-ocr page 1-

TIJDSCHRIFT

voor

DIERGENEESKUNDE

UITGEGEVEN DOOR DE

KONINKLIJKE NEDERLANDSE
MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

ONDER REDAKTIE VAN

Dr. J. M. VAN LEEUWEN, Voorzitter,
Drs. M. J. G. SCHOENMAKERS, Penningmeester,
Prof. dr. A. BRAND, Dr. P. H. A. POLL, Dr. D. TALSMA,
Drs. M. A. MOONS, Drs. M. BOSMAN, Leden.

Redakteur

J. C. DE GEUS

HONDERD EN ACHTSTE DEEL

G. VAN DIJK B.V. - BREUKELEN - 19834

(THE VETERINARY QUARTERLY: zie SUPPLEMENT)

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0832 383

-ocr page 2- -ocr page 3-

De informatie is in onderwerpen opgesplitst.
Naslag van de index geschiedt hoofdzakelijk langs
twee hoofdingangen:

1. de naam van de auteur(s) in een apart auteurs-
register;

2. de onderwerpen, omvattende de titels van de
publikaties, zoveel mogelijk per hoofdonder-
werp - ter bevordering van vlot opzoeken - van
trefwoorden voorzien.

Een speciale codering geeft aan of het artikelen,
referaten dan wel andere rubrieken betreft.

Voor de index van The Velerinary Quarierly (naslaan van artikelen overgenomen uit The Veterinary Quarterly,
die integraal zijn weergegeven in de afleveringen van 15 januari (2), 15 april (8), 15 juli (14) en 15 oktober (20)
1983 van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde), wordt verwezen naar het achter de Index aansluitende supple-
ment.

-ocr page 4-

INDEX VAN NAMEN

Auteurs

Aarle, P. A. M. van, 148
Akker, D. van den, 510
Akkermans, J. P. W. M., 301, 553
Amerongen, J. J. van, 41
Arendonk, J. A. M, van, 608

Bekkum, J, G, van, 54, 382
Bercovich, Z., 133
Berg, R. G. M. ten, 874
Bergh, S, G. van den, 745, 983
Bergstrom, P.
L., 781
Bijker, P. G, H., 339
Binkhorst, G. J., 359
Blanken, L. C„ 226
Boer, E. de, 831
Boer, G. F. de, 855
Boer, M. J, de, 153
Boersema, J. H., 426
Bokhout, B, A„33,90
Boogaard, G., 439
Boom, J., 191,241
Boon, D., 494, 732
Boon,;. H.,435

Borgsteede, F. H. M., 90, 425, 439, 975

Borst, G. H. A., 199, 829

Bosch, H„ 273

Breukink, H. J., 359

Brink, v. d.-van Kampen, Mw, C,, 698

Brinkhoff, M. G. M.,701

Buunk, H. J., 391

Buys, J., 488

Feenstra, Mw. C., 294
Fielen, J. H. E., 904,913
Foreest, A. W. van, 975
Frankenhuis, M. Th., 502, 924
Frik, J. F., 929

Geelen, M. J, H,, 366
Gelling, G, W., 904,913
Gend, H. W. van, 145
Giffel, T. W. te, 312
Goedhart, P. J., 561
Goosen, H., 828, 855
Goren, E., 350
Goudswaard, J., 12,217,503
Gulden, W. J, I. vander, 512

Haeringen, H. van, 492
Harten, S. van, 745, 814
Hartman, W., 621
Hartog, P. den, 107
Heijden, Ph. J. van der, 231
Hendriks, J., 90, 435
Hendriksen, C. F. M.,222, 684
Hessel, H., 315
Hilbink, F., 376
Hoekstra, P., 885
Holst, W. van der, 401
Hoogerbrugge, A., 828
Hooghiemstra, E., 853
Hoogveld, G., 273
Houwelingen, P. van, 565, 686
Hoven, R. van den, 760
Huisman, J„ 300
Huysentruyt, P., 187

Comvalius-Adriaan, I., 133
Conijn-van Spaendonck, M. A. E., 469
Corstiaensen, G. P., 645
Cremers, H. J. W. M., 435, 622, 863
Grey, Mw. I. van, 273

Dalsgaard, H., 268
Davelaar, F. G., 680
Deden, T., Mw. 636
Derkx, H. A., 424
Dijk, J. E, van, 532
Dobbelaar, M. J., 795
Dobbelaar, P., 895, 941
Dobbenburgh, J, van, 929
Dorrestein, G. M., 368
Dries, C. L. A. M., van den, 294

Elgersma, A., 3, 488
Elving, L., 85, 365
Engel, H, W. B., 903
Eysker, M.,475

Exsel, A. C. A. van, 392, 398, 723
Eysker, M., 425, 430

Ikink, R. W. M., 895
Imkamp, H. A., 424
Ingh, Th. S. G. A. M. van den, 916

Jaartsveld, F. H. J.,672
Jansen, J., 49, 425, 430, 475, 502
Jansen, W. A. H., 319
Jonge, I. de, 139
Jonge, W. K.de, 615
Jongeneel, G., 226
Jonker, Mw. H., 697

Kalis, C. H. J., 285

Kalsbeek, H. C., 552

Kamp, J. S. van der, 616

Kampelmacher, E. H., 493

Kersjes, A. W„ 704

Klooster, A. Th, van\'t, 924

Kloosterman, A., 481

Knapen, F, van, 120,469

Koëter, H. B. W. M.,222

Kommerij, R., 145

König, C. D. W., 277, 571, 904, 913

-ocr page 5-

Koolmees, P. A., 339
Kortman, G, J. M., 122
Kreek, F. W. van der, 573
Kruif, A. de, 733, 874
Kühne, P. J. G., 853
Kuiper, R., 96
Kuipers-Vrijs, R., 697
Kummel, R. J., 168

I.ambers, G. M., 199
Lambooy, E., 493
Leeflang, P., 379
Leengoed, L, A. M. G. van, 41
Leeuw, P. W. de, 218
Leeuwen, J. M. van, 826
Leusden, J. van, 469
Linde-Sipman, J. S. van der, 723
Londen, J. G. van, 561
Logtestijn, J. G. van, 645

Maas, H. J. L.. 994
Majoewsky, W., 515
Makkinga, S., 929
Malestein, A., 248,250
Matthijsen, H. F., 829
Meijer, P., 494
Mekel, J. F., 515,868
Merkens, H. W., 705. 712, 717
Meulenaar, H., 916
Meurs, G. K. van, 941

Miert, A. S. J. P. A. M. van, 49,369,411,653,841, 873
Mirck, M. H.,475
Misdorp, W. 526
Mol, .1. 54

Moons, M. A., 766,781
Moor, A, G. de, 120
Mouwen, J. M. V. M., 751

Nes, J. .1. van, 457
Nie, C, J.,723

Niemantsverdriel-Albrecht, Mw. N, C,, 698
Nieuwstadt, A. P. K. M. L, 383
Noordhuizen, J. P. T. M., 587, 592. 601, 895, 941
Notermans, S., 177
Numans, S. R., 929

Oirschot, J. T.,359
Oirschot, J. van, 553
Okma, B. D.,561
Oosterom, J., 177
Oosterom, R. A. A. van, 345
Osborne, C. A., 875
Over, H. J., 231

Overgoor, G. H. A., 103, 322, 672
Overdulve. J. P., 622

Perre, H„ 168
Pieterse, M. C., 85
Pinxteren, R. M. van, 954
Poll, P. H. A., 173
Poot, C., 532
Porter, A. R. W., 270
Postema, H. J., 238
Prins. R. A., 294
Putten, G. van, 645

Rauws, A. G., 659
Reitsma, J. F. W., 569
Renkema, J. A., 277, 608
Riessen, Fl. A. van, 358
Rijkenhuizen, A. B. M., 96, 673
Rijnberk, A„ 876
Roij, Th. A.J. M. de,665
Rothuizen, J., 916
Rozemond, H., 305, 795, 977
Ruitenberg, E, J., 3, 488
Rutgers, L. J. E., 96, 705, 712, 717

Saes, J. M. F., 554
Schaap, G. J. P., 30!
Schotman, A. J. H., 734
Seccombe, R. L., 220
Seinen, W., 27
Seldam, W. M., 831
Sluijs, F. J. van, 520
Sluis, L. van der, 61
Smidt, W. J., 285
Smit, M. P., 337
Smith-Scbalkwijk, M, J., 332
Sol, J., 443, 574
Solleveld, H. A., 219
Spek, C. W., 133
Steerenbcrg, P. A., 3
Stigter, H. H., 831
Stöber, M., 222
Storm, P. K., 109

Stroom-Kruyswijk, J. Fl. van der, 145
Swaay, Fl. van, 377

Tatarov, G., 204
Teppema, J. S., 488
Terborgh-Dupuis, Fl., 733
Terlouw, W. P., 561
Terlouw-Kersbergcn, A, J., 790
Tulner, H. R., 740
Tulner, P. R., 809

Uilenberg, G., 50, 502
Uwland, J., 413

Valk, P. C. van der, 218
Velde, L, F. van de, 107
Velden, M. A. van der, 96
Venker-van Haagcn, A. J., 503
VerhoefL J., 383
Vermunt, J., 201
Vernooy, A, M., 85
Verwer, M. A. J., 203,412, 964
Vliet, G. van, 435
Vliet, J.C.J, van, 977
Vogely, G. M., 885
Vos, A. J., 103
Vries, P. H. U. de, 665
Vries, P. J. de, 401
Vries, R. R. P. de, 21
Vuurst, T. G. van de, 561

Walsum,J. van, 915
Watering, C. C. van de, 852, 983
Wemmenhove, R., 430
Wensing, C. J. G.,218

-ocr page 6-

Wensvoort, P., 552, 733
Wentink, G. H„ 392,398
Westerbeek, C., 954
Wetzlar, Y. I. E. A.,231
Wiegel, H., 812

Wiel, D. F. M. vande, 285,496
Wiemer, H. R„ 226
Wieringa, W.,751
Wilbrink, H. J., 895,941
Wilde, R. de, 187

Wilten, Job., 544

Wuijckhuise-Sjouke, L, A. van, 67

Zee, D. van der, 313, 419, 465, 566, 580

Zimmer, G. M., 90

Zuidhof, S., 645

Zutpben, L. F. M. van, 732

Zwart, D., 970

Zwart, P., 216, 681

INDEX VAN ONDERWERPEN

Toelichting

De volgende codering (letters) achter de paginanummers bij verwijzing is van toepassing.

a verwijst naar een OORSPRONKELIJK ARTIKEL en andere artikelen

kl verwijst naar een KLINISCHE LES

sum verwijst naar de rubriek SUMMARIES

SC verwijst naar de rubriek SHORT COMMUNICATIONS

pr verwijst naar de rubriek UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

kk verwijst naar de rubriek KLINISCH KLEIN

br verwijst naar de rubriek BRIEVEN AAN DE REDAKTIE

vj verwijst naar de rubriek VETERINAIR JOURNAAL

VS verwijst naar de rubriek VETERINAIRE SNAPSHOTS

r verwijst naar de rubriek REFERATEN

va verwijst naar de rubriek VRAAG EN ANTWOORD

in verwijst naar de rubriek INGEZONDEN

bv verwijst naar de rubriek BERICHTEN EN VERSLAGEN

vv verwijst naar de rubriek MEDEDELINGEN VHI/VD

mij verwijst naar de rubriek KNMvD

-ocr page 7-

Academic practitioner; To be or not to be, 875 in Naschrift
Acupunctuur - Electro acupunctuur bij dieren, 114r
ADMINISTRATIE

De toepassing van het probleemgerichte medisch dossier in de diergeneeskunde, 520 a
Amphibieën - Verslag le Internationale colloquium over pathologie van reptielen cn amphibieën, Angers, 681
bv

ANTHELMINTICA

Resistentie van nematoden tegen anthelmintica, 426 a
Referaten, 618 r

De effectiviteit van oxfendazole tegen Muelterius capiHaris (Nematoda; Protostrongylidae) bij de geit, 863 a
ANTIBIOTICA

Konijnen en het geven van antibiotica, 112 vj
Referaten, 255 r, 256 r, 729 r

Een vergelijking van de effectiviteit van furazolidon en apramycine tegen colibacillose bij gespeende biggen,
319 pr

Onderzoek naar de uitscheiding van chlooramfenicol (CAP) in melk met een FAST LC methode, 145 a
ANAESTHESIE

Electro-anaesthesie, 493 in
AUJESZKY

Het ontwikkelen van een a-virulente mutant van het virus van de ziekte van Aujeszky onder invloed van de
inwerking van 5 bromo-desoxy-uridine, 204 a
Referaten, 158 r

BACTERIOLOGIE

Gentamicine en gevoeligheidsbepaling, 672
Referaten, 154 r, 254 r, 301 r
BERICHTEN EN VERSLAGEN

Centraal Dierenartsen Laboratorium, 53

Dr. Saai van Zwanenbergsticbting, 78, 434

Diaserie over intensieve veehouderij voor het onderwijs, 113

Verslag van dc \'33rd Annual Meeting ofthe American College of Veterinary Pathologists (ACVP)\', 161
Verslag van de \'33rd Annual Meeting of the American Association for Laboratory Animal Science
(AALAS)\', 219

Werken in Canada, 220 bv, 221

Proefdierengebruik en alternatieven in het toxiciteitsonderzoek (FRAME), 222
\'Denis Tbienpont-Prijs\' Parasitologie en Mycologie, 306 bv
KWF-fellowsbips 1984, 322
Veterinary qualifications, 359

Verslag \'Tagung über Vogelkrankheiten - Schwerpunkt Taube\', Miinchen, 2-4 maart 1983, 366
Prijs van de Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie, 368
Mens cn Dier, 494

Zorg voor gezondheid op kinderboerderijen, 495

Nieuwe technieken t,b.v. bet veeteeltkundig onderzoek in ontwikkelingslanden, 496
Lustrum, 5e maal Nederlands Kampioenschap Windsurfen voor Dierenartsen, 496
Heifer-mastitis, 554

Beroepscode; wat doen we ermee?, 161, 555
Bezuinigingen werken door in numeri fixi, 556

Het gebruik van formaline op anatomische afdelingen en de noodzakelijke bouwkundige en techni,sche
voorzieningen, 615

European Association for Aquatic Mammals (EAAM), 616
Jagers Vereniging roept leden op in strijd tegen botulisme, 664
RIV wordt RIVM, 672

The International Veterinary Acupuncture Society, 680

Verslag van het le Internationale colloquium over Pathologie van Reptielen en Amphibieën. Angers,
Frankrijk 29 september-2 oktober 1982, 681
Standards in Laboratory Animal Management, 976

Diaserie over land- en tuinbouw voor onderwijs en algemene voorlichtingsdoeleinden, 977
20e Veterinaire Ruiterdag, 682

-ocr page 8-

Het Johns Hopkins Center for Alternatives to Animal Testing en het symposium \'Acute Toxicity Testing-Al-
ternative Approaches\' georganiseerd door dit centrum, 683
Ingenieuze techniek ontwikkeld voor meting van hormonale activiteit, 684
Het welzijn van dieren wordt besproken in het Europees Parlement, 685
Medische Wielerkring Nederland, 686
Blokkade ontwerp-Diergeneesmiddelenwet opgeheven, 728
Regelingen georganiseerde dierziektenbestrijding, 734
Race Track Division Schedule of Drugs, 734, 874
Dictaat Virusziekten 1983, 735

Werkgelegenheidssituatie voor pas afgestudeerde Engelse dierenartsen in U,K,, 776
Studiebeurzen voor de Verenigde Staten, 785
Standards in Laboratory Animal Management, 976

Diaserie over land- en tuinbouw voor onderwijs en algemene voorlichtingsdoeleinden, 977
BOEKBESPREKING

49,50,74,75, 120.159, 160,203,216,217,218,258,305,365,411,457,502,552,553,621,680,733,781,841.
873,903,912,915.924,953, 975

CASTRATIE - zie PAARD
CAVIA, 255 r, 777 r
CODE

Ontstaan en groei van de Code voor de dierenarts in Nederland, 766 a
Beroepscode: wat doen we ermee? 161 bv, 555 bv
Beroepsverantwoordelijkheid: Meervoudige loyaliteit, 773 a
CONGRESSEN

53,57,70, 102. 111, 147. 153, 186,209,221,260,271,299,308,323,370,418,466.574,614,686,687,693,726,
728, 735, 782, 793, 804. 842, 877, 878, 879, 938, 982
CURSUSSEN

70, 574, 728, 8.30, 877, 879

De diergeneeskundige situatie in Zuid-Soedan, 148 a
Diergeneeskundig Jaarboek 1984, 938
Diergeneeskunde - Diergeneeskunst, 964

DNA - Veterinaire vaccins op basis van recombinant DNA, 109 a
DOORLOPENDE AGENDA
52,79, 126. 166,224,263, .309, .324,329, 374,417,462, 508, 559,579, 627,690, 738,786, 803, 845,882,927,980

EGEL

Een egel als patiënt, 452 vj -f Aanvulling. 765 vj
Electro-anaesthesie, 493 in -l- Naschrift
ETHIEK

Redaktiebeleid en Diergeneeskundige Ethiek. 413 in Naschrift
Diergeneeskundige ethiek, 493 in

Het publiceren van ethisch bedenkelijk onderzoek, 795 br
Ontstaan en groei van de Code voor dc dierenarts in Nederland, 766 a
Beroepscode: wat doen we ermee? 161 bv, 555 bv
Euthanasie, 122 in, 48 r, 636 mij

FACULTEIT

Proefdierdeskundigc aangesteld, 306 bv

Vakgroepen-lijst met nieuwe postadviezen en telefoonnummers, 640 mij

-ocr page 9-

GEIT

Blue tongue - zie VIRUS Blue tongue
Referaten, 154 r, 729 r, 972 r

De effectiviteit van oxfendazole tegen Muellerius capiUaris (Nematoda: Protostrongylidae) bij de geit, 863 a
GENEESMIDDEL
Referaten, 211 r

Enkele kanttekeningen bij de toelating respectievelijk de toepassing van diergeneesmiddelen en veevoederad-
ditieven, 653 a

Tranquillizers bij transport van slachtvarkens: een residuprobleem?, 659 a
Veevoederadditieven, diergeneesmiddelen en het milieu, 665 a
Gentamicine cn gevoeligheidsbepaling, 672 bv
Blokkade ontwerp Diergeneesmiddelenwet opgeheven, 728 bv

HAMSTER, 254 r, 255 r
HOMOEOPATHIE, 675 r
HOND

Kanker bij de hond en kat, 526 a

Koperstapeling in de lever, een erfelijk probleem bij de Bedlington terrier, 916 a
Maagdilatatie-torsie syndroom, 424 mij
Probleemgedrag bij honden, 954 a

Referaten, 43 r, 114 r, 211 r, 212 r, 254 r, 360 r, 407 r, 453 r, 497 r, 498 r, 972 r
Tumor - Systemischc complicaties van tumoren, 532 a

Urethra obstructie - Een duidelijk aanwijsbare oorzaak van urethra obstructie, 345 kk

\'Weke-delen\' aandoeningen (röntgenol. diagnostiek): \'Niet bij bot alleen.....\', 191 kk

\'Weke-delen\'-aandoeningen (verkeerde röntgeninterpretatie): \'Verraderlijke schaduwen\', 241 kk
Ziektekostenverzekering voor honden en katten, 931 mij, 985 mij

I

USAP - International Journal for the Study of Animal Problems

Referaten, 47 r, 48 r, 73 r, 155 r, 732 r, 777 r, 872 r, 974 r
IMMUNITEIT

Aujeszky - Het ontwikkelen van een a-viruicnte mutant van het virus van de ziekte van Aujeszky onder

invloed van de inwerking van 5 bromo-desoxy-uridine, 204 a

Immunologie - oogst van twee decennia immunologisch onderzoek, 3a

Neonatalogie - Immunologische aspecten, 12 a

Immunogenetica en diergeneeskunde, 21 a

Immunoprofylaxe en pathologie van parasitaire infecties, 27 a

Nuttige stimulatie van het immuun-apparaat, 33 a

Referaten, 154 r, 215 r, 254 r, 617 r, 619 r, 675 r, 729 r, 839 r, 869 r, 974 r

Toepa.ssingen van de Immunolgie in de veterinaire helminthologie, 481 a

Immunologische afweer en ontsteking bij parasitaire infecties. De rol van de eosinofiele granulocyt, 488 a
In memoriam: H. Olthuis, 369
.laarrede 1983,814 a

KAT

Castratie van katten, 805 va
Kanker bij hond en kat, 526 a

Koolhydraten - Dc vertering van koolhydraten bij de kat, 187 a
Nagelamputatie bij de kat?, 139 a

Referaten, 43 r, 115 r, 156 r, 255 r, 301 r, 360 r, 407 r, 453 r, 497 r, 778 r, 837 r, 972 r, 973 r
Tumor - Systemischc complicaties van tumoren, 532 a

Urethra-obstructie-Het opheffen van een urethra-obstructie bij katers met behulp van een Braunüle®, 868 pr
\'Weke dclen\'-aandoeningen (röntgenol. diagnostiek): \'Niet bij bot alleen", 191 kk
Ziektekostenverzekering voor honden en katten, 931 mij, 985 mij

-ocr page 10-

KIP

Het effect van een therapie met pyrimethamine bij moederdieren op de broeduitlcomst, 300 vj
Therapie van bacteriële infectieziekten bij bedrijfspluimvee, 350 pr

Leukose - Twee praktijkproeven ter bestudering van eventuele effecten van aviaire leukosc bestrijdingsmaat-
regelen op produktiekenmerken, 855 a
Referaten, 154 r
KLEINE HUISDIEREN

Medisch dossier - De toepassing van het probleemgerichte medisch dossier in de diergeneeskunde, 520 a
Eisen Klinieken en Ziekenhuizen, 886 mij, 988 mij

Ziektekostenverzekering voor kleine huisdieren, 931 mij, 985 mij, 988 mij
Referaten, 498 r, 548 r, 617 r, 676 r, 872 r, 922 r
KLEINERE GEZELSCHAPSDIEREN, 838 r
Klinische les Landbouwhuisdieren, 987 in
Kluyverprijs, 368 bv
KNMvD - Afdelingen

Afdeling Zuid-Holland Jaarverslag 1982, 378
KNMvD - Algemeen

Instructiebijeenkomst voor dierenartsen over het invullen van EEI-paspoorten van paarden, 80
Jaarverslag 1981 van de Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen, 128
Ontwerp-diergeneesmiddelenwet naar Tweede Kamer, 169
Voorjaarsdagen, 172,422

FVE (Federation of Veterinarians of the EEC), 268

Second European Conference on the Protection of Farm Animals, 271

Gelezen; Door microcomputers minder dierproeven, 333

Euthanasie van het gezonde dier, 333

Bijeenkomst dierenartsen verbonden aan een asiel, 377

Dr. J. E. Gajentaan tot hoogleraar benoemd, 420, 514

Mededeling betreffende Paramyxovirus-infectie bij duiven, 421

Het maagdilatatie-torsie syndroom, 424

Koninklijke onderscheidingen, 466, 633

Nieuwe leerstoel vakgebied proefdierkunde, 512

Dr. L. M. F. van Zutphen tot hoogleraar benoemd, 513

Afscheid collega H. J. Stol van proefdierkundig Nederland, 513

Werken in het Midden-Oosten en/of Afrika, 514

Reünie oud-leden van Absyrtus, 515

Facultaire legpenning voor B. L. Leopold, 563

\'Dierenarts en Humor\', 584

Symposium Vleeskalveren, 693

Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen, 696

Beleidsvoornemens. Taakverdeling en concentratie Wetenschappelijk Onderwijs, 741

Diergeneeskunde wijst integratie met landbouw faculteit af, 744

Benoeming dr. K. J. Dik tot gewoon hoogleraar, 788

Symposium Vlecskalvercn, 793

Castratie van katten, 805

ProF dr. E. H. Kampelmacher Vice-President WVA, 805
Rijksdienst voor de keuring van vee en vlees ingesteld, 806
Vacatures vleeskeuring in Nieuw-Zeeland, 808
Het XXII WVA-congrcs in Perth, Australié-verslag, 885
Eisen Klinieken en Ziekenhuizen, 886, 988

Het museum voor Diergeneeskunde, afdeling van het Universiteitsmuseum, 935

Nieuwe twee-fasen curriculum, 983

Voorjaarsdagen 1984,991

Dr. Bart Rispens Memorial Award, 993

KNMvD - Bureau
Jubilea 1983, 64

Wijzigingen codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren, 129, 331, 633, 749
Opsporing verzocht, 132

Assistenten/waarnemers en de sociale verzekeringen, 311

Correcties codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren, 331, 424, 633, 749, 805
Zwoegerziektebestrijding, 331

Stichting Registratie Gezelschapsdieren Nederland (SRGN), 331, 511
Gemedicineerd voeder, 331
Omzetbelasting en dierenartsen, 465

-ocr page 11-

Code standaardrecepten, 584
De nieuwe Code voor de dierenarts, 633
Onderscheidingen, 633
Mens-Dier-Maatschappij, 636
Banden Tijdschrift voor Diergeneesl<unde, 789
Symposium Diergeneesmiddelenwet, 889

Samenwerkingsovereenkomst Dierenartsen Stichting Gezondheidszorg voor Dieren, 889
Ziektekostenverzekering voor honden en katten, 931, 985
KNMvD - Commissies

Cie. Gezondheid en Welzijn Gezelschapsdieren, 788
MKZ-enting 1983-1984, 888
Begeleiding Vleeskalverenbedrijven, 982

Verkorte versie van het rapport \'Het aantal formatieplaatsen voor keuringsdierenartsen en de toekomstige
organisatiestructuur van de vleeskeuring in Nederland\', 984
Buitenlandse vacatures, 985

Ziektekostenverzekering voor kleine huisdieren, 985
KNMvD - Dierenarts in den vreemde
Canada, 332
Nieuw-Zeeland, 376,514
Suriname, 853
KNMvD - Ereraad

Mededelingen van de Ereraad, 745
KNMvD - Groepen

Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier, 172, 422, 632, 804, 885, 991
Groep Geneeskunde van het Rund, 885, 933
Groep K.E, 933

Groep Paardenpraktici, 515, 987
Groep Pluimveewetenschappen, 63, 421, 466
Groep Praktici Grote Huisdieren, 562
Groep Veterinaire Homoeopathie, 694
Groep Zoötechniek, 933
KNMvD - Hoofdbestuur

Mededelingen, 265, 330, 420, 510, 930
Electro-anaesthesie (Naschrift), 493
Viditel, 510
KNMvD - In Memoriam
Boer, E. de, 884
Ekenstein, P. B. A. van, 510
Hoedemaker, E., 54
Hoeve, K. van, 740
Houwelingen, A. van, 226
Koopmans, S., 929
Niemantsverdriet, Th. M., 168
Ooms, J. J., 464
Schreinemakers, H. H. H., 310
Vissel, E., 561
KNMvD - Jaarcongres en Algemene Vergadering
Jaarcongres 1982:

Immunologie - oogst van twee decennia immunologisch onderzoek, 3a

Neonatalogie: Immunologische aspecten, 12a

Immunogenetica en diergeneeskunde, 21a

Immunoprofylaxe en pathologie van parasitaire infecties, 27a

Nuttige stimulatie van het immuunapparaat, 33a

Het congres dat was, 58

Jaarcongres 1983:

Jaarcongres 1983, 61

Vacatures in besturen en commissies verband houdende met de 130e Algemene Vergadering van de Konink-
lijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, 170, 267, 420

Het congres dat komt...... 61, 313, 419, 465, 566, 692, 747, 791

Leeuwarden: Congresstad van de KNMvD op 7 en 8 oktober 1983, 419

Wetenschappelijk programma, 580, 581, 582, 583, 693, 793

Niet-wetenschappelijk programma, 630

Deelname Kandidaatleden aan het Jaarcongres, 692

Logies tijdens Jaarcongres, 746

Welkomstwoord, 809

Openingstoespraak van de Commissaris der Koningin in de Provincie Friesland, 812

-ocr page 12-

Jaarrede 1983, 814

Koninklijke onderscheiding voor de scheidende voorzitter, 824
Uitreiking Jaarprijs 1982, 826
Dankwoord van de auteurs, 828
Jaarcongres 1983 (fotomontage), 847

130e Algemene Vergadering van de KNMvD Collega Van Harten Erelid van dc Maatschappij, 850
Collega Van de Watering nieuwe voorzitter van de KNMvD, 851
Behoren neveninkomensen tot de praktijk?, 930
KNMvD - Nederlandse Vereniging van Dierenartsvrouwen

634, 697, 790, 934, 992
KNMvD - Personalia

62, 81, 130, 174, 228,274, 316, 334, 379, 423, 467, 515, 567, 585, 638, 699, 748, 791, 807, 854, 891, 939, 995
KNMvD - Post Academisch Onderwijs

Commissie PAO Veterinaire Volksgezondheid, 171, 313
Groep Praktici Grote Huisdieren PAO 1983, 562
PAO - Contactdag Pluimveehygiëne, 172
PAO - Diergeneeskunde mededelingen, 273, 696

Klinische middag Vakgroep Geneeskunde van het Kleine Huisdier, 788, 806
Klinische lessen, 789

PAO-D-cursus Anaesthesiologie bij kleine huisdieren, 852
Residuen in voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong, 889
Levensmiddelenmicrobiologie 1984, 890
Klinische les grote huisdieren, 891

Programma PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobiologie 1984, 937
Klinische les landbouwhuisdieren, 938, 987 in

Overzicht van gegevens van PAO-D-cursussen op het gebied van de veterinaire volksgezondheid, 994
KNMvD - Spieghel veterinair

56, 132, 176, 568, 747
KNMvD - Veterinair Adviescentrum Ontwikkelingssamenwerking (VACO)

Vacatures veterinairen, 331, 421, 468, 584, 633, 691, 739, 808, 885, 933, 985
KNMvD - Vergaderingen

315,465, 888,940
KNMvD - World Veterinary Association

XXII World Veterinary Congress, 57, 511, 885
KONIJN

Referaten 44 r, 255 r, 454 r

Konijnen en het geven van antibiotica, 112 vj

M

MASTITIS

Strooisel - Aspergillus-Mastitis, 103 pr
Droogzetinjectoren en mastitis, 322 vj
Heifer-mastitis, 554 bv
Mastitis bij Nederlandse Schapen, 904 a
MENS

Serologisch onder/.oek (Q-koorts)-oproep, 300 bv

Toxocara infecties, diagnostiek en voorkomen bij de mens in Nederland, 469 a
Mens en Dier, 495 bv

Systemische complicaties van tumoren, 532 a

Referaten, 119 r, 154 r, 407 r, 497 r, 676 r, 777 r, 837 r, 872 r, 920 r, 972 r
MILIEU, .304 r

N

NERTSEN, 302 r

ONCOLOGIE, Il6r

-ocr page 13-

PAARD

Caecum abces - Operatieve behandeling van een caecum abces bij een WPN-merrie, 107 pr
De castratie (Ten Geleide), 703

Castratie - Ervaringen met de halfbedekte castratie bij de hengst, 705 a

Castratie - Een inventarisatie van de castratie van de hengst aan de hand van een enquête gehouden onder
Nederlandse dierenartsen, 712 a

Castratie - Primaire sluiting van de scrotaalwond bij de castratie van de hengst, 717 a
Diabetes Insipidus bij een veulen, 210 vj

EHVI-Vaccineren tegen de paralytische vorm van EHVt?, 359 vj
FEI-paspoorten - Instructiebijeenkomst voor dierenartsen, 80 mij
Koliek - Een pony met \'valse\' koliek, 67 kl

Lactaatvorming - Enkele aspecten van de lactaatvorming en verdwijning bij dravers tijdens inspanning, 760 a
Longworminfectie - De behandeling van een longworminfectie bij pony\'s met albendazole (Valbazen), 569 pr
Progesteronbepaling - De waarde van een progesteronbepaling in bloedplasma rond de 18e dag post
ovulationem voor het drachtigheidsonderzoek bij de merrie, 401 kl
Referaten, 212 r, 361 r, 548 r, 778 r

Strongylidae infecties - Preventie van Strongylidae infecties bij het paard, 475 a
Tetanie - Over tetanie/paraplegie bij Limousin-koeien en ponies, 358 in, 494 in

\'Weke delen\'-aandoeningen (röntgenol. diagnostiek): \'Niet bij bot alleen.....\', 191 kk

Piggelmee - Officiële jury-verklaring Paultje Piggelmee Prijs 1983, 556 bv
PROEFDIEREN
Advies dierproeven en cosmetica, 76
Referaten, 212 r, 617 r, 676 r, 730 r, 779 r

Proefdiergebruik en alternatieven in het Toxiciteitsonderzoek. Een verslag van het FRAME symposium, 222
bv

Proefdierdeskundige aangesteld, 306 bv

Gelezen: Door microcomputers minder dierproeven, 333 mij

Nieuwe leerstoel vakgebied proefdierkunde, 512 mij

Ethiek (Redaktiebeleid, publiceren van ethisch bedenkelijk onderzoek etc.), 413 in, 493 in, 795 br
Afscheid collega H. J. Stol van proefdierkundig Nederland, 513 mij

Het John Hopkins Center for Alternatives to Animal Testing en Symposium \'Acute Toxicity Testing-Alter-
native Approaches\', 683 bv
Inventarisatie dierproeven over 1982 vv
Standards in Laboratory Animal Management 976 bv
QUARTERLY

Overgenomen uit The Veierinary Quarterly:

deel 5, afL 1, pag. 1-48, 1983: zie INDEX Quarterly Supplement

deel 5, afl, 2, pag. 49-96, 1983: zie INDEX Quarterly Supplement

deel 5, afl. 3, pag. 97-144, 1983: zie INDEX Quarterly Supplement

deel 5, alL 4, pag, 145-192, 1983: zie INDEX Quarterly Supplement

Ned. Samenvattingen van Engelse artikelen uit The Veterinary Quarterly

deel 5, afl 1, 1983, 71

deel 5, afL 2, 1983,325

deel5, afl, 3, 1983,575

deel 5, afL 4, 1983,800,801

Tijdschrift mor Diergeneeskunde en The Veierinary Quarterly: hand in hand....., 641

Rabies - Pseudorabies, ook in Groningen!, Ill vj
RADIOLOGIE

Niet bij bot alleen, 191 kk
RECTIFICATIES, 121, 210, 227, 492, 978
REDAKTIE
Voorwoord, 1
Ten Geleide, 519
Mededelingen, 585

Tijdschrift voor Diergeneeskunde en The Veterinary Quarterly: hand in hand....., 641

Redaktie Brr-Tup, 556

Redaktiebeleid en Diergeneeskundige Ethiek, 413 in Naschrift

-ocr page 14-

REDAKTIONELE KOLOM

Dierenarts en voedingsmiddelenonderzoek, 337
IBR, 381

Tijdschrift voor Diergeneeskunde en The Veterinarv Quanerly: hand in hand....., 641

REFERATEN

Algemeen, 114 r, 154 r, 211 r, 254 r, 407 r, 497 r, 617 r, 837 r, 920 r, 972 r
RESIDUEN

Chlooramfenicol - Onderzoek naarde uitscheiding van chlooramfenicol (CAP) in melk meteen FAST LC"^
methode, 145 a

Tranquillizers bij transport van slachtvarkens: een residuprobleem?, 659 a
Referaten, 158 r
RUND

Amputatie - Klauwamputatie boven de kroonrand als behandeling bij arthritis van het klauwgewricht, een
overzicht, 201 pr

Bedrijfskalender - zie RUND. Gezondheidsbegeleiding
BSK - zie RUND. Gezondheidsbegeleiding
Blue tongue - zie VIRUS Blue tongue

CAP - Onderzoek naarde uitscheiding van chlooramfenicol (CAP) in melk met een FAST LC^" methode,
145 a

Coronaire arteriën - Een directe verbinding van beide coronaire arteriën (Arteriae coronariae) met de rechter

ventrikel bij het kalf, 723 a

Erfelijke gebreken bij runderen, 492 vj

Fertiliteit - Verbetering van de fertiliteitsstatus op melkveebedrijven door toepassing van de melk-progeste-
rontest, 285 a

Gezondhëidsbegeleiding - Uiergezondheidsbegeleiding als onderdeel van een veterinair begeleidingspro-
gramma voor melkveebdrijven.

I. Doelstellingen en materialen en de methodiek in de aanloopfase, 587 a

II. Methodiek in de begeleidingsfase, 592 a

III. Evaluatie en analyse, 601 a

Gezondbeidsbegeleiding- De bedrijfskalender, een hulpmiddel bij de veterinair-zoötechnische produktie-en
gezondheidsbegeleiding van melkveebedrijven, 895 a

Gezondheidsbegeleiding- Veterinaire produktie-en gezondbeidsbegeleiding op melkveebedrijven: een model

voor de analyse van fluctuaties in de Bedrijfs Standaard Koe (BSK), 941 a

Graviditeit - Een koe met een extreem lange graviditeitsduur, 829 pr

Haemophilus somnus infectie bij een stier, 547 vj

Huisvesting - Extra bijdragen groepshuisvesting vleeskalveren, 306 bv

IBR, 381

IBR - Aspecten van epizoötiologie van infecties met het Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis virus op melk-
veebedrijven, 383 a

IBR - Praktijkproeven met enkele IBR-vaccins bij melkkoeien, 392 a
IBR - Vaccinatie tegen IBR: een advies voor melkveekoppels, 398 pr

Lebmaag - Paramediane laparotomie gevolgd door abomasopexie als behandelingsmethode voor liggings-
veranderingen van de lebmaag bij het produktieve melkrund, 544 pr

Lebmaagdislocatie - De \'roll-and-suture\' techniek als behandelingsmethode van de lebmaagdislocatie naar
links bij het rund: Een aanvaardbaar alternatief?, 96 a

Leverbotziekte - Vroegdiagnostiek van leverbotziekte op praktijkbedrijven met behulp van een serologische
techniek, 231 a

Longworminfecties - Het profylactisch effect van een morantel bevattende bolus (Paratect®) op longwormin-
fecties bij gevaccineerde en niet-gevaccineerde kalveren, 90 a

Longworminfecties - Longworminfecties bij rundvee, een blijvend probleem?, 435 a
Magnesiumvoorziening bij rundvee, 248 a

Magnesiumvoorziening - Heeft de magnesiumvoorziening invloed op de voeropname bij herkauwers?, 250 a

Mastitis - Droogzetinjectoren en mastitis, 322 vj

Mastitis - Heifer-mastitis, 554 bv

Mastitis - Strooisel-Aspergillus-Mastitis, 103 pr

Nitrofuraanvergifitiging bij vleeskalveren, 238 pr

Oestrusdetëctie - Een oriënterend onderzoek naar dc bruikbaarheid van een intravaginale electrische wecr-

standsmeter voor oestrusdetectie bij runderen, 85 a

Q-koorts (Coxiella burnetii) oproep serologisch onderzoek, 300 bv

Referaten, 44 r, 45 r, 117 r, 157 r, 213 r, 256 r, 302 r, 303 r, 361 r, 362 r, 408 r, 409 r, 454 r, 455 r, 499 r, 500 r,
549 r, 550 r, 618 r, 619 r, 676 r, 677 r, 838 r, 869 r, 920 r, 921 r, 973 r
Stro - Ontsluiting van graanstro met loog, 294 a

Tetanie - Over tetanie/paraplegie bij Limousin-koeien en ponies, 358 in (2), 494 in
Trichostrongyliden - Overlevingskansen van Trichostrongyliden-eieren en -larven in de bodem, 439 a
Veeteeltkundig onderzoek - nieuwe technieken - met betrekking tot ontwikkelingslanden, 496 bv
Wormbehandeling bij kalveren, 391 vj

Zomerwrang: de pathogenese, de schade, het voorkomen en de preventie, 443 a
Zomerwrang - Bestrijdingsmiddelen in verband met Zomerwrang, Naschrift, 573 in
XIV

-ocr page 15-

SALMONELLA

Verder onderzoek naar de mogelijkheden varkens Salmonella-vrij te mesten en te slachten, 177 a
Campylobacier jejuni, Yersinia enierocoliiica en Salmonella in wild en gevogelte, 831 a
SCHAAP

Celgetal - De bepaling van het celgetal van schapemelk, 913 a

Insect - Het gedrag van een klein (nog onbekend) insect kan de doodsoorzaak bij schapen zijn, 615 vj
Blue tongue - zie VIRUS Blue tongue

Intoxicatie - Rododendron intoxicatie: klinische verschijnselen, behandeling en verloop binnen een koppel
schapen, 41 vj

Keizersnede - De keizersnede bij het schaap in Nederland. Frequentie, gevolgen en alternatieven: een
economische evaluatie, 277 a

Maagdarmworminfectics - Waarnemingen over het effect van enkele maatregelen ter preventie van maag-
darmworminfecties bij bet schaap, 430 a
Mastitis bij Nederlandse schapen, 904

Referaten, 46 r, 117 r, 214 r, 256 r, 303 r, 362 r. 409 r, 500 r, 677 r, 779 r
Sponzen van ooilammeren simpel?, 153 vj
\'Tot leringhe ende vermaeck\', 546 vj

\'Zere oogjes\' - Een uitbraak van \'zere oogjes\' of keratoconjunctivitis infectiosa ovis, 571 vj
Serologisch onderzoek (oproep), 300 vj
Soedan - De diergeneeskundige situatie in Zuid-Soedan, 148 a
STRO-zie RUND
STUDENTEN VERENIGINGEN

DSK - 5e Veterinaire Studenten Almanak, 80 mij, 272 mij

DSK - Wild, gewild, gevild? (Symposium over jacht en wildbeheer in Nederlandj, 229 mij
DSK - Peerdepieten 1983, 315 mij

Vet. Stud. Kegelclub \'Duim in \'t Gat\' 14e lustrum, 701 mij
Vet. Stud. Rijvereniging \'De Solleysel\': Nationaal Studenten Concours, 793 mij
Vet. Gezelschap VSC \'Cerberus\': 22e Diës, 853 mij
SWIERSTRA - ProL dr. D. Swierstra 25 jaar hoogleraar
Ten Geleide, 425

Resistentie van nematoden tegen anthelmintica, 426 a

Waarnemingen over het effect van enkele maatregelen ter preventie van maagdarmworm-infecties bij het
schaap, 430 a

Longworminfecties bij rundvee, een blijvend probleem?, 435 a
Overlevingskansen van Trichostrongyliden-eieren en -larven in de bodem, 439 a
Toxocara infecties, diagnostiek en voorkomen bij de mens in Nederland, 469 a
Preventie van Strongylidae infecties bij het paard, 475 a
Toepassingen van de Immunologie in de veterinaire helminthologie, 481 a

Immunologische afweer en ontsteking bij parasitaire infecties. De rol van de eosinofiele granulocyt, 488 a

TEN GELEIDE

De Castratie, 703
TIJDSCHRIFTBESPREKING

\'Animalis familiaris, 622
TUMOR

Kanker bij de hond en kat, 526 a
Systemische complicaties van tumoren, 532 a
Referaten, 43 r, 115r, 498 r

VACCIN

Aviaire leukose bestrijdingsmaatregelen - zie KIP

Leptospira - Het voorkomen van antilichamen tegen enkele Leptospira scrotypen bij het varken in Nederland
in de periode 1975-1980, 133 a

Aujeszky - Het ontwikkelen van een a-virulente mutant van het virus van de ziekte van Aujeszky onder
invloed van de inwerking van 5 bromo-desoxy-uridine, 204 a
Tranquillizers bij transport van slachtvarkens: een residuprobleem?, 659 a

-ocr page 16-

Diergeneesmiddelen - Enkele kanttekeningen bij de toelating respectievelijk de toepassing van diergenees-
middelen en veevoederadditieven, 653

Diergeneesmiddelen - Veevoederadditieven, diergeneesmiddelen en bet milieu, 665 a

Coli-bacillose - Een vergelijking van de effectiviteit van furazolidon en apramycine tegen coli-bacillose bij

gespeende biggen, 319 pr

DNA - Veterinaire vaccins op basis van recombinant DNA, 109 a

Longworminfecties- Het profylactisch effect van een morantel bevattende bolus (Paratect®) op longwormin-
fecties bij gevaccineerde en niet-gevaccineerde kalveren, 90 a
Vaccineren tegen de paralytische vorm van EHVL?, 359 vj
IBR - Praktijkproeven met enkele IBR-vaccins bij melkkoeien, 392 a
IBR - Vaccinatie tegen IBR: een advies voor melkveekoppels, 398 pr
Referaten, 117 r, 212 r, 408 r
Wormbehandeling bij kalveren, 391 vj
VARKEN

Colibacillose - Een vergelijking van de effectiviteit van furazolidon en apramycine tegen colibacillose bij
gespeende biggen, 319 pr

Constipatie - Een ongewone oorzaak van constipatie bij een big: osteomyelitis van de bekkenbeenderen, 673

Douchen van slachtvarkens, I, Een oriënterend onderzoek naar de preferentie van slachtvarkens ten aanzien
van het douchen na transport, en de gevolgen daarvan voor de vleeskwaliteit, 645 a

Referaten, 46 r, 118r, 158 r,2l5 r, 257 r, 304 r, 363 r, 364 r, 409 r, 410 r, 454 r, 455 r, 456 r, 501 r, 550 r,619r,
678 r, 730 r, 780 r, 839 r, 870 r, 922 r, 974 r

Salmonella - Verder onderzoek naar de mogelijkheid varkens Salmonella-vrij te mesten en te slachten, 177 a
Simulatie als hulpmiddel bij het bestuderen van het verloop en de effecten van een besmettelijke dierziekte,
608

Tranquillizers bij transport van slachtvarkens: een residuprobleem?, 659 a
Ulcus diverticuli praeputalis bij het varken, 751 a

Voorkomen is beter dan genezen.....ook in de varkenshouderij, 259 bv

Voortplantingsproblemen - Ingenieuze techniek voor meting hormonale activiteit, 684 bv
VERGIFTIGINGEN

Rododendron intoxicatie: klinische verschijnselen, behandelingen verloop binnen een koppel schapen, 41 vj
Proefdiergebruik en alternatieven in het Toxiciteitsonderzoek, Een verslag van het FRAME symposium, 222
bv

Nitrofuraanvergiftiging bij vleeskalveren, 238 pr
Referaten, 45 r, 72 r, 257 r, 409 r, 731 r

Het John Hopkins Center for Alternatives to Animal Testing en Symposium Acute Toxicity Testing
Alternative Approaches, 683 bv
VHI/VD - Afrikaanse varkenspest, 416
VHI/VD - Algemeen

Varkenspest in Nederland, 51, 76, 123, 163, 223, 261, 307, 327, 373, 415, 460, 505, 558, 577, 688
Advies dierproeven en cosmetica, 76

Britse grens weer open voor pluimveevlees en consumptie-eieren uit Nederland, 123
CLO-Studiedagen, 124

lOth International Congress on Animal Reproduction and Artificial Insemination, 125
Weer MKZ op Deens eiland Fünen, 163

Bureau Registratie Diergeneesmiddelen - Drs. A. A. J. van der Leun aangesteld als projectmanager, 163
Rabies bij vos in Groningen, 307
Afrikaanse varkenspest in Italië, 327
Paramyxovirus bij duiven, 327

Noodenting varkens in Midden-Brabant - Vervoer varkens Noord-Brabant en Limburg, 372

Salmonella-kwestie Nederland-Italië, 414

Noodentgebied varkens uitgebreid, 415

Bewakingsprogramma Salmonella bij varkens, 458

Stand van zaken bormoononderzoek, 459

Invoer van fokstieren uit de USA via Canada per I juli 1984 afgelopen, 460
Noodenting varkens Limburg Vervoerverbod varkens Gelderse Vallei, 504
Richtlijnen \'vers vlees\' en \'derde landen\' gewijzigd, 505
Noodenting varkens, 557

Ontheffingsmogelijkheden varkensvervoer aangepast, 577

Ontheffingenbeleid varkensvervoer verruimd - derde doorvoerroute Limburg - schadeloosstellingen, 688

Italiaans importverbod levende varkens, 688

Export pluimveevlees naar Groot-Brittannië, 736

Voorlichting over voedingsmiddelenhygiëne, 736

Brochure \'Veterinaire gezondheidszorg op kinderboerderijen\', 737

Integrale ketenbewaking (begeleiding) van vlees van slachtdieren en van pluimvee, 783

Botulisme, 784

-ocr page 17-

Dierproeven in liet wetenschappelijk onderwijs, 784

Italiaans importverbod levende varkens, vers vlees en onvolledig behandelde vleesprodukten, 784

Bijscholing pluimveekeurmeester tot keurmeester slachtdieren en vlees, 802

Bijscholing dierenarts voor keuring pluimvee en slachtdieren en vlees, 802

Pensionering van de heer R. .1. M. Hcndriksen, 843

Registratie van dierproeven en proefdieren, 844

Rijksdienst voor de keuring van vee en vlees ingesteld, 880

Inventarisatie dierproeven over het jaar 1982, 881

Na-enting \'Midden-Brabant\' beëindigd - Beschikking vervoerverbod varkens noodent-gebied 1983, 881
Het gebruik van tranquillizers (kalmeringsmiddelen) bij slachtvarkens, 925
Importbeleid ten aanzien van de werking van blue tongue, 979
Twee nieuwe gevallen van varkenspest in Nederland, 980
Entplicht voor varkens in Limburg vervallen, 980
VHl/VD - Besmettelijke bovine pleuropneumonie
308,374

VHl/VD - Besmettelijke dierziekten

51, 77, 124, 164, 223, 261, 307, 329, 373, 416. 460, 506, 558, 577, 624, 690, 737, 802, 844, 881, 926, 980
VHI/VD-Blue Tongue
559

VHI/VD - Gemedicineerde voeders
926

VHl/VD - Mond- en klauwzeer. 163, 165, 224, 262, 308, 329, 374, 461, 507, 844
VHl/VD - Paramyxo-virus, 625, 803, 882
VHl/VD - Pseudo vogelpest, 166, 374, 508, 882
VHl/VD - Rabies, 307, 625, 926

VHl/VD - Runderpest, 51, 77, 164, 263, 329. 416, 462, 507, 926
VHl/VD - Schaapspokken, 558
VHl/VD - Varkenspest

51, 77, 124, 163, 164, 223, 261, 307, 328, 373, 416, 461, 507, 558, 578, 624, 689, 737, 785, 802, 844, 882, 926
VHl/VD-Varroase, 508
VHl/VD - Vesiculaire varkensziekte, 578
VIRUS

Het ontwikkelen van een a-virulente mutant van het virus van de ziekte van Aujeszky onder invloed van de
inwerking van 5 bromo-desoxy-uridine, 204 a
IBR, 381

Aspecten van epizoötiologie van infecties met het Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis virus op melkveebedrii-
ven, 383 a

Mededeling betreffende Paramyxovirusinfectie bij duiven, 421 mij
Referaten, 920 r

Enkele epidemiologische aspecten van blue tongue, 970 vj

Simulatie als hulpmiddel bij het bestuderen van het verloop en de effecten van een besmettelijke dierziekte
(TGEjenz,,608 a
VLEES

Dierenarts en voerdingsmiddelenonderzoek, 337 red,
Histometrisch onderzoek van vleeswaren, 339 a

Campylobacter jeJuni. Yersinia enierocoliiica en Salmonella in wild en gevogelte, 831 a
VOEDINGSMIDDELENHYGIËNE

Referaten,47 r. 119r, 158 r.214r. 257 r. 304 r. 364 r. 410 r. 456 r, 501 r, 551 r, 620 r, 679 r, 731 r, 780 r, 840 r
871 r

VOEDSEEVERGIETIGING, 257 r. 731 r
VOGEL

Infectieuze laryngotracheitis bij de pauw in Nederland, 199 pr
Verslag \'Tagung über Vogelkrankheiten (Tanbe), München 1983, 366 bv
Campylobacter jejuni, Yersinia Enierocolilica en Salmonella in wild en gevogelte, 831 a
Referaten, 551 r, 620 r, 922 r
Voorjaarsdagen, 172,422,424

w

\'Weke delen\'-aandoeningen (röntgenol, diagnostiek) - Niet bij bot alleen, 191 kk, 241 kk
WELZIJN

Mens en dier, 494 bv

-ocr page 18-

Referaten, 732 r. 111 r

Zorg voor gezondheid dieren ook op kinderboerderijen, 495 bv

De positie van de Austrahsche dierenartsen met betrekking tot het weizijn van dieren, 565 mij
Werken in Canada
(1) en (2), 220 bv
Xllth World Congress on Diseases of Cattle, 221 bv
WETGEVING

Ontwerp Diergeneesmiddelenwet naar de Tweede kamer, 169 mij

ZEEZOOGDIEREN

European Association for Aquatic Mammals (EAAM) - Verslag 1 le Symposium, 616 bv

-ocr page 19-

THE VETERINARY
QUARTERLY

quarterly journal of veterinary science

INDEX FOR VOLUME 5
1983

SUPPLEMENT

PUBLISHED FORTHE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION
BY MARTINUS NIJHOFF PUBLISHERS • THE HAGUE - BOSTON - LONDON

-ocr page 20- -ocr page 21-

INDEX OF NAMES

Contributors

Abdelbari, Elchlas, M., 80
Adam, S. E. 1., 80
Assem, G. H, van den, 171

Baakman, M., 41

Babalola, G. O., 186

Berg, R. van der, 26, 171

Binek, M., 49

Binkhorst, G. .1., 145, 156

Bouw, J., 2, 32

Brand, A., 131

Brande, M. van den, 142

Breukink, H.J., 68

Brooymans-Schallenberg, J, H. C., 3,

Dhyan, Jan, 32
Dieleman, S. J., 97
Dipeolu, O. O., 75

Eek, J. H. H. van, 11
El Sayed, Nahid, Y.,80
Essen, G. van, 175

Fagbemi, B. O,, 75

Gaag, Ingrid van der, 89 (sc)
Goedegebuure, S. A., 175
Gruys, E., 131

Harleman, J. H., 178
Hoogerbrugge, A., 101

Johnson, R. H., 86
Jong, M. F. de, 58
Jongejan, F., 112
Journée, D. L. H., 145, 156

Keyser, H. de, 142
Klimuszko, D., 49
König, C. D. W., 114, 122, 127
Krzyzanowska, L., 49

Lateur-Rowet, H. J. M., 68
Leengoed, L, A, M. G, van, 131
Leeuwen, W. van, 97
Levels, F. H, R., 26
Lumeij, J. T., 107

Mahmoud, O, M., 80
McCandlish, 1. A. P., 86
Meyer, R. C., 178
Morzaria, S. O., 112
Mustafa, Um el Hassan, 112 (o)

Niemialtowski, M., 49

Noden, P, A., 97

Nouws, J. F. M., 41, 114, 165

Oke, B, O., 186

Rondhuis, P., 131

Schee, W. van der, 26, 171
Schotman, A. J. H,, 107
Straver, P. J., 145, 156
Sytsema, J. R., 58
Szynkiewicz, Z., 49

Tijhuis, M., 41

Valk, P. C, van der, 175
Veen, H. M. van, 101
Vellenga, L., 101
Vos, J., 131
Vos, J. H., 145
Vree, T. B,, 41, 165
Vries, H. W. de, 107

Wal, P, G. van der, 175
Walvoort, H. C„ 89
Wilson, J. H, G.,86
Wouda, W., 145

-ocr page 22-

INDEX OK SUBJECTS

Entries marked with (o) refer to original papers, veterinary scene, other papers.
Entries marked with (sc) refer to short communications.

ANTIBIOTICS

Penetration of some antibiotics into the lacrimal fluid of sheep, 114 (o)

Effect of injection site on the bioavailability of an oxytetracycline formulation in ruminant calves, 165 (o)
AVIAN SPECIES

Effects of experimental infection of fowl with EDS\'76 virus, infectious bronchitis virus and/or fowl

adenovirus on laying performance, 11 (o)
The effect of furazolidone on the adrenal glands of the chicken, 190 (sc)

B

BOVINE SPECIES

The acetylation - deacetylation equilibrium of sulfadimidine in ruminant calves, 41 (o)
The failure of the oesophageal groove reflex, when fluids are given with an oesophageal feeder to newborn
and young calves, 68 (o)

The serological response of adult cattle to vaccination with reduced dose Brucella aboriusS\\9, a trial under

Zambian conditions, 94 (sc)
Note on the transmission of
Theileria annulaia by Hyaiomma ticks in the Sudan, 112 (o)
Neurological disorders, virus persistence and hypomyelination in calves due to intra-uterine infections with

bovine virus diarrhoea virus. I. Clinical symptoms and morphological lesions, 145 (o)
Neurological disorders, virus persistence and hypomyelination in calves due to intra-uterine infections with

bovine virus diarrhoea virus. II. Virology and epizootiology, 156 (o)
Effect of injection site on the bioavailability of an oxytetracycline formulation in ruminant calves, 165 (o)

CANINE SPECIES

Hip dysplasia (Editorial), 1

Nicolaas Adriaan van der Velden (1927-1979) (preface), 2
Hip dysplasia in dogs, 3 (o)

Diagnosis of canine hip dysplasia and selection against this trait, 8 (o)

Biochemical variants in dogs, 32 (o)

The present status of canine parvovirosis, 86 (o)

Granular cell myoblastoma in the tongue of dog: a case report, 89 (sc)

Crimidine (2-chloro-4-(dimethylamino)-6-methylpyrimidine) poisoning in a dog due to ingestion of the

rodenticide Castrix®, 107 (o)
Ketoconazole in the treatment of dermatomycosis in cats and dogs, 142 (o)

EQUINE SPECIES

Induced abortion with two Prostaglandin F2o\' analogues in marcs: plasma progesterone changes, 97 (o)

FELINE SPECIES

Ketoconazole in the treatment of dermatomycosis in cats and dogs, 142 (o)

GOATS

Moniezia infection in the dwarf breeds of small ruminants in Southern Nigeria, 75 (o)

The toxicity of Cassia senna to Nubian goats, 80 (o)

Intravenous regional analgesia for surgery ofthe limbs in goats, 186 (o)

-ocr page 23-

INTOXICATION

Breed differences in sheep with respect to accumulation of copper in the liver, 26 (o)
The toxicity of
Cassia senna to Nubian goats, 80 (o)

Crimidine (2-chloro-4-(dimetbylamino)-6-methylpyrimidine) poisoning in a dog due to ingestion of the

rodenticide Castrix®, 107 (o)
Breed differences in sheep with respect to the interaction between zinc and the accumulation of copper in
the liver, 171 (o)

PORCINE SPECIES

Evaluation of different cell cultures for the detection of heat-labile enterotoxins o[ Escherichia co//strains

isolated from pigs, 49 (o)
Field experience with d-biotin supplementation to gilt and sow feeds, 58 (o)

Mortality, morbidity and external injuries in piglets boused in two different housing systems. 1. Farrowing
house, 101 (o)

Porcine Parvovirus infections; review and diagnosis in a sow herd with reproductive failure, 131 (o)
Do gilts and barrows react similarly with respect to leg weakness and osteochondrosis?, 175 (o)
Isospora suis infection in piglets. A review, 178 (o)

RESIDUES

The acetylation-deacetylation equilibrium of sulfadimidine in ruminant calves, 41 (o)

SHEEP

Breed differences in sheep with respect to the accumulation of copper in the liver, 26 (o)
Moniezia infection in the dwarf breeds ofsinall ruminants in Southern Nigeria, 75 (o)
Penetration of some antibiotics into the lacrimal Huid of sheep. 114 (o)

\'Pink eye\' or \'zere oogjes\' or Keratoconjunctivitis Infectiosa Ovis (KIO). Clinical efficacy ofa number
of antimicrobial therapies, 122 (o)

Keratoconjunctivitis Infectiosa Ovis (KIO), \'pink eye\' or \'zere oogjes\' (a survey), 127 (o)
Breed differences in sheep with respect to the interaction between zinc and the accumulation of copper in the
liver, 171 (o)

TUMOUR

Granular cell myoblastoma in the tongue of a dog; a case report, 89 (sc)

VACCINE

Effect of injection site on the bioavailability of an oxytetracycline formulation in ruminant calves, 165 (o)
The serological response of adult cattle to vaccination with reduced dose
Brucella abortus S19, a trial under
Zambian conditions, 94 (sc)
VIRUS

Effects of experimental infection of fowl with EDS\'76 virus, infectious bronchitis virus and/or fowl

adenovirus on laying performance, 11 (o)
The present status of canine parvovirosis, 86 (o)

Porcine Parvovirus infection; review and diagnosis in a sow herd with reproductive failure, 131 (o)
Neurological disorders, virus persistence and hypomyelination in calves due to intra-uterine infections with

bovine virus diarrhoea virus, 145 (o)
Neurological disorders, virus persistence and hypomyelination in calves due to intra-uterine infections witb
bovine virus diarrhoea virus, II, Virology and epizootiology, 156 (o)

-ocr page 24- -ocr page 25-

tijdschrift

voor

diergeneeskunde

CREDIETEN
EFFECTENBANK
PRAKTP
SPECIALIST
ZONDER
OOGKLEPPEN.

deel 108, afl. 1, 1 januari 1983

Inhoud

NIEUWJAAR 1983 ..........I

JAARCONGRES 1982,

TEVENS 129e ALGEMENE VERADERING

Congresthema: \'Immunologiea\'

Immunologie - oost van twee decennia immunologisch
onderzoek: E. J. Ruitenberg. Anneke Elgersma en P. A
Steerenberg..........

12
21

27

33

Neonatalogie: Immunologische aspecten: J. Gouds
waard...........

Immunogenetica en diergeneeskunde: R. R. P. de Vries

Immunoprofylaxe en pathologie van parasitaire infec
lies: W. Seinen.........

Nuttige stimulatie van het immuunapparaat; B. A. Bok
hou!...........

VETERINAIR JOURNAAL

Rododendron intoxicatie: Klinische verschijnselen, be
handeling en verloop hinnen een koppel schapen: L.
A
M. van Leengoed en J. J. van Amerongen .

REFERATEN...........

BOEKBESPREKING .
BERICHTEN EN VERSLAGEN

CONGRESSEN.....

MEDEDELINGEN VHI VD .
DOORLOPENDE AGENDA

53

41
43
49
53
63

51

52

MAATSCHAPPIJNIEUWS, SPIEGHEL VETEINAIR: zie bin-
nenblad

for contents, see inside

uitgave der koninklijke nederlandse maatschappij voor diergeneeskunde
journal of the royal netherlands veterinary association

-ocr page 26-

Intra-nasaal sprayen
I.M. Boostershot

Intra-vaginaal; IPV infekties

Waarom IBR/IPV vaccin van Bayer, omdat Bayer vaccin....

een uitstekende lokale immuniteit opwekt,
óók in de diepere luchtwegen antigeen werkt
(géén T.S. Mutant!)

daardoor een uitstekende humorale immuniteit
opwekt.

zowel intra-nasaal als intra-musculair toege-
past kan worden (boostershot!)
. . géén abortus opwekt,
ook intra-vaginaal bij I.P.V. infekties toegepast
kan worden.

Bayer Nederland B V.
Divisie Farma Veterinair
Postbus 80
3640 AB MIJDRECHT
Tel. 02979-41 51 tst. 133

m

IBR/IPV VACCIN, EEN RESEARCHPRODUKT VAN BAYER

-ocr page 27-

inhoud

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

In memoriam: Dr. /.. Hoedemaker.............54

XXH Worid Veterinary Congres.\':. Penh. Australia..........57

Het eongres dat was.....................58

Het eongres dat kontt.....................61

Groep Pluimveewetensehappen WetensehappeHjke Vergadering......63

Personalia...................62

Jubilea I98J...................64

l.ijst van adverteerders................63

SPIEGHEL VETERINAIR..................56

Foto\'s; Geert Bistervels

contents

ANNUAL CONGRESS 1982, ALSO I29th GENERAL MEETING
OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION
Central theme: \'Immunologica\'

ORIGINAL PAPERS

Immunology - Results of Two Decades of Immunological Research; E. J. Ruitenberg,
Anneke Elgersma, and P. A. Steerenberg............3

Neonatology: Immunological Features; J. Goudswaard........12

■ mmunogenetics and Veterinary Medicine; R. R. P. de Vries.......21

Immunoprophylaxis and Pathology of Parasitic Infection; W. Seinen.....27

Useful Stimulation of the Immune System; B. A Bokhout........33

All Rights Reserved

(Papers appeannn in Itjis journal are listed in Current Conlenls / .-ifirttnltural BiDlugy and Envtruntnental Si iem e. .Medline / tnde.x
Medicus. Inde.v Veterinarius j Veterinary Bulletin. I\'etennarntedizin. iMndwirlsi haftliehes Zentralhlalt. Bthlitigraphy of .Annculture. Bin-
toxical .-thslraits. Camtiridge Siienliftr .At^slrans)

CUBAR C BOLUS

voor behandeling van Gastro intestinale infecties bij kalveren en lammeren.

FORMULE:

1 bolus bevat :
too mg Trimethoprim
500 mg Sulfadiazine
2.000.000 I.E. Colistine sulfaat
250 mg Furaltadone hcl
200 mg Tripelennamine

DOSERING:

1 Bolus per 40 kilo lichaamsgewicht 2 x daags, gedurende 2-3 dagen.
Verpakking : Doos van 8 strips è 6 boli.

DOPHRRmn

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 *

-ocr page 28-

SPECIAAL
VOOR HET

KLEINE HUISDIER

■ palatable tabiets

m

Synulox Synulox

DaxadamiJ

if^SWT, , .

\'Mi

palatable tab

t\'Clo-Oeni«

Synulox

(clavunalaat

gepotentieerde

amoxicilline)

Befedo

Clamoxyl

(amoxicilline)

BETER - SNELLER
SNELLER BETER

• Smakelijke tabletten

• Smakelijke Druppels

• Oto-Derma

• Rehydratie

• Antiparasitaire
shampoo

• Smakelijke
vitamineraal tabletten

• Dexaderm

• Coat Conditioner

VOOR EEN GROTERE
GEVOELIGHEID

• Smakelijke tabletten

• Smakelijke Druppels

BEECHAM VETERINAIRE PRODUKTEN

SPORTU\\AN198,1185TH AMSTELVEEN

-ocr page 29-

HOOKrjREDAKTIE

Dr. ,1. M. van Eeeuwen (voor/itler)

Drs. M. .). G. Schoenmakers (penningmeester)

Prol. dr. A. Brand

Dr P. H A. Poll

Dr. D l alsma

Drs. M. A. Moons

Drs. M. Bosman

WEI ENSCHAPPEEIJKE REDAK HE

Dr. .1. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

Prol. dr. .1. G. van Bekkum (Eelystad)

Prof. dr. .1. Bouw (Utrecht)

Prof. dr. H. .1. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Dehackere (Gent. België)

Dr. M. .1. Dobbelaar (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Elorida, U,S,A,)

Dr. .1. Eabricant (Ithaca, New York. U.S.A.)

Dr. N. .1. E. Gilmour (Edinburgh, (ireat Britain)

Dr. .1. Cioudswaard (Cioes)

Dr. P. A. M. Guinee (Bilthoven)

Dr. W. J. 1. van der Gulden (Nijmegen)

Prof. dr. E. van der Heide (Storrs, Connecticut,

U,S,A,)

Dr, ,1. E, T, Jones (London, Cireat Britain)

Prof. dr. E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

Prof. dr. .1. H. Koeman (Wageningcn)

Dr. A. de Kruif (Somcren)

Dr. P. W. de Leeuw (Eelystad)

ProL dr. J. Ci. van Eogtcstijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof, dr. .1. M. V. M. Mouwen (Utrechtl

Prof. dr. C. C. Oosterlee (Wagcningen)

Prof. dr. M. Pensaert (Cicnt. België)

ProL dr. Ch. Pilei (Alfort. Erance)

Dr. E. .1. Ruitenberg (Bilthoven)

ProL dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. A, A. Stokhof (Utrecht)

Piof. ir. A. van Ticnhoven (Ithaca, New Yoik,

U.S.A.)

ProL dr. G. Uilenberg (Utrecht)
ProL dr. M. Vandeplassche (Cicnt, België)
Dr, A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)
ProL dr. 11. W. de Vries (Utrecht)
Prof. dr. P. Zwart (Utrecht)

Rl DAKIEUR-SECRETARIS
.1. C, de Cicus

REDAK I IE ADVIES RAAD
In deze raad /ijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen en Ciroepen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 10, Postbus 14031. 350S SB Utrecht,
(tel, 030 - 51 01 II),

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnements-
prijs ƒ235,— per jaar voor het binnenland en
/ 270, per jaar voor het buitenland, (Een abon-
nement op Ihe Veterinary Quarterly bedraagt
/ 82, per jaar, exclusief verzendkosten en 4%
B.T.W.). De abonnementsprijs voor dierenartsen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor fiiergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hoofdbestuur.

.\\anHlj/lngen Mxir in/enders van kopij voor
tiet l ijdschrifi voor Diergeneesk undc cn
The Vctcrinarv Quarterl>

Mlc kopij dicnl gaal jzctvpl in triplo le worden in^ic-
diend. De kopij dient voor/ien tc /ijn van ccn duiilclijke
samcnvalling in hct Nederlands en hcl 1 ngcK Idc
Redaklic kan indien nodig bemiddeling
verlenen v oor een
Engelse vcnaling) die niel langer dan .Sc; van hcl
anikcl mag /ijn tot een maxinuim van 1211 woorden.
Lncraluurvcrvvij/ingen in de leksl dienen le geschieden
J.m.v, een cijferaanduiding, die suikl moei correspon-
deren mcl dc alfabetisch opgestelde lilcrauuir-opgave
aan hol eind van hel anikcl.

De volgende gegevens dienen le worden vermeld: I)
naam cn voorlellers van de auleur(s): 21 lilcl van de
puhlikaiic: .M naam van hel lijdschrifi. laargang. bcgin-
en eind pagina, hel jaar van uilgiflc (lussen haakjes). Bij
btickcn dienen ook plaals en naam van dc uilgever le
worden vermeld.

■Ms voorbeeld raadplege men een w illekeurige allevering
van du tijdsehrill.

Voor een goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d.w./, duidelijk gelckcnd
resp. gelypl en gaal ic worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaklic bemiddeling worden ver-
leend). /odal hiervan langs lotogralische v\\cg rcpro-
duklics kunnen vuirden gomaakl (ollscl-procédél: Vdorls
dienen foto\'s op glan/cnd wil papier, röntgenlolo\'s op
lilm ol op papier te worden ingediend.
In hcl I ngcis gesieldc ariikelcn bcsiemd voor The
Velerinarv Quarlerlv gelieve men door een deskundige
op laai cn slijl te lalcn nagaan. De Rcdakue behoudt
zich hel recht vooreen in hcl I ngcIs ingediend artikel,
in overleg mcl dc auteur, alsnog door cen onafhanke-
lijke door haar aan ic wij/cn deskundige op /ijn Engelse
mérites (grammalica. woordkeusl le laten beoordelen
c.q. IC laten corrigeren.

Artikelen, die in het Nederlands worden aangeboden,
voor opname in Ihc Veterinarv Quarterly, kunnen van
Redakliewege worden vertaald Dil is in principe even-
eens van loepassing bij in hel Nederlands aangeboden
artikelen voor hel Tijdschrifi voor Diergeneeskunde,
waarvan de Redaklic van mening is, dal de/e in fhe
Velerinarv Quarlerlv wellicht beier lol hun lechl /uilen
komen. Een cn ander in overleg mei de auleur.

VcrklarinR:

De Redaklic aanvaardt geen aansprakelijkheid vooi
schade welke direct ol indirccl het gevolg mochl
/ijn van gebleken onjuislheden in de inhoud v an de in du
lijdschrifi opgenomen atlikelcn waarhi) de auleur is ver-
meld of in de inhoud van dc in dil liidschnft gcplaalsle
advcrtcnlics.

Advertenlies kunnen /onder opgaal van redenen doorde
Redaklic worden geweigerd of ingeiiokken.
Nicls uit dil lijdsehrifl mag worden verveelvoudigd
en of openbaar gemaakt, door middel van druk. micro-
lilm of op welke andere wij/e ook. /onder sehriflelijkc
locstemming van de Redaktie.

POS TGIR O R E K. 51 1606 tc n na me V a n d e
K.N.M.v.D., Julianalaan 10, Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N.V., Jans-
kerkhof 13, Utrecht en Crediet en Effectenbank
N,V,, Kromme Nieuwe Gracht 4-12, Utrecht,

-ocr page 30-

Als het erop aankomt
vaart u met de MOVIR~DTO
een veilige koers

In de praktijk heeft de MOVIR-DTÜ bewezen haar verplichtingen stipl en

correct na te komen. In geval van tijdelijke of blijvende
arbeidsongeschiktheid isdateen hele geruststellingvoor artsen, landartsen

en dierenartsen.
Wilt u meer weten? Uitvoerige informatie wordt u graag
op aanvraag verstrekt.

1 mOVIP-DTO."

Een zorg minder bij arbeidsongeschiktheid.

Brugwal 1, Postbus 2160, 34JÜ CV Nieuwegein. Tel. üi4ü2-4742ü*

-ocr page 31-

Een schone weide

Het einde van maagdarmwormziekte

Dankzi) een nieuw uniek preventief
systeem iHet Paratect® bolus systeem) wordt
een schone weide verkregen.

Hierdoor heeft men gedurende het
gehele weideseizoen geen last van maagdarm-
wormziekte bij kalveren en pinken.
Het resultaat: een gezonde en ongestoorde
groei van het jongvee.
Voor meer inlichtingen:

Het Paratect®bolus systeem,
en uniek preventief systeem tegen maagdarmwormziekte.

©Pfizer B.V Rotterdam. Tel. 010-215122. ©Merknaam Pfizer Inc. N.Y., U.S.A.

-ocr page 32-

A U V

Ad

UsumVeterinarium

Als

u

Verder kijkt dan alleen vandaag,

in en om uw praktijk.

Als

u

Vindt dat de praktici ook een

stem dienen te hebben in de

farmaceutische wereld.

Als

u

Verdere informatie wenst

over alles wat ook maar

iets met veterinaire

praktijkbenodigdheden

heeft te maken.

Beversestraat 23, 5431 SH Cuijk
Telefoon 08850- 15600

-ocr page 33-

\'O

dohyvac

voor honden:

dohyvac PARVO:
tegen parvovirusinfecties.
dohyvac M:

puppyvaccin tegen hondeziekte,
dohyvac i-LP:

tegen parvovirusinfecties, leptospira canicola
en leptospira icterohaemorrhagiae.
dohiA/ac DH:

tegen hondeziekte, hard pad disease en hepatitis
contagiosa canis.
dohyvac L:

tegen leptospira canicola en leptospira ®

icterohaemorrhagiae.

dohyvac S.A.D.:

tegen rabies.

voor katten:

dohyvac CH:
tegen niesziekte,
dohyvac P:
tegen katteziekte.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133, 1007 JC AMSTERDAM TEL. (020) 440340/4409111

-ocr page 34-

Met deze
formulering van
oxytetracycline
vestigt Aesculaap
een nieuwe
standaard, Met
één injectie
bereikt u een
werkzame
bloedspiegel van

2 tot 3 dagen.
Vergeleken met
de gebruikelijke
1-2 dagen blijft
Cyclosol®2001.a,
gemiddeld langer
actief

^ aesculaap

diergeneesmiddelen
voorleven
en welzijn

Aesculaap B.V. Mijlstraat 35
5281 LC Boxtel
Tel. 04116-75915

Naast het geavanceerde
Cyclosol " 2001.a. brengt
Aesculaap nog de volgende
injiceerbare antibiotica.

Colistine. Goed werkzaam bij
colibacillose en salmonellose bij
kalveren en biggen die niet
meer gevoelig zijn voor andere
antibiotica.

Aescombin", Werkzaam bi]
infecties die gevoelig zi]n voor
de combinatie van penicilline en
neomycine.

Anticol" Forte. Een

chloramphemcol bevattend
preparaat dat een werkzame
bloedspiegel geeft van 24 uur

CyclosoE"\' Oxy. Breedspectrum
antibioticum voor de
behandeling van een groot
aantal ziekten veroorzaakt door
organismen die gevoelig zijn
voor oxytetracycline.

-ocr page 35-

VOORWOORD

Nieu\\^aar 1983

Bij hel verschijnen van de eerste aflevering van de 108e jaargang van het Tijdschrift voor
Diergeneesl<unde richt de Hoofdredaktie zich ook dit jaar weer gaarne tot haar lezers.
Het afgelopen jaar heeft duidelijk in het teken van de algemeen verslechterde economi-
sche situatie gestaan. Ook het Tijdschrift kon hieraan niet ontkomen.
Gedurende 1982 heeft de redaktie, door de economische noodzaak gedwongen, een strak
beleid ten aanzien van inhoud en omvang van het Tijdschrift tnoeten voeren, hetgeen tot
uiting kwam in vooral tijdens de zomermaanden dunnere afleveringen, waarin ter wille
van het optimaal benutten van de beschikbare ruimte, aan de lay out en grafische
presentatie concessies moesten worden gedaan. De redaktie heeft zich ten aanzien van de
omvang van de afleveringen bepaalde regels moeten opleggen, dat wil zeggen een koppe-
ling van het aantal pagina\'s tekst tot het aantal advertenties moeten door voeren, er voor
wakend daarbij niet beneden een verantwoorde ondergrens te komen.
Een voordeel van voorgaande maatregelen is, dat de redaktie hierdoor het aanzienlijke
begrotingstekort tot aanvaardbare proporties heeft weten terug te brengen.
In dit verband wil de redaktie niet nalaten de adverteerders in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde te noemen en wil zij bij deze stellen dat tnede dank zij de support van de
adverteerders het Tijdschrift uit kan komen op de wijze waarop het thans geschiedt.
Ook de lay out heeft, zoals in de eerste aflevering van het nieuwe jaar is te zien, enkele
aanpassingen ondergaan. Zo is de zetspiegel iets verbreed, waardoor meer tekst per
pagina kan worden verwerkt. Op de omslag is ruimte gemaakt voor kleine vignet-
advertenties. Tegelijkertijd zijn de titels van de artikelen en de rubrieksaanduidingen van
sprekender letters voorzien. De samenvatting is in een groter, leesbaarder lettertype gezet
en de literatuuropgave wordt in twee kolommen afgedrukt.

Nochthans is de redaktie zich ervan bewust, dat de balans door versobering niet te veel
naar de negatieve kant mag doorslaan.

Voorop dient te staan, dat het streven van het Tijdschrift om zoveel mogelijk een
afspiegeling te zijn van de diergeneeskunde in al haar facetten algemeen en praktisch -
niet mag worden te kort gedaan. De redaktie zal derhalve trachten in 1983 zoveel mogelijk
met nummers van redelijke omvang uit te komen.

Dat het Tijdschrift ondanks alles springlevend is, wordt bewezen door de grote belang-
stelling die het wel en wee van het Tijdschrift in het overleg op diverse niveaus: met
Hoofdbestuur, Redaktie Advies Raad en Afdelings- en Groepsbesturen, ondervindt.
Omtrent vraagpunten en zaken als:

- is er behoefte aan meer wetenschappelijk en maatschappelijk informatieve artikelen,
dan wel moeten praktijkgerichte bijdragen een grotere plaats worden ingeruimd\'.\'
moet meer aandacht geschonken worden aan Post Academisch Onderwijs en lezin-
gen, op algemene of selectieve basis\'.\'

is meer inspraak van de Afdelingen en Groepen in verband met het Tijdschrift gewenst\'3
wat is de positie van The Veterinary Quarterly\'.\'
is .samenwerking met andere tijdschriften gewenst?
wordt een levendige discussie gevoerd.

-ocr page 36-

Voor alle meningen - óók van de individuele lezers - slaat de redaktie gaarne open en met
de vele adviezen en suggesties hoopt zij haar voordeel te doen. Zij houdt de vinger aan de
pols en zij zal waar mogelijk verbeteringen aanbrengen.

De redaktie zal voorts trachten door middel van een speciaal verzoekartikelenpro-
gramma de komende tijd een stimulerende invloed uil te oefenen op de spontane inzen-
ding van bijdragen uit diverse geledingen van het beroep.

Zij hoopt, dat velen de tijd en gelegenheid zullen vinden grote of bescheiden bijdragen,
óók ongevraagd, aan zowel het Tijdschrift als de Veterinarv Quanerly te blijven leveren!

Hoofdredaktie en Wetenschappelijke Redaktie wensen alle lezers, auteurs en medewer-
kers aan het slot van dit voorwoord een gelukkig Nieuwjaar toe!

HOOFDREDAKTIE

-ocr page 37-

JAARCONGRES 1982

Immunologie - oogst van twee decennia
immunologisch onderzoek

Immunology - Results of Two Decades of Immunological Research
E. J. Ruitenberg, Anneke Elgersma en P. A. Steerenberg^

SAMENVAi riNCi De laatste 20 jaar heeft het vakgebied der immunologie zich zeer snel ont-
wikkeld. Na een algemene inleiding, werden allereerst de immunologische componenten hij de
afweer besproken. Vervolgens werd het belang van de regulatie van het immunologisch systeem
onderstreept. In het kort werd ingegaan op de betekenis van de netwerk-theorie. Daarna werd
aandacht gevraagd voor de zowel theoretisch als praktisch zo belangrijke .specifieke en aspecifieke
stimulatie van de imtnuun respons. Aan de hand van een aantal voorbeelden werden deze aspecten
geïllustreerd aan nieuwe ontwikkelingen op het gehied van de vaccinhereiding en de immunologi-
sche behandeling van kanker.

Geconstateerd werd dat het vakgebied der immunologie niet alleen op het terrein der humane
geneeskunde en de daarmee verhonden e.xperimentele diermodellen. doch ook op het gehied van de
diergeneeskunde, gedurende de laatste decennia een sterke ontwikkeling heeft doorgemaakt.
Voorspeld werd dat ook in de toekomst de immunologie van belang zal blijven hij de diagnostiek,
behandeling en preventie van dierziekten.

SUMMARY The discipline of immunology has made very rapid progress during the past twenty
years. A general introductory part was followed by a discussion of immunological components in
resistance. Subsequently, the importance of controlling the immunological system was stressed.
The significance ofthe network theory was briefly referred to. Attention was then drawn to specific
am! non-specific stimulation of the immune respon.se, which are es.sential both in theory and in
actual practice. A number of instances are cited to illustrate these features in recent developments in
the fields of preparation of vaccines and immunological treatment of cancer.
It was pointed out that, during the past decades, the discipline of immunology not only made great
strides in the field oj human medicine and e.xperimental animal models associated with this branch
if medicine but also in that of veterinary medicine. It was predicted ihat immunology would also
continue to he essential in the diagnosis, treaimetti and prevention of disease in animals.

\' INLtlDING . . , , , ,

Miller in 1962 beschreven centrale rol van

Immunologische herkenning en regulatie de thymus bij het reguleren van de immuun

/ijn essentiële voorwaarden voor de hand- respons zijn het vooral de theoretische con-

having van de integriteit van het individu. cepties waarop de werking van het immu-

Deze aspecten vormen de basis van de door nologisch apparaat stoelt, die de ontwikke-

.lerne in 1971 ontwikkelde netwerk-theorie lingen van het vakgebied in de laatste 20

van het immuunsysteem. Naast de door jaren hebben gekenmerkt. Het opstellen

\' Voordracht op I oktober 19X2 gehouden ter gelegenheid \\an het .laarcongrcs 1982 van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij \\oor Diergeneeskunde te Boekelo (Congresthema: \'Immunologica\').
Dr. E. J. Ruitenberg. A. Elgersma en drs. P. A. Steerenberg. Rijksinstituut \\oor de Volksge/ondheid
Postbus 1. .1720 BA Bilthoven.

-ocr page 38-

van wetenschappelijk toetsbare theorieën
op basis van zorgvuldig uitgevoerde expe-
rimenten heeft in belangrijke mate aan
deze evolutie bijgedragen. Daarnaast heb-
ben ook andere disciplines van deze snelle
ontwikkeling geprofiteerd.
Behalve op het terrein der geneeskunde en
de daarmee verbonden experimentele dier-
modellen, heeft ook de veterinaire immu-
nologie zich internationaal de laatstejaren
ontwikkeld.

In praktisch opzicht zijn immunologische
principes traditioneel toegepast bij de ont-
wikkeling van diagnostische methoden en
vaccins. Thans zou het vakgebied der im-
munologie ruimer moeten worden gedefi-
nieerd, nl. als die discipline die zich in the-
oretische en praktische zin bezig houdt met
de specifieke en aspecifieke stimulatie c.q.
onderdrukking van de immuun respons. In
dit artikel zal vooral de nadruk worden
gelegd op de specifieke en aspecifieke sti-
mulatie.

Bij de specifieke stimulatie is de ontwikke-
ling van goed gezuiverde en gekarakteri-
seerde vaccins, bijv. door toepassing van
subunitvaccins, recombinant DNA tech-
nologie en in de toekomst synthetische vac-
cins van belang. Het hiervoor noodzake-
lijke en fundamentele onderzoek naar de
wijze van aanbieding en de route van toe-
diening is duidelijk immunologisch van
aard. Bij de ontwikkeling en verbetering
\\an vaccins en ook van diagnostica spelen
de in de laatstejaren ter beschikking geko-
men zeer specifieke, zogenaamde mono-
clonale antistoffen een belangrijke rol.

Bij de aspecifieke stimulatie staat de moge-
lijkheid tot manipulatie van de specifieke
afweer ten opzichte van infectie- en tumor-
ziekten centraal.

Onderdrukking van de immuun respons
komt aan de orde bij weefsel- en orgaan-
transplantaties, doch ook bij behandeling
van auto-immuunziekten, aandoeningen
van allergische aard en ziekten, die door
immunopathologische afwijkingen wor-
den gekarakteriseerd.
Alhoewel reeds lang bekend was dat er een
samenhang bestaat tussen constitutie en
weerstand, is de kennis \\an de immunoge-
netica thans zodanig geëvolueerd, dat de
fundamentele en toegepaste aspecten ervan
een centrale rol spelen bij de verdere ont-
wikkeling van het gehele vakgebied. Het is
voorspelbaar dat ook in de toekomst de
immunologie van belang zal blijven bij de
diagnostiek, therapie en profylaxe van
dierziekten.

2. IMMUNOLOGISC HE COMPONENTEN BEI
DE AEWEER

De normale immunologische afweerreactie
kan worden samengevat als een complex
gebeuren waarbij de gastheer zich zelf ont-
doet van stoffen die als lichaamsvreemd
antigeen worden beschouwd. De afweer is
georganiseerd in een afferente arm die ver-
antwoordelijk is voor de herkenning van
lichaamsvreemde antigenen en een effe-
rente arm die verantwoordelijk is voorde
eliminatie van het vreemde agens. Beide
armen zijn gelokaliseerd in het perifere
lymfoïde weefsel (regionale lymfklieren en
milt). De belangrijkste cellulaire compo-
nenten in deze organen zijn de lymfocyten
en macrofagen. De lymfocyten kunnen
worden verdeeld in thymus afhankelijke
( r-)cellcn en thymus onafhankelijke (B-)-
cellen. Deze cellen kunnen na contact met
een antigeen prolifereren en uitrijpen tot
respectievelijk gesensibiliseerde T-cellen en
antistofproducerende plasma (B-)cellen.
Zowel de gesensibiliseerde T-cel als de
antistof-producerende B-cel zijn specifiek
gericht tegen één antigeen. Dit in tegenstel-
ling toi macrofagen. die zowel in de affe-
rente als de efferente arm van het immuun-
systeem een rol spelen.

-ocr page 39-

In de afferente fase spelen macrofagen met
hun fagocyterende en intracellulaire diges-
tie capaciteit een belangrijke rol in de eer-
ste lijns verdediging. Zij zijn echter ook
verantwoordelijk voor de presentatie van
hct antigeen aan lymfocyten. ffet is waar-
schijnlijk de macrofaag die bepaalt aan
welke lymfocyten populatie (T- of B-
cellen) de antigene informatie zal worden
overgedragen.

Antistoffen kunnen toxinen en virussen
neutraliseren, bacteriën, eventueel met be-
hulp van complement opsoniseren en tu-
morcellen lyseren. De lokale ontstekings-
reactie die zo ontstaat trekt macrofagen
aan en activeert deze deel te nemen aan de
eliminatie van het antigeen en de verwijde-
ring van restanten hiervan (cfferente func-
tie).

Gesensibiliseerde T-cellen kunnen recht-
streeks op het antigeen reageren (effector
T-cellen) of factoren (lymfokinen) secer-
neren die macrofagen activeren tot ver-
hoogde fagocytose en intracellulaire diges-
tie (cfferente functie). Hoewel T-cellen
zelf geen aantoonbare antistoffen produce-
ren. zijn zij wel nodig als helper cellen (hel-
per I -cellen) die de B-cel tot antistof pro-
duktie kunnen stimuleren. Dit is echter niet
altijd het geval. Sommige antigenen wor-
den beschouwd als thymus-onafhankelijk,
zoals
Escherichia coli lipopolysaccharide,
andere als thymus afhankelijk, zoals ery-
throcyten en serum eiwitten.
Individuen reageren verschillend op aange-
boden antigenen. De mate van immunolo-
gische reactie is genetisch bepaald doorde
immuun respons genen (Ir) en de immuun
suppressie genen (Is), l.os daarvan kunnen
antigenen suppressor T-cellen activeren die
de inductie van helper T-cellen voorko-
men, de interactie tussen T-helper en B-
cellen verhinderen of direct de B-cel diffe-
rentiatie remmen. Zo kan een antigeen
tegelijk zowel effector T-cellen als suppres-
sor T-cellen induceren, waardoor het netto
effect nul is. Suppressor activiteit zou ook
door de blokkerende werking van antistof-
fen kunnen ontstaan.
Bij de bestudering van de afweer tegen tu-
moren zijn tenminste nog twee typen lym-
focyten aangetoond die geen karakteristie-
ken van T- of B-cellen bezitten.

De \'killer" cel (K-cel), ook wel genoemd nul
cel, functioneert in de antistof afhankelijk
cellulaire cytotoxiciteit (ADCC), waarbij
zij bacteriën, parasieten, alsmede tumor-
cellen beladen met antistoffen kunnen eli-
mineren. De reactie op het doelwit is voor
deze lymfocyt a-specifiek. Deze komt tot
stand door interactie tussen Fc receptoren
van de lymfocyt en het immunoglobuline
op het doelwit.

De tweede populatie lymfocyten zijn de
\'natural killer cells\' (NK-cellen) die spon-
taan cytotoxisch zijn voor tumorcellen en
mogelijk net als macrofagen deel nemen
aan de eerste lijns verdediging. Zij zouden
tevens een rol spelen in de immuun surveil-
lance tegen tumoren.

Gedurende het ontstaan van immuniteit
tegen tumorcellen kunnen afhankelijk van
de antigene determinanten op het celop-
pervlak van de tumorcel de genoemde
componenten van het immuun apparaat in
meer of mindere mate een rol spelen. Tij-
dens de tumor gastheer interactie kunnen
tumor antigenen en/of immuun com-
plexen in circulatie komen die tot immuno-
suppressieve effecten aanleiding geven, ter-
wijl de gastheer na herkenning van het
antigeen, T-lymfocyten, NK-cellen, geacti-
veerde macrofagen en mogelijk ook anti-
stoffen produceert. Dit gehele proces kan
alleen maar plaatsvinden indien tumoran-
tigenen tot expressie komen. Bij chemisch
geïnduceerde tumoren is dit overduidelijk
aangetoond, echter in het algemeen is de
aanwezigheid van tumorantigenen bij na-
tuurlijk voorkomende tumoren veel min-
der goed vastgesteld.

.t l)F NE ! WEKK THEORIE

Men neemt thans algemeen aan dat de re-
gulering van een scala van immunologische
reacties gestuurd wordt door een complex
\'netwerk\' van cellulaire interacties. Dit ge-
schiedt ofwel door direct contact tussen
cellen of indirect door factoren, die door
het ene cel type worden geproduceerd en
op een ander type inwerken. Dergelijke in-
teracties bestaan tussen zgn. subsets van
lymfocyten onderling en tussen lymfocyten
en macrofagen. Deze interacties spelen een
rol bij 1) het vermogen van B-cellen om
antistoffen te synthetiseren, 2) het active-
ren van macrofagen en andere cel typen om

-ocr page 40-

deel te nemen aan een overgevoeligheidsre-
actie van het vertraagde type, 3) de inductie
van effector cellen uit voorloper cellen en
4) de expressie van zogenaatnde\'supressor\'
activiteit.

De activiteit van suppressor cellen is speci-
aal van belang omdat een aantal ziekte-
processen, waaronder deficiënties in de
aanmaak van immunoglohulinen en ver-
schillende tumorziekten, veroorzaakt wor-
den door een abnormale suppressor activi-
teit. Bij een aantal diersoorten is
beschreven dat deze suppressor activiteit
veroorzaakt wordt door een speciale T-cel
subpopulatie of door macrofagen. Recente
onderzoekingen bij de muis hebben aange-
toond dat suppressor cel functie tot stand
komt door een subklasse van T-cellen die
karakteristieke merkers bezitten en dat
deze suppressor cel activiteit weer geregu-
leerd wordt door een andere subpopulatie.
Deze cellen worden contrasuppressor cel-
len genoemd. Bij de rat heeft men recent
aangetoond dat suppressie van door mu-
tagenen geïnduceerde blastogenesis wordt
veroorzaakt door macrofagen, maar ook
dat de suppressie afhangt van een T-cel
macrofaag interactie. Voorts is ook bij de
rat het bestaan van contrasuppressor cellen
aannemelijk gemaakt.

Indien een dergelijk systeem van suppressie
en contrasuppressie ook bij andere species
kan worden aangetoond, betekent dit een
verdere uitbreiding van onze kennis ten
aanzien van de regulerende netwerken van
de reacties van het immunologisch appa-
raat.

De algemeen biologische betekenis van
deze netwerken moet gezocht worden in
het vermogen van het individu om op geba-
lanceerde wijze te reageren op prikkels van
exogene en endogene aard. Prikkels wor-
den niet alleen opgevangen door een direct
adequaat antwoord in de vorm van anti-
stofvorming en cellulaire reacties, doch een
subtiel systeem van suppressor en contra-
suppressor cellen zorgt ervoor dat de reac-
tie niet te sterk wordt, zodat het individu
beschermd wordt voor pathologische con-
sequenties van de immunologische reac-
ties. Toch zijn ontsporingen niet uit te slui-
ten, zoals het optreden van de immuun-
complexziekten ons leert.

4. SPECIFIEKE S\'llMUI AIir-

4.1 Algemeen

Vaccinatie beoogt de weerstand tegen in-
fectieziekten te verhogen. Dit doel wordt
bereikt door toediening van geïnactiveerde
of levende, doch verzwakte entstoffen of
produkten hiervan.

Naast de voortdurende verbetering van de
klassieke vaccins, vindt ook ontwikkeling
van nieuwe vaccins plaats. Behalve op het
gebied van virus- en bacteriële vaccins,
staan momenteel ook de mogelijkheden
om vaccins tegen parasitaire infectieziek-
ten te bereiden in het middelpunt van de
belangstelling.

Bij de meeste vaccins wordt nog uitgegaan
van het levende, weliswaar verzwakte of
geïnactiveerde, niet-gezuiverde micro-
organisme. Het nadeel hierbij is, dat wel
immuniteit wordt opgewekt, doch dat ook
nevenreacties kunnen voorkomen. Voorde
\'tweede generatie\'-vaccins gaat men uit van
goed gekarakteriseerde immunologisch ac-
tieve fracties, waarbij geen of nauwelijks
componenten aanwezig zijn, die bijwerkin-
gen kunnen veroorzaken. Voor een ade-
quate toepassing is een fundamentele ken-
nis van de pathogenese en de immunologie
van de infectieziekte onmisbaar. Dit geldt
evenzeer wanneer men van deze goed geka-
rakteriseerde fracties met behulp van re-
combinant DNA technieken, c.q. chemi-
sche synthese adequate vaccins zou willen
maken (de derde respectievelijk vierde ge-
neratie vaccins). Bij de toepassing van deze
gezuiverde of subunit vaccins is meer ken-
nis op het gebied van adjuvantia essentieel.

4.2 Ontwikkelingen op het gebied van
vaceinbereiding

Onderzoek naar het verkrijgen van geïnac-
tiveerde of subunit vaccins, waarin alleen
de functionele antigenen aanwezig zijn,
heeft dan ook de volle aandacht.
Bij virale vaccins zijn het met name de
envelopvirussen, waarvan men de in de en-
velop gelegen glycoproteïnen, die bij vacci-
natie beschermende antistoffen opwekken,
tracht te isoleren en te zuiveren. Voorbeel-
den zijn influenza en rabies.
Bij bacteriële vaccins voor de mens kunnen
de polysaccharide vaccins als voorbeelden
worden genoemd. Zo heeft men een pneu-

-ocr page 41-

mococcenvaccin ontwikkeld, dat bestaat
uit de kapselpolysacchariden van 14 van de
meest frequent voorkomende serotypen,
die tezamen ca. 80% van de pneumococ-
ceninfecties veroorzaken.
Ook tegen de meningococcen-poly-
sacchariden A en B zijn vaccins ont-
wikkeld. Een bezwaar van deze polysac-
charide vaccins is dat zij bij jonge kinderen,
onder de leeftijd van 2 jaar, onvoldoende
immunogeen zijn. Bij anderen, die niet eer-
der met organismen van de desbetreffende
serogroepen of serotypen in contact zijn
geweest, wekken zij slechts antistoffen van
het IgM-type op. Hierdoor bestaat slechts
een kortdurende immuniteit. De reden
hiervoor is, dat deze Polysacchariden zoge-
naamde thymus-onafhankelijke antigenen
zijn. Experimenteel zijn conjugaten van
deze Polysacchariden met eiwitten ge-
maakt, waardoor een thymus-afhankelijk
complex wordt verkregen. Hiermee heeft
men bij proefdieren wel IgG-antistoffen en
een immunologisch geheugen kunnen in-
duceren.

Dit voorbeeld wijst erop dat voor de ont-
wikkeling van gezuiverde vaccins zowel
kennis van de immunologie als ook inzicht
in de Pathogenese van de desbetreffende
infectieziekte van wezenlijk belang zijn.
Dit is nog nader te adstrueren aan cholera.
Cholerabacteriën komen niet in circulatie,
doch oefenen hun pathogene werking di-
rect op het darmslijmvlies uit. Idealiter zou
de bescherming uit een lokale immuniteit
moeten bestaan.

Met de traditionele parenterale toediening
worden slechts in zeer beperkte mate de
voor de darmimmuniteit zo belangrijke
IgA-antistoffen gevormd. Experimenteel
zijn immunogene fracties ontwikkeld, die
door een combinatie van parenterale en
orale immunisatie voldoende lokaal werk-
zame antistoffen induceren, die o.a. de
hechting van de bacteriën aan de darmepi-
theelcellen kunnen voorkomen.
In het kader van pogingen om meer gezui-
verde vaccins te verkrijgen dienen ook twee
recente biotechnologische ontwikkelingen
te worden genoemd. Ten eerste de moge-
lijkheid om zeer-specifieke zogenaamde
monoclonale antistoffen te verkrijgen.
Deze antistoffen zijn slechts tegen één anti-
gene determinant gericht en zijn van groot
belang voor het aantonen van de functione-
le, dus immunologische actieve antigenen.
Daarnaast het recombinant DNA onder-
zoek. Vooral in die gevallen waar het zeer
moeilijk of in het geheel niet mogelijk is eei.
bacterie, virus of parasiet
in vitro te kwe-
ken, zal worden gepoogd een vaccin met
behulp van deze techniek te verkrijgen. Als
voorbeeld kan het hepatitis B-virus bij de
mens worden genoemd. Tot op heden dient
het virus uit bloed van geïnfecteerde dono-
ren te worden geïsoleerd. Inmiddels is men
er in geslaagd een bacterie, waarin het
chromosoom van het hepatitisvirus was ge-
kloneerd, een eiwit te laten produceren met
dezelfde immunogene eigenschappen als
het HBsAg, het werkzame surface-antigeen
van het virus. Veterinair is het belangrijkste
voorbeeld het onderzoek op het gebied van
het mond-en klauwzeer vaccin.

4.3 Parasitaire vaccins

Parasitaire infectieziekten zijn van groot
belang in ontwikkelingslanden. Ook ge-
industrialiseerde landen kunnen echter met
deze infecties in contact komen, o.a. door
toerisme. Tot op heden is voor de mens nog
geen enkel vaccin tegen een parasitaire
ziekte beschikbaar. Dit geldt zowel voorde
eencellige, de protozoa, als voor de meer-
cellige parasieten, de helminthen.
Interessante ontwikkelingen zijn gaande
op het gebied van humane vaccinbereiding
ten opzichte van malaria, schistosomiasis
(bilharzia) en Amerikaanse trypanosomi-
asis (de ziekte van Chagas). Veterinair is
het onderzoek naar Babesia vaccins te noe-
men.

Een van de grote problemen bij het vinden
van goede vaccins tegen parasitaire infec-
tieziekten is de uiterst ingenieuze wijze
waarop parasieten zich onttrekken aan de
afweer van de gastheer. Alvorens de
parasiet-gastheerbalans ten gunste van de
laatste kan worden verstoord, dient meer
kennis met name van de door parasieten
ontwikkelde ontsnappingsmechanismen te
worden verkregen (zie ook de voordracht
van dr. W. Seinen pag. 27)

4.4 Conclusies

Mede ten gevolge van de toegenomen ken-
nis op het terrein van de fundamentele im-
munologie is ook het gebied van de \'vacci-

-ocr page 42-

nologie\' sterk in beweging. Voor de succes-
volle ontwikkeling van nieuwe typen
vaccins is de toepassing van nieuwe immu-
nologische technieken en immunologische
ideeën een eerste vereiste.

5. ASPECIFIEKE IM M U NOSTIM U E ATI E
5.1 Inleiding

Onderzoek naar de therapeutische toepas-
sing van aspecifieke immunostimulatie bij
infectieziekten en kanker heeft zich de laat-
ste lOjaar sterk uitgebreid. Het immunolo-
gische afweermechanisme is gericht op
structuren die vreemd zijn aan het orga-
nisme. Zo zullen binnendringende bacte-
riën, virussen en parasieten een bepaalde
immunologische reactie oproepen die spe-
cifiek is voor het agens. Ook kankercel-
len zijn in staat door middel van determi-
nanten op het celoppervlak een specifieke
immunologische reactie op te wekken. Bij
aspecifieke immunostimulatie beoogt men
ten eerste het verhogen van de normale
reactiviteit van het afweersysteem. Ten
tweede kan in gevallen van bepaalde tu-
morziekten of bij immunologische defec-
ten naar een restoratie van de immunologi-
sche reactiviteit worden gestreefd.
In 1925 toonde Ramon voor het eerst aan,
dat het mogelijk was de hoeveelheid anti-
stoffen tegen difterie en tetanus toxine te
verhogen door broodkruimels, agar, tapi-
oca, lecithine of saponine aan de vaccins
toe te voegen. Experimenteeel wordt vaak
van Freund\'s (in)compleet adjuvans ge-
bruik gemaakt. Voor toepassing bij mens
en dier is dit echter te toxisch. Daarom
wordt voor bepaalde humane vaccins o.a.
aluminiumzouten toegepast. De werking
van adjuvantia berust op het feit dat het
aangeboden antigeen gecombineerd met
het adjuvans sterker immunogeen is. Een
afgeleide van deze adjuvans therapie is de
aspecifieke immunotherapie.
Immunotherapie kan zowel actief als pas-
sief worden toegepast. Bij actieve niet-
specifieke immunotherapie wordt gebruik
gemaakt van bacteriële vaccins zoals
Bacil-
lus Calmeiie Guérin
(BCG), Corynehaeie-
riuni parvuni (C. parvum)
of celprodukten
zoals interferon of synthetische produkten
zoals levamisol en Muramyl dipeptide
(MDP). Actieve specifieke immunothera-
pie is gebaseerd op het injiceren van ver-
wante antigenen eventueel gecombineerd
met een niet-specifieke adjuvans. Bij pas-
sieve immunothérapie wordt de immuniteit
in de vorm van immuunserum of immune
cellen overgedragen.

5.2 Bacieriële produkien en afgeleiden

Bacillus Calmeiie Guérin (BCG) is een af-
gezwakte stam van
Mycohacierium hovis,
die door Calmette en Guérin in het Insti-
tuut Pasteur in 1908 ontwikkeld werd als
een vaccin tegen tuberculosis. In de afgelo-
pen 15 jaar is veel belangstelling ontstaan
voor BCG als immunologische modulator
en antitumor middel. Zo is aangetoond dat
na immunisatie met BCG een bescherming
ontstaat tegen microben zoals
Salmonella
enieriiidis, Staphylococcus, Candida. Ba-
besia cn Plasmodium,
terwijl geen bescher-
ming kon worden aangetoond tegen o.a.
Yersinia tularensis en Treponema palli-
dum
infecties. Naast deze inductie voor
niet-specifieke antimicrobiële afweer stelt
BCG het immuunapparaat in staat be-
paalde neoplastische cellen te herkennen
en te elimineren.

In de jaren twintig werd reeds gevonden
dat een tuberculose infectie bij de cavia de
antistof synthese tegen schapen rode
bloedcellen (SRBC) verhoogde. Sedert die
tijd heeft menig onderzoeker de iinmuno-
stimulerende werking van BCG op de anti-
stofproduktie kunnen vaststellen. Bij nader
onderzoek bleek dat niet de B-cel recht-
streeks gestimuleerd werd, maar dat BCG
via de 1-helper cel indirect de antistof-
synthese beïnvloedde. BCG heeft ook im-
munosuppressieve effecten op de antistof-
synthese, maar dit is afhankelijk van de
dosering en het toedieningsschema. Dose-
ringen die een vertraagde overgevoelig-
heidsreactie (VTO) verhogen, verminderen
de produktie van antistoffen.

De immunostimulerende werking van
BCG hangt samen met de T-cel functie. Dit ^
werd onder meer aangetoond bij eiwitanti-
genen, overleving van huidtransplantaties
en zwak immunogene tumorcellen. Maar
ook hier kan gelijktijdig de inductie van
T-effector cellen en T-suppressor cellen
plaats vinden.

-ocr page 43-

In vitro experimenten met Listeria tnono-
cytogenes
hebben aangetoond, dat macro-
fagen na BCG activering tot sterke fagocy-
tose en intracellulaire digestie in staat zijn.
Uit onderzoek bij de thymusloz.e muis blijkt
dat deze activering niet zozeer recht-
streeks plaatsvindt, maar hoofdzakelijk
indirect door secretie produkten van T-
lymfocyten (lymfokinen). Deze lymfoki-
nen kunnen ook macrofagen specifiek wa-
penen waardoor zij specifiek cytotoxisch
zijn voor tumorcellen.
Hoewel T-cellen en macrofagen tijdens de
BCG stimulatie een belangrijke rol spelen,
worden nog veel meer processen geacti-
veerd die met het immuunsysteem te
maken hebben. Zo is bijv. na BCG stimula-
tie het aantal NK cellen gedurende een
korte tijd toegenomen. Er vindt inductie
plaats van tumor necrose factor en interfe-
ron. Dit alles toont aan dat de BCG immu-
notherapie een complex geheel is en het
resultaat de som van vele effecten.

Bij het gebruik van BCG als immunomo-
dulator zullen we niet alleen moeten stil-
staan bij het vermogen van BCG om een
locale ontstekingsreactie of een niet-
specifieke stimulering te bewerkstelligen,
doch ook bij het feit dat BCG een speci-
fieke immuniteit kan helpen induceren.
Dit wordt zeer goed geïllustreerd door het
line-lO tumormodel, een hepatocellulair
carcinoom bij inteelt cavia\'s. Onder in-
vloed van intratumorale injectie van BCG
kon volledige tumorregressie worden ge-
ïnduceerd, terwijl micrometastasen in de
regionale lymfklieren werden geëlimi-
neerd. Wanneer deze aldus genezen dieren
opnieuw met dezelfde tumorcellijn werden
geïnoculeerd, bleek de gastheer volledig
beschermd te zijn. Tevens bleken dc dieren
geen bescherming tegen syngene tumorcel-
len met andere tumorantigenen te bezitten.
Hit deze experimenten bleek dat het nauwe
contact tussen BCG en de tumorcellen
voor een succesvolle therapie van belang is.

In geval van natuurlijk voorkomende tu-
moren zouden na het tot stand komen van
een specifieke immuniteit de tumorcellen
in micrometastasen kunnen worden geëli-
mineerd en een recidief van de tumor kun-
nen worden voorkomen. In vervolgstudies
bij dergelijke tumoren zoals het oogcarci-
noom van het rund is het belang \\an de

Intratumorale toediening van BCG komen
vast te staan.

Dit nauwe contact tussen BCG en tumor-
cellen leidde bij deze oogcarcinomen tot
volledige regressie in 60-70% van de pri-
maire tumoren. Deze \'stage I trials\' bij het
rund werden zowel in de Verenigde Staten
als in Nederland uitgevoerd. Naar aanlei-
ding van bovenstaande resultaten heeft
BCG immunotherapie zijn intrede gedaan
bij de behandeling van hoofd-hals tumoren
bij de mens. In deze onderzoekingen, waar-
bij na tumorregressie onder invloed van
intratumorale toediening van BCG cel-
wanden, het tumorgebied en de regionale
lymfklier worden verwijderd, lijken de
voorlopige resultaten de experimenten bij
proefdieren te bevestigen. Het is echter nog
niet bekend, of er in deze gevallen van een
specifieke immuniteit sprake is.

5.2.1 BCG afgeleiden

Het gebruik van levend BCG bij patiënten
met een mogelijk verminderde weerstand
heeft als risico dat een gedissemineerde
BCG-itis kan optreden. Daarom is onder-
zoek naar vergelijkbare dode preparaten
op gang gekomen. Getracht wordt fracties
van BCG in handen te krijgen die een ver-
gelijkbare werking als BCG bezitten zon-
der toxische bijwerkingen. De groep van
BCG afgeleiden kan worden verdeeld in a)
produkten die bereid zijn door fractione-
ring van BCG bijv. het na methanol extrac-
tie verkregen residue (afgekort MER), of
door isolering van BCG-celwanden en b)
produkten die synthetisch bereid zijn zoals
Muramyl dipeptide (MDP).
Bij intratumorale toediening van een dood
BCG preparaat, zoals celwanden, is emul-
gering in een drager, zoals minerale olie.
essentieel. BCG celwanden opgelost in
fysiologisch zout vertonen namelijk geen
antitumor werking, terwijl celwanden ge-
ëmulgeerd in minerale olie een even sterke
werking als een levend BCG vaccin bezit-
ten. Uitgebreide experimenten met BCG
celwanden geëmulgeerd in minerale olie
zijn uitgevoerd bij de reeds beschreven he-
patocellulaire carcinomen bij cavia\'s, bij
natuurlijk voorkomende oogcarcinomen
bij runderen en bij hoofd-hals tumoren bij
de mens.

-ocr page 44-

Muraminezuur, de 3-0-D-lactyl ether van
D-glucosamine is een typisch bacterie-
celwandprodukt. In 1974 werd aange-
toond dat een simpel synthetisch dipep-
tide derivaat van muramine zuur, N-
acetylmuranyl-L-alanyl-D-iso-glutamine
(1:MDP), de minimale adjuvans structuur
was, die in staat bleek de hele mycobacte-
riën in compleet Freund\'s adjuvans te ver-
vangen. Echter toxische bijwerkingen als
pyrogeniciteit, voorbijgaande leukopenie,
trombocytolyse en inductie van gevoelig-
heid voor endotoxinen, hebben aanleiding
gegeven tot de synthese van enkele honder-
den MDP analogen en derivaten. MDP
verhoogt de humorale immuniteit en acti-
veert macrofagen. MDP opgenomen in
blaasjes bestaande uit een dubbellaag van
lipiden (liposomen) stelt de gastheer in-
staat versterkt met een vertraagd type over-
gevoeligheidsreactie ten opzichte van oval-
bumine te reageren. Bij proefdieren is de
adjuvans werking van MDP aangetoond
bij vaccinatie tegen malaria,
Trypanosoma
cruzi
en influenza. Ook bij MDP is de in-
ductie van immunosuppressie aangetoond.
Bij bepaalde analogen van MDP is een
selectieve IgE suppressie waargenomen,
waarvan mogelijk gebruik kan worden ge-
maakt bij de behandeling van allergieën.

5.3 Corvnebacterium parvum
(C. parvum)

Dode vaccins, zoals C. parvum die door
middel van hitte of formaline behandeling
bereid zijn, hebben net als de BCG afgelei-
den het voordeel zonder bezwaar te kun-
nen worden gebruikt bij patiënten met een
verlaagde immuunstatus.
C. parvum heeft
een duidelijk stimulerend effect op het lym-
foreticulair systeem, het verhoogt migratie
van hematopoetische stamcellen uit het
beenmerg, het verhoogt de antistofproduk-
tie, het stimuleert de T-cel reactie, het acti-
veert macrofagen, het genereert NK cellen
en het induceert interferon.

5.4 Interferon

Interferon (IFN) werd in 1957 door Isaacs
en Lindeman ontdekt als een stof met anti-
virale eigenschappen. Interferon werd
door hen beschreven als een eiwit dat door
virus geïnfecteerde cellen werd uitgeschei-
den. Zij namen waar dat dit eiwit geabsor-
beerd aan de omringende cellen resistentie
ten opzichte van dit virus induceerde. Aan
dit verschijnsel van virale interferentie ont-
leenden zij de naam interferon (IFN).
IFN produkten worden naar de produce-
rende cel onderscheiden. IFN-a wordt ge-
produceerd door leucocyten en lymfoblas-
ten, IFN-/3 door fibroblasten en IFN
-7
(immuun IFN) door T-lymfocyten na be-
handeling met lectinen of na stimulatie met
een bepaald antigeen waarvoor ze gesensi-
biliseerd zijn. Interferon werd reeds in 1962
bij de behandeling van virusziekten toege-
past.

De latere uitgebreide gecontroleerde on-
derzoekingen o.a. bij chronische actieve
hepatitis B, herpes zoster en cytomegalovi-
rus infecties leverden zeer goede resultaten
op. In het algemeen kan gezegd worden dat
naar aanleiding van prophylactische en
therapeutische anti-virus effecten bij proef-
dieren en patiënten interferon gezien mag
worden als mogelijk middel om in de toe-
komst de belangrijkste virusziekten te be-
handelen.

Naast uitgebreide experimenten bij proef-
dieren met spontane en transplantabele tu-
moren, chemische, virale en door straling
geïnduceerde tumoren, waarbij duidelijke
anti-tumor effecten werden waargenomen,
is interferon ook bij kankerbehandeling bij
de mens toegepast. Hierbij is tot nu toe
hoofdzakelijk leucocyten interferon ge-
bruikt, aangezien fibroblasten interferon
nog zeer schaars is. Dit geldt ook voor
lymfoblasten en immuun interferon. Het
IFN is met redelijk succes toegepast bij
patiënten met o.a. osteosarcoom, non-
Hodgkin lymfoom, borstkanker, multiple
myeloom, acute lymphatische leucemie.
Tot nu toe werd bij het merendeel van de
klinische onderzoekingen gebruik gemaakt
van het zogenaamde IFN-a. Van 1971-
1980 werd vrijwel alleen door Cantell in
Helsinki en het Finse Rode Kruis vol-
doende interferon geleverd voor onder-
zoek bij de mens. Door de recombinant
DNA methodes is de capaciteit om IFN te
produceren aanmerkelijk toegenomen.
Het zal dan wel dit interferon zijn dat
straks in omvangrijke klinische onderzoe-
kingen zal worden gebruikt.

-ocr page 45-

5.5 I^vamisol

Levamisol ((-)-2, 3, 5, 6-tetrahydro-6-
phenylitnidazo (2, l-b) thiazole hydrochlo-
ride) wordt in de veterinaire praktijk als
anti-helminticum gebruikt. Het dankte zijn
ontdekking als immunostimulans aan het
feit dat bij runderen na behandeling met
levamisol een verhoogde bescherming
tegen een Brucella infectie optrad. In de
daaropvolgende onderzoekingen bleek le-
vamisol een effect op verschillende functies
van het immuunsysteem uit te oefenen. Zo
werd een verhoogde graft-versus-host reac-
tie waargenomen, een verhoogde reactie op
schape-rodebloedcellen en huidtransplan-
taties.
In vitro induceert levamisol ver-
hoogde DNA synthese, verhoogde macro-
fagen en granulocyten mobiliteit en fago-
cytose capaciteit en induceert interferon.
Vooral staat levamisol bekend om onder-
drukte immunologische functies van T-
cellen en macrofagen te herstellen. De anti-
tumoractiviteit van levamisol wordt bij
diermodellen en klinisch bij de mens bestu-
deerd.

5.6 Conclusies

Er staat een grote verscheidenheid aan im-
munostimulerende stoffen ter beschikking
die in staat zijn lymfocyten en macrofagen
en humorale factoren van het afweersys-
teem te stimuleren. Er zijn drie belangrijke
indicatiegebieden die in aanmerking
komen voor immunotherapie: I. algemene
immunodeficiënties; 2. infecties veroor-
zaakt door intracellualire micro-
organismen (lepra, brucella, malaria) of bij
virale infecties; 3. bepaalde vormen van
kanker. Wat deze laatste toepassing betreft
zal aspecifieke immunotherapie nooit een
algemene toepasbare therapie worden, be-
halve misschien voor tumoren die intratu-
moraal te behandelen zijn. Immunothera-
pie stimuleert en verhoogt in eerste instan-
tie de afweer die de tumor al had
overwonnen, waardoor immunotherapie
vooral moet worden gezien als een moge-
lijk herstel van de immuunstatus. Een blij-
vend resultaat van de therapie zal waar-
schijnlijk alleen tot stand komen, indien
naast de verhoging van de algemene weer-
stand ook een specifiek tegen de tumor
gerichte immuniteit ontstaat. Van alle im-
munostimulantia staat vast dat zij naast de\'
stimulatie van het immuunapparaat ook
suppressor activiteit induceren. Daarom is
het verstandig bij toepassing van immuno-
therapie de immuunreactiviteit van de pa-
tiënt te bewaken.

I.ITERATUUR

E Bach, .E E.: Principes de thérapeutique immuno-
logique, elements pour une nouvelle stratégie,
tm-
mimologie (II) RP.
.10, (t5). 895-905 (1980).

2. Baldwin, R. W.: Immunotherapy of tumors. Can-
cer Chemotherapy 1980. EORTC Cancer Che-
motherapy Annual 2, 1980. Pinedo, H. M. (ed.).

.3. Belpomme. D.. Marty. M., Gisselbrecht, C,, Mig-
not, I... Pujade-Eauraine, E.: L\'immunothérapie
des cancers: realité ou fiction\'.\'
Paih Biot.. 29, (3)
179-188. (1981).

4. Goodnight, J. E. jr. and Morton, D. L.: immuno-
therapy for malignant disease.
,4iui. Rev. Med..
29, 231-283. (1978)

5. Jerne, N. K.: Towards a network theory of the
immune system.
Ann. Imniiiniil. (Insi. Pasteur).
125C, 373-389. (1974).

6. Mathé, G.: L\'immunothérapie des cancers au-
jourd\'hui et les premiers essais des\'modificateurs
des relations hôte-tumeur\'.
Chimiothérapie anti
eaneéreuse. R.P..
43, 3057-3069. (1981)

7. Mitchell. M. S. en Murahata, R. L: Modulation
of immunity by
Bacillus Calmette (iuérin (BCO).
Phartuac. Ther..
4, 329-353, (1979).

8. Voller, A., en Eriedman. H,: New trends and de-
velopments in vaccines. MTP Press Limited. Lan-
caster. England, pp 323, 1978.

-ocr page 46-

Neonatalogie: Immunologische aspecten\'

Neonatology: hnmimologkal Features

J. Goudswaard -

SAMEN VAT7 ING In dit op een lezing geïnspireerde anikel wordi de liiel\' Neonalahigie: hnmuni)-
logisehe aspecten\' in zoverre w at ruimer geïnterpreteerd, dat de gehele perinatalogie inelusie/ het
functioneren van het moederdier tijdens de dracht en de lactatie de revue zullen passeren.
Achtereenvolgens worden behandeld: I. de moeder - vrucht relatie (tnaternale immuuncompetentie
tijdens dracht en lactatie, foetale immuuncotnpetentie. de vrucht als \'settii-allograft\'): 2. de passieve
immuni.satie door maternale antistoffen (wijze van overdracht van antistoffen en itnmuun-patho-
logische aspecten hiervatt, entero-mammaire link. feed-hack ten gevolge van maternale attti-
stoffen): 3. neonatale itd\'ecties en 4. moederloos opfokken (verschillen met conventioneel opfokken
en consequenties voor de praktijk).

In de slotbeschouwing worden nieuwe, door immunologisch onderzoek verkregen, inzichten in de
problematiek van neonatale infecties getoetst op hun waarde voor de prof vluxe en de bestrijding
van deze infecties.

SUMMARY In the present paper which was inspired hy a paper that was previously read, the title
\'Neonatology: Immunological Features\' is interpreted rather more widely to the extent that the
entire field of perinatology including functioning of the mother during gestation and lactation wilt
be reviewed.

The following subjects are discussed in succession: (1) the mother - fetus relationshtp (maternal
imtnunocompetence during gestation and lactation, fetal immunocompetence. the fetus as a \'semi-
allograft\'): (2) passive immunization produced hy maternal antibodies (mode tf tran.sfer of anti-
bodies and immunopathological features of this transfer, enteromammury link, feed-back due to
maternal antibodies): (3) neonatal infection and (4) artificial rearing (differences with conventional
rearing and consequences in the field).

In the final conclusions, new insights into the problems of neonatal infection gained hy immunolo-
gical studies and their use in the prevention and control of these infections are evaluated.

INLEIDING

In het artikel van Ruitenberg (17) is stilge- /ich in de geneeskunde al min of meerheeft

staan bij de stormachtige ontwikkeling, die afgesplitst van de kindergeneeskunde en

de Immunologie als zelfstandige discipline dat in de diergeneeskunde eigenlijk altijd al

heeft doorgemaakt. Aanvankelijk als hulp- centraal heeft gestaan,

wetenschap vooral op het gebied van de In deze lezing zal de titel \'Neonatalogie:

serologische diagnostiek van infectieziek- immunologische aspecten\' in zoverre wat

ten doch later ook als zelfstandig vakge- ruimer worden geïnterpreteerd, dat dc

bied heeft de Immunologie onderzoek èn gehele perinatalogie inclusief het immuun-

kennisvergaring op vele andere gebieden systeem van het moederdier tijdens de

gestimuleerd. Dit geldt niet in het minst dracht en de lactatie de revue zullen

voor de neonatalogie, een vakgebied, dat passeren.

\' Voordracht op I oktoher I9K2 gehouden ter gelegenheid \\an het .laarcongres 1982 \\an dc Kon. Ned

Maatschappij voor Diergeneeskunde tc Boekelo (Gongresthema: \'Immunologica\').
\' Dr. .1. Cjoudswaard. klinisch immunoloog cn directeur. Bloedbank Zuid-West Nederland cn Strceklahorato-
rium \'Zeeland\'. Valckeslotlaan 149. 4461 SC Goes.

-ocr page 47-

In het functioneren van het immuunsys-
teem is een centrale rol toebedeeld aan de
zogenaamde regulator T cellen: T-
lymfocyten, die onderverdeeld worden in
helper T-cellen en suppressor-T-cellen.
Helper T-cellen zullen in het algemeen de
immuunrespons initiëren en versterken;
suppressor-T-cellen zullen deze juist
onderdrukken. Tussen beide celsystemen
bestaat bij het gezonde dier een nauwkeu-
rige balans. Veel ziekten (bijv. auto-
immuunziekten, doch ook allergieën als
hooikoorts) blijken in principe terug te
voeren te zijn op een onbalans tussen beide
systemen.

Het is goed er. mogelijk ten o\\er\\ loede. op
te wijzen, dat dc celgebonden afweer en de
humorale afweer de beide effectortakken
van het immuunsysteem, in het algemeen
niet geïsoleerd optreden. F.r is, zowel bij de
afweer tegen bijv, tumoren als bij het zich
te weer stellen tegen infectieziekten,
meestal sprake van een ingewikkeld
samenspel van beide systemen in samen-
hang met de werking van macrofagen, het
complemcntsysteem, lysozyme. etc, .luist
hij het pasgeboren dier is echter nog sprake
van cen on\\ oldoende op elkaar afgestemd
zijn \\an dc verschillende systemen. Bij een
neonatale infectie spelen \\ ooral de - pas-
sief verworven immunoglobulinen een
essentiële rol. In ccn vorig artikel (1 1) wer-
den de verschillende immunoglobulinen
der huisdieren behandeld; in dit artikel
werd ook benadrukt, dat zelfs subklassen
van bijvoorbeeld IgG een verschillende
biologische activiteit hebben. Vooral bij
herkauwers komt dit tot uiting in het feno-
meen van de actieve secretie van IgGl naar
het colostrum en de barrière hiervoor voor
lgG2. Als regel kan men stellen, dat de
antistoffen uit de immunoglobuline-klas-
sen IgG, IgM en IgA de voor de neona-
tus meest belangrijke zijn. IgE en IgD
spelen in dit opzicht geen rol. Het IgA zou
— nä de aspecifieke afweer — de eerste
lijns defensie op de slijmvliezen vormen
tegen invaderende micro-organismen.
Hierop zal nader worden ingegaan in het
artikel van Bokhout (3), Aanvankelijk
meende men, dat IgG en IgM slechts van
belang waren in d\'ie gevallen, waarin de
slijmvliesbarrière was doorbroken, met
andere woorden de tweede lijns defensie
zouden vormen bij optredende septichae-
miën (inclusief toxinaemieën). Thans is
men de overtuiging toegedaan, dat ook
hier van een ingewikkelder samenspel van
factoren sprake is dan men aanvankelijk
had gemeend: bij het varken zou IgM een
bijna even belangrijke rol spelen als IgA
voor wat betreft de eerder genoemde eerste
defensielijn en bij de herkauwers hecht men
in dit opzicht veel waarde aan IgGl.
In deze lezing zullen achtereenvolgens wor-
den behandeld:

A. Moeder en vrucht relatie

1. Maternale immuuncompetentie gedu-
rende zwangerschap en lactatie.

2. Foetale immuuncompetentie.

3. Immuunregulatoire eiwitten, hormo-
nen en suppressorcel-activiteit in het
bloed van het drachtige dier.

4. De vrucht als \'vreemd lichaam\' in utero
(\'semi-allograft\').

B. Passieve immunisatie door maternale

antistoffen

1. Overdracht van antistoffen bij de mens
en verschillende diersoorten.

2. \'Homing\'van B lymfocyten; plasmacel-
len van de darm naar de uier: de zoge-
naamde entero-mammaire link.

3. Immuunpathologische aspecten van de
overdracht van antistoffen van de moe-
der naar de neonatus.

-ocr page 48-

4. Consequenties van de antistofover-
dracht voor enerzijds infectiepreventie
en anderzijds de ontwikkeling van de
imtnuunrespons van het jonge dier na
bijvoorbeeld vaccinatie.

C. Neonatale infecties: discussiepunten

betreffende de relatie \'Immunologie n

Praktijk van de neonatale infectie\'.

D. Moederloos opfokken

1. Immunologische verschillen met con-
ventioneel opfokken.

2. Consequenties voor de praktijk en toe-
komstige ontwikkelingen.

E. Slotbeschouwing.

A I. Maternale immuuncompetentie ge-
durende zwangerschap en lactatie

Het is reeds lang bekend, dat gedurende de
zwangerschap c.q. dracht een verhoogde
infectiegevoeligheid kan worden waarge-
nomen. Subklinische infecties met cytome-
galovirus bij de zwangere vrouw kunnen
tegen het einde van de zwangerschap mani-
fest worden door reactivatie van het virus
(1). Zwangeren blijken aanmerkelijk
gevoeliger te zijn voor infectie met
Plasmo-
dium falciparum.
terwijl ook de dichtheid
van de parasitaemie (4) bij de zwangere
vrouw hoger is dan bij geïnfecteerde niet-
zwangeren.

In de diergeneeskunde zijn talrijke voor-
beelden voorhanden die aangeven, dat er
bij het drachtige dier duidelijk sprake is
van immuunsuppressie, zoals het manifest
worden van klinische paratuberculose tij-
dens de dracht (9), verhoogde gevoeligheid
voor BVD en IBR virusinfecties, etc. Bij
huisdieren, meer dan bij de mens, is voorts
overtuigend bewezen, dat deze immuun-
suppressie niet ophoudt bij de partus, maar
nog geruime tijd aanwezig blijft gedurende
de lactatie.

Ooien besmet met Haemonchus contortus
gedurende de lactatie blijken een sterk
afgenomen vermogen te hebben om de
parasieten te elimineren. Bij controledie-
ren, waarbij na de partus de lactatie was
beëindigd, bleek dit vermogen wel aanwe-
zig te zijn (15). Lymfocyten van eerstge-
noemde dieren bleken ook
in vitro een
slechte respons te geven (= verminderde
lymfocytentransformatie - LST) ten
opzichte van bepaalde mitogenen èn ten
opzichte van
Haemonchus contortus-
antigenen.

Vergelijkbare resultaten werden behaald
bij met
Toxocara canis besmette teven.
Ook bij deze dieren ziet men tijdens de
lactatie
in vivo een slechte eliminatie van de
parasieten en
in vitro een verminderde
respons van de lymfocyten ten opzichte
van mitogenen en
Tox. canis antigeen. De
periode van verlaagde immunologische
weerstand zou bij honden ongeveer zijn
van de 40e dag vóór de partus tot de 40e
dag van de lactatie.

Bij proefdieren tenslotte werd experimen-
teel vastgesteld, dat de \'self cure\' van ratten
ten opzichte van
Nippostrongylus brasi-
liënsis
tijdens de dracht afwezig is. Ruiten-
berg en Buys (18) toonden aan, dat bij de
muis tijdens zwangerschap en lactatie een
sterke (reversibele) involutie van de thy-
mus kan worden waargenomen. Hart-
transplantaten (2) bij muizen worden
tijdens dracht en lactatie significant minder
snel afgesloten.

A 2. Foetale immuuncompetentie

Bijna klassiek kunnen de experimenten
van Silverstein (20) genoemd worden, die
reeds in 196.1 uitvoerig publiceerde over de
foetale immuuncompetentie. Proefdieren
waren drachtige schapen; op verschillende
momenten van de dracht werden foeti
intra-uterien gevaccineerd met o.a. diph-
therietoxoid, BCG, ferritine, etc. Meestal
werd slechts 1 foetus van een twee- of drie-
ling gevaccineerd; de andere dieren vorm-
den dan de controlegroep. Ook weer op
vastgestelde.tijden p.i. werd sectio caesarea
gedaan en werden eventueel ontstane titers
in het navelstrengbloed bepaald. Aange-
toond kon worden, dat het foetale lam
reeds vanaf de 66e dag van de dracht in
staat blijkt antistoffen te vormen ten
opzichte van bepaalde antigenen. In opvol-
gende proeven (21) werden zelfs huidtrans-
plantaties
in utero uitgevoerd als
parameter voor de celgebonden immuni-
teit der foeti. Vanaf de 77e dag van de
dracht bleken transplantaten niet meer te
worden geaccepteerd.

-ocr page 49-

Na het werk van Silverstein zijn overeen-
komstige experimenten door vele onder-
zoekers uitgevoerd. In wezen zijn zijn
bevindingen door hen bevestigd, hoewel
diersoortverschillen blijken voor te komen:
herkauwers en varken zijn foetaal in het
algemeen in een eerder stadium tot een
immuunrespons in staat dan bijv. honde-
foeti. Vast staat echter wel, dat bij de foetus
reeds een heel scala van immunologische
reacties kan functioneren. Practische con-
sequentie is derhalve, dat ook kan worden
aangenomen, dat de neonatus in principe
tot een immuunrespons in staat is. Pro-
bleem is echter veelal, dat enerzijds de
inductiefase van de immuunrespons enige
tijd vergt, terwijl anderzijds de infectiedruk
soms te hoog is om infectie te voorkomen.

A 3. Immuunregulaloire eiwitten, hor-
monen en suppressoreeiactiviteit in het
hioed van het drachtige dier

Zoals hiervoor gesteld, bestaan er duide-
lijke aanwijzingen voor een zekere hypore-
activiteit van het immuunsysteem tijdens
dracht en lactatie. Deze verlaagde
immuuncompetentie is ongetwijfeld
gedeeltelijk te verklaren door het voorko-
men van immuunregulatoireeiwitten in het
serum van het moederdier. Bekend zijn o.a.
het a 2-glycoproteïne, het ^-glycoproteïne
en het a-foetoproteïne. Laatsgenoemd
eiwit wordt overigens humaan ook
\'gebruikt\' voor de diagnostiek van o.a.
defecten aan de neurale buis (verhoging
vooral tijdens de 16e-18e week van de
zwangerschap) en van primair levercelcar-
cinoom. In tabel I zijn enkele eigenschap-
pen weergegeven van de genoemde
immunregulatoire eiwitten.

Bekend is, dat de verhoogde spiegels van
hormonen tijdens de dracht (progesteron,
prolactine) eveneens een zekere immuun-
suppressie tot gevolg hebben en dus indi-
rect mede verantwoordelijk zullen zijn
voor de waargenomen verhoogde infectie-
gevoeligheid. Voorts worden tijdens de
dracht verhoogde aantallen T suppressor-
cellen aangetroffen. Het moet niet onmo-
gelijk geacht worden (15), dat factoren
worden gesynthetiseerd door deze T lymfo-
cyten, die immuunsuppressief werken.
Wanneer men hondelymfocyten kweekt
van drachtige dieren, dan blijkt de super-
natant een immuunsuppressief effect te
hebben op de lymfocytenstimulatie —
in
vitro -
door mitogenen van lymfocyten
van niet drachtige dieren. Sommige T sup-
pressorcellen blijken van foetale oorsprong
te zijn (15); het is mogelijk, dat deze sup-
pressorcelpopulatie onder invloed van in
de foetale lever gesynthetiseerd ö-foeto-
proteïne.

A 4. De vrucht als \'vreemd lichaam\' in
utero (\'semi-allograft\')

Vanaf het moment, waarop men in de
immunologie een goed begrip kreeg van de
immuunrespons van het dier ten opzichte
van lichaamsvreemde weefsels, heeft de
moeder-vrucht relatie vele onderzoekers in
dit vakgebied geboeid. De vrucht draagt
immers voor de moeder lichaamsvreemde
antigene \'fracties\', die eigenlijk zouden
moeten leiden tot afstoting van deze \'semi-
allograft\'. De hiervoor besproken im-
muunsuppressie van het drachtige dier
moge een en ander gedeeltelijk verklaren,
een oplossing van het probleem is het zeker
niet.

l abel I. Enige eigenschappen van immuunregulaloire eiwitten die in het bloed van zwangeren voorkomen
Immuunregulatoire Synthese

eiwitten Aangetoond bij: (foetaal) Imm. suppressie Opmerkingen

mens. hond, aap, monocyten, lever EST I
muis T cel activiteit I

o2 glycoproteïne
a foetoproteïne

EST I

mens, rund, muis lever

diagnostiek van levercel-
carcinoom en neurale buis
defecten

mens trophoblast cellen I.ST 1 (PHA)

P glycoproteïne

early pregnancy
factor

mens, schaap. 7 T cel activiteit I aantoonbaar vanaf 6 uur

muis

na de conceptie

-ocr page 50-

Vroeger dacht men, dat foetale weefsels
niet immunogeen zouden zijn, doch deze
hypothese is voldoende weerlegd. Ook het
milieu van de uterus is niet de barrière,
waardoor geen afstoting plaats vindt:
extra-uteriene graviditeit is immers geen
grote zeldzaamheid. Hoewel er argumen-
ten zijn voor de idee, dat de trophoblastcel-
laag een immunologische barrière vormt
(19), zijn er zeker aanwijzingen, dat de bar-
rière in ieder geval niet tweezijdig is: sensi-
bilisatie van de moeder voor paternale
antigenen is allesbehalve zeldzaam. Een
duidelijke verklaring voor de tolerantie
van de moeder ten opzichte van de foetus is
dus nog niet gevonden: mogelijk is het een
samenspel van verschillende, hiervoor
besproken factoren. Interessant is, dat tro-
phoblastcellen in tegenstelling tot bijna alle
kernhoudende lichaamscellen geen immu-
nogeniteit vertonen ten gevolge van het
bezit van belangrijke lichaams (HI.A)
antigenen.

B I. Overdracht vatt antistoffen hij de
mens en verschillende diersoorten

Het meest klassieke werk over deze materie
is dat van professor Rogers Brambell (16)
getiteld The transmission of passive
immunity from mother to young\'. Wan-
neer men dat werk bestudeert, valt ener-
zijds op, dat het juist de diergeneeskunde is
geweest die de belangrijkste stoot heeft
gegeven (en nog geeft) tot onderzoek op dit
gebied, anderzijds blijkt het begrip \'pas-
sieve immunisatie\' al heel vroeg vele onder-
zoekers te hebben geboeid. Op het bestaan
van dit fenomeen werd reeds door Paul

Ehrlich in 1892 gewezen. Pas in de laatste
decennia is het begrip \'immunoglobulinen\'
bekend: daarvóór bestonden vrijwel alle
experimenten uit vaccinatie van de moe-
derdieren en bestudering respectievelijk
titrering van antilichaamstiters in het colo-
strum en in het serum van neonati.
Bekend is. dat de antistofoverdracht bij de
mens alleen via de placenta plaats vindt;
het kind wordt dus geboren met een hoge
titer (IgG) antistoffen. Ook bij hond en kat
vindt antistofoverdracht praenataal plaats;
in tegenstelling tot bij de mens echter ook
nog postnataal. Bij de landbouwhuisdieren
worden voor de partus geen antistoffen
overgedragen; de jonge dieren worden der-
halve zonder enige bescherming geboren
en antistofopname geschiedt slechts via het
colostrum en de darmwand van het jonge
dier (pinocytose). De immunoglobuline
passage vindt vooral de eerste 24 uur na de
geboorte plaats en, in mindere mate, ook
nog de volgende 24 uur. De Wallaby (16)
kan antilichamen het eerste halve levens-
jaar via de darm opnemen. In tabel 2 is een
en ander weergegeven. Het is duidelijk, dat
naast de immunoglobuline-overdracht op
zich ook de Ig-klasse van belang is (zie
inleiding) als ook de halfwaardetijd van
deze immunoglobulinen in het lichaam van
het jonge dier (tabel 3). Dit laatste is tevens
van belang voor de eventuele negatieve
feedback van passief verworven antistoffen
op de ontwikkeling van de eigen (= actieve)
immuunrespons van de neonatus.
Een merkwaardige wijze van overdracht
van maternale antistoffen konden wij aan-
tonen bij de jonge duif (10). Uiteraard
neemt ook de duif. evenals alle andere

Tabel 2. Overdracht van maternale (pa.ssieve) immimitelt\'

Overdracht

Species

prenataal

postnataal

paard

0

-I-

(24 uur)

varken

O

-I-

(24-.16 uur)

herkauwers

O

4

(24 uur)

wallaby

O

-H 4

(180 dagen)

vogels "

-(-

(< 5 dgn)

egel

4 4-

(40 dgn)

muis

)

t

(16 dgn)

rat

(20 dgn)

cavia

■T

O

konijn

-f 4

O

hond kat

4-

(1-2 dgn)

aap,/ mens

-I-

O

naar F. W. Rogers Brambell. 1970.

-ocr page 51-

label .V De halfwaardetijd van immunoglobulinen bij huisdieren.

Halfwaardetijd (dagen)
IgA IgM

IgG (T) IgE

IgG

Species

paard 2.\'!

rund 17 (Ig(il), 22 (lgG2) 2.8

schaap 0.5 (IgGI). 10.6 (lgG2) 1.8

varken 6.5 - 22.5 2..\'t

kip 4,1 1.7

mens 23 6.0

vogels, postnataal nog maternaal IgG op
via de dooierzak. In vorige studies was
ons gebleken, dat duivemelk hoge titers
IgA bevat. Een onderzoek naar een moge-
lijke passage van maternaal IgA (125 I
gemerkt) via duivemelk en de darm van de
jonge duif verliep positief. Electronenmi-
croscopisch werd pinocytose in de darm-
wand van jonge duiven zeer waarschijnlijk
gemaakt.

B 2. Homing van B lymjbcyienlplasma-
cellen van de darm naar de uier, de zoge-
naamde eniero-mammaire link

Halverwege de jaren \'70 werd door ver-
schillende onderzoekers, zowel bij het var-
ken als bij de mens, aangetoond (12), dat
orale immunisatie met bepaalde bacteriën
in het algemeen leidt tot hoge, specifieke
antistoftiters in het colostrum. Veronder-
steld werd, dat deze antistoffen locaal in de
melkklier werden gesynthetiseerd. Er
moest dus een \'homing\' plaatsgevonden
hebben van in de darmwand gesensibili-
seerde lymfocyten naar de uier toe,
vooropgesteld, dat er inderdaad antili-
chaamvormende cellen in de uier èn in het
colostrum zouden voorkomen. Op de Vak-
groep Immunologie is het gelukt aan te
tonen, dat na orale vaccinatie van zeugen
met
li. coli m: K87: K88 ab) antilichaam-
\\ormende cellen in het colostrum voorko-
men. Dit gebeurde via een in ovo translatie
techniek, waarbij RNA van deze colostrale
B lymfocyten werden geïnjiceerd in eieren
van
Xenopns laevis (12). Uiteraard werden
de resultaten van dit onderzoek vergeleken
met die van een experimenteel onderzoek,
waarbij de biggen van genoemde zeugen
werden besmet met de K88 stam. Ook werd
nagegaan of de dieren een receptor hadden
\\ oor het K88 antigeen. Algemene conclusie
\\an het onderzoek was, dat na orale vacci-
natie inderdaad locaal (= in de uier en in

20

2.0

4.8
4.1

3.5-6.5

2.7

het colostrum) antilichaamvormende cel-
len werden gevonden door \'homing\' van
deze cellen vanuit de darmwand. Hoewel
aan de anti-K88 antistoffen wel degelijk
een tegen diarrhee beschermende effectivi-
teit moet worden toegekend, zijn nóch de
antilichaamvormende cellen nóch de anti-
stoffen de enige factoren, die de big tegen
infectie beschermen.

B3. Imnnninpathologische aspecten van
de overdracht van antistoffen van de moe-
der naar de neonatus

Zoals hiervoor reeds gebleken is, is de -
passieve overdracht van antistoffen van
de moeder naar de foetus/ neonatus afhan-
kelijk van de placenta. De mens heeft een
placenta haemochorialis, waardoor IgG-
antistoffen tijdens de zwangerschap wor-
den doorgelaten. Wanneer bij de mens
— de rode bloedcellen van de foetus (en
dus van de vader) rhesus positief zijn en die
van de moeder rhesus negatief, bestaat een
grote kans op immunisatie van de moeder
met IgG antistoffen tegen dit antigeen van
het rhesussysteem als gevolg. Dit leidt
intra-uterien tot haemolyse van de foetale
erythrocyten. Intra-uteriene sterfte dan wel
ernstige icterus van dc neonatus kan optre-
den. Op alle Streeklaboratoria vindt bloed-
onderzoek in voorkomende gevallen
plaats. Bij rhesus-incompatibiliteit tussen
moeder en kind, wordt de moeder behan-
deld met anti-rhesus immunoglobuline om
immunisatie (en dus: problemen bij een
volgende zwangerschap) te voorkomen.
Incompatibiliteit van het ABO bloed-
groepsysteem geeft dergelijke problemen
niet, omdat eventueel opgewekte aanwe-
zige antilichamen vrijwel uitsluitend van
het IgM-type zijn.

In wezen verschilt de pathogenese van de
postnataal optredende haemolytische icte-
rus bij paarden en muildieren niet essen-

-ocr page 52-

tieel van datgene, wat hierboven voor de
mens gesteld werd. Bij het paard zien we
een placenta epitheliochorialis, waardoor
diaplacentaire overdracht van antistoffen
niet plaats vindt. Het veulen van een multi-
paar paard kan dus antistoffen tegen de
eigen erythrocyten via het colostrum opne-
men; binnen enkele uren kan dit haemolyse
en icterus tot gevolg hebben. De pathoge-
nese van deze ziekte werd reeds in 1937
ontrafeld; de eerste experimentele bevesti-
ging dateert van 1950 (6) toen Brian een
merrie tijdens de dracht immuniseerde met
rode bloedcellen van het vaderdier, een
ezelhengst.

Vergelijkbare ziektebeelden zijn bij het
varken bekend (16), bij hond, muis, raten
konijn heeft men het ziektebeeld ook expe-
rimenteel kunnen opwekken.

B 4. Consequenties van de antistof-over-
draeht voor enerzijds infectiepreventie en
anderzijds de ontwikkeling van de im-
muunrespons van het jonge dier tm bij-
voorbeeld vaccinatie

De gelukkig zelden voorkomende compli-
caties ten gevolge van de overdracht van
maternale immuniteit wegen niet op tegen
de vele \'voordelen\' voor het pasgeboren
dier. De via colostrum opgenomen immu-
noglohulinen (zowel van de IgG-als van de
IgM- en IgA klasse) komen via pinocytose
door de darmwand in de circulatie van het
jonge dier. De vaak benadrukte \'kritische\'
eerste 24-48 uur voor colostrumopname
betekent niet, dat later opgenomen immu-
noglobuline vooral IgA - geen enkele
rol meer zou vervullen. Ook locaal in de
darm kan het IgA zich binden aan poten-
tieel pathogene agentia en kolonisatie van
deze agentia in de darm voorkomen.
Andere in de melk voorkomende factoren
als lactoferrine, lysozyme en complement
kunnen hierbij eveneens een belangrijke rol
vervullen. In wezen is bovenstaande bij de
mens zelfs de enige immunologische defen-
sielijn in de darm. Door de eerder beschre-
ven enteromammaire \'link\' heeft de vrouw
antistoffen in de melk tegen vrijwel alle
enteropathogene agentia, parasieten als
Entamoeba histolytica en Giardia lamblia
inbegrepen.

Behalve immunoglohulinen bevat colos-
trum ook grote aantallen (± lO^-IO- cel-
len ml) leucocyten. Bij de mens blijkt
30-80% hiervan macrofagen te zijn, de rest
bestaat uit neutrofiele leucocyten en o.a. T
en B lymfocyten (13). Bij het varken liggen
deze percentages anders: hier treft men in
het colostrum ongeveer 70% neutrofiele
leucocyten aan, ongeveer 2% macrofagen,
ongeveer 26% lymfocyten en nog geringe
aantallen cellen van epitheliale oorsprong
en eosinofiele cellen. De neutrofiele leuco-
cyten hebben een goede fagocytose-
activiteit (5) ten opzichte van gistcellen en
bacteriën, vooral in aanwezigheid van
melkwei. De in colostrum voorkomende
lymfocyten zijn weliswaar minder actief
dan in het bloed circulerende lymfocyten,
doch zijn wèl vitaal en kunnen ook gesti-
muleerd worden door mitogenen.

In hoeverre deze cellen of factoren hieruit
(transfer factor?) ook celgebonden immu-
niteit van moeder op jong kunnen overdra-
gen, blijft vooralsnog niet geheel duidelijk.
In de door ons uitgevoerde experimenten
bij geiten met paratuberculose konden wij
nooit \'passieve\' overdracht van overgevoe-
ligheid ten opzichte van johnine aantonen
(9). Zoals bekend bieden ook via het co-
lostrum opgenomen antistoffen geen
bescherming tegen bijvoorbeeld mycobac-
teriën. Dit in tegenstelling tot bij
E. coli-
infecties, waarbij opname van passief
verworven specifieke antistoffen wel heel
belangrijk is.

Een nog niet eerder genoemd \'nadeel\' van
de opname van maternale antistoffen is het
mogelijk fenomeen van een feed back
mechanisme, waardoor de immuunres-
pons van het jonge dier zèlf vertraagd zou
worden ten opzichte van dié specifieke
antigenen, waartegen antistoffen in het
colostrum voorkwamen. Een algemene
regel voor het optreden van deze feed back
is overigens niet te geven. Tielen en mede-
werkers (22) publiceerden zo onlangs nog
in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde
een artikel waaruit bleek, dat de serologi-
sche respons ten opzichte van Ziekte van
Aujeszky vaccins van biggen met mater-
nale antistoffen geringer is dan van dieren
met geen of weinig maternale antistoffen.
In bepaalde gevallen (mazelenvaccin bij
pups) kan de mogelijk negatieve invloed
van maternale antistoffen op de ontwikke-
ling van de eigen immuniteit worden

-ocr page 53-

\'omzeild\' door verschillende receptor-
affiniteit.

Naast genoemde negatieve invloed van
maternale antistoffen op de \'eigen\'
immuunrespons mag niet worden verge-
ten, dat de neonatus een nog niet in alle
opzichten optimale immuunstatus heeft:
de functie van de T helpercellen is vlak na
de geboorte nog minimaal en ook de B
lymfocyten (16) hebben een activiteit welke
nog duidelijk lager is dan die van volwas-
sen dieren.

C. Neonatale infecties: discussiepunten
betreffende de relatie dnimunologie -
Praktijk van de neonatale infectie\'

Reeds in de inleiding van deze lezing werd
er op gewezen, dat juist in de diergenees-
kunde de neonatalogie centraal staat.
Economische motieven vanwege grote ver-
liezen door kalver- of biggensterfte liggen
hieraan ten grondslag. Optimistische uit-
spraken over de ontwikkelingen in de
Immunologie ten spijt, is een definitieve
oplossing van het probleem van de neona-
tale infecties nog niet gevonden. Wel kan
niet ontkend worden, dat de kennis op dit
gebied de laatste jaren sterk is uitgebreid;
men denke aan de ontdekking van K88 en
K99 receptoren, de entero-mammaire link,
etc. Dat de problematiek van neonatale
infecties zich desondanks blijft voordoen,
kan o.a. geweten worden aan factoren als
verhoogde infectiedruk, ook door het toe-
nemend aantal dieren per bedrijf, praedis-
ponerende factoren als het verplaatsen van
jonge dieren (kalveren) van het ene bedrijf
naar het andere, waardoor de maternale
antistoffen geen effect meer hebben,
samenbrengen van gezonde en verzwakte
c.q. zieke dieren op één bedrijf etc.
Het is misschien goed ons af te vragen of
het onder de huidige omstandigheden nog
wel mogelijk is om neonatale infecties te
voorkomen.

Hygiëne is van groot belang, het voorko-
men van de hierboven aangegeven praedis-
ponerende factoren eveneens. Daarnaast
blijft opname van voldoende colostrum
essentieel. Orale immunisatie van de moe-
derdieren geeft op experimentele basis
weliswaar goede resultaten, doch lijkt in de
praktijk vooralsnog niet haalbaar. Op
alternatieve va\'ccinatiemethoden zal overi-
gens worden ingegaan in het artikel van
Bokhout (3).

Bij de gezelschapsdieren, vooral de hond,
liggen de zwaartepunten van de neonatale
sterfte op een ander vlak. Aangeboren
afwijkingen, ondervoeding (pre- zowel als
postnataal), anoxaemie en hypothermie
04) zijn belangrijke doodsoorzaken. Infec-
ties (viraal zowel als bacterieel) worden
weliswaar waargenomen, doch niet verge-
lijkbaar met de £. co/;-problematiek bij de
herkauwers en biggen. Bij pups isoleerden
wij naast
E. coli ook Str. canis (groep C),
Salmonellae,
P. Muhocida, Pseudomonas
en
Staph, aureus. De eerder genoemde pro-
blematiek als ondervoeding etc. werkt
uiteraard sterk praedisponerend voor het
verkrijgen van infecties.

D 1. Moederloos opfokken: inununolo-
gische verschillen met conventioneel op-
fokken

In deze lezing is het belang van de passieve
immunisatie duidelijk naar voren geko-
men. Het lijdt geen twijfel, dat kunstmatige
opfok van lammeren met kunstmelk en
eventueel runderbiest uit immunologisch
oogpunt niet optimaal is. f^e dieren kun-
nen op deze wijze wel een bepaalde hoe-
veelheid immunoglobulinen in hun
circulatie krijgen (6), maar de specifieke
weerstand tegen bacteriële infecties uit hun
onmiddellijke milieu zal verlaagd zijn ten
opzichte van conventioneel opgefokte die-
ren. In dergelijke omstandigheden dient
men hoge eisen aan de hygiëne te stellen. In
het Moredun Institute, Edinburgh, krijgen
deze dieren zelfs gesteriliseerd voedsel er!
geautoclaveerd hooi; desondanks waren de
lammeren snel gekoloniseerd met bacte-
riën uit hun omgeving, vooral met die van
hun verzorgers. In Moredun heeft men
vooral infecties gehad ten gevolge van
Rotavirus,
E. coli en Em. cloacae (8).

Recentelijk (7) werd door Franken en
medewerkers een ander probleem aange-
sneden, nl. dat van anaemie, welke kan
ontstaan bij lammeren, die worden gevoed
met rundercolostrum. Circulerende
immuuncomplexen zouden aan de ery-
throcyten worden gebonden, die daarna
een versnelde lysis zouden ondergaan.

-ocr page 54-

D 2. Consequenlies voor de praktijk en
loekonisiige omwikkelingen

Bij mens (o.a. Cytomegalovirus infecties)
en dier (o.a. zwoeger ziekte) komen infec-
ties voor, waarbij de infectieuze agentia
durante- of post partum de neonatus kun-
nen besmetten. Het zogenaamde moeder-
loze opfokmodel vormt, althans bij het
schaap, een mogelijkheid om een infectie
via colostrum van moeder op lam te voor-
komen (6).

Ook het CDI heeft deze hypothese reeds op
experimentele basis op een aantal bedrij-
ven onderzocht. Serologisch onderzoek
van de lammeren op latere leeftijd toonde
aan, dat zwoegerziekte-vrije opfok inder-
daad mogelijk is. Dit onderzoek toont
tevens aan, dat men met adequate hygiëni-
sche maatregelen veel kan bereiken voor
wat betreft de profylaxe van infecties op
jonge leeftijd. Het is niet onmogelijk dat de
resultaten van dit onderzoek weer zullen
leiden tot vergelijkbare onderzoeken om
andere (neonatale) infecties te voorkomen.

E. Conclusies

Ook in de neonatalogie van mens en dier
heeft de Immunologie bijgedragen tot een
sterke toename van de kennis op dit gebied.
Er zijn (gedeeltelijke) verklaringen gevon-
den voor de verhoogde infectiegevoelig-
heid tijdens de dracht en de lactatie. Het
kan van belang zijn te weten, dat moeder-
dieren ook post partum extra gevoelig blij-
ven voor bijvoorbeeld parasitaire- en
bacteriële infecties en hierdoor de infectie-
druk voor de neonatus verhogen. Door de
verminderde activiteit van het T-
celsysteem tijdens de lactatie kan verklaard
worden, dat juist dan
Demode.x canis van
de lacterende teef op de pups overgaat. In
de derde wereldlanden zogen de vrouwen
hun kinderen meestal zeer lang; het is be-
langrijk na te gaan in hoeverre deze \'ver-
lengde\' lactatie van invloed is op het functi-
oneren van het immuunsysteem van deze
mensen.

Het feit, dat passieve immunisatie door
maternale antistoffen van groot belang is
voor de weerstand van de neonatus tegen
infecties verheelt niet, dat deze antistoffen
ook nadelig kunnen zijn voor de neonatus.
Een goed begrip van deze immunisatie en
van de immunoglobulinen, die hierbij een
rol spelen, heeft meer inzicht gegeven in
fenomenen als rhesusimmunisatie en feed
back mechanismen bij actieve immuni-
satie.

Orale immunisatie op experimentele basis
bewijst, dat men van een natuurlijk ver-
schijnsel als de entero-mammaire link
gebruik kan maken voor de profylaxe van
neonatale infecties. Deze en soortgelijke
maatregelen kunnen een stap betekenen in
de richting van een adequate bestrijding
van infecties bij jonge dieren.

t ITERATUUR

E Ahlfors, K., Harris, S., Ivarsson, S., Svanberg,
t,.: Secundary maternal cytomegalovirus infec-
tion causing symptomatic congenital infection.
New Engl. J. Med.. .303, 2X4. (WHI).

2. Baines, M. G., Miller, K. G., and IVoss, H. F.:
Allograft enfiancement during normal murine
pregnancy.
J. Reprod. Immunol.. 2. 141. (1980).

3. Bokhout. B. A.: Nuttige stimulatie van het
immuunapparaat.
Tijdsehr. Diergeneesk.. 108.
33-40. (1983).

4. Bray. R. .S. and Anderson, M. J.: Falciparum
malaria and pregnancy.
Trans. R. Soc. Trop.
Med. Ilyg.,
73. 427. (1979)

5. Evans. P. A., Newby, T. J., Stokes, G. R., and
Bourne, F. J.: A^tudy of cells in the mammary
secretions of sows.
I\'el. Immun. Immunopalh.
(in press).

6. Franken, P. en Elving. E.: Een vergelijking van
een aantal parameters in het bloed van normaal
opgefokte lammeren en van lammeren die zwoe-
gervrij, met rundercolostrum zijn opgefokt.
T\'jd-
schr. Diergeneesk..
107, 315. (1982).

7. Franken, P., Bernadina, W. E., König, C. D. W.,
Elving. L., van den Ingh, T. S. G. A. M. en van
Dijk. S.: Anemie bij zwoegervrij opgefokte scha-
pelammeren.
Tijdschr. Diergeneesk.. 107, 583.
(1982).

8. Gilmour. N. J. t..: Persoonlijke mededeling.

9. Goudswaard. J.: Ziekte van .lohne bij de geit;
verslag van enige onderzoekingen betreffende de
immunogene en chemotherapeutische profylaxe
en de serologische diagnostiek van deze ziekte.
Proefschrift Utrecht. 1971.

10. Goudswaard, .1., van der Donk, .1. A.. van der
Gaag. 1,. and Noordzij, A.: Peculiar IgA transfer
in the pigeon from mother to squab.
Developm.
Comp. Immunol..
3, 307. (1979).

11. Goudswaard,;.: Immunologie en Interferonen.
Tijdsehr. Diergenee.sk.. 107, 174. (1982).

12. Kortbeek-.lacobs. N.: Maternal immunity and
neonatal infections in swine: the immunological
gut-mammary link in passive protection.
Proefschrift Utrecht, 1981.

13. Eambert, H. P. and Wood, C. B. S : Immunolo-
gical aspects of infection in the fetus and new-
born, The Beecham colloquia. Acad. Press,
I.ondon, 1981.

-ocr page 55-

Linde-Sipman, J. S. van der: Neonatale patholo-
gie van de hond.
Tijdschr. Diergeneesle.. 97.
1307. (1972).

Lloyd. S.: Effect of pregnancy and lactation
upon infection.
Vel. Inmnm. Immunopalh. (in
pre.ss).

Rogers Brambell, F. W.: The transmission of
passive immunity from mother to young. North-
Holland Research Monographs. Frontiers of
Biology, 18. Amsterdapi, 1970.
Ruitenberg, E. J., Elgersma, Anneke en Steeren-
berg, P. A.: Immunologic - oogst van twee decen-
nia immunologisch onderzoek.
Tijdschr. Dier-
geneesk..
108, 3-11. (1983).
Ruitenberg, E. J. and Buys, J.: Thymic atrophy
during early pregnancy and its effect on a Trichi-
nella spiralis infection in mice, including intesti-
nal pathology and blood eosinophilia.
Vel.
Immun. Immunopaih..
1, 199. (1980)

15.

16.

17.

18.

19. Scott. J. S. and Jenkins. D. M.: Immunology of
human reproduction. In: Parker, C. W.: Clinical
Immunology, W. B. Saunders Comp., Philadel-
phia, 1980.

20. Silverstein, A. M., Uhr, J. W.,and Kraner, K. L.:
Fetal respon.se to antigenic stimulus IF Antibody
production by the fetal lamb.
J. Exp. Med.. 1 17,
799. (1963).

21. Silverstein. A. M.. Prendergast, R. A., and Kra-
mer, K. F.: Fetal response to antigenic stimulus.
IV. Rejection of skin homografts by the fetal
Iamb.
J. E.xp. Med., 118, 955. (1964)

22. Tielen, M. J. M., van Exsel, A. C. A., Brus, D. N.
J. en Truijen. W. T.: Ziekte van Aujeszky: ent-
baarheid van biggen met maternale antistoffen
op een leeftijd van 6-10 weken.
Tijdschr. Dierge-
neesk..
106, 739. (1981j

Immunogenetica en diergeneeskunde\'

/mmunogenetics and Veterinary Medicine

R. R. P, de Vries2

SAMENVATUNG üe combinatie van immunologie en genetica heefi zich de laatste jaren omwik-
keld tot een uiterst produktieve onderzoekslijn, nl. de bestudering van de invloed van erfelijke
factoren op immunologische proces.sen en hierdoor veroorzaakte verschillen in ziektegevoeligheid,
fn dit artikel worden de implicaties van deze nieuwe onderzoekslijn voor de diergeneeskunde be-
sproken. Speciale aandacht wordt daarbij besteed aan een van de best bestudeerde immimogeneti-
sche systemen, nl. het Major Histocompatibility Comple x.

SUMMARY Combining imtyiunology and genetics has become a highly productive line of research
in recent years, namely the study of the effects of genetic factors on immunological proces.tes and
differences in susceptibility to disea.se caused hy the.se factors. The implications of this new field of
re.search are di.scussed In the present paper. Particular attention is paid to one ofthe most e.xhaust-
ively studied imtvunogetielic systems, the Major Histocompatibility Comple.x.

INFEIOING

Immunogenetica is een wetenschap van
deze eeuw. De fundamenten werden gelegd
in 1900 en 1924 door respectievelijk Land-
steiner, die met behulp van een immunolo-
gische methode de ABO bloedgroepen
ontdekte,^ en Bernstein, die de genetica van
deze bloedgroepen ophelderde. Aanvanke-
lijk hielden de beoefenaren van de immu-
nogenetica zich met niet veel meer bezig
dan het toepassen van de Mendeliaanse
overervingswetten op verschillende bloed-
groepensystemen. De laatste decennia
heeft de immunogenetica echter een explo-
sieve ontwikkeling doorgemaakt. Waar-
schijnlijk de belangrijkste oorzaak hier-
voor is geweest, dat één van deze
bloedgroepensystemen, namelijk het aan-
stonds te bespreken Major Histocompati-

Voordracht op I oktober 1982 gehouden ter gelegen heid van het Jaarcongres van de Kon. Ned. Maatschappij
voor Diergeneeskunde te Boekelo (Congresthema: "Immunologica").
Dr. R. R. P. de Vries, internist. Academisch Ziekenhuis te l.eiden.

-ocr page 56-

bility Complex, een belangrijke rol bij al-
lerlei immunologische processen bleek te
spelen. Naast het met behulp van immuno-
logische methoden bestuderen van erfelijk
bepaalde verschillen tussen individuen,
houden immunogenetici zich de laatste
jaren dan ook steeds meer bezig met de
bestudering van de invloed van genetische
factoren op immunologische processen en
hierdoor veroorzaakte verschillen in bijv.
ziektegevoeligheid.

Niet gehinderd door teveel specifieke ken-
nis van de diergeneeskunde durf ik te stel-
len dal deze nieuwe onderzoekslijn een be-
langrijke bijdrage kan leveren aan een
aantal veterinaire onderzoeksterreinen. In
de eerste plaats kan men bij fokprogram-
ma\'s en preventie of therapie van dierziek-
ten rekening houden met genetisch be-
paalde verschillen in ziekteweerstand of
reactie op preventieve of therapeutische
maatregelen. Vanuit de immunogenetica
redenerend kan dit op twee manieren:

1. Zonder dat de betreffende genetische
factoren precies bekend hoeven te zijn, is
het mogelijk bij fokprogramma\'s te selecte-
ren voor genetisch bepaalde en voor ziekte-
weerstand belangrijke immunologische pa-
rameters.

Het klassieke voorbeeld hiervan is de zoge-
naamde bidirectionele selectie volgens
Biozzi, waarbij muizen selectief gekruist
worden op grond van hun antilichaams-
respons tegen een aantal natuurlijke anti-
genen. Het effect van deze selectie blijkt
niet beperkt tot de gebruikte immunologi-
sche parameters, maar is een aspecifiek
verschil in immuniteit tegen een aantal
pathogene micro-organismen.

2. Indien er een genetisch marker ber-
schikbaar is voor specifieke of a-specifieke
ziekteweerstand c.q. reactie op profylacti-
sche of therapeutische maatregelen, kan
een dergelijke marker toegepast worden
niet alleen bij fokprogramma\'s maar ook
bij de selectie van optimale profylaxe en
therapie.

3. Een geheel andere benadering is de iso-
latie van het produkt van een gen, dat bijv.
verantwoordelijk is voor ziektegevoelig-
heid, zodat onderzoek verricht kan worden
naar het mechanisme van die ziektegevoe-
ligheid. Zulk een benadering kan moge-
lijkheden voor bijv. immunotherapie of -
profylaxe bieden.

Met name voor een beter begrip van de
laatste twee mogelijke toepassingen van de
immunogenetica lijkt het zinvol het reeds
genoemde Major Histocompatibility
Complex wat uitvoeriger te bespreken.
Indien we de immuunglobuline genen bui-
ten beschouwing laten is dit namelijk het
best bestudeerde en belangrijkste produkt
van de immunogenetica.

HET MA.IOR HISTOCOMPATIBILITY COM-
PLEX

Dat de door Landsteiner en Bernstein
ontdekte antigene verschillen tussen indivi-
duen niet tot de erythrocytenmembraan
beperkt zijn. werd aangetoond in trans-
plantatie studies. Daarmee werd het con-
cept van bloedgroepen-incompatibiliteit
uitgebreid tot histo-incompatibiliteit.
Histocompatibiliteits antigenen induceren
de afstoting van een getransplanteerd or-
gaan als ze aanwezig zijn op het transplan-
taat, herkend worden, en aangevallen wor-
den door het immuun systeem van een
ontvanger, die de betreffende antigenen
mist. De belangrijkste histocompatibili-
teits antigenen worden gecodeerd dooréén
genetisch systeem, het Major Histocompa-
tibility Complex, meestal afgekort tot
MHC.

-ocr page 57-

Alle tot nu toe onderzochte gewervelde die-
ren bezitten een MHC met een opvallende
overeenkomst zowel wat betreft genetische
structuur als karakteristieken van de gen-
produkten. Deze genprodukten zijn niet
alleen de belangrijkste histocompatibili-
teits antigenen, maar spelen ook een cen-
trale rol bij de regulatie van de immuun
respons c.q. de immuniteit tegen patho-
gene micro-organismen. Daarnaast spelen
de produkten van dit systeem ook nog een
rol bij een aantal niet-immunologische
processen, zoals reproduktie en
Organoge-
nese. Tabel 1 toont een (niet volledig) over-
zicht van het MHC in verschillende dier-
soorten. De twee best onderzochte MHC\'s
zijn het H-2 systeem van de muis en het
HLA systeem van de mens. Van de veteri-
nair relevante diersoorten is het B-
bloedgroepen systeem van de kip het uit-
voerigst bestudeerd. Bij de komende
bespreking van het MHC zal ik mij tot
mens en muis beperken. De kippen laat ik
voorlopig nog even op stok.

Figuur 1 toont een schematisch overzicht
van het MHC. De genen A t/m D zijn op
een zodanig kleine afstand van elkaar gelo-
caliseerd, dat ze meestal \'en bloc\' overge-
ërfd worden. De genprodukten kunnen in
een drietal klassen ingedeeld worden;

Klasse I moleculen bevinden zich op het
oppervlak van alle kernhoudende cellen.
Het zijn glycoprotéinen bestaande uit 2 ke-
tens, waarvan één een opvallende variabili-
teit vertoont. Allereerst zijn er verschil-
lende moleculen gecodeerd door genen op
verschillende loei (bijv. A en B in figuur I).
Daarnaast vertoont ieder van deze molecu-
len op zich weer inter-individuele verschil-
len, ofwel ieder gen is polymorL Ieder indi-
vidu heeft 2 A-genen per cel en kan dus 2
verschillende A-moleculen op de celmem-
braan hebben. De kans dat iemand van
beide ouders hetzelfde A-gen heeft geërfd,
en dat die 2 moleculen dus hetzelfde zijn is
zelfs vrij klein, evenals de kans dat twee
onverwante individuen dezelfde 2 A-genen
bezitten. Hetzelfde geldt voor B, C en D.
Het MHC is daarmee verreweg het meest
polymorfe genetische systeem.

Tabel 1. Nomenclatuur en functioneel onder/.oek van het MHC bij verschillende diersoorten.

diersoort

MHC

Ir-

genen

niet-

immunol.
functies

Ziekteassociaties

infectie

immun,
pathol.

niet-

immunol.

mens

HLA

-f

-F

-t-

-1-

muis

H-2

-f

-F

-F

kip

B

-f

-F

-f

rat

RTl

-f-

marmot

G-PLA

-1-

aap (Rhesus)

RhLA

konijn

RLA

hond

DLA

-(-

geit

GLA

-f

varken

SLA

( )

paard

ELA

koe

BoLA

schaap

ShLA

Syrische

hamster

Hm-1

Figuur 1. schematisch overzicht van het Major
Histocompatihility Comple.x (MHC)

A B CD

genen (locl) |

1"

gen produkten

weefsel-

cernhoudendé

lynfocyt

distributie

^ra^rofaa^

klasse

I

II

functie blJ
Immuunrespons

antlgeenpresentatle
aan cytotoxische aan regulator
T-lymfocyten T-lymfocyten

-ocr page 58-

Klasse II moleculen bevinden zich evenals
klasse 1 moleculen op de celmembraan,
maar hebben een meer beperkte weefseldis-
tributie. Ze bevinden zich met name op
cellen van het immuunsysteem: lymfocyten
en macrofagen.

Het zijn ook glycoproteïnen met eenzelfde
variabiliteit als beschreven voor de klasse I
moleculen dat wil zeggen er zijn meerdere
polymorfe genen.

Tenslotte wordt ook een aantal vroege
complement factoren in het MHC geco-
deerd. Ook hier bestaat weereen op\\allend
polymorfisme. De complement genen be-
vinden zich zeker niet toevallig in het
MHC, maar hun relatie tot de klasse I en II
genen is nog onduidelijk.

Hoewel de MHC moleculen zeker ook een
functie bij niet-immunologische processen
hebben, zal ik mij in deze bespreking be-
perken tot de rol van dit systeem bij de
immuun respons. Zoals door Ruitenberg
uiteen is gezet, is de immuun respons onder
te verdelen in een humoraal en een cellulair
gedeelte. In het eerste geval wordt het anti-
geen herkend door antilichamen, in het
tweede geval door nog niet gedefinieerde
receptoren op \'I -lymfocyten. T-lymfocyten
zijn onder te verdelen in een aantal functi-
oneel verschillende sub-populaties: regule-
rende T-lymfocyten (helper en suppressor)
en effector T-lymfocyten bijv. cytotoxische
T-lymfocyten.

In tegenstelling tot antilichamen kunnen
T-lymfocyten een antigeen slechts herken-
nen als dit samen met een klasse 1 of II
MHC molecuul op de celmembraan wordt
gepresenteerd. Bovendien selecteren de
klasse 1 en II MHC moleculen de T-
lymfocyten subpopulatie, die op een be-
paald antigeen zal gaan reageren. Klasse 1
moleculen worden herkend door cytotoxi-
sche T-lymfocyten. Deze kunnen zo bijv.
met een virus geïnfecteerde cellen, die vi-
rale antigenen aan hun oppervlak tot ex-
pressie brengen, vernietigen.
Mogelijk speelt een zelfde mechanisme een
rol bij tumor-surveillance.
Klasse 11 moleculen spelen een rol bij de
antigeenpresentatic aan T cellen door ma-
crofagen. De soort klasse-II molecuul be-
paalt of helper of suppressor T-lymfocyten
geactiveerd zullen worden. Klasse II mole-
culen spelen dus een rol bij de regulatie van
de immuun respons.

Dc Nobelprijswinnaar Benacerraf heeft het
begrip immuunrespons (Ir-) genen geïntro-
duceerd voor genetisch bepaalde verschil-
len in immunreacti\\iteit. Door hem en
McDevitt is in diermodellen bovendien
fraai aangetoond, dat het MHC Ir-genen
bevat. De laatste jaren is in ieder geval
duidelijk geworden dat klasse II M HC mo-
leculen Ir-genen produkten zijn. Met an-
dere woorden, het zojuist genoemde poly-
morfisme heeft functionele consequenties.
In een gegeven individu zullen bepaalde
combinaties van (vreemd) antigeen
(eigen) MHC moleculen goed. matig of he-
lemaal niet herkend worden door bepaalde
T-lymfocyten subpopulaties.
Essentieel is dat een bepaald MHC mole-
cuul samen met bijv. een antigeen a goed,
maar samen met antigeen b niet herkend
kan worden. Dit impliceert dat individuen
met een bepaald MHC type bijv. tegen an-
tigeen a wèl, maar tegen antigeen b géén
effectieve immuun respons kunnen ont-
wikkelen.

Dat deze verschillen in vivo relevant zijn,
werd voor het eerst aangetoond door Lilly
el al., die een twintigtal jaren geleden twee
ingeteelde muizenstammen (C3H en C57
black) besmetten met Gross-virus. dat leu-
kaemie kan induceren bij muizen. De C3H
muizen bleken hiervoor veel gevoeliger te
zijn dan de C57 black. Deze twee muizen-
stammen verschillen o.a. voor het H-2 sys-
teem, het MHC van dc muis. Lilly kon
aantonen dat inderdaad genen in het H-2
systeem verantwoordelijk waren voor deze
verschillen in gevoeligheid, en wel dat een
bepaald H-2 type (H-2b) geassocieerd was
met weerstand tegen de door dit \\ irus ge-
induceerde leukaemie.
Recent hebben Van Eden e.a. uit onze
afdeling in samenwerking met Van der
Kaay van de afdeling Parasitologie in Lei-
den, muizenstammen die alléén verschil-
den voor het H-2 systeem geïnfecteerd met
malaria parasieten
(Pla.sniocliuni herghei).
Bij deze experimenten bleken de muizen
van het H-2b type juist eerder dood te
gaan, ofwel hetzelfde H-2btype biedt weer-
stand tegen een leucaemogeen virus en ver-
hoogde gevoeligheid voor malaria. Dit
geeft een aanwijzing over de waarschijn-
lijke betekenis van het polyformisme van
het MHC. Doordat er zo\'n grote variatie

-ocr page 59-

bestaat tussen de individuen van een be-
paalde soort, zal er altijd wel een aantal
zijn met voldoende weerstand tegen bijv.
een epidemische infectieziekte. Het MHC
is dus niet alleen van betekenis bij het mo-
gelijk maken van de (cellulaire) immuun
respons, maar zorgt er door zijn polyfor-
misme voor dat de soort tegen uitroeiing
bijv. door epidemieën beschermd wordt.

KI.IN\'ISCHE BETEKENIS VAN HET HLA SYS-
TEEM

Het voorgaande heeft twee belangrijke toe-
passingsgebieden in de humane genees-
kunde:

1. Orgaantransplantatie en hloed(com-
ponenten J-transfusies

Het matchen voor HLA-types, in deze twee
situaties vormt momenteel ongetwijfeld de
belangrijkste klinische toepassing. Gezien
de mijns inziens geringe implicaties hiervan
voor de veterinaire geneeskunde, zal ik hier
verder niet op ingaan.

2. (Vroeg-) diagnostiek, profylaxe en
prognose van ziekten

Een groot aantal veelal immunopathologi-
sche c.q. auto-immuun ziekten is geasso-
cieerd met bepaalde HLA-typen.
Teleologisch bezien is dit een merkwaardig
verschijnsel, immers, het HLA-systeem is
vast niet bedoeld om ons ziek te maken.
Het is echter waarschijnlijk dat de meeste
van deze associaties beschouwd moeten
worden als een ongelukkig neveneffect van
selectie voor genen, die ons en onze voor-
ouders een goede weerstand tegen infectie-
ziekten hebben bezorgd. Helaas hebben
deze HLA en ziektestudies ons tot nu toe
weinig meer over de etiologie en pathoge-
nese van de met HLA geassocieerde ziek-
ten geleerd dan dat een aanwijsbare
genetische factor een rol speelt. De ver-
wachting is echter dat in de komende jaren
het mechanisme van een aantal van deze
associaties op moleculair niveau opgehel-
derd zal worden, waardoor causale preven-
tieve en therapeutische maatregelen tot de
mogelijkheden zouden kunnen gaan
behoren.

HL A-typering heeft op 3 manieren bijge-
dragen tot een beter inzicht in de genetische
factoren, -die een rol spelen bij de pathoge-
nese van met HLA geassocieerde of gene-
tisch gekoppelde ziekten:

a) voor een aantal ziekten kon het overer-
vingspatroon aangetoond worden, bijv.
spondylitis ankylopoietica (de ziekte van
Bechterew, een onbegrepen gewrichtsont-
steking waarbij vooral de wervelkolom
aangetast wordt) vertoont een overervings-
patroon, dat past bij een dominant met
HLA gekoppeld gevoeligheidsgen met een
penetrantie van 20%;

b) een aantal ziektebeelden kon zinvol
onderverdeeld worden. Het bekendste
voorbeeld is diabetes mellitus (suiker-
ziekte), dat onderverdeeld kan worden in
het juveniele insuline-afhankelijke type ge-
associeerd met HLA en de ouderdomsdi-
abetes, die niet met HLA geassocieerd is;

c) voor een aantal verschillende ziekten
kon een gemeenschappelijke genetische
factor aangetoond worden, bijv. DR3 voor
orgaanspecifieke auto-immuun ziekten.

Op basis van een HLA typering kunnen we
bij individuele patiënten soms een uit-
spraak doen over de diagnose of prognose
van een ziekte, dan wel een genetisch advies
geven:

a) In het algemeen is de voorspellende
waarde van een HL A-typering bij met
HLA geassocieerde ziekten te gering om
een bruikbaar diagnosticum te kunnen
vormen. Een uitzondering is HLA-B27 bij
spondylitis ankylopoietica, waarbij een ne-
gatieve HLA-B27 test met name bij fami-
lieleden van een HLA-B27 positieve pa-
tiënt (het krijgen van) de ziekte vrijwel
uitsluit.

b) Een groter toepassingsgebied is het
voorspellen van het beloop c.q. de reactie
op therapie van reeds gediagnosticeerde
ziekten. Als voorbeeld moge de beruchte
goud-nefropathie dienen, die 32 keer zo
vaak optreedt bij HLA-DR3 positieve pa-
tiënten met rheumatoide arthritis (RA)
vergeleken met RA patiënten zonder dit
HLA-antigeen. DR3 positieve RA patiën-
ten zal men bij voorkeur dus niet met goud
behandelen.

c) Het makkelijkste voorbeeld van toe-
passing van HLA-typering bij genetic
counselling (= het adviseren bij c.q. voor-
kómen van genetisch bepaalde ziekten) is
21-hydroxylase deficiëntie. Deze endocri-
nologische stoornis wordt veroorzaakt

-ocr page 60-

door een recessief met HLA gekoppeld gen
met een penetrantie van 100%; met andere
woorden, elke broer of zus, die HLA-
identiek is met de propositus, zal de ziekte
ook krijgen. Aangezien het mogelijk is een
HLA-typering te verrichten op gekweekte
vruchtwatercellen, kan men zo dus prena-
tale diagnostiek verrichten met de eventu-
ele consequentie van een abortus.

IMPI.ICATIES VOOR I5E DIERGENEES-
KUNDE

In vergelijking met de humane genees-
kunde ligt er in de diergeneeskunde een
veel groter potentieel toepassingsgebied
voor de genetica in het algemeen en immu-
nogenetica in het bijzonder. Immers in te-
genstelling tot bij mensen bestaat er bij de
meeste veterinair belangrijke diersoorten
de mogelijkheid van selectie bij fokpro-
gramma\'s. Gewapend met de zojuist gepre-
senteerde informatie over het Major His-
tocompatibility Complex als voorbeeld
van de immunogenetische denkwijze en de
toepassing daarvan in de humane genees-
kunde, keer ik dan nu ook weer terug naar
de in de Inleiding genoemde drie mogelijke
toepassingen van de immunogenetica in de
diergeneeskunde. Ik wilde daarvoor de kip
als voorbeeld nemen.
ad 1: De mogelijkheid om bij fokpro-
gramma\'s te selecteren voor genetisch be-
paalde immunologische parameters, die
een voorspellende waarde hebben voor
specifieke of algemene ziekteweerstand,
wordt in de pluimveefokkerij onderzocht.
Een belangrijke nevenbevinding van dit
onderzoek is dat een aantal economisch
belangrijke eigenschappen zoals ei-
produktie en groeisnelheid gecorreleerd
zijn met immunologische parameters en
ziekteweerstand (6).

ad 2: Het beste voorbeeld van de toepas-
sing van een immunogenetische marker bij
fokprogramma\'s is het B-bloedgroepen
systeem, het MHC van de kip. Dit systeem
bepaalt in belangrijke mate de gevoeligheid
voor een aantal door virussen geïndu-
ceerde lymfoproliferatieve aandoeningen,
met name de ziekte van Marek en de lymfo-
ide leukose. Daarnaast is de gevoeligheid
voor auto-immuun thyreoditis in het B-
bloedgroepen systeem gelocaliseerd, even-
als een aantal economisch belangrijke niet-
immunologische functies zoals ei-produk-
tie en groeisnelheid. Een waarschuwing
voor een te enthousiast toepassen van
immuungenetische selectie voor het MHC
in casu het B-bloedgroepen systeem lijkt
hier op zijn plaats. Zoals besproken,
heeft het polymorfisme van het MHC
zeer waarschijnlijk een belangrijke functie.
Zo is ook bij kippen aangetoond dat hete-
rozygotie voor het B-locus een betere over-
levingskans geeft (3). Bij dergelijke fokpro-
gramma\'s zou men dus moeten proberen
een maximaal polymorfisme in stand te
houden, en met name voorzichtig te zijn
met het selecteren voor B-locus homozygo-
tie. Wat betreft de eventuele toepassing van
immunogenetische markers bij de selectie
van optimale profylaxe en therapie lijkt het
zinvol na te gaan welke op grote schaal
toegepaste profylactische of therapeuti-
sche maatregelen met name bij infectie- of
immunopathologische ziekten in een aan-
zienlijk percentage falen ofwel tot ernstige
bijwerkingen aanleiding geven.
ad 3: Een mooi voorbeeld van immuno-
therapie op basis van moleculaire immuno-
genetische research is de preventie van ex-
perimentele allergische encefalitis (EAE)
door middel van het
in vivo toedienen van
monoclonale antilichamen tegen produk-
ten van in het MHC van de muis gelegen
immuun respons genen (5). Aangezien de
kennis van het MHC zelfs van de kip nog
niet voldoende is voor een dergelijke bena-
dering, blijft dit toepassingsgebied voorlo-
pig nog (zeer interessante) toekomstmu-
ziek voor de veterinaire immunogeneticus.

t I l ERATUUR

I Dorf. M. E. ed.: The role of ihe Major Histocom-
palihilitv Complex in Immunobiologv. Ciarland
S I I\'M Press. New York. 1981.
2. i:)am. R. H.van: Definition and serological signi-
ficance of the M HC in man and animals. I
cwriii-
cirv Ininiunologv and /ni/Dunopalholcgv. 2.517-
559. (I9tij). .
y. Ciöt/e, D. ed.: The Major Histocompatibility
Complex in Man and Animals. Berlin. Springer
Verlag, 1977.

4. Vries. R. R. P. de cn Rood. .1. J. van: Het HI.A-
systeem: een functionele benadering.
Nei/. njJ-
sthr. voor (,fnee.sk..
126. 150-154. (I9H2J.

5. Steinman. t... Rosenbaum. .1. I.. Sriram. S. and
Mcl^c\\ itt. H. O.:
In vivo effects of antibodies to
immune response gene products: Preventicn of
experimental allergic encephalitis.
I\'roe. \\ail.
Aead. -Sei..
78. 7111-7114. (I9HI).

6. Zijpp. A. .1. van der: Genetic control of imnune
responsiveness in the chicken. Proefschrift Wage-
ningen. 1982.

-ocr page 61-

Immunoprofylaxe en pathologie van
parasitaire infecties\'

Immunoprophylaxis and Pathology of Parasitic Infection
W. Seinen^

SAMENVATTING In deze voordracht is, na een iiorte inleiding over enige algemene begrippen
van de gastheer-parasiet relatie, ingegaan op de huidige situatie met betrekking tot de immunopro-
fvlaxe legen protozoaire en helminthen infeclies. Daarna is gespeculeerd over de mogelijkheden tot
itytmunologische interventie in de gastheer-parasiet relatie met het oog op nieuwe vaccin ontwikke-
lingen.

Hoe gecompliceerd de interacties tussen gastheer en parasiet verlopen is geïllustreerd met enkele
voorheelden van de mechanismen, waarvan parasieten gebruik maken, om te ontkomen aan de
afweer van de gastheer.

SUMMARY In the present paper, a brief introductory pan concerned with a number of general
concepts of the host-parasite relationship is followed hy a discussion of the current situation
regarding immunoprophylaxis of infestation hy protozoa and helminths. Subsequent speculations
on the possibihties id\'immunological interference in the host-parasite relationship in view of recent
developments in the manufacture of vaccines are engaged in. The complicated character of inter-
actions oj host and parasite is ilhtstraied in a number of instances of mechanisms utilized bv
t\'arasites to avoid resistance hv the host.

Mijnheer de Voorzitter, Dames en Heren
INEEIDING

Als veterinairen zijn wij allen opgeleid met
de wetenschap dat protozoën en helmin-
then ziekten kunnen veroorzaken bij onze
huisdieren. Later heb ik me pas gereali-
seerd hoe bijzonder het eigenlijk is dat onze
huisdieren ook organismen kunnen her-
bergen, die geen ziekte veroorzaken en
soms in volledige symbiose leven met de
gastheer. Immers, uit de transplantatie bio-
logie is bekend hoe moeilijk het is om een
\'take\' te verkrijgen wanneer verschillen in
weefsel antigeniciteit aanwezig zijn tussen
de donor en de acceptor. Een individu met
een normaal functionerend immuunsys-
teem zal het transplantaat afstoten.

Voordracht op I oktober 1982 gehouden ter gelegenheid van het Jaarcongres 1982, tevens .29e Algemene
Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde te-Boekelo (Congres-
thema: Tmmunologica\').

tir. W. Seinen, wetenschappelijk medewerker van de Vakgroep Pathologie. Eaculteit der Diergeneeskunde.
Rijksuniversiteit te Utrecht.

-ocr page 62-

Een parasiet die het lichaam binnendringt
is op te vatten als een heterotransplantaat.
Vandaar dat men zou mogen verwachten
dat parasieten door een immunocompetent
dier onmiddellijk afgestoten worden. De
praktijk leert echteranders. Protozoaire en
metazoaire parasieten kunnen zich in hun
natuurlijke gastheer gedurende zeer lange
tijd, soms gedurende het hele leven van de
gastheer, handhaven. Zelden veroorzaken
ze infecties die levensbedreigend zijn.
Over het algemeen infecteren parasieten de
gastheer op vrij jonge leeftijd, nog voordat
deze zich heeft kunnen reproduceren. Zou
de parasiet op dat tijdstip reeds sterfte ver-
oorzaken dan vormt dat niet alleen een
bedreiging voor de gastheer species maar
tevens voor de parasieten species.
Om succesvol te kunnen zijn zal de parasiet
zeker geen groot gedeelte van haar natuur-
lijke gastheren doden. Door afweermecha-
nismen van de gastheer, wordt de infectie-
graad beperkt gehouden en kan er een
situatie ontstaan waarbij de parasiet en
gastheer elkaar tolereren en beide in leven
kunnen blijven.

In deze situatie, door Sprent (18) de \'state
of adaptation tolerance\' genoemd induce-
ren parasieten een immune response die
voorkomt dat de gastheer overweldigd
wordt door parasieten, maar die ontoerei-
kend is om alle parasieten te elimineren.
Deze immunologische reacties zijn door-
gaans wel in staat om superinfecties met de
homologe parasiet te voorkomen. Wan-
neer deze evenwichtsituatie doorbroken
wordt dan ontstaan juist de ziektever-
schijnselen. Dit kan het gevolg zijn van een
geweldige parasietenvermeerdering (bij
weerstands afname) maar is ook dikwijls
het gevolg van een allergische reactie (bijv.
longjacht) waarbij de pathologie veroor-
zaakt wordt door de immunologische reac-
ties van de gastheer. Bij vele parasitaire
infecties is de pathologie niet een direct
gevolg van de parasiet maar een gevolg van
een door de parasiet geïnduceerde immu-
nologische reactie.

De situatie waarbij geparasiteerde indivi-
duen resistent zijn tegen herinfecties wordt
wel aangeduid met de term \'concomitant
immunity\' (17). Deze term komt oorspron-
kelijk uit de tumor-immunologie waar het
duidt op het vermogen van tumordragende
dieren om een test inoculum van dezelfde
tumorcellen af te stoten. De immuniteit,
waarbij binnendringende parasieten ge-
voelig zijn voor immunologische afweerre-
acties, die niet effectief zijn voor de reeds
gevestigde parasieten wordt ook wel aan-
geduid met de term \'niet-steriele immuni-
teit\' (4) of prèmuniteit (15). Op de verschil-
lende mechanismen die hierbij een rol
kunnen spelen kom ik in het verloop v an
mijn voordracht nog terug..

IMMt NOPROFYLAXE

Het feit dat zich in het verloop van vele
parasitaire infecties een effectieve immuni-
teit ontwikkelt tegen her-infecties opent in
principe de mogelijkheid tot het ontwikke-
len van een immunoprofylaxe. Vele vacci-
natie methoden tegen parasieten zijn uitge-
probeerd en worden in steeds toenemende
mate getest, doch het aantal veilige en ef-
fectieve vaccins tegen parasitaire infecties
is nog maar zeer beperkt.

Het oudst bekende vaccin tegen helmin-
then is het longworm vaccin tegen
Diciy-
ocualus viviparus
van het rund dat geba-
seerd is op de aanwezigheid van
7-bestraalde larven.

Wanneer larven met 40 Krad worden be-
straald blijven ze leven, migreren en functi-
onele antigenen produceren, maar diffe-
rentiëren niet verder, waardoor hun
pathogeniteit sterk wordt verminderd.
Een tweemalige toediening van 1000 be-
straalde 3e stadium larven geeft een zeer
effectieve bescherming. Tegen de long-
worm van het schaap,
DiciyocualusJïlaria
en de mijnworm van de hond, Ancylo.s-
lonia caninum
zijn op basis van bestraalde
larven eveneens vaccins ontwikkeld die in
de praktijk zeer effectief bleken (14, 22).
Ondanks hun effectiviteit worden beide
laatste vaccins inmiddels niet meer gepro-
duceerd. Naast de korte bewaartijd van het
mijnworm vaccin en de hoge produktie en
distributiekosten was het vooral de hou-
ding van de dierenarts, die bepalend was
voor het terugtrekken van de markt (14).
Op basis van coprologisch onderzoek was
het niet mogelijk om onderscheid te maken
tussen een mijnwormziekte en mijnwor-
minfectie, aangezien gezonde gevacci-
neerde honden nog lange tijd eieren uit
kunnen scheiden. Er is zelfs wel gesugge-
reerd dat mijnworm vaccinatie voor de die-

-ocr page 63-

renarts onaantrekkelijk zou zijn, omdat dit
het halfjaarlijkse coprologisch onderzoek,
zoals in sommige streken van Amerika ge-
bruikelijk is, overbodig maakte.
Ook tegen
Haemonchus conionus van het
schaap is een \'bestraald vaccin\' ontwikkeld,
dat zeer effectief was onder experimentele
condities in lammeren ouder dan 7 maan-
den (21). Werden de lammeren op jongere
leeftijd geïnfecteerd met bestraalde larven
dan werd onvoldoende bescherming ver-
kregen. Mogelijk houdt dit verband met
het feit dat jonge lammeren onvoldoende
in staat zijn tot een secretoire IgA response
in het abomasum (7).

De resultaten verkregen met bestraalde
vaccins tegen overige nematoden en trema-
toden zijn tot nog toe nogal teleurstellend.
Bemoedigender zijn de resultaten verkre-
gen door immunisatie met
in vilro verkre-
gen parasiet afgeleide produkten. Met
name geldt dit voor de lintwormen van
rund en schaap. Met antigenen,geïsoleerd
uit oncospheren culturen kon effectief ge-
ïmmuniseerd worden tegen infecties met
Taenia ovis en T. hydaligena in schapen en
T. saginaia in runderen (11). Deze antige-
nen zijn nog slecht gedefinieerd. Dit
brengt mij op het centrale probleem in de
immunoprofylaxe tegen parasitaire infec-
ties, namelijk de onvoldoende kennis om-
trent de antigeniciteit van parasieten. Er is
zo\'n spectrum van antigenen die geprodu-
ceerd worden door de parasiet en die ook
nog voortdurend kunnen veranderen gedu-
rende de verschillende fasen van de levens-
cyclus, dat het haast ondoenlijk wordt de
antigeniciteit te ontrafelen, om uiteindelijk
die antigenen te kunnen isoleren, waarmee
bescherming verkregen kan worden zonder
immunopathologische neveneffecten te
veroorzaken. Verondersteld kan worden
dat het spectrum van protozoaire antige-
nen kleiner is dan dat van helminthen, al-
leen al vanwege het grootte-verschil en de
complexheid van de verschillende orgaan-
systemen in wormen, maar ook deantigeni-
citeit van protozoën is zeer complex (denk
bijv. aan de antigene variatie in trypanoso-
men). De immunoprofylaxe tegen proto-
zoaire infecties staat derhalve voor verge-
lijkbare problemen. Ook bij de protozoaire
infecties zijn enige voorbeelden van succes-
volle vaccinaties bekend. In Australië,

Zuid-Afrika en Zuid-Amerika wordt ge-
ïmmuniseerd tegen
Bahesia hovis met een
bloedvaccin waarin zich levende parasieten
bevinden die een verminderde virulentie
verkregen hebben door middel van passage
in gesplenectomeerde kalveren. De infectie
die de dieren doormaken moet nauwkeurig
gecontroleerd worden en de ernstige ziek-
tegevallen worden behandeld met chemo-
therapeutica om de infectie te couperen.
Een voordeel hierbij is, dat deze parasieten
hun vermogen om de teek te infecteren
verloren hebben, waardoor de infectie niet
meer spreidt (5). Met gedode of bestraalde
vaccins tegen protozoën is tot nu toe onvol-
doende bescherming verkregen.

Van meer belang voor de Nederlandse situ-
atie is de vaccinatie tegen coccidiose. Met
de grootschalige pluimveehouderij is cocci-
ciose een geweldig probleem geworden. In
vroeger jaren met de kippen rond hof en
huis was dit niet het geval. Onder \'schar-
relcondities\' pikken de dieren dagelijks een
geringe hoeveelheid oöcysten op, die een
lichte en onopvallende infectie veroorza-
ken, waardoor de dieren immuun worden
en, na voortdurende herinfecties, immuun
blijven. De huidige vaccinatiemethoden
berusten eigenlijk nog steeds op dit prin-
cipe van de inductie van een lichte infectie
met kleine hoeveelheden oöcysten. De
kunst is nu om dagelijks geringe hoeveelhe-
den oöcysten toe te dienen van de verschil-
lende coccidiën species. Unilever Engeland
schijnt hiervoor een speciale mengmethode
in het voer ontwikkeld te hebben (13). Een
probleem bij dit soort vaccinaties is dat een
complete cyclus volbracht wordt, waar-
door de^eproduceerde oöcysten de infectie
gemakkelijk kunnen spreiden.

Daarnaast heeft men van sommige cocci-
diën species, stammen zodanig gemodifi-
ceerd door passage in bebroede eieren, dat
ze minder pathogeen zijn geworden, maar
nog wel immunogeen zijn gebleven (12).
Ook zijn stammen geselecteerd met een
verkorte cyclus door middel van selectie op
een kortere prepatente periode. Door de
infectie te passeren met de eerst uitgeschei-
den oöcysten heeft men van o.a.
Eimeria
lenella
stammen verkregen die geen 2e
schizonten generatie meer voortbrengen
(10). Juist deze tweede schizonten genera-

-ocr page 64-

tie vermeerdert zich subepitheliaal en ver-
oorzaakt de ernstigste ziekteverschijnse-
len.

PERSPECTIEVEN VOOR IMMUNOLOGISCHE
INTERVENTIE IN DE GASTHEER-PARASIET
RELATIE

Een andere benadering om tot bescher-
ming tegen parasitaire infecties te komen is
het zoeken naar specifieke \'target molecu-
len\' (antigenen die wel bescherming maar
geen pathologie induceren) waartegen ge-
ïmmuniseerd kan worden, om hiermee de
\'balans\' tussen gastheer en parasiet te be-
ïnvloeden. Echter door gebrek aan kennis
omtrent de biochemie en moleculaire bio-
logie van protozoën en metazoën is het nog
niet mogelijk \'target moleculen\' te defi-
niëren, in voldoende mate te isoleren of te
synthetiseren. Desalniettemin is dit de rich-
ting waarin zich, naar mijn mening, de vac-
cinontwikkeling de komende jaren zal be-
wegen.

Een aantal \'target moleculen\' voor moge-
lijke immunologische interventie in de
gastheer-parasiet relatie zijn in de volgende
tabel samengevat.

Tabel 1. Target moleculen voor immunologische
interventie.

1. Herkenningsstructuren van parasieten voor gast-
heercellen

2. Parasiet geassocieerde oppervlakte antigenen van
geïnfecteerde cellen

.T Differentiatie antigenen van parasieten die in de-
zelfde gastheer verschillende ontwikkelingsstadia
doormaken

4. Parasitaire en/ymen. vereist voor de voeding of
voor dc penetratie in de gastheer

5. Antigenen van de vroege invasieve vorm van dc
parasiet

6. Moleculen die de parasiet beschermen tegen of
onttrekken aan de afweermechanismen van de
gastheer.

Oppervlakte determinanten van hemopro-
tozoa betrokken bij de penetratie in de ery-
throcyt lijken mogelijke kandidaten voor
vaccin produktie. Met het apicaal complex
oriënteert de merozoiet zich op opper-
vlakte structuren van de erythrocyt. Een
antilichaam dat interfereert met deze on-
derlinge herkenning van merozoiet en ery-
throcyt, zou de verblijfsduur van de mero-
zoiet in de circulatie verlengen en het
daardoor langer blootstellen aan de
immuun-effector mechanismen van de
gastheer, waaraan ze onttrokken zijn na de
penetratie.

Specifieke parasiet geassocieerde anti-
genen die aangetoond zijn op met
Plasmo-
dium
en Babesia geïnfecteerde rode bloed-
cellen (9) zouden eveneens kandidaat
structuren zijn voor immunisatie doelein-
den.

— Voor nematoden die in dezelfde gast-
heer verschillende larvale stadia doorma-
ken zijn differentiatie antigenen misschien
aantrekkelijke kandidaten om ze door im-
muun interventie te remmen in hun ont-
wikkeling, een situatie zoals die ook be-
reikt wordt met het \'bestraalde\' longworm-
vaccin.

— Secretoire of excretoire produkten van
parasieten vereist voor de voeding van pa-
rasieten of voor hun penetratie in de gast-
heer of gastheercellen kunnen eveneens
targets zijn voor immuun interferentie. Dit
geldt met name voor de larvale stadia van
trichinen en lintwormen maar eveneens
voor o.a. toxoplasma merozoieten.

Wanneer het mogelijk zou zijn te im-
muniseren tegen antigenen van de vroege
invasieve vormen van de parasiet dan zou
de totale hoeveelheid binnenkomende pa-
rasieten gereduceerd worden en de balans
eerder doen doorslaan ten gunste van de
gastheer.

Parasieten beschikken over een aantal
mogelijkheden om de immunologische af-
weer van de gastheer te ontregelen. Onder
de moleculen die hierbij een rol spelen zijn
er wellicht ook, die gebruikt kunnen wor-
den om te interfereren in de gastheer-para-
siet relatie. Hierbij valt te denken aan im-
muno-suppressieve, anticomplementaire
als ontstekingsremmende factoren afkom-
stig van parasieten, alsmede aan blokke-
rende antistoffen gevormd door de gast-
heer.

DE PARASIET-GASTHEER RELATIE: OVER-
LEVEN IN DE IMMUNOCOMPE LENTE GAST-
HEER

Zowel na een natuurlijke infectie als na een
succesvolle vaccinatie wordt beschermmg
waargenomen tegen her-infecties, maar
zelden ontstaat een steriele immuniteit.
Protozoaire en metazoaire infecties heb-
ben derhalve bijna altijd een chronisch ka-

-ocr page 65-

rakter. De oorzaak hiervan is dat deze pa-
rasieten methoden ontwikkeld hebben, om
te ontkomen aan de immunologische afsto-
tingsreacties, waardoor ze meer of minder
vreedzaam kunnen co-existeren met de
gastheer. Een aantal van deze escape me-
chanismen zijn in de volgende tabel samen-
gevat.

1 abel 2. Ontsnappingsmechanismen van parasieten
om le ontkomen aan de alweerreacties van de gast-
heer_

A. Modulatie van de parasitaire antigeniciteit

1. Antigene variatie

2. Moleculaire mimicry

3. Blokkerende antilichamen.

B. Modificatie van de fagocytose

1. Remming fagosoom-lysosoom fusie

2. Remming van de intracellulaire killing en digestie

3. Escape uit fagolysosomen.

C. Modulatie van immunologische afweer van de
gastheer

1. Immunosuppressie

2. Anticomplementaire en ontstekingsremmende ef-
fecten.

D. Verschuilen in anatomisch ontoegankelijke ge-
bieden

1. Relatieve sequestratie in cellen en cysten

2. Relatieve e.xclusie op huid en slijmvliezen.

— Antigene variatie wordt het beste ge-
demonstreerd doorde Afrikaanse trypano-
somen (23). Deze extracellulair levende
bloedparasieten zijn omgeven door een
oppervlakte-laag van glycoproteïnen die
zowel het cellichaam als de flagel bedekt.
Deze laag dient onder meer als een antifa-
gocytair schild. Wordt dit schild bezet met
antilichamen dan worden trypanosomen
effectief gefagocyteerd. Steeds blijken ech-
ter weer nieuwe generaties trypanosomen
te ontstaan, waarvan de glycoproteïne laag
en daarmee de antigeniciteit gewijzigd is,
en waardoor ze ongevoelig zijn geworden
voor de tot dan toe ontwikkelde immuno-
logische afweermechanismen van de gast-
heer. De individuele patiënt kan hierdoor
vele golven in de parasitaemie doormaken.
Zo kunnen uit één cloon van
T. hruceï\\e\\t
variabele antigeen typen afgeleid worden.
De oorzaak hiervan is gelegen in het feit
dat trypanosomen beschikken over een
grote hoeveelheid complementair DNA
dat codeert voor oppervlakte glycoproteï-
nen en dat differentieel tot expressie kan
komen. Vooral in Amsterdam op het Jan
Swammerdam instituut wordt over de mo-
leculaire basis van variabele antigene ex-
pressie baanbrekend werk verricht (8, 20).

— Antigene mimicry wordt het beste ge-
demonstreerd in schistosomiasis. Direct na
binnenkomst in het lichaam nemen de
schistosomula» een groot aantal gastheer-
moleculen op in hun oppervlakte laag of
tregument (6). Hiertoe behoren bloed-
groep antigenen, complement factoren,
immuunglobulinen, alsmede histocompa-
tibiliteits antigenen (16). Hierdoor is de
gastheer waarschijnlijk niet meer in staat
deze parasieten als \'vreemd\' te herkennen.
Dit is waarschijnlijk het eerste mechanisme
waardoor dit organisme ontsnapt aan de
immuun response van de gastheer. Tijdens
de latere fasen in de ontwikkeling van de
schistosome worden bovendien produkten
gevormd, die een remmende invloed heb-
ben op de lymfocyten proliferatie, de mest-
cel degranulatie, de eosinofiel gemedieerde
cytotoxiciteit en hierdoor op verschillende
manieren de immunologische afweer kun-
nen ontregelen (3).

— Modificatie van de fagocytose wordt
o.a. waargenomen bij een aantal protozoën
zoals
Toxoplasma gondii, Leishmania en
bij
Trypanosoma cruzi (2).

Wanneer een microbe het lichaam binnen-
dringt dan wordt zij normaliter opgeno-
men in fagocyten. Hierbij worden een aan-
tal processen in gang gebracht die
gewoonlijk leiden tot de destructie van de
parasiet in het fagolysosoom. Nadat hech-
ting is opgetreden, waarbij complement
factoren en immuunglobulinen een belang-
rijke rol spelen, vindt de ingestie plaats van
het partikel in het fagosoom. Tevens treedt
fusie op van fagosoom met lysosomen en
wordt het oxydatieve killingsmechanisme
geactiveerd. Toxoplasma organismen pe-
netreren dankzij speciale structuren, de
rhoptries, zowel fagocyten als niet fagocy-
terende cellen. Echter fusie van fagosoom
en lysosoom treedt niet of zeer vertraagd
op waardoor de organismen kunnen over-
leven en zelfs vermeerderen. Treedt echter
opsonisatie met antilichamen op, dan
treedt wel fusie op gevolgd door killing. Bij
Leishmania treedt wel fagosoom-lysosoom
fusie op, maar deze organismen blijken re-
sistent tegen macrofaag killing.
Trypano-
soma eruzie
is in staat om zich vervolgens
vrij in het cytoplasma te vermeerderen.

-ocr page 66-

— Modulatie van de immunologische af-
weer van de gastheer is meer regel dan
uitzondering bij parasitaire infecties. Bij
zowel rondworm, platworm als bij proto-
zoaire infecties is immunosuppressie in de
gastheer aangetoond (1, 19). De mechanis-
men die hieraan ten grondslag liggen zijn
zeer verschillend. Bij trypanosomiasis en
malaria zijn mitogene factoren aangetoond
die aanleiding geven tot een polyclonale
B-cel response waardoor minder cellen be-
schikbaar zijn voor antigene stimulatie met
specifieke antigenen als tetanustoxoid of
SRBC (schapen rode bloedcellen).
Theileria sporozoïten penetreren lymfocy-
ten en transformeren deze cellen tot lymfo-
blasten waarin schizogenie plaats vindt,
waarbij deze cellen gedestrueerd worden.
Bij cestoden infecties zijn factoren aange-
toond die de complement en stollings cas-
cade beïnvloeden en tevens de activiteit van
mestcellen en eosinofiele granulocyten
remmen (24).

De verschillende immunomodulerende ef-
fecten maken onderdeel uit van de totale
strategie om te ontkomen aan de afweer
van de gastheer, maar het is nog niet moge-
lijk om aan te geven welke rol de individu-
ele processen hierin spelen.

— Een belangrijke rol in de overlevings-
strategie van veel parasieten is waarschijn-
lijk gelegen in het vermogen om zich terug
te trekken op plaatsen in het lichaam die
niet of moeilijk toegankelijk zijn voor hu-
morale en cellulaire afweermechanismen.
Met name in cysten, zoals o.a. het geval is
met
Trichinella spiralis en Toxoplasma
gondii
kunnen parasieten gedurende jaren
overleven.

Dit overzicht van mogelijke mechanismen
om te ontsnappen aan de afweer van de
gastheer is verre van volledig, maar illu-
streert duidelijk hoe gevarieerd de interac-
ties tussen gastheer en parasiet kunnen ver-
lopen en welk een fascinerend onderzoeks-
terrein hier nog open ligt.

DANKBETUIGING

Dr.s. H. Kuil ben ik /eer erkentelijk voor de diseussies
die in belangrijke mate bebben bijgedragen tot de tot
stand koming van dit manuseript.

LITERATUUR

1. Befus. D. and Bienenstock. J.: Factors involved
in symbiosis and bost resistance at the mucosa-
parasite interface. F^rogr. Allergy, in press( 1982).

2. Bloom, B. R.: Games parasites play: how para-
tes evade Immune surveillance.
Nature, 279. 2/-
26. (1979).

.1. Capron. A.. Auriault. C.. Mazingue. C., Capron,
M., and Torpier. G.: Schistosome mechanism of
evasion. In: The host invader interplay" (H. van
den Bossche ed.) p. 217-226. Elsevier. North-
Holland Biomedical Press. Amsterdam, 1980.

4. Cohen. S.: The immune response to parasites. In:
\'Parasites in the immunized host: mechanisms of
survival\'(R. Porter and J. Knight eds.) p. .1-21.
Associated Scientific Publishers, Amsterdam,
1974.

5. Co.x. F. E. G.: Immunisation against parasite In-
fections. In: \'The host in\\ader interplay\'(H. van
den Bossche ed.) p. 525-5.17 Elsevier, North
Holland Biomedical Press. Amsterdam. 1980.

6. Damian. R. T.: Molecular mimicry in biological
adaptation. In: \'Host Parasite Interfaces\'(B. B.
Nickol ed.) Academic Press, p. 103-106. 1978.

7. Duncan. J. L., Smith. W. D.. and Dargie, J. D.:
Possible relationship of levels of mucosal IgA
and serum IgG to immune unresponsiveness of
lambs to
Haemonchus contortus. Vet. Parasito/..
4. 21-27. (1978).

8. Hoeijmakers. J. H. J.. Frasch. A. C. C.. Ber-
nards, A., Borst. P., and Cross, G. A. M.: Novel
expression-linked copies of the genes for variant
surface antigens in trypanosomes.
Nature. 284.
7S-H0, (19X0).

9. Howard, R. J.. Smith, P. M., and Mitchell, G.
F.: Characleri/alion of surface proteins and gly-
coproteins on red blood cells from mice infected
witb haemosporidia\'Ba/)e.v/a
rodhaini infections
of Balb c mice.
Parasitcd.. 81, 251-271. (19X0).

10. Jeffers, 1. K.: Attenuation of Eimeria teneiia
through selection for precociousness. J. Parasi-
toi..
61, IOXi-1090. (1975).

11. Lloyd, S.: Progress in immunization against pa-
rasitic helminths.
J. Parasitoi.. 83, 225-242.
(19X1).

12. Long, P. L.: Eimeria teneiia: reproduction, pa-
thogenicity and immunogenicityof a strain main-
tained in chick embryos by serial passage. ./
Comp. Path., 82. 429-4.17. (1972).

13. Long, P. 1..: Persoonlijke mededeling. 1982.

14. Miller. I. A.: Industrial development and field
use of the canine hookworm vaccine.
Adv. Para-
sitoi..
16. (I97X).

15. Sergent. E.: In: \'Immunity to protozoa\' (P. C.
Garnham. A. E Pierce, and I. Roitt eds.) p. 39.
Blackwell. Oxford. 1963

16. Sher. A.. Hall. B. F . and Vadas. M A : Aquisi-
tion of murine major histocompatibility com-
plex gene products by schistosomula of
Schisto-
soma man.mmi. ./. E.yp Med..
148. 46-58. (I97X).

17. Smilhers, S. R.. Terry. R.l.and Hockley. D.J :
Host antigens in schistosomiasis.
Proc. R. Soc
l.ondon.
Ser B 171. 48.1-494. (1969).

18. Sprent. J. F. A.: Parasitism, immunity and evo-
lution. In: \'I be evolution of living organisms\'(Cj.
W. Leeper ed.) p. 149-165. Melbourne Univ.
Press. Melbourne. 1962.

19. Terry. T.J.: Immunodepression in parasite infec-
tions. In:\'Immunity in parasitic diseases\'.
Inserm
.yvmpirsium.
72. 161-178. (1977).

-ocr page 67-

Behandeling

van vruchtbaarheidsstoornissen
in de praktijk

i «SS.iilto,™»!!»«"!\'^

fliiiMi

Ilireri

een veelzijdig duo!

Hoechst^

HOECHST PHARM/

VETERINAIR |

L

-ocr page 68-

Receptal

uiterst werkzaam analogon van het
gonadotropine releasing hormoon ter
inductie van een ongestoorde ovulatie
bl] runderen, paarden en konijnen.

Receptal

uitermate geschikt voor alle indicaties,
die gelden voor het natuurlijke gonado-
tropine releasing hormoon.

Nieuwe therapeutische mogelijkheden
bij paarden.

Receptal, het eerste releasing hormoon,
dat effectief kan worden toegepast ter
inleiding van ovulatie en bestrijding
van acyclus bij paarden.

Nieuwe therapeutische mogelijkheden
bij runderen.

Receptal realiseert een effectieve
therapie van de tot op heden moeilijk
te behandelen acyclus (ware anoestrus)
bij runderen.

-ocr page 69-

Iiiren

analogen van Prostaglandine F2 a voor
de effectieve luteolyse van functioneel
corpus luteum weefsel met brede
toepassingsmogelijkheden en goede
tolerantie.

Iliren

• uiterst gunstige verhouding tussen
de luteolytische werking en
spasmogene bijwerkingen

• niet alleen toepasbaar bij runderen,
maar ook bij schapen, varkens en
paarden

-ocr page 70-

Bij vruchtbaarheidsstoornissen

Een veelzijdig duo!

Indicaties

\' Follikel cysten, acyclus
(ware anoestrus)
\' Bl) verdenking van vertraagde
ovulatie en/of atresie,
\' Verbetering van het conceptie
percentage

\' Follikel cysten, acyclus

(ware anoestrus)
• Inductie van de ovulatie tijdens
hengstigheid om een tijdige
ovulatie na dekking te verkrijgen

Konijn • Inductie van de ovulatie na de
partus

Hoechst

HOECHST PHARMA

VETERINAIR

Rund

Paard

Indicaties

Rund • Suboestrus

• OestrussynchronisatieZ-mducti

• Corpus luteum cyste

• Geluteiniseerde follikel cyste

• Onderbreking van drachtigheit

• Pyometra

Paard • Anoestrus door corpus luteum
persistens

• Oestrus-inductie na veulen-
hengstigheid

• Oestrussynchronisatie

• Partus-inductie

Varken • Partus-inductie

Schaap • Oestrus-inductieZ-synchronisai

Postbus 284
1000 AG Amsterdam

ml inject^

f

Frai

H sie

^ Hecepta^ g ilecept^

Ill "Iiiiii

JUren

tïïriïïi\'

iijre^\'B!

ih?«« sffi\'
llillllll

-ocr page 71-

20 Turner. M.: How trypanosomes change coats. 2.V Vickerman, K , Berry, .1. D , Hajduk. S. l... and

Nature. 284, li-14. (IVSO). Tetley, L.: Antigenic variation in trypanosomes.

21. Urquhart, G. M., Jarrett, W. F. H., ,lennings, F. In: \'The host invader interplay\' (H. van den Bos-
W.. Mclntyre, W. I. M., and Mulligan, W.: Im- sche ed.) p. 179-191. Elsevier North Holland
munity to//a(\'/»f)n(77i/v( (»i/()r/i/v infection: rela- Biomedial Press, Amsterdam, 1980.

tionship between age and succesful vaccination 24. Williams, .1. F., Picone, J., and Engelkirk, P.:

with irradiated larvae. Am. J. l ei. Re.s.. 27, 164.^- Evasion of immunity by cestodes. In: \'The host

I64X. (1966). invader interplay\'(H. van den Bossche ed.) Else-

22. Urquhart. G. M.: Irradiated vaccines. In: \'Im- vier North Holland Biomedical Press. Amster-
munity in parasitic diseases\'./«.sfr/ji.vi7)!/)o.v/u/?i, dam, p. 205-217, 1980.

72, 263-274. (1977)

Nuttige stimulatie van het immuunapparaat\'

Useful Stimulation of the Immune System
B. A. Bokhout^

SAMENVATTING \'Een nuttige stimulatie van het immuunapparaat is die stimulatie, welke leidt
tol een immuunrespons (vooral aan de mucosae), waardoor pathologische effecten, die zouden
kunnen volgen op contact met pathogene organismen en lof to.xinen gedurende lange tijd beperkt
hli/ven\'. Tegen de achtergrond van deze definitie wordt kort ingegaan op de stimulatie van het
immuunapparaat. zoals die plaats vindt na \'natuurlijk aanbod\' van antigeen via de slijmvliezen en
op de vraag of vaccinatie in hel algemeen leidt tot een nullige stimulatie van het immuunapparaat.
Aan de hand van enkele voorheelden worden verschillen en overéénkomsten tussen een \'natuur-
lijke\' stimulatie en stimulatie door middel van vaccinaties toegelicht. Tenslotte wordt gespeculeerd
over de toepassing van een natuurlijker vaccinatiesysteem, dat gebruik maakt van de voorspelbare
aanwezigheid van antigenen aan de slijmvliezen in combinatie met een gegeneraliseerde stimulatie
van het immuunapparaat middels toediening van adjuvantia zonder antigeen.

SUMMARY \'Usejul stimulation of the immune system is that type of stimulation which results
in an immune response (particularly in the nuu osae) that will redtu e possible pathological effects
jollowing exposure lo paihogenic organisms and j or toxins over prolonged periods\'. Stimulation oj
the immune sysiem. such as jollows a natural supply\' of antigen at the side ofthe mucosa and the
question whether, on the whole, vaccination will result in useful stimulation of the immune system,
are briefly discussed against ihe background of this definition.

A number of instances are cited to illustrate differences and similarities between \'natural\' stimula-
tion and stimulaliim produced by vaccination. Einally. speculaiions on the use of a more natural
system of vaccination are engaged in. a system which utilizes the predictable presence of antigen
at the side of the mucosa in conjunction with generalized stimulation of the immune system by
administralion of adjuvants not including antigen.

Mijnheer de Voorzitter. Dames en Heren, van de darmtractus ca 300 m^ bedraagt (13)
Wanneer we de uitspraak accepteren, dat en van de ademhalingstractus ca 80 m^ (1),
meer dan 95% van alle infectieuze agentia De maten van een tennisveld voor het dub-
de gastheer \'bereikt\' via de slijmvliezen, belspel (± 250 m^) geven aan wat er wordt
dan is het goed te bedenken, dat voor de verlangd van het immuunapparaat om het
mens het oppervlak van die slijmvliezen mucosale veld bespeelbaar te houden. Of

\' Voordracht op I oktober 1982 gehouden ter gelegenheid van het .laarcongres 1982 van de Kon. Ned.

Maat.schappij voor Diergeneeskunde te Boekelo (Congresthema: \'Immunologiea\').
- Drs. B. A. Bokhout. hoofd Afdeling Immunologie, Centraal Diergeneeskundig Instituut te Lelystad.

-ocr page 72-

kaal dus, tot expressie zou moeten komen
is zeker geen nieuw idee. In 1924 schreef F.
P. Gay reeds een artikel onder de titel:
\'Local resistance and local immunity to
bacteria\' (5).

In het verlengde van bovengenoemde defi-
nitie ligt de vraag of vaccinaties, zoals ze in
het algemeen worden uitgevoerd, leiden tot
een \'nuttige stimulatie van het immuunap-
paraat\'.

In navolging van Jenners werk (10), uitge-
voerd in 1798 met koepokken, tracht men
immers middels vaccinaties die afweerreac-
ties versterkt na te bootsen, welke onder
natuurlijke omstandigheden door ziekte-
verwekkers worden geïnduceerd, om niet
de soort, maar individuen te beschermen.

anders gezegd, wat er van de dierenarts
wordt verwacht: namelijk zorgdragen voor
het tot stand laten komen van een goed
samenspel op het uitgestrekte oppervlak
van dat veld, resulterend in een \'nuttige
stimulatie van het immuunapparaat\'.

Nu is nuttige stimulatie een begrip dat na-
dere verduidelijking verlangt. Want moet
stimulatie leiden tot een nuttig effect voor
het individuele dier zoals velen beweren,
voor de diersoort, voor de eigenaar, de
dierenarts of bijvoorbeeld voor de vaccin-
fabrikant?

Ik wil het standpunt delen, dat zegt, dat het
immuunapparaat van het individu ertoe
bijdraagt, dat de diersoort (waartoe het
individu behoort) in stand wordt gehouden
via bescherming van zoveel mogelijk indi-
viduen.

Met andere woorden: wanneer er na be-
smetting van een populatie, een aantal die-
ren ziek wordt en. of sterft, doet dat geen
afbreuk aan het goed functioneren van het
systeem binnen die populatie.

In dit verband luidt een globale definitie:
een nuttige stimulatie van het imtnuunap-
paraat is die stimulatie, welke leidt tot een
immuunrespons (vooral aan de mucosae),
waardoor pathologische effecten, die zou-
den kunnen volgen op contact met patho-
gene organismen en j of toxinen gedurende
lange tijd beperkt blijven.

Ik zeg met opzet niet \'achterwege\' blijven.
Dat bescherming o.a. aan de mucosae, lo-

AN l IGEENVERWERKING EN OPBOUW IM-
MUNITEIT

Ten einde te kunnen beoordelen of deze
imitatie de natuurlijke situatie benadert,
dient men het mechanisme te kennen dat
ten grondslag ligt aan de inductie van na-
tuurlijke immuniteit na en gecombineerd
met antigeenverwerking.

Men kan zich voorstellen, dat antigeenver-
werking in de dunne darm verloopt zoals
schematisch weergegeven in figuur Ia en
Ib. Wanneer lage concentraties van een
niet eerder aangeboden antigeen in het
lumen van de dunne darm verschijnen, iets
dat zeer regelmatig zal plaatsvinden, pas-
seert dat antigeen, waarschijnlijk prefe-
rent, het epitheel boven de Peyerse Platen.
Wanneer men zich beperkt tot de humorale
respons stelt men zich voor dat het anti-
geen via de \'dome\' in contact komt met
aldus gestimuleerde B-cellen in de Peyerse
Platen.

De gestimuleerde B-cellen transformeren
zich tot slgA lymfoblasten, tijdens hun reis
naar de bloedcirculatie via het efferente
lymfvat, de mesenteriale lymfklier en de
ductus thoracicus. slgA lymfoblasten kun-
nen op hun beurt als rijpe plasmacellen in
de lamina propria van de darm worden
teruggevonden.

Antigeen dat enige tijd later in hogere con-
centraties in de darm aanwezig is, (bijv. na
vermeerdering van het antigeenproduce-
rend organisme) zal complexen kunnen

-ocr page 73-

Figuur la. Mogelijke anligeen verwerking door het mucosale immuunapparaat rond de darm (I). De pijlen
geven de route aan waarlangs de B-cellen, na antigene stimulatie, \'homen\' naar de lamina propria, waar zij als
rijpe sIgA producerende plasmacellen kunnen worden teruggevonden.

T en B = resp. T- cel en B-cel gebied van de Peyerse Plaat.

DARMLUMEN

Figuur Ib. Mogelijkeantigeenverwerking door het mucosale immuunapparaat rond de darm (II). De gesloten
pijlen geven het transport van sIgA aan vanuit de lamina propria naar het lumen van de darm.
De open pijlen duiden op transport van antigeen (Ag), dan wel van Ag-sigA-complexen via epitheel naar lamina
propria, om tenslotte als complex via lever en galblaas naar het darmlumen te worden afgevoerd.

DARM_L_UMEN

-ocr page 74-

vormen met het sIgA dat tegen het betref-
fende antigeen is gericht. Een deel van het
antigeen zal, na passage van de mucosae,
als complex met sIgA de lever bereiken en
via de galblaas en ductus choledochus op-
nieuw het lumen van de darm bereiken en
worden afgevoerd.

Op basis van experimenten, waarbij ge-
bruik werd gemaakt van gelabeld sIgA, is
aangetoond dat meer dan 90% van het
sIgA dat in het bovenste deel van de dunne
darm wordt aangetroffen, afkomstig is uit
de lever (12). Bij een dergelijke schemati-
sche weergave wordt al snel de indruk ge-
wekt, dat het mechanisme dat we willen
manipuleren goed is beschreven: dat we
een stuk
immunologica zien. Dat is ech-
ter niet het geval. Zo is bijvoorbeeld nog
niet volledig duidelijk waarom Peyerse
Platen bijna uitsluitend voorlopers van
sIgA producerende cellen bevatten en
waarom de sIgA producerende cellen pre-
ferent naar de lamina propria \'homen\'.
Ook het T-cel gebeuren is nog onduidelijk,
alhoewel een soortgelijke cel transport cy-
clus is gesuggereerd als voor sIgA (7).
Evenmin is de vraag afdoende opgehelderd
of het IgE-systeem (zich zo duidelijk mani-
festerend na sommige parasitaire infecties)
een nuttige functie heeft en zo ja, hoe dit
nut in verband staat met nematoden in de
darm.

Onduidelijk is eveneens óf en zo ja, hóe het
immuunapparaat van de darm discrimi-
neert tussen antigenen afkomstig van pa-
thogene, dan wel afkomstig van voedselbe-
standdelen.

Dat voedselantigenen, zij het in kleine hoe-
veelheden, onveranderd de darmwand pas-
seren en het immuunapparaat bereiken,
staat vast. Bij de mens leidt dat bijvoor-
beeld tot vorming van antistoffen, tegen
runderalbumine uit melk, die op een leef-
tijd van ca 5 jaar bij meer dan 70% van de
kinderen kan worden aangetoond, terwijl
bij 7-10% van de mensen van 40 jaar en
ouder nog anti-BSA antistoffen in het
serum kunnen worden aangetoond (2).
Waarin komt nu uiteindelijk het effect van
de beschreven immuunrespons tot uitdruk-
king?

Naast het gegeven, dat het antigeen, waar-
tegen het sIgA is gericht, als complex
wordt afgevoerd en het lichaam derhalve
geen schade toebrengt uit zich de respons
eveneens in een voorkómen van hechting
van bacteriën aan epitheelcellen. Het nut
van zo\'n functie is dubieus waar het voed-
selantigenen betreft, maar gericht tegen
pathogenen of toxinen kan het de uitkomst
worden genoemd van \'een nuttige stimula-
tie van het immuunapparaat\'.

nuttige stimulatie ook via vaccina-
tie\'.\'

Binnen het kader van de beperkte kennis
van het functioneren van het immuunap-
paraat kan de vraag opnieuw worden ge-
steld, of vaccinaties een optimale naboot-
sing vormen van de natuurlijke
antigeenaanbieding met het \'normale ge-
volg\'.

Oppervlakkige beschouwing van in zwang
zijnde vaccinatiemethoden leert, dat over-
wegend parenteraal wordt gevaccineerd.
Laatstgenoemde methode kan meestal niet
beschouwd worden als een \'natuurlijke
aanbieding van antigeen\'. Ik kom daar
later op terug.

Belangrijker nog is het antwoord op de
vraag of vaccinaties in het algemeen wor-
den gevolgd door een respons vergelijk-
baar met die, welke volgt op een natuur-
lijke antigeenaanbieding.
Deze vraag is veelal uitsluitend theologisch
te beantwoorden. Immers, óf en zo ja, in
welke mate, onder praktijkomstandighe-
den een dier ziék wordt, zelfs na een infectie
met een goed gedefinieerd pathogeen
(micro-) organisme, wordt mede beïnvloed
door een aantal slecht kwantificeerbare va-
riabelen. Deze variabelen bepalen, samen
met vaste gegevens als leeftijd, afstamming
(overigens ook lang niet altijd bekend) in
welke richting de \'gezondheidsbalans\' zal
doorslaan. Tot deze variabelen kunnen
worden gerekend factoren als voeding,
stress, stalklimaat (vochtigheid, tempera-
tuur, ventilatie), algemene en specifieke in-
fectiedruk, gebruik immuunsuppressieve
stoffen en de immuunstatus van de gast-
heer.

In het algemeen kan er wat \'gewicht ver-
schoven worden van de \'gezonde\' naar de
\'zieke\' zijde van de balans, zonder het dier
klinisch ziek te maken. Daarin zit dan met-
een één van de problemen van de evaluatie:

-ocr page 75-

Men kent veelal de situatie onvoldoende
om te kunnen voorspellen of er, zonder
schade, nog verschoven kan worden.
Wordt het dier ziek ten gevolge van zo\'n
\'gewichtsverschuiving\', dan kan dit resulte-
ren in toename van het aantal pathogene
organismen (behorend tot degene die het
dier ziek maakten en \'of andere), hetgeen
tot gevolg beeft dat het dier ziek blijft, ook
bij terugschuiven van hetzelfde gewicht,
dat de balans door liet slaan.
Daarmee zij aangegeven, waarom resulta-
ten verkregen na manipulatie met deze fac-
toren (in termen van ziek en gezond) moei-
lijk te voorspellen zijn.
Wanneer men manipuleert middels vacci-
naties, dient nog een aantal vaccinatie vari-
abelen te worden genoemd zoals:
Antigeen

— oorsprong

— levend/geïnactiveerd

— niet/wel gemodificeerd

— kwantiteit
kwaliteit

Adjuvans - kwaliteit

- kwantiteit
Porte d\'entree

Tijdsinterval tussen applicaties.

Min of meer rekening houdend met deze
factoren tracht men vaccins te ontwikkelen
en vaccinaties uit te voeren. Maar men
dient te bedenken dat verschuiving op de
gezondheidsbalans problemen kunnen
blijven veroorzaken.

Zelfs wanneer men door middel van vacci-
natie een respons opwekt, welke in kwalita-
tieve en kwantitatieve zin identiek is met de
natuurlijke respons, dan nog kan men niet
altijd spreken van \'een nuttige stimulatie\'.
Ik doel daarbij op neveneffecten van het
\'negatieve feed-back mechanisme\', onder
meer in 1957 beschreven door Hoerlein
(18): deze onderzoeker toonde aan dat ma-
ternale immuniteit, overgedragen via colo-
strum en melk, niet alleen positieve kanten
heeft. Het verstrekken van colostrum met
antistoffen tegen
Brucella abortus aan pas-
geboren biggen had een negatieve uitwer-
king op de respons van deze dieren na een
injectie met
Brucella abortus antigeen, 3
weken na de geboorte: Er werden geen an-
tistoffen in het serum aangetoond. Eerst na
de 2\'e injectie (6 weken na de geboorte)
werd een actieve immuunrespons in het
serum gemeten. Dit in tegenstelling tot big-
gen waaraan normaal colostrum, zonder
antistoffen tegen
Brucella abortus was ver-
strekt: Deze gaven, na de le Brucella injec-
tie, een goede primaire respons, gevolgd
door een hogere secundaire respons vol-
gend op de 2e injectie.

Onder natuurlijke omstandigheden zal een
zekere mate van parallelliteit in afbouw
van maternale immuniteit compenseren
voor de gebrekkige mogelijkheid een ac-
tieve immuniteit op te bouwen (figuur 2).
In praktijk situaties worden biggen echter
zo vroeg gespeend, dat het jonge dier met
een identieke passieve immuniteit als in de
natuurlijke situatie, niet in staat wordt ge-
steld op zo korte termijn voldoende immu-
niteit op te bouwen. De negatieve beïnvloe-
ding van de gezondheidsbalans door stress
en verandering van voer (gepaard met ver-
andering in de microflora) werken in dit
opzicht ook al negatief, hetgeen tot grote
problemen na het spenen aanleiding kan
geven.

Een zekere mate van voorzichtigheid bij
interpretatie van vaccinatieresultaten
blijft dus geboden, ook al lijkt het resultaat
van de vaccinatie op het eerste gezicht uit-
stekend.

hoe beeangri.ik is de porte d\'entree?

Bij nadere beschouwing van entschema\'s,
bijv, uit de pluimveehouderij valt op, dat
een deel van de vaccins lokaal wordt geap-
pliceerd (spray/oogdruppels), terwijl een
ander deel parenteraal wordt toegediend,
Is de porte d\'entrèe van vaccins van invloed
op de immunologische verdediging van de
mucosa\',\' Waarschijnlijk is het beter om in
dit verband het immuunapparaat niet als
een geheel te beschouwen en te spreken van
een
intern en extern secernerend systeem,
die beide humoraal en/ of cellulair van aard
kunnen zijn.

Het intern secernerend systeem levert
veelal IgG en IgM en bestaat uit lymfkno-
pen, thymus en milt. De lymfknopen van
dit systeem reageren dikwijls heel regionaal
op aanbieden van antigeen. Stimulatie van
dit systeem middels parenterale antigeen-
injectie lijkt het immuunapparaat aan de

-ocr page 76-

Figuur 2. Dc afbouw van passieve (maternale) immuniteit in de jonge big in \'natuurlijke\' en praktijkomstan-
digheden (hypothetische vergelijking). Verklaring /ie tekst.

PRAKTIJK
SITUATIE

azzzSZ^ZZZZl

SPENEN

mucosa veel slechter te stimuleren dan lo-
kale aanbieding van antigeen en verder
blijken serumtiters slecht of totaal niet ge-
correleerd te zijn met bescherming aan de
mucosae.

Het extern secernerencisysteem bestaat uit
lymforeticulaire cellen in speeksel-, traan-
en melkklieren en in de submucosae van
respiratoir-, gastrointestinaal- en genitaal-
tractus. Dit systeem levert voornamelijk
sIgA.

Het extern secernerend systeem vertoont
een groter onderling verband Dit blijkt
onder meer uit de interrelatie van cellen uit
verschillende delen van dit systeem, die na
isolatie, bijvoorbeeld uit de mesenteriale
lymfklier bij transplantatie in syngene die-
ren ook naar andere organen van dit sys-
teem \'homen\'.

Een andere relatie tussen het immuunap-
paraat van de darmen en van de melkklier
is door dr. Goudswaard beschreven (6) en
ook bij de mens is een dergelijk circuit
aangetoond.

Stimulatie van een deel van het externse-
cernerend systeem, (bijv. middels orale
vaccinatie) leidt wellicht ook tot bescher-
ming in bijvoorbeeld de ademhalingstrac-
tus en het urogenitaalapparaat.

l OEKOMSTVERWACHl ING:
WERKELIJKHEID\'

Het is denkbaar dat de trend van lokale
vaccins zich in de nabije toekomst zal voort-
zetten. Een recente ontwikkeling wordt
gevormd door de orale vaccinatie van zeu-
gen ter preventie van
E. ro//geboortediar-
ree bij biggen (4).

Dit soort vaccinaties benadert de natuur-
lijke aanbieding van antigeen maar heeft
als mogelijk bezwaar dat antigeentoedie-
ning slecht kwantificeerbaar is.

Bovendien geeft gebruik van elk vaccin met
levende micro-organismen, iets dat bij lo-
kale vaccinatie vaak wordt toegepast, een
kans op^ verspreiding van die organismen
op plaatsen waar ze daarvoor niet aanwe-
zig waren. Dit heeft mogelijk gevolgen
voor het natuurlijk evenwicht.
Speculatie over een vaccinatiesysteem dat
de natuurlijke situatie nog beter zou bena-
deren, leidt tot de vraag of de aanwezigheid
van \'natuurlijk\' antigeen aan de mucosa
(bijv. na infectie) niet gebruikt kan worden
voor een nuttige stimulatie van het im-
muunapparaat. Daartoe zou dan het im-
muunapparaat van de gastheer kort voor
de verwerking van het antigeen een gegene-

UTOPIE OF

-ocr page 77-

raliseerde stimulatie moeten doormaken.
Zo\'n stimulatie zou dan bewerkstelligd
worden middels toediening van een adju-
vans, zonder antigeen.
Adjuvantia worden sinds het werk van
Freund in de jaren \'40 algemeen toegepast
in conventionele vaccins. Bovendien bezit-
ten vele antigenen zelf adjuvansactiviteit
(9) en onderzoek heeft uitgewezen dat bij
immunisatie een hoog percentage antistof-
fen wordt gevormd, niet gericht tegen anti-
genen in het injectiemateriaal (14).
Het lijkt daarom denkbaar dat zo\'n sys-
teem al ten dele functioneert bij applicatie
van conventionele vaccins.
Naast het voordeel van een natuurlijke
aanbieding van antigeen, afkomstig van le-
vende, niet gemodificeerde organismen,
zou deze methode het voordeel hebben dat
gevaccineerd kan worden onder omstan-
digheden waarin het infectieuze agens en
de ethiologie ervan nog niet precies bekend
zijn. Bovendien zou men op deze manier
vaccineren met de \'variëteit van het huis\'
met autovaccins.

Deze alternatieve vaccinatiemethode ver-
onderstelt:

1. Voorkennis omtrent het moment van
besmetten of, meer algemeen, het verande-
ren van de stand van de gezondheidsbalans
ten gevolge van verandering van voeding,
stress enz. Deze voorkennis zal inderdaad
in vele gevallen aanwezig zijn.

2. De mogelijkheid tot stimulatie van het
externsecernerend immuunsysteem, hetzij
via aanbod van adjuvans via de mucosa of
via injectie van adjuvans in de nabijheid
van het betreffende deel van het immuun-
apparaat bijv. intra-peritoneaal.

In de praktijk blijkt het heel wel mogelijk
op grote schaal intraperitoneaal (i.p.) (o.a.
varkens) te vaccineren en er zijn aanwijzin-
gen dat via i.p. injecties het extern secerne-
rend immuunsysteem bereikt wordt.
Zo beschreef Thomson (16) de aanwezig-
heid van antigeen afkomstig uit een ge-
emulgeerd Clostridium vaccin, in de me-
senteriale lymfklier binnen 15 minuten na
i.p. injecties van dat vaccin in schapen.
Sinds enkele jaren wordt door een groep
onderzoekers binnen het CDI studie ver-
richt aan dit alternatieve vaccinatiesysteem
(15). In dat kader werd getracht te be-
oordelen of déze methode zou kunnen bij-
dragen in de preventie van speendiarree bij
biggen.

Daartoe werd een aantal bedrijven gese-
lecteerd met een hoog percentage sterfte na
het spenen.

Op deze bedrijven werd, ter preventie van
speendiarree, 1 ml adjuvans (3) i.p. toege-
diend en de resultaten beoordeeld, met als
belangrijkste parameter sterfte van biggen
4 weken na het spenen.
I.p. adjuvans applicatie leidde in het alge-
meen tot een reductie van het sterfteper-
centage. Ik wil dit met een voorbeeld dui-
delijk maken.

Op een bedrijf was het sterftepercentage
van biggen in de eerste drie weken na het
spenen 20%, met gebruik van antibiotica.
Vanaf het begin van het experiment wer-
den antibiotica niet langer toegediend. Aan
alle biggen die in één week gespeend wer-
den (steeds ca 100 stuks) werd i.p. óf 1 ml
adjuvans of I ml steriele fysiologische
zoutoplossing toegediend en wij beoor-
deelden het sterftepercentage in de 4 weken
na het spenen (figuur 2).
Drie te spenen groepen biggen (week 61/ m
8) bleven onbehandeld. De sterfte voor de
in week 1 gespeende biggen was 10%, in de
groep van week 2 was die slechts 1%.
Van de in week 3 gespeende groep (injectie
van I ml fysiologische zoutoplossing) stierf
12%.

Adjuvans applicatie in de groep biggen van
week 4 leidde tot 1% sterfte.
In de onbehandelde groepen uit de weken
6, 7 en 8 stierf respectievelijk 15, 28 en 10%
van de biggen. I.p. applicatie van I ml ste-
riele zoutoplossing leverde in de groepen
van week 9 t m II gemiddeld meer dan
10% sterfte.

Na week 12 werden alle biggen i.p. behan-
deld met adjuvans en stierven er slechts 2
van de ca I 100 biggen.
Statistische verwerking van resultaten
leidde tot de uitspraak dat toediening van I
ml adjuvans enkele dagen voor het spenen
de sterfte significant verlaagde (p < 0.05)
ten opzichte van de onbehandelde en ook
ten opzichte van de met fysiologisch zout
behandelde groepen. Deze experimenten
bewijzen zeker niet dat het immuunappa-
raat iets met deze resultaten van doen
heeft, alhoewel gegevens uit experimenten
in kleine proefdieren wel in die richting
wijzen.

-ocr page 78-

Met nadruk zij hier vermeld, dat het \'ge-
zondheidsbalansprincipe\' ook bij zo\'n al-
ternatieve vaccinatie van kracht blijft.
Deze resultaten suggereren dat het gebruik
van antibiotica drastisch gereduceerd zou
kunnen worden, bij gebruik van deze alter-
natieve vaccinatie methode.
Welke implicaties dat zou kunnen hebben,
moge o.a. blijken uit het werk van Van
Leeuwen en collega\'s (11). Niet alleen zou
een kostenbesparing mogelijk zijn, het is
tevens denkbaar dat de gevoeligheid van
populaties micro-organismen voor be-
paalde antibiotica weer toeneemt, wanneer
men het gebruik voor langere tijd onder-
breekt.

Mijnheer de Voorzitter. Dames en Heren,

Ik heb getracht u een indruk te geven van
de omvang van het mucosale veld en van de
immunologische middelen, die ter beschik-
king staan om dat veld te verdedigen.
Daarbij moge duidelijk zijn geworden, dat
vaccinaties niet \'vanzelfsprekend\' voeren
tot een nuttige stimulatie van het immuun-
apparaat. Pessimisten zullen beweren, dat
wij, sinds het werk van Jenner in 1798, niet
veel zijn opgeschoten.
Meer optimistisch bezien zijn er niet alleen
praktische vorderingen gemaakt, maar is
de problematiek aanzienlijk beter gedefi-
nieerd. Ik ben er dan ook van overtuigd,
dat investeringen in onderzoek van het im-
muunapparaat en van natuurlijker vacci-
natiesystemen zich zullen terugverdienen
door produktie van meer en gezondere die-
ren.

5. Ciay, F. P.: t.ocal resLstance and local immunity
to bacteria.
Physiol. Rev.. 4, 191. (1924).

6. Goudswaard, J.: Neonatalogie: Immunologische
aspecten.
Tijdsehr. Diergeneesk.. 108,

7. Guy-Grand. D.. Griscelli, C., Vassali, P.: The
mouse gut 1 -lymophocyte, a novel type ofT-ccll.
Nature, origin and traffic in mice in normal and
graft-versus-host conditions.
J. P.vp. Med.. 148.
1661-1667. (1978)

8. Hoerlein, A. B.: The inOuence of Colostrum on
antibodv response in baby pigs.
J. Immunol.. 78.
112-117.(1957)

9. Immunopotentation, Ciba Foundation Sympo-
sium 18 new series, Elsevier, Exerpta Medica,
North Holland, Amsterdam. 197.3.

10. Jenner. E.: An inquiry into the causes and effects
of the Variolae Vacciniae, a disease discovered in
some of the Western counties of England, parti-
cularly Gloucestershire and known by the name
of cowpox. S. Low. London, 1798.

11. Van Leeuwen. W. J.. van Embden. J.. Marie-
Guinée, P. A.. Kampelmacher, E. H., Manten.
A., Van Schothorst, M., Voogd, C. E.: Afname
van het aantal tetracycline resistente Salmonella
stammen in Nederland.
Tijdsehr. Diergeneesk..
104, 923-955, (1979)

12. l.ema\'itre-Coelho. L. Jackson, G. D F., Vaer-
man. J. P.: Relevance of biliary IgA antibodies in
rat intestinal immunity.
Seand. ./. Immunol.. 8,
459-463. (1978)

13. Moog, F.: The lining of the small intestine. .Seien.
Am..
245. 116-125. (1981).

14. Moticka. E. J.: The non-specific stimulation of
Immunoglobulin secretion following specific sti-
mulation ofthe immune system.
J. hy\\mum>l., 27.
401-412. (1974).

15. Nabuurs. M. J. A., Bokhout, B. A., van der
Heyden, Ph. J.: Intraperitoneal injection of an
adjuvant for the prevention of postweaning di-
arrhoea and oedema disease in piglets: A field
study.
Prev. Vel. Med.. \\.(t982)

16 Thomson, R. O., Batty, L, Thomson. A., Kerry,
J. B., Epps, H. B. G., Foster. W. H.: The immu-
nogenetic of a multicomponent clostridial oil
emulsion vaccine in sheep.
Vel. Ree.. 85.81-85.
(1969).

1 ITERATUUR

1. Baskerville. A.: Mechanisms of Infection in the
Respiratory tract.
New Zeal. Vel. J.. 29.235-238.
(1981)

2. Bazin, H.: I he secretory antibody system, f \'crgu-
son and McSween. Immunological aspects of
liver and gastrointestinal tract (chapter II).
R.N.M. Fancaster, Med. and J echn. Publis. Co.
England. 1977.

3. Bokhout. B. A., van Gaalen. C., van der Heyden,
Ph J.: A selected water-in-oil emulsion.
Vel.
Immun. Immunopaih.. 2. 491-500. (1981)

4. Chidlow. J. W .. Porter, P.: Intestinal defence of
the neonatal pig: Interrelationship of gut and
mammary function providing surface immunity
against colibacillosis.
Vei. Ree.. 104, 496-500.
(1979)

-ocr page 79-

VETERINAIR JOURNAAL

Rododendron intoxicatie:
klinische verschijnselen,
behandeling en verloop binnen
een koppel schapen

ini.f.iding

Op een zomeravond (juli) brak een koppel van
65 schapen behorende aan de veehouder J. B. te
Den D.. uit een weide welke gelegen was aan een
met rododendron struiken beplante bosrand.
Alhoewel dit dadelijk ontdekt werd en de vee-
houder er binnen een uur in slaagde de dieren
terug te brengen in de weide, had dit een massale
intoxicatie van de koppel tot gevolg. De vol-
gende ochtend trof de veehouder een schaap
dood aan terwijl praktisch alle andere dieren
intoxicatie-verschijnselen vertoonden. Hierna
werd veterinaire hulp ingeroepen.

klinische verscheinselen

Bij de klinische inspectie werden de volgende
symptomen waargenomen:

nagenoeg alle schapen vertoonden in meer
of minder ernstige mate ataxie vooral van de
achterhand;

de dieren waren soporeus, lagen veel en
toonden geen vluchtreacties voor personen;
pijnreactie welke tot uiting kwam door tan-
denknarsen;

gespannen opgetrokken buik;

schuimige neusuitvloeiing, schuim op de

bek en speekselen;

cyanose van alle slijmvliezen;

dyspnoe en geforceerde respiratie;

afwe/igheid van pensbewegingen en her-

kauwactiviteit;

bij hart-auscultatie werd een zeer onregel-
matige doorgaans hoge pols (120 -
200 min.) waargenomen. De longausculta-
tie was niet te beoordelen ten gevolge van de
steunende ademhaling en het tandenknar-
sen.

iherapie en z1 ek i e ve reoop

Ongeveer 18 uur na het opnemen van de rodo-
dendron werd begonnen met de behandeling
\\an de dieren. Aan alle schapen werd 1 liter
lijnzaadslijm en 1 liter sterke thee (5) toege-
diend. Bij één patiënt waarvan de toestand erg
slecht was werd onder lokaal anesthesie een
rumenotomie verricht waarbij praktisch alle
pensinhoud werd verwijderd.

De volgende dag (36 uur na het begin van de
intoxicatie) was de algemene toestand van de
gehele koppel sterk verbeterd. Bij opjagen ver-
toonden echter de meeste dieren nog enige ata-
xie. Het schaap waar rumenotomie op gedaan
was was nagenoeg geheel hersteld; het dier at,
herkauwde, had normale slijmvliezen en ver-
toonde geen verschijnselen van dyspnoe.
Uit de koppel werden 21 dieren geselecteerd
welke nog duidelijk cyanotische slijmvliezen
hadden, speekselden en tandenknarsten. Aan
deze dieren werd wederom met de sonde 1 liter
lijnzaadslijm en 1 liter thee toegediend..
Gedurende dezelfde dag verslechterde de alge-
mene toestand van de koppel weer aanmerke-
lijk. Uit de koppel werden 1 1 dieren gehaald
welke een zeer ernstige dyspnoe hadden.
Besloten werd bij nog twee dieren een rumeno-
tomie te verrichten. Daar het neerleggen van de
dieren apnoe veroorzaakte, werd de operatie bij
het staande dier uitgevoerd. De pols bij beide
dieren was zeer onregelmatig (40-200 \' min.) en
de dieren hadden uitgesproken cyanotische
slijmvliezen. Opvallend was de grote hoeveel-
heid rododendron-bladeren en stengels welke
zich nog in de pens bevonden, zij het dat de
plantdelen veel kleiner waren dan bij de eerste
rumenotomie. De volgende ochtend (60 uur na
het begin van de intoxicatie) was de toestand
van de koppel weer enigszins verbeterd.

Een van de schapen waarop een dag tevoren
rumenotomie was gedaan was opmerkelijk le-
vendig, at, herkauwde en had een normale
ademhaling. De toestand van het andere
\'rumenotomie\'-schaap was verslechterd en het
dier stierf 3 dagen later.
De toestand van de hele koppel verbeterde en 5
dagen na het begin van de intoxicatie waren
geen ziekteverschijnselen meer waarneembaar.
Bloederige mest werd niet waargenomen,

sec 1 ie

Bij sectie van het peracuut gestorven schaap
werd als doodsoorzaak een pulmonale en cardi-
ale insufficiëntie vastgesteld (longoedeem en
hartdilatie).

De voormagen bevatten grote hoeveelheden ro-
dodendron bladeren en -stengels.
De doodsoorzaak van het andere gestorven
schaap bleek een mediastinitis, pleuritis en peri-
carditis te zijn als gevolg van een perforatie van
de oesophagus met de slokdarmsonde. Het lijn-
zaadslijm werd teruggevonden in de borstholte,

discussie

Rododendron poniiciim behoort tot de familie
der
Ericaceae. Ook andere soorten uit deze fa-
milie bevatten het andromedotoxine, een di-
terpeenglycoside. De effecten zijn (2. 4):

-ocr page 80-

een direct stimulerend effect op de dwarsge-
streepte spier, gevolgd dooreen secundaire
depressie (vergelijkbaar met het effect van
een depolariserende spierverslapper);
een blokkerend effect op het geleidingsweef-
sel van het hart;

depressie van het centrale zenuwstelsel (o.a.
ademdepressie) na een voorbijgaande perio-
de van excitatie;

lokale prikkeling van slijmvliezen en huid
(histamine afgifte).

4.

Voor de therapie werd het Nationaal Vergifti-
gingen Informatie Centrum (N.V.I.C.) geraad-
pleegd. Behoudens het toedienen van inhul-
lende en adstringerende middelen werd,
weliswaar met de nodige reserve, melding ge-
maakt van orale toediening van Bryonia D^ als
therapie. Op de juiste wijze toegediend zou dit
laatste de intoxicatie-verschijnselen binnen en-
kele uren doen verdwijnen. Tijdens het verrich-
ten van de rumenotomieën werd bij enkele an-
dere schapen deze laatste therapie toegepast
zonder enig zichtbaar resultaat.
Een specifieke farmacotherapie, teneinde het
spierverslappend effect van het andromedotoxi-
ne tegen te gaan, is niet bekend (4). Therapieën
welke in de literatuur vermeld worden zijn; het
warm houden van het dier en het geven van
stimulantia zoals morfine (I); ook de toediening
van atropine sulfaat (3) en ephedrinesulfaat (5)
worden genoemd. Uitgaande van de aanname
dat het andromedotoxine werkt als een depola-
riserende spierverslapper kan men alleen een
gunstig effect verwachten van ephedrinesulfaat
en van het warm houden van hel dier. De toe-
diening van atropinesulfaai lijkl gecontraïndi-
ceerd.

Bij de beschreven intoxicatie werd voor thee en
lijnzaadslijm (6) gekozen vanwege de adstringe-
rende respeclievelijk inhullende werking. In
hoeverre deze therapie werkelijk van invloed is
geweest op hel verloop van de intoxicatie is niel
na te gaan. Rumenotomie met verwijdering van
de pensinhoud lijkt de meest effectieve therapie
te zijn (4).

De rechute na 2 dagen bij praklisch alle dieren
van de koppel is mogelijk le verklaren uil hel
weer op gang komen van de pensbewegingen en
hel herkauwmechanisme. Hierbij zou tenge-
volge van hel weer fijnkauwen van de planten-
delen mogelijk weer loxine vrij komen, waar-
door opnieuw intoxicatie-verschijnselen zicht-
baar worden.

L. A. M. G. van Leengoed\'

J. J. van Amerongen-

I Drs. L. A. M. G. van Leengoed, wetenschappelijk medewerker Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buiten-
praktijk. Yalelaan 20. De UithoL Utrecht.
- Drs. J. .1. van Amerongen, wetenschappelijk medewerker Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buiten-
praktijk, Yalelaan 20, De Uithof 20, Utrecht.

LITERATUUR

1. Hapke. H. J.; Toxicologie fUr Veterinärmediz-
iner. Ferdinand Enke Verlag. Stuttgart. 1975.

2. Kaisbeek, H. C en Veenendaal. G. H ; Intoxica-
ties door planten. Kliniek voor Inwendige Ziek-
ten. 1982.

3. Koninklijke Nederlandse Maatschappij 1er bevor-
dering der Pharmacie. Acute Vergiftigingen-
Symptomen en Therapie 11. april 1974.

4. l.iebenow. H. und l.iebenow. K.: (üftplan/en.
Ferdinand Fnke Verlag. Stuttgart. 1973.

5. Pritchard, W. R.; Laurel poisening of sheep. A\'.
Am. Vet.. 37. 461-462. (1956).

6. Swart. F. W. .1.; in Nederland bij hui.sdieren voor-
komende vergiftigingen. Stichting C.F.O.-
controle. Hoogland p.p. 64-65. 1967,

-ocr page 81-

REFERATEN

Hond/Kat

Intraoculaire tumoren bij hond en kat

Clerc, B., Irgens, K.: Tumeurs de l\'oeil et des
annexes oculaires che? le chien et le chat (2e
partie): les tumeures oculaires.
Le Point Vété-
rtnatre.
13. (61), 25-32, (1981).

In een eerder verschenen artikel {Le Point Vei.,
12, (60), 61-66, f/PSOj kwamen ooglidtumoren,
\'peri-oculaire\' en \'orbitale\' tumoren aan de
orde. Er wordt nu verslag gedaan van het onder-
zoek van 19 ogen verdacht van tumor. De klini-
sche diagnosestelling blijkt niet altijd even ge-
makkelijk. Differentieel diagnostisch komt vol-
gens de auteurs in de eerste plaats in
aanmerking het oculaire dermoied en verder
chronische iritis, intra-oculaire bloedingen, gra-
nulomen (van de chorioidea), ablatio retinae,
lensluxatie en panopthalmie.

Histopathologisch onderzoek gaf de volgende
resultaten:

Hond onderzocht 14 ogen:
I 1 maal maligne melanoom

1 maal lymfosarcoom (tevens generalisa-
tie)

1 maal adenooom
I maal geen tumor

Kat onderzocht 5 ogen:

3 maal maligne melanoom
1 maal lymfosarcoom
1 maal geen tumorlaesie

De gemiddels leeftijd van de honden bedroeg
5,4 Jaar; van de katten ± 6 Jaar. De humaan
prognostisch van belang zijnde histologische
klassificatie volgens Callender van maligne me-
lanomen is achterwege gelaten o.a. omdat hier-
over bij onze huisdieren nog onvoldoende ken-
nis bestaat. De prognose van het oculaire ma-
ligne melanoom bij de hond blijkt veel beter dan
bij de kat. Van een zestal honden met deze
tumor is follow-up bekend gedurende enkele
Jaren (hoeveel?). Alle waren nog in leven en
gezond, zelfs èén Vv\'hippet, die niet (operatief)
werd behandeld, omdat de eigenaar dit niet
wenste. De bevindingen bij deze beperkte serie
honden en katten blijken goed aan te sluiten bij
hetgeen tot nu toe bekend is uit de literatuur.

N. Beihlehem.

Succesvolle behandeling van ernstige cryp-
tococcose bij de kat

Prevost, E„ McKee,J. M., Crawford, P.-.J.Am.
Anini. Ho.spita! /1.s.ï., 18, (1).

Cryptocoecose is de meest voorkomende syste-
mische schimmelinfecties bij katten en bij men-
sen. Het infectieuze agens, de gesporuleerde
vorm van
Cryptococcus neoformans, wordt
vooral gevonden in duivenexcreta. De besmet-
ting komt tot stand via de tractus respiratorius.
Laesies treft men aan in neusholte, longen, regi-
onale lymfeklieren, sinussen en centrale zenuw-
stelsel, De symptomen zijn weinig specifiek.

De diagnose wordt gesteld met behulp van
kweek en immunologische technieken. In li-
chaamsvloeistoffen kan men C
neoformans
aantonen met de LCAT (Latex agglutination
cryptococcal antigen test). Serum en urine re-
ageren doorgaans positief bij systemische infec-
ties en negatief in het geval van voorbijgaande
primaire of locale infecties. De LCAT-titers
lopen parallel met de ernst van de infectie en zijn
derhalve ook van prognostische waarde.
De therapie wordt bemoeilijkt doordat crypto-
coecose meestal pas manifest wordt in gevallen
waarbij de individuen reeds verzwakt zijn door
een primaire aandoening. Amphotericine B en
fluorocytosine (5FC) werken synergetisch bij
de bestrijding van C.
neoformans. Een recent
onderzoek heeft aangetoond dat deze combina-
tie in de humane geneeskunde de meest effec-
tieve is. Van de circa 30 katten met cryptococ-
cose die in de literatuur beschreven zijn werden
er slechts 4 aan een antischimmeltherapie on-
derworpen. Twee daarvan langdurig met am-
photericine waarvan de ene na een intermitte-
rende therapie van 4 maanden wel-en de andere
na 5 weken behandeling niet genas.. Bij een kat,
behandeld met 5FC stak de infectie na een aan-
vankelijk succes de kop weer op. De succesvolle
therapie bij de vierde kat bestond uit de combi-
natie amphotericine B en 5FC.
Na dit overzicht beschrijven de auteurs het ver-
loop van een door hen behandelde kat die ern-
stig met C.
neoformans besmet was (LCAT
1:16.384), Bij dit dier werden cryptococcen met
behulp van de DFT (Direct fluorescent anti-
body test) aangetoond in een polyp in de neus,
in een knobbel in de conjunctiva en in een laesie
in het oor. De behandeling bestond uit oraal
5FC (50-150 mg/kg/dag) en 0,41 mg amphote-
ricine B intraveneus om de andere dag tot een
totale hoeveelheid van 16,4 mg bereikt zou zijn.
Tijdens de therapie werd regelmatig de LCAT
uitgevoerd om het effect te bepalen tevens werd
het BUN (blood urea nitrogen) onderzocht ten
einde de nefrotoxiciteit van de stoffen vast te
stellen. Wanneer de BUN toxisch waarden be-

-ocr page 82-

reikt (normaal waarde: 14-32 mg dl) moet de
amphotericine toediening gestaakt worden tot-
dat de BUN-waarde genormaliseerd is. Na een
totale dosis amphotericine van 6.56 mg begon
de kat psychische afwijkingen te vertonen, er
werd een BUN van 40 mg; dl gevonden. Daarop
werd de amphotericine toediening gestaakt,
5FC werd nog 3 maanden langer verstrekt. De
LCAT was toen gedaald tot 1:32 en werd 4
maanden na het beeindigen van de therapie ne-
gatief.

S. Wesira.

Konijn

Rotavirus bij commerciële kweek van ko-
nijnen

Peeters, J. E., Charlier, G., Opdenbosch, E.
van: Rotavirus in commercial suckling-rabbits:
some preliminary observations.
Vlaams Dierg.
Tijdschr.. 51, 93-104. (1982).

De winstgevende commerciële kweek van konij-
nen in België wordt beperkt door een sterfte van
13-19% na de geboorte.

Vooral darmstoornissen spelen een belangrijke
rol. De bestudeerde kwekerij met 380 voedsters
kreeg permanent 66 ppm robenidineals coccidi-
ostaticum. De dieren werden ± 1 m boven de
grond gehouden.

Toen een post-partum dekking werd geïntrodu-
ceerd, steeg de sterfte onder de voedsters tot
5.5% in 4 weken, terwijl ongeveer 50% van de
fokdieren een geringe diarree ontwikkelden, die
2 weken duurde en spontaan ophield. 4 Weken
later trad waterige diarree met geel-groene slier-
ten op bij 8-12 dagen oude konijntjes. De diar-
ree duurde maximaal 24 uur, waarna de dood
intrad. Veelal betrof het hele nesten. In totaal
ging 19.7% van de nesten in 5 weken ten gronde.
De melkproductie der voedsters was niet veran-
derd. Dit beeld week af van reeds bekende
rotavirus-infecties waarbij problemen op een
leeftijd van 5-10 weken optraden. Bij experi-
mentele infectie vonden anderen dal het virus
gedurende 3-5 dagen na infectie werd uitge-
scheiden.

Bij onderzoek werd ook hier een rotavirus ge-
vonden in de rode en gedilateerde darmen. Ver-
anderingen waren vooral in het ileum aanwezig.
De dikke-darminhoud was waterig met geel-
groene slierten. Er werd ook veel
E. co//aange-
toond.

In het laatste deel van de dunne darm bestond
vlokatrofie. soms met fusie van vlokken. Op de
toppen der vlokken waren de epitheelcellen ge-
zwollen en werden ze meer afgestoten dan nor-
maal.

Om de infectiedruk te verminderen werden alle
nesten, zodra ze diarree vertoonden afgemaakt.

de kooien gedesinfecteerd, terwijl het systeem
van post-partum dekking weer verlaten werd.
Deze gezamelijke maatregelen gaven na een
week reeds resultaten.

P. Zwan.

Rund

GnRH toediening kort vóór inseminatie en
drachtigheidspercentages na le insemina-
tie

Moller, K.. and Fielden, E. D.: Pre-mating in-
jection of an analogue of gonadotrophin-relea-
sing hormone (GnRH) and pregnancy rates to
first insemination.
N.Z. vel. J.. 29, 214-11,
(1981).

Schrijvers wilden nagaan of de algemeen aan-
vaarde opvatting dat een GnRH-analoog toege-
diend tijdens of gedurende 6 uur vóór insemina-
tie een betere conceptie geeft, ook geldt onder
Nieuw Zeelandse condities. 292 Friesian en
Friesian x Yersey melkkoeien kregen een s.c.
injectie met 2,5 ml Receptal® (Hoechst A.G.,
bevattende 10 Mg GnRH-analoog) 0-6 uur vóór
inseminatie.

De controle groep van 284 dieren kreeg een
placebo welke 2,5 ml steriel pyrogeen-vrij water
bevatte.

De 2 groepen dieren werden paarsgewijs samen-
gesteld op basis van het interval partus-le inse-
minatie, condition score (waardering voor li-
chaamsconditie, visueel en subjectief geschat;
Rej.) en leeftijd. De koeien die dagelijks ter
inseminatie werden aangeboden werden door
dezelfde inseminator geïnsemineerd met een
dosis van 0,5 ml. vers sperma, bevattende 2
miljoen spermacellen per inseminatie. Het
sperma dat op één bepaalde dag werd gebruikt,
was afkomstig van het ejaculaat van één stier
(zelfde batch nr.,
Ref.).

De koeien werden manueel op drachtigheid on-
derzocht 2-3 maand na le inseminatie.
Het drachtighcidspercentage na le inseminatie
was in de met GnRH behandelde dieren 9,3% |
hoger dan in de controlegroep, ongeacht het |
interval partuszinseminatie (P = 0,025). I

Dc auteurs suggereren dat GnRH een gunstig
effect kan hebben op het drachtighcidspercen-
tage van koeien die a) recent geovuleerd hebben ;
of b) een verlate ovulatie vertonen.
Nader onderzoek is nodig om na te gaan of dit
effect geassocieerd kan worden met een betere
ontwikkeling en of functionering van het cor-
pus luteum; /
Ref.)

J. I \'ermiini.

-ocr page 83-

Rund

Acute Staphylococcen-mastitis

Anderson, .1. C.: Progressive pathology of .Sta-
phylococcal mastitis wit a note on control, im-
munization and therapy.
Vet. Ree., 110, Î72-
J76. (1982).

Acute Staphylococcen-mastitis komt bijna uit-
sluitend vroeg in de lactatie voor en gaat ge-
paard met ernstig algemeen ziek zijn, blauwkleu-
ring van uier en spenen en necrose. De letaliteit
is hoog en de dieren die genezen, blijven drie-
speen. Acute Staphylococcen-mastitis schijnt al-
leen op tetreden,alshetaantalneutrofieleleuco-
cyten in de melk laag isen deaanvoervanuit het
bloed bemoeilijkt.

Chronische Staphylococcen-mastitis kan gedu-
rende de hele lactatie optreden. De infectie
schommelt tussen klinisch en sub-klinisch en is
vaak progressief De verwekkers, coagulase-
positieve Staphylococcen, komen normaal op
uier en spenen voor. Met behulp van het
muizen-model is aangetoond, dat ze rond de
speentop actief koloniseren. Dit proces wordt
gesteund door enzymen uit de Staphylococcen
maar is ook afhankelijk van microscopische be-
schadigingen van de speentop. Het is vaak het
voorspel van de mastitis. Zijn de bacteriën op
welke wijze dan ook eenmaal binnen in de tepel,
dan vermenigvuldigen ze zich in de melk en
worden opgenomen in neutrofiele leucocyten.
Er ontstaan haardjes in de kleine melkgangen.
De bacteriën passeren het epitheel niet. In
wezen is. Staphylococcen-mastitis een ziekte
van de melkgangen.

Preventie: Wassen van uier en spenen vóór het
melken en drogen met een papieren doek, weg-
meiken van de eerste stralen, dippen van de
tepels na het melken en goede controle van de
tnelkmachine.

Behandeling: Alle klinische gevallen gedurende
de lactatie behandelen met antibiotica, systema-
tisch droogzetten van alle koeien met antibio-
tica, en een goede registratie, om recidiverende
patiënten uit het beslag te kunnen elimineren.
Preventieve immunisatie is om verschillende re-
denen niet goed mogelijk. De therapie met anti-
biotica is vaak niet effectief, omdat de Staphy-
lococcen intracellulairgelegen zijn. Wel dringen
de antibiotica de cel binnen maar de Staphylo-
coccen verkeren in een ongevoelige fase.
In viiro
leek alleen Rifampicine in staat het aantal Sta-
phylococcen effectief te verminderen, maar er
ontstaat gemakkelijk resistentie tegen. In com-
binatie met Cloxacilline werd bij muizen met
chronische Staphylococcen-mastitis de ontwik-
keling van resistentie vermeden en het therapeu-
tisch effect behouden.

Bij koeien moeten deze resultaten nog worden
bevestigd.
 D. Tahma.

Zoutvergiftiging bij vleeskalveren

Pearson, E. G., Kallfelz, E. A.: A case of pre-
sumptive salt poisoning (water deprivation) in
veal calves.
Cornell Vet.. 72, 142-149, (1982).

In dit artikel wordt een geval van zoutvergifti-
ging bij vleeskalveren gemeld.
Keukenzout wordt in vrij grote hoeveelheden
verdragen, wanneer er maar uitscheiding vande
overmaat mogelijk is. Vergiftigings-symptomen
bij overtollige zoutopname zullen dan ook
veelal het gevolg zijn van een relatief waterte-
kort.

In acute gevallen zijn er verschijnselen van het
digestie-apparaat, maar vooral neurogene.
De hersensymptomen zouden het gevolg zijn
van hersenoedeem door de verhoogde zoutcon-
centratie in de cerebrospinaalvloeistof.
De in deze publikatie beschreven zoutvergifti-
ging deed zich voor bij vleeskalveren van tien
weken oud. Zij waren individueel gehuisvest in
een mechanisch geventileerde stal en kregen uit-
sluitend kalverkunstmelk. Er werd geen extra
water verstrekt.

In één week tijd gingen 12/100 dieren dood. Ze
waren erg opgewonden, sprongen in de boxen
en sloegen met de achterbenen. Een enkel dier
had koorts en wat versnelde ademhaling.
Verder waren de dieren overgevoelig en ver-
toonden spierrillingen en nystagtTius. Er was
geen blindheid.

Toediening van magnesiumoplossing gaf tijde-
lijk verbetering. De diagnose werd gemaakt aan
de hand van de verhoogde gehalten aan natrium
in het serum en in de kalvermelkpoeder. Het
overtollige zout bleek met weipoeder in de kal-
vermelkpoeder te zijn gebracht.

C. Holzhauer.

Subtoxische nitraatopnamen door melk-
vee

Eotthammer, K. H., Pöhlmann K. J., en v.
Borstel, U.: Untersuchungen über den Einfluss
der Nitrataufnahme aus dem Grünfutter auf
verschiedene Blutparameter unter besonderer
Berücksichtigung der Gesundheit und Erucht-
barkeit bei Milchkühen.
Dtsch. lierärzl.
mehr.,
89 , 223-227, (1982).

Teneinde de invloed van subtoxische nitraatcon-
centraties op de gezondheid te onderzoeken,
bepaalden de auteurs op 20 melkveebedrijven
direct voor het inscharen het nitraatgehalte van
grasmonsters van de desbetreffende percelen.
Om de vier weken werden bij 10 tot 15 koeien
per bedrijf bloedmonsters genomen en klinisch
onderzoek verricht. Alle dieren ondergingen in
het puerperium ten minste één maal een vagino-
scopisch onderzoek.

-ocr page 84-

Verloop van het puerperium, de melkproductie,
weersomstandigheden en bemesting werden
vastgelegd.

Tussen nitraatgehalte en de mate van N-
bemesting bestond een kurvilineaire relatie. In
augustus was het nitraatgehalte het hoogst. Bij
éénderde van alle grasmonsters was het ni-
traatgehalte in de droge stof (ds) hoger dan
0,5%. Ureum- en bilirubinegehalte in het serum
waren positief gecorreleerd met het nitraatge-
halte. Met name bij dieren met een relatief hoge
melkproductie ((> 18 kg/dag) steeg het bilirubi-
negehalte snel naarmate het NO, -gehalte toe-
nam. Op bedrijven waar gedurende meerdere
achtereenvolgende metingen een hoog NO, -
gehalte (> 0,5%) werd waargenomen, waren de
gehalten van GOT en GLDH in het serum ver-
hoogd, hetgeen volgens de auteurs zou duiden
op subklinische leverstoornissen. Bij hogere ni-
traatgehalten nam ook het percentage dieren
met puerperale endometritiden en met puerpe-
rale parese toe.

De auteurs stemmen in met de conclusies van
andere onderzoekers dat de kritische waarde
van het nitraatgehalte 0,5% in de ds is — in dit
onderzoek optredend bij een N-gift van 380
kg ha — maar wijzen erop dat andere factoren
zoals energietekort of eiwitoverschot de schade-
lijke werking van nitraat kunnen versterken.

A. M. van Vuuren.

Schaap

Braken bij schapen

Mitchell. G. B. B., Edwards, R. A. en Grant, D.
A.: Vomiting in sheep.
Vel. Rec.. WO, 474-475.
(1982).

Driehonderddertig jaarlingen kregen na een
overgangsperiode in februari ad. lib. krachtvoer
(12% eiwit, 10% ruwe celstof, 3% olie) en water.
Ze namen 3.1 kg perdier perdagop. Vijf weken
na het begin van deze periode was \'s nachts de
voerbak leeggeraakt en de volgende dag weer
gevuld. Eén etmaal daarna waren verscheidene
dieren suf en hadden een overvulde buik; 25
dieren (oplopend tot 40 in twee dagen) waren
ziek en de helft daarvan was comateus met tem-
peraturen tussen 36.7 en 38,9°C. Ze braakten,
neus en mond waren bezoedeld met pensin-
houd, de pens was uitgezet, er trad diarree open
dehydratie; 29 dieren stierven (9%).
Bij sectie vertoonden de dieren een haemorrha-
gisch beeld en lage pens pH (4,99). Er was geen
aanwijzing voor een intoxicatie. In alle organen
werd een niet haemolytiscbe
E. co//gevonden.

Bij zieke dieren was de concentratie vluchtige
vetzuren in de pens verhoogd, het azijnzuurge-
halte verlaagd en het gehalte aan propionzuur
verhoogd. De diagnose acidose ten gevolge van
te plotselinge opname van te veel gemakkelijk
afbreekbare koolhydraten werd gesteld. .Aange-
nomen wordt dat het braakcentrum geprikkeld
is door het vrijkomen van histamine bij de de-
structie van Gram negatieve kiemen in de ver-
zuurde pens.

Bij schapen is braken beschreven door vergifti-
ging met planten van het genus
Helleborus
(Kerstroos), rhododendron en lijnmeel. "Intern
braken\', d. i. van de lebmaag naar de voorma-
gen is beschreven na injectie met apomorphine
i
.V. met een pH daling van 7.1 naar 6,2 in de
pens.

Het gevaar van plotseling te veel krachtvoer
geven wordt in dit artikel duidelijk demon-
stree rd.

C. D. W. König.

Varken

Verband tussen vruchtbaarheidsproble-
men en urineweg-infecties

Busse. F. W., Möller, K.. Both, G., Commi-
chau, C.: Zur Frage der Beziehungen zwischen
Fruchtbarkeitsstörungen und Harnwegsinfekti-
onen beim Schwein.
Tierärzil.. Umschau. 37,
703-710, (1982).

Van 317 zeugen — deels gezond, deels met
klachten in verband met het urogenitaal appa-
raat — op verschillende vermeerderingsbedrij-
ven gehouden, werd de urine met behulp van
miccostic 3 onderzocht en als bacterieel gecon-
tamineerd aangemerkt. Zodra er meer dan
lO\'\' kolonies per ml urine groeiden werden sub-
cultures gekweekt ten behoeve van determina-
tie. Slechts bij 59 bemonsteringen was er sprake
van een mengcultuur. Onderde 278 monocultu-
ren waren de meeste van het type \'coli-achtig\'
gevolgd door coccen (resp. 70,5% en 23,25%);
ook bij de mengcultures waren de \'coli-achtigen"
sterk vertegenwoordigd (79,6?f). In 255 geval-
len was de leeftijd van de zeug bekend, de verde-
ling was 58 gelten (79.3% mono- en 20.7%
mengcultuur) en 197 oudere zeugen (91.9% mo-
nocultuur). Bij een analyse naar de wijze van
opstallen bleken de in groepen gehouden dieren
er procentueel gutistiger af te komen dan de
individueel gelegerde dieren.

Onder deze laatste groep was het percentage
monocultures \'t hoogst bij die dieren die op
roosters gehuisvest werden (97,1%). Een onder-
verdeling binnen de dieren met een klinisch her-
kenbare storing aan het urogenitaal apparaat
(totaal 195) leverde het volgende beeld: 117 op-
brekers - 95 maal monocultuur waarvan 80%!
\'coli-achtig". M.M.A. complex 29 stuks (28
maal monocultuur met evenveel \'coli-achtigen\'
als coccen). 49 Dieren met vaginale uitvloeiing
44 maal monocultuur (ongeveer tweederde

-ocr page 85-

\'coli-achtig\'). Zeer globaal bij deze 195 dieren
het beeld: oudere zeugen \'t grootste deel \'coli-
achtig\' en onder de gelten half om half \'coli\' en
coccen.

Tenslotte werden de resultaten van de gevoelig-
heidstesten vermeld: ten opzichte van een vijf-
tiental geneesmiddelen. Bij de coli\'s kwamen
respectievelijk framycetine, kanamycine, fura-
zolidone. ampicilline, neomycine en erythromy-
cine er (op volgorde) \'t gunstigst uit. Voor de
coccen gold een iets andere volgorde, t.w.: oxa-
cillin. ampicilline, kanacilline en framycetine.
Zeer opvallend waren de lage scores van veel in
de praktijk gebruikte medicamenten als chloor-
tetracyclin, oxytetracycline en
Sulfonamiden.

F. W. van Schie.

Voedingsmiddelenhygiëne
Bacteriologische gesteldheid van fijne
vleeswaren

Tiwardi, N. P. en Kadis, V. W.: Microbiological
Quality of Some Delicatessen Meat Products.
J. Fd. Proieciion. 44, 821-827. (1981).

De auteurs bepaalden met mesofiel en psy-
chrotroof kiemgetal, coliachtigen het aantal
l.ancefield D, streptococcen, gisten en schim-
mels. coagulase positieve staphylococcen en de
aanwezigheid van
CI. perfringens en salmonel-
lae in 124 monsters fijne vleeswaren, 67 monsters
waren per \'portie\' verpakt en 57 \'stukken\' afge-
sneden van grotere eenheden.
Bij de aanvang had 34,3% van de \'porties\' en
24.5% van de \'stukken\' een mesofiel kiemgetal
van meer dan 107 Dit liep op tot 62,7 resp.
57,9% na 24 dagen bi.i 22°C, 1 1,9% \'porties\' en
12,.39; \'stukken\' hadden een psychrotroof kiem-
getal van meer dan 10\'. Dit percentage liep op
tot 35% voor beide groepen na 24 uur bij 22°C.
Aanzienlijke aantallen van Lancefield D strep-
tococcen en gisten werden eveneens van vele
monsters geïsoleerd.

Salmonellae werden niet en de overige bacteriën
werden in slechts geringe aantallen aangetrof-
fen.

De auteurs concludeerden dat de hygiëne bij de
bereiding en opslag verbeterd kan worden,
maar dat de volksgezondheidsrisico\'s gering
zijn.

H. Mol.

Staphylococcen in kaas

Todd, E, Szabo. R., Robern, H., Gleeson, T.,
Park, C., and Clark. D. S.: Variation in Counts,
Enterotoxin Levels and \'I Nase in Swiss-Type
Cheese Contaminated with
Staphylococcus au-
reus. J. Fd. Protection.
44, 839-848. (1981).

In 1977 werden in Canada ten gevolge van een
aantal door staphylococcen veroorzaakte ente-
rotoxicoses waargenomen ten gevolge van de
consumptie van \'Zwitserse\' kaas. 59 Partijen
(totaal ca 130 ton!) die tussen 5 januari en 25
april van dat jaar werden gefabriceerd werden
teruggeroepen. Monsters werden onderzocht
op het aantal staphylococcen, thermonuclease,
enterotoxine en PH. Het aantal varieerde van <
25 tot 10« per gram, waarbij in de meeste kazen
(broodmodel van ca 10 kg) het aantal tussen lO"*
en lOf- lag. In 72,6% van 186 monsters werd
enterotoxine B aangetoond en in 52,5% van 122
monsters thermonuclease. De pH varieerde in
het algemeen van 5,5 tot 5,7 met enige waarden
tot 6.2. De normale pH van deze kaassoort is
5.7. De gevonden waarden varieerden nogal
tussen de partijen, maar ook daarbinnen en in
individuele kazen. Er waren duidelijke ver-
schillen tussen de rand en het hart van de kaas.
De auteurs veronderstellen na vrij uitgebreide
literatuurstudie dat verontreinigingsgraad en
activiteit van de gebruikte zuursels, temperatu-
ren bij fabricage en rijping en snelheid zoutin-
dringing bij het pekelen hiervoor verantwoor-
delijk zijn.

Thermonuclease was niet in alle monsters met
toxine aanwezig. Speciaal niet in die monsters
met < 0,5 m/ 100 g kaas..
Daarom moeten monsters kaas, die verdacht
worden een gevaar te zijn voor de gezond-
heid, zowel in de rand als in het hart van de kaas
worden bemonsterd. Monsters moeten worden
onderzocht op aantal
Staphylococcus aureus,
enterotoxine en thermonuclease.
Ook in uit rauwe melk bereide kaas in ons land
komen regelmatig staphylococcen voor, soms
in zeer hoge aantallen. Ook entertoxicosen ten
gevolge van het eten van deze kaas worden nu
en dan gemeld bij de Keuringsdiensten van
Waren. Regelmatige controle van kaas op het
aantal
Staphylococcus aureus is dan ook nood-
zakelijk. Een verplichting zou m.i. moeten be-
rusten op de \'Warenwet\';
(Ref). H. Mol.

International Journal for
The Study of Animal Problems

Enkele opvattingen in de V.S. over het wel-
zijn van landbouwhuisdieren

Fox, M. W.: Farm Animal Welfare: Some Opi-
nions.
USAP. 2, 80-86. (1981).

In de Verenigde Staten komt de wijze van hou-
den van dedieren in de intensieve veehouderij in
toenemende mate in de publieke belangstelling.
Dit is voor het Institute for the Study of Animal
Problems (Directeur M. W. Fox) aanleiding
geweest om onderdierenartsen en onderzoekers

-ocr page 86-

die in de intensieve veehouderij wericzaam zijn,
een kleine enquête te houden. Gevraagd werd
een mening te geven over het welzijn van de
verschillende diersoorten in de intensieve vee-
houderij.

Een samenvatting van de reacties op de enquête
volgt hieronder.

Pluimvee

- Bij de welzijnsproblematiek dienen econom-
ische aspecten voorop te staan alhoewel beseft
dient te worden dat met levende dieren wordt
omgegaan.

Vogels hebben een hogere pijndrempel dan
veel andere diersoorten.

Als dieren in overdreven stress worden ge-
houden. zou dit ten koste van de produktie
gaan.

— Enige bezorgdheid wordt uitgesproken over
het doden van eendagskuikens, geforceerde rui.
legbatterijen en te hoge bezettingsdichtheden.

Varkens

- De moderne huisvestingssystemen zoals
batterijen en flatdecks, hebben veel bijgedragen
tot het welzijn en het comfort van het varken
o.m. door een verbeterd klimaat en verbeterde
hygiëne.

Slechte voeding, niet vaccineren, onvol-
doende verwarming etc. worden qua welzijn
erger gevonden dan een beperkte ruimte voorde
varkens.

— Geen probleem wordt gevonden: castratie,
staarten couperen en tanden knippen.

Runderen

Ook ten aanzien van de rundveehouderij is
het merendeel van de geënqueteerden van me-
ning, dat er weinig welzijnsproblemen zijn.

Als probleem wordt genoemd: het onthoorn-
en zonder verdoving en het transport van run-
deren.

Over het algemeen bestond er onder de geënque-
teerden veel verschil van mening, hetgeen, vol-
gens Fox, samenhangt met het relatief nieuw
zijn van de welzijnsproblematiek. Veelal was
men de mening toegedaan dat de prod uktiviteit
en het welzijn van het dier positief gecorreleerd
zijn.

Fox concludeert dat op korte termijn geen grote
veranderingen ten gunste van het welzijn van de
dieren te verwachten zijn. Hij bepleit internati-
onale .samenwerking op het gebied van onder-
zoek.

De eerste taak voor dterenartsen en onderzoe-
kers zou moeten zijn het ontwikkelen van de
noodzakelijke methodieken om het welzijn van
de diverse diersoorten binnen de verschillende
huisvestingssystemen vast te stellen. Op grond
hiervan zouden dan richtlijnen kunnen worden
geformuleerd.

P. van Hoiiwelingen, Adjunct Inspecteur Vete-
rinaire Dienst en Veterinaire Volksgezondheid.

Euthanasie

Owens. Ch. E.. Davis. R.. and Huet Smith B.:
The Psychology of Euthanizing Animals: The
Emotional Components.
USAP. 2. 19-26,
(1981).

Het doden van ongewenste of overtollige dieren
lijkt een zuiver technische aangelegenheid. Er
zijn talloze discussies geweest over de meest
humane wijze, maar er is nog weinig nagedacht
over de problemen die er kunnen ontstaan bij
degenen, die dit doden moeten uitvoefen. Met
het toenemen van de bevolking neemt het aantal
gezelschapsdieren toe en daarmee het aantal
ongewenst geboren dieren alsmede die dieren
(meestal honden en katten) die men om allerlei
redenen niet meer wil houden.
Er ontstaat door het toenemend aanlal te doden
dieren een emotioneel conflict tussen degenen
die moeten doden en degenen die de dieren
aanbieden. Immers de aanbieders zijn ook ver-
antwoordelijk voor het probleem (dil conflict is
er ook al bij dierenarisen en asielbeheerders die
in dezelfde situatie geraken).
In Amerika is een onderzoek gedaan naar de
reacties van degenen die de dieren (moeten)
doden. Uil dit onderzoek bleek dal het moeien
doden van deze dieren zeer diep inwerkt op
degenen die de handeling moeten verrichten.
Eendeels ervaart men de verrichting als een
diensl aan de gemeenschap (ook aan hel dier
omdat door een grote ervaring het zo pijnloos
mogelijk gebeurt), anderzijds heerst de ge-
dachte dat men toch steeds iets verschrikkelijks
tnoel doen en ook door diezelfde gemeenschap
daarop aangekeken wordt. Er iseen duidelijke
behoefte om er met anderen over te praten en zich
le kunnen afreageren. Opmerkelijk is dc consta-
tering dat velen bewust proberen om met het le
doden dier geen binding tc krijgen.
Het is mijns inziens een belangrijk onderzoek
waarin wordt aangetoond dat hel publiek zich
onvoldoende realiseert wat het. behalve aan die-
ren. ook aan mensen aanricht als op een lucht-
hartige wijze dieren worden aangeschaft cn men
er zich op dezelfde wijze van ontdoet. Men
schuift de ellende door naar dierenartsen en
asielbeheerders. Ook hier blijft recht overeind
staan: Denk goed na \\ oor u een huisd ier neemt.

M. van Zuuren, Secretaris Nederlandse Vereni-
ging tol Bescherming van Dieren.

-ocr page 87-

BOEKBESPREKING

Veterinary Toxicology\' 2nd Edition

M. 1,. Clarke. 15. G. Harvey en [5. .1. Humprheys

(I ngegeven door Hailliere Tinda/I. London. 1981.
.<29 pg)

I^e eerste uitgave van dit boek. toen van de hand van
G. D. 1.ander, verseheen in 1912. In de afgelopen 70
jaar is het versehillende malen aangepast, het meest
ingrijpend in 1975. Dein 1981 verschenen editie bevat
een eerste herziene versie van de tekst uitdatjaar. Inhun
voorwoord schrijven de auteurs dat het hoek bedoeld
is als naslagwerk voor praktizerende dierenartsen, als
studieboek voor veterinaire studenten en als referen-
tiebron voor onderzoekers. Gezien de snelle ontwik-
kelingen op dit terrein waren de auteurs gedwongen
tot een beperkte en arbitraire selectie van de beschik-
bare literatuur.

In het eerste hoofdstuk (19 pg) wordt een korte alge-
mene beschrijving gegeven van het vakgebied waarbij
onder meer wordt ingegaan op: indeling, typen, wer-
kingsmechanismen en metabolisme van giftige verbin-
dingen als ook op de diagnosestelling en de behan-
deling van vergiftigingen bij huisdieren. De literatuur-
verwijzingen in dit hoofdstuk —endatgeldt ook voor
de andere hoofdstukken hebben voornamelijk be-
trekking op veterinaire bronnen maar zijn doorgaans
van oudere datum. Niet verwe/en wordt naar bekende
tijdschriften en standaardwerken op het gehied vande
to.xicologie. In hoofdstuk 2 (5.1 pg) wordt in alfabeti-
sche volgorde de mineralen en anorganische stoffen
behandeld, waarhij aandacht wordt geschonken aan
voorkomen, kinetiek. toxiciteit, symptomatologie,
postmortale verschijnselen, diagnose en behandeling
(soms uitvoerig soms ook erg summier). Per stof wor-
den steeds literatuurverwijzingen gegeven. In hoofd-
stuk .1 (5 pg) worden de vluchtige verbindingen behan-
deld. terwijl hoofdstuk 4 (.17 pg) gewijd is aan genees-
middelen.

Dit laatste hoofdstuk is jammer genoeg erg oneven-
wichtig. Zo is aan antibiotica 1 pg gewijd, waarbij
bijvoorbeeld geen melding wordt gemaakt van leef-
tijdverschillen en ongunstige interacties met anaesthe-
tica. Veel stoffen ontbreken ook waaronder polymy-
xinen en alle recent ontwikkelde antibiotica. Bij de
anthelmintica: wel 2 pg over tetrachloorkoolstof en 2
pg over lenothia/ine (beide verbindingen /ijn obso-
leet) maar niets over bijvoorbeeld leverbotanthelmin-
tica. De/e kritiek geldt ook voor alle andere genees-
middelcngroepcn.

Een verwijzing naar een goed boek over veterinaire
farmacologie of naar bijvoorbeeld Meyer\'s Side ef-
fects of drugs. Ed. M. N. G. Dukes. Exerpta Medica.
Amsterdam-Oxford. American Elsevier Publishing
Co. Inc.. New York, was bier /eker op /ijn plaats
geweest. Hoofdstuk 5 (.■)8 pg) handelt over pesticiden,
waarbij ook aandacht wordt geschonken aan de toxi-
citeit van de/c verbindingen voor vissen en bijen (met
2 aparte bijlagen op p. .105 en .106). Toch ontbreken
ook hier weer belangrijke stoffen (/oals pyrethrinen.
hcxachloorben/een. propoxur, cyhexatin). Hoofd-
stuk 6 ( 16 pg) gaat over de restgroep organische
verbindingen, terwijl in hoofdstuk 7 (70 pg) veel
ruimte is besteed aan gifplanten. Voor de botanisch
minder goed geschoolde collega is het ontbreken van
afbeeldingen in dit hoofdstuk wel een gemis. Hoofd-
stuk 8 (21 pg) over mycotoxinen is geheel herzien en
bevat vrij veel nuttige informatie (met ruim 5 pg litera-
tuurverwijzing).

De twee laatste en korte hoofdstukken gaan over
dierlijke giften (slangen, padden, spinnen en insecten:
.1 pg) doping (2\'/, pg) en radioactieve stoffen (6 pg).
Het boek wordt afgesloten met een algemene litera-
tuurlijst (appendix 1) en een bijdrage over carcinoge-
nesis (appendix V P/, pg met tabel relevante planten
en mycotoxinen).

Resnmerend: dit boek, voor/ien van een goed zaken-
register, is zijn prijs, mijns inziens, wel waard. Een
volledig naslagwerk is het natuurlijk niet; wel geeft het
in vele praktische gevallen voldoende informatie.

A. S. J. P. A. M. van Mien.

Diagnostic experimental des helminthoses
animales, Livre 1. Gènéralitès. Diagnostic
ante mortem

J. Euzéby

(Ed. \'/nforniaiion Techniques des Services Véiérin-
aires. Ministère d\'Agriculture. Paris. 1981. V. 249
hl:.. 46! fig.. prijs 180jr.. ■verlucht\'met 9 advertenties
variërend in grootte van ^1-4 pagina\'s

De titel van Euzéby\'s nieuwste boek duidt aan dat in
dit eerste deel in hoofd/aak de laboratorium diagnos-
tiek met betrekking tot worminfecties bij levende die-
ren aan de orde komt. De aan de laboratorium dia-
gnostiek voorafgaande \'Généralitè\'s omvatten ca 50
bladzijden (I) wormsystematiek en morfologie en ca 8
bladzijden algemene opmerkingen. (Deel 2 zal de post
mortem tnethoden en de imtnunologische technieken
behandelen.)

tiet werk is bedoeld voor praktizerende dierenartsen,
veterinaire studenten en hoofden van veterinaire, me-
dische, farmacologische laboratoria en/. Wanneer
men bedenkt dat de onderwerpen in hoofd/aak tech-
niek, resultaten en interpretatie van faeces- (urine-,
bloed-, enz.) onder/oek zijn. kan men /ich afvragen of
Eu/éby\'s werk voldoet aan de voorstelling die men
van een \'laboratorium diagnostiek\' vooral geschreven
voor dierenartsen en veterinaire studenten kan heb-
ben. Ik /ou veronderstellen dat de lezersen gebruikers
vooral gebaat /ouden zijn met een duidelijke beschrij-
ving van een beperkt aantal redelijk betrouwbare,
weinig apparatuur vergende technieken, een galerij
van goede afbeeldingen van alle eieren, larven enz. en
een uiteen/etting waarinde interpretatie vande uitsla-
gen besproken wordt of met andere woorden waarin
de betrekkelijkheid van het laboratorium onder/oek
benadrukt wordt.

Voldoet hel hier besproken boek aan mijn voorstel-
ling? In het geheel niet is wellicht wat overdreven
ge/egd. Maar de kritiek die men kan leveren is veel en
ernstig. Kortheidshalve daarom slechts enkele aante-
keningen.

-ocr page 88-

In plaats van de beschrijving van enkele goed uitvoer-
bare technieken voor bijv. faecesonderzock geeft de
auteur er tientallen. Niet alleen is het aantal niet be-
perkt, maar er is ook geen poging gedaan aan te geven
welke technieken voor meer infecties, bij verschil-
lende diersoorten, bruikbaar zijn. Eengrote overmaat
aan technische beschrijvingen dus.
De illustraties zijn over het algemeen slecht, heren der
vandaan gereproduceerd. Vaak zijn de afdrukken
slecht. Voorts is geen enkele poging gedaan foto\'s of
tekeningen van wormen of hun eieren op steeds de-
zelfde schaal af te beelden. Zelfs niet als zij op één
bladzijde staan. Men mag nog blij zijn dat in een deel
van de gevallen in de legenda de vergrotingsfactoren
vermeld staan.

Wat de interpretatie aangaat van de resultaten van
laboratorium diagnostisch werk moet mij van het hart
dat te weinig naar voren komt dat in allereerste in-
stantie het klinisch onderzoek van belang is en ten
tweede dat de waarde van het macroscopisch onder-
zoek van bijv. faeces op wormen of wormdelen sterk
onderschat wordt.

Gelukkig verwijst de auteur in de literatuurlijst naar
boekjes als van Sloss. \'Veterinary Clinical Parasito-
logy\' en van Thienpont en medewerkers, \'Diagnostic
des Verminoses par Examen coprogique\', van welk
laatste boekje ook een Nederlandstalige editie be-
staat,

J. Jansen.

Diseases of cattle in the tropics. Economic
and zoonotic relevance

M, Ristic en W, 1, M, Mcintyre
schappelijke onder/oeker. maar voor studenten, ook
post-academiaal. en dierenartsen die praktisch werk-
zaam zijn in de tropen, alsmede met diergeneeskun-
dige verwante beroepen op het gebied van veeteelt en
ziektebestrijding.

Het boek begint met een nuttig overzicht van de ver-
schillende typen en rassen van runderen in de tropen.
Na beschouwingen over de toekomst van de dierlijke
produkten in de tropen, de invloed van klimaat en
bedrijfsvoering op de produktie van rundvee, zoön-
osen waarbij het rund is betrokken en epidemiologi-
sche benaderingen van ziektebestrijding, volgt het
voornaamste deel van het boek. waarin belangrijke
infectieuze en parasitaire ziekten worden behandeld.
Hoewel uiteraard niet alle ziekten (konden) worden
behandeld, wordt ruime aandacht besteed aan vele
virale, bacteriële. rickettsiéle, en protozoaire ziekten.
Ook aandoeningen veroorzaakt door schimmels krij-
gen voldoende attentie, maar worminfecties worden
naar verhouding beslist onvoldoende behandeld, in
20 (op zichzelf goede) pagina\'s. Het probleem van
infestatie door teken (afgezien van de ziekten die door
teken worden overgebracht) is grotendeels verwaar-
loosd gebleven.

Tenslotte, na een overzicht over problemen van ziek-
tebestrijding in de tropen, volgt een lange, zeer nuttige
appendix waarin vergiftigingen door planten (niet
beperkt tot de tropen) systematisch worden behan-
deld. Uiteraard is de kwaliteit van de verschillende
hoofdstukken niet uniform, maar het geheel is toch
zodanig uitgevallen dat dit werk beslist in de handen
moet zijn van iedere dierenarts die in de tropen werkt,
of zich hierop voorbereidt. Toegevoegd dient te wor-
den, dat de forse.prijs studenten zeker niet zal aan-
moedigen om tot aanschaf over te gaan.

Ci. VUenherg.

(Uitgegeven door Martinns Niihojf PuhIishers. Den
Haag. Hoston. I.onden. onder redactie van M. Ristic
en IV. I. M. Mchttyre. I9HI. 662 pp. ISBN W-247-
2429-5. f295. (e.xcl. BTW))

Dit boek is het 6de volume van de serie\'Current topics
in veterinary medicine and animal science\', een serie
van. qua onderwerp, niet met elkaar samenhangende
delen.

In hun voorwoord geven de redakteuren de redenen
voor het uitgeven van dit boek aan. Meer dan een
derde van het aantal runderen bevindt zich in de
tropen, eh de grootste toename van de produktie van
veeteelt valt daar in de toekomst te verwachten, maar
ziekten zijn de voornaamste factor die dit beletnme-
ren. Het boek bestaat uit 42 hoofdstukken, gevolgd
door een appendix, geschreven door .15 auteurs uit X
verschillende landen. Hoewel de redakteuren het cen
echt internationaal werk vinden, mag worden opge-
merkt dat 19 van de auteurs, evenals één van dc
redakteuren, in de US A wonen, en 7 in Groot Brittan-
nië (waarvan 6 evenals de tweede redakteur in Schot-
land), Daarna volgt Kenya met 4 auteurs, Zuid-
Afrika, West Duitsland, India, Nederland en de EAO
in de Centraal Afrikaanse Republiek met ieder één
auteur. Dit neemt niel weg dat de op/et grotendeels is
bereikt, namelijk het bijeengaren van moderne funda-
mentele en praktische informatie over ziekten van
runderen in de tropen, niet bedoeld voor de weten-

-ocr page 89-

MEDEDELINGEN

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

Varkenspest in Nederland

Ook na de laatste in het Tijdschrifi voor Dierge-
neeskunde
gemelde uitbraak van varkenspest
(24 november), deed zich in Nederland weereen
achttal gevallen voor, allen in Noord-Brabant,
Op 30 november bleek een bedrijf met 417 mest-
varkens te Oostelbeers positief. Dit lag ± 10 km
buiten het ingesloten gebied. Uit het tracerings-
onderzoek bleek dat eind oktober biggen waren
ontvangen van een fokbedrijf te Best. Dit werd
op 2 decembereveneens positief bevonden. Hier
waren op dat moment 77 zeugen, 2 beren, 14
opfokzeugen en 272 biggen aanwezig, waarvan
in totaal 86 dieren ziekteverschijnselen vertoon-
den. Vermoedelijk was er hier sprake van een
buurtinfectie met de uitbraak op 22 september.
Dierenarts en varkenshouder zouden beide in
gebreke zijn gebleken.

Een ander contact van het betrokken fokbe-
drijf, namelijk een bedrijf le Oirschot met 769
mestvarkens was reeds de dag tevoren beves-
tigd.

Op 3 en 4 december werden de vier nog overge-
bleven contacten van de uitbraak te Best beves-
tigd als besmet, allen mestbedrijven die in okto-
ber en november biggen daarvan hadden
ontvangen. Een bedrijf le Son met 1255 mest-
varkens, een te Casteren (gemeente Hoogeloon)
met ± 600 mestvarkens, een te Reusel met
I 12
mestvarkens en een te Wintelrè (gemeente Ves-
sem) met 32 mestvarkens.
De laatste melding tot op heden had plaats op9
december, op een fokbedrijf te Hooge Mierde
inct 120 zeugen, 3 beren, 20 opfokzeugen. 379
biggen cn 16 mestvarkens. Het bedrijf - gele-
gen in het ingesloten gebied had ontheffing
ge\\ raagd om biggen af te voeren. Bij bezoek in
verband daarmee door de districtsinspectie van
de Veterinaire Dienst zag één koppel er ver-
dacht uit en werd na onderzoek ook
I.F.T.-
positief bevonden.

In alle gevallen zijn de gebruikelijke maatrege-
len genomen en het O.l.E. alsook de F.G.-
partners op de hoogte gebracht.

Hl SMETTELl.lKF i;)IERZIEKTEN
Dierziektenbulletin nr. 22 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m 30 november 1982 ver-
meldt het volgende aantal gevallen van aangifteplich-
tige besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 19 gevallen in 14 gemeenten.

Groningen
Eriesland
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Noord-Holland
Zuid-Holland

3 gevallen in 2 gemeenten
3 gevallen in 1 gemeente
5 gevallen in 3 gemeenten
2 gevallen

2 gevallen

3 gevallen
I geval

Varkenspest

Totaal 3 gevallen in 2 gemeenten in Noord-Brabant.
Schurft

Totaal I geval in I gemeente in Noord-Holland.
Miltvuur

Totaal I geval in I gemeente in Gelderland.
Vogelcholera

Totaal 3 gevallen in 3 gemeenten,

Cielderland I geval

Noord-Brabant I geval

l.imburg 1 geval

RUNDERPEST
(ihema

Een telex d.d. I december van de Veterinaire Dienst te
Accra maakte melding van een verdenking omtrent
een uitbraak van runderpest bij een geïsoleerde kudde
runderen te Tarkwa. 2° 20\' westerlengte, 5° 20\'
noorderbreedte.

Het aantal besmette dieren bedraagt 31. Vanuit de
rest van het land zijn géén meldingen gedaan. De
noodzakelijke bestrijdingsmaatregelen zijn genomen.
Naar de aard van de uitbraak wordt een onderzoek
ingesteld.

VARKENSPE.ST
West-Duitsland

Bij een telex van 6 december gafde Veterinaire Dienst
te Bonn kennis van een uitbraak van varkenspest drie
dagen tevoren in Noord Rijn-Westfalen in de gemeen-
te Drensteinfurt, arrondissement Warendorf, dis-
trict Munster, op een mestbedrijf met 27 varkens.
Alle op het bedrijf aanwezige varkens zijn afgemaakt.
De noodzakelijke veterinaire maatregelen zijn geno-
men. Men is niet tot enting overgegaan. Swill-
vervoedering ligt waarschijnlijk ten grondslag aan de
infectie.

-ocr page 90-

DOORLOPENDE AGENDA

1983

Januari:

I 1 Afd. Noord-Brabanl K.N.M.v.D. Werkvergade-

ring Schaap - (le/ondhcidsdiensl Bo.xtef

II Werkgroep l\'luinivee Noord Oost. Cie/.d. D.
Zwolle. Aanvang 14.00 uur.

27 Kring Dierenartsen (ielderse Vallei. Vergade-
ring.

27 Ver. van Directeuren \\an Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Jaar\\ergadering.

27 Afd. Noord-Brabant K.N.M.x.D. Algemene l.e-
denvergadering - Den Dungen.

Februari:

1 Groep Pluimveewetenschappen K.N.M.\\.D,
Wetenschappelijke vergadering (pag. 6.3).

3 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Kleine Huisdieren-Gezondheidsdienst Bo.v-
tel.

3 Afd. Gelderland K.N.M.v.D. Vergadering. "De
Waag\'. Doesburg.

5 WAA fweede Verkeersmedische Dag. RAl-
cursuscentrum. Amsterdam.

5 Fortbildung\'Klinik der FortpHan/ung des Hun-
des\' (A). Hannover.

9 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Jaarvergadering. Rest. Hoog Bra-
bant. Utrecht. Aanvang 20.00 uur.

10 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

12 Groep Veterinaire Homoeopathie. Svmposiiim
(pag. 75S).

17 19 Fagung über Physiologie und Pathologie
der Fortpllanzung der Haustiere (A). Miinchen.

19 Vortragsfolge \'Frakturheilung Iraktuibe-
handlung beim Kleintiei\' (A). München.

22 Afd. Zuid-Ilolland. Vergadering. Hotel Restau-
rant Belvédère. Schoonhoven, aanvang 20.30
uur.

22 23 Fortbildungsseminar Parasitologie l\'ara-
sitosen der Rinder (A). Hannover.

24 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. leden-
vergadering,

24 Afd, Noord-Brabant K N M.v.l). Werk\\eigadc-
ring Paard - Gezondheidsdienst Bo.xtcl,

25 11. Seminar \'Umwclthvgiene\' (A). Hannovei.

Maart:

3 4 Fachgruppe \'Geflügel\' der DVG. Fagung
über \'Krankheiten der Vögel\'. München (pag,
53).

4 5 Tagung über Pferdekrankheiten(im Rahmen
der Equitana 1983). Tierklinik in Hochmoor.

7 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

10 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Rund - (iezondheidsdienst Boxtel.

13 - 16 lith Symposium of the Furopean Associ-

ation of Aquatic Mammals. Rhenen (pag. 53).

14 19 International Course of Animal Clinical Im-
munology. École Nationale Vétérinaire d\'.MIorl,

17 Klinische Avond (pag. 712).

52

22 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Gez.d. \\. D.

/.wollc. Aanvang 14,00 uur,
24 Afd, Noord-Brabanl K.N M.v D. Werkvergade-
ring Varken ■ Gezondheidsdienst Boxtel.
24 Ver. \\an Directeuren van (iem. Slachthuizen cn

Vleesk. diensten, 1 eden\\ergadering,
28 Afd, Gelderland K,N,M.v.D, Vergadering.

April

8 10 Briti,sh Small Animal Veterinary Assoc, An-
nual Congress. l.ondon (pag. 680).

11 23 FIA-VVorkshop. Zeist (pag. 927),

12 Aid, Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Kleine Huisdieren - Gezondheidsdienst
Boxtel.

21 Kring Dierenarisen Gelderse Vallei. Vergade-
ring,

22 VV .AA I andaitsencongres. .laarbcutscongrcs-
cenlrum. l\'trecht.

23 24 Eachgruppe \'Kleintierkrankheiten\'. Regio-
nale .-XTbeitstagung Nord. Oldenburg (pag. 53),

22- 24 Voorjaarsdagen 1983. Groep Geneeskunde
\\an het Kl. Huisdier. Amsterdam.

26 Afd. Noord-Brabant K.N.M v.D. Werkvergade-
ring Vlecskalvercn - Gezondheidsdienst Boxtel.

28 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

Mei:

3 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Gez.d. v. D,
Zwolle. Aanvang 14.00 uur.

9 - 13 International Conference on Impact ol Dis-

eases on Livestock Production in the I topics.
Floridi/Tpag. 766).

18 A.C.N\'.-Coturolc. Studiedag. Biddinghuizen.

19 Ver, van Dircclciiien van (iem. Slachthuizen en
Vleesk, diensten, 1 edenveigadcring,

26 Kring Keuringsdierenartsen Nooid-Hollaml cn
lltrccht. Vergadering.

an het Kleine Huisdier
L-rgadering. Aanvang 15.30

Juni:

9 Groep Geneesk
K N.M v D, I ed

uui.

9 Klinische Avond (pag. 712),
II) 11 .lahresversammlung der Schweiz Verein
gung lïlr Kleintiermedizin. 1 uzern (pag. 671),

Augustus:

2 4 International Symposium on Laboratory

,\'\\nimal Science. Vancouver (pag, 766),
14 19 5, Weltkongress über I ierproduktion.
Tokio.

21 27 Wil Veterinair Wereldcongres. Penh. Au-
slialfc (pag. 964 en 1248 (1981) 49. 601 cn 824
(1982) en pag. 53).

Tijdschr. Dicracncc.sls.. dcc! tOH. iijl I IVH.i

September;

8 Kring Keuringsdierenartsen Noord-llolland en
Utrecht. Vergadering.

-ocr page 91-

IS (irocp N\'olksgc/onclhcid K.N.M.v.D, leden-
vergadering.

17 (Irocp (ieneesk. van hct Kleine Huisdier
K.N.M.\\.D. Najaarsdag.

N(>\\eniber:

10 Vcr. van Directeuren van Gem. Slachthui/en en
VIccsk. diensten, l.cdcnxergadering.

24 Kring Keuringsdierenarisen Noord-Holland cn
I\'trccht. Vergadering.

Decent ber:

l,"! (iroep Volksgezondheid K,N.M.v.[^. Leden-
vergadering.

1<)S4

Minncs(Ua. .X. International Congress Reproduction

and .AL

I inland. 17c Wereld Pluimvee Congres.

September:

17 21 l.\'ïth Internatirmal Congress on Diseases ol
Cattle, South .Alrica I pag. 671 cn 9.^*)).

BERICHT

Centraal Dierenartsen
Laboratorium

Het bestuur van de Stichting Centraal [)ieren-
artsen Laboratorium heelt besUuen dc Stich-
ting op tc heffen.

Redenen hiertoe zijn de door de fusie tussen dc
Cic/ondheidsdienst I trecht cn de Gezond-
heidsdienst West Nederland noodzakelijke her-
bezinning over het onderbrengen van het onder-
zoekpakket en de veranderingen in de aan-
vragen voor onderzoek.

Het bestuur is er bovendien van overtuigd dat
de door haar aangeboden onderzciekmogelijk-
lieden opeen even goede wijze kunnen worden
verricht door de regionale Gezondheidsdien-
sten.

(Gcziimlheicls(lien\\i vixtr Dieren in L ireeht)

CONGRESSEN

Krankheiten der Vögel
München, 3-4 März 1983

fJie Fachgruppe •Geflügel\' der DVG in Verbindung
mil dem Institut für Geflügelkrankheiten der Ludwig-
Maximilians-Lmiversität München beabsichtigt am
und 4. März 19X3 eine fagung über\'Krankheiten
der Vögel\' mit dem Schwerpunkt
Tauben durchzu-
führen.

11th Symposium of the European
Association of Aquatic Mammals

Rhenen 13-16 March 1983

Call for papers

Ihe European Associalon of Aquatic Mammals is
arranging its Eleventh Symposium at Rhenen in the
Netherlands, fhe meeting will be held at the Ouwe-
hand Zoo from Sunday 1.1 March lo Wednesday 16
March I9«-1 in cooperation with the Ouwehand Zoo
and Dolfirhena,

Ihe Symposium will concern itself with topics in
aquatic mammals like catching, transport, hus-
bandry. medical care, conservation, training and ori-
ginal investigations. The programme will include
theoretical and practical aspects, informal round
lahle discussions, excursions ans social meetings.
Ihc President Eleci is responsible for arranging the
scientific programme of this meeting. Anyone who
would like to present a paper, please contact him. \'1 he
authors arc requested lo submit the title and
an ab-
snaei
of suggested papers before 1st February 198.1.
to: A. W. \\an Eoreest. D.V.M.
\\an Lcnncpweg 7

6S62 HK Oosterbcck. tel.: IIK.S-.TVI?.^)
the Nclherlands.

Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\':
Regionale Arbeitstagung Nord

23. und 24. Apni 1983 in Oldenburg

Vorgesehene Themen:

Der junge Hund, die junge Katze ausgewählte
häufige Erkrankungen.

Der alle Hund, die alte Katze ausgewählte ver-
mehrt auftretende Erkrankungen.
Vorgesehen sind mehrere Seminare u.a. ein Helferin-
nen-Seminar.

Organisation durch und anfragen an: Kleintierklinik
Oldenburg. Dr K -P. Vick. Damm 10. 2900 Olden-
burg: Lei. 0441 16222.

liiihebr. Diergeneesl,.. cieei lOH. aß. I I9H3

53

-ocr page 92-

In memoriam

Dr. L. HOEDEMAKER

Op 9 augustus 1982 vond te \'s-Gravenhage in
besloten kring de erematie plaats van de op 5
augustus 1982 op 74-iarige leeftijd overleden dr.
l.aurens Hoedemaker.

Geboren en getogen in Bergsehenhoek, bezocht
Laurens vanaf 1921 de HBS te Rotterdatn. waar de
oudste van ondergetekenden met hem in dezelfde
betrekkelijk kleine klas zat. Noch gedurende de
HBS-iijd. noch tijdens de studie in Utrecht, waar
zij elkaar in 1926 weer tegenkwamen, hadden zij
echter intensief contact. Dit ontstond wel toen ze
in de jaren zestig elkaar weer trojfen in het bestuur
van het CDl.

Afgestudeerd in 1932 en direct tw zijn protnotie in
1933 gehouwd met de gezellin sinds zijn jeugdjaren.
Jans Dijkman, nam Hoedemaker in datzelfde jaar
een praktijk over op het voormalige cilatul
Vieringen. De verwachting, dat in de jonge
Wieringermeerpolder een drukke dieretiartspraktijk
zou kunnen ontstaan, werd in de crisistijd niet
bewaarheid, zodat Hoedemaker alle aandacht kim
besteden aan de verdere omwikkeling van zijn
vakkennis, wat hij met toewijding deed.

Hij spande zich in voor de toen nog vrijwillige
t.b.c.-bestrijding onder het rundvee en werd

iraktijk in Nunspeet
daar belast met de
ze tak van het veterii
cent kreeg

ringsdienst

eerde, dat hij
wijdde en

litsteketulc

nende

de

ving

ofd van de vleeskeuringsdienst Den

waarnemend h
Heide.

Toen hij in 1939 een /
overnam, werd hij ook
vleeskeuring, terwijl deze tak va
werk in zijn hatulen nog meer a
zijn benoeming tot directeur van het slachtht
Harderwijk, tevens hoofd van de k
hrmelo.

Zijn grote liefde voor al wat leeft implic
zich met hart en ziel aan zijn patiënti
mede dank zij organisatietalent en
doorzettingsvermogen bouwde hij eet
reputatie op.

Hij zette zich in voor de op gang ko
georgani.teerde dierziektenhestrijding. ondank
belemmerende effecten van de gewetensbezwc
waarmede tal van boeren op de Noord-1 \'eiuw
katnpen hebben. Juist zijn eigen levensbeschc

hij was bijv. mede-oprichter van de Hervormd
Evangelisatie te Harderwijk zal Hoedemaker
geholpen hebben deze probletnen op hun juiste
betekenis te waarderen.
Bij zijn benoeming tot Inspecteur
Veeartsenijkundige Dienst in 1953 kreeg
Hoedemaker .speciaal tot taak de begeleiding vat
de georganiseerde dierziektenhestrijding in het
raam van de Gezondheidscommissie voor Diercr
van het Landbouwschap de

bedrijjsorganisatorischc top van de Nederlandse
landbouw ais overkoepeling van de Provinciale
Gczondheiihdiensten voor Dieren. Een functie die
zowel tact als vakkennis vereiste. In deze positie
gaf hij de stoot er toe dat de toenmalige Directeur
I eeari.senijkundige Dienst; Hoojdinspecteur
\\ olksgezondheid besloot tot de jaarlijkse
organisatie van een \'veterinaire dag\'. Dank zij de
actualiteit van door deslj undige inleiders
behandelde onderwerpen trok deze tal van jaren
grote belangstelling.

lemaker de
het tiieuwe
. ontstaan do
itnichting te
tijkundig
isterdam.
aarbij een
as mede het
geven bij het

dd,
teur va,
Institui.

Ho

Op I oktober I9f>tl aanvaai
junctie van .Algemeen Dire,
Centraal Diergetweskundig
samenvoeging van dc Rijkssert,
Rotterdam en het Staat Veeart
Onderzoekings Instituut te Am
Doel van deze reorganisatie
stichtingsvorm was gekozen
hedrijjslevcn meer inspraak
latulbouwkumlig imderzoek. Hocdemakcr\'s
ervaring, onder meer die opgedaan in zijn vo
werkkring, maakte hem de aangewezen man
deze nieuwe post.

Zijn opdracht was de integratie tot stand te
brengen tussen deze twee wat verschillend ge
veterinaire onderzoekapparaten van het .Min.
van Landbouw. Deze junctie stelde (opnieuw
eisen aan inzicht, tact.
incasseringsvermogen,
talloze verwikkelingen

chic

ster
)lu.

•asthoudendheid en
owel in verband met de
ond concentratie cn
iver steeds meer
-rspreid rakende CDI-
in de gecompliceerde structu
\' persoonlijke verhoudingen
atiek. Regelmatig moesten
nomen w aarvoor nicl alle

imicn opbrengen. Het
■erw egingen. en iedere
nstituut.sbelang. de di.

"X
wist
.slag

nieuwbiniw van de
vestigingsplaatsen v
onderdelen als met.
onvermijdelijke, aai
verbonden, probiety
be.slmien w orden gi
betrokketwn begrip k
echter om zakelijke o
dat alleen die. en het
gaven.

-ocr page 93-

Alii/d sKiiul hij op Je hres voctr Je ontwikkeling
van Je CDI-institiiten als wetenschappelijke
onJerzoeksinstellingen en ter hevorjering van Je
tweeJe-lijns-JiergeneeskunJe\' aan Je
GezonJheiJsJiensten voor Dieren. Jie ten behoeve
van Je praktici en Jus eveneens Je veehouJerij
over Joehnatig uitgeruste streekiaboratoria JienJen
te beschikken.

De Algemene Directie werd in Den Haag
.gevestigj. Dit was het centrale punt. langdurige
vergaJeringen werjen nogal eens onJerbroken met
een lunch hij de Algemeen Directeitr thuis, een
persoonlijke \'touch\' die op prijs gesteld werd.
L iteindehjk werd de mogelijkheid tot effectieve
samenwerking sterk bepaald door de lokatie. .Mede
daardoor vormde de ontwikkeling van
nieuwbouwplannen van meet af aan een belangrijk
onderdeel van zijn taak.

In het volle Nederland bleek het vinden van een
geschikte bouwplaats, die aan vele uiteenlopende
eisen moest voldoen, geen eenvoudige zaak.
Tenslotte viel de keus op Oost-Flevoland. Het is
Hoedemaker\'s verdienste dat hij de mogelijkheden
die deze keus bood. op hun juiste waarde heeft
geschat.

Gezien ile toch wel verschillende eisen die het
onderzoek stelde werden twee plannen ontwikkeld.
De bouw van het onderdeel gericht op het werk
met zeer besmettelijke virus.ten kreeg voorrang,
mede onder invloed van de ontwikkeling van de
dierziekte-situatie in de zestiger jaren. In I97J werd
deze vestiging Virologie feestelijk geopend. T.cn
waardig hoogtepunt tegen het eind van een
intlrukwekkende carrière.

Kon de benoeming tot O.O.N. in 1972 reeds
worden beschouwd als erkenning van zijn
verdiensten, de algemene waardering die hij door
zijn werk en als mens had verworven kwam op
sprekende wijze naar voren bij de afscheidsreceptie
in Lelystad tn f973. ter gelegenheid van zijn
pensionering. De belangstelling was groot. De
keuze van Lelystad voor dit afscheid was
symbolisch voor de tnan: vooruitzien naar de
toekomst.

Nadien zijn hem Jus nog een aantal jaren van
welverdiende rust geschonken, waarin hij alle
aandacht, behalve aan gezin kinderen en de
groeiende .schaar kleinkinderen en vrienden, ook
aan zijn liejhebberljen kon geven, met name filmen
en fotografie, fn de portretfotografie bracht hij het
tot welhaast professionele bekwaamheid.
Het behoeft geen betoog dat zijn verscheiden een
groot verlies betekent voor familie en vrienden en
wel zeer in het bijzonder voor zijn vrouw,
waarmede hij van Jongsafaan Hef en leed heeft
gedeeld, hetgeen zich tot een kostbare
\'iweezaantheid\' had ontwikkeld.
Mogen zij en haar kinderen en kleinkinderen troost
en steun vinden in haar geloofsovertuiging en
daaraan ook kracht ontlenen om in de geest van
l.aurens haar taak in dit leven voort te zetten.

J. MOL

J. G. VAN BEKKUM

-ocr page 94-

üeterinair

\'What\'s in a name? That which we call a rose By any other name would
smell as sweet\' (Shakespeare)

Kolterdain. 26 Oct. 1922.
Door het Hooldbestuur /ijn navolgende stukken verzonden. Utrecht

Aan Zijne lï.xeeiieniie den Minister van Binnenlandsehe Zaken le \'s Gravenhage.

Het Hoofdbestuur der Maatschappij voor Diergeneeskunde verzoekt Uwe Excellentie
beleefd, nu eene wijziging van de Wet op het Veeartsenijkundig Hooger Onderwijs in voor-
bereiding is. Uwe bemiddeling en Uwen steun wel te willen verleenen. dat. tegelijk met de
voorgestelde wijzigingen de benaming ,,Veeartsenijkundig" en ,,Veearts" in de Wet worden
veranderd in „Diergeneeskundig" en ,,Dierenarts".

In het rapport over het Ontwerp van Wet tot regeling van het Landbouw-en het Veeartse-
nijkundig Hooger Onderwijs, door on/e Maatschappij uitgebracht in April 1914 en aan de
toenmalige Ministers van Landbouw. Nijverheid en Handel en Binnenlandsche Zaken
aangeboden, met begeleidend schrijven No, 85 resp. 86, is de naamsverandering voorgesteld
geworden en zijn daarvoor navolgende motieven aangevoerd;

1°. Een onderwijsinrichting waar ..artsen" worden gevormd is een ..geneeskundige"
en geen „artsenijkundige" school. De artsenijkunde vormt slechts een betrekkelijk
klein onderdeel der geneeskunde. Wij beoefenen derhalve ..geneeskunde" en niel
slechts ,,artsenijkunde". Letterlijk opgevat zou een veeartsenijkundige iemand
kunnen zijn niet in staal lege artis een ziek dier te onderzoeken en een diagnose te
stellen, iemand wien de chirurgie vreemd is en die geen begrip heelt van serum-
behandeling.

Onze bemoeiingen gelden meerdere dieren dan die welke onder het begrip ..vee"
vallen; deervaringen van den allerlaatsten tijd brengen dit overtuigend naar voren;
men denke hierbij aan den succesvollen strijd tegen moorddadige besmettelijke
ziekten onder eenden en kippen.

3°. Nog steeds zijn in ons land empiristen die rechtsbevoegd den titel,,veearts" dragen;
ook worden veeverloskundigen veelal met dien naam genoemd.

De Minister Posiiit m-\\ heeft de door de Maatschappij voorgestelde naamswijzigingen _
overgenomen, na het oordeel te hebben gevraagd vande hoogleraaren Vi:KD
.a,Mte Leiden. Ti.
WiNki-.i. te Amsterdam. Ki.t iJviiR te Groningen en Mri.i.HK le Utrecht.

Op advies van de rapporteurs ProL Ei-.ki)mans en Dl-: Bkai ioki heefl de Tweede Kamer
deze naamsveranderingen echter niet aangenomen. Prof. Ekhd.m a.ss meende dat de woorden
..diergeneeskunde" en ,,dierenaris" onder duitschen invloed zouden zijn ontslaan, lerwijl de
Heer Dt B
hai ioki van oordeel was. dat de nieuwe benamingen geen ingang zouden \\ inden;

Hiertegen kan in het midden worden gebracht:

r. dat, volgens ProL ri WtsKtr, de woorden ,,diergeneeskunde" en ,,dierenarls"
zuiver Nederlandsche zijn en wanneer in de richting, door Prof.
Ei kd.m vss aange-
geven. aanmerkingen gemaakt zouden moeten worden, deze veeleer het woord
,,Veeartsenijkunde" en zijne afleidingen zouden moeten gelden.

2". dat de Heer i>i: Bi.ai ioki zich heelt vergist. Statuten, wettelijk goedgekeurd, ver-
melden de benamingen:
Maalselwppij voor Dierf;eneeskiinde. Tijdsehrifi vixn-
Uiergeneeskiinde. Miiiiair Diergeneeskundige \\ ereenigmg. Sederiundseh hidisehe
Vereeniging voor Diergeneeskunde en Dierenieeii. Sederlaiulsch hidiseh Tiid-
schri/i voor Diergeneeskunde.

De naam „dierenarts" heelt óók onder de ouderen veel bijval gevonden, slechts bij uit-
zondering is de titel ..veearts" door allen die na 1914 hunne studiën hebben voltooid,
behouden.

Het Hoofdbestuur wenscht, nu de gelegenheid zich voordoet, nogmaals een poging te
doen de op goede gronden gewenschte wijzigingen lot stand te doen komen en hoopl, dat
Uwe Excellentie zich met de zienswijze van het Hoofdbestuur zal kunnen vereenigen.

Hel Hoofdbestuur:
w.g. .1 .1. L DHONDI. Voorzitter.

Ti/dsehr. Diergeneesk.. 49, 797-798. (1922). w.g. H. A. VLKMEUI.EN. Secretaris.

56 KOMNKI.i,iKi: Ni;i)i:Ri.ANnsi; maa i sc hai\'I\'i.i vook 1)ii:r(iim i sktiNDi;

-ocr page 95-

XXII World

Veterinary

Congress

August 21-27, 1983 Perth, Australia

In het Tijdschrifi voor Diergeneeskunde van
1 november j.1. is mededeling gedaan over de
hoogte van de congres-bijdrage voor het
XXll World Veterinary Congress, dat van
21-27 augustus 1983 in Perth (Australië)
wordt gehouden, waarbij tevens een
enquêteformulier was gevoegd.
Uit de enquête is gebleken dat de
belangstelling vooral uitging naar een tour
naar Australië en Nieuw-Zeeland,
na het
congres.

Zoals gebruikelijk is ten behoeve van de
deelname aan dit congres, het secretariaat
benaderd door diverse reisorganisaties met
betrekking tot een gezamenlijke reis. Het
Nationale Comité van de World Veterinary
Association heeft de offerte van Wagon-lits
Reizen \'Special Traffic\' als de meest
aantrekkelijke gekozen.
De offerte omvat de volgende drie
mogelijkheden:

A. Congresreis Perth (beperkt tot deelname
aan het congres)

19-28 augustus 1983, vanaf/ 3.430,— per
persoon (afhankelijk van de
hotelaccommodatie)

Inbegrepen

Vliegreis Amsterdam-Perth v.v. per
lijndienst
— 7 nachten hotelaccommodatie
transfer luchthaven - hotel v.v.

C. Postcongrestour Nieuw-Zeeland

27 augustus-11 september 1983
Gebaseerd op eerste klasse hotels op half
pension met bezoek aan Auckland, Rotorua,
Wangaui, Wellington, Dunedin, Queenstown.
Christchurch en Sidney.
Reissom (aanvullend op de reissom. genoemd
onder A) ƒ3.075,— per persoon, geen
minimum deelname.
Indien blijkt dat er toch nog voldoende
belangstelling bestaat voor een reis naar
Indonesië, kan er nog een derde reis
samengesteld worden.

Indien u na het congres uw verblijf op eigen
gelegenheid wilt verlengen, is er geen
vluchttoeslag verschuldigd als u per Qantas
van Perth naar Amsterdam terugvliegt.
Indien u echter van Sydney of Melbourne
terugvliegt, is er een vluchttoeslag
verschuldigd van ƒ 80,—.
Indien u dat wenst kan Wagon-lits Reizen
\'Special Traffic\' de registratiekosten voor u
overmaken aan het congrescomité in Perth.
De aanmeldingen worden gegarandeerd tot
15 februari a.s, daarna alleen op aanvraag. In
verband hiermee wordt u verzocht u zo
spoedig mogelijk aan te melden.
Het uitgebreide programma, inclusief
aanmeldings- en registratieformulieren, zijn
verkrijgbaar op het bureau van de
Maatschappij (tel. 030-51011 I, mej. M.
Teurlings), waar uiteraard te allen tijde
aanvullende informatie verkregen kan
worden.

B. Postcongrestour Australië

27 Augustus - 9 september 1983
Gebaseerd op eerste klasse hotels met
volledige verzorging met bezoek aan
Adelaide, Barossa Valley, Melbourne. Snowy
Mountains, Canberra en Sydney.
Reissom (aanvullend op de reissom. genoemd
onder A) / 3.980, pcr persoon bij minimaal
15 tezamen reizende personen.
Reissom (aanvullend op de reissom genoemd
onder A) / 3.670.-- per persoon bij minimaal
20 tezamen reizende personen.

-ocr page 96- -ocr page 97- -ocr page 98- -ocr page 99-

Jaarcongres 1983

7-8 oktober 1983

Onder hovensiaund vignet ontworpen door mevrouw
Marieke Eggink te l.u Serena (Chili) hopen wij in het
komende jaar mededelingen te verstrekken over het
jaarcongres I9S3. dat zal plaatsvinden op 7 en 8 oktoher
in \'De Harmonie\' te Leeuwarden.

Het thema is nog niet definitief vastgesteld, zodat wij hierop
nog niet zullen vooruitlopen.

De connnissie voor de organisatie van het jaarcongres is
inmiddels uitgebreid met collega dr. G. D. van der Werff.
H \'ij hopen dat u genoenide datum reserveert voor een
bezoek aan Leeuwarden, zodat wij op het komende
jaarcongres veel collega\'s met hun dames in Friesland welkom
mogen helen.

!.. van der Sluis.
voor/itter jaarcongrescommissie 1983.

Het congres dat komt...

-ocr page 100-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijice Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Boonen. I.. C. M.: 19X1; .S987 NC Helden. Roggelseueg 89.
Hogendoorn. M, 1\'.; 1982: .1216 AP Ahhenhroek. Oudelandsedijk 9.
Sprang. A. P. \\an; 1982; 3512 LS Utrecht. Nieuwe Gracht 30..
Zwart, F. A. .1.; 19X2; X926 KX I.eeuwarden. Kippenburg 4.

Als lid \\an de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuur aangenomen:

Mour, Me\\r, A, Ci, R,: I97X; 2000 Antwerpen (België), Van den Nestlci 9,
Rasker-Hoekstein, Mevr, S. .1. M.; 1982; 3531 PS Utrecht. Hallstraat 7.
Vellema. P.; 1980:9171 LH Blya. Klaphornewei 16

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

Me\\r. L. M. van Beijnum, Van Tctslaan 7, 3707 VA Zeist.

Mevr. ,1, H. G. den Daas, De Roswaard 4, 66X6 MN Doornenburg,

Mevr. M. Frank, Tolsteegplantsocn 43 111, 3523 AN Utrecht,

,1, R. .lansen, Hopakker 234, 3514 BZ Utrecht,

H. L. B. M. Klaasen. Gocthclaan 65, 3533 VR Utrecht,

Mevr, G. W. Smeenk. Van l.ieflandlaan 102, 3571 AG Utrecht,

Mevr. 1. M. A. Starcke. Hopakker 234. 3514 BZ Utrecht.

Ih. A. M. Steegh. Krijtstraat I 1. 3572 11, Utrecht.

Mevr. P. H. M. Ihywissen. l.B.B.-laan 109. 35X2 XM Utrecht.

C. P. limrners. Duifstraat 34. 3514 FR Utrecht.

Jubilea

L. C. G. Sala te Venray

L. M. ,1. Flamand te Maastricht

F. M. \\ iguurs te Cuyk

.Adreswij/igingen. en/.:

IH6 *Aar!s. A. C. /.. M.: 19X2: (.il/c: tel. (01615)
1253 (privé). (076) 13504X (prakt.); p.. ass. bij .1.
.1. G. M. Oomen.
190 liauiiHins. Mevr. dr. I .. 1972: U-I9K2: Utrcchl;

lel. (030) 714539 (privé). 5326X8 (bur ); i. dier- 32/
proeven,

/96 Htigucri.s. A. /. ./.. 1980: 5707 R 1 Helmond. -W
Chr, Iluvgcnslaan 10: tel. (04920) 23882; p.

196 »Boonen. I,. C. M.:1981: 59X7 NC Helden.

Roggclscwcg X9: tel. (04760) 1271 (pnvc). 2.149
(prakt.): p.. ass. bij .1. \\an Bers. H. .1. 1 . Boonen.
M. H. C. C. Mccns. W. Oldenburgcr cn G. A. 2.L\'
M. Wieland.

197 Him h. H. II1973: Staphorst: p . geass. mcl 11.
Dijksira, M, O, Molenaar en L, P. Reudink
(assoc. mcl H. Zantinge beëindigd).

208 nuk.sira. l 1952: l.lhorsl (Ov.): p.. geass. mcl 744
11. W . Bosch. M.O. Molenaaren 1 . P. Reudink
(assoc. met 11, Zantinge beëindigd). 24H

216 heringa. R » .: 19X0:3931 l.G Woudenberg. G.

Doulaan 1: p.. ass. bij 1. Nauta.
216 Fis.seher. R. /.. 1980: 2111 BV Ardenhoui, Dc
Waal Malcfijtlaan4;tel.(023)24029l;p.. H-D..
kl. huisd.

(onbekend) 55 jaar op 19 januari 1983
(afwc/ig) 60 jaar op 20 januari 19X3
(afwc/igl 40 jaar op 22 januari 19X3

*//()()/■, H. 1. ./.. 19X1; 5501 EX Veldhoven. Dc
Bussels 4X; wnd. d.

Hour. Mevr. A. (,. R.: 1978; 2000 Antwerpen
I België). Van Nestlci 9; wnd. d. (toevoegen als
lull.

*(,eurrs. I\'. (,. / .. 1 97X; 59 1 2 CA Vcnio. Sinsel-

vcldMiaat 37: lel. (077) 41643: p.

Grool. (,. ./. de: 1971; 575 1 K B Deurnc. Dcrpse-

straat 33: lel. (04930) 15032 (privé). 122.10

(prakt.).

Grool. l\'rof, dr. Th.: 1937: U-1942: Doorn; tel.
(03430) 11555,

Hilhink. / . (E.. 1974; Ashburton (New Zea-
land). Riverside. RD 7; d.
\'Hogendoorn. M. P.: 1982: 1216 AP Ahhen-
hroek. Oudelandsedijk 9: tel. (0IXX7) 2244:
wnd. d.

Klaassen. ( . II. I.: 1976: Warmond; tel. (071)
217076 (privé). (079) 41 1121 (bur.).
Koopman. C. (,. M.: 1979: 622X CT Maas-
tricht. Rcijckcnborg 1 I: tel. (043) 610247; wnd.
d.

Mar uns. M. R. \'ih. M.: 19X0: 5212 NB \'s-
Hcrtogcnbosch. Van Norcmborghstraai 75; tel.
(073) 138X05: d.

-ocr page 101-

Mcnsink. Mevr. ./. M. ( . //.. I9S2; Hanjiil
((iambia). p a .") Marina l\'arade; d.

264 McIciHitir. M. ().: 1969: Siaphorsl: p.. geass.
met II. W . Bosch. 1\'. Dijkstra en L. I\'. Reudink
(assoc. met H Zantinge beëindigd).
*\\fiili/cr. J. ./.. 197«; 6S28 GN Arnhem, l\'rins
Hendrikstraat 21: tel. (085) 4.12127, 616.1.5.1:
wnd. d.

27} Oudc IleiiKc/. \\lfvr. (,. A. H. 1974: Am-
sterdam: p., geass. met R, .1. M. \\. d. Waarden,

2^4 l\'cficr.y C: 1971: Bleisuiik: tel, (079) .114970
(pri\\é). 41 1121 (bur ): dir, Smith Klinc,

277 •/\'(«\'/, ,l/cir, C.. 1982: 7771 EN Hardenberg,
l\'lutolaan 7: tel. (052.12) 61011: p.. kl. huisd.

2^9 Raskcr-Hofksicin. Mi-vr. .S, ./. M.: 1982: .15.11
PS l \'trecht. Balistraat 7: tel. (010) 945881 : w nd.
d, (toe\\oegen als lid),

2H(I RciuHnk. !.. P.: 1964: Staphorst: p., geass, met
H, W, Bosch. U. Dijkstra cn M. O. Molenaar
(assoc, met H. Zantinge beëindigd).

2H2 Rtiniijn. H . (,.: 1979: Ommen: p.. geass. met .-X.
G. .1. Ruijs.

2HJ Ruijs. .4. (i. J.: 1956: Ommen: p..geass. met W.
G. Romijn.

2S4/.126 Sihujicnaur. II..- 1978: Maputo ( Moçambi-
que), p a Ned. Ambassade: d.

2X5 Sthu\'Vfin. Mcvr. P H. P.. van: 1975: 1769 DH
Soesterberg. Kampweg 50: tel. (0.1461) 2467:
p..
H-D.

2X5 Schill. ./. P. M.: 1980: 1271 MC 11 ui/cn ( N. H.),
Delta 156: tel. (02152) 51826 (pri\\é). (0215.1)
10100. (02152) 50260 (prakt.): p.. ass. bij G, .1. .1,
Snelder,

29.1 \'Sprang. .1. P. van: 1982: .1512 ES Utrecht: tel.
(010) 111547 (pri\\é). 715544 (bur.): wct.
medeu, R U, (E,d,D,. \\kgr, \\\'.v.D.O.),

.Ifl.l Ic/icnia. P.: 1980: 9171 I H Bl\\a. Klaphorne-
wei 16: tel. (05197) 2101(pri\\é). (058) 121741
(bur ): d, G,\\,D, Noord-Nederland (toc\\ocgcn
:ds lid),

Mh Wuariicn. R- J. ,1/, vander: 1979: Amsterdam:
p.. geass. met me\\r. (i, H, M, Oude Hengel.

MX /aniingc. //.. 1947: Rouxeen: tel. (05226) 519:
r.d. (assoc. met H. W Bosch. ( Diikstra. M. O,
Molenaar en E. P. Reudink beëindigd).

MX /idnmns. \\lcvr. ,/, A : 1980: 4411 AH Kr:ibbcn-
di|k, Noordwcg 19A: tel, (01 114) 2140: p.

.il9 /Avan. 7\', /, van der: 1971: 1911 ,ID Rhenen.
Herenstraat I 11: tel. (08176) 2791 (privé), 5078
(prakt.): p.

.119 */Avari. / . .1. /. 1982: l.eeuwarden: tel. (058)
672019 (privé). 12.1891 (prakt.):
César en H. E. Wieringa.

p.. ass. bij E.

Groep Pluimveewetenschappen

Wetenschappelijke vergadering

Op dinsdag 1 februari 198.3 zal een
wetenschappelijke vergadering plaatsvinden
\\an de Groep Pluimveewetenschappen met
als thema \'Pluimvee-entstoffen".
De facetten Ontwikkeling, Produktie en
Controle zullen belicht worden.
Na afloop vindt een forumdicussie plaats.
Plaats: I.A.C.. Lawickse Allee 11.
Wageningen.
Aanvang: 13.30 uur.

LIJST VAN ADVERTEERDERS

AAcofarma

Aesculaap

A.U.V.

Bayer Nederland

Beecham Veterinaire Produkten

Ciba-Geigy/Vetin Nederland

Crediet- en Effectenbank

Dopharma

Dupfiar Nederland

Gullimex

Hoechst Pharma Veterinair

J. 0. Koning Assurantiën

Lobica

Movir DTO

Mycofarm

Pfizer

Praktijkadviesbureau F. Dix
Rhône Poulenc Nederland
Veterinair Gentrum te Someren
Voorlichtingsbureau voor Artsen

TER OVERNAME GEVRAAGD
GEMENGDE PRAKTIJK

Door jonge gehuwde dierenarts met ruime ervaring. Het liefst voor 1 januari
1984. Brieven onder nummer 2/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskuntde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 102-

Jubilea 1983

Naam

plaats

datum

wel niet

aanwezig

25 jaar (1958)

Mevr. I. Ooms-Siebenga

Oostburg

6- 2-58

niet

E. T. B. Dinkla

Haren

8- 2-58

niet

P. L. van Paassen

Schalkwijk

20- 2-58

wel

F. M. van der Toi

Doetinchem

26- 2-58

niet

J. R. S. Vermeulen

Woerden

27- 2-58

niet

G. Eikelenboom

Uithoorn

12- 3-58

wel

H. J. van der Zweep

Leerdam

18- .3-58

niet

J. G. J. Wulffraal

Eethen

9- 5-58

onbekend

G. B. de Voogd

Wassenaar

9- 5-58

niet

K. van Horssen

Luttenberg

16- 5-58

wel

Dr. J. W. E. Stam

Soest

7- 6-58

niet

A. H. J. J. Luijerink

Bavel

17- 6-58

niet

B. J. Hermsen

\'s-Heerenberg

24- 6-58

niet

K. K. van Hellemond

Wageningen

11- 7-58

wel

W. H. M. van lersel

Sint Oedenrode

II- 7-58

niet

Dr. C. Terpstra

Lelystad

16- 9-58

niet

Dr. M. Kras.selt

De Bilt

1-10-58

niet

J. Jacobs

Venlo

10-10-58

niet

B. G. Schoonman

Winterswijk

8-11-58

wel

G. Rijpkema

Heerenveen

8-11-58

niet

K. H. kremer

Montfort (L.)

8-11-58

wel

Tj. Nutma

Ederveen

8-11-58

niet

J. de Bie

Hollandscheveld

8-1 1-58

niet

H. L. M. Houben

Veghel

8-1 1-58

niet

Mevr. E. G. van Boven-Toebes

\'s-Gravenhage

1 1-1 1-58

niet

J. A. Polak

Apeldoorn

11-11-58

niet

Dr. Ing. R. M. Barkema

Dronten

4-12-58

niet

C. J. J. Meeuwissen

Sprundel

8-12-58

niet

A. Klimp

Slochteren

19-12-58

niet

A. J. M. Verineulen

Sint Oedenrode

19-12-58

niet

A. Tijmstra

Emmeloord

19-12-58

niet

30 Jaar (1953)

A. M E. de Bok

Haaren

.3- 2-53

niet

Dr. A. Schukken

Heerenveen

3- 2-53

wel

J. Kramer

Wolvega

3- 2-53

niet

Mw. A. C. Bander

Wassenaar

20- 2-53

niet

G. H. G. l.indenhovius

Assen

3- 3-53

niet

A. van der Kamp

Assen

27- 4-53

niet

G. J. Eggink

Canada

13- 5-53

wel

Dr H A. Brouwer

Hoofddorp

1.3- 6-53

wel

D. B. Strecflccrk

Heenvliet

16- 6-53

niet

W. J. M. Bekkers

Lichtenvoorde

30- 6-53

niet

Dr. A. Osinga

Goutum

30- 6-53

niet

J. Driessen

Voorburg

4- 7-53

niet

Dr. J H. G. Wilson

Hilversum

10- 7-53

niet

K. E. Postma

Aerdenhout

7- 8-53

niet

J. J. Knapen

Denekamp

26- 9-53

niet

J. Kruize

Aalten

13-10-53

niet

H. Jonker

Vaassen

13- 2-53

niet

G. H. A. Overgoor

Velp

13-10-53

niet

Prof. Dr. J. Bouw

Wageningen

13-10-53

niet

J. A. D. M Ruys

Eersel

13-10-53

wel

Prof. Dr. G. Bijlenga

Frankrijk

30-10-53

onbekend

J. Dersjant

Buren

.30-10-53

niet

F. P. G. Schwering

Bergen

-30-10-53

niet

-ocr page 103-

wel niet
aanwe/ig

Naam

plaats

datum

.1. E. Smit
W. C. Koeslag
.1. P. H. Vermeij

B. H. Spijker

Prof. Dr. C. C. Oosterlee

D. van der Zee

Prof. Dr. P Wensvoort

35 jaar(1948)

H J. van der Hammen
.1. P. Coppoolse
S. de Haan
H. A. van den Berg
.1 H. de Boer
H J. Oosting
W. R. de Vries
.1. .1. den Hertog

40 jaar(1943)

F. M. Viguurs
H. Sorgdrager
H. Ouwerkerk
W. Fliddema
P. J. Brums

45 jaar(1938)

C. van Beusekom
W. H. van Hulzen

G. P. A. Frijlink

Prof. Dr. H. A. E. van Fongeren
W. Weening

50 jaar(1933)

Dr. A. C. van Dorssen
G B. ten Haken

H. H. .1. Fredenks
F. .1. Hilwig

A. W. Groenwoud

H. A. M. van de Vijver
P G. Giskes

55 jaar (1928)

I.. C. G. Sala

A. H. P. van der Put

60 jaar (1923)

F. M. .1. Flamand
.1 Nip

.1 C. Choufour

D. de Putter

65 jaar (1918)

Dr. C. J. A. Kerstens
Dr. C. de Graaf
.1 Lako

P. W. M. van Maanen

Bosschehoofd

Dalfsen

Leerdam

Apeldoorn

Wageningen

Workum

Doorn

Steenbergen

Voorthuizen

Dalfsen

\'s-Gravenhage

Giessenburg

Assen

Zuidwolde

Alphen a.d. Rijn

Cuyk

Haren (Gr.)
Oud-Alblas
West-Terschelling
Oss

Bergen
Amsterdam
Bilthoven
Oegstgeest
Noordwijk aan Zee

Uddel

Woerden

Epe

Heusden
Assen
Biervliet
Rotterdam

Ven ray
Uden

Maastricht
Meppel
Enschede
Middelburg

Breda
Utrecht
Apeldoorn
Heelsum

13-11-53
24-11-53
26-11-53

26-11-53
5-12-53

12-12-53
12-12-53

27- 2-48

7- 5-48
22- 5-48

19- 6-48
3- 7-48

5- 7-48
9- 7-48

20-10-48

22- 1-43

23- 2-43

3- 3-43

24- 3-43
10- 4-43

8- 4-38

4- 6-38
30- 6-38
30- 6-38

9-10-38

4- 3-33
1.3- 4-33
23- 6-33

6- 7-33

18- 7-33
3-10-33

19-12-33

19- 1-28

28- 4-28

20- 1-23
3- 7-23
3- 7-23
.3- 7-23

8- 2-18
8- 2-18
12-10-18

25-10-18

wel
niet
niet
niet
niet
wel
niet

wel
niet
niet
niet
niet
wel
niet
niet

niet
niet
wel
wel
niet

met
niet
wel
niet
niet

met
niet
wel
niel
wel
wel
niet

onbekend
niet

niet
niet
niet
niet

niet
niet
niet
niet

-ocr page 104-

CIBA-GEIGY

Opticortenol-S

Deze glucocorticosteroid-combinatie werkt anti-allergisch,
ontstekingsremmend, antitoxisch en stofwisselings-regulerend

Alleen

vertegenwoordiging
voor Nederland

Dit produkt kenmerkt zich door:

snelle werking

(2 tot 3 uur na toediening)

en lang aanhoudende aktiviteit (7-10 dagen)

w

VETIN NEDERLAND BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel
Telefoon 04116-73797

Sannenstelling

1 ml. Opticortenol-S bevat:

2,5 mg. dexamethason-tnmethyl acetaat

en 7,5 mg. prednisolon

-ocr page 105-

Dix helpt u over de drempel

Afgestudeerd en nu — of straks — praktisch aan de slag?
Doe een beroep op Dix & Co Want Dix — onafhankelijk —
weet van wanten. Onderzoekt uw kansen. Beoordeelt
contracten. Analyseert accountantsrapporten. Stelt een
begroting op. Bepaalt — samen met u — uw kredietbehoefte.
En regelt de juiste financiering en verzekeringen
Dix bij praktijkoverdracht of -assistentie, associatie of
vorming proefpraktijk.

Dix voor praktijkfinanciering. En voor hypotheken tot
1 30% van de waarde

Dix voor \'n deskundige diagnose

DIX&CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN

Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Tel. 030 - 51 15 20

Gevraagd: Vaste assistent (mnl.)

In gemengde praktijk in het Westen des lands.

Brieven onder nummer 1/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Pas afgestudeerd H.L.S.-er (23 jr.) zoekt werk als:
DIERENARTS-ASSISTENT

Ook tijdelijk, plaats: geen voorkeur.

Peter Steenbergen, Kennedysingel 66, 2811 VG Reeuwijk. Tel. 01829 - 4579.

AAcofarma heeft de ideale MKZ spuit

— doseert nauwkeurig

— zeer handzaam ^

— een feilloos kogel-
systeem vraagt een
minium aan onderhoud

— niet duur

Voor DELVO canules en
ENTSTOKKEN kunt u ook
bij ons terecht

Wilt u uw bruikbare mond en klauwzeer apparatuur nagekeken en in orde gemaakt,
geef deze dan zo spoedig mogelijk met Correct Express mee,

AAcofarma b.v. Postbus 53, 7680\'AB Vroomshoop. Tel. 05235-470/855.

\'n Vertrouwd adres voor kwatiteit, redelijke prijs en snelie levering.

-ocr page 106-

IMMUNOCOL

Volgens de statistieken wordt 50% van de kalversterfte in de eerste dagen na
de geboorte veroorzaakt door colibacillose (Escherichia coli- Antigeen K 99)

Laboratoires SEPVAL presenteren een nieuw produkt:

IMMUNOCOL

IMMUNOCOL is een gelyofiliseerd extract vervaardigd uit Colostrum van
koeien die hyper-geïmmuniseerd werden met zeer immunogene Escherichia
coli-stammen en bevat specifieke antilichamen van het antigeen K 99.

VOORDELEN:

— onmiddellijke behandeling bij diagnose van het eerste geval.

— meteen aanwezig: specifieke antilichamen anti - K 99.

— een bekend en efficiënt gehalte specifieke antilichamen anti - K 99.

— slechts een éénmalige toediening.

— economisch: de toediening van een dosis IMMUNOCOL aan het kalf
vervangt de 2 vaccinaties bij de koe. Bovendien grijpt de dierenarts met
zekerheid In zodra de diagnose van colibacillose bij het eerste zieke kalf
gesteld is.

De volgende NADELEN vallen dus weg:

— de 2 vaccinaties van de koe op het einde van de dracht, met alle moeilijk-
heden en risico\'s vandien.

— de individuele variaties in de produktie van specifieke anti-lichamen van
het colostrum van de gevaccineerde koe.

— het risico van te late of onvoldoende inname van het colostrum, meestal
moeilijk te controleren.

RESULTATEN:

Uitstekende en bijna totale bescherming van de kalveren tegen colibaclllaire

enterotoxicose (Escherichia coli- anti K 99)

IMMUNOCOL moet toegediend worden binnen de 6 uur na de geboorte.

IMMUNOCOL is een exclusief produkt van

LABORATOIRES SEPVAL (Laval - Frankrijk)

In Nederland vertegenwoordigd door:

LOBICA BV

Noordsingel, 94
3032 BH Rotterdam

(Telefoon 010 - 664990 en 1620/50636).

-ocr page 107-

Delsuvac\' hp:

Geïnaktiveerd vaccin tegen eenzijdige longontsteking
(haemophilus pleuropneumoniae) bij varkens.

t Is bewezen
dat
\'t wérkt!

Voor alle informatie:

Mycofarm bv

Postbus 8,3730 AA De Bilt
tel. 030-760045.

-ocr page 108-

Herhaalde oproep!

Kingdom of Saudi Arabia Poultry Company A Rajhi en Al Sedais Is een groot
snel expanderend, modern pluimveebedrijf gelegen ten noorden van Riad in
Saoudi Arabië.

Voor uitbreiding van de Brits-Nederlandse staf wordt gevraagd

een dierenarts

die belast zal worden met de preventieve en curatieve gezondheidszorg.
Vereisten: praktijkervaring in de pluimvee ziektebestrijding, enige ervaring
met laboratorium technieken. Goede beheersing van de Engelse Taal.
Geboden wordt een verantwoordelijke positie met een daaraan aangepaste
salariëring.

Gedacht wordt aan vanaf $ 3500 per maand.
Voor bijscholingsmogelijkheden wordt gezorgd.

Schriftelijke sollicitaties binnen 14 dagen te richten aan het Veterinair
Gentrum, Slievenstraat 16, 5711 PK te Someren.

Een welvaartvast daggeld-inkomen bij tijdelijke en blijvende
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
met geheel - en onder alle omstandigheden - fiscaal aftrekbare premie biedt U de

MOVIR - DTO
Vrijblijvend gesprek bij U thuis.
Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën
6812 AB Arnhem — Tel. 085 - 45 58 22
Utrechtseweg 145/F88

Aangeboden kleine huisdierenpraktijk (part-time)
met woning in de randstad

Ik zie de praktijk graag in handen van een collega die zich wil inzetten voor
verdere uitbouw.

Brieven onder nummer 3/83 binnen 14 dagen inzenden naar de redaktie van
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Sndmeten. Zeker weten.

Gullimex introduceert de gunstig geprijsde digitale mini-(insteek)
thermometer die binnen enkele seconden in tienden de juiste
temperatuur aangeeft. Handzaam, robuust en gevoed door
een normale 9V batterij, dus perfekt voor ambulant gebruik.
Een etui en een vocht- en vuilwerende hoes zijn apart
leverbaar. De RVS voeler is met een kabel \'los\'
van het instrument te gebruiken.

nilllïmOY Postbus 114, 7620 AC Borne
N Tel. (074) 664169, Telex 44855

-ocr page 109-
-ocr page 110-

ECHTYBEL

de nieuwe methode voor
het bestrijden van Ecthyma

Ecthyma, de jaarlijks terugkerende schadelijke ziekte voor schapen en geiten
kan nu effektief bestreden worden.

Met Echtybel het nieuwe vaccin van Roger Bellen. Echtybel geeft een
afdoende bescherming en is bovendien eenvoudig toe te passen.
En daarmee is aan de rompslomp van het scarificeren
defmitiefeen eind gekomen. ^

Dit zijn de belangrijkste eigenschappen. ^^

• levend gevriesdroogd vaccin met
adjuvans

• verkregen uit "n avirulente virusstani

• bereid op celculturen van lammeren

• subcutane toediening

• toe te passen zowel in besmet- als in

gezond mi lieu Xbotvoiii Ecthyiiia

• ontwikkeld in de laboratoria van „
Roger Bellon
mCt hCH 1 Y BhL

^^^HONEPOULENC

RHÔNE-POULENC NEDERLAND b.v.

Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen. Telefoon020-45 7151

V

-ocr page 111-

Vöorlichtings

bureau
¥00r artsen

speaatisten in

Bemiddeling en fiscaal/juridisch
advies bij

■ praktijkvestiging

■ prdktijkovername

■ praktijkoverdracht

■ praktijkassociatie

■ omzetting b.v.

Alle financieringen, alle
verzekeringszaken

gebaseerd op uw specifieke mogelijkheden
en afgestemd op uw wensen.

Hulp en financieel/economiscii
advies bij

■ opbouw oudedagsvoorziening

■ vermogensvorming

■ beleggingen ^HS^^H

Belumr ^^Ê
Vooriichtlngsbureau
voor artsen

Lassuslaan 105 • 3723 u Bilthoven

784241

1 Dijk B.V. Breukelen

-ocr page 112-

PRAKTIJICSPECMLIST

Als bankiers met een gevestig-
de reputatie op uw vakgebied,
kan de Crediet-en Effecten-
bank het zich niet permitteren,
oogkleppen te dragen.
Het is voor u van belang, dat
wij verder kijken dan uw be-
handelkamer groot is.
De Crediet- en Effectenbank
let niet alleen op de heden-
daagse aspecten van uw prak-
tijk voering, maar tracht ook
voor de toekomst een
gestroomlijnde praktijk te
waarborgen. Door alert te
reageren op \'t veranderend
sociaal-economisch khmaat.

Crediet-en
Effectenbank

Kromme Nieuwe Gracht 4-12
Utrecht
telefoon 030-301911.

daar adequaat op in te spelen
Door zorg te dragen voor vef
mogensvorming, pensioen-
voorziening, begeleiding bij
overname, associatie, etc.
Waarbij we ook letten op de
belangen van gezinsleden.
Waar uw praktijk ook
gevestigd is, de Crediet- en
Effectenbank komt naar u to
wanneer u dat maar wenst.
Een oriënterend gesprek in ee
vertrouwelijke, strikt persoon
lijke sfeer zal u duidelijk
maken, dat we verder kijkenj!
dan uw behandelkamer.
Zonder oogkleppen.

DE BANKIERS IN DE WERELD VAN DE DIERENARH

-ocr page 113-

inhoud

WETENSCHAPPEl.IJKE ARTIKELEN

Overgenomen uit The \\ elerinary Quarierly. deel 5. afl. 1. 1983, pag. 1-48:

Editorial: Hip dysplasia....................I

Preface: Nicoiaas Adriaan van der Velden (1927 - 1979)............2

Original papers

Hip dysplasia in dngs. hs diagnosis analysed, » ilh special reference lo iis siiilahilily as a
seiedion crilerion:
;V. A. van der Velden as reporiedy hy./. H. C. Brooyinans-Schallenherg 3
Diagnosis of canine hip dysplasia and seiedion against this Irail. J. H. C. Brooymans-

Schallenberg ..................8

Tffecis of e.xperimenial infecüon of fowl with EDS\'76 virus, infeclious hronchilis virus

and/or fowl adenovirus on laying performance: J. //. //. van Ec/i......II

Breed differences in sheep wilh respect to accumulation of copper in the liver: R. van

van der Berg. E. H. R. Levels, and W. van der Schee.........26

Biochemical varianis in dt>gs: Dbyan .lan and J. Bouw.........32

Tbe acetvlaiion-deaceiylailon equilibrium of sulfadimidine in ruminant calves: J. /■\'. M.

Nouws. T. B. Vree. M. Ti/huis. and M. Baa/<man..........41

Nederlandse samenvattingen van bovengenoemde artikelen op pag..........71

contents

CT-INICAI. PAPERS

A Pony with \'False\' C olic; L. A. van Wuijckhuise-Sjouke........67

ORIGINAL PAPERS

Reproduced from The Velerinary Quarterly\', Vol. 5, No. 1, 1983: pag. 1-48.

Published for the Royal Netherlands Association by Martinus Nijboff Publishers ( Fhe Hague - Boston -
London)

All Rights Reserved

(Papers appearing in this journal are listed in Current Conients , .Agricultural Biology and Knvironmental Science. .Uedline j Index
Medictis, Index Veiennanus / Veierinarv Bulleiin. l eierindrmedizin. iMndwinschaflhches Zentralblaii. Bihiiograph} of Agriculture, Bio-
logical Ahstracis. tamhridge Scientifu Ah.Mraeisj

CUBAR C BOLUS

voor behandeling van Gastro intestinale infecties bij kalveren en lammeren.

FORMULE:

1 bolus bevat;
100 mg Trimethoprim
500 mg Sulfadiazine
2.000.000 I
.E. Colistine sulfaat
250 mg Furaltadone hel
200 mg Tripelennamine

DOSERING:

1 Bolus per 40 kilo lichaamsgewicht 2 x daags, gedurende 2-3 dagen.
Verpakking ; Doos van 8 strips è 6 boli.

DOPHfiRmn

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 *

(vervolg omslag)

-ocr page 114-

voor maternaal immune (mest)biggen:

duvaxyn aujeszky I.N.

Éénmaal enten met dit levende vaccin (Bartha-stam)
is voldoende voor de hele mestperiode.

Intranasale toediening :

geeft lokale immuniteit in het neusslijmvlies, dus
extra bescherming in de porte d\'entrée.
Bovendien kan het veldvirus zich in de neus minder
makkelijk vermenigvuldigen, waardoor de infectie-
druk aanzienlijk afneemt.

Het vaccinvirus spreidt zelf niet

Handelsvormen: doos met 10 x 25 doses en doos
met 10 X 50 doses, ieder met bijbehorende neusopzet-
stukken.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133,1007 JC AMSTERDAM TEL. (020) 440340/440911

-ocr page 115-

HOOFDRFDAKTIE

Dr. J. M. van Leeuwen (voorzitter)

Drs. VI. .1. Ci. Sclioenmal^ers (penningmeester)

I\'roL dr. A. Brand

Dr P. H. A Poll

[)r. D. Talsma

Drs. M. A. Moons

Drs. M. Bosman

WFTENSCILA PPF LUKE REDAKIIE

Dr. .1. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

Prol. dr .1. (1. van Bekkum (Lelystad)

Prol. dr .1. Bouw (Utrecht)

Prol. dr H. .1. Breukink (litrecht)

Prol. dr. M. Dehackere (Cicnt. België)

Dr. M. J. Dobbelaar (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainessille. Elorida. U.S.A.)

Dr. .L Eabricant (Ithaca, New York. U.S.A.)

Dr. N. .1. 1 . (iilmour (Edinburgh. Cireat Britain)

Dr. .1. Goudswaard (Goes)

Dr. P. A. M. Guinee (Bilthoven)

Dr. W. J. 1. van der Ciulden (Nijmegen)

ProL dr. L. \\an der Heide (Storrs, Connecticut.

U.S.A.)

Dr. J. E. T. Jones (London, Cireat Britain)

Prof. dr. I-. H. Kampclmachcr (Bilthoven)

Prof. dr. .1. H. Koeman (Wageningcn)

Dr. A. de Kruif (Somcren)

Dr. P. W. de Leeuw (Lelystad)

Prof. dr. J. G. van l.ogtestijn (Utrecht)

ProL dr. A. S. .1. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdam)

ProL dr. .1. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Prof. dr. C. C. Oosterlee (Wagcningen)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof, dr, Ch, Pilet (Alfort, Erance)

Dr, E. J. Ruitenberg (Bilthoven)

ProL dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. A. A. Stokhof (Utrecht)

Prof. ir. A. van lienhoven (Ithaca, New York.

U,S,A,)

ProL dr, G, 1 ilenberg (Utrecht)
Prof- dr. M. V andeplassche (Cicnt, België)
Dr, A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)
1\'ioL dr. H. W. de Vries (Utrecht)
Prof. dr. P. /.wart (Utrecht)

REDAK 1 EU R-SECRETA RIS
I C dc Gcus

REDAK IIE ADVIES RAAD
In de/e raad /ijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen cn Groepen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 1(1, Postbus 140.11. ,150X SB Utrecht,
(tel, 030 - -SI 01 11 ),

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenartsen bedraagl de abonnements-
prijs / 235, per jaar voor het binnenland en
/ 270.- per jaar voor het buitenland, (Een abon-
nement op Ehe Veterinary Quarterly bedraagt
/ 82,— per jaar, exclusief verzendkosten en
4%
B,T,V\\ ,). De abonnementsprijs voor dierenartsen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hooldbcstuur.

.AanHÏj/ingen Noor in/enders \\an kupij \\o()r
hct Tijdschrift voor Diergeneeskunde en
The \\\'elcrinar\\ Quarterly

Mie kopij dient gaal iicupi in triplo ic worden inge-
diend, I)c kopij dienl \\oor/ien ic /ijn \\an ccn d uidelijkc
>amcn\\aiung in hcl Nederlands cn hcl I ngcIs Idc
Redaklic kan indien nodig bemiddeling \\crlcncn \\ oor een
Engelse vcrlalingl die niel langer dan van hel
artikel mag /ijn uu een maximum \\an 120 woorden,
Lileraluur\\eruii/ingen in de leksl dienen le geschieden
J.m.v. een cijferaanduiding, die strikl nioel correspon-
deren mei de alfabetisch opgesleldc litcraluur-opga\\e
■lan hel eind \\an het artikel.

De \\olgende gege\\ens dienen le worden \\ermeld: 1)
naam cn \\oorlellcrs \\an de auleur(s); 2) lilcl \\an de
publikalic; naam van hei lijdschrilt. jaargang, bcgin-
en eindpagina. hel jaar van uilgille (lussen haakjesl. Bij
boeken dienen ook plaals en naam \\an de uilgever le
worden \\ermeld.

.Ms voorbeeld raadplege men een willekeurige allevermg
\\an dn tijdschiili.

Voor ccn goede weerga\\e dienen grafieken, diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d.w./. duidelijk getekend
resp. getypl en gaaf le worden ingediend [in bepaalde
gexallen kan door de redaktie bemiddeling worden \\er-
lecnd). /odal hiervan langs lotogralische weg repro-
duklies kunnen worden gemaakt (oUset-proccdél; \\t)orls
dienen foto\'s op glan/end wil papier, rönigenfoio\'s tip
lilm ot op papier le worden ingediend.

In het Engels gesielde artikelen besiemd \\oor The
Velerinarv Quarlerlv gelieve men d(tor een deskundige
op laai en siijl le lalcn nagaan. De Redaktie behoudi
/ich hel recht voor een in hel 1 ngels ingediend artikel,
in overleg mcl dc auteur, alsnog door een onafhanke-
lijke door haar aan le wij/en deskundige op /ijn Engelse
mérites Igrammalica. woordkeusl le laten beoordelen
c.q. le laten corrigeren

Artikelen, die in hel Nederlands worden aangeboden,
voor opname in Ihe Velerinarv Quarlerlv, kunnen van
Redakliewege wtjrden vertaald Dil is in principe even-
eens van loepassing bij in hcl Nederlands aangeboden
artikelen voor hel Tijdschrill voor Diergeneeskunde,
waarvan de Redaktie van mening is, dal de/e in Ihe
Velerinarv Quarlerlv wellicht beier lol hun rechl /uilen
komen fen en ander in overleg mei de auteur.

Verklaring:

De Redaklic aanvaardl geen aansprakelijkheid voor
schade welke ilirecl ot indirecl hel gevolg mochl
/ijn van gebleken onjuislheden in de inhoud van de in dil
lijdschnll opgenomen artikelen waarbij de auleur is ver-
meld ol in de inhoud van dc in dil lijdschnlt geplaalsle
adverlenlies,

Advertenlies kunnen /onder opgaat van redenen doorde
Redaklie worden geweigerd of ingeirokken,
Niels uil dit lijdschritl mag worden verveelvoudigd
en of openbaargemaakt, door middel van druk. micro-
film of op welke andere wij/e ook. /onder schrifielijke
toestemming van dc Redaktie.

POSIGIROREK. 51 1606 ten name vande
K.N.M.v.D.. Julianalaan 10. Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N.V.. Jans-
kerkhof 13. Utrecht cn Crediet en Effeclcnbank
N.V.. Kromme Nieuwe Gracht 4-12. Utrecht.

-ocr page 116-

Systamex (oxfendazol)
is een bekend krachtig
middel tegen maagdarm-
wormen, longwormen
en lintworm bij schapen en
runderen.

Nu is het tevens
beschikbaar in de sterk
gekoncentreerde pasta-
vorm:

Systamex* pasta,

sterk gekoncentreerde aktiviteit

van een breed-spektrum wormmiddel.

SYSIAMEX

Systamex pasta
Het krachtige oxfendazol nuj
nog eens 8 x versterkt.^

• sneller en handiger toe te
dienen,

• voordeliger In gebruik,

• ook werkzaam tegen
maagdarmwormen bij
paarden.

&

Wellcome

Wellcome NederlantI B.V..
Postbus 248.
1380AE Weesp.
Tel 02940 • 18383

-ocr page 117-

Synulox

(Clavunalaat gepotentieerde amoxicilline)

Clavulaanzuur

Resistentie van bacteriën tegen
antibiotica uit de penicilline
groep wordt veroorzaakt door
een enzym B lactamase geheten.
Dit enzym vernietigt het anti-
bioticum voordat dit op de
bacterie zelf kan inwerken.
Clavulaanzuur is in staat dit ver-
dedigingsmechanisme te door-
breken door het R lactamase te
inactiveren. Door in Synulox de R
lactamase remmende stof clavu-
laanzuur met ons breedspectrum
antibioticum amoxicilline te
combineren (1:4) werd een
preparaat verkregen met
een nog grotere gevoeligheid
een nog bredere werking.

KLINISCH

SUCCES

MET

SYNULOX

Percentage gevoelige culturen

Synulox

94%

Oxytetracycline

71%

Gepotentieerde Sulfonamide

67%

DE

WERKZAAMHEID
VAN SYNULOX
IN VITRO

Pen. G.

29%

Bevredigend reagerend

Huidinfecties

89%

Urineweg infecties

84%

Enteritis

80%

Luchtweg infecties

71%

Totaal

82%

-ocr page 118-

Terran
is er niet alléén voo

Varkens/Biggen Schapen/Lammei

Door \'t brede spectrum, de langdurige
werking en de snel bereikte hoge bloed-
spiegel is Terramycin®/LA absoluut aan te
bevelen voor de behandeling en preventie
van de diverse luchtweg Infecties, waaronder
Atrofinische rhinitis.

Dit is gebleken tijdens de grote Neder-
landse veldproef (winter 1978/1979) en
daarna In de praktnk.

Terramydn®/LA is niet alleen bij lucht-
weginfecties het aangewezen middel, maar
ook bij de volgende infectieuze aandoeningen:

- kreupelheden

- mastitis

- MMA-syndroom

- abcessen/wondinfecties

- navelinfecties.

Terramycin®is al gedurende 25 jaar
de eerste keus bij preventie en behandeling
van een aantal infectie-ziekten, waaronder
luchtweginfecties,

Terramycin®/LA maakt de behandeling
van luchtweg infecties nóg gemakkelijker:
minder handelingen en weinig of geen stress,
goede spuitbaarheid en eenvoudige dosering.

Dat geldt ook bij de behandeling en
preventie van:

- mastitis

- kreupelheden

- conjunctivitis

- chlamydia infecties

- post-operatieve en post-partum infecties.

TeiTamycm®/LA Prs

©merknaamvan Pfizer Inc.. Mew York. (J.S.A.

-ocr page 119-

:in®/LA

iichtweginfecties

• •

Runderen/Jongvee

Terramycin®/LA is een zeer goed middel
voor de behandeling van luchtweginfecties.

Ook voor de behandeling en preventie van
secundaire, bacteriële infecties bij pinken-
griep. Dit is gebleken in de grote Neder-

landse veldproef (winter 1978/1979) en
vervolgens in de praktijk,

Terramycin\'/LA is een zeer snel en
landurig werkend middel en bovendien
zeer praktisch tijdens de toepassing.

Door haar specifieke eigenschappen
is rerramycin" /LAóók prima bruikbaar bij
de volgende infectieuze aandoeningen:

- kreupelheden (o.a. peritarsitis en panaritium)
navelinfecties

abcessen/wondinfectles ^

mastitis.

5ch, snel en zeker !

-ocr page 120-

„Pepijn»

Pepijn werd door haar moeder op een leeftijd van 3 weken verstoten.
Twee dagen wilde zij geen vocht
of eten tot zich nemen en was door
uitdroging ten dode opgeschreven.

Dank zij:

- een warme kruik

- de liefderijke verzorging van mevr. T.d.G te L.

- een i.p. injectie met AMYNIN door de dierenarts*
is Pepijn nu de deugniet in huis.

• Volgens de dierenarts is AMYNIN echter niet alleen voor "Pepijntjes" maar ook voor:
paarden, veulens, koelen, kalveren, varkens, biggen, schapen, lammeren, grote honden,
kleine honden, puppy\'s en grote "Pepijnen".

AMYNIN

Een uitgebalanceerde oplossing van: aminozuren, electrolyten,
glucose en de vitaminen uit het B-complex.

Voor Nederland

a

acf chemiefarma nv, Postbus 5 - 3600 AA Maarssen

M

FFA MERIEUXGMBH

-ocr page 121-

Als het erop aankomt
heeft u aan de MOVIR-DTO
een betrouwbaar houvast.

In de praktijk heeft de MOVIR-DTO bewezen haar verplichtingen stipten

correct na te komen. In geval van tijdeiijkcof Inlijvende
arbeidsongeschiktheid is dat een hele geruststelling voor artsen, tandartsen

en dierenartsen.
Wilt u meer weten? Uitvoerige informatie wordt u graag
op aanvraag verstrekt.

r

"N

d

] mOVIP-DTO

Een zorg minder bij arbeidsongeschiktheid.

Brugwal 1, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein. Tel. 03402-47420*

-ocr page 122-

EEN GREEP UIT

ONZE PRODUKTEN

©

ANALGETIN

ANOVULIN®

pro inj.

APHARMAZOL

ONTWORMINGSPASTA VOOR PAARDEN

DERMOBION

DIARMYCIN

FERRODEX-100®

INTRAMYCOL-P

K A N A P E N

LIDOCAINE 2%-4%

NEODEXADERM

NEOSEPTOL

ORNIVITA

PENIMYCINE^

RETARBOLIN®

SELEVITAM

APHARMO B.V.

Driepoortenweg 10, Arnhem
Telefoon
085-62 90 22

SUPROPEN®

-ocr page 123-

KLINISCHE LESSEN

Een pony met \'valse\' koliek

A Ponv with \'False\' Cohc

L. A. van Wuijckhuise-Sjouke\'

SAMENVATTING Beschreven wordt een pony, die op de Kliniek voor Inwendige Ziekten werd
aangeboden met koliek, doch die een oesophagusdilataiie bleek ie hebben, die tengevolge van een
ruptuur van de oesophaguswand een acute pleuritis had veroorzaakt. De diagnose werd post
mortem gesteld.

SUMMARY Report on the case of a pony with colic submitted a lo the department of internal
medicine. However, the animal was found to be affected with dilatation of the oesophagus which
had given rise lo acute pleurisy resulting from rupture of the wall of the oesophagus. The diagnosis
was established after death.

INLEIDING

Door het suggestieve karakter van door de
anamnese verkregen gegevens, kan bij on-
derzoek de juiste diagnose moeilijk te stel-
len zijn. Bij de hieronder beschreven pa-
tiënt wezen de uiterlijke symptomen op
koliek. Bij het onderzoek bleek dat er
sprake was van een geval van \'valse\' koliek,
de oorzaak van de klachten kon echter pas
post mortem worden vastgesteld.
Aan de hand van de patiënt wordt het on-
derzoek beschreven en de verkregen resul-
taten worden in de discussie gerelateerd
aan de uiteindelijke diagnose.

VOORGESCHIEDENIS

Onlangs werd in een weekend op de Kli-
niek voor Inwendige Ziekten der Grote
Huisdieren een 8-jarige Haflinger merrie
aangevoerd. De pony was al ruim een jaar
in het bezit van de eigenaar en in die tijd
nooit ziek geweest.

Het dier stond door de week op stal en
mocht in het weekend aan een touw in de
wegberm grazen. De conditie van de pony
was overmatig.

De dag voor de opname in de kliniek was
het de eigenaar opgevallen, dat de pony
traag at, sloom was en soms langdurig met
het hoofd naar beneden stond, \'s Avonds
op stal wilde zij direct gaan liggen. De eige-
naar vond het dier koliekerig en consul-
teerde zijn dierenarts. Bij het onderzoek
werden behalve sloomheid en neiging tot
gaan liggen geen afwijkende bevindingen
gedaan. Na een injectie Novalgin®^ i.v. leek
de algemene toestand te verbeteren.
De volgende morgen werd de pony liggend
in de stal aangetroffen, zij wilde niet over-
eind en was erg sloom. De opnieuw gecon-
sulteerde dierenarts constateerde een ver-
slechtering van de algemene toestand. De
ademhalings- en polsfrequentie waren ver-
hoogd, de temperatuur 40,2° C en de slijm-
vliezen rood. Er werden geen borborygmi
gehoord en cr was geen mest afgekomen.
Er werd besloten de pony door te sturen
naar Utrecht,

KLINISCH ONDERZOEK

De pony was bij aankomst sloom en de
extremiteiten en de oren voelden koud aan.
De ademhalingsfrequentie was versneld
(40/min), de polsfrequentie sterk toegeno-
men (82,/min) en de temperatuur iets ver-
hoogd (38,5° C),

1 Drs. L. A. van Wuijckhuise-Sjouke, Kliniek voor Inwendige Ziekten. Yalelaan 16, .\'iSüH TD Utrecht.
■ Novalgin®, Hoechst.

-ocr page 124-

De turgor leek goed, de slijmvliezen waren
echter donkerrood. Bij auscultatie van het
longveld werd verscherpt vesiculair ade-
men gehoord. Aan het circulatie-apparaat
werden geen afwijkingen gevonden. Het
hart was bij auscultatie niet duidelijk te
horen.

Bij het onderzoek van de buik werden er
nagenoeg geen borborygmi gehoord.
Bij rectaal onderzoek was de buik vrij leeg,
alleen het linker ventrale colon bevatte in-
houd. Het peritoneum was glad. De inge-
brachte neussonde passeerde de oesopha-
gus vlot en uit de maag kwam wat gas en
minder dan een i/, liter dikke inhoud. Ook
na hevelen met koud water kon niet meer
maaginhoud worden verkregen.
Bij een uitgevoerde buikpunctie werd geen
buikvocht verkregen.

BLOEDONDERZOEK

Bij het bloedonderzoek bleek er een ern-
stige bloedindikking (Hb 11,1 mmol/1 en
Ht 0,52 1/1) en een ernstige leucopenie (1,6
G/1) te bestaan. Het zuurbase evenwicht
was normaal.

THERAPIE

Een diagnose kon niet worden gesteld. Be-
sloten werd de pony symptomatisch te be-
handelen. Via de neussonde werd 2 liter
paraffine gegeven en de pony kreeg 10 ml
Finadyne ® ^en 12 liter 0,9% NaCI i.v. Van
het gebruik van antibiotica werd ter be-
houd van een eventuele slachtwaarde nog
even afgezien.

ZIEKTEVERLOOP

De algemene toestand van de pony ver-
slechterde snel. Zij raakte in shock en
begon ernstig te zweten. De slijmvliezen
werden paarsblauw. De ademhaling ging
zwaar, de polsfrequentie liep verder op en
de temperatuur daalde.
Het dier overleed enkele uren na aan-
komst.

PATHOLOOG ANATOMISCH ONDERZOEK

Het patholoog anatomisch onderzoek
werd verricht aan organen, welke van het
abattoir afkomstig waren.

5 Finadyne®, Mycofarm b.v.

In de oesophagus bevond zich boven het
hart overeen afstand van 20cmeensymme-
trische dilatatie van 15 cm doorsnede. In de
dilatatie bevond zich droge inhoud. In de
wand van de dilatatie bevond zich een intra
vitale ruptuur over een lengte van 6 cm.
Een geringe hoeveelheid inhoud van de di-
latatie was in de borstholte gelekt. Er was
een acute fibrineuze pleuritis met op bijna
de gehele pleura een dun laagje fibrine ont-
staan.

De slokdarmmusculatuur was craniaal van
de dilatatie over een afstand van ± 20 cm
duidelijk gehypertrofieerd.
Verder werden geen afwijkende bevindin-
gen gedaan.

DISCUSSIE

Bij het paard komt op grond van het
symptomen-complex: vage koliek, sloom,
koude extremiteiten, hoge polsfrequentie,
hoge temperatuur, bloedindikking en een
zeer acuut verloop differentieel diagnos-
tisch een aantal ziektebeelden in aanmer-
king:

a) maagruptuur met aansluitend perito-
nitis

b) liggingsverandering van de dunne of
dikke darm

c) colitis X/enteritis

d) endotoxine shock/sepsis.

Bij het onderzoek werden deze mogelijkhe-
den nagegaan:

ad a)

Door een sonde in te brengen werd gecon-
troleerd of zich in de maag inhoud bevond.
Er werd gas en dikke inhoud aangetroffen.
Het volume hevelvloeistof kon steeds wor-
den teruggekregen. Rectaal was er geen
\'vrij\' gas (dat wil zeggen teveel ruimte) in de
buik aanwezig en er werd geen peritonitis
gevoeld (dat wil zeggen een ruw oppervlak
en knisteren van het peritoneum). Bij de
uitgevoerde buikpunctie (in de mediaanlijn
op het laagste punt met een stompe melk-
canule) kon geen buikvocht worden ver-
kregen.

ad h)

Rectaal hadden na het reeds minstens 18
uur aanwezig zijn van de klachten bij een
liggingsverandering overvulde darmdelen
voelbaar moeten zijn. Deze werden niet
gevoeld.

-ocr page 125-

ad c)

Er werd geen diarrhee vastgesteld. Bij aus-
cultatie van de buik werden geen waterige
borborygmi gehoord.
Mogelijkheid d) leek dus de meest waar-
schijnlijke, maar hiervoor kon geen oor-
zaak worden gevonden.
Daarom werd besloten de patiënt sympto-
matisch te behandelen (dat wil zeggen de
shock te bestrijden en de bloedindikking te
verminderen) en af te wachten of zich
nieuwe symptomen zouden voordoen. De
patiënt overleed echter tijdens het tweede
onderzoek.

De bij sectie gediagnosticeerde acute pleu-
ritis kan de bij het klinische onderzoek ge-
vonden hoge ademhalingsfrequentie (pijn)
en de hoge polsfrequentie en koorts (toxae-
mie) verklaren. Ook de vage koliekklach-
ten kunnen hierdoor worden verklaard. Bij
een pleuritis wordt echter meestal ook een
zwakke onderdrukte hoest gehoord, is het
opvallend dat de dieren door de pijnlijk-
heid niet willen bewegen of liggen en
wordt bij auscultatie van het longveld ven-
traal of crepiteren gehoord of door vocht-
produktie verminderde of geen longgerui-
zen.

Bij deze pony werden echter op het ventrale
longveld verscherpt vesieulaire longgerui-
zen gehoord en geen crepiteren. Percussie
van het longveld werd niet uitgevoerd,
maar in het (per)acute stadium hoeft in de
borstholte nog geen vocht en dus geen ver-
hoogde dempingslijn aanwezig te zijn. Het
ter plaatse maar matig horen van het hart
werd geweten aan de overmatige conditie
van de pony.

De oorzaak van de pleuritis bleek een oeso-
phagusdilatatie, waarvan de wand was ge-
ruptureerd. De oesophagusmusculatuur
vóór de dilatatie was duidelijk gehypertro-
fieerd en de afwijking moet dus reeds enige
tijd aanwezig zijn geweest. Het is daarom
opvallend, dal de eigenaar aan het dier
nooit verschijnselen heeft gezien, die op
een aandoening van de slokdarm wezen,
zoals slecht of zeer traag eten, regurgiteren
en een vieze neus. Ook bij aanbieding aan
de kliniek - toen zich in de dilatatie toch
ingedroogde inhoud bevond — werden
geen verschijnselen van een oesophagus-
verstopping waargenomen. Bij chronische
slokdarmaandoeningen is het echter moge-
lijk, dat slechts moeilijkheden met eten
worden waargenomen, waarbij de contrac-
ties van de slokdarmmusculatuur zijn toe-
genomen en de voedselprop langzaam pas-
seert. In die gevallen kan vocht ongehin-
derd passeren en wordt ook met de neus-
sonde geen obstructie gevoeld.
Gezien de leeftijd van deze pony lijkt een
aangeboren afwijking niet waarschijnlijk.
Omdat in de buurt van de slokdarm geen
afwijkingen werden gevonden, die door
tractie op de oesophaguswand of door ste-
nose van de oesophagus de dilatatie kon-
den hebben veroorzaakt, moet hier sprake
zijn geweest van een pulsie-dilatatie. Deze
kunnen ontstaan door verscheuring van de
musculatuur of door verwijding vóór een
stenose ten gevolge van trauma of overrek-
king door een voedselprop of corpus alie-
num (oesophagusobstructie). Een defini-
tieve uitspraak welke van de genoemde
mogelijkheden hier de oorzaak van de dila-
tatie was, kan niet worden gedaan.

DANKBETUIGING

Met dank aan practicus F. Deinum voor het doorstu-
ren van een /eer leerzame patiënt en aan drs. T. A. M.
Elsinghorst voor het verrichten van de sectie.

LITERATUUR

1. Bowman. K. L.. Vaughan. .1. T.. Quick. C. B..
Hankes, G. H.. Redding. R. W.. Purohit, R. C.,
Rumph, P. E., Rowers, R. D.. Harper.N. K.:
Mega oesophagus in a colt.
J. Amer. Vel. Med.
A.1.WC..
172. (3). 334-33 7, (1978).

2. Equine Medicine and Surgery, edit, by E. .1. Cat-
cot and .1. E. Smithcors, 2nd ed,, American
veterinary Publ. inc.. Wheaton. Illinois 60187.
p. 25.V257.

i. Eenno. C. H.: Severe equine pleuritis due to wire
penetration.
Vel. Med. cS Small .An. Clin.. 10.
458-461. (1975).

4. I\'ranken. P., Dik. K. .1.. Goedegebuure. S. A..
Linthorst. M. I. M.: Een oesophagusdivertikel bij
een pony.
Tiidsehr. Diergeneesk.. 103. (13). 689-
694. (1978).

5. Hill. K. .1.: Prehension, mastication, deglutition
and the oesophagus in \'Duke\'s physiologic of Do-
mestic Animals\', edit, by M. .1. Swenson. 8th ed.,
Comstock Publishing Association, Ithaca, p. 360-
361. 1970.

6. Smith. B. P.: Pleuritis and pleural effusion in the
horse.
J. Amer. Vei. Med. A.ssoe.. 170. C). 208-
211. (1977).

1. Veterinary Medicine, edit by D. C. Blood. J. A.
Henderson. O. M. Radostits. 5th cd.. Bailiere
Tindall. London, p. 1 1 1-114.
8. Veterinary Medicine, edit by D. C. Blood. .1. A.
Henderson. O. M. Radostits, 5th ed.. Bailliere
Tindall. London, p. 269-270.

-ocr page 126-

Routine laboratorium verrichtingen
voor dierenartsassistenten

Op 19, 21 en 28 april organiseert het Agrarisch
Onderwijs Centrum (AOC) in Barneveld, in sa-
menwerlcing met de Vereniging voor Dieren-
arts-assistenten (VEDIAS) en de Vakgroep Ge-
neeskunde van het Kleine Huisdier van de
K.N.M.v.D. een driedaagse vaardigheidstrai-
ning in routine laboratoriumverrichtingen voor
dierenartsassistenten.

Aan de orde komt het gebruikelijke onder/oek
van bloed, faeces en urine en verder het onder-
zoek van huidmonsters op het voorkomen van
schimmels en mijten.

Steeds wordt ruime aandacht geschonken aan
monstername. -bewerking en verzending. De
monstername voot het bacteriologisch onder-
zoek wordt afzonderlijk behandeld.
De training is gericht op het verwerven van
vaardigheid in de uitvoering van de tests en het
maken van een preparaat.
In de regel strekt de vaardigheidstraining zich
ook uit tot de beoordeling van het testresultaat.
De theoretische achtergronden moeten
vooraf
worden bestudeerd aan de hand van een cursus-
boek dat na aanmelding wordt toegezonden.
Dit boek bevat ook enkele opdrachten die —
wellicht met uw hulp kunnen worden uitge-
voerd.

Het AOC hoopt dat deze cursus niet alleen de
cursisten lot voordeel strekt maar dat ook de
werkgevers baat hebben bij deze nascholing van
dierenartsassistenten. Reden waarom de cursus
van harte wordt aanbevolen. Wellicht wilt u
deelname stimuleren door bijv. de kosten voor
uw rekening te nemen.
Dc deelnemerskosten bedragen / 40. .
Het aantal deelnemers bedraagt maximaal 24
personen. Deelname wordt geregeld naar vol-
gorde van aanmelding.

Inschrijving bij VEDIAS ten name van 1.
Vroom. Wilhelminalaan 42. 7204 AC Zutphen.
onder gelijktijdige overschrijving van /\' 40. -- op
rekeningnummer .358276.\') t.n.v. VEDIAS.

AO-VET Kurse

Die Arbeitsgemeinschaft für Osteosynthesefragen
führt folgende Kurse fiir licrär/te durch

17.-20.4.1983

Course on Fracture and Orthopedic Surgery in the
Equine im Royal Veterinary College. Field Station.
Anmeldungen an: G. D. Clayton .lones MRCVS.

t)VR Royal Veterinary College Field Station.
Hawskhead Eane. North Mvmms. GB - Hatfield.
Herts.

24.-26.4.1983

Kurs für operative Frakturbehandlung beim Pferd im
Institut Straumann. Waldenburg. Schwei/.
Anmeldungen: Dr. W. D. Prieur, AO-VET Zentrum.
CH - 4437 Waldenburg.

Die /ahl der Teilnehmer ist durch die Arbeitsplätze
beschränkt.

CONGRESSEN

Equitana-Fachtagung über
Pferdekrankheiten

4. und 5. März 1983

Veranstalter: Tierklinik Hochmoor

1\'agungsorl Neuer Kongreli-Saal. Ausstellungsge-
lände Gruga-Hallen. 4300 Essen.

Taximg.\'igehühr Die 1 agungsgcbühr beträgt DM
150.- .

.Anniekltini; Anmeldungen bitte spätestens 15.02.83
an: Tierklinik Hochmoor. /. Hd. Frau llartrnann.
von Braunstr. 4423 (icscher Hochmoor (lelefon:
02863 - 356).

FiirihiUlungsnachweis Die lagung wird von der
ATE nach § 11 als Fortbildungsveranstaltung an-
erkannt. Es werden angerechnet:
Für die Vortragsveranstaltung 4 Doppelstunden
Für die Podiumdiskussion 2 Doppelstunden

Inliiluingeii Verdere inlichtingen over het Weten-
schappelijke programma zijn op het Redaktie-sccre-
tariaat verkrijgbaar.

-ocr page 127-

SAMENVATTINGEN

Ten gerieve van de Nederlandse lezers vol-
gen onderstaand de samenvattingen — uit
het Engels vertaald — van de artikelen uit
The Veterinarv Quarterlv, deel 5, afl. 1,
1983

Hip dysplasia in dogs

lts diagnosis anelysed, with special reference to its
suitability as a selection criterion.

N. A. van der Velden as reported by J. H. C.
Broos mans-Schallenberg;
The \\ \'eierinar\\ Quanerlv,
5. 3-7. (198J).

Samenvaiiing Naar aanleiding \\an de wens een ob-
jectief selectie-criterium te vinden dat met name in de
grensgevallen \\an heupdysplasie bruikbaar is. /ijn
van I 128 Rottweilers 1265 paren röntgenloto\'s be-
oordeeld op 12 onderdelen van het gewricht; drie
deeloordelen en cen eindoordeel (\'final score\'. FS) zijn
van iedere hond \\astgesteld.

De verkregen gegevens van een representatieve sub-
populatie /ijn geanalyseerd op de bijdrage van de 12
onderdeelbeoordelingen aan tot stand komen \\an de
KS.

Fr wordt aangetoond dat FS. met natne in de grensge-
vallen, subjectief tot stand komt, waardoor 1 S als
selectie-criterium ongeschikt geacht wordt. Daarom
is nagegaan of FS te vervangen /ou /ijn door het enig
meetbare en dus objectieve onderdeel: de Norbcrg-
Olsson Waarde (N).

De conclusie luidt, dat N alléén, hoewel objectief, niet
aan de te stellen eisen voldoet.

Diagnosis of canine hip dysplasia and se-
lection against this trait

Broovmans-Schallenbcrg, .1. H. ( .: the Veierinary
Quanerlv.
5, K-IO. (19/iJ).

Samenvaiiing N. de Norberg-Olsson waarde, geeft,
als enige voorspellende variabele, gehanteerd ten op-
zichte van het eindoordeel (\'final score". FS) in de
gehele onder/ochte subpopulatie, onaanvaardbaar
veel misclassificaties. De/c miscla.ssilicaties «orden in
aantal aanzienlijk teruggedrongen door het verwijde-
ren van die dieren, die duidelijk constateerbare bot-
veranderingen (\'bone derformities\'. liD) vertonen.
Discriminant-analyse, toegepast op de gege\\ens van
91.\') Rottweilers, levert de combinatie \\an N met de
aanwezigheid van enige constateerbare botverande-
ring als-meer aanvaardbare voorspeller ten opzichte
van FS. met name in de grensgevallen.

Effects of experimental infection of fowl
with EDS\'76 virus, infectious bronchitis
virus and/or fowl adenovirus on laying
performance

Eek. .1. H. van: The Veierinari Quanerlv, 5. 11-25,
1198}).

.Samenvaiiing Na infectie met BCI4 virus van
bruine hennen op een leeftijd van 3.\'! weken daalde de
produktie van eieren met normale schalen in 3 weken
van 87f\'; tot 49%. De produktie van zwakschalige
eieren en windeieren bedroeg ma.vimaal 3 weken
post infectionem (pi,). Schaalafwijkingen werden
vanaf 5 weken p i. niet meer waargenomen.

Bij Witte l.eghorns resulteerde een BCI4 infectie in
minder ernstige en kortdurender eiproduktieproble-
men dan bij bruine hennen. Zowel bij bruine hennen
als bij Witte Leghorns had een BCI4 virus infectie op
een leeftijd van respectievelijk .l.t en 28 weken geen
invloed op een totale eiproduktie. het gemiddeld ge-
wicht van de normaalschalige eieren en de inwendige
eikwaliteit. Behalve schaalafwijkingen, werden geen
klinische ziektesymptomen waargenomen.
Vaccinatie met een commercieel EDS \'76 vaccin (No-
bisac EDS \'76®) op 17 weken leeftijd had gecn nega-
tieve invloed op eiproduktie, eigewicht en eikwaliteit
en induceerde voldoende bescherming tegen chal-
lenge op een leeftijd van weken. Hetzelfde werd
waargenomen na een BCI4 virus infectie op 17 weken
leeftijd.

Een infectieuze bronchitis virus (IBV) (H.\'i2 virus)
infectie \\an leggende hennen resulteerde in een daling
van de totale eiproduktie en in een toename van de
produktie van eieren met schaalafwijkingen (ruwe.
misvormende en of zwakke schalen) tol een ma.xi-
mum van 8%. Het gemiddeld eigewicht nam 1 ä 2
gram af en tot 10% van de normaalschalige eieren
bevatte waterig, niet dradentrekkend dun eiwit. Dit
afwijkend dim eiwit werd in cen beduidend hoger
percentage waargenomen in eieren met schaaldelec-
ten dan in normaalschalige eieren. I rocbelheid van
het dikke eiwit «erd nict geconstateerd. Respiratoire
/iektesymptomen traden niel op.
De nadelige eflecten van een IBV infectie op de leg
zijn sterk afhankelijk van het produktiestadium
waarin de infectie optreedt. Na een IBV infectie bij het
begin van de produktie werd een veel sterkere daling
\\an de totale eiproduktie en van de produktie van
normaalschalige dieren, een grotere toename \\an het
aantal eieren met afwijkende schalen, en een veel
langduriger negatief cffect op het eigewicht en de
inwendige eikwaliteil waargenomen dan na een infec-
tie na de topproduktie.

Vergeleken met enkelvoudige infecties, resulteerde
een gecombineerde BCI4 virus en IBV infectie van
bruine leghennen op .LI weken leeftijd in een sterk
potentiërend effect op de totale eiproduktie. op het
aantal eieren met afwijkende inwendige kwaliteit en
de duur \\an de produktieproblemen. In een groot
percentage van de eieren met schaaldelecten en wate-
rig dun eiwit werd tevens troebelheid van het dikke
eiwit geconstateerd, zeer waarschijnlijk als gevolg van
gecombineerde effecten \\an het BC\'14 virus en het
i BV op de uterus.

-ocr page 128-

De BC14 virus infectie verslerl<tede negatieve invloed
van de IBV infectie op het eigewicht niet.
Dezelfde effecten, zoals geconstateerd bij de gecombi-
neerde BC14 virus en 1B\\ infectie op 33 weken leef-
tijd. werden ook waargenomen na een BC14 infectie
welke voorafgegaan werd door een IBV infectie.
F.r wordt geconcludeerd dat veranderde inwendige
eikwaliteit in praktijkgevallen van FDS \'76 zeer waar-
schijnlijk een gevolg is van subklini.schc IBV infecties.
Een infectie \\an 33 weken oude bruine leghennen met
kippe adenovirus 66(FAV66)had geen klinische ziek-
tesymptomen tot gevolg, noch effecten op eiproduk-
tie. eigewicht en eikwaliteit. Ook kon in een gecombi-
neerde infectie met FAV66. IBV en BCI4 virus geen
pathologische betekenis aan het FAV worden toe-
geschreven.

Breed differences in sheep with respect to
the accumulation of copper in the liver

Berg, R. van der, Fevels, F. H. R., and Schee, W. van
der:
The Veierinary Quanerly. 5, 26-31. (1983).

Sanienvaiiinj> Ramlammercn van de rassen Te.xel,
Vlaams melkschaapen Fins landrasen vande kruisin-
gen Texel
x Fries melkschaap. Texel x Fins land ras,
Suffolk
x Fries melkschaap en Fins landras x He de
France werden gevoederd met hooi en krachtvoer,
waarbij in het krachtvoer alleen het kopergehalte
werd gev arieerd. De rasverschillen ten aanzien van de
koperaccumulatie in de lever werden bestudeerd bij
een hoog ( 35 ppm) en hij een laag (± 10 ppm)
kopergehalte in het krachtvoer.
Bij de dieren, gevoederd op hoog Cu-niveau nam het
lever Cu-gehalte significant toe. doch aanzienlijke
verschillen werden waargenomen in de wijze waarop
de verschillende rassen en kruisingen reageerden op
de overmaat Cu in het rantsoen. De Tesselaar was het
meest en het Fins landras het minst gevoelig vooreen
overmaat Cu. In het bloedserum werd bij dc dieren op
de hoog Cu-rantsoenen in meer of mindere mate een
verhoging waargenomen van dc activiteit van de enzy-
men sorbitol dehydrogenase, lactaat dehydrogenase.
7-glutamyl transferase en glutamaat oxalo-acctaat
transammase. doch de correlatie met het lever Cu-
gehalte was gering.

Voorde meest Cu-gevocligc rassenen kruisingen was
een Cu-gehalte van 10 ppm in het krachtvoer, bij
voedering met van ongeveer gelijke hoeveelheden
hooi en krachtvoer, onvoldoende laag om een Cu-
accumulatie in de lever te voorkomen.

In de hondenfokkerij is sprake \\an een toenemende
belangstelling over de herkomst \\an dc rassen, voor
de onderlinge verwantschap tussen rassen en voorde
verwantschap met wilde caniden. Met onderzoek van
genetisch bepaalde varianten kan een waardevol
hulpmiddel vormen bij hel beantwoorden van vragen
op dit gebied.

In dit rapport worden I 1 bestanddelen \\an het blocd
van de hond beschreven waarvoor duidelijk waar-
neembare genetische polymorfie kan worden aange-
toond. De genetische systemen voor deze bestandde-
len worden beschreven. De in het materiaal gevonden
frequenties van de onderscheiden \\arianten in een
groot aantal rassen worden gerapporteerd.

The acetylation-deacetylation equilibrium
of sulfadimidine in ruminant calves

Nouws. .1. F. M.. Vree. T. B.. l ijhuis. M..and Baak-
man. M.:
The Veierinary Quaneriv. 5, 41-48. (1983)

SamenvaiiinK Bij hoge doseringen van sulfadimi-
dine (SDM) aan kalveren vertoonde het SDM con-
centratieverloop in plasma een patroon gelijkend op
een capaciteits beperkte eliminatie. Bij dc hoge dose-
ring lag de eliminatie halfwaardetijd in de beginfase
van de curve tussen 6.4 en I 1.5 uur. terwijl die in de
eindfase tussen 2,5 en 6 uur lag. Deze laatste halfwaar-
detijd kwam overeen met die berekend bij een laag
doseringsniveau (X tot 11 mg/kg).
Met percentage Nj-acctylsulfadimidine (Nj-SDM) in
het plasma was laag 2,2 tot 5.8% van de totale sulfona-
mide concentratie). Het acetylerings-deacetylerings-
evenwicht werd binnen 3 uur na de SfJM-injectic
bereikt. Met verdere verloop van de Nj-SDM in het
plasma was parallel aan dat van SDM. Bij hogedose-
ringen (66-235 mg kg) was hel percentage Nj-SDM
enigszins verhoogd vergeleken met dat bij de lage
dosering.

De intrinsieke eliminatie halfwaardetijd van Nj-
acetvlsulfadimidine. berekend na intravf-neuze toe-
diening van Nj-SDM. bedroeg 0.9 uur. Hierbij bleek
dat er deacetylering van Nj-SDM tot sulfadimidine
optrad.

In geval van een negatieve, sulfonamide gevoelige
microbiologische test van een slachtdier, /ijn de Nj-
acetylsulfadimidinc residu concentraties in hel vlees
zo bijzonder laag. dal deze voor de volksgezondheid
geen enkele betekenis hebben.

Biochemical variants in dogs

Dhyan .Ian and Bouw. .1.: The \\ eierinary Quanerly.
5. h-4(l. (1983)

Samenvaiiing Biochemische varianten van be-
slanddelen van het bloed worden beschouwd als
waardevolle merkers van genen in populatie geneti-
sche onderzoekingen. Voor dat doel worden ze reeds
gebruikt bij de bestudering van humane populatie en
ook voor populaties van laboratoriumdieren en land-
bouwhuisdieren, Dil rapport behandelt een studie
van biochemische varianten bij honden.

-ocr page 129-

een volledig antwoord op:

• hondeziekte

• infektieuze hepatitus

• kennelhoest veroorzaakt door Parainfluenzavirus
en adeno
type 2 (CAV-2)

• parvovirus*

• ziekte van Wei!

★ De parvovirusfraktie is een levend, geattenueerd, homoloog
antigeen (stam Cornell-University patent 4.303,645) en is als
monovalent vloeibaar vaccin - PARVO ID 2 - verkrijgbaar
Kan bij gezonde honden op elke leeftijd worden toegediend. Bij
honden vanaf 3 maanden is een éénmalige dosis voldoende.

\\ mMrx

N?

Sanofi

Vy santé animale
ALGIN B.V.

Govert van V^ijnkade 48, 3144 EG IVIaassluis, Tel. 01899-19436.

-ocr page 130-

een veilig antwoord:

• geen spreiding van vaccin-hondeparvovirus, dus geen
gevaar voor niet-gevaccineerde kontaktdieren

• alle in het vaccin verwerkte virusfrakties zijn onderling
verenigbaar

• geen gevaar voor immunosuppressie na vaccinatie

een kwalltelts-antwoord:

• Fromm Vaccins sinds 1938 een naam voor kwaliteit en
innovatie

Sanofi

w santé animale
ALGIN BM.

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-19436.

-ocr page 131-

EDITORIAL overgenomen uit

The Veterinary Quarterly
deel 5, afl. 1,pag. 1-48, 1983

Hip dysplasia

This volume of the Veterinary Quarterly contains two papers (page 3-10)
concerning hip dysplasia.

The syndrome has received considerable attention in the Netherlands since
1965, when the \'Dutch Kennel Club\' instituted a program directed at eradi-
cating this condition in Dutch canine breeds. As in other countries, several of
our heavier breeds were severely affhcted, and many of the individuals
suffered from clinical symptoms as pain, stiffness and limited range of
motion.

The development of these clinical signs is a burden both to the animal patient
and the owner, and often leads to considerable e.xpense in veterinary care, or
to euthanasia.

It is therefore of paramount importance that investigations are made on the
possibilities of selection against this disorder and criteria are developed to
evaluate the hip configuration of breeding dogs and their offspring. As far as
we are aware, no serial studies of hip dysplasia from the radiological point of
view, linked to the clinical situation can be found in the literature. The reports
presented evaluate the criterion F(inal) S(core), as used by the Dutch Hip
Dysplasia Committee, and compare it to the N(orberg)-value.
The study is an admirable review of the material, collected over the past 15
years in the Netherlands. One scientific observation must he made: the
retrospective analysis of data, in this case FS- and N-values, includes the risk
that criteria are compared of which one (FS)later on was found to be invalid.
The ultimate test for this problem will be a prospective study.
The editors have considered it their duty to pubhsh this survey of material
gathered in the past hy a late colleague, who had endeavoured during a long
time of his life to tackle this problem. They hope to stimulate a discussion on
this world-wide problem; a di.scussion that, in their opinion, should lead to a
longitudinal, prospective study because this is the only way to determine if
the means (radiological survey, genetic monitoring) lead to the goal: reduc-
tion of the clinical problem.

EDITORS-IN-CHIEF.

-ocr page 132-

Nicoiaas Adriaan van der Velden (1927 - 1979)

Two papers on hip dysplasia in dogs are
herewith dedicated to the memory of the
late N. A. van der Velden.

In the last 15 years of his life Van der
Velden bent his intellectual capacities and
his energy on the complex syndrome of hip
dysplasia in dogs. He considered this disor-
der as one of the most serious conditions of
the canine species. It was his conviction
that mankind is carrying a great deal ol
responsibility for the disorders in the
health in our domesticated animals. On
that basis he wished to offer some fundam-
ental contribution to the understanding
and to the counteraction of undesired side
effects of artificial breeding.
His friends and collègues, convinced of the
essential nature of his studies, have agreed
to have his work published posthumously.
Mrs. J. H. C. Brooymans-Schallenberg has
undertaken the task of preparing a manus-
cript for that purpose, entitled:

\'Hip dysplasia in dogs\' by N. A. van der

Velden.

This manuscript will be published
elsewhere.

The reports as presented here should be
considered to be an elaboration of Van der
Velden\'s fundamental studies and consi-
derations on hip dysplasia.
The first report contains an analysis by
Van der Velden of data for selection which
are obtained if the conventional methods
for the diagnosis of hip dysplasia are used.
The second paper, by Mrs. Brooymans,
attempts to provide some more objective
criteria for diagnosing the abberations of
the goodness-of-fit of the joints and ofthe
concomitant bone deformities.
Stepping in the footsteps of a predecessor
requires concentration and self-discipline.
Especially so when the way is long and
when the ultimate aims are somewhat veil-
ed.

Mrs. Brooymans accepted the task to fol-
low Van der Velden\'s way, she placed some
additional steps on this way and finally
bent the way to a road suitable for practical
selection against hip dysplasia.
The Board of the Veterinary Faculty of-
fered the possibilities to prepare these stu-
dies for publication, the Editorial Board of
this Journal co-operated in accepting the
reports.

We have been impressed by the readiness
of all who have been involved in the publi-
cation of this tribute to the memory of
Van der Velden.

Van der Velden performed his studies in
close contact with his friend and colleague,
the radiologist C. C. van de Watering, and
made intensive use of the co-operation of
the members of the Dutch Committee on
Hip Dysplasia in Dogs. His studies recei-
ved moral and financial support from the
Dutch Kennel Club \'Raad van Beheer\'.
We are aware of the fact that Niek van der
Velden felt greatly indebted for all the sup-
port he received for his studies.

Jacob Bouw\'

\' Prof. dr. .1. Bouu. Head of the Department ol Animal Genetics, l acully of Veterinary Medicine. State
Universitv. Utrecht.the Netherlands.

-ocr page 133-

ORIGINAL PAPERS

Hip dysplasia in dogs\'

Its diagnosis analysed, with special reference to its suitahility as a
selection criterion

N. A. van der Velden^

as reported by J. H. C. Brooymans-Schallenberg-\'\'

SUMMARY Inspired hy the desire lo find an ohjeciive .selection criterion which might he useful
notahly in borderline cases of hip dysplasia. 1265 .sets of radiographs, taken on 1128 pedigree
Roilwellers. have been assessed for 12 pariiculars of ihe Joinis; ihree subevalualions as well as a
final score (FSj have heen obiained for each individual involved.

The data so obtained from a representative suhpopulalion have been analysed for their contribu-
tions to the 12 assessments leading towards ihe value tf the final score.

This article .shows that FS. most notahly in the borderline ca.ses, is due to a subjective assessment,
which disqualifies FS as a selection criterion. In pursuit of this line of thought, it was considered
desirable to investigate whether FS could he replaced by some measurable (hence objective)
particular assessment, such as the Norberg-Ols.son Value (N).

hi conclusion, we find that N on its own. though objective, fails to meet the requirements.

IN I RODUCI ION MATERIAL AND ME I HODS

The investigation to be described was in- Ideally, the inaterial for the investigation outlined

spired by the wish to provide tools which aho\\e would be a numerous population, living in a

would help in the elimination of hip dys- ^\'"ble and controlled environnient. and m vvhich mat-

1 /iir^vf ■ u J mgs would be random. It isobviousthatanypractical

plasia (HD) from a canine breed. study such as ours mu.st fall short of the ideaL In order

It turns out that the pre.sent selection cri- to appro.ximinate to a reasonably satisfactory popula-

terion, a diagnosis of HD graded by its tion. we have confined our attention to one breed, the

apparent severity, suffers from containing «""«eilcr. The reasons for this were various: select-

a considerable proportion of subjective el- \'"^\'f\'t^"-""!

\' \' ... her ol dogs to be investigated down to manageable

ements. Whtle severely dysplastic joints are proportions. Next, concentrating on a domestic breed

diagnosed correctly, there are many bor- ensures at least some homogeneity of their common

derline cases in which assessments ofthe domestic environment, rhis is true for any breed; the

same dog lead to conoicting judgements. were singled out because of two adduio-

,,, • , , ij • , , I nal circumstances: lirstly It was relatively easy to oh-

Ultimately, one would wish to replace the ta,n the co-operation of a large proportion of breeders

present, subjective procedure (which is and owners; .secondly. HD is a more than usually

cumbersome as well) by a procedure which acute problem in this particular btced: at the start of

would combine the advantages of objectiV- "i\'-" i"vestigation, the incidence of H D was reported to

Ity and simplicity. be as h,gh as 70 per cem.

\' 1 he present article is a greatly condensed version of a full report, shortly to be available under the same title
from the Zootechnical Institute ofthe Eaculty of Veterinary Medicine of Utrecht Universitv. The full report
contains detailed statistical evidence in the form of tables and graphs and mav be obtained on application to
the Institute. Yalclaan 17, P.O.B. 80.156, .3508 TD Utrecht, the Netherlands. References to the full report,
wherever required in this necessarily condensed version, will be indicated by an asterisk in parentheses(t).

- Nicolaas Adriaan van der Velden (1927-1979) was. during the last fifteen years of his life, a permanent staff
member of the Zootechnical Institute of the Eaculty of Veterinary Medicine of Utrecht University.

\' The reporting author is a temporary staff member ofthe Zootechnical Institute ofthe Eaculty of Veterinary
Medicine of Utrecht Universitv. who has undertaken to prepare van der Velden\'s work for publication.

-ocr page 134-

THE RESEARCH SUBPOPULATION

The subpopulation of which data were
used consisted of 1128 Rottweilers, of
which 461 were dogs and 667 were bitches.
All animals were born in the years 1954 to
1971 inclusive. The research subpopula-
tion selected by the owners\' volunteering
their dogs for radiography made up 32.4
per cent of the total of Rottweilers weaned
in that period.

The radiographs obtained of each of these
1128 dogs were assessed for the degree, if
any, of HD. For this purpose, six classes of
severity of HD were distinguished. Each
class was defined by a verbal statement of
the associated features to be found on the
radiographs (Table 1).

REPRESENTATIVITY OFTHE RESEARCH
SUBPOPULATION

The issue at stake is the degree to which the
incidence of HD in the research subpopu-
lation may be taken to be representative of
the Dutch Rottweiler population as a
whole.

At first glance, an assurance of representa-
tivity may seem difficult to obtain, since
only volunteer owners\' data were available.
Fortunately, some confirmation of repre-
sentativity was derived from
internal evi-
dence, The reasoning is based on a
comparison of parents with offspring born
before 1966 (i,e, prior to selection pressure
against HD) and a further comparison of
litter-mates with the research subpopula-
tion as a whole(»). On combination of
these comparisons, a strong case can be
made for the factual representativity of the
research subpopulation.

RADIOLOGICAL PROCEDURE

Two pelvic ventrodorsal radiographs were
obtained for each dog. In position 1, the
hind legs were stretched to their fullest
possible extent and the knees were turned
inwards so as to make the
patella the most
elevated point of the joint. As against this,
position II has the hind legs bent to the
point of maximal abduction. In either posi-
tions it is essential that the pelvis should lie
straight. In order to ensure the correct po-
sition, a wooden cradle was used, the la-
teral planks of which were adjustable; the
dog was placed in this cradle lying on its
back. It is critically important that the
centre of the X-ray beam should be direc-
ted to the dog\'s median line, because posi-
tioning errors may distort the images of the
acetabula and the femoral heads; also,
bone proliferations may become less read-
ily visible.

It was ascertained that dogs and bitches
were homogeneous with respect to the age
at which their radiographs were obtained
(between 13 and 36 months in the case of 71
per cent of the individuals).
A total of 1265 pairs of radiographs result-
ed. Each of these pairs of radiographs was
independently evaluated twice:

a. by a panel consisting of at least three
persons, radiologists and veterinary cli-
nicians. The panel evaluations consist-
ed of three subevaluations,
viz. those of
bone deformities, of the fit of the joints,
and of the depth of the
acetabula. In
addition a final score (FS) was given,
serving to place the animal into one of
five (later six) classes of HD severity
(cf Table 1);

b. by a single radiologist. This evaluation
(to be abbreviated as single hereafter)
embraced subevaluations as well as the
FS, as described for the panel, and,
further to that, the score on twelve
measurable or otherwise assessable de-
tailed characteristics of the joints, to be
called the \'variables\' hereafter. The vari-
ables have beenevaluated with respect to
both joints and in Both positions; they
are listed in Table 2,

Among these variables, the Norberg-
Olsson Measurement (NOM, no. 9 in
Table 2) deserves special mention. Its in-
clusion has been motivated by the wish to
replace or supplement the FS selection cri-
terion applied before by an
objective alter-
native. For this purpose, NOM is most
appropriate because it has the advantage of
measuring the position of
the femoral head
relative to the pelvis. This position is
greatly influenced by the goodness-of-fit of
the joint. Let us remark that NOM is a
composite measurement which also allows
of the shallowness of the
acetabula being
expressed to some degree, especially in

-ocr page 135-

Table 1. Classification of final scores (FS).

Radiological findings

Negative for HD. Radiologically sound bip joints.

Except for some minor irregularities of the bone, no marked abnormalities ofthe hip joint
are to be noted. These minor irregularities are not as yet regarded to be indicative of hip
dysplasia.
Transitional class.

Slightly positive. Bony changes can be .seen in the hip joints and/or (hefemoral head is not
fitting adequately into the
aceiahulum and, or the acetabulum is slightly too shallow.
Positive for HD. Marked local bony changes in the hipjoints and\'or marked subluxation
and or a definitely shallow
acetabulum.

Severe HD. Completely deformed femoral head and acetabulum and or luxation.

Final score
Classification
HD —
HD ±

HD Tc
HD ±

HD

HD

Otherwise well-fitting joints. The NOM
angles, diminished by a right angle, are the
Norberg Values (N).

All the other radiological variables were
assessed as satisfactory indifferent, or
poor.

The variables thus measured were supple-
mented with basic data about each of the
1128 individuals and collected in coded
form on data entry sheets, which, after key-
punching, yielded a deck of cards suitable
for computer entry.

The independence of panel and single
judgements enabled a comparison to be
made between these methods of evalua-
tion.

ANALYSIS OF THE DIAGNOSIS

The diagnosis, expressed as FS on the HD
scale, has been used as a selection criterion
against HD. A close analysis of the selec-
tion criterion is obviously indicated; the
reason for the close analysis of the diagno-
sis and its contributory elements was the
expectation that, in doing so, one might

gain an understanding about the rela-
tive importance of the details discern-
ible on the radiographs;
gain an insight into the internal cohe-
sion of the variables among themselves
as well as among the variables and FS;
obtain an idea about the relative weight
to be attributed to the variables as com-
ponents of FS;

interpret the obvious shift of FS with
time by stating what variables have
been chiefly responsible for this shift;
replace current selection practice (by
FS), if possible, with N, the Norberg
Value, as a unique criterion.

CORRELATION BETWEEN THE VARIABLES
Factor analy.sis

For the single evaluations, the variables
listed in Table 2, the subevaluations and
FS result in 63 variables, observed on each
of I 128 dogs (»). As a matrix, these values,
reduced to computer-readable form were
subjected to standard factor analysis fol-
lowed by varimax rotation (»),

Table 2. The elements evaluated by the single method are tabulated below by number of variable.

1 Position of femoral head.

2 Fit of the caput femoris in the acetabulum.
.1 Cranial acetabular margin, general aspect.
3\' Cranial acetabular margin, detailed aspects.

4 Dorsal acetabular margin.

5 Craniolateral rim, general aspect.

5\' Craniolateral rim. overencapsulation.

5" Craniolateral rim ("pulled out"), underencapsulation.

6 Caudal acetabular margin.

7 Head and neck of femur, general aspect
7\' Head and neck of femur, detailed aspects.

8 Fossa acetabularis.

9 Norberg-Olsson Measurement.

10 Facets.

1 I Bone proliferation.

12 Depth of the acetabulum.

-ocr page 136-

Only a single heavily loaded factor remain-
ed, the others being intrinsically stochastic
at the .05 level. Referring to the full report
for details, we summarize a few of the con-
clusions from this analysis, which cannot
be said to have been very helpful;

- the major correlations with FS are due
to the assessments ofthe position of the
femoral head and its fit in the acetabu-
lum
and, not surprisingly, to the sub-
evaluation of the fit on the joint;

— lesser correlations with FS are due to
most other variables\' scores, among
which we note N, the Norberg Value,
which in turn correlates with the scores
given to the various aspects considered
for the head and neck of femur;

- the facets and the details of the acetabu-
lar margins cannot be said to correlate
at all with FS.

Reducing the set of variables, marginal
score analysis

The unsatisfactory results of factor analy-
sis made it natural to search for a reduced
set of variables in the hope of identifying
some subset having sufficient predictive
value for FS. Of those listed in Table 2. the
detailed aspects of the cranial acetabular
margins (3\'), over-and underencapsulation
(5\' and 5"), and the details of head and neck
of femur (7\') have been disregarded altoge-
ther. Moreover, the remaining variables\'
scores (except N) have been summed so as
to condense the set even further.
A non-parametric method, the method of
marginal scores, was employed for the ten-
tative identification of the significant vari-
ables remaining for details of which wc
again refer, for brevity, to the full report, in
essence, the method amounted to a mini-
mizing ofthe number of misclassifications
of FS resulting if the variable in question
were to bc used as a predictor of FS.
Summarizing the results, we may here state
that the conclusion was that no single vari-
able among the twelve remaining, nor any
combination of them was a predictor of FS
class such that selection by it would be
(roughly) equivalent to selection hy FS.

Multiple linear regression analysis

Having found that no combination of vari-
ables\' scores was a sufficiently good predic-
tor of FS. we were left with the question
whether a
weighted combination of the
variables might constitute such a predictor.
For this purpose, multiple linear regression
was resorted to. Again referring to the full
report for details, we can state the conclu-
sions in brief:

- multiple linear regression is an
improvement on the method of margi-
nal scores, in that it provides reason-
able predictability; both the most fa-
vourable and most unfavourable FS
classes are in fact reasonably predic-
table by a weighted combination of the
variables\' scores;

— however, the intermediate FS classes,
i.e., the borderline cases, are found
not
to be predictable in this way.

Review of the analysis

From the above, we are left to conclude, in
review, that FS cannot be replaced by any
or some of the twelve variables (whether in
unweighted or weighted combinations)
without incurring a heavy risk of misclassi-
fication, at least in the borderline classes,
where it may well be held that correct clas-
sification IS essential for eliminating H D in
these dogs\' progeny.

The generally poor predictability of FS in
the borderline cases may be caused by the
latter being based on a not too well-defined
mixture of criteria. Into this mixture, bone
proliferations and bone deformities may
enter both through being present and
through being absent, while it is far from
clearly established
how they enter.

Rri\'E.A lAHN M Y OK ASSE.SSMKM .S

In the course of the investigation it became
clear that there was at least a
prima facie
case for the conviction that FS was not
constant in time. More precisely, the suspi-
cion arose that, as time went by, thejudges\'
assessments had become more .severe. It
was decided to devote some attention to
confirming or disproving this idea.
In order to do so, a careful selection was
made of the radiograph pairs available: 48
sets have been singled out for re-
assessment.

These pairs met the requirements that

— the original assessments had been made
in 1972 or 1973;

-ocr page 137-

- the dogs in question had progeny in the
subpopulation;

HD, as originally assessed, was absent
or slightly present (the latter require-
ment had been imposed because one
might expect that any shift in assess-
ment with time would show up most
clearly with dogs in these classes, while
it was also precisely these dogs which
might be expected to be of critical im-
portance in combatting hip dysplasia).

In addition to the single re-assessments of
these 48 sets, the same radiographs were
also independently re-assessed by a panel.
All re-assessments were completed within a
month.

There is an unmistakable trend for the as-
sessments of HD to become much more
severe: for instance, many dogs assessed
not to be afflicted with HD in 1972 were
adjudged to present some slight degree of
HD when re-assessed in 1975.
In summary, the lack of repeatability of
assessments confirms the subjectivity of
the entire procedure used for assigning an
individual to an FS class. It follows that
this must have led to a change of selection
pressure in the breeding programme with
time, since, as from 1972, only dogs exhib-
iting
no HD have been admitted to repro-
duction as pedigree stock.
The lack of repeatability found in the
above analysis of 48 selected sets of radio-
graphs (which might be thought to be a
rather small number) was confirmed by a
similar analysis of radiographs of I 11 dogs
which happened to have been radiograph-
ed at least twice at different times.
The majority of variables assessed tended
to score less favourably on subsequent as-
sessment than at first assessment.

DISCUSSION AND SUCJOFS i IONS FOR FUR-
I IIFR RtSEARCH

Bearing in mind that the purpose of the
investigation reported was to analyze FSas
a selection criterion, we now state our final
conclusion on the suitability of FS for this
purpose.

A selection criterion should meet at least
the requirements that

it should show a measurably favour-
able response to selection pressure;

— it should be objectively assessable,
which is equivalent to requiring that it
should be measurable;

— it should be as simple as is consistent
with the other requirements;

— it should characterize the individual in-
dependenily
of the individual\'s age and
of the judges\' possibly volatile norms.

Confronting FS as a selection criterion
with these requirements, we have found
that

— the population response to selection
pressure exerted by .selection on FS has
been dubious at best and, at worst,
could be argued to have been unfavour-
able (*);

— the objectivity of the assessment of FS
has been disproved in the present work;
a fortiori, FS does not meet the measur-
ability criterion;

— arriving at an assessed value of FS is far
from simple;

— the present investigation has shown
quite clearly that FS does not meet the
requirement of time-invariance either;
while the diagnosing of gross deform-
ities of the hip joint raises no problems,
the diagnosis is strongly variable with
time in the borderline cases; yet it is
precisely for the borderline cases that
the criterion should be clear for any
selection programme to be pursued
with appropriate strictness.

Because of its not meeting any of the
requirements, we feel amply justified in
concluding that FS is unfit as a selection
criterion for combatting hip dysplasia in
dogs.

Casting about for a criterion likely to be
more suitable than FS, one would nat-
urally like to consider N. which has the
prime advantage of at least meeting the
three last requirements for a selection cri-
terion stated above. (Whether it would or
would not meet the first criterion has not
yet been investigated).
The fact that FS has been the traditional
criterion for selection over a considerable
time would create grave difficulties if FS
were to be abandoned completely; these
difficulties are grave even though they are
of a practical rather than of a fundamental
nature. Hence, from a practical point of
view, it would be at least desirable that any

-ocr page 138-

criterion to be substituted for FS should
correlate well with FS and should show a
major contribution towards FS.
To some degree N has shortcomings in
both respects:

— the factor analysis of FS shows N to be
only a modest contributor towards FS;

— the method of marginal scores as well
as the multiple linear regression analy-
sis show N to have insufficient predic-
tive value for FS.

We therefore must conclude that N is not
acceptable subsitute for FS as long as FS is
felt to be the current selection criterion.
This conclusion is by no means definitive:
it may well be worth while to investigate
the merits of N as a selection criterion if
and when it should prove acceptable to
abandon FS and replace it by another cri-
terion. the merits of which would not be
required to show cohesion with FS.

The desirability of further research into the
suitability of N, possibly combined with
some other, objectively assessable criterion
as a basis for selection, is one of the major
though somewhat general conclusions to
be drawn from the investigation reported
here. The reporting author, following the
suggestion of the investigation reported,
feels it appropriate at this point to refer to
her paper in the current issue of this jour-
nal.

ACKNOWLEDGEMENTS

The substantial contribution of C. C. van de Water-
ing, to whom we owe all \'single\' assessments, is gladly
acknowledged. A debt of gratitude is owed to the
Dutch Research Committee on Hip Dysplasia for
inspiring discussions and, over and above that, to
those of its members (Drs. G. H. B. Teunissen, C. C.
van de Watering, A. A. M. E. Lubberink, F. C. Sta-
des, K. J. Dik, J. Boom, F. .). Meutstege, J. Rothui-
zen, and H. A. W. Hazewinkel) who kindly volunteer-
ed to act as panel judges.

Diagnosis of canine hip dysplasia and
selection against this trait

J. H. C. Brooymans-Schallenberg\'

SUMMARY N, the Norberg-Olsson value, when regarded as ihe single prediclor of FS in the total
research subpopulation, leads to an unacceptablv high proportion of misclassifications. These
misclassificaiions are found lo he much reduced in number on elimination of all animals suffering
from bone deformities (BD) as perceivable on the radiographs.

Discriminani analysis, applied to the findings in 915 Rollweilers. yields ihe combination of a
suitable high N with the absence of perceivable bone deformities as a more acceptable predictor for
FS. specially applicable in borderline ca.ses.

INTRODUCTION

Hip dysplasia is a pathological condition
of the femoral joint that is inherited poly-
genetically 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, and 14),
Its diagnosis is largely based upon radio-
logical examination of thejoint. Tradition-
ally the radiographs have been evaluated
by qualitative criteria, supplemented by
one set of quantitative measurements ac-
cording to Norberg (13). A previous study
has shown that the conventional \'final
score\', comprising 11 qualitative criteria
and the Norberg angle, while acceptable
for diagnosis, failed as a selection criterion
(15).

Temporary Staff member of the Zootechnical Institute of the Faculty of Veterinary Medicine of Utrecht
University, Utrecht, the Netherlands.

-ocr page 139-

The present study aims at improving the
definition of dogs to be used for breeding
purpose as opposed to those that should be
excluded from breeding. To this end, the
radiograpgs of 915 Rottweilers were re-
evaluated, use being made ofthe Norberg
angle and of three qualitative but easily
assessable criteria, one of which is new in
the present study.

DA I A AND METHOD

The division into classes, arrived at by the traditional
assessment of the radiographs, has been provisionalh
accepted for the present study. The investigation re-
ported concentrated on singling out those variables
(elements of the assessment) that combined objectiv-
ity and ease of assessment with a good predictive
value for the probable performance ofthe subjects as
breeding stock.

Actually the variables singled out by the method pre-
sented were biased towards identifying animals that
would unhesitatingly be regarded as safe breeding
stock, or very nearly so; in effect, this would undo any
dubious effect that the provisional acceptance of the
traditional assessment might have had otherwise.
Discriminant analysis (1) was adopted as the tool to
single out the variables of best predictive power from
four:

smoothness and shape of the femoral head and

neck;

measurement according to Norberg (13);

bone proliferation;

bone deformities.

l he choice of which will he motivated in the discus-
sion.

Prior analysis revealed that, taken hy itself, none of
the 4 variables above was a good predictor for the
purpose considered, even though these 4 were selected
from among 12 because of their relativcK good per-
formance as predictors.

The essence of discriminant analysis, as is well known,
is to find which (weighted) combination of variables,
taken two, three, or four at a time, best distinguishes
among the traditionally assessed classes of severity of
hip dysplasia.

RE.SUt.TS

The best discriminating multiplet of vari-
ables in the above sense turned out to be a
minimum value (104°) of the Norberg
angle and a properly coded indication of
the absence of bone deformities. Discrimi-
nant analysis was the basis of selecting
these variables as a predictor adjudged to
be \'best\', after it had been shown that the
Norberg angle and the occurrence of bone
deformities were highly correlated though
they differed in heritability (12). With this
definition of the predictor, 277 out of 279
out of a total of 915 animals were accepted
for breeding, which rejected 0.7 per cent of
animals considered safe breeding stock by
the subjective method. As against this, only
82 out of 340 animals rated second-best
subjectively did pass the predictor. Noting
that only six out of 296 doubtful animals
met the predictor\'s requirements, we feel
justified in stating that this combination is
not only \'best\' mathematically, but also
enjoys the advantage of being highly con-
servative, i.e. there is a tendency for safe
breeding stock to be excluded rather than
for second-best or worse breeding stock to
be included. The probability of misclassifi-
cation is 9.0 per cent when including
second-best specimens and as low as 0.7
per cent with respect to doubtful animals.
In this conservative sense, we feel justified
in stating that safe breeding stock is ident-
ifiable as animals showing a Norbergangle
of at least 104°, in accordance with Mahnig
(11), and also presenting an absence of
any
radiologically perceivable bone deform-
ities, the latter notion being taken to in-
clude bone proliferation.

DISCIJ.SSION

On the findings indicated it is strongly sug-
gested that fitness to breed should be
measured by the easily found criteria:

— an average Norberg angle of no less
than 104° (occasionally referred to as
14 (N), a right angle being understood
to have been subtracted), combined
with;

— the strict absence of perceivable bone
deformities, including the absence of
radiographically perceivable bone pro-
liferations.

As it turns out, the twofold condition en-
joys the remarkable property that it is as
objective as one may hope a biological as-
sessment to be.

Relative to prior practice it represents, in
essence, a simplification as well as objecti-
fication. The former is achieved by a severe
reduction in the number of variables to be
measured and/or assessed, the latter by
replacing an essentially subjective judge-
ment,
viz. the traditional final score, by a
criterion susceptible of being stated with-
out reasonable doubts.

-ocr page 140-

The fact that the combination of the two
variables singled out is
optimal in discrimi-
nant analysis does not imply that this com-
bination is an invariable criterion. In ef-
fect, some proportion (24 per cent) of
slightly dysplastic individuals is assigned to
the safe breeding stock class by this cri-
terion. This is not felt to be a major disad-
vantage for two reasons: firstly, because
the slightly dysplastic individuals have
been so designated by the subjective final
score, and secondly, because with inbreed-
ing looming as a danger over any pedigree
stock, the criterion has at least the minor
advantage of not overly limiting the gene
pool available. It is gratifying to note that
this criterion
is strongly discriminatory
against animals that, however they may
have been subjectively assessed, should be
excluded from breeding: of those subjectiv-
ely assessed to be very dubious breeding
stock, only 6 out of 255 would meet the
criterion, of those subjectively assessed to
be too deformed to breed with, precisely
none out of 41 would meet the criterion
suggested.

6. Jessen. C\'. R. and Spurrel. F. A.: Heritability ol
Canine Hip Dysplasia. Proe. Canine Hip Dys-
plasia Symp.. St. Fouis. 5.3-61. 1972.

7. Kasström. H.: Nutrition. Weight Gain, and De-
velopment of Hip Dvsplasia.
Ada Raciitil.
Suppl..
.344. l.l\'i-179. (1975).

X. Leigbton. A., l.inn. J. M.. Wilham, R. L.. and
Castleberry, M. W.: A Genetic Study of Canine
Hip Dysplasia.
Am. ./. Vel. Re.s.. 241-244.
(1977).

9. Lust. Ci.. Cieary, J. C.. and Sbeffy. B. F.: Deve-
lopment of Hip Dvsplasia in Dogs.
Am. J. Vei.
Re.s..
.34-1. S7-9I, \'(1973).

10. Lust. G. and Farrel. P. W.: Hip Dysplasia in
Dogs: The Interplay of Genotype and Fn\\iron-
ment.
Cornell Vel.. 67, 447-466. (1977).

11. Mahnig. R.: Untersuchungen /ur Diagnostik der
Hüftgelenksdysplasie bei Hunden. Ph. D. \'Fhe-
sis. Hannover, 1968.

12. Molenaar. B. A. J.: Personal Communication.
1980.

13. Olsson. S. F.: Röntgen Examination of the Hip
Joints of Cierman Shepherd Dogs.
Advances in
Small Anim. Pracl..
3. 117-120. (1961).

14. Riser. W. H. and Larsen. J. S.: Inlluence of
Breed Somatotypes on Prevalence of Hip Dys-
plasia in the Dog. /
Am. Vei. Med. A.ssoc.. 165.
79-81. (1974).

15. Velden. N. A. van der: Hip Dysplasia in Dogs: Its
Diagnosis Analysed as a Selection Criterion in a
Rottweiler Population. Zootechnical Institute.
Utrecht University (to be published in 1982).

CONCLUSION

As the final results of this study, it is em-
phatically urged that meeting the above
criteria qualifies a Rottweiler as having a
positive breeding value with respect to hip
dysplasia.

REFERENCES

1. Anderson. T. W.: An Introduction to Multi\\ari-
ate Statistical Analysis. John Riley. New York,
1958.

2. Hedhammar. A.. Wu., F.. Krook. 1... Schryver.
H. F.. Lahunta, A. de. Whalen. J. P.. Kallfei/. F.
A.. Nunc?, F. A., Hint/. H. F., Sheff\\. B. E..and
Ryan, G. D.: Overnutrition and Skeletal Dis-
ease. an Experimental Study in Growing Circat
Dane Dogs.
Cornell Vel.. 64-5, 1-160. (1974).

3. Hedhammar, A., Olsson. S. F.. Andersson. S.
A.. Persow . 1... Petterson, 1... Olansson. A., and
Sundgren. P. E.: Canine Hip Dysplasia: Study of
Heritability in 401 Litters of German Shepherd
Dogs.
J. Am. Vei. Med. A.ssoe.. 174. IOI2-IOI6.
(1979).

4. Henricson. B., Norberg, L, and Olsson. S. E.: On
the Etiology and Pathogenesis of Hip Dysplasia,
a Comparative Review .
J. Small Anim. Pracr. 7.
673-6H8. (1966).

5. Jessen. C. R.: Heriditary Aspects of Canine Hip
Dysplasia in the German Shepherd and the
Vizsla Breeds. Ph. D. Ihesis. Univ. of Min-
nesota. 1969.

-ocr page 141-

Effects of experimental infection of fowl
with EDS\'76 virus, infectious bronchitis
virus and/or fowl adenovirus on laying
performance

J. H. H. van Eek\'

SUMMARY Following BCN (FDS\'76) virus infcclion of hrown layer hens al JJ weeks of age.
proc/uclion of normally .shelled eggs dropped from 87 per cent lo 49 per eeni wilhin J weeks. The
produelion oj sofi .shelled and shelldess eggs auained a ma.ximum of JJ per eeni J weeks ajier
injeelion (p.i.). Shell qualily recovered compleiely within
5 weeks p.i.

Fgg production problems in H hile Leghorns infected with BC14 virus were less severe and of
shorter duration than in hrowtt layers.

Both in hrown layers and in White Leghorns total egg production, ntean weight of normally shelled
eggs, und internal egg qtialitv were not affected following BC14 virus infection at JJ and 28 weeks of
age. respectively. Besides shell abnormalities no clinicaldi.sea.se symptotns were observed. Vaccina-
tion with a commercial EDS\'76 vaccine (Nohivac EDS\'76®) at 17 weeks of age had no adverse
effects on laying performance and provoked adequate immunity against challenge at JJ weeks of
age. The same observations were made following BC14 virus infection at 17 weeks of age.
After infecliotis bronchitis virus (IBV) (1152 virus) htfection (f laying fowl the percentage of eggs
with shell aberrations (rough, misshapen and/or .soft shells) increased to a ma.ximum of 8 per
cent, total egg production was depressed, tneatt egg weight was reduced I to 2 gratns, and up to 10
per cent of nortnally shelled eggs showed watery, not ropy thin alhunten. This abnorntally thin
albumen was observed in a considerably higher proportion of eggs with shell defecls than in
normally shelled
eggs. No turbidity id the thick albumen was ob.served attd no sytnptoms of
respiratory disease were noticed

The .severity anti duration (d adverse effects (ddliV infection ott laying petfortnance depend very
much on the stage td production in which the ittfectiott occurs. Following IBV infection al the onset
of production a much .severer drop in total production and in production of normally shelled eggs, a
greater increa.se in the number tf abnormally shelled eggs, and more lasting adverse effects on egg
weight attd interna! egg quality were observed, in cttmparison with htfection after peak production.
Compared with sittgle infections, a combined BCI4 virtts and IBV infection if brown layers at JJ
weeks of age resulted in greatlv potentiated adver.se effects on total egg production, nttmber tdeggs
with aberrant internal qtiality. and duration of production problems.

Following a conthined BCI4 virus and I B\\ iitfeclioit. in a great proportion of eggs with shell defects
and watery thin alhunten. Ittrbidity of the thick albutnen was ob.served also, probably due to
combined effects on the uterus td both IBV and BCI4 virus.

BC14 virus ittfection did not reittforce the adverse ittfluence of IB\\ ittfeciion on egg weight,
lite same observations as described for the combined BCI4 virus and IBV infection were made
following BC/4 virus itdeclion <d fowl previously ittfected with IBV.

It is concluded that changes of interna! egg quality in field ca.ses of EDS76 are tnost likely due lo
subclinical IBV infections.

After hdection tf brown layers at JJ weeks of age with fowl adenovirtts 66 (EA V 66) neither
svtnptonts of clinical disease were observed nor effects on egg production, egg weight, and egg
quality. Also, in a comhhted htfection with FA V66, 1B\\ \', and BC14 virus, no pathogenic signifi-
cattce cotild be attributed to the FA V.

\' Department of Poultry Diseases. State l\'niversit\\ ofl-trecht. P.O. Box 4.3. .3940 A A Doom, the Netherlands.
The Veterinary Qi arterly, Vol, 5, No, 1, January 1983 1 1

-ocr page 142-

INTRODUC1 ION

Egg Drop Syndrome 1976(EDS\'76)ischar-
acterized by a drop in egg production and
by the production of soft shelled and shell-
less eggs or by failure to reach peak pro-
duction (9, 11, 18),

Besides, in natural outbreaks of EDS\'76
van Eck
el ai (9) described macroscopic
changes in the internal quality of eggs with
shell defects, i.e, watery, not ropy thin
albumen and general turbidity or streak-
like cloudiness of the thick albumen.
McFerran
et ai (18), observed an increased
proportion of small eggs in field cases of
EDS\'76. Adversely affected internal egg
quality or fall in egg weight was not observ-
ed, following experimental infection of
laying fowl with EDS\'76 virus (8, 16).
Representative EDS\'76 virus strains are
BC14 virus. 127 virus, and D61 virus,
which are serologically indistinguishable
(1, 8, 15, 16). After experimental D61 virus
infection of SPF Rhode Island Red hens of
26 to 40 weeks of age, little or no definitive
adverse effects on total egg production
were observed (8). A similar observation
was made following 127 virus infection of
adult birds of the .same breed (16). How-
ever, total egg production was depressed
after D61 virus infection of hens of 19 and
47 weeks of age (8).

Experimental 127 virus infection did not
result in depressed egg weight or in changes
of internal egg quality assessed by both
macroscopic inspection and by determina-
tion of Haugh units of the thick albumen
(16). Also after D61 virus infection of hens
at 19 to 47 weeks of age no adverse effects
on internal egg quality were found (8). Oral
D6I virus infection of one-day-old pullets,
resulting in 2 log mean haemagglutination
inhibiting antibody titres of 6.0 at 16 weeks
of age, had no adverse effect on egg pro-
duction and shell quality, but it did affect
egg weight and internal quality. Adverse
effect on albumen quality was evidenced by
Haugh unit determination but not by
macroscopic inspection (4).
Effects of BC14 virus infection on total egg
production, egg weight, and internal egg
quality have not been described.
The effects of both natural and experimen-
tal infectious bronchitis virus (IBV) infec-
tion on egg production, egg weight, and
egg quality have been reported by several
workers (6, 7, 17, 19. 20). IBV infection at
an early age or during the laying period
results in reduced egg production and in
adverse effects on external and internal egg
quality. Eggs may be soft-shelled, mis-
shapen, and rough-shelled, and the
albumen may be thin and watery without
definite demarcation between the thick and
thin albumen. The yolk can be separated
from the albumen. Changes of viscosity of
the albumen can be assessed by macro-
scopic inspection. Reduced egg production,
shell defects, and affected internal egg
quality may persist for an indefinite period
of time.

Berry (2) and Cook (3) observed a 10 per
cent fall in egg production, lasting I to 3
weeks, after experimental infection of hens
with a fowl adenovirus (FAV). There was
no effect on external or internal egg qual-
ity. In experiments of Cowen (5), only one
out of four FAV isolants had just a mini-
mal effect on egg production, i,e, a faster
decline. None affected the shell quality.
Based on a long term serological survey of
flocks of fowl, van Eck
et aiiW) suggested
a pathogenic role of FAV in egg produc-
tion problems.

Both IBV and FAV infections occur fre-
quently in the Netherlands in broiler as
well as in laying and reproduction flocks
(II, 14). EDS\'76 virus infection was occur-
ring widely in the period from 1976 to 1978,
after which a sharp decrease in the inci-
dence of this infection was found, most
probably due to large scale vaccination
(13).

The purpose of the present study was to
establish the effects of single and combined
infection of fowl with BCI4 virus, IBV, and
a FAV isolant on egg production, shell
quality, egg weight, and internal egg qual-
ity. These effects were also assessed follow-
ing BCI4 virus infection of laying fowl
previously infected with IBV. Further-
more, protection against BC14 virus chal-
lenge was established in birds vaccinated
with a commercial EDS\'76 vaccine.

MAIERIAI AM:) MF,TH0[)S
l:\\pfi inienial design

Experimeni I A group of White Leghorn hens was
inoculated w ith BC14 virus at 28 weeks of age (group
I A).

-ocr page 143-

Experimem 2 Three groups of hroun laver hens
were inoculated with BCI4 virus at 33 weeks of age
(groups 2A, 2B, and 2C). Group 2B had been vaccin-
ated previously against ri)S\'76 at 17 weeks of age;
group 2C had been inoculated with BCI4 virus at 17
weeks of age.

Experiment i 1 wo groups of brown layer hens were
inoculated with IBV at ages of 25 weeks (group 3A)
and 33 weeks (group 3B), respectively.

Experiment 4 Two groups of brown layer hens were
inoculated with BC14 virus and IBV. One group was
inoculated with IBVat 25 weeksand with BC14 virus
at 33 weeks (group 4A). 1 he other group was inocu-
lated with BC14 virus and with IBV at 33 weeks
(group 4B).

Experiment 5 I wo groups of brown layers were in-
oculated at 33 weeks of age w ith respectively FAV66
(group 5A) and with a combination of f-AV66. BCI4
virus, and IBV (group 5B).

In each of the c.xperiments a noninoculated control
group was included. .All groups consisted of 45 birds.
E.xperiments I and 2 were ended at ages of 35 and 40
weeks, respectively. Experiments 3. 4. and 5 were
ended at 43 weeks of age.

Experimental birds. Jeedinn. and hnininf;

White Leghorn hens came from a Oock of SPE\' birds
held at the Poultry Health Institute in Doom.
Commercial brown layer hens were raised from one-
day-old in isolated floor pens and proved to be free of
antibodies to IBV, EAV. Newcastle Disease (N.D.).
BCI4 virus.
Mycoplasma gaUi.septivum (M.g ), and
Mycoplasma synoviae (M.s.) when examined every 2
weeks from 3 to 17 weeks of age (methods of examina-
tion given below in \'Serological examination\'). I he
birds were placed in batteries in isolated pensat an age
of I 7 weeks. One or two birds were housed per cage.
I hev were fed a commercial ration. I\'he light schedule
was the saine for all groups of hens.

at,d !

l\\

cidation

■fhe BC14 virus was kindly provided hy Dr. D. Lüt-
ticken. Intervet, Boxmeer, the Netherlands. Inocula-
tion dose: 0.1 ml. containing 128 hacniagglutinating
units, per hen.

IBV: 1152 virus(Dclvax ibh52. Mycofarm bv. Dc Bilt.
the Netherlands). Inoculation dose: 10"-" El D50 in 0.1
ml per hen.

EAV: field isolate EAV66. I\'he virus was isolated
from Ihe trachea of a hen belonging to a flock of
broiler parents showing depressed egg production.
Isolation was performed ou chicken kidnev cells
(CKC).

Ihc challenge virus had undergone six cell culture
passages and had had Ihree passages at limiting dilu-
tions, Inoculation dose: 10"" TC1D50 in 0,1 ml per
hen. All inoculations were given bv the conjunctival
route.

Serological examination

Serological examination was performed every 2
weeks from 17 weeks of age up to the end of the
experiments. Blood samples of all birds were tested
for the presence of haemaggiutination inhibiting (H I)
antibodies to BC14 virus, for precipitins to LAV
(CELO. Phelps-strainland 1 BV antigen, of agglutin-
ins to M.g. and M.s. as described bv Van Eck
et al.
(12), and for HI titres lo N.D. virus by Ihe method of
Zuijdam (22). The Neutralization Index (Nl) to IBV
was determined ina pooled sample with the Beaudette
strain of IBV in the constant serum varying virus
method. The embryonating eggs used were free from
antibodies lo IB\\\'.

In experiment 5, blood samples often hens were also
tested for neutralizing antibodies against EAV66
ev ery 2 weeks from 33 weeks of age up to the end of
lhe experiment. Briefly, this lest was performed as
follows: serum samples were inactivated for 30 min-
utes at 56° C. Equal volumes of serial two-fold .serum
dilutions and 100 TC1D50 I AV66 suspensions in
medium 199 were incubated for 45 minutes at 37° C,
afier which they were added to CKC monolayercullu-
res. Cell cullures were examined after 5 days. The
neutralization tilre is reported as the reciprocal value
ofthe highest serum dilution preventing CPE. At the
end of all experiments, neutralizing antibodies to
Avian Encephalomyelitis virus (AEV) were deter-
mined in a pooled scrum sample with lhe Van Roekcl
strain of AEV. I he embryonating eggs used were free
from antibodies to AEV.

Egg production, egg w eight, und internal egg quality

From 25 weeks of age in all experimenis the produc-
tion of normally and abnormally shelled eggs was
recorded daily. Production data are expressed as av-
erage weekly production. Egg wcightand internalegg
quality of one day\'s production were determined once
a week, starting at an age of 25 weeks in experiments 1
and 2, and in the other experiments from an age as
indicated in \'Results\'. Eggs were weighed individually
on a Mcttler PF 300 balance and mean egg weight was
rounded olf lo whole grams.

Examination of the internal egg quality was carried
out objectively. Apparently normally shelled eggs
were broken on a smooth, black painted wooden
plale. afier which the egg conlenl was examined
macroscopically. Allention was paid lo the viscosity
and clarity of the albumen, the demarcation between
thick and Ihin albumen, and to Ihe yolk and ils loca-
tion. Viscosity of Ihe albumen was examined by
means of a iron probe. In the same way the internal
quality of soft-shelled and shell-less eggs was
dcterinined.

Clinical inspection ami post-mortem c.xamiiuiiion

From 25 weeks of age the birds were inspected dailv
and al the end of the experimenis gross post-mortem
examinalicm was performed.

EI)S\'76 vaccine

Nobi-vac EDS\'76\'\'"\' vaccine (Intervet. Boxmeer. Ihc
Netherlands): 0.5 ml intramuscularly per hen.

Statistical analysis

Slaiislical analvsis on egg weight was performed in
accordance with the Studenl\'s l-iest.

-ocr page 144-

I able 1. Results of serological examinations of groups of White Leghorn hens (exp. I) or brown layer hens(exps. 2-5) inoculated by the conjunctival route al different ages with
BC\'I4 virus. Infectious Bronchitis (IBV) (H52 virus), low 1 adenovirus 66 (FAV 66). or a combination of these viruses.

Exp. 5

Group

2a

A-

/ A"/

/Si\'

/ ^ *

Age

(weeks)

/ A

/

/

/ • /
/ <l)
\'r^l

/

/

/

17

< 0.0 0.0

< 0.0 0.0 <

0.0 0.0\' <

0.1 0.2\'

19

< 0.1 0.3

< 0.0 0.0

6.8 1.7

9.2 1.1

21

< 0.0 0.0

< 0.3 0.6

7.9 1.2

8.5 1.2

23

< 0.0 0.0

< 0.1 0.2

8.0 1.0

8.1 1.0

25

< 0.2 0.5

< 0.0 0.0

7.8 1.2

8.1 1.3

27

0.0 0.0

< 0.0 0.0

7.3 1.3

7.6 1.6

29

5.2 1.7°

.: 0.1 0.1

6.7 1.5

7.0 2.4

31

10.6 1.6

0.0 0.0

6.8 1.5

6.8 1.7

33

10.4 1.4

< 0.0 0.0\'

6.6 1.5\'

6.1 1.8\'

35

11.0 1.7

9.6 1.4

6.8 1.0

6.4 1.4

37

-

10.2 1.5

6.7 1.0

6.6 1.6

39

10.0 1.5

6.4 1.2

6.4 1.6

41

J.

43

5b

< 0.0 0.0
< 0.0 0.0

< 0.05).1

< 1.0
< 1.0
< 1.0
< 1.0
< 1.0
1.0
< 1.0
< 1.0
< 1.0\'
7.4
7.6
6.9
7.0
7.2

N.d.
N.d.
N.d.
N.d.
N.d.
N.d.
N.d.
N.d.

< 0.1 0.2
< 0.2 0.6
< 0.0 0.1
< 0.0 0.0
< 0.0 0.2

9.6 1.4
9.0 1.4
8.7 1.2
8.1 1.5

1.0 0.0\' < 0.0 ^.0\'
7.0 1.6 9.8 1.6

7.2 1.5
6.8 1.3
6.5 1.2
6.0 1.0

, ? $ / ^ V

O Q O Q/

N.d.\'

N.d.

N.d.

N.d.

N.d.

N.d.

N.d.

N.d.

l.O O.O\'
7.3 1.5
6.8 1.2
6.9 1.4
6.0 1.0
4.8 0.9

c 0.1 0.3
= 0.1 0.2
< 0.0 0.0
c 0.0 0.0
= 0.0 0.2

< 0.1 0.3
■ 0.0 0.1

< 0.0 0.0
< 0.0 0.2\'

10.3 1.6
10.1 1.4
9.6 1.4
9.4 1.2
8.9 1.3

< 0.1 0.3

< 0.0 0.0
< 0.1 0.2

< 0.1 0.3

< 0.0 0.0
< 0.0 0.0
< 0.0 0.0

< 0.2 0.3

< 0.0 0.0\'
10.0 1.5

9.9 1.4
9.4 1.4
9.1 1.2
8.6 1.2

1.0
1.0
1.0
1.0
1.0
1.0
1.0
1.0
1.0\'
7.2
7.6
7.2
6.5
6.5

1.0

1.0
1.0
1.0

1.0\'

7.0
6.8

6.4

6.5
6.3
6.5

6.1
6.8
6.0

1.0

1.0
1.0
1.0
1.0
1.0
1.0
1.0
1.0\'
5.0
7.6
7.4

7.3

7.4

1.0
1.0
1.0

1.0
1.0\'
6.8
6.6
6.8
7.0
6.5
6.5
6.7
6.3
6.3

1. Neutralization Index to IBV was < 1.0 in these groups. 5.

2. Mean ^log HI BC14 titre was < 0.2 0.3 in these groups. 6.

3. S.d. = standard deviation. 7.

4. N.I.= neutralization Index on base log 10. 8.

Z

o

Vaccination with inactivated EDS\'76 vaccine (Nobivac EDS\'76

Inoculation with the agent.
N.d. = not done.

Inoculation with BC14 virus at 28 weeks of age.

-ocr page 145-

RESIII.TS

Serological examination

Precipitins to FAV and IBV and agglutin-
ins to M.g. and M.s. as well as HI antibo-
dies 10 N.D. were not detected in any of the
groups of hens in the five experiments.
Also neutralizing antibodies to AEV could
not be demonstrated either at the end of the
experiments. Besides, noninoculated con-
trol groups lacked HI antibodies to BC14
virus and neutralizing antibodies to IBV.
Neutralizing antibodies to FAV66 were
not detected in the noninoculated control
group of experiment 5 (mean ^log titre ±
standard deviation: < 1.0 ± 0.0).

Results of blood tests of the inoculated
groups for HI antibodies to BC 14 virus and
for neutralizing antibodies to IBV and
FAV66 are presented in Table 1.
In groups lA, 2A, 4A, 4B, and 5B, mean
21og HI BC14 titres varied from 9.6-10-6
two or three weeks after BC14 virus inocu-
lation and from 8.1 to 11.0 at theend of the
experiments.

After EDS\'76 vaccination at 17 weeks of
age (group 2B) the mean ^log HI BC14titre
increased to 8.0 at 23 weeks, after which
this titre gradually decreased to 6.6 at 33
weeks.

BC14 virus inoculation at 17 weeks of age
(group 2C) resulted in mean HI titres of 9.2
and 6.1 at the ages of 19 weeks and 33
weeks, respectively. Following BC14 virus
inoculation of groups 2B and 2C at 33
weeks of age, only a minimal rise in titre
was observed.

Hens of groups 3A, 3B, and 5A lacked HI
antibodies to BC14 virus during the entire
experiments.

After IBV inoculation (groups 3A, 3B, 4A.
4B, and 5B) NI values varied from 5.0 to
7.6. Neutralizing antibodies to IBV were
not detected in hens of group lA, experi-
ment 2, and group 5A.
Neutralization titres to FAV66 ranged
from 4.8 to 7.3 in birds of experiment 5
after inoculation with this virus.

Egg production and shell-quality

The production of normally shelled eggs
and/of eggs with shell-abnormalities of
birds in experiments 1-5 is presented in
Figures 1-5, respectively. In noninoculated
control groups the number of soft shelled
and shell-less eggs never exceeded a maxi-
mum of 2.0 per cent.

t\'ig. 1. Egg produclion of White Leghorn hens inoculated with BC14 virus by the conjunctival route at 28

weeks of age. (Group I A) (........).

- : noninoculated control group.

25

30 35

Age in weeks

-ocr page 146-

Kig. 2. Egg production of 3 group.s of brown layer hen.s (groups 2 A, 2 B, and 2C) inoculated with
BC14 virus by the conjunctival route at 3.^ weeks of age. One of these groups was vaccinated

100^ intramuscularly with inactivated EDS\'76 vaccine (Nobivac EOS\'76®) at 17 weeks of age (-)

(group 2B).

Another group was inoculated with BC14 virus by the conjunctival route at 17 weeks of age.
( ) (Group 2C).

.......: noninoculated control group.

%

-1-

35

Age in weeks

40

—1
UO

—r
30

25

A broad survey of tbe effects on egg pro-
duction and shell quality of infections per-
formed in experiments 1-5 is presented in
Table 2.

Following BCI4 virus inoculation of
White Leghorns (Fig. I: group lA) and
brown layers (Fig. 2; group 2A). produc-
tion of normally shelled eggs dropped by
respectively 5 and 38 per cent within res-
pectively 2 and 3 weeks after inoculation
(p.i.). This decrease in production started
nine to ten days p.i. Production of shell-
less and soft shelled eggs came to a maxi-
mum of 8 per cent in White Leghorns and
to 33 per cent in brown layers. There was
little or no decrease in total egg produc-
tion. Production recovered completely
within respectively 4 and 6 weeks p.i. in

White Leghorns and brown layers.
Adverse effects of vaccination with
Nbbivac EDS\'76® at 17 weeks of age (Fig.
2; group 2B) or of BCI4 virus inoculation
at the same age (Fig. 2; group 2C) on egg
production and • shell quality were not
observed. Challenge of these birds at 33
weeks of age did not result in production
problems.

From eight days following IBV inoculation
of brown hens at 25 weeks of age (Fig. 3;
group 3A) an increased percentage of eggs
with shell-abnormalities was observed up
to 36 weeks of age (maximum 8.0 per cent;
average 4.4 per cent). Abnormal eggs had
rough, misshapen and or soft shells and a
few of these eggs were shell-less.

-ocr page 147-

40

"T-

35

30

50 _

25

Production of normally shelled eggs and
total production were depressed during the
entire experiment (up to 43 weeks of age):
production of normally shelled eggs during
the entire experiment was 10.6 per cent
below the level of the noninoculated con-
trol birds. From an age of 33 weeks total
egg production and production of nor-
mally shelled eggs were 10.0 per cent less
than production in control birds.
IBV inoculation at 33 weeks of age (Fig. 3;
group 3B) resulted in a slightly increased
percentage of eggs with abnormal shells up
to 38 weeks of age (maximum 3.0 per cent;
average 2.0 per cent). Also, in the same
period the total production and the pro-
duction of normally shelled eggs was
slightly depressed (total production 2.6 per
cent below that of control birds; the pro-
duction of normally shelled eggs was 4.4
per cent down).

-1-1

40 45

Age in weeks
Following BC14 virus inoculation of hens
at an age of 33 weeks, which had been
inoculated with IBV at 25 weeks of age
(Fig. 4; group 4A), production of normally
shelled eggs dropped to 39 per cent 3 weeks
p.i., after which production lluctuated
around the 50 per cent level up to the end of
the experiment. From 35 weeks of age to
the end of theexperiment total egg produc-
tion was 27.9 per cent below the produc-
tion of the noninoculated control hens.
Combined BCI4 virus and IBV inocula-
tion at 33 weeks of age (Fig. 4; group 4B)
resulted in a severely depressed production
of normally shelled eggs from 35 weeks of
age to the end of the experiment (43 weeks
of age) (difference from inoculated control
group: 21.4 per cent). Total egg production
dropped from 35 to 39 weeks of age: the
difference from the noninoculated control
group was 16.8 per cent.

Abnormally shelled eggs

-ocr page 148-

Inoculation with FAV66{Fig. 5; group 5A)
did not result in egg production problems.
The pattern of egg production after a com-
bined inoculation with FAV66, IBV and
BC14 virus at 33 weeks of age (Fig. 5;
group 5B), was comparable with that fol-
lowing combined IBV and BC14 virus
inoculation (Fig. 4; group 4B).

Egg weigh! and interna! egg quality

Mean weights of normally shelled eggs (±
standard deviation) of noninoculated con-
trol hens ranged from 56-57 g (± 6 g) at 25
weeks of age to 66-67 g (± 4 g) at 43 weeks
of age. Eggs produced by the control birds
did not show internal abnormalities.

i»0 US

Age in weeks
A broad survey of effects on egg weight and
internal egg quality of infections perfor-
med in experiments 1-5 is presented in
Table 2.

No difference was observed between the
weight of eggs produced by hens inocu-
lated with BCI4 virus (groups I A. 2A, 2B.
and 2C) and the weight of eggs produced
by control birds. The internal egg quality
was not abnormal.

With regard to experiments 3, 4. and 5, the
age at which examinations started, differ-
ence in mean egg weight from that of the
noninfected control groups, and the num-
ber of normally shelled eggs with watery
thin albumen, are presented in Tables 3, 4,
and 5, respectively.

-ocr page 149-

(=

o

90 _

Z)

-a

80_

cn
cn

70

60_

50_

/♦O

25

IBV inoculation at 25 weeks of age (Table
3: group 3 A) resulted in a significant loss of
mean weight of normally shelled eggs of I
to 2 grams during eight successive weeks.
Standard deviation of egg weight ranged
from 5 to 8 grams and from 3 to 5 grams in
this period in respectively inoculated birds
and control birds.

From six days after inoculation until the
end of the experiment the percentage of
normally shelled eggs with watery thin
albumen varied from zero to 10. In 14 per
cent of these eggs, also lack of a definite
demarcation between thick and thin
albumen and/or yolk separation from the
albumen was observed. Seventy-two per
cent of the eggs with shell irregularities
exhibited changes of interna! quality as
described above. Turbidity of the thick
albumen was not observed.

—r
35

30

W 45

Age in weeks

After IBV inoculation at 33 weeks of age
(Table 3; group 3B) changes of egg weight
and internal egg quality were comparable
with those after IBV inoculation at 25
weeks of age (Table 3; group 3A) but were
of shorter duration. Egg weight was
reduced during two weeks, while changes
of interval egg quality were observed dur-
ing 8 weeks.

BC14 virus inoculation at 33 weeks of age
of hens inoculated with IBV at 25 weeks
(Table 4; group 4A) had no influence on
mean egg weight, but did affect internal egg
quality. After this BC14 virus inoculation
the percentage of normally shelled eggs
with changes of internal quality, as de-
scribed for group 3A, ranged from 4 to 24.
Eighty-three per cent of shell-less eggs and
eggs with shell irregularities had watery
thin albumen. In 22 per cent of these eggs
the thick albumen was turbid.

-ocr page 150-

K)
O

Table 2. Broad survey of effects of infection of hens at different ages with BC14 virus. Infectious Bronchitis (IBV) (H52 virus), IBV and BC14
virus, or fowl adenovirus 66 (FAV 66). IBV. and BCI4 virus by the conjunctival route on laying performance. In group 1A White Leghorns were
used, in the other groups brown layers.

Infection with/

Egg production and shell quality

at an age of
(group no.)

Drop of
production
of normal-
ly shelled
eggs

Drop of
total

production

Duration
of pro-
duction
problems
(weeks)

Soft

shelled

eggs

Shell-

less

eggs

BC14 virus/28
weeks (lA)

-

3

BC14 virus/33
weeks (2A)

-

5

IBV/25 weeks
(3A)

>18\'

IBV/33 weeks
(3B)

5

IBV and BC14
virus/25 resp.
33 weeks (4A)

>18\'

2

IBV and BC14
virus/33 weeks
(4B), or
FAV 65, IBV
and BC14 virus
33 weeks (5B)

> 9\'

Rough
shelled
and mis-
shapen
eggs

Mean weight of nor-
mally shelled eggs

Fall in
weight

Production of eggs with abnor-
■"=1 internal quality

ma

Normal ly

shelled

eggs

Duration
of fall
in weight
(weeks)

Abnormally

shelled

eggs

Duration
(weeks)

irrelevant

irrelevant
8

2

9\'

irrelevant

irrelevant
>18\'

>18\'

>10\'

= no/none
= slight/few
= moderate/moderate number
= severe/many

\' = up to the end of the experiment
^ = after BC14 virus infection
\' = after IBV infection

Z

O

-ocr page 151-

1 able 3. Weight and internal quality of normally shelled eggs produced by groups of brown hens ex peri ment-
ally infected at different ages with Infectious Bronchitis virus (H52 virus) by the conjunctival route in com-
parison with a noninfected control group.\'

Infection at
of age

25 weeks

Infection at
of age

33 weeks

36

veeks)

Difference in mean
egg weight (g)
from noninfected
control groupé

Internal
egg quality

Difference in mean
egg weight (g)
from noninfected
control groupé

Internal
egg qualit

25

- 1

0/30

( 0)^

- 1

n.c."

26

0

1/28

( 4)

0

n.c.

27

- 1

2/27

( 7)

1

n.c.

28

- 1

1/29

( 4)

0

n.c.

29

- 2 =

3/31

(10)

0

n.c.

30

- 1

2/30

( 7)

0

n.c.

31

- 1

3/32

(10)

0

0/39

(

0)

32

- 1

1/31

( 3)

- 1

0/38

(

0)

33

- 1

0/31

( 0)

- 1

0/37

(

0)

34

- 2 =

2/30

( 7)

- 2 =

2/38

(

5)

35

0

2/28

( 7)

- 1

3/39

(

8)

36

0

1/29

( 4)

1

1/36

(

3)

37

0

3/35

( 9)

0

1/37

(

3)

38

- 1

1/36

( 3)

0

2/37

(

5)

39

0

0/30

( 0)

0

1/38

(

3)

40

0

2/32

( 6)

0

2/35

(

6)

41

0

2/34

( 6)

0

1/39

(

3)

42

1

0/36

( 0)

0

0/40

(

0)

43

0

1/35

( 3)

0

0/37

(

0)

Eggs with watery thin albumen were not observed in this group;
examination started at 25 weeks of age.
Based on egg production of one day.

No. of eggs with watery thin albumen out of no. examined (percentage),
n.c. = not checked
significant (p < 0.05)

The influence of a combined inoculation
with IBV and BC 14 virus at 33 weeks of age
(Table 4; group 4B) on mean weight of
normally shelled eggs was comparable with
the influence of an IBV inoculation (Table
3; group 3B). However, the combined
inoculation had a longer lasting and
enhanced negative influence on internal
egg quality in comparison with an IBV
inoculation (Table 3;group 3B), Incompar-
able percentages as in eggs of group 4A,
normally shelled eggs showed watery, not
ropy thin albumen. Also, the number of
shell-less and abnormally shelled eggs with
turbidity of the thick albumen and/or
watery thin albumen was comparable with
that of eggs of group 4A.

-ocr page 152-

Significant (p ■< 0.05).

An FAV66 inoculation at 33 weeks of age
(Table 5; group 5A) had no influence on
egg weight or on internal egg quality.
The effect of an inoculation with a combi-
nation of FAV66. BC14 virus, and IBV at
33 weeks of age (Table 5; group 5B) on egg
weight and internal egg quality was comp-
arable with the effect of a combined BC14
virus and IBV inoculation (Table 4; group
4B).

Clinical inspection and post-mortem
e.xamination

From five days after IBV inoculation birds
showed conjunctival hyperaemia and
watery eyes during four to six days. Respir-
atory disease symptoms were not observ-
ed. Hens inoculated with BC14 virus or
FAV66 did not have symptoms of clinical
disease.

No gross lesions were observed at post
mortem examination at the end of the
experiments.

Table 4. Weight and internal quality of normally shelled eggs produced by groups of brown hens experi-
mentally infected at different ages with Infectious Bronchitus virus (IBV) (H52) virus) and BC 14 virus by the
conjunctival route, in comparison with a noninfected control group.\'

Infection

with IBV at 25 weeks

Infection with IBV

and BC14 vii

of age and

with BC14 virus

, at

at 33 weeks of age

33 weeks of age

\\ge

Difference

in mean

Internal

Difference in mean

Internal

weeks)

egg weight (g)

egg quality

egg weight (g)

egg qualit;

from noninfected

from noninfected

control groupé

control groupé

25

1

0/30

0)^

n.c.^

n.c.

26

0

2/32

6)

n.c.

n.c.

27

- 2^

2/29

7)

n.c.

n.c.

28

- 2

3/28

11)

n.c.

n.c.

29

- 2

■ 5

2/31

6)

n.c.

n.c.

30

- 2

2/33

6)

n.c.

n.c.

31

- 2

1/34

3)

0

0/40

( 0)

32

- 1

1/35

3)

0

0/38

( 0)

33

- 1

0/36

0)

0

0/38

( 0)

34

- 1

2/36

6)

-1

1/41

( 2)

35

- 1

3/23

13)

-2 =

4/18

(22)

36

0

4/26

15)

-1

5/23

(22)

37

0

5/21

24)

-2 =

5/21

(24)

38

0

4/24

17)

-1

4/30

(13)

39

0

3/23

13)

0

5/34

(15)

40

0

3/21

14)

1

6/38

(16)

41

- 1

2/26

8)

-1

4/37

(11)

42

0

1/24

4)

0

2/40

( 5)

43

0

2/23

9)

-1

3/38

( 8)

Eggs with watery thin albumen were not observed in this group;
examination started at 25 weeks of age.
Based on egg production of one day.

No. of eggs with watery thin albumen out of no. examined (percentage),
n.c. = not checked.

-ocr page 153-

DISCUSSION

Following BC14 virus infection of brown
layer hens at 33 weeks of age (group 2A)
production of normally shelled eggs drop-
ped from 87 per cent to 49 percent within 3
weeks. The percentage of soft shelled and
shell-less eggs attained a maximum of 33
per cent 3 weeks p.i. Total egg production,
weight of normally shelled eggs, and inter-
nal egg quality were not affected. Shell
quality recovered completely within 5
weeks p.i. Besides egg production disturb-
ances, no clinical disease symptoms were
observed.

The findings are in agreement with the
observations made following infection of
laying R.l.R. hens with 127 virus (16) or
D6I virus (8).

Serological response on the basis of HI
antibody titres after infection of White
Leghorns at 28 weeks of age was compar-
able with that following infection of
brown layers at 33 weeks of age. However,
egg production problems in White Leg-
horns (group I A) were less severe and of
shorter duration than in brown layers. This
may be due to the difference in age at the
time of infection or to resistance to EDS\'76
in White Leghorns. The latter was observ-
ed under field conditions by van
Eck et al.
(11).

As in brown layers, total egg production,
weight of normally shelled eggs, and inter-
na! egg quality were not affected in White
Leghorns following BC14 virus infection.

lahle 5. Weight and internal quality of normalle shelled eggs produced by groups of brown hens experi-
mentally infected by the conjunctival route, at an age of 33 weeks, with fowl adenovirus 66 (FAV 66) or with a
combination of BCI4 virus and Infectious Bronchitis virus (IBV) (H52) in comparison with a noninfected
control group.\'

Infection with FAV 66\'

Infection with a combination of 1
BC 14 virus and IBV

je

veeks)

Difference in mean
egg weight (g)
from noninfected
control groupé

Difference in mean
egg weight (g)
from noninfected
control groupé

Internal
egg quality

31

0

1

n.c."

32

0

0

n.c.

33

0

1

n.c.

34

-1

-1

3/36 ( 8)\'

35

0

-1

3/18 (17)

36

0

-1

4/20 (20)

37

0

-1

5/23 (22)

38

0

0

6/28 (21)

39

1

0

5/35 (14)

40

0

0

5/36 (14)

41

0

0

3/34 ( 9)

42

0

0

3/37 ( 8)

43

-1

0

2/36 ( 6)

Eggs with watery thin albumen were not observed in this group;
examination started at 31 weeks of age.
Based on egg production of one day.

No. of eggs with watery thin albumen out of no. examined (percentage).
Based on egg production of one day.
n.c. = not checked.

-ocr page 154-

Vaccination of brown layers at 17 weeks of
age with a commercial EDS\'76 vaccine
(Nobivac EDS\'76®) (group 2B) had no-
adverse effects on laying performance.
Birds were well resistant against challenge
at 33 weeks of age. The same observations
were made following BCI4 virus infection
at 17 weeks of age (group 2C).
After IBV infection at the start of egg pro-
duction (group 3A), production of nor-
mally shelled eggs and total production
were severely reduced during the entire
experimental period. Following IBV infec-
tion after peak production (group 3B) total
production and production of normally
shelled eggs were only slightly decreased
during 5 weeks.

Mean egg weight was reduced I to 2 grams
during respectively 8 and 2 weeks after
infection at 25 and 33 weeks of age.
Up to 10 per cent of normally shelled eggs
showed changes in internal egg quality dur-
ing at least 18 weeks after infection at 25
weeks of age, while these changes occurred
in a similar percentage of eggs during 8
weeks following infection at 33 weeks of
age. Internal egg abnormalities were ob-
served in a considerably higher percentage
of eggs with shell defects than in normally
shelled eggs. This agrees with observations
of Crinion (7) after infection at day-old.
Turbidity of the thick albumen was not
observed.

Thus, in comparison with infection after
peak production, a much more severe drop
of total production and production of nor-
mally shelled eggs and a longer lasting
adverse effect on egg weight and internal
egg quality, were observed following infec-
tion at the onset of production. This is
confirmed by our own field experience.
Serological response after combined infec-
tion with IBV and BC14 virus (group 4B)
was equal to the response after single infec-
tion with each of these viruses. Hence inter-
ference was not observed.

Compared with single infections, a com-
bined BCI4 virus and IBV infection at 33
weeks of age (group 4B) resulted in
strongly potentiated adverse effects on
total egg production, number of eggs with
abnormal internal quality, and duration of
production problems. In a great percen-
tage of eggs with shell defects and watery
thin albumen, also turbidity of the thick
albumen was observed. BC14 virus infec-
tion did not reinforce the influence of IBV
infection on egg weight.
The same observations were made follow-
ing BC14 virus infection of fowl previously
infected with IBV (group 4A).
Turbidity of the thick albumen was only
observed after a BC14 virus infection
which had been preceeded by IBV infection
and after a combined infection with these
viruses.

The thick albumen is produced in the mag-
num (21). IBV affects all parts of the ovi-
duct, including the magnum and the uterus
(20), while in field cases of EDS\'76 histo-
pathological changes were limited to the
uterus (10). Therefore, after a combined
IBV and BC14 virus infection it is not very
likely that the magnum will be affected by
both viruses.

Turbid thick albumen was found only in
eggs with shell defects and watery thin
albumen. As both egg shell and thin
albumen are formed in the uterus (21) and
as interactions probably exist between
thick and thin albumen in this part ofthe
oviduct, turbidity of the thick albumen is
most likely the result of combined adverse
effects of IBV and BC14 virus on uterine
function.

Acute IBV infections could be excluded
during field outbreaks of EDS\'76 (9).
From a long term serological survey of
flocks of fowl it appeared that subclinical
IBV infections were common in the
Netherlands (\' 1). In the same study it was
observed that the number of birds with
precipitins to IBV during the laying period
of flocks with EDS\'76 was significantly
higher than that of normally producing
flocks, probably because subclinical IBV
infection could act as a trigger for EDS\'76,
Thus, in view of the results of this study, it
can be concluded that changes of internal
egg quality in field cases of EDS\'76 (9) are
most likely due to subclinical IBV
infections.

Based on the results of serological examin-
ations, adverse effects on performance of
broilers and on egg production were attri-
buted to FAV infections by Goren( 14)and
by van Eck
ei al. (11), respectively.

-ocr page 155-

Berry (2) perceived a 10 per cent fall in egg
production lasting about 3 weeks after
infection of a group of 20 hens with a FAV.
A greater fall was produced if M.g. was
also inoculated, and a severe fall was pro-
duced by acombinationofFAV, M.g.,and
IBV. However, as the effects on egg pro-
duction of single and combined M.g. and
IBV infection were not studied, no conclu-
sions can be drawn in respect of the
influence of the FAV following combined
infection.

Cook (3) observed a 10 per cent fall in egg
production for 1 to 2 weeks after experi-
mental infection with type 1 FAV, whileina
study of Cowen (5) it appeared that only
one of four FAV isolates had a minimal
effect on egg production (faster decline).
In our experiment, FAV66 did not produce
symptoms of clinical disease and had no
effect on egg production, egg weight, and
egg quality (group 5A). Also in a combined
infection with FAV66, IBV. and BC14
virus, no pathogenic significance could be
attributed to the FAV (group 5B).

AC KNOWl EDCEMENTS

\'1 he author would like to e.xpiess his sincere thanks to
C. Fris. T. l.aurense, Nel van Kol, A. 1.. Burger, and .1.
van Alphen for their technical assistance.

REFERENCES

1. Baxendale. W.: F!gg drop syndrome 76. Ver.
Rec.. 102, 2H5. (1978).

2. Berry, I). M.: Egg production and disease:
adenovirus.
Vel. Rec., 84. .197. (1969).

Cook. .1. K. A.: .Avian adenovirus alone or fol-
lowed by infectious bronchitis virus in laying
hens.
./. of Cdmpuriuive Paihol. and Therapeu-
ncs,
82. 119, (197:).

4. Cook. J. K. A. and Darbyshire,.!. H,: l.ongitudi-
nal studies on the egg drop syndrotne 1976
(LDS"76) in the fowl following experimental
infection at one-dav-old.
.Avian Pailwlogv. 10.
449. (1981).

.V Cowen, B., Calnek. B. W., Menendez, N, A.,and
Ball, R. [■.: Avian .Adenoviruses: Effect on egg
production, shell quality, and feed consumption.
.Avian Pi.sea.se.s. 22, 4.\'s9. (1978).

6. Crinion. R. A, P., Ball, R. A , and Hofstad. M.
S.: Abnormalities in laying chickens following
exposure to infectious bronchitis virus at one-
day-old.
.Avian Di.sea.se.s. 15, 42. (1971).

7. Crinion. R. A. P.: Egg quality and production
follow ing infectious bronchitis virus exposure at
one-day-old.
Poidirv .Science, ."il. .\'^82. (1972).

8. Darbyshire. .1. H. and Peters, R. W\'.: Studies on
EDS"76 virus infection in laving chickens.
Avian
Paihologv.
9, 277. (1980).

9. Eck van, .1. H. H.. Davelaar, F. G., Heuvel van
den-Plesman, Th. A. M., Kol van, N., Kouwen-
hoven. B.. and Guldie. F. H. M.: Dropped egg
production, soft shelled and shell-less eggs asso-
ciated with appearance of precipitins to adenovi-
rus in flocks of laving fowls.
Avian Paihologv. 5,
261. (1976).

10. Eck van, .1. H. H., Elenbaas. I... Wensvoort. P.,
and Kouwenhoven, B.: Histopathological
changes in the oviduct of hens producing shell-less
eggs associated with precipitins to adenovirus.
Avian Pathology. 1. 279. (1978)

11. Fck van, .1. H. H.. Kol van , N., and Kouwen-
hoven, B.: Egg production in relation to the
results of a long term serological survey of 7.1
flocks of fowl.
The Vet. Quarterly, 2, 15. (1980).

12. Eck van, .I. H. H.: Egg transmission of egg drop
syndrome 1976 virus in fowl.
The Vet. Quarterly,
2, 176, (1980)

1.1. Eck van, .1. H. H.: Incidence of EDS\'76 virus
infection in fowl in 1980 in the Netherlands in
comparison with the incidence in 1976-1978.
The
Vet. Quarterly, .1, 150, (1981).

14. Goren, E.: Een praktijkonderzoek betreffende
het effect van
Mycoplasma synoviae infectie ten
opzichte van de invloed van diverse virusinfecties
op gezondheidstoestand en de mestresultaten
van slachtkuikens.
Tijdschr. Diergeneesjc., 104,
}69. (1979).

15. I.iitticken, D. and Baxendale. W.: Egg produc-
tion drops caused by experimental infection with
a haemagglutinating adenovirus (El^S virus) in
different breeds of fowl. Proc. VI European
poultry conference. Hamburg. 1980.

16. McCracken, R. M. and McFerran. J. B.: Expe-
rimental reproduction of the egg drop syndrome
1976 with a haemagglutinating adenovirus.
Avian Pathology. 7, 48.1. (1978)

17. McDougall, J. S.: Infectious bronchitis in laying
fowls: its effect upon egg production and subse-
quent egg quality.
Vet. Rec., 8.1. 84. (1968)

18. McFerran. t. B., McCracken. R. M., McKillop,
E. R., McNulty, M. S., and Collins, D. S.: Stu-
dies on a depressed egg production syndrome in
Northern Ireland.
Avian Pathology. 7. J.5,
(1978).

19. McMartin, D. A. and Macleod, H.: Abnormal
oviducts in laying hens following natural infec-
tion w ith infectious bronchitis at an early age.
Br.
Vet.
,/,. 128, X/.\\. (1972).

20. Sevoian. M. and I.evine, P. P.: Effects of infec-
tious bronchitis on the reproductive tracts, egg
production, and egg quality of laying chickens.
Avian Diseases, I,
1.16. (1957)

21. Sturkie. P. D. and Mueller. W. .1.: Formation of
albumen, shell membranes and shell. In:
Avian
Physiology.
.Ird ed, 317. Edited by Sturkie, P. D.,
New York. Springer Verlag. 1976.

22. Zuijdam. D. M.: Pseudovogelpest vaccinatie en
virus uitscheiding, t hesis. Utrecht. 1952.

-ocr page 156-

Breed differences in sheep with respect to the
accumulation of copper in the liver

R. van der Berg, F. H. R. Levels, and W. van der Schee\'

SUMMARY Male lambs of the pure breeds Texel, Flemish milk sheep, am! Finnish landrace,
and of the crossbreds Texel x Friesian milk sheep. Texel x Finnish landrace, Suffolk x Friesian milk
sheep, and Finnish landrace x He de France were fed hay and concentrates, the latter differing only
in the content of copper. At high (± 35 ppm) and at moderately low(± IQ ppm) copper levels in the
concentrate, breed differences in the accumulation of copper in the liver were studied.
Hepatic Cu-levels increa.fed significantly in the case ofthe high Cu-fed animals, hut great differen-
ces in the metabolism of excessive amounts of dietary Cu exist between the particular breeds and
crossbreds. The Te.xel breed was most susceptible lo an excess of dietary Cu and the Finnish
landrace was the least susceptible breed, while the Flemish milk sheep and lhe crossbreds were
intermediate. In blood serum, the enzyme activities of .sorbitol dehydrogena.se, lactate dehydroge-
nase, y-glutamyl transferase, and glutamic oxaloacetic transaminase were increa.sed to a greater or
less extent in the high Cu-fed animals, but the correlation with hepatic Cu-content was poor.
For the most susceptible breeds, even a level of H) ppm Cu in a ration with nearly equal amounts of
hay and concentrate is insufficiently low for the prevention of Cu-accumulation in the liver.

INTRODUCTION

In previous investigations (12, 13) on the
prevention of copper intoxication of lambs
we noticed considerable differences in the
hepaticcoppercontent of Texel sheep, Frie-
sian milk sheep, and the crossbred Texel x
Friesian milk sheep on rations with almost
identical Cu-levels. A screening ofthe lite-
rature confirmed that breed differences in
hepatic Cu-accumulation exist.
Liike and Marquering (8, 9) and Luke and
Wiemann (10) demonstrated that Texel
sheep were more susceptible to Cu-
poisoning than German blackhead sheep
and German milk sheep. Arora
et ai (I)
found that Texel sheep were more suscep-
tible than sheep of mixed breed. Suttle(11)
stated that Finnish landrace lambs retai-
ned 50 per cent less Cu in their livers and
showed less histological evidence of liver
damage than Scottish blackface lambs.
Wiener
et al. ( 16) studied breeds of Scottish
blackface, Cheviot, and Welsh mountain
sheep grazing for a long time on pasture
poor in Cu. Although the Cu-contents in
the livers were low, the hepatic Cu-level of
the Welsh mountain sheep was more than
twice as high of that of the two other
breeds. The hepatic Cu-levels of crossbreds
of these breeds lie near the mean of the
levels of the pure breeds. This agreed with
the findings of Herbert
et al. (6) that, on a
diet rich in Cu, Welsh mountain sheep ac-
cumulated more Cu in the liver than Scot-
tish blackface sheep.

Zaalmink etal.(\\l) demonstrated differen-
ces in Cu-accumulation between breeds of
Texel, Finnish landrace and lie de France
sheep. The Texel sheep accumulated consi-
derable more Cu in the liver than the Fin-
nish landrace, while lie de France sheep
were intermediate. The Cu-content in their
diets was moderately low.
In this paper we deal with differences in
Cu-accumulation in liver and kidney of
lambs of the breeds Texel, Flemish milk
sheep, and Finnish landrace, and the cross-
breds Texel
X Finnish landrace, Texel x
Friesian milk sheep, Suffolk x Friesian
milk sheep, and Finnish landrace x lie de
France to which rations were offered with a
low as well as a high Cu-level. All these
breeds and crossbreds are of interest for
sheep breeding in our country at the mo-
ment.

Zoötcchnical Institute. Faculty of Veterinary Medicine, University of Utrecht, the Netherlands. Correspon-
dence: W. van der Schee, Vakgroep Zootechniek. Hoofdgebouw Diergeneeskunde. Yalelaan 1. .3584 CI.
Utrecht, the Netherlands.

-ocr page 157-

MEIHODS AND PROCEDURES
Animals and management

Erom each of the breeds and crossbreds two groups of
seven Iambs were composed. Mean body weight of the
animals in the two parallel groups were roughly equal.
Because some authors (8, 9, 10, 17) state that within
breeds a parent effect on the Cu-accumulation in the
liver may exist, the animals from the same descent
were equally divided over the groups. All lambs were
approximately three months of age at the start of the
experiment. They were group-fed and kept unrestrai-
ned, One of each parallel group received a diet low in
copper (ECu) the other a diet high in copper (HCu),
The differences in Cu-level were achieved by feeding
concentrates with 10 and with 34 ppm Cu, respectiv-
ely, The lambs were given the experimental diets for a
period of about 100 days. The exact length of the
experimental period and the mean daily intake of
concentrate per animal are summarized in Table I,

Hay and water were given ad libitum. The concentra-
tes were given twice a day. Starting with V2 l<g a day,
the amount of concentrate was increased step by step
to 1 kg a day. The animals were vaccinated twice
against enterotoxemia, Eive days prior to the start of
the experimental period each animal was given two
grams of thiabendazole as an anthelmintic. In order
to examine possible correlations between some blood
parameters and the hepatic Cu-level, blood samples
were taken in the last week of the experimental pe-
riod, I he blood samples were taken from the jugular
vein. Body weights were recorded at 14-days intervals.
On the last day of the experimental period the lambs
were killed and the livers and kidneys were collected
for analysis. In order to examine the Cu-status of the
lambs at birth, we analyzed the livers of apparently
healthy animals which died in the first week of life.

Diets

Variations in the Cu-consumption were realized by
the addition of copper as CuS0j,5H,0 to a mixed
concentrate containing 17,2 per cent corn, 20 percent
corn gluten feed, 20 per cent beet pulp, 10 per cent
linseed oil meal, 20 per cent wheat bran, 10 per cent
alfalfa meal, 1,6 percent calcium carbonate, 1 percent
sodium chloride, and 0,2 per cent vitamin mix. The
analyzed coinposition of the concentrate and of the
hay fed is shown in Table 2, Hay 1 was fed to all
animals until day 75, in the last period all animals
rcccivcd hay II,

The copper content of both hay 1 and hay 11 was 10
ppm. The copper content of the ECu and the HCu
concentrates was 10 and 34 ppm, respectively.

Analytical methods

Crude protein, crude fibre, and crude fat (ethereal
extract) were estimated by the AOAC-methods (7),
Moisture was determined by drying to constant
weight at 103° C, Ash was determined after heating to
600° C,

Calcium, magnesium, and copper were determined by
atomic absorption spectrophotometry. Phosphorus
was determined by light absorption spectrophotome-
try with the molybdate-vanadate method (3),
In the enzyme assays the test combinations of Boeh-
ringer Mannheim were u,sed. In order to calculate
differences between the means of the parameters, the
Student test for two unrelated samples was used.

RESULTS AND DISCUSSION

Four of the 98 lambs died during the expe-
rimental period. On days 97 and 98 two
lambs in the HCu group of the Texel breed
died after clinical signs of chronic Cu-
intoxication (haemolysis, icterus). The di-
agnosis was confirmed at necropsy.
On day 82 one animal in the LCu group of
the crossbred Texel x Finnish landrace
died of pneumonia. On day 96 one animal
in the HCu group ofthe crossbred Texel x
Friesian milk sheep died. Post mortem ex-
amination did not reveal the cause of death
but chronic Cu-intoxication could be ex-
cluded.

Growth rate was not significantly affected
by dietary supplementation of Cu, not even
in lambs with a high Cu-level in the liver.
No significant differences in carcass com-
position were noticed between the HCu
and the LCu groups of the particular
breeds and crossbreds.

l able 1, Length of experimental period and mean daily intake of concentrate.

Experimental
period (days)

I exel 103

Flemish milk sheep 103

Finnish landrace 102

lexel x Finnish landrace 112

Texel X Friesian milk sheep 103

Suffolk X Friesian milk sheep 103

Finnish landrace x He de France 102

Breed i,c, crossbred

Mean daily intake
of concentrate (kg)
0,856
0,865
0,865
0,829
0,865
0,865
0,864

-ocr page 158-

Table 2. Analyses of the concentrate mixture and of the hay.

Concentrate
mixture

Hay I

Hay II

Dry matter

(%)

90.0

91.0

87.7

Crude protein (%)

15.8

9.9

13.9

Crude fiber

(%)

12.3

27.7

25.1

Crude fat

(%)

4.2

3.0

4.0

Ash

(%)

6.6

9.6

7.0

Ca

(%)

1.10

0.38

0.48

Mg

(%)

0.34

0.15

0.14

P

(%)

0.68

0.33

0.32

Cu in liver and kidney

The resuhs of the Cu-determinations in
liver and kidney are summarized in Tables
3 and 4. For greater convenience of the
presentation in these tables, the breeds and
the crossbreds are arranged in order of
decreasing Cu-content in the liver.

A comparison of the hepatic Cu-levels of
the HCu and the LCu groups shows clearly
that these levels were significantly (P <
0.01) elevated in the HCu groups. Between
breeds and crossbreds great differences are
seen in the Cu-accumulation in the liver in
the HCu as well as in the LCu groups. In
general the ranking of these Cu-levels is
almost the same in both groups. It should
be noted that on a ration generally accep-
ted as safe (Cu-content < 15 ppm), the
Texel breed and the Texel x Friesian milk
sheep accumulated Cu in their livers to a
relatively high level. This suggests that for
these animals the accepted safety level for
Cu in the diet is still too high.
The liver Cu-level for the crossbred Texel x
Finnish landrace was in the HCu group
approximately equal to the calculated
mean of the levels found for the pure
breeds; it differed significantly (P < 0.01)
from the levels of the pure breeds. In the
LCu groups the hepatic Cu-Ievel of this
crossbred differed significantly (P <0.01)
from the Texel sheep but not from that of
the Finnish landrace.

Table 3. Mean Cu contents in liver and kidney, with standard error (HCu groups).

kidney
Cu\'

liver
Cu\'

Breed or crossbred

Texelsheep 1652 ± 105 ^

Texel sheep x Friesian milk sheep 1238 ± 145

Texel sheep x Finnish landrace 963 ± 115

Flemish milk sheep 959 ± 130 cd

Suffolk x Friesian milk sheep 749 ± 40 d

Finnish landrace x lie de France 749 ± 76 \'\'

Finnish landrace 486 ± 29 ^

± 28 f

110
45
21
27
15
20
17

8 g
2 gh
5 gh
4 i
1 h
I hi

\' Expressed in mg per kg dry matter.

Different superscripts designate differences between treatment averages at P < 0.05.
Table 4. Mean Cu contents in liver and kidney, with standard error (LCu groups).

kidney
Cu\'

liver
Cu\'

Breed or crossbred

Texel sheep 775 ± 65 »

Texel sheep x Friesian milk sheep 604 ± 28 \'\'

Flemish milk sheep 482 ± 39 c

Suffolk X Friesian milk sheep 335 ± 15 d

Finnish landrace x lie de France 309 ± 19 de

Texel sheep x Finnish landrace 302 ± 26 ^f

Finnish landrace 225 ± 23 f

28
2 gh

23
20
18
16

hi

2 \'
2 ghi
3 ghi

I \'

18 ±

\' Expressed in mg per kg dry matter.

Different superscripts designate differences between treatment averages at P < 0.05.

-ocr page 159-

lable 5. Percentage of supplemented Cu
retained in the liver.

Breed or crossbred

Percentage

in liver

Texel

7.5

Texel X Friesian milk sheep

6.5

Texel X Finnish landrace

5.9

Flemish milk sheep

5.1

Suffolk X Friesian milk sheep

4.5

Finnish landrace x lie de France

4.2

Finnish landrace

2.5

The Cu-levels in the livers of the LCu
groups of the Texel breed and of the Fin-
nish landrace agree very well with the fin-
dings of Zaalmink
el al. (17). Those of the
Texel breed and the Texel x Friesian milk
sheep in both the HCu and the LCu groups
conformed with the results of our previous
investigations (12, 13). A fraction ofthe
absorbed Cu which exceeds the require-
ments for Cu, can be tightly bound to some
proteins in the liver. Feeding an excessive
amount of Cu without simultaneously of-
fering a Cu-antagonist can therefore result
in an increase of the Cu-level in the liver. It
is likely, but not proven, that the degree of
Cu-accumulation in the liver and the sus-
ceptibility to chronic Cu-intoxication are
related. An estimation of the fraction of the
Cu supplemented as sulphate (intake HCu
minus LCu) that is retained in the liver
gives an indication in the differences in
ability to resist excessive amounts of Cu.
Table 5 shows the fractions of supplemen-
ted Cu found at slaughter in the livers of
the studied breeds and crossbreds.
From these results it may be concluded
that great differences exist in the metabo-
lism of excessive amounts of dietary Cu
between the breeds and crossbreds. If the
ranking of the Cu-retentions is also the
ranking of the susceptibility to a chronic
Cu-intoxication it can be stated that the
Texel breed is very susceptible to chronic
Cu-intoxication, and that the Finnish lan-
drace is by far the least susceptible breed.

Table 6. Cu-content in the liver of newborn lambs, with standard error.

In some flocks from which we obtained our
animals, livers were available of a number
of apparently healthy newborn lambs that
died in the first week of life. These livers
were analyzed for their Cu-content. The
results are summarized in Table 6.
In spite of the restricted number of analy-
ses it may be concluded that at slaughter
the Cu-level in the livers of the LCu groups
of the Texel x Friesian milk sheep and the
Flemish milk sheep was elevated. As a Cu-
level of 10 ppm in the feed raises considera-
bly the Cu-level in the liver of these breeds,
it may be stated that for these breeds a food
Cu-level of 10 ppm exceeds the require-
ments. In previous observations (12) we
found in four-month-old Texel lambs an
average Cu-content in the liver of 296 ± 21
ppm (N = 22). Feeding some animals of
this breed a diet with 10 ppm Cu resulted in
an increase of the hepatic Cu-level to 522 ±
56 ppm (N = 7). Therefore a food Cu-level
of 10 ppm also exceeds the requirements of
the Texel breed.

On the whole, the Cu-levels in the kidney
were somewhat higher in the HCu groups.
Only the kidneys of the Texel breed and of
the Texel x Friesian milk sheep had signifi-
cantly higher Cu-levels (P < 0.01) than the
LCu groups. However, a continuously bur-
dening ofthe kidneys with the excretion of
excessive amounts of Cu might lead to a
deterioration of the kidney cells, resulting
in an alteration ofthe kidney functions (1).
Therefore the relatively low Cu-levels in
the HCu-groups do not guarantee that at
this HCu-feed level the kidneys will in the
long run be maintained in a good condi-
tion.

Copper In hlood plasma

The Cu-content in the blood plasma varied
within the normal range, even in animals
with a high Cu-level in the liver. The Cu-
concentrations were for the HCu groups
(1.10 ± 0.03 mg/1) different (P < 0,05)

Number of
lambs

Mean Cu-content\'

160

253 ± 14
299 ± 37
313 ± 11
180

Breed or crossbred

Texel

Pexel X Friesian milk sheep
Flemish milk sheep
Suffolk
X t riesian milk sheep
Finnish landrace

Expressed in mg per kg dry matter.

-ocr page 160-

from those for the LCu groups (0.98 0.03
mg/1). No significant breed-related diffe-
rences were observed, although breed ef-
fects on the copper levels in plasma have
been reported by others (5, 14, 15, 16). A
correlation between the Cu-content in liver
and plasma was not demonstrable. This is
in accordance with the statement of Wiener
et al. (16) that the blood Cu-level is a very
poor measure of the Cu status of the
animal. Only in the two cases of a haemo-
lytic crisis was the blood Cu-level greatly
elevated. On the first day of the crisis the
Cu-content of the blood was 6.22 and 4.51
mg per liter, respectively.

Haematological measurements

In order to examine possible correlations
between some blood parameters and the
liver Cu-level, blood samples were taken in
the last week of the experimental period.
Haemoglobin 126 ± 1.1 g/1, packed cell
volume 37.3 ± 0.34 per cent, and protein
values 69.0 ± 0.6 g/1 in the LCu groups as
well as in the HCu groups were all within
the normal range and did not differ signifi-
cantly per breed or crossbred. The values
found were in good agreement with those
of Boss
et al. (2).

The following more or less liver-specific
enzymes were determined:
SDH, sorbitol dehydrogenase
(E.C.I.1.1.14).

LDH, lactate dehydrogenase
(E.C.I.1.1.27).

7-GT, 7-glutamyl transferase
(E.C.2.3.2.2.).

GOT, glutamic oxaloacetic transaminase
(E.C.2.6.1.1.).

Alk. P., alkaline phosphatase
(E.C.3.I.3.I.).

The levels of these enzymes in the LCu
groups of the pure breeds are given in
Table 7.

Table 7. Levels of the enzymes SDH, I.DH, 7-G\'I\', GOI and Alk.P. in the serum of LCu-fed breeds.

lexel

Hemish milk sheep

Finnish landrace

SDH

10.0 ± 2.7 a

3.6 ± 0.7 b

4.4 ± 0.5 ab

LDH

601 ± 53

471 ± 25 d

728 ± 53

7-GT

37.0 ± 2.9 e

29.2 ± 2.0 f

27.9 ± 0.9 f

GOT

62.1 ± 12.0 8

40.0 ± 1.6 8

44.7 ± 2.8 g

Alk. P.

331 ± 109 ^

312 ± 28h

363 ± 25 h

P < 0.05.

Although we noticed some breed differen-
ces in the levels ofthe enzymes under consi-
deration generally the measured activities
conformed with those for young and adult
clinically normal sheep of different breeds
(2. 4). The biological significance of these
differences is obscure.
In the HCu groups the enzyme patterns for
the particular breeds and crossbreds varied
considerably. For the Texel breed (5 anim-
als) nearly every enzyme level was elevated;
the activities varied within the following
ranges: SDH 0-230 U/1, LDH 742 - 3770
U 1, 7-GT 39 -105 U/1 and GOT 89 - 870
U/1.

The patterns for the individual lambs sug-
gest that their biochemical systems were
severely disordered. For the Texel cross-
breds the pictures were less dramatic. For
the Texel x Friesian milk sheep (6 animals)
the following activities were found: SDH 7
- 103 U/T, LDH 586 - 1978 U/1, 7-GT 32-
74 U/1 and GOT 52-430 U/1. For the Texel,
X Finnish landrace (7 animals) only the
levels of SDH (1-57 U/1) and GOT(50-245
U/1) were clearly elevated. For the Flemish
milk sheep the activities for SDH and GOT
were elevated in two ofthe lambs, while the
lambs of the other breeds and the cross-
breds seemed to have normal enzyme pat-
terns.

If it may be assumed that the deviations in
the enzyme patterns are due to a distur-
bance of liver cells, caused by the storage of
excessive amounts of Cu in the liver, it can
be stated that for the HCu groups the ob-
served enzyme patterns are in accordance
with the ranking of the hepatic Cu-levels
(cf. Table 3). Although the activities of
some of the enzymes were sometimes
greatly increased, the correlation between
hepatic Cu-content and the enzyme activi-
ties was poor. On the other hand an eleva-
tion of an enzyme level indicates a disfunc-
tion of the enzyme-producing organ(s).

-ocr page 161-

Hence it is not necessarily directly related
to the occurrence of a high Cu-level in the\'
liver. We noticed that if in an animal two or
more of the activities of these observed
enzymes were elevated to a level of twice or
more the normal activity, the hepatic Cu-
level was greatly increased. Still, even in
sheep having normal values for all these
enzymes, the Cu-level in the liver was so-
metimes considerable raised.

ACKNOWLEDGEMENTS

1 he author.s wish to thanl< ProL Dr. A. ,1. H. Schot-
man. Department of Internal Medicine of the Veteri-
nary Faculty, Utrecht, for carrying out the haemato-
logical assays.

The authors also desire to express their gratitude to
Prof. Dr. A.Th.van\'t Klooster for his critical reading
of the manuscript and also for his advice and encoura-
gement.

They are furthermore grateful to Mr. J. F. van Mosel
for the care and maintenance of the animals and for
his assistance with the analysis.

REFERENCES

1. Arora, R. G.. Andersson. I... Bucht. R. S..
Frank, A., and Kronevi, T.: Chronic copper tox-
icosis in sheep.
Nord. Vet. Med.. 29. IHI-187.
(1977).

2. Boss. P. H., Gerber. H.. and Tschudi. P.: Häm-
atologi.sche und klinisch-chemische Untersu-
chungen bei Schweizer Schafrassen.
Schweiz.
Arch. Tierheilk..
121,-^7-7/. (1979).
Bundesgeset/blatt Teil I Nr. 129 vom 21 Novem-
ber 1975: Anlage zur Verordnung über Analyse-
methoden für die amtliche Untersuchung von
Futtermitteln und Vormischungen vom 12 No-
vember 1975. Bonn 1975.

4. Gardner. D. F.: Values for certain blood and
urine constituents of normal young lambs.
New
Zealand Vet. J..
21. 70-73. (1973).

5. Hayter. S.. Wiener. G.. and Field. A. C.: Varia-
tion of copper in the blood plasma of Finnish
landrace and Merino sheep and theircrosses with
reference to reproductive performance and age.
Aiiiiii. Prod.. \\6. 261-269. (1973).

6. Herbert. J, G.. Wiener. Ci.. and Field. A. C.: The
effect of breed and of dried seaweed meal in the
diet on the levels of copper in liver, kidney, and
plasma of sheep fed on a high copperdiet.
Antm,
Prod..
26. 193-201. (1978).

7. Horwitz. W. (Editor): Official methods of analy-
sis of the Association of Official Analytical Che-
mists. AOAC Washington D.C. 1975.

X. Luke, F. and Marqucring. B.: Untersuchungen
Uber den Mineralstoffgehalt in der Schalleber. I.
Fütterungsbedingte und genetische Findflüsse
auf den Cu-gehalt.
Züchtungskunde. 44,
(1972).

9. l.üke. F. and Marquering. B.: Untersuchungen
über den Mineralstoffgehalt in der Schafleber. .1.
Weitere Ergebnisse über den Kupfer-, Zink-,

Kalium-, Natrium-, Magnesium- und
Frockenmasse-gehalt der Lebern von Schafen
verschiedener Rasse bei konstantem Cu-gehalt
im Futter.
Züchtungskunde. 46, 43-49, (1974).

10. Lüke, F.. and Wiemann. H.: Chronische Kufper-
vergiftungen und Kupferretention in der Leber
bei Schafen verschiedener Rassen.
Berl. Münch.
Tierärztl. Wschr..
8.3, 25J-255, (1970).

I 1. Suttle, N. F.: Reducing the potential copper tox-
icity of concentrates to sheep by the use of mo-
lybdenum and sulphur supplements.
Feed
Set. and Teehn..
2, 235-246. (1977).

12. Van der Berg, R.and Van der Schee. W.: Moge-
lijkheden ter preventie van chronische koperver-
giftiging bij schapen. Toevoeging van molybdeen
en sulfaat aan het krachtvoer.
Tijdschr. Dierge-
neeskunde.
98, 328-334. (1973).

13. Van der Schee, W.. Garretsen. J. W.. and Van
der Berg, R.: Effect of zinc and molybdenum
supplementation of the feed concentrate on the
storage of copper in the liver of lambs.
The Vete-
rinary Quarterly.
2, 82-89 (1980).

14. Wiener. G.: Genetic variation in mineral metabo-
lism of ruminants.
Proc. Nutr. Soc., 30, 91-101,
(1971).

15. Wiener, G.: Review of genetic aspects of mineral
metabolism, with particular reference to copper
in sheep.
I.ivest. Prod. Set.. 6, 223-232. (1979).

16. Wiener. G.. Herbert, J. G.. and Field, A. C.:
Variation in liver and plasma copper concentra-
tions of sheep in relation to breed and haemo-
globin type. J.
Comp. Path.. 86,101-109. (1976).

17. Zaalmink. W.. Ciarssen, G. J., and Visscher, A.
H.: Onderzoek naar erfelijke verschillen in ko-
pergevoeligheid bij schapen. Research Institute
tor Animal Husbandry IVO \'Schoonoord\'. Zeist
(the Netherlands). 1979.

-ocr page 162-

Biochemical variants in dogs

Dhyan Jan and J. Bouw\'

SUMMARY Biochemical variants of constituents of the blood are considered to be valuable
markers of genes in studies on population genelics. They are being used for that purpose for human
populations and also for populations of laboratory and farm animals. The present report is
concerned with biochemical variants in dogs.

In dog breeding an increasing interest is being shown in the origin of ihe breeds, in their mutual
relations, and in the relationship with wild canidae. Since biochemically delectable variation can
offer valuable informaiion in this repecl. an overall investigaiion of the possibilities for the
detection of these variants has been made. In this study, eleven constiluents of the blood of dogs
were found to demonstrate dearly detectable genetic polymorphism. The genetic systems for these
eleven constiluents are described. The ob.served frequencies of the variants are reported.

INTRODUCTION

In the past decades the literature on bio-
chemical genetics has offered a regularly
increasing number of reports on biochemi-
cal variants in body fluids and tissues.
These genetically determined variants are
detected mainly by means of electrophore-
sis.

In man and also in various species of ani-
mals these variants have been found to be
useful as markers for genetic studies, not
only for population studies but also for
various other topics such as chromosome
mapping, studies on metabolic disturban-
ces etc.

Developments and refinements in electro-
phoretic techniques have resulted in a vast
increase in the number of variants which
can be detected, variants regarding a great
number of different enzymes and other
proteins in body tissues and fluids. The
developments in this field are not restricted
to man. Also in laboratory animals —
mainly mice, rats and rabbits - and in
farm animals - cattle, horses, sheep and
pigs — the number of data has increased
rapidly. Comparable data on companion
animals — dogs and cats — have until
recently been rather limited.

Depanmcnt of Genetics and Breeding ofthe Zoological Institute ofthe Faculty of Veterinary Medicine. State
University. Yalelaan 17. Utrecht, the Netherlands.

Lately there has been a marked increase in
interest in companion animals especially in
connection with their meaning for human
society. This interest has raised several
questions about the origin of the animals,
the variety within the species, the sources
of the various breeds, and as a result also
about the structures of these breeds and
about their mutual relations.
Historical writings and pictures and also
verbal communications can offer a great
deal of interesting information in this re-
spect. It must be concluded, however, that
several questions about origins and com-
positions of breeds cannot be answered in a
satisfactory way. Some statements further-
more conflict with others. This situation
has been leading to an increasing demand
for additional information upon the basis
of actual facts, in this report we shall try to
visualize how data on laboatory investiga-
tions can offer support to answers on ques-
tions nowadays topical.
Our visualization will be restricted to the
species of dogs, to biochemical variants
and to electrophoretic methods of theirde-
tection. it is restricted to dogs because
breeding records of this species are well
documented. Biochemical variants have

-ocr page 163-

been chosen because they can offer infor-
mation on genetic variation of a large num-
ber of different characteristics. Electro-
phoretic methods are preferred because
they are economic and rather effective in
making inventories of genetic variation.
The visualization will be performed by the
description of genetically determined vari-
ations of eleven normal physiological con-
stituents of the blood.

MATERIAL AND METHODS

5-10 Ml of blood of the dogs was taken from the
brachiocephalic vein. The blood was collected in he-
parinized tubes. In the laboratory the samples were
centrifuged at 2800 r, min. for 10 minutes and then the
blood plasma (P) was separated. The packed blood
cells were washed three times with equal volumes of a
0.85 per cent NaCI solution. I.eucocytes occurring at
the interphase between the red blood cells (RBC) and
the supernatant were taken off with a Pasteur pipet.
Distilled water was used to lyse the red blood cells in
the centrifuged leucocyte fraction, after the excess of
liquid had been removed. The hypotony was isoto-
nized hy the addition of a 1.7 per cent NaCI solution
after 15 sec. The white blood cell (WBC) suspension
was centrifuged once more and the supernatant was
removed. A few drops of distilled water were added to
these cells, after which the lysis was completed by
repeated freezing and thawing. The red blood cells
were lysed by the .same procedure and. after centrifu-
gation. the supernatant was collected. All fractions of
the blood were stored in a freezer at - 20° C and used
within 4 months of the sampling.
Separation within the fraction was performed with
horizontal starch gel electrophoresis on the basis of
the techniques introduced by Smithies (17). Filter
papers (Whatman 3 mm) were inserted 3 cm from the
cathode and removed .30 min. after the applying of an
initial potential of 10 V;cm. The gels were prepared
from Connaught Laboratory\'s hydrolyzed potato
starch. They were prepared in sizes of 15.5 x 18 xO.6
cm. during electrophoresis the gels were cooled with
metal trays containing an ice-water mixture. Staining
was performed according to the techniques as de-
.scribed in the literature. Table 1 presents details on the
buffers used and on the running conditions for the
various constituents of the blood.
For our studies of the occurrence and of the inherit-
ance of biochemical variants in the blood of dogs a
total of 274 samples were used. Data on the origin of
these samples are presented in Table 2.
Fhe Clinic I samples (Small Animal Clinic - Utrecht
University) had been stored already for some years.
I hese samples were not used for the variants detected
later, except for Sod. For this enzyme the RBC-
lysates of 19 Cierman Shepherd dogs belonging to the
Clinic I series were tested and the results included in
this paper. Fhe blood samples of the Beagles from
CPB TNO(National 1 nstituteforBreedingofFabora-
tory Animals) and of the Fahrador Retrievers from
Med. Fac. (Medical Faculty - Nijmegen University)
were collected for studies ofthe inheritance of newly
detected variants. They were collected from family
groups of dogs. Only the samples from Clinic 11 (same
clinic as above) and from the kennel (Institute for
Zootechnics - Utrecht University) were used for an
overall investigation on the occurrence of biochemi-
cal variants in the blood of dogs. The 48 samples from
Clinic II came from seventeen different breeds and
from totally unrelated animals. The .31 samples from
the kennel came from nine different, breeds, twelve
being taken from more or less related Bull Terriers
and three from Dingo\'s.

RESULTS

Tlie laboratory results for the eleven exam-
ined systems are presented in Photo-
graphs and diagrams in Fig. 1. In addition
to these results the following remarks
should be made.

Super oxide dismuiase (Sod - 1.15.1.1)
Polymorphism of this enzyme in the red
blood cells of dogs was first described by
Baur (2). Meere Khan (10), Weiden (21),
Simonsen (15), and Andresen (1) have
since confirmed Baur\'s findings.
From the literature and also from our data
as they are summarized in Table 4 it turns
out that Sod
A is the most common allele.
Sod
AB types were found in dogs of various
breed -specifically so in the German Shep-
herd breed. Table 3 presents our data on
the German Shepherds. Two Sod B types
were found in the German Shepherd Dogs
and a third Sod
B type was detected in the
only Fox Terrier present in our material.
These frequencies are in agreement with
those found by Baur (2). As yet no data are
available to confirm Baur\'s genetic analys-
es for this enzyme.

Plasma esterase (ES - 3.1.1)

Sugiura (16) first described eserine resis-
tant eserase polymorphism in the blood
plasma of dogs. The polymorphism was
controlled by 3 -co-dominant alleles Es A,
Es
B and EsC.

The pictures obtained with the gels are
usually satisfactory.

The observed frequencies of the various
types are presented in Table 4. The Es C
type was only found in one Golden Re-
triever. In the Beagle population a frequen-
cy of the Es A gene of 0.08 was calculated.
Data on our genetic analyses are presented
in Table 5.

-ocr page 164-

Pa


/N

Alb.

i

|IMjj[j|

i

B BC C

Hb

4-

variant

I

Hp/Hb
complex

"""\'^Ui 11 \'

common
type

Acp

Lap


A

«1

variant common
type

A AB

GPI

FIGURE 1
BIOCHEMICAL VARIANTS
IN DOGS

variant ^

common
type

-ocr page 165-

C=3 C

C

A B AB

Es

A AB B BC C

Pep D

AC A AB B

MPI

A B AB

-ocr page 166-

Table I. Characteristics of the electrophoretic methods employed.

Enzyme/
protein

Fraction
of the .
blood \'

Composition of the gel-
buffers

Composition of the
electrode buffers

e.m.f.

time

references

x

pH

x M

pH

V/cm

h

MPI

GPI, Sod,

Hb

Hp

WBC

RBC
F

22.8 boric acid
14.4 Tris
2.7 Citric acid
pH adjusted with LiOH

8.0

0.38 boric acid
0.06 LiOH

7.8

30

4

A. Groen, A.J. Lagerwerf
Anim. Blood Grps. Bioehem.
Genet. 10 1979, 107, 114.

Acp

RBC

7.6 boric acid
14.4 Iris ,
5.8 citric acid \'
pH adjusted with LiOH

7.3

0.38 boric acid
0.06 LiOH

7.8

30

5

L.F.M. van Zutphen, A.
Lagerwerf, J. Bouw, M.G.C.W,
den Bieman

Bioehem. Gen. Vol. 19,
1981, 173 - 186

Lap

P

as under "Acp"

6.0

idem

7.8

30

4

Es

P

22 Iris
6 citric acid
pH adjusted with HCI

6.9\'>

0.30 boric acid
0.10 NaOH

8.7

30

5

Shuju Suguira, Yuichi
Tanabe, Katuaki Ota
Anim. Blood Grps. Bioehem.
Genet. 8, 1977 121 -"l26

Pep D

RBC/
P

1:10 dilution of j.
electroce buffer

7.4

0.1 Tris
O.I Maleic acid
pH adjusted with
LiOH

7.4

9

5

W.H.P. Lewis, Harry Harris
Nature, Vol. 215, 1967,
351 - 355

Tf
Pa

P

Horizontal polyacrylamide gel electrophoresis was used to analyse the
transferrin and post-albumine systems. The gels consisted of 3 layers with
acrylamide concentrations of 8%, 4% and lOZ and a length of 10,30 and 160 mm
respectively. The discontinuous buffer system used, consisted of a 0,1875
M Tris/sulphate buffer in the
\\0Z gel and 0,093 M tris-sulphate in the 4%
and
8% gels. The pH was 9,0. The electrode buffer was 0,065 M Tris-borate,
pH 9.0. We applied a high voltage throughout the separation, starting with
900 V and ending with 1400 V., which took 3 hrs to complete.

R. Kumar Juneja, Knud
Christensen, Eric Andresen,
Bo Gahne. Amin. Blood Grps.
Bioehem. Genet. 12 (1981)
79 - 88

B. Gahne, R.K. Juneja,
J. Grolmus.

Anim. Blood Grps. Bioehem.
Genet. 8 (1977) 127 - 137.

1) modified

2) WBC: white blood cells, RBC

: Red blood cells, P

: plasma

ON

z

o

-ocr page 167-

Peptidase D (Pep D - 3.4.13.9)

Red blood cell peptidase polymorphism
was reported by Saison (14). Los
et at. (9)
found a third allele in this system. In using
L-leucine-L-Proline as a substrate we were
able to distinguish four phenotypes.
Peptidase D can be found in the plasma as
well as in the red blood cells. In the latter
case, addition of a sulphydryl reducing
agent is necessary when the samples have
been stored for some weeks.
The frequencies of the various Pep D types
are presented in Table 4, the data on mat-
ing types in Table 5.

Mannose phosphate isomerase (MPI -
5.3.1.8)

Polymorphism of mannose phosphate iso-
merase in the blood of dogs has not yet
been described in the literature. Two alleles
for this enzyme in the white blood cells can
be distinguished clearly and without prob-
lems. The techniques for the detection of
these variants will be published elsewhere.
In some cases a faintly stained band mi-
grating more towards the anode than the
MPI A band is visible when the pH is
lowered.

The frequencies of the two alleles of this
system, as calculated in our material, are
presented in Table 4.
So far our genetic analysis has been limited
to the material presented in Table 5. Until
now the data on segregation are restricted
to those of the offspring of one heterozyg-
ous male Beagle and the offspring of one
heterozygous female Greyhound.

Transferrin (Tf)

Evidence for the occurrence of different
transferrin types in dog plasma was first
presented by Braend (4) and by Bernocco
et al. (3). Juneja et al. (8) have recently
reported on developments in the tech-
niques for the separation and detection of
transferrin types and their observations in
the blood of 1127 dogs. They describe five
different alleles for the Tf system, of which
Tf B and Tf C have gene frequences in their
material of respectively 0.51 and 0.47.

We have followed the techniques with hori-
zontal Polyacrylamide gel electrophoresis
as described by Juneja et
al. and Gahne et
al. (7), except for the voltage which we
increased from 900 up to 1400 V, and for
the running time, which we were able to
reduce to 3 hours. The current decreased in
this period from 50 mA to 30 mA.
In our material only three phenotypes were
observed so far. Our frequencies ofthe Tf B
and Tf Calleles are presented in Table 4. As
far as can be judged from our material
these frequencies are in agreement with
those found by Juneja
et al.
The data on genetic analyses ofthe trans-
ferrins are presented in Table 5.

Post-albumin (Pa)

In his gels Reetz(12) detected variation in
the proteins of dog blood plasma in the
area directly cathodal to the albumins.
In following the techniques of Juneja
et al.
(8) we also found three phenotypes Pa A,
Pa AB, and Pa B.

The data on the frequencies of the various
types in our material are presented in Table
4. The gene frequency of the Pa B allele,
0.35 in the Beagles was found to differ from
the frequency of this gene in the total ma-
terial, namely 0.17, of Pop. 1.
Our segregation data on the post-albumins
are presented in table 5.
Tables 4 and 5 demonstrate that the six
systems so far presented are showing fre-
quencies which are of great usefulness for
parentage controls and for comparative
population genetic studies. For five other
constituents of the blood, only incidental
cases of genetically determined variation
were observed.

These variants can, however, offer highly
interesting information on breed specific
characteristics and relationships between
breeds.

Haemoglobin (Hb)

In our initial studies of the Clinic I material
we observed a second Hb band in the blood
of two ofthe three tested New Foundland-
ers. In two ofthe eleven New Foundlander
samples of the Clinic II material the same
type was found again. The photograph
shows this special Hb type in comparison
with the normal.

-ocr page 168-

Table 2. Investigated bloodsamples

Origin

breeds

numbers

remarks

Clinic 1
Clinic II
Kennel
CPB TNO
Med. Fac.

miscellaneous

miscellaneous

miscellaneous

beagles

labradors

115
48
31
67
13

unrelated
unrelated
partly related
related
related

Table 3. Sod freqi

uencies in German Shepherd Dog;

A-type

AB-type

B-type

total

12
7
2
21

gene frequencies Sod A
Sod B

= 0.74
= 0.26

Table 4. Frequencies of biochemical variants in the blood of Dutch dogs.

Marker

Breed

Number
of

dogs

A

numbers of phenotypes
AB AC B BC

C

gene frequencies
A B

C

SOD

Pop. 1\')

79

75

3

1

_

0.97

0.03

Beagles^)

67

67

__

1.00

0.00

Es

Pop. I

79

9

18

50

1

I

0.23

0.75

0.02

Beagles

67

11

- 56

0.08

0.92

Pep D

Pop. 1

79

60

12

1 6

-

0.84

0.15

0.01

Beagles

66

56

10

--

0.92

0.08

MPI

Pop. I

74

50

17

7

0.79

0.21

Beagles

66

58

8

0.94

0.06

Tf

Pop. 1

76

- 20

26

30

0.43

0.57

Beagles

67

22

41

4

0.56

0.44

Pa

Pop. I

76

53

20

3

0.83

0.17

_

Beagles

68

26

36

— 6

0.65

0.35

\') Pop. 1 (Clinic II dogs and kennel dogs) is composed of 79 animals belonging to 26 different breed.
2) The Beagles belong to the breeding colony of the National Institute for Breeding of Laboratory Animals.

Table 5. (Segregation of biochemical variants in the blood of dogs)
Parentage and phenotypes of the various markers in the blood of dogs.

Marker

Mating

No. of

No. of

Offspring

Type

sires

dams

AA

AB

BB

AC

BC

CC

Es

AB X BB

4

5

0

16

I 1

BB X BB

5

6

0

0

17

Pep D

AA X AA

6

9

33

0

0

AA X AB

1

1

0

1

0

MPI

AA X AA

6

7

18

0

0

AA X AB

2

4

13

1 1

0

Tf

BB X BB

3

3

0

0

22

0

0

0

BB X BC

3

3

0

0

3

0

9

0

BB X CC

I

1

0

3

0

CC X CC

3

3

0

0

0

0

0

6

Pa

AA X AA

4

4

7

0

0

AA X AB

2

4

10

10

0

AA X BB

I

1

0

1

0

AB X BB

I

1

0

1

2

Lap

AA X AA

8

11

38

0

0

AA X AB

1

1

2

2

0

-ocr page 169-

Our results were compared with those re-
ported by Tanabe (20). In our cases the Hb
variant separated very easily from the com-
mon Hb phenotype, which would not seem
to be the case in Tanabe\'s zymogram. On
the basis of these observations it should be
kept in mind that we might be dealing with
a separate gene locus responsible for this
variant, as has been proposed by Dresler
(6).

Haptoglobin (Hp)

Haptoglobin can be characterized by its
ability to form a complex with haemo-
globin. Naik
et al. {W) have described the
absence of this complex in electrophoretic
gels in cases of haptoglobin deficiency. In
our material we found two blood samples -
one of a Boxer and one of a Bouvier, with
this Hp deficiency.

Leucine amino peptidase (Lap - 3.4.1.1)

Tanabe (18) reported on Lap polymor-
phism in the blood plasma of the dog. On
using L-leucine-B-naphtylamide as a sub-
strate in the staining mixture we observed
two different patterns.
The Lap
A homozygous type was found in
a high frequency in our material. Lap
AB
types were found in dogs belonging to five
different breeds.

In the Beagle population one Lap AB fe-
male was bred to a Lap
A male. Some of
the offspring in the litter showed a weak
activity where the B band should appear.
Since the pups were 9 weeks old when their
blood was taken, an ontogenic effect could
not be ruled out. Four of the six pups were
retested after one year and the patterns of
the dogs suspected as Lap
AB-types were
identified as such.

Acid phosphatase (Acp - 3.1.3.2.)

Braend (5) and Weiden (21) have reported
an Acp polymorphism in the red blood
cells of dogs. On using B naphthyl acid
phosphate as a substrate and on applying
the post coupling technique with fast Gar-
net GBC as a dye, we observed variation in
the blood of some of the tested Labrador
retrievers.

One heterozygous Labrador male was
mated to two homozygous females, and six
out ofthe ten offspring showed the hetero-
zygous type of the sire. In the Clinic II
material, two other Labradors were found
with this heterozygous phenotype.

Glucose phosphate isomerase (GPI -
5.3.1.9)

GPI polymorphism in the red blood cells of
dogs has been described by Tanabe (19)
and Richmond (13). In our material all
dogs except one showed the common
GPI
A type. In one Chow Chow bitch we
found the pattern demonstrated in the
photograph.

Except fora more anodal shift of the zymo-
gram no difference in the pattern was ob-
served when we used Tanabe\'s (19) buffer
system.

DISCUSSION

The data here presented demonstrate that
the techniques for electrophoresis of the
blood of dogs, as they are described in the
literature, can be handled in one and the
same laboratory. As yet not all techniques
for the described systems can be considered
fully developed. Improvements will still
have to be made for the separation ofthe
Pep D variants. Further developments of
our techniques can also lead to the detec-
tion of new variants. A second post al-
bumin (Pa) system, as described by Reetz
(12) is under investigation at this moment.
Other forms of polymorphism reported in
the blood of dogs, such as albumin in
plasma and the various phosphoglucomu-
tases (PGM) as described by Meera Khan
(10), gave results which could as yet not be
explained in a satisfactory way.
Not only the techniques, also the numbers
of and the variety in the blood samples still
require elaboration. Increasing of the num-
ber of blood samples can lead to the detec-
tion of variants not observed so far. Vari-
ants such as the rather rare transferrin (Tf)
types, as described by Juneja
et al. (8), can
be expected on examining a bigger number
of samples. Not only rare variants - also
rare phenotypes such as Acp E, Lap B,
Sod B can be examined more thoroughly
in the case. The collection of blood samples
of specific dog breeds known to carry
specific variants, like the haemoglobin
types in the New Foundlanders, may lead to

-ocr page 170-

a better understanding of the true nature of
these variants.

In comparing our techniques and results
with those presented in the literature it
seems reasonable to assume that we are
dealing with the same variants as those
introduced by others. The only exception
in this respect is the variation in mannose
phosphate isomerase (MPI) in the white
blood cells. We shall report on this varia-
tion as soon as more genetic data are avail-
able. In spite of the apparent agreement
regarding the other systems, an exchange
of blood samples between laboratories is
still to be carried out. This exchange of
samples, familiar in the case of farm ani-
mals, can be helpful for confirming results
but not only that. Comparisons of results
are also indispensible for arriving at uni-
formity in the nomenclature to be used in
this field of research. In that respect, men-
tion should be made here of discrepancy
already existing in the nomenclature ofthe
transferrin variants.

We are aware ofthe fact that the nomencla-
ture for transferrins as introduced by
Braend (4) deserves priority. For reasons
of utility — as demonstrated in our Tables
4 and 5 — we felt it expedient to use the A -
B - C symbols for the transferrin variants.
Notwithstanding all limitations, the results
here shown do demonstrate that present
knowledge on biochemical polymorphism
in dogs is offering a solid and sound basis
for genetic studies in dog populations.
Whatever the further aims of these studies
may be, the first steps to be taken should be
directed to a further inventory ofthe occur-
rence and ofthe frequencies of the variants
in the various breeds of dogs.

REFERENCES

F Andresen. E.. Christensen. K.: Anim. Blood
Grps. Bioehem.
Genelics. 8, 27-28. (1977).

2. Baur. E. W.. Schorr. R. T.: Genetic Polymor-
phism of Tetrazolium Oxidase in Dogs. Science.
166,
1524-1525. (1969).

3. Bernoco, D.. Sartore, G., Bona. C.: Studi preli-
minari sul Polimorfismo Biochimico nel Cane.
Atti della Società llaliana della.
Scienze Veleri-
nairie.
20. 343-J46, (1966).

4. Braend. M.: Serum Transferrins of Dogs. Pro-
ceedings of the 10th European Conference on
Animal Blood Groups and Biochemical Poly-
morphisms, pp. 319-322, 1966.

5. Braend. M.. Austand, R.: Polymorphism of red
cell acid phosphatase in dogs.
Anim. Blood Grp.s.
Bioehem. Genet..
4, 189-192. (1973).

6. Dre.sler, S. I... Brimhall. B...lones. R. T.; Multiple
Structural Genes for the a Chain of Canine
(Canis fumiHari.s) Hemoglobin. Bioehemieal Ge-
netics. 14. 11/12. /065-I070. (/976).

7. Gahne, B.. Juneja. R. K.. Grolmus, J.: Horizon-
tal polyacrylamide gradient gel electrophoresis
for the simultaneous pheno-typing of transferrin,
post-transferrin, albumin and post-albumin in
the blood of cattle.
Anitn. Blood Grps. Bioehem.
Genet..
8, 127-137. (/977).

8. Juneja. R. K., Christensen, K.. Andresen. F..
Gahne. B.: Frequencies of transferrin types in
various breeds of domestic dogs.
Anim. Blood
Grps. Bioehem. Genet..
12. 79-88. (1981).

9. Los, W. R, T., Does van der. J. A., Meera Kahn
P.: Red cell and white cell enzyme polymor-
phisme in dogs.
Tissue antigens. 3, 165. (1973).

10. Meera Kahn. P., Los, W. R. T., Does van der, J.
A.. Epstein. R. B.: Isoenzyme markers in dog
blood cells.
Transplantation. 15, (6). 624-628.
(1973).

11. Naik, S. N., Anderson, D. E.. Jardine, J. H..
Clifford. D. H.: Glucose-6-phosphate dehydro-
genase deficiency, haptoglobin and hemoglobin
variants in dogs.
Anim. Blood Grps. Bioehem.
Genet..
2. 89-94. (1971).

12. Reetz, L, Geldermann. H.. Kiel, S.: Biochemical
polymorphisms in German dog breeds.
Anim.
Blood Grps. and Bioehem. Genet.,
1 \\ .(S/). 6/-
62. (/980).

13. Richmond, K. E.. Richmond. M.: Polymorph-
ism at the glucose phosphate isomerase locus in
the dog.
The Journal of Heredity. 69. 141-/42.
(/978).

14. Saison. R.: Red Cell Peptidase Polvmorphism in
Dogs, Cattle, Pigs and Mink.
Vo.x Sang. 25./73-
181. (1973).

15. Simonsen, V.: Electrophoretic studies on the
blood proteins of domestic dogs and other Cani-
dae.
Hereditas. 82. 7-/8, (/976).

16. Sugiura, S., Tanabe, Y., Öta, K.; Genetic
polymorphism of eserin resistant esterases in
Canine plasma.
Anim. B/ood Grps. Bioehem.
Genet..
8, /21-126, (/977).

17. Smithies, O.: Zone electrophoresis in starch gel:
Group variations in the serum proteins of normal
human adults.
Bioehem. Journal. 61, 629-641.
(/955).

18. lanabc, Y., Sugiura, S.. Asanoma. M.,Öta, K.:
(ienetic polymorphism of leucine aminopcpti-
dase in canine plasma.
.Anim. Blood Grps. Bio-
ehem. Genet..
5. 225-230. (/974).

19. Tanabe. Y.. Omi. 1.. Öta, K.: Genetic variants of
glucose phosphate isomerase in canine erythro-
cytes.
Anim. Blood. Grps. Bioeh. Genet.. 8. 191-
195. (1977).

20. Tanabe, Y, Omi, T.. Öta, K.: Genetic variants of
hemoglobin In canine erythrocytes./I/im;.
Blood
Grps. Bioehem. Genet..
9. 79-83, (1978).

21. Weiden. P.. Storb. R.. Kolb. H. J., Graham, T..
Anderson, j.. Giblett, E.: Genetic variation of
red blood cell enzymes in the dog.
Transplanta-
tion.
17, (I). I/5-/20. (/974).

-ocr page 171-

The acetylation-deacetylation equilibrium
of sulfadimidine in ruminant calves

J. F. M. Nouws\', T. B. Vree^, M. Tijhuis^, and M. Baakman^

SUMMARY Plasma disappearance curves of sulfadimidine (SDM) in calves show at high doses
a pattern resembling lhal of capacitydimited elimination. The halfdife of the first part of the
elimination phase of SDM when administered al high doses ranged between 6.4 and 11.5 h, while
thai of the terminal end of the plasma concentration-time curves u oi similar to that obtained at a
low level application, ranging between 2.5 and 6.0 h.

The percentage of N^-acetylsulfadimidine (N ^-S DM) in plasma was low, viz. 2.2 to 5.8% of the total
.sulfadimidine concentration measured. The acetyiation-deacetylation equilibrium was established
within 3 h p.i. The N^^-SDM plasma concentration-time curves were parallel to those of SDM
beyond 3 h p.i. At high doses (66-235 mg/kg) the percentage of N^-SDM was slightly higher than
that found at the low dose level

A small proportion of N^-acetylsulfadimidine. injected as the parent compound, was deacetylated
to SDM. The intrinsic elimination half-life of N^-SDM was 0.9 h. Il may be concluded that
ultra-trace concentrations of N^-SDM. left in edible tissues of ruminants at slaughter, have in case
of negative .suifonamide-sensitive bioas.says no significance for the public health.

Chromatography technique (16), it has

INTRODUCTION become possible to measure in plasma spe-

The metabolism of sulfonamides in rumi- cifically both the parent sulfonamide as

nants involves acetylation of the para- well as the corresponding N4-acetyl deriva-

aminogroup (N4-acetylation), hydroxylat- tives, thus facilitating the pharmacokinetic

ion of the heterocyclic ring, studies in different species of both the N4-

glucuronidation (N|-position), sulfate con- acetylderivative and the parent sulfona-

jugation, and presumably other minor mide. Moreover, when

metabolic pathways, cf. Fig. I (4, 7, 8,9, 13, mide. Moreover, when N4-acetylsulfona-

14). With thin-layer chromatographic mides are administered as the parent com-

analysis some of these metabolites in urine pounds, it is possible to determine intrinsic

could be separated and quantified. The elimination halflives and to examine the

limitation of this analytical method has as possibility of deacetylation (17).

a consequence that in food-producing This communication deals with the

animals most attention, including phar- acetylation-deacetylation equilibrium of

macokinetic studies, has been devoted to sulfadimidine in ruminant calves and the

the parent sulfonamide. effect of dosage on the position of the

Recently, with a High Performance Liquid equilibrium.

Figure U Structure formulas of sulfadimidine and its metabolite Nj-acetylsulfadimidine.

SULFADIMIDINE N^-ACETYLSULFADIMIDINE

\' Meat Inspection Service. Wolfskuilseweg 279. Nijmegen, the Netherlands.

\' Department of Clinical Pharmacy. Sint Radboud Hospital. University of Nijmegen. the Netherlands.
The Veterinary Quarterly, Vol. 5, No. I, January 1983 41

-ocr page 172-

MATERIAl, AND METHODS
Drugs

Sodium sulfadimidine (SDM) (Sulfadimidine Na®-
33. containing 330 mg sodium sulfadimidine; ml in-
jectable solution; lot no. 8 10723; Aesculaap B.V.. the
Netherlands).

Nj-acetylsulfadimidine (Nj-SDM) was syntheti/ed
according to Vree(^r u/. (17),dissolved in 0.2 N NaOH.
subsequently buffered with sodium bicarbonate and
the pH was adjusted to 8.7 with 1 N HCI, The total
volume for injection did not e.xceed 10 ml.

Animals

The trials with Nj-SDM (intravenous) and withdiffe-
rent doses of SDM were carried out in 3 ruminant
calves within a period of 4 weeks.
Calf 49: 1 I weeks old; weight at start 81 kg; intrave-
nouslv ll.l and 235 mg SDM kg. and intramuscu-
larly 208 mg SDM kg.

Calf 13: 6 months old; weight at start 152 kg; intrave-
nously 8.7. 148.2, and 71.4 mg SDM kg. respectively,
with at least 5-day intervals, and intramuscularly 143
mg SDM kg.

Calf 14: 6 months old; weight at start 162 kg; intrave-
nously 8.0 and 67.6 mg SDM kg, and intramuscu-
larly 66.7 mg SDM kg.

The calves were fed with mai?e, hay, and pelleted
food. Water was provided
ad libitum. Heparinized
jugular blood samples were collected at regular inter-
vals as indicated in Tables I, 2, and 3; the blood
samples were immediately centrifuged and the pasma
samples were deep-frozen until drug analysis.

Analysis oj the drug (16)

Apparatus A Spectra Physics 3500 B high perfor-
mance liquid chromatograph(HPLC)equipped with a
spectrophotometric detector (model 770) was used.
The detector was connected to a 1-mV recorder (BD 7,
Kipp and Sons, Delft, the Netherlands). A stainless
steel column, internal dimensions 100 x « 4.6 mm.
packed with Lichrosorb RP-8, particle size 5 ^m, was
obtained from Chrompack (Middelburg. the Nether-
lands). An injection loop of 100 /jl was used. The
detection of SDM and N^-SDM was performed si-
multaneously at 271 nm, the detection limit being 0.08
/Jg ml.

Solvents The solvent was a mixtui e ofacetate buffer,
methanol and acetonitrile (500 ml of 0.02 M Na acetate
was mixed with 330 ml HX), 150 ml methanol, and 20
ml CH,CN). The solvent How rate was 1.6 ml min. at a
pressure of 150 atm.

Samftle preparation l o 0.2 ml plasma, 0.8 ml per-
chloric acid (0.33 N) w as added. The solution was tho-
roughly mixed on a Vortex mixer and subsequently
allowed to stand for 10 minutes. After centrifugation
at 4000 rpm for 5 minutes, 100 m1 of supernatant was
injected into the column. A calibration curve was made
by adding known concentrations of SDM of Nj-SDM
to drug-free serum. Once a calibration curve had been
made, three standards were included with each series of
determinations in order to check the stability of the
column.

Calculations I he percentage of Nj-SDM in plasma
following SDM administration was calculated as fol-
lows: |Nj-SDM] [SDM -I- Nj-SDMj x 100%.
Following the administration of
N4-SDM the percen-
tage SDM present in plasma (deacetylated metabo-
lite) was calculated as follows: [SDM] [SDM
-I- N,-
SDM]
X 100%.

Means and standard deviations of the percentages of
Nj-Sf^M were calculated. Student\'s t test was used to
evaluate the significance of differences between the
mean values.

RESUf.TS

The results are presented in Table 1, 2, 3,
and shown graphically in Figs. 2, 3, and 4.

A. Sulfadimidine as parent compound

(Tables I and 2)
The elimination half-life (T\'/t) of SDM de-
pends on the dose applied. At a low dose (8
to 11 mg/kg) the half-lives in calves 13, 14
and 49 were4.2, 2.5, and 5.0 h, respectively.
At high doses (i.v. or i.m.), three phases
could be distinguished: an absorption and
distribution phase during 2-3 h p.i., and a
biphasic elimination with a bend in the
curve between 11 and 32 h p.i. The half-life
of the final elimination phase of each curve
in the high dosage was similar to the half-
life of SDM when administered in the low
dosage. In the period between 3 and 22 h
p.i. the half-life of SDM was twice as high
as that in the final elimination or that of the
low dose. After intramuscular (i.m.) injec-
tion, SDM is quickly absorbed, and the
elimination time-curve is similar to that
obtained after the intravenous (i.v.) route
(Figs. 2, 3). No difference in pharmacoki-
netic behaviour of SDM between i.v. and
i.m. dosage at different dose levels could be
observed after completion of absorption.
During the first 3 h p.i. the percentage of
N4-SDM in plasma increased until equili-
brium was reached. The mean plasma con-
centration of
N4-SDM was 2.2 to 5.8% of
the total sulfonamide concentration and
the plasma concentration-time curves of
SDM and Nj-SDM were parallel. In calves
13 and 14 the percentage of
N4-SDM in
plasma was slightly dose dependent, being
at low dose level lower (3.0 ± 0.9%) (P <
0.05). This was not observed in calf 49.

-ocr page 173-

Table 1. Sulfadimidine and Nj-acetylsulfadimidine plasma concentrations in calves following intravenous administration of sulfadimidine.

8.7

concentration

30.2(-)

23.7(1.3)

21.8(1.8)

20.0(2.3)

13.4(2.8)

x

7.8 (3.4)
x

4.6 (3.3)
3.0 (-)

X

x

1.30(-)
0.26(-)
--(-)

CALF NO.

DOSE IN
MG/KG

Time

15 min.
30 min.
45 min.

14

13

49

LO

67.6

148.2

71.4

11.1

235

O

Sulfadimidine

in pg/ml.(in brackets percentage N.-acety1su1fadimidine^

23.9(1.2)
20.5(1.7)
16.7(1.8)
15.4(2.2)
12.0(2.2)

8.3 (2.2)

X

4.4 (2.4)

X

2.7 (1.9)

X

0.84(-)

122(2.3)

116(2.7)

101(3.1)

98(3.6)

x

74(4.7)
x

61(5.0)
x

52(5.9)
43(5.3)
32(6.0)
x

6.8(6.7)
0.75(-)

229(2.2)
209(2.6)
219(2.9)
198(3.4)
182(4.4)
145(4.1)
x

X

x

108(4.4)
94 (4.4)
79 (5.7)

X

32 (6.0)
5.8(6.3)
0.32(-)

205(1.9)
202(2.5)
199(2.8)
199(3.2)
200(4.2)
183(4.8)

X

165(5.0)

X

147(4.8)
135(5.1)
114(4.8)

X

50(5.5)

19.9(5.3)

1.80(-)

<

o

18.1(2.3)
17.3(2.6)
15.1(2.9)
12.3(4.2)
10.2(3.9)

X

7.7 (4.5)

X
X

4.5 (6.3)
3.0 (4.3)

X

0.56(-)
0.21(-)

X

93(2.4)
89(3.1)
83(3.8)

X

72(4.2)

X

60(3.9)
52(4.4)
40(4.3)

X

11.4(4.4)
2.28(4.3)
0.15(-)

1
2

3

4

5

6

7

8
11
12
22
32
52

hour
hours

N^-acetyl- 2.2 0.2 5.8 0.7 3.0 0.4 5.0 0.9

percentage (n=5) (n=5) (n=4) (n=7)

4.2 0.3
(n=7)

5.0 0.3
(n=7)

4.6 1.0
(n=5)

■ and (-) — < 0.1 Mg ml; x — not sampled; n — number of plasma samples in acetylation-deacetylation equilibrium state.

-ocr page 174-

Table 2. Sulfadimidine and N4-acetylsulfadimidine concentrations in plasma of calves following intra-
muscular administration of sulfadimidine.

CALF NO.

14

13

49

DOSE IN

MG/KG

66.7

143

208

Time

Sulfadimidine concentration in yg/ml

plasma.®^

15

min.

54.8

x

x

30

min.

X

74(1.2)

158(1.4)

45

inin.

X

x

191(2.2)

1

hour

79(2.5)

76(2.0)

191(2.2)

2

hours

103(3.5)

123(2.6)

199(3.2)

3

"

124(3.7)

x

199(2.1)

4

"

x

146(3.6)

188(2.2)

6

II

72(5.5)

130(4.2)

171(4.4)

8

II

57(5.1)

127(4.3)

147(2.2)

12

II

35(6.7)

105(4.1)

119(4.0)

22

II

12.5(5.8)

47 (4.1)

59 (3.8)

32

II

1.84(-)

15.2(4.5)

22 (4.1)

52

It

0.65(-)

2.23(-)

■SDM

5.8 0.7

4.2 0.2

3.7 0.8

percentage

(n=5)

(n=5)

(n=5)

a) In brackets percentage N^.acetylsulfadimidine (Nj-SDM);
X = Not sampled; - and (-) = < 0.1 Mg ml;

n = Number of sainplcs in acetylation-deacetylation equilibrium state.

B. N^-acetylsulfadimidine as parent com-
pound (Table 3)
The intrinsic elimination half-life of N^-
SDM was 4-6 times shorter than that of
SDM (T/, = 0.9 h). The N4-SDM was dea-
cetylated to a small extent and the percen-
tage SDM in plasma increased with time
(Fig. 4).

No hydrolysis of N4-SDM was observed
after thawing of standard samples.

DISCUSSION

Of the dose of sulfonamides (sulfadiazine,
sulfadimidine, sulfathiazole, sulfamera-
zine) administered to sheep, goats, and cat-
tle, only a small proportion (8-14%) is ex-
creted in the urine as the
N4-acetylmetabolite(l,2,4,8,9, 13, 14), In
the case of the buffaloes a higher percen-
tage (33%) was reported (3), Ruminants
are relatively slow acetylators of sulfona-
mides compared with other species (rab-
bits, man). Moreover in rabbits and man
there exists an acetylator phenotype (6,
22), The acetylation occurs mainly in the
liver, where the acetylgroup of acetylcoen-
zyme A is transferred to the acceptor drug
molecule, but also deacetylation takes
place (Fig. I), The equilibrium in the
acetylation-deacetylation process is the re-
sult of a complex function of formation,
deacetylation, and elimination of the
N4-
acetylsulfonamide, which is species and
sulfonamide dependent (6, 19, 20). The po-
sition of the equilibrium depends strongly
upon the structure of the N|-substituent
and the acetylating-deacetylating enzyme
composition (19), Furthermore if, the
plasma concentration-time curves of pa-
rent drug and metabolite are parallel, the
metabolite must have a higher elimination
rate and shorter T% than de parent drug
(21).

-ocr page 175-

l able 3. N^-acetylsulfadimidine and sulfadimidine concentrations in plasma of calves following intra-
venous administration of N4-acetylsulfadimidine.

CALF NUMBER

calf 13

calf 14

calf 49

DOSE IN MG/KG

8.7

4.0

4.0

Time in hours N^-

-acetylsulfadimidine concentration in

yg/ml plasma (a).

15 min.

11.0(1.8)

7.1(3.1)

8.2(4.0)

30 min.

7.8(2.5)

5.1(3.7)

6.1(3.8)

45 min.

4.3(3.4)

3.2(4.3)

4.3(3.1)

1 h

3.5(4.8)

2.6(4.2)

3.2(4.1)

IJ h

X

1.61(6.5)

1.93(5.1)

2

1.35(6.9)

1.17(7.0)

1.18(5.5)

3

0.64(-)

X

X

4

X

0.23(-)

0.26(-)

5

0.14(-)

X

X

6

X

--(-)

O.IO(-)

Intrinsic elimination

0.91

0.87

0.87

half-life(TJ) in hr.

(a) In brackets the percentage present as sulfadimidine, x = Not sampled. - and (-) — < 0.08 Mg ml.

In man a \'slow\'-\'fast\' acetylation pheno-
type of a \'fast\'-\'slow\' deacetylation pheno-
type for SDM can be distinguished (6). In
plasma 60 or 100% of the total sulfadimi-
dine concentration is present as the N4-
acetyl derivative, and the elimination half-
life of the parent drug is 1.5 or 5.5 h,
depending on the \'fast\' or \'slow\' acetylator
phenotype (18, 19, 20). In the dog the dea-
cetylation predominates over acetylation,
with the net outcome of a zero yield of
acetylation of sulfadimidine and sulfame-
thoxazole (22).

With respect to the ruminant calves stu-
died,
N4-SDM has a very short intrinsic
elimination half-life of 0.9 h (Table 3) and
is presumably excreted by active tubular
secretion as in man (17, 18, 19, 20).
N4-
SDM is deacetylated in calves at a rate that
is probably faster than that of the actyla-
tion process of SDM.
The increase in the percentage of SDM
after injection of
N4-SDM (Table 2) is due
to longer intrinsic half-life ofthe metabo-
lite SDM. The half-life of SDM as a me-
tabolite of
N4-SDM is similar to the half-

-ocr page 176-

Figure 4. Plasma concentration-time profile of
Nj-acetylsulfadimidinefN) and its metabolite sulfa-
dimidine (S) following intravenous apllication of
N4-acetylsulfadimidine.

1—^—I—\'—I—\'—I—^—r

N.-ACETYLSULFADIMIDINE

life of SDM as a parent compound. The
increase in the percentage of SDM may be
also due to a continuous deacetylation of
N4-SDM.

An equilibrium in acetylation-deacetyl-
ation is reached within 3 h p.i. of SDM
(Table 1) and the percentage of
N4-SDM in
the plasma of two of the calves was slightly
dose dependent. A more obvious factor
influencing the percentage of
N4-SDM in
plasma is the age of the calf and/or the
maturation of the kidney function, which
strongly influences the elimination by renal
excretion (12). For other sulfonamides a
low percentage of the N4-acetyl metabolite
was reported in cows, sheep, and goats (1,
2, 3, 10, 13).

A capacity-limited elimination seems to be
demonstrated following application of
high doses of sulfadimidine. The half-lives
derived from the first part of the elimina-
tion phase correspond with those reported
in the literature (3, 5, 10, 15). The short
final elimination half-lives have not been
previously reported. A biphasic elimina-
tion of SDM at high doses (100-200 mg
SDM/kg) was described in goats by Van
Gogh (5), suggesting capacity-limited me-
tabolism.

The limiting factor in SDM elimination at
high doses is presumably not the rate of
acetylation, because this capacity is high
and similar proportions of
N4-SDM were
present after treatment of low and high
dose levels of SDM (Fig. 2). In man, on
continuous dosing until plasma concentra-
tions of 100-200 Mg rnl of both parent drug
and metabolite have been achieved, no ca-
pacity limited elimination was ever obser-
ved (6, 20, 22). However, in the urine of
lambs (4) and cows (13) hydroxyl and glu-
curonide metabolites were found in con-
centrations, which were slightly higher
than of
N4-SDM. Hence the factor of
capacity-limited metabolism other than
N4-acetylation cannot be fully excluded,
since in ruminants hydroxylation and glu-
curonidation of SDM are also important
elimination pathways in contrast with
SDM metabolism in man.
Inhibition of renal excretion due to crystal-
luria of SDM is not likely, because SDM is
very soluble in water at pH 7.5 (6). The pH
of the urine of these calves ranged from 7.1
to 7.5.

-ocr page 177-

The foregoing limiting factors can only be
elucidated when urine is recovered for de-
termining the renal excretion rate and
renal clearance values of both parent com-
pound and metabolites. The renal excre-
tion rates of sulfonamides in calves are
under investigation.

It is also possible that at different high
doses administered either i.v. or i.m., the
sulfadimidine is precipitated in the blood-
vascular system. The rate of dissolution
would then become the rate limiting step in
the elimination, governing identical half-
lives and plasma concentration-time cur-
ves of SDM for both pathways of adminis-
tration (Fig. 2: T\'/: is 10 and 11.5 h,). The
final half-life is the real or intrinsic half-
life, which is similar to that which is obtai-
ned when a small dose is administered,
because the small dose would not precipi-
tate in the body.

Based on the foregoing we may also as-
sume that Nj-SDM residue concentrations
in edible tissues of ruminants at slaughter
are very low in case of negative residue tests
with monitoring microbiological methods,
if these have sufficient sensitivity for sulfo-
namides (11). The ultra-trace concentra-
tions of
N4-SDM metabolites left in tissues
in case of negative tests, are of no signifi-
cance for the public health. If N4-
acetylsulfadimidine is ingested by man,
when it is still present in food in microgram
quantities, it is poorly absorbed (6). The
absorbed fraction is excreted by active se-
cretion at a clearance rate of 200-300
ml min. Hence the life time in the human
body will be negligible.

ACKNOWI.EDGFMF.N r.S

We gralefully acknowledge the kindness of Messrs H.
and C. van Raay providing the calves. Sulfadimidine
was kindly applied by Ae.sculaap B.V.. Boxtel. the
Netherlands.

REFERFNCES

1. Atef, M. and Nielsen, P.: Metabolism of sulpha-
diazine in goats.
Xenohioiica. .5, 167-172. flV75).

2. Atef, M.: Half-life, volume of distribution and
acetylation of sulphamerazine in sheep.
Zhl. Vei.
Med. A.. 2S. (1978).

.1 Atef, M.. El-Sayed, M., Youssef, S., El-Gendi,
A., and Fadali. M.: Pharmacokinetics of some
sulphonamides in buffaloes.
Zht. Vet. Med. A..
28, 122-130. (1981).

4. Bevill. R. F., Sharma, Meachum, S. H., Woz-
niak. S. C.. Bourne, D. W. A., and Dittert, L. W.:
Disposition of sulfonamides in food-producing
animals: concentrations of sulfamethazine and
its metabolites in plasma, urine, and tissues of
lambs following intravenous administration.
Am. J. Vet. Res.. 38, 973-977. (1977)

5. Gogh, H. van: Pharmacokinetics of nine sulpho-
namides in goats, i.
Vel. Pharmacol. Therap.. 3,
69-81. (1980)

6. Hekster, Y. A. and Vree, T. B.: Clinical phar-
macokinetics of sulphonamides and their
N4-
acetyl derivatives. Aniihiol. <& Chemother.. 31,
22-118. (1982).

7. Koritz, G. D., Bourne, D. W. A.. Dittert, L. W.,
and Bevill, R. F.: Disposition of sulfonamides in
food-producing animals: pharmacokinetics of
sulfathiazole in sheep.
Am. J. Vei. Res.. 38, 97^-
982. (1977).

8. Koritz, G. D,, Bourne, D. W. A.. Dittert, L. W.,
and Bevill. R. F.: Disposition of sulphonamides
in food-producing animals: disposition of sul-
phathiazole in tissues, urine, and plasma of cattle
following intravenous administration.
J. Vel.
Pharmacol. Therap..
I, 155-161. (1978)

9. Koritz, G. D., Bourne, D. W. A., Dittert. L. W..
and Bevill, R. F.: Disposition of sulfonamides in
food-producing animals: pharmacokinetics of
sulfamerazine in cattle. ./.
Vei. Pharmacol.
Therap..
I, 285-292. (1978)

10. Nawaz, M. and Kahn, F. H.: Pharmacokinetics
and urinary excretion of sulphadimidine in sheep
and goats.
J. Vel. Pharmacol Therap.. 2, 129-
132. (1979).

11. .Nouws. .1. F. M.: Tolerances and detection of
antimicrobial residues in slaughtered animals.
Arch, l.ehensmllielhrg.. 32. 103-110. (1981)

12. Nouws. .1. F". M.. Vree. I. B.. Nijhuis, M., and
Baakman. M.: Effectofageontheacetylationand
deacetylation reaction ol sulphadimidine and
Nj-acetylsulphadimidine in calves. ,/.
Vei. Phar-
macol Iherap..
6. (I), in press.

13. Nielsen, P.: The metabolism of four sulphonami-
des in cows,
Biochem. ./., 136, 103 9-1045. (1973).

14. Nielsen, P.: Metabolism of sulphonamides in
goats.
Ada Vei. scand.. 14, 647-649 (1973)

15. Nielsen, P. and Rasmussen, F.: Half-life, appa-
rent volume of distribution and protein-binding
for some sulphonamides in cows.
Res. Vei. Sci..
22, 205-208. (1977).

16. Vree, T. B., Hekster, Y. A., Baars, A. M.,
Damsma, .1. E., and Kleijn, E. van der: Phar-
macokinetics of sulphamethoxazole and renal
excretion of sulphamethoxazole and its metabo-
lic Nj-acetylsulphamethoxazole.
din. Phar-
macokinei..
3, 319-329. (1978).

17. Vree, T. B., Hekster, Y. A., Damsma, .1. E.,
Kleijn, E. van der, and O\'Reilly, W. J.: Phar-
macokinetics of N|-acetyl- and Nj-
acetylsulphamethoxazole in man.
Clin. Phar-
macokinel..
4, 310-319. (1979).

18. Vree, T. B.. O\'Reilly, W. .1., Hekster, Y. A.,
Damsma, J. E., and Kleijn, E. van der: Determi-
nation of the acetylator phenotype and phar-
macokinetics of some sulphonamides in man.
Clin. Pharmacokiiiei. 5. 274-294. (1980).

-ocr page 178-

19. Vree, T, B,, Hekster, Y, A,, Damsma, ,J, E,,
Tijhuis, M,, and Friesen, W, T,: Pharmacokinet-
ics and mechanism of renal excretion of short
acting sulphonamides and N4- 21,
acetylsulphonamides derivatives in man,
Eur. J.

din. Pharmacol.. 20, 283-292. (1981).

20, Vree, T, B,, Hekster, Y, A,, Damsma, J, E,,
Dalen, R, van, Hafkenscheid, J, C, M,,and Erie-

sen. W, T,: Renal excretion of sulphamethox- 22,
azole and its metabolite N4-
acetylsulphamethoxazole in patients with
impaired kidney function,
Ther Drug. Monil., .3,
129-135. (1981).

Vree, T, B., Hekster. Y. A., and Kleijn. E. van
der: Significance of apparent half-lives ofa me-
tabolite with a higher elimination rate than its
parent drug.
Drug Inlell. and Clin. Pharmac.. 16,
126-131, (1982).

Vree, T, B. (unpublished results).

NOTICE FOR AUTHORS

Manuscripts should be written in English and
submitted in triplicate (One copy should be
labelled as master copy and should contain the
original illustrations, graphs, diagrams, tables
etc,, suitable for reproduction). They should be
presented in a form that can readily be set by the
printer, i,e, they should bc typewritten, double-
spaced. on one side ofthe paper only. Illustrations
and tables should be supplied on separate sheets
in a clear drawn (eg, in Indian ink) or type-
written form, so that photographic plates can be
made. Photographs should be submitted on
glazed white paper. X-ray pictures on film or
paper. The approximate position of Tables and
Figures should be indicated on the manuscript.
The paper should commence with an abstract of
up to 200 words; SI units should be used.

References in the text should be indicated by
figures corresponding exactly with the alphabeti-
cally arranged bibliography at the end of each
paper. Please state the following particulars: (I)
name and initials of author(s), (2) title of paper,
(.1) name of journal, volume, opening page, last
page and (in brackets) year of issue. Where books
are concerned also state residence and name of
publisher.

The text of the paper should bc arranged into
sections. In general please follow the lay out and
style of recent numbers of this journal. Complete
instructions for authors can bc obtained from the
editorial office on request.

-ocr page 179-

Met K88 antigeen en LT toxoid. Geeft weerstand tegen de
meest voorkomende pathogene coli bakteriën. De gekom-
bineerde enting van COLIPIG A (intramusculair) en
COLI PIG B (intramammair) geeft gedurende ca 3 weken
een maximum aan afweerstoffen via biest en melk.

Toediening:

primovaccinatie naar keuze:

6-4 weken vóór de partus 5 ml Colipig B 2 ml Colipig A

intramammair intramusculair
4-2 weken vóór de partus 2 ml Colipig A 2 ml Colipig A

intramusculair intramusculair

Handelsvormen

Colipig A-B verpakking à 20 doses vaccin A

20 doses vaccin B
Colipig A flakon
à 20 doses vaccin A

\'•«n COLIPIG B va\'

2» b"

sonofi

santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG f^aassluis, Tel. 01899-19436.

-ocr page 180-

Bevat geïnaktiveerde kuituren van de meest voorkomende
pathogene E.coli\'s en K99 antigeen. Geeft door anti-
lichamen via biest en melk bescherming gedurende de
kritische fase na de geboorte.

Toediening:

primovaccinatie koe ooi

le vaccinatie

6-4 weken vóór de partus 5 ml 2 ml

2e vaccinatie

uiterlijk 2 weken vóór de partus 10 ml 3 ml

herhalingsenting

tijdens elke dracht

4-2 weken vóór de partus 10 ml 3 ml

Handelsvorm
flakon a 100 ml

colimmuim

UKM««\'\'

sonofi

santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Ivlaassluis, Tel. 01899-19436.

Sft>I

-ocr page 181-

REFERATEN

International Journal for the Study
of Animal Problems

Een plan voor de opvoeding van de honde-
eigenaar

Dunbar. I.: A strategy for Dog - Owner educa-
tion.
USA P. 2. (I). 13-15. (1981).

De gezamenlijke verenigingen voor dierenbe-
scherming, plus de organisaties die meer mense-
lijkheid ten opzichte van dieren nastreven (hu-
mane societies) laten jaarlijks in de V.S. meer
dan 15 miljoen gezelschapsdieren euthanaseren.
Dit zijn dan nog voorzichtige schattingen. Dun-
bar vermeldt er niet bij, dat er daar ook nog eens
elk jaar 0,5 miljoen honden gestolen worden.
Een gegeven dat referent ontleent aan Wilhelm
Wegner (\'Kleine Kynologie\').
Uit onderzoek is gebleken dat een groot percen-
tage huisdier-eigenaren niet eens erg gelukkig is
met die huisdieren. Zij raken er weer van af
door: weggeven, naar een asiel brengen en in
verkeersongelukken. Vele van hen willen dan
geen nieuw huisdier meer. Het is maar aan wei-
nig gezelschapsdieren beschoren de \'oude dag\'
bij hun eigenaren door te brengen.
Zeer veel huisdieren zijn tegenwoordig geredu-
ceerd tot \'object". Dat zou volgens Dunbar
vroe-
ger heel ander.s zijn geweest.
(Referent is zo vrij
er zijn twijfels over te hebben of het in vroeger
tijden zoveel beter zal zijn geweest.)
Volgens Dunbar begrijpen maar weinigen van
hun verplichtingen ten aanzien van hun gezel-
schapsdier en van diens aard en behoeften. Dit
zou volgens hem getnakkelijk (sic!; /^e/^j verme-
den kunnen worden.

Veel mensen en veel verenigingen wijten het
honde-probleem aan onverantwoordelijkheid
van de eigenaren (Referent deelt die mening),
maar dat is volgens Dunhareen drogreden. Vol-
gens hem moeten de eigenaren veel beter wor-
den opgevoed. Hij weet er wel wat op.
Dunbar stelt voor een vergunningen-stelsel en
een boete-systeem in het leven te roepen.
Huisdier-eigenaren zouden een vergunning
moeten aanvragen alvorens zij tot de aanschaf
van een huisdier mogen overgaan. Bij de uitrei-
king van de vergunning krijgt de eigenaar dan
een info-map mce naar huis.
De voorlichting is nu volgens Dunbar niet goed.
Veel boeken geven geen, onvoldoende, of ver-
ouderde instructies. De eigenaren moeten, van
te voren al. weten waaraan ze beginnen. De
verplichte vergunningaanvrage zou onberaden
aanschaf moeten voorkómen. Na de uitreiking
van de vergunning volgt de aanschaf. Bij die
aanschaf krijgt dan (nog steeds volgens Dun-
bar) de eigenaar een registratie-kaart. Op die
kaart moet de dierenarts alle inentingen aante-
kenen. Als alle inentingen zijn verricht, kan de
eigenaar op vertoon van de ingevulde regi-
stratie-kaart een insigne krijgen, maar hij
moet dan eerst nog een soort multiple choice
examen afleggen, waaruit blijkt dat hij zijn info-
map goed bestudeerd heeft.
Dierenartsen, asielhouders, trimmers en ande-
ren zouden insigne-loze honden moeten aan-
melden. Ontduikers van de bepalingen zouden
beboet worden. De met de controle belaste in-
stellingen zouden alle onwettige dieren moeten
afvoeren!

Voor de aanloop-financiering van dit systeem
zou — en dat nog steeds volgens de auteur — de
Pet Food industrie wel kunnen zorgen. Daarna
zou dit hele stelsel van vergunningen, registra-
ties. insignes en boetebepalingen gefinancierd
kunnen worden uit de opbrengsten vande tarie-
ven en boetegelden.

Referent gelooft niet in de haalbaarheid, noch
in de doelmatigheid van het systeem Dunbar.
Bovendien is hij de mening toegedaan dat de
\'opvoeding\' tot verantwoordelijkheid van de
huisdier-eigenaar, niet pas moet beginnen bij de
aanschaf van een hond (of ander dier), maar
reeds op zeer jeugdige leeftijd, in zijn eigen\'pup-
pyhood\'.

Dr. M. A. J. Verwer. Oud-lector Rijksuniversi-
teit Litrecht.

Een antwoord aan dr. lan Dunbar

Henderson. G.: A response to Dr. lan Dunbar.
USAP. 2. (6). 305-309. (1981).

Het was te verwachten dal uit de regionen van
de \'humane societies\' reacties zouden komen op
het artikel van lan Dunbar (zie desbetreffend
referaat). Zo\'n reactie kwam al snel en wel van
iemand met ervaring op dit gebied. Mr. Hen-
derson is de voormalige Executive Assistant
van de \'Toronto Humane Society\'.
Henderson deelt de inzichten en verwachtingen
van Dunbar niet en hij geeft daarvan blijk met
een subtiele ironie.

De huisdier-eigenaren waarop Dunbar doelt en
die hij slechts
onweieiul of on-ingelieht noemt,
blijven door Henderson als onverantwoordelijk
aangeduid. Hij vindt Dunbar\'s ideeën en voor-
stellen naïef en verwacht er niet veel van.
De Toronto Humane Society (T.H.S.) beheert
niet alleen een asiel, maar is ook de wettige
vertegenwoordigster van het gemeentebestuur
van de City of Toronto en administreert als
zodanig een vergunningen-systeem (voor het
houden van gezelschapsdieren). Daarbij is geen
opvoedkundig programma ingelast, loch is de
houding van de meeste huisdier-eigenaren

-ocr page 182-

tweeslachtig. Zij beschouwen de gelden die zij
voor de vergunningen moeten betalen \'gemaks-
halve\' meteen maar als hun bijdrage aan de
T.H.S. hetgeen uiteraard niet de bedoeling is.
Vele van hen proberen zelfs hun wettelijke ver-
plichtingen te ontduiken. Meer dan de helft van
de verplichte gelden kan niet worden geïnd!
Een systeem als door Dunbar wordt voorge-
steld,
7.0U aan het geduld, de tijd en de intelli-
gentie van de huisdier-eigenaren veel te hoge
eisen stellen. Henderson voorziet slechts chaos.
Bij herhaling stelt hij: het falen van zo veel
mens-dier-relaties is niet het gevolg van onwe-
tendheid. maar van onverantwoordelijkheid.
Het Dunbar-systeem acht Henderson ook op
praktische gronden onuitvoerbaar. Zo\'n stelsel
zou veel te veel mankracht vergen en de kosten
zouden niet te dragen zijn. De administratie zou
zeer gecompliceerd worden, de te verzenden
post niet te overzien.

Henderson is niet zonder ironie als hij boven-
dien nog opmerkt, dat de stafleden van de
vergunning-verlenende- of
afwijzende insianlie.
beschermd dienen te worden door een ploeg
\'oorlogs-geharde veteranen" tegen
bloeddor-
stige burgers.

Dat de Pet Food-industrie zo\'n programma in
de aanvangstijd zou willen financieren (als re-
clame), ziet Henderson helemaal niet zitten. Hij
noemt Dunbar\'s ideeën overdreven optimis-
tisch.

Het adoptie-programma dat de Toronto Hu-
mane Society hanteert is een bescheiden alter-
natief. Sollicitanten voor een adoptie-dier moe-
ten een vragenformulier invullen en op
mondelinge vragen antwoorden.
Op grond van dit tweeledig onderzoek kan dan
een dier al dan niet worden afgegeven. Bij wei-
gering reageren een groot aantal mensen
woe-
dend.

Er zijn echter veel mensen die langs andere
wegen aan hun huisdieren komen en Henderson
vraagt zich dan ook (en terecht!;
Kef.jid. hocje
ooit mensen kunt beletten een hondje weg te
geven of leverkopen. Uiteraard is een algemeen
verplicht vergunningen-stelsel voor huisdieren-
bezit wel denkbaar, maardaarbü zou dan iedere
instantie, die dieren aan particulieren verkoopt,
moeten zijn aangesloten. Elke koper zou telken-
male een aanvraagformulier moeten invullen.
Dat formulier zou dan opgestuurd moeten wor-
den naar een centraal bureau om behandeld le
worden. De eigenaar krijgt dan een aanslag
voor een zeker bedrag. Bij ontduiking van de
betaling kan een veroordeling volgen.
Maar volgens Henderson werkt zo\'n systcetn
niet. Aan de opvoeding van de dier-eigenaren
wordt op die manier niet bijgedragen.
Voor de werkelijke opvoeding tot verantwoor-
delijkheid \\an de huisdier-bezitters verwijst

Henderson dan, behalve naar de Humane So-
cieties die er al alles aan doen — vooral naar
het onderwijs in al zijn geledingen.
Recensent deelt volledig de inzichten van Hen-
derson maar is van mening dat de schoolopvoe-
ding lot verantwoord huisdieren-bezit in het
verlengde moet liggen van een educatie die thuis
al begonnen is en dat de invloed vande Humane
Societies dan weer als een \'éducation perma-
nente\' kan worden gezien.
Aan het slot van zijn artikel voegt Henderson
dan nog een kopie toe van de vragenlijst die de
sollicitanten voor een adoptie-dier bij de To-
ronto Humane Society moet invullen.
Dr. M. A. J. Verwer. Oud-lector Rijksuniversi-
teit Utrecht.

BOEKBESPREKING

Handleiding voor Brucella

Benchbook on Brucella.
I.. Robertson. I. D, Farrel
Quaife.

P. M. Hinchliffeen R. A.

(Piihlie Heahh iMhoratorv Service Monograph
Series No. 14).

Het boekje bevat goede, beknopte informatie over de
isolatie van
Brucella bacteriën uit bloed en organen,
alsmede de serologische testen die gebruikt kunnen
worden bij de diagnose van brucella-infecties bij de
mens.

\'levens wordt aandacht besteed aan de isolatie van
brucella uit melk en melkprodukten. identificatie en
classificatie van brucella biotypen. Daarnaast geeft
het boekje bondige informatie over groeirnedia en
reagentia voor de verschillende serologische testen,
dit alles verdeeld over vier hoofdstukken.
Het eerste hoofdstuk behandelt het kweken van
Brucella ahorms uit bloed, leveren beenmerg biopsic.
urine en ontlasting. Het isoleren kan problematisch
zijn en de kweekresultaten teleurstellend. Het niet
kunnen isoleren van
Brucella ahonus hangt samen
met het feit. dat de infectie bij de mens vrijwel zonder
bacteraemie verloopt. Daarnaast maakt dc
symptomatische behandeling bij koorts met
aspecifieke klachten middels preparaten met
antibactcriclc werking, de kans op latere, positieve
kweken minirflaal.

Voor serologisch onderzoek van sera worden de
standaard-agglulinatietest. de mercaptoethanol-
agglutinatietest. dc complementbindingsreaelie. de
antihumaan-globulinetest en de slide-agglutinatietest
aangewezen als de meest belangrijke testen. De
voordelen, de beperkingen cn dc uitvoering van deze
testen worden toegelicht.

De isolatie van brucella uit rundermelk wordt
behandeld in het tweede hoofdsiuk. en wel in verband
met brucellosis bij de mens als beroepsgebonden
infectie maar ook door consumptie van rauwe melk
en melkprodukten. flet onderzoek van deze
produkten kan bijdragen tot (is nu belang bij) de
preventie van humane infecties.

-ocr page 183-

In het derde hiioldstuk worden uiteengezet de
identificatie en de classificatie \\an hrucella op grond
van groei-eigenschappen. gevoeligheid voor
kleurstoffen, reactie tegen monospecifieke antisera en
lysis door hacteriofagen.

Het laatste hoofdstuk geeft informatie over media
geschikt voor de kweek van brucella, het
vermeerderen van hacteriofagen en de verschillende
reagentia voor gebruik hij de serologische reacties.
Dc handleiding bevat up-to-date informatie over
hrucella diagnostiek.

/. Hercovich.

Einführung in die veterinär-medizinische
Immunologie für Tiermediziner, Biologen
und Agrarwissenschaftler.

I. R. lizard.

(Vertag Paul parey. Berlin und Hamburg. 198L ISBN
5-489-62416-5. 355 pp.)

Ian Tizard, tot 1982 verhonden aan de Universiteit
van Guelph, Ontario. Canada (Department of Veteri-
nary Microbiology and Immunology) behoort tot de
thans meest bekende veterinair-immunologen. Hij is
een meesterlijk docent en heeft vanuit deze eigenschap
de moed opgevat in 1977 een hoek te laten verschij-
nen. getiteld \'An Introduction to Veterinary Immuno-
logy\'. Dit boek nu is thans in het Duits verschenen inet
bovenstaande titel. Wel moet gezegd worden, dat het
boek door Hans Buschmann, hoogleraar in de Immu-
nologie en Infectieziekten aan de diergeneeskundige
faculteit van de Universiteit van München niet slechts
is vertaald doch ook volledig is aangepast. In vier jaar
immers gebeurt er heel wat in de vvcten.schap en zeker
in een vakgebied als Immunologie.
Het boek bevat een aantal hoofdstukken, waarin de
grondbeginselen van de Immunologie aan de orde
komen. Het zijn solide hoofdstukken, waarop weinig
valt aan te merken. Het moet ondergetekende wel van
hei hart. dat dit soort inleidende stof (in dit boek loch
altijd nog LSO pagina\'s!) in vrijwel alle iinmunolo-
gieboeken gelijk is. Het is kennelijk erg moeilijk hier-
in, als auteur, een persoonlijke noot te brengen. Ook
I izard en Buschmann is dit eigenlijk niet gelukt.
(Jitcraard koopt men hcl boekwerk ook niel voor
deze beschrijving van dc immunologische principes,
doch voor het meer klinische, (hopelijk) typisch vete-
rinaire deel. Probleem van de meeste, voor veterinaire
studenten geschreven immunologische boeken is. dat
de auteurs te veel uilgaan van datgene, wal uit de
medische immunologie bekend is: zo worden dan bij-
voorbeeld tests beschreven, die hel in de humane
geneeskunde wel \'doen\', doch óf veterinair niet uit-
voerbaar zijn óf veterinair irrelevant zijn. Tizards
boek gaat hier nog wel iets mank aan. doch is wel naar
de mening van ondergetekende hel \'meest\' veterinair-
immunologische hoek wat tol nu toe is verschenen!
Een duidelijk compliment dus. Vooral het deel over
de in de veterinaire neonatalogie zo belangrijke
passieve immunisatie is erg belangwekkend en boei-
end geschreven. Ook in het hoofdstuk over auto-
immuunziekten is nu eens niet uitgebreid verwezen
naar allerlei bij mens en muis voorkomende ziekten,
doch • worden veterinair relevante auto-
imniuunzickten behandeld.

Algemene conclusie: een boek, dat niet alleen als
handleiding bij de colleges, doch ook als naslagwerk
bij de prakticus zeker op zijn plaats is.

J. Goudswaard.

Advances in Veterinary Immunology

E. Kristensen and D. E. Antczak (editors).

(Elsevier Seiemifie Publishing Company Inc..
Amsterdam - New York. 1982. ISBN 0-444-42051-7.
282 pp.)

Zoals uit bovenstaande blijkt, is dit boekwerk als
Camera Ready Copy boek verschenen in de serie
\'r>velopments in Animal and Veterinary Sciences\'.
Hel is tevens \'Issue 1 -E 2\' van het tijd.schrift
\'Veterinary Imtnunology and Immunopathology\'.
Hoewel mogelijk bekend is. dal ondergetekende
hoofdredakteur van dit tijdschrift is, durft hij dit boek
toch te recenseren, omdat niet hij doch de veterinair-
immunologen Kristensen (Institute of Clinical
Immunology. Inselspital, Bern) en Antczak (NYS
College of Veterinary Medicine, Cornell University,
Ithaca, New York) \'guest-editors\' zijn geweest.

Dit deel moet gezien worden als het eerste van een
reeks met als doel de snelle ontwikkelingen op
veterinair-immunologisch gebied bij de onderzoekers
te brengen. Niet alleen de veterinaire onderzoekers,
maar allen, die in hun werk te maken hebben met
diermodellen zullen via deze serie opde hoogte blijven
van de meest recente ontwikkelingen op veterinair-
immunologisch gebied.

De redakteuren hebben voor dit eerste deel gekozen
voor de volgende onderwerpen: I. \'Immuniteit tegen
intracellulaire bacteriën\', 2. \'Immunologische activi-
teit van melk\', .l \'Het lymfoide apparaat van hel
varken; membraanmerkers op lymfocyten\', 4. \'Idio-
typen - regulatie van de immuunrespons\', 5. \'Auto-
immuunthyreoiditis bij de hond\', 6. \'De lymfocyten-
stiinulatictests in de veterinaire immunologie\'.
Uit de opsomming van bovengenoemde hoofdstuk-
ken blijkt de grote verscheidenheid van disciplines,
waarin de Veterinaire Immunologie een rol speek:
niet alleen fundamenteel onder/oek (4) komt aan de
orde. doch ook infectieziekten (1). pathofysiologie
(.3), immunologie (2. 6) en zelfs de kliniek (5) komen
aan de orde.

Dc redakteuren hebben crgoed aan gedaan bekende
\'namen\' te vragen de genoemde onderwerpen te be-
spreken. Per hoofdstuk waren ruim 40 pagina\'s gere-
serveerd: voldoende vooreen uitputtende en volledige
bespreking van de onderwerpen. Dc literatuurlijsten
zijn uitermate compleet, waardoor dit deel uitermate
geschikt is gemaakt als naslagwerk te dienen voor
iedereen, die in genoemde onderwerpen is geïnteres-
seerd.

Het is duidelijk niét een bock geworden voor de stu-
dent of de beginnende veterinaire immunoloog. Het
dient wèl in iedere veterinair-immunologische bibli-
otheek bij de hand te zijn voor hen. die zich in een
bepaalde veterinair-immunologische problematiek
wil gaan verdiepen. Het zou tevens een aan te raden
werk zijn voor de vele \'humane\'-en \'proefdier\' immu-
nologen om te kunnen cimslatcren. dat de Veterinaire
Immunologie een volwassen wetenschap is geworden!

./. Goudswaard.

-ocr page 184-

Varkenspest in Nederland

Sedert de in het Tijdschrifi voor Diergenees-
kunde
laatstgemelde uitbraak van varkenspest
in Nederland (9 december), zijn twee nieuwe
gevallen bevestigd, beide in Noord-Brabant.
Op 15 december deed zich een uitbraak voor op
een fok- mestbedrijf te Best met 1403 mestvar-
kens, 244 zeugen, 6 beren, 138 opfokzeugen en
650 biggen. Hier had zich ook op 20 juli reeds
een uitbraak voorgedaan.
De oorzaak van de besmetting is mogelijk gele-
gen in het bijladen van varkens opeen veewagen
van het op 1 december positief bevonden bedrijf
te Oirschot. Dit geval zou dan behoren tot de
keten van bedrijven die besmet zijn door con-
tacten met het op 2 december bevestigde geval te
Best.

Vijf dagen nadien werd een fok-/mestbedrijf te
Bergeyk positief gemeld. Hier waren 145 zeu-
gen, 177 lopers, 534 biggen en 306 mestvarkens
aanwezig. Het bedrijf ligt binnen het sedert I
november ingesloten gebied. In beide gevallen
zijn de gebruikelijke maatregelen genomen en
het O.l.E. alsook de E.G.-partners opde hoogte
gebracht.

Advies dierproeven en cosmetica

Binnen de maatschappelijke discussie rond
dierproeven staan die met betrekking tot het
onderzoek aangaande cosmetica extra kritisch
in de belangstelling.

Een aantal organisaties op het gebied van de
dierenbescherming heeft de Minister van Volks-
gezondheid en Milieuhygiëne dan ook gevraagd
zich over de betrokken materie uit te spreken.
Op verzoek van de Minister heeft de Commissie
van advies voor de dierproeven hem terzake
advies uitgebracht.

Onlangs is dit \'Advies dierproeven en cosme-
tica\' gepubliceerd in de reeks\'Verslagen, advie-
zen, rapporten\' van genoemd ministerie.
Hieronder volgen de cijfers over 1978, waarop
het advies mede is gebaseerd alsook de meest
recente, nl. die over 1981.
Van de 1.619.604 in 1978 in Nederland ge-
bruikte proefdieren waren er 1428 (0,09%) be-
stemd voor toxicologisch onderzoek met be-
trekking tot toiletartikelen en cosmetische
middelen. In 1981 waren dat er 1133 van de
1.448.015 (0,08%).

MEDEDELINGEN

Prevenlief toxicologisch onderzoek

De overheid is verantwoordelijk voor de bevor-
dering van de goede hoedanigheid van waren
(Warenwet). Het op grond hiervan vastgestelde
Cosmeticabesluit beoogt de aanwezigheid van
voor de gezondheid schadelijke stoffen in toilet-
artikelen en cosmetische middelen tegen te
gaan en voorzichtigheid bij het gebruik daarvan
te bevorderen. De fabrikant of eventueel de
handelaar dient te garanderen, dat zijn produkt
géén ongewenste - schadelijke bijwerkingen
vertoont.

Om een dergelijke garantie te kunnen geven
wordt toxicologisch onderzoek verricht. Dit
omvat o.m. onderzoek op plaatselijke irritatie
van de huid, de slijmvliezen en de ogen alsmede
op overgevoeligheid. Om systemische effecten
op te sporen, komen in aanmerking proeven op
acute en chronische toxiciteit inclusief eventu-
eel onderzoek op carcinogeniteit.
Als belangrijkste technieken gelden de LDjo-
test, de huid- en oogirritatietest en het
sensibilisatie-onderzoek.

Conclusie en aanbevelingen

In het advies heeft de commissie een conclusie
en een antal aanbevelingen neergelegd.
I^e commissie is van mening dat ten aanzien van
dierproeven op het terrein van de cosmetica de
grootste terughoudendheid moet worden be-
tracht. Alléén dan, wanneer dierproeven voor
een deugdelijk onderzoek in het belang van de
volksgezondheid dus ter preventie van scha-
delijke bijwerkingen — onvermijdelijk zijn,
dient daartoe te worden overgegaan.
Daarnaast stelt de commissie enige alternatie-
ven voor\'om informatie over bijwerkingen van
cosmetica te verwerven. Hieronder valt in het
bijzonder het onderzoek met proefpersonen.
Aandacht verdienen verder de gewenste epide-
miologische evaluatie van aandoeningen ten ge-
volge van cosmetica-gebruik (door actieve me-
dewerking van consumenten) en nader
wetenschappelijk onderzoek naar vervangende
testmethoden of naar mogelijkheden om de ge-
bruikte aantallen dieren terug te brengen.
Daarnaast zouden publikatie van onderzoekre-
sultaten en onderlinge erkenning daarvan, als-
ook de verdere ontwikkeling van lijsten met
toegelaten dan wel verboden grondstoffen

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 185-

en/of cosmetische prociuklen op nationaal en
internationaal niveau, nog kunnen leiden tot
een verdere reductie van dierproeven in deze.
Ook ten aanzien van de gebezigde dierexperi-
mentele technieken heeft de commissie uitspra-
ken aanbevelingen gedaan. Zo zou toepassing
van de omstreden LDjn-test wellicht aan zekere
voorwaarden gebonden moeten worden, de
oogirritatietest althans gedeeltelijk vervangen
moeten worden door andere onderzoekme-
thoden en zou sensibilisatie-onderzoek veel
beter met proefpersonen kunnen worden ver-
richt.

Omwikkelingen

Sinds het uitbrengen van het betrokken advies
heeft de staatssecretaris van het toenmalige Mi-
nisterie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne
de Gezondheidsraad en de Adviescommissie
Warenwet verzocht te bevorderen, dat de oogir-
ritatietest minder zal worden toegepast, dan wel
dat. indien toegepast, de proefdieren minder
leed wordt aangedaan.

Verder isde Nederlandse Vereniging voor Toxi-
cologie verzocht de thans bestaande
sensibilisatie-testen te herevalueren en tevens na
te gaan, of deze in de toekomst kunnen worden
vervangen door testen, waarbij géén gewervelde
dieren nodig zijn.

De Adviescommissie Warenwet is bovendien
verzocht bij de beoordeling van de toxiciteit van
cosmetica zoveel mogelijk met de conclusies
van het advies rekening te houden.

Advies beperkt verkrdgbaar

Voor geïnteresseerden is een beperkt aantal
exemplaren van het \'Ad vies dierproeven en cos-
metica\' verkrijgbaar bij de Sectie dierproeven
van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid. Gebouw Bellevue, Kon.
.Julianaplein 3.\'s-Gravenbage (tel. 07ü-79-\'i 105).

HF^SMF.TTFI.MKH DIHRZIFKIFN
Dierziektcnbulletin Nr. 2,1 vande Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 1 t m 15december 1982 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland,

Rotkreupel

Totaal 4 gevallen in 4 gemeenten
(ironingen 1 geval

Friesland 1 geval

Drenthe 1 geval

Gelderland 1 geval

Varkenspest

Totaal 8 gevallen in 7 gemeenten in Noord-Brabant,
Schurft

Totaal I geval in 1 gemeente in Noord-Holland,

RUNDERPEST
Oman

Op .30 november jl, liet de ambassade van het Sulta-
naat Oman te Parijs weten, dat gevallen van runder-
pest waren geconstateerd in de streek van Al Zarah,
Bestrijdingsmaatregelen zijn genomen,

VARKENSPEST
Belgi\'é

Bij een telex van 9 december 1982 maakte de Belgische
Veterinaire Dienst weer melding van een vijftiental
gevallen van varkenspest.

Provincie Brabant (Zóne 111), 3 gevallen:

op 22 november 1982 een fok- mestbedrijf te
Wommersom (gemeente Einter) met 2 zeugen, 12
biggen en 751 mestvarkens van alle leeftijden. Bij
60 mestvarkens ziekte vastgesteld. 4 varkens ge-
storven, Oorzaak gelegen in de aankoop van big-
gen. I^ichtstbijzijnde bedrijf op 20 meter afstand.

— op 29 november 1982 een secundaire uitbraak op
een mest- en handelsbedrijf met 309 mestvarkens
van alle leeftijden te Melkwezer (gemeente Ein-
ter). Besmetting veroorzaakt door aankoop van
biggen op 14 oktober 1982 te Dilsen. Ziekte bij
varkens van 5 maanden. Zóne de protection.
waarbinnen 26 bedrijven gelegen.

- op 7 december 1982 een secundaire uitbraak te
Einden (gemeente Eubbeek) op een mestbedrijf
met 517 mestvarkens van 3 maanden. Hoge
ziekte- en sterftecijfers.

Provincie l.imburg (Zóne 111):

op 24 november 1982 een fok- inestbedrijf te Bree
met 91 zeugen. 4 beren. 318 biggen en 965 mest-
varkens. Ziekteverschijnselen bij 15 mestvarkens
van 14 weken. Dertig varkens gestorven. Zóne de
protection waarbinnen 17 bedrijven gelegen.
Provincie Antwerpen (Zone 111). 5 gevallen:

op 24 november 1982 een fokbedrijf te Poppel
(gemeente Ravels) met 47 z.eugen, 2 beren en 116
biggen. Twaalf biggen ziek, vijf gestorven. Zóne
de protection waarbinnen 36 bedrijven gelegen,
op 25 november 1982 een mestbedrijf te Rijkevor-
sel met 5,952 varkens van 4 tot 6 maanden oud.
Ziekteverschijnselen bij 124 varkens, ongeveer
150 dieren gestorven. Zóne de protection waar-
binnen 29 bedrijven gelegen,
op 26 november 1982 cen mestbedrijf te Baarle-
Hertog met 90 varkens van verschillende leeftij-
den, Dertig varkens ziek, acht dieren gestorven.
Zóne de protection waarbinnen 29 bedrijven gele-
gen,

op 1 december 1982 een mestbedrijf te Merksplas
met 915 varkens van verschillende leeftijden.
Zóne de protection waarbinnen 30 bedrijven gele-
gen,

op6decembcr 1982 een mestbedrijf te Herselt met
453 mestvarkens van 4 maanden.
Provincie l uik (Zóne IV). 2 gevallen:

op 25 november 1982 een secundaire uitbraak op
een mestbedrijf met 177 varkens van 14 weken te
Grand-Rechain (gemeente Herve), Vijf varkens
ziek. twaalf gestorven. Oorzaak van de besmet-
ting aankoop van varkens van bovengenoemd
bedrijf te Melkwezer op 29 november 1982,

-ocr page 186-

op 2 december 1982 een mestbedrijf te Henri-
Chapelle (gemeente Welkenraedt) met 192 var-
kens. Eén varken ziek, tien gestorven.
Provincie l.uik (Zóne III):

op 29 november 1982 een mestbedrijf te Latine
(gemeente Braives) met 619 varkens waarvan 5.11
van twaalf weken en 88 van vijf maanden. Vijftien
varkens ziek.
Provincie Namen (Zóne IV):

op2december 1982 een mestbedrijf te Cbiney met
593 varkens van 3 maanden. Drie varkens ziek.
Provincie l.uxemburg (Zóne IV):

op 6 december 1982 een mestbedrijf te Bibain
(gemeente Vielsam) met 374 varkens van 4 maan-
den. Gestorven 32 varkens.
Provincie Oost-Vlaanderen (Zóne 1):
-- op 7 december 1982 een fok- mestbedrijf te Aalter
met 65 zeugen. 1 beer, 282 biggen en 136 mestvar-
kens van alle leeftijden, \'l acbtig varkens ziek, 21
varkens gestorven.
In alle gevallen zijn de noodzakelijk sanitair-
politionele maatregelen genomen, als voorgeschreven
in E.G.-richtlijn 80/217.

Frankrijk

Op 13 december 1982 gaf het Franse Ministerie van
Landbouw per telex kennis van een positief bevinding
ten aanzien van varkenspest vier dagen tevoren.
De uitbraak had plaats te Saint-Hilaire Le Petit,
Marne. Het ging om 642 mestvarkens waarvan er 26
ziek waren gebleken. Naar de oorzaak is een epidemi-
ologisch onderzoek ingesteld.

Profylactische maatregelen zijn genomen, zoals het
afmaken en destrueren van alle betrokken dieren.
Tevens heeft men sanitaire maatregelen genomen.
Twee dagen na die melding volgde een tweede. Dit-
maal betrof het een uitbraak op 10 december op een
bedrijf le Audruicq. Pas-de-Calais. met 346 varkens
waarvan 38 ziek. De oorzaak van deze besmetting is
gelegen in de aankoop van biggen.
Alle betrokken dieren zijn afgemaakt en gedestrueerd
en sanitaire maatregelen zijn genomen.

MOND- EN KLAUWZEER
I.ibye

Dc Veterinaire Dienst te 7 ripoli deelde op 12 decem-
ber 1982 mede, dat op 30 november drie gevallen van
mond. en klauwzeer type O hij schapen door het
Referentie-instituut te Pirbright waren bevestigd.
De uitbraken hadden zich voorgedaan in dc provin-
cies Zavia. Swani en Benghishir, De noodzakelijke
maatregelen zijn genomen.

VESICULAIRE VARKENSZIEK FE
Frankrijk

Volgens een telex d.d. 13 december 1982 van het
Franse Ministerie van Landbouw, was twaalf dagen
tevoren vesieulaire varkensziekte vastgesteld op een
mestbedrijf le Massegros, Lozere, met 517 mestvar-
kens. Hiervan waren 156 dieren ziek gebleken.
Naar de oorsprong van de ziekle is een epidemiolo-
gisch onderzoek ingesteld.

I 01 op heden heeft men géén dieren afgemaakt cn is
alléén tot quarantaine overgegaan.

BERICHT

Dr. Saai van Zwanenbergstichting

De Dr. Saai van Zwanenbergstichting brengt
ter kennis van belanghebbenden dat tot 20 fe-
bruari 198.3 gelegenheid bestaat aanvragen in te
dienen voor subsidies ten behoeve van activitei-
ten die op enigerlei wijze bijdragen tot de ont-
wikkeling van nieuwe geneesmiddelen of
nieuwe vormen van farmacotherapie. De aan-
vragen kunnen betreffen:

— een eenmalige bijdrage in de kosten van on-
derzoekingen die van waarde zijn voor de
farmacotherapie bij mens of dier; de voor-
keur gaat hierbij uit naar klinische of
veterinair-klinische onderzoekingen, maar
ook aan andere projecten zal door de jury
aandacht worden besteed;
het subsidiëren van jongere onderzoekers
(tot 35 jaar) ten behoeve van een verblijf in
een ander instituut;

het subsidiëren van omschreven kosten
(bijv. reis- en verblijfkosten van prominente
sprekers) ten behoeve van hier te lande te
houden congressen, conferenties en work-
shops.

Financiering van personeel en van congresbe-
zoek komt in het algemeen niet voor subsidië-
ring in aanmerking. Aanvragen voor appara-
tuur zullen niet in behandeling worden
genomen, tenzij de voorgenomen toepassing
duidelijk binnen de doelstellingen van de Stich-
ting valt.

Voor hel verkrijgen van een subsidie dient men
een schriftelijk verzoek, mede ondertekend
door het hoofd van de afdeling waar gegadigde
werkzaam is. le richten aan de voorzitter vande
jury, proL dr. E. L. Noach, Farmacologisch La-
boratorium, Sylviuslaboratoria, Wassenaarsc-
weg 72, 2.3.3.3 Al. Leiden, onder vermelding van
voor de beoordeling noodzakelijke gegevens,
zoals;

a. persoonlijke gegevens;

b. een omschrijving van hel te subsidiëren on-
derzoek cn dc daarbij toe te passen me-
thoden. alsmede de benodigde financiële
middelen;

c. het doel van een verblijf aan een ander insti-
tuut;

d. het programma van de wetenschappelijke
bijeenkomst waarvoor een bijdrage wordt
gevraagd;

e. argumenten op grond waarvan wordt ver-
wacht dat de subsidie zal kunnen bijdragen
tot de ontwikkeling van nieuwe geneesmid-
delen of nieuwe vormen van farmacothera-
pie.

-ocr page 187-

DOORLOPENDE AGENDA

1983

Januari:

27 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

27 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten, .laarvergadering.

27 Afd. Noord-Brahant K.N.M.v.D. Algemene l.e-
den\\ergadering - Den Dungen.

Februari:

1 Groep Pluimveewetensehappen K.N.M.v.D.
Wetenschappelijke vergadering (pag. 63).

3 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Kleine Huisdieren-Gezondheidsdienst Bo.x-
tel.

3 Afd. Gelderland K.N.M.v.D. Vergadering. \'De
Waag\', Doesburg.

5 VVAA Tweede Verkeersmedische Dag. RAI-
cursuscentrum, Amsterdam.

5 Fortbildung \'Klinik der Fortpflanzung des Hun-
des\' (A). Hannover.

9 Instructiebijeenkomst voor dierenartsen betr. in-
vullen FFl-paspoorten voor paarden, Postiljon
Motel. Zwolle. Aanvang 15.30 uur (pag. 80).

9 (iroep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Jaarvergadering. Rest. Hoog Bra-
bant, Utrecht. Aanvang 20.00 uur.

10 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

12 Groep Veterinaire Homoeopathie. Symposium
(pag. 758).

17 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. .laar-
vergadering.

17 19 Tagung üher Physiologie und Pathologie
der Fortpllanzung der Haustiere (A). München.

19 Vortragsfolge \'Frakturheilung Frakturbe-
handlung beim KIcintier\' (A), München.

22 Afd. Zuid-Holland. Vergadering. Hotel Restau-
rant Belvédère, Schoonhoven, aanvang 20.30
uur.

22 23 CT.Ü-Studiedagen, Jaarbeur.scongre.sccn-
trum. Utrecht.

22 23 Fortbildungsseminar Parasitologie Para-
sitosen der Rinder (A), Hannover.

24 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. l.eden-
vergadering.

24 Instructiebijeenkomst voor dierenartscn betr. in-
vullen ( Fl-paspoorten van paarden. Motel Nu-
land. Nuland. Aanvang 15.30 uur (pag. 80).

24 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Paard - Gezondheidsdienst Boxtel.

25 11. Seminar\'Umwelthygiene\'(A). ffannover.

Maart:

3 4 Fachgruppe \'Geflügel\' der DVG, lagung
über \'Krankheiten der Vogel\'. München (pag.
53).

4 5 Tagung über Pferdekrankheiten (im Rahmen
der Fquitana 1983). lierklinik in Hochmoor
(pag. 70).

7 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

10 Afd. Noord-Brabanl K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Rund - Ge/ondheidsdienst Boxtel.

13 16 lith Symposium of the European Associ-
ation of Aquatic Mammals. Rhenen (pag. 53).

14 19 International Course of Animal Clinical Im-
munology, École Nationale Vétérinaire d\'Alfort.

17 Klinische Avond (pag. 712).

22 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. (iez.d. v. D.
Zwolle. Aanvang 14.00 uur.

24 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Varken - Gezondheidsdienst Boxtel.

24 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthui/enen
Vleesk. diensten. Fcdenvergadering.

28 Afd. Gelderland K.N.M.v.D. Vergadering.

April

8 10 British Small Animal Veterinary Assoc. An-
nual Congress, l.ondon (pag. 680).

I 1 23 EIA-Workshop. Zeist (pag. 927).

12 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.fi. Werkvergade-
ring Kleine Huisdieren - Gezondheidsdienst
Boxtel.

17- 20 AO-VET Kurse (pag. 70).

19 Routine laboratorium verrichtingen voordieren-
artsassistenten (pag. 70).

21 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

21 Routine laboratorium verrichtingen voordieren-
artsassistenten (pag. 70).

21 Groep Vet. Homoeopathic K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

22 VVAA Reanimatiecongres voor fysiotherapeu-
ten.

23—24 Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\', Regi-
onale Arbeitstagung Nord, Oldenburg (pag. 53).

22 24 Voorjaarsdagen 1983, Groep Geneeskunde
van het Kl. Huisdier, Amsterdam.

24 26 AO-VE l Kurse (pag. 70).

26 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Vleeskalveren - Gezondheidsdienst Boxtel.

28 Routine laboratorium verrichtingen voordieren-
artsassistenten (pag. 70)

28 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. l.eden-
vergadering.

Mei:

3 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Gez.d. v. D.
Zwolle. Aanvang 14.00 uur.

9 13 International Conference on Impact of Dis-
cases on I.ivestock Produciion in the \'I ropics,
Florida (pag. 766).

18 A.e.V.-Controle. Studiedag. Biddinghuizen.

19 Ver. van Dircclcurcn van Gem. Slachthuizenen
Vleesk. diensten. Fcdenvergadering.

26 Kring Keuringsdicrenartscn Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

Juni:

9 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Fcdenvergadering. Aanvang 15.30
uur.

9 Klinische Avond (pag. 712).

10- 11 Jahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermedizin. L.uzern (pag. 671).

Augustus:

2 4 International Symposium on l.aboratory
Animal Science, Vancouver (pag. 766).

14 19 5. Weltkongress über \'fierproduktion,
Tokio.

-ocr page 188-

Instructiebijeenkomst voor
dierenartsen over het invullen
van FEI-paspoorten van
paarden

Van de Stichting Ncderlandsche Hippische
Sportbond (N.H.S.) werd het volgende
bericht ontvangen:

\'In aansluiting op de bijeenkomsten in 1982,
waarop uiteen is gezet \'hoe\' de F.E.I.-
paspoorten van paarden dienen te worden
ingevuld, heeft de Stichting Ncderlandsche
Hippische Sportbond besloten dit voorjaar
een tweetal herhalingsbijeenkomsten te
organiseren.

De inhoud van de bijeenkomst zal zodanig
zijn, dat ook de dierenartsen die nog niet op
de lijst van bevoegde dierenartsen
voorkomen, hierbij aanwezig kunnen zijn en
door het bijwonen van één der twee
bijeenkomsten ook de bevoegdheid zullen
kunnen krijgen om de F.E.1.-paspoorten van
paarden in te vullen.

Uit de ervaringen van het afgelopen jaar is
gebleken, dat het zeer wel wenselijk is
jaarlijks een dergelijke bijeenkomst te houden
waarbij dan tevens de wijzigingen c.q.
aanvullingen op de richtlijnen kunnen
worden toegelicht.

De bijeenkomsten zullen wederom onder
leiding staan van prof. dr. H. J. Breukink,
die op voordracht van de N.H.S. deel
uitmaakt van de Veterinaire Commissie van
de Féderation Equestre International (F.E.I.),
de overkoepelende organisatie, waarbij alle
Nationale Federaties op hippisch gebied zijn
aangesloten en die in zijn positie nauw
betrokken is met het samenstellen van de
richtlijnen voor het invullen van de F.E.I.-
paspoorten.

De eerste hijeenkortisi zal worden gehouden
te Zwolle in het Postiljon Motel op
9
februari 1983,
terwijl de tweede bijeenkomst
zal plaatsvinden te Nuland in Motel Nuland
op
24 februari 1983.
De aanvang van beide bijeenkomsten is
vastgesteld om 15.30 uur.
Dierenartsen, die te maken hebben met
paarden welke aan internationale concoursen
hippique deelnemen, wordt aangeraden één
van genoemde bijeenkomsten bij te wonen.
Men gelieve zich daarvoor tijdig aan te
melden bij de Afdeling Gespecialiseerde
Wedstrijdsport van de N.H.S., postbus
97639, 2509 GA Den Haag.\'

veterinaire

studenten

almanak

Was u ook bij \'ewe\'re invited\'?

Dan heeft u ongetwijfeld het 50-jarig bestaan
van de D.S.K. met veel plezier meegevierd en
kunt u in de
vijfde almanak uw hart ophalen.

Moest u het tiende lustrum missen?

Dan kunt u in de vijfde almanak zien hoe de
D.S.K. ook zonder u feest wist te vieren. Een
uitgebreid fotoverslag laat u de schade alsnog
inhalen.

Oude lustra

Ter gelegenheid van het tiende lustrum biedt
de redaktie u een overzicht van de D.S.K.-
lustra vanaf 1952; zou er veel veranderd zijn?

Thema

Over het thema-gedeelte van de vijfde
almanak
laten wij tot de presentatie, eind
januari, niets los, maar we zijn er zeker van
dat dat ook voor u blikverruimend zal
werken.

Bestellen

U kunt de vijfde almanak der D.S.K.
bestellen door overmaking van / 30,— op
bankrekeningnummer 699210127 t.n.v. fiscus
Almanakcommissie der D.S.K., Crediet- en
Effectenbank N.V., Utrecht.

de Almanakcommissie,
Ingeborg van Crey
Guusje Hoogveld
Ron van Blokland
Hans Bosch
Wiel van den Hkker
Gerard van Evden.

-ocr page 189-

Personalia

Voor het lidmaatschap \\an de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Arts. 1.. F. .1.; 1979; 6041 l.K Roerinond, Voorstad St. Jacoh 19.
na\\idse. C. W.; 1982; 3582 XK Itrecht. l.B.B.-laan 105.
Iluystec, Mevr. .). M. C\'. van; 1982; 2161 KC Lissc, Oranjelaan 81.
Kersten. A. J,; 1981; 7091 ZK Din,\\pcrlo. B. l.Izerdraatstraat 31.
Rutten. M. H. .1. M.; 1982; 3582 XR Utrecht. l.B.B.-laan 133.
l iddens. (.. W.; 1982; 8251 PR Dronten. Ketelweg 22.
Verstappen, 11. 1. A.; 1982; 3981 Zl, Bunnik. Vletweide 14.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

Mevr. K. M. O. Bocxkens. .lagerstraat 2. 9160 Hamme (België).
Mevr. K. M. Niclcn. Zevenuouden 219. 3524 CR Utrecht.
B. Rocrink, Ohrechtstraat 57, 3572 ED Utrecht.

F. G. M. Scheijmans, Remhrandtkadc 30, 3583 TN Utrecht,

B. ,1. .1. ten Voorde. ,loh. de Bekastraat 4 bis. 3514 VM Utrecht.

G, G. P. van de Wijdeven. Oude Kerkstraat 13 bis, 3572 TH Utrecht,

Overleden:

H, ,1, Nooder te Meppel op 21 december 1982,

Eervol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere
dienst:

V, 11, Boysen te Zevenhoven per 1 januari 1977,
E, M, H,\\an Golstein Brouwers te Venio per 1 januari
1983,

G, 1 h, A, Menges te \'s-Gravenzande per 19 oktober
1982.

Eervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij
de
V.D.:

D. S. Noordijk te l.ltrecht per 1 december 1982.
Benoemd ais plaatsvervangend inspecteur bij V.D.:

E. M. Otto te Halfweg per 1 december 1982.
.lubilea:

1 . C. G. Sala le Venray
I , M. .1. Flamand le Maastricht
Dr. S. W. .1. van Dicten tc Oeile

F. M. Viguurs tc Cuyk

A, M. E. de Bok te Haaren

Dr, A. Schukkcn tc Hccrenveen

.1. Krairicr tc W olvega

Mevr. 1. Ooms-Sicbenga te Oostburg

f 1. B. Dinkla tc Haren (Gr.)

Dr. C. dc Graaf te Utrecht

Dr. C. ,1, A. Kcrstens te Breda

De onderstaande besturen zijn als volgt samengesteld:

Diergeneeskundige Studenten Kring

Gert Jan Suurd
Roswitha van de Sandt
Charlotte Kalkman
Huub Hessel
Hein Vollaers
lan de Jager

Voor hel Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 30 november 1982
Geslaagd \'C um Eaude\':
Mevr. M. A. Koedam
(iesiaagd:

R. Eesius
S. Minnema
A. H. G. Piebes
P. 11. M. Putker

55 jaar
60 jaar
40 jaar
40 jaar
30 jaar
30 jaar
30 jaar
25 jaar
25 jaar
65 jaar
65 jaar

(onbekend)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)

A. J. M. van dc Belt
C. W. Davidse
Mevr. 1. dc Jonge
.1. l.eczer

op 19 januari 1983
op 21 januari 1983
op 22 januari 1983
op 22 januari 1983
op 3 februari 1983
op 3 februari 1983
op 3 februari 1983
op 6 februari 1983
op 8 februari 1983
op 8 februari 1983
op 8 februari 1983

praeses
ab-actis
fiscus
vice-praeses
vice ab-actis

-ocr page 190-

Veterinair Dispuut van het C.S. Veritas

Peter van Voorthuysen
Herman Barkema
Lies Paardekooper
Niekie dc Koomen
Chris Blaauboer

Cerberus\', onder de zinspreuk \'Cave Canem\'

W. Back
P. J. G. Kühne
W. S. .L Rasenberg
K. I.. How
O. S. de Wilde

De heren E. M. T. M. Thielen en A. A. Kranendonk /.ijn (mder driekoppig gehuil in de \'Hel der Honorairen\'
opgenomen.

Veterinair Dispuut \'Mastitis\'

piaeses
ab-actis
fiscus
vice-praeses
vice ab-actis

praeses
ab-actis
fiscus
vice-praeses
commissaris

Gondje van Zinnicq Bergmann
Mirjam van Burken
Marisol Kamminga

Veterinaire Studenten Vereniging \'De Solleysel\'

.lan Broeze

Annemarie van Oosten
Marion van Lenthe
Inge Hens
Piet Hein de Groot
Huub Fuchs

Veterinaire Studenten Kegelclub \'Duim in \'t Gat\'

.1. 1. Siebinga
M. G. M. Brinkhof
S. L. G. Ouwerkerk
A. C. Stolp
A. A. G. M. Wijne

oppertiet
schrijftiet
pegeltiet

praeses
ab actis
fiscus

commissaresse paarden
commissaris materiaal
vice-praeses

voorzitter
secretaris
penningmeester
vice-voorzitter
baancommissaris

.Adreswijzigingen, enz..:

191 *Bcli. A. J. M. van de: 1982; 3512 GZ Utrecht. 256

Griftstraat 104: tel. (O.W) 710896: wnd. d.
522/196 Bok/uir.sl. O. van: 1981:7399 AA Fmpe(post 256
Voorst). Voorsterweg 163; lel. (05757) 366: p..
paarden, geass. met D. Mulder .Ir.
 25H

206 »Davidse. C. H..- 1982; 3582 XK Utrecht.

l.B.B.-laan 105; lel. (030) 512687; wnd. d.
2/4 AVem. W .\'1977; 8242 CD Lelystad. Boeier02- 264

17; tel. (03200) 22514 (bur.).
2/6 /-pn/i^a. Ä. ü\'.; 1980; 3931 l.G Woudenberg. G. 266
Doulaan I; tel. (0.3498) 4243; p., ass. bij T.
Nauta.

2J9 Jansen. H. B.: 1973; Zeist; wel. medew. I.V.O.

\'Schoonoord\'. 26H

24/ \'Jonge. Mevr. /. de: 1982; 3571 SJ Utrecht. W.

Schuyienburglaan 30; d. 27/

245 \'Kersten. A. J.: 1981; Dinxperlo; p.. geass. met

F. Nijhoff en A. W. Udo. 27.1

247 \'Koedam. .Mevr. .M. A.: 1982; 3581 WL

Utrecht. Wagendwarsstraal 22; lel. (030) 277
520738; wnd. d.

\'Ijeezer. J.: 1982; 2641 NB Pijnacker, Delflse-
straalweg 14; tel. (01736) 2.545; d,
• Irsnis. R.: 1982; 3553 GC Utrecht, Bessemer-
laan 133; tel. (030) 446838; wnd. d.
I.ooveren. I. ./. van: 1947: Bieda; lel. (076)
145361; r.d. (assoc. mei J, .1. (i. M. Oomen
beëindigd).

•Minnema. .V., 1982; 3991 JT Houten. Mispelg-
aarde 21; tel. (03403) 1(L31; wnd. d.
.bidder. Jr.. P.: 1946; 7399 AA Fmpe (post
Voorst). Voorsterweg 165: lel. (05758) 2276
(privé). (05757) 366 (prakt.): p.. paarden, geass.
met (i. van Bokhorst.

M//ioJf. F.: 1949; Aallen; p.. geass. mei J.
Kersten en A. W. Udo.

Oomen. J. ./. (i. M.: 1968; UIvenhout; p. (assoc.
met L. J. van Looveren beëindigd).
•Piehes. A. H. (/.: 1982; 3523 PC Utrecht. Ka-
rieboestraat 101; tel, (030) 523270; wnd. d.
Postma. K. P.: 1953: Aerdenhout; tel. (023)
240437; r.d.; oud-dir. slachth.; oud-h. vl.k.dnst.

-ocr page 191-

*l\'iiikcr. /\'. H \\l.: 1982: XX90 AN Miclsland :V9 * liihk-ns. G. H .: 1982: X251 l\'R Dronten, Ke-

( Icrschelling). Ilui/c \'Kornalijn\', postbus 56.3: tclweg 22; tel. (03210) 2359: wnd. d.

tel. (05620) 8400: p.. ass. bij W. de Haan. M)l L Jo. A. H.: 1967: Aalten: p.. geass. met A. .1.

JHU.Uf) Rodewiik. ./. C. Mr. 1979: 4175 Wachten- Kerstenen K. Nijhoff.

donk (Duitsland). Kempencrstrasse 24: tel. (09- iOi I (\'/;. ./. H. r/er.\' 1978;9301 SG Roden. Have-

492834) 333; p.. ass. bij P. C M. Haffmans. /athenlaan III; tel. (05665) 1641 (bur ): wet.

.<27 291 Sloihoom. /\'. /\'.. 1981: 5753 AE Deurne, medew. IJ.T. Delfia B.V.

Vlierden.seweg 30: tel. (04930) 11927; p., ass. bij -<14 H\'U.s. ./../. .-I..-1982; 3581 Nf. Utrecht, Wilhelmi-

.1, H.S. H. M. van Gulick en .1. P. G. Vermeer. napark 48; tel. (030) 517788; wnd. d.

-ocr page 192-

Delsuvac\' hp:

Geïnaktiveerd vaccin tegen eenzijdige longontsteking
(haemophilus pleuropneumoniae) bij varkens.

\'t Is bewezen
dat\'t wérkt!

Voor alle informatie:

Mycofarm bv

Postbus 8,3730 AA De Bilt,
tel. 030-760045.

-ocr page 193-

b

duvaxynlE

Bivalent virusvaccin tegen paardegriep.

duvaxyrilET

Bivalent virusvaccin tegen paardegriep,
gecombineerd nnet tetanus-toxoid.

Geen lokale reacties; gemakkelijke toediening.

Handelsvormen

Duvaxyn IE:

doos met 10 flacons a 1 dosis 10 injectiespuiten;
Duvaxyn lE-T:

doos met 10 flacons a 1 dosis 10 injectiespuiten;

duphar

DUPHAR NEDERLAND BW VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133. 1007 JC AMSTERDAM TEL. (020) 440340/440911

-ocr page 194-

JS

Tannoxal

É

il

®

UW nieuwe eerste keus
bij de behandeling van
diarree bij katten en honden

25 strips aio tabletten
5 strips ä 10 tabletten

Samenstelling Tannoxal:

- Belcomycinesulfaat ........................... 62.500 I.E.

- Sulfadimerazine................................. 41.5 mg

- Sultamerazine.................................. 41,5 mg

-Sulfadiazine.................................... 41,5mg

- Gevitaminiseerde excipiens ...................... 350 mg

Belcomycine (collstinesulfaat) werkt zowel bacteriostatisch als
bactericide op gramnegatieve bacteriën. Belcomycine kenmerkt
zich door twee specifieke eigenschappen:

1. Het passeert de intestinale barrière niet.

2. Het laat de darmflora intact.

De combinatie sulfadimerazine, sultamerazine en sulfadiazine ver-
sterkt de aktiviteit van Belcomycine tegengramnegatieve bacterien
en verbreedt het spectrum doorde werking op gram-
positieve bacteriën.

Indicaties:

Infectieuze diarree, toxicose, voedselvergiftiging, septicaemleén,
en als ondersteunende therapie bij hondeziekte, parvo-virus
enteritis, katteziekte en parasitaire enteritiden.

Toedieningswijze:

Tannoxal wordt oraal toegediend. De grootte van de tabletten stad
ook het behandelen van katten en kleine honden toe, evenals hal
verdelen van de dagelijkse dosis overtwee of drie giften . Dit is voort)
van belang bl) chronische aandoeningen

Dosering:

Per2.5 kg lichaamsgewicht : 1 tablet

Katten en kleine honden 2 tot 4 tabletten per daj

Middenslag bonden : 6 tot 8 tabletten per da^

Grote honden : 10 tot 12 tabletten per daj

De dosering dient over tweeä drie giften per dag te worden verdeelt^
gedurende drie tot vijf dagen. Bij ernstige gevallen kan bovenge»
noemde dosering zonder risico verhoogd worden.

Houdbaarheid:

TANNOXAL® dient droog en koel te worden bewaard

Vërpa lekingen:

Doos met 5 stripsä 10 tabletten.
Doos met 25 strips ä 10 tabletten.

RHDNE POULENC NEDERLAND b.v.

Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen.
Telefoon 020-457151.

-ocr page 195-

100 ml Lösung enthalten:

Extr. Secalis cornuti spiss

Coffein-Natriumsalicylat

Digitoxin

Chiniofon

Cer (Hl)-chiorid 7 H^O
Kaliumjodid

Eigenschaften und Wirkungsweise:

Mutterkornalkaloide aus Extr. secalis cornuti spiss.
wirken sympathicolytisch, wobei sie sowohl die Adre-
nalin- als auch die Noradrenalin- und Serotoninwir-
kung hemmen. Die Gefäße werden erweitert, wo-
durch ein blutdrucksenkender Effekt resultiert. Die
zweite Hauptwirkung ist die Wirkung auf die Uterus.
Diese Wirkung ist spezifisch und hat ihren Angriffs-
punkt direkt am Uterusmuskel, d. h., die Utersusmus-
kulatur wird zur Kontraktion gebracht.
Durch Coffein und Digitoxin herzstärkend. Coffein
dient als mildes zentrales Analeptikum und wirkt in
Kombination mit Analgetika synergistisch. Die Wir-
kung der Herzglykoside digitoxin beruht auf ihren
positiv inotropen und negative chronotropen Wirkun-
gen sowie Verminderung des Sauerstoffverbrauches
im Herzmuskel.

Der Chiniofonzusatz wirkt als Mittel zur Anregung
akuter Prozesse und zur unspezifischen Reizthera-
pie. Cerchlorld wird als Antimetikum eingesetzt.
Kalium Jodid wird in der Veterinärmedizin zur Be-
handlung der Aktinomykose verwendet.

Indikation:

Puerperalerkrankungen der verschiedensten Art. Ute-
rusatonie, Tetentio. Geburts- und Nachgeburtsblu-
tungen, Puerperalsepsls. Metritis. Plazentageschwü-
re, Uteruserkrankungen toxisch-infektiöser Natur,
Herz- und Kreislautschwäche im Verlauf von Schwer-
geburten oder nach diesen.

Gebrauchsanweisung:

Subkutan oder intramuskulär.
Pferd und Rind: 10 ml.
Kalb und Schwein: 5 ml.
Schaf und Ziege: 1 bis 3 ml.
Hund und Katze: 72 bis 1 ml.

Eine Wiederholung kann nach 24 Stunden vorge-
nommen werden.

Wartezelt:

Eßbares Gewebe:

Pferd, Rind, Schwein. Schaf. Ziege: 1 Tag
Milch:

Kuh. Schaf, Ziege: 1 Tag

Handelsform:

Best.-Nr.: 103720 50 ml Injektionsflasche
Best.-Nr.: 103730 100 ml Injektionsflasche

ATAROST - Geneesmiddelen o.a.
Laptovet p.i., Pyrodalbeen, Gleitgei, Cholramphenicol-
spray mit Gentianaviolett, Sprayverband mit Teer,
Terpoieucin p.i., Parenchymsaibe, Ungezieferhals-
band für Hunde u. Katzen, Cnloramphenicolspray 10%.

NEO-ERGOTIN

Wäßrige Lösung zur intramuskulären
und subkutanen Injektion Für Tiere

10.000 g
9.000 g
0.005 g
0.350 g
0.023 g
0.028 g

C

C
<D

CO
CO
c
. 0)
c

a> o
"O <15

c

T3 O

0 I
c .

CD

0)
Q.

« «

c c:
0) o

II

C UJ
CO

Ï ^
OJ C

E <u
Eb

1 cL

- i5

13

^ <n

> o

PYRO DALBEEN.

MMA-PROPHYLAXIS

10 bis 20 ml kurz vor oc)er während der Geburt
bewirkt

— schnelleres Austreiben der Frucht

— leichterer Kotabsatz und harntluß

— sicherer Milchfluß

— leichteres und sauberes Austreiben der
Nachgeburt

wäßrige Lösung zur intramuskulären und sub-
kutanen Injektion fijr Tiere

Zusammensetzung:

100 ml Lösung enthalten:

2.65 g
15.00 g
2.50 g
0.06 g
0.50 g

Casein

Hexamethylentetramin
Monojodsallcylsäure
Mangandioxyd
Arecoilnhydrobromid

Indikation:

Zur Behandlung des Milchmangels der Mutter-
tiere, besonders der Mutterschweine und ge-
gen Metritis.

Gebrauchsanweisung:

Mutterschweine: 10 bis 20 ml subkutan oder
Intramuskulär, auch gleichzeitig mit einem Hy-
pophysenbinterlappenpräparat oder mit Cal-
ciumglukonat. Wiederholung der Injektion,
wenn nach 24 Stunden kein Erfolg eingetreten
ist. Kühe bis zu 30 ml.

Puerperale Endometritis: 10 ml Pyrodalbeen -(-

20 ml Dalbeen Intramuskulär.

Akute phlegmonöse Mastitis: 10ml Pyrodalbeen

20 ml Dalbeen intramuskulär. (Das Futter

wird stark mit einer Eutersalbe eingerieben und

hochgebunden)

BGA-Reg -Nr.: P 1015

Wartezeit:

Eßbares Gewebe:

Rind, Kalb, Schwein, Schaf, Ziege, Pferd:

4 Tage

Milch:

Rind, Schaf, Ziege: 5 Tage

Handelsfarm:

Flasche 100 ml
Best.-Nr. 111 240

Postbus 6070
9702 HB Groningen

Telefoon 050 - 25 84 66

Verl. Hereweg 45
9721 AE Groningen

-ocr page 196-

ANIMED VETERINAIRE PRODUKTEN BV gevestigd in Barneveld en
VIRBAC S.a.r.l. gevestigd in Nice - Frankrijk, wensen vanuit hun
samenwerkingsovereenkomst over te gaan tot de aanstelling van een

DIERENARTS

Hij (zij) zal ondermeer belast worden met de registratie, introduktie
en verkoop van diergeneesmiddelen in Nederland,

Wij denken aan een dierenarts met goede kontaktuele, organisatori-
sche en commerciële eigenschappen in de leeftijd tot 45 jaar, die
uitgebreide ervaring heeft in de sektor Intensieve Veehouderij.

Een goede kennis van de Franse of Engelse taal is voor deze funktie
onmisbaar.

M

Schriftelijke sollicitaties kunnen worden gericht aan

ANIMED VETERINAIRE PRODUKTEN BV

Postbus 313
3770 AH Barneveld
t.a.v. hr. Ph. H. Ruppert

Gezocht

ASSISTENT
(bijvoorkeur gehuwd)

in gemengd praktijk in Z.W.-Nederland.

Hij zal hoofdzakelijk werkzaam zijn in de kleine huisdierenpraktijk.
Sollicitaties met curiculum vitae en referenties onder nummer 4/83 aan de
redaktie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB
Utrecht.

Een welvaartsvast daggeld tot ƒ 593,— in geval van
ARBEIDSONGESCHIKTHEID

is thans mogelijk voor waarnemer of als gezinsinkomen.
MOVIR-DTO verschaft U dit, onder algehele fiscale aftrek.

Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën

6812 AB Arnhem. Telefoon 085 - 455822
Utrechtsevi/eg 145/F88

AAcofarma ook voor praktijkkleding

Doktersiassen wit voor dames en heren. — Praklijkiassen met kleefbandsluiting. extra lang.
— Operatiejassen groen met rectite achtersluiting. — Verlosiassen, lichtgewicht, lengte 140-160
cm. — Verlosjas kort met broek. - Verlosias met voorschoot. — Verlos-overall. - Schorten groen
en wit — Warmte vest (bodywarmer) — Laarzen met houten binnenzool ..TRETORN"

Tijdelijk bodywarmer bonus

AAcofarma b.v. Postbus 53. 7680 AB Vroomshoop. Tel. 05235-470/855.

\'n Vertrouwd adres voor kwaliteit, redelilke prijs en snelle levering.

-ocr page 197-

inhoud

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Jaarverslag 1981 van de Sliehling Pensioenfonds voor Dierenarisen.....128

Wijzigingen eodelijsl van geneesmiddelen voor vleeskalveren.......129

XXH World Velerinary Congress, Penh............Ill

Personalia...................130

Lijst van adverteerders................127

RECTIFICATIES....................121

SPIEGHEL VETERINAIR..................132

contents

ORIGINAL PAPERS

A Prospective Study for the Use of a Device for Measuring Vaginal Electrical Resistance
in Oestrus Detection in Cattle;
L. Living, M. C. Pieterse. A. M. Vernooy . ... 85
The Prophylactic Effect of a .Morantel Sustained Release Bolus (Paratect®) on Lung-
worm Infections in Vaccinated and Non-Vaccinated Calves; J.
Hendriks, F. H. M. Borg-
steede. G. M. Zimmer. B. A. Bokhout............90

Roll-and-Suture Technique in the Treatment of Left Sided Abomasal Displacement in
Cattle: Aan Acceptable Alternative?;
L. J. E. Rutgers, A. B. M. Rijkenhuizen. R. Kuiper.

M. A. van der Velden................96

THE VETERINARY SCENE

Litter - Aspergillus - Mastitis; G. H. A. Overgoor, A. J. Vos.......103

Surgical Treatment of a Caecal Abscess in a Thoroughbred Mare in the Netherlands;

P. den Hartog. L. F. van de Velde.............107

OLH3R PAPERS

Veterinary Vaccines Using Recombinant DNA; P. K. Storm.......109

All Rights Reserved

(faiers ctppt\'ctrtnK If llus ioitrnal art\' lislfd in Curn\'nl Contents Af-riiuhurat Biutajix and Hnvininturntal Siirnct\', Slt\'cllinf Ittilfs
Metictis. tnili\'x W\'U\'rinunus Veterinarv Utilletin. \\ eterinarniedizin. iMttdu irlst hattliehex /.entralhlatl, titttlio^rusthv of Agriettlture. ttin\'
lofital Ahsiracts. Cainhnjf(e Seientifte Ah!,traels)

Dat werkt.

Inspuitbare
antibiotica van
Gist-Brocades nv

gloveticol

nafbipen

na-penicilline

oxytetracycline

streptonnycine

albipen

(depocilline

depomycine

duplocilline

engennycine

Vraag onze dierenartsenbezoeker
om nadere infornnatie.

fiil

Mycofarm bv

Mycofarm bv, Postbus 8,3730 AA De Bift, Tel 030 - 76 00 45.

-ocr page 198-

SPECIAAL
VOOR HET

KLEINE HUISDIER

Synulox

(clavunalaat

gepotentieerde

amoxicilline)

Clamoxyl

(amoxicilline)

Befedo

BETER - SNELLER
SNELLER BETER

• Smakelijke tabletten

• Smakelijke Druppels

• Oto-Derma

• Rehydratie

• Antiparasitaire
shampoo

• Smakelijke
vitamineraal tabletten

• Dexaderm

• CoatConditioner

VOOR EEN GROTERE
GEVOELIGHEID

• Smakelijke tabletten

• Smakelijke Druppels

BEECHAM VETERINAIRE PRODUKTEN

SPORTLAAN 198,1185 TH AMSTELVEEN

-ocr page 199-

HOOFDRFDAKI IF.

Dr. .1. M. van Leeuwen (voor/ilter)

Drs. M. .1. Cr Schoenmakers (penningmeeslcr)

Prof. dr. A. Brand

Dr. P. H. A. Poll

Dr. 1). Talsma

Drs. M. A. Moons

[5rs. M. Bosman

WFTENSCHAPPFl.l.lKF RFDAKHF

Dr. .1. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

Prol. dr. .1. 0. van Bekkum (L.elvstad)

Prof. dr. .1. Bouw (litrecht)

Prof. dr, H. ,1, Breukink (litrechl)

Prof, dr, M, Dehackere (Gent, België)

Dr, M, ,1, Dobbelaar (Den Haag)

Prof, dr, M, Drost (Gainesville, Florida, I!,S A )

Dr. .1. Fabricant (Ithaca, New York. U.S.A.)

Dr. N. J. 1.. Gilmour (Edinburgh, Great Britain)

Dr, ,1, Goudswaard (Goes)

Dr. P. A. M. Guinee (Bilthoven)

Dr. W. ,1. 1. van der Gulden (Nijmegen)

Prof dr, E, \\an der Heide (Storrs, Connecticut,

U,S.A.)

Dr. .1. E. T. Jones (London, Great Britain)

Prof, dr, E, H, Kampelmacher (Bilthoven)

Prof, dr, J, H, Koeman (Wageningcn)

Dr, A, de Kruif (Someren)

Dr, P. W, de Eeeuw (Eelystad)

Prof dr. J. G. van l.ogtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prol. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Prof. dr. C. C. Oosterlee (Wagcningen)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. Ch. Pilet (Alfort. France)

Dr. E. J. Ruitenberg (Bilthoven)

Prof. dr. A. Riinberk (Utrecht)

Dr. A. A. Stokhof (Utrecht)

ProE ir. A. van lienhoven (Ithaca. New York,

U,S,A,)

Prof dr, G, Uilenberg (Utrecht)
Prof, dr, M. Vandeplassche (Gent, België)
Dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)
Prof. dr. II. W. dc Vries (Utrecht)
Prof. dr. P. Zwart (Utrecht)

RFDAKTEUR-SECREIARIS
.1, C. de Geus

REDAK 1 IE ADVIES RAAD
In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen en Groepen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 10. Postbus 140.31. ,350X SB Utrecht,
(tel, 030 - 51 01 11),

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnements-
prijs / 235. per jaar voor het binnenland en
ƒ 270, per jaar voor het buitenland, (Een abon-
nement op The Veterinary Quarterly bedraagt
/ 82,- per jaar, exclusief verzendkosten en
4%
B. r.W.). De abonnementsprijs voor dierenartsen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hoofdbestuur.

.-Xanwij/ingen \\oor in/enders \\an kopij \\(K)r
tiet \'I ijdsctirift voor Diergeneeskunde en
The Veterinär) Quarterl\\

Alle kopij dioru giial gcupl in triplo tc worden inge-
diend. Dc kopij dicnl \\(tor/ien Ic /ijn \\an ccn duidelijke
sanicn\\auing in hel Nederlands en het Ingels (de
Rediiklie kan indien nodig bemiddeling \\erlcnen\\oorecn
Fngelse vertaling) die nict langer dan 5\'V van hct
irlikel mag /ijn lot ccn ma.xinuim van 120 woorden,
Lileratuurverwij/ingen in dc leksl dienen le geschieden
J.m.v. een cijferaanduiding, die strikt moet correspon-
deren mei de alfabetisch opgeslelde lileraUiur-opga\\e
aan hel eind \\an hel artikel.

De \\()lgende gegevens dienen le worden \\ermeld: I)
naam en \\oorlellers \\an de auleur(s); 2) mei \\an de
publikatie; ?.) naam \\an hel tijdschrifi, jaargang, begin-
en eindpagina, hel jaar van uitgitle (lussen haakjes). Bij
boeken dienen ook plaals en naam \\an de uitgever le
worden \\ermeld,

■Ms voorbeeld laadplege men een w ille keur ige arie\\ering
van dil lijdschrifi.

Voor een goede weerga\\e dienen grafieken, diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d.w./. duidelijk gelekcnd
resp. gel\\pl en gaaf le worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaktie bemiddeling worden ver-
leend). /odal hieivan langs lotogralische weg repro-
duklies kunnen worden gemaakt (ofisel-proccdé); voorls
dienen folo\'s op glan/end wil papier, rönlgenlolo\'s op
lilm of op papier le worden ingediend-
In het fngels gestelde artikelen beslcmd voor The
y^eierinarv Quarlerlv gelieve men door een deskundige
op taal en slijl le laten nagaan. De Redaklie behoudt
zich hei recht voor een in hel fngels ingediend arlikel.
in overleg mei de auleur. alsnog door een onafhanke-
lijke door haar aan le wij/en deskundige op /ijn fjigelse
mériles (grammalica. woordkeus) le lalen beoordelen
e.q. le laten corrigeren.

.Arlikelen, die in hel Nederlands worden aangeboden,
voor opname in 1 he yeierinary Quarterly, kunnen van
Kedaknewegc worden verlaald. f^il is in principe even-
eens van toepassing bri in het Nederlands aangeboden
artikelen voor hel Tijdschrill voor Diergeneeskunde,
waarvan de Redaklie van mening is. dal de/e in 1 he
Veterinarv Quarlerlv wellichl beier lol hun rechl /uilen
komen. Een en ander in overleg mei de auleur.

Verklaring:

De Redaklie aanvaardl geen aansprakelijkheid voor
schade welke direcl of indirecl hel gevolg mochl
/ijn van gebleken onjuislheden in de inhoud van de indit
lijdschrifi opgenomen artikelen waarbij de auteur is ver-
meld of in de inhoud van ile in dil lijdschrifi geplaalsle
adverlenlies.

Advertenties kunnen /onder opgaaf van redenen doorde
Kedaklie worden geweigerd ol rngelrokken.
Niels uil dil lijdschrifi mag worden vervcelviuidigd
en of openbaar gemaakl. dooi middel van druk, micro-
film of op welke andere wij/e ook, /onder schrihelijke
loeslcmming van de Redaklre.

POSTGIROREK, 51 1606 ten name van dc
K.N.M.v.D., Julianalaan 10, Utrecht,

BANK Algemene Bank Nederland N.V,, Jans-
kerkhof 13. Utrecht en Crediet en Effectenbank
N.V.. Kromme Nieuwe Gracht 4-12. Utrecht.

-ocr page 200-

Als het erop aankomt
vaart u met de MOVIR-DTO
een veilige koers

In cie prakli|k heetl ck> M()V1R-1)TÜ Iji\'wezen hadr verpli( hlingen stip! en

correct na le komen. In geval \\\'an ti|(leli|k(> ol biijvencie
arbeiclsongcsc hikiheici is dat een helegerustslelling voor artsen, landartsen

(>n dierenartsen.
Will LI meer weten(" Uitvoerige informatie wordt u graag
op aanvraag verstrekt.

] movip-OTOï

Een zorg minder bij arbeidsongeschiktheid.

Brugwal 1, Postbus 21(-)ü, .54.50 CV Nieuwegein. lel. 03402-47420*

-ocr page 201-

SYS1AMEX\'\'

Systamex pasta
Het krachtige oxfendazol nu
nog eens 8 x versterkt. ^

Systamex (oxfendazol)
is een bekend krachtig
middel tegen maagdarm-
wormen, longwormen
en lintworm bij schapen en
runderen.

Nu is het tevens
beschikbaar in de sterk
gekoncentreerde pasta-
vorm:

• sneller en handiger toe te
dienen,

• voordeliger in gebruik,

• ook werkzaam tegen
maagdarmwormen bij
paarden.

Systamex* pasta,

sterk gekoncentreerde aktiviteit

van een breed-spektrum wormmiddel.

Wellcome

Wellcome Nederland B.V..
Postbus 248.
1380 AE Weesp.
Tel. 02940 -18383.

-ocr page 202-

GRAMIPAR® konzentriert,
verstärl(t

Wäßrige Lösung zur intravenösen Injektion
bzw/. Infusion für Tiere

m ™
B) n

3 i

"gSl

(O -o

^ o

O U)

eg v>

s?s

o ^

r

100 ml wäßrige Lösung enthalten:

\' Caiciumchlorid 2 HjO 40,00 g

Ivlagnesiumchlorid 6 HjO 23,00 g

Kobalt (ll)-gluconat 2 H2O 0,02 g

Mangan (ll)-chlorid 4 H2O 0,02 g

Indikation:

Weide- und Grastetanie, Gebärparese,
Milchfieber, sonstige hypocalcämische
Zustände, Stoffwechselstörungen und Le-
bensschwäche.

Gebrauchsanweisung:

Applikation: Grampipar (konzentriert) ver-
stärkt darf niemals unverdünnt injiziert wer-
den, sondern der Flascheninhalt (100ml) ist
vor dem Gebrauch mit Wasser für Injek-
tionszwecke auf 500 ml zu verdünnen. Die
Infusion hat bei noch stehenden Tieren in
die Jugularvene, am liegenden Tier in die
Vena subcutanea abdominis zu erfolgen
und zwar langsam blutwarm in einer Zeit
von 3 bis 5 Minuten.

Dosis: Rinder und Pferde bis zu 500
kg/Kgw. erhalten je nach Schwere des Fal-
les bis zu 500 ml: Kälber, Fohlen, Saugkäl-
ber, Saugfohlen, Schafe und Ziegen bis zu
50 ml der verdünnten Lösung.
Kontraindikation: Leber- und Nierenerkran-
kungen, Herz- und Kreislaufstörungen,
Bronchopneumonie. Bei gestörter Herz-
und Kreislauftätigkeit wird als Schockpro-
phylaxe die vorherige Injektion eines Herz-
und Kreislaufmittels geboten sein.

Wartezeit:

Die Einhaltung einer Wartezeit ist nicht er-
forderlich.

103 370 mit 23 mg Magnesiumchlorid
100 ml

103 770 Gramipar (konzentriert) verstärkt
10 Liter

TETANUSAN® 50%ig

Wäßrige Lösung zur intravenösen und sub-
kutanen Injektion für Tiere

o <

» 8

U)

o c

E. S

DJ —.

"D =1

- M

o
>

I-

o

100 ml Läsung erhalten:

Caiciumgloconat 1 H2O 44,000 g

Borsäure 6,000 g

Magnesiumchlorid 6 HjO 12,500 g
Natriumglycerophosphat 5 H2O 2,000 g

Eisen (lll)-glycerophosphat 0,375 g

Mangan (ll)-chlorid 4 H^O 0,020 g

Kobalt (ll)-gluconat 2 H2O 0,020 g

C

- 1
ro ro

m|

3" c\'

cd\'

Indikation:

Hypocalcämische Erkrankungen, Tetanien
jeglicher Art, Parese, insbesondere Gebär-
parese, Milchfieber, Laktationsstörungen,
Allergosen, Toxikosen, Stoffwechselstö-
rungen, Osteomalacie, Rachitis, Lecksucht,
Lebensschwäche der Neugeborenen.

Ii

51

CD

m

-r °

0 &

" 1

1 ro

=>\' s-

TS- ro

P

ro\'

D
Ol

EL

CL
(D

u

ro
=!

m

Gebrauchsanweisung:

Von der Lösung erhalten durch intravenöse

oder subkutane Injektion:

Rinder: 50, 80, 100 ml

Kälber und Schweine: 10, 20, 30 ml

Ferkel und Läufer: 2, 5, 10 ml

BGA-Reg. Nr. 88244

Verschreibungspflichtig

Wartezeit:

Die Einhaltung einer Wartezeit is nicht er-
forderlich.

Tetanusan 50%ig

100 ml
250 ml
500 ml
1000 ml

104 200
104 210
104 220
104 230

35%ige Lösung

Glucose-Sorbit-
Lävulose-Lösung

Wäßrige Lösung zur Intravenösen Infusion fiir Tiere
500 ml Lösung enthalten:

Glucose-Monohydrat 100,0 g

Sorbit 50,0 g

Fructose 25,0 g

Eigenschaften und Wirkungswelse:
Glucose, der physiologische Blutzucker wird von samt-
lichen Organen des Körpers verwertet. Das Nervensys-
tem ist praktisch ausschließlich glucoseabhängig. Bei
fehlender Zufuhr von Glucose oder alternativ von sog.
Zuckeraustauschstoffen, welche die hepatische ßlut-
zuckerregulation unterhalten, kommteszursog. Gluco-
senneubildung (Gluconeogenese) aus Aminosäure. Sie
ist in dieser Form höchst unerwünscht, well sie auf Kos-
ten wertvoller Körperproteine geht, welche ab und zu zu
Glucose umgebaut werden.

Lävulose. Als guter Glykogenbildner hat sich die Lä-
vulose schon seit langem bewahrt. Lavulosehaltige
Lösungen spielen deshalb auch eine besondere Rolle in
der Lebertherapie.

Sorbit wird insulinabhangig in der Leber durch das
Enzym Sorbit-Dehydrogenase zu Fructose oxidiert. Die
entstehende Fructose wird dann^benfalls insulinunab-
hängig im Energiestoffwechsel weiter verwertet oder in
der Leber zur Glykogenbildung verwendet. Daher hat
Sorbit eine Leberparenchymschutzwirkung.
Indikation:

Bei Acetonämie der Rinder, zur Unterstützung der
Leber bei allen Lebererkrankungen, bei Erschöpfungen
aller Art, zur Unterstützung des Herzens. Zur Anregung
der Milchleistung bei AgalactiederSauen.zurallgemei-
nen Energiezufuhr, zur Appetitanregung und als Be-
gleittherapie bei Mineralstoffwechselstorungen der
Rinder.

Gebrauchsanweisung:

Die Lösung ist langsam blutwarm intravenös zu infun-
dieren. bei stehenden Tieren in die Jugularvene, beim
liegenden Tier in die Vena subcutanea abdominis.
Pferde und Rinder: 500 bis 1000 ml
Sauen. Fohlen und Kalber: 200 bis 300 ml.

Wärtezelt:

Die Einhaltung einer Wartezeit ist nicht erforderlich.
Apothekenpflichtig.

Handelsform:

Best.-Nr. 103350 500 ml.

-ocr page 203-

duphamun

Biologisch injectiepreparaat, gebaseerd op gedood
Avipox-virus, ter opw/ekking van parannuniteit bij
runderen en varkens. Hierdoor ontstaat een zeer snel
optredende, kort durende as
pecifieke weerstand tegen
die infectieziekten, die niet hun oorzaak vinden in één
agens of antigeen.

Indicaties

Profylaxe bij dieren nnet een verhoogde infectiekans of
een verlaagde weerstand, b.v, postnataal, bij stress
door transport, "crowding" etc.

Handelsvormen

10 flacons ä 80 mg oplosvloeistof, voor behandeling
van 20 biggen jonger dan 2 weken of 5 kalveren resp.
varkens.

10 flacons ä 320 mg oplosvloeistof, voor 80 biggen
jonger dan 2 weken of 20 kalveren resp, varkens.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133. 1007 JC AMSTERDAM TEL. (020)440340/440911

-ocr page 204-

A U V

Ad

UsumVeterinarium

Als

u

Verder kijkt dan alleen vandaag,

in en om uw praktijk.

Als

u

Vindt dat de praktici ook een

stem dienen te hebben in de

farmaceutische wereld.

Als

u

Verdere informatie wenst

over alles wat ook maar

iets met veterinaire

praktijkbenodigdheden

heeft te maken.

Beversestraat 23, 5431 SH Cuijk
Telefoon 08850- 15600

-ocr page 205-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Een oriënterend onderzoek naar de
bruikbaarheid van een intravaginale
electrische weerstandsmeter voor
oestrusdetectie bij runderen

A Prospective Study of the Use of a Device for Measuring Vaginal
Electrical Resistance in Oestrus Detection in Cattle

L. Elving\', M. C. Pieterse^, A. M. Vernooy^

SAMENVATTING Het gehruik van een sonde voor het meten van de intravaginale electrische
weerstand is hij runderen en hij varkens heproefd. Bij 496 inseminaties van runderen werden
metitigen gedaan direct voor de insetninatie. Ook is het verloop van de stroomsterkte hij
5 pinken en
hij 4 varkens gedurende de gehele cyclus hekeken.

Indien de tneetresullaien hij deze dieren tijdens de oestrus zich voldoende onderscheiden van
metingen tijdens de overige cyclusdagen. zou hel instrument een hulpmiddel kunnen zijn hij de
oestrusdetectie. Zowel hij opeenvolgende oestri van dezelfde dieren als hij verschillende dieren op
overeenkomstige dagen van de cvclus werden grote verschillen lussen de gemeten waarden vastge-
steld.

E>e conclusie van het onderzoek was. dat het instrument niel voldoet als effectief hulpmiddel hij de
oesirusdelectie.

SUMMARY The use of a device for measuring vaginal electrical resistance was tested in dairy
cattle at the time of496 inseminations as well as in five heifers and four gilts throughout the oestrous
cycle.

The device can he used in oestrus detection when there is a reliahle and consistent difference in
vaginal electric resistance, which can he estimated between the day(s) of oestrus and during the
other days of the oestrus cycle.

However, the results of tests using this device in cattle and gills showed marked variations within
animals during successive heals and cycles as well as between animals on corresponding days ofthe
oestrus cycle. This e.xperiment therefore showed ihai the device was not an effective aid in heat
detection.

iNl hlDiNG deringen gedurende de cyclus, welke o.a.
l:r is in de loop van vele jaren getracht met door Schilling en Zust (1966)
in vitro zijn
allerlei hulpmiddelen de efficiency van de gemeten aan het cervicaal, vaginaal slijm,
oestrusdetectie, vooral bij runderen, maar Aizinbudas (1) heeft als eerste over een
ook bij varkens, te verbeteren. Alle toege- eenvoudige
in vivo meting bij runderen ge-
paste hulpmiddelen welke in een over- rapporteerd, waarvan de meetresultaten
/ichtsartikel door Foote (4) zijn bespro- duidelijk positief waren gecorreleerd met
ken, zijn niet nauwkeurig genoeg en vaak de bevruchtingsresultaten,
kostbaar in aanschaf en gebruik. Ondertus.sen is en wordt in München (5, 6)
Het hierna te bespreken hulpmiddel berust gewerkt aan de ontwikkeling van een sonde
op de meting van fysisch-chemische veran- volgens eigen ontwerp met meetappara-

1 Drs. 1.. niving. Vakgroep Zootechniek. Yalelaan 17. Utrecht.

■ Drs. M. C. 1\'ieterse. Kliniek Verloskunde. K.l. en Voortplanting. Yalelaan 7. Utrecht.
\' .A. Vernooy, Stagiaire H.A.S.. \'s Hertogenbosch.

-ocr page 206-

tuur, waarmee ook positieve resultaten be-
haald worden met betrekking tot oestrus-
detectie mogelijkheden. Eigen oriënterend
onderzoek met apparatuur gebouwd vol-
gens de beschrijving van Metzger (6) le-
verde het resultaat op dat deze apparatuur
onbruikbaar en onpraktisch was.
Edwards en Aizinbud hebben in 1980 alle
relevante literatuur over de electrische in-
travaginale weerstandsmeting bij rund.
varken en schaap geordend (3). De moge-
lijke verschijning op de markt van fabrieks-
matig geproduceerde meetapparatuur\'
voor de oestrusdetectie bij runderen, scha-
pen en varkens, heeft ons doen besluiten
deze apparatuur in een oriënterend, hierna
beschreven onderzoek te testen bij runde-
ren en varkens.

MATERIAAI. EN METHOL5E
Meeiapparaluur (slVo. 1)

Ue \'animal fertility meter\' is een op een batterij wer-
kende stroommeter (formaat: 20 x 11 .\\ 8,5 em). Het
apparaat is met een snoer verbonden aan een 50 cm
lange roestvrij stalen sonde met een doorsnede van 1,5
cm. Aan het uiteinde van de sonde zitten enigszins
verzonken twee electroden. De stroommeter heeft een
logaritmische schaalverdeling van O tot 5.
Volgens de fabrieksinstructie zal de meteruitslag in
het anoestrische deel van de cyclus schommelen tus-
sen 0.2 en 0.8: bij ons onderzoek bleken de waarden
bij anoestrische runderen systematisch hoger te liggen
(fig. 1).

Vanaf de 18e dag van de cyclus zal de gemeten waar-
den toenemen om tijdens de oestrus een maximale
uitslag van ca 1.05 te bereiken. Na de oeslrus treedt
een geleidelijke daling in stroomsterkte op die op de
.le cyclu.sdag de lage uitgangswaarde weer bereikt.

Fig. 1. Gemiddelde gemeten stroomsterktes met
standaardafwijking op verschillende cyclusdagen in
onderzoek 1.

3.8
3.4
30

1 2.6
$

c

I 2.2

Zgn. \'Animal Fertility Meter\', model CM5I, fabrikaat Takemara Electric Works Ltd.. .lapan. Door de fa.
Lode & Co beschikbaar gesteld.

14

In de hierna te beschrijven deelonderzoeken werd de
sonde voor en na gebruik gedesinfecteerd mei een 5%
broinosept®-oplossing; de oplossing had geen invloed
op de meetresultaten.

De sonde werd ingebracht zonder glijmiddel. Het
uileinde van de sonde werd legen de cervix gedrukt,
waarna de uilslag op de schaalverdeling van de
stroommeter werd afgelezen, nadat de meter een vaste
waarde had bereikt.

Deelonderzoeken
Onderzoek I

Bij 4 cyclische F.H.-pinken (17-19 maanden oud) ge-
huisvest in een loopstal met gestrooide ligruimte. is
gedurende .33 dagen (van 5 maart-8 april 1981) dage-
lijks om ongeveer 13.00 uur de intravaginale electri-
sche weerstand gemeten: dil geschiedde onder rectale
begeleiding, om iedere meting zo goed mogelijk op
een overeenkomstige plaats uit te voeren.

Onderzoek H

Bij 496 inseminaties bij runderen van 17-1-\'81 l m
28-2-\'81 (43 dagen) uil het gebied van de K.F-
vereniging \'Vleuten\' zijn direct voor de inseminatie,
door de inseminator. intravaginale weerstandsmelin-
gen gedaan. Ook deze melingen vonden onder rectale
begeleiding plaats.

Naasl de gemeten stroomsterktes werden gegevens
betreffende inseminaties, het rangnummer van de in-
seminatie. hel interval inseminatie tot eventueel voor-
afgaande partus en de leeftijd van de runderen geno-
teerd.

-ocr page 207-

De 496 verwerkte inseminaties waren 313 eerste. 107
tweede, 42 derde en 34 vierde inseminaties, met be-
vruchtingspercentages van respectievelijk 57,5%,
52,3%, 47.6% en 50%,

Tweederde deel van deze runderen is nadien op drach-
tigheid onderzocht door rectaal onderzoek (RE); de
overige zijn tot I5^-\'81 op basis van NON RE\'I LIRN
(N,R, dus 43-88 dagen) al dan niet drachtig verklaard.
Vijf procent van de runderen werd op 2 achtereenvol-
gende dagen ter inseminatie aangeboden. De grootste
stroomsterktc bij deze achtereenvolgende insemina-
ties is als waarde in de verwerking gehanteerd; deze
in,seminaties zijn als één inseminatie beoordeeld,
ln de verwerking zijn bij een geselecteerde groep run-
deren de meetresultaten gecorreleerd aan dedrachtig-
heidsresultaten.

De selectie van deze runderen vond plaats op grond
van de volgende criteria,

interval partus - inseminatie groter dan 60 dagen
bij dieren met een normaal partusverloop;
helder oestrusslijm en een normaal aanvoelende
cervix bij inseminatie;

bij herinseminatie interval tot vorige inseminatie
20 of 21 dagen.

Onderzoek III

Bij 4 loslopende Yorkshire gelten van plm, 8 maanden
oud werd gedurende 37 dagen, dagelijks om ongeveer
13,00 uur, de electrische weerstand van het vagina-
cervix slijm gemeten. Na reiniging van de vulva werd
de sonde plm, 20 cm diep in de vagina gebracht en na
enkele seconden de stroomsterktc afgelezen,

RESULTATEN

Onderzoek I. Cyclische veranderingen van
de inlravaginale weerstand hij [linken
Begonnen werd met 5 pinken. Echter op de
iOe dag van de metingen is bij één pink een
vaginitis geconstateerd. De metingen zijn
bij dit dier 2 dagen gestaakt. Nadat de-
zelfde pink op de 20e dag weer een puru-
lente uitvloeiing vertoonde, zijn verdere
metingen bij dit dier achterwege gelaten,
Fiij 2 pinken werd gedurende de proefperi-
ode één stareflex vastgesteld; 2 pinken
toonden elke 2 keer een stareflex met inter-
vallen per dier van respectievelijk 20 en 23
dagen.

De gemiddelde gemeten stroomsterktes op
overeenkomstige cyclusdagen bij de 4 pun-
ken zijn in figuur 1 weergegeven. Opval-
lend is een toename van de gemiddelde
stroomsterktc rondom de oestrus, en de
grote variatie tussen dieren.

Onderzoek II. Relatie stroomsterktenietin-
gen en inseminatieresultaten

Van 496 inseminaties, waarvan de 3 inse-
minatoren er respectievelijk 332, 95 en 69
uitvoerden, is de relatie tussen gemeten
stroomsterktc en het inseminatie resultaat
geanalyseerd. Er zijn in de onderzoeksperi-
ode 512 inseminaties uitgevoerd. Bij 8 die-
ren kon geen stroomsterktc gemeten wor-
den, vooral door te veel verzet van de
dieren. Bij 8 andere was door verkoop of
door een administratieve fout, het resultaat
van de inseminatie niet meer te achterha-
len. De gegevens van 24 metingen hebben
betrekking op dieren, die in de onderzoeks-
periode meer dan één keer voor insemina-
tie zijn aangeboden.

Van de 496 inseminaties hebben er 273
(55%) tot drachtigheid geleid. In tabel 1
zijn de meetresultaten ten tijde van de inse-
minatie samengevat.

Doordat al vrij snel na de aanvang van het
onderzoek de systematische dagverschillen
in het niveau van de gemeten stroomsterk-
tes opvielen, hebben we bij de verwerking
van de meetresultaten ook de afwijkingen
van het daggemiddelde gebruikt, In tegen-
stelling tot de werkelijk getneten stroom-
sterktes bleken de afwijkingen van het dag-
gemiddelde wel significant te verschillen
tussen de in tabel 1 onderscheiden groepen.
De door de 3 seminatoren gemeten gemid-
delde stroomsterktes in het totale materi-
aal bleken significant (P < 0,0001) te ver-
schillen, Dit was niet het geval indien per
inseminator werd gerekend met de gemid-
delde afwijking van het daggemiddelde(P
= 0.79). Daar het apparaat per dag door
één inseminator werd gebruikt, lijken de
meetresultaten op systematische verschil-

l abcl 1. Gemeten stroomsterktes cn hel resultaat \\an dc inseminatie.

Gem. gemeten
stroomsterktc (s.d.)
(Eog-schaal)

Aantal
inseminaties

Resultaat
inseminatie

Gcm. gemeten stroomsterktc als afwijking
\\an het daggemiddelde (x 10 ■)

nict drachtig
drachtig (NR)
drachtig (RE)

223
66
207

1.65 ± 0.53
1.74 :t 0.55
1.73 ± 0.50

2.70
2.32
5.12

P = 0.008

1\' = 0.21

-ocr page 208-

len in werkwijze tussen inseminatoren te
wijzen.

Zowel voor de gemeten stroomsterkte(P =
0.58) als voor de afwijking van het dagge-
middelde (P = 0.99) konden geen verschil-
len worden vastgesteld met betrekking tot
het rangnummer van de inseminatie.
Een eventuele invloed van de leeftijd van de
runderen op het niveau van de gemeten
stroomsterkte is nagegaan. Er bleek geen
leeftijdsinvloed op de gemeten stroom-
sterkte te zijn (P = 0.29). Er is echter wel
een leeftijdsinvloed op de afwijking van het
daggemiddelde vastgesteld (P = 0.009).
Pinken lagen gemiddeld aanzienlijk bene-
den het daggemiddelde.
De 3- en 4-jarige dieren lagen gemiddeld
juist boven het daggemiddelde, terwijl 2-
jarige dieren en de dieren ouder dan 4 jaar
gemiddeld aanzienlijk boven het dagge-
middelde gemeten zijn.
De 135 inseminaties uitgevoerd bij een ge-
selecteerde groep runderen gaf een drach-
tighcidspercentage van 67,4%. De gemid-
delde stroomsterktes gemeten bij deze 135
inseminaties zijn in tabel 2 gegeven.
Bij de gemiddelde stroomsterktes weerge-
geven in tabel 2, vallen de relatief grote
standaardafwijkingen op. De individuele
meetresultaten van niet drachtig geworden
en drachtig geworden dieren overlappen
elkaar ruimschoots.

Hier is bij elk dier één keer de stroom-
sterkte gemeten, namelijk op het moment
van de inseminatie. Dit meetmoment kan
op verschillende momenten van de oestrus
of zelfs na de oestrus zijn gevallen.

Onderzoek UI. Oestrusdetectie hij het var-
ken door intravaginale electrische weer-
standsmeting

Bij de 4 gelten. die bij de proef waren be-
trokken, zijn 5 oestri waargenomen; bij 2
dieren elk 2 oestri met een interval van 21
dagen; bij 1 geit 1 oestrus en 1 geit is niet in
oestrus gezien. De geit welke niet in oestrus
is gezien is 37 dagen gevolgd. Zowel bij de
visuele controle als op grond van de weer-
standsmetingen werd bij dit dier geen oe-
strus waargenomen.

De resultaten van de weerstandsmeting
zijn in figuur 2 samengevat.
Ook bij gelten vallen de verschillen van
gemiddelde stroomsterktes op binnen en
tussen dieren op overeenkomstige cyclus-
dagen. Er wordt gedurende de cyclus een
verloop van gemiddelde stroomsterkte ge-
meten. waarbij de waarden tijdens de oes-
trus significant (P < 0.001) van de waar-
den gemeten tijdens de dioestrusdagen
verschillen. Bij individuele dieren zijn ech-

3.4 -

-10

Fabcl

Gemeten gemiddelde stroomsterktes bij inseminatie \\an een geselecteerde groep runderen.

Aanlal
mscminaties

Resultaat van
dc inseminatie

Gem. gemeten
stroomsterkte

Gem. gemeten stroomsterkte als afwijking
van het daggcmiddclde (.\\ 10 ■)

44

niet drachtig

1.67 ± 0..S.3

5.20

LS

drachtig (N.R.)

1.92 ± 0.5X

2.X0

76

drachtig (R E.)

1.71 ± 0,47

4.1.1

88

1\' = 0.2.\'i

P = 0.0.35

-ocr page 209-

ter grote onderlinge verschillen in gemeten
stroomsterktes tijdens de oestrus vastge-
steld. Het lijkt onwaarschijnlijk dat op
basis van een of enkele metingen bij een
zeug een uitspraak over al dan niet in oe-
strus zijn van dit dier kan worden gedaan.

CONCLUSIES

Betreffende het gebruik en de meetresulta-
ten van deze\'animal fertility meter\' kunnen
de volgende opmerkingen worden ge-
maakt;

De gebruiker van het apparaat dient dit
om zijn nek te hangen en heeft bovendien
beide handen nodig voor het inbrengen van
de sonde.

Een tweede man zal vaak nodig zijn om het
rund te fixeren.

— De punt van de sonde van deze zoge-
naamde \'fertiliteitsmeter\' had scherpe ran-
den, zodat er gemakkelijk slijmvlieslaesies
ontstaan bij het inbrengen van de sonde.

Door de terugliggende electroden in de
punt van de sonde is een zorgvuldige huis-
houdelijke reiniging noodzakelijk, voordat
men tot desinfectie kan overgaan.
Hierna kan men de sonde pas weer voor
een volgend dier gebruiken.

De verbinding van sonde en snoer is
niet optimaal. Een draadbreuk kan optre-
den, wat bij ons testmodel ook gebeurde.

De gemiddelde gemeten stroomsterktes
van dioestrusdagen onderscheiden zich
van de oestrusdagen. De stijging van de
electrische geleiding begint echter al rond
de 18e dag van de cyclus en eindigt rond de
.^e dag van de volgende cyclus.
Ook worden bij individuele metingen grote
verschillen binnen en tussen dieren waarge-
nomen op overeenkomstige cyclusdagen,
zowel voor dioestrus- als oestrusdagen.
De beslissing tot inseminatie op grond van
één stroomsterktemeting kan niet worden
genomen.

Bij een groep dieren bleken de gemid-
delde stroomsterktes op het moment van
inseminatie significant te verschillen
(stroomsterkte als afwijking van dagge-
middelde) tussen drachtig en niet drachtig
geworden runderen.

Er bestaan sterke aanwijzingen dat de
invloed van de persoon die de meting uit-
voert zodanig is dat uitsluitend voor de-
zelfde persoon die de meting uitvoert de
meetresultaten vergeleken mogen worden.
De gebruikte apparatuur lijkt ongeschikt
als hulpmiddel bij de oestrusdetectie. Zelfs
bij vermoeden van oestrus kan op basis van
meetresultaten met de \'Animal Fertility
Meter\' geen beslissing tot inseminatie wor-
den genomen.

I.ITERATUUR

1. .Aizinbudas, I.. B. and Dolvitis, P. P., An electro-
metrical method of ascertaining the precise time
to inseminate cows.
Zwolnovodslvo. 24, 6X-70.
A.B.A.. 31 nr. 10X3. (1962).

2. Aizinbud, E., Schindler, H. en Adam. 1..: Impe-
dometry of the bovine vagina for oestrus detec-
tion; present state of research and prospects.
E.A.A.P.-congres 1-4 sept. 1980, München.

3. Edwards, 13. F., A/inbud, E.: Bibliography on the
timing of artificial insemination in cattle, sheep
and pigs by measurement of vaginal conductivity
(1962-1980).
Sih/iographv of reproduction, ié.
(5) 425-42H. 549-551. (19X0).

4. Foote, R. tt.: E.strus detection and estrus detec-
tion aids.
J. Dairv Sei.. 58, 24X. (1975).

5. I.eidI, W., Braun, U. en Blachetta, W.: T elemetri-
sche Messungen des electrischen Widerstandes
des Scheidenschleims zur Brunsterkennung beim
Rind. E.A.A.P.-congres Msept. 1980. München.

6. Metzger, E., Reytag, R. en I.eidl, W.: Gerät zur
Messung der electrischen Leitfähigkeit des Vagin-
alschleimes für die Brunstfeststellung beim Rind.
/.uchthygiëiu\'. 1.56-6!. (1972).

7. Vernooy, A. M.; Electrische weerstandsmeting in
de vagina voor het vaststellen van oestrus en ter
bepaling van het optimale inseminatiemoment.
Stageverslag Vakgroep Veterinaire Verloskunde
cn Vakgroep Zootechniek. 1981.

-ocr page 210-

Het profylactisch effect van een morantel
bevattende bolus (Paratect®)^ op
longworminfecties bij gevaccineerde en niet
gevaccineerde kalveren

The Prophylactic Effect of a Morantel Sustained Release Bolus
(Paratect®) on Lungwonn Infections in Vaccinated ami Non-Vaccinated
Calves

J. Hendriks^, F. H. M. Borgsteede^, G. M. Zimmer^,
B. A. Bokhout"

SAMENVATTING Drie groepen van telkens vier kalveren werden respectievelijk gevaccineerd,
gevaccineerd met toediening van een tnorantel bevattende bolus (Paratect®) tegelijk rnet de tweede
vaccinatie en gevaccineerd met toediening van een bolus 14 dagen na de tweede vaccinatie. Een
vierde groep kreeg alleen een bolus toegediend en een vijfde groep fungeerde als onbehandelde
controlegroep.

Uit hel faeces- en serologisch onderzoek en uit de klinische waarnemingen kon worden geconclu-
deerd dal de larvenuilscheiding. het verloop van de antillchaamliters tegen longworm en het
klinische beeld van de kalveren, die tegelijk met of na vaccinatie een bolus toegediend hadden
gekregen, niel verschilden vande waarnemingen hij de alleen gevaccineerde kalveren. Kalveren die
alleen een Paratect bolus hadden gekregen scheidden longwormlarven in de faeces uit en vertoon-
den lichte symptomen van parasitaire bronchitis. Deze dieren behoefden niel medicamenteus
behandeld te worden in tegenstelling tot de onbehandelde controlekalveren.

SUMMARY Groups of four calves received a vaccination, a vaccination combined with a morantel
sustained release bolus (Paratect®) together with the second vaccinaiion dose, a vaccination
combined with a Paratect bolus 14 days after the .second dose, a Paratect bolus alone or remained
untreated.

From the faecal, serological and clinical observations il was concluded that the larval output, the
course of the antibody tilers against lungworm and the clinical picture of the calves which had
received a bolus ajier or together with the vaccinaiion did not differ from the ob.servalions in the
onlv vaccinated calves. Calves provided wiih a Paratect bolus were e.xcreting lungworm larvae in
the faeces and showed mild symptoms of para.silic bronchitis. It was not necessary lo ireal these
calves in contrast with the untreated controls.

INI EIDING gediende bolus op later opgenomen long-

In het begin van 1981 werd in Nederland worm (Dictyocaulus viviparus) infecties

het Paratect bolus systeem ter preventie nog onbeantwoord. Enerzijds bestond er

van maagdarmworminfecties bij kalveren de hoop dat de bolus in staat zou zijn de

op beperkte schaal geïntroduceerd. Op dat opgenomen infectieuze longwormlarven te

moment was de vraag naar hel effect van de doden en derhalve wellicht een alternatief

voor de aanvang van het weideseizoen toe- zou vormen voor de longwormvaccinatie.

I Merknaam van l^lizcr Inc. N.Y.. U.S.A.

\' Dr.s. .1. Hendriks en dr. E. H. M. Borgsteede. Centraal l.)iergeneeskundig Institimt. aid. Parasitologie,

Edelhertweg 15, 8219 PH l.elvstad.
\' Drs. G. M. Zimmcr, Centraal Diergeneeskundig Instituut, afd. Bedrijfsdiergeneeskunde en Pathologie,

Edelhertweg 15, X2I9 PH Lelystad.
< Drs. B. A. Bokhout, Centraal Diergeneeskundig Instituut, afd. Immunochemie, Edelhertweg 15, 8219 PH
Lelystad.

-ocr page 211-

Anderzijds was er de angst dat toediening
van de bolus voor de aanvang van het wei-
deseizoen de opbouw van de immuniteit
tegen longworminfecties in de weide on-
gunstig zou beïnvloeden of zelfs een nega-
tieve invloed zou kunnen hebben op de
bestraalde larven van het vaccin.
De actieve component van de bolus is mo-
ranteltartraat.

De werkzaamheid van dit anthelminticum
tegen longwormen werd aangetoond na
een eenmalige dosering (4) en na toevoe-
ging aan het drinkwater (5) respectievelijk
het voer (8, 11).

In de hierna beschreven proef werd een
vergelijking gemaakt tussen diverse para-
meters met betrekking tot natuurlijke long-
worminfecties bij kalveren:

1. na vaccinatie;

2. na een combinatie van vaccinatieen een
morantel bolus veertien dagen later;

3. na een combinatie van vaccinatie en een
morantel bolus tegelijk met de tweede
vaccinatie;

4. met alleen een morantel bolus.

Daarnaast bleef een groep kalveren onbe-
handeld als controlegroep.

MATERIAAL. EN METHODEN

Dc proef werd uitgevoerd op een maagdarmwormvrij
weideperceel van I ha oppervlal<te. waarop in 1980
proeven met longworm hadden plaats gevonden die in
oktober van dat jaar waren beëindigd. In 1981 is het
perceel voor de aanvang vande proef(2 juli) tweemaal
gemaaid. Omdat er vanuit werd gegaan dat bij de start
van het experiment het perceel vrij was van infectieu/.e
longw\'ormlarven werden tegelijk met de proefdieren
twee donorkalveren naar buiten gebracht die drie
weken eerder (11 juni) geïnfecteerd waren met 60
larven kg lichaamsgewicht.

Voor de proef zelf werden op 2 april 1981 twintig
vaarskalveren (EH) aangekocht op een leeftijd van
circa èén week. Na parasietvrije opfok werden dc
dieren naar gewicht verdeeld over vijf groepen vol-
gens tabel 1.

label

l\'roefschcma.

Aantal

Datum toediening

Naar

Slacht-

Groep no.

kalveren

Vaccinatiedata

Earatect® bolus

buiten

datum

1

4

21 5-1-18 6

2 7

8 10

2

4

21 5 186

2 7

2 7

8 10

3

4

4 6-1-27

2 7

2 7

8 10

4

4

2. 7

2 7

8 10

5

4

2 7

8 10

De volgende parameters werden tijdens de proef ver-
volgd.

1. Klinische waarnemingen

Wekelijks werden alle dieren klinisch beoordeeld
ten aanzien van symptomen van parasitaire bron-
chitis.

2. Larvemiiischeiiling

Enkele dagen voordat op theoretische gronden
(begin van de larvenuitscheiding door de donor-
kalveren en de ontwikkelingstijd tot infectieuze
larven) een patente infectie bij de proefgroepen
verwacht kon worden werd begonnen met twee-
maal per week van alle dieren rectaal faeces te ver-
zamelen. Ter bepaling van het aantal longworm-
larven per gram faeces werd een reeds eerder
be.schreven techniek gebruikt (2).

3. l/aemarologisch en serologisch onderzoek
Wekelijks werd van elk dier een bloedmonster
genomen. Een deel hiervan werd gebruikt voor
het bepalen van een aantal haematologische waar-
den. Van de rest van het bloedmonster werd
serum gewonnen ter bepaling van de antilong-
wormtiter met behulp van de indirecte haemag-
glutinatiemethode (IHA. 2).

4. Lichaamsgewicht

De dieren werden eenmaal per twee weken gewo-
gen.

5. Wormtelhngen

Na het slachten werden de longen uit het karkas
genomen. De bronchiaalboom werd zo ver moge-
lijk opengeknipt waarna de wormen werden ver-
zameld.

fiaarna werden de longen zorgvuldig uitgespoeld.
Het spoel.sel werd gezeefd (inaaswijdte 74/jm) en
de gevonden wormen samen met de reeds verza-
melde exemplaren gefixeerd in 4% formaline en
geteld.

RE.SUETATEN

I. Klinische waarnemingen

Binnen een week na het naar buiten gaan
werden bij de donorkalveren voor de eerste
maal larven in de faeces gevonden. Drie
weken later vertoonden ze duidelijke symp-
tomen van parasitaire bronchitis in de
vorm van versnelde ademhaling, ver-
scherpt vesiculair ademen en hoesten na
opjagen. Van de overige dieren hadden op
dat tijdstip alleen twee controlekalveren
(groep 5) een versnelde ademhaling.

-ocr page 212-

Een week later, op 6 augustus, werden
beide donorkalveren wegens ernstige para-
sitaire bronchitis behandeld met respectie-
velijk I,-metramisol\' (5 mg levamisole ba-
se/kg lich. gew.) en i\\ermectine- (200
mcg kg lich. gew.). Dit laatste dier moest
evenwel een week later toch geslacht wor-
den. Half augustus, na 1\'/, maand weide-
gang, vertoonden de controlekalveren een
zo ernstige parasitaire bronchitis, dat be-
handeling noodzakelijk was. Drie dieren
werden met L-tetramisol behandeld (een
dier op 9 augustus, twee op 12 augustus),
het vierde met ivermectinc op 12 augustus.
Er trad bij alle dieren een duidelijke klini-
sche verbetering op. In de loop \\ an septem-
ber deden zich bij de kalveren van groep 4
verschijnselen van parasitaire bronchitis
voor, overigens zonder dat behandeling
noodzakelijk werd geacht. Van de drie ge-
vaccineerde groepen begon een kalf uit
groep 1 omstreeks half september licht te
hoesten. Bij twee dieren van groep 3 was dit
einde september ook het geval. Ook hier
werd behandeling niet noodzakelijk ge-
acht.

2. Larvcnuit scheiding

In figuur 1 zijn de gemiddelde Ipg waarden
van de vijf groepen kalveren weergegeven.
Een maand na het naar buiten gaan werden
de eerste larven in de faeces van de groepen

3, 4 en 5 gevonden. Na behandeling van de
dieren van groep 5 werden op 24 augustus
geen larven meer in hun faeces aangetrof-
fen.

In de loop van september hervatten zij hun
larvenuitscheiding. behalve het met iver-
mectine behandelde dier. De dieren van
groep 4 bleven, op één na, tot de slachtda-
tum larven uitscheiden, waarbij op 27 au-
gustus het hoogste individuele Ipg van 97
werd bereikt. Groep 3 gaf lage Ipg\'s te zien,
waarbij drie dieren slechts sporadisch lar-
ven uitscheidden.

|_p(5 Kig. I, (icmiddelde Ipg-waarden \\an de 5 groepen kalveren, behandeld \\olgens tabel 1.

2j

1,5-

3,50 .3,35

■ Groep 1

----- Groep 2

---Groep 3

0,5-

Alle groepen op 2/7/81 naar buiten

•Groep
•Groep 5

be handeling groep 5

50-
40-
30-
20-
10-

t
79

t

179

10/8 17/8 24/8 31/8 7/9 14/9 2l/9 28/9 5/l0

3/8

l.-Ripercol®. .lanssen l\'harmaccutica. Heerse. België.

Ivomec®. beschikbaar gesteld door Merck. Sharp & Dohme B.V.. Haarlem.

-ocr page 213-

onrwormi veuig en enecuer

PANACUR® ad us. vet.

• drieledige werking t.w. vermicide, Iarvicide en ovicide bij de
meest voorkomende maag/darm-nematodenen longwormen

• praktisch 100% effectief na één toediening

• per diersoort aangepaste toedieningsvorm: suspensie 10% -
runderen en paarden, suspensie 2,5% en boli 250 - schapen en
geiten, poeder 4% - varkens, granulaat en pasta - paarden

• geen beïnvloeding van de fertiliteit

\' geen teratogene eigenschappen, kan ook tijdens dracht en
ziekte worden toegepast

Hoechst

HOECHS-

VETERINAIR

PHARMA

Voor bestellingen:
020-5882363
Voor informatie:
020-5882344

-ocr page 214-

Eiysorb^ad

SV 55^ ad

1

Vlekziekte-adsorbaat-vaccin Behring- PolyvêJent sero-vaccin voor deiff&vénQe

werke. Samengesteld uit geïnactiveerde „ en behemdeling van veurkensziektOT^ , _____^

vlekziektebacteriën en hun aan ____—

aluminiiunhydroxyde geadsorbeerde Du«,—i

inununiserende substantie (l.i.s.) ter WCOVaC ad i^. vet, -

actieve iiTununisatievéin gezonde vêirkens Vaccin voor actieve immurds^e

tegen vlekziekte. tegen coli-infecties bij vallens. ■

-ocr page 215-

2 titer Fig 2 (iemiddelde IHA-titers van de 5 groepen kalveren, behandeld volgens tabel 1

log 25

3-
2-

1-

0-

-1
it-

3-

2-

■Groep 1

------Groep 2

----Groep 3

Vacc, groep 1 en 2 ; 2l/5 en 18/6
Vacc. groep 3: 4/6 en 2/7

Groep 4
• Groep 5

Paratect bolus

0-
-1

/ \\
/ . .
H-r-

-1-1-T"

-1-1-T"

1/6 15/6 29/6 13/7 27/7 10/8 24/8 7/9 21/9 5/l0

In de groepen I en 2 werden de eerste lar-
ven pas half augustus gevonden. In beide
groepen bleven de faeces van telkens een
der kalveren negatief. In groep 1 viel het
hoestende kalf op door het voor een gevac-
cineerd dier hoge Ipg van 14.
De dieren van groep 2 scheidden slechts
sporadisch geringe aantallen larven uit. Uit
figuur 1 blijkt dat de gemiddelde Ipg waar-
den van de drie gevaccineerde groepen dui-
delijk lager bleven dan die van de groepen 4
en 5.

3. Haemaiologisch en serologisch onder-
zoek

De aantallen leucocyten vertoonden nauw-
elijks verschillen tussen de groepen, maar
waren in hun totaal wat hoger dan nor-
maal. De gemiddelde percentages eosino-
fielen bleven onder 10, behalve bij de groe-
pen 4 en 5. In groep 4 steeg dit percentage
in de tweede helft van september en be-
reikte tien dagen voor het slachten een ma-
ximum van 10. Groep 5 vertoonde in de
eerste week van september een maximaal
percentage van 12.

Het IHA titerverloop is weergegeven in
figuur 2. De titers van de drie gevacci-
neerde groepen werden onder invloed van
de vaccinatie eerder positief dan die van de
groepen 4 en 5. De controlegroep werd
eerder positief dan groep 4 en bereikte ook
hogere titers. Er was geen significant ver-
schil tussen al dan niet van een bolus voor-
ziene, gevaccineerde dieren (groepen I, 2
en 3).

4. Lichaamsgewicht

Uit tabel 2 blijkt dat aan het einde van de
proef de beide gevaccineerde en van een
bolus voorziene groepen 2 en 3 een hoger
gemiddeld gewicht bereikten dan de ove-
rige groepen. Statistisch (Student\'s t-test)
is er op 30 september een significant ver-
schil te constateren (I\' < 0,01) tussen de
groepen I en 3 en tussen de groepen 3 en 4
(F\' < 0,025). Binnen de groepen 2 en 5
bestond een grote variatie in de gewichten,
hetgeen samen met het geringe aantal die-
ren per groep maakte, dat niet alle
Student\'s-t-toetsen een goed onderschei-
dingsvermogen hadden.

-ocr page 216-

5. Wormtellingen

In tabel 3 zijn de wormtellingen van de vijf
groepen kalveren vermeld. Alleen in de
groepen 2. 3 en 4 werden onvolwassen
(vijfde stadium) wormen gevonden, respec-
tievelijk 6, 5 en 3 exemplaren. Deze aantal-
len zijn inbegrepen in de in tabel 2 vermelde
tellingen.

Bij het slachten werd bij alle met een bolus
behandelde dieren de bolus onbeschadigd
in pens of netmaag teruggevonden.

DISCUSSIE

In de faeces van de tegelijk met de overige
dieren naar buiten gebrachte donorkalve-
ren werden voor het eerst larven gevonden
op 6 juli. De groepen 3, 4 en 5 scheidden de
eerste larven uit op 3 augustus. Rekening
houdend inet een prepatente periode van
21 dagen kan hieruit worden afgeleid dat
de ontwikkeling op de weide van larven
van eerste tot derde (infectieuze) stadium
ongeveer een week heeft geduurd. Dit is in
overeenstemming met vroegere onder-
zoekresultaten (6). In de loop van het wei-
deseizoen bleven de Ipg\'s van de groepen 1,
2 en 3 steeds zeer laag met uitzondering van
het reeds eerder genoemde kalf uit groep 1,
voor welk afwijkend larvenuitscheidings-
patroon geen verklaring is te geven. Derge-
lijke hoge Ipg\'s werden in voorgaande
proeven inct gevaccineerde kalveren niet
gevonden (6).

Bij de groepen 4 en 5 kwam het tot een
duidelijke larvenuitscheiding, die in beide
groepen vrijwel gelijktijdig begon. In groep
5 leidde de infectie tot een zo ernstige para-
sitaire bronchitis, dat behandeling noodza-
kelijk was ten einde de dieren in leven te
houden.

label .V Wormtcllingcn van dc 5 groepen kal\\crcn (in dc weide op 2 7 82. geslacht op 8 10 82)

(iroepnummer

lotaal

3S

52

Spreiding

1

13

2

11

0-

5

2

8

3

5

0

6

3

22

8

14

1

16

4

63

20

43

4

31

5

527

207

320

0

458

Bij groep 4, met alleen de bolus, traden wel
symptomen van parasitaire bronchitis op,
zonder dat evenwel behandeling nodig
was. Geconcludeerd kan worden, dat de
bolus niet alle opgenomen longwormlar-
ven doodde, maar slechts een partieel effect
had. Onder de proefomstandigheden werd
waarschijnlijk de uit de opgenomen larven
ontstane infectie zodanig verzwakt dat de
kalveren zonder behandeling in leven kon-
den blijven.

Deze bevindingen komen overeen met die
van Jones (7). Ook Armour
et al. (1) con-
stateerden dat de bolus geen 100% bescher-
ming tegen longworminfectie bood. Burger
et al. (3) vonden slechts in een van zes
groepen met een bolus behandelde kalve-
ren longwormlarven in de faeces.
Onze klinische waarnemingen waren in
overeenstemming met het larvenuitschei-
dingspatroon: geen of slechts lichte symp-
tomen van parasitaire bronchitis bij de
groepen 1, 2 en 3, duidelijke symptomen bij
groep 4 en ernstige parasitaire bronchitis
bij groep 5.

De grote spreiding in de wormtellingen van
groep 5 kan verklaard worden uit een ver-
schil in reactie op de herinfectie van dc
dieren na behandeling. Geen respectieve-
lijk een gering aantal wormen werd ge-

label 2. Ciemicldelde gewichten \\an de 5 groepen kalveren in kg.

Groep

Datum

N

»aar

buiten

Spreiding op

nummer

2 4 81

1.1 .S

1 7

8 7

22 7

5 8

19 8

2 9

16 9

30 9

30 9

1

.17.8

S-S.O

81,.1

87.5

94.3

98,5

1 10.0

1 17.5

123.3

122.5

1 16

130

1

5.S.5

81,8

86.5

94.0

101,8

114.5

126.3

137.0

137.5

120

164

}

.17..t

.S5.8

83,.1

87.3

95.8

101.0

1 14.0

124.3

133.5

137.3

130

143

4

.18.8

55,8

88,.1

89.8

100.3

106.8

1 13.3

120.3

127.8

127.8

125

1.14

.S

.18.8

55.1

87,3

92.3

98.8

99.8

99.8

1 11.5

121.8

122.0

113

140

-ocr page 217-

vonden bij respectievelijlc het op 12 augus-
tus met ivermectine behandelde dier en de
twee op dezelfde datum met L-tetramisol
behandelde kalveren. Het reeds op 9 au-
gustus met l.-tetramisol behandelde dier
daarentegen vertoonde na herinfectie een
hoge larvenuitscheiding (max. 700 Ipg op
17 september) en na sectie 458 wormen.
Patente herinfecties traden op bij de met
L-tetramisol behandelde dieren, terwijl
waar,schijnlijk de depot-achtige werking
van ivermectine een patente herinfectie
voorkwam. Immers, bij het post mortem
onderzoek van het met dit middel behan-
delde dieren werden geen longwormen ge-
vonden. Hoewel deze depot-werking tot nu
toe bij Nematodeninfecties nog niet is be-
schreven, is een verlengde werking gecon-
stateerd bij /^ioro/^re^-infecties bij run-
deren (10).

De goede werkzaamheid van ivermectine
tegen longworminfecties bij kalveren werd
op uitgebreider schaal aangetoond door
Lyons
el ai (9).

Ten aanzien van de groei kan gesteld wor-
den dat tijdens de stalperiode er na vacci-
natie in de groepen 1, 2 en 3 een lichte
groeiderving van gemiddeld enkele kilo\'s
optrad in vergelijking met de groepen 4 en
5. Tijdens de weideperiode bleef de groei
van groep 1 achter bij die van de beide
andere gevaccineerde en van een bolus
voorziene groepen 2 en 3. De groei van de
dieren van groep 5 herstelde zich na de
behandelingen.

Een eventuele invloed van maagdarm-
worminfecties op de groei kon worden uit-
gesloten aan de hand van de negatieve re-
sultaten van faeceskweken gedurende het
weideseizoen.

Wat de bloedparameters betreft, bleven de
percentages eosinofiele leucocyten laag bij
alle vijf groepen, ook bij de controlegroep.
Bij voorgaande weideproeven (niet gepu-
bliceerd) bereikten de percentages eosino-
fielen bij de controlegroepen eind septem-
ber maximale waarden van rond 20%. Wel
waren in het huidige experiment de percen-
tages eosinofielen van de groepen 4 en 5
(respectievelijk 10 en 12%) wat hoger dan
die van de groepen 1, 2 en 3 (respectievelijk
3. 5 en 4%).

Het titerverloop van de gevaccineerde
groepen 1, 2 en 3 gaf een gelijkvormig pa-
troon te zien. Hr van uitgaande dat de titers
een indicatie zijn voor de reactie van het
immuunapparaat op een longworminfectie
blijkt uit een vergelijking van de titers van
groep 1 met die van de groepen 2 en 3 dat er
geen opvallende verschillen bestonden in
hun immuunrespons. De humorale immu-
niteitsopbouw lijkt dus niet beïnvloed door
de toediening van een bolus.

CONCLUSIES

De resultaten van het hier beschreven on-
derzoek geven aanleiding tot het trekken
van de volgende conclusies:

1. Toediening van een morantel bevat-
tende bolus aan niet tegen longworm-
ziekte gevaccineerde kalveren behoedt
de dieren niet voor het optreden van
longworminfecties, maar verzwakt wel
de pathogene effecten ervan.

2. Toediening van een dergelijke bolus
aan kalveren na of tegelijk met vaccina-
tie tegen longwormziekte lijkt de in dit
onderzoek gehanteerde parameters niet
waarneembaar te beïnvloeden.

DANKBETUIGING

De auteurs betuigen hun dank aan Pfizer B.V., Rot-
terdam voor hun financiële bijdrage en aan mevrouw
.1. .1. E. van Asten-Noordijk. mevrouw W. Stok en de
heren R. W. Marcus en N. Noorman voor hun techni-
sche assistentie.

EEfERATUUR

1. Armour, .1,, Bairden, K,, Duncan, ,1, 1,,, .lones,
R, M,, Bliss, D, H.: Studies on the control of
bovine ostertagiasis using a morantel sustained
release bolus. I Vr
Rec.. 1Ü8. .5J2, (I9HI).

2. Bokhout, B, A., Boon, ,1, IL, Hendriks, ,1,: Ope-
rational diagnostics of lungworm infections in
cattle. Preliminary investigations into the useful-
ness of the indirecl haemagglutination,
I\'he Vei.
Quarl..
1, (1979).

,1, Bürger, IL .1,, .lones. R, M,. Bliss. D, IE: Mehr-
monatige Meta-und Prophyla,\\e der parasitären
Gastroenteritis bei Kälbern durch Gabe eines
Paratect®-Lang7eitbolus vor dem .Austrieb,
Berl. Münch, lierärzll. H\'schr.. 94,.?//. (19HI).
4. Cornwell, R, 1,,,,lones. R. M., Pott, .1. M,: Con-
trolled anthelmintic trials of morantel tartrate
against experimental infections in calves.
Bril.
Vei. J..
129. .^8. (1973).
."). Downey. N. E.. 0\'Shea. ,L: Calf parasite control
by means of lowlevel anthelmintic administered
via the drinking water.
Vel. Ree.. 100, 265.
(1977).

6. Hendriks, ,L, Vliet. G, van: De waarde van long-
wormvaccinatie bij kalveren,
Tijdschr. Dierge-
neesk..
105, 764. (1980).

-ocr page 218-

Jones. R. M.: A field study of the morantel sus- on Diclyocaiiliis viviparus. Am. J. Vet. Res.Al.

tained release bolus in the seasonal control of t225. (I9SI).

parasitic gastroenteritis in grazing calves. Vet. 10. Meleney, W. P., Wright. 1-. C.. Guillot, F. S.:

Parasitoi., 237. (1981). Residual protection against cattle scabies afford-

Jones. R. M.. Pott. .1. M.. Cornwell, R. I..: I.ow ed by ivermectin. Am. ./. i\'ei. Res.. 4.\'ï, 1767.

level feed administration of morantel tartrate in (1982).

the prophylaxis of experimental nematode infec- II. Pott. .1. M.. .lones. R. M., Cornwell. R. I..: Ob-

tions in lambs and calves. Brit. Vet../.. 1.14. 166. servations on parasitic gastroenteritis and bron-

(1978). chitis in grazing calves: effect of low level feed

Lyons. E. T., Tolliver, S. C., Drudge. .1. H.. incorporation of morantel in early season./nf.,/.

LaBore. D. E.: Ivermectin: controlled test of ant- Parasitoi.. 9. (1979)
helmintic activity in dairy calves with emphasis

De \'roll-and-suture\' techniek als
behandelingsmethode van de
lebmaagdislokatie naar links bij het rund:
Een aanvaardbaar alternatief?

Roll-and-Sulure Technique in the Treatment of Left Sided AhomasaI
Displacement in Cattle: An Acceptable Alternative?

L. J. E. Rutgers\', A. B. M. Rijkenhuizen\', R. Kuiper^,
M. A. van der Velden\'

SAMENVATTING De \'roll-and-suture\' techniek is geïntroduceerd als een snelle, eenvoudige en
goedkope behandelingsmethode van de lebmaagdislokatie naar links. De vraag is echter of met de
methode altijd een goede repositie en ft.xatie van de lebmaag wordt verkregen. In een onderzoek zijn
vier runderen met een lebtnaagdislokatie naar links behandeld volgens de \'roll-andsuture\'ttteihode.
Daarnaast is mede aan de hand van vijf patiënten, die in de praktijk volgens deze ttteihode zijn
behandeld, aandacht geschonken aan de cotnplicaties. die zich tijdens of na de ingreep kunnen
voordoen.

Uit de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd, dal de \'roll-and-suture\' methode uit
chirurgisch oogpunt verwerpelijk is, omdat men niel weet welke structuren in de fi.xatie worden
betrokken. Hoewel daarmee ook eihische bezwaren zijn aan te voeren, lijkt de methode economisch
aantrekkelijk te zijn.

SUMMARY The roll-and-suture technique was introduced as a rapid, easy and cheap method of
surgical correciion of left-sided abomasal displacement in cattle. It is questionable however,
whether .satisfactory reposition and fi.xation are achieved in every case using this technique. The
pre.sent aulhors studied the roll-and-suture technique in four animals affected with left-sided
abomasal displacement. In addition, five cases treated by this method in general practice were
investigated. In view of the results obtained, aitention is drawn to possible intra- and postoperative
compllcalions.

h is concluded that the roll-and-suture technique should he rejected from the point of view of
.surgical treatment as il is not known which abdominalsiruclures are being sutured. Although there
may be ethical reservations in regard to the roll-and-suture technique, this method may therefore be
acceptable from the economic point of view.

\' Drs. L. .1. E. Rutgers, mevr. drs. A. B. M. Rijkenhuizen en dr. M. A. van der Velden. Vakgroep Algemene
Heelkunde en Heelkunde der Grote Huisdieren, Faculteit der Diergeneeskunde, Yalelaan 12, De UithoL
Utrecht.

\' Dr. R. Kuiper, Vakgroep Inwendige Ziekten der Grote H uisdieren. Faculteit der Diergeneeskunde, Yalelaan
16, I> Uithof, Utrecht.

-ocr page 219-

MATERIAAL EN METHODEN

INI.EIDING

De \'roll-and-suture\' techniek werd als be-
handelingsmethode van de lebmaagdislo-
katie naar links bij het rund in het begin
van de zeventiger jaren ontwikkeld in de
Verenigde Staten onder het motto: snel,
eenvoudig en goedkoop (6, 12).
De techniek is een uitbreiding van de be-
kende wentelmethode. Eerst wordt de leb-
maag gereponeerd doorde koe te wentelen.
Vervolgens wordt de lebmaag aan de ven-
trale buikwand gefixeerd rechts van de me-
diaanlijn: met een lange gebogen naald
wordt een draad door de ventrale buik-
wand tot in het lebmaaglumen gebracht en
daarna weer door de lebmaag- en buik-
wand naar buiten gevoerd. Dit gebeurt
zonder laparotomie. Beide uiteinden van
de draad worden strak aangetrokken en
geknoopt. Meestal worden er twee van
deze hechtingen loodrecht op elkaar ge-
legd.

Met de \'roll-and-suture\' methode werd in
de Verenigde Staten een herstelpercentage
van ca 90% bereikt (6,7,12). Ook in Neder-
land zijn met de methode gunstige resul-
taten verkregen (1, 10). De Boer e.a. (1)
stellen dat de resultaten van de \'roll-and-
suture\' methode niet minder zijn dan die
verkregen worden met de operatieve be-
handeling volgens de \'Utrechtse methode\'.
Uit een schriftelijke enquête, gehouden
onder Nederlandse dierenartsen, blijkt dat
van de 255 door 35 praktici volgens de
\'roll-and-suture\' methode behandelde run-
deren er 197 (= 77,3%) naar tevredenheid
herstelden (10).

Omdat wij ondanks de in de literatuur ver-
melde gunstige resultaten (I, 6, 7, 12) ge-
confronteerd werden met patiënten, waar-
bij na behandeling volgens de \'roll-and-
suture\' methode ernstige complicaties op-
traden, hebben wij de methode aan een
nader onderzoek onderworpen.
Daarin stond de vraag centraal of met de
\'roll-and-suture\' methode een goede repo-
sitie en fixatie van de lebmaag kon worden
verkregen en in hoeverre complicaties, die
zich na deze behandelingsmethode ontwik-
kelden, het gevolg waren van de toegepaste
techniek.

Synthacord® 6, P. W. Beyers K.G.

In het voorjaar van 1981 zijn vier runderen (groep A)
met een lebmaagdislokatie naar links aangekocht en
behandeld volgens de \'roll-and-suture\' methode, zoals
beschreven in de literatuur (I, 6, 12). Voor de fixatie
werd Perlon-6i gebruikt.

Preventief werden geen antibiotica toegediend. Post-
operatief werden de dieren klinissch en klinisch-
chemisch vervolgd gedurende een periode van ruim
drie maanden, waarna ze geslacht werden. Bij post-
mortaal onderzoek werden de volgende drie aspecten
bestudeerd: de positie van de lebmaag, de structuren
die in de fixatie waren betrokken en de lokalisatie en
uitgebreidheid van de vergroeiingen.
In dezelfde periode werden vijf runderen (groep B)
aangeboden met ernstige digestiestoornissen, die zich
na het toepassen van de \'roll-and-suture\' methode
hadden ontwikkeld. Bij drie dieren werd een proefla-
parotomie uitgevoerd, waarna op grond van de bevin-
dingen tot slachten werd besloten. De twee andere
runderen werden vanwege een dubieuze of ongunstige
prognose direct geslacht. Alle vijf dieren werden on-
derworpen aan een postmortaal onderzoek van de
buikholte.

RESULTATEN

In tabel I is het verloop tijdens en na het
toepassen van de \'roll-and-suture\' methode
bij de vier runderen uit groep A vermeld en
is ingegaan op de bevindingen bij postmor-
taal onderzoek (zie ook de foto\'s I en 2).
Samenvattend kan worden opgemerkt dat
bij de drie koeien, waarbij de lebmaag gefi-
xeerd bleek te zijn, de hechting slechts in
één geval (koe B) de lebmaag volledig ge-
perforeerd had, doch op een onjuiste
plaats. Alleen bij koe D was de hechting op
de juiste plaats in de lebmaag aangebracht
(Curvatura majorzijde van het lebmaag-
corpus), echter zonder perforatie van de
lebmaag. Opvallend was dat bij deze drie
dieren een gedeelte van het Omentum
minus in de fixatie was betrokken.
In tabel 2 zijn de resultaten vermeld van de
bevindingen bij klinisch en klinisch-
chemisch onderzoek, bij operatie en bij
postmortaal onderzoek van de runderen
behorende tot groep B, die met ernstige
complicaties na het toepassen van de\'roll-
and-suture\' methode werden aangeboden.
Bij geen der dieren bleken de fixatiehech-
tingen op de juiste wijze te zijn aange-
bracht.

-ocr page 220-

DISCUSSIE

Uit de bevindingen bij de door ons beschre-
ven patiënten (A t/ m D en P t/ m T) blijkt
dat het toepassen van de \'roll-and-suture\'
methode niet zonder risico\'s is. Bij geen
enkel dier was de lebmaag op de beoogde
wijze gefixeerd, dat wil zeggen perforerend
door het Corpus van de lebmaag ter hoogte
van de Curvatura major.
Bij drie dieren (B. Q en S) was de Pars
pylorica of het aanhechtende Omentum
minus aan de ventrale buikwand gefixeerd,
hetgeen moet worden toegeschreven aan
een onvolledige repositie van de lebmaag.
Bij drie dieren (C, D en P) was het Omen-
tum minus van het lebmaagcorpus mede
in de fixatie betrokken. Dit is te verklaren
uit het feit dat de naar links gedislokeerde
lebmaag het Omentum minus langs de
rechter buikwand mee naar ventraal heeft
getrokken. Wanneer bij de koe in ruglig-
ging de lebmaag weer tegen de ventrale
buikwand is komen te liggen, zal in veel ge-
vallen een deel van het Omentum minus
nog tegen de dextroventrale buikwand lig-
gen en kan dit zodoende in de fixatie wor-
den opgenomen.

label I. Frvaringen lijdens en na hel behandelen van vier runderen mei een lebmaagdislokalie iaar links
\\olgens de \'roll-and-sulure\' melhode en de bevindingen bij poslmorlaal onder/oek.

Groep A

Ervaringen tijdens en het loepassen van de
\'roll-and-siructuie\' melhode.

Bevindingen bij poMmoraal onder.oek.

Koe A

\'1 ijdens het toepassen van de ingreep brak de
hechlnaald af. Een gedeelle \\an de heehlnaald
bleef achter in de buik.

Dc eersle dagen p.o. trage \\oederopname cn
verhoogde lichaamstemperatuur. Behande-
ling met antibiotica gedurende 8 dagen.

2\', maand p.o. traumatische reticuloperilo-
nitis t.g.\\. perforatie netmaag door afgebro-
ken gedeelte hechlnaald. Behandeling met
kooimagneel. waarna spoedig herstel.

Zie folo 1.

I.okale vergroeiing tussen \\entrale fcnszak en
buikbodem. In slijm\\ lies van de pens een per-
foratieliilcken. Niel de lebmaag. maar de
ventrale pens/ak was in de fi.\\alie fetrokken.

1 raumatische reliculopcrilonilis. Ciedeellc
\\an de hechlnaald /al in de kooimagneel.

Koe B

Enkele uren p.o. koliekverschijnselen t.g.v.
een torsio caeci el ansae pro.ximalis coli, welke
operalief werd behandeld. Daarna gedurende
5 dagen anlibiolica.

Lokale \\crgroeiingen lussen de Cur\\atura
minor van de Pars pylorica van de lebmaag en
de ventrale buikwand. In de fi.\\alie was een
plooi van hel Omentum minus betrokken. In
het lebmaagslijmvlies een perforalielitleken.

Koe C

.t dagen p.o. een geringe dislokatie \\an de leb-
maag naar links en 6 dagen p.o. een geringe
dislokatie naar rechts /onder ernstige pas-
sagestoornissen. Spontaan herstel.

Lokale vergroeiingen lussen de Curvatura
minor van hel lebmaagcorpus. Omentum
minus en ventrale buikwand. Geen perforatie-
litteken in het lebmaagslijmvlies.

Koe 1)

Geen bijzonderheden. Vlot klinisch herstel.

Zie foto 2.

Lokale \\crgroeiing lussen de Curvatura major
\\an het lebmaagcorpus en dc ventrale buik-
wand. In de/e vergroeiing was ook een plooi
\\an hel Omentum minus betrokken. Geen
perforatlelllteken In hel lebmaagslijmvlies.

Daarnaast werden, zoals uit de tabellen 1
en 2 blijkt, verschillende complicaties
waargenomen. Bij de dieren uit groep A
hebben deze weliswaar geen aanleiding ge-
geven tot een ongunstig verloop, maar dat
is mede te danken aan de succesvolle be-
handeling van de opgetreden reticuloperi-
tonitis (koe A) en de torsio caeci et ansae
proximalis coli (koe B).
In groep B hebben de complicaties vroeger
of later aanleiding gegeven tot zodanige
veranderingen, dat de dieren moesten wor-
den geslacht. Deze veranderingen betrof-
fen merendeels ernstige ontstekingsproces-
sen, al of niet gepaard gaande met een
hernieuwde dislokatie van de lebmaag.
Het grootste bezwaar van de \'roll-and-
suture\' methode is dat men niet weet welke
structuren in de fixatie worden betrokken.

-ocr page 221-

Foto 2. Koe D. Fixatie van een gedeelte van de Curvatura major van het lebmaagcorpu.s samen met een plooi
van het Omentum minus aan dc ventrale buikwand.

-ocr page 222-

Tabel 2. Bevindingen bij klinisch onder/oek, operatic en postmortaal onderzoek bij \\ijl runderen, die eerder waren behandeld voor een lebmaagdislokatie naar links volgens
de \'roll-and-suture" methode.

O
O

Ciroep B

.Anamnese

Bevindingen hij klinisch en klinisch-
chemisch onder/oek.

Bevindingen bij operatie.

Bevindingen bij postmortaal onder-
zoek.

Koe P

Twee weken na behandeling volgens
de \'roll-and-suture\' methode op-
nieuw /iek. Waarschijnlijkheids-
diagnose: lebmaagdislokatie naar
rechts.

Voorste stenosebeeld. Geringe dis-
lokatie \\an de lebmaag naar rechts.
Koe is geslacht i.v.m. een dubieu/e
prognose.

Caudaal van Sternum twee fistel-
openingen. waaruit purulent secre-
tum. Vergroeiing \\entrale buikwand
met de Curvatura major van de leb-
maag en een plooi van het Omentum
minus. Geen perloratielittekens in
lebmaag.

Koe Q

Urie dagen teloren behandeld vol-
gens de \'roll-and-suture\' methode en
onvoldoende hersteld. Verdacht van
ccn recidief van de lebmaagdisloka-
tie naar links.

Achterste stenosebeeld. Wegens
ernstige dehvdratie en alkalose in-
fuus met 27 liter 0.9r; NaCl-oplos-
sing i.\\.. waarna geen verbetering
optrad.

Laparotomie \\ia rechter flank. In
fixatie was gebied van Pylorus
samen met de aanhechtende Omenta
betrokken. Lebmaagwand en
Omenta slerk verdikt en besmeurd
met voedseldelen. Koe is geslacht
i.v.m. slechte prognose.

In Omentum majus naast Pylorus
groot ontstekingsinfiltraat met
voedseldelen. In Omentum minus
tegen Pylorus een ontstekingsproces
met bloedstolsels en necrose. Pylo-
ruslumen vernauwd t.g.v. ontste-
kingsprocessen in Omenta.

Koe R

Frnstig /iek geworden na behande-
ling \\ olgens\'roll-and-suture\' metho-
de. T wee dagen later aangeboden
aan de kliniek.

l itgebreide acute peritonitis. Sterke
hemoconcentratie en hyperleucocy-
tose. Koe is geslacht.

Uitgebreide acute fibrineu/e perito-
nitis uitgaande van de fixatieplaats.
Fixatiedraden alleen door Omen-
tum majus.

Koe S

Vijf maanden tevoren behandeld
volgend de \'roll-and-suture\' metho-
de. waarna voorspoedig herstel.
Sinds twee dagen /iek. Verdacht van
een lebmaagdislokatie naar rechts.

Lebmaagdislokatie naar rechts met
geringe passagestoornissen.

Laparotomic via rechterflank. Leb-
maagdislokatie naar rechts. Curva-
tura minor van de Pars pylorica via
Omentum minus vergroeid met dc
ventrale buikwand.
Koe is geslacht i.v.m. dubicu/e
prognose.

Vergroeiing Omentum minus van de
Pars pylorica met \\cntrale buik-
wand. In Omentum minus grool
abces. Geen perforatielittekens in
lebmaagslijmvlies.

Koe T

Recidief lebmaagdislokatie naar
links na twee weken tevoren behan-
deld te zijn geweest volgens de \'roll-
and-suture\' methode.

Lebmaagdislokatie naar links en
peritonitis. Ter hoogte \\an de fi.xa-
tieplaats een purulente fistel.

Laparotomie via linker flank. Naar
links gcdisl. lebmaag die over een
groot oppervlak met pens. netmaag
en \\cntrale buikwand was vergroeid.
Koe is geslacht wegens ongunstige
prognose.

Niet de lebmaag maar de ventrale
pens/ak aan buikbodem gefixeerd.
Perforatie pensslijmvlies. Perlora-
tic\\e fibrineu/e peritonitis met mul-
tipele abcessen, /ich uitbreidend
over pens. net- en lebmaag.

-ocr page 223-

Om de daaruit voortvloeiende risico\'s te
vermijden hebben Grymeren Sterner(5) de
\'roll-and-suture\' methode gemodificeerd.
Zij brengen de fixatiehechting aan via een
trocar. Op grond van de geur van het ont-
wijkende gas en de zuurgraad van de opge-
zogen \\ loeistof wordt zekerheid verkregen
omtrent het daadwerkelijk fixeren van de
lebmaag. Met deze techniek verkregen
Grymer en Sterner een herstelpercentage
van 81.5%.

Met de in Nederland toegepaste \'Utrechtse
methode\' bereikten Lagerweij en Numans
(8) een herstelpercentage van 93% na eerste
operatie, terwijl Steenhaut e.a. (11) in 86%
van de gevallen herstel kregen. Breukink en
Dijkhuizen (2) stellen dat deze resultaten
bereikt werden in universitaire klinieken en
het lijkt hen niet onwaarschijnlijk dat deze
cijfers onder praktijkomstandigheden
lager zullen liggen. Met behulp \\an een
computermodel hebben zij berekend, dat
bij een slagingskans van 70-80% een opera-
tie per laparotomie pas dan de voorkeur
verdient boven opruimen wanneer het dier
een te verwachten tnelkproduktie heeft, die
duidelijk boven het gemiddelde van de leef-
tijdsgenoten ligt. Breukink en Dijkhuizen
berekenden tevens, dat het verschil in be-
handelingskosten tussen de \'Utrechtse me-
thode\' en de \'roll-and-suture\' tnethode be-
tekent, dat bij een slagingskans van 80%
ook bij dieren met een gemiddeld of iets
lager dan gemiddeld produktieniveau de
\'roll-and-suture\' methode de voorkeur
verdient boven opruimen. Zij gaan er hier-
bij echter vanuit, dat het melkproduktie-
verlies na het toepassen van deze methode
niet lager zal zijn dan na een behandeling
via een laparotomie. Dc vraag is of dit
uitgangspunt juist is. Exacte cijfers aan-
gaande het melkproduktieverlies na de
\'roll-and-suture\' methode zijn nog niet be-
kend, Blijkens enkele buitenlandse publi-
katies (9, 13) moet na een behandeling via
een laparotomie gerekend worden op een
produktieverlies van 450-750 kg melk. De
mogelijkheid bestaat, dat het melkproduk-
tieverlies na de \'roll-and-suture\' methode
groter is dan na behandeling via een lapa-
rotomie. Omdat bij de \'roll-and-suture\'
methode de fixatiedraden in principe door
het lebmaaglumen lopen, is het denkbaar
dat de daardoor veroorzaakte peritonitis
ernstiger en uitgebreider zal zijn dan die
welke ontstaat na één der fixatiemethoden
per laparotomie, omdat daarbij de fixatie-
draden of door het Omentum of niet-
perforerend door de lebmaagwand lopen.

In de literatuur wordt aangegeven dat de
genezingspercentages na de \'roll-and-
suture\' methode even goed zijn als na lapa-
rotomie (3, 4, 7). Er lijkt echter wel verschil
te bestaan in de aard en de ernst van de
complicaties. De complicaties na een lapa-
rotomie zijn vooral een recidief van de leb-
maagdislokatie en een chronisch verlo-
pende peritonitis. In het algemeen zullen
dieren, waarbij deze complicaties zich
voordoen, nog een redelijke slachtwaarde
hebben wanneer tot opruimen wordt beslo-
ten. De complicaties na de \'roll-and-suture\'
methode kunnen echter acuut en ernstig
zijn, zoals het uitscheuren van de fixatie-
hechtingen en dus een uitgebreide perfora-
tieve peritonitis, en ernstige passagestoor-
nissen ten gevolge van een foutieve fixatie,
waardoor de dieren ernstig ziek worden
(alkalose, shock). De slachtopbrengst van
dergelijke dieren zal aanzienlijk minder
zijn.

Het zal duidelijk zijn dat men de economi-
sche aspecten van de \'roll-and-suture\' me-
thode niet dient te beperken tot de opera-
tiekosten, Ook de kans op complicaties en
het eventuele melkproduktieverlies moeten
in de beschouwing worden betrokken. Bo-
vendien kan de (fok)waarde van de koe een
rol spelen bij het nemen van de beslissing of
de koe volgens de \'roll-and-suture\' me-
thode dan wel per laparotomie behandeld
zal worden. Het risico dat de eigenaar zal
willen nemen hangt immers nauw samen
met de waarde van de koe.

CONCl,USIl-S

Op grond van literatuurgegevens en eigen
ervaringen menen we te mogen stellen dat
de \'roll-and-suture\' methode uit chirur-
gisch oogpunt geen aanvaardbaar alterna-
tief is voor een behandeling per laparo-
tomie, omdat men niet weet welke
structuren in de fixatie betrokken worden.
Daartnee zijn ook ernstige ethische beden-
kingen tegen de ingreep aan te voeren.
Daarentegen zou de methode om econo-
mische redenen aantrekkelijk kunnen zijn.

-ocr page 224-

Aan het al of niet toepassen van de \'roll-
and-suture\' methode zal een afwegingspro-
ces vooraf moeten gaan, waarin de chirur-
gische, ethische en economische aspecten
betrokken dienen te worden. Wanneer aan
de economische aspecten de hoogste pri-
oriteit gesteld wordt en men aldus besluit
de \'roll-and-suture\' methode toe te passen,
dient de eigenaar op de daaraan verbonden
risico\'s gewezen te worden. Teneinde de
risico\'s te vermijden lijkt de modificatie
volgens Grymer en Sterner (5) voordelen te
bieden.

l.irERATUUR

1. De Boer. G.. in \'t Hout. F.. Niehof. J. en Broers-
ma. K. S.: Een eenvoudige behandelingsmethode
van de lebmaagdislokatie naar links bij het rund.
Tiidschr. Diergenee.st;.. 105, 912. (1980).

2. Breukink. H. .1. en Dijkhuizen. A. A.: De leb-
maagdislokatie naar links in economisch per-
spectief.
Tijdschr. Diergenees/<.. \\07.264. (1982).

.3. Connell. .1.: Four methods of surgical correction
of abomasal displacement in the cow.
low aSiuie
University Vet.. \\.21. (1976).

4. Edwards. G. B.: A review ofthe surgical treat-
ment of left displacement of the abotnasum.
Vet.
.4nn..
68. 61. (1979).

5. (jrymer. .1. and Sterner. K. E.: Percutaneous
fixation of left displaced abomasum using a bar
suture. ./.
Atn. Vet. .Med. A.ss.. 180. /45Ä. (1982).

6. Hull, B. I..: Closed-suturing technique for cor-
rection of left abomasal displacement,
Iowa
State University Vet.. .I. 142. (1972).

7, Hull, B, 1,,: Surgical procedures for correction of
aboinasal displacement,
I\'roc. 9e Cottgr. Intern,
sur les maladies du hetail.
1. 47. Paris. (1976).

8, Eagerweij. E, en Numans, S, R,: De operatieve
behandeling van de Icbmaagdislokatie bij het
rund volgens de \'Utrechtse inethode\',
Tijdschr.
Diergeneesls..
93. S66. (1968).

9, Martin. S, W., Kirhy, K, 1,,, and Curtis, R, A,:
Left abomasal displacement in dairy cows: its
relationship to production.
Can. Vet..I.. 19.2.50.
(1978).

10. Rutgers. L. .1. E. cn Van der Velden, M. A.:
Enquête betreffendede\'roll-and-suture\' techniek
als behandelingsmethode van de Icbmaagdislo-
katie naar links bij hct rund.
Tiidschr. Dierge-
neesk..
107. 914. (1982).

11. Steenhaut. M., De Moor. .A., Verschootcn. F..
Desmet. P, cn De Ley. G,: Surgical treatment of
left abomasal displacement.
Vet. Med. Sntall.
Anim. Clin..
69. 161. (1974).

12, Walton, ,L E„ Muir, R, M„ lurbok, ,1, 1„,
Schroeder, D, L,, Sears. P, M,.and Williamson.
E,
tf,: Roll-and-suture technique for displaced
abomasum,
.Med. Vet. Pract.. 54, Jl. (1973).

13, Wülfers. H,: Untersuchungen über späteren
Verbleib. Milchleistung und Fruchtbarkeit von
Kühen mit operativ behandelter linksseitiger
Labmagcnverlagerung, Diss, Hannover, 1979,

CONGRESSEN

Voorjaarssymposium Ned. Ver. voor
Proefdierkunde

Leiden, 18 maart 1983

Programma voorjaarssymposium \' E.xperinieiitele
Chirurgie\'van
de Nederlandse Vereniging voor Proef-
dierkunde. georganiseerd mede in verband met het
afscheid van drs, H, J, Stol. op 18 maart 1983 te
Leiden,

Het symposium zal worden gehouden in de college-
zaal van Algemene Heelkunde van de Medische Ea-
culteit van de Rijks Universiteit van Leiden,
De inschrijving voor het symposium en de lunch dient
plaats te vinden door overschrijving van ƒ 15, op
girorekening no, 290,6357 ten name van Penn, NVP,
Utrecht,
Programma

9,30 Ontvangst en koffie
10,00 Inleiding voorzitter N,V,P,
10,10 Inleiding en welkom: prof, dr, M, A, Zwave-
ling

10,20 Pancreastransplantatie-onderzoek: dr. R. van
Schilfgaarde

10.35 Cardiochirurgisch onderzoek: prof. dr. H. A.
Huysmans

10.50 Oncologisch onderzoek: dr. C. .1. H. van de
Velde

11.20 Anesthesieproblemen bij de experimentele chi-
rurgie: dr. N. de Bruijn
11.50 Vergadering N.V.P.
12.45 Lunch

14.00 Experimentele chirurgie in de geneeskunde:

dr. .1. de Boer
14.30 Management ten behoeve van Laboratorium

voor Chirurgie: drs. H. .1. Stol
15.00 \'I he role of veterinary mcdicine in teaching
experimental surgery in the health sciences:
prof. M. Lang (V S.")
15.45 Discussie

Daarna thee
16.30 Receptie afscheid drs. 11. .E Stol.

15th Congress German Veterinary
Medical Society - DVG
Bad Nauheim, 12-16 April 1983

The 15th Congrress is held from 14th-16th April 1983
in Bad Nauheim (Federal Republic of (iermany).
I he leading theme with 10 papers is\'l.ocal Immuni-
zation\', which will bc opened by a paper of Prof,
Dr, Raettig (Berlin) on \'The Evolution of Infection
Defence", fo the second part 36 papers on \'New
Topics of Veterinary Medical Research" will be
presented.

Further informations may bc obtained by: Prof. Dr.
H. Geissler, DVG, Frankfurter Straße 87, D-6300
Giessen FRG,

(ledctaillerd programma ligt op het redaktiesecreta-
riaat ter in/age.

-ocr page 225-

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Strooisel - Aspergillus - Mastitis

Li Her - Aspergillus - Mastitis

G. H. A. Overgoor\', A. J. Vos^

SAMENVATTING Enkele geval/en van mastitis bij het rund veroorzaakt door Aspergillus fumiga-
tus
worden beschreven. De dieren vertoonden sterk gezwollen harde kwartieren mei produktie van
veel waterig secretum en algetnene ziekteverschijnselen. Een behandeling mei meerdere antibacte-
riële middelen zowel intramamtnair als systemisch gaf geen verbetering, evenals een intramammair
toegediend antimycoticum. Bij slachting werd een heftige mastitis mei mycotische haarden vastge-
steld waarbij het agens weer werd aangetoond.

De besmetting leek van het strooisel (zaagsel) uitgegaan te zijn. waarbij een injectie via een
intramammaire behandeling niet uit te sluiten was.

Gewezen wordt op het belang van predisponerende factoren en het veelvuldig voorkomen van
Aspergillus in diverse soorten strooisel.

SUMMARY A number os cases of bovine mastitis caused by Aspergillus fumigatus are reported.
The animals showed considerably swollen hard quarters associated with the production of large
quantities of watery secretion and symptoms of systemic di.sea.se. Both intramammary and .systemic
treatment wilh several antibacterial agents failed to produce any improvement, nordidanantimyco-
tic administered hy intramammary route result in improvement. Severe mastitis marked by mycotic
lesions was observed on slaughter, and the causative agent wasfound to be present again. Contamina-
tion had apfmrendy originated from the litter (.sawdust), and infection resulting from intramammary
treatment could not be ruled out.

The role i)f predisposing factors and the fact that Aspergillus is common fungus in various types of
litter are stressed.

In Nieuw Zeeland (8) wordt een geval
Dat naast diverse soorten bacteriën ook beschreven waarbij enkele dagen na het
andere micro-organismen bij het optreden kalven mastitis optrad bij een koe die bij
van mastitiden een rol kunnen spelen is het droogzetten prophylactisch was behan-
genoegzaam bekend. Naast aandoeningen deld.
Aspergillus fumigatus werd aange-
veroorzaakt door mycoplasmata wordt toond in de melk en, na sectie, in granu-
min of meer regelmatig melding gemaakt lomateuze noduli in het uierweefsel,
van het voorkomen van mycotische masti- Besmetting met het inbrengen van de injec-
tiden, dat wil zeggen ontstekingen veroor- tor wordt verondersteld. Een vergelijkbaar
zaakt door gisten of schimmels. Vooral geval wordt ook uit Japan (6) gemeld. Het
verschillende soorten gisten (o.a. Cr/nJ/V/a- dier was niet voor het kalven behandeld,
species) worden nogal eens als verwekker wel echter voor de monstername. Ook hier
beschreven. Over het optreden van schim- moest het dier worden afgevoerd,
mels in engere zin als mastitis-agens wordt In Zwitserland (7) worden 4 gevallen ge-
in de literatuur slechts weinig melding ge- meld ook allen met een negatief verloop,
maakt. Heidrich en Renk (5) vermelden tot Ook in Duitsland (BRD) waar 6 gevallen
1953 slechts 1 geval in de wereldliteratuur. door Walser c.s. (9) beschreven worden

\' Drs. C;. H. .A. Overgoor. l aboratorium-dierenarts Gezondheidsdienst voor Dieren in (ielderland. Postbus

10. 6880 BD Velp.
- Drs. A. .1. Vos. praktizerend dierenarts le l.iehtenvoorde.

-ocr page 226-

wordt gesteld dat het een slechts zelden
voorkomende vorm van mastitis betreft.
1 weemaal ging het om een ernstige mastitis
waarbij de dieren ondanks antimycotica
afgevoerd moesten worden; bij een der pa-
tiënten werd tevens een mycotische pneu-
monie vastgesteld. De overige 4 gevallen
verliepen subklinisch en herstelden, o.a. na
toediening van een antimycoticum. Asper-
gillus werd tevens uit monsters van de stal-
vloer gekweekt. Engebretsen c.s. (3) ver-
melden een vrij mild verlopend geval in
Noorwegen optredend in het kader van
acetonaemie. Fenizia e.a. (4) geven aan dat
Aspergillus ook aangetoond kan worden in
kwartieren zonder verhoogd celgetal en als
wegbereider voor strepto- en stafylococ-
cen zou kunnen fungeren.
Aspergillus Jumigatus is bekend als ver-
wekker van luchtweginfecties bij meerdere
diersoorten inclusief de mens. De aandoe-
ning bij kuikens is het meest bekend. Bij het
rund worden pneumonieën en abortus (1,
2) beschreven als door deze schimmel te
kunnen worden veroorzaakt.

Kl.lN\'ISCHE (}FGrVF.NS

Op een melkveebedrijf met 90 lacterende
runderen, gehuisvest in een ligboxenstal
deden zich eind mei begin Juni 1981 enige
gevallen van mastitis voor kort na elkaar.
Bij 2 dieren met mastitis was het resultaat
van de behandelingen nihil. Het betrof één
dier (Gonda 6) welke mastitis kreeg aan 2
kwartieren, RV en RA, direct na het afkal-
ven en één dier (Tineke) welke mastitis
kreeg aan 1 kwartier, RV, terwijl het dier 7
maanden drachtig was en nog in lactatie.
Het klinische beeld van deze mastitiden
was gelijk; sterk gezwollen kwartieren, die
warm en vooral hard aanvoelden en waar-
uit overvloedig waterig, lichtgeel gekleurd
secretum kwam, met daarin kleine witte
vlokjes. De dieren waren matig ziek en
hadden een lichaamstemperatuur van 39,2
en 40,4° C. Beide dieren waren reeds door
de eigenaar intramammair behandeld met
injectoren, welke colistine, spiramycine en
hydrocortison bevatten.
Er werd gedacht aan een coli-mastitis. De
behandeling werd voortgezet met trime-
thoprim sulfadoxine i.v. 2
X daags gedu-
rende 2 dagen, hetgeen ~ voor zover kli-
nisch zichtbaar geen enkel effect had.

Ook een behandeling met chlooramfenicol
i.m. gedurende 2 dagen en met amoxycilli-
netrihydraat i.m. gedurende 2 dagen gaf
geen verbetering. Tijdens deze behandelin-
gen verwierp Tineke het kalf, 7 maanden
drachtig.

Bij onderzoek van het secretum op de Ge-
zondheidsdienst voor Dieren in Gelder-
land, bleek daarin Aspergillus aanwezig te
zijn. Dit organisme kon ook worden aan-
getoond in het strooisel uit de ligboxen
(houtzaagsel) en tevens in de lochien uit de
uteri van beide koeien.
Door Gist-Brocades N.V. (collega E. P.
Oldenkamp) werd ons een 2,5%
natamycine-suspensie ter beschikking ge-
steld (Delvocid-S), waarvan 20 cc per
kwartier intramammair werd aangebracht,
3 dagen achter elkaar. Op 19 Juni werd de
eerste behandeling ingesteld, derhalve 20
dagen na het begin van de mastitiden.
Monsters van de 3 kwartieren genomen
vóór het aanbrengen van de natamycine-
suspensie bleken positief op Aspergillus te
zijn. Eén dag later, vóór de tweede behan-
deling, waren alle 3 kwartieren negatief op
deze schimmel. Weer één dag later, vóórde
derde behandeling, bleken de 2 kwartieren
van Gonda 6 negatief en het kwartier-
melkmonster van Tineke weer positief op
Aspergillus te zijn. Omdat klinisch herstel
uitbleef en de dieren sterk vermagerden
werd besloten de dieren af te voeren.
Bloedonderzoek vlak daarvoor leverde dit
op; T.E. 8.8 g 100 ml, albumine 31%, a-
globuline 11%, /3-globuline 11%,
y-
globuline 47%.

B.AC I FRIOl tXilF

Het secretum van Gonda 6 werd direct, dus
zonder centrifugeren, geënt op de bij masti-
tis gebruikelijke voedingsbodems en wel
het TK\'T medium en de schapcnbloedagar-
plaat. Na 2 nachten bebroeden bij 37° C
werden op de bloedplaat blauw-groene
.schimmelkolonies verkregen welke micro-
scopisch het beeld van een Aspergillus ver-
toonden. Op grond van deze gegevens werd
de kiem getypeerd als
Aspergillus jumiga-
tus
(A.f.). Bij het vervolg-onderzoek en
ook bij de kweek uit strooisel-monsters
werden Sabouraud-agar platen ingescha-
keld waarbij de kolonies zich sneller ont-
wikkelden en vaak ook al na een nacht bij
37° C te zien waren.

-ocr page 227-

In de direct van het secretum gemaakte
Grampreparaten werden geen micro-
organismen gezien.

I\'A I HOLOCilE

De runderen Gonda en Tineke werden we-
gens de slechte reactie op therapeutica ge-
slacht waarbij het volgende werd waarge-
nomen: Gonda RV: zeer uitgebreide en
heftige ontstekingsverschijnselen met sero-
purulent exsudaat en prominerende haar-
den (zie afbeelding 1); RA als RV, echter
locaal tevens zuiver purulent exsudaat (als
bij een C. /;ro,i,\'É\'//e.v-infectie).
lineke RV: als Gonda RV.
In beide gevallen waren de Inn. mamm.
sterk oedemateus gezwollen. De overige
kwartieren vertoonden evenals de inwen-
dige organen geen afwijkingen.
Bij histologisch onderzoek van de 3 aange-
taste kwartieren vonden we uitgebreide
ontstekingsprocessen met haarden waarin
schimmeldraden. Vooral bij Tineke was dit
beeld uitgesproken aanwezig, terwijl bij
Gonda tevens een uitgebreide interstitiële
ontsteking werd gezien.
Soortgelijke processen worden ook door
anderen (6. 7. 8, 9) beschreven waarbij
deels necrotiserende, deels meer purulente
beelden werden gevonden, steeds met cen-
traal hyphen.

Hoewel de secreta van Gonda RV en RA
genomen de dag voor het slachten negatief
waren op Aspergillus, werd uit het uier-
weefsel van deze beide kwartieren toch nog
spaarzaam deze schimmel gekweekt. Ti-
neke RV was voor en na de dood sterk
positief.

DISCUSSIE

Aspergillus wordt beschouwd als een ubi-
quitair voorkomende kiem. Als voornaam-
ste bron geven Ainsworth en Austwick (1)
op: rottend plantaardig en dierlijk materi-
aal, vooral vochtig stro en hooi.
Hel aanslaan van een infectie zou mede
afhankelijk zijn van de concentratie van
sporen in het milieu. Daarnaast geven
meerdere auteurs aan dat een vooraf-
gaande antibiotische behandeling het ont-
staan van mycotische mastitis zou bevor-
deren.

Wat betreft het vóórkomen in het milieu
werd in ons geval een massale infectie van
het in de ligboxen gebruikte zaagsel vastge-
steld. Ook de nog niet gebruikte voorraad
welke buiten onafgedekt op het erf lag
bleek besmet te zijn. Het materiaal lag

-ocr page 228-

tegen een aantal oude balen stro welke
sterke rottingsverschijnselen vertoonden
en waarin veel A.f. werd aangetoond. Mo-
gelijk was dit de primaire bron. Overigens
is een infectie via het inbrengen van een
injector niet uit te sluiten, daar pas na een
eerste behandeling monsters voor onder-
zoek genomen werden.
Bij een na deze bevinding ingesteld onder-
zoek van strooisel op 8 bedrijven met
mastitis-klachten anders dan door A.f.,
werd uit enkele tientallen monsters ge-
bruikt en ongebruikt strooisel op
Sabouraud-agar gekweekt waarbij bleek
dat het overgrote deel positief was. Vooral
papierpulp en in iets mindere mate zaagsel
bleken besmet; 7 monsters gebruikte kui-
kenmest bleken negatief te zijn.
Het besproeien met een 3 procentige
formaline-oplossing van het strooisel in de
boxen zowel vóór als na het aanbrengen
van een nieuwe laag bleek geen afdoend
effect te hebben; ook een laboratorium-
proef met besmet strooisel, gaf slechts een
gedeeltelijke reductie van A.f. te zien.
We moeten er dus vanuit gaan dat met
name in een gestrooide ligboxenstal er con-
stant A.f. aanwezig kan zijn en dit orga-
nisme alleen kan aanslaan indien de voor-
waarden daarvoor gunstig zijn, zoals een
elimineren in het uier van bacteriële ver-
wekkers of een verminderde weerstand van
het rund naast een zeer hoog aanbod van
de A.f. Preventief kunnen weinig specifieke
maatregelen genomen worden. Het lege
artis inbrengen van injectoren blijft een be-
langrijke zaak naast het droog en luchtig
bewaren van strooisel, bijv. onder een
afdak (papierpulp afgedekt met plastic gaf
in één geval praktisch een reincultuur van
A.f.).

Twee dieren waren voor het vaststellen van
de A.f. met antibiotica behandeld, het
derde dier niet.

Op al deze bedrijven werd papierpulp ge-
bruikt, in twee gevallen gemengd met zaag-
sel. respectievelijk stro.
(Met dank aan de collegae uit de Praktij-
ken te Doesburg-Keppel en Beltrum.)

LITERATUUR

L Ainsworth. G. C. and Austwick. P. K. C.: Fungal
diseases of animals 2 Ed. Review Series No. 6 of
the Commonwealth Bureau of Animal Health,
197-T

2, Dijkstra, R, G,: Het aborteren tengevolge van
Aspergillus fumigatus bij runderen, Tijdschr.
Diergetteesk..
88. (1963).
.V Engebret,sen. P,. Kroevel, A,. Korpinen, E, 1,,;
Mykotisk mastitis bos ku,
Nord. Vet. Med.. 24.
56. (1972).

4, Fenezia, D,, Anseris. P, de, Cicali, G,: Subclinical
bovine mastitis due to
Aspergillusfutttigatus. Atti
della Societa Italiana delle Scieiize Veterittairie.
29. 664. (1975).

5. Heidrich. H. .1. und Renk. W.; Krankheiten der
Milchdrüse bei Haustieren. Paul Parey. Berlin -
Hamburg, 1963.

6. Inouc. M.. Yamada, \'1,, Kanedo, S,, Kosaki, \'1,,
Kume, T ,: A case report on bovine mastitis caused
by
.Aspergillus futnigatus. Jourtt. Jap. Vet. Med.
/(,ï,v,, 32, 626. (1979).

7, Schallibaum. M,. Nicolct. J,, König, H.: A.spergil-
lus tiidulatts
and Aspergillus futttigatus as causal
agents of bovine mastitis,
Sabouraudia. 8, 33.
(1980).

8, Thompson, K, G,, Menna, M, E,. Carter, M, E.,
Carman, M, G,: Mycotic mastitis in two cows.
New Zealand Vet. Jourtt.. 26, 176. (1978).

9. Walser, K,, Kleinschroth, E,: Uber einige Fälle
von Aspergillus-mastitiden beim Rind,
Herl. u.
Münch. Tierärzti H\'.s, hr..
92. 129. (1979).

NASCHR1F 1

In het jaar na het vaststellen van de be-
schreven gevallen werden in Gelderland
nog op 3 bedrijven infecties met genoemd
organisme vastgesteld, ln alle gevallen be-
trof het een dier met mastitis aan één kwar-
tier, Alle dieren moesten na kortere of
langere tijd afgevoerd worden.
Op één dier kon sectie worden verricht
waarbij naast een heftige mycotische mas-
titis met necrose en isolatie van A,f, een
sterke leverdegeneratie werd vastgesteld.

-ocr page 229-

Operatieve behandeling van een caecum
abces bij een W.P.N. merrie

Surgical Treatment of a Caecal Abscess in a Thoroughbred Mare in the
Netherlands

P. den Hartog\', L. F. van de Velde\'

SAMENVATTING Beschreven wordt een proeflaparotomie bijeen merrie met koliek. De oorzaak
van de koliek bleek een abces in de caecum wand van het corpus caeci. welke door ons gedraineerd
werd in het caecum lumen. De merrie is volledig hersteld.

SUMMARY E.xpioratory laparotomy was performed in a mare affected with colic. The colic was
found to he due to an abscess in the caecal wall ofthe body ofthe caecum, which was drained into
the caecal lumen by the present authors. The mare made a complete recovery.

ANAMNESE EN KLINISCH ONDERZOEK

In mei 1981 werd een van ons op een dek-
station in consult geroepen bij een zevenja-
rige W.P.N. merrie met een 10 dagen oud
veulen.

De merrie vertoonde verschijnselen van
koliek. Uit de anamnese bleek dat de par-
tus zwaar verlopen was. Sindsdien lag de
merrie veel en at weinig. Uit het algemeen
onderzoek bleek dat alleen de temperatuur
wat verhoogd was (38.7°C). Rectaal werd
ter hoogte van het corpus caeci, rechts, een
pijnlijke, harde zwelling gevoeld, ter groot-
te van een voetbal.

De voorlopige therapie was 10 ml Fina-
dyne- i.m.

De volgende dag was de klinische toestand
van de merrie in zoverre verslechterd, dat
zij niets meer at, veel lag en regelmatig naar
haar buik keek. De temperatuur bedroeg
39.0° C en er was een pols van 60. Er kwam
geen mest af.

Met toestemming van de eigenaar werd de
daarop volgende dag een proeflaparotomie
gedaan in onze kliniek.

NARCOSE

Praemedicatie: 10 ml Stehnarcose^.
Inductie: 500 ml Guiatal", met daarin opge-
lost 2,5 g pentothal.

Inhalatie anaesthesie: half gesloten me-
thode met zuurstof, lachgas en halothane.

OPERA I IE TECHNIEK

In de linker zijligging werd hoog in de rech-
ter flank een halve wisselsnede toegepast,
van ongeveer 30 cm lengte.
Bij exploratie van het abdomen bleek de
zwelling in de laterale wand van het corpus
caeci te zitten en had een diameter van
ongeveer 35 cm. Tevens bleek ergeen darm-
inhoud te zijn. De operatiewond werd
vergroot tot zo\'n 50 cm. Aangezien de
massa nu nog niet buiten de wond te krij-
gen was werd een punctie gedaan. Dit met
de bedoeling de inhoud te kunnen beoorde-
len en te proberen, na lediging ervan, meer
overzicht te krijgen.

Gepuncteerd werd er met een canule, door-
snede 2,5 mm, voorzien van een slang. Het
was slechts mogelijk ongeveer 30 ml troe-

Drs. F. den Hartog, praktizerend dierenarts te Boreulo, drs. L. F. van de Velde, praktizerend dierenarts le

Barehem, beiden leden van de groepspraktijk le Boreulo-Neede.

Finadyne: Mycofarm.

Stehnarco.se: A.U.V. vetranquil-symoron.

Guiatal: Aesculaap.

-ocr page 230-

bel geel, stinkend, sereus exsudaat at te
tappen. Niet meer, omdat de canule ver-
stopt raakte door fibrinevlokken. Op de
punctieplaats werd een tabakszak hechting
gezet.

Besloten werd om het abces via het caecum
lumen te draineren. Ongeveer 10 cm naast
de overgang van het abces in het caecum
werd een incisie gemaakt van 10 cm in de
caecum wand.

Manueel werd nu een dunne, fluctuerende
plaats in het abces opgezocht. Er werd ge-
puncteerd met een canule van 6,0 mm
doorsnede. De inhoud bleek helder sereus
exsudaat te zijn. Volgens ons was dit een
tussen het abces en het caecum lumen gele-
gen seroom.

Het seroom werd ruim geopend, waarna
deze procedure herhaald werd bij het
erachter gelegen abces.
Het abces stond dus nu via het seroom met
het caecum lumen in open verbinding. Dit
met de bedoeling dat het abces zichzelf zou
draineren in het caecum lumen. Het abces
werd met 100 ml depomycine gespoeld.
Alleen de initiële caecum incisie werd ge-
hecht door middel van een hechting vol-
gens Schmieden, met daarover een hech-
ting volgens Lembert, met vicryl 2. Het
peritoneum werd doorlopend gehecht met
vicryl 2. De Musc. transversus abd. en de
Musc. abd. int., die in het vezelverloop
gekliefd waren, werden gehecht met een
paar enkelvoudige knoophechtingcn, vi-
cryl 2. De Musc. abd. ext., die dwars ge-
kliefd was, werd doorlopend gehecht, vi-
cryl 2, evenals de subcutis. De huid werd
gesloten met enkelvoudige knoophechtin-
gcn.

l\'ÜST OPER.M H£VF. BEU.ANDI I.INC.
EN VERl.OOI\'

De recovery was probleemloos. De merrie
stond na 15 minuten.
Gedurende 14 dagen werd dagelijks 20 ml
depomycine i.m. ingespoten. De eerste dag
post operationem (p.o.) bleef de merrie
vasten en kreeg water
ad lih.
De tweede dag bij exploratie nog geen fae-
ces in het rectum, waarop 3 1. paraffine met
behulp van een neussonde werd gegeven.
Tevens werd de merrie de eerste twee dagen
afgestapt, waarna gedoseerde weidegang
volgde.

De derde dag p.o. defaceerde de merrie
% oor het eerst spontaan.
De vierde dag p.o. was de onderste wond-
hoek gezwollen.

De achtste dag p.o. werden uit deze onder-
ste wondhoek enkele huidhechtingen ver-
wijderd in verband met het opgehoopte
exsudaat. De wond werd dagelijks met
koud water afgespoten.
De 22e dag p.o. is de onderste wondhoek
per secundam gesloten. Het overige deel
was reeds per primam genezen. De merrie
is hierna teruggegaan naar het dekstation.
Begin augustus 1981 was er bij exploratie
geen verkleving te voelen. De merrie was 4
weken dragend.

B.ACTERIOI.OGISCH ONDERZOEK
Uit het exsudaat van het abces werd een
Streptococcus equi en een Klebsiella spe-
ciës gekweekt. De gevoeligheidsbepaling
wees uit dat de
Streptococcus equi o.a.
gevoelig was voor penicilline en de
Kleb-
siella
o.a. voor streptomycine, zodat de na-
behandeling met depomycine gerechtvaar-
digd bleek.

DISCUSSIE

De oorzaak van het ontstaan van het abces,
respectievelijk het seroom, moet onzes in-
ziens gezocht worden in een contusie van
het caecum tijdens de partus. Het als ge-
volg van de contusie ontstane transsudaat
c.q. haematoom is mogelijk secundair hae-
matoom geïnfecteerd, waardoor een
abces kon ontstaan, dat verantwoorde-
lijk was voor de te hoge temperatuur.
De door het abces uitgeoefende tractie c.q.
veroorzaakte functiestoornis was de oor-
zaak van de koliekverschijnselen.

N.B.: De merrie heeft in juli 1982 weereen
levend veulen geworpen.

-ocr page 231-

PRID

voor behandeling van
suboestrus- anoestrus
en cysteuze koeien.

sonofi

santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

-ocr page 232-

ADRENOXYL

Haemostaticum. toepasbaar bii diffuse
bloedingen en st^ock. Flacon ä 20 ml
inspuitbare oplossing.

CEVAMYCINE

Antibioticumcombinatie van erythromycine
\' AbbottI en Colistine, speciaal aanbevolen
bil menginfecties op bedrijven met resis-
tentie problemen. Flacons a 50 en WO ml
inspuitbare oplossing.

CHLORAM-F-ALGIN

Antibioticumcombinatie van chloor-
amfenicol en tetracycline, met Prednisolon
en vitamine B12. Flacon a 100 ml inspuit-
bare suspensie.

COLIPIG A-B

Polyvalent vaccin met o.a. K88 en
LT-toxoid. De gecombineerde enling
I intramammair intramusculain van d,
tige zeugen, geeft gedurende 3 weke
maximum aan afweerstoffen in biest
melk. ter bescherming van biggen te
coli-enlerotoxicose. Doos mei flacon
40 ml i20 doses I vaccin A en flacon
100 ml i20 doses I vaccin B.

COLIPIG A

Polyvalent vaccin met o.a. Kd8 en
LT-toxoid. voor intramusculaire toed
1 boostervaccinatie 1. Flacon à 40 ml

GOLDEN MALRIN

Vliegendoder met unieke sexuele lok
Blikken à 400 pram en 2 kiloaram

COLIMMUN

Polyvalent vaccin met o.a. K99. Bescher-
ming van kalveren en lammeren, tn de
meest kritische periode, tegen coli-entero-
toxicose door vaccinatie van drachtige

■11

koeien en ooien. Flacon à 100 ml.

-ocr page 233-

\'NTEROBUC

iuspensie van nitrolurantoine en Colistine
net vitamine A. tegen infectieuze diarree
)// biggen en kalveren. Flacons ä 250 en

000 ml orale suspensie.

RYKANA

\\ntibioticumcombinatie van erythromycine
v7 kanamycine. met Prednisolon, tegen
nastitis bij koeien. Verpakking ä

1 iniectoren.

RYTHROCINE 200

^evat erythromycine i Abbott). Aanbevolen
>// luchtwegaandoeningen en als onder-
teunende parenterale behandeling van
nastitis. veroorzaakt door penicilline-
esistente Gram-positieve kiemen. Flacon ä
\'O ml inspuitbare oplossing.

\'mtibioticumcombinatie van kanamycine.
\'Olistine en neomycine.
Flacons a 50 en
\'00 ml inspuitbare oplossing.

^IPOLIXINE

\'ombinatie van nitrolurantoine en colistine.
egen menginfecties bij kalveren en biggen,
lacon a 100 ml inspuitbare suspensie.

SPECTAM

Spectinomycine (Abbott), tegen infecties
veroorzaakt door Mycoplasma, al of niet
geassocieerd met E.coli-infecties. Flacons a
100 ml inspuitbare oplossing en 200 gram
oraal poeder

PENALGIN

Antibioticumcombmatle van procaine-
penicilllne-G en dihydrostreptomycine.
Flacon a 100 ml inspuitbare suspensie.

U.S.P. POUDRE

Gemicroniseerde wondspray. wateraf-
stotend. Spraybus a 310 ml.

S.R.R. REP AS

Oraal electrolytenpoeder. Doos a 50 zakjes
a 100 gram.

VETALGINE GA

Inspuitbare aspirine. Flacon a 10 gram met
solvens.

VETRANQUIL

Neurolepticum lacepromazlne). voor
toepassing bij alle diersoorten. Flacons a
50 ml inspuitbare oplossing en 150 gram
oraal granulaat. -

f^J/^LG^-behoort tot de groep #0 santé animale

-ocr page 234-

MASTEET P

als andere produkten het laten afweten.

intramammaire infusie

bij acute, chronische en recidiverende mastitis

500 mg
125.000 E.
75 mg
q.s.p. 250 ml

Erythromycine
Polymixine B
Lysozyme

Isotonische zoutoplossing 9 %o

Sanofi

CQ sanw animaie
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

-ocr page 235-

OVERIGE ARTIKELEN

Veterinaire vaccins op basis van recombinant
DNA

Veterinary Vaccines Using Recombinant DNA

P. K. Storm\'

SAMEN VA ITTNG De proiiulslie van vaccins die gezuiverde KHH en K99 antigenen bevatten is
omslachtig en kostbaar. Beschreven wordt hoe doormiddel van recombinant DNA technieken de
hoeveelheid KH8 en/of K99 eiwit per cel aanzienlijk verhoogd kan worden.

SUMMARY The product ion of vaccines containing purified K88 and K99 antigens, is laborious
and e.xpensive. By using recombinant DN.A techniques the atnount of K88 and/or K99 protein per
cell could be considerably increased.

INLEIDING

Naar aanleiding van het door Intervet uit-
gegeven persbericht dat o.a. werd afge-
drukt in het
Tijdschrift voor Diergenees-
kunde.
107, (10), 390. (1982). heeft de
Redaktie mij gevraagd enige achtergrond-
informatie ten behoeve van de Neder-
landse dierenarts te willen geven. Daartoe
is het mijns inziens zinvol om een publika-
tie uit 1978 van dr. P. A. M. Guinee en dr.
.1. van Embden in dit tijdschrift (1) in herin-
nering te roepen. De titel van dit artikel
was: \'Recombinant DNA onderzoek; een
controversieel onderwerp dat (ook dierge-
neeskundige) beloften inhoudt\' en er werd
een voorbeeld in gegeven van mogelijke
toepassingen in de diergeneeskunde.
Welnu het is juist één van de toen ge-
noemde mogelijkheden die nu werkelijk-
heid geworden is nl. het construeren van
plasmiden die in de bacterie grotere hoe-
veelheden viruicntie-factoren doen produ-
ceren dan de natuurlijke plasmiden in
wilde /:.
coli isolaten.

/;\'. coli vaccins

Eén van de virulentie-factoren die een zeer
belangrijke rol spelen bij het optreden \\an
diarrhee en sterfte bij pasgeboren biggen en
kalveren tengevolge van infecties met ente-
rotoxigene
E. coli bacteriën is het adhesie-
vermogen (2).

Ditadhesievermogen berust op het bezit van
adhesiefactoren (2) die bestaan uit draad-
vormige uitsteeksels op de bacteriewand.
die pili of fimbriae genoemd worden, waar-
mee de bacteriën zich vasthechten aan het
epitheel van de dunne darm. Ze worden
dan niet meer met de darminhoud via de
peristaltiek snel uitgescheiden maar kun-
nen zich ter plaatse sterk vermenigvuldi-
gen.

Bij E. coli bacteriën geïsoleerd uit biggen
met diarrhee komt meestal de adhesiefac-
tor K88 voor waarvan drie varianten be-
kend zijn: K88ab, ac en ad, terwijl bij
E.
coli
uit kalveren met diarrhee meestal K99
voorkomt (sporadisch ook bij biggen).
E. coli bacteriën die het vermogen bezitten
om toxinen te produceren zijn door middel
van deze aanhechting vele malen gevaarlij-
ker dan de stammen zonder aanhechtings-
factoren. Ze vermenigvuldigen zich nl. zeer
sterk in de darm en produceren grote hoe-
veelheden toxinen. Deze toxinen beïnvloe-
den de balans die bestaat tussen resorptie
en secretie van water en zouten via het
epitheel van de dunne darm. De even-
wichtstoestand waarbij de resorptie van
water uit de darm plaatsvindt, gaat over in
een toestand waarbij de secretie sterk toe-
neemt, hetgeen leidt tot dehydratie van het
weefsel waaraan biggen en kalveren al snel
sterven.

Wanneer nu de aanhechting van enteroto-
xigene
E. coli bacteriën aan het darmepi-
theel voorkomen kan worden betekent dit
dat ze niet meer in staat zijn de dunne darm

Dr. I\'. K. Storm, hoofd van de Bacteriologische en Biochemische Research van Intervet. Intervet Internati-
onal B
.v.. Postbus .11. 5X.30 AA Bo.xrneer.

-ocr page 236-

te koloniseren en via de peristaltiek snel het
lichaam zullen verlaten.
Aangezien voor het merendeel van de
E.
co//-stammen, die bij neonatale biggen di-
arrhee verwekken K88, en voor de stam-
men die diarrhee bij pasgeboren kalveren
veroorzaken K99 de verantwoordelijke
aanhechtingsfactor is kunnen vaccins ter
bestrijding van deze ziekten relatief een-
voudig van samenstelling zijn. Wanneer
het moederdier ingespoten wordt met een
vaccin dat K88 of K99 pili bevat (respectie-
velijk voor enting van het varken of de koe)
dan worden antilichamen gevormd die via
het colostrum doorgegeven worden aan de
pasgeboren biggen of kalveren. Deze anti-
lichamen neutraliseren het adhesievermo-
gen van de bacteriën aan het darmepitheel
zodat de sterke locale vermenigvuldiging
achterwege blijft. Dit wil echter niet zeggen
dat dus ook de ontwikkeling en produktie
een eenvoudige zaak is.
\'Wilde type\' K88 positieve isolaten kunnen
weliswaar als bron voor de bereiding van
K88 antigeen gebruikt worden maar ze
produceren slechts geringe hoeveelheden
K88 pili terwijl daarnaast vaak nog andere
soorten pili en flagellen op de cel aanwezig
zijn.

Dit betekent, behalve een geringe op-
brengst bovendien nog een arbeids-
intensieve zuiveringsprocedure. De pili
worden nl. in het produktieproces\'mecha-
nisch\' gescheiden van de cellen, hetzij door
verhitting tot 60 ä 65 °C waarbij de pili
loskomen of door het behandelen met een
blender waarbij dc pili min of meer van het
oppervlak afgeslagen worden. Uit dit
mengsel moeten dan via centrifugeren, pre-
cipiteren en wassen de K88 of K99 pili
geïsoleerd worden.

De genetische informatie voor de produk-
tie van de K88 en K99 eiwitten is gelegen op
Plasmiden. Dit zijn ringvormige DNA mo-
leculen die in het algemeen in een frequen-
tie van één kopie per cel voorkomen en
overdraagbaar zijn naar bacteriën die geen
plasmid bevatten.

Naast de genen die voor de produktie van
bijv. K88 coderen kunnen op deze
Plasmi-
den nog verschillende andere genen liggen.
De genetische informatie voor K88 beslaat
minder dan tien procent van het plasmid.

Doordat deze plasmiden overdraagbaar
zijn naar laboratoriumstammen van het
KI2 type, die geen flagellen of andere pili
vormen, kon de zuivering van K88 eiwit
vereenvoudigd worden.
Intussen was het dank zij de recente ont-
wikkelingen in de moleculaire microbiolo-
gie mogelijk via \'recombinant DNA\'-
technieken genen in te bouwen in zgn.
\'multi-copy plasmids\'. Door het K88 gen
dat in wilde stammen gewoonlijk voor-
komt in slechts één kopie per cel over te
brengen op een multicopy plasmid met 100
kopieën per cel zou de K88 eiwitsynthese
gedirigeerd worden door honderd K88
genen, hetgeen tot een grotere produktie
zou kunnen leiden.

De techniek die gebruikt wordt om een
bepaald gen over te brengen naar een ge-
schikt plasmid is aan de hand van een voor-
beeld beschreven in het reeds eerder ge-
noemde artikel van Guinee en Van
Embden. Kort samengevat is de procedure
als volgt:

1. Het plasmid DNA wordt uit bijv. K88
positieve bacteriën geïsoleerd en gezui-
verd van chromosomaal DNA.

2. Het DNA wordt in fragmenten geknipt
met behulp van zgn. restrictie-
enzymen.

3. Het fragment waarop de genetische in-
formatie voor de K88 synthese gelegen
is, wordt geïsoleerd.

4. Het DNA van de vector, het plasmid
waarin het K88 moet worden inge-
bouwd, wordt geïsoleerd, gezuiverd en
eveneens in fragmenten geknipt.

5. De beide DNA\'s worden nu gemengd
en behandeld met ligase, een enzym dat
fragmenten aan elkaar kan binden
waardoor de zgn. recombinant molecu-
len ontstaan.

6. De recombinant moleculen worden sa-
mengebracht met gastheercellen waar-
van de celwand permeabel voor DNA is
gemaakt. Een deel van deze gastheer-
cellen neemt dan recombinant DNA
op; dit proces heeft transformatie.

7. De gastheercellen die een recombinant
plasmid opgenomen hebben waarin het
K88 gen is ingebouwd zullen nu in staat
zijn het K88 te produceren en kunnen
op deze eigenschap geselecteerd wor-
den.

-ocr page 237-

Ook dit leverde echter geen bacteriën op
die spectaculaire hoeveelheden van het
K88 eiwit produceerden. Weliswaar leidde
de constructie zoals boven omschreven tot
bacteriën die K88 eiwit produceerden,
waarmee aangetoond was dat ze recombi-
nant plasmiden bevatten, maar de expres-
sie was onvoldoende.
Een zeer belangrijke invloed op de mate
van expressie van een bepaald gen heeft het
zgn. promotor gen. Er bestaan nu gelukkig
vector systemen met een zeer actief promo-
tor gen.

Door gebruik te maken van een plasmid
met een bekende zeer actieve promotor
bleek het mogelijk de expressie sterk te
verhogen hetgeen leidde tot 15 a 20 zo grote
hoeveelheden van de K88 antigenen. Door
een aantal wijzigingen in het kweekme-
dium en de zuiveringsmethode bleek het
mogelijk om op eenvoudige wijze te komen
tot een betere opbrengst.
De eindprodukten, de vaccins waarvan de
K88 of K99 antigenen de actieve compo-
nenten zijn, zijn door deze wijzigingen niet
beïnvloed.

Ook met de voorheen gebruikte produk-
tiestammen werden K88 en K99 antigenen
met een hoge zuiverheidsgraad bereid. Dat
echter de produkten bereid met behulp van
de r-DN A stammen volstrekt identiek zijn
met de tot dan gebruikte antigenen moest
aangetoond worden met vele
in vitro en in
vivo
experimenten ten behoeve van
registratie-autoriteiten in landen waar de
produkten op de markt zijn.
Om tot schaalvergroting te kunnen komen
moest gekozen worden tussen enerzijds
vergroting van de produktie-apparatuur en
anderzijds de verhoging van de opbrengst
per bacterie.

Het blijkt uit het bovenstaande dat voor
het laatste gekozen is. Hoewel het gebrui-
ken van recombinant DNA technologie in
dit geval niet leidde tol een spectaculair
nieuw produkt, betekent het wel een door-
braak in die zin. dat hiermee de eerste pro-
dukten bereid met behulp van \'genetic en-
gineering\' op de markt gebracht zijn.

LITERATUUR

1. Guinée. P. A. M. en Embden. .1. van: Recombi-
nant DNA onderzoek; een controversieel onder-
werp dat (ook diergeneeskundige) beloften in-
houdt.
Tijdsein. r)iergeneesk.. 10.3, (22). 1207.
(1978).

2. .lones. G. W. and Rutter. J. M.: Role ofthe K88
antigen in the pathogenesis of neonatal diarrhoea
caused by
Escherichia coli in piglets. Infecl.
Immun..
6, (6). 918-927. (1972).

3. Smiths. H.. Williams. H., and Linggood, M. A.:
Further observations on
Escherichia coti entero-
toxins with particular regard to those produced by
atypical piglet strains and by calf and lamb
strains: the transmissible nature of these enteroto-
xins and of a K antigen possessed by calf and lamb
strains.
Journal oj Medical .Mtcrohiologv. 5, 243-
250. (1972).

CONGRESSEN

XXII World
Veterinary
Congress

Perth, Australia, 21-26 August 1983

Fhe Organising Committee in Perth has
announced that the deadline of receipt in
Perth of the sumtnaries of the posters is;
15th
February 1983.

Adress: Congress-Coordinator. XX11 World
Veterinary Congress, 28 Charlesstreet. South
Perth 6151, Australia.

Inlichtingen Het voorlopige programma ligt op het
redaktiesecretariaat ter in/.age.

British Veterinary Association

Annual Congress

Lancaster 21-25 September 1983

British Veterinary Association Annual Congress,
September 21-25, 1983. Fhe University of Lancaster
England. For further information pleace contact the
Congress Secretary, British Veterinary Association,
7 Mansfield Street, London WIM, OAT, England.

-ocr page 238-

VETERINAIR JOURNAAL

Konijnen en het geven van anti-
biotica

Begin oktober riep een konijnenfokker de hulp
in van een dierenarts voorfertiliteitsstoornissen
bij zijn dieren. Deze collega hoorde enkele
exemplaren niezen en zag neusuitvloeiing.
Omdat hij het bestaan van coryza vermoedde
(infecties van
Pasteurella multocida van de
voorste luchtwegen) adviseerde hij antibiotica
door het drinkwater aan alle konijnen te ver-
strekken.

Het geleverde medicament bevatte 8,8 g linco-
mycine, 20 g ampicilline en 8,8 g spectinomy-
cine per 100 g poeder. Hiervan moest 1 eetlepel
per 30 liter water worden gegeven.
Het resultaat was dramatisch. Binnen 48 uur
waren 37 dieren gestorven. Van de 425 konijnen
bleken er na 12 dagen nog slechts 20 in leven.
Een maand later bedroeg het totale fokbestand
nog slechts 6 exemplaren (opgave fokker).
De volgende ziekteverschijnselen werden waar-
genomen:

a. niet eten;

b. niet drinken;

c. zeer dunne ontlasting;

d. traag en lusteloos in een hoek zitten;

e. verlammingsverschijnselen.

Een achttal dieren werden ter sectie aangebo-
den.

Het sectieverslag geeft de volgende informatie;

a. volle maag; bij de meeste dieren was de spijs-
brok zeer hard;

b. onregelmatig gevulde darm; de inhoud in de
dunne darm had hier en daar een mucoid
aspect;

c. bloedingen op en in de serosa (pctcchicn en
striae) van de blinde en van het voorste deel
van de dikke darm bij alle dieren en van de
mucosa van de blinde darm en het voorste
deel van de dikke darm bij de meeste konij-
nen;

d. een gestuwde lever bij enkele exemplaren;

e. een dunne inhoud van colon en rectum bij
alle konijnen.

Geen afwijkingen werden macroscopisch ge-
constateerd aan de neus, de longen, de milt, de
nieren, het hart en het spierweefsel.
Het bacteriologisch onderzoek van de paren-
chymateuze organen verliep negatief, in de
darmtractus werden behalve enkele coccidiën-
oöcysten geen pathogene micro-organismen
aangetoond. Bij histologisch onderzoek van
hersenen en longen werden geen veranderingen
waargenomen (haematoxyline eosine coupe\'s).

Volgens de verstrekte gegevens hadden de ko-
nijnen 1 a 2 dagen water kunnen drinken met
het genoemde mengsel. Uit literatuuronderzoek
blijkt dat vooral lincomycine en ampicilline to-
xisch kunnen zijn voor konijnen.
Zo vermeldde Licois (2) een sterftepercentage
van 30-60% te hebben waargenomen bij konij-
nen die tweemaal intramusculair werden inge-
spoten met 0,2 en 1 mg lincomycine per kg
lichaamsgewicht en van 30% bij dieren die
tweemaal ampicilline intramusculair kregen
toegediend in een hoeveelheid van 20 mg per kg
lichaamsgewicht.

Milhaud c.s. (4) deelden mede dat konijnen zeer
gevoelig zijn voor ampicilline. Een hoeveelheid
van 5-15 mg per dag per kg lichaamsgewicht
gedurende 3 dagen via het drinkwater gaf reeds
sterfte bij 50% van de proefdieren. Een dosis
van 30-50 mg per kg lichaamsgewicht gegeven
gedurende dezelfde periode gaf 100% sterfte.
Morisse (3) stelde dat ampicilline gegeven via
het drinkwater in een hoeveelheid van 10-40 mg
per kg lichaamsgewicht gedurende 2-4 dagen bij
40-80% van de konijnen sterfte veroorzaakte.
Okerman c.s. (1) deelden mede dat lincomycine
zelfs in kleine dosis eenmaal toegediend via de
mond of per injectie zeer giftig is. Doseringen
worden niet genoemd.

Schröder c.s. (5) vermeldden dat ampicilline in
een hoeveelheid van 50 mg per dier per dag per
os gegeven gedurende 7 dagen diarree veroor-
zaakte alsmede haaruitval en groeivertraging.
Lincomycine, eveneens gegeven gedurende 7
dagen, oraal, in een hoeveelheid van 100 mg en
vervolgens na een pauze van 14 dagen wederom
gedurende 7 dagen, maar nu in een hoeveelheid
van 200 mg gaf hetzelfde ziektebeeld.
In het hier beschreven geval werd aan ± 300
konijnen in totaal 55 gram van het antibioti-
cummengsel verstrekt (er waren ± 125 jonge
dieren die nog gezoogd werden). Deze 55 g zou
dus bevatten: 4,8 g lincomycine en 1 1 g ampicil-
line.

Dit werd in 2 dagen geconsumeerd. Gezien het
feit dat niet al het water werd opgenomen,
wordt de opgenomen hoeveelheid op 50% van
deze hoeveelheid geschat. Dit komt neer op 2,4
g lincomycine en 5,5 g ampicilline. Per dier is dit
dus gemiddeld 8 mg lincomycine en 18-19 mg
ampicilline.

Volgens l.icois (2), Milhaud c.s. (4) en Morisse
(3) zou de verstrekte dosering hier gegeven de
calamiteit hebben kunnen veroorzaakt. Uit dc
onderzoekingen van Schröder c.s. (5) blijkt dat
de verstrekte dosering niet toxisch behoeft te
zijn.

Okerman c.s. (I) stelden dat de verschillende
opgaven wat betreft de giftigheid sterk uiteenlo-
pen. Dit wordt mogelijkerwijs veroorzaakt
door de samenstelling van de darmflora.

-ocr page 239-

l\'en aan/ien \\an de waargenomen ziektever-
schijnselen en afwijkingen gevonden bij sectie
komen de waarnemingen van de diverse onder-
zoekers met elkaar overeen.
Klinisch wordt waargenomen trommelzucht en
even voor hel sterven diarree.
Bij sectie is het meest kenmerkende symptoom
een enteritis van de blinde darm. gekenmerkt
door bloedingen op en in het slijmvlies.
Opgemerkt moet worden dat het geven van
beide
antibiotica de giftigheid zou kunnen ver-
sterken. Dit is bekend bij combinaties van an-
dere antibiolica en chemotherapeutica zoals
fu-
roxone carbadox en Oxytetracycline
carbadox.

Uil het bovenstaande kan de conclusie gelrok-
ken worden dal men met hel verstrekken van
antibiolica en chemotherapeutica aan konijnen
zeer voorzichtig moet zijn en dal men nauwkeu-
rig de gebruiksaanwijzingen moet raadplegen.
Ditzelfde geldt ook voor andere kleine knaag-
dieren als ca viae, hamsters en chinchilla\'s; kort-
om al die dieren die een uitgebalanceerde darm-
flora nodig hebben voor de spijsvertering.

Gezondheiclsdiensl Wesl- en Midden-
Nederland.

1 ITERA I UUR

I. Okerman. 1... t^evrie.se. t.. en Spanoghe. I..: Indi-
recte
l oxiciteit van Antibiotica voor konijnen,
cavia\'s en hainsters.
Viaani.s Dierg. Tijdschr.. 51.
no. (I9H2).

1. l.icois. D.: .Action toxique de certains antibioti-
ques chez le lapin.
Rec. Med. \\\'ei.. 156, 915.
(I9H0).

.V Morissc. .1. P.: Enquête sur l\'utilisation pratique
des antibiotiques che? le lapin - T\'olcranc.
Revue
Med. \\ et..
129, 625. (I97H).

4. Milhaud, 0., Renault. 1... Vaissaire. .1.. Maire. Cl.
et Boutin, (i.: Sensibilité du lapin a l\'ampicilline.
Ree. Mal. l ei.. 152. fi45. (1976).

5. Schröder. C.. Matthis, S. und t.öliger, H. Ch.:
lintersuchungen über die Verträglichkeit oraler
Antibiotica Medikation beim Kaninchen.
Kiein-
Herpra.vis. 21. 249. (I9H2).

BERICHTEN

Diaserie over intensieve
veehouderij voor het onderwijs

Varkens-, pluimvee- en kalverhouderij, oftewel
intensieve veehouderij. Dit is het onderwerp,
van de zesde aflevering van een zevendelige
reeks diaseries over alle aspecten van de Neder-
landse land- en tuinbouw voor hel basisonder-
wijs en hel voortgezet onderwijs in ons land.

r3it diaprojecl, waarvoor vanuit het onderwijs
opmerkelijk veel belangstelling wordt getoond,
is een activiteit van \'Het Kleine Loo\'. Onder
deze naam geeft de Stichting Public Relations
l.and- en Tuinbouw te Den Haag voorlichtings-
materiaal (o.a. in de vorm van een tijdschrift)
voor het onderwijs uit.

Evenals alle andere afleveringen bevat de serie
over de intensieve veehouderij vijftig dia\'s. Deze
geven een beeld van onder meer de geschiedenis
van de mens als veehouder, van waar intensieve
veehouderij in Nederland te vinden is, van de
varkens-, pluimvee- en kalverhouderij, hel vee-
voeder, de verwerking van de produkien uit de
intensieve veehouderij en de export, milieu-
aspecten, gezondheid en welzijn dieren. De bij-
behorende docentenhandleiding telt 44 pagina\'s
achtergrondinformatie, didactische aanwijzin-
gen, lessuggesties en instructieve tekeningen.
Deze laatste werkbladen kunnen worden ge-
kopieerd ten behoeve van de scholieren aan wie
de serie wordt vertoond. Als extra en gratis
bijlage zit er een kleurenwandplaal bij waarop
alle dieren die op Nederlandse boerderijen te
vinden zijn staan afgebeeld. De instructieve te-
keningen (16 pagina\'s) behandelen de volgende
onderwerpen: zeug, beer en big, kip, kuiken en
ei, huisvesting varkens, pluimvee en kalveren,
veevoedergrondsloffen (moederplanten en ver-
werking) en veehouderij en milieu.
Deze diaserie met docentenbehandeling is te
koop door overmaking van/ 33,75 op giroreke-
ning 53.66.16 van de Stichting Public Relations
Land- en Tuinbouw te Den Haag, met vermel-
ding van: Diaserie intensieve veehouderij. De
serie is ook le leen via alle bibliotheken in ons
land.

Die bibliotheken die de serie niel zelf in voor-
raad hebben, kunnen haar verkrijgen bij de
Landelijke Bibliotheek Cenirale le Amsterdam.
Voor de andere reeds verschenen series (voe-
dingstuinbouw, sierteelt, melkveehouderij, ak-
kerbouw; plantenvoeding en bemesting) geldl
dezelfde verkrijgbaarheidsregel.
Dezer dagen is de zevende en laatste aflevering
van hel diaprojecl over de Nederlandse land-en
tuinbouw voor hel onderwijs gereedgekomen.
Zij geeft een algemeen beeld van de agarische
bedrijvigheid in ons land. Deze serie is meer nog
dan de andere zes levens geschikt voor voor-
lichlings-doeleinden builen hel onderwijs. Een
nader bericht volgt in een van de volgende
afleveringen.

(Rersheriehl Stichting Puhhc Relations
iMnd- en Tuinbouw)

-ocr page 240-

REFERATEN

Algemeen

Electro-acupunctuur bij dieren

Dodd. G.: Electro-acupuncture. California Ve-
terinarian.
nr. 1,2 en 3, (1982).

In een serie van 3 artikelen beschrijft de auteur
de achtergronden, de werkwijze van electro-
acupunctuur volgens Voll en de localisaties van
enkele (controle) meetpunten bij de hond. (Uit-
gebreidere toepassing van de electro-
acupunctuur bij dieren werd tot nu toe sterk
bemoeilijkt doordat een deel van de voor diag-
nostiek en therapiebepaling benodigde contro-
lemeetpunten bij dieren niet beschreven waren;
Ref.)

Electro-acupunctuur volgens Voll is een vorm
van acupunctuur die naast de klassieke Chinese
acupunctuurpunten gebruik maakt van speci-
fieke punten die niet op de hoofdmeridianen
gelegen zijn. Evenals bij de klassieke acupunc-
tuur zijn er punten die informatie geven over het
functioneren van organen; orgaansystemen. In
tegenstelling tot de klassieke Chinese acupunc-
tuur wordt de op de (controle) meetpunten be-
schikbare informatie via een apparaat, de Der-
matron, zichtbaar gemaakt op 2 wijzerschalen.
Voor diagnostische doeleinden begint men met
de zogenaamde kwadrantenmeting. Door het
apparaat op een bepaalde manier met bet dier te
verbinden kan men informatie verkrijgen over
de energiestatus van de vier afzonderlijke kwa-
dranten van het dier. De normaalwaarde bij
deze meting is \'82\'. Afwijkingen naar boven
duiden op een hyperenergetische status of een
ontsteking. Een lagere waarde geeft aan dat we
in dat kwadrant te maken hebben met een vago-
tone situatie. De kwadrantenmeting geeft een
globaal inzicht in de totale energetische toe-
stand van het dier en in de verdeling ervan over
het lichaam.

Meer toegespitste informatie haalt men uit het
onderzoek van (controle) meetpunten. Hiertoe
moeten echter eerst alle kwadranten een meet-
waarde van 82 of meer hebben.
Kwadranten met een lagere waarde kan men
met een bepaalde techniek opladen. Als aan
deze voorwaarde voldaan is kan men de (con-
trole) meetpunten gaan doormeten. Op elke
klassieke hoofdmeridiaan en op elk electro-
acupunctuur kanaal ligt een controlemeetpunt.
Zo\'n controlemeetpunt geeft inzicht in de ener-
getische status van de betreffende meridiaan of
het betreffende kanaal. De normwaarde voor
een puntmeting is \'50\'. De uiteindelijke meet-
waarde en de wijze warop deze bereikt wordris
min of meer kenmerkend voor verschillende
ziekteprocessen. Meetwaarden boven de \'52\'
wijzen op een ontstekingsreactie, waarden lager
dan \'48\' duiden op degeneratieve processen.
Het optreden van\'Zeigerabfair.(nadatdewijzer
een bepaalde waarde bereikt heeft loopt hij weer
terug naar een lagere waarde), is een aanwijzing
dat er op orgaanniveau al pathologisch anato-
mische veranderingen zijn opgetreden. Bereikt
de wijzer vanuit de startwaarde de eindwaarde
zeer traag dan heeft men te maken met energie-
gebrek in het aan het meetpunt gekoppelde
orgaan -systeem. Wordt tenslotte de waarde
\'90\' zeer snel bereikt gevolgd door een Zeigerab-
fall dan is er een chemische intoxicatie in het
spel. Na deze korte opsomming van verschil-
lende fenomenen die bij het meten kunnen op-
treden keren we terug naar de meting van het
controlemeetpunt. Vindt men op een CM P een
afwijkende waarde (dus lager dan \'48\' of hoger
dan \'52\') dan meet men op diezelfde meridiaan
of op datzelfde kanaal de andere 3 ä 4 relevante
punten door. Deze gewone meetpunten geven
elk informatie over specifieke onderdelen of
functies van het aan die meridiaan gekoppelde
orgaan -systeem.

De aldus gevonden afwijkende waarden kunnen
geneutraliseerd worden door in de stroomkring
een ampul met een passend geneesmiddel in
goede potentie op te nemen. Hiermee is dan
tevens duidelijk geworden dat de electro-
acupunctuur naast diagnostische eigenschap-
pen ook voor het vaststellen van de therapie van
nut kan zijn. Voorbeeld:

Een ampul met een homeopathische malathion-
verdunning neutraliseert een afwijkende meet-
waarde op punt ND, (meetpunt voor onder
meer encefalitiden;
Ref) dan is malathion de
oorzaak van de encefalitis. Als therapie dient
men nu een homeopathische malathionoplos-
sing in dezelfde potentie toe. De uitscheiding
van malathion uit het lichaam wordt daardoor
bevorderd. (Dergelijke toepassingen van de ho-
moeopathie worden beschreven in de scriptie
\'Detoxificatie op homeopathische grondslag\'
van M. D. Dicke. 1977;
Ref)
In het derde artikel wordt de succesvolle behan-
deling met electro-acupunctuur beschreven van
een hond met quadriplegia die op geen enkele
andere therapie reageerde.

5. Westra.

Hond

Steriliteit bij de hond

Allen, W. E.. Renton..l. P.: Infertility in the dog
and bitch.
Br. Vet. J.. 138, 185. (1982).

Het artikel geeft een overzicht van de oorzaken,
de onderzoekmethoden en de behandeling van
de steriliteit.

-ocr page 241-

Bij de teef en de reu i<unnen p.sychisclie factoren
een rol spelen, bijv,: verkeerde inprenting in de
jeugd van de teef, bestraffen van copulatie-
bewegingen bij de jonge reu. Aangeraden wordt
reu en teef enkele dagen samen te laten spelen
zonder dat de eigenaar aanwezig is!
Mechanische oorzaken als tumoren kunnen de
dekking verhinderen.

Het tijdstip van de dekking kan verkeerd geko-
zen zijn. Het juiste tijdstip kan men vaststellen
door glucose in het vaginaalslijm aan te tonen
en door een cytologisch onderzoek. Hiertoe
wordt een vagina-uitstrijkje gekleurd volgens de
methode Shorr, Wright of Leishman; of met
methyleen blauw. Men kan dan vinden: erytro-
cyten voornamelijk in de pro-oestrus; leucocy-
ten aan het einde van de oestrus en in de met.
oestrus; en epitheelcellen, al dan niet verhoornd
en zonder kern, in de oestrus.
Een verdere oorzaak is infectie. De vaginale
flora bevat bacteriën, die soms pathogeen kun-
nen worden (bijv.
E. coli). Ze kunnen dan een
vaginitis veroorzaken en bij geopende cervix in
de uterus binnendringen met een endometritis
als gevolg.

De auteurs geven in een tabel de differentiaal
diagnose van vaginale uitvloeiingen. Een B.O.
van het vaginasecretum is noodzakelijk en ze
raden aan de teef van 2 dagen vóór tot 4 dagen
na de dekking een antibiotica kuur te geven.
Hormonale storingen zijn ook vaak de oorzaak
van het niet-drachtig worden. Na de pro oestrus
kan dc oestrus uitblijven, de ovulatie vindt niet,
of laat plaats. Een hormonen behandeling kan
de ovulatie doen plaats vinden; zowel gonado-
trofinen als oestrogenen worden gebruikt.
Bij de reu kan men naast zichtbare afwijkingen
aan de genitalia, ook afwijkingen aan het
sperma vinden. De spermatogenese stopt ge-
heel; door onbekende oorzaak (auto-immuun-
reactie?) vindt dit plaats bij vroeger vruchtbare
reuen. Een aantal reuen blijkt een hoog percen-
tage afwijkende spermatozoa te produceren
(oorzaak onbekend).

■Semen onderzoek is dus belangrijk! Bij het op-
vangen van semen mag geen kunst-vagina wor-
den gebruikt. De tweede fractie van het ejacu-
laat bevat de meeste spermatozoa. Onderzocht
wordt: de bewegelijkheid in het verwarmde (37
graden) natief preparaat. Een gekleurd prepa-
raat (nigrosin-eosine) wordt gebruikt voor het
morfologisch onderzoek en dc sperma-
concentratie kan meteen hemocytometergeme-
ten worden.

Helaas zijn er nog niet veel normale waarden
bekend!

Van een therapie is niet veel resultaat te ver-
wachten; een hormonale behandeling heeft geen
zin.

H. A. Timmenga-Hannema.

Kat

Een gezwel van thymusweefsel bij 11 kat-
ten

Carpenter. J. L., Holzworth, J.: Thymoma in 1 1
cats,
J. Am. Vei. .Med. /t.y.s-., 181, fi;, 248-251.
(1982).

Omdat een thymoma bij mens en dier zelden
voorkomt worden van 11 katten de klinische
verschijnselen en de röntgen- en pathologisch-
anatomische bevindingen vermeld. De katten
varieerden in leeftijd van 4 tot 18 jaar.
Vermindering van eetlust was een veelvuldig
voorkomend verschijnsel. Voorts werd dyspnoe
bij 6 katten; pleura-exsudaat bij 4 katten en
myositis, gecombineerd met myocarditis en
slikbezwaren bij 2 katten als voornaamste kli-
nisch symptoom opgemerkt. De diagnose kon
pas na sectie worden vastgesteld bij een kat die
zonder resultaat voor een op thalliumvergifti-
ging lijkende dermatitis werd behandeld en bij
een andere waarbij aanvankelijk de diagnose
diabetes mellitus was gesteld.
Bij röntgenonderzoek bleek bij 8 katten de
tumor groot genoeg voor het stellen van de
diagnose, terwijl bij 5 daarvan bovendien de
aanwezigheid van pleura-exsudaat kon worden
vastgesteld. (Helaas wordt niet vermeld bij hoe-
veel katten verplaatsing van de trachea of veran-
dering van de stand van het hart kon worden
vastgesteld, terwijl evenmin wordt gerept over
eventuele vorm- en plaatsverandering van de
oesophagus;
Ref.)

De tijdens het klinisch onderzoek verzamelde
laboratoriumgegevens, alsmede onderzoek van
het pleura-exsudaat konden geen bijdrage tot
de diagnose leveren.

Bij sectie bevond zich de tumor bij alle katten in
het craniale deel van het mediastinum en varieer-
de in grootte van 1,2 x 0,6 x 0,6 tot 11,0 x 8,0 x
5,0 ctn. De samenstelling van de tumoren be-
stond uit epitheliale cellen van de thymus, waar-
van de kern zowel rond, ovaal of spoelvorming
was. Naast deze cellen bevonden zich kleine,
sterkgekleurde benigne lymfocyten,diequaaan-
tal soms de tumorcellen overtroffen. Volgens
auteurs hebben deze lymfocyten echter niet te
maken met de maligniteit van de tumor.
Uit het histo-pathologisch onderzoek bleek dat
de tumor slechts bij I van de I 1 katten maligne
was. Derhalve moet worden geconcludeerd dat
de pathogeniteit van een thymoma voorname-
lijk afhankelijk is van de plaats en omvang daar-
van.

De diagnose van een thymoma wordt bemoei-
lijkt doordat deze tumor ziekteverschijnselen
kan veroorzaken, die naar de aard en ernst hier-
van tot het stellen van een andere diagnose aan-
leiding kunnen geven. Ook is het mogelijk dat

-ocr page 242-

een benigne thymoma ten onrechte wordt aan-
gezien voor een mahgne lymfoom. waardoor
ten onrechte tot euthanasie wordt geadviseerd,
hoewel e.xtirpatie van de tumor mogelijk zou
zijn geweest. Door onderzoek van het pleura-
exsudaat (indien aanwezig!) of via een biopt is
het volgens auteurs mogelijk om een benigne
thymoma van een lymfosarcoom te onderschei-
den. daar in het laatste geval de lymfocyten qua
structuur en grootte variëren en de aanwezig-
heid van lymfoblasten als regel kan worden ge-
constateerd.

//. //. Thalheimer.

Oncologie

Monoclonale antilichamen en kanker

Overzichtsartikel: Monoclonal antibodies and
cancer.
The I.ancel. 8217. 421-423. (1981).

Kohler en Milstein maakten het in 1976 moge-
lijk met behulp van \'hybridomas\' antilichamen
te maken tegen een gekozen antigeen. Door
antigeen gestimuleerde B-lymfocyten worden
gefuseerd met een myeloma cellijn, waardoor
hybride myelomacellen worden geproduceerd.
Elk van deze cellen produceert een monoclo-
naal antilichaam gespecificeerd door de lymfo-
cyt die deelneemt aan de fusie. De myeloma
cellijn brengt de eigenschappen mee goed te
groeien in weefselkweek of als tumor in een dier.
Op deze manier kunnen grote hoeveelheden an-
tilichamen worden geproduceerd. Heel belang-
rijk bovendien is de mogelijkheid op deze
manier antilichamen te verkrijgen tegen een
enkele component uit een mengsel van antige-
nen. Daardoor is de absurde situatie geschapen
een zuiver antilichaam te maken tegen een on-
bekend antigeen en vervolgens het antigeen te
verkrijgen door middel van het antilichaam.
De hybridomatechniek maakt het ook mogelijk
zeldzame antilichamen te krijgen en onsterfelijk
te maken (immortalisatie).
Monoclonale antilichamen hebben enkele dui-
delijke voordelen ten opzichte van traditionele
sera. De moleculen van een monoclonaal antili-
chaam zijn allemaal identiek in hun aminozuur-
volgorde en dus in bindingseigenschappen, en
daardoor dus buitengewoon specifiek.
Omdat hybride myeloma cellen in vloeibare
stikstof bewaard kunnen worden, is het moge-
lijk geworden antilichamen (voor diverse im-
munologische testen) internationaal te stan-
daardiseren. Het is niet zo dat monoclonale
antistoffen altijd beter zijn dan conventionele
antisera.

Omdat conventionele sera op diverse plaatsen
op een antigeen aangrijpen, kan een dergelijk
antigeen (als het ware op zijn vingerafdruk)
herkend en geïdentificeerd worden.

Een monoclonaal antilichaam herkent slechts
èén plaats die ook op andere antigenen aanwe-
zig kan zijn. Daardoor kunnen moeilijkheden
optreden bij bepaalde immunologische testen.
Een conventioneel antiserum kan ook een der-
gelijke kruisreactivitcit tc zien geven, echter
vaak niet genoeg om misleidende resultaten te
kunnen geven.

Door de monoclonale antilichamen kunnen al
reeds bestaande technieken verbeterd worden.
Meer interessant echter zijn die gebieden waar
deze antilichamen nieuwe mogelijkheden ope-
nen.

De bereiding van grote hoeveelheden antilicha-
men die specifiek binden aan individuele celty-
pen is misschien het grootste voordeel \\an de
monoclonale antilichaamtechniek en de meest
dramatische potentiële toepassing is de produk-
tie van antilichamen die hechten aan het celop-
pervlak van tumoren in een patiënt; of om de
cellen te doden of voor het dragen van radiola-
bels, die het mogelijk maken de tumorlokalisa-
tie op te sporen.

Dit is ook al mogelijk met conventionele anti-
sera
in vivo. Echter het gebruik van monoclo-
nale antilichamen maakt deze techniek veel ge-
makkelijker omdat ze meer specifiek zijn en
omdat het bijna onverdund gebruikt kan wor-
den zonder dat absorptie met non-specifieke
doch kruisreagerende antigenen noodzakelijk
is.

Tot nu toe zijn er al publikaties verschenen over
dergelijke monoclonale antistoffen echter deze
zijn nog niet specifiek voor alleen tumorcellen.
Het testen op specificiteit is erg moeilijk.
Bij afwezigheid van tumorspecifieke monoclo-
nale antilichamen zou een alternatieve benade-
ring kunnen zijn tumoren van niet essentiële
weefsels, zoals mamma of gonaden, aan te pak-
ken. Een monoclonaal antilichaam specifiek ge-
richt tegen mamma-epithcel zou kunnen wor-
den gemaakt en worden gebruikt om
tumorcellen te samen met het normale epitheel
te lokaliseren of te vernietigen.
Om tumorcellen le doden zouden antilichamen
of een mengsel \\ an antilichamen welke specifiek
cytotoxisch zijn voor doelcellen gebruikt kun-
nen worden.

Een alternatief zou kunnen zijn dergelijke anti-
stoffen te vormen voor een "warhcad", zoals be-
paalde toxinen. Een andere toepassing van mo-
noclonale antilichamen zou kunnen zijn het
scheiden of manipuleren van bepaalde celtv pen
in een gemengdecelpopulatie. Op laboratorium-
ni\\cau is dit al mogelijk.

Ook \\\'oor diagnostische doeleinden wordt al
gebruik gemaakt \\an monoclonale antistoffen,
waardoor het mogelijk is bepaalde tumoren
beter te typeren.

De meeste monoclonale antilichamen zijn

-ocr page 243-

rnui/c- of ratteantilichamen. Injecties van
mui/e- of ratte-antilichamen zullen, tenminste
op de lange duur, immuunreacties bij de patiënt
opwekken.

Humane myeloma\'s zijn nu beschikbaar die
kunnen fuseren met menselijke lymfocyten.
Ook is hel mogelijk interspecies hybriden te
maken die humane antilichamen produceren.
Een grote moeilijkheid hierbij is echter het im-
muniseren van humane lymfocyten
in viiro.
Verder zijn er twijfels over het inspuiten van
produkten van maligne humane cellen in pa-
tiënten.

K. Weijer.

Rund

IBR-vaccin bij vleeskalveren

Lucas, M. H., Roberts, D. H.. Sands, .1. J.,
Westcott, D. G. E.: The use of infectious bovine
rhinotracheitis vaccine in a commercial veal
unit: antibody response and spread of virus.
Br.
vei. J..
138, 23-28. (1982).

De onderzoekers vermelden hun ervaringen
met het IBR-vaccin tracherine, bij vleeskalve-
ren. In een stal met 12 afdelingen, elk met 2x14
kalveren in individuele boxen met gedeeltelijk
open front, werd telkens één van twee kalveren
i.n. gevaccineerd; de andere diende als controle.
Er was reeds ervaring met longaandoeningen in
deze stal met overdrukventilatie en er was al
eens onderzoek verricht naar oorzaken van op-
tredende respiratoire infecties; zonder dal ooit
één specifiek agens als oorzaak aangewezen kon
worden.

De genoemde vaccinaties werden op een leeftijd
van en 12 weken uitgevoerd.
Nagegaan werden de serologische response, de
spreiding en de eventuele aspecifieke bescher-
ming tegen andere virale respiratoire infecties.
De serologische bepalingen werden o.a. verricht
tuet een gemodificeerde SN-test met een grotere
gevoeligheid.

Met deze gevoelige methode werd slechts bij
7 1 I onderzochte dieren na de vaccinatie een
seroconversie gemeten; met andete methoden
bij minder. Er trad geen spreiding op van het
vaccin-virus; één week na de tweede vaccinatie
kon nog maar bij 2 11 gevaccineerde dieren
entvirus worden geïsoleerd.
Een niet-specifieke bescherming tegen andere
respiratoire virale infecties, bijv. door het indu-
ceren van interferon, kon in deze proef met 336
kalveren niet worden aangetoond. Evenmin als
enige positieve invloed op de groei.

C. Holzhauer.

Rund

Aspecifieke immunostimulerende activi-
teit van levamisole

Flesh, J., Harel, W., and Nelken, D.: Immun-
opotentiating effect of levamisole in the preven-
tion of bovine mastitis, fetal death and endome-
tritis.
Vei. Ree.. Hl. (1982).

Levamisole, de levo-isomeer van tetramisole,
werd bij droogstaande koeien intramusculair
geappliceerd in een hoeveelheid van 2,5 mg per
kg lichaamsgewicht en wel zesmaal telkens met
een week tussenpauze. De laatste injectie werd
tenminste 14 dagen voor het afkalven gegeven.
Men zag een vermindering van het aantal acute
gevallen \\an mastitis van 9,6% in de controle-
groep (3105 runderen) tot 3,7% in de behan-
delde groep (1204 runderen).
Bij vaarzen was het resultaat nog beter, 13% bij
de 300 controledieren ten opzichte van 0,6% bij
de 165 behandelde dieren. De perinatale verlie-
zen in de controlegroep van 379 koeien bedroe-
gen 24,8% en in de proefgroep van 124 runderen
4,8%. Ook de frequentie van voorkomen van
endometritis was duidelijk verminderd van
24.3% in de onbehandelde groep van 758 dieren
naar 6.4% in de behandelde groep bestaande uit
251 stuks.

Gesteld wordt, zonder dat verdere informatie
wordt gegeven, dat bij de kalveren geboren uit
behandelde koeien minder diarree voorkwam
en minder aandoeningen van de luchtwegen
werden waargenomen.

De werking van levamisole moet toegeschreven
worden aan een activering van zowel het speci-
fieke (lymphocyten) als het a-specifieke (granu-
locyten, macrofagen) afweerapparaat, waar-
door deze systemen in een verhoogde staat van
paraatheid worden gebracht. Dit fenomeen
werd door middel van laboratoriumexperimen-
ten nagegaan. Het aantal mededelingen in de
literatuur over a-specilïek werkzame immuno-
stimulatoren stijgt.

(Nieuw is de werking van een preparaat op de
ongeboren vrucht:
Ref.)

J. P. H: ,V/. /IkAerryiam.

Schaap

Coronavirus enteritis bij schapen?

Pass. D. A.. Penhale, W. J., Wilcox, G. E.,
Batey, R. G.: Intestinal coronavirus-like parti-
cles in sheep with diarrhoea.
Ve/. Ree., 106-107.
(1982).

Bij schapen werden reeds coronavirussen aan-
getoond, echter niet als directe oorzaak van een
enteritis zoals die bij varkens, kalveren, kalkoe-
nen en honden voorkomt.

-ocr page 244-

De auteurs beschrijven drie verschillende geval-
len van diarree bij schapen in West Australië,
waarbij met een electronenmicroscoop corona-
virusachtige deeltjes werden aangetroffen.
Twee gevallen betroffen volwassen merinoha-
mels onder \'feed-lot\' omstandigheden, één tot 2
weken na aankomst op het bedrijf In beide
gevallen werden 6 dieren geseceerd (goede con-
ditie, dehydratatie, enkele vergrote mesenteri-
ale lymfklieren, acute catarale enteritis en mi-
croscopische atrofie van de villi van de mucosa
van jejunum en ilium). In het eerste geval werd
bij 4 dieren
Salmonella lyphimurium uit dar-
men en mesenteriale lymfklieren geïsoleerd.
Daar 2 dieren Salmonella negatief waren en
gezien de pathologisch-anatomische verande-
ringen werd aan een virusdiarree gedacht.
Omdat er toen geen dieren meer waren met
diarree werden monsters van 4 klinisch en pat-
hologisch normale schapen onderzocht.
In het tweede geval werden, naast het routine
onderzoek, van 4 schapen monsters van dar-
minhoud en van duodenum, jejunum en ilium
electronenmicroscopisch onderzocht.
Het derde geval betrof dieren, die vanuit de
weide individueel werden gehuisvest met een
krachtvoerrijk dieet. Na enkele dagen trad diar-
ree op, die spontaan herstelde. Volstaan werd
met een electronenmicroscopisch faeces onder-
zoek van 2 dieren 3 en 6 dagen vóór en tijdens de
diarree.

Behalve in de monsters vóór de diarree (geval 3)
werden in de electronenmicroscopisch onder-
zochte monsters coronavirusachtige deeltjes
aangetoond en in het tweede geval tevens signi-
ficante ukrastructurele veranderingen in de
darmmucosa, overeenkomstig het coronavirus
dat bij kalveren en varkens (TGE) enteritis kan
veroorzaken. Gezien hun bevindingen veron-
derstellen de auteurs dat het virus wijd verspreid
voorkomt in de West-Australische .schapen-
populatie.

S. J. Henslra.

Varken

Effect van vaccinatie van zeugen met een
Pasteurella multocida toxine bevattend
vaccin op het voorkomen van Atrofische
rhinitis

Pedersen, K. B. en Barfod, K:. Effect on the
incidence of atrophic rhinitis of vaccination of
Sows with a vaccine containing
Pasieureda
muhocidaJoxm. Nord. Vet. Med.. 34.293-302.
(1982).

Bij SPF-biggen, kort na de geboorte intranasaal
geïnfecteerd met
B. hronchiseptica en een to-
xine producerende
P. muhocida. ontstonden in
ernstige mate verschijnselen van Atrofische rhi-
nitis.

Daar tegenover werden na infectie met B. hron-
chiseptica en
een toxine-negatieve P. muhocida
slechts geringe conchae-afwijkingen gevonden
bij een klein aantal varkens op slachtgewicht.
Immunisatie van dragende gelten met een
toxine-bevattend
P. muhocida vaccin leverde
een significante bescherming op van de daaruit
geboren biggen tegen de neusafwijkingen, ver-
oorzaakt door de gecombineerde infectie met
B.
hronchi.septica
en een toxine producerende P.
multocida
(4% ernstige conchae-atrofie tegen
43% in de controlegroep).
De experimenten werden genomen in een groep
van 25 dragende gelten afkomstig van een SPE-
bedrijf Deze werden in twee volledig geschei-
den groepen van 12 en 13 gehouden. In beide
groepen werd de helft van het aantal dieren
tijdens de dracht tweemaal gevaccineerd.
Op verschillende tijdstippen na de infectie wer-
den van de biggen neustampons genomen en
bacteriologisch onderzocht. Daarnaast vond
enkele malen bloedonderzoek plaats van de gel-
ten en de biggen.

II. Span.

Varken

Hormonale oestrusinductie bij varkens

Norqvist. M.. Thafvelin, R. en Einarsson, S.:
Clinical Trial of a PMSG HCG Preparation
Combined with Natural Oestrus Induction in
Sow Herds with Oestrus Problems.
Nord. Vet
.Vied..
34. 285-292. (1982)

In Zweden, waar relatief laat gespeend wordl
(na gemiddeld 45 dagen), kent men net als elders
problemen met het in oestrus komen. Ook daar
ziet men dit probleem met name in de nazomer
en het vroege najaar, waarbij weer de eerste
worps zeugen extra aandacht vragen. Hormo-
nale therapieën staan ter beschikking. Tot op
heden zijn er in Zweden een tweetal preparaten
toegelaten: Prolan (HCG
-I- oestradiolbenzo-
aat) en Suigonan (PMSG 400 III HCG 200
lU).

Op cen tiental varkensbedrijven, alle gebouwd
in de zeventigerjaren, met een bestand van 30
tot 70 z.eugen die met eigen beer gedekt werden,
werden waarnemingen verricht. Een intensief
berigheidsprogramma werd op al deze bedrij-
ven toegepast, terwijl daarnaast bij een deel van
de bedrijven een hormonale behandeling werd
geïntroduceerd.

Behandeld werden gelten. die op 8 maanden
nog niet berig gezien waren, eerste worps zeu-
gen op de dag na het spenen en oudere zeugen,
waarbij 10 dagen na het spenen nog geen oest rus
was waargenomen.

-ocr page 245-

De resultaten, die behaald werden zijn als volgt;

gelten

zeugen; le worps
ouder

interval
Th-oestrus
6 dagen
5.7
9

oestrus %

7 dg

6.1

87

52

interval
spenen-Th

I dag
14.4

oestrus %
totaal
71
97
84

aantal

24
106

25

worpen %
na Therapie

67
89

68

Bezien we de resultaten, dan valt met name het
aantal worpen, dat bij de gelten en de oudere
zeugen na behandeling geboren wordt, niet
mee. Voorts is het aantal oudere zeugen dat
binnen een week berig wordt maar 52%. Bij een
vergelijking tussen het aantal geboren biggen bij
zowel de gelten als de le worps zeugen op be-
drijven waarop wel en op bedrijven waarop
geen behandeling werd ingesteld, kwamen de
behandelde bedrijven er een fractie beter af. Bij
de eerste worps zeugen was op de controlebe-
drijven het interval spenen - dekken 15,7 dagen
en op de proefbedrijven 6,7 dagen. Werden de
behandelde eerste worps zeugen vervolgd, dan
bleken ze na de tweede worp prima spontaan
berig te worden, waarbij de grootte van de vol-
gende toom uitstekend was.
In de discussie wordt aangegeven, dat het be-
paald onverstandig is op bedrijven zonder pro-
blemen de eerste worps zeugen routinematig te
gaan behandelen (risico van te grote tomen met
een laag geboortegewicht); verder, dat routine-
matig hormoongebruik niet langer dan twee
maanden mag duren daarna moet een her-
overweging plaats vinden - voorts, dat het
behandelen van oudere zeugen in bovenvermeld
schetna het risico inhoudt dieren die in suboes-
trus verkeren cysteuze
Ovarien te bezorgen en
tenslotte, dat het niet reageren op de behande-
ling een aanwijzing kan zijn de dieren maar te
doen slachten (de gelten na 21 dagen en de
oudere zeugen al na 7 dagen). Benadrukt werd,
dat hormonale behandeling niet gebruikt dient
te worden op fokbedrijven en dat op alle typen
bedrijven zoötechnische maatregelen optimaal
uitgevoerd moeten worden.

/■". If\'. van Schie.

Voedingsmiddelenhygiëne
Inenting van runderen tegen Q-koorts
geeft geen bescherming van de mens

Schmittdiel, E., Bauer, K., Steinbrecher, H.
und JüstI, W.; Untersuchungen zur Beeinflus-
sung der Ausscheidung von
Coxiella hurneni
durch Q-Fieber-infizierte Rinder nach der vak-
zinierung.
Tierärzll. Umschau. 36. 159-162,
(I9HI).

De auteurs onderzochten het effect van inenting
met Q-koorts vaccin op de uitscheiding van
Coxiella hurneni bij natuurlijk met dit micro-
organisme besmet melkvee.
Zij gebruikten een met formaline geïnactiveerd
Q-koorts vaccin. Hiermede werden 886 runde-
ren ingeënt. Voor de vaccinatie waren 26 van 44
melkgevende koeien uitscheiders van
Coxiella
burnetti
in de melk. 50 dagen na vaccinatie werd
uit 25 van 419 melkmonsters
Coxiella hurneni
geïsoleerd. Ook in 31 van 255 placentae die
meer dan 50 dagen na de vaccinatie werden
onderzocht werd dit micro-organisme aange-
toond.

De auteurs concluderen dat bescherming van de
mens door inenting van natuurlijk besmet rund-
vee niet wordt verkregen.
(Gezien de ernst van het ziektebeeld is het zeker
belangrijk te onderzoeken in hoeverre vaccina-
tie van gezond vee tot volksgezondheidsproble-
men leidt;
Ref.)

H. Mol

-ocr page 246-

BOEKBESPREKING

Trichinellosis

Ed. by C. W. Kim, E. J. Ruitenberg and .E S. Teppe-
ma

(Reedhooks Lid. Chen.iey. Surrey. Engeland)

Biologen, parasitologen, artsen en dierenartsen, die
betrokken zijn bij onderzoek op het gebied van
Tri-
ehlnella spiralis
als parasiet of als verwekker van tri-
chinöse, kunnen zich periodiek (iedere vierjaar) op de
hoogte stellen van recente ontwikkelingen. Onderzoe-
kers afkomstig uit alle delen van de wereld ont moeten
elkaar tijdens een \'International Conference on Tri-
chinellosis\', laatstelijk in Noordwijk 1980. Als blij-
vend naslagwerk van deze conferentie werden 79 we-
tenschappelijke bijdragen van fundamenteel en
toegepast onderzoek op het gebied van
T. .spiralis in
boekvorm uitgegeven. Het maggerust uniek genoemd
worden dat in een tijd van economische recessie een
groep onderzoekers die zich laat vertegenwoordigen
door de \'International Commission on Trichinellosis\'
opnieuw in staat is gebleken op non-profit basis en vol
enthousiasme met elkaar over de sterk uiteenlopende
aspecten van èén parasiet en zijn effect op de gezond-
heid van mens en dier van gedachten te wisselen. Over
de inhoud van het boek kan in het kort het volgende
worden gezegd.

Met betrekking tot het voorkomen van de infectie
meldde Pawlowski dat in Europa en de Verenigde
Staten het aantal infecties bij de mens afneemt, terwijl
deze in Afrika en Azië in toenemende mate wordt
waargenomen. In ontwikkelde landen waar, door
goede vleeskeuring, bestaande infectiehaarden wor-
den herkend en bestreden komt trichinöse relatief
vaker voor via ongebruikelijke routes zoals het ge-
bruik van niet-inheemse gerechten, geïnfecteerd vlees
van andere dieren dan varkens en als importziekte ten
gevolge van toenemend internationaal verkeer. De
biologische plaats van
T. spiralis isolaten uit verschil-
lende diersoorten en geografische gebieden blijft on-
derwerp van discussie. Men herkent veel varianten
(strains) van
T. spiralis naast te onderscheiden, nauw
verwante species 7\'.
nel.soni. T. naliva en 7\'. pseudo-
spiralis.
Dat de immunologie immunopathologie en
immunomodulatie van experimentele infecties een
belangrijk onderzoeksterrein is met betrekking tot de
parasitose zelf en als modelstudie voor andere
gastheer-parasiet interacties, moge blijken uit het
grote aantal bijdragen in dit gebied. De rol van sta-
diutu specifieke antistoffen in combinatie met cellu-
laire afweer (eosinofiele en neutrofiele granulo-
cyten), interacties met andere parasieten, micro-
organismen, toxinen en tumor groei, komen
aan de orde. Speciale aandacht wordt gewijd aan
vergelijkbare experimentele studies met de recent
ontdekte
T. pseudo .spiralis. Met betrekking tot de
kliniek van trichinöse dient men rekening te houden
met de verschillende fasen van de levenscyclus: de
darmfase, migratiefase en de spierfase, met elk zijn
eigen typische symptomatiek. Diagnose is gebaseerd
op een klassiek trias van symptomen, namelijk ge-
zichtsoedemen, myalgie en eosinofilie. Als speci-
fieke antistoffen bovendien aantoonbaar zijn is het
nemen van spierbiopsieën voor de diagnose niet meer
essentieel. Verschillende uitbraken van trichinose bij
de mens worden beschreven. Behandeling van trichi-
nose geschiedt tegenwoordig bij voorkeur met meben-
dazole onafhankelijk welke trichine strain de oorzaak
is. Corticosteroïden dienen gecombineerd gegeven te
worden in ernstige gevallen. Thiabendazole wordt
afgeraden in verband met sterke allergische reacties,
in experimentele trichinose werden met verschillend
succes nieuwe anthelmintica uitgeprobeerd, waaron-
der fenbendazole, parbendazole, camhendazole, fen-
bantel, oxfendazole, tioxidasole, flubendazole en
trichlorfon. In de sectie epidemiologie wordt inzicht
verkregen in de veranderingen die zich voordoen in de
moderne varkenshouderij in verschillende Europese
landen, waardoor trichinen infecties nagenoeg ver-
dwijnen.

Daarentegen wordt vaker en in meer diersoorten in
het wild het voorkomen van trichinen infecties ge-
meld, Een goede controle die verschillend van aanpak
moet zijn in endemische of niet-endemische gebieden
is vereist. Methoden diedaartoeterbeschikkingstaan
dienen gevoelig, specifiek, goedkoop en bij voorkeur
te mechaniseren zijn. Surveillance programma\'s en
methoden in verschillende Oost- en West-Europese
landen worden gepresenteerd.

Het betreft een overzichtelijk ingedeeld, prettig lees-
baar boek dat onmisbaar is voor een ieder die be-
roepshalve te maken heeft met trichinen en bovendien
/eer aanbevelenswaardig voor iedere biomedische
student die zich vertrouwd wil maken met een aantal
begrippen en uitdagingen in hedendaagse parasitolo-

E van Knapen.

Rapport \'Fluoridenemissie\' in Kanaalzone
en Sloegebied en de in 1980 waargenomen
gevolgen voor landbouwhuisdieren

De schaderegelingscommissie veehouderij Sas van
Gent en de werkgroep begeleiding Veehouderij Sloe-
gebied publiceerden onlangs het rapport \'Eluoridcn-
emissie in Kanaalzone en Sloegebied, en de in 1980
waargenomen gevolgen voor landbouwhuisdieren,
door dr. .1. Tesink, voorzitter.
De
Kanaalzone is het gebied van Sas van Gent en
omgeving met als fabriek met \'Fluoridenemissie\'
Zuid-Chemie B.V. en het
Sloegebied met \'Hoechst
Holland N.V.\' en \'Pechiney Nederland N.V.\'.
In dc/c gebieden worden door respectievelijk de scha-
deregelingscommissie Veehouderij Sas van Gent en
de Werkgroep Begeleiding Veehouderij Sloegebied
vele bedrijfsbezoeken rundveebedrijven en schapen
afgelegd en monsters voedermiddelen, grasmonsters
en bietenblad kuilen en diermonsters (bot, rib) op
Huorgehalte onderzocht, waarbij bepaalde normen

-ocr page 247-

worden gehanteerd. Overschrijdingen van de nor-
maalwaarden zijn afhankelijk van plaats (bijv. le. 2e.
.Ie gevarenzone afhankelijk van afstand fabriek tot
bedrijf bijv. 500 meter tot km) en klimatologische
omstandigheden. Daarbij is als vast gegeven naar
voren gekomen dat het K-gehalte van het gras vanaf
augustus toeneemt door deze klimatologische om-
standigheden en doordat de grasgroei in het einde van
de zomer vertraagt.

Dientengevolge zijn voor beide gebieden overzichten
samengesteld in het rapport van het F-gehaltevoorde
periode april t m juli en augustus t m december.
Aangezien schapen bij \'open weer\' ook \'s w inters op
de weide vertoeven werd het verloop van het F-
gehalte van het gras vooral ook \'s winters nauwlettend
gevolgd, om indien nodig direct passende maatregelen
voor te schrijven. Tot deze maatregelen behoren o.a.
het verstrekken van antifluorkorrels en het verstrek-
ken van F onbesmette voeders zoals hooi. pulp en
schapenbrokjes in zodanig mate dat de weidegang in
feite meer te zien is als lichaamsbewegingen niet om te
grazen.

Ook naar verontreiniging van sloot putwater met
lluoriden en chloride is onderzoek verricht, waaruit
bleek dat ook deze gehalten boven de toelaatbare
norm voor vee kunnen uitgaan, hetgeen door het
slaan van diepe drinkwaterputten voorkomen kan
worden.

Het rapport dat verguld is met vele onderzoek resulta-
ten en grafieken levert\'de volgende belangrijke con-
clusies op. In het Sloegebied werd sinds medio augus-
tus een zeer hoge besmetting met fluoriden
waargenomen, welke door een fabrieksstoring bij
Hoechst bleek te zijn veroorzaakt.
Hoewel de fabriek in de loop van de herfst de hoge
lluoridenemissie onder controle kreeg en tot het nor-
male niveau kon terugbrengen bleef het oude gras zijn
hoge lluoride gehalte behouden, met de nodige nade-
lige gevolgen voor de op de weide verblijvende scha-
pen.

Uit de meetprogramma\'s in Zeeland naar het F-
gehalte van de buitenlucht en het F-gchalte van het
gras binnen een straal van I km rondom de luchtmee-
tpunten tc Sas van Gent e.o. en in het Sloegebied is
sinds oktober I97.\'ï een schat aan gegevens naar voren
gekomen. Uit deze meetgegevens kan worden gecon-
cludeerd dat er slechts gedurende het groeiseizoen van
het gras (april t m september) een zeker verband
bestaat tussen het F-gehalte van de lucht en het F-
gehalte van het gras. Op grond hiervan kunnen voor
genoenide periode onderstaande advieswaarden wor-
den gegeven voor het 1-gehalte van de buitenlucht in
relatie tot de gezondheidstoestand van herkauwers
(rund. schaap).

Maximaal toelaatbaar:

maximaal daggemiddelde 2,8 fig m\'

maximaal maandgemiddelde 0,8 Mg m\'

maximaal groeiseizoengemiddelde 0.4 Mg m\'

Aan de hand van de analyseresultaten (grasmonster)
m Sas van Gent en het Sloegebied. behaald vooren na
de aangebrachte verbeteringen in de zuiveringsinstal-
laties (I97.VI974) blijkt dat deze verbeteringen een
duidelijk gunstig effect hebben op het F-gehalte van
het gras.

Verheugend is dat de fabrieken bij voortduring zoe-
ken naar verder aan te brengen verbeteringen.

Daarnaast moet worden vermeld dat de kosten van
het onderzoek, analyse diermonsters, gewasmonsters,
watermonsters, antifluorkorrels verstrekkingen aan
vervangende voeders, alsmede vergoeding veeschade
door fluorose prompt door de fabrieken is betaald.
Ook een hulde aan de begeleidingscommissie want
ook in 1980 is wederom gebleken dat zonder een
passende begeleiding een economisch rendabele vee-
houderij in deze gebieden vlak om deze fabrieken niet
mogelijk is.

Het volledige rapport is te verkrijgen bij dr. J. Tesink,
p a Evertsenstraat 15, 4461 XN Goed. Telefoon
01 100-16610.

Drs. A. G. de Moor.

RECTIFICATIE

Diseases of cattle in the tropics. Economic
and zoonotic relevance.

(Uilgegeven door Maninus Sijhoff Publishers, Den
Haag - Boston - Londen)

Op de in het Tijdsehrifl voor Diergeneeskunde, 108.
fl). 50. (IVH3) opgenomen boekbespreking van
bovengenoemd boekwerk.volgt onderstaand een aan-
vullende mededeling:

Fnige maanden na verschijnen van bovengenoemde
gebonden editie is echter een ingenaaide editie op de
markt gebracht tegen de veel lagere prijs van ƒ 90,-
(S 39.50). Deze paperback heeft precies dezelfde
inhoud als de gebonden editie. Gewoonlijk kopen
bibliotheken liever een gebonden boek. ook al is de
prijs hoger. Nu zijn dus beide edities verkrijgbaar.
Daardoor ligt dit werk ook binnen het bereik van
studenten en jonge dierenartsen.

-ocr page 248-

INGEZONDEN

(Buiten verantwoordelijkheid van de redaktie)

Euthanasie

Het referaat van secretaris M. van Zuuren vande
Nederlandse Vereniging tot Bescherming van
D\\tKn (Tijdschr. Diergeneesii.. 108, (1983))
heeft mij daarom zoveel genoegen gedaan,
omdat hij er ook zoveel aandacht in besteedt
aan wat het \'moeten doden van een
(gezelschaps-)dier\' betekent voor degene, die
die handeling moet verrichten.
Meestal is dat tegenwoordig de dierenarts, ook
wanneer het gezonde honden en katten betreft,
waarvan de eigenaar om diverse redenen af-
stand wil of moet doen. Een groot contingent
hiervan, zeer zeker 10.000 per jaar, wordt aan-
geboden door bejaarden. Ook in hun geval
evenmin als in andere gevallen zal de dieren-
arts zo\'n verzoek (opdracht) uiteindelijk
kunnen weigeren; en wel, omdat hij vreest dat er
dan wel een waarschijnlijk pijnlijke — v\\\'eg
zal gezocht en gevonden worden.
De dierenarts, de motivering van diens verzoek
met de bejaarde besprekend — het betreft hier.
let wel. een gezond dier - kan natuurlijk naar
middelen zoeken gericht op het in leven laten
blijven van het dier; bij voorkeur bij zijn eige-
naar óf, als dat niet lukt, bij een nieuwe eige-
naar. GezeLschapsdieren horen bij mensen
thuis, tot beider genoegen. Naar onze mening
hebben de afdelingsbesturen van de \'Dierenbe-
scherming\' in deze problemen vele taken, die
eerder op voorkomen dan op genezen kunnen
gericht zijn, te weten:

Bejaarde ervan overtuigen, dat hij/zij zichzelf
op dat moment en in de toekomst groot leed
aandoet, zelfs naar gebleken is in vele
gevallen het eigen leven verkort en nagenoeg
altijd de eenzaamheid vergroot door van hond
of kat te scheiden. Veelal berusten de redenen
daartoe op ficties, vaak op werkelijke bezwaren
(uitlaten, niet mee op reis kunnen enz.), die
echter getnakkelijk met vrijwilligers hulp
door U.V.V.. plaatselijke hulpdiensten, scholen
en jeugdverenigingen, liefst door de afdeling
Dierenbescherming te organiseren weggeno-
men kunnen worden.

Die hulp zoude plaatselijke Dierenbescherming
ook moeten bieden, als bejaarden gedwongen
worden óók hun dier in de steek te laten op bet
moment, waarop zij vanwege hun behoefte aan
verzorging in een serviceflat of in een bejaarden-
oord moeten intrekken. Er kunnen plaatselijk
of streeksgewijze lijsten worden aangelegd van
de beiaardencentra, waar wel en waar niet die-
ren zijn toegestaan. I egen deze \'niet\'s\' kan actie
gevoerd worden zonodig met inschakeling
van de Inspecteur van de (ieestelijke Volksge-
zondheid bij de provinciebesturen. Zowel
deze \'niet\'s\' als de \'wel\'s\' zou de Dierenbescher-
ming aan de bejaarden via hun vereniging ter
kennis kunnen brengen.

Het verzoek aan tnijn geachte collegae luidt
thans:

Als een bejaarde u vraagt zijn haar gezonde
hond of kat te doden en het lukt u niet hem \'
haar daarvan af te brengen, altijd ervoor zor-
gen. dat het afdelingsbestuur Dierenbescher-
ming hiermee geconfronteerd wordt. Hopelijk
gaan die afdelingsbesturen dan eens inzien, hoe
zij zich verdienstelijk kunnen maken en dienen
te maken door naastenliefde en dierenliefde te
combineren.

G. J. M. Kon man\'

Drs. G. .1. M. Kortman, voorz. Comm. \'Bejaarden en hun Huisdieren". Nederlandse Vereniging tot Bescher-
ming van dieren.

-ocr page 249-

MEDEDELINGEN

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

Britse grens weer open voor
pluimveevlees en consumptie-eieren
uit Nederland

Sedert 6 december 1982 is de grens van het Ver-
enigd Koninkrijlc (behalve Noord-lerland) weer
open voor de import van consumptie-eieeren,
diepgevroren pluimveevlees en ongevroren
vlees van niet tegen N.C.D. geënt pluimvee
(eenden) uit Nederland. Begin november was
dit reeds gebeurd voor Krankrijk. waarmee Ne-
derland en Franktijk nu naast Denemarken en
Ierland als enige E.G.-lidstaten toegang hebben
tot dc Britse markt. Eerder had het Europese
hof van .1 ustitie te Straatsburg de grens-sluiting
(per I september 1981) voor de betrokken im-
porten uit de rest van Europa behalve uit
Denetnarken en Ierland — onrechtmatig ge-
vonden. Uit daarna tussen de Nederlandse en
Britse Veterinaire Diensten gehouden bespre-
kingen. resulteerde bovengenoemde herope-
ning van de grens.

Hieronder volgen de voornaamste van de tij-
dens die besprekingen voorde invoer overeen-
gekomen voorwaarden:

4 weken vóór slachting geen N.C. D.-enting;
geënte dieren vóór export onderzocht op
aanwe/igheid N.C.D.-virus;
bij niet-geënte dieren 24 uur vóór slachting
bloedmonsters nemen en onderzoeken;
naast E.E.G.-keurmerk, ook nog specifieke
exportkenmerkcn Engeland zowel op de in-
dividuele dieren alsook op de verpakkingen;
aanvoer levende dieren en het slachten ge-
scheiden van al het overige pluimvee;
opslag geslachte dieren in afwachting van
uitslag onderzoek gescheiden van ander ge-
slacht pluimvee;

transport van voor Engeland bestemd vlees
ook gescheiden;

pluimveebedrijven waar de laatste 6 maan-
den N.C.D. is voorgekomen of die zijn gele-
gen in een gebied met een straal van 10 km
rondom een bedrijf waar de laatste maand
N.C.D. is voorgekomen, mogen niet voor
Groot-Brittannië leveren.

Op 19 november hebben de Directeur en twee
medewerkers van de Britse Veterinaire Dienst
de Gezondheidsdienst voor Pluimvee te Doorn
bezocht. Hier werd de als alternatief voor de
tijdrovende Britse methode voor het aantonen
van virus voorgestelde IFT-test bezien, waar-
mee detectie aanzienlijk sneller kan plaatsvin-
den. Men stond erop het in Nederland gedane
onderzoek in eigen land over te doen, ten einde
te kunnen beoordelen of de I ET-test gelijkwaar-
dig geacht kan worden. Van de bevindingen in
het Verenigd Koninkrijk is tot op heden (11
januari) nog niets vernomen.
Hoewel Nederland om exportredenen de voor-
waarden heeft geaccepteerd, is dit gebeurd
onder generaal voorbehoud. Het protest tegen
de Britse importeisen is onverkort gehand-
haafd. aangezien zich in ons land sinds 1977
géén N.C.D.-uitbraken hebben voorgedaan.

Varkenspest in Nederland

Ook in het nieuwe jaar deed zich in Nederland
weer een viertal gevallen van varkenspest voor.
waarvan drie in Noord-Brabant en het laatste in
1.imburg.

Op 4 januari werd een uitbraak bevestigd le
Casteren (gemeente Hoogeloon) op een mestbe-
drijf met I 182 varkens. Dit bedrijf ligt buiten
het sinds I november ingesloten gebied en er is
waarschijnlijk sprake van een buurtinfectie met
het op 3 december 1982 positief bevonden mest-
bedrijf in diezelfde plaats.
Twee dagen nadien volgden nog twee meldin-
gen in Noord-Brabant. Het ging om een mestbe-
drijf tc Hooge Mierde met 374 varkens, dat inde
ingesloten zone ligt (vermoedelijk eveneens een
buurtinfectie) en om een fokbedrijf te Best met
178 zeugen, 10 beren, 208 varkens, 690 lopers en
biggen en 17 mestvarkens, In het laatste geval
betrof het zeker een buurtinfectie en wel met de
uitbraak op 15 december te Hooge Mierde,
Het l.imburgse geval werd op 7 januari beves-
tigd op een tnestbedrijf te Neer met 520 varkens.
Alle gebruikelijke maatregelen zijn genomen en
zowel het O.l.E. als de E.G.-partners zijn op de
hoogte gesteld.

-ocr page 250-

BESME I rtlJ.1 KR DIERZIEK I EN

Dierziektcnbulletin Nr. 24 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m 31 december 1982 ver-
meldt hct \\ olgende aantal gevallen van aangifteplich-
tige besmettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 12 gevallen in 11 gemeenten

Groningen 2 gevallen in I gemeente

Drenthe 4 gevallen

Overijssel 2 gevallen

Gelderland 1 geval

Zuid-Holland 1 geval

Zeeland 2 gevallen

Schurft

Totaal 1 geval in 1 gemeente in Noord-Holland.
Varkenspest

Totaal 1 geval in 1 gemeente in Noord-Brabant.

VARKENSPESI
België

Bij een telex van 28 december 1982 meldde de Veteri-
naire Dienst te Brussel opnieuw vier gevallen van
varkenspest, waarvan drie nieuwe uitbraken alle in
zóne 111 en écn secundaire.
De drie nieuwe zijn geconstateerd:

op een fok- mestbedrijf te Spy. gemeente
.lemeppe-sur-Sambre, provincie Namen, met 1 1
zeugen. 1 beer. 2 biggen cn 3 mestvarkens. Beves-
tiging op 10 december 1982 door virusisolatic.
fwee biggen gestorven. Vier bedrijven gelegen in
de zone de protection.

op een mestbedrijf te Bckkevoort. provincie Bra-
bant. met 1.051 varkens van 3 maanden en 9
varkens van 5 maanden. Bevestiging op 14 decem-
ber 1982 door directe immunofluorescentie.
Ziekte bij 149 varkens. 9 varkens gestorven. Oor-
zaak van dc besmetting, aankoop van biggen,
op een fokbedrijf te Ciplet. gemeente Braivcs.
provincie Euik. met 11 zeugen. 1 beer. 37 biggen
en I vet varken. Bevestiging op 21 dcccmbcr 1982
door directe immunofluorescentie. Ziekte bij en-
kele biggen.

Dc secundaire uitbraak werd op 15 december 1982
bevestigd door directe immunofluorescentie. op een
fok- mestbedrijf te Halmaal. geineente St. Truiden.
provincie Limburg. Hier waren 14 zeugen. 1 beer. 3
varkens van 50 kg. 2 biggen van 20 kg. 6 biggen van
één week en 160 mestvarkens van 35 maanden. Ziekte
bij 15 mestvarkens; 12 varkens gestorven. Oorsprong
van de ziekte gelegen in de aankoop van biggen \\an
een bedrijf te Melkwezer (uitbraak op 29 november
1982). Vijf en twintig bedrijven in de zóne de protec-
tion gelegen.

In alle gevallen zijn de voorgeschreven sanitair-
politionele maatregelen genomen. (Richtlijn
80 217 EEG): afmaken en destructie van alle var-
kens. desinfectie van de bedrijven, het instellen van
een zone de protection.

West-Duitsland

Op 22 december liet de Veterinaire Dienst te Bonn
pcr telex weten, dat vijf dagen tevoren varkenspest
was geconstateerd in het arrondissement 1 raunstein
van de deelstaat Beieren, op ccn bedrijf met 5 mestvar-
kens en 15 speenvarkens,

.Alle varkens zijn gedood; de noodzakelijke veterinair-
politionele maatregelen zijn genomen; men is niet tot
enting overgegaan.

Dc oorzaak van de besmetting is waarschijnlijk gele-
gen in swillvcrvocdcring.

CLO-Studiedagen
Utrecht, 22-23 februari 1983
Jaarbeurscongrescentrum
Programma

Dinsdag 22 februari congreszaal

10.00 .Algemene vergadering van de Stichting Cl.O-

Instituut voor de veevoeding "De Schothorst\', j
1\'oegang tot deze vergadering hebben alleen i
zij. die hiervoor cen uitnodiging hebben
ontvangen.
10..50 Pauze

Voorzitter: .1. L. Nysingh
11.15 Opening van de studiedagen door drs. .1. .1.
Schouten, voorzitter van de drie Centrale
Landbouw Organisaties.
11.30 Voorlichting in dc Nederlandse pluimvee-,
varkens- cn rundveehouderij in de komende
jaren; dr. ir. H. P. E. Curfs.\'
12.15 Pauze

Het middagprogramma wordt gesplitst in twee delen,
inleidingen die betrekking hebben op de varkenshou-
derij. worden gehouden in de Congreszaal en de
pluimveeondcrwcrpen in zaal nr. 40 (4de verdieping).

Voorzitter: Ir. H. W. Mulder
13.15 Onderzoek naar de verteerbaarheid van ami-
nozuren iil de ver.schillendc grondstoffen; dr.
ir. E. .1. van Weerden.
13.35 Betere maatstaf v oor de eiw itbchoefte \\ an var-
kens met verteerbare dan met totale amino-
zuurgehaltes; ir. G. .1. Borggrcve en dr. W. A.
G. Veen.

13.55 Effect van voeronthouding bij aflevering van

slachtvarkens. G. Matcman.
14.45 Discussie over de drie onderwerpen.
14.45 Pauze

15.00 Voederniveau bij de opfok van jonge zeugen;

dr. P. van de Kerk en ing. .1. de Witte.
15.20 Het effect van de verstrekking van stro en tuin-
aarde aan mestvarkens; ir. R. G. Buré.
15.40 Ervaringen met hct verzamelen en het gebruik
van kengetallen in dc varkenshouderij; ir. G.
Wind.

16.00 Discussie over de drie onderwerpen.
16.30 Einde van het programina voor dc eerste
studiedag.

-ocr page 251-

Optimale pzestatie

--door
beteze vaccinatie

/ 7 ,

Prevacun\'" ad us, vet.
ter actieve immixnisatie van paarden
tegen influenza.

Hoechst jO

HOECHST PHARMA

VETERINAIR

.MtL

Pk-evacun\'\'^ T ad us. vet.
ter actieve immvinisatie van paarden
tegen influenza en tetaniis.

Tetanus Ibxoïde ad us vet

ter actieve immunisatie tegen tetaniis

Postbus 284

1000 AG Amsterdam •

Voor bestellingen:
020 - 588^262^ ,
Voor infonnatie:
020 - 5882344

-ocr page 252-

MYOFER

ijzersterk bij ijzerdeficiëntie

r^ r

Slieuw!

voordelige
100 ml
verpakking
lage viscositeit
snelle resorptie
geringe toxiciteit
gemakkelijk in gebruik
extra voordelig
automatische injectiespuit
leverbaar

Hoechst

HOECHSTPHAR

VETERINAIR

Postbus 284
1000 AG Amsterd

Tel.: bestellinge
020 - 5882363
Tel.; informatie
020 - 5882344

Q

-ocr page 253-

Dinsilug 22 fehruari zaal no. 40 (vienle ven/lepinf;)

Voor/itter: Ir. P. A. Janssen
l.V 15 Welke factoren bepalen de kwaliteit van het
strooisel bij slachtkuikens\'.\'; ir. H. P. Stappers
en drs. H. A.Vahl.
1.1.35 Pootgebreken bij slachtkuikens: drs. j. van
W alsum.

I.1.55 Warmteterugwinning bij huisvesting van
slachtkuikens; ing, G. Reiling.

14.15 Discussie over de drie onderwerpen.
14.45 Pau/e

15.00 Combinatiemogelijkheden bij entingen tijdens
de opfok van jonge hennen; dr. M. M.
Krasselt.

15.20 Vliegenbestrijding bij pluimvee; ing. D. van
der Wal.

15.40 Snelle methode ter bepaling van de om/,etbare
energie bij pluimvee; ir. W. M. M. A. Janssen.
16.00 Discussie o\\er de drie onderwerpen.
H \'oen.si/af; 23 fehruari Congreszaal

Voorzitter: P. W. Blokland.
10.00 Factoren die de rentabiliteit van het melkvee-
bedrijf bepalen; ir. D. W. de Hoop.
10.20 Veebezetting per ha in de Nederlandse veehou-
derij; ir. Ci. J. Wisselink.
10,40 Grote verschillen in de voedervoor/iening op
praktijkbcdrijven; ing. L. F. M. Rompelberg.
I 1.00 Discussie over de drie onderwerpen.

II.-10 Pau/e

I 1.45 Is de samenstelling van het eiwit in het kaUer-
vocr van belang\'.\'; drs. H. .A. Vahl en dr. W.
G. Veen.

12.05 Er\\aringen met huisvesting van jongvee in

open stallen; ing. Tj. Boxem.
12.25 Discussie over de twee onderwerpen.
12.45 Pau/e

Voor/itter: ir. J. H. Peltjes
11.40 De haksellengte van sniijmais- en voordroog-

kuil voor melk\\ee; ir. D. I.. de Brabander.
14.00 Bijvoeren \\an krachtvoer in de weide; dr. ir. J.

A. C. Meijs.
14.20 Discussie over de twee onderwerpen.
14.40 Pau/e

15.00 Driemaal daags melken; ing. \\\\ . J. Bruins.
15.20 Vliegen-cn schurlïbestrijding bij rundvee; drs.

J. W. Seinhorst.
15.40 Discussie over de twee onderwerpen.
16.00 Sluiting van de studiedagen door dc voor/itter
van dc Stichting Cl.O-Instituut voor de Vee-
voeding \'De Schothorst\', de heer .1. I..
Nvsingh.

10th International Congress
on Animal Reproduction and
Artificial Insemination

June 10-14, 1984, I niversity of Illinois at
I rbana-Champaign, Illinois U.S.A.

Preliminar> announcement

Three Plenary Sessions have been planned with a
Chairman and Co-Chairman with invited speakers.
I he topics to be presented are:

The Seuroentlocrine System

Pituitary Regulation Male; Pituitary Regulation
l eniale: Neurohypophysis; Adrenal-Pituitary In-
teractions.

Pathophysiology of the Puerperium

Defining the Problem; Endocrine Changes; Uterine

Infections; Management Factors; Repeat Breeding

Cows.

(iametes and pmhryos

Embryo (\'reservationand Storage; (jenetic Manipula-
tion; Preservation of the Male Gamete (Ram. Buck.
Boar); Preser\\ation of the Male Ciamete (Bull. Stal-
lion. Dog).

Symposia

Several specific topics have been selected for in depth
presentation by invited speakers and a Chairman indi-
rect the program.

Reproduction of Water Buffalo; Genetics and Fecun-
dity; Steroid Immunization and Reproductive Func-
tion; Pharmacologic Control of Reproduction: Ute-
rine Disorders: Fertilit\\ Evaluation; Hormonal
I herapv and Residues; Embryo Mortality; Fetal En-
docrinology; Reproduction ofSheepand Goats; Inter-
action of Embryos and Pathogens.

Brief communications

Submission of abstracts for presentation during the
Poster Sessions is encouraged. Presentations on any
subject are invited. Reproduction: Early Pregnancy
Factor(s); Reproductive Behavior; Environmental
Effects; Computer Management of Breeding Pro-
grams: Artificial Insemination Methodologies in De-
\\eloping Countries.

.Ml Poster Sessions w ill be scheduled during breaks in
the presentations at Plenary Sessions to ensure full
opportunity for interaction. .\'\\ll abstracts will be pu-
blished as part ofthe Congress Proceedings.

Workshop

Evening workshops fordiseussion of specific topics or
methodologies will be organized as appropiate.
Instructions for Submission of Brief { onimunica-
tions

1, Individuals who are intending to present a brief
communication shall send the title to the Congress
Secretary by May 1. 1981 in English or Spanish.

2. After receiving the proposed title(s). special forms
for submission of abstracts w ill be mailed to the first
author.
I he deadline for receipt of abstracts will be
September I. 1981.

I. The deadline for receiving the full text (camera
ready) will be .lanuary 1. 1984.

Congress Secretary - Scienlific Programm

Professor William C. Wagner. Department of Veteri-
nary Biosciences. College of Veterinary Medicine.
Universitv of Illinois. 2001 South Lincoln Avenue,
t rbana. it. 61801 USA. Phone: (217) 311-2506.

( ongress ( oordinator - Kegistralion and I-acilitics

Carol D. Holden, Conferences and Institutes. 116
mini Hall. University of Illinois at Urbana-
Champaign. 725 South Wright Street. Champaign.

II. 61820 USA. Phone: (217) 331-2X83.
Inlichtingen Verdere inlichtingen zijn op het redak-
ticsecrctariaat verkrijgbaar.

-ocr page 254-

DOORLOPENDE AGENDA

1983

Februari:

1 Groep Pluimveewetenschappen K.N.M.v.D.
Wetenschappelijke vergadering (pag. 63).

3 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Kleine Huisdieren-Gezondheidsdienst Box-
tel.

3 Afd. Gelderland K.N.M.v.D. Vergadering. \'De
Waag\', Doesburg.

5 WAA Tweede Verkeersmedische Dag, RAI-
cursuscentrum, Amsterdam.

5 Groep Veterinaire Homoeopathie. Symposium
(pag. 758).

5 Fortbildung \'Klinik der Fortpflanzung des Hun-
des\' (A). Hannover.

8—9 FVE (Federation of Veterinarians of the
EEC). Advisory Committee on Veterinary Trai-
ning, Brussels.

9 Instructiebijeenkomst voor dierenartsen betr. in-
vullen FEI-paspoorten voor paarden. Postiljon
Motel, Zwolle. Aanvang 15.30 uur (pag. 80).

9 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Jaarvergadering. Rest. Hoog Bra-
bant. Utrecht. Aanvang 20.00 uur.

10 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

15 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

16 Afd. Groningen Drenthe K.N.M.v.D. leden-
vergadering.

17 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Jaar-
vergadering.

17-19 Fagung über Physiologie und Pathologie
der Fortpflanzung der Haustiere (A). München.

19 Vortragsfolge \'Frakturheilung Frakturbe-
handlung beim Kleintier\' (A). München.

22 Afd. Zuid-Holland. Vergadering. Hotel Restau-
rant Belvédère, Schoonhoven, aanvang 20.30
uur.

22 Afd. Zeeland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

22 23 CLO-Studiedagen, Jaarbeurscongrescen-
trum, Utrecht (pag. 124).

22 23 Fortbildungsscminar Parasitologie - Para-
sitosen der Rinder (A). Hannover.

23 Afd. Eriesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

24 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

24 Instructiebijeenkomst voor dierenartsen betr. in-
vullen FEI-paspoorten van paarden. Motel Nu-
land. Nuland. Aanvang 15.30 uur (pag. 80).

24 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Paard - Gezondheidsdienst Boxtel.

25 11. Seminar\'Umwclthygiene\' (A). Hannover.

Maart:

3 Groep Geneesk. van het Rund K.N.M.v.D. Wet.
vergadering, onderw. Mastitisbestrijding. Kli-
niek Inw. Ziekten. 14.00 uur.

3 4 Fachgruppe \'Geflügcr der fJVG, Tagung
über \'Krankheiten der Vögel\', München (pag.
53).

4 5 Tagung über Pferdekrankheiten (im Rahmen
der Equitana 1983). Tierklinik in Hochmoor
(pag. 70).

7 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

10 Groep Geneesk. van het Varken K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

10 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Rund - Gezondheidsdienst Boxtel.

13 16 lIth Symposium of the European Associ-
ation of Aquatic Mammals. Rhenen (pag. 53).

14 19 International Course of Animal Clinical Im-
munology, École Nationale Vétérinaire d\'Alfort.

17 Klinische Avond (pag. 712).

17 Kring de Westhoek. Vergadering.

18 Voorjaarssymposium Ned. Ver. voor Proefdier-
kunde. Onderw. \'Experimentele Chirurgie\' (pag.
124).

22 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Gez.d. v. D.
Zwolle. Aanvang 14.00 uur.

24 .Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Varken - Gezondheidsdienst Boxtel.

24 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

28 Afd. Gelderland K.N.M.v.D. Vergadering.

April

7 - 8 FVE Meeting, Cambridge.

8--I0 British Small Animal Veterinary Assoc. An-
nual Congress, London (pag. 680).

11 23 EIA-Workshop, Zeist (pag. 927).

12—16 15th Congress German Veterinary Medical
Society DVG, Bad Nauheim (pag. 102).

12 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Kleine Huisdieren - Gezondheidsdienst
Boxtel.

17 - 20 AO-VET Kurse (pag. 70).

19 Routine laboratorium verrichten voor dierenar-
tsassistenten (pag. 70).

21 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

21 Routine laboratorium verrichtingen voordieren-
artsassistenten (pag. 70).

21 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

22 VVA.A Reanimatiecongres voor fysiotherapeu-
ten.

23- 24 Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\', Regi-
onale Arbeitstagung Nord, Oldenburg (pag. 53).

22 24 Voorjaarsdagen 1983. Groep Geneeskunde
van het Kl. Huisdier. Amsterdam.

24 27 AO-VEF Kurse (pag. 70).

26 Afd, Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring VIceskalveren - Gezondheidsdienst Boxtel.

28 (iroep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

Mei:

3 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Gez.d. v. D.
Zwolle. .Aanvang 14.00 uur.

9 13 International Conference on Impact of
Diseases on Livestock Production in the Tropics.
Florida (pag. 766).

18 A.C.V.-Controle. Studiedag, Biddinghuizen.

19 Kring de Westhoek. Vergadering.

-ocr page 255-

19 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en

Vleesk. diensten. Ledenvergadering.
26 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

.luni:

2 Groep Geneesk. van het Rund K.N.M.v.L^.
Vergadering.

2 Nationaal kampioenschap Kleiduivenschieten
voor Dierenartsen (georganiseerd door Boehrin-
ger Ingelheim), Biddinghuizen.

9 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Ledenvergadering. Aanvang 15..W
uur.

9 Klinische Avond (pag. 712).

10 II .lahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermedizin, Luzern (pag. 671).

1984
Juni:

10 -14 lOth International Congress on Animal
Reproduction and Artificial Insemination.
University of Illinois at Urbana-Champaign,
Illinois USA (pag. 25).

September:

17—21 13th International Congress on Diseases of
Cattle. South Africa (pag. 671 en 935).

Minnesota, X. International Congress Reproduction
and Al.

Finland, 17e Wereld Pluimvee Congres.

Augustus:

2 4 International Symposium on Laboratory

Animal Science, Vancouver (pag. 766).
14 19 5. Weltkongress Uber Tierproduktion,
Fokio.

21 27 XXll Veterinair Wereldcongres, Perth, Au-
stralia (pag. 964 en 1248 (1981) 49, 601 en 824
(1982), pag. 53 en pag. 111).

September:

8 Kring Keuringsdierenarisen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

13 14 FVE. Advisory Committee on Veterinary
I raining, Brussels.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 Kring de Westhoek. Vergadering.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag.

21 25 British Veterinary Association Annual Con-
gress, Lancaster (pag. 111).

Oktober:

14 15 FVE Meeting, Brussels.
27 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

November:

10 Ver. van Directeuren van Gem. Slachihuizen en

Vleesk. diensten. Ledenvergadering.
17 Kring de Westhoek. Vergadering.
24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

December:

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

LIJST VAN ADVERTEERDERS

AAcofarma

Aesculaap

Aigin

Atarost Holland

A.U.V.

Bayer

Beecham Veterinaire Produkten
Ciba Geigy/Vetin Nederland
Crediet- en Effectenbank
Dopharma
Duphar Nederland
Hoechst Pharma Veterinair
J. C. Koning Assurantiën
Movir DTO
Mycofarm

Praktijkadviesbureau F. Dix
Rhône Poulenc Nederland
W. G. van Stigt b.v.
Voorlichtingsbureau voor Artsen
Wellcome Nederland

-ocr page 256-

Jaarverslag 1981 van de
Stichting Pensioenfonds voor
Dierenartsen

Korte toelichting

In september 1982 hebben de deelnemers in de
Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen de
agenda met het jaarverslag 1981 ontvangen
voor de algemene vergadering van deelnemers
van 22 september 1982. Ondanks de
uitvoerige informatie over met name de
financiële positie van het fonds verdient het
wellichl aanbeveling om nog eens, juist in
kort bestek, enkele onderwerpen extra te
belichten.

Eind 1981 telde het pensioenfonds 1450
deelnemers, waarvan 1.111 mannelijke en 139
vrouwelijke deelnemers. Er werd aan 18
mannen en 2 vrouwen een
ouderdomspensioen en aan 19 weduwen en
38 wezen een weduwen- c.q. wezenpensioen
uitgekeerd. 22 Deelnemers waren eind 1981
invalide en 28 dierenartsen hadden om uitstel
van de pensioendatum verzocht.
In het boekjaar werd ruim ƒ 9.9 miljoen aan
pensioenpremies ontvangen. Uitgedrukt in
procenten van de premie-ontvangst
bedroegen de gemaakte beheers- en
administratiekosten, met uitzondering van de
beleggingskosten, 3%. Het gemiddeld
rendement der beleggingen bedroeg 9,4% bij
een gemiddeld belegd vermogen van circa
ƒ52,1 miljoen (9,28% na aftrek van de
beleggingskosten). Het voordelig resultaat
van het fonds was in 1981 ruim ƒ 3,8 miljoen.
Tol zover de cijfers over boekjaar 1981. In
hel navolgende enkele opmerkingen van
algemene aard.

De pensioenregeling voor dierenartsen wordt
in eigen beheer uitgevoerd, populair gezegd:
een pensioenregeling door en voor
dierenartsen. Het bestuur beslaande uil 4
praktici namens de beroepsgroep Praktici
Grote Huisdieren. 2 praktici namens de
beroepsgroep Geneeskunde van het Kleine
Huisdier en 1 prakticus namens de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde — bepaalt hel beleid zulks
met inachtneming van de voorschriften in de
statuten en het pensioenreglemenl krachlens
welke bepalingen de deelnemers (lees: de
algemene vergaderingen van deelnemers) ook
de nodige invloed kunnen uitoefenen. Verder
wordt het bestuur geadviseerd door de
accountant en de actuaris alsmede de
administrateur van het pensioenfonds.
Door de uitvoering van de pensioenregeling
in eigen beheer, waarbij alleen het
overlijdens- en arbeidsongeschiklheidsrisico is
herverzekerd bij de meest concurrerende
herverzekeringsmaalschappij. gaat de
rentewinsl van het fonds niet naar derden,
maar komt deze uilsluitend len goede aan de
deelnemers en pensioengerechtigden. Ten
aanzien van het hiervoor genoemde begrip
rentewinsl volgt onderstaand een korte
toelichting.

Bij de waardering van pensioenaanspraken
wordt aangenomen dat over hel aan
pensioenen gebonden vermogen een rente
wordt verworven van 4% per jaar. Ook bij de
jaarlijkse pensioenopgave. hoeveel uw
ouderdomspensioen op een bepaalde datum
zal bedragen, wordl uitgegaan van die lage
rekenrenle ad 4%. Verwacht wordt dal het
fonds (ook) in de toekomst een hoger
rendement behaalt dan de 4% veronderstelde
intrest en dat derhalve uw pensioen hóger zal
uitkomen. (Bekend is dal veel
verzekeringsmaatschappijen bij de offerte
voor een pensioenvoorziening bij voorbaat al
uitgaan van een hogere rente dan
4%
waardoor hel in vooruilzichl gestelde
pensioen uiteraard hoger is danwel de premie
voor hetzelfde pensioenniveau lager gesteld
wordt. In het laatste geval mag dan uiteraard
geen latere verhoging van hel pensioen
verwacht worden.)

Wat het toekomstig rendement van het
pensioenfonds verder betreft zij opgemerkt
dat dit niet uitsluitend wordt bepaald door de
toekomstige rente op de kapitaalmarkt. Het
spreekt voor zich dat de langlopende leningen
die het fonds in 19SI tegen een rente
variërend van 1 1,5 tot 13%, heeft weten af te
sluiten, een gunstige invloed zullen hebben op
het rendement dat in de kotiiende jaren zal
worden behaald.

(ieconcludeerd mag worden dat, als gevolg
van het goede rendement van hel fonds en de
relatief lage beheerskosten van de
pensioenregeling, een goed toeslagbeleid op
de ingegane pensioenen en de
pensioenaanspraken van de actieve en
arbeidsongeschikte deelnemers kan worden
voortgezet.

Hel Besluur van de Slichiing
Pensioenfonds voor Dierenarlsen.

-ocr page 257-

Wijzigingen codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren

Dalum ingang wijzigingen: I december 1982

(ode

Naam

Firma

Prijs

1)46

Clamoxyl

Beecham

/ .18.97 (was/ 42.10)

005

Ampicillinum

Kombivet

f 9.50 (was ƒ 10.00)

151

Penbritin

Beecham

ƒ 26.82 (was/ 28.94)

01 1

Belcospira (was Cospirinject)

Rhône Poulenc

/ IL-10(was/ 15.15)

147

Oxytetracycline 59c

A.U.V.

/ 4.50 (was/ 4,25)

062

Terramycin l.a. 20%

Pfizer

/ 44,67 (was/ 49.14)

06.1

Depocilline

Mycofarm

ƒ 6,14 (was/ 5,98)

02.1

Chloram-F-Algin

Aigin

/ 11,78 (was/ 14,25)

021

Cevamycine

Algin

/ 23.75 (was/ 21,00)

126

Nipolixine

Algin

ƒ 16,63 (was/ 16,25)

1.10

Neoprocpen

A.U.V.

ƒ 9,00 (was/ 8,75)

158

Prednobiotad

TAD.

f 12,95 (was/ 12,50)

17.1

Procapred T

Alfasan

ƒ 11.50 (was/ 16.50)

027

Combiotic

Pfizer

/ 12,41 (was/ 13,25)

052

Depomycine

Mycofarm

/ 9,99 (was/ 9,70)

150

Pen-Strep 20 20 S

Dopharma

/ 7.00 (was / 9,50)

148

Pen-Strep 20 25

Kombivet

/ 9.00 (was/ 8.00)

164

Procastrep 20 20

Intervet

ƒ 9,75 (was/ 10,15)

191

Streptopenicilline

f.A.D.

/ 8.50 (was/ 8.00)

08.1

Aescostrep 20 20

Aesculaap

/ 9,00 (was/ 7,75)

022

Biodexamine

Intervet

/ 19.65 (was ƒ 18,25)

029

Cortimycine susp.

Animed

/ 14.25 (was ƒ 14.00)

041

Cortexilar P.S.

Syntex

/ 26.99 (was/ 26,80)

075

Duoprim

Wellcome

/ 23,20 (was/ 23,83)

004

Amphoprim (249()

Animed A.U.V.

/ 14,00 (was/ 12,00)

012

Calcitad 50

TAD.

/ 5.45 (was/ 5,25)

057

Diasion forte

.-Xesculaap

/ 6.75 (was/ 6.70)

280

Vetibenzamine

Aesculaap

/ 11,00 (was/ 13.50)

120

Corygest Apharmigest

Vetam Apharmo

/ 6,20 (was/ 5,67)

106

Heikos tinctuur (60 ml)

Aesculaap

/ 2.75 (was/ 2,35)

107

Kamfer Ichthyol zalf (200 gr.)

Animed Aesculaap

/ 2,55 (was/ 2,47)

108

l.aurierzalf

.Animed

/ 4.15 (was/ 4,05)

116

ïympanol

.Aesculaap

/ 4,.10(was/ 1,80)

5.14

Colistine sulfaat 4\'\';

Dopharma

/ 60,00 (was / 56,00)

570

Fura/t)lidone 10% susp.

geen firma

/ 9,00 (was/ 10,38)

554

Startmix

A.U.V.

/ 45.75 (was/ 43.75)

518

Oxypolymix

A.U.V.

/ 46.75 (was/ 44,75)

508

Duhlinmix

Dopharma

/ 41.00 (was/ 36,00)

520

Paramix

.Aesculaap

/ 18.00 (was/ 17.00)

507

Cubarmix

Dopharma

/ 21.00 (was/ 20.50)

500

Acetosal

A.U.V.

/ 15.50 (was/ 13,50)

515

Chlooramphenicol palm.

A.U.V.

/ 135,00 (was ƒ 119,00)

516

Chlot)ramphenicol palm.

Dopharma

/ 131.00 (was ƒ 1.16.00)

557

Chlooramphenicol palm.

Aesculaap

/ 111,00 (was / 133,00)

521

Chloortetracycl. MCI

A.U.V.

/ 1 12.50 (was /■ 1 11,00)

509

Fenacetine

A.U.V.

/ 18.85 (was/ 15.25)

561

Furaltadone HCL

A.U.V.

/ 52,00 (was f 49.00)

558

Furaltadone HCL

Aesculaap

/ 51.00 (was/ 35.00)

524

Fura/olidone 100%

A.U.V.

/ .10,00 (was/ 29,00)

564

Fura/olidone 100\'";

.Aesculaap

/ .10.00 (was/ 28,00)

565

Neomycine sulfaat

Aesculaap

/■ 195.00 (was / 1 18.00)

611

Oxytetracyline HCL

A.U.V.

/ 93,00 (was / 86.00)

618

Oxytetracycline HCL

Aesculaap

/ 90.00 (was/ 82.00)

649

Sulfadimidine Na.

A.U.V.

/ 33.00 (was/ .10,00)

652

Sulladimidine Na.

.Aesculaap

f 11.00 (was/ 29.90)

680

Tetracycline HCL

Aesculaap

/ 91.00 (was/ 89.00)

-ocr page 258-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Boskamp. P. G. t.. J.; 1982; .3572 TP Utrecht, Graanstraat 2 bis.
Laugeman. Mevr. E. M.; 1982; 5014 HK Tilburg. Besterdring 187.
Rotteveel. A. .1. P.: 1982; 5841 CT Oploo. Watermolenstraat 8.

Als buitengewoon lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde ineldt
zich:

Moreau-Graf. Mevr. Dr. C.; Berlijn-1979: Berlijn-1980: 4030 Ratingen-1 (Duitsland). Kleiber-
weg 11.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuur aangenomen:

Prins. .1.: 1982: 3533 HA Utrecht, l-cidseweg 94.

Vink. .1. H.: 1978: 6826 N.J Arnhem. Van Borselenstraat 6.

Wegman-van Kleef. Mevr. H. C. M.: 1977; .3471 GS Kamerik. Mij/ijde 103.

Als buitengewoon lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen;

Bijlsma. I. G. W.; 3722 WD Bilthoven. Tortellaan 4.

Promotie:

D. G. Groothuis te Bunnik op 13 januari 1983
Jubilea:

A M. F. de Bok te Haaren

Dr. A. Schukken te Heerenveen

J. Kramer te Wolvega

Mevr. I. Ooms-Siebenga te Oostburg

E. T. B. Dinkla te Haren (Gr.)
Dr, C. J. A. Kerstens te Breda
Dr. C. de Graaf le Utrecht

P. L. van Paassen te Schalkwijk
Mevr. A. C. Bander te Wassenaar
H. Sorgdrager te Haren ((ir.)

F. M. van der Fol te Doetinchem
.1. R. S. Vermeulen te Woerden

H. .1. van der Hammen te Steenbergen

Voor het Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 10 januari 1983
Geslaagd \'met genoegen\':

H. J. Ormel
J. W. M. Zomer

Geslaagd:

H. A. Derx
E. J. Hurkens
.A H C. Baselmans

Adreswijzigingen, en/.:

IH9 Haaien. W. J. van: 1966; Nigtevechl; tel. (02945)
4209 (privé). (070) 631966 (bur.); wel. medew.
St. G.v.D.

189 Bakker. Mevr. ./. .!.: 1965; Sneek; lel. (05150)
16763 (privé), 12112 (prakt.); p.. H-D.. kl.
huisd.

(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(aanwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(afwezig)
(aanwezig)

190 \'Baselmans. .4. //. C.: 1983; 3582 ZA l.ltrecht.
I.B B.-laan 159; d.

191 Bekkers. W. ./. M.: 1953; l.iehtenvoorde; p,.
geass. met G. I. ter Heijden. W. Schuurman en
A. J. W. G. Vos; plv. i.

}29 Biilsma. I. G. IT .\'3722 WD Bilthoven. l ortel-
laan 4; tel. (030) 784983 (privé). 715544 (bur.);
wet. medew. R.U. (F.d.D.. vkgr. Bacteriologie)
(toevoegen als buitengewoon lid).

194 HIeeker. P.: 1977; Z.O. Bcemster; p.. geass. met
W. D. Pereboom en F. H. Prud\'homme van
Reine.

197 Bosch. U. W.\'1973; Staphorst: p.. geass. melt.
Dijkstra. F. H. Hepkema. M. O. Molenaar en
F.\'P. Reudink.

30 jaar
30 jaar
30 jaar
25 jaar
25 jaar
65 jaar
65 jaar
25 jaar
30 jaar
40 jaar
25 jaar
25 jaar
35 jaar

februari
februari
februari
februari
februari
lebruart
februari
februari
februari
februari
februari
februari
februari

1983
1983
1983
1983
1983
1983
1983
1983
1983
1983
1983
1983
1983

op 20
op 20
op 23
op 26
op 27
op 27

-ocr page 259-

322 Bosch. ./. C : I98();4240 Fnimerich{Duitsland).
Kas.sstrasse 25; tel. (02822) 5703; p.

/W Braunius. H\'. H .: 1969; Woerden; tel. (03480)
17476 (prisé). (085) 629304 (bur.); d. G.v.D.
prov. Gelderland.

322 Breur. G. ./,; 1980; East-Lansing, Michigan
48823 (U.S.A.), 813 Albert Avenue.

iW * Brink. C. ./. van den: 1954; Tilburg; p.. H-D.,
geass. met Mevr. E. M. I.augeman; d. safari-
parl< \'Beekse Bergen".

206 *Derkx. H. A.: 1983; 3572 ED Utrecht.
Obrechtstraat 57; tel. (030) 718635; wnd. d.

20H Diikstra. C.: 1952; I.Ihorst (Ov.); p.. geass. met
H. W. Bosch, T. H. Hepkema, M.O. Molenaar
en E. P. Reudink.

210 Dorseheidt. ,/. M. H. G.: 1982; 5531 HG Bladel,
W. van Oranjelaan 7; tel. (04977) 4815 (privé),
5757 (prakt.); p., ass. bij P. B. M. l.eijdekkersen
Th. M. H. van Woensel.

212 323 Kieher. E.: 1979; Pon au Prince ( Haïti),
B.P. 557; ass. epidemioloog E.A.O.

2t2 Eijk. P. van der: 1965; 2981 GA Ridderkerk, St,
.lorisstraat .34; tel. (01804) 25253.

323 Eeddetna. Dr. R. J.: 1959; U-1967; Peshawar
(Pakistan), P.O. Box 649; senior livestock advi-
sor Pakistan.

323 Geels. Mevr. E. B. M.: 1979; 56140 Missiriac
(Erankrijk); tel. (093397) 751379 (privé),
752036 (prakt.); p.. geass. met E. Ca/iot. P.
Evain, Y. Hiernaux en Y. Leroux.

222 Gorter. .41980;8524 Dl.Teroele(Er.), No. II;
tel. (05134) 2146 (privé). 1527 (prakt.); p.. ass.
bij P. Dirksen en K. .1. Koopmans.

223 Groot. ./. H. de: 1972; Doesburg; p.. geass. met
H. A. C. Hee/en. B H v. d. Pol. A. M. van
Schaik en A. .1. Verheul.

223 * Groot. .Mevr. .M. ./. de: 1982; /ie: Simons-de
Groot. Mevr. M. ,1.

*Groot. R II. de: 1978; 1741 BA Schagen.
Noord 5; tel. (02240) 983.34.

223 Groot-Brouwer. Mevr. G. C. de: 1978; 1741 BA
Schagen. Noord 5; tel, (02240) 98334.

224 "Groothuis. Dr. D. G.: 1973: LI-1983: Bunnik.

225 Haaften. B. van: 1981; Utrecht; tel. (0,30)
523903 (privé). 531040(bur ); wet. medew. R.U.
(E.d.D., vkgr. Verlosk,, Gyn., K.L).

228 Heezen. //. A. (\'.: 1954: l.aag Keppel: p., geass.
met .1. H. de Ciroot, B. M. v. d Pol, .A. M. van
Schaik en A. .1. Verheul.

22H Heijden. G. 7\'. ter: 1980; Lichtenvoorde; p.,
geass. met W. .1. M. Bekkers. W. Schuurmanen
A. .1. W. (i. Vos.

230 Hepkema. 7\'. //.,■ 1981 ; Rouveen; p., geass. met
H. W. Bosch, U. Dijkstra, M. O. Molenaar en
!.. P. Reudink.

.\\?7 *Hurkens. E. ./..- 1983; 3571 AP Utrecht, F.
Coerslaan 24; tel. (030) 732675; wnd. d.

240 .lanssen. J. //. E.: 1980; 7776 BD Slagharen. A.
Geerdesplein 13: tel. (05231) 2626; d.

240 *.lelsma. A.: I980;3525 V.I Utrecht..lulianaweg
122; tel. (030) 885266: wnd. d.

247 "Koedam. Mevr. M. A.: 1982; 3525 V.l Utrecht,
.lulianaweg 122; tel. (0.30) 885266; wnd. d.

24/i Koopman. Dr. J. J.: 1952; U-1968; 1817 HL
Alkmaar, Becthovensingel 62; tel. (072) 117027
(privé), 120544 (bur.).

2.\'ï.\'> "I.augeman. Mevr. E. M.: 1982; 5014 HK Lil-
burg, Besterdring 187; tel. (013) 420859 (privé),
420274 (prakt.); p., geass. met C. .1. v. d. Brink.

263 Mesteheid. W. M.: 1980; Ommeren; p.. geass.
met W. van Sijpveld en D. N. Tap.

264 .Molenaar. M. O.: 1969; Staphorst; p.. geass.
met H. W. Bosch. U. Dijkstra. T. H. Hepkema
en L. P. Reudink.

329 Moreau-Graf. Mevr. Dr. C. Berlijn-1979;
Berlijn-1980; 4030 Ratingen-I (Duitsland),
Kleiberweg II; tel. (02102) 2I7I2; p.

329 Moreau. Dr. D. E. G.: Berlijn-1979; Berlijn-
1980; 4030 Ratingen-I (Duitsland). Kleiberweg
II; tel. (02102) 21712; p.

272 "Ormei. H. ,/.; 1983; 3572 JN Utrecht. Bleijen-
burgstraat 5; tel. (0.30) 716657; wnd. d.

27."; Perebootn. W. D.: 1970; Purmerend; p., H-D..
geass. met P. Bleeker en F. H. Prud\'homme van
Reine.

275 Pink.se. C. II. A.: 1961: Roosendaal (N.Br.); h.
vl.k.dnst.; r.k.

276 Pol. B. H. van der: 1978; 6955 AK Ellecom,
Zutphense Straatweg 58; tel. (08330) 22162
(privé), 27269 (prakt.): p., geass. met J. H. de
Ciroot, H. A. C. Hee/en, A. M. van Schaik en
A. .1. Verheul.

277 Pritis. J.: 1982; 3533 H A Utrecht. Leidseweg94;
tel. (030) 935164; wnd. d. (toevoegen als lid).

27S Prucfhomtne van Reine. F. H.: 1980; Purme-
rend; tel. (02990) 36861 (privé). 21000 (prakt.);
p., geass. met P. Bleeker en W. D. Pereboom.

326 Reerds. B. H\'; 1964; Namwala (Zambia), P.O.
Box 3; distr. vet. officer, Namwala district.

280 Reudink. /.. P.: 1964; Staphorst; p., geass. met
H. W. Bosch, U. Dijkstra, T. 11. Hepkema en
M. O. Molenaar.

326 Rooij. R. C. de: 1972; Mongu (Zambia), Dep.
of Vet. Services and Tsetsecontrole, P.O. Box
.34; d.

282 "Rotteveel. A. ,/. P.: 1982; 5841 CT Oploo,
Watermolenstraat 8; tel. (08858) 3235 (privé),
1711 (prakt.); p., a.ss. bij H. M. ,1. Bekkers, 1.
1 h. .1. A. Bertels, A. .1. Derks en K. K. Kadijk.

284 Schaik. A. M. van: 1967; Drempt; p., geass. met
.1. H. de Groot, H. A. C. Hee/en, B. H. v.d. Pol
en A. .). Verheul.

287 Schricr. Mevr. C. C.: 1981; 3581 GG Utrecht.
Van Lidt de .leudestraat 13; tel. (030) 31 1298;
wnd. d.

288 Schuurman. W.: 1971; l.ichtenvoorde; p.,
geass. met W. ,1. M. Bekkers. Ci. T. ter Heijden
en A. ,1. W. Ci. Vos; plv. i.

290 Siipveld. W .1956: Kesteren; p.. geass. met
W. M. Mestebeld en D. N. Tap.

291 "Simons-de Groot. .Mevr. M..!.: 1982; 3612 AJ
Tienhoven (Utr.). Westbroeksebinnenweg 68;
tel. (03469) 1895: d.

2971327 "Swinkels. H.: 1954; Motril. Granada
(Spanje). Avda. de Nuestra Sra. de la Cabe/a s n
\'Miami\' 4C: d.

-ocr page 260-

Ta;). D. 1974; Ochten; p.. geass. met W. M.
Mestebeld en W. van Sijpveld.
l alk. Dr. P. C. ra/7 (/er.\'1970; i;-1979; Amersf-
oort; tel. (0.V3) 1.3256 (privé). (0.30) 531131
(hur.); wet. medew. R.U. (U.d.l).. vkgr. Be-
drijfsdiergeneesk. en Buitenprakt.).
\\\'enema. >\'.. 1954; Heerenveen; tel. (05130)
22028 (privé). (05610) 6265 (hur.); wnd. h.
vl.k.dnst.

Verheul. .4. J.: 1969; l.aag-Keppel; p.. geass.
met .1. H. de Groot, H. A. C. Hee/en. B. H. \\ .d.
Pol en A, M, \\an Schaik,

304/327 Verhoeven. II.: 1978; Zamalek. Cairo
(Egvpte), 9 Yamhalajastraat; d,

304 Vermeer. ,/, ,4, M.: 1980; 5087 TX Diessen,
l age Haghorst 1 1; tel, (04254) 21 13 (privé),

305 Versiraelen. P. J. ,4, Ci: 1981; 5961 EK Horst
(E,). Weltersweide 7; tel, (04709) 2169,

306 Vink.,/, //.. 1978; 6826 N,l Arnhem. Van Borse-
lenstraat 6; tel, (085) 612131 (privé). 613351
(prakt,); p,, kl, huisd, (toevoegen als lid),

308 IVw, ,4, J. W. a.: 1972; Lichtenvoorde; p,,
geass, met W, ,1, M, Bekkers, G, 1, ter Heijden
en W, Schuurman,

311 Weeltlen. Mevr. E. van: 1975; 5025 DA Tilburg,
üerlesestraat 125; tel, (013) 425529; p., H-D,,
kl, huisd.

311 Wegman-van Kleef. Mevr. II. C. M.: 1977; 3471
GS Kamerik. Mij/ijde 103; tel. (0,3481) 1538;
wnd. d. (toevoegen als lid).

319 */.omer. ./. H\'. .V/.; 1983; 3984 NG Odijk, Rijn-
sewcg 5; tel, (0.3405) 1850; wnd, d.

SOI

303

304

Opsporing verzocht

De Redaktie van het Diergeneeskundig ,laar-
boek streeft naar volledigheid wat betreft de
relevante gegevens van de dierenartsen. Van
enkele dierenartsen ontbreken de/c gegevens
echter,
Hct /ijn;

.laar van
afstuderen
1971
1961
1966
1963
1960
1968
1966
1956
1968

1971
1935

1972

Naam
l.!. Eass
1. Hadar

M. M. van 11 a m
E. D. Heller
.A. de Koning

C. H. Konshtok
M. A. l.evy

A. C. Noordenbos

D. Perelman
Y. Sharabi

1 H. Theelen
D. Varsano

Inlichtingen over dc verblijfplaats van dc/e
dierenartsen worden gaarne ingewacht bij hct
secretariaat van de Maatschappij.

Sptcgiicl üetertnatr

Veterinaire dienst in Rusland

Het Rcv. Gen. de méd. vét. 1922 /egt daarvan hct volgende:

De runderpest heerst in alle provincies en richt aldoor verwoestingen aan. Malleus komt
op /eer uitgebreide schaal voor. Bij een troep van 5000 remonte-paarden tc Kief hadden
meer dan 800 klinicsc verschijnselen van kwade droes cn /eer /ckcr /uilen hij gebrek aan
maatregelen, al die paarden besmet raken. Duizenden mensen zijn ook met malleus besmet.

Dc veterinaire dienst is toevertrouwd aan een oud hospitaalsoldaat van hct roode leger.
Dczc heeft een holchew iekiese Veeartsenijschool opgericht met cen studietijd van één jaar.

lijtlu hr. Diergenee.sk . 49. 458. (I9J3).

-ocr page 261-

:IBA-GEIGY

Opticortenol-S

3eze glucocorticosteroid-combinatie werkt anti-allergisch,
mtstekingsremmend, antitoxisch en stofwisselings-regulerend_

\\lleen

lertegenwoordiging
(oor Nederland

Dit produkt kenmerkt zich door:

snelle werking

(2 tot 3 uur na toediening)

en lang aanhoudende aktiviteit (7-10 dagen)

w

fETIN NEDERLAND BV

\'ostbus 86, 5280 AB Boxtel
elefoon 04116-73797

Samenstelling

1 ml. Opticortenol-S bevat:

2,5 mg. dexamethason-trimethyl acetaat

en 7,5 mq. prednisolon

-ocr page 262-

^yA^vanstigt - bv

Voor alle instrumenten en komplete
veterinaire inrichtingen.

Ook voor tandsteenverwijderingsapparatuur

Hand- of voetbediening
Kompleet met 2 inserts
Aantrekkelijke prijs

>J<

W. G. VAN STIGT B.V.

Gezellenstraat 17, 3861 RD Nijkerk
Tel. 03494 - 5 69 44
Telex 79207

-ocr page 263-
-ocr page 264-

Gevraagd

DIERENARTS

met ervaring (grote huisdieren) als assistent voor ca. 3 dagen in de week, met
mogelijkheid tot uitbreiding. Woning beschikbaar.

Brieven onder nummer 9/83 aan de redaktie van het Tijschrift voor Dierge-
neeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Een welvaartsvast daggeld tot ƒ593,— in geval van
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
is thans mogelijl< voor waarnemer of als gezinsinkomen.
MOVIR-DTO verschaft U dit, onder algehele fiscale aftrek.
Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën
6812 AB Arnhem. Telefoon 085 - 455822
Utrechtsevi^eg 145/F88

Grote groepspraktijk in het noorden van het land zoekt wegens snelle
toename van de werkzaamheden

EEN DIERENARTS

met belangstelling voor de intensieve veehouderij. Bereidheid tot het af-
leggen van grote afstanden is een vereiste. Bij gebleken geschiktheid behoort
samenwerking op langere termijn tot de mogelijkheden. Schriftelijke reacties
te richten aan: H. A. M. Kool, Korte Steeg 1, 7776 RJ Slagharen.

AAcofarma ook voor praktijkkleding

Doktersjassen wit voor dames en heren. — Praktijkjassen met kleefbandsluiting. extra lang.
— Operatieiassen groen met rechte achtersluiting — Verlosjassen. lichtgewicht, lengte 140-160
cm. — Verlosjas kort met broek. — Verlosbroek met voorschoot — Verlos-overall. — Schorten
groen en wit — Warmte vest (bodywarmer) — Laarzen met houten binnenzool „TRETORN "

Tiidelilk bodywarmer bonus

AAcofarma b.v. Postbus 53. 7680 AB Vroomshoop. Tel. 05235-470/855.

\'n Vertrouwd adres voor kwatiteit, redelijke prijs en snelle levering.

-ocr page 265-

Waar niets lijkt te helpen
ISOPYOS®

n n

ISOPYOS

Infekties, veroorzaakt door stafylokokken, vertonen door het zeer
resistente karakter van die bakteriën, vaak een
recidief. In praktijk leidt
de weg voor honden die lijden aan een dergelijke Infektie niet zelden
tot de dood.

Isopyos® geeft door specifieke stimulering van het immuunsysteem,
een goede kans op blijvend herstel.

Antislaphylococcen-vaccin voor honden. Gedood vaccin met adjuvans legen infekties veroorzaakt door staphylococcen bij carnivoren.
Samenstelling:-Staphylococcen alfa anatoxine 100 I.E.-Staphylococcen betaanatoxine 100 I.E.-Speciaal oiie-achtlg exclpiensq.s.
1 ml
Algemene informatie: Isopyos is een vaccin dat gemaakt is van staphylococcen anatoxinen met een zeer hoge titer en met een
olie-achtig excipiens als adjuvans. Dit krachtige adjuvans bevordert de immunogene werking van het vaccin en draagt ertoe bij dat er een
hoge en langdurige immuniteit tol stand gebracht wordt. Isopyos is geïndiceerd bij carnivore huisdieren voor de preventie en behande-
ling van lokale of algemene infekties veroorzaakt door staphylococcen, vooral bij microbiële complicaties van de huid. Isopyos bevordert
in hel bijzonder de genezing van bepaalde chronische huidaandoeningen veroorzaakt door staphylococcen, die resistent zijn tegen alle
behandelingen en die onontkoombaar lot de dood leiden. Isopyos kan worden loegediend door middel van een subcutane of intramus-
culaire injeklie. Bij bepaalde kleine gevoelige soorten kunnen subcutane injekties soms een pijnlijke reaktie en het optreden van een
zwelling op de plaats van de injektie veroorzaken, die echter binnen een paar uur weer afnemen. Een algemene reaktie in de vorm van
hyperthermie ziel men ook wel eens optreden. Deze reaktie is te wijten aan een toestand van overgevoeligheid die veroorzaakt wordt
door de pathogene staphylococcen van het dier. Dil is ongevaarlijk en neemt binnen enkele uren af. Het toedienen van Isopyos kan tege-
lijk gebeuren met de gebruikelijke behandelingen met antibiolica.
Indicaties: Het voorkomen en behandelen van slaphylococcer-
infeklies bij honden, in het bijzonder: - primaire en secundaire staphylococceninfeklie van de huid; - microbiële complicaties van
eczeem: - staphylococcen-infekties tussen de lenen (inlerdigitaal) - chronische infekties van de bovenste luchtwegen veroorzaakt
door staphylococcen-infekties van de mond,
Otitis, mastitis, melrilis. Gebruiksaanwijzing:* Vóór gebruik de flakon schudden; • Subcu-
tane injektie (bij voorkeur ter hoogte van het borstbeen) of intramusculair.
Dosering: 0.5 tol 1 ml afhankelijk van de grootte van de
honden
Frequentie van toediening: De behandeling beslaat uit 4 tot 5 injekties met tussenpozen van één week. Het is niet nodig de
behandeling langer dan vijf injekties voort te zetten.
Bewaren: Bij 4"Cen in het donker Verpakking: 20 flakonsèl dosis van 1 mi.

RHONE POULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-4571 51.

-ocr page 266-

Dix helpt u over de drempel

Afgestudeerd en nu — of straks — praktisch aan de slag?
Doe een beroep cp Dix & Co Want Dix — onafhankelijk —
weet van wanten. Onderzoekt uw kansen. Beoordeelt
contracten. Analyseert accountantsrapporten. Stelt een
begroting op. Bepaalt -- samen met u — uw kredietbehoefte.
En regelt de juiste financiering en verzekeringen
Dix bij praktijkoverdracht of -assistentie, associatie of
vorming proefpraktijk.

Dix voor praktijkfinanciering. En voor hypotheken tot
1 30% van de waarde

Dix voor \'n deskundige diagnose

DIX& C01

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN

Tel. 030 - 51 15 20 Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

TE KOOP:

Philips Tandartsen Röntgenapparaat op zwaar statief. Antieke Milligram-
balans (Beckers sons Rotterdam). Balans voor fijn werk tot 1 kg. (Reyers e.
Zn. 1954). Loden schort, één paar loden handschoenen. Unieke collectie
buitenmodel hoefijzers en hoeven, museum en/of lesmateriaal (gepolijst).
B. R. de Vries, Noorderweg 1, Zuidwolde (Dr.), tel. 05287-1902.

Jonge vri. dierenarts met ervaring kleine huisdieren en bijz. dieren

ZOEKT WERK

Brieven onder nummer 8/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Te koop aangeboden:

EEN NARCOSE-APPARAAT

geschikt voor toediening van zuurstof, lachgas, cyclopropaan en ether.
Inlichtingen: H. Donkers, tel. 04922-3597 na 18.00 uur.

-ocr page 267-

Eigen produktie,
kwaliteitscontrole
en research.

m

Eigen produktie, hoogwaardige
kwaliteitscontrole en
innoverende research: drie
factoren die Aesculaap de
betrouwbare partner maken van
dierenartsen in de hele wereld.

Mijlstraat 35
5281 L] Boxtel
Tel.: 04116-75915

Het brede Aesculaap
programma biedt u vrijwel alles
wat u in uw praktijk nodig hebt.
Beproefde standaardprodukten
en geavanceerde specialiteiten,
waarmee u optimaal kunt
werken. De consequente
kwaliteitscontrole van Aesculaap
staat borg voor een bestendige
vertrouwensrelatie tussen u en
de veehouder. Onze research is
voortdurend gericht op het
verbeteren van bestaande en het
ontwikkelen van nieuwe
geneesmiddelen als antwoord
op wijzigende ziektebeelden.

aesculaap

^ diergeneesmiddelen. Voor leven en welzijn.

-ocr page 268-

CUBAR C BOLUS

voor behandeling van Gastro intestinale infecties bij kalveren en lammeren.

FORMULE:

1 bolus bevat :
100 mg Trimethoprim
500 mg Sulfadiazine
2.000.000 I.E. Colistine sulfaat
250 mg Furaltadone hel
200 mg Tripelennamine

DOSERING:

1 Bolus per 40 kilo lichaamsgew/icht 2 x daags, gedurende 2-3 dagen.
Verpakking : Doos van 8 strips ä 6 boli.

DOPHflRmn

Zalmweg 24 - Postbus 205 ■ 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 ■ 1 59 00 *

Meisje, 18 jr., volgt sehr, cursus dierenartsass.,

ZOEKT WERK

v.a. 1-6-1983. Ruime ervaring (Dr. Dierentehuis Bellen). Tel. 05930-3504.

Gevraagd op korte termijn

EEN VASTE ASSISTENT (Gehuwd)
in het noorden van het land. Ervaring niet vereist.

Brieven onder nummer 7/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Een associatie in het noorden van het land (overwegend grote huisdieren)
zoekt

EEN ASSISTENT

liefst met ervaring.
Na gebleken geschiktheid is de mogelijkheid tot associatie aanwezig.
Brieven met curriculum vitae en referenties onder nummer 6/83 aan de
redaktie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB
Utrecht.

-ocr page 269-

inhoud

KONINKLIJKE NFDERLANDSL M AAJ SCH AI\'PLI VOOR D! ERC.ENEHSK U N DF

hl nïemoriani: Th. M. \\ieniamsvenlriet............168

Omwerp Diergeneesmiddelenwei naar de Tweede Kamer........169

l\'aealure.s verhand htntdende mei de 130e .Algemene Vergadering van de K. .\\f.v. D. 168
Conntiis.sie F..A.O. Velerinaire volksgezondheid:

Cursus llvgieneheheersing in siaehili/nen...........171

P..A.O.-C(miaeldag Pluimveehygiëne............172

l\'oorjaarsdagen 19X3. .Amsierdam.............172

Personalia...................1 74

l.ijsi van adverteerders................176

SPlECillFL VETERINAIR..................176

contents

ORIGINAL I\'APFRS

The Incidence of Antibodies to Various Serotypes of Leptospira in Pigs in Ihe
Netherlands during the Period from
1975 to 1980; Z. Bercovich, C W Spek. 1.

Comvalius-Adriaan................133

REVIEW PAPFRS

Declawing in C ats: An (\'.valuation; 1. de Jonge..........133

OJHER PAPFRS

I esting Chloramphenicol (C .AP) for its F.xcrelion in .Milk t sing FAST l iquid Chroma-
tographyiM;
.1. 11. van der Stroom-Kruyswijk. H. W. van (lend. R. Kommerij . 145

The Velerinary Situation in the Southern Sudan; P A M. van Aarle.....148

All Rights Reserved

d\'apcrs (i/)/)canitg in ihi\\ itmrnal on- hsu-J in Currem ionicni.\\ ■\\grn uhural Hiolo^v and fjn ironnivnitil Scirnic. Medline Index
Mediii/\\. lndv.\\ \\eiennaritts \\eierinar\\ Hulieiin. I eierinari>icili:in. lundwirischulliiches /eniralhhiil. Hthhographx o! AgrmiUure. Hto-
logical -ihsirui Is. Camhndgf Scieniilh ■\\h\\iracl\\)

CUBAR C BOLUS

voor behandeling van Gastro intestinale infecties bij kalveren en lammeren.

FORIVIULE:

1 bolus bevat ;

100 mg Triinethoprlm
500 mg Sulfadiazine
2.000.000 I.E. Colistine sulfaat
250 mg Furaltadone hel
200 mg Tripelennamine

DOSERING:

1 Bolus per 40 kilo lichaamsgewicht 2 x daags, gedurende 2-3 dagen.
Verpakking : Doos van 8 strips a 6 boll.

DOPHflRimfl

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 *

-ocr page 270-

Bayer veterinaire informatie

/ vVT^ y /j\'.H\'t \'

/ J

/j.\'B ^^ 7-

IBR/IPV "

van Bayer

beschermt waar andere produkten faalden.

/ /

Bayer Nederland B V., Divisie Farma, Postbus 80, 3640 AB Mijdrecht, 02979-4151 / 5151, toestel 133

-ocr page 271-

HOOFDRFDAKIIE

Dr. .1. M. van Leeuwen (voorzitter)

Drs. M. .L Cl. .Sclioennial<ers (penningmeester)

IVof. (Ir. A. Brand

Dr. P. II. A. Poll

Dr. D. Talsma

Drs. M, A. Moons

Drs. M. Bosman

WITHNSCHAPPLLI.IKF REDAKTIE

Dr. .1. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

ProL dr. .1. G. van Bekkum (Lelystad)

Prof. dr. .1. Bouw (Utrecht)

Prol. dr. H. .1. Breukink (Utrecht)

ProL dr. M. Dehackere (Gent. België)

Dr. M. J. Dohhelaar (Den Haag)

ProL dr. M. Drost (Gainesville. Elorida. U.S.A.)

Dr. .1. Eahricant (Ithaca, New York, U.S.A.)

Dr. N. J. E. Gilmour (Edinburgh. Cireat Britain)

Dr. .1. Goudswaard (Goes)

Dr. P. A. M. Guinee (Bilthoven)

Dr. W. .1. 1. van der Gulden (Nijmegen)

ProL dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut.

U.S.A.)

Dr. .1. E. T. .lones (London, Great Britain)

Prol. dr. E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

ProL dr. .1. H. Koeman (Wagcningen)

Dr. A. de Kruif (Someren)

Dr. P. W. dc Leeuw (Eelystad)

ProL dr. J. G. van l.ogtestijn (Utrecht)

ProL dr. A. S. .1. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdam)

ProL dr. .1. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Prof. dr. C. C. Oosterlee (Wagcningen)

ProL dr. M. Pensaert (Gent. België)

ProL dr. Ch. Pilet (Alfort, Erance)

Dr, E, ,1, Ruitenberg (Bilthoven)

ProL dr. A, Rijnberk (Utrecht)

Dr, A, A, Stokhof (Utrecht)

ProL ir. A, van Ticnhoven (Ithaca, New York,

U,S,A,)

ProL dr, G, Uilenberg (Utrecht)
ProL dr, M, Vandeplassche (Gent, België)
Dr, A, ,1, Venker-van Haagen (Utrecht)
Prof, dr, H, W. de Vries (Utrecht)
ProL dr. P. Zwart (Utrecht)

R EDA KTEU R-SECRETA RIS
.1 C dc Gcus

REDAK I IE ADVIES RAAD
In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen cn Groepen \\an de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

.lulianalaan 10, Postbus 14031. 3508 SB Utrecht,
(tel. 030 - 51 01 II).

ABONNEMENTSPR1.IS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnements-
prijs / 235,— per jaar voor het binnenland en
/ 270, per jaar voor het buitenland, (Een abon-
nement op The Veterinary Quarterly bedraagt
/ 82, per jaar, exclusief verzendkosten en 4%
B,1 ,W,). De abonnementsprijs voor dierenartsen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hoofdbestuur.

Aan»ijzin|;en voor in/enders van kopij voor
licl Tijdschrifi voor Diergeneeskunde en
The Veterinarv Quarterly

Mie kupij dicnl gaaf gclypl in Iriplu le worden inge-
diend. De kopij diciil voor/ien te /ijn van een duidelijke
^amenvaltini; in hel Nederlands en hcl [ngels (de
Redaklie kan indien nodig hemiddeling verlenen vooreen
Engelse verlalmg) dic niel langer dan 5% van hcl
driikel mag /ijn lol ccn ma.vimum van 120 woorden.
Liieraiuurverwij/ingen in dc tekst dienen le geschieden
J.m.v. een cijferaanduiding, die strikl moet correspon-
deren mei de alfabetisch opgeslelde lileraluur-opgave
aan hel eind van hel arlikel.

De volgende gegevens dienen le worden vermeld: I)
naam cn voorlellers van de auleiir(s): 2) titel van de
publikalic: naam van hel lijdschrih. jaargang, hegin-
en eindpagina, hcl jaar van uitgifte (lussen haakjesl. Bij
hoeken dienen ook plaals en naam van de uilgever le
worden vermeld.

Ms voorbeeld raadplege men een willekeurige aflevering
van dil lijdschrih.

Voor cen goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d.w./. duidelijk getekend
resp. gelypl en gaaf le worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaktie bemiddeling worden ver-
leend). /odal hiervan langs fotografische weg rcpro-
dukhes kunnen worden gemaakl (ofisel-procédé); voorls
dienen folo\'s op glanzend wil papier, röntgenfoto\'s op
film of op papier te worden ingediend,
In hel l-ngels gesielde ariikelen besiemd voor The
Veterinarv Quarlerlv gelieve men door een deskundige
op taal en slijl le lalen nagaan. De Redaktie behoudt
/ich hel rechl vooreen in hel Fngels ingediend arlikel,
m overleg mei dc auteur, alsnog door een onaOianke-
lijke door haar aan le wij/en deskundige op /ijn Engelse
mériles (grammatica, woordkeus) le lalen beoordelen
c.q. te lalen corrigeren.

Ariikelen, die in hel Nederlands «orden aangeboden,
voor opname in Ihe Velerinary yuarlerly, kunnen van
Redakliewege «orden verlaald. Dil is in principeeven-
eens van loepassing hij in hel Nederlands aangeboden
ariikelen voor hel Tijdschrill voor Diergeneeskunde,
«aarvan de Redaklie van mening is, dal de/e in The
Velerinarv Quarierly «ellichi heler lol hun rechl /uilen
komen. I en en ander in overleg mei de auleur.

Verklaring:

Dc Redaklie aanvaardl geen aansprakelijkheid voor
schade «elke - direcl ol indirecl hel gevolg mochl
/ijn van gebleken onjuistheden in de inhoud van de indit
lijdschrifi opgenomen ariikelen waarbij de auleur is ver-
meld of in de inhoud van de in dil lijdschrilt geplaalsle
advertenlies.

Adverlenlies kunnen /onder opgaal van redenen doorde
Redaklie worden geweigerd of ingetrokken.
Niels uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd
en of openbaar gemaakl. door middel van druk, micro-
film ot op welke andere wij/e ook, /onder schrifielijke
loesleniming van de Redaktie,

POSJGIROREK, 51 1606 ten name van de
K,N,M,v,D,, Julianalaan 10. Utrecht,

BANK Algemene Bank Nederland N,V,. Jans-
kerkhof 13, Utrecht en Crediet en Effectenbank
N,V.. Kromme Nieuwe Gracht 4-12. Utrecht,

-ocr page 272-

duphapinf

Biologisch injectiepreparaat, gebaseerd op verzwakt
en gedood Avipox-virus, ter opwekking van
paramuniteit bij honden. Beschermt pups tegen
neonatale sterfte (Fading Puppy Disease).

Handelsvorm

Flacon gevriesdroogd produkt flacon oplosvloei-
stof voor behandeling van 2 teven of 4 pups.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133. 1007 JC AMSTERDAM TEL. (020) 440340/440911

-ocr page 273-

Mammivert

gerichte en effektieve bestrijding van mastitis

Met de unieke combinatie van de tv\\/ee specialités Spiramycine en
Colistine geeft Mammivert de volgende voordelen:

Penetreert in gehele uienA/eefsel

Zeer snel resultaat

Géén resistentie-vorming

Geeft géén irritaties

Voor een optimale therapie dienen uiteraard de normale hygiënische maatregelen
te worden genomen.

RHÔNE POULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020 457151

-ocr page 274-

Als het erop aankomt
heeft u aan de MOVIR-DTO
een betrouwbaar houvast.

In de praktijk heeft do MOVIR-DTO bewezen haar verplichtingen stipten

correct na te komen. In geval van tijdelijke of blijvende
arbeidsongeschiktheid isdat een hele geruststelling voor artsen, tandartsen

en dierenartsen.
Wilt u meer weten? Uitvoerige informatie wordt u graag
op aanvraag verstrekt.

] mOVIP-DTO:

Een zorg minder bij arbeidsongeschiktheid.

Brugwal 1, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel, 03402-47420*

-ocr page 275-

Een schone weide

Het einde van maagdarmwormziekte

Dankzi] een nieuw uniek preventief
systeem \' Het Paratect\' bolus systeem) wordt
een schone weide verkregen.

Hierdoor lieeft men gedurende het
gehele weideseizoen geen last van maagdarm-
wormziekte bi) kalveren en pinken.
Het resultaat: een gezonde en ongestoorde
groei van het jongvee.
Voor meer inlichtingen:

Paratect

Het Paratect®bolus systeem.
:en uniek preventief systeem tegen maagdarmwormziekte.

©Pfizer B.V. Rotterdam. Tel. 010-215122, ©Merknaam Pfizer Inc. N.Y.,U.S.A,

-ocr page 276-

itauplnWhcwi
U\'

EEN GOEDE ADMINISTRATIE
VOORKOMT PROBLEMEN.
DE WAA ADVISEERT.

Voor een beter inzicht in uw financiele
positie
IS het zaak een goede administratie te
voeren. Een vroege signalering van verandering
in uw ontvangsten- en uitgavenpatroon biedt
u de mogelijkheid maatregelen te nemen.

Ook al zijn de technische ontwikkelingen
bi| het administreren de laatste jaren snel
gegroeid, de principes van het boekhouden
zijn eeuwenoud en staan daarom heden ten
dage nog recht overeind. Zelfs de computer
eerbiedigt deze principes. Het is dan ook met
de boekhouding zelf die het administratieve
gebeuren zo complex maakt, dat doen de
zaken daaromheen. Zoals het samenstellen
van de jaarstukken, het invullen van de
belastingaangifte, het opstellen van begrotingen.
Iiquiditeits- en rendementsberekeningen.

Die zaken vereisen specialistische kennis.
De WAA biedt haar leden de helpende hand
bij het kiezen van het juiste systeem van
administreren. Dat kan een conventioneel
ingerichte boekhouding zijn, maar ook een
speciaal ontwikkeld computerprogramma voor
de tinancièle administratie van huisartsen,
specialisten, tandartsen, fysiotherapeuten,
verloskundigen, dierenartsen. Profrteer van de
kennis die bij de WAA voorhanden is.

De WAA volgt, bestudeert en adviseert.

U zult zich er bewust van moeten zijn,
dat u zelf voor uw economische toekomst moet
zorgen. Afwachten en rekenen op anderen is
een verkeerde keuze. Dit vraagt er om uw
situatie te inventariseren en de blik vooruit te
werpen. Nu is het moment gekomen om de

realiteit onder ogen te zien. Een goede
administratie hoort daarbij. Een gesprek met de
WAA
IS daarom de eerste stap. N uchter en
zakelijk wordt uw situatie beoordeeld en wordt
er samen met u een plan opgesteld, waarbij uw
belang centraal staat.

Natuurlijk is de WAA met de enige waar
u terecht kunt, maar het is zinvol om eerst te
praten met de vereniging die zich gespeciali-
seerd heeft in de mogelijkheden waarvan u
kunt profiteren.

Wacht niet af, praat met de WAA.

Als u meent dat uw economische
toekomst gebaat is met goede ideeen, adviezen
en .steun, dan is de WAA uw juiste partner

Of het nu gaat over starten of stoppen
met de praktijk, associëren of integreren,
verzekeringen, pensioengrondslagen of fiscale
en administratieve aangelegenheden; uw
WAA-adviseur geeft raad. Samen met u stelt
hij plannen op, waarna de WAA een concrete
uitwerking maakt.

Het gaat om uw belangen, kies voor uzelf.

WAA,VERSTAND VAN
DE PRAKTIJK.

Atoomweg 100,3542 AB Utrecht,
telefoon 030-454911

-ocr page 277-

ECHTYBEf

de nieuwe methode voor
het bestrijden van Ecthyma.

Ecthyma, de jaarlijks terugkerende schadelijke ziekte voor schapen en geiten
kan nu effektief tiestreden worden.

Met Echtybel het nieuwe vaccin van Roger Bellon. Echtybel geeft een
afdoende bescherming en is bovendien eenvoudig toe te passen.
En daarmee is aan de rompslomp van het scarificeren ^^^

S

definitief een eind gekomen.

Dit zijn de belangrijkste eigenschappen.

• levend gevriesdroogd vaccin met
adjuvans

• verkregen uit\'navirulente virusstani

• bereid opcelculturen van lammeren _

• subcutane toediening ï^^

• toe te passen zowel in besmet- als in -
gezond mi lieu Xborfcom EcdwiTia

• ontwikkeld in de laboratoria van t-i^-^t

Roger Bellon mCt ECHTYBEL

^^^^Ö^-POULENC

RHONE POULENC NEDERLAND b.v.

Draaistroom !, 1181 VT Amstelveen. Telefoon020-45 7151

-ocr page 278-

O

25jaar
longwormpreventiemet

longwormvaccin \'duphar\'

bevat levende, geïnactiveerde (bestraalde)
Dictyocaulus viviparus larven.

Orale vaccinatie van kalveren met dit beproefde
vaccin geeft een uitstekende beschernning tegen
longworminfecties.

Bestellen

Bij voorkeur telefonisch (020) 44 03 40*)/
44 0911

*) na 17,00 uur en in het week-end
automatische telefoon ingeschakeld.

Aflevering

Verzending op iedere maandag en woensdag; in
spoedgevallen kan hiervan worden afgeweken.

De verzending voor de noodzakelijke 2e vaccinatie
volgt altijd automatisch, \'s maandags 4 weken
later,

Handelsvonn

Flacon ä 1 dosis.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133.1007 JC AMSTERDAM TEL (020) 440340/440911

-ocr page 279-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Het voorkomen van antilichamen tegen
enkele Leptospira serotypen bij het varken
in Nederland in de periode 1975-1980

The Incidence of Antibodies to Various Serotypes of Leptospira in Pigs
in the Netherlands during the Period frotn 1975 to 1980

Z. Bercovich\', C. W. Spek\', I. Comvalius-Adriaan\'

SAMENVATTING Bij het onder:oel< van 18.765 var/<ens op het voortkomen van verschillende
Leptospira .serotypen hij het varteen in Nederland hieek bel aantal .serologisch positieve hevindingen
os-er de periode 1975-1980 gemiddeld 21% te zijn. De verdeling van deze positieve resultaten over de
verschillende Leptospira .serotypen was als volgt:
L. bratislava 39%, L. tarassovi 22%, L. ballum
15% en L. icterohaemorrhagiae 12%. De andere serotypen werden gezamenlijk hij 12% van desera
gediagnostiseerd. Het aantal .serologisch positieve dieren met een abortus-anamnese was lol 1978 ca
23%, in 1979 was het 11% in 1980 steeg het aantal tot 32%.

Bij varkens met abortus-anainne.se werden tot 1979 L. bratislava, L. tarassovi, L, ballum en L,
icterohaemorrhagiae
het meest frequent gediagnostiseerd. Leptospira serotypen ponuma. australis.
canicola en hardjo komen nog vrij zelden voor. Maatregelen om insleep van deze serotypen tegen te
gaan zijn gewenst.

SUMMERY A total number of 18.675 sera of pigs were e.xamined for the presence of antibodies
to various serotypes cd Leptospira in the Netherlands during the period from 1975 lo 1980. The study
showed an average of 21 per cent cf positive serological fituUngs.

The distribution of these findings amongst the various serotypes of l^eplospira was as follows: I,,
bratislava
39%: L tarassovi 22%); L, ballum 15% and L, icterohaemorrhagiae 12%. The combined
other serotypes scored appro.ximaiely 12%. The percentage of serologically positive animals having
a history of abortion was appro.ximaiely 23%. 23% up to 1978. In 1979. itfeli to I l%,andii increased
again to 32% in 1980. The common serotypes tf Leptospira in .sows which aborted were L.
bratislava,
L, tarassovi, L, ballum
and L, icterohaemorrhagiae, L, pomona, L, australis, L, canicola and
I,, hardjo were rare but were identified in a few cases.

It is recommended that measures should be adopted lo prevent the introduction of these serotypes.

INLEIDING tinatietest. Deze zijn indicatief voor een
Leptospirosis bij het varken kan leiden tot ""ecent of in het verleden heeft
aanzienlijke economische verliezen (10), ë^^ad. Een infectie geeft soms wel,
terwijl het met leptospiren besmette varken «\'^hter met altijd aanleiding tot het ont-
ook een infecticbron voor de mens kan zijn «^^an van ziekteverschijnselen,
(13), Verschillende Leptospira serotypen Dit is alhankelijk van de virulentie van het
zijn pathogeen voor het varken en worden Leptospira serotype, de leeftijd en de alge-
verantwoordelijk geacht voor abortus en a weerstand van het dier (9, 15). In
terme doodgeboren biggen (6, 7, 10, I I). Nederland werden bij het varken
Lepto-
In het algemeen kan men uit worpen big- f»-<\'(L ) taras.wvi en L. lora geïsoleerd (I,
gen of zieke zeugen moeilijk leptospiren serotypen werden alleen serolo-
isoleren, hetgeen betekent, dat een infectie aangetoond,
met Leptospira uitsluitend serologisch

vastgesteld kan worden. Op basis van serologisch onderzoek geeft

De serologic berust op het aantonen van dit artikel een overzicht van het voorko-

antilichamen in een microscopische agglu- men van enkele Leptospira serotypen bij

I Medewerkers Centraal Diergeneeskundig Instituut, Postbus 65, 8200 AB Lelystad,

-ocr page 280-

het varken in Nederland in de periode
1975-1980.

MATERIAAL EN METHODE

Sera: Voor het onderzoek werd gebruik gemaakt
van sera afkomstig uit varkens op fokbedrijven ver-
dacht van abortus als gevolg van infectie met leptospi-
ren en van varkens bestemd voor export.
Antigenen: Levende, niet gewassen culturen (maxi-
maal 4-5 dagen oud) werden als antigeen gebruikt. De
stammen werden gekweekt in EMJH-medium (5) bij
een temperatuur van 28° C. Antigenen werden bereid
van de volgende Leptospira serotypen: L. copenha-
geni, L. canicola, L. bardjo, L. grippotyphosa, L.
tarassovi, L. sejroe, L. ballum. L. jez bratislava. L.
australis, L. lora en L. icterohaemorrhagiae.
Serologische lest: Alle sera werden onderzocht met
betrekking tot de microscopische agglutinatietest. De
test werd uitgevoerd volgens een eerder beschreven
methode (4) met dit verschil dat de incubatie bij 37° C
werd verkort tot 2 uur. De sera werden onderzocht in
verdunningen van 1:100 toten met 1:3200. Als positief
werd beschouwd die serumverdunning die nog 50%
vrij liggende en niet geagglutineerde leptospiren ver-
toonde (14).

RESULTATEN

Tabel 1 geeft een overzicht van aantal en
herkomst van de onderzochte varkenssera
verdeeld over de periode 1975-1980.
In totaal werden 18,675 sera onderzocht;

waarvan 7052 (37,8%) sera van dieren be-
stemd voor export en 11,623 (62,2%) sera
van varkens met een abortus-anamnese.
Tabel 1 geeft ook een overzicht van aantal
en percentage serologisch positieve bevin-
dingen op het totaal aantal onderzochte
sera. Het blijkt dat het percentage serolo-
gisch positieve bevindingen ten opzichte
van leptospirose over de gehele periode
geen grote verschillen vertoont (gemiddeld
21% positief).

De positieve bevindingen in sera afkomstig
van varkens met een abortus-anamnese
vergeleken met het totaal aantal positieve
bevindingen in sera ingezonden in verband
met export zijn eveneens weergegeven in
tabel 1,

Het percentage serologisch positieve die-
ren met een abortus was van 1975 tot 1978
ongeveer gelijk (ca 234), In 1979 was dit
ongeveer gehalveerd (11%), terwijl in 1980
32% van de varkens met abortus-anamnese
serologisch positief was.
Een overzicht van de verdeling van de sero-
logisch positief bevonden sera over de ver-
schillende Leptospira serotypen bij het var-
ken in de periode 1975-1980 is gegeven in
tabel 2, De volgende serotypen werden het

Tabel 1. Aantal en aard van varkenssera onderzocht op antilichamen tegen Leptospira met aantal en
percentage serologisch positieve bevindingen over de periode 1975-1980.

^^■^Jaar
Sera^^-

1975

1976

1977

1978

1979

1980

totaal

Export

509

972

1786

1593

1097

1095

7053

Positief

91

212

196

274

413

81

% Positief

22,5

21 ,8

10,9

17,2

37,6

7,3

Abortus

anamnese

1203

261 1

1914

1864

1858

2173

1 1623

Positief

314

540

374

464

214

700

% Positief

26

20,8

19,5

24,8

1 1 ,5

32,2

Totaal

1712

3583

3700

3457

2855

3268

18675

Positief

405

752

570

738

627

782

% Positief

23,6

20,9

15,4

21,3

21,2

23,8

-ocr page 281-

l abel 2. Overzicht van het gevonden aantal en percentage Leptospira serotypen bij het varken in Nederland.

1980

1976

1978

1979

1975

1977

totaal
positief

L.serotype

in pro-
centen

pomona

icterohaemorrhagiae

canicola

tarassovi

grippotyphosa

sejroe

hardjo

bratislava

ballum

australis

lora

13 (2 )

98 (13)

10 (1 )

207 (28)

22 (3 )

34 (5 )

16 (21)

277 (37)

76 (10)

1 (O )

O (O )

34 (6 )

7 (1 )

1 18 (30)

6 (1 )

13 (2 )

5 (1 )

290 (51)

93 (16)

4 (1 )

4 (1 )
61 (8 )
11 (2 )

171 (23)

10 (1 )

65 (9 )

9 (I )

258 (35)

144 (19)

5 (1 )
O

1 (O )
43 (7 )

2 (O )
104 (17)

12 (2 )

22 (4 )

2 (O )

317 (51)

123 (15)

I (O )
O

4 (O )

161 (21)

1 (O )

117 (15)

23 (3 )

42 (5 )

19 (2 )
276 (35)
119 (15)

20 (3 )
O

A (1 )

75 (19)

10 (3 )

139 (34)

15 (4 )
34 (8 )

16 (4 )
104 (26)

8 (2 )

O (O )
*

n.o.

26
470
41
856
88
210
67
1522
563
31
O

1

12
1

22
2
5
2
39
15
1

Totaal

738

782

3874

405

752

570

627

* n.o. = niet onderzocht
** = percentage

-ocr page 282-

meest gediagnostiseerd: L. hrati.slava 39%-,
L. tarassovi
22%; L. icterohaemorrhagiae
12% en /.. hallum 15%. De andere serotypen
werden gezamenlijk in 12% van de sera
gediagnostiseerd.

De aantallen posi\'tieve bevindingen bij var-
kens met abortus-anamnese zijn vermeld in
tabel 3.
L. bratislava. L. tarassovi. L. bal-
lum
en L. icterohaemorrhagiae zijn de
meest gediagnostiseerde serotypen.

DISCUSSIE

In de periode van 1975-1980 werden in to-
taal 18.765 varkenssera onderzocht ten op-
zichte van antilichamen tegen leptospiren,
voorkomende in Nederland.
Van deze sera reageerde gemiddeld 21%
leptospirosis positief (tabel 1) met een titer
variërend van 1:100 tot en met 1:3200. Dit
zelfde percentage serologisch positieve be-
vindingen werd door Hill (4) vastgesteld op
basis van onderzoek van 6.348 varkenssera
over de periode van 1969-1974.
In ons onderzoek waren de meest gedia-
gnostiseerde Leptospira serotypen bij het
varken
L. bratislava 39%; /.. tarassovi
22%,; L. ballum 15% en L. icterohaernor-
rhagiae
12% (tabel 2).
Van de in Nederland bij het varkens geïso-
leerde Leptospira serotypen waren vooral
L. tarassovi (I) en L. lora (3) van belang in
verband met abortus bij zeugen. In andere
landen worden, behalve
L. tarassovi, ook /..
australis, L. bratislava, L. hallum, L. cani-
cola
en /.. jyontona als pathogeen voor het
varken beschouwd (1, 7, 8, 12, 13). Enkele
van deze serotypen werden ook in Neder-
land bij het varken serologisch gediagnos-
tiseerd en zijn ook hier waarschijnlijk ver-
antwoordelijk voor abortus en neonatale
sterfte. Aangezien in Nederland
L. po-
mona. /.. canicola
en L. australis bij het
varken slechts sporadisch werden aange-
toond zullen problemen door infecties met
deze serotypen waarschijnlijk (nog) niet
voorkomen. In andere landen daarentegen
zijn juist
L. pomona (\\0) tn L. canicola ß)
en in mindere mate /.. bratislava {\\3)-d[s de
belangrijkste verwekkers van leptospirosis
bij het varken aangetoond.
Hill (4) nam in de periode 1969-1974 een
afname waar van het percentage serolo-
gisch aangetoonde infecties met /..
taras-
sovi
en L. icterohaemorrhagiae en ver-
klaarde deze bevindingen als gevolg van
het opstallen van de dieren en veranderin-
gen in de huisvesting.
Veranderingen in het aantal positieve sero-
logische bevindingen (tabel 2) van de toe-
name van bijv. /..
bratislava {26f( in 1975
tot 51% in 1977) en van /,.
ballum (2% in
1975 tot 19% in 1978) kunnen echter niet
verklaard worden op grond van een veran-
derde huisvesting.

Veranderingen in de leptospiren gastheer-
populatie (muizen, ratten, egels etc.) in de
natuur kan van invloed zijn. evenals op-
bouw van immuniteit ten opzichte van
Leptospira serotype na infectie binnen de
varkenspopulatie van een stal.
Men neemt aan dat in het wild levende
dieren het reservoir voor leptospiren vor-
men (12), maar ook een acuut ziek dier of
een abortusgeval kan een infectiebron zijn
voor het gehele bedrijf. Ook kan leptospi-
rose op een bedrijf uitbreken na in gebruik
nemen van een met leptospiren geïnfec-
teerde beer (2).

Bij het onderzoek van sera naar het voor-
komen van Leptospira serotypen bij het
varken is gebleken dat vanaf 1975 de bete-
kenis van L.
tara.\'iSo\\\'i aan het afnemen is,
terwijl /..
bratislava en /.. ballum in beteke-
nis lijken toe te nemen (tabel 2). Uit de
percentages positieve bevindingen bij ex-
portdieren kan men geen duidelijke con-
clusies trekken, gezien het feit dat de sera
slechts op enkele (3-7) van de Leptospira
serotypen werden onderzocht in verband
met de eisen die het importerende land
stelde. De meest voorkomende Leptospira
serotypen bij abortus-anamnese waren L.
bratislava. L. tarassovi, L. icterohaemorr-
hagiae
en /,. hallum (tabel 3).
De rol van /..
.sejroe is niet duidelijk, terwijl
/,. pomona. L. icterohaemorrhagiae. L. ca-
nicola. L. grippotyphosa cn L. australis lol
1979 van geringe betekenis leken te zijn.
Alhoewel het totaal aantal positieve sero-
logische bevindingen, verdeeld overde hele
observatieperiode, niet is toegenomen
(tabel I), varieerde het percentage positieve
bevindingen met abortus-anamnese (af-
hankelijk van het Leptospira serotype) bij
een niet dalend aantal inzendingen (tabel
3). De reden voor deze variatie kan niet met
zekerheid vastgesteld worden. Het is waar-
schijnlijk dat de screeningsmethode (le se-
rumverdunning 1:100) het totaal aantal ne-
gatieve bevindingen verhoogde.

-ocr page 283-

label 3. Percentages van voorkomen van verschillende Leptospira serotypen bij varkens met abortusanamnese en
dieren bestemd \\oor export, uitgaande van aantallen vermeld in tabel 1.

1975

1976

1977

!978

1979

1980

L. serotype

Ab/Ex\'

Ab/Ex

Ab/Ex

Ab/Ex

Ab/Ex

Ab/Ex

pomona

0/4

0/6

0/0

1/0

0/0

1/0

icterohaemorrhagiae

17/23

14/9

7/3

7/10

3/9

21/14

canicola

3/0

2/0

1/1

2/0

0/0

0/0

tarassovi

34/35

29/25

20/22

32/9

25/12

1 1/48

grippotyphosa

5/0

3/3

1/1

2/1

0/3

3/5

sejroe

8/13

6/2

3/1

11/6

8/1

6/4

hardjo

4/5

2/2

1/0

2/0

0/1

1/5

bratislava

26/25

31/27

45/63

25/52

36/58

30/26

ballum

3/0

14/0

21/7

18/23

26/16

16/11

australis

0/0

0/0

1/0

1/0

0/0

4/0

lora

n. o.

n.c.

n.o.

0/0

0/0

0/0

Ab = abortusanamnese
Ex = exportonderzoek

-ocr page 284-

Diagnostische titers van 1:100 of 1:200
worden in de praktijk nog als negatief be-
schouwd. Het is mogelijk dat titers lager
dan 1:100 ook als positief beschouwd moe-
ten worden.

Infectieproeven bij runderen (nog niet ge-
publiceerd) hebben aangetoond dat het ti-
terverloop van een infectie met
L ictero-
haemorrhagiae, L. tarassovi, L. grippo-
typhosa
of L. canicola duidelijk an-
ders is dan bij infectie met
L. ballum, L.
bratislava
of L. hardjo. Bij de laatstge-
noemde leptospiren daalt 45-55 dagen na
de infectie de serumtiter tot 1:100 of lager.
Als men in acht neemt, dat tijdstip van
infectie en abortus ca 6 weken uit elkaar
kunnen liggen (11), dan is het niet onmoge-
lijk dat sommige dieren geen aantoonbare
antilichamen ten opzichte van deze lepto-
spiren bezitten.

Zowel uit het onderzoek van Hill (4) is ook
bij dit onderzoek gebleken dat infecties met
de serotypen pomona en australis bij het
varken in Nederland nog vrij zeldzaam
zijn, terwijl canicola en hardjo nog bij geen
2% van de dieren voorkomen (tabel 2).
Maatregelen om insleep van deze seroty-
pen met geïmporteerde varkens tegen te
gaan zijn daarom gewenst.

10.

12.

1.3,

14.

15.

Kemenes. F. en Süveges. T.: Repeated abortion
in sows due to leplospirosis. Maggar Allator.
Lapja. 32. 39!. (1976). Vel. Butt.. 46. ref. no.
6932,
(1976).

McErlean. B. .A.: Abortion and infertility in sows
in Ireland apparently due to infection with L.
canicota. Vel. Rec.. 76. 248. (1964).
Minzat. R. M. and Tomescu, V.: Ueber den
Nachweis von pathogenen Leptospiren in den
Abwassern und im Klörschlamm von Schweine-
grossanlagen.
Arch. e.xp. Vel. .Med.. 29, .^,57.
(1975).

Mitchell. D. en Robertson. A.: l.eptospirosisand
fertility in swine.
Vei. Ree.. 76, 436. (1964).
Mitchell. D.. Robertson. A.. Corner. A. H. en
Boulanger, P.: Some observations on this Diag-
nosis and E.xpidemiology of Leptospirosis in
Swine.
Cand. I. comp. Med. Vel. Sei.. 30. 211.
(1966).

Tawfik. M. S.. Hamed. O. M. en El-Karamani.
R,: Leptospirosis in Egyptian rodents.
Zenirahi.
Vel. Med. Reihe B.
24. 728. (1977).
Weber. B. en Fenske. G.: Untersuchungen zur
l.eptospira-bratislava-infektion beim Schwein.
Mhefle. Vei. Med.. 33, 652. (1978).
WHO: Techn. Rep. Series no. 380.
Zaharija, L. Modric. Z. en Greguric. L: Studies
on leptospirosis in animals in Croatia Xlll. Inci-
dence of carriers of leptospira in experimentally
infected pigs.
Velerinar.s/si Archiv. 46, 1. (1976).
Ver Buit. Ref.
no. 5544, (1976).

I.ITFRATU UR

1. Akkermans, J. P. W. M.. Hill. W. K. W., Ou-
werkerk. H. en Terpstra, J L: Over Leptospirosa
hyos-infecties in verband met abortus en sterili-
teit bij varkens 1.
Tijdschr. Diergeneesii.. 89. 741.
(1964).

2. Biirki. F. en Wiesmann. E.: Gemeinschaftseber
und leptospiren aborte beim Schwein.
Schweiz.
Arch. Tierheitli..
105. 491. (1963).

Hartman. E. G.. Bruinmclman. B.. and Dikken.

H.: Leptospire of serotype lora ofthe serogroup
australis isolated lor the first time from swine in
the Netherlands.
Tijdschr. Diergeneesk.. 100.
421. (1975).

Hill. W. K. W. en Weenink van Loon. C. D.: Fen
overzicht over het voorkomen van antilichamen
tegen verschillende serotypen van het species

I.eplospira inlerrogans bij enkele huisdieren in
Nederland.
Tijdschr. Diergeneesk.. 101. 835.
(1976).

.lohnson. R. C. and Harris. V. G.: Diffircntiation
of pathogenic and saprophytic leptospires. 1.
Growth at all temperatures.
J. Bad.. 94. 27.
a 967).

Kemenes. F.: Occurrence of simultaneous infec-
tions with two or three types of Leptospira in
pigs in Hungary.
Ada vel. .Acad. Sci. Hung.. 12.
tOl. (i962). Vet. Buil. Ref no. 779. (1963).

-ocr page 285-

OVERZICHTSARTIKELEN

Nagelamputatie bij de kat?\'

Declawing in Cats: An Evaluation

I. de Jonge^

SAMENVATTING Er wordt een overzicht gegeven van het gedrag waarbij katten nagels gebrui-
ken. Vormen van ongewenst nagelgebruik en de mogelijkheden om dit op te lossen worden
besproken. Uit een enquête bij een steekproef van praktizerende dierenartsen blijkt, dat bijna de
heift het operatief ontnageien van katten principieel weigert. Ongeveer driekwart van de geën-
quêteerde dierenarlsen spreekt zich uit voor een standpuntsbepaiing van de K. N. M. v. D. De auteur
concludeert dat het operatief ontnageien van katten ethisch niet aanvaardbaar is.

SUMMARY Those forms of behaviour in which cats use their claws are reviewed. Forms of
undesirable use of the claws and possible solutions to this problem are discussed. A n inquiry among
velerinary practitioners showed that nearly fifty per cent of these practitioners refused to declaw
cats on principle. Appro.ximaiely seventy-five per cent of the veterinarians taking part in the
inquiry advocated that the Royal Netherlands Veterinary Association should state its position
with regard to declawing. It is concluded by the present author that declawing is unacceptable for
ethical and ethological reasons.

I INLEIDING

Het gebruik van de nagels door de kat leidt
soms tot de wens van de eigenaar om de
nagels operatief te laten verwijderen. Bij de
beschouwing van dit vraagstuk spelen zeer
uiteenlopende facetten een rol, zoals:

Welke functies hebben de nagels voor
een kat en hoe wezenlijk zijn deze voor
het dier.

Welke motieven heeft een eigenaar
voor de wens om tot operatief ontnage-
ien over te gaan.

Waaruit bestaat de ingreep en wat zijn
daarvan de gevolgen.
Zijn er alternatieve oplossingen voorde
door de eigenaar ervaren problemen.
Hoe is de opstelling van de dierenarts,
die gevraagd wordt deze ingreep, die
geen medische indicatie heeft, uit te
voeren.

Getracht is deze facetten aan de hand van
de beschikbare literatuur en verzamelde in-
formatie te belichten om zodoende tot een
standpuntsbepaling te kunnen komen,
aangaande aanvaardbaarheid van het ope-
ratief ontnageien.

11. HET GEDRAG WAARBI.) DE NAGELS EEN
ROL SPELEN

1. Het vechtgedrag

Er is verschil tussen het territorium
verdedigingsgedrag, waarbij een aanval
zonder inleiding of ceremonie begint en het
vechten tussen twee rivalen, dat vooraf
wordt gegaan door een geritualiseerde
dreigende houding, waarbij diverse ge-
dragspatronen voorkomen (1). Bij een aan-
val wordt de tegenstander gegrepen en ver-
volgens gebeten. Een verdediging bestaat
uit het slaan met de voorklauwen en het
krabben met de achterklauwen, hiervoor
rolt de verdediger zich op de rug (17). Bij
het verdedigen van de jongen is er een blok-
kering van het vluchtgedrag, wat resulteert
in een defensieve aanval: de poes slaat met
de klauwen en bijt niet (het gaat in feite om
een verdediging) (1).

\' Korte weergave van een scriptie, oictober 1981. Werkgroep Diergeneeskunde en Samenlevingen Vakgroep
Zootechniek.

2 Drs. iris de Jong, p a Vakgroep Zoötechniek. Yalelaan 17. \'De Uithof. Postbus 80.156, 3508 TD Utrecht.

-ocr page 286-

2. Het lerritoriumgeclrag

Het territoriutn wordt afgebakend door
middel van diverse merktekens:

a. urine spuiten (5, 10. 17);

b. het wrijven met kop of kin (bij dit wrij-
ven worden reukstoffen afgegeven af-
komstig van kliertjes) (5, 10);

c. wrijven met de staart (diffuus langs de
staart bevinden zich kliertjes) (5);

d. wrijven van de anaalklieren tegen een
voorwerp (5);

e. krabmerk aanbrengen.

In verband met het onderhavige vraagstuk
is speciaal het aanbrengen van een krab-
merk van belang. Dit geschiedt door het
krabben bijvoorbeeld overeen boomstam.
Hierdoor ontstaat een zichtbaar merk en
tevens voegt de kat hier waarschijnlijk een
geurstof aan toe. Deze geurstof is afkom-
stig uit de kliertjes, die zich in de voetzool
bevinden en een secretum afgeven, als de
kat met de poten overeen boom krabt (12).

3. tiet nagels scherpen

Het krabben, bijvoorbeeld aan een boom,
heeft naast de beschreven functie van terri-
torium afbakenen ook een functie voor het
onderhouden van de nagels. Door het
krabben met de voorpoten wordt het bui-
tenste losse hoornlaa^ie verwijderd. De na-
gels van deachterpoten worden met behulp
van de tanden scherp gehouden.
Het verwijderen van het buitenste laagje
hoorn kan de kat ook met de tanden doen.
het krabgedrag is hiervoor dus niet van
essentieel belang. Het krabgedrag is beter
te verklaren vanuit het territoriumgedrag
(namelijk het afbakenen van een bepaald
gebied) dan vanuit de behoefte om de na-
gels scherp te houden (12),

4. Overig gedrag waarhij de nagels een
rol spelen

a. het vluchtgedrag (in een boom
vluchten);

b. het jachtgedrag (prooi grijpen);

c. comfortgedrag (krabben voor huidver-
zorging);

d. defaecatiegedrag (kuiltjes graven en
faeces bedekken);

e. speelgedrag (van belang voor de ont-
wikkeling van ander functioneel ge-
drag);

f kneedgedrag (dikwijls in combinatie
met het spinnen).

III PROBl.EMEN IN VERBAND MET HET
NAGEEGEBRUIK VAN DE KAI EN MOGE-
1.I.IKE OPI.OSSINGEN

1. De aard van de problemen

Een kat zal ook in huis het \'territoriumge-
drag\' ten toon spreiden. Een meubelstuk
wordt dan een vervanging van een boom.
Hoe vaker een bepaalde krabplaats is ge-
bruikt, hoe belangrijker deze wordt als
merkteken. De kat wordt namelijk door de
eigen geur aangetrokken (voetzoolsecretie)
en zal dan het merk verversen (12).
Het gevolg van dit gedrag is dat het inte-
rieur beschadigd wordt, wat niet altijd ac-
ceptabel is voor de eigenaar.
Andere ongewenste vormen van nagelge-
bruik zijn volgens Haegeli (9): a. het ver-
wonden van de mens; b. het overbrengen
van ziekten; c. het krabben van andere die-
ren.

2. Mogelijke oplossingen

Het is van belang dat de eigenaar inzicht
heeft in het krabgedrag van de kat en dat
uiteindelijk een situatie wordt bereikt die
voor hem acceptabel is. Ook zal er met de
kat rekening
iTioeten worden gehouden: is
het voor de kat een adequate oplossing?
Bepaalde oplossingen kunnen bij de die-
renarts op ethische bezwaren stuiten, waar-
door deze geweigerd worden.
Indien de eigenaar het gedrag van de kat
accepteert, zal dit een oplossing voor beide
partijen zijn. Wenst de eigenaar euthana-
sie, dan kan dit gezien worden als een op-
lossing voor zijn problemen, namelijk het
voorkomen van het beschadigen van het
interieur, het probleem wordt hier geëli-
mineerd door de kat uit te schakelen.

a. Het vergroten van inzicht in het gedrag
Het gedrag kan door de eigenaar beter ge-
accepteerd worden, als deze weet dat het
een functioneel territoriumgedrag is van de
kat en dat hierbij tevens de nagels ge-
scherpt worden.

Het is ook van belang, dat de eigenaar zich
bewust is van de verdedigende functie, die
de nagels voor de kat hebben (dit is vooral
essentieel in verband met het vluchtgedrag).

b. De kat meer naar huiten laten

Over deze mogelijkheid is weinig of geen
literatuur. In de enquête (zie verder) wordt
dit alternatief door elf praktici naar voren
gebracht met een matig tot redelijk succes.

-ocr page 287-

c. Zoeken naar een andere eigenaar voor
de kat

In de gevonden literatuur wordt niet ver-
meld of een kat onder stress omstandighe-
den meer krabt en in hoeverre een ander
milieu hier een positieve invloed op uit kan
oefenen.

d. De introductie van de krabpaal of
krabplank

Het krabgedrag, dat voor de kat een na-
tuurlijk gedrag is, wordt op deze manier in
voor de eigenaar acceptabele banen geleid.
Factoren die een rol spelen bij een eventu-
ele voorkeur voor een bepaald object zijn
(10, II):

- De gewoonte om aan dat bepaalde ob-
ject te krabben: Heeft de kat eenmaal
de gewoonte om hieraan te krabben,
dan heeft het dier de neiging dit voor-
werp ook verder te gebruiken, aange-
zien het object de geur van een territo-
rium merk verspreidt en de kat
hierdoor aangetrokken wordt.
De nabijheid van de krabgelegenheid
bij de slaapplaats: Vaak krabben katten
aan voorwerpen die zich in de buurt
van hun slaapplaats bevinden.
Het materiaal van het object: De kat
heeft voorkeur voor een in de lengte
verlopende vezelrichting.
Uiterlijke factoren zoals de hoogte en
de stabiliteit van het krabobject: Het
object moet stevig zijn en zich op een
zodanige hoogte bevinden dat de kat
tijdens het krabben de gebruikelijke
houding kan aannemen.
Het straffen en belonen na het krabben
van het object: Indien de kat geen alter-
natieve krabgelegenheid heeft, heeft het
straffen voor dit ged rag geen enkel blij-
vend effect.

Het straffen van de kat als deze aan een
meubelstuk krabt en belonen als het
dier aan een alternatieve krabgelegen-
heid krabt is wel degelijk zinvol. Het
straffen op afstand (bijvoorbeeld met
behulp van een bloemenspuit) is het
beste. Hierbij wordt de persoon niet
geassocieerd met de stimulus, maar de
straf wordt geassocieerd met het bescha-
digen van het meubilair, is er een di-
recte interactie met het dier (bijvoor-
beeld slaan, gillen), dan drukken wij
onze dominantie uit, wat tot gevolg kan
hebben, dat de kat de eigenaar gaat
mijden.

Het is van belang, dat er consequent
gehandeld wordt en dat de kat het on-
gewenste gedrag niet kan vertonen, in-
dien er niemand aanwezig is om te
straffen.

Wordt er aan het meubilair gekrabd, dan
moet dit gedeelte bedekt worden met plas-
tic of aluminium folie. Vóór het meubel-
stuk wordt een stevige krabpaal geplaatst,
aangezien de kat voor deze plaats blijkbaar
voorkeur heeft. Beter is het, het meubel-
stuk, waaraan gekrabd wordt, tijdelijk te
verplaatsen (12).

Voor het aanleren van het gebruiken van
een acceptabele krabgelegenheid en het af-
leren van het krabben aan het meubilair, is
het belangrijk dat hiermee zo vroeg moge-
lijk begonnen wordt.
De krabplaats wordt in de buurt van de
slaapplaats geplaatst. Deze moet opvallend
zijn en bedekt zijn met aantrekkelijk mate-
riaal (vezel in lengte-richting verlopend).
Het vastpakken van beide voorpoten en
hiermee krabbewegingen maken over het
alternatieve object, kan het proces versnel-
len, aangezien hierdoor secretie uit de voet-
zoolklieren wordt afgegeven aan het ob-
ject. Dit trekt de kat later weer aan. Het is
van belang dat men de krabgelegenheid
niet vervangt op het moment dat deze er
versleten uit ziet, dan is deze immers het
meest effectief voor de kat. Heeft de kat
geleerd aan een krabpaal te krabben, dan
kan deze langzaam (2,5 centimeter per dag)
naar de rand van de kamer worden ver-
schoven (12).

e. Het knippen van de nagels

Volgens diverse auteurs (3, 13, 18) zal het
knippen van de nagels het krabben niet
stoppen, maar juist stimuleren, omdat de
kat de nagels weer tracht te scherpen. An-
deren (4, 16) vindendaarentegen,datalsde
puntjes van de nagels geknipt worden, de
kat minder schade aanricht.

f. Het operatief ontnagelen
Hiervoor is een algemene anaesthesie
nodig. Welke techniek men ook toepast,
het is van essentieel belang dat het gehele
stratum germinativum verwijderd wordt
en in het bijzonder het dorsale deel van de
nagelkam (14). De meest toegepaste me-
thoden zijn:

-ocr page 288-

- Met een steriele schaar het stratum ger-
minativum met een deel van phalanx
111 afknippen.
— Het in zijn geheel verwijderen van pha-
lanx 111.

Als postoperatieve complicaties komen
voor: bloedingen, infecties, excessief gra-
nulatie weefsel en het weer aangroeien van
de nagel(s). Dit laatste is het gevolg van een
niet lege artis uitgevoerde operatie. De na-
gels groeien dan vaak misvormd (14).
Soms treden na lange tijd nog loopmoeilijk-
heden op (7).

Duidelijke gegevens overde functionele ge-
volgen voor de kat ontbreken. Diverse
schrijvers zijn van oordeel dat een ontna-
gelde kat niet meer buiten dient te komen,
aangezien de kat zich niet meer adequaat
kan verdedigen (3, 4, 5, 13). Vele Neder-
landse dierenartsen zijn het hiermee eens
(zie verder). De mogelijkheid om in een
boom te klimmen is niet of nauwelijks meer
aanwezig (4, 5, 9, 13).
g.
Euthanasie

Door de kat te euthanaseren wordt er in
feite niets opgelost, de kat wordt hierbij
geëlimineerd.

Wat een pijnloze dood voor het dier is, kan
frustrerend zijn voor diegenen die het dier
moeten euthanaseren. Aan de ene kant
wordt van hen verlangd, dat zij betrokken
zijn bij het welzijn van het dier, aan de
andere kant moeten zij dieren afmaken.
Het euthanaseren wordt vaak gecompli-
ceerd, doordat het af te maken dier niet
gevaarlijk, ziek of anti-sociaal is. Het
doden van deze groep dieren zou onnodig
zijn, indien de maatschappij meer betrok-
ken zou zijn bij de leefomstandigheden van
dieren. Het doden van gezonde gezel-
schapsdieren weerspiegelt het falen van de
mens om op een verantwoorde manier met
dieren om te gaan. Het lijkt erop dat dc
gemeenschap haar schuld niet accepteert
en afkeurend staat ten opzichte van diege-
nen, die de euthanasie uitvoeren (19).

IV. RELATIE MENS-DIER

1. Algemene ethische uitgangspunten

De kernvraag die steeds weer terugkomt,
als men nadenkt over ethische aspecten
aangaande de relatie mens-dier, is de
vraag: \'Wat mogen wij met dieren doen.

voor welke doeleinden en met welke mid-
delen mogen wij hen gebruiken en waar
liggen daarbij de grenzen van noodzaak en
van het vermijdbare?\' Het antwoord op
deze vraag is afhankelijk van een aantal
maatschappelijke factoren maar vooral
van de aard van onze waarden, van het
niveau van onze ethiek, die ons gedrag
zowel bepalen als weerspiegelen (15).

2. Wetboek van strafrecht: Wet op de
dierenbescherming

Het gaat in dit wetboek om de volgende
artikelen:

Artikel 254 Wetboek van strafrecht (die-
renmishandeling):

.....\'Hij die, zonder redelijk doel of met

overschrijding van hetgeen ter bereiking
van zodanig doel toelaatbaar is, opzettelijk
een dier pijn of letsel veroorzaakt of de

gezondheid van een dier benadeelt\'.....

Artikel 455 Wetboek van strafrecht (die-
renkwelling):

.....\'Hij die nodeloos een dier pijn of letsel

veroorzaakt, nodeloos een dier kwelt of
nodeloos de gezondheid van een dier bena-
deelt\'.....

De wetgeving is met uitzondering van
negen genoemde gevallen van dierenkwel-
ling algemeen en weinig gespecificeerd. Het
ontnageien van katten is niet expliciet ver-
boden.

De Graaf (8) stelt dat, wat in de wet niet
verboden is. daarom nog niet zedelijk ge-
oorloofd is. \'De strafwetgeving is vanuit
ethisch gezichtspunt een minimum van die-
renbescherming en men behoort vrijmoe-
dig vooruit te lopen op wat op den duur
waarschijnlijk ook nog wel eens in de straf-
wetgeving terecht zal komen, die per defi-
nitie altijd bij de meningsvorming enigszins
achterloopt\'.

Gelinck (6) meent dat de wetgever onmoge-
lijk alle ontwikkelingen kan voorzien.

3. De Code voor de dieretuirts

Ook de Code voor de dierenarts isergalge-
meen gesteld.

Artikel 7 van de Code vermeldt: \'De die-
renarts heeft bij de uitoefening van de dier-
geneeskunst, in welke vorm en uit welken
hoofde dan ook, een eigen wetenschappe-
lijke, vaktechnische en veterinair-ethische
verantwoordelijkheid, met name ook ge-
richt op het welzijn van mens en dier\'.

-ocr page 289-

De toelichting vermeldt: \'dat de dierenarts
onder alle omstandigheden (ook indien hij
bijvoorbeeld in loondienst de diergenees-
kunst uitoefent) een eigen specifieke ver-
antwoordelijkheid voor de door hem ver-
richte diergeneeskundige handelingen en
onderzoeken behoudt. Ethische verant-
woordelijkheden kunnen in bepaalde ge-
vallen prevaleren boven vaktechnische\'.

4. Besluiten en aanbevelingen van de Fe-
deratie van de E.E.G. inzake het welzijn
van dieren

Aangaande het ontnagelen van katten
heeft de F.V.E. in november 1978 aangeno-
men: \'Het verwijderen van klauwen bij de
kat is onwenselijk en zou alleen onder bij-
zondere omstandigheden uitgevoerd moe-
ten worden, dat is te zeggen, als het enige
alternatief euthanasie is (N.B. onder voor-
behoud van West-Duitsland)\' (20).
De ingreep is o.a. in West-Duitsland en
Zwitserland verboden indien het gaat om
sociale redenen. Het standpunt van de
F.V.E. is tevens het standpunt dat de
K.N.M.v.D. momenteel inneemt.

5. De positie vatt de dierenarts: enquête
onder praktizerende dierenartsen

De enquête \'Nagelamputatie bij de kat zon-
der medische indicatie\' is anoniem gehou-
den bij een aselecte steekproef van 87 (20%)
adressen van de leden van de Groep Ge-
neeskunde van het Kleine Huisdier. Hier-
van zijn 75 (86,2%) enquêteformulieren re-
tour ontvangen. Tien bleken niet
praktizerend te zijn, deze zijn buiten be-
schouwing gelaten. De vragen en antwoor-
den kunnen als volgt worden samengevat:

Vraag l: Hoeveel katten krijgt u gemiddeld
per week op uw spreekuur?

Vraag 2: Hoeveel verzoeken tot nagelam-
putatie krijgt u per jaar?
Antwoord: Gemiddeld hebben de 65 prak-
tizerende dierenartsen 53 katten per week
op het spreekuur en krijgen ze gemiddeld
4,7 verzoeken tot nagelamputatie bij de kat
per jaar\'.

Vraag 3: Wat zijn de redenen waarom de
eigenaren(essen) dit verzoek doen en wat is
de meest voorkomende reden?
Antwoord: De belangrijkste reden is het
beschadigen van het interieur.

Vraag 4: Bespreekt u alternatieve oplossin-
gen en wat is het resultaat?
Antwoord: 52 (80%) dierenartsen beant-
woorden deze vraag: 41 maal wordt de
krabpaal of krabplank genoemd met een
overwegend matig succes; 34 maal wordt
knippen of vijlen van de nagels genoemd
met een over het algemeen redelijk tot goed
succes; 11 praktici raden aan de kat meer
afleiding te geven.

Vraag 5: Indien u hoe dan ook, weigert
nagels te amputeren: welke reden(en) geeft
u daarvoor?

Antwoord: In totaal weigert 46.2% van de
geënquêteerde praktizerende dierenartsen
deze ingreep hoe dan ook uit te voeren.
Dit om ethische en ethologische redenen.

Vraag 6: Indien u (al dan niet na bespre-
king of proberen van alternatieven) wel
bereid bent de operatie uit te voeren; hoe-
veel dieren per jaar worden er door u ge-
opereerd?

Antwoord: 44,6% van de geënquêteerde
praktizerende dierenartsen is bereid de
nagels van de kat operatief te verwijderen.
Meestal worden alleen de voorpootnagels
verwijderd, inclusief die van de bijklauwen.
In totaal worden er door de geënquêteerde
praktizerende dierenartsen ongeveer 136
katten per jaar ontnageld\'.
Vraag 7: Geeft u adviezen over de wijze
waarop met een ontnagelde kat moet wor-
den omgegaan, bijvoorbeeld: niet meer
buiten laten?
Zo ja, welke?

Antwoord: 18 maal wordt het binnen hou-
den van de kat genoemd, 11 maal wordt er
geen (duidelijk) advies gegeven.
Vraag 8: Is het u uit eigen waarneming
bekend of ontnagelde kattem zich anders
(gaan) gedragen bijvoorbeeld met betrek-
king tot het sociaal gedrag?
Antwoord: 6 blanco; 49 nee; 10 ander ge-
drag bekend (het ging hier steeds om indi-
viduele gevallen).

Vraag 9: Bent u het eens met de aanbevelin-
gen van de Federatie van Veterinairen in de
E.E.G. (/ie
Tijdschr. Diergeneesk.. 104,
877-885. (I979):> Zo niet, waarom?
Antwoord:yd 47 (= 72%); nee 17 (= 26%).
Meerderen hadden bezwaar tegen de eu-
thanasie clausule.

Uit getal wordl sterk beïnvloed, doordat één van de geénquêteerde 25 tot 50 katten per jaar ontnagelt.

-ocr page 290-

Vraag 10: Vindt u dat de K.N.M.v.D. een
algemene aanbeveling zou moeten doen
ten aanzien van het ontnagelen c.q. een
standpunt zou moeten innemen?
Antwoord: ja 51 (= 78,5%); nee 18 (=
18,5%),

6. De positie van de eigenaar

Een poging om, hetzij door middel van een
andere anonieme enquête, hetzij tele-
fonisch, informatie over beweegredenen
van eigenaren en het gedrag van ontna-
gelde katten in te winnen, is mislukt.
De reden hiervoor was een geringe of af-
wezige bereidheid van de eigenaren om op
het verzoek in te gaan.

7. Discussie en conclusie

Nagels zijn voor de kat van belang voor
zeer uiteenlopende gedragspatronen. Het
ongewenste krabben aan het interieur is
een component van het territoriumgedrag
en van het nagels scherpen. Voor het voor-
kómen van het beschadigen van het inte-
rieur bestaan verschillende alternatieven.
Vooral een op de juiste wijze toegepaste
krabpaal of -plank biedt goede mogelijkhe-
den. Het operatief ontnagelen roept in bre-
dere kringen verzet op. In enkele landen is
het wettelijk verboden. Van de geënquê-
teerde Nederlandse praktici weigert bijna
de helft categorisch deze operatie uit te
voeren.

De indruk is verkregen, dat men niet be-
kend is met het feit dat het standpunt van
de Federatie van Veterinairen in de E.E.G.
tevens het standpunt van de K.N.M.v.D.
is. Ruim drievierde van de geënquêteerde
praktici kan zich met de stelling omtrent
nagelamputatie verenigen. Gezien de com-
mentaren op de euthanasie clausule is het
gewenst, dat binnen de K.N.M.v.D. her-
overweging plaats vindt.
Op grond van de ethologische betekenis
\\an de nagels voor de kat, de beschikbaar-
heid van mogelijkheden otn ongewenst na-
gelgebruik te voorkomen, moet geconclu-
deerd worden, dat het operatief ontnagelen
ethisch niet aanvaardbaar is.

DANKBFItlKilNG

IX\' medewerking van hei bestuur van de (iroep Ge-
neeskunde van het Kleine Huisdier, het bureau\\ande
K.N.M.v.D. en de prakti/erende dierenartsen bij de
uitvoering van de enquête is /.eer op prijs gesteld.

Voorts is dank verschuldigd aan dr. K. J. Cirommers
voor dc begeleiding bij het samenstellen van de scrip-
tie en aan mevr. drs. .A. K. Kremer. drs. J. H. Frijlink
en prof. dr. H. W. de Vries voor de suggesties cn
commentaren.

i.her.atuijr

1. Beadle. M .: The cat: history, biology and behav-
iour. Collins and Harville Press, London, 1977.

2. Code voor de dierenarts. Kon. Ned. Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde, Utrecht, derde druk.

1976.

.V Cooper Gay. M.: How to live with a cat. .Simon
and Schuster. New York, 3rd edition, 1969.

4. Doornbos van Miltenburg, M.: Katten, voeding,
verzorging en huisvesting. Zuidgroep B.V., tXn
Haag, tweede druk, (z.j.).

5. Fo.\\, M. W.: Understanding your cat. Bantam
Books, Bantam Edition, New York, U.S.A.,

1977.

6. Gelinck, H. W. .1.: Waardering van waarden:
Macht en onmacht van de wetgeving. Cyclus
Diergeneek. en Samenleving. Faculteit der Dier-
geneesk.. Utrecht, pp. 7-12, 1980.

7. Goodyear, M. D.: A technique for onychectomy
in the cat.
I\'ei. Med. Small Antm. Clin.. 82,
.5(59-,572,
(1977).

8. Graaf, .1. de: Diergeneeskundige ethiek en reali-
teit: Verantwoordelijkheid en alTiankelijkheid.
Cyclus Diergeneesk. en Samenleving. Faculteit
der Diergeneesk. Utrecht, pp. 21-28, 1978.

9. Hageli, P. X. G.: Contribution ä letude de l\'am-
putation des griffes chez le chat. Diss. Ecole Nati-
onale Vétérinaire d\'Alfort, France. Mondial Bu-
reau. Paris, 1971.

10. Hart, B. I..: Feline Behaviour: Collected columns
from Feline Practice .journal. Veterinary Prac-
tice Publishing Companv, California, U.S.A.,

1978.

11. Hart, B. I..: Feline Behaviour, l-ellne Praeilce. 9,
(!) 8-10. (1979)

12. Hart, B. L.: Starting from scratch: A new per-
spective on cat scratching.
Feline Practice. 10,
(4) 8-12. (1980)

13. Henderson, G. N. and Coffey, D. .1.: Cats and cat
care, an international encyclopedia. David &
Charles, Newton Abbot, Devon, U.K., 197.1.

14. Herron, M. R. in: Bojrab, M. R. (ed.) Current
techniques in small animal surgery 1. Lea & Febi-
ger, Philadelphia, U.S.A., 1975.

L"). Hofstra. S.: Dierenbescherming, waarden en
wetgeving.
Tiidschr. Diergeneesk.. \\00. 697-702.
(1975).

16. .lones. C.: A scientific attact on: The cat-scratch
problem.
Cars .Magazine. 28. (9). U-27. (1971).

17. l.eyhausen. P.: Cat behaviour: Ihe predatory
and social behaviour of domestic and wild cats.
Gasland STPM Press. New York, U.S.A., 1979.

18. Manolson, F.and Hardy. D.: De taal van uw kat.
Elsevier, Amsterdam Brussel. 1973.

19. Owens, C. F., Davis. R.. Smith. B. H.: I he psy-
chology of euthanazing animals: The emotional
components,
/ni. ./. Snul. Anim. Proh.. 2, 19-26.
(1981).

20. Riessen, H. A. van: Besluiten en aanbevelingen
van de F.V.E. inzake het welzijn van dieren.
Tiidschr. Diergeneesk.. 104, 877-885. (1979)

-ocr page 291-

OVERIGE ARTIKELEN

Onderzoek naar de uitscheiding van
chlooramfenicol (CAP) in melk met een
FAST L.e methode

Voorlopige mededeling

Testing Chloramphenicol (CAP) for its Excretion in Milk Using FAST
Liquid Chromatography^

Preliminary eommunieaiion

J. H. van der Stroom-Kruyswijic\', H. W. van Gend\', R.
Kommerij2

SAMENVATTING Mel een FAST Liquid ChromalographyrM methode werd het concentratie-
verloop hepaald van residuen van chlooramfenicol (CA P) in melk van parenteraal behandelde
koeien. Deze methode is een factor 200 gevoeliger dan de microbiologische bepalingsmethode en
geschikt voor onderzoek op grote schaal. De onderste detectiegrens ligt op 0.05 ppm.
Tot en met 32 uur na i.m. behandeling van 3 koeien met een preparaat dat per ml 200 mg CA P bevat,
konden in de melk residuen van C.4 P worden aangetoond.

SUMMARY The concentration of chloramphenicol (CAP) in milk following parenteral ad-
ministration to cows was detemined by FAST Liquid Chromatography^""- This method is 200
times more sensitive than microbiological procedures and may he u.sed in examination on an
extensive scale. The lowest detection limit is 0.05 ppm.

Residues of CA P could he detected in the milk up to and including 32 hours after i.m. administra-
tion to three cows of a preparation containing 200 mg of CAP per ml.

INLEIDING

Het gebruik van diergeneesmiddelen is tiegrens die te gebruiken zijn bij routine-
door de sterke intensivering van de veeteelt matige controle op grote schaal. Met de in
aanzienlijk toegenomen (7). De kans dat het routine-onderzoek van melk gebruikte
residuen van diergeneesmiddelen aanwezig microbiologische bepalingsmethode voor
zijn in voedingsmiddelen van dierlijke oor- CAP kunnen weliswaar zeer veel monsters
sprong is hierdoor vergroot. De controle tegen lage kosten worden onderzocht,
op residuen van diergeneesmiddelen dient maar de detectiegrens ligt rond de 10 ppm
dan ook verscherpt en uitgebreid te worden (3, 8). De detectiegrens van een recent ont-
(5). wikkelde chemische bepalingsmethode ligt
Tot nu toe zijn voor slechts enkele groepen veel lager, 0,01 ppm, maar deze methode is
diergeneesmiddelen bepalingsmethoden zeer arbeidsintensief (4). Op de Keurings-
voor de residuen ontwikkeld. De controle dienst van Waren is men er nu in geslaagd
op residuen van antibacteriële middelen is een bepalingsmethode te ontwikkelen met
over het algemeen goed mogelijk, maar de een onderste detectiegrens van 0,05 ppm,
controle op met name chlooramfenicol waarmee 50 monsters per etmaal kunnen
(CAP), maar ook op bijv. nitrofuranen laat worden onderzocht.

tc wensen over (2). Deze antibacteriële Aanleiding voor de publikatie van dit on-

middelen worden echter wel regelmatig derzoek in een vroeg stadium was een dis-

aan produktiedieren toegediend. cussie over de aantoonbaarheid van resi-

Het blijkt dringend gewenst bepalingsme- duen in melk van een bepaald preparaat

thoden te ontwikkelen met een lage detec- (6).

\' Keuringsdienst van Waren voor hel gebied Utrecht.
- Proefstation voor de Rundveehouderij
l.elystad.

-ocr page 292-

MATERIAAL EN METHODEN
Proefdieren

Drie gezonde, lacterende koeien met een melkgift van
19, 22 en 26 liter per dag (verhouding ochtendmelk:
avondmelk 1,3:1), leeftijd Sy,, 31/, en
5>/, jaar. Er werd
gekozen voor niet-drachtige koeien ter vermijding
van het risico van verwerpen ten gevolge van de corti-
costeroid toediening.

Materiaal

Een combinatiepreparaat", samenstelling: 50 mg
oxytetracycline-HCI, 200 mgchlooramfenicol,0,5 mg
dexamethason-21-isonicotinaat, ethyl-oleaat ad 1 ml.

Proefopzet

Aan elk van deze koeien werd éénmaal 30 ml van het
preparaat in de spieren van de hals toegediend.
Van elke koe werden kwartiermelkmonstersgenomen
op 0,5; 1; 2; 3; 4; 6; 8; 9; 23; 32; 48; 57 en 72 uur na
behandeling (het linker achterkwartier van het derde
rund was droog en kon dus niet bemonsterd worden).
De monsters werden direct bij —18° C ingevroren en
bewaard tot het moment van onderzoek. Op de dag
van het onderzoek werden de monsters ontdooid en
vervolgens per tijdstip van afname en per koe samen-
gevoegd.

Bepalingsmethode

Gebruik werd gemaakt van de EAST tech-

niek, FAST L,C,-\' staat voor Fully Automated Sam-
ple Treatment Liquid Chromatography,
De apparatuur en haar werking kan als volgt omschre-
ven worden: het analysesysteem bestaat uit een aan-
tal samengestelde modules uit het Auto-AnalyzerrM
systeem werkend volgens het \'continuous flow\' prin-
cipe en een Hoge Druk Vloeistof ChromatograaL

Door een programmeereenheid worden al deze mo-
dules gestuurd en gesynchroniseerd, in het systeem
ondergaat de te onderzoeken melk een\'clean up\' door
middel van dialyse. Het dialysaat wordt geïnjecteerd
op de kolom van de chromatografie eenheid waarna
onder hoge druk met behulp van een daarvoor ge-
schikt loopmiddel het eventueel aanwezige chlooram-
fenicol gescheiden wordt van andere componenten.
Bij het verlaten van de kolom wordt deze door middel
van UV-licht met een specifieke golflengte gedetec-
teerd en geregistreerd (prijsindicatie voor de totale
apparatuur HO, 100,000 inel, BTW),

RESULTATEN

Het concentratieverloop van CAP in de
melkmonsters van de 3 koeien staat ver-
meld in tabel 1,

De melkmonsters van het linker voorkwar-
tier van koe 2 werden afzonderlijk bepaald
ter controle van de bepalingsmethode. In
de monsters van koe 2 en 3 werd tot 32 uur
CAP aangetoond, in de monsters van koe 1
tot 48 uur na behandeling.
Een half uur na toediening werden reeds
sporen CAP gevonden, de concentratie
nam toe tot een gemiddelde van ca. 0,6 ppm
rond de eerste 8 uur na behandeling. Voor
de relatief hoge concentratie CAP die het
mengmonster melk van koe 1 30 minuten
na de toediening bevat, kan door ons geen
verklaring worden gegeven.

Tabel 1, CAP concentraties in melkmonsters van 3 koeien na een éénmalige intramusculaire toediening
van 30 ml van een combinatiepreparaat\' dat per ml 200 mg CAP bevat, bepaald met een FAS\'I\' E,C,
methode.

Concentraties

CAP in ppm

Minuten

Koe 1

Koe 2

Koe 3

Koe 4

na

mengmonster

monster

mengmonster

mengmonster

behandeling

LV RV LA RA

LV

RV LA RA

LV RV RA

30

0,24

0,06

0,13

0,05

60

0,07

0,19

0,16

0,10

120

0,14

0,24

0,29

0,20

180

0,24

0,52

0,46

0,36

240

0,25

0,63

0,65

0,53

360

0,29

0,69

0,66

0,63

480

0,34

0,72

0,67

0,60

540

0,33

0,70

0,65

0,57

23 uur

0,21

0,12

0,06

0,05

32 uur

0,16

n. a.

n.a.

spoor

48-72 uur

n. a.

n. a.

n. a.

n. a.

n a, = niet aantoonbaar,

5 Vorenicol®. Boehringer Ingelheim B,V,

FAST LC"^ en Auto-Analyzerzijn analysesystemen van de fa, TechniconTM,

-ocr page 293-

CONCLUSIE

De Gezondheidsraad geeft in haar\'Advies
inzake antibiotica in levensmiddelen\' (2)
aan dat melk en vlees geen CAP mogen
bevatten (\'de nultolerantie\') op basis van
toxicologische gronden.
Zolang er met enige methode CAP in melk
van behandelde koeien kan worden aange-
toond mag deze melk niet ter consumptie
worden aangeboden. Voor het onder-
zochte combinatiepreparaat \' is de wacht-
tijd op basis van onderzoek met de FAST
L.C.TM method 48 uur.

DISCUSSIE

Sinds januari 1981 is er een doorbraak ge-
komen in de analytische capaciteiten met
betrekking tot het diergeneesmiddel-residu
onderzoek. Met behulp van een FAST
L.C.TM kunnen op grote schaal lage con-
centraties residuen van dapson, Sulfonami-
den en CAP in melk worden opgespoord.
Als deze chemische methode wordt aange-
vuld met in ontwikkeling zijnde immuno-
logische bepalingsmethoden (RIA,
ELISA) betekent dat een wezenlijke veran-
dering van de controle op residuen van
diergeneesmiddelen.

Door de automatisering van chemische
methoden met behulp van auto-analyzers
wordt het duidelijk hoe moeilijk het is om
met een \'nultolerantie\' te werken. Elke ver-
laging van de detectiegrens leidt tot een
verlenging van de wachttijd. Het begrip
\'nultolerantie\' zal wellicht opnieuw moeten
worden bekeken.

LITERATUUR

1. Gezondheidsraad: Gebruik van antibiotica. Ver-
slagen, adviezen, rapporten, deel 25. Ministerie
van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, 1977.

2. Gezondheidsraad: Advies in/ake antibiotica in
levensmiddelen. Verslagen, adviezen, rapporten,
advies deel 22. Ministerie van Volksgezondheid
en Milieuhygiëne. 1980.

3. Groenenboom-Boer. E.. Mol. H.. Vincentie, H.
M.: De bruikbaarheid van de Delvotest-SP-muIti
voor bet opsporen van antibiotica residuen in
melk. Rapport nr. Ir 73 01 80 B19. Keurings-
dienst van Waren. 1980.

4. Lee. .1. J. van der: Determination of chloramphe-
nicol and lts application to residues in milk and in
dairy cows. Thesis, Leiden, 1981.

Mol, H.: Antibiotics and milk. Thesis, Utrecht,
1975.

Nouws, J. F. M.: Vorenicol en Bisolvon (Voor-
lichting).
Tijdschr. Diergeneesl<.. \\06.(22). Ii66-
1168. (1981).

Produktschap voor Veevoeder: Jaarverslag 1978.
\'s-Gravenhage 1979.

Schothorst. M. van: Residuen van antibiotica in
slachtdieren. Thesis. Utrecht. 1969.

CONGRESSEN

8th Congress of the International
Pig Veterinary Society (I.P.V.S.)
1984

Ghent, 27-31 August 1984

The 8th International Congress of the I.P.V.S. will be
held from August 27-August 31, 1984 on the Univer-
sity Campus of the State University of Ghent, Bel-
gium.

The schientific programme will last 3 days and will
cover the following topics:

Pig diseases and reproductive disorders: etiology, pat-
hogenesis, clinical aspects, pathology, immunology,
prevention and treatment
Pig nutrition

Pig housing and management
Health maintenance
Miscellaneous

Information

Information on the scientific programme, submission
of papers, etc. may be obtained from the Organizing
Committee

Dr. M. Pensaert - Chairman; Dr. J. Hoorens - Co-
Chairman; Dr. Ph. l.ampo - Secretary; Dr, P. Bonte -
Vice-Secretary.

Eaculty of Veterinary Medicine. Casinoplein 24. B-
9000 Ghent. Tel. 091-23.37.65.

Third Joint Meeting of the
European and American Colleges
of Veterinary Pathologists

The third Joint Meeting ofthe European and Ameri-
can Colleges of Veterinary Pathologists will be held
from Friday, August 31st, 1984 untill Sunday, Sep-
tember 2nd, 1984 at the Institute of Veterinary Patho-
logy, Faculty of Veterinary Medicine, State Univer-
sity Utrecht.

* Vorenicol®. Boehringer Ingelheim B.V.
Tijdschr. Diergeneesii.. deel 108. ajl. 4. 1983

-ocr page 294-

De diergeneeskundige situatie in Zuid
Soedan

The Veierinary Situation in the Southern Sudan

P. A. M. van Aarle\'

SAMENVA I I ING De helangrijlsste aspecten van de diergeneesl<andige situatie in Zuid Soedan
worden beschreven. In het kort wordt ingegaan op de organisatie van de veterinaire diensl en de
omstandigheden, waaronder deze werki. De meest voorkomende veeziekten worden genoemd.
In de discussie wordt de situatie vergeleken mei de situatie, zoals deze in 1959 werd beschreven door
Uilenberg (2).

SUMMARY The most important features of the veierinary situation in the Southern Sudan are
described. Brief information is supplied on the organisation of the veterinary .services and the
circumstances under which these have to operate. The prevailing disea.ses of caille are staled.
In the discussion the situation is compared with the situation as reported hy Uilenberg in 1959.

INLEIDING

De Soedan is als het ware een paradijs voor
de dierenarts. Met deze woorden opende
Uilenberg (2) in 1959 een artikel over de
diergeneeskunde in de Soedan.
Het leek interessant nu, 23 jaar later, een
aantal aspecten van de diergeneeskundige
situatie in de Soedan nog eens de revue te
laten passeren. Hierbij wordt uitsluitend
ingegaan op de situatie in Zuid Soedan.
De Soedan verkreeg in 1956de onafhanke-
lijkheid. Na enkele jaren groeiden de poli-
tieke problemen tussen de zuidelijke (Afri-
kaanse) provincies en de centrale
(Arabische) regering uit tot een reeks van
gewapende conflicten. Met de Addis
Ababa overeenkomst, die in 1972 werd ge-
sloten, verkregen de zuidelijke provincies
regionale autonomie en werden tot op ze-
kere hoogte onafhankelijk van de centrale
regering in Khartoum. Hiermee brak een
aanzienlijk rustiger tijdperk aan voor Zuid
Soedan.

Zuid Soedan is qua oppervlakte ongeveer
even groot als Frankrijk en de Benelux
samen. Schattingen van het aantal inwo-
ners variëren van drie tot vijf miljoen. De
bevolking bestaat uit negroïde stammen,
waarvan de nilotische Dinka stam veruit de
grootste is. Het grootste gedeelte van de
bevolking leidt een semi-nomadisch be-
staan. De oudere leden van de familie blij-
ven in de dorpen bij elkaar. De jongere
mannen en vrouwen trekken met de vaak
honderden tellende kudden zebu\'s heen en
weer tussen de droge en de natte gebieden.
De Sud, \'s werelds grootste moeras, is de
onmisbare voedselreserve voor het vee in
het droge .seizoen.

Het leven van de Dinka\'s is volledig gericht
opde veehouderij. Bij een huwelijk bestaat
de bruidschat ook nu nog vrijwel altijd uit
een aantal runderen. Een Dinka zonder
runderen wordt ongeacht zijn maatschap-
pelijke positie niet geaccepteerd door zijn
stamgenoten. Verkoop en slacht van run-
deren vindt dan ook uitsluitend plaats,
wanneer er een dringende behoefte is aan
grotere sommen geld. Geiten en schapen
zijn van ondergeschikt belang voor de vee-
houdende stammen en fungeren voorna-
melijk als \'zakgeld\'.

Drs. P. A. M. van Aarle. p a Nol. v. d. Mortellaan 2, 5242 AH Rosmalen. Voorheen assistent deskundige
F.A.O. .luba Soedan.

-ocr page 295-

CEm/iAL
Afrik AAA/SE
REPkßLTEK

• Tonrr

ke^YA

ZAÏRE

OêGAa/ÖA

Internationale grens
Provinciale prens

^ jt jf Moeras

In Zuid Soedan worden geen paarden en
i<amelen gehouden. Vrijwel overal scharre-
len wat kippen rond de huizen, de bedrijfs-
matige pluimveehouderij staat nog in de
kinderschoenen.

De landbouw is vooral belangrijk in de
grensstreek met de Centraal Afrikaanse
Republiek, Zaïre en Oeganda, waar het
houden van vee op de meeste plaatsen on-
mogelijk is vanwege het massaal voorko-
men van de tsetse vlieg.

Dl: Vli l ERINAIRF ORGANISATIE

De veterinaire organisatie bestaat uit twee
onderdelen, het veterinaire departement
van het Ministerie en de provinciale depar-
tementen. Het Ministerie van Landbouw
in Juba heeft een directoraat voor de vete-
rinaire dienst en de ontwikkeling van de
veeteelt.

Iedere provincie heeft een eigen veterinaire
dienst met aan het hoofd een Provincial
Veterinary Officer, die alleen verantwoor-
ding verschuldigd is aan de commissaris
van de provincie. De provinciën hebben
een vrij grote autonomie, wat het contact
en de samenwerking tussen het Ministerie
en de provinciale departementen nogal be-
moeilijkt. Zo is de rapportage overde vee-
teeltproduktie en het voorkomen van dier-
ziekten, die hij het uitbreken van de
onlusten in het Zuiden gestaakt werd, nog
steeds niet op gang gekomen.

In iedere provincie zijn naast het veteri-
naire hoofdkantoor een aantal districts-
kantoren, die bemand worden door een
dierenarts of een veterinary assistant. Het
werk bestaat voornamelijk uit het onder-
zoeken en behandelen van zieke dieren en
de jaarlijkse massa-entingen. Dit werk
wordt echter vrijwel geheel uitgevoerd
door de zogenaamde \'stockmen\'. Zij heb-
ben door middel van een korte training of
tijdens het werk geleerd op enigszins ver-
antwoorde wijze injecties te geven. De dia-
gnostiek van de voorkomende ziekten
hangt vooral af van deze stockmen en het is
dan ook niet moeilijk te begrijpen, dat er te
weinig bekend is over de rol, die deze ziek-
ten spelen.

-ocr page 296-

Een niet onbelangrijke hoeveelheid werk
wordt verricht door de buitenlandse die-
renartsen, die voor de talrijke bilaterale en
multilaterale ontwikkelingsorganisaties in
Zuid Soedan werken.
Het grootste deel van het diagnostisch
werk is verricht in het laboratorium van het
Duitse veterinaire team in Wau en het door
de Wereldbank gefinancierde laborato-
rium in Juba,

Aan de meeste veelteelt projecten is een
dierenarts verbonden, omdat gebleken is,
dat contacten met de traditionele veehou-
ders slechts dan van de grond komt. nadat
hun zieke dieren behandeld zijn.
De kennis van de huidige situatie berust
voornamelijk op klinische waarnemingen,
gedaan tijdens de bezoeken aan de kampen
van de traditionele veehouders. Vanwege
het tijdelijke karakter van deze kampen is
het in het algemeen niet mogelijk het ver-
loop van bepaalde ziekten binnen de kud-
den te volgen. Het onderzoek naar ziekten
in Zuid Soedan is sinds kort en op kleine
schaal weer hervat. De laatste wetenschap-
pelijke informatie, bestaande uit regerings-
rapporten en publikaties, dateert van voor
de burgeroorlog.

Jaarlijks worden door de regering massale
entingen voorbereid. De uitvoering daar-
van loopt regelmatig spaak tenge\\ olge van
onvoldoende transportfaciliteiten, onbe-
gaanbaarheid van de wegen, slechte opslag
van de vaccins en onvoldoende inzet in alle
lagen van het ambtenarenapparaat. Onge-
twijfeld wordt deze inzet negatief be-
ïnvloed door de talrijke factoren, die een
efficiënte uitvoering van de massa-
entingen belemmeren. Weinig kudden zijn
per auto te bereiken, de plaatsen van de
veekampen wisselen voortdurend en er
heerst een diep wantrouwen bij de veehou-
ders tegen deze entingen.
Tenslotte is er een enorm gebrek aan ben-
zine en reserve-onderdelen voor de auto\'s
en de weinigefunctionerendeauto\'s worden
vaak door hogere regeringsambtenaren
geronseld voor privédoeleinden.

VOORKOMENDE ZIEKTEN
Virusziekten

Uitgaande van veelvuldige en uitvoerige
anamnesen van de veehouders veroorzaakt
runderpest periodieke sterfte onder het
jongvee. Herstelde runderen zijn voor
lange tijd immuun en het lijkt erop, dat de
uitbraken beginnen bij de nakomelingen
van de jonge (waarschijnlijk onbe-
schermde) moeders. Vaccinatie geeft een
jarenlange bescherming. Het Duitse veteri-
naire team heeft gedurende drie jaar op
grote schaal massale entingen uitgevoerd
en schatte het aantal geënte runderen na
deze periode nog slechts op tien procent.
Rabies komt voor maar is waarschijnlijk
ten gevolge van de geringe bevolkings-
dichtheid en het kleine aantal huishonden
geen groot probleem.
Mond en klauwzeer komt voor, de indruk
bestaat, dat deze ziekte in verhouding tot
runderpest, besmettelijke longziekte, try-
panosomiasis en andere van ondergeschikt
belang is,

Lumpy skin disease veroorzaakt zo nu en
dan omvangrijke uitbraken. Sterfte treedt
vooral op bij de kalveren en oudere dieren
in slechte conditie.

Besmettelijke longziekte (contagious bo-
vine pleuropneumonia) wordt veroorzaakt
door een mycoplasma. De ziekte komt op
grote schaal voor en zou voor de produktie
van dierlijk eiwit wel eens de meest nade-
lige factor kunnen zijn. Naast sterfte ten
gevolge van acute infecties bestaat de
schade vooral uit de chronische gevallen,
die als slijters overblijven. Vele dieren blij-
ven na herstel latente dragers.
Enting geschiedt door het inspuiten van
een kleine hoeveelheid vaccin in de staart-
punt en geeft een maximale bescherming
van 6 maanden. In het verleden zijn nogal
wat entreacties opgetreden en veel veehou-
ders weigeren dan ook hun medewerking.
Mogelijk heeft onvoldoende voorlichting
over de korte beschermingsduur met als
gevolg vermeende \'doorbraken\' wantrou-
wen in de werkzaamheid van het vaccin
veroorzaakt.

Bacterii\'le ziekten

Miltvuur, haemorrhagische septicaemie
(Pasteurella multoeicla) en houtvuur (Clo-
stridium chauvoei)
zijn gediagnosticeerd.
Het is niet bekend, welke omvang de uit-
braken hebben noch hoeveel sterfteerdoor
veroorzaakt wordt.

Brucellose en tuberculose worden regelma-
tig bij de mensen van de veehoudende
stammen waargenomen. Op kleine schaal

-ocr page 297-

is serologisch onderzoek op brucellose ver-
richt in het veterinaire laboratorium te
Juba. Zelfs bij onderzock van runderen
met fertiliteitsklachten of een abortus inde
anamnese was het aantal positieve dieren
niet hoger dan tien procent.
Snc\'p\\.o^\\\\r\\cos\\s( Dermatophiluscongolen-
sis)
is een dermatitis, die de conditie van de
dieren nogal verzwakt. De ziekte komt
vaak voor in het natte seizoen, meestal in
combinatie met een zware tekenbesmet-
ting. Sterfte treedt vooral op bij de buiten-
landse veerassen en hun kruisingsproduk-
ten met de zebu\'s.

Tr\\ panosomiasis is economisch gezien een
erg belangrijke ziekte.
In een uitgestrekt gebied in Zuid West Soe-
dan komt de tsetse vlieg in meer of mindere
mate voor. In dit vruchtbare gebied is het
houden van vee daardoor onmogelijk. Ten
gevolge van mechanische transmissie door
stekende vliegen, de verspreiding van tsetse
vliegen met voertuigen en het trekken met
besmette kudden over grote afstanden
komt trypanosomiasis ook ver buiten het
tsetse gebied voor.

Ethidium bromide®\' is sinds velejaren het
meest gebruikte middel ter behandeling
van deze ziekte. Het komt via de zwarte
markt in de handen van \'pseudo-
stockmen\', die het tegen goede betaling in
sterk verdunde oplossing aan het vee toe-
dienen. Van de preventieve middelen is An-
trycide prosalt®^ steeds de belangrijkste ge-
weest. legenwoordig wordt uitsluitend
Samorin®\' op kleine schaal toegepast.

Door leken overgebrachte ziekten

Anapiasma inarginak\' en Babesia bige-
tnina
zijn waargenomen maar lijken onder
de zebu\'s nauwelijks van belang te zijn.
Theileria mutans wordt in de meeste uit-
strijkjes van gezonde zebu\'s gezien.
Theileria parva, de verwekker van Oost-
kustkoorts, is bekend sinds 1952 in de
grensstreek met Oeganda (I). Gedurende
dc laatste jaren zijn in een gebied, grenzend
aan Oeganda, uitbraken met sterfte onder
het vee voorgekomen, welke vermoedelijk
moeten worden toegeschreven aan
Theile-
ria parva.
Enkele andere gebieden zijn ge-
schikt voor de vector
Rhipicephalus ap-
pendiculatus
en er lijkt dan ook een reëel
gevaar voor uitbreiding van deze ziekte te
bestaan.

Overige parasitaire ziekten

Maagdarmwormen en leverbot komen op
grote schaal en met name in het droge sei-
zoen voor. De kudden worden dan naar de
moerasgebieden gedreven. Door het voor
de parasieten gunstige klimaat en de hoge
veedichtheid treedt een massale besmetting
op.

Vrijwel alle runderen zijn besmet met schis-
tosomiasis, het is echter niet bekend in hoe-
verre dit invloed heeft op de gezondheid
van de dieren.

Thelazia, de oogworm, komt bij vrijwel
alle dieren voor. Er bestaat onzekerheid
over de klinische betekenis van deze para-
siet. Chronische conjunctivitis en keratitis,
vaak na geruime tijd resulterend in blind-
heid, komen in verhouding tot andere lan-
den wel vaak voor.

Overigens is de slechte reproduktie van
groot nationaal belang. De koeien brengen
naar schatting gemiddeld één kalf per drie
jaar voort. Bij rectaal onderzoek en bij on-
derzoek van slachthuismateriaal worden
vaak vergroeiingen rond de eierstokken en
de eileider waargenomen. Ook is witvuilen
een groot probleem onder de lokale zebu\'s.
Naar de oorzaken hiervan is nog geen on-
derzoek verricht. Ongetwijfeld zal de
slechte voeding tijdens het droge seizoen en
mogelijk het gebrek aan mineralen (met
name fosfor) hier een belangrijke invloed
op hebben.

DISCU.SSIE

Wanneer de huidige situatie wordt vergele-
ken met de situatie, zoals deze door Uilen-
berg in 1959 beschreven is, valt ten eerste
op, dat er weinig veranderingen zijn opge-
treden (2).

Dc sociale situatie van de veehoudende
stammen is ogenschijnlijk dezelfde als
voorheen. Door gebrek aan goede weiden
worden nog steeds aanzienlijke afstanden
met de kudden afgelegd. Volgens de infor-
matie van verscheidene oudere leden van
de Dinka stam zijn deze afstanden gedu-
rende de laatste 20 jaar nog toegenomen.

Boots.
I C.1.

May & Baker.

-ocr page 298-

De gevolgen daarvan voor de conditie van
het vee en de verspreiding van ziekten be-
hoeven geen nadere uitleg.
De situatie wat betreft de dierziekten lijkt
in grote lijnen dezelfde.
Gedurende ongeveer 20 jaar hebben geen
massa-entingen ofanderebestrijdingsmaat-
regelen plaatsgevonden. Op grond hier-
van mogen dan ook geen belangrijke wijzi-
gingen worden verwacht.
Runderpest, besmettelijke longziekte en
trypanosomiasis zijn nog steeds de belang-
rijkste ziekten. Het is opmerkelijk, dat de
jarenlang gebruikte geneesmiddelen tegen
trypanosomiasis nu nog en schijnbaar met
succes in Zuid Soedan worden toegepast.
Mogelijk heeft zich geen resistentie ont-
wikkeld, omdat de selectiedruk op resis-
tente trypanosomen stammen te gering is
geweest. Het aantal curatief of preventief
tegen trypanosomiasis behandelde dieren
is immers in verhouding tot de omvang van
de totale veestapel zeer gering.
Een nieuwe ziekte is Lumpy skin disease.
Deze ziekte is inheems in Zuid Afrika en
heeft zich in de laatstejaren snel uitgebreid
in meerdere Oost Afrikaanse landen. De
oorzaak hiervan is niet duidelijk.
De veterinaire organisatie is duidelijk ver-
anderd ten opzichte van 1959. Het belang-
rijkste verschil is wel de onafhankelijkheid
van de provinciale veterinaire diensten ten
opzichte van de regering in Juba. Deze
structuur maakt een centraal georgani-
seerde aanpak van dierziekten vrijwel on-
mogelijk.

Vanwege de lange periode van politieke
onrust is het bestuurlijke apparaat nog niet
erg sterk. Het intern transport wordt in
ernstige mate belemmerd door het slechte
wegennet. De meeste wegen zijn gedurende
zes maanden per jaar niet of nauwelijks te
gebruiken.

Ten gevolge van de politieke situatie in de
aan Zuid Soedan grenzende landen en de
onophoudelijke vluchtelingenstroom is er
veel beweging van vee over de grenzen,
hetgeen de veterinaire controle nog verder
bemoeilijkt.

Nieuw zijn de talrijke projecten, die zich
primair of secundair bezighouden met vee-
teelt en diergeneeskunde. Ook deze projec-
ten zijn in belangrijke mate alliankelijk van
de infrastructuur. Vaak is hier bij de plan-

ning van nieuwe projecten onvoldoende re-
kening mee gehouden.
De toekomst van Zuid Soedan hangt in alle
facetten af van de ontwikkeling van de
politieke situatie. Slechts met grote inspan-
ning van de Soedanese regering en de hulp
van andere landen zullen verbeteringen
kunnen worden aangebracht. Om een
goede samenwerking tussen de verschil-
lende instanties en de Soedanese regering
te waarborgen zullen alle betrokkenen
strak moeten vasthouden aan één lijn,
welke gebaseerd is op een met zorg opge-
stelde lange termijnplanning.

I.l i rRA I tJUR

1. Hoogstraal, H.: African l.xodoidea. Volume I
licks of the Sudan. (With special reference to
Fquatoria Province and with preliminary revievis
of the genera
Boöphilus, Margafopus and Hval-
oiiinm).
Dep. Navv. Bur. Med. Surg. Washington
D.C., p. 601. 1956.

2. Uilenberg. (1.: Diergeneeskunde in de Soedan.
Tijdschr. Dicrgenec.sk.. 84. 55-6.<. (19.19).

-ocr page 299-

VETERINAIR JOURNAAL

Sponzen van ooilammeren sim-
pel?

03-l0-\'82. ± 10.00 uur

Een tweetal ooilammeren, lopend in een kleine
boomgaard, worden gesponsd.
De aangegeven sponzen en applicator worden
gebruikt, één en ander met inachtneming van de
nodige hygiëne. Het sponzen verloopt vlot en
zonder problemen.

05-I0--82. ± 11.00 uur

Eén ooilam wordt dood in de boomgaard aan-
getroffen. Om ± 8.00 uur werd het dier nog
grazend waargenomen. Ook de dag ervoor wer-
den geen bijzonderheden opgemerkt.
Het dode dier is sterk tympanisch, met vrij veel
wit schuim rond neusgaten en bek. De huid in
de omgeving van uier en dijen is blauwachtig
van kleur, evenals het gebied rondom anus en
kling. De anus is enigszins geprolabeerd.

VOORLOPIGE DIAGNOSE

1. Slokdarmobstructie door appel of peer,
eventueel schuimtympanie.

2. Beschadiging, perforatie van de schede ten
gevolge van het sponzen, met aansluitend
ontstekingen in de buikholte.

SECTIE

Sectie gaf een ureamisch beeld aan. Bij het ope-
nen van de blaas werd hierin het sponsje aange-
troffen. De urethra was niet beschadigd. Voor
het overige werden geen bijzonderheden waar-
genomen.

DISCUSSIE

Bij het sponzen is kennelijk de applicator in de
urethra gebracht en aansluitend het sponsje in
de blaas. Hierdoor trad kennelijk een absolute
obstructie op met de dood tengevolge van acute
uraemie als eindresultaat.
Verwondering wekt het dat de toch vrij grote
applicator (± 11/3 cm doorsnee) zo gemakkelijk
in de blaas kan worden gebracht. Deconische
kop. waarmee de applicator ten behoeve van de
hymen perforatie is voorzien, zal hiertoe heb-
ben bijgedragen.

Waarschijnlijk zal bij het inbrengen de applica-
tor te abdominaal gericht zijn geweest en daar-
door in de urethra zijn gebracht.

CONCt.USlF,

Ook bij eenvoudige handelingen, die veelal
vanuit het ruggemerg worden verricht, kan zeer
wel iets fout gaan.

Bij het sponzen van ooilammeren dient er be-
wust
op gelet te worden dat de applicator langs
het schededek wordt ingebracht en
abdomi-
naal
gericht wordt.

M. J. cie Boer\'.

\' Gezondheidsdienst voor Dieren in West- en Midden-Nederland, vestiging Utrecht.
Tijdschr. Diergeneesis.. deel 108. ajl 4. 1983

CONGRESSEN

Bijeenkomst van de Werkgroep
Dierpathologen

Bilthoven, 8 maart 1983

De bijeenkomst zal dinsdagmiddag worden gehouden

(aanvang 14.00 uur) in vergaderzaal 1 van het Rijks-
instituut voor de Volksgezondheid. Antonie van

Leeuwenhoeklaan 9. Bilthoven.

Programma

14.00 H. Meulenaar: \'Koperstapelingsziekte van de
lever bij de Bedlington terrier\'.

14.25 S. A. Goedegebuure: \'Pathogenetische aspec-
ten met betrekking tot necrose van de tarsaal-
beentjes bij veulens\'.

14.50 Pauze.

15.10 M. A. M. Eranken: \'Effect van natriumbro-
mide op het endocriene systeem van de rat\'.

15.,15 P. W. Wester: \'Histopathologie van laborato-
riumvissen in het kader van to.xiciteitsexperi-
menten\'.

-ocr page 300-

Algemeen
De ratel des doods

Everdingen, J. J. E. van : De ratel des doods.
Ned. Tijdschr.y. Geneesk.. \\26.(37), 1704-1705.
(1982).

De verschillen in terminologie en interpretatie
van de bij ausculatie van de luchtwegen te horen
geluiden worden in de vorm van een feuilleton
samengevat en uiteengezet.
Zo vermeldt auteur dat de oorspronkelijk in de
Franse literatuur ingevoerde term \'râles\' en
\'ronchi\', waarmede uiteraard dezelfde geluiden
werden bedoeld, veelal in de Angelsaksische
literatuur zijn vervangen door \'rattles\' of
\'wheezes\' en in de Nederlandse door reutels
of rochels. (Thans niet meer gebruikt, maar een
fonetische vondst;
Ref.)

Auteur beschrijft voorts dat een verwarring in
terminologie en vooral in interpretatie nog werd
vergroot, nadat men de bij ademhaling geaus-
culteerde bijgeluiden begon te onderscheiden in
\'droog\' of \'vochtig\', waarbij deze bijgeluiden
niet alleen akoestisch, doch ook naar het ont-
staan hiervan kunnen worden geïnterpreteerd.
Voor hen die belangstelling hebben voor zowel
oorsprong, oorzaak, gevolg en consequentie
van deze babylonische spraak- en daarmede
gepaard gaande begripsverwarring, zij lezing
van dit artikel van harte aanbevolen.
De interpretatie van sommige artikelen in de
franse, engelse of nederlandse literatuur zal
hierdoor misschien (?!;
Ref.) worden vergemak-
kelijkt.

H. H. Thalheimer

Bacteriologie

Nefrotoxiciteit van gentamicine bij valken

Fernandez-Repollet. E.. Rowley, J., and
Schwarz, A.; Renal damage in gentamicin-
treated lanner falcons.
J. Am. Vel. Med. /liJ.,
181, 1392-1394. (1982)

De auteurs, werkzaam aan de school of medi-
cine (!) van de Universiteit van Noord-Carolina
in Chapel Hill, gaan eerst in op de (bekend)
toxische bijverschijnselen van een gentamicine
therapie. (Reden, waarom men nooit \'zomaar\'
met aminoglycosiden systemisch moet behan-
delen. Ook de auteurs zijn in de fout gegaan,
omdat voorafgaand bacteriologisch onderzoek
niet werd gedaan;
Ref.)

Bij twee valken met een infectie aan de luchtwe-
gen werd gedurende 4 dagen gentamicine gege-
ven in een dosering van 5 ng; dag. Op de 4e dag
reageerden de dieren sterk afwijkend na de in-
jectie (verlies van evenwicht - ototoxiciteit?;
Ref. - spierspasmen, etc.). Om deze reden werd
de therapie gestaakt, hoewel de dieren bijzonder
opgeknapt waren. Getracht werd na te gaan of
ook bij deze valken van nierbeschadiging
sprake was geweest. Dit werd gedaan door bij
deze dieren het enzym lVI-acetyl-/3-
glucosaminidase in de uitgescheiden cloaca-
inhoud te bepalen. Dit enzym is verhoogd aan-
wezig bij verminderde nierfunctie. Als controle
werd een gezonde havik onderzocht. Uit het
onderzoek bleek, dat gentamicine ook bij deze
vogels inderdaad ernstige nierbeschadiging kan
veroorzaken. De auteurs waarschuwen der-
halve voor ongemotiveerde behandeling met dit
aminoglycoside bij vogels.

J. Goudswaard.

Geit

Deitiodex schurft bij geiten

Thomson, J. R., Mackenzie, C. P.: Demodectic
mange in goats.
Vet. Rec. , 111, 185, (1982).

De auteurs beschrijven 6 gevallen van een De-
mode.x caprae
infektie, verspreid over 3 kuddes
geiten in Groot Britannië.
De aandoening deed zich voor als goed voel-
bare, omschreven knobbeltjes of pustulae in
de huid, in grootte variërend van 1 tot 2 cm. Zij
waren gelokaliseerd op de kop, de nek, de
schouders en soms op de achterhand. Er trad
geen haarverlies op.

In de inhoud van de knobbeltjes, een geel kaas-
achtig materiaal, konden de Demodex mijten
bij tientallen aangetroffen worden. De geiten
vertoonden geen verschijnselen van ziek zijn,
ondanks dat de schurft vaak al 6 tot 12 maanden
aanwezig was.

Behandeling met Rotenone (in Nederland all-
een nog gebruikt bij runderhorzel bestrijding;
Ref. ) was succesvol.

J. Hagendi/k

Immunologie

Humorale en celgebonden immuniteit bij
kuikens met infectieuze bursitis

Panigrahy, B., Misra, L. K., and Adams, L.
G.: Humoral and cell-mediated immune re-
sponses in chickens with infectious bursal dis-
ease.
Vei. Microbiol. 7, 383-387. (1982)

Door nccrose en lymfocytendepletie van de
bursa van Fabricius ontstaat er bij infectieuze
bursitis een zekere immuundeficiëntie. Dit feit
is reeds vanaf 1970 bekend. De auteurs, werk-
zaam aan de Texas A & M Universiteit, waren

-ocr page 301-

eren
na

i

-ocr page 302-

neonatale Exoli

nu Intervet

Nobi®-vacK99

heeft

geïntroduceerd...

Neonatale E.coli entero-
toxicosis bij kalveren hoeft niet
langer een probleem te zijn.

Na langdurig en diepgaand
onderzoek heeft Intervet
Nobi®-vac K99 geïntroduceerd.

De symptomen van neonatale
enterotoxicosis bij pasgeboren
kalveren zijn heftige, waterdunne
diarree en sterfte ten gevolge van
dehydratie. De veroorzaker is een
enteropathogene E.coli.

Nobi®-vac K99 zorgt voor een
hoge koncentratie antilichamen in
de biest. De kolonisatie van
enteropathogene E.coli in de
dunne darm en de daarmee
gepaard gaande produktie van
enterotoxinen wordt hierdoor
voorkomen.

Nobi®-vac K99 wordt aan de
koe, en wel tijdens de laatste drie
maanden van de dracht, toe-
gediend. Het is een zeer effektief
vaccin, mede omdat gebruik
gemaakt wordt van het Intervet-
adjuvans. Door veldproeven -
waarbij geen neven reakties
werden waargenomen - is dit
aangetoond.

-ocr page 303-

enterotoxicosis

is wel te voorkomen

NOBF-VAC K99

vaccinatieschema:

2 vaccinaties, met een interval
van 6 weken, tijdens het laatste
trinriester van de dracht. De
laatste vaccinatie niet korter
dan 2 weken voor de partus.
Bij elke volgende dracht kan
met één boostervaccinatie op 8
tot 2 weken voor de partus
worden volstaan.
Voor een optimaal resultaat is
het noodzakelijk dat het kalf
direkt na de geboorte en
gedurende de eerste 24 uren
daarna meerdere keren biest
wordt gegeven.

toediening
en dosering:

intramusculair, 2 ml

kontra-indil(aties:

geen

verpakking:

flacon a 20 ml (10
doses)

I niervet

INTERVET NEDERLAND BV

Postbus 50, 5830 AB Boxmeer

-ocr page 304-

NU iNTERVB
LAÄrSTE TUD ZOVEE
NIEUWE

ijE

KTEN

I

I il I

\\

I kn-nu-x

irMiruj

hoeft u de oude
nog niet te vergeten.

Neopen is één van die allang niet nneer
nieuwe preparaten van Intervet, die echter
nog niets van hun aktualiteit verloren
hebben. Voor de behandeling van een
breed spektrum van bacteriële infektie-
ziekten is Neopen in de loop der jaren
alleen maar steeds belangrijker
geworden. Vooral voor de behandeling
van colibacillosis bij kalveren en mastitis
en endometritis bij zeugen is Neopen
onveranderd hét aangewezen middel. Het
wordt dan ook onverminderd toegepast.
Eigenlijk heel logisch als u er even bij stil
staat dat een geneesmiddel wordt
beoordeeld op z\'n effekt en niet op zijn
leeftijd.

Intervet

INTERVET NEDERLAND BV

Postbus 50. 5830 AB Boxmeer

; I 11 i~ I-I

-ocr page 305-

echter niet alleen geïnteresseerd in de te ver-
wachten humorale immuundeficiëntie doch
ook in een onderzoek naarde invloed van infec-
tieuze bursitis op de celgebonden immuniteit.
De humorale immuniteit werd getest door ha-
emagglutinatietiters na NVD vaccinatie te be-
palen met dieren met een kunstmatige besmet-
ting met infectieuze bursitis-virus. De mate van
cellulaire immuniteit werd bepaald door middel
van huidtransplantaties, waarbij verengroei op
het getransplanteerde huidstukje maatstaf was
voor een niet afgestoten transplantaat.
Voor de uitgebreide resultaten zij verwezen
naar het betreffende artikel. Interessant was,
dat bewezen kon worden, dat de transplantaat-
overlevingstijd bij de geïnfecteerde dieren lan-
ger was: er is dus duidelijk sprake van ook een
immuundeficiëntie met betrekking tot de cel-
gebonden tak van het immuunapparaat. (Merk-
waardig was overigens, dat 19 van de 50 contro-
ledieren hun transplantaat ook accepteerden.
Of dit alleen geweten kan worden aan de leeftijd
- 5 dagen waarop de transplantaties werden
uitgevoerd, is nog de vraag;
Ref.)

J. Goudswaard.

Ondersteuningstherapie van pasgeboren
pups met ziekteverschijnselen

Strohbehn Engelstad, J.: Supportive treatinent
lor diseases of neonatal puppies.
Vet. Med.
Small Anim. Clin..
77, (S). 1215-1217. (1982).

Ondanks de titel worden in dit artikel voorna-
melijk de ziekteveroorzakende factoren en de
voorkoming hiervan besproken, waarbij de
eventueel noodzakelijke behandeling van de
pasgeboren pup in het gedrang komt. Deson-
danks is vermelding van enkele passages uit dit
artikel van belang.

Vermeld wordt dat ziekteverschijnselen bij de
neonatus tneestal worden gekenmerkt door
dehydratie, Hypothermie (lichaamstemperatuur
beneden 34,4° C) of hypoglycaemie, waardoor
deze niet meer in staat is om le zuigen en door de
teef wordt verworpen. Bij een zo spoedig mo-
gelijk in te stellen behandeling dient rekening le
worden gehouden met de fysiologie van de pup
en hel gedragspatroon van de tecf ten opzichie
van een gezonde pup; door het likken worden
immers urinelozing, defaecalie en circulatie ge-
stimuleerd.

Betreffende de fysiologie van de pup moet wor-
den bedacht dal het fillralievermogen van de
glomeruli slechls 20-25% van dal vande volwas-
senhond bedraagt en ookdaldelubuli nog niel in
staat zijn lot maximale prestaties, waardoor een
s.g. van 1.006-1.007 als normaal mag worden
aangemerkt. Bovendien is het vochtverlies bij
de neonatus grool tengevolge van het ver-
schil tussen lichaamsoppervlak en gewicht, ter-
wijl ook de door koude opgewekte rilrefle.x
(huiverreflex) gedurende de eerste 6 levensda-
gen nog niel is ontwikkeld. Bovengenoemde
factoren bemoeilijken de warmteregulatie,
waardoor hypolhermie kan ontslaan.
Onder normale omstandigheden is de teef de
beste verzorgster van de neonatus, welke
dan ook zo min mogelijk moet worden opge-
pakt daar hart en longen niet in staat zijn om de
hierdoor veroorzaakte extra inspanning op te
vangen, terwijl ook de levercellen worden ge-
dwongen om meer glycogeen af le breken.
Door een pup worden gedurende de eerste le-
vensuren via het colostrum een maximale hoe-
veelheid antistoffen opgenomen, waardoor de
liter hiervaneen hoogte bereikt overeenkomend
met 77% van de via hel colostrum aangevoerde
liter.

Desondanks isereen periode waarin de pup niet
door de maternale anlilichamen of door vacci-
natie legen een infectie kan worden beschermd.
Als voorbeeld wordt aangegeven dat ter voor-
koming van hondeziekle (HZ) een titer van
1:100 is vereist. HZ-anlilichamen hebben een
halfwaardetijd van 8,5 dagen. Door de aanwe-
zigheid van deze passief verkregen antistoffen
zou stimulatie van het immuunsysteem van de
pup slechts mogelijk zijn bij een titer van 1:20.
Ter voorkoming van hypolhermie wordt tijdens
de geboorte een omgevingstemperatuur van
29,4-32,2° C met een relatief vochtgehalte van
55-65% aanbevolen, terwijl tocht dient le wor-
den vermeden. Een pup mei hypolhermie dient
geleidelijk aan le worden opgewarmd ter voor-
koming van overbelasting van hart en longen.
Indien de lichaamstemperatuur minder dan 31°
C bedraagt magaan de pup uitsluitend een 5-10%
glucose-oplossing per os worden toegediend;
totdat de lichaamstemperatuur boven deze
waarde is geslegen.

Hypoxie van de pup kan worden veroorzaakt
door te langdurige weeën (meer dan I uur); een
voortijdige afscheuring van de navelstreng of
door de ter voorbereiding en tijdens de sectio
cesarea loegediendeanestelica en pre-anestetica
(te hoge of overmatige dosering van oxytocine
tijdens de partus eveneens;
Ref.).
Ter voorkoming van ziekteverschijnselen bij de
pup worden voor de teef voor- en gedurende
graviditeit en lactatieperiode de volgende maat-
regelen aanbevolen:

1. Onlworming voor de conceptie.

2. Geen enting met gemodificeerd levend vac-
cin gedurende de graviditeit: wel moeten de
noodzakelijke entingen hiermede de
gestatie- en lactatieperiode ruimschoots
overlappen.

-ocr page 306-

3. Geen medicatie met antimetabolica (corti-
costeroiden, cytostatica) ol\' proteïnesyn-
these beïnvloedende antibiotica, zoals
chlooramfenicol. Sulfonamiden, tetracycli-
nes en aminoglycosiden (streptomycine,
gentamycine). Tevens moet ook het gebruik
van nitrofuranen (nitrofurantoïneprepara-
ten) worden ontraden.

4. Geen te hoge of overmatige dosering voor
het opwekken of versterken van weeën(mo-
gelijkheid tot uterusruptuur bij de teef of
eventueel kans op bradycardie, icterus of
anafylactische reacties bij de pup).

5. Het haemoglobine- en globulinegehalte
mag nooit minder dan respectievelijk 10
g/ 100 ml en 5 g 100 ml bedragen.

6. Teneinde een voor de levensvatbaarheid van
de pup vereiste glycogeenspiegel te verkrij-
gen dient het dieet van de teef vanaf de 4e
week (?; van de zwangerschap zorgvul-
dig te worden samengesteld en de hoeveel-
heid voedsel vanaf dit tijdstip tot het einde
van de zwangerschap met 5-10% te worden
verhoogd.

7. De calorische waarde van het dieet dient
gedurende de eerste week van de lactatiepe-
riode 1.5 x hoger te zijn dan de voor nor-
maal onderhoud gebruikelijke waarde; ge-
durende de 2e week 2 x hoger en gedurende
de 3e week zelfs 3 x hoger.

8. Het dieet mag dan niet meer — maar ook
niet minder — dan 10-13% vet bevatten.

9. Na de partus is controle van zowel de mam-
mae als de uterus noodzakelijk. Figenaar
dient instructies te ontvangen die het hem
mogelijk maken om zowel afwijkingen van
de mammae als van de vaginale uitvloeiing
te kunnen constateren, waardoor tijdige be-
handeling mogelijk is.

Betreffende de pup waarschuwt auteur voor
overdosering van Vit. D - nooit meer dan 9
i.u. Ib (= 0.373 kg) lichaamsgewicht, daar hier-
door hypercalcemie, nierfunctiestoring, lens-
troebelingof retinopathie kan ontstaan.
Betreffende voeding en verzorging van onder-
voede pups worden geen nieuwe denkbeelden
aangedragen. Ook de vermelding dat diarrhee
bij de pup kan worden veroorzaakt door een hij
de teef bestaande mastitis of endometritis is
voor de insider geen nieuw geluid.
Als therapie voor gedehydreerde pups wordt
om te beginnen een s.-\'c injectie van 2.5%
dextrose- en een 2,5% Ringer-lactaatoplossing
aanbevolen in een dosering van 1 ml. oz ( =
31,103 g). Vervolgens kan oraal een 5-10%
glucose-oplossing worden toegediend totdat de
maximale hoeveelheid van 60-90 ml Ih (= 0,373
kg) is bereikt.

//. H. Thalheimer.

Kat

Pokkeninfectie bij een huiskat

Schönbauer. M.. Schönbauer-I.ängle. A.,
Kölbi, S.: Pockeninfektion bei einer Hauskatze.
Zhl. Vei. Med. B. 29. (6). 434-440. (1982).

Bij sectie van een huiskat castraat. 7 jaar —
was de aanwezigheid van vele cirkelvormige
haarloze huidefflorescenties met een diameter
van 6-8 mm opvallend.

De kat werd moribund ingeleverd met het ver-
zoek tot euthanasie. De diagnose broncho-
pneumonie kon bij sectie worden bevestigd.
In het artikel worden zowel de pathologisch-
anatomische als histopathologische bevindin-
gen en de via de electronenmicroscoop (Philips
EM 400) verkregen gegevens uitgebreid behan-
deld.

De hierdoor verkregen bevindingen wezen vol-
gens auteurs op een infectie met pokkenvirus.
waarna werd getracht het \'fragliche Virus\' (aan
twijfel onderhevig virus;
Ref.) te klassificeren.
Dit bleek niet mogelijk, doordat zowel ei- als
weefselkweek van het virus niet gelukte, waar-
door niet kon worden onderzocht in hoeverre het
gevonden virus pathogeen voor de mens zou
kunnen zijn geweest.

Opmerkelijk isde vermelding dal een andere, bij
dezelfde familie verblijvende kat geen ziektever-
schijnselen vertoonde en niemand in de omge-
ving tegen pokken was ingeënt, terwijl tevens de
in dit artikel besproken kat niet in contact met
runderen of schapen kon komen.
Auteurs merken op dat in de literatuur slechts
tweemaal melding werd gemaakt van een
koepok-infectie bij carnivoren.
De ene betreft een infectie van grote katachtigen
en een Grote Miereneter in de dierentuin van
Moskou door voor diervoeding bestemde en
geteelde witte ratten, die zelf geen ziekte-
verschijnselen vertoonden. De felidae overleden
tengevolge van een serofibrineuse pleuribron-
chopneumonie. I och kon bij hen pas na virulo-
gisch onderzoek van de vele pok-achtige huidla-
esies van de Grote M iereneter de juiste diagnose
worden gesteld.

De andere melding betreft een kitten van 10
weken met pok-achtige huidefflorescenties,
waarbij uit het pleura-exsudaat koepokvirus
kon worden geïsoleerd.

Op grond van de schaarse gegevens betreffende
een pokkeninfectie bij carnivoren concluderen
auteurs terecht dat huiskatten voor een derge-
lijke infectie niet zeer gevoelig zijn.
Daar bij de twee in de literatuur beschreven
gevallen en de eigen waarneming een besmet-
ting via kleine zoogdieren, in het bijzonder rat-
ten. niet kan worden uitgesloten, vragen auteurs
zich af of deze dieren een reservoir voor het
pokkenvirus zouden kunnen vormen.

-ocr page 307-

Het afschaffen van de verplichte pokkenenting
voor de mens zou daardoor niet alleen twijfel-
achtig, maar zelfs gevaarlijk kunnen zijn.

//. H. Thalheimer.

Rund

Het meest gunstige tijdstip post partum
waarop koeien gecontroleerd dienen te
worden op het voorkomen van cysteuze
ovariële follikels

White. M. E. and Hollis, E.: Optimum postpar-
tum Interval for screening dairy cows for ova-
rian cysts by rectal palpation.
Cornell Vet., 72,
137-141. (1982).

Schrijvers verrichtten een studie naar het opti-
male tijdstip post partum (economisch gezien)
waarop een groep koeien rectaal onderzocht
dient te worden om cysteuze ovariële follikels
(C.O.F.) zo effectief mogelijk te behandelen.
Uitgaande van de volgende veronderstellingen:
het genezingspercentage van C.O.F. be-
draagt na GNRH toediening 76%;
het zelf-genezingspercentage van C.O.F. be-
draagt in de le maand post partum (p.p.)
29%, in de 2e maand p,p, 17% en in de 3e
maand p,p, 28%;

de kosten van een GNRH behandeling be-
dragen 12 dollar; een rectaal onderzoek kost
één dollar;

verlenging van het interval kalven - concep-
tie met I dag geeft een verlies van 2 dollar;
de frequentie van voorkomen van C.O.F.
bedraagt de le maand p.p. 1,8%, de le helft
van de 2e maand p.p. 3,5% en de 2e helft van
de 2e maand p.p. 1,2%;

komen schrijvers tot de conclusie dat het meest
gunstige tijdstip voor onderzoek op C.O.F.
rond 45 dagen p.p. ligt. Hiertoe dienen alle
hiervoor in aanmerking komende koeien opeen
bedrijf rond dit tijdstip rectaal te worden onder-
zocht (in het kader van een bedrijfsbegeleidings-
programma met maandelijkse bezoeken, komt
dit neer op rectaal onderzoek van alle dieren die
zich tussen 30 en 60 dagen p.p. bevinden;
Ref.).

A. de Kruvf.

Dermatophylosis

Gbodi, r. A. en Ndife, L.: Some observations
on chemotherapy of bovine dermatophylosis.
Br. Vet. J., 138, 288-294, (1982).

In een klein praktijkonderzoek werd het effect
van verschillende behandelingswijzen van
Der-
malophylu.s congolen.se-\'mfecüei
beoordeeld
op: klinische genezing, recidive, gewichtstoe-
name en sterfte.

58 Natuurlijk geïnfecteerde Friese runderen
werden verdeeld in twee maal vier groepen. Be-
handeling met: long-acting oxytetracycline (20
mg kg) éénmalig toegediend met of zonder toe-
voeging van ZnSOj oraal gedurende 2 weken,
ZnSOj alleen en een onbehandelde groep, of:
proc. penicilline (70.000 iu kg) en streptomy-
cine (70 ßg kg) éénmalig met of zonder ZnS04,
drie dagen pen-strep. (dit was de grootste groep:
20 dieren) en een controle groep. Driedaagse
toediening van pen-strep bleek opvallend betere
resultaten te geven dan éénmalige toediening
van antibiotica. Toevoeging van ZnSOj had
geen enkel effect.
 H. A. Hagen.

Melkproduktie en anthelmintica

Barger, 1. A. and Lisle, K. A.: Milk production
of grazing dairy cows given monthly anthelmin-
tic treatment.
Austr. Vet. J., 58, 245, (1982).

Subklinische worminfecties bij volwassen melk-
koeien en de betekenis daarvan voor de melk-
produktie is sinds een aantal jaren onderwerp
van discussie. Éénmalige toedieningen van ant-
helmintica hebben noch na experimentele noch
na natuurlijke infecties overtuigende verbete-
ringen, uitgedrukt in de melkproduktie, gele-
verd, Het onderhavige onderzoek beschrijft de
resultaten van een maandelijkse toediening van
anthelmintica, hetgeen meer is aangepast aan
het continue besmettingspatroon.
Op 8 bedrijven met 65 tot 100 melkkoeien wer-
den na het kalven de dieren alternerend behan-
deld met 7,5 mg fenbendazole per kg Lg., het-
geen I X per maand werd herhaald gedurende 10
maanden. Op twee bedrijven werden de contro-
ledieren volgens de normale bedrijfsroutine 2 x
behandeld met levamisole. Elke 3 maanden
werd van de onbehandelde dieren een mestmon-
ster genomen, welke monsters gepooled tot 50
gr per bedrijf cultureel op larven werden onder-
zocht. Verder werden de 300 dagen F.C.M. ge-
gevens verzameld van koeien met gegevens over
de voorgaande lactatie en een lactatie tijdens de
behandelperiode van meer dan 150 dagen.
De aantallen larven per gram in de faeces van de
onbehandelde koeien varieerde van 3 tot 10,
met een normaal verdelingspatroon over de di-
verse genera
{Ostertagia 50%, Triehostr. 30%,
Oesophagost. 15%, Haemonchus 5%).
Op één van de 8 bedrijven werd een significante
produktievermindering van 245 kg melk verkre-
gen, daarentegen op een ander bedrijf een pro-
duktievermindering van 162 kg melk. Gemid-
deld gaven de 266 behandelde koeien 31 kg melk
meer dan de 216 onbehandelde. De huidige ken-
nis van de epidemiologie en pathologie van ne-
matodeninfecties kan de variaties, die tussen de
bedrijven werden vastgesteld, niet verklaren.

J. J. Koopman.

-ocr page 308-

Etiopathologie van Aujeszky virus pneu-
monie bij jonge varkens. Een immuno-
peroxidase- en histopathologische studie

Ducatelle, R., Coussement, W. en Hoorens, J.:
Vlaams Dierg. Tijdschr.. 51. /-/O, (1982).

Naast influenzavirus kan ook Aujeszkyvirus
acute ademhalingsstoornissen bij varkens ver-
oorzaken.

Het doel van deze studie was de histologische
afwijkingen in de longen van geïnfecteerde var-
kens te relateren aan de aanwezigheid van Au-
jeszkyvirus. Voor dit onderzoek werden 22 ter
sectie aangeboden varkens (anamnese, helaas
niet vermeld;
Ref.). in leeftijd variërend van
0-4 maanden, gebruikt. Van ontstoken gedeel-
tes van de long werden serie-coupes gesneden,
waarvan alternerende coupes bestemd waren
voor histologisch onderzoek en voor de immu-
noperoxidase test.

Met de immunoperoxidase test was bij 12 var-
kens viraal antigeen aantoonbaar in peribron-
chiale en peribronchiolaire haardjes en in het
alveolair interstitium. Ook groepjes bronchio-
laire epitheelcellen vertoonden vaak een posi-
tieve immunoperoxidase reactie, deze cellen
waren soms afgestoten naar het lumen. Virus-
antigeen bevond zich vooral in de kern van de
cellen. De haardvormige distributie van de im-
munoperoxidase kleuring kwam overeen met
de necrosehaarden. De necrosehaarden waren
gekenmerkt door karyorhexis en een karakte-
ristieke kleuring van geheel of deels vervallen
kernen: ze waren amphophiel en homogeen ge-
kleurd met \'mat glas aspect\' en hadden een ver-
dikte kernmembraan.

De auteurs beschouwen het bovengeschetste
histologische beeld als pathognomonisch voor
de ziekte van Aujeszky bij varkens.

J. T. van Oirschoi.

Bacteriologisch onderzoek van agalactie
bij de zeug

Ross, R. F. e.a.: Bacteriologie study of sow
Agalactia.
Am. ,/. Vei. Res.. 42, (6). 949-956.
(1982).

Dit artikel betreft een zeer gedegen onderzoek
van 1.3 gevallen van agalactie en van 7 normale
zeugen. Klinisch werd onderscheid gemaakt in 4
verschillende groepen, namelijk agalactie met
klinische mastitis, agalactie zonder mastitis en
in klinische normale zeugen met en zonder mas-
titis.

Het verminderd gewicht (in verhouding tot li-
chaamsgewicht) van uierklieren bij zeugen met
agalactie /onder mastitis wijst er op, dat agalac-
tie bij de zeug in de/e groep niet het gevolg is van
infectie van de melkklier. Een hormonale dys-
functie is hier vermoedelijk de voornaamste
oorzaak.

In 7 gevallen van agalactie en bij 4 klinisch
normale zeugen kwam mastitis voor.
E. coli. Sir.
equimHis
en Sl. epidermidis waren de meest
voorkomende bacteriën.

Deze werden ook bij normaal lijkende klieren
geïsoleerd. Klieren met reinculturen van
E. coli
vertoonden vaak microscopische laesies. Uitge-
breid onderzoek van Mycoplasma. chlamydia
en spirocheten hadden steeds een negatief re-
sultaat.

./. /. Terpsira.

Voedingsmiddelenhygiëne

Swabs voor residu-onderzoek

.lohnston, R. W., Reamer, R. H., Harris, E. W.,
Fugate, H. G., Schwab, B.: A New screening
Method for the Detection of Antibiotic Resi-
dues in Meat and Poultry Tissues.
J. Td. Pro-
ieciion.
44, 828-831. (1981)

De auteurs beschrijven een eenvoudige me-
thode om vlees en gevogelte te onderzoeken op
de aanwezigheid van antibiotica. Zij maakten
gebruik van een \'swab\' (watje aan een houten
stokje) die zij direct in de te onderzoeken weef-
sels staken, waar de weefsel vloeistof in het
watje kan trekken. Dc swab wordt vervolgens
verwijderd en op cen testplaat gebracht. (Anti-
biotic Medium BBl. no. 5 met sporen van
Bac.
suhiilis
ATCC 66.13). De plaat wordt vervol-
gens 16-20 uur bebroed bij 29° C en bekeken op
groeiremming rond de \'swab\'. Zij vergeleken
deze werkwijze met de officiële standaardproce-
dure der FDA (USA) waarbij gebruik wordt
gemaakt van routine monsters vlee.s en gevo-
gelte die voor onder/oek werden aangeboden.
In het totaal werden 1780 monsters getest. De
resultaten waren of in overeenstemming met
elkaar (99.4%) of een positief resultaat werd niet
met de officiële standaardprocedure bevestigd.
De test is even gevoelig als de standaard proce-
dure voor chloortetracycline, oxytetracycline,
tetracycline, erytromycine, neomycine, penicil-
line, streptomycine en tylosine. (Andere anti-
biotica werden niet onderzocht;
Rej.)

//. Mol.

-ocr page 309-

BOEKBESPREKING

Zytologische Knochenmark-diagnostik

Zweite, neubearbeitete Auflage
Irene Boll

(Springer-l\'erlag Berlin HeiJelherg New York)

Door prof. dr. Irene Boll uit Berlijn is een boekje van
ruim 84 pagina\'s in de Duitse taal samengesteld over
cytologische diagnostiek van het beenmerg.
Na een algemeen hoofdstuk volgen twee hoofdstuk-
ken over normaal en pathologi.sch beenmerg. Deze
drie hoofdstukjes beslaan tezamen 32 bladzijden. Het
vierde en tevens laatste hoofdstuk beslaat 36 bladzij-
den en behandelt de systematische diagnostiek bij het
beenmergonderzoek. In het boekje komen geen af-
beeldingen van cellen voor.

Zoals in de inleiding al wordt gesteld, is dit boekje een
handleiding om middels cytologisch beenmergonder-
zoek tot een diagnose te komen, waarbij er van uitge-
gaan wordt dat de celmorfologie bekend is. Er is be-
wust afge/ien van het samenstellen van een atlas
omdat uitstekende plaatwerken voorhanden zijn.
Er is een \'Entscheidungsbaum" ontworpen, die op
basis van het systematisch toet.sen van criteria in het
cytologisch beeld kan leiden tot het stellen van een
diagnose.

In het algemene hoofdstuk worden de technieken
/owel van het puncteren, van het maken van prepara-
ten, als van de verschillende kleurmethoden duidelijk
en e.xact beschreven. Ook de beoordeling van het
microscopisch beeld en het opstellen vande \'Entschei-
dungsbaum\' wordt beschreven.

In het hoofdstukje \'normaal beenmerg\' wordt onder
meer de gebruikte celnomenclatuur. uiteraard zon-
der illustraties beschreven.

De twee bladzijden gewijd aan pathologisch been-
merg is voornamelijk een opsomming van pathologi-
sche fenomenen. In het laatste hoofdstuk worden
voor de verschillende ziekten die met behulp van
beenmergonderzoek gediagnostiseerd kunnen wor-
den. de karakteristieke aanwijzingen verkregen bij het
cytologisch onder/oek, systematisch uiteengezet.
Het boekje is duidelijk en exact geschreven. Om er
mee te kunnen werken is echter basiskennis vereist.
De gehanteerde waarden en de besproken /iektepro-
cessen gelden voorde mens. I,)e/e kunnen niet zonder
meer voor de verschillende diersoorten gehanteerd
worden.

/\'. (j. van Ooijen.

Diseases of the reptilia

.1. E. Cooper, D. F .lackson

(\\ol 1:383 pag.. 75 afb.. 11 labellen. Prijs £ 28.80 resp.
$ fi9..10: Vol 2: 201 pag.. 20 afb.. 9 labellen. Prijs £
19.00 resp. % 39.00. Aeaclemie press. London. 1981)

De uitgave is bedoeld als een leidraad bij de ziekten
van reptielen, vooral van die in gevangenschap.
Allereerst worden de anatomie en fysiologie van orga-
nen en weefsels behandeld waarbij ook aspecten van
energiebehoefte, -verbruik en de relatie tussen tempe-
ratuur en activiteit aan de orde komen. Interessante,
minder bekende aspecten van de fysiologie worden
eveneens, kort, behandeld. Bijv. veranderingen in de
stofwisseling gedurende de echte winterslaap,, die tot
35% energiebesparing op kan leveren in vergelijking
met het energieverbruik bij kunstmatige afkoeling. In
dit kader kan ook genoemd worden de aandacht be-
steed aan de anaerobe stofwisseling van reptielen. De
plotselinge overweldigende energieproduktie gedu-
rende snelle, kortdurende reacties van reptielen wordt
mogelijk gemaakt door snelle omzetting van glyco-
geen en een hoge tolerantie voor het daarbij gevormde
melkzuur. Later wordt de \'zuurstofschuld\' weer inge-
haald.

In het hoofdstuk over pathologische en histolpatholo-
gische technieken worden o.a. aanwijzingen gegeven
over het bewaren, fixeren en verzenden van materiaal
voor onderzoek. Tevens worden een beperkt aantal
voorbeelden van ziekelijke veranderingen gegeven
met het doel het belang van histopathologisch onder-
zoek te verduidelijken.

Technische aanwijzingen voor het verzamelen van
materiaal, kleuringstechnieken en kweekmethoden
van bacteriién alsmede voor gevoeligsheidsbepalingen
van de gekweekte organismen zijn onderwerp van
Hoofdstuk 4.

Vervolgens worden infectieziekten behandeld. De vi-
rusziekten worden op een hoog wetenschappelijk ni-
veau, met gebruikmaking van veel specifiek vakjarg-
on, behandeld. Het blijkt dat slechts een 6-tal virussen
bekend is die met bepaalde ziekten in verband ge-
bracht kunnen worden. Wel zijn er meerdere virussen
geïsoleerd die waarschijnlijk nauwelijks betekenis
voor de dieren zelf zullen hebben. Helaas is dit hoofd-
stuk geschreven door twee Amerikaanse auteurs, die
onvoldoende kennis hebben genomen van niet-
Engelse literatuur, zodat bijv. een door een virus ver-
oorzaakte leucose bij een Boa niet vermeld is.
De bacteriële ziekten winnen aan dimensie door een
beschouwing over relaties tussen: temperatuur, af-
weer van de gastheer en vermenigvuldigingssnelheid
van bacteriën. Mede doordat deze factoren een rol
spelen is het niet altijd duidelijk of er werkelijk sprake
is van ziekte veroorzaakt door deaanwezige bacteriën,
of dal deze slechts in hel lichaam binnengedrongen
zouden zijn zonder schade te veroorzaken.
De bacteriële infecties worden hoofdzakelijk geklassi-
ficeerd naar de \'zieklen\' die zij veroorzaken zoals:
abcessen, dermatitis,
Stomatitis, ooginfecties e.d. Bij
de bestrijding van gegeneraliseerde infecties wordt de
nadruk gelegd op het belang van hygiëne in de terraria
en op de besirijding van mijten. Van de specifieke
aandoeningen worden
Salmonellose, tuberculo.se en
leptospirose kon behandeld.

Hel hoofdstuk over de schimmelinfecties is van excel-
lente kwaliteit. Schimmels blijken bij reptielen tot
ernstige infecties aanleiding te kunnen geven. Daarbij
spelen voedingsdeficiënties, mogelijk op basis van
stress, een belangrijke predisponerende rol. Weten-
schappelijk interessant is het verband dal gelegd
wordt lussen schimmels bij insecten en die bij reptie-
len. Enkele van de meer voorkomende schimmels
treden bij beide diergroepen op.
De verhandelingen over protozoaire infecties, endo-
en ectoparasieten, zijn eveneens buitengewoon goed.
De betekenis van elk der verschillende soorten para-
sieten voor de individuele gastheer wordt beschreven.

-ocr page 310-

Het verband tussen het al of niet noodzakelijk zijn van
een tussengastheer voor parasieten en de kans dat een
infectie in een terrarium gevolgen heeft voor andere
dieren wordt voor diverse parasieten aan de orde
gesteld. In terraria ontbreken de tussengastheren
veelal waardoor bepaalde infecties \'doodlopen\'.
Ectoparasieten zijn vooral van betekenis doordat zij
bloed zuigen en dus bloedarmoede kunnen veroorza-
ken. Daar en boven echter brengen vele ectoparasie-
ten ook bacteriën en bloedparasieten over op terrari-
umgenoten.

Deel 2 behandelt wat meer zaken die van direct prak-
tisch belang zijn in de terrariumhouderij.
Een afzonderlijk hoofdstuk is gewijd aan traumata en
ziekten als gevolg van tekorten in huisvesting en ver-
zorging. Ongevallen komen veel voor bij reptielen in
gevangenschap. Onvoldoende hygiëne speelt een be-
langrijke rol bij het optreden en de verbreiding van
ziekten. Onder dit hoofdstuk vallen ook fouten in het
verlichtingssysteem die soms kunnen leiden tot verlies
van eetlust en tenslotte ook de dood. Beten en kwetsu-
ren, hun verschijningsvormen en behandeling worden
aan de orde gesteld. Op dit hoofdstuk sluit een ver-
handeling over ziekten als gevolg van voedingsdefi-
ciënties logisch aan. Bij de voeding is ook de tempera-
tuur van betekenis; zij is medebepalend voor de
opname en de vertering van het voedsel.
Eiwittekorten kunnen optreden bij reptielen die uit-
sluitend planten als sla en fruit eten, maar ook bij
dieren die lang hongeren. De verschillende tekorten
aan vitaminen en mineralen en de ziekten die daarvan
het gevolg zijn, worden goed besproken.
Aan tumoren worden 40 bladzijden gewijd en aan
aangeboren afwijkingen zoals 2-koppigheid nog eens
18. Beide onderwerpen zijn slechts incidenteel van
praktische betekenis, doordat zij weinig voorkomen.
Het hoofdstuk diversen behandelt een aantal prakti-
sche zaken zoals shock, stress, vergiftigingen en stoor-
nissen van de organen van inwendige secretie. Met
name kropgezwellen door jodiumtekort worden be-
sproken. Een kort gedeelte van dit hoofdstuk is gewijd
aan stoornissen in de voortplanting.
Het hoofdstuk klinischc aspecten van diagnose en
behandeling gaat in op kenmerken van gezondheid en
ziekte, onderzoek-methoden, hulpmiddelen bij het
onderzoek (zoals röntgenologie, biopsiën, bloedon-
derzoek).

Belangwekkend is de verhandeling overdwangvoede-
ren. waarbij dieren die langere tijd niet gegeten heb-
ben. eerst vloeistoE electrolyten en licht verteerbare
eiwitten gegeven worden, om daarna pas zwaardere
kost te verstrekken. De gehele procedure kan wel 6
weken in beslag nemen. Ondertussen dienen huisves-
ting en verzorging gecontroleerd en verbeterd te wor-
den, Een lijst van desinfeetantia is toegevoegd.
Narcose, narcotica en chirurgische technieken vor-
men onderwerp van het volgende hoofdstuk. De au-
teurs beperken zich tot het geven van een groot aantal
aanwijzingen, veelal zonder op details in te gaan.
Het hoofdstuk middelen en doseringen tenslotte gaat
uitvoerig en genuanceerd in op narcotica en toe te
passen geneesmiddelen. Recepten van licht verteer-
bare vloeistoffen voor het dwangvoederen worden
gegeven. Tenslotte wordt ingegaan op het gebruik van
corticosteroiden.

De twee delen overziend, kan geconcludeerd worden
dat zoveel mogelijk gestreefd is naar een praktisch
bruikbaar boekwerk. Dat dit niet voortdurend kon
worden bereikt, wordt mede veroorzaakt doordat een
aantal auteurs niet direct bij de terrariumhouderij
betrokken zijn.

Elk hoofdstuk is voorzien van een literatuurlijst. De
literatuur is overwegend anglo-saxisch. wat dus een
duidelijke beperking inhoudt. Beide delen zijn geluk-
kig voorzien van identieke inhouds-opgaven.
Deze uitgave vormt een wezenlijke bijdrage tot de
systematische bewerking van ziekten van reptielen.
Zij bevat veel nieuwe gegevens en geeft een goed
overzicht over de sterk verspreide literatuur.
Voor praktici kan deze uitgave sterk bijdragen tot de
kennis van ziekten en hun behandeling. Tabellarische
overzichten van toe te passen medicamenten maken
de boeken bijzonder handzaam. ƒ>.
Zwart.

Die Stute und ihr Fohlen, ein tierärztlicher
Leitfaden für die Zucht

P. Phyllis Eose en Sabine Meinecke-Tillmann
(Uitgave Vertag Paul Parey. Berliin ett Hamburg.
1981. 242 blz.)

Dit boek, dat handelt over de veterinair-
zoötechnische aspecten van het stoeterij wezen, is een
in het Duits door Sabine Meinecke-Tillmann ver-
taalde versie van de door M, Phyllis Lose geschreven
bestseller\'Blessed are the brood mares\'.
De auteur is een ervaren vrouwelijke dierenarts die
gespecialiseerd is in paardengynaecologie en -
pediatrie. Het boek is voorzien van 51 foto\'s van
merendeels goede kwaliteit, ln de elf hoofdstukken
worden na het voorwoord allerlei zaken besproken
die betrekking hebben op de drachtige merrie, de
partus, de neonatus, het puerperium, de biologie van
de voortplanting, veulenziekten. huisvesting, voeding
en tot slot worden er in het laatste hoofdstuk nog een
paar extra praktijkgevallen beschreven. Het boek is in
goed leesbaar Duits geschreven, hetgeen wel een be-
zwaar zal kunnen vormen voor het potentiële Neder-
landse lezerspubliek.

Met de tekst kan ik het in het merendeel wel eens zijn.
Enkele zaken zijn echter storend, zoals het advies om
een hoogdraehtige merrie te weiden met een oude ezel.
Bij de parasitaire aandoeningen wordt dan bovendien
dc longworminfectie niet expliciet gemeld. Ook over
een aantal oorzaken van veulendiarree wordt in Ne-
derland anders gedacht. Het routinematig clystreren
van pasgeboren veulens is hier te lande ook uit den
boze. Hoewel het allemaal wel uit de tekst te distille-
ren is, mist dit boek een goed gezondheidsschema
voor paarden.

Een bijzonder grappig stukje is het toedienen van
medicijnen, waaruit de herwaardering van de neus-
sonde blijkt.

Het boek pretendeert niet om een veterinair naslag-
werk te zijn en wat dat betreft is het boek ook on-
bruikbaar voor de prakticus. Wel kan dit boek de
prakticus van dienst zijn bij het uitleggen van de
reproduktie van het paard aan leken. ProL
tl. Till-
mann schrijft in zijn voorwoord dat dit boek door
iedere paardenliefhebber, fokkeren aankomend die-
renarts gelezen zou moeten worden. Zo sterk zou ik
het niet willen stellen, maar het boek is beslist een
nuttig naslagwerk voor de geïnteresseerde paarden-
fokker.
 van den Hoven.

-ocr page 311-

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Lezingen-
cyclus
1983

Beroepscode: wat doen we
ermee?

De Werkgroep Diergeneeskunde en Samenle-
ving
nodigt belangstellenden uit voor de lezin-
gencyclus 1983

Donderdag 3 maart 1983

Ontstaan en groei van de Code voor de dieren-
arts in Nederland

Drs. M. A. Moons, dierenarts, voorzitter
van de Codecommissie van de K.N.M.v.D.
De diergeneeskunde is pas vanaf het begin van
de vorige eeuw als een in het maatschappelijk
bestel herkenbaar en functioneel zogenaamd
\'vrij beroep\', op basis van een zelfstandige we-\'
tenschappelijke opleiding, tot ontplooing geko-
men. Veel later dan andere medische beroepen.
Het ontstaan van gedragsregels voorde uitoefe-
ning van dat beroep is heel langzaam op gang
gekomen en tot de twintiger jaren van deze eeuw
bestonden deze uit ongeschreven regels, die in
onderlinge gesprekken en bredere discussies
werden uitgebouwd en ingevuld.
Pas vanaf de dertiger jaren werden deze regels
als een herkenbaar geheel beschouwd en In 1940
voor het eerst gepubliceerd. Sedertdien zijn
aanpassingen en verbeteringen ingevoerd, die
achteraf gezien als tijdgebonden kunnen wor-
den aangeduid.

.1 uist nu, in de tachtiger jaren, kan een groeiende
belangstelling — gepaard met een kritische be-
oordeling — worden vastgesteld die onder an-
dere de directe aanleiding is voor hernieuwde
bezinning op de gedragingen van de dierenarts
in het bijzonder.

Ook deze laatste fase blijkt een uiterst tijdge-
bonden aangelegenheid te zijn.

Donderdag 10 maart 1983

Beroepsverantwoordelijkheid: meervoudige
loyaliteit

Mevr. dr. H. M. Terborgh-Dupuis, weten-
schappelijk hoofdmedewerker Ethiek aan
de medische faculteit van Leiden

Mevr. Terborgh-Dupuis zal ingaan op de maat-
schappelijke relevantie van een beroepscode in
het algemeen en zal enige kanttekeningen
maken bij de Code voor de dierenarts.

Donderdag 17 maart 1983

Gecodeerd praktijk uitoefenen?

Drs. J. M. Wijsmuller, praktizerend dieren-
arts.

Ontneemt de code onze verantwoordelijkheid,
of vereist het praktizeren anno 1983 juist een
code, om verantwoord te kunnen werken?
Naar mijn idee en ervaring is een code (uitge-
werkte gedragsregels) meer nodig dan vroeger
door:

a) de grotere verantwoordelijkheid per bedrijf
in verband met het toegenomen aantal dieren
per bedrijf èn de intensievere betrokkenheid, als
gevolg van de bedrijfsbegeleiding;

b) grotere verantwoordelijkheid voor de volks-
gezondheid en de milieuhygiëne bij medicamen-
tatie;

c) de toegenomen communicatie, ook van de
veehouders onderling, waardoor een plaatse-
lijke handelswijze of advies, elders meer invloed
heeft dan men vaak beseft!

d) de toename van het aantal dierenartsen; in-
tensiever verkeer vereist nauwlettender spelre-
gels en naleving.

De vergrote afstand tussen de student en de
praktijk (o.a. door het wegvallen van studentas-
sistentie) vraagt extra bestudering van toekom-
stige spelregels.

Plaats: Collegezaal C 102 Hoofdgebouw Dier-
geneeskunde, De Uithof.
Tijd: Aanvang 12.30 uur. Einde ca 13.45 uur.
Duur der inleidingen 30 a 45 minuten, daarna
gelegenheid tot discussie.

Verslag van de \'33rd Annual
Meeting of the American
College of Veterinary
Pathologists (ACVP)\'

De jaarlijkse ACVP vergadering werd gehou-
den van 2 t m 5 november 1982 in Atlanta,
Georgia. USA. Het centrale congresthema was
de \'pathobiologie van het endocriene systeem\',
een altijd weer boeiend onderwerp.
In drie plenaire ochtendzittingen worden ach-
tereenvolgens behandeld: het neuroendocriene
systeem, endocriene regulatie van de calcium-
homeostase en de hypofyse. Dr. C. C. Gapen
(Columbus, Ohio) gaf een heldere uiteenzetting
over hypo- en hyperfuncties van endocriene or-
ganen bij huisdieren en de gevolgen ervan. Dr.
R. DeLellis (Boston, Massachusetts) besprak in

-ocr page 312-

detail het APUD systeem en de belangrijke rol.
welke de immunoperoxidase techniek speelt bij
de identificatie van cellen behorend tot dit sys-
teem en bij de tumordiagnostiek. Tevens ging
hij uitgebreid in op de techniek.
In de zitting over endocriene regulatie van de
calciumhomeostase besteedde dr. Cohn (Still-
water. Michigan) aandacht aan de biosynthese,
secretie, perifere metabolisme en werking van
het parathyroid hormoon. Vervolgens bespra-
ken drs. Capen en DeLellis de vergelijkende
pathologische aspecten (dier en mens) van pa-
rathyroid afwijkingen. De biochemicus dr. A.
W. Norman (Riverside, California) gaf op over-
zichtelijke wijze de ingewikkelde relatie tussen
vitamine D en calcium weer. Het was indruk-
wekkend te vernemen hoe stapje voor stapje het
vitamine D metabolisme wordt ontrafeld en
welke de rol de metabolieten spelen in de calci-
umhuishouding.

Veel van de huidige kennis is te danken aan
onderzoekingen uitgevoerd bij de kip. Dr. D. J.
Meuten (College Station. Texas) deed verslag
van twee kwaadaardige tumoren, adenocarcino-
men van de anaalzak en lymfosarcomen, voor-
komend bij de hond, welke vaak geassocieerd
zijn met hypercalcemie. Negentig procent van
de honden met een adenocarcinoom van de
anaalzak hadden hypercalcemie en 41% hypo-
fosfatemie. Honden met een adenocarcinoom
hadden een verlaagd serum immunoreactief
PTH (iPTH) en plasma PGE,M en een gelijke
serum 1.25-{OH)2D spiegel indien vergeleken
met controledieren, terwijl honden met een lym-
fosarcoom en hypercalcemie een verlaagd
serum iPTH en serum 1.25-(OH)2D en een ge-
lijke plasma PGEjM spiegel hadden. Een nor-
male 1.25-(OH),D spiegel en hypercalcemie in
honden met een adeno-carcinoom suggereert
een mogelijk verband tussen de aanwezigheid
van de tumor en circulerend 1.25-(OH)2D. De
hypercalcemie in honden met een lymfosar-
coom zou mogelijk het gevolg kunnen zijn van
osteoclastische osteolyse geïnduceerd dooreen
\'bone-resorbing factor\' afkomstig van de neo-
plastischecellen. Alhoewelde PGEjM spiegelsin
deze honden niet verhoogd waren, liet dr. S. H.
Schelling (Boston, Massachusetts) resultaten
zien van een orgaan cultuur studie, waarin hij
aantoonde dat toediening van PGE, gepaard
ging met een toename in het aantal osteoclasten
en verhoogde botafbraak. Zijn voorlopige con-
clusie was dan ook, dat PGE, zo\'n mogelijke
\'bone-resorbing factor\' zou kunnen zijn.
Bij het onderwerp hypofyse besprak dr. S.
Reichlin (Boston, Massachusetts) de neuroen-
docrinologie van de hypofysaire regulatie. Ook
hier weer bleek dat de immunoperoxidase tech-
niek veel heeft bijgedragen tot de huidige kennis
op dit gebied. Het was fascinerend te zien hoe
men met deze techniek de H H transmitterbanen
kan aantonen. Dr. M. E. El Etreby (Berlijn) gaf
een uiteenzetting over de functionele morfolo-
gie van de hypofyse onder verschillende fysiolo-
gische. pathologische en experimentele condi-
ties. Hij besprak o.a. veranderingen die in de
hypofysen van ratten en honden optraden na
castratie, adrenalectomie, thyroidectomie en in
de verschillende fasen van de reproduktie-
cyclus.

De plenaire zittingen werden afgesloten met een
verhaal van dr. M. E. Peterson(New York, New
York) over de ziekte van Cushing bij de hond.
De nadruk lag op de hypofyse-afhankelijke ge-
vallen. Van de 36 honden met hypofyse-
afhankelijke Cushings hadden er 30 een hypo-
fyse adenoom waarvan 19 uitgingen van pars
distalis, 10 van pars intermedia en 1 had zowel
een tumor uitgaande van pars distalis als van
pars intermedia. Onderzoek met de immunope-
roxidase techniek toonde aan dat ACTH gere-
lateerde peptiden aanwezig waren in 90% van de
tumoren. Een positieve reactie voor a-MSH
werd alleen maar gezien in enkele cellen in 5 van
de 19 pars distalis tumoren, terwijl de meeste
cellen in de pars intermedia tumoren positief
waren voor a-MSH. De meest constante en ook
sterkste reactie, zowel in pars distalis als inter-
media tumoren, werd verkregen met anti
ß-
endorphin. Een open vraag is nog of pars inter-
media tumoren profilerende B cellen zijn, die
normaliter ACTH prohormoon produceren,
of profilerende A cellen, die mogelijk deels
het vermogen verloren hebben ACTH om
te zetten in a-MSH. De positieve reactie voor
a-MSH in het merendeel van de pars interme-
dia tumoren wijst in deze laatste richting.
Een groot deel van het succes van de plenaire
ochtendzittingen moet worden toegeschreven
aan het feit dat de verschillende onderwerpen
door experts vanuit verschillende disciplines
werden behandeld, zodat men een goed over-
zicht verkreeg van het gehele veld. Zo\'n benade-
ring kan van harte worden aanbevolen voor
andere vergaderingen. De middagzittingen
waren ingeruimd voor ingezonden \'papers\'.
Deze waren ondergebracht in \'specialty groups\',
zoals toxicologie, immunopathologie, nier pat-
hologie, orthopedische pathologie, infectieziek-
ten. gastrointestinale pathologie, dermatopat-
hologie en klinische pathologie. De veelheid
aan onderwerpen garandeerde voor ieder wat
wils.

Concluderend moet worden gezegd dat het voor
elke patholoog meer dan de moeite waard is een
dergelijk ACVP vergadering bij te wonen. Vol-
gend jaar zal het centrale thema \'het hemopoie-
tische systeem\' zijn en de vergadering zal wor-
den gehouden in San Antonio, Texas.

H. A. Solleveld.

-ocr page 313-

Bureau Registratie Diergeneesmid-
delen — Drs A. A. J. van der Leun
aangesteld als projectmanager

Per 1 januari 1983 is drs. A. A. J. van der Leun
voor een tijdvak van 4 jaar aangesteld als pro-
jectmanager voor het Bureau Registratie Dier-
geneesmiddelen. Hij is belast met de oprichting
en organisatie van genoemd bureau, dat res-
sorteert onder de Directeur van de Veterinaire
Dienst.

De wetenschappelijke beoordeling voor toela-
ting zal, op basis van door de industrie in te
zenden dossiers, plaatsvinden in de Advies-
commissie Registratie Diergeneesmiddelen
(A,R,D.).\' Deze commissie is opgebouwd uit 3
afdelingen, nl. Afdeling 1 (Farmaceutische Pro-
dukten), Afdeling 11 (Gemedicineerde Veevoe-
ders: v/h Receptuurcommissie) en Afdeling Hl
(Immuno-biologische Produkten), Nadat de
commissie een advies heeft uitgebracht, zal dit
door de in te stellen interdepartementale Be-
leidsgroep Diergeneesmiddelen (L&V en WVC)
worden getoetst.

Op het advies van de Beleidsgroep zal de Minis-
ter van Landbouw en Visserij in overeenstem-
ming met de Minister van Welzijn, Volksge-
zondheid en Cultuur een beslissing nemen over
het al dan niet toelaten. Conform de desbetref-
fende E.G.-richtlijnen moet de toelatingsproce-
dure uiterlijk 9 oktober 1983 in werking treden.
Het thans op tc richten Bureau Registratie Dier-
geneesmiddelen zal deze procedure organisato-
risch en administratief begeleiden en bewaken.
Tevens zal binnenkort een adjunct-hoofd voor
het bureau worden aangesteld, die later de taak
van drs. Van der Leun zal overnemen als hoofd
van het bureau en tevens secretaris zal zijn van
de A.R.D.

De heer Van der l eun werd in 1932 te Utrecht
geboren en behaalde daar in 1957 aan de Rijks-
universiteit zijn Doctoraal Biologie. Sedertdien
is hij achtereenvolgens ruim zeven jaar werk-
zaam geweest in de pluimveefokkerij, ruim zes
jaar in de pluimveevoorlichting en de laatste elf
jaar als researchcoördinator voor de Directies
Landbouwkundig Onderzoek (D L.O.) en Vee-
houderij en Zuivel (V.Z.) van het Ministerie van
Landbouw en Visserij.

MEDEDELINGEN

Varkenspest in Nederland

Sedert de in het Tijdsehrifi voor Diergenees-
kunde
laatstgemelde uitbraak van varkenspest
in Nederland (7 januari) zijn drie nieuwe geval-
len bevestigd, waarvan één in Limburg en twee
in Noord-Brabant.

Op 14 januari is de ziekte vastgesteld op een
fokbedrijf te Hulsel met 142 zeugen, 3 beren, 15
gelten, 5 mestvarkens, 2 lopers en 540 biggen.
Drie dagen nadien volgde een uitbraak in Lim-
burg, en wel op een bedrijf met 1250 mestvar-
kens te Posterholt. Ook de dag daarop werd
weer een geval geconstateerd, ditmaal bij een
topfokker te Rijsbergen. Deze had 205 zeugen,
55 beren (incl. opfokberen), 215 opfokzeugen,
790 biggen en 15 mestvarkens,
In géén van deze drie gevallen was de oorzaak
van besmetting bekend.

Alle gebruikelijke maatregelen zijn genomen en
zowel het O.l.E. als de E.G.-partners zijn op de
hoogte gesteld.

Weer MKZ op Deens eiland Fünen

Na sedert 4 juni vorig jaar officieel vrij van
mond- en klauwzeer te zijn geweest, deed zich in
Denemarken op 13 januari j.1. opnieuw een uit-
braak van de ziekte voor het laatste geval was
op 4 mei van het vorige jaar gemeld.
Ook nu had de melding plaats op het eiland
Fünen en bleek het virus van het type O. Getrof-
fen werd een gemengd bedrijf met 72 runderen
en 123 varkens te Fraugde ten oosten van
Odense.

De ziekte deed zich alléén voor onder de runde-
ren, maar alle dieren zijn onmiddellijk gedood
en begraven. Een tweede, in de omgeving gele-
gen. bedrijf met 22 runderen, 38 varkens en 3
schapen van dezelfde eigenaar is uit voorzorg
eveneens geheel geruimd, hoewel hier géén
MKZ was geconstateerd.

Als onderdeel van de noodzakelijke sanitaire
maatregelen zijn de slachthuizen op het eiland
gesloten en is verbod ingesteld voor de afvoer
van runderen en varkens.
Naar aanleiding van deze nieuwe uitbraak heb-
ben de andere drie Scandinavische landen be-
perkende maatregelen genomen tegen Dene-
marken.

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 314-

Finland verbood de import van levende dieren
(zowel één- als tweehoevige), vers vlees en verse
vleesprodukten, zuivelprodukten, fruit, knol-
en wortelgewassen, hooi en stro.
Noorwegen verbood de import van levende
tweehoevige dieren, vers vlees en vleesproduk-
ten, melk en produkten waarin melk is ver-
werkt, veevoer, gesmolten en ongesmolten vet,
hooi, stro en zelfs gezouten haring.
Zweden zette de invoer stop van levende twee-
hoevige dieren, ongepasteuriseerde melk en pro-
dukten waarin die is verwerkt, vetten, hooi, stro
en bepaalde afvalprodukten.
De U.S.A. en Japan houden hun grenzen voor-
lopig gesloten voor Deens vlees.

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN
Dierziektenbulletin Nr. I van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t, m 15 januari 1983 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangiftepliehtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 6 gevallen
Groningen
Friesland
Drenthe
Noord-Holland

n 6 gemeenten.
I geval

1 geval

2 gevallen
2 gevallen

Schurft

Totaal 3 gevallen in 3 gemeenten in Noord-Holland.
Varkenspest

Totaal 5 gevallen in 4 gemeenten.
Noord-Brabant 4 gevallen in 3 gemeenten

Limburg I geval

RUNDERPEST
Tanzania

Bij een telex van 31 december 1982 meldde de Veteri-
naire Dienst te Dar-Es-Salaam de aanwezigheid van
runderpest in het land.

Na enkele sterfgevallen onder runderen en groot wild
in gebieden waar tot op heden niet preventief werd
geënt tegen runderpest, zijn sera van herstellende die-
ren onderzocht door het Instituut voor onderzoek op
het gebied van dierlijk virus te Pirbright.
Dit bracht hoge lichaams-titers aan het licht tegen de
betrokken ziekte. Het getroffen gebied is Mwanga op
37° oosterlengte. 4° zuiderbreedte, nabij Kenya.
Sinds de ontdekking is men in Mwanga tot enting
overgegaan.

Libanon

Volgens een telex van 6 januari van de Veterinaire
Dienst te Beiroet, hebben zich gedurende de zomer in
het noorden van het land en gedurende de winter in
het zuiden des lands talrijke gevallen van runderpest
voorgedaan ten gevolge van ongecontroleerd vervoer
van dieren en dierlijke produkten. Een algemene en-
tingscampagne is in juli in alle streken opgezet. De
situatie waarin het land verkeert, verhinderde echter
elke vorm van snelle en breedopgezette aktie. vooral
in het zuidelijke grensgebied. Desondanks kan men

70\'f van de kuddes thans als geënt beschouwen. De
verliezen worden geschat op ongeveer 2000 dieren.
De bestrijdingscampagne duurt voort en sanitaire
maatregelen zijn genomen.
Soedan

Het Veterinair Laboratorium te Khartoum liet op 7
januari 1983 weten, dat een uitbraak van runderpest
op 23° 25\' oosterlengte. 11° 13\' noorderbreedt door
laboratoriumonderzoek was bevestigd. Door gebrek
aan afdoende faciliteiten zijn de bestrijdingsmaat-
regelen slechts ten dele effectief.

Tchad

Een telex d.d. II januari van de autoriteiten te N\'Dja-
mena gaf kennis van het feit dat er in Tchad weer
gevallen van runderpest door klinische diagnose be-
vestigd waren. Deze hadden zich in het oosten en
midden van het land voorgedaan en waren de eerste
sinds de ziekte twaalf jaar geleden was uitgeroeid.
Sanitaire maatregelen zijn genomen: isolatie, quaran-
taine en immunisatie in de besmette gebieden. Preven-
tieve entingen zullen worden uitgevoerd in de vrije
gebieden.

De oorzaak van de besmetting is gelegen bij uit de
Soedan afkomstige zieke dieren.

VARKENSPEST
West-Duitsland

Op 3 en 6 januari 1983 gaf de Veterinaire Dienst te
Bonn kennis van in totaal 4 nieuwe uitbraken van
varkenspest:

23 december 1982 in Neder-Saksen, arrondisse-
ment Osterode, district Brunswijk, op een bedrijf met
10 mestvarkens, 1 zeugen 8 biggen. Oorsprong van de
besmetting niet bekend.

27 december 1982 in Beieren, arrondissement Un-
terallgaü, district Schwaben, op een bedrijf met 101
mestvarkens en 14 biggen. Oorzaak van de besmetting
gelegen in swillvervoedering.

4 januari 1983 in Noord-Rijnland-Westfalen, ar-
rondissement Viersen, district Düseldorf, op een
ven met tesamen 99 fokvarkens en 324 biggen. Deze
bedrijven liggen dicht opeen en bevinden zich vlak bij
een eerdere uitbraak.

4 januari 1983 in Noord-Rijnland-Westfalen, arr-
ondissement Viersen, district Düsseldorf, op een
mestbedrijf mei 43 varkens. Ook dit bedrijf bevindt
zich in de nabijheid van een eerdere uitbraak.
De nood/akelijke veterinair-politionele maatregelen
zijn genomen. Men is niet tot enting overgegaan.
Bij telexen van II. 13 en 14 januari meldde de Veteri-
naire Dienst te Bonn wederom negentien gevallen van
varkenspest in de Bondsrepubliek:

Noord Rijn-Westfalen: op 17 december 1982, in
het arrondissement Dortmund, district Arnsberg, op
een bedrijf met 249 varkens. De herkomst van de
besmetting is waarschijnlijk gelegen in swillvervoede-
ring.

Noord Rijn-Westfalen: op 21. 24, 28 en 29 decem-
ber 1982 en op 5 januari 1983. op een \\ ijftal bedrijven
in het arrondissement Viersen, district Düsseldorf,
met in totaal 1.254 varkens. Voor drie van deze geval-
len is de oor/aak van de besmetting gelegen in de
aankoop van biggen gedurende de incubatie-periode.
Voor de overige twee wasde oorzaak nog niet bekend.

Noord Rijn-Westfalen: op 29 december 1982, in
het arrondissement Krefeld, district Düsseldorf, op

-ocr page 315-

een bedrijf met 139 varkens. Besmetting gevolg van
aankoop van biggen gedurende de ineubatie-periode.

Noord Riin-Westfalen: op 5 januari 1983, in het
arrondissement Bochum, district Arnsberg, op een
afgesloten terrein met 14 wilde zwijnen. Naar de oor-
zaak was nog onderzoek gaande.

Beieren: op 6 januari 1983, in het arrondissement
Neustadt ander Aisch - Bad Winsheim, district Mit-
telfranken, op een bedrijf met 203 mestvarkens. On-
derzoek naar de herkomst van de ziekte was nog
gaande,

- Neder-Saksen: op 7 januari 1983, in het arrondis-
sement Göttingen, district Brunswijk, op een bedrijf
met 10 mestvarkens. 5 lopers. 20 biggen en 5 zeugen.
Oe besmetting is waarschijnlijk het gevolg van swill-
vervoedering.

- Baden-Würtemberg: op 10 januari 1983. in het
arrondis.sement Schwäbisch-Hall, district Stuttgart,
op een achttal bedrijven met in totaal 181 zeugen, 5
beren, 53 lopers. 6 mestvarkens en 444 biggen. Deze
gevallen hebben een epidemiologische band met een
gemeentelijk beren-bedrijf.

Noord Rijn-Westfalen: op 14 januari 1983, in het
arrondissement Viersen, district Düsseldorf. op een
bedrijf met 762 mestvarkens. Dit bedrijf is gelegen in
de nabijheid van de bovenomschreven uitbraken.
Naar de oorsprong van de ziekte is nog onderzoek
gaande.

Alle varkens op de betrokken bedrijven zijn afge-
maakt en de noodzakelijke veterinair-politionele
maatregelen zijn genomen. Men is niet lot enting
overgegaan.

Bij telexen van 20 en 24 januari gaf de Veterinaire
Dienst te Bonn kennis van een zestal nieuwe uitbra-
ken van varkenspest:

op 13 en 18 januari in Noord Rijn-Westfalen,
arrondissement Viersen, district Düsseldorf, op een
tweetal bedrijven met in totaal 26 zeugen, 3 beren. 129
biggen en 26 fokvarkens,

op 17 januari in Neder Saksen, arrondissement
Osterode, district Brunswijk. opeen mestbedrijf met 2
varkens,

op 17 januari in Beieren, arrondissement Neustadt
an der Aisch. district Mittelfranken, op een mestbe-
drijf inet 38 varkens,

op 19 januari in Noord Rijn-Westfalen, arrondis-
sement Viersen, district f)üsseldorf. op twee mestbc-
drijven met in totaal 658 varkens,
in de drie eerstgenoemde gevallen zijn er contacten
geweest tussen personen en ten gevolge van varkens-
pest afgemaakte populaties, Dc drie laatstge-
noemde gevallen zijn gelegen in zónes die onder qua-
rantaine geplaatst zijn ten gevolge van varkenspest.
Alle varkens op dc betrokken bedrijven zijn afge-
maakt en veterinair-politionele maatregelen zijn ge-
nomen, Men is niet tot enting overgegaan,

België

Volgens een telex d,d, 4 januari 1983 van dc Veteri-
naire f:)ienst te Brussel hebben zich in Belgié twee
nieuwe gevallen van varkenspest voorgedaan, beide in
Zone 111:

op 23 december 1982 opeen mestbedrijf te Haken-
dover. gemeente Tienen, provincie Brabant, met 302
varkens van alle leeftijden. Het dichtstbijzijnde be-
drijf ligt op 100 meter afstand, Buurtinfectie met de
uitbraak van 8 november te Womm.ersom,
- op 23 december 1982 op een mestbedrijf te Bier-
wart, gemeente Fernelmont. provincie Namen, met
1,003 varkens van 5 maanden,

ln beide gevallen zijn sanitair-politionele maatregelen
genomen overeenkomstig Richtlijn 80 217 EEG: af-
maken en destructie van de varkens, desinfectie van
het bedrijE instellen van een zóne de protection.

Op 19 januari maakte de Veterinaire Dienst te Brussel
melding van drie uitbraken:

Op 12 januari te Montenaken, gemeente Gingel-
om, provincie Limburg (zóne IH), op een fok-
mestbedrijf met 3 beren. 95 zeugen, 165 biggen en
294 mestvarkens van alle leeftijden. Vijfentwintig big-
gen en dertien mestvarkens bleken ziek. Een zóne de
protection is ingesteld waarbinnen 36 bedrijven zijn
gelegen.

Op 12 januari te Hakendover, gemeente Tienen,
provincie Brabant (zóne Hl), op een fok- mestbedrijf
met 85 volwassen en 20 jonge zeugen. 3 beren. 438
biggen en 205 mestvarkens. Een paar 6-7 weken oude
biggen bleken ziek en één is gestorven. De oorzaak
van de besmetting is gelegen in het contact met perso-
nen (dezelfde eigenaar als de uitbraak op 23 december
1982 te Hakendover),

Op 14 januari te Asse, provincie Brabant (zóne 11),
op een mestbedrijf met 4,479 varkens van veertien
weken. Tweehonderd varkens waren ziek. Op 200
meter afstand liggen twee andere grote bedrijven.

Frankrijk

Het Eranse Ministerie van Landbouw liet op 21 janu-
ari weten, dat de dag tevoren varkenspest was beves-
tigd op twee bedrijven te St, Pierre-Eeotoing, Haute
Loire,

Direct risico liepen 226 en 270 varkens, waarvan er
respectievelijk 15 en 17 ziek bleken en 1 en 22 zijn
gestorven.

Alle betrokken dieren zijn. voorzover nog niet gestor-
ven. afgemaakt en alle 496 zijn gedestrueerd.
De besmetting is mogelijk het gevolg van de aankoop
van biggen uit het departement "Pas-de-Calais\',
Bestrijdingsmaatregelen zijn genomen: sanitair-
politionele maatregelen alsook het afmaken en de-
strueren van alle varkens die met de getroffen popula-
ties in contact zijn geweest,

MOND- EN KLAUWZEER
Oost-Duitsland

De Oostduitse Veterinaire Dienst liet op 31 december
1982 weten dat de dag tevoren mond- en klauwzeer
type O was geconstateerd bij een jong rund op een
bedrijf in de gemeente Born, arrondissement Ribnitz-
Damgarten. district Rostock. Het betrokken bedrijf
was in september 1982 onder quarantaine geplaatst
vanwege MKZ. Het besmette dier heeft waarschijnlijk
een lage vaccinale immuniteit ontwikkeld tegen virus
van het type O,.

De noodzakelijke veterinair-politionele maatregelen
zijn genomen.

Portugal

Op 13 januari deelden de Portugese autoriteiten
mede. dat mond- en klauwzeer type A was gemeld op
een staatsbedrijf te Santarem in de provincie Riba-
jeto. De uitbraak is onder controle.

-ocr page 316-

PSEUDO-VOGELPEST
Japan

Het Japanse Ministerie van Landbouw, Bosbouw en
Visserij meldde op 13 januari, dat op 23 december
vorig jaar pseudo-vogelpest was vastgesteld op een
bedrijf met 18.112 kippen teTatebayashi-shi, Gunma-
prefectuur. Slechts één kudde van 2.012 vogels was
besmet en is afgemaakt. Een zóne met een vervoerver-
bod is ingesteld.

DOORLOPENDE AGENDA

1983

Februari:

15 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.
Hellendoorn, hotel \'Bergzicht\'.

16 Afd. Groningen Drenthe K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

17 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Jaar-
vergadering.

17— 19 Tagung über Physiologie und Pathologie
der Portpflanzung der Haustiere (A), München.

19 Vortragsfolge \'Frakturheilung - Frakturbe-
handlung beim Kleintier\' (A), München.

22 Afd. Zuid-Holland. Vergadering. Hotel Restau-
rant Belvédère, Schoonhoven, aanvang 20.30
uur.

22 Afd. Zeeland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

22 -23 Cl.O-Studiedagen, Jaarbeurscongrescen-

trum, Utrecht (pag. 124).

22—23 Fortbildungsseminar Parasitologie Para-
sitosen der Rinder (A), Hannover.

23 Afd. Friesland K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

24 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

24 Instructiebijeenkomst voor dierenartsen betr. in-
vullen FEI-paspoorten van paarden. Motel Nu-
land, Nuland. Aanvang 15.30 uur (pag. 80).

24 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Paard - Gezondheidsdienst Boxtel.

25 11. Seminar\'Umwelthygiene\'(A), Hannover.

Maart:

3 \'Beroepscode: wat doen we ermee?"; Lezingency-
clus Werkgroep Diergeneeskunde en Samenle-
ving (pag. 161).

3 Groep Geneesk. van het Rund K.N.M.v.D. Wet.
vergadering, onderw. Mastitisbestrijding. Kli-
niek Inw. Ziekten, 14.00 uur.

3—4 Fachgruppe \'Geflügel\' der DVG, Tagung
über \'Krankheiten der Vögel\', München (pag.
53).

4 5 Tagung über Pferdekrankheiten(im Rahmen
der Equitana 1983), Tierklinik in Hochmoor
(pag. 70).

7 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

8 Bijeenkomst Werkgroep Dierpathologen, RIV,
Bilthoven (pag. 153).

10 Groep Geneesk. van het Varken K.N.M.v.D. Le-
denvergadering.

10 \'Beroepscode: wat doen we ermee?\'; Lezingency-
clus Werkgroep Diergeneeskunde en Samenle-
ving (pag. 161).

10 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Rund - Gezondheidsdienst Boxtel.

13 — 16 lith Symposium of the European Associ-

ation of Aquatic Mammals, Rhenen (pag. 53).

14 19 International Course of Animal Clinical Im-
munology, École Nationale Vétérinaire d\'Alfort.
Inlichtingen red. secretariaat.

17 Klinische Avond (pag. 712).

17 \'Beroepscode: wat doen we ermee?\'; Lezingency-
clus Werkgroep Diergeneeskunde en Samenle-
ving (pag. 161).

17 Kring de Westhoek. Vergadering.

18 Voorjaarssymposium Ned. Ver. voor Proefdier-
kunde. Onderw. \'Experimentele Chirurgie\'(pag.
124).

22 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Gez.d. v. D.
Zwolle. Aanvang 14.00 uur.

24 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Varken - Gezondheidsdienst Boxtel.

24 P.A.O.-Contactdag Pluimveehygiéne, RIV,
Bilthoven (pag. 172).

Xtr. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

28 Afd. Gelderland K.N.M.v.D. Vergadering.

April

7—8 FVE Meeting, Cambridge.

8 10 British Small Animal Veterinary Assoc. An-
nual Congress, London (pag. 680).

11 23 EIA-Workshop, Zeist (pag. 927).

12—16 15th Congress German Veterinary Medical
Society DVG, Bad Nauheim (pag. 102).

12 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Kleine Huisdieren - Gezondheidsdienst
Boxtel.

17 20 AO-VET Kurse (pag. 70).

19 Routine laboratorium verrichten voor dierenar-
tsassistenten (pag.70).

21 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

21 Routine laboratorium verrichtingen voordieren-
artsassistenten (pag. 70).

21 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

22 WAA Reanimatiecongres voor fysiotherapeu-
ten.

23 24 Eachgruppe \'Kleintierkrankheiten\', Regi-
onale Arbeitstagung Nord, Oldenburg (pag. 53).

21 24 Voorjaarsdagen 1983, Groep Geneeskunde
van het Kl. Huisdier, Amsterdam (pag. 172).

24 27 AO-VET Kurse (pag. 70).

26 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Vleeskalveren - Gezondheidsdienst Boxtel.

28 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

Mei:

.1 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Gez.d. v. D.
Zwolle. Aanvang 14.00 uur.

-ocr page 317-

9 13 International Conference on Impact of Dis-
eases on l.ivestock Production in the Tropics,
Florida (pag. 766).

17 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

18 A.C.V.-Controle. Studiedag. Biddinghui/en.

19 Kring de Westhoek. Vergadering.

19 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en

Vleesk. diensten. Ledenvergadering.
26 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

Juni:

Groep Geneesk. van het Rund K.N.M.v.D.
Vergadering.

Nationaal kampioenschap Kleiduivenschieten
voor Dierenartsen (georganiseerd door Boehrin-
ger Ingelheim). Biddinghuizen.
Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Ledenvergadering. Aanvang 15.30
uur.

Klinische Avond (pag. 712).
11 Jahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermedizin. Luzern (pag. 671).

9
10

.«Vugustus:

2 -4 International Symposium on Laboratory
Animal Science. Vancouver (pag. 766).

14 19 5. Weltkongress über Tierproduktion.
Tokio.

21-27 XXII Veterinair Wereldcongres. Perth. Au-
stralië (pag. 964 en 1248 (1981) 49. 601 en 824
(1982), pag. 53 en pag. 111).

•September:

8 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

13 14 FVE. Advisory Committee on Veterinary
Training. Brussels.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 Kring de Westhoek. Vergadering.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Fluisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

21 25 British Veterinary Association Annual Con-
gress, Lancaster (pag. III).

Oktober:

14 15 FVF Meeting. Brussels.

27 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

November:

10 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

17 Kring de Westhoek. Vergadering.

24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

December:

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

1984

Juni:

10 14 International Congress on Animal Repro-
duction an Artificial Insemination, University of
Illinois at Urbana-Champaign, Illinois, USA
(pag. 125).

Augustus:

27—31 8th Congress of the I.P.V.S. Ghent, Belgium
(pag. 147).

31 —2 sept. Third Joint meeting Veterinary Patholo-
gists, Utrecht (pag, 147).

September:

17—21 Xlllth International Congress on Diseases
of Cattle, South Africa (pag. 671 en 935 (1982)).

Minnesota, X. International Congress Reproduction

and AL

Finland, 17e Wereld Pluimvee Congres.

1986

Augustus:

26 -30 XlVth World Congress on Diseases
Cattle, Dublin, Ireland.

of

Een welvaartsvast daggeld tot ƒ 593,— in geval van
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
is thans mogelijk voor waarnemer of als gezinsinkomen.
MOVIR-DTO verschaft U dit, onder algehele fiscale aftrek.
Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën
6812 AB Arnhem. Telefoon 085 - 455822
Utrechtseweg 145/F88

-ocr page 318-

In memoriam

Th. M.

NIEMANTSVERDRIET

uit de kleine huisdieren- en paardenpraktijk. werd
overgedaan.

Het was in 1974. dat hij benoemd werd bij de
Veterinaire Dienst in Noord-Holland, waar hij
werkzaam was als veterinair adjunct-Inspecteur in
de volksgezondheidssector.
Vee! voldoening ondervond hij in 1981 toen hetn
de mogelijkheid werd geboden verder als adjunct-
Inspecteur V.D. werkzaam te kunnen zijn. waarbij
vooral het gebeuren op de luchthaven Schiphol zijn
vrote interesse had.

Het was in deze periode, vanaf 1974. dat wij Theo
hebben leren kennen en waarderen als een
bijzondere persoonlijkheid. Te allen tijde bereid tot
helpen, vaak met wegcijfer ing van zijn eigen belangen.
.Met ons. zullen velen hem blijven gedenken als een
inleger mens. een trouwe vriend en een goed
collega, hetgeen ook duidelijk bleek uit de grote
belangstelling bij zijn crematie op 9 .september 1982
te Westerveld.

Het zal Nel en de kinderen, in al hun verdriet,
goed hebben gedaan dat zovelen aan haar
echtgenoot en hun vader deze laatste eer hebben
bewezen.

Moge de goede onderlinge familieband en ook de
trouw van vrienden en kennissen hen voldoende
steun en kracht geven om zijn heengaan te kunnen
verwerken.

R. .1. KUMMEL.
H. PERRE

In de vroege avonduren van zaterdag 4 september
1982 is volkomen onverwaehl onze goede collega
en vriend Theo overleden.
Theodoras Marinus Niemantsverdriet werd
geboren op 23 decetnber 1922 te Leerdam, alwaar
zijn vader in die tijd praktizerend dierenarts was.
In 1942 begon Theo aan de studie in de
diergeneeskunde, nadat hij in datzelfde jaar zijn
H. B.S.-periode in Gorinchem had beëindigd.
Echter reeds in 1943 werd de studie onderbroken
als gevolg van zijn weigering de
loyaliteitsverklaring te ondertekenen.
Ondergedoken en al zwervend door het land
assisteerde hij in verscheidene praktijken. Het was
in deze periode dat de eerste contacten met het
Verzet werden gelegd.

Na zijn arrestatie door de bezetters, belandde hij in
de gevangenis in Scheveningen. waar hij enige
maanden moest doorbrengen. Zijn ontslag uit
gevangenschap was voor hetn géén reden om zijn
activiteiten in het Verzet te beëindigen.
Verscheidene geallieerde piloten werden door hem
door de Unies gebracht naar het. toen reeds
bevrijde, zuiden.

.\\a de oorlogsjaren hervatte hij zijn studie, die hij
in 1952 met goed gevolg kon afsluiten. Tijdens het
laatste jaar van zijn studie was hij assistent hij de
kliniek voor Heelkunde.

Na zijn afstuderen associeerde hij zich met collega
J. W. van Hemmen te Waddenoyen. tot hij in 1958
de praktijk overnam.

In 1953 trad hij in het huwelijk met mejuffrouw N.
C. .4 Ibrecht. bij vele veterinaire studenten uit die
periode bekend in haar functie van analyste op het
laboratorium vande Kliniek voor htwendige Ziekten.
Met de vier kinderen die uit dit huwelijk werden
geboren, vormden zij een hecht en blij gezin.
Met veel enthousiastne werd de gemengde praktijk
ten plattelande door Theo uitgeoefend, waarbij hij
zich vooral een goede naam verwierf op het gehied
van de verloskunde. Tijdens deze jaren maakte hij
zich nog geruitne tijd verdienstelijk ais
penningtneester van de afdehng Gelderland van de
K.N.M.v.D.

hl oktober 1968 kwam Theo in tijdelijk
dienstverband bij de vleeskeuringsdienst te Tiet.
gevolgd door een vaste aanstelling aldaar in 1970.
in combinatie tnet een aanstelling bij de
vleeskeuringsdienst te Getdermatsen. In verband
hiermede deed hij eerst een gedeelte van zijn
praktijk over aan collega G. van Westerhenen,
terwijl tater ook het resterende gedeelte, bestaande

-ocr page 319-

Ontwerp-

Diergeneesmiddelenwet naar
Tweede Kamer

Een dezer dagen is een ontwerp-
Diergeneesmiddelenwet verzonden aan de
Tweede Kamer der Staten-Generaal. Deze
wet vervangt het ontwerp van een Wet
kanalisatie diergeneesmiddelen dat sinds 21
mei 1976 bij de Tweede Kamer in
behandeling is. Dit laatste ontwerp is daarom
onlangs ingetrokken. Doel van de ontwerp-
Diergeneesmiddelenwet is het bevorderen van
de kwaliteit van diergeneesmiddelen. Dit ter
bescherming van de gezondheid van mens en
dier. Om dezelfde reden wordt het gebruik van
diergeneesmiddelen in ons land aan banden
gelegd.

De wet kent een registratieregime en een
kanalisatieregime voor diergeneesmiddelen.

Regisiralieregime

Ingevolge het registratieregime mogen
diergeneesmiddelen voortaan slechts worden
bereid, voorhanden gehouden, afgeleverd of
toegepast, indien zij zijn geregistreerd. Dit
gebeurt alleen, indien zij een toetsing aan in
de wet genoemde criteria hebben doorstaan.
Daarbij wordt gekeken of een
diergeneesmiddel de door de fabrikant
opgegeven werking ook inderdaad bezit en of
het middel geen schadelijke bijwerkingen
heeft.

De voorschriften inzake registratie geven
uitvoering aan twee EG-richtlijnen op het
gebied van diergeneesmiddelen. Ons land
dient deze richtlijnen in oktober van dit jaar
uit tc voeren. Er is dan ook grote haast bij de
parletnentaire behandeling van het
wetsontwerp. Een tijdige uitvoering van de
richtlijnen is nl. van groot belang voor een
onbelemmerde export van onze dierlijke
produkten.

Bij wijze van overgangsregeling wordt
gedurende de eerste zes maanden na
inwerkingtreding van de registratieplicht
stilzwijgend aangenomen dat alle
diergeneesmiddelen zijn geregistreerd.
Fabrikanten en importeurs die gedurende
deze periode een aanvraag tot registratie
indienen, bereiken daarmee dat hun
diergeneesmiddel ook na afloop van deze
periode van zes maanden automatisch
geregistreerd blijft en wel tot het moment dat
een definitieve beslissing is genomen over de
registratie-aanvraag. Daarvoor is het echter
wel nodig dat hun aanvragen op de
voorgeschreven wijze worden ingediend,
d.w.z. dat zij vergezeld moeten gaan van de
in de EG-richtlijnen voorgeschreven
bescheiden en gegevens, waaronder de
resultaten van tijdrovende proeven. Daarom
is het van belang dat fabrikanten en
importeurs van diergeneesmiddelen nu reeds
de samenstelling van hun dossiers ter hand
nemen. Aangezien het hier om EG-eisen gaat,
is dit niet alleen van belang voor hun afzet in
Nederland maar ook in andere lidtstaten van
de EG.

De deugdelijkheid en de schadelijkheid van
een diergeneesmiddel zijn echter niet alleen
afhankelijk van de samenstelling, maar ook
van de wijze van gebruik. Daarom worden
bij de registratie van een diergeneesmiddel
dwingende gebruiksvoorschriften vastgesteld.
Tevens zal, indien nodig, worden
voorgeschreven welke termijn in acht moet
worden genomen tussen het moment van
toediening en het tijdstip waarop het
betrokken dier wordt geslacht. Deze
wachttermijnen zijn van groot belang voor de
veehouder. Zij stellen hem namelijk in staat
ervoor te zorgen dat er geen ontoelaatbare
resten van diergeneesmiddelen in zijn dierlijke
produkten voorkomen. Op grond van de
Diergeneesmiddelenwet zullen namelijk
tevens eisen worden gesteld omtrent de
hoogst toelaatbare hoeveelheid
diergeneesmiddelenresten die in dierlijke
produkten. zoals vlees en zuivelprodukten
mogen worden aangetroffen.

Kanali.salieregime

Dil regime is bedoeld om een onjuist gebruik
van diergeneesmiddelen legen te gaan. Het
bepaalt langs welke weg diergeneesmiddelen
bij dieren terecht kunnen komen. Vastgesteld
zal worden welke diergeneesmiddelen vrij
verkrijgbaar zijn en welke diergeneesmiddelen
slechts door tussenkomst van een dierenarts
aan dieren mogen worden verstrekt. Zelfs is
het mogelijk voor te schrijven dat bepaalde
diergeneesmiddelen in het geheel niet mogen
worden afgegeven aan houders van dieren,
ook niet door een dierenarts, maar altijd
door de dierenarts zelf moet worden
toegediend.

De nieuwe wet geeft betere mogelijkheden
om de zwarte markt in diergeneesmiddelen te
bestrijden.

-ocr page 320-

Van iedere fabrikant of handelaar in
diergeneesmiddelen wordt nl. een vergunning
geëist of zijn diergeneesmiddelen nu onder
het kanalisatieregime vallen of niet.
Deze vergunningen worden slechts afgegeven
als wordt voldaan aan eisen inzake o.m.
deskundigheid, bedrijfsuitrusting en
bedrijfsinrichting.

Bovendien worden extra voorzieningen
getroffen, die een doelmatige en afdoende
controle mogelijk maken. Zo zullen zowel

fabrikanten en handelaren in
diergeneesmiddelen, als ook dierenartsen, in
het vervolg een administratie inzake
diergeneesmiddelen moeten bijhouden.
Tenslotte zal ook op de boerderij de datum
van ontvangst en de datum van toediening
van diergeneesmiddelen in het logboek
moeten worden aangetekend.

(Persbericht Ministerie van
Landbouw en l\'isserij)

Vacatures in besturen en commissies verband houdende met de
130e Algemene Vergadering van de Koninlijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde

Hoofdbestuur

S. van Harten
L. Nauta

G. H. P. J. Gouda Quint
regio Noord
landelijk representant
1983 aftredend en niet herkiesbaar
1983 aftredend en herkiesbaar
1983 aftredend en niet herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 28 en 29 van de Statuten wordt de betrokken afdelingen en groepen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen hiervan tijdig voor de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Algemeen Bestuur

P. Dijkstra

B. G. Schoonman

J. K. Scholte Albers
A. G. de Moor

C. Willenborg

K. K. van Hellemond

afdeling Friesland
afdeling Gelderland
afdeling N.-Brabant
afdeling Utrecht
Groep Praktici
Grote Huisdieren
Groep K.l. en
Zootechniek
1983 aftredend en niet herkiesbaar
1983 aftredend en niet herkiesbaar
1983 aftredend en herkiesbaar
1983 aftredend en herkiesbaar

1983 aftredend en herkiesbaar

1983 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 30 van de Statuten wordt de betrokken afdelingen en groepen verzocht
in de vacatures te voorzien en de uitslag daarvan tijdig voor de Algemene Vergadering aan het
Hoofdbestuur mede te delen.

Tarievencommissie

G. Vogelzang

J. Krijger

Mevr. M. T. IJzerman
A. Hoogenboom

afdeling Groningen
Drenthe

afdeling N.-Holland

afdeling Utrecht
Groep D.I.B.

1983 aftredend en herbenoembaar

1983 aftredend en

niet herbenoembaar

1983 aftredend en herbenoembaar

1983 aftredend en

niet herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 78 van het Huishoudelijk Reglement wordt de betrokken afdelingen en
groep verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig voor de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

-ocr page 321-

Paritaire afvaardiging Tarievencommissie m.b.t. de georganiseerde dierziektenbestrijding

S. van Harten 1983 aftredend en herkiesbaar

P. .1. van der Werf 1983 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 77 van het Huishoudelijk Reglement wordt de afdelingen en groepen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig voor de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Paritaire afvaardiging Tarievencommissie m.b.t. de georganiseerde pluimveeziektenbestrijding

S. van Harten 1983 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 77 van het Huishoudelijk Reglement wordt de afdelingen en groepen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig voor de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

1983 aftredend en herkiesbaar
1983 aftredend en herkiesbaar

Ereraad

.1. E. Hage
1. H. Harms

regio West
regio Oost

Overeenkomstig artikel 42 van het Huishoudelijk Reglement wordt de betrokken afdelingen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig voor de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Redaktie Tijdschrift voor Diergeneeskunde

Prof. dr. A. Brand
P. H. A. Poll

1983 aftredend en herbenoembaar
1983 aftredend en herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 70 van het Huishoudelijk Reglement wordt de afdelingen en groepen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig voor de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Mededelingen van de

Commissie Post Aacademisch

Onderwijs Veterinaire

Volksgezondheid

Cursus Hygiénebeheersing in

Slaehtlijnen

Deze cursus zal gehouden worden gedurende
vijf opeenvolgende weken en wel één middag
per week. Er zullen twee groepen gevormd
worden met een maximum van veertien
deelnemers per groep.

Groep I op de dinsdagmiddagen, te weten 12
april, 19 april, 26 april, 3 mei en 10 mei 1983
en groep
II op de woensdagmiddagen te
weten 13 april, 20 april, 27 april, 4 mei en 1 I
mei 1983.

Voor een beperkt aantal belangstellenden
bestaat de mogelijkheid zich nog op te geven.
De kosten voor deelname aan deze cursus
bedragen
f 150.~ voor leden van de
K.N.M.v.D. en voor niet-leden ƒ 825, . Uw
inschrijving wordt van kracht wanneer wij
het cursusgeld ontvangen hebben. Dit bedrag

kunt u overmaken op gironummer 51 1606
ten name van de K.N.M.v.D. onder
vermelding van \'Hygiénebeheersing in
Slaehtlijnen\'.

Voor eventuele nadere informatie kunt u
telefonisch contact opnemen met het bureau
van de Maatschappij (Ruth van den Brink,
tel. 030-51011 1).

De te behandelen onderwerpen zijn:
middag I; Principes van Good

Manufacturering Practices in slaehtlijnen
middag
II; Hygiëne-meting in slaehtlijnen
middag 111; Hygiëne-verbetering: technische
aspecten

middag IV: Hygiëne-verbetering: sociale
aspecten

middag V: Enkele geselecteerde onderwerpen
Aanvang; 12.30 uur. Afsluiting; 17.30 uur.
Voor de aanvang van de cursus zal een map
met de meest recente gegevens uit de
(internationale) literatuur aan de cursisten
worden verstrekt.

Deelname aan de cursus zal alleen tot
optimale resultaten leiden, indien de
opgegeven literatuur tevoren intensief wordt
bestudeerd.

-ocr page 322-

P.A.O.-Contactdag
Pluimveehygiëne

24 maart 1983 in het R.I.V. te Bilthoven

\'Hygiëne en l<euring noodzaak of luxe\'.\'\'
De nu voor de negende keer te houden
Contactdag Pluimveehygiëne, georganiseerd
onder auspiciën van de Commissie P.A.O.
Veterinaire Volksgezondheid van de
K.N.M.v.D.. blijkt een gewaardeerde
gelegenheid te zijn voor de bij de
pluimveekeuring betrokken dierenartsen om
zich van recente ontwikkelingen op de hoogte
te stellen en onderlinge ervaringen uit te
wisselen.

De eerstvolgende Contactdag wordt
gehouden op donderdag 24 maart 1983 in het
Rijks Instituut voor de Volksgezondheid te
Bilthoven en heeft als thema \'Hygiëne en
keuring noodzaak of luxe?\'.

Het programma is als volgt:
9.30 Ontvangst met koffie.

10.00 Opening door prof. dr. .1. G. van l.ogtestijn.
10.10 \'Vergelijking resultaten reinigings-en

desinfeetieeontrole\'; drs. R. F. J. van Ewijk.
10.40 \'Voorbeeld van intensieve reiniging en

desinfectie\'; ing. G. P. Corstiaensen.
11.00 \'Resultaten intensieve reiniging en

desinfectie\'; drs. G. M. van der Marei.
11.30 Discussie met betrekking tot \'Hygiëne

noodzaak of luxe?\'.
12.00 Lunch.

13.30 \'Visie bedrijfsleven op keuring\'; ir. G. J. van
Norel.

14.15 \'Visie Overheid op keuring\'; drs. .1. Driessen
15.00 Thee discussie met betrekking tot

\'Keuring noodzaak of luxe?\'.
15.15 Algemene rondvraag.

16.00 Sluiting door proL dr. .1. G. van l.ogtestijn.

Alle belangstellende dierenartsen zijn
welkom. Opgave, indien enigszins mogelijk
vóór 18 maart 1983 via de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde (Ruth van de Brink. tel.
030-51 01 1 I) of bij aanvang van de
Contactdag. De Kosten voor leden (inclusief
lunch) ƒ 25,—, voor niet-leden (inclusief
lunch) ƒ 35, , kunnen worden overgemaakt
op gironummer 51 1606 t.n.v. de K.N.M.v.D.
onder vermelding van \'Contactdag", of aan de
zaal worden voldaan.

Amsterdam, 22 — 24 april 1983

Op 22. 23 en 24 april van dil jaar worden
opnieuw de \'Voorjaarsdagen\', georganiseerd
door de Groep Geneeskunde van het Kleine
Huisdier, gehouden in het RAI-
Congrescentrum te Amsterdam. Zoals ieder
jaar een uitstekende gelegenheid om kennis te
vergaren, de nieuwste ontwikkelingen te zien
op de tentoonstelling, vrienden te ontmoeten
en in een feestelijke sfeer Amsterdam te
bezoeken.

Het voorlopige programma heeft u in het
Tijdschrift aangetroffen; voor het geval u het
inschrijfformulier niet meer kunt vinden, is
dit nogmaals in de huidige aflevering gelegd.
Voor enkele activiteiten vragen wij uw
nadere aandacht, zonder daarmee andere
programma-onderdelen te verwaarlozen.

Op donderdagavond is de \'get-together\'
vanaf 19.00 uur in het RA I-congresgebouw.
De tentoonstelling zal geopend zijn, zodat u
die in alle rust kunt bezoeken. U kunt uw
congrespapieren afhalen en uw
toegangsbewijzen voor speciale evenementen,
en zodoende de \'ochtendspits" aan de balie
vertnijden. Dat het Bestuur u ook nog op
twee gratis drankjes vergast, verhoogt
ongetwijfeld de sfeer, die wij van vorige jaren
kennen als bijzonder plezierig.

Het congresprogramma dat vrijdagochtend
begint, is in verkorte vorm hier nogmaals
afgedrukt en spreekt vrijwel voor zichzelf.
Belangrijk is wellicht te vermelden, dat alle
voordrachten uit het hoofdprogramma
vertaald worden (aangeduid met
\'simultaneous translation"), zodat u ook
buitenlandse sprekers letterlijk op de voel in
hel Nederlands kunt volgen.

Een bijzonderheid dit jaar is de inleiding van
prof. dr. D. Durrer. een internationale
bekendheid op het gebied van de werking van
het hart. Zijn experimentele werk heefl zich

VOOI^AARSDA(M

-ocr page 323-

vrijwel volledig gericht op het hondenhart,
zodat u zich hier door een boeiend verteller
\\an de laatste stand van zaken op de hoogte
kunt laten brengen.

Het hart speelt op zaterdag een belangrijke
rol door de aanwezigheid van de European
Society of Veterinary Cardiology; een
specialistenvereniging die sinds enkele jaren
de kennis van dit orgaan tracht te
verdiepen en uit te dragen. Het programma is
voor een beperkt aantal geïnteresseerden
toegankelijk. De voertaal is Engels.
Ook op zaterdag de D.A.N.S., zo
langzamerhand alweer een traditie op ons
congres. Wilt
U allen die op enigerlei wijze
medewerken in uw praktijk op het
programma en de bijbehorende gezelligheid
opmerkzaam maken?

De seminars op zondag bieden een scala van
mogelijkheden, iets wat soms tot een
probleem bij de keuze leidt. Van praktijk-
management (Nederlands!) tot prakticum
cytologie: de keuze is aan u.

De door het Ministerie van Landbouw,
samen met het Gemeentebestuur van
Amsterdam, aan te bieden receptie in het
Amsterdams Historisch Museum is een
bijzonder gezellige ontspanning in een mooie
uitspanning, na de inspanning overdag. En
om de kosten beperkt te houden, dit jaar
geen diner, maar een eenvoudige kaas- en
wijnavond met muziek; goedkoop en gezellig.

Ook goedkoop en gezellig zijn de vele
activiteiten in het sociale programma, die
haast als maatwerk kunnen worden geleverd
door Marjolein van Eijs-Hazewinkel. Zowel
interessant voor begeleidende personen als
voor congresgangers die eens een ochtend of
een middag willen spijbelen.
En als u dan zondags bij het \'afzakkertje\',
met pianomuziek van Gé de Bakker, zich
realiseert hoe snel het programma is
voorbijgegaan, dan weet ik zeker dat u
alweer naar de V.ID 1984 verlangt.
Maar eerst: inschrijven voor 21 t m 23 april
1983. nü.

P. H. A. Poll.

Voorzitter Congrescommissie V.ID 198.3.

Inlichtingen

llanny Schuurs, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht,
tel. 0.30-51 01 1 1. of

Dr. P. H. A. Poll. Derkindcrcniaan 5.1251 EK
Laren. tel. 02153-8 92 18.

Programma Voorjaarsdagen 1983

Thursday April 21

19.00 "Get together\'(RAl-congresgebouw)

Friday April 22
09.00 - 12.30

1. Neurology in Small Animal Practice

2. Fixateur externe Part I
12.30 Lunch

14.00 - 17.00

Ceremonial Opening

3. Free communications

4. Fixateur externe Part II

5. Liver diseases
Evening: Reception

Saturday April 23
09.00 - 12.30

7. Current research and new developments:
Electrophysiology

a. E.C.G.

b. ERG.

c. E.M.G. and E.E.G.

8. Wet-lab session
Fixateur externe Part I

9. Pediatrics
12.30 Lunch

14.00 - 17.00

10. a. Ophthalmology in cats

10. b. Obstetrics

11. Wet-lab session
Fixateur externe Part II

6. Parellelprogramme:

European Society of Veterinary Cardiology
(FSVS) and

Dierenarts Assistenten Nascholingsdag
(DANS)

Evening: Wine cheese and dance party

Sunday April 24
09.00 - 12.30

12. Diseases of the retina

13. Techniques for wound closure

14. Obesity in dogs and Pancreatic disease
in dogs

Exfoliative cytology
12.30 l.unch and Poster-session
14.00 - 17.00

16 Veterinary Practice Management

17. Radiology of the urinary system in the
dog

18. Dermatology

19. Wet-lab session

Diagnostic exfoliative cytology

Farewell drinks.

KLM Royal Dutch Airlines has been

appointed Official Carrier for the
•xLIVl Congress.

-ocr page 324-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Derkx, H. A.: 1983; 3572 ED Utrecht, Obrechtstraat 57.

Immink-Vaandrager, Mevr. M. A.; 1971; 2585 GK \'s-Gravenhage, Surinamestraat 50.

Janssen. Mevr. H. W.; 1982; 3511 LM Utrecht. Alendorpstraat I bis.

Jonge, Mevr. 1. de; 1982; 3571 SJ Utrecht, W. Schuyienhurglaan 30.

Knoop, G. E.; 1982; 1774 AA Slootdorp, Kon. Wilhelminaweg 25.

Lingen, Mevr. A. F. V. van; 1982; 3512 NB Utrecht, Zuilenstraat 15.

Ormel, H. J.; 1983; 3572 JN Utrecht. Bleijenburgstraat 5.

Zomer, J. W. M.; 1983; 3984 NG Odijk. Rijnseweg 5.

Als buitengewoon lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde meldt
zich:

Bergh, prof. dr. S. G. van den; 3723 DX Bilthoven, Beetslaan 36.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofd-
bestuur aangenomen:

Coenen, J. H. N.; 1982; 6562 DM Groesbeek, 2e Colonjes 3.

Hornix, L. H. L.; 1982; 358! RC Utrecht, Kerkstraat 65.

Jansen, Mevr. W. A. M.; 1982; 3512 KH Utrecht, Oudekamp 12.

Meekes. R. F. J. M.; 1982; 3572 GN Utrecht, Griftstraat 35 bis.

Peeters, Mevr. M. E.; 1982; 3523 PB Utrecht. Karieboestraat 57.

Schmidt, J. C.; 1982; 7534 AM Enschede, Gronausestraat 760.

Smit Duyzentkunst, Mevr. H. J. C.; 1982; 3602 AJ Maarssen, Gageldijk 77.

Vesseur, P. C.; 1982; 5431 LJ Cuyk, Reeveld 2.

Vries, P. J. de; 1982; 3602 AJ Maarssen, Gageldijk 71.

Vrij, Mevr. J. C. de; 1982; 3581 SP Utrecht, W. Heukelslaan 5.

Waterval, G. P. M.; 1982; 3524 RN Utrecht. Bretagne 47.

Weber, Mevr. M. J.; 1982; 3981 ZP Bunnik, Vletweide 146.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

A. A. M. Evers, Bemuurde Weerd W.Z. 7, 3513 BH Utrecht

Mevr. C. J. van Hoorn, Mauritsstraat 67, 3583 HK Utrecht.

Mevr. N. T. Hrouda, Nieuwe Gracht 98, 3512 LX Utrecht.

Mevr. P. J. Kindermans, Vletweide 126. 3981 ZN Bunnik.

Mevr. M. C. A. Nooy van der Kolft, Gruttoveld 1, 2441 BP Nieuwveen.

Mevr. A. H. F. van Tilburg, LB.B.-laan 205, 3582 ZN Utrecht.

P. I.. Visser, Steenen Camer 53, 3721 NB Bilthoven.

Mevr. J. C. E. van Vliet, Andreasgaarde 26, 3436 RX Nieuwegein.

Overleden:

J. J. Ooms te Tilburg op 13 januari 1983.
H. H. H. Schreinemakers te Roermond op 14 januari 1983.
Benoemd als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D.:
Mevr. M. W. Dijkstra te Almere per I december 1982.
Eervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D.:
M. H. C, C. Meens te Meyel per I februari 1983.
Eervol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:
S. E. Offeringa te Assen per I december 1982.
H. van Rhee te Hoogeveen per 15 juli 1982.

-ocr page 325-

Jubilea:

P. L. van Paassen te Schalkwijk

Mevr, A. C. Bander te Wassenaar

H. Sorgdrager te Haren (Gr.)

F. M. van der Tol te Doetinchem

J. R. S. Vermeulen te Woerden

H. J. V. d. Hammen te Steenbergen

G. H. G. I.indenhovius te Assen

H. Ouwerkerk te Oud-Alblas

Dr. C. A. van Dorssen te Uddel

G. Eikelenboom te Uithoorn

Adreswijzigingen, enz.:

186 Akker, D. van den: 1949; Zwolle; tel. (038)
218460 (privé), 212469 (bur.).

186 "Akkerman. D. S.: 1974; St. Michielsgestel;
p., H-D., geass. met G. A. Bavinck en N. B.
V. d. Meer.

187 Ambaglsheer. P.: 1961; Zwolle; tel. (038)
534642 (privé), 212469 (bur.).

190 Bavinck. G. A.: 1980; Schijndel; p., geass. met
D. S. Akkerman en N. B. v. d. Meer.

329 Bergh. prof. dr. S. G. van den: 3723 DX Bilt-
hoven. Beetslaan 36; tel. (0.10) 787430 (privé),
715544 (bur.); hlr. R.U. (F.d.D., vkgr. Vet.
Biochemie); dekaan (F.d.D.).

193 Beihlehem. F..: 1981; 3222 AD Hellevoetsluis,
Moriaanseweg West 50; tel. (01883) 16129;
p., ass. bij P. van Dijk en J. IC. Prins.

197 Bom. G. H. A.: 1970; Zwolle; tel. (038) 541470
(privé), 530777 (bur.).

198 Bouwkamp. F. T.: 1975; Zwolle; tel. (038)
540305 (privé), 5.10777 (bur.).

198 Bouwman. N. J.: 1948; 9756 BR Glimmen,
Eikenweg 25; r.d. (assoc. met J. A. Engel
beëindigd).

203 Coenen. J. H. N.: 1982; 6562 DM Groesbeek,
2e Colonjes 3; tel. (08891) 2230; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

204 Cysouw. C. J.: 1961; 2841 LS Moordrecht,
4e Tochtweg 17; tel. (01827) 2997 (privé).

211 Dwarshuis. A. C.: 1970; Zwolle; tel. (038)
5.19150 (privé), 214442 (prakt.).

211 Dwarshuis-van Beekum. Mevr. A. C.: 1974;
Zwolle; tel. (038) 542781 (privé), 539150
(prakt.).

213 Pngel, J, A.: 1952; Hippolytushoef; p., geass.
met G. E Knoop, (assoc. met N. .1. Bouwman
beëindigd).

216 Feenstra, P.: 1949; Zwolle; tel. (038) 532873
(privé), 5.10777 (bur.).

2/7 "Franizen. Mevr. S.: 1981; 3583 JG Utrecht,
Stadhouderslaan 87; tel. (030) 512346; wnd. d.

219 \'Garrei.sen. J. iV.: 1979; 3571 GC Utrecht,
ProL Wentlaan 20; tel. (030) 731420 (privé).

222 Goiink, H\\ M.: 1949; Zwolle; tel. (038) 5.14492
(privé), 5.10777 (bur.).

226 Hammmk. A. J. B.: 1946; Loenen (GId.); tel.
(05765) 1555; r.d.; oud-i. V. G. en oud-adj. i.
V.D.; O.O.N.

227 "Hariog. M. N. J. den: 1963. 4904 LV Ooster-
hout (N.Br.), Burg. Gescherstraat 15; tel.
(01620) 27422; p., H-D.

(aanwezig) 25 jaar op 20
(afwezig) 30 jaar op 20
(afwezig) 40 jaar op 23
(afwezig) 25 jaar op 26
(afwezig) 25 jaar op 27
(aanwezig) 35 jaar op 27
(afwezig) 30 jaar op
(aanwezig) 40 jaar op
(afwezig) 50 jaar op
(aanwezig) 25 jaar op I

235 Hornix. L. H. L.: 1982; 3581 RC Utrecht,
Kerkstraat 65; tel. (030) 328541; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

Huism.an. E. O,: 1975; Zwolle; tel. (038) 650234.
Jaarsma, S,: 1961; Zwolle; tel. (038) 536558
(privé), 212469 (bur.).

Jansen, Mevr. W. A. M..: 1982; 3512 KH
Utrecht, Oudekamp 12; tel. (030) 322505; wnd.
d. (toevoegen als lid).

* Jonge. Mevr. I. de: 1982; Utrecht; tel. (030)
717936; d.

* Knoop. G. E.: 1982; 1774 AA Slootdorp,
Kon. Wilhelminaweg 25; tel. (02278) 234; p.,
geass. met J. A. Engel.

256 • Lende, P. B. van der: 1957; Zwolle; tel. (038)
532810 (privé).

* Lingen, Mevr. A. F. V. van: 1982; Utrecht;
tel. (030) 317592; wnd. d.

261 Meekes. R. E J. M.: 1982; 3572 GN Utrecht,
Griftstraat 35 bis; tel. (030) 714419; wnd. d.
(toevoegen als lid).

26! Meer. N. B. van der: 1969; Schijndel; p., geass.
met D. S. Akkerman en G. A. Bavinck.

272 Oostra. E. W.: 1981; 7812 BW Emmen, Achter
het Kanaal II; tel. (05910) 19822 (privé), 15555
(prakt.).

274 Peeters. Mevr. M. E.: 1982; 3523 PB Utrecht,
Karieboestraat 57; tel. (030) 523231; wnd. d.
(toevoegen als lid).

275 Peters. J. C.: 1926; 4698 RJ Oud Vossemeer,
Hikseweg 5; tel. (01667) 2391; d.

326 Rodewijk. J. C, M.: 1979; 4175 Wachtendonk
(Duitsland); tel. (09-492836) 333;

.285 Schmidt. J. C.: 1982; 7534 AM Enschede,
Gronausestraat 760; tel. (053) 612248; wnd. d.
(toevoegen als lid).

285 Schoenmaker. J.; 1960; Zwolle; tel.(038)531201
(privé), 212398 of 211843 (bur.);

292 Smit Duyzentkunst. Mevr. H. J. C,: 1982;
3602 AJ Maarssen, Gageldijk 77; tel. (030)
618791; wnd. d. (toevoegen als lid).

293 Sol. J.: 1970; Zwolle; tel. (038) 538705 (privé),
530777 (bur.);

294 Starrenhurg, J. E: 1968; Zwolle; tel. (038)
535001 (privé), 214442 (prakt.);

295 Steenmeijer, J, A.: 1977; Oss; tel. (04120)46002
(privé), (080) 775858, (08870) 7711 (bur.);

299 Timmers. H. J.: 1975; Zwolle; tel. (038) 211350
(privé), 224138 (prakt.);

februari 1983
februari 1983
februari 1983
februari 1983
februari 1983
februari 1983
3 maart 1983

3 maart 1983

4 maart 1983
2 maart 1983

236

239

240

241

247

257

-ocr page 326-

301 Visen. Dr. F. W. van: 1942; U-1958; Zwolle;
tel. (038) 531601 (privé), 530777 (bur.);

301 Vedder. W. B.: 1977; Zwolle; tel. (038) 219984
(privé), 214442 (prakt.);

305 Vesseur. P. C.: 1982; 5431 LJ Cuvk. Reeveld
2; tel. (08850) 20355 (privé). 15017 (bur.);
bedrijfsdierenarts. (toevoegen als lid).

307 * Vooren. /.. J. van de: 1940; Zwolle; tel. (038)
534942 (privé). 530777 (bur.);

308 Vries. Mevr. C. J. de; 1978; Zwolle; tel. (038)
547632 (privé). 214420 (prak.);

308 Vries. P. J. de: 1982; 3602 AJ Maarssen, Gagel-
dijk 71; tel. (030)616578; wnd. d. (toevoegen als
lid).

309 Vrij. Mevr. J. C. de: 1982; 3581 SP Utrecht. W.
Heukelslaan 5; tel. (030) 522248; wnd, d. (toe-
voegen als lid).

310 Waterval. G. P. M.: 1982; 3524 RN Utrecht.
Bretagne 47; tel. (030) 896703; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

311 Weher. Mevr. M. J.: 1982; 3981 ZP Bunnik.
Vletweide 146; lel. (03405) 4659; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

311 Weekhout. P. /, I972; Zwolle; tel. (038) 224061
(privé), 214420 (prakt.).

LIJST VAN ADVERTEERDERS

Aesculaap

Bayer Nederland

Beecham Veterinaire Produkten

Duphar Nederland

Dopharma

Elan 00

Intervet Nederland

J. C. Koning Assurantiën

Movir DTO

MSD Agvet

Mycofarm

Pfizer

Raadgevers voor de

Medische Beroepen
Rhône Poulenc Nederland
V.V.A.A.

V\\/elcome Nederland

üetennatr

Levertraan tegen rachitis

Bij rachitis wordt het nieuwgevormde osteoide weefsel niet kalkhoudend. Volgens
ProL SrotLTZNF.R (Münch. Med. Woch. 1921. ref Verl. fier. Woch. 1921, biz. 619)
zouden oxy-zuren in staat zijn het osteoide weefsel geschikt te maken om kalkzouten op te
nemen. De gunstige werking die hij zag van levertraan bij rachitis schrijft hij toe aan de
daarin aanwezige oxy-zuren. Phosphor dat op zichzelf onwerkzaam is. verhoogt echter dc
werking der levertraan doordat het de oxydatie van in de levertraan aanwezige zuren tot
oxy-zuren bevordert.

Door techniese oxydatie van de levertraan zou het mogelijk zijn nog werkzamer prepa-
raten te maken. n.1. kalkzouten van de levertraan-oxyzuren. Proeven in die richting werden
gedaan.

Tiidsehr. Diergeneesk.. 49. 906. (1922).

-ocr page 327-

Ruvax

Geïnactiveerd vaccin tegen vlekziekte

Bij de bestrijding en preventie van vlekziekte wordt vrijwel
uitsluitend gebruik gemaakt van geïnactiveerde vaccins. Gedode
vaccins hebben het voordeel dat ze de ziekte niet kunnen
verwekken en zowel in gezond als besmet milieu gebruikt kunnen
worden.

Samenstelling: Ruvax is een lysobacterine, bereid met behulp van vlekziektebacteriën.
Lysobacterines zijn vaccins die de gehele substantie bevatten van de afgebroken en opgeloste
bacterien. Het bevat de immuniserende antigenen, waarbij de toxiciteit Is opgeheven en een gedegen
en stabiel vaccin verkregen is, mede door toevoeging van saponine als adjuvans.
Dosering en
toedieningswijze:
2 ml subcutaan toedienen. Schudden voor gebruik.

-ocr page 328-

facklge>^ß voorde medische beroepen

" ^ Inassocrafe met adviesbureau Boot

telefoon 030-764114

Gevraagd in een gemengde praktijk In het oosten van het land:

EEN DIERENARTS

voor 2 dagen in de week, uitbreiding in de direkte toekomst mogelijk.
Brieven onder nummer 10/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht,

Meisje 24 jaar zou graag opgeleid willen worden tot

ASSISTENTE

in een dierenartsenpraktijk met vaste dienstbetrekking.
Eindhoven of omgeving. Telefoon: 040 - 44 87 79, na 17,30 uur.

Jonge dierenarts met twee jaar praktijkervaring

ZOEKT WERK ALS ASSISTENT

of kleine huisdierenpraktijk ter overname.

Brieven onder nummer 11/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht,

-ocr page 329-

Belcosulfa 3

(colistine, sulfadimerazine, sulfamerazine, sulfadiazine)

RHONE POULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1.1181 \\/T Amstelveen Telefoon 020-4571 51

• GeïndiceercJ bij kalverdiarree, o.a. veroorzaakt door salmonella
en coli.

• Heeft een breed werkingsspectrum en een synergistische
werking door kombinatie van colistine en drie sulfonamiden.

• Een zeer eenvoudige toedieningsvorm voor individuele
behandeling: bolus met breekgleuf.

• Hygiënische stripverpakking.

• Ideale toedieningsvorm voorfok- en mestkalveren.

Belcosulfa® 3. Samenstelling: Per bolus Colistine sulfaat 1.000.000 I.E. Sulfadimerazine 668 mg.
Sulfamerazine 668 mg. Sulfadiazine 668 mg. Attapulgite 1500 mg. Excipiensq.s. ad 4500 mg.
Indica-
ties:
Preventie en behandeling van: gastro-intestinale infecties, septikemische enteritiden bij jonge
dieren.
Dosering: De gemiddelde dosering is: curatief 1 bolus/15-20 kg lichaamsgewicht verdeeld
over 2 giften per dag, gedurende 2 achtereenvolgende dagen;preventief 1 bolus/30-40 kg lichaams-
gewicht verdeeld over 2 gitten per dag, gedurende 3 achtereenvolgende dagen. Deze gemiddelde
dosering kan in ernstige gevallen worden verdubbeld.
Verpakking: Doos met 20 strips d 6 boli.

-ocr page 330-

Terramycin A^A
is er
niet alléén voor
luchtweginfecties en
niet alléén voor varkens.

Terramycin®/LA is een prima middel
voor de behandeling en preventie van
luchtweginfecties. En niet alleen bij
varkens of biggen, maar beslist ook bij
rundvee en schapen. Dat bleek uit de

Niet alleen bij luchtweg-
infecties is Terramycin^LA
het aangewezen middel.
Terramycin®/I_A heeft
naast een breed- ^ ,

spectrum een lang- ...LtJïi
durige werking.
Bovendien wordt een therapeutisch werkzame
bloedspiegel snel bereikt. Door deze specifieke
eigenschappen is Terramycin®/LA uitermate
geschikt voor de volgende infectieuze
aandoeningen:

- kreupelheden (o.a. peritarsitis en panarltium)
-navelinfecties

- abcessen/wond infecties

grote Nederlandse veldproef die in de
winter van 1978/1979 werd gedaan en
daarna in de praktijk.

- mastitis.

Terramycin\' /LA. Praktisch, snel en zeker!

©Pfizer b.v. afd. Diergeneeskunde Machtiging 157.
3000 VB Rotterdam, telefoon: 010-215122.
• merknaam van Pfizer Inc,, New York, U.S.A.

-ocr page 331-

SPECIAAL
VOOR HET

KLEINE HUISDIER

Synulox

(clavunalaat

gepotentieerde

amoxicilline)

Clamoxyl

(amoxicilline)

Befedo

BETER - SNELLER
SNELLER BETER

• Smakelijke tabletten

• Smakelijke Druppels

• Oto-Derma

• Rehydratie

• Antiparasitaire
shampoo

• Smakelijke
vitamineraal tabletten

• Dexaderm

• CoatConditioner

VOOR EEN GROTERE
GEVOELIGHEID

• Smakelijke tabletten

• Smakelijke Druppels

BEECHAM VETERINAIRE PRODUKTEN

SP0RTIJ\\AN198,1185TH AMSTELVEEN

-ocr page 332-

Gleptosil

Detere resultaten
door minder uitval!

In praktijkproeven gaf Gleptosil een circa 2,5% lagere
uitval dan andere ijzer-injecties.

Deze belangrijke daling van de uitval is te danken aan
het gleptoferron, een unieke nieuwe ijzerverbinding die
2 maal veiliger is dan de beste ijzer-dextranen.

®

Distributie voor Nederland:

Mycofarm bv

Postbus 8, 3730 AA De Bilt, Tel. 030-760045

[J.

Ï1

* geregistreerde handelsmerken van Fisons Ltd.

-ocr page 333-

duvaxyrilE

Bivalent virusvaccin tegen paardegriep.

duvaxyrilET

Bivalent virusvaccin tegen paardegriep,
geconnbineerd nnet tetanus-toxoid.

Geen lokale reacties: gemakkelijke toediening.

Handelsvormen

Duvaxyn IE:

doos met 10 flacons a 1 dosis 10 injectiespuiten;
Duvaxyn lE-T:

doos met 10 flacons a 1 dosis 10 injectiespuiten;

-ocr page 334-

SYSTAMEX*

Systamex pasta
Het krachtige oxfendazol nu m ^
nog eens 8 x versterkt. * ^

Systamex (oxfendazol]
is een bekend krachtig
middel tegen maagdarm-
wormen, longwormen
en lintworm bij schapen en
runderen.

Nu is het tevens
beschikbaar in de sterk
gekoncentreerde pasta-
vorm:

• sneller en handiger toe te
dienen,

• voordeliger in gebruik,

• ook werkzaam tegen
maagdarmwormen bij
paarden.

Systamex* pasta,

sterk gekoncentreerde aktiviteit

van een breed-spektrum wormmiddel.

Wellcome

Wellcome Nederland B V
Postbus 248.
1380 AE Weesp.
Tel. 02940-18383.

-ocr page 335-

Suanovil

(spiramycine)

Belcomycine-50®

(Colistine)

/

È

®

m

• Geïndiceerd bij respiratoire en gastro-intestinale aandoeningen
zoals: salmonella- en coli-infecties.

• Heeft een zeer breed werkings-spectrum dat zowel
grampositieve als gramnegatieve bacteriën omvat.

• Kent vrijwel geen resistentie.

• Als gecombineerde oplossing drie weken tioudbaar

• Pijnloos toe te dienen.

• Dosering van de combinatie 10 ml/45 kg llch./dag.

RHONE POULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-4571 51

-ocr page 336-

kloxerate

Vieranti-mastitispreparaten op basis van cloxacilline
resp. cloxacilline -l-ampicilline.
Werkzaann tegen Grannpositieve micro-organismen die
een rol bij mastitis spelen, zoals streptococcen
(o.m.
Streptococcus agalactiae en S. dysgalactiae).
penicilline-resistente en penicilline-gevoelige
staphylococcen en
Corynebacterium pyogenes. Kloxerate
plus/MC en Kloxerate plus/DC zijn bovendien zeer
effectief tegen £ fo//en andere Gramnegatieve bactenën.

Voor lacterende koeien

Kloxerate QR ("Quick release": kortwerkend)
Kloxerate plus/MC ("Milking cow": voor lacterende
koeien)

Droogietpreparaten

Kloxerate DC I .. . ^ ,

Kloxerate plus/DC j ^ ^ droogzetten)

Handelsvonn

Kloxerate QR \\ „ ^ ^ ■
Kloxerate ^us/MC ƒ injectoren a 3 g.

KloJeSe Sus/DC } ^oos met 24 injectoren ä 4.5 g.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS7133. 1007 JC AMSTERDAM TEL (020)440340/440911

-ocr page 337-

inhoud

KONINKl IJKE NEDERLANDSE MAATSCHAF\'PIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

In memoriam: A. van Houwelingen.............226

Personalia...................228

Diergenee.skumlige Sludenlen Kring.............229

RECl lEICATIES..................210. 227

contents

ORIGINAL PAPERS

Further Studies on the Practicability of Fattening and Slaughtering Pigs Free from

Salmonella; .1. Oosterom and S. Notermans...........177

Digestion of Carbohydrates in Cats; R. de Wilde and P. Huysentruyt.....187

CLINICAL NOTES ON SMALL ANIMALS

Not Bones Alone.....; J. Boom..............191

THE VETERINARY SCENE

Infectious Laryngotracheitis in Peafowl in the Netherlands; G. H. A. Borst and G. M.
Eambers...................199

Claw Amputation Above the Coronet as a Treatment in Arthritis of the Pedal Joint:

A Review; J. Vermunt................201

OTHER PAPERS

Developing an Avirulent Mutant of Aujeszky\'s Disease Virus Using the Effect of
5 Bromodesoxyuridine; G. Tatarov.............204

All Rights Reserved

(Papers oppeanfiK in ihis fournal are lislej in Current Conlenis j Agritullural Hiolofiy and Environmental Science. Medtine j Inde.x
VIedicus. tnde.x Veterinarius i Velerinary Bultelin. t\'eterinannedizin. iMndwirlschafltiches Zentrattylau. Bilyliographv of .4gricullure. Bio-
logical .Ahstracn. Cambridge Scienlific Ahmrads)

CUBAR C BOLUS

voor behandeling van Gastro intestinale infecties bij kalveren en lammeren.

FORMULE:

1 bolus bevat :

100 mg Trimethoprim
500 mg Sulfadiazine
2.000.000 I.E. Colistine sulfaat
250 mg Furaltadone hcl
200 mg Tripelennamine

DOSERING:

1 Bolus per 40 kilo lichaamsgewicht 2 x daags, gedurende 2-3 dagen.
Verpakking ; Doos van 8 strips è 6 boli.

DOPHRRmß

Zalmw/eg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 *

-ocr page 338-

2 nieuwe vacdns van Duphar:

voor honden

dohyvac Paivo n

Een levend, vloeibaar, honnoloog vaccin, voor
immunisatie van honden tegen parvovirusinfecties.
Gebaseerd op een zgn. "large plaque" variant van
de Cornell-stam.

Handelsvorm

Doos met 10 flacons ä 1 dosis.

voor honden èn katten

dohyvac^ i-R

Een gedood, vloeibaar weefselkweekvaccin, voor
immunisatie van honden èn katten tegen rabies.
Gebaseerd op de door de Veterinaire Dienst
toegelaten stam Street Alabama Dufferin (S.A.D.).

Handelsvorm

Doos met 10 flacons ä 1 dosis.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
P0STBUS7133, 1007 JC AMSTERDAM TEL. (020)440340/440911

-ocr page 339-

HOOFDREDAK I IF,

Dr. .1, M. van Leeuwen (voorzitier)

Drs. M. J. G. Schoenmakers (penningmeester)

Prof. dr. A Brand

Dr. P. H. A. Poll

Dr. D. Talsma

Drs. M. A. Moons

Drs. M. Bosman

WETENSCHAPPELIJKE REDAKTIE

Dr. J. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

ProL dr. J. G. van Bekkum (Lelystad)

ProL dr. J. Bouw (Utrecht)

ProL dr. H. J. Breukink (U\'trecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent. België)

Dr. M. J. Dobbelaar (Den Haag)

ProL dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Dr. J. Fabricant (Ithaca, New York. U.S.A.)

Dr. N. J. L. Gilmour (Edinburgh. Great Britain)

Dr. J. Goudswaard (Goes)

Dr P. A. M. Guinee (Bilthoven)

Dr. W. J. 1. van der Gulden (Nijmegen)

ProL dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut,

U.S.A.)

Dr J. E. T. Jones (London, Great Britain)

Prof dr. E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

ProL dr. J. H. Koeman (Wageningen)

Dr. A. de Kruif (Someren)

Dr. P. W. de Leeuw (Lelystad)

Prof. dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

ProL dr. C. C. Oosterlee (Wageningen)

ProL dr. M. Pensaert (Gent, België)

ProL dr. Ch. Pile! (Alforl, France)

Dr. E. J. Ruitenberg (Bilthoven)

ProL dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. A. A. Stokhof (Utrecht)

ProL ir. A. van Tienhoven (Ithaca, New York,

U.S.A.)

Prof. dr. G. Uilenberg (Utrecht)
Prof. dr. M. Vandeplassche (Gent, België)
Dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)
ProL dr. H. W. de Vries (Utrecht)
ProL dr, P. Zwart (Utrecht)

REDAKTEUR-SECRETARIS
J. C. de Geus

REDAK I IE ADVIES RAAD
In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen en Groepen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht,
(tel. 030 - 51 01 I I ).

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnements-
prijs / 235, - per jaar voor het binnenland en
/ 270, per jaar voor het buitenland. (Een abon-
nement op The Veterinary Quarterly bedraagt
/ 82, per jaar, exclusief verzendkosten en
4%
B.T.W.). De abonnementsprijs voor dierenartsen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hoofdbestuur.

Aan»ijzingen loor in/enders van kopij voor
hel
Tiidschriri voor Diergeneeskunde en
The Veterinär* Quarterly

Alle kopii dicnl gaaf getypt in Iriplo le worden inge-
diend. De kopij dienl voorzien le /ijn \\an ccn duidelijke
>;micn\\aHing in het Nedcriand.s en het Engels (de
Redaktie kan indien nodig bemiddeling verlenen \\ooreen
Engelse vertaling) dic niet langer dan
5% van het
artikel mag /ijn tot een maximum van 120 woorden.
Litcratuurvcrwi|/ingen in de tekst dienen te geschieden
J.m.v. een cijferaanduiding, die strikt moet correspon-
deren met dc Hifabetisch opgestelde literatuur-opgave
aan het eind van hel artikel.

Dc \\olgcndc gegevens dienen te worden vermeld; I)
naam en \\oorlellers \\an de auleur(s); 2) titel van de
publikalie; .1) naam van het tijdschrift, jaargang, bcgin-
en eindpagina. hci jaar van uitgifte (lussen haakjes). Bij
boeken dienen ook plaats en naam \\an de uilgever le
worden vermeld.

.Ms voorbeeld raadplege men een willekeurige aflevering
van dit tijdschriit.

Voor een goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d.w./. duidelijk getekend
resp. getypt en gaaf le worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaktie bemiddeling worden ver-
leend). /odat hiervan langs fotografische weg repro-
dukties kunnen worden gemaakl(olïsei-procédé): voorts
dienen foto\'s op glanzend wil papier, röntgenfoto\'s op
film oi op papier te worden ingediend.
In het Engels gestelde artikelen bestemd voor The
Veierinary Quarterly gelieve men door een deskundige
op taal en stijl te laten nagaan. De Redaktie behoudt
/ich hei recht voor een in hel Engels ingediend artikel,
in overleg mcl de auleur. alsnog door een onafhanke-
lijke door haar aan le wij/cn deskundige op /ijn Engelse
mérites (grammatica, woordkeus) le laten beoordelen
c.q. te laten corrigeren.

Artikelen, die in het Nederlands worden aangeboden,
voor opname in I he Veterinary Quarterly, kunnen van
Redaklicwege worden verlaald. Dil is in principeeven-
eens van toepassing bij in het Nederlands aangeboden
artikelen voor hel Tijdschriit voor Diergeneeskunde,
waarvan de Redaktie van mening is. dal de/c in I he
Vclerinarv Quarterly wellicht beter loi hun rechi /uilen
komen. Een en ander in overleg mcl dc auleur.

Verklaring:

De Redaktie aanvaardl geen aansprakelijkheid voor
schadc welke direct of indireci -- hel gevolg mochl
/ijn van gebleken onjuistheden in de inhoud van dc indit
tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is ver-
meld of in de inhoud van de in dil liidschrill geplaalsie
advertenties.

Advertenties kunnen /onder opgaaf van redenen doorde
Rcdaklic worden geweigerd of ingetrokken,
Niels uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd
en of openbaar gemaakt, door middel van druk, micro-
lilm of op welke andere wij/c ook. /onder schriftelijke
loestemming van de Redaktie.

POSTGIROREK. 51 1606 ten name van de
K.N.M.v.D., Julianalaan 10, Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N.V., Jans-
kerkhof 13. Utrecht en Crediet en Effectenbank
N.V., Kromme Nieuwe Gracht 4-12, Utrecht.

-ocr page 340-

Belcosulfa 3

(colistine, sulfadimerazine, sulfamerazine, sulfadiazine)

• Zeer goede effektiviteit.

• Geïndiceerd bij kalverdiarree, o.a. veroorzaakt door salmonella
en coli.

• Heeft een breed werkingsspectrum en een synergistische
werking door kombinatie van colistine en drie sulfonamiden.

• Een zeer eenvoudige toedieningsvorm voor individuele
behandeling: bolus met breekgleuf.

• Hygiënische stripverpakking.

• Ideale toedieningsvorm voor fok- en mestkalveren.

Belcosulfa® 3. Samenstelling: Per bolus Colistine sulfaat 1.000.000 I.E. Sulfadimerazine 668 mg.
Sulfamerazine 668 mg. Sulfadiazine 668 mg. Attapulgite 1500 mg. Excipiensq.s. ad 4500 mg.
Indica-
ties:
Preventie en behandeling van: gastro-intestinale infecties, septikemische enteritiden bij jonge
dieren.
Dosering: De gemiddelde dosering Is: curatief 1 bolus /15-20 kg lichaamsgewicht verdeeld
over 2 giften per dag, gedurende 2 achtereenvolgende dagen;preventief 1 bolus/30-40 kg lichaams-
gewicht verdeeld over 2 giften per dag, gedurende 3 achtereenvolgende dagen. Deze gemiddelde
dosering kan in ernstige gevallen worden verdubbeld.
Verpakking: Doos met 20 strips a 6 boli.

-ocr page 341-

Een schone weide

Het einde van maagdarmwormziekte

Dankzi] een nieuw uniek preventief
systeem (Het Paratect® bolus systeem) wordt
een schone weide verkregen.

Hierdoor heeft men gedurende het
gehele weideseizoen geen last van maagdarm-
wormziekte bij kalveren en pinken.
Het resultaat: een gezonde en ongestoorde
groei van het jongvee. ^ yg
Voor meer inlichtingen: mMWmUIBGm

Het Paratect®bolus systeem.
Een uniei< preventief systeem tegen maagdarmwormziekte.

©Pfizer B.V. Rotterdam. Tel. 010-215122. ©Merknaam Pfizer Inc. N.Y., U.S.A.

-ocr page 342-

b

duvaxyrilE

Bivalent virusvaccin tegen paardegriep.

duvaxyrilET

Bivalent virusvaccin tegen paardegriep,
gecombineerd met tetanus-toxoid.

Geen lokale reacties; gemakkelijke toediening.

Handelsvormen

DuvaxynIE:

doos met 10 flacons a 1 dosis 10 injectiespuiten;
Duvaxyn lE-T:

doos met 10 flacons a 1 dosis 10 injectiespuiten;

duphar

DUPHARNEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133, 1007 JC AMSTERDAM TEL, (020) 440340/440911

-ocr page 343-

Gleptosil

Detere resultaten
door minder uitval!

®

snelle
Jnjectie

dubbele
veiligheid

jjsoidai^

leinere hoeveelheid

In praktijkproeven gaf Gleptosil een circa 2,5% lagere
uitval dan andere ijzer-injecties.

Deze belangrijke daling van de uitval is te danken aan
het gleptoferron, een unieke nieuwe ijzerverbinding die
2 nnaal veiliger is dan de beste ijzer-dextranen.

\'geregistreerde handelsmerken van Fisons Lid.

Distributie voor Netderland:

Myeofarm bv

Postbus 8, 3730 AA De Bilt, Tel. 030-760045

S

-ocr page 344-

Tannoxaf

i -\'m I

uw nieuwe eerste keus
bij de behandeling van
diarree bij katten en honden

25 strips àlO tabletten
5 strips à 10 tabletten

Samenstelling Tannoxal:

- Belcomycinesulfaat ........................... 62.500 I.E.

- Sulfadimerazine................................. 41,5 mg

-Sulfamerazine.................................. 41,5mg

-Sulfadiazine.................................... 41,5mg

- Gevitaminiseerde exclpiens ......................350 mg

Belcomycine (coiistinesulfaat) werkt zowel bacteriostatlscfi als
bactericide op gramnegatieve bacteriën. Belcomycine kenmerkt
zich door twee specifieke eigenschappen:

1. Het passeert de intestinale barrière niet.

2. Het laat de darmflora intact.

De combinatie sulfadimerazine, sulfamerazine en sulfadiazine ver-
sterkt deaktivltelt van Belcomycinetegengramnegatieve bacterién
en verbreedt het spectmm door de werking op gram-
positieve bacteriën.

Indicaties:

Infectieuze diarree, toxlcose, voedselvergiftiging, septlcaemieën,
en als ondersteunende therapie bij hondeziekte, parvo-virus
enteritis, katteziekte en parasitaire enteritiden.

Toedieningswijze:

Tannoxal wordt oraal toegediend. De grootte van de tabletten st;
ook het behandelen van katten en kleine honden toe, evenals hi
verdelen van dedagelijksedoslsovertwee of driegiften. Dit isvoori
van belang bij chronische aandoeningen.

Dosering:

Per 2,5 kg lichaamsgewicht : 1 tablet

Katten en kleine honden : 2 tot 4 tabletten per daj

li^lddenslag honden : 6 tot 8 tabletten per daj

Grote honden : 10 tot 12 tabletten per daj

De dosering dient overtweeädrieglftenperdagteworden verdeeld
gedurende drie tot vijf dagen. Bij ernstige gevallen kan bovenge-
noemde dosering zonder risico verhoogd worden.

Houdbaartieid:

TANNOXAL® dient droog en koel te worden bewaard.

Verpakl(ingen:

Doos met 5 strips ä 10 tabletten.
Doos met 25 strips ä 10 tabletten.

RHONE POULENC NEDERLAND b.w.

^ Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen.

-ocr page 345-

Onderlinge zorg
voor optimale zekerheid

De dierenarts met een eigen praktijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402-47420.

MD.04 A

Artwidsongeschikthslds-
veraekehngen voor arisen,
tandartsen en dierenartsen

-ocr page 346-

PARKE-DAVIS

Parke-Davis
nu in Nederland

exclusief* vertegenwoordigd

door

alfasan

o.a.
Vetalar®
Benadryl®
Parkesteron®
Davosin®
Surital®
Hexocil®

Vraag informatie, prijzen, levertijden etc.

alfasan

Producent van diergeneesmiddelen

Postbus 78,
3440 AB Woerden
Telefoon: 03480-16945*
Telex: 40006 ALFA NL

* (Voor diergeneesmiddelen)

-ocr page 347-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Verder onderzoek naar de mogelijkheid
varkens Samonella-vrij te mesten en te
slachten

Further Studies on the Practicabihty of Fattening and Slaughtering Pigs
Free from Salmonella

J. Oosterom en S. Notermans\'

SAMENVATTING Opeen met Salmonella besmet varkensmestbedrijf opde zuidwest- Veiuweisge-
tracht varkens Salmonella-vrij te mesten. Voor deze proef werd een speciaal daarvoor aangepaste stat
grondig gereinigd en gedesinfecteerd en werd getracht vogels, insecten en knaagdieren te weren.
Ook werd geprobeerd Salmonella-vrije biggen aan te kopen. Bij het betreden van de stal werden
schone kleding, apart schoeisel en ontsmettingsmiddelen gebruikt.

Tijdens het experiment trad in de proefstal een infectie op met dezeijde Salmonella-serotypen als
die. welke juist vóór de proef op het toeleverend fokbedrijf waren aangetoond. Andere op het
mestbedrijf voorkomende Salmonella-serotypen zijn niet in de proefstal doorgedrongen, zodat mag
worden geconcludeerd dat na het inbrengen van de biggen alle hygiënische barrières voldoende
hebben gefunctioneerd. Uit de proef bleek dat de getroffen hygiënische maatregelen een positieve
invloed op de bedrijfsresultaten hadden, ook al was men er niet in geslaagd Salmonella volledig le
weren.

Na de mestperiode werden de varkens in twee groepen geslacht. De eerste groep werd geslacht zoals
gebruikelijk. Bij het slachten van de tweede groep werden de varkens met zorg individueel ge-
schroeid en werden de darmpakketten voorzichtig uitgehaald. Onderzoek van de karkas.sen na het
slachten wees uit dat 46% van de varkens uit de eerste groep met Salmonella-kiemen waren besmet
tegen slechts
7% van de tweede groep. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het slachten niel
noodzakelijkerwijs tot verdere contaminatie met in de darm voorkomende salmonellae behoeft te
leiden, doch dat een zorgvuldig uilgevoerd slachtproces de aanwezigheid van Salmonella-kiemen
op het oppervlak van varkenskarkassen zelfs kan reduceren.

SUMMARY Attempts were made to fatten pigs free from Salmonella on a piggery which was
initially contaminated with Salmonella. A specially adapted pig house was thoroughly cleaned
and disinfected and efforts were made to keep out birds, insects and rodents during this
experiment. Attempts were also made to purchase piglets free from Salmonella, dean clothes,
special footwear and disinfectants were used on entering the pig house.

Infection with serotypes of Salmonella similar to those detected immediately prior to the experiment
on the ancillary breeding farm occurred in the experimental pig house during the experiment.
Other serotypes of Salmonella present on the piggery did not penetrate into the experimental pig
house so that it can be concluded that all hygienic harriers functioned adequately after the piglets
had heen brought in. The experiment showed that the hygienic procedures had a positive effect
on economic results, even though efforts to keep oul Salmonella had not been completely
successful.

The pigs were slaughtered in two groups after the fattening period. Group one vvas slaughtered
as usual. The pigs of group two were scalded individually with every care after slaughter and the
guts were carefully removed. Examination of the carca.ses after slaughter showed that 46 per cent
of the pigs of group one were contaminated with Salmonella, against 7 per cent of group two.
It can be concluded from this finding that slaughtering does not necessarily result In further
contamination by the Salmonella organisms present in the Intestine hut that a careful slaughtering
procedure may even reduce the number of Salmonella organisms on the surfaces of the carcases
of pigs.

I Rapporleurs namens een werkgroep \'Salmonella-vrije varkens\', waarin vertegenwoordigers van het bedrijfs-
leven, het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid, de Stichting Gezondheidszorg voor Dieren en de
Veterinaire Hoofdinspectie van het toenmalige Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne,
l.aboratorium voor Zoönosen en l.evensmiddelenmicrobiologie. Rijksinstituut voor de Volksgezondheid,
Postbus I, 3720 BA Bilthoven.

-ocr page 348-

I. INLEIDING

Om te komen tot een vermindering van het
grote aantal Salmonella-infecties, dat jaar-
lijks in Nederland bij de mens wordt gecon-
stateerd, is het van belang Salmonella-vrije
voedingsmiddelen te produceren. Vlees, en
speciaal varkensvlees, is frequent met
Salmonella besmet en vormt daardoor een
belangrijke infectiebron voor de mens. Het
onderzoek heeft zich daarom gericht op de
vraag onder welke omstandigheden var-
kens in de praktijk Salmonella-vrij gemest
kunnen worden.

Eerder onderzoek (I) heeft aangetoond dat
de produktie van Salmonella-vrije varkens
onder experimentele omstandigheden in
speciaal ingerichte proefstallen mogelijk is.
De voorwaarden waaraan dan voldaan
dient te worden zijn: de inbreng van
Salmonella-vrije biggen, het gebruik van
gedecontamineerd voer, het treffen van
strenge hygiënische maatregelen zoals het
weren van insecten, vogels en knaagdieren,
het adequaat reinigen en desinfecteren van
stalruimte en werktuigen en het gebruik
van speciaal schoeisel en speciale kleding
bij het betreden van de stal (3, 4, 5).
Echter, het houden van varkens onder
praktijkomstandigheden op de boerderij,
wederom met inachtneming van bovenge-
noemde maatregelen (2), heeft in slechts
één van de vier op het voormalig eiland
Walcheren genomen proeven Salmonella-
vrije varkens opgeleverd. Uit deze vier
proeven kon worden geconcludeerd, dat
het in de praktijk nagenoeg onmogelijk is
om aan alle hygiënische maatregelen te vol-
doen.

Tevens is gebleken dat het transport naar
en het verblijf in het slachthuis, ondanks
reiniging en desinfectie van veewagens en
slachtruimten, ook een besmetting van de
varkens met Salmonella-kiemen kan ver-
oorzaken.

In de hier beschreven vijfde proef, die op
een ander varkensmestbedrijf in een ander
gedeelte van ons land is uitgevoerd, is na-
gegaan of de conclusie uit de eerdere proe-
ven algemene geldigheid heeft. Ook bij
deze proef is onderzoek naar Salmonella
gedaan zowel tijdens de mestperiode als
tijdens het vervoer naar het slachthuis en
het slachten zelf. Alle eerder genoemde
maatregelen ter wering van Salmonellabe-
smettingen werden wederom zoveel moge-
lijk toegepast.

2. MATERIAAL EN METHODEN
2.1.
Proefopzet

Dc proef werd uitgevoerd opeen varl<ensmestbedrijf
op de 7uidwest-VeIuwe. Tijdens oriënterend onder-
zoek was gebleken dat dit bedrijt met Salmonella was
besmet (zie tabel 1). Dit was één van de redenen
waarom voor dit bedrijf was gekozen, omdat het ef-
fect van hygiënische maatregelen alleen in een besmet
milieu kan worden bestudeerd.
Op het mestbedrijf waren drie stallen aanwezig,
waarin in totaal ca. 800 varkens waren gehuisvest.
Eén van deze stallen werd voor het onderzoek ge-
bruikt. Deze proefstal bestond uit twee gedeelten,
welke door een houten wand en houten deuren van
elkaar waren gescheiden. In elk gedeelte konden ca.
100 varkens worden gehuisvest. De stal kon betreden
worden via twee deuren, één in de voorgevel en één
halverwege de zijgevel. Er was geen voorportaal aan-
wezig. De proefstal lag ca. 50 meter van de andere
stallen verwijderd.

Het interieur van de stal had de gebruikelijke op-
bouw; langs het middenpad lagen de voerbakken,
achterin de hokken was een roostervloer met daaron-
der een gierkelder. Op de roostergang waren de hok-
ken van elkaar gescheiden door deurtjes.
Op het bedrijf werd brijvoedering toegepast. Hiertoe
werden na de voedering pellets in de bakken gedaan
en met water gemengd voor de volgende voedertijd.
Buiten deze voederingen konden de varkens geen
water opnemen. De pellets waren afkomstig van eer
in de buurt gelegen veevoederfabriek.
Ter voorbereiding van het experiment is inen rond de
proefstal een aantal voorzieningen getroffen. Zo is
vliegengaas aangebracht voor alle luchtinlaat- en
luchtuitlaatopeningen en is achter beide toegangsdeu-
ren een vliegendeur geplaatst.

Aangezien een voorportaal ontbrak is een stenen kal-
verschuurtje. gelegen op ca. .1 meter vande ingang van
de proefstal. gebruikt voor het verwisselen van schoei-
sel en kleding en het plaatsen van een ontsmettingsbak
(1% ttalamid®-oplossing). Van het schuurtje naarde
ingang van de proefstal werd een tegelpad gelegd op
een niveau dat iets hoger lag dan het omringende
grasland. Achter de ingang van de proefstal was een
tweede emmer met Halamid®-oplossing geplaatst,
zodat bij het betreden van de stal de laarzen opnieuw
konden worden ontsmet.

Nadat de proefstal door het dichten van gaten in
vloeren en wanden zoveel mogelijk was afgesloten
voor ratten en muizen, werd het interieur schoonge-
maakt met behulp van een hogedrukspuit en gedesin-
fecteerd door middel van een Lyorthol®-oplossing
(10%) en met behulp van formalinedamp. Na het
ontsmetten werd de proefstal zo min mogelijk betre-
den. Het strooisel voor de hokken (bestaande uit j
houtzaagsel) werd de eerste keer tegelijk met het inte- ;
rieur ontsmet. Ook werd gezorgd dat alle andere. :
tijdens de mestperiode benodigde voorwerpen (be-
zems. voederwagentje, voederscheppen, injectiespuit,
etc.) tijdens de ontsmetting in de stal aanwezig waren.
Toen tijdens het mesten nieuw strooisel nodig was. |
werden de plastic zakken waarin het houtzaagsel was
verpakt aan de buitenkant bevochtigd met een
Lyorthol®-oplossing. alvorens zij in de stal werden
gebracht en opengemaakt.

-ocr page 349-

2.2. Toelevering higgen

Oe biggen die in de proef werden gebruikt waren
afkomstig van één fokbedrijf. Bij orii;nterend onder-
zoek op dit fokbedrijf zag het er lange tijd naar uit. dat
het vrij was van Salmonella, totdat kort voor het
begin van de proef .S.
london en .S". panama werden
geïsoleerd. Daar het bij deze twee serotypen bleef en
op het mestbedrijf hoofdzakelijk een ander type
Salmonella aanwezig was. werd toch besloten de
proef door te zetten.

De biggen werden in twee groepen aangevoerd; op 4
december 1980 werden 1 10 dieren in de proefstal ge-
bracht en op lOdecember 1980 nog eens 80 dieren. Zij
wogen gemiddeld 23 kg. Transport geschiedde door
middel van een veewagen, die voor de gelegenheid
zorgvuldig was gereinigd en gedesinfecteerd (Stafi-
lex®: 1 tablet in 10 liter water). Bij het opladen werd
de korte afstand tussen de biggenstal en de veewagen
met landbouwplastic bedekt om besmetting van de
biggen te voorkomen, terwijl gebruik werd gemaakt
van gedesinfecteerd schoeisel.

2.3. Mes!periode

In de proefstal hebben de biggen gedurende de eerste
twee weken startkorrels met 50 mg kg Carbadox®
gekregen. Daarna zijn normale mestpellets (bevat-
lende 10 mg kg l\'ylan®) verstrekt. Tijdensde mestpe-
riode is het voederverbruik van de varkens bijgehou-
den. zodat na afloop een goede beoordeling van de
bedrijfsresultaten mogelijk was.

Tevens is genoteerd, hoe vaak antibiotica zijn ge-
bruikt om ziektesymptomen te bestrijden. Gedurende
de mestperiode werden drie varkens per injectie be-
handeld vanwege kreupelheid of dikke gewrichten.
In alle drie de gevallen heeft de behandeling drie
dagen geduurd.

Geen \\an de 190 proefvarkens is tussentijds gestor-
ven. De varkens werden in twee groepen afgeleverd:
105 varkens werden als eerste groep naar het slacht-
huis getransporteerd, de overige 85 volgden twee
weken later.

.Alle faecesmonsters. zowel van het fokbedrijf als van
het mestbedrijf. zijn genomen door mei een om de
hand gestulpte plastic zak enkele losliggende faeces-
hoopjes per hok samen te voegen tot een verzamcl-
monster. Met de bemonstering van beide bedrijven is
een aantal maanden vóór het begin van de proef
begonnen, omdat een goed inzicht in eventuele Sal-
moncllabesmetting van deze bedrijven nodig was.
Na het reinigen en desinfecteren van de proefstal zijn
dertien monsters ( bestaande uit swabs van vloeren en
wanden) genomen om na te gaan of deze reiniging en
desinfectie effectief waren uitgevoerd.
Bij transport van de biggen zijn telkens swabs geno-
men van het interieur van de veewagen voordat de
biggen werden ingeladen. Vlak voor het transport zijn
de laatste verzamelmonsters van faeces van biggen
genomen, terwijl na transport van de eerste groep
biggen ook enkele faeceshoopjes uit de veewagen voor
onderzoek zijn meegenomen.

Voedermonsters zijn genomen door op steriele wijze
een hoeveelheid pellets in een plastic zak te verzame-
len. Op dezelfde manier is een monster zaagsel geno-
men uit één der andere stallen van het mestbedrijf.
Ook de gevangen muizen zijn in een plastic zak ver-
pakt.

Voordat de varkens \\\'oor het slachten werden ingela-
den zijn swabs genomen van het interieur van de
veewagen. Na aankomst op het slachthuis zijn enkele
faecesmonsters uit de veewagen in plastic zakken ver-
zameld.

Na reiniging en desinfectie vande slaehtlijn zijn swabs
genomen van oppervlakken en apparatuur. Tenslotte
zijn na het slachten in de koelcel swabs verzameld van
een groot aantal geslachte proefvarkens. Alle mon-
sters werden onderzocht op de aanwezigheid van
Salmonella-kiemen, Bovendien werdende swabs die
genomen waren om reiniging en desinfectie te contro-
leren. op de aanwezigheid van Enterobacteriaceae
onderzocht.

2.6. Onderzoek op Salmonella en Tnlerohaeie

2.4. Maatregelen hij het slaehien
Omdat het onderzoek van de proefvarkens zich tot en
met het transport en het slachtproces uitstrekte, is
overeengekomen dat de \\arkens \'s morgens als eerste
zouden worden vervoerd en geslacht. Bovendien zou
gezorgd worden vooreen goed gereinigde en gedesin-
lecteerde veewagen en zou. naast de gebruikelijke
hygienische maatregelen in het slachthuis, extra aan-
dacht worden besteed aan reiniging en desinfectie.
De eerste groep \\arkens is bij het slachten behandeld
zoals gebruikelijk. Bij het slachten van de tweede
groep is extra aandacht besteed aan het individueel
schroeien van de karkassen en aan het uithalen van de
darmpakketten.

mg

2.5. Ben

Op hel fokbedrijf zijn wekelijks faeces van zeugen
bemonsterd, behalve in de periode direct voor de
aOevering van de biggen, toen faecesmonsters werden
genomen van deze biggen zelf. Op het mestbedrijf
werden wekelijks faeces van varkens in de proefstal
bemonsterd, terwijl ook elke week faecesmonsters
werden genomen van varkens die in de andere stallen
\\an het bedrijf waren gehuisvest.

Van alle monsters faeces, voederen strooisel werd 25
gram overgebracht in 225 ml gebufferd peptonwater
(BPW). Ook van de watermonsters werd 25 ml in 225
ml BPW\' gedaan. De swabs zijn direct na het af-
nemen van de te onderzoeken oppervlakken in 100 ml
BPW gebracht.

De voor het onderzoek meegenomen muizen zijn in
het laboratorium op steriele wijze geopend, waarna
een gedeelte van het darmconvoluut (totaal ca. I
gram) in stukken werd geknipt en toegevoegd aan 10
ml BPW.

Het verdere Salmonella-onderzoek werd uitgevoerd
aan de hand van algemeen geaccepteerde voorschrif-
ten (8).

Na isolatie werd van elke plaat één cultuur, waarvan
de biochemische reacties overeenkwamen met die van
Salmonella, ter nadere identificatie (sero- en faagty-
pering) opgestuurd naar het Nationaal Salmonella
Centrum (dr. P. A. M. Guinée en drs. W. .1. van
l.eeuwen).

De bepaling van de aan- of afwezigheid van Entero-
bacteriaceae geschiedde vanuit de BPW. Ook dit on-
derzoek werd volgens standaardmethoden uitgevoerd
(9).

-ocr page 350-

1 RF.SUI.IATEN

De resultaten van onderzoek op het fok-en
mestbedrijf en bij het transport van biggen
en slachtrijpe varkens staan vermeld in
tabel 1. Eni<ele weken voordat met de proel
werd begonnen werd bij de fokker een be-
smetting met voornamelijk .V.
lonclon en S.
panama
gevonden. Tijdens \\ ooronderzoek
van de proefstal kon slechts éénmaal Sal-
monella worden geïsoleerd
(S. panama

O.S.). Het betrof een faecesmonster dat 3
maanden voor het begin van het experi-
ment werd genomen. In dezelfde periode
werd indeanderestallen van het mestbedrijf
.S.
lyphi murium, faagtype I 656 en I 655
aangetoond en, vlak voordat met de proef
werd begonnen.
S. london bij een koppel
pas aangevoerde biggen. Uit zaagsel, in èén
van de andere stallen opgeslagen, werd
S.
trplu\' murium,
faagtype I 656 geïsoleerd.

1 abel 1. Onder/oek naar Salmonella op fok- en mestbedrijf \\ óór en tijdens het experiment en bij transport
van de varkens.

aantal aantal
positief

Herkomst
monsters

sero- en
faagtypen

1. voorbereiding

fokbedrijf voor af- 110

leveren biggen

S london
S pan G
S pan OS
S london/

13

S pan G
Salm v.d. Ej-groep

proefstal vó6r begin 131
experiment

andere meststallen 124
voor begin experiment

zaagsel 1

proefstal na reiniging 13
en desinfectie

gevangen muis 1

2. transport biggen

eerste koppel biggen 18
vóór transport

veewagen vóór eerste transport 9

eerste koppel biggen na transport 9
tweede koppel biggen vóór transport 12

veewagen vóór tweede transport 5

1 X S pan OS

13 X S tm I 656

1 X S tm I 655

X S london

1 X S tm I 656

1

16

3 X S london

1 X S pan OS

3. tijdens proef

varkens in proefstal
tijdens proef

voeder in proefstal

muizen in proefstal

varkens in andere stallen
tijdens proef

4. transport varkens

veewagen vóór afvoer eerste
groep varkens

veewagen bij aankomst slachthuis

veewagen vóór afvoer tweede groep
varkens

veewagen bij aankomst slachthuis

170

34

2

170

1 16

0

1

137

zie tabel 2

1 X S london
zie tabel 2

2x8 london

2 X S pan OS
1
X S pan G
1 X S london

-ocr page 351-

Na reiniging en desinfectie \\ an de proefstal
werd geen Salmonella gekweekt uit de 13
swabs die van het interieur waren geno-
men. Wel konden uit II \\an de 13 swabs
Enterohacteriaceae worden geïsoleerd.
Bij het transport van de biggen naar de
proefstal is gebleken, dat deze biggen met
Salmonella waren besmet. In de eerste
koppel werd drie maal .S.
london aange-
toond en in de tweede koppel éénmaal S.
panama. Uit de veewagen kon geen Sal-
monella worden geïsoleerd, wel bleken 15
\\an de 30 onderzochte swabs Entcrobacte-
riaceae te bevatten.

l ijdens het experiment zijn zowel uit de
proefstal als uit de andere stallen \\an het
mestbedrijf herhaaldelijk salmonellae ge-
kweekt. Van de monsters uit de proefstal
was 68% positief, alsmede 81% van de
monsters uit de andere stallen. De resulta-
ten uit deze mestperiode staan per week
gerangschikt in tabel 2. waarbij tevens de
isolaties van het fokbedrijf gedurende het-
zelfde tijdvak staan vermeld. In de proef-
stal en op het fokbedrijf werden bijna uit-
sluitend
S. london en S. panama
aangetroffen. In de andere stallen \\an het
mestbedrijf had S.
typhi murium, faagtype
1 656 de overhand. Tegen het einde van de
mestperiode werd ook hier 5.
panama en S.
london
geïsoleerd. Uit tabel I blijkt verder
dat geen Salmonella kon worden gekweekt
uit 34 voedermonsters, genomen in de
proefstal en dat één muis, tegen het eind
van de proef in de proefstal aangetroffen,
besmet bleek met
S. london.
l enslotlc blijkt uit tabel 1 dat uit de veewa-
gens, gebruikt bij het transport van de
slachtrijpe \\\'arkens, geen Salmonella kon
worden geïsoleerd. Wel konden uit alle 16
swabs Enterohacteriaceae worden ge-
kweekt. Na transport van dc varkens bleek
de in dc veewagen achtergebleven mest be-
smet met
london en .S\'. panama.
De resultaten \\an het onderzoek bij het
slachten staan vermeld in de tabellen 3 en 4.
Op beide slachtdagen werden nog
Salmonella-kiemen in het slachthuis aan-
getoond; bij het eerste onderzoek waren 7
van de 29 monsters positief en bij het
tweede onderzoek 5 van de 28. Zeven ver-
schillende typen van Salmonella werden
hierbij gevonden. Na het slachten van de
eerste groep varkens werd van 46% van de
karkassen Salmonella geïsoleerd, na het
slachten van de tweede groep was dit per-
centage gereduceerd tot 7. Hierbij werd in
totaal 9x
S. ohio. 6x S. paitama, 2x .S.
london en lx .S. typhi murium, faagtype I
655 gekweekt.

DISCUSSIE

Enkele weken voordat met de proef werd
gestart is op het fokbedrijf een besmetting
met
S. london en S. panama \\ astgesteld.
Onderzoek van de in het experiment ge-
bruikte biggen heeft duidelijk gemaakt dat
deze besmetting met de biggen in de proef-
stal is binnengebracht.
Op het moment dat met het experiment in
de proefstal werd begonnen, was door de
voorbereidende onderzoekingen een dui-
delijk inzicht verkregen over de
Salmonella-besmetting op het mestbedrijf.
In de proefstal werd in de drie maanden
voorafgaande aan het experiment slechts
éénmaal Salmonella aangetoond. Onder-
zoek hierna toonde aan dat reiniging en
desinfectie van de proefstal niet optimaal
waren uitgevoerd, gezien het feit dat Ente-
rohacteriaceae nog steeds uit het meren-
deel der genomen monsters konden wor-
den geïsoleerd. Salmonella bleek wederom
afwezig. Ondanks deze gegevens mag
hoogstwaarschijnlijk worden aangenomen
dat de .V.
panama OS, ongev eer drie maan-
den vóór het experiment éénmaal uit de
proefstal geïsoleerd, geen verband houdt
met de latere besmetting \\an de proefvar-
kens met
S. panama, gezien het feit dat dit
type in de tussenliggende periode niet bij de
varkens werd aangetroffen.
In de andere stallen van het mestbedrijf
bleek een besmetting met voornamelijk
S.
typhi murium,
faagtype I 656 aanwezig te
zijn. Vlak vóór het experiment is met een
koppel biggen S.
london in deze andere
stallen geïntroduceerd. doch dit
Salmonella-type is daarna gedurende meer
dan 13 weken niet meer in deze stallen
aangetoond (tabel 2). Bij het onderzoek
van de veewagen tijdens het transport van
de biggen naar de meststal kon geen Sal-
monella worden aangetoond. Visueel leek
reiniging en desinfectie goed te zijn uitge-
voerd. doch bij onderzoek bleken Entero-
hacteriaceae in de helft van de monsters
voor te komen.

-ocr page 352-

bij elk bezoek werden tien monsters verzameld

Bij het mesten van de proefvari<ens werd in
de eerste weken slechts een enkele maal
S.
london
of S. panama geïsoleerd (zie tabel
2). Mogelijk was deze geringe besmettings-
graad mede het gevolg van de aanwezig-
heid van antibiotica in het voeder gedu-
rende de eerste weken van de mestperiode.
Nadien trad een meer gegeneraliseerde be-
smetting van de proefvarkens op. waarna
tot aan het slachten het merendeel van de on-
derzochte faecesmonsters positief was. Op-
gemerkt moet worden, dat de varkens op
geen enkel moment van de mestperiode
ziekteverschijnselen hebben vertoond, dus
ook niet tijdens de toename van deze Sal-
monellabesmetting.

l abel 2. Onder/oek naar Salmonella op fok- en mestbedrijf tijdens het experiment,
datum » proefstal « overige stallen * fokbedrijf

18/12

1

1

X

s

london

7

6 X

s

tm

I 656

8

7 X

S

pan G

1 X

Salm.

v.d. B-groep

1 X

S

london/S

29/12

0

-

10

IQ X

S

tm

I 656

6

6 X

S

pan G

7/1

1

1

X

s

london

4

4 X

s

tm

I 656

3

3 X

S

pan G

13/1

2

2

X

s

london

10

10 X

s

tm

I 656

4

4 X

S

pan G

19/1

5

4

X

s

london

10

10 X

s

tm

I 656

5

2 X

S

london

1

X

s

pan G

3 X

s

pan G

29/1

5

5

X

s

london

6

6 X

s

tm

I 656

4

2 X

S

london

2 X

S

pan G

4/2

9

4

X

s

london

6

6 X

s

tm

I 656

2

2 X

S

pan G

4

X

S

pan G

I

X

S

london/

S

pan os

9/2

9

4

X

S

london

10

10 X

s

tm

I 656

1

1 X

S

pan G

5

X

S

pan G

19/2

10

4

X

s

london

9

4 X

s

tm

I 656

2

1 X

s

london

4

X

S

pan G

3 X

s

tm

I 656/Salm

1 X

S

pan G

2

X

S

london/

B-groep

S

pan G

2 X

Salm

v.d. B-groep

23/2

10

6

X

S

london

10

4 X

s

tm

I 656

2

1 X

S

london

4

X

s

pan G

6 X

S

pan G

1 X

s

pan G

5/3

10

5

X

s

london

10

3 X

S

tm

I 656

2

2 X

S

pan G

1

X

S

pan G

5 X

s

pan G

1

X

Salm v.d.D-

-groep

1 X

s

pan G/S pan OS

2

X

S

london/S

pan G

! X

s

pan G/S v.d. D-groep

1

X

s

london/S

pan os

11/3

10

6

X

s

london

9

8 X

s

tm

I 656

0

2

X

s

pan G

1 X

S

tm

V 510

1

X

s

pan os.

1

X

s

pan G/S pan OS

17/3

10

5

X

s

london

7

1 X

s

tm

I 656

0

4

X

s

pan G

5 X

s

pan G

1

X

s

london/S

pan G

1 X

s

london/S pan G

25/3

8

3

X

s

london

8

8 X

s

tm

I 656

0

5

X

s

pan G

1/4

8

3

X

s

london

7

3 X

s

pan G

0

4

X

s

pan G

2 X

s

pan OS

1

X

s

pan G/Salm v.d.

1 X

s

pan ORS

D-:

groep

I X

s

tm

I 60/S tm I 656

7/4

8

4

X

s

london

6

3 X

s

tm

I 655

0

1

X

s

pan G

1 X

s

london

2

X

s

pan os

2 X

s

tm

I 655/S london

1

X

biochem. Salm

13/4

10

2

X

S

london

7

5 X

s

tm

I 656

0

8

X

s

pan G

1 X

s

pan G

1 X

Salm

v.d. B-groep

-ocr page 353-

Heel anders is het verloop geweest in de
\'overige stallen\' van het mestbedrijf (zie
tabel 2). Ook hier is een toename van de
Salmonellabesmetting opgetreden, voor-
namelijk met S.
typhi murium, faagtype I
656. maar bovendien werden in deze stallen
ziekteverschijnselen zoals diarrhee. luste-
loosheid en verminderde voederopname
waargenomen. Laboratoriumonderzoek
bij de Gezondheidsdienst voor Dieren te
Cielderland heeft aangetoond, dat in elk
geval infecties met TGE-virus (transmissi-
ble gastro-enteritis) en Aujeszky-virus een
rol hebben gespeeld. Beide ziekten kwa-
men ten tijde van het onderzoek als epizo-
otic in de omgeving voor: in dezelfde pe-
riode heeft een naburige fokker ca. 200
biggen aan IGE verloren. In de \'overige
stallen\' van het mestbedrijf werd niet het
all-in all-out systeem toegepast.
In het laatste deel van de onderzoekperiode
zij n inde \'overige stallen" ook S.
london en
5.
panama aangetroffen. Hierbij moet niet
zozeer worden gedacht aan een besmetting
vanuit de proefstal, maar aan een besmet-
ting die met nieuwe biggen vanuit het fok-
bedrijf is binnengebracht. Uit tabel 2 blijkt
dat het fokbedrijf gedurende langere tijd
met deze twee typen Salmonella was be-
smet, en dat deze besmetting langzaam is
afgenomen totdat geen Salmonella meer
kon worden geïsoleerd. Hieruit is op te
maken, dat inderdaad nog langere tijd big-
gen besmet met 5.
london en S. panama
aan het mestbedrijf moeten zijn geleverd.

Uit geen der voedermonsters, afkomstig uit
de proefstal, konden Salmonella-kiemen
worden gekweekt. Bij een bezoek aan de
toeleverende veevoederfabriek is echter ge-
bleken, dat het pelleteringsproces bij een
vrij lage temperatuur (52°C) plaatsvond.

l ahel Onder/oek naar Salmonella in hel slachthuis bij het slachten van de eerste groep proelvarkens
onder normale bedrijfsomstandigheden.

monsterplaats

aantal
monsters

aantal
monsters
positief

0

1

sero- en
faagtypen

vloer losplaats

wanden en vloeren
van de stallen

1 X S tm I 260

1 X S tm OS

.loopgang naar
res trainer

restrainer

steektiok

water broeibak

ontharingsmachine

water zwartsctieerder
en borstelmachines

1 X Salm v,d, B-groep
I
X S tm II 505 var Cop

3 X S bareilly

bakkenbaan

Voorschoot

wanden

hakmacbine

varkenskarltassen
in koelcel

1
1

2
I

35

O
O
O
O
16

2 X S london
5 X S pan OS
7x8 ohio
I
X S tm I 655
I
X S pan G

-ocr page 354-

Pelleteren onder deze omstandigheden ga-
randeert niet dat Salmonella in het voeder
afwezig is. Toch is met het voeder waar-
schijnlijk geen Salmonella-besmetting in
de proefstal binnengekomen.
Aan een aantal van de vooraf gestelde
richtlijnen kon derhalve niet worden vol-
daan. Ten eerste is het niet mogelijk geble-
ken Salmonella-vrije biggen te leveren, ten
tweede was het voeder niet op de juiste
wijze gepelleteerd en ten derde zijn muizen
in de geïsoleerde proefstal aangetroffen,
l och moet worden geconstateerd dat de
hygiënische maatregelen gezorgd hebben
\\oor een verminderde besmettingsdruk.
Immers, het Salmonella-type, dat in de
\'overige stallen" voorkwam is niet in de
proefstal doorgedrongen. Ook ziekten
die elders op het bedrijf waren aangetrof-
fen (zoalsTGEcnziekte van Aujeszky)zijn
niet bij de proef\\arkens opgetreden. Dit
komt ook tot uiting in de bedrijfsresulta-
ten. Werd voor de varkens in de \'overige
stallen\' een gemiddelde voederconversie
van 3.35 berekend, voor de proefvarkens
bleek dit 3.00 te zijn. Dit betekent, dat een
strikte hygiënische bedrijfs\\ ocring bij het
mesten van varkens direct aantoonbaar
voordeel kan hebben, ook al wordt het hier
gestelde doel, wering \\an Salmonella-
besmetting. niet bereikt.
Uit de resultaten van het onderzoek bij het
slachten blijkt, dat het beide keren niet was
gelukt oppervlakken en apparatuur in het
slachthuis zodanig te desinfecteren, dat
Salmonella afv\\ezig was. Verschillende
Salmonella typen zijn hierbij geïsoleerd.
Bij onderzoek \\an karkassen na het slach-
ten werden salmonellae van \\erschillende
typen gekweekt. De typen die niet al eerder
in de proefstal v\\aren aangetroffen, zijn
waarschijnlijk in het slachthuis op de kar-
kassen gekomen, alhoewel zij daar niet
werden gevonden (tabellen 3 en 4). Gezien
het feit. dat tegen het einde van het onder-
zoek meestal 8 van de 10 faecesmonsters uit
de proefstal positief waren, is het besmet-
tingspercentage van de karkassen van 46
nog laagte noemen. Misschien heeft hierbij
een rol gespeeld dat de varkens met een
relatief lege maag zijn geslacht; de dag voor
het slachten zijn zij slechts éénmaal, rond

I abel 4. Onder/oek naar Salmonella in het slachthuis bij het slachten van de tweede groep proetsarkens met
e.xtra aandacht \\oor het schroeien en de e\\isceratic.

monscerplaats

aantal
monsters
positief

O

O

aantal
monsters

sero- en
faagtypen

vloer losplaats

wanden en vloeren
van de stallen

loopgang naar
restrainer

restrainer
steekhok
water broeibak

ontharingsmachine

water zwartscheerder

bakkenbaan

voorschoot

wanden

hakmachine

varkenskarkas3en
in koelcel
1
 X S bareilly

6
1
1
2
1

30

I X S livingstone

1 X S mbandaka

2 X S bareilly

2 X S ohio

-ocr page 355-

het middaguur, gevoederd. (Door een ge-
ringere vuilingsgraad worden de maag-
darmpak:i<etten bij de evi.sceratie minder
frequent aangeprii<t, hetgeen resulteert in
een geringere bezoedeling van de karkas-
sen.)

Bij het slachten van de tweede groep is
extra aandacht besteed aan het individueel
schroeien van de karkassen en aan het uit-
halen van het darmpakket. Het blijkt dat
het mogelijk is de belangrijkste besmet-
tingsbronnen van het karkas (de bezoe-
delde huid en de darminhoud) zodanig te
elimineren, dat een relatief kiemarm pro-
dukt overblijft. De Salmonella-t\\pen die
bij de varkens zelf aanwezig waren
(S. pa-
nama
en S. london) werden niet meer op de
karkassen aangetroffen.

CONCLUSIE

Als algemene conclusie kan gelden dat
het onder praktijkomstandigheden Sal-
monella-vrij mesten van varkens in Ne-
derland op grote problemen stuit. In de
eerste plaats blijken de varkensmesters zich
moeilijk aan de gestelde eisen (zowel van
bouwtechnische als van bedrijfsorganisa-
torische aard) te kunnen aanpassen, ten
tweede is er voor hen nog geen enkele waar-
borg ten aanzien van een voldoende en
constante aanvoer van Salmonella-vrije
mestbiggen. Bovendien zijn in de meeste
N\'eevoederfabrieken eveneens nog een aan-
tal aanpassingen noodzakelijk, \\oordat zij
met enige zekerheid Salmonella-vrij var-
kensvoer kunnen afleveren. Bij het uitvoe-
ren van onze praktijkproeven kwamen wij
telkens weer met bovengestelde problemen
in aanraking.

Uit dit alles komt wederom naar voren, dat
slechts een geïntegreerde aanpak (met fok-
kers, mesters, veevoederproducenten, als-
mede met transporteurs) tot enig resultaat
kan leiden. Het lijkt gewenst in de praktijk
op kleine schaal met een dergelijke geïnte-
greerde opzet te beginnen teneinde de orga-
nisatorische problemen die hierbij een rol
kunnen spelen te leren onderkennen.
In een rapport van de Wereld Gezond-
heidsorganisatie (10) zijn drie \\erdedi-
gingslinies aangegeven, welke de mens zou-
den moeten beschermen tegen een
\\ oedselinfectie door Salmonella. E^eze drie
linies zijn: a) de produktie van Salmonella-
vrije dieren; b) beheersing van de hygiëne
in het slachthuis en c) algemene voorlich-
ting over de bereiding en bewaring van
voedsel.

De resultaten van het hier beschreven on-
derzoek laten zien dat indien de eerste
verdedigingslinie niet in staat blijkt Sal-
monella te weren, in het slachthuis nog een
aantal maatregelen zijn te nemen om de
besmetting tegen te gaan. Uit onze gege-
vens en uit resultaten van anderen (6, 7)
kan worden geconcludeerd dat het slachten
niet noodzakelijkerwijs tot verdere conta-
minatie met in de darm voorkomende
salmonellae aanleiding behoeft te geven,
doch dat een zorgvuldig uitgevoerd slacht-
proces de besmetting met Salmonella-
kiemen op het oppervlak van varkenskar-
kassen zelfs kan reduceren. Nagegaan zal
moeten worden in hoeverre dit onder prak-
tijkomstandigheden is te verwezenlijken.
Pas wanneer in het slachthuis onder opti-
male hygiënische omstandigheden wordt
gewerkt (hetgeen onder andere aanpassing
van apparatuur inhoudt) kan worden be-
oordeeld of een aanv ullende decontamina-
tie van vlees (bijvoorbeeld door melkzuur-
applicatie of bestraling) noodzakelijk is om
dit produkt te laten \\ oldoen aan eisen be-
treffende Salmonella-contaminatie, zoals
die ook voor andere voedingsmiddelen gel-
den.

I I rER.ATtlUR

1. Edel. v\\\'.. VanScholhorsL M.. Cuiiiieé. P. .A. M.
en kaïnpelmaclicr. F. H.: Preventieve maatrege-
len ter verkrijging van Salmonella-vrije slacht-
\\arkens.
Tiidschr. Dicrgciwc.sk.. 99. (.1). 249-257.
(1974).

2. Oosterom. .1.. Van I rne. tL \\V. en VanSchot-
horst. M.: Epidemiologisch Salmonella-
onderzoek in een bepaald gebied (\'Project VV\'al-
cheren\') V. Onderzoek naar de mogelijkheid
varkens onder praktijkomstandigheden
Salmonella-vrij le mesten.
Tiidschr. Dierge-
neesk..
106. (12). .199-612. (I9HI).

.1. Edel. W.. Van Schothorst. M.. Guinee. P. .A. M.
en Kampelmacher. E. H.: Salmonella-onderzoek
bij varkens op bedrijven met pellctvoedering cn
op bedriiven met meelvoedering.
liidschr. Dier-
geneesk.. 9X. (23). 1157-1165. (1973).

4. Fdel, VV.. Van Schothorst. M. en Kampelma-
cher. E. H.: Epidemiologisch Salmonella-
onderzoek in een bepaald gebied (\'Project Wal-
cheren\') I. Met voorkomen van Salmonella bij
mens. varkens, insecten, meeuwen en voorts in
levensmiddelen en einuenten.
Tiidschr. Dierge-
neesk..
100. (24j. 13(14-1311. (1975).

-ocr page 356-

Edel. W., Van Schothorst. M.. Van l.eusden. E.
M. en Kampelmacher, E. H.: Epidemiologisch
Salmonella-onderzoek in een bepaald gebied
(\'Project Walcheren\') III. Het voorkomen van
Salmonella bij mens, insecten, meeuwen en in
levensmiddelen, hakblokafkrabsels. effluenten
van rioolwaterzuiveringsinstallaties en rioolaf-
voeren van slagerijen.
Tijdschr. l)iergeneesl<..
102. (6). 365-376. (1977).

Snijders. J. M. A. und Geräts. G. E.: Hygiene bei
der Schlachtung von Schweinen. IV Bakteriolo-
gische Beschaffenheit der Schlachttierkörper
während verschiedener Schlachtphasen.
Fleisch-
winschafi.
56. (5). 717-721. (1976)
Childers. A. B.. Keahey, E. E.and Kotula. A. W.:
Reduction of Salmonella and fecal contamina-
tion of pork during swine slaughter.
J. Am. Vei.
Med. Assoc..
171.(11), 1 161-1 16.\'!, (1977).
ISO 6579 Microbiology - General guidance on
methods for the detection of Salmonella. 1981.
ISO 5552 Meat and meatproducts - Detection
and enumeration of Enterohacteriaceae (Refer-
ence methods). 1979.

World Health Organization VP 81.27. Report
of the WHO WAVEH round table conference
on the present status of the Salmonella problem
(prevention and control). Bilthoven. the Nether-
lands. 6-10 October 1980.

10.

Schweizerische Vereinigung für
Kleintiermedizin

14. Jahresversammlung vom 10.-11. Juni
1983, Kunst- und Kongresshaus, Luzern

Freitag, 10.6.8.1

Augenerkrankungen hei Hund und Katze

9.35

10.20
10.50

9.00

Handhabung und Untersuchungsdemonstra-
tion von Vögeln. Reptilien und Heimsäugern:
E. Isenbuegel und A. Ruebel. Zürich.
Diagnose und 1 herapie der wichtigsten Heim-
äugerkrankheiten: E. Isenbuegel. Ziirich.
Pause.

Erkrankungen der Körperoberlläche und des

Ziervögeln:
Diagnose

11.30

11.50

12.15
14.00

14.55
15.25

16.05

E

bei

Verdauungsapparates
Zwart. Utrecht.

I.uftsackmycosen bei Vögeln.
Eherapie: A. Ruebel. Zürich.
Igelkrankheiten und deren Behandlung;
Isenbuegel. Zürich.
Mittagspause.

Haltungs- und fütterungsbedingte Krankhei-
ten der Reptilien; P. Zwart, Utrecht.
Pause.

Zahnveränderungen und damit zusammen-
hängende Erkrankungen bei Meerschwein-
chen und Kaninchen; G. Barandun, Chur.
Röntgentechnik und Diagnose bei Vögeln; A.
Ruebel, Zürich.

CONGRESSEN

Nationaal Kampioenschap
Kleiduivenschieten voor
Dierenartsen

Het Nationaal Kampioenschap Kleiduivenschieten
voor Dierenartsen wordt op 2juni 198.1 voorde vierde
maal door Boehringer Ingelheim bv georganiseerd.
Plaats: Biddinghuizen.

Opgave voor deelname bij Boehringer Ingelheim bv,
Berenkoog 28, 1822 B.I Alkmaar, tel. 072-618124 tst.
114.

Samstag. 11,6.83

Erkrankungen der kleinen Heiintiere (inkl.
Vögel)

9.00 Eröffnung.

9.15 Erkrankungen der Bindehaut und des I rä-

nenapparates; F. C. Stades, Utrecht.
10.00 Problematische Hornhauterkrankungen (I.

Teil); E. Peterhans-Widmer, Zürich.
10.30 Pause.

11.00 Problematische Hornhauterkrankungen (2.

Feil); F. Peterhans-Widmer, Zürich.
11.45 latrogene Augenerkrankungen; A. Kraehen-

mann. Bern.
12.15 Mittagspause.

14.00 Erkrankungen der l.idei\'(inkl. Erbkrankhei-
ten); E. Peterhans-Widmer, Zürich.
14.45 Erkrankungen der linse; F. C. Stades,

Utrecht.
15.30 Pau.sc.

16.00 Primäres und sekundäres Glaukom; P. G. C",

Bedford. I.ondon.
16.45 Erkrankungen der Netzhaut: I. Walde. Wien.

Rahmenprogramm:

Freitag, 10. .luni 198.1 - Festlicher Gesellschaftsabend
im Hotel SchweizerhoE l.u/ern.
.\\nmeldung für die Tagung:

bis 25. April 198.1 an Dr. .1. P. Zendali. Route de
Beaumont 7 bis. Ch-1700 Fribourg (Schweiz), tel.
037 249505.

Unterlagen und Anmeldeformulare daselbst erhält-
lich.

-ocr page 357-

GALAXY 6 MHP\'L

met levend, homoloog parvovirus

een volledig antwoord op:

• hondeziekte

• infektieuze hepatitis

• kennelhoest veroorzaakt door Parainfluenzavirus
en adeno type 2 (CAV-2)

• parvovirus*

9 ziekte van Wei!

* De parvovirusfraktie is een levend, geattenueerd, homoloog
antigeen (stam Cornell-University patent 4.303.645) en is als
monovalent vloeibaar vaccin -
PARVOID 2 - verkrijgbaar
Kan bij gezonde honden op elke leeftijd worden toegediend. Bij
honden vanaf 3 maanden is een éénmalige dosis voldoende.

Sanofi

V^ santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG f^aassluis. Tel. 01899-17555.

-ocr page 358-

nieuw

GALAXY 6 MHP-L

met levend, homoloog pan/ovirus

een veilig antwoord:

• geen spreiding van vaccin-hondeparvovirus, dus geen
gevaar voor niet-gevaccineerde kontaktdieren

• alle in het vaccin verwerkte virusfrakties zijn onderling
verenigbaar

• geen gevaar voor immunosuppressie na vaccinatie

een kwalltelts-antwoord:

• Fromm Vaccins sinds 1938 een naam voor kwaliteit en
innovatie

w santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48. 3144 EG iVtaassluisJeL 01899-17555.

-ocr page 359-

De vertering van koolhydraten bij de kat

Digestion of Carbohydrates in Cats

R. de Wilde\' en P. Huysentruyt-

I\'ll hei l.ahoralorium viior Diervoet/ingsieer. I\'aeuheii
niergeneestiumie Ri/ksiiniversiieii. Gent

SAMENVATT ING Na een inleidende literaiuiirsiudie over de vertering van koolhydraten bij de
kat. wordt eigen onderzoek beschreven waarin 3 kooihydraathronnen (bietsuiker, gedeeltelijk
ontsloten aardappelzetnieel en houtcellulose) aangewend worden in drogestofconeentraties van 5.
10 en 15%. De passagesnelheid wordt gemeten en de verteerbaarheid bepaald met de indicator
Celite 545. De pa.ssagesnelheid ligt iets hoger bij elke koolhydraalsuppletnenialie en de verteerbaar-
heid van het aangewend zetmeel en cellulose ligt gemiddeld op 95 respectievelijk i/%. Er is een
depressie vastgesteld van de verteerbaarheid bij hogere imttengingspercentages.

SUMMARY An introductory study of the literature on the digestion of carbohydrates in cats
is jbllowed hy a report on personal studies in which three sources of carbohydrates (beet sugar,
partially decompo.sed potato flour and wood cellulo.se) were used in concentrations of 5, 10 and
15 per cent of dry matter. The passage time was measured attd digestibility was determined
hy the indicator Celite 545. The passage time was slightly higher on each carbohydrate
supplementation, and the average digestibility of the flour and cellulose was 95 and 3! per cent
respectively. Digestibility was found to be reduced when higher percentages were used in tni.\\ing.

\\. INEEIDING

De hedendaagse commerciële voeders voor
katten (vooral de droge en halfdroge voe-
ders) bevatten aanzienlijke hoeveelheden
koolhydraten niet alleen als nutriënt maar
ook als bindmiddel. F.igen analysecijfers
van cen vijftal droge en halfdroge voeders
geven waarden van 31,5 tot 56,5% overige
koolhydraten (o.k.) in de drogestof, terwijl
een vijftal blikvoeders gehalten doseren
tussen O en 30% o.k. in de drogestof.
Bij de koolhydraten moet onderscheid ge-
maakt worden tussen direct resorbeerbare
monosacchariden (glucose, fructose, ga-
lactose) en noodzakelijk vooraf in het
darmlumen te hydrolyseren disacchariden
(saccharose, lactose) en Polysacchariden
(zetmeel, pectines, cellulose).

Dr. R. de Wilde. Heidestraat 19. B 9220 Merelbel<e.
Dr. P. Huysentruyt. Grotestraat 52. B 3600 Ge\'nl;.

Bij de disacchariden is de lactose voor
jonge katten door een goede lactasebewer-
king goed verteerbaar. Kattemelk bevat
trouwens ca 10% lactose, een dubbele hoe-
veelheid dan in koemelk.
Na het spenen verliest de kat evenwel het
vermogen om grote hoeveelheden lactose
te verwerken. Dit verlies is functie van de
ouderdom, maar de grootste daling zou
optreden rond de 4-7 weken (2). Zowel
Morris e.a. (3) als Drochner en Muller-
Schlösser (I). vermelden verminderde ver-
teerbaarheid met diarree bij percentages
lactose boven de 15% op de drogestof. Er
zijn wel grote individuele verschillen. Ana-
loge of zelfs hogere percentages (tot 25%)
van saccharose worden goed verdragen.

-ocr page 360-

De goede verteerbaarheid van deze stoffen
wil echter nog niet zeggen dat ze daardoor
efficiënt benut worden; er worden inder-
daad verhoogde urinaire uitscheidingen
vastgesteld bij dergelijke hoge inmengings-
percentages (1). Dergelijke gehalten zijn
evenwel zelden in de voeders aanwezig,
vermits katten geen zin voor zoetigheid be-
zitten.

Over de voedingswaarde van andere kool-
hydraten zoals sorbitol, mannitol, is nog
niets geweten.

Bij de Polysacchariden is over de voeder-
waarde van pectines eveneens nog weinig
of niets geweten. Van cellulose kan men
vermoeden dat het slecht verteerbaar is.
Over rauw dan wel voorbehandeld zetmeel
is vooral onderzoek gewenst, omdat het
een belangrijk koolhydraat is, benutbaar
bij de omnivoren, door de aanwezigheid
van amylase in de spijsverteringssappen.
Vooral de vorm en de wijze van voorbe-
handeling (het zogenaamde ontsluiten) van
dit zetmeel bepaalt de verteerbaarheid. Bij
zuiver zetmeel bekomen uit maïs of aard-
appelen is door de technische bereiding het
koolhydraat meestal beter hydrolyseer-
baar dan de natieve zetmelen uit granen of
rauwe zetmeelbronnen, die onvoldoende
ontsloten zijn voor een onmiddellijke hy-
drolysc. Een thermische behandeling
(koken, bakken, cxtruderen) maakt deze
bronnen beter beschikbaar.

De graad van beschikbaarheid voor enzy-
matische h>\'drolyse kan
in viiro gemeten
worden door de vrijstelling van glucose
door toevoeging van het enzym amyloglu-
cosidase aan het te testen zetmeel.
Slechts één rapport is ons bekend, dat enig
antwoord geeft op de vraag naar de ver-
teerbaarheid van dergelijke stoffen. Morris
e.a. (3) onderzochten de verteerbaarheid
van graanzetmeel en cellulose. De verteer-
baarheid van cellulose is nul; maar het zet-
meel (rauw maïszetmeel) is toch voor ruim
90% verteerbaar. Weliswaar is het toch nog
significant lager dan de verteerbaarheid
van de enkelvoudige suikers die in ditzelfde
onderzoek praktisch voor 100% verteer-
baar zijn. Ook is vastgesteld dat door
koken of fijnmalen van granen de verteer-
baarheid van het zetmeel hoger wordt.

Globaal was tarwezetmeel beter verteer-
baar dan maïsmeel.

2 l-IGFNONDERZOFKINGFN

2,1. M.-KTERlAAt. EN METHODEN

Volgende koolhydraten werden getest: saccharose
(kristalsuiker van suikerbieten), /■elmeel (aardappe-
len) en cellulose (van hout). Niet alleen de verteer-
baarheid maar ook de passagesnelheid door de maag-
darmtractus van de met deze koolhydraten
gesupplementeerde voeders werd gemeten.
Vijf volwassen (vrouwelijke) katten werden daartoe in
proef genomen en ontvingen als basisvoeder een blik-
\\oeder\'. vrij van koolhydraten. Ze werden eenmaal
per dag gevoederd ä rato van 2% van hun gewicht aan
drogestof (ds). Op dit rantsoen en met deze hoeveelhe-
den konden de dieren overeen periode van 5 maanden
zelfs een lichte gewichtsvermeerdering realiseren.
Volgende percentages koolhydraat (op ds basis) wer-
den getest: 5% bij 2 katten. 10% bij 2 katten, 15% bij 1
kat. Alle katten ontvingen achtereenvolgens de
koolhydraatbronnen: de inmengingspercentages ble-
ven per kat evenwel dezelfde. De dieren konden steeds
vrij over water beschikken en de opname \\an de voe-
ders stelde geen problemen.

Om de passagesnelheid te meten werden 50 plastic
korreltjes van ongeveer 1 mm diameter in eenmaal
aan het rantsoen toegevoegd en daarna alle mest ver-
zameld tot alle korreltjes werden teruggevonden.
De verteerbaarheid werd bepaald met behulp van de
indicator Celite 545. een stof volledig recupereerbaar
in de onoplosbare asfractie. Deze methode geeft iets
hogere verteringscoëlficiënten dan een totale
collectie-methode. De vocht-, eiwit- en cellulose
(ruwe celstoO bepalingen zijn deze van de klassieke
Weende-analyse methoden. De z.etmeelbepaling ge-
beurt polarimetrisch na zure hydrolyse (methode
Ewers). De graad van ontsluiting, gemeten met de
amyloglucosidase-test. (Nederlands Normalisatie In-
stituut NEN .1574. 1974) bedroeg voor het aange-
wende aardappelzetmeel 59%. Bij de bepaling van het
vocht in de mest werd geen rekening gehouden met
het mogelijk vochtverlies opgetreden tussen de tijd
van excretie en collectie, welke ten hoogste 24 uren
kon bedragen.

2.2. RESUI TAIEN EN BESPREKINCi

2.2.1. Passagesnelheid

De cumulatieve uitscheiding in functie van
de tijd is grafisch weergegeven in figuur 1.
Hieruit is af te leiden dat gemiddeld voor
alle rantsoenen de passagetijd ca 40 uren
bedraagt, maar dat voor de koolhydraat-
rijke voeders na 8 uur reeds meer dan 25%
van de korrels is uitgescheiden tegen
slechts 10% bij het basisvoeder. De indivi-
duele variatie is vrij groot: bepaalde katten

Whiskas met konijn (Effem) (drogestofsamcnstelling: 61.7% eiwit. I \\ 3% as en 27.0% ether-extract).

-ocr page 361-

opbtengst
plastic korrels

10

---- cellulose

----- suiker

----- basisvDeder

-fv-

......

uren na inname

hebben steeds een tragere passagesnelheid
dai. andere, wat de voedersamenstelling
ook was.

Bij veranderingen in de passagesnelheden
gaat dikwijls een wijziging gepaard van het
drogestofgehalte van de mest.
De analyse gaf volgende drogestofpercen-
tages:

controle: 31,2 ± 7,8%
cellulo,se: 37,8 ± 7,7%
suiker: 38,4 ± 4,6%
zetmeel: 38,3 ± 7,2%
Het vochtgehalte van de mest is aldus ver-
laagd bij de met koolhydraten aangerijkte
voeders. De eerder verwachte verhoging
van het vochtgehalte tengevolge van de iets
versnelde passagesnelheid op deze voeders
is volledig gecompenseerd door de gerin-
gere verteerbaarheid van de toegevoegde
koolhydraten, waardoor de excretie van
droge stof toenam. Ook Riklin (4) stelde
hetzelfde vast bij de hond na toediening
van cellulose aan het rantsoen. Vooral toe-
voeging van lactose werkt bij de kat eerder
laxatief (zie hoger). Regelmatig te vocht-
rijke mest beïnvloedt de vochtexcretie
langs de nier en wordt in verband gebracht
met het optreden van urolithiasis (Scott)
(6).

2.2.2. Veneerbaarheid

De verteerbaarheid werd enkel bepaald
van zetmeel en cellulose. Aangezien het
basisvoeder geen koolhydraten bevat, en er
geen endogene uitscheiding naar het darm-
lumen bestaat, kunnen de teruggevonden
onverteerde koolhydraatresten in de mest
volledig toegeschreven worden aan de in
het voeder toegevoegde. Over vergisting in
het colon van een deel onverteerd zetmeel
is weinig bekend. De versnelde passage van
koolhydraatrijke voeders laat wel vermoe-
den dat deze niet belangrijk kan zijn.
De resultaten zijn in tabel I weergegeven.

Het aardappelzetmeel is vrij goed verteer-
baar ondanks de slechts gedeeltelijke graad
van ontsluiting (59% ontsloten, amylo-
glucosidase-test). De verteerbaarheid is
wel functie van het inmengingspercentage:
bij 5% inmenging is vrijwel alle zetmeel
verteerbaar; bij 15% daalt ze evenwel onder
de 90%.

De houtcellulose is niet volledig onverteer-
baar: gemiddeld 30% is niet meer in de mest
terug te vinden. Ook hier is er een verband
tussen de verteerbaarheid en het inmen-
gingspercentage.

-ocr page 362-

Tabel I. Verleringscoëfficiënten voor zetmeel en cellulose.

Kat

1

2

3

4

5

Gem. ± standaardafw.

% koolhydraat in
voeder

zetmeel

cellulose

31.6
48.2
27,6
29..1
17,1
30,8 ±11,2

100
100
92,8
95.4
88.6

95.4 ± 4,9

5
5
10
10
15

De verteerbaarheid van de suii<er werd niet
direct bepaald. Op indirecte wijze, door
vergelijking van de ds verteerbaarheid van
het zetmeel- resp. suikerrantsoen, kon bere-
kend worden dat ze nog hoger lag dan deze
van zetmeel.

De schijnbare verteerbaarheid van het
eiwit, voor het basisvoeder bepaald op
87%, is niet beïnvloed door het toevoegen
van één of ander koolhydraat. De cijfers
zijn voor het rantsoen met cellulose, suiker
en zetmeel respectievelijk 87, 89 en 88%.
Morris e.a. (.3) hadden vastgesteld dat bij
koolhydraatsupplementatie de eiwitver-
teerbaarheid negatief werd beïnvloed. Dit
werd niet bevestigd in onze onderzoekin-
gen noch in deze van Drochner, und
M uller-Schlösser (1). Wellicht is de invloed
van de verteerbsarheid van het eiwit zelf
van belang: eiwit met een hoge schijnbare
verteerbaarheid (meer dan 85%) is minder
beïnvloed dan eiwitten met lagere verteer-
baarheid.

2..\'!. CONCt.USIES

Als besluit kan gesteld worden dat koolhy-
draten in de voeding van de katten min ot
meer verteerbaar zijn; disacchariden beter
dan de Polysacchariden, in lagere doserin-
gen (5%) beter dan in hogere (meer dan
10%). Uitzondering dient gemaaki voor
lactose dat in hoge doseringen niel alleen
slechter verteerbaar is maar bovendien
aanleiding kan geven tot diarree. Cellulose
(van hout) blijft een slecht verteerbaar
koolhydraat en kan bijv. in vermagerings-
dieëten aangewend worden; de opname
ervan verliep, althans in onze proeven,
zonder de minste problemen (zelfs tot
15%). De verteerbaarheid van zetmeel is
functie van het inmengingspercentage, al-
thans in dit onderzoek waar we gewerkt
hebben met een z.etmeelbron die voor ca
60% door amyloglucosidase werd gehydro-
lyseerd.

Over de benutbaarheid (als energiebron)
van de verteerde koolhydraten is eveneens
nog weinig geweten. Dit zou het best kun-
nen nagegaan worden bij jonge groeiende
katten, omdat daar de invloed van de ener-
gievoorziening op waarneembare parame-
ters kan gemeten worden.
Een ander probleem, dat naar een oplos-
sing vraagt, is het vinden van een verband
tussen hel door de kat benutbaar zetmeel
en een
in vilro bepaling van deze benutbare
fractie. Vermoedelijk speelt de herkomst
van het zetmeel hierbij eveneens een rol.
Onderhavig onderzoek is aldus slechts een
kleine slap in de richting van noodzake-
lijk ruimere experimenten in dit domein.

DANKBETUIGING

Wij danken H. Derijcke en E. Maes, Laboratorium
voor Diervoedingsleer, Eaculteit Diergeneeskunde,
Rijksuniversiteit, Gent voorde technische hulp.

LI LERATUUR

1. Drochner, W. und Muller-Schlösser, S.: Verdau-
lichkeit und Verträglichkeit verschiedener Zucker
bei Katzen. Symposium Hannover, pp, 80, 1978.

2. Höre, l\'.and Messner. M.: Coni/y. Hioch. Phvsioi.

24. 7/7, (IVf,X).

.1. Morris. .1. G., Lrudell. .1,, and I\'encovic. T.: Car-
boh\\dratc digestion by the domestic cat.
(h\'elis
cams). Bril ,/. .\\ulr.. il. -M.\'i, (1977)

4. Riklin, M.: Untersuchungen über den EinHusz
von Strukturelementen im l utter aut Verdauung,
Peristaltik und Kotkonsistenz beim Hund. Dis-
sertation Hannover, pp. 94, I97.T

5. Scott. P.: Bedeutungder Eiitterunglürdie Entste-
hung der Urolithiasis bei Katzen. Symposium
Hannover, pp. 140. 1978.

-ocr page 363-

KLINISCH KLEIN/RÖNTGENJOURNAAL

Niet bij bot alleen.

Nol Bones Alone.

J. Boom\'

SAMENVATTINCi De rönigenologische diagnostiek van \'weke delen\' aandoeningen wordt be-
schreven en aan de hand van patiënienniaieriaal toegelicht.

Sl\' M M AR Y The radiodiagnosis of sofl-tissae lesions is described and illustrated in a nutnher of
case-reports.

INI.HIDING

Bij de interpretatie van röntgenfoto\'s
wordt. tenzij het opnamen van thorax of
abdomen betreft, veelal voornamelijk
aandacht besteed aan het skelet.
Aan de weke delen wordt vaak te gemakke-
lijk voorbijgegaan.

Op zich is dit niet zo verwonderlijk, daar
juist de sterk contrasterende benige struc-
turen, zoals het skelet, als eerste de aan-
dacht trekken, waardoor de minder opval-
lende weke delen nogal eens over het hoofd
worden gezien. Echter ook binnen de weke
delen kunnen zich afwijkingen voordoen,
die wel degelijk de aandacht waard zijn.
Het röntgen-fotografisch contrast komt
grotendeels tot stand door het verschil in
stralenabsorptie in de diverse delen van het
object. Dit verschil wordt deels bepaald
door het doordringingsvermogen van de
stralenbundel en deels door atoomgetal,
dichtheid (soortelijke massa) en dikte van
de componenten waaruit het object is op-
gebouwd.

Onder normale omstandigheden is het ver-
schil in stralenabsorptie tussen de diverse
wekedeelcomponenten (huid. subcutis,
spier- en bindweefsel, bloed, lymphe etc.)
uiterst gering. Alleen vetweefsel tekent
/.ich, als gevolg van een aanzienlijk lagere
dichtheid, donkerder af dan de overige
weke delen.

Wijzigen zich echter, om wat voor reden
ook, omvang en samenstelling \\an de weke
delen, dan laat zich dat op een röntgenfoto
veelal wel degelijk waarnemen, mits de
juiste belichtingswaarde (kV en mAs) is
gekozen. Het gebruik van een extra licht-
bron, een zogenaamde \'spot\', kan boven-
dien de waarneming van wekedeelafwijkin-
gen vergemakkelijken.

Zonodig kunnen de weke delen nog beter
in beeld gebracht worden, door bewust een
onderbelichte opname te vervaardigen,
hetgeen kan worden bereikt door, in verge-
lijking tot de corresponderende skeletop-
name, de in te stellen mAs-waarde te halve-
ren of het kV met 10 ä 20% te verlagen.
Voorts is het mogelijk, een beter overzicht
te verkrijgen van de weke delen door het
vervaardigen van een contrastarme op-
name. Dit kan o.a. worden bereikt, door
deze opname te vervaardigen met een veel
hogere buisspanning (kV) dan gebruike-
lijk, middels de zogenaamde 15%-regel,
hetgeen inhoudt, dat elke 15% kV-
verhoging gepaard dient te gaan met hal-
vering van de mAs-waarde, teneinde over-
belichting te voorkomen. Wil men daarbij
de weke delen redelijk in beeld krijgen, dan
dient de buisspanning minstens 90 kV of
meer te bedragen.

\' Drs. .1. Boom. namens de Vakgroep Radiologie. Faculteit der Diergeneeskunde.
njd.u hr. I)iergeiieesl<.. deei KIH. ajl. .1. 1983

-ocr page 364-

/

/

/

Deze methode heeft het voordeel, dat naast
de weke delen ook de inwendige structuren
van de botten nog te zien zijn. dit in tegen-
stelling tot cen onderbelichte opname,
waarbij binnen de weke delen alleen nog de
contouren van het skelet kunnen worden
waargenomen.

Met nadruk moet erop worden gewezen,
dat beide bovengenoemde methodes alleen
moeten worden toegepast met het bewuste
doel. meer informatie overde weke delen te
verkrijgen: gaat het om fijnere details van
het skelet binnen een grotere wekedeel-
massa, bij\\ . bij H l)-opnamen (!) dan moet
de opname voldoende contrastrijk zijn.

-ocr page 365-

Bij de beoordeling van wekedeelaandoe-
ningen dient vooral aandacht te worden
besteed aan de omvang en dichtheid (con-
trast) ter plaatse, hetgeen wordt geïllus-
treerd middels de navolgende patiënten.

Een driejarige bastaard werd aangeboden
met een massieve dikte in het gebied van de
navel. Niet bekend was, hoelang deze dikte
bestond. Een zijdelingse opname van de
buik ter hoogte van deze dikte (fig. 1) laat.
juist caudaal van het manubrium sterni,
een wekedeelmassa zien. die grotendeels
dezelfde dichtheid (kleur) vertoont, als het
ventraal van de lever aanwezige vet. Der-
halve moet de massa voornamelijk zijn op-
gebouwd uit vetweefsel. De leverschaduw
zelf (pijltjes) absorbeert meer stralen en is
witter op de foto. De genoemde dikte bleek
een lipoom te zijn. (Helaas blijft bij repro-
duktie van het op de oorspronkelijke rönt-
genfoto zichtbare kleurverschil nauwe-
lijks iets over.)

Een vierjarig rund werd aangeboden met
als klacht: inspiratoir snurken.
Bij laryngoscopisch onderzoek werden
geen afwijkingen waargenomen. De zijde-
lingse opname van de keelstreek, waar her-
kenbaar zijn de kaakomslag (1), de bullae
tympanica (2), delen van het tongbeen (3)
en de epiglottis (4), laat een wekedeelmassa
zien dorsaal van de pharynx, welke het
pharynxdak indrukt (pijltjes) (fig. 2a). Bin-
nen dit wekedeelproces is een donkere vlek
zichtbaar (5), die aan de basis min of meer
is afgeplat tot een horizontaal niveau. Deze
configuratie duidt op een gasophoping
boven een vloeistofniveau, hetgeen moet
worden toegeschreven aan een abces. Het
afronden van het horizontaal niveaü naar
de zijkanten duidt op de aanwezigheid van
dikvloeibare pus.

Het behoeft waarschijnlijk geen nader be-
toog, dat een horizontaal vloeistofniveau
alleen zichtbaar te maken is. indien dit ni-
veau in het verlengde ligt van de stralen-
bundel.

-ocr page 366-

Nadat een behandeling met antibiotica
werd ingezet, verdween het snurken vrij
spoedig en na tien dagen werd een
controle-opname gemaakt (fig. 2b). Dc
eerder aanwezige wekedeeizwelling is aan-
merkelijk afgenomen, de pharyn.x is beter
passabel en het gas is niet meer aanwezig.

Een anderhalfjarig paan/ had sinds min-
stens twee dagen cen oesophagusobstruc-
tie. Ongeveer een handbreedte achter de
pharynx was bij uitwendige palpatie een
massa voelbaar. Bij hct inbrengen van de
neussonde werd een necrotische stank
waargenomen.

De zijdelingse opname van de hals (fig. 3a),
waar naast de kaakomslag, epiglottis en
delen van het tongbeen ook stembanden en
het Zakje \\an Morgagni (open pijl) en te-
vens luchtzakken (dichte pijl) zichtbaar
zijn. laat juist caudaal van de pharynx een
sterk verwijd slokdarmlumen (pijltjes)
zien. geaccentueerd door wat gas langs de
wand. waarbinnen zich een langgerekte.

gebald gestructureerde voedselmassa afte-
kent. Normaal is de oesophagus niet zicht-
baar. De aanwezige voedselprop kon
slechts operatief worden verwijderd; daar-
bij bleek de oesophaguswand ter plaatse
reeds necrotisch te zijn. Na drie dagen werd
opnieuw een röntgenfoto gemaakt (fig.
3b). Deze toonde ter hoogte van het crani-
ale deel van de slokdarm en rondom de
trachea een uitgebreid patroon van klei-
nere en grotere gasvlekjes en mede, gezien
het patroon van deze gasvlekjes een sterke
verdenking op locale voedselophoping.
Herhaalde operatie liet zien, dat de opera-
tiewond in de oesophagus was openge-
sprongen en dat binnen het losse bindweef-
sel rond trachea en slokdarm naast
voedselresten een uitgebreide flegmoneuze
ontsteking aanwezig was.
Naast voorbeelden van een \'negatief con-
trast\' als bij bovengenoemd rund en paard
zijn er ook gevallen, waarbij de dichtheid
van de weke delen toeneemt, hetgeen een

-ocr page 367-

Kig. .îb.

-ocr page 368-

\'positief contrast\' oplevert. Hierbij moet
men er altijd op verdacht zijn, dat deze
extra verdichting ook veroorzaakt kan
worden door verontreinigingen op de huid
bijv. modder of zalven, waarin zich con-
trastrijke bestanddelen bevinden.
Een tienjarig/^aarr/werd aangeboden met
een kreupelheid linksvoor.
De LM-opname van de ondervoet links-
voor (fig. 4) laat naast een uitgebreide ver-
bening van de hoefkraakbenen (pijltjes)
een calcificatie (open pijlen) zien in het
verloop van de diepe buiger. Verder zijn
palmair aan het kootbeen grove aanhech-
tingsplaatsen van de distale sesambeenfi-
xatieband zichtbaar. De hoornschoen was
in het toongedeelte uitgesneden, hetgeen
ook zichtbaar is (dichte pijl).

-ocr page 369-

Bij een elfjarig paard was de laterale schen-
kel van de M. tendo interosseus linksvoor,
juist proximaal van het sesambeentje hard
en verdikt; het laterale sesambeentje was
pijnlijk bij percussie.

Naast osteophietvorming ter hoogte van
het kootgewricht, duidend op arthrose, is
een onregelmatige sesambeenbegrenzing
aanwezig. Zowel op de LM-opname (fig.
5a) als op de APMO-opname (fig. 5b) is
een verkalkingshaard zichtbaar tussen het
sesambeentje en het griffelbeenskopje in
het verloop van de M. tendo interosseus.
Dergelijke verkalkingen binnen pezen kun-
nen het gevolg zijn van chronische ontste-
king, bloeding, parasitaire haarden of lo-
cale injecties met corticosteroïden. (De
locale zwelling van de pees zelf is bij repro-
duktie van de foto nauwelijks zichtbaar tc
maken.)

Een zesjarigepekingees, lijdende aan Cush-
ing heeft in het lendengebied afwijkende,
harde, schijfvormige huidgedeelten.
De f)S-opname van het abdomen (fig. 6)
laat een vrij vette hond zien met een forse
lever, normale nierschaduwen, een redelijk
gevulde blaas, wat gas in het dunnedarm-
convoluut en een flink gevuld colon. Dor-
saal van de lumbaalwervels is een calcifica-
tiepatroon in de huid zichtbaar.
Een dergelijke calcinosis cutis wordt een
enkele maal aangetroffen bij Cushingpa-
tiënten.

Tenslotte een éénjarige kal met een weinig
voorkoinende afwijking.
Binnen de tnusculatuur van schouderpartij
en dijen waren knobbels en infiltraten voel-
baar.

De VD-opname van de achterhand (fig. 7)
laat binnen de musculatuur een uitgebreid
patroon van grotere en kleinere, goed be-
grensde, verdichtingen zien. Deze verdich-
tingen bleken bij sectie te berusten op een
myositis ossificans, vooral aanwezig in de
dieper gelegen spierbundels, waarbij de
veranderingen in de spieren bestonden uit
fibrosering, vorming van kraakbeen en
spongieus beenweefsel. N.B.: bindweefsel
en kraakbeen geven ten opzichte van de
weke delen geen extra schaduw.

-ocr page 370- -ocr page 371-

Bij nadere beschouwing \\an de genoemde
verdichtingen valt op, dat deze inderdaad
een \'botstructuur\' vertonen. Strikt geno-
men pleegt men bij amorfe kalkhoudende
structuren in de weke delen te spreken van
verkalking; vertonen dergelijke processen
een botstructuur, dan spreekt men van een
ossificatie.

DISCUSSIE

Het getoonde patiëntenmateriaal illus-
treert. dat nauwkeurige beoordeling van
de weke delen waardevolle informatie kan
leveren. Niet zozeer waar het betreft de
omvangstoename. deze zal immers tijdens
het klinisch onderzoek veelal reeds zijn op-
gevallen. doch wel ten aanzien van de sa-
menstelling (structuur) van de weke delen
(gas, kalk, contrastrijk corpus alienum
etc.). De aldus verworven informatie komt
diagnose, prognose en therapie duidelijk
ten goede.

Uiteraard blijft er een aantal gevallen over,
waarin de röntgenfoto nauwelijks extra in-
formatie geeft. Een voorbeeld hiervan,
waarmede we nogal eens worden gecon-
fronteerd, is een locale wekedeelzweiling in
de keelstreek.

Een dergelijke diffuse schaduw kan berus-
ten op tumorvorming, omvangstoename
van speeksel of lymfeklieren, een niet-
gasvormend ontstekingsproces of een niet-
radiopaque corpus alienum. Wat dit laat-
ste betreft is de \'stok in de keel\' berucht,
zeker wanneer noch naar het pharynxge-
bied. noch via de huid een fistelopening
zichtbaar is.

Wat betreft de aanwezigheid van contrast-
rijke schaduwtjes, werd reeds de aan-
dacht gevestigd op mogelijke verontreini-
ging van de huid.

Anderzijds kunnen ook kalkrijke scha-

duwtjes, waarop men niet verdacht is, die
echter tot de normale anatomie gerekend
moeten worden, aanleiding geven tot een
verkeerde interpretatie bijv. de bij de kat
aanwezige rudimentaire claviculae of de
dorsaal langs de ondervoet bij de hond
aanwezige sesambeentjes.
In een volgend Journaal hoop ik u een
aantal voorbeelden te presenteren van
schaduwen binnen de weke delen, welke
makkelijk tot een foute interpretatie aan-
leiding kunnen geven.

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Infectieuze laryngotracheitis bij de pauw
in Nederland

Infectious Laryngotracheitis in Peafowl in the Netherlands

G. H. A. Borsti, G. M. Lambersi

SAMENV.A I ITNCi Dil is het eersle verslag van twee spomane gevallen van infectieuze laryngo-
tracheitis hij pauwen in Nederland. Het betreft twee afzondelijke uitbraken, de eerste in 1981
hij de blauwe pauw
("Pavo cristatusj; de andere in 1982 bij de groene pauw (\'Pavo muticusj.

SUMM.ARY Infectious laringotracheitls was responsible for the death of two peafowls. These
cases are the first report of spontaneous Il.T in peafowl in the Netherlands, ll concerned two
separated outbreaks: one in 1981 in
Pa\\o cristatus; the other in 1982 in Pavo muticus.

Drs. (i. H. Borst cn drs. (i, M. I.ambers. laboratorium-dierenartsen, (ic/ondheidsdienst voor Dieren in
Ovcrijs.sel. Postbus l.t. fiOOÖ AA Zwolle.

-ocr page 372-

Infectieuze laryngotracheïtis (ILT) is een
herpesvirus-infectie van de voorste lucht-
wegen bij de kip en de fazant.
In 1976 1977 en 1980 heeft zich ILT bij
het Nederlandse pluimvee voorgedaan (I).
Na een vrij korte ziekte-uitbraakperiode
is ILT momenteel geen wezenlijk probleem
meer.

het voorkomen van ILT bij de pauw is in
de literatuur beschreven (2, 5). Experimen-
teel zijn pauwen in Nederland gevoelig
gebleken voor ILT (6).

Voor Nederland signaleerden wij in 1981
en 1982 de eerste spontane gevallen. Het
typische sectiebeeld was zeer overtuigend
aanwezig: een heftige haemorrhagische
pseudomembraneuze laryngotracheïtis (4).
In april 1981 werd de diagnose gesteld met
behulp van directe IFT op de trachea (3).

LITERATUUR

L Anoniem: Infectieuze laryngotracheïtis - vogel-
ziektewet.
Tijdschr. /)iergeneesk.. 105, 50.5.
(1980).

2. Crawshaw. G. .L. Boycott. B. R.: Infectious
larvngotracheitis in peafowl and pheasants.
.4 vian
Dis..
26, 397. (1982).

Gezondheidsdienst voor Dieren in Overijssel, .14c
jaarverslag 1981.

4. Gratzl. E.. Köhler. H.: Spezielle Pathologie und
Therapie der Geflügelkrankheiten. Enke Verlag.
Stuttgart, p. 297, 1968.

5. Hanson, L. E.: Laryngotracheitis. Chapter 17 in
Diseases of Poultry, eds. Hofstad. M. S.
cl ai..
Iowa State Univ. Press, Ames, 7th ed.. 1978.

6. Hilbink. F. W.: Persoonlijke mededeling.

Een gewone of blauwe pauw (Pavo cris-
talu.s),
die in de betreffende groep sier-
pluimvee stierf, was het enige slachtoffer.
De aanwezige sierkippen zijn enkele dagen
ziek geweest en daarna restloos hersteld.
Serologisch onderzoek in deze groep vond
niet plaats.

In september 1982 werd de diagnose naast
de histologische en immunologische bevin-
dingen (lichtmicroscopie en 1 FT) ook sero-
logisch bevestigd in de twee overlevende
pauwen
(Pavo muticus) (groene of Java
pauw) van de betreffende groep. Deze
pauwen gaven positieve titers ten aanzien
van ILT te zien (C.D.L). De pauwen uit
deze groep werden in vrij nauw contact
gehouden met parelhoenders die, zoals be-
schreven (5) refractair zijn ten aanzien
van IL1\\ Aanvullend bacteriologisch on-
derzoek leverde in geen van beide gevallen
iets relevants op.

De infectiebron is in het geval van 1981
ongetwijfeld de groep sierpluimvee ge-
weest. De bron van de infectie uit 1982 is
niet opgehelderd.

Onze bevindingen onderstrepen dat ILT,
alhoewel voor het pluimvee geen wezen-
lijk probleem meer, voor andere gevoelige
vogelsoorten nog steeds risico\'s met zich
brengt.

-ocr page 373-

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Klauwamputatie boven de kroonrand als
behandeling bij arthritis van het
klauwgewricht, een overzicht

Claw Amputation Above the Corotiet as a Treatment in Arthritis of the
Pedal Joint: A Review

J. Vermunt\'

SAMENVAT! ING /:>/? overzicht wonlt gegeven van 30, in Nieuw Zeeland uitgevoerde, klauwam-
puiaties boven de kroonrand als behandeling bij de septische arthritis van het klauwgewricht.
Verwijdering van het restait! van het kroonbeen tijdens de operatie lijkt essentieel.

SUMMARY .A review is given of 30. in AVir Zealand petfortned, claw amputations above the
coronet as a treatment in septic arthritis of the pedal johtt. The retttoval of the remaining piece cd the
second phalan.x during the operation seetns essential.

INEEIDING

Arthritis van het klauwgewricht is ook in
Nieuw Zeeland een veel voorkomende
reden van /eer ernstige kreupelheid hij het
rund. In Nederland ontstaat de/e vorm van
arthritis meestal als complicatie van de
diepe /ooizweer. In Nieuw Zeeland daar-
entegen moet de oorzaak bijna altijd ineen
te dunne zool gezocht worden. Door kneu-
zingen van de zool en hoornscheuren. met
name in de witte lijn, penetreren bacteriën
de pododerma en vormen daar abscessen
tussen hoorn en levend weefsel. Door ver-
onachtzaming of onvolledige behandeling
van deze kreupelheid ontstaat dan vaak
een septische arthritis van het klauwge-
wricht. Het laatste redmiddel is dan veelal
een drastische operatieve ingreep.
Er bestaat een aantal variaties, zoals:
amputatie van de aangetaste klauw
onder de kroonrand (I);
amputatie van de aangetaste klauw
boven de kroonrand (2, 3, 4);
drainage van het klauwgewricht.
Geleid door de Nieuw-Zeelandse omstan-
digheden zoals, geringe economische
waarde van het rund. onvoldoende moge-
lijkheden voor post-operatieve zorg en be-
drijfstype, geven wij de voorkeur aan de
amputatie van de klauw.
Amputatie van de klauw onder de kroon-
rand kent de volgende nadelen:

er ontwikkelt zich op den duur een
boomstomp welke doorde veelal afwij-
kende groei regelmatig besnijden nood-
zakelijk maakt;

men moet het straalbeen, de processus
extensorius van het klauwbeen, het
kraakbeen van het kroonbeen en het
resterende, purulent-necrotische mate-
riaal verwijderen;

de kans op het post-operatief ontstaan
van een purulente tendovaginitis van de
sesamschede is groter dan bij de ampu-
tatie boven de kroonrand (4).
De amputatie van de aangetaste klauw
hoven de kroonrand met en zonder verwij-
dering van het restant van het kroonbeen
en de daarmee verkregen ervaringen wor-
den hieronder weergegeven.

MA l ERIAAE EN ME I HODE

In de periode oktober 198 I tot en met december 1982
is bij .W runderen (26 koeien. 4 stieren), een klauw

.1. Vermunt D.V.M. Veterinar\\ Clinic. 45 Moorhouse street. Morrinsville. New Zealand.

-ocr page 374-

boven de kroonrand geamputeerd. Deze waren on-
derverdeeld als volgt:

in 18 gevallen betrof het de buitenklauw van een
van de achterbenen:

in 8 gevallen betrof het de binnenklauw van een
van de achterbenen;

in de resterende 4 gevallen betrof het een voorbeen
en wel driemaal de buitenklauw en eenmaal de
binnenklauw.
Het te behandelen been wordt uitgebonden tegen een
pijp van de visgraat- of carrousel melkstal. De dieren
worden gesedeerd met 0.5-1,5 ml Rompun® (.xylazine
29c) intraveneus. Vervolgens wordt de ondervoet zeer
grondig gereinigd en gedesinfecteerd met jodium tinc-
tuur 5%.

Voor de locale anaesthesie kan een keuze gemaakt
worden uit de geleidingsanaesthesie van de extremi-
teiten (5) of de intraveneuze anaesthesie vande onder-
voet na het aanbrengen van een elastische ligatuur(6).
Wegens de onmiddellijk optredende volledige anaes-
thesie, een redelijke bloedledigheid en de eenvoud
gaat onze voorkeur uit naarde intraveneuze methode.
Met name bij de geleidingsanaesthesie van de onder-
voet is soms de verdoving van de tussenklauwspleet
niet compleet.

Wij geven 20 ml Xylotox .1% plain® (lignocaïne hy-
drochloride zonder adrenaline).

Een draadzaag wordt in de tussenklauwspleet aange-
bracht en eerst wordt cm naar dorsaal gezaagd
door huid en lig. cruciata. daarna wordt naar onge-
veer 4-5 cm abaxiaal boven de kroonrand toegezaagd.
Dc draadzaag verschijnt dan ongeveer halverwege de
afstand kroonrand-bijklauw. De zaagsnede loopt
door het kroonbeen. de beide buigpezen en de sesam-
schede.

In de helft van de gevallen hebben wij vervolgens het
restant van het kroonbeen en het kraakbeen van het
kootbeen verwijderd.

De amputatiestomp werd behandeld met terramycine
poeder of penicilline-streptomycine zalf en een druk-
verband met Coltapaste® aangelegd. Dit verband is
geïmpregneerd met /ink en koolteer.
Parenteraal krijgen de dieren eenmalig 6-8 gram I er-
ramycin E.A.® (oxytetracycline) of 6 miljoen E peni-
cilline plus 5 gram streptomycine gedurende vijl
dagen.

Opstallen is in Nieuw Zeeland niet mogelijk en dus
krijgen de dieren direct na de operatie weidegang.
Vier of zeven dagen na de operatie wordt door ons het
verband verwisseld.

De stotnp wordt hierbij behandeld met medicinale
teer en een gewoon klauwverband aangebracht.
Daarna wordl de eigenaar geadviseerd het verband er
na een week af te halen.

RESULTATEN

Van de 15 gevallen waarbij het restant van
het kroonbeen niet verwijderd werd bij de
operatie werden 6 dieren na 2-3 weken weer
kreupel. Bij nauwkeurig onderzoek bleek
er een fistel te bestaan tussen het granulatie
weefsel van de stomp en het dieper gelegen,
deels geamputeerde kroonbeen. Bij 4 die-
ren werd het stukje kroonbeen alsnog ver-
wijderd. In alle gevallen was ereen necroti-
sche ontsteking van het resterende
kroonbeen en het kroongewricht aanwe-
zig. Deze dieren genazen hierna vlot. De
overige 2 dieren werden door de eigenaar
opgeruimd.

Van de 15 gevallen waarbij wel het restant
van het kroonbeen verwijderd werd tijdens
de operatie herstelden 13 dieren zonder
verdere problemen van hun kreupelheid.
Een koe kreeg na drie weken een purulente
tendovaginitis. Hierbij is een peesresectie
uitgevoerd. De andere koe uit deze groep
stierf na een week tengevolge van schuim-
tympanie.

In alle gevallen werd de eigenaar geadvi-
seerd het dier na het herstel van de kreupel-
heid in goede conditie te laten slachten. Na
2-3 weken liepen alle dieren die zonder
complicaties herstelden met de andere die-
ren in de koppel mee.
8 Koeien zijn aan hun volgende lactatie
begonnen en dus niet opgeruimd. 9 Dieren
(7 koeien en 2 stieren) zijn in slachtconditie
aan het einde van hun lactatie respectieve-
lijk het seizoen opgeruimd. 3 Dieren (2 uit
groep 1 waarbij later alsnog het necrotise-
rende restant van het kroonbeen verwij-
derd is en de koe van de peesresectie uit
groep 2) zijn al spoedig na de operatie
drooggezet en later in goede conditie ge-
slacht.

Van de resterende 5 koeien en 2 stieren
kunnen we vermelden dat ze zich zonder
problemen in de kudde handhaven en pro-
ductief zijn. Het maakte geen verschil of de
buitenklauw of de binnenklauw geampu-
teerd werd. Dieren met een klauwamputa-
tie aan het voorbeen hadden wat meer tijd
nodig om de juiste stand van het been te
vinden.

De dieren waarbij het drukverband pas na
7 dagen verwisseld werd. vertoonden
boven de gezonde klauw en in de kootholte
nogal wat druknecrose. De onder\\ oct bleef
in deze gevallen wat langer gezwollen. Dit
had verder geen ernstige blijvende gevol-
gen.

DISCUSSIE

Klauwamputatie boven de kroonrand (zo-
genaamde hoge amputatie) is een eenvou-
dige, snelle en relatief goedkope methode
voor de behandeling van arthritis van
het klauwgewricht (4). Onder Nieuw-

-ocr page 375-

Behandeling

van vruchtbaarheidsstoornissen
in de praktijk

een veelzijdig duo!

-ocr page 376-

Receptal

uiterst werkzaam analogon van het
gonadotropine releasing hormoon ter
inductie van een ongestoorde ovulatie
bij runderen, paarden en konijnen.

Receptal

uitermate geschikt voor alle indicaties,
die gelden voor het natuurlijke gonado-
tropine releasing hormoon.

Nieuwe therapeutische mogelijkheden
bij paarden.

Receptal, het eerste releasing hormoon,
dat effectief kan worden toegepast ter
inleiding van ovulatie en bestrijding
van acyclus bij paarden.

Nieuwe therapeutische mogelijkheden
bij ninderen.

Receptal realiseert een effectieve
therapie van de tot op heden moeüijk
te behandelen acyclus (ware anoestrus)
bij runderen.

-ocr page 377-

Iliren

analogon van Prostaglandine F2 a voor
de effectieve luteolyse van functioneel
corpus luteum weefsel met brede
toepassingsmogelijkheden en goede
tolerantie.

Ilireri

• uiterst giinstige verhouding tussen
de luteolytische werking en
spasmogene bijwerkingen

• niet alleen toepasbaar bij runderen,
maar ook bij schapen, varkens en
paarden

Hoechst ik^

HOECHST PHARMA

VETERINAIR I.».,„„„,

-ocr page 378-

Bij vruchtbaarheidsstoornissen

Een veelzijdig duo!

Indicaties

Rund • Follikel cysten, acyclus
(ware anoestrus)

• Bij verdenking van vertraagde
ovulatie en/of atresie.

• Verbetenng van het conceptie
percentage

Paard • Follikel cysten, acyclus
(ware anoestrus)

• Inductie van de ovulatie tijdens
hengstigheid om een tijdige
ovulatie na dekking te verkrijgen

Konijn • Inductie van de ovulatie na de
partus

Indicaties

Rund • Suboestrus

• OestrussynchronisatieZ-inductie

• Corpus luteum cyste

• Geluteïniseerde follikel cyste

• Onderbreking van drachtigheid

• Pyometra

Paard • Anoestrus door corpus luteum
persistens

• Oestrus-mductie na veulen-
hengstigheid

• Oestrussynchronisatie

• Parttos-mductie

Varken • Partus-mductie

Schaap • Oestrus-inductieZ-synchronisati^

Hoechst

HOECHST PHARMA Postbus 284
VETERINAIR r^

1000 AG Amsterdam

mlÄ

f

Ff»

H siè : ^

Ileceptai g Heoept»^

\'UJ«

Um« ,, ______

«0_wrfil ihsN«« R^ll

IH

-ocr page 379-

Zeelandse omstandigheden moet aan de/e
methode de voorkeur worden gegeven
boven de amputatie onder de kroonrand
(zogenaamde lage amputatie) en de drai-
nage van het klauwgewricht.
Bij deze hoge amputatie wordt de sesam-
schede volledig geopend en is de kans op
het ontstaan van een septische tendovagi-
nitis minimaal.

Laat men het restant van het kroonbeen
tijdens de operatie in situ, dan kan dit later
problemen gaan geven in de vorm van een
septische arthritis \\an het kroongewricht
(7). Als mogelijke oorzaak hiervoor moet
gedacht worden aan een onvoldoende
bloedvoorziening van het resterende
kroonbeen, necrose van het kroonbeen
door de hitte ontwikkeld door de draad-
zaag tijdens de amputatie en onvoldoende
afdekking van het bot door de amputatie-
stomp, hetgeen bij weidegang irritatie kan
geven.

Verwijdert men het restant van het kroon-
been en het gewrichtskraakbeen van het
kroongewricht bij de operatie, dan is de
kans op complicaties gering. Verwijdering
van het drukverband na 4 dagen en het
vervolgens aanleggen van een gewoon
klauwverband voor nog eens 7 dagen lijkt
een afdoende bescherming te geven van de
amputatiestomp.

Na 2-3 weken wordt het geopereerde been
uitstekend belast, zodat de dieren in de
koppel mee kunnen weiden.

CONCl-tJSlF.

Amputatie van de klauw boven de kroon-
rand met verwijdering van het restant van
het kroonbeen is de beste behandelingsme-
thode van arthritis van het klauwgewricht
onder Nieuw-Zeelandse omstandigheden.
Een snelle, niet arbeidsintensieve, goed-
kope behandeling van deze kreupelheid is
hierbij gewenst.

De koe blijft produktief voor de rest van
het seizoen en kan in de droogstand in
goede conditie geslacht worden.

i.hfratu ur

1. Berge. E.. Westhues. M.: Eierar/licheOperation.s-
lehre. 29e Auflage. p. 401. 1969.

2. Greenough. P. R.. Maeeallum. I\'. .1.. Weaver. A.:
l ameness in cattle. 1st edition, p. 236. 1972.

3. Greenough. P. R.: Oehme-Prier Textbook ot
I.arge Animal Surgery, p. 221-112. 1974.

4. Merkens. H. W.: Een eenvoudige amputatie
boven de kroonrand als behandelingsmogelijk-
heid bij de arthritis van het klauwgewricht.
Tijd-
schr. Diergeneesk..
101. 728. (1976).

5. Hall, 1-. W.: Wright\'s Veterinary Anaesthesia and
Analgesia. 7th edition, p. 76-81. 1971.

6. Kottman. .1.: 1 ntraveneuze anaesthesie van de on-
dervoet bij het rund.
Tijdschr. Diergeneesk.. 96.
1435. (1971).

1. Merkens. H. W.: Amputatie van de aangetaste
klauw of drainage van het klauwgewricht bij een
septi.sche podarthritis.
Tijdschr. Diergeneesk..
102, 326. (1977).

BOEKBESPREKING

Dierentaal Verstaan

Dorothèe Koechlin-Schwartz en Jaques l.ecomte
(Uilgever: Ankh Hennes hv. Deventer)
Dit boekje van Koechlin-Schwartz en l.ecomte. dat
een nogal pretentieuze titel heeft meegekregen, iseen
gebrocheerde uitgave van 176 pagina\'s.
Het bevat een korte inleiding waarin op gewild-
populaire wijze bij enkele, willekeurig uit het dier-
gedrag gekozen onderwerpen, wordt stilgestaan,
[daarna volgen dan nog. in die zelfde strak volge-
houden trant, voorbeelden van diergedrag ontleend
aan ."iO verschillende diersoorten. De teksten zijn
niet alleen gewild-populair maar tegelijkertijd van
een zo superlatief-anthropomorfe toonzetting, dat
de associatieve gedachte aan de helaas vaste rubriek
in dit zo solide tijdschrift:
\'Zo moet het niet\', mij niet
losliet. Een toonzetting die volkomen uit de tijd is.
Waarom dit boekje, dat mij een ietwat muf-kleffe
nasmaak bezorgde, dan toch hier besproken?
Wel. het werkje heeft als vrijwel enige verdienste: het
bij elkaar zetten van een flink aantal voorbeelden
van diergedrag. Met de "vertaling\' van dit diergedrag,
zoals de schrijvers dat doen. kunnen we echter onze
kinderen niet meer opzadelen. Zeker niet als zij ook
al dc sprookjes van de gebroeders Grimm en de
fabelen van l.a Eontaine hebben opgedist gekregen.
Maar die horen dan nog tot onze cultuurschatten.
\'Dierentaal Verstaan\' zou dan diegenen onder onze
lezers kunnen dienen, die wel eens naar wal voor-
beelden zoeken, waaruit stof geput kan worden voor
een collectie dierverhalen.

Dierverhalen die dan. omgezet in een eigen en aan-
gepaste taal. en in de pas-lopend met de heden-
daagse on-menselijke benadering van diergedrag.aan
onze kinderen of kleinkinderen kunnen worden ver-
teld.

De druk is prettig leesbaar. De vertaling uit het Frans
door H. K. Engelmoer. is in correct A.B.N, Dc
illustraties in zwart-wit zijn vrij eenvoudig uitge-
vallen maar wel functioneel.

M. .4. ./. I \'erwer.

-ocr page 380-

OVERIGE ARTIKELEN

Het ontwikkelen van een a-virulente mutant
van het virus van de ziekte van Aujeszky
onder invloed van de inwerking van 5
bromo-desoxy-uridine

Developing an Avirulent Mutant of Aujeszky\'s Disease Virus Using the
Effect of 5 Brotnodesoxyuridine

G. Tatarov\'

SAMENVATITNCi Steeds vaker wordt hij de bereiding van vaccins gebruik gemaakt van chemi-
sche
Stoffen. 7.0 is er een goed werkzaam vaccin verkregen (MK25) ten o[)zichle van de ziekie van
Aujeszky. met stabiele genetische eigen.scha/ypen. door 5 iodo-desoxy-uridine o;} een bepaalde
virussiam ie laten inwerken. Ook 5 bromo-desoxy-uridine remt de synthese van DN A-virussen.
De ontwikkeling van een nieuwe ziekte van .Aujeszky virusmutam met behulp van deze stof wordt
beschreven. De ontwikkelde mutant. MK35. blijkt biologisch stabiel te zijn. apathogeen voor
witte muizen, konijnen, schapen en biggen en geeft bovendien 4 dagen na een injectie een stabiele
immuniteil hij biggen, schapen en konijnen.

SUMMARY Chemicals are being used increasingly in ihe preparation of vaccines. Thus, an
ejjective vaccine (MK25) against Aujeszky\'s Disease showing stable genetic characteristics was
produced hy having 5 iododesoxyuridine exert its action on a particular strain <d virus. 5 Hromo-
desoxyuridine also has an inhibitory ejfect on the synthesis of DN.A viruses.
The development of a new mutani of .Aujeszky\'s Disease virus using ihis agent is reporied. The
resulting mutant. .\\fKJ5. was found lo he biologically stable, non-pathogenic for while mice,
rabhits. sheep and piglets and. in addition, produced stable immunily in piglets, sheep and rabbits
wilhin four days after Injection of this mutant.

iodo-desoxy-uridine (IUDR). De/e mu-
Het ontwikkelen van stabiele virusmutan- tant is niet alleen resistent ten op/ichte van
ten is van grote betekenis bij het bereiden IUDR, maar heeft ook stabiele biologische
van goed werk/ame vaccins, bij studies eigenschappen verkregen. De/e mutant is
over virussynthese en bij studies over ge- dan ook gebruikt bij de produktie van een
voeligheid en ongevoeligheid van de betref- goed werk/aam vaccin (M K25) (2, 3,4. 15).
fende stam ten opzichte van chemische Het is bekend dat ook 5 bromo-desoxy-
stoffen. uridine (BUDR) de synthese van DNA vi-
Moinenteel is een klein aantal chemische russen remt. Dit komt doordat deze stof
stoffen bekend dat de virussynthese kan wordt ingebouwd in het virus DNA. dat
retnmen. Slechts in enkele gevallen is aan- zich in de cel ontwikkelten dat daardoor de
getoond dat deze stoffen een zodanige in- \'montage\' van dit DNA in de viruseiwitten
vloed op de virussen kunnen hebben.dat er blokkeert. Schrijver stelt zich tot doel een
stabiele mutanten ontstaan. Zo heeft Tata- tegen BUDR resistente mutant van het
rov (14) een a-virulente maar immunogene vjrus van de ziekte van Aujeszky te ontwik-
mutant van het virus van de ziekte van kelen in de hoop, een biologi.sch stabiele
Aujeszky ontwikkeld door een bepaalde stam te krijgen die voor vaccinatie geschikt
stam bloot te stellen aan de invloed \\an 5 zou ziin.

\' Centraal Instituut voor Medisch Veterinair Onder/oek. Sofia - Bulgarije.

Het artikel werd nader bewerkt door drs. Ci. W. M. van Golstein Brouwers. Stichting (ie/ondheidsdienst
voor Dieren in l.imburg.

-ocr page 381-

MAl ERIAAE EN MEI HODE

I irus

Als ultgangsstam werd een stam gebruikt welke geïso-
leerd werd uit een aan de ziekte \\an Aujes/ky gestor-
ven big. De isolatie geschiedde door middel van cel-
cultures van kippe-embryofibroblasten.

Celiuitures

De cclcultures werden bereid van kippe-
cmhr\\ol\'ibroblasten. zoals elders beschreven is (2, 3.
4. 14.\' 15).

Plaques

Om \'plaques\' tc bestuderen en af te enten werd ge-
bruik gemaakt \\an celcultures in petrischaaltjes (I).
Na inoculatie met het virus werd de antimetaboliet
(BUDR) vermengd met agar. Deze agar werd vervol-
gens boven op de geïnoculeerde celcultuur gebracht.
Zodra plaques met bepaalde kenmerken waarneem-
baar waren, werden subcultures gemaakt.

Berekiiug 5 hromo-desoxy-uriüine (liUDR)

Het BE\'DR was afkomstig \\an de firma Koch en
1 eigh (Engeland).

De oplossingen werden gemaakt in steriele aqua hi-
destillata. Er werd steeds uitgegaan van een tienmaal
geconcentreerde oplossing 150
y per ml).

nierexf>erii}ienlen

Om eventueel een restpathogeniteit vast te stellen en
om de imtnunogene eigenschappen van de nieuwe
mutant te bestuderen, werden proeven gedaan bij
witte muizen, konijnen, schapen en biggen. De mui-
zen van een gew icht van 14 ä 15 g werden intracere-
hraal besmet met 0.0.3 ml van een virussuspcnsic: de
konijnen van ± .3 kg kregen subcutaan I ml toege-
diend. de schapen kregen subcutaan 1, 2. .3. of 5 mlen
de biggen kregen intraccrebraal steeds 0.5 ml toege-
diend.

Er werden onverdunde virussuspensies en tienvou-
dige verdunningen geappliceerd. Dc titer van deze
virussuspensies werd zowel bepaald met behidp van
celcultures als met behulp van plaques.
Schapen en konijnen werden tevoren onderzocht op
het voorkomen van scrunmeutraliserende antilicha-
men. Muizen en konijnen werden 15 dagen en de
schapen 20 dagen geobserveerd. Immuniteit werd be-
paald bij schapen cn konijnen. Op de lOe. 20e en de
60e dag na inoculatie van de mutant kregen eerstge-
noemde dieren 5000 Ml.D^,, cn laatstgenoemde
25.000 plu subcutaan toegediend.

Aamonen aiuiliehainen

Dc serumneutralisatietcst (SN) werd uitgevoerd op
cclcultures van kippe-embryo-fibroblasten gekweekt
in reageerbui/en. Voor hct uitxoeren van de complc-
mentbindingsreacties (CBR) vverd cen methode ge-
bruikt die reeds eerder is beschreven (1). Alsantigeen-
bron werd zowel gebruik gemaakt van dc Bulgaarse
veldstam 2 als van de MK.35 mutant.

Invloed van 5 hronio-desoxy-uridine op de
mullipliealie van hel virus van de ziekte
van Aujeszky

Uitgaande van de Bulgaarse veldstam nr2
werden in totaal 10 passages gemaakt in
celcuitures van kippe-embryo-

fibroblasten. In een agar \'overlay\' werd 5
bromo-desoxy-uridine gebracht. Voor het
maken van subcultures werd uitgegaan van
een plaque uit de voorafgaande passage die
resistent was tegen BUDR. In de eerste
twee passages was de concentratie van
BUDR 15 per ml; in de volgende 8 passages
werd de concentratie telkens verhoogd tot
30 per ml. Bij iedere passage werd de virus-
titer van het uitgangsmateriaal ook be-
paald zonder toevoeging van BUDR.
Uit figuur I valt af te lezen dat in de eerste
passage met toevoeging van BUDR de vi-
rusconcentratie afnam met lO^. In de vol-
gende passages nam de resistentie van het
virus ten opzichte van BUL^R toe. Ten-
slotte werd dezelfde titerhoogte gevonden
zowel in de celcultures met en zonder
BUDR. Er werd dus een volledige resisten-
tie ten opzichte van BUDR bereikt. Met
verschillende passages van deze cultures
werden ook schapen en geiten geïnjiceerd.
Er werd telkens I ml van een onverdunde
of van een tienmaal verdunde virussuspen-
sie gebruikt.

De stam blijkt reeds na de eerste passage
haar virulentie voor deze diersoorten ver-
loren te hebben. Deze nieuwe \'marker\'
bleef daarna constant.

Eig. 1. Het ontwikkelen van de virusmutant M K 35.

O

9

i25t56Z89iO

aantal passages in aanwezigheid van BUDR

l egenda: virulente ouderstam: -x-.\\-,x-x-,x; stam MK
35 zonder BUDR:......;stam MK 35 met BUDR:.....,

-ocr page 382-

Kenmerken van de BUDR mutant in cel-
cultures

Bij de eerste passage werden onder de agar
met BUDR zeer kleine plaques gevormd
met een doorsnede van 0,3-0,6 mm, terwijl
de plaques, onder agar zonder BUDR een
doornsee hadden, van 1,5-2,8 mm. In latere
passages bleef dit verschil bestaan.

Tabel I. Het bepalen van de virulentie van de uitgangsstam (Bulgarije 2) van het virus van de ziekte van
Aujeszky en de hieruit met behulp van BUDR ontwikkelde a-virulente mutant (MK35) bij konijnen, schapen
en biggen.

Virusstam

Hoeveelheid virus
(pfu ml.)

ingespoten
konijnen

gestorven

schapen

biggen

uitgangsstam

5,5 X 10\'

8 8

5 5

5, 5

6,7 X 10\'\'

8 8

5 5

5.5

5,7 X 10^

8,8

5 5

5 5

Mutant MK35

4,8 X 10\'

25 0

15,0

20 0

5,8 X 105

25.0

15 0

20 0

5,9 X IO\'\'

25 0

15 0

20 0

4,9 X 10\'

25,0

15 0

20 0

5,5 X 102

25 0

15 0

20 0

Tabel 2. Weerstand van met MK.IS gevaccineerde dieren tegen challenge.

Diersoort

Vaccindosis

Aantal dieren besmet ; aantal dood

(pfu ml)

Konijnen

5,8 X 10\'

10 0

5,8 X 10"

100

4,2 X 105

10.0

5,6 X lO-i

10 0

5,7 X 10\'

10 1

5,5 X 102

10 9

5,8 X 10\'

10 10

(Controle)

( )

(5,5)

Schapen

5.8 X 10\'

10 0

5.8 X 10\'-

10 0

5,8 X 105

10 0

5.8 X 10"

10 0

5,8 X 10\'

10 0

5,8 X 102

10 5

Controle

( - )

(5 5)

Varkens

5.8 X 10\'

20 0

5,8 X 10"

20 0

5,8 X 105

20 0

5,8 X IO"

20 . 0

5,8 X 10\'

20 0

5,8 X 102

20 12

(Controle)

( )

(5 5)

Challengedosis konijnen

25.000 pfu veldstam subcutaan

Challengedosis schapen

5.000 MI,D,„ veldstam subcutaan

Challengedosis

varkens

25.000 pfu

veldstam intracerebraal

Ten aanzien van de morfologie en de
kleur van de plaques werden geen verschil-
len tussen kweken met en zonder BUDR
opgemerkt.

In celcultures van kippe-embryo-
fibroblasten veroorzaakte de BUDR resis-
tente mutant een cellulair pathologisch ef-
fect (cpe) met een fijn korrelige structuur.

-ocr page 383-

Na 24 uur bebroeden is het cpe foüicuiair
en heeft na 48 uur de gehele celcultuur
bedekt. Dezelfde veranderingen worden
ook waargenomen in celcultures van pri-
maire varkensniercellen.

De virulentie en de immunogene eigen-
schappen van de mutant
Het bleek dat de gevonden mutant niet
meer pathogeen was voor muizen na een
intracerebrale injectie van 0,03 ml van een
suspensie, welke 4,8 - 10\' pfu per ml be-
vatte. Ook bij konijnen en schapen werden
na subcutane injectie geen ziekteverschijn-
selen meer waargenomen (tabel 1). Ook
biggen van een leeftijd van 10 tot 12 dagen,
welke intracerebraal geïnoculeerd werden
met 0,5 ml van een onverdunde en van een
tienmaal verdunde virussuspensie werden
niet meer ziek.

Even oude biggen, welke op dezelfde
manier besmet werden met de uit-
gangsstam, stierven onder de karakteris-
tieke verschijnselen van de ziekte van
Aujeszky (tabel 1). Dit werd ook waarge-
nomen bij biggen van 1 maand oud, welke
intratracheaal, intranasaal of oraal werden
besmet met 5,6 - 10\' pfu.
In de serumneutralisatietest werden slechts
bij uitzondering (in de verdunning van 1:2
of 1:4) antilichamen aangetoond. Bij alle
proefdieren werden wel complement bin-
dende afweerstoffen aangetoond in een
titer van 1:4 tot 1:32. De titer was af-
hankelijk van de gebruikte diersoort en van
de toegediende hoeveelheid virus. Bij konij-
nen was de titer lager dan bij schapen. Op
de 10e, de 20e en de 60e dag na de inocula-
tie van dc mutant werden de dieren gechal-
lenged. Het totale resultaat is af te lezen in
tabel 2.

Virusdragers en virusuitscheiders
Om virusdragers en virusuitscheiders
van de mutant op te sporen bij gevacci-
neerde schapen, biggen en konijnen wer-
den deze in contact gebracht met 10 niet
gevaccineerde proefdieren van dezelfde
soort. Virusuitscheiding werd getracht vast
te stellen door met behulp van tampons
\'smears\' te maken van de tonsillen en de
neusholte van schapen en biggen. Hier-
mede werden kippe-embryo-fibroblasten
cultures geënt. Tevens werden uitstrijkjes
gemaakt die onderzocht werden met be-
hulp van immunofluorescentietechniek.
Van de cultures werden 3 passages ge-
maakt.

In het bloed van de contactbiggen werden
na 28 dagen geen antilichamen ten opzichte
van het virus van de ziekte van Aujeszky
vastgesteld. De contactbiggen stierven alle
na challenge met een virulente stam, terwijl
de gevaccineerde dieren bleven leven.

Stabiliteit van de mutant

Om na te gaan of de eigenschappen van de
virusmutant niet veranderden, werden van
de mutant als ook van de uitgangsstam pas-
sages gemaakt in cultuurbuizen, met en
zonder BUDR. Na 9 passages in celcultu-
res met en zonder BUDR had de mutant
dezelfde titer in beide media, terwijl de
groei van de ouderstam in de buizen met
BUDR met 10\'was verminderd. Ook bleek
dat de mutant na 9 passages in celcultures
zonder BUDR nog steeds a-virulent was
voor konijnen, schapen en biggen en er een
goede immuniteit werd opgebouwd.
De 10 van iedere diersoort met de mutant
ingespoten dieren overleefden allen een
challenge met de gebruikelijke dosering
van de veldstam, terwijl de dieren geïnji-
ceerd met de uitgangsstam allen stierven.

Immuniteit na vaccinatie

Na vaccinatie van schapen, biggenen konij-
nen met de mutant bleek, dat de dieren
reeds na 4 dagen een betrouwbare immuni-
teit hebben ontwikkeld. Vijf dagen na vac-
cinatie sterft na challenge geen enkel dier
meer.

l abel i. Relatie vaccin dosis en weerstand tegen challenge

Diersoort

Verdunningen

van de vaccindosis

uitgaande van 5,8 x

10\' pfu ml

10^\'

10"\'

10^\'\'

10-5

lO-\'

Konijnen

10, 0

10; 0

10 0

10 0

10 5

10 10

Schapen

10,0

10 0

10 0

10 0

10,4

10 10

Varkens

10,0

10 0

10 0

10 0

10,5

10 9

\') teller: aantal gevaccineerde dieren

Noemer: aantal na challenge gestorven dieren.

-ocr page 384-

In tabel 3 is te zien. dat ook na verdunning
van het vaccinvirus tot 10 van het oor-
spronkelijke volume nog een goede immu-
niteit wordt verkregen. Bij verder verdun-
nen is de immuniteit duidelijk minder. Het
aantal dieren dat sterft na challenge stijgt
snel.

BESPREKING

Uit de resultaten van het hier vermelde
onderzoek blijkt, dat onder invloed van 5
bromo-deso.xy-uridine uit een virulente
veldstam (nr 2) zich een mutant ontwik-
kelde die resistent is tegen de invloed van
deze antimetaboliet. Deze mutant ver-
meerderde zich tenslotte in celcultures
zowel met als zonder BUDR tot dezelfde
titerhoogte.

De titer ligt op hetzelfde niveau als de titer
van de uitgangsstam gekweekt in celcultu-
res zonder BUDR. Deze resultaten zijn te
vergelijken met de eerder door Tatarov (14)
verkregen mutant toen gebruik gemaakt
werd van de antimetaboliet 5 iodo- desoxy-
uridine.,De gegevens zijn ook te vergelijken
met die van andere onderzoekers, die bij
hun studies gebruik maakten van het Her-
pes Simplex virus en van de Infectieuze
Bovine Rhinotracheïtis virus (8, 11 en 13).
De BUDR-resistentie is volgens Dubbs en
Kit (8) een gevolg van het tot ontwikkeling
komen van een mutant, waarvan het virion
niet in staat is in de cel de werking van het
thymidmekinase te onderdrukken, welk
enzym in staat is het 5 iodo-2-desoxy-
uridine te fosforileren.
Tegelijk met het ontstaan van de resistentie
ten opzichte van 5 bromo-desoxy-uridine
veranderde ook de virulentie van de nieuwe
mutant, die door schrijver MK3.\') wordt
genoemd.

De nieuwe mutant bleek a-virulcnt voor
witte muizen, konijnen, biggen en schapen,
terwijl de immunogene eigenschappen be-
houden zijn. De veranderingen bleken ook
na 9 passages zonder BUDR behouden,
hetgeen een aanwijzing is dat deze nieuwe
eigenschappen een gevolg zijn van een
transformatie in het genoom van de uit-
gangsstam. De resultaten van het onderzoek
bevestigen eerder gedane waarnemingen
van Tatarov (14) en van Tatarov en Gergov
(3).

Bij onderzoek naar de immunogene eigen-
schappen van de nieuwe mutant MK35
werd vastgesteld, dat de virulentie verloren
was gegaan. Dieren gevaccineerd met deze
stam doorstonden een challenge met een
hoge dosering van een zeer \\ irulente stam,
zelfs zonder ziekteverschijnselen te verto-
nen. Het hier beschreven onderzoek beves-
tigde de resultaten van eerder vermelde
waarnemingen van Tatarov (14) en van Ta-
tarov en medewerkers (3), maar wijkt af
van de resultaten van andere onderzoekers
(6, 7, 9, 16), die mededeelden, dat virulen-
tievermindering van een stam door serie-
passage in celcultures ook het immunogeen
vermogen van de betreffende stam vermin-
derde. Het behoud van de immunogene
eigenschappen van de nieuw ontwikkelde
mutant MK.35 stoelt vermoedelijk op een
structurele verandering in het DNA van
het genoom. Deze structurele verandering
werd geïnduceerd door het 5 bromo-
desoxy-uridine.

Het maken van mutanten door inwerking
van zogenaamde antimetabolieten biedt
mogelijkheden om ook bij andere virussen
stabiele en immunogene mutanten te ont-
wikkelen.

l.nERATUUR

1. Ognyanov, 1).. lalarov, G., [\'anova, M.: Com-
plement fixation test lor the diagnosis of Aujesz-
ky\'s disease in pigs,
l\'eierinarnomfdiisinski
Ndiiki.
14, (2). 26. (IV77).

2. Tatarov, (i., (iergov. P.: Safely and immunoge-
nicity of the MK strain of Aujeszky\'s disease
\\irus.
l\'ei. Med. Suuki. Sofui. 6. (5). 49. (1969).
Tatarov, G.. (iergov, G.: Study on the pathoge-
nesis of the Aujeszky\'s virus. 2()st World Veteri-
nary Congress. Summaries, volume 2. I hessa-
loniki. Greece, p. 6.1-\'!. 1975.

4. \'lalarov, G.; Results obtained with the live MK
25 vaccine against Aujeszky\'s disease.
I\'eleri-
nanm Shirka (Sofia).
69. (7). 10. (1972).

5. Tatarov, G.: On certain biological properties of
the viral mutant M K obtained from the Aujeszk\\
virus, nissertatic Holgarskoi Akademii Nauki.
1975.

6. Bartha, A.: 1 xperimental reduction of \\irulence
of Aujeszky\'s disease virus.
Mag. .AUat. l.a/).. 16.
42. (1961).

7. Bartha. A.. Kojnok, .1.: .Active immunisation
against Aujeszky\'s disease.
.Mag. .Allai. Lapja.
17. 32!. (1962).

8. Oubbs, D. R.. Kit, S.: Isolation properties ol
vaccinia mutants. Deficient in thymidine-kinase
inducing activity.
Urology. 22, 214. (1964).

9. Dubbs, D. R.. Kit. S.: Mutant strains of Herpes
simplex deficient in thymidine-kinase inducing
activiiv.
Urology. 22, 493. (1964).

-ocr page 385-

lü. tggers, H. .1. en Tamm, I,: Antiviral chemo-
therapy. A.
Rev. Pharmac.. 6, 23!. (1966).

11. Hermann, .)r. E. C.: Plaque inhibition test for
detection of specific inhibitors of DNA contain-
ing viruses.
Proc. Sec. e.xp. Riol.. .V. >\'.. 107,
142. (1961)

12. Hamada, C., Kamiya, T., Kaplan. A.S.: Serolo-
gical analysis of some enzymes present in Pseu-
dorabies \\ irus-infected and non infected cells.
Virology. 28. 271. (1966).

l-T Persechino. R. D. A.. Orfe/,. Z.: Activity of 5-
iodo-2-desoxy-uridine in infectious bovine rhino
tracheitis virus -
in virro and in vivo studies.
Arch. ge.s. Virusforsch. 17, 116. (1965)

14. Tatarov. G.: An avirulent mutant of Aujeszky\'s
virus, induced bv 5-iodo-2-desoxv-uridine.
Zenthhi \\ ci. Med\'. 15 ».847. (I96H).

15. Tatarov. G.: I.e vaccin Bulgare MK,, contre la
maladie d\'Aujeszky.
Cah. de Med. Vet.. 43.J47.
(1974).

16. Toma, B., Brun, A., Vannier, P.. Chappuis, G.:
Modification of a strain of Aujeszky\'s disease
virus in cellculture.
.Annales de Zootechnique.
26, (3) 45.1 (1977).

17. Zuffa, A.: Immunisierung gegen die Aujeszky-
sche Krankheit I. Gewennung des modifizierten
Virus der Aujeszkyschen Krankheit,
.Arch, für
e.xp. Vei. Med..
17, 1325. (1963).

CONGRESSEN

Nederlandse Vereniging voor

Microbiologie

Sectie

Levensmiddelenmicrobiologie
Symposium \'Eigen werk\'

17 Maart 1983, Vlaardingen

l\'nilever Research l.aboratorium. Olivier van Noort-
laan 120. .11-I-I AT Vlaardingen.

10.35

11.05

I 1.20

I 1.50

12.15
1-1.45
14.00

14.20

14.45

15.00

15.30

Inlichtingen: Ir. B. .1. Hartog. Postbus 777, 7500 AT
Enschede, tel. 05.1-767555.

Opgave lunch: Mevr. N. Mostert, URL. Postbus I 14,
3L10 AC Vlaardingen (vóór 12 maart a.s.), tel. 010-
.153000.

9.30
10.00

Ontvangst en koffie.

Ir. .1. Bol (CIVO - instituten TNO, Zeist):
Lactobacillen in voedingsmiddelen meer
dan uitsluitend conserverende micro-organis-
men.

Dr. ir. S. H. W. Notermans (RIV. Bilthoven):
Enterotoxine produktie van 5.
aureus onder
suboptimale condities.
Ir. R. Bouuinan (KvW, Groningen), H.
Vincentie (KvW, Utrecht): Enkele praktijker-
varingen met de Staphyslide.
Y. Witte (Sprenger Instituut, Wageningen):
Schoonhouden van bassinwater voor snij-
bloemen met UV licht.
Ir. .A. H. Havelaar, mevr. W. M. Hogeboom
(RIV, Bilthoven): E-specifieke bacteriofagen
als aanvullende faecale indicator.
Lunch.

Huishoudelijke vergadering.
Drs. Ci. .1. A. de Wilde (Vleeskeuringsdienst,
Wierden), drs. .1. Oosterom (RIV, Bilthoven):
Overleving van
Canipyiohacter jejuni tijdens
het slachtproces bij pluiinvee en varkens.
Ir. E. de Boer, drs. H. H. Stigter (KvW,
Zutphen): Pathogene bactericn in wild en ge-
vogelte.

Mevr. E. H. M. Delfgou-van Asch (RIV,
Bilthoven): De telling van /■,\'.
coii in levens-
middelen door middel van Hydrophobic Grid
Membrane Eiltration (HGME-methode).
Drs. A. ,1. Nooitgedagt (KvW. Nijmegen),
Ir. H. .1. Beckers (RIV, Bilthoven): Verge-
lijking van voedingsbodems voor de telling
van schimmels en gisten.
E. M. van Leusden (RIV, Bilthoven): Refe-
rentiemonsters voor de detectie van Salmonel-
la.

-ocr page 386-

VETERINAIR JOURNAAL

Diabetes Insipidus bij een veu-
len

Op 30-10-1978 werd één onzer in consult geroe-
pen door een paardeneigenaar voor een veulen
met excessieve wateropname. Het betrof een
WPN-merrieveulen. geboren op 17-2-1978,
door de eigenaar gekocht op 16-10-1978. Het
dier werd opgestald, waarbij de volgende dag
reeds opviel dat het veel dronk en de stal erg nat
maakte. Terloops werd hierover aan ons op
18-10-1978 melding gemaakt. Geadviseerd
werd het veulen gelimiteerd, met de emmer,
water te verstrekken. De dagelijks verstrekte
hoeveelheid water bedroeg ± 50 liter. Het veu-
len gedroeg ?.ich echter zeer onrustig en \'zeurde"
om meer water.

Bij ons eerste consult werden klinisch geen dui-
delijke afwijkingen geconstateerd. Het veulen
was \'hard\' en stond met enigszins gestrekte hals.
Een behandeling met antibiotica werd ingesteld
en bloed afgenomen voor verder onderzoek. De
uitslag hiervan: Hb 8,3 mmol L, Ht 40%, leuco-
cyten 14,2
X 10\'^ I., lymfocyten 50%, segment-
kernigen 50%, uereum7,3 mmol Len kreatinine
82 Mmol L, gaf geen verdere aanwijzingen.
Op 3-1 1-1978 bleek geen verbetering te zijn op-
getreden. Urine werd afgenomen en besloten
werd het veulen verder ad libitum lauw water te
verstrekken. De eigenaar wenste echter niet
meer te geven dan 80 liter water, maar ver-
meldde, dat het dier nog dorstverschijnselen
bleef vertonen. Het urineonderzoek was nega-
tief op suiker en eiwit, maar gaf een s.g. van
1005!

Gedacht werd aan diabetes insipidus. Na over-
leg met de Kliniek voor Inwendige Ziekten te
Utrecht werd het dier op 6-11-1978 om 19.00
uur35E Pitressin-tannaat i.m. toegediend.
De volgende dag had de urine een s.g. van 1025
en het overdreven dorstgevoel was verdwenen.
Op 8-11-1978 werd een koopvernietigende ver-
klaring afgegeven. Het veulen is teruggegaan
naar de verkoper; helaas is onbekend waar het
dier gebleven is. zodat het onderzoek naar de
mogelijke oorzaak van de diabetes insipidus
niet uitgevoerd is.

DISCUSSIE

De normale waterbehoefte van een paard is
sterk afhankelijk van een aantal factoren, zoals
omgeving, de hoeveelheid werk die het dier
moet verrichten, voeding en de fysiologische
status van het paard. De dagelijkse consumptie
kan variëren van 20 tot 45 liter bij volwassen
paarden (6).

Voor dit veulen zou de normale wateropname
mogelijk 15-20 liter per dag zijn.
In de literatuur worden slechts enkele gevallen
van diabetes insipidus bij het paard beschreven
(2. 3, 5). Als oorzaak wordt meestal aangeno-
men de aanwezigheid van een tumor in de hypo-
fyse, in het bijzonder van het pars intermedia, of
de hypothalamus.

Mogelijke andere oorzaken zijn: ontstekingen
van de hypothalamus, cystes of trauma. Perma-
nente polyurie is het gevolg van een vermin-
derde tubulaire resorbtie. veroorzaakt door de
afwezigheid van antidiuretisch hormoon, nor-
maliter geproduceerd door de hypofyse.
Substituut-therapie in de vorm van pitressin
toediening geeft slechts enkele dagen een verbe-
terde waterhuishouding en zou voor een blij-
vende vochtbalans 2 a 3 maal per week moeten
worden herhaald.

,/. Ph. Vcme
./. M. Wijsmuller\'

LITERATUUR

1. Blood. D. C. and Henderson. .1. A.: Veterinary
Medicine, t.ondon. Baillière. Tindall and Cox.
19ft,T

2. Chenault, 1..: Diabetes insipidus in the Equine.
.Soulhwes! l er. 22. .<21. (1963).

Eilar. .1.. Ziolo. T.. and Szalecki. .1.: Diabetes
insipidus in the course of encephalitis in the horse.
.Vied. Wei.. 21. 205. (1971).

4, .lubb. K. V. E. and Kennedy, P. C.: Pathologyof
Domestic Animals. Vol 1 New York and Londen,
Academic Press, 196,1,

5, Satish, C, and Sastry, K, N, V,: Equine Diabetes
Insipidus, A case Report,
liulian l et. .!.. 55.5S4.
(I97H).

6, Siegmund, O, H,: The Merck Veterinary Manual,
Rahway, Merck and Co,, Inc,, 1967.

Dierenartsenpraktijk \'Hintham\', Chr, Kannemansstraat 2, Hintham,

RECTIFICATIE

Euthanasie

Op pag. 122 is in het ingezonden stuk \'Euthanasie\'
(Tijdschr. Diergeneesk.. 108. 122. (1983)) op dc 17e
regel van boven eerste kolom, door het wegvallen van
het w oord je
\'niel\' \\ óór de w oorden \'kunnen weigeren\'
een storende fout geslopen.
De zin luidt correct aldus:

\'Ook inhungeval evenmin als in andere gevallen
zal de dierenarts zo\'n verzoek (opdracht) uiteindelijk
niel kunnen weigeren; cn wel omdat hij vreest dat er
dan wel cen waarschijnlijk pijnlijke weg zal
gezocht en gevonden worden.\'

-ocr page 387-

REFERATEN

Algemeen

De keuze van geneesmiddelen bij patiënten
met leverafwijkingen

Osbornbe, C. A. el. at. Use and misuse of drugs
in hepatic disorders../.
Am. An. Hosp. Ass.. 18.
d). 23-31. (1982).

De lever neemt een centrale plaats in bij het
(geneesmiddelen) metabolisme. Het is derhalve
zeer waarschijnlijk dat leverafwijkingen uitwer-
kingen kunnen hebben op de (bij)werkingen
van toegediende geneesmiddelen.
Klinisch en serologisch is de mate van functie-
vermindering van de lever niet zo nauwkeurig te
bepalen dat men aan de hand daarvan de dose-
ringen kan aanpassen. Veranderingen in de far-
macodynamische eigenschappen van genees-
middelen bij patiënten met leverafwijkingen
zijn zeer complex. De veranderingen kunnen
het gevolg zijn van 1) verminderde bloedstroom
door de lever, 2) verandering in de plasma-
eiwitbinding van de geneesmiddelen, 3) vermin-
dering van het aantal of beschadiging van de
levercellen en 4) intra- of extrahepatische cho-
lestasis.

De keuze van een therapeuticum dient, zeker in
het geval van leverafwijkingen, weloverwogen
te geschieden. De auteurs geven aan dal de hier-
onder vermelde sloffen hepatoto.xisch zijn.
Deze stoffen zal men dus zeker indien er al een
leverstoring aanwezig is moeten vermijden.
Ook in gevallen waarbij beschadigingen van het
leverparenchym uitgesloten kunnen worden zal
men toediening van de op de lijst vermelde stof-
fen moeien begeleiden met periodieke lever-
fu nclielests.

Daarnaast zijn er stoffen waarvan de werking
samenhangt met de binding aan albumine. In
geval van verminderde albumineproduklie zal
de hoeveelheid \'vrij geneesmiddel\' toenemen.
De toxische dosis kan dan veel eerder bereikt
worden. Dit gaat op voor o.a. morfine, propra-
nolol. diazepam, fenylburazon. quinidine.
Cjeneesmidelen die pas werkzaam zijn nadat ze
gebiolransformeerd zijn. zal men ook zoveel
mogelijk trachten te vermijden. Prednison moet
eerst tot prednisolon getransformeerd worden
alvorens het werkzaam is. Eenzelfde proces is
nodig voor de werking van cyclofosfamide.
C hloramfenicol wordt pas uitgescheiden nadat
biotransforrnalie heeft plaatsgevonden. F.en
dergelijke stof zal, indien de dosering niet wordt
aangepast, ingeval van leverbeschadiging dus
langer blijven circuleren.

label 1. Enkele hcpatoloxische geneesmiddelen.

Anabolica (vooral oraal toe te dienen preparaten)
■Analgetica (acetaminophen)

Antibiotica (ampicilline. azulfadine. cephalothine.
erythromycine. novobiocine. tetracycline, isonia-
zidc. nitrofurantoine.
Oxacilline)
•Anliconvulsiva (diphenylhydantoine. primidone)
Diurelica (furosemide. chlorothiazide)
Ciehalogeniseerde inhalatie anaesthetica
Monoaminooxydase remmers (iproniazide)
Neoplasieremmers

Ontstekingsremmers (glucocorticosteroiden. Phenyl-
butazon. indomethacine)
Organische arsenicum verbindingen (thiacetarse-
mide)

franquilizers (phenothiazide derivaten, chlordiaze-
poxide)

De serum halfwaarde tijd van stoffen als lino-
mycine en ampicilline neemt loe bij patiënten
met leverinsufficiëntie.

Insuline en glucagon worden grotendeels door
de lever gemetaboliseerd. Kans op overdosering
is aanwezig indien de lever onvoldoende functi-
oneert. Lysodren (o.p.-DDD) wordl hoofdza-
kelijk geëlimineerd via de gal. Bij een afwij-
kende lever. bijv. bij ziekle van Cushing, dient de
titratie van de dosis zeer omzichtig le gebeuren,
want door een afgenomen uilscheiding kan een
le sterke vernietiging vande bijnierschors plaats-
vinden.

S. Wesira.

Hond

Het insulinoom

Boer, H. H. M. de: Het insulinoom. Ned.
Tijdschr. (ienee.sk.. \\ 26. (34), 1529-1531.(1982).
(1982)

Uitsluitend gedragsveranderingen zonder neu-
rologische symptomen ten gevolge \\an hypo-
glycaemie zullen in de diergeneeskunde waar-
schijnlijk eerder dan in de humaangeneeskunde
aanleiding geven tot het stellen van de diagnose
insulinoom. Vermoedelijk doordat bij het dier
in de eersle plaats zal worden gedacht aan een
somatische en niet aan een psychische afwij-
king.

Als schoolvoorbeeld van de/e theorie beschrijft
auteur de ziektegeschiedenis van een langharige
Duitse staander (reu, 7 jaar), die zijn werk als
jachthond goed volbracht totdat er veranderin-
gen in zijn gedragspatroon ontstonden; nl, het
minder alert zijn gedurende de jacht en het ste-
len van appels uit de keuken na thuiskomst.
Door de geraadpleegde dierenarts (Blaauboer),
werd een extreem laag bloedglucosegehalte van
0,9 mmol 1 gevonden, waarna de diagnose in-
sulinoom werd overwogen.

-ocr page 388-

De bij de insulinebehandeling verkregen abso-
lute waarden acht auteur niet zo veelzeggend;
wel echter het uitblijven van een reactie na toe-
diening van glucose. Ter bevestiging van de di-
agnose werd derhalve aan patiënt en een con-
trolehond oraal 40 g m^ lichaamsoppervlak
glucose toegediend, waarna het insulinegehalte
ieder half uur werd bepaald en waarbij vanzelf-
sprekend bij patiënt geen stijging van het insuli-
negehalte werd waargenomen.
( Helaas wordt de tijdsduur van voedselonthou-
ding bij beide honden niet vermeld; wel echter
dat het bloedsuikergehalte van de patiënt in
nuchtere toestand 1,1 mmol. 1 bedroeg (nor-
male waarde 2,4 - 4,1 mmol I;
Ref.)
Na operatie kon de diagnose pathologisch-
anatomisch worden bevestigd (redelijk be-
grensde tumor met een afmeting van 2,5 x 1,5 x
1,5 cm!). Patiënt overleed echter - na een aan-
vankelijk goed herstel - enkele maanden later
ten gevolge van metastasen.
Uit het bovenstaande moge blijken dat bij een
afwijkend gedragspatroon de bepaling van de
bloedsuikerspiegel van belang kan zijn voor het
stellen van een juiste, doch niet bepaald voorde
hand liggende diagnose.

H. H. Thalheimer

Hond

Gebruik van carbonvezeltransplantaat
voor herstel van de Achillespeesruptuur
van de hond

Vaughan, 1.. C.: The use of carbon fibrc im-
plants for the repair of Achilles tendon rupture
in dogs.
J. .small Anim. Pract.. 22, 629-634.
(1981).

Met de vervanging van peesweefsel door een uit
carbonweefsel bestaand transplantaat werden
experimenteel gunstige resultaten bereikt. Het
materiaal bleek in staat de formatie van een op
peesweefsel gelijkende structuur te kunnen be-
werkstelligen.

Auteur beschrijft uitgebreid de door hem toege-
paste operatietechniek en de goede resultaten
hiervan bij 10 honden met een achillespeesrup-
tuur. Bij deze operatie wordt de calcaneus in een
hoek van 135° door middel van een zelftap-
pende schroef (diameter voor kleine en grote
honden respectievelijk 7. 64" of 9 64") aan de
tibia gefixeerd, waardoor het hielgewricht in
strekstelling wordt gebracht.
Met een ongevlochten roestvrijstalen draad
(Bunnel type 4 0) worden de afgeronde peesuit-
eindcn (achillespees en pees van de m. flexor
digitalis pedis superficialis) zoveel mogelijk in
appositie gebracht.

Hierna wordteencarbonvezeltransplantaat van
4-5 cm lengte met behulp van Dexon op beide
peesuiteinden bevestigd.

Indien appositie niet mogelijk is wordt een
transplantaat van voldoende lengte gebruikt
om de afstand tussen beide peesuiteinden te
overbruggen. Subcutis en cutis worden met
Dexon gesloten; een licht steunverband wordt
gedurende 3-4 weken aangelegd en na 6 weken
bewegingsbeperking wordt de schroef verwij-
derd.

De operatie is niet bruikbaar in een geïnfec-
teerde omgevingen dient onder strikt aseptische
omstandigheden le geschieden.

H. Pi. Thalheimer.

Paard

Vaccinatie van ponies tegen Strongylus
vulgaris

Klei, r. R., Torbert, B. J., Chapman, M. R.,
and Ochoa, R.: Irradiated larval vaccination of
ponies against
Strongylus vulgaris../. Parasitol..
68, (4). 561-569. (1982).

Het toedienen van tweemaal 500 met 70 of 100
Krad
7-straling bestraalde infectieuze larven
van
StrongyljAS vulgaris bleek ponies van 9-12
maanden, die vrij van strongyliden-infecties
waren opgefokt, afdoende bescherming te bie-
den tegen een \'challenge" infectie met 4300
S.
vulgaris
L3 vergeleken met niet gevaccineerde
controle-dieren.

Toediening van 1.3 bestraald met 135 Krad
bleek minder bescherming le bieden len aanzien
van de \'challenge" infectie gebaseerd op de male
waarin anorexie, depressie en koliek optrad
evenals gewichtsverlies en pathologisch-
analoniische veranderingen zoals een uitge-
sproken Ihrombo-arleriilis met aanwezigheid
van larven.

Helaas waren de ponies in de loop van het expe-
riment in wisselende mate geïnfecteerd geraakt
met
Parascaris equorutn. hetgeen vergelijking
van de groepen onderling bemoeilijkt.

M. H. .Mirck.

Proefdieren

Campylobacter fetus spp, jejuni bij goud-
hamsters

Lentsch, R. 11.. Mcl aughlin, R. M.. Wagner,.l.
E., and Day, T..I.: Campylobacter fetus
cies jejuni isolated from Syrian hamsters with
proliferative ileitis.
Laboratory .Animal
Science.
32, 511-514. (1982).

Proliferatieve ileitis is de meest voorkomende
infectieziekte bij goudhamsters.

-ocr page 389-

De oor/aak van de aandoening is nooit onom-
stotelijk vastgesteld. Vooral bacteriën, maar
ook virussen en protozoën worden in de litera-
tuur genoemd als mogelijke verwekkers. Licht-
en electronenmicroscopisch onderzoek van
aangetast darmepitheel liet zien, dat in de ileu-
mepitheelcellen gebogen Gram-positieve staaf-
jes aanwezig waren, die echter niet
in vilro te
kweken waren. Op grond van de morfologie
werd gedacht aan
Campylohacier. Met ge-
schikte voedingsbodems bebroed in een ge-
I schikt milieu (10% CO_,) lukte het de auteurs uit
alle zieke hamsters deze bacterie te kweken. In
andere hamsterkolonies die vrij waren van ziek-
tes kon
Campylohacier niet aangetoond wor-
den. Besmetten van gezonde hamsters met een
reincultuur van
Campylohacier leidde tot kolo-
nisatie van alle dieren met
Campylohacier maar
niet tot ziekteverschijnselen. Voor het opwekken
van ziekteverschijnselen zijn dus speciale facto-
ren of samenwerkingsverbanden met andere
micro-organismen nodig. De auteurs suggere-
ren, dat vanwege de gemakkelijke kolonisatie
van
Campylohacier bij de goudhamster dit dier
een geschikt model is voor het bestuderen van
Campylohacier bij de mens.

./. P. Koopman.

40 Dagen na de behandeling werden de dieren
geslacht en door het tellen van de nog aanwezige
botten werd een werkzaamheid vastgesteld van
de beide middelen van respectievelijk 88.5% en
36.1%.

In Zuid-Afrika werd in een dergelijke proef met
4 groepen van 5 kalveren gewerkt. De kunstma-
tige infectie was 500 metacercarien terwijl als
behandeling werd toegepast na 56 dagen nitro-
xynil. rafoxanide en closantel respectievelijk 10
mg kg. 3 mg kg en 2,5 mg kg. De werkzaam-
heid die hier werd aangetoond was respectieve-
lijk 85,8%, 60% en 60,4%.
Uit deze beide proeven blijkt dat nitroxynil de
beste werking heeft bij onvolwassen leverbotin-
fecties bij het rund, terw ijl rafoxanide en closan-
tel een vergelijkbare, wat lagere werking bezit-
ten.

Al eerder was aangetoond dat hoewel de werk-
zaamheid van rafoxanide tegen volwassen le-
verbotinfecties zowel bij het rund als bij het
schaap zeer goed is (99,9% en 89,5%), de goede
werking bij onvolwassen infecties bij het schaap
niet blijkt bij het rund.

H. Heinrich.

Rund

Vergelijking van de werkzaamheid van een
aantal leverbotmiddelen tegen onvolwas-
sen leverbotten bij kalveren

Dobbins, S, E., Wellington, A. C.: Comparison
in the activity of some fasciolicides against im-
mature liver fluke in calves.
Vei. Rec.. 111.
177-178. (1982).

Leverbot bij het rund is meestal een chronische
infectie die vooral jonge dieren aantast. Het zijn
de onvolwassen leverbotten die de schade be-
rokkenen welke speciaal in de eerste 10 weken
na de primaire infectie ontstaat. Het heeft dus
alleen maar zin om leverbotmiddelen te gebrui-
ken die een werking hebben tegen deze onvol-
wassen stadia.

In twee proeven werd de werking onderzocht op
6-weekse en 8-weekse infecties van nitroxynil,
rafoxanide en closantel.

De eerste proef die in Engeland werd uitgevoerd
betrof 15 kalveren die kunstmatig werden be-
smet met elk 250 metacercarien van
F. hepalica.
Vierenveertig dagen na de infectie werden 5
kalveren behandeld met nitroxynil in een dose-
ring van 10 mg; kg, 5 kalveren met rafoxanide in
een dosering van 3 mg kg, beide subcutaan toe-
gediend. De overige 5 kalveren dienden alscon-
trole groep.

Rol van anaerobe bacteriën in de etiologie
van mastitis bij het rund

Du Preez, J. H., Greeff, A. S., and Eksteen, N.:
Isolation and significance of anaerobic bacteria
isolated from cases of bovine mastitis.
Oncler-
.slepoorl J. of Vet. Re.search.
48, 123-126,

(1981)

Tot voor kort was het op technische gronden
niet mogelijk om routine-onderzoek uit te voe-
ren ten aanzien van anaerobe bacteriën bij het
opsporen van de oorzaak van mastitis. De rol
van de obligaat anaerobe bacteriën in de etiolo-
gie van de rundermastitis was dan ook tot op
heden duister. Moderne technische ontwikke-
lingen hebben het de auteurs mogelijk gemaakt
om onderzoek te verrichten naarde rol van deze
groep van bacteriën bij een aantal mastitis ge-
vallen. Deze studie betrof 10 bedrijven, waarbij
van in totaal 75 runderen 180 kwartieren wer-
den onderzocht, te weten 64 gezonde, 82 met
een subklinische mastitis en 34 met een klinische
mastitis. In geen van de gezonde kwartieren
werden bacteriën aangetroffen, terwijl in 4
kwartieren van de 24 aan subklinische mastitis
lijdende runderen en in 2 van de 27 aan klinische
mastitis lijdende dieren anaerobe bacteriën
konden worden aangetoond. Deze kiemen wer-
den altijd in combinatie met normale mastitis-
verwekkers aangetroffen.

-ocr page 390-

De voornaamste van de 12 geïsoleerde anaerobe
verwekkers in dit onderzoek waren:
Bacteroicles
fragiUs
(4 x), Peplococcus indoHcus (9 x) en
Euhacieriiim lenium (3 x).
Belangrijk voor de praktijk is, dat met name
Bacteroides fragiUs een penicillinase-vormer is.
waardoor penicilline G tegen deze kiem on-
werkzaam is. In 3 van de 4 gevallen, waarin
B.
fragiUs
een rol speelde, was Str. agalactiae de
aerobe kiem. Van deze laatste is bekend dat hij
gevoelig is voor penicilline G. In het 4e geval
was 5.
aureus de aerobe ziekteveroorzaker.
Aangenomen kan worden dat 50% van de
S.
aureus-stammen
penicillinase produceert en
dus ongevoelig is voor penicilline G.
Dat de anaerobe bacteriën meer dan alleen
maar van theoretisch belang zijn mag blijken uit
het feit. dat het in 10 vande 1 1 gevallen is gelukt
om met een uit dit onderzoek verkregen cultuur
van deze anaerobe bacteriën in gezonde kwar-
tieren na intramammaire toediening binnen 24
uur een mastitis te veroorzaken. Nadat de 10
runderen, die een mastitis hadden gekregen. 48
uur na toediening van de cultuur, waren ge-
slacht, bleek het mogelijk om in 9 gevallen hier-
van een reincultuur vande oorspronkelijke bac-
teriën te isoleren.

De werkelijke rol van de anaerobe bacteriën is
nog niet opgehelderd. Hoewel ze wel, zoals uit
dit onderzoek is gebleken, in staat blijken te zijn
om een mastitis op te wekken, lijken ze toch een
secundaire rol te spelen. De obligaat anaeroben
blijken zich het best te ontwikkelen in weefsel
met een redoxpotentiaal van 150 m V. Nor-
maal weefsel heeft een redoxpotentiaal van on-
geveer 120 m V. Primaire infecties met aerobe
kiemen leiden tot verlaging van de redoxpoten-
tiaal van bloed en weefsel, speciaal als er ne-
crose, abcessen en gasvorming optreden.
(Tegenvallende resultaten bij de behandeling
van mastitisgevallen, die veroorzaakt lijken te
worden door voor penicilline G gevoelige
(aerobe) stammen, zouden geweten kunnen
worden aan de aanwezigheid vaneen voor peni-
cilline G ongevoelige anaerobe bacterie. Daar
deze bacteriën wel gevoelig zijn voor penicilli-
nase ongevoelige antibiotica, lijkt het een reden
te meer om bij de mastitis behandeling de voor-
keur le geven aan cen preparaat waaraan een
semisynthetische (tegen penicillinase besten-
dige) penicilline is toegevoegd;
Ref)

E. P. Oldenkamp.

Schaap

Extra uterine graviditeit bij een ooi

Davies, P. I.: Extra uterine pregnancy in a ewe.
Vet. Rec.. 1 10. 475. (1982).

Een ooi bracht een normaal lam ter wereld. De
uterus was daarna laag maar bij palpatie bleek
er in de rechterflank een dikte waarneembaar.
Besloten werd tot sectio caesarea waarbij een
vaste massa werd gevonden met bindweefsel-
verbindingen verbonden aan de buikwand en
het rechter omentum. Darm en uterus waren
niet in het proces betrokken. De Involutie van
de uterus was normaal. De rechter-hoorn was
drachtig geweest en er waren geen littekens of
tekenen van een recente ruptuur waarneem-
baar. De massa bevatte een dood lam, volgroeid
(3.5 kg) en omgeven door vruchtvliezen zonder
vruchtwater. De operatie verliep zonder com-
plicaties.

Eenmaal echter werd een dergelijke extra-
uterine graviditeit beschreven (Keyser 1964).
Het verschil in frequentie van extra uterine gra-
viditeit tussen mensen en dieren in het algemeen
wordt door de auteur toegeschreven aan een
aantal factoren: de menselijke bevruchte eicel
kan buiten de tuba of uterus klieven; de mense-
lijke blastocyst speelt een actieve rol bij de im-
plantatie; de sterioiden secreties van mens en
dier zijn in de luteale fase verschillend.
Primaire extra uterine graviditeit is behalve
(frequent) bij de mens ook waargenomen bij
honden en katten, maar niet bij runderen, scha-
pen en paarden.

De auteur meent dat in het onderhavige geval
sprake geweest moet zijn van een secundaire
extra uterine graviditeit. hoewel hij geen teke-
nen gezien heeft van een ruptuur in de uterus.

C\'. /). M\'. König.

Voedingsmicidelenhygiëne
Steriel \'geleren\' van UMT verhitte melk

Keogh. B. P. and Pettingill. Ci.: Possible role
pf coryneform bacteria in age gelation of ul-
trahigh-ternperatur-proccssed tnilk.
.\'ippl. &
Env. .Microhiol..
43. 1495-1497. (1982).
De auteurs identificeerden 2 psychrotrofe. gram
positieve proteolytische bacteriestammen, die
zij isoleerden uit rauwe melk als
Arthrohacter
of daaraan nauw verwante corynevormige spe-
cies. Zij entten deze stammen in rauwe melk-
monsters (I stam per monster) en behandelden
deze volgens het UHT procédé (140° C 3")
na 3 dagen negatieve controles die aan dezelfde
procesgang waren bloot gesteld. Het bleek dat
beide organismen een rol speelden bij de ge-
lering der UHI tnelk. Direct voor het IJ H l

-ocr page 391-

proces was het pschychrotroof kiemeijfer in de
beënte monsters ca. 10\'\' waarvan ca.
20% pro-
teolytische organismen. Na de UH T behande-
ling werd gelvorming waargenomen 10-20 da-
gen. die na 4 weken totaal was. De controles
waren 14 weken na dc UH T behandeling nog
geheel normaal.

(In ca. 30% van de aan de zuivelfabrieken
afgeleverde rauwe boerderij melk komen psy-
chrotrofe micro-organismen voor in aantallen
van < 10\' per ml. Daar bij kiemgetallen tot
10-\'\' de veehouder de melk als le klas uitbetaald
krijgt, is totaal geen prikkel aanwezig om de
melk kwaliteit ook in dit opzicht te verbeteren.
Steriele gelering komt ook voor in UHT melk
produkten in ons land. Zuivelindustrie \'l.et op
Uw Saek\';

//. Mo!

Varken

Resistentie van E. coli bij biggen

l.ibal, M. C.. Gates. C. E.: Antimicrobial resis-
tance in
Escherichia coh strains isolated from
pigs with diarrhea.
J. Am. I\'ei. Med. Assoc.,
180. 908-909. (1982).

In dit onderzoek werden E. coh kweken uit
biggen tnet diarrhee onder/ocht.
Er werd verschil gemaakt tussen kweken van
nuchtere en van gespeende biggen en tussen
kweken van aan coli bacillose gestorven biggen
en van biggen mei alleen diarrhee ten gevolge
van /;\'.
coli. E. coli van gespeende biggen was
meestal meer resistent tegen kanamycineen neo-
mycine. dan coli van nuchtere biggen. Voor
chloramfenicol was dit andersom (namelijk
het 10-voudige).

Hij navraag bleek, dat hel plaatselijk (South
f)akota;
Ref.) de gewoonte is om nuchtere big-
gen met chloramfenicol te behandelen en ge-
speende met andere antibiotica. Een dergelijke
verklaring was voor kanamycine en neomycine
niet te vinden.

Significant meer kweken van aan colibacillose
gestorven biggen, dan van biggen met colidiar-
rhee waren resistent tegen kanamycine, neomy-
cine en spectinomycine. Deze gegevens komen
in grote lijnen overeen met een eerder onder-
zoek. Dit onderzoek geeft aan dat. indien
E. coli
onder grote antibioticadruk komt, erde neiging
is, tot resistenlievorming tegen meerdere anti-
biotica,
 J. van Berge Henegouwen.

De effecten van een ijzerrijke voeding voor
zeugen in lactatie op de bloedwaarden en
de groei van de biggen

Gleed. P. T.. Sansom. B. F.; Agricultural Re-
search Council Institute for Animal Diseases,
Compton, Newbury, Birkshire.
Vet. Rec., Ill,
136-139, (1982).

In een tweetal proeven werd aan een groep zeu-
gen (A) een voer gegeven dat 200 mg ij/er kg
bevatte.

Een tweede groep zeugen (B) kreeg hetzelfde
voer. waaraan echter 2000 mg ijzer kg was toe-
gevoegd. Beide groepen kregen dit voer vanaf
drie dagen voor het biggen. Alle zeugen konden
zich vrij bewegen in hokken van 3 bij 2.5 meter
met een vaste bodem.

De biggen uit beide groepen kregen vanaf de 14e
dag een voer met 450 mg ijzer kg.
Proef f De biggen van groep A kregen op de
4e dag een ijzerdextraan injectie. Een deel kreeg
100 mg ijzer, de rest 200 mg (gleptosil).
De biggen van groep B moesten in hun behoefte
aan ijzer voorzien door het vreten van mest en
strooisel van de zeugen (± 20 gr dag).
De faeces van de zeugen van groep A bevatte
277 mg ijzer per kg verse faeces. Voor groep B
was dit 2239 mg.

Bij onderzoek op de 7e en 14e dag bleken de
bloedwaarden van de biggen uit groep A signifi-
cant hoger te zijn dan die van groep B. Op de 21e
dag, de dag van spenen, lagen de bloedwaarden
van groep B tussen die van de twee groepen A
in. Het speengewicht van de biggen uit groep B
was lager, maar dit was niet significant.
Proef H. Nu kregen alle biggen uit groep A
200 mg ijzer. Bij de geboorte waren de bloed-
waarden van de beide groepen gelijk, behalve
dat bij biggen uit groep A significant meer witte
bloedcellen gevonden werden.
Bij het spenen op de 21e dag waren de bloed-
waarden. uitgezonderd het aantal rodebloedcel-
len. van groep A hoger. Ook het lichaamsge-
wicht van deze groep was hoger, echter niet
significant.

In beide proeven was geen verschil in uitval en
ziekte. In beide groepen was bij spenen klinisch
gezien geen big met bloedarmoede.
Volgens de auteurs is bij bepaalde huisvestings-
systemen. het verhogen van het ijzergehalte van
het zeugenvoer met 2000 mg kg voer een goed-
koop middel om bloedarmoede bij de biggen te
bestrijden. Deze methode vraagt geen extra ar-
beid en de risico\'s van spuitabcessen en dood
door ijzershock worden vermeden.

K. G. van Dijk.

-ocr page 392-

BOEKBESPREKING

Osmoregulation in birds

E. Skadhauge

(Springer Veriag, Berlin. Heidelberg. New York.
1981. pp. 20J)

Dierlijke organismen kunnen worden beschreven als
een doorstroom-systeem bestaande uit 3 belangrijke
compartimenten:

a. opname van water en zouten;

b. resorbtie in het maag-darmkanaal en het ontstaan
van een waterhuishouding;

c. verlies van water en zouten via de nieren. H-
chaamsoppervlak en ademhaling.

Daarnaast spelen bij sommige vogels zoutklieren een
rol.

De auteur geeft een overzicht van de kwantitatieve
relaties binnen dit doorstroom-systeem en de vele
metabole processen die daarmee te maken hebben.
Osmoregulatie is een uiterst gecompliceerd proces.
Wat gebeurt er bij wateropname en wat als er alleen
zouthoudend water ter beschikking is? Verdamping
van water is een mechanisme om warmte-stress te
vermijden; de vraag is of een vogel dit steeds vol-
houdt. Kan de excretie via de nieren in stand gehou-
den worden als een vogel veel water verloren heeft?
Tenslotte is er het urinezuur, dat in de cloaca gecon-
centreerd wordt, hetgeen gepaard gaat met concentra-
tie van andere ionen. Vooral ten aanzien van het lot
van de andere ionen zijn er nog veel onopgeloste
problemen. Vele van deze problemen worden doorde
auteur behandeld op een wijze waaruit grote persoon-
lijke kennis en kunde blijkt.

De hoeveelheid water die gedronken wordt blijkt af-
hankelijk van de soort opgenomen voedsel. Graan-
etende vogels krijgen via het voer minder water bin-
nen dan fruit- en vlee.seters. De wateropname neemt
voorts toe bij hoge omgevingstemperaturen en bij
lagere lichaamsgewichten. De opname wordt echter
bij sommige vogelsoorten mede bepaald doorde Na-
voorziening. Na-depletie kan leiden tot het eten van
keukenzout, bijvoorbeeld bij vinken.
Hoeveel NaCI bevattend water een vogel drinkt,
wordt vooral bepaald door de behoefte van het li-
chaam aan zuiver water (het zout wordt via de nieren
uitgescheiden).

Ten aanzien van het drinken als eerste stap in de
beheersing van de osmotische toestand van het li-
chaam wordt voorts aandacht besteed aan dc zoutbe-
hoefte van pluimvee (0,1-0,15% NaCf kg voer). De
optimale groeisnelheid van pluimvee hangt mogelijk
ook samen met een maximale hoeveelheid extracellu-
lair vocht.

De opname van zout en water via het maag-
darmkanaal, met betrekking tot de osmotische toe-
stand van het lichaam, heefl vele, nauwelijks onder-
zochte aspecten. Uitgebreider onderzoek is slechts
gedaan naar de rol vande caeca. De caeca worden van
vloeistof voorzien via de inhoud van het ileum, maar
ook vanuit de dikke darm en dus zelfs met urine. Via
de caeca wordt bij de kip 5-38% van het lichaamsge-
wicht per dag aan waler geresorbeerd.

Een afzonderlijk hoofdstuk is gewijd aan verdam-
ping. De verdamping via de luchtwegen is onder nor-
male omstandigheden voor alle soorten vogels vrijwel
gelijk. Daarnaast speelt de verdamping via de huid
een even grote rol. Indien géén drinkwater wordt
verstrekt neemt de huidverdamping af met ± 50%.
Het achterliggende mechanisme is nog onbekend.
Centraal in de interne osmoregulatie staat de functie
van de nier. Deze is bijzonder gecompliceerd, mede
door de aanwezigheid van de nier-poortader vene. De
doorstroming van de nier met bloed uit de poten kan.
door een tweetal kleppen en plaatselijke venencon-
stricties, bijzonder onregelmatig variëren. Wat betreft
de glomerulaire filtratiesnelheid: deze is vrijwel gelijk
aan die van de zoogdieren (ondanks de zgn. simpelere
bouw van glomeruli, maar mogelijk dankzij een ho-
gere bloeddruk) en onafhankelijk van het leefmilieu
van de vogels in het wild.

Een interessant aspect van de vogelnier is het naast
elkaar bestaan van 2 typen nephronen. namelijk de
"reptielen nephronen\' met simpele glomeruli en zon-
der lus van Henle en de \'zoogdier nephronen" met
meer gecompliceerde glomeruli en met een lus van
ttenle. Overmatig verlies van water wordt in eerste
instantie voorkomen door de functie van de reptielen
nephronen stop te zetten dooreen vasoconstrictie van
de afferente arteriolen.

De vogelnier is in staat tot een matige concentratie
van glomerulair fikraat, hetgeen vooral te danken is
aan de functie van de lus van Henle. De functie vande
reptielen nephronen laat de auteur grotendeels onbe-
handeld. De hoeveelheid urine die geproduceerd
wordt, wordt mede geregeld door de neuro-
hypophyse en wel via het arginine vasotocine, een
hormoon dat nauw verwant is aan oxytocine.
Van eminent belang is de excretie van stikstof via de
nier in de vorm van een overzadigde colloidale sus-
pensie van urinezuur. Op zichzelf brengt dit een aan-
merkelijke waterbesparing met zich mee. Doordat
aan het urinezuur electrostatische kationenals N en K
gekoppeld kunnen worden, worden de laatsten boven-
dien zonder wezenlijk bij te dragen tot de osmolariteit
van de urine uitgescheiden.

De geproduceerde urine wordt in de cloaca, rectum en
de caeca gemodificeerd. Dit in tegenstelling tot de
urine in de blaas bij zoogdieren. Het zijn vooral tekort
aan of extra belasting met NaCI dic de mate van
absorptie van Na en Cl in hetcoprodeum en colon van
de vogel bepalen. Tegelijk met het Na wordt dan K en
NHj geabsorbeerd. De absorbtie wordt mede geregu-
leerd dooradrenocorticosteroide hormonen, zoalsal-
dosteron e.a.

Het laatste kwart deel van het boek wijdt de auteur aan
diverse aspecten van osmoregulatie, namelijk de zout-
secernerende klier, zoals die bij ± 50 vogelsoorten uit
20 ordes beschreven is, voornamelijk soorten die door
hun leven op zee aan e.Ktra belasting met NaCI zijn
blootgesteld. Deze klieren liggen boven de ogen en
scheiden naar behoefte selectief NaCI uit.
De interactie tussen diverse uitscheidingsmechanis-
men van zout en water worden uitvoerig besproken;
waarbij ook het functioneren bij uitgedroogde dieren
aan de orde komt.

De betekenis van de bijnieren in de osmoregulatie:
hier is nog veel dat bestudeerd moet worden. Bijzon-
dere aspecten zijn de aanpassingen aan het leven in de
woestijn. De zebravink bijvoorbeeld is in staat vrij

-ocr page 393-

geconcentreerde zoutoplossingen te drinken, terwijl
voorts zijn broedgedrag streng gekoppeld is aan re-
genval.

Speciale aanpassingen zijn nodig gedurende lange
vluchten, zoals bij trekvogels. Vooreen deel verkrij-
gen zij water door verbranding van vet. Voor de wa-
tervoorziening van nestjongen zijn door enkele vogel-
soorten unieke systemen ontwikkeld. Een
patrijzensoort die in de woestijn leeft, transporteert
water tussen zijn buikveren. In êên vlucht van
meerdere mijlen kan voldoende water meegebracht
worden om 4-5 jongen in het nest met 10% van hun
lichaamsgewicht van water te voorzien.
Het leggen van eieren tenslotte heeft ook consequen-
ties voor het in stand houden van de osmotische toe-
stand van het dier. Verhoogde opname van voedsel en
water compenseren de belasting.
Deze beknopte weergave van de inhoud moge een
indruk geven van de gevarieerde aspecten van osmo-
regulatie bij vogels. De monografie is voortreffelijk
geschreven door een specialist van hoog niveau met
een intelligente interpretatie van verspreide gegevens
en inet het nodige voorbehoud ten aanzien van be-
paalde waarnemingen. De literatuuropgave omvat 23
pagina\'s.

Het is een belangrijke aanwinst voor degenen die zich
voor interacties tus.sen omgeving (inclusief voedsel en
water) en het interne milieu van vogels interesseren.

P. Zwart.

The mucosal immune system

E. J. Bourne (editor)

(Martinu.s Nijhoff piihUsher.s. The Hague - Bostott -
l.otiJoti for the Cottttnissiott of the Puropean Cotti-
mutthies. 1981. ISB.\\ 90-247-2528-3. / 165.-. 560 pp.)

Het is een vrijwel onmogelijke opgave een zo uitge-
breid boekwerk in enkele alinea\'s te bespreken. Het
betreft hier de Proceedings van een E.E.G. sympo-
sium gewijd aan de research overde beschertning van
het jonge dier tegen neonatale infecties. De \'Editor\' is
de ook in ons land niet onbekende professor Bourne,
Dept. of Animal Husbandry, Langford, Bristol, En-
geland.

Dc eer van de openingstoespraak met een overzicht
over wat er thans bekend is over de immunologische
weerstand van slijtnvliezen tegen infecties (met name
de functie van het immunoglobuline A) was toebe-
deeld aan Bienenstock. Dit gedeelte alleen al is het
kopen van dit boekwerk bijna de moeite waard: het is
overzichtelijk en geeft de lezer na lezing er van
het idee behoorlijk \'bijgespijkerd\' te zijn met betrek-
king tot dit specifieke onderwerp.
Het symposium was voorts verdeeld in de volgende
sessies: I IgA secretie en transport, II Overgevoelig-
heidsreacties in de darm, lil De immuunrespons ten
opzichte van micro-organismen en de bescherming,
die hieruit voortvloeit. IV \'closing session\' met nog
een aantal lezingen en korte mededelingen, die zich
niet lieten indelen in de sessies l-lll. In dit gedeelte
bevindt zich ook een bijdrage van de Utrechtse Vak-
groep Immunologie over het onderzoek naar de\'ho-
ming\' van lymfocyten bij het varken na orale vaccina-
tie naar de uier.

Het boek is als CRC (camera ready copy) boekwerk
uitgevoerd. Doordat het kennelijk doorde uitgevers
opnieuw is uitgetypt, heeft het niet het nadeel van de
heterogeniteit in verschillende lettertypen, dat nogal
eens aan CRC boeken kleeft. Het is goed leesbaar, de
samenvattingen zijn in een ander lettertype getypt en
alle grafieken zijn van hoge kwaliteit.
Het is naarde mening van ondergetekende niet juist in
een dergelijk symposiumverslag te \'zoeken\' naar mo-
gelijke tekortkomingen. Uiteraard zal de ene lezer dit
onderwerp nu juist missen en de andere lezer dat
onderwerp.

Concluderend kan wel gesteld worden, dat de sympo-
siumvoorzitter er in is geslaagd vrijwel alle werkers op
het gebied van de \'slijmvliesimmuniteit\' bij elkaar te
krijgen met als resultaat een in deze Proceedings ver-
zamelde ongelofelijke hoeveelheid kennis met betrek-
king tot dit gebied. Geen boek voor de student in de
diergeneeskunde, wèl het naslagwerk voor een ieder,
die research verricht op het gebied van slijmvliesim-
muniteit en neonatale infecties.

J. Goudswaard.

Mischinfektionen

Anton Mayer en Werner Köhler

(Band 19 van de .serie \'lnfektionsl<rankheiten und ihre
Erreger\'. Gustav Fi.seher Verlag. .Jena. 1980:232pagi-
na\'s. 23 afbeeiditigen en 44 tabellen. Prijs 95 D.M.)

In hun voorwoord schrijven de auteurs dat, nu met
uitzondering van inlluenza de grote monocausale in-
fectieziekten onder controle gebracht zijn, zij de tijd
rijp achtten een poging te doen de huidige kennis van
\'menginfecties\' samen te vatten. Daarbij, zo schrijven
zij, zal echter veel speculatief moeten blijven, gezien
het dikwijls ontbreken van betrouwbare informatie.
Het boek zou echtereen prikkel tot verdere studie van
dit moeilijke terrein kunnen zijn, maar bovenal willen
zij wijzen op de bestaande mogelijkheden ter preven-
tie en bestrijding.

Bij dil laatste, u raadt het al, neemt de mogelijkheid
van niet-specifieke prikkeling van de afweersystemen
van het lichaam in de gedaehtengang van de auteurs
een niet onbelangrijke plaats in.
Na een inleidende \'begripsbepaling\' wordt afgerekend
met de postulaten van Henle-Koch als centraal thema
bij het bestuderen van infectie ziekten. Deze dienen
te worden vervangen door\'Ursache-Wirkungs-Rela-
tionen\'.

Vervolgens wordt een hoofdstuk gewijd aan virale
menginfecties, één aan bacteriële menginfecties cn één
aan gecombineerde menginfecties.
In tabelvorm worden vele voorbeelden vermeld,
waarvan een deel echter uit
in vitro experimenten
komt. En passant wordt o.m. het humorale en het
cellulaire afweersysteem behandeld en wordt inge-
gaan op de rol van Interferon. In het laatste deel van het
boek, wordt, in algemene zin, een uiteenzetting gege-
ven over de bestrijding van menginfecties.
Wat te zeggen van dit boek? De gevoelens van uw
referent zijn ambivalent. Enerzijds geeft het boek
blijk van een bewonderenswaardige kennisen van een
geweldige inspanning (777 literatuur-refenties!) van
de auteurs, anderzijds is niet altijd duidelijk waar

-ocr page 394-

feiten eindigen en speculatie begint. Detail-kritiek
op dit boek heeft echter nauwelijks zin het specu-
latieve element was aangekondigd. Het boek is verder
niet gemakkelijk leesbaar.

Mijns inziens is het in eerste instantie interessant voor
onderzoekers die infectieziekten bestuderen, hoewel
de auteurs in hun voorwoord vermelden mede op dc
arts aan het ziekbed te mikken,

/>, H: de Leeuw.

The Welfare of Pigs

Editor; W, Sybesma

(Uitgever: Martittus Nijhoff Ptihilishers. Dett Haag
1981. prijs f 105. )

Het boek is deel 11 uit de serie \'Current Topics in
Veterinary Medicine and Animal Science\', Deze serie
omvat inleidingen en discussies gehouden op studie-
bijeenkomsten zoals deze, georganiseerd door de
E.E.G. De 19 inleidingen in dit boek kunnen worden
verdeeld in twee groepen; 1. het gedrag en de fysiolo-
gische behoeften van het varken in het algemeen en 2.
vergelijkende gegevens betreffende het welzijn van
varkens in de huidige huisvestingssystemen.
De eerste inleiding geeft de resultaten van een Erans
onderzoek naar het gedrag en de reproduktie van het
wilde varken. Deze dieren leven in sociale eenheden
van maximaal vier zeugen met hun nakomelingen tot
1 jaar oud. In een cirkel er om heen vmdt men de na-
komelingen tot 2 jaar oud. Pasgeboren biggen hebben
enkel in de eerste levensweek bescherming nodig
tegen lage temperaturen. De varkens vertonen een
groot aanpassingsvermogen aan hun omgeving.
De volgende 7 inleidingen behandelen de afwijkingen
in het gedrag van de varkens, welke in de moderne
huisvestingssystemen kunnen ontstaan door het ont-
breken van stimuli en het verbreken van familieban-
den. Door het vaststellen van de frequentie van be-
paalde gedragingen kan tnen een indruk krijgen van
het welzijn van hct varken in de verschillende stallen.
Daarnaast zoekt men ook naar andere methodieken
om dit vast te stellen. Men doet dit reeds met behulp
van de corticosteroidgehaltes in het bloed, welke stij-
gen onder invloed van acutc stress. Naar de bruik-
baarheid van enzymen als de C,P,K,, G,0,1, en de
1,,D, H, en catecholamines, insuline en glucagon dienl
onderzoek gedaan te worden.

De overige inleidingen behandelen gericht onderzoek
naar het welzijn van varkens in diverse soorten stal-
len, Voor mestvarkens worden proeven beschreven
met verschillende types hokken en met verschillende
aantallen dieren per hok. De systemen waarin stro
gebruikt wordt als bedding, verdienen vanuit welzijns-
oogpunt de voorkeur. De kosten en de arbeidsbe-
hoefte van deze stallen, voor zover zc bekend zijn,
liggen in het algemeen hoger. Terecht werd in de
di,scussie dan ook gesteld, dat een verbetering van het
welzijn van het varken geld kost. Men zal bereid
moeten zijn daarvoor tc betalen. Bij de biggen is
onderzoek gedaan naar de invloed van de speenleef-
tijd op de ontwikkeling van het gedrag. Spenen op .1
weken geeft meer aanleiding tot abnormaal gedrag
dan spenen op 8 weken. Na het spenen bevordert het
gebruik van stro het welzijn van de biggen opmerke-
lijk. Voor zeugen geldt dat men de dieren beperkt
door ze aan te binden of in individuele boxen te
huisvesten. Ook nu inaken produktie-technische
aspecten en de gezondheid van de dieren vaak deel uit
van het onderzoek. Een economische verantwoording
van de systemen wordt slechts een enkele maal gege-
ven.

Ondanks het feit dat er op zich zelf staande onderzoe-
ken beschreven w orden, krijgt men door het lezen van
dit bock een goede indruk van hetgeen zich op het
gebied van het welzijnsonderzoek bij varkensafspeelt.
Een kleine onvolkomenheid is het verwisselen van de
teksten op de pagina\'s 14 en 19.\'>.

P. C. van der Valk.

Paris. 1982. 167 Pagina\'s tnet

Atlas en couleurs d\'anatomie des bovins
Splanchnologie

Claude Pavaux

(Maioitie s.a. edite
220 kleureitfoio\'s.)

In dit boekwerkje wordt door middel van kleurenfo-
to\'s met bijschriften een beeld gegeven van de ana-
tomie van de belangrijkste orgaansystemen. t)e bena-
deringswijze is grotendeels topografisch en soms
verrassend origineel. Bij mijn weten is dit de eerste
keer dat deze benaderingswijze voor de voornaamste
anatomische structuren van het rund als op zich zelf
staande methode wordt gevolgd.
Het is verhelderend te zien wat kleurenfotografie op
dit gebied vermag. Een vrij groot aantal afbeeldingen
is zonder meer van uitstekende kwaliteit. Daar staat
echter tegenover dat er ook een vrij groot aantal foto\'s
in voorkomen die qua kleur of qua setting van de
omgeving van veel mindere tot zeer matige kwaliteit
is. Sommige op zich zelf zeer fraaie foto\'s worden
esthetisch gezien \'vermoord\' door het slordig meefo-
tograferen van hulpmiddelen. Met weinig extra
moeite had de kwaliteit van veel foto\'s aanzienlijk
beter kunnen zijn.

De bijschriften van de foto\'s zijn in hel Erans gesteld.
Een deel van de anatomische structuren is met de
populaire f ranse term aangeduid. Aangezien deze
termen veelal onbekend zullen zijn voor de matig in
het Erans geschoolde lezer verhoogt dil de leesbaar-
heid niet. Voor zover latijnse nainen zijn gebruikt
stelt de auteur dat de N.A.V. 197.1 gevolgd is. Bij het
zorgvuldig doornemen van dc tekst bleek het aantal
onzorgvuldigheden in de naamgeving zo grool dat ik
na vijftig fouten de score gestopt heb.
Een beoordeling van dit werkstuk op zijn didactische
waarde is moeilijk. Enerzijds laat het qua presentatie
nogal veel te wensen over en is het ook in de keuze van
de afbeeldingen wat onzorgvuldig anderzijds moet
echter gesteld worden dat er op dit gebied weinig
aantrekkelijks v oorhanden is. Als direct positief punt
moet de presentatie van hct gastro-intestinale gebied
en de urogenitale organen worden genoemd. Dc door-
slag bij de afweging of men al of niet tot aanschaf
moet overgaan zal daarotn vooral bepaald worden
doordcprijs. Aangezien dc/e vrij hoogligt( Er. 198. - )
zal het oordeel van de meeste studenten wellicht nega-
tief uitvallen. Als luen niet op de prijs hoeft te letten is
aanschaf, ondanks de vele bezwaren, aan te bevelen
voor die dierenartsen die dagelijks met runderen ge-
confronteerd worden,

( ,,/, 0\', H \'ettsing.

-ocr page 395-

PRID

voor behandeling van
suboestrus- anoestrus-
en cysteuze koeien.

sonofi

santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

-ocr page 396-

MASTEET P

als andere produkten het laten afweten.

intramammaire infusie

bij acute, chronische en recidiverende mastitis

500 mg
125.000 E.
75 mg
q.s.p. 250 ml

Erythromycine
Polymixine B
Lysozyme

Isotonische zoutoplossing 9 %o

sonofi

santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, TeL 01899-17555

-ocr page 397-

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Verslag van de \'33rd Annual
Meeting of the American
Association for Laboratory
Animal Science (AALAS)\'

De jaarlijkse AAI.AS vergadering werd van
t m 8 oktober 1982 gehouden in het Washing-
ton Hilton Hotel, Washington, DC, USA. Uitde
ingezonden "abstracts" waren er 124 geselecteerd
\\ oor presentatie en 57 als poster. Verder waren
er nog 16 seminars die alle een bepaald thema
tot onderwerp hadden en 11 workshops. Al met
al een groots opgezet gebeuren dat organisato-
risch vlekkeloos verliep. Hier volgt een kleine
bloemlezing van het gebodene.
Virussen Een groot aantal presentaties over
knaagdier virussen waren afkomstig van de Sec-
tion of Comparative Medicine. School of Medi-
cine, Yale University, New Haven, Connecticut.
Zo Het Carano de resultaten zien van een stu-
die waaruit bleek dat een intercurrente MHV
infectie de antilichaamresponse tegen PVM kan
onderdrukken. Harris toonde aan dat in muizen
geïnfecteerd met MHV virusreplicatie optreedt
in beenmerg met als gevolg beenmergcel deple-
tie. Dit gegeven is van belang voor onderzoe-
kers werkend met hemopoietische assays. Bart-
hold vergeleek. na muizen intranasaal
geïnfecteerd te hebben met M H V-S. diverse test-
methoden voor de detectie van antilichamen.
SDAV antigeen werd gebruikt in de CF test,
M HV-S antigeen inde SN en IF test en M HV-A
59 antigeen in de EI.ISA. Met uitzondering van
de CF~ test werden met de andere testtechnieken
antilichamen aangetoond. De SN en IF bleken
gevoeliger te zijn dan de EUISA voor wat be-
treft het aantonen van seroconversie. In de eer-
ste week na infectie kon in de meerderheid van
de gevallen virus worden geïsoleerd uit hersenen
en long. In maar één geval werd \\ irus geïsoleerd
uit de lever, terwijl bloed, milt en darmkanaal
steeds negatief waren. Microscopische lesies
waren necrose van neuronen in het reukgedeelte
\\an de neus, lymfoplasmacellulaire Infiltraten
in de hersenen, rondcellige interstitiele pneu-
monie en focaal levercclnecrose. Smith verge-
leek diverse serologische technieken( H Al. IFen
ELISA) voor het aantonen van antilichamen
tegen MVM. De gevoeligheid van de drie tech-
nieken verschilde niet maar de specificiteit was
groter met de IF en ELISA dan met de HAL
Prasad (West I\'oint, Pennsylvania) vond dat
16% van geïmporteerde cynomolgus apen (M.
faseicularis) antilichamen hadden tegen bofvi-
rus.

\'liidschr. Diergeneesii.. deet iOH. aji. .5. 198}

Hiermede moet rekening worden gehouden bij
de evaluatie van humane vaccins. London en
Gravell (Bethesda, Maryland) gingen in op de
problemen met \'simian hemorrhagic fever\'
virus,
Erythroeehus patas zijn asymptomati-
sche dragers van dit virus en vormen een groot
gevaar voor makaken, daar infectie van maka-
ken meestal een fataal verloop heeft. Geschei-
den huisvesting van de diverse species is dan
ook van essentieel belang. Superinfecties van
Erythroeehus met SHF lijkt bijzonder effectief
te zijn in het bestrijden van het dragerschap.

Bacteriën Ackermann (Cambridge, Massa-
chusetts) deel een onderzoek naar het voorko-
men van
Campylobacter fetus subsp. Jejuni in
laboratoriumdieren. Deze bacterie werd ge-
vonden in 61 % van de onderzochte fretten, 74%
van de hamsters, 40% van de apen en 4% in
laboratorium gefokte Beagles. Praktisch alle
dieren waren asymptomatische dragers.
Vervolgonderzoek dient er op gericht te zijn
vast te stellen of deze bacteriesoort gevaar ople-
vert (zoönose) voor personen contact hebbend
met deze dieren. Solleveld (Rijswijk, Neder-
land) beschreef 6 merendeels fataal verlopend^
gevallen van meningitis en meningoencephalitis
in de chimpansee. Uit de meeste gevallen kon
Strepiococcus pneutnoniae worden geïsoleerd.
Interessant is na te gaan of dezelfde serotypen
aanwezig zijn in dierverzorgers en chimpansees.
Er waren ook twee meldingen van sterfte in
honden ten gevolge van een streptococcen infec-
tie (Garnett, Baltimore, Maryland; Kornblatt,
New Haven, Connecticut). Een necrotiserende
pneumonie was in deze gevallen aanwezig.
Strickland (Winston-Salem, North Carolina)
maakte melding van een uitbraak van
Yersinia
pseudotuberculosis
in een groep makaken.
Morbiditeit en mortaliteit traden voornamelijk
op in jonge cynomolgus apen
(M. faseicularis).
Van de 25 geïnfecteerde dieren stierven er 13
binnen enkele uren. Klinische symptomen
waren: diarrhee. dehydratie en hypothermic ge-
volgd door shock. De bron van infectie kon niet
worden opgespoord.

Protozoen Ruwe (Da vis, California) beschreef
een effectieve behandeling tegen malaria in
cynomolgus apen
(M. Jaseicularis). Een zeven-
daagse behandeling met 7,5 mg primaquine fos-
faat aangevuld met 150 mg chloroquine fosfaat
op dag 1 en 3 bleek effectief te zijn. De chemo-
therapeutica werden gemengd met water en si-
roop en ingespoten in een sinaasappel. Prak-
lisch alle apen waren 6 maanden na de
behandeling negatieL

Parasieten Dichloorvos is een veel gebruikl
insecticide voor de bestrijding van ectoparasie-
ten op muizen
(Mus musculus). Di Giacoma
(Seattle. Washington) die dezelfde methode

219

-ocr page 398-

toepaste bij Peroiiiysciis leucopus nam sterfte
waar bij dit Icnaagdiertje. Waarschijnlijl< is de
hoeveelheid Cholinesterase aanwezig in
Pero-
mvscus vee! lager dan in Mus niusculus.
Dit zou
nl. de grotere gevoeligheid kunnen verklaren.
Dichloorvos dient dan ook niet te worden toe-
gepast bij
Peroniyscus.

Carter (Saranac Lake. New York) meldde een
effectieve behandeling van \'pinworm\' infectie in
ratten en muizen met behulp van trichloorfon
(2.1 mg Masoten® per liter water gedurende 4
weken). Neveneffecten werden niet waargeno-
men.

Harroff (Columbis, Ohio) rapporteerde over
een
Microsporum canis infectie in NZW konij-
nen. Enkele konijnen ontwikkelden de bekende
huidlesies. Van de 10 konijnen meteen positieve
cultuur waren 7 klinisch normaal. Men dient
met name bij huidtesten rekening te houden met
een dergelijke infectie.

Gnoiohiologie Er was een verslag door Alli-
ger (Westpark. Connecticut) over een nieuw
chemisch sterilisatiemiddel (Alcide®) dat niet
de gehate en gevreesde effecten van de tot nu toe
toegepaste middelen, zoals perazijnzuur. for-
maldehyde en ethyleenoxide lijkt te hebben.
Het schijnt niet huid- en slijmvlies irriterend te
werken en was in mutageniteitstesten negatief.
Het lijkt de inoeite waard deze \\loeistof uit te
testen.

Prinialologie Goo (Alice. Texas) vergeleek de
gevolgen van spenen van rhesusapen
(M. mu-
laila)
op verschillende leeftijden (6, 8. 10 en 12
maanden). Als criteria werden gebruikt morta-
liteit en medische behandeling. Er werden nau-
welijks verschillen waargenomen tussen de ver-
schillende groepen. Spenen op 6 maanden
leeftijd had echter het voordeel dal een groter
percentage van de moeders hel volgende seizoen
weer zwanger was. Moore (Davis, California)
vergeleek diverse melhoden voor het vaststellen
van zwangerschap, op 2.3 dagen, in rhesus apen
(M. niulalla). Urinetest op choriogonadotroop
hormoon was positiefin 829; van de gevallen en
de kosten waren $ 10-12 per lest, echosonogra-
fie was positief in 9.K; en de kosten waren $ 7.
rectale palpatie had een nauwkeurigheid van
87CJ en $3 aan kosten en de radioreceptor
toonde een 100% nauwkeurigheid en de kosten
waren $ 5-7.

Aliernaiieven Er was maar één verslag over
een alternatieve methode. Silverman (Valhalla,
New York) maakte voorlopige bevindingen be-
kend over het gebruik van de protozoa
Tetrahy-
niena ternwphila
in plaats van hel gebruik van
de oogtest bij konijnen. Alhoewel in een aantal
gevallen goede resultaten werden verkregen is
hel mijns inziens niet de test waarop iedereen
wacht.

Concluderend moet worden gezegd dat cr grote
verschillen waren in de kwaliteit van de gepre-
senteerde verhalen. Een meer kritische selectie,
met als gevolg minder verhalen, dient door
A A LAS overwogen te worden. Degenen die een
poster hadden, moeten zich teleurgesteld ge-
voeld hebben. De posters waren weggefrom-
meld achter de tentoonstellingsruimte. De ten-
toonstelling overigens was uitermate goed.

//. A. Salie veld.

Werken in Canada

Uit \'The Veterinary Record\' (17 7 82 resp.
28 8/82) namen wij de tekst van twee inge-
zonden brieven over, die een interessant lichl
laten vallen op de eisen die worden gesteld al-
vorens menalsdierenartsin Canada kan werken.

Veterinary employment in Canada (1)

From F>r. R. /.. Seccomhe
\'Sir May I suggest to graduates contempla-
ting seeking einploymenl in Canada that they
check carefully the requirements of the various
provinces regarding professional licensing.
Ontario for instance since the mid 1970s has
made it a prerequisite to obtain permanent resi-
dent status before taking its entrance exam.
Predictably, the immigration authorities re-
quire provincial licensure before granting per-
manent resident status. The British Columbia
and Quebec associations have also deetned it
necessary to introduce entrance examinations
over and above that required by the Canadian
Veterinary Medical Association.
Accordingly, 1 found it necessary to work in
Alberta (2000 miles west of here) for twelve
months, take and pass the various examinations
before finally being granted a licence to practise
in Ontario. 1 he expense and inconvenience has
been, to say the least, considerable.
My advice to other members of the BVA who
are planning to seek employtnent in Canada, is
as follows; (I) If possible, keep within the uni-
versity system. Often membership of the na-
versity system. Often membership of the natio-
nal or provincial association is not a prerequi-
National Board Exatns within one or two years
of graduation (in Guelph or Saskatoon), say,
when on a summer holiday. Having passed
lhese. then apply at some future time, for an
advertised position, ll is essential to obtain ver\\
specific advice regarding the exams beforehand
(including that provided b\\ the CVMA).

R. /.. Scccomhc.

Prince of Wales Animal Clinic,

Ollawa, Canada.\'

-ocr page 399-

Veterinary employment in Canada (2)

\'Sir With reference to MrN. R. Taylor\'s letter
about veterinary employment in Canada (VR.
July 31. p 111) 1 should like to point out from
personal experience that the examination sys-
tem in Canada is the toughest hurdle to over-
come.

1 was lucky to obtain a landed immigrant\'s visa
ands set off for T oronto last September. 1 sat
the federal and prov incial exams last November
and failed the federal exams by 30 per cent. 1
than resat both exams in May.
fhe federal exams are the American National
Examining Board multiple question exams
which contain 360 questions with five plausible
answers of which the candidate chooses the ans-
wer "most likely to be correct\'. As one fellow
candidate put in. one knows 40 percent ofthe
answers and the other 60 per cent one can nar-
row down to the two \'tnost likely to be correct\'
answers thereby giving a 50-50 chance of being
right.

.Also given every May is a clinical cotnpetency
test which places a candidate in a dozen or so
clinical situations and requires him to follow
them to their conclusion. This sorts the men
from the boys as the candidate determines the
number of questions he asks by use of an answer
book where the answers are invisible till rubbed
over a special marker. The results one obtains in
these exatns are compared with all other candi-
dates who sat the exatn which in May includes
all the nfrw graduates in the USA.
In May I failed the multiple choice exatn by 5
per cent, passed every section of the clinical
competency test by at least 200 marks and pas-
sed the provincial exam. Result no licence to
practise. The Canadian\'s attitude is that as one
failed the multiple choice exatn one is not quali-
fied to practise although one has shown that in
the area of practice experience itself one is more
than ably qtialified. The Canadians nov\\ require
me lo return to university before resitting the
exams as they consider that anyone who fails
the exam twice has a primary degree that is
deficient compared to theirs. Also, as Mr
\'l ay-
lor points out. one has to consider the expense
of these exams. My total for sitting the exatns
twice vvasCANS 1.300and that does not include
travelling expenses to and from exams, etc.
,As Mr Taylor points out. a person in my posi-
tion feels totally frustrated when he sees the
rights a veterinary degree frotn Ciuelph accord a
Canadian in Britain or Ireland. I was given two
reasons for this unequal situation. First, a mem-
ber of the Canadian Veterinary Medical Associ-
ation stated that the RCVS had sent a commit-
tee over
10 the Canadian veterinary colleges to
cxatnine them with regard to reciprocitv\'. When
the CVMA wanted to send a committee to the
British veterinary colleges the RCVS vetoed
this. Secondly, an Ontario Veierinary Associ-
ation councillor stated that because there was
now free movement of veterinarians within the
EEC they were afraid that veterinarians from
colleges not recognised by the CVMA would
come to Britain, obtain a M RCVS, and then go
to Canada as recognised veterinarians. Asfaras
1 know this is not possible under the rules ofthe
RCVS but perhaps the recent correspondence
about employment in Canada warrants a reply
from the RCVS as to what the position of reci-
procity at present is and whether we can look
forward to any chance in the near future.

Dedan O\'Rouike.

Bray, Co Wicklow, Ireland.\'

Xllth World Congress on Diseases
of Cattle

The Xllth Congress of the World Association
for Buiatrics was held in Amsterdam (in the
modern RAl-Congress center) from
September
7 10, 19X2.

This meeting, outstandingly prepared by the
\'Werkgroep (ieneeskunde van het Rund\' within
the Royal Netherlands Veterinary Association
had attracted 868 participants (among them
703 veterinarians), and 325 accompanying per-
sons, from 45 countries all over the world,
fhe scientific program, covering all parts of
bovine medicine and surgery, comprised 226
papers and 25 posters; the speakers came from
27 countries. The introductory papers (Prof.
Dr. W. von Engelhardt (Hannover); \'The
future of the bovine animal among ruminant
herbivores as the food producing animal\'; Prof.
Dr. Dr. h.c. (i. Dirksen (Munich): \'The future
of bovine practice in Western Europe\'), and all
the other conferences, offered simultaneously
in three halls, found the interested ear of the
participants; at times, the smaller halls were
even overcrowded; discussion was always ani-
mated.

The varied social program (Informal get-to-
gcther: International Eolkloristic Dance
I heatre; reception in the Rijksmuscum by the
minister of Agriculture and Fishery, and the
burgomaster of the City of Amsterdam; din-
ner-dance at I.elystad) was attractive and gave
everybody the opportunity to refresh old
friendships and to make new acquaintances.
All participants owe cordial thanks to the active
Dutch Organizing Committee!

-ocr page 400-

The Proceedings (two illustrated volumes, 1321
pages) of the Xllth World Congress on Di-
seases of Cattle can be purchased by transferring
the amount of Hfl 150,- to account no,
55 50 48 861. Algemene Bank Nederland, in
Utrecht (for: Kon, Ned, Mij, voor Diergenees-
kunde, Postbus 14031. 3508 SB L\'trecht the
Netherlands) from the afore-mentioned address.
The next (= Xlllth) Congress of the World
Association for Buiatrics will be held in South
Africa from september 17 till 21. 1984; infor-
mation may be obtained from Dr, 1, Bacher.
B,V,S„ P,0,B, 35 333 Northcliff. South Africa
2115.

The XlVth World Congress on Diseases of
Cattle will be held in Dublin Ireland from
August 26 — 30, 1986; information may be
obtained from Prof, Dr, H, J, Greene, Vete-
rinary College, Shelbourne Road, Dublin
Ireland,

M. Stöher.

W.A.B. Secretary

Proefdiergebruik en
alternatieven in het
Toxiciteitsonderzoek. Een
verslag van het FRAME
symposium

In de Royal Society te Londen werd van 1-3
november 1982 een symposium gehouden over
het gebruik van proefdieren en de toepassing
van dierproef-vervangende technieken in het to-
xociteitsonderzoek. Het symposium werd geor-
ganiseerd door de op dit gebied toonaange-
vende organisatie FRAME (Fund for the
Replacement of Animals in Medical Fxperi-
ments), die werd opgericht in 1969, FRAME is
een onalfiankelijke organisatie, /onder ideolo-
gische banden met enige andere beweging. Een
realistische benadering van de dierproefproble-
matiek vormt het uitgangspunt, In dit verband
werd in 1979 een aantal vooraanstaande toxico-
logen gevraagd zitting te nemen in een toxici-
teitscommissie met als taak de gangbare toxici-
teitsteslen op hun waarde te beoordelen en waar
mogelijk proefdierbeperkende- of vervangende
methoden aan te geven. Hel symposium is een
verslag van hun bevindingen. De ruim 270 deel-
nemers kregen een grote hoeveelheid informatie
voorgeschoteld,

Eén van de uitspraken waarover men geen mis-
verstanden liet bestaan was dat echte proefdier-
vervangende meihoden momenteel nog niel be-
schikbaar zijn in hel loxicileilsonderzoek. Wel
zijn op dil gebied lesten in ontwikkeling. De
thans als zodanig bekend slaande en toegepaste
\'dierproefvervangende\' methoden moeten voor-
alsnog eerder beschouwd worden als comple-
mentair aan dan als alternatief voor de dier-
proef, ln het kader van proefdiervervanging
lijken dit weinig hoopvolle geluiden. Toch was
de teneur van het symposium in dit opzicht
positief: goed onderbouwde argumenten om
binnen het kader van de nu gangbare toxiciteits-
teslen le komen lot proefdierbesparende veran-
deringen liepen als een rode draad door de di-
verse lezingen.

Zo werden ondermeer genoemd:
- een harmonisatie van nationale en internati-
onale richtlijnen (de OECD heefl hiertoe
een belangrijke aanzet gegeven);
hel uitvoeren van farmacokinetisch en bio-
chemisch onderzoek in een vroeg stadium,
ook humaan; hel toxiciteitsonderzoek zou
daardoor in veel gevallen beperkt kunnen
blijven lot één diersoort;
het besparen van dieren door een betere
proefopzet waarbij gedacht werd aan veran-
deringen in huisvesting (verrijkte omgeving)
en in hel voeraanbod van de dieren (beter
afgestemd op de behoefte);
en het toegankelijk maken van niet gepubli-
ceerd onderzoek in de vorm van data-
banken.

Wat betreft proefdiervervangende technieken
werd duidelijk dal de meeste ontwikkelingen
gericht zijn op vervangende lesten voor kortdu-
rend loxicileilsonderzoek. Testen die in dil op-
zicht slerk in de belangslelling staan zijn o,a, de
candida-lest en de
In vilro oog-irritatietest. De
eerste is een lest met gislcellen voor hel vaststel-
len van fototoxicileit; de tweede is een oogirrila-
lielest waarbij gebruik gemaakt wordt van vrij-
geprepareerde ogen van gedode dieren. De
betrouwbaarheid van deze en ook andere alter-
natieve lesten zal echter nog aangetoond moe-
ten worden.

Geconcludeerd kan worden dal de bereidheid
bij veel toxicologen bestaat om zich in te zetten
voor een proefbeperkend- en vervangend be-
leid, Dit in tegenstelling tol de situatie van nog
maar enkele jaren geleden,

C. F. M. Hettdrtksett\'
II. B. W. M. KoëteF-

\' dierenarts te Borculo,

- Instituut ClVO-\'l oxicologie & Voeding, TNO, Zeist,

-ocr page 401-

MEDEDELINGEN

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van
Volksgezondheid tevens Directiè van de
Veterinaire Dienst

de

Varkenspest in Nederland

Ook na de laatste in het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde gemelde uitbraak van varkenspest
;18 januari), deed zich in Nederland weereen
zevental gevallen voor, waarvan twee in Noord-
Brabant en vijf In Limburg.
De twee Brabantse gevallen werden gemeld op
25 januari te Casteren en op 7 februari te Moer-
gestel en betroffen bedrijven met respectievelijk
712 en 521 mestvarkens. De uitbraak te Caste-
ren is vermoedelijk een buurtinfectie met het op
4 januari in diezelfde plaats positief bevonden
bedrijf De vijf Limburgse meldingen hadden
alle plaats in de eerste week van februari. Zo zijn
door buurtinfectie met een op 7 januari reeds
bevestigd geval te Neer, twee vermeerderingsbe-
drijven in diezelfde plaats besmet geraakt, na-
melijk één op de eerste van de maand februari
met 113 zeugen, 338 biggen, 2 beren en 9 mest-
varkens en één op de vierde van die maand met
77 zeugen, 273 biggen, 32 opfokzeugen en I
mestvarken, [^oor verkoop van biggen vanaf
het vermeerderingsbedrijf van 1 februari, wer-
den twee dagen later twee mestbedrijven besmet
bevonden, te weten te Meijel (1886 mestvar-
kens) en te Sevenum (32 mestbiggen). Verkoop
van biggen vanaf het vermeerderingsbedrijf van
4 februari was de oorzaak van de besmetting op
een bedrijf te Helden met 1283 mestvarkens,
eveneens op 4 februari.

Alle gebruikelijke maatregelen zijn genomen en
zowel het O.l.E. als de E.G. zijn op de hoogte
gebracht.

BESMEITEl.lJKE DIERZIEKTEN

tJierziektenbulletin nr. 2 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m ,31 januari 1983 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Friesland 1 geval

Noord-Holland 2 gevallen

Zuid-Holland I geval

Varkenspest

fotaal 3 gevallen in 3 gemeenten.

2 gevallen
1 geval

Noord-Brabant
L-imburg

Schurft

Totaal 3 gevallen in 3 gemeenten.

Overijssel 1 geval

Gelderland 2 gevallen

VARKENSPEST
België

Bij telexen van 26 en 27 januari meldde de Belgische
Veterinaire Dienst een viertal uitbraken van varken-
spest:

21 januari tc Willaupuis. gemeente Leuze-en Hai-
nau!. provincie Henegouwen (zóne II) opeen fok-
bedrijf met 6 zeugen waarvan er één was gestor-
ven. Het gebied is zeer schaars met varkens
bevolkt.

26 januari te Hamme, provincie Oost-Vlaanderen
(zóne H) op een fok- mestbedrijf met 7 zeugen, I
beer, 10 biggen en 303 mestvarkens, waarvan de
meeste 13 weken, oud. Vijfentwintig varkens
waren ziek en 38 varkens zijn gestorven. De oor-
zaak van de besmetting is gelegen in de aankoop
van biggen.

26 januari te Zele, provincie Oost-Vlaanderen
(zóne 11) op een mestbedrijf met 479 varkens. Ook
hier is de oorzaak van de besmetting gelegen inde
aankoop van biggen. De uitbraak is epidemiolo-
gisch verbonden met de evengenoemde en beide
bedrijven hebben dezelfde eigenaar.
26 januari te Kortrijk-Dutsel. gemeente Hols-
beek. provincie Brabant (zóne lil) op een lok-
mestbedrijf met 94 zeugen. 4 beren. 139 biggen
en 414 mestvarkens. De biggen en een paar mest-
varkens waren ziek. Honderd biggen zijn gestor-
ven.

Op 2 februari liet de Veterinaire Dienst te Brussel
weten, dat op 27 januari varkenspest was vastgesteld
op een fokbedrijf te Herenhout, provincie Antwerpen
(zóne III), met 5 beren, 169 zeugen en 334 biggen.
Enkele varkens bleken ziek.

Een zóne de protection is ingesteld, waarbinnen 34
bedrijven zijn gelegen. De voorgeschreven sanitair-
politionele maatregelen zijn genomen.

-ocr page 402-

West-Duitsland

Bij een telex van 2 februari gaf de Veterinaire Dienst
te Bonn kennis van een tweetal uitbraken in Noord
Rijn-Westfalen:

op 25 januari op een mestbedrijf met 32 varkens in
het arrondissement Heinsberg, district Keulen,
op 27 januari opeen bedrijf met 876 varkensin het
arrondissement Coesfeld, district Munster.
In beide gevallen was de oor/aak van de besmet-
ting ten tijde van de melding nog niet bekend. .Alle
betrokken varkens zijn afgemaakt. Preventieve maat-
regelen /ijn genomen. Men is niet tot entmg overge-
gaan.

MOND- HN Kl.AliWZHER
Spanje

Op 31 januari is een uitbraak van mond-en klauwzeer
gediagnostiseerd in de gemeenteTordesilla (provincie
Valladolid) in het Midden-Westen van Spanje.
Het betrof een bedrijf met 230 ongeënte autochtone
runderen, dat in zijn geheel besmet bleek. Het virus
werd geïdentificeerd als type Av Monsters werden
naar Pirbright gezonden voor bevestiging.
Men is tot enting overgegaan van alle andere voor
MKZ vatbare dieren in de betrokken gemeente en de
rest van de provincie. Verder zijn reglementaire maat-
regelen genomen, gericht op het verbieden van jaar-
markten en het transport van dieren.

Zimbabwe

Volgens een telex van 2 februari van de Veterinaire
Diensl van Zimbabwe, was de dag tevoren mond-en
klauwzeer type SA f 3 bevestigd op .30° oosterlengte
21° 30\' zuiderbreedte. Bestrijdingsmaatregelen zijn
genomen.

DOORLOPENDE AGENDA

1983

Maart:

3 \'Beroepscode: wat doen we ermee\'.\'\': l.ezingcncy-
clus Werkgroep Diergeneeskunde en Samenle-
ving (pag. 161).

3 Ciroep (ieneesk. van hel Rund K.N.M.v.fX Wet.
vergadering, onderw. Mastitisbeslrijding. Kli-
niek Inw. Ziekten. .Aanvang 14.00 uur.

3 4 fachgruppe \'(lefUigel\' der DV(1, \'lagung
über \'Krankheiten der Vogel\'. München (pag.
53).

4 5 lagung über Pferdekrankhcilcn(im Rahmen
der Hquitana 1983). lierklinik in Hochmoor
(pag. 70).

7 Kring Dierenartsen (ielderse Vallei. Vergade-
ring.

8 Bijeenkomst Werkgroep Dierpathologen. RIV.
Bilthoven (pag. I 53).

9 D.S.K. Symposium. Hoofdgebouw Diergenees-
kunde. Yalelaan I. tolrecht. Aanvang 9.30 uur
(pag. 229).

10 (iroep (ieneesk. van het Varken K.N.M.v.D. I.e-
denvergadering.

10 \'Beroepscode: wat doen we ermee?\': I.ezingency-
clus Werkgroep Diergeneeskunde en Samenle-
ving (pag. 161).

10 Aid. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Rund - (iczondheidsdienst Boxtel.

13 16 lIth Symposium of the European .-Xssoci-
ation of Aquatic Mammals. Rhenen (pag. 53).

14 19 International Courseof Animal Clinical Im-
munology. École Nationale Vétérinaire d\'Alforl.
Inlichtingen red. secretariaat.

17 Klinische Avond (pag. 712).

17 \'Beroepscode: wat doen we ermee\'.\'\': Lezingency-
clus Werkgroep Diergeneeskunde en Samenle-
ving (pag. 161).

17 Kring de Westhoek. Vergadering.

18 Vooriaarssymposium Ned. Ver. voor Proefdier-
kunde. Onderw. \'Experimentele Chirurgie\'(pag.
124).

22 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. (iez.d. v. D.
Zwolle. Aanvang 14.00 uur.

24 .Afd. Noord-Brabanl K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Varken - (iczondheidsdienst Boxtel.

24 P.A.O.-Contactdag Pluimveehygiene. RIV. Bilt-
hoven (pag. 172).

24 Ver. van Directeuren van (icm. Slachthuizenen
Vleesk. diensten, [.edenvergadering.

28 Afd. Gelderland K.N.M.v.D. Vergadering.

.Vprll

7 8 FVE Meeting. Cambridge.

8 10 British Small Animal Veterinary Assoc. .An-
nual Congress. London (pag. 680).

11 23 EIA-Workshop. Zeist (pag. 927).

12 16 15th Congress (ierman Veierinary Medical
Society DV(i. Bad Nauheim (pag. 102).

12 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Kleine Huisdieren - (iczondheidsdienst
Boxtel.

17 20 A(VVL r kurse (pag. 70).

19 Routine laboratorium verrichten voor dicren-
artsassistenten (pag.70).

21 Kring Dierenartsen (ielderse Vallei. Vergade-
ring.

21 Routine laboratorium verrichtingen voordieren-
arlsassislenlen (pag. 70).

21 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

22 VVA.A Reanimatiecongres voor fysiotherapeu-
ten.

23 24 Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\'. Regi-
onale Arbeitstagung Nord. Oldenburg (pag. 53).

21 24 Voorjaarsdagen 1983. (iroep Geneeskunde
van het Kl. tluisdier, Amsterdam (pag. 172).

24 27 AO-VH f Kurse (pag. 70).

26 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Vleeskalveren - (iczondheid.sdiensl Boxtel.

27 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

-ocr page 403-

Mei:

1 Wericgroep Pluimvee Noord Oost. tie/.d. \\. D.

Zwolle. Aanvang 14.00 uur.
9 1.1 International Conference on Impact of Di-
seases on Livestock Production in the Tropics.
Llorida (pag. 766).
10 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

17 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

18 A.C.V.-Controle. Studiedag. Biddinghuizen.

19 Kring de Westhoek. Vergadering.

19 Vcr. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en

Vleesk. diensten. Ledenvergadering.
26 Kring Kcuringsdiercnartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

Juni:

Ciroep Geneesk. van het Rund K.N.M.v.D.
Vergadering.

Nationaal Kampioenschap Kleiduivcnschieten
voor Dierenartsen (georganiseerd door Boehrin-
ger Ingelheim bv). Biddinghuizen.
Grocp Cieneesk. \\an het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Ledenvergadering.
Aanvang 1.5..10 uur.
Klinische Avond (pag. 712).
1 1 .lahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für KIcintiermedizin. l.uzern (pag. 671).

9
10

Augustus:

2 4 International Symposium on I.aboratory
.\'Xnimal Science, Vancouver (pag. 766).

14 19 5, Weltkongress über Ticrproduktion,
I okio.

21 27 XXll Veterinair Wereldcongres. Perth. .Au-
stralië (pag. 964 en 1248 (19X1) 49. 601 en 824
(1982), pag, .5.1 cn pag. 111),

September:

X Kring Keuringsdicrenartscn Noord-Holland en
Utrecht, Vergadering,

X Groep Vet, Homoeopathie K,N,VLv,D, Studie-
vergadering,

11 14 LVL, .Advisory Committee on Veterinary
I raining, Brussels.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.\\.D. Vergadering.

15 Grocp Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 Kring de Westhoek. Vergadering.

17 tirocp Geneesk. van hcl Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

21 25 British Veterinary Association Annual Con-
gress, Lancaster (pag. 111).

Oktober:

14 15 I VL Meeting. Brussels.

27 Grocp Vet. Homocopathie K.N.M v. 15. Studie-
vergadering.

November:

10 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizenen
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

17 Kring de Westhoek. Vergadering.

24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland cn
Utrecht. Vergadering.

December:

8 Grocp Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

20 Afd. Overijs.scl K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

1984

.luni:

10 14 International Congress on Animal Repro-
duction an Artificial Insemination. University of
Illinois at Urbana-Champaign, Illinois, USA
(pag, 125),

Augustus:

27 ,11 8th Congress of the LP, V.S. Ghent. Belgium
(pag. 147).

11 2 sept. I hird .loint meeting Veterinary Patholo-
gists. Utrecht (pag. 147).

September:

17 21 Xlllth International Congress on Diseases
of Cattle, South Africa (pag, 671 en 9.15 (1982)),

Minnesota, X, International Congress Reproduction

and AL

l-inland. 17e Wereld Pluimvee Congres,

1986

Augustus:

26 10 ,XlVth World Congress on Diseases of
Cattle, Dublin, Ireland.

LIJST VAN ADVERTEERDERS

AAcofarma
ACF
Alfasan
AUV

Bayer Netjerland

Brocacef

Ciba Gelgy/Vetin

Cred. Effectenbank

Praktijk Adviesbureau F. Dix

Dopharma

Duphar Nederland

Hoechst Pharma Veterinair

Movir DTO

Mycofarm

Pfizer

Rhône Poulenc Nederland
Vetin/Ciba/Geigy
Voorlichtingsbureau voor Artsen
Wellcome Nederland

-ocr page 404-

Na enkele waarnetningen in o.a. Alkmaar
(tneidagen \'40!). Barendrecht en Hasselt volgde
Almkerk in het Land van Altena, niet ver van zijn
geboorteplaats Andel.

IVegens langdurige ziekte van de gevestigde collega
aldaar natn hij de praktijk waar van eitul 1940 tot
hegin 1942. Toen kon hij de praktijk overnetnen en
in datzelfde jaar trouwde hij met mejuffrouw Dina
Haasakker uu welk huwelijk een zoon (die later
ook dierenarts zou worden) en twee dochters
werden geboren.

De oorspronkelijke paardenpraktijk te Almkerk
was bij zijn komst tot een minitnum gereduceerd.
Vier castreursj veeverloskundigen hadden er een
druk bestaan. Om hier weer orde op zaken te
stellen was Arie nu juist de aangewezen persoon:
hij kreeg het vertrouwen, omdat hij vertrouwen
wekte. De praktijk breidde zich weer gestaag uit en
juist op het terrein van de verloskunde van zowel
rund als paard (koudhioed) verkreeg hij een zekere
jaatn.

Begin januari 1945 tno
Houwelingen evacueren
zowel het Land van .Altena als
Bie.sbosch frontgebied waren ge
omstandigheden, waaronder in .
gebied tot de bevrijding van no
praktijk moest worden gedaan, i
vanzelfsprekend uiterst ntoeilijk.
De watersnoodramp van 1953 bracht ook de
nodige problemen mee: het gehele praktiikgehii
praktisch geïnundeerd en ± 6 weken moest op
slaapkamers worden gewoond,
anecdoles uit die praktijkjaren
beleven van die tijd en grote be
bevolking.

Vanaf zijn vestiging in 1942 was hij tevens hoof d
van dienst van de .semi ambtelijke
vleeskeuringsdienst \'Land van .Altena en Brabantse
Bie.sbosch\'. Toen deze dienst per I januari 1954 in
een voiamhteiijke structuur werd otngezet werd de
praktijk overgedaan aan de derde ondertekenaar.
De betrekkelijk kleine dienst gaf hem onvoldoende
bevrediging en mede voor de studie en opleiding
van de kittderen besloot hij te solliciteren naar ee

\'St het gezin Van
! naar Sleeuwijk aangczi
de Brabantse
trden. De
dit gevaarlijke
ndeiijk Nederla
waren

ml

Later getuigden
! een intens
etrokkenheid ntet ,

d hij benoemd
■ist Ede.

nhtspenode werd
omstattdighedcn
dienst hiina
\' noodslachtplaats
eskeuringsdienst
Een publikatie
>7 dit ■Pijdschrift.
de

■nuari 1977
ring nog een

■ I ja
ione

afscheid in
ld tot Ridd,

dc

erd htj
Oranje

Bij
hen
Nas
Hoi

ntc

■ustigc
van ei
I geno

jarct
I aan
?md

In memoriam

A. VAN HOUWELINGEN

Op 2ondag 12 september 1982 overleed tta een
tnoedlg gedragen lijden collega Arie van
Houwelingen op de leeftijd van 71 Jaar.
Hii werd geboren te Andel S.B.. volgde na de
lagere school de mulo te Gorinchem en vervolgens
de Chr. H.B.S. te Dordrecht alwaar hii in 1932 het
einddiplotna behaalde. In hetzelfde /aar werd de
studie diergeneeskunde in Utrecht aangevangen,
welke hij in 1939 met succes be\'éindigde.

grotere dienst. Per 1 juli 1957 wer
tot httofd van de vleeskeuringsdiei
Tijdens zijn bijna twintig-jarige an
ottder invloed van zich wtjztgettde
het aantal personeelsleden van de
verdriedubbeld. Len gemeentelijke
annex bureau en laboratorium vie
werd onder zijn leiding gebouwd,
van zijn hand hierover verscheen i
Voorbereidingen tot een fusie met
vleeskeuringsdienst Barneveld p
leidden ertoe, dat hij na zijn pe
half jaar in functie bleef

rember 1976
■I dc Orde va

■rd hij hiermee ook was. de echte kroon
\'.■rk (althans zo voelde hij dat zelf) was
zijn benoeming (op voordracht van de
I cterinair
Hoofdinspecteur) tot adviseur inzake
vleeskeuringsaangelegenheden van de gemei
Boxtel. Ook daar werden ziin werk en perst
hogelijk gewaardeerd.
\\ anaf medio 1979 heeft hij nog enkele
mogen meemaken waarbij de bezoeken
kinderen en kleinkinderen hoogtepunte
kunnen worden.

Van zijn maatschappelijke activiteiten dient t.
worden genoemd zijn junctie van president
kerkvoogd van de Ned.
welke hoedanigheid hij
leverde aan de herhoin
aangezien heiden door oot
verwoest. Tevens was hij I.
\'Anthonia-Stichting\' aldaa

Herv. kerk te Almkerk in
■en belangrijke bijdrage
van de kerk en pastorie,
lorlogshandelingen waren
testuurslid van de
r. een organisatie tot

- Ede
H.l

eftige bejaarden, lt
igmeester van de (

yndersteuning van helu
vas hij jarenlang penni

-ocr page 405-

Zijn belangslelling voor hel diergeneeskundige wei dierenarts in hari en nieren, hel werk siond steeds

en wee toonde hij door het trouw bezoeken van voorop. Hij beschikte over een karakteristiek

ajdehngs- en kringbijeenkonisten en van gevoel voor humor, niel vrij van relativerende

ledenvergaderingen van de Groep zelfspot.

Volksgezondheid. f^^ integer mens. een hoogstaande collega en een

goede vriend, ais zodanig houden wij hem in onze

Arie van Houwehngen leek bij de eersie gedachten.

L. C. BLANKEN.
H. R. WIEMER.
G. JONGENEEL

kennismaking wat stug. maar al gauw kwam zijn
gemoedelijke Brabantse aard boven. Ondanks dal
gemoedelijke was hij een sterke persoonlijkheid.

RECTIFICATIE

Wijzigingen codeiijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren

In het T.v.D. van I februari 1983 is op pag. 129. bij produktnummer 280 de firma Aesculaap met als pnjs
/ I 1,00 vermeld. Dit dient als volgt te worden gewijzigd:

280 Vetibenzamine Vetin ƒ 15,00 (was ƒ 13,50)

Inde Doorlopende Agenda staat vermeld dat op 28 april 1983 een ledenvergadering van de Groep Volksgezond-
iieid van
de K,N,lVl,v,D, z.al worden gehouden. Deze vergadering zal echter worden gehouden op 27 april 1983.

-ocr page 406-

Personalia

Voor het hdmaatschap van de Koninkhjke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae;

Aarts, A. C. L. M.; 1982; 5126 CT Gilze. Wendel 6.
Corstjens. P. H. J.; 1982; .1981 ZI. Bunnik, Vletweide 38.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maat.schappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuur aangenomen:

Boonen, L. C. M.; 1981; 5987 NC Helden. Roggelseweg 89.
Hogendoorn. M. P.; 1982; 3216 AP Abbenbroek. Oudelandsedijk 9.
Sprang, A. P. van; 1982; 3512 LS Utrecht. Nieuwe Gracht 30.
Zwart, F. A. J.; 1982; 8926 KX Leeuwarden, Kippenburg 4.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

P. A. de Boer. Hengeveldstraat 8. 3572 KJ Utrecht.

.1. A. 1.. van den Broek. Warande 38. 3705 ZC Zeist.

Mevr. C. M. Deden, Oude Kerkstraat 5. 3572 TG Utrecht.

Mevr. .1. Friele. Van Limburg Stirumstraat 18, 3581 VB Utrecht.

H. .1. Heutink. Dorpsstraat 19, 3611 At:) Oud Zuilen.

E. .L M. van l.eeuwen. Zijde 2, 2771 EN Boskoop.

.1. C. van de Lübbe. Terschelling 244, 3524 AZ Utrecht.

C. W. A. A. Mutsaers, .1. P. Coenstraat II5A, 3531 ER Utrecht.

.1. .1. Pen, Vletweide 60. 3981 ZM Bunnik.

S. G. Raemakers, Maurikstraat 62, Utrecht.

Mevr. M. A. van Schijndel, .lulianalaan 6. 3581 NT Utrecht.

S. W. Schukking, W. Barentszstraat 37, 3572 PC Utrecht.

G. M. C. Vernooy, Maarssenbroeksedijk oost 34, 3603 EB Maarssen.

Overleden:

D. Mulder Sr. te Voorst (Gld.) op 28 januari 1983
O. W. Mulder te Akkrum op 31 januari 1983

Eervol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:

A. W. Groenwoud te Assen per I december 1982
r)r. B. H. Kessens te Emmen per I december 1982
S. Spaargaren te l.oosdrecht per I januari 1983

Jubilea:

G. H. (i. l.indenhovius te .Assen

H. Ouwerkerk te Oud-Alblas
Dr. C. A. van Dorssen te Uddel

G. Eikelenboom te Uithoorn

H. J. van der Zweep te Leerdam
W. Hiddema te West-Terschelling

Adreswijzigingen, enz,:

320 Hoersma. ./. M.: 1981; 4446 Horstel (B.R.D.).

Bahnhofstrasse 55; tel. 09-49-5459-5300; p. 32!

196 Boonen. L C. M.: 1981; 5987 NC Helden. Rog-
gelseweg 89; tel. 04760-1271 (privé). 2349
217
(prakt.); p.. ass. bij.). van Bers, H. .1. I.. Boonen,
M. H. C. C. Meens. W. Oldenburger en G. A.
M. Wieland (toevoegen als lid).
 228

208 Dirven. P. J. C..\'1981; 5111 AS Baarle Nassau.
Christinastraat II; tel. 04257-9673 (privé).

(afwezig) 30 jaar op 3 maart 1983
(aanwezig) 40 jaar op 3 maart 1983
(afwezig) 50 jaar op 4 maart 1983
(aanwezig) 25 jaar op 12 maart 1983
(afwezig) 25 jaar op 18 maart 1983
(aanwezig) 40 jaar op 24 maart 1983

01619-1754 (prakt ); p., ass. bij .1. A. M. Kolen
en A. 1\'. Wouters.

F.ieher. E.: 1979; Port au Prince (Haïti). B.P.
13225; ass. epidemioloog F.A.O.
*Erem. Dr. .!.: 1964; U-1971; Houten; tel.
0.3403-1521 (privé). 070-7931.34 (bur.); i. V.D.
en i. V.(i.

Hepkema. E. J.: 1951; 83.34 NE fuk (gem.
Steenwijk). Bakkersveld 25; tel. 05210-13231
(privé).

-ocr page 407-

Hogendoorn, M. P.. 1982; 3216 AP Abben-
broek, Oudelandsedijk 9; tel. 01887-2244; wnd.
d. (toevoegen als lid).

*Horsi. A. 1er: 1978; 8076 PW Vierhouten.
Niersenseweg 33; tel. 05771-296; p.. paarden.
Jung. H. A. de: 1979; Tiel; tel. 03440-11563
(privé), 16297 (prakt.); p.. geass. met J. .1. Koot
en H. .1. Schrama.

Jong. .Mevr. M. de: 1981; 3583 JM Utrecht,
Stadhouderslaan 78; tel, 030-5 15453; p.. ass. bij
K. Crama en A. S. Spruit.
Koot.J. J.: 1972; 4011 CM Zoelen. Jeudestraat
88: tel. 03448-2238 (privé). 03440-16297
(prakt.); p. H-D., geass. met H. A. de Jongen
H. J. Schrama.

Moser. H.; 1971; 5344 EB Oss, Lis/tgaarde 33;
tel. 04120-46348.

Oosierwoud. R. A.: 1956; Staphorst; tel. 05225-

1644 (privé), 038-530777 (bur,).

*Poelma. F. G.: 1953; 3958 CC Amerongen, H,

V. d. Boschstraat 1 17; tel. 03434-6052; r.d.

Rieniersma. D. J.: 1980; 3572 GP Utrecht.

Griftstraat 39; tel. 030-733362 (privé). 534345

(bur.).

Rouwé. Mr. H. J.: 1968; Ferwerd; tel. 05181-
2248 (privé), 1460 (prakt.).
Sehranw, //. J.: 1972; Maurik: p.,geass. met H.
A. de Jong en J. J. Koot; Ir. R.M.A.S.
Smil Duyzenil<unsi. Mevr. H. J. C.: 1982; 1272
BH Huizen(N.H.). .loost Banckertstraat 10; tel.
02152-51751; wnd. d.

Sprang. A. P. van: 1982; 3512 [.S Utrecht.
Nieuwe Gracht 30: tel. 030-311547 (privé),
715544 (bur.); wet. medew. R.U. (F.d.D., vkgr,
V
.V.D.O.) (toevoegen als lid).
Verbeek. .Mevr. M.: 1981; 7544 BL Enschede.
Piksenbrink 199; tel. 053-761386; p., ass. bij dr.
A. L.. van Zuylen.

Voelen. Dr. Â. C.: i960; U-1965: 5281 SH Box-
tel, Roond 26; tel, 041 16-75341 (privé).
Vries. P. J. de: 1982; 3524 CF Utrecht. Opster-
land 35; tel. 030-897068 (privé), 531056 (bur.);
wet. medew. R.U. (l.d.D., vkgr. Verlosk.,
Gyn., K.I.).

Wiehers. O. R.: 1952; Zuidwolde (Dr.): tel.
05287-1595 (privé), 038-530777 (bur.),
Wijek. M. A. van: 1978; 9104 AG Damwoude.
Singel 13; tel. 0511 1-3292 (privé), 1520 (prakt.).
Zwan. F. A. J.: 1982; 8926 KX Leeuwarden,
Kippenburg 4; tel. 058-6720.39 (privé), 123891
(prakt,); p.. ass. bij F. Cesar en H. F. Wieringa
(toevoegen als lid).

232

233

239

239

247

262

268

273

278

280

284

290

291

301

305

306

311

3/2

317

Diergeneeskundige
Studenten Kring

Wild, Gewild, Gevild??

Symposium over jacht en wildbegeer in
Nederland

Woensdag 9 maart a.s. organiseert de
symposiumcommissie der D.S.K. een
symposium getiteld: \'Wild, Gewild. Gevild\'.\'\'^\'.
Op deze dag zullen ene aantal aspecten van
het wildbeheer in Nederland aan de orde
komen. Zowel de K.N.,I.V. als de Stichting
Kritisch Faunabeheer zullen hun mening
ventileren over de organisatie en het nut van
Wildbeheer in Nederland.
Het Rijksinstituut voor Natuurbeheer zal de
relatie wildgezondheid-volksgezondheid
behandelen evenals de gezondheidszorg voor
het wild.

Als sprekers zijn uitgenodigd:

t^rs. Broekhuizen, verbonden aan het
R.l.N. te Arnhem. Hij zal een algemene
inleiding verzorgen.
— Een ambtenaar van Direktie Faunabeheer,
die het overheidsbeleid op dit gebied zal
toelichten,

Dr, .1. L. van Haaften. verbonden aan het
R.l.N., die de gezondheidszorg bij het wild
zal behandelen evenals de relatie daarmee
met de volksgezondheid.
Ir. .lansen van de Stichting Kritisch
Faunabeheer zal de visie van deze stichting
op het huidige wildbeheerbeleid geven.
Dr. Oosterbaan van de Koninlijke
Nederlandse .lagersvereniging die zijn
mening z.al geven over de noodzakelijkheid
van jacht en wildbeheer in Nederland.
Daar vele dierenartsen ook actief aan de
jacht in Nederland deelnemen, hopen wij op
een grote belangstelling van uw kant.
Aanvang: 9.30 uur.

Plaats: Hoofdgebouw Diergeneeskunde.
Yalelaan 1. Utrecht.

Kaarten a/\' 3,00 te verkrijgen bij de D.S.K.
op bovenstaand adres en aan de zaal.
TELEFOON van de D.S.K.: 030-534678
liefst tussen 12.00 en 13.30 uur.

Een welvaartvast daggeld-inkomen bij tijdelijke en blijvende
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
met geheel - en onder alle omstandigheden - fiscaal aftrekbare premie biedt U de

MOVIR - DTO
Vrijblijvend gesprek bij ü thuis.
Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën
6812 AB Arnhem — Tel. 085 - 45 58 22
Utrechtseweg 145/F88

-ocr page 408-

Coccidiose bij duiven?

"i.

\'Stil

Ci

8A-6Q6Y AB. Beal 10 g opjossw

étiim^ htiVtimmsiamt

Esli3l%

Nieuwe verpakking: Vochtwerende Aluminium Sachets

Alleen Al jaren het geneesnniddel tegen

vertegenwoordiging coccidiose,

voor Nederland VVerkt snel en betrouwbaar.

Doos met 12 sachets a 10 gram.

w

VETIN NEDERLAND BV

Postbus 86,5280 AB Boxtel

Telefoon 04116-73797 CIBA-GEIGY

-ocr page 409-

GEENTIJD!

Géén tijd of nnéér ^

Wat zou u toch allemaal
kunnen doen als u meer tijd had?
Uw hobby uitoefenen, weer wat
studeren, meer met uw gezin
bezig zijn?

Dat zou u - denken wij - liever doen
don vele uren per week, als u er tenminste
aan toe komt, uw boekhouding bijhouden, patiëntengegevens
invullen, nota\'s uitschrijven, betalingen controleren, achter uw
geld aanzitten.

Automatisering is voor velen een angst. Toch betekent een
goed uitgekiend, gebruikersvriendelijk automatiseringssysteem
minder werk, dus meer tijd voor wat anders. En dat de door
Brocacef geïntroduceerde VETCOM een uitgekiend systeem is,
bewijst de dagelijkse praktijk bij een aantal collegae van u. En
buiten het genoegen van meer tijd, kunt u ook incalculeren:
gemak bij het opzoeken van patiëntengegevens, medicatie-
historie, een boekhouding die van dog tot dag bij is. De nota\'s
goan op tijd de deur uit. Een te trage betaler wordt automatisch
gesignaleerd, zelfs aangemaand. U heeft uw geld eerder
binnen!

Dat zo\'n systeem ook in uw praktijk kan passen, zult u waar-
schijnlijk wel aannemen. Maar is het financieel verantwoord ?
Als wij u zeggen dat een complete unit hard- en soft-ware, aan-
gepast aan uw specifieke praktijk, ongeveer f 18.000,-
kost, dan kon ook die vraag snel beantwoord wor-
den. Als u meer informotie wenst, willen wij gaarne een
stukje van onze tijd besteden aan uw tijd.

MetVETCOM-
automatisering
<iestuvoorméérti\'d hisbben.

BROCACEF KAN MÉÉR VOOR U DOEN

88 brocacef bv

Postbus 75 - 3600 AB Maarssen - 030-45 23 26

-ocr page 410-

Dix helpt u over de drempel

Afgestudeerd en nu — of straks — praktisch aan de slag?*
Doe een beroep op Dix & Co Want Dix — onafhankelijk —
weet van wanten. Onderzoekt uw kansen. Beoordeelt
contracten. Analyseert accountantsrapporten. Stelt een
begroting op. Bepaalt — samen met u — uw kredietbehoefte.
En regelt de juiste financiering en verzekeringen
Dix bij praktijkoverdracht of -assistentie, associatie of
vorming proefpraktijk,

Dix voor praktijkfinanciering. En voor hypotheken tot

1 30% van de waarde

Dix voor \'n deskundige diagnose

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN

Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Tel. 030 - 51 15 20

Gevraagd op korte termijn in het noorden van het land

EEN ASSISTENT

In een gemengde praktijk.

Ervaring en interesse gewenst en zoveel grote als kleine huisdieren. De kans
op een associatie is reeël aanwezig.

Sollicitaties met inlichtingen en referenties onder nummer 12/83 aan de
redaktie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB
Utrecht.

12 fl. 100 ml ƒ8,90

12 fl. 100 ml ƒ9,75

12 fl. 100 ml ƒ9,75

12 fl. 100 ml ƒ8,00
excl. btw, franco

PREDNO-BIOVIT

antibiotica - antihistamine - Prednisolon - vit
PENSTREP - DEPOT
benzathine penicilline G - procaine pen.
T.C.P.

tylosine - chloramphenicol - Prednisolon
SULFATRIM

trimethoprim - sulfamethoxydiazine

Bij een willekeurige afname combinatie van 42 flacons, 6 flacons bonus naar iteus.

AAcofarma b.v. Postbus 53. 7680 AB Vroomshoop. Tel. 05235-470/855.

n Vertrouwd adres voor kwaliteit, redelijke prijs en snelle levering.

-ocr page 411-
-ocr page 412-

Natuurlijk, ringworm bij
kalveren en koeien Is te
genezen Er zijn vele
methodes. U blijft echter,
of meestal de eigenaar,
wel bezig. Voorkómen is
nog beter dan genezen.
Levenslange immuniteit
geeft het Russische
Trichophytievaccin LTF-
130. Wel zelf toedienen
(blijft u ook bezig). Ver-
krijgbaar bij A-U.V.-Cuijk.

-ocr page 413-

SYS1AMEX\'\'

Systamex pasta
Het krachtige oxfendazol nu
nog eens 8 x versterkt.

Systamex (oxfendazol)
is een bekend krachtig
middel tegen maagdarm-
wormen, longwormen
en lintworm bij schapen en
runderen.

Nu is het tevens
beschikbaar in de sterk
gekoncentreerde pasta-
vorm:

• sneller en handiger toe te
dienen,

• voordeliger in gebruik,

• ook werkzaam tegen
maagdarmwormen bij
paarden.

Systamex* pasta,

sterk gekoncentreerde aktiviteit

van een breed-spektrum wormmiddel.

Wellcome

Wellcome Nederland B.V..
Postbus 248.
1380 AE Vi/eesp.
Tel 02940 ■ 18383.

-ocr page 414-

25jaar
longwormpreventie met

longwormvaccin \'duphar\'

bevat levende, geïnactiveerde (bestraalde)
Dictyocaulus viviparus larven.

Orale vaccinatie van kalveren met dit beproefde
vaccin geeft een uitstekende bescherming tegen
longworminfecties.

Bestellen

Bij voorkeur telefonisch (020) 44 03 40*)/
44 0911

*) na 17,00 uur en in het week-end
automatische telefoon ingeschakeld.

Aflevering

Verzending op iedere maandag en woensdag: in
spoedgevallen kan hiervan worden afgeweken.

De verzending voor de noodzakelijke 2e vaccinatie
volgt altijd automatisch, \'s maandags 4 weken
later.

Handelsvonn

JAAR

Flacon ä 1 dosis.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133.1007 JC AMSTERDAM TEL. (020) 440340/440911

-ocr page 415-

WELKE EISEN STELT U BIJ:

WONDBEHANDELING?

Snelle epithelisering ?
Geen overmatige (jrafiulatie
Afstoting necrotisch en purtilent weefsel ?
Remming exsudaatvorining
Remniing l)acterielfi groei ^
Een soepele wond zonder vooral Ijij speen-
verwondingen lastige, en tijdens het melken,
pijnlijke- korstvorming ?

WELKE EISEN STELT U A AN:

HETPRDDUKT?

Moet liovenstaande eigensctiap|)e[i bezitten i
Moet eenvoudig toefjasljaar zijn i
Mag bij het toe()assen niet iJijnlijk zijn !
- Moet gescfiikt zijn voor alle diersoorten \'
Moet indien mogelijk geen antibioticum lievatten I
Moet een neutrale kleur hebljen \'

aan al deze eisen voldoet de:

ACEDERM

|lfmk|r%OnnA\\/ op basis van: ureum derivaat

WUNUor 1AT pem l alscm

WONDZALF

levertraan

acf chemiefarma nv, postbus 5,
maarssen — tel. 030-452324

-ocr page 416-

ECHTYBEL

de nieuwe methode voor
het bestrijden van Ecthyma.

Ecthyma, de jaarlijks terugkerende schadelijke ziekte voor schapen en geiten
kan nu effektief bestreden worden.

Met Echtybel het nieuwe vaccin van Roger Bellon. Echtybel geeft een
afdoende bescherming en is bovendien eenvoudig toe te passen.
En daarmee is aan de rompslomp van het scarificeren
defmitiefeen eind gekomen.

\\

Dit zijn de belangrijkste eigenschappen

• levend gevriesdroogd vaccin met
adjuvans

• verkregen uit \'n avirulente virusstam

• bereid op celculturen van lammeren

• subcutane toediening

• toe te passen zowel in besmet-als in
gezond milieu

• ontwikkeld in de laboratoria van
Roger Bellon

\\boik)m Ecthyma
met ECHTYBEL

RHÖNE-POULENC NEDERLAND b.v.

Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen. Telefoon 020-457151

-ocr page 417-

inhoud

KONINKI.UKE NEDERl.ANDSE MAATSCHAF\'PI.I VOOR DIERCiENEESKUNDE
\\\'an hei Hoofcthesmur:

Mecleclehngen................

Nieiiiex van de F. V.E.-
The use of Uve animals for experimenial and induslrial purposes ....

Fxperimenlal animals: the Slrashourg Hearing.........

Second Furopean Conference on ihe Proieciion of Farm .Animals: Resoluiions

Grenzen..... f5e Velerinaire Sludenlen Almanak).........

PA O-Diergeneeskunde: Saschoiingscursussen.........

Personalia..................

contents

ORIGINAL PAPERS

Earlj Diagnosis of Fascioliasis I sing a Serological Technique on Commercial Farms;

Y. 1. E. A. Wetzlar. H. ,1. Over, Ph. ,1, van der Heijden........231

THE VEfERINARY SCENE

Nitrofuran Poisoning in Veal Calves; H, ,1, Postema.........238

CLINICAL NOTES ON SMALL ANIMALS

Tricky Shadows.....; ,1, Boom , .............241

OlHER PAPERS

Supply of Magnesium in Cattle; A, Malestein...........248

Does the Supply of Magnesium .\\ffect the Feed Intake in Ruminants?; A Malestein 250
All Rights Reserved

(Pa/>ers iippeurin}; in thi.\'. iuurnal are hsied in Current Cuntettts : ..igricultural Biolafi\\ and htviritnittenlal Siiente. Medline . Index
Sledi( us. Indes I eii\'rtnarius / Veterinan Bulletin. \\ eterindnnediztn. Intidwirlschaltliehes /.entralhlati. Uihlittgraph} of .{gncullure. Bin.
logical .ihstracts. Cainhridge Scicntilic .Ahslracts)

Dat werkt

Inspuitbare
antibiotica van
Gist-Brocades nv

268
268

271

272

273

274

albipen

depocilline

depomycine

duplocilline

engemycine

gloveticol

nafbipen

na-penicilline

Oxytetracycline

streptomycine

Vraag onze dierenartsenbezoeker
om nadere informatie.

Mycofarm bv

Mycofarm bv, Postbus 8.3730 AA De Bilt, Tel. 030 - 76 00 45.

-ocr page 418-

CUBAR C BOLUS

voor behandeling van Gastro intestinale infecties bij kalveren en lammeren.

FORMULE:

1 bolus bevat :
100 mg Trimethoprim
500 mg Sulfadiazine
2.000.000 I
.E. Colistine sulfaat
250 mg Furaltadone hcl
200 mg Tripelennamine

DOSERING:

1 Bolus per 40 kilo lichaamsgewicht 2 x daags, gedurende 2-3 dagen.
Verpakking ; Doos van 8 strips ä 6 boli.

DOPHflftmn

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 *

Jonge (gehuwde) dierenarts, sinds juni 1982 afgestudeerd en vervolgens ervaring
opgedaan in verschillende gemengde praktijken

ZOEKT WERK

M. von Brucken Fock, Willem Barentzstraat 20 bis, 3572 PJ Utrecht, telefoon
030 - 731674.

Een welvaartsvast daggeld tot ƒ 593,— in geval van
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
is thans mogelijk voor waarnemer of als gezinsinkomen.
MOVIR-DTO verschaft U dit, onder algehele fiscale aftrek.
Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën
6812 AB Arnhem. Telefoon 085 - 455822
Utrechtseweg 145/F88

-ocr page 419-

HOOFDREDAKTIE

Dr. .1. M. van Leeuwen (voorzitter)

Drs. M. J. G. Schoenmakers (penningmeester)

ProL dr. A. Brand

Dr. P. H. A. Poll

Dr. D. Talsma

Drs. M. A. Moons

Drs. M. Bosman

WETENSCHAPPELIJKE REDAKTIE

Dr. J. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

ProL dr. J. G. van Bekkum (Lelystad)

ProL dr. J. Bouw (Utrecht)

ProL dr, H. J. Breukink (Utrecht)

ProL dr, M. Debackere (Gent, België)

Dr. M. J. Dobbelaar (Den Haag)

ProL dr. M. Drost (Gainesville, Florida. U.S.A.)

Dr. J. Fabricant (ithaca. New York, U.S.A.)

Dr. N. J. L. Gilmour(Edinburgh, Great Britain)

Dr. .1. Goudswaard (Goes)

Dr. P. A. M. Guinee (Bilthoven)

Dr. W. J. 1. van der Gulden (Nijmegen)

ProL dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut.

U.S.A.)

Dr. J. E. T. Jones (I.ondon, Great Britain)

Prof. dr. E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

ProL dr. .1. H. Koeman (Wageningen)

Dr. A. de Kruif (Sorneren)

Dr. P. W. de I.eeuw (Lelystad)

ProL dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

ProL dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdain)

ProL dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

ProL dr. C. C. Oosterlee (Wageningen)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent. België)

ProL dr. Ch. Pilet (Alfort. France)

Dr. E. J. Ruitenberg (Bilthoven)

ProL dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. A. A. Stokhof (Utrecht)

ProL ir. A. van Tienhoven (Ithaca, New York,

U.S.A.)

ProL dr. G. Uilenberg (Utrecht)
Prof. dr. M. Vandeplassche (Gent, België)
Dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)
ProL dr. H. W. de Vries (Utrecht)
ProL dr. P. Zwart (Utrecht)

REDAKTEUR-SEC RFTARIS
J. C. de Geus

REDAK 1 IE ADVIES RAAD
In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen en Groepen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan lü. Postbus 140.11. .150X SB Utrecht,
(tel. 030 - 51 01 I I ).

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnements-
prijs ƒ235,— per jaar voor het binnenland en
/ 270,— per jaar voor het buitenland. (Een abon-
nement op The Veterinary Quarterly bedraagt
/ 82,— per jaar, exclusief verzendkosten en
4%
B. T.W.). De abonnementsprijs voor dierenartsen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hoofdbestuur.

Aanwijzingen voi.r in

zenders van kopij voor

hel Tijdschrifi voor Diergeneeskunde cn

The Velerinar> Quart

erl,

Alle kiipii dienl gaaf

gciypt in Iriplo le worden ingc-

diend. Dc kopij dicnl

voorzien le zijn van een duitleliike

,amcn\\aiiing in hel

Nederlands cn hel 1 ngcis (dc

Redaklie kan indien n(

idig bemiddeling verlenen vooreen

Engelse vertaling) di

e mei langer dan 5% van hel

artikel mag zijn lol ec

■n ma.ximum van 120 woorden.

Lileraluurveruijzingci

1 in de leksl dienen le geschieden

J.m.v. een ciifcraandl

jiding, die slrikl moet correspon-

deren met dc alfabet

isch opgestelde lileraluur-opgave

aan het eind van het i

irlikef

De %olgendc gegeven

IS dienen le worden vermeld: 1)

naam cn \\oorlellcrs

van de auleur(s); 2) titel van de

publikalie; .1) naam vi

än hel lijdschriH. jaargang, hcgin-

en eindpagina. hel jaa

r van uitgifte (lussen haakjes). Bij

boeken dienen ook plaats en naam xan dc uilgever te

worden vermeld.

Als voorbeeld raadple

ge men een w illekeiirige aflevering

van dil tijdschriit.

Voor ccn goede weergave dienen grafieken, diagrammen

en tabellen reproduce

erbaar, d.w.z. duidelijk getekend

resp. geiypi en gaaf t

e worden ingediend (in bepaalde

gexallen kan doorde

redaktie bemiddeling worden ver-

lecnd), zodat hicrxan

langs lolograilsche weg repro-

duklies kunnen «orde

n gemaaki (olisel-procédc); voorts

dienen foto\\ op glan.

\'.end wil papier, röntgenloto\'s op

film of op papier tc «

orden ingediend.

In het Engels gestelde ariikclcn bestemd \\oor The

Veterinarv QuarlerK

gelieve men door een deskundige

op taal en slijl le lal(

:n nagaan. Dc Redaklie behoudt

zich hei recht \\ oor ee

n in hei Engels ingediend artikel.

in overleg met dc aut

eur, alsnog door een onafhanke-

lijke door haar aanle

Wiizen deskundige op zijn Engelse

mériics Igrammalica,

woordkeus) te lalcn beoordelen

c.q. te lalcn corrigerer

Artikelen, die in hel

Nederlands worden aangeboden.

\\oor opname in 1 he Veierinary Quarlcriy, kunnen xan

Redakliewege «orden

vertaald. Dil is in principe even-

eens van toepassing b

ij in het Nededands aangeboden

artikelen voor hel Tijdschrift voor Diergeneeskunde,

waarvan de Redaklie

van mening is. dal deze in Ihe

Veierinary QuarlerK i

Aellichl beier lot hun rechl zullen

komen. Een en ander

in overleg rnet de auleur.

Verklaring:

Dc Redaklie aanvaai

■dl geen aansprakelijkheid voor

schade welke direc

l of indireci het gevolg mocht

zijn van gebleken onjui

islhedcn in de inhoud van dein dit

tiidschrifl opgcncmien

artikelen waarbij de auteur is ver-

meld of in cIc inhoud

van de in dil njdschrill geplaatste

advertenties.

Adverlcnlies kunnen zj

ondei opgaaf van redenen doorde

Redaklie worden gewc

:igcrd of ingetrokken.

Niels uil dil lijdschr

ift mag worden verveelvoudigd

en of openbaar gemaa

kl, door middel van druk. micro-

film of op welke andc

re wijze ook. zonder schrifielijke

loeslemming van de R

edaklie.

POSTGIROREK. 51 1606 ten name van de
K.N.M.v.D., Julianalaan 10, Utrecht,

BANK Algemene Bank Nederland N.V.. Jan.s-
kerkhof 13, Utrecht en Crediet en Effectenbank
N.V., Kromme Nieuwe Gracht 4-12, Utrecht.

-ocr page 420-

\'O

2 nieuwe vacdns van Duphar:

voor honden

dohyvac Parvo n

Een levend, vloeibaar, honnoioog vaccin, voor
imnnunisatie van honden tegen parvovirusinfecties.
Gebaseerd op een zgn. "large plaque" variant van
de Cornell-stam.

Handelsvorm

Doos met 10 flacons ä 1 dosis.

voor honden èn katten

dohyvac i-R

Een gedood, vloeibaar weefselkweekvaccin, voor
imnnunisatie van honden èn katten tegen rabies.
Gebaseerd op de door de Veterinaire Dienst
toegelaten stam Street Alabama Dufferin (S.A.D.).

Handelsvorm

Doos met 10 flacons ä 1 dosis.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133, 1007 JC AMSTERDAM TEL. (020)440340/440911

-ocr page 421-

.......

Een schone weide

Het einde van maagdarmwormziekte

Dankzi) een nieuw uniek preventief
systeem (Het Paratect® bolus systeem) wordt
een schone weide verkregen.

Hierdoor heeft men gedurende het
gehele weideseizoen geen last van maagdarm-
wormziekte bij kalveren en pinken.
Het resultaat: een gezonde en ongestoorde
groei van het jongvee.
Voor meer inlichtingen:

\'aratect

"»«"•COOIK^\'*»^ «"•ouror-.«,,-----

HëtParatect®bolus systeem.
Een uniek preventief systeem tegen maagdarmwormziekte.

©Pfizer B.V. Rotterdam. Tel. 010-215122. ©Merknaam Pfizer Inc. N.Y., U.S.A.

-ocr page 422-

Suanovil

®

(spiramycine)

Belcomycine-50®

(Colistine)

m

%

• Geïndiceerd bij respiratoire en gastro-intestinale aandoeningen
zoals: salmonella- en coll-infectles.

• Heeft een zeer breed werkings-spectrum dat zowel
grampositieve als gramnegatieve bacteriën omvat.

• Kent vrijwel geen resistentie.

• Als gecombineerde oplossing drie weken houdbaar

• Pijnloos toe te dienen.

• Dosering van de combinatie 10 ml/45 kg lich./dag.

/A

RHONE POULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-4571 51

-ocr page 423-

In praktijkproeven gaf Gleptosil een circa 2,5% lagere
uitval dan andere ijzer-injecties.

Deze belangrijke daling van de uitval is te danken aan
het gleptoferron, een unieke nieuwe ijzerverbinding die
2 maal veiliger is dan de beste ijzer-dextranen.

®

Gleptosil

Detere resultaten
door minder uitval!

dubbele ■
veiligheid

Distributie voor Nederland:

Mycofarm bv

Postbus 8,3730 AA De Bilt, Tel, 030-760045

ff

"geregistreerde handelsmerken van Fisons Ltd.

-ocr page 424-

Belcosulfa 3

(colistine, sulfadinnerazine, sulfamerazine, sulfadiazine)

• Geïndiceerd bij kalverdiarree, o.a. veroorzaakt door salmonella
en coli.

• Heeft een breed werkingsspectrum en een synergistischie
werking door kombinatie van colistine en drie sulfonamiden.

• Een zeer eenvoudige toedieningsvorm voor individuele
behandeling: bolus met breekgleuf.

• Hygiënische stripverpakking.

• Ideale toedieningsvorm voorfok- en mestkalveren.

Belcosulfa® 3. Samenstelling: Per bolus Colistine sulfaat 1.000.000 I.E. Sulfadimerazine 668 mg.
Sulfamerazine 668 mg. Sulfadiazine 668 mg. Attapulgite 1500 mg. Excipiensq.s. ad 4500 mg.
Indica-
ties;
Preventie en behandeling van; gastro-intestinale infecties, septikemische enteritiden bij jonge
dieren.
Dosering: De gemiddelde dosering is: curatief 1 bolus/15-20 kg lichaamsgewicht verdeeld
over 2 giften per dag, gedurende 2 achtereenvolgende dagen;preventief 1 bolus/30-40 kg lichaams-
gewicht verdeeld over 2 giften per dag, gedurende 3 achtereenvolgende dagen. Deze gemiddelde
dosering kan in ernstige gevallen worden verdubbeld.
Verpakking: Doos met 20 strips è 6 boli.

-ocr page 425-

Onderlinge zorg
voor optimale zekerheid

De dierenarts met een eigen praictijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402^7420.

Artjeldsongeschikthelds-
verzekeringen voor artsen,
tandartsen en dierenartsen

Maatschappij tot onderlinge verzekering tegen
de geldeliike gevolgen van arbeklsongeschlktheid u,a.

md.04.a

-ocr page 426-

EEN GREEP Uil

" ONZE PRODUKTEN

©

AN ALGETIN

ANOVULIN®

pro inj.

APHARMAZOL

ONTWORMINGSPASTA VOOR PAARDEN

DERMOBION

DIARMYCIN

FERRODEX-100®

INTRAMYCOL-P

K A N A P E N

LIDOCAINE 2%-4%

NEODEXADERM

NEOSEPTOL

ORNIVITA

PENIMYCINE^

RETARBOLIN®

SELEVITAM

APHARMO B.V.

Driepoortenweg 10, Arnhem
Telefoon 085-62 90 22

SUPROPEN®

-ocr page 427-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Vroegdiagnostiek van leverbotziekte op
praktijkbedrijven met behulp van een
serologische techniek

Early Diagnosis of Fascioliasis Using a Serological Technique on
Commercial Farms

Y. I. E. A. Wetzlar, H. J. Over, Ph. J. van der Heijden\'

SAMENVATTING Er is een driejarige praktijkproef in 1977/78. 1978/79 en 1979/80 uitgevoerd
door vier Provinciale Gezondheidsdiensten voor Dieren en het Proefstation voor de Rundveehou-
derij ten einde de waarde van de IHA (Indirecte Haemaggiutinatiemethode) voor de koppeldia-
gnose van ieverhotziekte te onderzoeken. In de proefjaren was de diagnose leverhotziekte reeds in de
maand november te stellen met hehulp van de IHA. Op grond van praktische aanwijzingen wordt
geadviseerd om 20% van een koppel te bemonsteren.

SUMMARY A three-year survey designed to evaluate the indirect haemaggiutination assay (IHA)
in the diagnosis
o/\'Fasciola hepatica on a herd basis in cattle, is reported.

The survey was carried out in co-operation with four regional animal health services and the
Research and Advisory Institute of cattle husbandry. During the period of the survey, the diagnosis
could he established as early as November each year hy the IHA. From a practical point of view
it is advisable to e.xatnine 20 per cent of each herd.

INLEIDING

De indirecte haemaggiutinatiemethode
(IHA), voor de bepaling van antistoffen
tegen leverbot in serum zoals door Van
Tiggele (7) beschreven, wordt als parame-
ter gebruikt bij experimentele leverbotin-
fecties bij rund en schaap. Onder geconditi-
oneerde omstandigheden blijkt de IHA al
enkele weken na infectie indicatief te zijn
voor een leverbotinfectie.
De klassieke methode om fascioliasis te
diagnostiseren is het faecesonderzoek,
hetgeen evenwel pas na 8-10 weken na in-
fectie resultaten kan opleveren.
Naast de eitelling kan ook gebruik ge-
maakt worden van proeflammeren. Dit
zijn leverbotvrije lammeren, die, nadat zij
op een potentieel leverbotperceel geweid
hebben, worden geseceerd ten einde de in-
fectiegraad vast te stellen. Ook de resulta-
ten van deze methode komen pas enkele
maanden na infectie ter beschikking.

Tevens is slakkenkartering van groot be-
lang om de infectiekansen te schatten. Bij
deze kartering wordt per perceel een aantal
leverbotslakken verzameld en geseceerd.
Een beperkt onderzoek van de toetsing van
de IH A-techniek in de praktijk is door Van
Tiggele (7) verricht. Gezien de veelbelo-
vende resultaten is een 3-jarige proef ge-
daan op 12 praktijkbedrijven in de jaren
1977 1978, 1978 /1979 en 1979, 1980 om na
te gaan of de I HA tot een eerdere diagnose
zou kunnen leiden dan de klassieke tech-
nieken, Op deze rundveebedrijven werden
tevens proeflammeren geweid en slakken
gekarteerd om de infectiedruk te kunnen
vaststellen.

MATERIAAL EN METHODEN
Keuze van praktijkbedrijven

De bedrijven zijn binnen de vier provincies met de
hoogste leverbotincidentie geselecteerd.

I Dra. Y. 1. E. A. Wetzlar, dr. H. J. Over en drs. Ph. .1. van der Heijden; Postbus 65, 8200 AB Lelystad.
Tijdsehr. Diergeneeskd.. deel lOH. ajl. 6. 1983 23 I

-ocr page 428-

Tabel 1. Data van rundveebemonsteringen gedurende de drie proefjaren.

11 mei; 10 juni; 11 juli; 10 augustus; 10 september; 10 oktober: 10 november;
4 januari; 13 februari; 25 maart

1977 78

1978 79

1979 HO

ln elke provincie, namelijk Friesland, Noord-
Holland, Utrecht en Zuid-Holland, zijn in lotaal drie
zand-, veen- en of kleibedrijven geko/en in samen-
werking met de betrokken Gezondheidsdiensten voor
Dieren op grond van leverbotanamnesc,

Slakkenkarlering

Alle percelen van dc bedrijven in de proef werden
jaarlijks gekarteerd op de aanwezigheid van L.
/rum oru/a-populaties door het CDl, afdeling Parasi-
tologie, Enkele representatieve percelen per bedrijf
werden maandelijks door de betrokken Gezond-
heidsdiensten voor Dieren op vergelijkbare wijze ge-
karteerd, De verzamelde slakken werden geseceerd en
de besmettingsgraad met leverbotlarven werd vastge-
steld.

Weideschema\'s

Door de participerende veehouders zijn gedurende de
drie weideseizoenen beweidingsschema\'s gemaakt in
overleg met de Gezondheidsdiensten, Op deze wijze
was het mogelijk om, in combinatie met de gegevens
uit de slakkenkartering, een indruk te krijgen van de
infectierisico\'s die de weidende diergroepen in de suc-
cessieve perioden liepen,

Proefschema

Voor de drie onderzoekjaren 1977 1978, 1978 1979
en 1979 1980 is een schema (tabel 1) opgesteld waar-
bij per bedrijf koppels, bestaande uit 10 oudere runde-
ren, 10 pinken of 10 kalveren tien maal pcr jaar be-
monsterd zijn. Er hebben IP bedrijven in de proef
geparticipeerd, dus in principe 33 diergroepen per
jaar.

De bemonsterde dieren waren op het bedrijf geboren
en opgegroeid, hetgeen betekent, dat de kalveren van
1977 78 pinken waren in 1978 79 en koeien in
1979 80, Er is naar gestreefd zoveel tnogelijk dezelfde
dieren door de jaren heen te bemonsteren. Bij elke
bemonstering werd bloed genomen uit de V, jugularis
en werden tevens rectaal faeces verzameld. Van het
bloed werden haemoglobine gehaltes, eosinofiele leu-
kocyten en yGT-waarden bepaald, terwijl van het
serum de IHA-titer werd gemeten (8). In de faeces
werden de leverboteieren geteld volgens de methode
Dorsman (I).

Proeflammeren

Ter completering van de gegevens van de praktijkrun-
deren zijn op alle bedrijven proeflammeren ingezet.
De leverbeschadigingen de mate van leverbesmetting
zijn van groot belang, als men een oordeel wil vellen
over de ernst van een leverbotinfectie gedurende dc
periode, waarin een dier op een bepaalde weide loopt.
De gang van zaken was als volgt (fig, 1): drie maal pcr
weideseizoen zijn per bedrijf 3 proeflammeren gedu-
rende 2 maanden in de wei gebracht.
De data, waarop de dieren in de wei gebracht, respec-
tievelijk opgestald werden, waren in elk proefjaar
rondom 11 mei, 11 juli, 10 septemberen 10 november.
De proeflammeren zijn alle als levcrbot\\rij ooilam
aangekocht en zijn totde leeftijd \\an4 maanden op de
C", R, Waiboerhoeve (proel"boerderij van het Proef-
station voor de Rundveehouderij) op stal gehuisvest.
Vervolgens zijn de lammeren gedurende 2 maanden in
de wei gebracht.

Op de leeftijd van 6 maanden werden de ooien weer
teruggebracht op de C, R, Waiboerhoeve, zodat een
eventueel opgedane leverbotinfectie via de gebruike-
lijke parameters, doch met name eitelling en slachtge-
gevens, kon worden vastgesteld. Op de leeftijd van 8
maanden werden de ooien geslacht. Voor de ge-
bruikte methoden van bloed- en faecesonderzock zie
onder \'Proefschema\',

Ktussiju aiic van IHA en eieren per gram (= epg)

Otn de resultaten van de verschillende proefjaren met
elkaar te kunnen vergelijken is van dc volgende klassi-
ficatic uitgegaan: bij een diergrocp bestaande uit circa
10 oude koeien, respectievelijk 10 pinken of 10 kalve-
ren is er sprake van een positieve lH,A-titcr op een

Fig, 1, Gevolgde schema bij de tracerlammcren.

leeftijd in maanden

li

y

aangekocht ^
CRW = C,R, Waiboerhoeve

I =

bemonsteringsdata lammeren

Eén bedrijf heeft zich wegens reorganisatie na het eerste proefjaar teruggetrokken.

Y V

weideperiode CRW

-ocr page 429-

label 2. Aantal proeflammerem met een positief epg, waarbij na sectie leverbotten gevonden zijn.

le weidepe

riode

2e weideperiode

3e weideperiode

percentage

11 5-11 7

1 1

7-10 9

10 9-10

11

positieve

pos.

pos.

pos.

lammeren

n\'

leverbot

n

leverbot

n

leverbot

1977

12

33

2

31

12

18,4

1978

32

6

32

11

32

IX

36,5

1979

32

1 1

33

13

32

20

45,4

In principe werden per periode in totaal 33 proeflammercn in de wei gebracht, in de eerste periode in 1977
is dit aantal geringer door een ecthyma-uitbraak en tijdens zes weideperiodes ten gevolge van verdrinking e.d.

In tabel 3 is weergegeven het aantal bedrij-
ven dat per Jaar en per weideperiode zowel
bij de proeflammercn (epg en leverbotten)
als bij de runderen (epg en 1 HA) per bedrijf
gelijk, beide positief
(-I-), respectievelijk ne-
gatief (~), of ongelijk ( / —) scoorden wat
betreft leverbot.

Uit tabel 3 blijkt dat de interpretatie van de
resultaten van de proeflammercn gedu-
rende onze waarncmingsjaren op 68 van de
99 bedrijven tot eenzelfde leverbotdia-
gnose hebben geleid als die van de runderen.
Op grond van \'epg-positicve en epg-
negaticvc\' dicrgrocpen (zoals onder \'Klas-
sificatie van IHA en eieren per gram {—
epg)\' vermeld) is een diagram (fig. 2) sa-
mengesteld, waarbij men per jaar de IH A\'s
kan vergelijken van een \'epg-positieve cn
epg-negatieve\' diergroep.
Aangezien de najaarsinfectie van leverbot
in het algemeen in de periode van december
tot maart patent wordt en klinisch herken-
baar is (4, 6) worden de epg\'s per diergroep
in die periode vergeleken met de IHA-
uitslagen van enkele maanden daarvoor.
In flg. 2 zijn de IHA-uitslagen van de
maanden oktober, november en januari
uitgezet apart voor \'epg-positieve cn epg-

rabcr3. Vergelijking van de resultaten van de lammeren (epg en leverbotten) met die van de runderen
(epg en IHA) per jaar per weideperiode.

bepaalde datum, wanneer het meetkundig groepsge-
middelde > 50 is; indien het groepsgemiddelde < 50 is
dan is de diergroep negatief wat de IHA betreft. Aan-
gezien bij een lichte leverbotbesmetting geen eieren in
de mest gevonden worden of soms één en de detectie-
grens dus hoog ligt, is besloten een diergroep positief
te waarderen, indien minimaal 2 dieren per groep
éénmaal een epg > 5 hebben in januari, februari en
maart, de drie waarnemingsmomenten waarop men
in de regel een positief epg kan verwachten. Hierdoor
wordt de kans geminimaliseerd dat een positief bedrijf
niet positief zou scoren bij de epg-bepaling. Met name
is tot deze uitbreiding (3 waarnemingen) overgegaan,
omdat de leverbotincidentie in Nederland gedurende
de drie proefjaren laag was. Epg-uitslagen van een
diergroep worden \'onbekend\' genoemd, indien er
geen enkel dier een positief epg had en er ? 2 dieren
niet bemonsterd waren of er I dier een epg > 5 had en
er > 1 dier niet bemonsterd was.

RESUIIATEN

De haemoglobinegchaltes, het percentage
eosinofielen en de yGT-waarden van de
runderen en de proeflammercn pasten in
het beeld van een lage leverbotbesmetting;
deze waarden zijn dan ook niet in de weer-
gegeven resultaten opgenomen.
De gevonden leverbotbesmetting van dc
proeflammercn (tabel 2) bevestigt de lage
leverbotincidentie in het eerste proefjaar.
In de volgende twee jaren werd een toe-
name vastgesteld.

le in.schaar-
pcriode

-t- t 1

2e inschaar-
periode

t -f -

3e inschaar-
periode

4 --

totaal

1977

1978

1979

(r- 7 4
1 4 6
4 7 0

1 6 4

4 2 5

5 2 4

5 2 4
8 1 2

6 3 2

6 15 12
13 7 13
15 12 6

1 otaal

5 18 10

10 10 13

19 6 8

34 34 31

23 10

20 13

25 8

68 31

= beide positief;
Aantal bedrijven.

= beide negatief; -1- --- = ongelijk.

-ocr page 430-

Fig. 2. De gemiddelde 10 log. (.) en de spreiding (I) van de IHA gedurende de drie proefjaren. Per maand gedifferentieerd naar in

epg \'positieve" ( -) en \'negatieve\' ( ----- - - ) diergroepen. Tevens staat het aantal diergroepen uitgesplitst naar \'positief, \'negatief en \'onbekend\' epg vermeld.

GEM.
LOG
I HA

PINKEN

KALVEREN

28^

20

i\\

r-1

12

K

C N J

\'7 1

3" 3 3

4 4 4

4 4 4

0 N J O N J
\'78 \'79

O N J

\'77

3 3 3

3 4 4

5 4 4

5 5 5
5 5 5
1 1 1

5 5 4
3 3 3
3 3 4

■t

POS EPG
NEG EPG
ONBEKEND EPG

TOTAAL 11 11 11 11 11 11 11 11 11 11 11 11 11 11 11 11 n 11 11 n 11 11 11 11 11 11 11

-ocr page 431-

l abel 4. Signilicantictabel van cie diergroepen o\\ei de 3 proeljaren in de maanden oktober, november en
januari.

In januari.

Significantie

februari en

volgens

maart epg

n\'

Wilcoxon

Kalveren

-1-

1.1

oktober

1 1

Kalveren

-F

1,3

-1-

november

11

Kalveren

-1-

1.3

januari

1 1

Finken

-t-

oktober

8

Pinken

11

-1-

november

IC

Pinken

10

-1-

januari

10

Oude koeien

-I-

12

oktober

13

Oude koeien

-t-

12

-t-

november

13

Oude koeien

-1-

12

januari

13

\'n= het aantal \'epg-positieve resp. negatieve\' diergroepen (/.ie \'Klassifikatie van IHA en eieren per gram
(^epg)-).

N.B. Dc cpg-\'onbekende\' diergroepen /ijn uiteraard niet vermeld.

negatieve\' diergroepen. Het diagram toont
in alle bemonsterde maanden verschillen
tussen de \'epg-positieve en epg-negatieve\'
diergroepen wat de gemiddelde IHA be-
treft.

Om te zien of de gemiddelde IHA van de
\'cpg-ncgaticve\' diergroepen significant
lager is dan de gemiddelde IHA \\an de
\'epg-positieve\' diergroepen, is een Wilco-
xontocts (2) toegepast; de/e toets gaf voor
november en januari een significant resul-
taat. Uit tabel 4 blijkt dat deze verschillen
in oktober bij de diergroepen van dc kalve-
ren en de pinken niet significant waren.

Hierdoor vervalt de maand oktober onder
onze proefomstandigheden als juiste
maand om de vroegdiagnostiek te stellen,
alhoewel het diagram juist ook in de/e
maand duidelijk verschillen toont, l^e ge-
middelde IH A-verschillen tussen de\'epg-
positieve en -negatieve\' diergroepen /ijn in
de maand november duidelijk uit figuur 2
af te lezen. Wat betreft de maand januari
geldt ook dat de ver.schillen duidelijk zijn,
hetgeen te verwachten is.
Bij toetsing van de diagnostische waarde
van de IHA in de maand november van
1977, 1978 en 1979 (fig. 3) blijkt dat er 24
diergroepen een positieve I HA hebben, ter-
wijl er slechts 13 diergroepen positiefin het
epg zijn. De reële winst is dus 11 diergroe-
pen, hetgeen gelijk is aan ca 110 dieren.

Uitgaande van het feit dat in de maand
oktober niet alle diergroepen een signifi-
cant verschil toonden in de IH A-resultaten
(zie tabel 4) is het duidelijk dat ook uit dit
diagram geen conclusie getrokken mag
worden uit de verschillen in de maand ok-
tober. Onder on/e proefomstandigheden
blijkt dat de IHA in de maand januari
slechts een rëele winst van 2 diergroepen ( =
20 dieren) oplevert.

-ocr page 432-

Fig. 3. Vergelijl<ing tussen het aantal diergroepen
dat positief in IHA resp. epg is in de maanden
oktoher. november en januari.

aantal
diergroepen

26-
2ir-
11-
20-
18-
16-

^ POS. IN IHA
POS. IN EPG

12-
10-
8-
6-
4-
2-
0-

I

«

NOV

JAN

OCT
niscussiF

Slechts 6,4% 5.5% = 11,9% van de dier-
groepen had een positief epg in januari,
februari en of maart en een negatieve IHA
in oktober, november en januari (zie tabel
5). In totaal zijn er in november over drie
proefjaren 6 5 -l- 26 = 37 \'epg-positieve\'
diergroepen. Daarvan zijn 26 met behulp
van de IHA (volgens \'Klassificatie van
IHA en eieren per gram (= epg)\') positief
bevonden.

Van alle \'epg-positieve\' diergroepen in no-
vember blijken er dus ^ of wel
70% posi-
tief te scoren met behulp van de IH A. Men
mag dus stellen dat de IHA inderdaad een
verantwoorde diagnostische techniek is
mits koppelsgewijs toegepast.

Indien men de leverbotsituatie uit de afge-
lopen drie proefjaren vergelijkt met de situ-
atie zoals die was in de ernstige leverbotja-
ren 1962 t m 1965, dan ligt het verschil in
een late infectie in deze proefjaren ten op-
zichte van een veel vroegere infectie in die
jaren.

In de proefjaren was de hoogste infectie-
druk (gemeten via epg) pas op een tijdstip
dat de dieren opgestald waren; vóór de
opstalling was het gemiddelde epg veel
lager dan in de jaren 1962-1965. Indien
men toen al in staat zou zijn geweest om de
IHA te bepalen, dan zou men door middel
van deze methode waarschijnlijk veel eer-
der tot een behandeling zijn overgegaan
(fig. 4).

label 5. Het aantal diergroepen dat in januari t m maart een positief epg en resp. een negatieve(< 25), hebt
positieve (25-50) en een positieve O 50) IHA had (n = 109).

november
< 25 25-50 50

oktober
25 < 25-50 5

lanuari
25 25-50 3= 50

50

üude koeien

1977

1978

1979
Pinken

1977

1978

1979

Kalveren

1977

1978

1979

6.4% 7,3% 20.3% 5,5% 9,6% 23,9%: 0% 8,3^;; 23,9^;

Totaal

-ocr page 433-

l abel 6. Aantal kalveren van \'epg-positieve\' bedrijven dal bemonsterd moet worden otn 1 of meer dan wel 2 ol
tneer positieve uitslagen te verkrijgen met een betrouwbaarheid van 95\';c

1977

1978

1979

Gemiddeld

Positieve

1 of

2 of

1 of

2 of

1 of

2 of

1 of

2 of

uitslagen

meer

meer

meer

meer

meer

meer

meer

meer

IHA

5

9

.t

5

4

6

4

7

epg

24

24

7

1 1

12

18

14

18

lotaal

aanlal

dieren

27

27

4.1

4.1

40

40

36

.16

In het beschreven experiment zijn er veel
dicrgrocpen in de categorie \'onbekend" die
op grond van dc gegevens verkregen via de
proeflatnmeren, bewcidingsschcma\'s en
slakkenkartering praktisch gezien tot de
negatieve groepen behoren, waardoor er
relatief nog meer waarde aan de IHA-
bcpaling gehecht kan worden.
De uitslagen van de y-GT waren relatief
laag. Ook Keiler (3) beschrijft dat de y-GT
een bruikbare parameter is voor een kop-
peldiagnose. De lage
7-GT-uitslagen staan
wellicht in verband met de lage leverbotin-
cidentie en de geringe ernst van de infectie.
Men neemt immers aan dat de
7-GT-
waarden Juist stijgen, als dc vrijwel adultc
leverbotten in de grotere galgangen komen
(9).

Ondanks de lage infectiedruk in de proef-
periode bleek het onder deze gematigde
omstandigheden toch mogelijk om een
vroege diagnose met behulp van de IH A te
stellen.

Voor de praktijk is het uiteraard van be-
lang ccn indicatie te hebben hoeveel dieren
men moet bemonsteren om een betrouw-
bare koppeldiagnose te stellen.
De volgende tabel (tabel 6) van dc kalveren
\\an de \'epg-positieve" bedrijven in de
maand november 1977, 1978 en 1979 laat
de grootte van de steekproef zien, indien
men 1 of meer dan wel 2 of meer positieve
uitslagen verwacht met een betrouwbaar-
heid van 95%,

Praktisch ge/ien betekent de/c tabel dus
dat men met de le\\erbotincidentie van dc

I ig. 4. Percentage \\an het aanlal kalveren mei positief epg op rundcvccbcdrijvcn.

100-
90-
80-
70-
60-
50-
kO-
30-
20-
10-

1962;63:64 en\'65
■ I977;78en\'79

—t-1-

F M^maanden

N D

-ocr page 434-

jaren 1977-1980 voor de IHA I op de 5
dieren (20%) en voor het epg I op de 2
dieren (50%) in een koppel van ± 36 moet
bemonsteren om 2 of meer positieve uitsla-
gen te scoren.

Over en Dijkstra (5) namen in eerdere jaren
ook een dergelijk patroon waar. waarbij zij
lieten zien dat, als in de maanden oktober
en november het aantal \'epg-positieve\' die-
ren 15% is, de IHA inmiddels al 70% van
dit aantal bedraagt.

Onze suggestie is dan ook om de IHA van
20% van een koppel dieren te bepalen (dat
wil zeggen minimum 5 dieren en maximum
20 dieren) om de vroeg-diagnose leverbot
te kunnen stellen; indien bij een dergelijk
aantal bemonsteringen ten onrechte nega-
tief gescoord wordt, is er sprake van een erg
lichte besmetting.

DANKBETUIGING

De auteurs danken de Centrale Organisatie TNO
voor de verkregen financiële steun. IWIS-TNO voor
de statistische steun, de medewerkers van de betrok-
ken Gezondheidsdiensten voor Dieren en de mede-
werkers van dc afdelingen Immunologie en Parasito-
logie van het CDl voor de geboden assistentie.

LITERATUUR

1. Dorsman. .A new technique for counting eggs
of
l-a.scidla hepalica in cattle laeces. J. Hel-
mimhoi.
30. 165. (1956).

2. .longc. IL de: I nieiding tot de medische statistiek,
2c druk. Leiden, p. 368. 1963.

3. Keller, H.: GLDH- und y-GT Aktivitäten im
Serum gesunder und l.cbercgelbefallcner Rinder.
.Schweiz. .Arch. Tierheilk.. 120, /<S9, (I97H).

4. Koopman, ,1, ,1,: Waarnemingen omtrent de lever-
botbestrijding bij rundvee. Diss, Rijksuniversiteit
Utrecht, 1968,

5t. Over, H, ,L, Dijkstra, .1,: Infection rhytm m fasci-
oliasis, Facts and Reflections 11, Workshop on
fascioliasis (ed, H, .1, Over, ,1, Armour) l.elvstad,
p, 9, 1975,

6, Reid, ,1, F, S,: Fascioliasis, Clinical aspects and
diagnosis, Proc, Workshop Uni\\, Glasgov\\ (ed, G,
M, Urquhart, ,1, Armour), Glasgow, p, 81, 1973,

7, Tiggele, L. ,1, van: Host-parasite relations in h\'as-
cioia hepalica
infections. I hesis. State University
of Leiden, 1978,

8, Tiggele, L, ,1, van. Over, H, ,L: H ost-parasite inter-
actions and serology in bovine fascioliasis. Facts
and Reflections 11, Workshop on fascioliasis (cd,
H, ,1, Over, ,1, Armour) Lxlystad, p, 73, 1975,

9, Wensvoort, P,. Over, H, ,L: Cellular proliferation
of bile ductules and gamma-glutamyl transpepti-
dase in livers and sera of young cattle following a
single inlection with
Fascioia hepalica. The I\'ei.
Quarlerlv.
4. 161-172. (I9H2).

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Nitrofuraanvergiftiging bij vleeskalveren

Nhrofuran Poisoning in Vea! Caive.s^
H. J. Posteina"

SAMENVAl 1 ING Langdurig versirekken van furazoHdon aan kalveren kan aanleiding zijn loi
hel omslaan van chronische furazolidoninio.yicalie: groei\\ erlraging. iromhocylopcnie en leiic npe-
nie. soms overgaand in haemorrhagische dialese.

.Acule nilrojuraan-vergifliging blijkl vooral ui! hersenvi\'rschijnselen len gevolge van .Mono-A mino-
Oxidase remming.

hl di! arlikel worden 5 gevallen van acuie niircdiiraan-vergi/nging op vleeskalverbedrijven vermeld
waarhij de iiilvalpercenlages varieerden van 46.7 lol 7(}\'"(. in alle gevallen werd lienmaal de
vermeende dosering furazohdon of jurahadone versireki.

StIMMARY Prolonged adminislralion of jurazohdone to caives mav give rise lo chronic
furazolidone poisoning: reiardalion cd growth, thrombocytopenia and leucopenia. occasiotiallv
changing into haemorrhagic diathesis.

in acute nitrcduran poisoning neurological signs are observed as a consequence cd nionoatiiine
ox Ida se inhibition.

Five incidents cd\'acute nitrcduran poisoning on veal calf farms are reported in the present paper, each
with a morialily rale varying from 46.7 per cent to 70 per cent, fen limes the recommended dose
of furazoltdotw or furadohone was administered in each case.

\' Drs, H. .1. Postema. dierenarts Denkavit Nederland B.V.. Postbus 5, Voorthuizen,

238

\'Lijdschr. Diergetteeskd.. deel IOH. afi 6. I9H.1

-ocr page 435-

Fura/olidon en Furaltadone zijn antibac-
teriële chemotherapeutica. die ter behan-
deling van enterale infecties bij vleeskalve-
ren vaak worden gebruikt. Bij
overdosering zijn deze nitrofuraanderiva-
ten vooral voor kalveren toxisch. Van alle
vleeskalveren die jaarlijks voortijdig in Ne-
derland sterven wordt slechts van een zeer
gering percentage de doodsoorzaak toe-
geschreven aan de gevolgen van nitrofu-
raanvergiftiging (8. 9). Vooral acute -
maar ook chronische vergiftigingen komen
voor.

Chronische furazolidon-vergiftigingen zijn
in de literatuur uitvoerig beschreven (5, 6.
7). De documentatie over acute vergiftigin-
gen is beperkt.

De schade ten gevolge van deze vergiftigin-
gen komt in een aantal gevallen ten laste
van de WA-beroepsverzekering van de
praktici. Van het totale bedrag aan schade-
uitkeringen in Nederland neemt deze groep
een belangrijke plaats in (11).

C fIROMSCHE-; l 1!RAZ01.II)0N-
VCRtilFlIGlNCi

Het langdurig toedienen van furazolidon
aan kalveren kan de poëse van trombocy-
ten en leucocyten in het beenmerg nadelig
beïnvloeden. De klinische verschijnselen
kunnen dan zijn: petechiën op alle slijm-
vliezen. groeivermindering. spontane bloe-
dingen, bijv. long- of darmbloedingen. Bij
bloedonderzoek blijkt da neen trom bocyto-
penie en een neutropenic. Hofman ver-
meldt dat 2 mg, kg lich.gew . dag de myelo-
poëse en trombocytopoëse al na 4 weken
doet afnemen.

Vooral \'Dauer Medication von Fura/oli-
don in prolTiylaktischen Dosen\' wordt aan-
gegeven als oorzaak (7).
In Nederland komen de als zodanig ge-
diagnostiseerde — chronische fura/olidon
vergiftigingen bij vleeskalveren betrekke-
lijk weinig voor.

ACUTE NU ROI URAAN-VERGIE I IGINCi

Een eenmalige overdosering van fura/oli-
don (al bereikt bij ca. 50 mg kg lich.gew.)
veroorzaakt meestal binnen een dag her-
senverschijnselen: opisthotonus, nystag-
mus. krampen van de musculatuur van de
ledematen. De kalveren transpireren, /ijn
onrustig, schrikachtig en kunnen door on-
gecoördineerde bewegingen zichzelf ver-
wonden. Afhankelijk van het lichaamsge-
wicht en dosering sterven enkele tot vele
van de behandelde kalveren tussen I 2 dag
en } weken na de behandeling. Ook bij een
dagdosering van 33 mg kg lich.gew. nitro-
furazon vermeldt Frankhauser het optre-
den van tremoren en convulsies al na de
eerste dag (4). Deze neurotoxische ver-
schijnselen zijn volgens Rossoff (10) het
gevolg van Mono Amine Oxidase-
remming (= MAO). Monoaminen zoals
serotonine, noradrenaline en dopamine
zijn belangrijke neurotransmitters, die
worden geïnactiveerd door MAO. I^e wer-
king van MAO wordt tevens beïnvloed
door phenothiazine, barbituraten en
sympatico-mimetica.

De geadviseerde dosering voor furazolidon
is 20 mg kg dag gedurende 3 dagen ver-
deeld over de twee voederingen.
Ook vindt wel verstrekking per dag plaats
in de afnemende doseringen: le dag 20 mg;
2e dag 15 mg; 3e dag 10 mg en 4e dag 10 mg
fura/olidon kg lich.gew. dag (1).
Indien DiMethylSulfOxide (DMSO) als
oplosmiddel wordt gebruikt (Befuron®), of
als de fura/olidon fijn gemicroniseerd is
kunnen bovengenoemde doseringen al to-
xisch zijn (eigen waarnemingen).
Furazolidon is niet in water oplosbaar en
/akt in (kunst-)melk snel uit. Bij verstrek-
king door de melk moet de menger daarom
tijdens het aftappen blijven draaien.
Furaltadone wordt in de praktijk verstrekt
in de dosering \\an 15 tot 30 mg kg lich.
gew. dag gedurende 3 tot 5 dagen /onder
zichtbaar nadelige gexolgen. Furaltadone
lost op in water en is dus eenvoudiger toe-
pasbaar. Brion
ci al. vermelden toepas-
baarheid van furaltadone bij septicaemie,
waaruit mogelijk resorptie vanuit het
maagdarmstelscl verondersteld mag wor-
den.

Betreffende de antibacteriële werking en
effectiviteit van dit geneesmiddel vergele-
ken met furazolidon bestaan er twijfels en
onduidelijkheid (I, 10). Dit is in tegen-
spraak met de huidige betrekkelijk groot-
.schalige toepassing van dit geneesmiddel.

PROGNOSE

Bij een lx of 2x verstrekte I0-\\oudige over-
dosering van fura/olidon of furaltadone
sterft doorgaans meer dan de helft van de

-ocr page 436-

kalveren gedurende de eerste 3 weken na de
behandeling. De overlevende kalveren
groeien meetbaar minder dan vergelijkbare
onbehandelde kalveren.

THERAPIE

Chronische furazolidon-vergiftiging
Naast het stoppen van de furazolidon-
verstrekking wordt gewerkt met vitamine-
spoorelementen bevattende produkten
(vooral B-vitamines, Fe, Cu). Succes is wis-
selend.

Aeure nilro/uraan-vergifiiging
Vanwege het eerder beschreven werkings-
mechanisme wordt in voorkomende geval-
len doorgaans symptomatisch behandeld
met xylazine(Rompun®) of met propionyl-
promazine (Combelen®). Xylazine werkt
sedatief, a-sympaticolytisch en spierrela-
xerend. Propionylpromazine is een tran-
quillizer van het fenothiazine type. Het
werkt zowel centraal als perifeer a-
sympaticolytisch.

EIGEN WAARNEMINGEN

Uiivalperceniage hij ongeveer tienvoudige
overdosering

in een jaar tijds stierven op 5 bedrijven
waar nitrofuraanvergiftiging werd gedia-
gnostiseerd de volgende aantallen kalveren:
In die gevallen waar de nitrofuraanintoxi-
catie werd veroorzaakt door toepassing
van het zuivere geneesmiddel in plaats van
de bedoelde formulering met 10% werk-
zame stof (A. B, D, E) was het verloop en
de uitval vergelijkbaar, onafhankelijk van
de verstrekkingswijze: individueel (B, E) of
per groep (A, D).

Verschil in klinisch verloop en uitval tussen
furaltadone-vergiftiging en furazolidon-
vergiftiging werd niel waargenomen,
in een van deze gevallen werd een 10%
formulering gebruikt in ongeveer 10-
voudige overdosering; ook hier was ver-
loop en uitval vergelijkbaar met de andere
gevallen.

bedrijf behandeld

gestorven

lich.gew.

dosering

geneesmidd.

leeft, aantal ka.

aantal ka.

in kg

eenmalig

A 1 wk

94

61 = 64.9%

ca. 42 kg

3700 mg

lu ra/olidon

B 1 wk

20

14 = 70.0%

ca. 44 kg

5000 mg

furaltadone

C 2 wk

71

47 = 66.2<(

ca. 35 kg

3500 mg

furaltadone

0 3 dg

7X

40 = 5l.39f

ca. 39 kg

3600 mg

fura/olidon

E 1 wk

15

7 = 46.7%

ca. 41 kg

3000 mg

fura/olidon

Een nog beter en opvallender onderscheid
tussen de etikettering en verpakkingskleur
en -formaat van de diverse produkten had
mogelijk enkele van deze vergiftigingsge-
vallen kunnen voorkomen.

I.ITERATUtiR

1. Begeleidingscommissie Vleeskalverenbedrijven
in Nederland: publikalie nr. I Utrecht 1972
publikatie nr. 2 Utrccht 1974 publikatie nr. 10
Utrecht 19X1.

2. Brion. .A. et Eontaine. M.: Vademecum du Vete-
rinair: p. 2.31. I97X; Editions Vigot Paris.

3. Clarke. M. 1... Harvey. I). G..and Humphreys.
1). .1.: \'Veterinary l o.xicology\'; p. 11.5, 19X1; Bail-
liere Tindall-Eondon.

4. Erankhauser, .1. A.: Nitrolura/oneto.xicity in
dairv calves. Veterinary Medicine, p. Xf)l-X62,
junij9Xl.

5. Glawischnig, E. und Baumgartner. W.: Hae-
morrhagischen Diatesen bei Kälbern als Eolge
längerwährender I ura/ohdon-Beifiitierung.
U ien. ni-tarzil. Mschr.. 60. 21(1-213. (1973).

6. Hayashi. I., Yamane, ()., Sakai, M . Itakura, C..
and Goto. M: llaematological and Pathological
()bser\\ations of Chronic Eura/oliilone Poison-
ing in Calves,
.tup. ./. \\ ci. Sei.. 3X. 22.\'i-233.
(1976).

7. llolmann, W., 1 hiel. W., Reinaeher. M. und
niksen, G.: Neuere Untersuchungen über die
Vertraglichkeil von Eura/olidon bei Kälber.
t)l.s,h. Ticnirztl. »sehr.. X4. 1-9. (1977)

8. Overgoor. G. H, Sectieverslag over/icht uit
Twee-maandelijks inrormatiebulletin Cie/ond-
heidsdienst Gelderland. 19X0 t m 19X2.

9. Postema. H..1.: Diseases and disease prexentionin
the milk fed calf; proceedings calf management
and disease conE 19X1, p. 1-9; Uitgever North of
Scotland College & BVA po DA Wood, VI l ab..
Mill of Craibstone. Bucksburn, Aberdeen.

10. Rossofl, I. S.: Handbook of Veterinary Drugs: p.
230 231: Springer Puhl. Comp., New York.

11. Wouda, E. H.: Beroepsaansprakelijkheid voor
prakti/erende dierenartsen.
Tijdsihr. Dierge-
necsi...
106. 34-3S. (1981).

-ocr page 437-

KLINISCH KLEIN / RÖNTGENJOURNAAL

Verraderlijke schaduwen

Tricky Shadows.

J. Boom\'

SAMENVATTlNCi Voorbeelden van wekedeelproeessen. die tot een verkeerde röntgen-
interpreiatie kunnen leiden.

SUMMARY Sotne instances of soft-tissue lesions, which can may result in radiographic misinter-
pretation.

INLEIDING

Bij de beoordeling van een röntgenfoto die-
nen we er rekening mee te houden, dat de
objectdelen, welke in het verlengde van de
stralenbundel liggen, elkaar zullen super-
poneren. Het beeld, dat we voor ogen
krijgen, is dan ook in feite opgebouwd uit
elkaar overlappende weefselstructuren van
verschillende vorm, dikte en doorlaatbaar-
heid, hetgeen het lezen van de foto bepaald
niet eenvoudiger maakt.

Teneinde deze opeenstapeling van structu-
ren te ontrafelen, dienen dan ook ten min-
ste twee opnamen te worden gemaakt uit
verschillende richtingen. Goed ruimtelijk
inzicht vereist in feite twee loodrecht op
elkaar gerichte opnamen.
Tot welke verraderlijke beelden een derge-
lijke superpositie aanleiding kan geven,
wordt geïllustreerd door de navolgende pa-
tiënten.

PATIËNTENMATERIAAL
Een Herder van negen maanden werd aan-
geboden met een harde dikte aan de linker-
zijde van de hals, ongeveer ter hoogte van
C3 en C4. De dikte was niet verschuifbaar.
De zijdelingse opname van de halswervel-
kolom (fig. la) laat een afwijkende struc-

-ocr page 438-

tuur zien op de overgang van C4 naar C5.
De normale configuratie van het caudo-
ventrale deel van C4 en het cranioventrale
deel van C5 wordt versluierd door een. min
of meer vlekkerige, kalkhoudende nieuw-
vorming, die zich ook uitbreidt over het
wervelkanaal van C5. De spinaaluitsteek-
scls en het dak van het wervelkanaal
komen nog wel normaal over.
Zonder verdere differentiatie geeft één en
ander de indruk van een ernstige locale
afwijking aan de halswervels in dit gebied.
Dit wordt echter gelogenstraft door de
VD-opname (fig. Ib). Dc wervels zelf laten
geen afwijking zien, doch ter hoogte \\an de
dwarsuitsteeksels is ter linker zijde (open
pijltjes) binnen de musculatuur een kalk-
houdende gegranuleerde massa te zien.

enige centimeters in doorsnee; Calciniosis
circumscripta.

F£cn veertienjarige Pincher, waarbij drie
jaar geleden mammatumoren waren ver-
wijderd werd nu met andere klachten aan-
geboden. Bij een totale inventarisatie van
het dier werd controle gevraagd van de
thorax in verband met de eventuele aanwe-
zigheid van metastasen.
De zijdelingse opname van de thorax (fig.
2a) laat een vernauwd trachealumen zien
(dikke pijl) ter hoogte van de borstingang.
De benige begrenzing van de thorax en het
hart- en vaatpatroon zijn niet afwijkend.
Craniaal van de hartschaduw, is juist ven-
traal van de trachea een forse omschreven
ovale verdichting zichtbaar (pijltjes). Bij
metastasering vanuit mammatumoren zou
men weliswaar meerdere grotere en klei-
nere omschreven verdichtingen hebben
verwacht, doch een solitaire tumor, al dan
niet metastatisch, is het hier niet uit te slui-
ten. Op de DV-opname (fig. 2b) bleek ech-
ter, dat de locale verdichting werd veroor-
zaakt door een vergrote axillaire lymfklier
(pijl) en niet door een ruimte-innemend
proces binnen de thorax.

Een negenjarige Rottweiler, lijdend aan
diabetes mellitus, werd aangeboden met
een paresis posterior.

Een zijdelingse opname van het thoraco-
lumbale deel van de wervelkolom (fig. 3a)
doet een ernstige afwijking van de spinaal-
uitsteeksels vermoeden. Waar nog herken-
baar, laten de spinaaluitstecksels focale op-
helderingen zien, elders zijn de contouren
helemaal niet meer herkenbaar, hetgeen
suggereert, dat het werveldak ter plaatse
aan ernstige destructie onderhevig is.
Daarnaast zien we ventraal langs het wer-
velkanaal hier en daar wat spondylose,
hetgeen echter geen verklaring geeft voor
een aanwezige paresis. Uit de VD-opname
van hetzelfde gebied (fig. 3b) blijkt echter,
dat dit beeld in feite wordt veroorzaakt
door een ophoping van gas binnen de weke
delen in de omgeving van de wervelkolom,
hetgeen het gevolg was van een subcutane
vochttocdiening, waarbij tevens lucht
onder de huid was terechtgekomen. De
wervellichamen en de spinaaluitstecksels
zijn volkomen gaaf. Overigens zijn ter lin-
kerzijde, het grensgebied van de wervelko-
lom overlappend, een aantal ellipsvormige

-ocr page 439-

\\

schaduwtjes zichtbaar op basis van een
vroeger, met contrastrijk materiaal, ge-
hechte buikwand (pijltjes).

Een negenjarige Elandhond laat een ernsti-
ger beeld zien. Het dier was sinds twee
maanden onzindelijk, perste op mictie en
defaecatie, kon moeilijk opstaan en liep
stijf met kleine pasjes. Bij rectaaltouché
werd ventraal van het rectum een dikke
harde streng gepalpeerd, mogelijk een ont-
aarde vaginawand.

De VD-opname van het bekken (fig. 4a)
laat naast een sterk overvulde blaas (pijl-
tjes), wat gas binnen het colon zien. Beide
femurhalzen zijn ten gevolge van arthrosis
van de heupgewrichten volgewoekerd. Be-
oordeling van het sacrum wordt vertroe-
beld door de aanwezigheid van faeces in
het rectum. Ook op de zijdelingse opname
(fig 4b) is de sterk gevulde blaas, het gas in
het colon en de faeces in het rectum zicht-
baar.

Echter tevens blijkt, dat het sacrum ernstig
is gedeformeerd ten gevolge van botnieuw-
vorming en -verval. De bodem van het sa-
crum is niet meer herkenbaar en nieuwvor-
ming is aanwezig, zowel naar dorsaal als
naar ventraal. Ook is beginnende bot-
nieuwvorming aanwezig langs de ventrale
begrenzing van L6 en L7. Tevens lijkt het
rectum ter hoogte van de lumbosacraal-
overgang iets naar ventraal te worden ge-
disloccerd door een ter plaatse aanwezige
wekedeelmassa. Deze bevindingen wijzen
zeer sterk op een tumoreuze ontaarding.
Het dier werd geëuthaniseerd.
Dergelijke ontaardingen van het sacrum en
de omgevende wervels komen bij reuen
voor als gevolg van een prostaat-
carcinoom. Wat bij deze teef de oorzaak is
geweest kon niet worden vastgesteld, daar
sectie niet kon worden verricht.
Tenslotte nog een voorbeeld van een extra
schaduw, die u ongetwijfeld reeds vele
malen, zij het onbewust, hebt gezien. Wan-
neer u echter, naar aanleiding van uw kli-
nisch onderzoek in het onderhavige geval
\'naar iets zoekt\', kan deze schaduw u toch
in verwarring brengen.

-ocr page 440- -ocr page 441-

De VD-opname van deze zevenjarige
Weish C7or^/(reu!) (fig. 5) laat ter rechter-
zijde en deels 1.6 en L7 overlappend een
eivormige, opvallend contrastrijke scha-
duw zien. Dit is de schaduw, veroorzaakt
door het praeputium (pijltjes); binnen deze
schaduw ziet u het verloop van het os
priapi (o). Dat deze. in vergelijking tot de
gehele buikmassa zo weinig omvangrijke,
wekedeelmassa zo\'n duidelijke röntgen-

Kig. 3b.

Fig. 4b.

-ocr page 442-

schaduw kan geven, is alleen te verklaren uit
het feit, dat het praeputium zich buiten de
buik bevindt en als schaduw dus afsteekt
tegen de omgevende lucht. Op een normale
zijdelingse opname van de buik valt de
schaduw van het praeputium niet op,
omdat de belichting van een dergelijke op-
name dusdanig is, dat de geringe massa van
het praeputium zelf dusdanig overbelicht
wordt, dat deze niet zichtbaar is.
Zelfs nog verhoudingsgewijs kleinere mas-
sa\'s, buiten het lichaam aanwezig, kunnen
hun effect op het röntgenbeeld hebben,
zoals bij deze VD-opname (fig. 6) van een
bijna driejarige drachtige
Yorkshire-ieei.

De volle buik wordt overschaduwd door
een vergrote uterus, waarbinnen zich het
eerste begin van calcificatie van vruchtde-
len aftekent (pijltjes). Ondanks deze buik-
massa zijn duidelijke schaduwen van de
tepel (o) te onderkennen.

DISCUSSIF

Uit bovenstaand patiëntenmateriaal blijkt
het belang van twee opnamen in verschil-
lende richtingen. Slechts de combinatie
van beide maakt het mogelijk om waarge-
nomen afwijkingen nauwkeuriger te locali-
seren en op hun waarde te schatten.

-ocr page 443-

Derhalve kan worden gesteld, dat het ach-
terwege laten van één van beide opnamen
in feite als een kunstfout dient te worden
aangemerkt, tenzij moet worden aangeno-
men, dat het vervaardigen van deze tweede
opname onaanvaardbare risico\'s met zich
brengt ten aanzien van de patiënt of de
radiologische werker(s) of reeds op voor-
hand mag worden aangenomen, dat deze
tweede opname geen aanvullende informa-
tie kan leveren.

Het niet afdrukken van een zijdelingse op-
name van de beide laatste patiënten (fig. 5
en 6) is hiermede geenszins in tegenspraak:
ze zijn slechts als voorbeeld gepresenteerd
en de reden, dat de opnamen werden ver-
vaardigd, ligt buiten het kader van dit
.lournaal.

-ocr page 444-

OVERIGE ARTIKELEN

Magnesiumvoorziening bij rundvee

Supply of Magnesium in Cal lie

A. Malestein\'

SAMENVATTING De Mg-voorziening wordl bepaald door hel Mg-gehahe in hel voer. deahsorp-
lie coëfficiënl van hel voer-Mg en door de voeropname. Bij melkgevende koeien zal de ,Mg-
voorziening doorgaans in orde zijn als hei krachtvoer 5 g of 7 g Mg per kg bevat, respectievelijk in
Slal- en weideperiode. Voor droogstaande koeien kan als aanvulling op het ruwvoer 50 g MgO per
koe dagelijks nodig.

SUMMARY The supply cd\' magnesium is determined by the concentration of Mg in the ration,
the absorption coefficient cd Mg in the fodder ami hy the feed intake. In lactating cows, the supply
cd Mg usually will he sufficient when concentrates contain 5 g. or 7 g. cd Mg per kilogram during
the housing and grazing period respectively. For dry cows fed roughage only a daily supplement
of 50 g. of MgO per
coir may he required.

INLEIDING

Een onvoldoende magnesium (Mg) voor-
ziening kan tot ernstige gezondheidsstorin-
gen (kopziekte) aanleiding geven. In dit
verband waren in het verleden vooral het
begin en het einde van de weideperiode
berucht. Hoewel thans door de veranderde
huisvestings- en voedingsomstandigheden
kopziekte veel minder massaal optreedt
dan vroeger, vraagt de Mg-voorziening bij
rundvee nog steeds onze aandacht. Dit
geldt in het bijzonder voor die dieren, die
weinig of geen krachtvoer krijgen.
De Mg-voorziening wordt bepaald door
het Mg-gehalte in het voer, de mate waarin
het Mg geabsorbeerd wordt (absorptiecoëf-
ficiënt) en de hoeveelheid voer die de die-
ren opnemen (voeropname).

VOEROPNAME

Bij de voeropname moet onderscheid ge-
maakt worden tussen ruwvoer en kracht-
voer. De drogestofopname aan ruwvoer
varieert met de kwaliteit van het produkt,
met de hoeveelheid krachtvoer die daar-
naast wordt verstrekt en met het lactatie-
stadium.

Bij onbeperkt ruwvoer van een goede kwa-
liteit zonder aanvullend krachtvoer, kan
de drogestofopname (d.s.) bij volwassen
koeien op de top van de lactatie geschat
worden op ± 15 kg; dag (± 2,5 kg d.s. \' 100
kg l.g.). Naarmate de kwaliteit van ruwvoer
slechter is (gras in oud stadium gemaaid, of
slecht geconserveerd of onsmakelijk) zal de
opname afnemen. Oudmelkte en minder
produktieve dieren nemen minder voer op;
voor deze dieren kan de voeropname ge-
schat worden op ± 2,0 kg d.s./ 100 kg l.g.
De voeropname aan het eind van de dracht
is het laagst en kan geschat worden op
± 1,8 kg d.s. 100 kg l.g. (1).
Bovenstaande ruwvoeropname wordt ge-
ringer indien ook krachtvoer wordt ver-
strekt (verdringingseffect). Globaal ver-
dringt 1 kg krachtvoer ongeveer 0,5 kg d.s.
aan ruwvoer. Echter bij een geringe hoe-
veelheid krachtvoer is de verdringing ge-
ringer en bij zeer veel krachtvoer groter. In
de winterperiode worden de volgende ge-
tallen wel gehanteerd: de le t/m 3e kg
krachtvoer verdringt ± 0,3 kg d.s. ruwvoer
per kg krachtvoer; de 4e t ; m 6e kg kracht-
voer verdringt ± 0,5 kg d.s. ruwvoer per kg
krachtvoer, en bij meer dan 7 kg kracht-
voer wordt ± 0,6 kg d.s. ruwvoer per kg
krachtvoer verdrongen (I). In de weidepe-

I Vakgroep Zootechniek. Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht. Yalelaan 17. .1584 CL Utrecht.
248 Tijdschr. Diergetteeskd.. deel iOH. ajl 6.

-ocr page 445-

riode wordt aangehouden dat de verdrin-
ging per kg krachtvoer ongeveer 0,1 kg
hoger Hgt dan in de winterperiode.
Een verminderde voeropname, ongeacht
de oorzaak, heeft ook invloed op de Mg-
voorziening.

Mg-ÜEHAl.TE IN HET VOER

Het Mg-gehalte wordt naast grondsoort en
bemesting mede bepaald door de planten-
soort. Zo bevatten kruiden en met name de
vlinderbloemigen (klavers) veel Mg (2,5-
4,0 g/kg d,s,). Grassen bevatten veel min-
der Mg (1,5-2,0 g/kg d.s.) en vooral snij-
mais is arm aan Mg (1,0-1,5 g/kg d,s.).
Op bedrijven waar meerdan circa 150-200
kg N (stikstof) per ha per jaar wordt aange-
wend (intensieve bedrijven) maken de kla-
vers maar een gering deel van het planten-
bestand uit of zijn geheel afwezig.
Op zandgrond kan door bemesting met
magnesiumhoudende meststoffen het Mg-
gehalte van het gras enigszins worden ver-
hoogd. Daarbij zijn in de voorjaars kop-
ziekte periode bij een goed bemestingsbe-
heer gehalten van 2 g Mg kg d.s. haalbaar,
In het overige deel van de weideperiode
wordt op zandgrond 2,2 g Mg/ kg d.s. haal-
baar geacht. Op de overige grondsoorten
(klei- en veengrond) is het Mg-gehalte van
het gras door Mg-bemesting moeilijker te
beïnvloeden (2).

Mg-BESCHIKBAARHEID

De absorptiecoëfficiënt van het voeder Mg
vertoont grote verschillen en ligt door-
gaans tussen 5 en 35%. Naast aanzienlijke
dierverschillen wordt de absorbeerbaar-
heid van het voeder Mg door milieu en
door diverse voedingsfactoren bepaald.
De absorbeerbaarheid neemt af bij lage
omgevingstemperaturen (6) en wanneer
het gehalte aan ruw eiwit, aan hogere of
langketen vetzuren en aan kalium en fos-
faat in het voer of in het rantsoen stijgt (3,
4). Op intensieve bedrijven zijn diverse van
deze voedingsfactoren verhoogd. De ab-
sorbeerbaarheid van het magnesium van
het ruwvoer, met name graslandproduk-
ten, dat op intensieve bedrijven gewonnen
wordt, zal daarom naar verwachting slecht
zijn, namelijk 10% of soms nog lager.

Mg-BEHOEETE EN ADVIES

De netto Mg-behoefte bedraagt bij volwas-
sen dieren 2,5 g Mg per dag voor onder-
houd, terwijl per kg melk 0,12 g Mg nodig
is (2). De dagelijkse behoefte aan voeder-
magnesium bedraagt: (2,5 -l- 0,12 M) x
100 absorptiecoëfficiënt (M = dagelijkse
melkproduktie in kg).
Uit berekeningen is gebleken dat een Mg-
gehalte in het krachtvoer van 5 g/kg pro-
dukt onder een groot aantal omstandighe-
den tot een voldoende Mg-voorziening
leidt (2, 5). Dit is niet het geval voordieren
die in relatie tot hun melkproduktie weinig
krachtvoer ontvangen. Gedurende peri-
oden dat de Mg-voorziening via het ruw-
voer tegenvalt (slechte voeropname, laag
Mg-gehalte, geringe Mg-absorptie) is de
aanvulling met het krachtvoer al gauw on-
voldoende, Uiteraard geldt dit ook voor
dieren welke helemaal geen krachtvoer
krijgen.

Onder deze ongunstige omstandigheden
zijn aanvullende directe maatregelen
nodig. Deze directe maatregelen kunnen
bestaan uit:

Het Mg-gehalte van krachtvoer verho-
gen naar bijvoorbeeld 6 a 7 g Mg, kg.
— Een speciale Mg-brok verstrekken.
Hiervan een kg per koe per dag indien
dit 5% MgO bevat of 2 kg indien 3%
MgO in dat krachtvoer is opgenomen.
-- In de weideperiode MgO over het gras
strooien (dusting), juist voordat de
koeien in het betreffende perceel gaan
(30 kg MgO/ha is voldoende voor een
week).

-- In de stalperiode dagelijks MgO over
het ruwvoer strooien (50 g MgO per koe
per dag; bij voorkeur over vochtig ruw-
voer).

I.ITERATUUR

1. Centraal Veevoeder Bureau. Voedernormen voor
de l andbouwhuisdieren. Verkorte tabel. Lelystad
1979, .10ste druk.

2. Handleiding mineralenonder/oek bij rundvee in
dc praktijk. NR LO - TNO\'s-Gravenhage 1982. .Ie
druk.

.T Kemp, A.: The eITects of K and N dressings on the
mineral supply of grazing animals. Proc. 1st Col-
loq. Potass. Inst. Ltd 1971. p. 1-14.

4. Kemp. A., Deys. VV. B.. Hemkes. O. .1.. and Van
Es, A. .L H.: Hypomagnesaemia in milking cows:
intake and utilization of magnesium from herbage

-ocr page 446-

bv lactating cows. Neth. J. ofagric. Sii.. 9.
149. (1961).

Kemp, A. en Koopman, ,1. .1.: Het optreden van
hypomagnesaemie en kop/iekte tijdens de stalpe-
riode in relatie tot de Mg-voorziening van melk-
koeien.
Tijtlschr. Diergeneesk.. 98. IH7-I93.
(1973).

Meyer. H.. Hilgers. II. P.. Katnphues. .1.. Scholz,
H.. Ciarcia Lozano. R., and Hohneck, E.: Inllu-
ence ol low environmental temperatures on diges-
libilit\\. metabolism and requirement of magne-
sium. Proc. Xllth World congress on diseases of
cattle Amsterdam 1982. Vol 1, p. .194-.397.

Heeft de magnesiumvoorziening invloed op
de voeropname bij herkauwers?

Doe.\'i the Supp/y of Magnesium Affeci ihe Feed Intake in Ruminants?

A, Malestein\'

SAMENVA I I ING Bij tnetkkoeien is de Mg-huluns tn evenw icht indien de Mg-uiischeidittg via de
urine tninstens 2.5 g (= 100 m.M)per dag bedraagt. Bij een urineprodukiie van 25 !per dag kotni dat
overeen met een gehalte van tiiinitnaal 4 mM f= 100 mg/I).

Oj} een aantal veehouderijhedrijvett was de tnelkproduktie onvoldoende, hetgeen in verhand werd
gebracht met een slechte eetlust van de koeien. Hei Mg-gehahe in de urine hleek hij diverse koeien
op deze bedrijven onvoldoende te zijn. Nadat e.xtra .Magnesiutn werd verstrekt herstelde de eetlusl
na enkele dagen en nattt de melkproduktie ioe. Dai een onvoldoende Mg-voorziening een negatieve
invloed kan hehheit op de voeropnatne werd door enkele lileraiuurgegevens ondersteund.

SL\'MM.ARY The trtagnesiutn halattce is itt a state of ec/uilihrium in dairy cattle when the daily
e.xcrelion of Mg in the urine is al leasl 2.5 (= 100 tnM). When the dally urinary output is 25 /,
this is equivalenl lo a concentration of at least 4 mM (= 100 tng/l). The i>roduction of milk was
inadequate on a number of dairy fartns. which was associated wiih loss of appetite,
inadequate ott a number of dairy fartns. which was associated with loss of appetite of the (ïnv.v.
The concentration of Mg in the urine cd various cows was found to be too low on these farms.
H-\'hen addilional tnagnesium was supplied, ihe feed iniake was restored within a few days and
the tnilk produclion also increased. The findittg that an inadequate supply of .Mg mav have a
negative effect on the feed intake was supported by some findings reported in the literature.

I Vakgroep Zootechniek, Eaculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, Yalelaan 17. .3584 CL Utrecht.
250 Tijiischr. Diergenecskil. deel lOfi. aft. 6. 1983

-ocr page 447-

INLEIDING

Bij rundvee wordt de magnesium (Mg)-
voorziening als voldoende beoordeeld in-
dien het plas ma-Mg-gehalte ligt tussen 2 a
3 mg Mg/100 ml (0,8-1.3 mM).
De Mg-balans bij koeien is in evenwicht
indien de Mg-uitschciding via de urine min-
stens 2.5 g (= 100 mM) per dag bedraagt
(3). Bij een urine produktie van 25 1 per
dag, moet het Mg-gehalte in de urine dan
minimaal 4 mM bedragen (= 100 mg 1). In
een sub-optimale situatie neemt de Mg-
uitscheiding via de urine af cn pas daarna
zal het plasma-Mg-gehalte gaan dalen. In
extreme situaties kan het Mg-gehalte in het
plasma en de zachte weefsels (spieren) zo
ver dalen dat spierkrampen ontstaan (kóp-
ziekte). Soms gaat een verlaagd Mg-
gehalte in het plasma samen met een enigs-
zins verlaagd Ca-gehalte en dc dieren
vertonen dan meer een beeld van melk-
ziekte. Van dieren met een duidelijke hypo-
magnesaemie is bekend dat ze een weinig
gevulde pens hebben. De voederopname
van die dieren is blijkbaar afgenomen.
Oorzaak en gevolg zijn hier moeilijk te
scheiden. In ieder geval is het nog onduide-
lijk in welk stadium van de hypomagncsae-
mie de vermindering van de voeropname
inzet.

PRAKTLIK

Op een aantal praktijkbedrijven deden zich
bij het melkvee klachten voor over de
melkproduktie die in verband werden ge-
bracht met een matige eetlust van de dieren
(onvoldoende en trage opname van kracht-
voer). De koeien vertoonden een dorre
vacht en waren veelal te dun cn te mager.
Beoordeling van de ruwvoerk waliteit
(maaistadium, geur, kleur, grondveront-
reiniging) en een grondige navraag betref-
fende de methode van voeren, rantsoensa-
mcnstelling en voerschema rond het
afkalven, bracht niet steeds een verduidelij-
king in de aanleiding van de klachten. Op
één bedrijf waar vanwege een onjuiste voe-
ding rond het afkalven wel aanleiding tot
de klachten werd gevonden, bleven de
klachten bestaan nadat het voerschema
rond het afkalven was bijgesteld.
Van die bedrijven werden bij ccn aantal
koeien in diverse lactatiestadia urinemon-
sters genomen en hierin werd het Mg-
gehalte bepaald. Bij een aanzienlijk deel
hiervan was het Mg-gehalte te laag waarbij
de laagste waarden rond 0,5 mM lagen. In
het krachtvoer dat op de betreffende be-
drijven werd gevoerd werd het Mg-gehalte
bepaald cn dit bleek voor A-brok rond 3.6g
per kg te liggen, dus te laag te zijn; mine-
ralenbrok bev atte 6 g Mg kg.
Op deze bedrijven werd geadviseerd om
alle koeien, de droogstaande zowel als de
lacterende koeien, extra magnesium te ver-
strekken (30 ä 50 g MgO koe dag).
Vanaf ongeveer 3 dagen nadat met de extra
Mg-verstrekking werd gestart, herstelde de
eetlust (betere krachtopname) en verbe-
terde de algehele conditie van de dieren
volgens waarnemingen van de boer. De
melkproduktie kwam bij de koeien die af-
kalfden nadat met de extra Mg-toediening
was begonnen weer op een voldoende peil
en herstelde enigszins maar, voor zover te
beoordelen viel. niet geheel bij de koeien
die al enige tijd gekalfd hadden. Na enkele
weken van Mg-toediening werden opnieuw
urinemonsters verzameld. Het urine-Mg-
gehalte was nu bij alle onderzochte koeien
op voldoende niveau, waarbij de laagste
waarden rond 4 mM lagen.
Deze praktijkervaring betreffende een mo-
gelijk invloed van een onvoldoende Mg-
voorzicning op de eetlust was aanleiding
tot een nader literatuuronderzoek.

I.ITERATÜ UR

Suttle en Field (10) bestudeerden de in-
vloed van de opname van kalium en mag-
nesium op de ontwikkeling van hypomag-
nesaemie bij schapen. Zij verstrekten aan
20 niet drachtige, volwassen schapen 1 kg
voer (± onderhoudsniveau).
Deze 20 schapen werden verdeeld over 5
groepen, met verschillende Mg- en K-
hoeveelhcden in het rantsoen. Dc voerop-
name daalde wanneer de plasma-Mg-
gehalten lager werden dan 1,0 mg 100 ml
(0,4 mM). De proef werd herhaald met
lacterende ooien die 2 kg voer kregen van
hetzelfde mengsel als in de voorgaande
proef. De voeropname daalde nu, wanneer
de plasma-Mg-gehalten lager werden dan
1,8-2,0 mg 100 ml (0,8 mM). De daling van
de voeropname was sterker naarmate de
plasma-Mg-gehalten verder afnamen en
dit was vooral het geval in de proefgroep
\'laag Mg-hoog K\', dus wanneer dc Mg-

-ocr page 448-

voorziening door een hoog K-gehalte in het
rantsoen nadelig werd beïnvloed.
Deze proeven met schapen suggereren een
relatie tussen de Mg-voorziening en de
voeropname. Zij laten zien dan een even-
tuele invloed van een onvoldoende Mg-
voorziening op de voeropname eerder aan
het licht treedt naarmate het voerniveau
hoger is, hetgeen ook wel te verwachten
was.

Ammerman el al. (1) bestudeerden de in-
vloed van de Mg-voorziening op de voer-
opname bij schapen. Aan 20 bijna volwas-
sen ooien (levend gewicht gem. 53 kg) werd
dagelijks 650 g voer (onderhoudsniveau)
verstrekt. Dit was een z.g. synthetisch
mengsel, waaraan 0,1% Mg (als MgO) was
toegevoegd. Na een aanpassingsperiode
van een week werd bij 16 schapen het aan
het voer toegevoegde MgO weggelaten (4
schapen bleven op het oorspronkelijke
rantsoen).

De voeropname bij de 16 schapen daalde
na ongeveer 4 dagen tot ± 35% van de
oorspronkelijke opname. Deze 16 schapen
werden vervolgens op grond van gewicht
en actuele voeropname ingedeeld in 4 groe-
pen. De schapen in deze groepen kregen via
capsules verschillende hoeveelheden Mg
toegediend. De voeropname herstelde
vanaf de derde dag van toediening, waarbij
er een duidelijke invloed zichtbaar was van
de mate van Mg-aanvulling op het herstel
van de voeropname. Op de zesde dag van
de Mg-aanvulling was de voeropname bij
toevoeging van O, 175, 350 of 525 mg
Mg/dag resp. 46,6, 67,4, 69,1 en 100,1%
van de groep die steeds het oorspronkelijke
mengsel (met 650 mg Mg toegevoegd) had
gekregen. Helaas werden in deze proeven
geen Mg-gehalten in bloed of urine van de
schapen bepaald.

Martin el al. (6) voerden een soortgelijke
proef uit met 8 lammeren die 800 g Mg-arm
synthetisch voer kregen waaraan 1,6%
Mg (als MgO) was toegevoegd. Bij 6 van
deze lammeren werd na enige dagen geen
MgO meer aan het krachtvoer toegevoegd.
Bij 2 van deze 6 lammeren werd vanaf dat
moment 2.5 ml van een 25% MgSO^-
oplossing i.v. toegediend. IDe voeropname
van deze lammeren daalde naar ± 500 g
dag. Bij de 4 resterende lammeren werd
geen Mg toegediend en de voeropname
daalde vanaf de derde dag naar ongeveer
300 g, dag. Bij 2 van deze 4 lammeren werd
na 3 dagen 1,5 g MgO dag oraal toege-
diend en vanaf de derde dag van toediening
herstelde de voeropname en bereikte na 5
dagen bijna het oorspronkelijke niveau, nl.
750 g,, dag. Ook hier werd helaas geen Mg
bepaald in urine of bloed.
Rook en Balch (8) voerden een serie proe-
ven met melkkoeien uit en bepaalden
onder meer de Mg-uitscheiding via de
urine en de voeropname van de koeien. Een
geringe Mg-uitscheiding met de urine(< 1 g
Mg dag) ging in hun proeven steeds
samen met een verminderde voeropname
en was in die situatie gem. 11,1 (8,2-14,9)
kg d.s./dag. Indien de Mg-uitscheiding
met de urine meer dan 1 g/dag bedroeg,
was de voeropname gem 13,6 (11,6-20,0)
kg d.s. dag.

McAleese et ai (7) verstrekten aan 2 groe-
pen lammeren een rantsoen waaraan geen
of 600 mg Mg/kg was toegevoegd. Het
voer werd onbeperkt ter beschikking ge-
steld; de voeropname was 400 g voor de
groep zonder Mg-toevoeging en 900 g/dag
met toegevoegd Mg, waarbij de plasma-
Mg-gehalten0,6en 2,2 mg/ 100 ml (0,25 en
0,92 mM) bedroegen.
Diverse andere onderzoekers (3, 5, 9)
maken melding van een afnemende of te-
genvallende voeropname, wanneer de Mg-
voorziening onvoldoende werd of was (on-
voldoende Mg uitscheiding via de urine of
verlaagd Mg-gehalte in bloedplasma).
Yoshida (12) stelde vast dat bij koeien met
klinische verschijnselen van acetonaemie
het plasma-Mg-gehalte gemiddeld iets
lager was dan bij gezonde koeien nl. resp.
2,0 mg/ 100 ml en 2,4 mg, 100 ml (0,8 en 1,0
mM). Aan enkele acetonaemie koeien
werd dagelijks I g Mg i.v. toegediend (als
MgS04 of MgCK) en hij stelde vast dat de
acetonaemie na ongeveer 3 dagen ver-
dween (eetlust herstelde en geen positieve
reactie op aceton in urine).
Bovenstaande literatuurgegevens maken
duidelijk dat een onvoldoende Mg-
voorziening aanleiding kan geven tot een
vermindering van de voeropname.
Hiervoor zijn mogelijk enige oorzaken aan
te wijzen.

In de eerste plaats zou een onvoldoende
Mg-voorziening invloed kunnen hebben
op de pensfermentatie. Zo vonden Martin

-ocr page 449-

ATROFISCHE RHINITIS

berokkent de varkensmesterij veel schade,

onder andere door meer mestdagen
en slechte voederconversie*

1 I

1 .

*ln de U.S.A.

heeft men vastgesteld
dat de verliezen
t.g.v. AR 12% bedragen
van de

totale schade
door varkensziekten.

-ocr page 450-

Door de komst v;

ATROFISCtl

geen probleem
meer te zijn.

Intervet heeft een effektief vaccin ontwik-
keld voorde bestrijding van Atrofische Rhinitis bij
varkens. HIerbl j Is ook gebru I k gemaakt van de er-
varlngen van Nederlandse onderzoekers op het
gebied van AR. Deze waren er al lang van over-
tuigd dat In de etiologie van AR de Pasteurella
multocida een belangrijke rol speelt naast de
Bordetella bronchiseptica.

Meer recent ontwikkelden zij een methode
om de AR-pathogenIteit van B.b. en P.m. vast te
stellen.

Mede op grond daarvan kon Intervet het ge-
ïnaktiveerde olleadjuvans vaccin Nobi®-vac AR
ontwikkelen, dat één B.b.- en twee P.m.stammen
bevat.

De belde P.m. stammen zijn van het Carter
type D, een type dat AR toxlne kan produceren.
Het vaccin bevat tenminste IOIO bacteriën van el-
ke stam per ml. Het adjuvans Is hetzelfde als dat
van Nobi®-vac LT K88 en Nobi®-vac Aujeszky.

Proeven hebben een sterke reduktle aange-
toond van B.b. en toxlne producerende P.m. In de
neusholten van met Nobi®-vac AR gevaccineerde
zeugen.

Uit praktijkproeven is gebleken dat bij de
biggen afkomstig van volgens voorschrift ge-
vaccineerde fok- en vermeerderingstjedrljven het
voorkomen van klinische AR tot beneden 1%
was gedaald. Behandeling van biggen en zeugen
IntGrVGt nnet antibiotica werd overbodig
INTERVET NEDERLAND BV Nobl®-vac AR wordt geleverd In flacons ä 20 en

Postbus 50, 5830 AB Boxmeer 50 ml (1 dOSiS = 2 ml).

-ocr page 451-

fobi® -vac AR hoeft

RmNms

-ocr page 452-

INTERVET\'S KOMPLETE PROGRAMMA VOOR VARKENS

vaccins

- geïnaktiveerd olie-adjuvans vaccin tegen Atrofische
Rhinitis

■ geïnaktiveerd olie-adjuvans vaccin tegen de ziekte van
Aujeszky

-vaccin tegen neonatale E.coli enterotoxicosis en speen-
diarree bij biggen

-vaccin tegen vlekziekte, bevat 5 geselecteerde stammen
Erysipelotrix rhusiopathiae

Chorulon
Dexadreson

Dexafort

Dexamedium

Durateston

Folllgonan

Laurabolin
OxytocineS
PG-600
Prosolvin

Sex Odeur Aerosol

hormonen

- heeft, zowel bij mannelijke als vrouv;/elijke dieren, een
sterke werking op de gonaden

-zeer sterke, kortdurende, antiflogistische en glyco-
genetische werking bij een te verwaarlozen invloed op de
water- en zouthuisfiouding

- voor een snel intredend en lang aanhoudend anti-shock,
anti-stress en glycogenetisch effect

- voor een antiflogistisch en glycogenetisch effekt van
vier dagen

- langwerkend preparaat voor de behandeling van onvol-
doende geslachtsdrift bij het mannelijk dier

- heeft een stimulerende invloed op tiet parenchym van de
gonaden, zowel bij mannelijke als vrouwelijke dieren

- langwerkend (3-4 weken) anabolicum
-synthetisch oxytocine preparaat

- voor behandeling van anoestrus bij zeugen

■een oplossing van het Prostaglandine F2o analoog
luprostiol

- wekt de stareflex op bij dieren die in de juiste periode
voor dekking of inseminatie verkeren

Nobi vac AR
Nobi\' -vac Aujeszky
Nobi vac LT K88
Vlekziekte vaccin

antibiotica

- bestrijdt bacteriële ziekten die gepaard gaan met
toxische en allergische verschijnselen en ontstekingen

-een 25%-ige, pijnloze, waterige oplossing voor injectie

-ter behandeling en voorkoming van diarree bij biggen

-voor behandeling van een breed spectrum van bacteriële
infectieziekten

■ benethamine penicilline en dihydrostreptomycine
combinatie, geeft een therapeutische bloedspiegel van
48 uur

- per ml 300.000 I.E. procaïne penicilline

- per ml 200.000 LE. procaïne penicilline en 200 mg
dihydrostreptomycine base

Biodexamine

Chloramphenicol
Neodlar injector en
Suspensie
Neopen

Penamine S

Procapen 30
Procastrep 20/20

Bio Dalbeen

Cresco

Hemoscon

lonalyte

Minovit

P.B.H. -spray

Solminvit

Sulfadimethoxine 20%

Super Mindif

Taktic
Verafer 100

overige preparaten

stimuleert de stofwisselingsprocessen, aktiveert de
vorming van antistoften en ondersteunt de enting van
jonge dieren

injiceerbaar vitamine B-complex met vitamine A. D3 en E

haemostaticum

orale electrolytoplossing

vitaminen-, sporenelementen-, mineralenpremix
middel tegen staartbijten bij varkens
wateroplosbaar vitaminen en mineralen preparaat
langwerkend Sulfapreparaat, speciaal bij pneumonie,
enteritis, mastitis, endometritis
sterk geconcentreerd mineralen mengsel met groei-
factoren

een veilig middel tegen uitwendige parasieten
injiceerbaar ijzerpreparaat.

Intervet

INTERVET NEDERLAND BV

Postbus 50, 5830 AB Boxmeer

-ocr page 453-

et al. (6) en Ammerman et al.(\\) dat zowel
in vitro als in vivo de verteerbaarheid van
de ruwe celstof (r.c.) sterk afnam op Mg-
deficiënte rantsoenen.
De vermindering van de r.c. verteerbaar-
heid trad op vanaf de derde dag van Mg-
onthouding. Tegelijkertijd trad er een ver-
schuiving op in de microflora van de pens
naar bijna uitsluitend gram negatieve orga-
nismen (6). Wilson (II) vond dat
in vitro
(Exp. I) de verteerbaarheid van voorjaars-
weidegras en raaigrashooi toenam indien
MgS04 aan het incubaat werd toegevoegd.
Dit was echter niet het geval bij prairiegras.
Bij hamels (Exp. 2) had toediening van 2 g
Mg dag een significante verbetering van
de verteerbaarheid van droge stof, ruw-
eiwit en ruwe celstof van slecht hooi tot
gevolg, maar bij goed hooi was er slechts
een niet significante tendens tot verbete-
ring van de verteerbaarheid aantoonbaar.
In een derde experiment werden 12 paar
pasgekalfde eeneiige tweelingen in 3 groe-
pen ingedeeld en tezamen in één weide ge-
houden. Eén groep kreeg geen Mg toege-
diend; de plasma-Mg-gehalten bij deze
dieren bereikten waarden rond 1,2 mg/100
ml (0,5 mM). De andere groep kreeg dage-
lijks IO g Mg (als MgClj) rectaal of 2 g Mg
(als MgSOj) subcutaan, terwijl de derde
groep 10 g Mg (als MgCl,) oraal kreeg. Bij
de koeien in de tweede en derde groep steeg
het plasma-Mg-gehalte naar± 1,5 mg/100
ml (0,6 mM; dus nog steeds veel te laag).
Echter alleen in de groep koeien die het Mg
oraal toegediend kregen steeg de melkpro-
duktie met 2 kg/dag.
In proeven met schapen is verder nog ge-
vonden dat bij zeer sterk dalende plasma-
Mg-gehalten een vermindering van de mo-
tiliteit van het maagdarm-kanaal optrad
(2). Nadat vervolgens weer MgO aan het
voer voor die schapen werd toegediend en
gedurende 2 dagen 10 g MgClj/dag i.v.
werd toegediend, herstelde de motiliteit na
2 a 5 dagen. In deze proeven is echter een
mogelijke nasleep van de operatieve in-
greep niet geheel uit te sluiten.

Het voorgaande voert ons tot de voorlo-
pige conclusie dat een onvoldoende Mg-
voorziening aanleiding kan geven tot een
vermindering van de voeropname. Naar-
mate het voerniveau hoger is, treedt deze
invloed eerder aan het licht.

Nader onderzoek naar de relatie tussen de
Mg-voorziening en de voeropname van die
dieren lijkt gewenst.

I.ITERATUUR

1. Ammerman, C. B., Chicco, C. F., Moore, J. E.,
Walleghem, P. A. v., and Arrington, L. R.; Effect
of dietary magnesium on voluntary feed intake
and rumen fermentations.
J. of Dairv Science.
54, 1288-1293. (1971).

2. Bueno, L., Fioramonti, J., Geux, E., and Raissi-
guier,
v.: Gastrointestinal hypomotility in mag-
nesium deficient sheep.
Can. J. of Animal
Science.
60, 293-301, (1980).

3. Kemp, A. Deys, W. B., Hemkes, O. J., and Es, A.
J. H. van: Hypomagnesaemia in milking cows:
intake and utilization of magnesium from
herbage by lactating cows.
Neih. J. of Agric.
Science,
9, 134-149, (1961).

4. Kemp, A., Geurink, J. H. en Leeuwcn, J. M. van:
Geconcentreerde magnesiumkoek voor de pre-
ventie van magnesiumgebrek bij melkkoeien.
Be-
ilri/f.sontn ikkeling. 1.(1). Ed. Veeh..39-47.(1970).

5. Madsen, F. C., l.entz, D. E., Miller, J. K.,
l.owrey-Harnden, D., and Hansard, S. 1,.: Diet-
ary carbohydrate effects upon magnesium meta-
bolism in sheep.
J. of An. Science, 42, 1316-1322,
(1976).

6. Martin, J. E., Arrington, L. R., Moore, J. E.,
Ammerman, C. B., Davis, G. K., and Shirley, R.
I..: Effect of magnesium and sulfur upon cellu-
lose digestion of purified rations by cattle and
sheep.
J. of Nutrition. 83, 60-64. (1964).

7. McAleese,\'D, M„ Bell, M, C„ and Forbes, R,
M,: Magnesium-28 studies in lambs,
J. of Nutri-
tion. 14. 505-514. (1961).

8. Rook, J, A, F, and Balch, C, C,; Magnesium
metabolism in the dairy cow. 111, The intake and
excretion of calcium, phosphorus, sodium, po-
tassium, water and dry matter in relation to the
development of hypomagnesaemia,
J. of Agric.
Science.
58, 103-108. (1962).

9. Scott. P, R,. Kelly, ,1, M,. Whitaker, D, A„ and
Cameron, N, D,: Marginal magnesium defi-
ciency as a possible cause of reduced voluntary
feed intake in commercially managed dairy cows.
Vet. Re.s. Communicatiotis. 4, 225-229. (1980).

10, Suttle, N, F,,and Field, A, C,: Studieson magne-
sium in ruminant nutrition, 9, Effects of potas-
sium and magnesium intakes on development of
hypomagnesaemia in sheep,
Brit. J. of Nutrition.
23, 81-90. (1969).

II, Wilson, G, F,: Effects of magnesium supple-
ments on the digestion of forages and milkpro-
duction of cows with hypomagnesaemia.
Animal
Production.
31, 153-157. (1980).

12, Yoshida, S,: Studies on bovine ketosis associated
with magnesium metabolism,
J. of Fac. of Fish-
eries and Animal Husbandry of the Hiroshitna
University.
17. 117-131. (1978).

-ocr page 454-

Algemeen

Auto-immuunziekten bij huisdieren

Halliwell, R. E. W.; Auto-immune diseases in
domestic animals.
J. Am. Vet. Med. /Im., 181,
1088-1096, (1982).

De auteur is Chairman van het Department of
Medical Sciences aan de Veterinaire \'Faculteit\'
van de Universiteit van Florida en ook internati-
onaal één van de grootste deskundigen op het
gebied van auto-immuunziekten bij dieren. Dit
artikel is geschreven ter gelegenheid van een
colloquium over klinische veterinaire immuno-
logie, waaraanalle Amerikaanse Veterinaireim-
munologen hebben deelgenomen.
Het resultaat is een werkelijk indrukwekkende
\'JAVMA\', waarin de gehele immunologie van
zeer veel zijden uitvoerig belicht wordt. Vrijwel
alle artikelen zijn van hoog gehalte en deze
\'.lAVMA\' uitgave is, volgens referent, leverkie-
zen boven veel leerboeken over hetzelfde onder-
werp.

In het artikel van Halliwell wordt eerst ingegaan
op de mogelijke \'triggers\' voor het ontstaan van
auto-immuunziekten. Daarna worden systema-
tisch auto-immuunziekten van het bloed (ha-
emolytische anaemie, thrombocytopenie), sys-
temische auto-immuunziekten (systemische
lupus erythematosus, rheumatoide arthritis,
thyreoiditis, etc.) en auto-immuun-huidziekten
(Pemphigus, etc) behandeld. Vooral het ge-
deelte over de huidziekten is zeer leerzaam en
bevat een uitstekende handleiding met betrek-
king tot zowel diagnostiek als therapie. Een
literatuurlijst van 87 references kan de lezer
eventueel \'verder\' op weg helpen.

J. Goudswaard.

Bacteriologie

Typhlitis door Cl. difficile V\\] hamsters, die
geen antibiotica hadden gehad

Rehg, .1. E. and Lu, Y. S.: Clostridium difficile
typhlitis in hamsters notassociated with antibio-
tic therapy.
J. Am. Vet. Med. /t.v.s., 181, 1422-
1423. (1982).

In de humane geneeskunde wordt bij bepaalde
antibiotische therapieën (vooral clindamycine
heeft een \'naam\' op dal gebied;
Ref.)a\\\\.\\]d reke-
ninggehouden met\'A.A.C.\'(= antibiotic associ-
ated colitis). De auteurs gaan eerst in op de
mogelijke pathogenese van deze ziekte: dysbac-
terie door een antibiotische therapie en een
sterke vermeerdering van de toxinevormende
Ci difficile. Ook bij konijnen caviae en ham-
sters is dit fenomeen bekend.
In dit artikel echter wordt mededeling gedaan
van diarrhee en typhlitis ten gevolge van
Cl.
difficile
bij hamsters, die niét met antibiotica
waren behandeld geweest.
Merkwaardig is wel, dat de zieke dieren wèl in
contact waren geweest met met tetracycline be-
handelde hamsters, die als gevolg van de behan-
deling A.A.C. gekregen hadden.
Kennelijk kan dus een hoge infectiedruk alléén
eveneens \'A.A.C.\' veroorzaken zonder dat van
\'A\' (= antibiotica) sprake is geweest!

./. Goudswaard.

Hond

Gecoinbineerde toepassing van Ketamine
en Chloorpromazine bij de hond

Deppe, R., Thibaut, .1., Mercado, P.: Usode la
asociación ketamina-clorpromazina en el
perro.
Zhi Vet. Med. A. 29, (8). 609-613.
(1982).

Onderzocht werd of een combinatie van Keta-
mine (Ketalar®, Parke-Davis) en Chloorpro-
mazine bruikbaar is voor een centrale anesthe-
sie bij de hond. Hierbij werd gebruik gemaakt
van 2 groepen, ieder bestaande uit 5 gezonde
honden van verschillend ras en sexe.
Bij groep A werd na 24 uren vasten 11 mg; kg
Ketamine i/m geïnjecteerd; bij groep B werd
chloorpromazine (3 mg/kg/i.m.) 10 minuten
vóór de toediening van eenzelfde dosering Keta-
mine ingespoten. Bij beide groepen werden
hart- en ademhalingsfrequentie, de voorchirur-
gische interventie bruikbare tijd en de tijdsduur
van de motorische depressie hierna onderzocht.
Uit het onderzoek bleek dat bij groep Been voor
een proeflaparatomie bruikbare centraal-
anesthesie gedurende 25 minuten kon worden
bereikt, gevolgd door een motorische depressie
van nogmaals 25 minuten. Hartfunctie cn
ademhaling werden niet beïnvloed.
Helaas wordt het tijdsverloop tussen injectie en
bruikbare centraal-anesthesie niet aangegeven.
Tevens moet worden bedacht dat auteurs hun
waarneming betreffende groep B baseren op een
gering aantal (5) gezonde honden. Voor een
bruikbare centraal-anesthesie wordt hier te
lande vaak met evenveel succes gebruik ge-
maakt van een combinatie van Ketamine (Keta-
lar®, Parke Davis) en xylasinhydrochloride
(Rompun®, Bayer)
(Ref).

ll. ll. Thalheimer.

-ocr page 455-

Kleine huisdieren

Door voeding veroorzaakte myopathic bij

een kat

Dennis, ,1. M,, Alexander. R. W.: Nutritional
myopathy in a cat.
Vet. Rec.. Ill, (10), 195-196.
[1982).

Auteurs beschrijven de niet alledaagse ziektege-
schiedenis van een tweejarige gesteriliseerde
poes.

Uit de anamnese bleek dat gedurende 3 weken
een zwelling boven staartwortel en dijen was
geconstateerd en pijn bij beweging. De voeding
bleek uitsluitend te bestaan uit gekookte
Noorse koolvis en — ter afwisseling — ge-
kookte kip.

Bij onderzoek voelden de dijspieren van beide
achterbenen gezwollen en warm aan en waren
zeer pijnlijk bij palpatie. In mindere mate was
dit eveneens het geval bij de m. triceps van de
rechter voorpoot. Er bestonden geen verwon-
dingen in deze regio. De huid vertoonde een
schilferig aspect. Tevens werd een bilateraal ca-
taract geconstateerd. Deze afwijking was eige-
naar reeds opgevallen toen de poes 9 maanden
oud was, doch bleek gedurende het laatste half
jaar niet te zijn veranderd.

Histologisch onderzoek van een uit de spieren
van zowel de rechter achterpoot als de rechter
voorpoot genomen biopt leverde het beeld van
een degeneratieve myositis op. Daar deze ver-
moedelijk door de eenzijdige voeding was ver-
oorzaakt, werd besloten tot het geven van een
gevarieerd dieet met toevoeging van mineralen
en vitaminen, in het bijzonder Vit, E (100 mg
Vit, E p,d,) en Feline Pet-Tabs® (Beecham),
Dit resulteerde in een totale genezing, waarbij
het functioneel herstel van de achterpoten na
ongeveer 14 dagen het meest opvallend was,
(Helaas wordt niet vermeld of de bilaterale lens-
troebeling eveneens herstelde;
Ref.)
Het is bekend dat Vit. F,-deficientie in samen-
hang met een laag gehalte aan onverzadigde
vetzuren in de voeding een myopathic kan ver-
oor/aken, terwijl een tekort aan Vit, E in sa-
tnenhang tnet een normaal of te hoog gehalte
hiervan het klinisch bekende beeld van een ont-
steking van vetweefsel (steatitis) veroorzaakt.
De mogelijkheid van een tekort aan seleen bij
deze patiënt wordt besproken, doch wat betreft
de voeding en de klinische symptomen (geen
convulsies) niet waarschijnlijk geacht.
F.en tekort aan Vit. C kan daarentegen niet
buiten beschouwing worden gelaten, daar de
Noorse koolvis (hoofdbestanddeel van de aan
de kat verstrekte voeding) geen Vit. C bevat en
het histologisch aspect van het spierbiopt (lichte
hemorrhagic en hemosiderose) hierop zouden
kunnen duiden. Hoewel de kat onder normale
omstandigheden geen behoefte aan Vit. C heeft
kan de mogelijkheid niet worden uitgesloten dat
door een bepaald dieet de bij deze diersoort
normalerwijze in de lever plaatsvindende bio-
synthese van Vit. C kan worden verstoord.
Bij een kat met pijnlijke spieren of een zwakte
van bepaalde spiergroepen moet — volgens au-
teurs in ieder geval rekening worden gehou-
den met een tekort aan Vit. E.

H. H. Thalheimer.

Konijn, cavia, hamster
Indirecte toxiciteit van antibiotica voor ko-
nijnen, cavia\'s en hamsters

Okerman, L., Devriese, L. en Spanoghe, L.:
Vlaams Dierg. Tijdschr.. SX f2), 110-114.(1982).

Samenvalling: Sommige antibiotica kunnen
hoge sterfte veroorzaken wanneer ze toegediend
worden aan konijnen, cavia\'s of hamsters;
vooral lincomycine en ampicilline zijn gevaar-
lijk. Het schadelijk effect kan teweeggebracht
worden door een resistente toxine-
producerende
Closlridium, die zich ongeremd
kan vermenigvuldigen na de gedeeltelijke vernie-
tiging van de normale darmflora. Dit is bekend
bij hamsters en er bestaan ook aanwijzingen
voor dat gelijksoortige mechanismen verant-
woordelijk zijn voor ziekte en sterfte bij andere
diersoorten.

Opmerkingen uit dit korte artikel, die mogelij-
kerwijs voor de prakticus van belang kunnen
zijn:

Konijnen:

To.xisehe anlibiolica:

lincomycine en clindamycine zeer toxisch;
penicilline groep: geven sterfte, vooral ampi-
cilline;

macroliden: risico groot bij perorale toedie-
ning.

Goed verdragen anlibiolica:

chloramfenicol: (eventueel in combinatie
met furaltadone en glucose) per os en paren-
teraal;

colistine: 20.000-50.000 I.E. per kg I,.G. per
os en parenteraal;

framycetine en neomycine; peroraal (100 a
400 ppm in het voer);

streptomycine: per injectie (50-100 mg/kg);
— tetracycline: 250-1000 mgr per liter drinkwa-
ter (daling van water- en ook voederop-
name); toediening via voeder geen probleem;
-- sulfonamiden en gepotentieerde sulfamiden:
veilig bij nortnale doseringen.
Cavia\'s:

Weinig antibiotica zijn ongevaarlijk.

-ocr page 456-

Chloramfenicol: 150 mg perkgi.m.of50-100
mg; liter in drinkwater (injecties: lokale irri-
tatie, verder weinig schadelijke neveneffec-
ten).

Gepotentieerde sulfamiden: veilig, bijv. sul-
fadoxine 20 mg kg gecombineerd met tri-
methoprim 4 mg; kg subcutaan.
Hamsters:

Weinig antibiotica zijn ongevaarlijk.
Tetracycline: tot 10 mg/kg peroraal gedu-
rende meerdere dagen.
Metronidaz.ale: zou ook veilig zijn.

A. W. van Foreest.

Rund

Lebmaagdislocatie/produktie

Grymer, J., Willeberg, P., and Hesselholt, M.:
Milk production and left displaced abomasum:
cause and effect relationships.
Nord. Vet. Med..
M, 412-415. (1982).

In een rundveestapel van 300 koeien van een
universiteitsboerderij in Denemarken werd het
verband tussen melkproduktie en het optreden
van lebmaagdislocatie naar links bestudeerd.
Als uitgangspunten werden de 305 d. produktie-
cijfers en de veterinaire gegevens van de bedrijfs-
ziektekaartengenomen. Indejaren 1972 tot 1976
werden geen gevallen van LLD (linkszijdige leb-
maagdislocatie) waargenomen. In 1977 en 1978
werden respectievelijk 10 en 22 gevallen gesigna-
leerd. De gemiddelde melkproduktie steeg van
4961 kg in 1976 met een vetgehalte van 4,36% tot
5655 kg met een vetgehalte van 4,06 in 1978. De
produktie in de periode voorafgaande aan het
optreden van I.L D en het lactatienummer waren
de parameters waarop de controledieren zonder
I.l.D werden gekozen, alsmede het verdere ver-
loop van de produktie.

De 22 controledieren produceerden gemiddeld
18,5 kg per dag of 5643 kg in .305 dagen; de 22
dieren met LLD 16,5 kg per dag of 5033 kg in 305
dagen, het verschil van 610 kg was significant.
De selectie van de controledieren op een vergelij-
kbare produktie. voorafgaande aan het optre-
den van LLD en hun \'gepaarde\' koppelgenote
maakt vergelijking op basis van het produktie-
potentieel mogelijk. Het onderzoek toontduide-
lijk de economische betekenis van het optreden
van I.l.D aan. Tenslotte wordt aangeraden om
op LL D probleembedrijven de structuurgevend-
heid van het rantsoen na te gaan, omdat dit een
van de mogelijke oorzaken van de aandoening
zou zijn.

(Aangezien LLD hoofdzakelijk in het begin van
de lactatie voorkomt, zullen vooral rantsoen-
overgangen rondom het afkalven bekeken moe-
ten worden;
Ref.)

./. ,/. Koopman.

\'Winter-dysentery\': een corona-achtig
agens in de faeces van vlees- en melkvee met
diarrhee

Epinasse, J., Viso, M., Laval, A., Savey, M., Le
Layec, CL. Blot. J. P..\'Haridon. R.,and Cohen,
J.: Winter dysentery: a coronalike agent in the
faeces of beef and dairy cattle with diarrhoea.
Vet. Ree.. 1 10,i,S5, (1982).

Indewinterseizoenen I979-I980en 1980-1981 is
in het departement Yonne in Frankrijk in zes
koppels rundvee bij in totaal 104 dieren\'winter-
dysentery\' vastgesteld. De auteurs hebben bin-
nen 48 uur na waarneming van de eerste ziekte-
verschijnselen serummonsters en mestmonsters
verzameld. Een tweede serummonster is 3 a 4
weken later genomen.

De sera zijn onderzocht op het voorkomen van
significante titerstijgingen ten aanzien van IBR-
virus, BVD-virus, PI,-virus, Adeno-virustype3,
Reovirus 3, RSB-virus en Chlamydia psittaci.
Significante titerstijgingen zijn slechts spora-
disch vastgesteld.

De faecesmonsters zijn onderzocht op het voor-
komen van Salmonellae,
Campylobacter fetus
subspecies Jejuni. Treponema hyodysenteriae.
en naar Corona-like virusdeeltjes.
Alleen Corona-like virusdeeltjes zijn in grote
frequentie gevonden. Op grond hiervan menen
de auteurs dat vande onderzochte agentia alléén
Corona-like virus in aanmerking komt als oor-
zakelijk agens en dat de rol van dit virus in de
etiologie van \'winter-dysentery\' nader onder-
zoek verdient.

G. //. Wentink.

Schaap

Het effect van oxytetracycline op een expe-
rimentele Pasteurella-pneumonie bij lam-
meren

Gilmour, N. J. 1.., Sharp, .1. M., Gilmour, .1. S.:
Effect of oxytetracycline therapy on experimen-
tally induced pneumonic Pasteurellosis in
lambs.
Vet. Rec.. 1 1 10, 97-99. (1982)

Pneumonie ten gevolge van Pasteurella haetno-
lytica
biotype A is in de schapenhouderij econ-
omisch gezien van groot belang.
Voor het onderzoek naar het effect van oxy-
tetracycline bij deze aandoening werden SPF-
lammeren (per hysterectomie geboren, geen co-
lostrum e.d.) gebruikt van drie maanden oud.

-ocr page 457-

Deze werden intranasaal en -tracheaal geïnfec-
teerd met een cultuur van PT-3-viruseneen week
later met een aerosol met
Pasieurella haemolr-
lica.
Deze methode is kwalitatief gelijk aan een
natuurlijke infectie en als zodanig geschikt voor
dit onderzoek.

Het effect van oxytetracycline werd onderzocht
omdat alle
P. haemolyiica stammen hiervoor/n
viiro gevoelig zijn. Er werd een long-acting pre-
paraat gebruikt in een dosering van 20 mg kg.
De dieren werden in drie groepen verdeeld van
tien lammeren elk.

Groep 1 kreeg oxytetracycline 24 uur vóór de
infectie met
P. haemolylica {pTo(y\\acüsch).
Ciroep 2 kreeg oxytetracycline 24 uur na de
infectie en groep 3 diende als controle.
De lammeren werden gedurende vijfdagen nade
infectie klinisch onderzocht, waarbij koorts,
sloomheid, abdominale ademhaling en sterfte
als parameters dienden. Na afloop werd patho-
logisch anatomisch onderzoek op de longen ver-
richt. Er werd een bepaald score-systeem gehan-
teerd.

In groep 2 werd zowel klinisch als bij sectie een
gunstig effect van oxytetracycline vastgesteld.
In groep 1 werden vier dagen na de infectie
klinische symptomen van pneumonie zichtbaar.
I evens ontstond bij vijf lammeren in deze groep
een pleuritis.

In de controlegroep waren na vier dagen reeds
zeven lammeren dood. Ten gevolge van het bac-
teriostatische effect van oxytetracycline ont-
stond vijf dagen na de injectie bij de behandelde
dieren toch nogeen pneumonie, omdattoengeen
werkzame bloedspiegels meer aanwezig waren.
Oxytetracycline lijkt een bruikbaar antibioti-
cum te zijn als therapie bij Pasieurella pneum-
onie bij lammeren. Ook profylactisch is het
bruikbaar. Een herhaling van de injectie na vier
dagen kan zinvol zijn.

M. Sevinga.

Varken

Behoefte aan parenteraal toegediend ijzer
bij vroeg gespeende biggen

Daykin, M. M., Griffiths, A. J., Touberton, R.
G.: Evaluation of the parenteral iron require-
ment of early weaned pigs.
Vei. Rec.. I 10.5.?.5-
537. (1982).

\'I wee tot vier dagen oude biggen werden in een
split-litter-proef intramusculair ingespoten met
200 mg ijzer (groep 1) of 100 mgij/.er(groep
ll),in
beide gevallen in de vorm van het snel resorbeer-
bare gleptoferron (Gleptosil, Fisons). Twee
weken na toediening waren de Hb-gehaltes voor
groep I en groep 11 respectievelijk 10,59 en 9,01
gram per 100 ml. Tot 6 weken na toediening had
groep I een significant hoger Hb-gehalte dan
groep 11.

Ook het gemiddeld lichaamsgewicht van de big-
gen in groep 1 was gedurende de hele proefperi-
ode (tot 8 weken) voortdurend en soms signifi-
cant hoger dan van de biggen in groep II.
Het percentage biggen met anaemie, waarbij als
grenswaarde een Hb-gehalte, gelijk of lagerdan
9 gram per 100 ml werd gehanteerd, was ingroep
I steeds veel lager dan in groep II.
Op 3 weken leeftijd (bij het spenen) waren in
groep I geen anaemische biggen meer aanwezig,
terwijl in groep 11 op dat moment nog ruim 40%
van de biggen anaemisch was.
Na het spenen neemt dit percentage in groep 11
snel af door de verhoogde voeropname, doch op
8 weken leeftijd is nog steeds 6% van de biggen als
anaemisch te klassificeren.
De conclusie luidt, dat 200 mgr ijzer noodzake-
lijk is voor biggen die op 3 weken gespeend
worden.

A. F. Chr. Kuiper.

Voedingsmidcielenhygiëne
Histaminevoedselvergiftiging door het
eten van kaas

Taylor, S. L., Keefe, Th. .1., Windham, E. T.,
and Howell, .1. F.: Outbreak of histamine poiso-
ning associated with consumption of Swiss
cheese. ./.
Food Prol.. 45, 4.\'^5-457. (1982).

Een voedselvergiftiging ten gevolge van
histamine-opname wordt veelal gezien na het
eten van bepaalde vissoorten (o.a. Makreel). Zo
nu en dan worden ook histaminevoedselvergif-
tigingen na het eten van kaas beschreven.
Schrijvers rapporteren zo\'n vergiftiging na het
eten van \'Swiss Cheese\'. De diagnose werd ver-
kregen na een goede anamnese en een uitgebreid
bacteriologisch en chemisch onderzoek.
Bij deze vergiftiging worden de volgende symp-
tomen waargenomen: misselijkheid en braken
een half uur na consumptie van voedsel. Soms
treed er diarree op. Herstel volgt meestal binnen
het uur.

J. M. de Kruijf.

-ocr page 458-

BOEKBESPREKING

Het voorkomen van tumoren bij huisdie-
ren

W. A. Priester en F. W. MacKay: The Occurrence of
Tumors in Domestic Animals.

(Nalional Cancer Insiiiule Monograph 54 November
1980).

In het voorwoord zet Robert Miller, hoofd Epidemio-
logie van het Amerikaanse Kankerinstituut, uiteen
waarom het nu gepubliceerde onderzoek in de zestiger
jaren in deze vorm werd begonnen.
De verwachting was, dat epidemiologisch kankeron-
derzoek bij huisdieren meer inzicht zou kunnen geven
in het ontstaan van kanker bij de mens. Daartoe werd
door de in 1961 opgerichte epizoötiologische afdeling
van het Kankerinstituut (dr. Tjalma) een zeer uitge-
breid Veterinary Medical Data Program georgani-
seerd, waarvooreen referentiesysteem nodig was. Dit
\'Standard Nomenclature of Veterinary Diseases and
Operations\' maakte gestandaardiseerde verwerking
via de computer mogelijk.

Nadat het systeem op Michigan State was uitgepro-
beerd. werd het door 15 van de 21 Amerikaanse- en
Canadese veterinaire scholen overgenomen. Aange-
zien het om registratie van alle dierziekten ging. kwam
er een zeer grote hoeveelheid gegevens binnen (tot
januari 1977 ruim 1.6 miljoen kaarten). Onder deze
ziektegevallen waren 41.000 tumormeldingen.
Door Priester werden van alle patiënten 3 numerieke
coderingsgroepen vastgesteld: localisatie van de lae-
sie, etiologie en ingrepen (operations). Uit het aan-
wezige bestand werden \'tumorfiles\' geëxtraheerd,
waarop o.m. aangegeven of de diagnose histologisch
bevestigd was. de localisatie (76 codeplaatsen) en type
van de tumor (155 codeplaatsen).
Tumoren werden ingedeeld als maligne, benigne of
MND (Malignancy Not Determined).
Teneinde de geografische variatie in tumorpatiénten
te bestuderen, werden de deelnemende scholen in 4
regio\'s gegroepeerd (West, Zuid, West Noord Cen-
traal en Oost Noord Centraal).
De referentiepopulatic bestaat uit het totale aantal
patiënten, poliklinisch- cn stationair behandeld voor
allerlei ziekten: dc kliniekpopulatie dus. Als statis-
tisch referentiebegrip werd ingevoerd animals years at
risk (\'animal years\'), waarbij iedere patient geteld
werd per kalenderjaar. Het onderzoek is gebaseerd op
die tumoren, die histologisch geverifieerd waren
(24.000 van de 41.000). Het zeer grote aantal tabellen
(109) is onderverdeeld in een aantal groepen in ver-
band met specifieke vraagstelling.
In de eerste groep wordt een indeling van de tumoren
naar type (maligne of niet), diersoort, ras en geslacht
in relatie met de geografische verspreiding gegeven.
In de tweede groep zijn localisatie en type van de
tumor met diersoort en geslacht gecorreleerd.
Multipliciteit en metastatische tumoren worden in
een aparte groep besproken. Dit geldt ook voor de
referentiepopulatie.

In de resterende groep tabellen wordt per diersoort de
rasgevoeligheid voor tumoren in bepaalde localisaties
weergegeven door berekening van de Relative Risk.

Ook de leeftijdsverdeling wordt in aparte staatjes per
tumortypc aangegeven

Enkele conclusies zijn: er is een goede correlatie tus-
sen het aantal dieren in de tumorgroep. vergeleken
met die in de referentiegroep in de verschillende re-
gio\'s: ook werden vrij sterke overeenkomsten in tu-
niorpatronen per regio gevonden.
Het aantal tumoren hij de hond was meer dan 2x zo
groot als dat van tumoren van andere diersoorten
(paard. rund. kat. varken, schaap, geit en vogels)
samen.

Het grote voordeel van dit systeem is. dal er ccn schat
aan gegevens over dierziekten in het algemeen en
tumorziekten in het hijzonder, beschikbaar is geko-
men. waaruit inmiddels een groot aantal publikaties is
geproduceerd. Toch zijn er enkele ten dele door de
auteurs zelf aangegeven beperkingen zoals: relatieve
waarden van een hospitaalpopulatie als referentie,
betrekkelijk groot aantal niet histologisch geverifieer-
de tumoren en enkele onduidelijkheden, bijv. op
welke criteria zijn testistumoren. mastocytomen. peri-
anaalkliertumoren ingedeeld als maligne, benige resp.
MND\'

Echter, alles bij elkaar een forse stap op het pad der
descriptieve epidemiologie, waaruit hopelijk analy-
tisch epidemiologische studies resulteren.

H\'. Misdorp.

Vlaams Diergeneeskundig Tijschrift

Inhoud allevering januari februari 1983. 52c jaar-
gang no. I:

OORSPRONKEI.1.IKF Bl.lDRACiFN
Nuytten, .1.. Van Opdenbosch. E.. Muylle. E.. Ovaert.
W .\' Vlaminck. K.. Dehouck. P.: Isolatie van een Ro-
tavirus uit de mest van een veulen met diarree.
Ducatelle. R.. Maenhout. D.. Charlier, (1.. Miry. C..
Coussement. W.. Hoorens. .1.: Cryptosporidosis in
goals and in Mouflon shccp.

I heys. 11.. Verhees. 1.: .^pramycinc tegen Salmonel-
losis\'en Colibacillosis bij mestkaKeren.
Maenhout. D.. Ducatelle. R.. Hoorens. .1.: l en geval
van ectopische long in de halsstreek van een kalf.
Devriese. I .. Ilommcz. .1,. V\'andermcersch. R..
I^utta. G. N.: Identificatie en antibiotica-gevoeligheid
van recent geïsoleerde niastitisstreplococcen in Bel-
gië.

OVERZICHT

Oyaert. W.. Nuytten. .1.. Muylle. E.. Van den Hende.
C.. Vlaeminck. K.. De Keersinaeker. 1 .: \'Fat Cow\'
syndroom en leververvetting.

UIT EN VOOR DE PRAK I I.IK

Haseldonckx. .1.: Hel gebruik van Chloorprothi.xeen

bij het verhokken \\an lopers.

VERSI.AC;

3cme .lournée de la Recherche Cunicole en France.

-ocr page 459-

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Voorkomen is beter dan

genezen.....ook in de

varkenshouderij

Ter informatie volgt onderstaand de Inhoud van een
recente brochure, uitgegeven door hel Landbouw-
schap en het Bedrijfschap voor de Handel in Vee en
samengesteld in samenwerking met dc Stichting Ge-
zondheidszorg voor Dieren en het Consulentschap
i.a.d. voor de Varkenshouderij.
De folder is speciaal uitgegeven om de varkenshoude-
rij op de hoogte te brengen van twee verordeningen,
die per t februari 1983 in werking zijn getreden. In
deze publikatie wordt de veehouder op heldere wijze
op de noodzaak van preventieve gezondheidsmaatre-
gelen tegen insleep en verspreiding van besmettelijke
ziekten gewezen.

\'Voorkomen is beter dan genezen.....ook in de

varkenshouderij.

De/.e uitdrukking wordt vaak gebruikt wan-
neer het om het begrip \'gezondheid" gaat. U als
varkenshouder of varkenshandelaar houdt
dagelijks de gezondheid van de dieren in de
gaten. Dat is op de eerste plaats uw eigen be-
lang. maar ook dat van de totale varkenshoude-
rij in ons land. Zeker voor een\'exportgevoelige\'
sector als onze varkenshouderij meer dan de
helft van de varkens wordt geëxporteerd is
een zeer nauwkeurig toezicht op de gezondheid
der dieren van erg groot belang. Daar wordt al
veel aan gedaan.

De uitbraken van varkenspest liggen nog vers in
het geheugen. Om de Insleep en verspreiding
van besmettelijke ziekten (bijvoorbeeld varkens-
pest. virusdiarree en ziekte van Aujeszky)
tegen te gaan zijn aanvullende voorschriften
nodig. Vandaar dat er twee verordeningen zijn
vastgesteld die op 1 februari 198.3 in werking
treden:

de Verordening preventieve gezondheids-
maatregelen bij het houden van varkens van
het Landbouwschap.

De Verordening preventieve gezondheids-
maatregelen bij de verhandeling van var-
kensvan het Bedrijfschap voorde Handel in
Vee.

Door middel van deze verordeningen wordt u
als varkenshouder varkenshandelaar een aan-
tal verplichtingen opgelegd. In deze folder staat
precies waar het om gaat en wat u nog meer
kunt doen.

Om welke maatregelen gaat het?

1. Elke varkenshouder, -handelaar dient per 1
februari 1983 voor direct gebruik op zijn
bedrijf voorhanden te hebben:

— schone bedrijfskleding (overalls of stof-
jassen) en schone laarzen voor bezoe-
kers;

ontsmettingsbakken met een werkzaam
middel bij de ingang van elk afzonderlijk
bedrijfsgebouw waarin varkens worden
gehouden.

2. U bent als varkenshouder\'-handelaar ver-
plicht ervoor te zorgen, dat bezoekers (zoals
bijvoorbeeld een dierenarts of een voorlich-
ter) gebruik maken van de schone bedrijfs-
kleding, die u op het bedrijf moet verstrek-
ken. Tevens dienst u ervoor te zorgen, dat
iedereen met schoon en ontsmet schoeisel de
bedrijfsgebouwen betreedt.

3. Indien een varkenshouder -handelaar an-
dere varkenshouderijbedrijven bezoekt,
moet hij de daar ter beschikking gestelde
bedrijfskleding gebruiken.

Het niet nakomen van deze drie verplichtingen
zijn strafbare feiten. De controle erop berust bij
de Algemene Inspectie Dienst (AID).
Biggenopfokbedrijven en handelsbedrijven\'
lopen extra risico voor ziekte-uitbraken, omdat
hier varkens en biggen van meerdere bedrijven
bij elkaar worden gebracht. Immers, de dieren
worden vervolgens weer aan andere varkens-
houderijbedrijven geleverd. Een aantal extra
voorzorgsmaatregelen en een regelmatige vete-
rinaire begeleiding van deze bedrijven zijn
daarom noodzakelijk. De verordeningen schrij-
ven voor handelsbedrijven en biggenopfokbe-
drijven de volgende extra regels voor:

Biggenopfokbedrijven moeten zich schrifte-
lijke vóór I mei 1983 melden bij het Land-
bouwschap; de handelsbedrijven moeten
hetzelfde doen bij het Bedrijfschap voor de
Handel in Vee.

Ook moeten deze bedrijven zich vóór 1 mei
1983 melden bij de regionale gezondheids-
dienst voor dieren, zodat zij kunnen deelne-
men aan de georganiseerde varkensziekte-
bestrijding.

De bedrijfsgebouwen waarin varkens wor-
den gehouden, moeten op slot kunnen zodat
bezoekers geen vrije toegang hebben.
Nadat alle varkens uit een hok of afdeling
zijn afgevoerd, dient deze ruimte te worden
gereinigd en ontsmet.

Biggenopfokbedrijven: ondernemingen waar biggen van meerdere varkenshouderijbedrijven worden aange-
voerd, opgefokt en daarna afgeleverd aan varkensmestbedrijven.

Handelsbedrijven: ondernemingen waar varkens worden aangevoerd en na korte tijd (binnen drie weken)
weer worden afgevoerd.

-ocr page 460-

Andere varkens die eventueel op deze be-
drijven worden gehouden, moeten apart zijn
gehuisvest en apart worden aangevoerd en
afgevoerd van de handelsvarkens of biggen.

L\' kunt nog meer doen.....

Veel varkenshouders -handelaren zullen de
verplichte preventieve gezondheidsmaatregelen
al toepassen. Dat geldt trouwens ook voor een
reeks andere maatregelen, die hier nog eens op
een rijtje gezet worden:

-- reinig en ontsmet vrijgekomen hokken en
afdelingen grondig nadat de dieren zijn ver-
wijderd;

— koop uitsluitend gezonde biggen en gezond
opfokmateriaal voorzien van een
identificatie- en registratiemerk (1. en R.-
merk); de aankoop moet vergezeld gaan van
een op juiste wijze ingevuld registratiefor-
mulier;

- maak binnen uw bedrijf zo mogelijk gebruik
van gescheiden afdelingen, zodat u per afde-
ling het all in-all out systeem kunt toepas-
sen;

— sluit uw gebouwen af voor ongewenste be-
zoekers;

— zorg ervoor dat ongedierte en vogels niet in
uw stallen kunnen komen;

breng zieke dieren naar een apart hok of
bedrijfsgedeelte, zodat een eventuele ver-
spreiding van smetstof beperkt blijft;

— verwijder gestorven dieren zo spoedig mo-
gelijk uit de bedrijfsgebouwen en deponeer
ze in lekvrije, goed afsluitbare en gemakke-
lijk te reinigen kadaverbakken. Plaats deze
bakken zodanig, dat de wagen van het de-
structiebedrijf niet in de buurt van uw be-
drijfsgebouwen hoeft te komen.

Gezamenlijke verantwoordelijkheid

Zestig procent van de in Nederland geprodu-
ceerde varkens wordt geëxporteerd.
De consument eist een ziektevrij en gezond pro-
dukt.

Besmettelijke ziekten kunnen leiden tot export-
belemmeringen. Dat kan de Nederlandse var-
kenshouderij veel geld kosten en u ook. Let
daarom op de volgende verplichtingen:

waarschuw bij ziekte onder uw varkens di-
rect de dierenarts;

meld ziekten genoemd in de Veewet bij de
burgemeester in uw gemeente;
een snelle melding van de in de Veewet
genoemde ziekten (zoals varkenspest en
mond- en klauwzeer) is wettelijk verplicht.
Dode dieren worden van overheidswege niet
en zieke dieren slechts ten dele vergoed;

voer de identificatie en registratie (I. en R.-
regeling) van varkens correct uit, zodat be-
drijven waar de biggen vandaan kwamen en
naar toe zijn gegaan, snel opgespoord en zo
nodig geïsoleerd kunnen worden.\'

Nadere informatie en de volledige tekst van de veror-
dening zijn verkrijgbaar bij de afdeling Varkenshou-
derij van het Landbouwschap (tel. 070-45.3961) en het
Bedrijfschap voorde Handel in Vee (tel. 070^69621 j.

CONGRESSEN

The 32nd Summer Congress ofthe
International Veterinary Students\'
Association

Geneva, Switzerland, 10-16 July 1983

I he International Veterinary Sudents\' Association
(IVSA) was created to promote the exchange of
thoughts and knowledge between veterinary students
from different countries, by means of individual
and group e.xchanges, a trimestrial magazine and
a summer congress.

1 he summer congress (the .32nd) this year will be held
from 10-16 .luly 19X3 in Cieneva. Switzerland. Be-
sides covering internal business matters, a 2\'
a day
seminar on \'International Cooperation for the
Control of Animal Disease, in particular of Zoonose
and I\'oodborne Diseases\' has been organized in
cooperation with the Veterinary Public Health Ser-
vices ofthe World Health Organization of the United
Nations (W.H.O.). I he week will end with visits lo
the Veterinary Faculty of the University of Bern, to

2 Agricultural Schools, and to typical Swiss farms.
For any further information, please contact: Miss
.1. M. Rijks, IVSA 32nd Congress Organizing Coin-
mittee, Faculteit der Diergeneeskunde, Yalelaan I.
35X4 CL Utrecht, the Netherlands,

Tijdschr. Diergctwcslsd.. dcei IDS. iiji. 6. I9K3

260

-ocr page 461-

MEDEDELINGEN

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

de

Varkenspest in Nederland

Sedert de in liet Tijdschrifi voor Diergenees-
kunde
laatstgemelde uitbraak van varkenspest
in Nederland (4 februari) /ijn zestien nieuwe
gevallen bevestigd, allen in Noord-Brabant.
Op 7 februari werd de ziekte vastgesteld in
Moergestel opeen bedrijf met 521 mestvarkens.
Twee dagen nadien volgde een viertal meldin-
gen en wel op een fokbedrijf in evengenoemde
plaats (79 zeugen, 2 beren, 24 gelten, 2 mest-
varkens alsmede 203 lopers en biggen), op een
bedrijf met 99 mestvarkens te Hoogeloon, op
een fokbedrijf te Hoogemierde (125 zeugen,
4 beren, 37 gelten, 2 mestvarkens en 449 biggen)
cn in dezelfde plaats op een contactgeval daar-
van, een bedrijf met 109 mestvarkens. De dag
erop werd wederom te Hoogemierde een uit-
braak bevestigd, ditmaal op een fokbedrijf met
36 zeugen, I beer, 16 opfokzeugen en 130 big-
gen.

Op 15. 16 en 17 februari deed zich steeds één
positiefbevinding voor, respectievelijk op een
bedrijf met 1259 mestvarkens te Reusel, op een
fok- mestbedrijf te Hulsel (gemeente Hooge
en Lage Mierde) met 106 zeugen, 3 beren.
24 gelten, 401 mestvarkens alsmede 426 lopers
cn biggen en op een bedrijf met 1037 mestvar-
kens te De Moer (gemeente Loon op Zand).
Het mestbedrijf te Reusel had biggen aange-
kocht van het fok- mestbedrijf te Hulsel en
het mestbedrijf te De Moer bleek een contact-
geval van de eerder vermelde uitbraak van 9 fe-
bruari te Moergestel.

Nog twee uitbraken volgden opde 18e. Ditmaal
betrof het een bedrijf met 403 mestvarkens te
Hooge Mierde en een fokbedrijf te Hoogeloon
(92 zeugen, 3 beren, 32 geiten, 25 mestvarkens
en 420 biggen). Hel mestbedrijf was een con-
tactgeval van eerdere uitbraak op 14 januari
tc Hulsel. Vier dagen nadien werd een contact
van het laatstgenoemde fokbedrijf positief be-
vonden. Het ging hier om een bedrijt met
728 mestvarkens te Casteren (gemeente Hoo-
geloon). Weer een dag later bleken twee mest-
bedrijven besmet, respectievelijk te Reusel
(1259 varkens) en te Casteren (iooo varkens).
In het eerste van die twee gevallen was er sprake
van een buurtinfectie, in het tweede van een
reeds eerder besmet bedrijf.

Ook op 24 en 25 februari volgde elk nog één
melding, en wel betreffende een fok- mest-
bedrijf te St. Oedenrode (100 zeugen, 3 beren,
43 opfokzeugen, 803 mestvarkens en 248 big-
gen) en een mestbedrijf te Moergestel (538
varkens), waarschijnlijk een buurtinfectie.
Alle gebruikelijke maatregelen zijn genomen en
zowel het O.I.E. als de E.G. zijn op de hoogte
gebracht.

BESMETTELI.IKE DIERZIEKTEN

lOierziektenbulletin Nr. van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van I t m 15 februari vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangiftepliehtige
besmettelijke dierziekten in Nederland.

Drenthe
Noord-Holland
Zuid-Holland

Kotkreupel

Totaal i gevallen in gemeenten.
Drenthe I geval

I geval
I geval

Varkenspest

Totaal 12 gevallen in 8 gemeenten.
Noord-Brabant 7 gevallen in 4 gemeenten

Limburg 5 gevallen in 4 gemeenten

Schurft

l otaal I geval in I gemeente in Zuid-ttolland.
Vogeleholera

Totaal I geval in I gemeente in Zuid-Holland.

VARKENSPEST
Griekenland

Bij een telex d.d. 4 februari gaf het Ministerie van
l andbouw te Athene kennis van een uitbraak van
varkenspest op 27 februari. Het betrof een bedrijf te
Kalymnos. departement [Jodekanisos met 30 zeugen,
i beren en 127 mestvarkens. Ziek en gestorven zijn
84 dieren en er zijn er nog eens 76 afgemaakt.
Sanitaire en veterinair-politionele maatregelen zijn
genomen, inclusief ringenting van alle varkens.

West-Duitsland

Op 7. 14. 18, 2.3 en 24 februari maakte dc Veterinaire
Dienst te Bonn melding van -in totaal dertien
uitbraken van varkenspest:

op I februari in Beieren, arrondissement Augs-
burg, district Schwaben, op een bedrijf met I beer,
13 zeugen. 7 foklopers. 80 mestvarkens en 10
biggen.

-ocr page 462-

op 3 februari in Noord Rijnland-Westfalen. ar-
rondissement Neuss, district Düsseldorf, op een
mestbedrijf met 4 varkens,
op 31 januari in Noord Rijnland-Westfalen, ar-
rondissement Heinsberg, district Keulen, op een
mestbedrijf met 277 varkens; de oorzaak van de
besmetting is gelegen in swillvervoedering,

— op 4 februari in Noord Rijnland-Westfalen, Bot-
trop, district Münster op een bedrijf met 356
varkens; de oorzaak van de infectie is gelegen
in de aankoop van biggen,

op 9 februari in Noord Rijnland-Westfalen, ar-
rondissement Viersen, district Düsseldorf, opeen
mestbedrijf met 185 varkens; de oorzaak van de
besmetting is gelegen in de vervoedering van
swill;

— op 9 februari in Noord Rijnland-Westfalen, ar-
rondissement Neuss, district Düsseldorf, op een
mestbedrijf met 38 varkens; de oorzaak van de
besmetting is gelegen in de vervoedering van
swill;

-- op 8 februari in Neder-Saksen, arrondissement
Göttingen, district Brunswijk, op een bedrijf met
1 beer, 10 zeugen, 19 biggen en 18 niet gespeende
varkens; het betreft een contactgeval van de uit-
braak van 13 januari in Göttingen;
op 9 februari in Neder-Saksen, arrondissement
Göttingen, district Brunswijk, op een mestbedrijf
met 120 varkens; het betreft een contactgeval
van de uitbraak in Göttingen op 13 januari;
op 10 februari in Neder-Saksen, arrondissement
Göttingen, district Brunswijk, opeen mestbedrijf
met 197 varkens; hct betreft een contactgeval van
de uitbraak in Göttingen op 13 januari;
op 16 februari in Neder-Saksen, arrondissement
Göttingen, district Brunswijk, opeen bedrijf met
1 beer, 33 zeugen, 35 lopers en 86 biggen; dit
bedrijf bevond zich binnen de zóne de protection
(2 km,) van een besmet bedrijf waarvan de var-
kens waren afgemaakt. Waarschijnlijk is hier
sprake van een contactgeval;
op 21 februari in Neder-Saksen, arrondissement
Göttingen, district Brunswijk, op een mestbedrijf
met 32 varkens; ook dit bedrijf bevond zich
binnen de zóne de protection (2 km,) van een
eerder besmet bedrijf waarvan de varkens waren
afgemaakt. Waarschijnlijk is ook hier sprake van
een contactgeval;

— op 21 februari in Noord Rijnland-Westfalen, te
Goesfeld, district Münster, op twee incstbcdrijven
met respectievelijk 1809 en 412 varkens; tussen de
beide uitbraken bestaat een epidemiologische re-
latie, Waarschijnlijk is er sprake van contact-
gevallen van een eerder besmet bedrijf in dezelfde
plaats.

Alle varkens op de betrokken bedrijven zijn afge-
maakt en gedestrueerd. De noodzakelijke veterinair-
politionele maatregelen zijn genomen. Men is met tot
enting overgegaan,

België

Bij telexen van 8, 16 en 22 februari deelde de
Belgische Veterinaire Dienst mee, dat in het land
weer zeven uitbraken van varkenspest waren gecon-
stateerd:

— op 2 februari cen secundair geval te Minderhout,
gemeente Hoogstraten, provincie Antwerpen
(Zóne 111) op een mestbedrijf met 396 varkens
van 3 maanden. Meerder dieren ziek cn drie ge-
storven.

De ziekte is veroorzaakt door de aankoop van
biggen van cen eerder besmet bedrijf te Herent-
hout, Zóne de protection ingesteld, waarbinnen
44 bedrijven zijn gelegen:

op 4 februari ter Berlaar, provincie Antuerpen
(Zone 111), op een fok- mestbedrijf met 3 beren,
34 zeugen, 29 biggen en 344 mestvarkens. Enkele
dieren ziek. Zóne de protection ingesteld waar-
binnen 16 bedrijven zijn gelegen:
op 1 1 februari te l.antin, gemeente ,luprclle, pro-
vincie Luik (Zóne 111), op een bedrijf met 16
zeugen, 1 beer, 55 biggen van 1 tot 5 weken en
21 biggen van 6 tot 8 weken, Contactgeval van
uitbraak van 14 januari te Asse, Iwec pasge-
boren biggen gestorven. Zóne dc protection in-
gesteld waarbinnen 7 bedrijven zijn gelegen;
op 1 1 februari te Herenthout, provincie Antwer-
pen (Zóne 111), op cen tweetal mestbedrijven met
respectievelijk 178 cn 179 varkens van 3 maan-
den, Contactge\\allen van de uitbraak van 27
januari in dezelfde plaats. Enkele dieren ziek.
Zóne de protection ingesteld, waarbinnen 19 be-
drijven zijn gelegen;

op 14 februari te Gelmen, gemeente St, 1 ruiden,
provincie Limburg (Zóne 111), op een fokbedrijf
met 1 beer. 22 zeugen, 52 biggen van verschil-
lende leeftijden en 27 mestvarkens. Vijftien biggen
gestorven. Zóne de protection ingesteld, waar-
binnen 80 bedrijven zijn gelegen;
op 18 februari een secundair geval te Herenthout,
provincie Antwerpen (Zóne 111), op een mest-
bedrijf met 498 varkens van vijf maanden, Buurt-
infectie met de uitbraak op 27 januari in dezelfde
plaats. Zóne de protection ingesteld, waarbinnen
34 bedrijven zijn gelegen,

In alle gevallen zijn dc sanitair-politionele maatrege-
len genomen als voorgeschreven bij E,G,-richtlijn
80 217,

Japan

Op 3 februari liet het ,lapanse Ministerie van Land-
bouw, Bosbouw en Visserij weten dat op 22 januari
varkenspest was bevestigd op een bedrijf met 173
varkens te Ohira-machi, 1 ochigi-prelectuur.
Slechts 32 niet geënte mestvarkens waren ziek en zijn
afgemaakt. Een gebied met cen vervoerverbod is
ingesteld.

MOND- EN KLAUWZEER
Marokko

Een telex d,d, II februari van het Dierlijk Virus
Onderzoek Instituut tc Pirhright (Engeland) gaf
kennis van hct feit dat uit monsters afkomstig uit
de streek rond Agadir, Marokko, mond- en klauw-
zeer virus type A was geïsoleerd.
Op 17 februari lieten de Marokkaanse autoriteiten
per telegram weten, dat dertien dagen tevoren MKZ
was geconstateerd bij runderen op een bedrijf op
7 km, afstand van Oulcd 1 aima, provincie Tarou-
dant. Dit bedrijL waarop niet was geënt met A
Marokko 77 vaccin, bevatte 48 runderen en 92 scha-
pen.

-ocr page 463-

Alle voor de ziekte vatbare dieren /ijn afgemaakt,
de karkassen zijn begraven cn ook andere sanitair-
politionele maatregelen zijn onmiddellijk genomen,
zoals desinfectie van het bedrijf cn enting met A
Marokko 77- alsook Europees O.A.C.-vaccin. On-
derzoek te Pirbright wees uit dat het virus ook hier
tot het type A behoorde.

Zuid-Afrika

Bij een telex van 18 februari deelde de Veterinaire
nienst te Pretoria mee. dat mond- en klauwzeer
type SA, was vastgesteld op 31° 50\' oosterlengte.
24° 50\' zuiderbreedte bij impala\'s in het Krüger
National Park. dat reeds endemisch besmet was. Een
permanent embargo op het vervoer van dieren met
gespleten hoeven en hun produkten van daar gold
reeds,
Spanje

Het Directoraat-Generaal voor Agrarische Produk-
tie tc Madrid maakte op 24 februari melding van
drie nieuwe uitbraken van mond- en klauwzeer,
virus type A;

op 19 februari in de gemeente Valladolid. provin-
cie Valladolid. in het midden-westen van Spanje,
Eén bedrijf met 17 niet-geënte runderen;
op 21 februari uitbraken in de gemeente Belvis
dc la .lara en de gemeente Menasalvas (beiden
provincie Toledo). Respectievelijk waren hier 25
runderen en 52 dieren aanwezig. Deze waren géén
van allen geënt.
In de betrokken gemeenten zijn alle voor MKZ
vatbare diersoorten geënt of opnieuw geënt met
trivalent O.A.C.-vaccin.

Specifieke hygiënische en veterinair-politionele maat-
regelen zijn genomen. Alle veemarkten zijn verboden
tot de ziekte onderdrukt is.

Tijdschr. nicrgeiu\'csl<d.. deet i08. ajl. 6. 1983

R LINDERPESl
Nigeria

Bij een telegram d.d. 22 februari liet het Federale
Ministerie van Landbouw te Lagos weten, dat uit-
braken van runderpest werden vermoed in de staten
liorno. Gongola. Kaduna. Kuara en Lagos.
Sanitaire maatregelen zullen genomen worden alsook
zal een definitieve diagnose gesteld worden.

DOORLOPENDE AGENDA

1983
Maart:

13

16 llth Symposium of the European Associ-
ation of Aquatic Mammals. Rhenen (pag. 53).
19 International Course of Animal Clinical Im-
munology, École Nationale Vétérinaire d\'Alfort.
Inlichtingen red. secretariaat.
Klinische Avond (pag. 712).
\'Beroepscode: wat doen we ermee?\'; Lezingency-
clus Werkgroep Diergeneeskunde en Samenle-
ving (pag. 161).

Kring de Westhoek. Vergadering.
Nederlandse Vereniging voor Microbiologie,
Sectie Levensmiddelenmicrobiologie. Sympo-
sium \'Eigen werk\' (pag. 209).
Voorjaarssymposium Ned. Ver. voor Proefdier-
kunde. Onderw. \'Experimentele Chirurgie\'(pag.
124).

19 \'Homöopathie für Tierärzte\', Freuden-
stadt Schwarzwald, BRD.
Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Gez.d. v. D.
Zwolle. Aanvang 14.00 uur.
Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Varken - Gezondheidsdienst Boxtel.
P.A.O.-Contactdag Pluimveehygiëne. RIV. Bilt-
hoven (pag. 172).

Ver. van [directeuren van Gem. Slachthuizen en

Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

Afd. Gelderland K.N.M.v.D. Vergadering.

28

12

17
19

19

21

21

21

22

23

21

24

26

263

April

7 8 FVE Meeting. Cambridge.

8 10 British Small Animal Veterinary Assoc. An-
nual Congress, London (pag. 680).

11 23 EIA-Workshop. Zeist (pag. 927).

12 - 16 15th Congress German Veterinary Medical
Society DVG. Bad Nauheim (pag. 102).
Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Kleine Huisdieren - Gezondheidsdienst
Boxtel.

20 AO-VE L Kurse (pag. 70).
Routine laboratorium verrichten voor dieren-
artsassistenten (pag.70).

20 P.AO-cursus \'Ethologie en welzijn van land-
bouwhuisdieren\'. I..H. Wageningen.
Kring Dierenartsen (ielderse Vallei. Vergade-
ring,

Routine laboratorium verrichtingen voordicren-
artsassistenten (pag. 70).

Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

WAA Reanimatiecongres voor fysiotherapeu-
ten.

24 Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\'. Regi-
onale Arbeitstagung Nord. Oldenburg (pag. 53).
Inlichtingen op redaktiesecretariaat verkrijgbaar
24 Voorjaarsdagen 1983. Groep Geneeskunde
van hel KL Huisdier. Amsterdam (pag. 172).
27 AO-VET Kurse (pag. 70).
Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Vleeskalveren - Gezondheidsdienst Boxtel.

14

17
17

17
17

18

18

22

24

24

24

-ocr page 464-

.Mei:

3 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. (iez.d. v. I^.
Zwolle. Aanvang 14.00 uur.

9 13 International Conference on Impact of I5i-
seases on I.ivestock Production in the Tropics,
Elorida (pag. 766).

10 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

17 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. l.edenvergadering.

18 A.C.V.-Controle. Studiedag, Biddinghuizen.

19 Kring de Westhoek. Vergadering.

19 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthui/en en
Vleesk. diensten, l.edenvergadering.

26 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

,)uni:

2 Groep Geneesk. van het Rund K.N.M.v.15.
Vergadering.

2 Nationaal Kampioenschap Kleiduivenschieten
voor Dierenartsen (georganiseerd door Boehrin-
ger Ingelheim bv). Biddinghuizen (pag. 186).

9 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. l.edenvergadering.
Aanvang 15.30 uur.

9 Klinische Avond (pag. 712).

10 II Jahresversammlung der Schweiz. Vereini-
gung für Kleintiermedizin, I.uzern (pag. 671
(1982) en pag. 186). Inlichtingen op redaktie-
secretariaat verkrijgbaar.

.lull:

10 16 The 32nd Summer Congress of the Interna-
tional Veterinary Students\' Association (IVSA).
Geneva, Switzerland (pag. 260).

Augustus:

2 4 International Symposium on Laboratory
Animal Science, Vancouver (pag. 766).

14 19 5. Weltkongress über Tierproduktion,
Lokio.

21 27 XXII Veterinair Wereldcongres, Perth, .\'Xu-
strahe (pag. 964 en 1248 (1981) 49, 601 en 824
(1982), pag. 53 en pag. III).

September:

8 Kring Keuringsdierenarlsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

8 (iroep Vet. Homoeopathie K.N.M,v.D. Studie-
vergadering.

13 14 EVE. Advisory Committee on Veterinary
Training, Brussels.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering,

15 (iroep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 Kring de Westhoek. Vergadering.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

21 25 British Veterinary Association .Annual Con-
gress. l.ancaster (pag. III).

30 Symposium \'De chronische patiënt\'. Psychiatri-
sche Universiteitskliniek. Groningen.

14 15 E\\ E Meeting. Brussels.

27 Groep \\\'et. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

November:

10 Ver. van Directeuren van Gem. Slaeblhui/eii en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

17 Kring de Westhoek. Vergadering.

24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

December:

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M v. 1). Studie-
vergadering.

14 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep \\\'olksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

1984

.luni:

10 14 International Congress on Animal Repro-
duction an .Artificial Insemination, liniversity ol
Illinois at Urbana-Champaign. Illinois. LS.A
(pag. 125).

Augustus:

27 31 8th Congress ofthe I.P.V.S. (ihcnt. Belgium
(pag. 147).

31 2 sept. Lhird .loint meeting Veterinary Patholo-
gists. Utrecht (pag. 147).

September:

17 21 .Xlllth International Congress on Diseases
of Cattle, South Africa (pag. 671 en 935 (19X2)).

Minnesota, .X. International Congress Reproduction

and AL

Einland, I7e Wereld Pluimvee Congres.

LIJST VAN ADVERTEERDERS

Aesculaap

Alfasan

Apharmo

Boehringer Ingelheim

Dopharma

Duphar Nederland

Elanco

Intervet

J. C. Koning b.v. Assurantiën

Movir DTO

MSD

Mycofarm
Pfizer

Rhône Poulenc Nederland
Tesink Veterinaire Produkten
V.V.A.A.

Wellcome Nederland

27 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. I.eden- Oktober:
vergadering.

27 28 PAO-cursus\'Ethologie en welzijn van land-
bouwhuisdieren, 1..H. Wageningen,

-ocr page 465-

Van het Hoofdbestuur

Paritaire Tarieven

Het Hoofdbestuur heeft zich accoord
\\erklaard met de besluiten betreffende de
tarieven voor zowel de georganiseerde
dier/iektenbestrijding (met uitzondering van
het tarief voor de bestrijding van
/woegerziekte bij schapen waarover nog geen
overeenstemming is bereikt) als de
georganiseerde pluimveeziektenbestrijding.
die overeengekomen /ijn in de Paritaire
I arievencommissies

Landbouwschap K.N.M.v.D. De/e tarieven
/ijn opgenomen in de in december 1982
verschenen Tarievenpublikatie.

Pand .lulianalaan 8

Het Hoofdbestuur besluit het overleg met de
Ciemeente ljtrecht voort te zetten, ten einde
toestemming te verkrijgen het in het bezit van
de K.N.M.v.D. zijnde pand .lulianalaan 8 aan
de woonbestemming te mogen onttrekken.
De/e ruimte is nodig voor zowel de
werkzaamheden van het secretariaat als voor
de vele vergaderingen die op het secretariaat
worden gehouden.

Commissie Structurering
Veterinaire Gezondheidszorg
Gezelschapsdieren

Mede op initiatief van de (iroep
Geneeskunde \\an het Kleine Huisdier heeft
het Hoofdbestuur besloten op korte termijn
over te gaan tot het instellen van een
C
\'oiTimissie Structurering Veterinaire
Vcr/orging (ie/elschapsdieren.
De samenstelling van de commissie cn de
wcrkwij/e /uilen in nauw overleg met de
Groep Cieneeskunde van het Kleine Huisdier
worden vastgesteld.

Raadgevend Comité voor de
opleiding van dierenartsen

Het Hoofdbestuur heefl besloten de collegae
H. A. van Riessen en M. Bosman
respectievelijk als lid en plaatsvervangend lid
van het Raadgevend Comité van de Furopese
(iemeenschappen voor de volgende
/ittingspcriode van jaar, ingaande op 17
februari 198.3 voor te dragen.

Wet op de Uitoefening van de
Diergeneeskunde

Het Hoofdbestuur heeft kennisgenomen van
de teksten van de Wet op de Uiloefening van
de Diergeneeskunde, de Memorie van
Toelichting en opmerkingen van de Raad van
State.

Over de vraag of er nog nader commentaar
zal worden geleverd en de wijze waarop, zal
nader overleg worden gepleegd met de
Commissie Wetgeving.

Vleeskeuring

[3e wijziging van de Vleeskeuringswet, de
vorming van de Rijksdienst voor de keuring
van vee en vlees is uitvoerig besproken in de
vergaderingen van het Hoofdbestuur. Ook de
besprekingen met de Projectgroep R.V.V.,
waaraan ook bestuursleden van de Groep
Volksgezondheid en de Vereniging van
Directeuren van Slachthuizen en
Vleeskeuringsdiensten deelnemen, zijn
regelmatig in het Hoofdbestuur besproken.
Het overleg in het Hoofdbestuur was mede
gebaseerd op standpunten en vragen van
zowel vleeskeuringsdiensten als individuele
dierenartsen, werkzaam in de vleeskeuring.

Splitsing Veterinaire

Dienst/Veterinaire Inspectie van de

Volksgezondheid

Het Hoofdbestuur heeft kennisgenomen van
een brief dic door de districtsinspecteurs,
inzake de/e splitsing aan het Ministerie van
Welzijn. Volksgezondheid en Cultuur en het
Ministerie van Landbouw, is gestuurd. De/e
splitsing /al ook in het overleg met de
Centrale voor Middelbare en Hogere
Ambtenaren aan de orde worden gesteld.

Adviescommissie Keuring Vee en
Vlees

Het Hoofdbestuur neemt kennis van het feit
dat collega A. .1. van Doorn, als nieuwe
voorzitter van de (iroep Volksge/ondheid,
collega R. (i. Detmers opvolgt in de
Adviescommissie.

Het Hoofdbestuur besluit collega prof. G. M.
Vogelv, die namens de K.N.M.v.D. zitting
heeft in de Adviescommissie
Vleeskeuringswet ook te benoemen tot lid

265

KON\'INKLIJKL .NEDERLANDSE MAA I .SCHAI\'I\'IJ VOOK 011 RGENEESK UNDE

-ocr page 466-

van de Adviescommissie Keuring Vee en
Vlees (K.V.V.).

Door de Adviescommissie K.V.V. is een
kleine werkgroep ingesteld, bestaande uit de
collegae P. A. M. Verhoeven; A. T. L. G.
I hien; J. Warrink; F. X. M. M. Cremers en
H. de Boer, met de opdracht een nadere
studie te maken van het organisatiepatroon
(indeling in kringen e,d,) en de daarop
betrekking hebbende formatieplaatsen, mede
gezien in relatie tot vroegere studies daarover
en tot de huidige voorstellen van de
Projectgroep R.V.V.

P.A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren

Het Hoofdbestuur neemt kennis van het feit
dat in 1983 onder auspiciën van de
Voorbereidingscommissie P.A.O.-D de
Commissie P.A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren wederom een cursus in Zeist zal
organiseren. De secretaris van de
Voorbereidingscommissie P.A.O.-D zal een
uitnodiging ontvangen voor alle
vergaderingen, doch dc Commissie z.al
verantwoordelijk zijn voor de gehele
organisatie en de uitvoering daarvan. Dil
betekent dat de uitvoering zoals voorheen
door het bureau van de K.N.M.v.D. zal
worden verzorgd. De kosten van de cursus
zullen conform de richtlijnen van de
Werkgroep Cursuskostenberekening van de
Academische Raad worden berekend.

Kadervorming

Het Hoofdbestuur beslkuit in 19X3 een
tweetal kadercursussen voor bestuursleden
van Afdelingen en Groepen le organiseren.
Deze cursussen zijn een vervolg op de in 1982
aan alle besturen van Afdelingen en Groepen
gestuurde brief van de secretaris van dc
Groep Praktici Cirote Huisdieren, collega \'I .
Cuperus.

Het is de bedoeling dal aan iedere cursus ±
20 mensen deelnemen ( 2 per bestuur).
Waarschijnlijk zal de eerste cursus begin juni
1983 worden georganiseerd.
De besturen van Afdelingen en Ciroepen
zullen binnenkort nadere informatie
ontvangen.

Mond- en klauwzeer

Het Hoofdbestuur heeft besloten met ingang
van de entcampagne 1983 1984 de
studentenassistentie bij de enting tegen mond-
en klauw/eer volledig af le schaffen.

Dienstcommissie V.D./V.H.I.

Collega D. van den Akker, die namens
K.N.M.v.D. C.M.H.A. zitting heefl in de
Dienstcommissie, heeft le kennen gegeven, in
verband met zijn aanstaande pensionering
zijn functie ter beschikking te willen stellen.
Hel Hoofdbestuur is hem dank verschuldigd
voor zijn acti\\ileilen in de Dienstcommissie.
Als zijn opvolger zal aan de C.M.H.A.
worden voorgedragen, collega R. F. P. M.
Quaedvlieg. Voor de volledigheid volgt
hieronder de huidige samenstelling van de
Dienstcommissie wal betreft de
K.N.M.v.D. C.M.H.A. leden en hun
plaatsvervangers.

I.eden: dr. R. Hoenderken en R. F. P. M.
Quaedvlieg; plaatsvervangers: .1. Minderhoud
en P. van Houwelingen.

Ziektekostenverzekering Kleine
Huisdieren

Hel Hoofdbestuur heefl kennis genomen \\an
een brief van de voorzitter van de Werkgroep
Ziektekostenverzekering voor Kleine
Huisdieren, collega (i. M. Smits, waarin deze
aangeeft dal de leden van de Werkgroep van
mening zijn dat voor het omwikkelen van
verdere plannen op basis van het
eindrapport, mede tot stand gekomen met
behulp van de docloraal-werkgroep
Commerciële Beleidsvorming van de Frasmus
IJniversileil, in gecomprimeerde vorm
verschenen in hel
Tijclschrifi voor
Diergeneeskunde
van 15 december 1982. het
dienstig zal zijn een nieuv^\'e Werkgroep c.q.
Commissie te doen samenstellen. Dit omdat
de leden van dc huidige Werkgroep hel
gevoel hebben wat al le lang met deze
materie bezig te zijn geweest.
Hel Hoofdbestuur heeft volledig begrip voor
deze visie cn heefl dan ook gemeend het
verzoek van dc Werkgroep, niel dan nadat
het Hoofdbestuur haar dank aan alle leden
van de Werkgroep heeft uitgesproken voor de
door hen beloonde inzet, lc moeien inwilligen
en de Werkgroep le ontbinden.
Voor de verdere ontwikkeling van een
ziektekostenverzekering voor kleine
huisdieren stelt hel Hoofdbestuur zich voor
in goed overleg met dc Groep Geneeskunde
van het Kleine Huisdier een nieuwe
commissie in het leven tc roepen.

KOMNKLIJKt; NEDERl .ANDSE MA.M SCH,-\\I\'IM.I VOÜR DIERGENtE.SKl NDt:

266

-ocr page 467-

Vacatures in besturen en commissies verband houdende met de
130e Algemene Vergadering van de K.N.M.v.D.

Hoofdbestuur

S. van Harten 1983 aftredend en niet herkiesbaar

I.. Nauta regio Noord 1983 aftredend en herkiesbaar

G. H. P. .1. Gouda Quint landelijk representant 1983 aftredend en niet herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 28 en 29 van de Statuten wordt de betrokken afdelingen en groepen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen hiervan tijdig voor de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.
Algetneen Bestuur

1\'. Dijkstra afdeling Friesland 1983 aftredend en niet herkiesbaar

B. G. Schoonman afdeling Gelderland 1983 aftredend en niet herkiesbaar
.1. K. Schölte Albers afdeling N.-Brabant 1983 aftredend en herkiesbaar

A. G. de Moor afdeling Utrecht 1983 aftredend en herkiesbaar

C. Willenborg Groep Praktici

Grote Huisdieren 1983 aftredend en herkiesbaar

K. K. van Hellemond Groep K.1. en

Zoötechniek 1983 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 30 van de Statuten wordt de betrokken afdelingen en groepen verzocht
in de vacatures te voorzien en de uitslag daarvan tijdig voor de Algemene Vergadering aan het
Hoofdbestuur mede te delen.
Tarievencointnissie

G. Vogelzang afdeling Groningen

Drenthe 1983 aftredend en herbenoembaar

,1. Krijger afdeling N.-Holland 1983 aftredend en

niet herbenoembaar

Mevr. M. T. IJzerman afdeling Utrecht 1983 aftredend en herbenoembaar

A. Hoogenboom Groep D.l.B. 1983 aftredend en

niet herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 78 van het Huishoudelijk Reglement wordt de betrokken afdelingen en
groep verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig voor de Algemene
Vergadering aan hel Hoofdbestuur mede te delen.

Paritaire afvaardiging Tarievencommissie m.b.t. dc georganiseerde dierziektenbestrijding

S. van Harten 1983 aftredend en herkiesbaar

P. .1. van der Werf 1983 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 77 van het Huishoudelijk Reglement wordt de afdelingen en groepen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig voor de Algemene
Vergadering aan het Hoofdbestuur mede le delen.

Paritaire afvaardiging Tarievencommissie m.b.t. de georganiseerde pluimveeziektenbestrijding

S. van Harten 1983 aftredend cn herkiesbaar

Overeenkomstig arlikel 77 van het Huishoudelijk Reglement wordt de afdelingen en groepen
\\erzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig voor de Algemene
Vergadering aan hel Hoofdbestuur mede te delen.
Kreraad

,1. I-, Hage regio West 1983 aftredend en herkiesbaar

1. H. Harms regio Oost 1983 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 42 van het Huishoudelijk Reglement wordt de betrokken afdelingen
verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen daarvan tijdig voor de Algemene
Vergadering aan hel Hoofdbestuur mede Ie delen.
Redaktie Tijdschrift voor Diergeneeskunde

Prof. dr. A. Brand 1983 aftredend en herbenoembaar

P. H. A. Poll 1983 aftredend en herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 70 van het Huishoudelijk Reglement wordl de afdelingen en groepen
verzocht eventuele kandidaten voor le dragen en de namen daarvan tijdig voor de Algemene
Vergadering aan hel Hoofdbestuur mede le delen.

KONlNKI.LIKt NEDFKl.ANDSt; MAA ISCH A 1\'fl.l VOOK DIE KG ÜN E ESK U N Df. 267

-ocr page 468-

F.V.E. (Federation of
Veterinarians of the
E.E.C.)

The use of live animals for experimental
and industrial purposes

On the occasion of the PubHc European
Parliamentary Hearing organised by the
Parliamentary Assembly of the Council of
Europe on 8 and 9 December 1982 on
the use of live animals for experimental and
industrial purposes, the Federation of
Veterinarians of the EEC is pleased to transmit
the following

STATEMENT BY THE
EUROPEAN VETERINARIANS

The Federation of Veterinarians of the EEC
has been committed for many years to an in-
depth examination of the legislation relating
to the protection of experimental animals. It
recognises that this is both a complex and
emotive subject, but believes that a balance
must be sought, and can be achieved,
between the needs of mankind and the
welfare of the animals over which man has
dominion.

To this end the Federation supports the dralt
Convention for the protection of vertebrate
animals used for experimental and other
scientific purposes in principle and hopes that
it will be widely supported by other interest
groups. The Federation hopes, moreover,
that all countries represented on the Council
of Europe will sign the Convention as finally
agreed and ensure that their national
legislation is brought into line as soon as
possible after the Convention\'s adoption.
T he Federation urges that the signing of the
Convention and its implementation by the
governments conccrned should not be looked
upon as precluding the need thereafter to
keep all matters relating to animal
experimentation under constant review. T he
Convention and national laws ought to be
amended from time to time in the light of
advances in scientific knowledge and
increased understanding of animal behaviour.
In particular the search for alternative
methods to replace the use of animals should
be encouraged and supported financially by
all governments in order to reduce the
number of animals used in experiments.

H. Dalsgaard. Secretary General.

268

POINT OF VIEW

Experimental animals: the Strasbourg
Hearing

On the 8 and 9 December 1982, over ISO
people gathered in the impressive
amphitheatre of the Council of Europe\'s
building in Strasbourg to lake part in a
Public Parliamentary Hearing on \'the use of
animals for experimental and industrial
purposes\'. The participants consisted of
European Parliamentarians referred to as
the Parliamentary Jury and a mixture of
scientists, ci\\ il servants, lawyers,
administrators, animal welfarists and out-
and-out anti-vivisectionists, all of whom were
described collectively as the \'Group under
Challenge\'.

The first thing to emerge was that a great
many members of the Group under
Challenge had not the remotest idea of the
purposes\'. The participants consisted of
was designed to serve, or indeed what force,
power or effect a Convention for the
protection of experimental animals would
have, if adopted by the Council of Europe.
Indeed, the two days of discussions which
took place would have been more fruitful if
the Secretariat had clarified these matters in
advance for all the participants.
T he facts are as follows. Eight years ago the
Council of Europe decided to convene an ad
hoc Committee of Experts with the remit of
drawing up a draft Convention for the
Protection of Vertebrate Anitnals used for
Experimental and other Scientific Purposes.
By the end of 1982. the Expert Committee
had completed this task, save lor two very
relevant Appendices which rcinain to be
finalised at a further meeting in the Spring of
198.3.

At that stage, with the final draft of the
Convention available, it was decided to
convene a Public Parliatncntary Hearing so
that European Parliamentarians could hear
views expressed hy interested bodies and
individuals of all shades of opinion, on the
form which the draft had taken and listen
to pleas for the amendment, redrafting,
extension or rejection ofthe Convention. It
was explained b> the Chairman of one of the
sessions that the results of the two day
hearing would be evaluated by the Council of
Europe\'s Committee for Science and
Technology. T hat Comtnittee would report to
the Parliamentary Assembly which would in
turn make a recommendation to the
Committee of Ministers.

KONINKI.I.IKE NEDEREANtJSE MAA ISCHAl\'PIJ \\ OOK 1)1 ERCIENEESK UM)E

-ocr page 469-

As.suming that the Convention was duly
adopted, in its present or some amended
form, it would then become open to the 21
member states of the Council of Europe to
ratify it and sign it. Once a country has done
this, it is obliged to ensure that its legislation
on the protection of e.xperimental animals ai
least meets the requirements of the
Convention. If a signatory country wishes to
have
stricter legislation than that required by
the Convention, that is fine, but it may not
have a statute which falls below the
obligations which it has accepted with the
Convention.

It is perhaps worth recording at this point
that 14 of the 21 member states already have
sotne form of national legislation on this
subject although there are considerable
variations as between one national law and
another. One country (Eichtenstein) does not
permit experiments to be carried out upon
animals at all. and six countries (Spain,
Portugal, Greece, Turkey, Cyprus and Malta)
have either no relevant legislation at all or
only one or two minor provisions.
Accordingly, if a Convention can be adopted,
which has general support, and all 21
countries agree to ratify and sign, at least six
countries will automatically have agreed to
einbody in national law protective provisions
which they have never had before.
However, I do not think it would be unfair
to say that a substantial number of
participants at the Parliamentary Hearing
were not particularly impressed by this
thought and had come along for no other
purpose than to place on record once more
their very well-known views. They clearly
intended to make sure, above all else, that
the press and the gallery heard what they had
to say. I bis was particularly true of the
representatives of some of the anti-vivisection
groups who to constant applause from
their supporters in the gallery persisted in
advocating the total abolition of all animal
experiments and made virtually no
constructive suggestion for the modification
or strengthening of the Convention.
I his was particularly frustrating in that a
sensibly balanced paper presented by Dr.
.ludith llampson ofthe RSPCA offered a
bridge between science and research on one
hand, and those who would like to see
animal experiments speedily phased out on
the other. Dr. llampson pleaded that the
objective of the Hearing must be to limit
animal suffering — to consider controls, and
not a ban. The Eurogroup for Animal
Welfare which she represented \'does nog
shout abuse at scientists".
Her cries went largely unheeded, however,
and it was clear that one British MP who
had earlier feared that the Hearing would
develop into a \'dialogue of the deaf had
anticipated correctly in relation to one
section of the Group under Challenge at
least.

Nevertheless, if one discounted those
contributions to the debate, which were of a
purely destructive nature, it was encouraging
to discern some serious consideration of
relevant matters.

The question of alternatives was well
canvassed what alternatives existed, how
useful they were, and what developments
there could reasonably be expected to be in
the near future. The general consensus
appeared to be Ihat one could not claim that
there were adequate alternatives to all animal
experiments and that the latter would have to
continue to some extent for some time to
come. On the other hand, everyone would
applaud the deployment of additional
resources for the investigation of new
alternative procedures.

Duplication of testing was abviously a
concern, both in terms of the requirements
of different countries, and in terms of
different companies testing very similar
products. There was obviously a hope that
sotne action could be taken to minimise such
repetition of tests, although the reluctance of
one country to rely on tests carried out in
another, and the facts of commercial
competition could not be overlooked.
Whether all the drugs on the market were
absolutely necessary was something which
was frequently questioned. The World Health
Organisation was said to have expressed the
view that a minimum medicine chest of 250
drugs would probably prove adequate for
most developing countries -- but other
speakers felt that such a compendium would
amount to little more than a basic survival
kit. The point was also made that organisms
can mutate and render established drugs
useless - so that it is unlikely that a stage will
be reached at which no new products will be
required.

There was, in any event, something of a
debating battle as to whether the scientists
and researchers were being cunning in resting

-ocr page 470-

their whole case on medical issues, when
experiments were carried out in the
processing of cosmetics, toiletries and
weapons of war. in the end, it was probably
generally recognised that one could make out
a case for abolishing those testing
requirements for cosmetics, for example,
which would involve animal experimentation,
provided the public were prepared to accept
either that no new cosmetics would be
marketed or that new products would not be
tested for safety. On the other hand,
although statistics were in unacceptably short
supply, evidence from countries like the UK,
where statistics are kept, showed that the
number of experiments carried out in the
testing of cosmetics was a minute percentage
of the whole.

Where there was really very little argument
was in relation to the LD;,, test which was
widely considered to be repugnant and in
need of replacement by some more humane
and satisfactory test.
In the end. however, as a few speakers
stressed to the Parliamentary ,lury. the
majority of tests are carried out by research
workers because of statutory requirements
that products should not be marketed
without them. It was. therefore, a matter, for
the legislators to decide after taking note of
their constituents\' wishes. Should the
mandatory tests be reduced or modified
even if this were to reduce the guarantees of
safety?

it was really rather late on in the Hearing
before there was any significant discussion on
the draft Convention itself which was a
pity. Then attention focussed — quite
correctly on a very late amendment to
Article 9. This article reads as follows;

\'Where it is planned to subject an animal
to a procedure in which it will or may
experience severe pain which is likely to
endure, that procedure must be
specifically declared to or specifically
authorised by the responsible authority,
authorisation shall be refused if the
responsible authority judges that the
procedure is not of exceptional
importance for meeting the essential
needs of man of animal
including die
solution of scienlific problems\'.
The newly inserted words are underlined, and
most observers accept that they would have
the effect of driving a coach and horses
through the original intention of the Article.
It is understood that they were inserted at the
request of the German delegation, and reflect
certain wording in the constitution of that
country. It seems likely that this draft Article
will have to be further debated, and that this
will delay the whole Convention. It may,
however, be worthwhile if an acceptable
Article 9 emerges.

270

Even before the amendment, the Article was
badly drafted in that it offered the alternative
of a declaration
or an authorisation
procedure. If a declaration is acceptable (and
authorisation is not required) the subsequent
provision regarding the refusal of
authorisation can be of no effect, and this
seems nonsensical.

The person for whom one had the greatest
sympathy throughout the two day hearing
was the Swedish Member of Parliament,
Mrs Kerstin Aner, for one knew that she
had the unenviable task of trying to sum up
a very diffuse discussion in a matter of
minutes. One should have had more faith.
Her summary was a masterpiece of its kind.
She observed that one of the principle
problems of this subject was that MPs knev\\
that their constituents wanted to lead safe
lives and to have a clear conscience. In the
context of anirnal experimentation, that was
tantamount to wanting to have one\'s cake
and eat it.

She recognised that national Parliaments had
to accept the responsibility of deciding what
tests and requirements should reasonably be
written into the law, and said that they
would all be helped by better statistics than
were currently available. If the Convention
managed to achieve that, that in itself would
be one justification for having a Convention.
Mrs. Aner retlected the consensus already
noted on the I.H^,, test and the increase of
resources lor the investigation of alternative
methods of testing.

She concluded by saying that the whole
debate was really about accountability - and
for this reason she felt sure that ethical
decisions in this field had to involve lay
persons. She herself was quite clear, however,
that even if all the problems could not be
solved overnight it was better to take a few
steps forward than none at all. The
Convention would certainly be a worthwhile
start to what should be continuing progress.

.1. R. n \'. Porter\'

R. W\'. Porter, M..A. . Royal College of Veterinary Surgeons, London.

KONINKI.IJKH NtDERl.ANDSL MA A 1 SCHAI\'I\'l.l VOOR DIP Rd L NLLS K U N DL

-ocr page 471-

Second European Conference
on the Protection of Farm
Animals

Strasbourg 25-26 May, 1982.
Resolutions

Resolutions amended by the Resolutions
Sub-Committee which were presented to the
Conference and agreed by the Delegates:

Resohuion No. /

Bearing in mind the duty laid down by the
Common Agricultural Policy to improve
agricultural productivity by promoting
technical progress and recognizing public
concern for the wellbeing of food animals,
this conference urges the European
Commission to increase research into
production systems having due regard to the
requirements of the Council of Europe
convention on the Protection of Animals kept
for farming purposes.

Resohnion Mo. 3

Vv\'hereas it is desirable that animals should
be slaughtered as near the point of
production as possible.
Whereas most stress arises during loading
and unloading of stock, particularly with
regard to pigs, broilers and spent hens.
Whereas there is an increase in
intercommunity transport of livestock.
Whereas not all countries are signatories to,
or have ratified the European Convention for
the Protection of Animals during
International Transport,
Whereas undue delay in completing
administrative procedures may lead to stress
of animals in transit.

Whereas there is a need to ensure common
standards for the design and construction of
road and rail livestock transporters,

I hi.\\ conference

1. Calls upon member Ciovernments of the
EEC and of the Council of Europe to
implement in full the provisions of the
convention on intercommunity transport
of livestock and to do away with delaying
bureaucratic procedures.

2. Believes that greater encouragement
should be given to procedures and
transport operators lo utilise loading
facilities and techniques more adapted to
the welfare needs of the animals
concerned.

3. Demands that there should be closer co-
operation between governments,
legislators, veterinary authorities and
transport operators in introducing
improved facilities and procedures at
points of embarkation,

4. Calls upon the representative
international road and rail transport
organisations to agree common standards
for construction of livestock transporters
with a view to improving the welfare of
stock in transit.

5. Considers that in extreme emergencies,
the primary aim should be to secure the
welfare of the stock and all possible steps
should be taken to achieve this aim.

Re.so/iilion No. 4

The Conference

1. Alarmed by the senseless suffering
endured by horses for slaughter during
international transport by sea, rail and
road from Eastern to Western Europe
and in the Mediterranean region,

2. Concerned that the European Convention
for the Protection of Animals during
International Transport, intended to
remedy the situation, is not respected in
certain contracting and non-contracting
states,

3. Commending Recommendation 923
(1981) on the ill-treatment of horses
during international transport adopted by
the Parliamentary Assembly of the
Council of Europe on I October 1981,

4. Supports wholeheartedly the central
request contained in the recommendation,
namely that the above-mentioned
convention be scrupulously respected,
that non-conlracting countries be
encouraged to adhere to it; that the long-
term goal should be that horses will be
slaughtered in the exporting country,
rather than transported alive and. finally,
that until this can be achieved, road
transport over distances greater than 500
kilometres should be prohibited.

Goede Vrijdag

In verband met Goede Vrijdag is hel
Bureau van de Maat^schappij op I april
1983 gesloten.

KONINKI.I.IKr: NH1>1:RI .ANDSI; maa ISC HAI>1\'I.I voor OltRCihNtESKUNDt:

271

-ocr page 472-

veterinaire

studenten

almanak

Grenzen.

Waar denk! ü aan. als u dit woord teesi \'

Aan uw plannen, vroeger, om u te vestigen in
Canada. Bra/ilie ol\' Nieuw Zeeland?
Collega\'s uit de/c èn andere landen
beschreven voor de vijfde almanak der
D.S.K. hun motivatie vóór en ervaringen nä
emigratie naar hun huidige thuisland.

Of denkt u. met gefronst voorhoofd, aan de
gren/en die worden overschreden op
technisch gebied\'.\' Bent u bang voor de
computer of geïnteresseerd in de
mogelijkheden van embryo-transplantatie?

272

Op beide gebieden worden in de/e almanak
de gren/en verlegd.

Dacht u aan andere gren/en; ethische gren/en
wellicht?

Natuurlijk is daar veel meer over te schrijven
en /eggen dan wij in onze vijfde almanak
hierover konden opnemen,
l och denken wij
met bijdragen over proefdieren,
ge/elschapsdieren cn de intensieve
veehouderij enige kernpunten naar voren te
hebben laten brengen.

-ocr page 473-

\'Ewe\'re invited

0\\er dc .^O-jaren grens die de D.S.K. in
oktober overschreed, berichtten wij al eerder.
Veel tnensen die daarvan foto\'s nabestelden,
drukten daarover, na het /ien \\an on/e
fotoreportage hun spijt tiit. Moeten we nog
tiieer /eggen?

MENSEN

OVER

GRENZEN

Maar de groene kaft omhult nog meer:
herinneringen aan D.S.K.-lustra \\an \'57 tot
\'77; een over/icht van de studenten
activiteiten in 1982; de VARIA van luchtige
kritiek en een Handige Adressenlijst voor
v ochtige infortnatie; en tenslotte cen bijna

cotnplete lijst van alle diergeneeskunde-
studenten. mèt foto\'s.

Natuurlijk \\inden juist op een universiteit
grensverleggende activiteiten plaats; de
bijdragen van de vakgroepen en enige oude
bekenden getuigen daarvan.

/)(\' 4118 hladziiden. gebonden in prachihand.
ontyungi u nu o\\\'crnuiking van f 311, op
bankrekeningnummer 69.92.10.127 i.n.v.
/V.vrw.v .Almaiiakeommis.sie der D.S.K., Crediet
en I.Jfecienhank
.V.l,, I jrechi.

De Altnanakcommissic \'82-\'8,3,
Ingeborg van Crev
(luu.sje Hoogveld
Ron van Blokland
Hans Bosch
Wiel van den likker
(ierard van Evden

Van een aantal, mede door de
Voorbereidingscommissie Post Academisch
Onderwijs Diergeneeskunde georganiseerde
nascholingscursussen /ijn nadere gegevens
bekend.

Titel: Begeleiding van I \'arkenshedrijven
Datum en plaats: 18 t m 22 april 198.3.
Flevoland

Aantal deelnemers: 40 (is reeds volgeboekt)
Toelichting: Een vijfdaagse cursus die de
grondprincipes van de moderne
varkenshouderij belicht met veel
/.elfwerk/aamheid en praktische oefeningen.
Kosten: / 975. (inclusief hotelarrangement)

Titel: Capita Selecta Pluimveeziekten
Datum cn plaats: 16 en 17 juni 198.3. Bunnik
Aantal deelnemers: 60
T oelichting: Een aan de recente
ontwikkelingen aangepaste herhaling van de
cursus van 14 en 15 tnei 1982.
Kosten: / 465, (inclusief maaltijden,
e.Kclusief overnachting)

Titel: Begeleiding van Melkveebedrijven
Datum en plaats: 10 en II mei 1983,
Oranjewoud (Fr.); 9 en 10 juni 1983, Bunnik
(Utr.); 29 en 30 september 1983, Hapert (N.
Br.)

Aantal deelnemers: 50 (per cursus)
Toelichting: Een intensieve twee-daagse
cursus, voornatnelijk bestaande uit case-
studies over moderne begeleiding van
tnelkvccbedrijven. Dc/c cursus werd eerder
gehouden op 16 en 17 decetnber 1982 te
Heelsutn.

Kosten: / 525, (inclusief hotelarrangctnent)

Inlichtingen over bo\\cn\\ermeldc cursussen
worden gegeven door het secretariaat P.A.O.-
Dicrgenccskttnde, tel. 030-5101 1!, op welk
adres u eveneens kunt vragen om toezending
van een folder met aaiitneldingskaart.

kDMNKl.Llkli NI;D1:R1.AN1)S1; MAAISC\'II\\I\'I\'I.I \\0()R DirR(ii;N\'l;HSkt Nl)t;

273

-ocr page 474-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Daele, K. D. G. van; Gent-1978: 4524 ZG Sluis, Nieuwstraat 79,

Dongen, A, H, van; 1982: 3572 LV Utrecht, C, Houtmanstraat 3 bis,

Hurkens, E, .1,; 1983; 3571 AP Utrecht, K, Coerslaan 24,

Lateur, N, M, F,; Gent-1979; 3039 AD Rotterdam. Walenburgerweg 51,

Mestebeld, W, M,: 1980: 4032 NM Ommeren, Hogestraat 1,

Piebes, A, H, G,: 1982; 3523 PC Utrecht, Karieboestraat 101,

Putker, P, H, M,: 1982; 8890 AN Midsland (Terschelling), Duinweg 112,

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuur aangenomen:

Arts, L, F, ,L: 1979; 6041 LK Roermond, Voorstad St, ,lacob 19,
Boskamp, P, G, L. ,L; 1982; 3572 TP Utrecht, Graanstraat 2 bis,
Davidse. C, W,; 1982; 3582 XK Utrecht, LB.B -laan 105,
Huystee, Mevr. ,1, M, C, van; 1982: 2161 KC Lisse, Oranjelaan 81,
Kersten, A. .1.: 1981: 7091 ZK Dinxperio, B,
l.l/erdraatstraat 31,
Laugeman, Mevr, E, M,: 1982; 5014 HK
l ilburg, Besterdring 187,
Rotteveel, A, .1, P,: 1982; 5841 CT Oploo, Watermolenstraat 8,
Rutten. M, H, J, M,; 1982; 3582 XR Utrecht, LB,B,-laan 133,
Tiddens, G, W,; 1982; 8251 PR Dronten, Ketelweg 22,
Verstappen, H, T, A,; 1982; 3981 ZL Bunnik, Vletweide 14,

Als buitengewoon lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Moreau-GraL Mevr, dr, C,; Berlijn-1979; Berlijn-1980: 4030 Ratingen-1 (Duitsland), Kleiberg-
weg 1 1,

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heefl het
Hoofdbestuur aangenomen:

,1, G, H, E. Bergman. M. H. Trompstraat 15 bis. 3572 XT Utrecht,
A. .1, M. Bosch, Deken Heinenstraat 13, 3981 WG Bunnik.
W. ,1, Pouwels, Biezenweg 33, 4124 AA Hagestein,
Mevr, S. A. Vlug. Oostsingel 10. .3441 GC Woerden.

Overleden:

.Ihr. P. B. Alberda van Ekenstein te Ter Apel op 7 februari 1983

Eervol ontslag als plaatsvervangend inspecteur bij de V.D.:

A. R. Barkema te Hoogeveen per 1 januari 1983
H. van Rhee te Hoogeveen per 1 januari 1983

Jubilea:

H. ,1, van der Zweep te Leerdam
W, Hiddema te West-Terschelling
R, Ciorsira te Florida (U,S,A,)
C, van Beusekom te Bergen (N,H,)
P, .), Bruins te Oss
G, B, ten Haken te Woerden

(afwezig) 25 jaar op 18 maart 1983
(aanwezig) 40 jaar op 24 maart 1983
(afwezig) 25 jaar op 1 april 1983
(afwezig) 45 jaar op 8 april 1983
(afwezig) 40 jaar op 10 april 1983
(afwezig) 50 jaar op 13 april 1983

-ocr page 475-

Adreswijzigingen, en/..:

IH7 Ans, /.. /■■, ./,. 1979; 6041 I.K Roermond. Voor-
stad St. .lacob 19; tel. 04750-15917: p. (toevoe-
gen als lid).

196 Bos. Mevr. M. H. M.: 1982; 3515 VV Utrecht.
G. Nootstraat 15; tel. 030-713628; wnd. d.

197 Boskamp. P. G. /.. J.: 1982; 3572 TP Utrecht.
Graanstraat 2 bis; tel. 030-713682; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

197 Bos.sers. M.: 1978; Vroomshoop; tel. 05498-
43796 (privé). 05498^2700. 05495-1330
(prakt.).

Bouwman. ./..- 1943: 9756 BR Glimmen. Ei-
kenweg 25; tel. 05906-26.30: r.d.
Bruin. Dr. ./. ./. M. de: 1942; U-1953; Boxtel; tel.
041 16-72204; r.d.

Coppelmans. J. W. C.: 1970; 68680 Tomé Afu.
Para (Brazilië). Eazenda Borba Gato; d.
*Daele. K. D. G. van: Gent-1978; 4524 ZG
Sluis. Nieuwstraat 79; tel. 01173-1436; expert
E.A.O.

David.se. C. W.: 1982; 3582 XK Utrecht. l.B.B.-
laan 105; 030-512687; wnd. d. (toevoegen als
lid).

Ilerksen. J. M. H\'.. 1931; Nijmegen; r.d.; oud-h.
vl.k.dnst.

Deuiekom. P. ./. .M. van: 1979; 6042 KG Roer-
mond. Past. Ramakersstraat 19; tel.04750-
24078 (privé). 04740-1883 (prakt.); p., geass.
met .1. H. .1. Marsman.

* Dongen. A. 11. van: 1982; Utrecht, tel. 030-
71 1983; d.

Fik.se. .4..- 1971; Vroomshoop;tel.05498^2700;
P

Heijden. G. T. ler: 1980; 7122 RH Barlo (Aal-
ten), Oonkweg 2; tel. 05438-965 (privé). 05443-
1600 (prakt.).

tieider. Dr. A. W\'..-1964; Geneesk.-A-I974; l.ei-
den; tel. 071-220513.

Hendriek.v Th. H\'. /. 1935; Weert; tel. 04950-
32096; r.d.

*llcmig. Mevr. IC.: 1977:3086 El. Rotterdam.
Krabbendijkehor59; tel. 010-8 18949;
p.. ass. bij
R. H. (i. Aalfs. .1. F. .1. v. d. Broek. C. Buesink\'.
mevr. A. H. M. Koert. A, W. Kramer cn K.
Schuiling.

Huvsiee. Mevr. ./. M. C. van: 1982:2161 KC
l .isse. Oranjelaan 81; tel. 02521-14295: wnd. d.
(toevoegen als lid).

*Jong. D. C. de: 1982; Oudewater: p.. geass.
met
I.. Pool.

Kersten. A. ./.: 1981; 7091 ZK Dinxperlo. B.
I.lzerdraatstraat 31; tel. 08355-2265 (privé).
().\'i437-2372 (prakt.); p. geass. mei E. Nijhoffen
A, W. Udo (toevoegen als lid).
l.ateur-Rouwet. Mevr. H. M. J.: Genl-1978:
3039 AD Rotterdam. Walenburgerweg 51: tel.
010-661553; p.

\'i.ateur. A. M. /■".. Gent-1979; .3039 AD Rotter-
dam. Walenburgerweg 51; tel. 010-661553; p.
(.augeman. Mevr. H. M.: 1982; 5014 HK Til-
burg. Beslerding 187; tel. 013-420859 (privé).

420274 (prakt.); p.. geass. mei C. .1. v. d. Brink
(toevoegen als lid).

25J * leeuw-Pot. Mevr. W. P. de: 1978:3431 RK
Nieuwegein. Van Dongenlaan I: lel. 03402-
42068; p.. kl. huisd.

254 Lette. G. J.: 1977; Alphen a d Rijn; tel. 01720-
42807.

258 Marsman. ./. H. J.: 1971; Swalmen; p., geass.
met E. .1. M. van Deulekom.

260 *Mesteheid. W. M.: 1980; Ommeren; tel.
03443-1445 (privé). 1700 (prakt.).

J27 Moreau-Graj: Mevr. dr. C.: Berlijn-1979;
Berlijn-1980; 4030 Ratingen-1 (Duitsland).
Kleibergweg 1 1; lel. 02102-21712; p. (toevoegen
als buitengewoon lid).

267 Offeringa. S. E.: 1947; Assen; lel. 05920-55127;
Ir.
opl. V. keurmeesters; plv. i.

274 Pool. L: 1975; Montfoort; tel. 03484-1817
(privé), 2697 (prakt.); p.. geass. met D. C. de
Jong.

275 *Putker. P. H. M.: 1982; 8890 AN Midsland
(Terschelling), Duinweg 112, Postbus 563; tel,
05620-8400; p., ass. bij W. de Haan.

276 Reijnders. Mevr. W. A. H. A. J.: 1978; 1827 AL
Alkmaar. Henegouwenstraat 7; tel. 072-617806
(privé). 613897 (prakt.); p.. ass. bij .1. A. de
Ridder.

278 Rijn. G. van: 1957; Nieuw-Vennep; tel. 02526-
74023.

280 Rotteveel A. ./. P.: 1982; 5841 CT Oploo. Wa-
termolenstraat 8. lel. 08858-3235 (privé), 1711
(prakt.); p.. ass. bij H. M. .1. Bekkers. 1. Th. J.
A. Beneis. A. ,1. Derks en K. K, Kadijk(toevoe-
gen als lid).

281 Rutten. M. H. J. M.: 1982; 3582 XR Utrecht.
l.B.B.-laan 133; lel. 030-512903; wnd. d. (toe-
voegen als lid).

290 Smolders. C. E M.: 1975: 5014 DA Tilburg,
NS-plein 12; lel. 013-421700 (privé). 331648
(prakt.): p.. ass. bij W. R. .1. Rasenberg.

296 Tiddens. G. W.: 1982; 8251 PR Dromen, Ketel-
weg 22; tel. 03210-2359; wnd. d. (toevoegen als
lid).

502 Verstappen. //. T. A.: 1982; 3981 ZE Bunnik.
Vletweide 14; lel. 03405-7275; wnd. d. (toevoe-
gen als lid).

JOJ Viguurs. E. M.: 1943: Cuvk; r.d.; oud-h-
vl.k.dnst.; R.O.N.

306 Vries. ./. P. de: 1927; Stadskanaal; Ir. opl. v.
keurmeesters.

312 Wijers. E .!.: 1976; 8121 P L Olst. Boxbergerweg
2; lel. 05709-2721 (privé). 05708-1220 (prakt.).

-ocr page 476-

SYSTAMEX^

Systamex pasta
Het krachtige oxfendazol riu
nog eens 8 x versterkt.

Systamex (oxfendazol)
is een bekend krachtig
middel tegen maagdarm-
wormen, longwormen
en lintworm bij schapen en
runderen.

Nu is het tevens
beschikbaar in de sterk
gekoncentreerde pasta-
vorm:
sneller en handiger toe te
dienen,

voordeliger in gebruik,
ook werkzaam tegen
maagdarmwormen bij
paarden.

Systamex* pasta,

sterk gekoncentreerde aktiviteit

van een breed-spektrum wormmiddel.

Wellcome

Wellcome Nederland B.V..
Postbus 248.
1380 AE Weesp
Tel. 02940-18383,

-ocr page 477-

Mammivert

gerichte en effektieve bestrijding van mastitis

.(5)

Met de unieke combinatie van de twee specialités Spiramycine en
Colistine geeft Mammivert de volgende voordelen:

• Penetreert in gehele uierweefsei

Zeer snel resultaat

Géén resistentie-vorming

Geeft géén irritaties

Voor een optimale therapie dienen uiteraard de normale hygiënische maatregelen
te worden genomen.

RHÔNE-POULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-457151

-ocr page 478-

kloxerate

Vier anti-mastitispreparaten op basis van cloxacilline
resp. cloxacilline ampicilline.
Werkzaam tegen Grampositieve micro-organismen die
een rol bij mastitis spelen, zoals streptococcen
(o.m.
Streptococcus agalactiae en 5. dysgalactiae).
penicilline-resistente en penicilline-gevoelige
staphylococcen en
Corynebacterium pyogenes. Kloxerate
pius/MC en Kloxerate plus/DC zijn bovendien zeer
effectief tegen £
coli en andere Gramnegatieve bacteriën.

Voor lacterende koeien

Kloxerate QR ("Quick release": kortwerkend)
Kloxerate plus/MC ("Milking cow": voor lacterende
koeien)

Droogzetpreparaten

SoïeSe plus/DC } droogzetten)

Handelsvorm

SSeSSs/Mc}D°--^^24,njectorena3g.
SSeSe ïs/DC } ^^^ injectoren a 4.5 g.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133. 1007 JC AMSTERDAM TEL, (020) 440340/440911

-ocr page 479-

PARKE-DAVIS

Parke-Davis
nu in Nederland
exclusief* vertegenwoordigd

door

alfasan

o.a.
Vetalar®
Benadryl®
Parkesteron®
Davosin®
Surital®
Hexocil®

Vraag informatie, prijzen, levertijden etc.

alfasan

\'roducent van diergeneesmiddelen

Postbus 78,
3440 AB Woerden
Telefoon: 03480-16945*
Telex: 40006 ALFA NL

* (Voor diergeneesmiddelen)

-ocr page 480-

TESINK VETERINAIRE PRODUKTEN B.V. is een leverancier van hoogwaardige diergeneeskun-i
dige preparaten en vaccins.

Opde Nederlandse markt is TESINK B.V. een nog jong, maar zeker geen onbekende firma op Veterinair-
farmaceutisch terrein.

Voor het rayon Noord-Oost Nederland willen wij op korte termijn in kontakt komen met een enthousiaste
en ervaren

DIERENARTSENBEZOEKER

Als u een goede verkoper bent, en onze doelstelling u aanspreekt, n.1. het geven van voorlichting en de
verkoop van onze veterinaire produkten, dan bent u degene die wij zoeken, mits u aan de volgende
profielschets voldoet:

U BENT tussen de 23 en 35 jaar, en hebt een middelbare schoolopleiding genoten?

U KUNT op een prettige wijze gemakkelijk met mensen omgaan, en beschikt over aantoonbare
verkoopkwaliteiten?

U HOUDT van veel bewegingsvrijheid, zodat u zelf uw dag kunt indelen?

U HEBT zoveel vertrouwen in eigen kunnen, dat u de resultaten van uw werk voor 100% in uw:
salaris terug wilt zien? I

Indien deze punten u aanspreken, verzoeken wij u schriftelijk te solliciteren.
Uw brief is voorzien van persoonlijke gegevens, en een recente pasfoto.

Kandidaten met ervaring en/of enige jaren medische, farmaceutische of veterinaire studie, verdienen
de voorkeur.

U kunt ons voor meerdere informatie altijd bellen tijdens de kantooruren, telefoon 03486 - 3939 / 2028.
Na 17.30 uur 03486 - 4070.

-ocr page 481-

Menselijke

proefdieren in
Ingelheim?

Boehringer Ingelheim werkt niet alleen voor diergenees-
kunde; humane geneeskunde is zeker zo belangrijk.

In de humane geneeskunde wordt Buscopan®Comp. overal
ter wereld gewaardeerd. Het middel blijkt ook in de diergenees-
kunde uitstekend te voldoen.

Alle aandoeningen van het spijsverteringskanaal, de
galwegen en het urogenitaalstelsel die met spasmen gepaard
gaan kunnen ermee worden behouden.

Buscopan Comp, bevat twee componenten. De ene heft de
spasmen op, de andere bestrijdt de pijn.
Essentieel is dat het zeer lang werkzaam is (4-6 uur).

Buscopan Comp, wordt op ruime schaal toegepast bij vele
vormen van koliek. Nog niet iedereen beseft dat het ook uit-
stekend werkt bij diaree van jongvee.

Mensen als proefdieren?
Nou, nee. Maar het is wel prettig dat kennis
van humane- en diergeneeskunde onder
een dak aanwezig is.

Boehringer Ingelheim

Zoeken voor uw zekerheid.

Buscopan®
compositum

-ocr page 482-

Stomorgyl\'

Voor de specifieke behandeling van infekties
veroorzaakt door
anaërobe en aërobe bakteriën

• Zeer effectief bij infectieuze aandoeningen in de mondholte van
katten en honden.

• Dankt de krachtige werking aan de hoge concentraties die in
de slijmvliezen bereikt worden en aan de synergistische
werking van de beide componenten.

• Zeer werkzaam tegen anaërobe bacteriën die de oorzaak zijn
van de stankverwekkende aandoeningen in de mondholte.

• Aangepaste dosering voor kleine en grote dieren.

stomorgyl. Samenstelling: Stomorgyl bevat per tablet: 250 mg spiramycine base en 125 mg metro-
nidazol, Stomorgyl PA bevat per granule: 33.33 mg spiramycine base en 16.67 mg metronidazol.
Indicaties: Behandeling van aandoeningen in de mondholte waarbij anaërobe bacteriën een
grote rol spelen
Dosering en toedieningsvrijze: Stomorgyl: 1 tablet per 10 kg lichaamsgewicht per
dag gedurende 6 tot 10 dagen.
Stomorgyl PA:1/2 a 1 granule per kg lichaamsgewicht per dag gedu-
rende 6 tot 10 dagen.
Verpakkingsvormen: Flacon è 10 tabletten Stomorgyl. Flacon a 30 granules
Stomorgyl PA.

RHONE POULENC NEDERLAND bv Draaistroom 1.1181 VT Amstelveen Telefoon 020-4571 51

-ocr page 483-

Terramycin /LA
is er
niet alléén voor
luchtweginfecties en
niet alléén voor rundvee •

Terramycin®/LA is een uitermate
bruikbaar middel voor de behandeling
en preventie van luchtweginfecties.
Niet alleen bij rundvee, maar ook bij
varkens en schapen. Dat is gebleken
tijdens de grote Nederlandse veldproef
(vk/inter periode 1978/1979) en daarna
in de praktijk. Voor behandeling en

Niet alleen bij de diverse
luchtweginfecties is
Terramycin®/L7\\ het ^ ,
aangewezen middel.
De specifieke eigen- illilïiMBMBBM

schappen van Terramycin®/1_A
breedspectrum en langdurige werking en de snel
bereikte hoge bloedspiegel, maken het
uitermate geschikt voorde volgende infectieuze
aandoeningen:

- kreupelheden

- mastitis

- MMA-syndroom

- abcessen/wond infecties

- navelinfecties.

©Pfizer b.v. afd. Diergeneeskunde
Machtiging 157, 3000 VB Rotterdam,
telefoon: 010-215122.

merknaam van Pfizer Inc.. Mew York. Ü.S.A.

preventie van pneumonie,
bronchopneumonie en Haemophilus
pleuropneumoniae is Terramycin®/LA
het middel bij uitstek. Door de unieke
eigenschappen blijkt Terramycin®/U\\
een prima middel bij de preventie van
Atrofische rhinitis. „

pfizer

Terramycin®/LA. Praktisch, snel en zeker!

-ocr page 484-

ZORG VOOR EEN GOEDE
AUTOVERZEKERING.
DE WAA ADVISEERT.

Het kiezen van een autoverzekering is
ingewikkelder dan u denkt. Daarom is de
WAA graag van dienst om in uw geval
precies de juiste verzekering te kiezen.

Het bonus/malus-systeem dat tegen-
woordig de grondslag is voorde berekening
van de premie, kent een aantal criteria die
persoonsgebonden zijn.

De WAA adviseert u bij uw autover-
zekering en toont u de voordelen van een
WAA-autoverzekering duidelijk aan.
Bij de WAA bent u aan het goede adres om
uitstekend verzekerd auto te rijden.

Artsen-Alarm-Service

De Artsen-Alarm-Service van de WAA
zorgt ervoor dat bij aanrijding, pech of ziekte
van de bestuurder binnen Europa, men met
de eigen ophaaldienst wordt thuisgebracht.

Bent u op weg naar uw vakantie-
bestemming dan brengt de Artsen-Alarm-
Service u naar uw vakantie-bestemming en
haalt u na de vakantie weer op. Inmiddels
wordt uw auto of caravan bij uw garage of op
een ander aangegeven adres afgeleverd.

WAA biedt meer

De WAA heeft in de autoverzekering
een dekking voor beschadiging of diefstal
van apparatuur die u voor de uitoefening
van uw beroep bij u heeft. Per geval
is een bedrag van f 500,- gedekt.

Indien u bij het vervoer van gewonden
vlekken op uw autobekleding krijgt, dan valt
de reiniging of reparatie ook onder deze
autoverzekering.

De uit te keren bedragen voor deze
gevallen, alsmede die van brand, diefstal en
ruitbreuk hebben geen invloed op het kortings
percentage van de bonus/malus ladder.
De WAA kent de praktijk en zorgt en/oor dat
u optimaal verzekerd bent.

Gratis repatriërings-verzekering

Alle WAA-leden die een schade-
verzekering bij de WAA hebben afgesloten,
ontvangen bij ongeval of ziekte g
ratis persoon-
lijke hulpverlening, organisatie bij of kostenver-
goeding van repatriëring. Een extra zekerheid
die u niets kost en heel belangrijk kan zijn.

Vraag advies aan de WAA

Uw autoverzekering is één voorbeeld van
de vele diensten die de WAA u kan bieden.
Of het nu gaat over starten of stoppen met
de praktijk, associëren of integreren,
verzekeringen, pensioengrondslagen of
fiscale en administratieve aangelegenheden;
uw WAA-adviseur geeft raad Samen met u
stelt hij plannen op, waarna de WAA een
concrete uitwerking maakt.

Het gaat om uw belangen, kies voor uzelf.

WAA, VERSTAND VAN
DE PRAKTIJK.

Atoomweg 100, 3542 AB Utrecht,
telefoon 030-454911.

-ocr page 485-

inhoud

KONINKI l.(KE NEDERl.ANDSE MAATSCHAPPI.I VOOR DIERGENEESKUNDE

In memoriam: H. H. II. Sehreinemal<ers.............310

i \'an fjet Bureau:

A ssi.sienlen! w aarnemers en de sociale verzekeringen.........311

Het congres dal komi................313

.Mededelingen van de conunissie P.A.O.:

Cursus Levensmiddelenmicrohiologie............313

Cursus Palhologische Anaumiie.............314

Peer der iel en \'^^J.................315

Weike vergaderingen en besprekingen waren er\'..........318

Personalia...................316

contents

ORIGINAL PAPERS

Caesarcan Section in Sheep in the Netherlands. Frequency, Effects and Alternatives.

.\\n Economic Evaluation: C. D. W Konig. .1. A. Renkema.......277

The Milk Progesterone Test as a Procedure in the Improvement of Ihe Reproductive
Slatusof Dairy Herds;
W. ,1. Smidt. C H. .1. Kalis. D. K. M. vande Wiel. ... 285
REVIEW PAPERS

Alkali Treatment of (ereal Straws: R A. Prins. Corrie Eeenstra. C. L. A M. van den
Dries....................294

All Rights Reserved

(Fajyers a/i/yetjnnn in lhi.\\ i<jurfwl are liMt\'d in Ctirn\'nl Cori!rnl\\ . .-i/iru ulniral Bioht^v ami Iji^irntimcnial SOemv. Sli\'il/ini\' / ln<lt\'.\\
Meitkus. Inth\'.x Velerinartus / Vften/ian Hultelin. VelenriarmeUizin. lumlwirlMhallluhc!. /.entralhlalt. BihlHif;ru/>h\\ ctj .A^niullurf. Hui.
Uifiiial .AhMrans. Camhridnt\' Scientific .Ah.ilracl.\\)

NIPOLLAC - DIEET

Een combinatie van antibiotica, electrolyten, aminozuren, vitaminen, mineralen
en voeding voor orale behandeling van infectieuze enteritiden
en voedingsstoornissen bij kalveren.

FORMULE per 100 gram:

Colistine sulfaat 1.000.000 LE. Glycine 15.000 mg

Furaltadone 250 mg Kalium hydrofosfaat 4.000 mg

Neomycine sulfaat 250 mg Kalium citraat 125 mg

Chlooramph. palm. 500 mg Natrium chloride 5000 mg

Citroenzuur 500 mg Hexamine rhodanaat 1000 mg

Vitamine A, Dj, E, B complex, K], aminozuren en mineralen
Gehydrolyseerd zetmeel en dextrose ad 100 gram

DOSERING :

Per kalf 2x daags 1 sachet ged. 2a3 dagen, tenzij de arts anders voorschrijft.
De inhoud van 1 sachet mengen met 1 -2 liter lauw water.
Tijdens de kuur geen andere voeding geven.

DOPHRRmfl

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer - Telefoon 01621 - 1 59 00 \'

-ocr page 486-

2 nieuwe vacdns van Duphar:

voor honden

dohyvac Parvo n

Een levend, vloeibaar, honnoloog vaccin, voor
immunisatie van honden tegen parvovirusinfecties.
Gebaseerd op een zgn. "large plaque" variant van
de Cornell-stam.

Handelsvorm

Doos met 10 flacons ä 1 dosis.

voor honden èn katten

dohyvac i-R

Een gedood, vloeibaar weefselkweekvaccin, voor
immunisate van honden èn katten tegen rabies.
Gebaseerd op de door de Veterinaire Dienst
toegelaten stam Street Alabama Dufferin (S.A.D.).

Handelsvonn

Doos met 10 flacons ä 1 dosis.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133, 1007 JC AMSTERDAM TEL, (020)440340/440911

-ocr page 487-

HOOFDREDAKTIE

Dr. .1. M. van Leeuwen (voorzitter)

Drs. M. .L G. Schoenmal<ers (penningmeester)

ProL dr. A. Brand

Dr. P. H. A. Poll

Dr. D. Talsma

Drs. M. A. Moons

Drs. M. Bosman

WETENSCHAPPELIJKE REDAK HE

Dr. J. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

ProL dr. J. G. van Bekkum (Lelystad)

ProL dr. J. Bouw (Utrecht)

ProL dr H. J. Breukink (Utrecht)

ProL dr. M. Dehackere (Gent. België)

Dr. M. J. Dobbelaar (Den Haag)

ProL dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U,S,A,)

Dr, J, Fabricant (Ithaca, New York, U,S,A,)

Dr, N, J, L, Gilmour (Edinburgh, Great Britain)

Dr, J, Cioudswaard (Cioes)

Dr, P, A. M, Guinée (Bilthoven)

Dr, W. J. I. van der Ciulden (Nijmegen)

Prof, dr, L, \\an der Heide (Storrs, Connecticut,

U,S,A,)

Dr, J, E, T, Jones (London, Great Britain)

Prof, dr, E, H, Kampelmacher (Bilthoven)

Prof, dr, ,1, H. Koeman (Wagcningen)

Dr, A. de Kruif (Someren)

Dr. P. W. dc Leeuw (Lclystad)

Prof. dr. J. Ci. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prol. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Prof. dr. C. C. Oosterlee (Wagcningen)

Prof dr. M. Pensaert (Gent. België)

Prof. dr. Ch. Pilet (Alfort, France)

Dr. E. J. Ruitenberg (Bilthoven)

Prof dr A. Rijnberk (Utrecht)

Dr. A. A. Stokhof (Utrecht)

Prof ir. A. van Ticnhoven (Ithaca, New York,

U.S.A.)

ProL dr. G. Uilenberg (Utrecht)
Prof dr. M. Vandeplassche (Gent, België)
Dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)
Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)
Prof. dr. P. Zwart (Utrecht)

REDAKTEUR-SECRFTARIS
J C de Geus

REDAK I IE ADVIES RAAD
In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen en Ciroepen van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan lü. Postbus 14031, 3508 SB Utrecht,
(tel, 030 - 510111),

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenartsen bedraagt de abonnements-
prijs / 235, - per jaar voor het binnenland en
ƒ 270, per jaar voor het buitenland, (Een abon-
nement op The Veterinary Quarterly bedraagt
/ 82, per jaar, exclusief verzendkosten en 4%
B,T,W,), De abonnementsprijs voor dierenartsen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hoofdbestuur,

Aanwijzinsen voor inïtnders van kopij voor
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde en
The Veterinarv Quarterly

Mie kiipii dient gaal gclypl in triplo le worden inge-
diend. De kopij dicnl voorzien Ic /ijn \\ an cen d uidelijke
samcnvalting in het Nederland.s en het Fngels {de
Redaklie kan indien nodig bemiddeling verlenen vooreen
Engelse verlalingi die niel langer dan 5% van hel
arlikel mag /ijn lol een maximum van 121) woorden.
Lileraiuurverwij/ingen in de leksl dienen le geschieden
J.m.v. een cijferaanduiding, die strikl moei correspon-
deren mei de alfabetisch opgeslelde lilcratuur-opgave
aan hcl eind van hel arlikel.

De volgende gegevens dienen te worden vermeld: I)
naam en voorletters van dc auieur(s|; 2) titel van dc
publikatie; naam van hel tijdschrill. jaargang, bcgin-
en eindpagina. hcl jaar van uitgifte (tussen haakjes). Bij
boeken dienen ook plaals en naam van de uilgever le
worden vermeld.

.Ms voorbeeld raadplege men een willekeurige aflevering
van dil lijdschrih.

Voor een goede weergave dienen grafieken, diagrammen
en labellen reproduceerbaar, d.w./. duidelijk getekend
resp. gelypl en gaaf le worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaktie bemiddeling worden ver-
leend). zodai hiervan langs fotografische weg repro-
dukiies kunnen worden gemaakl (olïsei-procédé); voorls
dienen folo\'s op glanzend wit papier, röntgenfoto\'s op
film of op papier le worden ingediend-
In hct Engels gesielde ariikelen beslcmd voor The
Velerinary Quarlerlv gelieve men door een deskundige
op taal en stijl le lalen nagaan. Dc Redaklie behoudt
/ich hei rechl voor een in hel Engels ingediend arlikel.
in overleg mei de auleur. alsnog door een onafhanke-
lijke door haar aan le wijzen deskundige op /ijn Engelse
mériles (grammalica, woordkeus) le luien beoordelen
c,q, le lalen corrigeren.

Ariikelen, die in hel Nederlands worden aangeboden,
voor opname in I he Velerinary Quarterly. kunnen van
Redakliewege worden verlaald. Dil is in principeeven-
eens van toepassing bii in het Nederlands aangeboden
artikelen voor hel Tijdschrill voor Diergeneeskunde,
waarvan de Redaklie van mening is. dal deze in
I he
Velerinary Quarterly wellichl beier lol hun rechl /uilen
komen. Een en ander in overleg mei de auleur.

Verklaring:

Dc Redaklie aanvaardl geen aansprakelijkheid voor
schade welke direel of indirect hel gevolg mochl
/ijn van gebleken onjuistheden in de inhoud van dc in dil
lijdschrifi opgenomen ariikelen waarbji dc auleur is ver-
meld of in dc inhoud van dc in dil tijdschrill geplaatste
adverlenlies.

Advertenlies kunnen zonder opgaaf van redenen doorde
Redaklie worden geweigerd ol ingetrokken.
Niels uil dil lijdschrifi mag worden verveelvoudigd
en of openbaar gemaakl. door middel van druk, micro-
film of op welke andere wijze ook. /onder schriftelijke
loeslcmming van dc Redaklie.

POSTGIROREK. 51 1606 ten name vande
K.N.M.v.D., Julianalaan 10, Utrecht.

BANK Algemene Bank Nederland N.V., Jans-
kerkhof 13, Utrecht en Crediet en Effectenbank
N.V., Kromme Nieuwe Gracht 4-12. Utrecht,

-ocr page 488-

Onderlinge zorg
voor optimale zekerheid

De dierenarts met een eigen praktijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402-47420.

Artwldsong«schlkthelds-
veaaksflngen voor artsen,
tandartsen an dierenartsen

M0X14.A

-ocr page 489-

Ben schone weide.

Het einde van maagdarmwormziei<te

Dankzij een nieuw uniek preventief
systeem (Het Paratect® bolus systeem) wordt
een schone weide verkregen.

Hierdoor heeft men gedurende het
gehele weideseizoen geen last van maagdarm-
wormziekte bij kalveren en pinken.
Het resultaat: een gezonde en ongestoorde
groei van het jongvee. yg
Voor meer inlichtingen: K^WM^nGm

paratect

li««™.-:., SUSTAINcn ^

Het Paratect®bolus systeem.
;en uniek preventief systeem tegen maagdarmwormziekte.

©Rizer B.V. Rotterdam.Tel. 010-215122. ©Merknaam Pfizer Inc. N.Y.,U.S.A.

-ocr page 490-

OVERmRKENS,H

BETEKENIS M

De ziekte van Aujeszky.

Gevreesd fenomeen binnen de
varkenshouderij is de ziekte van Aujeszky.
Een ziekte die naast biggensterfte tot vaak
belangrijke groeivertra-
ging kan leiden.

De gevolgen van
beide zijn gelijk: een
aanslag op het bedrijfs-
resultaat, De ziekte van
Aujeszky op de mesterij-
bedrijven is eenvoudig
te voorkomen ^^^

Mycofarm, dochteronderneming
van Gist-Brocades, houdt zich o.a, bezig
met de verkoop en distributie van dier-
geneesmiddelen, Zo heeft Mycofami een
reputatie opgebouwd op het
gebied van pluimveevaccins,

varkensvaccins
en antibiotica.
De ontwikkeling
van deze ge-
neesmiddelen
vindt plaats
bij de befaam-
de laboratoria Dr.
de Zeeuw.
Daarvan afkomstig
zijn Delsuvac
Aujeszky, AR, HP
en E-Coli,
Stuk voor stuk
varkensvaccins
die bekend staan om hun effectiviteit.

Waarom Delsuvac Aujeszky]

Met Delsuvac Aujeszky heeft u
een beproefd vaccin in handen.

Het werkt snel en effectief, Verde
geeft Delsuvac Aujeszky geen entreacrie
de spreiding van het entviais is nul en
het wordt in Nederland geproduceerd,

Uit een oogpunt van kwaliteits-
controle is dar een belangrijk verschil m«

—-----andere levende

vaccin,s;
Delsuvj
Sf^ Aujeszk
81 heeft een

waart de varkensmester i
gehele mesttijd van de
zorgen.

-ocr page 491-

K ZIEKTEN EN DE

I MYCOFARM.

instant hoog vinisgehalte.

Echter, beweringen moeten ge-
Bafd worden door cijfers int de prakrijk,
/el nu, onderzoek wees
,t dat de behandeling
iet Delsuvac Aujeszky
tr percentage besmette
trkens het
lerkst deed
slea\'Een
ltstekende ^
iden, lijkt ons, om
lelsuvac Aujeszky ook in uw prakrijk te
fbruiken.

^/è,/, Andere varkens vaccins van
Mycofarm.

Zoals gezegd: laboratoria

Dr. de Zeeuw ontwikkelde
nog andere varkens-

vaccins. Delsuvac
HP bijvoorbeeld.
Het geïnacriveerde vaccin tegen
eenzijdige longontsteking
(Haemophilus pleuro-
^ pneumoniae), met name ge -
waardeerd op het mest-

bedrijf. Verder
\\ Delsuvac AR
tegen atrophi-
sche riniris en
^^elsuvac
\'f^-Coli tegen
entero toxaemie.

U ziet, zo is Mycofarm
voortdurend in de weer voor
dierenarts en boer.
Als steun in de rug voor het
gezond maken èn houden van dier
en bedrijf.

Amhaclitstraat 2, PosrlnisS, 373ÖAA DcRilr.
Tcletoon 03Ö - 76 00 45.

lYCOFARM, HUIS VAN DELSUVAC AUJESZKY, HI> AREN E-COLI.

-ocr page 492-

Dix voor een deskundige diagnose

Vindt u verzekeringen en financieringen ondoorzichtig? Da\'s
jammer. Maar nog spijtiger wordt \'t als u zich daarbij neer-
legt. Want dan mist u — bijvoorbeeld — de deskundige
diagnose van Dix & Co. Een diagnose, die uitmondt in haar-
scherpe adviezen.

Maak geen brokken en kies tijdig één adviseur, niet meer. Eén
adviseur, die onafhankelijk is en uw héle financiële bescher-
ming verzorgt. En die daardoor uw persoonlijke situatie op
spannende momenten helder en snel in beeld kan brengen.
Omdat hij het totale overzicht heeft.

Laat Dix uw éne adviseur zijn

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN

Tel. 030 - 51 15 20 Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Gevraagd zo spoedig mogelijk een jonge gemotiveerde energieke
VROUWELIJKE DIERENARTS

met ervaring, in een tweemans kleine huisdieren associatie in het midden van
het land.

Op part-time basis (ongeveer halve werkweek).
Zij moet bereid zijn in de praktijk-plaats te komen wonen.
Brieven onder nummer 15/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Groepspraktijk in het westen van het land, zoekt zo spoedig mogelijk

ASSISTENT

Bij gebleken geschiktheid mogelijkheid tot associatie.

Brieven onder nummer 16/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

JONGE ENTHOUSIASTE DIERENARTS (mnl.)

gehuwd, met 4 jaar praktijkervaring met grote en kleine huisdieren, zoekt
contact met dierenarts of groepspraktijk om een samenwerkingsverband aan
te gaan, waarbij overname of associatie na verloop van tijd en gebleken
geschiktheid mogelijk is.

Voor overname zijn voldoende eigen middelen aanwezig.
Brieven onder nummer 17/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 493-

Pneumobacter

®

Vaccin ter bestrijding van atrofische rhinitis bij varkens.

Ter behandeling van infecties veroorzaakt door Pasteurella, Bordetella en
Hemofilus bij varkens en konijnen. Geïnactiveerd polyvalent vaccin met
adjuvans. Bij de intensieve varkens- of konijnenhouderij zijn luchtw/eg-
aandoeningen vaak verantwoordelijk voor slechte bedrijfsresultaten.
Ofschoon verschillende virussen en/of mycoplasmata worden aangemerkt
als verantwoordelijk voor deze aandoeningen, zijn de secundaire bacteriële
infecties ongetwijfeld de veroorzakers van de morbiditeit en mortaliteit.
Zonder te pretenderen dat Pneumobacter het probleem atrofische rhinitis
voor 100% kan oplossen, kan men stellen dat vaccinatie met Pneumobacter,
naast zoötechnische maatregelen en eventueel een antibiotica-therapie,
een zeer positieve bijdrage kan leveren aan het terugdringen van atrofische
rhinitis.

Samensteliing:

Pasteurella multocida A3
Pasteurella multocida D4
Pasteurella haemolytica 1

Haemophilus para-influenza
Bordetella bronchlseptica
Olie-achtig adjuvans

RHONE POULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-45 7151

-ocr page 494-

GEEN TIIDi

Géén tijd of méér

Wat zou u toch allemaal
kunnen doen als u meer tijd had?
Uw hobby uitoefenen, weer wat
studeren, meer met uw gezin
bezig zijn?

Dat zou u - denken wij - liever doen
dan vele uren per week, als u er tenminste
aan toe komt, uw boekhouding bijhouden, patiëntengegevens
invullen, nota\'s uitschrijven, betalingen controleren, achter uw
geld aanzitten.

Automatisering is voor velen een angst. Toch betekent een
goed uitgekiend, gebruikersvriendelijk automatiseringssysteem
minder werk, dus meer tijd voor wat anders. En dat de door
Brocacef geïntroduceerde VETCOM een uitgekiend systeem is,
bewijst de dagelijkse praktijk bij een aantal collegae van u. En
buiten het genoegen van meer tijd, kunt u ook incalculeren;
gemak bij het opzoeken van patiëntengegevens, medicatie-
historie, een boekhouding die van dag tot dag bij is. De nota\'s
gaan op tijd de deur uit. Een te trage betaler wordt automatisch
gesignaleerd, zelfs aangemaand. U heeft uw geld eerder
binnen!

Dat zo\'n systeem ook in uw praktijk kan possen, zult u waar-
schijnlijk wel aannemen. Maar is het financieel verantwoord?
Als wij u zeggen dat een complete unit hard-en soft-ware, aan-
gepast aan uw specifieke praktijk, ongeveer f 18.000,-
kost, dan kan ook die vraog snel beantwoord wor-
den. Als u meer informatie wenst, willen wij gaarne een
stukje van onze tijd besteden aan uw tijd.

MetVETCOM-
automatisering
<iest u voor méér tijd hebben.

BROCACEF KAN MÉÉR VOOR U DOEN

88 brocacef bv

Postbus 75 - 3600 AB Maarssen - 030-45 23 26

-ocr page 495-

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

De keizersnede bij het schaap in Nederland
Frequentie, gevolgen en alternatieven; een
economische evaluatie

Caesarean Section in Sheep in the Netherlands. Frequency. Effects and
Alternatives. An Economic Evaluation

C. D. W. König\', J. A. Renkema^

SAMENVATTING Van een honderdtal schapenbedrijven in de provincie Gelderland werd ge-
tracht gegevens te verkrijgen over het aantal maten dat een keizersnede werd toegepast in 1978; van
61 bedrijven werden voldoende gegevens verkregen. Het percentage keizersneden bedroeg 0,9%; bij
de eenjarigen was hel 2
,4% en bij de oudere dieren 0,5%o-

Van 52 keizersneden (1977-1978) was de verdeling in primi- en pluriparae bekend en de leeftijd. De
onderverdeling van het totaal aantal worpen in tweejarige primiparae, tweejarige pluriparae en
oudere pluriparae was echter niet bekend.

Eenjarigen brachten 1,0 lam groot, tweejarigeprintiparae 1,1 lam, tweejarige pluriparae El lam en
oudere dieren ook 1,1 lam. Dat is voor de eenjarigen boven de norm en voor de overige groepen
eronder.

De indicatie: le groot lam k wam meer voor hij eenjarigen en gaf hel grootste aamat grootgebrachte
lammeren. Onvoldoende ontsluiting en andere redenen gaven een kleiner aanlal lammeren.
Tengevolge van de keizersnede stierven geen dieren, wel één door acetonaemie; één werd geslacht
wegens aanhoudend persen (prolaps), heide dus als gevolg van de indicatie. Minder dan eert derde
van de dieren werd aangehouden.

Van de 19 aangehouden dieren lamden twee dieren weer moeilijk, waarvan één mei een keizersnede.
Eén dier werd niel drachtig. Het aantal grootgebrachte lammeren in het volgende jaar was goed.
Deze 19 dieren vormen geen representatieve groep.

Een kosten-baten analyse voor een normaal gebruiksschaap leverde op dat in 1979 een keizersnede
meer rendabel was dan een foetotomie en minder dan een noodslachting. Voor dieren mei een
hogere waarde verschuift hel voordelig saldo in de richting van de keizersnede.
Bestaat de zekerheid dat de lammeren dood zijn dan is de keizersnede nimmer le prefereren hoven
een foelolomie en alleen hij een zeer waardevol schaap te verkiezen boven een noodslachting. Bij
een enigszins waardevol dier brengt de foetotomie meer op dan een noodslachting.
Schrijvers wijzen er op dat hel toekennen van een hogere (fok)waarde aan dieren die een keizersnede
ondergingen, uit foktechnische overwegingen discutabel is.

Verder kunnen ethische motieven van dierenarts en j of schapenhouder lot een andere conclusie
leiden dan economische en foktechnische argumenten.

SUMMARY Efforts were made to obtain information from one hundred sheep farms in the province
of Gelderland regarding lhe number of cases in which Caesarean section was carried out in 1978;
si.xty-one farms supplied information.

The proportion of Caesarean sections was 0.9 per cent; it was 2.4 per cent in one-year-old animals
und (1.5 per cent in lhe older ewes.

Of fiflv-two Caesarean sections (1977-1978). the dislribulion among primi- and mulliparae as
well as the ages the animals were known. However, the subdivision of lhe lolal number of litters
into two-year-old primiparae, two-year-old mulliparae and older mulliparae was not known.
One-year-olds raised 1.0 lamb, two-year-old primiparae l.l lamb, two-year-old mulliparae
l.l lamb and the older animals also l.l lamb.

This uy;.s\' above normal for one-year-olds and below it for the other groups.

The imiicalion jamb loo large\' was more common in one-year-old eire.v and resulted in the largest

number of lambs raised. Insufficient cervical dilalation and other causes reduced the number of lambs.

\' Drs. C. D. W. König. medewerker Gezondheidsdienst voor Dieren in Gelderland en van de Vakgroep

Bedrijfsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk; adres: Postbus 10, 6880 BD Velp G.
- Prof. dr. ir. J. A. Renkema. Agrarische Economie, Vakgroep Zootechniek, Rijks Universiteit Utrecht.

-ocr page 496-

Animals did not die because of Caesarean section, whereas one did from aceionaemia and an-
other was slaughtered because of sustained bearing down (prolapse): accordingly, ihese iwo deaths
were due lo the indication. Less than one-third of the animals were retained in the herd.
Of the nineteen animals retained, two had difficully in lambing again, one of these undergoing
Caesarean section. One ewe faded to become pregnant. The number of iambs raised ihe following
year was satisfactory. These nineteen animals do not consliiute a representative group.
A cost-profit analysis for a normal produclive sheep showed ihal Caesarean section was more
profhahte than was foetotomy and less than emergency slaughter during 1979. For more valuable
animals, the balance shifts toward Caesarean section.

When it is sure that the iambs are dead. Caesarean section is not preferable to foeioit>ntv in any
case and only preferable to emergency slaughter when the sheep is very valuable. Foetotomy will
vleld more than emergency slaughter in an animal of some value.

The preseni aulhors siress the fact that placing a higher (breeding) vahw upon animals having
undergone Caesarean section is debatable from the point of view of breeding technique.
Moreover, ethical motives of the veterinarian and!or sheep farmer may result in a conclusion
differing from thai ha.sed on economic and technical breeding arguments.

INLEIDING

Geboortemoeilijkheden spelen een belang-
rijke rol bij het Texelse schaap, tot welk ras
het merendeel van de Nederlandse schapen
behoort. Indien de moeilijkheden berusten
op een absoluut of relatief te groot lam,
dan kan dit leiden tot een extraction forcée,
een foetotomie, een keizersnede of een
noodslachting. Uiteraard zal dit probleem
zich bij eenjarige primiparae het meest fre-
quent voordoen. De relatief grote kop, het
wat hoge geboortegewicht en in vele geval-
len een te geringe ontwikkeling van de ooi
op de leeftijd waarop gedekt wordt, spelen
een rol.

Merendeels zijn het eenlingen. Een te
overdadige voeding in de draagtijd heeft
ook een ongunstige invloed op het geboor-
teproces: vaak wordt dan nog getracht een
te gering herfst-gewicht \'in te halen\' met als
gevolg een kleine vette ooi met een te zware
vrucht. Ook een slecht ontsloten cervix is
een reden een keizersnede te overwegen.
Verder kunnen ziekten van het moeder-
dier, zoals acetonaemie, ertoe leiden dat
men tot deze ingreep overgaat.
Er is geen literatuur gevonden over de ge-
noemde alternatieven, wat betreft verschil-
len in overlevingskansen, verdere vrucht-
baarheid en de economische gevolgen van
de beslissing.

MATERIAAL EN METHODEN

Aan de hand van gegevens van de ca 100 bedrijven die
aangesloten zijn bij de schapenge/ondheidszorg in
Gelderland is getracht een evaluatie te geven van de
extreme geboortemoeilijkheden die lot chirurgisch
ingrijpen nopen. De/e mogelijkheid wordt afgewogen
tegen voor- en nadelen van een noodslachting.

In 1977 werd gevraagd naar de indicatie voor de
keizersnede, de leeftijd en de pariteit van de ooi en het
verloop na de operatie. Ten aanzien van de lammeren
werd geregistreerd hoeveel lammeren er geboren en
grootgebracht werden. In totaal werden gegevens van
.17 geopereerde dieren genoteerd; daarvan werden
aangehouden 9 ooien.

In 1978 werd allereerst getracht na te gaan wat er
geschiedde met de/e 9 schapen. Vervolgens werd in
1978 voor zover mogelijk van alle bedrijven het aantal
worpen genoteerd, verdeeld in eenjarigen en oudere
dieren. Verder werd het aantal keizersneden geno-
teerd, met dezelfde bijzonderheden ten aanzien van
ooien en lammeren als in 1977. Gegevens werden
verkregen van 61 bedrijven met .169.1 worpen en een
-12-tal keizersneden.

In 1979 werd nagegaan hoe het ging met de II aange-
houden dieren van 1978.

Totaal zijn er dus gegevens bekend van .17 -f- 12 = 69
keizersneden, waarvan 9 II = 22 dieren werden
aangehouden na de operatie. Niet van alle bedrijven
zijn gegevens bekend, en de gegevens zijn niet altijd
volledig. Desondanks is het mogelijk een redelijk in-
zicht te verkrijgen in de problematiek.

RESU I.T ATEN

Hoe vaak en op welke leeftiJcL.\'

In 1978 werden 3693 worpen geregistreerd,
waarvan 672 van éénjarige schapen en 3021
van volwassen schapen. Er werd geen on-
derscheid gemaakt in primi- en pluriparae
tweejarigen, behalve in die gevallen waarin
een keizersnede werd gedaan.

In tabel 2 wordt een indeling gegeven van
de leeftijdsopbouw van alle dieren waarvan
een keizersnede werd geregistreerd in 1977
en 1978. Het betreft 52 gevallen. Van de 17
overige keizersneden waren deze gegevens
niet of niet volledig geregistreerd.

-ocr page 497-

Van belang is uiteraard het aantal lamme-
ren dat geboren en groot gebracht wordt
per worp. Van de 52 Iceizersneden in tabel 2
worden deze gegevens in tabel 3 gegeven.
Het aantal grootgebrachte lammeren
wordt vergeleken met de norm van het
Consulentschap voor de Rundveehouderij
in Gelderland, te weten 0,8 voor eenjari-
gen, 1,5 voor tweejarigen en 1,6 voor ou-
dere ooien. Er wordt voor tweejarige
primi- en pluriparae dezelfde norm (1,5)
gehanteerd.

In tabel 4 wordt een indeling gemaakt naar
de indicatie. Over 1977 en 1978 is dit van 58
keizersneden wel en van II niet bekend.
Driemaal waren er twee indicaties.

Fabel I. Het aantal worpen van eenjarige en volwassen dieren op 61 Gelderse bedrijven, met het aantal
keizersneden, in 1978.

worpen

sectio

%

F.énjarigen;

672

16

2,4

Twee jaar en ouder

-1021

16

0,5

.169.1

12

0,9

l abel 2. De indeling naar primiparae en pluriparae van 52 keizersneden, verricht in 1977 en 1978.

l.eeftijd in jaren

1

2

^ 3

totaal

Primiparae

22

1.1

35

Pluriparae

5

12

17

Totaal

22

18

12

52

I abel 3. Het aantal totaal geboren en de grootgebrachte lammeren per worp van 52 keizersneden, verricht in
1977 en 1978, ingedeeld in primi- en pluriparae en naar leeftijd.

lammeren

geboren

grootgebracht

worpen

aantal

per worp

aantal

per worp

norm.

verschil

22 - Pr,

24

1.1

22

1.0

0.8

-1- 0.2

11 - Pr.

19

1.5

14

1.1

1.5

0.4

5 - PI,

8

1.6

5

1.0

1.5

- 0.5

12 - PI,,

25

2.1

13

1.1

1.6

0.5

52

76

1.46

54

1.04

1.23

— 0.19

Pr, = Primiparae I jaar oud.
Pr, = Primiparae 2 jaar oud.
PI, = Pluriparae 2 jaar oud.
I\'l,| ^ Pluriparae ouder dan 2 jaar.

I able 4. 1 ndicaties bij eenjarige en tweejarige primiparae en bij tweejarige en ouder pluriparae in 1977 en 1978.

indicatie

tc groot lam

geen ontsluiting

anders

totaal

l\'r,

15 = 25%

7 = 12%

3\' = 5%

25 = 43%

l\'r;

6 = 10%

6 = 10%.

V-= 2%

13 = 22%

Pl,

1 = 2%

3 = 5%

0

4= 7%

l>l„

0

6 = 10%

4-\'= 7%

10 = 17%

Onbekende Ift.

1 = 2%

6 = 10%

2^= 2%

9 = 16%

1 otaal

23 = 40%.

28 = 48%

10 = 17%

61 = 105%

2.x ooi tc nauw; I .\\ verkeerde ligging,
acetonaemie.

I .\\ schaap ziek; lx weeënzwakte; lx prolapsus vaginae; lx verkeerde ligging tweeling,
lx prolapsus vaginae; lx onbekend.

-ocr page 498-

Van 48 van de 69 keizersneden in 1977 en
1978 is zowel de indicatie als het aantal
grootgebrachte lammeren bekend (tabel
5). Ze worden weer vergeleken met de
norm van het Consulentschap.
Belangrijk is het te weten wat er met de
ooien gebeurt na een keizersnede. Dat
werd van alle 69 keizersneden geregi-
streerd. Opgemerkt dient te worden dat
door veel veehouders, ongeacht de indica-
tie en het verloop, besloten is de dieren na
de zoogperiode te verkopen.
In tabel 7 worden de schapen die aange-
houden werden ingedeeld naar indicatie.

Van 20 van de 22 schapen is dit bekend.
Tenslotte is het van belang te weten wat er
met de aangehouden dieren in het volgende
jaar gebeurd is. Van twee dieren is dit niet
bekend.

Het schaap met tweemaal een sectio had
beide keren geen ontsluiting; het schaap
dat weer moeilijk lamde had als tweejarige
primipara een te groot lam, en was daarbij
wellicht zelf wat nauw. De norm welke
voor deze 16 worpen 25 grootgebrachte
lammeren bedraagt, werd dus met 5, d.i.
0,3 per worp. overschreden.

Tabel 5. De relatie tussen de indicatie en het aantal totaal geboren en het aantal grootgebrachte lammeren
van 48 keizersneden in 1977 en 1978.

te groot

geen ontsluiting

anderszins

worpen

geb.

gr. gebr.

worpen

geb.

gr. gebr.

worpen

geb.

gr. gebr.

Pr, 22 w.

14

15

15

7

8

5

3

3

3

Prj 13 w.

7

9

5

6

11

9

1

1

1

PI, 4 w.

1

1

1

3

5

3

0

0

0

Pl„ 9w.

0

0

0

7

13

9

3

9

3

48 w.

22

25

21

23

37

26

7

13

7

Norm.

23

30

9

Verschil

2

4

2

Versch./worp

0.09

0.17

0.29

tabel 6. (iegevens van 69 keizersneden t.a.v. aanhouden na een keizersnede (1977 en 1978).

gestorven

noodslachting

later

uitgeselecteerd

aangehouden

22 Pr,

0

0

14

8

14 Pr,

0

1\'

4

9

5 PU

0

0

4

1

10 Pl„

I-\'

0

8

1

18 onb.

0

0

15

3

69

1

1

45

22

I geslacht wegens blijvend persen op prolaps: twee levende lammeren.

\' sectio praematuur wegens ziekte van het schaap: Dit schaap had drie dode lammeren en is zelf óók dood
gegaan.

Tabel 7. Indicaties van 20 aangehouden schapen (éénmaal twee indicaties pcr schaap) (1977 en 1978)

te groot

geen ontsluiting

anderszins

8 Pr,

5

2

P

9 Prj

6

3

P

1 PI,

0

1

1 Pl„

0

1

1 onb.

0

1

20

1 1

8

2

\' verkeerde ligging. - acetonaemie.
280

-ocr page 499-

Het hangt van de indicatie af of en welice
alternatieven er zijn voor de keizersnede.
Bij een ongunstige verhouding tussen af-
metingen van de bekken-uitgang en een
levende ongeboren vrucht zijn er twee al-
ternatieven, foetotomie of noodslachting,
respectievelijk resulterend in de dood van
de vrucht of van het moederdier. Of ethi-
sche motieven zich daartegen verzetten
moet zowel door de dierenarts als de vee-
houder beoordeeld worden. Voor de laat-
ste zal daarbij in de praktijk mede bepalend
voor zijn oordeel zijn, of hij de dieren wel
of niet als liefhebberij houdt.
Praktische motieven voor of tegen zullen
zijn de vragen ten aanzien van overlevings-
kansen, de toestand van het dier na een
ingreep, vruchtbaarheidskansen in de toe-
komst, kans op herhaling en last but not
least de kosten van een en ander.
Bij een ongunstige verhouding tussen de
afmetingen van de ooi en die van een
dode
vrucht ligt de afweging weer anders.
Is
er geen ontsluilingdan is de keus beperkt
tot de keizersnede en een noodslachting.
l ang niet altijd is het zeker dat de vruch-
t(en) in leven zijn. In tabel 5 zagen we dat
het aantal grootgebrachte lammeren 0,17
beneden de norm lag.
Zijn er andere indicaties, bijv. aceton-
aemie, dan zijn de overlevingskansen voor
de ooi en de vruchten nog geringer (tabel
5). We zullen hier niet nader op in gaan. De
keizersnede is in deze gevallen een laatste
redmiddel, misschien wel een wanhoops-
rniddel.

ECONOMISCHE EVAt.LIAHE VAN DE Al FER-
NAFIEVEN

Aanname in de volgende modellen isdat de
in de enquête gevonden getalsverhoudin-
gen een juist inzicht geven. De aantallen
zijn gering maar betere gegevens zijn voor-
alsnog niet voorhanden.
Allereerst wordt in een model berekend
welke kosten en baten te verwachten zijn
voor het geval de ooi te nauw is voor één of
twee levende ongeboren vruchten.
We zagen dat de sterftekans voor de ooi
gering is (tabel 6). Veiligheidshalve stellen
we die op 3%, waarvan 1% noodslachting,
97% blijft dan in leven en we nemen aan
(tabel 6) dat er 67% wordt verkocht in juli
en 30% wordt aangehouden. Er wordt 1,5
lam geboren waarvan er 1,0 wordt grootge-
bracht (tabel 3). We nemen aan dat dit voor
een gestorven schaap ook op 1,0 lam groot-
gebracht ligt. evenals bij een noodslach-
ting.

l abel 8. De volgende worp van de aangehouden dieren (algelamd in 1978 en I979|. Van de 31 lammeren
werden er 30 groot gebracht.

toegelaten

worp

lammeren worp

dr.

niet dr.

norm.

moeiliik

sectio

bekend

l\'r,

5

5

8 1. 4 w

L 1 w

Prj

8

1

6

1

1

15 t. 8 w

Pl,

1

1

3 L 1 w

Plo

1

1

1 L 1 w

•>

3

3

4 l. 2 w

I. 1 w

Fotaal

18

1

16

1

1

31 1. 16 w

? L 2 w

.ALTERNATIEVEN

Als een foetotomie wordt toegepast stel-
len we het sterfterisico voor de ooi iets
hoger, op 10%, van de 90% overblijvende
zal 60% worden verkocht en 30% aange-
houden. Er zijn uiteraard geen lammeren
groot te brengen.

ECONOMISCHE BEREKENINUEN

Alle van belang zijnde kosten en opbrengs-
ten worden voor de verschillende alterna-
tieven vergeleken op het moment van be-
slissen. In de berekeningen is gebruik
gemaakt van de door het Productschap
voor Vee en Vlees gepubliceerde prijzen
voor 1979 en de in de boekhouding van 18
Gelderse 1.El-bedrijven gevonden bedra-
gen. Het niveau van de opbrengstprijzen
van 1979 wordt maatgevend geacht, aange-
zien er in dat jaar, in tegenstelling tot de
twee daaropvolgende jaren, geen sprake
was van bijzondere marktomstandighe-
den.

De netto-opbrengst van een slachtschaap is
zowel op I april als op 1 juli 1979 gesteld op
/\'I85, , d.i. slachtwaarde wol minus

-ocr page 500-

vervoer, slacht- en keurloon. Op 1 juli was
de prijs per kg lager, maar ook de onkosten
waren geringer en de wolopbrengst was
hoger.

Een in nood gedood dier bleek netto ca
/ 60. - op te brengen. Een gezond dier, dat
geslacht wordt, terwijl een keizersnede tot
de mogelijkheden behoort, brengt meer op.
Ca 25% van de slachtingen valt binnen de
slachturen. en ca 75% daarbuiten. De on-
kosten van het slachten zijn berekend op
gemiddeld ƒ 65.- inclusief (eigen) vervoer.
De netto-opbrengst bedraagt ca / 140, .

Een weidelam bracht op 1 7 1979/150,-
op (PVV).

Uit de boekhoudingen blijkt dat leplamme-
ren als regel ca ƒ 65. opbrengen. De on-
kosten van 1 4 tot 1/7, zoals voer, gezond-
heidszorg. rente en sterftekans bedragen ±
ƒ65.- . Bij een opbrengst van een weide-
lam van /■ 150, - resteert dus slechts
/■20, als arbeidsvergoeding.
Kortheidshalve zijn de berekeningen iets
gecomprimeerd weergegeven. Een uitvoe-
riger opstelling is bij de auteurs verkrijg-
baar.

A. De Keizersnede

Allereerst is een berekening gemaakt voor een normaal gebruiksschaap.
Netto-slachtopbrengst schaap verkocht op 1 7

ƒ 185,

Kosten (voer, rente e.d. 14-17)
Normaal sterlte-risico\' l.Xi^; 1 4-

/ 48.80

1 7

/ 5Z1()
f 132.90

679\'f verkocht: 67\'7 van / 132.90
We stellen de waarde van de aangehouden dieren / 50.
(meerwaarde op grond van toekomstverwachting)
30q aangehouden: .30\'ï van (/ 132.90 ƒ 50, )
3% (gestorven -!- noodslachting) stel:

1% noodslachting (opbrengst / 60, ) en 2 dood: 1% van / 60, -
2 dood

ƒ 89, -

/ 54,90

/ 0,60
/■ . _
/ 144,50

Totaal opbrengst per schaap

f 150.
f 16,20

l otaal opbrengst / 133,80

hoger.

Bruto-opbrcngst 1.0 grootgebracht weidelam op 1 7
Kosten (voer, rente e,a,)

97\';f van de lammeren door de moeder grootgebracht, dus 97% van / 133,80
3% als leplam verkocht a / 65,
totale opbrengst bij toepassing van cen keizersnede
Kosten keizersnede in 1979-

Saldo

B. De foeiaionue in plaats van de keizersnede

Het schaap kan na ca, 1 week geslacht worden: de kosten in die tijd zijn te verwaarlozen,

60\';; verkocht, 60<\'; van / 185,

JO\'ï, aangehouden, 30<:; (/ 132,90 / 50, )

7\'^ dood

3% noodslachting a / 60,
Opbrengst schaap
Opbrengst latri

Saldo

Kosten totale embryotomie 1979\'

C. De noodslachting in plaats van de keizersnede

Opbrengst schaap (na aftrek onkosten)
Opbrengst 1 leplam

(leen extra dierenartskosten

ƒ 205.

1 n alle drie berekeningen\' zijn de visitekosten niet meegenomen, omdat er van uitgegaan is, dat die al gemaakt
zijn op het moment waarop de beslissing genomen uordt,

I 0\\er het sterfte-risico van schapen en lammeren pcr kalendermaand «ordt nog nader gepubliceerd,
- 1982 /101,
\' 1982 / 48,50

J Dank is verschuldigd aan W. ,1, Wensink van het Consulentschap voor de Rundveehouderij in Arnhem
voor zijn aandeel in de berekeninpn.

/ 129,80
f 2,
f 276,30
/
90,50
/■ 185,80

/lil.
/ 54,90
/■

f 1,80
f 167,70

/___

/ 167.70
/• 43,50
/ 124,20

/ 140,-
f 65,
/ 205,-
f ,

-ocr page 501-

DISCUSSIE

Uit de gegevens van tabel 1 en tabel 2 is niet
af te leiden of het verstandig is schapen pas
op tweejarige leeftijd te laten dekken: ook
bij tweejarige primiparae blijkt nog vrij
veelvuldig een keizersnede nodig te zijn.
Het aandeel primiparae van het totaal aan-
tal worpen van tweejarigen was niet be-
kend, zodat niet exact is aan te geven hoe-
zeer de kans op een keizersnede daalt als
men de ooien laat overlopen.
Het aantal lammeren dat wordt grootge-
bracht (tabel 3) ligt gemiddeld wat onder
de norm, waarbij opvalt dat de eenjarige
primiparae gunstig afsteken. Dat lijkt
verband te houden met de indicatie(tabel4
en 5). Geen ontsluiting en bijzondere indi-
caties komen minder voor als oorzaak bij
eenjarigen; juist deze indicaties leveren een
geringer aantal grootgebrachte lammeren
op.

Het risico dat men na een keizersnede als-
nog een noodslachting zal moeten doen of
dat het schaap zal sterven blijkt bijzonder
gering. In de twee hier vermelde gevallen
(tabel 6) was de oorzaak niet gelegen in de
keizersnede /.elf maar in de toestand
waarin het dier ter operatie werd aangebo-
den.

Om een uitspraak te doen over de prognose
van de ooi na een keizersnede voor de vol-
gende aflammerperiode (tabel 6, 7 en 8)
zou men at random dieren moeten aanhou-
den. Dit is geenszins gebeurd. Slechts één-
maal moest weer een keizersnede gedaan
worden en ook éénmaal volgde een \'ge-
wone\' moeilijke geboorte.
Geboortemoeilijkheden in het volgende
jaar waren dus uitzonderingen en geen
regel. Ook het aantal drachtig geworden
dieren en het aantal grootgebrachte lam-
meren gaven reden tot tevredenheid (tabel
8). Aan het voorgaande kunnen dus geen
doorslaggevende argumenten ontleend
worden om keizersnede dieren ten allen
tijde op te ruimen. Belangrijker is de ge-
dachte dat geselecteerd moet worden op
makkelijk aflammeren, zeker in het Texel-
se ras.

Bij een normaal schaap is het doen van een
keizersnede bij de gehanteerde uitgangs-
punten en tarieven voordeliger dan het
doen van een foetotomie. Algemeen be-
staat het idee dat de laatste operatie bij het
schaap vaker tot complicaties lijdt dan de
keizersnede. Een noodslachting blijkt
daarentegen voordeliger te zijn dan een
keizersnede als het schaap zijn volle slacht-
waarde heeft en de kosten voor transport
e.d. op vaak ongelegen momenten niet
hoger uitvallen dan hier werd aangeno-
men. Indien de waarde van het leplam
/■ 45, - bedraagt in plaats van ƒ 65,- , dan
zouden keizersnede en noodslachting eco-
nomisch gezien even voordelig zijn.
Zowel tegen de foetotomie op levende lam-
meren als tegen het slachten van een dier in
partu kunnen zowel bij de veehouder als bij
de dierenarts ethische bezwaren bestaan.
In het model is voor de 30% aangehouden
dieren een meerwaarde (van ƒ 50,—) bere-
kend. Dat is onjuist in bepaalde gevallen,
namelijk als er sprake is van een normaal
lam van een zeer nauw eenjarig schaap, een
nauwe tweejarige, of van een dier dat aan
vervanging toe is wegens hoge leeftijd en
wellicht ook bij een slechte ontsluiting, met
een groter risico van herhaling en een ver-
hoogde kans op een gering aantal grootge-
brachte lammeren. Vervalt de ƒ50, -
meerwaarde in berekening A, en neemt
men aan dat geen der ooien wordt aange-
houden, dan is het saldo ƒ 170,80 (model
AI, grafiek 1).

In gevallen met een extreem groot lam bij
een goed fokschaap kunnen we aannemen
dat men het dier zal willen behouden. Ge-
steld dat dan 70% van de dieren wordt
aangehouden en dat de meerwaarde op
/■50,- (A2), /100, (A 3) of/150,- (A
4) kan worden gesteld, dan wordt het
voordelig saldo in model A respectievelijk
/■ 205,80 (A 2), ƒ 240,80 (A 3) en/275,80
(A 4) (Grafiek I). In geen van deze alterna-
tieven is er rekening gehouden met een ho-
gere toekomstwaarde van het lam.
In alle bovenbedoelde alternatieven blijft
de foetotomie (blijkens grafiek I) minder
opbrengen dan de toepassing van de kei-
zersnede.

Foetotomie blijft in opbrengst bovendien
steeds beneden de noodslachting, zelfs in
geval de meerwaarde van de ooi / 150, -
bedraagt (B 4).

Is de kans op recidive niet groot en wordt
daarom een normaal percentage derdieren
(= 70%) aangehouden (A 2) dan is het
saldo van de keizersnede gelijk aan dat van
de noodslachting. Betreft het waardevolle

-ocr page 502-

Grafiek I Het batig saldo bij verschillende alternatieven en aannames.

300

241

206

200

193

186

171

158

124

125

123

100

B2

A3

B4

B3

A4

meerwaarde ƒ 50,-
meerwaarde ƒ 50,
meerwaarde ƒ 100,
meerwaarde ƒ 100,-
meerwaarde ƒ 150,
meerwaarde ƒ 150,

A B

Al BI

A

Keizersnede,

30% aangehouden.

B

Foetotomie.

30% aangehouden.

A 1

Keizersnede,

geen aangehouden

B 1

Foetotomie,

geen aangehouden

A 2

Keizersnede,

70% aangehouden.

B 2

Foetotomie,

70% aangehouden.

A 3

Keizersnede,

70% aangehouden.

B 3

Foetotomie,

70% aangehouden.

A 4

Keizersnede,

70% aangehouden.

B 4

Foetotomie,

70% aangehouden.

C

Noodslachting

A2

meerwaarde ƒ 50,
meerwaarde ƒ 50,

Tabel 9. De economische evaluatie van de verschillende alternatieven bij een normaal gebleken kans op
levende lammeren, inct daarnaast de/e alternatieven als met zekerheid de lammeren dood zijn.

Keizersnede

loetotomie

Noodslachting

_

norm.

norm.

kans

zeker

zeker

OJ

kans op

zeker

levend

dood

dood

levend

dood

O

lam

lam

O

lam

O

lam

lam

30% aangehouden
meerwaarde f 50,

A

/ 186.

54,

B

/ 124,

n.v.t.

n.v.t.

geen aangehouden

A 1

./ 171,

,/

39,

H 1

/ 125.

f

,/ 205,

f 140,

70% aangehouden
meerwaarde/ 50,

A2

/ 206.

/

74,

B 2

/ 123.

1

n.\\.t.

n.v.t.

meerwaarde / 100,

A 3

/ 241,

/

109.

B 3

/ 158.

meerwaarde / 150,

A 4

ƒ 276,

/

144,

B 4

/ 193.

-ocr page 503-

dieren dan is de keizersnede te prefereren. indicatie een normaal tot subnormaal aan-

zeker als men ook het lam extra waarde toe tal grootgebrachte lammeren oplevert.

zou kennen. Bij een reële kans op levende lammeren is

.T- ...... „ „„ de keizersnede economisch te prefereren

Tot nu toe zijn wij uitgegaan van een nor- , ^ ^ .

, , , j 1 „ u;; boven de loetotomie maar pas verkiesliik

male kans op een levend lam. Staat nu bij , ., , • , , ■

voorbaat vast dat het lam of de lammeren een noodslachtmg als het een en.gs-
dood ziin, dan is de keizesnede pas eco- ^^ns waardevo fokd.er betreft,
nomisch boven een noodslachting bij een ^^eft men zekerheid dat de lammeren
zeer waardevol fokdier (A 4). Foetotomie ^ood zijn dan is de keizersnede m geen van
is dan echter te prefereren boven de keizer- ^e modellen een goed a ternatief voor de
snede, zoals uit tabel 9 blijkt. Bovendien is foetotomie voorop gesteld dat deze laatste
de foetotomie bij een dier met en,ge fok- uitvoerbaar is (voldoende ru.mte en ont-
waarde verkieslijk boven de noodslachting ^e noodslachtmg ,s m deze situ-

, , ,__ . „ . atie te prefereren boven loetotomie tenzii

als de lammeren dood zijn. , \' . . , , r , ,• , \'

het een enigszins waardevol lokdier be-

treft.

CONCLUSIES Foktechnische argumenten en ethische

De keizersnede bij het schaap is een vrij motieven van de dierenarts en of eigenaar

gevaarloze ingreep, die afhankelijk van de kunnen tot een andere keuze leiden.

Verbetering van de fertiliteitsstatus op
melkveebedrijven door toepassing van de
melk-progesterontest

The MHk Progesierone Tes! as a Procedure in the Iniprovenient of the
Reproductive Status of Dairy Herds

W, J, Smidfi. C. H, J, Kalis2, D, F, M. van de Wiel^

SAM ENV.A L1 INCi Op 9 bedrijven niet in lolaal .UO koeien Is gedurende 2 jaar nagegaan of de
/érliliteilsiaius (FS) kon worden verbeterd door middel van een systematische loejxissing vun de
melk progesteron-test.

Melkmonsters werden genomen op de dag van de inseminalie (dag 0). dag fi en dag 21 voor resp.
controle op de bronstwaarneming. controle op ovariële dysfunctie en vroege diagnose van
(niel-)drachtigheid.

De I\'S op de 9 bedrijven steeg van 36 naar 54. voornamelijk door een verlaging van het aanial
inseminaties per concefitie (van 2.1 naar 1.7J. In 10 op dezelfde wijze geselecieerde bedrijven, waar
de fertiliteit begeleid werd door de dierenarts, steeg de hS van 47 tot 55. vooral door het vroeger
insemineren na het afkalven. In 10 controlebedrijven steeg de FS van 41 naar 47.
Fen kostenanalyse toont aan dat de kosten hij loe/iassing van de progesteron-iesi naar schalling
even hoog zijn als bij hel bedrijfshegeleidingssvsieem.

Fen op grond van 3 onderzochie melkmonsters negatieve druchtigheidsdtagnose was in 9H\'; van de
gevallen juist. Fen positieve drachtigheidsdiagnose
n o.y in 90\'\'; van de gevallen juisl. Indien men
rekening houdt met de S\'^-ï embryonale sterfte na 3 weken dracht wordt dit percentage eveneens
98%.

Samenvallend luidt de conclusie, dat systematische toepassing van de melkprogesieron-test een
aantrekkelijke methode is ter verbelering van de vruchtbaarheid op die bedrijven, die niet deelne-
men aan de bedrijfsbegeleiding door de dierenaris.

\' (ic/ondheidsdiensl voor Dieren in Overijssel. Zwartewaterallee 8. Postbus 1.1. 8000 Zwolle.
- Kliniek voor Veterinaire Verloskunde. K.L en Voortplanting, de Uithof, .1584 Cl Llrechl. Thans werk/aam

bij de Gezondheidsdienst voor Dieren in Utrecht. Montelbaendreef 2. Postbus 9012, 1506 CiA Utrecht.
\' Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek ,.Schoonoord", Driebergseweg lOd. Postbus 501. .1700 AM Zeist.

-ocr page 504-

SUMMARY On nine farms comprising a total number of 570 cows. sluiUes were done for two vears
to deterntine whether the reproductive status (RS) could be itnproved by systematic perforntattce of
the milk progesterone test.

Milk satnples were taken on the day of insemination (day 0). day H and day 21 to verify oestrus
detection, the observation of ovarian dysfiuntion and the early diagnosis cd (non-) pregttatuy. The
RS on these ninefartus increased from thirty-si.x to ftftydour. which was mainly due to the reduction
ofthe number ofinsetninations required for each conception (from 2.1 to 1.7). On tenfartns .selected
bv a sitnilar method, on which reproduction was supervi.sed hy the veterinary practitiotter. the RS
increa.sed from forty-seven to fifty-five, which increase was particularly due to in.setninutions
carried out sooner after calving. The RS of ten herds which served as controls, increased front
forty-one to forty-seven.

An analysis of costs showed that the costs using the progesterone test were estitnaied to he
equivalent lo the e.xpense of supervising a reproductive dairy herd health programme.
A diagnosis negative for pregnancy based on three milk samples tested was correct in 98 per cent of
the ca.ses. A diagnosis positive for pregnancy was correct in 90 per cent of the cases. When a death
rate of 8 per cent of the embryos within three weeks after conception is takett into account, the
proportion will also be 98 per cent.

Sutnmarizing. it is concluded that systetnatic performance ofthe tnilk progesterone test provides an
attractive tnethod of itnproving reproduction on those farms which do not take part in veterinary
supervision of reproductive diary herd health progratnmes.

INLEIDING

De bepaling van progesteron in melk
van runderen heeft de laatste jaren toepas-
sing gevonden als methode voor het vast-
stellen van (niet-)drachtigheid (1), het con-
troleren van de bronstwaarneming (5, 6),
het vaststellen van normale en afwijkende
ovariële activiteit (9), het nagaan van de
effecten van therapeutische behandelingen
(12), bestudering van o.a. embryonale
sterfte (2), het nader inventariseren — in
combinatie met klinisch onderzoek — van
de belangrijkste vruchtbaarheidsstoornis-
sen tijdens het puerperium (8, 15) en het
nagaan van de oorzaken van subfertiliteit
(4).

De betrouwbaarheid van de melk-
progesteron-test als methode voor het con-
troleren van de bronstwaarneming en voor
de diagnose van niet-drachtigheid werd
ook onder Nederlandse omstandigheden
onderzocht (14).

Als methode om de fertiliteitsstatus op
probleembedrijven te verbeteren werd en-
kelejaren geleden in Nederland gestart met
het systeem van bedrijfsbegeleiding op het
gebied van fertiliteit (10). De resultaten van
de toepassing van dit systeem gedurende
een drie jaar durend experiment gaven een
verbetering te zien (II).
Het doel van de huidige studie was om na te
gaan wat het effect is van een meerjarige
toepassing van de melk-progesteron-test
op de fertiliteitsstatus van probleembedrij-
ven.

Een tweede doelstelling van het huidige
onderzoek was om het effect van de pro-
gesterontest te vergelijken met dat van het
bedrijfsbegeleidingssysteem (II).

MATERIALEN EN MEIHODEN

Het experiment werd uitgevoerd van september 1978
tot september I9HÜ, en omvatte 10 bedrijven met in
totaal ca. 400 algekallde koeien. De bedrijven werden
geselecteerd volgens dezelfde critcria die gehanteerd
werden voor het experiment met de bedrijfsbegelei-
ding (II), uitgezonderd het criterium van de bcdrijfs-
grootte.

Dc criteria waren:

a. het bedrijf moet aangesloten zijn bij K.L-
verenigingen en melkcontrole:

b. minimaal XOC; van de koeien dient te worden
geïnsemineerd:

c. het bevruchtingsresultaat mag gedurende dc laat-
ste 2 jaren voorafgaande aan hct experiment niet
hoger zijn dan 50^; na eerste inseminatie, óf de
tussenkalftijd moet irieer dan 400 dagen bedragen.

7 en aanzien van de bedrijfsgrootte is geen ondergrens
\\an 40 dieren aangehouden omdat het aantal van de
dieren niet kosten bepalend is, dit in tegenstelling tot
de situatie bij het systeem van de bedrijfsbegeleiding.
Dc gekozen bedrijven waren gelijkelijk verdeeld over
de provincies lUrecht cn Overijssel.
Melkmonsters (namclk) werden genomen door dc
boer op dag O (de dag van de inseminatie), dag X en
dag 21. Het monster op dag 8 werd genomen naar
aanleiding van voorgaand onderzoek, waaruit bleek
dat bij drachtige koelende progesteronwaarden op dil
tijdstip significant hoger zijn dan bij niet drachtige
koeien (7). Ook wordt door sommige onderzoekers
gesteld dat het mogelijk is om met behulp van een
progesteronbepaling tijdens dc vrocg-luteale fase te
differentiëren tussen normale cycliciteit, cysteuse ova-
ria en ware anoestrus (9).

-ocr page 505-

Progesteron werd bepaald met een radio-
immunologische methode zoals beschreven door Van
de Wiel
et al. (14) en de uitslag werd binnen een week
verzonden. De grenswaarde van het melkprogeste-
rongehalte voor het onderscheid wel niet luteale fase
(dagOen dag8) of wel niet drachtigheid (dag 21) werd
gesteld op 5 ng ml( 14). Het eerste jaar van het experi-
ment kregen de veehouders alleen de uitslag van het
monster genomen op dag 21 (koe wel of niet drachtig).
Na het eerste jaar kregen de veehouders ook de uitsla-
gen van de monsters genomen op dag O en op dag 8.
maar alleen als het resultaat afwijkend was. Boven-
dien werden na één jaar de veehouders die vaak hoge
progesteronwaarden hadden in de monsters genomen
op dag O (meerdan 10% van de monsters hogerdan 5
ng,; ml) eenmalig geattendeerd op het feit dat de me-
thode van de bronstwaarneming niet voldeed. Aande
praktizerende dierenartsen werd gevraagd om zoveel
mogelijk hun normale werkwijze op de bedrijven te
handhaven.

De berekeningen van de drachtigheidsresultaten zijn,
tenzij anders vermeld, gebaseerd op het al of niet
afkalven van de dieren.

Rl-Sll I.T ATEN
rochtigheidscontrole

De resultaten van de progesterontest van
de monsters die op de dag van inseminatie
zijn genomen staan vermeld in tabel I.
Het percentage niet tochtige dieren daalde
van 8% in het eerste jaar tot 5% in het
tweede jaar van de proef.
De hoogste percentages niet tochtigedieren
werden gevonden op bedrijf 2 in het eerste
jaar (22%), bedrijf 3 in het eerstejaar( 15%)
en het tweedejaar (18%) en op bedrijf8 in
het eerste jaar (16%) en het tweede jaar
(12%). Van de in totaal 63 volgens de pro-
gesterontest niet tochtige dieren werden 14
dieren toch drachtig van deze inseminatie.
Van de overige 49 dieren waren 9 volgens
de progesterontest drachtig van een vorige
inseminatie, van welke inseminatie slechts
2 dieren drachtig bleven. De andere 7 die-
ren kwamen 2 weken tot 2 maanden na de
herinseminatie terug, waarschijnlijk als ge-
volg van embryonale sterfte.

Fabel 1. Resultaten van monstername tijdens inseminatie.

Bedrijfsno.

aantal monsters
78 79 - 79 80

aantal niet tochtig
78 79 - 79 80

percentage niet tochtig
78 79 - 79 80

1

113

140

5

2

4

1

2

37

53

8

2

22

4

3

26

17

4

3

15

18

4

105

81

7

5

7

6

.5

82

73

6

4

7

5

6

63

49

2

0

3

0

7

48

34

3

3

6

9

8

32

33

5

4

16

12

9

23

7

0

0

0

0

lotaal

529

487

40

23

8

5

l otaal 78 79 en 79 80

1016

63

Corpus luteum controle
De resultaten van de progesterontest van
de monsters die 8 dagen na de inseminatie
werden genomen staan vermeld in tabel 2,
Het percentage dieren zonder functioneel
corpus luteum (progesterongehalte lager
dan 5 ng/ ml) was 7,4% in het eerste jaar en
8,1% in het tweedejaar. Hoge percentages
werden gedurende beidejaren gevonden op
de bedrijven 2, 3 en 6.
Bij deze dieren zonder functioneel corpus
luteum op dag 8 zijn de volgende combina-
ties gevonden.

1. Progesterongehalte op alle drie mon-
stertijdstippen (dagO,8en2l )lagerdan
5 ng ml. Dit werd gevonden bij 37
\'cycli\' van 27 koeien. Geen van deze
dieren werd drachtig van deze insemi-
natie.

2. Progesterongehalte op dag O en dag 8
lager, maar op dag 21 hoger dan 5
ng ml. Dit werd gevonden bij 25 die-
ren. Van deze dieren waren er 7 drach-
tig geworden.

3. Progesterongehalte op dag8 lager, maar
op dag O en 21 hoger dan 5 ng ml. Dit
werd gevonden bij 11 dieren. Van deze\'
1 1 werden er 2 drachtig.

De gemiddelde progesteronwaarde van
dag 8 was 21,15 ng ml. De drachtig gewor-

-ocr page 506-

den dieren hadden een significant (p 0.00!
Students I-test) hoger progesterongehalte
dan de gust gebleven dieren (resp. 23.4 en
18.9 ng ml).

Van de 470 drachtige dieren hadden er 9
een progesterongehalte < 5 ng ml op dagS
(8%). Van de 33 guste dieren hadden er 63
een progesterongehalte < 5 ng ml op dag 8
(= 16%).

Van de 72 dieren met een progesteronge-
halte < 5 ng ml op dag 8 waren er 63 gust
(87,5%). Van de 793 dieren met een proge-
sterongehalte > 5 ng ml waren er 330 gust
(41,6%).

Drachtigheiclscontrole
Van 648 monsters van dag 21 was het pro-
gesterongehalte hoger dan 5 ng ml. In 103
gevallen bleek dc koe later toch gust te /ijn.
In beide jaren was dit percentage 16%,.
Van 251 monsters op dag2l was het proges-
terongehalte lager dan 5 ng. In 6 gevallen
waren de dieren wel drachtig. In het eerste
jaar was dit 3%, in het tweedejaar 1%.

I abel 2. Resultaten progcsterontest. 8 dagen na inseminatie.

Bedrijtsno.

aantal
78 79

monsiers
- 79 80

aanlal < 5 ng prog.
78 79 - 79 80

percentage < 5 ng prog.
78 79 - 79 80

1

106

l.t5

6

5

6

4

2

}4

46

4

6

12

1.1

}

28

15

.1

18

20

4

76

69

.1

7

4

10

.S

96

75

7

7

7

9

6

54

29

7

6

1.1

21

7

72

.18

4

2

6

5

8

.19

28

1

2

,1

7

9

2-1

7

2

0

9

0

lotaal

528

442

.19

.16

7.4

8.1

l otaal 78 79 en 79 80

970

If,

De betrouwbaarheid van de positieve
drachtigheidsdiagnose (progesteronge-
halte op dag 21 hoger dan 5 ng/ml) was
84% in beide Jaren. De/e betrouwbaarheid
is te verhogen indien ook de monsters van
dag O en dag 8 in de beoordeling worden
betrokken. Indien namelijk de 18 dieren
die niet tochtig waren op dag O worden
uitgesloten is de betrouwbaarheid 87%.

Als daarnaast ook 21 dieren, die 8 dagen na
inseminatie geen functioneel corpus lu-
teum hadden, worden uitgesloten is de be-
trouwbaarheid 90%.

De resterende 10% miswijzing wordt gro-
tendeels veroorzaakt door foetale sterfte
(= terugkomers na 8 weken na positieve
drachtigheidscontrole op basis van dagO, 8
en 21 bepalingen), wat optrad bij 49 dieren.
Dit is 7,6% van de positieve drachtig-
heidsdiagnoses en verantwoordelijk voor
80% van de miswijzing, indien niet tochtige
dieren en dieren zonder functioneel corpus
luteum op dag 8 worden uitgesloten.

Tabel .T De leriiliteit op de progesteronbedrijven in het jaar voorafgaande aan de proef (77 78).

Bedrijtsno.

aanlal

dr. %

ins.

tussen

gusi

F.S.

dieren

le ins.

per cone.

kalftijd

perc.

1

55

51

1.7

157

7

81

2

21

19

2.2

187

10

25

.1

27

22

2.5

.189

18

21

4

56

48

1.9

191

7

17

5

54

58

1.8

.198

25

17

6

46

10

2.5

194

21

21

7

41

46

1.9

195

26

11

8

24

42

2.1

191

10

10

9!

21

61

1.5

410

10

14

gem. 1 t m 8

41

.19.5

2.1

198

17

16

-ocr page 507-

De betrouwbaarheid van de negatieve
drachtigheidsdiagnose was 98%.

De hedrijfsferiiliieil

Omdat, na één jaar trouwe deelname aan
de proef, bedrijf 9 wegens ziekte van de
veehouder afviel, is dit bedrijf niet betrok-
ken in de fertiliteitsberekeningen. Wel zijn
de fertiliteitsgegevens van dit bedrijf, voor
zover deze bekend waren, vermeld. De fer-
tiliteitsgegevens van alle bedrijven zijn ver-
meld in tabel 3-5.

in tabel 6 zijn de gemiddelden per jaar
samengevat en ter vergelijking de fertili-
teitsgegevens van de begeleidingsproef en
die van de controlebedrijven.
De vruchtbaarheid op een bedrijf wordt
goed weergegeven door de fertiliteitsstatus
te combineren met het percentage gust ge-
bleven dieren.

Wanneer we deze criteria beschouwen
blijkt dat de fertiliteitsstatus steeg van 36
tot 54 op de bedrijven in de progesteron-
proef, vergeleken met 47 resp. 55 op de
begeleide bedrijven en 41 resp. 47 op de
controlebedrijven.

I abel 4. De fertiliteit van de progesteron bedrijven in het eerste jaar van de proef (78 79).

Bedrijfsno.

aantal

dr. %

ins.

tussen

gust

F.S.

dieren

1 e ins.

per conc.

kalftijd

perc.

1

64

56

1,8

357

3

82

26

46

1.7

379

12

54

24

29

2,1

410

17

7

66

58

2,3

396

3

31

58

57

401

20

37

6

45

48

378

15

49

7

40

54

.195

10

36

8

,11

53

373

3

59

91

22

65

1,3

415

8

37

gem. 1 t m 8

44

51

1,9

386

10

44

Dit bedrijf is uitgevallen in het tweedejaar.

Bedrijf I had bij de aanvang van de proef
de hoogste fertiliteitsstatus (81). Deze ver-
beterde niet tijdens de proef.
Op bedrijf 7, het andere bedrijf waarop de
fertiliteitsstatus niet verbeterde tijdens de
proef, bleek een sterke daling van het per-
centage gust gebleven dieren.
Het
percentage gust gebleven dieren daalde
van 17% tot 13% op de progesteron bedrij-
ven, steeg van 8\'/2% tot 101/1% op de bege-
leidingsbedrijven en daalde van 19% tot
11% op de controlebedrijven. De sterkste
daling is gevonden op bedrijf 7 (van 26%
tot 4%) en bedrijf 8 (van 30%, tot 10%).
De verschillende factoren die de bedrijfs-
fertiliteit bepalen, worden hieronder nader
beschreven.

Het drachtigheidspercentage op de proges-

F.S.

7.1
62
44
48
5.1
50
25
76

54

label 5. De fertiliteit van de progesteronbedrijvcn in het tweedejaar van de proef.

Bedrijfsno.

aantal

dr. %

ins.

tussen

gust

dieren

1 e ins.

per cone.

kalftijd

perc.

1

85\'

58

1.6

366

11

2

24\'

46

1.7

368

12

1

21

43

1,5

388

24^

4

80

53

1.5

190

9

5

60

60

1,6

388

14

6

55

44

1,8

377

17

7

35

38

2.0

.197

4

8

32\'

59

1,8

360

10

geinideeld

49

50

1.7

379

13

verwerpers, gerekend als drachtig, resp. I op bedrijf I en 2, en } op bedrijf 8.
in augustus koeien verkocht.

-ocr page 508-

teronbedrijven steeg van gemiddeld 39,5%
voor de proef tot 50% in het tweede jaar.
Van de bedrijven uit de begeleidingsproef
steeg dit percentage 2%, nl. van 52% tot
54% en op de controlebedrijven bleef het
drachtigbeidspercentage 51%.
Het
aantal inseminaties per drachtig dier
daalde van 2,1 tot 1.7 in de progesteron-
proef, vergeleken met een daling van 1,8 tot
1,7 in de begeleidingsproef en de stijging
van 1,7 tot 1,8 op de controlebedrijven.
Het
interval partus-conceptie (= tussen-
kalftijd. verminderd met de draagtijd)
daalde van 110 dagen tot 101 dagen in de
progesteronproef vergeleken met resp. 105
en 101 dagen in de begeleidingsproef en 114
en 108 op de controlebedrijven.

DISCUSSIE
dag O

Uit de tochtigheidscontrole blijkt een posi-
tief verband tussen een hoog percentage
niet tochtige dieren en een laag drachtig-
beidspercentage.

Op bedrijf 2 en 3 was bijvoorbeeld het per-
centage niet tochtige dieren in het eerste
jaar van de proef resp. 22% en 15% terwijl
het drachtigheidspercentage in het jaar
voor de proef 19% en 22% was.

Op bedrijf 2 verbeterde deze tochtwaarne-
ming sterk, getuige de daling van 22% tot
5% valse tochtigheden. Het drachtigheids-
percentage steeg van 19% in het vooraf-
gaande jaar tot 46% in het eerste jaar van de
proef. Op bedrijf 3 bleef het percentage
valse tochtigheden te hoog (18% in het
tweede jaar). Een en ander zal vermoede-
lijk zijn veroorzaakt door de naderende
bedrijfsbeëindiging, waardoor de aandacht
voor de koeien verslapte.

Op een bedrijf (bedrijf 8) waar beide jaren
veel niet tochtige koeien werden geïnsemi-
neerd, werd dit veroorzaakt doordat veel
dieren in het winterseizoen blind werden
geïnsemineerd na een dubbele prostaglan-
dinebehandeling (met I I dagen tussen-
ruimte). Uit voorgaand onderzoek (7) is
bekend dat veel dieren niet met tochtigheid
reageren op een dubbele prostaglandinebe-
handeling. Hoge progesteronwaarden bij
de 14 dieren, die desondanks drachtig wer-
den, kunnen zijn veroorzaakt door mon-
stername op een verkeerd tijdstip (7 van de
14 hadden een progesterongehalte dat
slechts weinig boven de grens van 5 ng lag,
nl. tussen 5 en 10 ng), door wisseling van
koeien of monsters, of door behandeling
met progesteron houdende hormoonpre-

I abel 6. De fertiliteit van progesteron-, begeleidings- en controlebedrijven.

,laar

gem, aantal
dieren per
bedrijfs

dr, %
1 e ins.

ins,

per conc.

tussen
kalftijd

gust
perc.

F,?

De Progesteronbedrijven

77 78

41

39.5

2,1

388

17

36

78 79

44

51

1,9

386

10

44

79 80

49

50

1,7

379

13

54

De begeleidingsbedrijven in Utrecht en Overijssel\'

75 Ib-

52

1,8

3X3

76 77-Ov,

68

52

1,8

378

8

54

76 77-Utr,

46

51

1,8

3X9

9

40

77 78

65

54

1,7

379

8,5

56

78 79

69

54

1,7

379

10,5

55

De controlebedrijven (in Overijssel)

76 77

77 78

78 79

76
79
79

51
49
51

1.7

1.8
1,8

.192
,386
386

19
15
1 1

41

45
47

(gemiddelde Utrecht -I- gemiddelde Overijssel) : 2

Gegevens van \'75 \'76 /ijn alleen van Overijssel, van het jaar voorafgaande aan de proef In Utrecht is de
proef later gestart en daarom zijn dc gegevens van \'76 \'77 hier tc beschouwen als van het jaar voorafgaande
aan de proef.

-ocr page 509-

[)c/e combinatie komt bij I 1 dieren voor.
Hoewel voor de aanvang van de proef mid-
cylusinseminatie de belangrijkste oor/aak
leken te zijn voor een lage dag 8 waarde,
bleek het hier slechts 9 dieren te betreffen,
terwijl bij 2 dieren de/e combinatie werd
veroorzaakt door foutieve monstername.
De waarde van de progesteron bepalingen
op dag 8 moet dan ook gezocht w orden in
de verhoogde betrouwbaarheid \\an de
drachtigheidsdiagnose (in combinatie met
dag O en 21) en in snelle attendering van de
veehouder op eventueel ovariële dysfunc-
tie. Dit kan des te meer van belang zijn.
omdat dit probleem \\\'an lage dag 8 waar-
den bedrijfsgebonden lijkt te zijn (tabel 2),
en ovariële dysfunctie de belangrijkste oor-
zaak van lage dag 8 waarden is.

dag 21

De betrouwbaarheid \\an de drachtig-
heidsdiagnose, gebaseerd op dag O, 8 en 21
monsters doet met 909J niet onder voor de
betrouwbaarheid van de vroege drachtig-
heidsdiagnostiek door rectaal onderzoek,
mede gezien het feit dat de 10% miswijzing
grotendeels wordt veroorzaakt door em-
bryonale sterfte.

Fenditeii

De verbetering van dc fertiliteit op de pro-
gesteronbedrijven is opvallend, ook indien
die vergeleken wordt met de bedrijfsbege-
leiding. Het feit dat de uitgangssituatie van
de progesteronbedrijven, de begeleidings-
bedrijven en de controlebedrijven verschil-
lend is, maakt een goede onderlinge verge-
lijking discutabel. Om een betere
vergelijking mogelijk te maken zijn alleen
de bedrijven met een drachtighcidspercen-
tage lager dan 50% na eerste inseminatie in
de bedrijfsbegeleiding en de progesteron-
groep vergeleken (tabel 7). De verbetering

tabel 7. [)c lertilitcil op dc bedrijven niet ccn drachlighcid.spcrcentage lager dan .SO\'V voor dc aanvang
van de proeven.

paraten (o.a. Nymfalon®) tijdens de toch-
tigheid.

dag H

Het al dan niet aanwe/ig /ijn van een func-
tioneel corpus luteum opdag8 blijkt conse-
quenties te hebben voor de drachtigheid,
getuige een drachtighcidspercentage van
58,4% bij dieren met, en 12,5% bij dieren
/onder dit functioneel corpus luteum. Het
afwe/ig /ijn van een functioneel corpus lu-
teum kan worden verklaard door:

1. cysteu/e ovariële follikels of inactieve
ovaria;

2.

vertraagde ontwikkeling of onvol-
doende functioneren van het corpus lu-
teum;

3. midcyclus inseminatie.

Aan de eerste mogelijkheid kan worden
gedacht bij dieren met een lage dag O, 8 en
21 waarden (dat komt 37 maal voor) die
een onregelmatige cycluslengte vertonen
(18 van de 37).

Aan de tweede mogelijkheid kan worden
gedacht bij dieren met een normale cyclus-
lengte (19 van de 37). Opvallend is verder
dat deze lage dag 8 waarden vaak meerma-
len optreden bij een zelfde dier en dan ge-
volgd worden door een cyclus met een nor-
maal progesteronprofiel. Een vertraagde
ontwikkeling van het corpus luteum kan
ook worden verondersteld bij dieren met
de combinatie lage dag O en dag 8 waarden
en een hoge dag 21 waarde. Dit komt bij 25
dieren voor. I^e/e dieren werden of drach-
tig (9 maal) of hadden een verlengde cyclus
(18 maal).

Aan de derde mogelijkheid, die \\an een
midcyclusinseminatie, moet worden ge-
dacht bij de combinatie van hoge dag O en
21 waarden met een lage dag 8 waarde.

begeleidingsbedrijven
jaar voor le jaar
proef

progesteronbedrijven
jjar voor lejaar
proef

2c jaar

ie jaar

dr.

ins conc.
int. p-conc.
pcrc. gust
F.S.

m\'i

2.2 ins.
I 14 dgn.
19\',
28

47\'-;
1.7 ins.
102 dgn.
I.V,
.Sl

41\',
2.0 ins.
107 dgn.
12\',
41

49\'V
1.9 ins.
101 dgn.
8\'7
52

48\'-;
1.9 ins.
99 dgn.
8\'\',
5.t

5()f,
2 ins.
I 11 dgn.
I(K>
40

-ocr page 510-

op de progesteronbedrijven blijft groter,
maar ook de uitgangssituaties blijven ver-
schillend.

De verbetering op de progesteronbedrijven
wordt vooral bereikt door een lager effi-
ciëntiegetal terwijl de verbetering op
begeleidings- en controlebedrijven vooral
bereikt wordt door \\ roeger te insemineren
(tabel 8).

f^e oorzaak van de verbetering kan gezocht
worden in de snelle drachtigheidscontrole
(binnen 6 weken) en in de extra aandacht
die de veehouder aan zijn dieren moet
schenken op voor de tochtwaarneming
zeer belangrijke tijstippen (nl. dag O en 21).
Deze extra aandacht op dag 21 zal waar-
schijnlijk meer effect sorteren dan een
monstername op dag24 (I) van niet tochtig
geziene dieren.

Ken vergelijking van de voor- en nadelen,
inclusief een kosienanairse, hij hedrijfshe-
geleiding en hij progesieronhepalingen
Voor een begeleiding inzake het onderdeel
vruchtbaarheid staan de veehouder twee
methodes ter beschikking: de bedrijfsbege-
leiding door regelmatig bezoek van de die-
renarts en het systematische onderzoek van
de melk op het progesteron-gehalte.
De voor- en nadelen van de twee afzonder-
lijke systemen /ijn de volgende.

1. De bedrijfsbegeleiding door regelmatig
bezoek door de dierenarts, eens in de 3 tot 6
weken.

a. De dieren met moeilijkheden rond de
partus kunnen snel daarna klinisch on-
derzocht worden.

b. Dieren met anatomische afwijkingen of
pathologische bevindingen worden
spoedig onderkend.

De drachtigheidsdiagnose na meerdan
6 weken kan volledig betrouwbaar zijn;
afhankelijk van de deskundigheid van
de begeleider wordt de diagnose in de
praktijk gesteld tussen 6 en 12 weken.
Er is een regelmatig persoonlijk contact
tussen dierenarts en boer.
Er is geen directe controle op de
oestrus-waarneming, wel indirect door
onderzoek van niet tochtig geziene die-
ren.

Het systeem is niet lonend op kleine tot
middelgrote bedrijven, waarbij de
grens als regel op 40 melkdieren wordt
gesteld (13).

De arbeid van de boer omvat het bij-
houden en controleren van dc admini-
stratie, het vastzetten van de koeien
voor een bedrijfsbezoek van de dieren-
arts en zijn aanwezigheid daarbij.
De directe kosten bedragen per dier
ƒ17. tot/\'22, (3).

h.

2. Het onder/oek van de tnelk op het pro-
gesterongehalte.

a. Er is controle op alle dieren die geïnse-
mineerd worden.

b. Door de controle op dag 8 kan een deel
van de \'sterilitas sine materia\' verklaard
worden: in feite is er dan sprake van
subfcrtiliteit.

c. De drachtigheidsdiagnose is reeds op 3
weken voor 84 tot 90% betrouwbaar,
afhankelijk v an het aantal monsters per
cyclus.

d. De methode is bruikbaar bij elke be-
drijfsgrootte.

e. De arbeid van de boer omvat het bij-
houden en controleren van de admini-
stratie en het opnemen en opzenden
van monsters.

Tabel X. De inler\\allen partus - le inseminatie in \\ergelijking met het partus conceptie interval.

76 77

77 78

78 79

.A.

progesteron bedrijven

interval partus 1 e ins.

79

79

76

interval partus conc.

1 10

108

101

B,

bedrijl\'sbegeleidingsbedrijven

interval partus 1 e ins.

79

77

77

interval partus conc.

105

101

102

C

controle bedrijven

interval partus 1 e ins.

86

81

80

interval partus conc.

114

108

108

D.

progesteronbedrijven met dr.

\' ( < 50 9c

voor proef

interval partus le ins.

76

81

75

interval partus conc.

1 14

1 1 I

102

H.

Bedrijfsbegeleidingsbedrijven

met dr. 9c < 50%

interval partus le ins. :

74

70

70

interval partus conc.

107

101

99

c.

d.

e.

-ocr page 511-

f. De onderzoekkosten voor de boer zijn
± ƒ 3.50 per monster (kosten van mate-
riaal. arbeid en porti). Bemonstert men
3 maal per cyclus, dan moet bij een
effici\'éntie-getal van 1,7 gerekend wor-
den op ruim 4,5 monsters per drachtig
dier: in een groot deel van de gevallen
vallen dag O en 21 namelijk samen. De
kosten zijn dan ƒ 15,75 per dier.

Voor beide methodes geldt dat een goede
administratie door de veehouder een voor-
waarde is. Bij de bedrijfsbegeleiding door
de dierenarts moet deze administratie ge-
voerd worden met behulp van een vrucht-
baarheidskaart (10), bij de progesteronbe-
paling is een (drie wekelijkse) kalender een
onmisbaar hulpmiddel.
Op bedrijven die deelnemen aan bedrijfs-
begeleiding kan de progesterontest een
waardevolle aanvulling zijn voor de dieren-
arts ten aanzien van zijn klinische onder-
zoeksmogelijkheden. Op de progesteron-
bedrijven blijft natuurlijk de gebruikelijke
inbreng van de dierenarts onmisbaar.

DANKBETUIGING

De auteurs /Ijn de veehouders .1. Blok te Wasper-
veen, C. Hagoort te Montfoort, W. P. Hilhorst te
Eetnnes, E. .loosten te Rutten, A. J. Kanis te Celle-
muiden, A. G. van \'t Klooster te Soest, C. N. van
l.ogtenstein te Soest en W. Staal te Rutten, erkente-
lijk voor hun enthousiaste deelname aan dit onder-
zoek.

Veel dank is ook verschuldigd aan de heer ing. W.
Koops voor de accurate progesteronbepalingen.

1 1 lERAfUUR

1. Booth, .1. M., Davies, J.. and Holdsworth, R. .1.:
Use of the milk progesterone test for pregnancy
determination.
Br. Vet. J.. 1.15. 478-488. (1979).

2. Bulman. D. C. and t.amming, G. E.: fhe use of
milk progesterone analysis in the study of oestrus
detection, herd fertility and embryonic mortality
in dairy cows.
Br. Vei. J.. 135, (1969).

3. Dijkhuizen, A. A.: Dc economische betekenis
van gezondheidsstoornissen bij melkvee II.
Vrucht, prob. Vakgr. Zoöt. Fac. der Dier-
geneeskd.. Utrecht 1981.

4. Elsaesser, F.. Ellendorff, F. und Smidt, D.: Die
milchprogesteron-Bestimmung als mittel zur
Objektivierung des Fruchtbarkeitsstatus von
Milchkuhherden in der Post-partum-Phase.
DlscH. Tierärzil. W.sehr.. 86, 5}-54. (1979).

5. Günzler, O., Korndörfer, L., Hamburger, R.,
and Hoofman, B.: The importance of the milk-
progesterone-test for fertility control and diag-
nosis of infertility in the bovine, VII Ith Internati-
onal Congress on Animal Reproduction and
Artificial Insemination, Krakow, 1975. p. 97 (ab-
stract).

6. Hoffmann, B., Giinzler, O.. Hamburger. R., and
Smidt, W.: Milkprogesterone as a parameter for
fertility control in cattle; methodological approa-
ches and present status of application in Ger-
many.
Br. Vei. J.. 132. 469-476. (1976).

1. Kalis, C. H. J. and Dieleman, S. J.: Oestrous
cycle control by means of prostaglandins and the
progesterone levels in milk in dairy cattle. In:
Control of reproduction in the cow, J. M.
Sreenan (Ed.). Martinus Nijhoff Publ., The Ha-
gue Boston London, pp. 596-604.

8. Kalis, C. H. J. and Van de Wiel, D. F. M.:
Relationship of clinical examinations to milk
progesterone profiles. 9th International Con-
gress on Animal Reproduction and A.L, Madrid
1980, Vol. II. pp. 125-134.

9. Krag, H., Claus, R.. Günzler, O., Rattenberger,
E.. Hahn. R.. and Hocke, P.: Milkprogesterone
assay for assessing cyclicity and ovarian dysfunc-
tioning in cattle. 9th International Congress on
Animal Reproduction and A. 1. Madrid 1980,
Vol. II pp. 119-124.

10. KruiL A. de: Begeleiding van de voortplanting
op het rundveebedrijL
Tiidschr. Diergeneeskd..
100, 1312-1319. (1975).

I 1. KruiL A. de: Verslag proefproject Bedrijfsbege-
leiding Vruchtbaarheid. Stichting Gezondheids-
zorg voor Dieren, Den Haag 1980.

12. Lamming, G, E,: Milk progesterone for assessing
response to treatment of sub-fertile cattle, 9th
International Congress on Animal Reproduc-
tion and A,L, Madrid, 1980, Vol. II pp. 143-152.

13. Sol, J., Kuipers, S. R.. I.ammersen, H., Sikker,
S. .1., Renkema. J. A. en Eriks, A.: Bedrijfsbege-
leiding. Verslag van een proef in Overijssel en de
l.lsselmeerpolders 1974-1977 Gezondheidsdienst
voor Dieren, Zwolle.

14. Wiel, D. F. M. van de. Eldik, J. van.. Koops, W.,
Postma., A., and Oldenbroek, .1. K.: Fertility
Control in cattle by use of the\'milk progesterone
test\'.
Tijdschr. Diergeneeskd.. 103, 91-103.
(1978).

15. Wiel, D. F. M. vande. Kalis, C. H. J, and Shah,
S. N. H.: Combined use of milk progesterone
profiles, clinical examination and oestrus obser-
vation for the study of fertility in the post par-
tum period of dairy cows.
Br. Vel. J.. 135. 568-
577,(1969).

-ocr page 512-

OVERZICHTSARTIKELEN

Ontsluiting van graanstro met loog

Alkali Treaimem of Cereal Straws

R. A. Prins\'. Corrie Feenstra^ C. L. A. M. van den Dries\'

SAMENVATTING Stro is een produkt dat in grole hoeveelheden als hijprodukl van de landbouw
beschikbaar koml. maar dat als voeder voor herkauwers onvoldoende kan worden benut om zelfs
maar in de onderhoudsbehoefie van deze dieren le kunnen voorzien. De microhen in de pens
kunnen de celwanden in stro niel snel genoeg en niet in voldoende mate afbreken.
Om de benul ling van stro le verheleren heeft men getracht stro ie ontsluiten met fysische, chemische
en biologische methoden.

Terwijl door sommige methoden van bewerking alleen de opname van het stro door het dier wordt
verbeterd, blijft het belangrijkste doel echter een verhoging van de verteerbaarheid. Behandeling
van stro met loog is daartoe de meest geëigende methode. De werking van loog op de celwanden in
het stro wordl beschreven.

SUMMARY Straw is a plentiful agricultural waste product, h cannot he used as the sole feed for
ruminants and ll cannoi even serve lo satisfy mainienance requirements. The rumen microbes are
not capable of breaking down the cell walls in cereal straw rapidly enough or lo a sufficient e.vteni.
To improve the utilization of straw, efforts were made lo treat this material hy physical, chemical
and biological methods.

Some of these procedures will only improve the intake of straw by the animal, whereas the primary
object continues lo he the improvement of digestihiliiv. Alkali treat mem of straw is the most
suitable method for this purpose. The mode of aciion of alkali on lhe cell walls of straw is described
in the present paper.

I. INI.EIDING II, II)

Stro kan in de voeding van lierkauwers tische Iraclie welke min of meer synoniem
worden gebruikt als buikvulling of als aan- is met cellulose varieert van ongev eer
brenger van \'structuur" bij krachtvoerrant- .■!8-5()\'"r. Ook voor de gehalten aan minera-
soenen. De voederwaarde van stro is echter len en vitaminen geldt dat de/e onvol-
vaak onvoldoende, zelfs als onderhouds- doende zijn om zelfs maar in de onder-
voeder is het niet geschikt. De verteerbaar- houdsbehoeften van de dieren te kunnen
heid \\an de organische bestanddelen is bij- voorzien. Stro bevat wel veel kalium, maar
zonder laag en bedraagt niet meer dan is zeer arm aan calcium (0,04%), fosfor
40-45%>, Stro is arm aan eiwit (.3-4% van de
 (0,01%). natrium, magnesium, zwavel cn
droge StoO en het gehalte aan verteerbaar spoorelementen.
ruw eiwit is verwaarloosbaar klein (0,5%).

Het etherextract (ruw vetgehalte) bedraagt n sAMENSTFl I IN(} van df cfi.wandfn

slechts 1-2% en bestaat in hoofdzaak uit IN si RO

onverteerbare wassen. De hierboven genoemde getallen zijn ver-

Het gehalte aan ruwe celstof - een analy- kregen met behulp van dc Weende analyse,

I Prot. dr. R. A. Prins cn drs. C\'. I . ,A. M. \\an den Dries. \\\'akgroep voor Zootechniek. Yalelaan I. De t ithol.
Utrecht. De/e onderzoekingen in het programma \\an de Stichting BION worden gedeeltelijk gesteund
door de Stichting \\oor de Technische Wetenschappen (S IW). gebiedsraad in oprichting \\an ZWO.
Mevr. drs. (\', I. Feenstra. Mauritsstraat .1(1. MUi MR I trecht.

294 Tiidschr. Diergenceskd.. deet tOH. aft. 7. I9fi.f

-ocr page 513-

een verouderde procedure die geen inzicht
geeft in de werl<elijke samenstelling van het
stro. Een betere indruk verkrijgt men met
de analysemethoden volgens Van Soest (9,
19). Hier wordt in de eerste plaats het ge-
halte aan plantecelwanden bepaald.

Dit blijkt voor stro tenminste 80% van de
droge stof uit te maken. Van de oorspron-
kelijke celinhoud is dus weinig over. De
celwanden blijken bij verdere fractionering
met genoemde methoden in hoofdzaak te
bestaan uit drie typen verbindingen: cellu-
lose (35-40%), hemicellulosen (25-30%;) en
lignine (10-15%) (2, 10, 20).

Cellulose is een lineaire polymeer van fS\\-4
gebonden glucosemoleculen; deze ketens
kunnen zeer dicht opeen gepakt liggen. Is
er een hoge graad van ordening, dan vindt
men kristallijne gebieden in de celwand, in
andere delen is de cellulose meer amorf.
Hemicellulose is een verzamelnaam voor
een groep polymeren die vaak vele /3 1 - 4
gebonden xylosemoleculen bevatten, line-
air gerangschikt (xylaan), al of niet met
\\ele zijketens die weer andere suikers be-
vatten. Sommige van deze suikers kunnen
weer zijn veresterd met azijnzuur.
Lignine is géén koolhydraat maar een zeer
ingewikkeld gebouwde polymeer be-
staande uit vele fenylpropaanderivaten.
Het lignine komt voor als grote netwerk-
achtige molecuulcomplexen die slecht op-
losbaar zijn in allerlei oplosmiddelen, zelfs
in 72% zwavelzuur lost het niet op! De
bouwstenen van lignine zijn vaak door e-
therbindingen aan elkaar geknoopt met als
gevolg dat lignine niet zoals cellulose of
hemicellulose kan worden gesplitst door
hydrolyse, zoals gebeurt in de biologische
afbraak van beide laatstgenoemde verbin-
dingen. l ignine heeft daardoor veel weg
van plastic. Afbraak van lignine in de na-
tuur geschiedt dan ook hoofdzakelijk door
oxydatieve reacties die regelrecht op de
grote moleculen inwerken.
Het ligninegehalte van stro is zeer hoog
wanneer men bedenkt dat gras niet veel
meer dan 5% lignine bevat en graan (gerste-
graan) slechts 1%;.

Naast de drie hoofdcomponenten komen
in decelwand nog enkele andere verbindin-
gen voor, soms in geringe hoeveelheden,
soms in variabele hoeveelheden, die wij
niet over het hoofd mogen zien in verband
met het thema van dit artikel. Het gaat hier
om de fenolische zuren, silicaten, eiwitten
en cutine. Deze verbindingen spelen een
belangrijke rol bij de bescherming van de
plant tegen ziekte en bederf, maar veroor-
zaken tevens de geringe kwaliteit van het
stro als voeder.

Bepaalde fenolische zuren (p-cumaarzuur
bijvoorbeeld) zijn in de plant waarschijn-
lijk aanwezig als bouwstenen voor het te
vormen lignine. In tegenstelling tot de bin-
dingen in het lignine zelf zijn deze zuren -
die tezamen niet meer dan 0,7% van de
droge stof uitmaken - via f-v/erbindingen
aan bepaalde Polysacchariden (hemicellu-
lose voornamelijk) gebonden, althans in
monocotylen (grassen en granen).

In graanstro vindt men ook silicaten in de
celwand, waar zij min of meer éénzelfde
functie hebben als lignine: zij verschaffen
trekvastheid aan de plant, maar veroorza-
ken tevens een verminderde verteerbaar-
heid van de organische stof.

Het gehalte aan silicaten (kiezelzuren) kan
sterk variëren, in rogge is het laag, bij tarwe
vindt men daarentegen hoge gehalten. Gra-
nen gekweekt op zandgrond bevatten min-
der silicaten dan granen van de kleigrond
(17). Het hoge silicatengehalte in rijststro
(tot 15% van de droge stof van de gehele
plant) is berucht. Op Java en Bali gebruikt
men de as van de rijstkafjes bij de bereiding
van bakstenen!

Merkwaardig is het feit dat het silicatenge-
halte in de rijstplant van onder naar boven
toeneemt, dit in directe tegenstelling tot de
gehalten aan lignine.

Eiwitten (glycoproteïnen) die zich in de cel-
wand bevinden kennen waarschijnlijk co-
valente bindingen met Polysacchariden
en.\'of met de fenolische zuren. De verteer-
baarheid van deze overigens in kleine hoe-
veelheden voorkomende eiwitten is laag,
verder kan het zijn dat deze eiwitten de
vertering van de andere celwandcompo-
nenten benadelen, maar gegevens hierover
ontbreken.

Het geheel onverteerbare cutine is een ver-
zamelnaam voor de gewassen die de bui-
tenste laag van de epidermis vormen en
elke aanval door microörganismen van
buitenaf bemoeilijken.

-ocr page 514-

III. FACTOREN IN DE BOUW VAN DE CEL-
WAND DIE DE VERTEERBAARHEID VAN DE
CELWAND DRUKKEN (18)

Men stelt zich de bouw van de celwand als
volgt door. De cellulosemicrofibrillen wor-
den verondersteld bijeen te worden gehou-
den door waterstofbruggen en te liggen in
een amorfe matrix van Polysacchariden,
lignine en glycoproteïnen. De matrix Poly-
sacchariden worden verdeeld in twee groe-
pen, namelijk pectines en hemicellulosen
op basis van hun chemische structuur en
extraheerbaarheid uit plantenweefsels.
Cellulose en hemicellulose uit de stro-
celwanden kunnen in principe door de
micro-organismen in de pens goed worden
verteerd. Een aantal factoren in de bouw
van de celwand is er de oorzaak van dat
de microbiële enzymen de Polysacchariden
slechts voor een
beperkt deel kunnen be-
nutten.

Lignine en silicaten werken waarschijnlijk
op twee manieren de vertering tegen. Het
lignine \'omhult\' de cellulosemicrofibrillen
met een hydrofobe matrix en voorkomt
zodoende dat bevochtiging door water, een
proces dat aan de cellulosewerking vooraf
dient te gaan. In de tweede plaats zullen de
covalente bindingen tussen lignine (of sili-
caten) en cellulose (L-C) en tussen lignine
(of silicaten) en hemicellulose (L-HC) en-
zymatische hydrolyse van zowel cellulose
als hemicellulose tegengaan. Sommige au-
teurs (13) ontkennen het bestaan van L-C
bindingen in stro, anderen (2, 7, 8) menen
dat dit type binding wel degelijk bestaat.
De hierboven genoemde fenolische zuren
zijn in
monocotylen aan bepaalde Polysac-
chariden (voornamelijk hemicellulose)
gebonden via esterbindingen. Deze zuren
zouden een negatief effect hebben op de
enzymatische celwandafbraak. Tenslotte is
er nog de acetylering van hemicellulose. De
verteerbaarheid van de celwanden zou af-
nemen met toenemende graad van acetyle-
ring.

Onisluiiingsmeihoden i\\, II, 14)
Het doel van de zogenaamde \'ontsluiting\'
van stro is de opname van verteerbare ener-
gie uit stro te verbeteren. Dit kan geschie-
den door de opname van stro door het dier
te verhogen, de verteerbaarheid of beide te
verbeteren. Men kent hiervoor drie catego-
rieën van bewerkingen: 1) Fysische me-
thoden. 2) Chemische methoden en 3) Bio-
logische methoden.

1. Onder de eerste groep vallen diverse
bewerkingen zoals malen, verhitten en pel-
leteren, bestralen met y-stralen, etc. Deze
methoden zijn over het algemeen niet erg
aantrekkelijk vanuit economisch oogpunt.
Door het
malen van stro bereikt men een
oppervlaktevergroting en ook enige af-
name in de kristallisatiegraad van het cellu-
lose. Het dier neemt weliswaar meer op van
dit gemalen stro, maar de passagesnelheid
van de kleine stropartikels is dermate
hoog. dat de verteerbaarheid van de cel-
wandcomponenten zelfs kan dalen als ge-
volg van het malen. Alleen de gemakkelijk
aantastbare koolhydraten worden snel ge-
fermenteerd. Terwijl de opname aan ver-
teerbare energie omhoog gaat, worden in
feite de slecht verteerbare celwanden gere-
distribueerd in de vorm van mest.

2. Bewerkingen van stro met oxyderende
of met basische verbindingen behoren tot
de tweede categorie en zijn twee verschil-
lende chemische methoden. Met oxyde-
rende stoffen (bijv. peroxyden) kan men
bindingen in de lignocellulosecomplexen
vernielen en de cellulosefibrillen korter
maken. Vaak zijn deze oxydantia toxisch,
of explosief en dus gevaarlijk.

De basische stoffen bieden wat dit betreft
heel wat meer perspectief. De meeste ge-
bruikte logen zijn natronloog, calciumhy-
droxyde en ammoniak.

Globaal genomen zijn de behandelingsme-
thoden met loog in te delen in natte en
droge methoden (6, II). De natte me-
thoden, waarbij men het stro in loogoplos-
singen hangt en vervolgens zelfs met water
spoelt, zijn grotendeels verlaten, deels als
gevolg van hun arbeidsintensiviteit, de
hoge verliezen aan opgeloste organische
stof (hemicellulose!), anderzijds ook
omdat hiervoor veel water nodig is en het
water sterk wordt verontreinigd. Bij de
droge methode wordt een geconcentreerde
loogoplossing (4% NaOH) op gehakseld
stro gespoten waarna het behandelde stro
kan worden ingekuild. Lange tijd behoeft
deze inwerking echter niet te duren. Er is
nu een industrieel proces waarbij het met
loog bespoten stro onder hoge druk snel tot
een voederbrok wordt verwerkt.

-ocr page 515-

De kortstondige verhitting bij het pellete-
ren garandeert maximale chemische inwer-
king van de loog.

Calciumh\\droxyde is een zwakke base.
minder werkzaam dan natriumhydroxyde
en wordt gewoonlijk toegepast door het
behandelde stro gedurende enkele maan-
den in te kuilen (1 I). Ammoniak is even-
eens minder werkzaam dan natronloog en
reageert langzamer met het stro. Men kan
ammoniakgas leiden door geperforeerde
buizen gelegen tussen de op elkaar gesta-
pelde strobalen, welke met plastic zijn afge-
dekt. Na een behandeling met ammoniak is
niet alleen de verteerbaarheid van het stro
verbeterd, maar ook het stikstofgehalte is
verhoogd. Het is niet bekend in welke vorm
de stikstof uit het ammonia in het stro
voorkomt. Voor een behandeling met
ammoniak wordt bij een omgevingstempe-
ratuur van 20° C een incubatietijd van 6-8
weken aangehouden. Bij hogere tempera-
turen kan met een kortere tijd worden vol-
staan.

In bepaalde tropische landen overweegt
men het gebruik van ureum in plaats van
ammoniak (15, 22). Ureum is daar vaak
voorhanden als kunstmest, het is goed-
koop en gemakkelijk te verkrijgen. De
langzame hydrolyse van het door het stro
gemengde ureum doet ammoniumbicarbo-
naat ontstaan. Het effect op de verteer-
baarheid is echter geringer dan dat van
ammoniak.

3. Onder biologische methoden verstaat
men behandelingen van stro met lignine-
oxyderende enzymen, bacteriën of schim-
mels (4). Onder de schimmels zijn het
vooral de lignine-afbrekende hogere
schimmels (\'white-rot\'
Basidiomycetes) die
de aandacht krijgen in internationaal on-
derzoek. Eén van de voordelen van derge-
lijke methoden is dat er geen energiever-
slindende processen nodig zijn met
chemicaliën die de bodem verzilteri of het
oppervlaktewater verontreinigen. Boven-
dien wordt een gedeelte van de niet-eiwit-
stikstof uit het stro of uit stikstofverbindin-
gen die aan het stro waren toegevoegd
omgezet in microbiële eiwitten. Het is ech-
ter niet duidelijk of dit werkelijk een voor-
deel is, daar de celwanden van Gram-
positieve bacteriën en schimmels wellicht
slecht verteerbaar zijn voor de herkauwer.

Voor de groei \\ an micro-organismen moet
het stro een vochtgehalte hebben van ten-
minste 63%, zodat water moet worden toe-
gevoegd. Men moet verder rekening hou-
den met secundaire groei van pathogene en
toxische schimmels
Aspergillus fumi-
gatus.
vooral bij langere incubatietijden
(12).

V. AANCiRI.IPINGSPtiNTrN VAN NATRIUM-
HYDROXYDE (.1. 5. 7)

Bij de inwerking van loog op stro wordt
base geconsumeerd, de hoeveelheid titreer-
bare loog is na de incubatie duidelijk afge-
nomen, het asgehalte van het stro is door
de Na\' toevoeging natuurlijk gestegen,
maar (vooral bij toepassing van de natte
methode) het gehalte aan pectine en hemi-
cellulose gedaald.

Het oplossen van de in water oplosbare
polysacchariden pectine en een gedeelte
van de hemicellulose wordt veroorzaakt
door het stuk gaan van waterstofbruggen
tussen polysaccharidemoleculen. Overal
waar de lignine-koolhydraatbindingen es-
terbindingen zijn, worden ze door de loog-
behandeling tenminste voor een deel gehy-
drolyseerd, waardoor de cellulose en
hemicellulose nu in hogere mate beschik-
baar zijn voor fermentatie. Ook de fenoli-
sche zuren komen vrij en een wisselend
gedeelte van de aan de hemicellulose ge-
koppelde acetaatgroepen wordt los ge-
maakt. I^e verbindingen tussen silicaten en
koolhydraten zouden voor een deel gevoe-
lig zijn voorde loog(2). Kiezelzuurdat zich
in de vorm van kristallen op de strovezels
bevindt lost op in de natronloog, echter
niet in calciumhydroxide of in ammoniak:
deze basen zijn hiervoor te zwak (17).
Er is nog een ander effect dat loog kan
hebben op de cellulosefibrillen. namelijk
een zwelling van de vezels en een afne-
mende kristallisatiegraad, waardoor cellu-
lose beter toegankelijk wordt voor een en-
zymatische afbraak. Dit effect van zwelling
treedt echter pas op bij loogconcentraties
die veel hoger liggen dan de in de strobe-
handeling normaal gebruikelijke concen-
traties.

VI FACTOREN DIE DE VERTEERBAAR-
HEID VAN ONTSEOI EN SI RO BEÏNVLOEDEN

Er bestaan aanzienlijke verschillen in ver-
teerbaarheid tussen diverse soorten onbe-

-ocr page 516-

handeld stro en ook tussen variëteiten bin-
nen èèn soort. Tarwe- en roggestro worden
over het algemeen als slechter verteerbaar
beschouwd dan gerstestro of haverstro (11,
14). Allerlei factoren beïnvloeden de ver-
teerbaarheid van stro: de weersomstandig-
heden tijdens de groeiperiode van de plant,
de samenstelling van de grond, de bemes-
ting, de rijpheid ten tijde van het maaien,
de maaihoogte als ook de tijd dat het stro
na het afmaaien op het land blijft liggen
(11, 14).

Naarmate stro ouder wordt, daalt de ver-
teerbaarheid doordat de verhouding blad-
steel kleiner wordt en tevens omdat in de
ouder wordende plant de celinhoud af-
neemt en daarmee het gehalte aan enkel-
voudige suikers en andere snel fermenteer-
bare bestanddelen. Ook wordt de cellulose
in de celwand meer kristallijn en worden er
meer ligninepolymeren en \'dwarsverbin-
dingen\' met de Polysacchariden gevormd,
maar tevens neemt het aantal zijketens aan
de hemicellulosemoleculen af (7, 13). Al
deze factoren beïnvloeden niet alleen de
verteerbaarheid van onbehandeld stro
maar zijn ook van invloed op de resultaten
van de loogbehandeling.
Het spreekt voor zich dat omstandigheden
tijdens de loogbehandeling de doelmatig-
heid hiervan bepalen: loogconcentratie,
temperatuur, druk, inwerkingstijd en
vochtigheidsgraad zijn enkele van deze pa-
rameters.

Een geheel andere groep van factoren die
van belang is schuilt in de uiteindelijke
rantsoenssamenstelling. Zetmeel- of sui-
kerhoudende produkten kunnen opname
en of verteerbaarheid van ontsloten stro in
het rantsoen verlagen. Hoe meer kracht-
voer in het rantsoen wordt gevoerd, des te
minder verschil er tussen de resultaten be-
haald met behandeld en onbehandeld stro
te zien zal zijn. Wanneer in plaats daarvan
meer ruwvocdcr van zeer goede kwaliteit
zoals gras wordt gevoerd, wordt de verteer-
baarheid van stro minder sterk beïnvloed.
Verder is ook het stikstofgehalte in het
rantsoen van groot belang. Het eiwitge-
halte dient minstens 8% te zijn of liefst wat
hoger, indien de biologische waarde van dit
eiwit laag is. zoals in stro het geval is (13).

vil. tPl-STRO-l.OOCi

Aan grootschalige toepassing van de loog-
behandeling voor voederstro kleven een
aantal bezwaren die \\ oor de hand liggen.
In de eerste plaats drijft loogbehandeling
de prijs van een goedkoop produkt Hink
omhoog. Sterke basen zijn het meest effec-
tief maar tevens het gevaarlijkst om te han-
teren. De grote hoeveelheden natrium ge-
loosd met de urine zullen het milieu
verzilten. Gebruikt men de natte methode
\\an loogbehandeling dan zal dit tot grote
hemicelluloseverliezen aanleiding geven.
Niet alle soorten en variëteiten stro zullen
een even grote verbetering in de verteer-
baarheid te zien geven na loogbehandeling,
dit dient voor elk produkt opnieuw empi-
risch te worden vastgesteld zolang het nog
niet mogelijk is om deze verbetering op een
andere wijze te voorspellen. Onder Neder-
landse omstandigheden is droge ontslui-
ting van stro met natronloog de meest
geëigende methode. Of het echter
economisch aantrekkelijk is stro te gaan
ontsluiten hangt sterk af van de variërende
prijzen van krachtvoeder, stro en andere
ruwvoeders. De toediening van grote hoe-
veelheden natrium- en of calciumzouten
als gevolg van loogbehandeling kan tot een
ongewenste mineralenverhouding in het
voeder leiden (16), de eetlust verminderen
en de nieren (over) belasten, hetgeen zich
uit in een verhoogde eiwit- en creatinine-
uitscheiding (21). Toch zullen de laatste
verschijnselen nagenoeg niet voorkomen
als voldoende drinkwater beschikbaar is.
Doordat de dieren meer gaan drinken,
wordt de passagesnelheid in het maag-
darmkanaal bij gebruik van behandeld stro
verhoogd en dat is er waarschijnlijk de oor-
zaak van dat
in vitro betere resultaten wor-
den gevonden (lange verblijftijden) dan
in
vivo,
terwijl deze waarden bij gebruik van
ammoniak veel dichter bij elkaar liggen
(14).

lUTRATl.UJK

1. Agrii i/Inirc unit linviranmcnt, 6, (iu>s. 2. .i). 87-
348. 11981).
Spcc\'ial Issue: Increasing the nutri-
tive \\aluc ot poor quality materials; chemical,
nutritional and feeding aspects of lignocellulosic
wastes. OFCM) Workshop at lippsala. Sweden.
17-19 sept. 19X0.

2. .Xman. 1\'. and I heander. ().: Chemical modifica-
tion of straw hy alkaline treatment. In: (1\'. (j.
Knutson. Fd.) Qualit\\ of forage pp. 151-161.
Uppsala, 1977.

-ocr page 517-

PRID

(R)

voor behandeling van
suboestrus- anoestrus
en cysteuze koeien.

fiT

sonofi

CQ santé animale
ALGIN B.V,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis. Tel. 01899-17555

-ocr page 518-

ADRENOXYL

Haemostaticum. toepasbaar bij diffuse
bloedingen en stiock. Flacon a 20 ml
inspuitbare oplossing.

CEVAMYCINE

Antibioticumcombinatie van erythromycine
I Abbott) en cohstine. speciaal aanbevolen
bii menginfecties op bedrijven met resis-
tentie problemen. Flacons a 50 en 100 ml
inspuitbare oplossing.

CHLORAM-F-ALGIN

Antibioticumcombinatie van chloor-
amfenicol en tetracycline, met
Prednisolon
en vitamine B12. Flacon ä 100 ml inspuit-
bare suspensie.

COLIMMUN

Polyvalent vaccin met o.a. K99. Bescher-
ming van kalveren en lammeren, in de
meest kritische periode, tegen coli-entero-
toxicose door vaccinatie van drachtige
koeien en ooien. Flacon ä 100 ml.

COLIPIG A-B

Polyvalent vaccin met o.a. K88 en
LT-toxoid. De gecombineerde enting
i intramammair intramusculain van drac
tige zeugen, geeft gedurende 3 weken t
maximum aan afweerstoffen in biest en
melk. ter bescherming van biggen tegei
coli-enterotoxicose. Doos met \'flacon à
40 ml i20 doses I vaccin A en flacon a
100 ml (20 dosesi vaccin B.

COLIPIG A

Polyvalent vaccin met o.a. K88 en
LT-toxoid. voor intramusculaire toediei\'
iboostervaccinatie
I. Flacon à 40 mi
i20 doses i.

GOLDEN MALRIN

Vliegendoder met unieke sexuele lokstc
Blikken à 400 gram en 2 kiloarani

-ocr page 519-

NTEROBUC

jspensie van nitrolurantoine en colistine
■el vitamine A. tegen infectieuze diarree
I biggen en kalveren. Flacons a 250 en
100 ml orale suspensie

RYKANA

ntibioticumconibinatie van erythromycine
•7 kanamycme. met prednisolon. tegen
lastilis bil koeien. Verpakking a
injectoren.

R YTHROCINE 200

evat erythromycine (Abbottj. Aanbevolen
\'I luchtwegaandoeningen en als onder-
eunende parenterale behandeling van
lastitis. veroorzaakt door penicilline\'
^sistenle Gram-positieve kiemen. Flacon a
} ml inspuitbare oplossing.

SPECTAM

Spectinomyclne IAbbottj. tegen infeclies
veroorzaakt door Mycoplasma, al of met
geassocieerd met E.coli-infecties. Flacons
à
WO ml inspuitbare oplossing en 200 gram
oraal poeder.

PEN ALGIN

Antibioticumcombinatie van procaine-
penicilline-G en dihydrostreptomycine.
Flacon à 100 ml inspuitbare suspensie

U.S.P. POUDRE

Gemicroniseerde wondspray. wateraf-
stotend. Spraybus à 310 ml.

S.R.R. REPAS

Oraal electrolytenpoeder. Doos à 50 zakjes
à 100 gram.

VETALGINE GA

ntibioticumconibinatie van kanamycme
olistine en neomycine. Flacons ä 50 en
.10 ml inspuitbare oplossing. . .

JIPOLIXINE

\'ombinatie van nitrofurantoine en colistine.
igen menginfecties bij kalveren en biggen,
lacon a 100 ml inspuitbare suspensie.

Inspuitbare aspirine. Flacon à 10 gram niet
solvens.

VETRANQUIL

Neurolepticum i acepromazine). voor
toepassing bij alle diersoorten. Flacons a
50 ml inspuitbare oplossing en 150 gram
oraal granu/aatji^iaH^^^lii^^^,^^^^^^;^

santé aninnale

^LG^\'behoort tot de groep

-ocr page 520-

MASTEET P

als andere produkten het laten afweten.

intramammaire infusie

bij acute, chronische en recidiverende mastitis

500 mg
125.000 E.
75 mg
q.s.p. 250 mf

Erythromycine
Polymixine B
Lysozyme

Isotonische zoutoplossing 9 %

sonofi

tg santé animale
ALGIN B.V.,

Govert van Wijnkade 48, 3144 EG Maassluis, Tel. 01899-17555

-ocr page 521-

3. Bacon, ,1. S. I).; Plant cell wall digestibility and
chemical structure. Rep. Rouett Inst.. 1979. pp.
99-108.

4. Bacon. .1. S. D.: What is straw decay? Some
retrospective comments. In: (E. (irossbard. Ed.)
Straw decay and its effect on disposal and utiliza-
tion. Wiley, l.ondon, 1979. pp. 227-2.16.

5. Bacon, .1. .S. n.,Chesson. A., and (iordon. A. H.:
[)cacctvlation and enhancement of digestibility.
Agrii. hivironm.. 6. 115-126. (IV/il).

6. Cottyn. B. (1. en van Hoecke. P. P.: Perspectie-
ven voorde behandeling van stro met c hem ica lien
in de veevoeding.
De Belgisihe Veefokkerij. 34.
15-IH. am)).

7. Evans. P. .1.: Chemical and physical aspects of
the interaction of sodium hydro.xide with thecell
wall components of straw. In: (E. Grossbard.
Ed.) Straw decay and its effect on disposal and
utilization. Wiley, l.ondon. 1979. pp. 187-197.

8. Eahey, C}. C.. Mcl.aren, C}. A., and Williams. .1.
R.: Hemiccllulose digestion by lambs as affected
by activation energy between ligninand hemiccl-
lulose.
.Miilr. Rep. \'int.. 18, (I<)7lt)

9. Goering, H. K. and van Soest. P. .1.: Forage fiber
analyses (apparatus, reagents, procedures and
some applications) A.R.S.. U.S.D.A. Handbook
379. Superintendent of documents. U.S. (iovern-
ment Printing Office, Washington, D C. 20402.
20 pp.

10. Hartley, R. D.: Chemical constitution, proper-
ties and processing of lignocellulosic wastes in
relation to nutritional quality foranimals.
.Agrie.
l-Mvirontn..
6. 91-115. (j9SI).

11. .lackson. M. G.: Treating straw for animal feed-
ing. An assessment of its technical and economic
feasibility. Animal Production and Health Paper
10. FAG. Rome. 81 pp.. 1981.

12. Latham. M. .1.: Pretreatment of barley straw
with white rot fungi to improve digestion in the
rumen. In: (F. Grossbard. Fd.) Straw decay and
Its effects on disposal and utilization. Wiley,
London. 1979, pp. 131-137.

13. Morrison. 1. M.: The degradation and utilization
of straw in the rumen. In: (E. Cirossbard, Ed.)
Straw decay and its effects on disposal and utili-
zation. Wiley, London. 1979. pp. 237-245.

14. Nicholson. .1. W. G.: Nutrition and feeding
aspects of the utilization of processed lignocellu-
losic waste materials bv animals.
.Agr. Environtn-
.. 6. 205-22H. (1981)

15. Perdok. H.: Persoonlijke mededeling aan F.
Westcrduin. Bangkok. FAO. 1980.

16. Pfelïcr. E.en Potthast. V.: Strohals Futterkom-
ponent liir Rinder.
l ehers. Tierernahrung. 1.
95-108. (1979).

17. Schukking. S.: Ontsluiting van stro. I.ant/hoiin-
tneehani.satie.
28. (2). (1977).

18. Soest. P. .1. van: Limiting factors in plant resi-
dues of low biodegradabilitv.
. tgr. Environm.. 6.
1.^5-145. (1981).

19. Soest. P. .1. van and Wine, R. H .: Use of deter-
gents in the analysis of fibrous feeds IV. The
determination of plant cell wall constituents. J.
.-l.v.vi«. Ojjieiui Anal. Chem.. 50.50-55. (1967).

20. 1 heander. O. en .Aman. P.: I he chemistry of
fibre components of forage and their determina-
tion. In: (P. Ci. Knutson, Ed.) Qualitv of forage,
pp. 1-26, Uppsala. 1977.

21. Voigt, .1. en Piatkowski, B.: Untersuchungen
zum Aufscbluss von Getreidestroh.
.Areh. Tierer-
niihrnng. 24.589-599. (1974).

22. Weniger. E. en Glänze. P.: Stroh aufbereitung -
ein potentieller Beitrag zur Steigerung der Tier-
produktion in Entwicklungsländer.
Heitr. Trop.
Lanihvirtseh. Vet. MeiL. \\S. 579-594. (1977)

CONGRESSEN

1984 - International Pig Veterinary
Society Congress
August 27-31 1984, Ghent

The International Pig Veterinary Society will hold its
8th Congress from August 27-31, 1984 on the Univer-
sity Campus of the State University of Ghent, Bel-
gium.

Short abstracts in English (maximum 300 words) are
expected before August 1. 1983.

Provisional Scientifie Programma

The scientific programma will last 3 days and will

cover the following topics:

Pig diseases and reproductivedisorders: etiology, pat-
hogenesis, clinical aspects, pathology, immunology,
prevention and treatment.
Pig nutrition.

Pig housing and management.
Health maintenance.
Miscellaneous.

I he scientific programme wil be followed by visits to
pig farms.

there will be a programme for accompanying per-
sons.

Pre-registration free has been estimated at Bfr.

9.500. (± US $ 200).

Information

Information on the scientific programme,submission
of papers, etc. may be obtained from the Organizing
Committee

Dr. M. Pensaert - Chairman
Dr. .1. Hoorens. Vice-Chairman
Dr. Ph l.ampo - Secretary
Dr. P Bonte - Vice-Secretary.

.Address: Faculty of Veterinary Medicine. Casinop-
lein 24. B-9000 Ghent. Tel. 091-23.37.65.
More information on the programmeand submission
of papers may be obtained from the organizing com-
mittee:

LP.VS.-Congress,

c o Faculty of Veierinary Medicine.

Casinoplein 24.

B-9()00 Ghent. Belgium.

lelcx: Rugent 12754.

-ocr page 522-

VETERINAIR JOURNAAL

Het effect van een therapie met
pyrimethamine bij moeder-
dieren op de broeduitkomst

Enige tijd geleden werd een praktizerende die-
renarts, door een van zijn cliënten (een kuiken-
broeder) aansprakelijk gesteld voor het zeer hoge
percentage schouweieren in een partij broed-
eieren, bestemd voor de produktie van slacht-
kuikens.

Van de 22.000 ingelegde eieren werden er 19.000
als onbevrucht of vroeg afgestorven niet over-
gelegd. Uit de overgelegde eieren werden slechts
1.400 kuikens geboren.

De betreffende moederdieren waren, blijkens
eerder bloedonderzoek, besmet met
Myco-
plasma gallisepiicum.
De eieren werden om die
reden gedompeld in een tylosine tartraat oplos-
sing. Omdat het koppel ouderdieren ademha-
lingsmoeilijkheden had, werd hierbij gedurende
6 dagen een behandeling ingesteld met een pre-
paraat dat eveneens tylosine bevat. De \'dubbele"
behandeling met tylosine zou de oorzaak voor
de schade zijn. Het preparaat in kwestie is een
premix welke naast 20 gram tylosine fosfaat,
ook 40 gram sulfadimidine en 5 gram pyri-
methamine per kilo bevat. Per ton voer dient
5 kg premix worden gegeven, dus 100 ppm
tylosine fosfaat, 200 ppm sulfadimidine en 25
ppm pyrimethamine. Uitgaand van een voer-
opname van 150 gr/kip/dag wordt dan 15 mg
tylosine/kip/dag toegediend. (Voor de behan-
deling van kippen met tylosine door het drink-
water wordt een dosering van 125 mg/ kip dag
aanbevolen.) Hoewel het bekend is dat het
dompelen van eieren in een tylosine oplossing
het uitkomst percentage enigszins drukt, lijkt
het onwaarschijnlijk dat een bijkomende be-
handeling van de moederdieren met zo weinig
tylosine door het voer (15 mg/kip/dag) een zo
dramatisch effect op de uitkomst zou hebben.
Van 200 ppm sulfadimidine is weinig schade le
verwachten (dosering bij coccidiose is 2-4 kg
ton voer gedurende 3 dagen).
Uit literatuuronderzoek is bekend dat pyri-
methamine, welke verstrekt wordt aan de
ouderdieren, zeer langdurig in de eierdooier
aantoonbaar is. Bovendien bleek dat pyrime-
thamine in een vrij lage dosering (9 ppm)
toegevoegd aan het voer van kuikens al schade
veroorzaakte, vooral wat betreft de bloedvor-
ming. Over de invloed van een pyrimethamine
toediening aan moederdieren op de bevruch-
tingen uitkomst waren geen gegevens te vinden.

Het was dus noodzakelijk hiernaar onderzoek
te doen. Nadat eerst van een 80-tal slachtras-
moederdieren en hanen, welke handelsvoer
zonder speciale toevoegingen of behandeling
kregen, de normale broeduitkomst respectieve-
lijk het percentage schouweieren werd vastge-
steld, werd achtereenvolgens het effect van een
behandeling met het betreffende combinatie-
preparaat (in voorgeschreven dosering), 25 ppm
pyrimethamine en 200 gram sulfadimidine per
ton voeder beproefd. Tussen de verschillende
behandelingen, die elk 6 dagen duurde, in werd
telkens een tijdsinterval van 4 weken aange-
houden gedurende welke de dieren normaal
voeder zonder toevoeging kregen verstrekt.
Zowel bij de toegepaste behandeling met het
combinatiepreparaat in voorgeschreven dose-
ring als bij een toediening van uitsluitend
pyrimethamine in dezelfde hoeveelheid als bij
de behandeling met het preparaat wordt ge-
bruikt, daalde de broeduitkomst tot onder 5%.
Na afloop van de behandelingen herstelden de
broeduitkomsten zich geleidelijk tot het nor-
male peil.

De toediening van 200 ppm sulfadimidine had
geen broeduitkomstvermindering van enige be-
tekenis tot gevolg. Er hebben zich geen inter-
currente ziekten of ziekteverschijnselen bij de
proefdieren voorgedaan.
De conclusie lijkt dan ook gerechtvaardigd
dat het hoge percentage schouweieren. waarvan
in bovengenoemd praktijkgeval sprake was. het
gevolg is geweest van de ingestelde behandeling
met de in het combinatiepreparaat aanwezige
pyrimethamine.

Sliehling Cezondheidsdiensi voor Pluimvee.

Oproep

Serologisch onderzoek

Bij rundvee en schapen kan abortus veroor-
zaakt worden door verschillende inicro-orga-
nismen; één daarvan is
Co.xiella hurneni.
Bij de mens kan dit micro-organisme een ziekte-
beeld (Q-koorts) met uiteenlopende verschijn-
selen geven: o.a. pneumonie, hepatitis, lang-
durige algemene malaise met koorts. De meeste
gevallen verlopen waarschijnlijk subklinisch.
De besmetting wordt van de dieren overge-
bracht op de mens door excreta en besmette
foetale materialen.

Ook levert drinken van rauwe melk een niet
onbelangrijk risico op het verwerven van de
infectie.

Wij stellen een onderzoek in naarde verbreiding
van de besmetting in verschillende beroeps-
groepen.

-ocr page 523-

In verband daarmede zijn reeds dierenartsen
die hoofdzakelijk een grote huisdierenpraktijk
uitoefenen, serologisch onderzocht.
Ier vergelijking zou het van belang zijn dit
onderzoek uit te breiden tot dierenartsen die
uitsluitend de kleine huisdierenpraktijk (even-
tueel paarden inbegrepen) uitoefenen.

Om deze redenen zouden wij graag, indien u
uitsluitend een praktijk voor kleine huisdieren
hebt. uw medewerking vragen en van uw aan-
wezigheid op de Voorjaarsdagen 1983 van de
Groep Geneeskunde van het Kleine Huisdier te
Amsterdam op zaterdag 23 april 1983 gebruik
maken om u door middel van een venapunctie
enkele mi\'s bloed af te nemen voor serologisch
onderzoek.

Tevens zal u een vragenlijst ter beantwoording
worden voorgelegd.

Dr. ./. P. W. M. /tAApr/Mö«.? - Gezondheids-
dienst voor Dieren in West- en Midden
Nederland;

Prof. dr. J. Huisman - Hoofd Afd. Infectie-
ziekten, GG en GD te Rotterdam.
Dr. G. J. P. Schaap - Virologisch labora-
torium GG en GD te Rotterdam.

REFERATEN

Bacteriologie

Isolatie en determinatie van uit pyothorax
(empyeem) bij katten geïsoleerde bacteriën

Love. D. N.. .lones. R. F., Bailey, M., .lohnson,
R. S., and Gamble, N.; Isolation and characteri-
sation of bacteria from pyothorax(empyaemia)
in cats.
Vet. Microb.. 7, 455-461. (1982).

De auteurs, deels werkzaam in de praktijk en
deels verbonden aan de Universiteit van Syd-
ney, Australië, gaan eerst in op hel voorkomen
en de aetiologie van empyeem (pyothorax) bij
de mens. Daarna stellen zij, dat pyothorax bij
kallen niet zo zeldzaam is en dat deze dieren
vaak pas worden aangeboden in een stadium,
waarin van voldoende longfunctie nog maar
nauwelijks sprake is. Over het algemeen zijn
uitgebreide bacteriologische onderzoekingen
van de pus bij deze dieren zeldzaam.

Na ingegaan te zijn op de wijze van verzamelen
van de pus, geven zij de resultaten weer van
bacteriologisch onderzoek van pus van 19 die-
ren met empyeem.

Het bleek, dat anaeroben (vooral Bacteroides
spp.) het meest werden geïsoleerd. Daarnaast
werden gedetermineerd:
P. multocida en Aciin-
ornyces
spp. De bacterie, die volgens de litera-
tuur het meest zou moeten worden gevonden,
Noc. asteroides. werd niet geïsoleerd. De au-
teurs nemen aan, dat men — vooral op grond
van alléén microscopisch onderzoek —
Actin-
omyces
spp. heeft \'aangezien\'voor deze Nocar-
dia.

Er werden zeer veel verschillende Bacteroides
spp. geïsoleerd, zoals B.fragilis. B. asaccharoly-
ticus, B. hivius. B. disiens. B. distasonis, B.
vulgatus. B. melaninogenicus
en een \'corrode-
rende\' Bacteroides(waarschijnlijkishierbedoeld
de — ook op het Streeklaboratorium\'Zeeland\'
regelmatig geïsoleerde —
B. corrodens. die
thans
B. ureolyticus wordl genoemd; Ref.). De-
terminatie was geschied met GLC (gas liquid
chromatography).

In de discussie wordt nog ingegaan opde Patho-
genese van het ziektebeeld en de mogelijke rol,
die respiratoire virussen en
P. multocida hierbij
spelen.
 j. Goudswaard.

Kat

Pemphigus bij de kat

Manning, T. O., Scott, D. W., Smith, C. A., and
Lewis, R. M.: Pemphigus Disease in the Feline;
Seven Case Reports and Discussion.
J. Am.
Animal Hospital A.s.wc..
18, (3). 433-443.
(1982).

Pemphigus is al lange lijd bekend bij mens en
hond en wordt gedefinieerd als een chronische
aandoening van huid en/of slijmvliezen met on-
bekende etiologie. Bij de diagnostiek spelen
histopathologisch onderzoek en directe i.ft.
van de huid een doorslaggevende rol. In de
literatuur waren lol nu toe slechts een tweetal
gevallen bij katten beschreven.
In dit artikel worden hieraan een zevental geval-
len toegevoegd, die volgens auteurs als volgt
konden worden geklassificeerd;

a) 3 maal cutane pemphigus, waarbij de la-
esies beperkt bleven lot de huid van kop en hals.
In twee van deze gevallen, waren de klassieke
histologische afwijkingen namelijk subcorneale
blaarvorming met acanlholysis (= degeneratie
van desmosomen) aanwezig. Eén geval van P.
erythematosus gaf naast de typische positieve
i.f.l. in de intercellulaire ruimten bovendien een
positieve fluorescentie van de basaalmembraan
te zien.

-ocr page 524-

b) 4 maal mucocuKine pemphigus (P. vulga-
ris). Bij deze ernsiige vorm van pemphigus was
naast de dermatitis tevens een ulceralieve sto-
matitis cheilitis aanwezig. Slechts èén geval
ging gepaard met de histologisch typische
\'tombstone cells\'.

Therapeutisch reageerden vier katten goed op
een behandeling met hoge doses glucocortico-
iden. dat wil zeggen 2 maal daags 2-3 mg. pred-
nisolon per kg.. Na remissie werd om de andere
dag een lage onderhouds dosis prednisolon
gegeven. De drie katten, die geen of weinig baat
hadden bij deze behandeling kregen chrysot-
herapie. In twee gevallen was de/.e handelwijze
succesvol. In het artikel wordt een uitgebreide
differentiaaldiagnose gegeven ten opzichte van
pemphigus beelden bij de kat dat wil zeggen
D.D. faciale dermatitis bij de kat en D.I.). ulce-
ratieve stomatitis bij de kat. In geval van een
stomatitis moet vooral rekening gehouden wor-
den met de mogelijkheden van een virusinfectie
(herpes, calici). In drie hierop onderzochte ge-
vallen kon een virusinfectie met zekerheid wor-
den uitgesloten.

M. Bethlehem.

Nertsen

Ps. aeruginosa pneumonie bij nertsen

l.ong, G. G. and Gorham, J. R.: Pseudomonas
pneumonia of mink.
J. Am. Vel. .Med. A.s.s.,
181, 1343-1344. (1982).

De auteurs geven een overzicht van door hen
gediagnosticeerde
P.\\. aerugino.sa (de titel is on-
volledig: er zijn immers vele
P.ieudomona.s spp-,
Ref.)
pneumoniën bij nertsen. Behalve de kli-
niek worden ook pathologisch-anatomische be-
vindingen behandeld. (Merkwaardig, dat de au-
teurs wel suggereren, dat de dieren septisch
dood gaan, doch niet vermelden, dat ze de bac-
terie ook uit bloed, hersenen en milt hebben
geïsoleerd;
Ref.)

Humaan ziet men P.s. aerugino.sa-infccUes
vooral bij mensen met verminderde weerstand.
Dit lijkt bij nertsen niet het geval te zijn. hoewel
immuundeficienties bij deze dieren allerminst
zeldzaam zijn (Aleutian disease, Chediak-
Higashi syndroom).

Infectie zal dus voornamelijk samenhangen met
infectiedruk en stress. De ziekte komt vooral
voor in de herfst, als de maternale antistoffen
verdwenen zijn, het weer slechter wordl, etc.
Behandeling met gentamicine van zieke dieren
lijkl niet veel succes op le leveren. Het \'AS
Department of Agriculture\' heeft onlangs een
vaccin goedgekeurd, wat mogelijk tot goede re-
sultaten zal leiden.

./. Gouds-ivaard.

Proefdieren

De (on-)bruikbaarheid van albino proef-
dieren

Prieur, D. .1.: Albino Animals: their use and
misuse in biomedical research.
Comparative
Pathology Bullelin.
XIV. tto. 3. (1982).

Er worden veel albino muizen, ralten, cavia\'s en
konijnen voor dierexperimenten gebruikl. De
proefuitkotnslen worden toegepast op de mens
en op diersoorten die wel gepigmenteerd zijn. Er
wordt daarbij vaak over hel hoofd gezien dal
albino\'s niet alleen in kleur maar ook in diverse
andere belangrijke parameters afwijken.
Hel klassieke c-locus albinisme berust op een
tyrosinase deficiëntie, die niet alleen gevolgen
heefl voorde melaninevorming. maar ook voor
het overige tyrosine metabolisme o.a. in de
lever. Het ontbreken van het melanine zelf heeft
consequenties vooronderzoek naarde toxiciteit
van stoffen die zich aan het pigment binden.
Hiertoe behoren onderandere nicotine, chloro-
quine, pilocarpine, clindamycine, streptomy-
cine, genlamycine, dopamine, serotonine en
(nor)epinephrine. Chloroquine bijvoorbeeld
wordl bij voorkeur opgenomen door melanine
bevattende cellen in het nelvlies en het inwen-
dige gehoororgaan. Chloroquine wordt door
deze cellen lang vastgehouden en beschadigt
deze zintuigcellen. Toxiciteitsonderzoek met al-
bino\'s zal zulke schadelijke effecten niel zicht-
baar maken.

Hel c-locus albinisme gaal gepaard met ver-
schillen in het cylochroom F\'-450 systeem. Deze
voeren tol verschillen in de omzetting o.a. in de
lever van vele sloffen. Alcohol en pentobarbital
veroorzaken daardoor bij albino muizen
langere slaaplijden dan bij gepigmenleerde.

Naast albino\'s als gevolg van mutaties op hel
c-locus, komen er ook veel dieren voor met
algemeen of lokaal albinisme door mutaties van
andere genen. Ook bij deze dieren zijn fundi- I
onele defecten aangetoond; onder andere in fa-
gocyten, thrombocyten en lubulusepilheelcel-
len.

De auleur zegt onderzoekers er toe aan le w illen
zetten om routinematig bij de keuze van hun
diermodel ook de pigmentalie van het dier te
betrekken.

W. van der Gulden.

Rund

Betamethasone, een middel om de partus
op te wekken bij runderen

Diskin. M. G., Box. P. G., and Sreenan, .1 M.:
Induction of parturition in cows using beta met-
hasone.
Vet. Ree.. WO. 268-27!. (1982).

-ocr page 525-

De laatste 10 jaar heeft men meer interesse ge-
kregen om het moment van kalven enigszins zelf
te bepalen. Dit geldt vooral voor vleesrassen; de
draagtijd is nog al eens bijzonder lang. waar-
door ook het kalf te zwaar kan worden.
Een ver\\ roegde partus heeft hier dus voordelen,
mits de geboorte van een levensvatbaar kalf
normaal verloopt.

De normale partus wordt in gang gezet door
luteolysis. waarbij het circulerende progesteron
afneemt en de oestronspiegel in het bloed stijgt,
waartoe het signaal gegeven wordt door een
verhoging van het foetale cortisongehalte toege-
\\ oerd aan het maternale bloed. Dit gaat verge-
zeld met een toegenomen gevoeligheid voor
prostaglandine en oxytocine. Dit vormt de ach-
tergrond voor het gebruik van glucocorticoste-
roiden en prostaglandinen om de partus bij run-
deren te induceren.

In een proef bij twee groepen van 9 en 10 runde-
ren van verschillende \\ leesrassen vaarzen en
2e kalfs koeien, waarbij draagtijden van 300
dagen en geboortegewichten van 50 kg en meer
geen uitzondering zijn lieten de auteurs de
moederdieren vervroegd afkalven door middel
van twee injecties met een lang- en een kortwer-
kend cortisonpreparaat (betamethasonalcohol
suspensie respeclievelijk betamethason fosfaat)
respectievelijk op dag 280 en 286 van de dracht.
Met gecombineerde injecties had men de beste
resultaten, l.ang- of kortwerkend alleen toege-
diend gaf vaak doodgeboren kalveren of een
hoog percentage rel. sec.\'s. Partus, bieslpro-
duktie en het afkomen der vruchlvliezen gaven
geen problemen aldus de auleurs (bij beide
groepen kwamen 30% retenties voor; wij vinden
dit problematisch!;
Rcf.).

Tenslotte vinden de onderzoekers dal hun proe-
ven wijzen op de mogelijkheid om de drachtig-
heidsduur nog meer le verkorten lol ± dag 280
in de proef op ± dag 289 , zonder dal de
levenskansen van het kalf afnemen. Dit zou ook
het aantal zware parlussen of sectio\'s caesaria
doen verminderen.

//. F. Matlhijscn.

Tiiclsclv: l->ierReneesl<d.. deei iOH. aß. 7. im

Het effect van desinfectantia op de overle-
ving van oöcysten van Cryptosporidium

Campbell. I.. Tzipori, S.. Hutchison, (i..
Angus, K. W.: Effect of disinfectants on survi-
val of crvptosporidium oocvsls.
Vei. Rec.. Ill,
414-415\'. (1982).

Cryptosporidiën zijn coccidien die zich in het
dier vermeerderen op hel darmepitheel. Bij kal-
veren kan de infectie gepaard gaan met diarr-
hee. De infectie is echter niel gasiheerspecifiek.
Naasl dieren is hel mogelijk dal ook mensen
geïnfecteerd worden na opname van oöcysten.

De overlevingsduur van oöcysten buiten de
gastheer is onbekend, evenals de gevoeligheid
van oöcysten
voor verschillende desinfectantia.
De auteurs onderzochten hel effect van zeven
desinfectantia op de oöcysten van
Cryplospori-
ilium.

Darminhoud van een experimenteel besmet
kalf werd gegeven aan rallen. Darmhomoge-
naat van deze ratten werd gebruikt als oöcysten-
bron. Darmhomogenaat en desinfectantia (ver-
dund met PBS om vervorming van oöcysten le
\\oorkomen) werden gemengd. Na een incuba-
tieperiode van respeclievelijk 10 seconden, 2 en
18 uur werden er uitstrijkjes gemaakt, gekleurd
(Giemsa) en beoordeeld op morfologieen kleur-
baarheid.

Levensvatbaarheid van oöcysten werd gelest
door SPE baby-muizen le infecteren mei ge-
ïncubeerd homogenaat. Van darmwand en -
inhoud werden uitstrijkjes gemaakt. Aanwezig-
heid van organismen op de darmwand en van
oöcysten werd aangemerkt als bewijs voor hel
overleven van oöcysten in het geïncubeerde ho-
mogenaat.

Na 2 uur incubatie was alleen fortnaline 10%
effectief Na 18 uur kwam hier nog ammonia 5%
bij. ./.
H\'. Seiiihor.sl.

303

Schaap

Een dermatophilus infectie in een kudde
schapen

Mumme, .1. und Supper, R.: Dermatopilose in
einer Schafherde.
Tierärzll. Pra.x.. 10, I5J-I6I.
(1982).

De auleurs beschrijven een geval van dermatitis
in een kudde van 800 .schapen in het Ruhrge-
bied, waarbij een morbiditeit optreedt van 50%.
De isolatie van de veroorzaker, de Gram-pos.
bacterie
Dernialophilus congolensis. blijkt niel
zo eenvoudig. Deze bacterie, die onder gun.slige
omstandigheden, zoals in dil geval een zeer natte
periode van 6 weken regen (200 mm), zoösporen
vormt, kan door direct contact of via vectoren
overgebracht worden op de anderedieren, waar-
bij behalve hel natte weer ook beschadigingen
van de huid praedisponerende factoren vor-
men.

Zij vinden bij I 4 van de dieren een chronische
exsudatieve dermatitis, speciaal op de rug en in
de flanken, de zogenaamde
\'l.umpy wool dis-
ease\'. De andere vorm van dermatophilus hel
zogenaamde \'Strawberry foot rot\', die enkel
voorkomt op de onbehaarde lichaatnsdelen,
zoals de kop en de polen, zien ze niet in dit geval.
De therapie bestond uil een behandeling met
\'Lego 51°, een desinfectiemiddel. dat lol de
groep quaternaire ammonium basen is te reke-

-ocr page 526-

nen (Ref.), dat opgelost in water (0,5%) met
behulp van een hoge drukspuit op de huid en in
de wol werd gespoten.

Een halfjaar na de behandeling en na afvoer van
enige chronisch aangetaste dieren wordt deze
huidinfectie niet meer in de kuddegesignaleerd.
Het is echter niet zeker of dit aan de toegepaste
therapie te danken is, omdat deze werd toegepast
op een moment, dat het ziektebeeld in de kudde
zich al verbeterde.

J. Hagen dijk.

Varken

Onderzoekingen bij Iste-worpszeugen om
door hormonale bronststimulering betere,
resultaten te krijgen

Richter, L. und Westendorf, P.: Untersuchungen
zur Verbesserung der Reproduktionsleistungen
bei Sauen nach dem ersten Wurf durch hormo-
nale Brunststimulation.
Disch. TierärztL
mehr.. &9,8l-83, (1982).

Op een bedrijf met ongeveer 500 zeugen had men
problemen met berig worden, vooral bij eerste-
worpsdieren. Men heeft proeven genomen met
deze zeugen, die men vroeg wilde spenen uit
rentabiliteitsoverwegingen. Bij het spenen op 3-4
weken werden zij hormonaal behandeld ten-
einde de dieren synchroon berig te krijgen. Er
werden drie groepen gevormd van ± 50 dieren,
die allen bij het spenen een vit. E en AD, injectie
kregen, alsmede een vlekziekte-enting.
De zeugen van groep I bleven onbehandeld
(electrolytopl. inj.), die van groep 2 werden bij
het spenen met 200 I.E. H.C.G. en 1 mgrOestra-
diolb. (Prolan S®, Bayer) ingespoten, terwijl de
derde groep bij spenen met 1000 I.E. PMSG
(Intergonan®, Vemie) werd behandeld.
De resultaten, na de tweede worp opgemaakt,
waren betreffende afbigpercentage van het aan-
tal zeugen der drie groepen respectievelijk 59,70
en 72%, De worpgrootte was respectievelijk
10.16, 9.11 en I 1.37 en tenslotte was de tussen-
worptijd respectievelijk 163.5, 148.3en 145.2da-
gen. (Een afbigpercentage van 59% bij groep I en
een worpgrootte van 9.11 bij groep 2 is wel laag te
noemen. Alle proefdieren kregen direct na spe-
nen slechts 3,5 kg zeugenvoer. Dit heeft mijns
inziens met deze resultaten te maken;
Ref)
Er bestond dus een verkorting van de tussen-
worptijd van ongeveer 18 dagen tussen groep 3
en de hormonaal onbehandelde groep I. Het
aantal biggen per worp was bij groepS 2.26 meer
dan bij groep 2 en 1.21 meer dan bij groep I. Er
worden enige nadelen van deze methode ver-
meld, waarbij het blijkt dat men het beste alleen
eerste-worpszeugen zodanig kan behandelen.
Voorts worden de resultaten in geldswaarde uit-
gedrukt.
 H. F. Matthijsen.

Voedingsmidcielenhygiëne

Besmetting van vlees met Campylobacter
fetus

Gill, C. O. and Harris, L. M.: Contamination of
red-meat carcasses of
Campylohaeier fetus
subsp. jejuni. Appl. Knv. Microbiol. 43, 977-
980. (1982).

De faeces van 65 runderen, 50 nuchtere kalve-
ren (2 a 3 weken oud), 42 lammeren en 81 scha-
pen werden onderzocht op de aanwezigheid van
Campylobacter spp. Voor het kweken werd een
medium gebruikt met 5% humaan bloed waar-
aan was toegevoegd een supplement van Oxoid
en een antibioticamixture volgens Skirrov of
volgens Butzler.

Vastgesteld werd dat 26 nuchtere kalveren, 10
schapen en I lam met
Campylobacter fetus
subsp. jejuni besmet waren.
I n een vervolgonderzoek met behulp van nuch-
tere kalveren werd nagegaan in welke mate kar-
kassen en slachtgereedschap respectievelijk -
apparatuur met deze bacteriën werden besmet.
De karkassen werden gedurende 3 dagen ge-
volgd. Op de karkassen werd alleen een lichte
besmetting op de vang aangetoond. Gereed-
schap en slachthuisapparatuur waren eveneens
licht besmet(l tot 10 bacteriën/cm^). Doorkoe-
ling liep de besmetting op de karkassen terug.
Een goede reiniging van de apparatuur deed de
besmetting verdwijnen.

J. M. de Kruijf.

Milieu

Gechloreerde koolwaterstofpesticiden en
polychloor-biphenylen (P.C.B,) in het li-
chaamsvet van gestorven dieren in de Ber-
lijnse dierentuin

GUltenboth, R. e.a.: Chlorierte Kohlenwasser-
stoffpestizide und polychlorierte Biphenyle
(P.C.B.) im Körperfett verendeter Zootiere aus
dem Zoo Berlin.
RerL Münch, tierärzil. H schr..
51-57. (1983).

Bij onderzoek van 21 zoogdieren en vogels,
die in de Berlijnse dierentuin gestorven waren,
werden bijzonder hoge concentraties gechlo-
reerde koolwaterstofpesticiden en P.C.B.\'s in
het lichaamsvet aangetoond. Schrijvers stelden
deze hoge concentraties, samen met andere
schadelijke factoren, voor de dood van sommige
van dezedieren verantwoordelijk. Vissen van de
Noordzee en van de Berlijnse meren, die aan
visetende dieren werd gevoed, worden verant-
woordelijk geacht voor hun besmetting.

J. l. Terpstra.

-ocr page 527-

BOEKBESPREKING

Publikaties en dissertaties voortgekomen
uit de Veeartsenijkundige Hoogeschool
later Faculteit der Diergeneeskunde in
de periode 1921-1971

Aug. Mathijsen

(Bihliolheek der Rijksuniversiieii le Uirechl. afd.
Diergeneeskunde. Prijs f 62.50 inei. BTW. Verkrijg-
i^aar hij PU DOC. Wageningen)

Als belangwekkend bijprodukt van de arbeid die
werd verricht bij de voorbereiding van met name
deel II van het gedenkboek \'Van Gitdestein naar
liithof, uitgegeven ter gelegenheid van het honderd-
vijftigjarig bestaan van het veterinair onderwijs in
Nederland, verscheen deze door de bibliothecaris
van de Faculteit der Diergeneeskunde samengestelde
bibliografie. Het werk kan gezien worden als vervolg
op de in 1921 door Keesoom over de eerste eeuw
gepubliceerde lijst.

Hoofdmoot van het boek is uiteraard de opsomming
van alles wat in de betrokken periode vanuit onze
onderwijsinstelling verschenen is. De publikaties zijn
overzichtelijk gerangschikt naar wat nu als vakgroep
wordt aangeduid en vervolgens naar jaar van ver-
schijnen. Bij elk der vakgroepen wordt tevens ver-
meld wie daaraan binnen deze halve eeuw als weten-
schappelijke werkers verbonden waren. De rij wordt
geopend met het thans niet meer bestaande Labo-
ratorium voor Natuurkunde onder leiding van W. H.
Keesom en met J. H. Bijvoet, N. H. Kolkmeijer en
.1. de Smedt als medewerkers. Zij eindigt met een
korte lijst van artikelen die niet vanuit een bepaalde
vakgroep werden verzorgd (H. C. L. E. Berger,
de toenmalige directeur van de VD VItl, resp. D. J.
Kok, die enige tijd de leerstoel der veterinaire fysio-
logie bezette).

In aansluiting op de lijst van publikaties volgt de
vermelding van de (19) ere-doctores en daarna de
opsomming van de (307) proefschriften die in die
periode werden bewerkt en die van de promotoren
onder wier leiding zij werden voorbereid.
Het boek is uitegegeven onder het motto van Karl
Schottenlohcr: \'Bibliographiën sind niemals starre
l isten von Namen und Sachen, sondern fiir den, der
darin zu lescn versteht, voller Lcben und Bewegung\'.
Mathijsen heeft deze uitspraak met ingetogenheid
gehanteerd bij het schrijven van de commentariërende
inleiding. Daarin vermeldt hij enkele cijfermatige
gegevens over de publikaties. Het warener4048, waar-
van 90% in tijdschriften en de overige in boeken,
rapporten, brochures en congresverslagen. Er werd
gepubliceerd in 346 verschillende tijdschriften. De
procentuele verdeling der publikaties over Neder-
landse en buitenlandse tijdschriften bedroeg 76%
resp, 24%. Ongeveer de helft verscheen in het
Tijd-
schriji voor Diergeneeskunde.
Daarna volgden het
Nederiands Tijdschrifi voor Geneeskunde {\\2()x) en
de Proceedings van de Koninklijke Nederlandse
Akademie van Wetenschappen (92x).

Mathijsen heeft enige vergelijkingen gemaakt tussen
de perioden 1930-1939 resp. 1960-1969. Dit leert ons
o.a. het volgende. Er trad een verschuiving op ten
gunste van de rubriek \'preventief medische publi-
katies\'. Het aandeel daarvan nam toe van 8% naar
20%, vooral door \'toedoen\' van de Zootechniek.
Het percentage artikelen geschreven door één auteur
daalde van 79% naar 63%. Deze afname kwam vooral
ten goede aan de categorie \'publikaties met co-
auteur(s)\' van buiten de Faculteit (een stijging van
6% naar 18%). Wie het \'Projectenoverzicht 1981\'
van de Faculteit raadpleegt, krijgt de indruk dat deze
tendens zich sedertdien heeft voortgezet.
Waarover werd geschreven? Over de diergeneeskun-
de; maar daarover niet alleen. Zo publiceerde J. Roos
over fysiologische waarnemingen bij het fluitspel
(1935) en bij het hobo-spel (1939).
In een bibliografie als deze zijn de onderwerpen
in feite slechts weer te geven in een alfabetisch
register. Die beslaat in het boek91 bladzijden. Hierbij
is gebruik gemakt van de thesaurus van de Index
Veterinarius, met waar nodig aanvullingen uit de
Index Medicus. Daardoor is het werk ook voor niet-
Nederlands-taligen toegankelijk. Dit bracht overi-
gens de noodzaak met zich mede talloze titels in het
Engels te vertalen. Daarbij is af en toe over het hoofd
gezien dat de betrokken auteur hiervoor zelf reeds
had gezorgd. Dit kan aanleiding geven tot verschillen.
Zo heeft bijv. (biz. 285) L. Hogendoorn de titel
van zijn artikel \'Kunstmatige Inseminatie bij kippen\'
vertaald door \'Artificial insemination in poultry\'. De
bibliografie-vertalers geven echter: \'Artificial insemi-
nation in chickens\', waardoor de indruk kan worden
verkregen, dat het gaat om een bijzondere vorm van
pubertas praecox, hetgeen geenszins het geval was.
Er komen enkele slordigheden in de tekst voor.
Geheel willekeurig worden de volgende hier vermeld:
H. .1. Dobbelaar moet zijn M. .1. Dobbelaar (bIz.
213); een onderschrift ontbreekt (blz. 318); military
liver necrosis moet zijn miliarv liver necrosis (blz.
333).

Dc referent acht het niet opportuun aan deze be-
spreking een veterinair-historische beschouwing le
verbinden. Dit is trouwens in \'Van Gildestein naar
Uithof reeds op meer dan voortreffelijke wijze ge-
schied.Wel kan men zich afvragen of het vele werk
dat is verricht niet in een breder kader zou kunnen
worden geplaatst door daarbij ook de publikaties
van buiten de Faculteit te betrekken. Dit is uiter-
aard geen verwijt aan de samensteller. In het ver-
leden is iets in die geest al eens ondernomen toen
in de 37e Algemene Vergadering der Maatschappij
tot bevordering der Veeartsenijkunde gehouden op
25 september 1897 besloten werd / 200.- uit te trekken
voor een generaal-register op de 25 delen van \'het
tijdschrift".

Dit initiatief resulteerde tenslotte in het \'Register
betreffende deel 1 - XXXVI van het Tijdschrift voor
Veeartsenijkunde en Veeteelt\' bewerkt door D. I-.
Esveld (191 1).

Een meer recente equivalent vormt de rubriek
\'L.iteratuuroverzichten\' van het
Nederlands Tijd-
schrifi voor Geneeskunde
dat elke drie maanden
een opgave doet van de Nederlandse literatuur.
Als we na dit historische zijsprongetje ons weer be-
palen bij het boek van Mathijsen. dan kan worden

-ocr page 528-

gewezen op het opschrift dat stond boven de hoofd-
poort van het Gymnasiun lllustre te Hamm Westf:
Dimidium scientiae est optimos hbros nosse (dc
kennis van zeer goede boeken is de helft der weten-
schap). Omdat het boek van Mathijsen op overzichte-
lijke wijze toegang geeft tot een belangrijk stuk
Nederlandse veterinaire literatuur, zou dit woord ook
deze bibliografie kunnen sieren. //.
Rozemond.

BERICHTEN EN VERSLAGEN

\'Denis Thienpont-Prijs\'
Parasitologie en Mycologie

Periode 1983-1984

Einde van de eerste periode: 31 december
1984

Samenvatting van het Reglement

Artikel I

Op initiatief van de\'.lanssen Research Founda-
tion\' te Beerse. Belgie, zal, onder de auspiciën
van de \'Koninklijke Academie voor Genees-
kunde van België\' en de \'Académie Royale de
Médecine de Belgique\', de tweejaarlijkse weten-
schappelijke \'Denis Thienpont-Prijs\' ter waarde
van 25.000 U.S.S worden toegekend.
De eerste uitreiking zal gebeuren in 1985.

Artikel 2-4

De \'Denis Thienpont-Prijs\' is bestemd voor één
onderzoeker, eventueel met ten hoogste twee
medewerkers die oorspronkelijk werk gepu-
bliceerd of niet — in verband met fundamenteel
of klinisch onderzoek op parasitologisch of my-
cologisch gebied indient.

Artikel 5-7

De kandidaturen moeten vóór 31 december
1984 op daartoe bestemde formulieren, samen
met zes exemplaren van de ingezonden werken,
toegezonden worden aan de vaste sercetaris van
één van bovengenoemde Academiën.

Arlikel 8-10

De jury is samengesteld uit acht leden, verkozen
uit beide Academiën, en beurtelings de Voorzit-
ter van één van beide Academiën voor Genees-
kunde. De jury kan uitgebreid worden met pers-
onaliteiten uit binnen- en of buitenland.

Artikel //

Over alle problemen in verband met de ontvan-
kelijkheid van de ingediende kandidaturen of
met de toekenning van de prijs wordt, zonder
mogelijkheid van hoger beroep, door de jury
beslist.

Voor meer inlichtingen wendt men zich tot het
secretariaat van de \'Koninklijke Academie voor
Geneeskunde van België\', Hertogsstraat 1. 1000
Brussel. Tel. 02 51 1.78.97 of 513.50.86.

Extra bijdragen groepshuisves-
ting vleeskalveren

Het ministerie van landbouw en visserij ën het
Fonds Welzijn Landbouwhuisdieren, dat is in-
gesteld door hel Produktschap voor Veevoeder,
stellen driejaar lang jaarlijks/\'300.000, be-
schikbaar voor aansullend onder/oek naar de
toepasbaarheid van groepshuisvesting van
vleeskalveren in de praklijk.
Met het oog op welzijnsverbetering van vlees-
kalveren is al vanaf 1979 onder/oek in de rich-
ting \\an groepshuisvesting gaande. De Com-
missie Welzijn Landbouwhuisdieren, waarin
zowel de overheid als het bedrijfsleven vertegen-
woordigd zijn, heeft de afgelopen jaren ruim
ƒ 250.000, aan dit onderzoek besteed. De/e
gelden waren afkomstig van het Produktschap
voor Vee en Vlees en het Fonds Welzijn Land-
bouwhuisdieren. Het onder/oek leverde als eer-
ste resultaat op dat groepshuisvesting ener/ijds
de dieren een grotere bewegingsvrijheid en de
mogelijkheid tot sociaal contact biedt enander-
zijds ook voor de veehouder niet zonder per-
spectieven is. Voor een aantal problemen op
technisch en veterinair gebied (vloertype, bezet-
tingsdichtheid, gedragingen \\an de dieren, con-
trole op ziektes, arbeidsintensiteit) moeten ech-
ter nog oplossingen worden gevonden. Op de/e
knelpunten /al het aanvullende onder/oek de
komende driejaar gericht /ijn.
Daarnaast /uilen het Ontwikkelings- en Sane-
ringsfonds voor de Landbouw en het Fonds
Welzijn l.andbouwhuisdieren / 380.000, uit-
trekken vooreen praktijkproef met groepshuis-
vesting op veertien bedrijven.

(Persbericht Minisierie vun
l.iindbouw en Visserij)

Van de faculteit

Proefdierdeskundige aangesteld

ln het kader van de Wet op dc Proefdieren is bij dc
Rijksuniversiteit te Utrcchl cen proefdierdeskundige
aangesteld.

Het is mevrou« dr. V. Baumans. wier aanstelling
door het hct College van Besluur van de Rijksuniver-
siteit Utrecht op 1 januari 1983 is ingegaan.
In organisatorisch opzicht is mevrouw Baumans
ondergebracht bij dc Dienst Veiligheids- en Milieu-
zorg \\an het Bureau van de Universiteit.
Deze Dienst is gevestigd in Lransistorium 11. llcidel-
berglaan 2. op het Uithof-terrein, l elefonisch is zij
bereikbaar onder nr. 030-532688.

(Persherichl R.L\'. Uirechl)

-ocr page 529-

Rabies bij vos in Groningen

Op 4 maart j.1. heeft het C.D.I. rabies vastge-
steld bij een wilde vos uit Zuid-Oost-
Groningen. Het dier was eind februari dood en
reeds in rottende toestand dooreen landbouwer
aangetroffen op het erf van zijn bedrijf te Ter
Apel en na inlevering bij de politie naar het
C.D.I. verzonden. Uit hersenonderzoek op ge-
noemde datum bleek het een positief geval van
rabies te zijn.

Daar in het aangrenzende Duitse gebied wildra-
bies vóórkomt drie weken tevoren was nog
een geval gemeld nabij de Duits-Nederlandse
grens lijkt het aannemelijk dat het in Ter
Apel gevonden dier uit dat gebied was afge-
dwaald.

Het bedrijf waar de rabide vos werd gevonden,
is geïnventariseerd op honden, katten en andere
dieren. Ook is het contact tussen de landbouwer
en de politie enerzijds en het dier anderzijds
nagegaan. Men heeft geen nieuwe gevallen ge-
signaleerd. Alle betrokkenen zijn gewaar-
schuwd.

Varkenspest in Nederland

Ook na de laatste in het Tijdsehrifi voor Dierge-
neeskunde
gemelde uitbraak van varkenspest
(25 februari), deden zich in Nederland weer elf
gevallen voor, waarvan drie in Noord-Brabant,
zeven in Limburg en één in Gelderland.

1 maart - Hooge Mierde (N. Br,): fokbedrijt met 552
dieren (109 zeugen. 3 beren. 50 opfokzeugen. .IK.I
lopers ( biggen. 7 mestvarkens).

2 maart - Hunsel (l.imb.): vermeerderingsbedrijf met
59 zeugen. 1 beer en 69 biggen.

2 maart - Heibloem, gemeente Roggel (Limb.): mest-
bedrijf met 40.\'! mestvarkens; contact van vermeerde-
ringsbedrijf van 2 maart te Hunsel.
4 maart - Grathem (Limb.): mestbedrijf met 504 mest-
varkens; contact van vermeerderingsbedrijf van 2
maart te Hunsel.

7 maart - Hooge Mierde (N.Br,): fok mestbedrijf met
X59 dieren (71 zeugen. 89 opfokzeugen. 2 beren en 697
mestvarkens); contact van fokbedrijf van 1 maart te
Hooge Mierde.

8 maart - Aalten (Gld ): mestbedrijf met 881 mestvar-
kens.

8 maart - Weert (Limb ): mestbedrijf met 2172 mest-
varkens; contact van vermeerderingsbedrijl van 2
maart tc Hunsel.

MEDEDELINGEN

8 maart-Weert( Limb.|: mestbedrijf met 640 mestvar-
kens; contact van vermeerderingsbedrijf van 2 maart
te Hunsel.

8 maart - Neer (l.imb.): fokbedrijf met 1 16 zeugen. 2
beren. 25 opfokzeugen en ca. 500 biggen; vermoede-
lijk buurtinfectie van vermeerderingsbedrijf van 1 fe-
bruari te Neer.

8 maart - Kesseleik. gemeente Kessel (Limb.): fokbe-
drijf met 30 zeugen. 1 beer en 41 biggen.

9 maart - Hooge Mierde (N.Br.): mestbedrijf met 287
mestvarkens; mogelijk buurtinfectie met fokbedrijf
van 9 februari te Hooge Mierde.

Alle gebruikelijke maatregelen zijn genomen en
zowel het O
.l.E. als de E.G. zijn op de hoogte
gebracht.

BESMETTELLIKE DIERZIEKTEN

Dierziektenbulletin nr. 4 van de Veterinaire Dienst
over het tijdvak van 16 t m 28 februari 1983 vermeldt
het volgende aantal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dierziekten in Nederland.

Rotkreupel

Totaal 7 gevallen in 7 gemeenten
Eriesland 2 gevallen

Drenthe 4 gevallen

Noord-Holland 1 geval

Varkenspest

Totaal 9 gevallen in 5 gemeenten in Noord-Brabant.
Schurft

I otaal I geval in 1 gemeente in Noord-Holland.

VARKENSPEST
West-Duitsland

Volgens een telex van de Veterinaire Dienst te Bonn
van 28 februari hadden zich in West-Duitsland op-
nieuw drie gevallen van varkenspest voorgedaan:
op 23 februari in Neder-Saksen. arrondissement
Göttingen, district Brunswijk. op twee bedrijven
respectievelijk met 2 zeugen. 7 lopers en 5 biggen
en met 1 beer. 25 zeugen. 26 mestvarkens, 22
gespeende biggen en 51 niet-gespcende biggen. De
beide bedrijven hadden contacten mei elkaar en
liggen in dezelfde zóne de protection rondom een
eerdere uitbraak, waarbij de dieren zijn afge-
maakt.

op 24 februari in Beieren, arrondissement Kilzin-
gen. district tJ nterfranken, op een bedrijf mei 8
lopers en 3 biggen. De oorzaak van de besmelling
is niet bekend.
Alle varkens aanwezig op de besmette bedrijven, zijn
afgemaakt. Dc noodzakelijke veterinair-politionele
maatregelen zijn genomen. Men is niet lol enting
overgegaan.

de

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

-ocr page 530-

MOND- EN KLAUWZEER
Marokko

Bij een telex d.d. 25 februari deelde de Directeur voor
de Intensieve Veehouderij te Rabat mee, dat drie
dagen tevoren mond- en klauwzeer was vastgesteld bij
schapen en geiten uit Spanje, die door de Marok-
kaanse douane in beslag waren genomen op het Bab
Melilia-grensstation (provincie Nador). Alle betrok-
ken dieren zijn onmiddellijk afgemaakt en ter plaatse
begraven. Sanitair-politionele maatregelen zijn geno-
men in alle aangrenzende provincies. Verder zijn
maatregelen genomen om het binnenbrengen van die-
ren en dierlijke produkten via Melilia te voorkómen.

BESMETTELLIKE BOVINE

PLEUROPNEUMONIE

Portugal

Op 25 februari maakten de Portugese autoriteiten
melding van uitbraken van besmettelijke bovine pleu-
ropneumonie in het land.

In januari had zich een geval voorgedaan op een
bedrijf met 11 melkrunderen te Lugar de Poldras.
departement Segune, gemeente Mon(;ao, provincie
Minho, dichtbij de Spaanse grens. Post-mortem on-
derzoek van één der runderen bevestigde de klinische
diagnose: besmettelijke bovine pleuropneumonie.
Het zelfde bleek uit onderzoeken op het Nationaal
Veterinair Instituut (Lissabon en Porto) en serolo-
gisch onderzoek op het \'Institut d\'Elevage et de Mé-
decine Veterinaire des Pays Tropicaux", Maisons-
Alfort (Frankrijk).

Intussen zijn nog drie uitbraken gesignaleerd, even-
eens in de provincie Minho, maar niet in de buurt van
Moncjao. Het betreft bedrijven in de gemeente Barce-
los, Famaligao en Felgueiras.

Epidemiologisch onderzoek zou uitgewezen hebben,
dat de ziekte — waarvan Portugal sedert 1956 vrij was
beperkt was gebleven tot de provincie Minho. De
runderbedrijven in die provincie staan onder veteri-
naire surveillance met serologische controle die syste-
matisch en periodiek plaatsvindt.
Verder zijn de gebruikelijke profylactische maatrege-
len genomen, met name het toezicht op het transport
van dieren rondom de bruggen over de Douro, het
aflsuiten van het zuidelijk gedeelte van de getroffen
provincie, het verplichte afmaken van alle dieren op
de besmette bedrijven en het schadeloos stellen van de
eigenaars.

CONGRESSEN

World Rabbit Science
Association (W.R.S.A.)

De Algemene Vergadering van de W.R.S.A. afdeling
Nederland zal zijn op
13 april a.s. om 13.30 uur op het
Insliluul voor Pluimveeoiulerzoek \'Het Spelderholt\'
te Beekbergen. Aansluitend aan deze vergadering zul-
len er drie inleidingen gehouden worden t.w.:
Twee doordr.
.I.E. Peeters van het Nationaal Instituut
voor Diergeneeskundig Onderzoek te Brussel, België

a. Coccidiose hij koruinen:

b. SpijsverieringssuH/rnis.sen hij zoogkoiiijucu.
Een door dr. L. Spanoghe van de Faculteit van de
Diergeneeskunde. Rijksuniversiteit Gent. België, over
Prevemie van hesmeiielijke snol hij konijnen.

Management and Diseases of Sheep
15-27 May 1983, Edinburgh

This course is being organished in co-operation with
the Hill Farming Research Organisation and the Ani-
mal Diseases Research Association. It will be centred
at the Bush Estate, and will be under the direction ol
Mr. .1. Eadie. Director of the Hill Farming Research
Organisation, of Dr. W. B. Martin, Director of the
Animal Di.seases Research Association.
The theme of the course will be the improvement of
productivity in sheep through the use of modern
knowledge and its application to sheep management
and disease control.

The course will comprise an extensive series of lectu-
res but with time forinformal discussion. The lectures
will be supplemented by practical demonstrations and
visits to farms and research institutes.
The course will include: genetics and breeding; physi-
ology and reproduction; nutrition, including (a)
energy, protein, macro and micro.nutrients and (b)
nutrition and sheep performance.; grassland and fod-
der utilisation; disease; systems of production.
Inlichtingen zijn op het redaktie-secretariaat verkrijg-
baar.

lü.oü
10.,-!0

10.45

11.30
11.45
13.45

14.30
14.45
15.15

16.00
16.15

stichting Afnemers
Controle op Veevoeder

Programma voor de studiedag van de
A.C,V.-Controle op 18 mei 1983 in \'De
Flevohof, Spijkweg 30, te Biddinghuizen

Ontvangst.

Welkomstwoord en opening door de voor-
zitter van de A.C V.-Controle.
l\'rije invoer van veevoedergrondsiojjen\'.\':
door drs. W. G. M. Waandcrs, secretaris
van de Koninklijke Vereniging\'Het Comité
van Graanhandelaren\'.
Discussie.
Lunchpauze.

De loekomsi van de Pluimveehouderij:
door ir. .1. A. A. Bokx, secretaris Afdeling
Pluimveehouderij van het Landbouwschap,
tevens algemeen secretaris N.O.P.
Discussie.
Pauze.

Expon van veehouderijproduklen: hoe en
waarom\'\':
door ir. A. de Zeeuw, Directeur-
Generaal voor de Landbouw en Voedsel-
voorziening van het Ministerie van Land-
bouw en Visserij.
Discussie.

Sluiting door de voorzitter van de A.C.V.-
Controle.

-ocr page 531-

DOORLOPENDE AGENDA

1983

April

7 -8 FVE Meeting, Cambridge.

8 -10 British Small Animal Veterinarv Assoc. An-

nual Congress, London (pag. 680).

11 -23 ElA-Workshop, Zeist (pag. 927).

12 16 15th Congress German Veterinarv Medical
Society DVG, Bad Nauheim (pag. 102).

12 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Kleine Huisdieren - Gezondheidsdienst
Boxtel.

13 WRSA, afd. Ned. Alg. vergadering, 3 inleidingen
(pag. 308).

17 20 AO-VET Kurse (pag. 70).

19 Routine laboratorium verrichten voor dieren-
artsassistenten (pag.70).

19 -20 PAO-cursus \'Ethologie en welzijn van land-
bouwhuisdieren\', L.B. Wagcningen. (Inl. op re-
daktiesecretariaat verkrijgbaar).

21 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei. Vergade-
ring.

21 Routine laboratorium verrichtingen voordieren-
artsassistenten (pag. 70).

21 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

22 VVAA Reanimatiecongres voor fysiotherapeu-
ten.

23 -24 Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\', Regio-

nale Arbeitstagung Nord, Oldenburg (pag. 53).
Inlichtingen op redaktiesecretariaat verkrijgbaar

21 24 Voorjaarsdagen 1983, Groep Geneeskunde
van het Kl. Huisdier, Amsterdam (pag. 172).

24 27 AO-VET Kurse (pag. 70).

26 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Vleeskalveren - Gezondheidsdienst Boxtel.

27 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

27 28 PAO-cursus \'Ethologie en welzijn van land-
bouwhuisdieren, L.H. Wageningen.

30 DSK: Peerdepieten 1983, Hilversum (pag. 315).

Mei:

3 Werkgroep Pluimvee Noord Oost. Gez.d. v. D.
Zwolle. Aanvang 14.00 uur.

9 13 International Conference on impact of Di-
seases on Livestock Production in the Tropics,
Florida (pag. 766).

10 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

11 Afd. Groningen Drenthe K.N.M.v.D. Leden-
vergadering. Fam. Hotel, Paterswolde, 20.00
uur.

15- -27 Management and Diseases of Sheep.
Course, Edinburgh (pag. 308).

17 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

18 A.C.V.-Controle. Studiedag. Biddinghuizen
(pag. .308).

19 Kring de Westhoek. Vergadering.

19 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

26 Afd. Zuid-Holland K.N.M.v.D. Ledenvergade-
ring. Hotel. Rest. Belvédère, Schoonhoven.
20.30 uur.

26 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

Junh

2 Groep Geneesk. van het Rund K.N.M.v.D.
Vergadering.

2 Nationaal Kampioenschap Kleiduivcnschieten
voor Dierenartsen (georganiseerd door Boehrin-
ger Ingelheim bv). Biddinghuizen (pag. 186).

9 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Ledenvergadering.
Aanvang 15.30 uur.

9 Klinische Avond (pag. 712).

10 -11 Jahresversammlung der Schweiz. Vereini-

gung für Kleintiermedizin, Luzern (pag. 671
(1982) en pag. 186). Inlichtingen op redaktiese-
cretariaat verkrijgbaar.

Juli:

10 16 The 32nd Summer Congress ofthe Interna-
tional Veterinary Students\' Association (IVSA),
Geneva, Switzerland (pag. 260).

Augustus:

2—4 International Symposium on Laboratory
Animal Science, Vancouver (pag. 766).

14 19 5. Weltkongress über Tierproduktion,
Tokio.

21-27 XXII Veterinair Wereldcongres, Perth,
Australië (pag. 964 en 1248(1981)49,601 en 824
(1982). pag. 53 en pag. III).

September:

8 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

8 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

13 14 FVE. .Advisory Committee on Veterinary
Training, Brussels.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 Groep Volksgezondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 Kring de Westhoek. Vergadering.

17 Groep Geneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

21 25 British Veterinary Association Annual Con-
gress, Lancaster (pag. 1 11).

30 Symposium \'Dc chronische patiënt\'. Psychiatri-
sche Universiteitskliniek, Groningen.

Oktober:

3 6 Annual Meeting of the European Assoc. for
Animal Production (EAAP), Madrid. (Inl. op
het red.secretariaat verkrijgbaar).

14—15 FVE Meeting, Brussels.

14 Tagung der DVG Fachgruppe Schweinekrank-
heiten, Würzburg.

27 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

November:

10 Ver. van Directeuren van Gem. Slachthuizen en
Vleesk. diensten. Ledenvergadering.

17 Kring de Westhoek. Vergadering.

24 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht. Vergadering.

30 2 dec. International Symposium on Animals as
Waste Converters. Wageningen. (Inl. op het red.
secretariaat verkrijgbaar).

-ocr page 532-

In memoriam

H. H. H. Schreinemakers

Medio januari 1983 - ruim een maand na zijn
drieën:achlig.s/e verjaardag is na een langdurig en
pijnlijk lijden overleden onze collega Hendrik
Herman Hubertus (\'Harrv\'j Schreinemakers.
Geboren op II decetnber 1899 te VenIo volgde hij
aldaar het lager en tniddelbaar onderwijs, ht 1928
behaalde hij aan de Faculteit der Diergeneeskunde
van de Rijkuniversiteit te Uireehi het diploma van
dierenarts en vestigde zich als prakticus te Roermond.
Hij trouwde mej. Hendrika Maria Stuy. en werd
vader van een dochter en een zoon. In zijn praktijktijd
is hij een poos bestuurslid geweest van de afdeling
Limburg van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde, en later ua.s
hij een tijd lang hd van de Ereraad.

Na de oorlog legde hij de praktijk neer en was tot
zijn pensionering op I januari 1966 hoofd van de
vleeskeuringsdienst kring Echt. tevens jarenlang
plaatsvervangend directeur van het slachthuis te
Roermond en leraar aan de landbouw winterschooi
en de tniildelbare landbouwschool. Na zijn
pensionering is hij nog actief werkzaatn geweest in
de vleeskeuring tot I decemher 1980. Men kan dus
stellen dat Harry een norniaai. welbesteed
beroepsleven heeft gekend.

In het persoonlijke vlak zijn leed ett tegenslag hem
niet bespaard gebleven. Hij verloor zijn vrouw en
moest in 1964 zijn zoon afstaan tengevolge van een
ongeluk. Zijn tweede echtgenote. Wilhelmina Stuy.
zuster van zijn eerste vrouw, is hetn een grote steun
geweest in de ttioeilijke jaren.
Ook in materiële zin ging niet alles voor de wind.
In de winter 1944/45 tnoest de lamilie
Schreinemakers tengevolge van de
oorlogshandelingen huis en haard verlaten. Zij
werd tenslotte na een avontuurlijke reis voor de
rest van de tijd geëvacueerd naar Friesland, en
moest evenals ondergetekende op de puinhopen
een nieuw bestaan opbouwen.
In 1917 kwanten Harry en ik. samen met ca 50
anderen, aan als student aan de toenmalige
Rijksveeartsenijschool. Wij werden zoals
praktisch alle veterinairen in spé lid van het
Veterinair Studentencorps Absvrtus. Dat algemene
lidtnaatschap leidde tot een heel aparte soort
verbondenheid, die bij de \'mattnen van toen\' is
blijven bestaan tot op de dag vatt vandaag.
Harrv hleek een levenslustig origineel zéér
ttten.tehjk man te zijn met een grote gevoeligheid,
die hij wist te verpakken in een hijzonder soiirt
humor. Reeds als student besefte hij dat het leven
bestaat uit tnéér tlan werkett alleen, en daar trok
hij de consequenties uit. Er zal zeldeti of ooit een
veterinair zijn geweest die vanaf zijn stttdentcntijd.
totdat hij voorgoed de ogen sloot, zó \'getapt\' en
bekend was als hij. Men katt gerust stellen dat
Harry reeds bij zijn leven een legende was. Talloos
zijn de anecdoles waarvan hij het middelpunt was.
Ettelijke keren in zijn lange leven heeji hij de
veterinaire spes patriae in woord en daad laten zien
en horen, dat men niet jong van jaren hoeji te zijn
otn jong van hart te blijven. In de kring vatt
collegae-oud-leden van .Absvrtus natn Harrv cen
heel aparte plaats in. Het hoogtepunt van de
jaarlijkse reiinie was altijd zijn met veel hutnor en
nostalgie gekruide tajelretle. waarin voor ons
alletttaal de \'.4he Hurst hetiherrlichkeit\' weer tot
leven kwam. Hij had naar tnenselijke redetieritig
een beter lol verdiend tlan het langdurig en pijnlijk
lijden, waaraan hij tenslotte is bezweken.
Moge het zijn nabestaanden tot troost zijn. dat zijn
heetigaan voor veel van zijn collegae een blijvend
verlies betekent.

H\'. MAJOEWSKY

-ocr page 533-

Van het bureau

Assistenten/waarnemers en de
sociale verzekeringen

A Igeiiieen

In Nederland /ijn vele wetten van kracht op
het terrein van de sociale verzekering.
Onderstaande uiteenzetting zal zich beperken
tot de wetten betreffende die
werknemersverzekeringen, waarvan de
uitvoering berust bij de bedrijfsvereniging.
Dit betreft de volgende wetten: de Ziektewet,
de Werkloosheidswet en de Wet op de
Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Het uitgangspunt voor de verplichte sociale
verzekering is de arbeidsverhouding. Van de
aard van de arbeidsverhouding hangt af, of
iemand tot de kring van verzekerden behoort.
Voor alle bovengenoemde wetten geldt voor
de verzekeringsplicht de eis, dat men
werknemer in de zin van de desbetreffende
wet is. Men is werknemer als:

a. men in dienstbetrekking staat tot een
werkgever, of

b. men een andere arbeidsverhouding heefl,
die met een dienstbetrekking gelijk gesteld
is,

Dienslheirekkiiig

Iedere werknemer, die op een
arbeidsovereenkomst werkt, wordt in het
algemeen geacht in dienstbetrekking te slaan.
De arbeidsovereenkomst wordl getypeerd
door drie kenmerken;

1. cr is een verplichting tol persoonlijke
dienstverrichting;

2. er wordt voor de verrichte arbeid loon
ontvangen;

.1. er is sprake van een gezagsverhouding.
Het eerstgenoemde kenmerk houdt niet in
dal men zich nimmer, zo nodig, door een
ander mag laten vervangen. Vast moet wel
staan, dat dil niet mogelijk is ten aanzien van
alle werkzaamheden.
Ten aan/ien van hel onder 3 genoemde
kenmerk wordl ingevolge de jurisprudentie
\\an de Hoge Raad en de Centrale Raad van
Beroep primair acht geslagen op de feitelijke
situatie. Dil houdt in. dat ook al kan men lot
op vrij grote hoogte zelfstandig beslissingen
nemen len aanzien van de werkverrichting
ingevolge iemands specifieke vakkennis, er
toch een gezagsverhouding aanwezig kan
worden geacht. Essentieel voor hel aannemen
van een gezagsverhouding is wel de
verplichting voor de betrokkene bij het
vervullen van zijn werkzaamheden daarop
betrekking hebbende opdrachten en
aanwijzingen van zijn opdrachtgever le
volgen.

Andere arbeidsverhoudingen, die mei een
dienstheirekking worden gelijkgesleld

Voor de uitvoering van de genoemde wetten
wordl een aantal arbeidsverhoudingen met
een dienstbetrekking gelijkgesleld. Wanneer
tegen beloning persoonlijke arbeid wordl
verricht in een arbeidsverhouding, die
maatschappelijk kan worden gelijkgesteld met
een dienstbetrekking, kan er sprake zijn van
verzekeringsplichl, indien:

a. de arbeidsverhouding voor onbepaalde
tijd of voor een bepaalde lijd van een
maand of langer is aangegaan;

b. de persoonlijk verrichte arbeid op
doorgaans tenminste twee dagen per week
wordl verricht;

c. het bruto-inkomen doorgaans over een
maand lenminsie zal bedragen 2/5 maal
hel in de Wel minimumloon en
minimumvakantietoeslag genoemde loon
per maand.

Bovendien moet nog vastslaan, dal de arbeid
niet verricht wordl in de uiloefening van een
bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van
een beroep.

Daarvoor is onder meer bepalend de mate,
waarin een zogenaamd bedrijfsrisico gelopen
wordl. Hiertoe dient te worden nagegaan of
de betrokken persoon bijvoorbeeld zelf
rekeningen bij cliënten indient en bij niel-
belaling daarvan dil verlies uil eigen
middelen moet dekken of dal hij een vaste
vergoeding voor zijn werkzaamheden
ontvangt.

Toepasselijkheid van de sociale
verzekeringswetgeving op dierenarls-
assislenien

Door de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde is een
aanlal modelcontracten opgesteld, dal

-ocr page 534-

gebruikt kan worden bij het aantrekken van
assistenten en waarnemers.
Onderstaand zal voor de verschillende
contracten worden aangegeven of er sprake is
van verzekeringsplicht ten aanzien van de
bovengenoemde wetten. De
arbeidsverhouding op grond van het
modelcontract I, waarbij een
arbeidsovereenkomst wordt aangegaan tussen
de prakticus en de assistent, kan worden
gekwalificeerd als dienstbetrekking, zodat, nu
geen der bovengenoemde
uitzonderingssituaties zich voordoet, er
sprake is van verzekeringsplicht voor de
werknemersverzekeringen.

Het modelcontract 11 leidt niet direct tot een
dienstbetrekking, maar wel tot een
arbeidsverhouding die daarmee
maatschappelijk gelijkgesteld kan worden,
zodat ook hier verzekeringsplicht moet
worden aangenomen, mits de betrokkene
tenminste 40% van het minimumloon
verdient, minstens 2 dagen per week werkt en
naar het zich laat aanzien tenminste één
maand aaneengesloten bij dezelfde werkgever
werkzaam zal zijn.

Het modelcontract III vertoont weinig
essentiële verschillen met modelcontract II,
voor zover het betrekking heeft op
assistentie. Dan zal dus ook getoetst moeten
worden aan de voorwaarden genoemd bij
modelcontract 11 voor het aannemen van
verzekeringsplicht.

Wordt dit modelcontract lil echter gebruikt
bij waarneming, dan is er geen
verzekeringsplicht aanwezig, aangezien
wegens het ontbreken van een
gezagsverhouding tussen de prakticus en de
waarnemer niet gesteld kan worden, dat de
onderhavige arbeidsverhouding
maatschappelijk met een dienstbetrekking
kan worden gelijkgesteld.

Het modelcontract IV, bedoeld voor het
aangaan van een associatie, leidt tot een
arbeidsverhouding, waarbij gesproken kan
worden van het zelfstandig uitoefenen van
een beroep, zodat uit een overeenkomst,
gesloten volgens dit contract, geen
verzekeringsplicht ingevolge de sociale
verzekeringswetten voortvloeit.

r. H: le Giffel.
secretaris

Assistenten in loondienst

modelcontract I is een contract voor een zuivere loondienstverhouding.

De assistent valt onder de sociale wetgeving. De werkgever moet premie sociale wetgeving en
loonbelasting inhouden en afdragen aan respectievelijk de B.V.Ci. en dc inspecteur van belastingen.
Op dit contract is het hele arbeidsrecht van toepassing (proeftijd, ontslagrecht, vakantiegeld etc.).

modelcontract II: hierbij is sprake van een fictieve dienstbetrekking.

De assistent valt normaliter onder de sociale wetgeving. F.r moet evenals bij contract I premie
afgedragen worden en loonbelasting betaald worden.

De assistent valt echter alleen onder de sociale wetgeving als aan de volgende drie voorwaarden is
voldaan:

a. de assistent verdient minstens 40% van het niiniinumloon;

b. de assistent werkt minstens 2 dagen per week:

c. de assistent werkt minstens één maand aaneengesloten bij dezelfde werkgever.

Bij dit contract is het arbeidsrecht niet van toepassing. Prakticus en assistent kunnen hierover dus
onderling afspraken maken.

modelcontract III: dit contract is bedoeld voor \'berocpswaarnemers\'.

De waarnemer valt niel onder de sociale wetgeving en oefent evenals de prakticus een vrij beroep
uit.

modelcontract IV: dit is een contract betreffende proefassociatie. De proefassocié valt niet onder de
sociale wetgeving en oefent een vrij beroep uit.

-ocr page 535-

Het congres dat komt

Ditmaal zijn hel niel enge kwalen

Die een dier zich op \'l halsje kan halen.

Maar 7 veterinaire medicijn

Zal het middelpunt zijn:

Daarbij zal \'i congres zich bepalen!

D. van der Zee

JAARCONGRES

7-8 oktober 1983

Vanuit de jaarcongrescommissie
kondigen wij u hierdoor aan dat het
thema van het komende Jaarcongres in
Leeuwarden zal zijn:
\'Het geneesmiddel
in de diergeneeskunde\'.
Als hoofd inleider
heeft de Themacommissie uitgenodigd
prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert.
Na hem zal een aantal sprekers het
thema belichten in twee secties, te weten
"Cirote Huisdieren - Volksgezondheid\' en
\'Gezelschapsdieren\'.
Wij hopen dat veel collegae door dit
thema -- gezien vanuit de actualiteit van
het in werking treden van de
diergeneesmiddelenwet, oktober 1983 —
de weg naar het Jaarcongres zullen
vinden.

De jaarcongrescommissie 1983

in tniddelen om een dier le genezen

Is de handel de pan uit gerezen:

Dat de diergeneestniddelenwet

Hier een stokje voor zet.

Zou \'1 geen ijdele hoop van ons wezen.\'

Mededelingen van de
commissie Post Academisch
Onderwijs Veterinaire
Volksgezondheid

Cursus Levensitiiddelenmicrcbiologie

In vervolg op de peiling van de belangstelling
in het
Tijdschrifi voor Diergeneeskunde d.d.
15 september 1982 voor een P.A.O. cursus
Levensmiddelenmicrobiologie, heeft de
Commissie P.A.O. Veterinaire
Volksgezondheid besloten, in samenwerking
met de Vakgroep Voedingsmiddelen van
Dierlijke Oorsprong, onder auspiciën van de
Voorbereidingscommissie P.A.O.
Diergeneeskunde in mei.\'juni 1983 voor
maximaal 20 deelnemers deze cursus te
organiseren.

De cursus zal worden gehouden op de
volgende middagen, te weten 20 mei, 30 mei,
31 mei, I juni, 2 juni, 3 juni, 6 juni, 7 juni, 8
juni, 9 juni en 10 juni 1983.
De sterk op de praktijk gerichte P.A.O.
cursus, welke de Vakgroep u hiermede
aanbiedt, is nieuw van opzet. Overleg binnen
de Vakgroep sedert einde 1981 en ook met
experts daarbuiten heeft geleid tot dit nieuwe
model, waarbij preventie van
voedselvergiftiging en bederf en de daartoe
vereiste interventie langs de produktielijnen
centraal slaan. Daarnaast wordt uiteraard
veel aandacht besteed aan zorgvuldige eind-
en na-controle door nauwkeurig en rationeel
bacteriologisch onderzoek van de
eindprodukten. Bescherming van de
consument tegen risico\'s van
microbiologische aard vormt het hoofdthema.
Doch ook aan de preventie van microbieel
bederf van de, dikwijls kostbare
voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong
wordt
ruiiTt aandacht besteed.
Bacteriologische beheersing van de kwaliteit
van het water dat bij de bewerking van
voedingsmiddelen wordt toegepast komt
eveneens aan de orde.

De cursus is in de eerste plaats bestemd voor
dierenartsen die in de sector veterinaire
volksgezondheid werkzaam zijn, of daarin ter
zijner tijd een functie willen gaan bekleden.
De cursus kan ook met vrucht worden
gevolgd door andere academici die voldoende
microbiologische vorming hebben genoten en
die zich bij microbiologische

-ocr page 536-

kwaliteitsbeheersing in de levensmiddelen-
industrie betrokken voelen.
De cursisten zullen, ruim voorafgaand aan
het eigenlijke onderwijs, van de nodige
moderne literatuur worden voorzien. Tijdens
de cursus vindt een intensieve begeleiding
plaats. Ter illustratie van de inleidende
colleges zullen duidelijke syllabi worden
verstrekt.

Een groot aantal discussie-rondes stelt de
cursisten in staat hun gedetailleerde vragen
op korte termijn aan de docenten voor te
leggen. Deze zullen op hun beurt voor goed
gedocumenteerde beantwoording trachten
zorg te dragen.

Voor een beperkt aantal belangstellenden
bestaat de mogelijkheid zich nog op te geven
voor deelname aan deze cursus. De kosten
voor deelname bedragen f 1.485,— (voor
leden van de K.N.M.v.D. ƒ 1.350,-). Uw
inschrijving wordt definitief van kracht
wanneer wij uw deelnemersbijdrage hebben
ontvangen. Dit bedrag kunt u overmaken op
gironummer 511606 ten name van de
K.N.M.v.D., onder vermelding van
\'Levensmiddelenmicrobiologie\'.
Het voorlopig programma is verkrijgbaar bij
het bureau van de Maatschappij. Voor
eventuele nadere informatie kunt u
telefonisch contact opnemen met het bureau
van de Maatschappij (Ruth van den Brink,
tel.: 030-5101 11),

Cursus Pathologische Anatomie

In vervolg op de peiling van de belangstelling
in het
Tijdschrift voor I^iergeneeskunde d.d.
15 september 1982 voor een P.A.O. cursus
Pathologische Anatomie, heeft de Commissie
P.A.O. Veterinaire Volksgezondheid besloten,
in samenwerking met de Vakgroep
Pathologie, onder auspiciën van de
Voorbereidingscommissie P.A.O.
Diergeneeskunde op zes dinsdagen en één
woensdag voor ma.ximaal 20 deelnemers deze
cursus te organiseren.
Het programma ziet er als volgt uit;
dinsdag 12 april 1983: Ontsteking en algemeen
reactiepatroon RHS, dr. .1. E. van Dijk:
dinsdag 19 april 1983: Vervolg algemeen
reactiepatroon, dr. .1. E. van Dijk;
dinsdag 26 april 1983: Algemeen
reactiepatroon nieren, prof dr, E, Gruys;

dinsdag 3 mei 1983: Algemeen reactiepatroon
darm. prof dr, J, M. V. M. Mouwen;
dinsdag 10 mei 1983: Algemeen
reactiepatroon beenweefsel, drs, S. A.
Goedegebuure;

woensdag 18 mei 1983: Algemeen
reactiepatroon lever. dr. Th. S. G. A. M. van
den Ingh;

dinsdag 31 mei 1983: Tumoren, drs, Th. A.
M. Elsinghorst en drs.
I. \\an der Gaag.

Dagindeling:
9.30 Voordracht
10.30 Koffiepauze

I 1.00 Demonstratie organen en secties
12.30 l.unch

13.30 Voordracht met TV microprojectie
15.00 Theepauze
15.30 Vragen en discussie
De cursus zal worden gegeven in het
Hoofdgebouw Diergeneeskunde, Yalelaan I,
\'De Uithof te Utrecht in de Colloquiumzaal
Pathologie op de le verdieping. De
demonstraties zullen worden gegeven in de
sectiezaal op de benedenverdieping. De
cursisten worden verzocht laarzen en een
witte jas mee te nemen.
Het collegedictaat Pathologische Anatotnie
zal de cursisten worden toegezonden, met
daarbij het verzoek bepaalde hoofdstukken
voor bepaalde dagen te bestuderen.
Ten einde zo goed mogelijk
demonstratiemateriaal te hebben en de
betrokkenheid bij de demonstratie ook zo
groot mogelijk te laten zijn, zullen de
cursisten worden verzocht, voor zover
mogelijk, afwijkende organen en weefsels mee
te brengen.

De mogelijkheid bestaat dat er aan het eind
van een cursusdag een aanlal vragen zal
worden voorgelegd ten einde de cursisten een
idee te geven van de opgedane kennis van die
dag.

Voor een beperkt aantal belangstellenden
bestaat de mogelijkheid zich nog op te geven
voor deelname aan deze cursus. De kosten
voor deelname bedragen / 750,
Uw inschrijving wordt definitief van kracht
wanneer wij uw deelnemersbijdrage hebben
ontvangen. f)it bedrag kunt u overmaken op
gironummer 51 1606 ten name van de
K.N.M.v.D.. onder vermelding van
\'Pathologische Aanatomie".
Voor eventuele nadere informatie kunt u
telefonisch contact opnctnen met het bureau
van de Maatschappij, tel.: 030-5101 1 I (Ruth
van den Brink).

-ocr page 537-

Het hoogtepunt van het veterinaire
studentenleven, de Peerdepietendag zal dit
jaar weer op 30 april gevierd worden.
Na een receptie voor genodigden op de
D.S.K.-kamer in de Uithof, zal het
gezelschap zich naar de drafbaan te
Hilversum begeven. Daar zullen de courses
die allen door hun naamgeving een veterinair
karakter dragen, een hoogtepunt vinden in de
Peerdepietencourse, die om ± 14.30 uur
gereden zal worden.

De/e dag zal met haar sfeervolle entourage
een unieke gelegenheid bieden eens op de
drafbaan te gaan kijken, en deel te nemen
aan het spel. In samenwerking met het
N.D.R. en de Paarden Sportvereniging
Hilversum, zal de Diergeneeskundige
Studenten Kring deze dag nu reeds voor de
26e maal organiseren, \'s Avonds zal de
Peerdepiet 1983 gehuldigd worden op het
gala-bal, eveneens te houden te Hilversum.
Hopende dat Peerdepieten 1983 naast
studenten vele dierenartsen uit den lande zal
kunnen bekoren, verblijf ik met vriendelijke
groet, namens het Bestuur

Huuh Hessel.
h.t. vice-praeses der D.S.K.

Welke vergaderingen en
besprekingen waren er?

Januari I9SJ
5 Hoofdbestuur
I I Codecommissie

Commissie Ge/ondheid en Wel/ijn
Gezelschapsdieren

12 Commissie Bevordering Diergeneeskundigen
Vergelijkend Ziektekundig Onderzoek
Coinmissie Begeleiding Rundveebedrijven

13 Adviescommissie Keuring Vee en Vlees

14 Congrescommissie 1983
Commissie Varkensgezondheidszorg

18 Symposiumcommissie Vleeskalveren
Hoofdredaktie rijdschrift voor
Diergeneeskunde

19 rhcmacommissie

Peerdepieten
1983

T\'ariefoverleg Vleeskalvercn
Hoofdbestuur

20 Stichting Examens Vakbekwaamheid Honden-
en Kattenbesluit

21 Commissie P.A.O. Volksgezondheid

25 Voorbereidingscommissie P.A.O.-
Diergeneeskunde

26 Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen
Commissie Begeleiding Varkensbedrijven

27 College van Directeuren van
Gezondheidsdiensten

31 Overleg Hoofdbestuur Groep Geneeskunde

van het Kleine Huisdier
Fehruari 1983

1 Commissie Gezondheid en Welzijn
Gezelschapsdieren

Commissie P.A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren

2 Overleg Hoofdbestuur Commissie Opleiding
Commissie Ethiek

3 Stichting Gezondheidszorg voor Dieren -
Afdeling Pluimvee

8 Adviescommissie Keuring Vee en Vlees
Commissie Begeleiding Rundveebedrijven

9 Hoofdbestuur

Overleg Hoofdbestuur Veterinaire Dienst,
Veterinaire Hoofd Inspectie

10 Congrescommissie 1983
Codecommissie

11 Raad voor Specialisatie

15 Pluimveeadviescommissie

16 Commissie Wetgeving

17 Stichting Gezondheidszorg voor Dieren -
Afdeling Pluimvee

18 Stichting Examens Vakbekwaamheid Honden-
en Kattenbesluit

22 Adviescommissie Keuring Vee en Vlees
Tariefoverleg Vleeskalveren
Commissie Begeleiding Rundveebedrijven

24 Commissie Veterinaire Alternatieve
Geneeswijzen

College van Directeuren van
Gezondheidsdiensten

28 le Voorlichtingsavond voor co-assistenten
Maan 1983

1 Codecommissie

2 Themacommissie
Hoofdbestuur

4 Algemeen Bestuur

8 Adviescommissie Keuring Vee en
Commissie Begeleiding Varkensbedrijven

9 Commissie Begeleiding Vleeskalverenbedrijven
Voorbereidingscommissie P.A.O.-
Diergeneeskunde

10 Hoofdredaktie Tijdschrift voor Diergeneeskunde
Commissie Varkensgezondheidszorg

I 1 Symposiumcommissie Vleeskalveren
Nationaal Comité F.V.E.

14 2e Voorlichtingsavond voor co-assistenten

15 Pluimveeadviescommissie
Commissie Ciezondheid en Wel/ijn
Gezelschapsdieren

Commissie P.A.O. Groep Praktici Grote
Huisdieren

-ocr page 538-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Hegen, G.; 1983; 9033 WP Deinum, St. Janswei 45.

Stafleu, F. R.; 1982; 3584 AD Utrecht, Weg naar Rhijnauwen 33.

Als Kandidaatlid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen;

R. G. Herbes, Warande 145, 3705 ZL Zeist.

Mevr. Y. M. A. Hoekstra, Nieuw Ravenstraat 22 bis, 3522 RN Utrecht.
P. H. M. M. Jacobs, Otterstraat 110 bis, 3513 CR Utrecht.
Mevr. E. M. M. Romijnders, Graaf Adolfstraat 32, 3583 VV Utrecht.
Mevr. L Tiemessen, Burg. Reigerstraat 79, 3581 KP Utrecht.
Mevr. A. Wijnbergen. Z. Jansenstraat 5. 3514 XB Utrecht.

Jubilea:

R. Gorsira te Florida (U.S.A.)
C. van Beusekom te Bergen (N.H.)
P. J. Bruins te Oss
G. B. ten Haken te Woerden
A. van de Kamp te Assen
A. H. P. van der Put te Uden

Voor het Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 1 I februari 1983
Geslaagd \'Cum I.aude\':
J. Kooken

Geslaagd \' mei genoegen\':

G. Hegen
W. Koster

Adreswijzigingen, enz,:

J20 *Auguslinus. B. IV.: 1979; 6761 Dielkirchen
(Duitsland), Steigerstrasse 15; tel. 06361-1414;
P-

320 »Augu.uinu.s-Bniiining. Mevr. E. !.: 1979; 6761
Dielkirchen (Duitsland), Steigerstrasse 15; tel.
06361-1414; p.
190 Beenen. P. N.: 1973; Stokkum; p., geass. met N.
S. J. Hoogland, J. de Jong, A. .1. M. Met/. P. J.
M. Stroonier, H. W. F. Swart en F. M. v. d. Tol.
192 Bernirop. J. B.: 1965; 3818 EV Amersfoort,
Utrechtseweg .300; tel. 033-14060(privé).0.3404-
52688 (bur ); k.d.; r.k.
192 Bers, J. van: 1966; Maasbree; tel. 04765-1549
(privé), 04760-5861 (prakt.); p., H-D. (assoc.
beëindigd).

194 \'Boersema, J. H.: 1970; Bunnik; tel. 03405-

63383 (privé).
196 Boonen. H. J. E.: 1951; Helden; tel. 04760-1271
(privé), 3292 (prakt.); p., geass. met W. Olden-
burger en G. A. M. Nieland (assoc. met .1. van
Bers en M. H. C. C. Meens beëindigd).
196 Boonen. /.. C. M.: 1981; Helden; tel. 04760-
1271 (privé), 3292 (prakt.); p., ass. bij H. J. I..
Boonen, W. Oldenburger en G. A. M. Wieland.
199 *Bron. M. M.: 1980; Bunnik: tel. 0.3405-61564
(privé).

(afwezig) 25 jaar op I april 1983
(afwezig) 45 jaar op 8 april 1983
(afwezig) 40 jaar op 10 april 1983
(afwezig) 50 jaar op 13 april 1983
(afwezig) 30
jaar op 27 april 1983
(afwezig) 55 jaar op 28 april 1983

Geslaagd:

G. J. Duives

J. T. M. Maree

W. L. J. Oosse

Mevr. F. Swierstra-Luinstra

M. C. Verhagen

P. H. E. van Zweeden

Mevr. M. C. A. Bronsvoort-de Reyer

199

199

202

202

205

205

206

209

216

217

199

Bron-Dien. Mevr. G. M.: 1978; Bunnik; tel.
0,3405-61564 (privé).

*Bronsvoori-de Reyer. Mevr. M. C. A.: 1983;
9161 CK Hollum-Ameland, Pietje Miedeweg8;
tel. 0519 M462; d.

Brouwer. H.: 1956; Emmeloord; tel. 05270-
12112 (privé), 12512 (bur.); dir. Vet. dnst.
N.O.P.; h. vl.k.dnst.; r.k.; Ir. M.A.S.
*Cornelisse. Dr. ./. !..: 1963; 11-1974; tel. 03405-
61641 (privé).

*Corsiiens. P. H J.: 1982; Bunnik; tel. 03405-
64721.

Darn../. A. M. /ea\' 198 I ; Meyel; tel. 04766-1575
(privé). 04760-3292 (prakt ); p., ass. bij H. .1. L.
Boonen. W. Oldenburger en G. A. M. Wieland.
Derli.sema. A. E.: 1978; 2274 JL Voorburg,
Kon. Julianalaan 48; tel. 070-8757.10 (privé).
071-175354 (bur.); medew. V.D.
*Dielen. ./. 5. M. M. van: 1970; Bunnik; tel.
0.3405-63137 (privé).

*Duive.s. G. J.: 1983; 3511 LM Utrecht, Alen-
dorpstraat 1 bis; tel. 030-333205; wnd. d.
Franken. Dr. P.: 1972; U-1979; Zeist; tel.
03404-51156 (privé), 085-629.304 (bur.); d.
G.v.D. prov. Gelderland.
Erijlink. J. M. J.: 1973; Nunspeet; tel. 03412-
51057 (privé). 52353 (prakt ).

-ocr page 539-

222 *C;roolhuis. Dr. /). G.: 197.1; i;-198.1; Bunnik;
tel. 03405-6192.5.

223 Guinée. Pr. P. A. M.: 1955; i;-1963; Bunnik;
tel. 03405-61985 (privé).

223 Haaflen-Visser. Mevr. C. C. van: 1911: Bunnik;
tel. 03405-67233.

227 * Hegen. G.: 1983; 9033 WP Deinum. St. .lans-
wei
\'45; tel. 05107-2178 (privé), 05185-1232
(prakt.); p.. ass. bij .1. H. Sytema en J. A. Ypen-
burg.

)t9 Hesselink. J. W..-1980; Curaçao( Ned. Antillen).
Klein Sint Michiel 9; tel. 55182; d.

2f.i Hoo^enhoom. A.: 1964; 2951 BW Alblasser-
dam\'. Resedahof 14; tel. 01859-2488.

233 Hoogland. N. S. J.: 1981; Doetinchem; p..
geass. met P. N. Beenen. .1. de Jong, A. J. M.
Metz, P. J. M. Stroomer. H. W. F. Swart en F.
M.
V. d. Tol.

2U Houwer. G.: 1977; 9104 GP Damwoude. Do-
niaweg 86; tel. 05111-3683 (privé), 2631
(prakt.); p.. geass. met J. K. Schuil.

239 Jong. J. de: 1972; Beck (gem. Bergh); p.. geass.
met P. N. Beenen, N. S. J. Hoogland. A. J. M.
Metz, P. J. M. Stroomer, H. W. F. Swart en F.
M.
V. d. Tol.

242 Kerk. Dr. P. van de: 1952; U-1970; Soest; tel.
02155-14072 (privé), 03200-52294 (bur.).

242 Kers. J. H.: 1970; Delft; p. (assoc. met H. J.
Uilenreef beëindigd).

245 Kok. H. A. R.: 1971; Nunspeet; tel, 0.3412-
51096 (prive), 52353, 54442 (prakt,),

246 *Kooken. J. .!.: 1983; 3601 EF Maarssen, J,
Vermeerstraat 39; tel, 03465-69709; d,

247 *Kosler. tt\',,- 1983; 3511 SE Utrecht, Nieuwe
Daalstraat 27; tel, 030-321528; wnd, d,

249 *Kuil. //,,1955;Bunnik;tel.0.3405-62658(privé).

2.^2 *I.agerweii. Prof. dr. E.: 1959; U-1973; Bunnik;
tel, 03405-62.366 (privé),
fansaai. P.: 1980; Nunspeet; tel, 03412-54030
(privé),

254/232 Lewing. ,/,,■ 1977; S7N ÜWO Saskatoon,
Saskatchewan (Canada), Western College of
Vet, Medicine, Dep, of Herd Medicine and
Theriogenology; tel, 306-343-7683 (privé), .306-
343^566 (bur,); d,

256 l.olh. M. E. H-: C: 1955; Bunnik; tel, 03405-
61494,

256 *I.uinstra. Mevr. F.: 1983; zie; Swierstra-
Fuinstra, Mevr, f-,

258 *Maree. ,/, T. M.: 1983; 2685 VZ. Poeldijk, Dr,
Weitjenslaan 30A; d.

259 .Meens. M. //. C. C.: 1951; Mcijel; tel. 04766-
3242; r.d. (assoc. beëindigd).

259 Meer. Mevr. M. C. van der: 1977; 4813 EB
Breda, p a Liesboslaan 59; tel, 076-138573; d,

260 Mei:. A. ,/, M.: 1960; Zeddam; p,, geass, met P,
N, Beenen, N, S, J, Hoogland. ,1, de Jong. P, ,1,
M, Stroomer, H, W, F, Swart en F, M, v,d. Tol,

263 Mullink. Dr. ,/, H-\', A.: 1960; U-1975; Bun-
nik; tel,034()5-61864(privè),

264 Nap. R. C.: 1979; 3222 KB Hellevoetsluis,
Rijksstraatweg 95; tel, 01883-12575; p,, ass, bij
J, Schep,

266 Nislelrooij. A. J. M. van: 1979; 5386 GR Gef-
fen, Elzendreef 7; tel, 04102-2666 (privé), 1375
(prakt,); p,, geass, met G, P, C, M, Jenniskens,

267 Oidenhunrer. W.: 1970; 5988 NN Helden, Baar-
loseweg 41; tel, 04760-1786 (privé), 3292
(prakt,); p,, geass, met H, J, L, Boonen en G, A,
M, Wieland (assoc, met J, van Bers en M, H, C,
C, Meens beëindigd),

268 *Oo.s.se. W. J. l..: 1983; 3523 JW Utrecht,
Scherpenburglaan 8; tel, 0.30-884160; wnd, d,

269 Osierhaus. Dr. A. D. M. E.: 1974; U-1978; Bun-
nik; tel, 03405-64338 (privé),

272 Peiers. J. A. J. M.: 1949; Oldenzaal; tel, 05410-
12456; r,d,; oud-h, vl,k,dnst,

273 *Planlinga. Dr. A. D.: 1968; U-1974; Bunnik;
tel, 03405-62914,

274 Poslema. H. J.: 1969; Nunspeet; tel, 03412-
53226 (privé),

274 Posima. S. G. J.: 1963; Bedum; tel, 05900-12996
(privé). 12607 (prakt,),

27.5 Priems. M. C. J.: 1949; Maastricht; tel, 043-
11421; r,d,; oud-h, vl,k,dnst,; oud-dir, slachth,

277 *Reyer. Mevr. M. C. A. de: 1983; zie;
Bronsvoort-de Reyer, Mevr, M, C, A,

28! Runen. M. H. J. M.: 1982; 6051 HG Maas-
bracht, Molenweg 19A; tel, 04746-1469; wnd, d,

282 Schaik. A. M. van: 1967; Drempt; tel, 08.348-
1343 (privé), 083.34-1007 (prakt,),

283 Schoenmaker. J.: 1960; Zwolle; tel, 038-531201
(privé), 212398 (bur,),

287 Slaais. B. ,/, H. M.: 1978; 5711 PV Someren,
Hoyserstraat 15; tel, 04926-1343; p,

288 *Sluvs. F. J. van: 1974;351 1 PT Utrecht, Lange
Smeestraat 29; tel, 0.30-314713 (privé), 531591
(bur,),

290 Smilh. P. T.: 1980; 8701 GT Bolsward, De Slin-
ken 11; p,, ass, bij R, Kingma en F, v, d, Veen,

290 *Smilh-Olier. Mevr. A. M. A.: 1981; 8701 GT
Bolsward, De Slinken 11 ; p,, ass, bij R, Kingma
en F-,
V, d, Veen,

294 Siroomer. P. J. M.: 1974; l,engel (\'s-
Heerenberg); p,. geass, met P, N, Beenen, N, S,
J, Hoogland, J, de Jong, A, J, M, Metz, H, W,
F, Swart en F, M, v, d. Toi,

294 Swarl. H. H\', F.: 1965; Doetinchem; p,, H-D,,
geass, met P, N, Beenen, N, S, J, Hoogland, J,
de Jong, A, ,1, M, Metz, P, ,1, M, Stroomeren F,
M,
V, d. J ol,

294 *Swierslra-Luinslra. Mevr. F.: 1983; 3522 RK
Utrecht, Nieuw Ravenstraat 13 bis; tel, 030-
884378; d,

294 Swiersira. S.: 1979; 8723 CW Koudurn, Ds L,
Tinholtstraat 1 1; tel, 05142-2527 (privé). 1888
(prakt,); p,, ass, bij P, A, Glastra van l.oonenS,
Piersma,

297 Toi. F. M. van der: 1958; Doetinchem; p,. geass,
met P, N, Beenen, N, S, J, Hoogland, J, de
Jong, A, J, M, Metz, P, ,1, M, Stroomer en H,
W, F, Swart,

298 Uilenreef H. J.: 1972; 2622 NA Delft. Abts-
woude 32A; tel, 015-619173 (privé). 619199
(prakt,); p, (assoc, met J, H, Kers beëindigd).

-ocr page 540-

298 Vahl. H. A.: 1977: Dronten; tel. 0-1210-.1179 HO
(privé). 0-1200-52294 (bur.).

299 *yeUlen. Dr. M. A. van de: 1969; U-1981: Bun- .(//
nik; tel. 0.1405-62841.

JOO Vellenga. L.: 1982; Wijk bij Duurstede; tel.
01415-1516 (privé). 02503-16439 (bur.); Ir,
R.M.L.S.
 .U2

.Wl * Verhagen. M. C.: 1981; 1551 AG Utrecht, Es-
doornstraat 15; tel. 010-435991; wnd. d.

302 Ver.siappen. II. T. A.: 1982; Bunnik; tel. 03405-

67275. 316

302 Versiappen-Tiggehnan. Mevr. W. A. M.: 1981;
Bunnik; tel. 03405-67275.

303 Vervoorn. C. G.: 1962; 2274SR Voorburg. Van 317
Montfoortstraat 15; tel. 070-831457; p.

304 *Vink. Dr. II. H.: 1928; U-1931; Bunnik: tel. 317
03405-62514.

308 Weher. Mevr. M. .1.: 1982; Bunnik; tel. 03405-
64659.

Werff. 1.1. D. V{0! der: 1972; Nunspeet; tel.
03412-52351.

Wieland. G. A. .\\1.: 1964; Helden; tel. 04760
231 1 (privé). 3292 (prakt ); p.. geass. met H. .1
E, Boonen en W. Oldenburger (assoc. met .1
van Bers cn M. H. C. C. Meens beëindigd).
Wieringa. H .: 1982; 3328 NA Dordrecht. Indus
1; tel. 078-170708 (privé). 138444 (prakt.); p.
ass. bij (j. \\ , d. Brink. .1. E. H. Hopmans en .1
Slingerland.

Zuring. ,4.: 1977; 3434 DA Nieuwegein. Gravin
Adelheidlaan 1 ; tel. 03402-63040 ( privé). 61892
(prakt.).

Zwan. Prof. dr. P.: 1955; U-1963; Bunnik: tel.
03405-61644 (privé).

*Zweeden. P. II. E. iwi.\' 1983; 3981 ZN Bunnik.
Vletweide 1 10; tel. 03405-67093: wnd. d.

Te koop boekwerk

,,Een eeuw veeartsenijkundig onderwijs
\'s Rijks-Veeartsenijschool
Veeartsenijkundige Hogeschool
1821 - 1921\'

Uitgegeven door de Senaat der Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht.
16 hoofdstukken, 286 biz. Drukkerij J. van Boekhoven, Utrecht/Amsterdam
1921.

Prijs ƒ125,-

Brieven onder nummer 14/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

PAS AFGESTUDEERD DIERENARTS

met ruime belangstelling zoekt op korte termijn werk.
Full-time, part-time of vervanging. Binnen- of buitenland.
Brieven onder nummer 13/83 aan de redaktie van het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht, of telefoon 030 - 51 51 00.

Een welvaartvast daggeld-inkomen bij tijdelijke en blijvende
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
met geheel - en onder alle omstandigheden - fiscaal aftrekbare premie biedt U de

MOVIR - DTO
Vrijblijvend gesprek bij U thuis.
Agent J. C. KONING B.V., Assurantiën
6812 AB Arnhem — Tel. 085 - 45 58 22
Utrechtseweg 145/F88

-ocr page 541-

Bebmikers van Cosumix Plus
cunnen vijf veel voorkomende
ciekten bij pluimvee vergeten.

«oli infekties

rRD en andere ademhaiingsziei<ten
lesmetteiiji<e darmaandoeningen
»taphyiococcosis
^ogel Cholera

t

[Cosumix PI

bestrijdt bacteriële ziekten,
^lug, veilig en voordelig.

W

iemakkelijk
:oe te dienen,
\'oeder is water-
>plosbaar,
Jus toe te
/oegen aan
iet drinkwater
>f voer.

iamenstelling per 1000 g :
00 g sulfachloorpyridazin-na

2 g trimethoprim VETIN NEDERLAND BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel
DIBA-GEIGY_____Tpipfnnn n411R-7:^7fl7_

-ocr page 542-

Rustelq
Ingel

Op de bezoeker maakt
een ontwikkelingslaborato-
rium meestal een indruk van
orde en discipline. De weten-
schap is gediend met
systematische arbeid.

Maar dat geldt niet voor
het karakter van de weten-
schapper zelf: zijn onvrede
met het bestaande is een
voorname drijfveer voor
nieuwe ontwikkelingen.

Dat geldt zeker ook in de
laboratoria van Boehringer
Ingelheim. Neem bijvoor-
beeld Ventipulmin®

Vaak is "hoest" het enige
symptoom van een luchtweg-
aandoening. Dat "hoesten"
kan een aanduiding zijn voor
de aanwezigheid van
bronchospasmen. Vooral als
de luchtwegaandoening
chronisch wordt, gaan de
prestaties van het paard
achteruit en loopt de waarde
terug.

Een therapie met speci-
fieke preparaten was tot voor
kort niet mogelijk: ze werkten
te kort of vertoonden ernstige
bijwerkingen.

Ventipulmin, een uniek
produkt van Boehringer

-ocr page 543-

öheid in
eim?

Ingelheim lost deze proble-
men op. Het is het resultaat
van rusteloos zoeken naar
nieuwe wegen, naar betere
methoden.

Een probleem is het
gebrek aan kennis en inzicht
bij de verzorgers van
paarden. "Hoest" is niet altijd
met een hoestmiddeltje te
bestrijden.

Voor een juiste diagnose
is de expertise van de dieren-
arts nodig.

Boehringer Ingelheim

Zoeken voor uw zekerheid.

Ventipulmin\'

dèOpluchtingooofJhQrden

Boehringer
ogelheim

Boehringer Ingelheim bv, Berenkoog 28,1822 BJ Alkmaar,
telex 57601 telefoon 072-61 81 24.

-ocr page 544-

ru

Faculteit der Diergeneeskunde

Bij de vakgroep Algemene Heelkunde en Heelkunde der Grote Huisdieren van
de Faculteit der Diergeneeskunde kan geplaatst worden een dierenarts in de
rang van:

dierenarts-assistent (m/v)

met een 8/10 weektaak

Taakinhoud:

De werkzaamheden zullen aanvankelijk grotendeels bestaan uit patiënten-
behandeling, begeleiding van co-assistenten en het meewerken aan practica.
Bij gebleken geschiktheid zal deelname aan onderzoek worden bevorderd,
mede ter verdere bekwaming en specialisatie.

Aanstelling:

De aanstelling geschiedt in tijdelijke dienst voorlopig voor een periode van
3 maanden. Verlenging van de aanstelling ligt in de lijn der verwachtingen.

Salaris:

Volgens rijksregeling, afhankelijk van ervaring, gelegen tussen ƒ 3.765,— en.
ƒ4.893,— bruto per maand (bij een volledige dagtaak).

inlichtingen:

De heer prof. dr. A. W. Kersjes, telefoon 030 - 53 13 50.

Sollicitaties:

Schriftelijk met vermelding van volledige personalia en verdere gegevens te
richten aan: afdeling Personeelszaken van het Bureau van de Faculteit der
Diergeneeskunde, Yalelaan 1, De Uithof te Utrecht, t.a.v. de heer F. van den
Berkhof, onder vak.nr. 170.050

-ocr page 545-

OORMERKEN REGELT

UW RUNDVEE DE

VLIEGENBESTRIJDING

ZELF. EEN SEIZOEN LANG

V^TMvi

Debantic oormerken zijn
eenvoudig aan te brengen,
geven geen residu-proble-
men en zijn een uitstekend
hulpmiddel ter voorkoming
van zomerwrang.
De Debantic oormerken zijn ook
in economisch opzicht een
verantwoorde keuze.

VETAM, VERTROUWDE
VETERINAIRE SPECIAUTÉ\'S!

-ocr page 546-

VOOR ALLES WAT U
ALS DIERENARTS
AAN INRICHTING EN
INSTRUMENTARIUM
NODIG HEEFT

-vA^T/aastigt - bir

Gezellenstraat 17 - 3861 RD Nijkerk
Tel. 03494 - 5 69 44 - Telex 79207

BANDELIN

££&ctconic

HAUPTNBR

-ocr page 547-

LEOCILLIN

UW eerste keus bij een mastitis terapie.

LEOCILLIN - is de enige speciaal ontwikkelde

Penicilline ester, die de eigenschap bezit
biologische nnembranen - werkend als
een natuurlijke barrière - te doordringen.

LEOCILLIN - doordringt daarom ook de bloed-melk-
barrière en bereikt langs deze weg de
infektiehaard ondanks gezwollen en ver-
stopte melkgangen.

LEOCILLIN - bereikt tot 40x hogere penicilline

koncentraties in de uier in vergelijking
met andere penicilline preparaten.

[j

LEOCILLIN - diffundeert konstant vanuit de bloed-
baan naar de uier.

LEOCILLIN - biedt daarom de mogelijkheid tot vaak
uitmelken, zonder vermindering van de
werkzame koncentratie in de uier.

Intramusculair behandelde koeien kunnen en moeten - in
tegenstelling tot intramammaire behandeling - vanaf het
begin met de LEOCILLIN terapie dikwijls worden uitge-
trokken; hiermee wordt het genezingsproces aanmerkelijk
versneld.

LEO

PHARMACEUTISCHE

PRODUKTEN B.V.

^ ^ Jules Verneweg 31, 7821 AD Emmen.

Tel.:(05910)1 84 32. s

-ocr page 548-

Natuurlijk, ringworm bij
kalveren en koelen Is te
genezen. Er zijn vele
methodes. U blijft echter,
of meestal de eigenaar,
wel bezig. Voorkómen Is
nog beter dan genezen.
Levenslange Immuniteit
geeft het Russische
Trlcbophytlevaccln LTF-
130. Wel zelf toedienen
(blijft u ook bezig). Ver-
krijgbaar bij A.U.V.-CuIjk.

-ocr page 549-
-ocr page 550-

WIE WIL WETEN OF Z\'N HOND GEZOND IS. ZOU EEI
GOED OP Z\'N GEDRAG MOETEN LETTEN.

Iedere hond heeft z\'n eigen gedrag. Hij kan dat op vele
manieren uiten, maar het belangrijkste
iS: het dier dient attent en
levendig te zijn. Een lusteloze, ongeïnteresseerde niet rea-
gerende hond is zekergeen gezonde hond, wat voor
karakter hij ook heeft. De oorzaak kan velerlei zijn.

Het zou bijvoorbeeld
aan z\'n voeding kunnen liggen.
Niet omdat hij te weinig krijgt (veel
honden krijgen juist teveel), maar
omdat de samenstelling van z\'n
voeding niet evenwichtig is. Dat is geen kwestie van gebrek aan
goede wil of aandacht voor de hond. Het is gewoon een gemis aan
kennis en mogelijkheden van de gemiddelde hondenbezitter om z\'n
hond die gevarieerde voeding te geven, die de oerhond duizenden
jaren geleden in de vrije natuur zelf bij elkaar moest zoeken en jagen.

Hoe kom je er bijvoorbeeld als leek achter of je hond de
juiste hoeveelheid verzadigde en onverzadigde vetzuren in zijn maal-
tijd krijgt\' Dat is specialistenwerk. De onderzoekers van Pittah zijn
er in geslaagd took dank zij de nauwe samenwerking met dierenart-
sen, fokkers en kennelhouders) een hondenvoer te maken, dat zo
compleet en uitgebalanceerd is, dat men in elk geval voeding als oor-
zaak van "ongezond gedrag" kan uitschakelen. Want er kunnen na-

tuurlijk andere oorzaken zijn. En
belangrijke factor is, het is beslist ^
er of boosdoener als het om
het gedrag van uw hond gaat.

Bijvoorbeeld de al >7
evenzeer noodzakelijke beweging X
en frisse lucht kan Pittah niet geven.
Daar zal "het baasje" voor moeten
zorgen. Of het nu regent of niet.

PinAH,VOER VOOR KAMPIOENEN.

-ocr page 551-

Gleptosil

Detere resultaten
door minder uitval!

In praktijkproeven gaf Gleptosil een circa 2,5% lagere
uitval dan andere ijzer-injecties.

Deze belangrijke daling van de uitval is te danken aan
het gleptoferron, een unieke nieuwe ijzerverbinding die
2 maal veiliger is dan de beste ijzer-dextranen.

®

Distributie voor Nederland:

Mycofarm bv

Postbus 8,3730 AA De Bilt, Tel. 030-760045

iïl

m

®geregistreerde handelsmerl<en van Fisons Ltd.

-ocr page 552-

voor de bestrijding van alle
soorten schurft

10 ml Sebacil per 10 liter water

Aantal te behandelen dieren per 10 ml concentraat
Sebacil:

NIEUW!

Verpakking Sebacil
flakon 10 ml
de ideale verpakking
voor de rugspuit.

Schurftmiddel

±5

±5
±7
±7

ff

Eigenschappen van Sebacil:

- optimale werking, ook onder korsten en in kruipgangen.

- hoge LD-50, grote behandelingsveiligheid.

- wordt snel afgebroken, veilig voor het milieu.

- géén kummulatie.

Bayer Nederland B.V., Divisie Farma Veterinair

Postbus 80, 3640 AB Mijdrecht - Tel. 02979-4151, tst. 133-134

-ocr page 553-

inhoud

WETENSCHAPPEI.IJK.E ARTIKELEN (vervolg omslag)
C linical papers

The loxieitv of Cassia senna io Nubian goais: Nahid Y. Ei Sayed. Ekhias M. .Abdelbari.
O. M. Mahmoud. and S. E. /. Adam
............80

Review papers

The present status of canine parvovirus: R. H. .Johnson. /. .4. P. Mc Candlish. and
./. H. G. Wiison
.................86

Short communications

Granular cell tnvoblastotna in the tongue of a dog: A case report: Ingrid van der Gaag

and H. C. Walvoort................89

The serological response of aduh cattle tt) vaccination with reduced dose Brucella
abortus SI9. a trial under Zambian conditions; H. .1. Schuurman......94

Nederlandse samenvattingen van bovengenoemde artikelen op pag. 325

contents

THE VETERINARY SCENE

Comparison of the F^ffectiveness of Furazolidone and Apramjcin In the Treatment of
Colibacillosis in Weaner Pigs;
W A. H. lansen..........319

ORIGINAL PAPERS

Reproduced from The Veterinary Quarterly\', Vol. 5, No. 2, 1983, page 49-96.

I Published for the Royal Netherlands Association by Martinus Nijhoff Publishers (The Hague - Boston -
London)

\'Dai^Blkt

Inspuitbare
antibiotica van
Gist-Brocades nv

gloveticol

nafbipen

na-penicilline

oxytetracycline

streptomycine

albipen

depocilline

depomycine

duplocilline

engemycine

Vraag onze dierenartsenbezoeker
om nadere informatie.

Mycofarm bv C3

Mycofarm bv, Postbus 8,3730 AA De Bilt, Tel. 030 - 76 00 45.

(Papers appearing in this journal are lisieJ in Current Conienis Agricultural biology and Environmental Science. MeüUne / Index
Medicus. Index Veterinarius / Veterinary Bulletin. Veteriniirmedizin. Ixindwinschaftiu hes Zentralhlatt. Bibliography of Agriculture. Bio-
logical A hs tracts. Cam bridge Scientific Abstracts)

-ocr page 554-

NIPOLLAC - DIEET

Een combinatie van antibiotica, electrolyten. aminozuren, vitaminen, mineralen
en voeding voor orale behandeling van infectieuze enteritiden
en voedingsstoornissen bij kalveren.

FORMULE per 100 gram :

Colistine sulfaat 1.000.000 LE. Glycine 15.000 mg

Furaltadone 250 mg Kalium hydrofosfaat 4.000 mg

Neomycine sulfaat 250 mg Kalium citraat 125 mg

Chlooramph. palm. 500 mg Natrium chloride 5000 mg

Citroenzuur 500 mg Hexamine rhodanaat 1000 mg
Vitamine A, D3, E, B complex, Kj, aminozuren en mineralen

Gehydrolyseerd zetmeel en dextrose ad 100 gram

DOSERING :

Per kalf 2x daags 1 sachet ged. 2a 3 dagen, tenzij de arts anders voorschrijft.
De inhoud van 1 sachet mengen met 1 -2 liter lauw water.
Tijdens de kuur geen andere voeding geven.

DOPHflRmn

Zalmweg 24 - Postbus 205 - 4940 AE Raamsdonksveer ■ Telefoon 01621 -1 59 00 *

Gemengde praktijk in het midden van het land zoekt

DIERENARTS

voor 1 weekenddienst per 14 dagen, plus enkele avond spreekuren- en avond-
diensten per week.

Ook eventueel part-time praktijkwerk overdag.

Reacties; M. M. Blom, Hoevelakenseweg 153, 3784 WA Terschuur.

Voor Inlichtingen bellen 03426 - 1629 (alleen overdag).

met ruime ervaring, zoekt werk voor hele of halve dagen, liefst in de kleine
huisdierensector.

JONGE VRL. DIERENARTS

zoekt werk voor hele of halve dag

Reacties: C. G. Verwelj, Pelikaanstraat 19,9404 CH Assen. Tel. 05920-1 33 63.

Een welvaartsvast daggeld tot f593,— in geval van
ARBEIDSONGESCHIKTHEID

is thans mogelijk voor waarnemer of als gezinsinkomen.
MOVIR-DTO verschaft U dit, onder algehele fiscale aftrek.

Agent J. C. KONING B,V., Assurantiën

6812 AB Arnhem. Telefoon 085 - 455822
Utrechtseweg 145/F88

-ocr page 555-

HOOFDREDAKTIE

Dr. J. M. van Leeuwen (voorzitter)

Drs. M. .L Ci. Schoenmakers (penningmeester)

I\'roL dr. A. Brand

Dr. I\'. H. A. Poll

Dr. D. Talsma

Drs. M. A. Moons

Drs. M. Bosman

WETENSCHAPPEI.LIKE REDAKTIE

Dr. .1. P. W. M. Akkermans (Rotterdam)

ProL dr. .1. G. van Bekkum (l.elvstad)

Prof. dr. .1. Bouw (Utrecht)

ProL dr. H. .1. Breukink (Utrecht)

ProL dr. M. Dehackere (Gent. Belgie)

Dr. M. J. Dobbelaar (Den Haag)

ProL dr. M. Drost (Gainesville. Florida, U.S.A.)

Dr. ,1, Fabricant (Ithaca, New York, U S A,)

Dr, N, J, I„ Gilmour (Edinburgh, Great Britain)

Dr, ,1, Goudswaard (Goes)

Dr, P, A, M, Guinée (Bilthoven)

Dr, W, J, 1, van der Ciulden (Nijmegen)

ProL dr, L, van der Heide (Storrs, Connecticut,

U,S,A,)

Dr, J, E, T, Jones (London, Cireat Britain)

Prof. dr. E. H. Kampelmacher (Bilthoven)

ProL dr. .1. H. Koeman (Wageningen)

t)r. A. de Kruif (Someren)

Dr. P. W. de Leeuw (Lelystad)

ProL dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

ProL dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Dr. W. Misdorp (Amsterdam)

ProL dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Prof. dr. C. C. Oosterlee (Wageningen)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, Belgie)

ProL dr, Ch, Pilet (Alfort, France)

Dv E, J, Ruitenberg (Bilthoven)

ProL dr. A, Rijnberk (Utrecht)

Dr, A, A, Stokhof (Utrecht)

ProL ir. A, van Tienhovcn (Ithaca, New York,

U,S,A,)

ProL dr, G, Uilenberg (Utrecht)
ProL dr, M, Vandeplassche (Gent, Belgie)
Dr, A, J, Venker-van Haagen (Utrecht)
ProL dr, H, W, de Vries (Utrecht)
Prof dr, 1\', Zwart (Utrecht)

RFDAK lEUR-SECREJ ARIS
J. C. de Cicus

RFDAKTIE ADVIES RAAD
In de/c raad /ijn vertegenwoordigd alle Afde-
lingen en Groepen van de Koninklijke Neder-
landse Maat.schappij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 10, Postbu
(tel, 030 - 51 01 II),

14031, 3508 SB Utrecht,

ABONNEMENTSPRIJS

Voor niet-dierenartsen bed raagt de abonnements-
prijs ƒ235,— per jaar voor het binnenland en
/ 270, per jaar voor het buitenland, (Een abon-
nement op I he Veterinary Quarterly bedraagt
I 82, pcr jaar, exclusief verzendkosten en 4%
B,T,W,), De abonnementsprijs voor dierenart,sen
niet-leden van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde wordt vastgesteld
door het Hoofdbestuur,

AannijzinRen voor inzenders van kopij voor
hel
l ijdschrifi Kior Diergeneeskunde en
The \\ eleriiiar> Quarterly

Mie kopij dicnl gaal gcl>pl in iriplo te worden inge-
diend. Dc kiipij dicnl \\cK)r/ien Ic /ijn \\an oen duideliike
Mmicn\\alling in hel Nederlands cn hcl fngels (de
Redaklic kan indien nodig bemiddeling\\crlenen vooreen
Engelse verlalingi die niel langer dan van hcl
anikcl mag /ijn tol een maximum van 121) woorden.
Lileraluur\\eruij/mgcn in de leksl dienen le geschieden
J.m.\\, een cijferaanduiding, die strikl moei correspon-
deren mei de alfabetisch opgeslelde lileraluur-opgave
aan hel eind van hel arlikel.

De volgende gegevens dienen le «orden vermeld; I)
naam en voorlellers van de auieur(s); 2) lilcl van de
publikalic; .1) naam van hel tijdschrift, jaargang, hegin-
en eindpagina. hel jaar van uitgifte (lus.sen haakjes). Bij
hoeken dienen ook plaals en naam van de uitgever le
worden vermeld.

Ms voorbeeld raadplege men een w illekeurige allevermg
van dil lijdschrifi.

Voor een goede weergave dienen gratieken. diagrammen
en tabellen reproduceerbaar, d.w./. duidelijk gelekend
resp. gelypl en gaal le worden ingediend (in bepaalde
gevallen kan door de redaktie bemiddeling worden ver-
leend). /odal hiervan langs lotogralische weg repro-
duklies kunnen worden gemaakl (olïsel-procédé): voorls
dienen foto\'s op glan/end wil papier, rönlgenfolo\'s op
lilm of op papier le worden ingediend.

In het Engels gesielde ariikelen besiemd voor The
Velerinarv Quarlerlv gelieve men door een deskundige
op taal cn slijl le lalen nagaan. De Redaktie behoudt
/ich hel recht vooreen in hel Engels ingediend artikel,
m overleg mei de auteur, alsnog door een onafhanke-
lijke door haar aan le wi|/en deskundige op /ijn Engelse
mériles (grammatica, woordkeus) le lalen beoordelen
c.q. te laten corrigeren.

Ariikelen, die in het Nederlands worden aangeboden,
voor opname in I he Velerinary Quarterly, kunnen van
Redakliewege worden verlaald. Dil is in principeeven-
eens van loepassing bij in het Nederlands aangeboden
ariikelen voor hel Tijdschrill voor Diergeneeskunde,
waarvan de Redaklie van mening is, dal dc/c in The
Velerinary Quarierly wellichl beier lol hun rechl /uilen
komen. Een en ander m overleg mei de auleur.

VerklarinR:

De Redaklie aanvaardl geen aansprakelijkheid voor
schade welke direcl of indirecl hel gevolg mochl
/i|n van gebleken onjuislheden in de inhoud vande indil
lijdschrifi opgenotnen ariikelen waarbij de auleur is ver-
meld of in de inhoiid van de in dil lijdschrilt geplaalsle
advertenlies.

Adverlenlies kunnen /onder opgaaf van redenen doorde
Redaklie worden geweigerd ot ingelrokken.
Niels uil dit lijdschrifi mag worden verveelvoudigd
en of openbaar gemaakl. door middel van druk, micro-
film of op welke andere wij/e ook, /onder schrifielijke
loeslemming van de Redaklie.

POSTGIROREK. 51 1606 ten name van de
K.N.M.v.D., Julianalaan 10, Utrecht,

BANK Algemene Bank Nederland N,V,, Jans-
kerkhof 13, Utrecht en Crediet en Effectenbank
N,V,, Kromme Nieuwe CJracht 4-12, Utrecht,

-ocr page 556-

De Rabobank

keen
brede bank

voor vrije beroepen en voor vrije beroepen
op hef platteland in de stad.

U weet dat cle Rabobank bekend staal als de bank voof
het agrarische bedrijfsleven. \\\'an \\-eehouder tot zuivelfabrikant.

Maar is het u ook bekend dat één op dc \\\'ijf \\Tije beroeps-
beoefenaren zaken doet met de Rabobank?

En steeds meer ondernemers en \\ rije beroepstseoefenaren
kunnen zich uitstekend vinden in dc persoonlijke aanpak en het
maatwerk \\\'an de Rabobank.

Geen wonder. Want 3.100 \\ estigingen met een sterke
plaatselijke betrokkenheid en een brede deskundigheid in tal van
diensten maken de Rabobank tot rneer dan een goede buur \\\'an
u en uw collega\'s in stad en land.

Rabobank Q

Thuis in elke bedrijfstak.

-ocr page 557-

•j&n schone weide

Het einde van maagdarmwormziekte

Dankzi] een nieuw uniek preventief
systeem (Het Paratect® bolus systeem) wordt
een schone weide verkregen.

Hierdoor heeft men gedurende het
gehele weideseizoen geen last van maagdarm-
wormziekte bi) kalveren en pinken.
Het resultaat: een gezonde en ongestoorde
groei van het jongvee, _ ..f S
mhjm
Voor meer inlichtingen: m^WwBOGm

^ratect

SUSTAIkwn d^TT-^^ ^

Het Paratect®bolus systeem,
jn uniek preventief systeem tegen maagdarmwormziekte.

©Rizer B.V, Rotterdam. Tel. 010-215122. ©Merknaam Rizer Inc. N.Y, U.S.A.

-ocr page 558-

de rijksoverheid vraagt

De rijksoverheid wil meer vrouwen in dienst nemen. Daarom
worden vooral ook zij uitgenodigd te solliciteren.

secretaris (mnl./vrl.) i/ac.nr. 3-033411555
tevens plv. hoofd bureau registratie diergeneesmiddelen

Ministerie van Landbouw en Visserij

Veterinaire Dienst, Adviescommissie

Ter ondersteuning van een verantwoorde registratie en toelating van dier-
geneesmiddelen wordt een Adviescommissie in het leven geroepen, die
voor de wetenschappelijke beoordeling uit afdelingen zal bestaan voor
farmaceutische en immunobiologische produkten.

Aan de Adviescommissie is toegevoegd een secretaris, die is belast met de
organisatie en bewaking van de procedure bij registratie.
Hiertoe is er een bureau Registratie Diergeneesmiddelen, dat ressorteert
onder de directeur van de Veterinaire Dienst.

Voor de opbouwfase is een project-manager aangesteld die als hoofd van
dit Bureau optreedt en zal worden bijgestaan door een secretaris van de
Adviescommissie, tevens plv. hoofd Bureau.

Het ligt in de bedoeling dat laatstgenoemde t.z.t. de functie van hoofd
Bureau zal vervullen.

Functie-informatie: hij/zij zal de eerste drie ä vier jaar meewerken aan de
ontwikkeling van secretariaat en bureau en voorts een primaire verant-
woordelijkheid dragen voor de feitelijke werkzaamheden van het Bureau.

Vereist: voltooide universitaire opleiding b.v.k. diergeneeskunde of
farmacie; kennis van de farmacologie en toxicologie.
Enige organisatorische ervaring strekt tot aanbeveling.

Standplaats: \'s-Gravenhage.

Salaris: min. f 3298,- en max. f 5705.- per maand.

Bij vervulling van de functie van hoofd van het Bureau is een salaris van
max. f 6561,- per maand bereikbaar.

Een psychologisch onderzoek kan deel uitmaken van de selectieprocedure.

Tel. inlichtingen worden verstrekt door drs. A. A. J. v.d. Leun. onder nr.
(070) - 793030, privé (03405) - 62248 en dr. J. Frens, onder nr. (070) - 79 31 34.
privé (03403) - 1521.

Sollicitaties inzenden vóór 6 mei 1983.

Bovengenoemd (bruto)salaris is in het algemeen afhankelijk van leeftijd,
opleiding en ervaring en is exclusief 7y2% vakantie-uitkering.

Schriftelijke sollicitafies, onder vermelding van het vacaturenummer (in
linkerbovenhoek van brief en enveloppe) en uw huisadres met postcode,
zenden aan de Rijks Psychologische Dienst, Prins Mauritslaan 1. Corr.
adres: Postbus 20013, 2500 EA \'s-Gravenhage,

Een mededeling van ontvangst van uw sollicitatiebrief wordt u door het
desbetreffende Ministerie, de dienst of instelling toegezonden.

-ocr page 559-

OORMERKEN REGELT

UW RUNDVEE DE

VUEGENBESTRUDING

ZELF. EEN SEIZOEN LANG.

Debantic insecticide oor-
merken zijn eenvoudig aan
te brengen, geven geen
residu-problemen en zijn een
uitstekend hulpmiddel ter
voorkoming van zomerwrang.
De Debantic oormerken zijn ook
in economisch opzicht een
verantwoorde keuze.

DEBANTIC, MÉÉR DAN
TWEE VUEGEN IN EEN KLAP.

Werkzaam bestanddeel tetrachtoorvinlos.

-ocr page 560-

Onderlinge zorg
voor optimaleid^ekerheid

De dierenarts met een eigen praktijk zal, als ondernemer, rekening dienen te
houden met het risico van arbeidsongeschiktheid.

De MOVIR-DTO voert arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, die passen bij uw
werksituatie en risico-niveau. Door zo\'n verzekering af te sluiten bent u opti-
maal verzekerd tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheidssitua-
ties. In de verzekeringsinformatie vindt u alle gegevens over de mogelijke
verzekeringen.

Vraag deze aan, ze zijn het bestuderen waard !

Adres: MOVIR-DTO, Postbus 2160, 3430 CV Nieuwegein, Tel.: 03402^7420.

Artwldsongeschiklheids-
verzekeringen voor arisen,
tandartsen en dierenartsen

Maatsctiappij tot onderlinge verzekering tegen
de geldelijke gevolgen van artMldsongeschlktheld u.a.

MD 04 C

-ocr page 561-

^NDURACELL?

(= DA2 P Parvo Lepto)

iedt veilige en volledige

escharming tegen:

• hondeziekte

• infektieuze hepatitis

• adeno type 2-aandoeningen

• parvo virus infektie

• parainfluenza

• ziekte van Weil

SmithKline

079 - 41 1321

-ocr page 562-

Hoesten? - Benadryfexpectorans!

Dit Parke-Davis produkt brengt snel de gewenste verlichting.
Bronchospasmen, slijmophopingen en irritaties verdwijnen.
Ook geïndiceerd bij koeien, kalveren en honden.
Alfasan is de leverancier.

PARKE-DAVIS

alleen bij

alfasan

Alfasan heeft de alleenvertegen-
woordiging in Nederland vooral-
le Parke-Davis diergeneesmid-
delen: Benadryl® expectorans,
Benadryl® injectie, Benadryl®
lotion, VetaiarfParkesteronfDa-
vosin® Surital® Hexocil® Neem
dus voor alle gewenste informa-
tie contact op met Alfasan.

-ocr page 563-

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Een vergelijking van de effectiviteit van
furazolidon en apramycine tegen coli-
bacillose bij gespeende biggen

Comparison of the Effectiveness of Furazolidone and Apramycin in the
Treatment of Colihacillosis in Weaner Pigs

W. A. H. Jansen\'

SAtvir.N VA\'n INCi Op een varkensfok bedrijf met ernstige slingerziekte problemen werd een proef
opgezet waarbij via hei voeder verstrekte medicaties van furazolidon en apramycine zijn
vergeleken.

De gemedicineerde voeders tnet respectievelijk 400 ppm furazolidon en 100 ppm apramycine
werden de eerste drie weken na hel spenen verstrekt. Daarna zijn de waarnetningen een week
voortgezet met ongetnedicineerd voeder. Voor de proef werden 112 biggen ingedeeld over
10 batterij-hokjes in een afdeling. Fig. ! laai een satnenvatting van de resultaten zien.

SUMMARY To compare the effectiveness of furazolidone aiul apramycin (Apralan®) in the I reat-
ment of oedema disease in pigs, a trial was made on a commercialfarm on which colibacillosis was a
recurrent problem. .Medicated feed containing 100 ppm id\'apramycin and 400 ppm of furazolidone
respectively was given for three weeks after weaning. 112 Piglets were distributed over 10 battery
houses at random. Results are summarized in Figure I.

bij sterftepercentages van 12-14%, veroor-
In de biggenopfok vormen coiiproblemen /aakt door acute colibacillose, geen uit-
een constante bedreiging. Geschat wordt zondering waren. In dit problemenveld
dat één derde van alle bedrijven coli- werd een proef opgezet met 100 ppm apra-
problemen kennen, waarbij het soms ern- mycine en 400 ppm furazolidon in biggen-

stige vormen aanneemt. Het totale verlies voeders,
door coli bij varkens in Nederland beloopt

laarlijks vele miljoenen guldens. MAIERIAAI.

Onderzoek naar nieuwe produkten, die ^p een leeltijd van 4 a 5 weken werden

een goed alternatief vormen naast dc be- \' \'2 biggen gespeend. Zij werden tn het oor

staande medicaties is zonder meer ge- gemerkt en gewogen,

wenst, al zal daarnaast alle aandacht moe- «P het zelfde moment werd de gezond-

ten blijven t.itgaan naar management ge- heidstoestand per btg beoordeeld en uit-

richte maatregelen om de problemen tc " ^^^

verminderen. Furazolidon is genoegzaam ^ggen waren krutsmgsprodukten van Nl,.

bekend. Apramycine is een aminocyclitol. ^^^ ^^

een antibioticum met een negatief spec- lUjisvHsriNCl

trum. Apralan®2 is verkrijgbaar in oplos- [j^ biggen wérden volgens het all in-all out

bare- en premixvorm. overgebracht naar I batterij afde-
ling bestaande uit 10 hokjes, leder hokje

PROFI-OPZEI voorzien van een gaasbodem, drink-

Op het fokbedrijf waar de proef is uitge- nippel en droogvoedertrog. In ieder hokje

voerd bestond al gedurende enige jaren met een vloeroppervlak van 1,8 m^ werden
een ernstig slingerziekteprobleem, waar- 11 of 12 biggen gezet.

\' Praktizerend dierenarts. Kloosterstraat 42. 54Ü8 BC Volkel.

- Apralan® is de handelsnaam van apramycine. een produkt van Eli Lilly and Co. divisie Elanco, gevestigd
Stationsplein 97, Utrecht.

-ocr page 564-

Fig. I. Resultaten van groei, voederconversie en sterfte in de periode van 4 weken na het spenen.

7. V

373

1.59 1.59

furaz.

363

apr .

1 . i

apr.

furaz.

furaz.

apr.

dag.groei (gr)
daily gain(gr)
voederconversie
feed conversion

% sterfte
% mortality

Fig. 1. Resuhs of daily gain, feed conversion and mortality during the trial period of four weeks post weaning.

De ventilatie gebeurde mechanisch. De
lucht werd onder de roosters weggezogen.
Luchtinlaat kwam via de centrale gang
waar de lucht met CV op temperatuur
werd gebracht.

OPZET EN BEHANfiEl.lNG

In de batterij werden de biggen ad libitum
gevoerd uit zakken. Kleurcodes werden ge-
bruikt om de proef blind uit te voeren.
Behandelingen:

TL rood; apramycine 100 ppm.
T2. blauw: furazolidon 400 ppm.
I ijdens de proefperiode van 4 weken werd
vanaf het spenen eerst drie weken gemedi-
cineerd voeder verstrekt, gevolgd door een
week ongemedicineerd. Voor de gehele
proef is gebruik gemaakt van een biggen-
korrel met commerciële samenstelling.
Verder werden geen medicijnen gegeven
behalve aan 2 biggen met bijtwondjes waar-
bij penicilline werd ingespoten.

WAARNEMINGEN

De biggen werden gewogen op dag 0. 14,
21 en 28.

De gestorven biggen werden gewogen en
voor een uitgebreid onderzoek naar de
Gezondheidsdienst voor Dieren in Boxtel
gebracht.

Op dag 28 werd individueel een gezond-
heidsscore opgemaakt als volgt:

0 : slechte gezondheid, geringe overle-

vingskans

1 : matige gezondheid met overlevings-

kans

2 : licht afwijkende gezondheid met vol-

ledige herstelkans

3 : goede gezondheid

Per hokje werd van 2 biggen een mest-
monster genomen op dag O en dag 21
voor onderzoek op
E. coli. Salmonella en
Treponema hyodysenteria met een gevoe-
ligheidsbepaling ten aanzien van antibio-
tica.

RESULTATEN

Bij de start werd iets diarree waargenomen
in de proefgroep.

Aan de hand van secties op gestorven
biggen uit andere batterijen bleek het be-
drijf lijdende aan acute colibacillose en
Haemophilus.

Tijdens de proef trad verder geen diarree
op in de proefgroepen.
De resultaten zijn vermeld in tabel I.

STFRF fE EN POSf-MOR 1 AAL ONDERZOEK.
Van de beide groepen van 56 dieren stier-
van 1 dier uit de apramycine-groep (1.8%)
en 4 dieren uit de furazolidon-groep
(7.1%). De gestorven biggen vertoonden
symptomen van enteritis waarbij
E. coli
werd gevonden. Salmonellae en Haemo-
philus werden niet gevonden maar wel
lichte verschijnselen van longontsteking.

MESfONDERZOEK

Van de 40 mestmonsters waren er slechts

2 positief voor pathogene E. coli. In hokje

3 was èén dier na 3 weken furazolidon
behandeling nog positief. In de apramycine
groep was één dier positief op
E. coli
bij het begin van de proef, maar was na
drie weken negatief.

-ocr page 565-

groei- en voederbenutting
De apramycine-groep gaf een betere dag-
groei van IO gram tussen dagO en dag28 wat
een gewichtsvoordeel van 0,3 kg opleverde
aan het eind van de proef. Er was geen
verschil te vinden in de voederhenutting.
De
gezondheidsscore gaf geen relevante
verschillen te zien tussen beide groepen.

financiEi.e evaluatie
Lagere sterfte apramycine
7,1 — 1,8 = 5,3% a ƒ 105,- 5,55
Betere groei apramycine
0,3 kg meergewicht a ƒ 2,50 0,75

Apramycine

Fura/olidone

Aantal hokken

5

5

Aantal biggen gestart

56

56

Aantal biggen gestorven

1

4

Gem. begin gewicht (kg)

8.56

8.66

Gem. eindgewicht (kg)

19.08

18.89

Gem. gewichtstoename per gestarte big (kg)

10.13

8.97

Dag 0-14

Gem. daggroei (g)

286

267

Gem. voederopname (g)

427

399

Kg groei kg voeder

671

669

Dag 0-28

Gem. daggroei (g)

37.3

363

Gem. voederopname (g)

595

576

Kg groei kg voeder

628

630

Gem. ge/ondheidsscore dag 28

2.76

2.88

7.al men moeten blijven zoeken naar een
blijvende oplossing zonder daarbij gebruik
te maken van medicijnen in deze factoren
ziekte.

DANKBETUIGING

De auteur dankt collega G. Kers voor de vele
controlewerkzaamheden tijdens de proef en ir. G.
Hemke voor de verwerking van de gegevens.

6,30

Extra medicijnkosten apramycine
Apramycine 100 a/" 0,11 per kg
X 12 kg 0,96

Furazolidon 400 a f 0,03 per kg
X 12 kg

Hoger voedsel verbruik apramycine
0,6 kg a ƒ 0,72 0,44

-- 1,40

Netto voordeel per big in
apramycine-groep 4,90

Hieruit blijkt eens te meer: de kost gaat
voor de baat uit.

DISCUSSIE

Op bedrijven, die in hoge mate problemen
hebben met acute colibacillose kan apra-
mycine een welkome aanvulling zijn voor
preventie en therapie. In ernstige gevallen
zou het aanbeveling verdienen met de
drinkwatermedicatie te starten. Uiteraard

-ocr page 566-

VETERINAIR JOURNAAL
Droogzetinjectoren en mastitis

Op een melkveebedrijf met ± 75 koeien gehuis-
vest in een ligboxenstal werden op 1 november
1982 \'s ochtends tijdens het melken vier koeien
drooggezet met Orbenin dry cow® (cloxacil-
line). De volgende ochtend (2 november) waren
drie van de vier dieren ziek. Ze waren zeer suf en
konden niet opstaan. Twee dieren bleken aan
twee en één dier aan één kwartier een ernstige
mastitis te vertonen. Er werd zowel intramam-
mair als intramusculair een behandeling met
meerdere middelen, o.a. colistine en ampho-
prim, ingesteld.

In de loop \\ an de dag verslechterde de toestand
echter bij de twee dieren met ontstekingen in
twee kwartieren zodanigdat ze in de loop van de
middag stierven. Het derde dier herstelde van de
algemene verschijnselen, maar bleef een ern-
stige mastitis houden en aborteerde na ± 2
weken, waarna het werd geslacht.
Uit de 5 ontstoken kwartieren werden op 2 no-
vember \'s ochtends monsters genomen voor
bacteriologisch onderzoek. Uit de sterk afwij-
kende secreta van rechtsvooren rechtsachter uit
het uier van een rund werd
Klebsiella gekweekt.
bij de tweede werd linksvoor een coli-achtige
(Enterobacter) en linksachter werd een
E. coli
gevonden, terwijl bij de derde koe het secreet
eveneens een positieve kweek van
Klebsiella op-
leverde.

Om de bron van deze infectie op te sporen, werd
een strooiselonderzoek op enterobacteriën ver-
richt. Dit materiaal bestond uit een mengsel van
gehakseld stro en fijn zaagsel. Er werd strooisel
uil een aantal boxen genotnen, alsmede materi-
aal van het ongebruikte zaagsel dat aan een
hoop onafgedekt op het erf werd bewaard. Van
dit laatste werd oppervlakkig een nat monster
en dieper een droog monster genomen. Via ver-
dunningsreeksen op selectieve media werden in
het gebruikte strooisel gehalten van < I0-\' tol
10\'\'
Klebsiella en < 10\' tot 10\' E. co//-bacteriën
per gram materiaal gevonden. In slechts enkele
boxen werd het hoge gehalte gevonden, zodat
gemiddeld genomen het enterobactcrie-getal
niet zo hoog was (veelal worden hogere gehaltes
gevonden).

Het ongebruikte zaagsel was in de diepere lagen
negatief. In het oppervlakkige natte deel daar-
van werden per gram 10\'\' Klebsiellae en 10\' E.
coli\'s gevonden. Op verzoek van de veehouder
werd ook de inhoud van de 6 nog op hel bedrijf
aanwezige droogzetinjectoren van hetzelfde
merk op bacteriën onderzocht. Hel resultaat
was. zoals te verwachten viel, negatief.

Het lijkt aannemelijk dat gelijk met het imren-
gen \\ an de injectoren de smetstof is binnenjeko-
men. temeer ook daar de veehouder geen cesin-
fectie van slotgat en omgeving had toegepast en
mogelijk mede door het ontbreken van \'ont-
smettingsdoekjes" bij de injectoren.
Eerder hadden op twee andere bdrijven zich
vergelijkbare situaties voorgedaan. In het ene
geval betrof het een gecombineerde
E. coli- en
Klebsiella-m(ecüe bij één dier in het andere
geval was alleen sprake van
Klebsiella-iniecüt
waarbij echter meerdere dieren een mastit.s op-
liepen. Het eerste geval verliep letaal. Op oeide
bedrijven werd zaagsel als strooisel gebruict. In
het materiaal uit de boxen werden hogere gehal-
tes aan enterobacteriën gevonden dan in het
beschreven geval. Het ongebruikte zaagsel was
negatief. Ook deze veehouders hadden voor het
inbrengen van de injectoren geen ontsmettings-
maatregelen genomen!

G. //. ,4. Overgoor\',
Gezondheidsdienst voor Dieren
Gelderland

Met dank aan de collegae uit Steenderen voor de verstrekking van de bedrijfsgegeven

BERICHTEN EN VERSLAGEN
KWF fellowships 1984

De Stichting Koningin Wilhelmina Fonds - Ne-
derlandse Organisatie voor de Kankerbestrij-
ding (KWF) verstrekt fellowships die bestemd
zijn voor academici, die in aansluiting op hun
opleiding zich willen bekwamen in het kanker-
onderzoek of de behandeling van kanker. In
principe komen alle onderdelen van het kanker-
onderzoek in aanmerking. De opleiding kan
plaatsvinden bij diverse instituten. Enige voor-
keur zal worden gegeven aan klinisch experi-
menteel oncologisch onderzoek. Deze zoge-
naamde klinische fellowships staan open voor
medische specialisten. Bij de niet klinische fel-
lowships gaat de voorkeur uit naar kandidaten,
die geprotnoveerd zijn of geruime tijd research
ervaring hebben. In principe dienen alle kandi-
daten jonger te zijn dan .\'iS jaar.
Na de opleidingsperiode wordt de kandidaat
geacht zich in Nederland met de kankerproble-
matiek bezig te zullen houden. Een uitvoerig
curriculum vitae wordt van de kandidaat ver-
wacht. terwijl hij, zij tevens een voorkeur te
kennen kan geven waar en bij wie hij .\'zij de
opleiding zou willen ontvangen. Een fellow-
ship is niet bedoeld voor medewerking aan een
wetenschappelijk project van beperkte otnvang
of een promotie onderzoek.

-ocr page 567-

De Wetenschappelijke Raad voorde Kankerbe-
strijding draagt kandidaten voor een KWF-
fellowship voor bij het Bestuur van de Stichting
KWF. Dc fellow komt in dienst van het KWF
cn ontvangt een salaris in grote lijnen overeen-
komstig de normen van het instituut, waar hij-
zij werk/aam zal zijn. De aanstelling tot KWF
fellow is voor één jaar en kan maximaal met één
jaar worden verlengd.

Aanvragen vóór I juli te richten aan de Weten-
schappelijke Raad voor de Kankerbestrijding,
p a Sophialaan 8, 1075 BR Amsterdam.
Inlichtingen zijn te verkrijgen bij de afdeling
Research Coördinatie van het KWF. tel. 020-
640991.

(Persherichl Koningin
Wilhelmina Fonds)

Tour- en wedstrijdkalender 1983
Medische Wielerkring Nederland

Ook in 198.\'! is de MWN in staat, in samenwerking
met binnen- en buitenlandse wielerorganisaties, ii een
gevarieerd programma aan te bieden, waarin plaats is
voor dc rustige fietstoerist. de beginnende pelotonsrij-
der. de ervaren-maar-ongetrainde veertiger, de tijdrit-
specialist en de afgetrainde wedstrijdcyclist. Deel-
name staat open \\ ooi leden, niet-leden en zgn. maten.
Inlichtingen over het lidmaatschap van de MWN
(incl. het clubblad \'.MVien\'): Mevr. Sanders, tel.
04927-1 169.

Inlichtlnj>en: Nadere inlichtingen, o.a. overde kalen-
der betreffende de verschillende activiteiten, /ijn op
het rcdaktiesecretariaat verkrijgbaar.

CONGRESSEN

I.V45 Drs. A. C. Hoekstra (Duinwaterleiding, Den
ftaag): Toepassing van ATP-metingen binnen
de kwaliteitsbewaking van de drinkwatervoor-
ziening.

14.00 H. Meeuwissen (IFF, Tilburg): Microbiologi-
sche kwaliteitscontrole van llavors met behulp
van de bactometer
32.
14.15 1. .1. R. Visser en ir. .1. de Groote (Melkunie,
Woerden): Detectie van nabesmetting in ge-
pasteuriseerde melk met behulp van de Malt-
hus microbiological growth analyser.
14.30 f)rs. M. .). G. Schoenmakers (Vleeskeurings-
dienst. Amsterdam): Snel bacteriologisch on-
der/oek van slachtdieren met behulp van de
Bactometer.

14.45 Drs. E. Geräts (VVDO, Utrecht): Toepasbaar-
heid van impedantiemetingen bij het bacteri-
ologisch onderzoek van pluimveekarkassen.
15.00 W. I. Baggerman (U.R.L., Vlaardingen):
Snelle bepaling van de kiembelasting van be-
vroren groenten met behulp van de Bactome-
ter.

15.15 Ir. F. F. J. Nieuwenhof(NlZO, Ede): Bepalin-
gen van de aktiviteit van zuursels met behulp
van de Bactometer.
15.30 demonstratiesi
16.00 demonstraties\'

Opgave voor deelname aan de lunch vóór 14 mei a.s.
aan ir. B. .1. Hartog, Postbus 777, 7500 AT Enschede
(tel. 053-767555).

Van de lezingen, die tijdens het symposium \'Buiten-
beentjes in de levensmiddelenmicrobiologie\' werden
gehouden, /ijn inmiddels de teksten gebundeld in een
speciaal nummer van het tijdschrilt
\'De Ware(n)-
Chemicus\'.
Het betreft bijdragen over virussen, l.e-
gionella.
parasieten, dinoflagellaten en ongedierte,
(l.osse nummers /ijn verkrijgbaar door storting van
f 27,80 op girorekening 4019050 van de Sectie l.e-
vensmiddelenmicrobiologie, Vlierstraat 111, 7544
GG Enschede.)

Symposium \'Snelle methoden in de
Levensmiddelenmicrobiologie\'

19 mei 1983, Internationaal Agrarisch
C entrum, Lawickse Allee 11, Wageningen

10.45
1 1.00
1 1.30
12.00
13.15

13.25

9.30
10.00

ontvangst

f)r. P. A. Gibbs (I.eatherhead Food R.A..
I.eatherhead, U.K.): A review of rapid
methods in the microbiological analysis of
foods (inet bij/ondere aandacht voor de prin-
cipes van electronische- en ATP-metingen van
microbiële groei),
discussie
demonstraties\'
demonstraties\'
lunch

huishoudelijke vergadering (bestuurswisse-
ling)

Ir. R. Bossuyt (Rijkszuivelstation. Melle. Bel-
gië): Enkele toepassingen van de ATP-
bepaling bij het zuivelonderzock.

Tagung Fachgruppe
\'Schweinekrankheiten\' (DVG)
14 Oktober 1983, Würzburg

16 Vorträge /um fhema ..Fertilität.sstörungen bei
Suchtsaucn\'.

Tagungsstäne: Festung Marienberg. Wolfskeel-
Hofstube.

Beginn: 8.45 Uhr; Ende: 18.00 Uhr.
Tagungsgehühr: Bei Anmeldung bis 1. Juli DM
100. - für Mitglieder (DVG, ATF), DM 150. für
Nicht-mitglieder.

Nach I. .Juli DM 130. , resp. DM 180. .
Einzahlung: Prof. [>r. W. Bollwahn. Veterinärstralie
13.8000 München 22. Postscheckkonto 106659 -801,
Postscheckamt München. BI.Z 700 100 80.
Holelreservierung: Fremdenverkehrsamt. Haus /um
Falken. 8700 Würzburg. Telefon 0931 5
2211.
.Auskunji:
Prof. Dr. W. Bollwahn. II. Med. Tierkli-
nik. Tierärztliche Fakultät München. Telefon
089 2180-2694.

\' Demonstraties van Bactometer. Malthus. l.innac en l.KB apparatuur.
Tijihehr. Diergeneeskd.. deel lOH. ajl H. I9fij

-ocr page 568-

DOORLOPENDE AGENDA

1983

April

17 20 AO-VET Kurse (pag. 70).

19 l\',\\0-D-cursus Pathol. Aanatomie.

19 Routine laboratorium verrichtingen voordieren-
artsassistenten (pag.70).

19 20 PAO-cursus\'Ethologie en welzijn van land-
bouwhuisdieren\'. 1..H. Wageningen. (Inl. op re-
dakticsecrctariaat verkrijgbaar).

21 Kring Dierenartsen (ielderse Vallei. Vergade-
ring.

21 Routine laboratorium verrichtingen voordieren-
artsassistenten (pag. 70).

21 Groep Vet. Homoeopathie K.N.M.v.D. Studie-
vergadering.

22 VVAA Reanimatiecongres voor fysiotherapeu-
ten.

23 24 Fachgruppe \'Kleintierkrankheiten\'. Regio-
nale .Arbeitstagung Nord, Oldenburg (pag. 53).
Inlichtingen op redaktiesecretariaat verkrijgbaar

21 24 Voorjaarsdagen 1983, Groep Cieneeskunde
van bet Kl. fluisdier, Amsterdam, (pag. 172).

24 27 AO-VF\'f Kurse (pag. 70).

26 P.AO-D-cursus Pathol. .^anatomie.

26 Afd. Noord-Brabant K.N.M.v.D. Werkvergade-
ring Vleeskalvcren - Ciezondheidsdienst Bo.xtcl.

27 Groep Volksge/ondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

28 Ciroep Pluimvccwetenschappen K.N.M.v.D.
.laarvergadering, Spelderholt, Beekbergen, aan-
vang 10.30 uur.

28 (iroep Pluimvccwetenschappen K.N.M.v.D.
Wetenschappelijke vergadering. Spelderholt.
Beekbergen, aanvang 13,30 uur,

28 Routine lab, verrichtingen voor dierenartsassis-
tenten (pag, 70),

27 28 PACJ-cursus \'Ethologie en wel/ijn van land-
bouw huisdieren. L,H, Wageningen,

30 DSK: Peerdepieten 1983, Hilversum (pag. 315).

30 1 mci 26. Internationale Fortbildungsvcran-
staltung der fierär/tc des Bodensceraumes (.A).
Konstanz.

30 1 mei Friihjahrsseminar der Schwar/.wald-
fierklinik \'Narkose und Intensivpflege beim
Pferd\', Bad Tcinach,

Vlei:

3 Werkgroep Pluimvee Noord Oost, Cie/ d, v. D,
Zwolle, Aanvang 14.00 uur.

3 P.AO-D-cursus Pathol. Aanatomie.

9 13 Internat! lonal Conference on Impact of Di-
seases on Livestock Production in the Tropics.
Florida (pag. 766).

10 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

10 P/\\C)-D-cursus Pathol. Aanatomie.

10 II PAO-D-cursus Begeleiding van Melkveebe-
drijven, Heerenveen,

11 Aid, Groningen Drenthe K,N,M,v,D, Leden-
vergadering, Fam, Hotel, Paterswolde, 20,00

15 27 Management and Diseases of Sheep,
Course, Edinburgh (pag, 308),

17 19 X,X1, Wissenschaftliche Tagung der (iesell-
schaft für \\crsuchsticrkunde, GV SOLAS,
Münster,

17 Afd, Overijssel K,N,M,v,D, Ledenvergadering,

18 P,\'\\0-D-cursiis Pathol, Aanatomie,

18 A,C,V.-Controle. Studiedag. Biddinghui/cn
(pag. 308).

19 Symposium \'Snelle methoden inde levensmidde-
lenmicrobiologie\', Wageningen (pag, 323),

19 Algemene Ledenvergadering A,II,V.. Beverse-
straat 23, Cuyk,

19 Kring de Westhoek, Vergadering,

19 Ver, van Directeuren van Gem, Slachthui/en en
Vleesk, diensten. Ledenvergadering,

26 Afd, Zuid-Holland K,N,M,v,D, Ledenvergade-
ring, Hotel, Rest, Belvédère, Schoonhoven,
20,.30 uur,

20 PAO-D-cursns Levensmiddelenmicrobiologie,

24 28 32, Deutscher Kongreß für är/tlichc Fort-
bildung, Berlin,

26 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Utrecht, Vergadering,

30 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobiologie,

31 PAO-D-cursus Pathol, Aanatomie,

31 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobiologie,

,luni:

1 3 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobiolo-
gie,

6 7 PAO-D-cursus l.evenstniddelenmicrobiolo-
gie,

8 10 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobio-
logie,

9 10 PAO-D-cursus Levensmiddelenmicrobio-
logie,

2 Grocp Geneesk, van het Rund K,N,M,v,D,
Vergadering,

2 Nationaal Katnpioenschap Kleiduivcnschieten
voor Dierenartsen (georganiseerd door Boehrin-
ger Ingelheim bv). Biddinghuizen (pag. 186).

9 10 Seminar über Schafkrankheiten (A). Haus
Düsse, Bad SassendorL

9 Groep Cieneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Ledenvergadering.
Aanvang 15.30 uur.

9 Klinische Avond (pag. 712).

9 10 PAO-D-cursus Begeleiding van Melkveebe-
drijven. Bunnik.

10 II .lahresversammlung der Schwei/. Vereini-
gung für Kleinticrmcdi/in, Lu/ern (pag, 671
(1982) en pag, 186), Inlichtingen op redakticse-
crctariaat verkrijgbaar.

11 12 Reg. .\'Xrhcitstagung Süd der Fachgruppe
\'Kleintierkrankheiten der DVG\' (A) init Helfe-
rinncnseininar. Passau.

16 17 PAO-D-cursus Capita Selecta Pluimvee-
ziekten.

22 26. FachgcsprachüberGellügelkrankheitcnfA),
Hannover,

23 Fortbildungskurs über Schwcinckrankhciten.
Hannover,

,hill:

9 10 Seminar \'Klinische Hämatologic\', Mün-
chen,

10 16 fhe 32nd Summer Congress of the Interna-
tional Veterinary Students\' Associalion (IVSA),
Geneva, Switzerland (pag. 260).

fl\\

ola or pag. 329)

-ocr page 569-

oniwormi veuig en eneaier

PANACUR® ad us. vet.

• drieledige werking t.w. vermicide, larvicide en ovicide bij de
meest voorkomende maag/darm-nematoden en longwormen

• praktisch 100% effectief na één toediening

• per diersoort aangepaste toedieningsvorm: suspensie 10% -
runderen en paarden, suspensie 2,5% en boli 250 - schapen en
geiten, poeder 4% - varkens, granulaat en pasta - paarden

• geen beïnvloeding van de fertiliteit

• geen teratogene eigenschappen, kan ook tijdens dracht en
ziekte worden toegepast

Hoechst

HOECHST PHARMA

VETERINAIR

Met ingang van
15 april 1983:
Postbus 12987
1100AZ Amsterdam
Voor bestellingen:
020 -5908 519
Voor informatie:
020 - 5908 533

-ocr page 570-

Beschemimg door vacci

Vlekziekte-adsorbaat-vaccdn Behring-
werke. Samengesteld uit geïnactiveerde
vlekziektebacteriën en hun aan
aluminiiunhydroxyde geadsorbeerde
immuniserende siibstantie (l.i.s.) ter
actieve immunisatie van gezonde varkens
tegen vlekziekte.

-ocr page 571-

ORiniNAL PAPERS overgenomen uit

UHIÜIINAL KAKtHb ^^^ Veterinary Quarterly

deel 5, afl. 2, pag. 49-96, 1983

Evaluation of different cell cultures for the
detection of heat-labile enterotoxins of
Escherichia coli strains isolated from pigs^

M. Niemialtowski^ Z. Szynkiewicz^ M. Binek\\ D.
Klimuszko\\ and L. Krzyzanowska-^

SUMMAR\\\'. The svnsilivilv oj various cell cuhures lo heai-lahile enieroioxins (L Ijaiid Vero-
cvioioxln (I T) of jijleen
E. coii sirains isolaieJ jroni cases of pig colihacillosis in Poland was
eslinialed and compared wiih ihe ejjeci oj enieroioxins ojjoiir slandard
E. cciW strains. OJ len lesled
cell cuhures. onlv ihe fallowing were suscepiihie: CHO. I ero. GMK. and lleLa.
Elgin strains showed CTE in Hela and CHO cells and jive of ihese reacied in I ero cells. The resulis
appear lo suggesi dial some of die tested
E. coli sirains isolaicdfrom pigs produced I "I enterotoxin.
Morphological changes caused hv the above menlioiwd
E. coli toxins in I ero and GMK cells look
the form of cell rounding, followed hy cell dissoliilion.

IM Ronrc rioN

r- „ ,, ______________________(carcinoma larvnx cells). In some cultures,

Eucarvotic cell cultures mav ser\\e, among ^ . ■ ,,■, ,

other th,t.^s, for the detection of toxms such as lor .nstance, Vero and LL (amnion

produced certain bacteru. such as both IT enterotoxin and VI

1 V5, 21), Sahmuudia sp. (15), Vibrio cytotoxui can be detected (1 L 19, 20).

^ Lleat-stable enterotoxin ST can be

detected in vivo with the ileal loop test

cholerae (6, 9), and Streptococcus pyo-

^»mf detection of coh enterotoxins is (\'• - n d • >7) "r the suckling mouse test (2).

possible in the case of heat-labile \' he ann of the present study was to

enterotoxin (LT) and Vero-cytotoxin (VL) estabhsh:

(10, 11). For the detection of LL 1. the susceptibility of various cell

enterotoxin, only a few established cell cultures to heat-labile enterotoxins of /:.

lines are used, above all CHO (Chinese ro//strains isolated in Poland from cases of

hamster ovary cells) and Y-l (mouse colibacillosis in pigs and to compare the

adrenal tumor cells) 6, 14. 19). results with data obtained in the ILL.

Cytotoxin VT can be revealed in Vero 2. morphological changes in the cultured

(African green monkey kidney cells). HeLa ^ells caused by the action of ihe tested

(cervix uteri carcinoma cclls), and HL.p-2 enterotoxins.

Ahbreviallons: CTF: - cvtotoxic elTcft; 1.1 - heat-labilc cnteroto.xin; V 1 - Vcro-cytoto.xin; S 1 - hcat-
stable cntLTOtoxiii; ll.T - ileal loop test; CIIO - Chinese hamster ovary cclls; (iMK - African green
monkey
Cercopithecus aeiliiops sp. xrivei kidney cells; Vero - African green monkey Cercopiihecus
aeihiops
sp. vervet kidney cells; Hcl.a - cervix uteri carcinoma.

I his «01 k was supported b\\ a grant from Ihe Ministry ol Sciences. High I ducat ion and I cchnologs ( problem
MR. 11-17).

• Department of Virology (Head; Prof. Dr. K. Malicki).

\' f:)cpartment of Bacteriology ( Head; Prof. Dr. Z. S/ynkieuic/) Institute of Infectious and Parasitic Diseases.
1 acully of Vcterinar\\ Sciences, Warsaw .\'\\gricultural I nivcrsity S(i(iW-.AR, (irochouska
212.
Warsau. Poland.

-ocr page 572-

Table I. Enterotoxin determinations from /;\'. coH strains in cell cultures and ileal loops of pigs (Il.T).

C\'l E\' in cell cultures:

E. coli

Serotype

ILT

Remarks

strain

CHO

Vero GMK Hel.a

others- result

P 2.1.1

08:K87 K88

-I-

-l-l-

CVl.\'. not tieaied

P 233

08:K87 K88

healed to 60°C

722

01-19:K82B

-j-

-H-l-f

4-

IVSl not healed

1092

0I41:K85B K88ac

4-4-

IVS . not heated

1092

0I41:K85B K88ac

4-4-

healed lo 60°C

1093

0149:K9I K88ac

-l-l-

IVS. not heated

1

0138:K8I

-I-

-1- -1- -I- -I-I-

\'wild", not healed

2

0139:K82

4-

-t-

\'wild\', not healed

3

0I39:K.82

^

\'wild\', not healed

4

0139:K82

-t-

-(--I- -I-I-

\'wild\', not healed

5

0I39:K82

-f -f- -(-

\'wild\', nol healed

6

0I39:K82

\'wild\', not heated

7

0139:K82

-l-l-i-

-I-

\'wild\', not healed

8

0139:K82

-f-

\'wild\', not heated

9

014I;K85

-f-

-1-

\'wild", not heated

10

0I49:K91 K88ac

-I-

-l-l-l-l-

\'wild\', not heated

1 I

not deiermined

\'wild\', not heated

12

not determined

-I-I-I-

--(- -1- -l-f-l-l- -l-H-

\'wild\', not healed

12

not deiermined

heated lo 60° C

13

not deiermined

wild\', not healed

14

not deiermined

-1- 4-

wild\', not heated

15

not determined

-f

_

— not

wild", not healed

tested

ISB^

control

\' CTE (100 - 80% degenerated cells (d.c.)). CI E (SO - 6(KV d.c.). CTE (60-40% d c ) CTE

(40 - .■!0%: d.c.) and CTE « WX d.c.).
■ See Material and Methods

\' CVl. = standard from Central Veterinarv l.ahoraiorv (Wcvbridge. England) - strain received from
Dr. W. Sojka

IVS = standard from Institute of Velerinary Sciences (Pulawy. Poland)
\' I SB - Trypticase soy broth (Difco l.ab. Inc.)

MATERIAI AND MEI HODS
E. coli
strains

Nineteen /;\'. coii strains were used in the tests, four
standard strains and fifteen isolated hy Ihe authors in
Poland from cases of pigs colibacillosesi. lhe
serotypes ofthe
E. <yj/( strains were determined by Dr.
D. Ciosek (Table 1).

According to the hitherto published data (18) E. coii strains of serotype 0Lt9:K82 are not enteroto.xic.
However, strains of
E. coli with the same .serotype isolated from swine in Poland ha\\e been found to be
enterotoxlc (!.■*). I his fact has been confirmed b\\ Smith (16).

E. coii strains were cultivated in fSB medium
(trypticase soy broth). Eighteen-hour cultures were
(ro/en thtec times at 70° C and centrifuged for 10
minutes at 15.000 x g. l he supernatants were filtered
through 0.4.5 ^m meinbrane fillers (Millipore Corp.).
Where indicated, the filtrates were heated for .10
minuies ai 60° C.

-ocr page 573-

Cell euhures

1 he cITcct of LT and VT loxins on various cells was
tested
in viiro in primary calf and swine kidney cells
and in the established cell lines: CHO (Chinese ham-
ster ovary). Hel.a (cervix uteri carcinoma). lBRS-2
(pig kidney), MDCK (canine kidney). RD (rhabd-
omyosarcoma), GMK. (African green monkey,
Cerc-
opilheeiis aeihiops
sp. grivel kidney), Vero (African
green monkey,
Cereopiiheeus aeihiops sp. vervel kid-
ney). and HeB (bovine hcpar).

Primary cultures were grown in Hanks balanced salt
solution. CHO, HeLa. lBRS-2. MDCK, RD. and
CiMK cells were routinely cultured in Eagle\'s minimal
essential medium (MEM). Vero and HeB cells were
grown in Hanks balanced salt solution and Parker\'s
medium. All growth media were supplemented with
10-15 per cent inactivated calf serum and antibiotics
(penicillin 200 units ml and streptomycin 100Mg ml).
Lor the maintenance media, growth media with anti-
biotics (penicillin and streptomycin in routine con-
centrations and kanamycin - 10 Mg ml) but without
calf serum were used.

fhe supernatants of E. eoli cultures were added in
Nolumes of 0.1 and 0.2 ml to the maintenance medium
of triplicate cultures in test tubes for each of the two
volumes used. For controls of L\'L-enterotoxin pro-
duction. P 2.1.1
E. eoli strain and the appropriate
bacterial culture medium were used.

Cvloioxic lesi

Lhe effect of E. co// culture supernatants on cell cultu-
res was evaluated on the basis of the cytotoxic effect
(C I l:) after 24. 48. 72. and 96 hours.

I\'reparaiion for pholographie CTE doeumenlaiion
Control cell cultures and those cultures with a CLE
were fixed in methyl alcohol and stained with (iiemsa
stain.

Ileal loop lesi (Ih T)

I he ileal loops were made in pigs weighing 10-15 kg.
Siugical procedures were performed under general
anaesthesia and with aseptic precautions. Pigs were
starved for 24 hours before the operation. I he abdo-
men was opened by means of a middle-line incision
and the anterior small intestine located. 1 he small
mtestinc was then divided mto segments by means of
string ligatures and the bacterial suspensions were
injected into alternate segments. Lhe abdomen was
closed with nylon sutures.

Iwcntv-four hours after the operation all animal
were killed. 1 he abdomen was opened and the sma
intestine removed and unravelled. Lhe presence orab
sencc of dilatation of the segments and the volumi
and character of their fluid contents were recorded.

Rl SI I IS

Four of the ten cell cultures tested were
found to be susceptible to
K. coll I.T
enterotoxin to various degrees. The CHO
cells prov ■ed to be the most sensitive,
followed in turn bv Vero, GMK and Hel.a
cells. Significant differences in
susceptibility to enterotoxin were noted
between GMK and HeLa cells, whereas the
sensitivity of GMK was similar to Vero
(Table 1)\'.

P 233, 722, 1 and 8 strains produced a more
pronounced CTE in HeLa than in CHO
cells. No correlation ofthe sensitivity ofthe
cell lines to /:.
coli enterotoxins wasfound.
In some cases we observed that an entero-
toxin which was cytotoxic in one cell line
did not exert any effect in another (see
Table 1).

Twelve out of 19 tested strains were found
to cause CTE in CHO and Vero cultures
and 8 of these also gave CTE in HeLa
cultures. This suggests that the strains in
question produce LT and VT toxins. In the
case of three other strains out of the 19
examined, one gave CTE in CHO culture
and two in HeLa cultures. In all cases the
appearance of CTE in CHO culture
(which suggests the production of LT toxin
by the tested strains) was confirmed by the
li.T test. Only 3 strains showed the
presence of ST toxin alone (absence of
CTE in CHO culture but positive result in
11. r test after heating of the filtrate).
The cytotoxic changes in the cell cul-
tures susceptible to enterotoxins were
manifested by a rounding of the cells, their
enlargement, formation of granules in the
cytoplasm, thickening of the cell
membrane, then shrinking ofthe cells, and
finally theirdissolution. In the case of some
cells frotn the Vero and GMK cultures,
formation of tendrils effected by entero-
toxins was observed (Figures 1-4).
Heating of heat-labile enterotoxins of
strains P 233 and 12 for 30 minutes at 60°
C resulted in their inactivation.

n DISCUSSION

Since 1974. when Donta ei al. (3) used
CHO and Y-l cells for the detection
in
viiro
of LT enterotoxins from E. coli
strains, a number of papers have appeared
in which the authors draw attention to the
advantages of this method, particularly to
the relatively low cost of the experiments
and the ease of observation (4. II. 12, 14).
This method was also used in genetic
studies on the Ent plasmid (7).

-ocr page 574-

Fig. I Control CHO ccll culture (A) and cytoto.xic action ol the to.xin of/.. cnH strain 12 on (HC) cclls alter 24
hours of incubation (fi) .x 450.

0

«

> N> »

B

$ 9

* •

#

%

..0\' ^

C4H0

-ocr page 575-

I Ig. 2. (\'(inltol Vei l) cell culture (C) and cyioto.xic action of the toxin of E. coli strain 12 on \\ ero cells after 24
hours ot incuhation (1))\' x 4.\')0.

Vero

A

#

> TS

Vero

I IS = Tendrils

/

-ocr page 576-

Fig. .3. ConlrolClMK ccll culture (F) and cytolDxic action ol llKMo.xin of /.. («//strain 12on GMK cells alter
24 hours of incubation (F)\' x 45(1.

IS ^ lendrils.

-ocr page 577-

I Ig. 4, Conirol Hel ,a ccll culture ( G) and c\\tiitoxic action ofthe toxin ol/:: (o//strain 12 on Hel.a cells after 24
hours of incubation (H) x 450.

- ^ A •

#

HeLa

#

H

the vetertnary quarterly, vol. 5. No. 2, april 1983

-ocr page 578-

The papers pubhshed to date by various
authors deal mainly with the detection of
enterotoxins of/:, (
y;//strains isolated from
human cases of diarrhoea and also from
single strains derived from cases of
colibacillosis in swine. Valuable informa-
tion has been supplied by the recent studies
of Konowalchuk
ei al. (10, II).
An analysis of the results presented in
Table I shows that the filtrates of 8 tested
E. coli strains cause marked CTE in Vero
and Hel.a cultures, which points to the
production of enterotoxin LI and cyto-
toxin VT by these strains. The obser-
vation of CTE in HeLa cells allows of
assuming that the enterotoxic strains of
E.
coli
isolated from swine produce also
cytotoxin VT. According lo Konowalchuk
(11) Hel.a cultures allow ofthe detection of
cytotoxin VT and also of the observation
of variant changes in cell morphology
caused by a degenerative product (DP). In
our studies the latter effect was not
observed, due to the use of TSB medium.
Our studies also show that the HeLa line is
the best suited for the detection of
cytotoxin VT. Confirmation of this fact
may be inferred from the observation in
two cases (filtrates of strains P 233 and 10)
of CLE in CHO and HeLa cultures and
lack of a response in Vero culture.
Our conclusion should nevertheless be
supported by studies with a bigger number
of strains isolated from swine.
Line GMK used by us has not been
employed for the detection of 1.1 and V 1
toxins. In spite of the similar origin of
GMK and Vero cultures, the results
obtained were incompatible and therefore
pointed to the different susceptibility ofthe
cultures to filtrates of
E. coli strains
isolated from swine.

1 he heat-labile enterotoxins of the E. coli
strains studied here caused rounding and
dissolution of the cultured CHO and HeLa
cells, this being in agreement with the
observations of other authors (3, 12, 14). In
some papers (6, 19). however, there is
information on the elongation ofCHOand
Y-1 cclls by the action of
E. coli and Vihrio
cliolcrae
enterotoxins.
Konowalchuk and Speirs (11) observed the
appearance of one or several lendrils on
some of the cultured cells after previous
exposure to the action of enterotoxins. as
observ ed in the case of some cultures Vero
and GMK cells. The different kinds of CTE
may be explained, among other things, by
dissimilar experimental conditions, namely
addition of
E. coli culture supernatants to
cell suspensions (6) and not to the stationary
cultures, fhis in our opinion contributes
significantly to the efficiency of the routine
studies.

The authors\' own experiments (data not
presented here) confirmed the obser-
vations of the unfavourable effect of
the addition of serum to the maintenance
medium on the course of the experiment
(II). 1 he distinctness of the CTE is greatly
fav oured by the use of a maintenance fluid
without serum or PBS alone. An
important factor bearing on the results of
the experiment is also the time ofthe CTE
reading. This should be done daily for 3-4
successive days, although the presence ofa
large amount of active toxins I.T or VT in
the filtrates studied may cause the
appearance of a distinct CTE as early as
after a few hours. Several experiments
indicate the importance ofthe choice ofthe
medium for
E. coli in the in vilro detection
of heat-labile enterotoxins (1).
Konowalchuk
ci al. (11) quote as an
example Evans medium, which contains
degenerative product resistant to a
temperature of 98° C and producing cell
degeneration in the culture. In the present
investigations and those of other authors
(9. 11) the best medium for testing the
enterotoxicity of /■,\'.
coli strains proved to
be the TSB medium.

KNOWl I DCirVllMS

1 lie authors uish to thank Miss .A. 1 achnska H, Sc..
of our Institute, tor helpful technical assistance and
Doc. Dr. M. .lankowski. of ihc State Institute of
Hygiene in Warsau. from uhom uc rcccivcd several
ccll cultures.

-ocr page 579-

RFFl Ri-NCF-S

1. Binek. M.. Niemiallowski, M., Szynkicwic/. L .
Klimus/ko. D., and .lakubowski, 1.: Detection
ol\'
Ksdwricliiu coU enterotoxins in the intestinal
loops of pigs and in CHO cells. Mcdycvna H\'c/.,
.16.
(IVHO) (PoL).

2. Dean. A. (1., Ching. Y. C.. W illiams, R. (i .and
Harden, I . B.: lest for
Escherichia coii
enterotoxin using infant mice: Application in a
studv of diarrhoea in children in Honolulu. ./.
Infeci. Dis.. 12.\'). 407. (1972).

.1. Donta. S. 1.. Moon. H. W.. and Whipp. S. C.:
Detection of heat-labile
Escherichia coli
enterotoxin with the use of adrenal cells in tissue
culture.
Science. 18.1, (1974).

4. Donta, S. T.. Sack. D. A.. W\'allace. R. B.,
Dupont. H. 1... and Sack. R. B.; Tissue-culture
assa\\ of antibodies to heat-labile
Escherichia coli
enterotoxins. ,-V. Engi. J. .Vied.. 291. //7. (1974).
Donta. S. I . and Smith. D. M.: Stimulation of
steroidogenesis in tissue culture by
enterotoxigenic
Escherichia coli and its
neutralization by specific antiserum.
Inleci.
Immun..
9. 500. (1974).

6. Ciuerrant. R. 1... Brunton, I.. I.., Schnaitman, 1.
C.. Rcbhun. I.. T., and Oilman, A. (i.: Cyclic
adenosine monophosphate and alteration of
Chinese hamster ovary cell morphology: a rapid,
sensitive
in viiro assay for the enterotoxins of
Vibrio cholerae and Escherichia coli. Infeci.
Immun..
10. 520. (1974).

7. Gyles, C. F.. So. M., and Falkow, S.: Ihe
enterotoxin plasmids of
E. coli. ./. Infeci. Dis..
110. 40. (19741.

X. Hryniewic/. W. and I\'agg, .1.: Biological
properties of sireptoly/in S. I. Cytotoxic effeci
on cells in culture.
.Med. Dosw. MikrobioL. 24.
175. (1977) (I\'ol.).

9. Kantor. H. S.. I ao. P.. and Wisdom, C.: Action
of
Escherichia coli enterotoxin: adenylate
cvclase behavior of intestinal epithelial cells in
culture.
Infeci. Imnujn.. 9. 1005. (1974).

10 Konowalchuk, .1.. Dickie, N.. Stavric, S., and
Speirs. J. I.: Properties of an
Escherichia coli
cyt(Uoxin. Infeci. Immun.. 20. 575. (197li).

I I. Konowalchuk. .1. and Speirs, .1. 1.: Response of
various cell lines to
Escherichia coli toxic
products.
Can. .1. Microbiol.. 25. 555. (1979).

12. Kwan. C. N. and Wishnow. K. M.: Escherichia
coli
enterotoxin-induced steroidogenesis in
cultured adrenal tunn)r cells.
Infeii. Immun.. 10.
146. (1974)

11. Polityiiska-Banas, F.. Szynkiewicz. Z., and
Binek. M.: Plasmids factors(Hly. Col. Em. K88)
and sensitivity toantibioticsof haemolytic
E. coli
strains isolated from pigs suffering from
colibacillosis.
Disch. lierärzil. Wschr.. 87. 20.
(1979).

14. Sack. [3. A. and Sack. R, B.: Test for
enterotoxigenic
Escherichia coii using Y-l
adrenall cells in miniculture.
Infeci. Immun.. 1 I.
.^54. (1975)

15. Sandelur. P. D. and Peterson. .1. W.:
Neutralization of Salmonella-toxin induced
elongation of Chinese hamster ovary cells by
cholera antitoxin.
Infeci. Immun.. 15. 9HS.
(1977).

16.
17.

18.

19.

20.

21.

Smith. H. W.: Personal communication, 1980.
Smith. H. W. and Halls. S.: Observations by the
ligated intestinal segment and oral inoculation
methods on
Escherichia coli infections in pigs.
caKes, lambs and rabbits../.
Palh. Bad.. 9}. 499.
(1967).

Söderlind, O.: Studies on Escherichia coli in
pigs. IV. Reactions of
Escherichia cob strains in
the ligated intestine test.
Zbi. \\ ei. Med. B.. 20,
558. (1975)

Speirs. .1. I.. Stavric. S., and Konowalchuk. .1.:
Assay of
Escherichia coii heal-labile
enterotoxin with Vero cells.
Inf Immun.. 16,
6/7,
(1977).

Stavric, S.. Speirs. .1. I.. Konowalchuk. .1., and
.leffrey. D.: Stimulation of cyclic AM P secretion
in Vero cells by enterotoxins of
Escherichia coii
and Vibrio cholerae. Infeci. hnmun.. 21. 514.
(1978).

S/ynkiewicz. 7... Binek. M.. Niemialtowski, M.,
and Klimuszko. D.: Investigations on the
enterotoxicity of
Escherichia coli strains by the
ileal loop test and in CHO culture. Scientific
Materials of .XIX Meeting of Polish
Microbiological Society, Szczecin p. 95, 1979
(Pol.).

-ocr page 580-

Field experience with d-biotin
supplementation to gilt and sow feeds

M. F. de Jong\' and J. R. Sytsema^

SUMMARY At a pig breeding farm wilh IJO sows, ihe culling rale in respecl of die young
replacemenl slock was more lhan 50°/} and was in parlicular caused hy lameness.
The effeci was invesligaled ofd-biolin supplemenlaiion of lhe feed on culling percemage. reproduc-
tion. daw lesions and lameness of gills (young replacement stock) and sows, and piglel mortality.
The young pigs were divided into a group of 23 young replacement pigs aged 2.5 months (12
controls and I / treated) and a group cf 47 gilts aged 7 months (23 controls and 24 treated). Both
treatment groups received feed supplemented with 1250 mcg/kg d-biotin. Furthermore, all sows
received feed supplemented with 500 mcg/ kg d-biotin. The basic feed contained 175 mcg/kg blot in.
of which about WO mcg/ kg was biologically available hioiin.

Blot in supplemenlaiion resulted in an increase in the plasma biotin levels from the critical deficiency
level of about 50 ng/ 100 ml to about 300 ng/100 ml in young replacement stock, to about 179 ng/
100 ml in the gilts, and to about 123 ng/ 100 ml in the sows.

After 2.5 months of biotin supplemenlaiion the claw lesion score of the gilts had decreased bv 28%
(p <0.001). In the young replacement slock a reduction ofthe claw lesion score by 52% (p <0.001)
was found after 4 months supplemenlaiion.

The effeci of bioiin supplementation was greatest in the soft beet region (improved hy 35%) and
somewhat less on the claw wall (improved by 23%c).

A fter I / months\' supplementation wilh 500 meg/ kg biotin the effects on production perforrnance of
the sows compared to the previous year can be summarized as follows:
the overall culling rate dropped from 54.0% tot 30.8%:,.
the culling rale due to lamene.ss decreased hy 1 l%r from 25% to I4%c,
lhe culling as a result of \'insufficient production\' was reduced from 11\'/( to 4%c,
a posiiive trend in piglet mortality was observed (17.7% compared to I9.2%c).
An increase of the biotin content of f)utch pig feeds and regular monitoring of its biotin content
would appear to be advisable.

INTRODUCnON

The main factors which influence the claw

In order to obtain an acceptable income it quality ot the pig are: breed, housing, man-

is increasingly important for pigs units to agement, and the feed (25).

achieve optimum utilisation ofthe pigpro- Clawcracksarethemostfrequentlyobserv-

duction capacity, whether this concerns ed claw lesions (11, 12). An insufficient

buildings or animals. supply of biotin has in several trials result-

It is well known that modern housing sys- ed in an increased incidence of claw cracks

tems, in particular with slatted floors, im- (7, 11, 12, 15). As a result of these findings,

pose higher requirements on the legs and research was undertaken in many countries

claws ofthe pig (2, 3, 4, 9, 20). Recently a to investigate the preventive and curative

working group calculated the annual econ- effect of biotin on claw lesions. In addition

omic loss in pig production caused by to publications in which positive effects

claw lesions and leg weakness to be some were reported (5, 6. 12, 16, 17. 18, 19, 21.

sixty million guilders, namely about 40 24), there were some where no clear effects

million for sows and about 20 million for were found (1, 13), Unfortunately, in these

fattening pigs. Claw lesions in sows and papers such interesting details as biotin as-

fattening pigs may be responsible for one says of feed and blood were not always

third of all cullings (22), reported.

\' Animal Health Service Institute, Province Overijssel, P.O. Bo.x l.t. 8000 AA Zwolle. the Netherlands.
- Hoffmann-l.a Roche B.V.. Vitamins and C\'heinicals. P.O. Box 42. .1640 AA Mijdrecht, the Netherlands.

-ocr page 581-

In December 1980 a pig breeding farm in
the eastern part of the Netherlands consult-
ed the local veterinarian because of the
high mcidence of lameness in gilts and
sows. Based on the pig husbandry manual
of Hoorens (14), in which claw cracks and
claw lesions were described, the farm man-
ager suspected a biotin deficiency in his
herd. Partly because of these changes in the
claws the culling rate of the young gilts had
increased to about 50%.
ln.lanuary 1981 the Animal Health Service
Institute and Hoffmann-La Roche Mij-
drecht were consulted. The results of blood
assays indicated that the biotin status of
the herd was around the critical level of 50
ng; 100 ml (23).

Since no experience about the effect of
biotin supplementation in the Netherlands
had been published so far, it was decided to
start a field trial on this affected pig farm.
1 he purpose of this investigation was to
study theeffect of d-biotin supplementation
of the feed on culling percentage, repro-
duction, claw lesions and lameness of gilts
(young replacement stock) and sows, and
piglet mortality.

II. I2(1-I.S0 sows; Due to the practical housing situa-
tion and feed storage this group was not divided and
its performance was therefore compared to that of last
year.

I he pig stock at the farm was a Yorkshire-l.andrace
cross. Prior to the trial the total claw lesion score of
each group (la
-I- I b) was determined and used as the
basis for the group randomization. The same basic
diet was fed to all animals used in the e.xperiment
(Table I).

Housing

The young pigs (Groups la Ib) were kept in groups
of 6 to 8 animals in pens which measured 3x5 meters.
The floor of the pens consisted of concrete in the
forward two-thirds, and the rear third was a slatted
floor with 2-cm beams. The slatted part ofthe floor
was of reasonable quality and comparable with that
of the average Dutch pig breeding farm.
For the sows (Group II) the floor of the farrow pens
consisted of concrete in the forward two-thirdsand of
slats, with 2-cm beams, in the rear third.

Bioiin supplementation and feeding regitnen
I. Young replacement stock and gilts From Febru-
ary 6 onwards the basic diet of the experimental
groups (la -F 1 b) was supplemented with 1250 meg kg
d-biotin (Rovimix fl-2, Roche). The feeding scale for
the young replacement stock is given in Table 2.

Feeding scale for the young replacement

l able 2.
stock.

M.M FRIAI. A,\\D MFil HODS

Ihe trial started in .lanuary 1981 until September
1981. It proved possible to divide the young pigs into
control and supplemented groups and continued in
groups la and lb. This was not the case with the sows;
all these animals were supplemented.

lixperitnetital groups and basic feed

I. The young animals were divided into two main

treatment groups;

a. 47 gilts. 7 months of age (2."* control and 24 supple-
mented animals),

b. 2,1 young replacement pigs, 2.5 months of age (12
control and I I supplemented animals).

Feed day\'

1.25 kg
1.60 kg
1.90 kg
2.,10 kg
2.55 kg
2.65 kg
2.80 kg

,10 kg
40 kg
50 kg
70 kg
80 kg
90 kg

20 -
.IO -
40 -
50 -
70 -
80 -

label 1. Composition

of the pig feed during

the trial period.

Ingredients

%

Calculated content;

Maize

10.0

F.nergy value for pigs

1.00

Wheat

10.0

Soybean meal

LI.5

Crude protein

15.2\'-;

Manioc

2.1.5

Maize gluten feed

21.5

Digestible crude protein

1 1.8%

Beet pulp

7.5

Lysine

0.72%

Coconut meal

5.0

Alfalfa meal

,1.0

Ca

0.94\'-;

Molasses Vinasse

.1.0

Available P

0.37%

Vitamins Minerals

.1.0

lotal biotin

150 meg kg

90 - 100 kg

I l eeding twice a day.

.At an age of 6 to 7 months the feed level was
reduced to 1.75 kg day.

Weight

-ocr page 582-

ii. Sows i he sow feeds (Table I) were supplemen-
ted with 500 mcg kg d-biotin from February 9 on-
wards. The sows were fed according to the general
Dutch recommendations.

Exaniinanon oj ihe claw lesions
fhe claws of the gilts were e.xamined twice, at 7 and
9.5 months of age: the group of young replacement
stock was checked three times, al 2.5. 5, and 7 months
of age.

In order to permit ofa proper examination, the pig
were tranquili/ed with Stresnil (I ml 20 kg) and after
about 15 minutes anaesthesized with Eunarcon (I a 2
ml 10 kg. i.v.). T he claws were thoroughly cleansed
before examination. The location of lesions and their
severity were recorded on a standard form (Figure I).
For each animal a claw lesion score was calculated.
The score was a combination of the number of lesions
and the severity of the lesions. Severity was recorded
on a three-point scale.

F.xample

Claw

lesion score calculation.

fr

1 1 11

1

111

8

fl

1 111

4

hr

11

1

3

hi

11 1

111

1

7

Claw lesion score

22

Plasma hiol in assays

Prior to an several times during the trial blood sampl-
es were taken always ofthe same representative pigs
ofthe e.xperimental groups. 1 he sampling was carried
out always si.x hours after the morning feeding, fhe
samples were assayed for biotin as described by Frigg
and Brubacher (8).

Biolin conieni of the feed

At the farm, the manager took from every batch of
feed delivered a 200-gram sample for biotin determi-
nation (8).

Data recording

Performance data of the experimental groups were
recorded regularly by the farm manager, and previous
records were available for comparison (\'quarterlv
book\'). Becau.se biotin supply could be related to
veterinary treatments (lameness), these data were also
recorded.

The principal recorded data were

1) the incidence and causes of cullings,

2) incidence of piglet mortality,
.■!) reproduction performance,
4) veterinarv treatments.

RESLIL I S

1, Claw quality of the gilts and young re-
placement stock

la, Gdts Based upon the average rate of
horn growth in pigs, the claws were re-
examined after2,5 months(10), The results
are presented in
l able .1,

There was a surprisingly large individual
variation in claw scores. After 2,5 months,
the average lesion score of the supplement-
ed animals had decreased by 28% (p <
0,001), whereas the control animals
showed no improvement. On April 22 the
difference between the groups was highly
significant (p < 0,001) in favour of the
supplemented animals (Table .1),
It is of importance to analyse where the im-
provement of the claws occurred. There-
fore a division into lesions by their loca-
tion at the wall and soft heel was made
( Table 4),

fable Claw lesion scores of supplemented and control gilts.

7 months
February 3

Supplemented (n = 24) 1 otal scorc
(1250 mcg kg)

Scorc 432

Average 18,0

SI) 4,83
Improved Deteriorated

Age

Clroups:

91/, months
April 22

1 otal scorc

1 mprovement
28\'\'-;

3121
13.0
4.68
21 3

Control (n = 23)
Score
.Average
SD

Improved Deteriorated

41 I

410;
17.82
4.39
9 8

17.86
6.53

p < 0.001 April versus February
p < 0.002 Supplemented versus Control

-ocr page 583-

Fig. 1, Claw lesion form.

.Animal number:

Date :

f.r.

f. I .

h.r.

I

h.l.

Biotin supplementation resulted particu-
larly in an improvement of the soft heel,
where the average score decreased signifi-
cantly by .15% (p < 0.01) from 6.84 to 4.46.

1 b. Young replacement stock These
animals were examined three times. The
results are presented in Table 5.

After 2.5 months of supplementation the
average score of the supplemented group
already compared favourably with that of
the controls (see Table 5). However, at the
age of 5-7 months the score ofthe control
group increased by such a degree that the
difference from the supplemented group
was highly significant (p < 0.001) by .lune
25.

Analysis of the lesion score separately for
claw wall and soft heel again shows a posi-
tive influence of biotin supplementation on
the health of the soft heel. The average
score of the control group was 8.00, com-
pared with 2.55 for the supplemented
animals (Table 6).

-ocr page 584-

Table 4. Claw wall and soft heel lesions scores of supplemented and control gilts.

Soft heel

February 3

Group

April 22

February 3

April 22

Supplemented (n = 24)
(12.50 mcg kg)

Score 100

Average 11.16

SD 3.83

771
8.54
4.28

100
6.84
3.68

65^
4.46
2.1 1

Control (n = 23)
Score
Average
SD

100
12.22
6.18

92\'
11.26
5.25

100
5.65
3.07

l6->
6.57
3.26

p < 0.10 Wall (Supplemented group. April 22 versus February 3)

p < 0.01 Soft heel (Supplemented group. .April 22 versus February 3)

p < 0.10 Wall (April 22: Supplemented group versus Control group)

p < 0.02 Soft heel (.April 22: Supplemented group versus Control, group)

Table 5. Claw lesion scores of supplemented and control young replacement stock.

Age

2\'/; months

5 months

7 months

Groups

February 3

April 22

-lune 25

Supplemented (n = 11)

(1250 meg kg)

Score

40

61

79

Average

3.64

5.51

7.18

SD

2.94

2.88

2.18

Control (n = 12 10)\'

Score

37

87

150^

Average

3.08

7.25

15

SD

2.19

2.70

2.98

Two boars sold for breeding purpose
p < 0.001 Supplemented versus Control

lable 6. Claw wall and soft heel lesions scores of
supplemented and control young replacement stock.

Group

.kmc 25

Wall

Soft heel

Supplemented (n =

11)

(1250 mcg kg)

Score

51

28

Average

4.63

2.55

SD

2.42

2.07

Control (n = 10)

Score

701

m

.Average

7.0

8.0

SD

2.45

2.71

p < 0.05 Supplemented versus Control
p < 0.001 Supplemented versus Control

In general, the claw cracks of the biotin
supplemented groups were drier and less
deep in comparison with the control
groups and therefore probably less suscep-
tible to infections (Figure 2) which could
result in panaritium.

A comparison of the location ofthe lesion
shows relatively more wall lesions in the
gilt group (Table 5) than in the young re-
placement stock (Table 6).
A summary ofthe development ofthe claw
lesion score of all groups is given in Figure
3.

It is obvious that the scores rapidly increas-
ed at 5-7 months of age. Hence, biotin
supplementation has shown a preventive
effect on the development of claw lesions.

-ocr page 585-

Pig A, 7 months, untreated.

Cracks in the claw wall; lesions of the soft heel and
beginning of an inflammation of the coronet.

Pig A, 91/2 months, untreated.

Cracks in claw wall and soft heel, resulting in foot rot

with severe inflammatory processes.

Pig B, 7 months, untreated.

Claw wall cracked and severely damaged, crushed
soft heel. Fool rot has already started.

Pig C, 7 months, untreated.

The horn shoe crushed and cracked along the coronet,
showing swelling and inflammation.

-ocr page 586-

Claw

lesion

score

2 3 4 5

Age of pigs in month

At the age of 7 months (June 25) the score
of the control group of the young replace-
ment stock was almost at the same level as
that of the gilt group on February 3. This
indicates that the general conditions on the
farm had been fairly constant during the
trial period.

2. Biotin content of the feed
The results are presented in Table 7. The
repeated microbiological average total bio-
tin level of 174 meg/kg was somewhat
higher than expected (150 meg/kg Table
I). However, only 100 meg/kg were pres-
ent as biologically available biotin (8).
The assayed levels of the supplemented
groups were somewhat below the expected
values.

I able 7. Biotin content in the feed during the trial period.

Group

Total biotin
(meg, kg)

Gilts and young

Control

(n =4)

170 ± 19

replacement stock

Supplemented

(n = 4)

1043 ± 77

(1250 meg;\'kg)

Sows

Before

supplementation
Supplemented
(500 meg, kg)

(n = 2)
(n = 6)

178 ± 25
611 ±48

± Standard deviation

3. Piastna biotin levels
Prior to biotin supplementation, on .Janu-
ary 25th, the plasma biotin values of all
groups were around the critical level of 50
ng/100 ml (Table 8).

Supplementation resulted in a clear in-
crease in the blood plasma values. Al-
though the feed composition of the control
group of the young replacement stock had
not changed at the sampling of .1 une 25, the
plasma biotin content of three previously
not sampled pigs showed a level of 120 ± 34
ng,/ 100 ml. The reason for this increase,
compared with the level ot the supplement-
ed group before the trial of 38 ± 8 ng/100
ml, remains unexplained.

-ocr page 587-

4. Performance characteristics
The performance results obtained at the
pig unit were above the Dutch average,
with 2.25 litters a year and about 9 sold
piglets per litter (Table 9). Piglet mortality
in 1980 was 19.21%, compared with
17.65% in 1981.

The total feed intake of more than 1400 kg
per sow per year is fairly high. During 1981
the culling percentage of the sows dropped
considerably, from 54.02%) during 1980 to
30.84% in 1981. It should be noted that
during the first half of 1981 an outbreak of
a \'haemorrhagic diathesis\' and \'Parvo virus
pig\' occurred on the farm, which probably
must have had a negative influence on the
performance characteristics of the herd.

table S. Biotin blood plasma contents of the pigs during the trial period.

Oroup

Biolin content (ng

100 ml)

Before the trial

During the trial

.lanuary 25

April 22

.lune 25

C.ihs

Control group (n = 5)
Supplemented group (n
(1250 mcg kg)

= 5)

49 ± 18
55 ± 10

68 ± 16
179 ± 81

Young stock
Control group (n = 3)
Supplemented group (n
(1250 mcg, kg)

= 4)

38 ± 8

321 ± 692

120 ± 34\'

Sows ( n = 5)
(500 mcg kg)

57 ± 5

123 ± 37

± Standard deviation
I Additional sampling
^ n = 3

5. Veterinary treatment
During the trial period twelve pigs were
treated with an antibiotic because of\'pan-
aritium\':

t-\'ebruary 6 - April 22

April 23 - .lune 25

Supplemented group (1250 mcg kg)
Control group

table 9. Perforinance characteristics sows.

1980

19811

Present sows, inean

1 14,77

126,76

Present gilts, mean

44,38

45,23

Number of litters

259

289

Litters per sow year

2,26

2,26

Piglets born

3255

3423

Dead born %

7,90

7,16

Mortality %

19,21

17,65

Sold piglet, litter

9,36

9,15

Sold piglets per sow year

21,15

20,69

Feed per sow kg year

1489

1515

Culling rate in sows

54,02

.30,84

1 Corrected for a haemorrhagic diathesis and Parvo

virus pig infection (10 litters).
^ Culling rate % 1978 and 1979 resp. .39.58% and
44.93%.

6. Causes of cullings of gilts and sows

The reasons for culling ofthe gilts and sows
in 1981 and 1980 are presented in Table 10.

The culling percentage because of leg weak-
ness of the gilts dropped from 40% in 1980
to 6%in 1981. OftheS gilts culled in 1981.3
were from the control group and 2 from the
supplemented group.

The culling percentage of sows because of
leg weakness decreased from 25% to 14%.
Nine sows were sold because of claw le-
sions. Unfortunately, the corresponding
data for 1980 were not available. The sows
were better on their feet after 11 months
biotin supplementation.

-ocr page 588-

DISCUSSION AND CONCLUSION
I. Young replacement stock and gilts
Biotin addition had a positive effect on the
claw lesion scores of young replacement
stock and gilts. In particular, at an age of 5
to 7 months the claw lesion score of the
control group showed a marked increase.
The effect of biotin supplementation seem-
ed to be particularly notable in the case
of young stock. The data suggest that bio-
tin supplementation has, in young stock,
both a preventive and a curative effect.
This could possibly explain the findings of
other research groups who worked with
older pigs and found no effect of perhaps
inadequate biotin supplementation. How-
ever, the levels of biotin in blood plasma
and feed were not always reported in such
reports (1, 13).

At an age of 7 months the claw lesion scores
of the control group of young replace-
ment stock were comparable with
the scores of control gilts of the sameage(at
the start of the trial).
A coinparison of location of lesions indi-
cated that the gilt group had relatively
more wall lesions than the young replace-
ment stock group (Table 5 and 6). This
difference may have been caused by the
size of groups, the season, or the housing
conditions. At the start of the trial, the
biotin plasma levels of the groups were
around the critical level about 50 ng 100
ml, Biotin supplementation resulted in all
groups in clear increases of the blood
plasma level.

The slight increase in the biotin plasma
level of the control (young stock) group, to
120 ± 34 ng/100 ml versus 49 ± 18 and 55
10 ng lOO ml for the gilt group at the
same age, could have contributed to the
observed difference between the groups
concerning the wall lesion score (7,0 versus
11,16 and 12,22) and claw lesion score (re-
spective values of 15,0 versus 18,0 and
17,86),

It is still an open question which biotin
plasma levels are required for optimum
claw health under similar circumstances,
specially in young stock.

H. .S«vv.s

After 11 months of biotin supplementation
the herd showed a significant decrease in
the culling percentage of the sows, from
54.02% in 1980 to 30.48% in 1981 (Table9).
After biotin supplementation, perfor-
mance data suggest a positive trend of the
piglet mortality, namely of 19.2% in 1980
compared to 17.7% in 1981. In this respect
the observations ofthe farm manager, who
remarked that the sows were better on their
feet, might explain the higher survival rate
of the piglets.

Although the data of Table 9 were correct-
ed for the influence of the outbreak of
\'Parvo virus pig\' infection and a haemor-
rhagic diathesis, an objective comparison
of the performance data between 1980 and
1981 was disturbed.

The simultaneous occurrence of \'Parvo
virus pig\' and haemorrhagic diathesis is an
interesting aspect for further examination.

Table 10. Reasons for culling of gilts and sows in 1980 and 1981.

Groups

1980

1981

Gilts

45

84

Cullings because of leg weakness\'

between ± 5 and 9 months

18 (40%,)

5 {(,%)-

Other reasons

3

Present sows, mean

1 14.77

126.76

Total cullings (%)

62 (54%)

39 (31%)

Leg weakness (%)

29 (25%)

17 (14%)

Claw lesions

N.A."

9 (7%)\'

Insufficient production

13 (11%)

5 (4%)

Infertility, infection, abortions

11 (9%)

8 (6%)

Other reasons

9 (8%)

9 (7%)

Cullings 1978. 1979 resp. 32..\'! and 29.2%.

3 pigs from the control group and 2 pigs from the supplemented group.
Part from culling because of leg weakness.
Not available.

-ocr page 589-

Whether beneficial effects of biotin supple-
mentation on reproduction, as found by
other workers (5, 17), might have come
into play at our trial farm remains an open
question, since it was not feasible to split
the sows into a treatment and a control
group. At any rate, it would be quite diffi-
cult to demonstrate conclusively except
by a very large and well-controlled experi-
ment - a further improvement ofthe pres-
ently good level of reproductive perform-
ance there.

Continuationofthebiotinsupplementation
of the feed for the gilts and sows will be of
importance to permit of a proper evalua-
tion of the long-term effects on sow repro-
duction performance on this farm, pro-
vided that a control group is formed. Since
biotin supplementation cannot be expect-
ed to eliminate all claw problems in pigs, it
is suggested to give not only full attention
to the biotin supply of the pig feeds, but
also to other factors affecting claw quality,
such as genetics and housing conditions.

ACK.NO Wl.EDGEMENTS

We would like to thank Mr. ten Have and Mr. Jaspers
lor theircontinuingassistanee. Drs. Kloosterboerand
Mulder for valuable advice. Drs. Bouwkamp and
Weeda, Mr. Kragt, and Mr. Busser for technical sup-
port. and Mrs. .laspers for hospitality.

REFERENCES

1. Bane, D. P., Maede. R. .1.. Ililley, H. D.. and
l.cman, A. D.: Inlluence of a d-Biotin and Hous-
ing on Hoof lesions. Proc. I.P.V.S. Copenhagen,
p. .1.14. 1980.

2. Baumann, G. und Wisser, ,1.: Der Einfluss der
Spaltenbodenhaltung auf die Klauengesundheit
bei Mastschweinen.
Anh. e.xper. Vet.-Med.. 26,
569-588. (1972).

3. Blaha. T. und Prange. H.: Untersuchungen zur
Klauen- und Gliedmassengesundheit bei Besa-
mungssebern.
Mh. Vel. Med.. 30. 47-53. (1975).

4. Bollwahn. W. und Lampe. M.: Beziehungenzwi-
schen Stallboden und Klauenwachstum bei
Schweinen.
Tierärzii. Umschau. 35, 326-332.
(1980)

5. Brooks, P. IL, Smith, D. A., and Irwin. V. C. R.;
Biotin supplementation of diets; the incidence of
foot lesions and the reproductive performance ol
sows.
Vel. Rec.. 101, 46-50. (1977)

6. Comben, N.: Biotin for breeding sows - Field
experiences. Animal Nutrition Symposium,
London, England. Oct. 1978. Hoffmann-La
Roche & Co., Basle, Switzerland.

7. Cunha, V. .1., l.indley. D. C., and Ensminger. M.
E.: Biotin deficiency syndrome in pigs fed desic-
cated egg white, ./.
Anima Sci.. 5. 219-225.
(1946)

8, Frigg, M.and Brubacher, G.: Biotin deficiency in
chicks fed a wheat based diet.
Iniernai. ./ournal
Viiamin .\\ulriiion Research. 46.314-321. (1976).

9. Gebhard. R. G.: Das Vorkommen von Glied-
massenschäden und Stellungsanomalien in der
zeitlichen Mastschweinenhaltung. Diss. Mün-
chen, 1976.

10. Geyer, H.; Morphologie und Wachstum der
Schweinklaue. Habilitationsschrift. Vet. anato-
misches Institut: .Iuris Druck Verlag. Zürich,
1979.

IL Glaettli. H. R.: Klinische und morphologische
Befunde beim experimentellen Biotinmangel.
Zhl. Vel. Med.. A 22, 102-116. (1975)

12. Glaettli, H. R.: Experimental biotin deficiencies
and biotin responsive conditions in pigs. Proc.
I.P.V.S. Ames. Iowa June 22-24, 1976, A 10.

13. Grandhi. R. R. and Strain. J. H.: Effect of biotin
supplementation on reproductive performance
and foot lesions in swine.
Can. J. Animal Sci.. 60,
961-969. (1980)

14. Hoorens. J.: Huisvesting Voeding Ziekten van
het Varken, p. 486. Wetenschappelijke Uitgeverij
E. Story - Seientia P.V.B.A.. 1973.

15. Lehrer. W. P. jr.. Wiese. A. C.. and Moore, R.
R.: Biotin deficiency in suckling pigs.
J. Nuir..
47. 203. (1952).

16. Osborne, H.H. and Eusor. C. R.: Some aspects
on the pathology, aetiology, and therapeutics of
the foot-rot in pigs.
New Zealand Vei. J.. 3.
91-99. (/955).

17. Pedersen. P. G.and Udesen, F.: Testing biotin in
sows. Danish National Committee on pig Breed-
ing and Production. Joint office of Cooperative
Slaughterhouse, Copenhagen. Communication
no. 18. October, 1980.

18. Penny, R. H. C., Osborne. A. D., and Wright, A.
L: Foot rot in pigs: Observations on the clinical
disease.
Vet Rec.. 77, 1/01-1/08. (1965).

19. Penny, R. H. C., Cameron, R. D. A.. Johnson.
S., Kenyon, P. J., Smith. H. A.. Bell, A. W. P.,
Cole. J. P. 1.., and Taylor, J.: Foot rot of pigs:
1 he inlluence of biotin supplementation on foot
lesions in sows.
Vei. Rec.. Wl. 350-35/. (/980).

20. Prange, H. und Kurzweg, H.: Beziehungen zwi-
schen Gliedmassengesundheit und Fussboden-
gestalltung in der Schweinemast.
Tierzuchi. 24,
348-350. (1970)

21. Spoerrie, H. K.: Klinische und pathologisch-
anatomische Untersuchung von spezifischen
Klauenveränderungen beim Schwein unter Be-
rücksichtigung von periodischen Biotin-Gaben.
Thesis, Zürich 1976.

22. Studiecommissie \'Beengebreken\'. Stoornissen
van het locomotie-apparaat, in het bijzonder de
leg weakness bij varkens. I.V.V.O.; Lelystad.
P.O. box 160. Holland; Internal Report no. 95.
1976.

23. lagwcrker. F. .1.: Biotin in pigs. Roche Inform.
Serv. Bull 1675, 1978. Hoffmann-La Roche &
Co.. Basle. Switzerland.

24. 1 riebel. D. F. und I.obsiger, R.: Vorbeuge gegen
Klauenläsionen bei .lungsaucn durch Biotinzu-
lage zum Futter.
Krafifuller. 62, 502. (1979).

25. De betekenis van Biotine voor varkens. Thema-
morgen, 17 September 1981, at Apeldoorn (the
Netherlands). 1981.

-ocr page 590-

The failure of the oesophageal groove
reflex, when fluids are given with an
oesophageal feeder to newborn and young
calves

H. J. M. Lateur-Roweti and H. J. Breukink^

summary The fate of coh>sirum and olher fluids given with an oesophageal feeder was studied
in newborn calves and in young calves up to 3 weeks hy means of radiological techniques. A ny fluid
given with an oesophageal feeder was found in the forestomachs, since it apparently did not induce
an oesophageal groove refle.x. Also when suckling was induced during feeding with ihe oesophageal
feeder, the oesophageal groove reflex did not occur. The outflow of colostrum and other fluids from
the forestomachs to the ahomasum and small intestine occurred for the most part within 3 hours.
Only the emptying of the ventral ruminal sac was .sometimes dela yed for 24 or 48 hours.
The results obtained in calves up to 3 weeks old did not differ from those obtained in newborn
calves.

It was concluded that although colostrum given by oesophageal feeder entered the forestomachs.
the rapid flow to the ahomasum and small intestine created the conditions for a sidficient
absorption of immunoglobulins. Application of colostrum with an oesophageal feeder in newborn
calves promises to be a timesaving and effective method for creating an optimum passive immunit y
of the calves.

INTRODUCTION

Death of neonatal calves has been an im-
portant problem in dairying for more than
a hundred years. As early as 1897 Poels
(10) started his investigations into this
problem at the request of the Dutch Minis-
ter of Internal Affairs. Since then, know-
ledge about neonatal diseases in calves has
increased considerably, but in spite of that
the mortality rate is still rather high.
One of the major reasons for this high mor-
tality rate among neonatal calves remains
the insufficient absorption of immunoglo-
bulins, caused by delayed ingestion of co-
lostrum, ingestion of an insufficient
amount of colostrum, or by colostrum of
poor quality. It is a tedious business to feed
a reluctant newborn calf a sufficient
amount of colostrum. Molla (6) therefore
advocated the use of an oesophageal feeder.
Logan
et al. (5) have shown that calves
fed colostrum by stomach tube had higher
concentrations of serum immunoglobins
than calves suckled by their dams.
The use of an oesophageal feeder is also
advocated for the application of glucose-
electrolyte solutions to newborn calves
with diarrhoea.

It was not clear whethercolostrum or other
fluids given with an oesophageal feeder
could induce an oesophageal groove reflex.
If these fluids were to end up in the fore-
stomachs, bacterial fermentation might
perhaps cause digestive disturbances. We
were recently confronted withan increasing
number of calves that showed chronic ru-
minal tympany, poor growth, and clayey
faeces, caused by a failure of the oesopha-
geal groove refelx (2).
The experiments described here were de-
signed to find answers to the following
questions:

\' Department for Radiology, Faculty of Veterinary Medicine, Yalelaan 10, Utrecht, the Netherlands.
2 Chrnc for Large Animal Medicine, Faculty of Veterinary Medicine, Yalelaan 16, Utrecht, the Netherlands.

-ocr page 591-

1. where would the colostrum giveti with
an oesophageal feeder to a newborn
calf be found?

2. if this colostrum were to be found in the
prestomachs, how long would it stay
there or how fast would it be transport-
ed to the abomasum?

3. is it possible to stimulate an oesopha-
geal groove reflex during feeding with
the oesophageal feeder?

4. what are the answers to these questions
in calves up to 3 weeks of age?

MAI FRIAI. AND METHODS

I hrce newborn male Dutch Holstein-Friesian calves
were used in this experiment. The animals received
their first colostrum with an oesophageal feeder at 8,
12 and 16 hours after birth (oesophageal feeder, Syn-
tex). Blood samples were taken before the first feeding
and 24 hours later. Serum gammaglobulin levels were
calculated bv the estimation of total serum protein
and of electrophoresis. The calves were housed indi-
vidually in small pens with straw bedding. After the
first day the calves were fed twice daily. \'1 hey received
colostrum for days and thereafter cow\'s milk. \'1 he
amount of milk or colostrum given daily was ± 12
percent of the body weight.

At various intervals during the first 2-3 weeks the
caKcs received a mixture of colostrum or glucose-
clectrolytc solution wiih a barium suspension (BS)
(\'fable i).

I hc application of the BS was followed by a series of
lateral radiographic examination to establish the lo-
calisation of the BS in the gastrointestinal tractf In
most cases, one radiograph was sufficient to obtain a
good survey of prestomachs. abomasum. small and
large intestine.

Two different mixtures with BS were used.

A. 1.5 1 colostrum-f 225 ml BS.

B. 1 1 glucose-electrolyte solution 150 ml BS.

750 g
10 g

I ml
15 g
80 ml
1.5 ml
1000 ml

The composition of 1 1 BS was:
Microbar

C\'arboxylmethyl cellulose
Methylis Oxyben/oas
Sodium citrate
1 ween

Rhodorsyl 426
Water to

The glucose-electrolyte solution was an isotonic solu-
tion used for the oral treatment of dehydration in
calves with diarrhoea (1). The BS was administered by
four different methods:

1. The calves received the BS-mixture in their pens
by means of the oesophageal feeder. The knob at the
end of the feeder was situated just caudally to the
pharynx. After that, the animal was transported to
the radiology room for radiographic examination.

2. The calf received the BS-mixture in the radiology
room by means of the oesophageal feeder. The knob
at the end of the feeder was situated just caudally to
the pharynx. Suckling was induced by teasing the
animal to suck on the caretaker\'s fingers. The BS-
mixture was given when the calf sucked intensely.

3. The calf received the BS-mixture in the radiology
room by means of the oesophageal feeder. The situa-
tion of the knob at the end of the feeder was at one of
two different sites of the oesophagus:

3.1 halfway between the pharynx and the cardia, or

3.2 just cranial to the cardia.

4. The calf was allowed to drink a colostrum BS-
mixture from a bucket.

Lateral radiographs were made at 0. 3, and 24 of 48
hours after the administration of the BS-mixture
(Table 1).

Fluoroscopic examination by means of an image in-
tensifier was used while a calf received the BS-
mixture.

table 1. Experimental schedule per calL including the age of the animal at the time of each study, the
method of administration used, the test suspension used,
and the radiographic intervals.

age (days)

method

test suspension

radiographic
intervals (hours)

Calf 1

1

1

A

0

3

8

1

B

0

3

48

13

1

B

0

3

19

2

B

0

3

20

4

B

0

CaU 2

1

1

A

0

3

24

7

3.1

B

0

3

13

2

B

0

3

Calf 3

1

1

A

0

3

48

6

3.2

B

0

3

12

2

B

0

3

Radiographic details: Apparatus: Philips Maximum M 150; 3-phase 12-pulse X-ray generator, power 150
k W, Grid: ratio 7, focussed at F FD 140 cm, 40 lines per cm, format 30 x 40 cm. Screens: Dupont, Cronex Hi
plus. Film: Dupont, Cronex 4 DDS, Exposures (age dependent): 70-84 kV and 20-50 mAs, Sinistro-dextro
\\iews of the animal in standing position.

-ocr page 592-

rable 2. Total protein and gammaglobulin levels in the serum before and after the first administration of 1 \'A
litres colostrum with an oesophageal feeder in 3 calves. The colostrum was given at different times after birth!

Calf no. Len«ht of time total protein 7-glohulin

(g 1) % (g 1)

before after before after before after

feeding feeding feeding

Lenght of time
between birth
and first feeding
of colostrum
(hours)_

12
x
16

40
53
40

71
7H
44

2.8
10.3
J 1

31.8
32.5
5.7

1.1
5.6
0.9

22.6
25.4
2,5

Table 3. Distribution of BS through in gastro-
intestinal tract of young calves. The results obtained
over a 3-week period are given; the BS-mixture was
administered with an oesophageal feeder (method 1
or 2).

<D ° Ï
£§2

localisation of the BS

c

O
O

Hi

O tn \'

Ï-Êm
.c o£

E
o

D

O
%

c
^

13

e

D

H

O
XI

a

1|
1/1 ^

Q)
C

O c

1

0

■ ■ ■

■ ■ ■

■ ■ ■

DU DU □

□ □ □

3

BD □ □

■ ■ ■

■ ■ DD

■ ■ ■

□ □ □

2i

48

d

O

2

0

■ ■

■ ■

■ ■

m ■

O □

3

■ ■

■ ■

■ CU

■ ■

■ ■

2U

HD

d

3

0

■ ■

■ ■

■ ■

□ ■

□ ED

3

□ E

■ ■

■ □

■ ■

H ■

24

48

n

weeks
after birth

1 2 3

1 2 3

1 2 3

1 2 3

1 2 3

□ = noBS 111= little BS

I = large amounts of BS
m this compartment

rf.su i fs

Duringtheexperimental period, which last-
ed 3 weeks, the calves remained healthy.
The results of the blood examinations are
given in Table 2. Calf no. 3, receiving the
first colostrum at 16 hours after birth,
showed a distinct hypogamtnaglobulinae-
mie.

The results of the radiographic examina-
tions are given in two diagrams (Tables 3
and 4). These results indicate that:

A few minutes (0 hours) after the ad-
ministration of the BS-mixture by methods
1,2,3.1 and 3.2 the BS was present in the
forestomachs, the abomasum and, except
for method 3.2 and on one occasion for
method 2, in the cranial parts of the small
intestine. The large intestine was free from
contrast suspension. During the 3 weeks\'
observation period these results did not
change (Figures 1 and 2). During fluoro-
scopic examination it was seen that in the
first instance all the fluid entered the rumen
and the reticulum. Almost immediately,
however, transport to the abomasum start-
ed.

fable 4. Distribution of BS through the gastro-
intestinal tract of young calves at different tiines after
the administration of a BS-mixture.
Various inethods of administrattion were u.sed.

c
,9

0.° Ï
ill

localisation of the BS

-O-^D

II

Si-o
E o

£

otn \'
.c o£

£
o

D
O

c

E

D

W

O
X)
O

11
in
£

01
c

OJVI

Piïi

^ C

1

0

m

3

24

48

B/m

H/D

■/H

2

0
3
24
48

□/■

qm
aim

3.1

0

B

3

B

24

48

3,2

0

3

24

48

4

0
3
24
48

□ = noBS

little BS targe amounts of BS
in this compartment

-ocr page 593-

After drinking of a BS-colostrum mixture
from a bucket, all the BS was found in the
ahomasum and in the cranial parts ofthe
small intestine.

At ?i hours after administration ofthe
BS-mixture by means of methods 1, 2, 3.1
and 3.2 the filling ofthe reticulum with BS
varied from empty to partly or completely
filled. The filling of the reticulum was not
related to the method of administration or
to the age of the calf.
The filling of the rumen and the omasum at
three hours did not differ from that observ-
ed at 0 hour. The filling of the ahomasum
varied with the age of the calf. On the first
day of life the ahomasum appeared to be
large and relatively inactive. Following
the administration ofthe BS-mixture at the
end of the first week and during the second
and the third week an increasing activity of
the ahomasum was found. The abomasum
was sometimes fully contracted and con-
tained only small amounts of BS (Fig, 3).
The small intestines contained a consider-
able amount of BS at this moment, 3
hours after administration. However, in
calves 2 and 3 after the first administration
on day 1 the situation regarding the filling
of the small intestines did not differ from
that seen at 0 hour, again indicating an
inhibition of transport from the aboma-
sum.

The filling of the large intestines varied
from free of BS to clearly filled.
-- At 24 or 48 hours after administration
of the BS-mixture the reticulum was empty
in all cases. After the use of methods I, 2,
3.1, and 3.2 the rumen still contained some
BS, although in varying amounts.
After the administration at day I the
abomasum was still filled to a considerable
degree at these moments. At the end ofthe
first week and during the second and third
week the abomasum was empty at 24 of 48
hours after administration. The small in-
testines were empty or contained just a
little BS. The large intestines were strongly
filled with BS.

IMSCI\'SSION

Although only three calves were examined,
it can be concluded that application of co-
lostrum with an oesophageal feeder is fol-
lowed by an adequate absorption of im-
munoglobulins, provided that good
quality colostrum in sufficient amount is
given shortly after birth.
In the third calf the absorption of ma-
cromolecules had apparently almost ceas-
ed at 16 hours after birth.
It can also be concluded that colostrum
given with an oesophageal feeder to new-
born calves first reaches the forestomachs.
The oesophageal groove reflex does not
occur. However, passage from the fore-
stomachs is rapid so that colostrum can be
found in the abomasum and in the small
intestine only a few minutes after adminis-
tration. When the calf drank milk orcolos-
trum from a bucket the oesophageal
groove reflex occurred and no BS could be
found in the forestomachs (Table 4,
method 4).

It seems that transport from the ventral
ruminal sac to the abomasum is hampered,
but this could be caused by sedimentation
of the BS from the mixture, thus inhibiting
transport.

In calf 3 a large amount of BS was still
present in the ventral ruminal sac at 48
hours after feeding on day 1. It is possible
that not only closure ofthe small intestinal
mucosa at 16 hours but also a delayed
transport from the rumen explains the
minimal absorption of immunoglobulins
found in this calf.

The induction of swallowing through suck-
ing on fingers did not stimulate the oesopha-
geal groove rellex. Whether this is true also
for trained calves with a conditioned reflex
is not certain. It can be concluded from the
results obtained by Orskow (7) and Eij-
berts and Grocneveld (3) that the oesopha-
geal groove reflex can be conditioned to a
variety of circumstances. Orskov(7)observ-
ed in lambs that, after training with cer-
tain signals, closure of the groove occurred
a considerable time before milk was pre-
sented. The first suggestion that the oeso-
phageal groove rellex could be conditioned
came from Watson and .larret in 1941 (10).
This has also been shown in young calves
(13). After 3 weeks training, closure ofthe
groove was induced 5-10 minutes before
the milk was presented. In the studies pre-
sented here the influence of conditioning
was avoided by administering the experi-
mental solution at irregular intervals inde-

-ocr page 594-

Hig. I. Radiograph of ihe abdomen ofa calf taken a few minuts after the ad ministration ofa BS-mixture with
an oesophageal feeder: the BS fills the reticulum (r). the ruminai antrum (ra) the ventral (rv) and thedorsalird)
ruminai sac and is present in the abomasum (ab); a small amount of BS is present in the small intestine (si).

rv

ra

ab

-ocr page 595-

ATROFISCHE RHINITIS

berokkent de varkensmesterij veel schade,

onder andere door meer mestdagen
en slechte voederconversie*

% I
1 «

*ln de U.S.A.
heeft men vastgesteld
dat de verliezen
t.g.v. AR 12% bedragen
van de

totale schade
door varkensziekten.

-ocr page 596-

ATROFISaj

geen probleem
meer te zijn.

Intervet heeft een effektlef vaccin ontwik-
keld voor de bestrijd ing van Atrofische Rhinitis bij
varkens. Hierbij is ook gebruik gemaakt van de er-
varingen van Nederlandse onderzoekers op het
gebied van AR. Deze waren er al lang van over-
tuigd dat in de etiologie van AR de Pasteurella
multocida een belangrijke rol speelt naast de
Bordetella hronchiseptica.

Meer recent ontwikkelden zij een methode
om de AR-pathogeniteit van B.b. en P.m. vast te
stellen.

Mede op grond daan/an kon Inten/et het ge-
inaktiveerde olieadjuvans vaccin Nobi®-vac AR
ontwikkelen, dat één B.b.- en twee P.m.stammen
bevat.

De beide P.m. stammen zijn van het Carter
type D, een type dat AR toxine kan produceren.
Het vaccin bevat tenminste IOIO bacteriën van el-
ke stam per ml. Het adjuvans is hetzelfde als dat
van Nobl®-vac LT K88 en Nobi®-vac Aujeszky.

Proeven hebben een sterke reduktie aange-
toond van B.b. en toxine producerende P.m. in de
neusholten van met Nobl®-vac AR gevaccineerde
zeugen.

Uit praktijkproeven is gebleken dat bij de
biggen afkomstig van volgens voorschrift ge-
vaccineerde fok- en vermeerderingsbedrijven het
voorkomen van klinische AR tot beneden 1%
I , was gedaald. Behandeling van biggen en zeugen

IntGrVGt fTiet antibiotica werd overbodig
INTERVET NEDERLAND BV Nobi®-vac AR wordt geleverd in flacons è 20 en

Postbus 50, 5830 AB Boxmeer 50 ml (1 dOSlS = 2 ml).

-ocr page 597-

Rhinitis

-ocr page 598-

INTERVET\'S KOMPLETE PROGRAMMA VOOR VARKENS

vaccins

-geïnaktiveerd olie-adjuvans vaccin tegen Atrofische
Rfiinitis

- geïnaktiveerd olie-adjuvans vaccin tegen de ziekte van
Aujeszky

-vaccin tegen neonatale E.coli enterotoxicosis en speen-
diarree bij biggen

■vaccin tegen vlekziekte, bevat 5 geselecteerde stammen
Erysipelotrix rhusiopathiae

Chorulon
Dexadreson

Dexafort

Dexamedium

Durateston

Folligonan

Laurabolin
Oxytoclne-S
PG-600
Prosolvin

Sex Odeur Aerosol

hormonen

- heeft, zowel bij mannelijke als vrouwelijke dieren, een
sterke werking op de gonaden

-zeer sterke, kortdurende, antiflogistische en glyco-
genetische werking bij een te verwaarlozen invloed op de
water- en zouthuishouding
•voor een snel intredend en lang aanhoudend anti-shock,
anti-stressen glycogenetisch effect
•voor een antiflogistisch en glycogenetisch effekt van
vier dagen

- langwerkend preparaat voor de behandeling van onvol-
doende geslachtsdrift bij het mannelijk dier

- heeft een stimulerende invloed op het parenchym van de
gonaden, zowel bij mannelijke als vrouwelijke dieren

- langwerkend (3-4 weken) anabolicum
-synthetisch oxytocine preparaat

-voor behandeling van anoestrus bij zeugen
-een oplossing van hel Prostaglandine F2a analoog
luprostiol

- wekt de stareflex op bij dieren die in de juiste periode
voor dekking of inseminatie verkeren

Nobi" -vac AR
Nobi\' vac Aujeszky
Nobi- vac LT K88
Vlekziekte vaccin

antibiotica

- bestrijdt bacteriële ziekten die gepaard gaan met
toxische en allergische verschijnselen en ontstekingen

-een 25%-ige, pijnloze, waterige oplossing voor injectie

-ter behandeling en voorkoming van diarree bij biggen

-voor behandeling van een breed spectrum van bacteriële
infectieziekten

- benethamine penicilline en dihydrostreptomycine
combinatie, geeft een therapeutische bloedspiegel van
48 uur

- per ml 300.000 I.E. procaïne penicilline

-per ml 200.000 I.E. procaïne penicilline en 200 mg
dihydrostreptomycine base

Biodexamine

Chloramphenicol
Neodlar Injector en
Suspensie
Neopen

Penamine S

Procapen 30
Procastrep 20/20

Bio Dalbeen

Cresco

Hemoscon

lonalyte

Minovit

P.B.H.\' -spray

Solminvit

Sulfadimethoxine 20%

Super Mindif

Taktic
Verafer 100

overige preparaten

- stimuleert de stofwisselingsprocessen, aktiveert de
vorming van antistoffen en ondersteunt de enting van
jonge dieren

- injiceerbaar vitamine B-complex met vitamine A, D3 en E

- haemostaticum

- orale electrolytoplossing

-vitaminen-, sporenelementen-, mineralenpremix

-middel tegen staartbijten bij varkens

- wateroplosbaar vitaminen en mineralen preparaat

- langwerkend Sulfapreparaat, speciaal bij pneumonie,
enteritis, mastitis, endometritis

-sterk geconcentreerd mineralen mengsel met groei-
factoren

-een veilig middel tegen uitwendige parasieten

■ injiceerbaar ijzerpreparaat.

Intervet

INTERVET NEDERLAND BV

Postbus 50, 5830 AB Boxmeer

-ocr page 599-

I ig. .1, Radmgraph of ihc ahdomcn of a calf (12 days old) taken hours after the administration ofa HS-
mi.xture uuh an oesophageal feeder: reticulum and rumen still conlain a considerable amount of BS. the
abomasum is contractcd and contains little BS. remnants of the BS are visible between the abomasal leaves
(al). much has been passed to small (si) and large intestine (li).

lig. 4. Radiograph of the abdomen ofa calf (I day old), taken 48 hours after the administration ofa BS-
mixture with an oesophageal feeder. The abomasum (ab) still contains a considerable amount of BS, situated in
Ihe lower parts of the abomasum, also the ventral ruminal sac (rv) still contains a large amount of BS.

rv

ab

-ocr page 600-

pendent of feeding time. At 2 or 3 weel^s of
age solutions given with an oesophageal
feeder also ended up in the forestomachs
and were subsequently transported to the
abomasum. It was striking that in calves
aged 2 or 3 weeks the abomasum appeared
to have a greater activity than in the new-
born calf (Fig. 4 compared with Fig. 3).
The results from this sudy do not agree
with those obtained in lambs. Theadminis-
tration of colostrum with a stomach tube
to newborn lambs is common practice in
Scotland (11). Wenhemand Robinsond 1)
found that when administered with a stom-
ach tube the colostrum was introduced di-
rectly into the abomasum unless the tip of
the tube had passed the cardia. Kirk (4)
suggested that colostrum given to calves by
an oesophageal feeder directly entered the
abomasum, but did not explain this state-
ment.

The results from these experiments, how-
ever, indicate that the question of whether
colostrum given by stomach tube to new-
born calves induces an oesophageal groove
reflex is interesting but not relevant, since
the colostrum was transported rapidly to
the abomasum. Feeding colostrum to
newborn calves by means of oesophageal
feeder therefore remains a labour-saving
and effective method to obtain optimum
levels of serum immunoglobulins and maxi-
mum protection against infectious diseas-
es. The method is particularly useful in
large dairy herds because it allows of pro-
viding the calves with colostrum immediate-
ly after birth. At this moment the absorp-
tion capacity of the small intestine for
macromolecules is at its maximum (8). It
still remains important, however, to work
under optimum hygienic conditions and to
use thoroughly cleansed and disinfected
utensils.

A few practical questions about the use of
the oesophageal feeder for the administra-
tion of solutions to newborn and young
calves remain unanswered. For instance,
whether there is also rapid transport from
the forestomachs to the abomasum in de-
hydrated. diarrhoeic animals. It is likely
that in these cases partial or complete
atony of the gastrointestinal tract inhibits
this transport. Another interesting ques-
tion is whether repeated administrations of
milk with an oesophageal feeder induces
conditioning ofthe oesophageal groove re-
flex.

ACKNOWLEDGEMENTS

1 he authors wish to thank Mrs. E. l engnagel, A. v. d.

Woude.and P. Haring for their assistance, and Dr. K.

J. Dik for his advice. They are also grateful to Messrs.

S>ntc.x. who supplied the oesophageal feeders.

REFERENCES

1. Breukink, H..l.and Hajer. R.: De orale toedien-
ing van een glucose-clectrolMoplossing ter on-
dersteuning van de parenterale hehandeling van
kalveren met colibacillose,
Tijdschr. Dierge-
neesl<d..
99. 1219. (1974).

2. Bruinessen-Kapsenberg. E. G. van and Breu-
kink. H . J.: Indigestionen der Mastkälber infolge
fehlenden Schlundrinnenrellc.xes. Proc. Tagung
Kälberkiankheitcn. Giesen. 19X2.

3. Eyberts. 1. E. A. and Groenveld. M.: De aard
van het mechanisme van de slokdarmsleufreflex
bij het schaap en het rund. Unpublished results.
1976.

4. Kirk. .1, H.: Practical management ofcalfscours.
I cr .Med. Small Anim. din.. 73, 1061. (I97H).

5. Logan. E. F.. Muskett. B. D.. and Herron. R. J.:
Colostrum feeding of dairy calves.
Vet. Rec..
108. 2/i3. (I9HI).

6. Molla. A.: Serum fractions of newborn cakes fed
colostrum by stomach tube. Proc. Xth. World
Congres of Buiatrics. Mexico. I97X.

7. Orskov, E. R.: 1 he effects of feeding procedure
on closure of the esophageal groove in young
sheep.
Hr. J. Nnir.. 24. 78.\'i. (1970).

X. Penhale, W. .1.. Logan. E. E.. Selman. .1. E..
Fisher. E. W.. and Mc Fwan, A. [).: Observa-
tions on Ihe absorption of colostral immunoglo-
bulins by the neonatal calf and their significance
in colibacillosis.
Annaies de Recherches Veieri-
naires.
4. 22.1 (1973).

9. Poels. .1.: Rapport over de kalver/iekten in Ne-
derland. Martinus NyhofL\'s Gravenhage. 1X99.

10. Watson, R, fl. and .larrct. 1. Ci.: A résumé of
observations on the course taken by liquids
through the stoinach of sheep at various ages,
from birth to four years.
Ausir. ier ./., 17. 52.
(1941).

1 1. Wenham. G. and Robinson. .1. .1.: Colostrum by
stomach tube.
l ei. Rec.. 104. 199. (1979).

-ocr page 601-

Moniezia infection in the dwarf breeds of
small ruminants in Southern Nigeria

B. O. Fagbemi and O. O. Dipeolu\'

SUMMARY A survey o/Moniezia infection was conducted among two groups of sheep and goats,
of dwarf breeds, in Nigeria:

(i) those being reared under a traditional, e.xtensive husbandry system in groups of rural vdlages
.situated in two different ecological zones; and

(ii) those reared under an ituensive .sy.stem on e.xperimental stations in two ecological zones of
Nigeria.

Moniezia expansa was the predominant .species encountered in the animals. The incidence oj
Moniezia infection was higher in sheep than in goals. The highest infection rales were found in kids
and lambs vounger than eight months old.

The clinical significance ofthe infection and .some ofthe highlights ofthe results are di.icussed. It is
concluded that
Moniezia infection in small ruminants can pose a problem deserving of more
aliention and a suggestion is made for studies on the bionomics ofthe mite forming the intermediate
host in Nigeria.

INTRODUCriON

Although the incidence of cestodiases in
Nigerian goats has been estimated to be
10-20 per cent (7, 8) and in sheep 22 per
cent (7) the significance of these infections
remains to be ascertained. Depending
mainly on slaughter-house surveys, Okon
and Enyenihi (15) reported that the tape-
worms infecting sheep and goats in Nigeria
were
Moniezia spp., Avitellina spp. and
Stilesia spp. While Fry (9) believed that
loss of condition, diarrhoea, exhaustion,
and intestinal impactions could result from
cestodiasis, Akerejola, Schillhorn van
Veen, and Njoku (1) were of the opinion
that tapeworms were rarely of great clinical
importance.

In Southern Nigeria there is still a lot of
ignorance about the parasites of the small
ruminants in the traditional settings under
which they are usually kept, specially in
respect of the dwarf breeds. The dwarf
breeds of small ruminants are found al-
most exclusively in the humid zone of West
Africa which covers 2 million sq. km. (3).
I hey are kept usually in accordance with a
traditional system, in which supplement
feeding with household wastes, tethering of
sheep, and yoking of goats constitute al-
most all the extent of husbandry.
In the present efforts to increase animal
protein production in the livestock devoid
south of Nigeria, increasing attention is
being paid to small ruminants, more espe-
cially the dwarf breeds. 50 Per cent of the
meat consumed in Southern Nigeria comes
from small ruminants (3). It is from that
perspective that an investigation of this
nature is considered essential.

MATERIALS AND METHODS
17 Villages, II in the forest zone (continuously
humid) constituting the Badeku group and 6 villages
in the derived savannah (seasonally humid) constitut-
ing the Eruwa group, were selected. 600 Animals were
selected in each group of villages (total 1200) and
these were sampled monthly at random over a period
of one year (August 1979-July 1980). Each animal in
the village was given a tag number and was allowed to
live and move normally within the village community.
In addition. 300 animals kept in two experimental
stations (Fashola and Ikenne) were sampled at ran-
dotn over 1 year (starting July 1979). The station
stock was treated regularly with fenbendazole orally
at 10 mg kg body weight (5 tiines a year).

Department of Veterinary Microbiology & Parasitology. University of Ibadan, Ibadan. Nigeria.

-ocr page 602-

Table 1. Proportions of small ruminants with Moniezia faecal egg output.

Badeku

group of

villages

Eruwa group of villages

Fashola station

Ikenne

station

Number

Number

Number

Number

Number

Number

Month

of

of

Positive

of

of

Positive

of

Positive

of

Positive

Villages

Animals

Villages

Animals

Animals

Animals

Aug.

10

134

3

(2.23)

3

64

1

(0,74)

40

2

(5,0)

Sept.

6

72

3

6

95

3

119

8

25

1

(4.16)

(4.16)

(6,72)
1

(4)
0

Ocl.

8

96

2

5\'

60

3

100

23

(2.08)

(5)

(1)

Nov.

12

119

2

5

67

5

103

1

30

3

(1.68)

(7.46)

(0,97)

(10)
5

Dec,

11

82

28

6

63

8

107

3

28

Jan.

(34.1)

(12.69)

(2,80)

(17,85)
1

7

84

25

5

58

10

59

0

42

(29.76)

(17,24)

(2,38)
4

Ftb.

9

71

6

5

60

14

65

0

46

Mar.

10

(8.45)

(23,33)

(8,69)

88

9

4

40

7

43

0

43

2

Apr.

(10.22)

(17,5)

(4,65)

8

76

10

4

47

8

49

0

45

4

(13.15)

(17,02)

(8,88)
1

May

5

50

16

4

51

11

54

2

41

June

(32)

(21,56)

(3,70)

(2,43)

44

0

40

4

July

7

92

17

(18.47)

3

40

3

(10)

(7.5)

NOTE: Figure in brackets denotes corresponding percentage calculation.

\'1 able 2. Comparison of sheep (S) and goats (G) in Moniezia faecal egg output.

Badeku group of villages

Fashola statioo

Month

No, of
Animals

Goals

Sheep

No, of
Animals

Goats

Sheep

No, of
Animals

Goats

Sheep

Aug,

G =81
s = 53

1

(1,23)

2

(3,77)

G =27
S = 13

0

2

(15,38)

Sept,

C = 50

0

3

G = 69

4

4

0=9

0

1

s = 22

(13.63)

S = 50

(5,79)

(8)

S = 16

(6,25)
0

Ocl,

0 = 65

0

2

G = 55

0

1

0 = 14

0

S = 31

(6.45)

S = 45

(2,22)
1

S = 9

Nov,

0 = 79

1

2

G =57

0

G = 17

0

3

Dec,

S = 40
G = 47

(2,12)
21

(4,14)
8

S = 46
G = 60

0
1

(2,17)
2

S = 13
G = 18

2

(23,07)
3

Jan,

S = 35

(44,68)

(22,85)

S = 47

( 1 66)

(4,25)

S = 10

(1111)

(.10)
1

G = 53

9

14

G = 35

0

1

G = 24

0

S = 31

(16,98)

(45,16)

S = 24

(4,16)

S = 18

(5.55)
1

Feb,

G = 45

2

4

G =36

0

2

G =27

3

Mar

s = 26

G = 57

(4,44)
4

(15,38)
5

S = 29
C = 24

0

(6,8)
1

S = 19
G = 25

(11,11)
1

(5.26)
1

s = 31

(7,01)

(16,12)

S = 19

(5,26)

S = 18

(4,0)

(5,55)
2

Apr,

G = 48

5

5

G = 27

0

2

G = 28

2

May

s = 28

G = 41

(10,41)
7

(17,85)
9

S = 22
G = 31

2

(9,09)
3

S = 17
G = 23

(7,14)
0

(11,76)
1

June

S =9

(1707)

(100)

S =23

(16,45)

(13,04)

S = 18

(5,55)
2

G =0

G = 34

1

2

G = 26

2

July

s = 0
G =63
s = 29

7

(11,11)

10

(34,48)

S = 10

(2,94)

(20,0)

S = 14

(7,6)

(14,28)

NO IE: Figure in brackets denotes corresponding percentage calculation.
Sheep were not reared in Eruwa during this investigation.

-ocr page 603-

Monitoring of Faecal Helminth Egg Output

Faecal samples were collected from the rectum of
cach animal monthly and processed in the laboratory
at the University of Ibadan.

The faeces were initially macerated in a mortar and
later shaken vigorously in a stoppered bottle contain-
ing glass balls prior to flotation of the eggs in sat-
urated sodium chloride solution. Egg counting was
done by means of the modified McMaster method, as
described in Manual of Veterinary Parasitological
Fechniques, London. Part of each faecal sample was
also subjected to saturated zinc sulphate flotation.
Samples that were positive for other gastrointestinal
parasites in addition to
Moniezia spp. were noted.

Adult wortn recovery and examination

A post-mortem examination was performed on each
dead animal (total number 88). Lambs were chosen
and killed at random. Examined adult animals were
those routinely slaughtered for meat. The post
mortem examinations were made in the months of
September, February, and July for the village stocks,
and September, f^ecember, and May for the station
stocks. The small intestine was cut open and the
contents washed into a 100-mesh screen, from which
the cestodes were removed. The worms were iden-
tified on the basis of interproglottidal glands. The
rumen, abomasum. ileum, and colon were also exam-
ined for other gastrointestinal parasites.

Clinical Examination

During the collection of faecal samples, each animal
was given a rapid general clinical examination: Spe-
cial attention was paid to ectoparasite infestations
and haemoparasites. Rectal temperature, mucous
membranes, nasal discharge and other signs of respir-
atory malfunction, perineal examination for evi-
dence of diarrhoea, skin lesions and injuries. Thin
blood smears were made, stained, and examined.

RESULTS

About 98.7 per cent of the Moniezia eggs
encountered were those of
Moniezia
expansa.
while only 1.3 percent were those
of
Moniezia benedeni. In the Badeku
group of villages (Table 1), 1.7-34 per
cent of the animals were positive for
Moniezia eggs in faeces, and in the Eruwa
group 0.7-23 per cent were positive. The
figures were lower on the two stations
(Table 1): on Fashola station 0-7 per cent
of the animals were positive, and in Ikenne
0-18 per cent were positive. Higher pro-
portions of the animals, especially in the
villages, had
Moniezia eggs in faeces in the
dry season (December to May).
The comparison of sheep and goats with
respect to
Moniezia egg output showed
that the incidence of
Moniezia infection
was higher in sheep than in goats (Table 2).

Regarding age incidence of Moniezia
(Table 3), sheep and goats in the ranges of
0-4 months and 4-8 months of age account-
ed for most of the
Moniezia eggs voided in
faeces. After the age of 8 months, the pres-
ence of
Moniezia eggs in faeces diminish-
ed drastically.

All the adult Moniezia recovered from the
gastrointestinal tracts of animals (Table 4)
were identified as
Moniezia expansa. The
incidence of adult
M. expansa in the vil-
lages was low, 8 per cent in Eruwa group of
villages (derived savannah) and 14.2 per
cent (goats) and 16.6 per cent (sheep) in the
Badeku group (forest), 7.6 per cent (goats)
and 16.6 per cent (sheep) of the animals
sampled in Fashola (derived savannah)
were positive for
Moniezia while in Ikenne
station (forest) 15.3 per cent (goats) and 25
per cent (sheep) had
M. expansa in their
gastrointestinal tracts.
In the cases where aduh worms were pres-
ent, the infections were heavy and 33 per
cent of the positive animals had intestinal
obstruction caused by
Moniezia; such
obstruction was usually the primary cause
of death. In a 6-month-old goat from the
Badeku group of villages the anterior por-
tion of a
M. expansa extended into the
intestinal orifice of the bile duct, causing
obstructive icterus.

Lambs and kids with big numbers of M.
expansa
eggs in the faeces (over 13000
e.p.g.) exhibited stunted growth, pot-belly,
rough coat of hair, anaemia, and unthrifti-
ness. The gross pathological pictures were
mainly small intestinal distension, catar-
rhal ileitis, and emaciation. In some ofthe
animals gastrointestinal nematodes were
found, but there did not seem to be any
correlation between the presence of these
parasites and the infection with
Moniezia.

DISCUSSION

The species of Moniezia infecting the
dwarf breeds of sheep and goats in South-
ern Nigeria is mainly
M. expansa. This
agrees with observations cited by Soulsby
(21 ) that
M. expansa is commoner in sheep
than
M. benedeni.

The Moniezia faecal egg count of the vil-
lage stock IS generally low, as can be expect-
ed of animals on an extensive system of
management with low stocking rates.

-ocr page 604-

The low egg output among the station
stock was due to routine anthelmintic ther-
apy which, however, could not control the
infection completely. Animals were select-
ed and killed at random. It is noteworthy
that although the incidence of egg output
was lower in the station stock than the
village stock, the adult worm incidence

seemed to be higher in thestationstock. This
is only speculative, since slaughterings
were not done simultaneously in both sta-
tions and villages except in September. It is
possible, however, that the few animals
harbouring heavy infections in the station
stock might have been missed out during
the routine anthelmintic drenching.

The higher incidence of Moniezia infection
in sheep as compared to goats can- be
explained on the basis of the grazing-
/ browsing behaviour of sheep and goats
(5). Sheep graze more and therefore ingest
more oribatid mites on pasture than goats
which graze less but browse more and scan-
venge to a greater extent. The relationship
between grazing and
Moniezia infection
had been revealed by Stoll (20) who
showed that there was a rising rate of
Moniezia infection in sheep during spring,
which was concomitant with increased
grazing by sheep.

In the dwarf breeds, as in other breeds (16,
19, 21, 22) young animals were found to be

Table 3. Output of Moniezia eggs by age.

Area

Species

No. of
Samples
in 1 yr.

ve
No. in
1 yr.

0-4 4-8
months months

8-12
months

12

months

Badeku
group

Goat
Sheep

629
335

57
64

25

(43.85)

26

(40.62)

19

(33.33)
24

(-■<7.5)

9

(15.78)

10

(15.62)

4

(7.01)
4

(6.25)

Eruwa
group

Goat
Sheep

645

73

30

(41.09)

25

(34.24)

15

(20.54)

3

(4.10)

Fashola
station

Goat
Sheep

455
328

8
21

5

(62.5)
11

52.38)

2

(25)
6

(28.57)

1

(12.5)
2

(9.52)

0
2

(9.52)

Ikenne
station

Goat
S beep

21 1
152

10
15

4

(40.0)
7

(46.66)

5

(50.0)
7

(46.66)

1

(10.0)
1

(6.66)

0
0

Table 4.

Incidence of adult Moniezia infection.

Area

Species

No.

Sampled

Incidence of 1

nfection

Badeku
group

Goat
Sheep

7
6

1 (14.28)

(intestinal obstruction with Moniezia)
1 (16.66)

Eruwa
group

Goat
S beep

25

2 (8)

(1 case of intestinal obstruction)

Fashola
station

Goat
Sheep

13
12

1 (7.69)

2 (16.66)

Ikenne
station

Goat
Sheep

13
12

2 (15.38)
(25)

(2 cases of intestinal obstruction)

NOTE: Figure in brackets denotes corresponding percentage calculation

-ocr page 605-

the most susceptible group. Sheep develop,
to a certain degree, an immunity to
Monie-
zia expansa
(18) and the relative resistance
of older stock can be attributed to acquired
immunity resulting from acquisition of
infection at younger ages in the continu-
ously contaminated environment.
The low pathogenicity often associated
with
Moniezia infections is true only of low
grade infections. In this investigation,
heavy infections were always related to
adverse clinical pictures such as poor
growth rate, pot-belly, rough coat of hair,
and anaemia, in addition to considerable
intestinal pathology in those animals in
which only
Moniezia infection was diag-
nosed. Clinical pictures were attributed to
Moniezia only in those cases where other
infections were apparently absent. (All
examined animals were subjected to clini-
cal examinations as mentioned before.
Naturally, not all the examined animals
were free from any other pathogenic or-
ganisms. Several workers had shown
that
Moniezia infection in sheep could
result in severe pathology and adverse
effects on production (4, 6, 10, 14, 19)
which would justify a campaign against
Moniezia infection of sheep (2). The
increasingly popular opinion (11, 12) that
Moniezia infection in sheep is of limited
consequence should be reconsidered. The
economic aspects in the control of
Monie-
zia
have been discussed (13).

It should be pointed out that faecal egg
estimation is not an accurate index of
intensity of
Moniezia infection in rumi-
nants, since eggs are present in faeces only
after the proglottides have ruptured.
A higher proportion of animals voided
tapeworm eggs in faeces in the dry season.
Perhaps the mite intermediate host is more
abundant and active in the wet season. If
the mites ingest ova at this period, at least
111-120 days are required for cysticercoid
development (17) while maturity of the
adult worm is reached after 37-40 days
(21). It therefore follows that the tape-
worms became gravid in the dry season.
H owever, work is still required on the ecol-
ogy of the intermediate host in this en-
vironment.

REFERENCES

1. Akerejola, O, O.. Schillhorn van Veen, T. W.,
and Njoku, C. O.: Ovine and Caprine Diseases in
Nigeria. A Review of Economic Losses.
Ball.
Anim. HIih. Prod. Afr..
27. 65-70. (1979).

2. Akbaev, M.. Dzhatdoev, A. Sh.: Campaign
against
Moniezia infection of sheep on a collect-
ive farm in the Stavropol region.
Sbornik
Navehnvkh Trudov. Moskovskava Veterinraya
Akademiya.
79 (11), 14-16. (1975).

3. Annual Report, International Livestock Centre
for .Africa. Small Ruminant Programme. Iba-
dan, Nigeria, 1979.

4. Bystrova, T. A. and Davydov, A. S.: Pathologi-
cal changes in sheep experimentally infected with
Moniezia e.xpansa. Maler. Konf. Obsheh. Gel-
■minl. Mo.skva.
2. 57-60. (1966).

5. Carew, B. A. R.. Mosi, A, K... Mba. A. U., and
Egbunike, G. N.: The potential of browse plants
in the nutrition of small ruminants in the humid
forest and derived savannah zones of Nigeria.
Proc. Int. Symp. on Browse in Afr. Addis
Ababa. Ethiopia, 8-12 April, 1980.

6. Davydov, A, S.: Disturbance of secretory func-
tion of the gastrointestinal tract of sheep with
.Moniezia infection. Veierinarya. Moscow. 2, 47-
48. (1969).

I. Enyenihi, U. K.. Okon, E. D., and Fabiyi, J, P.:
Tapeworm infections of small ruminants.
Bull.
Anim. Hllh. Prod. Afr..
23, 289-295. (1975).

8. Fabiyi, J. P.: An investigation into the incidence
of goat helminth parasites in Zaria area of Nige-
ria.
Bull. Epizooi. Dis. Afr.. 18, 29. (1970).

9. Fry, N, C.: Diseases of sheep in Ghana. Brii. Vei.
J..
114, 209-214. (1958).

10, Hansen, M. F., Todd, A. C., Kelly, G, W.. and
Cawein, J.: Effects of a pure infection of the
tapeworm
Moniezia e.xpansa on\\ambs. Bull. Ky.
Agric. e.xpl. Sl..
556, 11. (1950).

II. Hawkins, P. A.: Studies of sheep parasites Vll.
Moniezia expansa infections. J. Parasiloi.. 32
(sect. 2).
14. (1946).

12. Kates, K. C. and Goldberg, A.: The pathogenic-
ity of the common sheep tapeworin,
.Moniezia
e.xpansa. Proc. Helminlh. Soc. Wash. IS. 87-101,
(1951).

13. Kobulej, T.: Econotnic aspects in the control ol
parasitic diseases
(Moniezia and Fasciola in
Hungary).
Proc. 20lh World I\'el. Congre.ss.
Thessafonika.
1, (1975).

14. I.yashenko. 1. S. and Teplov. O. V.: Influence of
moniezosis on meat and vsool productivity of
lambs.
Byullelen Vsesoyuznogo Insl. Gel\'minlo-
logv
im. K.L Skrjabin. 14. 34-41. (1974).

15. Okon. E. D. and Enyenihi, U. K.: Cestode infec-
tion in sheep and goats in Nigeria.
Trop. Anim.
Hllh. Prod..
9, 7-10. (1977).

16. Petrov, A. M.: I he prevalence of Moniezia and
Diciyocaulus infestation of sheep, goats, and
cattle.
Velerinaya Moscow. 4. 17-19. (1944).

17. Pkoroviz, ,L: Bionomic studies on tapeworms of
the genus
Moniezia. Angew. Parasiloi.. 8, 200-
209. (1967).

18. Seddon, H. R.: The development in sheep of
immunity to
.Moniezia e.xpansa. Ann. Trop.
Med. Parasiloi.
25, 431-435. (1931).

-ocr page 606-

Skrjabin, K. I. and Schultz, R. S.: The control
of
Moniezia in sheep. Bull. Off. Inl. Epizool.. X,
354-J 78. (1934).

Stoll, N. R.: Rates of acquisition by grazing
sheep of
.Moniezia e.xpan.sa and what they reveal
of the available pasture infection.
J. Parasilol..
23, 568-569. (1937).

19.

21.

20.

22.

Soulsby, E. .). L.: Textbook of Vet. Clinical
Parasitology. Blackwell Sc. Publication, Oxford
p. 603, 1965.

Zakharevich. T. A.: The epizootiology of Mo-
niezia
infestation of sheep. Papers on Hel-
minthology Commemorating 30-Year .lubilee of
K.l. Skrjabin. pp. 792-794. 1937.

CLINICAL PAPERS

The toxicity of Cassia senna to Nubian
goats

Nahid Y, El Sayed, Ekhlas M, Abdelbari, O, M. Mahmoud, andS,
E, 1, Adam\'

SUMMARY Ten Nubian goats were given oral doses of the fresh fruits and leaves «/Cassia senna
at 1.5. and 10 g/kg/day. Eight goals died within 30 days and two others were slaughtered in a
moribund condition on days 18 and 29. The clinical signs of diarrhoea, inappetence. lo.ss of
condition, and dyspnoea were well correlated with the pathological findings. There was an increase
in G.O. T. ammonia, urea, and total cholesterol and a decrease in total protein in the .serum of
Caiiiia-poisoned goats. Blood sugar level was reduced and the increase in the values of Hb. PCV.
and RBC was due to haemoconcentration.

INTRODUCTION

Species of the genus Ca^i/\'asuchas C. italica
and C. fistula are common in the North-
ern, Central, and Western Sudan and are
suspected of causing serious effects in graz-
ing animals. C.
senna belong to the
family Caesalpiniaceae and is used as a
purgative in many localities in the Sudan
(2).

There are no reports about the toxicity of
C. senna in Sudanese livestock.
The present study was initiated in order to
examine the toxic effects of the fresh fruits
and leaves of C.
senna on Nubian goats.

MAfERIAI.S AND METHODS
Animals

Twelve male Nubian goats aged 4 to 7 months were
used in the experiment. They were kept in pens at the
Department of Veterinary Clinical Studies, Univcrs-
ity of Khartoum, and fed on lucerne and water ad
libitum.

Administration ofC. senna

C. senna was collected from Shambat, Khartoum
North, and fresh leaves and fruits were separated,
finely minced, suspended in water, and given to the
experimental animals by stomach tube each day until
slaughter or death. The fruits of the plant were given
at the rates of 10 g/kg body weight, day to two goats

Departments of Veterinary Clinical Studies and Botany, University of Khartoum, P,0. Box 32. Khartoum-
North, Sudan.

-ocr page 607-

(group 1). 5 g kg day to two goats(group ll)and I g
kg day to two goats (group 111). The leaves of
C. senna
were given at the rates of 5 g kg day to two goats
(group IV) and I g kg day to two goats (group V).
I he two goats in group IV were untreated controls.

Hlood samples

.Animals were bled from the jugular vein before dos-
ing and at appropriate intervals thereafter for chemi-
cal investigation of the serum for haematology, and
for estimation of the blood sugar level.

Chemical me!hods

Hlood samples were allowed to clot; the serum was
separated and stored at 20° C until analysed.
Serum samples were e.xamined for the activity of
aspartate amino-transferase (E.C.2.6.1.1.; G.O. T.)
and alanine amino-transferase (E.C.2.6.1.2.; G.P. F.)
(12). The concentartions of ammonia (15). urea{17).
total bilirubin (6). total protein (16). chloride (14),
inorganic phosphate (9) and total cholesterol (7) were
measured by standard methods. The blood sugar level
was measured according to the method described by
Gradwohl (9).

/laemalological methods

Haemoglobin concentration (fib) was measured by
the cyanmethaemoglobin technique w ith a haemoglo-
bin meter (Evans Electroselenium I.td., England),
fhe packed cell volume (PCV) was measured in a
microhaematocrit centrifuge (Hawksley and Sons
I.td., England). White and red blood cells(WBC and
RBC) were counted with an improved Neubauer hae-
mocytometer (Hawksley and Sons Ltd., England).
Differential leucocyte count was performed by the
battlement method (LI). Mean corpuscular volume
(MCV) and mean corpu.scular haemoglobin concen-
tration (MCHC) were calculated from PCV, RBC
and Hb values.

Histopathological methods

Tissues were fixed in 10 per cent formol-saline and
paraffin sections 6 ^m thick were stained with haema-
toxylin and eosin (H & E), the periodic acid-Schiff
(P.^S) meihod with and without pretreatment with
diastase and Perl\'s Prussian blue reaction.

RESULTS

I he weights of the goats, the daily doses
and the total amount of
Cassia they receiv-
ed, and the times of death are given in
lable I,

Clinical findings

Goats 15 and 16 (group I), and also 17 and
18 (group II),showed signsofillness within
5 hours after dosing. These signs were inap-
pétence. diarrhoea, restlessness, and ten-
dencv to lie down. Goat 15 died on day 2.

Goats 16, 17, and 18 became dyspnoeic and
recumbent and died on days 4, 5, and 6,
respectively. Goats 19, 20 (group III), 21,
22 (group IV), and 23 and 24 (group V),
showed signs of poisoning and died or were
slaughtered in moribund condition on re-
spectively days 30, 27, 18, 30. 17, and 18.
There were no clinical changes in the con-
trol goats 25 and 26 (group VI).

Posl-moriem findings

The post-mortem findings are summarized
in Table 2. Areas of haemorrhage and con-
gestion were found in the lungs, kidneys,
heart, and liver of Ca.w/a-poisoned goats.
Catarrhal enteritis, hepatic and renal fatty
change, pulmonary cyanosis, haemor-
rhage, and emphysema were particularly
marked in goats in groups I and II. Gelati-
nisation of the cardiac fat and of the renal
pelvis, hydropericardium, and hydroperi-
toneum were seen in goats in groups III,
IV, and V.

Histological findings

In goats in groups I and II, the intestinal
mucous membrane showed inflammatory
changes. The lamina propria was infiltrat-
ed with mononuclear cells and polymor-
phonuclear leucocytes, and the inflamma-
tory exudate contained detached epithelial
cells and mucus. There were large fatty
vacuoles in scattered hepatocytes, degene-
ration and necrosis of the cells of the renal
tubules and of some cardiac muscle fibres,
and haemorrhage in many pulmonary al-
veoli and renal tnedullary rays. Some renal
tubules were dilated and contained homo-
geneous acidophilic materials. These
changes were less marked in goats in groups
III, in, and V.

T here were no changes in the control goats
in group VI.

Changes in serum constituents

There were no significant changes in the
concentrations of G.P.T., inorganic phos-
phate, and total bilirubin in the serum of
any goat.

Changes in the activity of G.O.T. and in the
concentrations ofthe other serum constitu-
ents are given for selected goats since they
tended to follow a similar pattern in most
of the animals and are shown in Figs. I and
2.

-ocr page 608-

oo
K)

Fable I. Weight changes of Goats fed with Cassia si

Group

Goat
No.

Age

(months)

Daily amount
of Cassia

Total amount

Weights of goats (in

kg) at days

given (g kg)

of Cassia

Before

After dosing

given (kg)

dosing

2

7

15

22

30

Death at day

1

15

16

4

5

10 (fruits)
10 (fruits)

0.146
0.346

7.50
8.80

7.10
8.60

2
4

II

17

18

5
5

5 (fruits)
5 (fruits)

0.201
0.254

8.20
8.80

8.00
8.40

5

6

III

19

20

7
6

1 (fruits)
1 (fruits)

0.254
0.218

12.00
8.40

10.20
8.80

7.50
8.00

8.80
7.1 1

7.80
7.1 1

7.00

30
27

IV

21
22

6
7

5 (leaves)
5 (leaves)

0.781
1.287

9.10
11.10

8.80
10.60

8.40
9.70

6.80
8.80

7.90

6.90

18

30 (killed)

V

2.1
24

7
7

1 (leaves)
1 (leaves)

0.135
0.158

10.00
11.10

7.50
9..30

7.50
8.80

6.80
7.50

17

18 (killed)

VI

(controls)

25

26

4
6

6.80
9.20

6.80
9.30

6.90
9.30

7.50
9.40

7.80
9.50

8..30
10.50

30 (killed)
30 (killed)

<

S

O

p

-ocr page 609-

Table 2. 1 he posl-morten findings in goats fed with Cassia senna.
Site Lesion

Group

1

II

111

IV

V

Intestine

Catarrhal enteritis

t

Liver

Haemorrhage, congestion and fatty change

-1-

-I-

-F

Kidneys

Haemorrhage and fatte change

-l-l-

Heart

Haemorrhage and congestion

-F-l-

-I-

-I-

Gelatini/ation of cardiac fat

( )

-I-

-l-l-

1 ungs

Haemorrhage, cyanosis and emphysema

-I-

-I-

-I-

Serous cavities

Hydropericardium and hydroperitoneum

( )

-l-f

— increasing severity of lesions

( ), absence of lesions

it! goat 16 (group 1) and in goat 17 (group
11). the activity of G.O.T, commenced to
rise on the second day of the experiment
and reached a peak by the third or the
fourth day (Fig. 1). The concentration of
ammonia increased on day 2 and remained
high until the time of death. The concentra-
tion of urea was raised terminally and the
concentration of total protein decreased in
the period between days 3 and 5. In goat 17.
there was a small increase in the concentra-
tion of chloride between day 1 and day 4.1 n
goat 20 (group III), the activity of G.O.T.
and concentrations of ammonia, urea and
total cholesterol increased after dosing re-
mained high at the time of death (Fig. 2).

The concentration of total protein fell be-
tween days 9 and 27. Similar changes oc-
curred in the other dosed goats in groups
IV and V.

There were no changes in the activity of
G.O.T. or in the concentration of the chem-
ical constituents in the serum of the con-
trol goats.

Blood .sugar level

Results ofthe assay of blood sugar levels in
Ca.?.r/fl-poisoned goats are presented in
Table 3. There was a significant decrease in
the level of blood glucose in goats given
daily oral doses of the fresh leaves and
fruits of C.
senna.

-ocr page 610-

Haematological findings

There were increases in the values of Hb,
PCV, RBC, and total leucocyte counts in
Cfl.y5/a-intoxicated goats. Leucocytosis
was due to an increase in the number of
neutrophils.

discussion

The results of this study indicate that when
fed at the rate of 1 to 10 g, kg day, thefresh
fruits and leaves of C
senna are toxic to
goats and death ensues. The main lesions
occur in the intestine, lungs, liver, kidneys,
and heart, it seems likely that diarrhoea
may have resulted from an enterotoxic ef-
fect ofthe plant constituents, since a large
proportion of the alimentary mucosa was
inflamed or eroded. This effect could be
attributed to a severe irritant action by
unknown substances in the leaves and
fruits of the plant. It is well known that
certain species ofthe genus Cassia, such as
C. angiistifoUa. contain irritant emodin,
chrysophanol, and sennoside (10. 1 1).
The occurrence of widespread haemorrha-
ges was probably due to an effect on the
permeability of the blood vessels.
The marked pathological changes in the
kidneys, including haemorrhage, casts in
dilated renal tubules, and shrinkage ofthe
glomerular tufts, probably contributed to
the raised concentrations of urea and
ammonia in the serum of Ca^j-w-poisoned
goats. The tests for urea nitrogen, creati-
nine, and ammonia are of inestimable
value in the assessment of kidney function
in domesticated animals (3, 4, 5, 8).
The changes in the chloride concentration
of the blood of Caii/a-treated goats were
inconsistent.

The increased concentrations of serum
ammonia and G.O.T. and the reduced con-
centrations of blood glucose and total
.serum protein point to severe hepatic dam-
age in Ca.M/a-poisoned goats.

The occurrence of hypoglycaemia and the
reduced glycogen content in the liver in the
presence of hepatic lesions have been previ-
ously observed, for example in dimecron
intoxication in sheep (4) and in
Jatropha
curcas
poisoning in goats (1).
Hypercholesterolaemia was observed in
some of the goats fed with
C. senna. Grad-
wohl (9) recorded hypercholesterolaemia
in patients suffering from nephritis, diabe-
tes, obstructive jaundice, pernicious anae-
mia, and cachexia of malignancy.
The rise in the red cell parameters in
Caw/fl-poisoned goats is probably due to
haemoconcentration.

We conclude that the fresh fruits and leaves
of
C. senna are toxic to goats by causing
severe lesions in the intestine, liver, kid-
neys, lungs, and heart.

l able 3. Cilucose level in the blood of Co.w/o-poisoned goats.

Group

Goat
No.

Before
dosing

Glucose level in mmol 1 at days
after Cassia administration

2

4

6

8

12

18

27

30

1

15

3.60

2.63

16

4.20

2.63

1.90

11

17

4.26

2.60

2.10

18

4.50

2.40

2.30

2.20

111

19

3.85

2.80

1.80

2.57

1.80

2.70

2.20

2.10

2.80

20

6.00

4.27

1.40

1.87

1.90

1.90

2.40

1.90

IV

21

3.60

3.23

2.40

1.93

2.80

1.90

2.20

22

3.60

3.75

3.23

2.10

1.95

2.10

1.90

2.10

V

23

6.30

2.35

2.70

3.23

2.40

1.80

24

6.00

3.00

3.42

3.23

2.40

3.00

2.30

VI

25

5.80

6.00

6.80

5.40

5.20

5.80

5.00

6.20

6.00

(controls)

26

6.90

7.00

6.50

6.40

6.20

6.80

7.00

6.80

6.20

-ocr page 611-

ACKNOWI.EDCIEMFNTS

I his Worte was imdertalcen by Miss Nahid Y. F.I Sayed
as pan of an M.Sc. training programme and was
financed b> the Range and Pasture Adininistration,
Khartoum. Sudan.

RFFFRFNCFS

1. Adam. S. F. I. and Mag/oub, M.: loxicity of
Junopha curias for goats. Toxicology, 4. 347-
.114. (1975).

2. Adam. S. F. I.: loxicity of indigenous plantsand
agricultural chemicals in farm animals.
Clinical
Toxicology,
1.1. 269-280. (1978).

.1. Barakat. S. E. M.: I oxicological studies on .Ari.s-
loiochia hraclcaia
and Cissus quadranguiaris.
M.V.Sc. thesis, liniversity of Khartoum. Sudan.
1978.

4. Bilal. E.: The effects of three chlorinated hydro-
carbons and of dimecron on goats and labora-
torv animals. M.V.Sc. thesis. University of Khar-
toum. Sudan, 1980.

5. Cornelius, C. E. and Kaneko. .1. .1.; Clinical Bio-
chemistrv of Domestic Animals. .Academic
Press. New York. 196.1.

6. Dangerfield. W. G. and Finlayson, R.: Estima-
tion of bilirubin in serum.
Journal of Clinical
Pathology.
6, 173-177. (1953)

7. Ferro. P. V. and Ham, B.: Rapid determina-
tion of total and free cholesterol in serum.
.Ame-
rican Journal o f Clinical Pathology.
,1.1.543-549.
(I960).

NOnCE FOR AU rHORS

In general authors should prepare their papers
according to the \'L\'niform requirements for manu-
scripts submitted to biomedical journals", also
known as the \'Vancouver style\'.
Manuscripts should be written in linglish and
submitted in triplicate (One copy should be label-
led as master copy and should contain the original
illustrations, graphs, diagrams, tables cte., suita-
ble for reproduction). I hey should be presented in
a form that can readily be set by the printer, i.e.
they should be typewritten, double-spaced, on
one side of the paper only. Illustrations and tables
should be supplied on separate sheets in a clear
drawn (e.g. Indian ink) or typewritten form, so
that photographic plates can be made. Photo-
graphs should be submitted on glazed white
paper. X-ray pictures on film or paper. The ap-

8. Ford, E.,). H.: Activity of gamma glutamyltrans-
peptidase and other enzymes in the serum of
sheep with liver or kidnev damage.
Journal of
Comparative Pathology.
84, 231-243. (1974).

9. Gradwohl. R. B. H.: Clinical Laboratory
Methods and Diagnosis. 4th edit., C.V. Mosby
Company. St. Louis, U.S.A., 1956.

10. Hilmar, F. and Belter, S.; Anthracene derivities
in callus cultures from
Ca.ssia anguslifolia. Phy-
lochemisiry.
6. 14.19-1462. (1973).

11. .lones. L. M.: Veterinary Pharmacology and
Therapeutics. .Ird edit.. Iowa State University
Press. Ames. Iowa, U.S.A., 1968.

12. Reitman, S. and Frankel, S.: A colorimetric
method for the determination of serum glutamic
oxaloacetic and glutamic pyruvic transaminases.
.American Journal of Clinical Pathology. 28. .5(5-
63. (1957).

1.1. Schalm, O. W.: Veterinary Haematology, Bail-
liere. Tindall and Cassell
i.td.. London, 1965.

14. Technical Manual of the Corning Chloride
Meter 920, England, 1975.

15. Varley, H.: Practical Clinical Biochemistry, 4th
edit., William Heinemann Medical Books Ltd..
and Interscience Books Inc.. New York. 1967.

16. Weichselbaum. T. E.: An accurate and rapid
method for the determination of proteins in
small amounts of blood serum and plasma.
.Ame-
rican Journal of Clinical Pathology. 16. (Tech.
Sec.. 10). 40-43. (1946)

17. White, W. L. and Frankel, S.: Chemistry for
Medical Technologists, 2nd edit., C.V. Mosby
Company, St. Louis. U.S.A.. 1965.

proxiinate position of f ables and Figures should
be indicated on the manuscript. \'1 he paper should
commence with an abstract of up to 150 words.
Sl units should be used.

References in the text should be indicated by figu-
res (in brackets) corresponding exactly with the
bibliography at the end of each paper. Please state
the following particulars: ( I ) name and initials of
author(s), (2) title of paper, (.1) name ofjournal.
volume, opening page last page and (in brackets)
year of issue. Where books are concerned also state
residence and name of publisher.
Lhe text of the paper should be arranged into
sections. In general please follow the lay out and
style of recent numbers of thisjournal. Complete
instructions (and full text of the \'Vancouver
style") for authors can be obtained from the editor-
ial office on request.

-ocr page 612-

REVIEW PAPERS

The present status of canine parvovirosis\'

R. H. Johnson^, 1. A. P. Mc Candlish\\ and J. H. G.
Wilson^

SUMMARY Results from studies performed hy the authors am! hy other workers, have greatly
increased the knowledge of canine parvovirus.

The authors review the situation with particular reference to virology, epidemiology, patho-
genesis. pathology and immunoprophyla.xis.

VIROLOGY

In the genus parvovirus ofthe Family par-
voviridae, there is an antigenically distinct
parvovirus for each of a wide range of ani-
mal species. The hostrange is usually so
narrow that each specific parvovirus is de-
signated with the name ofthe host affected,
thus pig parvovirus, bovine parvovirus,
mouse parvovirus, rabbit parvovirus.
The only parvovirus which has a wide host
range is the feline parvovirus which also
causes disease in Mustelidae, Procyonidae
and Canidae. Whilst the canid virus is the
only one recognized to date as a true vari-
ant, circumstantial evidence suggests that
the viruses causing disease in mustelids and
procyonids are also mutants or variants of
the feline prototype virus, implying that
the feline parvovirus is very prone to muta-
tion of loci involving host range.
The prototype and its variants all have the
same pathogenesis and cause comparable
disease enteritis and panleucopaenia
in the different species. All can cross infect
between the species, with the exception of
the canid host which can only be infected
naturally by the canid variant. The canid
variant can readily be distinguished from
prototype and other variants by its hacm-
agglutinating properties and host range
in vitro and in vivo, and all variants differ
from the prototype feline virus in their abil-
ity to multiply more readily and give higher
yields of virus in feline cell cultures.
Antigenically, there are small qualitative
differences between the prototype and
variants, but the immunogenicity of these
parvoviruses is so great that these differ-
ences become of little significance in prac-
tice. Thus, equivalent bulk of any of the
viruses in killed vaccine form will stimulate
high comparable antibody levels in any of
the species concerned, and recovery from
natural infections with any of the viruses
results in lifelong immunity to prototype
and all variants.

\' Summary of a seminar presented at the Voorjaarsdagen Congress ofthe Dutch S.A.V.A. in Amsterdam on
May 2nd 1982. fhe chapters on Virology and Epidemiology were presented by ProL .lohnson. those on
Pathogenesis and Pathology by Dr. Mc Candlish and that on 1 mmunoprophylaxis by Dr, Wilson.
\' James Cook University, Q 481 1 North Queensland, Australia.

Veterinary School. University of Glasgow. Bearsen Road. Glasgow G61 IQH. Scotland.
" Duphar B.V.. P.O. Box 2, 1.180 AA Weesp, the Netherlands.
Requests for reprints should be sent to Dr. Wilson.

Prototype and variants possess the proper-
ties of parvoviruses of very high infectivity
and high resistance to acidity, alkalinity,
heat, dessication, freezing and most disin-
fectants to a degree not often noted for
other viruses. T hey are extremely difficult
viruses to clear from breeding premises,
and indeed complete removal may not be
an ideal solution to disease control,

EI\'IDF.MIOLOGY

The feline virus and its variants can almost
be described as \'self destruct\' in relation to
pathogenicity. Severe clinical disease in
numbers of animals is only seen during the

-ocr page 613-

epidemic pliase of infection, wliere the
virus is introduced to areas where infection
has not previously been experienced (coun-
tries. villages, farms, breeding kennels). In
the endemic situation, where virus has been
active in an area for some time, young
animals less than 4 months of age gain
active protection under cover of fading
passive immunity, the high levels of infec-
tion and infectivity of this virus ensuring
continual challenge of most young animals
as passive immunity fades.
In consequence, the myocarditis syndrome
due to active neonatal infection of young
dogs (less than 3 weeks of age) is now a rare
entity. Older animals become subclinically
infected and gain active immunity by virtue
of a vaguely understood age resistance
which probably relates to a lesser degree of
viral damage to enteric mucosa.
Infected premises will remain actively in-
fected for at least 6 months, and continual
breeding will ensure regular boosting of
levels of free virus excreted in faeces and
other excretions of subclinically infected
animals. No permanent carrier state has
been shown for dogs, which excrete virus
for a maximum of 3 weeks after infection,
but such dogs can be mechanically infec-
tive through dried virus on hair or pads for
several months. Virus is spread between
animals very efficiently and rapidly, and
infection is by ingestion or inhalation of
dried particlcs.

paihogfnhsis and pa thoi ogy

Canine parvovirus infection has been asso-
ciated with two distinct disease syndromes:
an enteritis resulting in vomiting and diar-
rhoea in weaned pups and adult dogs; and a
myocarditis resulting in death from heart
failure in pups.

These two distinct disease syndromes
occur because

a. parvoviruses can grow only in actively
dividing cells and

b. different tissues of the body multiply at
different rates,

depending on the age of the animal. Which
disease syndrome results from canine par-
vovirus infection therefore depends on the
age ofthe animal at the time of infection. I n
neonatal pups, heart cells are still dividing
but intestinal mitotic rate appears to be
relatively low. By about 3 weeks of age,
division of heart cells has stopped but the
intestinal mitotic rate has increased. Conse-
quently, infection with canine parvovirus
in the perinatal period is likely to result in
viral multiplication in the heart and myo-
carditis, while infection from 3 to 4 weeks
of age onward is likely to produce only
enteritis without virus induced myocardial
damage.

Infection takes place in most instances by
ingestion of virus. There is invasion via the
oropharyngeal lymphoid ring and an ini-
tial viraemia. Transplacental transfer of
virus may give rise to
in utero infection.
Localization and multiplication of virus in
the marrow and lymphoid tissues through-
out the body results in lymphocytolysis,
leukopaenia and, in pups, thymic atrophy.
Subsequent localization in either dividing
cardiac myocytes in neonatal pups or ra-
pidly multiplying intestinal crypt cells in
weaned pups and older dogs then results in,
respectively, myocarditis or enteritis.
The incubation period for enteritis under
naturally appearing conditions is 5-7 days;
under experimental conditions it can be
shorter. As breeding bitches have become
immune, providing protection for their
pups
in utero and, via colostrum, in the
immediate postnatal period, so myocardi-
tis has become increasingly rare. When it
occurs, all members of the litter are likely
to have some degree of cardiac damage.
Many die of acute heart failure between 3
and 6 weeks of age, others develop a more
subacute syndrome, usually between 6 and
12 weeks and apparent survivors may suc-
cumb to heart failure several months later.
In pups dying at 3-6 weeks, pulmonary
oedema may be the most obvious gross
finding but, histologically, there is a diag-
nostic myocarditis with intranuclear inclu-
sion bodies.

I n later cases, there is more obvious cardiac
scarring with developing myocardial fibro-
sis.

Enteritis is now the common presentation
of canine parvovirus infection and occurs
predominantly in pups as maternal anti-
body declines. Most adult dogs are now
immune, although sporadic cases in adults
do still occur.

The mortality varies but is higher in young-
er animals. At post mortem, there is a

-ocr page 614-

diffuse enteritis witfi thick, roughened, in-
elastic intestinal coils, thymic atrophy and a
generalized lymphadenopathy. Histologi-
cally, there is characteristic destruction of
intestinal crypt epithelial cells with subse-
quent crypt aplasia and mucosal collapse.
Secondary bacterial invasion is common.
Two main disease problems currently exist
in Britain. First, a small percentage of dogs
which, despite vaccination at 12 weeks or
more, subsequently develop or even die
from parvovirus associated enteritis. In
most cases, these can be shown to be pups
from bitches with such high antibody titres
that interference with vaccination by ma-
ternally derived antibody has lasted longer
than 12 weeks. Second, the situation in
some endemically infected kennels where,
unlike the situation in Australia, high mor-
bidity and mortality from enteritis in pups
continues to be a problem. In these ken-
nels, the burden of infection appears to be
extremely heavy. Thorough cleaning and
desinfection must be combined with a
planned vaccination programme in prder
to control the disease situation in such es-
tablishments. For the desinfection of pre-
mises only formalin fumigation and the use
of a bleach solution are to be recommend-
ed.

immunopropiiyi.a.xis

Four types of product are at present in use
for control of canine parvovirosis. Two of
these are heterotypic vaccines based on the
feline parvovirus, and two are homotypic
using canine parvoviruses isolated in vari-
ous parts of the world.
Initially, control of canine parvovirosis
was made using killed feline parvovirus
vaccines. These were followed by use of
modified live feline virus vaccines and sub-
sequently by inactivated canine parvovirus-
es. The first such vaccine was developed in
Australia, and is at present widely used in
that continent and in West Europe. Re-
cently, modified live canine parvovirus
vaccines have been developed, principally
at Cornell University and vaccines contain-
ing modified live virus are in process of
licensing in several countries.
In devising a vaccine, the requirements to
be met are those of a safe, potent and prac-
tical product. Most practitioners would
elaborate on these requirements, defining
safety as absence of any adverse effect on
vaccinated dogs, or dogs in contact; po-
tency as efficacy in producing rapid onset
ofa longlasting protection, and practicabil-
ity as the ability of the product to be used
in current immunization programmes, hav-
ing compatibility with other vaccines used
simultaneously. In general, although the
quality of different products from different
producers may vary, the four available
types of product meet these requirements
as below:

Safety: Killed vaccines are safe, but the
adjuvants present may cause a mild local
swelling which rapidly regresses. Live vac-
cines are not recommended for use in preg-
nant bitches (although the canine parvovi-
rus has not yet been shown to cross the
placenta, this is a wise precaution). The
modified strain developed by Cornell Uni-
versity is said to cause no immunosuppres-
sion, and only lowlevel excretion.

Potency: For heterotypic vaccines, the
dose of virus and the strain used are import-
ant for adequate and uniform responses in
dogs. In general they are less potent than
are homotypic vaccines. Within this latter
group the modified live homotypic vaccine
is superior to killed producis in rapidity of
onset, and duration of induced immunity,
but extensive data show that killed vaccin-
es are extremely efficient in protecting
against clinical disease. The efficacy of
both live and killed homotypic vaccines in
puppies with maternally derived antibodies
is still under investigation. Annual revac-
cinations are being advised for both types
of vaccine.

Practicability: Killed vaccines have been
shown to be compatible with other anti-
gens and provided the strain of living mo-
dified canine parvovirus is not immuno-
suppressive, there would seein no reason
why it should not equally well fit into exist-
ing schedules with efficiency and safety.
Lhe present status ofthe immunoprophy-
laxis for canine parvovirosis indicates that
the heterotypic vaccines are being replaced
by homotypic products. There is a place for
both killed especially in pregnant bitch-
es and for modified live vaccines, but
the latter should be non-shedding and non-
immunosuppressive.

-ocr page 615-

; SHORT COMMUNICATIONS

Granular cell myoblastoma in the tongue of
a dog: a case report

Ingrid van der Gaag\' and H. C. Walvoort^

Sl\'MMARY A granular cell myohlasloma was found in ihe dorsal side of lhe longue of a
9-vear-old female mongrel Pinscher. Macroscopically lhe lumour was while, well eircumserihed.
and /!/, cm in diameter. Microscopically lhe tumour cells were arranged in small compact nests or
cords with delicate, poorly vascularized collagen bundles in between. A cinar structures were found,
also a few mitotic figures were pre.sent. Cytoplasmic granules showed a posiiive periodic acid
Schiff reaction. Ultrastructural features included indented nuclei and small-sized vesicular cylo-
/tlasniic granules.

The histogenesis of the neoplasm remains uncertain.

IM RODUC l ION

Granular cell myoblastoma (granular cell
tumour) has been reported several times in
man, since its first description by Abrikos-
solf in 1926. Approximately one-third
have occured in the tongue and the remain-
der in such locations as the lip. the floor of
the mouth, the oesophagus, the gastroin-
teslinal tract, the gall-bladder, the external
auditory canal, the orbit, the respiratory
tract, the skin and subcutaneous tissue, the
pituitary stalk, the muscles of the extrem-
ities, and the vulva (7, 13).
1 he tumours are usually benign; however,
they can be multicentric and there are some
reports of malignant variants (7),
Seventeen cases of granular cell myoblas-
toma have been described in domestic
animals, six of which occurred in dogs. Five
tumours were located in the tongue and
one in the cercbrum and meninges (5, 10,
15. 18. 26). The diagnosis of granular cell
mvoblastoma in the subcutis oi the scapula
in a dog (23) and in the gingiva ofa cat (1 1)
has been questioned by Misdorp and
Nauta-van Gelder (16). Eleven equine
cases have been documented, all occurring
in the lungs (2, 9. 16, 19, 20, 25),
Granular cell tumours have also been de-
scribed in laboratory rodents, four cases
occurring in mice (6, 17) and 22 cases in rats
(4, 22, 24), In aging rats it was the most
common of primary brain tumours (4),
1 hough originally considered to arise from
skeletal muscle precursor cclls (I), an epi-
thelial origin has also been suggested (12),
By some authors the lesion is regarded as
the morphological expression of a histio-
cytic storage disease secondary to meta-
bolic alterations (14,21). More recently the
neoplasm was thought to have a common
origin with schwannomas (8). Yet others
suggested that the tumour might arise from
smooth muscle cells (3, 18).
In this paper a case of granular cell myo-
blastoma in the canine tongue is reported.

Instiuilc ot Veterinärs I\'athologv. Yalelaan 1. de Uithol. .15X4 Cl. I Ireeht. the Netherlands.

Institute ot Veterinary Pathology; present adress: Rijksinstituut voor de Volksgezondheid. P.O. Box 1.

.1720 BA Bilthoven. lhe Netherlands.

-ocr page 616-

In May 1979 a 9-year-old female mongrel
Pinscher was treated surgically for a small,
slowly growing, well circumscribed tumour
in the dorsal side of the tongue.
The tissue, submitted for histological exam-
ination. contained a white tumour mass
of 1cm diameter.

For histological examination, paraffin tis-
sue sections, 6 ^m thick, were stained with
haematoxylin and eosin (HE), van Gieson
(for collagen fibers). Periodic acid-Schiff
(PAS) diastase PAS, Sudan Black B, Oil
Red O(ORO), Klüver (for myelin), PTAH
(for cross striations), and toluidine blue.
Microscopically the tumour consisted ofa
nonencapsulated mass located directly
under the surface epithelium ofthe tongue
( Fig 1 ). The tumour cells were arranged in
small compact nests or cords, separated by
delicate, poorly vascularized collagen
bundles (Fig 2). In a few locations acinar
structures were found (Fig J). The cells
were mainly ovoid or elongated, a slight cell
polymorphia was present, with pale,
eosinophilic and frequently vacuolated
cytoplasm, and the cells had indistinct
cytoplasmic margins. Many tumour cells
contained a varying number of small
eosinophilic granules. In most of the tu-
mour cells these granules displayed a
strongly positive periodic acid Schiff reac-
tion (Fig 4) and also the periodic acid
Schiff after diastase digestion was positive.
The cytoplasmic granules did not stain
with Sudan Black B and Oil Red O, nor
with toluidine blue.

The nuclei were round or ovoid and had a
pale uniformly-staining chromatin net-
work; they often contained a single small
nucleolus. Sotne mitotic figures were pre-
sent.

Isolated striated muscle fibers were observ-
ed in the tumour mass (Fig. 2). Several
groups of mononuclear cells (Fig 3), some-
times resembling lymphocytes, were found
between the tumour cells, a few interspers-
ed with histiocytes. In someareas, structu res
were seen resembling nerve fibers, al-
though similarities with myoepithelium
were also observed (Fig. 3). Routine ultra-
structural examination was performed on
formalin fixed tissue specimens.

The plasma membrane and the cytoplas-
mic structures of the tumour cells were
ill-defined (Fig 5). possibly due to the poor
tissue processing. In the cytoplasm of the
tumour cells, variable amounts of small
circumscribed rounded vacuoles were seen,
about 0.6 /:.im in diameter. They were rather
electron lucent and lacked a clearly inden-
tifiable limiting membrane. Locally frag-
ments of rough endoplasmic reticulum
were observed. T he nuclei were fairly well
preserved and showed irregular contours
with deep indentations, while heterochro-
matin clumps lined the membrane. A cen-
tral nucleolus was often clearly visible.
After three and a half year the dog is still in
good health and shows no recurrence or
metastases.

-ocr page 617-

In dogs, as in man. the tongue is a preferred
siteforgranulareell myoblastoma. Inhors-
es the lungs and in rats the brain seems to
be the site of predilection.
Reported canine cases show no indication
of breed, age, or sex linked predisposition
for the tumour. All described dogs were of
different breeds, as far as these features
were mentioned in the literature. Their
ages varied from 2\'/, to 1.1 years (resp. 2\'/,,
5, 9 and 1.1 years, two were not reported).

-ocr page 618-

There existed no preference for males or
females. In man the tumour may occur at
any age, but usually develops in adults 30
to 50 years old. it is somewhat commoner
in women than in men (7).
In the canine tongue the tumour may occur
on the central as well on the dorsal side. In
case ofa ventral location the lesion may be
mistaken macroscopically for a calcino-
granuloma.

The present case of a granular cell myo-
blastoma in the tongue ofa dog agrees with
reported cases regarding histological fea-
tures. A remarkable feature in our case,
however, is the presence of mitotic figures
and the mononuclear infiltration, which
were not mentioned in the other canine Un-
gual granular cell myoblastomata. Only
Marcato( 15) described a moderate infiltra-
tion of mainly isolated, though sometimes
grouped, plasma cells and histiocytes. The
presence of seemingK\' striated muscle fi-
bers within the tumour mass is suggestive
of an invasive growth pattern. Although
the same features were seen by Ciiles (10).
he characterized the lesion as noninvasive.
\\o metastases have hitherto been de-
scribed in cases of canine lingual granular
cell myoblastoma.

The ultrastructural reports of granular cell
m\\oblastoma in the veterinary literature
pertain to one tumour in a dog\'s brain (18)
and two equine pulmonary neoplasms (19.
25). Whereas irregular nuclear contours
are described in the equine cases, deep nu-
clear indentations as found in the present
case have been reported in the canine cer-
ebral tumour (18) and in human lingual

-ocr page 619-

ones 3). Various types of cytoplasmic gran-
ules have been recognized. Usually small
and large granules are distinguished. The
large granules are apparently of a complex
nature. In man the small granules have
been subdivided into granular, vesicular,
tubular, and amorphous types (3). The
granules in our case are probably identical
with the small vesicular ones.
As far as the histogenesis of the present
tumour is concerned, no obvious morpho-
logical connection with Schwann cells, pe-
rineural fibroblasts, or epithelial cells were
observed. There were no signs of phago-
cytic activity. Although striated muscle
fibers were found within the tumour, these
fibers showed no sign ot neoplastic trans-
formation nor gradual transition into the
tumour tissue.

Another remarkable feature ofthe tumour
described in this paper is the local differen-
tiation into myoepithelium-like structures
which are reminiscent ofthe pictures seen
in tumours of the mammary or cerumenal
glands. T he owner indicated that the dog
had never been operated previously for
such a tumour.

RII 1 RBNCHS

1. .Ahnkossott. t\'ber M>ome ausgehend son
der quergestrcitlen willkürlichen Muskulalur.
l iirlunvs Archiv /iir piiihohigischc Aiuiioniic
iinil l\'hv>i(>loKic (Hcrhn).
260. (19:6).

2. .Akwander. .1. F.. Keoun. (i. 11. and l\'alolav..l.
1..: Ciranular cell myoblastoma uith hyper-
trophic pulinonary osteoarthropathv in a mare.
,/. -ill!, i el. Mccl A.S.S.. 146. 703. (1965).

.V .Xparicio. S, R. and 1 umsden. C , I 1 ighi-and
electron-microscope studies on the granular cell
mvoblastoma of the tongue. ./.
I\'aih.. \')7. 339.
11969).

4. Huiek. .1 1),: Pathologv of aging rats, CRC
Press. Inc. Florida, p. 14.^ I97K,

5. Dcc. J. 1 ,. Mickley. .1,. and O\'Quinn. .1. 1..: Ca-
nine Lingual Myoblastoma.
./. Aiu. Aninr Hosp.
.■Lv.v.. 8. 303. (1972).

6. Dunn. T. B. and (Ircen. .A. \\V.; C\\sts of the
epididsmis. cancer of the cer\\ix. granular cell
mvoblastoma and other lesions after estrogen
inicction in newborn mice. ,/.
.\\iii. Canicr Insl..
.■<1. ■I2.\'i. 11963).

\'\'. l.vans. Histological .Appearances ol I iimours.
1). .1. B. Ashlev: .Vd ed. Churchill Livingstone.
Idinburgh. London, and New York. p. M).
(1978).

8. I enoglio. .1. .1. and Mc Allistcr. H. A.: (iranular
Cell 1 umours of the Hearth.
Arch. I\'aihol. I.ah.
Mai.
100. 276. (1976).

9. Cianelli. F.: Mioblastoma a cellule granulöse nei
bronchi di un cquino. Ateneo Parmense. Se/ione
1.
Aclii Hio-Mcihca. 28. (1957).

10. (iiles. R. C.. Montgomery. C. A., and 1/en. 1.,:
Canine Lingual Granular Cell Mvoblastoma: A.
Case Report.
Anr .1. Ici. Res.. 7<5. 1357. (1974).

I 1. (iorlin. R. .1.. Baron. C. M.. Chaudry. A. P..and
Clark. .1. .1.: fhe oral and pharyngeal pathology
of domestic animals, A study of 487 cases.. )/)).
J.
\\ ct. Res..
20. L032. (1959).

12. Gray. S. H. and Gruenfeld. G. F.: Myoblastoma.
Anr ./. Cunccr. .10. 699. (1937).

1.1. .lohnston. M, .1. and Hclwig. F. B.: GranularCell
1 umors of Ihe Gastrointestinal \'1 ract and Peri-
anal Region. A Study of 74 Ceases.
Dig. Dis. .Sci..
26. 807. (I9KI).

14. l.auchc. A.: Sind die sog. \'Mvoblastenrnyome"
Speicher/ellgcsehwülste\'.\'
I\'iirhinvs Archiv für
paihologischc Analoniic und Physiologie (Ber-
lin). .112. 335. 11944).

15. Marcato. P. S.: Conlributo alio studio dei
tumori del musculo striato. Mioblastomioma di
.AbrikossolT nella lingua di un cane e Sarcoma
rabdorniogenico nel cuorc di un \\itello.
Ada
Med.
I er (Sapoh). 8. H9. (1962).

16. Misdorp. W. and Nauta-van Gelder. IL 1,.:
\'Granular-cell m\\oblastoma" in the horse, A re-
port of 4 cases,
Palh. t el.. 5. 3X5. (I96S).

17. Murphy. F. I).: Calcinogenesis at the uterine
cer\\ix in mice: Fflects ot diethylstilbestrol after
limited application of l-methylcholanthrene.
J.
Sar Cancer Insi..
27. 611. (1961).

18. Parker. G. A.. Botha. VV.. Van Dellen. A,, and
Casey. H, \\V,: Cerebral Granular Cell lumor
( Mvoblastoma) in a Dog: Case report and litera-
ture rexiew,
Cornell I ci.. 68. 507. (I9^H).

19. Parker. G. A.. Novilla. M. Brown. A. C..
I lor. W , ,L. and Stedham. M. A.: Granular C ell
1 umour (Mvoblastoma) in the Lung ot a Horse.
./. Cinnp. Pallr. 89. 421. (19^9).

20. Paiodi. A. I .. fassin. P.. and Rigoulet. .1,:
M\\oblastomea Cellules Graniileuses. I roisnou-
\\ellcs obscr\\aiions a localisation pulmonaire
che/ lecheval,
Rec. Med. I er. I 50. 489. (1974).

21 Ringert/. N,: liber das sog, Mvoblastcnmyom,
A,ia Paihol. el Microhiol. .Scand.. 19. 112.
(1942).

22. Swacn. G, .1. \\ . and Keeker. A, I ,: Granular-cell
nnoblastoma ofthe pituilar> gland inanold rat:
a case report.
I ah. Aninr. 2. 41. (1968).

2.1. 1 rov. M. A.: Granular cell myoblastoma in a
dog^/.
Anr Id. .Med. Ass.. \\2b. 397. (1955).

24. fschahargane. C.. (.corttlcr. K,. Lie. G.. and
Volk. B,: (iianular/elltumor des ZNS bei der
Ratte nach intra peritonealer Applikation \\on
Anatoxin B, während der frag/cit.
Ada Seuro-
paihologia.
.12. 281. (19^5).

25. lurk. M. A, M. and Brce/c. R, Ci.: Histochemi-
cal and ultrastructural features ol an equine pul-
monar\\ granular cell tumour (myoblastoma)../.
Comp.\' Paih.. 91. 4^1. (1981).

26. W \\and. 1), S, and V\\\'olke R. L,.: Ciranular Cell
Mxohlastoma of the Canine l onguc: Case Re-
ports,
Am. .1. \\cl. Res.. 29. 1.^09. (1968).

-ocr page 620-

in 1 roduc ! ion

Contagious abortion or brucellosis incattle
is a disease known all around the world.
Many countries attempt control or eradi-
cation of the disease both for economical
and public health reasons. Vaccination
with S19 vaccine is a cornerstone in the
control of contagious abortion in many
countries. In 19.\'*0, Buck (3) j^howed that
immunity could be produced by vaccinat-
ing six-month old calves with the avirulent
S19. This vaccinc gave adequate protection
against brucellosis and the strain did not
spread from one animal to the other. S19
vaccination reduces the risk of abortion
but it does not necessarily prevent infec-
tion.

1 he long persistence ol positive serological
titres after vaccination of cattle over 9
months of age with the normal recommend-
ed dose of SI9 (8) of between 40 x lO\'^and
120 x 10\'\' per dose interferes with serologi-
cal testing and hampers control or eradica-
tion programmes. In many areas, vaccina-
tion of adult cattle is common practice,
often recommended by the veterinarians.
To avoid this interference, either a non-
agglutogenic vaccine or reduced doses of
brucella S19 \\accin ha\\e to be used (11,
13). linder tropical husbandry conditions
it is very difficult to appK\' routinely tests
which can differentiate between a vaccine
and an infection titre. Tests such as the
complement fixation, rivanol and mcrcap-
toethanol tests are all considered unsuit-
able for Zambian field conditions. On the
other hand the tests which cannoi differen-
tiate between vaccination and infection
titres, such as the Rose Bengal Plate Test
(RBPT) and Serum Agglutination Test
(SA 1), are widely used.
In Zambia the RBPT is the brucellosis
screening test of choice, because of its sim-
plicits and acceptable reliability (7). To
monitor the serological response to vacci-
nation w ith reduced dose S 19 the follow ing
trial was carried out.

The serological response of adult cattle to
vaccination with reduced dose
Brucella
abortus
S19, a trial under Zambian
conditions

H. J. Schuurman\'

SUMMARY A loial of 250 ailull cow s and ! Mvoung) heifers, ail seronegativefor hrucellosis. were
vaccinated with a reduced dose (i v HP) Strain 19 (S-19) vaccine. Twelve months after vaccination
all caitle were negative lo the .serological tests, lhe results ohiained are similar to those found hy
other aulhors and support the use tf reduced dose SI9 under the local conditions found in Zamhia.

MA 1 I Kl \\l AND Ml I HODS

lhe Viiccine used in tnal was a liicall> produccil re-
duced dose SI9 vaccine, w ith .I x 10\'
Brucella bacteria
in the S-phase per dose. It vvas produced in accord-
ance with the technique used hy Alton
et ai. (2). A
\\iabilil\\ count was pcrlnrmed da\\s belorc vaccina-
lion accordini; to a slighiK niodilicd Miles and Misra
method (9). All animals were subjected to RBPT and
S.\\ I belorc \\accinalion and found negative lo both
tests. R
hp 1 and S.-M were carried oul hy the method
described by Mton
cl al. (2|. I hc trial period c(i\\crc<l
one year Irom October 19X0 unlil October 19X1. A
total of 26.3 female cattle were used in this trial, di-
vided into the follow ing groups:

Vcterinarx Adviser. 1 IDA c o Ro\\al Netherlands i mbassv. Box 95.34. Dares Salaam, fan/ania.

-ocr page 621-

Group C

I his group consisted of 4 herds of local, indigenous
Sanga tv pc callle. kept underlradilional management
representative of the country. All 92 animals in this
group were over two years of age.

Ihe animals in all the groups were serum sampled
one. tour. six. nine, and Iwelvc months after vaccina-
tion and all animals found posiiive in lhe KBIT were
subjecied to S.A 1 lo check lhe serological litre. I hc
animals of group A voung were alst) sampled one
week after vaccinations.

Vaccination

Figure I.

Ri-sui.rs

The results are summarized in Table I. All
the animals of Group A young were
RBPl-positive after one week.
In Figure I. the proportion of animals posi-
tive to RBPT during the trial period are
shown.

In Figure II the SAT titres are shov\\n. 1 he
average titre of the end of each month of
testing is indicated. At the end of the first
month, two animals with a positive RBPT
did not show a positive SAT. and these two
[:)is( i ssioN

Brucellosis is one of the more important of
the diseases in Zambia with prevalence
rates in the major cattle areas of 12 to 30%.
It causes substantial econotnic losses both
through the infection as well as ihrough
human infection. Control of the disease is
necessary for both the above reasons. Vari-
ous authors (1, 5, 6, 10, II, 12) have re-
ported on the use of a reduced dose S19
vaccine. Serological titres in cattle vacci-
nated as adults tend to disappear within
one year after vaccinations ith the reduced
dose vaccine. Other authors have reported
that a stronger immunity is obtained w hen
cattle are vaccinated at an older age than
the normal calfhood vaccination at 3 to 8
months.

As a result, it was decided to monitor the
serological titres after vaccination with re-
duccd dose SI9 under Zambian condi-
tions. No attempt was made to challenge
the vaccinated animals, due to the fairly
uncontrolled conditions prevailing there.

animals ha\\e not been taken into account
in the calculation of the means.
Fourteen months after the initial vaccina-
tions, the animals of Group C were routine-
ly sampled and two animals were found to
be RBPT-positive. Only one of these ani-
mals was positive to SAT (1 40). Both ani-
mals had been positive at 9 months and
negative at 12 months.

Pos. to R BP rafter: 1 week

1 month

4 months

6 months

9 months

Group A fold)

29

32%

10

1 1%

-

Group A (young) 13 lOO^V

8

62%

1

H<r

(iroup B

32

47%-

12

18%

7

10%

(iroup C

44

48\'\'f

25

27\';;

1 1

12%

2

2.2%

Total

113

43\'7

48

18%

18

7%

2.0

0.8%

12 monihs

Group A

Beef callle kept under ranching condiiions. namel>
Sussex and Sussex-Boran crosses, lotalling 103 ani-
mals. Of ihese, 13 animals were belween eighl and
eighteen monihs old do be called (iroup A voung)
and lhe resl were all over 3 \\ears old (lo be called
(Iroup .A old).

Group B

6X heads of dair\\ caiilc (Kriesians) kept under normal
dairy management condiiions. All animals were over
3 vears old.

-ocr page 622-

Figure

Ciroup A old -

Ciroup A young

Ciroup B
Ciroup C

I 320
1 160
1 80
1 40
1 20

Months alter vaccination

Alton e! al. (1), however, have demon-
strated immunity to challenge after vacci-
nation with reduced dose S19. and from the
serological results obtained it is possible
that the results in Zambian cattle would be
similar.

This trial has demonstrated that titres dis-
appear within 12 months after vaccination.
T here does not appear to be any difference
between groups.

The high prevalence rate found in the
major cattle areas in the country, in combi-
nation with the relatively old age at first
calving,
viz. 3 to 4 years of age, indicates
the necessity for both adult and later calf-
hood vaccination, the latter also lor im-
munological reasons, since calves are wean-
ed late and this, as shown by Cunningham
(4), interferes with immunity. The results
support the use of reduced dose S19 vacci-
nation under the local conditions and con-
lirm results found by other authors.

10.

AC KNOWI IDCiFMl MS

1 wish to thank Drs. H. F. Schclsand I!, 1). I\'crr\\ lor
reviewing the manu,script and Dr. G. 1. Akafekwa for
his keen interest in the trial.

rfffrincfs

Alton. G. G.. Corner. 1 . A., and Plackcti. I\' :
Vaccination ol pregnant cous uith lou d.iscs ol
Hnm\'Ua aluinii.s Strain 19 \\acciuc. .-iiisr. I I\'l.
./.. .S6. .i6y-.?72, fIV.SII).

Alton. G. G.. .lones. 1.. M.. and I\'ict/. I). 1 .:
l.ahorator\\ icchniqucs in Brucellosis. 2nd Fcl.
Cicnc\\a, World Health Organi/alion. WHO
Monographh .Series No. 5.S.
Buck. .1. M.: Studies of\\accinalion during call-
hood lo pre\\cnl infections abortion../. o/ -tijiù .

Res.. 41. 667-689. I

Cunningham. B.: I\'rotcctixe eliccis ofcoloslral
antibodies to
HnucUa ahonus on Strain 19 vac-
cination and field injection, I c/. A\'cr.. 101, .i^^/-
(1977).

Davics. G,, Cocks, i:,,and Herben, N.: Ilmtvllti
ahanus
(Strain 19) vaccinc: (a) Dctcrminalion ol
the minimum protective dose in cattle; (b) Fhe
cffcct of vaccinating calves prev iously inoculated
vviih
\'dn[\\-firiH c/lci ah<nli/s scrum. ./. itt Hiol.
Statu!..
X. /6.s-/7.i, (!9mi).
Dcyoc. B. 1... Dorscv. T. A,. Meredith. K. B .and
Garrett, 1,,: I:ffccl of red uccd dosages ol7in« c//(/
ahonus Strain 19 in cattle vaccinated as year-
lings, Proc, 83th Ann, Meet,, U,S, Animal
Health Assoc,, 1979, pp, 92-104,
Domcncch, ,1,, Fiicct, 1\',, and (irillct, C.: la
Brucellose bovine en Afrique Centrale. 1. Métho-
des d\'enquête utilisables en milieu tropical.
Revue (!\'!:le\\ age et de .\\-ledtcitie I eterittttire des
!\'avs Iroptiau.v. 271-276. (!98ll).
Flliot. R. f, W. and Christiansen. K. 11,: editors.
Bruccllosis: .A veterinarian\'s giiitlc to the litcra-
lurc. Wellington, N\'eu Zealand, Ministrv of
,\'\\griculturc and fisheries, 1977.
Miles. .A. A.. Misra. S. S., and Iruin. .1. O.: I hc
estimation ol ihc bactcricidal pcnvcrol the blood.
./. llvg. ( amh.. 38. 7.<2-749.
Nicolcll i. P.: A preliminarv report on ihc cil icacv
ol adull caille vaccination using Strain 19 in
selected dairy herds in 1 lorida. 1\'ioc. 80th Ann
Mccl., F.S. Animal Health Assoc.. 9 I -106, 1976,
Nicolclti, P,, ,lones, F, M., and Bcrman, I), 1.:
Adult vaccination uith slandaul and rcduccd
iloscs of
Hnu ella ahonus Strain 19 vaccinc in a
daiiv herd inlcclcd with brucclhisis ./,
.-Un. I el
Med. .-issoe..
173. C//| 144.^-1449. (1978).
Nicolclti, IV, ,lones, 1., M., and Bcrman, 1). 1,.
Comparison ol the suhcutanccnis and conjuncti-
val route ol vaccination uith
Hnicella ahonus
Strain 19 vaccine in adull calllc, ./. ,1»/. I et.
Med.
.-Ivvr),\'.. 173. (II). I4.\'i(l-I4.\'i6. ( I97X).
Rocnnk. .1, G. 11 : Dcvclopmcni of a non-
agglulinogcnic killed
Hnuella ahonus adjiivani
vaccinc anil its applicahililv in Ihc control ol
bovine bruccllosis. Ihesis. Rijksuiiivcrsitcii.
l.\'lrccht. 1966.

-ocr page 623-

Optimale piestatie

^door
beteze vaccinatie

/ / ^

Prevaciin® ad us. vet.

ter actieve immunisatie van paarden

tegen influenza.

Prevacmn® T ad us. vet.

ter actieve immunisatie van paarden

tegen influenza en tetanus.

Tetanus Ibxoïde ad us vet

ter actieve immunisatie tegen tetanvis.

-ocr page 624-

MTOFER

ijzersterk bij ijzerdeficiëntie

Nieuw!

voordelige
100 ml
verpakking
lage viscositeit
snelle resorptie
geringe toxiciteit
gemakkelijk in gebruik
extra voordelig
automatische injectiespuit
leverbaar

Hoechst

HOECHST PHARM/

VETERINAIR r^

JJiJ-t

Met ingang van
15 april 1983:
Postbus 12987
1100AZ Amsterdam
Voor bestellingen:
020-5908 519
Voor informatie:
020 - 5908 533

-ocr page 625-

SAMENVATTINGEN

I en gerieve van de Nederlandse lezers vol-
gen onderstaand de samenvattingen — uit
het Engels vertaald van de artikelen uit
rhe Veterinary Quarterly. deel 5. afl. 2,
1983.

Evaluation of different cell cultures for the
detection of heat-labile enterotoxins of
Escherichia coli strains isolated from pigs

Niemialtowski. M., Szynkiewicz. Z., Binek, M., Kli-
muszko, D., and Krzyzanowska, I,.;
Ttte l elerinary
Quaneriy.
5, 49-57. (l\'9Hi).

.Samenvaiiing De gevoeligheid van verschillende
celculturen voor niet warmtebestendige enteroto.xi-
nen en voor Vero cytotoxine (VT) van 15
E. coii
stammen, gekweekt uit varkens met colibacillose in
Polen, werd bepaald en vergeleken met de invloed van
enterotoxinen van vier standaardstammen van E.
coli. Van 10 onderzochte celkweken bleken alleen de
volgende gevoelig te zijn: CHO. Vero. GMK en HeLa.
.Acht stammen gaven CTE te zien bij HeLa en CHO
cellen, terwijl 5 hiervan bij Vero cellen reageerden. De
resultaten zouden erop kunnen wijzen, dat sommige
van de uil varkens geïsoleerde
E. coli stammen VI
enterotoxine produceerden. Morfologische afwijkin-
gen. door de genoemde
E. coli toxinen bij Vero en
GMK veroorzaakt, uitten zich in het rond worden van
de cellen, waarna deze oplosten.

Field experience with d-biotin supple-
mentation to gilt and sow feeds

.long, M. F. de and Sytsema, .I. R.: I\'he Veterinary
Quaneriy. 5,58-67. (1983).

Samenvaiiing Op een varkensfokbedrijf met circa
1.30 zeugen was het uitvalspercentage, met name ver-
oorzaakt door klauwaandoeningen, opgelopen tot
meer dan 50%. Het effect van d-biotinetoevoeging
aan het voer. opfokzeugen (1250 meg kg) en zeugen
(500 meg kg), ten aanzien van klauwbeschadigingen-
uitvalspercentage, vruchtbaarheid en biggensterfte is
bestudeerd.

t,)it de groep van 2,3 jonge opfokzeugen, leeftijd 2\'/,
maand, werden twee groepen gevormd (12 controle en
I I behandeld) en bij de groep van 47 opfokzeugen.
leeftijd 7 maanden, tevens twee groepen (2,3 controle
en 24 behandeld).

Biotinetoevoeging resulteerde in een toename van het
biotine bloedplasinagehalte van het critische deficiën-
tie niveau van ± 50 ng 100 ml naar ± .300 ng 100
ml bij de opfokzeugengroep en tot 123 ng 100 ml bij
de zeugen.

Na 2\'/> maand toevoeging was de gemiddelde klauw-
beschadigingsscore van de opfokzeugen met 28% ge-
daald (p <0.001) en na 41/, maand toevoeging had bij
de jonge opfokgroep een reductie van 52% plaatsgev-
onden (p < 0.001).

Het effect van biotinetoevoeging was het grootste op
het balgedeelte van de klauw (35% verbetering) bij het
hoorngedeelte 23% verbetering.
De klauwscheuren bij de proefgroep waren over de
gehele linie droger en minder diep in vergelijking met
de controlegroep en daardoor wellicht minder gevoe-
lig
V oor infecties die in een verder stadium in ernstige
aandoeningen kunnen uitmonden.

Zeugen

De technische resultaten bij de zeugen na 11 maanden
500 mcg kg biotinetoevoeging kunnen als volgt wor-
den samengevat:

Totaal uitval een teruggang van 54.0% naar
30.8%..

Uitval tengevolge van beengebreken 8% vermin-
dering van 25% naar 17%.

Uitval wegens onvoldoende produktie van 11%
naar 1%.

Positieve trend ten aanzien van de biggensterfte
(17.7% vergeleken met 19.2%).

Verhoging van het biotinegehalte van de Nederlandse
varkensvoeders en controle daarop zou aanbeveling
verdienen.

The failure of the oesophageal groove ef-
fect, when fluids are given with an oeso-
phageal feeder to newborn and young cal-
ves

Lateur-Rowet. H. .1. M. and Breukink. H. J.: The
Veierinary Quanerlv. 5.68-74. (1983).

Samenvaiiing. Met behulp van röntgenologisch on-
der/oek werd bij pasgeboren kalveren en bij jonge
kalveren lot een leeftijd van 3 weken nagegaan waar
de met een knopsonde toegediende biest en andere
vloeistoffen terecht kwamen. Het bleek dal de vloei-
stof in alle gevallen in de voormagen terecht kwam
omdat er geen slokdarmsleufrenex optrad. Het was
ook niet mogelijk een slokdarmsleufreflex op te wek-
ken door de kalveren te laten zuigen terwijl de knop-
sonde in situ was.

fle biest en andere vloeistoffen, die in de voormagen
terecht kwamen bleken voor het merendeel na 3 uur
naar de lebmaag en dunne darm vervoerd te zijn.
.Alleen de overheveling vanuit de ventrale penszak
was soms na 24 uur of 48 uur nog niet geheel voltooid.
Ook bij het 3 weken oude kalf werd de vloeistof die
eerst in de voormagen terecht was gekomen voor het
merendeel binnen 3 uur naar de lebmaag vervoerd.
(Jeconcludeerd wordt dat door het snelle transport
van de biest vanuit de voormagen naarde lebmaag en
de dunne darm na toediening met de knopsonde toch
een goede opname van immuunglobulinen mogelijk

Het toedienen van biest met de knopsonde vormt
daardoor een weinig arbeidsintensieve en zeer effec-
tieve methode voor het verkrijgen van een optimale
immuunstatus van het kalL hetgeen kalversterfte
voorkomt.

-ocr page 626-

Moniezia infection in the dwarf breeds of
small ruminants in Southern Nigeria

Fagbemi, B. O, and Dipeolu. O. O.: The Velerinarv

Quanerly. 5 . 75-79. (1983).

SamenvauinK Een onderzoek werd verricht naar in-
fecties met
Moniezia bij 2 groepen dwergschapen en
Jwerggeiten in Nigeria:

F dieren, die volgens het traditionele e.xtensieve
systeem in plattelandsdorpen, gelegen in twee
verschillende ecologische gebieden, werden op-
gefokt;

11. dieren, welke volgens een intensief systeem op
proefstations in twee ecologische streken van Ni-
geria werden opgefokt.

De soort, die in overwegende mate bij de dieren werd
aangetroffen, was
Moniezia expansa. Infecties met
Moniezia kwamen vaker voor bij schapen dan bij
geiten. De hoogste infectiepercentages werden ge-
vonden bij geitjes en lammetjes, die minder dan 8
maanden oud waren.

De klinische betekenis van de infectie en enkele van de
voornaamste resultaten worden besproken. Gecon-
cludeerd wordt, dat
Moniezia-\\n(ea\\t% bij kleine her-
kauwers een probleem kunnen vormen, dat grotere
aandacht verdient, terwijl wordt voorgesteld een on-
derzoek in te stellen naar de levensgewoonten van de
mijt. die in Nigeria als tussengastheer fungeert.

The toxicity of Cassia senna to Nubian
Goats

El Sayed. Nahid Y., Abdelbari, Ekhlas M., Mah-
moud, O. M., and Adam, S. E. I.:
The Velerinarv
Quanerly.5.80-85.(1983).

Sarnenvalling Tien Nubische geiten kregen verse
vruchten en bladeren van
Cassia .senna per os in doses
van 1, 5 en 10 g/kg per dag. Acht geiten stierven na .30
dagen en 2 andere werden op de 18de en 29ste dag in
stervende toestand geslacht. De klinische verschijnse-
len van diarrhee, gebrek aan eetlust en dyspnoe corre-
leerden goed met de pathologisch-anatomische bevin-
dingen. De G.O.T.-. ammoniak- en totale
cholesterolwaarden waren gestegen, terwijl het totale
eiwitgehalte in het serum van door
Cassia vergiftigde
geiten was gedaald. De bloedsuikerwaarde was ver-
laagd, terwijl de toeneming van de ttb-, PCV- en
RBC-waarden het gevolg was vande hemoconcentra-
ties.

The present status of canine parvovirosis

.lohnson, R. ft.. McCandlish. I. A. P.. and Wilson, .1.
H. G.:
The Veierinary Quanerly. 5. 86-88. (1983).

Samenvaning De auteurs behandelen de huidige
stand van zaken met betrekking tot de kennis van de
hondenparvovirose. De eigenschappen van de ver-
wekker worden beschreven alsook de overeenkom-
sten en verschillen met het kattenparvovirus.
fJe toegenomen kennis over epidemiologie, pathoge-
nese en pathologie geven een beter inzicht bij de be-
strijding van de ziekte. Hierbij ligt het zwaartepunt bij
de immunoprofylaxe. De vaccins op basis van kat-
tenparvovirus worden vervangen door homologe pro-
dukten. dat wil zeggen op basis van hondenparvovi-
rus. Hiervan is het geïnactiveerde en geadjuveerde
vaccin al geruime tijd bekend. De vóór- en nadelen
van dit produkt in vergelijking met binnenkort ook in
Europa te verwachten levende hondenparvovirusvac-
cins worden besproken.

Granular cell myoblastoma in the tongue
of a dog: a case report

Gaag, Ingrid van der and Walvoort, H. C.: The Veie-
rinary Quanerly. 5. 89-93\'. (1983).

Sainenvalling Bij een 9-jaar oude bastaard Pincher
teef werd in het dorsale gedeelte van de tong een
myoblastoom van granulaire cellen (\'granular cell
myoblastoma\') gevonden. De tumor was wit van
kleur, goed om.schreven en P/, cm in diameter.
Microscopisch waren de tumorcellen deels gerang-
schikt in kleine compacte celnesten, deels in strengen
met daartussen dunne, slecht gevascularisccrde col-
lageen bundels. Er werden acinaire structuren waar-
genomen, evenals een aantal mitosen. De cytoplasma-
tischc granula vertoonden een positieve Periodic
acid-Schiff (PAS) reactie. Bij elcctronenmicrosco-
pisch onderzoek werden onregelmatige kernen en
kleine vesieulaire cytoplasmatische granula gezien.
De histogenese van de tumor blijft onduidelijk.

The serological response of adult cattle to
vaccination with reduced dose
Brucella
abortus
S19, a trial under Zambian con-
ditions

.1.: The I\'eierinary Quanerly. .5.

Schuurman. H.
94-96. (1983).

Sanienvaning 250 Volwassen runderen en 1.1 vaar-
zen, alle serologisch negatief voor brucellosis w erden
gevaccineerd met een verlaagde dosis SI9. Twaalf
maanden na vaccinatie waren alle betrokken dieren
.serologisch negatief.

Het resultaat komt overeen met die gevonden door
andere onderzoekers en propageert het gebruik van
een verlaagde dosis SI9 onder locale condities in
Zambia.

-ocr page 627-

MEDEDELINGEN

Van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid tevens Directie van de
Veterinaire Dienst

Paramyxovirus bij duiven

Medio februari werd bij duiven in Limburg en
Amsterdam een ziekte geconstateerd met ver-
schijnselen als lusteloosheid en veel drinken ge-
\\ olgd door diarrhee. Onder jonge dieren had
deze meestal acute sterfte tot gevolg en van de
oudere vogels overleed ongeveer 20%. Verschil-
lende overlevende oudere duiven vertoonden
zenuwverschijnselen als torticollis, ataxie en
d wangbewegingen.

Bij voor onderzoek naar de Gezondheidsdienst
voor Pluimvee te Doorn gezonden duiven, werd
uit de hersenen en trachea paramyxovirus type
geïsoleerd. In Duitsland was reeds eerder het-
zelfde virustype vastgesteld en tijdens een con-
gres van duivenhouders in Miinchen was naar
voren gekomen, dat de ziekte zijn oorsprong
zou hebben in Italië, Ook Joegoslavië en Portu-
gal blijken besmet.

Op 12 maart heeft de Nederlandse Postduiven-
houders Organisatie besloten zijn leden te ver-
plichten vóór 1 april alle postduiven ouder dan
10 weken te laten enten met een geïnactiveerd
NCD-vaccin en in verband met de opbouw van
voldoende immuniteit de aanvang van het vlieg-
seizoen uit te stellen tot 15 april. De jonge dui-
ven zullen later geënt worden aangezien hun
vliegseizoen pas per 1 juni begint. Hoewel het
hier géén NCD (paramyxovirus type 1) betreft,
was bij vaccinatieproeven met geïnactiveerde
NCD-entstof gebleken, dat deze een goede be-
scherming biedt tegen de eerder omschreven
ziekte. De Nederlandse pluimveestapel is, zoals
bekend, geënt tegen NCD. Ook voorsierduiven
valt enting aan te raden.

Inmiddels is gebleken, dat de ziekte géén gevaar
oplevert voor de pluimveestapel.

Afrikaanse varkenspest in Italië

Op 18 maart is in Noord-ltalië Afrikaanse var-
kenspest geconstateerd. Het betrof een bedrijf
met ± 1.500 dieren in de plaats Cuneo. provin-
cie Piemonte, ongeveer 100 km van de Franse
grens. De eigenaar had op nieuwjaarsdag Sardi-
nië bezocht waar de ziekte al jaren heerst
en daarvandaan vlees meegenomen. Voor afge-
maakte dieren wordt 50% van de marktwaarde
vergoed.

Rond de uitbraak is een gebied van 156 km^
besmet verklaard met daaromheen een bescher-
mingszone van 10.000 km^. Binnen deze zones
bevinden zich respectievelijk 52.000 en 450.000
varkens. Voor de besmettingszóne geldt een
volledig vervoerverbod, maar in de bescher-
mingszone is afvoer mogelijk gebleven.
De Commissie E,G. heeft op 25 maart bepaald,
dat alle overige lidstaten de invoer moeten ver-
bieden van varkens, vers varkensvlees en van
niet-verhitte varkensvleesprodukten uit Pie-
monte en Sardinië. De maatregel is voor onbe-
paalde tijd van kracht en kan — afhankelijk van
de ontwikkelingen - gewijzigd worden. Zwit-
serland had reeds eerder de grenzen gesloten
voor alle varkensprodukten uit Italië.
Teneinde elke vorm van insleep in Nederland te
voorkomen, is bovendien het Nederlandse be-
drijfsleven geadviseerd, transporten de betref-
fende streek zoveel mogelijk te laten mijden.

Varkenspest in Nederland

Sedert de in het Tijdsehrifi voor Diergenees-
kunde
laatstgemelde uitbraak van varkenspest
in Nederland (9 maart) zijn negentien nieuwe
gevallen bevestigd.

15 maart - Moergestel (N. Br.): fokbedrijf met 596
dieren (123 zeugen, 65 opfokzeugen, 4 beren, 400
biggen en 4 mestvarkens); mogelijk contact van mest-
bedrijf van 25 februari.

16 maart - Moergestel (N. Br.): mestbedrijf met 475
mestvarkens; contact van fokbedrijf van 15 maart.

17 maart - Moergestel (N. Br.): mestbedrijf met 565
mestvarkens; contact van fokbedrijf van 15 maart.

18 maart - Alphen. gemeente Alphen en Riel (N. Br.):
fokbedrijf met 173 zeugen, 1 beer, 15 mestvarkens en
413 biggen.

18 maart - Mariahoop, gemeente Echt (Limb.): ver-
meerderingsbedrijf met 131 zeugen. 19 opfokzeugen.
3 beren. 1 1 mestvarkens en 502 biggen.
18 maart - Ottersum. gemeente Gennep (Limb.):
mestbedrijf vermeerderingsbedrijf met 3008 mestvar-
kens. respectievelijk 200 zeugen, 50 opfokzeugen, 8
beren en ca 500 biggen; contact van vermeerderings-
bedrijf van 18 maart.

18 maart - Banholt, gemeente Margraten (Limb.):
mestbedrijf met 280 mestvarkens; contact vermeerde-
ringsbedrijf van 18 maart.

21 maart - Heeswijk-Dinther (N. Br.): fok-
inestbedrijf met 179 zeugen. 10 beren, 81 gelten, 723
mestvarkens, 705 biggen.

-ocr page 628-

22 maart - Hoogeloon (N. Br.): fok- me.stbedrijf met
174 zeugen. 58 gelten. beren. 99 me.stvarkens en 505
biggen.

2.1 maart - Nistelrode (N. Br.): mestbedrijf met 673
mestvarkens; contact van fok- mestbedrijf van 21
maart.

23 maart - Schijndel (N. Br.): mestbedrijf met 355
mestvarkens: contact van fok- mestbedrijf van 21
maart.

23 maart-Oerie, gemeente Veldhoven (N. Br.): fokbe-
drijf met 35 zeugen. 1 beer. 5 opfokzeugen, 4 mestvar-
kens. 91 biggen; contact van fokbedrijf van 18 maart.
23 maart - Wernhout. gemeente Zundert (N. Br.):
fokbedrijf met 85 z.eugen. 2 beren, 10 opfokzeugen, 5
mestvarkens, 42 lopers en 180 biggen; contact van
fokbedrijf van 18 maart,

23 maart - Son {N, Br,): opfokbedrijf met 680 opfok-
zeugen; contact van fokbedrijf van 18 maart,

24 maart-Berkel-Enschot(N, Br): fokbedrijf met 1 15
zeugen, 4 beren, 28 opfokzeugen, 9 mestvarkens en
473 biggen; contact van opfokbedrijf van 18 maart,
24 maart - Huiten, gemeente Gilze en Rijen (N, Br ):
fokbedrijf met 67 zeugen, 2 beren. 8 opfokzeugen, 6
mestvarkens en 174 biggen; contact van fokbedrijf
van 18 maart,

26 maart - Koningsbosch, gemeente Echt (Limb,):
mestbedrijf met 192 mestvarkens,
26 maart -Simpelveld (Limb,): mestbedrijf met 1200
mestvarkens; contact van vermeerderingsbedrijf van
18 maart,

28 maart -Oosielheei:s(N, Br.): fokr meslbednjf met
2141 dieren (295 zeugen. 8 beren, 781 mestvarkens,
615 lopers en 442 biggen).

Alle gebruikelijke maatregelen zijn genomen en
zowel het 0,LE, als dc E,G, zijn op de hoogte
gebracht,

varkenspesf
West-Duitsland

Bij tcle.xen van 2, 3. 7. 10 en 14 maart, maakte de
Veterinaire Dienst te Bonn melding van in totaal
zestien uitbraken van varkenspest in hct land:

op 24 februari in Noord Rijnland-Westfalen. ar-
rondissement Heinsberg, district Keulen, op een
bedrijf met 1 beer, 23 zeugen, 169 mestvarkens en
78 biggen. Het bedrijf ligt binnen de zone de pro-
tection (2 km) van een reeds eerder positief be-
vonden bedrijf Dc besmetting is waarschijnlijk
veroorzaakt door mensen die tussen beide bedrij-
ven heen en weer gingen,

op 25 februari in Beieren, arrondissement Ober-
allgö, district Schwaben, op een inestbedrijf met
11 varkens. De besmetting is waarschijnlijk het
gevolg van swill vervoedering,
op 28 februari in Rijnland, in dc stad Koblenz,
district Koblenz, opeen mestbedrijf met 117 var-
kens, De besmetting is waarschijnlijk het gevolg
van swill vervoedering,

op 28 februari in Noord Rijnland-Westfalen, ar-
rondissement Wesel, district DiisseldorL op cen
mestbedrijf met 554 varkens. De oorzaak van dc
besmetting was nog niet bekend,
op 25 februari en op 1 maart in Neder-Saksen,
arrondissement Göttingen, district Brunswijk, op
twee bedrijven. Op het eerste bedrijf waren 2 zeu-
gen, 3 lopers, 2 mestvarkens, 10 gespeende biggen !
en 11 niet gespeende biggen aanwezig; op het !
tweede 1 beer, 34 zeugen, 29 mestvarkens, 66 lo-
1
pers, 32 gespeende en 42 niet gespeende biggen, ■
Beide bedrijven stonden met elkaar in contact cn :
zijn gelegen binnen dezelfde zóne de protection :
van een eerder positief bevonden bedrijf
op 28 februari in Noord Rijnland-Westfalen, arr- i
ondis,sement Heinsberg, district Keulen, op een ;
mestbedrijf met 721 varkens, !

op 2 maart in Neder-Saksen, arrondissement Göt-
tingen, district Brunswijk, op een bedrijf met 7
zeugen. 19 mestvarkens, 21 lopers en 42 biggen.
Beide laatstgenoemde bedrijven hadden contact
met eerder positief bevonden bedrijven en liggen
in de daar omheen ingestelde zónes de protection.
op 3 maart en 7 maart in Noord Rijnland-
Westfalen, arrondissement Heinsberg, district
Keulen. Op het eerste bedrijf waren 2 beren. 38
zeugen en 82 biggen aanwezig (oorzaak onbe-
kend); op het tweede 379 varkens en 131 biggen
(oorzaak besmetting gelegen in de aankoop van
biggen),

op 4 maart in Noord Rijnland-Westfalen. arron-
dissement Kleef district DüsseldorL op een mest-
bedrijf met 1 15 varkens,

t)e oorzaak van de besmetting was nog niet be-
kend,

op 4 maart in Neder-Saksen, arrondissement Göt-
tingen, district Brunswijk op twee bedrijven. Op
het eerste waren 2 zeugen, li lopers, 19 mestvar-
kens en 7 gespeende varkens aanwezig; op het
tweede 15 zeugen, 5 lopers, 2 mestvarkens cn 9
gespeende varkens.

Beide bedrijven hadden contacten met bedrijven
die eerder positief bevonden waren en lagen in de
zóne de protection daarvan,
op 5 maart in Neder-Saksen, arrondissement Göt-
tingen, district Brunswijk, op een bedrijf met in
totaal 1 bt \'er, 22 zetrgen. 105 lopers. 4 mestvar-
kens, 37 gespeende biggen en 10 biggen,
op 7 maart in Neder-Saksen, arrondissement Göt-
tingen, district Brunswijk, op een bedrijf met 27
jonge beren, 20 zeugen, 29 lopers, 18 gespeende
biggen en 13 biggen.

De beide laatstgenoemde bedrijven hadden con-
tacten met eerder positief bevonden bedrijven en
lagen in de zónes de protection daarvan,
op 4 maart in Noord Rijnland-Westfalen, arron-
dissement Coesfeld, district Münster, op een
mestbedrijf met 560 varkens. De besmetting is het
gevolg van de aankoop van biggen,
In alle gevallen zijn de betrokken varkens afgemaakt
cn de noodzakelijke veterinair-politionele maatrege-
len genomen. Men is niet tot enting overgegaan,

België

Op 15 maart deelde de Veterinaire Dienst te Brussel
mee, dat vijf dagen tevoren een nieuwe uitbraak van
varkenspest was gesignaleerd op een bedrijf te Bekke-
j
voort, provincie Brabant (zóne 111), met 62 zeugen, 2 j
beren, 167 biggen cn 252 mestvarkens.
Gestorven zijn 22 biggen. Het dichtstbijzijnde bedrijf
ligt op 100 meter afstand.

Naar de oorsprong van de besmetting was het onder-
zoek nog gaande.

-ocr page 629-

Sanitair-politionele maatregelen, als voorgeschreven
in E.G.-richtlijn XO 217. /ijn genomen. Men is niet tot
snting overgegaan.

MOND- EN KLAUWZEER
Spanje

Volgens een lelex van 9 maart van de Spaanse autori-
teiten /ijn /even dagen tevoren twee uitbraken van
mond- en klauw/eer gediagnostiseerd op runderbe-
drijven in het dorp Cantalpino en in Espino de la
Orbada. provincie Salamanca. Op het eerste bedrijf
bestond de populatie uit /es stierkalveren voor de
mest; op het tweede uit /even Friese koeien. Op beide
bedrijven waren de dieren niet geënt. Het virus is
geïdentificeerd als type A. Alle dieren /ijn afgemaakt.
Reglementaire maatregelen /ijn genomen, als ringen-
ting met trivalent OAC-vaccin voor alle vatbare dier-
soorten. speciale hygiënische en veterinair-politionele
maatregelen. Veemarkten /ijn verboden in de/e stre-
ken. totdat de /iekte is uitgeroeid.

RUNDERPEST
Israël

Op 7 maart liet de Israëlische Veterinaire Dienst
weten, dat op 4 maart runderpest was geconstateerd
in het dorp \'Tuba. district Zefat. Op hel betrokken
bedrijf waren 2.1 runderen aan\\\\e/ig. waarvan 7 be-
sinel en 5 gestorven.

Mogelijk is de /iekte veroor/aakt door contact mei
ccn besmet buurland.

Alle runderen op het bedrijf in kwestie/ijn afgemaakt
cn gedestrueerd. Strenge quarantaine-maatregelen
/ijn genomen.

Sinds het recente nieuw s van de runderpesluitbraak in
de Libanon is hel vervoer van dieren in hel noorden
\\an Israël beperkingen opgelegd.
In dc tweede helft van 19X2 was men tol algemene
enting van de runderen in het land overgegaan, waar-
door de/e dieren beschermd /ijn. De jonge runderen
worden opnieuw gevaccineerd.

Op 14 maart maakte de Israëlische Velerinaire Dienst
melding van een tweede uitbraak van runderpest, en
wel in de gemeente Zahabdc. district .lenin in het
onder controle staande gebied van Samaria.
De gehele populatie van het besmette bedrijl. be-
staande uit 40 mestkalveren is geëlimineerd en gede-
strueerd. De besmetting bleek in verband te staan met
die in fuba.

Alle runderen in .luda en Samaria in lotaal onge-
veer
\\5M)0 waren in de eerste helft van 1982 tegen
dc /iekte geënt. Aanvullende vaccinatie van jonge
runderen heeft thans plaats. Een verdere verspreiding
van dc /iekte wordt niet waarschijnlijk geacht cn ge-
noemde twee uitbraken worden als uit/onderlijk be-
schouwd. aange/ien /ij niet-geïinmuniseerdc jonge
mestkalveren betroffen.

RABIES
Senegal

Per telegram van 26 februari maakten de desbetref-
fende autoriteiten lc Dakar melding van een nieuwe
uitbraak van rabies in het land. De nood/akelijkc
maatregelen /ijn genomen.

BESMETfEI.LIKE DIERZIEKTEN

Dier/iektenbulletin nr. 5 van de Velerinaire Dienst
over het tijdvak I t m 15 maart 198.1 vermeldt het
volgende aanlal gevallen van aangifteplichtige be-
smettelijke dier/iekten in Nederland.

Rotkreupel

Lotaal 19 gevallen in 16 gemeenten

Groningen
Friesland
Drenthe
Utrecht

Noord-Holland

Zuid-Holland
Varkenspest

fotaal 12 gevallen in 9 gemeenten

Gelderland I geval

Noord-Brabant 4 gevallen in 2 gemeenten

Limburg 7 gevallen in 6 gemeenten

Schurft

fotaal 2 gevallen in 2 gemeenten

Friesland
Noord-Holland

I geval
1 geval
Hondsdolheid

Totaal I geval in Groningen

ru,

DOORLOPENDE AGENDA

Dig van pag. .U6)

Augustus:

2 4 International Symposium on Laboratory
.Animal Science. Vancouver (pag. 766).

14 19 5. Weltkongress über Tierproduktion.
fokio.

21 27 X.XH Veterinair Wereldcongres. Penh.
Australie (pag. 964 en 1248119X1)49.601 en X24
(1982). pag. 51 en pag. 111).

.11 2 sept. L Symposium der Int. Soc. of Animal
Clinical Biochemistry (ACB). Schwäbisch Hall.

September:

8 Kring Keuringsdierenartsen Noord-Holland en
Ulrechl. Vergadering.

8 (irocp Vet. Homocopathie K.N.M.v.D, Studie-
vergadering.

LI 14 FVF. Advisory Committee on Velerinary
Training. Brussels.

15 Afd. Noord-Holland K.N.M.v.D. Vergadering.

15 (iroep Volksge/ondheid K.N.M.v.D. Leden-
vergadering.

15 Kring de Westhoek. Vergadering.

17 Groep Cieneesk. van het Kleine Huisdier
K.N.M.v.D. Najaarsdag.

20 Afd. Overijssel K.N.M.v.D. Ledenvergadering.

19 22 .14th Annual Meeting ofthe European .Asso-
ciation for Animal Productionf EAAP), Madrid.
(Inl. redaktiesecretariaat),

21 25 British Velerinary .Association Annual Con-
gress. Lancaster (pag. III),

1 geval

.1 gevallen in 2 gemeenten
8 gevallen in 6 gemeenten
1 geval
5 gevallen
I geval

-ocr page 630-

Van het Hoofdbestuur

Euthanasie gezelschapsdieren

Het Hoofdbestuur is van mening dat er geen
noodzaak meer bestaat om gezelschapsdieren te
euthanaseren op slachthuizen. Dit dient naar
de mening van het Hoofdbestuur te gebeuren
door de praktizerende dierenartsen in het
kader van hun praktijkuitoefening.
Alvorens een definitief besluit te nemen is
advies gevraagd aan de Groep Geneeskunde
van het Kleine Huisdier en de Groep
Volksgezondheid.

Faillissement

Aangezien het aantal vragen over regelingen
met betrekking tot faillissementen van
cliënten toeneemt, heeft het Hoofdbestuur
alle hiermee samenhangende juridische
aspecten in een nota laten samenvatten.
Deze nota is voor belangstellende leden bij
het secretariaat verkrijgbaar.

Paramyxovirus-infectie bij
(post)duiven

Onmiddellijk na het bekend worden van deze
ziekte heeft het Hoofdbestuur haar
medewerking verleend aan het verzenden van
een informatie-brief aan alle praktizerende
dierenartsen.

Het Hoofdbestuur betreurt het dat in een
aantal dagbladen al publikaties over deze
uitbraak zijn verschenen, voordat de
dierenartsen geïnformeerd konden worden.
Met de Faculteit der Diergeneeskunde, de
Stichting Gezondheidszorg voor Dieren en de
Veterinaire Dienst zal overleg gepleegd
worden op welke wijze dc praktici in dit
soort zaken eerder op de hoogte gesteld
kunnen worden.

Ten aanzien van de uitvoering van de enting
heeft het Hoofdbestuur met teleurstelling
moeten constateren dat sommige dierenartsen
afgeweken zijn van de technische
voorschriften voor het enten of zich niet aan
het gegeven advies-tarief hebben gehouden.
Dit is teleurstellend omdat hiermede de
geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid
van de diergeneeskunde in discrediet worden
gebracht.

Ter uwer informatie vindt u nevenstaand een
gedeelte uit een artikel, dat opgenomen zal
worden in het blad
\'Avkuliura\'.

.Ook sierduiven enten

Woensdag 23 maart jl. heeft ten kantore
van de Gezondheidsdienst \\oor Pluimvee
in Doorn een bespreking plaatsgevonden,
waarbij vertegenwoordigers van de
betrokken veterinaire organisaties en de
Nederlandse Postduivenhouders
Organisatie aanwezig waren om de gehele
situatie nog eens door te nemen. In deze
bijeenkomst werd medegedeeld, dat op
dat moment reeds 90% van alle
postduiven was geënt. Ook zouden reeds
sierduiven zijn geënt. Afgesproken werd,
dat in mei de situatie opnieuw onder de
loupe genomen zal worden.
Op wat langere termijn overweegt het
bestuur van de Nederlandse Bond van
Sierd ui ven-liefheb bers Verenigingen
(NBS) de Nederlandse Federatie van
Kleindierenteelt (PK) te verzoeken voor te
schrijven, dat tentoonstellingsbesturen
voor het aanstaande

tentoonstellingsseizoen uitsluitend geënte
dieren accepteren. De FK heeft de
bevoegdheid om dit te doen, op dezelfde
wijze als twee jaar geleden tegen de Il. T is
geschied. Dit betekent dat ook jonge
duiven, die pas op een leeftijd van 10
\\\\eken mogen worden geënt, tijdig voor
de aanvang van het
tentoonstellingsscizoen (augustus-
september) moeten worden geënt.
Voor de korte termijn raadt het bestuur
van de NBS, na alle mededelingen die ter
vergadering zijn gedaan te hebben
overwogen, aan zo spoedig mogelijk oude
dieren te enten. De entreactie valt mee en
gevaar voor de jonge dieren is cr niet of
nauwelijks. De kosten voor het enten
komen onder normale omstandigheden op
gemiddeld / 1. per duif.
Wel wijst het bestuur er op. dat de
besmettingskansen bij een open tuinhok
met een volière natuurlijk groter ^.ijn dan
bij een zolderhok. waar de dieren niet
uitvliegen. Tevens raadt hel bestuur
sierduivenhouders aan net als
postduivenhouders al gewend zijn te
zorgen, dat er een lijst in het hok
aanwezig is rnet daarop de ringnummers
vermeld van alle in het hok aanwezige
duiven. Deze lijst dient dan door de
dierenarts, die de enting heeft verricht, te
worden getekend.\'

-ocr page 631-

i Van het bureau

Zwoegerziektebestrijding

f 4,60

/■4,60
/■4,!5

/■4,60
/ 4.15
/ 3.65

Eind 1982 liebben alle dierenartsen de
publikatie betreffende de tarieven voor de
consultatieve praktijk ontvangen. Op pagina
20 21 was het tarief voor de georganiseerde
/woeger/iektebestrijding voor schapen niet
vermeld, aangezien het overleg hieromtrent
nog niet was afgerond.
Inmiddels heeft de Paritaire
I arievencommissie
Landbouwschap K.N.M.v.D.
overeenstemming bereikt omtrent dit tarief\',
hetgeen onderstaand is vermeld.

Georganiseerde Zwoegerziektehesirijding hij
schapen
(per schaap)
bedrijf met ten hoogste
20 schapen:

bedrijf met tenminste 21 en ten
hoogste 50 schapen:
eerste 20 schapen:
21e t m 50e schaap

bedrijf met meer dan 50 schapen:
eerste 20 schapen
21e t m 50e schaap
overige schapen

Daarnaast wordt nog een visitetarief
uitbetaald.

standaardrecepten kaartje is vanaf heden aan
de nieuwe situatie aangepast en is bij de
vanaf 29 maart 198.1 verzonden attesten
bijgevoegd.

Stichting Registratie
Gezelschapsdieren Nederland
(S.R.G.N.)

Eind vorig jaar heeft het bestuur van de
S.R.G.N. besloten de gehele administratie
van de Stichting, die is ondergebracht bij de
Raad van Beheer in Amsterdam, over te
brengen naar het eigen bureau van de
Stichting te Velp.

Het overbrengen \\an de administratie zal
gefaseerd vanaf begin maart tot half juni
plaatsvinden. Vanaf half juli zal de volledige
administratie van de Stichting vanuit Velp
worden gevoerd.

De uitgifte van de bedrijfsregisters en de
katten-paspoorten vindt reeds nu vanuit Velp
plaats. In de overgangsperiode kunt u voor
inlichtingen met betrekking tot de tatouage
en het dierenpaspoort eveneens al in Velp
terecht.

Het nieuwe adres van de Stichting is:

Stichting Registratie Gezelschapsdieren
Nederland, Biesdelselaan 34a, 6881 CJ Velp,
tel. 085 - 64 90 07.

Behoudens goedkeuring betrokken besturen.

Gemedicineerd voeder

Het Ministerie van Landbouw en Visserij
heelt besloten, gehoord de
Receptuurcommissie, de samenstelling van
enkele standaard gemedicineerde voeders, te
wijzigen.

Code V7 wordt fwazohdon 300 gl 1000 kg

i.p.v. 400 g
Code VIO vervalt

Code 1\'2 wordt furazolidon 200 g/1000 kg

i.p.v. .300 g
Het bij ieder boekje mengvoederattesten
bijgevoegde kartonnen code-

Vacatures
veterinairen

Veterinair Advies Cenlrum \\/\'A* ^CO
Ont wikkelingssatneniver king)

(;hana - kunstmatige inseminatie
.Saoedie Arabië - veegezondheidszorg (melkvee)
Zimbabwe (3) - onderwijs: klinische infectieziekten:
anatomie; pathologie, immunologie, micro-
biologie en parasitologie
Namibië (2) - diagnostiek: chief state veterinarian;

state veterinarian
Lyhië - veegezondheidszorg (pluimvee; melkvee)
.■\\frika/Frankrijk - ontwikkeling veterinaire afdeling

binnen een groep farmaceutische industrieën
Voor nadere informatie kunt u zich wenden lot het
VACO Secretariaat, tel. 070-793137.

C orrecties codelijst van geneesmiddelen voor vleeskalveren

Datum ingang; I februari 1983

Code Produktnaam Firma Prijs

Blz.

7

8

550 Procfmi,x C 200 A.U.V. ƒ 22,00 (was ƒ 10.50)

Animed

Calvomix 6,6\'V

569

/ 105,00 (was ƒ 10.50)

-ocr page 632-

Dierenarts in den vreemde

Bij een toenemend aantal dierenartsen en
een afnemende elasticiteit van de
arbeidsmarkt Is het denkbaar, dal zieh bij
verschillende collega\'s in stijgende male de
vraag zal voordoen of het niel beter zou
zijn. lijdelijk of blijvend naar een plek over
de grens uil le zien. Informatie over de
mogelijkheden is dan zeer welkomI
Daarom worden collega\'s die in hel
buitenland werkzaam zijn ullgenodigd de
pen eens ler hand le nemen en in deze
rubriek Iels over hun eigen ervaringen in
j den vreemde le schrijven.

Hel gaat hier zowel om informatie van
degenen die enkele jaren in hel kader van
de ontwikkelingssamenwerking in de derde
wereld werkzaam zijn, als om de ervaringen
van de collegae, die op eigen inilialief over de
grens slappen.

In de berichtgeving kan iels verleid worden
over de reden(en) om weg le gaan, de wijze
waarop de daartoe noodzakelijke contacten
gelegd zijn, de voorbereiding, de locale
woon/leefsituatie, hel werk zelf, de
mogelijkheden voor (blijvende) vestiging, de
I vesligingsprocedure, hel verkrijgen van een
! verblijfsvergunning, de mogelijkheden voor
andere nederlandse collegae en verdere
ervaringen, l\'ilgangspuni is vooral, dal
naasi de informatie die noodzakelijk is voor
hel functioneren in hel betreffende land
zelf, juist die informatie naar voren konil,
die hel voor anderen eenvoudiger maakt hel
voorbeeld le volgen.

(iedacbl wordt aan bijdragen van ca. een
halve lol een hele pagina druk (ca. 600 lol
900 woorden). Gehoopt wordl op een
enthousiaste response!

Hel doel ons genoegen hierbij een eerste
reaclie uil hel buitenland af Ic kunnen
drukken. Met betreft de ervaringen van
collega M. J. Smith-Schalkwijk uil Golden,
Canada. Volgens haar betreft hel weliswaar
informatie die enkele jaren oud is, maar
desondanks willen wij de lezers deze
bijdrage niel onthouden. Puntsgewijs halen
wij de volgende passages aan:

\'I. De reden van vertrek \\ ormdc de
overbevolking in Nederland met /ijn sterk
georganiseerde samenleving. Het liet te
weinig ruimte voor eigen ontwikkeling en
toekomst. Het verkrijgen van een baan was
toentertijd geen enkel probleem.

2. De keiiz.e viel op Canada omdat het land
toen weinig immigratieproblemen kende. Het
verkrijgen van toestemming lot immigratie in
dit land hangt af van een puntensysteem,
waarbij leeftijd, opleiding, taalbeheersing,
fatnilie en relaties in Canada, \\ raag en
aanbod \\an dierenartsen en het wel of niet
hebben van een baan hier, een belangrijke rol
spelen. Dit puntensysteem verschilt elk jaar
en naar omstandigheden. Het hebben van een
baan hier en iemand (een sponsor of
werkgever) die assisteert en garant staat bij
de immigratie zijn erg belangrijk.

.3. Canada is een modern v\\esters land en
woon- en leefomstandigheden hier zijn gelijk
aan die in Nederland. Geheel andere
leefomstandigheden vindt men in de meer
afgelegen gebieden, waar de ouderwetse
pioniersgeest nog \\olop aanwezig is.

4. De mogelijkheid voor vrije vestiging is nog
wel aanwezig, maar wordt net als in
Nederland steeds moeilijker.

5. Het afleggen van een Noord Amerikaans
\'State Board E.xamination\' is een vereiste
voor elke buitenlandse dierenarts, alvorens
een vergunning om praktijk uit te oefenen
kan worden verkregen. F.lke provincie kent
bovendien nog zijn eigen e.xamens en regels
voor toelating tot de diergeneeskundige
praktijk.

6. Persoonlijke ervaring: Hct leefklimaat en
de werkomstandigheden in Canada zijn beter
en het land biedt betere
toekomstvooruitzichten dan Nederland.

Werk en werkomstandigheden zijn vrijwel
gelijk; werkmogelijkheid in Canada ligt
misschien iets gunstiger dan in Nederland,
roestemming tot immigratie en
verblijfsvergunning zijn, naar ik begrijp, op
het ogenblik \\ rij moeilijk te verkrijgen. Elke
collega die interesse heeft zich tijdelijk of
blijvend te vestigen in dit land zou ik
aanraden persoonlijk contact op le nemen
met één van de hier residerende collegae.

flopelijk heb ik hierbij enige nuttige
informatie gegeven. Ik zelf zie weinig verschil
met de praktijk hier en in Nederland. In mijn
gebied is de praktijk zéér intensief en is
improxisatietalent een eerste vereiste.
De praktijk in de stad of in meer afgelegen
gebieden verschillen uiteraard sterk met
elkaar. Zeer e.xtensieve boerenbedrijven kent
men in Nederland niet (noch in de
diergeneeskundige opleiding). Dc
nederlandse diergeneeskundige opleiding is
redelijk aangepast aan de
Canadese, alhoewel

-ocr page 633-

met iets te weinig praktische ervaring en
improvisatietechnieken. Een zeer goede
beheersing van de engelse taal (ook in de
technische termen) is uiteraard een eerste
vereiste.\'

(jolden Canada. M. J. Smilh-Schalkwijk\'

Euthanasie van het gezonde
dier

Veterinaire werkgroep Mens Dier
Maatschappij

Iedere dierenarts komt in het kader van zijn
of haar beroepsuitoefening situaties tegen
waarbij de ethiek in het geding is. Dit
kunnen situaties zijn. waarbij van de
dierenarts wordt gevraagd handelingen te
verrichten die duidelijk in strijd zijn met de
belangen van de dieren. Ook in groter
verband zijn er kwesties op het gebied van
volksgezondheid en milieuhygiëne, waarmee
men als dierenarts beroepshalve wordt
geconfronteerd.

Soms is een handeling weliswaar door de wet
verboden, maar door het ontbreken van een
adequate controle door de overheid wordt de
wet alom overtreden. Wanneer een dierenarts
m zo\'n geval overeenkomstig de wet zou
handelen en zou weigeren de betreffende
handeling uit le voeren, zal de cliënt geen
moment aarzelen om zich te wenden tot die
collega van een paar straten verderop, die het
minder nauw neemt.

.Nog vaker doen zich situaties voor waarbij
het niet gaat om wettelijk verboden zaken,
maar om dingen die je van meerdere kanten
kunt bekijken, waarbij het moeilijk is een
juiste keuze te maken.

Tot hoever gaat de verantwoordelijkheid van
een dierenarts.

De Veterinaire Werkgroep Mens Dier
Maatschappij, voortgekomen uit de
gelijknamige studentenwerkgroep, heeft het
plan opgevat om regelmatig avonden te gaan
organiseren voor alle dierenartsen, waarop de
mogelijkheid wordt geboden met elkaar van
gedachten te wisselen over alle mogelijke
onderwerpen op het gebied van \'dierenarts en
ethiek\'. Iedere avond zal in het kader staan
van een bepaald thema.

De eerste avond wordt gehouden op vrijdag
13 mei a.s. en heeft als thema
\'Euthanasie
van hei gezonde dier\'.

Inleiders zijn; drs. K. W. J. Lewin, prakticus
Kleine Huisdieren te Utrecht en drs. H. J. A.
J. Heuthorst, prakticus Kleine Huisdieren te
Rotterdam.

Na de inleiding zal er gelegenheid worden
gegeven tot discussie.
De avond zal worden gehouden in het
hoofdgebouw Diergeneeskunde, Yalelaan I,
de Uithof (Utrecht), aanvang 20.00 uur.
Voor inlichtingen of opgave;
M.D.M.D.,

Yalelaan 1, de Uithof, Utrecht.
Hans Bosch. tel. 030-319998
Marelle Kentgens, tel. 030-731853
Ciska Visser, tel. 05404-601.

Bevrijdingsdag

In verband met Bevrijdingsdag is hel Bureau
van de Maatschappij op donderdag 5 mei
1983 gesloten.

Gelezen:

Door microcomputers minder
dierproeven

De Leidse Medische Faculteit heeft twee ton
geïnvesteerd in de aanschaf van
microcomputers voor het onderwijs. Alle
eerstejaars medische studenten zullen vanaf I
januari 1983 overdag en \'s avonds met deze
computers praktica doen.
Er zijn computermodellen gemaakt van de
werking van de bloedsomloop en ademhaling.
Geleidelijk aan zullen meer modellen voor
onderwijs worden ingevoerd in de
computerprogramma\'s en kan met minder
dierproeven worden volstaan.

\' Mevr. drs. M. .1. Smith-Schalkwijk. Golden Veterinary Clinic, Box 261, Golden B.C., VGA I HO, Canada.
KONINKLLIKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE 333

-ocr page 634-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninkhjke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
hebben zich aangemeld de volgende collegae:

Beijer, H. A.; 1982; 8471 JN Wolvega, Hoofdstraat Oost 56,
Linnewiel, Dr. H. A.; 1955; U-1964; 9681 AA Midwolda, Hoofdweg 27.
Oosse, W. L. J.; 1983; 3523 JW Utrecht. Scherpenburglaan 8.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het Hoofdbe-
stuur aangenomen:

Derkx, H, A,; 1983; 3572 ED Utrecht, Obrechtstraat 57.

Immink-Vaandrager. Mevr. M. A.; 1971; 2585 GK \'s-Gravenhage, Surinamestraat 50.
Janssen. Mevr. H. W.; 1982; 3511 LM Utrecht. Alendorpstraat 1 bis.
Jonge. Mevr. 1. de; 1982; 3571 SJ Utrecht, W. Schuyienburglaan 30.
Knoop, G. E.; 1982; 1774 AA Slootdorp. Kon. Wilhelminaweg 25.
Lingen, Mevr. A. F. V. van; 1982; 3512 NB Utrecht. Zuilenstraat 15.
Ormel. H. J.; 1983; 3572 JN Utrecht, Bleijenburgstraat 5,
Zomer, J. W. M.; 1983; 3984 NG Odijk. Rijnseweg 5.

Als buitengewoon lid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Bergh. ProL dr. S. G. van den; 3723 DX Bilthoven. Beetslaan 36.

Als Kandidaallid van dp Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen;

T. H. F. Fabri, Emmaweg 50, 3603 AN Maarssen.
R. J. Gerritsen. Kwartelslraal 9. 3514 ES Utrecht.
Mevr. J. M. H. Knops. Haagstraat 2, 3581 SX Utrecht.
C. G. T. Kwint. Dr. H. J. Lovinklaan 20. 3571 WD Utrecht.
Mevr. G. van der Meer. Jonkmandreef 18, 3815 PX Amersfoort.
Mevr. P. J. Noordijk, Olivierplaats 54, 3813 JD Amersfoort.

Overleden:

A. H. Heide te Ten Boer (Gr.) op 14 februari 1983.
Dr. S. Koopmans te Utrecht op 29 maart 1983.

Eervol ontslag als rijkskeurmeester in bijzondere dienst:

J. H. de Boer te Giessenburg per 1 september 1982
R. Feddes te Vriezenveen per 1 april 1983
M. C. J. Priems te Maastricht per I april 1983

Jubilea:

A. van de Kamp te Assen
A. H. P. van der Put te Uden
J. P. Coppoolse te Voorthuizen
J. G. J. Wulffraat te Eethen
G. B. de Voogd te Wassenaar

G. J. Eggink te Canada
L. Zegers te Bloemendaal

Voor het Dierenartsexamen slaagden:

d.d. 11 maart 1983
Geslaagd \'Cum Laude\':

D. J. W. ter Braak
P. Prins

Geslaagd \'met genoegen\':

H. F. Egberink

P. G. M. Morssinkhof
A. van de Schans

(afwezig) 30 jaar op 27 april 1983
(afwezig) 55 jaar op 28 april 1983
(afwezig) 35 jaar op 7 mei 1983
(aanwezig) 25 jaar op 9 mei 1983
(afwezig) 25 jaar op 9 mei 1983
(aanwezig) 30 jaar op 13 mei 1983
(afwezig) 30 jaar op 13 mei 1983

Geslaagd:

A. J. M. van Vliet
S. H. Wiersma
Mevr. H. Jongen

d.d. 14 januari 1983
Geslaagd:

A. A. J. van lersel (vrije studierichting)

-ocr page 635-

Adreswijzigingen, enz.:

187 *Ärenäs. P.J.: 1978:6721 HM Bennekom, Bos-
weg 9; tel. 08389-6500; p.. geass. met P. .1. Kool.
Baas. /.. C; 1941; 7091 XS Dinxperlo, Nassau-
straat 18; tel. 08355-1929.

M9 Baren. H. A. K. van: 1975; Willemstad, Cura-
gao (Ned. Antillen), Tropenhuis \'Klein Pisca-
dera\'; tel. 82651 I (privé), 614000 (bur.); d.

190 *Baselmans. A. H. C.: 1983; 3524 RS Utrecht.
Provence 68; tel. 030-887577; wnd. d.

190 "Beijer. H. A.: 1982; Wolvega; tel. 05610-2253
(privé), 8555 (prakt.).

.(27 Bergh. Prof. dr. S. G. van den: 3723 DX Biltho-
ven. Beetslaan 36; tel. 030-787430 (privé),
715544 (bur.); hlr. R.U. (F.d.D., vkgr. Vet. Bio-
chemie); dekaan (F.d.D.) (toevoegen als buiten-
gewoon lid).

197 *Braak. D. J. W. ler: 1983; 7555 CD Hengelo
(Ov.). Irisstraat 5; tel. 074-422617; d.

205 Derk.x. H. A.: 1983; 3572 ED Utrecht. Obrecht-
straat 57; tel. 030-718635; wnd. d. (toevoegen
als lid).

206 Dijk. P. van: 1931; 7391 DC Fwello, Dorps-
straat IIa. Parkflat \'De Statenhoed\', flat 58;
tel. 05712-5114; r.d.

210 »Egherink. H. F.: 1983; 3981 ZM Bunnik, Vlet-
weide 70; d.

236 *lersel. A. A. J. van: 1983; 4706 LX Roosen-
daal, Robijndijk 41; tel. 01650- 55771; d. (vrije
studierichting).

236 Immink-Vaandrager. Mevr. M. A.: 1971; 2585
GK \'s-Gravenhage, Surinamestraat 50; tel. 070-
602190 (privé). 462207 (prakt.); p., kl. huisd..
geass. met Dr. W. F. G. A. Immink (toevoegen
als lid).

237 *Jans.ien. P. C. A.: 1982; 4001 BC Tiel, Vlees-
straat 22; tel. 03440-20033; wnd. d.

237 Janssen. Mevr. H. W.: 1982; 3511 LM Utrecht.
Alendorpstraat I bis; tel. 030-333205; wnd. d.
(toevoegen als lid).

240 Jonge. Mevr. l.de: 1982; 3571 SJ Utrecht, W.
Schuylenburglaan 30; tel. 0.30-717936; wnd. d.
(toevoegen als lid).

240 "Jongen. Mevr. H.: 1983; 3581 WX Utrecht.
Bolstraat lOA bis; tel. 030-510916; wnd. d.

245 Knoop. G. P:.: 1982; 1774 AA Slootdorp. Kon.
Wilhelminaweg 25; tel. 02278-234; p.. geass.
met J, A. Engel (toevoegen als lid).

246 Kool. P. J.: 1972; 6721 HV Bcnnekom, Boven-
weg 27; tel. 08389-6500; p., H-D., kl. huisd.,
geass. met P. J. Arends.

247 Kraak. J. //..■ 1973; Baexem; p., geass. met A. de
Leeuw van Weenen. J. J. M. Rieljens, M. J. M.
P. Schyns en J. G. A. Slaats.

253 "Leeuw van Weenen. A. de: 1969; Heythuysen;
p., geass. met J. H. Kraak. .1. J. M. Rietjens,
M. J. M. P. Schyns en J. G. A. Slaats.

2.5,5 Lingen. Mevr. A. P. V. van: 1982; 3512 NB
Utrecht, Zuilenstraat 15; tel. 030-317592; wnd.
d. (toevoegen als lid).

2.5.5 "Linnewiel. Dr. tl. A.: 1955; U-1964; Mid-
wolda; tel. 05979-1620 (privé). 1290 (prakt.).

257 Maarsen. Mevr. E. M.: 1981; 3328 WB Dor-
drecht, Prattenburg II; tel. 078-510746; d.

262 "Mors.sinkhof. P. G. M.: 1983; 7552 AW Hen-
gelo (Ov.), Goudenregenstraat 264; tel. 074-
437942; d.

264 Nap. R. C.: 1979; 3206 AL Spijkenisse, Perzik-
gaard I; tel. 01880-32711; p., ass. bij J. Schep.

268 Onnet. H. J.: 1983; 3572 JN Utrecht, Bleijen-
burgstraat 5; tel. 030-716657; wnd. d. (toevoe-
gen als lid).

273 "Poen. H. W.: 1981; 3328 WB Dordrecht, Prat-
tenburg 11; tel. 078-510746; d.

274 Poli. Dr Z\'.//./(.,■ 1959; U-Geneesk.-1981;6874
A W Wolfheze, Wolfhezerweg 120-43; tel.08308-
1768; p.

275 Prins. J.: 1982; 7161 MS Neede, Mengersdijk
9-14; tel. 05458-709 (privé), 05457-1270
(prakt.); p., ass. bij L. de Haan. P. den Hartog,

G. Moolhuizen, J. C. v. d. Sar, G. J. Stegehuis
en L. F. v. d. Velde.

275 "Prins. P.: 1983; 9951 TD Winsum (Gr.), On-
derdendamsterweg 53; d.

276 Quaedvtieg. R. E P. M.: 1956; 6251 NK Eckel-
rade, Eckelraderweg 12; tel. 04408-2483 (privé),
077-16755 (bur.); i. V.D. en i. V.G.

278 Rietjens. J. J. M.: 1978; Thorn; p., geass. met J.

H. Kraak. A. de Leeuw van Weenen. M. J. M. P,
Schyns en J. G. A. Slaats.

282 "Schans. A. van de: 1983; 3461 BL Linschoten.
Achthoven 3; tel. 0.3484-3258; wnd. d.

285 "Schyns. M. J. M. P.: 1956; Roggel; p., geass.
met J. H. Kraak. A. de Leeuw van Weenen, J. J.
M. Rietjens en J. G. A. Slaats.

288 Staats. J. G. A.: 1966; Neer; p., geass. met J. H.
Kraak. A. de l.eeuw van Weenen, J. J. M.
Rietjens en M. J. M. P. Schyns.

304 "Vtiel. A. J. M. van: 1983; 4241 LA Arkel.
Hoogbloklandseweg 16; tel. 01831-1244; wnd.
d.

307 Wagenaar. Prof. dr. G.: 1937; U-1940; Houten;
tel. 0.3403-1683.

312 * Wiersma. S. H.: 1983; 8603 XA Sneek. Paral-
lelweg 14; d.

314 Wohers. H. B. M. M.: 1979; 1902 BP Castri-
cum. De Loet 182; tel. 02518-54345; p., H-D..
kl. huisd.

316 /.ijdervetd. F. G. van: 1972; 8242 DC Lelystad.
Punter 10-26; tel. 03200-32736 (privé), 73298,
73911 (bur.); wet. medew, C,D.L

316 Zomer. J. W. M.: 1983; 3984 NG Odijk, Rijnse-
weg 5; tel. 03405-1850; wnd. d. (toevoegen als
lid).

-ocr page 636-

Vereniging van Artsen

voert eerste repatnermg uit.

van onze verslagg^er ^ Na

de gratis /^ voor de

vanuit eïn sSeverzekering

leden van de VVAA die een scna ^^^^

hebben ^fg^^l^^^VeCari y. de eerfte repa-
bereidingen op 4 februari j.i. u

triëring uitgevoerd.

Vanuit het zieken
van Zürich (Zwit
land) werd mevrou
ten gevolge van
een brancard per
tuig naar Sca
vervoerd, vanwa
per amlaulance
haar woonplaats
gebracht.

DEVVAA
ZORGT GOED VOOR
ZIJN LEDEN.

Alle leden van de WAA die een schade-
verzekering bij de WAA hebben afgesloten,
hebben recht op gratis persoonlijke hulp voor
repatriëring vanuit het buitenland.

Deze hulp geldt voor u of één van uw gezins-
leden als bij een tijdelijk verblijf in het buitenland
een ongeval of ziekte, vervoer naar huis nood-
zakelijk maakt. Deze voorziening onderstreept
de kwaliteit van de dienstverlening van de WAA.

Extra kosten buitenland

Wilt u daarnaast ook de onverwachte kosten
van artsen, tandartsen, ziekenhuis, opsporings- en
reddingswerkzaamheden verzekeren, dan
bestaat de mogelijkheid voor het hele gezin de
extra kosten buitenland verzekering af te sluiten.

Samen met een bagageverzekering is dat
een goede aanvulling op de gratis repatriërings-
hulp. Met de vakanties voor de deur is dat een
extra zekerheid in het buitenland.

Ook voor uw auto en caravan wordt goed
gezorgd

Voor wie een WAA autoverzekering heeft
afgesloten biedt de Artsen-Alarm-Service (AAS)
gratis hulp als verzekerde niet verder kan rijden
door pech, diefstal van de auto, aanrijding of
ziekte van de bestuurder. Als dergelijke omstan-
digheden zich bijvoorbeeld voordoen op weg
naar uw vakantie-bestemming in het buitenland,
dan brengt de AAS u daar naar toe en haalt u ook
weer op en zorgt ook dat uw auto bij uw eigen
garage of een ander adres wordt afgeleverd.

Hetzelfde geldt ten aanzien van de caravan-
verzekering. Deze service kunt u ook apart
afsluiten, waarbij de gratis hulp in het buitenland
is inbegrepen.

De WAA biedt meer

De WAA staat zijn leden op vele gebieden
terzijde. Alles draait hierbij om de persoonlijke
situatie. Er zijn vele mogelijkheden voor een
gezonde, zekere financiële toekomst. Een
gesprek met de WAA is daarvoor de eerste stap.
Nuchter en zakelijk wordt uw situatie beoordeeld,
waarbij uw belang centraal staat.

Natuurlijk is de WAA niet de enige waar u
terecht kunt, maar het is zinvol om eerst te
praten met de vereniging die zich gespecialiseerd
heeft in de mogelijkheden waarvan u kunt
profiteren.

Vraag advies aan de WAA

De verzekeringen en diensten op het gebied
van reizen zijn voorbeelden waarbij de WAA u
kan adviseren. Ook op het terrein van starten of
beëindigen van een praktijk, associëren of inte-
greren, alle mogelijke verzekeringen, pensioen-
grondslagen of fiscale en administratieve
aangelegenheden, kan de WAA-adviseur u raad
geven.

Samen met u stelt hij plannen op, waarna de
WAA een concrete uitwerking maakt. Het gaat
om uw belangen, kies voor uzelf.

fl

WÄA, VERSTAND VAN
DE PRAKTIJK.

Atoomweg 100,3542 AB Utrecht,
telefoon 030-454911.

-ocr page 637-

; nieuwe vacdns van Duphar:

voor honden

dohyvac Parvo n

Een levend, vloeibaar, homoloog vaccin, voor
innmunisatie van honden tegen parvovirusinfecties.
Gebaseerd op een zgn. "large plaque" variant van
de Cornell-stam.

Handelsvonn

Doos met 10 flacons ä 1 dosis,

voor honden èn katten

dohyvac i-R

Een gedood, vloeibaar weefselkv^/eekvaccin, voor
immunisatie van honden èn katten tegen rabies.
Gebaseerd op de door de Veterinaire Dienst
toegelaten stam Street Alabama Dufferin (S,A,D,),

Handelsvorm

Doos met 10 flacons ä 1 dosis.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133. 1007 JC AMSTERDAM TEL. (020)440340/440911

-ocr page 638-

O

kloxerate

Vieranti-mastitispreparaten op basis van cloxacilline
resp. cloxacilline -f ampicilline.
Werkzaam tegen Grampositieve micro-organismen die
een rol bij mastitis spelen, zoals streptococcen
(o.m.
Streptococcus agalactiae en S. dysgalactiae).
penicilline-resistente en penicilline-gevoelige
staphylococcen en
Corynebacterium pyogenes. Kloxerate
plus/MC en Kloxerate plus/DC zijn bovendien zeer
effectief tegen £
coli en andere Gramnegatieve bacteriën.

Voor lacterende koeien

Kloxerate QR ("Quick release": kortwerkend)
Kloxerate plus/MC ("Milking cow": voor lacterende
koeien)

Droogzetpreparaten

Kloxerate DC I -

Kloxerate plus/DC ƒ < ^^ ^ droogzetten)

Handelsvorm

Kloxerate QR \\ „

Kloxerate plus/MC f ^^^ injectoren a 3 g.

Kloxerate DC ) „ . o■ ■ . - . r-
Kloxerate plus/DC ƒ injectoren a 4,5 g.

duphar

DUPHAR NEDERLAND BV VETERINAIRE AFDELING
POSTBUS 7133, 1007 JC AMSTERDAM TEL. (020) 440340/440911

-ocr page 639-

Geïnactiveerd rabiesvaccin,
bereid op celculturen met
aluminiumhydroxyde als adjuvans

veilig door de hoge graad van zuiverheid
aktief door sterk immuniserend vermogen
gemakkelijk toe te dienen aan zowel honden
als katten vanaf de leeftijd van 4 weken*

k

ABSOLUUT GEEN LOKALE OF ALGEMENE
BIJWERKINGEN NA INTRAMUSCULAIRE TOEDIENING

\' Indien de moeders gevaccineerd zijn tegen rabies, dient men tot de leeftijd
van 11 weken met vaccinatie te wachten in verband met de maternale
immuniteit.

RHONE POULENC NEDERLAND b.v. Draaistroom 1,1181 VT Amstelveen Telefoon 020-4571 51

-ocr page 640-

telefoon 030-764114

Ik ben gediplomeerd

DIERENVERZORGSTER

op zoek naar een baan.
Wie durft het met mij aan.
Tanja van Wel, Lierenbout 59,
5283 AW Boxtel. Tel. 04116 - 73634.

DIEREN
VERBLIJVEN

• sterke hygiènesche kooien

• scherp geprijsd

• inrichting van dierenklinieken

CORTON

• tevens hondekennels en
paardeboxen

Rejerentieadreaaen in uuj omgeving loorden op
aanvraag tttegexonden,
evenals onxe uitgebreide
fiMenet.

Postbus 186, Neringstraat 2a, 8260 AD Kampen.
Telefoon 05202-17157 (\'s avonds tevens 18501).

Bezoekt onze showroom hoek Ambachtstraat. Naringstraal.

Gevraagd,

ENERGIEKE COLLEGA
(gehuwd)

Wij zoeken een medewerker \'uit de
praktijk\' met ervaring, zowel grote als
kleine huisdieren. Het ligt in de be-
doeling om nagetoonde interesse tot
een langdurige samenwerking te ko-
men. Alléén diegenen die werkelijk
op zoek zijn naar een zelfstandige,
vaste functie in de praktijk kunnen
solliciteren.

Brieven onder nummer 18/83 aan de
Redaktie van het Tijdschrift van Dier-
geneeskunde, postb. 14031, 3508 SB
Utrecht.