-ocr page 1-
-ocr page 2-

HS:

\' " t/t.\' \'• . \'

r n ■ . -
i\' -r ■ - .• - : \' :•
11.\'\' ■ ■

l\'ma-

■ ■ : •

-ocr page 3-

\' ■■■...... ■ "

tJiif :

■\'. •■ ft-\'---

X\'

^ \' l ■ - ----, .

\' -\'f m

-iV\'^Viv

......

..\' i.

- -y-r ■

- vT;\'.-"M V- ^ ■ •. i -V\' ■ " ■

mm-
\\

■ Ui.\' ■■.. • --5, \'

■ \';. \'i- \'.iyl ;

-ocr page 4- -ocr page 5-

VOORSTAANDERSKLIER EN OUDERDOM

-ocr page 6-

» . , y,"

j. X J\'. t.f. . ■

äf

■ I

.-éèi»

-ocr page 7-

\'^Z^ O\'

VOORSTAANDERSKLIER EN OUDERDOM

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE
GENEESKUNDE
AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT,.
OP GEZAG . VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
D
r. J. A. C. VAN LEEUWEN. HOOGLEERAAR IN DE
FACULTEIT DER GODGELEERDHEID, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACUL-
TEIT DER GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN OP
DINSDAG
,8 NOyEMBER_1921. DES NAMIDDAGS
4 UUR. DOOR JOSEPH JACQUES THÉODORE VOS,
GEBOREN TE MAASTRICHT.

-ocr page 8-

•ir-

•iv\'

fi-
rn

m -mummm^ HT «rra tist .„

-ocr page 9-

DEO GRATIAS.

Aan mijn Vader.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Overal, maar nergens heter ian in \'t buitenland gevoelt men, dat \'t
een groote eer en een groot voordeel genoemd moet tüorden, tot de leer-
lingen der Hoogeschool van Utrecht te heliooren.

Daarvoor betuig ik vooral U, Hoogleeraren, Oud-Hoogleeraren en
Lectoren in de Facidteiten van de Wis- en Natuurkunde en van de Ge-
neeskunde, mijn oprechten dank.

Met weemoed gedenk ik de nagedachtenis mijner onvergetelijke leer-
yneesters, de Hoogleeraren TALMA en HEILBRONNER.

Een bijzonder ivoord van dank richt ik in de eerste jüaats tot U,
Hooggeleerden DE JOSSELIN DE JONG, Hooggeachten Promotor. Niet
alleen steldet Gij mij in de gelegenheid dit proef schrift in Uw prachtig
instituut te voltooien, maar ook v.aamt Gij welwV.lend op U om manu-
script, correcties en coupes met mij door te kijken.

Met veel genoegen, Hooggeleerde SPRONCK, denk ik terug,aan de
jaren, dat ik bij U assistent heb mogen zijn. Uwe belangstelling omvatte
meer dan den ziektekundigen vorm alleen. Uw college geleek vaak op
een klinische les. Van Uw breeden en tegelijk scherpen blik heb ik veel
geleerd.

Ook U, Hooggeleerden HIJMANS VAN DEN BERGH, ben ik dank-
baar voor de jaren, die ik in Uwe helaas nog steeds gebrekkige kliniek
heb mogen doorbrengen. Uwe bezielende uiteenzettingen — in een toch-
tigen gang of op een vermolden trap — over \'t nut van nieuwere
scheikundige onderzoekingen aan het ziekbed zal ik niet licht vergeten.

U, Hooggeleerden LAMERIS, dank ik voor Uwe belangstelling en
vöor het materiaal, dat U met de grootste bereidwilligheid ter mijner
beschikking steldet.

Aan allen ten slotte, die mij bij de beiocrking van dit proefschrift
niet lüoord of daad hebben bijgestaan, aan de schaar van assistenten en
Gud-assistenten, waarmee ik jarenlang heb samengewerkt en aan de vrien-
den van vroeger en later tijd betuig ik, bij mijn afscheid van de Alma
Mater, mijn diepgevoelde erkentelijkheid.

-ocr page 12-

BLADWIJZER.

Opschrift...................blz. 3

Opdracht...................blz. 5

Woord van dank................^

Bladwijzer.................. . . blz. 8

Inleiding....... ............blz. 9

HOOFDSTUK I. Wat weten wij van de normale voorstaan-

dersklier.?.................blz. 11

a. Over den naam...........blz. 11

b. Over het voorkomen......... . blz. 12

c. Over de ontwikkeling.........blz. 13

cl. Over den vorm..... ..... blz. 17

e. Over de grootte...........blz. 17

ƒ. Over het gewicht...........blz. 17

g. Over de ligging...........blz. 17

h. Over den bouw...........blz. 20

i Over de functie...........blz. 27

HOOFDSTUK 11. Wat weten wij van de zoogenaamde

„prostaathypertrophie"}............blz. 30

a. Over den naam...........blz. 31

b. Over het voorkomen..........blz. 31

c. Over de grootte...........blz. 32

d. Over het gewicht...........blz. 33

e. Over den vorm ...........blz. 33

ƒ. Over den bouw ...........blz. 34

g. Over de oorzaak...........blz. 35

h. Over de verschijnselen.........blz. 3!)

i. Over bijkomstigheden.........blz. 39

ƒ. Over het beloop...........blz. 39

k. \'Over de onderkenning.........blz. 40

l. Over de behandeling..........blz. 40

HOOFDSTUK III. Eigen onderzoek.........blz. 43

a. Over het materiaal ... ......blz. 43

b. Over de opspuiting der normale.voorstaanders-

klier ..............blz. 43

c. Over de opspuiting der „hypertrophische" voor-

staandersklier..........blz. 48

d. Over de heelkundig-verwijderde knobbels . . blz. 57

e. Over het gewicht en de veelvuldigheid . . . blz. Gl
ƒ. Over de groeiwijze.........• ■ blz. G7

g. Over de „prostaathypertrophie" bij dieren . . blz. 72

h. \' Over de oorzaak...........blz. 75

Gevolgtrekkingen................blz. 78

Tabellen . ..................blz. 80

Stellingen................. • • blz. 164

-ocr page 13-

INLEIDING.

Tot herstel en behoud der gezondheid, tot
vermindering en verlichting van den arbeids-
last der menschen.
 Descartes. \'}

Tijd slijt. Vroeg of laat gaat ook de wonderlijke harmonie van \'t
dierlijke leven te loor. De mensch wordt oud. Hij sterft. En toch moet
de geneeskundige natuuronderzoeker, al breidt de kennis omtrent de oor-
zaken van ziekte en dood zich steeds uit, met
Schwann uitroepen: „je
ne sais vraiment pas pourquol nous mourrons -)".

De ziekteleer vindt vooralsnog noch langs physiologischen, noch langs
anatomischen weg een bevredigende verklaring van \'t oud-worden. Theo-
riën zijn legio. Maar telkens weer keeren we tot de ietwat populaire voor-
stelling terug, dat \'t lichaam — slijt door den tijd.

De ziektekundige zegt: het leven der cel, \'tzij van hersenen, been-
merg, kiemklier of elders, wordt zwakker; het orgaan boet zijn functie
in; de inwendige harmonie der organen wordt verstoord; het leven van
\'t geheel kwijnt. En de ontleedkundige antwoordt: de ceilen beladen zich
met pigment; \'t elastieke weefsel gaat te gronde; kalk wordt opgelost;
er ontstaan plaatselijke afwijkingen in verschillende organen; hart, lon-
gen of hersenen worden ziekelijk veranderd.

Tot deze plaatselijke processen by ouderen van dagen, =\') die na korter
of langer tijd het lichaam kunnen sloopen, behoort een zeer merkwaar-
dige aandoening, die in de geneeskunde bekend is onder den naam van
„prostaathypertrophie." Sinds ruim anderhalve eeuw is zij zoo nu en dan
\'t onderwerp van algemeene belangstelling. Vooral aan \'t einde der vorige
eeuw boeide zij — tegelijk met, maar niet minder dan, de serumbehan-
deling bij diphtheric en de toepassing der Röntgenstralen voor de dia-
gnostiek — welhaast ieders aandacht. Dat had een bizondere reden. De
Physiologen hadden namely k aangetoond door dierproeven, dat de voor-
staandersklier onder den heerschzuchtigen invloed stond van de inwendige
afscheiding der geslachtsklier. En nu werd van verschillende zijden tegelyk
aanbevolen — o wonderlijke paradox — om de „prostaathypertrophie"

1) cit. J. V. de Groot: Denkers over ziel en leven. 1917.

-) cit. c. H. 11. Spronclc De Onsterfelijkheid in de levende Natuur. I. R. 1888.

•\'\') „Wanneer over\' ouderdom gesproken wordt geeft dat velen een onbehagelijk
gevoel." (R. de .Josselin de .long: „Over oud-worden." Do Gids, Febr. 1017.)

.Met den nieesten nadruk zij er daarom op gewezen, dat ik in de volgende blad-
zijden met „oud" en al de daarvan afgeleide woorden geenszins Iets minderwaardigs
bedoel. iMijn onderwerp dwong me nu eenmaal om „den Mann von 50 Jahren (Wencke-
bach)" uit één gezichtspunt te beschouwen met Methusalach.

-ocr page 14-

^ morbus climactericus bij uitstek - te behandelen door eenvoudigweg
de geslachtsklier — volgens velen „de barrière tegen den ouderdom —

weg te nemen. , , , j

In onze dagen — nu van den éénen kant zelfs m de leekenpers, de

leer der interne secretie „furore" maakt en tot nog stouter daden prik-
kelt — nu van den anderen kant vooral de leer van het gestel ) en de
biochemie denken en doen der geneeskundige onderzoekers bezig^houdt —
is een vraagstuk als dat der „prostaathypertrophie" op den achtergrond

^^\'\'^^esalniettemin blijft het niet alleen heelkundigen, maar ook ziektc-
kundigen inspireeren tot studie en geschrijf. Wat mijzelf wel t meest
lokte tot een zelfstandig onderzoek over deze knobbelige aandoening, die
den hals van de blaas van zoo talrijke bedaagden kan verstoppen, was
\'t feit, dat \'t inzicht over de formale genese daarvan juist kort te voren
belangrijk was gewijzigd. Aan de vele paradoxen, die deze ziekte aa.i-
kleven, werd een nieuwe toegevoegd. De „prostaathypertrophie , die geen
eigenlijke hypertrophie, maar volgens de meesten een gezwel is, zou met
van de prostaat zelf uitgaan, maar van .... in \'t gebied der prostaat

gelegen periurethrale klieren. ^ i ... i 4- ^^^^

Op grond vkn de bevindingen, die ik in dit proefschrift - dat door

samenloop van omstandigheden veel later verschijnt, dan ik verwacht

had - heb neergelegd, meen ik gerechtigd te zijn deze zienswijze met

Voor eeh deel van mijn onderzoek gebruikte ik de roemruchtige me-
thode onzer 17de eeuwsche voorouders : de opspuiting. Van t teit, dat
\'t -me gelukte om zoowel klierbuisjes van de normale als van de zieke
voorstaandersklier met een injectiekleurstof te vullen, maak ik gebruik om
deze aloude methode - die naar mijn bescheiden oordeel te weinig m do
ziektekundige ontleedkunde wordt toegepast - warm aan te bevelen.
Tevens leerde ik door eenige waarnemingen bij dieren de noodzake-
lijkheid inzien, dat de geneeskundige onderzoeker steeds meer de verge-

liikende ziektekunde moet beoefenen. . ui.

Bij de studie der uitgebreide litteratuur heb. ik er steeds naar ge racht
om lie4r datgene, wat me nog niet, dan d^it wat we wel weten, sterker
^afvoren teLengen. Want van ganscher harte haal ik de woorden aan
van
velpeau : „Que d\'autres maintenant en discutent et elucident les
points litigieux ou obscurs et je les en féliciterai sans -friere pensee ;
mes voeux les plus sincères suivront partout les travailleurs, dont le but
sera de mettre à jour ce qui reste de mystérieux dans les questions que
j\'ai soulevées ou agitées."

T)"!;;; NieuJere l.egrippen over de leer der Constitutie: R. de Josselin de
Jong: Geneeskundige bladen. 17de reeks. 1913.
Over het Gestel: A. A. Hijmans van den Bergh: I. R. 131S.
a) Traité des maladies du sein. 1853 Paris.

-ocr page 15-

HOOFDSTUK 1.

Wat weten wij van de normale voorstaandersklier ?

II n\'y a pas d\'organe plus fertile en mythes et
légendes.
 Delbkt.

Onze kennis van de voorstaandersklier is nog geenszins volledig.
Alvorens over te gaan tot de ziekelijke verandering, die sinds eenige eeuwen
met den veel-gewraakten naam van „prostaathypertrophie" wordt aan-
geduid, is \'t noodzakelijk om even beknopt de balans op te maken van
ons weten en niet-weten omtrent het normale klierorgaan,

a) Over den naam. De grieksche benaming, die aan Herophilus
wordt toegeschreven, en dus reeds sinds een paar duizend jaar, behoudens
kleine veranderingen (glandula parastata, glandula prostata, prostata
superior, prostata adenoides enz.) algemeen gebruikt wordt, zou ook nu
nog door geen zinrijker te vervangen zijn. In den loop der tijden hebben
we evenwel geleerd, dat, wat oorspronkelijk als een eenvoudig klierorgaan
werd beschouwd, inderdaad veel samengestelder is. Tegenwoordig ver-
staan we onder de voorstaandersklier van den mensch niet meer alleen
de uit epitheelcellen opgebouwde buisjes en blaasjes van het met talrijke
afvoerbuizen voorziene klierorgaan, maar ook ten eerste: \'t zeer belang-
rijke spierweefsel, waarvan 2 gedeelten, als inwendige, gladde kringspier
(sphincter internus) en uitwendige, dwarsgestreepte kringspier (spincter
externus of musculus prostaticus) een zeer voorname rol spelen bij \'t
openen en sluiten van de blaas; ten tweede: \'t gedeelte van de pisbuis,
dat het geheele orgaan van basis tot spits doorboort; ten derde: de beide
verzamelbuizen (ductus ejaculatorii), waarin de afvoerbuizen der zaad-
blaasjes (ductus excretorii) en de „ampullae vasorum deferentium" zich
uitstorten en die convergeerend, van af de basis van de voorstaanders-
klier, achter-boven, schuin naar beneden-voor verloopen om op het aan
den achterwand van de pars prostatica van de urethra uitpuilende zaad-
heuveltje (veru montanum of colliculus seminalis) uit te monden; ten
vierde: het tusschen de ductus ejaculatorii gelegen en terzelfder plaatse
uitmondende Webersche orgaan (sinus prostaticus, utriculus prostaticus.
vesicula prostatica, uterus masculinus, vagina masculina, sinus pocularis)
en ten slotte: de groepen van klierbuisjes (glandulae urethrales, „portion
sous-cervicale" van
Alrarran, „subtrigonal group" van Lowsley, periure-
thrale klieren, paraurethrale klieren, accessoire klieren) wier ontleed-
kundige onafhankelijkheid met min of meer klem van redenen wordt
bepleit.

-ocr page 16-

b) Over \'t voorkomen. De vergelijkende ontleedkunde leert ons, dat
in de opklimmende dierreeks alle mannelijke zoogdieren, van af de insek-
teneters, voorzien zijn van een voorstaandersklier. Algemeen wordt ze be-
schouwd als de voornaamste van de zoogenaamde accessoire geslachts-
klieren. Evenwel, aangezien er steeds naar gestreefd is om de nomen-
clatuur bij den mensch ook bij de dieren door te voeren en deze „glandulae
accessoriae" in \'t dierrijk een groote verscheidenheid in aantal en vorm
ten toon spreiden, zoo zal men vaak aantreffen dat datgene wat bij den
eenen schrijver als voorstaandersklier wordt bestempeld, bij den anderen
door zaadklier, urethrale klier, klier van
Littré of Cowper wordt
aangeduid. En bovendien blijft \'t steeds de vraag of twee voor-
staandersklieren van verschillende dieren voor alleszins gelijkwaardig
mogen gehouden worden, zonder gelijkwaardigheid der overige bijkomstige
geslachtsklieren te eischen.

Een ding staat vast. Men is er niet in geslaagd (Oudemans Dis-
selhorst -), Eberth
•■\') e. a.) om vooralsnog algemeen-geldende regels
op te stellen of om „evolutie" in de prostaat te zien.

Bij proefondervindelijk onderzoek zij men zichzelf daar wel van
bewust. Dit is lang niet altijd geschied.
Regnault b.v. koos voorstaan-
dersklieren van hondenembryo\'s om de hem ontbrekende prostaatcoupes
van den mensch aan te vullen.
Mihalkovigs onderzocht embryo\'s van
konijnen en trok daaruit gevolgtrekkingen bij den mensch. In het handboek
der Physiologie van
Nagel (1907) staat evenals in dat der anatomie van
Eberth (1904) de onberispelijke afbeelding van een dwarse doorsnee van
de voorstaandersklier van een hond, in plaats van die van een mensch,
omdat eerstgenoemde „derjenigen des menschen ähnlich" zou zijn.

En dat ons trouwste huisdier zijn baas ook daarheen zou volgen,
dat hij op hoogeren leeftijd „prostaathypertrophie" zou krijgen, is een
meening die algemeen verbreid is en zeer verstrekkende gevolgtrekkingen
uitlokte. De onjuistheid dezer bewering hoop ik elders in dit proefschrift
aan \'t licht te stellen.

Peri- of para-urethrale klieren, waarvan volgens recente onderzoe-
kingen de veranderingen zouden uitgaan, die de zgn. „prostaathypertro-
phie" van den mensch kenmerken, zijn in de vergelijkende ontleedkunde
onbekend. Bedoelt men er mee klieren, die onder \'t slijmvlies van de
pisbuis gelegen, door spierweefsel streng van de eigenlijke prostaatklier
gescheiden zijn m. a. w. die voldoen aan \'t anatomische criterium, dat men
algemeen aan „urethrale" klieren stelt, dan is \'t invoeren van een nieuwe

1) Natuurk. verh. v. d. M. v. W. 5e D. 1892.

-) Die acc. gesclil. dr. der Wirbelth. 1897.

3) Die männl. geschl. org. in B.\'s Handbuch der Anatomie 1904.

•1) .lourn. de l\'anat. et de la phys. XXVIII 1892.

5) Int. Monatschr. f. Anat. & Hist. 1885. Bd. 2.

-ocr page 17-

benaming toch zeker bedenkelijk. Wil men echter aangeven, dat er wer-
kelijk tot dusver nog niet beschreven ontleedkundige eenheden in het
gebied der voorstaandersklier voorkomen, dan ware een andere naam
zonder twijfel gelukkiger geweest. Evenwel ik hoop in de volgende blad-
zijden aan te toonen, dat de ontleedkundige autonomie dezer klieren geens-
zins bewezen is en dat ze óók bij de pathologie der prostaat gemist kan
worden.

Nog een derde punt vereischt eenige uitweiding. Op physiologisch
gebied staan we volop in \'t teeken van de zgn. „interne secretie". Nergens
worden lichtvaardiger gevolgtrekkingen gemaakt dan juist op \'t terrein
van de bakeimat van de inwendige afscheiding: de geslachtsklier en
de daarbij behoorende klieren. De vergelijkende studie der dieren kent
een aantal feiten, waarop sommigen — geenszins te recht — algemeen
geldende regels hebben gebouwd. Zoo zou de grootte der testikels om-
gekeerd evenredig zijn met de grootte der voorstaandersklieren (b.v. stier
en hond) en hoe langer de geslachtshandeling van een dier duurt, des te
grooter zouden z\'n accessoire klieren zijn (b.v. zwijn en kat.) Ook werd
vastgesteld dat \'t gewicht der geslachtsklieren in betrekking tot \'t geheele
lichaamsgewicht niet alleen bij verschillende diersoorten, maar ook bij
dieren van dezelfde soort aan groote wisseling onderhevig is. En eindelijk
meende
Steinach te kunnen besluiten, dat de vruchtbaarheid evenredig
is met de hoogere ontwikkeling der accessoire klieren. Al deze invloeden
van ras, individu en leefwyze nü reeds te willen bezien van uit \'t gezichts-
punt der „inwendige afscheiding" is zeker nog voorbarig. Van den anderen
kant echter wordt dan hier ook mee bedenkelijk de meening van hen,
die de interne secretie van den testikel en met name van de zgn. kiem-
klier -) alléén voor \'t gedrag van de voorstaandersklier aansprakelijk
willen stellen. (
Lichtenstein, Hirschfeld, Steinach e. a. •\')

c) Over de ontwikkeling. Ook de embryologie kan aangaande de
voorstaandersklier nog niet op haar lauweren rufeten. Naast tegenstrijdige
meeningen blijven er hiaten aan te wyzen. Sinds de samenvatting in
H
ertwig\'s handboek (1906) zijn er een aantal belangrijke studies ver-
schenen, die, grootendeels verricht met de vooropgezette bedoeling om
enkele eeuwenoude geschilpunten in de pathologie der prostaat langs
embryologischen weg op te ruimen, toch de oude leer over de ontwik-
keling niet ingrijpend hebben gewijzigd. In de 2cie foetale week (hierover

\') Brown Séquard: Comi). rend. Soc. Blol. 1889.

-) Op de „Tagung der Deutschen Path. Gesellschaft" te Jena 1921 werd alge-
meen aan de leer der puberteKsklier getwijfeld.

•\'!) Zie voor de uitgebreide litteratuur: Lipschütz: die Pubertätsdrüse. Bern. 1919.
■<) O. Lowsley. Amer. Journ. Anat. 1912; Journ. of the Amer. med. assoc. 1913:
Surg. gyn. and obst. 1915; iMed. Record 1915; .Med. Record 191G.

-ocr page 18-

is men \'t niet eens) ontstaat door uitbochtingen (Pallin spreekt van
af snoeringen van overlangsche lijsten) van het entoderm van den sinus
urogenitalis, ter plaatste waar de gangen van
Wolff en Müller — maar
onafhankelijk van dezen — uitmonden, de eerste parige aanleg van de
voorstaandersklier. Deze uitbochtingen worden dan in den loop van de
4de maand tot buisjes, die langzamerhand om de inmiddels gevormde pis-
buis een gesloten ring gaan vormen. En nu zou men van meet af aan in
deze buisjes een aantal groepeeringen, min of meer begrensde kwabjes,
kunnen onderscheiden.

\'t Ligt voor de hand, dat de prostaat, pas ter wereld, door haar ver-
houding tot de gangen van
Wolff (vasa deferentia) en pisbuis een veelbe-
wogen leven te gemoet gaat. Want\', geboren ,,au carrefour génito-uri-
naire" -) zal ze, hoewel volgens de zeer groote meerderheid der onder-
zoekers geslachtsklier van nature, toch, tijdens haar geheele bestaan, beide
spheren blijven beïnvloeden en lief en leed van beiden deelen. Ze ontplooit
zich dus op geaccidenteerd terrein. Logisch is \'t dan ook om de buisjes
die aan den voorwand van de urethra uitmonden ventraal te noemen en
die aan den achterwand dorsaal. Niets te zeggen valt \'t er ook tegen de
indeeling van
Pallin om deze laatsten — al naarmate ze gelegen zijn
boven of onder \'t zaadheuveltje, dat zich intusschen door toedoen van
de ductus ejaculatorii (uit de gangen van
Wolff zijn inmiddels ook de
zaablaasjes ontsproten) en het bestaan-blijvende distale gedeelte der sa-
mengesmolten gangen van
Müller (voortaan vagina masculina genaamd)
vormt — te onderscheiden in cranialen en caudalen. Ook blijft \'t zeer
gewenscht om de urethrale klieren, mits men aan \'t op blz. 12 genoemde
criterium vasthoudt, een aparte plaats aan te wijzen. En ditzelfde geldt
voor de groepen van
Albarran en Lowsley, omdat dezen, naar \'t schijnt,
evenals de klieren van
Littré gedurende \'t heele leven goed gekaraktiseerd
zijn. Deze 3 groepen liggen aan de uitmonding van de blaas. De ventrale
buisjes of zoo men wil de lobus anterior ontwikkelt zich gewoonlijk tot
een zekere hoogte en gaat dan terug, zoodat vaak bij den neonatus nog
slechts enkele buisjes, die ventraal uitmonden, over zijn.

De dorsale buisjes ten slotte monden links en rechts van \'t zaadheu-
veltje in de urethra uit.

Hier begint nu de verwarring.

In 1806 heeft Everard Home den beruchten, reeds vroeger door
Morgagni Lieutaud ") e. a. beschreven, in de blaas uitpuilenden knob-
bel bij „prostaathypertrophie" aan anatomen en pathologen als twistappel

\') Arch. f. Anat. & Entwick. 1901.

-) Lévy & Sorrel. Progrès médical 1909. 5.

•>) Phil. Trans. ,of the R. S. of London 1806.

De sed. et caus. morb. lib. III epist. 41 A. 19. 1701.

•>) Hist. anat. etc. Paris 1767.

-ocr page 19-

voor de voeten gegooid. De oude meening van Haller i), „glandula.....

quod prostate dicitur, fabrica obscura est ......... neque enim in lobulos

recte discedit", zal hij recht zetten en hij ontdekt „a small lofce of the
human prostate gland, which has not before been taken notice of by

anatomists." ........ it was not known to me that any distinct portion of

the prostate gland was situated between the vasa deferentia and the
bladder." Sindsdien bestaat er, koste wat kost, een middenkwab. Even
fel is hij 100 jaar lang beleden als bestreden, totdat de onderzoekingen
die aantoonden, dat de knobbelvorming bij de zgn. „prostaathypertrophid"
niets met een eventueelen middenkwab te maken heeft, den strijd deden
verflauwen. Beslecht is deze echter nog niet. Vooral niet voor embryo-
logen.
Lowsley bepleit weer vol vuur \'t bestaan van den „middle lobe",
terwijl
Ewatt -) voor eenige jaren beweerde dat deze „is formed by
ingrowths from the lateral lobes". De meest-proximaal gelegen uitmondin-
gen links en rechts van \'t zaadheuveltje zijn volgens
Lowsley „widely
separated from all other orifices and quite grasped together". De daarbij
behoorende buisjes, die volgens hem de middenkwab vormen, liggen dui-
delijk afgezoncierd van die der aangrenzende kwabben, al moet hij er
dadelijk aan toevoegen „no fibrous layer separate them" en „the division
between middle and lateral lobes becomes less and less noticeable as age
advances."

Deze zgn. middenkwab beantwoordt volkomen aan \'t craniale deel
van de dorsale tubuli van
Pallin, die immers boven \'t zaadheuveltjé uit-
monden en ook tusschen ductus ejaculatorii en urethra liggen.
Ewatt,
jores •■\')
e. a. houden echter vol, dat de daartusschen gelegen buisjes
eenvoudigweg van uit de naastgelegen kwabben erin groeien.

Wanneer men een keuze moest doen, zou men zich wel \'t liefst bij
Lowsley aansluiten, al was \'t maar uit ontzag voor \'t groote werk (vele
Kerie-coupes en M\'asreconstructies) dat hij zich hiervoor heeft getroost.

Aangezien echter reeds vroeger de al of niet bestaande middenkwab
van de verdenking die ongeveer een eeuw lang op haar gerust heeft, is
vrijgepleit— al hoort men ook nu nog dagelijks, in tijdschrift-artikelen,
\'t tegendeel — zoo zal zi.j toch wel meer en meer van de rust der vergetelheid
gaan genieten.

Belangrijker zijn de zgn. zijkwabben en de achterkwab. In vroegen
embryologischen aanleg zou men liever met
Pallin \') van \'t caudale ge-
deelte van de dorsale tubuli willen spreken. Later bij \'t vormen van den
ring om de pisbuis krygt een groot gedeelte dier buisjes een naar voren

1) Elera. phys. corp. humani VIL

-) Journ. anat. & phys. 1908.

Anatomische gnindlagen wichtiger Krankheiten. Coin 1913.

\') 1. c. bzl. 14.

-ocr page 20-

differen-

va„ de pöbuis komrte hgge., --echts

gescheiden van de vorigen acMer dfn^-^^erp

zieh voornamelijk in scSe richnl , k\' ™ «^"\'"■\'»\'»t ^e

rentieeren, dadelijk achte de due nf^\'^^\'\'\'^ ™ """ "iffe-
te liggen. Daardoor kri S dan ooTf^f r/\' f"

eigen karakter. Boyd en GeeaghTv .I i \' ! """ <>\'

lobus posterior een aparte fuXtl wIZ Ï h \'\'\'
hen, dit deel later nooit "IchtofL n^ toebedeelen, omdat, volgens
daarentegen meestal ui t specrrdM —ri*\'\'" ™

menten echter geenszins inift t Aangezien deze argu-

vaarden bij benSe nÄ re^^Lr^\'-»ts aL

woord te wijden aan dat de rva^dl prostoa/^^^^^^^ \'

teristiek is en — jammer sennZ ""^t zoo bizonder karak-

afdoende is onderzoSrheï spiërweeft.l A\' geenszins

zullen zien _ ook in dfontwT ! ^»n«"^\'«» «i\' - zooals we later

heerscht over den bouw vanT^lrwefsr --\'-»\'«heid

grondige embrvolo.isch» \' zoo

ZOU een

Klierweefsel heeftsteeds \'t a„eZotstfdeerr \'\'

genomen, terwijl \'t spierweefser aandacht in beslag

epitheel is er zoo rijk van^rzlèn" fZl ""^T klie.t

iing en den bouw ee\'n voo^me rd mo^eTef""

van meening dat dit pas in de 2I helf van / S \' " \'\'\'
Mihalkovics \'), die \'t wat den tijd betreft Tt t™ \' Sl-
echter dat dit spierweefsel nlt u ^fllnTh e«"« i\'\'. beweert
\'t distale einde der gangen van WolffTmüm J"»™" ""

.ae maaL re^s -

to^tevens een circulaire -ngschikkt^pÜt "vlXrdf cruSé\'

l) Gecit^rd naar Levy & Sorrel. 1. c. pag. 14

-) Handb. der embryologie

J) Compt. rend. d. 1. Soc. d. I3iol. 1888. XL.

Intern Monatschr. f. Anat. & inat. 1885. Bd 2
\') 1. c. blz. 14. ■ ■

-ocr page 21-

uiteinden van de Wolffsche en Müllersche gangen. Van een radiairen
bouv^^ van \'t gladde spierweefsel, zooals die algemeen bij de volwassen
voorstaandersklier wordt aangenomen, hoort men echter, tot groote ver-
bazing, hier niets.

d) Over den vorm. De volwassen menschelijke voorstaandersklier
heeft met altijd een eenderen vorm. Nu eens noemt men haar vierhoekig
(Amussat) 1), dan prismatisch (Gelee) -). De een vergelijkt haar met
een noot (
Heister) de andere met een kastanje (Winslow) Dezen
met een hartenaas (
Sabatier Littré «), genen met een afgeknotten kegel
(Delbet "), Testut «).

\'t Spreekt van zelf dat \'t aantal vlakten, dat men eraan onderscheidt,
hiermee gelijken tred houdt. Belangrijk zyn echter alleen de basis of
facies superior en de facies posterior. De eerste, naar voren toe hellend,
is in 3 deelen te verdeelen. \'t Voorste deel wordt gevomd door \'t spier-
weefsel van den blaashals, \'t achterste deel door de achterkwab en \'t mid-
delste deel — dus gelegen tusschen den blaashals eH de daar samenko-
mende afvoerbuisjes van zaadblaasjes en ampullen der vasa deferentia —
door een gedeelte der zijkwabben en de daartusschen liggende geïncrimi-
neerde middenkw,ab. De achtervlakte vertoont van boven naar beneden
een mediale deuk: „It is produced by transmitted pressure from the
lateral lobes" zegt
Lowsley.

e) Over de grootte. De afmetingen van de volwassen prostaat zijn
individueel zeer verschillend. Ook wisselen de door verschillende schrij-
vers opgegeven gemiddelden, \'t Sterkst varieert echter de wyze waarop
die gemiddelden door de verschillende schrijvers zijn berekend. Later kom
ik hier nader op terug.

f) Over\'t gewicht. Hiervoor geldt \'t zelfde, wat voor de grootte
is gezegd. Franschen geven vaak hoogere waarden op dan Duitschers en
Engelschen. Maar ik zal me wel wachten daarin een raseigenschap te zien

Men vindt meestal 15-25 gram opgegeven, \'t Soortelijk gewicht zou
ongeveer 1045 bedragen.

g) Over de ligging. Caudaal van de blaas, craniaal van \'t dia-
phragma urogenitale, ventraal van \'t rectum en dorsaal van de verbinding
der schaambogen bevindt zich de zoogenaamde loge van de voorstaanders-
klier. De verhouding van de voorstaandersklier tot deze loge en tot de
omliggende organen is om velerlei redenen \'belangrijk.

1) Jlém. présent. i\\ l\'Inst, farls. 1836.

-) L\'Anat. Franc. etc. (Ed. Paris. 1742.)

Compendium anatomlcum. Anist. 1748.

The anatomy of the human body. Lond. 1766.

f\') Recherch. anat. etc. Paris. 1864.

«) Diet. d. méd. etc. Paris.

Buil. & mém. d. 1. Soc. d. Chir. 1904.

8) Revue Franc. d. méd e. d. chlr. 1905. n" 1.

-ocr page 22-

Allereerst dient de vraag beantwoord te worden: heeft de voorstaan-
dersklier een eigen kapsel? Langen tijd heeft deze kwestie de gemoederen
van pathologen en anatomen in beroering gebracht, vooral door de opzien-
barende mededeelingen van
Freyer i), die in 1900 voor \'t eerst de naar
hem genoemde prostatectomia suprapubica transvesicalis bij een lijder
aan „prostaathypertrophie" uitvoerde, een pperiatie, waarbij hij de ge-
heele voorstaandersklier uit haar kapsel meende losgemaakt en uitgenomen
te hebben. Sinsdien echter is Freyer\'s bewering gelogenstraft. Iedereen
weet thans, dat datgene, wat na een goed-uitgevoerde prostiatectomie
achterblijft, niet de verdikte kapsel is van de prostaat, maar een deel van
het platgedrukte orgaan zelf. Evenwel hiermee was geen antwoord ge-
geven op de bovengestelde vraag. We zullen zien dat de meeningen
der verschillende schrijvers nog geenszins overeenstemmen. Volgens
Henle
zou \'t naar hem genoemde ligamentum transverum pelvis en dat een
vergroeing is der fasciae trigoni urogenitales superior en inferior — waar-
tusschen „comme des solives entre plafond et parquet" -) de venae puden-
dae internae verloopen — een fascieblad afgeven, dat de voorzijde der
voorstaandersklier bedekt;
Proust daarentegen is van meening dat dit
voorste blad gevormd wordt door de in de mediaanlijn convergeerende
zij bladen, waar deze zich aan de pisbuis vasthechten en ook nog verbin-
dingen aangaan met de bladen, die van de voorzijde van de blaas komen.
Aan de zijkanten zou volgens sommigen een blad van de fascia diaphrag-
matis pelvis superior (
iSpalteholz ■\') zich in de buurt van den blaashals
splitsen in een blad dat langs den blaaswand naar boven gaat en een
ander dat naar beneden toe, de zijkanten der voorstaandersklier bedek-
kend, naar \'t ligamentum tranöversum van
Henle verloopt; Fransche on-
derzoekers daarentegen laten de fascia diaphragmatis pelvis superior direct
naar het ligament van
Henle verloopen, terwijl ze aannemen, dat er van
daar uit beiderzijds een dun blaadje opstijgt, dat slechts een eindweegs de
voorstaandersklier bedekt („qui vient mourir aux flancs de l\'organe" -).

Aan de achterzijde van de voorstaandersklier wordt vrij algemeen
een fascia posterior of fascia van
Denonvilliers (in Duitschland spreekt
men vaak van septum rectovesicale) aangenomen. De een laat ze ontstaan
uit de fascia diaphragmatis pelvis; de ander uit de fascia trigoni uroge-
nitalis superior.
Cuneo en Veau geven er een romantischer voonstelling
van. Volgens hen bestaan er oorspronkelijk twee foetale buikvliesplpoien

1) Drlt. meel. Jourii. 1900.

2) Faraboeuf: Vaisseaux sanguins des organes génito-urlnaires.
•1) Thèse de Paris 1900. Presse méd. 1901 & 1902. Soc. Anat. 1902.

Handatlas der anatomie. Leipzig 1004.
C) Tiièse de Paris 1837.
<■\') Geciteerd naar Lévy & Sorrel 1. c. pag. 14.

-ocr page 23-

(cul-de-sac vésico-séminal en cul-de-sac recto-séminal). Deze 4 bladen
van \'t peritoneum zouden later met elkaar vergroeien en zóó \'t bovenste
deel der kapsel van
Denonvilliers leveren. Rouget en Thyrel gaan
nog verder en zien er een volkomen homologon in van de ligamenta lata
van de vrouw, \'t Onderste deel der fascia posterior zou dan een blad zijn,
onafhankelijk van \'t bovenste deel en uitgespannen tusschen de fascia
diaphragmatis pelvis van links en rechts.

Ten slotte zou \'t vóór de pisbuis gelegen deel van de spits der voor-
staandersklier vergroeid zijn met \'t bovenste blad van \'t diaphragma uro-
genitale.

Van een kapsel die de geheele klier omhult is dus geen sprake. Een
gedeelte van de spits en een groot deel der zijkanten hebben dus geen
eigenlijke fascie. En de basis staat naar boven toe wijd open. Evenwel
\'t vet- en vaatrijk weefsel dat de prostaatloge opvult en dat een gedeelte
is van het overal-aanwezige retroperitoneale bindweefsel van \'t bekken,
bevat ook ibindweefsellamelletjes en gladde spiervezels en is dus eigenlijk
als een fascie te beschouwen. Deze pubo-sacro-recto-genitale laag wordt
dan ook wel „lame vasculaire d
\'ümbredanne" of „fascia cache-vaisseaux
de
Faraboeuf" genoemd. En zoo zien we dus dat de voorstaandersklier
geenszins eenvoudigweg als een tamme „kastanje" op den bekkenbodem
rust, maar met vele en velerlei organen van het bekken nauwe verbin-
dingen aangaat.

De arteriën, die door \'t voorste deel der loge verloopen zijn takjes
van de arteria pudenda interna. In de meeste leer- en handboeken worden
ze niet afzonderlijk beschreven.
Faraboeuf -) onderscheidt: 1° de „artère
vésicale antérieure ascendante," die anastomoseert met een takje van
de arteria umbilicalis en met de ramus prostato-vesicalis uit de arteria
genitovesicalis; 2° de „artère graisseuse", die soms uit de vorige ont-
springt en 3° de „artére rétro-symphysienne" die o a. anastomeert met
de ramus pubicus van de arteria obturatoria (berucht, omdat deze tak
den bij herniotomiën zoo gevreesden arcus mortis helpt vormen.) Deze 3
onbeduidende vaatjes kunnen van zeer groot belang worden, wanneer ze
— zooals vry vaak \'t geval is — in de plaats treden van grootere arte-
riën uit de omgeving. Zoo kan b.v. de ramus prostaticus van de arteria
genito-vesicalis in samenwerking met de art. vesicalis anterior, die dan
van groot kaliber is, de heele art. pudenda interna vervangen. Waar-
schijnlijk spelen deze abnorm-groote vaten een rol bij de bloedingen, die
soms na \'n prostatectomie optreden.

In de laterale gedeelten van de prostaatloge verloopt beiderzijds de
arteria genito-vesicalis — ontspringend uit de arteria hypogastrica of

\') Geciteerd naar Lévy & Sorrel: 1. c. pag. 14.
-) 1. c. biz. 18.

-ocr page 24-

uit een tak daarvan — die zich splitst in: 1° de arteria deferentialis; de
arteria vesicalis inferior;
de arteria prostatica. Bovendien nog een
tak van de arteria haemorrhoidalis media. Ook voor deze vaatjes geldt,
wat voor de takken der arteria pudenda interna is gezegd. Naast de fijne
arterietjes worden de verschillende ruimten van de loge dan verder op-
gevuld door een aanzienlijk vlechtwerk van venae, de parige plexus vesi-
calis en de plexus pubicus impar van
Santorini, die ook de vena pudenda
interna en de vena dorsalis penis opnemen en waarin op gevorderden
leeftijd zelden een paar thrombi of phlebolithen worden gemist. Lymph-
klieren vindt men in de loge van de prostaat niet; wel eenige lymph-
banen, die zich begeven naar 1° de lymphoglandulae iliacae, 2° de 1. gl.
hypogastricae, 3° 1. gl. lumbales en 4° de in vele boeken niet-genoemde
1. gl. praevesicales. Ten slotte ligt nog in de prostaatloge een aanzienlijk
netwerk van zenuwvezels, waarin gangliën en gangliën-cellen verspreid
liggen.

Eenige getallen mogen de zeer beknopte samenvatting der syntopie
der voorstaandersklier besluiten.
Kohlrausch en Luschka leerden ons dat
2 rechte lijnen, die van de spits van \'t stuitbeen naar de boven- en bene-
denrand der symphysis getrokken worden, basis en spits der prostata
raken. De as der klier maakt een hoek van
± 20° met een verticale, de
achtervlakte een hoek van 45° met een horizontale lijn. De afstand van de
voorvlakte tot de symphysis is 8-12, van de spits tot den anus 30-40 m.m.
(Waldeyer.)

De urethra valt niet samen met de as Vian de prostaat, maar door-
snijdt het orgaan van boven vóór, naar beneden achter.

h) Over den houw. \'t Spreekt van zelf dat de tegenstrijdigheden
en hiaten, die wij boven hebben gezien, ook in de ontleedkunde van de
voorstaandersklier zich zullen doen gevoelen. Daarom moge de verdeeling
i\'n kwabben en vooral \'t al of niet bestaan van een middenkwab hier
thans rusten. Ook is aan \'tgeen over de pisbuis met haar urethrale klieren,
over \'t zaad heuveltje en de daarop uitmondende vagina masculina en de
vasa ejaculatoria gezegd is, weinig toe te voegen. Slechts zij nog even
vermeld, dat aan.de basis \'t grootste deel der klier achter de pisbuis, aan
de spits daarvoor is gelegen.

Gedurende de jeugd ontwikkelen zich de verschillende bestanddeelen
der klier slechts weinig. Met de puberteit echter ontplooit de prostaat zich
snel tot haar ware gedaante. Over \'t aantal lobuli, die de lobi opbouwen
en dus ook over \'t aantal uitmondingen is steeds gevochten, \'t Getal is
steeds grooter geworden.
Riolanus \') telde er slechts 3; Jarjavay -) 7-8

1) Opera anatomica. 1649.

-) Rech. anat. sur l\'urèthre de l\'homme.

-ocr page 25-

aan iederen kant; Luschka i) 16-25; Svetlin -) 15-32; Sappey onder-
scheidde er reeds
45-50; de meöste hand- en leerboeken geven 30-50 op
(Kölliker ; Lovi^sley echter is reeds tot ± 70 gestegen, al dient hierby
gezegd te worden, dat hij een paar groepen van urethrale klieren heeft
meegerekend (de groep van
Albarran en de „subtrigonal"groep.)

De klierbuisjes worden even pertinent door sommigen voor tubuleus
(Thompson «), Rindfleisch Zeissl «), Svetlin -) e. a.) als door anderen
(Kölliker Frey Hessling »«), Luschka Krause Henle
Küdinger Toldt
e. a.) voor alveolair en door derden (Faraboeuf
Stöhriö), Rauber-Kopsch
e. a.) voor tubulo-alveolair verklaard. De
waarheid ligt voor \'t grijipen. Het is namelijk duidelyk, dat de ware ge-
daante dezer lobuli — nergens zag ik een betere afbeelding dan by
Eberth 1«) — niet in het gewone vormenschema past. En de oorzaak
daarvan? Wat ligt meer voor de hand, dan te veronderstellen, dat
het spierweefsel, dat in geen enkel menschelijk klierorgaan zoo sterk
vertegenwoordigd is, — meestal wordt angenomen dat deel der
normale volwassen prostaat uit spierweefsel bestaat — dezen onge-
wonen vorm bewerkstelligd. Een tweede merkwaardigheid dezer lobuli is.
dat ze niet alleen aan de uiteinden, maar over hun heele lengte uitboch-
tingen (alveoli als men wil) vertoonen. En de derde buitenissigheid dezer
zeer bizondere klierbuisjes is gelegen in \'t feit, dat men aan die alveoli op
dwarse doorsneden geen eigen membrana propria ontdekken kan. Dit
laatste punt heeft ook al weer aanleiding gegeven tot veel twistgeschrijf
De eenen (
Langhans i»), Rüdinger e. a.) ontkennen ten eenenmale haar

Anatomie des menschen. Tübingen 1864.
-) Sltzungsber. d. Wien. Aliad. d. Wissensch. 52. 1870.
•\'\') Exposition anatomique 1732.

Gewebelehre 1867.
"\') 1. c. blz. 13.

The enlarged prostate etc. London. 1858.
Lehrb. der path, gewebel. Leipzig 1886.
o. a. Arch. f. Dermat und Syph. XXII 1890.
\'•>) Das mikrosk. und die niikr. technik. Leipzig. 18G3.
Grundr. d. allg. u. spez. gewebel. Leipzig 1806.
Kursus norm. hist. 1911.

Handbuch der eingeweidelehre des Menschen 1S66.
Zur anat. der prost, etc. München 1883.
Atlas der anatomie des Menschen.
\'•\'O 1. c. blz. 18.

Lehrb. d. Histol. 1919.
Anatomie des Menschen 1917.
I. c. pag. 12.
Vlrchow\'s archlv. 61.

-ocr page 26-

bestaan; anderen (o. a. Albarran Krause Disselhorst onder,
scheiden een duidelijke basaal-membraan, uit bindweefsel bestaande;
terwijl ten slotte sommigen (o. a.
Henle Böhm & v. Davidoff e. a.)
aannemen, dat de gladde spiervezelen, die de alveoli omgeven, zoo vast
met de membrana propria vergroeid zijn, dat deze met meer afzonderlijk
te onderkennen is. \'t Eenlagige epitheel, waaruit de lobuli zijn opgebouwd is
cylindrisch, behalve in de grootere afvoerbuisjes waar \'t meer kubisch
van vorm is. De uiteinden der ductus prostatici zijn dicht bij de urethra
vaak met overgangs-epitheel bekleed. De kernen der epitheelcellen liggen
meestal aan de basis. Zeer vaak zijn daar, telkens tusschen 2 epitheelcellen,
zgn. „ersatzcellen" te zien. Geen wonder dat daarom bij velen (
Krause -),
Langhans «), Rüdinger Disselhorst •"O
e. a.) \'t epitheel voor tweelagig
doorgaat Op dwarse doorsnee vertoonen de alveoli meestal een mm ot
meer papillairen bouw. In de cellen vindt men vele korrels; in de lumina
der alveoli ontbreken zelden — althans bij den volwassenen — m grootere
of kleinere hoeveelheid de door
Morgagni «) \'t eerst beschreven corpuscula
amylacea.

Van de vaten, die bij de beschrijving der prostaatloge genoemd wer-
dén, dringen de takken die van de arteriae genito-vesicales komen en de
takjes uit de a. haemorrhoidales mediae tegelijk met de vasa deferentia
in de prostaat binnen, terwijl de takjes uit de a. pudendae internae zulks
aan de zijkanten doen. ») Alvorens zich echter om de lobuli en acini in
fijnste vertakkingen op te lossen, splitsen al deze takken zich eerst aan
de oppervlakte van de prostaat in takjes van de 2de orde. En dit feit

_dat er dus geen grootere vaten in het klierorgaan te vinden zijn —

heeft ons doen bekomen van de verbazing die ons beving, toen \'t bleek
dat er betrekkelijk zoo zelden ernstige bloedingen optreden bij prostaatec-
tomiën. De venae verzamelen zich grootendeels in longitudinaal onder
\'t slijmvlies der urethra verloopende vaatjes, die aan de basis uit de
prostaat treden, om zich in den plexus periprostaticus, die zelf weer aan
de vena hypogastrica schatplichtig is, uit te storten.

De lymphbanen van de voorstaandersklier zijn nauwkeurig onderzocht
door
Caminiti Aangezien deze echter tot \'t besluit komt, dat ze onre-
gelmatiger verdeeld zijn dan de bloedvaten, zoo leveren de lymphbanen

I) Ann. d. mal. d. org. gén. urin, 1898.

-) 1. c. pag. 21.

.!) 1. c. blz. 12.

4) 1. c. blz. 21.

r.) Lehrbuch Histol. Wlesbaden 1893.

0) 1. c. blz. 21.

7) 1. c. blz. 21.

8) 1. c. blz. 14.

9) Zie ook blz. 19.

10) Zie ook blz. 19.

II) Anat. anz. XXIX 1906.

-ocr page 27-

1 __ 23 —

ook geen afgesloten bijdrage tot de kennis van den bouw der prostaat.
Volgens sommigen
(Waldeyer \'), Weski -) ) zou er in de prostaat ook
lymphoide weefsel voorkomen. Over \'t bindweefsel en \'t elastieke weefsel •\')
vindt men verschillende tegenstrijdige meeningen. Het zenuwweefsel is
bizonder rijkelijk vertegenwoordigd. Van uit \'t wijdmazige net van merg-
houdende vezels dat reeds bij de beschrijving der prostaatloge genoemd
werd, dringen merglooze fibrillenbundeltjes de prostaat binnen, om zich
tusschen de spiervezels, lobuli en alveoli te verdeelen en daar te eindigen
in allerlei eindorgaantjes: Vater-Paccinische lichaampjes, Krausesche
kolfjes en de naar
Timofeew genoemde nog nooit elders beschreven
uiteinden. Als leveranciers van dit zenuwweefsel gelden: de plexus hypo-
gastricus (naar \'t schijnt ook de plexus van de art. haemorrhoidalis) en
een aantal vezels, die direct uit de sacrale zenuwen 2, 3 en 4 komen.
iJeze laatsten worden ook n.n. erigentes genoemd. Voor de innervatie der
sphincteren verwijs ik naar
Adler

Tot slot van dit vluchtig overzicht over onze tegenwoordige kennis
van den bouw der voorstaandersklier rest nu
nog, wat eigenlijk in de
2<ie plaats genoemd had moeten worden: het spierweefsel. De verzuchting,
die reeds bij de ontwikkeling daarvan geslaakt is, kan hier slechts her-
haald worden. Onze kennis van \'t spierweefsel, die toch voor een goed
begrip van de functie een eerste vereischte genoemd mag worden, blijft
nog gebrekkig. De gewone leerboeken maken er zich steeds met een Jantje
van Leiden af. Geeft men zich de moeite om de diepere bronnén op te
sporen, dan stoot men op de meest-verrassende tegenstrijdigheden. Wat
IS daar de oorzaak van? Vóór alles de onmogelijkheid om \'t spierweefsel
Van \'t klierweefsel te scheiden. Hierbü laten zelfs de trucs van oudere
anatomen (uitpluizen, digereeren, macereeren, koken, laten rotten enz.)
in den steek, waarvan ik mezelf herhaaldelijk aan voorstaandersklieren
van mensch en hond kon overtuigen, \'t Dwarsgestreepte spierweefsel is nog
\'t best bekend, al vindt men er in gewone leerboeken ook scheeve voor-
stellingen van. Deze spierbundels zijn in dwarse doorsneden van de
prostaat gemakkelijk, met \'t mikroskoop, van de gladde vezels te onder-
scheiden.
Henle ") gaf er den naam aan van sphincter externus. \'t Dient
evenwel dadelijk opgemerkt te worden, dat er in de prostaat zelf door
deze dwarsgestreepte spierbundels geen ring gevormd wordt. In een
dwarse coupe, die door \'t caput gallinaginis gaat, ziet men ze alléén aan
den voorkant liggen, door een dikke laag van gladde spiervezels van de

Das beckeii.
-) Inaug. Dlss. «reifswald r.)02.

■\') Zie hiervoor Walker: Arch. f. Anat. 1899 of Cosentlno. Anat. Anz. XXVI 1905.
••) Inaug. Dlss. Kasan 1896. Anat. Anz. XI. 189C.

\'O MItt. a. d. grenzg. d. Inn. med. & chlr. XXX 1918. Hier vindt men ook \'t
schema van de Innervatie dat door Langley Is opgesteld.
1. c. blz. 21.

-ocr page 28-

urethra gescheiden. Meer naar beneden toe naderen deze voorste bundels
de pisbuis terwijl nu ook daarachter een paar dergelijke vezels te zien
zijn, totdat eindelijk aan de spits van de prostaat de ring gesloten wordt.
Zonder duidelijke grens gaat deze sphincter dan over in den musculus
transversus perinei profundus, die zooals we reeds boven zagen, door een
bovenste en benedenste fascieblad bedekt, \'t grootste deel van \'t dia-
phragma urogenitale vormt.

Naar boven toe ontspringen deze dwarsgestreepte vezels uit \'t stevige
bindweefsel dat zich ter weerszijden van de prostaat in den bovenhoek
der loge bevindt. Ze loopen aan de voorzijde der klier convergeerend
naar beneden en nemen nog enkele bundels op uit de musculatuur van
de blaas, die dan — zooals
Henle zegt — „ihr organisches muskelgewebe
in animalisches verwandeln."

\'t Gladde spierweefsel is heel wat ingewikkelder. Hier staan ver-
schillende meeningen lijnrecht tegenover elkaar. Volgens sommigen b. v.
Thompson 1), Walker-), von Frisch-\'), Lowsley •»), heeft de sphincter
internus niets met de blaasmusculatuur te maken; volgens anderen
Krause , Hyrtl Gegenbaur e. a.) zet zich de blaasmusculatuur
voort in de spierrokken van de pisbuis, zoodat de s-phincter internus, die
dan volgens hen ook niet scherp begrensd zou zijn, slechts als een ophoo-
ping der circulaire spiervezels van de blaas te beschouwen is. In den
zelfden trant wordt gediscussieerd over de al of niet samenhoorigheid van
het gladde spierweefsel van den sphincter internus en van de urethra met
dat van de rest der voorstaandersklier. En al naar gelang de meening
die gehuldigd wordt onderscheiden de verschillende onderzoekers dan één,
twee of meer centra, van waaruit de gladde spiervezels zich door de ge-
heele voorstaandersklier heen verspreiden.

Albarran «) b.v. neemt 3 verschillende groepen van spierbundels aan.
Twee daarvan liggen als longitudinale en circulaire laag om de urethra,
terwijl de derde groep „est disséminé dans la glande comme le tissu con-
jonctif." Hiermede bedoelt hij : de vezels verloopen „... rayonnant de deux
noyaux séparés, devant et derrière l\'urèthre, vers la périphérie des cloi-
sons, qui séparent les lobes, lobules et acini de la glande." Ook
Henle ")
beschrijft een radiaire rangschikking, die bij hem echter slechts van één
kern u
itgaat, die achter de urethra zou zijn gelegen, ter hoogte van \'t

1) Malad. d. voies urin. Paris 1899.

ü) in Nothnagel: Spez. path, & ther. XIX Bd. 2.

Handbuch der Urologie. III Wien, 1906.

•1) I. c. biz. 13.

5) 1. c. biz. 21.

C) Lehrb. d. Anat. d. Menschen 1873

7) Lehrb. d. Anat. d. Menschen 1892.

8) Ann. d. mal. d. org. gen. urln. 1898.

•J) 1. c. biz. 21.

-ocr page 29-

zaadheuveltje. Rüdinger \') echter onderscheidt niet minder dan drie ker-
nen van waaruit de gladde spiervezels uitstralen. Nieuwere onderzoekingen
van
Griffiths -), Lusena en Walker hebben ten slotte niet meer licht
gebracht.

Alvorens nu af te stappen van den bouw der normale man-
nelijke voorstaandersklier moet ik nog, zeer beknopt, een paar punten
van algemeen belang naar voren halen. In de eerste plaats zy hier even
aangeroerd de vraag of óók de vrouw al dan niet een voorstaandei-sklier,
of \'n homologen of \'n rudiment daarvan bezit. Deze veronderstelling wordt
ineestal aan
Virchow toegeschreven. Aschoff ») echter die de geheele
litteratuur hierover heeft verzameld, haalt een citaat van
Leukart uit
R. de Graaf «) aan, waaruit blykt dat Galenus ») reeds „foeminis etiapi
glandulosas prostatas in esse scribit." Bij de bestudeering van de embryp-
jogie der voorstaandersklier hebben
Pallin en Tourneux by vrouwe-
lijke embryo\'s, craniaal van de uitmonding der vagina, klierbuisjes ge-
vonden, die — \'t plaatje der wasreconstructie toont \'t duidelijk — vol-
komen overeenkomen, met de craniaalwaarts van de Wolffsche gangen
Uitmondende klierbuisjes bij den man. Wat moet men nu hieruit besluiten?
Of deze kliergroepjes zyn zoowel by man als by vrouw als urethrale klieren
te beschouwen, zooals Pallin en Disselhorst ook doen — maar dan
vervalt hiermee \'t bestaan van den lobus medius der mannelijke prostaat
— of, deze tusschen de genitale gangen en de urethra gelegen tubuli zijn
Werkelijk prostaatklieren — maar dan moeten we dus tot onzen spijt ook
aan de vrouw een „middenkwab" (sit venia verbo!) toebedeelen.

In de 2(ie plaats dient \'n enkel woord gewyd te worden aan de mis-
yormingen van de voorstaandersklier. Totaal ontbreken van de prostaat
js zeer zeldzaam. (Rokitanski Förster e. a.) Gebrekkige ontwikke-
ing vindt men nog al eens by kryptorchismus, anorchie of hypoplaise
der testikels en hypospadie. (
Godard English e. a.)
____£art^Ie defecten zyn weer veel zeldzamer. (
Englisch e. a.) Ook

1- c. Iiag. 21.

Joiirn. of anat. & phys. 1890.

Anat. anz. XI 1895.

. Arch. f. anat. 1899.

") Vlrchow\'s arcfilv. dd. v.

l) Virchow\'s Archlv. Dd. 138. 1894.

O Vesicula prostatica in Cyclopaedia of Anatomy 1849—1852.

■ \' De mul. orR. gen. inserv. tract, nov. 1672.

") Do usu partium corporis humanl Hb. 14.

Journ. de 1\'anat. et de la phys. XXV 1887.

) Lehrb. der path. anal. 1861.

-) Handb. der spec. path. anat. 1863.

Recherches de tératologie: Paris 1860,

Artikel: „Prostata" in Eulenburgs Realencyklopädie. H. 3. Bd. 19. 1896.

") Strlckers\'s med. Jahrb. 1874 N" 1.

-ocr page 30-

de dystopiën van de geheele klier of van een gedeelte daarvan (Luschka
e. a.) komen zéér weinig voor. Ten slotte verdienen nog vermelding de
misvormingen van de vagina masculina. Deze ontstaan als abnorme groei-
sels uit de Müllersche gangen. Meestal zijn \'t in of buiten de prostaat
gelegen kysten terwijl \'n enkele maal een volledig inwendig vrouwelijk
geslachtsapparaat, min of meer gedifferentieerd, tot ontwikkeling komt.

Een laatste punt, dat even besproken moet worden, geldt de bouw der
voorstaandersklieren van enkele dieren. Men vindt de meest uiteenloo-
pende vormen. De prostaat van een kat b.v. bedekt alleen \'t achterste ge-
deelte van de urethra. Apen hebben vaak 2 afzonderlijke, links en
rechts van de urethra gelegen, prostatae, soms zelfs 2 paar voorstaan-
dersklieren, terwijl de prostaat van een bok bestaat uit een betrekkelijk
dunne laag van klierbuisjes die over vrij grooten afstand tusschen \'t
slijmvlies van de urethra en de musculus urethralis is gelegen. Ook de
inwendige bouw en vooral de rangschikking der uitmondingen der ductus
prostatici houdt daar natuurlijk mee verband. Bij de vergelijkende ziekte-
kunde heeft men vooral aan den bouw der voorstaandersklier van den
hond bizondere aandacht besteed en wel omdat dit dier, evenals de mensch,
op hoogeren leeftijd, vaak zou gaan lijden aan de zoogenaamde „prostaat-
hypertrophie". Onbegrijpelijk is \'t nu echter, dat vrijwel overal te lezen
staat dat de uitvoergangen van de prostaat bij den hond evenals die bij
den mensch, in 2 rijen links en rechts van \'t zaadheuveltje gerangschikt,
in de pisbuis uitmonden "). Op verschillende manieren heb ik mij kunnen
overtuigen, dat dit niet \'t geval is. Snijdt men een versch-uitgenomen
blaas en voorstaandersklier van een- hond aan de buikzyde open, dan ziet
men, wanneer er van den buitenkant druk op het klierorgaan wordt uitge-
oefend, \'t prostaatsap in kleine druppeltjes niet alleen naast \'t zaadheu-
veltje voor den dag komen, maar ook in \'t ventrale en de laterale ge-
deelten van de pars prostatica van de urethra. Vervaardigt men \'n
dwarse doorsnede door de prostaat van een hond, dan springt óók \'t

ï) Arch. xxxiv.

-) Eigen waarneming: Tabel A, N" 7. Zie ook Englisch: Strickers med.
Jahrb. 1874.

3) Launols: Thèse de Paris 1885.

4) Oudemans 1. c. blz. 12.

Disselhorst 1. c. blz. 12.

0) o.a. Weber: Zusätze zur lehre etc. Leipzig 1844. Leijdig: Zur Anat. der
männl. geschlechtsorg. etc. Zeitschr, f. wissensch. zoöl. Bd. 11 1850. Oudemans 1. c."
pag. 12. Disselhorst: 1. c. blz. 12. Ellenberger & Baum: Anat. des Hundes. Ellenberger
& Müller: Handb. der vergl. anat. der haust. 189C. Papin: Thèse de Paris 1908. Schmaltz:
Handb. d. vergl. mikr. anat. Bnd, II. Iwanow: Arch. f. mikr. anat. Bd. LXXVII.
Axhausen: Lehm. med. atl. 1919. Kracht Paléjeff: Arch. f. wiss. & prakt, thlerheilk.
Klarenbeek: Tijdschr. v. dier. D. 44 a. Knieling: Inaug. Diss. Dresden 1910.

7) Onder dwarse doorsnede wordt in de volgende bladzijden steeds een snede
loodrecht op de lengteas der pisbuis verstaan.

-ocr page 31-

verschil in bouw met de voorstaandersklier van den mensch dadelijk in
\'t oog. Dit ziet men trouwens fraai afgebeeld op de reeds boven genoemde
teekening bij
Eberth en Nagel . De rangschikking der uitmondingen
is hier correct weergegeven en is dus geenszins gelijk aan die bij den
mensch. Ten slotte heb ik, evenals in het experimenteele gedeelte van dit
proefschrift bij voorstaandersklieren van menschen is beschreven, op-
spuitingen met een kleurstof verricht van de prostaatklier van een hond,
waarbij \'t vei\'schil in bouw eveneens direct opvalt. Legt men een dwarse
schijf van de voorstaandersklier van een mensch en een van \'n hond, ge-
nomen ter hoogte van \'t zaadheuveltje en bij voorkeur van half-mislukte
opspuitingen — d.w.z. waar de kleuilstof in sommige uitvoerbuisjes niet,
in andere wel is doorgedrongen — naast elkaar, dan ziet men \'bij den
hond zwarte en witte
sectore7i met elkaar afwisselen, terwijl bij den mensch
de afwisseling van zwarte en witte kliergedeelten veel onregelmatiger
figuren geeft. De verklaring hiervan is gemakkelijk. Boven zagen we
i\'eeds dat de uitvoerbuisjes der menschelyke vooi-staandersklieren een
boogvormig verloop hebben. Bij den hond echter zenden de rondom de
urethra gelegen lobuli hun afvoerbuisjes niet in een boogje naar het zaad-
heuveltje toe, maar linea recta naar dat deel van de urethra, dat aan den
zelfden kant van \'t bybehoorende klierkwabje is gelegen. Wanneer men
dan ten slotte nog bedenkt, dat de hond van zaa\'dblaasjes en Cowpersche
klieren verstoken is, dat bovendien de ligging ten opzichte van de pisbuis
en van de blaas verschillend is en dat eindelijk \'t buikvlies en de fascie-
hladen een afwijkend verloop hebben, dan zijn bedenkingen tegen gevolg-
trekkingen, die men bij den mensch uit onderzoekingen van prostaten
hij honden meent te mogen maken, toch zeker wel gerechtvaardigd.

i) Over de fimctie. Algemeen nemen de Physiologen tegenwoordig
aan dat de voorstaandersklier tot het geslachtsapparaat behoort. Toch
geldt ook nu nog steeds tot zekeren zin wat
Stilling -) in 1884 heeft
gezegd: „dasz die prostata zum genitalapparat gehort, is stets behauptet,
selten bezweifelt, niemals unwiderleglich bewiesen." Noch de ontleedkun-
de •\'), noch de leer der ontwikkeling noch de vergelijkende dierstudie
kunnen, zooals we boven hebben gezien, vooralsnog \'t strikte bewys leveren.
Welke argumenten brengt ons nu de Physiologie? In de eerate plaats:
t prostaatsap oefent een zekeren invloed uit op \'t sperma ") ; in de 2do

J) zie blz. 12.

-) Vlrchow\'s nrchlv. Ud. 08.

■\') \'t AchterblUiVen In groei bij anorchlo, kryplorchlsnuis enz. Is niet constant
(Cf. von Frisch: die Krankheiten der i)ro8tata. Spez. path. & thor. Nothnagel. Dd. XIX 2);
soms ook slecht-ontwlkkcldo prostaat bij normale testes.

■\') Zie blz. 13.

•\'■\') Zie blz. 12.

") Deze fnncUe deelt de prostaat met de zaadblaasjes, do epldldymldes en do
«Hertjes der vnsa deferentia. (vgl. voor de uitgebreide litteratuur: Llpschütz: die Pu-
bertätsdrüse. 1919).

-ocr page 32-

plaats: het klierepitheel staat onder voortdurenden invloed van de interne
secretie der testes Vooral dit 2de punt heeft gedurende de laatste
decennien de physiologische litteratuur over de voorstaandersklier be-
heerscht en is, niettegenstaande de nauwkeurige herkomst dezer inwen-
dige afscheiding nog geenszins bekend is een voldongen feit

Geeft men nu toe, dat aan \'t gladde en \'t dwarsgestreepte spierweefsel
van de voorstaandersklier slechts een uitdrijvende functie toekomt en dat
de blaasspieren en de inwendige kringspier niets met \'t spierweefsel van
de voorstaandersklier te maken hebben, dan zou dus — dank zii der nhv-
siologie — \'t pleit beslecht zijn.

Evenwel, veel wijzer is \'t ongetwijfeld om voorloopig alleen maar
t klierepitheel als een integreerend deel van \'t geslachtsapparaat te be-
schouwen.

\'t Prostaatsap is een dun-vloeibaar (1-2% vaste bestanddeelen), soms
draden-trekkend, grijsachtig (ook wel geel- of blauwig), licht troebel (door
bo letjes, die uit lecithine bestaan) vocht, dat zwak alkalisch reageert (bij
t lijk daarentegen zuur), een karakteristieken geur (gedroogde kastanje-
bloesem) bezit (met bij zure reactie!), en waarin een aantal organische
en anorgische stoffen (keukenzout,
calcium- en magnesiumsulfaat, na-
trium- calcium- en magnesiumphosphaat, lecithine, choline, nucleopro-
teiden fibrmogeen, mucine, amyloid, Böttcher\'sche kristallen — die door
de bchremersche base zouden gevormd worden — en een enzyme «) voor
komen. Den laatsten tijd hoort men ook veel van dubbelbrekende lipoi-
den ). Het m de cellen gevormde secreet zou pas bü de copulatie uitge-
scheiden en dan aan \'t ejaculaat toegevoegd worden. Hoe weet men nog niet
Aan welk bestanddeel de conserveerende werking op de spermatozoïden
moet worden toegeschreven, is evenmin bekend. =) Nog dient vermeld te
worden dat van vele zijden ook aan de prostaat zelf een interne secretie
wordt toegedicht Zoo zou de prostaat een reguleerende werking uitoefe-
nen op de testikels
(Bartrina «), Puig Y Sureda «), Perearnau «) Com-
pan «)
e. a.) Ook op \'t centrale zenuwstelsel zou ze haar invloed doen gelden

1) Zie de groote handboeken (b.v. Morel et Doyon: Traité de .)hvfiinln..in lois
en Biedl: Innere Secretion 1916). Physiologie 1918

a) \'t ZU uit de kernen der spermatozoïden, \'t zij uit de Sertollschfl ppIIph v
uit de puberteitskiier (cellen van Leijdlg). »erioiische cellen, t zU

3) Camus en Gley: Soc. de biol. 1907. (prostaatsap doet \'t vocht dar
troebel worden en min of meer stollen.) zaadblaasjes

Zie voor litt.: Sehrt Virchow\'s Archiv. Bd. 214

Aan de alkalicltelt of aan \'t lecithine of aan de" albuminoiden of aan een of
ander prostatine" o ten slotte slechts aan \'t keukenzout of louter aan de verdünn ng
ö) Ann. d. mal. d. org. gen. urln. 1911. veraunnmg.

-ocr page 33-

(Albarran Saignel =), Guisy Rapoport en vele anderen). Verder
op de blaas en de nieren. (
Dubois Macht & Matsumoto «) enz.). Even-
^ns op den bIoedsdruk
.(battez & Boulet Posner «)e. a.)Bovendien op
t beenstelsel. <
Haberern »), Neusser \'•>), Paul »), Jonathan »), Makai »)
e-
a.); op de mamae(o. a. Kondoleon op den neus, op de longen en op
tal van andere organen en vi^eefsels. Evenwel noch de klinische waarne-
mingen, noch de injectieproeven met prostaatsap, noch de extirpatieproe-
ven zijn tot nog toe erg overtuigend.

De werking van het spierweefsel is, zooals ik reeds opmerkte, geheel
^ den achtergrond geschoven, \'t Zou een uitdrijvende functie hebben.
Meer vindt men niet. Over \'t mechanisme van de blaas en dus over de
sphincteren vindt men een goed overzicht o. a. bij
Adler "). Er is in den
kaatsten tijd niet veel nieuws bijgekomen. Vermeld zij nog dat van pharma-
cologische zijde (
Waddell e. a.) de werking van verschillende stoffen
op t gladde spierweefsel van de prostaat is nagegaan.

i^e uitgebreide litteratuur over de corpora amylacea zal ik hier
niaar laten rusten. Alleen zij er met nadruk op gewezen, dat de eigenschap
om deze deels uit amyloid, deels uit andere stoffen bestaande lichaampjes
te vormen, ten onrechte door velen als een monopolie van de prostaat wordt
beschouwd. ")

Aan de zenuwvezels uit den plexus hypogastricus zou een secreto-
nsche, aan die uit \'t sacraalmerg een excretorische functie toekomen.

Over onderlingen invloed van de voorstaandersklier en de andere
heren met inwendige afscheiding heb ik geen mededeelingen kunnen
Vinden.

\') Annal. d. mal. d. org. gen. urin. 1898.
") Int. Congr. Neur. & Pssych. 1914.

Rev. prat. d. mal. d. org. gen. urin. & Zolschr. f, Urol. VI 2.
Int. Congr. neur. & Psych. 1914 & Zeltschr. f. Urol. 2 beiheft.
\') Comiit. rend. hebd. d. se. d. 1. Soc. d. Riol. 1912:
") Journ. of Urol. IV 1920.

Compt. rend. hebd. d. se. d. 1.. Soc. d. Riol. 1913.
") Zeltschr. f. Urol. bd. V 2.
") Zeltschr. f. Urol. IV 1912.

Zbl. f. Chlr. NO 36. 1920.
J) 1. c. blz. 26.

J-) Journ. Pharm. & Exp. Med. 9. 1916.

en dn liersenen, longen, allerlei kysten. urethrale klieren, vagina masculina

aiictua deferentes worden ze gevonden.

-ocr page 34-

HOOFDSTUK II.

Wat weten wij van de zoogenaamde Prostaathypertrophie ?

ol\'élément ultime du phénomène est physique;
l\'arrangement est vital". (
Claude Bernard. \')

Plato schrijft in een brief aan Laodamas, (Ep. XI 358) dat hij niet
veel zin heeft om adressant te komen opzoeken en dat
Socrates Athene
niet kan verlaten, omdat hij nu juist last\'heeft van strangurie. Ligt \'t
niet voor de hand, om te vermoeden dat
Socrates, die toen reeds tot de
ouderen van dagen behoorde, aan „prostaathypertrophie" leed?

Ook de 72 jarige Epicurus schijnt prostaticus geweest te zijn. Men
vertelt van hem, dat hij, niettegenstaande hij 14 dagen achtereen niet
wateren kon, toch zijn optimistische wereldbeschouwing niet verloor. Door
ischurie gekweld, prijst hü toch zijn sterfdag als den gelukkigsten zijns
levens. ")

De afschuwelijke pijnen, die bü retentio urinae optreden, beschrijft
de Vader der geneeskunst •\') aldus: „Quibus disparatae sunt urinae, iis
yehemens est in corpore turbatio." (Aphorismi VII, 33.) Hy is er zich wel
van bewust dat „Stranguriae multi quidem et varii sunt modi." (De
Affectibnibus 28.) Toch staat \'t buiten twyfel, wanneer men \'t volgende
fraaie citaat leest: „Hic autem morbus senioribus quidem longior fit,
iunioribus vero brevior, neutris tarnen letalis" (De Affectionibus 28) —
dat
Hippocrates met de langdurige urineklachten der bedaagden de „pros-
taathypertrophie" op \'t oog heeft.

Boven zagen we reeds, dat sinds Herophilus de „glandula parastata"
bekend is. Toch schijnt de samenhang der mictiêstoornissen met ziekelijke
veranderingen van de voorstaandersklier aan de Grieken ontgaan te zijn.
Eeuwen lang heerschen min of meer fantastische voorstellingen, totdat de
ziektekundige ontleedkunde de prostaat als de ware schuldige aan de kaak
stelt.
Morgagni \'t eerst vraagt zich af of de knobbel, dien hy vaak in
de blaas van grijzaards vond, niet de oorzaak der moeilijke urine-loozing
genoemd mag worden. „Si ea quae ex sepulchreto exemplo indicavimus
et id, quod supra ex Vasalva attulimus et nostra omnia attente inspicias,
cuncta in serfibus fuisse animadveites. Ita nostra omnia, in quibus carun-

1) „Leçons sur les phénomènes de la vie" etc. 1878.

-) Geciteerd naar Socin-Burclihardt: Krankh. d. prost. 1902.

3) Hippocratls opera omnia. Edltlo: Ermerlns. Utrecht. 1859,

4) De sed. & caus. morb. lib. III. eplst. 41. A. 19, 1761.

-ocr page 35-

culae initium fuit, hanc in medio ipso posteriori interni summique glan^
dulae ambitus excrescentem obtulisse: casune haec cuncta an secus, fu-
turae ostendant observationes."

Wat de waarnemingen en meer nog de dwalingen ons sindsdien ge-
leerd hebben moge hier in beknopten vonn volgen.

a) Over den naam. Men vindt nergens vermeld wie aan deze zie-
kelyke verandering der voorstaandersklier den naam van „prostaathyper-
trophie" heeft gegeven. Reeds spoedig bleek de onjuistheid daarvan. Had
nien er aanvankelijk slechts de vergrooting der klier mee willen karak-
teriseeren, zoo leerde al spoedig de pathologische anatomie, dat aan deze
vergrooting — althans volgens velen — iets anders ten grondslag lag, dan
een gewone hypertrophie der klierbuisjes. Sindsdien zijn, al naar gelang
de inzichten over den aard der afwijking zich wijzigden, tal van min of
meer signifische namen voorgeslagen, (hyperplasia prostatae, prostatitis
glandularis, struma prostatae, intumescentia senilis glandularis nodosa,
hypertrophia nodosa, (fibro-) adenoma prostatae,adenoidmyoma prosta-
tae, adenomyo-fibromatosis glandulae prostatae, pseudoadenoma prostatae,
Prostatoma, prostatismus), evenwel, zonder de oude oorspronkelijke be-
naming te kunnen verdringen.

h) Over \'t voorkomen. Wat ook sta of valle, één kenmerk wordt
algemeen aangenomen: „prostaatJiypertrophie" komt slechts op gevorder-
den leeftijd voor. \'t Spreekt vanzelf dat een nauwkeurige grens niet kan
vastgesteld worden. Meestal wordt 50 of 55 jaar aangegeven. Toch schijnt
enkele malen ook bij jongere personen „prostaathypertrophie" geconsta-
^erd te zijn (
Cooper, Bell, Civiale, Crowder, PIorner, Englisch,
öTRETTOw, Trombetta, Iversen, Mac Gill, Sciimidt
en Götzl. \')

Ook Prof. de Josselin de Jong deelde mij mede, dat hij te Rotter-
am 2 gevallen had waargenomen bij 2 broers, resp. van 36 en 40 jaar.
^ eide stierven na een langdurig lijden aan cystopyelitis. Bij beider lijk-
I^ening werden alle kenteekenen van „prostaathypertrophie" vastgesteld.
. De vraag: hoe vaak worden mannen boven 50 jaar door deze afwij-
"ig aangetast, hangt ten nauwste samen met twee andere vragen n.1.

erkent men de zoogenaamde „hypertrophie" tijdens het leven en wan-
leer spreekt de ziektekundige van „prostaathypertrophie"? Daarom zijn
e g-etallen, die men opgegeven vindt, ver uiteenloopend. (b.v.
Thomp-
obducties van mannen boven 60 jaar; Iversen 50,7%

V litteratuur bij Englisch: Real Enzyltl. XVl en bij von Frisch: Nothnagel:
\' twijfel Is m. 1. gewettigd of men wel, óók nu nog, Al deze gevallen tot do

-•"•ostaal-hyDertroDhle" zou rekenen.

■) Maladies des voles urlnalres. 1889,
liavn ^ - \'Ic" medlcinske Doktorgrad oed Unlverslteted In Kjoben-

-ocr page 36-

bij soortgelijke waaniemingen; Bukckhardt geeft 30% op bij 300
obducties van mannen boven 36 jaar; Dittel, die tijdens \'t leven onder-
zocht, vond bij een groot aantal
70 jarigen slechts 15,6%, terwijl Home
beweert nooit een man van tachtig jaar zonder klachten van „prostaat-
hypertrophie" ontmoet te hebben.)

Wanneer we nu eens \'t getal van Guyon: 35% uitkiezen, dan zou dus,
als er onder een gewone bevolking 10% bejaarden voorkomen "), op iedere
100 menschen minstens een of twee mannen door deze kwaal bezocht zijn.
Evenwel we zullen later zien, dat deze getallen min of meer gekunsteld zijn.

Veel belangrijker is de vraag of ook bij dieren „prostaathypertro-
phie" voorkomt. Talrijke schrijvers beweren, dat ook de oudere hond
zeer vaak aan deze ziekte lijdt. Getallen vindt men daarbij gewoonlijk niet
opgegeven. Wel wordt er dikwijls aan toegevoegd dat de klachten meestal
gering zijn. Uit mijn eigen onderzoekingen nu meen ik in tegenstelling
hiermee te mogen besluiten dat de „prostaathypertrophie", zooals die by
oudere mannen voorkomt, niets met de eventueele vergrooting der voor-
staandersklier bij den hond te maken heeft.

Volgens Mansel Moullin ") zouden ook beeren soms prostatici zyn.
Ook deze bewering is waarschijnlijk van allen grond ontbloot.

De eigenschap om op hoogeren leeftijd veranderingen te gaan ver-
toonen, die de noodlottigste gevolgen kunnen na zich slepen, komt dus
voor zoover we weten alleen aan de menschelijke voorstaandersklier toe.

Ten slotte zij hier, vooruitloopend op \'t geen over de oorzaak van de
„prostaathypertrophie" zal te zeggen zyn, nog opgemerkt, dat volgens
Joss, de ziekte twee maal meer in de stad dan op \'t land zou voorkomen
en meer bij zittend dan bij ander beroep.

c) Over de grootte. Vroeger heeft men werkelijk gemeend, dat de
per rectum tastende vinger steeds in staat was, om de vergrooting te
kunnen erkennen. Maar ook de patholoog-anatoom — al kwam \'t oog den
vinger ter hulp — meende, uit een min of meer bol zijn van vorm, \'t al
of niet aanwezig zyn van een uitpuiling in de blaas en op een ruwe schat-
ting der afmetingen, de voorstaandersklier voor normaal of voor „hyper-
trophisch" te kunnen verklaren.

Nu komen er vooreerst groote normale klierorganen voor.

In den laatsten tyd hebben bovendien verschillende onderzoekers er
met nadruk op gewezen, dat een „prostaathypertrophie" ook soms kleiner

1) Socin-Burckhardt: Lief. 53 Deutsch. Chir. 1902.

2) Med. Jahrb. XIV 1867.

3) Pract. Obs. etc. London 1811.

*) Schlesinger: Greisenkrankheiten in Nothnagel\'s Handbuch etc.

5) Zie hoofdstuk III.

«) Enlargement of the prostate. Ivondon 1894.

7) Zeitschr. f. Schweiz. Stat. Zie ook: Handb. d. Urol. Bd. III.

-ocr page 37-

dan een nonnale voorstaandersklier kan zijn. Vele dezer gevallen zal
men vroeger wel miskend hebben; sommigen echter heeft men — omdat
ze klachten gaven — met andere namen bestempeld: „prostaatatrophie -)",
„prostatisme sans prostate „contracture du col Hierover later
meer. Al weten we dus nu, dat de grootte alleen geen criterium is voor \'t
al of niet bestaan van een „prostaathypertrophie" zoo dient toch toege-
geven te worden, dat in de meerderheid der gevallen het zieke orgaan veel
grooter is dan het gezonde.

d) Over het gewicht. Na \'tgeen over de grootte is gezegd, zal wel
niemand meer aan
von Frisch bijvallen, die al wat boven 21,3 gram
stijgt voor „hypertrophisch" verklaart. Bij mijn eigen onderzoek kom ik
hierop uitvoeriger terug.

Meestal stijgt het gewicht niet boven 100-150 gram.

Den 263ten Februari 1913 kreeg Prof. de Josselin de Jong het bü
een 81 jarigen man langs suprapubischen weg verwijderde praeparaat ter
onderzoek, dat niet minder dan
264 gram woog. Thans 8 jaar na de prosta-
tectomie verheugt de gryzaard zich nog in een goede gezondheid.

Door sommige schrijvers zijn monsterprostaten van meer dan 1 K.G.
beschreven.

e) Over den vorm. Toen Morgagni den in de blaas uitpuilenden
knobbel als de oorzaak der urine-bezwaren had gedoodverfd, verdwenen
spoedig de blaashaemorrhoiden van HowSHiP en de venerische fungosi-
teiten en blaasverlammingen der oudere Fransche geneeskundigen. (
Petit,
Chopart, Boyer, Desault
). Waar eenmaal de aandacht op de voorstaan-
dersklier gevestigd was, werden aldra nieuwe bizonderheden eraan ont-
dekt ").
Hunter wees er te recht op, dat de afwijking niet in den knobbel
alleen gezeteld is, maar vooral in de laterale gedeelten van de klier, „so
that the canal instead of being round, is flattened into a narrow groove".
Maar daar komt
Home en ontdekt (N.B. o. a. bij een „elderly person, who
liad died in consequence of this part, having been disceased") een tot dusver
niet beschreven gedeelte van de prostaat: den lobus tertius of medius.
Hun-
ter
heeft volgens hem ongelijk. „It appears that this small lobe of the
prostate gland is more liable to become diseased than any other part of
the gland." En hy aarzelt niet om de vergrooting der zijkwabben aan de
hypertrophic van de middenkwab to wijten.

\') Pour pisser 11 faut avoir plus qu\'uiio petite prostate". (Paris. Thèso de
Paris 19H),

In Duitsclie handboeken over pathologie is er steeds een afzonderlijk hoofd-
stuk aan gewijd.

Guyon, Albarran e. a. Niet te verwarren met „prostatisme véslcal".

Clviale, Fuller, Chetwood, Cholzoff e. a.

\'■\') Nothnagel\'s handboek XIX 2.

\'■) b.v. door Fantoni, Santorini, Vasalvn, Vallisnieri, Pohl en Desault.

-ocr page 38-

Men staat verbaasd, dat deze meening, door slechts 6 waarnemingen
gesteund, en spoedig daarop door
thompson in Engeland en Cruveihlier
in Frankrijk fel bestreden, toch algemeen ingang vond. Nog heden ten
dage ligt de lob van
Home iederen geneeskundige in den mond.

Bij de bespreking van de ontwikkeling en van den bouw der normale
voorstaandersklier heb ik wat langer stil gestaan bij den strijd die er
heerscht over de verdeeling in verschillende kwabben, met de bedoeling
om hier, nu de verwarring gaat hoogtij vieren, de droge opsomming van
een vaak onverkwikkelijke litteratuur te kunnen vermijden Te meer
meen ik daartoe gerechtigd te zijn, omdat bij de beschrijving van mijn
eigen onderzoekingen omtrent de vraag, waar precies de afwijking begint,
nog een en ander ter sprake zal moeten komen. Beter dan iedere beschrij-
ving trouwens over den vorm der „prostaathypertrophie" is een blik op
afbeelding 1, die een 25-tal praeparaten vertoont, zooals deze bij prosta-
tectomiën worden verkregen.

De indeeling van den vorm der directe volgelingen van Home in totale
en partieele, in diffuse en knobbelige, in symmetrische en asymmetrische
„hypertrophieën", in zulke van de zijkwabben en in zulke van de midden-
kwab alleen, heeft sinds lang bij patholoog-anatomen haar belangrijkheid
ingeboet.

f) Over den houw. Ditzelfde geldt ook voor de indeeling eerst in
harde en weeke, toen in fibro(-myo-)mateuse en glandulaire soorten. Deze
indeeling geeft trouwens een goed middel aan de hand om uit te .maken,
v/ie van de oudere schrijvers wèl, wie niet van een goed mikroskoop heeft
gebruik gemaakt.
Ciechanowsky -) vond 2%, Casper •\') daarentegen 20%
„hypertrophiae myomatosae diffusae". Van verschillende kanten worden
deze spier-, klier- en gemengde vormen in den laatsten tijd als uitingen
van één en \'t zelfde proces beschouwd.

Samenvattend kan men zeggen dat in de groote meerderheid der ge-
vallen de knobbels, zooals afbeelding 1 ze te zien geeft, grootendeels opge-
bouwd zijn uit klierepitheel. Snijdt men er een door, dan ziet men op
dwarse doorsnede, met \'t bloote oog, een beeld, dat c. p. aan \'n annulaire
sklerose doet denken d. w. z. kleine, ronde of ovale knobbeltjes (corps
sphéroides) ongeveer ter grootte van een erwt, door dunnere of dikkere
strooken van bind- en spierweefsel van elkaar gescheiden. Zeer vaak ziet
een deel dezer knobbels er min of meer cysteus uit. \'t Best te vergelijken

1) zie hiervoor, l)ehalve de Duitsche monographiën in de groote handboeken,
ook de Amsterdamsche Dissertatie van Goudvis. 1913.

2) Ciechanowski zegt: „bei der benützung der mangelhaften, In früherer zeit
gebrauchten linsen war es leicht, die engen\' innerhalb jener spindelzellenherde ein-
geschlossenen drüsenlumina zu übersehen."

•■\') naar von Frisch 1. c. pag. 25.

-ocr page 39-

met \'n spons. Bekijkt men nu dunne gekleurde doorsneden met \'t mi-
kroskoop, dan ziet men gix)epen van onregelmatig, papillair-gebouwd klier-
epitheel, waarvan de buisjes en blaasjes zeer wijd kunnen zijn, maar die
overigens eigenlijk niet — al is natuurlijk vaak \'t tegengestelde beweerd —
van normale klierbuisjes te onderscheiden zijn. Daartusschen liggen dan
de strooken van bindweefsel, waarin gladde spiei-vezels verloopen. Dit zijn
de feiten. Hiermee houdt echter de taak van den patholoog-anatoom niet
op. Onder welke rubriek zal hij deze gegevens rangschikken?

g) Over de oorzaak. Aan de ziekelijke ontleedkunde komt dus de
eer toe \'t ontleedkundig substraat gevonden te hebben der bij oudere man-
den vaak optredende urineklachten. De „lobus medius", of laten we liever
zeggen — als we toch aan \'t „woord" lobus moeten vasthouden — de „lobus
Pathologicus", wordt inderdaad door iedereen thans voor den zondebok
gehouden. Evenwel de aetiologie stelt hoogere eischen. De in de blaas
uitpuilende knobbel, die de pisbuis als een ventiel kan afsluiten en die
meestal \'t bovenste en middelste gedeelte is van het ziekelijk veranderde
Weefsel in de voorstaandersklier van oudere mannen, mag niet meer dan
het ontleedkundig substraat van de ooi-zaak genoemd worden. Geneeskun-
dige causaiiteitsleer rust niet vóór ze de ziekelijke afwijking voor zoover
mogelijk begrijpt of liever, vóór ze iets gevonden heeft dat het ziekte-
Pi\'oces kan voorkomen.

Talrijk nu zyn de factoren, die de verschillende onderzoekers, steu-
iiend op waarneming, onderzoek of fantasie, aan de factoren van leeftijd
en ontleedkundig substraat meenden te mogen toevoegen. De ziektekun-
dïge ontleedkunde, langzamerhand stijgend tot haar volsten luister, neemt
t leeuwenaandeel van de onderzoekingen op zich. Aldra echter zyn haar
beoefenaars in verschillende kampen verdeeld. De eenen willen het
Pi\'oces bii de ontsteking indeden (Home, Ciechanovvsky, Li Virghi,
Green, Brooks, Rothschild, Tsunoda, Griffitiis
enz.)-, sommigen
(Thompson, Cornil & Ranvier, Guyon, Uegnault, Veszpremi enz.)
plaatsen de ziekelijke verandering onder de regressive processen; anderen
jJ^Ji slotte (Billroth, Dodeuil, Virchow, Birch-Hirschfeld, Jores,
Rindpleiscii, ürth, Albert, Socin, Ziegler, Kaufmann
enz.) houden de
\'^\'\'^ndoening voor een gezwel. Even hartstochtelijk wordt van alle kanten
bestreden, zonder echter tot overwinning of tot vrede te kunnen komen.
De strijd blijft onbeslist. De studie van den vorm alleen brengt geen uit-
komst. Intusschen hebben klinici en chirurgen hun oude voorstellingen
y^n haemorrhoiden en verlammingen van de blaas gewijzigd. Sommigen
vGiviale, Mercier), steunend op waarnemingen in de kliniek, blyven
(tuberculose, venerische infecties of gewrichtslijden)

j M 1)0 oorsDi-onkelIJko stukken der in do volgiende bladzijden geciteerde eigen-
lauien vindt men. als zo niet afzonderlijk genoemd zijn, in de verschillende monogra-
over de voorstaandersklier.

-ocr page 40-

verantwoordelijk stellen , terwijl anderen (Home, Desault, Mercier,
Thompson, Guyon
), min of meer aangepast aan de bevindingen der patho-
loog-anatomen, een of andere plaatselijke bevinding in \'t bekken („engor-
gement des veines", obstipatie excessen in Venere, Baccho et Lucullo)
als dux malorum gaan betichten Vooral
Launois, uit de school van
Guyon, trekt dan even de algemeene aandacht, door de schuld te geven
aan de arteriosklerose, een meening die toen onder de leuze: „tout homme
à l\'âge de ses artères" een veel verbreide meening was. Naar ieders oor-
deel echter werd deze theorie door
Casper, later door Runge, Wichmann,
Raskai
, voldoende weerlegd -). In het laatste decennium der vorige eeuw
steekt er dan van physiologische zijde een nieuwe wind op, die tot een
storm aangroeit en natuurlijk ook veler oordeel over het zieke klierorgaan
meesleept. De talrijke onderzoekingen
(steinach, camus en Gley, Casper,
iwanoff, Hoffmann, Griffiths
en vele anderen) en waarnemingen aan
castraten, eunuchen en skopten, toonden namelijk een onbetwistbaar ver-
band tusschen voorstaandersklier en testis. Geen wonder dan ook, dat
sindsdien van vele zijden de interne secretie van de testikels of liever \'t uit-
vallen dezer functie bij ouderdomsatrophie, als een belangrijk ooi-zakelijk
moment van de „prostaathypertrophie" wordt beschouwd. Edoch, de al
te voorbarige gevolgtrekkingen, al te spoedig gevolgd door brute daden
(Ramm, White e. a.), brengt ook deze factor gauw bij velen in discrediet.
Misschien ten onrechte.

Ten slotte — alsof er nog niet genoeg verwarring heerschte — brak
er onder de
patholoog-anatomen een revolutie uit, die ook nü nog de
gemoederen bezig houdt, \'t Eerst
JoRES en Motz & Perearneau, vervolgens
Tandler en Zuckerkandl, langzamerhand gevolgd door een schaar van
waarnemers in alle landen
(simmonds, Fahr, Fraenkel, Aschoff, Rib-
bert, Tsunoda
e. a. in Duitschland; Marion, Marquis, Albarran, Ciie-
vassu, Legueu
e. a. in Frankrijk ; Lendorf e. a. in Zweden ; Herring e.a. in
Engeland;
Carraro e. a. in Italië; de gebroeders Mayo e. a. in Amerika ;
Bartrina e. a. in Spanje; Verhoogen e. a. in België, waarbij zich in 191\'!
in Nederland ook Kuyer aansluit) verkondigden, steunende op nieuwe

• ) Ook oud volksgeloof, vgl. .1. Cats:

„Wie \'s nachts veel nats te loozen plag"
„Heeft weinig afgang op den dag."

1) cf. .loss. I. c. pag. 32.

-) Afdoende? Casper onderzocht 28 gevallen: de aorta, de niervaten en de arte-
riae prostatoveslcales. De andere vaatjes van de voorstaandersklier noemt hij niet!
Merkwaardig is \'t in ieder geval dat in de Münch. M. W. 1920, N\'» 10, in een verslftR
van een door Loeschke en Adrlon gehouden voordracht te Heidelberg, plotseling de
theorie van Laun\'ols weer opduikt. Op grond van een uitgebreid onderzoek, dat zU
later zullen publlceeren (tot dusver niet verschenen), durven zij vol te houden, dat bij
alle gevallen arterlosclerose vrn bepaalde (niet nader genoemde vaatjes) voorkomt.

3) xed. Tljdschr. v. Geneesk, 24 Oct. 1914.

-ocr page 41-

waarnemingen en onderzoekingen, dat de knobbelvoming in de voorstaan-
dersklier niet van de prostaat zelf uitgaat, maar van geheel afzonderlijke
klieren gelegen om het gedeelte van de pisbuis tusschen zaadheuveltje en
blaasmond. De verdeeling in partieele en totale „hypertrophie" is volgens
hen onzin; \'t proces begint altijd rondom \'t bovenste gedeelte van de pars
prostatica van de urethra en dringt van daaruit, naar mate \'t zich uit-
breidt, meer en meer de eigenlijke voorstaandersklier naar de periferie;
de totale „hyperti\'ophie" van vroeger berust op gezichtsbedrog. Vindt
nien een knobbelvorming in de geheele voorstaandersklier, dan is deze
aandoening toch van bepaalde klieren uitgegaan, die boven \'t zaadheu-
veltje zijn gelegen; de voorstaandersklier zelf gedraagt zich geheel passief.

De meerderheid dezer onderzoekers neemt bovendien aan, dat \'t ka-
i\'akter dezer ziekelijke aandoening \'t meest op een gezwel lijkt. Sommigen
gelooven aan foetale kiemen (natuurlijk o. a.
Cohnheim ; anderen den-
ken aan echte (d. w. z. „redenlooze") gezwellen (o. a.
Ribbert -); velen
echter zijn in tweestrijd en spreken van pseudoadenomen o. a.
Simmonds
En zoo zien we ons dus tegenwoordig, na anderhalve eeuw heen en weer ge-
slingerd te zijn tuschen lijnrecht tegenover elkaar staande meeningen, voor
de paradox geplaatst: dat de „prostaathypertrophie", geen echte hyper-
trophie is, maar een \'gezwel en niet van de prostaat zelf uitgaat, maar van
bepaalde kliei-en, die in \'t gebied der voorstaandersklier zijn gelegen.

Natuurlijk dringt zich onmiddelijk de vraag op: welke zijn dan deze
geniepige kliei-en, die onder den dekmantel der voorstaandersklier zoo
veel onheil stichten? Helaas de beantwoording dezer vraag brengt nieuwe
desillusie. Want terwijl eenigen de knobbels laten uitgaan van periure-
thrale of paraurethrale klieren, stellen anderen geaberreerde of acces-
soire prostaatklieren daarvoor verantwoordelijk. En als men dan leest,
dat ook de middenkwab nog vaak voor den boosdoener wordt gehouden
en dat tevens aan allerlei afzonderlijk beschreven kliergroepen (van
Albarran en Lowsley) een min of meer geheimzinnige rol wordt toe-
bedeeld, dan merkt men, dat \'t veelbelovende nieuwe licht de duisternis
der aetiologie nog geenszins vcmiocht op te klaren.

Een laatste schokkend feit en dat zeer zeker — zij \'t grootondeels
indirect — veel bijdroeg tot het aannemen der zoo even genoemde twee-
voudig-paradoxale meening, was de te Londen in 1900 bij een lijder aan
"prostaathypertrophie" door
Freyer voor \'t eerst uitgevoerde prostatec-
tomie. \'t Lag voor de hand, dat de heelkundig-verwijderde knobbels
\'^\'\'^n patholoog-anatomen hernieuwde belangstelling inboezemden. Spoe-
flig bleek toen, dat in tegenstelling met Freyer\'s bewering niet de geheele
klier werd uitgenomen, maar alleen de ziekelijke afwijking, die zich —mi-

Allgein. Path. 1882.

-) Deut. Meil. Woch. N\'^ -IC. 1919.

Fraiikf. Zeltschr. f. Path. XXI.

-ocr page 42-

rabile dictu — bizonder gemakkelijk uit de achterblijvende voorstaan-
dersklier liet lospellen. En zóó werd, althans naar de thans heerschende
meening, een laatste nieuwe wonderspreuk — \'n „prostatectomie", die de
prostaat ongemoeid laat — aan de toch al zoo verwarde nomenclatuur
toegevoegd.

Maar nog noemde ik niet alles. Nog talrijke min of meer losstaande
vermoedens treft men aan in de onafzienbare litteratuur. Zoo wordt door
sommigen een endogene factor in \'t geding gebracht.
Anders gelooft
aan een invloed van \'t gestel. Volgens
Larbaud -) zou er een erfelijke
dispositie bestaan en volgens
Dupuy zou de ziekte vooral veel voorko-
men bij zoons van moeders, die lijdende waren aan baarmoedergezwel of
krop. Anderen huldigen een nóg meer teleologische verklaring. Naar ana-
logie van baarmoeder en zwezerik nemen zij aan, dat ook de voorstaanders-
klier een zekere cyclus bezit. Volgens hen is de „prostaathypertrophie"
een uiting van physiologische involutie.

Vooral ook de senilitas sui generis, waarvan we helaas nog zoo wei-
nig weten, verlokt den laatsten tijd velen tot causale beschouwingen. "\')

En zoo zouden er nog meerdere theoriën, waai-van er sommigen wel-
haast tot droombeelden ") naderen, opgenoemd kunnen worden.

Doch ik wil volstaan, met ten slotte nog slechts een paar paralellen
te noemen, waarvan men vaak leest en waaraan wel is waar geen oor-
zakelijk moment wordt toebedeeld, maar die door allerlei onderzoekers
worden getrokken om hun eigen beweringen te staven. Reeds
Velpeau
vergeleek de voorstaandersklier met de baarmoeder. Daarom golden by
hem de knobbels in de prostaat — evenals de uterusmyomem — voor ge-
zwellen. Zeer vaak treft men tegenwoordig aan de vergelijking met de
tumoren van de borstklier. Beide zouden adenofibromen of fibroadenomen
zü\'n. Ook \'t struma van de schildklier is een geliefkoosd object tot paral-
lelisme.
simmonds vindt — ofschoon hij niet gelooft dat de prostaatknob-
bels echte gezwellen zijn — dat de adenoomvorming bü levercirrhose er

1) Amer. Journ. of gastro-enterology vol. 1.

-) Geclteerd naar von Frisch. 1. p. c. 31.

y) Compt. rend. d. 1. Soc. d. Biol. 1901. II.

4) b.v. Velpeau.

•"\') b.v. Goodpasture & WIslocki. Journ. of Med. Res. 1920: „In old age the cella
have a tendency to become embryonic In type. They have lost the powers of specia-
lisation but have retained their powers of growth and viability and so i)rollferato
rapidly with no regard of function and size."

\'■•) Zoo b.v. Mansell .Moullin (Brit. Med. Journ. Nov. 1894): „There Is an Idea that
some connection exists between enlargement of the prostate and second mariages, con-
tracted late In life, especially when the wife is young!"

Home (1. c. p. 14) zegt: „ . . aged man are too often, through imi)rudence, pro-
ducing an excitement in those vessels, which the parts are unable to support. And
when this is long continued, inflammation becomes the consequence, which cannot take
place to any degree, without being communicated the this lobe and producing an
enlargement of it!"

-ocr page 43-

zeer veel op lykt. Sommigen vinden nieradenomen ware tegenhangei^s,
terwijl anderen ten slotte — die de woekering van \'t spier- en bindweefsel
op den voorgrond blijven stellen — pylorus-spasmus en zelfs hartver-
grooting ter hulp roepen.

Belangrijk is \'t er nog even op te wijzen, dat, de laatste jaren vrij
algemeen, óók de kleine prostaten, die dezelfde klachten geven, als „hyper-
trophies en miniature" worden beschouwd.

h) Over de verschijnselen. De symptomatologie der „prostaathy-
pertrophie" is \'t eenige hoofdstuk in de verschillende monographiën over
de voorstaandersklier, dat éénsluidend blijkt te zijn. Alles draait om mic-
tiestoornissen (polyurie, pollakiuiie, nykturie, ischurie, uraemie), die
men dan gewoonlijk in verschillende stadia indeelt. Naarmate de urine
geheel of gedeeltelijk wordt tegengehouden voegen er zich ook algemeene
klachten aan toe. \'t Begin wordt soms niet gemerkt. Soms treden schijnbaar
de bezwaren plotseling op na hevige inspanning. Maar ik beschouw deze
aphorismen te overbekend, om er hier lang bij stil te staan. Zelfs menige
leek kent ze. Vader
Cats rijmt in 1640:

„Vriend zoo gü op uw laarzen pist"
„\'t Is tijd dat gij uw boeltje mist."

Blijkbaar kende hy de „kwellingen" óók aan eigen lyve. Want in
1660 schijnt hy in \'t laatste stadium („ischuria paradoxa", „incontinance
par régorgement" of „overflow") aangeland te zyn.

„Als nu mijn ty\'d verliep tot aan de 80 jaren"
„Is mi) gansch onverwacht een onheil wedervaren."
„Het was een hard geval, my ging een water af,"
„Dat mi) een groot verdriet en bange nepen gaf."
„En als mij dat gebrek bij wijlen kwam bestoken,"
„Zoo werd de zoete slaap my dikwijls afgebi-oken;
„Zoo dat het my gestaag ook wel een ganschen nacht"
„Een ongewone pijn in alle leden bragt."

i) Over de bijkomstigheden. De ontstekingen van pisbuis, voor-
staandersklier, blaas, nierbekken, nier en soms van bybal zyn de com-
plicaties, waaraan byna geen prostaticus ontkomt.

j) Over het beloop. Meestal is de „prostaathypertrophie" een uiterst
langdurige lijdensgeschiedenis. Jaren lang gaat de ernst der verschijn^
selen op en af, totdat vaak \') acute of chi-onische uraemie, urosepsis of
Cachexia (anorexia) prostatica \'t zekere, maar moeilijk te voorspellen
Ginde brengt. De patholoog-anatoom vindt by zóó\'n eindtoestand een
Si\'oote, uitgezette blaas met
sterk-verdikten wand, (trabekelblaas), wyde
"i\'eteren, soms van den omvang van een darmlis, en sterk uitgezette nier-

Squler (.,Vital statistics of prostate". Surg. gyn. & obstetrics. Vol. XV. 5. 1912)
»erekent dat 507„ nlet geopereerden aan de kwaal bezwUkt; Hlrt (Borl. KI. W. 1920)

daarentegen 35%.

-ocr page 44-

bekkens, die een groot gedeelte van de nierschors hebben platgedrukt.
Meestal zijn deze veranderingen met hevige ontstekingen van blaas, nieren
en nierbekkens gepaard,

k) Over de onderkenning.

„Twee doctors in den Haag, die mij ten dienste stonden,"
„Maar geen verhoopten troost voor mijn gebrek en vonden,"
„Die vielen in verschil van waar \'t onheil kwam"
„En of \'t zijn begin uit blaas of hooger nam."

De verzuchting van den 80 jarigen dichter kan ons niet verwonderen,
daar
MoRGAGNl pas een eeuw later de ware ooi-zaak vond.

Maar ook nu nog kan de diagnostiek veel moeilijkheden opleveren.
Vooral de onderscheiding tusschen kanker i) en „hypertrophie" is nog
vaak zeer lastig; zoo niet onmogelijk. De algemeene regels, die men hier-
voor vindt opgegeven, zijn nog geenszins axioma\'s, waarop men staat kan
maken, \'t Min of meer knobbelig aanvoelen, de weekere of hardere samen-
stelling, en \'t bloedwateren mogen nooit alléén de balans naar één zijde
doen overhellen. Het digitaal onderzoek is geenszins afdoende. -) Den
laatsten tijd wordt veel gebruik gemaakt van cystoscoop en radiogram. •\')
Maar soms geven óók deze hulpmiddelen nog geen volkomen betrouwbare
uitkomst. Nu en dan wordt een kanker van de prostaat pas by verrassing
ontdekt door den patholoog-anatoom. Bij de radiografie dient nog tot voor-
zichtigheid aangemaand te worden met \'t inbrengen van lucht, Ten
slotte zij er nogmaals op gewezen, dat een kleine prostaat een „hypertro-
phie en miniature" kan zijn. Later kom ik bij \'t beschrijven van myn
chirurgisch materiaal .hierop nader terug,

1) Over de behandeling. Is het te verwonderen, dat er nog geen
middel bestaat, dat de ziekte kan voorkomen? Zóóver zelfs zijn we tegen-
woordig nog van de prophylaxis der „prostaathypertrophie" verwijderd,
dat de meeste therapeuten er \'t zwijgen toe doen. En is dit ook niet beter
dan, zooals een enkele, in vollen ernst aan te raden, om op den kritieken
leeftijd een kryptorchen testikel onder de buikhuid te laten inplanten. •\')
Voorloopig kunnen we helaas nog sléchts de eeuwenoude leeh\'egels der
eubiotiek aanbevelen.

Zijn er onmiskenbare teekenen der ziekte eenmaal aanwezig, dan

1) Bij de bespreking van de door mijzelf waargenomen gevallen kom ik hierop
nader terug.

-) Hoe vaak leest men helaas in tijdschriften \'t tegendeel!

Grainger: Amer. Journ. 1916. Zie ook: Surgery, Gynecology & Obstetrics.
Chicago 1911 en Amer. Journ. of Roentg. 1919.

•») Nlcollch: .lourn, d\'Urol. T. HI N" 45.
Marion: Journ. d\'Urol. T. Ill N" 47.

■"\') , Deutsche Med. Woch. N" 3, 1920; N<\'7. 1921.

Waarom geen overtollig ovarium? Volgens Stelnach immers Is de atrophic van
de prostaat bij de geëffemineerde rat nog sterker dan bij de gecastreerde!

-ocr page 45-

vooral wordt matigheid, oppassen voor kouvatten enz. enz. tot een streng
gebod. Clysma, bad en thermophoor zijn dan onmisbaar. Vroeger sloot
men er ook dadelijk een medicamenteuse behandeling (conium, salmiak,
kwik of jodiumpraeparaat) bij aan. Tegenwoordig worden door sommigen
orgaanextracten toegediend. -) Volgens hen met succes. De endourethrale
lapis- en zalfbehandeling behoort tot \'t verleden. Niet natuurlijk de blaas-
spoelingen bij eventueele ontsteking.

Wanneer nu \'t lijden voortschrijdt staan we voor een moeilijke keuze,
\'t Aantal wijzen van verdere behandeling is legio: electriseeren. Röntgen-
en radiumbestraling, parenchymateuse injecties, katheteriseeren, massage,
punctie, galvano-kaustiek (
Bottini;, castratie (White-Ramm), resectie
(Harrison), onderbinding (Bier) of ten slotte een van de talrijke modi-
ficaties der partieele of totale prostatectomiën (
Freyer, Mac Gill,
willms, Young
enz. enz.) =\') De verscheidenheid der methoden pleit zeker
Wel wat tegen de deugdelijkheid van iedere behandeling afzonderlijk. Ze
hebben inderdaad alle haar voor en haar tegen. \')

De middelen aangewend door hen, die blind vertrouwen op de leer
der inwendige afscheiding, zijn alweer grootendeels verlaten. De resulta-
ten beantwoordden niet aan de
vei-wachtingen. Waarschijnlijk was dit
nieer aan de te vroegrijpe methode, dan aan de nog onrijpe leer toe te
schrijven, \'t Is en blijft een feit, dat er door de enkele getrouwen vaak
— zij \'t tijdelijk — een gunstige invloed wordt gesignaleerd. En de op-
Pei-vlakkige verklaringen der vele ontrouwen — \'t helpt niet omdat \'t een
„tumor" is en \'t klierweefsel wordt wel kleiner, maar niet \'t spier en
bindweefsel — zyn wat al te lichtvaardig, \'t Spreekt vanzelf dat ook de
radicale middelen zwaar te kampen hebben gehad met den tuimel van
begripsveranderingen. Hier gaat helaas de geschiedenis der voorstaan-
dersklier langs hekatomben van slachtoffers.

Talrijke wegen zijn door de heelkundigen juingegeven om de voor-
staandersklier of \'t zieke gedeelte daarvan te verwijderen. Atinvankelijk
^verd natuurlijk de lob van
Home alléén aangetast. Vervolgens werd
van den dam uit de geheele klier geëxstirpeerd, totdat vooral door toedoen
Van
Freyer oen „monumentum aere perennius" werd opgericht in den
vorm van de prostatectomia suprapubiciv transvesicalis. De rivaliteit tus-
schen de perineale methode, die intusschen zóó is veranderd, dat slechts
\'t zieke gedeelte wordt weggenomen, en de transvesicale metliode is de

\') „Indien zich vnn \'t vocht de blnzc wH ontlasten"
„En houd geen water op, óók midden in do gasten."

-) 0. a. Karo: Berl. KI. W. N" 1010.

■■\') Over de door van Stockum(.Münch. med. woch. 1009; Tijd. v. Geneesk. I 1909)
■aanbevolen extravesicale methode maakt men geen gewag meer.

Zie voor lilt. o. a. de dissertatie van Goudvis.

\'O Engelmann. Defraudl e. a. Zio lUrt 1. c. pag. 39.

-ocr page 46-

laatste jaren, in \'t voordeel der methode van Freyer, sterk verminderd.
Van vele kanten worden modificatie\'s of verbeteringen der verschillende
operaties aangegeven. De meesten daai-van zijn van zuiver technischen
aard. Men vindt ze in chirurgische en urologische tijdschriften dagelijks
in een vloed van artikelen beschreven. Op twee punten wil ik nog
slechts even de aandacht vestigen.

In de eerste plaats op \'t heugelijke feit, dat sinds eenige jaren ook
de internist zijn steentje bijdraagt — langen tijd kon hij slechts machteloos
toekijken — tot heil van den prostaticus. Meer en meer immers wordt
bü de chirurgische indicatie tegenwoordig gebruik gemaakt van de bepa-
ling der nierfunctie (
Widal, Ambard). -) Al is deze manier van onder-
zoek nog geenszins \'n ideale, toch zal ze in sommige gevallen er toe bij-
dragen om \'t juiste tijdstip voor de operatie uit te kiezen en zoodoende
meehelpen om \'t sterftecijfer te verbeteren. En dit is \'t tweede punt, dat ik
nog even wilde aanroeren. De sterfte was zeer hoog. Leest men echter
de verslagen der congressen van chirurgen en urologen, dan is er zeker
een buitengewoon sterke daling te constateeren. Ik wil me onthouden van
\'t opnoemen van getallen. Te moeilijk — zoo niet onmogelijk — is \'t, om
deze naar waarde te beoordeelen. Slechts dit nog: \'t schijnt dat vooral
\'t uitvoeren der operatie volgens
Freyer, in 2 tempo\'s, een bizonder gun-
stigen invloed op \'t sterftecijfer aanwijst.

1) Op de mehoden, om van de urethra uit de knobbels uit te pellen, kom ik later
nog terug.

-) Zie o. a. Kummel: Presse méd. N" Cl, 1921.

-ocr page 47-

HOOFDSTUK III.

Eigen Onderzoek*

Si timide que l\'on soit, il faut bien que 1\'oti
interpole. H. 1\'
oincaré.

Bij \'t inventariseeren van onze kennis omtrent de normale vooi^staan-
dersklier en omtrent de zoogenaamde „prostaathypertrophie", in beide
voorgaande hoofdstukken, kwam een groot aantal leemten en tegenstrij-
digheden voor den dag.

Toen \'t my gelukte, om langs een tot dusver niet gevolgden weg: de
injectiemethode, een anderen kijk te krijgen op de ziekelyke verandering
der oudere prostaat, toen meende ik ook den sleutel gevonden te hebben
om althans tot enkele dezer vraagstukken dieper door te dringen.

Wat de formale genese betreft, heb ik de vragen onder de oogen
gezien: vanwaar gaat de afwy\'king uit (óf van de middeiikwab óf van
periurethrale óf van paraurethrale óf van accessoire klieren óf van de
prostaat zelf) en wat is haar groeiwijze?

Wat de nog duistere causale genese betreft, heb ik getracht \'n ant-
woord te geven op de vragen: wat is de aard der afwijking, (óf \'n hyiier-
trophie óf \'n ontsteking óf \'n ontaarding óf een gezwel) en wat leert de
vergelijkende ziektekunde by eenige huisdieren?

a) Over het materiaal In de jaren van myn assistentschap in het
pathologisch -instituut verzamelde ik de voorstaandersklieren bij de ob-
fliicties, die door den prosector
van Kussel en my zelf werden verricht.

Van Prof. Lameris kreeg ik de beschikking over de praeparaten die
by de prostatectomiën in de iieelkundige kliniek werden verkregen. .En-
kele praeparaten werden me toegestuurd door de Prosectoren SCHOO, F.
^eursing en Mieremet en door de heelkundigen Remunse, Brand en van
Lelyveld
. En ten slotte ontving ik van Prof. Schornagel een aantal voor-
staandersklieren van honden; van Prof.
Hoefnagel een paar exemplaren
van stieren en beeren; van Prof.
Buitendijk en Dr. de Burlet een paar
Prostatae van apen.

Tot Hen allen en tot de velen, die my op andere wyze behulpzaam
Waren —
in \'t byzonder Dr. Brouwer, die met uiterste welwillendheid

aantal coupes en Dr. NieuwenHUYSE, die de fraaie foto\'s vervaar-
digde — richt ik hier een woord van hartelyken dank.

Over de opspuiting der wmnale voorstaandersklieren. In Augustus
1917 ben ik er voor \'t eei-st in geslaagd om de klierbuisjes van een men-
schelijke voorstaandersklier met een injectievloeistof te vullen.

-ocr page 48-

Te voren had ik vaak getracht om bij voorstaandersklieren die op de
gewone manier — insteken van de geknopte punt van de schaar door de
pisbuis tot in de blaas en doorsnijden van \'t vóór de pisbuis gelegen ge-
deelte der klier, in de mediaanlijn — waren geopend, met zeer fijne holle
naalden in de met \'t bloote oog nauwelijks waarneembare uitmondingen
der verzamelbuisjes van de verschillende klierkwabjes binnen te dringen,
ten einde door \'t inspuiten van een kleurstof de buisjes en blaasjes zicht-
baar te maken.

Dit gelukte niet. Ook kon ik in de geschriften der ontleedkundigen
geen mededeeling daaromtrent vinden. Alleen
Hyrtl heeft — zij \'t
langs anderen weg — óók vergeefs pogingen daartoe in \'t werk gesteld.
„Ich hatte gehofft auch die ductus ejaculatorii und prostatici füllen zu
können. Diese gängen jedoch nehmen gleichwie die vesicula prostatica
niemals masse auf. Der grund davon liegt in ihrer richtung. Diese macht
mit der richtung der harnröhre einen sehr spitzen winkei. Wird die harn-
röhre strotzend gefüllt, so müssen die gänge eine compression erleiden,
welche keinem injectionstoff in sie eindringen lässt.

Dat de opspuiting van organen, opgebouwd uit klierbuisjes, veel min-
der vaak gedaan is dan die van bloed- en lymphvaten -) ligt aan de grootere
moeilijkheden, die men daarbij ondervindt. Long lever en nier
in wier pijpjes, gangetjes en kanaaltjes de kleurstof vrij gemakkelijk van
uit luchtpijp, levergang en pisleider kan binnendringen, zijn vaker aldus
door ontleedkundigen onderzocht.

Alvleeschklier speekselklieren ") en borstklier zeldzamer. Voor-
staandersklier, klier van
CowPER, klier van Bartholini e. a. — voor zoover
ik althans kon vinden — nooit. Hoe is dat te verklaren ? \'t Binnendringen
in kleine openingen is toch ten allen tijde voor den natuuronderzoeker een
geliefkoosde puzzle geweest. Geven immers vooral de mummies niet blük
van een millenniën-oude geraffineerde techniek?

Twee punten kunnen myns inziens ter verklaring daai-van worden
aangevoerd. Of men achtte de mondingen der afvoerbuisjes te klein om
om er met de injectienaald in binnen te dringen ") of men vermoedde, dat
\'t secreet zich tóch tegen de eventueel binnendringende injectievloeistof
zou verzetten.

Om de eerste moeilijkheid — die ik door moeizaam peuterwerk maar

1) Die corroslonsanatomle und Ihre ergebnlsse. 1873.

-) Men denke aan van Horne, Ruysch, de üils, Dldloo, Swammerdani, do Graaf,
Nuck enz.

•\') b.v. Narath: der nronchlalbaum der Säuger.

••) b.v. Eberth: V. A. 39.

5) b.v. Frey : Zlegler\'s beitrage.

<■-) b.v. Saviotti: Arch. mikr. anat. Bd. V.

\') b.v. von Ebner: Arch. mlkr. anat. Bd. VIii.

8) b.v. Middendorp: Inter. monatschr. f. anat. & phys.
vgl. ook Oudeinans 1. c. pag. 12.

-ocr page 49-

al te goed had leeren kennen — te omzeilen, trachtte ik de buisjes der
voorstaandersklier indirect op te spuiten door de injectie vloeistof onder
hoogen druk in de pars prostatica van de pisbuis te brengen; om \'t tweede
bezwaar te vermijden maakte ik gebruik van een luchtpomp, ten einde
\'t prostaatsap zooveel mogelijk vooraf weg te zuigen.

Terwijl ik zocht in de technische handboelcen — waarin de op-
spuiter middelen en methoden te kust en te keur vindt — werd myn aan-
dacht getroffen door twee dingen, waaraan ik ten slotte \'t gelukken der
injectie\'s te danken heb.

Vooreerst vond ik onder de curiosa van \'t Pathologisch Instituut een
reliek, waarmee hoogstwaarschijnlijk
Bleuland of Schröder van der
Kolk
nog gewerkt moest hebben, \'t Was een fraaie, groote, massief-
koperen injectiespuit met voortreffelyken zuiger en gecanneleerden bek.

In de tweede plaats maakte Prof. Spronck my opmerkzaam op een in-
jectievloeistof -), die by Prof.
Hamburger gebruikt werd voor \'t opspuiten
van bloedvaten en bestond uit een mengsel van den door
Taguchi in
de injectietechniek ingevoerden Oost-Indischen inkt en een medium dat zich
fi\'aai fixeeren laat: kippenei wit.

Aangezien de vroeger verrichte injecties met een suspensie van on-
oplosbaar Berlynsch blauw in een 5-10% gelatineoplossing geen fraaie
niikroskopische beelden te zien gaven, vervaardigde ik toen mengsels, voor
helft bestaande uit O.-I. inkt, voor de helft uit versch runderserum.

Aldus toegerust begon ik nu een nieuwe serie opspuitingen, waarbij
ik als volgt te werk ging. De vooi-staandersklier werd te samen met de
^jaas, met \'t rectum en met een stuk van de pars pendula van de urethra
uitgenomen en zorgvuldig gepraepareerd. Vei-volgens werd het distale
stuk van de pisbuis dichtgeklemd en het praeparaat zóó aan een statief
bevestigd, dat een opening in de vertex van de blaas stevig bevestigd kon
^Vörden om den fleschvormigen hals van een glazen klok, die door een
luchtpomp luchtledig kon worden gemaakt. Wanneer er zóó een hoeveel-
\'^eid prostaatsap was uitgelekt, werden praeparaat, injectiespuit en versch-
^i\'eide kleurstof in de broedstoof op lichaamstemperatuur gebracht. Na
een uur werd dan de gevulde spuit, om welker bek de stomp van de urethra
^vas vastgemaakt, opgehangen aan een stivtief, zoodat de blaas, wier kunst^
,rnatige opening door klemmen was dir.htgesnoerd, op de tafel rustte en de
zuiger, die dus verticaal naar boven gericht was, door \'t aanhangen van
gewichten naar beneden gedreven kon worden.

\') o.a. Elirllcli. EnzyklopiUHo der mikr. Technik. 1903. Zie ook de versch. jaarp.

Zeitsciir. f. wissensch. mikrosk.

-) Do Boer en Kalverkamp: Zeitschr. f. wiss. mikr. XXVI. Hofmann eischto
"aarvoor In \'t volgende nummer de prioriteit op.

Arch. mikr. anat. XXX1.

\') Serum, dat steeds In grooto hoeveelheid in het Instituut aanwezig was. lag in
de oorlogsdagen eerder onder mijn bereik, dan een groote hoeveelheid kippeneieren,
gebruikte 0. I. Inkt van Gimborn.

-ocr page 50-

Na korter of langer tijd aldus de pars prostatica van de urethra aan
den verhoogden druk der kleurstof blootgesteld te hebben werd het ge-
heele praeparaat in 10% formol gehard.

Spoedig bleek echter, dat de tijdroovende bewerking belangrijk ver-
kort kon worden. In de eerste plaats werd de blaas, die natuurlijk groote
hoeveelheden kleurstof verslond en die bovendien, door haar grooter rek-
baarheid een voortdurende controle van den uitgeoefenden verhoogden
druk vereischte, voor \'t grootste gedeelte opgeofferd. Slechts zóóveel werd
er van de blaas aan de praeparaten behouden, dat eenige klemmen gemak-
kelijk de afgesneden randen te samen konden dichtknijpen. Met een ge-
wicht van ± 10 K.G. kon er dan gemakkelijk een constante verhoogde
druk worden uitgeoefend.

Tevens werd afgezien van de verwarming der praeparaten en der
injectievloeistof op lichaamstemperatuur, aangezien de voordeelen daar-
van niet opwogen\'tegen de bezv/aren.

En ten slotte liet ik óók de voorbehandeling der voorstaandersklieren
met de luchtpomp geheel varen om de eenvoudige reden, dat \'t vermoe-
den, dat \'t secreet in de buisjes zich tegen het binnendringen der ingeperste
vloeistof zou verzetten, ten eenenmale onjuist bleek te zijn.

Met eenige ei-varing gelukt de opspuiting der uitgenomen en geprae-
pareerde prostaat ook dadeliik zonder eenige voorbehandeling. Wanneer
men al \'t overtollige bindweefsel rondom de prostaat zorgvuldig heeft
weggeknipt, natuurlijk zonder de klier zelf te kwetsen, ziet men, bü de
opspuiting, na eenigen tijd de kleurstof aan de oppervlakte doorschemeren.

Meermalen kwam \'t voor dat ik pas \'s avonds in de gelegenheid was
om een \'s morgens uitgenomen voorstaandersklier te bewerken. Ook dat
bleek geen bezwaar te zijn tegen de opspuiting. Evenmin schijnt een groot
aantal uren na den dood, zooals ook
Hyrtl by \'t opspuiten van bloedvaten
bemerkte, een hinderpaal te zijn voor \'t goed gelukken van een injectie.

Dat neemt evenwel niet weg, dat er vele mislukkingen voorkwamen.
Vaak ook werd slechts een gedeelte der klier met kleurstof gevuld. De
redenen, die daarbij een rol speelden, konden later lang niet altijd opge-
helderd worden, \'t Ligt voor de hand om aan te nemen dat o. a. verstop-
pingen der klierbuisjes bij de cadaverpraeparaten vaak zullen zUn voor-
gekomen. \'t Spreekt ook vanzelf, dat men nauwkeurig moet oppassen, dat
er geen lucht meer in het praeparaat aanwezig is, als de blaas wordt dicht-
geklemd en de injectie begint. Juist de gedeeltelyke opspuitingen bleken
later voortreffelijke studieobjecten te leveren.

Toen ik nu voor de eerste maal een gehard praeparaat dwars door-
sneed, zag ik tot myn vreugde dat er een kleine, zwarte, trosvonnige tee-
kening op de sneevlakte te zien was.
Hyrtl\'s meening, dat de afvoerbuisjes
van de prostaat door een onder druk in de urethra gebrachte injectievloci-
stof zouden worden dichtgedrukt, bleek onjuist te zyn.

Ook de beweringen van hen (o. a. Ciechanowsky) die aan de corpora

-ocr page 51-

amylacea een verstoppende werking toeschrijven, werden hierdoor dus
voldoende weerlegd.

Beter dan een lange beschrijving geeft een blik op figuur 2 een goed
begrip van een bijna volledig opgespoten voorstaandersklier

coupes werd steeds gebruik gemaakt van de
Sp^f zooveel mogelijk dwarse coupes

gemaakt door t geheele orgaan, ten einde een goed ovei-zicht te behouden,
t bpreekt vanzelf dat deze techniek zware eischen stelde, vooral door de
m ae prostaat vaak-voorkomende kleine steentjes, i)

Met welke kleurstoffen de doorsneden ook gekleurd werden (met
haematoxyline-eosine, volgens
van Gieson, met karmijn, met elastinekleur-
stol enz.) steeds sprongen de intensief-zwart gekleurde lumina der opge-
Poten buisjes en blaasjes, met en zonder mikroskopische vergrootine-,
dadelijk in \'t oog.

Wanneer men dunne schijfjes van een opgespoten voorstaandersklier
met toluol en canadabalsem doorschijnend maakt, kan men zich bizonder
gemakkelijk van den bouw van een lobulus overtuigen. Deze methode is
eel wat eenvoudiger dan de vei-vaardiging van een reconstructiemodel
J\'aar seriecoupes, die trouwens bij een zoo moeilijk te snijden orgaan een
una onoverkomelijke moeilijkheid opleveren. Men kan ook dikkere schij-
ven doorschijnend maken. Voor de bestudeering der groepeeringen van
ae kliereenheden zy\'n dit zeer dankbare objecten.

Speciale aandacht werd nu natuurlijk gewijd aan die gedeelten van
oi\'gaan, die steeds weer aanleiding geven tot veel twistgeschrijf. Aller-
gist heb ik me kunnen overtuigen dat de zoogenaamde lobus anterior
eestal slechts uit enkele buisjes bestaat; soms ook geheel ontbreekt,
ervolgens bleek duidelijk, dat het gedeelte tusschen de urethra en de
uctus ejaculatorii, waaraan men dus volgens velen den naam van mid-
enkwab (óf pars supramontana óf commissura posterior óf lobus inter-
edius) moet toebedeelen, eveneens vrij onbeduidend is. Wanneer men

^ l^ekijkt, die een dwarse doorsnede door een niet-opgespoten orgaan
zien geeft, genomen oen eindje boven \'t zaadheuveltje, daar waar de
ogenaamde middenkwab de grootste plaats inneemt, zal men bovendien

I^e corimrn ninylacea worden, ook als ze vrij groote afmetingen hebben, ge-
een^t tot de prostaatsteenen gerekend. Evenmin de grootero ophoopingen van

treft pigment, die men nog al eens in ondero voorstaandersklieren aan-

».. ®chto steenen (calculi i)rostatlcl verl) zouden nu (óók volgens recente schrijvers
, p Diss. Heidelberg 1914; Schütze: Diss. Kiel 1918; Fechner: Diss. Berlin 1919;

Hie Congrès Franc. d\'Ur. Presse ^Jed. N" 61, 1919) betrekkelijk zeldzaam zijn.

Kev\'^n^\'^ ^ aangehaalde schrijvers hebben ni. 1. slechts die

kor " ^ ^^\'fi^-rbij 6f zeer groote óf een aantal kleinere (ter grootte van rljst-
zelf\'^^ erwt) steonen, (zooals b.v. N" 52 Tabel A.) voorkomen. Degenen echter, die
,jj coupes gemaakt hebben van een grooter aantal voorstaanderskieren zullen

Rf„ toegeven, dat een paar kleinere echte steentjes buitengewoon vaak in do pro-

voorkomen.

-ocr page 52-

iets kunnen voelen voor de meening van Ewatt, Jores e. a., dat n.1. dit
gedeelte der prostaat geen aparte kwab is, maar gevormd wordt door \'t
ingroeien van eenige buisjes uit de aanzienlijke zijkwabben.

Ook werd nauwkeurig gelet op de in de pars prostatica van de pisbuis
voorkomende urethrale klieren. En speciaal zocht ik ijverig naar
groepjes van klierbuisjes rondom de urethra, waaraan men, \'t
zij door
hun ligging, \'tzij door hun bouw, een afzonderlijke plaats zou mogen toe-
kennen. Bij geen der ± 150 onderzochte gevallen echter bestond er reden
om aan \'t praeëxisteeren van peri- of paraurethrale klieren of accessoire
klieren te gelooven. Wel werden natuurlijk talrijke urethrale klieren ge-
vonden.

Ten slotte zij nog opgemerkt, dat er ook in geen dezer gevallen een
kiem van
cohnheim werd aangetroffen. Wanneer werkelijk de zoo vaak
voorkomende „prostaathypertrophieën" daarvan haar uitgangspunt zou-
den nemen, dan zou ik toch wellicht wel eens een enkele maal zoo\'n
„slapend Doornroosje -)", althans op jeugdiger leeftijd, hebben aange-
troffen.

De afzonderlijke bevindingen der opspuitingen vindt men in Tabel A.

Ik heb nu vervolgens, om redenen die later ter sprake zullen komen,
ook nog een paar voorstaandersklieren van honden met kleurstof opge-
spoten. Ook deze injecties gelukten fraai. In het eerste hoofdstuk •\') wees
ik er reeds op, dat ik op grond o. a. van deze praeparaten, in tegenstelling
met \'t geen er in de litteratuur over geschreven staat, aantoonde, dat de
ductus prostatici bij den hond niet alleen links en rechts van \'t zaadheu-
veltje, maar rondom in de pars prostatica van de urethra, uitmonden.

Een zelfde toestand, schijnt volgens de afbeeldingen bij Oudemans \')
ook O. a. bij wolf en zeehond te bestaan, al zegt hij uitdrukkelijk: „die
drüsenmasse.mündet mit 40-50 Öffnungen an den Seiten des veru-mon-
tanums aus."

b) Over de opsjmiting van „hypertrophische prostaten", \'t Is bui-
tengewoon opvallend hoe weinig de ziektekundige ontleedkunde geprofi-
teerd heeft van de veelzijdige injectietechniek der anatomen. Slechts spo-
radisch vindt men een of andere mededeeling in de litteratuur. \'t Maken
van afgietsels van ziekelijke holten is nog \'t meest toegepast. Den laatsten
tijd schijnt echter de belangstelling daai-voor weer wat te herleven. Tegen-
woordig worden nog al eens opspuitingen met bariumsulfaat •\'■) verricht

1) vgl. hoofdstuk I,

2) Kaufmann geloofde aanvankelijk niet aan de „Dornrüschen natur" der em-
bryologische kiemen van Cohnhelm.

blz. 26.

<) 1. c. pag. 12. flg, 126 en flg. 128.

r.) b.v. Laurltzen: Dlss. Zürich 1911: „Hydronephrose des Schweines"

C) Hart. lever, nier, hersenen, schildklier, baarmoeder, placenta, tong en been-
deren zijn aldus door verschillende onderzoekers bewerkt. Marey schijnt de geestelijke
vader dezer methode te zijn.

-ocr page 53-

van de bloedvaten van gezonde organen, ten einde aan de hand van daar-
van vervaardigde radiogrammen de normale of ziekelijk veranderde bloed-
vatvoorziening te bestudeeren. Van Amerikaansche zijde werd deze methode
aangewend by de vaten van de nieren. Ik was langen tijd in de gelegenheid
om zeer fraaie stereoskopische foto\'s van op dezelfde wyze door
van
Rijssel 1)
opgespoten gezonde en zieke nieren te bewonderen. Onlangs
hebben
Pissavy en Saidman -) in Parijs \'t zelfde gedaan met de bloed-
vaten van tuberculeuse longen. Verder echter kon ik geen mededeelingen
over \'t opspuiten van zieke organen vinden.

\'t Spreekt nu van zelf, dat, toen ik succes had by \'t opspuiten
van de gezonde voorstaandersklier, myn verwachtingen hoog gespan-
nen waren omtrent de injectie van zoogenaamde „hypertrophische"
prostaten. Natuurlijk drong zich dadelyk de vraag op: is \'t niet
"logelijk om langs dezen weg uit te maken of de knobbelvormige
aandoening der oudere voorstaandersklier een gezwel, dan wel een hyper-
rophie of een hyperplaise of wat ook genoemd mag worden? En vooral
ook de door de nieuwere inzichten veel actueeler vraag: waar begint de
afwyking?

Daarom werden een aantal injecties verricht by voorstaandersklieren,
•e stamden van oudere personen; zoowel van zulken, die klachten hadden
ydens \'t leven, als van hen, die tydens hun verpleging in \'t ziekenhuis
nooit over mictiestoornissen hadden geklaagd. Vooral echter werden dus-
fnige klierorganen van individuën tusschen 45 en 60 jaar gekozen, die
^•twendig niets bizonders vertoonden; die dus noch vergroot waren of
Verandering van vorm aanwezen, noch aan den kant van de blaas een
Jtpuiling- of welving van den bodem van de blaas te zien gaven.

I^e resultaten nu waren buitengewoon verrassend. De afzonderlyke
Waarnemingen zijn evenals die van de normale voorstaandersklieren neer-
S^elegd in tabel A.

... ^ok in deze serie kwamen nauurlijk vele mislukte of slechts gedeelte-
yk gelukte opspuitingen voor. Toch meen ik vooral uit de onderlinge
vergelijking der verschillende praeparaten eenige belangrijke conclusies
te mogen trekken.

In de eerste plaats zij \'t merkwaarige feit vermeld, dat \'t by geen
nkel praeparaat gelukte om do injectiekieurstof te doen doordringen in
p buisjes van \'t ziekelijk veranderde gedeelte der klierorganen; noch
U de prostatae waar de knobbelvormige aandoening de grootte van een
"ïst had (N° 123, Tabel A) en die niet minder dan 180 gram woog, noch
y de allerkleinste enkelvoudige knobbeltjes, waaivan fig. 4 een fraai
voorbeeld te zien geeft.

daartegenover staat dat by de voorstaandersklieren, w^aarin knobbels
wel alle andere gedeelten met kleurstof gevuld konden wor-

Voordracht gehouden op de Path. Anat. vergadering. 18 Juni 1921 te Rotterdam
Prease médicale 22 Juin 1921.

-ocr page 54-

den worden. Eenige exemplaren bleken werkelijk tot in de kleinste hoekjes
opgespoten t-e zijn, terwijl alléén de knobbels door de injectiekleurstof
waren gespaard. Veel vaker kwam \'t voor, zooals men b.v. op fig. 5 en
fig. 6 kan zien, dat wel is waar de niet-opgespoten knobbels duidelijk af-
staken tegen het wei-opgespoten omliggende parenchym, maar gewoonlijk
was er dan, nu hier dan daar een gedeelte der klierbuisjes door onbekende
oorzaak eveneens van de injectiekleurstof vrij gebleven. Aangezien nu
echter deze niet opgespoten plaatsen bij vergelijking van verschillende
praeparaten sterk wisselden en aangezien deze wisselende plekken dan
geenszins den indruk van knobbels maakten, maar integendeel.geheel op
normaal weefsel geleken, zoo meen ik toch de algemeene gevolgtrekking
te mogen maken uit de som der waarnemingen aan een 45tal geheel of
gedeeltelijk opgespoten „hypertrophische" prostaten, dat de buisjes der
knobbels een geheel andere verhouding vertoonen, dan die van \'t niet-
zieke gedeelte, ja, dat deze knobbelvormige aandoening, \'tzü klein of
groot, waarschijnlijk niet met het lumen van de urethra in open commu-
nicatie staat. Daarvoor pleit ook nog \'t feit, dat zelfs de kleinste knobbels
zooals fig. 4 er een vertoont, reeds door een bindweefselkapsel omgeven
schijnen te zijn. Toch zij volmondig toegegeven dat de injectiemethode
alléén de groote waarschijnlijkheid niet tot absolute zekerheid kan maken.

In de litteratuur vond ik slechts 2 onderzoekers die zichzelven deze
zelfde vraag hadden voorgelegd:
ciechanowsky \') en Ribbert -). De
eerste, die, zooals in het 2de hoofdstuk werd vermeld, een der voornaamste
voorvechters van de ontstekings-aetiologie der „prostaathypertrophie" is,
heeft ook naar het eerste begin der afwijking gezocht en dit blijkens een
teekening (fig. 12. Taf. IX) naar een dwarse coupe ook gevonden.

Aangezien hij nu naast het lateraal van dit knobbeltje gelegen afvoer-
buisje een zgn. kleinceliig infiltraatje vond, meende hy dit verstopte
afvcerbuisje aansprakelijk te mogen stellen voor \'t ontstaan der knob-
beltjes. „Es sind dies eben jene tumoren welche ungerechtfertigt den
namen der „adenome" resp. „adenomyome" tragen." Ik sluit my echter
volkomen aan bij degenen, die hiertegen opmerken, dat \'t toch zeer on-
waarschijnlijk is, dat een klier-lobulus zou gaan groeien, wanneer \'t daar-
bij behoorende afvcerbuisje verstopt raakte. We weten immers, dat óók
elders in \'t lichaam de verstopping van excretiegangen — althans voor
zoover bekend is — steeds gepaard gaat met cysteuse verwijding en atro-
phic. Wie beide processen, de knobbelvorming en de cysteuse verwijding
door verstopping naast elkaar wil zien behoeft slechts een blik te werpen
op fig. 4.

Bizonder fraai kan men hier, ook zonder loupe, in het knobbeltje
links van de urethra teekenen van nieuwen groei zien. In de meeste buisjes

1) Mltt. a. d. Grenzgeb. d. med. u. chir. Bd. VII 1901.

2) Ziegler\'s Beitr Bd. LXI 1916.

-ocr page 55-

zijn namelijk, haast overal, papillaire woekeringen te zien, die nergens
elders in het praeparaat zóó sterk uitgesproken zijn. Verder merkt men
^an de kapsel, die \'t knobbeltje omgeeft, dat er een sterken druk op de
omgeving moet uitgeoefend zijn. Is \'t nu niet zeer waarschijnlijk dat \'t
afvoerbuisje der klierbuisjes, die naar links boven van \'t knobbeltje ge-
legen zijn en een buitengewoon sterke cysteüse verwijding vertoonen,
door het groeiende knobbeltje is dichtgedrukt? Men ziet hier ook dat de
zwarte injectiekleurstof wèl in de omliggende gezonde klierbuisjes, maar
^Jiet, noch in \'t knobbeltje, noch in \'t cysteuse gedeelte vermocht door te
di\'nigen. Tegenwoordig is er ook wel ongeveer niemand meer die Ciecha-
nowski\'s meening deelt.

Kibbert \'), die meermalen uiting gaf aan zyn vaste overtuiging, dat de
knobbelvormige aandoening een gezwel was, koos een anderen weg. „Ueber
die genese aller dieser tumoren kann ich bestimmtes nicht aussagen. Dass
GS sich um selbständig wachsende bezirke handelt, liegt auf der hand,
uiid dasz die groszen völlig in sich abgeschlossen sind, ist auf ihrer
scharfen umgrenzung zu entnehmen. Aber es ist mir nicht möglich ge-
Wesen festzustellen ob auch schon die im ersten beginn stehenden adenome
Wollig aus dem zusammenhange getrennt sind. Es ist mir wahrscheinlich,
^ber diese kleinen bezirke sind meist von anderen drüsigen gebilden so
Jeichlich und dicht umgeben, dasz es in
sericnschnitten nicht sicher ge-
^iigt zu erkennen, ob eine allseitige trennung vorliegt oder ob nicht doch
einer stelle der gang hineinführt, an dem sich die zum adenom heran-
|vachsenden epithelgebilde entwickelt haben." -) Commentaar is over-
bodig. Samenvattend kan ik dus zeggen, dat nooit iemand \'t strikte bewys
heeft geleverd, dat de knobbels al of niet met de urethra of met het ge-
zonde prostaatweefsel in open verbinding staan. Wel heeft de injectie-
i^iethode de waarschünUjkheid vergroot, dat dit niet \'t geval zal zün.

\'t Is zeer noodig, dat er op dit punt levendige aandacht wordt ge-
vestigd, omdat \'t ons onmiddellük voert naar een zeer belangryk aetio-
\'ogisch vraagstuk.

Men treft immei\'s nog al eens de meening aan, dat voor een der meest
^\'^akteristieke eigenschappen van een uit epitheelbuisjes opgebouwd ge-
^^^\'el zou gelden: de volkomen onafhankeUjkheid dezer buisjes. •\')

Kn zoo zou ik dus met dit gedeelte van mijn onderzoek een nieuw
^ï\'gument geleverd hebben aan hen, voor wien de „prostaathypertrophie"
^Jten kyf een adenoom is. Ik wil hier evenwel dadelijk bü aanteekenen,
^^ ik mij om verschillende redenen niet bij deze groote meerderheid kan
^^nsluiten. Want in de eerste plaats durf ik mijn eigen argument, vooral
omdat er zóó\'n belangrijke gevolgtrekking op \'t spel staat, allerminst

.J) D. M. W. n" 46 1919; Lehrb. der A. Path. & Path. An. 1919.

Zlegler\'8 beitrüge Bd. LXI 1916.

Borst: die Lehre von den Geschwülsten. Wiesbaden 1902.

-ocr page 56-

klemmend te noemen en in de tweede plaats weerhoudt me \'t resultaat van
een ander gedeelte van mijn onderzoek, dat later ter sprake zal komen.

Wat leerde \'t bezichtigen der coupes van de opgespoten praeparaten
nu verder? Ik vestigde mijn aandacht, bij de gevallen waarin slechts kleine
knobbels voorkwamen, thans vooral op de topographie van de beginnende
afwijking. En daarbij kwam een merkwaardig feit voor den dag. \'t Bleek
namelijk dat deze kleine knobbels steeds gelegen waren links en rechts
van de urethra, ongeveer ter hoogte van \'t zaadheuveltje of iets daar-
boven. Slechts wanneer de knobbels grooter en samengestelder van bouw
waren, zag men ook in dwarse coupes, die van een hooger gedeelte van
de klier werden vei-vaardigd, knobbels links en rechts van de pisbuis lig-
gen en bovendien nu ook soms achter de urethra.

Maar een nog veel belangrijker feit wérd daarbij opgemerkt. Wie de
figuren 4, 5 en 6 bekijkt zal moeten toegeven, dat deze jonge knobbels
niet vlak onder \'t slijmvlies van de urethra liggen, maar integendeel nog
door klierbuisjes, waarvan er zelfs sommige met injectievloeistof gevuld
zijn, daarvan gescheiden liggen.

Deze twee zeer merkwaardige feiten heb ik behalve bij de drie ge-
vallen, waarvan de dwarscoupes afgebeeld zijn op de figuren 4, 5 en 6,
nog verschillende malen bij opgespoten en niet opgespoten beginnende
„hypertrophische prostaten" kunnen waarnemen.

Op grond nu van deze waarnemingen meen ik gerechtigd te zyn om
over de genese der knobbelvormige aandoening een andere zienswyze te
huldigen, dan thans vrij algemeen wordt aangenomen. Ik aarzel niet om
als mijn vaste overtuiging uit te spreken, dat de beginnende „prostaat-
hypertrophie" uitgaat van de prostaat zelf. Dus noch van de midden-
kwab, noch van urethrale klieren, noch van accessoire klieren, maar van
de zij kwabben van de prostaat zelf.

Over de middenkwab zal ik, na wat daarover in het eerste en het
tweede hoofdstuk is gezegd, niet meer uitweiden. Waar de ervaringen op
steunen van hen die nog werkelijk meenen, dat de knobbels, zooals in fig.
4, 5 en 6 te zien zyn, uitgaan van de klierbuisjes die, zooals b.v. in fig. 3,
tusschen de urethra en de ductus ejaculatorii zyn gelegen, kan ik onmo-
gelijk begrijpen. Ik vermoed dat voor hen de voornaamste factor is gelegen
in \'t feit, dat de knobbels, als ze een zekere grootte hebben bereikt (waar-
van fig. 1 er een 25 tal te zien geeft), gewoonlijk een grooter of kleiner
gedeelte vertoonen, dat in de blaas uitpuilt: de lob van
Home, of zooals
historisch juister zou zijn en ik daarom ook in \'t vervolg liover zal schrij-
ven: de knobbel van
Morgagni.

\'t Zou geen zin\'hebben om de auteurs op te sommen voor wien de
middenkwab nog een steen des aanstoots is. Helaas maar al te vaak komt
men in de hedendaagsche tijdschriften nog artikelen tegen, die met groo-
tere of kleinere variaties aldus aanvangen: „Die prostaUihypertrophie
ist eine im vorgeschrittenen mannesalter auftredende geschwulstbildung,

-ocr page 57-

orwiegend adenomatöser natur. Da neben unterscheidet man eine fibro-
myomatose, sowie eine mischform zwischen beiden.Wichtig ist die tatsache,
asz die Wucherung immer von dem mittleren und oberen teil der prostata
usgeht, welcher, zwischen den ausführgängen der samenblasen gelegen,
le hin^tere harnröhre umgreift. Dieser theil der Vorsteherdrüse wurde
eiîach als mittellappen (Homeschen lappen) bezeichnet, wenn auch
e trage, ob er «einen eigenen lappen oder nur einen teil des prostatischen
sewebes bildet, stark diskutiert war. Es giebt also, wie
Tandler und Zu-
kerkandl nachwiesen, keine hypertrophie der seitenlappen, sondern nur
«ine mittellappenhypei-trophie."

vue ri^ V vergeeflijk dat Marquis -) de „lobe moyen" spottend „une
ce 1 1 of „une erreur de langage anatomique" noemt. „Eh bien,

ens VI ^^ P^® d\'union glandulaire dans son

vov ^f • seulement ces glandes si petites et si rares qu\'elles ne se

si n "fV" ^ ^ ^^ .......^^^ glandes

petites et qui ne peut prêter qu\'à l\'erreur en adjugeant trois lobes
^ la prostate."

OP geheel andere wyze de uitpuiling in de blaas verklaard kan
oen, komt later nog by de groeiwyze der knobbels ter sprake.
Ook over \'t ontstaan der knobbels uit de urethrale klieren — waar-
een aanzienlijke litteratuur bestaat — kan ik hier kort zyn. Wie
vinri^ ^^ yerschillende jaargangen van Virchow\'s Archiv doorbladert
kr - daarin een paar tientallen van artikelen over deze zoogenaamde
ho^fH"
JL\'JTTRé. liy de ontwikkelingsgeschiedenis van de prostaat in
dstuk I werd er reeds op gewezen, dat men voor deze buisjes vry alge-
^ een aan \'t criterium vasthoudt dat ze tusschen \'t slijmvlies en de spier-
jj pn van de urethra zijn gelegen. INIaar nu komt er nog iets by. Er komen
■ \' ^Oi\'al bij volwassenen en ouderen nog talrijke instulpingen van \'t
^^Pitheel der urinewegen voor, die gewoonlijk bestempeld worden met den
ne
\'f"^ ^an klieren van von Bruns. Deze oorspronkelyk-onbeduidende cel-
tot^ 1 " \'^"\'"^en soms buisjes vormen en wat veel erger is, aanleiding geven

de beruchte pyelitis, ureteritis, cystitis en urethritis cystica,
in d "" ^^ verwonderen dat, aangezien deze groepjes van cysten ook
óók Pars prostatica van de urcthra voorkomen, door menig onderzoeker
® deze dingen bewust of onbemist in verband worden gebracht met de
J.ç^^^^\'^athypertrophie"? En is \'t daarom niet aan te bevelen om een beetje
\'ughoudend te zijn, wanneer een of ander schrijver voor een bepaald
J^oepje van epitheelbuisjes in \'t gebied van de prostaat „home-rule"

aiKondigt?

deze vraag wordt nog veel ingewikkelder wanneer men niet

eçjj. I^eut. Meel. Woch. n" l.\'i, 1921. Reods In 1012 hebben Tnndler en Zuckerkandl
hy. oordeel diisdaniB veranderd, dat er volBons hen 66k vormen van „prostaat-

Drap*^ \' ^\'oofkomen, waarbij do „gezwellen" niet van den middenkwab, maar van

^existente klieren aan den blaashals uitgaan. Zie Fol. Urol. Bd. v, vi en viii.
\'> Uevue de chirurglo T. XLll. 1912.

-ocr page 58-

meer vasthoudt aan \'t boven genoemde criterium en zich aansluit bij hen,
die de lobuli van de prostaat, welker uitmonding boven \'t zaadheuveltje
gelegen is, óók tot de urethrale klieren willen rekenen. In hoofdstuk I
werd reeds daarbij opgemerkt dat dezen dan, om consequent te zijn, ook
de vrouw een rudimentaire prostaat moeten toekennen. Van „prostaat-
hypertrophie" bij de vrouw rept echter niemand!

De verwarring stijgt nu ten top, wanneer men bij de vergelijkende
dierstudie hulp zoekt. Bij verschillende huisdieren (b.v. stier, beer en
kater) is er namelijk niet \'t minste onderscheid te maken tusschen glan-
dulae urethrales en glandulae prostaticae.

Slechts wanneer men met de hypothetische slotbeschouwing van
Oudemans meegaat: „Die accessorischen geschlechtsdrüsen sind aus
einer homogenen drüsenschicht entstanden, welche sich rings um den cana-

lis urethralis erstreckte." ...... „Bei den meisten säugethieren haben sich

von d(ies)en gl. urethrales aus wahre gl. prostatae entwickelt, indem

sich die ersteren über den musc. urethralis hinaus ausdehnten."........Oft

degeneriren jedoch die gl. urethrales nach der bildung einer wahren gl.
prostata, ein zustand, der am häufigsten vorkommt." — heeft men kans
een weg te vinden in dezen doolhof, maar verplicht zich dan ook, om het
meergenoemde criterium te eerbiedigen. Zoolang er geen streng onder-
scheidend kenmerk -), \'tzij histologisch, \'tzy histochemisch, gevonden
wordt, is \'t zeer onvruchtbaar om hier nog langer over te twisten. ")

Thans zullen we eens nader beschouwen wat degenen te berde
brengen, voor wien de knobbelvorming uitgaat van peri- of para-
urethrale klieren of van accessoire klieren. In het vorige hoofd-
stuk werd reeds vermeld, dat al deze klierbuisjes gelocaliseerd worden
in dat gedeelte van de urethra prostatica dat tusschen \'t zaadheuveltje
en den blaashals is gelegen.
Jores, Motz en Perearneau, Tandler en Zuc-
kerkandl noemde ik ook reeds als voorvechters dezer nieuwe leer. Tevens
werd opgemerkt dat vooral de operatie volgens
Freyer een grooten in-
vloed had op de snelle verbreiding dezer paradoxale theorie. Er moest
en er zou een verklaring gezocht worden voor \'t feit, waarom de knob-
belige afwijking zich zoo gemakkelijk uit liet achterblijvende normale ge-

ip irc. blz. 12.

-) \'t Al of niet voorkomen van corpora amylaceu mag, daar deze ook b.v. In
hersenen, longen, allerlei cysten en vooral in urethrale klieren, gevonden worden, aller-
minst daarop aanspraak maken, \'t Feit dat ze ook bij de vrouw in meergenoemde klier-
buisjes worden aangetroffen, legt aangaande deze vraag zeker geen gewicht in de schaal.

•■\') Dit geldt ook voor de onderscheiding van \'t „hypertroi)hf8che "gedeelte cn
\'t „niet-hypertrophische"..Ik heb mijzelf vaak genoeg op de proef gesteld om te durven
volhouden, dat geen der door de verschillende onderzoekers opgesomde fijnere onderken-
ningsteekenen op den duur steekhoudend is. Knkel en alleen \'t aspect met \'t bloote oop
en met zwakkere vergrootingen (zoodat men \'t overzicht niet verliest) loont een min
of meer duidelijk verschil tusschen de knobbels en de rest van de prostaat. Als voor-
beeld ervan, hoe ook de zeer ervaren onderzoeker er in kan loopen, verwijs ik nanr
fig. 145 op tafel XXVIll in Borst: die Lehre der geschwülsten. Met den besten wil van
de wereld kan ik hier niets „hypertroph!sch"8 aan ontdekken.

-ocr page 59-

deelte der prostaat liet uitpeilen. De grootere aandacht, die toen van ver-
schillende züden aan de ziekelijk-veranderde voorstaandersklier werd
gewijd, droeg spoedig vruchten. Men merkte, dat er eigenlijk geen diffuse
..prostaathypertrophie" bestond en dat de topographie der knobbels vry-
wel altijd eender was. \'t Hing slechts van de grootte der knobbels af,
hoeveel er nog van de platgedrukte normale kliergedeelten overbleef. De
knobbels waren steeds gezeteld rondom de urethra, tusschen zaadheuveltje
en blaashals. En aan de praeparaten, die door de heelkundigen werden uit-
gepeld, stelde men dan ook vast, dat \'t prostatische gedeelte van de pisbuis
m zyn geheel was weggenomen met een aantal knobbels eromheen. In
musea voor ziekelijke ontleedkunde en in *heelkundige klinieken werden
deze praeparaten opgesteld met een gummibuisje of katheter in de urethra,
om deze verhoudingen goed te doen uitkomen. Maar \'t voornaamste wat
rnen er aan opmerkte was, dat de ductus ejaculatorii niet mee waren weg-
genomen.

Hoe kon men deze feiten nu verklaren? Wel ligt \'t niet voor de hand.
Was \'t antwoord, dat deze circumscripte, steeds op dezelfde plaats gelegen
knobbels van geheel afzonderlyke klierbuisjes uitgaan, die niets met de
eigenlyke voorstaandersklier te maken hebben? Zoo gezegd, zoo gedaan,
■^n meteen waren dan ook geïncrimineerde submuceuse kliertjes in dwarse
en overlangsche doorsneden van de pars prostatica van de urethra aan
te wyzen. Tevens werd langzamerhand de middenkwab onschuldig ver-
klaard aan \'t haar ten laste gelegde feit, dat zy door buitensporigen groei
den sphincter internus naar boven en naar achteren zou schuiven en dat
zy als een knobbel van Morgagni in de blaas zou gaan uitpuilen.

Toch was er nog één duister punt, dat sommigen deed aarzelen om
zich bij deze nieuwe zienswyze geheel aan te sluiten. Immers, wel was nu
volgens hen \'t ontstaan der uitpuilingen aan \'t orificium van de blaas
plausibel geworden, maar moest men nu ook de knobbels, die in \'t gebied
der zy kwabben liggen op ééndere manier ontstaan denken?

Degenen \'), die naar de allerkleinste knobbeltjes in dat gebied ge-
zocht hadden, moesten toch bekennen, dat deze hier niet van submuceuse
kliertjes uitgingen, maar van buisjes, die links en rechts van de urethra,
ter hoogte van \'t zaadhcuveltje „in" \'t spierweefsel waren gelegen en vol-
gens
Ribbert „offenbar von gleichen Charakter wie die übrigen hier ent-
springenden" prostaiitkliertjes waren; „sie nehmen zwar eine geson-
derte Stellung ein, sind aber doch prostatadrüsen im engeren sinne.\'"

Daarom stelde Ribbert voor om aan deze lobuli den naam van ure-
thrale prostaatklieren te geven.
Tandler en Zuckerkandl -) noemden
beide soorten accesoire klieren, niiuir raadden aan om deze verschillende
elkaar te blyven onderscheiden. De meesten •\'\') echter maak-

Cleclmnowskl en lUbbert. zie blz. 50.

i") Kol. Urol. Hd. VI en VIII.

) vgl. b.v. Aschoff: Lehrbuch 1921. Lcgueu: Traité chlr. d\'Urol. 1920.

-ocr page 60-

ten geen onderscheid en noemden alles door elkaar: peri- of para-urethrale
klieren, zooals ook
Jores had gedaan. Hiertegenover meen ik op grond
van de volgende feiten een ander standpunt te moeten innemen.

1° Geenszins is m. i. aangetoond, dat de kliertjes in \'t gebied van
den blaashals (zie o. a.
Kibbert fig. 2 en 3, Simmonds -) fig. 4 en
fig. 7 in dit proefschrift) \'t uitgangspunt zouden zijn van de eventueel
in dit gebied gelegen knobbels. Ik heb deze kliertjes bij mijn praeparaten
zeer vaak nagegaan, zoowel bij normale als bij ziekelijk-veranderde pros-
taten en kan maar niet begrijpen, waarom \'t geen gewone urethrale klie-
ren zouden zijn. De buisjes van de steeds sterker uitpuilende knobbel van
Morgagni kunnen tenslotte vlak onder \'t slijmvlies komen te liggen, zoo-
dat ze dadelijk aansluiten aan de daar liggende urethrale klieren. Dit mag
toch geenszins tot de samenhoorigheid dezer twee groepen van buisjes
doen besluiten.

2° \'t Feit, dat \'t me nooit gelukt is, om van de urethra uit de knob-
bels van
Morgagni op te spuiten, pleit m. i. óók wel eenigszins voor de
meening, dat deze submuqueuse kliertjes (die door
Albarran „groupe sous-
cervicale" werden genoemd) niets met de „prostaathypertrophie" te ma-
ken hebben. Want deze kliertjes konden net zoo goed bü prostaten met
als zonder knobbels worden geinjiceerd.

3° Noch bij \'t materiaal der obducties, noch bij dat der prostatec-
tomiën (te samen 300 stuks) heb ik ooit een uitpuiling in de blaas aan-
getroffen, zonder dat er óók knobbels aanwezig waren in \'t gebied van
de prostaat zelf Wel vaak omgekeerd. Er is dus niets tegen om op
dit feit alléén \'t vermoeden uit te spreken, dat de uitpuiling een gevolg
is van de lager gelegen afwijking.

De door Kibbert aangewezen plaatsen, vanwaar de knobbels in
\'t gebied der prostaat zelf zouden uitgaan, stemmen niet geheel overeen,
met die, waar door mij de allerkleinste knobbeltjes werden gevonden Wie
de teekeningen
4, 5, 6 en 7 van Kibbert met mijn reproducties van
foto\'s, fig.
4, 5 en 6, vergelijkt, moet toegeven, dat er soms nog klierbuisjes
gelegen zijn tusschen de knobbeltjes en het, ter hoogte van \'t zaadheu-
veltje, hoefy\'zei-vormige lumen van de urethra. In tegenstelling met
Kib-
bert
zou ik daarom bij een normale voorstaandersklier, \'tzü niet-, \'tzij wel
opgespoten (zie fig. 3 en fig. 8), niet met zekerheid durven aanwijzen,
van welken prostaatlobulus precies \'t allereerste begin der afwijking zou
zijn uitgegaan. Daarom lijkt \'t me ook niet gewenscht om met
Kibbert

1) Vlrchow\'s archlv. Bd. 135. 1894.

-) Fränkf. Zeltschr. f. Path. XXI 1918.

••\') Ik zonder hier even uit de gevallen van zgn. ..Drostaatatrophle". die. zooals
reeds n^eermalen weid opgemerkt, thans algemeen als kleine
..hypertrophie" worden
beschouwd (zie b.v. n"
1 en n" 15 op de afbeelding bij Remljnse N T v G Iste H
n" 25) en waarop Ik later nog nader zal Ingaan. \' \' \'

-ocr page 61-

van „urethrale prostatadrüsen" te spreken, maar volmondig te bekennen
dat de „prostaathypertrophie" uitgaat van de prostaat zelf.

5° Wanneer de knobbels een zekere grootte hebben bereikt, strekken
zij zich spoedig ook lager dan \'t zaadheuveltje uit.

6° Verder gaat \'t toch niet aan om naar analogie van zekere toestan-
den bij andere organen (b.v. lever, milt, borstklier enz.) zoo maar in \'t wilde
|e gaan sprekei^ van „accessoire klieren". Wat de prostaat betreft ont-
breken daai-voor gezaghebbende anatomische of embryologische waarne-
mingen.

Steunend nu op deze gegevens zou ik mijn eigen opvatting over \'t
ontstaan der afwijking aldus willen formuleeren: de zoogenaamde „pros-
taathypertrophie", die gekenmerkt is door omschreven knobbels in de
ouurt van het bovenste gedeelte der pisbuis — waarvan vaak een deel in

e blaas uitpuilt — gaat altijd van de zijkwabben van de voorstaandersklier
^elf uit.

In een volgende gedeelte van mijn onderzoek zal nog een verder argu-
ment voor deze stelling ter sprake komen.

d) Over de heeUmndi-g verwijderde praeparaten. Ik wil thans \'t
resultaat meedeelen van \'t onderzoek van 120 praeparaten, zooals deze
oJgens de door de Utrechtsche heelkundigen algemeen gebruikelyke, supra-
PUbische, transvesicale prostatectomie worden verwijderd. De afzonder-
yke waarnemingen zijn te vinden in tabel B.

In de eerste plaats treft daarbij — in de litteratuur wordt er te
einig op gewezen — een allermerkwaardigste éénvormigheid, zooals
1 zeer duidelijk te zien geeft. Deze 25 exemplaren, van voren gezien,
ertoonen allen een grootere of kleinere, eenigszins bolvormige, gedaante,
^\'e, min of meer duidelijk, uit een linker en rechter helft bestaat en die
boven een grooter of kleiner aanhangsel draagt. Van achteren gezien,
nien opmerken, dat er aan den benedenkant een diepe groeve is tus-
schen rechts en links en dat \'t aanhangsel of met de eene of met de andere
elft of niet beiden één geheel vormt, \'t Spreekt vanzelf dat \'t aanhangsel
eantwoordt aan dat gedeelte, dat in de blaas uitpuilde: de knobbel van
ORgagni. Zeer vaak treft men trouwens om dezen knobbel, die allerlei
ormen kan vertoonen, eenige spierflarden aan, die dooi- velen voor een
Uk van de verscheurde inwendige kringspier, maar beter volgens
y voor vezels der blaasmusculatuur worden gehouden. Ook aan
^ oppervlakte der beide helften vindt men gewoonlijk vezelbun-
die uit spier- en bindweefsel bestaan. En eindelijk steekt. soms,
"JU den achterkant, uit bovengenoemde groeve, een stuk van het
fi^Gscheurde slijmvlies van de urethra naar buiten. Wanneer men
JU een aantal dwarse sneden aanlegt krygt men ongeveer overal
^u beeld te zien, zooals fig. 9 vertoont. Dadelijk springt de enor-
. ^^^^\'wijding van de pisbuis, in voor- en achterwaartsche richting,
^ oog. En bizonder fraai ziet men, dat \'t geheele praeparaat is opge-

-ocr page 62-

bouwd uit klierweefsel — hier papillaire woekeringen, daar cysteuse ver-
wijdingen vertoonend — dat door de strooken van spier- en bindweef-
sel een annulaire rangschikking aanwijst. Aan den rand vindt men hier
en daar te midden van het spier- en bindweefsel een corpus amylaceum
liggen, het beste bewijs ervoor, dat deze randstrook deel uitmaakte van
de rest der door deze knobbelvormige aandoening platgedrukte voorstaan-
dersklier.

Verder valt nog op de onregelmatige inham aan den onderrand van
het praeparaat, vertegenwoordigend de plaats waar de ductus ejacula-
torii hebben gezeten en ten slotte nog \'t merkwaardige feit — in de litte-
ratuur te weinig vermeld — dat er vóór de urethra geen doorsneden van
knobbels van klierbuisjes te zien zijn.

Houdt men aan deze summaire beschrijving vast, dan ziet men óók
in de praeparaten, die een min of meer afwijkenden vorm vertoonen, steeds
\'t zelfde type terug. Zeer vaak b.v. treft men een zgn. „open" vorm („en
fer ä cheval") aan. \'t Eenige verschil is, dat hierbij het vóór de urethra
gelegen spier- en bindweefsel en dat dus ook eigenlijk niets met de afwij-
king te maken heeft, is achtergebleven. -)

Verder ontmoet men vormen, waaraan \'men zich, doordat ze bij de
operatie grootere moeilijkheden opleverden en slechts bij gedeelten konden
verwijderd worden, niet zonder veel moeite kan orienteeren. Vooral ook
omdat de verschillende deelen, als ze van den knellenden druk van \'t om-
gevende spierweefsel bevrijd zijn, volumineuser worden en bovendien — ter
conserveering in 10% formol gelegd — vocht opnemen. •\')

Ten slotte blijkt, bij nauwkeurie waarneming, soms een min of meer
aanzienlijk gedeelte van het normale klierorgaan, soms een stuk van één
of beide ductus ejaculatorii en enkele malen zelfs het orgaan in zjjn geheel,
mee verwijderd te zijn. Dit laatste treft men vooral aan bij kanker van
de prostaat, maar ook wel bij chronische ontsteking daarvan, \'t Spreekt
van zelf dat daarom voor de prognose ieder praeparaat, na een prosta-
tectomie, nauwkeurig mikroskopisch dient onderzocht te worden.

Als bijkomstigheden dienen nog vermeld te worden, dat het lumen
van de urethra niet altijd alléén in voor-achterwaartsche i\'ichting gerekt
blijkt te zijn, maar door de sterkere ontwikkeling der knobbels van links
of rechts of achter of van de knobbel van
MpRGAGNi, een min of meer
. samengestelden vorm kan vertoonen.

1) Ik trof slechts een paar maal, bij zeer groote vormen, óók vóór de urethra
gelegen, knobbels aan. Toch is ook daarbij meestal nog goed te zien dal een saglttalo
strook van si)ier- en bindweefsel do knobbels van links en van rechts scheldl. Zie b.v.
ook fig. 7 bij Simmonds (1. c. blz. 5C).

-) Terecht wordt er don ook door sommige chirurgen op gewezen, dat een „oi)cn"
vorm een brevet van degelijkheid aan de i)rostatectomle geeft.

\') Ik vond vóór en na fixatie een verschil in gewicht van \'2,\'}—Ti procent. N»
langen tijd in formol gelegen te hebben, schrompelen de praeparaten en worden weer
lichter.

-ocr page 63-

Verder vindt men vaak aan de oppei-vlakte zeer kleine, bij na-loslig-
gende knobbeltjes („corps sphéroides"), waarbij de mogelijkheid, dat zij
door den uitpellenden vinger achtergelaten zouden kunnen worden, geens-
zins is uitgesloten (zie fig. 1.) Drie maal was ik in de gelegenheid om
het operatieterrein, kort na de prostatectomie, nauwkeurig te onderzoeken.
In twee dezer gevalle a bleken inderdaad nog een paar kleine spherische
h^chaampjes in \'t bed van het verwijderde gedeelte aanwezig te zijn. Dit
komt dus waarschijnlijk meer voor dan men in de litteratuur vindt aan-
gegeven. Wellicht kunnen deze kleine, tusschen de spierlagen gelegen,
knobbeltjes later grooter worden. Toch schijnt \'t uiterst zelden voor te
komen, dat deze knobbels weer urineklachten gaan geven. Evenwel door
sommigen \') zyn recidieven van „prostaathypertrophie" na prostatectomie
beschreven, die door anderen wat al te bout tot kunstfouten werden be-
stempeld.

Wanneer men een dwarse schijf neemt uit een bü de lükopening ver-
kregen „hypertrophische" prostaat, kan men deze buitengewoon gemak-
kelyk, als uischalen, in circulaire lagen verdeelen, wier excentrisch mid-
denpunt achter de gleufvormige pisbuis is gelegen en waarin de grootere
en kleinere spherische lichaampjes min of meer los van elkaar blyken te
Jiggen. Zie figuur 10. Dit feit — waarover ik nergens iets vermeld vond —
is m. i. voor de vraag hoe de afwyking zich uitbreidt van zeer groot be-
dang. Bü de uiteenzetting van mün opvatting over de groeiwüze zal ik
daar nader op terugkomen.

Groote verwarring bestaat er omtrent de inwendige kringspier bü
de ..prostaathypertrophie". Vroeger was de voorstelling zóó, dat de knob-
bels den sphincter naar boven toe zouden dringen; sinds men echter de
knobbels van
Morgagni ter plaatse uit de („peri-")urethrale klieren wil
laten ontstoan, meent men vrü algemeen, dat de kringspier naar achteren
wordt gedrongen. Ik bon echter stellig overtuigd, dat \'t spierweefsel, dat
door verschillende auteurs (zie afbeeldingen o. a. bü
Tandler & Zucker-
Kandl
en Kibbert) als kringspier wordt aangewezen, eenvoudig tot de
Vezels van de blaasmusculatuur behoort. Is \'t trouwens te verwonderen
^J^t de enorme rekking en misvorming van den wand van de pisbuis, en
Vooral ook de uitpuiling in den blaashals, die soms den heelen driehoek
van Lieutaud kan innemen, \'t terugvinden van de achterlip van den sphinc-
ei\' schier onmogelük kan maken?

In het eerste hoofdstuk is er bovendien op gewezen, dat er omtrent
de inwendige kringspier geenszins éénstemmigheid heerscht. Dengenen,
^.ie in haar niets anders dan een als \'t ware geheel los-liggend elastiek
^\'•ngetje zien, zü de lezing der reeds oudere, maar degelüke beschryving

LunKert b.v. imin :J rociillevcn wanr (KOcltcenl naar Mirt: Herl. Kl. W. n\'^ \'21.
^•^20). yQQp oudere gevallen b.v. de dissertatie van Goudvis 191:5 Amsterdam.

-ocr page 64-

van Pettigrew aanbevolen. Zijn résumé luidt aldus: „The fibres of the
sphincter are continuous with the oblique and very oblique spiral fibres
of the urethra and the bladder," Aangezien ik nu meermalen juist bij
praeparaten, die een vrij aanzienlijken knobbel van
Morgagni vertoon-
den, gladde spiervezels heb gevonden, tusschen de buisjes van dezen en
\'t slijmvlies van de urethra (zie fig. 7), aangezien dus meennalen de ge-
rekte achterlip van den spincter ter eigener plaatse werd teruggevonden,
meen ik dit belangrijke feit als een verder argument tot staving der aan
\'t eind van de bespreking van \'t obductiemateriaal neergeschreven stelling,
te mogen toevoegen.

Eindelijk dient nog een enkel woord gezegd te worden over de mi-
kroskopische bizonderheden, die menig onderzoeker tot verklaring niet
alleen van de formale maar ook van de causale genese hebben verleid.
Sommigen vestigden hun aandacht voornamelijk op de ontstekingshaard-
jes, (niet te verwarren met lymphoide weefsel -), anderen lieten zich meer
door de cysteuse verwijdingen imponeeren. Terwyl de eenen \'t spier- en
bindweefsel op den voorgrond plaatsten zagen anderen in de enorme
hoeveelheid der klierbuisjes een reden om aan hyperplasie te denken. Zeer
velen hielden, meer steunend op \'t makroskopische dan op \'t mikrosko-
pische aspect en vooral ook op de vergelijking met volgens hen. soort-
gelijke afwijkingen in andere organen (b.v. de borstklier), de heele afwij-
king voor een gezwel, terwijl anderen, met \'t geestesoog vooral gericht
op den door ouderdom vermoedelijk gewijzigden invloed der testikels, aan
een vicarieerende hyperplasie de voorkeur gaven. Geen der voorgeslagen
nieuwe namen: fibroadenoom, pseudoadenoom, struma enz. vermocht tot
nog toe burgerrecht te verkrijgen.

De reden waarom vroeger veel meer dan thans gewag werd gemaakt
van knobbels, die louter uit spier- en bindweefsel bestaan, vindt, dunkt
me, een gemakkelijke verklaring in \'t feit, dat vroeger voornamelijk de
uitpuiling alléén aan een mikroskopisch onderzoek werd onderworpen en
\'t spreekt toch van zelf dat deze vaak voor een groot deel uit de hyper-
trophische spierbundels van de blaas moet bestaan.

Maar er komen ontegenzeggelijk overal tusschen de spherische
lichaampjes, die uit doorsneden der buisjes en blaasjes zyn opgebouwd,
óók knobbeltjes voor die uit spier- en bindweefsel bestaan (zie b.v. fig. 9).
Aangezien ik echter nooit een praeparaat heb onderzocht, dat uit louter
zoogenaamde „fibromyomen" (waaraan meent men toch hun tumorka-
karakter te herkennen?) bestond, sluit ik my gaarne aan bij hen, die mee-
nen, dat beide vormen in elkaar kunnen overgaan. Of de spier- en bind-

ï) i\'hiToB. Trans, of the R. S. of London. Vol. 157. 1868.

2) zie blz. 23.

•i) zie O. a. de dissertatie over „i)ro8taathyi)ertroi)hlo" van de .Monchy, Lei-
den 1901.

zie ook; noot blz. 54.

-ocr page 65-

weefselknobbeltjes dan echter als begin- of eindstadia moeten worden
opgevat, heb ik niet kunnen uitmaken. Evenmin of de knobbels tijdens
\'t leven kleiner kunnen worden of stil kunnen staan in groei. Mijn eigen
oordeel over den mikroskopischen bouw der afwijking, wil ik nog op-
schorten, totdat ik aan de hand van een grafische voorstelling (fig. 11)
niededeeling heb gedaan omtrent eenige verdere bevindingen. Tevens zaï
ÏK dan mijn opvatting over de groeiwijze samenvatten. Mijn meening over
de causale genese echter zal pas ter sprake komen, nadat ik eerst nog
de „prostaathypertrophie" bij dieren heb behandeld.

-Tö-

O

■O lo\'

Voorstaandersklieren.

O

\\/ = normale.
^ = met kanker.

= met knobbels, van
^ patiënten zonder
klachten.

^ = met knobbels, van
patiënten met
klachten.

== Heelkundig-ver-
wijderde knobbels. |

O

O

0

O

O

® JW

O ^

® ®

h-

E

u

uJ

O

O

©

h-\'
r

loCJ
UJ

O

W V

LLLfTiJD.

60

to

-ifi-

Fig. 11.

. e) Over het f/ewicht cn de veeïvnMujhcid. Men vindt in de littera-
geen nieuwere aangiften omti-ent de frequentie der „prostaathyper-

-ocr page 66-

trophie". Aangezien de oudere opgaven — zooals in \'t tweede hoofdstuk
werd medegedeeld \') — geenszins éénsluidend zijn, zoo leek \'t me nuttig
om dit nog eens aan mijn obductiemateriaal -) na te gaan. Voornamelijk
daarom, omdat ik vooral naar de allerkleinste knobbels, die bij de lijk-
opening waarschijnlijk vaak over \'t hoofd worden gezien, had gezocht.
Bovendien was me, reeds geruimen tijd, voordat ik \'t artikel van
Sim-
monds
■\') las, opgevallen, dat er ook in kleine prostaten knobbels voor-
kwamen. Daarom werd bij alle obducties in de jaren 1917 en 1918 het
gewicht der voorstaandersklier bepaald. En ditzelfde werd gedaan met
de heelkundig verwijderde praeparaten, omdat uit verschillende mededee-
lingen gebleken was, dat óók een kleine knobbelvormige aandoening de
hevigste klachten kon geven en dat de gevallen van prostaatatrophie of
„prostatisme sans prostate" als „miniatuurhypertrophiën" moesten worden
beschouwd. Ten slotte werd een onderzoek ingesteld naar de veelvuldigheid
van gevallen van kanker, omdat ook daarover in de litteratuur wijd uiteen-
loopende meeningen te vinden zijn.

Al deze waarnemingen zijn in de tabellen A en B opgeteekend en
bovendien in het diagram aanschouwelijk voorgesteld. Uit deze grafische
voorstelling laten zich nu gemakkelijk een aantal merkwaardige feiten
aflezen.

Vooreerst ziet men duidelijk den invloed van de puberteit. De voor-
staandersklieren vertoonen plotseling een snelle toename in gewicht.

Vervolgens valt op dat \'t gewicht der volwassen voorstaandersklieren
een sterke individueele schommeling vertoont, \'t Gewicht van de eene is
soms meer dan \'t drievoud van dat van een andere. Dit is aan verschillende
factoren toe te schrijven en zeker niet aan den persoonlijken aanleg alleen.
Als men b.v. Tab. A n° 58, de buitengewoon groote voorstaandersklier (87
gram!) van een goed- en krachtig-gebouwde, gehuwde man, die binnen
enkele dagen aan buikvliesontsteking, tengevolge van de doorbraak van
een zweer in den twaalfvingerigen darm, bezweek, vergelijkt met Tab. A
n° 41, de buitengewoon kleine voorstaandersklier (9 gram!) van een sterk-
vermagerden, langzaam-uitgeteerden phthisicus, zal men niet aai\'zelen
om aan te nemen dat er naast een individueel verschillende aanleg, óók
een accidenteele involutie van de prostaat kan voorkomen. Waarschijnlijk
én door inactiviteit én door uitputting.

Verder is er een duidelijke toename van gewicht met den leeftijd
waar te nemen, \'t Berekende gemiddelde gewicht is resp. in het derde,
vierde en vijfde decennium ± 16, ± 17 en ± 20 gram. Er is dus tot

1) Zie blz, 31.

2) Dit is geenszins abnormaal te noemen, doordat er b.v. In het Pathologisch
Instituut siieciaal veel oudere mannen zouden worden geschouwd.

Frankf. Z. f. Path. XXI. blz. 178. 1918.

-ocr page 67-

dusver wel iets waars in de Fransche bewering „nous tenons pour
normal, que la glande s\'accroît avec l\'âge."

Bij de vergelijking van de eigen getallen met die van een ander onder-
zoeker komen er behalve bovengenoemde factoren nog twee andere in \'t
geding, n.1. is de klier vóór of na fixatie gewogen en wat is er precies
gewogen? Want zooals boven -) reeds werd opgemerkt is de gefixeerde
prostaat in den beginne
2,5—5% zwaarder dan de niet gefixeerde en \'t
spreekt van zelf dat \'t verschil maakt of men de voorstaandersklier al of
niet vry praepareert en hoeveel men van den blaashals, zaadblaasjes en
ductus deferentes meê weegt.

In het eerste hoofdstuk werd reeds gezegd •") dat Fransche onder-
bekers (b.v.
Albarran, Delbet, Testut) hoogere getallen opgeven dan
Duitsche. Gewoonlijk
20—25 gram. Maar we hebben nu wel gezien, dat
vele mogelijkheden zyn om dit verschil fe verklaren. De met de mijne
Overeenkomstige gewichten in derde, vierde en vyfde decennium zyn resp.
oy Simmonds, (die over een grooter materiaal beschikte) 15, 16 en
gram.

Na het vyftigste jaar ziet men nu in \'t diagram plotseling de „hyper-
^rophiën" optreden en naar mate den leeftyd in aantal toenemen. Van
de i: 70 onderzochte voorstaandersklieren der lijkopeningen, waarvan er,
voorzoover ik kon nagaan, slechts 10% klachten tydens het leven hadden
gegeven, bleken resp. in het zesde, zevende, achtste en negende decennium
^let minder dan 54, 75, 79 en 90% grootere of kleinere, typisch-gelocali-
seerde knobbels te vertoonen. Er bestaan in de litteratuur geen recente
gegevens om deze getallen mee te vergelijken. Ik kan slechts opmerken dat
deze cijfers, de oudere, ook thans nog vaak aangehaalde (b.v. van
Albar-
«AN 35% ;
van Socin 30% \') belangrijk overtreffen. ")
Nog

merkwaardiger worden deze getallen, wanneer men bedenkt, dat
van degenen tusschen 50 en 70 jaar, die by de inwendige schouwing niets
"prostaathypertrophie" vertoonden, geenszins — aangezien immers
de veelvuldigheid evenredig aan den leeftijd toeneemt — kan aangenomen
orden, dat zy, als ze langer geleefd hadden, van de zonderlinge aandoe-
zouden gespaard gebleven zy\'n. De hier of daar ter loops geuite mee-
dat wel haast geen gryzaard aan de „prostaathypertrophie" ont-

J VeszDrenii: Kolia nrolopini V. IDH. Paris: Tlu\\se de Paris 1011.
Zie noot n blz. r.8.
bh. 17.
J Zie blz. G6.
\'J Zie ook blz. 31.

naar rt^ voornaamste reden daarvan moet RPzoolit worden in \'t feit. dat ik speciaal
nllerkleInBle knobbels heb gezocht.

-ocr page 68-

komt, mag dus gerust naar de letter worden opgevat. \') Evenwel \'t aantal
van hen, die daar tevens bezwaren van ondervinden schijnt naar verhou-
ding zeer gering te zijn.

Ter verklaring van \'t feit, dat \'t getal der voorstaandersklieren, waarin
knobbels gevonden werden, zoo groot is, kan ik slechts aanvoeren, dat
ik vooral ook aan de zeer kleine knobbels, die vermoedelijk vaak over \'t
hoofd worden gezien, bizondere aandacht heb gewijd. Vaak immers sprin-
gen deze pas duidelijk in \'t oog, wanneer men de voorstaandersklier na
geruimen tijd in 10% formol te hebben gelegen doorsnijdt, soms ook pas,
nadat er dunne dwarse coupes,
ter juister plaatse, door de geheele voor-
staandersklier zyn aangelegd.

Men ziet verder in \'t diagram, dat er, al is boven 50 jaar een sterke
toename van \'t gemiddelde gewicht waar te nemen, toch verschillende
voorstaandersklieren met en zonder knobbels gevonden worden, wier ge-
wicht 20 gram niet te boven gaat. Daaruit blijkt, dat men op \'t ge-
wicht alléén onmogelijk \'t bestaan van een „hypertrophie" kan aannemen
of verwerpen.

Ten slotte heb ik te weinig voorstaandersklieren zónder knobbelige
afwijking in zesde, zevende en achtste decennium kunnen onderzoeken, om
evenals
Simmonds, in \'t dalen van \'t normale gewicht boven 50 jaar een se-
niele involutie te kunnen zien. \'t Is gevaarlijk om de cijfers alléén te veel te
willen laten vertellen. Wellicht zou hier een histochemisch onderzoek van
\'t geelbruin pigment (iipofuscine), dat men in oudere voorstaandersklie-
ren zoowel met als zonder knobbels aantreft, en volgens
Schmidtmann
een zwavelhoudend, zeer veel op melanine gelijkend uitputtingspigment -)
is, meer licht kunnen ontsteken.

Wanneer we nu in \'t diagram de heelkundig-verwyderde praepara-
ten, •■\') wier gewicht en frequentie natuurlyk niet rechtstreeks met die
der obductiegevallen kan vergeleken worden, eens nader bekijken, dan valt
daar in de eerste plaats by op, dat de meeste protatectomiën vallen tusschen
65 en 75 jaar. Verder blykt dat de gewichten zeer sterk uiteenloopen. Daar-
bij kan men niet opmerken, dat de knobbels parallel met den leeftyd
zouden grooter worden. Wel constateert men \'t merkwaardige feit, dat
eronder verschillende kleine praeparaten gevonden worden.

Eindelijk ziet men nog, dat er onder de geopereerde gevallen in iets
minder dan 10% „kanker" blijkt voor te komen. Uitdrukkelijk zy er
daarbij op gewezen, dat ik alleen de exquisiete, niet de zoogenaamde „ver-
dachte" gevallen meerekende. De aangiften in de litteratuur verschillen

1) Mits men natuurlijk onder „prostaathypertropliie" ook de kleinere en kleinste
ontleedkundige afwijkingen wil rekenen.

-) Zie O. a. Winkler .lulius: Feestbundel Prof. Winkler. 1918.
■•) Dit materiaal dateert van de periode 1903—1921.

-ocr page 69-

zóóveel, dat \'t nutteloos is om de cijfers met elkaar te vergelijken. Alles
hangt er maar van af, welke eischen men stelt bij de diagnostiek.

Lattermann die \'t materiaal verwerkte van het charité- hospitaal
in Berlijn en die op 190 hypertrophiën 13 X kanker zou gevonden hebben,
steunt bij deze gegevens slechts op 3 obducties met volgend histologisch
onderzoek. Een geval wordt b.v. verder voor kanker gehouden, omdat bij
operatie een schaar moest worden gebruikt. (
Albarran gebruikte
oij iedere prostatectomie een schaar om de urethra door te knippen.) De
een ziet kans om kanker te diagnotiseeren enkel door digitaal onderzoek,
terwyl de ander, al te veel vertrouwend op sommige eigenaardigheden
Van \'t mikroskopische beeld, pathetisch uitroept: is er wel één hypertro-
Phie goedaardig?

Albarran en Halle ••) geven 14% op. Men bedenke evenwel, dat
volpns hen: „la prostate peut être Ie siège de lésions epithéliales prolifé-
ratives diverses, qui conduisent par une série d\'intermédiaires de l\'hyper-
^rophie bénigne au cancer." YouNG en Geraghty •\') zeggen daarentegen
dat er nooit in een prostaathypertrophie „dégenérescence cancéreuse"

voorkomt.

Hoger Williams ") berekende dat van alle kankers 2% op rekening
van de prostaat moet gesteld worden, terwijl het „Deutsches Centralko-
^itee der Krebsforschung \') 3\'/2 X zooveel opgeeft. Daarom zeg ik hier
^et nadruk, dat gevallen waarbij „enkele solide buisjes" — dit treft men
^er vaak aan, óók in zeer dunne coupes — voorkwamen, door mij geens-
2\'ns als carcinoom werden beschouwd. Ook werd aan den „infiltratieven
p\'oei" _ aangezien immers vrijwel bü ieder praeparaat, dat een groo-
teren knobbel van
Morgagni vertoont, epitheelbuisjes tusschen de spier-
vezels van de blaas worden aangetroffen — geen beslissende beteekenis
toegekend. Slechts wanneer \'t type der epitheelcellen belangrijk afweek
van de verschillende soorten, die men bij de gewone knobbels waarneemt
tevens alle andere kenmerken aanwezig waren, durfde ik de diagnose:
Kanker te handhaven.

Een blik op \'t diagram toont nu \'t merkwaardige feit, dat de meeste
kankergevallen tot de kleinere heelkundig-verwijderde praeparaten behoo-
»•en. Reeds van verschillende zijden in de litteratuur werd daarop gewezen,
^ok Prof.
de Josselin de Jong deelde mij als zijn jarenlange ei-varing
^ede, dat opvallend vaak de prostiüen met kanker kleine praeparaten

J Diss. Berlin. 1911).

\'1 MM. opér. (les voies urinnires. 1909.

..Y a-t-11 (les tumeurs bCnignes?" Hock: Zeitschr. f. Urol 1912.
J Ann. (1. mnl. d. orp. Ken. ur. 1900.

Kec. nnnr Vorhoogen: H le Congrès do la soc. Intern, d\'ur.
) The natural history
of cancer. London. 1908.
\'J sec. naar Wolff: die Lehre von der krebskrankheit. 1914.

-ocr page 70-

blijken te zijn. Toch\'meen ik dat Bartrina i) — die zelf overtuigd is, dat
zijn „affirmation va faire scandale" — te ver gaat, waar hij zegt: „Ie
prostatisme sans prostate est un épithélioma de la glande ou de la région
prostatique". Want er zijn in de grafische voorstelling verschillende ge-
vallen van kleine heelkundig-verwijderde praeparaten te vinden, waarbij,
niettegenstaande mijn tendenz om maligniteit op te sporen, slechts goedaar-
dige knobbels werden gevonden. -) De afmeting van de carcinomateuse
afwijking in de voorstaandersklier kan soms, zooals n° 61, Tabel B, aan-
zienlijke afmetingen hebben.

\'t Feit, dat ik slechts twee maal (Tabel A. N® 106 en N° 124), als toe-
vallige vondst bij de lijkopeningen, kanker van de voorstaandersklier aan-
trof, terwijl de gevallen, waarbij een begin der ontleedkundige afwijkin-
gen, die voor de „hypertrophie" kenmerkend zijn, gevonden werd, legio
waren, kan ik met
Simmonds ^) en Kümmel *) slechts verklaren door aan
te nemen dat kanker van de voorstaandersklier de patienten eerder er toe
drijft om geneeskundige hulp in te roepen, dan de „hypertrophie".

Over de vraag of een goedaardige afwijking in een kwaadaardige
kan overgaan, vermocht ik mij geen oordeel te vormen. Tegen de meening,
dat dit zeer vaak \'t geval zou zijn, lijkt me, na al \'t geen boven is gezegd,
gegronde skepsis geboden. Ik kan slechts meedeelen, dat ik in 4 gevallen.
Tabel B. N° 61, 105 en N° 108 en Tabel A. N° 124, „hypertrophie" en
kanker naast elkaar kon waarnemen. ■"\')

Ten slotte dient nog een enkel woord gezegd te worden over de ge-
vallen, die in de kliniek ongeveer dezelfde verschijnselen geven, maar aan
allerlei oorzaken moeten worden toegeschreven. Daaronder heeft, in de
laatste jaren, vooral de zoogenaamde „prostaatatrophie" de bizondere
aandacht getrokken. Van verschillende zijden ") is er n.1. op gewezen, dat
sommige gevallen van mictiestoornissen, waarbij geen vergrooting der
prostaat wordt gevonden („prostatisme sans prostate" van
guyon), niet
aan seniele involutie moeten worden toegeschreven — want de echte ouder-
domsatrophie is vermoedelijk van geen beteekenis voor de kliniek — maar
aan de vorming van kleine knobbels in den blaashals. Volgens
Paris, die
43 gevallen uit de litteratuur verzamelde, zou \'t thans vaststaan, dat de

1) Presse méilicalo N" r.3. 1921.

-) Aangezien in Utrecht de prostatectomie als uiterste redmiddel wordt be-
schouwd, vervalt de eventueele tegenwerping, dat deze gevallen aan lichtvaardige Indi-
catie, of aan de door sommigen aanbevolen „frühoperation" zouden moeten worden
toegeschreven. Bekend zij echter, dat tot nog toe geen revisie dezer patienten heeft
plaats gehad.

•■\') 1. c. pag. 56.

■») Arch. f. klln. chlr. LXXXII, 2,

•"\') Zie over sarcoom van de prostaat, dat zeldzaam is en gewoonlijk op jonger
leeftijd voorkomt, b.v. Conforti e Favento: „11 sarcoma della prostata" Fol. llr. I. 2.

ö) Zie voor de uitgebreide litteratuur: Paris. Thèse de Paris. 1914.

-ocr page 71-

..prostaatatrophie" — „une conception essentiellement allemande" — moet
opgevat worden als een „petite hypertrophie cervicale." Van Duitsche en
Amerikaansche zijde wordt daar eveneens aan geloofd. Sinds deze gevallen
volgens de methode van
Freyer worden geopereerd en de kleine knobbels
met succes worden verwijderd en mikroskopisch onderzocht, valt er trou-
wens niet meer aan te twijfelen, dat deze kleine knóbbeltjes dezelfde struc-
uur vertoonen, dan de gewone „hypertrophische" knobbels. Eenparig
neemt men verder aan dat deze cei-vicale „hypertrophiën" uit de submu-
ceuse kliertjes aan den hals van de blaas zouden ontstaan.

Hiermee kan ik echter geenszins instemmen. Immers 1° bleken bij
e gevallen van
Paris de heelkundig-verwyderde knobbeltjes zeer vaak
mt 2 of 3 gedeelten te bestaan, m. a. w. zeer waarschynlyk uit twee zij-
stukken met of zonder een knobbeltje van
Morgagni ; en 2° vertoonden
enkele zeer kleine (±: 10 gram) heelkundig-verwyderde praeparaten, die
door mij werden onderzocht — en die dus hoogstwaarschijnlijk ook tot de
"miniatuur-hypertrophieën" mochten gerekend worden — met min of
meer duidelijkheid het type, zooals dat op fig. 1 is afgebeeld of het type
\'«e» fer ä cheval".

Naar analogie van my\'n opvatting omtrent den oorsprong der groo-
ere knobbels wil ik daarom
Paris\' oordeel niet deelen, maar de overtui-
t\'ing uitspreken, dat ook deze kleinere „hypertrophiën" van sommige lobuli
prostaat zelf haar uitgangspunt nemen.

Over de vraag, waarom deze kleine knobbels zoo veel last kunnen ver-
Oi\'zaken, heb ik my geen duidelijke voorstelling kunnen vormen.
^ Naast deze „prostaatatrophiën" komen nog gevallen in de kliniek
hoewel ze dezelfde klachten geven als de „prostaathypertro-
\' . Waarschijnlijk moeten toegeschreven worden aan vernauwingen ten
gevolge van oude luetische, tuberculeuse of andere schrompelingsprocessen.
j^ooi\'al ook zy men op blaasverlammingen, steenen en fibrineuse ontste-
rat^^" bedacht. Tot slot zy nog gewezen op de mededeelingen in de litte-
\' "ni\', dat er aan den hals van de blaas nog een soort van klepvorming
voorkomen („luette vésicale hypertrophiée", „col en entonnoir",
^^"\'lalskappe"), die óók de verschijnselen der „prostaathypertrophie"
of meer volkomen kan nabootsen. \')
tiem f
 (jrociwijze. Nadat alle bevindingen, zoowel aan \'t obduc-

vatt als aan \'t chirurgische zyn medegedeeld, kan ik een samen-

oordeel uitspreken over de formale genese der „prostaathyper-

\'t einde -van de beschrijving der al of niet opgespoten voorstaan-
van van de obducties (blz. 56) heb ik de eerste my gestelde vraag:

Waar gaat de afwijking uit, meenen te mogen beantwoorden met: van

^\'e O. n. nroimiior: VIrch. Arch. 227.

-ocr page 72-

de zijkwabben van de prostaat zelf. Bij de bespreking van \'t chirurgische
materiaal werd daar als verder argument tot staving dezer stelling aan
toegevoegd, dat in sommige gevallen de achterlip van de inwendige kring-
spier aangetroffen werd tusschen het slijmvlies van den blaashals en de
spherische lichaampjes van den knobbel van
Morgagni. Daar komt nu
nog iets bij.

Wanneer men eens de allerkleinste knobbels, fig. 4, fig. 5 en fig. 6
bekijkt, zal men er wel in willen toestemmen, dat deze zich aanvankelijk
naar alle kanten even sterk uitbreiden. Ik heb dit bij een paar praeparaten
trouwens aan dwarse en frontale coupes gemeten. Evenwel wanneer men
bij de rechter knobbels van fig. 5 en fig. 6 nog eens nauwkeuriger toeziet,
zal men opmerken, dat daar reeds een begin te zien is van de verdere
differentieering, die bij grootere aandoeningen zoo sterk in \'t oog springt,
n.1.: de vorming der „corps sphéroides." Zonder daar dieper op in te gaan,
zij slechts opgemerkt, dat de in den beginne zuiver expansieve groei dus
waarschijnlijk vrij spoedig een wijziging ondergaat. By knobbels die weer
wat grooter waren en dan al uit 2 of 3 spherische lichaampjes bleken te
bestaan, was de primitieve bolvorm nu ook onregelmatiger ^ geworden.
Tegelijkertijd begon dan de ter hoogte van \'t zaadheuveltje hoefijzervor-
mige urethra een min of meer gerekten vorm aan te nemen.

Bij gevallen, waar de knobbelvormige afwijking nu nog grooter was,
traden thans behalve links en rechts van de thans gleufvoirmige urethra,
óók achter deze kleine spherische lichaampjes te voorschijn. Zie figuur 12.
De geheele aandoening geleek dus nu al — terwijl er nog niets van een
uitpuiling in de blaas te zien was — op \'t type, zooals dit voor de chirur-
gische praeparaten is beschreven.

En is dit nu niet een laatste krachtig argument voor mijn opvatting,
dat de knobbel van
Morgagni niet uit de submuqueuse klieren aan den hals
van de blaas ontstaat, maar een directe voortzetting is uit de beide zij-
knobbels en dus uit de zijkwabben van de prostaat zelf?

Wie de verhouding kent tusschen den bodem van dc blaas en de nor-
male voorstaandersklier, weet dat de vrij sterk naar voren toe hellende
bovenvlakte van de prostaat vlak tegen den achterwand van de blaas aan-
ligt. Spreekt \'t nu niet vanzelf, dat, zoo gauw de achter de urethra gelegen
spherische lichaampjes wat grooter worden, de bodem van de blaas (of
zoo men wil de hals van de blaas) er dadelijk mee gemoeid zal zgn?

Dit is inderdaad \'t geval. Terwijl de beide groeiende zijknobbels lanif-
zamerhand het normale prostaatweefsel verdringen, waarbij een steeds
dikker laag van spier- en bindweefsel rondom de knobbels gevonnd
wordt
en waarbij de pisbuis steeds meer in voor-achterwaartsche richting gerekt

1) IJoveiidien bedenke men de mogelijkheid dot er op verschlllendo plantsc»
tegelijk In de zijkwabben primaire woekeringen der buisjes kunnen ontstaan.

-ocr page 73-

wordt, ontstaat er tegelijkertijd een heffing of uitpuiling aan den achter-
wand van den hals van de blaas. En zóó ontstaat er een gevecht op leven
en dood tusschen de aanvallende knobbels en de weerstand biedende spier-
vezels. Wanneer men een blik werpt op figuur 1 en opmerkt, dat er geen
twee uitpuilingen precies op elkaar gelijken, begrijpt men de hitte van
dezen strijd. Daarbij bedenke men dat de knobbels door hun topographie
een zeer gunstige stelling innemen. Aangezien immers sommige longi-
tudinale vezels van de blaas naar de oppervlakte van de voorstaandersklier
verloopen, andere, te samen met de vezels van \'t trigonum, naar de ure-
thra, zoo spreekt \'t van zelf, dat een deel der spiervezels al van den beginne
uitgeschakeld is, terwijl een ander deel door de vaak enorme j-ekking
J^an de urethra, zoowel in lengte- als in dwarse richting, -) al spoedig
buiten gevecht wordt gesteld. De zeer schuine, circulaire vezels van de
blaas, die volgens
Pettigrew ook de inwendige kringspier vormen, zullen
t langst stand houden. ]\\Iaar eindelijk wordt óók deze verdedigingslinie
teruggedrongen, of ^— aangezien de circulaire vezels van de blaas zich
niet in de voorstaandersklier voortzetten — door een omtrekkende bewe-
van den in de flank aanvallende knobbel van
Morgagni „opgerold",
^laar ik heb tot dusver slechts oog gehad voor de door onbekenden
Pi\'ikkel gedreven groeikracht van den aanvaller. Vermoedelijk spelen ook
uog andere factoren een rol. Wellicht zijn primaire degeneratie\'s van spier-
en zenuwweefsel, misschien ook de (na -10 jaren weer herlevende \') sclerose
der vaten min of meer geduchte bondgenooten van den geheimzinnigen

vyand.

.. Ik zal ook hier niet dieper op ingaan. Nog een enkel woord slechts
zy aan den spincter internus gewijd.
In de litteratuur heeft men al te
^eel willen aflezen uit den toevallig aangetroffen eindtoestand dezer kring-
bü enkele grootere praeparaten.
Wie echter op de manier van de
euibiyologen een rceks voorstaandersklieren verzamelt, waarin de meest
J|®i\'schillende stadia der knobbelvormige afwüking te zien zyn, heeft veel
kans om een goed inzicht te krügen omtrent de groeiwüze in \'t alge-
^■»een en omtrent \'t gedrag van den sphincter en den blaaswand in \'t bü-
^ouder. Boven (blz. 59) wees ik er reeds op, dat de spiei-vezels, die in
u^varse of overlangsche coupes door verschillende schrüvers als kringspier
vorden aangewezen, net zoo goed vezels van de blaasmusculatuur zouden
gunnen zün. Overigens zü nogmaals volmondig toegegeven, dat de uit-
«esproken knobbel van Morgagni zeer vaak onder het slymvlies — en wel
\'ooals we zagen langs verschillende wegen — kan komen te liggen.

Cf. PettlBrow 1. c. pag. CO.
Vftn r tïwarHo rekkliiR kan
4. r.. G on meer c.M. bodragen, terwijl \'t aanvangstuk

"O Pisbuis 2. of 1 maal langer wordt dan normaal.

Loeschko en Adrlon. Zlo noot blz. 36.

-ocr page 74-

Figuur 13 vertoont in schematische teekeningen de opeenvolgende
stadia der knobbelige afwijking. A-E van ter zijde; H en I van achteren; F,
G en K van varen gezien.

Ten slotte nog een opmerking omtrent \'t onjuiste van twee óók in
Nederlandsche klinieken vaak gehoorde spreuken»): „de vergroote
prostaat kan zich alleen craniaal uitzetten" en „het diaphragma uroge-
nitale belet de vergroote prostaat, zich naar beneden uit te zetten."

Deze aphorismen stammen nog uit den tijd, toen de „hypertrophie"
voor een afwijking van het geheele orgaan gold. De knobbelige afwijking
echter zet zich niet alléén
craniaal-waarts, maar ook — zy \'t in mindere
mate — in alle andere richtingen uit. \'t Minst caudaal-waarts. De beper-
king van dezen caudalen groei is echter m. i. niet bij uitstek aan \'t dia-
phragma urogenitale toe te schrijven, maar veeleer o. a. aan de laag van
spier- en bindweefsel, die rondom de groeiende knobbels een steeds dikker
kapsel vormt. Want meestal treft men tusschen de knobbels en het dia-
phragma urogenitale nog
gespaard-gebleven apicale lobuli aan. -)

Misschien zouden de gevallen, waarby een betrekkelijk gunstige in-
vloed van een zoogenaamde „sexueele" operatie wordt verkregen, door de
atrophie van dit by welhaast iedere „hypertrophie" nog aanwezige ge-
zonde klierepitheel, kunnen worden verklaard.

Een laatste opmerking nog van praktischen aard. Delbet ■\'») gaf on-
langs als sterftecijfer der prostatectomiën 17% op. Bovendien komen er
nog complicaties voor (epididymitis, Orchitis, \') fistelvorming enz.) ^len

T) soer.: Aphorismen In de kliniek, blz. 238.

Zelfs bij een voorstaandersklier (Tabel 1). N" 123), die niet minder dan 180
gram woog, gelukte \'t mij, om, niettegenstaande de enorme grootte van \'t zieke gedeelte,
toch nog de gespaard gebleven buisjes, dichtbij de spits, met kleurstof op te spuiten.
;i) XX Congrès de l\'assoc. Franc. d\'Urol. Presse méd. N" 78. 1920.

Ter voorkoming dezer complicaties wordt van vele kanten de aan de operatic
voorafgaande ivasotomie aangeraden.

-ocr page 75-

mag de radicale methode dus nog niet als een ideale manier van behan-
deling beschouwen. Steeds is men dan ook in dr weer om naar verbete-
ringen te zoeken.

Aan het einde van het tweede hoofdstuk werd reeds vermeld, dat
\'t uitvoeren der operatie naar
Freyer in 2 tempo\'s en het vooraf
bepalen der nierfunctie een gunstigen invloed op \'t sterftecijfer aanwijst.
Bovendien is natuurlijk een helder inzicht in de anatomische verhoudingen
der afwijking een eerste vereischte. Daarom werd er boven ook op ge-
wezen, dat men niet al te blind moet vertrouwen op de „substance décol-
lable" en evenmin op de eigen kapsel van de prostaat, die in het eerste
hoofdstuk uitvoerig werd beschreven. Daar werd tevens op de mogelijk-
heid van een ernstige bloeding \') uit abnormaal verloopende vaten ge-
wezen. Ook is \'t nuttig om aan de manier van \'t uitpeilen bizondere aan-
dacht te wijden. Terwijl de een (b.v.
Albarran) aangeeft om een 1 c.M.
diepe incisie rondom de knobbel van
Morgagni te maken, raadt een ander
(b.v.
Freyer zelf) aan om deze snede aan te leggen om \'t meest vooruit-
springende gedeelte van de uitpuiling. Desgewenscht volgens
Freyer: „by
the sharpened fingernail." De meesten echter boren met den ongewapenden
vinger een opening, \'tzy vóór, \'tzij achter den promineerenden knobbel in
liet slijmvlies en dringen van daar uit in de diepte. Er wordt dus, hoe
bedachtzaam men deze manipulatie ook uitvoert, steeds een gat gemaakt
in den bodem van de blaas. Met vreugde las ik daarom, dat er den laatsten
tijd werd aanbevolen — een overweging, waartoe ik langs theoretischen
Weg ook meende te moeten besluiten — om liever met de uitpelling in de
urethra zelf aan te vangen. -)

Evenwel men zal óók hierbij methodisch te werk moeten gaan. De
manier van
Kingleb om aan den voorwand van de urethra to beginnen
..da, WO die kante des seitenlappens fühlbar ist" lykt me wel wat beden-
kelijk. Want niet alleen ontbreekt, zooals boven werd opgempjrkt, meestal
een vóórste commissuur van knobbels, maar ook heeft men daar veel kans
om tusschen de op blz.
59 genoemde uischaalvormige lagen te geraken.
Bovendien bedenke men dat de sphincter externus, die vooral na \'n prosta-
tectomie uitnemende diensten kan bewijzen, en wiens vezels daar vóór
de pisbuis liggen, dan gevaar loopt om beschadigd te worden. Ook de
aanwijzingen der gebroeders
Mayo •\'), die reeds van 1912 dateeren, zyn
"iet erg duidelyk. \')

M zie b.v. Cami)lchc: Korr. f. Schw. Ac. XXXIV. 22. 1901.

-) Prof. Lnmérla voordo eenige ninlen de suprapublsche oporutlo volgens deze
^^■\'Jziglng nlt en. verzekerde mij. dat de uitpelling, hoewel niet makkelijker, zeker alle.s-
=\'■•»8 mogelijk was. Zie voor verdere litteratuur: Kingleb: Arch. f. klln. chir. CXII.

2. l!)in.

•■\') Collected Papers by the Staff of St. .Mary\'s Hospital (Mayo-cllnlc) 1912.

\') Ook Kümmell en Praelorius (M. med. Woch. N" 10. 1019) bevelen den ure-
thralen weg aan.

-ocr page 76-

Theoretisch lijkt \'t mij — \'t oordeel over de uitvoerbaarheid laat ik
natuurlijk gaarne aan meer chirurgisch hoofd en hand over — rationeeler,
om voor den van uit de blaas in de pisbuis binnendringenden vinger het ge-
makkelijk op te sporen zaadheuveltje als point de repère te kiezen. Een
eind daarboven zou men \'t slijmvlies, liefst rondom, kunnen splijten en
dan — terwijl men er op bedacht is om de ductus ejaculatorii niet te kwet-
sen — links en rechts van \'t zaadheuveltje de onderpolen der in de zij-\'
kwabben gelegen knobbels kunnen beginnen los te pellen. Zóó zou, wat
bij de gewone manier van opereeren gewoonlijk aan \'t slot en meestal door
scheuren of knippen gebeurd, behoedzaam \'t eerst verricht kunnen worden.
Wanneer dan beide zijknobbels zoover mogelijk rondom los liggen, zou
men deze een voor een met den aan de achterzijde duwenden vinger door
den mond van de blaas te voorschijn kunnen brengen. Wellicht wordt dan
ook de knobbel van
Morgagni van zelf mee geluxeerd en zou dus het slijm-
vlies van de blaas zooveel mogelijk intact kunnen blijven.

Dieper hier op in te gaan zou allicht in beunhazerij ontaarden. Toch
waag ik \'t nog om de door
Berndt en Hirt -) gepropageerde „prosta-
tectomia mediana" waarbij niet een sectio alta, maar een urethrotomia
posterior als punt van uitgang wordt gekozen, om theoretische gronden
bedenkelijk te noemen, terwyl ik van de palliatieve, galvanokaustische me-
thoden van
Bottini en Luys, bij om-wat-voor-redenen-ook-inoperabele ge-
vallen, geen kwaad kan spreken.

Alvorens nu de nog steeds ontweken vraag over de causale genese
der „prostaathypertrophie" onder de oogen te zien, zy eerst nog vermeld,
wat \'t vergelijkende onderzoek leerde bij eenige dieren.

g) Over de „prostaathypertrophie" bij dieren. Wie zou nog betwij-
felen, als hij de drastische beschrijving bij
Papin \') leest: „il restait
parfois deux jours sans pisser et l\'on remarqua, qu\'il avait l\'habitude pour
favoriser l\'émission d\'urine de se tremper les pattes dans l\'eau froide"
dat onze trouwe viei-voeter, de hond, óók prostaticus is?
Papin zelf aller-
minst: „Le chien présente des lésions tout a fait comparables à celles
de l\'homme."

Deze meeniiig: „bij oude honden is prostaathypertrophie byna ge-
woonte" is vrij algemeen verbreid. ")

1) .Münch, med. Woch. N" 1, 1911 en Münch, med, Woch. N\'» 21 1921
-) Berl. klln. Woch. N" 14, 1920.

■■\') Reeds vroeger door Belfleld In Amerika aangeraden.

Thèse de Paris. 1908.
\'O Soer.: Aphorismen In de Kliniek.

") o. a. Mansell Moullin: Journ. of anat. and phys. vol. 29.

Clechanowskl: Mltt. a. d. Gr. d. Med. u. Chlr. VII. 1901.
Le Vlrghl: Gaz. d. Hóp. 1907.
Régnault: .Journ. do I\'Anat. XXVIII 1892.
Casper: Ergebnisse d. allg. Path. I. 3.

-ocr page 77-

Ook in de diergeneeskundige litteratuur vond ik daarover tal van
mededeelingen.

Behalve bij honden zou verder — althans volgens vage berichten_

ook bij stieren, beeren en apen „prostaathypertrophie" voorkomen.

De verschijnselen * zouden by den hond bestaan in mictiestoornissen
en koprostase. Over de klachten bij andere dieren kon ik echter niets te
weten komen.

Oók omtrent de ziektekundige ontleedkunde zijn de geschriften
schaarsch. De uitvoerigste beschrijving, die ik vinden kon luidt aldus: „Bei
älteren hunden ist eine hypertrophie der prostata gewöhner befund. Die
stark vergrössei-te Vorsteherdrüse ist dabei einstweilen weich, saftig, auf
der schnittflache noch drüsig, granuliert, rötlich grau oder weiszgrau, eine
drüsengewebswucherung vorliegend (hypertrophia adenomatosa s. glan-
dularis prostatae) oder die drüse bildet einen sehr harten knollen aus
straffem, weisslichem, gefasertem gewebe, welches spaltenförmige räume,
linsen- bis erbsengrosse zysten mit milchigem oder gallertigem Inhalte
einschlieszt (hypertrophia
fibro-muscularis prostatae s. fibromyoma
cysticum.)" ^

Wanneer men echter de studie van Geldof leest, die zoowel in kliniek
als laboratorium te rade ging, dan blykt, dat de afwijkingen, die bij oude
Ijonden met mictiestoornissen gevonden werden, geheel andere waren dan
door
Kitt en anderen als kenmerkend voor de „prostaathypertrophie"
jverden beschreven. ]\\leestal zag Geldof etterige prostatis, abscesvorming,
^sten of maligne tumoren. Daaruit zou dus \'t merkwaardige feit af te
jeiden zyn, dat de echte „prostaathypertrophie" by honden, vermoedelijk
\'t geheel geen klachten geeft en dat zy dus een groot verschil aanwijst
^et die by den mensch.

Dit deed me besluiten om de voorstaandersklieren van oudere honden

nader te bekijken, \'t Eerste wat ik daarby opmerkte was de groote
jvillekeur, waarmee de diagnose „prostaathypertrophie" wordt gesteld.

groote verscheidenheid van hondenrassen maakt \'t natuurlijk uiterst
"moeilijk om een grens aan te wyzen voor de grootte en \'t gewicht der voor-
staandersklier, aangezien \'t, zooals we boven zagen, ook by den mensch
Ï2^1^denkelyk is om aan een standaard-gewicht vast te houden.

. \') nohalvo In oiuloro cn nieuwere leerboeken van Konhiiuser \'71. Röll \'7G. Stock-
"Otli-Steffen \'85, Koch \'01, Müller \'93. Kitt 1900. Marek 1912. • Jacob 1913, Fhröner und
\'^erleln 19ir,.
00k noR In vorschlllondo artikelen: LIénaux: Annal. d. niód. v6L 1897. —
«rnngeau: Lyon Journ. 1897. — Mathis: Lyon Journ.
1897. — Cadlot: Uec. IJull. 1897. —
•"\'JatrönK: Svensk. vet. skrlft III 1898. — Ilargcr and Mac Neall: Journ. of comp. med.
iiar\'®""- •^\'ellzer: .MItth. d. Vcr. Tier. N" n. 1907. - MoUa: Vet.Monatschr. XXXI
19r.r Oester. Monatschr. f. Tlerk. lOGG. - Ilossl: II Nuovo Ercolanl 1904 &

Kr f. tlerk. N" 48. 1901. — Hobday: The ivet. Journ. Vol. LXVI —

V ^^ Pulejeff: Arch. f. wlss. u. prakt. Tlerk. XXXVII. 1911. - Klaarenbeek: Tijdsch.

-"efK. 44 an. 23. — (Jeldof: Tijdsch. v. DIerg. 4r. nfl. 14.
Van I^ehrbuch der I\'ath. Anat. der Haustiere. 1906. \'t Heeft er allen schUn

• aat dezo indeollng Is nagevolgd, naar do analoge onderscheiding bij den mensch.

-ocr page 78-

Bij den mensch zijn althans de knqbbelvorming, de rekking der pis-
buis en vooral de uitpuiling in de blaas de met \'t bloote oog zichtbare
herkenningsteekenen voor de „hypertrophie".

Bij honden daarentegen bleken de voorstaandersklieren van zeer oude
honden die mij als exquisiete „hypertrophiën" werden aangewezen, geen
spoor dezer symptomen te vertoonen.

Toen ik nu coupes ging vervaardigen van een aantal normale en zoo-
genaamde „hypertrophische" prostatae van honden, merkte ik dat de
bouw van het normale klierorgaan, zooals op blz. 18 is vermeld, een dui-
delijk verschil, aanwijst met dien van den mensch. De afvoerbuisjes der
prostaat van den hond vertoonen geen boogvormig verloop, maar monden
rondom in de pisbuis uit. De daarbij behoorende lobuli ziet men in dwarse
coupes ter hoogte van het zaadheuveltje ongeveer als sectoren van een
cirkel.

Tot mijn verbazing bleek nu verder dat de makroskopische bouw der
„hypertrophische" klier niet van \'t type der normale prostaat afweek.
Nooit trof ik de bij den mensch zoo karakteristieke „corps spéroides" aan.
Alleen bij fijner mikroskopisch onderzoek viel \'t op dat \'t epitheel der buis-
jes en blaasjes een buitengewoon sterke papillaire woekering vertoonde;
soms zóó uitgesproken, dat er in de lumina, behalve de ongewoon groote
uitbochtingen, óók nog geheel los-liggende doorsneden van papillen werden
aangetroffen. Zie fig. 14. Tabel C.

Ten slotte verrichtte ik een paar opspuitingen met O. I. inkt, op de-
zelfde manier als bij de voorstaandersklieren van den mensch. Daarbij
kwam het verrassende feit aan \'t licht, dat een door deskundigen voor
zeker-„hypei\'trophisch" verklaarde prostaat van een 12 jarigen „fox-ter-
rier" even goed kon opgespoten worden als de voorstaandersklier van
jongere dieren. Zie fig. 15. Tabel C. De lumina der klierkwabjes bleken
dus in open communicatie met het lumen van de pisbuis te staan.

Op grond van deze feiten aai-zel ik niet om de meening uit te spreken,
dat de „prostaathypertrophie" bij den mensch essentieele verschillen ver-
toont met de gelijknamige aandoening bij den hond. Wil men by dezen
laatsten blijven gelooven, dat in de oudere voorstaandersklier een ontwij-
felbare,
zeer-vaak-voorkomende „afwijkbm" bestaat, dan zal men eerst
bij een groot aantal voorstaandersklieren van allerlei rassen en van allerlei
leeftijden \'t gewicht moeten bepalen en daarbij tevens \'t mikroskopische
-beeld moeten nagaan. Blijkt dan werkelijk, dat we iiier met een min of
meer ziekelijke afwijking te maken hebben, dan zou de benaming „pro-
staathypertrophie", hier in tegenstelling met de nomenclatuur bij den
mensch, volkomen recht van bestaan hebben.

\'t Verzamelen van oude voorstaandersklieren der andere boven-
genoemde dieren stuitte op onoverkomelijke bezwaren. Apen bereiken in
Nederland zelden een hoogeren leeftyd.

-ocr page 79-

Oudere stieren en oudere beeren\'worden, waarschijnlijk omdat hun
vleesch voor de consumptie wordt afgekeurd, zelden ter officieele slacht-
plaats gevoerd. Slechts nu en dan treft men daar een kryptorchen (zgn.
„binnen"-)beer aan.

Toch leerde \'t vergelijkende onderzoek der accessoire klieren van een
aantal dezer dieren van jongeren leeftijd een bizonderheid, waarop, uit
den aard der zaak, door zoölogen niet gelet wordt. Boven werd reeds op
de groote verscheidenheid van vorm en omvang dezer klieren gewezen.
Wanneer men nu eens de verhouding tusschen de voorstaandersklier bij
deze verschillende dieren en \'t spierweefsel van de urethra en blaas, ver-
gelijkt, met dezç zelfde verhouding bij den mensch, dan blijkt, dat, zelfs
«\'^Is er in de prostatae dezer dieren — die, bij wat grooteren vorm, geheel
buiten de musculatuur van blaas en pisbuis komen te liggen ») — typische
knobbels zouden gevormd worden — ik kon echter niet de geringste aan-
wijzing vinden, dat dit werkelijk het geval zou zyn — er dan toch waar-
schijnlijk nog geen rekking van den wand der urethra en geen uitpuiling
de blaas, zooals deze by den mensch wordt aangetroffen, zouden op-
treden.

Tot myn spijt moest ik \'t verder onderzoek in deze richting afbreken.
Ik wil er nog slechts op wyzen, dat \'t toch van zeer groot belang zou zyn
om voor \'n eventueel experimenteel onderzoek een dier te vinden, waarbij
de bouw van blaas en voorstaandersklier geheel met die van den mensch
overeenstemt. By een paar apen, die ik onderzocht, was dit geenszins \'t
geval. -) Volgens
Oudemans •\') echter „kommt in einigen fällen eine wirk-
liche ringbildung um den anfangstheil der urethra vor," terwyl de ductus
Proslatici, evenals by den mensch, links en rechts van \'t zaadheuveltje
uitmonden.

Ten slotte nog een hypothetische opmerking: wanneer \'t werkelijk
Waar mocht bly\'ken te zyn, zoowel by mensch als dier: „que la glande
s\'accroît avec l\'âge", dan zou men misschien, naast den leeftijd, óók nog
«ï^n het gebrek aan\'ruimte, een rol mogen toeschrijven bij het tot stand
komen van het raadselachtige lijden van den meer dan 50 jarigen man.

b) Ovcv (Ic oorzaak. Thans rost mij nog do vraag te beantwoorden :
Wat is de oorzaak van de zoogenaamde „prostaatliypertrophie?

Steunend op myn opvatting over de formale genese zou ik de vraag
"ever aldus willen formulceren: waarom treedt er zeer vaak op ongeveer
^\'^yniinotrische plaatsen van de
zy kwabben der oudere voorstaandersklier
!2!ïJ\'Gkelijkc groei op?

T^ÀÏÏÏÏans 1,U Btlor en hongst. Over ..prostualliypcrlrophlo" bij paarden von.l
^"ochts 6én nicdcdeellng: IJossI 1. c. png. Aangezien do zeer groote klier van het
C Jarige trekpaard echter onvoldoende is onderzocht, ligt natnurlijk de veronde-rstcl ng

<le hand. dat hier best wat andera in \'t spel kan zUn geweest Over ..prostaathj-
"««•trophle- bU stieren vernam Ik slechts mondelinge, vage gegevens,
een „cercoplthecus" en een anonymus.

1-c. pag. 12.

-ocr page 80-

In het tweede hoofdstuk heb ik reeds de verschillende meeningen der
vele onderzoekers opgesomd, \'t Valt daarbij op dat \'t bijna uitsluitend
beoefenaren der ziektekundige ontleedkunde zijn, die zich aan de oplos-
sing van \'t aetiologische vraagstuk hebben gewaagd. De reden daarvan
ligt voor de hand. Want in de eerste plaats ontbreekt nog steeds een
geschikt proefdier, in de tweede plaats levert de „hypertrophische" pros-
taat, ter onderzoek voor den clinicus, geen abnormaal secreet. Wel hebben
sommigen gemeend een vermeerderde afscheiding van prostaatsap bij den
prostaticus te kunnen constateeren, maar de meesten zijn \'t er over eens
dat
Prostatorrhoe bij lijders aan „prostaathypertrophie" tot de zeldzaam-
heden behoort. Na \'tgeen ik over de opspuitingen der ziekelijk-veranderde
klierorganen heb gezegd, zal dit ook wel niemand meer verwonderen.

Een terecht mag men er aan twijfelen of bij deze uitzonderingsge-
vallen het „prostaatsap" werkelijk uit het „hypertrophische" gedeelte
van \'t orgaan stamde. Pogingen om specifieke chemische bestanddeelen
in de urine der lijders aan te toonen hebben ook weinig resultaat gehad.
En evenzeer mislukte \'t tot dusver om een chemisch onderscheid vast te
stellen tusschen het sap der normale en der „hypertrophische" voorstaan-
dersklier.

Zelf heb ik één maal onmiddellijk na een prostatectomie de reactie
van het hypertrophische gedeelte tegenover lakmoespapier trachten te
bepalen, \'t Blauwe werd niet rood en \'t roode niet blauw. Tevens kon ik
daarbü constateeren dat er van een karakteristieken geur geen sprake
was. Maar zoo\'n enkele waarneming laat natuurlyk geen gevolgtrek-
king toe.

Verder is nog door sommigen \'t bloed der lijders onderzocht. \') Ook
dit leverde evenwel weinig resultaten op.

De slotsom is, dat vooralsnog de kenmerken van vorm en bouw slechts
een min of meer teleologische beschouwing omtrent de oorzaak van den
ziekelijken groei toelaten.

Wanneer men bedenkt hoe gebrekkig onze kenins nog is omtrent den
normalen groei, dan kan \'t niemand verwonderen, dat de ziektekundige
ontleedkunde alléén het vraagstuk voorloopig niet kan oplossen en dat de
huidige opvattingen der patholoog-anatomen nog uiteenloopen.

Tegenwoordig zyn \'t vooral twee meeningen die algemeen geiiuldigd
worden. De meerderheid der onderzoekers houdt de aandoening voor een
atypischen groei of voor een gezwel; de minderheid voor een typischen,
\'tzij hyperplasie, \'tzij aberratie, \'tzij functioneele aanpassing.

Natuurlijk is men \'t ook niet eens over den aard der zoogenaamde
formatieve prikkels; of deze n.1. uitsluitend functioneele of ook physische
en chemische zouden zyn.

^ iy" b.v. Morel cn Chabanler: Senialne méd. 1913.

Legueu et Morel: Arch. urol. d. 1. clln. de Necker. Jan. 1911.

-ocr page 81-

Ten slotte is er nog weinig over bekend welke rol de bloedvaten en
de lymph- en zenuwbanen spelen bij den ziekelijken groei en vooral ook
de immanente energie van den normalen groei van het prostaatweefsel
Bij \'t vermelden van \'t feit, dat \'t mij nooit gelukt was om de knobbels
der „hypertrophische" prostaat op te spuiten, heb ik er reeds op attent
gemaakt, dat ik, hoewel dit resultaat door sommigen voor een verder argu-
ment vóór de gezweltheorie zal gehouden worden, toch aarzel om mü bü
hen aan te sluiten. Dit eischt nog een verklaring.

Wanneer men in de verschillende hand- en leerboeken naar een om-
schnjving zoekt van het begrip gezwel, dan bHjkt dat de definities nog
al uiteenloopen. \') En zoo spreekt \'t vanzelf dat óók de door verschillende
schrüvers opgesomde kenmerken der adenomen niet éénsluidend zün. Daar-
om is \'t uiterst moeiHjk om daaromtrent een zeer zuiver standpunt in
te nemen.

Gaarne geef ik toe, dat een aantal eigenschappen der knobbelige
aandoening, volkomen overeenkomen met de door de meeste auteurs voor
een gezwel gestelde eischen. Maar er zün sommige merkwaardigheden,
die de knobbels tot een zeer bizonderen vorm van ziekelüken groei stem-
pelen. Geen gezwel komt, voor zoover mü althans bekend, zóó veel-
vuldig voor. 2° Al zün er gevallen beschreven van bilateraal optredende
gezwellen, nergens is dit zóó regelmatig \'t geval als bü de knobbels in
de voorstaandersklier. 3° Ik ken geen gezwel dat zóó nauwkeurig luistert
naar een bepaalde leeftijdsgrens.

Wil men desalniettemin toch de prostaathypertrophie tot de gezwellen
^■ekenen, dan zal men misschien willen toestemmen — natura non facit
saltus — dat we hier met een overgangsvorm te doen hebben van typischen
»aar atypischen ziekelüken groei, of liever zoo men wil, dat de veelvuldig
^poi-komende knobbels in de voorstaandersklier van den meer dan 50 ja-
\'j\'&en man geschikte
studie-objecten zün, om dieper door te dringen in
de helaas nog steeds hybridische leer der gezwellen.

Op oen laatste ])unt wil ik nog even wüzen. Het optreden der jongste
knobbeltjes steeds ongeveer op dezelfde plaatsen in de zükwabben der
Pi\'ostaat, ter hoogte van \'t zaadheuveltje of iets daarboven, laat nog toe
een hypothese op te stellen met eenigen ondergrond. Naar analogie
v^n de ondei-zoekingen o. a. van Schaper en Cohen -), zou men kunnen
^pj\'onderstollen, dat in \'t büzonder de uitvoergangen der prostaat bü den
^\'^okeHjkon groei een voorname rol spelen. De regelmatige en bilaterale
topographie der knobbels maakt dit wel eenigszins waarschünlük. Evenals

, ,, \'^K steeds geldt eigenlijk wat Vlrcliow zei (Die krankhaften geschwillslo Bd.
oJ f" Jemand auf das Blut pressen, dasz er sagen sollte was

^•eschwülste olgenllich seien, so glaube Ich nicht, dasz man irgend einen lebenden
• enschen finden würde, dor In der i.ago wäre, dies sogen zu können."

Archiv für Entwicklungsmechanlk der Organismen. XIX. 3. 1905.

-ocr page 82-

in verschillende andere organen is aangetoond, zouden dan misschien
in de ductus prostatici blijvende groeicentra aanwezig kunnen zijn. -) En
van daar uit zou wellicht, door een of andere prikkel, de woekermg der

epitheel-cellen een aanvang kunnen nemen.

Bij mijn eigen praeparaten heb ik dit niet met zekerheid kunnen
aantoonen. Door \'t vervaardigen van seriecoupes zal dit moeten worden
uitgemaakt.

b.v. Lever, nier, darm enz. (Bizzozero, Stöhr, Ribbert, Partsch e, a.)
2) Nicolas (1894) noemde ze „bourgeons
germinatifs." Schaper spreekt van
„zellproliferatorischen Wachstumszentren" of „indifferenzzonen."

GEVOLGTREKKINGEN.

1. De buisjes en blaasjes van het klierepitheel der voorstaanders-
klieren van mensch en dier kunnen met injectievloeistoffen opgespoten
worden.

2. By het opspuiten der „hypertrophische" prostaten blyven de
knobbels van de injectievloeistof vrij. Er bestaat dus zeer waarschijnlijk
geen open verbinding tusschen de buisjes en blaasjes van de knobbels en
het lumen van de pisbuis.

3. Op soortgelijke manier zouden verschillende woekeringen in an-
dere organen, die uit klierepitheel zijn opgebouwd, onderzocht kunnen
worden.

4. Het ontleedkundige substraat der „prostaathypertrophie" is een
ziekelijke groei van een deel der zij kwabben van de voorstaandersklier
zelf, die gekenmerkt is door een eigenaardige knobbelvorming, een rek-
king van den wand van de pisbuis en een eventueele uitpuiling in de blaas.

5. Misschien neemt de ziekelijke groei een aanvang bü het epitheel
van sommige uitvoergangen der voorstaandersklier (Indifferente groei-
centra.).

6. De knobbel van Morgagni (deze naam is historisch juister dan
lob van
Home) is als een gevolgtoestand te beschouwen van de eerst in
de zü kwabben optredende knobbels.

7. De knobbelvormige aandoening in de oudere vooi-staandersklior
komt veelvuldiger voor, dan men doorgaans vindt opgegeven.

-ocr page 83-

8. De „hypertrophische" prostaat kan zeer kleine afmetingen heb-
ben. Waarschijnlijk moeten alle gevallen van zgn. „prostaatatrophie",
»prostatisme sans prostate" en „contracture du col" tot deze „miniatuur-
hypertrophiën" gerekend worden.

9. De kleine spherische lichaampjes, die men vaak aantreft aan de
oppervlakte der heelkundig-verwyderde knobbels of tusschen de peri-
phere concentrische lagen van een by\' lijkopening verkregen grootere „hy-
pertrophische" prostaat, pleiten er voor, dat de ziekelijke groei niet van
één centrum uit voortwoekert, maar dat de uitbreiding óók aan de opper-
vlakte der knobbels plaats vindt.

10. Waarschijnlijk blyven bij de prostatectomie nog al eens kleinere
spherische lichaampjes in het bed van het uitgepelde gedeelte van het
oi\'gaan achter. Gewoonlijk zullen deze achtergebleven allerkleinste knob-
beltjes geen last veroorzaken. Toch is \'t mogelyk dat ze in een enkel geval
tot een echt recidief kunnen aanleiding geven.

11. De bepaling der functie van de nieren is by de heelkundige indi-
catie van groot belang.

12. Men verrichte de prostatectomia suprapubica transvesicalis,
^vanneer men dit noodig oordeelt, in twee tempo\'s.

13. \'t Is wenschelyk om \'t uitpeilen der knobbels van uit de pisbuis
^elf te beginnen.

. In ± 10% der door de heelkundigen wegens „prostaathypertro-
Phie" verwijderde knobbels werd door my kanker gevonden.

lÖ. Hij de gevallen van kanker zyn de heelkundig-verwy\'derde knob-
bels vaak klein. Men mag echter geenszins verklaren dat in alle klerne
^•^obbels kanker zou aanwezig zyn.

16- De volgens de diergeneeskundigen veelvuldig-voorkomende ver-
»i\'ooting der vooi-staandersklier bij oudere honden is noch door knobbel-
vorming, noch door rekking van de pisbuis, noch door \'n uitpuiling in
® l>laas gekenmerkt.

. 17. Aangezien de buisjes cn blaasjes der „vergrootte" prostaat van
JJ^\'ï hond geheel met injectievloeistof kunnen opgespoten worden, zoo is
zeer waarschynlyk dat de „afwijking" bij den hond op \'n gewone echte
ypertrophio van \'t geheele orgaan berust.

,,, .,18. Hy deze studio heb ik aanleiding gevonden om omtrent de ver-
\'^"\'^^llende meeningen over de oorzaak van de „prostaathypertrophie by
mensch, jreen partü te kiezen.

-ocr page 84-

MAKROSKOPISCHE BIJZONDERHEDEN.

Patiënt had urineklachten. De uitpuiling in
blaas is betrekkelijk klein. De urethra is zeer sterk 1
gerekt (4 c.m.) De Morgagnische knobbel hangt;
samen met de 2 zyknobbels. De blaaswand is hyper;
trophisch. In de bovenpool: \'n divertikel. !

!

Uiterlijk is niets bizonders te zien.

Volg-
num-
mer.

Sectienummer.
Naam.
Leeftijd.
Datum.

1

i

: S 5480 1

G. A. S. i

69 j

2-IY-\'17 \'

. 47 h.p m. !

2

i :
! S. 5499 i

i J. K i

i\' 58 !

1 20-IV-\'17

5 h. p ra.

3

S. 5501

J. V. 0.

20

23-IV-\'17

40 h. p. m.

4

L. 5502

1
1
1

M. A.

34

23-IV-\'17

21 h. p.m.

!

5 i

S. 5506

H. J.v.d.S.

!

64

23-IV\'-17

1
1

i

1

25\'/2 h p.m

i

6

S. 5508

.] V. E.

23

24-IV-\'17

i

31/2 h.p.m.

108 gr.

17 gr.

20.5 gr.

24 gr.

22.5 gr.

Gewicht

der
Prostaat.

TABEJU: A.

De urethra is niet gerekt. Ter hoogte van het zaad-
heuveltje liggen links en rechts in de zijkwabben een
paar allerkleinste knobbeltjes nauwelijks ter groott®
van een erwt.

Normale voorstaandersklier.

Normale voorstaandersklier.

Zeer veel thrombi in de plexus Santorini.
Uitwendig overigens niets bizonders. Ter hoog^^
van \'t zaadheuveltje bevinden zich beiderzijds in ^^
zijkwabben abnormaal gegroepeerde klierbuisjes.

16 gr. i Met \'t bloote oog zijn er goen bijzonderheden
* ! zien.

-ocr page 85-

MIKROSKOPISCHE
BIJZONDERHEDEN.

HEIIKOMST,
HABITUS.

DIAGNOSIS ANATO.MICA.

t^e knobbels vertoonen \'t
karakteristieke beeld. .

Sted. afd.

Vormagertl.

Chir. afd

I.anjf - in xjfer.

I^e kleine knobbeltjes be-
staan uit kleine normale en
cysteuse buisjes. Er is
^og slechts weinig bind-
weefsel rondomheen gegroe-
peerd.
 I

Abscessus lobi inf. puim. dextr.

Leukaemia lymphatica. Adenoma
prostatae ; cystitis ; diverticulum ve-
sicae urin.; calculi parvi ; Scler.
valv. musc. cordis ét art. aort.

Phthisis chron. tuberc. puim. amb.
Aneurysma art. aort. asc. Atheroskl.
valv. mitr. et art. aortae. Hyperne-
phroma renis sin. Angiomata II in
hepate. Exarticulatio chir. carpome-
tac. dig. I ped. sin.

Leptomeningitis
epid.

^^iets bijzonders.

Sted. afd.

cerebrospinalis

2eer veel corpora amy-i Sted al\'d.
\'acea. .

Overigens geen bijzonder-\'
\'^eden.

Leptomeningitis cerebrospin. epid.
Scler. levis valv. art, aort. & mitr.

I^eze buisjes verschillen Nour. ald.
sterkere vergrooting
j^\'Senliji^ niet van de andere
^.^\'sjes. Alleen de groepee-
is anders dan bij een
orniale prostaat. Er is nog
stroma om deze
\'erkleinste knobbeltjes op-
«ehoopt.

^een bijzonderheden. Sted. afd.

Pneumonia lobularis lob. inf.
pulm. amb. Struma.

Gliomatosis cerebri. Hypertrophia
cordis. Atheroscl. generalis.

Leptomeningitis cerebrospinalis
epidemica.

Pus in ventric. later. d(3xtr.
cerebri.

-ocr page 86-

\\oljT. SectieuuiDiiier. Gewicht

n.n,- der

•M A I\\ IlOSIvO r ISC11E B IJ ZON D ER 111-:i)EN.

I.eeftijd.

Datum.

Prostaat.

20 gr. Uitwendig aan de prostaat niets opvallends. Tus-
schen de ductus deferentes ligt een met taaie heldere
vloeistof gevulde kyste.

Aan den rechterkant is op de typische plaats een
knobbel aanwezig; links daarmee correspondeeren^
een holte.

i S. 5510
i J.
V. (1 L
77

28-1V-\'17
46 li.p 111.

8 S. 5513 15 gr.

Sjouwerman.

TH A.v.d.K.
I 48

1-V-\'17
23 h.p.ni.

9 i S. 5517 5 gr.

C. M.
18
3-V-\'17
14 h p m.

10 S. 5519 16.5 gr.
C. v. II.

47
7-V-\'17
70 h.p.m.

Uitwendig geen bijzonderheden.
In de linkerhelft zitten eenige steentjes.
Overigens niets bizonders te zien in de
zijkwabben
ter hoogte van \'t veru montanum.

Zeer kleine prostaat. Waarschijnlijk liet de invloetl
van de puberteit, door de langdurige ziekte, op zid\'
wachten. Op doorsneden : gewoon.

Uitwendig niets bijzonders te zien.
Ook niet op doorsneden..

11 S. 5520 11.5 gr. Zeer kleine prostaat. Involutie door ziekte of i\'^\'
a k q/^fi\'vltoi\'f ?

activiteit ?

Overigens noch uitwendig, noch op doorsneden iet^ \'
abnormaals vertoonend. . i

A. K.

4G
9-V-\'17
39 h.p.m

-ocr page 87-

MIKUOSKOI\'ISCIIE
lilJZONÜEIlllEDKX.

IIEIIKOMST,
IIAHITUS.

DIAGNOSIS ANATOMICA.

kyste heeft niets te Sted afd.
aken met de platgedrukte en mager
«uctus deferentes. \'t Is
hoogstwaarschijnlijk een

van de Müllersche gan-
gen. ^

vertakte holte in de
\'nker zijkwab is met epi-
^•^eel bekleed. ■

2 X gehuwd ;
geen kinderen.

Hydrothorax duplex. Nephiitis
chron. Arterioscl. renum. Hyper-
trophia cordis totius. Arterioscl.
valv. mitr. & art aortae. Deforma-
tio hepatis e causa ignota.
Hyaloserositis lienis. Petechiae in
vesic. urin. Myocarditis chronica fi-
brosa. Fibrosis testis bilateralis.

j^e steentjes blijken met
alk geincrusteerde corpora
^\'^ylacea te zijn. Geen ver-
overingen te zien op de
^^^\'dachte plaatsen.

[nt. aid.
Vermaj^ord.

Phthisis chron. tuberc. cav. pulm.
d. & s.

Caries t.b.c. vert. thor. V, VI &
IX et vert. lumb. V. Meningitis t.b.c.
basalis. Scler. lev. valv. mitr. -

I

i \'Gewone beeld. Stod. afd. Nephritis chronica parenchyma-

^een corpora amylacea. Granei-frei.onwd. tosa.

Tuberculosis pulm. lob. inf. pulm.
sin.

vjjJ^f^\'^^om de urethra be- Chir. afd
\'nfi ^ zich vrij aanzienlijke Kraciiti^\'-gebomvd.
^^^Jltraten. Er zijn opvallend
klierbuisjes te zien.
(le P^^^taat bestaat grooten-
uit spierweefsel.

Endothelioma durae matris fascicu-
lare.

Pyonephrosis sinistra.
Atherosclerosis aortae abdomina-
lis gravis.

veel en soms zeer Sted. afd.
hfi!^^® eoi\'pora amylacea. De Xorm-ial-neboinvd.
^Veelheid klierbuisjes

IS

Phthisis chron. cavern, pulm.
bilat. apicorum.

Tuberculosis disseminata pulmo-
num.

Ulcéra t.b.c. intestini.
Scler. valv. art. aort. valv. mitr.
levis.

-ocr page 88-

Volfr- Sectienummer. Gewicht

num- der
Leeftijd.

Datum. 1\'rostaat.

makroskopisciif: bijzonderheden:

! Ü1..I-,\'-

14.5 gr. Noch uitwendig, noch op doorsneden bizonderhedei^
te zien.

Wegens ziekte misschien geïnvolveerd ?

S. 5529
I). U.
49
1C-V-\'17
18 h.p.m.

13

20 gr. Niets opvallends.

Speciaal werd gelet op de zijkwabben ter hoogt®
van \'t zaadheuveltje.

12 S. 5524

Schrijver S. S.

G.a J.d H
30
14-V-\'17
27 li.p m.

19 5 gr. Blaas en prostaat uitwendig normaal.

Op doorsneden blijkt dat er links en .rechts in (\'e
zijkwabben typische knobbeltjes zitten ± 7 m.m. i\'^
doorsnee. De urethra heeft een Y vorm.

S. 5531
C. V. H

57
19-V-\'17
23 h.p m.

14

15 S 5539 14.5 gr. Betrekkelijk kleine prostaat; waarschijnlijk doo\'"
j C. n. ziekte en inactiviteit geinvolveerd.

\' 38 ♦ I Op doorsneden: geen bijzonderheden.
! 26-V-\'17 \'
231/2 li.)) m

16 S 5546 10.5 gr. Zeer kleine prostaat. Oorzaak onbekend. Testet
K.Ch.W, V. vertoonden niets bijzonders. Op doorsneden overal \'t

44 gewone beeld.
30-V-\'17
10 h.p m.

17 S 5547 31 gr. Vrij groote prostaat. Aanduiding van Morgaf:!;

W. r;. nische knobbel. De urethra is 1.5 c.m. gerekt. Vi\'l\'

62 aanzienlijke knobbels in de zijkwabben, die tot cc\'^

30-V-\'17 * heel eind beneden het zaadheuveltje reiken en n»\'\'^\'^

8 h p m. boven toe overgaan in achter de urethra gelege"^!

knobbels.

-ocr page 89-

ilIKROSKOPISCilE
lil JZON DERHEDEN.

HERKOMST.
HAUITUS.

DI.\\ÜNOSIS ANATOMICA.

Zie voor \'t mikroskopische Sted. afd.
«eejd fig. 3, Er zün nog al Mager.

corpora amylacea aan-
^vezig.

Int. afd.

Zeer-vet.

^eel groote en kleine cor-
l^ora amylacea.

knobbeltjes blijken Cliir. afd.

^^^^ds uit meerdere allerklein- Kiei,,, „lagor,

® spherische lichaampjes te Kyplioskoliose.
^-^taan. Er zijn bizonder

>1? corpora amylacea

^^nwezig

veel corpora aniyla- Sted. afd.
(W groepeering sterk vcr.nagcr.l.

^^^ in de zü-

j-^l^vallend weinig corpora Chir. aid
i^li\'^\'fcea. \'t Epitheel van de Kraciuig.
^^ ei\'huisjes is op veel plaat-
^ \'%estooten. Oorzaak ?

Phthisis chron. tuberc. cas. cav.
pulm.

Pericarditis adhaesiva.

Ulcéra tuberculosa in ileo et ccec?.

Ulcus tuberculosum laryngis.

Nephritis chronica parenchyma-
tosa\'.

Hypertrophia cordis totius. Ulcéra
II ventriculi. Struma suprarenalis
aberratum in rene sin.

Deformatio pulmon. dextr. (lobi
II). Atherosclerosis.

Decubitus gravis. Splenitis acu-
ta. Sepsis.

Emphysema et oedama pu\'monum.

Pleuritis adhaesiva chronica.

Sclerosis levis valv. musc. cord,
sin.

Phthisis etc. pulm.

Ulcera ventriculi III.

Appendicitis acuta phlegmonosa.

Sclerosis valv. mitr. & art. aort.
levis.

Ulcus duodeni perforatum c. pe-
ritonitide circumsci\'ipta.

Cirrhosis annularis hepatis.

g^ypisch beeld. Scherpe
ies^\'^f tusschen de klierbuis-
der knobbels en de plat-
\'\'^\'"«kte van de rest.

Chir. ai\'.l

VcrniBKCiHl.

Caixinonia ulcerosum pylori ven-
triculi. Metastases in hepate, peri-
toneo & lymphoglandulis. Peritonitis
carcinomatosa.

Arteriosclerosis et kystos renum.

Trombosis ven. iliac, sin. Em-
bolia art. pulm.

-ocr page 90-

Yoljr. Seclienunimer.
Naam.
Leeftijd.
Datum. f

Gewicht

der
Prostaat.

MAKIIOSKOPISCIIE BIJZONDERHEDEN.

num-
mer.

16 gr. Tamelijk kleine prostaat. Met \'t bloote oog zijn oP
doorsneden geen bijzonderheden te zien.

S. 5548
P.
V. Z.

52
30-Y-\'17
25
\'/s li.p m.

18

Betrekkelijk kleine voorstaandersklier.
Op doorsneden kc-men op de typische plaatsen
paar karakteristieke knobbels voor den dag.

S 5555
C. M. N.

75
8-VI-\'17
10
h.p.m.

S. 5559
P. K.
60

12-V[-\'17
12
h.p.m.

19

17.5 gr.

20

30 gr.

Er is een lichte uitpuiling aan de achterzijde va\'^
den hals van de blaas. De prostaat is
vergroot
vertoont in de zükwabben op de typische plaatse"^
kleine knobbels die reeds uit meerdere spherisc^\'\'
lichaampjes bestaan.

18.5 gr. Normale prostaat.

Op doorsneden overal \'t gewone aspect.

S. 5507.
n. J.J. V.
27

1G-Vr-\'17
3
h.p.m

21

10.5 gr. Kleine prostaat. De testikels waren hier ook

vallend klein. Noch uitwendig, noch op doorsncd^"^
zijn er bijzonderheden te zien.

S. 5579
B.
V. M.
27

29-VI-\'17
14
\'/2 h.)).iii.

22

-ocr page 91-

MIKROSKOPISCHE
niJZoXDKRHKDKN.

HERKOMST.
HABITUS.

DIAGNOSIS ANATOMICA.

In den rechter zijkwab op
typische plaats ligt een
?roep van buisjes die vrij
Scherp van de omgeving zijn
gegrensd. Overal veel cor-
ï^oi\'a amylacea, behalve

Int. afd.

Goeil-gebouwd.

sm.

dit

m

groepje.

Tuberculosis pulm. etc.
Ulcéra t.b.c. laryngis et tracheae.
Ulcéra permagnae intestini.
Thrombosis venae cavae inf.
Sclerosis levis valv. musc, cordis

De klijibu\'sjes dezer knob- Sted. afd. Sepsis. Phlegmone cruris sin.

eitjes zijn grootendeels Krachtijj-Kcbouwd. Hypertr. cordis,

sterk verwijd. Veel corpora Sclerosis valv. muse, cordis sin.

^ïnylacea. Kystes renum.

Sommige der knobbeltjes
■^\'\'jken uit bijna louter spier-
^\'eefsel te bestaan.

Zie voor de verhouding der
^fethra tot de achter deze
?elegen spherische lichaamp-
jes fig^

Zeer veel corpora amy-

\'acea.

Ter plaatse waar gewoon-
(le allerjongste knob-
^•tjes ontstaan, liggen bei-
®^zijds een paar buisjes
, et een meerlagige epitheel
■"^•^leeding.

Jl^eel corpora amylacea. Qto-Rhin. afd.
e uitvcer buisjes die uit- Uitprst-vermnRcrd.
^"onden in de uiteinden der
dwarse coupe hoefijzei-
^i\'mige urethra hebben
\'^eerlagig epitheel.

Chir. afd.

Gocd-jjcbouwd,
mager.

Chir. afd.

Zeer krachtip.

Ulcéra pept. ventr. & duodeni IX.
Cholecystitis acuta purulenta.
Peritonitis incipiens diffusa.
Scler. valv. mitr. et art. aort. levis.

Peritonitis fibrinopurulenta et
faeculenta.

Phthisis etc. pulm. T.b.c. laryngis
& tracheae.
Scler. art. aort.

-ocr page 92-

8S

Secticnuramer.
Naam.
Leeftijd.
Datum.

Volg-
num-
mer.

Gewicht

der
Prostaat.

MAKROSKOPISCHE BIJZONDERHEDEN.

19 gr. De blaaswand blijkt hypertrophisch te zijn. Op

slijmvlies van de urethra prostatica bevindt zich
een varix.

Op doorsneden v/d. prostaat is niets bijzonders
te zien.

18 gr. Aan blaas en prostaat uitwendig niets bijzonders-
Op dwarse doorsneden komt ter hoogte van \'t
zaad-
heuveltje en nog iets daar boven beiderzijds een
typisch spherisch lichaampje te voorschijn.

S. 5581
V.

- 50
2-yii-\'i7
26 h.p.m.

S. 5582
J. P.

58

2-VII-\'17
4\'/i! h.p.m.

23

24

27 gr. De voorstaandersklier lijkt een weinig vergroot-
Er is ook een lichte uitpuiling aanwezig aan den hals
van de blaas. Op doorsneden blijken
beiderzijds
knobbels (1 c.m. in middellijn) te zitten op dß
typische plaatsen.

S. 5583
V.
67

2-VII-\'17
14 h p.m.

S. 5585
G. R
24

3-VII-\'17
4 h
.p ni.

S. 5590
M. S.
72

5-Vll-\'17
10 h.p.m.

25

26

27

14 gr. De prostaat is klein, maar vertoont overigens gcC^
bijzonderheden.

38 gr. De hals van de blaas is in zijn geheel door de
vrij aanzienlijke knobbels in de zijkwabben naar hO\'
ven geheven. De urethra is in voor- achterwaartscli\'^
richting gerekt.

-ocr page 93-

MIKROSKOPISCHE
BIJZONDERHEDEN.

HERKOMST.
HAurrus.

DIAGNOSIS ANATOMICA.

Opvallend weinig corpora
^niylacea. Hier en daar een
Paar infiltraten in het stro-
ma. Overigens geen bijzon-
derheden.

I^e knobbeltjes bUiken
^^n één kant vnl. uit spier-
:^veefsel te bestaan. Er zijn
en daar infiltraten aan-
wezig. Vrij veel corpora
^\'^ylacea.

■ " ^ ,
; De knobbels blijken Sted. afd.

I Samengesteld te zijn uit ± (> Vrijgoed-gebouwd.

; \'^\'einere knobbeltjes.

I Opvallend weinig corpora

^\'^\'^ylacea. \'

Sted. afd

Kort-gebüuwd.

Sted. afd.

Goed-gebouwd.

Sepsi3 staphylococcica. Abscessus
pulmon.

Pleuritis serofibrinosa duplex.
Varix urethrae prost. Hypertr.
vesic. urin.

Phthisis chron. t.b.c. puim. amb.
etc.

Carcinoma planocellulare buccale
ulcerosum.

Pneumonia. Abscessus pulmonis.
Cholelithiasis.

Phthisis chron. puim. etc.
Ulcera intest, et laryngis.

t Gewone beeld.

Sted. afd.

Zecr-verinagcrd.

, t Grootste gedeelte der
^^.f)obbels blijkt nekrotisch te
Un. De structuur is nog
te herkennen, maar (Ie
: zijn niet gekleurd.

, is om deze nekrotische
^\'"^atsen een rand van opge-
^^^Pte kleine cellen, waarin
: ^^scellen gevonden worden.

^^i\'schijnlijk dus een kaas-
^aard. Ook elders in de pros-
/^t 2ij,., dergelijke kaas-
^\'\'^»\'djes te vinden.

Sted. ahl.

Phthisis chron. puim. etc.
Adenoma prostatae incipiens. Cy!>
titis fibr.
Scler. lev. valv. art. aort.

-ocr page 94-

Voljr. Sectienuinmer. Gewicht

Naam. ,

nimi- dar

Leeftijd.

Datum.

MA K ROSKOrLSCIi E IJIJZÜN DE R H EI )EN,

S. \'>592 31.5 gr. Groote klier. Blaas: normaal.

Y ^P doorsneden worden geen typische knobbel»

yO gevonden.

6-yiI-\'17
91/2 h p ni.

28

Klein orgaan. Blaas : normaal.
Toch ziet men op de typische plaatsen een pa»\'\'
kleine knobbeltjes.

29

S. 5593
J. d. II
72

7-VII-\'17
23 h p.m.

14 gr.

De blaas vertoont een eenigzins uitgesproken tr£i\'
bekelteekening. De prostaat is klein ; noch
uitwendig\'
noch op doorsneden zijn er bijzonderheden aan ^^
zien.

30 S 5595
: G. P.
! 56

9.Yil-\'17
211/2 h.i).m.

13.6 gr.

Normale klier.

31

S. 5596
P. H.
30
9-VlI-\'17
46 h
p m.\'

S 5597
A J. M. W.
61

9-VII-\'17
34 h.p m.

18 gr.

32

Il gr.

Hoewel de prostaat opvallend klein is, vindt
op doorsneden toch een paar zeer kleine knobbeltje\'\'
in de zijkwabben.

14 gr. Kleine normale prostaat.
♦ Mislukte opspuiting door luchtbellen.

Alleen in de rechter ductus ejaculatorius blijkt
O.I, inkt binnengedrongen te zijn.

33

S 5600
W.J.v.d.W.
21

: 12-Vn-\'17
16 h.p.m.

-ocr page 95-

MIKRÜSKOPISCHK
BIJZONDEIIIIEDEX.

HERKOMST,
HABITUS.

DIAGNOSIS ANATOMICA.

Opvallend weinig corpora
^niylacea,

In de lumina vrij veel af-
Sestooten epitheelcellen.

Neur. afd Bronchopneumonia lobularis.
Good pobouwd. Scler. valv. mitr. lev.

(Geen hersenobd. gedaan).

Er zijn nog al vrij veel Sted. alU.
JOï-pora amylacea aanwezig. Vermagerd.

knobbeltjes vallen meer
^et \'t bloote oog op dan bij
sterkere vergrooting.

Veel corpora amylacea. Chir. afd.

Overigens geen bijzonder- stcvip-gebouwd.
^eden.

Pneumonia. Gangraena pulm. d.\'
Hypertr. vesic. urin. incipiens. \'
Scler. valv. mitr. & art. aort. levis.

Fractura baseos cranii, etc.
Hypertr. vesic. urin. levissima.
Sclerosis valv. mitr.

. Zeer veel corpora amy- Sted. afd
I acea van zeer verschillende sicrk
-vermaircrd.
^^ootte.

Tuberculosis diss. i)ulm. amb.
Ulcera t.b.c. laryngis, tracheae,
et intest.

, Een paar der allerkleinste
, ^obbeltjes bestaan uit lou-
^ ^^ spierweefsel. Er zijn vrij
^eel corpora amylacea aan-
wezig, waarvan sommige
; \'J^et kalk geimpregneerd, an-
e^\'e door bruin pigment
®terk gekleurd zijn.

Sted. aid.

I\'link-ßcbüuwd;
vermagcnl.

Tuberculosis miliaris disstm. acuta.
Phthisis chi-on. indur. nigra lob.
sup. pulm. d.

Phthisis apicorum pulmonum etc.
Peritonitis acuta e perforatione
ulceris t.b.c. coli.
Peritonitis chron. adhaes.

Vrij veel corpora

amy- Chir. afd.

Tenper-gebonvvd.

la

cea.

-ocr page 96-

Volg- Sectienummer. Gewicht

Naam. ,

num- dsr
Leeftijd.

MAKROSKOPISCHE HIJZONDERHEDEN.

mer.

Datum.

Prostaat.

34 S 5601
li. W.

62

14-VII-\'17
18 h.p m

35 S 5605
B J K.

21

18-VII-\'17
ib^li h
.p m.

I

36 S. 5606
J. H. V.

82

18-VII-17
39\'/2 h p m.

37 S. 5608 14 gr
A.
V. (1 B

i

20-VII-\'17\'
21»\'2 h.j) ni.

38 S. 5609 11 2 gr
II. .1.
V.

28

20-VII-\'17
11 hp in.

13 gr.

18.4 gr

35 gr.

Opvallend kleine prostaat.

Er zijn geen typische knobbeltjes te zien.

Uitwendig en op doorsneden niets bijzonders tc
zien.

AVeinig klachten tijdens \'t leven.

De klier is vergroot. Er is geen duidelijke uit-
puiling in de blaas. Er zijn wel vrij aanzienlijk^
zijknobbels aanwezig, die achter den hals van d®
blaas reeds met elkaar vergroeid zijn. De
sphinctei\'
is echter nog intact.

Opvallend kleine prostaat; niets van de typiscb^
knobbelvorming te zien.

Niets opvallends ; noch uitwendig, noch op doof\'
sneden.
Alleen klein. Involutie ?

23 gr. De klier H.jkt niet vergroot. Toch zijn op doorsnel
(patient had geen klachten in vita) I 2 c.m
♦ doorsnee metende, uit meerdere spherische
lichaamP\'
jes opgebouwde zijknobbels aanwezig. Deze hebbel^
proximaal een kleine knobbelige verbinding, die eei^
kleine uitpuiling veroorzaakt in de blaas. Gerekt^
urethra.

S. 5611
J. R.
93

23-VII-\'17
33 h
p ni

39

-ocr page 97-

-MIKROSKOPISCHE
r-I.lZOXDERHEDEX.

IlERKOMS\'i;
HAIilTUS.

DIAGNOSIS ANATOMICA.

Veel corpora amylacea, Chir. .afd.
J^aarvan er sommige ver-
•^alkt zijn.

Abscessus subphrenicus sin.
Pneumothorax et pleuritis sin.
Scler. art. aort. leviç.

peinig corpora amylacea. Neiir. Sted.
"eel ontstekingshaarcljes ;
^waarschijnlijk ook in de
bui

\'sjes zelf ontsteking.

Bronchopneumoniae.
Sclerosis valv. art. aort.

^^Dci zijbwabben zijn uit Sted. afd.

oïf^^u ».corps sphéroides" Krachtig-gel.ouwd.
PRebouwd. De buisjes waar-
\'t deze bestaan vertoonen \'
corpora amylacea, wel
\' papillen.

. Kleurlooze, bruin gepig- Chir. afd.
U^^e^ï\'de en enkele ver- .\\oi-maai.gei)ouw.i.
^^te corpora amylacea.
Overigens gewoon.

Adenoma
statae.

Hypertr. vesic.
brinopurulenta.

Arteriosclerosis

P>ieumon!a d. & lobularis.

Carcinoma colloides flex. lien. coli.

Ruptura coli transversi. Peri-
tonitis fibrinopurulenta. Arterio-
sclerosis levis, valv. musc. cordis.

(fibrom.yoma ?) pro-

urin. Cystitis fi-
gravis generalis.

, ^r liggen hier meer klier-
^ \'sjes vwr de urethra, dan
gewoonlijk aantreft,
^^en corpora amylacea.

j.^an den rand der uit pa- Sted. afd

sta?\'\', gebouwde buisjes be- Ma^er, krachtig

knobbeltjes zün gebouwd.

hcvT amylacea opge-

In de knobbels zelf
^den deze niet gevonden.

Sted. afd.

.Mager.

Vel

Phthisis chron t.b.c. pulmonum.

Pneumonia caseosa. Ulcera intest.

Tuberculosis peritonei & perito-
nitis t.b.c.

Trombosis ven. iliac, dextr. Em-
bolia ram. art. pulm. dextr.

B1-0 n chop ne u mon i ae. A the rose le-
rosis valv. mitr. & art. aort. Insuff.
valv. mitr. & tricuspid. Scler. art.
ren. & art. aort. Hypertr. vesic. urin.

-ocr page 98-

Volg- Sectienummer. Gewicht

num- der

Leeftiid.

Datum.

mer.

40 S 5G14 24.5 gr. Uitwendig niets bijzonders te zien. Op doorsneden
A. IJ. M. T. komt op de typische plaatsen een klein knobbeltje te

58 voorschijn in r. en 1. zijkwab.

26-VII-\'17
16 li p.m

MAKROSKOPISCHE HUZONDERIIEDEN,

9.5 gr. Opvallend kleine prostaat. De testes vertoonden
met \'t bloote oog niets bijzonders. Ziekteinvolutie ;

S. 5620
J. P. R.
41

3.VIII-\'17
li/a h p.m.

41

S. 5633 I 25 gr.
F. H. F.

38

24-VIII-\'17
20 h.p.m. }

42

Normale klier. Opgespoten met berlijnsch blau\\v-
Enkele lobuli zijn met de kleurstof gevuld.

20 gr. Normale voorstaandersklier.

19 gr. Normale klier. In de ampullen van het rechtd
zaadblaasje zaten kleine bruine steentjes. Mislukt*^
opspuiting.

20 gr. Uitwendig zijn blaas en voorstaandei-sklier no\'"\'
maal. Op doorsneden blijken er op de typische pla.i^\'
sen knobbels aanwezig te zijn. Er is nog geen vC\'
binding tot stand gekomen tusschen deze zijstukken\'
* De klier is opgespoten met 0.1. inkt. De lobuli viv\'^

de lobus posterior zijn niet opgespoten ; overigen\'\'
alles, behalve de knobbels.

43

S. 5634
T. K.
20

27-VIII-\'17
21 h p.m.\' j

S. 5644 ^

.1. Cr. \'

1 29
: 17-1X-\'17 i
13 h.p.m.

S. 5647
O V.
69

21-1X.\'17
71/2 h.p.m.

44

45

-ocr page 99-

Wr^T^ par»- -

mikroskopische

im.jzonderiiedex.

herkomst.
ha hit ijs.

I )I A(i XOSIS A X ATOM IC A.

knohl k\'e^ne sted. afd. Adenocarcinoma renis sin

^voor 1 f f®)\' Metastases in pulmonibus, hepate

M ••»«hecti.sch. et lymph, g-land.

in de rTv^ amylacea Atherosclerosis valv. mitr. & art.

icst der kher. aortae.

Geen corpora amylacea Sted. afd. Phthisis etc. pulmonum. Ulcera
hedeT \'\'\'\'\' buzonder- sterk-vem.aperd. t.b.c. laryng. & intestini. Empyema

proc. vermiform.
Thrombosis ven. iliac, sin. Infarct.
\' ren.

s

j^Zeer weinig corpora amy- Neur. afd. \' Gliosarcoma ventr. IV cerebri

magni.

Nephrolithiasis dextra. Sclerosi.s
lev. art. aort.

^einipr corpora amylacea. Cliir. afd.

afgestooten epi- Ooed-pebouwd.
cellen in de lumina der
•^^»sjes.

Perforatio ulceris ventriculi.
Peritonitis fibrinopurulenta acuta
diffusa.

Atherosclerosis generalis levis.

Our. afd. Fibro.sarcoma vaginae nervi acus-
gofil-pebouwd, tici sin.

bijzonderheden.

forsch. Kalkhaard in de .schildklier.

Hiervoor fig. 5.

Stod. afci. Adenocarcinoma ventriculi c. me-
Xormaai.trci)ouwd. tast. in liepatc. Cholelithiasis. Athe-
roscl. renum.
Scler. valv. cord. sin.

-ocr page 100-

Volg- Sectienummer. Gewiclit
Naam.
Leeftijd.
Datum.

MAKROSI^OPISCHE I51JZ0ND?:RnEDEN.

num-
mer.

Prostaat.

46 S. 5648 39.5 gr.

n. V. M

57

24-IX-\'17
40\'/2 li p.m.

Zeer groote klier. Toch . is de blaas gewoon. OP
doorsneden blijken er
2 slechts kleine knobbeltje^
aanwezig te zijn. Fraaie gedeeltelijke opspuiting.

Geen rekking der urethra; geen knobbeltjes.
Sommige gedeelten zijn fraai opgespoten.

Gestorven na de prostatectomie. Oorzaak ?
„Gesloten" vorm van \'t geëxtirpeerde praeparaaf i
Karakteristiek beeld op doorsneden, \'t
ZaadheuveUJ^\'
wordt in \'t prostaatbed teruggevonden.

Normale klier.

Enkele lobuli met kleurstof gevuld.

S. 5649
L. d. V.
70

24-IX-\'17
20 li p.m

S. 5651

II. V. L

77

26-IX-\'17
23 li.p m.

S. 5651a
?

±25
26-IX-\'17

47

21.5 gr.

48

88 gr.

17 gr.

49

S. 5654 30.5 gr.
J. K.

47
1-X-\'17
21 h ]) m

50

Vrij groot orgaan. Toch niets van de typisc\'^^\'j
knobbelvorming te zien. Sommige lobuli zij\'n
opgespoten.

Normale klier. Opgespoten. Verschillende
blijken met de kleurstof gevuld tc zi^jn.

S. 5655
E B.

24
3-X-\'17
36 h p.m

51

17.5 gr.

-ocr page 101-

MIKROSKOPISCHE
IMJZOXDERHEDEX.

IIERKOMS\'I\'.
IlAIilTUS.

DIAGNOSIS ANATOMICA.

Zie voor deze ongeveer! Sted. afd.
®i"^vtgroote knobbeltjes fig.
4. i Kort-gebouwd.

Cirrhosis hepatis c. splenome-
galia.

Bronchopneumoniae. Anasarka.
Scler. valv. mitr. & art. aort. lev.

Veel corpora amylacea, Sted. afd.
jvaarvan er sommigen ver- stevig
-gebouwd.
\'^alkt zijn.

Carcinoma solidum ulceratum
ventriculi cum metastasibus.

Arteriosclerosis renum et valv.
art. aort. & mitr.

De knobbels vertoonen \'t Sted. afd.
ypische beeld.
 Goe.l-gevoed,

de rest der platgedruk- Normaal-gebouwd,
t® prostaat worden veel ont-
®tekingsinfiltralen gevonden.

Open bijzonderheden.

j\\Iil. IIosp. Hernia diaphr. traumatica, sin.
Normaal-gebcuwd, (e vulnere sclopetario) incarcerata,
flink-ßcsiiierd. entero - et epiplocele.

Adenoma prostatae extirpatum.
Dilatât, ureter. & pyel.
Oedema pulmonum, Anaemia.
Arterioscl. valv. mitr. & art.
aortae. et renum.

Zeei- veel corpora amy- Chir. afd.
\'ncejv

p ■ _ Normaal-gebouwd;

^i\'aaie met kleurstof pral corpulent. lev.
^^^ulde klierbuisjes.

Sepsis staphylococcica. etc.
Nephrolithiasis; sin. Scler. valv,

t Gewone beeld.
y ^een corpora amylacea,
veel infiltraatjes; vooral
het slijmvlies v./d.
\'s»uis en om de groote duc-
prostatici.

Sted. afd.

Mager.

Phthisis etc. l.ücera t.b.c. intestin\'".
Infarctus renum. Scler. valv. art.
aort.

Endocarditis valv. mitr. inve-
terata.

-ocr page 102-

Volg- Sectienuinincr. Gewicht

num. der
I Leeftijd.

: Datum. i\'vost^^t.

MAKROSKOriSCllE BIJZONDKRllHDEN.

44 gr. Vergroot. Op doorsneden blijken er in de prostaat
een aantal grootere en kleinere steenen aanwezig
te zijn. Multiple abscesvorming.

Bovendien in de zijkwabben een paar karakteris-
I tieke kleine knobbeltjes.

35 gr. Er blijkt een groot absces (2—2,5—3 c.m.) in de
prostaat aanwezig te zijn. Toch zijn sommige lobuH
met kleurstof gevuld.

55

5G

57

22.5 gr. Blaas en prostaat uitwendig normaal. Op dwarse
doorsneden komen op de typische plaatsen 2 knob-
bels te voorschijn, 1 c.m, in doorsnee.

28 gr. Noch uitwendig, noch op dwarscoupes zijn er
ziekelijke veranderingen te vinden.

13 gr. Kleine prostaat. Involutie ?

De opspuiting is niet fraai gelukt. Slechts in een
klein gedeelte is de kleurstof doorgedrongen.

* V

25 gr. Prostaat van gewone grootte.

Bij doorsnijden blijkt dat er op de typische plaat-
sen 2 knobbels aanwezig zijn. Ze zijn evenwel niet
scherp omschreven.

S. 5656
J. Ch.
V. D.
i 63

5-X-\'17
20 h.p.m.

S. 5658
M.
V. 13.
63

8-X-\'17
7\'/2 h.p.m.

S. 5658a
?

70

9-X-\'17
24 h.p.m.

S. 5662
n. J. P.

42
13-X-\'17
26 h.p.m.

S. 5670
P. D.
30
24-X-\'17
23 h.p.m.

S. 5673
J. J. E.

53

: 25-X-\'17
201/2 h.p.m

52

53

54

-ocr page 103-

MIKllOSIvOI\'ISCIIE
HMZONDERIIEDEX.

HERKOMST.
HAHirUS.

DIAGNOSIS ANATOMICA,

Etterige prostatis met ab-
scesvorming.
De grenzen van
knobbels zijn daardoor
«linder duidelijk dan ge-
woonlijk.

Etterophoopingen.

Vrij veel corpora amy-
a\'^ea. Geen typische knobbel-
vorming te zien.

^oze knobbels bestaan uit
^\'\'oe^en van nauwe, papillair
gebouwde en van cysteuse

, opspuiting bleek mis-
\'^l^t te zijn.

t Gewone beeld.

Ge

en corpora amylacea.

. t Gewone beeld.
^Enkele lobuli
met kleur
Jïevuld.

Chir. afd.

K rachtig-gebouwd.

Sted. afd

Sterk-vpiiuagerd,
oud.

Mil. Ilos)).

Norm. pcbouwd.
Zecr-bleek.

Cilir. afd.

(locd-pebouwtl.

Sted al\'d.

Verinagenl.

Endocarditis inveter. valv. mitr.

Abscessus gl. prostatae. Adenoma
prostatae.

Hypertr. ves. urin. Cystitis ulceros.

Scler. valv. mitr. & art. aort.

Aneurysma cordis ventr. sin. Peri-
carditis adhaes. Peritonitis et pleu-
ritides serofibr. Abscessus prost.
Ulcera ventriculi III. Kystes gland,
thyr. Sclerosis art. gravis.

Carcinoma laryngis.

Aneur.vsma aortae ascend, c.
thrombose.

Phthisis apicorum pulmonum.

Cholelithiasis. Kystes renum.
Scler. valv.

Peritonitis fibr. purul. acuta dif-
fusa.

Haematoma septica retroperito-
nealis dextra.

Scler. valv. art. aort. & mitr. levis.

Phthisis etc. pulm. Ulcera intest.
T.b.c. peritonei et peritonitis t.b.c

klierbuisjes van deze

"^\'"erDuisjes van deze (\'l,ir. afd.

^ Obels verschillen niet veel Krad.tip.gobouwd.

L,.\' die van de rest van de
•^lier

^lin

»^et

VKi ....

kle\' ^^\'\'^arbij een paar zeer
spheri.sche lichaamp-

Aan één kant echter
een paar buisjes te zien
\'neerlagig epitheel en

Laceratio crusis sin.; amputatio.

Phlegmone emphysematosa. Cho-
lelithiasis.

Cirrhosis vesic. felleae. Peritonitis
diff. acuta.

Sclerosis valv. art. aort. & mitr.

Hypertrophia vesic. urin. inci-
piens.

-ocr page 104-

--------------

Volg-
num-
mer.

Sectieuumnier.
Naam.
Leeftijd.
1 Datum.

58

S. 5682

W. B.

36

31-X-\'17

12 h.p.m.

59

S. 5684

W. K.

23

3.XI-\'17

8 h p in.

60

S. 5686

C. v. R.

1 69

5-XI-\'17

■ 1

18 h.p m.

61

S. 5690.

P M.

76

]0-XI-\'17

11 h.p m.

62

S. 5692

J. R.

52

12-XI-\'17

42 h.p.m.

63 j

S. 5693

J. B. K

37

12-XI-\'17

7 h.p.m.

der
Prostaat.

MAKROSIvOnSCIlE BIJZONDERHEDEN.

37 gr. Flinke normale prostaat.

Sommige gedeelten blijken mooi opgespoten te zijn.

24 gr. De opspuiting van deze normale voorstaanders-
klier is bijna totaal mislukt. Oorzaak onbekend.

20 gr. Kleine voorstaandersklier.

Enkele buisjes zijn opgespoten. De urethra is ge-
rekt. Er zü\'n op de typische plaatsen 2 kleine
knob
bels aanwezig.

Ook achter boven ligt één spherisch lichaampje.

88 gr. Zeer fraai opgespoten praeparaat.

Geen karakteristieke knobbeltjes gevonden.

12.5 gr. Klein orgaan zonder karakteristieke knobbelvor-
ming.

12 gr. Klein orgaan. Noch uitwendig, noch op doorsnede
bijzonderheden te zien. Slechts een paar buisjes zijn
♦ opgespoten.

-ocr page 105-

• 101

1 ■ ■ -------

1

! MIKROSKOPISCHE
1 BIJZONDERHEDEN.

HERKOMST.
HABITUS.

DI.^GNOSIS ANATOMICA.

Zie fig. 8.

Geen afwijkingen te zien.

1

1

Sted. afd.

Goed- & krachtig
gobouwd.

Ulcus juxtapyloricum perfor.
Peritonitis fibr. purulenta diffusa
acuta. Scler. lev. art. aort.

\'t Gewone beeld.

Neur. afd.

Pleuritis adh. dextra. Petechiae.

Flink.ffcbouwd. Paralysis cordis. Tumor cerebri.

^en. Geen corpora amylacea.
Zeer veel papillen.

De knobbels in de zijkwab- Sted. afd.
■jen liggen niet vlak naast Stcrk-Tcrmagcra.
de urethra, \'t Hooger gele-
sen achterste knobbeltje
\'aat de blaaswand en de
sphincter nog ongemoeid.

Zie fig. 12.

Bijna om alle buisjes be-Üto-Rhin. afd. Care. laryngis, c. metast in lym-
^\'nden zich grootere of klei-\'
(uieil-gcbouwd- phogl. Cirrhosis hejiatis incipiens.

infiltraten. Prostatitis "\'agcr. Scler. lev. art.

chron.? i

Zeer veel corpora amyla- Sted. afd. Carcinoma solidum ventriculi. Me-
Slechts enkele lobuli
Nonnaal-Rcbouwd,; tast. Abscessus subphren. dexter.
^\'Un met O.I. inkt gevuld.
vermagerd. Peritonitis serofibr.

Emphysema pulmonum. Scler. lev.
valv.

, Nog al wat corpora amy- Chir. afd. Phthisis etc. puim. Perichondritis
^cea. Om de rechter, ductus
iCrachtig-gcbouwd. t.b.c. laryngis. T.b.c. renum. Fibro-

•ius een onstekings- mata renum.

^^filtraat.
Misschien van tubercueu-
aard ?

Peritonitis t.b.c.
Tuberculosis chron. lienis.
Sclerosis valv. mitr. Nephroli-
thiasis.

-ocr page 106-

VoIt- Sectienummer.
Dum".

Leeftijd.

Gewicht

der
Prostaat.

MAKIIOSKOPISCIIE «IJZÜNDEIIIIEDEN.

mer.

Datum.

Involutie ?

Op doorsneden geen makroskopische bijzonder-
heden.

S. 5696
M.
V. W.

53

19-XI-\'17

64

13 gr.

Geen bijzonderheden.

In de rechter epididymis, in de prostaat en in de
klieren van Cowper worden tuberculeuse
cavernen
gevonden.

Tuberculose van de klieren van Cowper treft men
zelden aan.

Normale voorstaandersklier.

65 S. 5699

L. V. V.

45

22-XI-\'I7

66 S. 5701

A. M.
17

27-XI-\'I7

20 gr.

67

S. 5703
J. H. S.

33

28-Xr-\'17
I 4 h.p.m.

S. 5706
J. H. M.

64

4-XII-\'17
19\'/2 h.p.m.

22.6 gr.

Sommige buisjes zijn met 0.1. inkt gevuld.

68

19 gr.

Uitwendig geen afwijkingen.
Op doorsneden blijkt, dat de urethra wat
gerekt
is en dat er in de zijkwabben knobbeltjes aanwezi?
zijn op de typische plaatsen.

62 gr.\' Breede uitpuiling in de blaas. (Patiënt had geen
klachten). De urethra blijkt 2 c.m. gerekt te zijn-
In beide zijkwabben zijn samengestelde knobbel^
♦ aanwezig. Boven de ductus ejaculatorii bevinden
zich ook knobbels achter de urethra, die de uitpuiling
hebben veroorzaakt. Niettegenstaande de reeds vrü
groote knobbels is er toch wat kleurstof in het nor-
, male apicale deel der klier doorgedrongen.

69 S. 5711
J.
V. n.

86

11-XII-\'17
5 h.p.m.

-ocr page 107-

Er zijn vrij veel corpora
^ïïiylacea aanwezig. De groe-
Peering der klierbuisjes in
zijkwabben lijkt wat af-
^vijkend van de normale,
^aar de grenzen zijn niet
Scherp genoeg om hier van
Knobbelvorming te spreken, j

Geen bijzonderheden,

mikroskopische

herko.mst.

bijzonderheden.

diagnosis ANATOMICA.

habitus.

Chir afd.

Zccr-mager.

Sted. afd.

Zecr-magcr ;
ictcrisch.

In de randen der verweek- Sted. afd.
kaashaarden zijn typische Mager;

Uberkels aanwezig. gocd-gebouwd.
\'«acillen niet aangetoond.)

Geen bijzonderheden.

Chir. afd.

Zcor-krachtig
gebouwd.

Carcinoma medulläre vcntr.
Metastases in puim., hepate, liene
& lymphogland.

Cirrhosis hepat. hypertr. c. hy-
perpl. lienis. Gastritis chron. T.b.c.
chron. lienis & hepatis. Pleuritis cas.
dextr. Pneumonia. Cholangitis ca-
tarrh. Icterus.

Phthisis chron. t.b.c. etc. pulm.

Ulcera t.b.c. intestini.

T.b.c. gland, prostatae, glandular.
Cowperi et epididymidis dextr.

Ruptura jejuni et duodeni.

Haematoma retroperitoneale. Hae-
matoperiton. Hydrocele testis sin.

I^c knobbels zijn fraai uit Sted. afd.

; Ï^f Krachtig.gebouwd

(lej. normale prostaat bin-\'

^^ gedrongen kleurstof. Op

^^Himige plaatsen zijn infil-

I ^^atjes aanwezig.

^arakteristiek beeld. Sted. afd

. Er liggen in de klierbuis-
der knobbels ook vrij,
corpora amylacea.

Phthisis t.b.c. pulm. etc.
Cholelithiasis.

Aneurysma cylindrif. a. aortae.
Scler. valv. Ulcus ventriculi etc.

Arterioscl. valv. mitr. & a. aortae.
et art. coron. cordis.

Arterioscl. renum et a. aortae. et
a. renal.

-ocr page 108-

Volg- Sectieaummer. Gewicht

num- der

Leeftijd.

Datum. Prostaat.

MAKROSKOPISCHE BIJZONDERHEDEN.

19.5 gr. Normale voorstaandersklier, niet opgespoten.

70 S. 5712
J.
V. A.

29

14-XII-\'17
■ 18 h.p.m.

71 S. 5716
M. d. B.

56

: 15-XII-\'17
2 li p m.

10 gr.

Kleine prostaat. Involutie ?
Geen knobbelvorming te zien.

72 <S 5717 21.5 gr.

H. S.
71

15~X[I-\'17
; 24 h p.m.

73 \' S. 5718 12.6 gr.

W. W. I

53

15-Xri-\'17
28 h.p m.

Uitwendig zi,jn blaas en voorstaandersklier nor-
maal. In de zijkwabben bli^jken ter hoogte van het
zaadheuveltje een paar typische kleine knobbeltjes
aanwezig te zyn.

Zeer klein orgaan, (vgl. : diagn. anat.) De klier is
voor \'t grootste gedeelte opgespoten.

40 gr. Er bestaat een lichte welving van den achterwand\'
van den hals der blaas. Op doorsneden bUjkt
urethra ruim 2 c.m. gerekt te zijn.

Links en rechts daarvan zijn vrij aanzienlijk^
samengestelde knobbels aanwezig. Proximaal zi)\'^
deze zijknobbels verbonden door een paar spherisch^
lichaampjes, die de uitpuiling .veroorzaakten. \'
knobbels zijn niet opgespoten. Wel fraai \'t apical«^
^ deel der normale rest van de klier.

26 gr. Normale prostaat. Sommige buisjes blijken opg^\'
spoten te zijn.

74

S. 5722
A. v/d A
79

20-XII-\'17
24 h
p.m.

S. 5727
W. J. K.
40

22-XII-17

-ocr page 109-

MIIvROSKOl\'ISCHE

HERKOMST.

------ -

--

BIJZONDEIIIIEDEN.

HABITUS.

DI.\\GNOSIS ANATOMICA.

\'t Normale beeld. Cbir. afd.

Zeer weinig corpora amy- stevig-Rebouwd.
\'acea.

Abscessus cerebri lob. temp. d.
Encephalonial.
T.b.c. klier aan rechter longhilus.

Er blijken een paar steen-
tjes ter grootte van rijst-
, "borrels aanwezig te zijn. Op
i ^eje plaatsen is \'t stroma,
I aan kleine cellen.

1 liggen behalve in de
der platgedrukte
prostaat ook corpora amyla-
in de uterus masculinus
j de ductus ejaculatorii.

, Er zit een zeer klein knob-
Deltje op eenigen afstand
de urethra in één zij-
^ab. Misschien is er wat
\'eurstof in enkele buisjes
^^^ \'t knobbeltje doorge-
drongen ?

Int. afd.

Normaal-
ontwikkeld.

Sted afd.

Vermagerd.

Sted. afd

Sterk-vermagord.

„Cirrhose pigmentaire de la foie".

Atrophia pancreatis. T.b.c. puim.

Haemosiderosis hepatis, pancrea-
tis et lymhogland. retro & subpylor.
Atrophia cordis. Scler. lev. art. aort.

Abscessus lobi occ. d. cerebri
magni. Leptomeningitis putrida.

Splenitis acuta.

Arteriosclerosis levis. renum et
valv. cord.

Gummata in hepate. Hepar loba-
tum.

Bronchopneumoniae. Fibrosis test.
sin lev. Scler. lev. valv. mitr. & art.
aort.

, Hier en daar infiltraten in

stroma.
, karakteristiek beeld der
^^obbels en der platgedruk-
^^ ï-est der klier.

Sted afd.

Krachtig-gebouwd,

Bronchopneumoniae. Phthisis apic.
puim. Cholelithiasis.

Atheroscl.. valv. mitr. & art. aor-
tae. et renum gravis.

^eel corpora amylacea.
Enkele infiltraten.
Oeen knobbelvorming.

Neur. afd.

Carcinoma renis sin. c. metastasi-
bus etc. Embolia art .pulmon.

Trombosis ven. iliac, d. & s. et
plexus pampin.

-ocr page 110-

Volg- Sectienummcr. Gewicht
Naam.

MAKROSKOPISCHE IJIJZONDERHEDEN,

num- .
nier.

! Prostaat.

Leeftijd.
Datum.

25 gr. Noch uitwendig, noch op doorsneden zijn afwij\'
kingen te zien.

20 gr. Lijkt uitwendig een normaal orgaan. |

Op doorsneden komen op de typische plaatsen een;

paar knobbels voor den dag (7 m.m. in doorsnee)-

die niet door de kleurstof zijn ingespoten, in tegen-;

stelling met \'t omliggende weefsel. \'

De urethra is nog bijna in \'t geheel niet gerekt;

if

.. I

18 gr. Noch uitwendig, noch op doorsneden worden afwil\',J
kingen gevonden.
De klier is bijna geheel opgespoten.

i /a

78

79

12 gr. Klein orgaan. \'Involutie door ziekte ? j

Slechts enkele buisjes zijn met kleurstof gQvuld-j

13 gr. 4 Jaar geleden werd wegens hydrocele een rechts;
zijdige hemicastratie\'verricht. Klein orgaan.

Op doorsneden blijken op de typische paatsen twe^
knobbeltjes aanwezig te zijn.

76

S. 5729
A. J. d. J.

60

29-XII-\'17
52 h.p.m.

S. 5731.
A. B.

64

24-XII-\'17
27 h.p.m.

(/

S. 5733
J. N.

57

24-XII-\'17
20 h.p.m.

S. 5735
D. W.
33 .

27-XII-\'17
421/8 h p.m.

S. 5740
G. v.
\'t E.
66

28-XII-\'17

27.6 gr. Flinke voorstaandersklier.

Enkele buisjes zijn met O.I. inkt opgespoten. Geen;
knobbelvorming gevonden.

80

S. 5743
A. T
46

29-\'XII-\'17
14 h.p.m.

-ocr page 111-

MIKROSKOl\'ISCEIE
BIJZONDERflEDEX.

HERKOMST,
HABITUS.

DIAGXO.SIS AXATOMICA.

, Naast de urethra wordt in
zijkwab een met \'t bloote
nauwelijks zichtbaar
episch spierknobbeltje ge-
Sevonden.

Sted. afd.

Mager, nor-
maal-gebouwd.

Carcinoma penis & scroti et cutis
in region, hypogastrica. Metastases
in lymph, gl. inguin. Pneumonia etc.

Sclerosis art. aort. & ren. et valv.
art. aort, & mitr. .

Pneumonia crouposa lob. sup.
pulm. dextr.

T.b.c. apicorum pulmonum. Sple-
nitis acuta. Sclerosis valv. mitr.
valv. art. aort, et art, aort. et ren.

Fraai beeld. Er zijn geen Sted. afd,

^oypora amylacea aanwezig, Normaal-gc-

t Stroma is in de knob- bouwd, mager,
"^.^jtjes op sommige plaatsen ^
aan kleine cellen.

^ 2ie voor \'t mikroskopische Sted. afd.

^eld fig. 2, Zeer veel cor- Groot cadaver.
•^ora amylacea. \'

Gangraena lob. inf, pulm, dextr,
Pneum, lobul, ex aspiratione. Pleu-
ritis serofibr, sin, Empyema pleur,
dextr.

^i\'ij veel corpora amy- Sted. afd,
\'^cea.

Overigens \'t gewone beeld.

Phthisis etc. t.b.c, pulm.
Amyloidosis, Sclerosis art, aort,
Ulcera t,b,c, laryngis & tracheae.

, Sommige klierbuisjes der Chir. afd.

jHobbeltjes vertoonen ster Zeer mnger.

ke

Papillaire woekeringen,
^dere zijn cystous verwijd.

Carcinoma papilläre ventriculi,
penetratum in hepatem.

Sclerosis valv. et art. aort. Metas-
tases etc.

Sted. afd.
corpora amy-
Krachtip-gebouwd.

^ Gewone beeld.
^ni veel

la,

cea.

Phthisis apicorum.
Bronchopneumoniae, Endocarditis
verrucosa.
Sclerosis levis valv. etc.

-ocr page 112-

Volg- Sectienummer. | Gewicht

Naam. ,

num- ^ der

I.eeftijd. „

Datum.

MAKROSKOPISCHE BIJZONDERHEDEN,

81

S 5744

25 gr.

J. W.

73

31-XII-\'17

16\'/3 h.p.m.

82

S 5745

22.6 gr.

A. K.

37

31-XII-\'17

35>\'2 h.p m.

83

S. 5749

16 gr.

L. B.

42

2-I-\'18

29 h.p m.

84

S. 5753

11 gr.

L. D. S.

24

2-I-\'18

13 h p m

85

S. 5763

15 gr.

P. K.

53

14-I-\'18

3 h.p.m.

86

S. 5775

23 gr.

H. 11.

60

23-I-\'I8

22 h.p.m.

Op doorsneden blijkt dat er in de rechter zijkwa^,
een vrij aanzienlijke (1—2—l-V c.m.) knobbel aan\'i
wezig is, terwijl in de linker slechts een met \'t bloot« i
oog nauwelijks zichtbaar knobbeltje voor den da^
treedt. De urethra blijkt daardoor voornamelijk
dwarse richting gerekt te zijn.

Normaal orgaan. Voor een groot gedeelte fra^\'
opgespoten. Geen knobbelvorming.

Klein orgaan.

Eenige lobuli blijken fraai opgespoten te zijn.

Involutie door ziekte ?
Op doorsneden geen bijzonderheden.

Noch uitwendig, noch op doorsneden zijn met
bloote oog afwijkingen te zien.

Met \'t bloote oog zijn noch \'uitwendig, noch ^^ |
doorsneden de karakteristieke knobbeltjes te zien-

-ocr page 113-

MIKROSKOPISCHE
m.IZONDEREIEDEX.

HERKOMST,
HAISITIJS.

DIAGNOSIS ANATOMICA.

Het kleinere linker knob-
bestaat grootendeels
spierweefsel. Het groo-
^re rechter uit deels nauwe,
\'leels cycteuse klierbuisjes.
Veel ontstekingshaarden.

.Veel corpora amylacea.

en daar infiltraten o.a.
^■^der het slijmvlies van de
Pisbuis.

Sted. afd,
Goed-gebou\\vil,(lik.

Sted. afd.

Hleek.

Apoplexia gland, suprar. dextr.
Adenoma gland, suprar. sin.
Hernia scrotalis indirecta enterb-
cele d. partim reponibilis.

Diverticulum Meckelii. Sclerosis
valv. & art. aort.
Pyelitis et c.vstitis catarrhalis.

Empyema thor. invet, dextr.
Phthisis puim. t.b.c. etc.
Hypertrophia vesic. urin. Cystitis.

Neur. afd. Abscessus cerebri perfor. in
Normaal-srebouwd. ventr. later, dextr. Leptomeningitis
acuta purulenta.
Atherosclerosis lev. etc.

Nor

ormaal beeld.

w,

einig corpora amylacea.

t Gewone beeld.
Geinig corpora amylacea.;

Int. afd.

Mager.

Phthisis etc. puim.
Pleuritis caseosa d. & s.
Ulcera t.b.c. Iaryngiï5.

^een knobbelvorming.
Geinig corpora amylacea.

Sted. afd. >

Kraclitig-geliouwd

Bronchopneumoniae etc.
Emphy.ema etoec\'ema pulmonum.
Cirrhosis hepatis.
Sclerosis levis valv. cord. sin.

^^^een duidelüke knobbel-
Veel infiltraten in
^jierlumina. Prostatitis,
rij veel corpora amy-

Sted. afd.

Mager.

Pneumonia lobaris bilateralis.
Hydronephrosis sinistra. Scler.
lev. art.

Hypertrophia & dilatitio cordis
etc.

Hypertrophia vesic. urin.

-ocr page 114-

Vol"- Sectienummer. I Gcwiclit
Xaam.
Leeftijd.
Datum.

MAIvROSKOriSCIIE lïl.lZONDEIJIlEDEN.

num-
mer.

1\'rostaat.

Vrij groot orgaan. Er bestaat een tuberculeuse
aandoening van \'t linker zaadblaasje. Ook in
prostaat, wier gezonde gedeelten fraai zi,jn opge-
spoten, worden uitgebreide tuberculeuse haarden ge-
vonden.

S. 5799
S. d. Z.

43
26-l-\'18
7 h.p m.

28 gr.

87

Met \'t bloote oog zijn geen afwijkingen te zieij;
noch uitwendig, noch op doorsneden. Een paar lobui
zijn met kleurstof gevuld.

S. 5781
J.
V. H

50
26-I-\'18

20.5 gr.

88

Blaas en voorstaandersklier uitwendig zonder K
wijkingen. Op doorsneden blijkt dat \'t grootste g:
deelte der klier fraai is opgespoten. Geen knobnc ,
vorming te zien.

S. 5790
65

Th. G. V.
8-II-\'18
8 h.p m.

22 gr.

89

Normale voorstaandersklier.
Sommige buisjes blijken met do kleurstof op>ï
spoten te zijn.

S 5801
W. I.
28
18-11-18
20 h.p.m.

23 gr.

90

Lichte uitpuiling van den achterwand van den li^^^
van de blaas. Op doorsneden blijken er knobbe^
aanwezig te zijn in de zijkwabben. Achter dc
thra, boven de ductus ejaculatorii ligt een
knobbel, die de oorzaak van de kleine uitpuiling \'\'

S. 5808
J.
V. d. S.

89
25.ll-\'18
431\'2 h.p.m.

91

20 gr.

-ocr page 115-

Ill

MlKllüSKOriSCHK

i;i.iz()xi)kuiieden.

HKUKÜMST.
IIAHITÜS.

DIAGNOSIS ANATOMICA.

pitgebrcide kaashaarden.
„ t Gezonde gedeelte Is
faai opgespoten.

Ciiir. afd.

Krachtig-geboinvJ.

Phthisis t.b.c. pulmonum etc.
Spondylitis t.b.c. vertebr. thor.
X & XI.

Peritonitis acuta diffusa ex ulcere
t.b.c. intest, perfor.
Tuberc. ren. & ves. sem. sin.

, Geen knobbels in de zi;-

•^Wabben.

Neur. afd.

Goed-gebouwil.

Carcinoma cylindrocellulare pulm.

d.

Tuberculosis pulm. d.
Embolia art. puim. s.
Metastases in cerebro. Kystes
renum.

zie knobbelvorming te
Aan\' den .linkerkant
ziiÜ klierbuisjes van de
v^i^J^-\'^b met kleurstof ge-

Y^.^.\'iiale klier.

•\'erh papillen in de

lisjes. Geen corpora
yidcea.

Iki

sted. afd.

Nornianl-gebouwcl.
mager.

Chir. afd.

Krachtig,
nnrmaal\'gebouwil.

Aneurysma cylindrif. ram. asc.
art. aortae.

Atheroscl. gravis. Phthisis etc.
pulm.

Ulcus t.b.c. tracheae.

Dilatatio tracheae et tracheitis
chronica.

Tracheotomia inf. (jarenlang !)

Fibrosis lev. testium.

Ulcei \'a II duodeni, quorum per-
forât. unum.

Peritonitis fibr. diffusa. Scler.
lev. valv. etc.

^^ai opgespoten.
Co^^Pische knobbels. Weinig
amylacea.

Sted. afd. Pneumonia crouposa lob. inf.
Uiterst-vermagcrci. pulm. dextr.

Ulcus duodeni. Sclerosis levis.
valv. cord. sin. et art. ren.

-ocr page 116-

Volg- Sectienummer.

Kaam.
num- T Pi." 1

mer. Prostaat.

Datum.

Gewiclit
tier

MAKIIOSKOPISCIIE B1.JZ0NDERI1EDEN.

Het is niet met zekerheid uit te maken of de kan-
ker van de prostaat of van de blaas of elders
uitgegaan.

S. 5815
K. V H.

52
1-III-\'18
28 li.p m.

92

De opspuiting dezer prostaat mislukte grootendee
door luchtbellen, die zich in de urethra bevondej>
Met \'t bloote oog is \'t niet zeker of er knobbe»
aanwezig zijn.

Oogenschünlük normaal. Op doorsneden zitten ^
beide zijkwabben knobbels met een middelU)n v
1 c.m. De rest der klier is grootendeels fraai opp
spoten.

Normale voorstaandersklier, ,

GedeelteUjke opspuiting. Geen makroskopische \'
wijkingen.

flC

Klein orgaan. Involutie of uitblijven der veran\'
ringen van de puberteit.

11 gr.

9G

12 gr.

97

Kleine voorstaandersklier, .

Alleen de linkerhelft is vrij aardig opgespot^^^,
\'t Schijnt dat er een tuberculeuse aandoening
de rechter ductus ejaculatorius bestaat ? ?

S. 5816
M. R.

70
2-III-\'18
25 h.p.m.

S. 5819.
J. A. M.

65
4-III-\'18
19U2 h p.m

S. 5820
D.
V. d. H.

I 18

I 4-III-\'18-
\' 35 h.p.m.

S. 5828
H. S.
20
9-lII-\'18
31 h p m.

S. 5829
A. H.
V. E

23

11-III-\'18
141/2 h p m

23 gr.

93

23 gr.

94

13 gr.

95

-ocr page 117-

HERKOMST.
HAI5ITÜS.

MIKROSKOl\'ISCHK
liUZüXDERIlKDEX.

DIAGNOSIS ANATOMICA.

Adenocarcinoma.

Chir. afd.

Zeer klein atypisch epitheel. vrij krachtig,

groot.
Geen rigor mortis

Chir. afd

Zeer mager.

\'t Blijkt dat er op de ty-
pische plaatsen toch een
l^aar zeer kleine spierknob-
beltjes aanwezig zijn.

Cystitis haemorrhagica. Sepsis
streptoc. Splenitis acuta.

Pleuritis chron. adhaes. dupl.
Absc. thoracis dextr. Abscessus
renum etc.

Care. planocell. max. sin. Metas-
tases.

Bronchopneumoniae. Atheroscle-
rosis. Spenitis.

Carcinoma vesic. urin. (pro-

Uiterst fijne buisjes van jNormaal gebouwd,\' statae ^. Pyonephrosis duplex.

Karakteristiek beeld.
Op vele plaatsen in \'t stro-
ma zijn onstekingshaardjes

aanwezig.

; Veel corpora amylacea.

Chir. afd.

Zeer mager.

Gonarthritis purulenta sinistra
staphylococcica. etc. etc.
Scler. lev. cord. sin.

Sted. afd

Oeen corpora amylacea.
\'t Gewone beeld.
 Normaal gebouwd,

Juist die gedeelten zijn
^PRespoten, waar gewoonlijk
de knobbels optreden.

In \'t geheel geen corpora Sted. afd.

^\'nylacea. Sterk-vermagcrd.

Geen bijzonderheden.

Pyopneumothorax dextra.
Abscessus putr. lob. sup. puim.
dextr.

Pericarditis serofibrinosa.

Phthisis etc. puim.
Ulcera t.b.c. intest, etc.

. Aan den linkerkant zijn Sted. afd.

Juist die buisjes met kleur- Normaal gebouw ;

stof gevuld, waar gewoon- riink-gespieni ;

Hik de knobbels \'t eerst op- tamelijk mager,
^^\'eden. De ductus ejacula-
^^rius biykt intact te zijn.

Leptomeningitis t.b.c.
T.b.c. incipiens lob, sup. puim.
dextr. etc.

-ocr page 118-

Volff-1 Seciienuüjiuer.
Naam.
Leeftijd.
Datum.

Gewiclit

der
l\'rostaat.

MAKROSKOPISCHE I5IJZ0NDER11EDEN.

num-
mer.

98 ^ S 583G 21 gr.

A. A. G.
81
20-3-\'i8
8V!> li.p.m.

99 S. 5837 20.5 gr
iE. D. H. B.

60

20-lII-\'18
12 h.p.m.

100 S. 5838 30 gr.
W.
V. 1).

62

21-1II-\'18
181/2 h.p.m.

Uitwendig aan blaas en prostaat geen afwijkingen.
Sommige gedeelten zijn prachtig opgespoten.
Even
boven het veru montanum zijn op de typische plaat-
sen kleine, reeds samengestelde knobbeltjes aan-;
wezig. i

Lichte heffing van den bodem van de blaas achter
het órificium. In beide zijkwabben zijn vrij groote
knobbels aanwezig (1—11 c.m. in doorsnee), die
achter de urethra nog niet met elkaar
samenhangen.

In beide zijkwabben is een samengestelde knobbel
aanwezig. Ook achter de urethra ligt een klein knob-
beltje, dat een heel lichte uitpuiling veroorzaakte aan
den achterwand van den hals van de blaas.

101 S. 5840. 14 gr.
C.
V. N.

25

25-III-18 .
44V2 h p.m.

102 \' S. 5842 12 gr.
! G.
V. E

61

25-III-\'18
311/2 h.p m.

103 S. 5849 17 gr.
Til. V.

51

3-IV-\'18
12 h.p.m.

Normale, niet opgespoten voorstaandersklier. Geen :
afwijkingen.

Kleine prostaat. Aan de achterwand van den hals ,
van de blaas is een klein erwtgroot knobbeltje aan-
wezig, dat door een plooivorming van den
spierwan« ;
ontstond, tengevolge van de in de zijkwabben aan-
wezige typische klierknobbels.

Uitwendig geen bijzonderheden.

Evenmin bij \'t aanleggen van doorsneden op vele,
plaatsen.

-ocr page 119-

MIKIlOSKOPISCllE
HI.IZÜNDERIIEDEX.

HERKOMST
HAIJITUS.

DIAGNOSIS ANATOMICA.

Typisch beeld der knob- Sted afd
[weitjes. Meer corpora amy-
Krachtig-gebouwii.
\'acea in de platgedrukte
klier dan in de knobbels.

Atherosclerosis gravis generalis.
Brcnchopneumoniae etc. Splenitis
acuta.

I

Karakteristiek beeld. Wei- Neur. afd.
«•g corpora amylacea, zoo-
Lang «in magor.
Wel in de knobbels als in de
^est van de klier.

Apoplexia sanguinea cerebri mag-
ni sin. Bronchopncumoniae etc.

Splenitis acuta. Atherosclerosis
gravis gener.

\'t Orgaan is uitgedroogd Ciiir, afd.
^oór er coupes gemaakt
.Vormaal gebouwd,

Waren.

Slechts enkele corpora Sted. afd.
^•^ylacea. Overigens \'t nor-
Vermagerd.

^^le beeld.

Gangraena humida man. dextr. c.
phlegm, antebr. dextr. Phthisis
chron. t.b.c. pulm.

Peritonitis acuta. Splenitis acuta
etc.

Absc. gland, prost. Cirrhosis he-
patis. Scler. valv.

Pneumonomycosis chron. pulmo-
num amb.

^e knobbels zijn beter Sted. afd. Pneumonia crouposa lob. inf.

\'t kris en kras door el- Vermagerd. pulm. d. s.

•^^ar liggend stroma, dan Sclerosis levis valv. mitr. & a.

^^^ den vorm der klierbuis- aort. etc.
zelf te herkennen.

Geen duidelijke knobbel- Chir. afd. Carcinoma planocellulare oesoph.

^oi\'ming. Zeer vele corpora Kraduig-gebouwd. penetr. et perfor. in bronchos,

j^^ylacea; overigens geen T.b.c. pulmon. Splenitis acuta.
\'Hjzonderheden.

-ocr page 120-

Volg. I SeciienuDjmer. Gewicht
Naam.
Leeftijd.
Datum.

M.\\KH0SK0PISCI1E BLTZONDKIIHEDEN.

num-
mer.

1\'rostaat.

17.5 gr. Er bestaat een lichte heffing van het heele orif\'\'
cium van de urethra. Op doorsneden blijken er
beide zijkwabben samengestelde knobbels aanwezig
te zijn. De rest van de klier is op sommige plaatse^
fraai opgespoten.

12.5 gr. Klein orgaan. Atrophic door ziekte ?

Op doorsneden vrij veel pigment.

S. 5857
H. J.
V. R

83

12-1V-\'18
20 h.p.m.

S. 5863
M.
V. D.

39

18-1V-\'18
9V2 h p.m.

S. 5865
C. J.
55

20-IV-\'18

104

105

105a

Overigens geen bijzonderheden.

23.5 gr. Typische knobbels in de zijkwabben ongeveer tci
hoogte van het veru montanum.

Met \'t bloote oog zijn op doorsneden op de typis^\'^^

S. 5867
S.J. v/d W.
75

22-IV-\'18
45Va h.]) m.

106

24 gr.

plaatsen 2 knobbeltjes te zien. \'t Lijkt alsof <
grootendeels uit spierweefsel bestaan.

107

S. 5877

i 21.5 gr.

H. 0. S,

86

30-1V-\'18

8 li.p,m.

S 5880

16 gr.

H. L.

76

1-V-\'18

9 h.p.m.

Er bestaat een lichte heffing van den hals
blaas. Op doorsneden blijken er ter weerskan
samengestelde knoblïels aanwezig te zijn ; links R\'\'
ter dan rechts.

Er liggen geen knobbels achter de urethra.

Er blijkt een absces in de prostaat aanwezip^^^j,
zijn. Toch zijn op de typische plaatsen duidcUi^^
paai- knobbeltjes te zien. Een gedeelte der ^
l)uisjes van de rest van de prostaat blijken opr
spoten te zijn met 0,1. inkt.

108

-ocr page 121-

•mikuoskopisciii\':

herkomst.

diagnosis anatomica.

bijzon dkriikden.

habitus.

Typische knobbels. Steel. afd.

In de buisjes van de rest Xormaal-gebouwd;
"er klier zijn veel infiltraten mager,
aanwezig. Prostatitis.

Zeer veel corpora amyla- Sted. afd.

Opi

waarvan er sommige i-iink-gebouwd.
groot zijn. Verschil-
ende zijn bovendien ver-
aikt. Overigens gewoon.

Het grootste deel dezer Sted. afd.
/■obbeltjes bestaat uit kleine
uroot ea mager.
J\'herische lichaampjes van
spierweefsel.

Bronchopneumoniae.
Endocarditis & atheroscl. valv.
mitr. & a. aortae.
Ulcera II ventr. etc.
Scler. valv. mitr. & art. aort.

Phthisis puim. etc.

Ulcera t.b.c. laryngis & intestini.

Hypertrophia cordis totius.
Aneurysma cylindr. aort. (part,
asc.) Atheroscl. gravis. Stenosis art.
coron. Oedema pulmonum.
Hydrothorax duplex.

, ^e knobbeltjes bestaan in- Sted. afd. Bronchopneumoniae. Pleuritis se-

voor een groot deel Krad.iig-gebouwd. rofibr. duplex, etc.

spierweefsel. Bovendien Scler. valv. art. aort. & mitr. et

blijken groepen van a»\'t. ren.
j^^engetjes en nauwe klier-
\'sjes aanwezig te zijn van
^P\'sch karakter: kanker.

^onimige knobbeltjes be- Sted. afd. Bronchopneumoniae. etc.

■ uit spierweefsel. Krachtig; flink Atherosclerosis gravis a. aortae.

\'t gewone beeld. gc.-.pierd. Sclerosis valvularum musc. cord.

sin.

in als rondom een
der klierbuisjes
tQ. etterige infiltra-

terjg^^^jj^bheltjcs zijn karak-

Steil. afd.

•Mager.

Hypertr. musc. cordis excentr.
Endocarditis et atheroskl. etc.
Pneimionia etc. etc.
Scler. valv. mitr. & art. aort.

-ocr page 122-

Yoig- i Sectienummcr.
nun,-\'

Leeftijd.
, Datum. 1

Gewiclit
der

MAKROSKOPISCHBIJZONDERHEDEN,

109 S. 5884 12 gr.

G. N. .
24

37 h.p.m.

110 S. 5903 19.5 gr.
G.
V. d. S.

63
23-V-\'18
5 li.p.m.

Atrophie door ziekte ?

Geen makroskopische bijzonderheden op door-
sneden.

Voorstaandersklier van normale grootte.
De blaas is intact.

Op doosneden blijken er 2 kleine knobbels aan-
wezig te zijn op de typische plaatsen.

111 : S. 5914 18.5 gr.

J. B.

42
31-V-\'18
•15Va h.p m

112 S. 5925 33 6 gr.
IJ.
V. M.

73

10-VI-\'18
24 h.p.m.

113 S. 6014 30 gr.
J.
V. d. W

81

5-XlI-\'18
61/2 h p.m.

114 S. 6040 23.5 gr.
A. F. H.

84
3-X-\'18
19 h.p.m. ; \'

Noch uitwendig, noch op doorsneden zijn afvvi>)\'
kingen gevonden.
Geen knobbelvorming.

Er bestaat een lichte heffing van den bodem vaj^
de blaas. Op doorsneden bHjkt dat de urethra --
Li c.m. gerekt is . Ter weerszijden zijn vrij
zienlijke knobbels aanwezig. Deze hebben proximaal\'
achter de pisbuis, nog geen commissuur.

De rechter testikel was kleiner dan de linker.

Er bestaat een heffing van den bodem van
blaas. In de zijkwabben zijn groote knobbels aan-
wezig, die uit vele spherische lichaampjes bestaak-

Grootte : ongeveer normaal. Lichte heffing van den
bodem van de blaas. Rekking der urethra: 1 c-\'^^\'
Typische, vrij-groote knobbels rechts en links daa\'\'
van. Links veel grooter dan rechts. De heffing ^aij
den bodem van de blaas wordt door \'t proximale dc^
van deze linkerhelft veroorzaakt.

-ocr page 123-

Normale beeld.

Geen corpora amylacea.

MIKROSKOriSCIlE
BIJZONDERHEDEN.

Sted. afd. Phthisis etc. pulmonum.

Mager. Splenitis acuta. Endocarditis ver-

rucosa.
Ulcera t.b.c. intestini.

HERKOMST.
HABITUS.

DIAGNOSIS AN.VrOMICA.

knobbelvorming is min- Chir. afd.
der duidelijk bü bekijken
Normaal-gebouwd;
jTiet \'t mikroskoop dan met bleek.
\\ bloote oog. De lobus ante-
por was hier goed ontwik-
keld.

degens uitdrooging van \'t Int. afd.
j^i\'aeparaat konden geen mi-
Kraclitig-gebouwd,
ki\'oskopische coupes worden
Vervaardigd.

Ulcus ventr. perforât. & penetr.
in ileum.

Perihepatitis et pericholecystitis
chron. adh. fibrosa.

Myocarditis chron. fibr. etc.

Sclerosis valv. mitr. & art. aort.
lev.

Nephritis chron. parencb.

Hypertr. cordis totius. Endocar-
ditis san.

Pericarditis serofibrinosa.

Typische knobbels. Sted. afd.

In het stroma van dc rest Normaal-gebouwd,
^er prostaat liggen hier en
^aar ophoopingen van kleine
bellen.

I^arakteristiek beeld. Chir. afd.

. Op sommige plaatsen zijn Normaal-gebouwd,
•ifiltraatjes aanwezig. Veel
^"^ï\'Pora amylacea.

Pleuritis serofibr. bilat. Bron-
chopneumonia.

Thrombi pariet, ventr. sin. cordis.

Atheroscl. etc. levis. Polyposis
ventriculi.

Peritonitis incipiens fibrinosa e
hern, incarc. etc. Atherosclerosis
etc. levis.

I^arakteristieke knobbels. Sted. afd.
^ Zeer veel pigment in de
Krachiig-gcbouwd.

van de platgedrukte
J^ostaat. Op sommige plaat-,
kleine infiltraten.

Bronchopneumoniae.
Abscessus lob. inf. pulm. dextr.
Endocarditis verrucosa valv. mitr.
Sclerosis levis valv. mitr.

-ocr page 124-

Vol,,. Sectienummer.

° Naam.
num- , . .

Leeftijd.

, Datum.

Gewicht

dor
Prostaat.

MAKROSKOPISCHE BIJZONDERHEDEN.

Lijkt vergroot: bolvorm. Geen heffing of uitpui-
ling. Urethra: heel lichte rekking. Typische kleine
knobbels links en rechts van \'t veru montanum en
iets daarboven.

S. 6042
P. A. V.
60
4-X-\'18
14 h.p.m.

S. 6144
G. t. H.

63

7-XII-\'18
14 h.p.m.

S. 6148
L. A.

- 791/2

9-XII-\'18
58 h.p.m.

115

28 gr.

IIG

15 gr.

117

S6 gr.

Opvallend kleine prostaat. Blaashals: normaal.
Urethra: nagenoeg geen rekking. Typische kleine
knobbels links en rechts van \'t veru montanum en
iets daarboven.

Patiënt overleed eenige dagen na de prostatecto-
mie. Zie vcor het chirurgische praeparaat: n« 84
Tabel B. In het prostaatbed werd het zaadheuveltje
ongeschonden teruggevonden.

Normale voorstaandersklier.

Ncch uitwendig, noch op doorsneden makrosko\'
pische afwijkingen.

119

36 gr.

120

20 gr.

Er bestaat een heffing van den bodem van
blaas, veroorzaakt door de beide uit talrijke sphe*
rische lichaampjes opgebouwde zijknobbels. D"
urethra is li c.m. gerekt. Er liggen geen
knobbels
achter deze.

In de blaas is een kleine uitpuiling aanwezig-
\'t Blijkt op doorsneden dat de urethra slechts wei\'
nig gerekt is en dat de knobbels in de
zijkwabben
ongeveer de grootte hebben van een hazelnoot.

Ook achter de urethra liggen een paar knobbeltjeSi
die de oorzaak van de uitpuiling waren.

S. 6225
J. L. D.

40
27-I-\'19
8 h.p.m.

S. 6245
M. S.
82
17-II-\'19
48 h.p.m.

S. 6248
G.
V. S.

70
17-I1-\'19
25 h.p.m.

118

21 gr.

a

-ocr page 125-

MiKRüSKOPiscnr:
BIJZONDERHEDEN.

HERKOMST,
HABITUS.

DIAGNOSIS AN.VrOMICA.

Typische knobbels.
In de rest van de prostaat
veel en soms zeer groote
^orpora amylacea. Ook veel
"fuin pigment.
Hier en daar
^iitstekings haardjes.

^ Gewone beeld der knob- Neur. afd.

Kort-rcgflniatig
^e afscheiding tegenover gebouwd,
omgeving is nog niet
uitgesproken.

Er is een heftige ontste- Chir. afd.
\' ji^gsreactie aanwezig op de
Zecr-krachtig. Re-
P\'aatsen waar vroeger de gelmatig gebouwd.
J^^obbels hebben gezeten.

Usschen de spiervezels der
Platgedrukte prostaat zit nog
I klein spherisch lichaam-

Gewone beeld. Fut. afd.

\'t geheel geen corpora Zecr-uiapcr. I-aug.
^^ylacea. Week.

Chir. afil.

Forsch-gcbouwd.

Carcinoma ulceros. coli sigmoidei.
Perforatio (ruptura) coli. Perito-
nitis faeco-purulenta diffusa. Scle-
rosis levis valv. mitr.

Atrophia lob. front, carebri magni.
Endocarditis valv. art. aortae
retrahens.

Fibrosis testium ! Scler, lev. valv.
mitr. et art. aort.

Bionchopr.eumoniae.
Pyelitis et cystitis gravis.
Atherosclerosis gravis art. aortae.

Phthisis etc. pulmonum.
Ulcera t.b.c. intestini.

, Karakteristiek beeld van
jj\'^obbels en platgedrukte
6st. El- 2yn veel meer cor-
amylacea aanwezig in
laatste dan in eerstge-
noemde.

, de rechterkwal), buiten
l^nobbels, blijkt een abs-
te zitten. Zoowel in als
J^iten de knobbels zitten
.\'\'Poi-a amylacea. Op som-
plaatsen infiltraten.

Sted. afd.

Regel matig-
gebouwd.

Chir. afd

Kliiik-gebouwil.

Pneumonia lobarus lob. omn.
pulm. d. Endocarditis chron. invet.
Atheroscl. lev. Splenitis acuta. Ade-
noma prost, etc. Hypertrophia ves.
urin.

Sepsis staphylococcica. Absc.
pulm. & ren.

Adenoma gland, prost. Hypertr.
vesic. urin.

Phlegmone antebr. dextr. Scler.
lev.

-ocr page 126-

Vol^r- Sectienummer. ■ Gewicht
\' der

Leeftijd.

Datom. 1\'rostaat.

MA K IIOSKOI\'I sen E UIJZüN DE II [] E D EN.

17 gr. Er blijken verscheidene kaashaardjes en een paar
cavernen aanwezig te zijn.

28 gr. Lichte uitpuiling van het orificium internum, vei\'\'
corzaakt door kleine knobbeltjes, die geleverd zü\'^
door de op de typische plaatsen gelegen knobbels
de zijkwabben.

180 gr. Zeer groote voorstaandersklier met vrij aanzien-
lijken knobbel van Morgagni. Zeer groote zijknobbels-
Urethra : 5 c.m.

Een schijf van deze prostaat is afgebeeld op fig.
Verklaring zie tekst.

35 gr. \'t Orgaan is wat vergroot. Geen knobbel van Mo^\'
gagni. Geen gerekts urethra. Geen duidelijke
knobbel\'
vorming.

De linkerhelft is opgespoten.

S. G259
J. F.
39

26-lI-\'19
24 h.p.m.

S. G262
W. J. .1. G
80

27-II-\'19
6 h.p.m.

S. 8412

p

94
11-I-U8

S. 8344
p

85

21-XII-\'17

121

122

123

124

Vrii groot klierorgaan. Lichte heffing van
bodem van de blaas. Op doorsneden blijken er tyP\'\'
Eche knobbels aanwezig te zijn ter weerszijden
de nog weinig gerekte urethra. Ook achter de uretbi\'^
ligt een kleine karakteristieke knobbel. Fraaie

deeltelijke opspuiting.
__^

1 Tt

\' l2

li
9

y

S. 8335
?

05

20-XlI-\'17

125

37.5 gr.

Leeftijd.

Knobbels werden (gevonden bij de nummers:

2, 14, 18, 20, 24. 40, 46, 57, 7J, 99, 105a en 115. .

I, 5, 17, 25, 32, 45, 52, 54, 69, 68, 77, 79, 93, 94, 100, 102, 120, 125.

7, 19, 27, 29, 48, 72, 74, 81, 112, 117, 122.

36, 69, 92, 98, 104, 107, 113, 114, 119.

39, 123.

51-60
61-70
71-80
81—90
91—100

-ocr page 127-

MIKROSKOPISCHE
BIJZONDERHEDEN.

HERKOMST.
iiABirus.

DIAGNOSIS ANATOMICA.

Uitgebreide tuberculeuse
Processen, kaashaarden en
cavernen.

Op sommige plaatsen op-
\'Opingen van kleine ronde
bellen. Meer corpora amyla-
cea in de rest van de pros-
taat dan in de knobbels.

\'t Gewone beeld.

Chir. afd.

Lang. Sterk-ver-
magerd.

Chir afd-

Zecr-mager.

ho

Wilhelmina-
Gasthuis
A\'diim.

Phthisis etc. pulm, et renum etc.
Periangiocholitis t.b.c. hepatis.
Ulcus ventr. perfor. Peritonitis
incipiens diffusa.
Embolia ram. d. art. pulm.

Pyelocystitis fibrinopurulenta.
Abscessus in renibus.
Bronchopneumoniae etc. Splenitis
acuta.

Endoc. inveter. etc. Scler. levis,
art. aortae.

Pneumonia.

Ö1.I verrassing blijkt dat Wilhelmina-
niet opgespoten helft be- Gasthuis
aat uit groepen van dicht A\'diim.

elkaar liggende ringetjes
^n zeer kleine atypische

cellen.

Karakteristiek beeld van Wiliielniina-

knobbels. Gasthui.s

. l^e kleine knobbel achter AMaiii.
J*® urethra heeft den sphinc-
^^ nog intact gelaten.

Pneumonia.

Suicidium.

Knobbels ontbraken bij de nummers :

i \'re ; Anntal knob-
jsaiiifn hels in "/„.

37, 62, 64, 71, 76, 77a, 85, 87,
47, 53, 90, no, 116.
108. (No. 106 bleek kanker te zijn).
\'24. (No. 124 bleek kanker te zijn).

103.

10
6
3
1

54 "/,
75 «•o

79 O/,

90 "/o

-ocr page 128-

TABBU: B,

Naam.
Leeftijd.
Herkomst.
Datum.

Vol-

Gewicht
vaa het
Praeparaat.

MAK UOSKO ri SC U 1! IJZÜN DE II11EI) EN.

mer.

Klein rond knobbeltje. Misschien is dit een geval
van zgn. „prostaatatrophie". \'t Zou ook kunnen ziP
dat slechts een gedeelte is verwijderd bij de
operatie-

Op doorsnee : gewoon sponsachtig aspect.

Vorm : „en fer ä cheval". De zijkwabben zijn om
een gummibuisje aan elkaar vast gehecht. De uit-
puiling wordt meer door den linker dan door den
rechter zijknobbel gevormd.

Overal op doorsnee: gewone beeld: „corps
sphéroides".

In de buurt waar de colliculus zat: enkele spier-
flarden.

Gummibuisje in de urethra. Vóór do urethra be-
vindt zich slechts een smalle strook van spier- eH
bindweefsel. De linker kwab is veel grooter dan dc
rechter en is alleen aansprakelijk voor het uitpui-
lende gedeelte. Op dwarse doorsneden : typisch
beeld-

V. E.

p

Cliir.Kliti.
9 Juni 1903

V. H.

?

Chir. Klin.
1904

4 gr.

44 gr.

A. (1. O.

Cliir.Klin.
1905

57 gr.

Rekking der urethra : 2 c.m. Er liggen geen knol^\'
bels vóór de urethra.

De uitpuiling schijnt hier voornamelijk teweegg"-"
bracht te zijn door de knobbels, die, vlak boven het
zaadheuveltje, achter de urethra lagen.

„En fer ä cheval". Het linkerzijstuk is veel groote\'
dan \'t rechter.

d. K.

?

Chir. Klin.

1905.

M. V. V.

?

Chir. Klin.
20 Aug.

1906.

V. U.

?

Chir. Klin.
17 Sept.
1906.

35 gr.

25 gr.

20 gr.

Op doorsneden : overal \'t gewone aspect.

Tamelijk kleine „open" vorm. Er is een gumiii\'\'
buisje tegen aangenaaid. De kleine knobbel van Mo""\'
gagni hangt hier samen met de knobbels van
achter-
van rechts en van links. Overal gewoon aspect.

-ocr page 129-

D

mikroskopische pijzoxderheden.

oi\'merkingen.

Compleet ?

Vrij- wijde klierbuisjes door dunne
dikke strooken van spier- en bind-
weefsel van elkaar gescheiden.

Sommige groepen van klierbuisjes
•^et papillaire excrescentics, andere cys-
^eus verwijd.

Aan den vesicalen rand van de uit-
l^uiling : kleincellige infiltraten.

^ijde en nauwe epitheelbuisjes.
^ Enkel infiltraatje.

^ Ovei-al \'t gewone beeld. Hier en daar
infiltraat om een verwijd klier-
^^\'sje.

^ Gewone beeld.
^ ^P sommige plaatsen ophoopihgen
^^ kleine cellen in \'t stroma.

Vele buisjes zijn sterk verwijd,
en onder het slijmvlies van den
rj,\' \'s van de blaas ; ontstekingsinfiltraat.
. Aschen de klierbuisjes van den knob-
jj^ Van Morgagni en \'t slijmvlies ligt
S Vrij veel spierweefsel.

Waarschijnlijk bestond er bij de ope-
ratie een ontsteking van de blaas.

De rechterknobbel is gehavend. Mis-
schien leverde deze meer moeilijkheden
bü de operatie \'dan de rest.

Aangezien er groote knobbels achter
de urethra liggen, was er waarschijn-
lijk per rectum een groote uitpuiling te
voelen.

Er was een gummibuis in de urethra
gestoken.

\'n Gumniibuisje was er met een draad
aan vastgehecht.

Blaasontsteking ?

-ocr page 130-

Naam.
Leeftijd.
Herkomst.
Datum. 1\'raeparaat.

Gewicht
van het

I). v. G.

p

Chir. Klin.
1906.

64 gr.

H. N.

?

Chir. Klin.
1906.

56 gr.

R. V. S.

?

Chir. Klin.
1907

105 gr.

T. V. d. B.

?

Chir. \'Klin.
5 Juni 1907.

48 gr.

P. V. 0.

66

Chir. Klin.
1907. .

13 gr.

S.

?

Chir. Klin.
1907.

15 gr.

C. B.

?

Chir. Klin.
Sept. 1907.

14 gr.

?
?

Chir. Klin.
17Jan.1908

60 gr.

1

M.\\KR0SK0P1SCI1P: HIJZONDPIRHEDEN.

Vóórste commissuur : alléén spier- en bindweefsel-

Groote knobbel van Morgagni, geleverd voorna-
lijk door den linker zijknobbel, die veel grooter is
dan den rechter. Urethra : 3. c.m.

Aan den voorkant zijn de groote zijknobbels al-
léén door spier- en bindweefsel, aan den
achterkant
ook door knobbels met elkaar verbonden. Geen duide-
lijke uitpuiling. Veel spierflarden.

Zeer groote zijstukken. Urethra: 4 c.m. Geen uit-
puiling. Geen knobbels vóór de urethra.

Op doorsnee: gewoon aspect.

„En fer a cheval".. 2 Groote zijstukken zondei\'
duidelijke knobbel van Morgagni.

In dwarse coupes : overal sponsachtig beeld.

Geen typische vorm. Moeilijk ter orientatie.

Lijkt met \'t bloote oog zeer verdacht.

„Open" vorm.

In dwarse doorsneden overal \'t gewone sponsad\'\'
tige beeld.

3 Losse stukken, die om een gummibuisje wcß^
in de natuurlijke ligging zijn gebracht.

Op doorsneden : overal zeer vast van consistentie-

„Gesloten" vorm. Groote zijstukken ; kleine kno^^\'
bel van Morgagni. Deze laatste hangt \'t duidelijl^^
samen met de rechterhelft. Urethra ± 4 c.m. V(V)r
urethra géén, erachter weinig spherische lichaampje®\'

Volg-
num-
mer.

10

11

12

13

U

-ocr page 131-

^iikiîoskoi\'ische hijzon\'deiuieden.

ol\'mehkixgex.

infiltraatjes in het spier- en
"indwocfsel.

^ u Enkel „corps sphéroide" bestaat
^ louter spier en bindweefsel.

, ^ijde en nauwe, met secreet gevulde
•^\'»erbuisjes.

^^ Sommige spherische lichaampjes be-
^an bijna louter uit spier- en bind-
weefsel.

} Gewone beeld.

^ Stroma is op sommige plaatsen riik
^^ cellen.

^^Naast normaal prostaatweefsel wor-

gevonden : dicht op elkaar gelegen

r.f.il^-\'^s en strengen van kleine atypische
^ilen.

Oewone beeld.

De sphincter was aan den rechter-
kant geheel intact.

Gummibuisje.

Waarschijnlijk bestond er hier een
aanzienlijke heffing van den bodem van
de blaas.

Vrij veel spier- en bindweefsel-
flarden.

Kanker.

(ïunnnibui.sjo.

\'^el knobbels bestaan uit louter spier-
Jindweefsel. Andere echter vertoonen
newone aspect.

De operatie is waarschijnlijk zeer
moeilijk geweest.

s

.J^^nmige gedeelten bestaan uit louter
en bindweefsel.

Blaa.sontsteking ?

Ij Onder \'t slijmvlies v.d. hals v.d. blaas
kleincellige infiltraten.

-ocr page 132-

".ïr

Naam<
Leeftijd.
Herkomst.
Datum.

Gewicht
van het
Praeparaat.

Volg-
num-
mer.

MAIvIlOSKOriSCllE I31.IZ0NDEPiIlEDEN.

IG

w.

•j

14 gr.

Chir. Klin.
18 Aug.
1908

G.

p

Chir. Klin^
3 Octob.
1908.

76 gr.

H. D.

?

Chir. Klin.
1909.

46 gr.

S.

?

Chir. Klin.
1909

35 gr.

L.

?

Chir. Klin.
11 Nov.
1909.

± 6 gr.

S.
?

Chir. Klin.
9 Januari
1909.

± 10 gr.

v. M.

70

Chir. Klin.
1 Juli
1910.

19 gr.

*

Drie stukken, die slechts door bindweefsel rafel\'
aan elkaar vastzitten.

Op doorsneden : overal \'t karakteristieke beeld.

Groote zijstukken met kleine Morgagnische knol^ i
bel. Urethra : c.m.

Overal sponsachtig beeld op doorsneden.

17

Twee groote zijstukken met onbeduidende i
puiling". Veel knobbels achter de urethra, alle"
spier- en bindweefsel ervóór.

Typische vorm. Vóór de urethra géén, achtß\'\'j
de urethra wel spherische lichaampjes.

Veel flarden in de buurt waar \'t veru montan^
heeft gezeten.

Moeilijk ter orienteering.

15

Op doorsnee toch overal \'t gewone beeld. •

Fraaie miniatuurvorm.

De vótjrste commissuur bestaat alleen uit sp\'
en bindweefsel.

Drie losse groezelige stukken, die er zeei
dacht uitzien.

18

19

20

-ocr page 133-

MlKltOSKOIMSCIIE lilJZONDERlIKDEN.

Ol\'MERKlNGEN.

Gewone aspect.

\'t Lijkt alsof de uitpuiling hier pas
boven den sphincter internus tot stand
kwam.

Waarschijnlijk was hier per rectum
geen „vergrooting" van de prostaat te
voelen.

\'n „Miniatuurhypertrophie" dus.

E)e klierbuisjes vertoonen zeer sterke
Papillaire woekeringen.
Hier en daar celrijk stroma.

Veel spierflarden.
Misschien traag wondbeloop.

Vrij veel ontstekingshaardjes.
Overigens \'t gewone beeld.

Cystitis ?

Waarschijnlijk was er per rectum een
groote uitpuiling te voelen.

t^e „corps sphéroides", die \'t dichtst
Hj de urethra zijn gelegen, bestaan uit
outer spier- en bindweefsel. Zeer veel
kleine cellen in het stroma.

Cystitis ?

Gewoon beeld der „hypertrophie".

1
1
i

i

Waarschijnlijk typisch geval van
„prostaatatrophie".

^klierbuisjes met vele papillen.
, Sommige knobbeltjes, vooral aan den
als van de blaas, bestaan uit spier- en
""^(Hveefsel.

Typisch geval van „hypertrophie en
miniature".

2eer dicht opeen liggende buisjes van
ijjypi.sche, opvallend-kleine ei)itheelcel-

Kanker.

-ocr page 134-

Naam.
Leeftijd.
IJerkom.st.
Datum.

Volg-
niim-
luer.

Gewicht
van het
Praeparaat.

MK ROSKOPl.SC11 P: BIJZO.NDER11EDEN.

Typische vorm. Groote zijstukken met onbeduiden-
de „uitpuiling". Sterk gerekte urethra. Vóór de ure-
thra liggen geen knobbels. Op doorsneden :
gewoon
aspect.

22

W.

?

Chir. Klin.
8 0ct. 1910.

H. V. O.

?

Chir. Klin.
18 JiiJi

1910.

N. M.

59

Chir. Klin.
8 Juni

1911.

S.

71

Chir. Klin.
Jan. 1918.

R. 8.

Chir.\' Klin.\'
22 April
1911.

J. K.

77

Chir. Klin.
15 Noveni.
1911.

G. J. D.

72

Chir. Klin.
21 Allg.
1911

46 gr.

23

„Gesloten vorm". De voorste commissuur bestaat
alleen uit spier- en bindweefsel. Urethra: 2 c.m.

30 gr.

24

45 gr.

25

47 gr.

20

34 gr.

27

57 gr.

28

29 gr.

Karakteristieke vorm. Gerekte urethra. Geen
knobbels daarvoor en ook weinig er achter. Veel
spierflarden om den knobbel van Morgagni.
Overal
op doorsneden een sponsachtig aspect.

Twee zijstukken met daarmee samenhangend mi\'1\'
denstuk. Geen voorste commissuur van knobbels-
Overal op doorsneden : „corps sphéroides".

Gewone vorm. \'t Lijkt alsof hier een vóórste coni\'
missuur van knobbels bestaat door de vergroeing d^i"
zijknobbels vóór de urethra. Veel spierflarden.

Twee groote zijstukken. Op de plaats waar
knobbel van Morgagni zou zijn, bevinden zich
slechts
spierflarden, waartusschen een paar spherisdi^
lichaampjes liggen.

„En fer a cheval". Zijstukken en middenstuk allC\'
ongeveer even groot. Geen knobbels vóór de gerekt^
urethra; wel er achter. Op doorsneden : \'t gewon^
beeld.

-ocr page 135-

1

MIKROSKOPISCIIE lilJZONDEHHEDEN.

OP-MERKINGEX.

j

\' Gewone beeld.

1

1

1;

i
1

1 Typische beeld.

Onder \'t slijmvlies zeer veel kleine

Gummibuisje in de urethra.
Cystitis ?

Nauwe en wijde, enkelvoudige en zeer
^^engestelde epitheelbuisjes.

Gewone beeld.

1

karakteristieke klierbuisjes.
^\'er en daar kleine infiltraten.

Misschien trage genezing door de vele
spierflarden ?

kysteuse klierbuisje.s.
t}^ Y\'^^raten. Hier en daar solide epi-
Soj^^V\'^ngetjes. Zijn dit jonge buisjes ?
jniriigen houden ze voor „maligne de-
^^neratic".

Wg^i^^bbeltjes van loutei- spier- en bind-
l^f wisselen af met groepen van ge-
\'^kelde of sterk-verwijde klierbuisjes.

-ocr page 136-

Xaam.
Leeftijd.
Herkomst.
Datum.

Volg-
num-
mer.

Gewiclit
van het
Praeparaat.

MAKROSKOPISCHE BIJZONDERHEDEN.

„Open". Kleine knobbel van Morgagni.
Op doorsneden : overal \'t typische beeld.

Twee losse stukken, zonder duidelijken knobbe\'
van Morgagni. Op doorsneden : typische spherisch^
lichaampjes.

2 Losse stukken. Aan een daarvan hangen spi^\'^
rafels, waarin enkele spherische lichaampjes ligg®^\'

Typische vorm. Rechter zijstuk veel grooter
het linker; kleine „uitpuiling".
De gerekte ureth\'"\'
is door de verschillende grootte der zijknobbels
vex naar links gebogen. Overal, op
doorsneden,
gewone beeld. Géén knobbels vóór de urethra.

Twee losse zijstukken. Geen duidelijke knobbel
Morgagni. Urethra: 3A c.m. Spierflarden.

Op doorsneden overal \'t typische beeld.

Typische vorm. Groote zijstukken. De rechte,[
helft levert grootendeels de uitpuiling.
Daardooi\'
de urethra ook in den hals van de blaas in vc^
achterwaartsche richting gerekt. Urethra: 3.5

29

42 gr.

73

Chir. Klin.
1 Apr. 1912

Ph. J.

75

Chir. K]in.

27Apr.l912
?

?

Particulier.
G Maart
1912.

S.

73

Chir. Klin.
1912.

30

60 gr.

34 gr.

31

32

35 gr.

v. E.

p

Chir. Klii\'i.
1912.

T.

?

Chir. Klin.
1912.

33

48 gr.

34

74 gr.

Karakteristieke vorm. Vóór de urethra ligt slcc^\'j^
spier- en bindweefsel : achter déze liggen ook

35

P. W.

73

Chir. Klin.
3 Au-.
1912.

84 gr.

bels. De „uitpuiling" is ontstaan uit knobbels

rechts, van links en van achter do sterk gere
urethra.

-ocr page 137-

^lIIvKOSKül\'ISClIE BIJZONDEIIIIEDEN.

Ol\'MEitKINGEN.

Gewoon aspect. Veel infiltraten deels
klierbuisjes, deels in de spierlagen.

Buisjes met cirkelronden rand wis-
af met zeer gecompliceerde epi-

^^eelbuizen.

Over \'t algemeen worden veel minder
corpora amylacea in het „hypertro-
phische" dan in \'t gewone prostaatweef-
sel aangetroffen.

Gewone beeld.

Klierbuisjes met en zonder papillaire
crescenties.
Op sommige plaatsen
erke verwijding der buisjes.

Trage genezing ? Wegens de betrek-
kelijk groote spierflarden.

karakteristiek aspect.

^^aarschijnlijk zijn de ductus ejacula-

bü \'t uitpeilen beschadigd.
I^j buisjes zün door een laag van
cellen omgeven. Hier en daar ook
solide buisje.

spherische lichaampjes van den
t^pj^agnischen knobbel bestaan gedeel-
^^Ike uit louter spier- en bindweefsel,
de vrü veel ontstekingshaar-

Ij aanwezig. Overigens \'t gewone

Misschien trad na de operatie een
ontsteking v.d. bübal op ?

-ocr page 138-

Naam.
Leeftijd,
Herkomst.
Datum.

Yolg-

Dum-

Gewicht
van het
Praeparaat.

MAIvRÜSKOPISCHE ÜIJZONDERHEDEN.

mer.

\'t Praeparaat bestaat uit 2 groote zijstukken, ter
weerskanten van de sterk-gerekte urethra. Er is bÜ\'
na geen „uitpuiling" aanwezig. De voorste commiS\'
suur bestaat slechts uit een strook spier- en bind\'
weefsel. Wel achter de urethra liggen knobbels.

Zeer groote zijstukken met een slechts kleine „u\'t\'
puiling". Urethra: 4—5 c.m. Veel spierflarden waai"\'
in kleine sperische lichaampjes te zien zijn.

37

M.

77

Chir. Klin.
27 Juli.

1912.

L.

71

Chir. Klin.

1913.

V. d. V.

p

Ciiir. Klin.
1913.

V.

67 .
Chir. Klin.
1913.

100 gr.

38

57 gr.

39

49 gr.

40

24 gr.

d. K.

?

Chir. Klin.
19 Dec.
1913.

41

39 gr.

„En fer ä cheval". De grootere rechter helft levei"
de hier de knobbel van Morgagni. Urethra: 3 c.Tn-

Op doorsneden overal \'t gewone beeld.

„Open" vorm. Kleine knobbel van Morgagni m^\'\'
groote zijstukken. Urethra moet zeer sterk gerel^^
zijn geweest. Op verschillende coupes overal \'t
wone aspect.

Dit praeparaat was doorgesneden in sagittal®
richting. Op deze doorsnede ziet men knobbels vóo\'\'
de urethra liggen. Dit is echter slechts schijnbaai"\'
Want deze knobbels bleken op een dwarse doorsnede
by de rechter helft te behooren. De gerekte urethi\'^*\'
is, doordat het rechter zijstuk gooter is dan \'t linkC\'
naar links convex gebogen.

Vrij groote zijstukken met een graciele „uitp^^\'\';
ling", die aan haar hals door een kraag van spi^"^\'
weefsel is omgeven. V(X)r de urethra liggen géci^\'
erachter wel spherische lichaampjes. Vooral dc^\'\'
achterste knobbels hebben meegeholpen om de\'\'
knobbel van Morgagni te vormen.

36

F. S.

69

Chir. Klin.
1912.

71 gr.

-ocr page 139-

MIKUOSKOI\'ISCIIE BIJZONDERHEDEN.

OPMERKINGEN.

Verschillende spherische lichaampjes
^®staan uit louter spier en bindweefsel,
yp de plaatsen waar de ductus ejacula-
\'■orii hebben gezeten, zijn enkele stukjes
Van \'t epitheel achter gebleven.

Epididymitis ?

Typisch aspect.

Waarschijnlijk was de uitpelling erg
moeilijk ?

In \'t stroma hier en daar ophoopingen
Van kleine cellen. De cysteuse buisjes
l\'eiken in den blaashals tot vlak onder
^ slijmvlies.

9p sommige plaatsen ligt zeer veel
^ps en kras dooreenliggend spier- en
indweefsel. Ook een paar solide buis-
cs. Overigens \'t gewone aspect.

Aan den rechterkant en aan den ach-
^ rkant liggen de klierbuisjes, ter boog-
je ^an den hals van de blaas, tot vlak
, «yer \'t slijmvlies. Niet aan den linker-

I^aar liggen de vezels van den sphinc-
^ onder \'t slijmvlies. Gewoon aspect
\'^^n-gens.

Waarschijnlijk was per rectum een
flinke uitpuiling te voelen.

Gewone beeld.

Waarschijnlijk sterke uitpuiling per
rectum te voelen geweest.

-ocr page 140-

Xaam.
Leeftijd.
Herkomst.
Datum.

L.

85

Chir. Klin.
2 Novem.
1914.

P. J. S.

O

Chir.Klin.
2 Juni
1914.

J. II. A.
76

Chir. Klin.
1914.

Volg-
num- j
mer.

Gewiclit
van liet
Praeparaat.

19 gr.

42

43

20 gr.

44

22 gr.

MAKIIOSKOPISCUE BI.JZONDERHEDEN.

Losse stukken. Men kan er geen typischen vorm
uit opbouwen.

Op doorsnee gewoon aspect.

„En fer ä cheval". Kleine knobbel van Morgagni
Veel rafels van spierweefsel waartusschen hier en
daar zeer kleine spherische lichaampjes zitten. Op de
sneevlakten overal typisch beeld.

„Open" vorm. Kleine „uitpuiling". Urethra: stei\'l^ j,
gerekt. Overal op doorsneden \'t gewone hobbelig®
aspect.

„Gesloten" vorm. De knobbel van Morgagni is oH\'
geveer evengroot als de zijstukken. Achter de Y yoi"
mig-gerekte urethra zijn veel, ervóór géén knobbels
aanwezig. De rechter helft levert vnl. het midden-
stuk. Op doorsnee : gewoon aspect.

Typische vorm, die aan den voorkant slechts dooi"
een strook van spier- en bindweefsel gesloten is. He^
linker zijstuk is grooter dan \'t rechter. Daardoor i®
de 2.5 c.m. diepe urethra naar rechts convex gebogen-
Groote knobbel van Morgagni die door beide
zijstuk-
ken gevormd schijnt te zijn. Op doorsnee : gewoon
aspect.

Typische vorm, met zeer grooten knobbel van Mor-
gagni, die door het linker zijstuk geleverd is.

Vóór de urethra liggen tusschen de daar elkaar
kruisende spierbundels enkele ellipsvormige „corp^
sphéroides". Achter de 4 c.m. diepe urethra liggC\'
aanzienlijke knobbels.

45

V. d. W.

?

Chir. Klin.
23 Oct.
1914- ■

J. V. d. L
61

Chir. Klin.
18 Deo.
1914.

28 gr.

46

44 gr.

P. A. V. O.

73

Chir. Klin.
1914.

47

96 gr.

-ocr page 141-

Sij verrassing blijkt dat een groot
van \'t praeparaat opgebouwd is
strengen en fijne buisjes van zeer
^\'eine abnorme epitheelcellen.

I

Allerlei vormen van klierbuisjes.
, Om de afvoergangen bevinden zich
■^\'eine infiltraten.

\' Gewoon aspect. Hier en daar infil-
traten.

Er blijkt nog al veel spierweefsel van
platgedrukte prostaat te zijn mee
^•tgenomen ; o.a. ook enkele dwarsge-
^eepte vezels van de spincter externus.

t Gewone beeld. Infiltraten om som-
^\'Ke klierbuisjes. Een deel van den
; sphincter internus schijnt ter eigener

i^^\'^atse te liggen.

j

!

, Karakteristieke nauwe, wijde en ge-
i. \'\'^nkelde buisjes ; vrij veel infiltraatjes
I , t stroma. Het sUjmvlies-epitheel van
i ^^ hals van de blaas bestaat uit een
dikke laag.

Langzame genezing van wege de
vele flarden ?

Trage genezing ?

Uitpuiling in \'t rectum ?

Uitpuiling in \'t rectum.
De grootte van den Morgagnischen
knobbel kan onmogelijk direct evenre-
dig zijn met den ernst der klachten.

^aast de gewone buisjes vallen solide
; op. Toch zijn er niet genoeg

onden aanwezig om aan maligniteit
; ^ slenken.

Opvallend zijn ook een paar grootere
^\'^ten. Vrij veel infiltraten in \'t stroma.-

Groote uitpuiling in \'t rectum.

-ocr page 142-

Naam.
Leeftijd.
Herkomst.
Datum.

Volg-
num-
mer.

Gewicht
van het
I\'raeparaat.

MAKROSKOPISCHE IJIJZONDERHEDEN.

Een enkel stuk, waaraan men zich moeilijk kan
orienteeren. Toch is op doorsneden overal^ het
gewone
beeld te zien.

J. K.

55

Chir. Kliii.
1914.

48

25 gr.

De ductus ejaculatorii en de proximale gedeelten
van de ductus deferentes en excretorii blijken hief
mee verwijderd te zijn.

Gewone vorm. Rondom veel spier- en bindweefsel»
zoodat \'t lijkt, alsof de prostaat in haar geheel
ëxtirpeerd is. Er bestaat geen voorste commissuuf
van knobbels. Urethra: vrij sterk gerekt.

Typische vorm. Groote knobbel van Morgagni-
Geen knobbels vóór de urethra ; wel er achter. Daai"\'
door een Y vormig-gerekte urethra. Op
doorsnedei^
overal \'t karakteristieke beeld.

49

G. S.

59

Chir. Klin.
30 April
1914.

V. E.

G8

Chir. Klin.
1914.

W. J.
77

Chir. Klin.
1914.

37 gr.

50

30 gr.

51

74 gr.

„En fer à cheval".

52

A. H.
09

Chir. Klin.
29 Nov.
1905.

V. K.

73

Chir. Klin.
1915.

63 gr.

Op doorsnee overal \'t gewone aspect.

53

22 gr.

De ductus deferentes en de uitvoergangen dC
zaadblaasjes zijn hier mee verwijderd.
Op doorsnee lijkt dit praeparaat verdacht.

-ocr page 143-

Ol\'MEKKINGEN.

Er blijkt nog al wat normaal prostaat-
^^eefsel mee verwijderd te zijn. \'t Valt
dat er in de klierbuisjes vrij veel
^orpora amylacea aanwezig zijn ; mre\'
^^■n men doorgaans in de buisjes der
•knobbels aantreft.

Veel infiltraten ; veel corpora amyla-
^^a. Nogal wat normaal prostaatweefsel
^Ge geëxtirpeerd. Overigens gewoon a-
spect.

Moeilijke uitpelling ?

Is \'t praeparaat wel compleet ?

Epididymitis ?

\'t Gewone beeld. Er blijkt nog al
^^at normaal prostaatweefsel mee ver-
^Hjderd te zijn.
Kïer en daar infiltraten. "

Spherische lichaampjes uit klierbuis-
jes bestaande wisselen af met zulke die
louter épier- en bindweefsel bestaan,
laatste knobbels vertoonen bij alle
^\'\'«\'^eparaten altijd opvallend veel bloed-
^\'^atjes.

Gewoon aspect.

tle buurt van den hals van de blaas
Un de spherische lichaampjes zeer rijk
\' ^^ spier- en bindweefsel.

^icht opeengehoopte buisjes en stren-
^ van opvallend kleine epitheelcellen
^^f^pelen dit geval tot een carcinoom,
infiltraten.
^an de randen dwarsgestreept spier-
weefsel !

Langzame genezing ?

Sterke uitpuiling in \'t rectum ?

is hier in haar

De voorstaandersklier
geheel verwijderd.
Kanker.

-ocr page 144-

Xaam.
Leeftijrl.
Herkomst.
Datum.

Volg-
num-
mer.

Karakteristieke vorm. Zeer kleine knobbel van
Morgagni. Vóór de gerekte urehtra ligt slechts een
strook van elkaar kruisende spierbundels; er
achter
zijn ook knobbeltjes van klierepitheel aanwezig.

Twee vrij-groote zijstukken met zeer kleine knob-
bel van Morgagni. Aan den achterwand van de ure-
thra steekt een hooge slijmvliesplooi in het lumen
uit, dat daardoor een Y vorm vertoont.

Geen knobbels vóór de urethra.

Los stuk, waaraan men zich niet kan orienteeren«

Op doorsneden : overal \'t karakteristieke, annu-
laire aspect.

57

22 gr.

61 gr.

58

59

45 gr.

60

83 gr.

Typische vorm. Vóór de Y vormig-gerekte urethr\'\'"^
bevindt zich slechts een strook van elkaar kruisen^®
spierbundels; achter deze liggen óók spheriscb\'\'
lichaampjes.

Grooter rechter en kleiner linker ziistuk met zee\'
kleine knobbel van Morgagni en met spheriscb*^
lichaampjes wel vóór, maar niet achter de 3 c.n^\'
diepe, naar links convex gebogen urethra.

Typische „gesloten" vorm. Voor de gerekte urethrj
liggen geen spherische lichaampjes.
BetrekkeU\'
groote knobbel van Morgagni. Op doorsneden : anni\'\'
lair aspect.

*

„En fer a cheval". Het linker van de groote,
stukken heeft waarschünlijk de \'knobbel van
gagni geleverd. De urethra meet sterk gerekt
geweest. Op doorsneden : \'t gewone beeld. ,,

Aan de achter onderzijde liangt een groot sti\'
spierweefsel.

d. B.

61

Chir. Klin.
5 Feb.
1915.

M. .J. S.

55

Chir. Klin.
1915.

54

31 gr.

35 gr.

00

S.
55

Chir. Klin.
1915.

V. 8.

•i

Chir. Klin.
1915.

d. W.
77

Chir. Klin.
9 Ai)r. 1915

B.

70

Chir. Klin.
1915.

I\'. V. B.
61

Chir. Klin.
1 Oct.
1915.

56

10 gr.

-ocr page 145-

mikfîo.^koi\'isciie lujzoxdekiieden.

opmehkixgen.

Sommig-e knobbels zù\'n zeer rijk aan
^^"lig spier- en bindweefsel. De buis-
die daartusschen liggen zijn soms
^l\'^erst nauw, zoodat ze solide lijken of
® zijn door een haag van kleine ronde
omgeven.

^ Hier en daar ophoopingen van kleine
beeld Overigens \'t gewone

■(^an de randen blijken platgedrukte
\'•sjes te liggen uit de rest van \'t or-

bu

De klachten moeten hier meer aan
de plooivorming dan aan den knobbel
van Morgagni toegeschreven worden.

j. ^ Gewone beeld. Een enkel spherisch
chaampje bestaat bijna geheel uit
kei^\'" ^>jnflweefse1. Daarin liggen en-
® solide buisjes en veel bloedvaten.

ïnal aspect. Er blijken ook nor-

2ii ^ mee verwijderd te

uit\'^" „corps sphéroides" bestaan

enk^f\'^\'" en bindweefsel, waarin slechts
zeer nauwe buisjes liggen.

Van^ \'^"obbels in de buurt van den hals
sjjI^ l\'laas bestaan bijna louter uit
ti-a?" bindweefsel.
Vrij veel infil-
^n. Overigens gewoon aspect.

O

onunijre knobbels bestaan meer uit

SDier-
ies.

en bindweefsel, dan uit klierbuis-

Was dit praeparaat wel compleet ?

Er bestond hier meer een heffing van
den bodem van de blaas, dan een uit-
puiling.

Waarschijnlijk wat langere nabehan-
deling, omdat veel spierflarden zijn
meegescheurd.

^Gns" lileine solide buisje.s. Overi-
1 ifewone aspect. De knobbels
spjç " bals van de blaas zijn nog door
thri van \'t slijmvlies van de ure-

(le!, \'^^scheiden. Waarschijnlijk is dit
^^\'\'ekte .spincter internu.«?.

-ocr page 146-

Naam.
Leeftijd.
Herkomst.
Datum.

Vol-
num-
mer.

Gewiclit
van het
Praeparaat.

MAKROSKOPISCHE BMZONDEIIHEDEN.

Typische vorm. Kleine knobbel van Morgagni-
Rechter zijstuk volumineuser dan \'t linker; daar-
door is de
3.5 c.m. gerekte urethra naar links convex\'
gebogen. Geen knobbels vóór de urethra. In de spier-
flarden rondom liggen kleine spherische lichaampjes-
De knobbel van Morgagni werd door beide zijstuk-
ken gevormd.

Twee kleine ongelijke stukken. De vraag, hoe deze
gezeten hebben, kan niet met zekerheid
opgelost
worden. \'

Op doorsnee \'t gewone aspect.

54 gr.

G4

17 gr.

Hoewel gehavend, toch als karakteristieke vorm
te herkennen. Vóór de gerekte urethra liggen géén
knobbels; wel daarachter.

Onaanzienlijke „uitpuiling". Op doorsneden:
gewone beeld.

\'t Lijkt alsof de geheele prostaat geëxtirpeerd i--

Urethra : 2 c.m. Op doorsnee: spons-achtig aan-
zien.

A. v. d.T.

76

Chir. Klin.
8 Febr.
1915.

Gl

70 gr.

9 gr.

P. H.

73

Chir. Klin.
1 Dec.
1916.

N. d. V.

56

Chir. Klin.
1916.

V. G.

86

Chir. Klin.
1916.

G2

63

„Gesloten" vorm. Er liggen hier zoowel vó()r a\'s
achter de urethra knobbels van klierbuisjes. De ur^\'
thra heeft daardoor een zeer grillige rekking ondei\'\'
gaan. De achter de urethra gelegen knobbels hebben
voornamelijk knobbel van Morgagni geleverd.

Men zou denken dat de geheele prostaat is ge"?^\'
tirpeerd.

Toch schijnen de ductus ejaculatorii bij de uitpik\'\'
ling niet meegenomen te zijn. \'t\' Aspect op door-
sneden is verdacht.

P. H. V. O
72

Chir. Klin
1916.

65

53 gr.

J. V. L.

63

Chir. Klin.
1916.

66

27 gr.

-ocr page 147-

^..^U verrassing blijkt dat het rechter
\'Jstuk opgebouwd is uit zeer dicht op
^ Kaar gedrongen kleine buisjes en
i\'engen van abnorme kleine epitheel-
®"en. De rechter helft vertoont \'t ge-
^«ne beeld.

^ Er blijkt nog al wat van \'t platge-
^ ^kte „normale" prostaatweefsel mee
j^^^Mjderd te zijn. Overigens \'t gewone

Kanker en „hypertrophie" naast el-
kaar.

Als er niets van \'t praeparaat ver-
loren IS geraakt, mag men hier zeker
wel van „hypertrophie en miniature"
praten.

, yeel infiltraten om een gedeelte der
^eè^d^^\' karakteristieke

^^t Gewone beeld ; maar veel woekering
y spier- en bindweefsel. Bovendien
op een verhoorning van \'t slijmvlies
^•en hals van de blaas.

^ypische beeld.

en daar ophoopingen van kleine

ge^^^^Gltelijk vertoonen de buisjes den
\'^cht^\'^^" sommige plaatsen

ies \'"fi^ffen dichte groepen van buis-
uit abnormaal kleine epi-

Misschien \'n blaassteen ?

Sterke uitpuiling in \'t rectum?

Kanker.

Totaal .extirpatie.

-ocr page 148-

Kaam.
Leeftijd.
Herkomst.
Datum.

Volg-1
Dum- I

Gewicht
van het
Praeparaat.

M.\\K ROSKOPISCIIE HM ZON DER HEDEN.

mer.

Typische vorm met zeer grooten knobbel van Mof\'
gagni, die door beide zijstukken geleverd is.
Urethra-
3 c.m. Op doorsneden overal \'t typische beeld.

„Appel-" vorm, zonder uitpuilend deel. De gerekt®
urethra is, doordat \'t linker zijstuk grooter is da\'^j
\'t rechter naar rechts concaaf gebogen. Vóór
urethra géén knobbels, wel achter de urethra. P^j
sphincter internus blijkt niet erg gehavend te

Drie losse knobbels die niet in situ te reco^\'
strueeren zijn. Op doorsneden overal \'t gewo^^
aspect.

J. R.

?

Chir. Klin.
29 iMei
1916.

A. E.

73

Chir. Klin.
28 Juni
1916.

J. D.

78

Chir. Klin.
1916.

K. V. II.

64

Chir. Klin.
15 Jan.
1916.

II. O. .
61

Chir. Klin.
10 Maart
1916.

54 gr.

G7

41 gr.

G8

64 gr.

69

„Gesloten" vorm. Groote vóórste en kleine achterst®
commissuur. Toch liggen achter de 3 c.m. gerek
urethra wel, ervóór geen spherische lichaampjes.

52 gr.

70

71

42 gr.

„Gesloten" vorm. De vóórste commissuur besta\'\'\'
slechts uit spier- en bindweefsel. De knobbel
Morgagni werd hier door het linker zijstuk gelcvd".
Het lumen heeft daardoor ter hoogte van den
van de blaas een halvemaan-vorm. Urethra : 2i

„Appel"-vorm. Geen knobbel van Morgagni. ^^
sterk gerekte urethra (3 c.m.) is, doordat de i\'cc^^j
zijkwab wel 3 X grooter is dan de linker, naar
convex gebogen. De proximale knobbels van recht ^^
kwab hebben waarschijnlijk een heffing van
bodem van de blaas veroorzaakt. Er liggen ac^
de urethra spherische lichaampjes maar deze
gescheiden van \'t proximale deel van den rechf^
kwab.

F. M.

68

Chir. Klin.
4 April
1916.

72

50 gr.

-ocr page 149-

Mikroskopische bijzonderheden.

opmerkingen.

\'t Gewone beeld. In de buurt van den
^Is van de blaas bestaan de meeste
ï^obbels uit spier-en bindweefsel, waar-
^ veel bloedvaten en zeer veel infiltra-
liggen.

Gewone beeld. Vrü veel cellige in-
filtraten.

1
1

j^^^^uwe, gekronkelde en cysteuse buis-"

Aan den rand platgedrukte buisjes
^^ \'t „normale" prostaatweefsel.

karakteristiek aspect.

i

Moeilüke uitpelling ?

1
1

1

^^ t Gewone beeld. Bovendien infiltraten
een groep van „verdachte" buisjes.
Wi-
f spierweefsel mee ver-
^lin want in sommige praeparaten
\'\'ien ^wars gestreepte vezels te

Complicatie ? Of trage genezing ?

•^an? is hier slechts aan één
gehavend. Vrü veel infiltraten.
^erigens gewoon aspect.

-ocr page 150-

Twee groote losse stukken, waarvan het grootere
ook de knobbel van Morgagni vormde. Op doorsneden
\'t gewone aspect.

De urethra moet zeer wyd zijn geweest.

De ductus ejaculatorii blijken hier mee geëxtir;
peerd te zyn. Vooral links achter beneden
schijnt vr^
veel van \'t „normale" prostaatweefsel mee
derd te zyn. Op doorsneden overigens \'t gewon®
aspect,

. c

„Gesloten" vorm. De 4 c.m. diepe urethra is
vormig gekromd.

Er blijken hier zoowel vóór als achter de urethr
spherische lichaampjes te liggen. In de spierrafe
aan de oppervlakte bevinden zich ook kleine kno
beitjes van klierepitheel. Op doorsnee overal \'t
wone aspect.

J. V. d. B

65

Chir Klin.
2 Nov.

1916.

. Z. V. R.
73

Chir. Klin.
15 Oct.

1917.

V. K.

75

Chir. Klin.
1917.

74

46 gr.

47 gr.

75

Typische vorm. Aan den voorkant van de ureth\'"^
bevindt zich slechts een smalle strook van

spier-
weefsel. ,

De knobbel van Morgagni werd door do achter
urethra gelegen knobbels geleverd. Aan de perif6\'"|_
zeer kleine spherische lichaampjes tusschen de sp\'®
rafels.

Twee ongeveer even groote stukken,
\'t Is niet uit te maken of er hier een
knobbel
Morgagni bestond. Op doorsneden overal \'t geW^n
beeld.

Drie stukken, die geheel los van elkaar zijn\' J,^
niet uit te maken, hoe deze gezeten hebben. Op
sneden vertoonen ze \'t gewone beeld. In de sp\'f^,
rafels aan de periferie ziet men kleine
knobbcHJ
ter grootte van rijstkorrels.

76

P. I).
73

Chir. KJiu.
1917.

21 gr.

77

E. V.
68

Chir Klin.
1917.

B.
63

Chir Klin.
1917.

53 gr.

78

42 gr.

-ocr page 151-

e knobbels blijken voor een zeer

s oot deel uit spier- en bindweefsel te

staan, met soms heel weinig klier-
buisjes.

Complicatie zeer waarschijnlijk.

^^ e ductus ejaculatorii en \'t platge-
^^jj^^.pi\'ostaatweefsel zijn als zoodanig
i\'kelijk te herkennen. Overigens \'t
^\'^^one beeld.

Pro\'i ^^^^^^ ^^ gedrukt

Q^^^^^weefsel mee verwijderd te zijn.

\'t gewone beeld met vrij
Sr»; "^^i^traten en hier en daar voel

\'^liierweefsel.

„corps spliéroides" bestaan
\'"liter spierweef.sel.

\'t f\'

üel^. ^^^oiie beeld, met sommige knob-
Vq^ u spierweefsel en ophoopingen
•^\'«ine ronde cellen.

Bestond hier slechts een heffing van
den bodem van de blaas of is de knob-
bel van Morgagni verloren geraakt ?

coj.p^\'^^l^ischo beeld. Alleen wat
\'•«1 amylacea dan gewoonlijk.

meer

-ocr page 152-

Naam.
Leeftijd,
llerliomst.
Datum.

Volg-
num-
mer.

Gerafeld praeparaat, waaraan men zich moeilijk
kan orienteeren. \'t Lijkt alsof de geheele prostaat is
geëxtirpeerd.

\'t Praeparaat is met \'t bloote oog reeds verdacht
op kanker.

79

v. D.

67

Chir. Klin.
1917.

14 gr.

Twee kleine losse zijstukken en nog een knobbeltje
(van Morgagni ?) ter grootte van een erwt. In de
vele spierrafels aan de periferie zyn kleine knob-
beltjes van klierepitheel aanwezig.

Twee betrekkelijk kleine zijstukken zonder duide-
Ujken knobbel van Morgagni. Vry veel spierflarden-
Op doorsneden overigens \'t gewone aspect.

81

15 gr.

82

69 gr.

83

B.

56

Chir. Klin.
1918.

62 gr.

84

L. A.

79

Chir. Klin.
1918.

36 gr.

„Gesloten" vorm. De 3 c.m. diepe urethra is, doof\'
dat de rechter zijkwab grooter is dan de linkei\'\'
naar links convex gebogen. Er bestond
waarschijnlÜ\'^
geen knobbel van Morgagni. De vóórste commissuf\'
bestaat slechts uit spier- en bindweefsel.

Aan de periferie veel spierrafels, waartusscbei^
allerkleinste knobbeltjes.

Typische vorm. De voorste commissuur blijkt
slechts uit spier- en bindweefsel te bestaan. AchtC
de urethra liggen veel knobbels. De knobbel vai^
Morgagni is gevormd.door de zijstukken en \'t
achte\'"\'
stuk. De urethra is daarom, óók in \'t proximale dec\'
nog Y vormig gerekt.

Groezelig praeparaat waaraan men zich moeilü!^
kan orienteeren. Dit gelukte pas, toen bü
doorsnU\'
ding, de gerekte urethra te voorschijn kwam.

J. B.

61

Cliir. Klin.
1917.

R.

63

Chir. Klin.

1917.

.J. II.

75

Chir. Klin

1918.

80

10 gr.

-ocr page 153-

Zeer grillig gevormde klierbuisjes.
^eer veel infiltraten rondom de buisjes
verspreid in \'t stroma. Op sommige
Plaatsen ophoopingen van opeengedron-
kleine buisjes van kleine abnorme
epitheelcellen.

t Blijkt dat de ductus ejaculatorii
■»l de uitpelling zijn doorgescheurd.
Enkele buisjes lijken verdacht.

behalve zeer vele infiltraten overal \'t
^^^vone beeld.

Kanker.

Totaalextirpatie.

Vermoedelijk een geval van zgn.
„prostaatatrophie".
Complicatie zeer waarschijnlijk.

Door de ontsteking was het uitpeilen
waarschijnlijk bemoeilijkt.

Er blijkt nog al wat platgedrukt pros-
atweefsel mee geëxtirpeerd te zijn.
verigens gewoon aspect.\'
"ele met secreet gevulde cysten.

veel infiltraten.
Overigens \'t gewone aspect.

in \'f*^ sommige klierbuisjes en verspreid
foh veel ophoopingen van kleine

cellen. Overigens gewoon aspect.

Trage\' genezing ?

Uitpuiling in \'t rectum ?

Moeilijkheden bij \'t uitpeilen ?

-ocr page 154-

Naam.
Leeftijd.
Herkomst.
Datum.

Gewicht
Tan het
Praeparaat.

Volg-
niiin-
nier.

M.\\KROSIvOPlSCHE BDZONDERIIEDEN.

Veel flarden rondom. L\\jkt zeer verdacht.
Op doorsneden : zeer compact van consistentie.

V. S.
7-1

Chir. Klin.
1918.

11 gr.

85

„En fer à cheval". Zeer veel spierrafels, vooral ^^
de buurt waar het zaadheuveltje heeft gezeten. Zeer
waarschijnlijk zijn de ductus ejaculatorii bescha-
digd. Op doorsneden overigens gewoon aspect.

J. II. V. Z

?

Chir. Klin.
1918.

18 gr.

86

Twee groote weefselstukken die door spierweefse
met elkaar samenhangen, \'t Lijkt of \'t grootere stu^
cok de uitpuiling in de blaas veroorzaakte. Tusscheii
de perifere spierflarden zitten kleinste knobbeltjes-
De urethra moet flink gerekt zijn geweest. Op
sneden : \'t gewone aspect.

Drie losse stukken, waarvan er twee even

groot

zijn en dus waarschijnlijk de zijstukken vormdei^^
terwijl \'t kleinere de vermoedelijke knobbel van
gagni voorstelt. Er zijn nog al veel flarden van spie^\'
weefsel. Op doorsneden : \'t gewone aspect.

„Gesloten" vorm. De vóórste commi.ssuur

bestaak

slechts uit spier- en bindweefsel. De urethra is 3 c."^\'
gerekt. Achter de urethra liggen aanzienlijke kno .
bels, die naar boven toe de knobbel van MorgJiP^\'!
hebben geleverd.

I.

69

Chir. Klin.
191Ö.

87

55 gr.

V. (1. li.
67

Chir. Klin.
1919.

88

23 gr.

A.
70

Chir. Klin.
1919.

89

6\') gr.

„Appel" vorm, met heel kleine „uitpuiling".
de Y vormig gerekte urethra bevinden zich pec
knobbels, wel erachter. Toch is de knobbel van M®

P.

S\' Antonius-
fïastliui.s.

particulier.
?

90

70 gr.

(looi;

gagni hier niet door dat achterstuk, maar
dc zijkwabben geleverd.
Op doorsneden roveral \'t gewone .xspeci.

-ocr page 155-

^\'Ükt opgebouwd te zijn uit dicht
opeengedrongen h\'ggende buisjes en
i-engen van kleine abnorme epi-
^"eelcellen.

, Een deel van \'t kankerweefsel is ne-

Krotisch.

. Er is veel „normaal" prostaatweefsel
j ee verwijderd. Ook één ductus ejacu-
orius werd gevonden. Bovendien een
groepen van gangliëncellen, die
n de buitenoppervlakte van de pros-
^^ hggen. Overigens \'t gewone beeld.

grootere met secreet gevulde
^ten. Overigens \'t gewone beeld,
en daar infiltraatjes.

Waarschijnlijk complicatie of trage
genezing.

^«la\'^ ^^\'^^i\'Jïe plaatsen grillig door el-

Sc\'h ^ ^^^\'"chten spierweefsel, waartus-

],• s\'cchts enkele zeer nauwe buisjes
\'«Sen.

^^^ef\'igens \'t gewone beeld.

SciL^^^^\'^fie beeld, \'t Stroma is op ver-
plaatsen zeer celrijk. Som-
en ijj ^J^ukken bestaan slechts uit spier-
an waartu.s.schcn bloedvaten

^"\'ge infiltraten liggen.

Waarschijnlijk heeft de uitpelling nog
al moeite gekost.

eri «^fwis.seling van spierknobbels
van allerlei soorten van
^et Vele kleine ronde cellen in

stroma.

-ocr page 156-

Xaam.
Leeftijit.
Herkomst.
Datum.

Vol-
num-
mer.

„En fer ä cheval". De knobbel van Morgagni
schijnt door de achter de gerekte urethra gelegei\'
knobbeltjes geleverd te zijn. Er bevinden zich nog
al veel spierflarden aan de periferie. Op doorsneden
overal \'t typische beeld.

Appelvorm met zeer kliene knobbel van Morgagni-
Vóór de zeer .sterk gerekte urethra liggen in
geheel geen, erachter slechts weinig knobbeltjes. Op
doorsneden overal \'t gewone beeld.

Zeer karakteristiek van vorm. „Gesloten". Vóór de
gerekte urethra liggen geen spherische
lichaampjes-
wel er achter. In de buurt, waar \'t zaadheuveltje gC\'
zeten heeft is nog al wat spierweefsel mee wegg^\'
nomen.

„Gesloten" vorm. De gerekte urethra wordt, tei
hoogte van den blaashals, door de dan daarachter g®\'
legen knobbeltjes Y-vormig. Nog hooger is ze ^
halvemaan met de conve.xe zijde naar voren gericht-
Geen voorste commissuur, tenzij slechts van spier- ei^
bindweefsel. Overal op doorsneden \'t
karakteristiek^
beeld.

Karakteristieke vorm. Voor de 2.5 c.m. diepe ui\'j\'
thra ligt slechts een strook van spier en bindweefs® _
De knobbel van Morgagni is uit de grootere linke\'
zijkwab en de kleinere rechter tegelük ontstaan
toont dit nog door een overlangsche groeve. In ^^
buurt, waar \'t zaadheuveltje gezeten heeft, zitte"^
nog al wat flarden van spier- en bindweefsel. ^^
doorsneden overal \'t gewone beeld.

Twee losse stukken. Het grootere rechter levci"^^
ook het uitpuilende deel. Achter de gerekte
urcth\'\'
moeten vrij aanzienlijke knobbels hebben gelegc\'^\'
Op doorsneden : \'t gewone beeld.

91

V. R.

p

Chir.\'Klin.
1919.

30 gr.

92

? \'

p

Chir. Klin.
1919.

35 gr.

H. II.

59

Chir. Klin.
1919.

93

20 gr.

(1. B.

p

Diacinessen
hni.s.
1919.

94

26 gr.

95

P. C.
61

Chir. Klin.
1919.

27 gr.

M. .1. B.

65

Chir. Klin.
1919.

90

% gr.

-ocr page 157-

mikiioskoi\'isciie bijzondekiieden.

opmeiikinüex.

__

I"

■ |f:\'t Gewone beeld.

1 fé.;.

Er blijkt nog al wat prostaatweefsel
ouiten de knobbels te zyn meegenomen.

Hier en daar om sommige buisjes
\'"Aanzienlijke infiltraten.
Overigens \'t gewone beeld.

Trage genezing ?

Pe sphincter ligt hier tusschen het
^Ujmvlies en de spherische lichaampjes.
Karakteristiek aspect overigens.

Uitpuiling in \'t rectum ?

^ Grillige woekeringen van sommige
■^\'•erbuisjes.
Verdacht ?

Veel infiltraten. Overigens \'t gewone
Aspect.

\'t Gewone beeld.

.. Op sommige plaatsen belangrijke in-
.\'\'aten. Enkele klierbuisjes vertoonen
^•\'jllige woekeringen van \'t epitheel. Ook
.^«ele kleine solide buisjes. Overigens
Scwone beeld.

Uitpuilende knobbel in het rectum ?

-ocr page 158-

Typische „gesloten" vorm.Er zijn nog al veel spier\'
flarden aanwezig. De grootere linkerkwab
heeft te-
vens het uitpuilende deel geleverd. De
urethra
2.5 c.m. diep.

Er is veel spierweefsel meegenomen. Ook de
tus ejaculatorii?\'

Eén groot knobbelig stuk, waaraan men zich
kan orienteeren.

Op doorsneden overal \'t karakteristieke beeld.

Het heele praeparaat bestaat slechts uit één stu\'\'^
waaraan men zich niet kan orienteeren. Op doo""
sneden \'t gewone aspect.

Nog al veel spierflarden aan de periferie. Aclit»^^\'
de gerekte urethra liggen kleine
knobbeltjes J\'*\'\'
klierbuisjes. Vwr de urethra: alleen spierweefsel-

101

37 gr.

V. cl." S.

V

Ciiir. Klin.
I3-IV-1921.

102

65 gr.

„En fer à cheval.

De urethra moet sterk gerekt zijn geweest.
Op doorsneden \'t gewone aspect.

S.

?

Chir.\'Klin.
1919.

98

45 gr.

V.

?

Diac. huis.
15-11-1921.

n.

?

Diac. liuis.
15-11-1921.

V. II.

79

Chir. Klin.
14-IIM921

99

54 gr.

100

18 gr.

-ocr page 159-

^iikroskoi\'ische ijuzondeuhedex.

Ol\'MEUKINGEN.

het grillige woekeringen van

^P\'theel van sommige klierbuisjes,
^ Oken er ook ophoopingen aanwezig te
van dicht op elkaar gelegen kleine
isjes van atypische kleine cellen. Aan-

ghë\'^\'^ aan den rand groepjes van gan-
Sch^gevonden werden, is \'t waar-
te^J^^^\'k dat de uitpuiling nog tot bui-
prostaat heeft plaats gehad.

üitp^ ^^^^tus ejaculatorii zijn niet mee
(la^^^^heurd, maar zijn wel beschadigd,
^en r epitheel zijn blij-

^•tten. Overigens \'t gewone aspect.

Kanker.

Totaalextirpatie.

Epididymitis ?
Of trage genezing ?

\'t Q

beeld. Alle overgangen van
tot cysteuse buisjes.

Moeilijkheden bij \'t uitpeilen ?

Is dit praeparaat conii)leet

\'t G

\'^\'^vone beeld.

coif ^^ «"kele infiltraten vertoonen
tlka^J. «overal \'t gewone beeld. In de
L^\'idels^p" urethra kruisende spicr-
. enkele grocpje.s van

jes,

y^n nog al veel van de rest

knolT"^^*^\'\'^^ verwijderd te zijn.

hebben \'t gewone aspect,
infiltraten in het stroma.

Trage genezing ?

-ocr page 160-

156

Volg-

Xaam.

num-

Leeftijd.

Herkomst.

mer.

Datum.

103

V.

?

Chir. \'ivlin.

2MV-1921

Gewicht
van het
l\'raeparaat.

55 gr.

ilAKIlOSKOPISCHK HIJZONDKIIHEDEN.

„Apper\'-vorm met uitpuiling, die aan den voet dooi\'
flarden van spierweefsel van de blaas omgeven i®\'
Bovendien blijkt er distaal een groot stuk van ^^
urethra te zijn meegenomen. Vóór de gerekte ure-
thra liggen geen spherische lichaampjes.

Typische „gesloten" vorm met grillig-gevornide\'\'
knobbel van Morgagni. Vóór do gerekte uretln"^
liggen geen knobbeltjes, wel er achter.

„Open" vorm. Veel spierflarden.
Op doorsneden lü\'kt \'t weefsel wat verdacht.

.rC-

Eén zeer groote knobbel die oi) doorsneden \'t ^
wone beeld vertoont.

Zeer waarschijnlijk is hier slechts een gedce\'
weggenomen.

Groot groezelig weefselstuk met veel spicrflJ^\'\'^^
waaraan men zich moeilijk kan orienteeren. Dc j)^
tus deferentes en excretorii der zaadblaa.sjes ^lü*^ .
mee verwijderd te zijn. Op doorsneden een honio?e
atypisch beeld. Zeer verdacht.

„En fer à cheval". f

De knobbel van Morgagni blijkt mot het
zijstuk samen te hangen. Op doorsneden het
annulaire beeld. Toch wel wat vreemd van
Hî^
.stelling.

104

G.
65

Chir. Kliu.

23-11-1921.

p

?

particulier.

23-V-1918.

?

?

particulier.

24-V-1918.

?

\'j

particulier.
1918.

31.5 gr.

105

25 gr.

106

60 gr.

107

40 gr.

108

35 gr.

70

particulier.
1-XM919.

-ocr page 161-

Bizonder veel infiltraten worden aan-
se in coupes van allerlei plaat-

jeg\' woekeringen van klierbuis-

zijn er vele. Bovendien vielen een
groepjes van de bü kanker door-
us aangetroffen kleine buisjes van
ypische epitheelcellen op.

Enkele grootere kysten. Overigens het
«ewone beeld.

late^\'^^? l^nohbels, die \'t gewone beeld
zeer\'^f-^"\' groote groepen van

uit f huisjes gevonden, opgebouwd
atypische zeer kleine cellen.

I Gveral \'t karakteristieke beeld.

.Hypertrophie" en kanker.

Compleet ?

hier inderdaad kanker in
ti-opj . \'\'-iin. Of er ook tevens „hyper-
\'^^\'^^«\'lakt worden uit-

gewone beeld en sommige
^f^\'erk strengen in een j)aar

De^ \'^"hbels, worden (H)k groote groe-
echte kankerbuisjes aange-

Kanker,

Kanker en ..hypertrophie".

In de knobbeltjes, die louter uit spier
weefsel bestaan, werden eenige corpora
amylacea aangetroffen.

Dit is wel een bewüs voor \'t ontstaan
der spierknobbels uit de lichaampjes
die uit klierbuisjes zün opgebouwd.

-ocr page 162-

Naam.
leeftijd.
Herkomst.
Datum.

Volg-
num-
mer.

Gewicht
van het
I\'raeparaat.

MAKROSKOl\'ISCUK HIJZONDKUHKDEN.

„Open" vorm. Enkele spierflarden.
Sterk-gerekte urethra. Overal op doorsneden \'t g®\'
wone karakteristieke beeld.

Typische „gesloten" vorm. Nog al veel spierflarden
rondom. De urethra is sterk gerekt in voor- achter
waartsche richting. De knobbel van Morgagni wer»
geleverd door de knobbels, die achter de urethi\'^
lagen.

Vóór de urethra bevindt zich slechts spier- ^^
bindweefsel.

„En fer a cheval". De knobbel van Morgagni di"
door de achter de sterk gerekte urethra gelegei^
knobbels geleverd werd, hangt met \'t linker
grooter®
zy\'stuk te samen.

Op doorsneden overal \'t typische annulai\'\'®
beeld.

Vóór de sagittaal-gerekte urethra ligt slechts eC^
smalle strook van spier- en bindweefsel. .

Op doorsneden, \'t gewone beeld. Kleine knobb®
van Morgagni.

„Gesloten vorm". Aan den achterkant is zeer
weefsel van de prostaat mee weggenomen.
halve de ductus ejaculatorii en een stuk van een za»^
blaasje, worden daar ook nog \'t heele
zaadheuveUJ
gevonden .en een stuk van het distale deel der ureth\'\'*
prostatica.

„Gesloten" vorm. Y vormige rekking van de ti\'"^
thra. Veel knobbels achter de urethra. Ook tusscbf
de elkaar vóór de urethra kruisende spierbindß
liggen enkele zeer kleine knobbeltjes.

109

50 gr.

73

particulier
10-XII-j918

H.

74

particulier.
30-XII-\'19.

45 gr.

110

160 gr.

Ill

?
?

I\'hischede.
7-VI-1921.

25 gr.

112

?
O

\\l K.Ziek.li
Den Haag.
18-1V-1918

42 gr.

113

74

])articnlier.
27-XI-1918

114

51 gr.

77

particulier.
I6-XI-1918,

-ocr page 163-

•MIKIIOSKOPISCIIE injZOXDERIIErEN.

opmerking ex.

^aast spherische lichaampjes, die uit
^Pitheelbuisjes zyn opgebouwd, ziet men
spierknobbels.

Typisch beeld,
^ie hiervoor fig. 9.

Trage genezing doordat er veel „nor-
maal" weefsel meegenomen ?

^ Gewone beeld.

>j

t Gewone beeld. Bovendien echter
en uitgebreide infiltraten. Ook bii-
y , \'\' massieve strengen, \'t Lijkt
^•acht op carcinoma.

Ij^j^ Gewone beeld. Vrij veel knobbeltjes
voor \'t grootste deel uit spier-
\' bindweefsel.

Vertraagde genezing ?

Moeilijke uitpelling ?
Complicatie zeer waarschijnlijk.

v^j^ veal papillaire woekeringen

jj.\' epitheel der buisjes.
. en daar kleine infiltraten.
^Gi\'igens \'t gewone beeld.

Uitpuiling in \'t rectum ?

-ocr page 164-

Xaam.
Leeftijd.
Herkomst.
Datum.

Gewiclit
van het
Praeparaat.

Vol-
num-
mer.

MAKllO-SKOPlSrilK lü.IZONDKIlHEDKN.

De uitpelling is hier waarschijnlijk zeer moeilü\'
geweest. Het praeparaat bestaat uit niet minder da\'\'
15 losse stukken, waaronder zich óók een in toto g®\'
ëxtirpeerd zaadblaasje bevindt.

Groezelig weefselstuk, waaraan men zich niet g^ed
kan orienteeren. Op doorsneden ziet het
weefsel e
zeer vast en verdacht uit.

125 gr.

d. V.
71

))articulier

?

P.

V

Hoorn.
1918.

11.5

25 gr.

116

In 1920 geopereerd, bleef patiënt klachten houde^^;
Een stukje weefsel,
bij cystoscopie verwijderd, hle
uit atypisch epitheel te bestaan. ^ j.

Thans werd het in 1920 geëxtirpeerde deel óoK
onderzoek gestuurd. ^^

De kleine „gesloten" vorm lijkt op doorsneden z
verdacht.

„Gesloten" vorm. Plompe knobbel van
die behalve door de zijstukken, óók vooral l^^^yj^r
achter de urethra gelegen knobbels geleverd is.
de urethj-a ligt slechts spier- en bindweefsel-
doorsneden overal \'t gewone aspect.

Twee losse stukken, \'t Is niet uit te maken, \' j
deze precies in.vivo hebben gezeten.

Op doorsneden overal \'t gewone beeld.

Een aantal losse knobbelige stukken, waarv^^^^^,
reconstructie onmogelijk blijkt te zijn. Op doo
den overal \'t gewone beeld.

?
p

j)articn]ier

17 gr.

117

118

40 gr.

onbekend.

L.

p

Chir. Klin.
1912.

V. W.

7.3

particulier.
ll-IV-1917

119

28 gr.

50 gr.

120

-ocr page 165-

f —r—--r—-^-—

1 -^\'ikltoskopisciik ijljzondkruknex.

ol\'merkixgex.

\' jj Gcv;one beeld.

^■er cn daar infiltraten.

Complicatie zeer waarschijnlijk.

^Un bestaan uit massa\'s zeer
dJ^® buisjes van atypische kleine cellen.

b\'ggen op vele plaatsen zóó dicht
Sa ^\'l^aar, dat men soms meent met een
coom te doen te hebben.

Kanker.

atypisch beeld.
gfQ\'J\'^^rigewoon sterke woekeringen van
jes^^ blazige cellen der grillige buis-
vorm van kankercellen ver-
zeer van die der andere gevallen.

Kanker.

Recidief na ± 5 jaar.

\' j^j.^ewone beeld.

en daar infiltraatje.s.

W^\'g^\'^lcristiek beeld,
(le L \'\'•\'^^\'HinUik zijn kleine stukjes van
"\'^te blazijro cellen der grillige bui.s-

Complicatie ?

^iik knobbehgo gedeelten zijn zoor
kiL en bindweefsel en arm
\'■^\'\'buisjes.

Moeilijke uitpelling.

-ocr page 166-

TABEU: C.

Gewicht

der
Prostaat.

Volg-
num-
mer.

MAKROSKOPISCHE HI.JZONÜERHEÜEN,

Zeer groot orgaan. Geen uitpuiling in de blaas. De urethra is
niet gerekt. Geen abnormale knobbelvorming.

87 gr.

15 gr.

12 gr.

15 gr.

32 gr.

Naar verhouding tot de grootte van \'t dier lijkt de prostaat vrU
groot. Blaas en pisbuis zijn gewoon.

Dit orgaan is grooter en zwaarder dan van een jonge fox; de
vorm is echter weinig veranderd. Geen knobbelvorming.

Betrekkelijk groot orgaan. Fraaie gedeeltelijke opspuiting.
fig 15. Niets van knobbelvorming te zien.

Groote voorstaandersklier van normalen vorm. Geen rekkin^^
van de urethra. Geen knobbelvorming.

Betrekkelijk groot orgaan. Geen enkel symptoom van de „h.vpe^\'
trophie" als bij den mensch.

10

11 gr.

Naar verhouding tot de grootte van \'t dier, lijkt \'t orgaa\'|
groot. Noch uitwendig, noch op doorsneden teekenen van de mC^
schelijke „hypertrophie".

14..S gr.

11

Groot klierorgaan. Noch uitpuiling in de blaas, noch rokki\'^^
van de pisbuis, noch spherische lichaampjes te zien.

70 gr.

15

-ocr page 167-

mikroskopische bijzonderheden.

soort.

Leeftijd.

G

foote hond.
Zeer oud.

bastaard.
Oud.

Fox.
i 8 jaar.

Ri

bastaard.
Oud.

Buitengewoon sterk-papillaire woekeringen. Nergens iets van
spherische lichaampjes.

Behalve zeer vele papillaire woekeringen en enkele ophoopingen
van kleine ronde cellen zijn er geen bijzonderheden te zien.

Géén spoor van de bij den mensch zoo karakteristieke „corps
sphéroides".

Sterke papillaire woekeringen. Overigens geen bijzonderheden.

Zie voor \'t mikroskopische beeld fig. 14.

\'^oxer.
jaar.

i 11 i

Weinig spier- en bindweefsel. Veel papillaire woekeringen van
\'t epitheel der buisjes en blaasjes.

bastaard.
Weeroud.

bastaard.
Oud.

Hier en daar ophooi)ingen van kleine ronde cellen. (Lymphoid
weefsel ?) Veel papillen van het klierepitheel.

Onder het slijmvlies van de pisbuis en om sommige klierbuisjes
en blaasjes zijn ophoopingen van kleine ronde cellen aanwezig.
Sterk papillaire woekering.

"^^^^lershond.

10 i

jaar.

-ocr page 168-

STELLINGEN.

1) De leer van Steinach over de „puberteitskiier" berust
op wankele gronden.

2) Onder de verschillende indeelingen van de tubercu-
lose verdient de ziektekundig-ontleedkundige de voorkeur.

3) Bü een tuberculeuss aandoening van de weivliezen is
het zoeken naar tuberkelbacillen, in het door proefpunctie ge-
wonnen vocht, geenszins overbodig.

4) Friedmann\'s middel tegen de tuberculose steunt op on-
voldoende, proefondervindelijk onderzoek.

5) Tuberculose mag bü steenhouwers niet als bedrüfs-
ziekte gelden.

6) Niet alleen in de tropen, maar ook in ons land is het
nauwkeurig onderzoek naar fauna en-flora van den darm van
\'t grootste belang.

-ocr page 169-

Figuur 1. 25 Heelkundig-verwijderde knobbels bij „prostaathyper-
trophie" ( ± 4 van de ware grootte).

Figuur 2. Dwarse paraffinecoupe door een met iniectievloeistof op-
gespoten voorstaandersklier van een volwassen man. teV 1 ogt van het
zaadheuveltje. Vergrooting : ± lo X. Tabel A n« 77a

Figuur 3 Dwarse paraffinecoupe door een normale voorstaanders-
kbei^ ter hoogte van de plaats waar de „lobus medius" (tusschen
urethra en ductus ejaculatorii) de grootste afmeting heeft. Vergrooting :
i O x. label A. n" 12.

-ocr page 170-

Figuur 4. Dwarse paraffinecoupe, ter hoogte van het zaadheuveltje,
door een met injectievloeistof gedeeltelijk opgespoten voorstaandersklier,
waarin allerkleinste knobbeltjes gevonden werden. Vergrooting: 4 X.
Tabel A. n» 46.

Figuur 5. Dwarse paraffinecoupe, ter hoogte van het zaadheuveltje,
door een gedeeltelijk met injectievloeistof opgespoten voorstaandersklier,
waarin kleine knobbels aanwezig zijn. Vergrooting : ± 4 X. Tabel A.
n" 45.

Figuur 6. Dwarse paraffinecoupe, ter hoogte van het zaadheuveltje,
door een gedeeltelijk met injectievloeistof opgespoten voorstaandersklier,
waarin een paar typische, kleine knobbels liggen. Vergrooting : ± G X.

Figuur 7. Sagittale paraffinecoupe, ter hoogte van den hals van de
blaas en het aanvangstuk van de urethra prostatica, door een voorstaan-
dersklier, die bilaterale
knobbels en een knobbel van Morgagni vertoonde.
Tusschen de urethrale
klieren en de buisjes en blaasjes der knobbels be-
vinden zich dwars- en
overlangs-getroffen spierbundels (van sphincter
internus en blaasmusculatuur. Vergrooting : ± 150 X. Tabel A. n" 20.

-ocr page 171-

Figuur 8. Dwarse paraffinecoupe door een normale, gedeeltelijk met
injectievloeistof opgespoten voorstaandersklier. Vergrooting: 10 X.
Tabel A. n« 58.

Figuur 9. Dwarse paraffinecoupe door het heelkundig-verwijderde ge-
deelte van een „hypertrophische" prostaat. Vergrooting :
10 X. Tabel
B. n« 12.

-ocr page 172-

Figuur 10. Dwarse schijf van een „hypertrophische" voorstaanders-
klier. In de kunstmatig losgewoelde concentrische lagen van spie^"\'
bindweefsel liggen de spherische lichaampjes ongeveer geheel los van el-
kaar. Natuurlijke p:rootte. Tabel A. n" 12.

Figuur 12. Dwarse paraffinecoupe door een prostaat met beginnende
„hypertrophie", ter hoogte van den hals van de blaas. Het
knobbeltje
rechts boven is de bovenpool van den rechter zijknobbel. Achter de
pisbuis ziet men \'t allereerste begin van een knobbel van
Morgagni.
Vergrooting: 20 X. Tabel A. n« 60.

Figuur 14. Dwarse celloidinecoupe door de „hypertrophische" prostaat
internus en blaasmusculatuur). Vergrooting: ± 150 X- Tabel A. n" 20.

Figuur 15. Dwarse schijf van een gedeeltelijk met injectievloeistof op-
gespoten „hypertrophische" prostaat van een ouden hond. Natuurlijke
grootte. Tabel C. n" 7.

-ocr page 173-

t

•\'\'V\'Ç;

; -i-,

: ■.. i. , ■■ .,. • • ■ -^. f -^ . ■

1
Tv

■j

\'S\' V.

t .A\'

I

1

cv v.-

\' isrii\'-"- V-.--• \'

y.\'i"-

ÊÊ

S

-ocr page 174-

\'•.iV.-

.r^r^\'T-y

■ ■ ■ -Hl V \'^.^tv ^

vi •. •/ fi SSJf^ ■

f. ■ \'

■■\'■A-f:.-.

ÏC\'

■■■ r.

V 7:. ?• • ■ • ••, " À"*. •■ •\' • \',

y

-ocr page 175-

••v-in\'t^*^\'\'\'

.. fV -■

, * . V.

r-.-\'r,

\'Vît. ■■

- ■ju^.\'.^ij\'y
■ ■■ ■ \'

■■• -

••\'V\'^^ Hl.\'■ v;, \' •; ^ . "\' \' \'\' ^

: :

-ocr page 176-

Êi\'

ÉS