\\
1
A\'
-ocr page 2-Misc. doctr.
Q. 49 2
- -
!; <
y
î^isBKÎno^
1 (y
^ y y /
~~—=-^ ^ y ^ \'
jV . / "f?)
—---
HET CONSTITUTUM POSSESSORIUM
-ocr page 8-RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
1758 9239
-ocr page 9-in
na machtiging van den rectok magnificus
GKWOOK HUOGLEESEAAR IM DE MEDiSCHE PACULTKIÏ,
met tobstemmim tan den academischbn senaat
KK
toigends besluit dee eechtsgeleebdb faculteit,
tkjr veekeijging van den geaad
VAN
Doctor in het Romeinscli en Hedendaagsch Recht,
AAN
DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,
Doon
Geboren te Dalfaen.
TB VEKDEDiaEN
op ZATERDAG 22 juni 1867, DES NAMIDDAGS TEN 1 ÜEE.
Ir
V--;.-—M
-ocr page 11-aan mijnen vadee.
-ocr page 12- -ocr page 13-p.. 1—6.
Gewicht eener juiste kennis van het zoogenaamde constitutum pos-
sessorium in het Romeinsche recht voor het Nederlandsche recht. —
Wat verstaat men onder een constitutum possessorium? — Welke vra-
gen hebten wij te beandwoorden ?
HOOFDSTUK I.
OVBE HET EOMBINSCHE BEZITSBEGRIP.
^ 1. Be verhouding van animus en corpus tot het hezit, p. 7—13.
Verschillende gevoelens van savignt en kierulpp, p. 7. Welken in-
vloed oefent dit verschil uit op hunne theoriën over hezitsverkrijging
en bezitsverlies? p. 9. — Bezwaren tegen beider theorie, p. 11. —
In welke opzichten door ons wordt afgeweken van het gevoelen van
savigny en dat van kierulff, p. 12.
§ 2. Be beteekenis van het corpore possidere, p. 14—25.
Over het belang der vraag, waarin het kenmerk der corporalis possessio
bestaat, p. 14. — Wat is volgends savigny het kenmerk van het cor.
pore possidere? p. 15. — Vergemakkelijkt zijne omschrijving de be-
slissing in twijfelachtige gevallen of iemant al dan niet corpore bezit?
p. 15. — Is savigny er toe gerechtigd eene andere beteekenis aan het
corpore possidere te hechten bij bezitsbehoud dan bij hezitsverkrijging?
p. 20. — De custodia over de zaak geeft volgends savigny , zoowel bij
bezitsbehoud als bij hezitsverkrijging, slechts bij uitzondering, de corpo-
ralis possessio, p. 23.
"Vin
3. Be custodia is het henmerh van de corporalis possessio, p. 35—34.
Heeft men recht de meening aan te nemen dat de hoede over eene
zaak, alleen bij uitzondering, de eorporalis possessio dier zaak geeftj
p, 35. — Wat verstaat men onder custodia? savigny, kieeulff, lenz,
baron,, p. 36. — Onderscheiding van- persoonlijke en zakelijke custo-
dia, p. 28. — Voordeelen van de theorie van baron boven die van
savigny, p. 30. — Waarom neemt baron het begrip van custodia niet
aan ten opzichte van onroerende goederen? p. 30. — Bestrijding van
babon\'s gevoelen, p. 31.
4, Be beteehenis van het animo possidere, p. 35—43.
Opvatting van savigny, p. 35. — Welke rol speelt het „Bewusztseyn
physischer Herrschaft" in zijne bezitstheorie ? p. 36. — Pit bewustzijn
maakt een deel uit van het animo possidere, p. 37.— De animus pos-
sidendi is onbestaanbaar met het weten of overtuigd zijn, dat men niet
meer heer en meester over de zaak is, p. 38. — Men houdt ook op
animo te bezitten, wanneer men zijne zaak niet langer wil bezitten,
p. 40. — Resultaat ten opzichte van het karakter van den animus pos-
sidendi, p. 41. — Verschil tusschen savigntï\'s gevoelen en het hier
ontwikkelde, ten opzichte van het animo en corpore possidere, p. 43.—
De plaatsen, betreffende bezitsverkrijging en bezitsverlies van wilde
dieren, zijn een voorbeeld van de rol, welke het animo possidere in het
bezit speelt, en tevens een bewijs dat men solo animo het bezit kan
behouden, maar niet verkrijgen, p. 43.
HOOFDSTUK II.
OVBE BBZITSVEEKEIJOING EN BBZITSVEBLIBS.
§ 5. Over bedtsverJcrijging, p. 44—55.
Wat wordt er voor bezitsverkrijging gevorderd? p. 44, — Of zekere
handeling eene daad van bezit is, hangt geheel van de omstandigheid
af, of de animus possidendi en de heerschappij over die zaak genoegzaam
uit de handeling blijkt, p, 45. — Men kan evenmin bepaalde regels aan
de hand geven, wanneer men door persoonlijke hoede in een toestand
van heerschappij, betrekkelijk eene zaak, gekomen is, p. 47. — De
regels van baeon, betreffende zakelijke custodia, leiden tot eene denk-
beeldige custodia, p. 48. - Resultaat, p. 51. - In hoeverre kunnen
de animns possidendi, en de persoonlijke en zakelijke custodia afzon-
derlijk voorkomen, p. 53. ~ Het gevoelen omtrend bezitsverlies oefent
grooten invloed uit op de meening, wanneer men geacht moet worden,
het bezit van eens anders zaken verkregen te hebben, p. 53. — Bezits-
verkrijging van zaken, die aau een ander toebehooren, met en tegen
diens wil, p. 53.
§ 6. Bezitsverhrijging van zaken, die men reeds corpore bezit, p. 55_69.
Welke invloed oefent het uit, of de bezitsverkrijging eene res nullius of
eene res alterius betreft? p. 55, en of zij met of tegen den wil des vori-
gen bezitters geschied zij? p. 56, — Met zijn wil: brevi inanu traditio,
p. 56. — Tegen zijn wil: furtum, contrectatio; bestrijding van de ge-
voelens van savigny en baeon op dit punt, p. 57. — De regel: „nemo
sibi causam possessionis mutare potest" heeft niets ie maken met de
bezitsverkrijging van den detentor, p. 63.
§ 7. Over bedtsverïies in het algemeen , p. 69—73.
Pleiten, L. 44 § 2 en L. 8. D. de poss. voor of tegen saviönï\'s meening
dat het verlies van een van. beiden, animus of corpus, reeds het verlies
vaa het bezit medebrengt ?
§ 8. Over de vraag of men solo animo het bezit kan behouden, p. 73—93.
Plaatsen, die de vraag in het algemeen bevestigen, p. 74. — Over het
bezitsbehoud solo animo van onroerende zaken, p. 74. _ Over het be-
zitsbehoud solo animo van roerende zaken, en hierbij over L. 47 en L.
44 D. de poss., p. 78. — Mogen L. 8 § 13 en L. 39 D. de poss.,
„Anwendungen" genoemd worden van het „Verlust durch bloszes Pac-
tum," zooals savignï zegt? p. 87.
§ 9. Over de vraag, of men solo corpore het bezit kan behouden, p. 94—101.
Over het bezitsbehoud solo corpore van onroerende zaken, p. 94; van
roerende zaken, p. 96. — Mogen L. 3. $ 6. en L. 17 D. de poss. „An-
wendungen" genoemd worden van het „Verlust durch bloszen Animus,"
zooals SAVIGNT zegt, p. 97. — Resumé van dit hoofdstuk, p. 100.
HOOFDSTUK IIL
ovee bbzitsvbekeij&ing dooe bn met behulp tan andbeen.
10. Inleiding, p. 102—126.
De Romeinen onderscheidden bij het aangaan van een overeenkomst de
werkzaamheid van een vertegenwoordiger en die van een nuntius; de
hulp van den eerste gaf den lastgever geene rechten , die van den tweede
wel (gevoelens van savigny, puchta en buchka) p. 103. — Eene
dergelijke onderscheiding moet men ook bij bezitsverkrijging aannemen
tusschen de hulp vau een vertegenwoordiger en die van een colonus of
custos; de hulp van den eerste gaf slechts utilitatis causa het bezit,
die van den tweede was overeenkomstig de gewone rechtsbeginsels ge-
oorloofd, p. 119.
, 11. Bezitsverhrijging door een vertegenwoordiger, p. 126—155.
Waarom wordt de toelating van vertegenwoordiging hier meer door het
openbaar belang gevorderd dan bij andere rechtshandelingen? p. 126.—
In den persoon des bezitverkrijgers wordt alleen gevorderd dat hij zijn
vertegenwoordiger zalk een last heeft gegeven, dat deze door de inbe-
zitneming der zaak, de grenzen van zijn last niet te buiten is gegaan
(gevoelens van sa vigny, bremeb en schiemee): de bezitsverkrijger
behoeft alzoo niet den animus possidendi te hebben, p. 127. — De ver-
tegenwoordiger moet het bezit animo en corpore verkregen hebben;
daarenboven moet blijken dat hij den wil heeft gehad voor zijn last-
gever in bezit te nemen (gevoelens van savigny en bremër ten op-
zichte van dezen wil bij levering) p. 140. — Hij, die de zaak levert,
kan niet den bezitsverkrijger bij diens inbezitneming vertegenwoordi-
gen , p. 146.
12. Seeitsverkryging met behulp van, feitelijke hulp door derden, p. 155_162.
Deze hezitsverkrijging behoefde niet utilitatis causa veroorloofd te wor-
den; of men corpore alieno of suo bezat was hij de Romeinen onver-
schillig, p. 155. — Over daden van bezit, corpore alieno, p. 158.—
Men kan ook het bezit verkrijgen, corpore tradentis, p. 160. — Re-
sumé\', p. 163.
HOOFDSTUK IV.
HET CONSTITUTUM POSSESSORIUM.
13. Het constitutum possessorium, p. 163—182.
Resumé van het geschrevene, p. 163. — Beteekenis der uitdrukking
constitutum possessorium, p. 164. — Gevoelen van savigny omtrend
het constitutum possessorium, p. 165. — Bezwaren tegen savigny\'s
ge\\foelen, p. 167. — Deze bezwaren bestaan niet tegen de aanneming
eener hezitsverkrijging animo suo corpore tradentis, p. 167. — Nog
andere argumenten voor de meening dat L. 18 D. de pass. eene hezits-
verkrijging animo suo, corpore tradentis bedoelt, p. 168. ~ Welke
practische gevolgen heeft ouza afwijking van savigny\'s meening?
p. 170. — Zoude de invoering eener bezitslevering, als men begrijpt
onder het constitutum possessorium, wenschelijk zijn? p. 180. — Re-
sultaat van ons onderzoek, p. 181.
„Om door wille des eigenaars eigendom te bekomen,
schijnt ghenoeg te zijn nae \'t aengebooren recht, dat den
Yoorigen eigenaar toone te willan dat zulcs geschiede ende
dat het by den anderen als een vast racht aenghenomen
werde: waarop de aen-neminghe volglienda schijnt niet meer
vereischt te werden. Maer de burger-wet, meerder macht
hebbende over eens yders goed als den eigenaar zelve,
zoeckende alle onbedachte vervremdinghen te voorkomen\'
ende luiden voor het berou te bewaren, heeft gewilt dat den
eersten eigenaar den twede tot het dadelicke bezit moste
doen komen, \'twelck heet leevering ofte opdrachte, over-
zulcs en kan de toezegginghe alleen nu niemand eigenen
ofte vesten: Gelijck oock door toezegginghe geen goed
ghamaeckt kan werden onvervramdelick; maer wel door
Tiitarste wille." i)
Zoo sprak onze hug-o de groot. En de Nederlandsche
Jl^etgever, wian wij ons nu geldend wetboek te danken heb-
en, hechtte zooveel gewicht aan deze vraag: of de eigen-
dom eener zaak reeds door de overeenkomst of eerst door
e levering zou overgaan, dat hij van hare baandwoording
, 3e dr.
Hügo dk geoot, Inleidinge tot de
1631, Boek II. D. V. § 2.
liet afhangen of men al dan niet het bestaande wetboek
ten grondslag yan het nieuwe zoude aannemen. „De vraag,"
zeide de begeleidende Memorie van het Ontwerp 1820, „of
men het Fransche wetboek ten grond der nieuwere bewer-
king zoude leggen, loste zich weldra in eene andere vraag
op: of het verkieslijker ware, naar de gronden van het
Fransche regt, den eigendom door contract te laten beko-
men en overgaan, dan wel of het beter ware, volgens de
beginselen van het Romeinsche regt den ouden regel te
herstellen dat alleen tusschen contractanten, uit contrac-
ten, regt geboren wordt, maar dat eigendom, vooral ten
aanzien van derden, niet dan door levering of transport
wordt bekomen." i) Het gevolg van de beraadslagingen was
dat men terugkeerde tot „den ouden regel des Romeinschen
regts: „non pactionibus aut transactionibus verum traditi-
onibus demum rerum dominia transferuntur," een regel,
waarvan de noodzakelijkheid in het belang van
den Staat, zoowel als van alle eigenaars en be-
zitters gegrond is. 2)
Was de aanneming van dezen Romeinschen rechtsregel
werkelijk eene zaak van zoo veel gewicht, als onze wetgevers
meenden? Er bestaat in het Romeinsche recht, volgends de
hedendaagsche beoefenaars van dat recht, eene wijze van
hezitsverkrijging en inbezitstelling, welke — zoover met dat
bezit ook eigendom verkregen kan worden — aan dien regel:
„traditionibus et usucapionibus dominia rerum, non nu dis
pactis transferuntur"\'\') zeer veel van zijne practische be-
teekenis schijnt te ontnemen. Ik bedoel die bezitslevering,
1) Mr. J. c. VOORDUIN, GescL en beginselen der Sederl. Wetb. 1837, I.
pag. 195.
2) vooEDUiN, I. pag. 215.
3) L. 20, C. de pactis (2, 3).
-ocr page 19-welke men het consUtutim, possessorium, noemt, i) Een be-
zitter, die ons de zaak krachtens een contract moet leve-
kan — zoo zegt men ^ het bezit op ons doen over-
gaan door eenvoudig den wil aan te nemen voor ons te
ezitten; het is zelfs niet noodig dat hij ons dien wil open-
aart, dat wij weten dat hij den wil aangenomen heeft
om voor ons te bezitten; ontwijfelbaar gaat echter het be-
^it op ons over, wanneer de tradent bij een pactum ver-
klaart voor ons te willen bezitten. Elk bezitter kan-ons
derhalve het bezit en, zoo hij eigenaar is, den eigendom
®6ner zaak leveren door een nudum pactum. En deregel
»«O/? nudis pactis dominia rerum transferuntur\' komt alzoo
slechts hierop neer, dat men den eigendom eener zaak,
welke men niet bezit, niet door een nudum pactum aan
ander kan overdragen.
Het constitutum possessorium, zegt men, is eene hezits-
verkrijging door een vertegenwoordiger. Toen de Romeinen
\'^ens deze vertegenwoordiging hadden toegelaten, was het
»iet meer dan natuurlijk dat ook de leveraar onze ver-
egenwoordiger kon zijn. Het eenige eigenaardige bij zijne
vertegenwoordiging is dat hij niet meer behoeft te appre-
enderen, omdat hij reeds corpore bezit: hij behoeft alleen
Van wil te veranderen. Het constitutum possessorium draagt,
ïiaar veler meening, hetzelfde karakter, is het omgekeerde
^an de brevi manu traditio; men verwisselt bij beiden slechts
animus: bij het constitutum, den animus sibi habendi
den
tJ —--Vt^^ix CIJJJ.XI.JJ.U.0 OllUJL liCliUtJilLll
®gen den animus alteri habendi, bij de traditio brevi manu,
Oöigekeerd. In hun oog is het een verschil van weinig of
li I
Delang dat bij de brevi manu traditio geen sprake
scheï, l^ezitslevering nemen met savigny aan o. a.: glück, wind-
wij tigeeström, puchta, beemer enz. Later komen
"öne redenering nader terug.
-ocr page 20-van vertegenwoordiging bestaat, dat daar twee personen
zijn, een, die ievert; en een, die ontvangt; iiier daarentegen
beide partijen bij de levering vertegenwoordigd worden door
één persoon: hij, die u het bezit levert, die het bezit
aizoo verliest, is tevens de persoon, die voor u het bezit
veriirijgt: hij levert ten uwen behoeve aan zich zeiven.
Dit constitutum possessiorum moet men volgends som-
migen ook in ons Nederiandsche reclit aannemen. Zij
beroepen zich hierbij op het Romeinsche recht. Eene op-
zettelijiie behandeling van deze wijze van bezitslevering in
het Romeinsche recht mag dus ook voor ons recht van
practisch belang genoemd worden.
Zal hun een beroep op het Romeinsche recht iets baten,
zoo moet niet alleen vaststaan dat daar die wijze van be-
zitsievering bestond, maar het constitutum possessorium
moet tevens een zóó noodzaitelijk logisch gevolg van hunne
gewone rechtsbeginsels zijn „dasz selbst," zooals savigny
meent, „wenn sie nicht besonders in Römischen Recht ge-
nannt wäre, sie nichts weniger gewisz würde seyn." „Het
wettelijk gezag van het Romeinsche recht" toch is uitdruk-
kelijk afgeschaft; zijne beoefening heeft dus voor ons tegen-
woordig recht, uitgenomen hare historische en exegetische
beteekenis, slechts in dien zin practische waarde dat wij
1) s. suteo, Korie opmerkingen, Weekbl. van het Recht v. 18 Pebr. 1864
n°. 2857 en g. h. bolhuis, Be eigendoms verkrijging door den commissionair,
ütr. 1865, pag. 85 e. v. Beiden roepen het constitutum possessorium te
hulp om art. 84 Wtb. v. k. in overeenstemming te brengen met hunne
meening, dat de commissionair — die goederen voor zijn committent koopt
zonder ze bepaald in diens naam te koopen — het bezit dier goederen verkrijgt.
Door andere schrijvers is de vraag of in ons recht het bezit aldus kan over-
gaan niet behandeld, voor zoover ik weet. De vraag is echter van groot
belang; zie o. a. art. 1495, ]582, 1723, Burg. Wtb.; zie ook sommige
arresten bij ibon, op art. 667, Burg. Wtb.
ij de Romeinsche juristen nog menigmaal met vrucht ter
school kunnen gaan om te leeren wat de noodzakelijke,
ogische gevolgen zijn van een beginsel, dat uit hun recht
het onze is overgegaan. Doch welke afwijkingen van
unne beginsels of welke bepalingen, strijdig met het wezen
van een rechtsinstituut, de Romeinen utilitatis of humani-
atxs causa mogen hebben gemaakt, is ter toepassing van
ßet Nederlandsche recht van geen belang, tenzij ook in
onze wet die nuttigheidsbepaling uitdrukkelijk is overge-
nomen.
Beiden nu meen ik te mogen ontkennen. Moest men
»iet SAVIGNY aannemen dat die wijze van bezitsovergang,
Jelke hij onder constitutum, possessorium, verstaat, „beson-
ers in Römischen Recht" vermeld wordt, men zou haar
a s eene afwijking van hunne gewone regels moeten be-
schouwen. Doch m. i. kenden de Romeinen het constitn-
um possessorium niet, evenmin de zaak als den naam: hij,
le levert, kan niet tegelijk de vertegenwoordiger zijn, door
Wien wij het bezit verkrijgen.
Bij elke bezitslevering, alzoo ook bij het constitutum
possessorium, is uit den aard der zaak een persoon, die
e bezit verliest, en een persoon, die het bezit verkrijgt,
y zullen achtereenvolgends nagaan: 1° of het met de
j-®§els van bezitsverlies overeenkomt dat de leveraar door
® constitutum possessorium het bezit veriiest; 2° of het
^^^e de gewone regels van bezitsverkrijging, door een ver-
I f »woordiger, overeenkomt dat men alzoo het bezit ver-
^njgt.
een de beandwoording dezer beide vragen
galn^\'\'\'\'\'\'\'^ \'\'\'\'\'\'\'\' \'\'\' algemeen laten vooraf-
scho \' opvatting van het bezit staan onze be-
ouwingen over bezitsverkrijging en bezitsveriies toch in
^ nauwste verband.
Natuurlijk heb ik in de eerste plaats bij de behandeling
van dit onderwerp gebruik gemaakt van savigny\'s werk
over het bezit. \')
Het was niet zonder aarzeling dat ik tot geheel andere
resultaten als deze schrijver gekomen ben. Men wijte
het niet aan overmoed, wanneer ik soms een stelliger
toon heb aangeslagen dan mij wel paste: ik ben geheel
overtuigd van de mogelijkheid, ja zelfs van de waar-
schijnlijkheid dat mijne argumenten blijken niet proefhou-
dend te zijn. Doch ik heb gemeend de lectuur van dit
boekje niet nog meer vervelend te mogen maken dan zij,
vrees ik, nu reeds zijn zal, door den lezer telkens aan
deze omstandigheid te herinneren, welke hem natuurlijk
geheel onverschillig is. Ware het doel van het schrijven
eener dissertatie niet in veel hooger mate oefening dan
vertoon van kracht, bij een onderwerp als dit — ik
besef het ten volle — kon een waarschuwend „nonum pre-
matur in annum" mij niet ongepast in herinnering worden
gebracht.
1) SAVIGNY, Bas Recht des Besitzes, Sechste Auflage, 1837.
-ocr page 23-OVER HET BOMBINSCHE BEZITSBEGBIP.
De Romeinsche rechtsgeleerden geven ons geene definitie
van bezit en verdiepen zich evenmin in algemeene beschou-
wingen over zijne natuur. De Codex en Pandekten handelen
Uitsluitend over de meer practische vraag hoe bezit verkre-
gen wordt en verloren gaat. Zij maken hierbij evenwel ge-
durig melding van iets uiterlijks en innerlijks in het bezit:
animus en corpus, „Adipiscimur possessionem animo et
corpore neque per se animo aut corpore ... retinere tamen
nudo animo possumus." Deze uitdrukkingen duiden genoeg-
zaam aan, hoezeer het van belang is te weten wat dit animo
corpore possidere beteekent. En de beantwoording hier-
aan, gepaard met de kennis van beider verhouding tot het
ezit, geeft ons tevens aan de hand wat de Romeinen onder
bezit verstonden.
verhouding van animus en corpus tot het bezit
Uit de voor ons bewaard gebleven uitspraken van Ro-
^^nsche juiisten kan men niet duidelijk opmaken of zij
aan de uiterlijke dan of zij aan de innerlijke zijde van het
bezit den voorrang toekenden. De strijd, die zich in dit
opzicht in de bezitstheoriën onzer hedendaagsche beoefe-
naars van het Romeinsche recht openbaart, strekt hiervoor
ten bewijze. Doch dit bewijs wettigt tevens eenigen twijfel
of men wel tot zulk eene voorkeur bevoegd is.
Bij SAVIGNY beheerscht het corpore possidere het bezits-
begrip. Zoo heet het bij bezitsverkrijging: „aller Erwerb
beruht auf einem körperhchen Handeln (corpus oder factum)
von einem bestimmten Wollen (animus) begleitet." i) En
het accessoh-e character van den animus komt bij savigny
nog sterker uit, waar hij uit zijne opvatting van de detentie
het begrip van den animus possidendi afleidt. Die animus
is, volgends hem, „ein der Detention correspondirendes Wol-
len. Die Detention ist der physische Zustand, welcher dem
Eigenthum ais einem rechtlichen Zustande correspondirt.
Folglich besteht der Animus possidendi in der Absicht
das Eigenthum aus zu üben." Dat deze gevolgtrekking
en dus de geheele redenering onjuist is, blijkt echter uit
savignt\'s eigene woorden, daar hij na de aangehaalde plaats
laat volgen dat deze omschrijving van den animus possi-
dendi niet voldoende is, maar hier siechts gedacht mag
worden aan een „Absicht um eigenes, nicht um fremdes
Eigenthum auszuüben." Had hij deze beperking niet ge-
maakt, zoo zou ook de pachter moeten bezitten, daar ook
deze eigendomsrechten uitoefent, natuurlijk eveneens met
den corresponderenden wil dit te doen. Doch nu hij deze
beperking opneemt, hoewei zij niet uit het begrip der de-
tentie voortvloeit, vervalt dunkt mij tevens zijn recht uit
het begrip der detentie dat van den animus af te leiden.
13, pag. 225.
1) SAviGur, Das R. d. Bes.
2) ^ 9, pag. 113.
-ocr page 25-kiesulffI) neemt daarentegen, hetgeen mij wel zoo
rationeel voorkomt, zijn uitgangspunt in den animus pos-
endi. De animus is, volgends hem: „der auf das Haben
beherrschen der Sache gerichtete Wille;\'? het bezit: „der
die welcher durch ein ihm entspechendes aüszeres Thun
sich schon reahsirt hat." De detentie is, volgends hem,
a een voor de verkrijging van het bezit van gewicht: zij is
aar zelfs noodig om den wil door eene daad te bekrach-
Igen, te verwerkelijken. Doch voor het bezitsbehoud heeft
geene beteekenis meer: het eens ontstane bezit blijft
even goed zonder als met detentie bestaan. „Das factische
a en, das unmittelbare natürliche Besitzen der Sache ist
den Bestand des wirklichen Besitzes gleichgültig; der
^esenthche Character, das unentbehrhche Merkmal des Be-
sitses ist der Wille, durch welchen allein der Begriff erhalten
^ird: solo animo retinetur possessio."
Zoowel savigny als kieeulff eischen voor hezitsverkrij-
ging iets anders dan voor bezitsbehoud. Doch de laatste
omt er openlijk voor uit, de eerste laat het voorkomen
hij voor beiden hetzelfde vordert.
^ kierulff zegt: voor hezitsverkrijging is noodig detentie
^» animus sibi habendi, „aber sie sind auch nur die Voraus-
se Zungen für den wirklichen Besitz, nur seine Grundlagen
• sie legen den Grund zur Entstehung dieses Begriffes,
sind aber unwesentlich für den entstandenen Begriff selbst,
den wirklichen Besitz nicht mehr an." Het
^^ IS eene eenheid van animus en corpus, waarin beider
beteekenis is opgelost. „Der Begriff des
ist nicht so zu denken als wenn Animus Domini
aes Gemeinen
p^s- 340 en 341.
pae- 343.
CivilrecUs, Altona 1839. i. cap. V.
4) p
\'ag. 341.
-ocr page 26-und Corpus als für sich bestehende Erfordernisse addirt
und summirt denselben ergäben, sondern nur die Einheit
Beider ist Besitz. Animus und Corpus verhalten sich wie
ein Inneres und dessen Auessernng, Gedanke und Realisa-
tion, Wesen und Form oder Erscheinung, sind also indem
Begriff der juristischen Besitzes wirklich eins." i) Zooais
wij in een reeds hierboven aangehaalde plaats gezien heb-
ben, overschaduwt in deze eenheid de animus het corpus.
Solo corpore kan men toch het bezit eener zaak niet be-
houden: de toevallige detentie eener zaak welke men niet
langer wil bezitten heeft hoegenaamd geene waarde. Doch
de detentie is voor bezitsbehoud niet noodig en alzoo kan
kieeulff met den Romeinschen jurist zeggen: solo animo
retinetnr possessio.
SAVIGNY staat op een geheel ander standpunt. Animus
en corpus zijn bij hem niet slechts vereischten voor bezits-
verkrijging, die voor het eens ontstane begrip van geen
belang zijn, maar zij zijn bestanddeelen van het bezit, en
de verbinding van beiden is alzoo evenzeer voor bezitsbe-
houd als voor bezitsverkrijging noodig. „Zu allem Erwerb,"
zegt hij, „istzweyerley nöthig: ein körperliches Verhältnisz
und Animus. Dasselbe musz sich auch bey der Fortdauer
wieder finden: auch diese musz auf derselben Verbindung
beruhen wie der Erwerb, sie musz also ausgeschlossen
seyn, wenn diese Verbindung aufgehoben ist." ä) Toch zou
men volgends savigny verkeerd handelen, zoo men — om
te beoordeelen of iemant het bezit eener zaak behouden
heeft — zich nu afvroeg: zou die persoon in dezelfde om-
standigheden ook het bezit verkregen hebben. Want al
1) Pag. 390.
3) § 39, pag. 383. Eveneeus zegt savigny ^ 18, pag. 270: „Fortgesetzt
wird der Besitz durch die Fortsetzung derselben Bedingungen (corpore et
animo) wodurch der Besitz erworben wurde,"
jordt er voor bezitsbehoud ook eene verbinding van animus
n corpus gevorderd, die woorden vertegenwoordigen hier
^let meer hetzelfde begrip: het corpore possidere verkrijgt
^ene andere, eene veel ruimere beteekenis dan het bij be-
^i^sverknjging had. sayigny zegt, dit verschil treft „nur
J^rad, nicht das Wesen dieser Bedingung." Doch, af-
gejcheiden van de vraag of het niet haar- wezen treft —
waarover later — meen ik te mogen beweren dat ook reeds
en verschil in den graad eener „Bedingung" de „Bedin-
gung zelve verandert.
^^ene zwakke zijde van beider theorie bestaat naar mij
zelfd li^ndhaving aan het-
^^ Cle woord in cle leges nu eens deze dan eens gene be-
e ems moet hechten, zonder dat het ergens blijkt dat
^e .Komeinen dit wilden.
bil kieb,ulpe heeft de uitdrukking animo possidere eene
in n bij hezitsverkrijging dan bij bezitsbehoud;
und da« Haben
Beherrschen der Sache gerichtete Wille," in het tweede
IhiX Wille d. h. ein Wollen, welches zu-
^^ ü em Können ist." Het corpore possidere duidt daar-
CtZl """ dat,
türUch \'\' bezitsverkrijging aan geeft: „im na-
welcher "besitzt eine Sache Jeder,
hältnif aüszerlichen raümhchen Ver-
^ömitTlb\'\'\' befindet, dasz ihm dadurch körperhch die
Jeder 1 r ^"f dieselbe möglich ist, zugleich
VerhMH "" demselben Augenblick von dem nämlichen
SA^r\' \'\'\' ^^«geschlossen wird."
betzl^lrb\'\'\' Vossidere steeds
doch hechr""\'^ uamenlijk het eenvoudige willen lezitten,
aan het corpore possidere, zooals wij in den
volgenden paragraaf zullen zien, naar omstandigheden drie-
derlei beteelcenis.
Edoch, om de Romeinsche opvatting van het bezit te
leeren kennen, schijnt het mij het meest rationeel toe —
zoolang het tegendeel niet uitdrukkelijk blijkt — van de
vooronderstelling uit te gaan dat de Romeinen met dezelfde
uitdrukking steeds hetzelfde begrip bedoelden.
Wij wijken in twee zeer belangrijke punten van de theo-
riën van savigny en kiebulpf af; belangrijk, niet alleen
voor ons onderwerp — het constitutum possessorium -—
maar ook in het algemeen voor het begrip dat men aan
het bezit moet hechten.
Vooreerst meenen we, zooais wij in de eerstvolgende
paragrafen!) nader zuilen ontwikkelen: dat het animo en
corpore possidere overal hetzelfde begrip aanduidt, en dat
men derhalve — onverschillig of het bezitsverkrijging of
bezitsbehoud geldt — steeds, volgends dezelfde regels, moet
beoordeelen of iemant animo en corpore bezit.
Het corpore possidere duidt zoowel in de leges, die over
bezitsbehoud als die over bezitsverkrijging handelen, de
uiterlijke zijde der betrekking tusschen den persoon, die
bezit, en de zaak, die bezeten wordt, aan. Men bezit
alleen dan corpore, wanneer men feitelijk heer en meester
over eene zaak is. Het kenmerk van dien toestand van
heerschappij is de custodia over de zaak.
Het animo possidere duidt de innerlijke zijde dier betrek-
king aan en heeft eveneens altijd dezelfde beteekenis. Men
kan alleen dan geacht worden animo te bezitten, wanneer
men èn den wil èn het bewustzijn heeft van te bezitten.
Ten gevolge van deze opvatting van het animo et cor-
1) § 2-4.
-ocr page 29-pore possidere, meenen wij dat — hoewel het bezit zijn
oorsprong neemt in den menschelijken wil om te bezitten —
^le wil alleen ons het bezit evenmin animo als corpore
aoet verwerven. Men heeft het bezit eerst dan animo
verkregen, wanneer men het bewustzijn heeft van te be-
zitten.
Een tweede en niet minder gewichtige afwijking van de
eoriën van savig-ny en kieeulfp is deze: wij nemen
aan dat men het bezit behoudt, zoolang men öf animo öf
corpore bezit, hoewel voor hezitsverkrijging eene vereeni-
êiiig van beiden gevorderd wordt, i)
Is deze onze meening de ware, zoo is het onjuist met
kierulff het bezit te omschrijven als „subjectiver, natür-
jch wirkhcher Wille want men kan ook het bezit solo
corpore behouden; en het is eveneens onjuist met vele an-
®ren „die thatsiichhche Gewalt über die Sache" als een
® ement van het bezit op te geven, want men kan ook solo
^nimo het bezit behouden.
^Naar het ons voorkomt, is het voor den jurist even
he?^^^"\'^ goede definitie van het bezit te geven als
^^^voor den natuurkundige is om te zeggen wat een mensch,
^^ een boom is. Het eenige, wat wij vermogen, is de
eigenschappen van het bezit zoo nauwkeurig mogelijk na
tot^,?^^" ^^ kennis dier eigenschappen leidt ons tevens
^ de kennis van het wezen van het bezit.
invloed van beide verschilpunten op onze beschou-
eiu(f ^^^ constitutum possessorium zullen wij aan het
^e dezer dissertatie uiteenzetten. 3)
ol iiader ontwikkeld § 5-9.
• ^ierulïf, pag. 390.
^ 4 10--13.
De beteekenis van het corpore possidere.
Met het corpore possidere wordt de feitelijke toestand
des bezitters bedoeld, diens heerschappij over de zaak,
waardoor zijn bezitswil verwerkelijkt is, waarin zijn bezit
zich openbaart aan de buitenwereld. Een onloochenbaar
blijk van die heerschappij geeft men door eene daad van
bezit. Doch de feitelijke toestand van heerschappij is niet
afhankelijk van hare uitoefening. En hierin bestaat de
grootste moeilijkheid om een kenmerk aan de hand te
geven, waaraan men beoordeelen kan of iemant zich in
zulk een toestand bevindt, zonder dat het uit bepaalde
daden van bezit blijkt.
In verreweg de meeste voorkomende gevallen levert de
beslissing, of men eene zaak corporaliter bezit, geene moei-
lijkheden op. Mijn gezond verstand zegt het mij, dat ie-
mant feitelijk heer en meester van eene zaak is, die hij in
zijne zak draagt of die in zijn huis ligt, althands wanneer
die zaak mij niet in de zak gestopt is, terwijl ik aan
handen en voeten gebonden ben, of dergelijke exceptionele
gevallen meer. In deze gevallen spreekt de corporalis pos-
sessio zóó van zelf dat men in een a priori geweefd sys-
teem verstrikt moet zijn om mis te tasten. Doch niet altijd
is de uitspraak zoo gemakkelijk; moet ik b. v. geacht wor-
1) In plaats van corporaliter of corpore possidere en corporalis possessio
vindt men ook dikwijls de uitdrukkingen: naturaliier possidere en naturalis
possessio. Zie o. a. L. 3, § 3 en § 13, L. 12 en L. 23 Dig. de poss. Geschei-
den van den animus possidendi is het wellicht niet geheel juist van het cor-
pore possidere als een feitelijke toestand van heerschappij te spreken; men
kan toch eigenlijk niet gezegd worden eene zaak te beheerschen, wanneer
men den wil of het bewustzijn van te heerschen mist. Bij gemis aan beter,
hebben wij ons echter deze uitdrukking wel eens veroorloofd.
te^^ possessio van magazijngoederen verkregen
^ ebben, zoodra mij de sleutels van dat magazijn over-
igd zijn? Het Romeinsche recht zegt van wel, eveneens
® onze; doch moeten mij de sleutels nu vlak bij het
»magazijn overhandigd zijn, zooals savigny meent, of is dit
^^ noodig; en moet deze bezitsverkrijging door de leve-
J^ing der sleutels als eene gewone of als eene symbohsche
^jzitsverkrijging beschouwd worden? Vragen altegader die
J de hoofdvraag leiden: wat is het kenmerk, waaraan
dezen feitelijken toestand kennen kan?
^^savigny zegt: er moet zijn „ein physisches Verhältnisz
er besessene Sache, wodurch es uns möghch ist auf
^^eselbe ein zu wirken." i) Doch dit vereischte is op zieh
ook voldoende en wordt door savigny dan
seh\'n vermeld, om te laten uitkomen dat zijne ver-
zL^ opvattingen van het corpore possidere toch wel
^e eenheid van hoofdgedachte hebben. Bij bezitsver-
i^Jging moet de mogelijkheid „unmittelbar und gegenwär-
mo r^" bezitsbehoud is zelfs de meest verwijderde
^^ogeijkheid voldoende: „es ist hinreichend wenn nur die-
unmittelbarer Herrschaft nach Wiiikühr
wl^se"^
erst dan verloren, wenn die wiilkührliche Einwir-
ganz unmöglich geworden ist."
voor\'^r ^^^ voorkomt, heeft savigny hiermede, noch
aan »och voor bezitsbehoud, een kenmerk
beslis^^ gegeven, waardoor in moeilijke gevallen de
vergemakkelijkt wordt of iemand ai dan niet bezit.
^^^zitsverkrijging moet de mogelijkheid om op de zaak
2) ! « - v.
^ pag. 395.
-ocr page 32-in te werken „unmittelbar und gegenwärtig" zijn,
zegt savigny; „eine unmittelbare körperliche Gegenwart"
is noodig. Doch wat is onmiddelijk en wat niet meer on-
middelijk tegenwoordig? savigny zegt het niet. Evenwel
is de vraag niet van belang ontbloot. Één voorbeeld:
savigny ziet in de levering van magazijnsleutels eene wer-
kelijke en geene symbolische levering der magazijngoederen
en vordert alzoo, in overeenstemming met zijnen gewonen
regel, „dasz die Uebergabe der Schlüssel in Gegenwart
der Sache vor sich gehe." i) Men verkrijgt volgends
hem het bezit, omdat men, voor de deur staande, in staat
is terstond haar te openen en alzoo terstond op die
magazijngoederen in te werken. Wordt de levering nu
echter alleen dan geacht in tegenwoordigheid der zaak
plaats te hebben gehad, wanneer men zich voor de deur
van het magazijn bevindt, of ook nog dan, wanneer zij
in een aan het magazijn grenzend huis, in een huis op
eene andere straat, ja zelfs in een geheel ander gedeelte
van de stad geschied is? Het is van onmiskenbaar be-
lang voor den koopman dit te weten, doch savigny zegt
het niet. Kan men het uit de toepassingen van zijnen
regel opmaken? Een voorbeeld zal ons hierop andwoord
geven.
L. 18, § 2. Dig. de poss. (41, 2) celsüs:
Si vicinum mihi fundum mercato venditor in mea tuiTe
demonstret, vacuamque se possessionem tradere dicat, non
minus possidere coepi, quam si pedem finibus intulissem.
savigny ziet ook hierin eene toepassing van zijnen regel.
Wel zegt hij in den aanvang van zijn löfiet\' paragraaf: „es
ist nöthig in dem Grundstück gegenwärtig zu seyn;"
doch eenige regels verder blijkt dat hij niettemin voldoende
1) § 16, pag. 252.
-ocr page 33-a^ht die unmittelbare Nähe, wodurch es möglich ist jedes
bel-bigen Stück nicht nur .u betreten, sondern auch
I jede andere Art zu behandeln... denn wer dicht
jneben steht und das Ganze übersieht hat nicht
zit" r n ^^^ hineingegangen
hv J. . ^^ ^eêr: hoe dicht moet men
J fiet land staan, opdat men kunne beschouwd worden
„unmittelbare und gegenwärtige Möglichkeit" te hebben
^et land te betreden? In het in de lex gegeven voorbeeld
Jt men althands van den toren afklimmen en naar het
^^ud toeloopen. Ha.gt het nu daarvan af dat men het
kan, zooals men uit de woorden van savigny
u kunnen opmaken? Neen, want savickx haalt met eenige
sTukf ^^^ -----
Saeh : -ch die
hal -aarvan
het dan af? Zoo men ondanks den tijd van 5 mi-
ook o^^icldelijke mogelijkheid heeft, waarom dan
ondank l ö ^^ of 20 minuten,
ondanks dien van 2 of 3 uur?
^^oodra het bezit verkregen is, verzet saviany plotseling
uioefi r®\'\' - wordt nog
Ji^er aan te wijzen, waar zij zich nu bevinden. Men
Verhälfcnisz unmit-
kan^\' ^^^^^^^^ reproducirt werden
aan d \'\'\' met dezen regel,
houdt \'\'\'\'\'\' «orporahs possessio van een stuk land be-
^erwiideHT\'\'\'\' eenige. dagen of maanden reizens
beweren ^^ recht kunnen
des bezitters willekeurige inwerking hierdoor
^^ ^ pag. 236.
-ocr page 34-wel een weinig gebonden is. Hij ziet hierin een gevolg van
zijnen regel, „weil durch diese Abwesenheit die physische
Möghchkeit willkührlicher Behandlung zwar in eine entfern-
tere Möglichkeit verwandelt, aber nicht überhaupt aufge-
hobenwird." Waarin moet nu echter deze verwijderde wil-
lekeur bestaan? alleen om, na eens bij de zaak gekomen te
zijn, er over te beschikken? of moet men ook naar willekeur
tot de zaak kunnen komen? Moet men al dan niet de mo-
gelijkheid „willkührlicher Einwirkung" aannemen, wanneer
men, wegens eene gezwollen rivier, onmogelijk bij zijn land
kan komen? Naar mij voorkomt, kan men in dit geval
niet zeggen dat de „unmittelbarer Herrschaft nach will-
kühr reproducirt werden kann." Maar is het van den
anderen kant ook weder niet ongerijmd dat men wel een
stuk land corpore zou blijven bezitten, hetwelk maanden rei-
zens en niet een stuk land, hetwelk slechts eenige uren van
ons verwijderd is, maar dat wij door een onoverkomelijk ge-
zwollen rivier gediirende een paar dagen niet kunnen berei-
ken ? savigny spreekt er echter alleen van dat wij, volgends
zijnen regel, in geval van afwezigheid de corporalis pos-
sessio van een stuk land verliezen, „wenn in unserer Abwe-
1) § 31 , pag. 407 en 408.
2) Ook savigny moet dit, dunkt mij, toegeven, daar het „nach willkuhr"
bij hem een tamelijk begrenzend begrip is. De herten of zwijnen, welke in
een park zijn opgesloten, bevinden zich b. v. volgends hem alleen dan in
onze corporalis possessio, wanneer het park zoo klein is dat men ze vangen
kan, zoodra men wil. Is het park daarentegen groot, zoo heeft men niet
de corporalis possessio dier dieren, want „es hängt nicht von seinem Willen,
sondern von vielen Zufällen ab, ob er sie wirklich fängt wenn er will,
folglich ist hier der Besitz nicht erhalten .... obgleich das Thier in dem
Walde selbst eingeschlossen ist ... . mann kann vergeblich darin jagen ohne
ein bestimmtes Thier zu fangen, das darin eingeschlossen ist, also hat
man den Besitz desselben nicht" Zie sav. § 31, pag. 401, noot 1 en text.
En deze uitspraak is in zijn stelsel van te meer gewicht, omdat men volg.
sav. met de corporalis possessio .het geheele bezit verliest.
senheit das Grundstück, welches wir besaszen, von einem
andern occupirt wird, der unsere Rückkehr gewaltsam zu
erhmdern im Standen ist." ^ Doch, wanneer de willekeur
niet door afstand of tijd gebonden is, begrijp ik niet, waar-
om men onvermijdelijk door die overmacht de corporahs
possessio moet verliezen: de sterkere man kan immers den
ag na zijne occupatie sterven.
dat ^^ voorgaande niet beweren
^a g^viQ.^ bezitsverkrijging noch bij be-
J s ehoud, een kenmerk aan de hand geeft, hetwelk ons de
eshssing gemakkelijk maakt of iemant al dan niet de cor-
P^rahs possessio heeft. Ware de mogelijkheid tot inwer-
^^ng voldoende, het ware eene andere zaak: de rechter
^ou weten waaraan hij zich houden moet; het gold dan
wis inwerking mogelijk of onmogelijk
^ as. Doch savigny vordert natuurlijk meer; natuurlijk,
pore
ee^ beteekenen, wanneer hiervoor aiieen
en al ^^^ ^^ inwerking op de zaak niet geheel
b« di voegt beperkende adjectiven
gen ^^ ^^^^^^y^beid: om de corporalis possessio te verkrij-
corp ^^r ^^^ "Unmittelbar und gegenwärtig" zijn; om de
Mö h hv • behouden moet deze „unmittelbare
(jg ® ^^bkeit nach willkühr reproducirt werden können." En
is wanneer eene dusdanige mogelijkheid bestaat,
beeftophoudt onmiddelijk tegenwoordig te zijn,
paald"\'""^\' ^^ omstandigheden van een be-
gevalle^\'"\'\'^^\'\' absoluut, voor alle mogelijke
uitgemaakt worden. Doch savigny geeft den rech-
1) § 31
-ocr page 36-ter, die zijn stelsel volgen wil, geen maatstaf aan de hand;
dit alleen blijkt dat hij ondanks tijd en afstand willekeu-
rige , ja zelfs onmiddelijke mogelijkheid tot inwerking aan-
neemt; kortom savigny\'s omschrijving van het corpore pos-
sidere duidt wel op eene min of meer enge begrenzing van
de mogelijkheid om op de zaak in te werken — min of
meer eng, naarmate het bezitsbehoud of bezitsverkrijging
betreft — doch waar die grenzen zijn, is niet te zeggen;
er is geen redelijke grond op te geven, waarom men op
10 minuten afstands nog wel, op 15 minuten afstands
niet meer onmiddelijke tegenwoordigheid zou aannemen;
en er blijft den rechter alzoo niets anders over dan den
knoop maar onredelijk door te hakken.
Alvorens er op te wijzen, waarin ik — in navolging
van baron ^— meen dat men het kenmerk der corporalis
possessio zoeken moet, wenschte ik te onderzoeken of men
er savigny toe gerechtigd mag achten eene andere betee-
kenis aan het corpore possidei-e te hechten in die plaatsen ,
die over hezitsverkrijging, eene andere in die, welke over
bezitsverlies handelen.
Voor het behoud der corporahs possessio is het, vol-
gends savigny, slechts noodig dat de feitelijke toestand,
die er voor hezitsverkrijging vereischt wordt, gereproduceerd
kan worden.
Verscheidene Romeinsche uitspraken, die over hezitsver-
krijging spreken, leggen eenig gewicht op de tegenwoordig-
heid van den bezitsverkrijger, savigny leidt hieruit af dat
men, om het bezit eener zaak te verkrijgen, in de onmid-
delijke mogelijkheid moet verkeeren op haar in te werken.
Doch, gesteld dat deze gevolgtrekking juist is, waarom
moet men alsdan dit vereischte op het corpore possessionem
retinere niet toepassen?
savigky zegt: „es ist sehr natürhch dasz hier zur Fort-
dauer des Besitzes nicht die unmittelbare physische Herr-
schaft nöthig ist, die zum Anfang desselben erfordert würde." i)
wil gaarne toestemmen dat het rationeel is dat men
blyft bezitten, al bevindt men zich niet meer in de on-
Hiiddelijke nabijheid der zaak: het bezit ware anders zóó
lijdelijk, zóó toevallig dat het zeer weinig waarde hebben
Hiermede wordt evenwel alleen de bepaling der Ro-
^einsche juristen verklaard, dat men solo animo blijft be-
zitten , doch de beaming dier woorden van savighöt kan er
geenszms toe dwingen het natuurlijk te vinden dat het cor-
possidere van beteekenis verandert, nadat men het
bezit verkregen heeft.
In tegendeel, zal het naturaliter, het corporaliter possi-
dere den uiterlijke n, feitelijken toestand des bezitters aan-
duiden , zoo is het onnatuurlijk er het begrip aan te hech-
ten, hetwelk SAVIG-NY aan de corporalis possessis bij be-
zitsbehoud geeft. Het maakt mij den indruk alsof men
zeide: ik zit wel is waar eerst dan op een stoel wanneer
jk er op zit, maar ik blijf in dien zittenden toestand, zoo
ang er niet een ander op zit, die het mij onmogelijk maakt
er weêr op te gaan zitten.
^ok van savigny zou men een meer stellig en tevens
®en meer blijvend begrip van de corporahs possessio ver-
wachten. Haar een noodzakelijk bestanddeel van het bezit
achtende, zegt hij in den aanvang van zijn boek: hoezeer
e definities van bezit ook in uitdrukkingen van elkander
"alie denken sich unter dem Besitz einer
^^ e den Zustand, in welchem nicht nur die eigene Ein-
au ^^^ ^^^ Sache physisch möglich ist, sondern
® jede fremde Einwirkung verhindert werden
1) § 18.
pag. 270.
-ocr page 38-kann."i) Doch, al neemt hij deze beschutting tegen der-
den ook aan als basis van elke bezitstheorie en bespreekt
hij haar nog ter loops bij bezitsverkrijging — bij bezits-
behoud verdwijnt dit positieve vereischte geheel op den ach-
tergrond of wordt opgelost in de mogelijkheid op de zaak
in te werken. Heeft savigny hiertoe recht? De feitelijke
mogelijkheid op mijn land te graven, bouwen enz. kan ik
zeker behouden, al heeft iemant zich tijdens mijne afwezig-
heid van dat stuk land meester gemaakt, wanneer ik dien in-
dringer maar weêr verjagen kan. Doch die vermeestering door
een derde is, dunkt mij, een onomstootelijk bewijs dat ik,
tijdens mijne afwezigheid, niet had „die physische Möglich-
keit jede fremde Wirkung auf die Sache auszuschheszen."
Doch het sterkste argument tegen de meening van sa-
viGNY zijn de plaatsen zelve. Niet alleen reppen de Romein-
sche juristen er noch direct, noch indirect van dat het
corporaliter possidere bij bezitsbehoud iets anders betee-
kent dan bij bezitsverkrijging, maar er bHjkt in tegendeel
duidelijk uit hunne uitspraken, dat zij aan de corporalis
possessio bij bezitsbehoud niet die ruime zin toekennen,
welke sAvi&NY er aan geeft. Wanneer bezit men toch
volgends hen niet meer corpore een grondstuk ? In een tal
van in hunne uitspraken gestelde gevallen, zoodra men het
land veriaten heeft. Heeft men het veriaten met den animus
het bezit op te geven, zoo is het bezit hierdoor verioren
gegaan; zoo niet, men blijft solo animo bezitten. In ieder
geval bezit men het land echter niet meer corpore.
L. 3, § 11. Dig. de poss. (41, 2) paulus:
Saltus hibernos aestivosque animo possidemus, quam vis certis
temporibus eos relinquamus.
1) § 1, pag. 2. Verg. ook § 14, pag. 232, waar hij het wezen der appre-
faensie zoekt in „die physische Möglichkeit auf die Sache unmittelbar zu
wirken und jede fremde Wirkung auf sie »uszuschlieszen."
1, § 25. Dig. de vi et de vi armata. (43, 16) ulpianus:
Q-uod vulgo dicitur, aestivorumque hibernorumque saltuum
iios possessiones animo retinere, id exempli causa di-
dici Proculum dicere; nam ex omnibus praediis, ex quibus
non hac mente recedemus ut omisisse possessionem
vellemus, idem est.
§ 8. Dis. de poss. (41, 2) paui;US:
Cluodsi servus velcolonus, per quos corpore possidebam,
decesserint discesserintve, animo retinebo possessionem.
Uit deze en vele andere uitspraken blijkt overtuigend, naar
iiiy Voorkomt, dat men in de gegeven gevallen solo animo
— alzoo niet meer corpore — bezit, zoodra men het land
verlaten heeft, al moge men ook hiermede niet de moge-
ijkheid verloren hebben later weer het land te gaan be-
ouwen. Trouwens de uitdrukking „servits per quem cor-
possidebam" ware al zeer vreemd gekozen, wanneer
iiien ondanks zijne afwezigheid ook door zich zelf corpore
bleef bezitten.
savigkï neemt echter, tegen het spraakgebruik derßo-
"leinsche juristen, aan dat men in de door de leges gestelde
gevallen nog zoowel corpore als animo bezit: eene meening,
-- gehjk wij later zullen zien — nauw samenhangt
met zijne theorie over bezitsverlies en daarmede o. a. met
over het constitutum possessorium.
Zooals mt het voorgaande blijkt, komt mij savigny\'s
naVt ^^ begripsverandering van het corpore possidere,
a het bezit verkregen is, niet genoeg gemotiveerd
ralis\' ^^ tegendeel strijdig met den aard der corpo-
^^^^^^^^ savigny\'s eigene opvatting van
Cv ^^^^ met de uitspraken der Eomeinsche
^^is en. Ik meen op grond van deze bedenkingen te
^gen aannemen dat de Romeinsche juristen aan het cor-
pore possidere overal dezelfde beteekenis hechtten. Ware
savigny\'s kenmerk van de detentie bij bezitsverkrijging
juist, het zou ook moeten gelden bij bezitsbehoud. Ik
meen evenwel dat men het kenmerk van de corporalis
possessio niet moet zoeken in de mogelijkheid om op eene
zaak in te werken, maar in de custodia over de zaak,
welke volgends savigny slechts eene enkele maal, als uit-
zondering op de gewone regels, de corporalis possessio
doet verkrijgen en behouden.
Bij bezitsbehoud noemt savigny de custodia niet bepaald
eene uitzondering op den daar geldenden regel. „Wer eine
Sache in seinem Hause aufbewahrt," zegt hij, „verhert den
Besitz nicht, wenn er auch die Sache nicht sogleich finden
kann: denn die besondere Anstalt, die zu ihrer
Aufbewahrung getroffen ist (custodia) sichert ihm
das Finden für die Zukunft." \') Het schijnt aizoo dat
savigny hierin slechts eene uatuurlijke toepassing van zij-
nen regel ziet, m. a. w. dat hij ook hier „die Möghchkeit
wiiikührHcher Einwirkung" aanneemt. Zoo dit het geval
is, erkent hij echter al een zeer sterk gebonden willekeur.
Dit komt te meer uit, wanneer men acht slaat op het voor-
beeld, in de plaats gegeven, welke savigny aanhaalt. Er
is mij namenlijk een zegelring weggerold, vermoedelijk
zonder dat ik het bemerkte; althands ik kan hem niet
terugvinden en weet dus niet, waar hij zich bevindt, wel-
hcht zelfs niet of ik hem in mijn huis of ergens anders
verloren heb. Nu, zegt paxilus, heb ik het bezit van be-
doelden ring behouden, wanneer hij in mijne custodia is ge-
bleven, doch anders heb ik het bezit verloren. Voor het geval
dat de ring in mijn huis is weggerold en dus in mijne
1) § 31, pag. 397 en 398.
2) L. 3, § 13. Dig. de poss.
-ocr page 41-custodia gebleven is, kan men m. i. echter kwalijk bewee-
^^ ^^ vinger naar welgevallen met dien ring ver-
^eren kan, omdat ik hem wel eens terug zal vinden. En
^e^custodia geeft alzoo volstrekt niet altijd de mogelijkheid
^an willekeurige inwerking, zoodat savigny haar wel bij
-e^tsbehoud als uitzondering moet aannemen,
als ^ ^\'\'^^^\'\'fr-kryging erkent savigny duidelijk de custodia
dJo/^"^^. op ^ijïieii regel. Zoodra toch eene
^^ 1" mij gekochte zaak in mijn huis gebracht is, heb ik
ik possessio dier zaak verkregen, ook al ben
a wezig en al heeft niemant voor mij de zaak ontvan-
\'\'\' ^^^ geworden, zonder
of iemant anders voor mij, in de onmiddelijke
«gelijkheid ben op de zaak in te werken, i)
^^ savigny hecht alzoo, naar omstandigheden, driederlei be-
corpore possidere, van welke de custodia
veTk i^itzondering op de algemeene regels van bezits-
^^rygmg en bezitsbehoud optreedt.
beteekenis van hei corpore possidere (vervolg).
der\'^c^^^^ exceptie van savigny hebben anderen het wezen
SA^^G^Y^t"^^\'® possessio gezocht. Trouwens waaruit put
den al^ ^^ custodia als eene afwijking van
ze^f^p^ beschouwen? De Romeinsche leges
^gen het niet. Integendeel:
an T\'"^ inferantur volente eo in domum eius
^egt dit met het oog op den eigendomsovergang van die zaken.
-ocr page 42-En uit een tal van andere plaatsen blijkt, welk eene
gewichtige rol de custodia bij het bezit speelt.
L. 3, § 13. D. de poss. (41, 2) paulus:
ISTerva filius res mobiles, excepto bomine, quatenus sub
custodia nostra sint, hactenus possideri.
Alzoo geen bezitsverlies van roerende zaken is bestaan-
baar zonder het verlies van de custodia. Voor wilde dieren
wordt dit nog eens herhaald in
L. 3, § 2. D. de acq. rer. dom. (41, 1) OAius:
Ciuidquid autem eorum ceperimus eousque nostrum esse
intelligitur, douec nostra custodia coërcetur.
En op eene andere plaats wordt er als reden dat wij
het bezit van een thesaurus — van welken wij weten, waar
hij zich bevindt — nog niet verkregen hebben „quia non
est sub custodia nostra." i)
Uit deze uitspraken kan men eerder opmaken dat de
custodia vereenzelvigd wordt met de corporalis possessio dan
dat de custodia het kenmerk van de corporalis possessio mist.
SAVIGISTY neemt het begrip van custodia aan, wanneer
eene zaak zich bevindt in „eine besondere Anstalt, die
zur Aufbewahrung der Sache getroffen ist;" onder der-
gelijke inrichtingen voor levenlooze zaken telt hij een huis,
een schuur; voor dieren een park, een vischkom, enz. In
de onmiddelijke tegenwoordigheid van een persoon erkent
hij alzoo niet het begrip der custodia. Er bestaat bij hem
nog een zeer lossen samenhang tusschen de custodia over
de zaak en de corporalis possessio. Niet alleen kan men
1) L. 3, § 3. Dig. de poss. paulus. En dit wordt als toepassing opge-
geven van den regel „solo animo non posse nos acquirere possessionem, si
non antecedat naturalis possessio." Alzoo naturalis possessio = custodia.
2) „Das nämlich ist die allgemeine Bedeutung von custodia," voegt hij
er in eenen noot bij. sav. § 31, pag. 398, noot 1.
possessio behouden, ook al heeft men hoe-
bezir^^ ^^^^ custodia over de zaak, maar men
men d corpore, al heeft
^ ^^«todia over de zaak. „Nicht jede custodia," zegt
Park\'^I^i ^^»reicbend; wer Z. B. wilde Thiere in einem
getha \'\'\' ^^^ allerdings etwas
sein^^ ^^ ^^^ aufzubewahren, aber es hängt nicht von
wirk^l, sondern von vielen Zufällen ab, ob er sie
geldi \'\'
todilf wanneer er „eine besondere Anstalt (cus-
^^la) vorhanden ist, die es uns möghch macht in jedem
eveC 1 \'\'\'\' ™ ergreifen."!) Hoe sayicïny
van 7 ^^^^ mogelijkheid kan aannemen bij het voorbeeld
üen verloren zegelring begrijp ik niet.
^Kierulbf kent geene ongeldige custodia meer. Elke
^ewahrungs-anstalt" geeft, volgends hem, de detentie
vom custodia is bij hem „eine
weiche ihm den eigenen
sicheTs)^\'\'^ Ausschheszung jedes Dritten
«orToTr^\'\'\'\'^^ ^^ custodia vereenzelvigd met de
«mitsdien \' ^^^ „unmittelbare Gegenwart" is
Wel dat ^^ ^^^^^ ^^^ ^^^^ custodia. Hij meent even-
gevPT,^-^^ aigemeene regels voor de custodia te
Zijn. 3)
schreven \'"^P^^fd de custodia nauwkeuriger te om-
Verlaugen Jurisprudenz das
siciit der L ^^^j^^igen Fällen, wo die siichte Ein-
__ausreicht, genau bestimmte nach alle
401. Zie ook § 17. p. 254 e. v.
meeni\' \' P- 384.
pag. 91. ^ENZ is door mij ontleend aan het stak yan baron.
-ocr page 44-Seiten hin begrenzte Regeln aufzustellen." De corpo-
rahs possessio bestaat volgends hem, zoowel by bezits-
behoud als bij hezitsverkrijging, daarin „dasz die Sache im
Interesse Jemandes gegen jeden Dritten geschützt, gewahrt
ist, mag auch für den Besitzer die Möghchkeit der Einwir-
kung noch so fern hegen."
BAKON neemt bij roerende zaken —- voor onroerende
zaken laat hij het begrip der custodia varen, waarover
later —- eene zakelijke en eene persoonlijke custodia aan.
Eene zaak bevindt zich in mijne persoonlijke custo-
dia, wanneer zij in persoon door mij bewaakt wordt.
Niet de tegenwoordigheid bij eene zaak, niet het zien dier
zaak geeft mij de corporalis possessio, maar de custodia
over de zaak, welke met die tegenwoordigheid in verband
staat, doet mij corpore possidere. In dezen zin is nu ook
de uitspraak van paultts op te vatten: „non esse enim
corpore et tactu necesse adprehendere possessionem sed
etiam oculis et affectu" en de toepassing hiervan dat
het zien van columnae, het zien van geld voor de he-
zitsverkrijging dier zaken voldoende is.
Door zakelijke custodia heb ik de corporalis posses-
sio eener zaak, wanneer de zaak in mijne hoede is, tenge-
volge van de plaats, waar zij zich bevindt, b. v. wanneer
een hert in een afgesloten park rondloopt, waaruit het
1) baron, p. 54, iti zijn stuk: Zur Lehre vom Erwerb und Verlust des
Besitzes, te vinden in de „Jahrbücher für die Dogmatik des heutigen Kömi-
schen und deutschen Privatrechts von e. iheeing," III. 1865, p. 38—165.
2) baron, p. 106.
8) Een geval van het verkrijgen van de custodia over eene zaak door den
persoon van een ander — het custodiam ponere bij eene zaak — vindt men
in L. 51. Dig. de poss.
4) L. 1, § 21. D. de poss.
5) L. 79. D. de sol. (46, 3).
-ocr page 45-%t of wanneer eene zaak in mijn huis
doo °rl ^^^^^ anders magazijn, waarvan mij de sleutels
^ den eigenaar zijn geleverd.
custot- tusschen de persoonlijke en zakelijke
^ ^^ dat de eerste niet denkbaar is zonder den
behoeden, de laatste wel. Hierom noemt baeon
^^^ de subjective en objective custodia.
^ n tkort, men kan eene zaak niet corpore bezitten of
vindT\'^V^^^ in onze persoonlijke of zakelijke custodia b e-
zon/^\' ^^^^ zakelijke of persoonlijke custodia geeft
^ er uitzondering de corporalis possessio. Het is hier-
inw if^^^^^ onverschiUig of ik terstond op de zaak kan
^jer en Bij persoonlijke custodia zal dit in den regel
valr^ bet geval zijn, en zal deze custodia dus samen-
ZakT- savigny\'s vereischte over bezitsverkrijging, bij
^^ e ijke custodia zal dit des te meer niet het geval we-
Bar ^^ gevallen moet het den rechter, volgends
zicri\' onverschillig zijn. Deze behoort
sidere^^^ beoordeeling van iemants al of niet corpore pos-
ei^e alleen af te vragen: is de zaak in ziine custodia,
zijne hoede?
zitier?"\'^- integendeel, moet de rechter voor be-
bij dt ^^^^^^^ ^^^^^ stellen: is men zoo dicht
lijke ^ geacht kan worden in de onmidde-
en a te verkeeren op de zaak in te werken
behoud^\'T\' ^ e« bij bezits-
vraag: is de willekeurige mogelijkheid van op
e<^hter ^^^ \'evenlooze zaak geldt ; slaven en dieren bezit men
\'\'«binden. maV^" zij in onze persoonlijke of zakelijke custodia zich
^ D. rf^ zoolang zij zelve den animus revertendi hebben (L. 5,
^"\'\'\'jectaesunt»\'^" „cnstodiae nostrae
jiristea alzoo ^ " ^ ^^ ^oss. — Ook bij deze nemen de Rom.
het begrip van custodia aan.
-ocr page 46-de zaak in te werken den bezitter niet geheel afge-
nomen.
De theorie van baeon beveelt zich door hare eenvoudig-
heid zeer boven die van savigny aan. Terwijl savigny
soms het kenmerk der corporalis possessio zoekt in die
custodia, maar in den regel in de mogelijkheid om op de
zaak in te werken, kent baeon haar overal hetzelfde ka-
rakter toe, namelijk van hoede over de zaak. Bij savigny
is het eene onverklaarbare uitzondering dat de custodia
van een huis de corporalis possessio geeft, al kan men
niet terstond op de zaak inwerken; bij baeon daarentegen
is het eene natuurlijke toepassing van den gewonen regel.
In \'t kort, al de hier boven opgesomde bezwaren tegen
het stelsel van savigny gelden niet tegen dat van baeon.
Eene uitvoerige ontwikkeling van het begrip der custodia
zou hier te veel plaats vereischen, vooral omdat ik met
baeon\'s denkbeelden over de zakelijke custodia niet geheel
kan instemmen. Met het voorgaande heb ik echter twee
zaken trachten aan te toonen: 1°. dat de corporalis posses-
sio bij bezitsbehoud dezelfde beteekenis heeft als bij bezits-
verkrijging; 2\'\\ dat de Enmeinsche juristen het karakter
der corporalis possessio zochten in de custodia over de zaak.
Wij hebben reeds opgemerkt dat baeon het begrip van
custodia alleen aanneemt ten opzichte" van roerende goe-
deren. Waarom hij haar ook niet bij onroerende goederen
aanneemt, moeten wij nog met een enkel woord bespreken.
baeon stemt met lenz in, wanneer deze „die custodia
als regelmaszige Voraussetzung des Erwerbers und der
Fortsetzung des Besitzes aufstellt." i) Van een bezitsbe-
houd solo animo is bij hem geen sprake: „die Quellen,"
1) BAEON, pag. 91.
-ocr page 47-Sht^\'"\'\' bei Mo bil ie n (auszer bei dem Sclaven)
goed ^ ^^^^^ possessio solo animo." i) Bij onroerende
, solo^^^^- Romeinsche leges echter wel van een
jj^ 0 animo possessionem retinere," en hierin ligt, geloof
voorname reden, waarom baron aanneemt dat
custodia auf Grundstücke nicht anzuwenden ist." 2)
men ^^^ gevoelen te bewijzen door een betoog dat
J^ ler noch zakelijke, noch persoonlijke custodia kan
^^ mag aannemen.
ry ,
dere\'^ custodia, zegt hij, is bij onroerende goe-
nicU want „Grundstücke befinden sich
Bau \' ^^^ beweghchen Sachen, in einen befriedeten
^^ me, durch welchen sie als geschützt erscheinen; sie
^^^ en vielmehr selbst den Raum." Kan men echter niet
goed zulk eene zakelijke custodia aannemen, wanneer
muuv"""^ \'\'P ®en of andere wijze door een hek, een
enz. tegen de inwerking van derden beschut is?
bezir^\'\'\'\'\'\'^\'\'\'^\'\' custodia ziet baron evenmin in des
bis auf Hij zegt: „dasz die theorie
Appr h späteste Zeiten daran festhielt dasz der
eüendent sich in das Grundstück begeben müsse;" en
^^ ^wijze van deze stelling beroept hij zich op L. 3,
gungen \' principmäszig die Bedin-
annehme ^^\'^^^^^\'S^eifung entwickelt und wo man also
^et, bis^"^ ^^^^ aüszerste Grenzen bezeich-
\'wet^ ^oi\'Piis abgeschwächt werden darf."
uitspreekt krachtig het beginsel
possidere grenzen van het corpore
fundum ^at het niet noodig is „ut qui
_J^^^^^idere velit, omnes glebas circumambulet, sed
I pag. 108.
^ pag. Ul.
-ocr page 48-sufficit quamlibet partem eius fundi introire, dum hac
mente et cogitatione sit, uti totum fundum usque ad ter-
minum velit possidere." Het was eene overwinning van de
„Praxis" op de „Theorie," schrijft babon, dat men in later
tijd deze grenzen overschreed en bepaalde dat ik, die bij
het land sta, „non minus possidere coepi quam si pedem
finibus intulissem." i)
Tegen de meening van bakon dat dit laatste fragment
eene uitspraak bevat, welke, in strijd met de Romeinsche
rechtsbeginsels, om practische redenen is aangenomen, zijn
echter gewichtige bezwaren: 1° dat celsus volstrekt niet
laat blijken, dat zijne uitspraak een inbreuk op een be-
ginsel bevat, en men dus nimmer a priori gerechtigd kan
zijn haar als zoodanig te beschouwen; 2° dat er geen ra-
tionelen grond op te geven is, waarom men zou beschouwd
vrorden feitelijk heer en meester over de zaak te zijn, wan-
neer men met zijn ééne voet op het land staat, en niet,
wanneer men met zijn beide voeten er even buiten staat;
3" dat het uiterst bevreemdend zou zijn dat de Romein-
sche juristen — waar zij, zooais baron zelf verdedigt,
de vraag, of men al dan niet feitelijk heer en meester over
eene roerende zaak is, beslissen door het aigemeene be-
ginsel of de tegenwoordigheid bij de zaak al dan niet ge-
acht kan worden de hoede over de zaak te geven — niet
hetzelfde beginsel voor de corporalis possessio van grond-
stukken zouden aannemen.
Ik ontzeg mitsdien baron het recht om in L. 18, § 2.
D. de poss. eene afwijking van een beginsel te zien. Hoog-
stens mag men uit beide plaatsen opmaken dat de Romein-
sche jurisprudentie op dit punt gewijzigd is: dat men
eerst eischte „ut, qui velit possidere, omnes giebas circumam-
1) 1. 18, § 3. D. de poss. (41,2) celsus.
-ocr page 49-bulet\'" f-
eins fu fi ^^^ voldoende was „quamlibet partem
totumT cogitatione sit, uti
deli\'k terminum velit possidere;" en ein-
bezit \' ^^^ ^^^ ik het
fündu verkregen heb, „si vicinnm mihi
Eene venditor in mea turre demonstret." —
beeil van jurisprudentie, met behoud van hetzelfde
In del r\'\' ongehoord, zelfs niet in onze dagen,
voor^^ ^^^^^ beginsel aangenomen dat er
maar^d^^"^-^ commencement d\'exécution" vereischt wordt,
zulk\\ "" vroeger aangenomen dat er reeds
men \'\'\'\' \'\'\'\'\'\' uitvoering van diefstal bestaat, zoodra
heyiJT\'\', inbreekt, waarin zich een kast met geld
beei, \' ^^^ geld eerst dan een
van uitvoering heeft gekregen, wanneer men het een
kunn \' """"" weggeschoven om deze te
de ka"! sommigen eerst dan, wanneer
8 werkelijk is opengebroken en de lade opengescho-
-i«^!! het geld bevindt.
de Inb T"" ^^^ \'Ie jurisprudentie ten opzichte van
t^e teTcT\'\'^\'"^ grondstukken kan o. a. daaraan zijn
Vroeger ^^^ ^^ persoonlijke custodia
de uits. T®\'\'\' ^^^^ "^en b. v. in
^•^sse aV \'\'\'\'
fectu"ix ^^ possessionem, sed etiam oculis et af-
rende L, uitspraak, die hij ten opzichte van roe-
goederen wpft .. i •• ■ .
^ien, men "" wijziging van jurisprudentie
langzame 1 verklaren dat
g^^ijzigd w ^ denkbeelden der Romeinsche juristen
\'^onliike ™eer men per-
_J^eustodia kan aannemen. - Liever neem ik echter
-ocr page 50-aan dat het „omnes glebas circumambulare" gevorderd werd,
ter aanduiding van den wil tot hoever men bezitten en
alzoo ook de custodia uitoefenen wilde, dat hierom ook
steeds uitdrukkelijk gevorderd werd de wetenschap, waar
de grenzen zich bevinden: wanneer men het land binnen-
getreden is, moet men willen „usque ad terminum possi-
dere;" wanneer gij buiten het land staat, moet u de grond
met zijne grenzen aangetoond zijn. Natuurlijk toch is het
niet voldoende voor eene groote uitgestrektheid lands te
staan met den wil hiervan een zeker aantal bunders te be-
zitten: men moet over een bepaald stuk, met bepaalde
grenzen de custodia willen uitoefenen.
Nog eene vraag. Kan men aannemen dat iemant, die
op een erf woont, hetwelk een uur in omtrek is, de per-
soonlijke custodia over dat geheele erf heeft. Naar ons
voorkomt, mag men die vraag bevestigend beandwoorden.
Zeker kan in dit geval de bezitter moeilijk voorkomen dat
iemant een twijg van eene struik afsnijdt, doch evenmin
kan een schapenhoeder vooi-komen dat een wandelaar een
vlok wol medeneemt; beiden kunnen echter eenigszins ern-
stige inbreuken op hun bezit beletten, zooals; dat iemant
een schaap medeneemt, dat iemant op het land gaat bou-
wen, een bosch omhakt, enz. ~ De vraag of er in
een zeker geval al dan niet persoonlijke custodia bestaat
is geheel eene quaestio facti; men kan onmogelijk regels
opgeven, wanneer een herder wèl en wanneer hij niet zijne
schapen of een bepaald schaap iu zijne custodia heeft:
het hangt geheel van de omstandigheden af. De beand-
woording dezer vraag verliest trouwens veel van haar prac-
tisch belang, wanneer men aanneemt — zooals wij ver-
dedigen — dat men het bezit van alle, zoowel roerende
als onroerende, zaken behoudt, zoolang men den animus
possidendi heeft.
-öe heteekenis van het animo possidere.
meTh beginnen met na te gaan, wat SAYiaNT en
em baron en kierulff in het animo possidere zien.
ein! I ^^gtsAviONY, „beruht auf
nem handeln (corpus oder factum) von ei-
^^^^ estimmten Wollen (animus) begleitet. — Das
wirlihl\'\' gerichtet seyn dasz die Sache auch
overee\' behandelt werde." i) In
verlies\'\'^ ^^^^ opvatting van den animus, is het
in ir^/r "Wenn der Besitzer
^gend emem Moment den Besitz aufgeben will»
len I alleen het wil-
^oezitten, de voiuntas possidendi, aan.
ophoud zu besitzen" kan men alleen
ten heeft ^ bezitten. Het bewustzijn van te bezit-
ten kan T possidendi niets te maken. En
ten a^ ^aak animo blijven bezit-
nen\' hl \' bewustzijn haar niet meer te kun-
^vermaeJ\'"\'\'\'" ^^ ^^ ^ ^^^ uw erf door
zoo l is, en is dit werkelijk het geval,
alleen bezitsveriies „durch aüszere Begebenheit"
-Jjj^^nt, daar gij het bezit wel zoudt willen behou-
1) savjgny /) jf
, ;; Secbste Auflage, 1837, J 13, p. 225.
3) „Diese
zegt toch sAvre.r, „ist von dem Ent-
»«eh imrner drev F-n \' ^a, wenn dasselbe eintritt,
"hogelijk meVlr?"\'
Verlust „ -an animus en corpus), Verlust. welcher corpore
-V. 5 32 " Hillen) statt
\' s pag. 408.
-ocr page 52-den, daar gij niet hebt genomen het „Entschlnsz , nicht zn
besitzen," bhjft gij animo bezitten.
In overeenstemming hiermede begint men, volgends sa-
vigny, animo te bezitten, zoodra men den wil heeft te
bezitten. Wel spreekt hij bij hezitsverkrijging menigmaal
van het „Bewusztseyn physischer Herrschaft," maar hij
vat ook daar het bewustzijn geenszins op als een element
van den animus possidendi, maar brengt het met de „kör-
perliche Handlung (corpus oder factum)," welke voor he-
zitsverkrijging gevorderd wordt, in verband. Met het „Be-
wusztseyn physischer Herrschaft," zegt hij, „ist der Begriff
der Handlung, wodurch der Besitz erworben werden musz,
völhg bestimmt. Es musz nämlich die Möglichkeit auf die
Sache nach Willkühr zu wirken, von dem welcher den
Besitz erwerben will als unmittelbare gegenwärtige Möglich-
keit gedacht werden können." i) Dit bewustzijn is geen
element van het animo possidere, maar het animo possidere
is onafscheidelijk van dit bewustzijn. „Damit dieses Be-
wusztseyn entstehe musz der Wille (animus) vorhanden seyn
die Sache als eigen zu haben: zugleich müssen die phy-
sische Bedingungen der Möglichkeit vorhanden seyn, deren
Bewusztseyn entstehen soll."
1) Onverklaarbaar is mij ook weêr bij deze nieuwe formule voor de be.
zitsverkrijging de reden van het verschil tusschen hezitsverkrijging en bezits-
behoud.
SAVIGNY vereenzelvigt toch de verkrijging van het jaridisch hezit (waarvoor
animus en corpus noodig is) met het bewustzijn het bezit verkregen te heb-
ben. § 18, pag, 368 en 369.
Het bezit wordt, volg. hem, voortgezet „durch die Fortsetzung derselben
Bedingungen (corpore et animo) wodurch der Besitz erworben wurde p. 270
En evenwel is het bewustzijn de zaak verloren te hebben geheel onver-
schillig voor het al of niet behouden van het bezit. Zie SAv. § 32, pag, 419
en 420, verg. pag. 35, noot 3 dezer dissertatie.
3) savigny, $ 18, pag. 369.
-ocr page 53-^Hoewel dit bewustzijn op feiten, op daadzaken steunen
feiteliik\'^ ^^^ niettemin zeer goed bestaanbaar zonder de
kan ^ ® ^^\'\'\'^^appij over de zaak, zoodat zich het geval
Herr.TT ^^^^ Besitzer die wirkliche
jj^ über die Sache nie erhält." i)
lijke \'\'\'\'\'\' ^^^der de werke-
liebbenT\'\'^\'\'^^\'"\' bewustzijn kan
gelijkh -d ^e^ bem de mo-
nimmer ^^^ werkelijke heerschappij
voor d ^^^ eenvoudig daarom, omdat er
dat me^ ^^^ife^erkrijging .eener zaak gevorderd wordt
den beer en meester over de zaak gewor-
dit b\'\'\' goede gronden ook het bewustzijn steune,
verkri \'\'\'\' animo doen
de fjfr.; bezit corpore te verkrijgen moeten
zijn d • niet slechts van dien aard
maarz"^^ ^^^ gegrond bewustzijn konden geven,
^elve hebir? ^^^kelijke, de objectieve heerschappij
bezit en h^t ^^^^ "^aakt een deel uit van het innerlijke
zit _ u , possidere; niet van het uiterlijke be-
net corpore possidere.
a Priorr^^ ^^ ^^^^ daarom aan, omdat ik meen
^nstziin te zijn tot de uitspraak, dat het be-
^yke bezilT uiterlijke, het feite-
«let de R hebben, maar vooral omdat het
uitspraken blijkbaar in strijd is onder
dendi te ! \'"\'T\' ®l®^bts de voluntas possi-
^ ^ te verstaan.
e de uitdrukking ,,animo possessionem retinere"
1) SAVIönï
pag. 267.
-ocr page 54-alleen dat men het bezit wil behouden, zoo zoude men
eene zaak, die men solo animo bezit, niet tegen zijn
wil kunnen verliezen, zoo zoude men den animus en daar-
mede het bezit niet kunnen verliezen door het bewustzijn
de zaak niet langer te kunnen beheerschen. En dit is
toch het geval.
L. 46, D. de -poss. (41, 2) papinianits :
Quamvis saltus proposito possidendi fuerit alius ingressus,
tamdiu priorem possidere dictum est quamdiu possessi-
onem ab alio occupatum ignoraret.
L. 25, § 2. D. de poss. (41, . 2) pomponius:
Quod autem solo animo possidemus, quaeritur utrumne usque
eo possideamus, donec alius corpore ingressus sit, ut potior
sit illius corporalis possessio ? an vero quod quasi magis proba-
tur, usque eo possideamus, donec revertentes nos aliquis repel-
lat: aut nos ita animo desinamus possidere, quod
suspicemur repeUi nos posse ab eo, qui ingressus
in possessionem? Et id videtur utilius esse.
L. 3, § 7 en 8. D. de poss. (41, 2) paulus :
Sed etsi animo solo possideas, licet alius in fundo
Sit, adhuc tarnen possides. Si quis nuntiet domum
a latronibus occupatam, et dominus timore conterri-
tus noluerit accedere, amisisse eum possessio-
nem placet.
Het feit dat mijn erf, hetwelk ik solo animo bezit, door
een ander vermeesterd is, doet mij het bezit alzoo nog
niet verliezen, papinianus zegt het duidelijk: ik behoud
het bezit, zoolang ik niet weet dat dit gebeurd is. En ik
verlies den animus possidendi ook nog niet terstond —
zooals uit de uitspraken van paultjs en pomponius blijkt —
doordat ik hoor dat een ander mijn erf vermeesterd heeft,
1) Verg. L. 7. D. de poss. paulus: Et si nolit in fundum reverti, quod
vim majorem vereatur. amisisse possessionem videbitur; et ita Neratiu»
quoque soribit.
IZ rt"\'"-\'"W-s verkrijg de zaak niet
te hebbe» oTh -- - mijne ^aoht
» echter , \' «"grond of ongegrond is,
\'\'««tIrIr gerucht mijn
teruggedreven te worden _
--kelijk teruggedreven ben. ^
^^^tarnleLen\' ^^«cbe juristen twyfel moge
liest Zr dat men een stuk land ver-
«f de overt J ™ bezit - zoodra men weet
_^^^^^ d-t het door een ander beheerscht
Tarrvroo;\' rr\': ^ ™
,,, . denkende dat zij het bezit willen vermees
-- te^ T; ~ ^^^ eenT;::
23. 5 , -odat men even goed als de persoon iu
\'"^^-^hen de tw.. \'\' «ij aarzelt
evenwel
-rpore I : ~mt; „wenn anch
wenigstens animo" verliest men, volgends hem
clas r herausgeworfen ist,
sondern aus
verliest is " \' T f\' """"
\'^^\'tten, ^ , ; " men verliest immers niet den wil om
^^^ nicht zu besitzen?«
«ij, met Pot "" ~ " men zou
^ e ^^^ ^^ p-on h«;
f^-t daarentege o \'
T\' \'"-t ,en tot h r
«-^rpore „ ^at hij het bezit
zoowel animo
»»ehandele:l^rt ^^ — en opzoom..
geacht moet wor-
p......■ Z7\' —™
" geneel m het midden gelaten."
-ocr page 56-wordt. En waarom men hierdoor den animus possidendi
verhest, ligt voor de hand: de overtuiging, dat een ander
de zaak beheerscht, moet noodwendig gepaard gaan met
dien, dat men zelf niet meer heer en meester over de zaak
is. Eveneens verhest men dus den animus possidendi, wan-
neer men, op grond van andere omstandigheden, weet
eene zaak niet meer te kunnen beheerschen; hetzij ze
„a mari vel flumine occupatum sit;" i) hetzij eene roe-
rende zaak zoo door ons verloren is dat wij niet weten,
waar zij zich bevindt; 2) hetzij wij zelve in de macht en
de slavernij van anderen zijn gekomen. 3)
Het hierboven ontwikkelde geeft ons eene belangrijke
bijdrage voor de beteekenis van het het animo possidere
aan de hand: de animus possidendi is onbestaan-
baar met het weten of overtuigd zijn dat men niet
meer heer en meester over de zaak is.
Er bestaat nog een andere wijze, waarop men den ani-
mus possidendi kan verliezen, en die wij tot dusverre nog
niet behandeld hebben; het is deze: dat men de zaak
niet langer wil beheerschen.
lu. C. de poss. (1/Ó2).
Solo animo possessio retineri j)otest. Si ergo prae-
diorum desertam possessionem, non derelinquendi af-
fectione, transacto tempora non coluisti, sed ex metus ne-
cessitate culturam eoruna distulisti, praeiudicium tibi ex trans-
missi temporis iniuria generari non potest.
L. 1, § 25. D. de vi et de vi arm.ata (43, 16).
... nos possessiones animo retinere... omnium
praediorum ... ex quibus non hac, mente recedimus, ut
omisisse possessionem velimus.
1) Lex 30, § 3, d. i
2) l. 25, d. de poss.
3) L. 23, ^ ID. de
-ocr page 57-zitte^aak blijven be-
algezne \'\'\'\'\'\'\'\'\'\'\' derelinquendi of, in het
bliikt ^^ omittendae possessionis hebben. Dit
ook uit een tal van andere plaatsen, i)
men\'/\'\'\'"\'\'\'\' Possidendi is derhalve niet bestaanbaar, tenzij
de wil bewustzijn heeft, te bezitten. Zoowel
het verl\'\'^ ^^^ ^^ verliezen als de overtuiging dat ik
hiervon ^^^^ ^^^ animus possidendi op. Op grond
an meen ik den animus possidendi te mogen noemen:
^^subjectieve, het innerlijke bezit.
om t ^i^dt zijn oorsprong in den wil
s-^ssion ^^^ pol-
leen ^««b retinere. Doch de bezitswil al-
enbov subjectieve bezit: ik moet daar-
van het bewustzijn hebben dat ik bezit.
mus^\'\' moge uitdrukkingen als: „animus occidendï,"
den
Wel ^e keeren, kunnen overzetten, dit is even-
beteeCiü ^^ woorden van dezelfde
bet wo^H bewustzijn, dat alles drukt
veelzii^r S®®^ ^««rden geeft zijn
®^2jjdigen zin volkomen terug.
hlbTf\'t^\'\'\'^\'\'\'\'\'\' on:
•loor onz\' behouden worden, naar ons voorkomt
le^t iT^"^ ^^^^ aldus overgezet: het
door in mijn gevwed en het bezit is bewaard
"iijn gemoed.
1) Ten
\'^udaTol!!/"""- « ^^ «Inter-
verkrii^eL \'\' "" transferendam," nl. wanneer
mfb le ir ^
"^ecedit item," enz.- L 17 SI „
\' ïit Qni<sn„„ \' ■ S L, de poss.: „possessio
91\'sque constatuit nolle possidere.»
-ocr page 58-Na de beteekenis van den animus possidendi nagegaan
te hebben, ten slotte nog een paar opmerkingen over het
karakter van het corpore en het animo possidere.
Beiden, èn het animo èn het corpore possidere, duiden
steeds hetzelfde begrip aan, zooveel in die uitspraken, welke
over bezitsverkrijging als in die, welke over bezitsverlies
handelen. Het animo possidere is evenwel uit zijn aard
individueel en rekkelijk. En hierom zal in vele gevallen
de animus possidendi blijven bestaan, waar men onder de-
zelfde feitelijke omstandigheden nog niet den animus pos-
sidendi zou hebben verkregen.
Het verschil tusschen savignt\'s gevoelen en het door
ons ontwikkelde komt in de hoofdzaak hierop neer.
SAVIGNY hecht aan het corpore possidere een begrip dat
vrij enge grenzen heeft, doch welks grenzen verplaatst wor-
den , naarmate er sprake is van bezitsverkrijging of bezits-
behoud. Wij meenen daarentegen dat men steeds, volgends
dezelfde regels, beoordeelen moet of iemant corpore bezit,
zonder er op te letten of de vraag bezitsverkrijging dan of
zij bezitsbehoud geldt.
savigny ziet in den animus possidendi slechts den be-
zitswil. Wij meenen daarentegen dat men eerst dan ge-
zegd kan worden animo te bezitten, wanneer men niet
slechts den wil, maar ook het bewustzijn heeft heer en
meester over eene zaak te zijn.
Een animo possidere, als hierboven ontwikkeld is, is voor
bezitsbehoud wèl, doch voor bezitsverkrijging niet voldoende.
Neemt men dit niet aan, zoo bestaat er een onverklaar-
baar verschil tusschen bezitsverkrijging en bezitsverlies van
wilde dieren. Het is een geval, dat ik voornamenlijk daarom
hier bespreek, omdat het tevens een practisch voorbeeld
geeft van de rol, welke het animo possidere in het bezit
kunne. ^^ menigmaal met grond het bewustzijn
^oodra ik , r; \'\' \'\'\' " -
daar bewustzijn heb, bezit ik subjectief. Doch
dere J tevens het corpore possi-
rl Z ^^^ ^^^^ eer ik
werLlTk - - - eer het dier zich
geval ^it i« eerst het
toeten w capiamus." O Op denzelfden grond
ben ? objectieve bezit weer verloren heb-
bierdoo^ T ^«^liezen wij
«tond het ^^^^ ter-
-ostros r r r\'" ^^^^ locmos
cilis 1 ® \' -««tro ut diffi-
niet at \'\'\'\'\' P^r^^c^tio.\'-) Dit verschil kan, dunkt mij,
bezit 1; ^^^ -- het subjectieve
togelür moeilijk of on-
Om hLr t\' r blijft bezitten.
betzelfde h bezit aan te nemen, bestaat
bet zeer ^^^i^^^^rkrijging, namenlijk dat
Wii dieJ ^^^ ^^^ terugvangen.
^it^verlies r r bezitsverkrijging en be-
^ na te gaan.
2) g ^^ «n- rer. dom.
de § 3 d. - Eveneens zegt ulpianus ,
id, ^ «"Pitur i^ostrum manere, qaamdni recipi
L. 3 « T. ; \'\'\'\'\'\'\'\' van alle roerende
ssionem nancisci possimus."
-ocr page 60-OVEB BEZITSVEBKEIJGING EN BEZITSVEBLIES.
§5.
Over Bezitsverkrijging.
In dit hoofdstuk stellen wij ons ten doel de bezitsver-
krijging en het bezitsverlies in het algemeen na te gaan,
om hierop in het volgende hoofdstuk de bezitsverkrijging
door en met behulp van tusschenpersonen te ontwikkelen.
Dat er voor bezitsverkrijging èn het corpore èn het animo
possidere gevorderd wordt, ontkent, geloof ik niemant.
PAULUS zegt dan ook zeer duidelijk: „adipiscimur posses-
sionem animo et corpore neque per se animo aut cor-
pore." 1)
Zoo als wij gezien hebben, bestaat er echter wel ver-
schil, wat in deze uitspraak het „animo et corpore posses-
sionem acquirere" beteekent. Naar onze hierboven verde-
digde meening beteekent het, dat men niet slechts subjectief,
maar ook objectief moet bezitten, dat men niet alleen het
. poss. (41, 2).
acq.
1) L. 3, j 1. D.
bewustzijn moet hebben de zaak te beheerschen, maar ook
heer en meester over de zaak moet zijn.
e corporahs possessio — ik heb het hier boven
den^^ aan te toonen — kan niet aangenomen wor-
heeft heerschappij door daden getoond
da^^ custodia over de zaak heeft, en zich
1 oor in een toestand van heerschappij over de zaak
"evindt.
Of
feit handehng eene daad van bezit is, of zekere
geacht^^ betrekking van een persoon op eene zaak moet
een de custodia over die zaak te geven, is
stelle geen algemeene regels kan
00 ^^^^ ^^ bijzonder geval moet be-
elde^^^^^\' ^^ bezitswil, wanneer hij van
ers niet blijkt, uit die handehng of uit dien feitelijken
" ®®tand zeiven moet blijken.
Bezitsverkrijging door eene daad van heerschappij heeft
hier^^^" ^^^^ overeenkomst met: poging tot misdrijf. Ook
^^^rvoor wordt een bepaalde wil en eene bepaalde han-
dg y vereischt en de wil kan eveneens meestal alleen uit
öioet^^ zelve bewezen worden. Eene casus-positie
juitb^^ nauwkeurig omschreven zijn, zal men met
gin t beoordeelen of zekere handeling als po-
^ofden*^^ \'^^efs^al, tot moord, enz. moet gequalificeerd
recht^^" ^^^^\'^billende kleine omstandigheden kunnen met
terg invloed uitoefenen op het oordeel des rech-
de omtrend de vraag of uit de daad zelve reeds
vraa^ eon misdrijf te volvoeren; als omtrend de
reed« ° ^^^ slechts een „acte préparatoire" dan
genoV\'\'"\'^ ^ommencement d\'exécution" van het misdrijf moet
uits den rechter niet tot onbillijke
pi aken dwingen, men moet hem de waardering van die
-ocr page 62-feiten overlaten, en hem niet door een tal van wettelijke
voorschriften binden.
Evenzoo bij bezitsverkrijging. In elk bijzonder geval moet
de rechter onderzoeken of zekere handehng den bezitswil
uitdrukt en of zij werkelijk eene daad van heerschappij
is. Op grond hiervan bestaat er eene andere uitspraak
ten opzichte van het trahes signare dan ten opzichte van
het doKum signare. Het eerste is eene daad van bezit,
zegt PAULTTS: „videri autem trabes traditas, quas
emtor signasset." i) Het tweede is niet eene daad van
bezit zegt tjlpianxjs : magis enim ne submutetur sig-
nari solere, quam ut traditum videatur."2) Zal ze-
kere handeling toch eene daad van heerschappij zijn, zoo moet
zij verricht zijn met den animus possidendi, met den wil en
het bewustzijn, heer en meester over de zaak te zijn; zoo
moet zij gedaan zijn met het doel om bezit te verwerven. —
Een ander voorbeeld schildert ons de groote, ook als jurist
bekende bildeedijk in zijn „Ondergang der eerste Wareld." 3)
kaïk zwerft, sints abels moord het Oosten in, tot hij einde-
lijk stuit op de oevers van den Pizon en zich daar ophoudt,
//Om aan der heuvlen voet, waar Ur en Ets zich voegen,
//In eenzaam zelfverwijt een ledig erf te ploegen,
//Dat erf werd eigendom, en dierbaar, zelfs door \'t zweet,
//Dat druppelde op zijn zand: maar dierbrer nog om t\' leed
*Des zwervens, daar verpoosd.
, 8éth daarentegen en diens nageslacht,
„aan abels spoor getrouw,
//Was veeteelt meer geneigd dan straffen akkerbouw,
//En plach, van erfgrond wars en vaste landverblijven,
//Door \'t onbeheerschte veld zijn kudde om te drijven."
1) L. 14, § 1. Dig. de pene. et commodo rei venditae (18, 6).
2) L. 1, J 2. Dig. de peric. et comm. rei vend. (18, 6).
3) Zang I, reg. 127—131 en reg. 169—173.
-ocr page 63-seth wordt nl
^»t geacht de. „Ir" Ir"\'
En «"»"te »-"Pereu, zooals
CtT TL"\'""\'*
!al t g«ft. En
iJnenT""" ? ---it. -eestal
het d\' * ^^
^\'»igheden wel degelijk .nik eene daad kan zijn.
Wat d
\'»»^-it^trf d-.-etin daden
\'■■"ft. men l \'""\'\'\'^\'■\'^"\'i\'\'". van heerschappij - be-
bii "" tegenwoor-
gegeven T \' """ ^-e
« de h„L f werke-
»eAeffik t ™ - w- da\'
«eer he "" - geweest,
en , \' "»»gegeven
■"»"«g genof «»^-PO-ife kan bijna nauw-
® «e Pa" ® -j»- Een paar casus-posities
L. 18 „ " "-ï^e strekken.
^ \' S 2. D. depasn. (41,2) celsfs:
»onlt\'èr™ "" tarre da-
Dj .....possidere coepi
IttTf" " " nanwkenrig omschreven: er
\'k het ; -e, maa.- ook
vicin hetiseenfnndus
zor" -ij aanwijst.
-»en slri". te nemen
de ot «vallen van al de.e omstandig-
«»■porahs possessio heeft verkregen. Alleen daj-
-ocr page 64-om heeft men in dit geval het bezit verkregen, omdat men
in den regel heer over de zaak zal zijn d. i. in staat daden
van heerschappij te verrichten en haar tegen derden te
behoeden. Kan ik evenwel niet op dat stuk land komen,
omdat ik in den toren ben opgesloten of omdat het land
afgesloten is, zoo heb ik de werkelijke heerschappij over het
erf nog niet verkregen, dus evenmin het bezit.
Een ander voorbeeld bij roerende zaken geeft
L. 79. D. de solutionïbus (46, 3). javolbnus:
Pecuniam, quam mihi debes, aut aliam rem, si in conspectu
meo ponere te jubeam, efïicitur, ut et tu statim libereris et
mea esse incipiat; nam tum, quod a nullo corporaliter eius rei
possessio detinetur, acquisita mihi, et quodammodo manu lon-
ga tradita existimanda est.
Ook hier is het zien natuurlijk niet voldoende, maar men
moet het geld kunnen nemen, men moet er heer en mees-
ter over zijn en men verkrijgt aizoo in dit geval nog niet
het bezit eener zaak, die men achter een gesloten glazen
of getrahede deur ziet liggen.
De eenige vraag is derhalve deze: geeft de persoonlijke
tegenwoordigheid bij de zaak mij de custodia over die
zaak of niet?
Ook voor de zakelijke custodia zijn m. i. geene regels
aan te geven. Met die van baron kan ik mij althands niet
vereenigen, omdat men dan in vele gevallen eene geheel
denkbeeldige custodia moet aannemen, die alle werkelijk-
heid mist.
1) BARON stelt b. V. den regel „die Custodia ist vorhanden, wenn sich die
Sache auf die Oberfläche des Grundstücksinhabers befindet." (p. 102) En
waarom is dit feit voldoende? „Denn jedes Grundstück ist ein befriedeter
Raum, der auszerhalb des Grundstücks Stehende kann nicht sofort die Sache
ergreifen, er musz erst auf das Grundstück treten um zu der Sache zu er-
derdriT^ trouwens\' aan dat de zaak werkelijk tegen
zeer^^ ^ijii\' ^^o kan men het niet alleen
i\'egels^\'^^\'^ ^^^^^^ stellen, maar moeten algemeene
bet al ^^^^^.\'^^^d^endig tot onjuiste uitspraken leiden, daar
derde ^^ ^^^^ bestaan van zakelijke custodia dan van hon-
boedl \'\'"\'\'^\'\'\'\'^\'Sbeden afhangt. Het algemeen begrip van
de hl ^^ ^^^^ voldoenden maatstaf aan
zelfd^^ \' ^^^ maatstaf, welke in vele opzichten tot de-
gevolgtrekkingen leidt, waartoe babon komt.
dat ikT"""^ aannemen
®en viV ^ possessio heb van visschen, welke in
leen ^^^ ^^^^^ rondzwemmen, omdat zij zich al-
ver beschikking bevinden; doch dat die vij-
^annet ^^ corporahs possessio der visschen geeft,
vier he^f ^^ ^^^^ dusdanige gemeenschap met eene ri-
®® t dat ze er vrij uit kunnen zwemmen. In het
d h d-
^^ daar \'\' gezogene Sehatzweh- zu beseitigen." (p. 107)
het "^e^taat- ^an-
^evindendr"" ^^^ " ^fge^l^\'^n. en de op dat land
""" derden ^r" \'\'\' werkelijkheid tegen de inwerking
^ " beschut,
^e» andere regel
®ene zaak h \' \'\' """ de zakelijke custodia
eaisa begraven h ~ onverschillig waar — custodiae
causa gMcr^^" — ^^arom F „Weil das Vergraben cus-
^^^ werkeln" dit echter geenszins
de " van derden beschut is (zie later ad L.
«ustodia eriie^" begraven is, nog niet
in L gevolge de corporalis possessio geeft, zegt paulus
loco motua s-t\' \' ^ possidere,
opmerkelijk i \' \' custodia nostra."
grond\'le?\'\' ^^^ °P
«v-anneer \' \'\'"^t\'^dia over die zaak
haar ^\'-laubnisz des Grundstücksinhabers" däär gelegd is.
tonder di.n. »"ter die Erdoberflach e" zoo heeft men ,
vergunning, de custodia over die zaak.
-ocr page 66-eerste geval zijn zij evengoed in mijne custodia als de vo-
gels in mijne volière; in het laatste geval evenmin als de
vogels in mijn tuin. i)
Op grond van het algemeene begrip der custodia, meenen
wij ook te mogen aannemen dat ik door eene levering der
sleutels van een magazijn het bezit van de zich daarin
bevindende goederen verkregen heb, ook al zijn ze mij niet
bij het magazijn overhandigd; want ik heb hierdoor even-
goed de zakelijke custodia over die goederen verkregen als
dat ze in mijn huis liggen. Ik en niemant anders kan
naar believen de deur opensluiten of gesloten houden: ik
kan, met uitsluiting van anderen, op de zaak inwerken,
en eene persoonlijke custodia is dien ten gevolge geheel
overbodig. Wanneer iemant mij alzoo te Utrecht de sleu-
tels van een Amsterdamsch magazijn overhandigt, welks
inhoud ik van hem gekocht heb, zoo verkrijg ik terstond
de custodia en daarmede de corporalis possessis dier ma-
zijngoederen; het bewustzijn van, met behulp dier sleutels,
op die goederen te kunnen inwerken, geeft mij ook ter-
stond den animus possidendi, en het is derhalve, ter be-
zitsverkrijging van die goederen, geheel onnoodig om naar
het magazijn te gaan. Wanneer hij mij echter eenige
1) BARON, 1. 1. pag. 68—79, geeft, naar aanleiding van L. 3, § 14.
D. de poss., het verschil op tusschen piscinae en stagna, tusschen vivaria
en sylvae circamseptae. Hij toont aan dat het verschil niet in de grootte
ligt, zooals SAVIGNY meent (§31, pag. 401, noot 1) maar in hunne afsluiting.
2) GAius, L. 9, § 6. D. de acq. rer. dom. en paulus L. 1, § 21. J). de poss.
vorderen voor de bezitsverkrijging alleen dat de sleutels overhandigd zijn en
niet dat men zich tevens in de nabijheid van het magazijn bevindt, paulus
zegt in genoemde plaats zelfs indirect dat de tegenwoordigheid hier niet
vereischt wordt. Hij noemt toch eenige gevallen op ten bewijze dat het
aangrijpen der zaak niet noodig is. In twee dezer gevallen eischt hij de
tegenwoordigheid bij de zaak en motiveert hierop den bezitsovergang aldus:
„nam pro traditis eas haberi, si in re praesenti consenserint."
^gge^"^^ heeft, welke in een magazijn of een kelder
%gen\' buitendien verscheidene andere goederen
andere\' ^^ persoonlijke custodia noodig, daar ook
en mT ^^^ ^^^^^ toegang tot de kelder hebben,
tels gevolge, ondanks het bezit der sleu-
beeft""^^ deuren, alleen dan het feitelijk vermogen
in te ^^^ uitsluiting van anderen, op die goederen
2ig ig wanneer men zelf bij die goederen aanwe-
en zoodoende die goederen persoonlijk behoedt, i)
Hetz
hetzij ^d ^^^ ^^ ^^^ ^^^ zakelijke,
«aak h^^^ persoonlijke custodia de heerschappij over eene
aanne ^^^^ verkregen, nimmer mag men die heerschappij
^^^^^^ten, tenzij de zaak zich werkelijk in onze custodia
®erst
hierna
spreekt hij van de levering van goederen door de overgave der
^^ gevolgtrekking maken dat in dit geval niet
\'^\'Jegevende"\' cnstoAia gesproken wordt, daar hij het
g\'^Plaatst"!\'"^" ^^ sleutelovergave
van ^ bezitsovergang moest verklaren,
de bezi^"\'"\'\'^ verwachten dat hij in deze sleutelovergave eene
mar\'-\'\'\'\'"\'\'^\'"^ geldige custodia zou zien, want
\'\' besondere Anstalt
^ 2H ^
door E^en^\'el ^j neemt aan dat ik die magazijngoederen
"\'^\'tegenstaanT\'\'^-^\'"\'""\'"\'\'"\'\'\'\'® kan verkrijgen, hoewel ik
in m\'" ! afwezigheid bezitter word eener zaak , welke met miin
Neerat \'\'
^^ en het gevoelen fan savigny aan dat er onmid,lelijke mogelijkheid
tot
inweriijjj — — nJugeiijKneia
1866™°\'^ bestaan, zoo moet men (zooals de heer sutro verdedigt
v-an de \\ dat de sleutels aan een ander
\'öorbij Iet \'\'-i"\' "oodzakelijk, om het bezit fe verkrijgen,
hoofdyj gaan wandelen, raet de sleutels in de zak.
cust\'o?\' \'\' persoonlijke of
^^ Verg. L sV\'n"\'" "\'y het laatste.
• Javolenus en L. 74, de eonir. emt. (18, 1)
pag. 128—134.
\'Ianus V„ ^ \'
Verg, baron, 1. 1. p^
-ocr page 68-bevindt, zoodat wij op de zaak kunnen inwerken en de
inwerking van anderen verhinderen.
Hoe men corpore het bezit eener zaak verkrijgt, hebben
wij gezien. Om juridiek bezitter te worden, moet men
daarenboven het bezit animo verkregen hebben.
De persoonlijke custodia sluit noodzakelijk den animus
possidendi in zich: zonder den wil en het bewustzijn, custos
te zijn, is deze custodia ondenkbaar, i) De zakelijke cus-
todia is daarentegen zeer goed mogelijk zonder den ani-
mus dat men bezit, b. v. wanneer eene zaak geheel buiten
mijn weten in mijn huis neergelegd is. Ook al wilde ik
die zaak bezitten, ik verkrijg het bezit niet door dat feit;
want, hoewel mijn bezitswil in dit geval verwerkelijkt zou
zijn, kan men mij, die er niets van afweet dat de zaak
in mijn huis ligt en daardoor in mijne heerschappij is ge-
komen , niet den animus possidendi toekennen: het bezit
is nog niet aangevangen in mijn gemoed.
Sluit de door den bezitverkrijger in eigen persoon uit-
geoefende custodia noodwendig den animus possidendi in,
men kan daarentegen zeer wel den animus hebben dat
eene zaak zich in onze persoonlijke custodia bevindt, zon-
der dat dit werkelijk het geval is, en dientengevolge den
animus possidendi zonder de corporalis possessio hebben.
1) Ik spreek hier alleen van persoonlijke custodia, die men corpore suo,
niet van die, welke men corpore alieno uitoefent. Het is toch zeer wel mo-
gelijk dat iemant corpore suo eene zaak voor u behoedt, zonder dat gij
hiervan het bewustzijn hebt. Wanneer iemant eene zaak voor u behoedt,
verkrijgt gij hierdoor evengoed de feitelijke heerschappij over die zaak als
dat zij in uw huis is neergelegd, want de zaak is ten uwen behoeve tegen
de inwerking van derden beschut. Doch evenmin als gij eene zaak verkri,igt,
die buiten uw weten in uw huis is neergelegd, evenmin verkrijgt gij het
bezit, wanneer eene zaak buiten uw weten corpore alieno ten uwen behoeve
behoed wordt; gij hebt het bezit wel corpore maar niet animo verkregen.
Al
moge men nog zoo zeker meenen een stuk wild,
\'-lelt lYlpvi r,
men he f verwond heeft, in zijne macht te hebben,
gevat h ^ ^^^ ^^^^^ ^^^ verkregen, voor dat men het wild
zijn ^^^ er heer en meester van
Poss\'i, t accidere
•int ut non capiatur."
^Mipiscimur possessionem animo et corpore,
verkri^ «^««ö corpore" geldt voor alle bezits-
bezittfT\' evengoed in het geval dat de zaak een
r nad als dat zij onbeheerscht is.
^^^^ me^^\' gevorderd dan
dat de^^ ^^^ ^^^^^ corpore verkregen heeft, nl.
res e^ bezitter het bezit verloren heeft, „nam plu-
^^^andem rem in solidum possidere non possunt."
bier wordt bij bezitsverlies nader besproken,
^^^ dele^ ^^^^^ ^^^^^ \'I® gevolgen
a^ri\'\' ^^^ opzichte van de bezitsverkrijging van
verdedi ^^^ ^^^geduid worden. Zooals men zien zal,
z^aTk ^^ ^®ening dat er voor het bezitsverlies
Verloren b ^^^ baar èn animo èn corpore
bezit e meenen wij dat men het
verkre ^^^ toebehoort, niet
of cor?^ ^^^ bebben, zoolang die vorige bezitter of animo
Bij dT ^^^ behouden heeft,
^ieb twee van eens anders zaak kunnen
^et en voordoen, namenlijk dat deze het bezit
W
dat hij het tegen zijnen wil verliest.
anji
die ^ zaak bezitten, in de bezitsverkrij-
bet bezit ^^^^ koestemmen, bekomt deze
verwerkelijkt heeft, want wij
oor het feit, van te dulden dat een ander er zich
meester van maakt, h.et bezit dier zaak, zoowel corpore
als animo.
Zonder onzen medewerkenden wil gaat integendeel het
bezit nog niet dadelijk over, door dat een ander zijn be-
zitswil ten opzichte van die zaak verwerkelijkt heeft. Want
wij kunnen nogtans animo het bezit blijven behouden.
Zoodra wij echter het vermeesteren van onze zaak gehoord
hebben, en hierin berusten — hetzij omdat wij, terugge-
dreven door den indringer, door den nood er toe gedron-
gen zijn; hetzij wij maar wegblijven, „quod suspicemur
repelli ab eo, qui ingressus sit in possessionem;" hetzij wij,
„timore conterriti, noluerimus concedere" of om welke an-
dere reden ook — hebben wij het bezit ook animo verloren.
Bij levering worden den bezitsverkrijger dezelfde eischen
gesteld als bij geweldadige vermeestering. De regel, welke
PAULUS der hezitsverkrijging stelt, is algemeen: in beide
gevallen moet men alzoo het bezit animo et corpore verkre-
gen hebben. Slechts in de wijze, waarop de vorige bezit-
ter den animus possidendi verhest, bestaat onderscheid.
Soms kan des eigenaars wil ook invloed uitoefenen op
de beshssing, of de tegenwoordigheid bij eene zaak ons
al dan niet de persoonlijke custodia over de zaak geeft.
Zoodra de vorige bezitter zijne tegenwoordigheid niet meer
dienstbaar wil maken aan de custodia over de zaak, kun-
nen wij door onze tegenwoordigheid de custodia over de
zaak verkrijgen; aldus verkrijgen wij het bezit van een
stuk land, waarop de vorige bezitter ons leidt om ons
het bezit te leveren. Doch zoolang hij die custodia niet
opgeeft, blijft hij door zijne tegenwoordigheid corpore et
animo bezitten. Niet alleen kunnen wij onmogelijk geacht
1) L. 18, § 2. D. de poss. (41, 2) celsüs: „vaeuamque se possessionem
(fundi) tradere dicat." _ L. 79. D. de sol. (46, 3) javolenus: „quod a
nullo corporaliter eius rei possessio detinetur."
worden eens anders heerschappij te dulden en dien ten
^ O ge animo het bezit te verliezen, wanneer ons iemant
^^ et land komt aanspreken, met de geheime bedoehng
8es*Ii ^^^ persoonlijke tegenwoordigheid de corporalis pos-
^^sio te verwerven, maar wij kunnen evenmin geacht wor-
lerdoor de custodia over de zaak te verhezen.
Over bezitsverkrijging (vervolg).
ïüen^^^ ten het bezit eener zaak verkregen heeft, zoodra
tiat corpore bezit, behoeft men, voor het geval
ten reeds de naturalis possessio heeft, siechts den
dit"^^^ possidendi aan te nemen. En men kan aizoo in
gen gezegd worden solo animo het bezit te verkrij-
eenè ^ men dien animus possidendi aan ten opzichte
Weten ^^^ n^lbns of van een thesaurus, j welke buiten ons
®tond ^^^^ ^^ ^^^^ custodia bevond, zoo verkrijgt men ter-
int^ ^^erdoor het bezit. — Heeft die animus possidendi
ger?^ ^^^ betrekking op eene res alterius, zoo geeft.
Co gezien hebben, de vereeniging van animo en
^^ i"jre possidere eerst dan het bezit, wanneer de vorige
beeft^^^ bet niet aiieen corpore maar ook animo verloren
Yev]iest gij het bezit eener zaak, welke gij ani-
b oorpore alieno bezit, zoodra de detentor — een
Perso ^^^^^^ V- — de custodia van zijn huis, van zijn
meer aan uwe maar aan zijne eigene heer-
\'sae ^ D. de poss. paulus: „Neratius et Proculus solo animo non
aeqairere possessionem aiunt, si non antecedat naturalis
Q □ -
® 31, 5 1 d. de acq. rer. dom. paulus.
-ocr page 72-schappij wil dienstbaar maken. Zoolang hij de zaak ten
uwen behoeve behoedde, hadt gij zelf de feitelijke heer-
schappij over de zaak, gij kondt er als heer en meester
over beschikken, en de zaak is evengoed in zijn huis als
in uw eigen huis tegen derden beschut, zoolang hij zelf
geene daden van heerschappij ten opzichte dier zaak wil
verrichten. Doch zoodra hij de zaak niet meer voor u
maar voor zich zeiven behoedt, zijt niet gij meer, maar
hij is feitelijk lieer en meester over de zaak, en gij hebt
dien ten gevolge de corporahs possessio der zaak verloren.
Animo verhest gij in dit geval het bezit, zoodra gij weet
dat hij de zaak niet meer ten uwen behoeve behoedt , om-
dat met dit weten noodwendig moet gepaard gaan het be-
wustzijn van de zaak niet meer te kunnen beheerschen.
Bij zoodanige bezitsverkrijging eener zaak, van welke
men de naturahs possessio reeds heeft, kan men weêr
onderscheiden dat de bezitsovergang met en dat hij tegen
den wil des vorigen bezitters geschied zij.
Er bestaat echter alleen verschil in de wijze, waarop de
vorige bezitter zijn animus possidendi verliest en des be-
zitverkrijgers animus blijkt. In beide gevallen toch moet
de bezitverkrijg er het bezit animo en corpore verkregen en
de vorige bezitter het animo en corpore verloren hebben.
In het eerste geval blijkt, zoowel de aanneming van den
animus possidendi door den detentor als het verlies van
dien animus door den vorigen bezitter, voldoende uit diens
verkoop of schenking der zaak aan den detentor.
L. 77. D. de rei vind. (6, 1) ulpianus :
auaertam mulier fundum non marito donavit per epistolam
et eundem fundum ab eo conduxit. Dixi, posse defendi in
rem ei competere, quasi per ipsam acquisierit possessionem,
veluti per colonam. Proponebatur quod etiam in eo agro, qui
^ona atur fuisset, quum epistola mitteretur, quae res suf-
iciebat ad traditam possessionem, licet conductio
^OQ intervenisset.
■ § 5. D. acq. rer. dom. (41, 1) catijs:
O tarnen, quod patior earn ex causa emtionis apud te esse,
tuam efficio.
iiaamd ^^^^ bezitslevering wordt hrevi manu traditio ge-
T
^erkri^^ ^^^ ^^^ eigenaars, alzoo zonder levering,
Van t^^t\'^® Detentor het bezit, zoodra hij door eene daad
bewnsr-^^^^^^® bezitswil openbaart en dit tot het
^ yn van den eigenaar gekomen is.
\' § 18. D. de poss. (41, 2) paulus:
^ 1 rem apud te depositam furti faciendi causa c o n t r e c t a-
desino possidere; sed si earn loco non moveris
bin animum habeas, plerique veterum et Sa-
^"Us et p • XI
quia f responderunt, possessorem me manere,
nep ^ sine contrectatione fieri non possit,
Uit r\\ admittatur.
^og nier^ ^^^^^^ vooreerst dat de eigenaar het bezit
^\'^fitiaridi bewaarnemer den animus
^^nueer^^^®^*^\' tweede dat hij het bezit wel verhest.
Zaak. ^^ ^ Detentor een furtum pleegt ten opzichte dier
Wij 2n]l
^^ ^^ tweede punt nader
^^ eischten voor furtum geene ,,soustraction
facien,!- ^^ „contrectatio rei frandulosa lucri
causa." i )
1) L.
^ \' « 3 d, de furtü (47. %) paulus.
-ocr page 74-Een belangrijk gevolg van dit verschil tusschen het Ro-
meinsche recht en het onze is dit, dat eene weigering van
den bewaarnemer om de hem toevertrouwde zaak terug te
geven, wanneer die weigering althands intervertendi causa
is gedaan, daar als diefstal bestempeld moet worden, omdat
ook dit een wijze is van zich het bezit eener zaak toe te eigenen.
L. 44. D. de acq. rer. dom. (41, 1) flpianus :
Cum. reposcenti (domino) non reddit, supprimere
et intercipere videtur, quare et furti teneri eum arbitror.
Natuurlijk is die weigering echter geen furtum, wanneer
zij gedaan is op grond eener „justa et rationabilis causa
non reddendi" b. v. op grond van het jus retentionis; er
bestaat in dit geval geene contrectatio, en de detentor maakt
zich evenmin aan fraus schuldig.
L. 20. D. de acq. et amitt. poss. (41, 2) Marcellus :
Si quis rem, quam utendam dederat, vendiderit, emtorique
tradi jusserit, nee ille tradiderit, alias videbitur pos-
sessione dominum intervertisse, alias contra. Nam
nee tune quidem semper dominus amittit possessionem, quum
reposcenti ei commodatum non redditur. Quid enim, si alia
quaepiam fuit justa et rationabilis causa non
reddendi, non utique ut possessionem- eius in-
terverteret.
Zulk eene weigering om de zaak terug te geven, „ut pos-
sessionem eius interverteret," moet natuurlijk niet
minder als furtum bestempeld worden, wanneer zij met eene
loochening van het depositum gepaard gaat. Doch hierom
is elke loochening nog geene contrectatio. Het geval kan
zich toch voordoen dat de bewaarnemer ter goeder trouw
het feit loochent dat hij de zaak onder zich heeft, hetzij
dat hij meent de zaak reeds teruggegeven te hebben,
hetzij dat hij zich niet herrinnert ooit de zaak in bewaring
te hebben ontvangen. Er moet derhalve — om deze looche-
ning als diefstal te kunnen qualificeren, wanneer het later
dat^^ ^^ ^^^^ onder zich had — bewezen zijn
bij wel wist dat de zaak zich in zijne custodia bevond
^ dr) f v» \' *
ggjj mitsdien het depositum geloochend heeft om
blil ^^ ^^^^ ^^^^ t® kunnen houden. Dit kan o. a.
J en uit het verbergen van de zaak.
2. D. c?^ furtis. (47, 2) paulus:
Sic ig^ q^j depositam abnegat, non statim etiam furti
enetur, sed ita, si id intercipiendi causa occultaverit.
bevindt ^^^ de bewaarnemer niet dat de zaak zich in zijn huis
» maar ontkent hij dat de zaak hem in bewaring
gevfj^^"^^^\' ^^^ loochening van de in bewaar-
aiti"? ^^^ ^^^^ contrectatio rei en zij zou mitsdien
bij"\'w de mogelijkheid overbleef dat
ZelvJ^^^^^^\'\'^ goeder trouw meende dat de zaak hem
gQ^^^ ^°®^®boorde. Zulk eene loochening is wel bijna zoo
nood ^ ^ diefstal — prope furtum omdat zij schier
raoet^ frauduienter moet gedaan zijn, maar met dat
dat hr ^^ bewezen zijn: er moet aldus blijken
naar A \'Depositum niet kan geloochend hebben om,
het ged eigen bezit te behouden, maar dat hij
aan heeft, „ut possessionem alterius interverteret."
■ ^^Mtis. (47, 2) celsus:
«st\'ipsaDepositum nemo facit furtum; nee enim furtum
sior,. ^""^^^^tio, licet prope furtum sit. Sed si posses-
firtum- adipiscatur intervertendi causa, facit
leothecT\' Annulum an in dacty-
^ij hebb deposito teneret, pro suo destinaverit.
gepleegden T ^^^ ^^^ ^^^ ^^^^ detentor
en wii voldoende blijkt diens animus possidendi,
eens anders ^ ae trauduleuse weigering van
^e^se looch^ ^^^^ niitsdien de fraudu-
Kan deT""^ depositum, diefstal is.
e etentor, tegen den wil des vorigen bezitters.
-ocr page 76-niet het bezit eener door hem gedetineerde zaak verkrijgen
zonder diefstal te plegen? Op grond van den aard van
het bezit meen ik te mogen beweren dat de voor fnrtnm
vereischte dolus niets tot de bezitsverkrijging eener zaak
kan afdoen, maar dat het de contrectatio rei alleen is,
welke den detentor het bezit doet verkrijgen. Dit wordt
daarenboven door de laatst aangehaalde wet bevestigd: „sed
si possessionem ejus adipiscatur intervertendi cansa, fa-
cit furtum," zegt oelsus, na de vraag, of men door het
feit van een depositum te loochenen, reeds diefstal pleegt,
ontkennend beandwoord te hebben. Deze woorden dui-
den toch indirect aan dat eene loochening, niet inter-
vertendi causa gepleegd — hoewel geen furtum — toch
het bezit geeft, omdat die loochening in zich sluit den wil
om de zaak voor zich zeiven te bezitten en aldus eene
contrectatio rei is.
De slotsom van het voorgaande is alzoo deze dat eene
contrectatio rei, mits zij tevens tot het bewustzijn van
den eigenaar gekomen is en dezen derhalve het be-
zit animo heeft doen verliezen, den detentor het bezit
geeft, hetzij deze toeëigening bestaat in eene directe daad
van bezit, hetzij in een weigering van de zaak terug te
geven.
De wil des detentors om de zaak voor zich te bezitten
moet duidelijk uitgesproken zijn, hij moet zich door een
daad geopenbaard hebben aan de buitenwereld, aan den
eigenaar bovenal. De wil om de teruggave der zaak te
weigeren, om het depositum te loochenen, is b. v. niet vol-
doende; de detentor moet de teruggave geweigerd, het
depositum geloochend hebben. Ondanks den animus infi-
tiandi van mijn bewaarnemer, zegtPAULus, \') blijf ik bezit-
poss.
1) L. 3, i 18. D. de
-ocr page 77-siiie contrectatione fieri non possit
\' animo furtum admittatur."
^^babon meent daarentegen dat reeds „in der Annahme
Furtum™""\' Possidendi wirklich eine Contrectatio und ein
metT gevoelen strijdt, volgends hem, niet
dat zek " \' ^ ^^ animus infitiandi
animu \'\'\' bewaring is, volgends hem, nog geen
2egt hi- \' aanduidt. „Der leugnende Depositar,"
(sei ^^\' in einem passiven Zustande, er will
I^eposit ^^^^ das
sich h r \'""\'^"^^Seben, noch dem Deponenten, welcher es
der\'^Th entgegensetzen: der Deponent kann
Wenn d n ^^^^^ben die Detention ergreifen. Nicht so
dieser ^^^ possidendi angenommen hat;
I^epone abholenden
^^ moT entgegen, die Custodia ist verloren." i)
7h bekennen zulk eene infitiatio depo-
^ niet goed te kunnen voor-
^^ ziin bewaarnemer het feit dat zekere zaak
in ^^^^ bewaring is, zoo houdt deze infitiatio m. i. per se
^ie infif ^^ ^aak aan den eischer te geven,
omdat \'\' geen furtum te zijn,
^oeft ook ^^audulenter behoeft te zijn geschied, zij be-
kan contrectatio te zijn, omdat de detentor
^^ectatio ^^ infitiatio steeds
eene con-
§ 2 en in L. 3,
evenmin kon ^ \'
bezit ^ L- 3, § 18. D. de poss. sprake van zijn dat
den animus infitiandi ware overgegaan. Dat
^^ «^«ON, Jahrbücher für die Dogm. enz. VII. pag. 151.
-ocr page 78-het bezit door dien animus niet overgaat, is m. i. alleen
daaraan te wijten dat de animus infitiandi nog geene
infitiatio is. Want het is niet voldoende dat de detentor
den animus possidendi heeft: die animus moet zich geopen-
baard hebben in een feit, zooals de weigering om de zaak
aan den bewaargever terug te geven, of in bepaalde daden
van heerschappij, d. i. wanneer de detentor, zonder hiertoe
gerechtigd te zijn, op de zaak inwerkt, over de zaak be-
schikt, als ware hij eigenaar. Duldt de eigenaar zulke
daden van bezit, zoo verliest deze hierdoor animo het bezit.
Eischt BABON te weinig voor contrectatio en furtum,
SAVIGNY daarentegen eischt, naar onze meening, te veel.
Hij zegt dat de detentor of, zooals hij hem noemt, de
repraesentant „erst dann als Besitzer gelte, wenn er zu-
gleich ein Furtum begangen habe: dazu aber, folglich auch
zu diesem Erwerb des Besitzes, ist contrectatio nöthig,
d. h. körperliche Berührung der Sache zu dem
Zweck des Diebstahls." \') Wij wijken derhalve in twee
opzichten van savigny af: vooreerst meenen wij dat geen
diefstal maar slechts contrectatio vereischt wordt; ten
tweede meenen wij dat voor eene contrectatio rei niet noo-
dig is „eine körperhche Berührung der Sache." Wij hebben
onze argumenten voor dit gevoelen reeds hierboven ont-
wikkeld. Hoe savtgny trouwens zijnen regel dat er geen
furtum bestaat zonder „körperliche Berührung der Sache,"
in overeenstemming kan brengen met de hierboven aange-
haalde wetten, L. 44 en L. 20. D. de poss., is mij geheel
onverklaarbaar. En ook het einde van L. 67. D. de furtis kan
1) SAVIGNY, Bas Eecht d. Bes. § 33, pag. 431. Verg. ook in noot 2 aldaar
de aanteekening op L. 67. D. de furtis: „Also ist erstens die blosze Infitiatio
unzureichend zum Furtum, zweytens Furtum und Erwerb des Besitzes unzer-
frennlich verbunden, also auch (worauf hier alles ankommt) der Besitz nicht
durch die blosze Infitiatio erworben."
^ordin. \'\'\' overeenstemming gebracht
\'"\'^^klnnr\' ik bespreken, die men
Detentor eene bezitsverkrijging van den
den regel ""\' ^^^^\'^oven ontwikkeld hebben, niet met
besteld possessionis mutare potestr
\'^^at, dt""^ ^^^^ ns^tnvali, possessio
al neemt"" een inbreuk op gemaakt,
bezit kri- SAVIGNY aan dat de detentor niet het
^^^ kaf körperliche Berührung der Sache."
causam niet beweren dat men niet „sibi
eens ^^^^\'\'^««^«nis mutavit," wanneer men het bezit van
alleen d \'\'\'\'\' detineerde, heeft verkregen
\'^gel na,?^ ^ij nioeten dezen
L g b®^®®kenen de woorden causa possessionis?
^ § 4. D. de poss. (41, 2) pattlus:
possidere eandem rem possu-
et pro « usuceperit, et pro emtore,
Een possidere.
^^^^essi^nT® meerdere causae
«iiis\'^\'r «\'i\'it, quot et causae acquirendi
pro lel? ^on sit, veluti pro emtore, pro donato,
^^^ qL t\' P™ in
l^ae ex hostibus capimus. vel
Wat het \' ^
\'^^^eekent ^^n „sibi causam possessionis mutare"
"\'^^^oudig\' \'\'\'\' de band; men kan, wanneer men
gaanT P™ emtore of
pro he-
i® bier verkiesselijker vindt.
ï"voor noodig medewerking van een ander. Om
-ocr page 80-pro emtore of pro herede te gaan bezitten, moet men wer-
kehjk de zaak gekocht hebben, moet men werkelijk erfge-
naam zijn geworden. En het is niet voldoende dat men
meent de zaak gekocht te hebben, dat men meent erfge-
naam te zijn geworden.
L. 1, 2 en 3, D. pro legato (41, 8).
Legatorum nomine is videtur possidere, cui legatum est;
pro legato enim possessio et usucapio nulli alii, quam cui le-
gatum est, competit. — Si possideam aliquam rem, quam
putabam mihi legatam, quum non esset, pro legato
non usucapiam. — Non magis, quam si quisemtumexis-
timet, quod non emerit.
Ook het koopen op zich zelf is nog niet voldoende: men
moet de zaak van den dominus gekocht hebben, althands
van iemant, dien men voor den dominus houdt.
L. 33, § 1. D. de usurp, et usucap. (41, 3) julianus:
Si quis emerit fundum sciens ab eo, cuius non
erat, possidebit pro possessore; sed si eundem a domino
emerit, incipiet pro emtore possidere, nee videbitur sibi ipse
causam possessionis mutasse. Idemque iuris erit, etiam si a
non domino emerit, quum existimaret eum dominum esse.
Men ziet in deze plaats tevens, hoe men wel de causa
van zijn bezit kan veranderen.\') julianus stelt het geval
dat men van den niet-eigenaar eene zaak gekocht heeft,
wetende dat hij de eigenaar niet was. Men bezit, zegt
julianus , dan niet pro emtore maar eenvoudig pro posses-
sore. Koopt men echter hierop de zaak van den eigenaar,
1) Een ander voorbeeld ziet men in L. 6, § 3. D. deprecano {4,%, 26) ut-
PIANUS. „JULIANUS ait: eum, qui vi alterum deiecit, et ab eodem precario
rogavit, desinere vi possidere, et incipere precario; neque existimare sibi
ipsum causam possessionis mutare, quum voluntate eius, quem
deiecit, coeperit precario possedere; nam si ab eodem emisset, inci-
pere etiam pro emtore posse dominium capere."
20o
O gaat
ipse bezitten, „nee videbitnr
^^^ causam possessionis mutare."
verandering van de causa pos-
^eiide h verandering overeenstem-
men^\'\' eigenaar of van hem althands,
ka"" T""
Ig ^^ ^ ^^ "^iJ^e causa possessionis veranderen.
Potesf\' causam possessionis mutare
^uralis T toepassing op de detentie, op de na-
deze regel
^igenaa? bewaarnemer zonder dat
h^M r maar niet mag gedragen
hetwelk _ \'\'\' commodaat, enz. gegeven is, iets,
on . ^^ d® toepasselijkheid van onzen\'
l 1 ~ \'ï^or iedereen
iS\' de
dit t \'\'\'\'\'\' naturahs possessio
niet bebben, dat de depositarius, de colo-
ï\'^ssessore\' k toestemming van den eigenaar, pro
zou ^^^^ ^o^der deze toestem-
^\'^atste gg^ , eausam possessionis mutare." Dit
^ \'\'\' van gewicht, omdat, zooals savigny
^^^ allgemeine Regel des Er-
^\'\'^^eichenT^^\'^\'"^^\'\' possidendi allein
^esitze,^ , den Repräsentanten (detentor) zum
^ zu machen." ^
de ^ werkhjk groot belang is te weten of
^ ^anneer^h toepassing is, zoude men het
bevr ^^^ naturahs possessio sloeg — op zijn
dezen^^^ J^^i^ten,
gel bespreken, zulk eene verandering van na-
> Recht d. Bes. § .33, pag. 430.
-ocr page 82-turalis possessio in juridisch bezit als ophelderend voor-
beeld gekozen heeft. Doch er zijn sterkere bewijzen tegen
het gevoelen van savigny.
L. 3, § 19 en 20. D. de poss. paulus:
Illud quoque a veteribus praeceptum. est, neiniaem sibi ipsum
causam possessionis mutare posse. Sed si is , qui apud me de-
posuit vel commodavit, earn rem vendiderit mihi vel donave-
rit, non videbor causam possessionis mihi muta-
re, qui ne possidebam quidem.
Deze stellige uitspraak wordt, zoo mogelijk, nog ver-
sterkt door de hierop volgende paragraaf, waar de schrijver de
verschillende causae possessionis opnoemt en blijkbaar al-
leen spreekt van het wezenlijke bezit en niet van detentie:
„genera possessionum tot sunt quot et causae acqui-
rendi eius, quod nostrum non sit, veluti pro emto-
re, pro donato," enz. enz.
Niet minder stellig zegt maecellus dat de regel alleen
op juridisch bezit toepasselijk is.
L. 19, § 1. D. de poss. (41, 2) Marcellus:
auod scriptum est apud veteres, neminem sibi causam pos-
sessionis posse mutare, credibile est de eo cogitatum,
qui et corpore et animo possessioni incumbens
hoe solum statuit, ut alia ex causa id posside-
ret, non si quis, dimissa possessione prima, eiusdem rei denuo
ex alia causa possessionem nancisci velit.
Evenwel haalt savigny deze beide plaatsen van paulus
en MARCELLUS — zij het ook als „weniger bestimmte Stel-
le" — voor zijne meening aan. \') Hoe ik echter die plaat-
sen van alle kanten bezie, het is mij niet mogelijk er iets
anders uit te lezen dan juist het tegendeel van hetgeen sa-
vigny wil, nl. dit, dat de regel volstrekt niet slaat op
den detentor. Marcellus toch zegt dat er bij dezen re-
1) savrgny, § 7, pag. 78, noot 1.
-ocr page 83-g^l alleen gedacht moet worden aan hem, „qui corpore et
possessioni incumbit," aan hem derhalve, die juri-
bel uitdrukkelijk dat de
^ aarnemer, de bruikleener niet bezit en dat er dien ten
kri\'T\' deze het bezit ex emto of ex donato ver-
\' geen sprake kan zijn van „ causam possessionis mutare."
schi-^T andere door savigny in den text opgenomen plaats
ynt meer voor zijne meening te pleiten.
• § 1. D. pro herede (41, 5) julianus 1. 44 Digest.
Q-uod vulgo respondetar: causam possessionis neminem sibi
Mutare posse, sic accipiendum est, ut posses sio non
um civilis, sed etiam naturalis intelligatur.
propterea responsum est: neque colonum, neque eum,
\'ipud quem res deposita, aut eui commodata est, lucri faciendi
causa pro herede usucapere posse.
regtr^\'\'^\'^\' bedoelde hier werkelijk dat het met den
is d ^^^ causam, possessionis mutare potest in strijd
naar""^ (ïepositaris, buiten toestemming van den eige-
ééne\' \'\'\'\'\'\' bezitten, waarom zoude deze
beide meerdere kracht moeten hebben dan
Wel "" ^ en mabcellus? Doch is het
ziiner\'n-\'^ ^^^ Julianus dit bedoelt? In hetzelfde boek
den «^^kent hij rechtstreeks dat de regel op
^ detentor — den colonus b. v. — toepasselijk zou
\' omdat deze in het geheel niet bezit.
Ij ^ Q O
S 1. D. usurp. (41 , 3) julianus 1. 44. Dig.
uod vulgo respondetur: ipsum sibi causam possessionis
non posse, toties verum est, quoties quis
et, se bona fid e no n p o s sid er e, et lucri facien-
poss\'"\'"-\'\' possidere; idque per haec probari
rit P«®®®®®"!\'^\' sed si eundem a domino eme-
caus P™ possidere, nee videbitur sibi ipse
am possessionis mutasse. Idemque iuris erit, etiam si a
5*
-ocr page 84-non domino emerit, quum existimaret eum dominum esse.
Idem liic, si a domino teres iustitutus fuerit, vel bonorum eius
possessionem acceperit, incipiet fundum pro lierede possidere.
Hoe amplius si iustam causam habuerit existimandi, se he-
redem vel bonorum possessorem domino extitisse, fundum
pro tierede possidebit, nee causam possessionis
sibi mutare videbitur. Quum haec igitur recipi-
antur in eius persona, qui possessionem habet,
quanto magis in colono recipienda sunt, qui nee
vivo, nee mortuo domino ullam possessionem ha-
bet? Et certe si colonus mortuo domino emerit fundum ab
eo, qui existimabat se heredem eius vel bonorum possessorem
esse, incipit pro emtore possidere.
julianus zegt aizoo hier hetzelfde als paulus in L. 3,
§ 20. D. de poss. Wanneer ik, die eene zaak in bewaring
heb gekregen, de zaak ten geschenke ontvang en mitsdien
ex donato ga bezitten, „non videbor causam possessionis
mihi mutare, qui ne possidebam quidem." Wanneer
een colonus het land erft, dat hij gepacht heeft, en mits-
dien pro herede gaat bezitten, „non videbitur causam pos-
sessionis sibi mutare, qui nee vivo, nee mortuo do-
mino ullam possessionem habet." In beide gevallen
kan er eenvoudig re\'eds daarom geen sprake van dezen
regel bestaan, omdat de detentor niet bezit.
Strijdt hiermede nu de uitspraak van julianus in L. 2,
§ 1 pro herede-, „propterea responsum est neque colonum
neque eum apud quem res deposita aut cui commodata est,
lucri faciendi causa pro herede usucapere posse?" Wij ge-
looven het niet. julianus zegt dat de detentor niet kan
„lucri faciendi causa pro herede usucapere," doch
hij beweert volstrekt niet dat hij niet „pro possessore"
kan gaan bezitten. Om pro herede te gaan bezitten —
wij hebben het hierboven gezien — moet men werkelijk
erfgenaam zijn; het is niet genoeg te meenen, nog min-
der voor te geven dat men de zaak geërfd heeft. Men
^^^ bezit der zaak, maar men
Weert ^^^ ^^oals men be-
erat \' ^b eo cuius non
^ Possidebit pro possessore."
dat d! ^^^
aldus \' possesstonü mutare potesf
civilis possessio non solum
nin. di \'. intelligatur?" ^ Naar mijne mee-
ditL \' als iemant, die ter kwader trouw bezit,
berede veranderen in een bezit pro
te \' ook de detentor, zonder werkelijk erfgenaam
met di\' Het strijdt niet
^^Z l^y detineert,
^aak ^ d^on regel dat hij de
^ant\' 1 pro herede gaat bezitten,
bezit T ^^ eigenmachtig de causa van zijn
Verand bestaat in den wil om pro suo te bezitten,
7.
Over bezitsveriies.
haJde/\'\'\' ^^ ten doel de vraag te be-
«n of men het bezit kan verliezen, niettegenstaande
1)
Jurisl\'n"\'\' der klas-
in bezitsverkrijging des detentors hoegenaamd geene be-
L. ^ g n den weg legde, meent. pag. 60 e. v.. dat de eerste zin van
«emen d?r \'\' -"^PÜatoren is ingelaseht. Hij schijnt alzoo
\'\'\'Hen had n t \' ^^^sti.i.hus, wel zulk eene uitbreiding
"^^P^\'^kea te v W \'\' onveranderde opname dier overige
-ocr page 86-men de corporalis possessio of de animus possidendi be-
houden heeft.
SAviG-NY zegt^) dat het verhes van een van beiden —
animus of corpus ~ reeds het verHes van het bezit me-
debrengt. Hij haalt ter staving van dit gevoelen aan:
Vooreerst L. 44, § 2. D. de poss. (41, 2).
Eius quifiem, quod corpore nostro teaeremus, possessionem
amitti vel animo, vel etiam corpore, si modo eo animo
inde digressi fuissemus, ne possideremus.
Uit dat gewichtige mits (si modo), waarbij savigny\'s
aanhaling eindigt, blijkt echter veeleer, naar mij voorkomt,
dat men niet, solo corpore het bezit kan verliezen, maai-
de „animus ne possideremus" er bepaald bij moet komen.
Ten tweede L. 8. D. de poss. paulus:
Quemadmodum nulla possessio acquiri, nisi animo et cor-
pore potest, ita nulla amittitur, nisi in qua utrumque in
contrarium actum est.
SAVIGNY begint te erkennen dat de algemeene regel over
bezitsverhes, in deze plaats vervat, recht tegenover den zijnen
schijnt te staan. Doch hij tracht met verschillende ci-
taten aan te toonen, dat het woord uter ook wel eens in
de beteekenis van altemter voorkomt. De moeite, door
savigny gedaan om dit te bewijzen, toont echter reeds
aan, hoe weinig men er toe gerechtigd is a priori te
zeggen dat uter hier die beteekenis heeft.
Deze beteekenis van uter wordt des te onwaarschijnlijker
door den samenhang van den zin: bezitsverhes wordt toch
1) savigny, Das Recht des Besitzes. Sechste Aufl. § 30.
3) Verg. L. 153. D. de divers, reg. jur.. ant. (.50, 17). paulus, Pere qui-
buscunque rnodis obligatnur, iisdem in contrarium actis liberamur, quam quibus
modis acquirimus, iisdem in contrarium actis amittimus. Ut igitur nulla pos-
sessio acquiri, nisi... etc. _ Het laatste gedeelte, hetwelk savigny voorna-
melijk van gewicht acht, luidt geheel hetzelfde als L. 8. D. de poss.
^^rgeleken met bezitsverkrijging; en het punt van verge-
als\'^\'^\'v-\'\'^ voor de hand hgt, is dit, dat even-
^^ ei- l^ij bezitsverkrijging twee zaken vereischt worden —
gen ^^ ^^ èn corpore heeft verkre-
er evenzoo voor bezitsveriies twee zaken noodig
lor^en^!) ^^^ ^^^ ^^ ^^^^^ ^^ corpore het bezit heeft ver-
savigny ziet natuurlijk in iets anders het punt van ver-
ttni^ ^ng. Hij zegt: de regel ,,mdla possessio acquiri nisi
et corpore potesf beteekent dat er eene verbin-
sle"^lf ^^^ animus en corpus vereischt wordt; ergo kan
^ee ts bezitsverkrijging met bezitsverhes vergeleken
oi-den, wanneer de opheffing dier verbinding het verhes
van
gevolge heeft.
^^ daargelaten dat het gevaarlijk schijnt de woorden
n der regels, die met eikander vergeleken worden, te
, om hierop in een zelf ingebracht woord het
iiet^h^^^ vergelijking te zoeken, moet ik toch bekennen
etoog van savigny niet te vatten. Ware het eens uit-
maakt, dat er voor bezit en hiermede dus ook voor be-
loo^h ^ zoowel detentie als animus noodig is, eene on-
voo*^ waarheid zoude het zijn te zeggen: daar er
oezit noodig is de verbinding van animus en corpus,
Do^h^^^ bezit verloren door de opheffing dier verbinding.
dit zou eene logische gevolgtrekking zijn, maar het
Van ^^^^eiding geven tot eene vergelijking; het punt
vergelijking zou dan toch in de ongelijkheid moeten
^^ sterker uit, wanneer men nagaat wat in l. 153. d. de
aetis „quibus modis acquirimus iisdem in oontrarium
\' Wordt er aizoo voor de verkrijging eene vereeniging van
eene ^^^^ voorwaarden vereischt, zoo is er ook voor het verlies
eenigiag van twee tegenovergestelde voorwaarden noodig.
-ocr page 88-bestaan, in de verbinding en ontbinding. Nu er evenwel
niet gezegd wordt dat er voor het bezit, maar alleen dat
er voor bezitsverkrijging èn animus èn corpus vereischt
wordt, is men tot bovengenoemde gevolgtrekking niet ge-
rechtigd. En wat het vergelijken van bezitsverlies met be-
zitsverkrijging betreft, dit is wel mogelijk, wanneer men
uter in zijne gewone beteekenis van leiden, maar niet wan-
neer men het in zijne buitengewone beteekenis van alter-
uter (een van beiden) opvat.
Terwijl L. 44, § 2. D. de poss. overeenigbaar is met de
theorie van savigny, geloof ik minstens van L. 8. D.
de poss. te mogen beweren, dat de vertaling, welke savigny
geeft, eerst dan in aanmerking mag komen, wanneer van
elders onwedersprekelijk is aangetoond dat zijne theorie
op de uitspraken der Romeinsche juristen gebouwd is, maar
dat men moet aanvangen aan deze lex hare eenvoudigste
beteekenis toe te kennen, waarnaar zij lijnrecht strijdt met
savigny\'s theorie over bezitsverlies. Uit den aanhef van
§ 30 blijkt echter, dat deze schrijver het voornaamste be-
wijs voor de waarheid van zijnen regel „deels in vele
toepassingen, deels in eenige uitzonderingen"
ziet.
savigny\'s recht aannemende bewijzen voor zijne theorie
te zoeken in die plaatsen, welke z. i. er eene duidelijke toe-
passing van zijn, moet men hem evenwel het recht ontzeg-
gen om ook die plaatsen, welke niet met zijn stelsel stroo-
ken, als bewijzen voor zijne meening aan te voeren, hoewel
de daarin besproken gevallen niet als uitzonderingen ge-
noemd worden. Integendeel, waar de Romeinsche juristen
die gevallen niet zelve eene exceptie noemen, krijgt men
eerst het recht ze zoodanig te bestempelen, wanneer men
onomstootelijk heeft aangetoond dat zij afwijkingen van den
gewonen regel zijn.
Wat de toepassingen van den regel van savigny betreft,
geloof ik dat het meest geleidelijk zal zijn met hem ach-
tereenvolgends de beide vragen te behandelen.
Kan men, ondanks het behoud van den animus, het
bezit verliezen? of blijft men solo animo het bezit
eener zaak behouden?
^ • Kan men, ondanks het behoud der corporalis pos-
sessie, het bezit verliezen? of blijft men solo cor-
pore het bezit eener zaak behouden?
Over hezitsverlies (vervolg).
Voor de vraag of men solo corpore het bezit verliest,
bet in de eerste plaats van belang te weten, wat onder
dat
corpore possidere verstaan moet worden, en wanneer
derhalve geacht moet worden het verloren te hebben.
IS gedeeltelijk hierom dat wij hierboven \') zoolang bij
vraag stil stonden,
^ij zijn däär tot het resultaat gekomen, dat iemant niet
corpore bezit, zoodra de zaak zich niet meer in zijne
^akelijke of persoonlijke custodia bevindt. Volgends savigny
arentegen kan men, ondanks het verhes van .deze zake-
e of persoonlijke custodia, nog zeer goed corpore blij-
bezitten, wanneer het maar niet onmogelijk is gewor-
op de zaak
in te werken.
"ol ^^^^ Romeinsche juristen onder het
^ of nudo animo possessionem retinere bedoelen dat men
orb^t ^^^^ corpore, bezit — het is
"^vistbaar dat men niet solo corpore het bezit verliest.
^^ boven f 2 en 3.
-ocr page 90-Lib. V, tit. 2, § L pauli , Recept. Sentent.
Possessionem acquirimus et auimo et corpore: animo utique
nostro, corpore vel nostro vel alieno. Sed nudo animo adi-
pisci quidem possessionem non possumus, retinere tamen
nudo auimo possumus, sicut in saltibus hibernis aesti-
visque contingit. \')
L. 4. C. de poss. (7, 32).
Licet possessio nudo animo acquiri non possit, tamen solo
animo reteneri potest. Si ergo praediorum desertam pos-
sessionem non derelinquendi affectione transacto tem-
pore non coluisti, sed ex metus necessitate culturam eorum
distulisti, praeiudicium tibi ex transmissi temporis iniuria ge-
nerari non potest.
Men lette in\'t bijzonder op 1° hoe in deze en andere plaat-
sen bezitsbehoud tegenover bezitsverkrijging wordt gesteld:
„nudo animo adipisci quidem possessionem non possu-
mus, retinere tamen nudo animo possumus2\'\'dat de
regel, dat men nudo animo het bezit behoudt, algemeen ge-
steld wordt, en slechts als meest voorkomend geval het
animo-bezit van grondstukken genoemd wordt.
Daar savigny evenwel meent dat het bezitsverhes van
grondstukken niet aan dezelfde regels onderworpen is als
het bezitsveriies van roerende zaken, zal ik beiden afzon-
derlijk bespreken.
Wel geldt volgends hem zoowel bij onroerende als bij
roerende goederen de regel, dat men niet solo animo het
bezit kan behouden, maar toch er is voor bezitsverlies van
grondstukken meer noodig dan het wegvallen van het cor-
pore possidere alleen; het moet den vorigen bezitter na-
menlijk niet slechts onmogelijk zijn op de zaak in te wer-
1) Zie ook L. 30, § 5. D. i^e poss.
-ocr page 91-maar hij moet dit ook vernomen hebben. Dit blijkt
verschillende plaatsen onwedersprekelijk \') o. a.:
46. D. de poss (41, 2) PAPiNiANtJS:
\'^uamvis saltus proposito possidendi fuerit alius ingressus,
diu priorem possidere dictum est quam diu pos-
^ essionem ab alio occupatam ignoraret.
^van^^^ de redenering van savigny juist dat het bezit,
eer óf animus óf corpus niet meer aanwezig is, on-
Seijk kan behouden blijven, omdat voor bezitsverkrij-
vereischt worden — de bepahng, dat men
boud ^^^^ grondstukken ook zonder het corpus kan be-
Qiaar^^\' ^^^ ^^^^ slechts „eine merkwürdige Ausnahme" a)
^oiide ^^^ ^^^ juridisch oogpunt geheel onverklaarbare uit-
Ho omdat deze „Fiction" door de
juristen nergens als eene utiliteitsbepaling ge-
beh ^ ^^ ^^ ^^^ ^^^^^ schijn heeft dat het bezits-
een^^*^ ^^^ dat men het corpore bezit,
Seis ^^^^ natuurlijk gevolg van hunne gewone rechtsbegin-
üitÏ^^^ is echtèr meer, zij is waarheid. Het is geene
^^^ondermg op den gewonen regel van bezitsverhes dat
öieest"^*^^^ ^eten, dat zijne zaak door een ander ver-
schi ^^^^ zonder die wetenschap, kan die overheer-
dat ^^ animus possidendi ontnemen. En
beh ^^^ ^^^ land blijft
"Solo^ dit bewijzen de talrijke plaatsen, welke van
het possessionem retinere" gewagen. — Ware
^tuk*^*^^ mogelijk solo animo het bezit van een grond-
^e behouden, het bezit zou al zeer weinig waarde
2) Iiisrover vroeger gehandeld, § 4, vooral p. 38 e. v,
® boven pag. lo en pag. 36 noot 2.
> SAV S 91
4) • ^ . pag. 408.
pag, 412, noot 4.
-ocr page 92-hebben, want men verliest de corporalis possessio, zoodra
het erf onbeschermd door ons is achtergelaten en niet,
zooals savigny verdedigt, eerst dan, wanneer men onmo-
geiijic meer over de zaalc kan beschikken. ))
Al die plaatsen, weiije van „solo animo possessio-
nem retinere" bij grondstukken gewagen, leveren op zich
zelve reeds een voldoend bewijs op dat het subjectieve bezit
het juridische bezit, d. i. het bezitrecht, kan doen behou-
den; maar doet dit subjectieve bezit altijd het bezit be-
houden? Het is deze vraag, welke wij nog nader moeten
behandelen. — Wij hebben gezien dat het subjectieve bezit
onbestaanbaar is, zoodra men weet dat het erf zich in eens
anders heerschappij bevindt; de vraag blijft over of de
animus possidendi ons het bezit doet behouden, wanneer
wij wel is waar niet weten dat het erf door een ander be-
heerscht wordt, maar die overheersching niettemin onzen
bezitswil geheel machteloos maakt.
Eene vroeger reeds aangehaalde plaats van pomponius
verraadt eenigen twijfel onder de juristen. Evenwel beand-
woordt hij dé vraag toestemmend; niet de machteloosheid
van den wil ontneemt ons het bezit, maar het weten, het
overtuigd zijn dat onze wii machteloos is. Dit zeggen pom-
ponifs en papisianus en paulus eenstemmig. De Romein-
sche juristen meenden zeker voor dit geval niet gemaks-
halve te mogen afwijken van het beginsel dat men het
bezit blijft behouden, zoolang het innerlijke bezit niet ver-
loren is gegaan, omdat, al is onze wil ook machteloos,
het evenwel voor het instellen der possessoire actiones van
groot belang is dat men blijft bezitten, zoolang men niet
weet dat men het bezit verloren heeft.
1) Bewijs: zie pag 23 en 23 van deze diss.
2) Verg, bij de behandeling van deze vraag, § 4 dezer diss.
3) L. 25, § 2, D. de pou. Zie pag. 38.
-ocr page 93-^^^ \'ï\'er bevestiging van het hier ontwikkelde diene nog een
^gment van ulpianus. i) Hij stelt het geval dat iemant
Het onbeschermd achterlaat — „nemine suorum re-
""" en dat hij alzoo slechts animo bezit; wanneer
nu revertens prohibitus sit ingredi in ipsum
zegt ulpianus, „vi deiectns videtur." Kan
■\'M deiectus videtur" beteekenen dat hij verhinderd wordt
^JU bezit te herwinnen, zoo dat men dien ten gevolge kan
emen dat hij zijn bezit reeds verloren heeft door de
int heerschappij van een ander? Neen, want het
de- ■ ^^^^^^ de vi komt slechts hun toe „qui de possessione
^eiuntur." j^jj worden geacht zoo verdreven te
zijn? rl • • • •
noii " lui amittit possessionem, non qui
zitteu\'^^^^^^^\'" ~ ^^ persoon blijft in dit geval be-
u tot hij verdreven is, hij bezit nog nadat zijn erf over-
^ erd en hiermede zijn bezitswil machteloos was geworden,
eeni ^^^^^ de hierboven vermelde aarzeling heeft misschien
invloed uitgeoefend op de jurisprudentie in een
^^ d geval. Wanneer een colonus of slaaf, door wien ik
Vol"^^^^ ®eu erf bezit, sterft of het land verlaat, behoud ik,
eclit^^*^^ den gewonen regel, animo het bezit; wanneer
hi ^^ colonus of servus verdreven zijn, verhes ik
"\'ór het bezit reeds voor dat ik er iets van af weet.
22 D. de vi (43, 16) ulpianus:
Q,uod servus, vel procurator vel colonus tenent, dominus
videtur possidere, et ideo his deiectis ipse deiici de pos-
®®sione videtur, etiam si ignoret eos deiectos, per quos
P^ssidebat.
Ev
eueens zegt papinianüs van dit geval „possessio-
m 24. d. (43, 16).
p \' ^ ™ (43, 46).
. l. 3, § 8. d. de poss. pomponius, l. 25, § 1. d.
-ocr page 94-nem amitti nobis quoque ignorantibus." i) Deze uit-
spraak heeft echter eene bijzondere oorzaak: het interdic-
tum de Ti moet ingesteld worden „intra annum, post annum
de eo quod ad eum, qui vi deiecit, pervenerit."
Na de vermelding van deze plaats uit het praetorisch
edict, laat ulpianus nog ter verduidelijking volgen: „hoe
interdictum proponitur ei, qui vi deiectus est." Wanneer
een bezitter in persoon verdreven of teruggedreven wordt,
verliest hij natuurlijk niet alleen de corporalis possessio,
maar ook den animus possidendi, en mitsdien, overeen-
komstig den gewonen regel, het bezit; doch ook, wanneer
de atrox vis niet jegens den bezitter of den dominus ge-
pleegd is, maar jegens den persoon van den colonus,
„dominus ipse deiici de possessione videtur." De
reden hiervan is deze: de dominus wordt geacht door den
persoon van den colonus zelf de corporalis possessio over
de zaak te hebben; „etsi quis igitur alius, per quem pos-
sidebam, deiectus fuerit, mihi competere interdictum, ne-
mini dubium est." Wilde men hem evenwel door de fictie
dat hij zelf verdreven was het interdictum de vi geven,
men moest ook wel aannemen dat hij op dit oogenblik
het bezit verloren had.
Kunnen wij solo animo het bezit van roerende goederen
behouden ?
Uit den aard der tilbare zaken volgt dat bij deze het
bezitsbehoud solo animo veel minder practische waarde
heeft dan bij onroerende goederen. Zoodra men toch de
corporahs possessis eener roerende zaak verloren heeft, weet
men ook in den regel niet meer waar en in wiens macht
1) Zie L. 44 § 2, D. de poss.
2) l, 1. d. de vi.
-ocr page 95-21] zich bevindt: theoretisch moge men het bezit behouden
zoolang nien niet weet dat de bezitswil machteloos is; uit
practisch oogpunt heeft het bezitsbehoud in dit geval
^och feitelijke, noch juridische waarde meer. Hieruit verklaart
de toevallige omstandigheid dat er nergens — voor
Zoover ik weet althands — in de, in Codex en Pandecten
*^Pgenomene fragmenten, de uitdrukking: „solo animo pos-
^essio retinetur" uitdrukkelijk op roerende goederen, althands
®venlooze, toegepast wordt.
^at die regel echter ook voor roerende goederen geldt,
^ag m. i. op grond van de hierboven reeds vermelde uit-
aken van paulus f) en het in den Codex opgenomen
Uit van de keizers diooletianus en maximinianus niet
stel^^^ worden: de regel, daar voor bezitsbehoud ge-
\' geldt even algemeen als de regel voor bezitsverkrij-
Welke er tegenover gesteld is.
^et ontbreekt trouwens niet geheel aan plaatsen, welke
n regel
in \'t bijzonder voor roerende goederen bevestigen.
D. de poss. (41, 2) pomponius :
ifl, quod possidemus, ita perdiderimus, ut iguoremus,
^ iibi sit, desinimus possidere.
de uitdrukkelijke bijvoeging van „ita ut ignoremus
mogen wij, dunkt mij, een indirect bewijs zien
^en het bezit eener zaak behoudt, wanneer men haar
zich ^^^^ ^^ plaats heeft laten liggen, waar zij
Waar^"^^ "^eer in onze custodia bevindt, maar men weet,
tieve ^^^ ^^^^ bevindt en ten gevolge hiervan het subjec-
zee^ behoudt. Deze bijvoeging ware anders eene
zonderlinge overtolligheid.
den
ubi
dat
Wel
®ue toepassing van den regel, ten opzichte van wilde
Re,
2) L.
Smient Lib, V, tit. 2, § 1, verg. L. 8. D. de poss. (41, 2).
Coa. de poss. (7, 32).
dieren, liebben wij reeds hierboven gezien: nl. dat men
het bezit van deze nog niet terstond verliest, al bevinden
zij zich niet meer in onze custodia.^)
De vraag of men solo animo het bezit eener roerende
zaak blijft behouden, moge in de meeste voorkomende ge-
vallen van geen of weinig practische waarde zijn, soms kan
zij van groot belang zijn, vooral, wanneer men eene zaak
animo suo, corpore aheno bezit. Gaat het bezit solo cor-
pore verloren, zoo verliest gij het terstond, zoodra gij niet
meer corpore alieno bezit. Behoudt men daarentegen het
bezit, zoolang men den animus possidendi heeft, zoo ver-
liest gij, tenzij gij dien animus reeds vroeger verlorenhadt,
niet eer het bezit voor gij den wil of hét bewustzijn hebt
geen heer en meester meer over de zaak te zijn. — Ter
bevestiging van onze meening dat men, ook in dit geval,
het bezit behoudt, zoolang men animo bezit, is het noodig
eene plaats te behandelen, welke die meening schijnt te
weêrspreken.
L. 47. D. de poss. (41, 2) papinianus :
Si rem mobilem apud te depositam aut commodatam tibi
possidere, neque reddere constitueris, con festim amisisse
me possessionem vel ignorantem, responsum est.
Cuius rei forsitan illa ratio est, quod rerum mobilium ne-
glecta atque omissa custodia, quam vis eas nemo alius invase-
rit, veteris possessionis damnum afferre consuevit; idque Nerva
filius libris de usucapionibus retulit. Idem scribit: aliam cau-
sam esse hominis commodati omissa custodia; nam possessio-
nem tam diu veterem fieri, quam diu nemo alius eum possidere
coeperit, videlicet ideo, quia potest homo proposito redeundi
domino possessionem sui conservare, cuius corpore ceteras
quoque res possumus possidere. Igitur earum quidem rerum,
quae ratione vel anima car ent, confestim amittitur possessio,
hominis autem retinetur, si revertandi animum habuerit.
1) Zie hierover pag. 43 en 43 van deze diaa.
-ocr page 97-ge^r"\' vroeger opgemerkt dat een bewaar-
cor^\'\'/^ bewaring gegeven zaak niet meer
redr^\'^-^^^^^\' ^^ bewaarnemer den animus non
niet^\'\'\'^\' ^^ custodia, die hij uitoefent,
geverT^^ \'^i^i^s^^baar maakt aan het bezit van den bewaar-
den^^ bewaargever nu het bezit, zoolang hij
stond\'^\'^\'"^\'\'\' possidendi heeft, of verliest hij het reeds ter-
^ door de ontrouw van den bewaarnemer?
^^ y eene eerste lezing schijnt papinianus hier het laatste
Men stuit echter spoedig op eene zwarig-
\'^gnor. uitspraak: „amüsisse me possessionem vel
zaak\'^\'^-^\'\'\'^\'" ^^^ bewaarnemer het besluit neemt de
van uitspraak
Posi/"^-^^^^■ manere," ook al heeft mijn de-
arms den animus infitiandi, „quia furtum sine contrec-
neri non possit, nee animo furtum admittatur ?" 3)
^oelel^^^"^ ^^^ ^^ ^^^ opzicht verschil van ge-
y^urT d® Romeinsche juristen bestond: sommigen
ander gevoelen, hetwelk in L. 3, § 18. D. de pass.,
geeft t"" ^^ is. -papinianus
hjk g volgends savigny, in L. 47 niet zijn persoon-
deze v^^""""\' sommigen over
^^^raag dachten: „responsum est," zegt papinianus. s)
den ^^^^ onderscheid moet maken tusschen
beeft\'^d\'T^ ^^^^ habendi en den animus infitiandi;
de be "" eerstgenoemden animus, zoo veriiest
echter\'^\'\'-\'\'\'^\'\'\'\'^\'" ^^^ infitiandi doet hem
ben verliezen. — Deze onderscheiding heb-
hierboven bestreden?
3) 55 en 56.
3 3 § 18. D. ,,,,
4 r\'^^\'^\'MS.pag. 433 noot 1.
^^^ pas. 6] V
s- ol, Verg, baron p. 155.
-ocr page 98-Het is m. i. echter niet noodzakehjk eene keuze te doen
tusschen het aannemen van babon\'s onderscheiding en
het gevoelen van savigny: dat in beide leges twee geheel
strijdige beginsels verkondigd worden. Een derde verkla-
ring is mogelijk: namenlijk dat paitlus in L. 3, § 18 het
meest voorkomende geval vooronderstelt dat de bewaar-
gever nog animo bezit ; papiniantts daarentegen de meer
exceptioneele omstandigheid op het oog heeft dat de be-
waargever reeds den animus possidendi verloren heeft, door-
dat hij zich b. v. niet herinnert de zaak in depositum te
hebben gegeven, maar denkt haar verloren te hebben.
Gesteld dat dit de ware opvatting van L. 47 is , zoo
zoude ik, „si rem apud te depositam tibi possidere, neque
reddere constituerishet bezit verliezen, omdat ik hierdoor
de corporalis possessio der zaak verlies, terwijl ik den
animus possidendi reeds verloren had; dus omdat ik het
bezit èn animo èn corpore verloren heb.
Men kan in dit geval wel de samenstellers van de Di-
gesten , maar niet papinianfs , er een verwijt van maken dat
hij niet duidelijker heeft laten uitkomen, dit exceptioneele
geval op het oog te hebben; uit hetgeen dit fragment
voorafging bleek het wellicht onwedersprekelijk.
De gissing is echter niet slechts daarop gebouwd dat
men kwalijk bewijzen kan dat zij onmogelijk de ware ver-
klaring kan zijn: de plaats zelve geeft vaster grondslagen
aan de hand.
Als ratio voor het responsum: .,,amisisse me possessionem
vel ignorantem" geeft papinianüs op: „quod rerum mo-
bilium neglecta atque omissa custodia, quamvis
eas nemo alius invaserit, veteris possessionis
damnum afferre consuevit."
Wat beteekent de uitdrukking: „neglecta atque omissa
custodia f
per citstodiam. beteekent het verwaarloozen van de
ersoonlijke custodia, en dus het verUes van de corporalis
possessio, welke die custodia geeft.
^^^ opgeven, het laten varen
n de custodia aan, en dus het verlies van den animus
possidendi.
als het negligere custodiam kan af-
is eT\'"\'^ workomen. Bij eigen persoonlijke custodia
^ec ter het laatste alleen mogelijk: men kan zeer goed
^^ ^oewel men de custodia niet laat varen — zóó slecht
pore^?^ dat men niet geacht kan worden cor-
tere"^ bezitten; maar men kan niet — ondanks het omit-
het oiidanks \'t verlies van den wil of
ewustzijn te behoeden — de zaak werkelijk behoeden.
persoon van een ander —
^Ustod-^"" depositarius, enz. — kan het omittere
reden ^^^ afzonderlijk voorkomen: geef ik, om welke
OQiiss possidendi op, zoo is de custodia
toe- neglecta is zij echter eerst dan, wanneer de cus-
hoede over de zaak verwaarloost.
heTr^^ ^^ custodia èn omissa èn neglecta is, verlies
Voegt \'.quamvis eas nemo alius invaserit,"
het bij. En waarom zou het dus ook niet
^ geval zijn, wanneer iemant zich van de zaak heeft
gemaakt?
atqJJ"\'^^^^ papinianus slechts aarzelend de „neglecta
"^Uius custodia" als ratio voor het responsum aan:
^arzeh ratio est," zegt hij. Waartoe die
^^^ ing? Waarschijnlijk, omdat het toch niet geheel het-
1)
iTe?"\' papinianus, vermoedelijk met het
Persoo \'n L. 3, § 13. D. de poss. vermeld, dat wij wel is waar
\'\'keliit. ° liebbe^i, maar zij in onze
custodia geblevea is.
-ocr page 100-zelfde is of de bewaarnemer zich zeiven de zaak toeeigent
dan of hij de custodia over de zaak geheel vervi^aar-
loost. In het eerste geval toch blijft de bewaarnemer
de zaak nog wel behoeden, maar hij wil zijne hoede
niet meer aan mijn bezit dienstbaar maken; het bezits-
verhes van den bewaargever hangt hier ten nauwste sa-
men met de bezitsverkrijging van den bewaarnemer : des
bewaargevers custodia is eerst negiecta, zoodra de bewaar-
nemer het bezit verkregen heeft.
Duidelijkheidshalve zij de gehouden redenering nog eens
korteiijk samengetrokken, papikianus geeft als ratio voor het
responsum „amisisse me possessionem vel ignorantem" i)
op, dat de custodia èn negiecta èn omissa is. Door den
animus sibi habendi van den depositarius is mijne custodia
niet omissa, maar siechts negiecta. Ergo moet papinianus
het geval vooronderstellen dat de custodia reeds door mij
omissa was, d. i. dat ik slechts corpore — corpore de-
positarii —■ bezat.
Doch de verdere inhoud dezer plaats, in verband met
haren aanvang beschouwd, bevat niet de minst krachtige be-
wijzen voor mijne meening. Met welk responsum de wet aan-
vangt, hebben wij gezien; hierop wordt ter loops de ratio
van dit responsum opgegeven, en dan volgt: „aliam cau-
sam esse hominis commodati omissa custodia;
nam possessionem tam diu veterem fieri, quam diu nemo
alius eum possidere coeperit, videhcet ideo, quia potest
homo proposito redeundi domino possessionem sui conser-
vare, cuius corpore ceteras quoque res possumus possidere."
Hier wordt aizoo, even ais in de eerste zinsnede van deze
plaats, voorondersteld eene „commodati omissa cus-
1) „Vel ignorantem." Dit woordje vel duidt reeds aan dat het geen alle-
daagsch geval is, dat men onwetend het bezit verliest,
to dia." Dit omittere custodiam is, zooals wij gezien heb-
en, nimmer voldoende om mij het bezit te doen verhezen,
och waarom geldt nu hier eene andere verklaring dan
daar, geldt hier niet de regel „confestim amisisse
ignorantem," zoodra de commodatariuis den animus
^ibi habendi heeft? Omdat het hier een mensch en niet
eene levenlooze zaak geldt; omdat ik de corporahs pos-
sessio van een slaaf heb, zoolang hij den animus rever-
tendi heeft. ^) Hierom is de animus sibi habendi van den
^ommodatarius niet voldoende, maar is er eene daad van
^^■öieestering, een gevangen houden van den slaaf noodig.
ant, wanneer hij den wil heeft om terug te keeren, „pos-
sessionem tam diu veterem fieri, quam diu nemo
^lius eum possidere coeperit.
"Igitur," en hiermede eindigt de uitspraak, „earum
\'inidem rerum, quae ratione vel anima carent,
^onfestim amittitur possessio, hominis autem re-
finetur, si revertendi animum habuerit.—papinia-
trekt aldus de geheele redenering samen. En de wijze,
^vaarop hij hier de resultaten vergelijkt, waartoe hij èn bij
slaven èn bij levenlooze zaken gekomen is, is mij een bewijs
nieer, dat hij evengoed ten opzichte van de (in de eerste
\'Zinsnede dezer lex genoemde) in commodaat gegevene roe-
iende goederen als ten opzichte van den in commodaat
Segeven slaaf vooronderstelt dat de custodia omissa was.
Wij hebben in deze plaats gezien hoe men, ondanks het
Verlies van den animus possidendi, een slaaf zoolang solo
^orpore blijft bezitten als hij den animus revertendi heeft,
^n den anderen kant blijft men, ondanks des slaven ani-
non revertendi, d. i. ondanks het verlies van de cor-
Porahs possessio, solo animo bezitten, zoolang men het
1) Ver,
\'S- pag 29 noot ] dezer diss.
-ocr page 102-subjectieve bezit behoudt; hetzij men dit behoudt, doordat
men- niet weet, dat de slaaf den animus non revertendi
heeft, hetzij door dat men om andere redenen denkt den
slaaf in zijne macht te houden.
Een merkwaardig voorbeeld geeft ons hiervan paulus.
Hij zegt: „si servus mens pro libero se gerat et indicium
liberale pati paratus sit," bezit ik dien slaaf niet meer.
Door dat „pro libero se gerere" word ik geacht den animus
possidendi te moeten verliezen. Maar vervolgt paulus.
L. 3, § 10. D. äe poss (41, 2) paulus :
Hoe ita verum est, si diu ia libertate moratur; alio quin
si ex possessione servitutis in libertatem reclama-
verit, et liberale judicium imploraverit, nihilo minus in pos-
sessione mea est, et animo eum possideo, donec liber
fuerit proclamatus.
Een opmerkelijk voorbeeld, hoe men solo animo het be-
zit eener levenlooze zaak kan behouden, door dat men
meent dat de zaak voldoende beschut is, vindt men in
L. 44. D. de poss (41, 2) papinianus :
Peregre profecturus pecuniam in terram custodiae causa
condiderat.... Dixi, quoniam custodiae causa pecunia condita
proponeretur, ius possessionis ei, qui condidisset, non videri
peremtum..... Et nihil interest, pecuniam in meo an in
alieno condidissem, quum, si alius in meo condidisset, non
alias possiderem, quam si ipsius rei possessionem supra ter-
ram adeptus fuissem.
Er wordt alzoo het geval gesteld dat iemant zijn geld,
custodiae causa, of in het land van een ander begraven
heeft, of in zijn eigen land, hetwelk hij onbeschermd
achterlaat, en aldus slechts solo animo kan behouden.
PAPINIANUS zegt dat men in dit geval het bezit behoudt,
„quoniam custodiae causa pecunia condita sit."
BAEON meent dat het begraven eener zaak custodiae
1) § 7 van zijn meermalen aangehaald stuk.
-ocr page 103-causa — onverschillig vs^aar — iemant de custodia zelve
over de zaalc geeft. Naar het mij voorltomt mag de be-
weegreden, waarom men de zaali begraven heeft, nimmer
eene reden zijn om hem de custodia — het objectieve be-
1^.! j
toe te liennen. Die beweegreden mag echter wel eene
reden zijn om hem het subjectieve bezit toe te Ifennen: het
graven, „custodiae causa," bewijst toch dat men niet de
^-ffectio derelinquendi heeft, maar integendeel het bezit
w^l behouden en ooli door dat verbergen denlit te behou-
O Dien animus possidendi verliest hij natuurlijlt,
^oodra hij de overtuiging heeft verkregen dat de zaak zich
tet bevindt op de plaats, waar hij haar begraven heeft,
öiaar nien behoeft den animus nog niet te verliezen, wan-
\'^eer men de zaak niet terstond terug kan vinden, omdat
ten zich de plaats niet juist herinnert, waar men haar
begraven heeft.
Eene meer uitvoerige bestrijding van babon zou ons hier
Ver afleiden; eene geheele behandeling zijner theorie
^^er de objectieve custodia bij zaken boven en onder de
^^rde ware hiervoor noodzakelijk.
Alvorens tot de vraag over te gaan of de animus possi-
Qi voor bezitsbehoud vereischt wordt, is het noodig twee
Plaatsen te bespreken, welke savighy de „bestimmteste
^Wendungen" van het „Verlust durch bloszes factum"
ïioemt. s)
3, § 13. D. de poss. (41, 2) paulus:
j^ervus tilius res mobiles, excepto homiiie, q u a t e n ii s sub
•^u-stodia nostra sint, hactenus possideri, idem qua-
) Verg. 39 j)_ ^^ ^^^ ^^ gj^ ^ jj ^^ rerum dom.
^^ Zie echter boven p. 48 e. v.
^^ § 30, pag. 384, noot 1.
Aizoo leest savigny met vele MS., § 31 pag. 399. Het Morentijnsche
\'■«t heeft echter id est in plaats van idem. Hoe baüon deze
tenus, si velimus, naturalem possessionem nan-
cisci possim us. Nam pecus, simul atque aberraverit, aut
vaa ita exciderit, ut non inveniatur, protinus desinere a no-
bis possideri, licet a nullo possideatur; dissimiliter atque si
sub custodia mea sit, nee inveniatur, quia in praeseutia eius
sit, et tantum cesset interim diligens inquisitio.
PAULUS zegt dat men het bezit van roerende zaken be-
houdt 1° quatenus sub custodia nostra sint; 2° quatenus,
si velimus, naturalem possessionem nancisci pos sim us.
SAVIGNY ziet hierin tweederlei wijze, waarop men de cor-
poralis possessio eener zaak blijft behouden. Volgends zijne
meening komt de wet hierop neer: men behoudt het
juridisch bezit van roerende zaken, zoo lang men
corpore bezit. En dit beteekent volgends hem — de aan-
haling van deze plaats als argument voor het „Verlust
durch bloszes factum" duidt het aan — geheel hetzelfde
als: men verliest het bezit, zoodra men niet meer
de corporalis possessio der zaak heeft.
Laten wij voor een oogenblik het gevoelen aannemen dat
paulus in bovengenoemde plaats alleen zegt dat men het be-
zit behoudt, zoolang men corpore bezit. De gevolgtrekking
ligt desniettemin voor de hand dat men niet solo animo
het bezit eener zaak kan verhezen, iets hetwelk lijnrecht
strijdt met savigny\'s theorie. Mocht hij alzoo deze wet,
ten opzichte van het „Verlust durch bloszes Factum," ook
al „eine bestimmte Anwendung" kunnen noemen van zijn
regel „dasz sowohl durch Corpus als durch Animus allein
der Besitz verloren werden könne." — ten opzichte van
lezing bij voorkeur kan aannemen, ja zelfs in deze plaats „eine Pormulirung
des teehnisclien Begriffes" van de custodia kan zien, pag. 95, is mij geheel
onverklaarbaar. Ook bij hem duidt de custodia toch het corpore possidere
aan; en hoe kan er dus, zoolang men de custodia heeft, van „naturalem
possessionem nancisci" sprake zijn. Of duidt de naturalis possessio volgends
hem nog een anderen feitelijken toestand aan dan de corporalis possessio ?
^et „Verlust durch bloszen Animus ," werpt deze wet den
^egel geheel om.
Duiden echter beide wijzen van bezitsbehoud wel het be-
houd der corporahs possessio aan ? Met het „quatenus sub
\'^^\'istodia nostra sint\'\' kan het niet twijfelachtig zijn, dat het
®ooud der corporahs possessio bedoeld wordt; maar is
dit ook het geval met het „quatenus, si velimus, naturalem
\'Possessionem nanoiscipossimus Een onoverkomelijk bezwaar
hiertegen is dit, dat, waar men corpore bezit, er van
„naturalem possessionem nancisci" meer sprake
zijn: naturahs en corporahs possessio duiden toch den-
delfden feitelijken toestand aan. \')
^ Êestaat er niet meer waarschijnlijkheid dat deze uitdruk-
op het behoud van den animus possidendi doelt? Het
\'velimus — indien of voor zoover wij willen bezitten —
duidt op den bezitswil en daarmede op het innerlijke bezit.
\'^^\'Uatenus, si velimus, naturalem possessionem nanciscipossi-
beteekent derhalve: zoolang het willen corpore possi-
dere met het kunnen gepaard gaat, m. a. w. zoolang onze
ezitswil niet machteloos is.
^ijns inziens mag men hieruit echter niet opmaken dat
^eu door het machteloos worden van den bezitswil reeds
et bezit verhest: wij blijven bezitten zoolang wij den ani-
possidendi hebben, en dezen verliezen wij hierdoor
niet. De vermelding van paulus, dat men het bezit
oudt, zoolang dit of dat gebeurt, geeft geen recht tot
® gevolgtrekking, dat men het bezit verliest, zoodra dit
^^et meer gebeurt; te minder hier bij roerende zaken,
^^^ — zooals wij reeds opgemerkt hebben — het bezit
bewijs uit velen: voor hezitsverkrijging wordt èn corporalis possessio
^^ animus possidendi vereischt. L. 3, § 3, D. de poss. zegt: solo animo
^^ Posse nos aequirere possessionem, si non anteeedat naturalis
s®ssio." Ergo corporalis possessio = naturalis possessio.
in den regel geene practische waarde meer heeft, zoodra
de bezitswil machteloos is geworden.
Men beschuldige mij niet van inconsequentie, omdat ik
hierboven i) uit L. 25. D. de poss. een indirect bewijs putte:
het gold toch een geheel andere zaak. Daar merkten wij
op, hoe hoogst onwaarschijnlijk het is dat pomponius ge-
zegd zou hebben dat men de zaak moest verhezen, „ita
ut ignoremus ubi sit," wanneer dat „perdere" alleen ons
reeds het bezit deed verliezen. Het geval zoude gelijk
staan, wanneer toen gezegd was dat, zonder het „ignorare
ubi sit," het „perdere" ons nooit het bezit kan doen ver-
liezen. Maar dit is daar niet beweerd: integendeel, door
het laten liggen op eene plaats, waar de zaak zich niet
meer in onze custodia bevindt, verliezen wij ook het bezit,
wanneer wij de affectio derehnquendi hebben.
De aanvang van L. 3, § 13. D. de poss. behelst alzoo
denzelfden regel als L. 8. D. de poss., namenlijk dat wij het
bezit behouden, zoolang wij of animo öf corpore bezitten.
Ten gevolge van dezen regel, zegt paulus , behouden wij
het bezit van eenen ring, die weggerold, van een stuk
vee, dat verdwaald is, wanneer deze zaken maar in onze
custodia gebleven zijn; men moge het bezit ook al animo
verloren hebben, corpore heeft men het behouden. Maar
integendeel, wanneer de zaak, welke ik niet terug kan
vinden, niet in mijne custodia gebleven is, verlies ik het
bezit: animo, omdat ik het zoeken opgeef, corpore,
omdat zij niet in mijne custodia gebleven is.
Eene tweede duidelijke toepassing van zijnen i-egel ziet
SAVIGNY in
L. 29. D. de poss. (41, 2) ülpianüs:
Possessionem pupiUum sine tutoris auctoritate amittere posse
1) Pag. 79.
-ocr page 107-constat, non ut animo sed ut corpore desinat possidere;
quod est enim facti potest amittere. Alia causa est,
SI forte animo possessionem velit amittere; hoe enim
non potest.
Bewijst deze wet dat men niet solo animo het bezit kan
•behouden?
Twee zaken blijken er duidelijk uit: 1° dat de pupil,
Uiten den voogd om, niet kan ophouden animo te bezit-
ten» omdat zijn wil om te verliezen geheel krachteloos is;
hij aizoo niet den detentor het bezit zijner zaak door
®ene traditio brevi manu kan doen verkrijgen, en evenmin
zaak, die hij solo animo bezit, kan verhezen door den
^^^ om het bezit op te geven; 2° dat de pupil wèl de
eerporahs possessio eener zaak kan verhezen: „quod est
facti potest amittere."
Hieruit volgt dat, wanneer de pupil „sine tutoris au-
l^toritate" zijne zaak corporaliter aan een ander geleverd
den wil om dezen tot bezitter te maken, alleen
verlies van de corporahs possessio, niet dat van den
ezitswil in aanmerking komt. En dat zulk een overdracht
de corporalis possessio den pupil het bezit nog niet
ontneemt, blijkt uit eene uitspraak van mabcianus: „pu-
^^ns alienare nullam rem potest, nisi praesente tutore
^\'ictore, et ne quidem possessionem, quae est natu-
raUs."
tj. haalt uit deze wet natuurlijk niet deze gevoig-
king. „Alienare possessionem," zegt hij, „heiszt so den
^ sitz verlieren dasz darin eine juristische Succession hegt."
y» Wien de zaak door den pupil geleverd is, verkrijgt,
^_^gends hem wel terstond het bezit, maar er heeft ten
J^^^e^^^^c^ichte geene accessio possessionis plaats, welke
11. D. de acq. rer. dom. (41, ]).
) savigny, § 32, pag. 413, „o^t 3.
hem dienstig kan zijn ad usucapionem. Alzoo opgevat be-
teekent de uitspraak: „pupillus alienare possessionem non
potest" slechts dit, dat de persoon, wien de zaak gegeven
is, niet ter goeder trouw bezit en geen Justus titulus heeft.
Het komt mij echter bedenkelijk voor zulk een gewicht
te hechten aan de accessio possessionis, alsof men zonder
haar den bezitsovergang geen „ahenare possessionem" kan
noemen, de usucapio heeft toch niets te maken met het
wezen van het bezit: ter beoordeehng of iemant bezit, be-
hoeft men zich volstrekt niet af te vragen of hij door ver-
jaring den eigendom der zaak kan verkrijgen; en nergens
blijkt het dat er met „alienare possessionem" iets anders be-
doeld wordt dan dat de possessio „aliena" wordt, terwijl zij
„mea" was. Wanneer het dit niet beteekent, ware de zegs-
wijze van MARCiANüS: „ne qui dem possessionem quae est
naturahs" zeer vreemd gekozen. Dat de justus titulus,
welken de pupil voor zijn bezit heeft, in dit geval niet
op den door hem begiftigde overgaat, is toch zoo opmer-
kelijk niet; want hoe zoude deze onwettige schenking hem
tot een justus titulus kunnen verstrekken? maecianüs zelf
wijst er trouwens op, waarin het opmerkelijke schuilt, na-
menlijk dat de pupil het bezit uiet kan „alienare," of-
schoon zij naturalis is, ofschoon zij naturaliter acqui-
ritur. De reden hiervan ligt, zooals wij reeds opgemerkt
hebben, daarin dat de pupil voorondersteld wordt niet te
kunnen ophouden animo te bezitten.
savigny maakt eene onderscheiding tusschen het „amit-
tere possessionem" van L. 29. D. de poss. en het „alienare
possessionem" van L. 11. D. de acq. rer. dom. En „eine ähn-
hche Unterscheidung" ziet hij in de uitspraak van ulpia-
nus: „neque enim alienat, qui duntaxat omittit possess!o-
1) Verg. MODESÏINUS, L. 53. D. de aeq. rer. dom.. (41, 1).
-ocr page 109-neiü." 1) Ook wij stellen beiden niet gelijk, daar in het
^nuttere possessionem volstrekt niet ligt opgesloten, dat de
possessio „aliena," dat een ander bezitter der zaak wordt;
kan ook zeer goed gederelinqueerd zijn en daardoor
eene res vacua worden. Maar wij zien niet in dat er geene
^|ienatio possessionis kan plaats hebben, zonder eene acces-
possessionis, en meenen derhalve dat L. 11. D. de acq.
dom. aldus opgevat moet worden dat de pupil, die „sine
Autoris auctoritate" zijne zaak weggeeft, het bezit dier zaak
niet veriiest.
Wij moeten nog even terug komen op de wet, die ons
ooidzakelijk bezig houdt, ulpianus zegt daar: „possessio-
nem pupillum sine tutoris auctoritate amittere posse,"
laat er op volgen dat hij wel is waar niet animo,
maar -wel corpore het bezit kan verliezen. Op grond van
de hierboven genoemde redenen neem ik aan dat een pupil
^^ieen dan het bezit eener zaak kan verliezen, wanneer
y solo corpore bezit. Uit practisch oogpunt evenwel kan
men gerust zeggen dat hij het bezit verliest, wanneer zijne
^ ad noodwendig ten gevolge heeft dat hij nooit meer over
zaak beschikken kan, b. v. wanneer hij eene zaak in
^•^e werpt, enz.; zijn bezitsbehoud solo animo heeft dan
^genaamd geene waarde meer. Doch in vele andere
§<^^allen is dit bezitsbehoud wel van belang; verlaat de
P^pil b. V. een stuk land met den animus derelinquendi,
blijft hij het bezit behouden, omdat die wi] niet geldt;
kan dus, ondanks zijne derehctio, later bezitacties in-
®tellen tegen den occupant.
L. 4, § 1. D. ^g g^iign. jud. mut. c. (4, 7).
Solo ^uriosus. Deze kan het bezit niet verliezen, wanneer hij
^^ animo bezit, „quia non potest desinere animo possidere," L. 27. D.
^ jjjj kunnen verliezen, wanneer hij èn
"no èn corpore bezit?
-ocr page 110-§ 9.
Over hezüsverlies (vervólg).
Men behoudt alzoo het bezit eener zaak, zoolang men
den animus possidendi heeft. Kan het wel verloren gaan,
zoolang men de corporahs possessio behoudt?
- Ook hier is het noodzakelijk te weten wat men onder
animo possidere verstaat, en wanneer men dus geacht moet
worden dit niet meer te doen.
De animus possidendi — wij hebben het hierboven ge-
zien 1) — is het subjectieve hezit, in tegenstelhng van de
corporahs possessio: het objectieve bezit. Het animo pos-
sidere duidt het innerlijke bezit aan, d. i. den bezitswil,
gepaard met het bewustzijn dat men bezit.
De corporahs possessio kan even goed zonder den ani-
mus possidendi blijven bestaan als omgekeerd. Het animo
possidere zal echter in het werkelijke leven meer alleen
overblijven dan het corpore possidere. Zelfs zal in vele
gevallen het verlies van den animus possidendi nood-
wendig dat van de corporahs possessio ten gevolge heb-
ben : eigen persoonlijke custodia is toch ondenkbaar zonder
den animus possidendi, althands zonder den wil en het
bewustzijn de zaak te behoeden. Doch zakelijke custodia,
of persoonlijke custodia door een ander, kan zeer goed blij-
ven bestaan, zonder den animus possidendi.
Ten opzichte van onroerende goederen geven ons
verscheidene plaatsen voorbeelden aan de hand, hoe men
solo corpore door de hoede, welke een ander voor ons uit-
oefent, kan blijven bezitten.
1) Zie § 4.
-ocr page 111-l- 1, § 24 d. de vt et de vi arm.. (43, 16) ulpianus:
Si quis de agro suo vel de domo processisset, ii e m i n e
suorum relicto, mox revertens prohibitus sit ingredi in
ipsum praedium, vel si quis eum in medio itinere detinuerit,
et ipse possederit. vi deieetus videtur; ademisti enim ei pos-
sessionem, quam animo retinebat, etsi non corpore.
In deze casus-positie bezit de eigenaar nog sieclits animo
^yn erf, daar hij zeif afwezig is en niemant der zijnen
\'^eeft achtergelaten. Zoodra hij nu ooli den animus possi-
dendi verliest, door dat hij onderweg verhinderd wordt
Haar zijn erf terug te gaan, bezit hij niet meer. Gesteld
®eiiter dat, tegen zijne verwachting, intusschen slaven of
^ndere huisgenooten zijn teruggeico men en de roovers belet
■^oen om het erf te vermeesteren, zoo heeft de eige-
l^aar wel is waar evengoed den animus possidendi yer-
maar hij heeft de corporalis possessio behouden,
quis me vi deiecerit, meos non deiecerit, non posse
hoe interdicto experiri, quia per eos retineo pos-
^ Een ander voorbeeld geeft L. 3, % S de poss. aan de
^^gi q^^ig nuntiet domum a iatronibus occupatam, et
niinus timore conterritus noluerit accederede dominus
hiermede den animus possidendi op en verhest aizoo
bezit, wanneer hij nudo animo bezat. Wanneer hij
e^liter gehoord heeft dat zijne huisgenooten verdreven zijn,
^^ar in werlceiijliheid hebben deze de roovers verdreven,
verhest hij evengoed den animus possidendi, maar hij
inb behouden, en er is dus geene nieuwe
ezitneming van zijne zijde noodig.
De regel dat men het bezit van onroerende zalien be-
uoudt 1
S zoolang men ze corpore bezit, vindt men in
8 oi ^ ^^ ^^ armata, vers. L. 9. D. de poss. en L. 1
C. de vi.
-ocr page 112-L. 3. § 9 D. c?^ poss (41, 2) paulfs:
Constat possidere nos, donec aut nostra voluntate dis-
cesserimus, aut vi deiecti fuerimus.
Ten opzichte van roerende goederen vindt men den
zelfden regel in
L. 3, § 13 D. de poss (41, 2) paulus:
Ees mobiles, quatenus sub custodia nostra sint, hactenus
possideri.
Hoe men door de persoonlijke hoede van een bewaar-
nemer, enz. solo corpore het bezit kan behouden, hebben
wij reeds vroeger gezien, i)
Er kan zich echter ook nog een ander geval voordoen,
waarin men solo corpore het bezit behoudt, namenlijk
wanneer men denkt een zaak verloren te hebben en men
alzoo niet weet waar zij zich bevindt, maar zij werkelijk
in onze zakelijke custodia is gebleven.
L. 25 D. de poss. (41, 2) pomponius :
Si id, quod possidemus, ita perdiderimus, ut ignoremus, ubi
sit, desinimus possidere. •
Door het „ignorare ubi sit" verliezen wij slechts den ani-
mus possidendi, door het „perdere" verliezen wij tevens
de corporalis possessio.
Een voorbeeld van zulk een „ignorare ubi sit," zonder
dat de zaak toch corpore door ons verloren is, geeft L. 3,
§ 13. D. de poss. aan de hand. Eerst bevestigt paulus
door een voorbeeld den in L. 25 D. de poss. opgenoemden
regel: „si vas (zegelring) ita exciderit, ut non inveniatur,
protinus desinere a nobis possideri, licet a nullo possi-
1) Pag. 80, e. V. ad L, 47. D. de poss. Ik heb daar ook vermeld , hoe men ,
ondanks het verlies van den animus possidendi, een slaaf solo corpore blijft
bezitten, zoolang deze den animus revertendi heeft. Zie, ten opzichte van huis-
dieren, de plaatsen, pag. 4-3, noot 1 vermeld, doch vooral L. 5, § 5, derer,
dom. „eonsque nostra esse intelligiintur, donec revertendi animum habeant."
deatur." En hierna merkt hij op dat, wanneer de zaak
onze custodia gebleven is, er eene andere rechtspraak
estaat; „dissimiliter atque si sub custodia mea
nee inveniatur." In dit geval behoudt men dus het
ezit, en men behoudt het solo corpore, wanneer men
jjiet weet dat de ring in huis ligt, maar meent hem,
V. op reis, verloren te hebben.
Wij moeten ook hier twee wetten behandelen, welke
Volgends SAVIGNY, eene duidelijke toepassing zijn van den
oor hem gestelden regel, dat men het bezit verliest, zoo-
dfa men niet meer wil bezitten, i)
Vooreerst L. 3. § 6. D. de poss. (41, 2) paulus :
In amittenda quoque. possessione affectio eius, qui pos-
sidet intuenda est. It a que si in fundo sis, et tarnen nolis
eum possidere, protinus amittes possessionem. Igi tur amitti
et animo solo potest, quamvis acquiri nan potest.
Savigny doelt natuurlijk inzonderheid op het in deze plaats
gegeven voorbeeld: „si in fundo sis et tarnen nolis eum
Possidere, protinus amittes possessionem." Hier toch wordt
et geval gesteld dat de bezitter zich op zijn erf bevindt,
daar, volgends savigny, de „unmittelbare Gegenwart"
e corporalis possessio geeft, bezit hij, door het „in fundo
corpore het erf. Evenwel, zegt paulus, verhest hij
^ bezit, zoodra hij niet langer wil bezitten, en dit be-
^^ijst, volgends savigny, dat men niet solo corpore het
ezit eener zaak kan behouden.
^^ Zoowel om\'de woorden van de aangehaalde paragraaf
® om het verband van deze met de voorgaande para-
graaf, naeen ik echter te mogen aannemen dat paulus het
geval vooronderstelt dat een ander het bezit van \'t erf,
plaatsen de „bestimmteste Anwendungen" van het
ei-ust durch bloszen animns," § 30, pag. 384 noot 1.
waarop gij u bevindt, animo et corpore verkregen heeft;
in welk geval deze plaats alleen dit bewijst, dat gij het
bezit eener zaak verloren hebt, wanneer een ander met
uw goedvinden er animo et corpore meester van is geworden-
De aanhef van § 6 slaat duidelijk op hetgeen vooraf-
gegaan is: „In amittenda quoque possessione affectio
eius, qui possidet, intuenda est." „Dit „quoque" wil
natuurlijk zeggen: evengoed bij bezitsverlies als bij bezits-
verkrijging, waarover tot nu toe gehandeld is.
Nu gaat er onmiddelijk aan § 6 een betoog vooraf, ten
bewijze van den regel: „plures eandem rem in soli-
dum possidere non possunt." Wanneer gij mij leidt
op een stuk land, dat ik van u gekocht heb , zoo staan wij
beiden op dat stuk land. i) Beiden kunnen wij echter niet
bezitten: „quippe contra naturam est" enz. Wie bezit nu
gij of ik? Ik, want daar ik met uw wil èn animus èn
factum detinendi in mij vereenig, word ik en niet gij ge-
acht het erf corpore te bezitten.
Zoo doende verliest gij dus het bezit, hoewel gij op het
erf staat: „itaque," zegt paulus „si in fundo sis et tamen
nolis enm possidere, protinus amittes possessionem."
En deze wijze van bezitsverhes met bezitsverkrijging ver-
gelijkende, laat hij hierop volgen: „igitur amitti et solo
animo potest, quamvis acquiri non potest," d. w.z.: „der-
halve is er voor bezitsverlies niet een corporeel verlaten
van de zaak noodig, hoewel er voor bezitsverkrijging be-
paald een corpore possidere vereischt wordt." Bij bezits-
verkrijging geldt de regel: „solo animo non posse nos ac-
quirere possessionem, si non antecedat naturalis possessio;"
het bezit verliezen kan men echter ook, hoewel men in
fundo is.
1) Eeu minder eenvoiidig voorbeeld zullen wij later zien in het constitutum
possessorium.
Ten tweede L. 17. D. äe poss. ulpiantjs:
Si quis vi de possessione deiectus sit, perinde liaberi debet,
ac si possideret, quum interdicto de vi recuperandae posses-
sionis facultatem habeat. Differentia inter dominium et pos-
sessionem haec est, quod dominium nihilo minus eius
manet, qui dominus esse non vult, possessio au-
tem recedit, ut quisque constituit nolle possi-
dere. Si quis igitur ea mente possessionem tradidit, ut postea
ei restituatur, desinit possidere.
Bijaldien de tegenstelling van dominium en possessio
^et den voorgaanden zin in verband staat, zoo moet zuliis
\'Aanduiden dat, „si quis vi deiectus est," hij door het
"Holle possidere" de bevoegdheid verhest het „interdictum
recuperandae possessionis" in te stellen, maar hem door
de
^et „nolle dominus esse" niet het reclit ontnomen wordt nog
eene rei vindicatio in te stellen. Dit is voornamenlijk voor
erfgenamen van belang, welke aldus, ook binnen het
jdar nadat het geweld gepleegd is, niet meer van het interdict,
^aar alleen van de rei vindicatio gebruik kunnen maken.
Doch gesteld eens dat het ,,possessio recedit ut quisque
^^J^muit nolle possidere" niet hierop slaat; dat de beide
^jnnen geheel willekeurig zonder eenigen samenhang naast
e kander staan. Welnu! ulpianus zegt dat het „nolle pos-
®idere" voldoende is om iemant het bezit te doen verliezen.
Wel is waar kan men uit die uitspraak zelve niet het
esluit trekken, dat er aiieen het geval bedoeld wordt wan-
neer men tevens corpore verhest of het bezit reeds vroe-
ger corpore verloren heeft. Maar toch meen ik dat men
plaats zoo behoort op te vatten.
Hoe zijn anders uitdrukkingen ais deze te verklaren: „con-
Possidere nos, donec aut nostra voluntate discesserimus
^ut VI deiecti fuerimus" en „res mobiles quatenus sub cus-
nostra sint hactenus possideri?" \')
1) L.
9 en § 13. D.
-ocr page 116-Doch ook L. 17 geeft aanleiding tot deze opvatting.
ULPIANUS laat na genoemde tegenstelling volgen: „si quis
igitur ea mente possessionem tradidit, ut postea ei res-
tituatur, desinit possidere." In dit ophelderende voorbeeld
wordt toch uitdrukkelijk voorondersteld, dat hij het bezit
heeft geleverd aan een ander, en dat hij het bezit dus
ook corpore verloren heeft.
Aan het einde van dit hoofdstuk zij het mij vergund
de twee voornaamste, door ons verkregen, resultaten in
een enkel woord samen te vatten.
1°. Dat men het bezit niet kan verkrijgen, tenzij men
het èn animo èn corpore verkregen heeft.
2". Dat men het bezit niet kan verliezen, tenzij men
het èn animo èn corpore verloren heeft.
De regel, door paulus in L. 8. D. uitgesproken,
wordt door verschillende uitspraken van denzelfden jurist be-
vestigd. Wat den regel van bezitsverlies betreft, welke
SAVIGNY ontkent, deze wordt bevestigd door L. 3, § 13. D. de
foss., waar hij ten opzichte van roerende goederen onder an-
dere bewoordingen herhaald wordt. — Dat men solo animo
het bezit kan behouden, hoewel men het niet solo animo ver-
krijgen kan, zegt paulus uitdrukkelijk in Recept. Sent. Lib. 5
tit. 2, § 1 en L. 30, § 5. D. de poss. Dat men solo corpore
het bezit kan behouden, de uitspraken van paulus in L. 3,
§ 9 en L. 3, § 13. D. de poss. duiden het aan.
De theorie van savigny omtrend bezitsverlies wordt door
de meeste Duitsche juristen, puchta ,\') windschbid , 2) enz.
1) PUCHTÄ, Ours, der Instit. 1846, § 238, p. 554. „Da der Besitz in
der Verbindung des Corpus und des Animus besteht, so musz er verloren
werden, so wie eines dieser Elemente wegfällt und dadurch ihre Verbindung
zerstört wird."
3) WINDSCHKID, Lehrluch des TandeUenr. I. 1862, § 156. „Der Besitz
-ocr page 117-aangenomen. Daarentegen is zij uitvoerig bestreden door
Von tigekstböm. \') Te laat evenvsrel is er mijne aandacht
op gevallen, dan dat ik van zijne beschouwingen gebruik heb
kunnen maken, om aan te wijzen, in welke opzichten wij
met hem instemmen en in welke wij van hem afwijken. Er
bestaan echter zoovele verschilpunten tusschen zijne be-
schouwingen en de onze, dat de uitvoerigheid onzer bestrij-
ding van het gevoelen van savigny den lezer, naar ik hoop ,
niet geheel overbodig zal voorkomen.
^ifd dadurch verloren, dasz eines der beiden Momente, auf deren Zusam-
mensein er beruht, aufgehoben wird."
1) von tigekström, Bie bonaß fidei possessio oder das Recht des Besitzes,
1836, pag. 291 e. v. — kierulïf\'s gedachten, omtrend bezitsbehoud
\'lebben wij hierboven, pag. 9 en 10, reeds medegedeeld.
OVEB BEZITSVEBKßlJGING DOOB EN MET BEHULP
VAN ANDEBÉN.
Inleiding.
De bezitsverkrijgiBg wijkt hierin af van andere rechts-
handehngen, dat er vrije vertegenwoordiging hij wordt toe-
gelaten: wij kunnen niet alleen het bezit verkrijgen door
hen, wier geheele rechtspersoonlijkheid aan de onze onder-
worpen, in de onze schier opgelost is, zooals die van slaaf
of filiusfamilias, maar ook door „personae extraneae: per-
sonae liberae quae in potestate nostra non sunt."
GAii, Instit ii. § 95 :
Ex his apparet, per liberos homines, quos neque iuri nostro
subieotos habemus, neque bona fide possidemus, item per alie-
nos servos, in quibus neque usumfructum habemus, neque
iustam possessionem, nulla ex causa nobis adquiri
posse. Et hoe est, quod dicitur, per extraneam personam
nihil adquiri posse, excepto eo, quod de posses-
sione quaeritur, anne per liberam personam nobis adquiratur.\')
l) In de laatste zin beginnende met „Et hoe," komen eenige verha resti-
tuta voor. Ik heb hierin gevolgd de lezing van huschke, Jurisp. Anteiust.
quae supersunt, 1861. p. 155.
jtjstiniani, Instit. Lib. IL t. 9, § 5. De eerste zin is
Woordelijk dezelfde als bij gaius, doch hierop volgt eenig-
zins anders.
Et boe est quod dicitur, per extraneam personam ni-
hil acquiri posse, excepto eo quod per liberam per-
sonam, veluti per procuratorem, placet non solum scien-
tibus, sed et ignorantibus nobis acquiri possessionem,
secundum divi Severi constitutionem.
PAULI, Sent. recept. Lib. V. t. 2, § 2.
Per liberas personas, quae in potestate nostra non sunt, ac-
quiri nobis nihil potest, sed per procuratorem acquiri
nobis possessionem posse, utilitatis causa receptum est.
L. 1. C. per quas pers. (4, 27) Imp. dioclet. et maxim.
Excepta possessionis causa per liberam personam,
quae alterius iuri non est subdita, nihil acquiri posse, indu-
bitati juris est.
Dat de bezitsverkrijging alzoo de eenige uitzondering is op
den regel: „per extraneam personam nihil acquiri posse,"
bhjkt uit de aangehaalde plaatsen onwedersprekelijk. Ten
overvloede zal ik nog een paar leges aanhalen, ten be-
wijze dat de repraesentatie bij het aangaan eener ver-
bintenis verboden is.
L. 126, § 2. D. de Verb. Oblig. (45, 1) paulus:
Eespondi: per liberam pei\'sonam, quae neque iuri nostro
subiecta est, neque bona fide nobis servit, obligationem
nullam adquirere possumus.
L- 11. D. de oblig. et act. (44, 7) paulus:
Qiuaecunque gerimus, cum ex nostro contractu originem tra-
hunt, nisi exnostra persona obligationis initium sumant, inanem
actum nostrum efficiunt, etideo neque stipulari, neque
emere, vendere, contrahere, ut alter suo nomine recte
agat, possumus.
Evenwel — en dit is het juist wat voor ons onderwerp
Van groot belang is — maakt niet alle hulp van derden
bet contract krachteloos.
L. 1, § 2. D. de contr. emt (18, 1) paulus:
Est autem emtio iuris gen ti um, et id eo c o n s en s u
peragitur; et inter absentes contralii potest, et p e
nuntium, et per litteras.
gaii Instit III. § 135 en 136. i)
Consensu fiunt obligationes in emptionibus et
venditionibus, locationibus conductionibus, societatibus,
ma]idatis. Ideo autem istis modis consensu dicimus obligatioues
contrahi, quia neque verborum , neque scripturae uDa proprietas
desideratur, sed sufficit, eos, qui negotium gerunt,
consensisse: unde inter absentes quoque talia negotia
contrahuutur, veluti per epistolam aut per inter-
nuntium, cum alioquin verborum obligatio inter
absentes fieri non possit.
Men ziet, de gedachtengang in beide leges is dezelfde:
die overeenkomsten, voor wier geldigheid geene bepaalde
vormen zijn voorgeschreven, maar de bloote consensus vol-
doende is, kunnen uit den aard der zaak even goed inter
absentes als inter praesentes gesloten worden. En een nood-
zakelijk gevolg hiervan is, dat zij door middel van een brief of
een nuntius kunnen worden aangegaan, want op andere wij-
zen kan die consensus inter absentes zich niet openbaren.
1) Deze plaats is bijna woordelijk overgenomen in justin. Instit. III. tit. 23
en ia L. 2, D. de ohlig. et aet. (44. 7), welke beide plaatsen geheel eens-
luidend zijn. De eenige verschilpunten tusschen deze beide en de aangehaalde
plaats zijn deze: men vindt consentire, hier consensisse; men vindt daar
niet opgenomen het slot, beginnende met cum; en men vindt daar nuntius,
in plaats van hier internuntius. Het woord internuntius wordt ook gebezigd
door ULPiANüs in L. 25, § 4. D. de acq. vel omiit. hered. (25, 2).
3) Alle plaatsen, waarin gezegd wordt dat een contract met behulp van een
nuntius gesloten kan worden, luiden ongeveer hetzelfde: nuntius en brief
worden in ée\'n adem genoemd als middelen „et inter absentes convenire
posse." Zie uitspraken van paulus in L. 1, § 2, j), de contr. emt. (18, 1) en
in L. 2, D. de pactis (2, 14), verg. ook 1, 1, § 1. D. mandati (17, I)- van
ulpianus m L. 14, § 3. D. de pecunia- constit. (13, 5) en in L. 1, § 1, D.
de procur. et defens. (3,3).
Moet deze bode nu ook öf de filiusfamilias öf de slaaf
Van den zender zijn, opdat er geen strijd ontsta met den
regel „per extraneam personam nihil acquiri posse?"
L- 15. D. de pecunia constit. (13, 5) paulus :
Et licet Hoera persona sit, per quam tibi constitui, non
erit impedimentum, quod per liberam personam acquirimuB,
quia ministerium tantummodo hoe casu praestare vi-
detur.
ïaulus voorzag de vraag, en hij beandwoordt haar ont-
kennend, „quia ministerium tantummodo hoe casu prae-
stare videtur." Volgends hem kan zich dus ook het geval
Voordoen dat men meer praesteert dan het ministerium,
en hij wijst tevens aan, wanneer dit plaats heeft, nl. wan-
neer wij „per liberam personam obhgationem acquirimus "
dit toch is niet veroorloofd: het is een „impedimentum,"
niaar het „ministerium tantummodo praestare" is toegelaten.
Zou men uit al het voorgaande niet mogen opmaken dat
iiet verbod „per liberam personam obiigationem acqui-
rere" ook van toepassing is op de „obligationes, quae
eonsensu" en derhalve ook „inter absentes contrahun-
tui\'---- quia sufficit eos, qui negotium gerunt, consen-
sisse?" SAVIGNY andwoordt ontkennend; waar de hulp
Van een nuntius veroorloofd is, zegt hij, mag men uit den
aard der zaak ook van den meest zelfstandigen procura-
tor gebruik maken, want beider handelingen dragen geheel
hetzelfde juridische karakter: hetzij gij een derde last
geeft naar zijn beste weten een goed paard voor u te koo-
ien, hetzij gij hem last geeft, slechts het jawoord over te
rengen, in beide gevallen „ministerium praestatur." De
Hnntius is, even als de brievenbrenger, maar een bepaald
1) SAVIGNY, Das Obligationenreeht. II, 1853, § 56 en 57.
Zie SAv. § 57, vooral pag. 56 noot b.
voorbeeld; \') de Romeinsche juristen hadden zich duidelij-
ker uitgedrukt, wanneer zij hier even als bij hezitsverkrij-
ging het woord procurator hadden gebruikt, maar het blijft
desniettemin even zeker dat &ajus en paulus en ulpianus
— waar zij toevalhg steeds den nuntius of internuntius
noemen — in het algemeen willen zeggen dat wij door
een procurator eene overeenkomst kunnen laten sluiten.
Wel erkent savigny dat het bevreemdend is dat de Ro-
meinsche juristen in hunne uitspraken zoo maar ter loops
— alsof het eene zaak van weinig gewicht gold —- van den
nuntius gewagen: alsof zij het even opmerkelijk, ja zelfs
nog opmerkelijker vonden dat men door een brief zijn
consensus kan toonen, dan dat iemant krachtens eene last-
geving een overeenkomst voor ons kan aangaan. Wel erkent
hij zelfs dat dit alles voor eene onderscheiding van nuntius
en vertegenwoordiger schijnt te pleiten, 2) maar die schijn
verdwijnt geheel, wanneer men de zaak nauwkeuriger be-
schouwt en inziet da,t beider handelingen in den grond der
zaak geheel hetzelfde juridische karakter dragen. En
men moet alzoo, meent hij, op dezen grond wel tot het
resultaat komen dat het meermalen in den Codex, in de
Pandecten, in de Instituten opgenomene verbod: „per libe-
ram personam obhgationem aequirere non possumus" alleen
betrekking heeft op stipulationes en die contracten, welke
tijdens justinianus nagenoeg geheel in onbruik waren ge-
komen, namenlijk die, welke niet dan met bepaalde for-
maliteiten kunnen aangegaan worden.
1) L. 1, § 1. D. de procur. (3, 3). ulpianus : „verius est eum quoque
procuratorem esse, qui ad unam rem datns sit, sicuti is, qui rem perferen-
dam, vel epistolam, vel nuntium perferendum suscepit.
2) Zie sav. Obl, II, § .\')7 pag. 60 noot f: „Dagegen scheint die geringschät-
zige Art, womit sie überall den nuntius uur beiläufig erwähnen und abfertigen,
vielmehr auf die unrichtige Aufi\'assung hin zu deuten, die ich oben im Text
zu widerlegen versucht habe."
De vraag, welke ons hier bezig moet houden, is deze:
dragen de handelingen van een bode, die niets anders doet
dan het jawoord over te brengen en de handelingen van
bemant, wien men last heeft gegeven om een contract voor
Ons aan te gaan en wien men alzoo hierin meerdere of
mindere zelfstandigheid heeft overgelaten, een gelijk juri-
disch karakter. Natuurlijk beiden staan daarin gelijk dat
een last op zich hebben genomen; beiden zijn „man-
datum rei suscipientesbeiden zijn alzoo procurator.
Maar het is hier de vraag of de werkzaamheden, welke
beiden bij het aangaan van het contract verrichten, een ge-
lijk juridisch karakter hebben; of men het „ministerium
^antummodo praestatur" zoowel kan toepassen op den pro-
\'^iirator, die op ons bevel, naar zijn beste weten, voor mij
koopt, huurt, verhuurt of verkoopt, als op den procurator,
i^qui vel epistolam vel nuntium perferendum suscepit."
SATtGNT andwoordt toestemmend; hij acht evenwel, ter
"^verdediging van zijn gevoelen, een betoog van verscheidene
bladzijden niet overbodig. Zijne bewijsvoering bestaat daarin,
dat hij eene reeks van casusposities naast elkander plaatst,
"daarin den nuntius hoe langer hoe meer speelruimte wordt
toegestaan — alzoo trachtende door voorbeelden aanschou-
^\'elijk te maken, dat er nergens met grond een grens te
trekken is waar de werkzaamheid van den nuntius eindigt
die van den vertegenwoordiger\' begint. En dit, zegt
saviq-ny zeker terecht, is toch noodig om een wezenlijk
Verschil van beider werkzaamheid aan te nemen.
^avig-ny stelt het geval dat ik een paard wil koopen,
Zie L. 1, § 1, de proc. (3, 3) ulpianüs, „Procurator est qui aliena
^®gotia mandatu domini administrât. . . . eum quoque procuratorem esse, qui
epistolam, vel nuntium perferendum suscepit." —\' Het is mij hierom niet
verklaarbaar, hoe savignï en buchka nuntius en procurator met elkander
^®\'\'gelijken: men kan toch niet genus en species tegenover elkander plaatsen.
de verkooper ƒ 100 vraagt, en wij uit eikander zijn gegaan,
zonder dat ik een besluit genomen heb. t\' Huis komende
neem ik eene beslissing, en ik zend den verkooper eenen
bode met de verklaring dat ik zijnen eisch toesta.
Het is mogelijk dat de bode in dit geval even weinig
den zin van dit jawoord weet als het papier, waarop de
brief geschreven is, doch het is ook mogelijk, dat hij be-
kend is met den inhoud der wilsverklaring. In het eerste
geval is hij „ein bewusztloses und willenloses Werk-
zeug, völlig wie ein Brief;" in het tweede geval
nicht mehr ein bewusztloses Werkzeug (wie der
Brief) wohl aber nog immer willenlos;" in beide
gevallen draagt echter zijne handeling hetzelfde juridische
karakter: „Niemand wird zweifein dasz dieser Vertrag
noch immer als von mir selbst geschlossen gelten musz."
Tot zoover kan savigny, dunkt mij, op ieders bijval
rekenen: de bode doet niets anders dan mijn wil over te
brengen, die op een bepaald rechtsgevolg — de koop van
het paard voor den som van ƒ 100— gericht is; hij is
„der blosze Träger meines Willens."
Doch nu iaat savigny hierop volgen:
„Gesetzt aber, ich trage den Bote auf, den Preis wo
möghch auf Neunzig herunter zu handein, im Nothfail
jedoch auf Hundert einzuwilhgen, so ist der Bote schon
nicht mehr völlig willenlos, da ihm eine gewisse Frei-
heit der Wahl eingerahmt ist. Dieser Fall nun steht, wenn
auf Hundert abgeschlossen wird, völlig auf gleicher Linie
mit dem vorhergehenden Fall; i) bei dem Abschlusz auf
Neunzig ist eine gewisse Seibstthätigkeit des Vertreters sicht-
bar, dennoch vrird schwerHch Jemand einen Unterschied
1) Geheel gelijk wat het resultaat betreft, ongetwijfeld! Maar staat het ge-
val daarom ook geheel gelijk, wat de werkzaamheid van den bode betreft?
beider Fälle zu behaupten versuchen, so dasz in dem er-
sten Fall der Vertreter als bloszer Bote erschiene, mit di-
recter Einwii-kung auf den Vertretenen, im zweiten Fall
aber als Bevollmächtigter, mit der Begründung von utiles
actiones für und wider den Vertretenen.
„Wir wollen nun noch einen Schritt weiter gehen. Ge-
setzt ich habe bei einem Pferdehändler mehrere Pferde
gesehen, deren Jedes besondere Vortheile und Bedenken
zu haben scheint. Ich gebe nun einem Bekannte, der mehr
Von Pferde versteht als ich, den Auftrag, für mich dasje-
nige Pferd auszuzuchen das er für das passendste hält,
Und es in meinem Namen zu kaufen, wobei ich ihm auch
öiehr oder weniger Freiheit in der Bestimmung des Preises
übeidasse. Hier hat der Vertreter einen sehr freien
Spielraum für sein Urtheil und seinen Willen.
Schlieszt er nun für mich den Vertrag ab, so musz er den-
noch unbedenklich ebenso angesehen und beurtheilt werden,
^ie der blosze Bote in den vorigen Fällen, welchen Namen
wir ihm übrigens beilegen mögen. Denn mein auf man-
nichfaltige Entschlüsse gerichteter Wille, zwischen welchen
der Stellvertreter die Wahl haben soll, ist ja noch immer
mein Wille, i) iind der Stellvertreter selbst erscheint
^n allen diesen Fällen, der anderen Partei gegen-
über 2) als der blosze Träger meines Willens."
Die Vergleichung dieser verschiedenen Fällen führt zu der
Ueberzeugung, dasz sie alle, juristisch betrachtet, eine ganz
b Ongetwijfeld 1 Maar is het deze „auf mauuichfaltigc Entschlüsse gerich-
teter wille," welke rechtsbestaan krijgt, welke zieh openbaart in de rechts-
handeling?
% Behouät hij ook tegenover den paardenverkooper den schijn „der blosze
Träger meines Willens" te zijn, wanneer hij eerst getracht heeft het ééne
paard, doch, daar de paardenverkooper naar zijne meening hiervoor te veel
blijft Vragen, een ander koopt?
gleiche Natur haben. Es ist gleichgültig ob der Stellver-
treter der anderen Partei meinen einfachen Entschlusz über-
bringt, oder vielmehr einen unter mehreren von mir gefasz-
ten, Entschlüszen, nach seiner eigenen freien Auswahl. Es
ist also gleichgültig, ob der Stellvertreter in dem Geschäft
mehr oder weniger selbstthätig erscheint. Eine scharfe
Gränze zwischen diesen höchst mannigfaltigen Fällen zu
ziehen, ist ganz unmöghch, und es ist auch kein innerer
Grund für den Einflusz einer solchen Gränze vorhanden.
Den in eben diesen Fällen wird der Vertrag von mir durch
meinen Willen, geschlossen, und der Stellvertreter ist blos
der Träger dieses meines Willens." O
Opmerkelijk is het dat savigny in zijne casus-positie,
waarin de meest zelfstandige procurator optreedt, de om-
standigheid vlecht, dat de lastgever de paarden, waaruit
de lasthebber naar zijn beste weten kiest, gezien heeft.
Is dit eene onopzettelijke, het verhaal sierende bijzonder-
heid, of is men hier, volgends hem, aan de uiterste gren-
zen van geoorloofde vertegenwoordiging gekomen? Is het
laatste zijne meening, zoo zoude er geen geldige overeen-
komst tusschen mij en den paardenkooper bestaan, wan-
neer ik mijn vriend last had gegeven voor mij een goed
paard op de markt te gaan koopen, en ik aldus evenmin
het paard als den paardenverkooper vooruit gezien heb.
Aarzelt wellicht in dit geval savigny mijn vriend „der
blosze Träger meines Willens" te noemen. Toch zou het,
dunkt mij, niet moeilijk vallen, door het stellen eeniger
casusposities het kennen en niet kennen van paard en te-
genpartij zoo in elkander te laten vloeien, dat men hier
althands, met het oog op de laatste casuspositie van sa-
vigny, zou kunnen zeggen: „eine scharfe Gränze zwischen
1) SAV. OUig. II, p. 58 e. v.
-ocr page 127-fliesen Fällen zu ziehen ist ganz unmöglich, und es ist
auch kein innerer Grund für den Einflusz einer solchen
Gränze vorhanden."
Dat de Romeinsche juristen steeds het woord nuntius
gebruiken, duidt echter, naar mij voorkomt, op een an-
dere grens van de geoorloofde hulp van derden: eene grens,
die in het wezen der handelingen gegrond is. De hande-
ling Yan den derde neemt een ander karakter aan, zoodra
hem zekere zelfstandigheid is toegekend, zoodra hij, om
de woorden van savigny te gebruiken, niet meer ten op-
zichte der handeling „willenlos" is. Dan is hij niet
Kieer „der blosze Träger meines Willens, maar zijne ei-
gene meening, zijn eigen wil komt er bij in het spel: het
hangt van hem af, welk paard en voor hoeveel het ge-
kocht wordt, ja misschien of er een koopcontract geslo-
ten wordt. Wanneer hij niets doet dan het jawoord over-
brengen — hij moge er de beteekenis al of niet van
Weten — is hij slechts het orgaan van mijn wil: hij
Vervangt den brief en vervult werktuigelijk zijn last. Maar
geheel anders, wanneer hij zelfstandig optreedt; hij zoekt
Qaar zijn beste weten uit, hij taxeert, hij dingt, hij neemt
een besluit, hij is alzoo de persoon, wiens wil zich in het
Contract openbaart.
Bij elke i-echtshandeling dient de handeling ter open-
baring van den wil, welke geen rechtsbestaan kan hebben,
zoolang hij niet geuit is; wil en handeling staan tot el-
kander als inhoud tot vorm. Wanneer er geen bepaalde
vormen zijn voorgeschreven, is het voldoende dat de wil
op de een of andere wijze duidelijk blijkt, en hierom
kunnen de overeenkomsten zoowel inter absentes als inter
Praesentes gesloten worden: die wil toch kan evengoed door
een brief of een bode blijken als door mijne eigene woor-
den. Dat de rechtshandehng niet formeel is, heeft echter
alleen invloed op den vorm, niet op den inlioud: de con-
tracterende partij moge zijn wil op allerlei wijzen kunnen
uiten , er is toch een bepaalde wii noodig, zooals puchta
zegt, „die Richtung des Willens auf etwas (Entschlusz)." i)
Heb ik nu zulk een Entschlusz genomen, wanneer ik
aan een vriend zeg: „koop mij een van die vele paarden,
die bij dezen of genen op stal staan; ik heb ze wel ge-
zien, doch ik weet niet welk het best voor mij geschikt
is, evenmin hoeveel zij waard zijn?" Mij dunirt, niet ik,
maar de vriend, die voor mij koopt, heeft in dit geval
den met de uiterlijke rechtshandehng corresponderenden
wil; niet ik maar hij neemt het besluit (Entschlusz), het-
welk geopenbaard wordt door de woorden van het contract:
niet ik maar hij is de persoon, die eigenlijk de rechtshande-
hng verricht, al is ook het motief van zijn wil gelegen in
de ontvangen en aanvaarde lastgeving, ai bedoelt hij ook
de overeenkomst aan te gaan, om die lastgeving te vol-
doen en de gevolgen dier overeenkomst voor een ander te
doen strekken.
Met de gewone rechtsbeginsels komt het zeker niet over-
een, in dit geval een geldige overeenkomst tusschen den
paardenverkooper en mij aan te nemen. Men kan zelfs
niet zeggen dat er van mijn kant de voor een overeenkomst
vereisciite consensus bestaat. „Consentire dicuntur, quibus
idem placet." En zulk een consentire is ondenkbaar, wan-
neer een van beide partijen niet bekend is met den inhoud
van het contract; en ik ben er niet mede bekend, wan-
neer ik niet weet wat het onderwerp is der verbintenis,
noch hoeveel de koopprijs bedraagt. Er bestaat in dit
geval wel consensus tusschen den paardenkooper en den
vriend, die voor mij handelt, niet tussciien hem en mij.
1) G. F. PUCHTA, Pandecten 1848. § 49 pag. 71.
-ocr page 129-Krachtens het voorgaande meen ik te mogen aannemen
dat, volgends de beginselen des Romeinschen rechts, bij de
personen zelve, die door de overeenkomst zich verbinden,
moet bestaan die wil, welke in de overeenkomst uitgedrukt
wordt; dat het alzoo als eene afwijking van die beginselen
zou moeten beschouwd worden, wanneer men eene verbin-
tenis kon aangaan door iemant, die ons ten opzichte van
dien wil — van het Entschlusz — vertegenwoordigt.
Hebben de Romeinen wellicht echter zulk eene afwijking,
even als bij hezitsverkrijging utilitatis causa aangenomen?
Het tegendeel is waar. De Romeinsche juristen verbieden
zoo uitdrukkelijk alle vertegenwoordiging behalve bij hezits-
verkrijging dat — al ware het aangaan van overeenkom-
sten door een vertegenwoordiger ook eene uiterst natuur-
lijke zaak — men die vertegenwoordiging in het Romein-
sche recht toch niet zou mogen aannemen: „excepta pos-
sessionis causa, per liberam personam, quae alterius iuri
non est subdita, nihil acquiri indubitati iuris est."
En een tal van dergelijke uitspraken — deels hierboven
vermeld — zijn in de Digesten, den Codex en de Insti-
tuten opgenomen.
Niettemin neemt savigny aan, dat men alle uit een over-
eenkomst voortvloeiende rechten door een ander verkrijgen
kan, mits er voor het aangaan der overeenkomst geene
bepaalde vormen zijn voorgeschreven. En daar de formeele
contracten, behalve de stipulatie, tijdens justinianus, in
onbruik wai-en gekomen, zou men alzoo gerust kunnen
zeggen, dat vertegenwoordiging hier, evengoed als bij he-
zitsverkrijging , was toegelaten en het door justinianus zoo
veelvuldig opgenomen verbod derhalve bijna geene prac-
tische beteekenis heeft.
savigny erkent dat oudtijds, ook bij „formlose Verträge"
geene vertegenwoordiging was toegelaten, maar tijdens
justinianus was „der alte beschränkte Grundsatz schon
völlig aujfgegeben." „Diese wichtige Veränderung ," zegt
hij verder, „wurde nicht etwa durch eine aüszere Vorschrift
bewirkt. Sie ereignete sich daher nicht plötzhch, und so
dasz man dafür einen bestimmten Anfangspunkt angeben
könnte; sie entstand vielmehr ganz allmählig, von innen
heraus, und indem in einzelnen Anwendungen das prak-
tische Bedürfnisz einer freieren Behandlung anerkannt wur-
de." \') Aan de geleidelijkheid der verandering wijt savigny
derhalve, dat men nergens melding vindt gemaakt van eene
bepaalde opheffing van den oorspronkelijken regel, en dat
men, gedachteloos, dien regel onveranderd opnam in de
bewerking van het vroegere recht. 3) Ter staving zijner
meening wijst hij op eene plaats, waarin, volgends hem,
„diese wichtige Veränderung grundsätzlich und im Gegen-
satz beider Classen von Rechtsgeschäfte anerkannt wird."
L. 53. D. äe acq. rer. dorn. (41, 1) modestintjs:
Ea, quae civiliter acquiruntur, per eos, qui in potestate no-
stra sunt, acquirimus veluti Stipulationen!; quod naturaliter
acquiritur, sicuti est possessio, per quemlibet, volentibus nobis
possidere, acquirimus.
savigny leest uit deze plaats „dasz nur der Erwerb durch
1) savignï, Oiliff. II, § 56 pag. 41. verg. pag. 49.
2) Aid iis tracht savigny het feit dat men daar zoo dikwijls deze verbods-
bepaling aantreft, te rijmen met zijn gevoelen. Lang voor jdstinianus, zegt
hij, pag. 49, „bildete sich die Regel: der Besitz sey das einzige Recht, das
durch freie Stellvertreter erworben werden könne, und die so formulirte Re-
gel pflanzte sich lange Zeit traditionell fort, bis in Zeiten hinüber worin sie
ihre Wahrheit längst verloren hatte."
3) Vehiii stipulationem, teekent sav. in eene noot aan, pag. 42, „ist die Plo-
renlinisohe Leseart; viele Handschriften lesen veluti per stipulationem, man-
che per stipulationes, eine Conjectur geht auf stipulation^." —- puchta schrijft :
„das Beispiel rührt ganz gewisz von den Compilatoren her, die es der
von Modcstin sicher erwähnten Mancipation substituirten." enz., zie Cursus
der Jnst. 1846, II, J 203 noot n, pag, 358. vangerow III, S. 608. n. i.
unsere Kinder und Sklaven zulässig sey bei denjenigen
Hechten, die auf förmliche Weise erworben wer-
den (ea quae civiliter adquiruntur);" maar „der Erwerb
durch freie Stellvertreter soll zugelassen werden bei den-
jenigen Rechten, die auf formlose Weise erworben
werden (quod naturaliter adquiritur) und als Beispiel für
diese Classe von Rechten wird ganz offenbar die possessio
angegeben." — Hij meent alzoo dat alle „formlose Ver-
trägen" door eenen vertegenwoordiger kunnen worden aan-
gegaan.
puchta daarentegen teekent op deze plaats aan: „Es er-
giebt sich schon aus der Ausdrucksweise dasz der Besitz
nicht blosz Beispiel, sondern der einzige Fall war." Hij
naeent alzoo dat vertegenwoordiging alleen bij bezitsverkrij-
ging is toegelaten, i)
1) puchta, Ours, der Jnst. § 203 noot n. — saviöny zegt ten opzigte
van deze plaats: „den eigentlichen Gegensatz bilden nicht die verschiedene
Formen der Erwerbung, sondern die Hechte selbst, die in der einen oder
der anderen Form erworben werden, also die Gegenstände der Erwerbung."
Met dit gevoelen staat zijne verwerping der lezing per sHpulationem in het
nauwste verband. Hij erkent evenwel zelf dat het woord süpulatio slechts bij
uitzondering de beteekenis heeft van „ein Recht, nämlich die durch Stipulation
begründete Obligation;" maar „dasz Süpulatio ursprünglich nicht ein Recht
bezeichnet, sondern eine juristische Handlung, ein Rechtsgeschäft." Dit pleit
alzoo wel eenigszins tegen zijne lezing stipulationem acquirere. — Dat in deze
plaats niet de wijzeu van verkrijging, maar de rechten — „die Gegen-
stände der Erwerbung" — tegenover elkander geplaatst worden, blijkt echter,
volgends hem, „ganz unzweifelhaft" uit het laatste gedeelte „deun possessio
\'st ja nicht etwa eine Form der Erwerbung, sondern ein durch gewisse Hand-
lungen zu erwerbendes Recht." Wordt met sicuti est possessio echter niet be-
doeld: sieuti est possessio (aequisita)? Althands opmerkelijk is het dat hier
niet staat veluti possessio, maar sicuti est possessio. — Wij meenen dat mo-
Kestinus — of wie ook de schrijver van deze plaats moge zijn — hier de
verklaring heeft willen geven, waarom bij bezitsverkrijging vertegenwoordiging
IS toegelaten. En zijn andwoord luidt: „quia naturaliter acquiritur," d. i.
omdat de naturalis possessio is overgegaan. Later komen wij hierop terug.
Volgends savigny is „ganz zufällig" in deze plaats alleen
de possessio genoemd; men moet L. 53 opvatten, alsof er
stond: „quod naturaliter acquiritur, sicuti est possessio
vel emtionis venditionis contractus, etc. per quemlibet" —
d. w. z. ook per liberas personas, quae in potestate nostra
non sunt — „acquirere possumus." Maar hoe deze plaats
dan te rijmen met andere, waar uitdrukkelijk gezegd wordt
dat wij niets, behalve het bezit, kunnen verkrijgen „per li-
beras personas, quae in potestate nostra non sunt," en
dat wij derhalve — zooals op andere plaasen trouwens
ook uitdrukkelijk gezegd wordt — geene rechten, die uit
een contract geboren worden, door hen verkrijgen kunnen?
Men kan die verbodsbepahngen omtrend vertegenwoordiging
toch niet als ongeschreven beschouwen en men kan de meeste
uitspraken, die hierover handelen, evenmin als antiquitei-
ten terzijde stellen. Er zou dus een strijd tusschen de Ro-
meinsche juristen moeten worden aangenomen. En in dit ge-
val — namenlijk, wanneer L. 53 onbetwistbaar zeide, dat bij
niet formeele contracten vertegenwoordiging is toegelaten —
waarom zoude men aan deze ééne plaats meer gezag moeten
hechten dan aan ai die overige?
Hoe men hierover ook moge denken — hetzij men aan-
neemt dat, tijdens justinianus, bij het aangaan van over-
eenkomsten vertegenwoordiging is toegelaten, hetzij men
dit ontkent — dit althands is zeker, zelfs volgends sa-
vigny, dat er een tijd is geweest dat ook bij niet for-
meele contracten vertegenwoordiging verboden was. Nu
hebben wij er reeds vroeger op gewezen, dat — wanneer
er geene bepaalde vormen voor de openbaring van den
wil zijn voorgeschreven ~ het voldoende is dat hij biijid.
En hieruit volgt uit den aard der zaak, dat de wil ten
allen tijde evengoed met behulp van een nuntius als door
een brief aan de belanghebbende partij kon worden over-
gebracht. Aldus bestond er ten minste eens in het Ro-
meinsche recht — en dit hebben wij eigenlijk alleen voor
onze redenering noodig — een onderscheid van practische
beteekenis tusschen nuntius en vertegenwoordiger, püchta ,
die savigny\'s meening bestrijdt dat, tijdens justinianus,
het verbod omtrend deze vertegenwoordiging bij contracten
was opgeheven, neemt dan ook dit practische verschil nog
voor dien tijd aan.
Het helderst wordt de aard en daarmede het verschil
van beider werkzaamheid door buohka uiteengezet. „Der
Procurator," zegt hij, „unterscheidet sich von dem Nuncius
dadurch dasz er nicht blosz als Organ fremden Willens
auftritt, sondern selbst die juristische Handlung des Ver-
tragsabschlusses volzieht. Das Vorhandensein eines Procu-
rators wird daher in der Regel daran erkennbar sein, dasz
die Vollmacht dem Ermessen desselben in Bezug auf die
Eingehung des Vertrages einen gewissen Spielraum gewährt,
während in den Fällen, in welchen der Principal selbst
alles so speciell vorschreibt, dasz für den Beauftragten
gar keiner Sphäre eines eigenen Entschlüsses übrig bleibt,
derselben auch nur die Aufgabe behält als Bote den Wil-
len seines Auftraggebers zur Kenntnisz des anderen Con-
trahenten zu bringen."
Het eenige, wat in deze woorden van buchka nog aan-
]) G. F. PUCHTA, Pandekten, 1848 § 273 en 275.
2) Zoo zegt savigny, Ohl. IF, pag. 60 noot. „buchka drückt am be-
stimmtesten die Gränze zwischen den Boten und dem Stellvertreter aus."
Evenwel, zegt savigny: ,,keiner meiner Gegner hat den Begriff des Nuncius
genau bestimmt, puchta\'s Ausdruck {„Träger der Willenserklärungen\'\') ist
mit meiner Auffassung völlig vereinbar." Dat savigny deze uitdrukking met
zijne opvatting van den nuntius zou mogen overnemen, hebben wij reeds
hierboven bestreden.
3) h. buchka, Bie Lehre von der Stellvertretung hei Eingehung von Ver-
trägen. 1852 pag. 206.
leiding tot misverstand zou kunnen geven, is het gebruik
der woorden procurator en nuntius. Wel is waar zoude
men — indien in de Romeinsche leges het woord procu-
rator in plaats van het woord nuntius gevonden werd _
dit als een argument mogen aanvoeren dat, ook bij het
aangaan van overeenkomsten, vertegenwoordiging is toege-
laten, daar de Romeinen anders wel niet dit algemeene
woord zouden gekozen hebben; maar desniettemin blijft
het onjuist procurator en nuntius tegenover elkander te
plaatsen, daar het woord procurator ook den nuntius
kan omvatten.
Juister schijnt het nuntius en vertegenwoordiger tegen-
over elkander te stellen. De eerste doet niets anders dan
den wil overbrengen; hij bemoeit zich volstrekt niet met
den inhoud van het contract, hij verleent alleen een uit-
wendige hulp bij de openbaring van den wil aan de weder-
partij. De tweede daarentegen treedt ten opzichte der in-
nerlijke zijde van de rechtshandehng voor een ander op;
hij is er toe gemachtigd om binnen ruimere of engere gren-
zen een besluit te nemen en volgends dat besluit een over-
eenkomst aan te gaan; zijn wil kan alleen dan, wanneer
men vertegenwoordiging aanneemt, gelden als eens anders
wil. De woorden van het contract toch zijn slechts de
vormen, waarin de wil geopenbaard wordt; de inhoud van
het contract bestaat in den wil, welke rechtsbestaan
verkrijgt; hij, die den wil vormt, het besluit neemt, dat
in het contract is uitgedrukt, is de eigenlijke persoon,
welke deze rechtshandehng verricht. Of de lasthebber als
vertegenwoordiger dan wel als nuntius moet beschouwd
worden, hangt alzoo daarvan af, of wij zelve al dan niet
dien wil hebben gevormd, welke rechtsbestaan verkrijgt
1) Verg. hierboven pag. 107 noot 1.
-ocr page 135-door het sluiten van de overeenkomst. Gesteld, ik gelast
iemant om van twee paarden A. en B. datgeen te koopen,
hetwelk hij het geschikst voor mii acht, en hij koopt voor
mij A., zoo is niet mijn wil om öf A. öf B. te koopen in
de woorden van het koopcontract geopenbaard, maar de
wil mijns lasthebbers om A. voor mij te koopen. Ware bij
het aangaan van overeenkomsten vertegenwoordiging toe-
gelaten, zoo zoude niet mijn wil om öf A. of B. te koopen
door dat contract rechtsgeldig zijn geworden, maar de wil
mijns lasthebbers om A. voor mij te koopen: ik heb toch
niet het recht gekregen van den verkooper öf A. öf B. te
vorderen, ik kan alleen A. van hem vorderen Evenzoo
is mijn lasthebber geen nuntius maar vertegenwoordiger,
wanneer mijn wil niet op eene bepaalde koopprijs gericht
is, maar ik hem opdraag zeker paard voor hoogstens ƒ100
te koopen en in het algemeen altijd, wanneer wij hem
den inhoud van het contract niet uitdrukkelijk hebben
voorgeschreveii, maar die inhoud in meerdere of mindere
mate van zijn wil, van zijn besluit afhangt.
Ik heb zoo lang over de onderscheiding van den nuntius
en den procurator uitgeweid, omdat — bijaldien zij be-
staat — reeds a priori eene dergelijke onderscheiding
tusschen feitelijke hulp en juridische vertegenwoordiging
bij bezitsverkrijging gerechtvaardigd is.
De procurator vertegenwoordigt ook hier met zijne ge-
heele individuahteit den bezitsverkrijger; voor hem gelden
dezelfde regels als wanneer hij voor zichzelf bezit wilde
verkrijgen: hij moet het bezit niet alleen corpore, maar
ook animo verkregen hebben. Bij bezitsverkrijging kan ons
echter ook een derde een dienst bewijzen, overeenkomstig
met dien van een bode, die\' het jawoord overbrengt; wan-
neer iemant toch op ons bevel in een stuk land gaatgra-
ven of houtstapels bevi^aken, is hij evenals de nuntius
slechts het werktuig, dat onzen wil openbaart, in dit geval
onzen bezitswil verwerkelijkt; zijn dienst is een louter fei-
telijke , waarbij alleen de uiterlijke, niet de innerlijke zijde
der bezitsverkrijging te pas komt.
Alleen van dit louter feitelijk dienstbewijs wordt, naar
mij voorkomt, gesproken in
L. 3, § 12. D. de poss. (41, 2) paulus ad Edictum.
Ceteram animo nostro, corpore etiam alieno possidemus
sicut dominus per colonum et servum. \')
De vertegenwoordiging bij bezitsverkrijging wordt be-
doeld in
L. 1, § 20. D. de poss. (41, 2) paulus ad Edictum.
Per procuratorem, tutorem, curatoremve possessio nobis
acquiritur.
Reeds het verschil van de in beide plaatsen opge-
noemde personen is opmerkelijk, In de laatste wordt de
procurator in één adem genoemd met tutor en curator:
lieden, die bij uitnemendheid eens anders persoonlijkheid
vertegenwoordigen. In de eerste rdtspraak van paulus
daarentegen — waar m. i. alleen van lichamelijk dienst-
bewijs gerept wordt — noemt paulus, ter verduidelijking
van dat corpore aUeno possessionem acquirere, niet den
procurator op, maar stelt als voorbeeld den colonus, 3)
een man die in den regel alleen zijn pachtrecht zal willen
1) Verg. paulus Ree. Sent. Lib. v { 1. — Dat L. 3, § 12. D. van bezits-
verkrijging spreekt, blijkt daarenboven uit hetgeen onmiddelijk in dezelfde %
volgt. „Nee movere nos debet, quod quasdara res etiam ignorantes possi-
demus; id est quas servi peculiariter paravernnt; nam videmur eas eorun-
dem et animo et corpore possidere.
3) Zie eveneens L. 13, \\ 1. D. de acq. rer. dom. (41, 1) neratius en
Lex \\\\ de pignor. act. (13, 7) ülpianus.
3) Eveneens wordt de colonus en niet de procurator als voorbeeld genoemd
in Lex 77. D. de rei vind. (6, 1).
uitoefenen, en om bezitsverlirijging voor een ander niet
denlien zal; den servus, die den taaii van onze dienstbo-
den, arbeiders, enz. vervult. Heeft paulus met dat sicut
dominus per coïonwn et servum willen uitdruitiien, dat men
door een procurator het bezit kan verkrijgen, hij is niet
gelukkig geweest in de keuze zijner woorden: de gewone
taak van een servus is toch niet om als procurator van
zijn heer rechtshandelingen te verrichten, maar om allerlei
feitelijke diensten te praesteren, zooals te graven, te be-
waken, enz.; het denkbeeld, dat men aan de werkzaamheid
van een colonus hecht, is dit, dat hij zijn recht op het land
uitoefent, niet dat hij daden verricht om rechten voor
anderen te verkrijgen. Is het dus wel waarschijnlijk, dat —
waar paulus alleen den servus en den colonus noemt —
hij den procurator in het algemeen bedoelt?
Of kan men van den slaaf, die op mijn land gaat graven,
omdat ik het hem beveel, en den colonus, die hetzelfde
doet als uitoefening van zijn huurrecht, zeggen dat zij mij
bij de bezitsverkrijging vertegenwoordigen, ook al weten zij
zelve het niet? „Es ist auf dem ersten Bhck klar," zegt
SAVIGNY van den repraesentant spreitende, „dasz Dieser
nicht weniger thun darf, als wenn er für sich
selbst Besitz erwerben wollte, d. h. dasz eine Ap-
prehension vorkommen musz, verbunden mit Animus
possidendi und dasz eben deshalb Jeder, der überhaupt
nicht wollen kann, auch zu dieser Repräsentation unfähig
ist. Allein der Animus possidendi hat hier das Eigenthüm-
hche, dasz der Repräsentant nicht für sich, sondern für
den Andern musz Besitz erwerben wollen." i)
Volgends savigny is er aizoo in dit geval geen sprake
van vertegenwoordiging, want liij vordert „dasz der Re-
1) SAVIGNY Das Recht des Besitzes, 6» Aufl. 1837. § 26 pag. 352.
-ocr page 138-Präsentant für mich musz Besitz erwerben wollen;" en
deze wil is natuurlijk ondenkaar, wanneer men de be-
teekenis zijner daad als middel ter hezitsverkrijging niet
kent. Hoedanig nu savigny het graven, het bewaken
door mijne arbeiders beschouwt, wanneer zij slechts den
wil hebben mijn bevel uit te voeren en niet den wil om
bezit voor mij te verkrijgen, durf ik niet te beshssen, maar,
mij dunkt, hij kan een dergelijke hulp niet geldig beschou-
wen voor mijne hezitsverkrijging; van den custos spreekt
hij ook slechts als vertegenwoordiger, en beide boven
vermelde uitspraken van paxtlus laat hij alleen op den
„Stellvertreter" slaan.
windscheid gaat van een geheel ander standpunt uit.
Ware hij het met savigny eens „dasz der Stellvertreter
nicht weniger thun darf als wenn er für sich selbst Besitz
erwerben wollte," hij zoude in mijn repraesentant moeten
eischen „1° die thatsächhche Gewalt über die Sache; 2° der
Wille die Sache für mich zu haben." 3) Hij vordert echter
slechts „dasz er dasjenige, was ich besitzen will, in seiner
thatsächhcher Gewalt hat und für mich haben will."
Bij eene eerste lezing zou men allicht dit kleine verschil
in uitdrukking over het hoofd kunnen zien, en alzoo den
indruk krijgen dat hij dezelfde meening als savigny toe-
gedaan is. Dit is echter, zooals voornamenlijk uit de
nooten blijkt, niet het geval. „Der Wille die Sache fur
sich zu haben" beteekent „der Wille die Sache in
1) Door hier bij den procurator den animus possidendi te verlangen, wordt
het des te meer bevreemdend dat hij, bij het aangaan van overeenkomsten,
in een, zooals hij zelf zegt „hewusztloser und willenloser Werk zeug, völlig
wie ein Brief" wel een procurator ziet,
2) b. windschecd, Lehrhuch des Pandektenrechts. 1862, I,
3) Verg. § 149 en 153,
4) § 155 pag. 385.
-ocr page 139-der Gesammtheit ihrer Beziehungen für sich zu
haben. Wer die Sache in dieser oder jener ein-
zelnen Beziehung oder auch in mehreren und
selbst vielen einzelnen Beziehungen thatsächlich
in der Gewalt hat oder für sich haben will, ist
juristischer Besitzer nicht. \') — De wil, welke bij
mijn vertegenwoordiger gevorderd wordt is „der Wille
die thatsächliche Gewalt über die Sache für mich
zu haben." En hiervoor is het voldoende „dasz er die
Kräfte, durch welche er eine Sache thatsächlich beherrscht,
mir in der Weise zur Verfügung stellt, dasz für dieselbe
mein Wille entscheidend sein soll."
SAVIGNY vordert alzoo, bij den vertegenwoordiger, den
wil, om bezit voor mij te verkrijgen, windscheid slechts den
wil om voor mij te detineren. Beiden stemmen echter hierin
overeen, dat de bezitsverkrijging door een vertegenwoordiger
aldus op te vatten is „dasz nur das Moment der thatsäch-
lichen Gewalt durch ein andern beschafft wird," met
andere woorden, dat wij het bezit wel verkrijgen corpore
alieno, maar toch altijd animo nostro.
Evenwel neemt windscheid met beemer aan, dat de
wil des bezitverkrijgers niet op eene bepaalde zaak, ja
zelfs niet op een bepaald soort van zaken gericht behoeft
te zijn: „es ist weder erforderlich, dasz der Auftrag auf
eine bestimmte, seinem Bewusztsein vorschwebende Sache,
noch auch nur, dasz er auf einen bestimmten Act der
Inbesitznahme gerichtet sei;" heb ik b. v. een procurator
universorum bonorum met een zoo algemeen mogelijke
Bes. « 29
1) WINDSCHEID, § 149 pag. 370.
2) Verg. § 155, pag. 385 en pag. 370 noot 2.
3) pag. 370 noot 1.
4) windscheid, § 155 pag. 386, verg. savigny, Bas Recht
pag. 354 noot 1 met text.
volmacht aangesteld, zoo kan deze het bezit van alle za-
ken, die hij wil, voor mij verkrijgen, zonder dat ik er
iets van hoor. i) — Het verwondert mij niet dat wind-
scheid zegt, dat de procurator, welke op deze wijze be-
zit voor mij verkrijgt, meer is dan het „Organ der Be-
schaffung der thatsächhchen Gewalt: er ist auch zugleich
Vermittler des Willensmomentes," en dat hij ten opzichte
van den lastgever zegt: „er hat den Besitseswillen nur in-
sofern, ais er sich durch den ertheilten Auftrag im Vor-
aus das Wollen seines Vertreters als sein Wollen angeeig-
net hat." 2) Maar wel verwondert het mij — en des te
meer om hetgeen hij in het hierboven vermelde zelf erkent —
dat hij ook van zulk een geval meent te kunnen zeggen:
„dasz nur das Moment der thatsächhchen Gewalt durch
einen Andern beschafft wird." Is zulk een wii die niet op
eene individueel, niet op eene specieel, ja zelfs niet op
eene generiek bepaalde zaak gericht is, dan ook voldoende
bij eigen bezitsverkrijging?
Doch al mocht men ook — wanneer men onder animus
possidendi alleen den wil om te bezitten verstaat — kun-
nen aannemen, dat men in deze omstandigheden animo
suo het bezit verkrijgt, het is niet meer mogelijk, wanneer
men met ons aanneemt dat, zonder het bewustzijn van
te bezitten, de animus possidendi onbestaanbaar is.
De slotsom is aizoo deze, dat de bezitsverkrijger in
zulke omstandigheden het bezit evenmin animo suo als
corpore suo heeft verkregen, en de procurator hem niet
alleen corpore maar ook animo vertegenwoordigt. Bij be-
zitsverkrijging staat de procurator in dezelfde verhouding
tot den colonus, tot den custos, als hij bij het aangaan
1) pag. 387 noot 9.
3) pag. 388.
3) Zie § 4
van een overeenkomst staat tot den nuntius. De nun-
tius, de colonus en allen, die een louter feitelijken dienst
praesteren, zijn slechts middelen of werktuigen ter openba-
ring van onzen wil. De procurator daarentegen, wien ze-
kere zelfstandigheid is gegeven, heeft met dien wil zeiven
te maken: hij repraesenteert een ander alzoo, ook ten
opzichte van het innerlijke element der rechtshandehng.
Beide gevallen zullen wij — wegens het gewicht der
onderscheiding voor ons onderwerp — nog meer in bijzon-
derheden nagaan om hierdoor de onderscheiding des te
meer te wettigen en het verschil nader te doen uitkomen.
Vooraf echter nog ééne opmerking.
Nergens, waar de Eomeinsche leges van de lichamelijke,
de zuiver feitelijke dienstpraestatie van een ander reppen,
wordt het als iets bijzonders aangemerkt, dat zij toegelaten
is. Integendeel zegt javolenus: „nihil video interesse,
utrum ipse acervmn, an mandatu meo alius custodial." i)
Wat doet het er trouwens ook toe of de zaak door mij
zeiven, door mijn slaaf — zij het mogelijk — door een
werktuig tegen derden beschut is, wanneer ik de zaak maar
in mijne custodia heb.
Geheel\' anders is het met hezitsverkrijging door een pro-
curator. Uit een tal van plaatsen blijkt dat de Romeinen
die hezitsverkrijging als iets abnormaals beschouwden, strij-
dig met de gewone rechtsbeginsels en dan ook alleen uti-
litatis causa aangenomen.
pauli Recept Se?it. Lib. V. tit. 2. § 2.
Per liberas personas, quae in potestate nostra non sunt,
acquiri nobis nihil potest, sed per procuratorem acquiri no-
bis possessionem posse, utilitatis causa receptum est.
L. 41. D. de usurp, et usucap. (41, 3) neeatius:
Si rem surreptam mihi procurator meus apprehendit, quam-
1) Lex 51 D. de poss.
-ocr page 142-vis per procuratorem possessio nem adipisci nos
jam fere conveniat, niMlo magis eam in potestatem meam
rediisse.
L. 8. C. de acq. et ret. poss. (7, 32).
Per procuratorem utilitatis causa possessionem, et si pro-
prietas ab hac separari non possit, dominium etiam quaeri
placuit.
Bezitsvericrijging door een vertegenwoordiger.
Wij hebben gezien dat de Romeinsche juristen de ver-
tegenwoordiging bij bezitsverkrijging beschouwden als strij-
dig met de gewone rechtsbeginsels en dat zij deze uitzon-
dering alleen utilitatis causa hebben aangenomen.
Waarom vorderde echter hier het algemeen belang dezen
nuttigheidsmaatregel meer dan bij andere regtshandelingen?
L. 53. D. de acq. rer. dom. (41, 1) modestinus :
Ea, quae civiliter acquiruntur, per eos, qui in potes-
tate nostra sunt, acquirimus veluti per stipulationem. Quod
naturaliter acquiritur, sicuti est possessio, per
quemlibet, volentibus nobis possidere, acquirimus.
De reden, welke modbstinus opgeeft, is deze: „quia
possessio naturaliter acquiritur," m. a. w. omdat er geene
bezitsverkrijging mogelijk is, tenzij men de naturalis pos-
sessio der zaak heeft, tenzij er eene feitelijke betrekking
tusschen den persoon en de zaak bestaat. Bezitsverkrijging
wijkt hierin toch eigenaardig af van de verkrijging van al-
lerlei rechten, dat de menschelijke wil, om rechtsbestaan
te verkrijgen, niet alleen duidelijk moet blijken, maar door
een feitelijken toestand verwerkelijkt moet worden, in een
feitelijken toestand zich moet openbaren. En hierdoor komt
men in eene eigenaardige moeilijkheid, wanneer men de
vertegenwoordiging niet toestaat. Voor het geval dat een
overeenkomst door een derde gesloten is, levert het ver-
bod van vertegenwoordiging geene bezwaren op; de ver-
bintenis is niet geldig, er is geen rechtsbetrekking tusschen
deze personen geboren, geen van beide partijen is aan den
anderen gebonden; alles blijft zoo als het vóór de han-
deling was. Doch, wanneer er eene bezitslevering heeft
plaats gehad aan iemant, die een ander vertegenwoordigt,
is het eene geheel andere zaak; men staat voor een feit,
dat niet weggeredeneerd kan worden: de inbezitstelling
beeft plaats gehad, en al verklaart men haar ook nietig,
men kan haar niet ongedaan maken, i) De leveraar heeft
opgehouden zoowel animo als corpore te bezitten; hij heeft
het bezit aldus verloren. Maar wie bezit dan nu? de ver-
tegenwoordiger toch niet, want deze mist den animus
possidendi, en men moet derhalve tot het resultaat komen
dat, wanneer de vertegenwoordigde het bezit dier zaak niet
verkrijgt, er niemant bezit. Op grond van die moeilijkhe-
den hebben de Romeinsche juristen het rationeel geoordeeld,
het bezit hem toe te kennen, voor wien de vertegenwoor-
diger het bezit heeft willen verkrijgen.
L. 1. § 20. D. de poss. (41, 2) paultjs:
Alioquin si dicamus per eos non acquiri nobis possessionem,
qui nostro nomine accipiunt, futurum, ut neque is possideat,
cui res tradita sit, quia non habeat animum possidendi, ne-
que is, qui tradiderit, quoniam cesserit possessione.
Wat wordt er in den persoon van den bezitsverkrijger
vereischt? De vraag is, zooals wij reeds opgemerkt heb-
ben, vooral daarom van belang, omdat van hare beand-
woording afhangt of men er toe gerechtigd is te beweren
1) Ea quae facta sunt, infecta reddi nequenut.
-ocr page 144-dat men bij eene hezitsverkrijging door een procurator
„animo suo et tantum corpore alieno" het bezit verkrijgt.
Om de hierboven vermelde nuttigheidsreden voor het toe-
laten der vertegenwoordiging is men gerechtigd, a priori,
reeds het vermoeden uit te spreken dat de hezitsverkrij-
ging door een vertegenwoordiger niet eng begrensd zal zijn.
De Romeinsche leges maken die verwachting tot zekerheid.
L. 1. C. de acq. et ret. poss. (7, 32) impp. sev. et ais\'T.
Per liberam personam ignorant! quoque acquiri pos-
sessionem et postquam scientia intervenerit usucapionis con-
ditionem incboari posse tam ratione utilitatis quam juris pri-
dem \') receptum est.
jüstiniani Instit. II. tit. 9, § 5.
Per liberam personam, veluti per procuratorem, placet non
solum scientibus, sed et ignorantibus nobis acquiri
possessionem, secundum divi Severi constitutionem, et per
banc possessionem etiam dominium.
Het blijkt alzoo dat de bezitsverkrijger niet behoeft te
weten dat het bezit voor hem verkregen is. Tegen zijn
wil echter kan men hem het bezit natuurlijk niet opdrin-
gen; alzoo, wanneer hij noch direct, noch indirect zijn
bezits-wil heeft te kennen gegeven, verkrijgt hij het bezit
nog niet door de inbezitneming door een derde, maar eerst
door de ratihabitio dier handeling. Er behoeft evenwel, om
hem het bezit terstond te doen verkrijgen, volstrekt niet
eene uitdrukkelijke wilsverklaring voorafgegaan te zijn.
L. 1, § 5. D. de acq. et amit. poss. (41, 2) paulus :
Acquirimus possessionem per servum aut iilium, qui in po-
testate est, et quidem eai\'um rerum, quas peculiariter tenent,
etiam ignorant es, sicut Sabino, et Cassio, et Julian opla-
1) Sommig Ms. lezen p
noot 1.
ifia. SAV. Das R. d. Bes. § 26, pag. 363
-ocr page 145-cuit, quia nostra voluntate in telliguntur possi-
dere, qui eis peculium habere permiserimus.\')
L. 41. D. de usurp, et usucap. (41 , 3) neeatius:
Si rem surreptam mihi procurator mens apprehendit, quam-
vis per procuratorem possessionem adipisci nos iam fere con-
veniat, nihilo magis earn in potestatem meam rediisse
usuqne capi posse existimandum est, quia contra statui
eaptiosum erit.
In het laatste geval heeft hij zijn wil zelfs niet zijdehngs
den procurator medegedeeld, maar daar men veilig kan
aannemen dat ieder eene zaak, die hem ontstolen is, terug
verlangt, en de procurator derhalve, overeenkomstig den
wil van den bestolene de zaak apprehendeert, heeft men
ook voor dit geval aangenomen, dat hij onwetend het
bezit terug erlangt. De in L. 1, § 20 opgenoemde nut-
tigheidsreden geldt toch ook hier, en derhalve „contra
statui eaptiosum erit."
Met genoemde uitspraken zoude het icwalijkte rijmen zijn
dat er eene nauwkeurig omschrevene lastgeving tot het verkrij-
gen van eene bepaalde zaak of van een bepaald soort van
zaken vereischt werd. Geen enkele wet vordert dan ook iets
anders dan dat de inbezitneming ex mandato meo geschied
zij: er is geen bepaald soort van lastgeving noodig; het is
voldoende dat de inbezitneming niet sua sponte verricht zij.
L. 13. D. de acq. rer. dom. (41, 2) nebatius:
Si procurator rem mihi emerit ex mandato meo
eique sit tradita meo nomine, dominium mihi et proprietas \'
acquu-itur etiam ignoranti.
L. 42, § 1. D. de poss. ulpianus:
Procurator, si quidem mand ante domin o rem emerit
protinus ilh acquirit possessionem; quodsi sua sponte eme-
nt, non msi ratam habuerit dominus emtionem.
^fen^wordt natuurlijk geacht mandante domino eene
1) Verg, l. 44, § 2 de poss.
-ocr page 146-zaak gekocht, eene zaak in bezit genomen te hebben,
wanneer hij die daad krachtens een hem gegeven mandaat
verricht heeft. En de lasthebber heeft haar krachtens een
hem gegeven mandaat verricht, wanneer hij de grenzen van
het mandaat niet te buiten is gegaan. Heeft hij derhalve
een geheel onbegrensd mandaat verkregen, zooals scaevola
een geval stelt: „concedo tibi de omnibus meis, ut vis,
negotiari, sive emere," enz. \') zoo is elke daad, door hem
voor zijnen heer verricht, „mandante domino" geschied,
want hij kan de grenzen van het mandaat niet te buiten
gaan, wanneer er geene grenzen zijn.
Hierover kan, dunkt mij, geen twijfel bestaan. Doch
iets anders is het, of door dat koopen de lastgever zelf
verbonden is en of door die inbezitneming de lastgever zelf,
zonder nadere ratihabitio, het bezit heeft verkregen.
Wanneer een vrij man, die zich niet in onze vaderlijke
macht bevindt, op onzen last koopt, wij hebben het gezien,
verkrijgen wij hierdoor nog geene rechten tegenover den
persoon van den verkooper: „per liberam personam obli-
gationem nullam acquirere possumus."
Uit de hierboven vermelde plaatsen blijkt echter dat het
bij inbezitneming anders is. Wanneer iemant op onzen last
eene zaak in bezit neemt, verkrijgen wij hier door terstond
het bezit.
Hebt gij alzoo iemant gemachtigd zaken voor u te koopen
en in bezit te nemen, zoo verkrijgt gij wel is waar door
dien koop geene rechten tegenover den verkooper, maar de
inbezitneming door uw procurator doet evenwel het bezit
terstond op u overgaan. Zooals toch uit den aard van
het bezit volgt en ook door de Romeinsche uitspraken be-
vestigd wordt, heeft de ongeldigheid eener overeenkomst
1) L. 60, § 4. D. de Mand. (17, 1).
-ocr page 147-niet het vermogen om de daarop gevolgde bezitsverkrijging
ongedaan te maken. \')
Wordt er nu ten opzichte van u, die het bezit verkrijgt,
iets meer gevorderd, dan dat uit uwe lastgeving aan den
procurator blijke, dat zijne inbezitneming met uw wil strookt?
Ik ken geene enkele plaats, waaruit men zou kunnen op-
maken, dat de Romeinen een mandaat met bepaalde eigen-
schappen, een mandaat van een bepaalde soort, in één
woord iets meer dan een mandaat vorderden. Integendeel
ULPIANUS onderscheidt uitdrukkelijk slechts tweederlei ge-
vallen: dat de zaak m,andante domino en dat zij sua sponte
gekocht is.
Wij meenden, dat zulks ook het gevoelen van sa-
vigny was, dat ook hij ratihabitio van de, door een
procurator verrichte, bezitsverkrijging nimmer noodig keur-
de, wanneer deze binnen de grenzen van den hem ge-
geven last gebleven was. Later bemerkte ik, echter,
dat verschillende Duitsche juristen —■ beemeb, wind-
1) Zie o. a. L. 11. § 6. D. de pignor. act. (13, 7.) ulpianus: „Per liberam
autem personam pignoris obligatio nobis non acquiritur, adeo ut
nee per procuratorem plerumque vel tutorem acquiratur, et ideo ipsi actione
pignoraticia confenientur. Sed nee mutat, quod constitutum est ab Impe-
ratore nostro, posse per liberam personam possessionem acquiri;
nam hoe eo pertinebit, qt possimus pignoris nobis obligati possessionem per
procuratorem vel tutorem apprehendere, ipsam autem obligationem libera per-
sona nobis non semper acquiret."
2) BREMER wijst üog ten overvloede op L. 3, § 10. D. de negot. gest.
(3, 5) ten bewijze dat onder de uitdrukking sua sponte niet kan begrepen
worden „ein allgemeiuen Auftrag."
3) bremer behandelt uitvoerig de vraag: „1st zum Besitzerwerbe durch
einen Procurator ein speeieller Auftrag nothwendig oder kann auch in Folge
eines allgemeineren Auftrages und selbst durch einen Procurator universorum
Bonorum, eine Possessio ignorantis erworben werden ?" Zeitsch. für Civilr.
und Process, herausgegeben von von linde, marezoli., von Schröter, XI.
1854, pag. 211—236.
scheib, 1) ja zelfs eudoref , de uitgever der jongste uit-
gaaf van savigny\'s werk over het bezit — hem de
meening toeschrijven, dat men door een procurator univer-
sorum bonorum geen bezit kan verkrijgen. Zij durven wel
niet met zekerheid te verklaren, „ob von dem Procurator
omnium Bonorum abgesehen, sonst ein genereller Auftrag
ausreiche, oder ob es eines auf die besondere species ge-
richteten Auftrages bedürfe, jedoch," zegt beemee, „darf
man aus der Art und Weise, wie savigny die L. 42, § 1
D. cit. auslegt, entnehmen dasz er einen ganz speciel-
len Auftrag für erforderlich halte."
Hoe men dit laatste uit savigny\'s noot ter dezer plaatse
zou kunnen opmaken, is mij evenwel niet gelukt in te zien.
En, wat savigny\'s gevoelen omtrend de hezitsverkrijging
door een procurator omnium bonorum betreft, ik meende
niet uit zijn boek te mogen lezen, dat zulk een procurator
geen bezit voor ons kan verkrijgen, zonder dat er ratiha-
bitio noodig is, maar alleen, dat een procurator bonorum,
even goed als elk ander, een last moet hebben ontvangen
om bezit te verkrijgen, savigny zegt na twee uitspraken
van PAULUS aangevoerd te hebben: „Ungeachtet diese
sehr deuthche Stellen, haben mehrere Juristen auch durch
einen solchen Procurator die ignorantis Possessio für
1) WINDSCHEID, Lehrbuch des Pandektenrechts, 1862, I. 5 165, pag. 387,
noot 9.
2) De zevende uitgave van Das Uecht des Besitzes, 1865, Anhang, Num.
93, pag. 669. In deze dissertatie is steeds de öde uitgave aangehaald.
3) BREMER, 1. 1. p. 213.
4) Op de woorden „procurator, si quidem maudante domino rem emerit,"
teekent savigny aan „d. h. wenn er einen Auftrag für diesem Erwerb
hatte" (gewöhnlich geht nämlich ein solcher Auftrag zugleich auf den Vertrag
und auf den Erwerb des Besitzes und Eigenthums)." sav. d. Recht d. Bes.
§ 26, p. 366, noot 3. — Hoe kan men hieruit afleiden dat hij „einen ganz
speciellen Auftrag für erforderlich halte?"
möglich gehalten." bkemek leest hieruit: „durch einen.
Procurator universorum bonorum." Wij meenden dat hier
gedoeld wordt op „einen Procurator universorum bono-
rum, in dessen Auftrag nicht besonders dieser
einzelne Erwerb enthalten ist." Wij lionden ons toch
anders niet het beroep op die beide leges veriilaren, zelfs
al schreven wij hem de meening toe, dat hij een zeer eng
begrensd mandaat vorderde.
Gesteld, wij gelasten onzen zaakwaarnemer eene bepaalde,
zoo men wil , reeds door ons gekochte zaak in bezit te
nemen, zoo heeft die procurator toch „ein Auftrag für
di es en Erwerb." En of hem die last bij het aanvaarden
van zijn procuratorschap gegeven zij of later, is natuur-
lijk geheel onverschillig; de eenige vraag kan bij hem,
even als bij ieder ander, slechts deze zijn, hoedanig
die last moet wezen. Zou savigny iets meer vorderen
dan dat de inbezitneming krachtens eenen last geschied
zij? Laten wij een voorbeeld nemen. Gij hebt uw zaak-
waarnemer niet aiieen lastgegeven om toe te zien op het
gebruik, dat uwe huurders van uw land maken, om toe te
zien op de werken, die gij op uw land laat verrichten,
enz., maar gij hebt hem gemachtigd zelf alle reparatiën, in
het algemeen, alle daden van beheer betrekkelijk die lan-
derijen te verrichten, welke hij voor wenscheiijk houdt; of
gij hebt hem het bestuur over een landgoed opgedragen
met den uitdrukkelijken of stilzwijgenden last alle voor
een goed bestuur benoodigde zaken aan te schaffen. Heeft
de zaakwaarnemer dan niet „ein Auftrag für diesen Erwerb?"
1) s4v. § 26, pag. 367. Aan die twee plaatsen gaat vooraf: „auch ein Nego-
tiorum Gestor kann den Besitz verschaffen, aber erst von der Zeit der Rati-
habitio an ; und dasselbe musz von einem Procurator universorum Bonorum be-
hauptet werden, weil auch in dessen Auftrag nicht besonders dieser
einzelne Ervverb enthalten ist,"
of zou savigny meenen dat liij die zaken sua sponte voor
u gekocht heeft, omdat gij hem niet gelast hebt 10 koeien,
1 ploeg, enz. te koopen, maar in het algemeen het benoo-
digde vee, de benoodigde landbouwwerktuigen of nog alge-
meener al hetgeen voor een goed bestuur vereischt wordt aan
te schaffen? Nergens blijkt het dat zulks zijne meening is ;
integendeel, hij stelt slechts bij „jeder einzelne Erwerb" de
vraag of die bezitsverkrijging in des procurators „Auftrag
enthalten ist." Gaat de procurator buiten de grenzen
van zijn mandaat — door b. v. in het gestelde geval uit
de opbrengst van het land eenige grondstukken aan te
koopen — zoo was er, naar wij meenden, volgends savigny
ratihabitio noodig, maar anders niet.
Hoe dit ook zij, wij stemmen geheel met bebmeb in dat
men door een procurator bonorum het bezit kan verkrijgen.
Waarom niet door hem, evengoed als door elk ander, door
onzen vriend, onzeii advokaat? Maar evenzeer als deze,-
wordt hij met den negotiorum gestor gelijk gesteld, wan-
neer hij zaken voor zijn heer in bezit genomen heeft, zon-
der er toe gemachtigd te zijn. ülpianus zelf stelt in een
hierboven reeds vermelde plaats uitdrukkelijk tegenover
elkander den „procurator, qui mandante domino," en den
,\'procurator, qui sua sponte emerit." In dien zin meende
1) Verg. hiermede, wat hij zegt ten opzichte der verhouding tusschen be-
zitsveikrijger en procurator: „das Verhältnisz zwischen den Besitzer und Re-
präsentanten musz bestehen in einem Auftrag Besitz zu erwerben; bestimm-
ter laszt sich diese Regel nicht ausdrucken." § 26, p. 360. En merk
op hoe SAVIGNY bij het bespreken van den regel ignoranti acquiritur possessio
slechts tweedei-lei ignorantia opgeeft, 1®. wanneer men „von der ganzen Hand-
lung nichts weis«" 3°. wanneer hij, „welcher den Besitz der Sache erwerben
will, einem Andern den Auftrag dazu gegeben hat, aber nun von der Erfül-
lung dieses Auftrages d. h. von der wirklichen Apprehension noch nicht un-
terrichtet ist." Alleen in het eerste geval ignoranti possessio nou acquiritur.
§ 26, p. 354,
ik ook dat savigny zegt: „der Ausdruck Procurator ist
zweideutig." \') Oorspronkelijk duidt het woord procurator
toch slechts een zaakwaarnemer aan, een persoon wien men
de zorg over een of meerdere zaken heeft opgedragen:
„procurator est qui aliena negotia mandatu domini admi-
nistrai toen men echter utilitatis causa de bezitsverkrijging
door een vertegenwoordiger toeliet, noemden de Romeinen
ook dezen persoon een procurator, savigny\'s meening, al-
dus opgevat, zou dus hierop neerkomen: het woord pro-
curator kan zoowel iemant aanduiden, die niet als die wel
tot inbezitneming gemachtigd is; het feit dat wij iemant
tot onzen procurator universorum bonorum aangesteld heb-
ben, is niet voldoende om door hem terstond, zonder
nadere latihabitio, het bezit te verkrijgen van zaken, welke
hij goed vindt voor ons in bezit te nemen: hij moetdit op
onzen last gedaan hebben, anders heeft ook hij de zaak
sua sponte in bezit genomen.
BBBMBB daarentegen schijnt van gevoelen te zijn dat
savigny\'s uitdrukking: „der Ausdruck Procurator ist zwei-
deutig," doelt op L. 1. D. de procur. (3, 3): „procurator
vel omnium rerum vel unius rei esse potest;" hij toont op
eene, zelfs eudobff overtuigende, wijze aan dat men niet
gerechtigd is de ignorantis possessio tot de bezitsverkrijging
door eenen „für ein einzelnes Geschäft bestellten Procu-
rator," d. i. eenen „Speciälbevollmächtigten," te beperken,
waar de Romeinsche juristen in het algemeen van procu-
1) Verg. savigny\'s noot op de uitspraak van ulpianus , meer in \'t bijzon-
der de woorden „der Gegensatz ist also derselbe, wie in der vorigen Stelle"
en zijn noot op die vorige plaats, waarin hij na de woorden „der Ausdruck
Procurator ist zweideutig" onderscheidt den „Stellvertreter in Beziehung auf
diesen bestimmten Besitz" en den „Procurator Bonorum, den man fur die Zeit
der Abwesenheit bestellt habe, und der während diese Abwesenheit dem Herrn
irgend einen Besitz erwerben wolle." sav. p. 366, noot 3.
rator spreken; waar de gelijkstelling van procurator met
tutor en curator zulk eene beperking eer afwijst; waar
eindelijk die beperking door de ratio juris gewraakt
wordt.
Had beemek het gevoelen van savig-ny niet verkeerd
opgevat, het ware hem, naar mij voorkomt, onmogelijk
geweest savigny te bestrijden, daar beiden het in den
grond der zaak geheel eens zijn. Beiden vorderen niets
anders dan een mandaat, en het staat ons natuurlijk vrij
iemant in de uitvoering van zijn last zooveel vrijheid toe-
te staan als wij verkiezen: wij kunnen hem evengoed mach-
tigen, naar eigen goedvinden, voor ons te koopen, te ver-
koopen, te ruilen als eene bepaald aangewezene zaak voor
ons in bezit te nemen. Beiden zijn het gevoelen toegedaan,
dat, ook bij de inbezitneming eener zaak door onzen procu-
rator omnium bonorum, gevraagd moet worden of wij dezen
hiertoe gemachtigd hebben. Wij stemmen geheel hiermede
in, doch wij deelen niet hunne meening wanneer zij desniet-
temin in de hezitsverkrijging door een procurator eene toe-
passing zien van de uitspraak van paulus : „possessionem
acquirimus et animo et corpore: animo utique nostro,
corpore vel nostro vel aheno."
beemee zegt, met een beroep op deze plaats van pau-
lus: „der Animus musz in der Person dessen
vorhanden sein, für welchen der Besitz erworben
wird, wenn nicht, wie es bei der Vertretung durch einen
Tutor und Curator der Fall ist, die Person, für welche
erworben wird, gerade hinsichtlich ihrer Willensfähigkeit
der Vertretung durch andere Personen unterworfen ist....
Es genügt für den Animus possidendi in der Per-
1) lib. Y, tit. 3,^1. Sentent. Ree.
-ocr page 153-son des Vertretenen dasz er Befehl oder Auftrag
zum Besitzerwerbe ertheilt habe."
schiemek bestrijdt — en naar mij voorkomt terecht, hoe-
w^el hij in den animus possidendi slechts den bezitswil
ziet — dit gevoelen van brembe. Om te kunnen zeg-
gen dat wij eene zaak „animo nostro, corpore alieno"
verkregen hebben, moeten wij zelve den animus possiden-
di hebben. En in het geval, dat men zijn procurator
omnium bonorum last geeft om naar zijn beste weten za-
ken te koopen, mist de lastgever, zooals schiemee zegt,
den animus possidendi: „die Seele des Principals erhebt
sich gar nicht zu der Energie eines eigentlichen Wollens.
Die definitive Bestimmung bleibt immer Sache
1) bremerj 1. 1. p. 311. — Dat savigny den animus possidendi, ook in
het geval van zulk een ruim mandaat, aan den lastgever toekent, is niet
bevreemdend. Met dezelfde redenering, waarmede hij tracht te bewijzen dat
iemant, die — krachtens een mandaat, waarbij hem groote zelfstandigheid
ten opzichte van \'het aangaan van het contract is overgelaten — eene zaak
voor mij koopt, toch altijd is „der blosze Trager meines Willens" {Oiliga-
tionenrecJit, II. p. 56 e. v.); met diezelfde redenering moet hij ook wel tot
het resultaat komen dat wij, ondanks de ruimte van onzen last en de daar-
mede gepaarde zelfstandigheid van onzen procurator, „animo nostro, corpore
alieno" het bezit verkrijgen.
3) schiemee, Der Besitzerwerh durch einen procurator omnium bonorum,
een stuk te vinden in Zeitschr. für Civilr. und Proc. XIV, 1857, p. 167—196.
bremer heeft dit stuk weêr beantwoord, zie Zeitschr. f. G. u. Pr. XVII,
1860, p. 198—336. bremkk onderscheidt in dit laatste stuk den animus sibi
habendi (domini) en den animus possidendi. Wat den eerste betreft, deze is
„durch den Auftrag in der Person des Auftraggebers vollständig gegeben;"
wat den tweede betreft, zegt hij, „es würde eine völlig unrichtige Auffassung
sein, den Animus possidendi allein der Person des Auftraggebers beizulegen
het is genoeg wanneer „alle für Animus und Corpus des juristischen Besitzes
nöthigen Factoren, theils in der Person des Vertretenen, theils in der des
Vertreters vorhanden sind," p. 303 en 304. Hieruit blijkt derhalve, dat
bremer, hoewel hij het zelf niet uitdrukkelijk zegt, zijne vroegere uitspraak
„der Auftraggeber musz den Animus possidendi haben" ingetrokken heeft.
des Procurators." Dit is echter niet het geval, zegt
hij, wanneer de procurator een „Einzelmandat" ontvangen
heeft tot de inbezitneming eener zaak, waarbij, ten op-
zichte van het al dan niet in bezit nemen der zaak, uiets
aan zijn goeddunken is overgelaten: de „definitive Bestim-
mung" is in dit geval bij den lastgever, hij heeft alzoo den
waren bezitswil — Voor het bestaan van dien wil, zegt
hij verder, is het niet noodzakelijk, dat wij de overtuiging
hebben onzen wil te zien verwerkelijken. „Wenn ich mei-
nem Agenten befehle, mir ein bestimmtes Grundstück um
einen gewissen Preis zu kaufen, so steht es freilich noch
dahin, ob es dem Besitzer dafür feil sei; und offenbar bin
ich selbst mir dessen sehr wohl bewuszt geworden, indem
ich eine Summe nannte, die mein Procurator nicht über-
schreiten soll. Ich beabsichtige den ganzen Handel also
nur unter gewissen von mir vorgesehenen Beschränkungen.
Jedoch berühren diese in keiner Weise die Exis-
tenz meines Willens, sie können nur dessen Ver-
wirklichung erschweren." i)
Wat dit laatste betreft, wijken wij van schirmbb af,
d. w. z. wij loochenen niet dat men den bezitswil kan
hebben, al mist men de zekerheid dat hij verwerkelijkt
zal worden, maar wij ontkennen dat men den animus
possidendi heeft, eer het bewustzijn, de overtuiging
bestaat dat de bezitswil verwerkelijkt is. Wij nemen met
hem aan, dat er voor het animo acquirere possessionem
vereischt wordt die wil, welke zich openbaart in de uiter-
lijke handeling: de apprehensie is slechts de vorm, waarin
de bezitswil zich uitspreekt. Zulk een wil moet de last-
gever hebben, om hem den animus possidendi toe te ken-
nen; zijn bezitswil moet alzoo op een individueel bepaald
1) SCHIRMEB, 1. 1. pag. 177.
-ocr page 155-voorwerp gericht zijn en er moet ten opzichte van het al
clan niet in bezit nemen der zaak, niets aan het goeddun-
ken van den procurator zijn overgelaten. Doch wij eischen
meer; zooals wij vroeger uitvoerig betoogd hebben, heeft
men den animus possidendi niet verkregen, voor men
het bewustzijn heeft te bezitten. In het door schibmeb
gegeven voorbeeld is, zooals hij zelf zegt, de lastgever zich
de mogelijkheid bewust dat de bezitter de zaak niet voor
dien prijs wil leveren. Dus, zeggen wij, heeft hij den ani-
mus possidendi niet, want men moet de zekere overtuiging
hebben bezitter te zullen worden, om op het oogenblik, dat
de lasthebber apprehendeert, geacht te kunnen worden de
overtuiging te hebben dat men bezit. Zulk eene overtui-
ging zullen wij meestal wel hebben, wanneer wij de zaak
reeds gekocht hebben en wij geven nu iemant last haar
voor ons in bezit te nemen; maar in het door schirmbe
gegeven voorbeeld hebben wij dat bewustzijn niet.
Wij begrenzen de toepassing van den regel: „possessionem
aequirere possumus animo nostro ^ corpore alieno" alzoo
nog meer dan schibmee. Doch schiemee meent dat, bij
alle veroorloofde hezitsverkrijging met behulp van derden,
de lastgever den animus possidendi moet hebben. Wij
daarentegen dat men, ook zonder den animus possidendi,
door een derde het bezit verkrijgt, wanneer deze krachtens
eenen door ons hem opgedragen last eene zaak in bezit
heeft genomen; dit namelijk is die hezitsverkrijging door
een procurator, welke utilitatis causa is toegelaten. En
hiervoor is, zooals wij aangetoond hebben, voldoende, dat
de procurator binnen de grenzen van zijn mandaat geble-
ven zij.
Wij hebben reeds gezien wat er in het een en andere
geval in den persoon van den bezitsverkrijger gevorderd
wordt; bij hezitsverkrijging door eenen procurator is het
voldoende, dat de inbezitneming krachtens een aan den
procurator geopenbaarden wil geschied zij; zal er echter
sprake kunnen zijn van „animo nostro, corpore alieno pos-
sessionem acquirere," zoo moet de bezitverkrijger zelfden
animus possidendi hebben. Wij moeten thands wijzen op den
verschillenden aard der werkzaamheid van den lasthebber
in beide gevallen.
Over den louter corporeelen dienst van een derde zullen
wij later spreken. Hier dienen wij reeds de vraag te be-
handelen: Wat wordt er in den persoon des procurators
gevorderd, opdat wij door zijn bezitsverkrijging het bezit
erlangen ?
Dat hij het bezit èn animo èn corpore voor ons heeft ver-
kregen. — Hiervoor wordt niet alleen gevorderd dat hij
voor ons wil bezitten, maar ook dat in hem animus et
corpus vereenigd zijn. „Er darf nicht weniger thunzegt
SAVIGNY, 1) „als wenn er für sich selbst Besitz erwerben
wollte." Hij vertegenwoordigt ons aldus, zoowel wat de in-
nerlijke als wat de uiterlijke bezitsverkrijging betreft.
Om deze vertegenwoordiging te kunnen aannemen, is het
bepaald noodzakelijk, dat hij voor ons het bezit heeft wil-
len verkrijgen.
L. 53. D. äe acq. rer. dom. (41, 1). modestinus :
Possessionem per quemlibet, volentibus nobis posside-
re, acquirimus.
L. 1, § 19 en 20. D. de poss. (41, 2) paulus:
Haec quae de servis diximus ita se habent, si et ipsi
velint nobis acquirere. Nam si iubeas servum tuum
possidere, et is eo animo intret in possessionem, ut nolittibi,
sed potius Titio acquirere, non est tibi acquisita possessio. Per
procuratorem, tutorem curatoremve possessio nobis acquiritur.
1) SAVIGNY, Bas R. des Bes. § 26, p. 352.
-ocr page 157-Cum autem suo nomine nacti fuerint possessionem, non cum
ea mente, ut operam cluntaxat suam accomödarent
nobis, non possunt acquirere.
Op dezen regel, dat de repraesentant bepaald den wil
moet hebben voor mij en niet voor zich zelf of voor een
ander het bezit te verkrijgen, neemt savigny eene gewich-
tige uitzondering bij levering aan. „Denn hier entscheidet
die Absicht des Tradens, so dasz der Erwerb des Besitzes
nach dieser Absicht vor sich geht, selbst wenn der Re-
\'präsentant untreuerweise für sich selbst oder für einen
Dritten erweichen will." Hij ziet deze uitzondering uit-
gesproken in
L. 13. D. de donat. (39, 5) ülpianus :
Qui mihi donatum volebat , servo communi meo et Titü
rem tradidit; servus vel sic accepit, quasi socio acquisi-
turus, vel sic, quasi mihi et socio. Quaerebatur: quid age-
retur? Et pkcet, quamvis servus hac mente acceperit, ut
socio meo, vel mihi et socio acquirat, mihi tamen acquiri.
Nam et si procuratori meo hoe animo rem tradiderit, ut mihi
acquirat, ille quasi sibi acquisiturus acceperit, nihil
agit in sua persona, sed mihi acquirit.
Wel erkent hij dat zulk eene uitzondering weersproken
wordt door:
L. 37, § 6. D. de adq. rer. dom. (41, 1) julianus:
Si, quum mihi donare velles, iusserim te servo communi
meo et Titü rem tradere, isque hac mente acceperit, ut rem
Titii faceret, nihil agetur. Nam et si procuratori meo rem
tradideris, ut meam faceres, et is hac mente acceperit, ut suam
faceret, nihil agetur. Quodsi servus communis hac mente
acceperit, ut duorum dominorum faceret, in parte alterius
domini nihil agetur.
Doch de strijd tusschen beide uitspraken wordt ge-
makkelijk opgelost, wanneer men ook in de laatste achter
l) SAvrGNT, § 26, pag. 353.
-ocr page 158-.,.,nihil agetur" de woorden: „ea? mente frocuratoris" voegt.
Zeker er bestaat, na de inlassching dezer woorden, geen
verschil meer in de conclusie van beide plaatsen. Doch uit
den aard der zaak volgt, dat het verschil weggenomen moet
zyn, ten koste van den eigenlijken zin van de uitspraak
van JULIANUS. „Nihil agetur" beteekent toch dat de rechts-
handeling , waarvan sprake is — in dit geval de traditio —
niet heeft plaats gehad, m. a. w. dat ik, aan wien men
de zaak wilde schenken, geen bezitter geworden ben. ,,Nihil
agetur ex mente procurator is" beteekent dat des procurators
animus geen invloed op de handeling uitoefent, dat ik aizoo
door den overdraciit aan mijn procurator wel bezitter ben
geworden, in een woord dat de zaak aan mij geleverd is: de
procurator, zegt ulpianus in L. 13. D. de don., „niliil agit
in sua persona, sed mihi acquirit."
savigny zegt: „bey dem nihil agetur ist jederzeit hin-
zuzudenken ex mente frocuratorisr i) Het blijkt niet
duidelijk of het savigny\'s gevoelen is, dat men er deze
woorden stilzwijgend onder verstaan mag, dan of men moet
aannemen dat zij door een afschrijver zijn weggelaten.
Het eerste schijnt wei het geval te zijn, daar hij er op
laat volgen „so dasz das nihil agetur aufgelöst werden kann
durch id non agetur-" dit woordje id zou dan natuurlijk,
volgends savigny , niet op het in denzeifden zin voorkomende
tradere, maar alleen op het accipere door den procurator
moeten slaan; hoe men dit accipere, deze feitelijke hande-
ling weg zou kunnen redeneren is mij evenwei onverklaar-
baar. Doch ai mocht men iets dergelijks kunnen aanne-
men, blijft het toch ongetwijfeld eene gewaagde gissing
dat julianus, waar hij eene hoogst gewichtige uitzonde-
ring op een rechtsbeginsel zou hebben willen mededeelen.
1) VON SAV. Bas R. d. Bes. § 26, j). 353, noot 1.
-ocr page 159-zich aldus uitgedrukt heeft, dat men eerder uit zijne
woorden zou moeten opmaken dat zij geene uitzondering
behelzen — Voor de tweede verklaring dat de woorden „ex
sua mente" bij ongeluk weggevallen zouden zijn, kan geen
ander argument gegeven worden, dan dat het niet geheel
onmogelijk is; met het oog op de redactie van de geheele
paragraaf mag deze verklaring echter wel een uiterste red-
middel heeten.
Moest men aannemen, dat beide juristen dezelfde casus-
positie op het oog hebben, de meest voor de hand hggende
en daarom de beste verklaring zoude deze zijn, dat er
twee verschillende gevoelens bij de Romeinsche juristen
bestonden, waarvan het eene door ulpianits , het andere
door JULIANUS is weêrgegeven. — Evenwel ook met deze
verklaring zou het hoogst bevreemdend feit blijven bestaan,
dat ulpianus niet heeft laten uitkomen, dat zijne uit-
spraak eene uitzondering op een rechtsbeginsel behelsde.
Daarom komt het mij des te meer twijfelachtig voor, of men
recht heeft op deze ééne plaats eene uitzondering van zóó
groote practische beteekenis te gronden.
Is het echter wel zoo zeker dat beide juristen dezelfde
casus-positie op het oog hebben? bremeb i) ontkent het,
in navolging van donellus, „Dicendum est," zegt donel-
Lus, „juliani sententiae locum esse, cum de facto con-
stat, id est, in voluntate aperta procuratoris aut
servi; ulpiani autem sententiae in ho rum voluntate
obscura et tunc cum meo nomine sibi traditum simpli-
citer acceperunt." Dus opgevat, bedoelt julianus het ge-
val , dat mijn procurator het bezit der zaak noch „meo no-
1) Zeüschr. f. C. und Proe. XI. 1854, pag. 249—266, ter verdediging van
de stelling: „Zum Besitzerwerbe durch freie Stellvertreter ist immer, auch
in dem Falle einer Tradition, in den Person des Stellvertreters der Animus,
für den Vertretenen zu erwerben, erforderlich."
mine," noch „ea mente ut meam faceret," aanvaard heeft;
zooals we reeds in L. 1, § 20. D. de poss. gezien hebben,
wordt het bezit in dit geval niet door ons verkregen, ulpi-
anus daarentegen zou het geval op het oog gehad hebben
dat mijn procurator wèl „meo nomine" aanvaard heeft, maar
niet „ea mente ut meam faceret": hij neemt tegenover den
schenker den schijn aan, alsof hij het bezit voor mij wil
aanvaarden, maar hij heeft den wil voor zich zelf het be-
zit te verwerven. En het is zeker niet bevreemdend, dat in
dit geval alleen de uiterlijk geopenbaarde, en niet de hei-
melijke wil, in rechten geldt; dat ik alzoo het bezit ver-
krijg door de inbezitneming van mijn procurator, hoewel
deze „quasi sibi acquisitarus acceperit."
Met deze verklaring van de beide plaatsen door donellus ,
zegt BEEMER, „wird den Worten nicht Gewalt angethan
[wie bei der entgegengesetzten Auslegung der L. 37, § 6
cit. den Worten „nihil agetur\'\'\\ vielmehr mochten die Worte
. Ulpians: „cpmsi sibi acquisiturus accepet^if sich sehr gut
auf einen Entschlusz anwenden lassen, welcher freilich schon
bei dem Empfange gefaszt ware, aber erst später aüszerlich
hervortreten sollte." En wat zeker niet weinig gewicht in
de schaal mag leggen, „die Annahme eines kaum erklär-
bare Ausnamesatz wird vermieden," maar aan Lex Vè de
donat. wordt eene beteekenis gegeven, welke met de alge-
meene rechtsbeginsels overeenkomt.
Volgends de meening van beemee, welke ook de onze
is, wordt derhalve altijd gevorderd, dat onze vertegenwoor-
diger den wil heeft het bezit voor ons te verkrijgen: even-
zeer , wanneer hem de zaak door een ander geleverd wordt,
als bij de occupatie eener res nullius.
Wij komen nu tot eene andere vraag, namenlijk hoe
deze wil, om voor den lastgever het bezit te verkrijgen,
blijken moet, m. a. w., wanneer men dien wil als bewezen
mag aannemen. Bijaldien, zooals meestal bij de in bezit-
neming van een geschenk en soms ook bij die eener ge-
kochte zaak het geval zal zijn, de procurator den leveraar
direct of indirect te kennen geeft, dat hij het bezit der zaak
voor u verkrijgt, zoo geldt deze geopenbaarde wil in rech-
ten. In den regel echter zal de procurator den verkooper
noch direct, noch indirect te kennen geven, voor wien hij
deze zaak in bezit neemt; dit is in vele gevallen, althands
wanneer terstond betaald wordt, den verkooper ook geheel
onverschillig. Uit de omstandigheden zal dan moeten blij-
ken, of hij voor zich zeiven dan of hij voor een ander het
bezit heeft willen verkrijgen.
Reeds het mandaat kan van dien aard zijn, dat de
inbezitneming eener zaak, in verband beschouwd met de
aanneming van dat mandaat, als voldoend bewijs geacht
moet worden, dat men voor zijn lastgever het bezit heeft
willen verkrijgen. Doch in vele gevallen zal de mogelijk-
heid blijven bestaan dat de procurator — ook zonder on-
trouw te worden aan zijn last, hetgeen men zeker niet
zonder bepaald bewijs mag aannemen — het bezit der zaak
voor zich zelven heeft willen verwerven. De wil, om voor zijn
lastgever het bezit te verkrijgen, moet dan uit andere om-
standigheden nader blijken. Zoowel indirecte als directe
aanwijzingen van dien wil kunnen voldoende zijn; onder
de directe aanwijzingen behooren het merken van de zaken
met den naam van den committent, aanteekeningen van den
lasthebber dat hij ze voor hem gekocht heeft, enz.; onder
de indirecte zou men kunnen rangschikken het plaatsen
van die zaken bij anderen, welke zijn committent toebehoo-
ren, bemoeiingen, voor de overzending van die zaken ver-
richt, aanteekeningen betrekkelijk onkosten, ten behoeve
dier zaken voor zijn lastgever voorgeschoten, enz. enz. — In
10
-ocr page 162-het kort, het is niet voorgeschreven op welke wijze die
wil van den procurator moet blijken; derhalve het is vol-
doende dat hij blijkt. „In obscuris," zegt beemee , „inspici
solet quod verosimilius est. Läszt sich aber bei dem von
einem Geschäftsführer vorgenommenen Erwerbe aus den
aüszeren Umständen nicht mit überwiegender Wahrschein-
lichkeit entnehmen dasz er für den Principal habe erwer-
ben wollen: so ist freilich im Zweifel immer anzunehmen,
dasz er für sich selbst erworben habe." \')
Er wordt alzoo in den persoon van den procurator ge-
vorderd 1° dat hij het bezit animo et corpore heeft ver-
kregen ; 2° dat hij het bezit voor ons heeft willen verkrij-
gen. — M. a. w. hij moet zijn wil om voor ons te bezitten
verwerkelijkt hebben, hij moet subjectief en objectief voor
ons bezitten.
Een noodzakelijk gevolg hiervan is, dat men niet door
iemant het bezit kan verkrijgen, die den intellectus pos-
sidendi mist.
L. 1, § 9 en 10. D. de poss. (41, 2). pattlus :
Ceterum üle, per quem volumus possidere, talis esse debet,
ut habeat intellect urn possidendi. Et ideo si fiiri-
osum servum miseris, ut possideas, nequaquam videris appre-
hendisse possessionem.
Kunnen wij ons nu bij de inbezitneming eener zaak door
iedereen laten vertegenwoordigen, die den intellectus pos-
sidendi heeft ? Of zou men eene uitzondering moeten maken
ten opzichte van hem, die ons de zaak moet leveren, en
derhalve aannemen dat niet één persoon èn ons het bezit
1) BEEMER, 1. 1. p. 238 e. v.
2) Verg. L. 1, § 3. D. de poss., waar gezegd wordt dat een pupillus alleen
dan „sine tutoris auetoritate" bezit kan verkrijgen, „si ejus aetatis sit,
ut intelleetum capiat."
eener zaak kan leveren èn het voor ons verkrijgen? sa-
vigny ontkent dat dit eenig bezwaar oplevert. „Wer über-
haupt durch seine Handlungen einem Andern den Besitz
zu erwerben im Stande ist, kann dieses natürlich um
deswillen nicht weniger, weil etwa er, der Repräsentant,
bis auf diesen Augenbhck den juristischen Besitz der Sache
gehabt hat." \')
Is het werkelijk zoo natuurlijk als savigny voorgeeft
dat, waar in het Romeinsche recht de bezitsverkrijging
door een vertegenwoordiger „utilitatis causa" is toege-
laten, ook de leveraar zelf onze vertegenwoordiger kan zijn?
Wij hebben gezien , waarin deze nuttigheidsreden bestond:
„alioquin, si dicamus," zegt paulus, „per eos non acquiri
nobis possessionem, qui nostro nomine accipiunt, futurum
ut neque is possideat, cui res tradita sit, quia non habeat
animum possidendi, neque is, qui tradiderit, quoniam ces-
serit possessione." Bestaat ook hier deze reden, m. a. w.
zoude ook hier niemant bezitten, wanneer men niet hem
het bezit toekende, voor wien de leveraar is gaan be-
zitten ?
savigny beaamt deze vraag: volgends hem heeft de eige-
naar het bezit verloren. Zijne redenering is deze: daar
er voor bezitsverkrijging vereischt wordt èn de wil om te
bezitten èn de detentie der zaak, moet men beiden als
elementen van het bezit beschouwen, en is derhalve de ver-
eeniging van beiden ook voor het bezitsbehoud noodig;
zoodra de leveraar niet meer voor zich zeiven, maar voor
zijn tegenpartij wii bezitten, verhest hij het bezit: het
bezit is in detentie veranderd.
Volgends onze, hierboven verdedigde, meening blijft de
1) sav. Bas R. d. Bes. § 27, pag. 369.
2) Pag. 126 en 127.
-ocr page 164-tradent daarentegen wel degelijk het bezit behouden; hij
raoge niet meer animo bezitten, door de corporalis pos-
sessio behoudt hij evenwel het bezit. En deze corporalis
possessio verliest hij niet, zoolang hij de zaak onder zich
heeft, tenzij, \') met zijn goedvinden, een ander er animo
en corpore meester van is geworden.
Al neemt men dus hier de vertegenwoordiging niet aan,
bestaat er toch een persoon, die bezit, nl. hij, die het
bezit leveren wil. De nuttigheidsreden, welke in L. 1,
§ 20. D. de foss. genoemd wordt, komt hier alzoo niet
meer te pas ; en hiermede valt de redenering van savi&nt :
dat de leveraar natuurlijk, evengoed als elk ander, onze
vertegenwoordiger kan zijn; in den regel toch pleegt met
de oorzaak ook het gevolg op te houden : „cessante causa,
cessât effectus." Wat meer zegt, de aanneming van zulk
eenen bezitsovergang zou bepaald in strijd zijn met den
gewonen regel omtrend bezitsverlies, zoodat men de bezits-
levering niet kan aannemen, zonder eene nieuwe uitzonde-
ring op de Romeinsche rechtsbeginsels aan te nemen.
Doch ook in andere opzichten heeft de aanneming dezer
bezitsverkrijging door den leveraar, als vertegenwoordiger,
vele bezwaren. Voor wij deze nagaan, zullen wij nog even
bij de beschouwingen van savio-nt stilstaan.
Opdat iemant voor ons het bezit verkrijge van eene zaak,
die hij ons leveren moet, wordt, volgends savigny — zoo-
als bij alle bezitsverkrijging door een vertegenwoordiger —
gevorderd: dat hij van ons heeft ontvangen „ein Auftrag
Besitz zu erwerben" en dat hij den wil heeft voor ons het
bezit te verkrijgen. Wij hebben reeds in het algemeen
gezien, wanneer aan deze beide eischen voldaan is-, wij
moeten nog met een enkel woord bespreken, wanneer men
1) Verg. pag. 53 en 54 met pag. 99. Zie ook pag. 160 e. v.
-ocr page 165-hier — waar de vertegenwoordiger niet behoeft te appre-
henderen — zou mogen aannemen: dat de leveraar voor
zijne tegenpartij is gaan bezitten, en dat dit geschied is,
krachtens den wil van hem, dien hij gaat vertegenwoor-
digen.
ÜLPIANUS zegt in L. 42, § 1. D. de poss. „Procurator,
si qnidem mandante domino rem emerit, protinus illi
acquirit possessionem; quodsi sua sponte emerit, non,
nisi ratam habuerit dominus emtionem." Bewijzen deze
woorden niet, dat bij de Romeinen de last, om eene zaak
te koopen, als van zelf inhield den last, om het bezit
dier zaak te verkrijgen. En zou dan ook niet omgekeerd
het verzoek, om eene zaak aan mij te verkoopen, inhou-
den het verzoek, om den wil aan te nemen die zaak voor
mij te bezitten; derhalve de toestemming in den ver-
koop, tenzij het tegendeel blijkt, moeten beschouwd wor-
den als eene aanneming van den last, om voor mij het
bezit te verkrijgen?
Neemt men het gevoelen van savignï, aan dat het bezit
eener zaak overgaat, zoodra beide personen den wil heb-
ben, die bij bezitsverkrijging door een vertegenwoordiger
gevorderd wordt, zoo moet het bezit door het koopcon-
tract reeds overgaan op den kooper; de kooper moet na-
tuurlijk toch geacht worden den wil te hebben om de door
hem gekochte zaak te bezitten, en de verkooper eveneens
den wil te hebben om de door hem verkochte zaak te leve-
ren. Mocht men hieraan nog twijfelen, zoo denke men aan
de brevi manu traditio: ook hier duidt de verkoop, duidt
de schenking aan, dat men de zaak wil leveren en men
niet meer den animus possidendi heeft.
Met des te meer gerustheid beroep ik mij op de brevi manu
traditio, omdat savigny zelf het constitutum possessorium —
aldus noemt men de hierboven ontwikkelde bezitsverkrijging
door den tradent als procurator — uit de brevi manu
traditio toelicht.
Bij het constitutum possessorium, zegt savigny , zijn de
gewone regels van bezitsverkrijging en bezitsverlies van
toepassing; door eene eigenaardigheid van de casus-positie
bestaat er echter iets bijzonders bij de toepassing van die
regels. „Den da die Apprehension schon früher vorge-
kommen ist, so braucht sie jetzt nicht wiederholt zu wer-
den, und die ganze Handlung musz folglich als eine
umgekehrte brevi manu traditio betrachtet wer-
den: wie nämlich bey dieser Art der Tradition der, wel-
cher bisher die Dehention ohne den Besitz hatte, durch
bloszen Animus possidendi, ohne neuen Handlung den
Besitz erwirbt, so verwandelt sich hier gleichfalls durch
bloszes Wollen der Bezitz in Detention, und (worauf es
hier noch allein ankommt) das Recht des Besitzes selbst
wird unmittelbar auf eine andere Person übertragen." \')
In ons oog bestaat er evenwel een zeer gewichtig ver-
schil tusschen de brevi manu traditio en het constitutum
possessorium. Bij de brevi manu traditio heeft de leveraar
het bezit èn animo èn corpore verloren; bij het constitu-
tum possessorium heeft hij het slechts animo verloren. En
daar wij aannemen, dat men niet solo animo het bezit
eener zaak kan verliezen, welke men corpore en animo
bezit, komt de brevi manu traditio wel, het constitutum
possessorium niet met de gewone regels van bezitsveriies
overeen.
Wij keeren na deze uitweiding terug tot de vraag of
men, savigny\'s gevoelen volgende, niet tot het resultaat
moet komen, dat het bezit reeds door het koopcontract
geleverd wordt. Volgends savigny is toch het constitutum
1) SAV. Bas B. d. Bes. § 27, p. 369.
-ocr page 167-possessorium eene omgekeerde brevi manu traditio; in beide
gevallen gaat bet bezit zonder apprebensie door eene bloote
wilsverandering over, bij de brevi manu traditio verwisselt
men den animus om voor een ander te bezitten met den ani-
mus sibi habendi, bij het constitutum possessorium omge-
keerd. Moet men dan ook niet aannemen dat hetzelfde, wat
bij de brevi manu traditio de wilsverandering bewijst, ook
bij het constitutum possessorium een bewijs is voor die
wilsverandering? dat alzoo — wanneer daar door eene
emtio venditio, door eene donatio het bezit overgaat — het
eveneens op dezelfde wijze hier moet overgaan?
Daar wij deze vraag toestemmend meenen te moeten
beandwoorden en evenwel uit sommige uitspraken van het
Romeinsche regt duidelijk blijkt, dat —- al is ook eene
donatio voldoende voor de brevi manu traditio — zij toch
niet voldoende is voor het zoogenaamde constitutum pos-
sessorium, zoo maken wij de gevolgtrekking dat er voor
dit zoogenaamde constititum possessorium meer gevorderd
wordt dan eene wilsverandering van de zijde des leveraars»
L. 77. D. de rei vind. (6, 1) ULPiAinJS:
duaedam muiier fundum non marito donavit per episto-
lam, et eundem fundum ab eo conduxit. Dixi, posse
defendi in rem ei competere, quasi per ipsam acquisierit pos-
sessionem, veluti per colonam. — Proponebatur, quod etiam in
eo agro, qui donabatur, fuisset, quum epistola mittere-
tur, quae res sufficiebat ad traditam possessionem,
licet conductio non intervenisset.
TjiiPiAHxrs vermeldt hier twee gevallen van bezitsover-
gang: ten eerste wijst hij door een voorbeeld aan, dat het
bezit van een stuk land kan overgaan, niettegenstaande de
vorige bezitter op het land blijft wonen; ten tweede toont
hij door een voorbeeld aan, hoe het bezit van een stuk
land kan overgaan, hetwelk reeds door den bezitsverkrijger
gedetineerd wordt. Het eerste is een voorbeeld van het
zoogenaamde constitutum possessorium, het tweede een
voorbeeld van de brevi manu traditio. In beide gevallen
wordt voorondersteld dat iemant een stuk land aan een an-
der wil schenken. In het laatste geval, zegt tjlpianijs is
voor den bezitsovergang een „donare per epistolam" reeds
voldoende: in het eerste geval wordt er daarenboven nog
iets anders vereischt, zooals een huurcontract.
Naar wij meenen, wordt dit meerdere niet gevorderd,
omdat de wilsverandering hier niet zoo gemakkelijk blijkt —
want wij kunnen ons hiervoor geen reden voorstellen —
maar omdat een bezitsovergang door eene eenvoudige
schenking, een koopcontract, enz. met de Romeinsche
rechtsbeginsels strijdt.
L. 20. C. de paotis. (2, 3)
Traditionibus et usucapionibus dominia rerum, non nudis
pactis transferuntur. \')
Hoe kan sayi&jstt met deze plaats zijne uitspraak rijmen:
„durch bloszes Vertrag, ohne alles körperliche Handeln
auf die Sache selbst, ist dieser Erwerb — nl. het constitu-
tum possessorium — möglich?"
savignt zegt: „der Vertrag, wodurch der Uebergang des
Eigenthums bestimmt wird, z. B. der Kauf, ist von dem
Constitutum sehr verschieden: in diesem liegt die Bestim-
mung, dasz der bisherige Besitzer Repräsentant eines frem-
den Besitzes seyn wolle, welche Bestimmung weder in einem
bloszen Kauf enthalten ist, noch auch überhaupt angenom-
men werden kann, sie müszte denn ausdrücklich erklärt
seyn, oder aus andern Erklärungen nothwendig folgen." 3)
1) De brevi manu traditio maakt o. i. geen inbreuk op dezen regel, omdat
het bezit niet door de nuda donatio overgaat, maar door de donatio, in ver-
band met de reeds vroeger door den bezitsverkrijger verrichte apprehensie
der zaak.
2) SAviöNï, Las Recht des Bes. § 27, pag. 371,
-ocr page 169-Wij hebben hierboven reeds onze meening verdedigd, dat
die wilsverandering wel uit een blooten verkoop, eene
schenking kan blijken. Doch al ware die meening onjuist,
zoude hiermede nog niets gewonnen zijn. Wanneer gij toch
met den leveraar overeengekomen zijt dat hij voor u zal
gaan bezitten, is dit even goed eene bloote overeenkomst
als wanneer gij met hem overeenkomt, om u de zaak te ver-
koopen.
savtgnt zegt: „Ist eine ausdrücklige Erklärung vorhan-
den, dasz der bisherige Besitzer nur noch fremden Besitz
verwalten wolle, so hat die Sache keinen Zweifel, aber
dieser Fall ist sehr selten. Auszerdem ist ein Constitutum
nicht anzunehmen, auszer insofern es als Folge anderer
Handlungen betrachtet werden musz." Die andere hande-
lingen zijn het oonducere, usumfructum retinere, enz., en
hebben ook weêr daarom het vermogen het bezit te doen
overgaan, omdat in die handelingen ligt „die Bestimmung
dasz der bisherige Besitzer Repräsentant eines fremden
Besitz seyn wolle." Hoe zulk een wil echter in een huur-
contract kan liggen, begrijp ik niet, het huren duidt toch
volstrekt niet den wil aan om voor een ander bezit te ver-
krijgen, maar alleen den wil om huurrecht uitte oefenen;
dit geldt voor een gewoon huurder, waarom dus ook niet
voor den verkooper, die de zaak huurt. Doch wederom,
gesteld dat die wil zeer duidelijk uit een huurcontract
blijkt, doe ik de vraag: is dat huurcontract iets anders
dan een bloote overeenkomst?
Namen wij met savigirr aan, dat de regel: nemo siU
causam possessionis mutare potest ook op den detentor
sloeg \') zoo zoude o. i. het const. poss. ook met dezen regel
1) SAVIGNY, § 33, pag. 430 e. v. Wij hebben dit gevoelen hierboven be-
streden, zie pag. 63—69.
strijden. Zij, die dezen regel zoo opvatten, begrijpen onder
het causam possessionis mutare ook dit geval, dat iemant,
die voor een ander bezit, voor zich zeiven gaat bezitten;
dus ook omgekeerd dat iemant, die voor zich zeiven bezit,
voor een ander gaat bezitten. En waarom strijdt, bij deze
opvatting van den regel, de brevi manu traditio niet met
dezen regel? Omdat men het recht tot deze verandering van
het voor een ander possidere in het sibi possidere ontleent
aan den vorigen bezitter; het is niet voldoende dat een derde
u de zaak verkoopt of ten geschenke aanbiedt; gij moet
haar gekocht hebben of ten geschenke ontvangen van den
vorigen bezitter, aithands van hem, dien men voor den be-
zitter houdt. Evenzoo moet ook mijn vertegenwoordiger,
wien ik last geef eene zaak van B. te koopen en voor mij
in bezit te nemen, zoo hij deze zaak reeds detineert, de be-
voegdheid, om in plaats van voor B. voor mij te gaan be-
zitten, aan B. ontleenen. Bezit derhalve mijn vertegen-
woordiger de zaak voor zich zeiven, zoo moet hij, daar
hij de rechtsgeldigheid zijner wilsverandering aan den vorigen
bezitter ontleent, haar in dit geval aan zich zeiven ont-
leenen. Doch dit strijdt met den regel: „nemo sibi causam
possessionis mutare potest." — In \'tkort, de brevi manu
traditio zoude geene inbreuk op dezen regel maken, ook
al begrijpt men onder het woord possessio de naturalis
possessio, omdat daar de zaak door een ander aan den
wilsveranderaar geleverd wordt; het constitutum zoude er
wel eene inbreuk op maken omdat hier de wilsverande-
raar zich zeiven de zaak levert.
Trekken wij het voorgaande samen, zoo komen wij tot
de slotsom, dat zulk eene wijze van bezitsverkrijging,
als men onder het constitutum possessiorium verstaat,
in velerlei opzichten strijdt met de Romeinsche rechts-
beginsels, ja zelfs sommige dier regels geheel omverwerpt.
Is het echter wel zoo zeker, dat wij het bezit eener zaak
verkrijgen, wanneer uit een of meerdere overeenkomsten
blijkt, dat de leveraar den wil heeft voor ons te gaan be-
zitten ?
Bezitsverkrijging met hehulp van feitelijke hulp door derden.
Het is O. i. niet toevaUig dat die Romeinsche juristen,
welke gevallen van het zoogenaamde constitutum posses-
sorium opnoemen — terwijl zij zoo zelden nalaten ons er
aan te herinneren, dat de bezitsverkrijging door een procu-
rator slechts utilitatis causa is veroorloofd — hunne uit-
spraken betrekkelijk dezen bezitsovergang nergens als eene
afwijking van de Romeinsche rechtsbeginsels hebben ge-
kenmerkt.
Niet ieder, die ons eenige hulp bij onze bezitsverkrijging
bewijst, vertegenwoordigt ons daarom bij het verrichten
dezer rechtshandeling. Zelfs savigny erkent, dat men slechts
hem als onzen vertegenwoordiger kan beschouwen, die den
wil heeft het bezit voor ons te verkrijgen. Naar wij mee-
nen kan er hier, evenals bij het aangaan van contracten,
eerst dan sprake van vertegenwoordiging zijn, wanneer een
derde, ten opzichte der innerlijke zijde dezer rechtshande-
ling — van het animo possessionem acquirere — voor ons
optreedt, wanneer wij zelve evenmin animo nostro als cor-
pore nostro het bezit verkregen hebben.
Volgends de gewone rechtsbeginsels heeft men het bezit
eener zaak verkregen, wanneer men heeft: 1° den animus
possidendi, d. i. het subjectieve, het innerlijke bezit, niet al-
leen bestaande in de voluntas possidendi, maar ook in het
bewustzijn van te bezitten; 2° het objectieve, het uiterlijke
bezit, bestaande in een toestand van heerschappij. — Be-
andv\\roordt eene hezitsverkrijging aan deze beide eischen,
zoo kan men derhalve op haar niet een „utilitatis causa
receptum est" enz. toepassen.
Nu kan eene zaak zoowel „corpore aheno" als „corpore
nostro" zich in onze heerschappij bevinden. Wanneer toch
een derde eene zaak voor ons behoedt, kunnen wij even
goed, met uitsluiting van anderen, als heer en meester op
de zaak inwerken als wanneer wij zelve de zaak behoeden of
de zaak in ons huis ligt. Zoo wij derhalve onzen knecht
het bevel geven een houtmijt te bewaken, hebben wij door
zijne custodia even goed het objectieve bezit dier zaak ver-
kregen als wanneer wij corpore nostro de zaak behoeden.
Dat de Romeinsche juristen de gevallen dat men „corpore
aheno" en dat men „corpore suo" het bezit verkrijgt, geheel
gelijkstelden, vindt men vooral duidelijk uitgesproken in
L. 51. D. de poss. javolenits:
Quarundam rerum animo possessionem adipisci nos, ait Labeo;
veluti si acervum lignorum emero, et eum venditor tollere me
iusserit, simul atque custodiam possuissem, traditus mihi
videtur.\') Idem iuris esse vino vendito, quum universae am-
phorae vini simul essent. Sed videamus, inquit, ne haec ipsa
corporalis traditio sit, quia nihil interest, utrum mihi,
an et cuilibet iusserim custodia tradatur. In eo
puto hanc quaestionem consistere, an, etiam si corpore acervus
aut amphorae apprehensae non fuerint, nihilo minus traditae
1) Verg. L. ] , ^ 21. D. de poss. „Si jusserim venditorem procuratori rem
tradere, quum ea in praesentia sit, videri mihi traditam." Dit beteekent,
zooals SAVIGNY pag. 241 opmerkt, dat de zaak geleverd is „mir selbst, nicht
blosz meinem Procurator, durch den ich freylich auch Besitz erwerben
könnte." En waarom luidt hier het responsum: „videri mihi traditam?"
Omdat het, wanneer ik eene zaak animo meo verkregen heb_hetgeen hier,
waar ik zelf bij de overdracht aan mijn procurator tegenwoordig ben, natuur-
lijk het geval is — onverschillig is, of eene zaak „corpore meo" dan of zij
„corpore alieno" in mijne custodia is gekomen.
; videantur? Nihil video interesse, utrum ipse acer-
i vum, an mandatu meo alius custodiat; utrubique
1 enim animi quodam genere possessio erit aestimanda.
PAULUS spreekt op twee plaatsen in het algemeen over
de bezitsverkrijging „animo nostro, corpore alieno."
pauli, Recept. Sent. Lib. 5, tit. 2, § 1.
Possessionem acquirimus et animo et corpore; animo utique
i nostro, corpore vel nostro vel alieno.
L. 3, § 12. D. de poss. paulus:
I Ceterum animo nostro , corpore etiam alieno, possidemus,
sicut diximus per colonum et servum.
Dat palTjUS met deze beide plaatsen geene bezitsverkrij-
ging door een vertegenwoordiger bedoelt, blijkt nit velerlei
omstandigheden, paulus zegt in de tweede paragraaf van
zijnen titel de usucapione: „Per liberas personas, quae in
potestate nostra non sunt, acquiri nobis nihil potest: sed
per procuratorem acquiri nobis possessionem utilitatis causa
receptum est." Leest men deze en de voorgaande para-
graaf, zoo is men o. i. veeleer gerechtigd aan te nemen,
dat paulus het possessionem acquirere animo nostro, corpore
alieno en het possessionem acquirere per procuratorem on-
derscheidt , dan dat hij heeft willen zeggen dat het posses-
sionem acquirere per procuratorem is een possessionem ac-
quirere animo nostro, corpore alieno. Zooals wij toch reeds
I vroeger gezien hebben sluit de regel: „per Hieras personas
nihil acquiri potest\'\' niet de hulp van een nuntius bij het
; aangaan van contracten uit. De regel verbiedt alzoo niet,
dat men bij het verkrijgen van uit een overeenkomst voort-
vloeiende rechten, ter openbaring van zijnen wil, van den
louter feitelijke dienst van een derde gebruik make. En
i op dien grond alleen reeds moet men ook wel aannemen
dat de louter lichamelijke hulp van een derde, ter open-
baring van iemants bezitswil, geen inbreuk op dezen regel
maakt: mitsdien dat liet gebruik van zulk een hulp niet
met het per procuratorem possessionem acquirere gelijk
gesteld mag worden, hetwelk, zooals deze en vele an-
dere plaatsen zeggen, alleen utilitatis causa is aangenomen.
Daarenboven pleit het feit, dat paulus in beide plaatse n het
„corpore suo et alieno possessionem acquirere" in ééne adem
noemt, geenszins voor de meening dat het „animo suo, cor-
pore alieno acquirere" zulk eene „quamvis jam fere con-
venit" bezitsverkrijging zou zijn, maar veeleer voor de mee-
ning, dat zoowel het „corpore alieno" als het „corpore suo
possessionem acquirere" eene toepassing der gewone regels
is. Maar het sterkste bewijs tegen deze opvatting van het
„animo suo, corpore aheno possessionem acquirere" als eene
bezitsverkrijging per procuratorem ligt in die woorden zelve:
er wordt geëischt dat de bezitverkrijger zelf den animus
possidendi hebbe, en dit is , zooais wij gezien hebben, i) bij
eene bezitsverkrijging door een vertegenwoordiger niet noodig.
Wij zagen reeds, dat men „corpore alieno" eene zaak in
zijne custodia kan brengen. Men kan evenzeer „corpore
aheno" eene daad van bezit verrichten. Wanneer ik toch
op een ledig erf door mijne werkheden laat graven, zaaien,
planten, zoo doe ik evengoed eene daad van bezit als
wanneer ik zeif graaf of plant.
Het bevel om op een stuk land te graven of eene hout-
mijt te bewaken, duidt alleen aan, dat ik het bezit wil
verkrijgen; door de uitvoering van dat bevel wordt mijn
bezitswil eerst verwerkelijkt en verkrijg ik het bezit. Animo
hebben wij het bezit verkregen, zoodra wij meenen dat ons
bevel volbracht is; corpore, zoodra het werkelijk volbracht
is. En zoodra beiden samenvallen, heb ik volgends de
gewone regels het bezit verkregen.
1) Zie pag. 127—140.
-ocr page 175-Zulke werklieden, die op ons bevel graven, een hout-
mijt bewaken, enz. vertegenwoordigen ons daarom nog niet
bij onze bezitsverkrijging. In den regel zullen zij de be-
teekenis hunner daad voor de bezitsverkrijging van hunnen
meester volstrekt niet kennen; maar, hoe dit zij, zij heb-
ben den wil niet om het bezit voor ons te verkrijgen;
zij hebben slechts den wil om ons bevel uit te voeren, om
ons land te bebouwen of onze houtmijt te bewaken. En
opdat zij als onze vertegenwoordigers zouden kunnen be-
schouwd worden, ware niet alleen dit noodig, maar ook
dat zij ons ten opzichte van het innerlijke bezit, van den be-
zitswil en het bewustzijn van te bezitten, vertegenwoordigden.
Sicut per colonum et servum," noemt paulus op
als de meest voorkomende personen, door wier lichame-
lijke hulp men zijn bezitswil verwerkelijkt. Wanneer ik
iemant een stuk land verhuur, blijkt daaruit even goed
mijn wil om dat land te bezitten, als dat ik hem beveel
op dat land te werken. Maar die wil om te bezitten doet
mij het bezit nog niet verkrijgen: dié wil moet verwerke-
lijkt worden; ik moet het bezit corpore verkregen heb-
ben , en dit is eerst het geval, wanneer mijn werkman het
bevel uitvoert, wanneer mijn huurder zijn huurrecht uitoe-
fent. Deze huurder vertegenwoordigt mij echter bij de be-
zitsverkrijging , evenmin als mijn werkman; hij heeft alleen
den wil om zijn huurrecht uit te oefenen en praesteert
mij, hetzij wetend, hetzij onwetend, een lichamelijke hulp
ter verwerkelijking van mijnen bezitswil.
Even als wij derhalve door ons bevel om te graven
op een stuk land, gepaard met de uitvoering van dat bevel,
het bezit van een stuk land verkrijgen, evenzoo verkrijgen
wij het bezit, wanneer wij een stuk land verhuren en de
huurder zijn huurrecht uitoefent. Verkrijgen wij nu echter
ook het bezit van een stuk land door het te verhuren aan
den eigenaar zeiven of liever aan den bezitter der zaak?
De bezitsleveraar — wij hebben het gezien i) — kan niet
onze vertegenwoordiger zijn, door wien wij het bezit ver-
krijgen. Doch waarom zoude hij ons niet een lichamelijke
dienst bij onze hezitsverkrijging kunnen praesteren? Zoo-
danigen dienst praesteert ons o. a. een verkooper, die op
onzen last de gekochte zaak in ons huis neêrlegt. Wij
verkrijgen het bezit dier zaak even goed als de leveraar
haar op onzen last in ons huis brengt als wanneer een
ander dit doet. Insgelijks verkrijgen wij o. i. even goed
het bezit van een houtmijt, wanneer wij deze door den lever-
aar als wanneer wij haar door een ander laten bewaken,
en insgelijks even goed het bezit van een stuk land, dat
door den leveraar, krachtens zijn met ons gesloten huur-
contract, bebouwd wordt als door een ander huurder, die
zijn huurrecht uitoefent. Wij, de verhuurder, verkrijgen
het bezit „animo nostro, corpore alieno;" de leveraar verliest
het bezit, omdat hij duldt dat wij eene daad van bezit
verrichten, en hij wórdt natuurlijk geacht deze te dulden,
waar hij zelf er toe medewerkt.
L. 19. D. de poss. (41, 2) maeoellits :
Qui bona fide alienum fundum emit, eundem a domi-
no conduxit. Quaero : utrum desinat possidere, an non?
Eespondi: in promtu est, ut possidere desierit.
L. 16. D. de peric. et comm. rei vend. (18, 6) jAVGLEisrus:
Non videtur traditus is, cuius possessio per loca-
.tionemretineturavenditore.
L. 77. D. de rei vend. (6, 1) ulpianus:
Quaedam muiier fundum non marito doaavit per epistolam,
et fundum ab eo conduxit. Dixi, posse defendi in rem
ei competere, quasi per ipsam acquisierit possessio-
nem, veluti per colonam.
1) Pag. 146 e. v-
-ocr page 177-Er kan zich echter een bijzonder gevai voordoen, waar-
voor PAULUS eene bepaalde uitwijzing noodig achtte.
L. 32, § 1. J). de poss. (41, 2) paulus:
Si conductor rem vendidit, et eam ab emtore condu-
xit, et utrique mercedes praestitit, prior locator pos-
sessionem per eonductorem rectissime retinet.
In dit geval zijn er toch twee personen die verhuren,
twee personen aizoo, die daden van bezit ten opzichte dezer
zaak verrichten. Beiden kunnen de zaak evenwel niet be-
zitten, „quia plures eandem rem in solidum possidere non
possunt." De vraag rijst derhalve, wie van beiden bezit.
En het andwoord luidt: de oude bezitter, want deze heeft
de zaak niet én animo én corpore verloren, en zoolang dit
niet het geval is, kan een ander er geen bezitter van wor-
den. — Merkwaardig is ook weer in deze plaats de nadruk,
die op het verhuren gelegd wordt; had de huurder alleen
de zaak verkocht, zoo zoude er hoegenaamd geene quaestie
bestaan, het zoude ontwijfelbaar zijn dat de kooper nog
niet bezat.
Behalve het huren door den tradent, wordt in de Ro-
meinsche uitspraken ook nog een ander voorbeeld eener
bezitsverkrijging animo suo, corpore tradentis opgenoemd,
nl. het usumfructum retinere.
Het resultaat, waartoe wij gekomen zijn, dat het ver-
huren eener zaak eene daad van bezit is, is, ter verkla-
ring van verschillende plaatsen van groot belang. Zoo b. v.
L. 30, § 5. D. de foss. (41, 2) paulus :
Quod per colonum possideo, heres meus, nisi ipse nac-
tus possessionem, non poterit possidere, retinere enim
animo possessionem possumus , adipisci non possumus. >)
1) Verg. L. 1, § 15. Si is quitestam. (47, 4) „heredis non est possessio,
antequam possideat; zie ook L. 23, de poss. „Cum heredes instituti
sumus, adita hereditate omnia quidem iura ad nos transeunt, possessio tarnen,
nisi naturaliter comprehensa, ad nos non pertinet.
PATTLtrs zegt uitdrukkelijk, dat de colonus niet voor mij
het bezit kan verkrijgen, maar dat ik zelf eene daad van
bezit moet verrichten. Is het nu noodig dat men den co-
lonus verjaagt, of zelf op den grond gaat graven, al-
thands dat men den grond betreedt? Neen, zooals wij hier-
boven ontwikkeld hebben, verkrijgen wij het bezit animo
nostro, corpore coloni, wanneer deze het land van ons
huurt. Er behoeft dus alleen, daar het oude huurcontract
niet meer geldt, een nieuw contract gesloten te worden.
Ten slotte zij hier nogmaals het verschil tusschen de
bezitsverkrijging „animo nostro, corpore alieno" en de be-
zitsverkrijging door een vertegenwoordiger geresumeerd.
In het eerste geval beveelt de bezitsverkrijger iemant
bepaalde daden van bezit te verrichten, zooals te graven,
te bewaken, enz., of hij uit op eene andere wijze zijn wil
om eene daad van bezit corpore alieno te verrichten, zooals
door de zaak te verhuren of haar in vruchtgebruik te
geven; en de persoon, die ons bij de bezitsverkrijging helpt,
bewijst ons slechts een louter lichamelijken dienst door het
bevel uit te voeren, bet huurrecht uit te oefenen.
In het laatste geval daarentegen vertegenwoordigt de last-
hebber den bezitsverkrijger ten opzichte der innerlijke zijde
dezer rechtshandeling; hij neemt voor hem het besluit, dat
door zijne apprehensie geopenbaard wordt om zekere indi-
vidueel bepaalde zaak te bezitten; hij heeft, in plaats van
den bezitsverkrijger, het bewustzijn van de zaak te be-
heerschen.
In het eerste geval heeft de bezitsverkrijger zelf den
animus possidendi, in het tweede geval niet.
het constitutum possessokium.
§ 13.
Na al hetgeen ik gezegd heb , kan ik kort zijn en mij
bijkants tot een resumé van het geschrevene bepalen.
Wij hebben gezien, dat de Eomeinsche juristen onder het
animo possidere het subjectieve, het innerlijke bezit, i) onder
het corpore possidere het objectieve, het uiterlijke bezit ver-
stonden. 2) Wij hebben gezien, dat men het bezit behoudt,
zoolang men of animo of corpore bezit. Wij hebben
gezien hoe daarentegen voor bezitsverkrijging eene vereeni-
ging van animo en corpore possidere vereischt wordt. 4\')
Wij hebben hierin een eigenaardig verschil van bezitsver-
krijging met andere rechtshandelingen opgemerkt, dat de
wil — de bezitswil — hoe duidelijk hij overigens moge
blijken, geen kracht kan hebben, tenzij hij zich geopen-
baard heeft in een, met dien wil overeenstemmende, feite-
1) Zie j 4.
2) Zie § 2 en 3.
3) Zie § 7—9.
4) Zie $ 5 en 6.
-ocr page 180-lijke verhouding tot de zaak, tenzij hij zich verwerkelijkt
heeft door eene heerschappij over de zaak. Wij hebben
gezien dat — evenals men bij het aangaan van een over-
komst, ter openbaring van zijnen wil, gebruik mag maken
van een persoon, „qui vel epistolam vel nuntium perfert" —
men eveneens, ter openbaring van den bezitswil, gebruik
mag maken van de feitelijke hulp van derden, zonder
dat door deze vergunning utilitatis causa een inbreuk ge-
maakt is op de Romeinsche rechtsbeginsels. Wij hebben
gezien dat het Romeinsche recht — althands het nieuwere —
daarenboven eene bezitsverkrijging door een vertegenwoor-
diger toeliet, d. i. door een persoon, die niet alleen ten
opzichte van de uiterlijke, maar ook van de innerlijke zijde
der rechtshandeling voor ons optreedt; hetgeen een inbreuk
is op de Romeinsche rechtsbeginsels, en dan ook alleen
utilitatis causa is toegestaan. 2)
Wij komen nu tot de vraag: welke rol speelt bij het
zoogenaamde constitutum possessorium de tradent? die van
een feitelijk helper, die, evenals de brievenbrenger, onzen
bezitswil helpt openbaren, of die van een vertegenwoor-
diger ?
De uitdrukking constitutum possessorium, door glück pok
wel pactum constituti possessorii genoemd, was bij de Ro-
meinen niet bekend; zij is eene uitvinding der nieuwere
juristen. Wat de scheppers dezer uitdrukking er onder
verstaan, duidt het woord tamelijk duidelijk aan: consti-
tuere heeft hier dezelfde beteekenis als in constituta pecunia.
Daar belooft iemant, stelt iemant vast, dat hij zekere
som gelds zal geven. Hier belooft iemant, stelt iemant vast,
1) Zie § 12. Verg. § 10.
2) Zie § 11.
3) EB. GIÜCK, Amführliche Brlaüterung der Pandecten, ein Commentar.
XVI. 1814, pag. 237.
dat hij zekere zaak voor een ander zal gaan bezitten; de
verkooper, de schenker, de tradent in een woord „consti-
tuit se pro alio, pro emtore etc possidere;" hij geeft den
wil te kennen om niet meer voor zich zeiven, maar als
vertegenwoordiger zijner tegenpartij te gaan bezitten
Het constitutum possessorium is „eine Erwerb des Be-
sitzes durch einen Stellvertreter" zeggen glück , von
tigebsteöm, 3) jpuchta, windschbid , bbemer 6) en
alle mij bekende Duitsche juristen, savigny na.
Zooais wij gezien hebben, is er volgends savigny voor
hezitsverkrijging door een vertegenwoordiger noodig: dat
de bezitsverkrijger heeft gegeven „ein Auftrag Besitz zu
erwerben;" 2° dat de procurator de zaak apprehendeert
animo mandanti possidendi. 8) Evenmin, zegt nu savigny,
bij brevi manu traditio eene nieuwe apprebensie door
den bezitsverkrijger gevorderd wordt, omdat hij reeds
corpore bezit, evenmin wordt ook hier, waar de pro-
curator reeds corpore bezit, eene nieuwe appreben-
sie vereischt. Er wordt alleen gevorderd, dat hij van
wil verandert; hij moet den animus sibi possidendi met
den animus alteri possidendi verwisselen: „durch blos-
1) Zie O. a. L. 17, § 1. D. de poss.. „quis constitiiit nolle possidere;"
L. 47, D. de poss. „si tibi possidere constitueris."
2) Pandecten, VIII. § 581, pag. 106 e. v. XVI. $ 1000, pag. 237.
3) Dr. fe. w. von tigerström, Die honae fidei possessio oder das Recht
des Besitzes, 1836, § 43, pag. 287.
4) g. r. puchta, Cursus der Institutionen, 1846, § 228, pag. 559 en 560;
Pandekten, 1848, § 130, pag. 184.
5) windscheid, Lehrhuch des Pandektenrechts, I. 1862, § 155, noot 4.
6) J. BRBMiäE. Het meermalen aangehaalde stuk in Zsehr. f. Civ. u. Pr.
XI. pag. 241.
7) savigny, § 27, pag. 375, noot 1, haalt twee oude schrijvers aan: gi-
PHANius en schorch, die het const. poss. loochenden; hunne werken zijn
mij echter onbekend gebleven.
8) SAVIGNY, § 26, verg. boven pag. 127—146.
-ocr page 182-zes Wollen verwandelt sich der Besitz in Deten-
tion, und das Recht des Besitzes selbst wird un-
mittelbar auf eine andere Person übertrage n." i)
Deze wilsverandering, zegt hij, blijkt 1° uit eene „ausdrüc-
liche Erklärung dasz der bisherige Besitzer nur noch frem-
den Besitz verwalten wolle;" 2° „als Folge anderer Hand-
lungen;" de wil kan „aus andern Erklärungen nothwendig
folgen." savigny spreekt hierbij slechts van de in de Pan-
decten opgenoemde voorbeelden van conducere en usum-
fructum retinere, maar zal, dunkt mij, wel, even als zijne
volgers, onder deze indirecte wilsverklaringen gevallen als
deze begrijpen, dat iemant door het merken der goederen,
door hunne plaatsing bij andere, den bezitsverkrijger toe-
behoorende, goederen, enz., zijn wil te kennen geeft om
het bezit op hem te doen overgaan.
„Der Satz, der hier aufgestellt würde" — zegt savigny
na de vermelding zijner meening, dat het bezit eener zaak
geacht wordt geleverd te zijn, zoodra des schenkers of
verkoopers wil blijkt om voor een ander te bezitten _
„ist eben so allgemein, und ganz als blosze Anwendung
bekannter Grrundsätze, in folgender Stelle enthalten."
L. 18. D. de poss. celsus :
Quod meo nomine possideo, possum et alieno nomine possi-
dere; nec enim muto milii causam possessionis, sed desino
possidere, et alium possessorem ministerio meo fa-
cio. ISTec idem est possidere et alieno nomine possidere, nam
possidet, cuius nomine possidetur. Procurator alienae pos-
sessionis praestat ministerium.
Hetgeen wij savigny toestemmen is dit, dat de redactie
van L. 18. D. de poss. hoegenaamd geen grond oplevert
1) SAVIGNY, Bas Recht des Bes. 6° Ausg. § 27, pag. 369. Deze gelijk-
stelling van constitutum possessorium en brevi manu traditio hebben wij
reeds vroeger bestreden. Zie boven pag. 150. verg. pag. 3 en 4.
om te verwachten, dat men hier met eene afwijlcing van
de gewone rechtsbeginsels te doen heeft. Doch wij stem-
men hem niet toe, dat eene bezitslevering, door eene een-
voudige wilsverandering van den tradent, eene toepassing
van de gewone rechtsbeginsels is, en wij zien niet met
hem in deze plaats een bewijs, dat het bezit van zalmen op
zoodanige wijze geleverd kan worden.
Vooreerst deze vraag: zou zulk een bezitsovergang eene
toepassing van, of een inbreuk op de Romeinsche rechts-
beginsels mogen heeten? Uit hetgeen wij hierboven ont-
wikkeld hebben volgt, dat wij zulk eene bezitslevering voor
eene zeer groote afwijking van deze beginselen zouden moe-
ten houden. — savigny zegt: „durch bloszes Wollen ver-
wandelt sich der Besitz in Detentionen wij zijn de mee-
ning toegedaan, dat men niet het bezit eener zaak kan
verliezen, tenzij men haar èn corpore èn animo verliest. \')
SAVIGNY zegt: „durch bloszen Vertrag ist dieser Erwerb
möglich;" en wij meenen, dat dit strijdt met den regel:
traditionibus et usucapionibus dominia rerum non nudis
pactis transferuntur."
Wij meenen dat L. 18 de poss. niet bedoelt, dat de per-
soon, die ons het bezit levert, tevens, door ons te ver-
tegenwoordigen, het bezit dier zaak voor ons verkrijgen
kan, maar alleen dit, dat hij ons een lichamelijke hulp
kan praesteren bij de verwerkelijking van onzen bezitswil.
Zoo strijdt deze bezitsovergang niet met de gewone regels
van bezitsverlies; want liij, die duldt dat een ander zich
animo en corpore van eene zaak meester maakt, verliest
het bezit dier zaak animo en corpore, en de tradent
moet natuurlijk in dit geval gerekend worden het te dul-
1) Bewijs: § 7—9, vooral § 9, verg. pag. 147 en 148.
2) Bewijs: pag. 152 en 153.
-ocr page 184-den, daar hij er zelf toe medewerkt. — Zoo strijdt deze
bezitsovergang niet met den regel: „traditionibus et usu-
capionibus, non nudis pactis rerum dominia transferuntur ;"
want bij het contract van huur en verhuur — om één
voorbeeld te noemen — gaat het bezit niet over door de
overeenkomst, maar door de uitoefening van het uit de
overeenkomst voortvloeiende recht. Evenals men een ledig
erf nog niet in bezit neemt door het te verhuren, maar
men het bezit eerst corpore verkregen heeft, wanneer onze
bezitswil corpore coloni verwerkelijkt is; evenmin verkrijgt
men het bezit van een stuk land, wanneer de vorige ei-
genaar het huurt, terwijl hij slechts solo animo bezit,
want ook dan is mijn bezitswil nog niet verwerkelijkt.
Terwijl alzoo — wanneer men savigny\'s opvatting aan-
neemt — L. 18 D. de poss. eene inbreuk bevat op de regels
des Romeinschen rechts, behelst zij, bij deze opvatting,
eene toepassing dier regels. En dit op zich zelf, meenen
wij, spreekt reeds ten voordeele onzer opvatting, terwijl
men uit niets kan opmaken dat celsus zijne uitspraak als
een inbreuk op de gewone regels beschouwde. Doch er
is meer waardoor onze opvatting zich aanbeveelt. Voor-
eerst, de onwaarschijnlijkheid — zelfs al neemt men aan,
dat de tradent zelf evengoed als een ander onze verte-
genwoordiger kan zijn — dat hier eene bezitsverkrijging door
een vertegenwoordiger bedoeld wordt; hoe weinig karig de
Romeinsche juristen overigens mogen geweest zijn met hunne
herrinnering dat de bezitsverkrijging door een procurator
slechts „utilitatis causa, quamvis jam fere convenit" is toe-
gelaten , zou men toch, ter wille van deze meening, moeten
aannemen dat zij, bij deze minstens eenigszins zonderbaar
schijnende toepassing van de bezitsverkrijging door een ver-
1) Zie pag. 159—161 verg. pag. 98 met pag. 53 en 54.
-ocr page 185-tegenwoordiger, dit geheel toevallig nergens hadden gedaan.
Ten tweede, de moeihjkheid om — wanneer men aanneemt
dat er slechts eene wilsverandering des leveraars voor den
bezitsovergang gevorderd wordt — te verklaren, waarom
ULPIANUS in L. 77 D. äe rei vind. voor de brevi manu traditio
de eenvoudige donatio wel voldoende zou achten, en voor het
zoogenaamde constitutum possessorium niet; waarom in het
eerste geval de locatio-conductio niet een noodzakelijk ver-
eischte zou zijn, opdat de begiftigde het bezit verkrijge, en
in het tweede geval wel; waarom hier de wil om niet
meer zelf te bezitten, de wil om het bezit te leveren niet
uit de donatio voldoende zou blijken, en daar wel. — Een
derde bewijs levert L. 18 de poss. zelf op: „alium posses-
sorem ministerio meo facio," zegt celsus; „procurator
alienae possessioni praestat ministerium." Het
woord ministerium hebben wij toch ook reeds in eene an-
dere uitspraak van paulus , ontmoet. „Et licet libera per-
sona sit, per quam tibi constitui, non erit impedimentum,
quod per liberam personam acquirimus, quia minis-
terium tantummodo hoc casu praestare videtur." i)
Daar duidde het aan, niet de werkzaamheid van een ver-
tegenwoordiger, bij het aangaan van^een contract, maar
de feitelijke hulp van een nuntius; niet den dienst van
iemant, die onzen wil vertegenwoordigt, maar slechts de
dienstpraestatie van iemant, die onzen wil helpt openbaren
aan den medecontractant. Is het dan niet meer dan waar-
schijnlijk, dat ook hier het woord ministerium alleen de
feitelijke hulp van een persoon bij de verwerkelijking van
onzen bezitswil aanduidt, en niet de werkzaamheid van een
vertegenwoordiger, die voor ons het bezit verkrijgt.
i
1) L. 15. D. de pee. const. (13, 5). Verg. pag. 105.
3 Men lette vooraf ook op het verschil van uitdrukking; hier: „alium pos-
De vraag of in L. 18 D. de poss. en andere plaatsen van
dergelijken inhoud bedoeld wordt eene bezitsverkrijging
per procuratorem of eene bezitsverkrijging animo nostro,
corpore alieno is van vrij groot practisch belang.
Wordt er in L. 18 D., de poss. bedoeld dat de leveraar ons
het bezit kan doen verkrijgen, door ons te vertegenwoordi-
gen ten opzichte van het bezit dier zaak, het ware genoeg
dat hij bezat, dus ook dat hij solo animo bezat. Wordt
integendeel het zoogenaamde constitutum possessorium niet
beschouwd als eene bezitsverkrijging per procuratorem, maar
als eene bezitsverkrijging „animo nostro, corpore aheno,"
zoo is het niet voldoende dat hij solo animo bezit, maar
hij moet corpore bezitten. Opdat wij toch geacht kunnen
worden corpore alieno te bezitten, moet er iemant corpore
bezitten, in dit geval de tradent.
Uit een paar voorbeelden moge het gewicht van dezen
eisch blijken.
Een eigenaar en bezitter van alpenweiden (saitus) ver-
koopt deze aan ons in den winter, terwijl men ze moeilijk
of in het geheel niet bereiken kan, terwijl hij althands ze
solo animo bezit. Nu zegt savigny, kan hij ons het
bezit leveren door het land van ons te huren, omdat
hieruit zijn wil blijkt niet meer voor zich zeiven, maar
voor ons te bezitten. Wij daarentegen meenen, dat de
kooper in dit geval het bezit der alp niet eer corpore ver-
sessorum rainisterio meo facio." In alle wetten welke over bezitsverkrijging
door een procurator handelen: „per procuratorem, possessionem acquirere
possumus, per quemlibet, volentibus nobis possidere ... etc. possessionem ac-
quirimus." — Dat het woord procurator volstrekt niet altijd iemant aanduidt,
die ons bij rechtshandelingen kan vertegenwoordiggn, hebben wij reeds vroe-
ger opgemerkt. Zie pag. 135, verg. pag. 107 n. 1.
1) Zie boven pag. 33 en 23.
-ocr page 187-kregen heeft, voordat de verkooper zijn huurrecht uit-
oefent.
Een ander voorbeeld is dit: iemant, die „animo suo,
corpore coloni" bezit, verkoopt zijne zaak of schenkt haar
weg; de kooper, de begiftigde verkrijgt alsdan nog niet het
bezit door het huren, het usumfructum retinere des vori-
gen bezitters, want gij kunt niet geacht worden corpore
te bezitten, wanneer de detentor u niet als heer erkent.
SAVIGNY daarentegen zegt: „Wenn die Bedingungen eines
Constituti vorhanden sind, so ist es gleichgültig, ob
der bisheriger Besitzer die Detention selbst hat,
oder ob ein Dritter dieses für ihn verwaltet. Wenn
also der Besitzer eines Hauses dasselbe vermiethet hat,
so kann er mir durch Constitutum den Besitz eben so-
wohl übertragen, als wenn er es selbst bewohnte, da die
Repräsentation auch durch mehrere Personen hindurch ge-
hen kann." En op eene andere plaats zegt hij: „es ist
gar nichts besonderes, und nur zufällig bey der Fort-
setzung gewöhnlicher, als bey dem Erwerb, dasz
diese Repräsentation durch mehrere Personen hindurch gehen
kann. So kann der Pächter die Sache wieder verpachten,
der Depositar sie wieder deponiren, und der vorige Besitz
dauert immer auf dieselbe Weise fort... , wiewohl die neue
Verpachtung u. s. w. immer noch eine unrechtliche Handlung
seyn kann, z. B. eine Verletzung des Contracts, oder auch
ein furtum usus." — savigny verwijst hierbij naar
L. 30, § 6. D. de poss.-. „Si ego tibi commodavero, tu Titio,
qui putet tuum esse, nihilominus ego id possideo."
Hij houdt alzoo de volgende redenering: even als gij het
bezit eener zaak behoudt, niettegenstaande de persoon,
1) SAVIGNY, § 27, pag. 371, noot 1.
2) SAVIGNY, § 33, p. 428, text en noot.
-ocr page 188-wien gij de zaak hebt toevertrouwd, haar weder aan een
ander gegeven heeft, die hem en niet u als eigenaar van
de zaak beschouwt; evenzoo hebt gij ook het bezit eener
zaak, b. v. van een stuk land, verkregen, wanneer de
eigenaar het van n huurt, hoewel de colonus, die er op
woont, niet u maar hem als eigenaar erkent. Dat wij hier-
mede niet instemmen is voornamenlijk daaraan te wijten, dat
wij SAVIGNY niet toegeven, dat de Romeinen aan bezitsbe-
houd dezelfde eischen stellen als aan bezitsverkrijging.
Wij meenen dat men solo animo het bezit behouden, doch
dat men het niet solo animo verkrijgen kan. Aan dezen
regel: „retinere enim animo possessionem possu-
mus, adipisci non possumus," — een regel welke
PAULïJS bijkants onmiddelijk aan de hierboven vermelde
woorden van L. 30, § 6 laat voorafgaan — is het o. i.
te danken, dat men in dit geval het bezit behoudt. Bij het
in § 6 gestelde geval bezit ik toch niet meer corpore,
noch corpore meo, noch corpore alieno. Slechts zoolang
bezit ik corpore alieno als iemant voor mij de hoede over
eene zaak uitoefent, als de zaak ten mijnen behoeve tegen
de inwerking van derden beschermd is, zoodat ik zelf op
die zaak kan inwerken, voor zoover ik mijne handen niet
door eene overeenkomst gebonden heb. Bevindt alzoo de
zaak zich in iemants handen , die haar niet voor mij, maar
voor zich zeiven of voor een derde behoedt, zoo bezit ik niet
meer corpore alieno, en ik kan dus slechts animo geacht
worden het bezit te behouden. — Doch omdat men nu niet
solo animo het bezit kan verkrijgen, heb ik het nog niet
verworven, wanneer wel is waar de vorige bezitter het
land van mij gehuurd heeft, maar de colonus mij niet als
eigenaar erkent: de zaak wordt dan niet ten mijnen behoeve
tegen derden beschut; ik kan niet op het land inwerken;
ik bezit alzoo niet corpore.
In \'t kort. Dit groote verschil bestaat tusschen het ge-
voelen van savigny en het boven aangevoerde. Hij zegt:
huurt de verkooper, de schenker eene zaak van hem, aan
wien hij haar moet leveren, zoo blijkt uit dat contract zijn
wil om voor den kooper te gaan bezitten; derhalve ver-
krijgt de kooper hierdoor het bezit. "Wij zeggen daaren-
tegen: het huurcontract alleen is niet voldoende om het
bezit te doen overgaan, want dit bewijst nog slechts dat
de kooper, de begiftigde den wil heeft om het bezit te
verkrijgen, en de wil alleen is niet voldoende: hij moet
zich openbaren, hij moet zich verwerkelijkt hebben in een
corpore suo of alieno possidere. Derhalve kan het
huurcontract alleen dan het bezit doen overgaan, wanneer
of zoodra de huurder corpore voor den verhuurder -bezit,
d. i. wanneer of zoodra de huurder zijn recht uitoefent en
het gehuurde aanvaart. — Volgt men de meening van savigny
zoo is de naam van constitutum possessorium zeer juist.
Volgt men onze meening, zoo is hij in de hoogste mate
onjuist. Even als gij het bezit van een stuk land niet reeds
verkrijgt door uw bevel om er op te gaan graven of door
dat uw arbeider aanneemt (constituit) uw bevel op te vol-
gen, maar gij het bezit eerst verkrijgt door de uitvoering
zelve van dat bevel, m. a. w. doordat hij u eene daad van
bezit helpt verrichten; evenzoo verkrijgt gij het bezit niet
doordat de leveraar „constituit tibi possidere," maar eerst
daardoor dat hij corpore voor u bezit, dat hij u een cor-
poreele hulp bij uwe hezitsverkrijging praesteert, dat hij
u — door als huurder zijn recht uit te oefenen — eene
daad van bezit helpt verrichten.
Een tweede verschilpunt is dit. Wordt er in L. 18. D.
de poss. bedoeld eene hezitsverkrijging door een vertegen-
woordiger, zoo is het slechts noodig dat de bezitsverkrij-
ger door eigenaar der zaak gemachtigd heeft bezit voor
hem te verwerven, m. a. w. dat de eigenaar, als procura-
tor van hem, voor wien hij aanvangt te bezitten, de gren-
zen van zijn last niet te buiten is gegaan door dit te doen.
Wordt er daarentegen bedoeld eene bezitsverkrijging animo
nostro, corpore aheno, zoo is het noodig dat de kooper,
de begiftigde, die het bezit corpore tradentis verkrijgen wil,
zelf den animus possidendi heeft, dat wil zeggen 1° dat
hij den wil heeft welke in uiterlijke handeling zich open-
baart; hij moet het besluit genomen hebben eene indivi-
dueel bepaalde zaak te bezitten; hij moet ten opzichte van
het al dan niet inbezitnemen der zaak niets aan het goed-
dunken van den procurator hebben overgelaten; hij moet
ook den wil hebben, dat er zekere bepaalde handelingen
voor hem gepleegd worden, b. v. dat de goederen bewaakt
worden, dat er gegraven wordt op het land, dat het huur-
recht wordt uitgeoefend; hij moet in één woord bepaalde
daden van heerschappij ten opzichte eener individueel be-
paalde zaak willen verrichten; 2° dat hij het bewustzijn
heeft van te bezitten: hij moet de overtuiging hebben dat
de zaak corpore alieno in zijne macht, in zijne heerschappij
is gebracht, i)
In \'t kort, bedoelt L. 18. D. de poss. eene bezitsverkrij-
ging door een vertegenwoordiger, zoo is het niet noodig
dat de persoon, aan wien de zaak geleverd wordt, den
animus possidendi heeft. Bedoelt die plaats daarentegen
eene bezitsverkrijging animo nostro, corpore alieno, zoo
moet hij wèl dien animus hebben, opdat het bezit overga.
Wij meenen het practisch gewicht van dit verschil niet
beter te kunnen aantoonen dan met eenige regels van bee-
mee af te schrijven. Hieruit zal toch blijken, tot welke
1) Verg. j 4 en pag. 137--140.
-ocr page 191-resultaten men komen moet, wanneer men het constitutum
possessorium aanneemt, d. i. wanneer men van gevoelen
is dat ook de leveraar zelf — mits deze tot de inbezitne-
ming van zoodanige zaken gemachtigd is — ons het bezit
zijner eigene zaken kan leveren, eenvoudig door ons, ten
opzichte van het bezit dier zaken, te gaan vertegenwoor-
digen, door voor ons te willen bezitten.
Na de woorden van L. 18. D. de poss. aangehaald te
hebben, zegt bkemeb: „Dieser allgemeine Aussprach über
den Besitzerwerb für einen Anderen an einer Sache, welche
der Stellvertreter bisher in eigenem Name besessen, musz
auch da Anwendung finden, wo der Detinent durch einen
allgemeineren Auftrag zum Bezitzerwerbe für den Anderen
ermächtigt war; die Anwendung kann nicht auf die in un-
seren Rechtsquellen aufgeführten besonderen Fälle be-
schränkt werden, welche man gewöimiich als Beispiele
des Constitutum possessorium namhaft macht, und in wel-
chen der bisherige Besitzer erst durch den, wegen Eigen-
thümsübertragung und fernerer Detention gescialossenen,
Vertrag (Schenkung und Miethe, Verkauf unter Zurücit-
behaltung des Nieszbrauchs) Stellvertreter des neuen Be-
sitzers wird. Es bedarf also, damit der genereil zum
Besitzerwerbe für einen Andern Ermächtigte seinen juristi-
schen Besitz auf den Vertreteten übertrage, keines Ver-
trages, keiner zweiseitigen Handlung, es genügt
eine Aenderung seines Animus possidendi. Indes-
sen wird auch hier eine aüszere Handlung erfordert, durch
welche die innere That sich ausdrückt, sei es eine aus-
drückliche Willenserklärung, sei es eine andere Handlung,
welche unter den vorliegenden Umständen als stiiisweigende
Willenserklärung gedeutet werden musz. Eine solche Besitz-
Veränderung kommt bei der Besorgung fremder Geschäfte gar
nicht selten vor. Wenn z. B. der Stellvertreter, der Tutor, Cu-
rator oder generell beauftragte Procurator den Vertrete-
nen Geld zu zahlen schuldig ist, und wenn er für den I
Vertretenen eine abgesonderte Kasse hält: so wird er die
Geldstücke, welche er aus seine Kasse nimmt und in die
für den Vertretenen gehalte Kasse ligt, nunmehr für den
Vertretenen besitzen.
Dieselbe Besitzveränderung wird eintreten, wenn er ir- I
gend eine andere Sache, welche er für sich selbst besasz,
deren Erwerb für den Vertretenen aber in dem Interesse
des letzteren erfordert wird, für ihn verwendet und sich ^
in der Verwaltungsrechnung der entsprechenden Preis zu
Gute schreibt, oder durch andere Handlungen unzweideutig
seine Absicht zu erkennen giebt, dasz er von nun an die
Sache lediglich als den Vertretenen gehörig angesehen
und behandelt habe; so namentlich auch, wenn er, um
haare Gelder des Vertretenen zinsbar unterzubringen, das
Geld zu sich nimmt und in seinen eigenen Geschäften
verwendet, dagegen ein auf den Inhaber lautendes Zinsen
tragendes Staatspapier zu den dem Vertretenen gehörigen
Urkunden legt." \')
Wij meenen daarentegen dat — hoe ontwijfelbaar die \'
wilsverandering van onzen zaakgelastigde ook bewezen
moge zijn — het bezit daardoor nog niet op ons overgaat.
Wij zelve moeten eene daad van bezit verrichten, hetzij
corpore nostro, hetzij corpore alieno; wij zelve moeten alzoo
den animus possidendi hebben, en dezen hebben wij na-
tuurlijk niet, wanneer wij niet weten, dat onze zaakgelas-
tigde corpore voor ons bezit. Onwetend kunnen wij wel
het bezit van zaken, die aan derden toebehooren, door
onzen zaakgelastigde verkrijgen, maar niet het bezit van
zaken, welke hem zeiven toebehooren.
1) BiiEMUE, Ztschr. für Civilr. n. Pr. XI. pag.
-ocr page 193-Een geval, dat bbembr verhaalt, is uitnemend geschikt
om door een voorbeeld onze meening te verduidelijken.
In 1838 stierf in de stad Flensburg de koopman F.
Wegens den slechten stand zijns boedels, stonden de voog-
den der minderjarige kinderen de erfenis aan de schuld-
eischers af, en er had alzoo een „concurs" van de schuld-
eischers plaats. —■ F. had tijdens zijn leven de goederen
zijner schoonzuster M. geadministreerd, wier echtgenoot in
1834 overleden was. Zij had hem den ruimst mogelijken
volmacht in het bestuur harer goederen gegeven: zonder
naderen last inde hij de schuldvorderingen, betaalde de schul-
den, vervreemde, wanneer hij dit nuttig oordeelde, roerende
en onroerende zaken, enz.; een groot gedeelte van haar
vermogen had hij in zijne eigene zaken gestoken. Nu
had F. reeds in 1832 —■ dus twee jaar voordat zijn broe-
der stierf — zijn leven voor 5 jaar verzekerd, ten bedrage
van 8000 Th. — Nadat hij een groot gedeelte van het ver-
mogen zijner schoonzuster in zijne eigene zaken gestoken
had, legde hij, ter verzekering van haar vermogen de, 5
jaar geldige, pohs in een omslag, waarin uitsluitend pa-
pieren betrekkelijk het vermogen van de weduwe M. gevonden
werden; aan de polis hechtte hij daarenboven een papier
met het opschrift: „Diese Lebensversicherung ist zur Sicher-
stellung der Forderungen, die die Masse des Herrn M. etwa
an mich haben möchte, in so weit hiedurch an dieselbe über-
tragen, Flensburg, den 20 März 1835, F. — Nevens deze
polis, die in 1837 geldeloos was geworden, lag een nieuwe
van 10 Maart 1837, waarin F.\'s leven, weder voor de
som van 8000 Th. verzekerd was. Op deze pohs had F.
niets aangeteekend, maar zij lag in denzelfden omslag ne-
vens de vorige. Nu had, blijkends de door F. gevoerde
rekening, de weduwe M. ruim 8000 Thaler van F. te vor-
deren. Toen zij echter hare papieren terug vorderde, le-
12
-ocr page 194-verden de curators van den boedel, wel hare overige
papieren uit, maar niet de polis. En de weduwe F., die
inmiddels van het bestaan dier polis itennis had geicregen,
„machte in dem Concurse ein Separationsrecht hinsicht-
hch der auf die Police gehobene 8000 Th. geitend."
De polis was op den houder gesteld, en volgends de
statuten dezer levensverzeitering maatschappij, werd de
houder van een polis als eigenaar aangemeriit, en derhalve
aan hem uitbetaald. De rechtsvraag, zegt beemer, was
dien ten gevolge deze „wer unmittelbar von dem Ab-
leben des Kaufmanns F. Besitzer der Police ge-
wesen, ob F. in eigenen Namen oder die Wittwe
M. durch ihren Geschäftsführer F." — In de drie
instantiën, welke de zaak doorliep, werd telkens aan-
genomen „dasz F. für die Wittwe M. ohne dessen
Wissen Besitz habe erwerben können." Er was
slechts verschil van gevoelen, of men uit de hierboven ver-
melde omstandigheden mocht opmaken, dat F. werkelijk ook
de laatste polis van 1837 in haar naam bezeten had.
En dit werd in de laatste instantie, volgends bbemee
terecht, beaamd. Ook wij meenen dat men in dit geval
de wii van F. om voor zijne schoonzuster te bezitten wel
mag aannemen; trouwens mocht iemant eene andere mee-
ning toegedaan zijn, dit zou geen verschil omtrend een
rechtsbeginsel mogen heeten, maar alleen een verschil
van denkwijze omtrend eene geheel feitelijke vraag: of de
wil al dan niet bestaat is eene quaestio facti.
Waarmede wij echter niet instemmen is dit: dat er al-
leen behoeft gevraagd te worden of F. vóór zijn overlijden
den wil had om voor zijne schoonzuster te bezitten, i) Op-
1) Wij zwijgen, als hier niet ter plaatse, over eene bedenking, welke
daarenboven kan opkomen, of het voorwaardelijke, het gedeeltelijke van den
dat zij, zonder dat zij hef zelve weet, zonder dat zij zelve
het bewustzijn heeft van te bezitten, het bezit dier polis
verkregen hebbe is meer noodig; hij moet hare vertegen-
woordiger bij deze inbezitneming hebben kunnen zijn, en
dit is — zooals wij gezien hebben i) — alleen mogelijk
bij de inbezitneming van eens anders zaak, niet van eene
zaak welke hem zeiven toebehoort; hij moet de zaak van
het oogenblik zijner apprebensie af voor haar bezeten heb-
ben ; hij moet, zooals ons Nederl. Burg. Wtb. zegt, „in haren
naam aangevangen hebben te bezitten." En dit was, bij
de eerste polis althands, niet het geval, daar deze door
F. reeds twee jaar, vóór dat hij het beheer over de goe-
deren zijner schoonzuster op zich nam, genomen was. En
wat de nieuwe polis van 1837 betreft, ook bij deze was
het niet voldoende dat uit de omstandigheden blijkt dat
hij voor zijn overlijden den vdl heeft gehad voor haar te
bezitten; neen, opdat zij, buiten haar weten, het bezit
dier polis verkregen hebbe, moet blijken dat hij tijdens
de inbezitneming der polis den wil had het bezit voor
haar te verkrijgen. Of men in de gegeven omstandigheden
mag aannemen dat die wil reeds op dat tijdstip bestond,
is eene quaestio facti, waarmede wij ons niet bezig te hou-
den hebben. Wat de eerste polis aangaat, merken wij ech-
ter op, dat niet slechts de bewijzen dat hij zijn leven ten
haren wille verzekerd heeft ontbreken, maar zelfs een zeer
gegrond vermoeden bestaat om het tegendeel aan te nemen.
Betreurenswaardig zou het zeker voor de weduwe M.
overdracht („in so weit hiedureh übertragen" schreef F.) ook bezwaren op-
leveren tegen de toekenning van het bezit aan de weduwe M.
1) Ten bewijze dat de leveraar zelf geen vertegenwoordiger kan zijn bij de
hezitsverkrijging eener door hem te leveren zaak, zie boven pag. 146—155.
En alleen bij de hezitsverkrijging door een vertegenwoordiger is het „igno-
ranti acquiritur possessio" mogelijk.
geweest zijn, wanneer F. vóór 1837 gestorven was en zij
had hoegenaamd geen baat gevonden bij de maatregelen,
welke haar zwager, ter verzekering van haar vermogen, ge-
nomen had; doch hoe dikwijls heeft eene ignorantia juris
niet betreurenswaardige gevolgen, zonder dat men ze aan
het recht mag wijten?
Zoude het wel wenschelijk zijn dat het bezit aldus kon
overgaan? De nuttigheidsreden, welke de Romeinen er toe
geleid hebben de bezitsverkrijging door een vertegenwoor-
diger te veroorloven, geldt hier althands niet. i) En het
is m. i. te betwijfelen of er andere redenen bestaan, waar-
door de vergunning van zulk eene bezitslevering raadzaam
wordt. „Vooral ten aanzien van derden," is het in den re-
gel eene belangrijke vraag of het bezit reeds overgegaan
is of niet; zoo ook in het door bremer medegedeelde
geval. Bezat de weduwe M. de polis, zoo verkrijgt zij de
geheele 8000 Th.; bezit zij de poHs niet, zoo komt zij met
de andere schuldeischers op en verkrijgt zij, even als deze,
slechts een evenredig deel van het door haar te vorderen
geld. En zoude het nu zoo billijk zijn dat — wanneer F.
de goederen van verschillende menschen administreerde —
hij zijne zuster ten nadeele der overige schuldeischers kon
bevoordeelen, door eenvoudig eenige effecten of andere pa-
pieren van waarde in het paket zijner zuster te sluiten?
Ware het constitutum possessorium veroorloofd, hoe ge-
makkelijk zoude het niet zijn voor iemant, wier zaken eenigs-
zins wrak staan, een der personen, wiens zaken hij admi-
nistreert, tegen alle gebeurlijkheden te vrijwaren, natuur-
lijk ten koste der anderen, wanneer zijne speculaties slecht
uitvallen; en dit, zonder dat hij de vrije beschikking over
1) Zie boven pag. 126 en 127.
-ocr page 197-de door hem geleverde zaken verliest, zonder dat hij door
den persoon, wiens zaken hij administreert, ooit ter verand-
woording dier zaken geroepen kan worden. Neemt men
het constitutum possessorium aan, zoo behoeft niemant
iets van den bezitsovergang te weten, zelfs niet de per-
soon, voor wien hij het bezit verkrijgt; de zaakwaarnemer
kan, zonder dat iemant het merkt, zich ook weer de
zaak gaan toeëigenen, wanneer hem dit goeddunkt. F. kon
den eenen dag voor zijne zuster, den volgende voor zich-
zelven gaan bezitten.
Dit nu, meen ik, is uit practisch oogpunt niet wen-
schelijk te achten. Allerlei bedrog ten opzichte van par-
ticuhere personen, ten opzichte van den staat (ook ont-
duiking van successierechten) zou gemakkelijk worden ge-
maakt, wanneer men het bezit zijner eigene zaken kon
overdragen, zonder dat de bezitverkrijger weet dat hij bezit.
Het constitutum possessorium wordt niet door de utilitas
gevorderd. Veeleer eischt zij, zooals ook alleen met den
aard van het bezit strookt, dat — tenzij een derde bij deze
bezitsverkrijging optreedt — het bezit eener zaak niet van
den tradent op ons kan overgaan dan doordat wij zelve
eene daad van het bezit verrichten , dan doordat wij „animo
nostro, corpore nostro vel tradentis" het bezit verkregen
hebben.
Trekken wij het resultaat van ons onderzoek samen.
Indien in het Romeinsche recht het constitutum posses-
sorium bestond, zoude men deze bezitslevering als eene
inbreuk op de rechtsbeginsels moeten aanmerken; het
zoude geenszins, zooals savigny beweert, een natuurlijk
gevolg zijn van de aanneming der bezitsverkrijging door
een vertegenwoordiger.
De plaatsen, welke men voor het bestaan van het con-
-ocr page 198-stitututum possessorium aanvoert, bewijzen niet, dat men
zich bij de inbezitneming eener zaak door den leveraar kan
laten vertegenwoordigen, maar dat men „animo suo, cor-
pore tradentis" het bezit kan verkrijgen. Deze bezitsver-
krijging „animo suo, corpore tradentis" is een uitvloeisel
van het Romeinsche rechtsbeginsel, dat men even goed cor-
pore alieno als corpore suo het bezit eener zaak kan ver-
krijgen; welke bezitsverkrijging „animo suo, corpore alieno"
wel onderscheiden moet worden van de alleenlijk „utilita-
tis causa" veroorloofde bezitsverkrijging door een vertegen-
woordiger.
Het practisch gewicht van dit resultaat hebben wij in dit
hoofdstuk nagegaan.
■---vWAMi^xr^
-ocr page 199-I.
Infitiando depositum depositarius aequirit possessionem.
II.
Detentor! régula „nemo sibi causam, possessionis mutare
potesf nullum acquirendae possessioni affert impedimentum.
III.
Possessio retinetur et solo animo et solo corpore.
IV.
Acquirimus possessionem per procuratorem, etiam igno-
rantes; non autem ignorantes aequirere possumus posses-
sionem animo nostro, corpore alieno.
V.
Quemadmodum per extraneas personas obligationem nul-
lam aequirere possumus, sed tarnen per nuntium contrahi
potest, ita quoque animo nostro, corpore coloni possessio-
nem aequirere possumus; neque talis modus acquirendae
possessionis intelligitur, si legimus, per procuratorem ac-
quiri nobis possessionem posse, quod tantum utiiitatis causa
receptum. est.
VI.
L. 18 D. de poss. significat possessionem acquiri posse
animo nostro, corpore tradentis; haec lex non dicit per
tradentem, tamquam vicarium, acquiri nobis possessionem
posse.
VIL
Het tweede huwelijli, bij art. 134b b. W. bedoeld, is
niet ipso juie nietig.
Hij, die iets onverschuldigds betaald heeft, itan van
hem, die de zaak ter goeder trouw aangenomen heeft, niet
de vruchten terugvorderen, die hij tot op den dag der
terugvordering genoten heeft.
IX.
Art. 84 W. B. V. K. is van toepassing op den commis-
sionair, zooais hij in art. 7ü omschreven is.
X.
In het door art. 1604 Burg. Wtb. gestelde gevai is een
verhoor op vraagpunten geoorloofd.
XL
Art. 456 C. P. is niet van toepassing op den eigenaar,
die, na verloop van den huurtijd, de deuren en vensters
wegneemt uit eene door den voormaligen huurder nog we-
derrechtehjk bewoonde behuizing.
Voor langdurige gevangenisstraf is de cellulaire straf
niet aan te bevelen, ook al oefent zij geen nadeeligen in-
vloed uit op de gezondheid des misdadigers.
XIII.
Art. 464 Wb. van Strafv. is onzedelijk.
XIV.
Schoolplichtigheid is af te keuren.
XV.
In ons land is de toestand van de meeste arbeiders
tegenover hunne patroons, die eener volstrekte afhanke-
lijkheid. De arbeidersvereenigingen zijn een middel om die
afhankelijkheid te verminderen. Art. 415 C. P. is een
onrecht.
XVI.
De beklemming is meer bevorderlijk aan de ontwikke-
ling van den landbouwenden stand en meer geschikt om
den voortbrengst van den grond te vermeerderen dan eenig
pachtstelsel.
sM