelijk) IS ruime aandacht geschonken. l)c meer kli-
nisch denkende onder/oeker /ou ook graag cen
groot aantal foto\'s van afwijkende \'sincars\' mét de
interpretatie m hel boek willen /ien. Dit is echter
met de bedoeling geweest van de auteurs. Bovendien
/OU dit de atlas dik cn /ckcr ook te kostbaar
hebben gemaakt.

Als algemene cimclusie kan gesteld worden, dat het
boek /cker aan /ijn doel beantwoordt cn mogelijk
een niet te missen plaatjesboek /al worden op de
laboratoriumlafel van veel veterinaire laboratoria,
die al of niet /ijdelings met haematoUigie te maken
hebben, loevoeging van de beide diersoorten
\'paard\' en \'kip\' in een eventuele tweede druk /al hct
bock ongetwijlcid nog waardevoller maken.

./. („mdswaard.

Dc eigenschap \'nude\'. die bij dc muis in 19fii< cn bij
de rat in 1975 werd aangetroffen, is voor hcl me-
disch biologisch ondcr/oek van enorme betekenis
gebleken. Het kale uiterlijk van de homo/ygoot
afwijkende dieren berust op ccn abnormale ver-
hoorning van de haren, waardoordc/c direct buiten
de haarzakjes aftreken. Dc nudes danken hun bete-
kenis als diermodel echter aan het onvermogen van
hcl thymus-rudimcni om uit \'1 cell progenitors\'
functionerende T lymfocvlcn le laten ontstaan.
Hieruit vloeit ccn immuun deficiëntie voort, die
buitengewone mogelijkheden biedt voor immuno-
logisch onder/oek. Dc immuun deficiëntie leidt er
toe dat nudes niet in staat /ijn om getransplanteerde
tumoren van andere diersoorten en /clls van dc
mens af tc stoten. Nudes worden daarom ook veel
toegepast bij het kankerimder/oek.
Hel ontbreken van I lymfocvlcn maakt dc nudes
echter ook /eer gevoelig voor spontane infecties,
waardoor /ij /onder bij/onderc maatregelen slechts
enkele maanden in leven blijven. Hun kaalheid heelt
een ongunstige invloed op de energiehuishouding,
die normale mui/en al tot cen enorme voeropname
dwingt. Via de haarlo/e huid treedt bovendien cen
groot vochtverlies op.

Infcctiegevoclighcid. afkoeling en vochtverlies stel-
len bij/ondere eisen aan hygiëne, huisvesting cn
voeding. Juist bij een /o gevoelig proefdier als dc
nude heeft dc kwaliteit van de ver/orging veel in-
vloed op de produktiviteit van dc lok en dc levens-
duur van de dieren.

Eorlmeycr geeft in bijna 6(1 pagina\'s voorde muis en
in 6 pagina\'s voor dc rat veel praktische procldier-
kundige inlormalic over ver/orging. lok en c.xpcri-
mentele icchnickcii. en toepassingen. Hij doet dit op
basis van een ruime eigen ervaring gesteund door
ruim .tOülilcraluurvcrwij/ingcn. I ortmeyers boekje
IS dan i)ok ccn handleiding, dic iedereen moet Ie/en
dic met iiudcs te maken heelt. De heldere op/cl. dc
goede leesbaarheid cn tenslotte dc beknopte om-
vang maken dat tot een bc/ighcid die met alleen erg
nuttig maar ook prettig is.

IE. van der („dden.

-ocr page 381-

\'Het experiment in de chirur-
gie\'

Op 4 juni 1982 werd, ter gelegenheid van het
12\', jarig bestaan van het laburatorium voor
experimentele chirurgie van de afdeling Heel-
kunde (hoofd: Prof. dr. (i. den Otter) van de
\\ rije I niversiteit te Amsterdam een sympo-
sium georganiseerd onder de titel "Het experi-
ment in de chirurgie".

gegeven van vele onderwerpen die in dit labo-
ratorium bestudeerd zijn. meestal geïnitieerd
vanuit een klinische vraagstelling, in vele ge-
vallen leidde onder/oek tot verbeterd inzicht,
vaak (maar niel altijd) lol veranderingen in de
behandeling.

Aan hel eind van de abstracts\' geeft de hoogle-
raar Den Otter een persoonlijke niosofie weer
over plaats en vorm van het experiment in de
chirurgie.

.Mcl zijn toestemming volgt hier een integrale
weergave van zijn bijdragen.

"Onderwijs en opleiding mogen belangrijke
taakgebieden voor een Laboratorium voor
Experimentele Chirurgie zijn, het onder/oek
is toch hoofdzaak.

Vandaag werden er een aantal onderzoekin-
gen gepresenteerd cn elk experiment had een
klinische achtergrond. Dat wil niet zeggen,
dat elk onderzoek tot klinische toepassing
leidde.

Wanneer tuen een vraag stelt in de hutnane
chirurgische pathologie, maakt tuen immers
daarna een overstap naar het proefdier, begint
het onderzoek en wat dat oplevert geldt in
beginsel alleen voordat proefdier. Dat is een
grondregel, waartegen men nog vaak zondigt.
Daardoor blijven teleurstellingen ook niet uit.

Voor elk onderzoek geldt dat \'the design of the
experiment" verreweg het belangrijkste is.
Diepgaande literatuurstudie cn een tnet over-
leg en bescheidenheid opgesteld werkplan zijn
primaire voorwaarden. Daarna kan een pilot
study antwoord geven op de vraag of de opzet
bij het proefdier ten naaste bij leidt in de rich-
ting, die men zou willen inslaan. Vleestal zijn
veranderingen nodig, voor het tot een defini-
tief protocol komt. Daaraan dient men zich
dan nauwkeurig te houden.

Men doet er verstandig aan raad te vragen aan
diegenen, waarvan tnen mag aannemen dat zij
bijdragen kunnen leveren, als daar zijn de
meer ervarenen, de anaesthesist, de chemicus,
de fysicus, de statisticus, maar ook de dier-
verzorger, de instrumentmaker en wie verder
maar in aanmerking komt.
Men moet voorkomen dat de experimentele
chirurgie afgedaan wordt met probeersels.
Een laboratorium is geen knutselkelder. Heeft
men eenmaal zijn vraagstelling in experimen-
tele doelstellingen vertaald, dan doet men er
goed aan zo snel mogelijk zijn klinische instel-
ling, ja zelfs zijn klinische vraagstelling, te
vergeten en zich te concentreren op het proef-
dier.

Een medicus weet in het algetneen van proef-
dieren niets. Hun vaak in kleine of ook in
grote onderdelen afwijkende anatomie is hem
onbekend. De raad van een in de diergenees-
kunde geschoolde is dan ook onontbeerlijk.
Dat geldt temeer waar ook de anaesthesie van
een proefdier iets geheel anders is dan die van
de mens. Vaak zal blijken, dat een proefdier
niet geschikt is om een gestelde vraag te beant-
woorden. Dikwijls zullen ook verschillende
proefdieren verschillende antwoorden geven.
Daarop moet men bedacht zijn.
Men gebruike alleen gezonde dieren, die ten-
minste veertien dagen in het laboratorium
zijn. Een zeer goede verzorging vócir en na
operatie en narcose is vereist.
Men zal een proef tot een goed einde pogen te
brengen met gebruikmaken van zo min moge-
lijk dieren. De eerbied voor het leven, die
iedere chirurg ingeboren is, staat niet toe dat
men het leven van dieren op lichtvaardige
wijze vermorsen zal. Elk experiment behoort
in een kritische verslaglegging te worden gedo-
cumenteerd.

Een Laboratoriuin voor Experimentele Chi-
rurgie is een deel van de chirurgische afdeling.
Aan de discipline en aan de steriliteit kan men
dan ook niet genoeg waarde hechten.

De meeste experimentatoren van dit ogenblik
zijn assistenten in opleiding. Er kan geen twij-
fel over bestaan of experimenteel werk is van
eminente waarde voor een chirurgische oplei-
ding. Men verkrijgt handvaardigheid, men
leert kritisch denken, men leert organiseren.

925

\'Het experiment in de chirurgie", .Abstracts Symposium Lxperimentele Chirurgie, Afd. Heelkunde
(hoofd: ProL dr. Cl. den Otter), Vrije IJniversiteit, van Boechorststraat 7, lOXI B I Amsterdam.

lijcischr. Dicrgcncesf,.. cicci Ill7. aji. JJ. I9H2

-ocr page 382-

Wanneer de assistent op juiste wijze geïntro-
duceerd en begeleid wordl, maakt het weinig
uit dat men met een onervaren onderzoeker te
maken heeft. Een bezwaar is wel, dat velen na
voltooiing van hun onderzoek in de praktijk
verdwijnen. Men kweekt op deze wijze dan
ook weinig kader.

Nu iseen gelukkige neven-omstandigheid van
het heersende chirurgen overschot wel, dat er
meer stafchirurgen komen die niet al hun tijd
aan patiëntenzorg behoeven te besteden. Men
mag verwachten dat juist uit hun groep in de
toekomst, en reeds nu, belangstelling voor e.x-
perimenteel werk zal ontstaan. Zij kunnen het
ook met meer rust en minder haast doen dan
een assistent in opleiding.
Zij kunnen zich verdiepen in problemen die in
wezen niet meer chirurgisch zijn. Hoe vaak
immers leidt een onderzoek dat op chirurgi-
sche gronden werd begonnen niet weldra tot
vragen die liggen op andere terreinen, vaak in
het gebied der basiswetenschappen. Men
moet dan hulp en advies vragen en het hangt
van welwillendheid af of hulp en advies inder-
daad gegeven worden. Een onderzoeker die de
tijd heeft om zich in het betrokken gebied in te
werken, zodat hij weet wat hij moet en kan
vragen en waarop hij dient te letten, zal welis-
waar de raad van een expert niet kunnen mis-
sen, maar vormt wel een veel aanlokkelijker
gesprekspartner voor deze laatste.

Het Laboratorium voor Experimentele Chi-
rurgie is klein, de vaste bezetting is bescheiden
van omvang.

Bijzonder veel dank zijn wij als chirurgen dan
ook verschuldigd aan chemicus, fysicus, im-
munoloog, die met hun staven hel werk moge-
lijk maken en in zo vele opzichten stimuleren.
Het doet mij dan ook bijzonder veel genoegen
dat zo juist chemicus en fysicus een medisch
proefschrift met succes hebben verdedigd.
Veel dank moeten wij ook uitspreken aan alle
niet-wetenschappelijke medewerkers, instru-
mentmaker, dierverzorger, verpleegkundige,
beheerder. Zij allen hebben, vaak reeds jaren-
lang, hun beste krachten en deskundigheid
ingebracht ten voordele vam dit laboratorium\'.

Second European Congress
on Veterinary Pharmacology
and Toxicology

Verslag

Met stralend weer en onder grote belangstel-
ling werd van 14 t m 1 7 septcinber 1982 op de
terreinen van l\'Ecole Nationale Vétérinaire te
foulouse het 2e EAVPE congres gehouden.
In zijn openingsrede herdacht de vice-
president dr. A. f. Yoxall die eerder dit jaat
onverwacht en op nogjonge leeftijd overleed.
Dr. Yoxall was president van de EA VPT als-
ook secretaris van de Association for Veteri-
nary Clinical Pharmacology and fherapeu-
tics (U.K.). Daarnaast publiceerde hij diverse
handboeken op het gebied van de veterinaire
farmacotherapie. Jaren geleden nam hij het
initiatief lot de realisatie van de
\'Journal oJ
I\'eierinary Pharmacology and Therapeuucs\',
waarvan hij een van de hoofdredakieuren
was. Zijn dood is zeker een groot verlies voor
de nogjonge vereniging.

Na een kon woord van welkom door dr. l..
I.auiié (Directeur van Ecole Nationale Vété-
rinaire te Toulouse) en dr. Mauleon (weten-
schappelijk directeur IN RA) werden in de
daarop volgende dagen in 9 secties waarvan
5 gericht op de herkauwer, het centrale thema
van het congres 2 workshops en 64 poster-
presentaties aandacht besteed aan de recente
ontwikkelingen op het terrein van de veteri-
naire farmacologie, to.xicologie en farmact)-
therapie.

De secties die speciaal aan de herkauwer
waren gewijd hadden onder tneer betrekking
op; perinatale farmacologie en farmacologie
bij jonge dieren (L"! voordrachten), farmaco-
kinetieken farmacotherapie (9 voordrachten),
toxicologie (I 1 voordrachten) en de toepas-
sing van anthelmintica en antibacteriële
chemotherapeutica (9 voordrachten). Verder
werd aandacht besteed aan de vergelijkende
farmacologie (8 voordrachten), farmacologi-
sche methoden (7 voordrachten), ontwikke-
ling van nieuwe diermodellen (7 voordrach-
ten) en de farmacologie en toxicologie van het
paard (9 voordrachten). Het thema van de
eerste workshop was veterinaire anaesthesie,
belicht door 1.1 inleiders.
In de 2e workshop weid de problematiek van
gemedicineerde veevoeders aan de orde ge-
steld (6 inleiders). In beide groepen was er
sprake van een levendige en soms ook enigs-
zins politiek getinte discussie. De ingezonden
posters werden in 2 af/onderlijke fasen in de
open lucht geëxposeerd. De daarop volgende
posterdiscussies hadden beter voorbereid

-ocr page 383-

moeten /ijn, iets wat de volgende keer meer
aandacht behoeft, fenslotte was er op de laat-
ste tniddag gelegenheid een reeks demonstra-
ties tc volgen /owel bij IS I , INRA als in het
Instituut voor Veterinaire Fysiologie en Far-
macologie. In de wandelgangen /ag men veel
oude bekenden, maar ook vele nieuwe contac-
ten werden daar gelegd.

Voor de ruim 300 congresdeelnemers uit 36
landen (waarvan vele buiten Europa) waren
het /eer intensieve maar bovenal nuttige
dagen. f)e Nederlandse vertegenwoordiging
16 man sterk, waarvan 5 faculteitsmede-
werkers - gaf goed acte de présence door
middel van zowel voordrachten als posterpre-
sentaties. Aan het slot spraken tijdens het
door 1ST aangeboden diner onder meer dr.
Lantié (gastheer), dr. Korit/ en dr. Short
(USA), ondergetekende (als nieuw gekozen
President) en dr. Ruckebusch, voorzitter van

Tiiii.silir. Diergeneesk.. dee! III?, ajl JJ. 19X2

EIA workshop

April 11-23, 1983, Zeist, the Netherlands

First International Workshop on Enzy-
meimmunoassay Techniques in Animal
Reproduction and Health

An International Workshop on 1 n/yineiinmunoas-
say (FIA of F I ISA) techniques in .Animal Repro-
duction and Health will be held April ll-2.t. 198.1, at
the Research Institute for .Animal llusbandrs
\'Schoonoord\' in Zeist, the Netherlands. Ihis
Workshop is especially intended for participants
trom developing countries, and it is sponsored by
the Directorate General for International Co-
operation of the Dutch Ministryof Foreign Affairs.
1 he Workshop will be organi/cd in co-operation
with the Faculty of Veterinary Science of the Chu-
lalongkorn University. Bangkok. Thailand, and in
closc consultation with FAO. Rome,
fhe programme will include both theoretical
aspects, which will bedealt with by invited speakers,
and manual instructions in practical aspects ofthe
I lA-tcchnique. There will also be excursions to
several T I A-laboratories. and informal round table
meetings will bc held.

het lokale organiserende comité. Vooral aan
de vele inspanningen van dr. Ruckebusch is
het te danken dat dit congres in alle opzichten
zeer geslaagd is. In 19X5 zal het 3e EAVPT
congres in Gent georganiseerd worden met het
varken als speciaal aandachtsgebied; het 4e
congres vindt in Boedapest (1987) plaats in
samenhang met het 20ü-jarig bestaan van de
zusterfaculteit aldaar. Voor de organisatie in
1990 hebben zowel Ierland als Denemarken
zich inmiddels aangetneld.
De samenvattingen van de voordrachten (84)
en posters (64) zijn nu reeds verkrijgbaar
onder de titel \'Pharmacologic et Toxicologie
Vétérinaires. 2e Congres europeen EAVP\'f\',
Les colloquesdel\'lNRA, No. 8, pp. 497 (1982)
ISSN 0293-1915, ISBN 2-85340-439-0. Alle
voordrachten zullen in het begin van 1983 in
boekvorm verschijnen bij MTP Press, Lan-
caster.

A. S. J. P. A. M. van Mien.

927

I he sessions will cover:

1. Practical application of hormone measure-
ments in animal reproduction (e.g. oestrus de-
tection. pregnancy diagnosis, etc.).

2. Principles, methods and applications of FIA-
techniques (e.g. antigens, antibodies, etc.).

.1. Application of El A-techniques in animal health
care (e.g. viruses, bacteria, etc.).

4. Application of EI.A-techniqucs in the control of
lood quality (e.g. parasites, toxins, etc.).

5. .Assay validation and quality control in EIA-
techniques.

Scientists from the Central Institute for Animal
Health (CDI). Eelystad. the State Institute of Public
Health (RIV). Bilthoven. Organon BV, Oss, and
Intervet BV. Boxmeer, the Netherlands, and the
fenovus Institute for Cancer Research, CardifE
England, will give lectures and practical instruct-
ions at the Workshop.

Participants should be scientists who are active in
the field of animal production or reproduction, and
should possess a university degree in (bio)chemis-
try, veterinary science, endocrinology, biology, me-
dicine or pharmacy. The numberof participants will
be limited to a maximum of 20.

For additional information, please contact: Dr. D.
M. van de Wiel. Ph. 1).. Research Institute for
Animal Husbandry \'Schoonoord\'. Driebergseweg
lOD. P.O. Box 501. .1700 AM Zeist. the Nether-
lands.

-ocr page 384-

Intensivering voorzorgsmaatrege-
len tegen varkenspest

Vervoerverbod voor deel
Brabantse Kempen

In verband met het aanhouden van varkens-
pestuitbraken in het gebied rond Hooge
Mierde, Reusel en Luijksgestel, is per I no-
vember jl. voor onbepaalde duur een vervoer-
verbod voor varkens ingesteld voor een deel
van de Brabantse Kempen. Dit sluit aan op
het tegenovergelegen Belgische gebied rond
Poppel, waar soortgelijke maatregelen/ijn ge-
troffen.

928

Het gebied waarbinnen het vervoeren van var-
kens is verboden, wordt als volgt begrensd;
Gemeente Bergeyk; Rijksweg 69 vanaf de
Rijksgrens met België tot de Maay; de Maay
vanaf Rijksweg 69 overgaand in Burgemeester
Aartslaan, overgaand in Burgemeester Mag-
neestraat, overgaand in het Hof tot Lerselse
dijk; Eerselse dijk overgaand in Stokkelen.
Gemeente Persei; Stokkelen tot Hazenstraat;
Hazenstraat tol Provinciale weg SIK; Provin-
ciale weg S18 lol Provinciale weg SI 7; Provin-
ciale weg S17.

Gemeente Hoogeloon; Provinciale weg SI7.
Gemeente Bladel Netersel; Provinciale weg
SI7 tol Sniederslaan; Sniederslaan tot de
Markt; Markt, Europalaan overgaand in Ne-
lerselseweg, overgaand in de Muiier, over-
gaand in de Blikker lol de Ley.
Gemeente Hooge en Lage Mierde; De Ley
overgaand in Neterselse dijk lol de Kemper-
baan; Kemperbaan.

Gemeente Hilvarenbeek; Kemperbaan over-
gaand in lage Mierdseweg, overgaand in Gel-
dersslraat; Vrijthof; Paardenstraat lot Doe-
lerstraat; Doelerstraal overgaand in
Tilburgseweg tot Goirlese dijk; Goirlese dijk
overgaand in Beeksedijk.

Gemeente Cioirie: Beeksedijk tot Kerkstraat;
Kerkstraat overgaand in Bergstraat, over-
gaand in Poppelse weg tot de rijksgrens met
België. Rijksgrens met België.
Gemeente flilvarenbeek; Rijksgrens met Bel-
gië.

Gemeente Hooge en Lage Mierde; Rijksgrens
met België.

Gemeente Reusel; Rijksgrens met België.
Ciemeente Bergeyk; Rijksgrens met België.
Gemeente Luyksgestel; Rijksgrens met België.
Op het vervoerverbod iseen ontheffingsrege-
ling van kracht. Deze geldt voor biggen (ge-
controleerde afvoer zoveel mogelijk binnen
het gebied) en voor slachtvarkens (gecontro-
leerde afvoer naar aan te wijzen slachterijen).

lijilsihr. Diergeneesk.. deei 1117. afi. J.f. IVXJ

In Noord-Brabant komen alle slachthuizen in
aanmerking mits ze voldoen aan de eisen, dat
wil zeggen dal ze varkens uil hel betrokken
gebied afzonderlijk slachten, behandelen en
gekoeld opslaan. Deze dieren \'krijgen een
apart stempel.

Streek-, buurt- en traceringsonderzoek

I-vcneens ler voorkoming van verdere ver-
spreiding \\ an de ziekle, zijn naast hel vervoer-
verbod in hel hei rokken gebied ook nog regels
van kracht voor streek-, huurt- en Iracerings-
onderzoek;

Sireekonilcrzoc\'k:

In de kerngebieden waar varkenspesl
voorkomt, wordt een slreekonder/oek in-
gesteld op de aanwezigheid van varkens-
peslvirus. Dil gebeurt via mas.sa-onderzoek
door het Centraal Diergeneeskundig
Instituut van tonsillenmonslers van voor
destructie aangemelde kadavers. Hiertoe
is de Destructiewet ter plaatse weer in
werking gesteld en moeten veehouders
hun destrucliemateriaal weer als voorheen
dagelijks melden.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondiieid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 385-

Huunonderzoi\'k:

Op bedrijven gelegen naasl \\arkenspest-
bedrijven zal buurtonderzoek verricht
worden naar mogelijke virus\\erspreiding
door buurtcontacten (gevallen waar géén
sprake is van aan-of\'verkoop van varkens).
Een en ander zal geschieden door onder-
zoek van bloedtnonsters. die op de betref-
fende bedrijven zijn genomen.
I race ring.soinJei zoek:
Van \\ ia de Identificatie-en Registratiere-
geling gevonden afnetnende bedrijven zul-
len grote aantallen dieren die van het be-
smette toeleveringsbedrijf zijnaangevoerd,
worden overgenomen voor onderzoek.

Ook deze regels zijn per I november Ingegaan
en coördinatie vindt plaats vanuit een speciaal
door de Veterinaire Dienst ingericht varkens-
pestcentrum in het Gemeentehuis van Bladel.
Deze plaats is gekozen om zijn centrale ligging
binnen eerder aangeduid gebied alsook van-
wege de daar aanwezige accommodatie.

Varkenspest in Nederland

Ook na de laatste in het Tijdsehrifi voor Dier-
geneeskunde
getnelde gevallen van varken-
spest (21 oktober), deed zich in Nederland
weer een drietal gevallen voor, waarvan twee
in Noord-Brabant en één in Zuid-Holland.
Op 27 oktober werd tc Hooge Mierde op-
nieuw een uitbraak bevestigd, en wel op een
mestbedrijf met 2414 mestvarkens. Het betrof
hier het vierde eti laatste contactgeval van de
uitbraak van 12 oklober in diezelfde plaals.
1 hans zijn alle v ier contacten van die uitbraak
positief gebleken.

Iwee dagen nadien deed zich in Reusel een
geval voor op een fokbedrijf met 33 zeugen, 3
beren, 27 opfokzeugen en 122 biggen, terwijl
op 4 november een contact daarvan in de
provincie Zuid-Holland werd bevestigd. In
hel laatste geval ging hel om een mestbedrijf
mei 133 varkens te Ooitgensplaal (gemeenle
Oosillakkee).

Export pluimveevlees en
consumptie-eieren naar L.K.

In het Tijdschriji voor Diergeneeskunde van
15 september 1982 werd aandacht besteed aan
het Importverbod dat het Verenigd Konink-
rijk had afgekondigd voor pluimveevlees en
consumptie-eieren. In dal artikel werd tevens
ineldlng gemaaki van hei feit, dal de E.(j.-
Coinmissie de zaak voor hel Europese Hof
van .luslitle le Straatsburg had gebracht, dat
hel imporlverbod in een voorlopige uitspraak
onrechtmatig bevond. Groot-Brittannië gaf
daarna te kennen zich te zullen bezinnen op
voorwaarden, waaronder import weer tnoge-
lijk zou worden.

Onlangs zijn de Europese Commissie en de
E.G.-partners in kennisgesield van de Britse
eisen die bij de import van pluimveevlees en
consumptie-eieren moeten gelden. De opmer-
kingen van de E.G.-commissie en de andere
lidstaten ten spijt blijken de voorwaarden zo-
danig te zijn, dat in de praktijk de import van
niet bev roren pluimveevlees nog steeds onmo-
gelijk is, terwijl de eisen voor de import van
bevroren pluimveevlees en consumptie-eieren
in het U.K. voor hel bedrijfsleven een groot
aanlal beperkingen en kostenverhogende fac-
toren mei zich meebrengen. Daarnaasi zullen
ook de noodzakelijke regulering en controle
van overheidszijde niet gemakkelijk uitvoer-
baar zijn. Niettemin wordt certificatie om-
trent het niel besmet zijn met Newcastle
Disease-virus tnogelijk geacht.
De van Britse zijde voorgeschreven methode
voor het aantonen van dat virus is tijdrovend.
De Gezondheidsdienst voor Pluimvee onder-
zoekt nog verder, in hoeverre een snellere de-
lectiemeihode de IFT-lest - daaraan ge-
lijkwaardig bevonden kan worden. Van de
resultaten van dil onderzoek zal gebruik wor-
den gemaaki als een verdere onderbouwing
van een door Nederland in te dienen protest
tegen de Britse eisen bij de Import van niet-
bcvroren pluimveevlees. In overleg lussen
overheid en bedrijfsleven is besloten op korte
termijn schriftelijk bij de E.G.-Commissie die
bezwaren legen de Britse imporlvoorwaarden
kenbaar le maken.

Uil Brussel werd vernomen dal de E.G.-
Cominlssie reeds zou hebben ingestemd mei
de door Groot-Brittannië gestelde eisen. In
leder geval hecfi de Commissie de Britten ge-
last dl\' grens per 8 november weer voor de
import open le stellen.

HliSVItil lil.I.IKF DIFRZIFKFFN

I jler/lcklcnbulletin nr. 2ö vande Veterinaire Dienst
iiver het tijdvak van 16 1 m .11 oktober 1982 ver-
meldt het volgende aantal gevallen van aangifte-
pllehlige besinellelijke dier/ieklen in Nederland.

Rotkreupel

lotaal 10 gevallen In 8 gemeenten.
Cironingen .1 gevallen

Friesland 4 gevallen in 2 gemeenten

Drenthe 2 gevallen

Zuid-Holland 1 geval

Varkenspest

1 otaal 7 gevallen in .1 gemeenten in Noord-Brabant.

-ocr page 386-

VARKENSPEST
België

Bij een telegram d.d. 21 oktober gaf de Belgische
Veterinaire Dienst kennis van een /evental nieuwe
gevallen van varkenspest:

in de provincie Luik:

opeen mestbedrijl met 202 varkens te Clermont.
gemeente I himester-C\'lermont. en op cen lok-
bedrijf met L1X varkens te llollogne-sur-Geer,
gemeente Geer.

■ in de provincie Limburg op een mestbedrijf te
Dilsen met IX varkens.

in de provincie Antwerpen:

op een mestbedrijf te Poppel, gemeente Ravels.

met 779 varkens.

op een fokbedrijf te Poppel, gemeente Ravels.
met 1247 varkens, en op een mestbedrijf tc Geel
met X9.1 varkens,

in de provincie Üost-Vlaanderen, op een ge-
mengd bedrijf te St. Kruis Winkel, gemeente
Gent, met 1.167 varkens.

De gebruikelijke sanitair-politionele maatregelen
/ijn genomen.

Bij een tele.x van 26 oktober gaf de Veterinaire
Dienst te Brussel kennis van cen tweetal nieuwe
uitbraken \\an varkenspest:

opeen mestbedrijf tc Meer, gemeente Hoogstra-
ten, provincie .Antwerpen (/lóne Hl), met 156
varkens van 1.1 weken. Bevestiging op 21-10-
19X2 door virus-isolatie. Een /one de protection
IS ingesteld, waarbinnen /ich 65 bedrijven bevin-
den:

opeen mestbedrijf te Hauset, gemeente Racren,
provincie Luik (Zone IV) met een nog onbekend
aantal varkens. Bevestiging op 22-10-19X2 door
directe immunofluorescentie. Een /óne de pro-
tection is ingesteld, waarbinnen .1 bedrijven /ijn
gelegen.

In beide gevallen /ijn sanitair-politionele maatrege-
len genomen als voorgeschreven in E.G.-richtlijn
XO 217.

Men is niet tot enting overgegaan.
AFRIKAANSE VARKENSPLSE
Namibië

Volgens een tele.x van de Veterinaire Dienst van
Namibië is een uitbraak van .Afrikaanse v arkenspest
gemeld op een bedrijf met 1.1 varkens in het district
Okahandja. 17° 10\' oosterlengte, 21° 50\' zuider-
breedte. De uitbraak had plaats binnen de /öne die
reeds ondercontrole stond inverband met Afrikaan-
se varkenspest, en waar per definitie al vervoers-
beperkingen en sanitaire maatregelen zijn opgelegd.
De normale sanitaire maatregelen /ijn ook in dit
geval genomen: het onmiddellijk almaken en de-
strueren van alle betrokken varkens.
De besmetting vond /ijn oorsprong in contact tus-
sen de varkens en wratten/wijnen.

Ußtßrtnatr

de nodige zuinigheid

De Minister van l.andbouw en/, a.i. heeft de volgende aanschrijving tot de Burgemeesters
gericht:

Het is gebleken, dat ten aan/ien van de uitgaven in/ake de uitvoering van maatregelen
krachtens de Veewet niet steeds de noodige /uinigheid wordt betracht.

Voor dc ontsmettingsmiddelen en de leveringen bij verbranding cn begraving worden
veelal /eer hooge prij/en betaald en de ontsmettingen vorderen dikwijls onnoodig veel tijd,
waardoor de kosten worden opgedreven.

In verband met het bovenstaande /al op een cn ander in den vervolge streng worden gelet;
declaratiën, die blijkbaar te hoog /ijn opgevoerd, o.a. door het besteden van abnormaal
hooge prijzen voor de verschillende benoodigdheden. hooge arbeidsloonen. groot aantal
werkuren, enz., zullen niet betaalbaar worden gesteld.

liiclschr. Diergeneesk.. 49. 7W. (IV22).

-ocr page 387-

1982

December:

2 Aid. Noord-Brabanl K.\\..VI.v.D. Werkverga-
dering I\'luimvee- Ge/ondheid.sdienst Boxtel.

6 18 AO-VE [ Kur.se in Davos (Schwei/) (pag
546. 680).

8 Aid. (ironingen-Drenthe K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

X Ciroep Paardenpraktici K.N.M.v.D. Najaars-
bijeenkomst.

9 Groep Volksge/ondheid K.N..M.v.D. Leden-
vergadering.

9 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

9 Ciroep Geneesk. van het Rund K.N..M.v.D. l.e-
denvergadering.

9 Aid. Zuid-Holland K.N..M.V.D. Afdelings-
vergadering. Hotel Restaurant Belvédère,
Schoonhoven.

I.f Kring Dierenartsen Cielderse Vallei. Vergade-
ring.

14 Aid. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering Rund- Cie/ondheidsdienst Bo.xtel.

14 Aid. Limburg K.N.M.v.D. Algemene leden-
vergadering.

14 Aid. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.
Aanvang 14.00 uur. Herenveen.

14 Aid. Noord-Holland K.N.M.v.D. Ledenverga-
dering.

16 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. L.edenvcrgadering.

16 .Aid. Overijssel K.N.M.v.D. L.edcnvergade-
ring, flellendoorn.

198.3

,lanuari:

11 Afd. Noord-Brabanl K.N.M.v.D. Werkverga-
dering Schaap- Ge/ondheidsdiensi Boxtel.

24 Ciroep Volksgezondheid K.N..VLv.D. Leden-
vergadering.

27 Kring Dierenarlsen Gelderse Vallei. Vergadc-
ring.

27 Afd. Noord-Brabant K.N.,M.v.D. Algemene
l.edenvergadering- Den Dungen.

Februari:

.3 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering Kleine Huisdieren- Cie/ondheidsdienst
Boxtel.

5 VVAA I weede Verkeersmedische Dag, RAI-
cursuscentrum, Amsterdam.

12 Ciroep Veterinaire Homoeopathie. Sympo-
sium (pag. 758).

24 Afd. Noord-Brabanl K.N.M.v.lX Werkverga-
dering Paard- Ge/ondheidsdienst Boxtel.

Maart:

3 4 Fachgruppe \'Gclldgel\' der DVCi, lagung
liber \'Krankheiten der Vogel\', Berlin.

7 Kring Dierenartsen Cielderse Vallei. Vergade-
ring.

10 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering Rund-Gezondheidsdienst Boxtel.

17 Klinische Avond (pag. 712).

24 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering Varken- Gezondheidsdienst Boxtel.

April

8 10 British Small Animal Veierinary Assoc.
Annual Congress, London (pag. 680).

11 23 EIA-Worldshop, Zeist (pag. 927).

12 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering Kleine Huisdieren- Gezondheidsdienst
Boxtel.

2X Groep Volksgezondheid K.N..M.v.D. Leden-
vergadering.

21 Knng Dierenartsen Cielderse Vallei. Vergade-
ring.

22 VVAA Tandartsencongres, Jaarbeurscongres-
cenlrum. Utrecht.

23 Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\', Regionale
Arbeitstagung Nord, Oldenburg.

22 24 Voorjaarsdagen 1983, Groep Genees-
kunde van het KL fluisdier, Amsterdam.

26 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering Vleeskalveren-Gezondheidsdienst Box-
lel.

Mei:

9 13 International Conference on Impact of
Diseases on Livestock Production in the t ro-
pics, Florida (pag. 766).

IX .A.C.V.-Controle. Studiedag, Biddinghuizen.

Juni:

9 Klinische Avond (pag. 712).

10 II Jahresversammlungder Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermedizin, l.uzern (pag. 671).

Augustus:

2 4 International Symposium on Laboratory
Animal Science. Vancouver (pag. 766).

14 19 5. Weltkongress über Fierproduktion,
I okio.

21 27 X.Xll Veterinair Wereldcongres, Perth,
Australië (pag. 964 en 1248 (1981) 49, 601 en
X24).

September:

15 Ciroep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

1984

Minnesota, ,X. International Congress Reproduc-
tion and AL

Finland, 17e Wereld Pluimvee Congres.

.September:

13th International Congress on Diseases ol Cattle,

South Africa (pag. 671 en 935).

17 21 .XllL WeltkongrelJ für Rmder-
Krankheiten, Johannesburg, South Africa
(pag. 671).

IVclschr. Diergeneesk.. üee! 11/7. ajl J.1. IVHJ

931

-ocr page 388-

boDiLmaL

In memoriam
HENDRIK VIS

van hel
lerig
meren,
deden.

Tiicii eind sepiemher 1972 afscheid werd
genomen van collega
//. I is als direcieur
Openhaar Slachihnis le Ij^iden. is er idiv<
siilgesiaan hij zijn maaischappelijk jundi,
Su hij op 27 maan jJ. onverwachl is ove
hesiaai er een nieuwe aanleiding om een
lerughlik op zijn leven le werpen.

Hij werd geboren op 12 sepiemher 1907 in
Bodegraven en is daar blijven wonen lol 1948.
Siei alleen volgde hij van hieruil de H.B.S. in
H oerden, maar ook zijn opleiding aan de
[ eeansenijkundige faculleil in Uirechl.
Sa zi/n afsiuderen in 1932 verving hij
verschillende jiraklizerende veeansen in de
praklijk en in de vleeskeuring\'. In 1934 werd hij
benoemd lol direcieur van hel Openbaar
Slachihuis in zijn geboorieplaals. Hel was een
drukke diensi. waar hel keuren van vlees niel
gemakkelijk was vanwege de gnne hoeveelheid
zieke en wrakke dieren, die er werden geslachl.
In dalzelfde jaar irouwde hij mei Anna Lok.
eveneens ajkomslig uil Bodegraven. Uil hun
huwelijk werden drie kinderen geboren. .\\elv.
IJed en l\'anc. Tu.s.sen hen beslond een sierke
■msband. volgens de iradilie waaruil ze
inkwamen. Ixiier werd dil fenomeen nog
■sierkl. loen er kleinkinderen kwamen en opa
oma opiraden als oppas, speelgoed-reparaleui
■egouders of praklijkwaarnemer.

pk

l an 1948 lol 1951

ofd van de
•ze uiisia/i
duur: dal
n de

slachihuis

>llega 1 is hc
m Hoogeveen. 1)
IS maar van koru
Hir de veriraging
uw van een nieuv
de blijvende
van hel Kiinland

\\ leeskeuring.\\diensi
naar hei Oremse wt
kwam niei alleen di
plannen voor de bo
maar ook vanwege
aanirekkingskrachl

van collega J. C. Ch
Openbaar Slachihui
Gezien zijn funciion
loenmalige direcieui
geheel vanzeljspreki
dragen. Ln loen de:
bereiken van de /:
omslag kreeg, we

enkelvoudige voordracht door de gemeenteraad
lol direcieur van hel Leid.se Slachihuis benoemd.

In 1951 keerde hij hierin lerug en werd
keuringsdierenarts hij het Openbaar Slachihuis te
Uiilen. waar hij in hoojdzaak de keuringen in de
buitendienst verzorgde. In 1955 kwam de functie
van adjunci-direcieur vacant door de benoeming

mjour tol directeur van het
te Enschede,
•ren was het voor de
collega dr. k. Reitsma.
ld hem als adjunct voor te
.■ze in 1962. wegens hel
\'tisioengerechiigde leeftild
d collega
TVs op een
l oor hemzelf betekende du de bekroning
zijn ambtelijke loopbaan. Daarbii ondervi
bijzimdere steun van de toenmalige
administrateur, de heer .1. H\'. Schneider
met zijn ruime ervaring terzijde .stond.
Ook in het maatschappelijk leven heeft collega
I V.s van jongsajaan diverse posities bekleed: in
kerk. in .scholen en in liefdadigheidsinstellingen
vervulde hh diverse bestuursfuncties. Zo was hij
hijvoorbeeld jarenlang voorzitter van de Diacoti
van de Hervormde Getneeme te U\'iden.
voorzitter van de Interkerkelijke Gezinszmg te
U^iden. voorzitter van de commissie vun beheer
van het Rusthuis l\'reewijk, lid van hel College
van Regenten van het ConinckshoJ te Leiden,
tuursiid van de I

■an
\'ld hij

die hem

\'iiging va
• en Ruw-
■zitier van de
\'trage in Z.uiif

:huiz
d vt.

t-n Vr.
zijn doo
,or de I

■earh

d er nog
Rotterdam
oep op hen
iiett als zak
■aring

ionering wei
m vanuii de
ietist een bei
Zi/n kwaliit
icht. zijn rijk

•n dc
•daat.

, hu V,
voegen.
)mplicati\'
zijn

Igen zijn.

talenten bij Mattheüs
in vervulling

vig nu
lede en gelr
mg geiriniv
veel: treed I

\'St

in de

gev
inne

I. \\f A/. CRL\\IERS.

Verder was hu be
\\ederlatid.se Koe
ijsjabrieken en K.
.■idvie.sc(mimi.ssie
Holland te lj.-ide.
Ook na zipi pens
verschillende ken
U-idse keuritigsd
om te assisteren,
zitti technisch in:

vleeskeurittg.sgebied. zijn sociaal karakter
kwamen m al deze juncties tot hun recht
\'litdens zijn bijna 10 jaar durende pettsio
heelt htj op zijn eigen, actieve loopbaan i

voldoening kunnen terugzien. En zelf
t>lan daar nog enkele jaren aan toe te
want de heupoperaties aan welker c
hij overleed zouden naar hij hoopte
langzaam verslechterende mobiliteit n
herstelleti. Het heeji helaas niet zo nr
.Vlogen de woorden over d
(25. 21) voor hem. als gelo
zijn gegaan: l itsiekend. gt
knecht: imtdat gij over wei
bent. zal ik u stellen over \'
vreugde van uw Heer.

-ocr page 389-

(ledurende de Kersie Wereldoorhig verhieven zijn
drie broers in miliiaire dienst, wuurdoor (jinus
genoodzaakt was zijn vuiler op de boerderij te
helpen. Eerst in 1919 kon hij de II. KS. in
Mep/tel gaan vidgen.

In 1924 het hij zich inschrijven als student aun de
I eeurtsenijkundtge Hogeschotd te ( trecht. In
ztjn studententijd wus hij een actie/lid vun de
I eterinaire Studentenvereitiging \'.-ibsvrtus\'.
In 1929 studeerde (linus uJ. \\a een aantal
waurnemtngen tn vetschillende grote
hutsdierenpruktijken in den lande werd in 1932
de gemengde praktijk van wijlen collega van Rijn
in l.oenen aun ilc l echt overgenomen. Spoedig
duurnu verbimd hij zich purt-titne. voor twee dagen
per week. aan het .-\\msterdam.\\e Slachthuis.
In 1934 trciuwde hij met Juntinu llilligje I ransen.
eveneens ajkontsttg uit Mjeveen. Hun huweh/k
"as etg gelukkig: samen met hun dne kittderen
cn kleinkinderen mochten ze tn 1979 het 4.^-iurig
huwclt/ksjeest en tevens het SO-jurtgc
tlierenurisjubileum vieren!

Met veel cmhoustusme en grote inzet heeji C,inus
al die laren tn Ixienen gewerkt, tot hij om
Vczontlheldsretlenett in 1956 de praktijk
overdroeg en per I januart 1957 werd benoetnd
tot directeur van de i \'leeskeurittgsdienst in de
KCtttcente ti eesp. l ang heeji deze periode niet
geduurd: in nownthvr iccils
iw/y/ hij

benoetnd tot Hoojd van de I leeskeuringsdtcttst
te Barneveld. abvuur hij tn 1968 werd
i;epenstoneerd. Ook tta zijn pensiottering. tot
cttkele laren geleden, heeji hti met veel plezier ah
pluatsvcrvungend Itt.spectcur hij dc l . I). de
pluimveekeuringen op de \\ ehtwe verricht,
(linus was een vriendeli/k en innemend mens. een
evenwn httge persoonlijkheUI. met een groot
gevoel voor humor. Hij u as een acttej hd vun de
Uaat.M ha/tpij voor Diergctteesktiitde. larenlaitg
l\'csttiutshd van de .■ijdehttg L trecht: ook op de
maandeh/ksc bijeenkomsten van de
dterenart.senkrtng Amstei- en l echtstreek\'
otttbrak htj vrijwel noott. Dauntaast is hti een
groot uuntul juten hd geweest vun Roturv. eerst
ut H
ees/I en later in Mjkerk en Barneveld.

I un zipt verdere .\\ociule activitelteti diettt te
worden vermeld: Hd van het kerkbestuur van de
Imtnanuelkerk ht Burneveld. bestuurslid van de
Botulsspuarhank. hd van de kegelclub en de
bi hart club.

Bij een dctgelijk druk bezet leven wist hij tevens
tijd te vinden om. ntet zijn vrouw, volop te
genieten van htm kinderen en kleinkinderen. Zo
brachten zij diverse vucanties door in Engelattd.
luter itt de U.S.A. bij een dochter eit haar gezin.
Zij allen zulleit hent erg missen!
Hoezeer hij gewaardeerd werd bleek bij zijn
overlijden, toett zeer veel vrienden en bekenden
van hun belangstelling blijk gaven.
Op vrijdag 6 uugtistus numen wij in Barneveld
ujscheid vun hem. Daags ertta is hij in besloten
kring in zijn geboorteplaats Mjeveen begraven.
Dankbaar zul de herinnertng blijven voortleven
aun een goede vriettd en iittegere collega.
Moge dit Tine en de kinderen tot troost zijn.

/.. C. BEASEES.

In memoriam
M. SNIJDER

Oj> maundag 2 uiigusius 1982 overleed, nu een
kon ziekbed. eoHegu Marginns Snijder, op de
leejiijd van 79 juur.

Oinn.\\ werd geboren op 23 september 1902 le
Mjeveen. Drenihe. ais jongsie zoon van een
veehouder. Op de boerderij braehi hij zijn
leugd/aren door en hij volgde de lagere
dorps.sehool le Mjeveen.

KOMNKI I.IKE NEnEKE,ANDSE .M.A.A ISCH.Al\'l\'IJ VOOR DIERGENEESKUNDE

933

-ocr page 390-

[koDQ-M

Westontwerp uitoefening diergeneeskunde naar Tweede Karner

Diergeneeskundige handelingen in principe voorbehouden aan
dierenartsen

handelingen door anderen dan dierenartsen
wordl uil diergeneeskundig oogpunt
onwenselijk geacht. Wie op hel inomeni
van inwerkingtreding van de nieuwe wel
reeds werkzaam is als dierverloskundige of
casireur behoudt echter de bestaande
bevoegdheden. Aan dierverloskundigen
wordt dus niel het toepassen van de
keizersnede toegestaan. Ook niet in het
kader van zogenaamde

samenwerkingsverbanden met dierenartsen,
zoals aanvankelijk in de bedoeling lag, van
dit voornemen is afgezien, met name
wegens de grote weerstand daartegen.

Het tuchtrecht

De nieuwe wel introduceert wettelijk
luchtrecht voor beoefenaars van de
diergeneeskunde (dierenartsen,
dierverloskundigen. castreurs en
paraveterinairen). Doel hiervan is, te
waarborgen dal de diergeneeskunde naar
behoren wordt uitgeoefend. Het tuchtrecht
is naar moderne opvattingen geregeld. Daar
hel om wettelijk tuchtrecht gaat, kan
uitsluitend luchlrechlelijk worden
opgetreden legen handelingen die
ontoelaatbaar zijn uit oogpunt van
algemeen belang.

Zowel iemand die rechtstreeks in zijn
belang is getroffen, bijvoorbeeld de houder
van de dieren, als een daartoe aan te wijzen
ambtenaar kunnen een klacht indienen. Het
kan namelijk heel goed voorkomen dal
door een tuchtvergrijp geen persoonlijk
belang rechtstreeks wordt getroffen, terwijl
wel uil een oogpunt van algemeen belang
behoort te worden opgetreden. Deze
situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen, als
een dierenarts mei Instemming van de
veehouder onnodig of te veel
diergeneesmiddelen toedient of in geval een
dierenarts, zonder opgaaf van reden,
weigert mee le werken aan een
inenlingsprogramma.
f r is sprake van een vergaande male van
openbaarheid van de tuchtrechtspraak. De
behandeling van een luchizaak is in
principe openbaar, terwijl de beslissingen

De vorige aflevering van hel Tijdschrift
(van 15 november jl.) was nel ter perse, toen
de informatie over de verzending van het
Wetsontwerp uitoefening diergeneeskunde
naar de Tweede Kamer werd ontvangen;
hierdoor was het niel mogelijk hiervan in de
betreffende aflevering melding le maken.
Hoewel over deze informatie inmiddels reeds
e.e.a. in de landelijke pers is vermeld, meent
de redaktie desondanks — gezien het belang
van hel ontwerp — er goed aan le doen hel
betreffende bericht uit de
Staats Courant
nr. 210 van 1 november 1982 alsnog len
behoeve van de lezers onderstaand weer te
geven.

Een dezer dagen is het Wetsontwerp
uitoefening diergeneeskunde verzonden aan
de Tweede Kaïner der Staten-Generaal. De
nieuwe wel komt in plaats van de huidige,
die sterk verouderd is.
Voor de gezondheid en hel welzijn van
dieren is uitoefening van de
diergeneeskunde op een hoog peil van groot
belang. Daarom wordt de uitoefening van
de diergeneeskunde dat is hel als beroep
verrichten van diergeneeskundige
handelingen in beginsel aan dierenartsen
voorbehouden en is in het ontwerp een
herziening van de regeling inzake de
bevoegdheden van dierverloskundigen en
castreurs opgenomen.
In hel wetsontwerp wordl verder de
mogelijkheid geopend, om eisen ic stellen
aan onder meer de praktijkruimte,
technische uitrusting en apparatuur van
dierenartsen, levens is hel mogelijk, bij- ot
nascholing verplicht le stellen. Tenslotte
wordt een behoorlijke (beroeps)uiloefening
verzekerd door de introductie van een
wettelijk luchtrecht.

Bevoegdheden van anderen dan
dierenartsen

Er zullen in de toekomst geen nieuwe
vergunningen meer worden verleend voor
het uitoefenen van de verloskunde of hel
verrichten van castraties. Het als beroep
verrichten van dergelijke diergeneeskundige

-ocr page 391-

steeds m hel openhaar worden
iiitgesprtiken. levens is het mogelijk
beslissingen (al dan niel met weglating van
de namen ol de woonplaatsen van de
daarin genoemde personen) te publiceren.
terwi|l de zwaarste tuchtmaatregel
(om/egging van de

uiloeleningsbevoegdheid). steeds bekend
wordl gemaakt.

Welzijn dieren

Met wetsontwerp is ook van belang voor
het welzijn van dieren. Zo zal het verrichten
van operaties op dieren, ook wanneer deze
met beroepshaKe worden verricht, voortaan
/ijn voorbehouden aan dierenartsen. Dit
brengt met zich mee dat houders van dieren
niet langer zeil ingrepen kunnen plegen op
hun dieren. .\'\\ls gevolg van dit uitgangspunt
is ook het castreren van ramlainmeren niet
langer toegestaan aan de veehouder.
Daareiitegen is nog wel voorzien in de
mogelijkheid om het castreren van biggen
onder zeer stringente voorwaarden aan de
veehouder toe te staan. Dit omdat het I Ci-
verhod op de e.vport van varkensvlees
afkomstig van niet gecastreerde dieren
noopt tot massale castratie bij biggen. Ons
land dringt al geruime tijd aan op
alschalïitm van dit voorschrift.

13th International Congress
on Diseases of Cattle

lhe I.Mh International Congress on
Diseases of Cattle will take place m
September I9K4 in South .Mrica.
A satellite Small .Animal Congress will be
organized al the same time.
■More details will be furnished at a later
stage.

Inlichtingen: .Nadere mlormalie zal t./.t.
worden verstrekt door de (iroep
(jeneeskunde van het Rund van de
K.N.M.v D.

Verslag van de viering van het
27e lustrum van de Afdeling
Zuid-Holland van de
K.N.M.v.D.

Begunstigd door prachtig weer, heeft een
4ü-tal leden met hun wederhelft op 18
september j.l. hel 27e lustrum van de
Afdeling Zuid-Holland gevierd. Er werd om
half elf verzameld bij de visafslag te
Stellendam, op Goeree Overflakkee, alwaar
allen de lustrum-button kregen opgespeld.
In de hal van de visafslag werd door de
heer Duyndam van het Rijks Instituut voor
Visserij Onderzoek te IJmuiden een causerie
gehouden over de inoderne Zeevisserij.
Mede door een film over dit onderwerp en
het bezoek aan enkele goed uitgeruste
kotters werd het duidelijk hoe groot de rol
van de moderne techniek bij de visserij is
geworden. Een oriëntatie-rit over Goeree-
Overflakkee, waarbij een bezoek aan een
bijzonder interessant streekmuseum in
Sommelsdijk en een voor ingewijden zeer
bekende kegelbaan in Oudetonge was
opgenomen, heeft alle deelnemers diep
doordrongen van de schoonheid van dit
voormalige eiland. De dag werd besloten
met een barbecue in het fort Prins Erederik
te OoItgensplaat. Een van de hoogtepunten
van de dag was zeker het optreden van
onze veterinaire troubadour uit het Zuiden:
Rinus Rasenberg. De lustrumviering werd
dansend algesloten op de muziek van de
Simoncelli Green River Jazz Band.
Het was voor alle aanwezigen een grote
opluchting, dat de eerste prijs voor een
feilloos gereden oriëntatierit, een prachtige
bokaal, kon worden aangeboden aan de
.Secretaris van de K.N.M.v.D., W. te Giffel;
een teken dat het roer van de K.N.M.v.D.
in goede handen is!
Hoewel het bezoek aan de
afdelingsvergaderingen vaak wat
teleurstellend is, blijken toch de onderlinge
contacten in de Afdeling zeer op prijs te
worden gesteld, gezien de grote deelname
aan en het enorme enthousiasme tijdens
deze lustrumviering.

H. I\'. Ohienkamp.

-ocr page 392-

Een terugblik op de
Examencommissie
dierenartsassistent(e) van de
K.N.M.v.D.

Nadat drs. ü. B. de Voogd in Engeland
informatie mgewonnen had over het
systeem van de R.A.N.A.\'s (Registered
Animal Nursing .Au.xiliaries) is in overleg
met de Groep Geneeskunde van het Kleine
Huisdier een commissie ter bestudering
van de opleiding tot dierenartsassistent(e)
ingesteld.

De leden van de/.e Commissie, te weten dr.
H. H. I halheimer. mevr. drs. J. H. C.
Brooymans-Schallenberg en drs. G. B. de
Voogd, beleefden hun eerste
Commissievergadering op 27 mei 197Ü. Een
voorstel voor de opleiding van
dierenartsassistent(e), welke door de
Commissie is gelanceerd, is besproken met
het bestuur van de Ciroep (ieneeskunde van
het Kleine Huisdier en drs. VI. A. .Moons.
voormalig algemeen secretaris van de
K.N.M.v.D.

In vervolg op de/.e besprekingen heeft de
K.N.M.v.D. toestemming gegeven het
examen te gaan afnemen, fen behoeve
hiervan is een le Examencommissie
opgericht waarin mevr. dr. A. A. M. E.
Lubberink, mevr. drs. ,1. H. C. Brooymans-
Schallenberg, dr. W. M. Verhaar
(overleden), drs. U. E. Hommes en drs. Ci.
B. de Voogd /itting hadden.
Aan het eersle examen van 2.1 oklober 1972
namen 6 kandidaten decl. waarvan er 1 is
ge/aki. Het insigne, hetwelk gelijk met het
diploma aan de voor het e.xamen geslaagde
deelnemers werd uitgereikt is ontworpen
door drs. G. B. de Voogd, naar Duits
voorbeeld en gemaakt door Kempen en
Begeer.

In 1973 is een discussie gevoerd teneinde de
opleiding meer inhoud, en dan mei name
theoretisch, te geven. Hiertoe is een
Commissie ingesteld mei als leden drs. E. .1.
Vleuisiege. drs. E. Cesar en drs. Ci. B. de
Voogd. De/e Commissie is echter nooit
actief geworden.

In de afgelopen lien jaar is met een
frequentie van I a 2 e.xamens per jaar bij
ongeveer lOÜ kandidaten examen
afgenomen.

A]

_(L[]OoDlfDo\\

936

De laatste I-Examencommissie bestond uil
mevr. dr. A. M. E. Lubberink. mevr.
drs. .1, H. C. Brooymans-Schallenberg, drs.
L. E. Hommes, drs. K. Schipper en drs. Ci.
B. de Voogd.

De cursus dierenartsassislenl(e) /al in de
toekomst ver/orgd worden door de
commerciële opleidingsinstituten (f..C).L.
Imevo).

Wel is afgesproken dal de cursus en hel
examen beoordeeld kunnen worden door de
K.N.M.v.D. en als beide aan de daaraan
gestelde voorwaarden voldoen, kan hel
predikaat "erkend door dc K.N.M.v.D.\'
worden verleend. Als organisatie /.al de
K.N.M.v.D. dan ook niel meer actief
deelnemen aan de praktische beoordeling
van kandidaten en de afname van hel
examen.

Om de waardering van het Hoofdbestuur
voor hel werk van de laatste
Examencommissie kracht bij le /ellen, heelt
/Ij de Commissieleden op 29 oklober 1982,
de dag waarop hel laatste examen is
afgenomen, een gemeenschappelijke lunch
aangeboden.

Voor hel laatste examen hadden /ich 6
deelnemers aangemeld; I is niel op komen
dagen, de andere 5 verdienden hel diploma
mei de speld.

Na afloop van dil e.xamen heeft hel
lloofdbesluur de leden van dc Commissie
levens een aangeklede borrel aangeboden.

kONl.\\Kl l.llsf NhDIRI.ANDSi: MAA I Stil A I\'l\'l.l VOOR DU K(,i;NLl.Sk I;M)1;

(ilroep Paardenpraktici

Najaarsbijeenkomst 8 december 1982

De Najaaisbijecnkomsl van dc Cjtoep
1\'aardenpraklici van de K.N.M.v.D. /al
worden gehouden op woensdag 8 december
1982 in de collcge/aal van dc Kliniek voor
inwendige Zieklen le Ltrechl. .Aanvang
14.00 uur.

Inleidcis /uilen /ijn;
I\'rof. dr. f. Verschoolen. Hoogleraar
Kliniek voor Heelkunde aan de Eaculleil
voor Diergeneeskunde te Genl;
imilinogruphie hij het paard\'.
Drs. 1\'. R. Keg. Kliniek voor Heelkunde te
Ltrecht;
\'Pysiothcrapcini.schc
hvliaitdeliiigsiiiogcliiihcdcit van tcttdinitideti
hij het paard\'.

-ocr page 393-

Verslag van het Jaarcongres
1982, in het Congrescentrum
Hotel Boekelo, te Boekelo

Op Mijdag 1 oktober sprak de heer A. Ci. .1.
Rui|s. \\c)i)r/itter van de aldehng Overijssel
liet welkomstwoord uit. De otïieiele
opening v\\erd daarna verricht door de
Commissaris der Koningin in de prov incie
Overijssel, mr. .1. I.. .VI. \\iers. De heer
Niers was goed geïnlormeerd over hel wel
en wee van de diergeneeskunde.
Daarna volgde de jaarrede van de
voor/itter van de K.N..M.v.D.. drs. S. van
Harten.

Om ell uur hegon het eigen programma van
de Nederlandse \\ erenigmg \\an
Die re na ris vrouwen.

Het openingswoord werd gesproken door
de presidente, mevr. .Mariaime l.iljens,
gevolgd door een woord van welkom door
de voor/ilsler van de aldeling Overijssel,
mev r. Nellv Dickerhol.
.Ms I.W\'.A. vice-presidente vertelde mevr.
.lannv .Scluiiling het een en ander over hel
wereldcongres, dal volgend jaar iii .Australië
wordl gehouden.

Daarna werd cr een le/iiig gehouden met
diaheelden door drs. ,A. H. \\ isscher, met
als onderwerp: De weerstand van /eld/anie
liuisdierrassen in meer dan één betekenis.
De heer Visschei is wetenschappelijk
onder/oeker schapenteelt. 1.\\ .(.).
".Schoonoord\' te Zeist.
Hel ochtendpmgramina had wat meer ti|d
gevergd, dan was voor/ien. zodat we een
snelle (doch heerlijke) lunch moesten
gebruiken, om niet in dc knoop te komen
met het middagprogramma.
Voor de middag waren er drie e.vcursues
georganiseerd, die mede door het
laiitastische herlstwecr, een groot succes
werden:
len eerste bezoek aan het kasteel Iwickel
en haar tuinen, te Deldeii. De dames waren
erg enthousiast over de schoonheid \\an dit
kasteel, èn over het feit. dat men bij wijze
van spreken op elke stoel mocht gaan
zitten.

(LDHoM

len tweede bezoek aan de .AKZO-lahneken
le Hengelo, voorafgegaan door een
inleidende lilni. De film was zeer
indrukwekkend en verduidelijkend, waarna
hel des le leuker was. om met eigen ogen de
fabriek te gaan bekijken: alle dames,
volgens voorschrift, voorzien van een helm.

len derde tielslochl in de omgeving, met
als onderbreking onderweg \'klootschieten\'.
De/e e.Kcursie was zo\'n succes, dat de
dames pas zeer laat in de middag, in zeer
vrolijke stemming, in Hoekelo
terugkwamen.

\'s .Avonds kon men zich te goed doen aan
lekker eten, en op de tonen van de Collon
lown .la/zband kon men lol na
middernacht dansen.

Zaterdag 2 oktober maakten we een husrit
door de omgeving, en het heerlijke weer
maakte dal het een schitterende tocht werd.
In (Jolmarssuni werd er in het oude,
gerestaureerde stadsdeel een wandeling
gemaakt onder leiding van de directeur van
de plaatselijke V.V.V\'. Daarna werd in de
Kuiperherg le Oolmarssum de koffie
gehruiki op het terras,
lerug m Boekelo werd de lunch genuttigd,
en werd het Congres besloten met de
aankondiging dat in lyx.l hel Congres zal
worden gehouden m de provincie
f riesland,
op 7 en fv oktober.

.Naai mijn mening kunnen we terugzien op
een /eer goed geslaagd congres.

Namens de afdeling Overijssel,
Munha liiii/ienia-Pi/kMiu, secretaresse.

KONINKLi.lKt: \\t:I)HRl.AM)SE MAA FSCH APPI.I VOOR DIPRGE.NEESK UNDE

937

-ocr page 394-

Personalia

Voor hel hdmaatschap vande Koninkhjke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Hornix. I.. H. L.; 19X2: 35X1 RC Utrecht. Kerkstraat 65.
l\'eeters. Mevr. M. H.; 19X2; 3523 PB l.trecht. Karieboestraat 57.
Smit-Uuy/.entkunst, Mevr. H. J. C.; 19X2; 3602 A.) Maarssen. Ciageldijk 77.

Als buitengewoon Itd van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
meldt zich:

Bijlsma. 1. Cl. W.: 3722 WO Bilthoven. lortellaan 4.
Als Kandidaallid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heelt
het Hoofdbestuur aangenomen;

H. Albcrls. \\V. Schuylenburglaan 62. 3571 SK litrecht.

C. ü. Breedijk. Gilds\'traat 60. 3572 EP Utrecht.

J. van Dclden. G. Bromlaan 4X. 3571 AL Ltrccht.

K. L. How. Boterstraat 23 bis, 351 I EZ Utrecht.

Mevr. E. t.)lde Heuvel. Eykmanlaan 407. 3571 JR Utrecht.

H. van Rossem. .loh. de Bckastraat 63. 3514 VL Utrecht.

P. t.. A. M. Vos. A. Numankade 45. 3572 KS Utrecht.

Mevr. A. M. P. Wijsman, l ange Jullerstraat 9, 3512 EC Utrecht.

D. L. Willink, W. \\an Noortstraat 100. 3514 CjH Utrecht.

Benoemingen:

Benoemd als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D.:

A. CL G. Kok te Ede per I juli 19X2.

Benoemd als rijkskeurmeesler in bij/ondcrc dienst:

M. M. Bron te Bunnik per I juli 19X2.

Eervol ontslag als rijkskeurmeester in bij/.ondere dienst:
Dr. A. Herschel tc Doetinchern per I augustus 19X1.

G. S. E. Vcgter te Holten per 12 augustus 19X1.
.1. 11. Santema tc l /ummarum per I juni 19X2.

Jubilea:

A. E. E. van Pul te Wehl (alwe/ig)

i,. IL Wouda te Wageningen (aanwc/ig)

H. van Soest te We/ep (alwe/ig)
Dr. J. E. Gajentaan te Eugene. Oregon (U.S.A.)

Prot. W. J. Roepke te Driebergen (aanwe/ig)

Mevr. 11. A. l immenga-Hannema te Hattem (alwe/ig)

M. A. Moons te Bilthoven (alwe/ig)

S. l.oman te l.scondido (Calilornia) (aanwe/ig)

R. A. P. H. Corbey tc Boxtel (alwe/ig)

Prot. dr. 1 h. de Groot te Doorn (alwe/igl

Dr. .1. 11. P. Verweij te Ro/.endaal (alwe/ig)

ProL dr. G. Wagenaar te Houten (alwe/ig)

Dr. Ij. Bakker te Wellington (Engeland) (alwe/ig)

P .1. Mus te Hoorn (alwe/ig)

C. Ruijgh te Cuyk (alwe/ig)

CL C. Doggen te Bergen op Zoom (aanwc/ig)

S. A. Hol/miiller te Borculo (aanwe/ig)

Ci. .longcnecl tc Middelburg (alwe/ig)

Dr. E. E. Kemperman tc Wouw (alwc/ig)

L. .1. Ih. I holhuysen te Made (alwc/ig)

P. Zandstra te Drachten (alwe/ig)

A. .1. Eikelboom le Hattem (alwe/ig)

A. .1. M. van Erp te Venio (alwc/ig)

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

19X2

I december
4 december
4 december
6 december
X december
X december
12 december
14 december
17 december
17 december
17 december
17 december
17 december
IX december
19 december
19 december
19 december
19 dccembcr
19 december

19 december

20 december
20 december
20 december

30 jaar op
3(1 jaar op
30 jaar op
25 jaar op
40 jaar op
41) jaar op
35 jaar op
50 jaar op
45 jaar op
45 jaar op
45 jaar op
45 jaar op
45 jaar op
30 jaar op
25 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
30 jaar op
25 jaar op
50 jaar op
50 jaar op

-ocr page 395-

bo [Do m [E

Adreswijzigingen, en/.:

.131 Huren. //. .A. K. van: 1975: Willemstad. Cura-
sao (Ned. .Antillen), p a Veteiinaiie Dienst.
Iropenweelde. Landhuis Piscadera; tel.
82651 (privé), 614000 (bur ); d.
19: Herg. //. van den: 1914; 8181 AB lieerde.

/.uolseweg 55; lel. (05782) 4713.
/9fl Hout. !).: 1981; 7587 PS De Lutte. Hengel-
heurneweg 2; tel. (05415) 1949 (privé). (05423)
1261 (prakt.);
p.. ass. bij .1. R. v.d. Lee en H.
Nengerman.

I9H *Hout-()o.sler<im. .Mevr. h\'.: 1982; 7587 PS De
Lutte. Ilengelheurneweg 2; tel. (05415) 1949;
und. d.

I9H Braam. H. J.: 1945; 9477 PH We.stlaren. Den-
nenlaan 1; tel. (05905) 4935; r.d.
202 Hu.ssemaker. J.: 1971; Varsseveld; p.. geass.

met .1. J. .lorna. .1. .1. OoslveenenJ. H. Wijnia.
206 Daniels. II. P.: 1956; Tienhoven (Z.IL); tel.
(01836) 1560 (privé). (Ü18.W) 31133 (bur.); h.
vl.k.dnst.; r.k.

209 DIrven. /\'./( .; 1981; Ellen-Leur; tel. (01608)
12770 (privé), (01619) 1754 (prakt ); p., ass.
bij J. A. M. Kolen en A, P. Wouters.

210 Drogi. .!.: 1972; Ruinen; p.. geass. met I
Staal.

222 (,riesen. H H.: 1980; 3899 XB Zeewolde.

Dasselaarweg 101; tel. (03242) 1521; p.
226 llallink. (,. ,/. 1977; 9861 CX Grootegast.
Duindoornstraat 12; lel. (05946) 3677 (privé).
2014 (prakt.); p.. ass. bij H. Wijma en D. J.
Willems.

2J4 llohmidler. S. .4.: 1952; Boreulo; tel. (05457)

1957; r.d.; oud-k.d.; r.k.
23f> •Huisman. Mevr. H M: 1981; 1067 PR .Am-
sterdam, I roelslralaan 40; tel. (020) 112103;
p.. kl. huisd.

241 Jarna. ./. /. 1965; Varsseveld; p..geass. met J.

Busseniaker. .1. .1. üostveen en .1. IL Wijnia.
252 Kr„on. P. S.: 1976; 6644 KD Ewi|k. Binnen-
weg 1; lel. (08872) 2245; p.. geass. met L.
Belonje en .1. H. H. Cloudt
264 *.Molen. E. J. van der: 1971; 8251 L.l Dron-
ten. De Kaapstander 60; lel. (03210) 6305
(pnvé). (03200) 49049 (bur.); wet. medew
t D l.

269 \\oome. J. P.: 1975; 3421 XP Oudewater. Pa-

penboeflaan 1 13; k.d.; r.k.
272 (hrsiveen. ,/. ./.. 1976; Silvolde; p.. geass. met
.1. Bussemaker. .1. .1. .lorna cn .1. H. Wijnia.
279 Hamakers. Th. ./. H .4.: 1975; 6468 AC Ker-
krade. I oupsbergslraat 131; tel. (045)452727;
P

2X2 Roepke. I\'rof. 11. ./.; 1942; Driebergen; tel.
(03438) 1.1090 (privé), (0.1430) 13641 (bur );
hlr. R.U. (E.d.D.. vkgr. Bedrijlsdicrgencesk.
cn Buitenprakt., aid. Pluimvee).
.126 Ringers, .\\levr. H. C .: 1978; Columbus. Ohio
43212 (U.S.A.). 975 E (^uay Avenue; tel. (614)
488-6727 (privé). 422-3551 (bur.); wet.

medew. dept. ol vel. clinical sciences, the
Ohio State U\'niv.
2H7 Sehoonheim. B. (,.: 1975; I183GE AmstcL

veen. De Bosporus 33; tel. (020) 642094.
294 .Siaal. J.: 1979; 7963 PB Rumen. Hees 24; tel.
(05221) 2289 (privé). 1221 (prakt ); p.. geass.
met .1. Drogi.
296 Sireumer. J. .4..\' 1971; Borne (Ov.); p.. H-D..
kl. hul.sd.. geass. met mevr. A. H. Streumer-
Jansen.

296 Slreumer-.lun.sen. Mevr. .4. H.: 1973; Borne
(Ov.); p.. H-D., kl. huisd.. geass. met J. A.
Sireumer.

521 Tonk. H. J. M.: 1972; Oranjestad. Aruba

(Ned. Antillen), p a Velerinaire Dienst; d.
.U)2 *[een. Th. J.: 1969; 3723 HP Bilthoven.
Zweerslaan 10; tel. (030) 781645 (privé),
785945 (bur.); organisatie adviseur.
327 l erdiesen. R .4. //. .M.: 1981; Chokwé (Mo-
cambique). Cai.xa Postal 31; d.
310 Hahl. J. D.: 1981; 1067 PR Amsterdam.
Iroelslralaan 40; tel. (020) 112103; p.. kl.
huisd.

310 • Halerval. C,. R M.: 1982; 3524 RN Utrecht.

Bretagne 47; wnd. d.
314 Wijnia. J. If: 1975; Sindercn; p.. geass. met.I.

Bussemaker. J. .1. .lorna en .1. J. Oostveen.
32/i /.uidliof .Sj.: 1980; Bow Island. I OK oGo
Alta (Canada). P.O. Bo.\\ I L34;
p.

-ocr page 396-

CIBA-GEIGY

Opticortenol-S

Deze glucocorticosteroid-combinatie werkt anti-allergisch,
ontstekingsremmend, antitoxischjn stof
wisselings-regulerend______

Alleen

vertegenwoordiging
voor Nederland

Dit produkt kenmerkt zich door:

snelle werking

(2 tot 3 uur na toediening)

en lang aanhoudende aktiviteit (7-10 dagen)

w

VETIN NEDERLAND BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel
Telefoon 04116-73797

Samenstelling

1 ml. Opticortenol-S bevat:

2,5 mg, dexamethason-tnmethyl acetaat

en 7,5 mg. prednisolon

-ocr page 397-

Als het erop aankomt
heeft u aan de MOVIR~DTO
een betrouwbaar houvast.

In (Ie praktijk heeft de MOVIR-DTO bewezen haar verplichlingen bli|)ten

correct na te komen. In geval van li|dclijke of blijvende
arbeidsongeschiktheid is dat een hele geruststelling voor arisen, tandartsen

en dierenartsen.
Wilt u meerweten? Uitvoerige informatie wordt ugraag
op aanvraag verstrekt.

] mOVIP-DTO

Een zorg minder bij arbeidsongeschiktheid.

Brugwal 1, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein. Tel. 03402-47420*

-ocr page 398-

Zowel bij SCHAPEN als RUNDEREN is ACEDIST®

een uiterst effectief middel.

— 1 00% effectief tegen volwassen stadia van de leverbot

— 76 - 94% effectief tegen jonge stadia van 6 weken die bij
schapen verantwoordelijk zijn voor de acute distomatose

— brede therapeutische marge

— gunstig en kortdurend uitscheidingspatroon in de melk

— geen invloed op de smaak van de melk

— geen invloed op de kaasbereiding

— bij massale aanwending hoge veiligheidsfaktor t.a.v.
volksgezondheid.

a

Uit het jaarverslag 1979 van de Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek TNO.

ACEDIST

acf chemiefarma nv

Postbus 5 - 3600 AA Maarssen

-ocr page 399-

Progesteron- en oestrogeenconcentraties in het
perifere bloed van pinken in relatie tot het partus-
verloop

Concentrations of Progesterone and Oestrogen in the Peripheral
hlood of Young Heifers and their Bearing on the Ease of Calving

F. de Graaf\', A. Meijering-, D. F. M. van de WieP en E. A. Vos^

>u)onc(>nceniranes lussen
was. warden aangeluond.
r weretd hraehien. leverde
ia meer in aanmerkinj> le

P. the effect of .season on E-^S and that of
vere significant. Asa rule, there were only
■u entrations between heifers with and those
between heifers which gave birth to a still-
itnilar results. Measurements on the calves
iversized calf than it was by abnormalities in

small, nonsignificant differences in co
without dystocia. A comparison of av,
horn calf and heifers giving birth to a
suggested that dystocia was tnore hkeh
hormone levels in these cases.

SAMENVATTING. Tussen dag 29 en dag 9 preparliim is hij 25 pinken (primiparae) van drie
versehillende rassen (Uulslein. MRU en PH) éénmaal per week een htuedmonsler genomen uil de vena
jugularis. In deze monsters zijn de eoneeniraiies bepaald van progesteron (P), van vrij (EJ en
geconjugeerd (E^S) oestron en van vrij (E^J en geconjugeerd (E^S) oesiradiol-l7/3.
De proefperiode is verdeeld in drie perioden van zeven dagen. Getracht is. binnen elke periode
afzonderlijk, een directe relatie te vinden tu.s.sen de hormoonconcentraties en het partusverloop.
Gevallen van af wijkende presentatie van het kalf (5 .\\) zijn daarbij hiaten beschouwing gelaten, l \'an de
resterende 20 pinken hebben 9 moeilijk afgekalfd en eveneens 9 (deels dezelfde dieren j een dood kalf ter
wereld gebracht. De hormoonconcentraties zijn. binnen iedere periode, gecorrigeerd voor effecten van
aantal dagen prepartum van nwnstername. ras. geslacht van het kalf geboortegewicht, .seizoen van
afkalven en draagtijd, indien deze significant waren. .A Heen hel effect van geboortegewicht van stierkal-
veren op P. hel seizoetueffeci op E^S en hel dageffeci binnen periode J (15-9 dagen prepartum) op E, en
£■, waren significant (P < O.tO).

Er korulen slechls geringe, niet significante, verschillen in gecorrigeerde hor
pinken die normaal afkalfden en pinken waarvan het katf moeilijk geboren
Een vergelijking tus.sen pinken, die een levend, re.speciievelijk een dood kalf t.
eenzelfde resultaat op. Het formaat van hel katf leek als oorzaak van dyslo
komen dan afwijkende hornioonniveaus.

SUMMARY. Concentrations of progesterone (P). free (E,j and conjugated (E, S) oestrone and free
(E,J and conjugated (E;Sj oesiradiol-l7fi were determined in plasma samples from twenty-five heifers
of three different breeds (Holstein. .Meuse-Rhine- Yssel. Dutch Eriesian) The blood of the animals was
sampled once weekly from the jugular vein during the period from the 29 th to the 9th day before partu-
rition. Eindmgs in five heifers were not included in analysis because of malpre.sentation ofthe calf Nine
of the remaining twenty heifers had difficulties in calving and nine others, partially the same animals,
gave birth to dead calves. The total period of .sampling was divided into three periods of .seven days am!,
within each period, the direct relationship between hormone levels and ease of calving was examined.
For this purpo.se hormone concentrations were corrected within each period, for a number of days
prepartum. breed, sex of calf birth weight, length of gestation arul season of calving, when the.se were
significant. Only the effect of birth weight of male calves or
days on E, ami E, in period J (15-9 davs before parturition)

\'rected hormone con
rage concentration,
living calf showed
to be caused bv an (

INLEIDING

Het verloop van progesteron- en oestro-
geenconcentraties in het perifere bloed
van koeien gedurende de laatste maand
van de dracht, is herhaaldelijk onder-
zocht en het gevonden patroon is betrek-
kelijk consistent (7, 11, 13, 14). De con-
centratie van progesteron, dat door het
ovarium wordt geproduceerd, is hoog en
vertoont tot 1 a 2 dagen prepartum een
licht afnemende tendens. Daarna volgt
een scherpe daling naar een laag niveau.

F. de Graaf sludent Landbouw Hogescbool, Wageningen.

A. Meijering. D. F. M. van de Wiel en E. A. Vos, IVO \'Schoonoord\', Zeist.

-ocr page 400-

hetgeen de regressie van het corpus lu-
teum weerspiegelt. De concentratie van
oestrogenen neemt vanaf drie weken pre-
partum eerst geleidelijk en daarna expo-
nentieel toe, tot de dag voor of van de
partus. De foetale placenta wordt alge-
meen beschouwd als belangrijkste plaats
van oestrogeenproduktie tijdens de gravi-
diteit (6, 15). Aan de sterkte toename van
de oestrogeenproduktie in de laatste we-
ken van dedracht wordteen betekenistoe-
gekend in verband met het opheffen van
de progesteron-dominantie van de uterus
en/of het stimulerend effect op de con-
tractiliteit van het myometrium (2). Het
is daarmee een belangrijk onderdeel van
de fysiologische voorbereiding van de koe
op de partus.

Mede hierop is de hypothese van Osinga
(10) gebaseerd, dat de mate van oestro-
geenproduktie door de foetale placenta
van invloed is op de kans op dystocia. In
enkele experimenten nam hij een lagere
oestrogeenuitscheiding met de urine waar
op dag 260 van de dracht bij koeien,
drachtig van stieren die een hoge frequen-
tie van dystocia veroorzaakten. O\'Brien
en Stott (9) vonden tussen 22 en 10 dagen
prepartum niet alleen een lagere
oestradiol-17/3-concentratie in het peri-
fere bloed van dieren die moeilijk afkalf-
den, ook was de progesteronconcentratie
bij deze dieren hoger. Erb
et al. (3) mel-
den soortgelijke bevindingen.

Indien de resultaten, die in de geciteerde
publikaties gemeld worden, algemeen
geldig zijn, dan zijn hiervoor twee toepas-
singen denkbaar. Bij het individuele dier
zou de kans op dystocia beter ingeschat
kunnen worden, zodat op mogelijke pro-
bleemgevallen kan worden geattendeerd.
Een andere toepassing ligt op het gebied
van de selectie. Voorwaarde is dan wel,
dat verschillen in hormoonconcentraties
in het perifere bloed of in hormoonuit-
scheiding met de urine mede genetisch
zijn bepaald.

Het onderhavige onderzoek is opgezet
om het relatieve belang in te schatten van
progesteron- en oestrogeenconcentraties
in het bloed van de koe ten opzichte van
andere factoren, die van invloed zijn op
het partusverloop, zoals het gewicht en de
afmetingen van het kalf.

MAI LRIAAI, EN MErHüL:)EN

Bemonstering en laboratoriumanalyse

Bij een groep hoogdraehtige pinl<en van drie ver-
schillende rassen (Holstein. MRU en EH) is m de
vierde, derde en tweede weelc voor de verwachte
kalldatum éénmaal per weck een bloedmonster ge-
nomen uit de vena jugularis (halsader) met behulp
van gehepariniseerde. vacuum getrokken, hloed-
buisjes (Becton-Dickinson. Grenoble), Het bloed is
onmiddellijk gecentrifugeerd en het plasma is na
afpipetteren bewaard bij —20°C,
Van 25 dieren, waarvan 1.^ moeilijk hadden afge-
kalfd. /ijn de plasmamonsters geanalyseerd op pro-
gesteron (P). oestron (E,) oestronsulfaat (E|.S),
oestradiol-17)3 (E,) en oestradiol-17/3-sulfaat (E_,.S),
Plasmaconcentraties van P en E, /ijn bepaald met
radio-immuno-assays (RIA\'s) volgens de procedu-
res beschreven door Van de Wiel
ei al. (16),
Voor de bepaling van ongeconjugeerde en geconju-
geerde oestrogenen /ijn de/e eerst gescheiden vol-
gens de methode beschreven door Robertson en
King (12), Vervolgens zijn de geconjugeerde oestro-
genen gesolvolyseerd volgens Eoriaux
el al. (8) en
/ijn E| en E, gescheiden op een Celitekolom volgens
.•\\braham
ei ai (1), Het aldus verkregen E, en E, is
bepaald met behulp van specifieke RIA-methodes
en de gemeten hoeveelheden /ijn weer omgerekend
in respectievelijk E|S en E,S,

De RIA van E, is uitgevoerd volgens een soortge-
lijke methodiek als beschreven voor E,, Het antise-
rum werd opgewekt tegen E|-3-hemisuccinaat. co-
valent gebonden aan runderserumalbumine. als het
antigeen (Steraloids. Paw ling. .N,V,, USA), De spe-
cificiteit van het antiserum was goed: E, en oestriol
(Ej) vertoonden een kruisreactiviteit van respectie-
velijk 0,45 cn 0.01.1%. terwijl van 19 andere onder-
zochte steroiden de kruisreactie maximaal 0.027\'(
bedroeg.

Vergelijking van de E, waarden van 4 plasmamon-
sters bepaald met (x) en zonder (y) voorafgaande
chromatogransche /uivering van het extract, le-
verde de regressielijn y = 1.0587 x .1.49 op met ccn
correlatiecoêfficient van 0.99.\'!8. Hieruit blijkt dat
chromatografische zuivering kan worden weggela-
ten,

l;)e reproduceerbaarheid van de bepalingen, geme-
ten als de variatie-coefficient (C,V,) van 2 controle-
monsters bedroeg I 1,1\'V (x" = 96. 7 pg ml. n = 10)
en
1.2% (X = 469,9 pg ml. n = 15), Binnen ccn
bepaling bedroeg de C,V. voor 2 controlemonstcrs
2,4% fx ^ 46,8 pg ml, n = 6) en .1,29; (x 454,4
pg ml. n = 10), Dc parallelliteit tussen cen plasma-
verdunningsrecks cn de standaardcurve was goed:
bepaling van respectievelijk 200. 400. 700en 1000
plasma gaf E,-concentraties van respectievelijk 4.19.
4.14. 450 en 454 pg ml. Na toev oeging van respectie-
velijk 50 en 400 pg E, aan I ml plasma (E, concen-
tratie < 2 pg ml), bedroegen de gemeten E!,-
concenlraties respectievelijk 46.8 en 405,.1 pg ml.
De gev oelighcid van de bepaling, gedefinieerd als de
kleinste hoeveelheid E, die significant verschilt van
0. bedroeg 1.5 pg. De extractie-efficiëntie van oe-
stronsulfaat is bepaald door middel van extractie
van met tritium gemerkt oestronsulfaat ([4I| E.S).
en is /owel voor E|S als E,,S gebruikt.

-ocr page 401-

Hel partusverloop is op grond van verleende assis-
tentie beoordeeld als normaal of moeilijk. Onder
een moeilijke partus (dystocia) wordt hier verstaan
een partus, die door de verlosser op grond van de
verrichte inspanning als moeilijk is beoordeeld of
een partus waarbij assistentie van de dierenarts is
gevraagd.

Dataverwerking

Bij de statistische verwerking /ijn de gegevens van 5
pinken uitgesloten, omdat het kalf niet in de nor-
male presentatie ter wereld is gekomen. Verwacht
mag worden dat een afwijkende presentatie de kans
op dystocia vergroot ook /onder dat er een relatie
/OU bestaan met de progesteron-en oestrogeencon-
centraties in het bloed van de koe (3). Een functi-
onele relatie tussen afwijkende hormoonconcentra-
ties en abnormale presentatie van de foetus, bijv. via
een gestoorde myometrium-activiteit, is overigens
(nog) niet aangetoond. De plasmamonsters van de
overige dieren /ijn aan de hand van het aantal dagen
prepartum van monstername als volgt ingedeeld:
periode I: 29-23 dagen prepartum (16 monsters);
periode 2: 22-16 dagen prepartum (18 monsters);
periode 3: 15- 9 dagen prepartum (18 monsters).
De verdere verwerking is voor elk van de drie peri-
oden af/onderlijk uitgevoerd en bestond uit de vol-
gende slappen.

1. Toetsing van het verband tussen de hormoon-
concentraties en het aantal dagen prepartum van
monstername. Indien er een significant verband
bestond is de concentratie van het betreffende
hormoon gecorrigeerd naar de gemiddelde dag
van de betreffende periode.

2. I oetsing van eventuele invloeden van ras, sei-
zoen van afkalven (stal of weide), geslacht van

Eiguur 1. Dagelijkse progesteronconcentraties in het bloedplasma van drie oudere koeien in de laatste
maand van de dracht.

het kalf, geboortegewicht en draagtijd op de
volgens I gecorrigeerde hormoonconcentraties
met geëigende statistische modellen (4). Indien
deze invloeden significant aangetoond konden
worden, zijn de hormoonconcentraties ook
hiervoor gecorrigeerd.

Eoetsing van de verschillen in volgens 1 en 2
gecorrigeerde hormoonconcenlraties tussen
normaal en moeilijk afkalvende dieren èn tussen
dieren die een dood en dieren die een levend kalf
ter wereld brachten. Een gevolge van de uitge-
voerde correcties zijn eventuele verschillen tus-
sen deze groepen niet terug te voeren op onder-
scheid in dag van bemonstering, of op
onderscheid in ras, seizoen van afkalven of sexe
van het kalf, noch zijn ze indirect via geboorte-
gewicht of draagtijd tot stand gekomen.

Vooronderzoek

Om na te gaan of tijdens de laatste maand voor
het afkalven een éénmalige bemonstering een
goed beeld kan geven van het niveau van de
oestrogeen- en progesteronconcentraties in het
perifere bloed over een periode van een week, is
van drie koeien (multiparae) dagelijks, vanaf
vier weken voor de verwachte kalfdatum, bloed
afgetapt en geanalyseerd volgens de hiervoor
beschreven procedures. Het verloop van de P-
respectievelijk E,S-concentraties is weergege-
ven in fig. 1, respectievelijk fig. 2. De E,-, £,$-
en E_,-concentraties verlopen analoog aan die
van EiS. Berekeningen aan dit materiaal hebben
uitgewezen dat de dag tot dag variatie (= bin-
nendiervariatie) in periode I (29-23 dagen pre-
partum) moet worden geschat op 25% van de
totale variatie (= binnendier tussendiervari-

-ocr page 402-

atie). zoals die is aangegeven in tabel 2. Voor de
perioden 2 (22-16 dagen prepartum) en 3(15-9
dagen prepartum) is dit respectievelijk 50% en
55%. Voor progesteron moet de dag tot dag
variatie worden geschat op
90\'i van de totale
variatie in de perioden I en 2 en op 40% in
periode 3.

Aangezien de totale variatie In hormoonconcentra-
ties binnen iedere periode relatief groot is (tabel 2)
moet worden geconcludeerd, dal een éénmalige be-
monstering voor bet individuele dier een onnauw-
keurige schatting oplevert van het gemiddelde ni-
veau over een wat langere periode. In de
berekeningen wordt echter gebruik gemaakt van ge-
middelde waarden voor groepen dieren, die aan-
merkelijk nauwkeuriger te schallen zijn, zoals de
standaardfouten In de tabellen I. 3 en 4 aangeven.

RESUl.FAFEN

Invloed van dag van monstername op de
hormoonconcentraties

Over de gehele proefperiode (29-9 dagen
prepartum) bezien, bleken de concentra-
ties van de verschillende oestrogenen sig-
nificant (p < 0,(X)1) toe te nemen met het
naderen van de partus, terwijl de proges-
teronconcentratie een, eveneens signifi-
cante, dalende lijn vertoonde. Binnen de
afzonderlijke perioden van 7 dagen
waren de correlaties tussen hormooncon-
centraties en aantal dagen prepartum
evenwel verwaarloosbaar, behalve die
voor E| en E, in periode 3. In deze periode
nam de concentratie van E, gemiddeld
toe met 105 pg/ ml, dag en die van Ej met
5,6 pg; ml/dag (p < 0,05). Ter illustratie
zijn in fig. 3 voor de E|-concentratie de
regressielijnen voor de totale proefperi-
ode en de drie afzonderlijke perioden
weergegeven. Op grond van deze bevin-
dingen zijn uitsluitend de concentraties
van E, en E^ in de monsters vallend in
periode 3 gecorrigeerd voor aantal dagen
prepartum van monstername.

Invloed op de hormoonconcentraties van
ras, seizoen van afkalven, draagtijd, ge-
slacht en gewicht van het kalf

In de groep van 20 dieren (6 Holstein, 9
MRIJ en 5 EH) konden geen wezenlijke
rasverschillen (P > 0,10) in hormooncon-
centraties worden aangetoond, hoewel
het progesterongehalte in het bloed van
de FH-pinken in iedere periode gemid-
deld wat onder het niveau van de
Holstein- en MRIJ-pinken lag. Ook het
geslacht van het kalf en de draagtijd ble-
ken geen significante invloed te hebben.

-ocr page 403-

Tabel 1, Kleinste kwadraten gemiddelden (3: standaardfout) voor de progesteron- en oestrogeenconcentraties in het stal-{november t m april) en weideseizoen
(mei t, m oktober).

progesteron (ng/ml)
oestron (pg/ml)
oestradiol-17-g(pg/nl)
oestronsulfaat (pg/ml)

Periode 1
(29-23 dgn prepartum)

weide
(n=10)
6,5 0,5

307 41

14,3 1,9

7331 969

stal
(n=6)
6,5 0,6

256 48

9,0 2,3

9540 1152

41,5 -H 5,8

Periode 2
(22-16 dgn prepartum)

we i de
(n=10)
5,4 ^ 0,5

519 82

24,4 4,0

10642 1257

39,6 5,5

Periode 3
(15-9 dgn prepartum)

stal
(n=8)
5,7 0,4

360 jf 78

16,9 3,8

10752 1200

53 ,1 6,1

weide
(n=10)
4,8 0,5

1093 195

55,6  9,5

11562  1456

49,5  7,1

stal
(n=8)

5,0 jH 0,4
866 184
45,7 9,0
14427 1375
6§,9 8,0

oestradiol-176-sulfaat (pg/ml) 24,7^4,5

Tabel 2. Gemiddelden en standaardafwijkingen van de gecorrigeerde hormoonconcentraties.

dagen prepartum
progesteron (ng/ml)
oestron (pg/ml)
oestradiol-17-6(pg/ml)
oestronsulfaat (pg/ml)
oestradiol-17g-sulfaat (pg/ml)

Periode 1
(29-23 dgn prepartum)
(n=16)
25,1 2,1

6,7 1,2

274. 111

11,8 5,5

7300 2640

33,1 13,8

Periode 2
(22-16 dgn prepartum)
(n=18)
18,5 2,1

6,0 1,0

444 196

20,7 9,9

10450 3280

46,4 16,9

Periode 3
(15-9 dgn prepartum)
(n=18)
11,9 2,1

5,2 1,0

921 420

46,6  21 ,7

12490  _ 4310

59,2  21,9

sO

-ocr page 404-

Tabel 3. Gemiddelden (± standaardfout) voor gecorrigeerde hormoonconcentraties van normaal en moeilijlc afkalvende pinken.

sc
O

Periode 1

Periode 2

Periode 3

normaal

moeilijk

normaal

moeilijk

normaal

moeilijk

(n

=

S)

(n =

8)

(n = 10)

(n =

8)

(n =

: 10)

(n = 8)

progesteron (ng/ml)

6,2

0,4

7,1

0,4

5,8 0,3

6,3

0,4

5,2

0,3

5,1 0,3

oestron (pg/ml)

237

38

312

38

419 63

475

71

948

•f 136

886 152

oestradiol-176 (pg/ml)

9,9

1,9

13,6

1-9

19,3 3,2

22,5

3,6

45,7

± "7.1

47,8 7,9

oestronsulfaat (pg/ml)

7620

963

7973

963

11125 1038

9613

1161

12590

1392

11920 1557

oestradiol-176-sulfaat

(pg/ml)

31,6

5,0

34,5

5,0

45,3 5,5

47,7

6,1

60,2

± 7,1

58,0 8,0

Tabel 4. Gemiddelden (± standaardfout) voor gecorrigeerde hormoonconcentraties van

pinken die een levend en pinken die een

dood kalf ter wereld brachten.

Periode

1

Periode

2

Periode

3

levend

dood

levend

dood

levend

dood

(n

=

7)

(n = !

3)

(n = 10)

(n = i

B)

(n =

= 9)

(n = 9)

progesteron (ng/ml)

6,4

0,5

6,9

0,4

6,2 0,3

5,8

0,4

5,0

0,3

5,3 0,3

oestron (pg/ml)

240

42

301

37

445 64

443

72

909

144

932 144

oestradiol-17B (pg/ml)

10,9

2,1

12,4

1,9

21,3 3,2

19,9

3,6

44,5

7,4

48,8 7,4

oestronsulfaat (pg/ml)

6736

961

8621

847

11093 1041

9653

1164

12824

1474

12162 1474

oestradio1-173-sulfaat

(pg/ml)

27,8

5,1

37,1

4,5

44,2 5,4

49,1

6,1

62,2

7,4

56,2 7,4

-ocr page 405-

Er bestond een tendens tot hogere con-
centraties van ongeconjugeerde oestroge-
nen bij dieren drachtig van een stierkalf.
Een opvallende tendens deed zich voor
wat betreft de invloed van seizoen van
afkalven (stal of weide) op de oestrogeen-
concentraties (tabel 1). Deconcentraties
van ongeconjugeerde oestrogenen bleken
in het weideseizoen (mei t/m oktober)
gemiddeld hoger te zijn dan in het stalsei-
zoen (november t m april), terwijl het
omgekeerde het geval was voor geconju-
geerde oestrogenen. Alleen de EjS-
concentratie was significant hoger (P <
0,10) in het stalseizoen.
Het geboortegewicht van het kalf bleek
nauwelijks gerelateerd te zijn aan de oe-
strogeenconcentraties. De progesteron-
concentratie was daarentegen positief ge-
correleerd aan het geboortegewicht (p <
0,10), maar dan uitsluitend bij stierkalve-
ren. De toename bedroeg gemiddeld ca
0,5 ng, ml per kg geboortegewicht.

Gemiddelden en standaardafwijkingen
voor de hormoonconcentraties na correc-
tie voor de genoemde significante invloe-
den staan vermeld in tabel 2.

Hormoonconcentraties, partusverioop
en doodgeboorte

In tabel 3 zijn de gemiddelde, voor de
genoemde significante invloeden gecorri-
geerde, hormoonconcentraties vermeld
van dieren die normaal en dieren die
moeilijk hebben afgekalfd. Voor geen
van de drie perioden verschillen de ge-
middelde waarden significant. De gemid-
delde concentraties voor pinken, die een
levend en pinken die een dood kalf ter
wereld brachten, onderscheiden zich
evenmin significant van elkaar (tabel 4).
Normaal en moeilijk afkalvende dieren
verschillen relatief het meest in concen-
traties van progesteron en vrije oestroge-
nen in periode I (29-23 dagen prepartum).

-ocr page 406-

De concentraties van deze hormonen bij
dieren, die later moeilijk afkalfden zijn
dan gemiddeld hoger.
[)e relatief grootste verschillen tussen
pinken met een dood en pinken met een
levend kalf doen zich eveneens voor in
periode 1. maar nu ten aanzien van de
concentraties van geconjugeerde oestro-
genen, die gemiddeld hoger zijn bij dieren
die een dood kalf ter wereld brachten. In
dit materiaal heeft ongeveer de helft van
de dieren die een dood kalf brachten ook
moeilijk afgekalfd.

DISCUSSIE

Zowel in het vooronderzoek met de drie
oudere koeien (dagelijkse bemonstering)
als in het onderzoek met de pinken (weke-
lijkse bemonstering) komen de
oestrogeen- en progesteronconcentraties
qua gemiddeld niveau en patroon goed
overeen met de literatuurgegevens (5, 9,
1.3). Wel bleek uit beide experimenten
dat er met name ten aanzien van de
oestrogeengehaltes aanzienlijke niveau-
verschillen bestaan tussen individuele
dieren (fig. 2, tabel 2). Dientengevolge
zullen verschillen in gemiddelde concen-
traties tussen groepen dieren niet gauw
significant zijn. Uit het vooronderzoek is
tevens gebleken, dat de dagelijkse fluctu-
atie in dc concentraties van de verschil-
lende oestrogcnen zeker in de laatste drie
weken prepartum aanzienlijk is. Het ge-
volg is, dat een éénmalige bemonstering
in deze periode een betrekkelijk ruwe
schatting oplevert van de gemiddelde ni-
veaus over cen aantal dagen. Dit heelt
niet alleen consequenties voor de mate
\\an nauwkeurigheid \\an het onderhavige
onderzoek, het betekent ook dat inschat-
ting van de kans op dystocia voor het
individuele dier op grond van de
ocstrogeen-conccntratie in het perifere
bloed in de laatste weken prepartum al-
leen mogelijk zou zijn, wanneer deze fre-
quent wordt bepaald,
fot dusver is bij het rund niet aange-
toond, dat de foetus en het foetale deel
\\an de placenta progesteron produceren
(15). Niettemin bleek de progesteron-
concentratie in het perifere bloed van de
koe positief gecorreleerd te zijn aan het
geboortegewicht van stierkalveren. De
oestrogeen-concentraties bleken daaren-
tegen niet of nauwelijks gecorreleerd te
zijn aan het geboortegewicht van het kalf,
hoewel elders (3) wel een (positieO ver-
band is gevonden.

Onduidelijk is de wijze waarop het sei-
zoen invloed uitoefent op de oestrogeen-
concentraties in het perifere bloed of op
de oestrogeen-excretie met de urine (10),
hoewel verschillen in rantsoensamenstel-
ling, daglengte en lichtintensiteit als mo-
gelijk belangrijke factoren worden ge-
noemd (10). Met name is moeilijk te
verklaren hoe deze factoren ingrijpen op
de belangrijkste plaats van oestrogeense-
cretie, de foetale placenta (6).
De gemiddeld hogere progesteron-
concentratie in periode I (29-23 dagen
prepartum) en in mindere mate in periode
2 (22-16 dagen prepartum) bij pinken die
later moeilijk afkalfden, komt overeen
met de bevindingen van O\'Brien en Stott
(9). De door deze onderzoekers gevonden
lagere oestradiol-17/3-concentratie tussen
23 en 10 dagen prepartum bij dystociadie-
ren kon evenwel niet worden aange-
toond. Integendeel, de oestradiol-17/3-
concentratic was in deze periode zelfs iets
hoger in de dystociagroep. Uit het ont-
breken van een duidelijk verband tussen
het partusverloop en de concentraties van
de verschillende oestrogcnen in het peri-
fere bloed in de laatste maand van de
dracht kan worden geconcludeerd, dat
hierin in dit materiaal niet de oorzaak van
dystocia moet worden gezocht.

Het (te) grote formaat van de kalveren
(tabel 5) lijkt daarentegen een veel be-
langrijker factor. Dit sluit evenwel niet
uit. dat zich gevallen kunnen voordoen
waarin een moeilijk verlopende partus
wel aan hormonale factoren moet wor-
den toegeschreven.

Tenslotte moet worden opgemerkt dat de
concentraties van oestrogcnen in het peri-
fere bloed mogelijk een minder goed
beeld geven van de oestrogecn-produktie
door de foetale placenta, dan de mate van
oestrogeen-excretie met de urine (10). De
in de inleiding vermelde hypothese van
Osinga (10) kan op grond van dc resulta-
ten van het onderhavige onderzoek hoog-
stens in twijfel worden getrokken, maar
niet volledig worden verworpen.

-ocr page 407-

Tabel 5. Gemiddelden en standaardafwijkingen voor het geboortegewicht en enkele maten van kalveren
uit pinken met een normale en een moeilijke partus.

Partusverloop Significantie van

normaal

moeilijk

het

verschi

(n=ll)

(n=9)

geboortegewicht (kg) 36 ,1 -i- 4,6

41 ,2 6,0

P

<0,05

borstbreedte (cm)

14,7 0,7

16,3 0,7

P

< 0,01

schoftbreedte (cm)

18,0 1,8

21,1 0,8

P

< 0,01

borstdiepte (cm)

25,8 2,5

28,4 1,8

P

<0,10

heupbreedte (cm)

15,3 1,6

17,3 0,7

P

< 0,05

bekkenbreedte (cm)

19,7 2,7

22,0 0,7

P

< 0,10

. L , ■ voorbehandelen \\an de bloedmon-

.Met dank aan de khmsche aldelmg van het CDl en sters en aan ing. W. Koops voor de bepalmg van de

persoticel van dcmelkvee-afdelmg van "t Gen-voor progesteion-concentraties

10.

11.

12.

1.1 1 fiRAIUUk

1. Abraham. G., Tulchinsky, D., and Korenman. S.: Chromatographic purification of estradiol-17/3 for
use in radio-ligand assay.
Biocheiii. \\lecl., .1, J6.Ï-J6S. (1970)

2. Bedford, C. A.. Challis, .1. R. (i., Harrison. F. A., and Heap, R. B.: I he role of oestrogens and
progesterone m the onset ol parturition m various specious.
J. Reprod ten Suppl 16 7- \'f (197^)

y Frb, R. F., D\'Amico. .M. F.. Chew. B. P., Malven, P. V., and Z.amet, C. V.: Variables associated wüh
penparlum traits in dairy cows. VlIF Hormonal profiles associated with dystocia. ./.
Anim. Sei.. 52,

4. Harvey, VV. R.. User\'s guide for FSMF76. Mi.xed model least squares and maximum likelihood
computer program. Ohio State University, November 1977.

5. Hoffmann, B., Wagner, W. C., and Giméne/, 1.: Free and conjugated steroids in maternal and fetal
plasma in the cow near term.
Hitd. Reprod.. 15, 126-1.1 i. (1976)

6. Hoffmann B.. Wagner, W. C.. Hixon, J. F., and Bahr^.F: Observations concerning the functional
status ol the corpus luteum and the placenta around parturition in the co«.
Anim. Reprod Sei 2
J-\'i.<-266. (1979) • .. ,

7. Hunter D. F., Frb, R. F., Randel, R. D.. (.arverick. IF A., Callahan, C. .1., and Harrington R B

ho\\ uic. I. Relationships during lale gestation. / Anim. .Sei.. }(). 47-59,

X. I.oriaux. D. F.. Ruder, H. .1., and Fipsetl, M. B.: I he measurement of estrone sulfate in plasma
Sleroids. 465-472. (197!)

9. O\'Brien. I. and Stolt, G. IF: Prepartum serum hormone concentrations related to dvstocia in Holstein

hellers. ./. Dairy Sei.. 60, 249-255. (1976)

10\'"/Ty m f spccls of bovine dystocia, with special reference to estrogens. Theriogenoio.gy.

14

Robertson. H. A.: Changes in the concentrations of unconiugated oestrone. oestradiol-17o and
oc.stradiol-17/< m the maternal plasma of the pregnant cow in relation to the initiation of parturition
and lactation. ./.
Reprod. hen.. ,36, 1-7. (1974)

Robertson, H. A. and King, G. J.: Plasmaconcenlrationsof progesterone, oestrone, oestradiol-1 7/<and

40 "/(7/7/ implantation, during pregnancy and at parturition. J Reprod hen..

■Smith. V. G., F.dgcrton. F. A.. Hafs. H. D , and Convey. M. E.: Bovine serum estrogens, progestins and
f/Wr""^" pregnancy, parturition and early lactation.
J. AnOn. .Sei.. 36, J9/-j96.

Symons, A. M.: l.evels of oeslrogen and progcslerone in the plasma of the cow during the last month of

pregnancy. J. hndoer.. 56. .I27-J2H. (197.!)

15. Fhorburn G. p.. Challis. J. R. C.. and Curnc. W. B.: Control of parturition m domestic animals. Hioi
Reprod.. 16. IH-27. (1977)

16. Wiel, 1). EM. vande, Frkens. J.. Koops. W.. Vos, i:.,and Fandeghem, A. A. .1. van: Pcnestroiis and
midluteal time courses ol circulating FH. FSII, Prolactin. Estradiol-l7/i and Progesterone in the
domestic pig.
liioi. Reprod.. 24. 22.i-2.<5. (I9HI)

-ocr page 408-

\'Achterblijvers\' en \'femurafwijkingen\' bij slacht-
kuikens\'

Een pathomorfologisch onderzoek

\'Rimting and Leg Weakness\' and \'Lesions of the Fetnur\' in
Broilers

A Pathomurphotogicat Sliidy

ü. H. H. Bergs- en S. A. Goedegebuure\'

SAMENVATTING. De paihomorfotogie van iwee eeononüseh tielangrijtse st<eleiaandoeningen hij
slaehil<uikens wordl beschreven.

Zogenaamde \'achlerhiijver.s\' van iwee weken oud verionen een rachiiisheeld, lerwijl zogenaamde
jëmurafwijkingen\' hij zes weken oude dieren een resorpiieve osleoporo.se le zien geven. In de lu.s.sentig-
gende üidsfase worden heide heelden gezien. Bij alle dieren zijn hyperpiasiische hijschildklieren aanwe-
zig. De mogelijke eiiologie en paihogene.se van heide aandoeningen wordl bediscussieerd. Op grond van
epidemiologische en hislopalhologische kenmerken wordl voorgesield beide aandoeningen lol één
syndroom le rekenen, waarhij achlereenvotgens de beelden van rachiiis. rachiiisèn resorpiieve osteopo-
rose. en re.sorpiieve osteoporose optreden, en waarbij verschillende klinische uitingsvormen aanwezig
kunnen zijn.

SUMMARY. The pathomorphological features of two economically important skeletal disorders in
broilers are described.

.So-called \'runting and leg weakness\' in two-week-old broilers presents the features of rickets, whereas
so-called \'lesions of the femur\' in si.\\-week-otd broilers is marked by resorptive osteoporosis. Both
pathomorphological features are observed during the intervening period. Hyperplastic parathyroid
glands are present in all birds. The possible aetiology and pathogenesis of the two conditions are
discussed. In view of the epidemiological and bistopaihoiogical jeaiures. il is suggested to include the
two disorders in a single syndrome in which the features of rickets, those of rickets and resorptive
osteoporosis and those of resorptive osteoporosis appear in succession, and in which various clinical
manijestations may he present.

kleine kuikens, helicopterkuikens, osteo-
porose, osteomalacie, \'runting and leg-
De laatste jaren treden gegeneraliseerde weakness\' en \'Zwölftagenkrankheit\'. Het
skeletafwijkingen als koppelprobleem bij meest opvallende klinische symptoom is
slachtkuikens steeds meer op de voor- het achterblijven in groei, hetgeen vanaf
grond. Twee economisch belangrijke ske- een leeftijd van
3 tot 14 dagen zichtbaar
letaandoeningen zijn op dit moment in wordt. Veelal wordt dit voorafgegaan
Nederland de zogenaamde \'achterblij- door diarree gepaard gaande met een be-
vers\' en \'femurafwijkingen\'. vuiling rond de cloaca, de zogenaamde
\'Achterblijvers\' komen sinds 1972 in toe- plakkontjes. Soms is het verenkleed ruw
nemende mate in Nederland voor
(14). en bol en zijn de vleugelpennen gebroken.
Veel gebruikte synoniemen voor deze af- Het skelet is week en buigzaam, tot
30%
wijking zijn: rachitisachtige verschijnse- van het koppel kan zijn aangetast. Bij
len, beenverweking, weke bottenziekte, sectie worden verdikte capitulae en tuber-

\' Samenvatting van een studentenreferaat.

- Destijds co-assistent bij de Vakgroep Pathologie; tegenwoordig werkadres; Gezondheidsdienst voor

Dieren in Noord-Brabant. Molenwijkseweg 48. 5282 SC Boxtel.
\' Wetenschappelijk hoofdmedewerker bij de Vakgroep Veterinaire Pathologie, afd. Ziektekunde der
Huisdieren. Yalelaan I. Postbus 80.158. .1508 TD Utrecht.

INl.EIDING

-ocr page 409-

culae costarum, verbrede epifysairschij-
ven van vooral de proximale tibiotarsi en
een catarrhale enteritis gevonden. Vanaf
circa de veertiende levensdag vertonen
aangetaste dieren meestal een spontaan
herstel van de groei, hoewel de achter-
stand in groei niet geheel wordt inge-,
haald. Complicerende factoren zoals een
E. (\'o//-infectie, de Ziekte van Gumboro,
coccidiosis of-een hevige entreactie kun-
nen echter het herstel sterk vertragen of
zelfs helemaal verhinderen. In het laatste
geval sterven de kuikens of wegen ze op
een leeftijd van zes weken minderdan 100
gram. Gezien het endemisch voorkomen,
het niet afwijkend zijn van voeranalysen,
het meestal uitblijvende effect van behan-
delingen met vitamine D-, calcium- en
fosforpreparaten en het feit dat de aan-
doening reproduceerbaar is door één-
dagskuikens oraal een darmhomogenaat
van aangetaste dieren toe te dienen, is een
infectieus agens als oorzaak het meest
waarschijnlijk (8, 13).

\'Femurafwijkingen\' worden sinds 1974 in
Amerika (I I) en sinds 1977 in Nederland
(9) waargenomen bij 4-5 weken oude
slachtkuikens en minder frequent ook bij
jonge kalkoenen en opfokdieren van leg-
rassen (10).

Synoniemen voor deze aandoening zijn:
brosse botten, brittle bones, rotte botten
en degeneratie van het caput femoris. De
dieren vertonen een kreupele gang en zit-
ten veel. Bij tot 40% van het koppel kan
de aandoening binnen enkele dagen kli-
nisch manifest worden. Bij sectie treedt
meestal epifysiolysis van caput en tro-
chanter femoris op wanneer de heupge-
wrichten ge\'éxarticuleerd worden. Ook
het overige skelet is zeer bros. De klini-
sche symptomen kunnen spontaan na 8-
10 dagen verdwijnen.
Behandeling met vitamine D-, calcium-
en fosforpreparaten heeft geen aan-
wijsbaar effect. Over de oorzaak is niets
bekend (9, II).

Met name van het skelet zijn van beide
aandoeningen geen histopathologische
gegevens voorhanden. Het doel van dit
onderzoek is daarom vooral een nadere
histologische karakterisering van de bij
deze aandoeningen aanwezige skeletver-
anderingen.

MA7ERIAA1 EN MEIHODEN
Drie lioppels slachtl<uil<ens. in grootte variërend
van .I.OOO tot 20.000 dieren, aanwezig op drie bedrij-
ven werden op grond van de voorgeschiedenis van
hct koppel en de op dat moment aanwe/ige klini-
sche verschijnselen van de dieren geselecteerd voor
het onderzoek.

Bedrijf A

Regelmatig werden op dil bedrijf achterblijvers ge-
zien en minder frequent dieren met femurafwijkin-
gen. In het onderzochte koppel werden op een leef-
tijd van 11 dagen ± 10% achterblijvers
waargenomen. Op een leeftijd van 2.1 dagen trad
spontaan herstel op van de groei. Opeen leeftijd van
-15 dagen vertoonde 2-3% van het koppel klinische
verschijnselen van femurafwijkingen. Uit dit koppel
werden zes dieren onderzocht:
A|<\'/i 15 dagen oud, achterblijvers:
A, en Aj. 28 dagen oud. herstelde achterblijvers;
A,. 42 dagen oud. herstelde achterblijver met
daarop aansluitend femurafwijkingen;
Aft. 42 dagen oud. femurafwijkingen zonder vooraf-
gegane verschijnselen van achterblijver.
Bedrijf B

Voorheen werden hier sporadisch achterblijvers ge-
zien en regelmatig dieren met femurafwijkingen. In
het onderzochte koppel kwamen enkele achterblij-
vers voor en 2-3% van de dieren vertoonde op een
leeftijd van 36 dagen femurafwijkingen. Uit dit kop-
pel werden twee dieren onderzocht: B, en B,. 40
dagen oud. femurafwijkingen zonder voorafgegane
verschijnselen van achterblijver.
Bedrijf C

Op dit bedrijf werden de laatste jaren relatief kleine
koppels ter grootte van 3.000 dieren zonder ziekten
afgemest. Uit dit koppel werden drie kuikens ver-
kregen die als controledieren dienden: C,. 12 dagen
oud; C,. 25 dagen oud en C,. 39 dagen oud.

Alle voor histologisch onderzoek bestemde dieren
werden gedood door verbloeding vanuit een hals-
snede. Humerus, femur, tibiotarsus en tarsometa-
tarsus werden gefi.xeerd in 70% ethanol, waarna de
proximale en distale uiteinden met behulp van een
diamantzaag in twee longitudinale helften werden
verdeeld. Een helft werd onontkalkt ingebed in
inethyl-methacrylaat en de bß dikke coupes werden
gekleurd volgend de van Kossa en de Goldner tri-
chroommethode. De andere helft, samen met de
dwarsstukjes uit de middiafyse, werden na ontkal-
king in een mengsel van mierezuuren natriumfor-
miaat ingebed in paraffine en de 6
m dikke coupes
gekleurd met haemaluin-eosine (H.E.) cn a/aan.
Lever. milt. nier. maagdarmkanaal, thymus, schild-
klier. bijschildklier en ultimobranchiale lichaam-
pjes werden gefixeerd in Bouin. in paraffine ingebed
en de 6 /u dikke coupes gekleurd met H.E.
De lengte van de femur en de tibiotarsus werd be-
paald met een schuifmaat. Histomorfometrisch on-
derzoek vond plaals in H.E. coupes van de ont-
kalkte proximale tibiotarsi met behulp van een
Zeiss integrating Eyepiece no. 1. Zowel het volume-
percentage van de beenbalkjes als het gemiddelde
aantal osteoclasten per gezichtsveld (vergroting 320
x) werden bepaald in het gedeelte van de metafyse
direct grenzend aan de epifysairschijf (2).

-ocr page 410-

RESL\'LTATEN
Sectiebevindingen

De kuiicens A, en A, waren kleiner en
lichter (gemiddeld 143 gram) dan het con-
troledier C, (216 gram). Het verenkleed
was ruw en veel vleugelpennen waren ge-
broken (fig. 1). De capitulae costarum
waren verdikt, het gehele skelet was zeer

week en buigzaam en de bijschildklieren
waren vergroot. Er werden geen ver-
schijnselen van enteritis gevonden. De
kuikens A, en A4 waren eveneens kleiner
en lichter dan het controledier Cj. Het
skelet was brosser en donkerder van kleur
dan bij C, maar minder zacht dan bij A,
en A,, De bijschildklieren waren ver-
groot.

De kuikens A5, Aj,, B, en B, vertoonden
een identiek sectiebeeld. Het gehele skelet
was bros en buigzaam en vooral de meta-
fysen van de loopbeenderen hadden aan
de buitenzijde een donkerbruine kleur.
De bijschildklieren, behalve die van A5,
waren vergroot. Het kuiken A, was aan-
zienlijk kleiner dan de andere kuikens uit
deze groep.

Histopathologie van het skelet

Kuikens A, en A,, In vergelijking met het
controledier C, waren de epifysairschij-
ven duidelijk verbreed met een abrupte in
plaats van een gevensterde overgang naar
de metafyse. De hoeveelheid prolifere-
rende en hypertrofische kraakbeencellen
was toegenomen, terwijl het aantal chon-
droclasten sterk was gereduceerd. In de
zóne met hypertrofische kraakbeencellen
was er sprake van een verminderde vaat-
ingroei.

Met uitzondering van een klein randje op
de overgang naar de metafyse was er geen
mineralisatie van de kraakbeenmatrix
aanwezig (fig. 2). De enchondrale ossifi-
catie was verminderd, waarbij de metafy-
sen weinig plompe trabekels vertoonden
met brede osteoide zomen (fig. 3). Er
waren veel
Osteoblasten aanwezig en een
sterk verminderd aantal osteoclasten
(tabel 1). Het volumepercentage van de
beenbalkjes (gemineraliseerd been en os-
teoid) in de metafysen was duidelijk
hoger dan die van het controledier (tabel
1). De diameter van de diafysen was ge-
ringer dan bij C,. De compacta was ver-
breed met subperiostaal een verminderde
lamellenvorming en te wijde interlamel-
laire ruimten. De overgang van de com-
pacta naar de mergholte verliep abrupt en
vertoonde een zeer geringe endostale os-
teoclastaire resorptie.

Eig. 2. Kuiken A,, rachitis. De epifysairschrijl (A)
is verbreed door een toeneming \\an /owel de zóne
met prolilererende (B) als de zóne met hypertrofi-
sche kraakbeencellen(C), deze laatste zóne vertoont
een vrijwel afwezige mineralisatie van de matri.x.
Abrupte overgang van de groeischijf naar de meta-
fyse. ünontkalkte coupe proximale tibiotarsus,
van Kossa-kleuring, 4 x.

-ocr page 411-

big. Kuiken A,. rachitis. Overgang grociscbllf-
metafyse. Sterk verminderde mineralisatie van dc
kraakbeenmatrix. Brede osteoide /omen (grijs)
langs de metafysaire trabekels. Onontkalkte coupe
proximale tibiotarsus. van Kossa-kleuring, 20 x.

Kuikens A, en Aj. Bij deze kuikens werd
een onderling verschillend beeld gevon-
den. Kuiken A, had sterk verbrede epi-
fysairschijven, voornamelijk tengevolge
van een verbrede laag hypcrtrofische
kraakbeencellen. Het kraakbeen ver-
toonde verder een verininderde vaatin-
groei en mineralisatie en een te gering
aantal chondroclasten. De overgang naar
de metafyse verliep erg onregelmatig,
maar was wel gevensterd.

De metafysen bevatten brede onregelma-
tige trabekels met vaak te brede osteoide
zomen. Dc Osteoblasten waren talrijk,
terwijl op plaatsen met ontbrekende oste-
oide zomen een sterk toegenomen osteo-
clastaire beenresorptie aanwezig was.
Locaal was het beenmerg gefibroseerd.
Het volumepercentage beenweefsel was
lager dan dat van het controledier C,
(tabel 1). De compacta vertoonde het-
zelfde beeld als bij A, en A,, alleen was er
een te duidelijke osteoclastaire resorptie
in de overgang van compacta naar merg-
holte aanwezig. Kuiken Aj daarentegen
had histologisch normale epifysair-
schijven. In de metafysaire spongiosa
waren te weinig, smalle, onregelmatige.

label I. Almetingen van femur en libiütarsus, het volumepereentage beenweefsel en het aantal
osteoclasten per ge/ichtsveld In de proximale tibiotarsus van de onder/ochte dieren uit de groepen A
(achterblijvers), B (femurafwijkingen) en C (controlegroep) op de diverse leeftiiden.

ru:.

leeftijd
in daqen

faiur lengte
in cm

tibiotarsus—
lenqte in cm

VDlimepercsnt^ hppn-
\'.«efsel in prox.tibiotarsus

aantal osrpnrlasten
per gezichtsveld (320x)

Al

15

3.2

5.0

32.0

1.2

A2

15

3.3

4.4

26.3

0.9

Cl

12

3.9

5.5

15.2

2.8

A3

28

4.2

5.7

25.1

4.3

A4

28

4.2

5.9

29.3

7.7

C2

25

6.0

8.1

32.0

2.2

A5

42

6.9

9.6

11.4

5.2

Ae

42

7.5

10.5

17.8

4.5

BI

40

7.2

9.8

14.8

4.9

B2

40

7.4

10.1

16.0

5.7

C3

39

7.3

9.9

26.8

1.8

-ocr page 412-

doch goed gemineraliseerde trabekels
aanwezig met een normaal aantal
Osteo-
blasten. De osteoclastaire resorptie was
sterk verhoogd, terwijl het volumeper-
centage beenweefsel was verminderd
(tabel 1). Er was een duidelijke mergfi-
brose (fig. 4). De diafysaire compacta had
wijde interlamellaire ruimten en veel os-
teoclasten op de overgang naar de merg-
holte.

Kuikens A, en A^. Deze vertoonden een
vrijwel identiek beeld. Vergeleken met
het controledier C, waren de epifysair-
schijven van normale dikte, structuur en
mineralisatiegraad. In de metafysen be-
vonden zich weinig, smalle en onregelma-
tige trabekels die goed gemineraliseerd
waren. Er was een sterk verhoogd aantal
osteoclasten aanwezig (tabel I) en veel
Howshipse lacunae. Het beenmerg ver-
toonde een duidelijke fibrosis. Vooral in
de metafysaire compacta waren bovenge-
noemde veranderingen zeer uitgespro-
ken. Het volumepercentage beenweefsel
was sterk verlaagd (tabel 1). In de diafy-
saire compacta waren zowel subperios-
taal als endostaal een sterk verhoogde
osteoclastaire beenresorptie en fibrose-
ring aanwezig.

Kuikens B, en B,. Deze vertoonden een

identiek beeld. De afwijkingen waren
\\ rijwel overeenkomstig de veranderingen
welke bij de kuikens A, en A,, werden
gezien. Ook hier waren zowel het volume-
percentage beenweefsel als het aantal os-
teoclasten per gezichtsveld sterk verlaagd
respectievelijk verhoogd vergeleken met
het controledier C, (fig. 5).

Histopathologie overige organen

Zowel bij de afwijkende dieren als bij de
controledieren werden geen veranderin-
gen gezien in lever, nieren, milt, thymus,
schildklieren, klier- en spiermaag en
colon.

De glandulae parathyroideae van alle af-
wijkende dieren (van A, was helaas geen
onderzoek mogelijk) vertoonden het
beeld van hyperplasie. Er was hypertrofie
en hyperplasie van de lichte hoofdcellen
en proliferatie van het stroma waardoor
acinaire structuren van deze cellen ont-
stonden. Het aantal mitosefiguren was
verhoogd. De donkere hoofdcellen lagen
soms in een guirlandeformatie met op-
tisch lege ruimten tussen stroma en pa-
renchym. Soms waren sterk gevacuoli-

-ocr page 413-

seerde cellen aanwezig. Alleen bij de
dieren A,, A,, A, en Aj werd een catar-
rhale enteritis met vlokatrofie in het duo-
denum vastgesteld.

DISCUSSIE EN CONCLUSIES

Het skelet van de beide 15 dagen oude
achterblijvers (A, en A,) vertoonde de
typische kenmerken van rachitis (1, 5,
15). Ogenschijnlijk van rachitis en groei-
vertraging herstelde dieren (A, en Aj) ble-
ken op een leeftijd van 28 dagen nog dui-
delijke histologische veranderingen in het
skelet te hebben. Zo vertoonde kuiken A4
het beeld van osteodystrofia fibrosa gene-
ralisata, gekenmerkt door een sterk toe-
genomen osteoclastaire beenresorptie en
fibrosering van het beenmerg. Kuiken A,
daarentegen vertoonde een mengbeeld
met veranderingen zoals die aanwezig
waren bij de kuikens A, en A, en bij
kuiken Aj, dus zowel mineralisatiestoor-
nissen als een verhoogde beenresorptie.
f)e ongeveer 6 weken oude dieren, zowel
degene die oorspronkelijk in groei was
achtergebleven en daarna femurafwijkin-
gen vertoonde (A,) als die welke eerst
normaal gegroeid waren en nu eveneens
femurafwijkingen hadden (A^,, B, en 83).
lieten histologisch vrijwel identieke ver-
anderingen in het skelet zien. Vergeleken
met het controledier C, was er een sterke
toeneming van het aantal osteoclasten en
een sterke daling van het volumepercen-
tage beenweefsel in de metafyse, speciaal
de cortices, aanwezig. Er waren geen ken-
merken vaneen mineralisatiestoornis. De
veranderingen zijn te beschouwen als een
resorptieve osteoporose. De fractuur van
de femurkop die vaak optreedt bij de
exarticulatie van het heupgewricht van
dergelijke dieren, is dan ook het gevolg
van het uitoefenen van een normale
kracht op een sterk verzwakt bot.

Hoewel de aandoening steeds gegenerali-
.seerd aanwezig is, zijn het vooral de meta-
fysaire cortices die het gemakkelijkst
fractureren.

Hoewel het onderzochte aantal dieren uit
de verschillende groepen erg klein was en
er alleen sterk afwijkende dieren zijn on-
derzocht, lijkt het er op dat het histopa-
thologische beeld in hetskelet zich vaneen
floride rachitis bij deachterblijvers(A| en
At) via een overgangsstadium waarbij
zowel kenmerken van rachitis als resorp-
tieve osteoporose aanwezig zijn (A,), ont-
wikkelt tot een resorptieve osteoporose
(A4, A,, A„ B, en B,).

f-ig. 5. Kuiken B,. resoiptiese osteoporose. Sterk verminderde hoeveelheid heentrabekels. Ontkalkte
coupe proximale femur. Haemoluineosine-kleuring, 4 x.

l ■

-ocr page 414-

De osteoporose trad meestal op in de
vorm van osteodystrofia fibrosa (A,, A5.
A^), welke is op te vatten als een exces-
sieve vorm van resorptieve osteoporose.
Het bij alle onderzochte dieren gevonden
histologische beeld in de bijschildklieren
stemt overeen met beschreven bevindin-
gen bij hyperplasie (6). Een hyperplasie
van de bijschildklieren past zowel bij het
beeld van resorptieve osteoporose als bij
dat van rachitis (5, 6, 15). Een dergelijke
hyperplasie wijst op een oorspronkelijke
hypocalcaemie als belangrijke patho-
genetische factor bij deze skeletafwij-
kingen. Op grond van vroeger onderzoek
lijkt een alimentaire oorzaak voor deze
hypocalcaemie niet aanwezig te zijn (14).
Hoewel ons onderzoek zich vooral richtte
op een nadere karakterisering van de ske-
letafwijkingen, werd routinematig behal-
ve aan de bijschildklieren ook aandacht
besteed aan andere orgaansystemen.
Hierbij werden alleen in het duodenum-
slijmvlies van (herstelde) achterblijvers
een catarrhale enteritis met vlokatrofie
vastgesteld. Elders werden bij tot drie
weken oude dieren vooral in het slijmvlies
van het duodenum en het jejunum ter
hoogte van het diverticulum afwijkingen
gevonden, welke bestonden uit vlokzwel-
ling en vlokatrofie, cysteuze ontaarding
en necrose van de f.ieberkühnse klieren
en infiltratie van de lamina propria met
lymfocyten en polymorfkernige granulo-
cyten (3). Deze veranderingen kunnen
mogelijk veroorzaakt worden door een
infectieus agens of door toxinen van dit
agens (8, 13). Ook de wijze van vóór-
komen en verspreiding van de aandoe-
ning wijzen in deze richting (8, 13). In
hoeverre eventuele darmabsorptiestoor-
nissen. met name van bij de botstofwisse-
ling betrokken nutriënten, ten grondslag
liggen aan de onderhavige skeletverande-
ringen is uit de tot nu toe bekende gege-
vens niet af te leiden. Waarom deze ab-
sorptiestoornissen dan bij zeer jonge
dieren tot rachitis zouden leiden en bij de
wat oudere dieren tot resorptieve osteo-
porose is eveneens niet duidelijk.
Soortgelijke opeenvolgende skeletveran-
deringen werden bij jonge slachtkuikens
ook gezien na het verstrekken van met
Fusarium moniliforme Sheldon veront-
reinigd voer (4, 7). Voor een dergelijke
etiologie zijn bij de door ons beschreven
aandoeningen echter geen aanwijzingen
gevonden. De door deze auteurs (4, 7) be-
schreven afwijkingen en het tijdstip waar-
op ze voorkomen komen overigens niet
geheel overeen met onze bevindingen.
De epidemiologie en histopathologie van
\'achterblijvers\' en \'femurafwijkingen\'
suggereren, dat het hierbij mogelijk één
syndroom betreft met de volgende op el-
kaar aansluitende uitingsvormen:

de klinisch verlopende rachitis, waar-
bij tevens een sterke groeivertraging
optreedt;

een subklinisch verlopende meng-
vorm of overgangsvorm waarbij
naast en/of na elkaar zowel rachitis
als resorptieve osteoporose voor-
komt;

de klinisch verlopende resorptieve os-
teoporose. die zich vooral uit door
kreupelheid en waarbij vaak epifysio-
lysis van het caput femoris optreedt
bij de exarticulatie van het heupge-
wricht tijdens de sectie.

Nader onderzoek naar de mogelijk ge-
meenschappelijke etiologie en pathoge-
nese van deze aandoening(en) is noodza-
kelijk ter bevestiging of verwerping van
bovengenoemde hypothese.

lIlFRATfUR

1. i:)ammricli. K.: Rachitis und Osterodystrophui generalisata, /.hl. \\ ci. Med. .(. 14, 597. (1967).

2. DeUing, G.: Age-relatcd bonc-changes. Ciirr. topics in l\'ath.. iH. 126, (197}).

1 Van Ecli. .E ,E H.: l\'ersüonliil<c mededeling. 1979.

4. Gedek. B., Hilttner. B.. Kahlau, IX .E, Köhler, H. und Vicht/, E.: Rachitis hei MaslgenUgel durch
Kontamination des Futters mit Fusarium moniliforme Sheldon. 1, Mitteilung: Feldbeohachungen,
Reproduktion des Krankheitshildcs und Bchandlungsversuche.

5. Itakura. C., Yamasaki, K,. and Goto, M.: Pathology of e.xperimental vitamin D deficiency rickets in
growing chickens. 1. Bone.
.Avittn l\'athologv. 7. 491. (I97H).

6. Itakura. C., Yamasaki. K.. and Goto. M.: Pathology of experimental vitamin 1) deficiency rickets m
growing chickens. 11, Parathyroid gland, .hi«/!
Piithidogv. 1.515, (1978).

-ocr page 415-

7, Köhler, H.. Hüttner. B.. Vielit/, E.. Kahlau. 1). .E und Gedek. B.: Rachitis hei Mastgeflügel durch
Kontamination des Eutters mit Fusarium moniliforme Sheldon. 2. Mitteilung: Histologische und
Mykotoxikologische Untersuchungen.
Zhi FW. Med. II.. 25. S9. (1978).

Kouwenhoven. B.. Vertommen. M.. and van Eck. .1. .1. H.: Runting and leg weakness in hroilers;
involvement of infectious factors.
Vel. .Sei. Coiniii.. 2. J.1J. (1978).

Mecns. M. H. C. C. en Fitjens. J. B.: Degeneratie van het caput femoris hij pluimvee. Tijd.sehr.
Diergenee.sli..
lO.I. 9117. (j978).
Mecns. M. H. C. C.: Persoonlijke mededeling, 1979.

Peterson. E. H.: A condition of hone degeneration in chickens and its possible relationship to so-called
•scabby hip\'.
Poiihry .Sei.. 5.3. 822. (1974).

Riddell. C.: A study of the pathogenesis of tibial dyschondroplasia in chicken. I hesis, 1975.
Vertommen. M.. van Eck. .1. J. H.. Kouwenhoven. B.. and van Kol. N.: Infectious stunting and leg
weakness in broilers: I. Pathology and biochemical changes in blood plasma.
.Avian Padudogv 9 IJJ
(198(1). " \'

14. Voeten. A. C. en van der Feest. F. A.: Rachitisachtige afwijkingen hij slachtkuikens. Tijdsehr
Diergeneesis..
104, 215. (j979)

15. Wise, D. R.: Skeletal abnormalities in table poultry - a review. .Avian Pathoiogv. 4. 1. (1975)

Praktijkervaringen met osteoporose bij slacht-
kuikens

Field E.xperience of Osteoporosi.s in BroHer.s

G. H. H. Bergs\'

SAMENVATTING. Osieoporose is een belangrijke oorzaak van eeonomisehe schade bij slachlktd-
kens. Bij onderzoek vindt men darmomsleking. groeivertraging, slechte hevedering. rachitis en soms
dolle kuikenziekte. Het staat vrijwel vast dat de aandoening injeetieus is en dat de besmetting langere tijd
op een bedrijl aanwezig kan blijven.

Otn het volledige ziektebeeld te ontwikkelen moeten de dieren in de eerste levensdagen worden besmet.
Door een grondige reiniging en ontsmetting tnet een 1(1% oplossing handelsformaline wordt het
voorkomen van osteoporo.se in opeenvolgemie koppels vertnimlerd.

Een behatuleling van aangetaste koppels met antibiotica gedurende 5-4 dagen extra vitatnine A. D,. E
en K gedurende 10-14 dagen leidt meestal tot een sneller herstel van de groei. Door een combinatie van
grondig reinigen en ontsmetten en het behandelen van aangetaste koppels kan op vele bedrijven de
schade aanzienlijk worden beperkt.

SUMMARY. Osteoporosis is a major cause of economic los.ses in broilers.

Examination shows enteritis, retardation of growth, poor feathering, rickets and crazv chick disease
(encephahnnalacia) in sotne cases. It is almost beyotul doubt that the disease is infectious and that
contanntwtion mav persist on a far tn over a prolonged period. To produce all clinical features, the birds
should be infected during the prst days of life. The incidence of osteoporosis in succe.ssive flocks ma r be
reduced bv thorough cleansing and disinfection with a 10 per cent solution of commercial formalin.
Treatment of affected flocks with antibiotics for }-4 days plus administration of additional vitamins A.
/),. Eand E for 10-14 days will usuallv result in more rapid restoration of growth. Econotnic lo.s.ses mav
be considerably reduced h\\ combining thor,nigh cleansing and disinfection with the treatment of
ajjected flocks.

8.

10

12.
13.

INLEIDING

Osteoporose bij slachtkuikens komt
vanaf 1972 in toenemende mate in Neder-
land en in mindere mate in andere landen
voor. Zij is de oorzaak van aanzienlijke
economische schade. Hoewel de juiste
oorzaak van de aandoening nog niet be-
kend is. staat vrijwel vast dat osteoporose
besmettelijk is (vermoedelijk een virus)
en dat een besmetting lange tijd op een
bedrijf aanwezig blijft.

Drs. G. H. H. Bergs. Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Brabant. Molenwijksewcg 48. 5282 SC
Boxtel.

-ocr page 416-

Eveneens staat vrijwel vast dat een be-
smetting in de eerste levensdagen van het
kuiken moet plaatsvinden om het volle-
dige ziektebeeld te ontwikkelen.

Kl.INISCHE VERSCMIJNSEt.EN EN
SECTIEBEVINDINGEN

Klinisch zijn de eerste verschijnselen van
osteoporose zichtbaar op een leeftijd van
3-5 dagen. Aangetaste kuikens hebben
een vuile cloaca (plakkontjes). Ze zijn
soms wat suffer en hebben de neiging om
\'op hopen\' te gaan zitten. Op grond van
het klinische beeld in het koppel is dan
vaak een goede voorspelling te doen over
de mate van aantasting. Bij sectie van
deze dieren vindt men een catharrale tot
purulente enteritis. De wand van de
dunne darm is oedemateus gezwollen en
licht van kleur.

Vanaf een leeftijd van 5 dagen is de groei-
vertraging van de aangetaste dieren zicht-
baar.

Vanaf een leeftijd van 7-8 dagen zijn de
skeletafwijkingen ook macroscopisch
vast te stellen. De snavel en het borstbeen
zijn beweegbaar als rubber en de tarso-
metatarsi breken zonder duidelijke \'knak\'
(greenstick fractures). Vóór de leeftijd
van 7-8 agen is er macroscopisch geen
verschil in het skelet vast te stellen tussen
gezonde en aangetaste dieren. Vanaf een
leeftijd van 8 dagen vertonen sommige
aangetaste kuikens een ruw verenkleed en
gebroken vleugelpennen. Macroscopisch
en klinisch zijn de verschijnselen van en-
teritis dan al verdwenen of minder duide-
lijk aanwezig.

Pas op een leeftijd van ± 10 dagen kan de
ernst van de aandoening en de te ver-
wachten economische schade klinisch in
het koppel worden beoordeeld, vooral
aan de mate van groeivertraging. Bij sec-
tie worden tot een leeftijd van ± 4 weken
de typische verschijnselen van rachitis
vastgesteld zoals de \'weke botten\' (green-
stick fractures), verdikte ribkopjes op de
aanhechting aan de wervelkolom en ver-
brede epifysairschijven, vooral in de pro-
.ximale tibiotarsus. Histopathologisch
onderzoek bevestigt dit (1).
Gedurende een relatief korte periode
(zomer 1980 t m herfst 1980) zijn veel
gevallen van dolle kuikenziekte waarge-
nomen. De klinische diagnose werd
steeds bij sectie en histologisch onder-
zoek bevestigd. De ziekteverschijnselen
kwamen steeds voor in koppels waarin
tevens matige tot ernstige osteoporose
voorkwam. Zowel achterblijvers in deze
koppels als goed gegroeide dieren kregen
dolle kuikenziekte.

De leeftijd waarop de eerste verschijnse-
len zich voordeden varieerde van 11 tot
21 dagen. Opvallend was het feit dat deze
koppels niet reageerden op een behande-
ling met vitamine E maar wel op een be-
handeling met antibiotica gedurende 3-4
dagen, al of niet aangevuld met multivita-
minen gedurende 10-14 dagen. In het
voer bleek in alle onderzochte gevallen
steeds voldoende vitamine E aanwezig te
zijn.

Uit biochemisch onderzoek is gebleken
dat aangetaste dieren een tekort aan vet-
oplosbare vitaminen hebben en er zijn
duidelijke aanwijzingen voor een ge-
stoorde darmfunctie (4, 5, 6).

HET OP I REDEN

De mate waarin koppels worden aange-
tast en de ernst van de ziekteverschijnse-
len varieert sterk. Op bedrijven waar de
aandoening eenmaal is vastgesteld, komt
deze aandoening meestal ook in volgende
koppels voor. Zelfs op \'zwaar besmette\'
bedrijven komen koppels voor die nau-
welijks zijn aangetast en binnen één be-
drijf komen tussen de diverse koppels
grote verschillen voor.
In sommige koppels, waarin een groot
aantal dieren een duidelijke osteoporose
met groeivertraging vertoont, treedt
spontaan een goed herstel van de groei op
hoewel de groei-achterstand niet volledig
wordt ingehaald.

In de meeste koppels verloopt het herstel
zonder behandeling veel trager. Tot het
einde van de mestperiode kan zich een
slepend verhoogde uitval voordoen,
waarbij voornamelijk de achtergebleven
dieren uitvallen. De indruk bestaat dat
deze koppels ook gevoeliger zijn voor een
E. (\'«//-infectie.

Uit diverse onderzoeken is gebleken dat
de aandoening infectieus van aard is en
dat de besmetting langere tijd op het be-
drijf aanwezig kan blijven (2, 3, 7)

-ocr page 417-

Vrijwel alle bedrijven in Noord-Brabant
zijn besmet.

Er zijn aanwijzingen dat nakomelingen
van bepaalde koppels ouderdieren moge-
lijk meer of minder gevoelig zijn. Dit kan
betekenen dat er een bepaalde weerstand
in sommige koppels is, echter een besmet-
ting vanuit de broederij kan ook de oor-
zaak hiervan zijn. Nader onderzoek hier-
naar is pas mogelijk als het oorzakelijke
agens is geïsoleerd en/of een eventuele
weerstand aantoonbaar is.

BEHANDEt.lNG

In Noord-Brabant worden op bedrijven
waar osteoporose optreedt de betreffende
koppels vanaf de eerste klinische ver-
schijnselen (plakkontjes op een leeftijd
van 3-5 dagen) behandeld met antibiotica
gedurende 3-4 dagen, aangevuld met een
dubbele dosering vitamine A, D,, E en K
gedurende 10-14 dagen.
Vrijwel alle koppels reageren positief
doordat bij relatief veel dieren een sneller
herstel van de groei optreedt dan zonder
behandeling. Verschijnselen van dolle
kuikenziekte worden bij op deze wijze
behandelde koppels nauwelijks meer ge-
zien. Als gevolg van deze behandeling
blijft de economische schade in vele kop-
pels beperkt.

PREVENTIE

Uit verschillende proeven is gebleken dat
de besmetting van het kuiken in de eerste
levensdagen plaatsvindt (3, 7). Het agens
moet dus zeer besmettelijk zijnen of zeer
snel door de aangetaste dieren worden
verspreid. Op de meeste bedrijven komt
de aandoening in opeenvolgende koppels
voor. Op bedrijven met meerdere hokken
vindt hierbij een uitbreiding over het ge-
hele bedrijf plaats.

Het oorzakelijke agens is dus blijkbaar in
staat zich te onttrekken aan het doel van
het routinematig schoonmaken en ont-
smetten na iedere ronde. Bij het uittesten
van diverse ontsmettingsmiddelen bleek
het verspuiten van een 10% oplossing
handelsformaline effect te hebben.
Om het gehele hok (vloer, wand, plafond,
ventilatiekokers etc.) goed nat te maken
met deze oplossing heeft men ongeveer
0,5 tot 1 liter oplossing per m^ grondop-
pervlak nodig, afhankelijk van de afwer-
king van het hok\'. Voor een goed effect
van deze ontsmetting moet de hoktempe-
ratuur 15-20° C zijn. Het dragen van een
goed gasmasker is bij dit werk beslist
noodzakelijk.

Omdat het nog niet vaststaat welke agens
de ziekte veroorzaakt en in welke vorm en
op welke wijze en plaats de besmetting op
een bedrijf blijft, moet voorlopig gead-
viseerd worden zeer nauwkeurig het
schoonmaken en ontsmetten uit te voeren
en de hygiënische maatregelen in acht te
nemen. Dit houdt o.a. in dat slechts die-
ren van één leeftijd op een bedrijf worden
gehouden. Nadat de dieren zijn afgele-
verd worden de hokken en de inventaris
schoongemaakt. Pas na het verwijderen
van alle mest van het bedrijf kan met het
echte schoonmaken worden begonnen.
Dit moet liefst met een hogedrukspuit
gebeuren. Benadrukt moet worden dat
ontsmetten pas zin heeft nadat alles goed
\'huishoudelijk schoon\' is. Een ontsmet
hok dient verder als een \'schone\' ruimte te
worden beschouwd en bij het betreden
dienen de nodige hygiënische maatrege-
len in acht te worden genomen. Dit geldt
ook voor het opbouwen van de inventa-
ris. Na het opbouwen van de inventaris is
een ontsmetting door middel van formal-
dehyde verdampen of formaline verneve-
len op zijn plaats (respectievelijk 4 gram
formaldehydeschilfers of 10 ml handels-
formaline per m\'). De hoktemperatuur
moet hierbij 15-20° C zijn en de relatieve
vochtigheid 70-80%.
Deze ontsmetting is echter oppervlakkig
en kan beslist niet in plaats van het ver-
spuiten van een 10% oplossing handels-
formaline worden toegepast.

Hoewel deze wijze van ontsmetten niet
voor 100% de ziekte voorkomt, wordt er
op de diverse bedrijven een duidelijke te-
ruggang in de mate van voorkomen van
osteoporose gezien.

Er zijn echter ook gevallen bekend waar
ondanks grondige reiniging en ontsmet-
ting en strikt hygiënische maatregelen
ernstige osteoporose is voorgekomen.

Dit is ccn modificatie van het ontsmettingsadvies van de Gezondheidsdienst voor Pluimvee.

-ocr page 418-

DISCUSSIE EN CONCEUSIES

Het osteoporose-syndroom bij slachtkui-
kens is op het ogenblik een van de belang-
rijkste oorzaken van economische
schade. De oorzaak is vrijwel zeker een
infectieus agens, vermoedelijk een virus.
De besmetting kan langere tijd op een
bedrijf aanwezig blijven zodat opeenvol-
gende koppels worden aangetast. Om het
volledige ziektebeeld te ontwikkelen
moeten de kuikens in de eerste levensda-
gen worden besmet. Dit impliceert een
hoge infectiositeit en/of een snelle ver-
spreiding van het agens door de aange-
taste dieren. Het primaire aangrijpings-
punt van de aandoening is waarschijnlijk
het darmkanaal.

De verschijnselen van een darmontste-
king zijn bij kuikens vanaf een leeftijd van
3-5 dagen zowel klinisch als bij sectie dui-
delijk waar te nemen. Deze darmontste-
king kan leiden tot een ernstige resorp-
tiestoornis van zowel voedingsstoffen als
vitaminen en mineralen.

Zowel de klinische verschijnselen (darm-
ontsteking, groeivertraging, slechte beve-
dering en skeletafwijkingen), als de his-
topathologische bevindingen en de
resultaten van biochemisch onderzoek
kunnen door een resorptiestoornis wor-
den verklaard. Ook het voorkomen van
dolle kuikenziekte en de negatieve re-
spons op een behandeling met vitamine E
past in dit beeld. Waarom slechts gedu-
rende een korte periode dolle kuiken-
ziekte is voorgekomen kan echter niet
worden verklaard.

Het meestal positieve resultaat van een
behandeling met antibiotica, vooral in
ernstig aangetaste koppels, moet vooral
gezocht worden in een herstel van de
darmfunctie. Het is niet duidelijk of de
ernst van de darmonsteking wordt be-
paald door de primaire infectie of dat er
andere factoren in het spel zijn die er bijv.
toe leiden dat de darmafwijkingen een
eigen leven gaan leiden. Vooral in het
laatste geval zal een positief effect van de
behandeling mogen worden verwacht.
De combinatie van een goede ontsmet-
ting met een 10% oplossing handelsfor-
maline, strenge hygiënische maatregelen
en een behandeling van aangetaste kop-
pels met antibiotica gedurende 3-4 dagen
en extra vitaminen A. D,, E en K, gedu-
rende 10-14 dagen kan op de meeste be-
drijven de economische schade aanzien-
lijk beperken. Op vele bedrijven is zelfs
niet langer sprake van een probleem.
Desondanks blijven teleurstellingen
voorkomen. De reden hiervoor is dat alle
curatieve behandelingen slechts sympto-
matisch zijn en alle preventieve maatrege-
len niet zijn onderbouwd door kennis
over het oorzakelijke agens en zijn eigen-
schappen. Een goede bestrijding en pre-
ventie is dan ook pas mogelijk als het
agens is geïsoleerd en hierover meer bij-
zonderheden bekend zijn.

EHERATUUR

Bergs, G. H, H. en Goedegebuure, S. A.: Juveniele Osteoporose bij slachtkuikens. Een histopatholo-
gisch onderzoek van twee gegeneraliseerde skeletafwiikingen hij slachtkuikens.
Tiidschr. Diergencests..
Kouwenhoven, B.. Vertommen. M., and van Eek. J. J. H.: Runling and leg weakness in broilers,
involvement ot infectious factors.
Vet. Sci. Comm.. 2. 2.1.1 (I97K).

Kouwenhoven, ».: l.czing najaarsbijeenkomst Poultry Veterinarian Study Group for the E.F.C.,
Kijkduin, Nederland nov. 1981.

Vertommen, M„ van Eck, J. ,1. H., Kouwenhoven, B,, and van Kol, N.: Inlectious stunlmg and leg
weakness in broilers. 1. Pathology and biochemical changes in bloodplasma.
Avian Palhology. 9. /.?.!.
(I9H0).

Vertommen. M.. van der Eaan. A., and Veenendaal-Hcsselman. H. M.: Inlectious stunting and leg

weakness in broilers. II. Studies on alkaline phosphatase isoenzymes in blood plasma. A vian Padudogy.

9. 143. (WHO). ,

Vertommen. M,: Lezing najaarsbijeenkomst Poultry Veterinarian Study Ciroup lor the E.E.L .. MjK-

duin, Nederland. nov, 1981,

Voeten, A, C. en van der Leest. L, A.: Rachilisachtige afwijkingen bij slachtkuikens, liidschr. Dierge-
neesk..
104, 215. (1979).

-ocr page 419-

Enige aspecten van elektrische en mechanische
bedwelming bij herkauwers\'

Some Features of Electrical am! Mechanical Stunning in
Ruminants

E. l.ambooy-

SAMEN VAn ING. De hier gepresenieerde onderzoekingen hesnideren de meehanisehe en etekiri-
sehe hedH elniingsmeiiwden toegepast hij herkauwers. Het doel is een wetensehap/ieli/ke basis voor een
correct gebruik van deze bedwebningsmethoden in slachthuizen.

Bh atie e.vperinwnten met levende dieren werd de activiteit van de her.senen (electro-encephalogram)

gemeten met behulp van een dag te voren chirurgisch geïmplanteerde electroden.

.\\a kopslagbedwebtiing wordt niet in alle gevallen bewusteloosheid opgewekt. Bij plaatsing van een

schietmasker frontaal of occipitaal op het hoofd werd bewiMeloosheid opgewekt.

Om effectief bewusteloosheid op te wekken moet de pen van het schietma.sker voldoende energie

meekrijgen en voldoende letigte hebben om na penetratie van de schedel of wel direct of wet door

.schokgolven de hersenschors en de diepere hersendelen te beschadigen.

De krachten die door de verschillend gekleurde patronen van de scbietma.skermerken ontwikkeld
kunnen worden, verschillen veel. l oorschriften voor de relatie tussen de kleur van bet patroon en de
potentiele kracht lijken noodzakelijk. De krachten die door de ladingen van de verschillendgekletade
patronen van de verschllletule merken schletmaskers ontwikkeld kunnen worden, zijn voldoende voor
een effectieve bedwelming van licht en zw aar vee behalve voor varkens en het rode patroon van C ash
voor stieren.

Het schietma.skermerk dat hel meest gebruikt wordt is Ca.sh (46\'l van het lotaal aantal schietmaskers).
Het merk Schermer (29<}è) wordt hoojdzakelitk m de grotere slachthuizen gebruikt, terwijl de merken
l^erner (19<,) en Blitz (6%) het meest in kleine slachthuizen gebruikt worden.

Om Wc van de kalveren effectief elektrisch te bedwelmen bleek een statistisch geschatte stroomsterkte
van 0.87 .4 noodzakelijk. Om KJD\' van de kalveren te bedw ehnen is minstens 1.25 .4 nodig. Dit
amperage komt overeen met 151/ l\'.

Er werd statistisch ge.schat dat Vti\'.j van de schapen effectief bedwelmd wordt bijeen stroomsterkte van
0..11.4. Dit betekent dat elektrisch bedwelmen van schapen met een amperage van minstens 11.5 A (= 160
Ij gedaan moet w orden. Het verbloeden dient ongeacht het amperage c.q. voltage binnen 16 .seconden
na de bedw elming plaats te hebben.

lk\' thans w ettelijk voorgeschreven amperages voor elek tri.sch bedwelmen van slachtdieren, garanderen
dus. dat kalveren en .schapen zeker effectief bedw elnuf w orden. Er dient echter wel zo snel mogelijk
gestoken te wurden.

SUMMARY. The pre.sent studies are concerned with methods oj mechanical and electrical stunning
as used in rianinants. The object is to acquire a scientific basis for the correct u.se of these procedures in
slaughter-houses.

In all e.xperiments studies on living anitnals. cerebral activity (electro-encephalogram) was measured
usmg electrodes which had been surgically implanted the previous dav.
When animals are stunned by concussion, unconsciousness is not induced m everv case.
H\'hen a slaughtering mask w as frontatly or occipitally applied to the head, umon.sciousness was
produced.

To efject ivelv induce unconsctcmsness. the bolt <f the captive boh/listol should carry sufficient energy to
damage the cerehtal corte.x and the deeper portions of tbe hrain directly or b y shock waves following
penetratton oj the cranium.

The forces which may he developed hy the variously coloured cartridges ofthe brands of captive boh
pistol differ markedly. Kegulations regarding the relationship between the colour ofthe cartridge and
the potential forces would appear to be essential.

\' Aulo-releraal proefschrlfl.

- Dr. E. Lambooy. Instituut voor Veeteeltkundig Onder/.oek \'Schoonoord\'. Driebergseweg lOD, Zeist.
Tijdschr. Diergeneesk.. deel 107. afl 24, l<782 % |

-ocr page 420-

ilw forces u huh mav he Jevehped hv ihe charges ojihe JiJJerenllv cohnireil carirutges ufihe vantms
hraiuls oj caplive hoh pisio! will sujjice lo produce ejjeclive sniiming oj lighi and heavy weighl caiile.
wiih ihe excepiion oj pigs and Cash\'s red carlridges Jor hulls.

The mosl common brand oJ caplive boh pisud is Cash\'s (46 per ceni oJ ihe loial number oj capiivc boh
pislol). ihe Schermer brand is mainlv used in major slaughier houses, ihe Kerner (Wper cenl)and Hhiz
(6 per cenij brands are ihe commonesi in minor siaughler-houses.

Iiljeciive eleclrical slimning oJ 90 per ceni oJ ihe calves wasjound lo require a sialislically esiimaicd
iniensiiy oJ curreni oJ 0.87 amp. To slun one hundred per ceni oj ihe calves requires ai leasi 1.25 amp.
This amperage is equivalenl lo 150 volis.

h was sialislically eslimaied ihai 90 per ceni oj ihe sheep are ejjeclively siunned when ihe sirengih oj
curreni is O.JJ amp. ^

This means ihal eleclrical siunning of sheep will require an amperage ofal leasl 0.5 amp. (- 160 volis).
Bleeding should be dime wilhin 16 seamds afier siunning regardless of ihe amperage or vohage.
.Accordingly, ihe amperages required by Imw in eleclrical siunning of animals iniendcdjor slaughier will
undoubiedh ensure ihal calves and sheep are efjeclivelv siunned. However, slicking should be done as
rapidly as possible.

1. INl.tlDING

In Nederland werd in 1919 de - Vleeskeu-
ringswet\' aangenomen. Deze wet stelt,
dat slachtdieren bedwelmd moeten wor-
den alvorens ze te verbloeden. Hierna zijn
er verschillende bedwelmingsmethoden
in deze wet vastgelegd.
De huidige wet schrijft voor dat bedwel-
ming geschiedt door middel van

a. werktuigen, waardoor de grote herse-
nen mechanisch worden beledigd, en
dientengevolge het bewustzijn zo snel
tnogelijk wordt opgeheven;

b. het voeren van een zodanige elektri-
sche stroom door de hersenen, dat
dientengevolge het bewustzijn zo snel
mogelijk wordt opgeheven.

Toepassing van kopslag, neksteek of nek-
slag is verboden.

De onderzoekingen die hier gepresen-
teerd worden, bestuderen mechanische
en elektrische bedwelmingsmethoden,
die toegepast worden bij herkauwers. Het
doel is na te gaan of de wettelijke bedwel-
mingsvoorschriften aan hun doel beant-
woorden, zodat deze bedwelmingsme-
thoden in slachthuizen correct gebruikt
kunnen worden.

2. KOl\'SLAO-BEDWt l.MINCi
Kopslag-bedwelming door middel van
een klap op de kop rnet een speciaal in-
strument is de oudst bekende bedwel-
mingsmethode.
Het instrument dat in
vroeger tijden voor kopslag gebruikt
werd, was de knots. Tegenwoordig wordt
er een \'non-pcnetrating mushroom-
headed bolt\' dit is een plunjer met een
paddestoelvormig uiteinde, waardoor
geen penetratie optreedt — gebruikt, die
zijn kracht verkrijgt uit het laten explode-
ren van een kruitlading of uit samenge-
perste lucht. Dit kopslagapparaat is een
hamer, die op het dier geplaatst een klap
veroorzaakt door een mechanisch koppe-
lingsmechanisme. In Nederland is deze
methode niet toegestaan!
De meeste onderzoekingen over het me-
chanisme van kopslag zijn uitgevoerd bij
laboratoriumdieren. Uit deze onderzoe-
kingen blijkt duidelijk dat kopslag niet
altijd bewusteloosheid veroorzaakte.
Uit een experimenteel praktijkonderzoek
in Nieuw-Zeeland blijkt dat 80% van de
kalveren en 80-95% van de schapen be-
wusteloos was indien de knocker op de
kruin van de kop geplaatst werd.

Kopslag-bedwelming met een \'Cash
knocker\' frontaal en op de kruin van de
kop werd in ons onderzoek bij ?>\\ vlees-
kalveren toegepast. De hersenactiviteit
werd gemeten rnet behulp van een elek-
tioencephalogram (EEG). Dit werd gere-
gistreerd via elektroden die een dag tevo-
ren onder algehele anaesthesie op de
dura mater waren geïmplanteerd. In 4
van de 31 dieren is de EEG-rcgistratie
onderbroken door de slag, omdat de elek-
troden losraakten.

Bewusteloos werden slechts 18 van de 27
dieren. In twee dieren, die niet direct be-
wusteloos waren volgens het EEG, ver-
toonde de cortex van de hersenen een
hypofunctie gedurende 2 minuten na de
bedwelming. Gedurende deze fase was de
ooglid reflex positief en reageerden de
kalveren in gedrag en op het EEG op het
toedienen van pijnprikkels. Zeven dieren
waren helemaal niet bewusteloos.

-ocr page 421-

Werd de \'cash knocker\' frontaal op de
kop geplaatst dan was het resultaat signi-
ficant (p = 0,04) beter dan wanneer de
cash knocker op de kruin geplaatst werd.
Direct bewusteloos waren dan respectie-
velijk 78,9% en 37,5% van de onderzochte
dieren.

De conclusie is dat kopslag-bedwelming
niet altijd een ogenblikkelijk opheffen
van het bewustzijn tot gevolg heeft.

.1 l\'I.AArSING VAN HET

SfHIEIMASKER Ol\' DE KOI\'

Bedwelming met behulp van een schiet-
masker een apparaat waar een uit-
schietende pin via penetratie door de
schedel tot bewusteloosheid moet leiden
— is aan het eind van de vorige eeuw
ontstaan, omdat bedwelming met een pis-
tool (met een vrije kogel) erg gevaarlijk
was en veel lawaai veroorzaakte. Het
schietmasker is in de praktijk ontwikkeld
als bedwelrningsmethode voor kleine die-
ren. Later bleek dat het schietmasker ook
voor grote dieren gebruikt kon worden.
De plaatsing van het schietmasker op de
kop is beoordeeld bij 30 kalveren. De
kalveren waren ook uitgerust met elek-
troden voor EEG-registratie. Het schiet-
masker werd in deze proeven geplaatst
frontaal (op het os frontale, zoals wette-
lijk is voorgeschreven), occipitaal (op het
os occipitale, net boven lig. nuchae) en in
de nek vlak achter de kop (tussen kop en
le of 2e halswervel). Bij frontale en occi-
pitale plaatsing van het schietmasker
waren de kalveren direct bewusteloos. Bij
post mortem onderzoek bleken respectie-
velijk de cortex (grote hersenen) en het
cerebellum (kleine hersenen) van de her-
senen beschadigd.

De enig wettelijk toegestane plaatsing
van het schietmasker is frontaal, omdat
dan de grote hersenen direct beschadigd
worden. Occipitale plaatsing veroorzaakt
echter ook direct bewusteloosheid, on-
danks het feit dat alleen het cerebellum
beschadigd wordt.

Werd het nekschot toegepast dan ont-
stond er pas na 21 ±6 sec. bewusteloos-
heid. Vóór en direct na het nek.schot is er
geen verandering waarneembaar op het
EE(j. Wel vertoonden de dieren direct
paralyse.

Bij toepassing van het nekschot is het dier
dus niet direct bewusteloos. Bewusteloos-
heid ontstaat in dat geval door een spi-
nale shock. Het nekschot veroorzaakt
een dwarslaesie bij de le of 2e halswervel.
Voor de le halswervel treedt echter de N.
trigcminus (V)uit, die de kop innerveert.
De hersenen krijgen dus wel informatie
van de hele kop, maar niet van het li-
chaam.

De conclusie van dit onderzoek is dat
frontale en occipitale plaatsing van het
schietmasker op de schedel direct bewus-
teloosheid tot gevolg heeft, maar dat dit
na het \'nekschot\' niet het geval is.

4. EEEECi VAN SNEEHEID EN PENE I RA-
riEDIEPIE VAN DE PEN VAN HEI
SCHIET.VIASKER IN DE HERSENEN

Een onderzoek naar de effectiviteit van
schietmaskerbedwelming is uitgevoerd
bij 24 schapen met een levend gewicht van
± 45 kg. Deze schapen kregen ook daags
voor het onderzoek EEG-elektroden ge-
ïmplanteerd. Gedurende de anaesthesie
was bij 16 van de 24 schapen een gat van
14 mm in de schedel getrepaneerd, zonder
dat het hersenweefsel beschadigd werd,
op de plaats (frontaal) waar het schiet-
masker altijd geplaatst wordt. Daardoor
werd de mogelijkheid geschapen dat met
een nagemaakte pen van het schietmas-
ker met een lage snelheid de hersenen
konden worden vernietigd. Ook bestond
de mogelijkheid het schietmasker daarbij
te gebruiken, waannee de hersenen met
een hoge snelheid vernietigd werden,
zoals in de praktijk het geval is. De pene-
tratiediepte in de hersenen bij zowel het
experimentele als bij het echte schietmas-
ker kon gevarieerd worden door gebruik
te maken van plastic opzetstukken. De
pen schoot dan altijd maximaal uit, maar
de penetratiediepte was verschillend.

De bevindingen wezen uit, dat bij cen lage
snelheid bewusteloosheid optrad indien
de cortex èn de diepere hersendelen be-
schadigd werd. Bij hoge snelheid trad in
het laatste geval echter wel bewusteloos-
heid op. Dit kan verklaard worden door
aan te nemen, dat de diepere hersendelen
dan waarschijnlijk beschadigd worden
door de optredende voorwaartse schok-
golf.

-ocr page 422-

Om bij toepassing van het schietmasker
bewusteloosheid te verkrijgen dienen de
diepere hersendelen beschadigd te wor-
den, hetzij door de pen zelf, hetzij door de
optredende schokgolf.

5 MECHANISCHE ASPECEEN VAN SCHE-
DELl\'ENETKAriE DOOR HEE SC HIEI-
MASKER

De verschillend gekleurde patronen
{= bepaalde lading) van de verschil-
lende merken schietmaskers. die het
meest in Nederland gebruikt worden zijn
onderzocht op vuurkracht. De onder-
zochte merken zijn Cash (allrounder).
Schermer en Kerner.
De pen van de schietmaskers werd in een
loodblokje geschoten, omdat er van werd
uitgegaan, dat de penetratiediepte een
maat is voor de door de patronen ontwik-
kelde kracht. De kracht, die nodig is voor
die penetratiediepte, is in loodblokjes be-
paald met een drukbank. In tabel 1 zijn
de resultaten weergegeven;

gevolg dat de kosten per schot sterk stij-
gen.

De kracht die nodig is om de huid en de
schedel van stieren (18 mnd. oud), vlees-
kalveren (± 6 mnd. oud) en varkens (±
100 kg) te penetreren is bepaald op een
drukbank. Vijf schedels van iedere dier-
soort, werden ieder op 5 plaatsen gepene-
treerd. De 5 plaatsen op de schedel waren
op het kruispunt van de lijnen tussen oog
en oor, 2 cm onder, boven, links en rechts
van dit kruispunt.

De gemiddelde kracht, die nodig was, om
de schedels met huid te penetreren was bij
stieren 30,6 ± 6,5 kg/mm^, bij kalveren
23,9 ± 5,4 kg, mm2 en bij varkens 32,7 ±
8,8 kg; mm2. Er zijn geen significante ver-
schillen gevonden tussen de 5 plaatsen op
een schedel. Indien aangenomen wordt,
dat de schedels met huid, die voor het
onderzoek gebruikt zijn, normaal ver-
deeld zijn met de parameters gelijk aan de
geschatte gemiddelden en de standaard-
deviaties dan is 99,8% van de dieren be-

\'Eabel I. Kracht (in kg mm-), die de verschillende sorteringen patronen (gekenmerkt door kleurcodes) van
de in Nederland meest gebruikte merken schietmaskers leveren.

Schermer
kleur

Kerner
kleur

Cash
kleur

kracht
kg mm-

kracht
kg mm-

kracht
kg mm-

52,7

54.4

55.5

56.0

I 1.9 mm

47,2

49.1
51,7

groen

geel
rood

licht
vee

zwaar
\\ee

pen

diameter

roze

rood
zwart
I 1.4 mm

5ü,2
5.\\1

geel
rood

1 1.9 mm

Uit de tabel blijkt dat de verschillende
fabrikanten van schietmaskers verschil-
lende normen hanteren. Bij het merk
Schertner is de lichtste lading voor licht
vee zwaarder dan de zwaarste lading voor
zwaar vee bij Cash. Hier is geen enkele
overeenkomst te vinden in kleur en
kracht.

De verschillen in kracht tussen de kruitla-
dingen lijken klein. Echter een geringe
verhoging van de kracht betekent niet
alleen vergroting van de kruitlading,
maar ook aanpassing van de kruitsamen-
stelling en aanpassing van het schietmas-
ker aan de grotere krachten. Dit heeft tot
dwelmd indien de kracht bij stieren 50,1
kg mm- , bij vleeskalveren 40,1 kg mm-
en bij varkens 59,1 kg, mm= is (gemid-
delde plus 3 X standaarddeviatie). Wor-
den deze getallen vergeleken met de tabel,
dan valt direct op, dat de krachten voor
licht en zwaar vee voldoende zijn, behalve
voor varkens en de rode patroon van
Cash voor stieren. Wel moet er op gewe-
zen worden dat bij het merk Cash bij de
zwarte patroon vrijwel niets van de
kracht over is om krachtverlagende effec-
ten (bijv. slecht onderhoud, slijtage, ver-
buigen van de pen) op te vangen en de
rode patroon onvoldoende potentiële

-ocr page 423-

kracht heeft om schedels van stieren te
penetreren.

Een nadeel van dit^ onderzoek is dat een
dynamische kracht met een statische
kracht vergeleken wordt. Het verschil
tussen deze krachten is op maximaal 10%
geschat. Bovendien is bij de statische
kracht de snelheid laag, waardoor de
kracht, die nodig is om weefsel te penetre-
ren, ook lager is. Dit verschijnsel wordt
veroorzaakt, doordat het weefsel (of ma-
teriaal) minder weerstand heeft bij een
lagere penetratiesnelheid. Een ander
aspect is de invloed van de bedwelmer
(gewicht, inzet) op de terugslag van het
schietmasker. Het merk Kerner geeft de
grootste terugslag, het merk Cash minder
en Schermer geeft de minste terugslag.
Om de invloed van deze terugslag uit te
schakelen werden de schietmaskers ge-
fixeerd.

Conclusie: De krachten die doorde ladin-
gen van de verschillend gekleurde patro-
nen van de verschillende merken schiet-
maskers ontwikkeld kunnen worden, zijn
voldoende voor een effectieve bedwel-
ming van licht en zwaar vee, behalve voor
varkens, hoewel de kracht die ontwikkeld
kan worden door de rood gekleurde pa-
tronen van het merk Cash onvoldoende is
om de schedel van een stier te penetreren.
Voorschriften voor de relatie tussen kleur
van de patroon en de potentiële kracht
zijn noodzakelijk.

6 HEI GEBRUIK VA.N SCHIETMASKERS
IN SI.ACH I ERIJEN

Aan het einde van 1979 werd een enquête
ingesteld naar de praktische toepassing
van schietmaskers in runderslachthuizen.
De totale respons was 45%. Het merk dat
door de geënquêteerden het meest ge-
bruikt wordt, is Cash (46% van het totaal
aantal schietmaskers). Verder leek het er
op dat het merk Schermer (29%,) hoofd-
zakelijk in de grotere slachthuizen ge-
bruikt werd. Terwijl de merken Kerner
(19%) en Blitz (6%.) het meest in kleine
slachthuizen gebruikt werden. De rood
en zwart gekleurde patronen werden het
meest gebruikt.

Verder bleek dat hoe groter het aantal
slachtingen, des tc vaker /.ijn er moeilijk-
heden met onmiddellijk correct bedwel-
men. Om de slachtdieren te fixeren wordt
gebruik gemaakt van een touw om de
kop, een runderval of er wordt helemaal
niet gefixeerd. Sommige grotere slacht-
huizen gebruiken geen runderval noch fi-
xatie voor het bedwelmen met het schiet-
masker.

Ook kwam naar voren dat de frequentie
van schoonmaken van het schietmasker
varieert van dagelijks tot jaarlijks. Aan-
bevolen wordt om schietmaskers in ieder
geval minstens elke dag na gebruik
schoon te maken of om de 50 schoten een
klein onderhoud (vuurkamer en plunjer
met bufferringen schoonmaken) en om
de 100 schoten een groot onderhoud (hele
apparaat uit elkaar halen en schoonma-
ken en invetten) te geven. Dit onderhoud
moet uitgevoerd worden door deskundi-
gen.

Aanmerkingen op de constructie van het
schietmasker zijn meestal gericht op het
te zwak uitvoeren van bepaalde onderde-
len (ontstekingspen, schroefdraad van de
vuurkamer, plunjer).
Hoewel de respons niet erg hoog was
(45%,), heeft de enquête toch tot de con-
clusie geleid, dat de fixatie van het slacht-
dier, met name op grote bedrijven, verbe-
terd dient te worden en dat het
schoonmaken van de schietmaskers uit-
gevoerd moet worden volgens de aanbe-
veling en niet op een tijdstip dat het per-
soneel het schoonmaken uitkomt.

VAN

7. El.EK. I RISC HE BEDW ELMING

VT.EESKALVEREN

De bewusteloosheid die ontstaat bij
elektrische bedwelming, is gebaseerd op
het opwekken van een gegeneraliseerd
epileptiform insult welke gepaard gaat
met bewusteloosheid. Door toediening
van stroom boven een bepaald amperage
treedt ogenblikkelijk een gegeneraliseerd
epileptiform insult op. Een gegenerali-
seerd epileptiform insult is vaak moeilijk
objectief visueel te beoordelen. Op een
elektro-encephalogram (EEG) is een ge-
generali.seerd insult wel zichtbaar en afge-
bakend. Daarop kan men duidelijk on-
derscheiden een initiële, een tonische, een
clonische en een depressie-fase. Om een
goede registratie te verkrijgen moeten de
elektroden in de schedel op de dura mater
(hersenvlies) geïmplanteerd worden.

-ocr page 424-

Voor de experimenten zijn 62 icalveren (6
maanden oud, manlijic FH-en MRlJ-ras,
levend gewicht ± 200 kg) gebruikt. Een
dag voor de experimenten waren EEG-
elektroden onder algehele anaesthesie
operatief geïmplanteerd op de dura ma-
ter.

Met behulp van de zgn. \'up and down\'-
methode is het minimum amperage be-
paald dat nodig is om binnen 1 seconde
een gegeneraliseerd epileptisch insult op
te wekken.

Het volgende is een korte samenvatting
van deze methode: Het 90% punt van de
tolerantie-verdeling van de toegediende
stroom wordt in relatie tot het optreden
\\an een effectieve bedwelming vastge-
steld. Verondersteld wordt, dat elk dier m
tolerantie ten aanzien van een bepaalde
stroomsterktc verschilt. Indien meer
stroom (boven de tolerantie) toegediend
wordt, dan wordt het dier bedwelmd, in-
dien minder stroom wordt toegediend,
treedt geen bedwelming op. Een bepaalde
stroom wordt aan een serie dieren toege-
diend. Een serie bestaat maximaal uit 7
•dieren. Echter, zodra een dier niet be-
dwelmd raakt, wordt aangevangen met
een volgende serie, waarbij de stroom-
sterktc met 0,1 A wordt verhoogd. Indien
alle dieren van een serie bedwelmd wor-
den, wordt de stroomsterktc in de vol-
gende groep verlaagd met 0,1 A. De
stroomsterkten, die opeenvolgend be-
reikt worden, vormen een schatting rond
het >^ 0.50 x 100 =
90% punt van de
tolerantieverdeling, welke de stroom-
sterktc is waarbij 90% van de dieren be-
dwelmd is.

Het amperage waarbij minstens 90%, van
de kalveren effectief bedwelmd waren, is
statistisch geschal op 0,87 A. Met een
betrouwbaarheid van 95%^ ligt dit punt
tussen 0.81 en 1.12 A. Hct corresponde-
rende gemiddelde voltage is 96 ± 17 V.
Om 100% van de kalveren te bedwelmen
is minstens 1,25 A nodig. Dit amperage
komt overeen met ongeveer 150 V.
De gemiddelde duur (± standaarddevi-
atie) van het gegeneraliseerde epilepti-
form insult, zoals geregistreerd op hel
EEG, is 41 ± 7,5 sec. Het kortste insult
heeft echter 21 sec. geduurd. Reeds 10
2 sec. na aanvang van het epileptiform
insult zijn clonische krampen geconsta-
teerd,

Om de duur van het insult te verlengen is
een \'elektrosting-tang\', zoals gebruikt
voor varkens, gemodificeerd voor kalve-
ren door de vlakke elektroden te vervan-
gen door V-vormige elektroden. De elek-
troden werden daarbij geplaatst op de kop
en de nek van het kalf. Wanneer deze ge-
modificeerde elektrosting-tang gebriiikt
werd (600 V, 50 Hz) werd naast een gege-
neraliseerd epileptiform insult tevens een
hartverlamming opgewekt, zodat de dan
ingetreden bewusteloosheid overgaat in
de (hersen)dood.

X. ELEK I RISCHE BEDWl l.MINCi V.AN

SCHAPEN

Zevenenzestig Texelse schapen met
een gemiddeld gewicht van 43 ± 8 kg zijn
voor deze experimenten gebruikt. Een
dag voor de experimenten waren onder
algehele anaesthesie operatief EEG-
elektroden geïmplanteerd op de dura ma-
ter.

Met de \'up and down\' methode werd weer
het minimum amperage bepaald. Het
amperage waarbij minstens 90% van de
schapen effectief bedwelmd was, is statis-
tisch geschat op 0,33 A. Met een betrouw-
baarheid van 95%, ligt dil punt tussen 0,24
en 0,40 A. Het corresponderende voltage
■is gemiddeld 98 ± 28 V.

De gemiddelde duur van een gegenerali-
seerd epileptiform insult was 43 ± 16 sec.,
terwijl het kortste insult 22 sec. heeft ge-
duurd. Indien de schapen mcl 300 of 600
V bedwelmd worden, duurt het gemid-
delde epileptiform insult langer, doordat
bij meer schapen cen hartstilstand ver-
oorzaakt wordt. Het epileptiform Insult
wordt dan onderbroken cn op het EECi
ontstaat de terminale iso-elektrische lijn.
Het gemiddelde insult heeft bij 600 V dan
ook significant langer geduurd dan bij
300 V. Echter is de kortste duur van een
insult 22 sec. gebleven!

Dit betekenl dat elektrisch bedwelmen
van schapen met een amperage van min-
stens 0,5 A (— 160 V) gedaan moet wor-
den en hel verbloeden moet ongeacht het
amperage c.q. voltage binnen 16 secon-
den na de bedwelming plaats hebben.

-ocr page 425-

Een vermoedelijk geval van
tetanus bij een huzarenaapje
(Erytrocebus palas)

Op 12 augustus 1981 werd bij een particulier
apenopvangcentrum een in beslag genomen
huzarenaapje binnengebracht van ± 1 jaar
oud en van het mannelijk geslacht, gewicht ±
I\'/, kg. Het dier werd de volgende dag ter
controle aangeboden.

Bij de gebruikelijke tuberculinatie bleek de
aap stram, gebruikte de stijve rechterachter-
poot nauwelijks en was verder in een slechte
voedingstoestand. Er waren geen sporen van
uitwendige verwondingen. Op 14 augustus
breidde de verstijving zich over het gehele li-
chaam uit. De lichaamstemperatuur was 38,4.
De aap kon alleen nog liggen, en moest in deze
positie gevoerd worden. Na het vmden van
een spoelworm in de ontlasting werd l\'elmin®
toegediend.

Op 15 augustus vertoonde de aap tonische
krampen van de spieren van lichaam en lede-
maten. Gedacht werd aan meningitis c.q. en-
cephalitis.

Een symptomati.sche therapie werd ingesteld
met Isolectrol® infuus s.c.. Corte.xilar® en Ky-
noselen® pro inj. Verder werd phenobarbital
parenteraal en Clamoxyl® oraal toegediend.
De keuze van het antibioticum werd naast het
brede spectum bepaald door de toedienings-
vorm: de z.g. Clamoxyl® smakelijke druppels
worden in het algemeen door apen zeer goed
opgenomen.

er trad enige ontspanning in maar tevens
raakte de aap in een toestand van lichte nar-
cose. De ooglidreflex bleef aanwezig.
Op 16 en 17 augustus handhaafde zich een
slaaptoestand, met geringe ontspanning van
de musculatuur; daarna nam de verstijving
weer toe.

Op 18 augustus was de aap geheel verstijfd:
armen en benen gestrekt langs het lichaam,
hoofd naar achter gebogen, oogleden geslo-
ten. De kaken konden slechts enkele millime-
ters van elkaar, het dier bleef echter slikken en
kon gevoerd worden cn kreeg Clamoxyl® toe-
gediend. Deze toestand bleef de daaropvol-
gende dagen ongeveer gelijk.
Vanaf 21 augustus werd naast de Clamoxyl®
oraal tevens Cortexilar® oraal gegeven.

Bij controle op 24 augustus werd 2.5 mg Va-
lium® pro inj. toegediend hetgeen ontspan-
ning gaf: ogen en bek gingen wijder open.
Ininiddels was een belangrijk anamnestisch
gegeven bekend geworden: in het land van
herkomst (Lagos) kreeg het dier voor vertrek
een injectie \'tegen wormen\' toegediend in de
rechterachterpoot ter hoogte van het zitbeen.
Hierdoor zou infectie en de hierboven be-
schreven verschijnselen teweeg gebracht kun-
nen zijn, zodat besloten werd anti tetanus-
serum toe te dienen.

Op 25 augustus bestond de therapie uit 1,5 ml
anti tetanusserum s.c.; 10 ml Duphalyte® s.c.
en 2, 5 trig Valium i.m. Hierna trad geleidelijk
herstel in. Dagelijks werd Valium 5 mg 2x
daags, Clamoxyl® en Cortexilar® oraal toege-
diend.

Op 29 augustus begon de aap handen en voe-
ten te bewegen; 3 dagen later at hij min of meer
zelf

Op 14 september werd de medicatie gestaakt.
De conditie verbeterde zienderogen. De rech-
terachterpoot bleef licht paretisch. Het defi-
nitieve en relatief snelle herstel van de aap na
toediening van anti tetanusserum in combina-
tie tnet de symptotnatische therapie deed ons
de waarschijnlijkheids diagnose: tetanus stel-
len.

.S\'. A. B. /. Wohers\'

lllfolfQi

\'Drs. S. .A. B. 1. Wolters, praktizerend dierenarts. Luropaplein 61. 1Ü7X (iW Amsterdam.
njdsihr. Diergeneesk.. deel 107. ajl 24. 19X2

-ocr page 426-

Aap

Brandwonden

Cera, L. M, et al.: Therapeutic protocol for
thermally injured animals and its succesful use
in an extensively burned rhesus monkey,
J.
Am. Anim. Hosp. Ass.. 18, (4). (1982).

Bij diepe brandwonden strekt de zóne van
vasoconstrictie zich uit tot in de subcutis. Op
de vasoconstrictie volgt een dilatatie met het
uittreden van vocht. De oedeemvorming
wordt bewerkstelligd door het samenklonte-
ren van witte bloedcellen. Dit alles heeft tot
gevolg dat de microcirculatie in en om het
beschadigde huidareaal geblokkeerd wordt.
Onderzoeken hebben een toename van cate-
cholamines, prostaglandines en thromboxa-
nen aangetoond. Vooral de thromboxanen
zouden de dermale ischaemie in de hand
werken. Dit proces is de oorzaak van de
slechte primaire genezingskansen van uitge-
breide brandwonden.

Op grond van de veronderstelling dat de
thromboxanen een belangrijke rol spelen zijn
proeven genomen met een crème die naast een
antibioticum 80%
Aloë vera bevat.
Aloë vera bevat thromboxane remmende
componenten. (Deze plant speelt in de volks-
geneeskunde in het Caraïbisch gebied en Mid-
den Amerika een belangrijke rol bij de bestrij-
ding van de schadelijke gevolgen van
brandwonden;
Ref.) Nadat in een eerder sta-
dium 2 honden met uitgebreide verbrandin-
gen (meerdan 20% van het huidareaal) succes-
vol behandeld waren werd dezelfde therapie
toegepast op een ernstig verbrande rhesusaap
(meer dan 70% van het huidareaal verbrand).

Tevens waren er door inhalatie van stoom
(180° C) beschadigingen aan het respiratie
apparaat opgetreden te oordelen naar de
ademgeluiden. Rectale temperatuur was
hoger dan 44° C en het dier verkeerde in
shocktoestand. Ondanks de zeer slechte pro-
gnose werd een therapie ingesteld. De behan-
deling bestond in eerste instantie uit koudwa-
terbaden. Na overleg met het brandwonden-
centrum van de universiteit van Chicago werd
het dier gesedeerd (Ketamine HCI), i.v. werd
5% dextrose in Ringerlactaat toegediend (5
ml kg/uur). De standaardtherapie bestond
verder uit wondverzorging en spoelingen met
steriele fysiologische zoutoplossing. Daar-
naast werd locaal de Dermaide Aloë crème\' en
oraal Dermaide Aloë tabletten gegeven.
Dit geheel werd elke 2 uur herhaald tot na 6
uur de patiënt zover was opgeknapt dat alle
vitale functies weer binnen normale grenzen
waren. Er was te weinig intacte huid om trans-
plantaties te overwegen. Na 18 uur was de
toestand nog steeds stabiel. Dermale ischae-
mie en huidnecrose waren minimaal. Een
niet behandeld gedeelte van de rechter voor-
poot was sterk afwijkend met onder meer ern-
stige verkleuring. In verband met de toestand
van de orale slijmvliezen werd de kunstmatige
voeding nog 24 uur voortgezet. In deze peri-
ode werd het dieromdeó uureenanalgeticum
toegediend en tweemaal per dag gesedeerd
voor de i.v. voeding, wondverzorging en lo-
cale en orale Aloë behandeling. Een week na
het ongeluk was re-epithelisatie al duidelijk
aanwezig en de pijn leek afwezig te zijn. Dertig
dagen na het ontstaan van de verbrandingen
was de genezing voltooid.

lu

S. Westra.

Hond/kat

Auto-immune huidziekten bij kleine
huisdieren

Esterre, P.: Affections cutanées liées ä 1\'auto-
immunité chez les carnivores domestiques.
Ij.\'
poini Vei.. 13, (62) 51-59. (1982).

Ook in Frankrijk wordt de kleine huisdicren-
prakticus frequent geconfronteerd met huid-
problemen. r>e auteur wekt zijn Franse colle-
gae op om in geval van negatieve bevindingen
bij het routine-huidonderzoek (hij rekent hier-
toe het klinisch onderzoek, m.o. huidafkrab-
sel, B.O., schimmelkweek en blocduitstrijk)
nader onderzoek te verrichten gericht op
auto-immune oorzaken, ook al zijn in dit op-
zicht de mogelijkheden nog beperkt. Voor de
nadere diagnostiek zijn vooral van belang se-
rologisch onderzoek (indirecte i.f t.) en patho-
logisch anatomisch onderzoek van huidbiop-
ten (paraffinecoupes en directe i.f t.). Met be-
hulp van deze technieken en de klinische ver-
schijnselen, waarbij o.a. de lokalisatie van de
laesies een erg belangrijke rol speelt, wordt een
indeling van auto-immune huidaandoeningen
gemaakt, zoals die bij de mens gebruikelijk is.

Dermaide Aloë®. Dermaide research corporation, 400 North Michigan .Av., Chicago II. 6061 I.

-ocr page 427-

a. Nonbullcuze dermalosen

1. Systemische lupus erythematosus (SLE),
in ongeveer 40% vande gevallen huidafwijkin-
gen, voorkomen van ANA-antilichamen, LE-
cellen.

2. Discoiede lupus erythematosus ([)LE).
ANA-negatieL Goedaardig verloop.

2. Discoiede lupus erythematosus (DEE).
ANA-negatief Goedaardig verloop.

b. Bulleuze dermatosen

1. Pemphigus (vulgaris, foliaceus, erythe-
matosus, vegetans): positieve i.f.t. van intra-
cellulaire substantie van de epidermis.

2. Pemphigoied: positieve i.f.t. van de basaal-
membraan van de epidermis.

Bulleuze stadia worden bij hond en kat zelden
aangetroffen in verband met z.elftrauma.
Aandoeningen als \'dermatitis herpetiformis\'
en huidnecrose ten gevolge van \'koude-
agglutinatie\' komen slechts terloops ter
sprake.

Differtieel diagnostisch komen bacteriën,
schimmels en parasieten als oorzaak in aan-
merking. Behandeling bij voorkeur met corti-
costeroiden.

Voor een beter inzicht kan het artikel van
harte ter lezing worden aanbevolen.

M. Beliehen!.

Kat

Nadelige gevolgen veroorzaakt door in-
brengen van catheters van polypropyleen
en polyvinyl in de uretha.

Uls, G. E. ei iiL: Adverse Effects Caused by
Polyprophylene and Polyvinyl Eeline Urinary
Catheters.
.Am. J. Vel. Res.. 42, (5). (1982)\'.

Bij gezonde katers werden catheters, gemaaki
van respectievelijk polypropyleen en polyvi-
nyl, ingebracht in de urethra gedurende een
periode van drie dagen.
Doel van dil onderzoek was na te gaan welk
laederend effect e.e.a. zou hebben op de wand
van de urethra en de blaas.
De volgende criteria werden beoordeeld:

1. Haematurie

Polypropyleen geeft in 100% van de gevallen
haematurie te zien en wel binnen 24 uur. Deze
haematurie is bovendien ernstiger van aard
dan bij de dieren met de polyvinylcatheters.
Het polyvinyl gaf daarbij ook minder vaak
aanleiding tot haematurie.

2. Bacterie-urie

Hiervoor kan in grote lijnen eigenlijk het-
zelfde gezegd worden als bij de haematurie.
Overigens blijken de meest voorkomende bac-
teriën Staphylococcen en Streptococcen te
zij n.

3. Microscopie van de mucosa

Het duidelijkste verschil betreft het resultaat
van het microscopisch onderzoek van
urethra- en blaasmucosa.
Urethrae van niet gecatheteriseerde katers zijn
vrijwel nooit (microscopisch) te onderschei-
den van urethrae, waarin een polyvinylcathe-
ter is aangebracht.

Kortom, wanneer als (voorlopige) therapie
wordt gebruik gemaakt van een permanente
catheter in de urethra (bijv. bij blaasatonie ten
gevolge van een lang bestaande urethra-
obstructie) dan verdient de catheter gemaakt
van polyvinyl de voorkeur.

J. Th. Govens.

Hond

Levercirrhose tengevolge van langdurige
behandeling met anteleptica

Bunch, S. E., Castleman, W. L., Hornbuckle,
W. E., and Tennant, B. C.: Hepatic cirrhosis
associated with long-term anticonvulsant
drug therapy in dogs.
J. Am. Vet. Med.
181, W, 357-362. (1982).

Langdurige behandeling met anteleptica
wordt meestal bij honden met toevallen toege-
past. Desondanks wordt slechts zelden gecon-
stateerd dat hierdoor een leverbeschadiging
kan ontstaan.

Auteurs beschrijven de ziektegeschiedenis van
i honden waarbij na een behandeling gedu-
rende 2-3 jaren met respectievelijk fenythoïne
en of primidon een chronische actieve hepati-
tis ontstond. De ziekteverschijnselen werden
gekenmerkt door anorexie, prestatievermin-
dering en onrust, terwijl bij 2 van hen tevens
ascites bestond.

Geen der patiënten had gedurende de behan-
deling een leverbeschadigende ziekte doorge-
maakt, terwijl tevens kon worden uitgesloten
dat leverbeschadiging door omgevingsfacto-
ren, dieet of overige medicamenten werd ver-
oorzaakt.

Levercirrhose onder dergelijke omstandighe-
den is een ongewone bevinding bij de hond en
derhalve achten auteurs de 5 ziektegevallen
een te groot aantal om het verband tussen
levercirrhose en medicamentatie met primid-
on als toevallig te bestempelen. Een ver-
hoogde activiteit van alanine-amino-
transferase (ALA\'f, ALA-synthetase),
glutamaat-oxalaat-transaminase (GOT,
aspartaat-amino-transferase) en alkalische
fosfatase (AP) wordt meestal bij honden met
een chronische leveraandoening waargeno-

-ocr page 428-

Bij een aanzienlijk verlies van de leverfunctie
kan bovendien hypo-albuminemie en een ver-
traagde uitscheiding van broomsulfaleïne
(broomsulfophtaleïne. BSP) worden gecon-
stateerd.

Zonder een ernstige leverbeschadiging te ver-
oorzaken kan blijkens de gegevens van andere
auteurs ook een verhoogde activiteit van
Al.AT en AP worden waargenomen na medi-
catie met hetzij primidon. fenytboïne of feno-
barbital. Hierbij bleven ecbter de serumwaar-
den van gamma-glutamyl-transferase
(glutamaat-pyruvaat-transferase, GPT) en
galzuren (bepaald met behulp van de \'Conju-
gated Bile Acids Solid Radioimmunoassay-
kit", Becton. [Dickinson. Immunodiagnostics.
Orangeburg, NY) normaal, terwijl deze bij de
5 patiënten waren verhoogd.
De histologische veranderingen in de lever
van 4 honden vertoonden het beeld van een
macronodulaire of micronodulaire levercir-
rhose. In verband hiermede wordt opge-
merkt dat primidon bij proefdieren en de
mens vrijwel geen schadelijke neveneffecten
veroorzaakt; fenythoïne daarentegen bleek bij
de mens wel degelijk hepatotoxische eigen-
schappen te bezitten, waarschijnlijk tenge-
volge van idiosyncrasie of hypersensiviteit.
Daar het verband tussen primidon-
medicamentatie en chronische leveraandoe-
ning nog onbekend is wordt de vraag opge-
worpen of primidon een oorzakelijke
hepatotoxine is bij slechts enkele individuen,
of dat toxinen uit de omgeving als mede-
verantwoordelijke factor hierbij een rol spelen.
Auteurs hebben dan ook een onderzoek inge-
steld naar de frequentie van levercirrhose in
combinatie met een langdurige primidon-
behandeling. Te dien einde werden bij 17 pati-
ënten, welke gedurende 2 jaren of langer uit-
sluitend met primidon ofwel primidon in
combinatie met andere anteleptica werden be-
handeld. leverfunctietests verricht.
Bij 9 van de 17 patiënten
{5Wc) werd welis-
waar een verhoogde activiteit van alkalische
fosfatase cn alanine-aminotransferase of een
verlaagde uitscheiding van BSP gevonden,
doch de klinische kenmerken van een ernstige
leverinsufficiëntie konden slechts bij 2 patiën-
ten (11.8%) worden geconstateerd. Hieruit
concluderen auteurs dat bepaalde leverfunc-
tietests bij honden die gedurende langere tijd
met enteleptica worden behandeld abnormale
waarden kunnen aangeven, doch dat een zo
ernstige leverbeschadiging als bij de 5 beschre-
ven honden zelden voorkomt.
Indien zich cen ernstige leverbeschadiging als
gevolg van primidon-medicatie voordoet be-
velen auteurs aan om deze medicamentatie
gedurende
2-3 weken geleidelijk te verminde-
ren en te vervangen door fenobarbital in de
halve hiervoor aangegeven dosering. Deson-
danks vrezen auteurs dat ook dit medicament
leverbeschadiging zou kunnen veroorzaken.
Volgens auteurs wordt een halfjaarlijkse con-
trole van de leverfunctie wenselijk geacht bij
iedere patiënt die gedurende langere tijd met
anteleptica tnoet worden behandeld.
Hierbij kan een verhoging van AP en ALAT
worden verwacht, hetgeen echter niet noodza-
kelijkerwijze op een bestaande of te verwach-
ten leveraandoening behoeft te duiden.
Een verhoging van SGP f en de in het serum
aantoonbare galzuren in combinatie met een
vertraagde uitscheiding van BSP duidt echter
volgens auteurs wel degelijk op een leverfunc-
tiestoring, zodat in dergelijke gevallen leverbi-
opsie geïndiceerd is.

H. //. Thalheimer.

Oncologie

Reactivatie van latent aanwezige katten
leukemie virus (PeLV) infectie

Rojko, J. I-.. Hoover, E. A.. Quackerbush. S.
L., and Olsen. G.: Reactivation of latent fe-
line leukaemia virus infection.
Nature. 298.
385-388. (1982).

Bij 10 volwassen SPF-katten werd een regres-
sieve (self-limiting) FeLV-infectie veroor-
zaakt door oro-nasale toediening van een
kleine dosis FeLV. Na
3 weken kon geen
FeLV-antigeen meer worden aangetoond in
leucocyten uit het perifere bloed (peripheral
blood mononuclear leucocytes = PBML). ter-
wijl er wel antistoffen gericht tegen FOCMA
(feline oncornavirus associated cell mem-
brane antigen) werden gevonden.
16-20 Weken na de FeLV-besmetting werden
beenmergcellen, mesenteriale lymfkliercellen.
peritoneale macrofagen en PBM
I. verzameld.
Al deze cellen waren negatief voor FeLV
(-antigen), getest door middel vande immuno-
fluorescentic test op gefixeerde cellen of door
middel van de virus-isolatie test. Echter na 6
dagen kweken van deze cellen
in vilro kon in
8 10 gevallen infectieus FeLV worden aange-
toond in dc beenmerg- en lymfkliercellen. ter-
wijl dat niet het geval was bij gekweekte cellen,
afkomstig van niet geïnfecteerde katten.
Uit gekweekte beenmergcellen afkomstig van
2 katten met FeLV-negatieve lymfosarcoom
kon ook FeLV worden aangetoond. Bloed en
tumorcellen waren negatieL ook na kweken.
L\'it gekweekte beenmerg- en thymuscellen af-
komstig van kittens geboren uit een moeder,
welke met FeLV geïnfecteerd was geweest,
echter waarbij Fel.V nooit was gevonden kon
ook in 3 5 gevallen FeLV worden aangetoond.

-ocr page 429-

Uit deze proeven volgt, dat latente Kel.V in-
fecties worden gekarakteriseerd doordeafwe-
zigheid van infectieus virus in vers geïsoleerd
beenmerg, lymfklier, macrofaag en PBMl. en
door reactivatie van virale infectiviteit van
gekweekte beenmergcellen en in mindere mate
van gekweekte lymfkliercellen.
f^e/e gegevens suggereren, dat regressieve
Fel.V-infecties in feite latente (niet produk-
tieve) infecties zijn van de myelocytaire cellen
van het beenmerg en bepaalde cellen uit de
lymfklieren.

F.en dergelijke koppeling van viruslatentie in
vivi)
met virus reactivatie in viiro. zoals be-
schreven bij het Epstein-BarrVirus(een veron-
dersteld menselijk herpesviraal oncogen. dat
hoogstwaarschijnlijk mede verantwoordelijk
is voor het ontstaan van een bepaald type
lymfosarcoom (Burkitt-lymfoom en een be-
paald type carcinoom in de neus-keelholte)
wordt toegeschreven aan de aanwezigheid
versus afwezigheid van de immuunrespons
van de gastheer op de tnet virus besmette cel-
len.

Uit verdere proeven bleek, dat corticosteroie-
den kunnen bewerkstelligen, dat katten welke
een latente FeLV-infectie haden. persistent
geïnfecteerd werden. Corticosteroieden had-
den ook
in viiro een effect op de reactivatie
van FeLV uit latent geïnfecteerde beenmerg-
cellen en peritoneale macrofagen.
Bovengenoemde bevindingen suggereren, dat
de meeste katten, welke door FeLV geïnfec-
teerd worden een persistente infectie van
beentnergcellen ontwikkelen. Een klein deel
van deze katten in de vorm van besmetting
van de meeste hemopoëtische cellen met daar-
uit volgende virusuitscheiding.
De meerderheid (>
70%) echter in de vortn
van een kortdurende produktieve infectie,
welke beknot wordt door immunologische af-
weer van de gastheer. Wat dan overblijft iseen
geïntegreerde latente infectie van myeloiede
precursor cellen en T-lymfocyten, welke gere-
activeerd kunnen worden door wegnatne van
dc immunologische controle door groei i/i
viiro of door immunologische veranderingen
in vivo. zoals bijvoorbeeld op kunnen treden
bij het ouder worden of bij toediening van
bepaalde geneesmiddelen.
Deze hypothese zou een verklaring kunnen
geven voor terugkerende viraemiën, voor ver-
lengde incubatieperioden, voor persisterende
hoge titers van antivirale- en anti-FOCMA
antilichamen, voor het verschijnen van F-eLV
p27 antigeen in het serum van niet viraemische
dieren en voor het voorkomen van FeLV-
negatieve, maar FOCM,A-positieve lymfo-
sarcomen leukemiën in natuurlijk besmette
huiskatten.
 K. Weijer.

ProeMieren

Klimaatregeling in dierverblijven

Baskerville, M. and Seamer, J. H.: Useofport-
able filter units to control the animal house
environment.
Ixii^oralorv Anima!.\':. 16.
J60. (1982).

Een essentieel onderdeel van de proefdierhou-
derij is een optimale klimaatbeheersing, toe-
gesneden op het soort proefdier. Een geschikt
klimaat wordt op onze breedtegraad verkre-
gen door frequente luchtwisselingen van ver-
warmde en gefiltreerde buitenlucht. Dit sys-
teem brengt hoge kosten met zich mee.
De vereiste temperaturen liggen tussen de 16°
C en 25° C en het ventilatievoud kan oplopen
tot 18 luchtwisselingen per uur, afhankelijk
van de bezetting van het betrokken bedrijf
Het gebruik van lucht die gezuiverd wordt en
weer op de goede temperatuur gebracht
wordt, zou sterk kostenbesparend kunnen
werken.

In de publikatie wordt de invloed van een
draagbare recirculerende filterunit op het kli-
maat in een slecht geventileerde ruimte met
ratten beschreven.

Een van de grootste problemen bij hel houden
van knaagdieren is de vorming van ammonia-
gas door bacteriën uit urine. Een concen-
tratie van 50 ppm veroorzaakt al histologische
veranderingen in het slijmvlies van de voorste
luchtwegen bij ratten. Een voor dit doel ge-
contrueerde filterunit met een kool- en een
deeltjesfiller bleek sterk gereduceerd te
werken op de NH, concentratie.
Ook in het microklimaat in de kooien werd
een aanzienlijke reductie van NH, bereikt.
Mogelijk wordt dit effect tnede bereikt door
afremming van de bacteriegroei, doordat de
vochtigheid in de kooien afneemt.
Daarnaast werd een aanzienlijke afname van
het aantal micro-organistnen bereikt.
Dc filterunit is eenvoudig en goedkoop en
heeft als neveneffect dat de werkomgeving
voor mensen door wegnemen van NH, en an-
dere geurstoffen en het reduceren van moge-
lijk allergene stofdeeltjes, een stuk aangena-
mer wordt. Daarnaast is een voordeel dat met
minder energieverlies gewerkt wordt.

./. F. Koopman.

Rund

Partus-inductie bij het rund met clopro-
stenol

.lohnson, C. T. and .lackson. P. S.: Induction
of parturition in cattle with cloprostenol.
Br.
Vet.
./., 138. 2!2-223. (!982).

-ocr page 430-

Schrijvers onderzochten in hoeverre clopro-
stenol (een synthetisch
Prostaglandine) in
staat is de partus bij het rund te induceren.
Hiertoe werden de volgende experimenten
verricht:

1. 17 melkkoeien werden tussen 250 en 280
dagen graviditeit i.m. met 500 ugcloprostenol
behandeld;

2. 30 melkkoeien werden tussen 260 en 300
dagen graviditeit op dezelfde wijze behandeld.
Bij veertien van deze dieren werd de partus
geïnduceerd wegens een ernstige mate van ui-
eroedeem en bij 16, die gedekt waren door een
charolais stier, werd dit gedaan om problemen
bij de partus te voorkomen;

3. 13 vleesrunderen werden tussen 282 en
287 dagen graviditeit behandeld om proble-
men bij de partus te voorkomen.

Bij een aantal runderen werd het progesteron-
en oestradiol-17/3 gehalte in het bloedplasma
bepaald.

De volgende resultaten werden verkregen:

— inductie van de partus tussen 250 en 255
dagen graviditeit is moeilijk. Het interval
cloprostenol injectie-partus bedroeg bij
deze dieren gemiddeld 115 uur tegen 44
uur bij de tussen 260 en 280 dagen gravidi-
teit geïnduceerde koeien;

— partus inductie vergemakkelijkt het ge-
boorteproces niet. De kalveren geboren uit
koeien waarbij de partus was geïnduceerd
waren zelfs zwaarder dan de kalveren ge-
boren uit controle koeien;

retentio secundinarum trad op bij 70% van
de dieren waarbij de partus was geïndu-
ceerd. Er was geen verschil aantoonbaar in
de progesteron en oestradiol-17/3 gehalten
tussen de koeien die aan de nageboorte
waren blijven staan en de koeien waarbij
dit niet het geval was;
~ een aantal koeien waarbij de partus voor
de 265 dagen graviditeit werd geïnduceerd
kreeg een ernstige endometritis.
Schrijvers concluderen dat partusinductie
voor de 274 dagen graviditeit dient te worden
afgeraden. Daarna is partusinductie alleen
verantwoord om uieroedeem en speenbetrap-
pen te verminderen of te voorkomen.

A. de Kruif.

Rund

Vliegenbestrijdlng met geïmpregneerde
oormerken

Liddel. .1. S. and Clayton. R.: Long duration
fly control on cattle, using Cypermethrin im-
pregnated ear tags.
Vei. Rec.. 110,502, (1982).

Vliegenbestrijding bij grazend vee kon tot
voor kort slechts gebeuren door herhaalde
behandelingen. Gezocht werd daarom naar
een methode om door een eenvoudige toepas-
sing van een insecticide gedurende het hele
weideseizoen bescherming te verkrijgen.
Voortbouwend op de resultaten van anderen
ontwikkelde Shell een kunststof oormerk, dat
was geïmpregneerd met cypermethrine, een
synthetische pyrethroid.

Een proef werd genomen met 60 stieren, waar-
bij 30 dieren een geïmpregneerd oormerk in
ieder oor kregen, terwijl de overige 30 dieren
als onbehandelde controles dienden. De groe-
pen werden naast elkaar geweid, slechts ge-
scheiden door een dubbele afrastering.
Twee maal per week werden op 20 dieren in
iedere groep de vliegen geteld op de kop en één
kant van het lichaam, tussen 11.00 en 15.00
uur, als het weer zulks toeliet.
Over de gehele proefperiode van 16 weken
werd het aantal vliegen op de dieren met oor-
merken met 91 procent verminderd. Pervlieg-
soort bedroeg de reductie:

— voor Muscasoorten en Hydroihea irri-
lans :
82%

— voor Haemalohia irriians : 100%
en voor
Stomoxys cakiirans : 89%.

De proef moest worden gestaakt toen de die-
ren werden afgevoerd. Er waren toen noggeen
aanwijzingen dat het effect verminderde.

H. Heinrich.

Rund

Leucose/infectiewegen

Roberts. D. H,, Lucas, M. H., Wibberly, G.,
and Chasey, D.: An investigation into the sus-
ceptibility of cattle to bovine leukosis virus
following inoculation by various routes.
Vei.
Rec..
110, 222. (1982) \'

De auteurs doen verslag van een onderzoek,
waarbij het effect vandc besmettingswijze van
runderen met BLV op de incubatieperiode
werd nagegaan met behulp van het aantonen
van antilichamen via de Agid.
Als agens werden leucocyten van dieren, be-
smet met Bl.V, langs verschillende wegen in-
gebracht bij 12 stieren van 1 jaar oud, bij 4
vaarzen van 2 jaar oud en 4 schapen, afkom-
stig van een BLV-vrij bedrijL Alle dieren
waren vóór de besmetting met BLV vrij van
antistoffen. Vijf verschillende infectiewegen,
te weten de orale, tracheale, subcutane, intra-
dermale en uterine, werden bestudeerd. Alle
proefdieren kregen op één dezer wijzen 5x10\'
lymfocyten van een met BLV besmette donor
toegediend. Voor de intra-uterine inoculatie
werden de lymfocyten gemengd met vers
sperma als inseminatie toegediend. Na de ino-
culatie werd 4 keer éénmaal per week, daarna
2 keer éénmaal per 14 dagen gevolgd door I x
per maand gedurende 24 weken een bloed-

-ocr page 431-

monster genomen voor virusisolatie en het
aantonen van antilichamen.
Bij
géén van de 12 stieren, die oraal waren
besmet, ontwikkelde zich een infectie met
Bl.V. ondanks de hoge dosering (voor het
aanslaan van een intradermale infectie zouden
2500 lymfocyten voldoende zijn). Na een in-
tratracheale. subcutane en intradermale be-
smetting waren vanaf weken na de inoculatie
zowel de virus-isolatie als het aantonen van
antistoffen vrijwel gelijktijdig positief.
Eén van de vier vaarzen, geïnsemineerd met
een mengsel van vers sperma en met BEV
besmette lymfocyten werd geïnfecteerd. Et
schijnt in vers sperma een factor aanwezig te
zijn. waardoor het aanslaan van het BLV
wordt voorkómen. Ook bij de besmette scha-
pen waren de onderzoeken positief, uitgezon-
derd na de intra-uterine besmetting.
Het virusantigeen werd in met Bl.V besmette
lyrnfocyten eerder aangetoond met de co-
cultivatie-methodiek (Ressang) dan met de
electronenmicroscopische methode, waarmee
Bl.V-deeltjes in tot mitose gestimuleerde lym-
focyten worden opgespoord.

J. J. Koopman.

P.V.P. Jodium als alternatief voor anti-
biotica

Bruhn, .1.. Andresen. P.. and Górding, G.:
Polyvidon-.Iod-Schleimhautdesinfiziens eine
Alternatieve zu antibiotischen Präparaten bei
der Bauchhöhlenversorgung beim Rind.
Dischl. lierzil. Hschr.. 89, 250-252. (1982).

In een periode van ruim Ijaar is onderzocht
of, onder praktijkomstandigheden, 200 ml
20% P.V.P. Jodium als slijmvliesdesinfectans
geschikt zou zijn om runderen intra abdomi-
naal te behandelen na sectio cesarea.
P.V.P. Jodium is bruin, chemisch en biolo-
gisch indifferent. Behalve een antibiotische
werking heeft het ook een hemostyptische en
een membraanafdichtende werking hetgeen
fibrine-afscheiding tegengaat.
Van 154 proefdieren werden 74 dieren behan-
deld met P.V.P. Jodium. De 80 controle die-
ren kregen antibiotica intra abdominaal toe-
gediend. Beide groepen waren te vergelijken.
Er werd 6 weken post partum rectaal onder-
zoek gedaan naar peritonitiden en adhesies.
Bij 9 (= 5,8%) van de 154 dieren ontstond
peritonitis. In elke groep evenveel. Adhesies
werden vastgesteld bij 8,1% in de proefgroep
en bij 21,3% in de controlegroep.
Dit betekent dat P.V.P. Jodium 20% een
goed werkend alternatiefis voorde profylacti-
sche behandeling van de buikholte bij het
rund na sectio cesarea vooral ter voorkoming
van adhesies.

Ook met betrekking tot de keuringsbeslissing
bij slachting kort na de operatie kan deze
behandeling zijn voordeel hebben.

//. ,/. Buunk.

Schaap

Koperoxyde naaldjes ter voorkoming van
koperdeficiéntie bij schapen

Whitelaw, A., Eawcett, A. R. en Macdonald,
A. J.: Cupric oxide needies in the prevention
of swayback.
Vet. Rec.. 110, 522. (1982).

Op een bedrijf van de Hill farming Research
Organization kwam in 1980 bij lammeren
enige tijd na de geboorte swayback voor. Op
10 februari 1981 werden 25 van 50 dragende
Scottish Blackface schapen oraal behandeld
met ieder 4 g koperoxyde naalden tn een gela-
tine capsule (May & Backer).
Bij de 28 lammeren van behandelde ooien
kwam geen swayback voor. Bij de 29 lamme-
ren van de onbehandelde groep werden 6 lam-
meren met aangeboren swayback gezien en bij
8 lammeren trad swayback op voor ze vijf
weken oud waren. Van de laatste 8 werden er 4
behandeld met I g koperoxyde oraal, zonder
succes. Op een leeftijd van vijf weken ontvin-
gen de gezonde lammeren van de onbehan-
delde ooien 1 g koperoxyde; er ontwikkelde
zich bij deze lammeren verder geen swayback.
De vacht van de lammeren van de groep onbe-
handelde ooien was duidelijk (niet nader om-
schreven;
Ref.) minder dan die van de lamme-
ren van de behandelde ooien.
Er werd geen koperintoxicatie gezien. Het
plasma kopergehalte (microgram 100 ml)
steeg bij de ooien in de proefgroep van 26
(10 2) naar 74 (20 4) daalde naar 27 (26/5) en
steeg weer naar ,36 (6 8). Bij de onbehandelde
groep ooien waren deze gehaltes respectieve-
lijk 24, 14, 10 en 30. (Alleen het gehalte van 74
op 20 4 in de groefgroep is normaal;
Ref.)
Het plasma kopergehalte was bij lammeren
van de behandelde ooien normaal en bij de
lammeren van de onbehandelde ooien laag (19
op 26, 5); na preventieve behandeling op 26, 5
steeg dit tot 110 (25 \'6). Bij de 4 curatief be-
handelde en niet genezen lammeren was het
kopergehalte in het plasma na de behandeling
sterk variabel en gemiddeld hoog (182 ± 30).
(Op Nederlandse bedrijven met lage koperge-
halten in het ruwvoer en tevens weinig kracht-
voer geeft kan een dergelijke preventie succes-
vol zijn. De Texelaar heeft echter een geringe
koperhehoefte en een lage toxiciteitsdrempel;
Ref) C. D. iV. König

-ocr page 432-

Varken

Atrofische rhinitis: Pathogeniteitsver-
schillen tussen
Pasteurella-multocida-
stammen

Rutter, J. M. and Rojas, X.: Atrophic rhinitis
in gnotobiotic piglets: Differences in the pa-
thogenicity of
Pasieurella multocida in com-
bined infections with
Bordetella hronchisepii-
ca. Vet. Rec..
110, 5i/-5i2, (1981).

Met behulp van intranasale infectieproeven
bij gnotobiontische biggen werd de pathoge-
niteit van 2
Pasieurella muhocida-\'iVdmmen
(nr. 3 en 7) alleen en in combinatie met Borde-
tella bronchiseptica
met elkaar vergeleken.
Bij de biggen welke geïnfecteerd waren met
B.
brotuhisepliea
en P. muhocida 3 werd de
sterkste stijging van het aanlal
P. mulioclda-
kiemen waargenomen.

In combinatie mei P. multicida 3 kon B. bron-
chiseptua
ook hier in een later stadium vande
infectie aangetoond worden dan bij de biggen
die alleen met
B. bronchiseptica of met de
combinatie van
B. bronchiseptica en P. mul-
tocida 1
geïnfecteerd waren.
Een ernstige conchae atrofie trad alleen op bij
de biggen die geïnfecteerd waren met
B. bron-
chiseptica
èn P. multocida 3.
Bij de biggen die geïnfecteerd waren met
B.
bronchiseptica
of P. muhocida 3 alleen of met
de combinatie van
B. bronchiseptica en P.
muhocida 1
werd een matige conchae atrofie
veroorzaakt.

Een infectie met alleen P. muhocida 1 had
geen lesies tot gevolg.

De auteurs concluderen dal de ernstige schade
aan de conchae en bovenkaak eerder aan
P.
muhocida
3 was toe le schrijven dan aan B.
bronchiseptica
en de verschillen in pathogeni-
teit van
P. muhocida-\'\\^o\\\'dUti misschien in
verband gebracht kunnen worden mei hun
vermogen om in de neusholte te koloniseren
of loxine te produceren; ernstige AR wordt
mogelijk veroorzaakt door een gecombi-
neerde infectie van
B. bronchiseptica èn be-
paalde
P. /)ii///()c/</a-stammen.

H . A. Hunneman.

Ziekte van Aujeszky: Oranasale proefin-
fectie na vaccinatie met een geïnactiveerd
vaccin

Pensaerl, M. B.. Vandepulte, J. and Andries,
K..: Oronasal challenge of fatlening pigs after
vaccination with an inactivated Aujeszky\'s
disease vaccine.
Res. l et. Science. 32, 12-16.
(1982).

De ziekte van Aujeszky veroorzaakt aanzien-
lijke verliezen onder mestvarkens. Vaccinaties
kunnen de economische schade ten gevolge
van deze virusinfectie beperken.
In deze studie werd onderzocht in hoeverre
een één- of tweemalige vaccinatie met Gesky-
vac van varkens lussen de 8 en 20 weken oud
bescherming induceerde tegen een oronasale
proefinfectie op een leeftijd van 22-27 weken.
Als voornaamste criteria voor bescherming
golden koorts en gewichtsverlies.
De dieren waren geboren uit geënle en niet-
geënte zeugen. Na vaccinatie ontwikkelden de
varkens afkomstig van ongevaccineerde zeu-
gen neutraliserende antilichamen. Dil was
echter niet het geval bij varkens geboren uit
geënte zeugen. De auteurs gebruikten de con-
ventionele serumneutralisatietest waarbij het
virusserum mengsel 1 uur wordt geïncubeerd,
(Ref.). Bij de challenge bleek dal de vaccina-
tie(s) geen volledige protectie gaf. De geënte
varkens waren wel gedeeltelijk beschermd,
zoals bleek uit een reductie van hel gewichts-
verlies en van de koortsperiode in vergelijking
mei de controles. Een tweemalige enting gaf
betere resultaten dan een éénmalige. De en-
ting was bij maternaalimmune varkens duide-
lijk minder effectief dan bij seronegatieve var-
kens. Er scheen een zekere correlatie te
bestaan lussen de neutralisatie-liter op het
tijdstip van challenge en de mate waarin de
varkens beschermd waren. Deze studie maakt
nog eens duidelijk dat een van de grootste
problemen in de huidige .Aujeszky situatie de
enting van biggen geboren uit gevaccineerde
zeugen betreft.

J. T. van Oirschot.

Voedingsmiddelenhygiëne

Campylobacter infectie door melkdrin-
ken

Porter. 1. A. en Reid. f. M. S.: A milk-borne
outbreak of
Campylobacter infection. ./. Hyg.
Camb..
84. 415-419. (1980).

Overdracht van Campylobacter species van
het dier op de mens via het drinken van rauwe
melk behoort tol de mogelijkheden. De au-
teurs geven een overzicht van de lol nu toe
gepubliceerde uitbraken en beschrijven een
epidemie van campylobacteriosis.
Campylobacter jejuni werd geïsoleerd uit de
faeces van 148 patiënten en 57 symploomioze
personen na de consumptie van ca 2 ton onge-
pasteuriseerde melk, die ten gevolge van zeer
slechte weersomstandigheden en uitval van de
eleclriciteit rauw moest worden verkocht. De
incubatie-tijd varieerde van 2-11 dagen met de
top bij 5 dagen. Er waren geen secundair ge-
ïnfecteerde gevallen. De morbiditeit was 50%.
6 Patiënten moesten worden opgenomen. De

-ocr page 433-

ziekte kwam voor bij alle leeftijdsgroepen
maar speciaal bij de 1-10 jarigen. [3e meeste
patiënten herstelden compleet binnen 1 week
en er werden geen dragers gevonden. Binnen
14 dagen waren 50% en na 2 maanden waren
alle positieve personen weer negatief.
Het onderzoek van de betrokken koeien was
negatief evenals van de geproduceerde tank-
melk en gebruikte waterbronnen. Wel bleek I
\\an de 16 melkfilters besmet.

H. Mol.

Is het celgetal wel een goede mastitis-
indicator?

Park. D. L. and Morgan. D.: Dairy berd mas-
titis quality control program.
J. Fd. Prol.. 44,
921-922. (1981).

De auteurs onderzochten de melk van 34 be-
drijven maandelijks gedurende 1 jaar op het
celgetal, het aantal
Slaph. aureu.s tn Sir. aga-
lacilae
om de waarde van een bestrijdingspro-
gramma te evalueren. De betrokken eigenaars
werden na ieder onderzoek van de resultaten
en de mogelijke te nemen maatregelen op de
hoogte gesteld.

Zij namen een significatie afname waar in het
totaal aantal streptococcen = staphylococcen
gedurende de proefperiode, waarbij de af-
name van het aantal staphylococcen overheer-
send was. Zij verklaren dit doordat zij
Sir.
agalacllae
meer als infectieus micro-
organismen van dier toe dier overgaat.
Slaph.
aureus
wordt meer in verband gebracht met
melkinstallatie problemen en uier traumata.
De curve was bimodaal met toppen in de win-
ter en zomer. Het celgetal alleen bleek geen
goede mastitis indicator voor de bedrijven. In
ca 12% der testresultaten, was er een groot
aantal tnastitis verwekkers met een laag celge-
tal of een hoog celgetal met slechts cen gering
aantal mastitis verwekkers.
Bij eliminatie van deze groep waarnemingen
blijkt het celgctal wel een goede indicatie te
geven met een grens van 8 x lO\'. Combinatie
met de tellingen van
Str. agalactiae en Staph,
aureus
gaf niet alleen een goede inventarisatie
maar ook een goede indicatie voor dc gewen-
ste bestrijdingsmaatregelen.
(Deze gegevens stemmen overeen tnet door
ons verzameld nog niet gepubliceerd cijferma-
teriaal. flcrbeziening over de waarde van het
celgetal als enig criterium bij de Gezond-
heidsdiensten is geen luxe;
Ref.)

11. Mol.

Vogel

De therapie van bumblefoot bij roofvo-
gels

Gerlach. Ch.: Erfahrungen und neue Versuche
bei der Heilung der Vogelhaut und dicken
Hände bei Greifvögeln.
Der praktische Tier-
arzt.
5. 440-444. (1982).

De vogelhuid is anders opgebouwd dan de
zoogdierenhuid. De epidermis bestaat uit vier
lagen en is dunner dan bij zoogdieren. Het
corium is goed gedifferentieerd. Het
Stratum
compactum bevat elastische vezels en in de
voetzolen vetkussens. terwijl het
Stratum pa-
pilläre secundaire papilvorming aldaar ver-
toont.

De wondgenezing bij vogels verloopt anders
dan bij de zoogdieren. Nadat bij vogels een
wond is ontslaan, vormt zich een stolsel op de
wond met daaronder wondsecretum dat kan
stollen. Zodra het wondoedeem is weggetrok-
ken rukt het omliggende epitheel op en kruipt
onder de wondkorst. Dit in tegenstelling tot
de zoogdieren, waarbij de korst eerst wordt
opplost voordat het epitheel over het granu-
latieweefsel groeit. In de poten is de granula-
tievorming steviger en sneller. Dit is, volgens
de autrice. een gevolg van de beter ontwik-
kelde papillen aldaar. Ook hier kruipt het op-
rukkende epitheel onder de korst, waarbij
eventueel nieuw gevormd weefsel door druk-
necrose te gronde kan gaan. Wordt het on-
derliggende weefsel geïnfecteerd, dan ontstaat
de zogenoemde bumblefoot.

De autrice kwam tot de vraagstelling of de
wondgenezing bij vogels le ondersteunen is
door het wondsecretum af te voeren en de
korstvorming tegen te gaan met antistollings-
middelen.

Dit wordt toegelicht aan de hand van een
patiënt namelijk een monniksgier, die enkele
maanden tevoren al eens geopereerd was aan
zijn rechterpoot. De wond leek toen mooi
genezen maar er bleek een llcgmoon te zijn
ontstaan die zich over de gehele poot uit-
breidde. Conservatieve behandeling, locale
antibioticumtherapic en parenterale behande-
ling bleven zonder succes.
Uit het flegmoon werden nu béta-
hemolytische
Staphylococcus aureus en anae-
robe kiemen gekweekt; een antibiogram
werd ingezet. Bovendien bleek dat de vogel
een ontstekingsbloedbceld bezat. De resulta-
ten noodzaakten tot operatie, waarbij het pro-
ces op drie plaatsen werd geopend en etter
vverd verwijderd. Veel weefsel kon men niet
wegnemen, anders bleef er te weinig gezond
materiaal over om te kunnen hechten. Het
geopende proces v\\erd gespoeld met een desin-

-ocr page 434-

fectans en met gekookte fysiologische NaCl-
oplossing met daarin fibrolan (1 ampul met
fibrolysine 25 E.. desoxyribonuclease 15.000
E.), heparine (1500 E.), antibioticum (500 mg
synthetische penicilline) en pimafucine (25
mg.) als schimmelprofylaxe. Tenslotte werd
de ontstane holte opgevuld met een antibioti-
cumpoeder. De wond werd door middel van
enkele knoophechtingen gesloten en verbon-
den met een stevige polstering.

Elke dag werd de wond tussen de hechtingen
door opnieuw gespoeld met bovenstaande op-
lossing en verbonden. Op dag vier post opera-
tionem liet men de fibrolan weg uit de oplos-
sing. Na tien dagen verwijderde men het
verband en leek de poot genezen, maar op
dag elf constateerde men opnieuw fluctuatie
in de poot!

Allereerst werd een bacteriologisch onder-
zoek gedaan en wederom een antibiogram in-
gezet. Het proces werd opnieuw geopend,
maar nu mèt een drain open gehouden. Dage-
lijks spoelde men het proces. Ditmaal ten eer-
ste met gekookte fysiologische zoutoplossing,
daarna met een antibioticum vervolgens he-

Therapie innerer Krankheiten der Haus-
tiere

(Zweite neiihearheiie und erweiterte Auflage, von
Prof. Dr. II. Eikheimer. I\'erd. Enke Verlag Stutt-
gart I9H0. Prikt DH 6/i. j

Tien jaar na de eerste uitgave van het bovenge-
noemde handboek over de therapie bij inwendige
ziekten van zowel grote als kleine huisdieren ver-
scheen de tweede druk Aan deze uitgave werkten
prof. dr.
Cl. Dirksen en proL dr. W. Hofman mee.
Voor iedere dierenarts is een boek met therapieën
een prettig bezit, men wil ook wel eens wat anders
proberen dan datgene wat men gewoon is. In het
voorwoord vermeldt de schrijver dat hij op verzoek
van vele praktici meeraandacht heeft besteed aan de
etiologie, de diagnose en de differentiële diagnose.
Hierdoor heeft het boek een belangrijke uitbreiding
ondergaan.

parine, en tenslotte opgevuld met een anti-
bioticum bevattende fibrolanzalf
Na drie dagen bleek het bloedbeeld verbeterd
te zijn. Na vijf dagen spoelde men voor het
laatst, nu met een betadine oplossing. De
drain werd verwijderd, de wond afgedekt en
de poot verbonden. Twee weken later bleek de
poot genezen en de vogel belastte hem goed.
Na twee maanden waren gezonde en zieke
poot niet meer van elkaar te onderscheiden.
Uit deze casuïstische waarneming trekt de au-
trice de volgende conclusies:

- Een half open wondbehandeling. eventu-
eel tot bij de peesscheden is mogelijk.
Voorwaarde is een goede hygiëne en het
sparen van de intacte huid.

- Het locaal gebruik van antistollingsmid-
delen en antibiotica is noodzakelijk.
Lucht moet tot de wond kunnen toetreden
(polstering en drainage), daardoor voor-
komt men anaerobengroei.
Antibiogrammen óók van anaeroben.
moeten vooraf ingezet worden.
Schimmelprofylaxe en therapie mag men
niet vergeten.

.M. Vroom.

Het is begrijpelijk dat de prakticus meer wil weten
over de diagnostiek, maar in het algemeen zal men
hierover beter en uitgebreider worden geïnformeerd
in de grote handboeken.

De schrijvers zijn er in geslaagd in een betrekkelijk
kort bestek veel therapeutische inogelijkheden aan
te geven. Naast de bekende inwendige ziekten wordt
ook aandacht besteed aan de therapie van de ver-
schillende infectieziekten. Onder het hoofdstuk
maag-darmkanaal wordt aandacht besteed aan de
worminfecties en aan de wormmiddelen. Ook de
vergiftigingen komen aan dc orde, zij het in een kort
bestek.

Voor een ieder, die zich wat uitgebreider wil oriën-
teren over de verschillende therapieën, is dit boek
een waardevolle aanvulling van zijn bibliotheek.
F.r worden nogal wat produkten vermeld van Duitse
firma\'s die bij ons minder bekend zijn, maar dit
bezwaar wordt wel ondervangen doordat meestal
een aantal therapieën wordt vermeld.

G. H agenaar.

-ocr page 435-

Advances in the control of theileriosis

Proceedings of an International Conference held at
the International Laboratory for Research on Ani-
mal Diseases in Nairobi, 9-13th Februari. 1981.

(L\'itgegeven door Maninus Nijhoff Publishers. Den
Haag. Boston. London, oiuler redaktie van A. D.
Irvin. M. P. Cunninghatn en A.
.V. Young. 1981. 427
pp. ISBN 90-247-2572-5 f
125,— (excl. BTW))

Bij het rund kent men minstens 6 Theileria soorten,
waarvan de Afrikaanse Oostkustkoorts, veroor-
zaakt door
Theileria parva. en de Mediterrane of
tropische theileriosis. verwekt door 7\'.
annulata.
behoren tot de hoofdoorzaken van het doen misluk-
ken van veeverbetering in grote delen van Afrika en
Azië, en mogen worden gerekend tot de meest pa-
thogene ziekteverwekkers van het rund. die door
teken worden overgebracht. Bij kleine herkauwers
ken men op zijn minst 4 soorten, waarvan
T. hirei
zeer pathogeen is. Ondanks veel onderzoek sinds
het begin van deze eeuw. is het voornaamste wapen
tegen theileriosis nog altijd de chemische bestrijding
van de vectoren, die niet alleen duur is, en proble-
men van toxiciteit, residuen e.d. oplevert, maar
waarvan de toekomstige bruikbaarheid ook steeds
problematischer wordt door het optreden van resis-
tentie bij de teken. Nog steeds is er geen in de
praktijk toegepaste methode van immunisatie tegen
I\'. parva: wat dit betreft is de toestand enigszins
gunstiger hij
T. annulata. Therapeutisch staat men
in hel veld nog altijd vrijwel machteloos tegen deze
ziekten.

In 1976 werd een eerste conferentie speciaal over
theileriosis belegd, eveneens in Nairobi, toen het
International
l.aboratory for Research on Animal
Diseases nog in zijn kinderschoenen stond. Als men
de rapporten over beide conferenties naast elkaar
legt. kan men vaststellen dal er veel aandacht is
besteed aan het probleem in deze 5 jaren, en tevens
dat er op bepaalde gebieden vrijwel stilstand is ge-
weest. maar op andere belangrijke vooruitgang is
geboekt. Opgemerkt dient te worden dat op beide
conferenties prakti.sch alleen aandacht is besteed
aan de ziekte hij het rund.

Het boek is het 14e deel van de serie \'Current topics
in veterinarv medicine and animal science\'. Het be-
slaat uil de weergave van 71 voordrachten, in 7
hoofdstukken ondergebracht: Epidemiologie (16
voordrachten. 100 pp);
in vitro studies (9 voor-
drachten. 44 pp); studies van dc overbrengende
teken (6 voordrachten. 29 pp); chemotherapie (8
voordrachten. 50 pp); immunisatie(8 voordrachten.
46 pp); immunologie (18 voordrachten, 120 pp);
economische aspecten (6 voordrachten, .30 pp). Uit
aantallen voordrachten en pagina\'s valt tot op ze-
kere hoogte op te maken welke aspecten het meest
in de belangstelling hebben geslaan. Er is weinig
nieuws gekomen sinds 1976 op het gebied van im-
munisatie. daarentegen mag worden gehoopt dat de
grotere aandacht die wordt besteed aan meer funda-
mentele aspecten vande immunologie kan leiden tol
betrouwbare, praktisch toepasbare methoden van
immunisatie. Veel vooruitgang is geboekt op het ge-
bied van de chemotherapie, waarvan nu bekend is
dat een antimalaria middel en een middel tegen
coccidiosis werkzaam zijn hij klinische theileriosis;

verwacht mag worden dat er binnen enkele jaren een
in de praktijk bruikbaar middel beschikbaar zal
zijn. Van het effect van individuele behandeling
dient men zich verder niet een te hoge verwachting
te maken, wat vele van de betrokken landen betreft.
Nieuw is tevens de aandacht die besteed is aan het
economische aspect van theilerosis, vooral aan het
afwegen van de kosten van bestrijdingsmaatregelen
tegenover de schade die wordt aangericht door de
ziekte. Deze schade lijkt uiteindelijk veel geringer te
zijn dan werd gedacht, voor zover het lokaal vee
betreft in endemische gebieden.
Het boek geeft een modern overzicht over de hui-
dige stand van veel van de kennis van theileriosis bij
runderen, een zeer goed overzicht ondanks het feit
dat het uiteraard onevenwichtig en met lacunes is
uitgevallen; dit is inherent aan het karakter van een
congres. Het mag niet ontbreken in de kast van
een ieder die zich in deze problematiek moet verdie-
pen. Voor deze (weinige) collega\'s is het zijn flinke
prijs dubbel en dwars waard, ondanks een zeer sto-
rende zetfout op de band van het boek.

6\'. Uilenberg.

Kompendium der Kleintierkrankheiten
2., überarbeitete und erweiterte Auflage

Mit arbeiter U. Kersten. J. Ralfs, F Schut, W. Witth
(Verlag M. und H Sehaper. Hannover I98I)

Dit 574 bladzijden omvattende compendium kan
beschouwd worden als het standaard dictaat ziekten
van het kleine huisdier van de kliniek voor kleine
huisdieren in Hannover. Ongeveerde helft van het
aantal pagina\'s is blanco en bestemd voor het
maken van aantekeningen. Dat is ook wel nodig,
omdat de tekst zeer gecomprimeerd, trefwoord ge-
richt is. Chirurgische therapieën worden wel aange-
geven, doch verder niet besproken.
De ziekten worden steeds uitermate kort geken-
schetst aan de hand van vier items: etiologie, symp-
tomatologie, prognose en therapie. Per ziekte
wordt gemiddeld circa éénderde bladzijde besteed.
Pathofysiologie en differentiaal diagnostiek ontbre-
ken.

Het boek is ingedeeld naar orgaansysteem. Daar-
naast zijn er nog hoofdstukken over infectieziekten
en intoxicaties. In deze laatste hoofdstukken komt
het beknopte karakter beter lot zijn recht dan bij de
behandeling van de ziekten van de orgaansystemen.
Achter in het boek is een lijst met geneesmiddelen
opgenomen met zowel de generische als de handels-
naam, alsmede de doseringen bij hond en kat en de
toedieningswijze.

Als naslagwerk zal dit compendium waarschijnlijk
minder goed voldoen gezien het sterk beknopte ka-
rakter van de tekst.

//. W\'. de Vries.

-ocr page 436-

Keuringsdierenartsen!

Geachte Redaktie

Na het lezen van \'de hartekreet\' van collega
Dufour in het
Tijdschrift voor Diergenees-
kimde.
107, (2!). 809-810. (1982). voelde ik
mij \'geroepen\' een wat andere zienswijze te
laten horen.

Uiteraard is het volkomen begrijpelijk dat vele
collegae het op z\'n minst als onprettigervaren,
dat er in de komende jaren (misschien ingrij-
pende) veranderingen in hun werkomstandig-
heden zullen moeten plaatsvinden. Toch zal
iedere bij de vleeskeuring betrokken veterinair
moeten proberen zijn persoonlijke belangen
gescheiden te zien van wat het algemeen be-
lang moet dienen.

Ik ben van mening dat persoonlijke beweegre-
denen juist bij ons (de wat solistisch ingestelde
personen die dierenartsen nu eenmaal zijn)
vaak onbewust worden verweven met de argu-
menten, welke ogenschijnlijk allereerst be-
ogen het algemeen belang te dienen.
Wanneer ik wat dit algemeen belang betreft,
het onderwerp \'Centrale laboratoria\' be-
schouw, zou ik de volgende pluspunten willen
noemen:

Het centraal uitvoeren van hoog gekwali-
ficeerde handelingen door onbevooroor-
deeld en bekwaam personeel levert be-
trouwbare en uniforme uitslagen op.
— De besparingen op het gebied van materi-
aal en onroerend goed zullen uiteraard
aanzienlijk zijn.

- Ook zullen er besparingen zijn op perso-
nele lasten. Uiteraard moeten we hierbij
denken aan het vervoer van onderzoekma-
teriaal. Maar de personele kosten van een
of twee bekwame chauffeurs met een goed
uitgerust gekoeld vervoermiddel, wegen
natuurlijk nooit op tegen de kosten van
een of meer laboranten, schoonmaakper-
soneel e.d. bij iedere afzonderlijke slacht-
inrichting.

-- Het laatste pluspunt dat ik wil noemen is
dacht ik in het kader van de volksgezond-
heid van groot belang. Dit punt betreft het
eigenlijke werk van de keuringsdierenarts,
wat onder meer bestaat uit het nemen van
de juiste keuringsbeslissing voor het
slachtdier.

Om tot die juiste keuringsbeslissing te
komen is het van groot belang dat
alle
onderzoekgegevens voldoende aandacht
krijgen en aldus naar behoren worden ge-
ïnterpreteerd.

Het bacteriologisch onderzoek levert een
van deze gegevens en zeker niet het minst
belangrijke.

Toch vind ik dat wij dit gegeven in zijn
juiste context moeten zien. Ik bedoel hier-
mede. dat wanneer de uitslag van met
name het bacteriologisch onderzoek nega-
tief uitvalt, het belangrijkste vaak nog
moet komen.

Zijn immers niet de gegevens welke vrijko-
men na uitbenen, spieren losmaken, con-
sistentiebeoordeling etc. niet net zo on-
misbaar om inzicht te krijgen in wat het
dier nu precies mankeert, om pas daarna
te kunnen komen tot die keuringsbeslis-
sing waar wij echt achter kunnen staan.
En zijn het juist niet deze laatste gegevens
waar vaak met wat te weinig interesse naar
geïnformeerd wordt omdat het bacteriolo-
gisch onder/oek (\'het uitgebreide onder-
zoek\' op het eigen laboratoriutn) negatief
is gebleken te zijn.

Zeist G. Th. H\'. van der Meer.

ÎD

(Buiten verantwoordelijl<heid van de redaktie)

MIÛ

Bijeenkomst van de Werkgroep
Dierpathologen

Bilthoven, 21 december 1982

De bijeenkomst /al dinsdagmiddag worden gehou-
den (aanvang 14.00 uur) in de vergader/aal 1 van
het Rijksinstituut voorde Volksgezondheid. .Anto-
nie van Leeuwenhoeklaan 9. Bilthoven.

Programma

14.00 Th. .A. M. Elsinghorst: \'Uterustumoren bij
dieren, speciaal bij het konijn\';

14.2.S W. Misdorp;\'F.nkcle klinisch-pathologische
aspecten van metastasering\';

14.50 Pauze;

15.05 E, Roos; \'Adhcsiemechanismen bij de vor-
ming van levernietastasen\';

15.45 .1. L. (>rondel; \'De invloed van antibiotica op
de immuunrespons\'.

-ocr page 437-

WHO-handleiding voor de diag-
nose, behandeling en preventie van
brucellose bij de mens

Het voorkomen van brucellose is een wereld-
wijd probleem. Niet alleen vormt het een be-
dreiging voor de volksgezondheid, maar ook
heeft brucellose bij dieren tot gevolg dat grote
hoeveelheden voedingsmiddelen van dierlijke
oorsprong ongeschikt blijken voor consump-
tie. Omdat brucellose bij de mens een voedsel-
infectie is, moet het zwaartepunt van de be-
strijding bij de dieren liggen. Deze bestrijding
heeft tot nog toe alleen bij de rundveestapel in
Noord-Amerika en Europa tot succes geleid,
doch globaal gezien is brucellose vanuit econ-
omisch standpunt nog steeds de belangrijkste
zoönose.

De thans verschenen handleiding gaat voor-
namelijk over de epidemiologie, pathologie,
diagnose, preventie en therapie bij de mens.
Ook onderwerpen als laboratoriumonder-
zoek en voorlichting met betrekking tot de
preventie komen aan de orde.
t^eze handleiding, die bijdragen van 18 des-
kundigen bevat, is voor hen die beroepsmatig
zijn geïnteresseerd, verkrijgbaar bij dr. Z. Ma-
tyas. Chief, Veterinary Public Health. Divi-
sion of Communicable Diseases. WHO Head-
quarters, 1211 Geneva 27, Zwitserland.

De LOI start met de opleiding
Dierenartsenbezoeker

De Leidse Onderwijsinstellingen zijn gestart
met de opleiding Dierenartsbezoeker. De op-
leiding en het examen staan onder toezicht
van de Vereniging van Fabrikantenen Impor-
teurs van Diergeneesmiddelen in Nederland
(FIDIN). Medewerking bij de opzet van deze
cursus is tevens verleend door de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde (K.N. M.v. D.).

t)e diergeneesmiddelenindustrie heeft de laat-
ste jaren een bijzonder snelle ontwikkeling
doorgemaakt. Als resultaat hiervan beschikt
de dierenarts overeen uitgebreid assortiment
farmaceutische preparaten.

Dat hij gebaat is bij goede informatie over ge-
bruik en toepasbaarheid van die geneesmid-
delen, spreekt vanzelf. Bovendien wil en moet
de dierenarts regelmatig op de hoogte worden
gehouden van de laatste ontwikkelingen op
dit gebied. Het op vaktechnisch verantwoorde
wijze verstrekken van deze informatie is bij
uitstek het terrein van de dierenartsenbezoe-
ker.

De LOI-opleiding Dierenartsenbezoeker
geeft de cursist inzicht in de wetenschappe-
lijke achtergronden van geneesmiddelen en
een fundamentele kennis over kleine en grote
huisdieren. Vanuit deze basiskennis, aange-
vuld met een produktgerichte, in zijn bedrijf
verworven kennis, zal de dierenartsenbezoe-
ker een geschoold en gewaardeerd gespreks-
partner van de dierenarts zijn. Bovendien
komt de opleiding tevens tegemoet aan de in
vakkringen reeds lang geuite wens om tot een
duidelijke functie-afbakening binnen het be-
stand van dierenartsenbezoekers te komen.
Voldoet de dierenartsenbezoeker namelijk
aan bepaalde genormeerde kwaliteitseisen,
dan zal hij zich duidelijker in zijn functie kun-
nen manifesteren en krijgt mede daardoor de
erkenning die het beroep nodig heeft.
De opleiding duurt tien maanden en vraagt
als vooropleiding minimaal HAVO (bij voor-
keur met in hel vakkenpakket biologie en
scheikunde), of één van de volgende diploma\'s
of getuigschriften: Gymnasium B, HBS B,
Atheneum. VHBO. VWO of HLS. Indien ge-
meend wordt een diploma te bezitten dat ge-
lijkwaardig is aan een van de hierboven ver-
melde, kan men natuurlijk altijd contact
opnemen met de Leidse Onderwijsinstellin-
gen. Het telefoonnummer is: 071-45 18 87. Of
schrijf naar: LOI. antwoordnummer 1. 2300
VB Leiden.

(Persbericht l.Ol).

-ocr page 438-

Dr. J. Frens - nieuwe Inspecteur
Veterinaire Dienst Centraal/Vete-
rinaire Hoofdinspectie

Per 15 november 1982 isdr. J. Frens benoemd
tot Inspecteur in algemene dienst vande Vete-
rinaire Dienst; Veterinaire Hoofdinspectie
van de Volksgezondheid te "s-Gravenhage.
waar hij werkzaam is in de sectie Diergenees-
middelen. Hij volgt dr. J. Boogaerdt op.
De heer Frens werd in 1939 te Hoorn geboren
waar hij ook de H BS B doorliep aan het West-
friese Lyceum.

Na in 1957 zijn studie aan de Rijksuniversiteit
te Utrecht te zijn begonnen, legde hij daar in
1964 het dierenartsexamen af en promoveerde
hij in 1971 tot doctor in de diergeneeskunde.
Vanaf 1964 tot zijn in dienst treden bij de
VD/VHl is hij als wetenschappelijk medewer-
ker (farmacoloog) verbonden geweest aan de
Vakgroep Farmacologie, Farmacie en Toxi-
cologie van de Faculteit der Diergeneeskunde.
Daarnaast is dr. Frens de laatste jaren lid
geweest van het faculteitsbestuur en heeft hij
zich bezig gehouden met nieuwbouwzaken
aangaande de faculteit. Tenslotte heeft hij ook
nog deel uitgemaakt van de Commissie van
advies voor de dierproeven (ex artikel 18) en
de Commissie P.A.O. diergeneeskunde.

Varkenspest in Nederland

Sedert de in het Tijdschrifi voor Diergenees-
kunde
laatstgemelde uitbraak van varkens-
pest in Nederland (4 november), zijn twee
nieuwe gevallen bevestigd, beiden in Noord-
Brabant.

Op 17 november bleek een mestbedrijf te
Hooge Mierde positief Hier waren 724 mest-
varkens aanwezig. Precies een week later deed
zich weer een uitbraak voor in dezelfde plaats,
ditmaal echter op een fokbedrijf met 44 zeu-
gen, 2 beren, 12 opfokzeugen en 219 lopers en
biggen.

In beide gevallen zijn de gebruikelijke maatre-
gelen genomen en het O.l.E. alsook de E.G.-
partners op de hoogte gesteld.

BESMETTELLIKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 21 vande Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t m 15 november 1982 ver-
meldt het volgende aantal gevallen van aangifte-
plichtige besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rolkreupel

Totaal 19 gevallen in 17 gemeenten.

Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Noord-Holland

2 gevallen

7 gevallen in 5 gemeenten
4 gevallen
2 gevallen
2 gevallen
2 gevallen

Varkenspest

Totaal in geval in 1 gemeente in Noord-Brabant.
Vogelcholera

Totaal I geval in I gemeente in Limburg.

VARKENSPEST
Oostenrijk

Volgens een telex van november j.1. van de Oos-
tenrijkse Veterinaire Dienst was op 9 oktober een
uitbraak van varkenspest geconstateerd in de ge-
meente Liefering. stad Salzburg.
Van de twee op het bedrijf aanwezige varkens bleek
er één besmet. De oorsprong van de epizoötie is niet
bekend.

Beide dieren zijn afgemaakt en hun karkassen zijn
begraven. Secundaire gevallen werden niet vermeld.

Wesl-Duitsland

Bij een telex van 4 november gaf de Veterinaire
Dienst te Bonn kennis van een uitbraak twee dagen
tevoren in de gemeente Tönisvorst, arrondissement
Viersen, district Düsseldorf op een bedrijf met 261
mestvarkens.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 439-

Alle op het bedrijf aanwezige varlcens zijn afge-
maakt en de noodzakelijke sanitaire maatregelen
zijn genomen. Men is niet tot enting overgegaan.
Naar de herkomst van de besmetting is een onder-
zoek ingesteld.

Volgens een telex van 17 november van de Veteri-
naire Dienst te Bonn was de dag tevoren varkens-
pest geconstateerd in de gemeente Kolbermoor,
arrondissement Rosenheim. Beieren, op een bedrijf
met 9.\'! varkens.

Alle dieren zijn afgemaakt en de nood/akelijke
veterinair-politionele maatregelen zijn genomen.
Men is niet tot enting overgegaan.
De besmetting is waarschijnlijk het gevolg van swill-
vervocdering.

Volgens een telex van 24 november van de Duitse
Veterinaire Dienst, is zowel op 14 als op 22 novem-
ber j.l. elk een geval van varkenspest bevestigd in de
Bondsrepubliek.

14 november: een mestbedrijf met 54 varkens in
de gemeente Stockheim, arrondissement Unter-
allgäu, district Schwaben (Beieren),
22 november: een mestbedrijf met
4} varkens in
de gemeente Herne, district Arnsberg (Noord
Rijn-Westfalen).
Alle varkens op de betrokken bedrijven zijn afge-
maakt. De nood/akelijke veterinair-politionele
maatregelen zijn genomen. Men is niet tot enting
overgegaan. De oorzaak vande ziekte is waarschijn-
lijk gelegen in het vervoederen van swill.

België

Op 4 november maakte de Belgische Veterinaire
Dienst melding van een zestal .secundaire uitbraken
van varkenspest. Provincie Antwerpen (Zone 111):
op 27-10-1982 een me.stbedrijf te Nijlen met 282
varkens van maanden; contactgeval van de
uitbraak van 20 oktober; zone de protection
ingesteld waarbinnen 21 bedrijven gelegen zijn.
op 27-10-1982 een mestbedrijf te Heist op den
Berg met 205 varkens van 12 weken; contactge-
val van uitbraak van 20 oktober; zone de protec-
tion ingesteld waarbinnen 17 bedrijven gelegen
zijn.

op 28-10-1982 op een mestbedrijf te Herenhout
met 511 varkens van 14 weken; besmetting door
aankoop van biggen; zone de protection inge-
steld waarbinnen 55 bedrijven zijn gelegen,
op 29-10-1982 opeen mest, fokbedrijf te Brecht
met lOzeugen. 1 beer.21 biggen en 410 mestvar-
kens; zone de protection ingesteld waarbinnen
20 bedrijven gelegen zijn.
Provincie Luik (Zone lil):

op 29-10-1982 op een mestbedrijf te Fexhe- Le
Haut-Clocher met 297 varkens van 12 weken en
I I van 4 maanden;contactgeval vande uitbraak
op 20 oktober; zone de protection ingesteld
waarbinnen 45 bedrijven zijn gelegen.
Provincie Luik (Zone IV):

op 29-10-1982 op een mestbedrijf te Lontzen
met 188 varkens \\an 3 maanden; besmetting
door aankoop van biggen van de op 20 oktober
gemelde uitbraak.
In alle gevallen zijn volgens E.G.-Richtlijn 80 217
de normale sanitair-politionele maatregelen geno-
men. Men is niet tot enting overgegaan.

Bij een telex van 16 november j.1. maakte de Belgi-
sche Veterinaire Dienst weer melding van een acht-
tal gevallen van varkenspest.

Provincie Luik (Zone IV), 2 secundaire gevallen:
op 3-11-1982 een mestbedrijf te Theux met 458
varkens van 3 maanden; contactgeval van de
uitbraak van 20 oktober (via aankoop van big-
gen); zone de protection waarbinnen 5 bedrijven
zijn gelegen.

— op 3-11-1982 een mestbedrijf te Bellevaux-
l.igneuville, gemeente Malmedy, met 804 var-
kens van 3 en 4 maanden; contactgeval van de
uitbraak van 20 oktober (via aankoop biggen).

Provincie Henegouwen (Zone 11):

op 5-11-1982 een mestbedrijf te Thieusies, ge-
meente Soignies, met 117 varkens van 3 maan-
den; oorzaak aankoop van biggen; 7 varkens
ziek waarvan 5 gestorven.
Provincie Antwerpen (Zone 111):

— op 8-11-1982 een mestbedrijf te Balen met 224
varkens van 14 weken.

— op 8-11-1982 een mestbedrijf te Weelde, gemeen-
te Ravels, met 504 varkens van 3 maanden; 2
dieren gestoreven; oorzaak aankoop van big-
gen.

— op 8-11-1982 een mestbedrijf te Rijkevorsel met
549 varkens van 14 weken; oorzaak aankoop
van biggen.

— op 8-11-1982 een mestbedrijf te Arendonk.
Provincie Brabant (Zone 111):

op 8-11-1982 een mestbedrijf te Wommersom,
gemeente Linter.

In alle gevallen zijn de noodzakelijke sanitair-
politionele maatregelen genomen (op basis van
E.G.-richtlijn 80 217): afmaken en destructie van
alle dieren alsook het instellen van een zone de
protection.

Op 23 november maakte de Belgische Veterinaire
Dienst melding van een dertiental gevallen van var-
kenspest.

Provincie Luik (Zone IV):

— op 10-11-1982 een mestbedrijf te Chaineux, ge-
meente Herve, met 199 varkens van 12 weken;
oorzaak aankoop van biggen.

— op 10-11-1982 een mestbedrijf te Chaineux, ge-
meente Herve, met 160 varkens van 12 weken;
oorzaak aankoop van biggen vanaf het eerder
positief bevonden bedrijf te Hollogne sur Geer.

- op 18-11-1982 een mestbedrijf te Ensival, ge-
ineente Verviers, met 480 varkens waarvan 362
van 14 weken, 100 van 7 weken, 6 van 8 maan-
den, 1 van 6 maanden en I van 8 weken; 18
dieren gestorven; oorzaak aankoop van biggen
vanaf het eerder positief bevonden bedrijf te
Dilsen; zone de protection waarbinnen 3 bedrij-
ven zijn gelegen.

op 7-11-1982 een mestbedrijf te Aubel met 197
varkens van 12 weken; oorzaak aankoop van
biggen.

Provincie Luxemburg (Zone IV):

op 19-11-1982 een mestbedrijf te Bovigny. ge-
meente Gouvy, met 71 varkens van 3 tot 6 maan-
den; ziekte gekenmerkt door kuchen en diarree;
9 varkens gestorven.

-ocr page 440-

Provincie Limburg:

op 12-11-19X2 een mestbedrijf te Teuven. ge-
meente Voeren (zone IV). met 97 varkens van 15
weken; 46 dieren gestorven; oor/aak aankoop
van biggen.

op l.Vl 1-1982 een mestbedrijf te Alen (zone 111)
met 394 varkens van 14 weken: 12 dieren ziek; 33
dieren gestorven: oorzaak aankoop van biggen.
Provincie Antwerpen (Zone IV):

op 12-11-1982 een fok mestbedrijf te Poppel,
gemeente Kavels, met 8 beren. 220 zeugen. 411
biggen en 124 mestvarkens: hoge sterfte; oor-
zaak van de ziekte gelegen in relatie met eerder-
gemelde uitbraak te Poppel; zelfde verzorger
voor varkens op beide bedrijven,
op 12-11-1982 een mestbedrijf te Merhout met
114 varkens van 12 weken: oorzaak aankoop
van biggen.

- op 7-11-1982 een mestbedrijf te Olen met 785
varkens van 18 weken: oorzaak aankoop van
biggen.

op 18-11-1982 een mestbedrijf te Loenhout. ge-
meente Wuustwezel. met 160 varkens van 12
weken: 10 dieren ziek waarvan 2 gestorven; oor-
zaak aankoop van biggen.

- op 18-11-1982 een mestbedrijf te Turnhout met
1.127 varkens van 10 tot 14 weken; oorzaak
aankoop van biggen.

Provincie Oost-Vlaanderen (zone II):

- op 17-11-1982 een fok mestbedrijf te St. Kruis-
Winkcl. gemeente Gent. met 4 zeugen. 7 biggen
en 537 mestvarkens van 14 weken; de ziekte
manifesteerde zich onder dc mestvarkens waar-
van er ongeveer 10 zijn gestorven; oorzaak aan-
koop van biggen.

In alle gevallen zijn de noodzakelijke sanitair-
politionele maatregelen als voorgeschreven in
E G.-richtlijn 80 217 genomen; afmaken en de-
structie van alle varkens, het instellen vaneen zone
de protection.

Noodentingen hebben niet plaatsgevonden buiten
het verplichte entgebied als afgebakend bij Ministe-
rieel Besluit.

Frankrijk

Op 18 november liet het Franse Ministerie van
I.andbouw weten, dat de 5e november opnieuw een
geval van varkenspest was geconstateerd in het
land. te Saint-Bonnet te Chavagne. departement
Isère.

Ziek bicken 39 varkens, sterftegevallen waren er niet
en 635 varkens liepen direct risico.
De klinische diagno.se was bevestigd door laborato-
riumonderzoek (virusisolatie), fötale afmaak is be-
volen en een epidemiologisch onderzoek is inge-
steld.

Griekenland

Het (iriekse Ministerie van Eandbouw gaf op 18
november kennis van een primaire uitbraak van
varkenspest op 16 november op een bedrijf met 1 1 1
mestvarkens. gemeente Canalia. departement Ker-
kyras.

Ziek bleken 10 varkens. De oorzaak van de be-
smetting is waarschijnlijk gelegen in het vervoede-
ren van swill.

Sanitaire en veterinair-politionele maatregelen zijn
genomen, inclusief ringentingen. Alle varkens op
het betrokken bedrijf zijn afgemaakt en gedestru-
eerd.

VARROATOSE
Frankrijk

Op 4 november maakte de Franse Veterinaire
Dienst melding van de eerste uitbraak van de bijen-
ziekte varroatose in Frankrijk. Deze had zich 3
dagen te voren gemanifesteerd in een bijenstal in de
gemeente Altenstadt, canton Wissembourg. depar-
tement Bas-Rhin. De slal is op 300 meter van de
grens met West-Duitsland gelegen. Zes bijenkorven
zijn besmet gebleken en 37 andere lopen gevaar.
Waarschijnlijk ligt de oorsprong bij bestaande ge-
vallen in West-Duitsland.

Sanitaire maatregelen zijn genomen en door middel
van chemische diagnose vindt screening plaals rond
de uilbraak.

1982

December:

16 Afd. Utrecht K.N.M.v.D. Fedenvergadering.
16 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Eedenvergade-
ring. Hellendoorn.
21 Bijeenkomst Werkgroep Dierpathologen.
R.I.V. Bilthoven. 14.00 uur (pag. 978).

1983
Januari:

11 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering Schaap - Gezondheidsdienst Boxtel.

11 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Gez.d. v. D.
Zwolle. Aanvang 14.00 uur.

27 Kring Dierenartsen Cielderse Vallei. Vergade-
ring.

27 Ver. van Directeuren van Gcm. Slachthuizen
en Vleesk. diensten, .laarvergadering.

27 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Algemene
Eedenvergadering - Den Dungen.

Februari:

3 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering Kleine Huisdieren- Gezondheidsdienst
Boxtel.

5 VVAA Tweede Verkeersmedische Dag. RAl-
cursuscentrum. Amsterdam.

-ocr page 441-

9 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Jaarvergadering. Rest. Hoog Bra-
bant. Utrecht. Aanvang 20.00 uur.

10 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland
en Utrecht. Vergadering.

12 Ciroep Veterinaire Homoeopathie. Sympo-
sium (pag. 758).

24 (iroep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

24 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering Paard - Gezondheidsdienst Boxtel.

Maart:

4 Fachgruppe \'Geflügel" der DVCi. Tagung
über \'Krankheiten der Vögel\'. Berlin.

4 5 Tagung über Pferdekrankheiten (im Rah-
men der Fquitana 1983), Tierklinik in Hoch-
moor.

7 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

10 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering Rund - Cjezondheid.sdienst Boxtel.

14 19 International Course of .Animal Clinical
Immunology, École Nationale Vétérinaire
d\'Alfort.

17 Klinische Avond (pag. 712).

22 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Ciez.d. v. D.
Zwolle. Aanvang 14.00 uur.

24 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering Varken - Gezondheidsdienst Boxtel.

24 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen
en Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

April

8 10 British Small Animal Veterinary Assoc.
Annual Congress. London (pag. 680).

11 23 EIA-Workshop, Zeist (pag. 927).

12 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering Kleine Huisdieren - Gezondheidsdienst
Boxtel.

21 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

22 WAA Tandartsencongres, Jaarbeurscongres-
centrum, Utrecht,

23 Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\', Regionale
Arbeitstagung Nord, Oldenburg.

22- 24 Voorjaarsdagen 1983, Groep Genees-
kunde van het Kl. Huisdier. Amsterdam.

26 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkverga-
dering Vleeskalveren - Ciezondheidsdienst
Boxtel.

28 Ciroep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

Mei:

3 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Gez.d. v. D.
Zwolle. Aanvang 14.00 uur.

9 13 International Conference on Impact of
Diseases on l.ivestock Production in the Tro-
pics. Florida (pag. 766).

18 A.e.V.-Controle. Studiedag. Biddinghuizen.

19 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen
cn Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

26 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland
en Utrecht. Vergadering.

.luni:

9 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Ledenvergadering. Aanvang
15.30 uur.

9 Klinische Avond (pag. 712).

10 11 Jahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermedizin, Luzern (pag. 671).

.\\ugustus:

2 - 4 International Symposium on Laboratory
Animal Science. Vancouver (pag. 766).

14 19 5. Weltkongress über Tierproduktion.
Tokio.

2L 27 XXH Veterinair Wereldcongres, Perth.
Australië (pag. 964 en 1248 (1981) 49, 601 en
824).

September:

8 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland
en Utrecht. Vergadering.

15 Ciroep Volksgezondheid K.N.M.v.D. l.eden-
vergadering.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag.

November:

10 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen
en Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland
en Utrecht. Vergadering.

December:

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

1984

Minnesota, X. International Congress Reproduc-
tion and ,AL

Finland. 17e Wereld Pluimvee Congres.

September:

17 21 13th International Congress on Diseases
of Cattle. South Africa (pag. 671 en 935).

-ocr page 442-

Jan Blokhuis werd op 22 februari 19IJ als
boerenzoon te Over- Diemen geboren. Na het
doorlopen van het gymnasium te Amsterdam
hegon hij in 19J5 met de .studie diergeneeskunde,
die hij als ijverig student reeds in 1940 met succes
kon afsluiten. Op I janauri 1941 het hegin van
een lange en zware beproeving voor Nederlatid
en zijn bevolking nam hij de praktijk te
Breukelen over. In hetzelfde jaar trouwde hij met
mef
//. 5. de Haan. Uit dit huwelijk werden
twee zonen geboren.

Tot 1952 heeft Jan Blokhuis praktijk in
Breukelen uitgeoefend, waarna deze aan
ondergetekende werd overgedragen. Collega
Blokhuis werd daarna eerst gedurende één jaar
directeur van het slachthuis te Naaldwijk en
vervolgens gedurende twee jaar
keuringsdierenarts-bacterioloog te A msterdam.
Van 1956 tot 1961 was hij verbonden aan de
Gezondheidsdienst voor Dieren in Utrecht. In
laatstgenoemd jaar trad een her.sentromhose op.
die hem eerst itivalide en later in toenentetide
mate hulpeloos maakte.

Het leven van Jan Blokhuis overziende, blijkt dat
hij slechts 11 jaar. te weten de tijd in Breukelen
doorgebracht, intensief en met grote bevrediging
heeft geleefd. De jaren daarvoor waren
voornamelijk voorbereiding voor deze menselijk
gesproken veel te korte periode en de jaren
daarna waren weinig bevredigend en tenslotte
overgaande in tijden van leed. Als boerenzoon,
sterk verbonden met het platteland en de dieren,
is hij in hart en nieren dierenarts geweest, tnet
een inzet en een toewijding, die alom bekend was
en door de hoeren hooglijk werd gewaardeerd.
Dit laatste kwam bij zijn afscheid in 1952
treffend tot uiting door de toespraken en
geschenken, waarmede hij overladen werd.

Met Jan Blokhuis is een eenvoudig, hoogst
integere en door en door eerlijk mens
heengegaan. Mogen zijn vrouw en kinderen
troost putten uit de wetenschap, dat ondanks zijn
lang verblijf in het \'duister\', velen hem als
lichtend vtiorbeeld voor onze beroepsuitoejétiing
ett als goed mens zullen blijven gedenken.

E. H. KAMPELMACHER

In memoriam

J. BLOKHUIS

Op JO september 1982 overleed eollega J.
Blokhuis, na meer dan 20 jaar in zieken- en
verpleeghuizen te hebben doorgebracht.

-ocr page 443-

Inleiding

Twaalf jaren geleden richtte de K.N.M.v.D.
een werkgroep van dierenartsen op. die de
wenselijkheid van een
door hel beroep
ondersieunde verzekeringsvorm voor
gezelschapsdieren
moest onderzoeken. De
mogelijkheid in diergeneeskundig
(be)handelen heeft de laatste 15 jaar een
enorme vlucht genomen. Was vroeger de
tweede-lijns diergeneeskunde ( =
specialisatie) vrijwel uitsluitend aan de
Kliniek voor Kleine Huisdieren van de
Faculteit der Diergeneeskunde te Utrecht
voorbehouden; thans vindt men op
meerdere plaatsen in het land \'klinieken\',
\'stichtingen\', \'centra\', die naast eerstelijns,
ook tweedelijns diergeneeskunde uitoefenen.
Deze ontwikkelingen komen het dier door
een betere en uitgebreidere
behandelingsmogelijkheid, ten goede. Maar
met de tegenwoordige vakkundig
gelijkwaardige behandeling als waarop de
patiënt-eigenaar mag rekenen in de humaan
medische sector zijn ook de kosten voor het
gezelschapsdier aanzienlijk gestegen.
Moeten deze ontwikkelingen worden
stopgezet, de kosten hieruit voortvloeiend
door de individuele dierenarts met de
eigenaar gedragen worden of verhaalbaar
zijn op de gemeenschap?

Doelstelling

De hamvraag die de commissie
Ziektekostenverzekering zich heeft gesteld,
is de volgende: Is voor de uitoefening van
de diergeneeskunde, zoals deze in zijn
huidige vorm mogelijk is, een zinvoile en
haalbare verzekeringsvorm te vinden
waarbij het belang van de cliënt-patiënt
voorop staat?

Probleemstelling

Bij dit onderzoek zijn we voorlopig
uitgegaan van een Ziektekostenverzekering
(ZKV) voor honden.

De haalbaarheid en het nul van een ZKV is

gebonden aan een aantal voorwaarden:

1. de verzekeringsvorm waarin enerzijds de
consument en anderzijds de dierenarts
elkaar kunnen vinden;

2. de commerciële haalbaarheid uit
oogpunt van de verzekeraar;

3. de houding van dierenarts, cliënt en
enkele relevante referentiegroepen, zoals
de Dierenbescherming en
Consumentenbond.

Samenvatting van het eindrapport \'Ziektenkostenverzekering voor honden\' van de Commissie Ziekte-
kostenverzekering voor kleine huisdieren van de K.N.M.v.D.

Tijdschr. Diergeneesk.. deel 107. afl. 24. 1982

KONINKLIJKE NEDEKI.ANDSE MAAISCHAPPIJ VOÜR DIERCiENEESKUNDE

Huidige situatie

Er zijn op het ogenblik vier
maatschappijen, die een ZKV aanbieden, te
weten de Amersfoortse, Minerva, Ohra en
de Onderlinge Waarborg Maatschappij
Preventief W.A. Zij komen in een groot
aantal aspecten wat hun verzekeringsvorm
betreft overeen, waarop we in dit bestek niet
in detail ingaan. Elk heeft zijn voor- en
nadelen al naar gelang het wensenpakket
van de honde-eigenaar.

Voor allen geldt echter, dat indien door een
ziekte of ongeval de dierenarts frequent
dient te worden geconsulteerd de verzekerde
sterk bevoorrecht is boven de niet-
verzekerde.

Ook in het buitenland zijn
verzekeringsmogelijkheden. In Duitsland
bestaat wel een overlijdensrisico, ten
gevolge van ziekte of ongeval maar geen
ZKV. Frankrijk, Engeland en Zweden
kennen deze wel. De Zweedse ZKV dateert
van 1964 en heeft als enige een zeer goed
lopende gecombineerde levens- en
ziektekostenverzekering voor honden,
waarbij een kwart miljoen honde-eigenaren
zijn aangesloten.

Voorbereiding van onderzoek in Nederland

Om inzicht te krijgen in de haalbaarheid
van een ZKV is een marktonderzoek, als
hulpmiddel om tot optimale mogelijke

iL Dl]. M [^o

Ziektekostenverzekering voor kleine huisdieren\'

-ocr page 444-

conclusies te komen, nood/akelijk. De
opzet dient gebaseerd te zijn op kennis en
inzicht in de marktstructuur en de
marktontwikkeling. De daaruit
voortvloeiende werkwijze moet consistent
zijn met de doelstelling eerder genoemd en
niet botsen met mogelijke randvoorwaarden
van interne of externe aard. De
complexiteit is zo groot, dat, welk systeem
er ook gevolgd wordt de uitkomst met vele
\'mits\', \'als\' en \'tenzij\' en dergelijke
aangevuld moeten worden. Een groep
doctoraal studenten van het werkcollege
Commerciële Beleidsvorming van de
Erasmus Universiteit te Rotterdam heeft op
verzoek van de K.N.M.v.D. een onderzoek
gedaan naar de commerciële haalbaarheid
van een ZKV.

Methode van onderzoek
A. Er werden begin 1981 gegevens
betreffende ziektekosten van
1000 honden
ui! de administratie
van een aantal
dierenartsen gelicht. Het doe! was enig
inzicht te krijgen in:

de totale ziektekosten van een
gemiddelde hond;
de opbouw van deze kosten;
de opbouw van een bestand om tot een
mogelijke verzekeringspremie te komen
en aantallen claims en dergelijke te
berekenen;

verschillen in kosten ten aanzien van
dierenarts, ras, leeftijd en dergelijke te
rubriceren.

4.

[LÜQoMIo],

Tevens werd een schrifielijke enquête

B.

onder 200 dierenartsen verspreid om:

1. inzicht in de bedrijfseconomische
gegevens; en

2. de attitude van de dierenartsen ten
aanzien van ZKV te verkrijgen.

De bedragen in de tabellen I, 2 en 3 hebben
betrekking op de tariefiëring van 1981.

In deze twee onderzoekmethoden werden de
dierenartsen in drie kleine groepen
ingedeeld: 1, Klinieken, II. Praktijken
gespecialiseerd in Kleine Huisdieren,
III, Gemengde praktijken. Een aantal
bevindingen zullen in bovengenoemde
tabellen verwerkt worden.
Ongeveer 90% van het inkomen bestaat uit
consulten, vaccinaties operaties opnames.
De belangrijkste bronnen van inkomsten
zijn voor de klinieken de operaties
opnames, voor de gespecialiseerde
praktijken de consulten en voor dé
gemengde praktijken de vaccinaties. Met
andere woorden hoe sterker\'de specialisatie
c.q. humanisering in de diergeneeskunde
hoe kleiner het aandeel van.de vaccinaties is
van het totale kostenpakket.
Zoals te verwachten zijn de tarieven van
Groep I het hoogst en Groep III het laagst.
Het aantal consulten is in Groep 1 en II
veel hoger dan in Groep III. Dit geldt ook
voor de gemiddelde kosten per hond per
jaar.

Het aantal behandelingen van de teef is
duidelijk hoger dan voor de reu en daarmee
ook de kosten. Ook zijn er aanzienlijke
rasverschillen in de te maken kosten. Verder
bleek dat de ziektekosten rond de leeftijd
van 0-2 jaar en vanaf 12 jaar het hoogst
zijn, maar niet schrikbarend (zie grafiek 1).

l abel I. Dc gemiddelde kostenopbouw per groep.

Bedragen
in guldens

1

Kliniek

II

Gespec.

Ciemengd

Gewogen

Consult
Vaccinaties

27
21

56
23

31
19

17
23

Operaties 4- opname 74

Castraties 5 9 6

Medicijnen 3

Röntgenfoto\'s 8

l.aboratoriumonderzoek 1
Euthanasie

Diversen 3

23
6

22

7

20
4

Eotaal

84

174

84

69

-ocr page 445-

ÖLDimdl

Aan de hand van de verkregen gegevens is
vrij nauwkeurig het aantal schadeclaims en
het totaal uit te keren (gewogen) bedrag bij
een ZKV vast te stellen, waarbij het eigen
risico als variabele wordt gebruikt. Het voert
te ver om deze tabellering in dit bestek uit
te voeren. De patiëntenadministratie is het
beste bij Groep I, bet minst bij Groep 111.
Groep 1 wil de gespecificeerde rekening
rechtstreeks bij de verzekeraar claimen,
terwijl Groep 11 en 111 dia via de cliënt
willen doen.

De humanisering van de diergeneeskunde is
een belangrijk en vaak emotioneel
strijdpunt tussen enerzijds Groep 1 II
(grotendeels) en anderzijds Groep
lil.
Eenzelfde verdeling zien we over een
mogelijke noodzaak van een ZKV.

Grafiek 1. Gemiddelde kosten per hond per jaar
uitge/et tegen de leeftijd van het dier.

leeitijd in jaren

10 II 12 1.1

l abel 2. Gemiddeld kosten per verrichting, tenzij anders vermeld.

Bedragen

1

II

111

in guldens (ƒ)

Kliniek

Gespec.

Gemengd

Gewogen\'

Gemiddelde koslen

consult

26

22

19

21

Gemiddelde kosten

per hond jaar

174

84

69

84-

(iemiddelde kosten

per reu jaar

141

81

59

77

Gemiddelde kosten

per teef jaar

231

93

83

99

Vaccinaties

43

35

29

33

Operaties opname

173

109

100

109

Castraties (5 9

155

215

175

195

Medicijnen

20

29

18

24

Röntgenfoto\'s

81

66

47

60

Euthanasie

te laag per groep

voor meting

46

Laboratoriumonderzoek

tc laag per groep

81

Diversen

41

48

Gewogen kosten: de totale bedragen bij de verschillende groepen dierenartsen moeten worden verwerkt
in de verhouding waarin de drie groepen bij het onder/oek waren vertegenwoordigd.
Exclusief preventieve entingen: f\' 6.1.

label ,1. Verdeling aantal hondenconsultcn per weck per soort dierenarts.

Gemidd.

%

st. deviatie

min.

max.

Kliniek

85

40

35

60

125

Gespec.

89

42

37

35

150

Ciemengd

40

18

44

1

240

Eotaal

58.7

100

47.5

0

240

-ocr page 446-

Tegenwerpingen van Groep III en deels
Groep II zijn gedeeltelijk weg te nemen
wanneer in een ZKV maar voldoende
drempels ingebouwd worden om een te sterke
humanisering tegen te gaan.
De meeste dierenartsen zijn voor medische-
veterinaire keuring voorafgaande aan de
entrée in de verzekering.
De meerderheid is tegen een minimum en
maximum entrée-leeftijd, evenals tegen
maximum verzekerbare leeftijd en een ZKV
gekoppeld aan een levensverzekering. Geen
voorkeur bestaat ten aanzien van
vergoeding losse medicijnenverkoop, hoogte
van maximum uit te nemen bedrag en eigen
risico als percentage van de kosten.
Samengevat zijn de belangrijkste drie
dekkingen volgens de drie Groepen:

1. dure specialistische behandelingen
operaties;

2. kosten uitgebreid diagnostisch
onderzoek;

3. medisch noodzakelijke castraties.
De belangrijkste drie voorwaarden;

1. verplichte preventieve entingen;

2. verplichte keuring vooraf;

3. eigen risico per geval.

De gemiddelde hond heeft volgens deze
enquête 84 gulden ziektekosten per jaar. Dit
bedrag is inclusief entingen (63 gulden
exclusief vaccinaties).
De relatie met de K.N.M.v.D. is goed te
noemen; liefst 92% van de ondervraagden
zal een ZKV steunen als de Maatschappij
dit adviseert.

De vorm van de verzekering, waarin
enerzijds de consument en anderzijds de
verzekeringsmaatschappij elkaar kunnen
vinden lijkt moeilijk te verwezenlijken.
Uitgaande van:

— de ervaringen in binnen- en buitenland;

— het ziektekostenonderzoek bij 1000
honden;

— de enquête onder dierenartsen;

— het beperkte NIPO-onderzoek over een
aantal diersoorten; en

— de wens om tot een verzekeringsvorm
te komen;

lijken de ZKV\'s en zoals deze er nu zijn, een
goede aanzet voor de introduktie van een
verbeterd produkt.
Dit zou kunnen zijn;

1. een maximale entrée leeftijd van 10 jaar;

2. geen minimale of maximale
verzekerbare leeftijd;

3. geen preventieve injecties in de dekking
opgenomen, maar wel vereist;

4. geen entrè onderzoek tenzij;

a. dure rassen;

b. risico rassen;

c. honden met een ziektehistorie;

5. een eigen risico per ziektegeval;

6. een maximale dekking van 2000 gulden.

Voor de commerciële haalbaarheid lijken de
volgende aspecten van belang;

1. de antiselectie - het aantrekken van
honden met relatief hoge ziektekosten;

2. toename van het aantal behandelingen;

3. toename van het aantal verrichtingen
per patiënt;

4. registratie.

De antiselectie komt volgens de Franse
ZKV slechts in het eerste jaar voor. De
toename in frequentie en kwantiteit in de
diergeneeskundige zorg is moeilijk
meetbaar. Ervaringen in de humane
gezondheidszorg hebben geleerd dat de
kosten met 10-15% zullen stijgen. Een in de
verzekering ingebouwd eigen risico zal dit
verschijnsel sterk afremmen.
Waar in de humaan medische sector
(Je
registratie
zeer moeilijk tot frauduleus
handelen aanleiding kan geven, staan we in
de diergeneeskunde voor een groter
probleem. Om te verhinderen dat een
andere dan via de verzekeringspolis
bedoelde hond wordt behandeld kunnen de
volgende punten eventueel een rol spelen:

1. Paspoort met a. een volledig
signalement; b. tatouagenummer.

2. Foto (kleur) waarop enkele significante
bijzonderheden staan indien die bij de
hond aanwezig zijn.

3. Bij behandeling gespecificeerde en door
de arts en eigenaar ondertekende nota
uitschrijven ten behoeve van de
verzekeringsmaatschappij.

Administratie. In het algemeen zijn de
dierenartsen bereid om administratieve
werkzaamheden ten behoeve van het
verzekerde dier te verrichten.
Een belangrijk voordeel is dat deze
verbeterde ziekte-/ongevals- en
behandelingsregistratie op de patiëntenkaart,
de patiënt, de cliënt en de werkwijze \\an de
dierenarts ten goede komen.
Voor het adequaat begeleiden van een
patiënt/cliënt een niet te hoge eis.

-ocr page 447-

De externe relevante heïnvloeder.s

Dc huidige eeononiische recessie lijl<t de
consument (lees: patiënt-eigenaar) bewuster
naar een verdeelsleutel van zijn uitgaven te
doen grijpen. Voor de introduktie van een
nieuw produkt als een ZKV is dit nu een
ongunstig klimaat.

De Dierenbeschermingsorganisaiies zullen
hun voorkeur voor de ZKV uitspreken,
omdat men mag verwachten dat dit het dier
ten goede zal komen.

De Consumentenhond heeft tot op heden
een afwijzende houding ten aanzien van een
ZKV aangenomen. Zij is tegen
humanisering, en dientengevolge tegen de
introduktie van een ZKV.
Verder vindt zij gezien de relatief lage
kosten voor diergeneeskundige
behandelingen een hondenpolis onnodig en
zij verwacht bovendien dat door een
dergelijke verzekering de kosten voor
diergeneeskundige hulp explosief zullen
stijgen.

Anderzijds en nauw met het
bovengenoemde verweven, stelt zij dat er
eens wat meer orde in de chaos van prijzen
moet komen, en gespecificeerde nota\'s van
verrichtingen aan de cliënt-eigenaar dienen
te worden afgegeven. Hier wringt juist de
schoen.

Het spreekt voor zich, dat de
Consumentenbond stelt dat de kosten voor
specialistische behandeling heel wel op te
brengen zijn. De diergeneeskundige
gezondheidszorg is in vergelijking met de
humane gezondheidszorg zo goedkoop dat
de kosten voor de gemiddelde huishoudens
best op te brengen zijn. Dit wordt echter
grotendeels veroorzaakt door oneigenlijk
gebruik (= overhevelen) van omzet van het
ene deel van de diergeneeskundige
verrichtingen naar het andere deel. waar het
saldo negatief uitvalt.

In feite wordt zo een situatie gecreëerd, die
funest kan zijn en deels al is voor een
kwalitatief goed functioneren van een
diergeneeskundige inrichting.
Er ontstaat immers een steeds grotere
discrepantie tussen enerzijds de werkelijk
gemaakte kosten en de prijs, die de eigenaar
in rekening gebracht zou moeten worden en
anderzijds de prijs die hem haar in
rekening gebracht wordt. Bestaat er al een
groot verschil in kennis, kunde, interesse.

ervaring, praktijksituering, investering enz.
waarover vele hoofdbrekens mogelijk zijn,
ook in het ethisch denken en handelen van
de arts bestaan zowel naar de consument
als naar de collegae toe grote verschillen.
Voor een mogelijke prijsopdrijving zijn met
de huidige kennis en ervaring in de sector
humane verzekeringen voldoende drempels
in het verzekeringspakket in te bouwen. De
chaos in de prijsstelling kan hierdoor
grotendeels verdwijnen.

Quo Vadis. Is het nodig om een nieuwe en
verbeterde ZKV te introduceren? Moet de
diergeneeskundige behandeling
onafhankelijk staan van de financiële
positie van de eigenaar en van de dierenarts
of de instelling waarbij de laatste is
aangesloten?

Indien op korte termijn een ZKV
geïntroduceerd wordt, zal deze geen grote
commerciële haalbaarheid kunnen worden
toegeschreven.

Op de lange weg naar een ZKV:

1. zal de economische recessie vrijwel
voorbij moeten zijn;

2. dienen de dierenartsen te groeien naar
een unaniem standpunt ten aanzien van
de humanisering in hun vak. Dit kan
door middel van lezingen, publikaties.
discussie fora e.d.;

3. dient het produkt dat de verschillende
groepen (1, 11, 111) aanbieden,
duidelijker naar buiten te worden
gebracht. Er is dus een externe
marketing nodig, opdat de cliënt-
eigenaar kan differentiëren naar soort
dierenarts en soort diergeneeskundige
hulp;

4. moet de Consumentenbond overtuigd
raken van de zin van een ZKV.

Wat willen we eigenlijk met en in ons vak?
f)e gezamenlijke doelstelling behoort toch
te zijn, dat we kwalitatief goed werk
afleveren gerelateerd aan dienstbaarheid en
betrouwbaarheid. De toenemende
kwaliteitszin en daarmee verbonden
specialisatie is in feite ontstaan vanuit een
behoefte van de cliënt-eigenaar, de
realiteitszin van de dierenarts en een sturing
van de Faculteit der Diergeneeskunde.
Massa spreekuren, entingen en
medicijnenverkoop hebben de kosten-baten
enigszins in balans kunnen houden, hetgeen
geen reële benadering van de tariefiëring is.

-ocr page 448-

Scheppen we eenheid in de chaos van
handelswijzen van collegae en zetten wij
onze schouders onder een zaak die ons
allen zal raken, toekomstgericht,
(inter)collegiaal of identificeren wij ons
alleen met ons werk en dienen onze tijd wel
uit.....? Ik geloof in het eerste.

H. J. L. Kok\'.

Van het bureau

Gemedicineerd voeder

Bij het bereiden van gemedicineerd speciaal
voeder werd veelal niet door de dierenarts
op het attest vermeld, dat naast het
voorgeschreven diergeneesmiddel tevens de
reeds in het voeder aanwezige, toegelaten
toevoegingsmiddelen (zoals carbadox etc.)
gehandhaafd konden worden.
Dit was waarschijnlijk een gevolg van het
feit dat de dierenartsen — voor het
overgrote deel van de diergeneesmiddelen,
die zij via het voeder wensten te verstrekken
- geen bezwaar hadden tegen de
combinatie \'voorgeschreven
diergeneesmiddel en de reeds aanwezige
toevoegingsmiddelen".
Deze handelwijze is echter in strijd met de
voorschriften van het Ministerie.
De praktizerende dierenarts, die een attest
uitschrijft, is verantwoordelijk voor de
samenstelling van het speciaal voeder,
hetgeen zowel de te verwerken
diergeneesmiddelen als eerdergenoemde
toevoegingsmiddelen betreft. Dit leidde tot
de conclusie dat de dierenartsen het attest
volledig zouden moeten invullen conform
de voorschriften.

In overleg tussen het Produktschap voor
Veevoeder, het Ministerie van Landbouw
en de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde is
gezocht naar een oplossing die enerzijds,
naar de geest der voorschriften, de
bovengenoemde verantwoordelijkheid van
de dierenarts onaangetast laat en die
anderzijds aansluit op hun gedragslijn de
toevoegingsmiddelen meestal niet te
vermelden.
\' Drs. H. J. I

Gemedicineerd voeder le tsereiden door

SPECIAALRECEPT
Ooof de dierenarts IS gram

uit eigen apoiheek ot Ooa

STANDAARDRECEPT

1 Oe diererans geeh de voorkeur aan eer« voormerigsei geleverd en gelactureera

(joof (gef>eesmidcleierv.tevefancieo

2 Doe öe mengvoetJenabrikani is uit eigen voorraad gebfuikt

Kg(g\' voormengsei/gerieesmitWei\'

Fig. 1. Nieuwe attest voor gemedicineerd vceder.
ATTEST VOOR

No.

GEIWEDICINEERD VOEDER

OndetgetekerxJe
praktizerend dierenarts

naam
adres
plaats
naam
adres
plaats

verzoekt voor
(plulm^/ee^>ou(]e<

(diersoorï)
nvoersoon)

Occ

ie meooen en a\' ie leveren volgens
STANDAARDRECEPT*

ot

SPECIAALRECEPT\'

(JosenriQ

9(1000 kg
0/tOOOKg

(2ie doorscnnitkartoo)

Tevens moge" vwxcten verwerkt ae antibiotica. coccKJiostatica en groeibevofdereoc» rmcKJelen
overeeokomsiio twi bepaalöe m veroföenir>g diervooöenr^g i975, tenzii hieronder ancJers is

overeeokomsiifl twi bepaalöe m veroföenir>g diervooöenr^g i
aarvgegeven (zie ook bmnent)iad)

Oit geoiedicineerd voeOer dieni maximaal
uiterii|h dagen voo» twt slachten

Dal urn

dagen getxuikt le Mnsröen, loi

(r\\aam rr>ef>gvoodert>ereioe<l

igeneesmidctet) gieieverd
(ge"eesmi<KJeler>ireverancieo

van de gerneesmióOeienievetancief
• Doorhalen t^etgeen r».et van toepassing is

ion

« SB Lnrechi

toevoegingsmiddelen.
Kok. namens de Commissie Ziektekostenverzekering voor kleine huisdieren.

ExempiMr bMtemd voor de befvkter
van het gemwltclnMnto voeder.

Dit overleg heeft ertoe geleid dat in de door
de K.N.M.v.D. uitgegeven
mengvoederattesten een wijziging is
aangebracht. Op het nieuwe attest (fig. l)isde
volgende zinsnede opgenomen: \'Tevens
mogen worden verwerkt de antibiotica,
coccidioslatica en groeibevorderende
middelen overeenkomstig het bepaalde in
de Verordening Diervoedering 1975, tenzij
hieronder anders is aangegeven\'.
Dit betekent dat de prakticus bij het
voorschrijven van een speciaal voeder op de
hoogte dient te zijn van de
toevoegingsmiddelen die normaliter aan het
voeder, waardoor hij diergeneesmiddelen
wenst te laten mengen, worden toegevoegd.
Indien deze toevoegingsmiddelen
nie/
toegevoegd mogen worden, dient de
prakticus dit nadrukkelijk te vermelden,
mede gezien de verantwoordelijkheid van de
dierenarts voor het voorgeschreven
diergeneesmiddel, inclusief de aanwezige

-ocr page 449-

Van het Hoofdbestuur

Honorering assistentie Mond-
en Klauwzeer

in aansluiting op de publikatie in het
Tiidschrifi voor Diergeneeskunde van 15
november 1982 delen wij u mede dat het
Hoofdbestuur besloten heeft het
honorarium voor de assistent(e) bij de
enting tegen Mond- en Klauwzeer vast te
stellen op ƒ 160, - per dag, exclusief
eventuele autovergoeding. Aangezien het
hier
alleen assistentie bij de enting tegen
Mond- en Klauwzeer betreft en dus geen
andere diergeneeskundige assistentie, wordt
er
geen onderscheid in honorarium gemaakt
tussen dierenartsen en de zo nodig in een
later stadium in te schakelen studenten.
Het Hoofdbestuur heeft tevens besloten
geen toestemming te verlenen voor
studentenassistentie zolang er een groot
aantal werkzoekende dierenartsen
be.schikbaar is voor het enten tegen Mond-
en Klauwzeer. Voor de goede orde wordt er
nog eens nadrukkelijk op gewezen, dat
entingen door studenten
huUen de o/ficiële
regeling om, diegaal
en dus niel geldig zijn,
waarbij zowel prakticus als student
strafbaar zijn.

Leesgezelschap voor
Dierenartsen

Leden van de Koninklijke Nederland.se
Maatschappij voor Diergeneeskunde
kunnen deelnemen aan het Leesgezelschap
voor dierenartsen. Zij ontvangen dan
ongeveer I x per maand een map met
Veterinaire fijdschriften,
In deze map zijn de volgende Tijdschriften
opgenomen:

Der Prakiische Tierarzl

Deutsche Tlercirztlichle Wochenschrifi

- Journal of lhe American Veierlnarv
Medical A ssociation

~ Klelnllerpraxis

Modern Veterinary Practice

- Small Animal Practice
Veterinary Record

- Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift.

De kosten voor deelname zijn voor 1983 tot
./\'I8ü, - verhoogd.

tr^tennair

Intratracheale injecties

Bai;|)M heeft een kalf met longwormzickte drie achtereenvolgende dagen een intra-
tracheale injectie toegediend van benzol, terpentijn en ol. olivarum. Twee uur na de laatste
injectie werd het dier afgemaakt. Bij onderzoek bleken alle wormen nog te leven de
bronchiën zaten stampvol.

Een ander kalf met dezelfde aandoening ontving op twee achtereenvolgende dagen de
gebruikelijke intratracheale injectie. Na vierdagen nog eens, terwijl het dier drie uur na de
laatste injectie werd algemaakt. Resultaat van onderzoek als bij het vorige kalL

\'Hidsehr. Diergeneesk., 49, 472, (/V22).

-ocr page 450-

köiiom

Personalia

Voor het Hdmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Coenen, J. H. N.; 1982; 6562 DM Groesbeek, 2e Colonjes 3.
Jansen. Mevr. W. A. M.; 1982; 3512 KH Utrecht, Oudekamp 12.
Meekes. R. F. J. M.; 1982; 3572 GN Utrecht, Griftstraat 35 bis.
Schmidt. J. C.; 1982; 7534 AM Enschede, Gronausestraat 760.
Vesseur, P. C.; 1982; 3583 BP Utrecht. Frans Halsstraat 2 bis.
Vries, P. J. de; 1982; 3602 AJ Maarssen, Gageldijk 71.
Vrij, Mevr. J. C. de; 1982; 3581 SP Utrecht, W. Heukelslaan 5.
Waterval, G. P. M.; 1982; 3524 RN Utrecht. Bretagne 47.
Weber, Mevr. M. J.; 1982; 3981 ZP Bunnik, Vletweide 146.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen;

Pennekamp. B. W.; 1975; 9721 TN Groningen, Bordewijklaan 15.
Visser, Mevr. F J. R.; 1982; 3703 AD Zeist. Griffensteynselaan 70.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen;

B. Breuk. Bossestraat 91 hs, 1051 JW Amsterdam.

J. C. P. van Mameren, Asterstraat 10, 3551 SX Utrecht.

H. P. M. Schoon. A. Numankade 45, 3572 K.S Utrecht.

R. J. M. Steijger. Jachthoeve 8, 3992 NV Houten.

P. H. van de Werken, A. van Dalsumlaan 787, 3584 HR Utrecht.

Eervol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:

S. A. Holzmüller te Borculo per 1 december 1982

Dr. J. P. C. Claessens te Roosendaal (N. Br.) per 1 januari 1983

1 h. W. J. Hendrickx te Weert per 1 november 1982

D. S. Noordijk te Utrecht per 1 december 1982

Jubilea

Dr. J. Tesink te Goes

R A. P. H. Corbey le Boxtel

Prof. dr. Th. de Groot te Doorn

Dr. J. H. P Verweij te Rozendaal

Prof. dr. G. Wagenaar te Houten

Dr. Fj. Bakker te Wellington (Engeland)

P. J Mus te Hoorn

C. Ruijgh te Cuyk

G. C. Doggen te Bergen op Zoom

S. A. Holzmüllcr te Borculo

G. Jongeneel te Middelburg

Dr. E. E. Kemperman te Wouw

F. J. Th. Tholhuysen te Made

P. Zandstra te Drachten

A. J. Eikelboom te Hattem

A. J. M. van Erp te Venlo

\\ oor hel Dierenarlsexamen slaagden:

d.d. 8 oktober 1982

Geslaagd "met genoegen"

Mevr. M. J. de (iroot
F. R. Stafleu

1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982
1982

november
december
december
december
december
december
december
december
december
december
december
december
december
december
december
december

(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
35 jaar op 27
45 jaar op 17
45 jaar op 17
45 jaar op 17
45 jaar op 17
45 jaar op 17
30 jaar op 18
25 jaar op 19
30 jaar op 19
30 jaar op 19
30 jaar op 19
30 jaar op 19
30 jaar op 19
25 jaar op 20
50 jaar op 20
50 jaar op 20

-ocr page 451-

iLDi]om[o].

Geslaagd

P. H. J. Corstjens

A. H. van Dongen

Mevr. .1. M. C. van Huystee

Mevr. A. F. V. van Fingen

R. F. J. M. Meel<es

.1. D. Rinzema

M. H. J. M. Rutten

H. T. A. Verstappen

A. H. M. van Doremalen

Mevr. H. M. van Doremalen-Dral

P. C. Ves.seur

G. W. Tiddens

.1. H. N. Coenen

d.d. 5 november 1982

Geslaagd \'met genoegen\'

A. P. van Sprang
Mevr. E. M. Eaugeman

Geslaagd

F. A. J. Zwart
Mevr. M. .1. Weber
M. P. Hogendoorn
Mevr. H. W. Jansen
A C. G. M. de Groot

Adreswijzigingen, enz.:

tXV Ballink. H. J. 6\'.. 1981: Haaksbergen; tel
(05426)501 (privé). (05427) 11500 (prakt.); p..
ass. bij .F G. J. ter Haar en J. F. H. A. Wou-
ters.

Berg. H. S. van der: 1980:7081 AH Gendrin-
gen, IJsselweg 27; tel. (08.156) 81580 (privé).
81776 (prakt.): p.. ass. bij A. .). E. Janssen en
W. A. Kok.

Boer. J. de: 1980; 7275 RA Gelselaar. 026; tel.
(05458) .164 (privé), 297 (prakt.); p.. geass. met
I Karens en H. J. B. J. Nales.
Booisma. J.: 196.1; De Blesse (Fr.); tel.
(05614) 1569 (privé), 1495 (prakt.).
Bosman. Th. M.: 1965; Hoogland; p . geass.
met E. H. den Breeje en G. Hanstede (assoc.
met F. W. M. Feld beëindigd).
Braam. K. J.: 1981; 9641 AC Veendam, Ver-
lengde van Beresteynstraat 5; tel. (05987)
25924 (privé), 12074 (prakt );
p.
Breeje. E. H. den: 1952; Amersfoort; p.. geass.
tnet Eb. M. Bosman en G. Hanstede (assoc.
met F. W. M. Feld beëindigd).
Clae.s.sens, Dr ,/. P. C.: 1947; U-1964: Roos-
endaal (N. Br.); tel. (01650) 33069; r.d.; oud-h.
vl.k.dnst.; oud-dir. slachth.
*Coenen. J. H. N.: 1982; 6562 DM Groes-
beek. 2e Colonjes 3: tel. (08891) 2230; wnd. d.
"Coerwinkel. J J. W.: 1979; 5171 BN Kaats-
heuvel, Sweensstraat 31 A: tel. (04167)74357:
p., geass, met Fh, J, A, M, van Gastel, A, F.
Heijkants en N. M. van Huiten.

/fj

195

197

198

198

199

203
203

204 "Corsijens. P. H. J.: 1982; 3981 ZL Bunnik.
Vletweide 38; tel. (03405) 4721: wnd. d.

208 Dijkman. J. W.: 1969; 810! XT Raalte, Mar-
keweg 10; tel, (05720) 7831; h, vfk.dnst.: r.k.

209 \'Dongen. A. H. van: 1982; 3572 LV Utrecht,
C, Houtmanstraat 8 bis; d,

209 Donker. A. E: 1959; Renkum; tel. (08171)
12954.

209 \'Doremalen. A. H. M. van: 1982: 5076 AP
Haaren. Nemelaerstraat 3 A; tel. (041 17)2672;
p., ass. bij C. 1. M. M. Achten, G. M. J. M.
Boink, J. G. M. Claessens, A. N. Leermakers,
J, H. M. Maas en J. P. 1. van Wensveen.

209 \'Doremalen-Dral. .Mevr. //. M. van: 1982;
5076 AP Haaren, Nemelaerstraat 3A; tel,
(041 17) 2672; wnd, d,

210 \'Drai Mevr. H. M.: 1982; zie: Doremalen-
Dral. Mevr. H. M. van.

216 Feiih. .Mevr. E. C.: 1978; Huis ter Heide; tel.
(03404) 31789 b.g.g. (08370) 14592; wnd. d.

216 Feld. E. H\'\\ M.: 1976; Achterveld; tel. (03425)
2128 (privé). (033) 16616 (prakt.); p.. geass.
met G. Th. F. Kaal (assoc. met Th. M. Bos-
man. E. H. den Breeje en G. Hanstede beëin-
digd).

2/9 Galeslooi. E. A.: 1922; 3817 VH Amersfoort,
Franklinstraat 84; tel. (033) 10691.

2/9 \'Gasiel. Th. A. J. M. van: 1973; Loon op
Zand; p., geass. met J. J. W. Coerwinkel. A.
F. Heijkants en N. M. van Huiten.

222 Gouda Quirn. G. //. P. J.: 1949; Renkum; tel.
(08373) 12432 (privé), (08370) 13985 (bur.).

223 \'Grool. A. C. G. .M. de: 1982; 3512 EZ
Utrecht. Kloksteeg 55; tel. (030)328617; wnd.
d.

223 \'Grool. Mevr. M. J. de: 1982; 3582 EB
Utrecht. Gansstraat 3-11; d.

323 Grooienhuis. Dr. G.: 1940; U-1956; NR20
5NA Bintree. Norfolk (Engeland). Old Ash
Farm; tel. (09-44-36284) 777; Texel Sheep
Farmer.

225 Haar. ./. G. J. ler: 1951: Haaksbergen; tel.
(05427) 13766 (privé), 11500 (prakt.).

225 Hadderingh. Mevr. H. K.: 1980: 3121 JE
Schiedam-Kethel. Schiedamsewcg 43 A: tel.
(010) 704851 (privé). 704022 (prakt.); p.. ass.
bij A. M. Visee.

227 Han.uede. G.: 1976; Hoevelaken: p., geass.
met I h. M. Bosman en E. H den Breeje
(assoc. met F. W. M. Feld beëindigd).

228 \'Heijkams. A. E: 1975; Waalwijk; p.. geass.
met J. J. W. Coerwinkel. Th. J. A. M. van
Gastel en N. M. van Huiten.

229 Hemmink. J. G.: 1978; 5411 ND Zeeland (N.
Br ): Trcntsedijk 24; tel. (08865) 2605 (privé)
(04132) 72025 (prakt ); p.

230 Hermelink. E. J. W.: 1974: 7313 AS Apel-
doorn. 2e Beukenlaan 38; tel. (055) 558893
(privé). 215214 (prakt.).

233 \'Hogendoorn. M. P.: 1982; 3981 BV Bunnik,
Rijnzichtlaan 50; tel, (03405) 2571: wnd, d.

-ocr page 452-

Hoogland. ,V. -V. J.: 1981; 7006 .IR Doetin-
chem. Onslein 55; tel. (08.140) 44256 (privé).
246-\'!l (prakt ).
234 »Hooimeijer. J.: 1982; 3581 RB Utrecht.
Kerkstraat 49; tel. (030) 311842; wnd. d.
*Hidlen. N. M. van: 1962; Kaatsheuvel; p..
H-D.. geass. met J. .1. W. Coerwinkel. Th. .1.
A. M. van Gastel en A. F. Hcijkants.
237 *Huvsiee. Mevr. J. M. C. van: 1982; 2161 KZ
Fisse, Oranjelaan 81 ; tel. (02521 ) 14295; wnd.
d.

239 "Jansen. Mevr. H W.: 1982; 3511 I.M
Utrecht. Alendorpstraat 1 his; tel. (030)
333205; wnd. d.

240 * Jansen. Mevr. H\\ À. M.: 1982; 3512 KH
Utrecht. Oudekamp 12; tel. (0.30) 322505;
wnd. d.

242 *Kaal. Ci. Th. F.: 1959; 3818 KH Amersfoort.
Kapelweg 58; tel. (033) II67I (privé). 16616
(prakt.); p.. geass. met F. W. M. Feld; vet.
adv. dierenpark \'Amersfoort\'.
242 Kamp. G. A. I.: 1981; 7152 ED Eibergen.
Banningsweg 1; tel. (05440) 1115; p.. ass. bij
C. J. Hartveld. P. C. .F Hopmansen A. .1. F te
Maarssen.

242 Kamphuis. A.: 1973; 6721 CR Bennekom.
Schoolstraat 43; tel. (08389) 8268 (privé),
(08380) 16912 (bur.); h. vet. afd. Upjohn Ne-
derland.

245 Kleinjan. P.: 1949; Wolvega; tel. (05610)

3662 (privé), 6265 (bur.).
2.14 * hange. Mevr. L J. de: 1981; 9171 FH Blija.

Klaphornewei 16; tel. (05197) 2303; wnd. d.
255 \'Laugeman. Mevr. F M.: 1982; 3572 GA
Utrecht, Zandhofsestraat 3 bis; tel. (030)
719770; d.

211 Ix-engoed. /.. A. M. G. van: 1977; Utrecht; tel.
(0.30) 731192 (privé). (03200) 73911 (bur.);
wel. medew. C.D.I.
257 Linde. R. van der: 1976; Nistelrode. Molen-
dellen 2; tel. (04124) 1166; p.

257 \'hingen. Mevr. A. F F, van: 1982; 3512 NB
Utrecht, Zuilenstraat 15; tel. (0.30) 319275;
wnd. d.

260 Maanen. P. H . M. van: 1918; 6866 CM Heel-

■sum. Utrechtseweg 60; tel. (08373) 14907.
26! \'Meekes. R. F J. M.: 1982; 3572 GN Utrecht.

Griftstraat 35 bis; tel. (0.30) 714419; wnd. d.
265 Moor. A. G. de: 1952; 3511 FE Utrecht, Sta-
tionsstraat 24; tel. (030) 310890 (privé).
26H/325 Mjhuis. A. ./.; 1981; 4242 Rees I (B.R.D.).
Melatenweg 30; tel. (02851) 1436; p., ass. bij
dr. R. Caspers.
272
Oppenraav. Mevr. M. /.. F ./.. 1980; 7081 AH
Gendringen, l.lsselweg 27; lel. (08356) 81580;
wnd. d.

274 Pennekamp. B. H\'.. 1975; 9721 I N Gronin-
gen. Bordewijklaan 15; tel. (050) 253812
(privé), 263255 (prakt ); p.. H-D., kl. huisd.
(toevoegen als lid).

2X1 \'Rinzema. ./. D.: 1982; 35X1 KI\' Ljtrecht.

Burg. Reigerstraat 85; d.
2H2 Roessei. F. M. ./. van: 1978; 7245 AK l aren
(Gld ). De Bakkerij 69; tel. (05738) 1654
(privé).

2X2 * Kondhuis. Dr. P R.: 1953; U-1970; 3723 HN
Bilthoven. Zweerslaan 21; tel. (0.30) 782577
(privé). (03200) 7.3911 (bur.).
283 \'Runen. M. H J. M.: 1982; 3582 XR Utrecht.

FB.B.-laan 133; tel. (0.30) 512903; wnd. d.
2H5 \'Sehmidi. J. C.: 19X2 : 7534 AM Fnsehede.

Gronausesiraai 760: iel. (053)612248: wnd. d.
287 Sehooieman. R. F.:
1979; 9951 BA Winsum
(Gr), Stationsweg 10; tel. (05951) 2956
(privé). 1800 (prakt ).

292 Smhs. W. H.: 1950; Soest; tel. (02155) 13731
(privé). (0.34.30) 13641 (bur.).

293 \'Sprang. A. P. van: 1982; 3512 ES Utrecht.
Nieuwe (iracht 30; tel. (030) 51 1547; d.

294 \'Siafleu. F. R.: 19X2; 3584 AD Utrecht. Weg
naar Rhijnauwen 33; tel. (030) 513372; wnd.
d.

299 * Tiddens. G. H .: 19X2; 35X3 SW Utrecht, A.

Neuhuvsstraat 2; lel. (030) 516949; wnd. d.
302 \'Veld-Goiink. Mevr. A. G in \'i: 1981; 2724
AE Zoetermeer. Slootdreef 169; tel. (079)
314971; d.

302 \\ eld. J. in \'l: 1981; 2724 AE Zoetermeer.
Slootdreef 169; tel. (079) 314971 (privé).
314926 (prakt.); p.. ass. bij A. A. P. Groene-
wegen, .1. .1. de Groot, C. M. de Haan en .1. G.
1. Krijnen.

.W5 Vermond. J. F. G.: 1982; Polsbroek; p., ass.
bii .1. .F Keiler. K. M. Rienksen U. Sybesma.

305 \' Verslappen. H. T A.: 1982; 39X1 Zl, Bun-
nik, Vletweide 14; tel. (03405) 7275; d.

U)1 \'l es.seur. P C.: 19X2; 3583 BP Utrecht, Frans
Halsstraat 2 bis; tel. (030) 520742; wnd. d.

306 \'Vink. ./. //., 1978; 6X26 N.1 Arnhem. Van
Borselenstraat 6; tel. (085) 612131 (privé).
613351 (prakt ); p.. kl. huisd.

306 l isser. .Mevr. I. ./. R : 19X2; 3703 AD Zeist.
Griffensteynselaan 70; tel. (03404) 25603;
wnd. d. (toevoegen als lid).

307 I Hel. Pr. G. van: 1952; U-1960; Fclystad; tel.
(03200) 21986; d.

308 \'Vries. P ./. de: 1982; 3602 A.l Maarsscn.
Gageldijk 71; tel. (030) 616578; wnd. d.

309 \\ \'ries. T. S. de: 1974; Amerongen; tel. (03434)
2751 (privé). (03430) 13641 (bur ).

310 Hal.sum. J. van: 1952; Doorn; lel. (034.30)
11235 (privé), 13641 (bur ).

310 Walerval. G. P. M.: 1982; Utrecht; tel. (030)
896703; wnd. d.

311 * Weher. Mevr. M ./., 1982; .1981 ZP Bunnik.
Vletweide 146; tel. (03405) 4659; wnd. d.

317 Hmiiers. ./. /.. H. A.: 1973; Beckum; tel.

(05406) -195 (privé), (05427) 11500 (prakt.).
319 \'Zwari. F. A. ./.; 1982; 8926 KX Feeuwarden.
Kippenburg 4; tel. (058) 672039; p.. ass. bij E.
Cesar en IF E. Wieringa.