-ocr page 1-

DE BEYOEGDHEID

DER

REGTERLIJKE MAGT,

MBr OPZIGT TOT

WETTEN DIE DE GEONDWET SCHENDEN.

Eene staatsregtelijke proeTe naar aanleiding yan
Art. 116 al. 2 Grdwt.

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

NA MAGTIGING VAN DEN REGTOE MAGNIFICUS

m W. KOSTER,

GEWOON HOOGLEEBAAE IN DB GKKgESKUNDE,

MET ÏOESTEMIHG VAN DEN ACADEMISCÏÏBN SENAAT

EN

VOLGENS BESLUIT DER REGTSGELEEUDE FACULTEIT,
TEB VEKKRIJGING VAN DEN GKAAD VAN

doctor in het romeinsch m hedendaagsch regt,

AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT
TE VERDEDIGEN

op Zaturdag den 29«\'«" Junij 1867, des namiddags ten I ure,
DOOK

JEAN PHILIPPE THÉODORE DU QUESNE VAN BRUCHEWI,

Geboren te Arnhem.

UTRECHT,
ter stooiadmlclcerij van.

P. W. VAN DEWEIJER,
l§67.

-ocr page 2-

\'aimiipwi -

T& ivtc^\'i

.a

- A ■

f. ^Jm-

h\'*

• -5

^ ■■ ■ et-.:.. , , -

H*

Tlî^THO^

\\k

s- ■ r-gj

*

-ocr page 3-

AAN MIJNE MOEDER,

-ocr page 4-
-ocr page 5-

I N H O TJ D.

IN L EIDI N a.

Eerste Gedeelte.

Welhe moet de levoegdheid der Eegierlijke Ilagi zijn iot het
toetsen van wetten aan de Consiiiutie?

HOOFDSTÜX 1.

Blz.

Begrip van liet wezen eener goede M-et. — Moet in den
constitutionelen Staat, de wet altijd aan de Constitutie
beantwoorden ?...............3

HOOFDSTUK II.

„Non omne quod licet, lionestum est". Sleclite wetten. —•

Inconstitutionele wetten............42

■§ 1. „Non omne quod licet, honestum est". Slechte

wetten..................42

§ 2. Inconstitutionele wetten ...........57

-ocr page 6-

vni

HOOFDSTUK III.

Biz.

Proeve hoe voor de instandhoudiag der Grondwet, tegen
de toepassing van inoonstitionele wetten, volgens ver-
schillende systemen gewaakt wordt........

§ 1. Systeem van den Sénat Conservateiir ...... 91

§ 2, Systeem van de ISToord-Amerikaansoke Constitutie . 99

§ 3. Het meest algemeen heerscliend systeem.....117

§ 4. Middenweg naar de eisohen eener wel ingerigte

Grondwet,.................164

a. Is lijdelijke gehoorzaamheid aan de wet in alle gevallen

geboden en nuttig?..............168

ö. Verdeeling van en evenwigt tusschen de 3 Staatsmagten 184

c. Onafhankelijkheid der ilegterlijke Magt......201

(1. Zelfstandigheid der Eegterlijke Magt.......213

ö. De eedsaflegging van den regter op de Grondwet . . 217
/ Maatregelen van voorzorg tegen mogelijke aanmatigingen
van de zijde der Eegterlijke Magt........223

Tweede ©edeelte.

Welke is volgens onze Staatsregeling, de bevoegheid der Eegterlijke
Magt tot hei toetsen van wetten aan de Grondwet.

HOOFDSTUK I.

Art. 115 al. 2 Grondwet: „de wetten zijn onschendbaar" . . 231

Besluit...................25&

Steliikoen..................267

-ocr page 7-

INLEIDING.

Ilct onderwerp in de volgende bladzijden behandeld,
behoort tot een dier vraagstukken van Staatsregt, v^^elke
vooral gedurende de laatste jaren, tot verschillende be-
schouwingen hebben aanleiding gegeven. Reeds spoedig
mij bewust, dat zoovele teedere punten, zoowel van
staatkunde als andere, daarmede onvermijdelijk ver-
bonden waren, aarzelde ik eerst, dit geschilpunt in
mijn proefschrift te ontwikkelen.

Waar immers de grootste mannen omtrent die vraag
geheel van denkwijze verschilden, was het voor mij
een zware, ja ik durf zeggen, gewaagde onderneming,
eene beslissing te uiten, terwij! ik toch na eenmaal ver-
schillende bouwstoffen onderzocht en bewerkt te hebben,

-ocr page 8-

niet kon dralen de voor mij verkregen slotsom te open-
baren en te verdedigen.

Eens begonnen wilde ik ook eindigen, vooral toen
ik bemerkte dat wat bet onderwerp zelf betrof, de
tegenstanders onzer theorie hunne meeningen meer op
abstracte denkbeelden, dan op waarlijk logische be-
wijsgronden doen steunen.

Waar ik in geschiedkundige, interpretative of staats-
regtelijke beschouwingen faalde, roep ik met vertrou-
wen de toegevendheid van meer bedrevenen in.

Het eerste gedeelte bevat het jus constituendum
omtrent het geschilpunt in \'t algemeen. Welke, zoo
is hier de vraag, is voor de gezonde organisatie van
den Slaat de gewenschte toestand? Mag de Regter-
lijke Magt bevoegd verklaard worden, de wetten, vol-
gens welke zij in den loop van een geding moet regt
spreken, aan de Grondwet te toetsen en bij verschil,
hetzij wat den vorm, hetzij wat den inhoud betreft,
ter zijde te leggen? Kan zij geregtigd zijn, ze in het
laatste geval, terstond en voor de toekomst, van nul
en geener waarde te verklaren ? Of moet zij bij ver-
schil van inhoud met de Grondwet, onbepaald de wet
toepassen en heeft alleen de Wetgevende Magt, hetzij
dan Volksvertegenwoordiging en Kroon te zamen, hetzij
alleen de laatste, de bevoegdheid wetten ter zijde te
leggen of te veranderen?

-ocr page 9-

Al deze punten betreffen eene van de theoriën, uit
de twee groote omwentelingen van Amerika en Europa
(Frankrijk) gesproten. De revolutie van 1789, als een
bruisende stroom de verouderde denkbeelden met zich
slepende, scheidde de 3 Staatsmagten en verbrak het
gezag, de inwerking van den Vorst op de Regterlijke
Magt, overeenkomstig de leer welke reeds
Montes-
quieu
en filangieri verkondigden: »Lorsque, dans
»la même personne, ou dans le même corps de ma-
»gistrature, la puissance
législative est réunie à la
»puissance
exécutrice, il n\'y a point de liberté, par-
»cequ\'on peut craindre que le même monarque, ou
);le même sénat, ne fasse des lois tyranniques pour
»les exécuter tyranniquement."

»11 n\'y a point encore de liberté, si la puissance de
y>juger n\'est pas séparée de la puissance législative et
»de
Vexécutrice. Si elle était jointe à la puissance
»législative, le pouvoir sur la vie et la liberté des
»citoyens serait arbitraire : car le juge serait législateur.
»Si elle était jointe à la puissance exécutrice, le juge
»pourrait avoir la force d\'un oppresseur."

»Chez les Turcs, où ces trois pouvoirs sont réunis sur
»la tête du Sultan, il régne un affreux despotisme." \')
»Si, du moment que le monarque veut être juge,

\') Montesquieu, Esprit deg lois. Lib. XI, CJiap. VI.

-ocr page 10-

y>et que le juge veut devenir législateur, il ny a plus
»dans la nation ni liberté ni sûreté, il est aisé de
»sentir avec quelle précision rigoureuse, les lois doi-
»vent déterminer tant d\'objets"

Maar al werden door die omwentelingen. Wetgevende,
Uitvoerende en Regterlijke Magt verdeeld, de vraag
wââr de grenzen tusschen de laatste en de beide
eerste te plaatsen, werd in Europa weldra in beper-
kenden zin voor de Regterlijke Magt opgelost. Noord-
Araerika bewandelde het eerst den tegenovergestelden
weg, terwijl men tegenwoordig ook in vele landen van
Europa, het verkeerde van den ouden sleur begint in
te zien.

Noord-Amerika gaf den regter (in laatste appél aan de
»Supreme Court") volkomen magt, ja verphgtte hem,
iedere wet aan de Grondwet te toetsen en haar bij
verschil met deze, terstond en voor het vervolg krach-
teloos te verklaren, vermits de Grondwet is de uiting
van den wil, de wilsverklaring van het volk en derhalve
hij, die als het bolwerk van de vrijheid en de regten
zijner medeburgers wordt beschouwd en die als zoo-
danig zijne waardigheid bekleedt, verpligt en aan het
volk aansprakelijk is, voor de nakoming van
dien wil,
voor de handhaving van die regten te waken. Story

1) FttANaiBBi, Lft science de la législation I, p. 122, 123.

-ocr page 11-

xin

zegt. »\') In our future commentaries upon the Consti-
»tution we shall treat it then, as it is denominated
»in the instrument itself, as a Constitution of govern-
»ment, ordained and
established hy the people of the
»United States for themselves and their posterity.
»They have declared it
the supreme lato of the land.
»They have made it a limited government. They have
»defined its authority. They have
i-estrained it to the
■^exercise of certain powers,
and reserved all others to
»the
Slates or to the people. It is a popular govern-
»ment.
Those who administer it are responsible to
•»the people.
It is as popular and just as much emana-
»ting from the people, as the State governments. It
»is created for one purpose; the State governments
»for another. It may de
altered, and amended, and
mholished at the will of the people. In short, it was
»made
by the people, made for the people, and is
»responsible
to the people.\'"

Natuurlijk dat zij, die voor een onbeperkt-monarchaal
Bestuur zijn, of die slechts noode eene Volksvertegen-
woordiging naast het Hoofd der Regering dulden, of
eindelijk zij, die in Wetgevende en UitvoerendeMagten
alléén, de bewakers van de regten des volks zien,
het beginsel van toetsing der wetten aan de Constitutie

\') Stoet , Commentaries on the Constitution of tlie Unite4
States, Vol. I Chapt. V. p. 383.

-ocr page 12-

door de R. M., ten sterkste afkeuren en de spreuk der
Digesten »praesumantur leges sancte ét pie conditae"
aanvoerende, deze vóór alles huldigen. Sommigen heb-
ben de spitsvindige onderscheiding gemaakt, dat de
regter wél op den vorm der wet behoort te letten,
maar ook
alleen dan wanneer deze ongrondwettig is,
de toepassing mag weigeren. Een stilzwijgende erken-
ning van de onontbeerlijke toestemming der Volksver-
tegenwoordiging, de verpligte medeonderteekening der
Ministers en de vereischte goedkeuring van het Hoofd
der Regering, bij het uitvaardigen en afkondigen der
wetten, Hgt hierin opgesloten; maar dit zijn beginse-
len die van zelve spreken, en in den tegenwoordigen
tijd, wel door niemand meer met vrucht zullen kunnen
bestreden worden. Is eene naar den inhoud on-
grondwettige wet
geene wet, een bevel of hoe ik
het noemen zal, niet in den vereischten vorm afge-
kondigd, zal dan immers op dien naam in de verste
verte geene aanspraak kunnen maken!

1) De niet gelioudenlieid van den Bondskanselier, om de be-
sluiten van den Eijksraad mede te onderteekenen, in de Con-
stitutie van den jongstleden ontstanen Noord-Duitscken Bond
gehuldigd, en de verwerping met 127 tegen 126 stemmen,
van het in tegenovergestelden zin luidende voorstel van
Ben-
nigsen
, brengen we niet in rekening: dit anachronismus toch,
is in harmonische overeenstemming, met de voor den tegen-
woordigen tijd anomale en, zoo we hopen, voorbijgaande toe-
standen aldaar.

-ocr page 13-

Naar mijne overtuiging — en in Nederland kan wel
geene andere meening bestaan, — is de monarchaal-
constitutionele regeringsvorm, verreweg de meeste doel-
treffende en heilrijkste voor Europa. Het Amerikaansche
stelsel ten opzigte der bevoegdheid van de R. M.,
is voor onze monarchaal-constitutionele Staten\') af
te keuren. —

Eene Constitutie is, zooals Mr. thorbecke bij de
Grondwetsherziening van 4840 aanmerkte : »het plecht-
»anker van den Staatof zooals
van deinse (Strafregt)
haar noemt: een »pactum aangegaan tusschen Vorst en
Volk."^)

Waar zulk een basis bestaat, daar moet zij ook
worden geëerbiedigd en als eene teedere plant ver-
zorgd. En ik geloof dat, terwijl de mogelijkheid altijd
zal bestaan dat invloedrijke en kundige mannen in het

1) Ook is in de Constitutie der Vereenigde Staten, de taak
voor den regter verligt door deze en dergelijke gebiedende
en verbiedende bepalingen: „Congress
shall make no law res-
„pecting an establisliment of
religion or prohibiting the free
„exercise thereof, or abridging the freedom
ol speech, or of
„the
\\press, or the right of the people peaceably to assemile,
„and to petition the government for a redress of grievances."
(Articles in addition to, and amendement of, the Constitution
of the United States, 1787.)

2) VAN HAMELSVELD, Nederl. Pandecten I, 68. ~ Eon.
Besl. van 22 April 1815 : „Dit Verbond tusschen de Natie
„en Ons."

-ocr page 14-

Kabinet, of in de Volksvertegenwoordiging, een\' zekeren
aanhang verwerven, of dat
eene partij de bovenhand
bekome, wanneer zoo Hgt eenzijdig wordt geoordeeld,
ook de gevallen niet zoo zeldzaam zullen voorkomen,
als de voorstanders van de tegenovergestelde meening
zoo steUig meenen te kunnen verzekeren, waarin wet-
ten zullen worden uitgevaardigd, strijdende wat den
inhoud betreft, tegen \'t een of ander punt van de
Constitutie. Trouwens de geschiedenis heeft het, zooals
wij zien zullen, ten duidelijkste bewezen. Waar nu
deze mogelijkheid bestaat en t,och het eerste en voor-
naamste vereischte van de goede huishouding, ja van
het blijvend voortbestaan van den Staat, altijd zal zijn:
naleving der bestaande Constitutie, daar meen ik, dat
het ter zijde leggen van eene inconstitutionele wet
door de Regterlijke Magt, niet alleen tot hare bevoegd-
heid
behoort, maar dat het zelfs haar heilige en dure
pligt is.

Verwerp ik dus voor de monarchaalrconstitutionele
Staten in Europa het Amerikaansche stelsel , dat voor
de Vereenigde Staten beter passende en hoewel niet
geheel vrij van bezwaren , doorgaans doel treft, en
wensch ik het groot verschil van toestanden in de oude
en nieuwe wereld in het oog te houden; ik meen toch

1) Blijkens de zeer versehe ervaring in het gebeurde met de
military Bill
(The Imperial Review, June 8, 1867.)

-ocr page 15-

te mogen stellen, dat het regt van weigering om de
ongrondwettige wet toïï te passen, aan den regter
allezins moet worden toegekend, ten einde het echt
begrip van de scheiding der 3 Staatsmagten worde
gehandhaafd en ten tweede opdat de wetgever door die
weigering, op den bestaanden verkeerden toestand
opmerkzaam gemaakt, er toe gebragl worde, zijn ver-
grijp tegen de Constitutie te herstellen. —

Het tweede gedeelte bevat in korte trekken het jus
constitutum (art. 115 al. 2 Grondwet) en constituendum
voor Nederland, benevens de verschillende meeningen
daaromtrent. —

-ocr page 16- -ocr page 17-

EERSTE GEDEELTE.

WELKE MOET DE BEVOEGDHEID DER REÖTERLIJKE MAGT ZIJN

TOT HET

TOETSEN VAN WETTEN AAN DE CONSTITUTIE?

-ocr page 18-

iE

• t -

-ocr page 19-

HOOFDSTUK I.

BEGRIP VAN HET WEZEN EENER GOEDE WET. — MOET IN
DEN CONSTITUTIONELEN STAAT DE WET ALTIJD AAN
DE CONSTITUTIE BEANTWOORDEN?

Une idée nette et précise de ce que doit être ta
législation est le guide qui dirige la recherche
de la véritable science des lois,
mîijek, Esprit
des instit. jud. etc. YI, p. 5.

Welke is de definitie van »wet" in den meest alge-
meenen zin van het woord? We meenen niet beter
te kunnen doen dan die weder Ie geven welke het R. R.
gebruikt; we vinden daar\') de volgende woorden:

i Pap. Lex est commune praeceplum, virorum pru-
dentum consultiim, delictorum, quae sponte vel igno-
rantia contrahimtur, coërcitio,
communis reipublicae
sponsio,
2 Mare. Nam et Demosthenes orator sic définit:

Tovró isri vófiog, ó navras dv&Qwnovg nqo^ytH nd&ta&ai
dià TToXXà, aal fiàXiOTCx, on nàg èari rófiog fvQijficc fiiv yial

1) Dig. Lib. I. Tit. 3.

-ocr page 20-

ScÓqou d^wv, öóyixa 8è dp d\'QmTTcav qiQOpi^ucoi/, inapÓQ&coiJ,a

Twp ixoüCïiW xal d-AOvolcap a^aqxTj^idroiV, nóXtwg dè
Gvp&tjxT] xoivi], itad\'^^p ocTcuGt TCQoai\'iycci ^fjp TOÏg lp rfj TtóXd.
[Lex est, cui omnes obtemperare convenü, tumobalia
multa, turn vel maxime eo, quod omnis lex inventum
et munus Dei est, decretum vero prudentum hoini-
mim, coërcitio eorum, quae sponte vel invohmfane
delinquuntur, communis sponsio civitatis, ad cujus
praescriptum omnes, qui in ea republica sunt, vitam
instituere debent.]
Sed et philosophus summae Stoicae
sapientiae Ghrysippus sic incipit libro, quem fecit
tc^qI
vojxov [de lege]: "O vó^^og ndprcop iavl [^aaiXevg d-eicop
Tf aal dpi^QcaTiipcop iiQay^drcop. JtX 8è avvov nqoaxdrriv
Tt tipui rap \'AuXcüp aal iwp a^G\'^Q&p, nal aQ\'j^ópra, \'/.al
rjyiiióva\' nal xavd Tovro aavöva tè eïpai 8ixaiwv aai
d8\'iy.cjp, \'Aal
)p (pv\'aii tcoIlvva&v l^cocop, TCQogra-Attmp
(.itp 6jp TTOiijtiop, dTiayoQiVTi\'AOP 8è cop ov noiTjxéop. [Lex
est omnium divinarum et humanarum rerum regina.
Oportet autem eam esse praesidem et bonis et malis,
et principem et ducem esse; et secundum hoc regulam
esse justorum et injustorum, et eorum, quae natura
civiUa sunt, animantium, praeceptricem quidem facien-
dorum, prohibitricem autem non faciendorum.]

De magt en invloed dus van de wet in den Staat
is groot en uitgebreid. Maar is nu iedere wet blin-
delings goed te keuren? m. a. w. zijn alle wetten
omdat ze wet zijn,
goed, zooals zij meenen die de
spreuk: »praesuraantur leges sancte et pie conditae"
tot de hunne maken?

De geschiedenis levert te menigvuldige voorbeelden
van het tegendeel, dan dat we deze vragen bevestigend
zouden beantwoorden, zooals ook de Romeinen het

-ocr page 21-

begrepen: »non omne quod licet, honeslum est"\').
De ontwikkeling van deze stelling en de opsomming
van slechte en ongrondwettige wetten voor het vol-
gende Hoofdstuk bewarende, znllen wij hier nagaan
welke de vereischten zijn om eene wet goed te mogen
noemen.

Cicero leidt de wetten af uit de goddelijke voorzie-
nigheid en uit de rede: voordat zij ingevoerd werden
bestonden zij reeds in de overtuiging der menschen,
en daarom, als van goddelijken oorsprong moeten ze
ook steeds daaraan beantwoorden en eenig en alleen
het geluk der volkeren beoogen.»Neque enim esse
»mens divina sine ratione potest, nee ratio divina non
»hanc vim in rectis pravisque sanciendis habere; nee,
»quia nusquam erat scriptum, ut contra omnes hos-
stium copias in ponte unus assisteret, a tergoque
»pontem interscindi juberet, idcirco minus Coclitem
»illum rem gessisse tantam fortitudinis lege ac impe-
»rio, putabimiis: nee si regnante Tarquinio nulla erat
»Romae scripta lex de stupris, idcirco non contra illam
»legem sempiternam Sex. Tarquinius vim Lucretiae,
»Tricipitini fiüae, attulit. Erat enim ratio profecta a
»rerum natura, et ad recte faciendum impellens, et
»a delicto avocans: quae non tum denique incipit lex
»esse, cum scripta est, sed tum, cum orta est.
Orta
mutem simul est cum mente divina. Quamohrem lex
wera atque princeps, cipta ad jubendum etadvetan-

))dum, ratio est recta summi Jovis....... Ergo ut

»illa divina mens, summa lex est; item, cuminhomine

1) Dig. Lib. L. Tit. XVII, 1. 141 princ.

2) CiCEEo, De legg. II Cap. IV, V, sqq

-ocr page 22-

))est,~perfecta est in mente sapientis. Quae sunt autem
»varie, et ad tempus descripta populis, favore magis,
»quam re, legum nomen tenent; omnem enim legem,
»quae quidem recte lex appellari possit, esse laudabi-
»lem, quibusdam talibus argumentis docent.
Constat
i>profeclo ad salutem civium, civitatumque incohmita-
■»tem, vitamque hominum quietam et beatam, inventas
■»esse leges: eosque, qui primum ejusmodi scita sanxe-
•»rinl, populis oslendisse, ea se scripturos atqiie latiiros,
■»quibus illi adscitis susceptisque, honeste beateque
wiverent: quaeque ita composita sanctaque essent,eas
■»leges videlicet
nominarunt."

Gelijk cicero, leidt ook Montesquieu de wetten af
uit goddeiyken oorsprong. De wetten, in den meest
uitgebreiden zin van het woord, zijn de noodwendige
betrekkingen welke uit de natuur der dingen voort-
spruiten, en in dien zin hebben alle wezens hunne
wetten. Er is een oorspronkelijke rede, nl. de God-
heid (ratio divina); de wetten zijn de betrekkingen,
welke er tusschen haar en de verschillende wezens
bestaan en de betrekkingen tusschen die verschillende
wezens onderling. De wezens welke met verstand be-
gaafd zijn, de menschen, mogen wetten hebben door
hen zelve gemaakt, ze hebben er ook, die niet door
hen gemaakt zijn. Voordat de wetten gemaakt zijn
waren er regtsbetrekkingen mogelijk \'). »Dire qu\'il
»n\'y a rien de juste ni d\'injuste que ce qu\'ordonnent
»ou défendent les lois positives, c\'est dire qu\'avant
»qu\'on eût tracé le cercle, tous les rayons n\'étaient
»pas égaux."

1) montesqfieu, Esprit des Lois L. I ch. 1 p. 3.

-ocr page 23-

De eersle wetten zijn de natuurwetten, zoo genoemd
omdat zij de uitvloeisels zijn van de zamenstelling van
ons wezen. Om ze te kennen, moet men den mensch
in den natuurstaat beschouwen. Zijn eenmaal de men-
schen in eenen Staat vereenigd, dan verliezen zij het
gevoel hunner zwakheid; de gelijkheid die onder hen
bestond, verdwijnt en de toestand van krijg begint.
Iedere Staat op zich zelf begint zijne kracht te ge-
voelen, hetgeen een toestand van oorlog tusschen de
naties doet geboren worden. Maar ook de bijzondere
personen beginnen hunne kracht te gevoelen; ze be-
ijveren zich de voornaamste voordeden , welke de
Staat oplevert, te hunnen bate te doen strekken;
dit verwekt ook tusschen hen een toestand van twee-
spalt. Die twee toestanden van wrijving verpligten
den mensch tot het maken van wetten. Beschouwd
als bewoners van eene planeet, die
zoo groot is dat
ze noodzakelijk door verschillende volkeren moet be-
woond worden, hebben de menschen wetten voor de
betrekkingen wélke tusschen die volkeren bestaan;
dit is het
Volkenregt. Beschouwd als levende in eenen
Staat wiens aanzijn onderhouden moet worden, heb-
ben zij wetten voor de betrekkingen welke er bestaan
tusschen regeerders en geregeerden: dit is het
Staats-
regt.
Zij hebben eindelijk wetten voor de betrekkingen
der burgers onderling en dit is het
Privaatregt. —
Een Staat kan niet bestaan zonder Bestuur. De meest
met de natuur overeenkomstige regeringsvorm is die,
Welks strekking het meest beantwoordt aan de roeping
van het volk waarvoor hij gemaakt is.

Deze praemissen gesteld, aan welke vereischten moet
nu de wet voldoen?

-ocr page 24-

De wet in \'t algemeen is de menschelijke rede, in
zooverre zij alle volken der aarde beheerscht; en de
poUtieke en burgerlijke wetten van iedere natie moeten
slechts de bijzondere gevallen zijn waar deze mensche-
lijke rede kan toegepast worden »Elles doivent être
îtellement propres au peuple," zegt hij, »pour lequel
»elles sont. faites, que c\'est un très grand hasard si
»celles d\'une nation peuvent convenir à une autre.

»11 faut qu\'elles se rapportent à la nature et au
»principe du gouvernement qui est établi, ou qu\'on
»veut établir, soit "qu\'elles le forment, comme font les
»lois pohtiques: soit qu\'elles le maintiennent, comme
»font les lois civiles.

»Elles doivent être relatives au physique du pays;
»au chmat glacé, brûlant, ou tempéré; à la quaUté
»du terrain, à sa situation, à sa grandeur; au genre
»de vie des peuples, laboureurs, chasseurs, ou pas-
»teurs: elles doivent se rapporter au degré de liberté
»que la constitution peut souffrir, à la rehgion des
»habitants, à leurs inclinations, à leurs richesses, à
»leur nombre, à leur commerce, à leurs moeurs, à
»leurs manières. Enfin elles ont des rapports entre
»elles; elles en ont avec leur origine, avec l\'objet du
»législateur, avec l\'ordre des choses sur lesquelles elles
»sont établies. C\'est dans toutes ces vues qu\'il faut
»les considérer."

Filangieri stelt omstreeks dezelfde vereischten voor
eene
goede wet als Montesquieu, ofschoon in eenige
philosophische beschouwingen met hem verschillende,
en wel voornl. wal betreft den toestand van den mensch

1) Montesquieu Lib. L. Chap, 3. p. 13.

-ocr page 25-

vóórdat hij tot den Staat is toegetreden, pag. 42\'):
»Je me garderai bien de supposer un état de nature
»antérieur à la société et semblable à celui des sau-
»vages, comme quelques sophistes misanthropes l\'ont
»assuré de nos jours. Il ne m\'est pas permis de mé-
»connaître assez la nature et les caractères distinctifs
»de l\'espèce humaine, pour croire que l\'homme ait
»été destiné à errer dans les bois, ou que l\'état de
»société soit pour lui un état de violence.

Pag. 44 sqq. »Ces réflexions suffisent, ce me semble,
»pour démontrer que l\'état de société est lié dans
»l\'ordre des temps, à l\'existence même de l\'homme;
»que le sauvage errant dans les forêts n\'est pas l\'homme
»de la nature, mais un homme dégénéré, dont la
»manière de vivre est contraire au but qu\'elle lui a
»prescrit, et que cet état est plutôt l\'image de la dé-
»gradation de l\'espèce humaine, que le tableau de son
»enfance. Je suis donc convaincu que la société est
»née avec l\'homme: mais cette société primitive était
»bien différente de la société civile. 11 n\'est pas pos-
»sible de présumer que les hommes, destinés à vivre
»ensemble, aient d\'abord commencé de renoncer à
»leur indépendance, avant de sentir la nécessité d\'un
»pareil sacrifice. Cette société primitive n\'était donc
»qu\'une société purement naturelle, où les noms de
»noblesse et de peuple, de maîtres et d\'esclaves,
Ȏtaient aussi inconnus que la magistrature, les lois,
»les peines et les charges civiles. Dans cette société,
»on ne connaissait d\'autre inégalité que celle qui naît
ïide la force du corps, d\'autre loi que celle de la nature,

1) Filangieei La science de la législation Tom. 1. p. 42 & 44.

-ocr page 26-

»d\'autre lien que celui de l\'amitié, des besoins et de
»la famille. Les membres de cette société n\'avaient
»pas encore renoncé à leur indépendance naturelle,
»n\'avaient pas déposé toutes leurs forces particulières
»entre les mains d\'un chef ou de plusieurs hommes,
»ne leur avaient pas confié la garde de leurs droits,
»n\'avaient pas mis sous la protection des lois, leur
»vie, leurs biens, leur honneur. Dans cette société,
»chaque homme était souverain, puisqu\'il était indé-
»pendant; magistrat puisqu\'il était interprète des lois
»renfermées dans son coeur, juge enfin, puisqu\'il
»était l\'arbitre des différends qui naissaient entre lui
»et ses semblables, et le vengeur des injures qui lui
Ȏtaient faites."

Maar de morele gelijkheid van den enkele kan niet
strijden tegen de physieke ongelijkheid van den ander,
daarom: pag. 46. »On ne pouvait détruire l\'inégaUté
»physique, sans recourir à l\'égalité morale (générale);
»il fallait à toQtes les forces particulières, composer
»une force pubhque, qui fût supérieure à chacune
»d\'elles. Il fallait donner l\'être à une personne morale,
»dont la volonté représentât toutes les volontés, dont
»la force fût l\'assemblage de toutes les forces, et qui,
»dirigée par la raison pubhque, interprétât la loi na-
»turelle, en développât les principes, fixât les droits,
»réglât les devoirs, prescrivit les obligations de chaque
»individu envers la société et envers les membres qui
»la composent; étabUt au milieu des citoyens une
»mesure qui fût tout à la fois et la règle de leurs
»actions, et la base de leur sûreté; qui sût créer et
»conserver, pour le maintien de l\'ordre, l\'équilibre
»entre les besoins et les moyens de les remplir; qui

-ocr page 27-

»eût enfin le pouvoir de placer, d\'une manière immu-
ïable, dans la main des hommes, l\'instrument de leur
»conservation et de leur tranquillité, seul objet pour
»lequel ils avaient fait le sacrifice de l\'indépendance
»primitive.

)-)Voilà Vorigine et le motif de la société civile^
ü\'origine et le motif des lois, et par conséquent Vobjet
nmique et universel de la Législation\'\'

Welke — zoo vraagt hij, is het eenig voorwerp
der wetgeving? En het antwoord
\\\\x\\&i-. behoud en
gerustheid, conservation et tranquillité"
Het behoud
beoogt het voortbestaan, de rust heeft de zekerheid
tot voorwerp.

De mensch, aan behoeften en begeerten onderwor-
pen, heeft niet zellbehoud alleen op het oog, maar
zelfbehoud met de meest mogelijke gerustheid. Dan
om rustig te zijn moet men vertrouwen hebben; de
burger moet de overtuiging bij zich omdragen dat de
regering geen inbreuk hoegenaamd op zijne regten
zal maken, dat niet de magistraat zijne magt in een
werktuig van onderdrukking zal herscheppen; hij moet
onder zijne medeburgers kunnen leven met de zeker-
heid dat hij nooit door hen ongestraft zal kunnen
worden aangerand; hij moet overtuigd kunnen zijn
dat zijn leven, door de wet verdedigd, hem nooit ont-
nomen zal kunnen worden, dan wanneer zijne misda-
den hem het regt op hetzelve zullen doen verbeuren;
hij moet eindelijk zeker zijn dat zijn wettig verkregen
eigendom, door alle krachten van de natie zal beschermd
worden en dat de vruchten van zijn arbeid steeds
onder de hoede van het openbaar gezag zullen zijn.
Iedere tak der ivetgevlng zal dus bestemd, moeten zijn

-ocr page 28-

om eene van deze iveldaden aan den Staat te verschaffen.
Doet zij dit, dan mag zij goed genoemd worden.

De goedheid (men vergunne mij het woord) eener
wet is tweeerlei:
volstrekt of betrekkelijk. De volstrekte
of absolute deugdzaamheid der wetten, bestaat daarin
dat zij aan die beginselen van zedelijkheid beantwoor-
den, welke aan alle menschen gemeen, voor alle rege-
ringsvormen en voor alle luchtstreken -gelden. Het
regt der natuur, het natuurregt bevat de onverander-
lijke grondbeginselen van alles wat regtvaardig en
goed is in alle voorkomende gevallen. Ilet beginsel
der rede, dat zedelijk gevoel van het hart door den
Schepper aan ieder individu ingeprent, spreekt tot
ieder mensch dezelfde taal, schrijft aan allen dezelfde
wetten voor.

Ze is ouder, zegt cicero, dan steden, volken en
senaten; hare stem is magtiger dan die der goden,
en
onafscheidelijk van de natuur der denkende wezens
bestaat zij en zal zij blijven bestaan, niettegenstaande
de pogingen der hartstogten die tegen haar ten strijde
trekken, niettegenstaande de tyrannen die haar zouden
willen smoren in het bloed der burgers, niettegen-
staande de bedriegers die haar door het bijgeloof zoe-
ken te vernietigen.

Het beginsel dus der zedelijkheid, het regt der
natuur, ziedaar den grondslag der wet, de beant-
woording daaraan het eerste vereischte voor hare vol-
strekte deugdzaamheid. \') »Le sauvage d\'Otaheiti,"
zegt
filangieri »sent, aussi bien que Locke, qu\'une
ïbête tuée ä la chasse par son compagnon est la pro-

1) FiLANeiEBi, Tom. I, p. 63.

-ocr page 29-

îtpriélé de celui-ci; que les produits d\'un sol cultivé
»par d\'autres mains que les siennes, ne peuvent lui
»appartenir, qu\'avec le consentement du propriétaire,
»et que le besoin de se défendre peut seul lui donner
»quelque droit sur la vie d\'un autre homme. Voilà
»le principe de la morale, le droit de la nature, et
»la première règle des lois."

Het tweede vereischte voor de volstrekte deugdzaam-
heid is de
godsdienst. Filangieri zegt:\') »Si elle est
»Ie développement et la modification des principes
»universels de la morale, les lois ne peuvent ni la
»détruire ni l\'affaiblir. Ce serait ébranler un édifice
»élevé par un être qui a les premiers droits à notre
»obéissance. La religion, doit donc servir de
guide
»au législateur." Dus de godsdienst, in zooverre zij
is de ontwikkeling en de wijziging van de algemeene
beginselen van zedelijkheid, m. a, w. de natuurlijke
en eenvoudige zedeleer, welke haar kern is. Ik meen
er bij te mogen voegen: met strenge uitsluiting van
alle dogmatische beschouwingen.

Ook moet de godsdienst volstrekt niet de basis zijn
waarop de wetgever voortbouwt, ze strekke slechts
tot rigtsnoer, tot schietlood van den bouwmeester.

De betrekkelijke deugdzaamheid der wet, wordt afge-
meten naar den regeringsvorm, den aard der bewoners,
het klimaat enz. van het land waarvoor ze gemaakt is.

Het verschil van karakter, van aanleg der menschen,
de wispelturigheid en rusteloosheid van hunnen geest,
deelt zich aan het politieke ligchaam mede, evenals

1) Filakoieei, I, p. 70.

2) Ibidem, p. 81.

-ocr page 30-

»dans les ouvrages de l\'art l\'imperfection des parties
»forme l\'imperfection de l\'ensemble," gelijk zich
filan-
gieri
vergelijkender wijze uitdrukt. De naties ver-
schillen onderling, de Regeringen hebben verschillende
betrekkingen.

Filangieri zegt : »Chaque gouvernement a son
»principe particuHer, qui, dans un tems, le fait agir
»et dans un autre tems, le laisse dans l\'inaction. Les
»moeurs d\'un siècle ne sont pas celles du siècle qui
»l\'a précédé, ni de celui qui le suit. Les intérêts des
»peuples changent avec les générations, et la moindre
»différence de climat ou d\'époque suffit pour rendre
»dangereuses les choses, même les plus utiles dans
»d\'autres circonstances.

»Les lois doivent-elles donc suivre cette inconstance
»et cette variété des corps politiques? Un seul fait
»peut résoudre cette question."

Hij vergelijkt daarop de beide groote Staten van
Griekenland: Sparta en Athene, toont het aanmerke-
lijke verschil aan dat tusschen beider staatsinstellin-
gen bestond en vraagt : »Laquelle de ces deux Légis-
»lations est la meilleure?" en het antwoord is: »Je
réponds à cela que Sparte ne pouvait avoir d\'autres
»lois que celles de Lycurgue, et Athènes que celles
»de Solon."

Beide systemen hadden dezelfde gevolgen, niettegen-
staande het verschil en zelfs de tegenstrijdigheid der
oorzaken: beiden strookten met den toestand der repu-
blieken waarop men ze toepaste.

1) Filangieri, I, p. 81.

2) Ibidem.

-ocr page 31-

Filangieri eindigt met te zeggen : ))celte confor-
T>mité, ce rapport des lois avec Vélat de la nation qui
üa reçoit, est ce que f appelle bonté relative."

Zijn resultaat komt dus overeen met dat van Mon-
tesquieu.

De mensch tot de maatschappij toetredende heeft
ten hoofddoel: zijn wettig eigendom in rust en vrede
te genieten; de krachtige hefbooraen van dezen toe-
stand zijn de wetten, welke in den Staat gelden; de
eerste beschreven Grondwet van alle Staten is de in-
steHing van eene Wetgevende Magt, evenals de eerste
natuur-Grondwet, welke zelfs de Wetgevende Magt
beheerscht, is: het behoud van den Staat en (voor
zooverre het overeenstemt met het algemeen welzijn)
van ieder lid van den Staat. lïet vertrouwen door
de natie in de Wetgevende Magt (van iederen Staat en
onder alle regeringsvormen) gesteld, legt haar volgens
logke de volgende verphgtingen op, waaruit we zien
welke vereischten hij voor goede wetten bepaalt:

First, they are to govern by promulgated esta-
sblished laws, not to be varied in particular cases, but
»to have one rule for rich and poor, for the favourile
»at court, and the countryman at plough.

»Secondly, These laws also ought to be designed for
»no other end ultimately,
but the good of the people.

»Thirdly, They must not raise taxes on the pro-
sperty of the people, without the consent of the people,
»given by themselves or their deputies. And this
»properly concerns only such governments where the

1) FiLAWGIEillj I, p. 82.

2) The works of JOHN LOGEE Tol. IV. p. 423.

-ocr page 32-

»legislative is always in being, or at least where the
»people have not reserved any part of the legislative
»to deputies, to be from time to time chosen by
»themselves.

»Fourthly, The legislative neither must nor can
»transfer the power of making laws to any body else,
»or place it any where, but where the people have."

Reeds lang vóór hem stelde bago het doel eener
wet en de strekking van hare bepalingen in de be-
vordering van bet geluk der burgers: »Finis enim,"
zegt hij, »et scopus, quem leges intueri, atque ad
»quem jussiones et sanctiones suas dirigere debent,
»non alius est quam
ut cives feliciter degant. Id fiet,
»si pietate et rehgione recte instituti, moribus honesti;
»armis adversus hostes externos tuti; legum auxilio
»adversus seditiones, et privatas injurias muniti, imperio
»et magistratibus obsequentes; copiis et opibus locu-
»pletes et florentes fuerint. Harum autem rerum in-
»strumenta et nervi sunt leges."

Hij wil dat zij zeker zij »\') nam quid interest nullae
»sint an incertae leges?"

Legis tantum," zegt hij, »interest ut certa sit,
»ut absque hoc nee justa esse possit. Si enim incertam
»vocem det tuba, quis se parabit ad helium? SimiUter
»si incertam vocem det lex, quis se parabit adparen-
»dum*)?
Vt moneat igitur oportet, priusquam feriat.

1) Baco Aph. V.

2) Quintil. deckm. 264.

3) Eaco Aph. VIII.

4) Ook aangehaald door etjpin, p. 85. „II faut, dit Ie clian-
„celier Bacon, „que la loi avertisse avant que de frapper.
Oportet
„ut lex moneat, prins quam feriat.
De cet aphorisme dérivent

-ocr page 33-

»Etiam illud recte positum est, optimam esse legem
i>quae minimum relinquit arbitrio judicis:
id quod
»certitudo ejus praestat."

Dit alles betreft raeer in het afgetrokkene de ver-
eischten van eene goede wet: gaan we ook hare meer
positieve, uitwendige voorwaarden na. In dien zin kan
zij in 3
opzigten goed of slecht zijn, ten opzigte:
van haren uiterlijken vorm (redactie),
van den tijd waarop zij moet werken (geene
retroactiviteit),

3°. van hare toepassing (gelijkvormigheid.)

Naar mijne bescheiden meening zou het, geloof ik,
allezins nuttig zijn dat deze 3 vereischten uitdrukkelijk
in de Grondwet waren opgenomen, (bij ons vindt men
er iets over in de wet houdende Algemeene Bepalingen,)
gelijk dit ten aanzien der niet-terugwerking b. v. het
geval was in de Constitutie van an III. Zij toch be-
paalde ))i)qu\' aucune loi, ni criminelle, ni civile, ne
»peut avoir d\'effet rétroactif."

1°. Redactie.

De wetten moeten zijn )^begnjpelijk" en werslaan-
haar:\' Daartoe behoort de wetgever in de letter der
wet zooveel mogelijk, onduidelijkheid, duisterheid en

«deux règles que la raison seule indique et que les lois elles-
-mêmes ont consacrées: la première, qu\'une loi n\'est obligatoire
"Ç[Ue du jour qu\'elle est connue; la seconde, que la loi n\'est
»censée connue que du joui- oii ont été remplies les conditions
«requises par le législateur, pour que la notoriété en soit
«reputée constante et unirerselle.

«On trouve ces maximes établies chez tous les peuples qui
«ont connu la civilisation."

1} Constitut. an III art. 14.

-ocr page 34-

vele definities te vermijden. De wet zij eenvoudig, opdat
slechts de tekst zonder verklaring, kunne gelden.

Om de onverstaanbaarheid tegen te gaan is het hoofd-
vereischte dat de wet zij geschreven in de taal van
het volk, waarvoor ze gemaakt is, opdat ieder ze
kunne lezen en ze dus niet alleen »en dépôt" blijve
bij eene zekere klasse van meer geletterden, maar voor
ieder burger de gelegenheid open sta zich het genot
van hare kennis in meerdere of mindere mate, te ver-
schaffen. Het gebruik eener vreemde taal in de wet
en hare vertakkingen werkt allernadeehgst voor het
nationaliteitsgevoel van het volk.

Ten bewijze hiervan strekke dat de overweldiger,
de annexatie-man in de allereerste plaats, zijne taal aan
het ingelijfde land zoekt op te dringen.

»\') Si l\'interprétation des lois" zegt becgaria, »est
»un mal, c\'en est un aussi que leur
obscurité, puisqu\'a-
»lors, elles ont besoin d\'être interprétées. Cet incon-
»vénient sera
bien plus grand encore, si les lois ne
Dsont pas écrites en langue vulgaire.

Mettez le texte sacré des lois entre les mains du
»peuple, et plus il y aura d\'hommes qui le liront,
»moins il y aura de délits; car on ne peut douter que,
»dans l\'esprit de celui qui médite un crime, la con-
»naissance et la certitude des peines ne mettent un
»frein à l\'éloquence des passions."

Ilij die beveelt, wil dat men aan zijn gebod gehoor-
zame; deze wil moet tot gedragslijn strekken aan allen
die door haar gebonden zijn; de pligt van den wet-

1) Bjsjcaeïa, Ucs délits et des peines p. 25.

2) ibidem.

-ocr page 35-

gever is derhalve, iedere wet zoo duidelijk en begrij-
pelijk te maken, als haar onderwerp gedoogt. Om
gehoorzaamd te kunnen worden moet men begrepen
worden, maar daarom behoeft eene wet nog niet zoo
in bijzonderheden af te dalen, dat iedereen zonder voor-
afgaande studie al hare bepalingen vatte en doorgronde.
Wij herhalen hetgeen wij reeds aanmerkten; de wet
moet zoodanig zijn dat ieder burger zoo hij wil, ze
kan begrijpen, te weten hij die in meerdere mate door
voorafgaande regtsstudie of ook door practische onder-
vinding op deze hoogte is geplaatst. De strafwet maakt
hierop eene uitzondering.

Onze landgenoot j. d. meijer zegt daaromtrent het
volgende: C\'est un préjugé populaire, flatté par
»plusieurs écrivains, qu\'une loi pourrait être assez sim-
»ple, pour que chaque individu pût en connaître et en
»apprécier le contenu.
La loi pénale doit être à la
■»portée de tout le monde, mais les lois civiles, celles sur
■»la procédure, sont nécessairement trop variées et trop
»compliquées.
Nous regrettons de trouver au nombre
»de ceux qui ont embrassé cette opinion, le célèbre
»bentham, Traités de législation civile et pénale; vue
»générale d\'un corps com.plet de législation, chap. 33."

De wetgever moet het onderwerp kennen, voordat
hij het regelt; hij kan dus teregt dezelfde kennis van
hem verwachten wien hij regels voorschrijft. Maar
iedere twijfel zij uit de wet gebannen : s\'^) Une loi
zegt
MEIJER, »sur Ie sens de laquelle on peut élever

\') Meijee, Esprit origine et progrès des institut, judic, VI
P- 60 in nota.

ibidem, p. 62,

g*

-ocr page 36-

»des doutes, qui admet des explications différentes, et
»qui peut être invoquée dans des acceptions opposées,
»est par là même défectueuse."

Het is onmogelijk dat eene wet volmaakt zij, en
de meiaschelijke geest kan misbruik maken van alles
wat hij doorziet, maar de wetgever moet zooveel mo-
gelijk voorkomen, dat men (en voornamelijk de regts-
geleerde) de gelegenheid hebbe om aan zijne woorden
een anderen zin te geven dan hij er zelf aan hechtte:
daarom zij de wet
juist en bondig. De uitdrukking
voor dezelfde zaak zij overal stipt dezelfde, elke bepa-
ling kome zoo mogelijk slechts eens in de wet voor.

Eene wet moet algemeen zijn; meuer zegt\'): »il
»est impossible qu\'une loi indique toutes les espèces
»particulières auxquelles elle doit être appUquée, tous
»les cas individuels qu\'elle embrasse; le législateur ne
»peut donner que des règles générales." De wet make
hare bepalingen bij wege van algemeen voorschrift. —
Zooals we reeds zeiden zijn definities zooveel mogelijk
te vermijden.
Meijer zegt\'): »une définition ne peut
»être l\'objet des soins du législateur,
à moins quelle
we soit destinée à être impérative,
qu\'elle ne rentre

»ainsi dans le domaine de la loi;"----»en matière

»criminelle surtout il est nécessaire de tracer avec la
»plus scrupuleuse exactitude les Umites de chaque

»crime ou délit"____»il est indispensable de spécifier

»ce qui caractérise les différentes nuances du même
»fait, ce qui distingue dans le sens de la loi l\'assassinat
»de l\'homicide etc.; mais il est en même temps au

1) Meube 1.1. p. 64

2) Meijek 1. 1. p. 66.

-ocr page 37-

»dessus du pouvoir et au dessous de la dignité du
»législateur, de définir l\'homicide ou feffraction qui se
»constituent par la chose même et indépendamment
»de ses dispositions."

Bentham 1) is het niet geheel eens met meijer;
hij eischt van den wetgever definities, behalve in geval
hij enkel zijn gebod wil bepalen tot feiten en hande-
lingen die van den wil der overheid afhangen.

Ten laatste mag het de roeping der wet niet zijn,
om de wetenschap te analyseren en haar bevattelijk te
maken voor hen die zich op hare studie willen toe-
leggen\'): »la loi n\'est point un traité de droit," zegt
meijer, »elle prescrit des règles de conduite acces-
»sibles et apphcables à tous les individus; les divisions,
»les distinctions, les limitations, ne sont pas de son
»ressort, à moins qu\'elles ne soient véritablement
»législatives. Toutes les fois que les divisions dépen-
»dent de la loi, il est indispensable qu\'elle les indique
»avec précision ; lorsqu\'elles sont tracées par la nature
»même, lorsqu\'elles dérivent d\'une relation préexis-
»tante que le législateur ne peut ni changer ni modifier,
»la loi ne peut s\'en occuper."

T, Geene retroactiviteit.

De wetten mogen geene terugwerkende kracht heb-
ben, dit is een algemeen aangenomen beginsel. Want
wat zou de vrijheid van den burger beteekenen, als
hij zou kunnen vreezen naderhand in zijne verkregene
regten door eene latere wet te worden aangerand?

Reeds de Romeinen huldigden die waarheid : »leges

1) Bentham, Traités de légisï. civ. et pén. ch. 33.

\') Meijïïe 1. 1. p. 69, 70.

Cod. de leg. 1. 7.

-ocr page 38-

»et constilutiones fuluris certum est dare formarn
»negoliis, non ad facta praeterita revocari," zegt de
Codex.

Er.zijn echter uitzonderingen op dezen regel; dezelfde
lex voegt er bij: »nisi nominatim et de praeterito tem-
pore et adhuc pendentibus
cautum sit."

Er worden nl. bedoeld de »interpretative" of ver-
klarende wetten: les lois déclaratives.
Gayl zegt:
constitutio, quando juris antiqui declaratoria est,
»concernit etiam praeteritaomdat sis qui declarat
»nil novi dat."

J. VOET omhelst dezelfde leer »Ad praeterita
»legem trahendam ratio dictât, quoties non tam novi
»quid lege nova injungitur, quam potius dubiae legis
»anterioris interpretatio fit." Op deze exceptie zijn
weder uitzonderingen, nl. indien de interpretative
wet ware vooraf gegaan door eene dading of door
een vonnis in kracht van gewijsde.
Dupin zegt^®):
»cette exception se trouve encore consacrée par
»un arrêt de cassation du 13 brumaire an IX, cité
»dans le Dictionnaire des Arrêts modernes , au
»mot: »Effet rétroactif, n\'\' 2," et par une décision du
»ministre des finances du 5 Juillet 1808. — Si l\'on
»demandait la raison de cette exception, nous répon-
»drions: c\'est qu\'il faut que tout se termine, s\'arrête;
»c\'est que ce n\'est pas seulement sur ce qui est jugé,
»c\'est encore sur ce qui est fini que la société repose."
Ook bij
bago zien we hoe eene interpretative wet

1) Gatl, observationes practicae L. III. observ. 9 n". 6.

VoET, ad Pandectas Tit. de legg. n". 17.
3) DtJPîN, Notions élément, sur la justice p. 146,

-ocr page 39-

het verledene kan regelen zonder retroactief te zijn.
»i)Les declaratoria omnis, licet non habeat verba de
»praeterito, tarnen ad praeterita ipsa vi declarationis
»omnino trahitur. Non enim tum incipit interpretalio
»cum declaratur, sed efficitur tamquam contemporanca
»ipsi legi."

Behalve interpretative heeft men nog confirmative
vi\'etten, die ook met het verbod van retroactiviteit niet
strijden.
Dupin zegt daaromtrent^): »ces lois ne sont
»pas, à proprement parler, rétroactives, car le vice ca-
»ractéristique d\'une loi rétroactive est de jeter le trou-
»ble dans les affaires, et d\'intervertir les droits acquis,
»tandis que les lois
confirm atives ont pour objet la
»pacification et l\'affermissement du passé."

»On peut donner pour exemple de ces sortes de lois,
»celle du 26 Germinal an XI, et l\'avis du conseil d\'état
»du li Prairial an XII, lequel porte que »les émigrés
»»ou absens ne peuvent attaquer les actes de divorce
»»faits pendant leur disparation; que les actions qu\'ils
»»intenteraient seraient également contraires au texte
»»et à l\'esprit des lois antérieures; qu\'elles tendraient
»»à
perpétuer une agitation et des souvenirs qu\'il faiot,
nau contraire, éteindre le plus tôt possible;
que les
»»émigrés ne peuvent examiner que le point de lait,
»»s\'il existe un acte de divorce revêtu de sa forme
»»extérieure et matérielle; mais qu\'ils ne peuvent
»»jamais être autorisés à remettre en question l\'affaire
»»et à discuter la cause du divorce.""

Baco zegt: de interpretative wet moet niet zijns)

\') Baco, De retroapectione legum Aph. 51.

Dupin, JSTot. élém. p. 147.

Baco, Aphor. 49.

-ocr page 40-

»ut perturbe!" maar »ad pacem et stabilimentum eorum
»quae transacta sunt." — Volgens
meijer is de inter-
pretative wet eene nieuwe wet ingeval zij nl. verande-
ring brengt in de regten der individus »il est
»inconcevable qu\'on ait jamais pu révoquer en doute,
»que si l\'interprétation doit occasionner un change-
sment dans les droits des individus ou de la nature
»entière, elle ne soit effectivement une loi nouvelle."
Aangezien de wet dus buiten deze uitzonderingen
slechts de toekomst mag regelen, volgt hieruit weder
dat zij zich nooit met individuele gevallen kan bezig
houden »toute individuaUté présuppose l\'existence,
»et même ce n\'est que par-là qu\'on peut s\'en former
»une idée: une loi particuhère à un seul cas, à une
»seule personne donnée, est donc un contre-sens,"
zegt
meijer. Een privilegie toegestaan aan eene zekere
klasse van personen, aan een bepaalde plaats, is eene
wet ofschoon slechts toepasselijk op een gedeelte der
natie:\'\') maar een persoonlijk privilegie, eene wet die
slechts op één individu zou kunnen toegepast worden,
zoude ophouden wet te zijn.

Dit is de meening van meijer. Het zij mij veroor-
loofd in dit laatste soms met hem te verschillen:
hoe toch zijn anders b. v. de naturalisatie-wetten te
verdedigen?

Dispensatie en hooger beroep (evocatie d. w. z. het
beroep van eene wet op eene hoogere magt in den

\') Meijee 1. 1. p. 80.

2) Meijee 1. 1. p. 75.

3) Zie eeliter het verbod (in het stuk van belastingen) Gwet
Tan 1815, Art. 198, Gwet van 1848, Art. 172.

-ocr page 41-

Staat dan de wet) zijn werkelijk persoonlijke privi-
legies.
Meijer zegt \') : »ils ne peuvent être accordés
»qu\'après l\'existence des faits, qui ont donné ouver-
»ture à des droits ou naissance à des obligations; ce
»ne serait donc que rétroactivement qu\'ils pourraient
Ȑtre introduits et c\'est un nouveau motif pour ne
»point admettre ces exceptions à des règles qu\'on ne
»peut trop faire révérer."

Indien de zin van de wet niet duidelijk is, en de
ondervinding eene toepassing aan de hand geeft strij-
dig met den wensch van den wetgever, die zich
dus genoodzaakt ziet zijne ware bedoeling te doen
kennen, en de wet op eene autentieke wijze te inter-
preteren, wat zal dan de uitwerking van. deze inter-
pretatie zijn? Is er retroactiviteit aanwezig? Neen,
want óf de autentieke interpretatie bevat slechts wat
duidelijker de bepalingen der wet en dan is zij eene
bekentenis van gebrekkige wetgeving óf zij wijzigt,
beperkt of breidt de toepassing welke zij tot nu toe
had, uit, en dan is het wel degelijk een nieuwe wet.

1) Ibidem p. 76.

2) Er zijn gevallen waarin de wet zich niet alleen moet
bezig houden met onderwerpen, welke aan die wet zelre haren
oorsprong yerscLuldigd zijn: dan is het dikwijls zeer moeijelijk
te ondersclieiden wat tot het verledene behoort en wat tot
de toekomst. Akten, contracten kunnen van de toekomst
dikwijl s niet
zóó worden gescheiden, dat de grens met vol
vertrouwen kan getrokken worden. Wij bedoelen de „transi-
„toire questies," bij ons o. a. geregeld in de wei van 16 Mei
1829, gewijzigd bij die van 23 Deo. 1839:
„op den overgang
»van de vroegere tot de nieuwe wetgeving"
Het onderzoek hiernaar
zoude ons echter te veel afleiden en behoort ook niet zoozeer
tot ons onderwerp.

-ocr page 42-

We zouden hier langzamerhand afdwalen tot de vraag :
aan welke magt in den Staat competeert het regt van
initiatief om autentieke interpretatie in het leven te
roepen? We komen hierop misschien later terug en
gaan tot hel derde en laatste uitwendige vereischte van
eene goede wet over, nl. :

3". Gelijkvormigheid,

De wet moet niet alleen algemeen zijn en voor
de toekomst beschikken, zij moet ook
gelijkvormig
zijn en zich uitstrekken over het geheele regts-
gebied aan den wetgever onderworpen. Zooals
wij reeds aanmerkten oefenen localiteit, toevallige
omstandigheden, de aard van den grond, de levens-
wijze, het klimaat enz. een beshssenden invloed uit
op de volken; wetten geschikt voor een nomadenvolk
en een warm khmaat, zullen misplaatst zijn bij een
handeldrijvend volk in eene gematigde luchtstreek;
montesquieu, zooals wij zagcu, hecht zeer aan deze
verschillende onderscheidingen, maar ik meen het in
dezen met
meijer eens te mogen zijn, dat hij het
wel wat
te veel doet b. v. het Rom. regt, waarop bijna
alle wetgevingen van Europa, behalve die van Enge-
land, gegrond zijn, bewijst tegen zijn stelsel.
Meijer
zegt : »avec tout le respect dû aux opinions de
»l\'immortel
Montesquieu, nous croyons qu\'il attache
»trop d\'importance à ces variations. Le droit romain,
»qui a servi de base aux lois de l\'Europe entière, à
»l\'exception de l\'Angleterre, prouve contre son système."

Trouwens in Europa is Rusland het eenige land (de
koloniën er natuurlijk buiten latende) waar deze ver-

\') Meijee 1, 1. p. 92 in nota.

-ocr page 43-

scheidenheid van eenig\' gewigt is: de onmetehjke op-
pervlakte en de verschillende soorten van bewoners
(Nomaden en stede- of dorpelingen) van dat Rijk zijn
hiervan de oorzaak. Er kunnen wel bepalingen, ook
elders, zijn, die zich zelfs niet over twee verschillende
provinciën uitstrekken, maar deze zijn dan als \'t ware
onafscheidelijk van die plaatsen, omdat ze afhangen
van hare physieke, topographische of agronomische
Hgging. Er zijn b. v. servituten in moerassige plaatsen
en in bergachtige; nu zoude het ongerijmd zijn zich
ten opzigte der laatste b. v. met bepalingen over jaag-
paden bezig te houden: de landbouwwetten bevatten
vele zulke voorschriften. — De wet kan bepalen wat
onveranderlijk voor den geheelen Staat regt is en tevens
de uitzonderingen voor ieder der deelen naar de om-
standigheden waarin deze laatste verkeeren.

Tot gelijkvormigheid der wet worden 3 hoofdvoor-
waarden vereischt:

Alleen de algemeene beginselen behoeven dezelfde
te zijn.

2^ De variaties mogen geene andere zijn dan die,
welke onmiddelijk en ten naauwste met de plaatsen
voor welke ze gemaakt zijn verbonden zijn, en

De wet moet deze uitzonderingen uitdrukkelijk
aanwijzen.

Voldoen de wetten aan deze 3 vereischten niet, dan
is er geen gelijkvormigheid maar
verscheidenheid van
wetgeving.

Eene dergelijke verscheidenheid, bontheid in de
wetgeving, is in een land dat aan dezelfde Regering
onderworpen is, niet te denken, want al bestaat het
ujt eene zamensmelting van deelen die vroeger aan vcj>

-ocr page 44-

schillende heeren toebehoorden, dan kan die wanstal-
tigheid in de wetgeving wel aanwezig zijn, maar de
toestand is dan toch maar voorloopig; het voortdurend
bestaan van zulk een\' Staat is eene politieke onmoge-
lijkheid. — Is een volk aan slechte of dwaze bepalingen
als \'tware gewoon geraakt, dan is \'tmoeijelijk dit te
veranderen, maar ook alleen dan wanneer men te onver-
wacht, te plotseling verbeteringen wil maken. Voor-
zigtigheid, gepaard met openhartigheid en met publi-
citeit der debatten kan eene nieuwe wet zonder tegen-
stand doen invoeren.Er blijven wel is waar altijd
menschen die
per se tegen alle verandering, alle ver-
nieuwing zijn, maar op hunne meening sla men geen
acht^). »La loi doit s\'armer contre eux de toute sa
»rigueur," zegt
meijer. »Iedere vernieuwing zal nog
»geene verbetering zijn," zoo luidt hun devies en ik
stem toe dat hier veel waars in ligt, maar daartegen-
over staat dat het een feitelijke onmogelijkheid is, in
zaken van wetgeving met mathematische zekerheid
vooruit te bepalen of eene nieuwe regel aan
alle
vereischten zal voldoen; daarom zij men op dit punt
wat liberaal en meen ik van de stelling te mogen

\') Ten einde men ons niet van inconsequentie beschuldige
met hetgeen in de volgende bladen van dit proefsclirift
volgt, meenen we op te moeten merken: 1°. dat we hier niet
limitatief van constitutionele Staten spreken, maar genera-
liter en
2°. dat we aan „publiciteit der debatten" alleen dan
eenigen afdoenden invloed toekennen, wanneer de pers on-
partijdig is,
2) Mbijee 1. 1. p. 97.

Inconstitutionaliteit ün const. Staten) hier natuurlijk buiten
gerekend.

-ocr page 45-

uitgaan dat, wanneer een verstandig wetgever al de
zorgen aan de zamenstelling der wet heeft gewijd,
welke
kunnen vereischt worden, de waarschijnlijkheid
van hare deugdzaamheid
zoo groot zal zijn, dat eene
misrekening eene zeldzaamheid zal zijn, en dat men
mag hopen dat datgene zal vervuld worden, wat men
zich van de theorie aanvankelijk voorstelde.

We zagen dat gelijkvormigheid van wet niet alleen
beteekent: gelijkvormigheid voor alle deelen van het
land, maar ook (en dit betreft weder meer het inwendig
gehalte) hare »Aamome" onderling, want ook deze
is een voornaam vereischte eener goede wetgeving. De
wetten moeten één groot zamenhangend geheel vormen,
gegrond op dezelfde onveranderlijke beginselen. Hieruit
volgt dat eene wet, al is zij op zich zelve goed, maar
strijdende tegen die beginselen, afgekeurd moet wor-
den. \') Deze theorie is, ik beken het, met omzigtig-
heid aan te wenden.

Meijer =) merkt aan : »Si la législation doit être un
»seul tout, composé de parties homogènes et tendantes
»au même but, si chacune des dispositions particulières
»doit appartenir à un seul système et être dictée par
»les mêmes principes, il faut que cette législation soit
»pour ainsi dire moulée d\'un seul jet, et il devient,
»sinon impossible, du moins très difficile de changer
»l\'application du principe générai." Alzoo kan eene
wet, uit een ander systeem overgenomen dan dat
van den wetgever, zelden of ooit in het zijne passen.

\') Behalve ia const. Staten als de wet met de Grondwet
strookt.

Mew.ee 1. 1. p. 102.

-ocr page 46-

Om dit te doen, om in zulk een gewaagde onderne-
ming te slagen, moet men ten minste beide door en
door kennen. Is het alzoo slechts een vereischte dat
eene wet beantwoorde aan de beginselen van het sys-
teem des wetgevers, ze mag
daarom niet te afgetrokken
zijn, en niet
te onbestemde begrippen der zaken be-
vatten, want daardoor zoude zij onvolmaakt worden. \'
»1) 11 faut donc,"
zegtDiEGO soria de crispan, ^qu\'elle
»soit jusqu\'à un certain point particularisée, c\'est-à-dire
»qu\'elle regarde de près l\'état concret des choses, qui
»est leur état naturel. Nous ne pouvons indiquer avec
»précision le point jusqu\'où elle doit s\'étendre, et qu\'elle
»ne doit point dépasser pour ne pas devenir elle même
»arbitraire et despotique; cela s\'apprend par la profonde
»expérience des affaires," b. v. eene kieswet die alleen
stemming met gesloten-briefjes vereischt, zonder te
bepalen hoe die stemming zal plaats hebben, laat aan
den magistraat een speelruimte open, die hem in staat
stelt de geheele wet te ontduiken. En die wet beant-
woordde toch aan het hoofdbeginsel van stemming met
gesloten briefjes.

In de laatste plaats zij dus veranderlijkheid in de
wet te vermijden. Want de opeenvolgende afkondiging
van wetten die elkander opheffen, wijzigen of tegen-
spreken of het gelijktijdig bestaan van met elkander
strijdende wetten bewijst dat de wetgever geen vast
systeem heeft. »\') L\'uniformité de la loi," zegt
meijer,
»ne se borne pas exclusivement au pays qui obéit au

1) Diego soeia de ceispan, Philosopliie de droit public, III
p. 242.

2) Meijee 1. 1. p. 107.

-ocr page 47-

»même souverain; elle s\'étend également à la succes-
»sion des lois émanées du même législateur."

Overgaande tot de vragen, in hoeverre 1° bij het aan-
wezen eener Grondwet, de gewone wet
goed genaamd
kan worden als ze constitutioneel is, en of eene wet
altijd constitutioneel moet zijn, meenen wij na die be-
antwoord te hebben, dit Hoofdstuk te kunnen besluiten.

Door de revolutie werd een nieuwe orde van zaken
geboren en uit haar^) ontstonden
constitutionele Sta-

\') Wanneer we zeggen „ontstonden," dan bedoelen we
het niet in dien zin alsof het denkbeeld van fundamentele
wetten voor 1789 niet bekend was. We spreken alleen
van de formeel volgens eene Constitutie geregeerde Staten,
van het representatief of parlementair stelsel. Het bestond
eenigzins doch zeer gebrekkig in onze oude Eepnbliek t): „zoo
„onderscheidde c.
h. tüotz „grondwetten," zegt Prof. teeedb,
„eeuwige en veranderlijke wetten en in de Uitgave en toe-
„liohting der
Qrondwetlen van. de Vereenigde Nederlanden, ver-
„meldde hij er vijf: ]) het Groot Privilegie van vrouwe
maeia;
„2) de Pacificatie van Gent; 3) de Unie van Utrecht, 4) het
„Twaalfjarig Bestand; 5) het traktaat van den Vrede te Mun-
,.steri). Zonderling zeker was dit stelsel, deze verheffing van
„ongelijkslachtige 2), zelfs tijdelijke verbindtenissen tot den-

) Mr. G. w. VBEEDK, De Regering en de Natie, p. 45.

\') Theses juris jmllioi ad leges Toederati Belgii fundamenlaleS
(Praneq. 1745). Chr. henr. tkOtz (dum vireret) Publ. et Priv. in Acad.
Traject. Antec.
Commentarius \'Legum Fundament. loederati Belgii, of
Verlclaarüig van de Grondwetten der Ver Nederl. 520 bl. 4°. Harlingen,
Amsterdam,
1778. Positiones juris publici loeder, Belgii de Jure Belli
et Pacis
(1770).

Elders noemde hij, als Grondwetten der verschillende Nederland-
soie gewesten, de aloude Bullen, Verdragen, Blijde Inkomsten, Recessen,
Landbrieven en Groote Privilegiën.
Be jure Foederati Belgii publico,
p. 25. Zij waren door de Gentsche Pacificatie, de Unie van Utrecht
en den Munsterschen Vrede gedeeltelijk bekrachtigd; bl. 27.

-ocr page 48-

ten, voornamelijk gegrond op het regt door het volk
verkregen, om door zijne gekozenen deel te nemen
aan het bestuur, waarvan het tot nu toe in de Abso-
lute Monarchiën (of bij ons in de Aristocratische Repu-
bliek) was uitgesloten geweest i).

„zelfden rang van duurzame voorscliriften en waarborgen
„voor de Nederlandsche vrijheid. In die oude gedenkstukken
„nogtans trof men menigen regel, menig beginsel aan, welks
„aanprijzing en naleving tot behoud van elks regten konden
„strekken, en de willekeur der regenten beteugelen." Neen,
zooals we uit deze woorden reeds zien, het denkbeeld was
lang bekend, want de orde der zaken brengt het van zelf
mede, maar misbruiken van verschillenden aard hadden het
op den achtergrond geschoven: het moest wijken voor de
beginselen der oppermagt, en zelfs daarin nog schemert
het door.
Ganilh zegt*): „Toutefois bossuet écrivait „„Que
„„les monarchies les plus absolues ne laissent pas que d\'avoir
„„des bornes inébranlables dans certaines lois fondamentales,
„„contre lesquelles on ne peut rien faire qui ne soit nul de
„„soi."" En op pag. 171:
„„Les lois fondamentales," dit ce a) publiciste, „sont la

„„volonté de l\'Être suprême i)---- Elles forment la constitu-

„„tion du pouvoir social.... Elles dérivent de la nature de
„„l\'homme.... Il ne faut pas de pouvoir législatif pour faire
„„des lois fondamentales, parceque la nature de l\'homme intel-
„„ligent et physique, la nature du pouvoir religieux et celle
„„du pouvoir politique sont immuables et nécessaires."" 2)

GAsrita, Du pouvoii- et de l\'opposition dans la société civile, p. 73.
a)
De bonald.

1) Lêgislat, primii., tom. 2, pag. 78.

Théor, du fournir pol, et rel,, tom. 1er, pag, 418,

\') Constitution française, décrétée par l\'Assemblée Nationale
Constituante aux années 1789, 1790 et 1791; acceptée par le
Eoi le 14 Septembre 1791. Tit, III des pouvoirs publics.

-ocr page 49-

Wat de eerste Constituties van Frankrijk betrof,
haar kortstondig bestaan Het genoegzaam haar inwen-
dig gehalte kennen\'). De sociahstische en commu-
nistische beginselen van Republikeinen en Jacobtjnen
waren op den duur niet tegen de kracht der gezonde
rede bestand, hoewel ook deze niet bij magte was
haren invloed ten volle uit te oefenen. Onder die
omstandigheden verscheen de consulaire Constitutie
door het schijnbaar nog oppermagtig volk aangenomen
»\') qui" om de woorden van
Fonfrède te gebruiken,
»ne conserva pas plus d\'attachement pour son oeuvre
»de 17Ö5, que pour son oeuvre de 4 791; puis, vin-
»rent les sénatus-consultes organiques qui détruisirent
»la constitution consulaire; puis, enfin,
napoléon,
»tenant par la main marie-louise, fit entendre grave-
»ment ces mots:
mon oncle, le roi louis seize!!...."
Maar al konden deze verschillende fundamentele

Art. 3. „Le Pouvoir législatif est délégué à une Assemblée
„Nationale, composée de réprésentants temporaires, librement
„élus par le peuple, pour être exercée par elle, avec la sanc-
„tion du Eoi, de la manière qui sera déterminée ci-après."
CHAP. I. De l\'Assemblée Nationale législative.
Art. 1, „L\'Assemblée Nationale, formant le corps législatif,
„est permanente, et n\'est composée que d\'une Chambre,"

Art. 2. „Elle sera formée tousles deux ans par de nouvelles élec-
tions. Chaque période de deux années formera une législature."

\') B. v. die van 24 Junij 1793 (an II), zie j. b. j. pailmet.
Droit public français pag. 348 in nota: „voilà la première
„constitution soumise à l\'acceptation des Français. 1,801,918
„citoyens l\'acceptèrent: 11,610 la rejetèrent. Quatre mois
«après son émission, elle fut remplacée, comme on le verra,
„enfin par 1 institution d\'un
gouvernement révolutionnaire. Elle
„n\'a jamais été exécutée."

Foîîfeède, Oeuvres I, p. 93.

-ocr page 50-

wetten niet op den naam van Grondwet in den waren
zin van het woord aanspraait maken, ze behelsden
toch ieder in \'t bijzonder veel goeds en hadden ten minste
te weeg gebragt de scheiding van de 3 Oppermagten
in den Staat en de fnuiking van de schandelijke en
tot een ongehoord toppunt opgevoerde magt van
Koning, Adel en Geestelijkheid. Het doel van de
invoering eener Grondwet, eener Constitutie kan geen
ander zijn dan: om een norm te hebben, waarnaar de
gewone wetgever zich moet rigten bij het maken van
wetten, en ten tweede, eene zooveel mogelijk korte
en algemeene afbakening van alles wat tot de in- en
uitwendige huishouding van den Staat behoort. Deze
norm behoort dus , zullen de naar haar gemaakte
wetten goed zijn, geheel te beantwoorden aan de
eischen der natuur- en zedewetten en aan die door de
genoemde groote regts-philosophen gesteld en ontwikkeld.
De Constitutie moet zijn: een verbond tusschen de Re-
gering en het volk, waaraan zich ieder der partijëm)

1) Eeeds tjleio hübee was van deze waarheid doordrongen,
„t \'t Is onregfc, bijaldien
men door \'tgewelt des iijds i) zoude willen aan
de Staaten des Landsiets doen veranderen in de
fundamenteele mn.-
stitutie der gemeene Eegeeringe, \'t welk dog al wilden sy, in kaar
magt niet en is 2), Wel te weeten, indien het waar mogte syn (ik
en gelove het niet) alsof de Steeden, zijnde nu het
vierde en
laatste lid van den Staat, wel mogten komen te begeeren
meerder magt en deel in \'sLands EegeeringenOns is niet

f) Mr. g, w. viiEEDE, de Regering en de NatiCj sedert 1G72 tot
1795; pag. 13, 14,

IIuBEK, de Jure civitatis L I, c. 19, de Legibtis fundameiitalibus.
Zie ook GRONOvius op
de groot, de Jure Belli et Pacis L, II, c. 5 , § l7.

A"^ 1672.

Of, ïooals hij later zegt: »reeer Regts en Sterns."

-ocr page 51-

ten strengste hebbe te houden en hetwelk het evenwigt
moet bewaren tusschen de verschillende Staatsmagten.

Is het pactum eenmaal door vorst en volk bekrach-
tigd, dan wordt het ook geoordeeld aan het eerste

onbekend, dat sodanigen voorwerp niet en is sonder schyne-
lyke reeden van billykheit, omdat in alle naburige Land-
schappen bij de
Steeden verre het meeste gesag sijnde, de onse
tamelyk syn misgedeelt. Maar dient geweeten, dat sodanige
billykheit in het gemeen aangemerkt, en van de gelegenthelt
in cas subject afgetrokken,
moet wijken voor het volkommen en
verkregen regt van een anderr —
Also het regt van de Landen en
Steeden ongetwijfelt is fundamenteel), so behoort „men geen
„gedagten te hebben, om daarin eenige wyse van af te wyken."

Ganilh zegt (t): „y en a-t-il une seule" (loi fondamentale)
„dans un seul pays du monde, que le pouvoir ait respectée?
Bosspet lui-même en était réduit à dire: que tout ce qu\'on
„fait contre les lois fondamentales est nul de soi,
et m. debonald
„ajoute: qu\'en cas d\'infraction l\'homme est ramené par la
„force irrésistible des événements." (Leg. prim. tom. pag. 81.)
Prof,
veeede merkt aan (1): den toehoorder van den grijzen
Hoogleeraar
teotz meent men in Capellen i) te herkennen, als
hij het verschil tusschen
grondwetten en gemeene wetten aldus
bepaalt, „dat het wezenlijk onderscheid tusschen de eerste en
de laatste hierin bestaat, dat de eerste uit haren aert onver-
anderlijk zijn, en in geene gevallen, hoegenaemd eenige uit-
zonderingen of opschortingen dulden," uitzonderingen, welke

Misbruiken noemt, „met den naem van dispensatiên verniacht."

-ocr page 52-

vereichste van eene goede wet te voldoen, nl. het geluk
van allen te beoogen en te bevorderen; ontdekt men
gebreken, die kunnen door eene herziening worden
verbeterd. In zoo verre is iedere met de Grondwet
strijdende, iedere inconstitutionele wet, slecht, iedere \')
constitutionele wet
goed.

We zeggen »in zoo verre" want is er sprake van eene
Grondwet, dan moet noodzakelijk tusschen de deugd-
zaamheid der wetten wél onderscheid gemaakt worden:
immers, al is eene wet niet goed in den uitgebreiden zin
van het woord, al beantwoordt ze niet aan alle eischen
door natuur, zedelijkheid en regts-philosophie gesteld,
maar is ze niet in strijd met de Grondwet, ze moet dan
toch goed genaamd worden in dien zin nl., dat ze
door regering en volk verklaard is goed te zijn; men
zoude ze dus »betrekkelijk goed" kunnen noemen, d. i.
met het oog op den uitgedrukten wil van dat volk.

CAPPEiLEN vermaant zoowel den stadhouder als zijne Mede-Ee-
genten tot de stipte naleving van de „eeuwig blijvende letter
der wetook in schijnbaar min belangrijke gevallen. —
„Het verwaerlozen, zegt Hij, eerst van de geringste pointen
van eenige Grondwet, brengt vervolgens al de overige in
\'t zelfde gevaer. \'t Is aen dit ongevoelig
voortkruipend veronacht-
zamen dier instellingen \'), door welker middel men de gepaste
verdeeling en bepaeling der Siagt in de Burgermaatschappij
voor altoos scheen en dagt verzekerd, en op eenen onwrik-
baren voet gevestigd te hebben, dat men het verval en de
onbestendigheid van zoo vele vrije Eegeringen beeft te wijten."

„Het niet naarkomen der grondwetten die de lijn trekken tusschen
het staats- en
stadhouderlijk gezag, en op welke alleen de vrijheid en
veiligheid dezer Natie rusten, moet, en zoo men daerin voortgaet, zal
de akeligste gevolgen nae zich sleepen" (1777).

-ocr page 53-

We maken deze misschien ietwat spitsvindige onder-
scheiding, om de objectie tegen te gaan: iedere
constitutionele wet is nog geene goede wet. Om
echter niet telkens bij de verschillende beschouwingen
van het verband tusschen wet en Grondwet op deze
onderscheiding te moeten acht geven, zal onze bedoe-
ling, als we in \'t vervolg van eene constitutionele
wet spreken, steeds deze zijn:
dat die wet strookt met
de Grondwet, welke volgens alle gestelde vereischten
is ontworpen en tot stand gekomen

Zoo is dus »constitutioneel" synoniem met »goed."

In de uitspraak: »iedere constitutionele wet is eene
»goede wet" ligt reeds de beantwoording der tweede
door mij gestelde vraag opgesloten: »moet iedere wet
»aan de Constitutie beantwoorden?" Beschouwen we
haar echter iets nader.

Wat is de Constitutie? Zij is de grondzuil van het
geheele maatschappelijke gebouw: de Staat. Ze is de
spiraalvêer van het uurwerk, het hoofdrad van het
geheele mechanisme van den Staat. Zal dat uurwerk,
dat mechanisme geregeld gaan en niet verbroken
worden, dan moeten de kleinere in harmonische

-ocr page 54-

overeenstemming zijn met het hoofdrad. Een der
eerste raderen is de Wetgevende Magt; het zet zich
in beweging en maakt wetten. Die wetten ze zijn
niet de eene of andere handeling van een magti-
gen wil, welke de leden van den Staat beheerscht en
hun gehoorzaamheid gebiedt. De wet in het constitu-
tioneel systeem is in dien zin noch Constitutie, noch
Koninklijke Ordonnantie\'), noch Regterlijke uitspraak,
ze is het bijzondere werk van de magt waaraan de Con-
stitutie dit mandaat heeft gegeven. De Constitutie heeft
b.v. bij ons ook aan andere autoriteiten de magt tot het
uitvaardigen van Besluiten enz, gegeven. Even als
meijer
en van sonsbeegk meen ik ook aan deze den naam van
»Wetten" niet te mogen onthouden. Waarom? Omdat
de Constitutie zelve die autoriteiten heeft ingesteld,
omdat ze die autoriteiten met de genoemde wettelijke
magt heeft bekleed, omdat in een woord die Besluiten
niet het uitvloeisel van een magtigen
willekeur zijn, maar
omdat ze met regt op den naam van »constitutioneel"
aanspraak kunnen maken.

Maar die bevoegdheid der Wetgevende Magt en der
autoriteiten ze heeft hare grenzen: die grenzen zijn
gelegen in de Constitutie; gaan ze die grenzen te bui-
ten, dan overschrijden ze hare magt, de Constitutie
wordt geschonden, de Staat is in gevaar, m. a. w. maken
ze wetten, strijdende met de Constitu tie dan kunnen die
bevelen niet meer op den naam van weiten aanspraak
maken. Daarom moet
iedere wet constitutioneel zijn.

De wet is onderworpen aan de Constitutie, de ge-
wone wetgever schikt zich naar de uitspraak van den

-ocr page 55-

Grondwetgever. Failliet zegt: \') conslitiiüonnelle
»est une loi à part, différente des autres lois. On ne
»conçoit pas ce que serait une loi constitutionnelle
»que rien ne distinguerait des lois ordinaires. Admettre
»l\'existence d\'une constitution, c\'est donc reconnaître
»deux ordres de lois,
Vun supérieur, Vautre subordonné.
»Reconnaître deux ordres de lois, c\'est reconnaître deux
»ordres de législateurs
inégaux en pouvoir: le même
»pouvoir ne saurait effectivement rendre des lois d\'une
»force inégale et leur imprimer une sanction différente.
»De là sort une conséquence rigoureusement obligée,
»c\'est que dans tout étal régi par une loi constituti-
»onnelle, la puissance législative a nécessairement
deux
^degrés : au degré inférieur est le législateur ordinaire;
um degré supérieur est le législateur constituant: ce
•»dernier seul est au-dessus de la constitution; le pre-
i>mier est borné et dominé par elle."

De wet is de vervulling van de belofte ons door de
Constitutie geschonken, nl. om tot waarborg te strek-
ken van onze regten, zooals
hello zegt »La loi
»vient remplir la promesse de la Charte, c\'est à dire
»servir de garantie à nos droits."

De Grondwet bevat in algemeene trekken die waar-
borgen, de wet werkt ze verder uit, bouwt op den-
zelfden grond voort: disharmonie tusschen beide zoude
dus eene ongerijmdheid, eene »contradictio in terminis\'\'
zijn; daarom moet de wet aan de Constitutie beantwoor-
den. Anders was het onder het oud Fransch régime en
toch ook dit vaardigde
wetten uit; in de woorden van

-ocr page 56-

den edelen hendrik IV vinden we het verschil tus-
schen
die wetten en de constitutionele: »Je prends
»bien les avis de mes serviteurs; si je les trouve bons,
»je les embrasse, et change volontiers mon opinion."

We maken fundamentele wetten, ten einde eene
bron te hebben om daaruit de andere te kunnen
putten.

Uit den aard der zaak is het noodzakelijk dat ze
niet alleen aan de Constitutie beantwoorden, maar dat
er ook een allernaauwste band tusschen die beide
besta. De burgers hebben een onschendbaar pactum
willen aangaan: de fundamentele wet is er de uitdruk-
king van; de gewone, de uitoefening.
Dérenger zegt:
»\') la première (la loi constitutionnelle) proclame les
principes; les secondes (les lois secondaires) en assurent
l\'exécution" en
hello \') »ce que la Charte a promis,
»c\'est à la loi de le tenir." Bij
baco vinden we^): »Jus
»privatum sub tutela juris pubhei latet. Lex enim cavet
»civibus; Magistratus legibus;
Magistratuum autem auc-
»toritas, pendet ex majestate imperii, et fabrica politiae
»et
legihus fundamentalibus. Quare si ex illa parte
»sanitas fuerit, et recta constitutio, leges erunt in
»bono usu,
sin minus, parum in iis praesidii erit"
Dat pactum kan op twee wijzen worden geschonden:
wij zijn het op dit punt eens met Mr. w. j.
b, besier
als hij zegt: »*) directe pactum violatur, si palam, actu,

-ocr page 57-

»rebus et factis, ab ipsis potestatis exsecutricis minislris,
»superiori vel inferiori gradu constitutis, lexfundamen-
»lalis contemnatur; cum vero huic contrariae rogantur
»et sanciuntur leges, haec pacti indirecla potius vocari
»possit violatio. Ex his satis planum censerem, utrique
»legum generi optabile esse, ut inter eas quam maxime
»coarctetur vinculum et consiho saltern ac mente con-
»veniant. Leges secundariae majori stabilitate et rehgione
»munientur; erit ab altera parte Veritas\') Constitutio,
»nex fallax libertatis pubhcae simulatio". Voor het ove-
rige wat betreft deze verhouding tusschen Grond- en
gewone wetten, naar genoemde Dissertatie verwijzende,
waar zij zeer uitvoerig is behandeld, gaan wij over tot
het tweede Hoofdstuk.

\') „La Cliarte sera désormais une vérité^ (Woorden van

louis philippb.)

-ocr page 58-

HOOFDSTUK IL

»NON OMNE QUOD LICET, IIONESTUM EST." SLECHTE
WETTEN. — INCONSTITUTIONELE WETTEN.

§ 1

•»Non omne quocl licet honestum est." Siechte wetten.

De eischen voor eene goede en voor eene constitu-
tionele
wet gesteld zijnde, is argumento a contrario,
eene wet welke aan deze niet beantwoordt, niet goed,
niet constitutioneel en heeft de wetgever onder welk
voorwendsel ook\'), geen regt, haar in te voeren.

We haalden op pag. 5 de spreuk der Digesten aan:
mon omne quod licet honestum est" vrij vertaald,
»niet alles wat de wet gedoogt is goed," en behielden
ons voor het bewijs dezer stelling in deze bladzijden
te leveren.

\') zijn wetten die slechte dingen, necessitatis eausa, moeien
gulden: deze rekenen we er fmiten.

-ocr page 59-

Reeds cicero in zijne beschouwingen over wetge-
ving huldigt haar en wel zoo uitdrukkelijk mogelijk.
Hij zegt:^) Jam vero illud stultissimum, existimare
omnia justa esse, quae scita sint in populorum
institutis
aut legibus. Etiamne, si quae leges sint tyrannorum?
Si triginta illi Athenis leges imponere voluissent; aut
si omnes Athenienses delectarentur tyrannicis legibus,
num idcirco hae leges, justae haberentur? nihilo,
credo, magis illa, quam interrex noster tuht, ut dic-
tator, quem vellet civium, indicta causa impune posset
occidere. Est enim unum jus, quo devincta est homi-
num societas, et quod lex constituit una; quae lex est
recta ratio imperandi atque prohibendi : quam qui ig-
norât, is est injustus, sive est illa scripta uspiam, sive
nnsquam. Quod si justitia est obtemperatio scriptis le-
gibus institutisque populorum, et si, ut iidem dicunt,
utilitate omnia metienda sunt; neghget leges, easque
perrumpet, si poterit is, qui sibi eam rem fructuosam
putabit fore. Ita fit ut nulla sit omnino justitia; si ne-
que natura est, et ea quae propter utilitatem consti-
tuitur, utihtate aha conveUiturAtqui, si natura con-
firmatum jus non erit, virtutes omnes tollentur. übi
enim liberalilas, ubi patriae caritas, ubi pietas, ubi
aut bene merendi de altero aut referendae gratiae vo-
luntas poterit exsistere? nam haec nascuntur ex eo
quod natura propensi sumus ad diligendos homines;
quod fundamentum juris est. Neque solum in homines
obsequia, sed etiam in deos ceremoniae religionesque

CicEBo, de legg. Lib. I, cap. 15, 16.
Hij
keurde dus reeds ten sterkste de leer af naderliat^cl
door BEHTH4M Ontwikkeld.

-ocr page 60-

tollentur; quas non metu, sed ea conjunctione quae
est homini cum deo, conservandas puto. Quod si po-
pulorum jussis, si principum decretis, si sententiis ju-
dicum, jura constituerentur; jus esset latrocinari: jus,
adulterare: jus, testamenta falsa supponere, si haec
suffragiis aut scitis multitudinis probarentur. Quod si
tanta potestas est stultorum sententiis atque jussis, ut
eorum suffragiis rerum natura vertatur; cur non san-
ciunt, ut, quae mala perniciosaque sunt, habeantur pro
bonis ac salutaribus? aut cur, cum jus ex injuria lex
facere possit, bonum eadem facere non possit ex malo?
Atqui nos legem bonam a mala, nulla alia nisi naturae
norma dividere possumus. Nec solum jus et injuria
anatura dljudicantur, sed omnino omnia honesta, ac
turpia, etc."

Op zichzelve, ik beken bet, schijnt de stelling eerder
eene paradox dan eene waarheid; de algemeene leer
toch is, dat de pligten van een goed burger zijn be-
sloten in de enge grenzen van hetgeen de wetten
van zijn land van hem eischen.
horatius zegt i):

»..................vir bonus est quis?

»Qui Consulta Patrum, qui leges juraque servat.

»Sed videt hunc omnis domus et vicinia tota.
»Introrsus turpem, speciosum pelle decora."

Maar we moeten onderscheiden, qui bene distinguit,
bene docet; er is wet en regt; er zijn regtsre^e^^ maar
tegelijk zedelijke
voorschriften. Volgens de regels van
het regt doet de regter uitspraak, naar de zedelijke
voorschriften regelt zich een eerlijk man. De Romeinen

1) Hoeat. Lib. I. Epist. SVI. 40, eto.

-ocr page 61-

onderscheidden tusschen jus, justitia en jurispnidentia.
Jus
est: ars boni et aequi. Justitia: constans et per-
petua voluntas jus suum cuique tribuens.
Jurispni-
dentia:
divinarum atque humanarum rerum notitia,
justi atque injusti scientia. Dat jus had zijne voor-
schriften , zijne praecepta en deze v^^aren drie:
honeste
vivere, neminem laedere, suum cuique tribuere.

»\') Justitiam namque colimus," lezen we in de Diges-
ten, »et boni et aequi notitiam profitemur: aequum
»ab iniquo separantes, hcitum ab ilhcito separantes."

Niet alleen nu moeten in eene wet de regtsregels
in acht zijn genomen, maar wat meer zegt, ze moet
ook gegrond zijn op de voorschriften der zedelijkheid:
en zoo dikwijls dit laatste niet het geval is, is ook
hetgeen zij gebiedt niet onbepaald goed te noemen.
We meenen de stelling te kunnen omzetten als volgt:
■»Zelfs buiten de verpligtingen, opgelegd door het
»Christendom, is het nog niet voldoende dat eene zaak
»geoorloofd of bevolen zij door de wetten, om
»haar onschuldig te kunnen noemen"

Er hggen dus in de stelling twee verschillende
denkbeelden opgesloten, waarvan elk op zich zelf een
uitgebreid veld aan onze beschouwingen aanbiedt:
dat nl. van een stilzwijgend
toelaten, en dat van een
formeel
voorregt. Somtijds gaan de wetten slechte
daden met stilzwijgen voorbij, welke zij dus
veroor-
loven;
somtijds bevelen zij ze uitdrukkelijk. Bi] de
tweede soort ontwikkelt zich deze nieuwe stelling:
^men kan in gemoede zich niet altijd beroepen^
nelfs op uitdrukkelijk door de wetten gegeven

\') Dig. Lib. Tit. I. 1. 91.

-ocr page 62-

Dvoorregtenr Er kunnen onder deze rubriek 3
soorten van wetten voorkomen.

a. Er zijn wetten die geheel en al onregtvaardig
zijn, die dus niets anders kunnen doen ontstaan dan
onregt.

^ h. Er zijn wetten die op zichzelve regtvaardig en
om goede redenen ingevoerd zijn, maar van welker
voordeden de belanghebbenden dikwijls niet zonder
onregt te doen, gebruik kunnen maken.

c. Er zijn eindelijk wetten op welker voorregten
men zich altijd zal kunnen beroepen, zonder iemand
onregt aan te doen; maar hetgeen bij deze het strenge
regt vergunt, dat verbiedt daar in sommige gevallen
de eene of andere deugd.

Ten einde ons de questie helder voor oogen te
stellen en de gegevens goed van elkander te onder-
scheiden, is het naar mijne meening allezins noodza-
kelijk de twee stellingen met de onderdeelen der
laatste, geleidelijk te volgen, en ze bijzonderlijk te
toetsen aan de voornaamste bron van kennis hier aan-
wezig, nl. de
historie.

Stelling I. Zelfs buiten de verpUgtingen opgelegd
door het Christendom, is het nog niet voldoende dat
eene zaak geoorloofd zij, om haar onschuldig of
regtmatig te kunnen noemen.

Hel ligt in den aard der zaak dat deze woorden
toepasselijk kunnen zijn
slechte wetten (nl. in dat
geval, als hetgeen ze vergunnen door haar stilzwijgen ,
bepaald verboden
moest zijn) en op goede of liever

\') Baebeijeae, De la permission des lois.
Idem Du bénéfice des lois.

-ocr page 63-

minder uit haren aard slechte (nl. wanneer ze iets
veroorloven, dat b. v. tegen de deugd en zedelijkheid
of ook tegen het regt strijdt, maar hetgeen ze om
andere krachtige redenen niet kunnen verbieden).

Wij hebben gezien dat er een oudere en hoogere
regel bestaat dan de Burgerwetten, nl. die regel,
welke door de natuur, door de rede (welke door den
Schepper aan alle menschelijke wezens is ingeprent)
gesteld is; ze is eene eeuwige en onherroepelijke wet
waaraan allen zijn onderworpen. Ook heeft geen
wetgever ooit voorgewend iets strijdigs hiermede te
willen invoeren. Integendeel heeft ieder gebieder die
slechts eenigzins redelijk was, er altijd tegen opge-
zien, zich
openlijk de magt aan te matigen, ordon-
nantiën uit te vaardigen eenig en alleen omdat het
hem goeddacht. In oude tijden gaven zelfs de wet-
gevers dikwijls voor dat ze hunne wetten van den
Hemel hadden ontvangen, ten einde ze gemakkelijker
te doen aannemen, wel wetende dat men tot op eene
zekere hoogte, de godheid als de bron van alle voor-
schriften van regt beschouwde. Met dat al veroor-
loofden de wetten soms de slechtste en onzedelijkste
dingen en werd dikwijls die hoogere wet op zijde
geschoven of geschonden. De eerste oorsprong der
wetten, zooals uit de oudste gedenkstukken der
geschiedenis blijkt, is de
gewoonte, die dikwijls eene
zeer slechte raadsvrouw was. Hetgeen zóó werd
ingevoerd, werd gewoonlijk zonder veel onderzoek
en nadenken vastgesteld: onwetendheid, vooroordee-
len, hartstogten, slecht voorbeeld, dwang, grillen
enz. hadden er klaarblijkelijk meer deel aan dan het
gezond verstand. \'tWas eerder de meening en de

-ocr page 64-

uitspraak der blinde menigte dan van verstandige
en ontwikkelde lieden. Werden nu later in den smelt-
kroes van eene meer geregelde wetgeving, uit die
.gewoonten, uitdrukkelijke en formeele wetten gedistil-
leerd, dan maakte dat gewoonteregt er toch het hoofd-
bestanddeel van uit: gebruiken zoolang gevolgd, kun-
nen maar zoo op eenmaal niet worden afgeschaft; ze
bleven bestaan en hadden slechts een\' anderen vorm
aangenomen. Wat de later gemaakte wetten betrof,
hetzij dat ze door den wil van een volk, of van de
voornaamsten van een volk of van een enkel man
waren ingevoerd, de denkbeelden van »jus" en »aequi-
tas" waren of te veel onbekend of men nam ze niet
genoeg in aanmerking, dan dat ook deze wetten vol-
komen daaraan beantwoordden. De wijsgeeren zelve,
welke men in den arm nam, waren dikwijls verkeerde
zegsmannen. De Arcadiërs b. v. verzochten
plato
hun wetten te geven voor eene nieuwe stad,
welke zij, overreed door hunne bondgenooten de
Thebanen, wilden bouwen. Hij nam dit eerst aan,
doch weigerde het daarna uitdrukkelijk, toen hij uit
een onderhoud met de afgevaardigden der Arcadiërs
begrepen had, dat zij nooit hunne toestemming zouden
geven tot de invoering van gemeenschap van goederen
en vrouwen, hetwelk een zijner meest geliefkoosde
denkbeelden was in zake van wetgeving.

Bij de Egyptenaren gedurende langen tijd het meest
beschaafde volk der oudheid, bestond eene wet die
bepaalde, dat behoeftige ouders alleen door hunne
dochters
moesten onderhouden woorden; de zoons be-
hoefden dit niet te doen.

\') HEEODOTtrs, Lib. ii, Cap. 35.

-ocr page 65-

In de eerste tijden van het Romein sehe rijk had
de vader het regt zijn kind te dooden (jus vitae et
necis) voortvloeijende uit de patria potestas, gehjk
het in de vorige eeuw, ook nog regtens was in China,
Japan en verschillende andere rijken van het Oosten.

Het aantal wetten wier stilzwijgen de slechtste
dingen veroorloofdeis legio; reisbeschrijvingen o. a.,
oude en nieuwe, ze zijn dikwijls niets anders dan eene
aaneenschakeling van buitensporige en afschuwelijke
daden, openlijk gehuldigd en tot gewoonte geworden
bij dit of dat volk.

In Rome was de onzedelijkheid tot een dusdanige
hoogte geklommen, dat onder andere misdrijven ook
het bewerken van miskraam\') openlijk werd bedreven
zonder dat de wetten er iets tegen bepaalden, totdat
een\') rescript van
seyerus en antoninus het strafte
met verbanning voor een\' tijd.

De tweegevechten zijn gedurende zoo langen tijd in
Europa toegelaten, dat het tot op dit oogenblik een der
moeijelijkste vraagstukken van strafwetgeving gebleven
is, hiertegen in alle opzigten doeltreffende bepalingen vast
te stellen en velen het zelfs voor onoplosbaar verklaren.

We meenen met deze enkele voorbeelden te kunnen
volstaan; ze doen ons zien dat de stelling volkomen
juist is, want wie zal beweren, dat de opgenoemde
misdrijven zelfs verschoonbaar waren ?

»Medio tutissimus ibis," zegt iioratius, en dit is

1) Bij ons gestraft in C. P. a. 317.

Dig., Lib. XLVII, Tit. XI, de extraord. crim. 1, é.

Wat het duel betreft, zoo kunnen hierbij zeer verzach-
tende omstandigheden plaats hebben, we ontkennen dit nietj
op zichzelf echter is en blijft het: misdrijf.

-ocr page 66-

ook ten deze van toepassing : om na beschouwing van
de aangehaalde woorden der Digesten tot het besluit
te komen, dat de wet
alle vergrijpen van welken
aard ook, strafbaar moet stellen, zoude ongerijmd
zijn. We moeten steeds blijven onderscheiden tusschen
zedeleer en regt : de wet is niet daar om de menschen
te verbeteren, zij is
geene verzameling van voorschriften
over zedekunde: de wet gebiedt, verbiedt of bedreigt.

Waar de juiste grenzen te trekken, is zeer moeijelijk;
we meenen de stelling van den Zwitserschen en later
Groningschen Hoogleeraar
barbeyrac, tot de onze te
mogen maken:
\')»x\\insi, quelque vertueux que soit ou
»que doive être un Législateur, le but propre et naturel
»de ses Loix n\'est pas de porter les Hommes à la Yertu.
»Quel est-il donc? Le voici. C\'est d\'empêcher que
»les Citoyens ne se fassent les uns aux autres
»quelque tort considérable, ou en leurs personnes,
»ou en leurs biens; et pour cet effet, de mettre
»un frein aux mouvements extérieurs du Vice qui
»tendent-là, autant que le repos de la Société le demande
»et le permet. Or il suffit pour cela, de reprimer
»les excès les plus grossiers, et les injustices les plus
»palpables: quelquefois même la Prudence veut qu\'on
»en souffre de ce genre, pour éviter de plus fâcheux
»inconvéniens. Ceux qui en faisant mal, ne nuisent
»qu\'à eux-mêmes, sont assez punis par-là : il n\'importe
»à personne qu\'ils le soient encore par Autorité publi-
»que. Et à l\'égard des injustices, ou peu nuisibles
Ȉ ceux envers qui on les commet, ou si subtiles et

Baebeyeac, Discours sur la permissiôn des Loix, p. 313,
314, 315,

-ocr page 67-

»si cachées qu\'il est difficile d\'en convaincre les auteurs,
»ou si communes que la plupart des gens peuvent
»tour-à-tour se les reprocher; les procès, qui naîtroient
»de là seroient innombrables, et d\'une discussion infinie,
»et au-dessus de la patience la plus constante. D\'ail-
»leurs, l\'éclat des recherches causeroit de plus grands
»troubles, que la connivence ou la tolérance. Il y a
»même des tems et des lieux, où ce seroit commettre
»visiblement l\'autorité des Loix et du Magistrat, que
»d\'attaquer hors de saison une iniquité énorme, aidée
»de toutes les forces de la Coutume. En général, c\'est
»selon les circonstances qu\'un Législateur doit défendre
»plus ou moins d\'actions mauvaises, et les punir avec
»plus ou moins de sévérité."

Stelling IL Men kan in gemoede niet altijd zich
beroepen zelfs op uitdrukkelijk door de wetten
gegeven voorregten.

Hierbij hebben we 3 soorten van wetten te onder-
scheiden :

a. Wetten die geheel en al onregtvaardig zijn, die
dus niets anders kunnen doen ontstaan dan onregt.

b. Wetten die op zichzelf regtvaardig en om goede
redenen ingevoerd zijn, maar van welke de belang-
hebbenden dikwijls niet zonder onregt te doen, gebruik
kunnen maken.

c. Wetten op welker voorregten men zich altijd
zal kunnen beroepen zonder iemand onregt te doen;
maar hetgeen bij deze het strenge regt veroorlooft,
dat verbiedt daar in sommige gevallen, de eene of
andere deugd.

a. We zouden kunnen beginnen met de verschrik-
kelijke wet der XII Tafelen, welke den schuldeischer

-ocr page 68-

het regt gaf zijn\' insolventen schuldenaar in stukken
te
snijden en aan ieder der medeschuldeischers een
gedeelte te geven: Uertiis nundims partis secanto; si
y>plus minusve secuerunt, se fraude esto"
\'); dan door
sommigen wordt beweerd, volgens de uitlegging van
BiJNKERsnoEK, dat het beteekende: de schuldeischer
heeft het regt den schuldenaar als slaaf te verkoopen en
den prijs met zijne medeschuldeischers te deelen. We
laten de questie in
\'t midden, als behoorende hare uit-
legging minder tot ons onderwerp en gaan tot andere
Yolken over. In de meeste landen van Europa bestond
vroeger het toeeigeningsregt op de geworpen of verloren
goederen van gestrande schepen: het
zoobenoemde-»droit
■»de bris"\'
of het regt van Moarech.\'" Strandde een
schip dan was al het aangespoelde, het eigendom van
het land waar dit gebeurde, al werden ook de sche-
pelingen gered en al eischte men het terstond op.
De Hollandsche wetten en de Siameesche, maakten
hierop eene gunstige uitzondering: de eerste gaven
een termijn van
1 jaar en 6 maanden tot opeisching
en na verloop van dien termijn, werd de weder-
inkoop nog zeer vergemakkelijkt; de laatste verboden
de toeeigening geheel en al.

Eene bepaling uit den Saxenspiegel®) schrijft voor,
dat eene roerende zaak gestolen zijnde en aan den
dief ontnomen door het geregt, ten voordeele komt

1) C. A. PEttAT, Manuale juris synopticum, p. 704.

2) Eijnkeeshoek , Observ. Jur. Civ. Lib. I Cap. 1. \'

Mr. H. 0. Ceas, Geschiedh, onderzoek van het Strandregt
{Redev. en Verhandel.
I, 223 volgg.)
4)
Baebeteac, Bénéfice des lois p. 358,
Specul. Saxon. Lib. II, Art. 25, § 31.

-ocr page 69-

van dit laatste of van de schatkist, maar dat de vorige
eigenaar er alle regt op verloren heeft. Dit is nader-
hand gewijzigd door een termijn van 1 jaar en 1
dag te stellen tot wederopeisching en daarna door
KAREL Ygeheel afgeschaft.

Büghanan, Schotsch geschiedschrijver, verhaalt dat
evenus III, Koning van Schotland, eene wet uitvaardigde,
dat de Koning het »jus primae noctis" zou hebben
van de vrouwen der edelen en deze van de vrouwen
der burgers, enz.

»-) Ut rcx ante nuptias Sponsarum Nobilium, Nobiles
»Plebejorum praelibarent pudicitiam: ut Plebejarura
»uxores cum Nobilitate communes essent." Door
mil-
columb
of malcolm III is dit gewijzigd, op aanzoek
van zijne vrouw
Margareta: men kon het toen
afkoopen voor een halve mark zilver; deze afkoopsom
heette^) »Marchetae," »marchet," »maidenrents," Ook
de kanoniken van Lyon en voor hen de Graven, had-
den dit regt. liet heette daar: »jus luxandae coxae"
of »droit de cuissage." —

In het algemeen was de toestand van de geheele
wetgeving voorheen allertreurigst: met het privaat
regt ging het nog eenigzins, als voornl. gebouwd op
het Rom. regt, maar in de strafwetgeving gingen wreed-
heid en belagchelijkheid hand aan hand. Of wie ijst
niet bij de gedachte aan de theorie der talio,»malum

Î) Ordin. Crim. Artt. 207, § 218.
2) Buchanan, Hist. Scot. Lib. IV, fol. 37.

„ „ „ „ VII, fol. 74. Eaepsabt, Oeu-

vres completes T. I. Recherches sur l\'origine et la nature des droits,
connus anciennement sous les noms de droits des premieres nuits etc,
Baebsyeao, Bénéâce des lois, pag. 362 iu nota 13,

-ocr page 70-

»passionis infligitur ob malum actionis", of aan de niit-
tigheidsleer van
bentham? Ook de Godsdienst speelde
in de wetgeving een groote rol en moeten we
mon-
tesquieu, begcaria, filangieri
en anderen, den lau-
werkrans ten volle waardig rekenen, voor den moed
en de kracht, waarmede zij den dam van dwaze en
wreede begrippen doorbraken, we zien ons aan den
anderen kant genoodzaakt ons met hen te vereenigen,
die reeds voor tijden, de theocratie met een eeuwig
teeken hebben gebrandmerkt, als bevorderende en
begunstigende de grootste gruwelen in de wetgeving.
Of wie ontroert niet bij het lezen van de vonnissen
der Inquisitie-regtbanken, waarvan helaas! ons eigen
land al te lang het tooneel was, of van de herroeping
van het Edict van Nantes en van de geschiedenis der
dragonnades, hoe de edelste m.annen, ja geheele scha-
ren van nijvere handswerklieden mishandeld, vervolgd
of minstens met ondank voor hunne den lande bewezene
diensten beloond werden? Wie, om met de reeks van
afschuwelijkheden te eindigen, wier offers als zoovele
dreigende schimmen de nu eindelijk wankelende en
ten val neigende hierarchie zullen voorbij zweven,
wie kan zonder afgrijzen lezen de
wettelijke dood-
vonnissen van
johan Huss, van savonarola, van
den Ridder
de la barre \') van sirven of van

\') Mémoires des Sansons,

Schrijvers zelfs, durfden zulke wandaden prijzen. In
1780 schreef een regtsgeleerde,
muyaet de toueiaks (les lois
criminelles de France dans leur ordre naturel, p. 98 en 99).
„L\'arrêt du parlement de Paris contre le chevalier
de la
„baeee,
était un monument mémorable de jurisprudence, qui
„faisait trop d\'honneur au zèle et à la piété des magistrats

-ocr page 71-

CALÄS\')? En het waren wetten, door de Vorsten ge-
teekende en publiek afgekondigde wetten, op gezag
van welke dit alles geschiedde. V\\^as het wonder, dat
de Volken het juk, hun ingevolge soortgelijke afschu-
welijke theoriën en onregtvaardige wetten opgelegd,
niet langer
ivilden èxQgm, troonen deden beven en
Staten deden schokken? Dan, ook deze billijke veront-
waardiging, deze regtvaardige eisch tot verandering
van toestanden, werd op de schandelijkste wijze door
misdadigers geexploiteerd en werden wederom
wetten,
tot bereiking van slechte en eerzuchtige oogmerken
ingevoerd en toegepast. Duizenden bij duizenden wer-
den er in Frankrijk de slagtoffers van, de aldaar van
absoluut constitutioneel geworden Kroon werd geschon-
den, en zelfs het edele vorstenpaar:
lodewijk XVI
en
marie antoinette, viel door beulshanden.

Na de omwenteling is in Europa veel in de wetgeving
verbeterd, maar veel is er ook nog, dat te hervormen
valt; we behoeven o. a. slechts te wijzen op den tegen-
woordigen ongelukkigen toestand van Spanje. We zou-
den deze opsomming nog verre kunnen uitbreiden, dan
waartoe? We meenen allezins aangetoond te hebben,
dat niet alle wetten goed zijn en dat wel degelijk de
spreuk waar is: »non omne quod licet, honestum est."
We gaan dus tot de 2 laatste categoriën over: deze
behelzen echter meer de wijze waarop van eene
bestaande, doch niet anders in te rigten wet, gebruik

„dont il était émané pour que je ne le rapporte pas, comme
„le meilleur modèle
que je puisse proposer aux juges en cette
„matière."

») Bpngeneb, Trois sermon g sous lotjis XV.

-ocr page 72-

moet worden gemaakt, dan wel het gehalte der wetten
zelve; we stippen ze dus slechts kortelijk aan.

b. Men gaat eene natuurlijke verbindtenis aan met
een\' minderjarige van zekeren leeftijd; de wet geeft
den laatste het regt, zijne verbindtenis niet na te
komen, en zij doet het met regt. Maar is het
daarom »honestum", wanneer hij van dit voorregt
gebruik maakt? — De wet vergunt hem, die bij het
spel verloren heeft, niet te betalen, het is eene ver-
bindtenis, waaraan de wet geene kracht
kan en mag
toekennen. Is het daarom »honestum" van dit bene-
ficium gebruik te maken? — Voor de wet is, én de
onschuldige eenvoudig bankbreukige én do frauduleuse
failliet verpligt, zijne schuldeischers te betalen en te
regt. Is het daarom »honestum" beide op gelijke lijn te
stellen en den eerste met even weinig verschooning
te behandelen als den
tweede?

c. Iemand die veel bezittingen heeft, heeft door
verjaring, te goeder trouw en met wettigen titel
een goed verkregen van een\' niet-eigenaar. De
oude eigenaar heeft zijn regt verloren, en verkeert
tevens in behoeftige omstandigheden; het verhes van
den eigendom zal den eerste niet deeren, de eigen-
dom den tweede wel uit den nood helpen; is het
hier »honestum" bij opvordering van zijn regt gebruik
te maken? — Een wettelijk erfgenaam heeft krachtens
een nietig testament, slechts regt op de legitime: hij
is een zeer vermogend, de testamentaris een zeer
behoeftig man. Is het »honestum" van den legi-
timaris, zijn regt te doéti gelden? — Eindelijk:
iemand heeft een ander eene voor dezen geringe
schade berokkend. De wet geeft regt tot den eisch van

-ocr page 73-

schadevergoeding, maar wordt die eisch vervolgd, dan
staat den eersten gebrek en misschien gevangenisstraf te
wachten. Is het »honestum" den eisch in te stellen? Ook
bij deze categoriën meenen we dus volkomen geregtigd
te zijn de woorden van het R. R. tot de onze te maken,

§ 2.

Inconstitutionele wetten.

De Constituties uit de omwentehng geboren, zijn
daar, opdat de wetgever een leiddraad hebbe, waarnaar
hij zich bij het maken van wetten hebbe te regelen
Dat
soms tegen dezen regel gehandeld werd zoude te
begriipen, ofschoon altijd ongeoorloofd, zijn; maar dat
dit dikwijls, ja zeer dikwijls en in de meeste consti-
tutionele landen gebeurd is, schijnt onbegrijpelijk. En
toch was dit het geval; het aantal inconstitutionele
wetten is
legio. Gaan we daarvan eenige na.

We zullen ons bepalen voornl. bij de twee landen,
welke tot
die behooren, waar nog de constitutionele
vrijheden het meest gewaarborgd zijn en bij welke
wij het meest belang hebben, nl. Nederland en België.
Voor dat we hiertoe overgaan, meenen we een mis-
verstand of dwaalbegrip omtrent de Engelsche Staats-
regeling, te moeten bestrijden. Engeland heeft geene
Constitutie, zegt men: men vergist zich, integendeel
Engeland is het land waar de constitutionele denkbeel-
den, het oudst en vast geworteld zijn; het heeft geene

1) Te verg. Félix Berriat-St-Prix, Théorie du droit constitutionnel
français
752 „une loi contraire à la Gonatitution est sans
«force obligatoire," enz. (Paris 1851).

-ocr page 74-

Constitutie zooals wij, in één geheel zamengevat, maar
het heeft een aantal waarborgen zijner vrijheid, die voor-
komen in de Magna Gharta, de Habeas-Corpus Acte enz,,
welk uitgebreid geheel, de Engelsche Constitutie vormt.

Benjamin constant zegt daaromtrent het volgende:
i) »cet article m\'a été suggéré par la comparaison que
»j\'ai faite de notre histoire, pendant vingt-cinq ans, avec
»l\'histoire constitutionnelle de l\'Angleterre. La constitu-
»tion anglaise subsiste depuis près d\'un siècle et demi," *),

*) Nota. »Je crois devoir répondre ici à ceux qui, pour
»que nous" (c. à. d. les Français) »n\'ayons pas de constitu-
»tion, répètent sans cesse:
VAngleterre n\'a jpas de constitu-
■»tion, et elle est heureuse!
l\'Angleterre a une constitution,
»car elle a
VHabeas Corpus, le Bill of Rights, la grande
»Charte même, bien qu\'inapplicable dans ses formes, la Repré-
»sentation nationale, le jugement par jurés. Que ces choses
»ne soient pas réunies et rédigées en articles qui se suivent,
»peu importe : ce sont des lois fondamentales que nul ne peut
»violer. l\'Angeterre a de plus ce qu\'elle appelle des
précé-
Ddens,
c\'est-à-dire, une législation formée par un long usage
»de la liberté. Nous n\'avons rien de tout cela. La révohition
»a détruit ce qui existait, et n\'a rien laissé à la place. D\'ail-
»leurs, nous avons toujours aimé à faire maison nette de
»nos souvenirs tous les cinquante ans : il faut espérer qu\'il
»en sera autrement quand nous aurons une maison commode
»et bien meublée; mais jusqu\'à présent cela est, et l\'on
»nous propose de nous y tenir. On veut nous donner pour
»constitution quelques traditions douteuses de coutumes oubliées.
»11 est si vrai que ces traditions sont douteuses et ces coutumes
»oubliées, que ceux qui se réunissent pour les vanter, se divi-

1) Benjamin constant. Cours de politique constitutionnelle,
I, p. 137 en 138. Paris 1839.

-ocr page 75-

»sent quand ils les décrivent. Après un bouleversement qui
»a mis en opposition beaucoup d\'intérêts, en fermentation
»toutes les idées, et qui, depuis vingt-cinq ans, a empêché
»toute une génération de contracter aucune habitude, c\'est
»dans des ruines habitées par des fantômes qu\'on nous con-
»seille de nous loger."

Dit werd geschreven onder de regering der bourbons
(lodewijk
XVIII en karel X) maar ook nog tegenwoor-
dig zijn de laatste woorden grootendeels op Frankrijk
toepasselijk. De regering is niet daar
om de Consti-
tutie, maar de Constitutie
om de regering, ziedaar
niet het devies dat openlijk in het schild wordt gevoerd,
maar de stelregel welke facto wordt gevolgd.

Er is onlangs een werk te Parijs verschenen: »la
Constitution de 1852 par un des 42." Hierin wordt
de eigendunkelijke verklaring of buiten werking stel-
ling der wetten door
napoleon I gegispt, maar de
toepassing van de bepahngen der Constitutie door
napo-
leon
Hl zeer geprezen, en toch staat er: »Abordons
»maintenant l\'examen des rouages principaux de cette
»constitution qui,
si elle via pas pris la liberté pour
■»base,
la recevra fatalement^) comme couronnement."

ftSi elle n\'a pas pris la liberté pour base:" ik vraag
hoe is eene Constitutie mogelijk zonder op de vrijheid
gegrond te zijn? De schrijver wil dat de vrijheid
er uit volge door aan de »améliorations" een »large

1) La constitution de 1852 par un des 42, pag. 92. Motto:
„une constitution est l\'oeuvre du temps: on ne saurait laisser
une trop large voie aux améliorations," ÎT
apoleon I.

Of de uitdrukking „fatalement" een „jeu de mots" van den
drukker is weet ik niet, maar mij dunkt dat hier eer
bedoeld is. De vergissing is zeker niet onaardig!

-ocr page 76-

voie" open te laten. Deze zijn dus in handen, han-
gen af, van het »hon plaisir" der Regering. Wat is
hiervan het gevolg? Dat wanneer de tijdsomstandig-
heden haar dwingen om concessies te doen, zij-deze,
met veel ophef wijzende op de liberale beginselen,
welke zij huldigt, zal geven, maar zoodra is de poli-
tieke windvaan niet gekeerd, of ze treedt op den
afgelegden weg terug en ontneemt heden, wat zij
gisteren gaf: de ondervinding heeft het reeds veel-
malen getoond. Ten tweede, is door deze beginselen
de geheele staathuishouding op zeer losse schroeven
gezet; is het pactum tusschen vorst en volk zeker en
vast, hebben beide de overtuiging, dat er niets aan
veranderd zal worden dan om zeer dringende rede-
nen , wanneer er met beider toestemming eene alge-
heele herziening zal plaats hebben, met voldoening
tevens aan de strengste eischen daarvoor gesteld, dan
zal er zijn: overtuiging van i) »conservation et tran-
»quilhté;" maar is het programma der regering: tot
heil van het volk heb ik voor mij: »une large voie
»aux améliorations," dan is er eeuwigdurende agitatie
en ontevredenheid: de historie getuige vóór mijne
woorden! Ik zeg daarom: de eenige echt constitu-
tionele Staten in Europa zijn: Nederland, België,
Denemarken, Engeland, Zwitserland en Itahe. Oosten-
rijk is op den weg der verbetering, dank zij den
verHchten Minister
von beust, we w\'eten echter niet
wat de tijd daar tot stand zal brengen, maar Pruissen,
Frankrijk, Spanje, enz., ze zijn
niet constitutioneel,
ze hebben slechts
schimmen van Constituties, want

1) PiLANGiEsi 1. 1. p. 11 van dit proefschrift.

-ocr page 77-

aldaar hebben de regeringen getoond de nnagt te
hebben, haar omver te werpen of te schenden, zoodra
dit goeddacht. —

Nederland. — Besier zegt\'): »Maxime universae
»civitati damnosura est illud systeraa, secundum quod
ïleges secundariae fundaraentalibus directe contrariae
Daccumulatitur etc." Die accumulatie heeft bij ons
plaats gehad.

In de Provinciale Wet is art. 168 in strijd met art.
133 Grdw. Art. 133 Grdw. zegt: »de Koning heeft het
»vermogen de besluiten der (Provinciale) Staten, die
met
Dde wetten
of het algemeen belang strijdig zijn, te schor-
5sen of te vernietigen." — »De wet regelt de gevolgen."
Geheel daarmede overeenkomstig zegt art. 166 Prov.
Wet: »De besluiten der Staten en Gedeputeerde Staten,
»die
met de ivetten of het algemeen belang strijdig
»zijn,
worden door Ons geschorst of vernietigd."

Maar nu lezen we in art. 168: »De uitspraken van
»Gedeputeerde Staten over
geschillen van bestuur of
»andere, tuier beslissing hun door bijzondere wetten is
»opgedragen, worden geschorst of vernietigd op de
•»wijze en met de gevolgen, in die wetten omschreven!\'\'
Hier is de wetgever zijne bevoegdheid te buiten gegaan.
Art. 133 Grdw. spreekt alleen van: »besluiten die
met
»de wetten
of het algemeen belang strijdig zijn" en
art. 168 breidt het uit lot:
»uitspraken over geschillen
»van bestuur
of andere wier beslissing hun door bijzon-
»dere wetten is opgedragen\'\'
De toevoeging »op de
»wijze en met de gevolgen in die wetten omschreven"
is slechts een masker van den wetgever, om zijne

\') Dissertatio I. 1., p. 79.

-ocr page 78-

ware bedoeling te verbergen. En welke is die bedoeling?
Om ook deze uitspraken door den Koning nl. den Minister
te kunnen doen vernietigen. De proef op de som vinden
we
0. a. in de Wet op de Militie van 19 Aug. d861 (St. BI.

72). Art, 94\'zegt: »Omtrent eiken loteling wordt afzon-
»derlijk
eene uitspraak gedaan, enz." nl. door den Mili-
tieraad.
Art. 97: »Gedurende tien dagen, te rekenen
»van den dag, waarop de militieraad eene uitspraak
»beeft gedaan, kunnen
tegen die uitspraak hij Gede-
)yputeerde Staten bezwaren worden ingebragt,
enz."
en art. 103: »Van de uitspraken van Gedeputeerde
»Staten, enz. kan gedurende tien dagen enz.
bij Ons
nu beroep worden gekomen."
Dus de woorden »op de
nvijze enz. in die ivetten omschreven"
slaan op niemand
anders dan op den Koning, wien dus hierdoor eene
grootere magt wordt gedelegeerd dan art. 133 Grdw.
toelaat. Daarbij is het eene allezins onbillijke bepa-
ling, want de militieraad doet b. v. eene uitspraak:
de belanghebbende is hiermede niet tevreden en wendt
zich tot een hooger collegie, de Gedeputeerde Staten;
dit bevestigt de eerste uitspraak. De lotehng daarmede
nog niet tevreden, wendt zich eindelijk tot den Koning
of wèl beschouwd tot den Minister; deze geeft hem
gelijk en ziedaar twee met elkander overeenstemmende
uitspraken van twee door de wet erkende collegies,
door een Minister gecasseerd. Dit is immers klaar-
blijkelijk bevordering van een ongeoorloofd centrali-
satiestelsel\'). En daarbij, wie zijn soms die Ministers,

\') Veel erger nog is de vernietiging van twee uitsprakeü
(van Militieraad en Gedeputeerde Staten) houdende vrijstelling
yan den loteling. Zie Staatsblad van 1856 (n°. 13).

-ocr page 79-

vooral als \'t aftreden van oude en \'t aankomen van
nieuwe, dikwijls of zelfs onophoudelijk plaats vindt?
Naar onze bescheiden meening wel eens menschen
die misschien omtrent deze zaken minder op de hoogte
zijn, dan twee collegies, bestaande uit deskundigen
welke dergelijke questies reeds meermalen hebben ge-
regeld. In België is hiertegen gewaakt door de Wet
van 18 Junij 18-49, waarbij bepaald is dat de admini-
strative uitspraken niet door den Koning, maar door
een hof van Cassatie vernietigd zullen kunnen worden.

Een tweede voorbeeld van deze onwettige delegatie
van magt, voortvloeijende uit de inconstitutionele
bepaling van art. 168 Prov. Wet, vinden we in Art.
28 van de
Wet op de Patenten van 21 Mei 1819, in
verband met het Kon. Besluit van 31 Januarij 1824,
rakende de vergunning ter oprigting van sommige
fabrieken en trafieken.

Een dagbladdrukker breidt (zooals het b. v. in Arn-
hem is voorgekomen) zijne affaire uit en neemt eene
grootere stoomdrukmachine. De buren komen hierte-
gen op. Gedeputeerde Staten doen uitspraak in dezen
of genen zin: men beroept zich vervolgens van die
wet, op den Koning. Nu moet de Koning beslissen
of, wanneer deze pijp
hier loopt er geen gevaar is,
of als die
däär wordt aangebragt, wél en zoo \'al meer.
Is dit overeenkomstig de waardigheid der Kroon?
Voorzeker niet. Trouwens zal zij, waarschijnlijk zelve
zich minder met dergelijke kleinigheden inlatende, de
zaak beslissen zooals de Minister haar de uitspraak voor-
legt. Ook hier is weder bevordering van \'t centraH-
satiestelsel en bovendien schending van art. 133 Grdw.,
want eveneens geldt het hier geene »besluiten, strij-

-ocr page 80-

»dende met de wetten of het algemeen belang." Reeds
HOGENDORP wees er op, dat het algemeen bestuur vrij
moet blijven van die opstapeling van kleinigheden, die
zijn gang slechts kunnen belemmeren

Kieswet art. 99 in fine, is ongrondwettig. »Onder-
»kiesdistricten worden, na gehoord advies der Gede-
»puteerde Staten, door den Minister van Binnenlandsche
»Zaken aangewezen." Naar mijn bescheiden meening,
kan deze bepahng gelegenheid geven tot sphtsing en
vereeniging van kiesdistricten, welke te willekeurig
zoude zijn, en tot bevordering zoude kunnen strekken
van een allezins afkeurenswaardig Centrahsatie-stelsel.
Van regeringswege zou invloed kunnen worden uitge-
oefend op de verkiezingen, zonder dat juist die invloed
altijd openlijk werd opgemerkt. De verkiezingen zou-
den dus niet meer volkomen vrij zijn, hare werking
zoude belemmerd, het beginsel waarop zij rusten nl.
dat ze zijn de
ivare uitdrukking van den wil des volks
wie het tot zijne vertegenwoordigers verlangt, ge-
schonden worden.
Kieswet art. 99 inßne is dus vol-
komen inconstitutioneel.

Wet op de regterlijke organisatie 28 April 1835, art.
19. »Alles wat de wijze van eeds-afïegging, het costuum
»der onderscheidene regterlijke ambtenaren, de afwezig-
»heid de afwissehng, en
de orde van den inwendigen
T>dienst
van den Hoogen Raad, gelijk mede van de hoven
»en regtbanken, de advokaten, procureurs en regtbedien-
»den aangaat, zal bepaald worden bij
reglementen van
wpenbaar bestuur:\'
Tegen de Grondwet strijdt dit
artikel
nielregtstreeks, maar \'t geeffaanleiding tot huldi-

\') O. K. VAN Hogekdoep V, p. 86.

-ocr page 81-

ging van ongrondwettige beginselen, zooals we \'tzien
in art. 20 van het »reglement van orde en discipline
5>voor de advocaten en procureurs, goedgekeurd bij
»Kon. Besl. v. 14 Sept. 1838 en gewijzigd bij Kon.
ȧesl.
V. 5 Dec. 1844." Hier lezen we: »In geval een
»advocaat bij pleidooi of anderzins voor den regter
»zich
oneerbiedig gedraagt, of zich vergeet in onheta-
mielijke uitdrukkingen,
jegens de wet, den regter,
»of ten aanzien van het openbaar gezag, of zich met
»blijkbaar doel van beleediging,
onbetamelijk uitlaat,
»jegens partijen of getuigen,
zal hij door den president
»worden gewaarschuwd of berispt,
en op deszelfs voor-
»dragt dadelijk door het collegie voor eenen tijd in
»de uitoefening van zijn beroep voor de regterlijke
»coUegiën kunnen worden geschorst;
alles onvermin-
»derd de bevoegdheid aan regterlijke collegiën toege-
»kend, ten aanzien der orde op de teregtzittingen."

De woorden »oneerbiedig gedraagt, onbetamelijke uit-
drukking en, onbetamelijk uitlaat,\'\'
zijn naar ik meen
voor te uitgelreide uitlegging vatbaar; wat de regter
onbetamelijk heet, zal door advocaten of andere personen
misschien niet zoo genoemd worden; er kan ligtgeraakt-
heid bij den regter of het collegie bestaan tegen den
spreker. Dit neemt niet w^eg dat de president terstond
het regt heeft te waarschuwen en te berispen, en
kan zelfs op zijn voordragt de advocaat door het col-
legie in zijne betrekking worden geschorst. Door deze
bepalingen kan dunkt mij het regt van defensie soms
aan belemmeringen worden blootgesteld, en ofschoon de
Grondwet van dit regt niet in uitdrukkelijke bewoordin-
gen spreekt, is het echter een zoo natuurlijk regt, een
200 noodwendig beginsel van den constitutionelen Staat,

5

-ocr page 82-

dat bepalingen die zijn bestaan in de waagschaal stellen,
allezins inconstitutioneel kunnen genoemd worden; de
persoonlijke vrijheid is zonder volkomene handhaving
van dit regt, slechts een ijdele klankDe Staatsregeling
van 1798 bepaalde daaromtrent in art. 29 Alg. Regl.
het volgende: »Niemand kan gevonnisd worden, dan
sna alvorens wettig te zijn geroepen, en alle de mid-
sdelen van verdediging te hebben kunnen bezigen,
ïdie bij de Wet bepaald zijn, enz.", —

Eene andere weder meer regtstreeks inconstitutio-
nele wet is die van 6
Maart -1818. »Ik doel," zegt
VAN HOGENDORP, »op de wet van 6 Maart 4818, en
»op de
algemeene maatregelen van inwendig bestuur,
»daarin vermeld. Deze wet is in der tijd niet zonder
»tegenspraak doorgegaan; ik heb er mijne stem niet
»aan gegeven, en de gevolgen, die ik er van vreesde,
»zijn rijkelijk ingetroffen." Wat die gevolgen betreft,
»*) de menigte van besluiten," zegt hij, »op grond van
»deze wet van 6 Maart 1818 genomen, is zoo groot,
»dat wij het eene of andere van dezelve moeten uit-
ökiezen, om onze nadere aanmerkingen op deze zaak,

1) Jlir. Mr. j. dh bosch kempke. Handleiding tot de kennis
van liet Nederlandsclie Staatsregt en Staatsbestuur, p. 785,
§ 327: „Is eene onafhankelijke regterlijke magt een waarborg
„voor eene onafhankelijke regtsspraak, de
innerlijke waarde xkol
„die regtsspraak wordt voor een groot gedeelte bepaald door
„eenen
vrijen advocatenstand."

Mr. p. f. hubeecht, De Grondïvet met aanteekeningen
der gelijksoortige bep. v. vroegeren tijd, onder art. 151 Grdw.

G. k. van hogekdoep, Bijdragen tot de huishouding van
Staat, Y, p. 35
4) Ibidem VIII, p. 278.

-ocr page 83-

»met betrekking tot de Grondwet voor te dragen." Zij
werd ingevoerd onder de Grondwet van 1815 en stelde
straffen op drieërlei overtredingen:
1° Van algemeene maatregelen van inwendig bestuur.

Yan provinciale reglementen.
3° Van plaatselijke verordeningen.
Met de eerste bedoelt men
Koninklijke Besluiten,
de beide andere werden genoemd in de artt. \\m en
155 Grdw. 1815. Maar én die straffen volgens deze
wet bepaald, én de maatregelen van inwendig bestuur
daarin genoemd, zijn limitatief; er kunnen nieuwe Kon.
Besl. komen en nieuwe straffen; \'t beginsel behoorde te
zijn dat de Wetg. Magt die straffen bij eene wet stelt
telkens als daaraan behoefte blijkt te bestaan; ze was dus
en is ook onder onze Grondwet, ongrondwettig \'),
want: =) »zulke algemeene maatregelen, wanneer zij
»eene strafbepaling vereischen, zijn in myn
oo^ wetten,
sen de wetten vereischen eene zamenwerking van den
»Koning en de Staten-Generaal. Er zijn wel
^algemeene
^maatregelen,
die door de uitvoerende magt kunnen
»genomen worden, om de wetten toe te passen;
»maar dan zijn
de straffen bij die wetten bepaald. ïs
»er eenig dwangmiddel daarenboven noodig, zoo is
»het om de ambtenaren tot hunnen pligt te houden
\'\'en tot dit einde zijn de ambtenaren genoegzaam in
»de handen van de regering. Moeten daarentegen, de
"ingezetenen in het algemeen met eene straf bedreigd

Art. 7.3 Grdw. 1815 = Art. 73 Grdw. 1848, belialre de
boorden „deszelfa bezittingen;" deze zijn veranderd in „zijne
»koloniën en bezittingen."

G. K. VAN HoffBNDOEP V, p. 87,

-ocr page 84-

»worden, en heeft de wet daar niet genoegzaam voor
»gezorgd, zoo kan dit slechts door een nieuwe wet,
»t"er aanvulling van een gebrek der oude geschieden.
»Met één woord, de Grondwet verleent de wetgevende
ïrnagt op de volgende wijze: voor plaatselijke zaken
»aan de gemeentebesturen, onder het opzigt der pro-
»vinciale Staten en het gezag des Konings; voor
»provinciale zaken aan de Staten der provinciën
»onder goedkeuring des Konings; 3° voor algemeene
»zaken van het rijk aan den Koning, den raad van
»State gehoord
m met gemeen overleg der Staten-
Generaal"

De Regering beriep zich op art. 73 Grdw. 1815:
»de Koning brengt ter overweging bij den Raad van
»State alle voorstellen door hem aan de Staten-Generaal
»te doen, of door deze aan hem gedaan,
alsmede alle
T)algemeene maatregelen van inwendig bestuur van
))den Staat en van deszelfs bezittingen in andere we-
welddeelen
enz." Maar dit beroep bewijst niets; er
wordt hier van »maatregelen van inwendig bestuur"
gesproken als van eene bekende zaak; ook deze zul-
len aan den Raad van State moeten worden voorge-
legd en zal de Natie een waarborg hebben dat ook
een ministerieel voorstel omtrent deze door hem
worde goedgekeurd. Yan straffen echter, op de over-
tredingen er van gelegd, van den aard dier maat-
regelen, hiervan spreekt het artikel geen woord, en
dit is juist het punt van questie. De Grondwet van
1815 sprak er nergens van \'} en dus moet men dit
beoordeelen naar de gezonde rede en uit de beginselen

■\') G, K. tan Hoöksdoep, 1. 1.

-ocr page 85-

der Grondwet, üe vraag is niet of de Kroon de magt
heeft om maatregelen van inwendig bestuur af te kon-
digen, dit spreekt van zelf, maar of strafbepahngen
door de
Kroon alleen kunnen gemaakt worden; en
daarop antwoordende, meen ik het met de woorden van
van hosendorp eens te mogen zijn:\') »Naar mijn
»oordeel zouden zulke maatregelen daardoor wetten
»worden. Ik denk met de leer en de overlevering die
»ik in staatszaken ontvangen heb, dat de sanctie, dat
»is de strafbepaling, een karaktertrek van de wet is."

De Regering merkte op, dat natuurlijk lot het maken
van eene wet medewerking van de Staten-Generaal een
vereischte was, maar dat deze wet ook juist daarom
was voorgedragen, dat zij die medewerking behelsde.
Zoodoende echter, zouden de Staten-Generaal,
maar
ééns
en dat voor altijd medewerken om straffen te
stellen op aanstaande overtredingen van aanstaande
Kon. Besluiten, en bevat dus deze wet uitdrukkelijk
een volledigen afstand van de Wetgevende Magt, zoo
ver als zulke straffen reiken. Aangezien echter deze
afstand allezins ongrondwettig is, is ook de wet van
6 Maart 1818 inconstitutioneel.

We spraken zoo straks van de gevolgen die zij ge-
had heeft. Yoor dat we van haar afstappen, willen
M-e nog de volgende woorden van
van iiogendorp
in herinnering brengen omtrent de gevolgen van het
slechte beginsel dat zij huldigt: Wanneer deze echte
»beginselen van een vrijen regeringsvorm" zegt hij
nn het algemeen, van onze Grondwet inzonderheid,

\') G. K. van Hogencohp, p. 38.
Ibidem, IX, p. 105, 106.

-ocr page 86-

ïworden over het hoofd gezien, om maatregelen van
■hbestuur
te verheffen tot maatregelen van wetgeving,
ïzoo is de grondslag onzer burgerlijke vrijheid onder-
nmijnd, en het gebouw loopt gevaar om in te storten,
ïDan gaat er een deel van de wetgevende magt tot
ide uitvoerende magt over, en alzoo deze uitvoerende
ïmagt reeds de helft van de wetgevende magt tot haar
ïaandeel bekomen had, zoo verkrijgt zij zooveel boven
ïhare helft, als aan haar wordt toegelegd onder den
snaam van maatregelen van bestuur. Even zoo veel
ïals er toegelegd wordt aan de uitvoerende magt, even
ÏZOO veel wordt er gevolgelijk afgenomen aan de nati-
ïonale vertegenwoordiging, en al wat de kroon heeft
»gewonnen, dai hebben de Staten-Generaal verloren.
»Het evenwigt tusschen de kroon en de nationale ver-
»tegenwoordiging, uit een gelijk aandeel in de wetge-
»ving geboren, is derhalve te eenenmale verbroken,
»de ziel van eenen vertegenwoordigenden regerings-
»vorm bestaat niet meer; het wezen der Grondwet is
»van aard veranderd." —

De wet van i Maart 1815, »houdende voorschriften
»ter viering der dagen aan den openbaren Christelijken
»Godsdienst toegewijd," bevat almede bepalingen strij-
dende tegen de Grondwetten zoowel van 1815, als van
1848. We lezen in genoemde wet. Art. 1 »Dat op
»zondagen en op zoodanige godsdienstige feestdagen,
»als door de kerkgenootschappen van den
christelijken
■»godsdienst dezer landen algemeen erkend en gevierd
nvorden,
niet alleen geene beroepsbezigheden zullen
»mogen verrigt worden, welke den godsdienst zoude
»kunnen storen, maar dat
in het algemeen geene open-
Dhare arbeid zal mogen plaats hebben,
dan ingeval van

-ocr page 87-

»noodzakelijkheid, als wanneer de plaatselijke regering
»daartoe schriftelijke toestemming zal geven.

Art. 2. »Dat op deze dagen, met uitzondering van
»geringe eetwaren,
geene koopwaren hoegenaamd op
»markten, straten of openbare plaatsen, zullen mogen
»worden uitgestald of verkocht, en dat kooplieden en
»winkehers hunne waren niet zullen mogen uitstallen
»noch met opene deuren verkoopen," enz. Dat deze
bepalingen misschien in het voordeel zijn van het
grootste gedeelte des volks, als belijdende dit den
Christelijken Godsdienst, valt niet te ontkennen, maar
dit neemt niet weg, dat ze ten eerste voor hen welke
tot eene gezindheid behooren, die andere dagen voor
hare zon- en feestdagen heeft uitgekozen, allezins
onregtvaardig zijn en ten tweede, dat zij tegen de
uitdrukkelijke bewoordingen en beginselen der Grond-
wet strijden. Art. 191 Grdwt. 1815 zegt: »Aan
alle
»godsdienstige gezindheden in het Koningrijk bestaande,
»wordt gelijke bescherming verleend," en art. 192:
»De belijders der
onderscheiden Godsdiensten genieten
»allen dezelfde burgerlijke en poHtieke voorregten, en
»hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardig-
»heden, ambten en bedieningen." Omstreeks hetzelfde
lezen we in artt. 165 en 166 van onze tegenwoordige
Constitutie; art. 165: »iian alle kerkgenootschappen in
»het Rijk wordt gelijke bescherming verleend," en art.
166: »De belijders der
onderscheidene godsdiensten
»genieten allen dezelfde burgerlijke en biirgerschaps-
»regten, en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden
»van waardigheden, ambten en bedieningen." Volgens
de wet van 1 Maart 1815 wordt dus zeer ongrond-
wettig aan de Christelijke Godsdienst meer bescherming

-ocr page 88-

verleend dan aan andere b.v, de Israëlitische, en aan
de belijders der eerste worden voorregten verleend
ten koste van die der andere. Immers hoe is het met
de bewoordingen der Grondwet te rijmen, dat een
Israëlitisch koopman aldus gedwongen zij, ten bate
van den Christen, diens zondag te eerbiedigen door b.v.
op dien dag zijne nering le moeten staken, terwijl de
laatste hiertoe op den Joodschen sabbath volstrekt niet
gedwongen is? —

Ten bewijze hoe soms ook zeer dwaze wetten, al
zijn ze niet direct inconstitutioneel, worden voorge-
dragen, mogen de
wetten van 28 Sept. 1816, van 22
Maart 1889 en het voorstel van wet van Mei \\
»op het muntwezen" strekken. De hoofdgrief tegen
dit voorstel was dat het den dubbelen standaard in
wezen liet. In een Comité-Generaal, vóór de openbare
beraadslaging gehouden, scheen de minister tweeërlei
standaard zelfs in bescherming te nemen. Moest rnen
op een verkeerden grondslag laten doorwerken?

»De vraag is" zeide Mr. thorbecke \') bij de beraad-
slagingen, »zal men een
marktprijs, of hever eene
»van den marktprijs afhankelijke waar-de, bepalen bij
»de wet? Elk erkent dat zulks verkeerd, ja onmogelijk
sis." Maar wanneer »de loop der dingen zich aan
»zoodanige regeling niet stoort, en uit dien hoofde
»de onredelijke wetsbepahng zonder praktisch nadeel
»is, waartoe dan de wet van 22 Maart 1839?" Deze
werd ingevoerd omdat die van 28 Sept. 1816 eene
onjuiste rede tusschen de w^aarde van zilver en goud

\') Mr. j. e, thoebecke, Farlementaire redevoeringen, I.
p. 98 sqq.

-ocr page 89-

aannam en dus een verdere muntslag volgens deze
onuitvoerlijk was: de nieuwe zilveren munt verdween.
De wet van 1839 was noodig want al was het der
praktijk onverschillig wat die van 1816 bepaald had,
daar ze dit toch niet op
kon volgen, het gouvernement
kon het niet wagen met den muntslag volgens die
wet door te gaan.

De rede tusschen den prijs beider metalen moest
geheel uit de wetgeving worden weggenomen: want
ze kon heden juist, morgen onjuist zijn, en is er eene
genoegzame hoeveelheid geslagen, dan kan men er
niet gemakkelijk weer op terug komen. — »Doch aan-
»genomen zelfs," zeide
thorbecke, »de wet van 1839
»was niet noodig; aangenomen, dat eene verkeerde
»bepaling der wet niet schaadt, dewijl zij niet werkt;
»erkent men dan niet de onredelijkheid bij de wet te
»regelen wat geenen iveltelijken regel volgt?
Indien
»men moet kiezen tusschen de uitvoering
eener dwaze
»ivet
en een uitstel, eenige weken of maanden of zelfs
»een jaar lang, van een hoogst wenschelijken en noodigen
»maatregel, kan de keus twijfelachtig zijn?" Hij merkt
verder aan, dat niet-aanneming van een wets-ontwerp
nog niet zijn val is, nog niet fzooveel vertraging mede-
brengt, alleen dan slechts, wanneer de afstemming het
beginsel en wezen zelf der voordragt treft.

Het wetsontwerp van 22 Mei 1845 bevatte dus een
even ongerijmd beginsel als de wet van 1816.

We zouden nog kunnen handelen over het verbod
vervat in art. 198 der Grw., over wetten in strijd met
verboden privilegie in \'t stuk van belasting, over de

-ocr page 90-

Conversiewet van 27 Sept. i84i \'), de wet van 19
Junij 4845, vaststellende een nieuw tarief van regten
op den in-, uit- en doorvoer, en meer andere geschil-
punten uitsluitend betreffende ons land, dan dit zoude
te wijdloopig worden. We laten dus deze ter zijde
en gaan over tot de wetten van 40 April 4815 en
3 Nov. en 4 Dec. 4830, welke ook België betroffen,
om daarna nog enkele zuiver Belgische te bespreken.

De wet van 40 April 4815^) »houdende voorschriften
»tot spoedige en krachtdadige beteugeling van onrust
»en kwaadwiUigheid," bepaalde in Art. 4: »onvermin-
»derd het verordende bij den eersten titel van het
»derde boek van het nog werkende criminele wetboek,
»voor zoo verre daaraan, bij de navolgende bepalingen,
»niet wordt gederogeerd, zullen alle degenen, welke
»zich zouden mogen verstouten, om zoodanige gc-
»ruchten, tijdingen, berigten, of wat dies meer zij,
»uit te strooijen,
welke eene strekking zouden mogen
))hebben
om de goede gemeente in beweging te bren-
»gen, of dezelve door onwaarachtige en verzonnen
»tijdingen van onheilen of tegenspoed te verontrusten,
»gelijk mede alle degenen, welke de onbeschaamdheid
»zouden mogen hebben, om zich, hetzij door openlijke
»gesprekken of uitroepingen, hetzij door eenigerhande
»daden of geschriften te doen kennen, als voorstanders

>) Verg. het geschrift ran Mr. f. a. van hail (tegen thos-
becke)
Be wettigheid van den maatregel omtrent de uitgestelde schuld
gehandhaafd,
Amsterdam 1841, en den brief aan den Heer loüis
deuckee
over dat onderwerp, van den Hoogl. thobbeckb.

-) St. 32.

3) Ze gaf diis ook aanleiding tot de zoo verderfelijke „proces
„de tendance." ■—

-ocr page 91-

»of werktuigen eener vreemde overheersching, en ein-
»delijk alle degenen welke oneenigheid, twist, tweespalt,
»verdeeldheid of wantrouwen onder de ingezetenen
»mogten zoeken te veroorzaken, of volksbewegingen,
»combustie of wanorde te verwekken, hetzij door het
»aanheffen van een oproerkreet langs de straten of op
»openbare plaatsen, hetzij door andere bedrijven door
»welke de rust en goede orde zoude kunnen gestoord
»worden, naar mate van de zwaarte van zoodanige
»zaken en misdrijven, en naar den minder of meerder
»verzwarenden aard der omstandigheden, gestraft wor-
»den, hetzij met gestrenge geeseling aan den lijve,
»hetzij met geesehng en brandmerk, en, in beide ge-
»vallen, met gevangenzetting, niet te boven gaande den
»tijd van tien jaren; — hetzij alleen met gevangenzetting,
»niet te bovengaande den voorschreven tijd," enz.

Art. 4. »De aangeklaagden zullen, door onze offi-
»cieren van Justitie
met den meesten spoed, voor
»de gemelde regtbanken, openlijk worden te regt
»gesteld,
zonder dat in deze zaken, de functie van
y>den regter van Instructie als zoodanig of cleszelfs
Mjzondere werkzaamheden, zullen te passe komen,
ien zonder dat, tegen de geslagene vonnissen, eenig
"Sihooger beroep of cassatie zal worden toegestaan"

Art, 5. »De vonnissen zullen dadelijk, immers binnen
))vier-en-twintig uren na de pronuntiatie,
inhetopen-
»baar worden
gexecuteerd, enz." Deze wet werd voor
België vastgesteld bij het Kon. Besluit\') van 20 April
1845, De buitengewone regtsmagt en regtspleging in
beide vervat is opgeheven hij de wet van 6 Maart 1818,

Journal ofSciel n°. 19.

-ocr page 92-

»houdende afschaffing van de buitengewone regtsmagt
»en wijze van regtspleging, ingevoerd bij de wet van
»10 en het beshiit van 20 April 1815," terwijl alle
drie zijn afgeschaft bij de wet van 16 Mei 1829, »hou-
»dende aanvulling van eenige gapingen in het wetboek
»van strafregt." De buitengewone regtsmagt enz. vervat
in artt. 3,
4 en 5 van de wet van 1815, is wederom na den
Belgischen opstand en gewis met inzigt om den Staat te
behouden, in het leven geroepen door de wet van 3 No-
vember 1830, »ter beteugeling van schadelijke woelingen
»en bedrijven van kwalijk gezinden" art, 4: »Alle mis-
»drijven bij deze wet voorzien, mitsgaders die waarvan
»in den l®\'®\'\' titel, 1®\'® hoofdstuk, en afdeehng
»van het boek des wetboeks van strafregt gehan-
»deld wordt, zullen bij uitsluiting worden beregt op
»de wijze en met in achtneming der formahteiten voor-
sgeschreven bij artt. 3, 4 en 5 van de wet van 10
»April 1815, welke artikelen bij deze wederom worden
»in werking gebragt," terwijl de w^et van 1 December
van hetzelfde jaar, »omtrent de beregting van de mis-
»daden, voorzien bij de wet van den 3 November
»1830"\') nog verder het volgende bevatte:

Art. 1. »Wanneer het openbaar ministerie, met be-
»trekking tot het onderzoek en de beregting van de
»misdrijven, bij de wet van 3 November 11. vermeld.

1) De wet van 28 Dec. 1831 Art, 1 en 2 eindelijk bepaalde:
Art. 1. „De wetten van den November 1830 en van den
„Isten December 1830 worden bij deze vernieuwd en zullen
„blijven in volle kraclit tot den Isten Januarij 1833" en Art. 2.
„Wij behouden ons voor om gemelde wetten buiten werking
„te stellen, indien de omstandiglieden zulks vóór den Isten
„Januarij 1833 mögt en veroorloven."

-ocr page 93-

»gronden mogt vinden, om, ter zake van openbare wei-
y>ligheid, of van ivettig vermoeden, de verwijzing des
»gedings naar eene andere regtbank van eersten aanleg
»Ie verzoeken, zal de Procureur-Generaal bij het Hoog
»Geregtshof te
\'s Gravenhage, daartoe requisitoir kunnen
»doen aan de beide civiele kamers van hetzelve Hoog
»Geregtshof, oordeelende als Hof van Cassatie."

2. »De beide voormelde kamers (des noods uit die
»der correctionele appellen aan te vullen) zullen dadelijk
»de zaak onderzoeken, en binnen den tijd van tweemaal
»vier en twintig uren, bij een met redenen omkleed
»arrest uitspraak doen, en het verzoek afslaan, ofte
»wel het geding verwijzen naar eene andere en bij het
»arrest zelve te bepalen regtbank van eersten aanleg,
»hetzij in dezelfde, of in eene der naastbijgelegeno
»provinciën gevestigd."

3. »De uitvoering van het gewezen arrest wordt op-
»gedragen aan den Procureur-Generaal, die, ingeval van
»verwijzing naar eene andere regtbank, zorgen zal voor
»de beteekening van hetzelve aan den beklaagde, als-
»mede voor de toezending van een afschrift aan Onzen
»Minister van Justitie en aan de regtbanken aan welke
»de kennisneming des gedings respectivelijk wordt ont-
»trokken en opgedragen."

4. »De bevoegdheid om de verwijzing naar eene andere
»regtbank ter zake
yqu openbare veiligheid oïvQmvettig
»vermoeden
te verzoeken, wordt niet aan de beklaagden
»toegestaan. Deze zullen niettemin hunne middelen van
»wraking kunnen voordragen aan de regtbank van eersten
»aanleg voor welke de zaak aanhangig is, die daarop
»onverwijld in het hoogste ressort zal beschikken."

5. »Alle de bepalingen, voorkomende in art. 542 tot

-ocr page 94-

»en met art. 552 van het wetboek van strafvordering,
»blijven, gedurende het bestaan der wet van 3 Novem-
»ber 11, opgeschort, ten aanzien der misdrijven, waartoe
»die wet betrekkelijk is."

6. »De tegenwoordige wet zal stand houden, zoo
»lange de wet van 3 November 11. in werking blijft,
»en zij zal van verbindende kracht zijn op den dag,
»volgende na dien der uitgifte van het staatsblad, waarin
»dezelve zal zijn geplaatst."

Al deze bepalingen omtrent buitengewone regts-
magt, ontzegging van eenig hooger beroep aan den ver-
oordeelde, magt tot verwijzing van het geding naar
eene andere regtbank door het Hoog Geregtshof enz,,
waren ongrondwettig. Ze streden tegen de uitdruk-
kelijke bepalingen en eerste beginselen van de destijds
van kracht zijnde Grondwet van 1815.

Art. 166. »De regterlijke magt wordt alleen geoefend
»door regtbanken, welke bij of ten gevolge dezer Grond-
»wet worden ingesteld."\' Art. 183. »Het beleid der cri-
»minele justitie wordt bij uitsluiting aan de Provinciale
»Hoven en Regtbanken, welker oprigting daartoe zal
»noodig worden bevonden, toebetrouwd." Waar dus
tegen de wet in door eene »lex ab irato," aan Regt-
banken bevoegdheden weerden toegekend welke aan de
Geregtshoven alleen toekwamen, b.v. het oordeelenen
vonnissen van misdaden waarop de doodstraf gesteld
was, was noodwendig afwyking van het bestaande
beleid der Justitie, dus schending der Grondwet, aan-
wezig: tot eene speciale magtiging, zooals waarvan

\') Te weten van den toen geldigen Code dTnstruetioü
criminelle.

-ocr page 95-

in art. 3 (wet 3 Nov. 4815) gesproicen werd, had de
Regering volstrekt de magt niet, zij handelde tegen
de Grondwet. — Het willekeurig verwijzen van dat
geding door het H. Geregtshof naar eene andere
vierschaar dan voor welke de beschuldigde moest te
regt staan, streed tegen art. 167 Grdw. »Niemand kan
»tegen zijnen wil worden afgetrokken van den regter
»die de wet hem toekent." Het nalaten van
eenige
instructie hoegenaamd, toch door de wet vereischt en
het
zoo spoedig mogelijk te regt stellen en binnen 24
uren executeren der vonnissen tegen den beschuldigde
geslagen, waren bepahngen zoo openlijk alle begrippen
van regt en billijkheid schendende, dat men zich bij
het lezen er van, als in middeneeuwsche toestanden
waant verplaatst te zien. Met het leven der ingezetenen
werd dusdoende gespeeld, alsof dit weinig of niets
beteekende. Waar het dikwijls zoo ontzaggelijk veel
doorzigt en ervaring van den regter vereischt, om het
al- of niet aanwezen van schuld uit te maken, werd
nu maar, zonder dat de regter van instructie zich
eenigzins met de zaak inhet,
zoo spoedig mogelijk de
schuld als bewezen of niet aanwezig aangenomen en
in het geval, zonder regt van beroep, binnen de
tweemaal 24 uren, welligt met den dood strafbaar.
Behalve schending van die bepalingen der Grondwet,
tegen welke meer bijzonderlijk de wetten van 10 April
1815, 3 Nov. en 1 Dec. 4830 en van 28 Dec. 4831,
streden, bevatten ze alle eene openlijke en ongehoorde
verkrachting van art. 4 Grdwt: »Allen die zich op het
»grondgebied van het rijk bevinden, hetzij ingezetenen
»of vreemdelingen, hebben gelijke aanspraak op be-
»scherming van persoon en goederen." —

-ocr page 96-

In België treffen we onder meer aan:
de
Wet van il Julij 1832: -»Over de Ridderorde
T>van Leopold voor burgerlijke ver diensten."

Deze strijdt tegen art. 76 van de Belgische Consti-
tutie, waarin gezegd wordt: »11" (le roi) »confère les
wrdres militaires, en observant, à cet égard, ce que
»la loi prescrit." Hier is dus
alleen sprake van mili-
taire ridderorden in tegenstelling van onze Grondwet,
waar we in art. 64 lezen: »Ridderorden worden
»door eene wet, op het voorstel des Konings ingesteld."
Bivort zegt omtrent dit art, 76 het volgende: Des
»Sections ont proposé d\'attribuer au chef de l\'État
»le droit de conférer les ordres
civils et mihtaires.
»La section centrale a adopté unanimement leur avis
»quant aux ordres militaires, et elle
l\'a rejeté aussi
»à l\'unanimité quant aux ordres
civils. (Rapport de
»la sect. centr.). Sur ce rapport
l\'article a été adopté
»sans discussion."

Desniettegenstaande is bij de wet van 11 Julij 1832
een
civiele en militaire ridderorde ingesteld onder den
naam van
DÖrdre de Léopold." Er bestaat dus tastbaar
strijd. Men heeft de wet trachten te verdedigen en
gezegd dat art, 76 niet op zich zelf staande moest
beschouwd worden, maar in verband met art. 75, waar-
van het een uitvloeisel zoude zijn; dat Art. 75: »11"
(le roi) \'öa le droit de conférer des titres de noblesse,
»sans pouvoir jamais y attacher aucun privilège," de
instelling van burgerlijke Ridderorden niet in den weg
stond, omdat de Koning het regt heeft met titels te
begiftigen; dat art. 76 eindelijk, slechts de voorgaande

1) Bivokt, Const. beige art, 76 in nota 1».

-ocr page 97-

bepaling versterkte, door aan den Koning het regt
te verleenen om militaire Ridderorden in te stellen.
Maar deze bewijsvoering is gewrongen en onjuist: de
Koning heeft het regt titels, d. w. z. bewijzen van
adeldom te geven, maar daaruit volgt nog niet, dat het
geven dier bewijzen synoniem is met het instellen van
Ridderorden, De wet is dus in de volste mate incon-
stitutioneel.

Wet van 19 December 1864, luidende: »Loi relative
»au fondations en faveur de l\'enseignement public ou
»au profit des boursiers."

Volgens het»Exposé desmotifs," waren de grond-
slagen van dit wetsontwerp de volgende. Het omvatte
twee verschillende onderwerpen:
de stichtingen of schen-
kingen ten behoeve van het openbaar onderwijs
en die
ten behoeve van hen die van eene beurs voorzien, studeren.
De wetgeving omtrent die punten was tot in 1864
onvoldoende en gebrekkig. De Constitutie bepaalt dat,
terwijl het onderwijs vrij is, het openbaar onderwijs
op kosten van den Staat gegeven, door de wet zal
geregeld worden. Diensvolgens hadden meerdere wet-
ten het openbaar onderwijs in zijne verschillende
taldven geregeld,
maar door geene dier wetsbepalingen
ivas de staat der stichtingen of schenkingen ten be-
hoeve van het openbaar onderwijs vastgesteld. Om-
dat
dit onderwijs door de wet moet geregeld wor-
den, zijn ook in beginsel de bedieningen (les services)
die er toe behooren, even zoovele instellingen van

Documenta parlementaires et discussions concernant la
révision de la législation sur les fondations d\'instruction publi-
Çtue, I,
p. 1 gqq. Bruxelles 1865.

-ocr page 98-

openbaar nut en geregtigd even als alle bedieningen
van hetzelfde gewigt, om door middel van giften en
legaten te verkrijgen. Dit regt van beschikking ten
voordeele van instellingen van openbaar nut, is ove-
rigens onder alle regeringsvormen altijd erkend en
geëerbiedigd. De erkenning van de instellingen ten
nutte van het onderwijs, werd eertijds vastgesteld door
den Souverein, die alle magten in zich vereenigde.
Sedert het openbaar onderwijs door den Staat geregeld
werd, is op het Gouvernement, in \'t algemeen, \'tregt
overgegaan om de aanvaarding der schenkingen ten
voordeele van den eenen of anderen tak van dit onder-
wijs gedaan, vast te stellen. Hoofdstuk I van het
ontwerp huldigt en regelt dit regt, daar het der ge-
meente , der provincie of den Staat, in \'t algemeen de
saisine en het beheer van de instelling toekent, als
behoorende de zorg voor het bedoelde onderwijs tot
hunne attributen. Hoofdstuk H betreft de stichtin-
gen of schenkingen ter voordeele van hen die van
eene beurs studeren of die ieder voor zich het genot
kunnen hebben van eene dotatie, bestemd tot de stu-
die of het ondervsijs. Dergelijke dotaties heeft men
altijd kunnen vaststellen onder den generieken naam
van
Dheurzen"; en, ofschoon slechts bijzondere per-
sonen er het genot van koaden hebben, zijn zij toch
altijd beschouwd als instellingen van algemeen nut, en
behooren dus te staan onder bescherming en toezigt
der openbare magt. Ingevolge echter van de politieke
schokken, welke in België hadden plaats gehad, was
er algeheel gebrek aan wetgeving ten opzigte der stich-
ting van beurzen. Er bestond noodzakelijkheid om bij
eene wet te bepalen, onder welke voorwaarden nieuwe

-ocr page 99-

beurzen zouden kunnen opgerigt, hoe zij moesten be-
heerd en door wie die beurzen zouden kunnen ver-
leend worden. Hoofdstuk H draagt het beheer der
beurzen, waarbij de provincie belang heeft, aan eene
provinciale commissie op. Volgens artt. 36 en 37 be-
hoort het regt om beurzen te verleenen of
het regt
van collatie
in beginsel aan de provinciale commissie,
behoudens het regt van den stichter om zichzelven
die bevoegdheid voor te behouden of ze terstond aan
twee of drie zijner naaste bloedverwanten op te dragen.
Onder hetzelfde voorbehoud bepalen artt. 31 en 37,
dat de beurzen voor de theologische studiën in de
groote seminarien, door de administratie-bureaux van
die inrigtingen moeten in ontvangst genomen, bestuurd
en verleend worden. Art. 38 heeft ten doel, huldiging
der vrijheid van studie, behalve wanneer de stichter
het bezoeken van eene door de wet ingestelde onder-
wij s-inrigting heeft geeischt. Is daarentegen deze wensch
niet uitdrukkelijk kenbaar gemaakt, zoo kan de met eene
beurs begiftigde eene openbare of bijzondere onderwijs-
inrigting van het land, naar beheven bezoeken. Hoofd-
stuk III bevat eenige bepalingen aan beide stichtingen
gemeen. Hoofdstuk IV eindelijk behandelt de transi-
toire questies en heeft ten doel om de bestaande
stichtingen op de nieuw^e wijze te doen administreren.
Daartoe waren zij bij tijds aan een eigen toezigt
onderworpen, om ze aan hare nieuwe bestemming
te kunnen doen beantwoorden.

Het doel van het onderwerp was dus allezins goed,
hare bepalingen beloofden een gunstige werking voor
de toekomst. En die verbeteringen, ze waren hoog
noodig: de oneindige menigte van administraties, door

-ocr page 100-

zóóveel ligchamen als er stichtingen ivaren, gevoerd,
was een allerslechtst systeem, dat geene controle hoe-
genaamd toeUet. Daarenboven werd het koninklijk besluit
van Willem I van 26 Dec. i818, niet meer in acht geno-
men, krachtens hetwelk alleen zij van de stichtingen het
genot mogten hebben die aan de hoogescholen van den
Staat studeerden, en was het regt van collatie in handen
van allerhande geestelijke ligchamen en personen, die
den stichter volstrekt in bloedverwantschap niet beston-
den. Dergelijke bepalingen waren niet meer overeen-
komstig de tegenwoordige poütieke en administratieve
gesteldheid van het land. Maar waren met dat al niet
sommige bepalingen onwettig op \'t oogenblik dat de wet
zou ingevoerd worden? Was er geene retroactiviteit?
Ontnam zij niet eigenmagtig zaken aan eigenaars die ze
regtens bezaten? Behelsde ze dus geen eigendoms-
schending en derhalve ongrondwettige bepahngen? We
meenen dit niet te mogen ontkennen, al stemmen we
ook hare voorstanders ten volle toe, dat het ietwat
radicaal middel in het vervolg niet meer ongrond-
wettig zou zijn, heilzaam zoude werken en de leer
»quod ab initio non valet numquam convalescere potest"
hier niet toepasselijk was. Op \'t oogenblik harer invoe-
ring echter, hadden hare tegenstanders in veel opzigten
regt de wet aan te vallen. Gaan we eenige hunner
bezwaren na, gedurende de debatten in de Kamer
der Representanten geopperd.

Omtrent art. 7 zeide de afgevaardigde dumortier

\') „Lea libéralités faites en faveur de l\'enseignement moyen
„ou de l\'enseignement publie, sans autre indication ni désig-
„nation, sont réputées faites au profit de l\'État, à moins

-ocr page 101-

0. a. : »Messieurs, cet article me paraît mériter la plus
»sérieuse attention de l\'assemblée, car pour mon compte,
»je le crois gros de toute espèce d\'abus. Je le
»répète,
Veffet réfroacf//s\'applique non-seulement aux
»bourses, mais aussi aux libéralités faites pour l\'instruc-
»tion. Vous ne réglez pas seulement les libéralités qui
»seront faites à l\'avenir, vous
rétroagissez pour le passé,
»et de même que vous
rétroagissez pour les bourses
»d\'étude, vous
rétroagissez pour les fondations d\'école.
»Si ce n\'est pas là votre but, mais alors vous avez
»rédigé votre loi sans réflexion; il faut la modifier.
»Du reste, ce but n\'aurait rien d\'étonnant. Vous avez
»entendu dans une autre discussion les mots: à bas
»les couvents! C\'est là qu\'on veut en venir aujourd\'hui."
En op eene andere plaats: »mais nous voyons que le
»gouvernement veut arriver à cette confiscation" (des
étabhssements hbres) »tout en faisant tomber l\'odieux
»de la mesure sur une Chambre qui aurait été unanime
»pour la repousser. Eh bien, je dis que c\'est là une
»scandaleuse iniquité. Vous n\'avez pas le droit de
yrétablir la confiscation. La Constitution vous en fait
»la défense formelle.\'"
Ook aangaande art. 47 werd de
retroactiviteit beweerd. De afgevaardigde
julliot zeide
0. a.: »nous ne devons pas plus nous identifier avec
»les lois françaises que la France ne s\'identifie avec
»les nôtres; c\'est en France seulement qu\'on a par-
»fois
rétroagi contre le passé"; en de afgevaardigde
de haerne: »par conséquent, je viens m\'opposer à

„qu\'il ne résulte des circonstances ou de la nature de la dis-
„position, qu\'elles sont faites au profit de la commune ou de
„la province."

-ocr page 102-

»la rétroactivité, qui selon moi est flagrante dans le
»projet de loi."

In de zitting van 18 Nov. 1864 werd gezegd: m pirmez.
»Tout le monde connaît, messieurs, l\'esprit de mode-
»ration du vénérable cardinal de Malines. Il faut donc
»que la loi projetée blesse bien profondément sa con-
»sciencepour qu\'il vienne vous déclarer qu\'il ne se rendra
»pas complice de l\'iniquité projetée, qu\'il sera obligé de
»refuser de remplir la fonction que la loi veut lui con-
»férer, dussent même les bourses d\'études théologiques
»rester vacantes!"— M.
rogier, ministre des aff. étr.:
»II ne se soumettra donc pas à la loi?" M.
pirmez.
»II dit, et il a raison, qu\'il ne doit pas concourir à
»l\'exécution d\'une chose injuste." M.
malou. »Chacun
»a le droit d\'obéir au cri de sa conscience." M.
frêre-
orban,
ministre des finances: »Ce qui revient à dire qu\'on
»peut ne pas se soumettre à une loi quand elle blesse
»la conscience individuelle?
m. le Président. »Pas d\'inter-
»ruption, messieurs; je ne puis les permettre d\'aucun
»côté de cette assemblée." M,
pirmez. »Je dis que
»chacun a sa conscience et qu\'on a le droit de ne pas se
wendre complice de Vexécution d\'une loi de spoliation
•»comme celle-ci.
Voilà la pensée qu\'exprime M. le
»cardinal de Malines, dont l\'esprit de modération est
»connu de tous. M.
pirmez. Je dis que la lutte est
»établie entre la religion catholique et la franc-maçon-
»nerie, entre la croix et la truelle...." M.
van sghoor.
»Entre le taWier et la chasuble; continuez." M. pirmez....
»et le projet de loi n\'est qu\'un incident de cette lutte."
In de zitting van 19 Nov. 1864 zeide de afgevaardigde
malou : »je puise un deuxième exemple dans le conflit
»de la loi avec la conviction politique. On avait pré-

-ocr page 103-

»senlé en France en 1834, une loi qui restreignait ou
»supprimait le droit d\'association. Un des orateurs
Ȏminents de la gauche s\'exprimait en ces termes: Si
»un Français, homme de bien, veut l\'association pour
»propager et affermir le Christianisme, je suis son
»homme, malgré vos ministres et votre loi. Je con-
»sidère donc comme parfaitement légitime la résolu-
»tion prise par S. E. le card. de Malines, la décla-
»ration qu\'il fait de ne point vouloir coopérer à l\'exé-
»cution de cette loi. Les Chambres ont le
pouvoir de
»tout faire. Mais selon moi, elles n\'ont pas le
droit
»de tout faire. Dans le cas actuel, on excède le droit
»de la législature, on l\'excède sans motifs sérieux et
»on l\'excède au préjudice de l\'avenir," — We zouden
de opgave dezer verschillende discussies nog ver
kunnen uitbreiden, twee boekdeelen toch zijn er
over volgeschreven, dit zoude ons echter te veel van
ons onderwerp afleiden. We meenen genoegzaam de
hevige oppositie aangetoond te hebben, welke dat
wetsontwerp uitlokte. Ofschoon het zeker is dat
wat er tegen te berde werd gebragt, wel voornl. uit
den koker der Ultramontanen kwam, omdat ze zeer
wel inzagen, dat door deze wet de schandelijkste mis-
bruiken omtrent de stichtingen en de beurzen in de

1) En zie bij tegenstelling, wat Mr. J. e. eaeon tan hüqen.
poth tot den beeenciaauw,
in de Inleiding tot waarheid in
Staatsbeleid
(Utrecht 1865) bl. 11 volgg. over de behandeling
der St. Agatha-wet in de Tweede Kamer (15 November 1864),
aanmerkt. „Hoe zal men", vraagt de gemoedelijke Eaadsheer
(bl. 17) „een staatsbeleid en eene wetgeving noemen, die aan
„het volk het voorbeeld van
loelonid^dlcitig gmen, en ^^zoo ^ooï
„\'s Lands organen de poging tot fraude wettigen?"

-ocr page 104-

hartader werden aangetast, ofschoon het voor de hand
Hgt dat alle meeningen niet altijd juist op zuivere be-
ginselen van regt en regtvaardigheid waren gegrond,
maar veel sophisterij zich deed hooren en veel gods-
dienstige vooroordeelen zelfs tot bitterheid deden over-
slaan, zoo houden we ons toch aan hetgeen we reeds
zeiden, dat door het verheffen van dit ontwerp tot
wet, tegen beginselen zoude gezondigd zijn, aan welke
het een allereerste vereischte is, dat alle wetten be-
antwoorden, b.v. de non-retroactiviteit. De regering
(I pag. 67 sqq.) ging uit van het beginsel, dat pohtieke
wetten wel terugwerken: we meenen dit te mogen
betwijfelen. —

We zouden nog ettelijke andere inconstitutionele
wetten kunnen opnoemen, en vooral hiertoe in de
Fransche Geschiedenis, een zeer vruchtbaar veld vin-
den; immers, wanneer men haar aantal in vergelijking
wilde brengen met de grondwettige, het zoude dan
raoeijelijk vooruit te bepalen zijn, naar welken kant
de schaal zoude overhellen. Die opnoeming dus, zoude
slechts noodelooze bladvulling worden: we meenen
genoegzaam de waarheid onzer stelling te hebben be-
wezen, dat nl, het misbruik, nu eens door de Uitvoe-
rende dan weder door de Wetgevende Magt of wel
gezamenlijk, van hare bevoegdheid, in het maken,
afkondigen en toepassen der wetten gepleegd, te allen
tijde heeft plaats gehad, en dat deze bewering gegrond
is op onbetwistbaar historische feiten.

-ocr page 105-

HOOFDSTUK III.

PROEVE , HOE VOOR DE INSTANDHOUDING DER GROND-
WET, TEGEN DE TOEPASSING VAN INCONSTITUTIONELE
WETTEN, VOLGENS VERSCHILLENDE SYSTEMEN
GEWAAKT WORDT.

Terwijl we dan gezien hebben, hoe het een hoofd-
vereischte is voor de goede inrigting van den Staat,
dat iedere wet in overeenstemming zij met de bepa-
hngen der Grondwet, dat zij daartegen in geen opzigt
hoegenaamd strijde en dat opheffing of schending der
Grondwet, eene der grootste misdaden in den constitti-
tionelen Staat is; terwijl we in de laatste plaats heb-
ben aangetoond, hoe desniettegenstaande niet zelden
slechte en inconstitutionele wetten zijn doorgedreven
of ingevoerd en welke nadeelige gevolgen dit na zich
sleepte, komen we nu tot de groote vraag:
Aan ivelk
ligchaam in den Slaat competeert de bevoegdheid, om,
wanneer inconstitutionele wetten zijn uitgevaardigd,

-ocr page 106-

en dus door de Wetgevende en Uitvoerende Magt de
Constitutie is aangerand, voor het behoud van de
Grondivet te tvaken?

Naar het voorbeeld van Montesquieu, werden sedert
de Is^e Constitutie uit het tijdperk der Fransche Re-
volutie, de drie magten in den Staat gescheiden; maar
zooals ik reeds in mijne Inleiding opmerkte, de vraag
of de toetsing der w^etten aan de Constitutie, tot de taak
der Regterlijke Magt zou behooren, werd in ontkennen-
den zin opgelost\'). »En 1790" zegt
gh. faider, »on se
»défiait du pouvoir judiciaire; on ne voulait plus des par-
»lements, de leurs empiétements, de leurs arrêts de régle-
»ment: on voulait retirer aux tribunaux le dangereux
»privilège d\'interpréter la loi ou d\'ajouter à ses disposi-
»tions, et l\'on déclarait qu\'il ne participerait en rien au
»pouvoir législatif." Volgens denzelfden pubhcist be-
paalde de organieke wet van M Aug. 1790 op de zamen-
stelling en de bevoegdheid van de Regterlijke Magt, (Tit.
II, art. 10):
y>Les tribunaux ne pourront prendre direc-
•»tement ou indirectement aucune part à l\'exercice du
•^pouvoir législatif, ni empêcher ou suspendre r exécution
•ides décrets du corps législatif sanctionnés par le roi, à
■bpeine de forfaiture."
De Constitutie van 14 Sept. 1791
zeide (chap. V art. 3) :
i>Les tribunaux ne peuvent ni
•»s\'immiscer dans l\'exercice du pouvoir législatif, ou
•»suspendre l\'exécution des lois, ni entreprendre sur les
»fonctions administratives, ou citer devant eux les
»administrateurs pour raison de leurs fonctions."

1) Ch. faidbb, Étude sur l\'application des lois inconstituti-
onnelles, p. 24.

2) 1. 1. p. 25.

-ocr page 107-

Volgens dit artikel was dus de questie twijfelachtig.
Er wordt hier van wetten gesproken en eene incon-
stitutionele wet is geene wet. Maar omni casu dele-
geert het art. niet uitdrukkelijk de magt van toetsing,
aan de Regt. Magt. De verdere Constituties daarla-
tende, (ze kenden geene van alle aan de R. M. de
bevoegdheid toe) vermelden we alleen de consulaire
charte van an VIII, waarbij de beoordeeling der al
of niet constitutionaliteit der wetten, werd opgedragen
aan den Sénat-Conservateur.

1.

Systeem van den Sénat Conservateur.

Na den coup d\'Etat van den generaal bonaparte
en het omverwerpen van het Directoire door zijne
grenadiers, met hulp van zijn\' broeder
lucien, werd
op den o\'ïei Dec. 1799 (22 frimaire an Vlll) eene
nieuwe Constitutie ingevoerd en op 3 nivôse afgekon-
digd , waarbij het consulair gouvernement werd inge-
steld. liet hoogste ligchaam was de »Sénat Conser-
vateur," bestaande uit 80 leden, onafzetbaar, en
minstens 40 jaar oud. De keuze van een\' senator
zoude geschieden door den Senaat zeiven, uit 3 can-
didaten, waarvan een door het Wetgevend Ligchaam,
een door het Tribunaat en een door den eersten
Consul zoude worden voorgedragen, De departemen-
tale lijsten der gekozenen voor de openbare nationale
waardigheden, moesten aan den Senaat worden aan-
geboden, en vormden de nationale lijst. Uit deze lijst
zoude hij de leden van het Wetgevend Ligchaam, de

-ocr page 108-

tribunen, de consuls enz, benoemen. De zittingen van
den Senaat waren geheim >).

Aan dit hgchaam was de controle over de inconsti-
tutionele wetten opgedragen.

Art, 21 bepaalde : t>II maintient ou anmille tous les
-»actes qui lui sont déférés comme inconstitutionnels par
üe trihunat ou par le gouvernement: les listes d\'éli\'
»gihles sont comprises parmi ces actes"
Art, 37:
y>Tout décret du corps législatif, le dixième jour après
-»son émission est promulgué par le premier consul, à
■»moins que, dans ce délai, il n\'y ait eu recours au
•»Sénat pour cause dHnconstitutionnalité. Ce recours n\'a
-»point lieu contre les lois promulguées."
Sénatus-con-
sulte du 28 flor, an XII, art. 70
2).

Art. 72 bepaalde: -»Les ministres sont responsables,
»1°. de tout acte de gouvernement signé par eux, et
»déclaré inconstitutionnel par le Sénat-, de Vinexé-
»cution des lois et des règlements d\'administration

»publique; 3°. des ordres particuliers qu\'ils ont donnés,
»si ces ordres sont contraires à la constitution, aux
»lois et aux règlements."
De leden van den Senaat,
van het Wetgevend Ligchaam, van het Tribunaat, de
Consuls en de staatsraden waren
niet verantwoordelijk,
dan voor persoonlijke misdaden, strafbaar met eene lijf-
of onteerende straf. Volgens het »Sénatus-consulte orga-
nique de la Constitution du 16 Thermidor an X (4
août 1802)" was in art. 54 n". 3 bepaald: »11" (le
Sénat)
-»explique les articles de la constitution qui

\') Titre II, Du Sénat conservateur,

TKemis X, p. 358. „De wetten zijn onschendbaar" door
Mr. w.
a. c. de jonge.

-ocr page 109-

Ddoment lieu d différentes interprétalions.\'" Tit. IX
van hetzelfde Sen.-Gonsulte handelde »de la justice et
des tribunaux."

Welke was de werking van deze instelling? Hoe heeft
zij in de praktijk aan de verwachting beantwoord?
Ziedaar de twee vragen, welke zich ter ontwikkehng
aanbieden.

Dat in de eerste tijden na de Revolutie, de onafhan-
kelijkheid der Regterlijke Magt niet werd gehuldigd
zooals het behoorde, en haar dus ook de weigering
van toepassing van inconstitutionele wetten verboden
was, vloeide eenigzins voort uit de vrees die men
koesterde, voor een terugkeer tot de arrêts de Parle-
ment, maar voornl. uit den staat van verwarring, die
op de omwenteling van 1789 volgde, jaren achtereen
duurde en zich voorts in een mihtair despotismus
oploste\').

Napoleon gaf de bevoegdheid in handen van den
Behoedenden Senaat. Zoude dit eene liberale verande-
ring zijn geweest? Zoude hij bedoeld hebben het even-
wigt tusschen de
3 Staatsmagten te herstellen? Van
sonsbeeck
. zegt: Wij gelooven te mogen beweren,
»dat én deze inrigting zelve én de bedoelde daaruit
»gemaakte gevolgtrekking rustten op de erkenning der
»algemeene bevoegdheid van de onderscheidene Staats-
»magten, om,
bij gemis van zoodanige inrigting, over

1) „Le gouvernement représentatif n\'a pas été seulement
„impérial: il a été perverti; il agit contre sa nature," zegt
eotee-collaed. (Eotee-coilaed , Vie politique, discours etc.
édit. de
m. de baeante T. Il p. 229 sqq.)

2) H. van sonsbeeck, Proeve over de zelfstandigheid en
onafhanlcelijtheid der regterlijke magt. II p. 88,

-ocr page 110-

»de constitutionalileit en wettigheid van derzelver daden
»onderhng te oordeelen, enz."

Het moge waar zijn dat het bestaan van den Sénat-
Conservateur op deze erkenning berustte, ik geloof echter
dat juist eene dergelijke insteUing, het noodige evenwigt
tusschen de 3 Magten verbreekt, door aan ieder van deze
een deel te ontnemen en die deelen in zich te ver-
eenigen. Hij vernietigde handelingen van de Wetgevende
Magt die inconstitutioneel waren, hij belette de Uit-
voerende Magt ze uit te voeren, hij verpligtte de
Regterlijke Magt tot nakoming van wetten, indien hij
ze tacite als constitutioneel had erkend. Ik herzeg
dus: de instelling moge, zooals v.
sonsbeegk meent,
berusten op de erkenning van de onafhankelijkheid
der 3 Magten, ik geloof niet dat die onafhankelijkheid
er door bevorderd werd. Men zoude naar ik meen,
over deze theoretische bezwaren kunnen heenstappen,
wanneer de werking eener instelling als deze, altijd aan
hare roeping beantwoordde; maar is dit laatste moge-
lijk? Neen. Waarom wil men inconstitutionele han-
delingen van de Uitvoerende en Wetgevende magt on-
schadelijk kunnen maken? omdat, volgens de leer der
ervaring, de mogelijkheid altijd bestaat dat één persoon
van zijne magt misbruik maakt en dat een beperkt
aantal personen, door invloedrijke mannen geëxploi-
teerd of door politieke hartstogten beheerscht wordt,
en er zoodoende niet altijd volgens regt en geweten
wetten zullen uilgevaardigd worden\'). Nu zal men aan

\') Eotee-collaed, Vie politique, discours etc. Edit, de m. de
baeahte,
T. II. 233. „On ne tue plus les hommes, mais on
„tue les lois quand elles gênent. — Par cela seul que votre

-ocr page 111-

een ligchaam dat ook uit een zeker aantal menschen
bestaat, die dus aan dezelfde gevaren blootgesteld
zijn als eene Eerste of Tweede Kamer, de controle
over deze opdragen, terwijl dat ligchaam, zooals het
b. V. in Frankrijk was, nog daarenboven met het
hoogste gezag in den Staat was bekleed: dit is geen
hulpmiddel hoegenaamd. Men werpe mij geen onpar-
tijdigheid van zulk een ligchaam tegen; als men op
grond van de theorie die de instelling in het leven riep,

dit beweren, en den Sénat Conservateur zoodoende

/

tot eene pohtieke ideaal-instelling verheffen wil, het zij
zoo ; maar dan geve men mij ook het regt iedere Wet-
gevende Magt, tegen de ondervinding en de geschiedenis
in, met dien schoonklinkenden naam van »onpartijdig"
te sieren, en te beweren dat ook
zij altijd aan de ver-
wachtingen van de theorie, die haar het aanzijn schonk,
volkomen beantwoordde. Neen, de geschiedenis van
den Sénat-Conservateur heeft het geleerd, zijne wer-
king was verre van voldoende Een dergelijke instel-

„loi est contraire à la Charte, elle porte avec elle ]a contagion
„de l\'instabilité."

Teu bewijze stretke wat we bij meelin lezen: „Non
„sans doute, l\'avis du conseil d\'état n\'est pas une loi par lui
„même ;.... mais inférer de là qu\'il n\'est p;is obligatoire pour
„les tribunaux, c\'est une grande erreur. Le chef de l\'empire
„l\'a approuvé, et en l\'approuvant il se l\'est rendu propre, il
„l\'a érigé en acte du gouvernement, il l\'a converti en décret
„impérial. Or, voulons nous savoir, quoi est sur les tribunaux
„l\'autorité des actes du gouvernement, des décrets impériaux ?
„Eapportons-nous à un arrêt de la cour, rendu le ITlor.X."

a) MERtm, Répertoire etc. voce Divorce, Sect. 4, § lo p. 775,

-ocr page 112-

ling zal nooit aan hare roeping kunnen beantwoorden,
want ze zal
niet altijd onzijdig zijn daar de verleiding
tot partijdigheid haar onafgebroken belaagt.

Mr, DE joNaE zegt: of van zoodanig ligchaam
»gelijke zelfstandigheid en onpartijdigheid te wachten
»zijn, als van de regterlijke magt, zou betwijfeld
»kunnen worden." De eenige grond welke haar boven
de regterlijke magt misschien zou schijnen te moeten

Al is een „avis du conseil d\'état" geene wet, al strijdt het
tegen de Constitutie, een keizerlijk decreet maakt het tot wet,
en die wet, zegt
meelin-, moet opgevolgd worden, als de incoii-
stitutionaliteit niet door den Sénat Conservateur is uitgespro-
ken. Deze redenering uit voorzorg, zoude niet noodig geweest
zijn, als de zekerheid had bestaan dat de Senaat altijd zijn
pligt zou vervullen. Maar het „arrêt du tribunal de cassation"
van 1 Plor, an X waarnaar hij verwijst, bewijst ten duidelijkste
dit pligtverzuim. Door eene regtbank was geweigerd een
inconstitutioneel decreet van den consul in werking te brengen
en zij had naar deze zienswijze haar oordeel uitgesproken.
Het hof van Cassatie velde het volgende arrest : >>) „Considérant
„que.... au Sénat Conservateur seul appartient le pouvoir
„de juger des actes.... du gouvernement qui lui sont défé-
„rés pour cause d\'inconstitutionnalité ; considérant que l\'arrêté
„des consuls .... est incontestablement un acte d\'administra-
„tion générale et de gouvernement qui, sous quelque préteste
„que ce soit, ne pourrait être soumis à la censure des tribu-
„naux; ■— qu\'il suit de là qti\'en empêchant par son jugement
„du.... l\'exécution du susdit arrêté.... le tribunal.... a
„commis un excès évident de pouvoir; le tribunal casse etc."

b) Ibidem p. Î76.

1) Mr. w, a. c, de jonge, 1. 1. p. 353,

-ocr page 113-

doen verkiezen, is volgens Mr. de jonge dat zij van de
al of niet constitutionaliteit
terstond en van alle wetten
kan kennis nemen, terwijl de Regterlijke Magt het slechts
kan, als eenig geval de toepassing van eene wet aan
hare beslissing brengt, niet vóór dien tijd en slechts van
wetten, die tot eene actie in regten aanleiding geven,
niet van de overige. Maar vooreerst, kan dit schijn-
bare voordéel niet opwegen tegen het groot bezwaar:
mogelijke partijdigheid, die bij de R. M. niet, of ten
minste op verre na niet in zulk eene mate en op zulk
eene doeltreffende wijze kan bestaan, en ten tweede
zegt nu Mr.
de jonge wel: »\') andere wetten echter
»kunnen moeijelijk, of in het geheel niet tot eene
»actie in regten aanleiding geven, en deze wetten blijven
»alzoo buiten het bereik vaii de kennisneming der
»regterlijke magt," maar dat aantal zal zoo groot niet
zijn en voor die gevallen bestaan daarenboven andere
hulpmiddelen. Omni casu is het geen argument om
aan eene instelling als die van den Senat Conservateur,
eenig raison d\'être toe te kennen, en zoude ik eer
vreezen dat zulk een hgchaam niet alleen, evenals
soms de Wetgevende Magt, schending der Grondwet
zou gedoogen, maar dat het zelfs tot despotische han-
delingen menigmaal zou aansporen.

Bij ons heeft men gedurende eenigen tijd getracht,
ook iets dergelijks te doen bestaan. De zonderlinge
nabootsing van den Senat Conservateur^)\', die ik bedoel,

\'} Ibidem p. 364.

2) Het toezigt van den Senaat ig voor \'t overige in de Fraü»
selie Constitutie, na den Coup d\'État van 2 December 1851,
aan een gelijkluidend LigcKaam opgedragen. Art. 291 „Le
„Sénat maintient ou annule tous les actes qui lui sont déférés

-ocr page 114-

droeg den vreemdsoorligen naam van »Nationaal Syn-
dicaat" en vindt men in de volgende artikelen van de
Staatsregeling van 1801 geregeld:

Art. 99. »Behalve den gewonen Puhlieken Aanklager
»worden hij dit Gerechtshof aangesteld drie Nationale
Procureurs of Syndici, voor de eerste maal te benoemen
»op dezelfde ivijze, als omtrend de verkiezing der Leden
»van het Gerechtshof bij Art.
89 is bepaald; dezelve
•»zullen moeten zijn Meesters in de Rechten, en
»voorts de vereischten bezitten, bij Art.
29 voorge-
»sehr even.

•»Deze drie personen zullen te zamen uitmaken het

■»Nationaal Syndicaat..... Het Nationaal Stjn-

»dicaat surveilleert alle Collegien\'^) en Magistraten,
»Nationale en Departementale of mindere Geconstitu-
»eerde Autoriteiten, Rechtbanken of Ambtenaren en
»ziet toe of dezelve ook iets verrigten, strijdig met de
»Conslitulie of vastgestelde Wetten, en neemt alle
»klagten deswegens aan om op dezelve te inquireeren.
•»Zo er reden van beschuldiging door hetzelve wordt
»geoordeeld te zijn, institueert hetzelve zijne aanklagt,
»bepleit dezelve voor het Nationaal Gerechtshof, het-
»welk uitspraak doet zonder hooger beroep, ingeval
»van vrijspraak ;.,.."

Art. 102. »Hel Syndicaat kan zijn eigen Leden aan-
»klagen."

Art. 103. »Het Nationaal Gerechtshof surveilleert

„comme inconsHMionnels par le Gouvernement, ou dénoncés
„pour la même cause par les pétitions des citoyens."

1) Mr. w. J. c, VAN HASSELT, Verzameling van Nederlandsclie
Staatsregelingen en Grondwetten,

Dit ziet kennelijk ook op de Wetgevende Magt.

-ocr page 115-

)\'>het Syndicaat en deszelfs Leden, en ingeval van
Menig misdrijf hetzij van concussie of van andere
■hdelicten in officio het produceeren van valsche bewij-
nen, omkooping van getuigen, ver donkering en of ver-
maarloozing van gefundeerde aanklagten of middelen
)yvan verdeediging enz., kiest het Nationaal Gerechts-
))hof een Rechtbank van negen Leden uit de onder-
■ischeidene Departementale Gerechtshoven, voor welke
Dhetzelve zijne aanklagten door bij hetzelve hiertoe
))benoemde Pleitbezorgers doet institueeren."

Nog daargelaten de veel te uitgebreide werkkring,
opgedragen aan 3 personen, die verpligt zouden zijn
op
alle Collegien in den Staat het oog te houden, kan
zulk een doorloopend Comité van surveillance, tot de
oplossing van ons geschilpunt, in het geheel niet in
aanmerking komen. Trouwens vier jaren later was
deze instelling verdwenen en is men er later nooit
meer op teruggekomen. -

§ 2.

Systeem van de Noord-Amerikaansche Constitutie.

Volgens dit (naar onze rangorde tweede) stelsel, dat
men ook »het Amerikaansche" zou kunnen noemen,
is de toetsing der wetten aan de Constitutie, aan de
R. M. opgedragen, met de magt bovendien die wetten,
zoo ze inconstitutioneel door haar worden bevonden,
voor \'t vervolg van onwaarde te verklaren. Er is geen
land ter wereld waar de Regterlijke Magt zulk een
uitgebreid gezag bezit\'): het laat zich echter begrijpen

Philimoee, Comment. upon. Intern. Zaw, UI. 740 sqq.

-ocr page 116-

dat daarom ook de inrigting van die Magt geheel van
die in andere Staten verschilt.

We zullen eerst die indeeling zelve en de bevoegd-
heid aan den regter toegekend beschouwen, om daarna
de beginselen te ontwikkelen waarop die groote zelf-
standigheid berust.

a. Indeeling en levoegcïïieid der JR, M.

Art. III. Sectie 1. par. 1\') zegt: i>The judicial power
wf the United States, shall he vested in one Supreme
T, Court, and in such inferior courts as the congress
»may from time to time ordain and establish. The
^judges, both of the Supreme and inferior Courts, shall
»hold their offices during good behaviour, and shall,
»at stated times, receive for their services, a compen-
»sation, which shall not be diminished during their
»continuance in office";
en daarmede overeenkomstig
Art. I. Sectie 8 par. 9:
»The congress shall have
»power to constitute tribunals inferior to the Supreme
»Court."
Die magt om lagere hoven in te stellen
vloeit daaruit voort, dat men niet genoodzaakt zoude
zijn, zich bij ieder geval van regterlijke kennisneming
in zaken welke den Bond betreffen, tot het Hoog Ge-
regtshof te wenden. De nationale jurisdictie d. w. z.
de regtspraak welke niet aan de bijzondere Staten toe-
komt, behoort tot de kennisneming dezer hoven.

»

Er stonden twee wegen open: óf om hoven in
te stellen door het nationaal gezag, welke in alle
gevallen van nationale regtspraak uitspraak zouden

1) Constitution of tlie United States of Amefica.

-ocr page 117-

doen, hetzij met betrekking tot de Constitutie, hetzij
tot andere wetten, daar waar het Hoog Geregtshof
geene kennis kon nemen; óf om de regtspraak op te
dragen aan de hoven der bijzondere Staten (state
courls) met regt van appél op het H. G. Men koos
het eerste, want vooreerst zouden de regters van de
Staatshoven niet verantwoordelijk zijn aan het nationaal
Bestuur, wegens hunne handelingen betreffende de
nationale justitie, zoodat het Bestuur geheel afhanke-
lijk werd van den goeden wil en den eigendunk van
de verschillende Staten, met betrekking tot de juist-
heid, de snelheid en de bekwaamheid, waarmede het
regterlijk gezag der natie zou worden waargenomen
en ten tweede zoude plaatselijk of Staatsbelang in het
spel kunnen komen en zouden de onderling verschil-
lende wijzen van aanstelling der regters, hen tot onge-
schikte uitvoerders van het regterlijk gezag der Unie
gemaakt hebben. Men zoude ze in sommige Staten
misschien voor korten tijd aanstellen, en eene der
eerste vereischten van de regterlijke zelfstandigheid is
wel, dat de betrekking levenslang of ten minste gedu-
rende
zeer langen tijd, worde waargenomen.

We gaan de uitleggingen van sommigen\') omtrent
de woorden
nliall be vested" met stilzwijgen voorbij:
zij hebben eene imperatieve en geene facultatieve
beteekenis; zoowel de nationale hoven als de Supreme
Court, hebben het regt inconstitutionele wetten van
onwaarde te verklaren.

We lezen verder bij story^): »Nothing is imperfect

\') Stokt, III. p. 449.
2)
ibidem 1. p. 348.

-ocr page 118-

»and nothing is left to implication. The constitution
»is the supreme law; the judicial power extends to all
»cases arising in law and equity under it; and the courts
»of the United States are, and, in the last ressort, the
»Supreme Court of the United States is to be vested
»with this judicial power. No man can doubt or
»deny that the power to construe the constitution is
»a judicial power." En iets verder: § 377 »In the
»first place, the judicial power of the United States
»rightfully, extending to all such cases, its judgment
»becomes
ipso facto conclusive between the parties
»before it, in respect to the points decided, unless some
»mode be pointed out by the constitution, in which
»that judgment may be revised. No such mode is pointed
»out. Congress is vested with ample authority to provide
»for the exercise by the Supreme Court of appellate
»jurisdiction from the decisions of all inferior tribunals,
»whether state or national, in cases within the purview
»of the judicial power of the United States;
l)ut no ntode
MS provided, by which any
superior tribunal can re-
»examine
what the Supreme Court has itself decided.
»Ours is emphatically a government of laws, and not
■»of men;
and judicial decisions of the highest tribunal,
»by the known course of the common law, are consi-
»dered, as estabhshing the true construction of the
»laws, which are brought into controversy before it,
»The case is not alone considered as decided and sett-
»led; but the principles of the decision are held, as
^precedents and authority, to bind future cases of the
»same nature. This is the constant practice under

1) SiOBY I, p. 349,

-ocr page 119-

wur ivhole system of jurisprudence. Our ancestors
»brought it with them, when they first emigrated to
»this country; and it is, and always has been consi-
»dered, as the great security of our rights, our liberties,
»and our property. It is on this account, that our
»law is justly deemed certain, and founded in perma-
»nent principles, and not dependent upon the caprice,
»or will of particular judges. A more alarming doctrine
»could not be promulgated by any American court,
»than that it was at liberty to disregard all former
»rules and decisions, and to decide for itself, without
»reference to the settled course of antecedent princi-
»ples." — Het Iloog Geregtshof dost dus zijne verklaring
niet alleen als
laatste uitspraak, maar deze uitspraak
is zelfs bindende voor alle volgende gevallen, waarin
zich het vraagpunt zou voordoen. Hieruit vloeit van
zelf voort, dat als op zoodanige wijze eene wetsbepa-
ling voor inconstitutioneel wordt verklaard, zij voor het
vervolg buiten werking is gesteld. Dit is, zooals wij
aanmerkten, de meest uitgebreide theorie omtrent ons
geschilpunt; zij slaat lijnregt tegenover die, welke
men over \'t algemeen in Europa aanneemt en waarbij
den Regter slechts vergund wordt den vorm der wet
aan de Grondwet te toetsen. —
Story spreekt van
hetzelfde bezwaar, betreffende het niet vallen van
alle
inconstitutionele wetten onder het bereik der Regt.
Magt, als Mr.
de jonge, en hetgeen we zoo even aan-
haalden bij de behandeling van den Sénat Conservateur.
Hij geeft de volgende hulpmiddelen aan de hand:Uhe
wemedy, however, in such cases is solely by an appeal

1) Stoey I, p. 347.

-ocr page 120-

-»to the people at the elections; or by the salutary poiver
wf amendment, provided by the constitution itself
De
togqueville
besluit in denzelfden geest: »Les Améri-
»cains, ont reconnu aux juges le droit de fonder leurs
»arrêts sur la
Constitution, plutôt que sur les lois. En
»d\'autres termes, ils leur ont permis de ne point appliquer
»les lois qui leur paraîtraient inconstitutionnelles

Mr. de jonge beweert dat de Amerikaansche Con-
stitutie die bevoegdheid nergens
uitdrukkelijk ver-
leent. Dan waar de wet én volgens haren geest én
volgens de letter zóó duidelijk spreekt, dat hare meening
geen twijfel meer kan overlaten, daar zal het
uitdruk-
kelijk
woord voor woord noemen van eene bepaling
wel overbodig zijn: en ik geloof met
story te mogen
aannemen dat dit hier het geval is. Art. 111 zegt:
T)The judicial potoer shall extend to all cases in law
»and equity, arising under this constitution, the laivs
»of the United States and treaties made, and which
»shall be m,ade under their authority." »De Regterlijke
»Magt zal zich uitstrekken tot alle geschillen van de
■»wet en billijkheid, die mogten ontstaan onder deze
■»Constitutie, onder de wetten en de verdragen van
■»de Vereenigde Staten, welke gemaakt zijn en welke
T>op hun gezag zullen gemaakt worden."

1) Art. V, par. 1. „Tke congress, whenever two-thirds of
„both houses shall deem it necessary, shall propose amend-

„ments to this constitution......"

Db tocquevillb, De la démocratie en Amérique, Tom. I,
Chap. VI. Du pouvoir judiciaire aux États-Unis, et de son
action sur la société politique.

3) Mr. DE JONGE etc. p. 358 in nota 1.

*) Bischoe vertaalt deze woorden als volgt: „die richterliche

-ocr page 121-

Wat beteekent: »ontstaan onder de Constitutie, onder
»de wetten?" Is het: de geschillen die ontstaan terwijl
deze Constitutie,
deze wetten van kracht zijn? dan zou-
den het geheel overbodige woorden zijn, want als de
Constitutie en de wetten niet meer geldig zijn, dan ver-
dwijnt ook de Regterlijke Magt, die uit haar ontstaan
is. Het wil niets anders zeggen dan: de geschillen die
gerezen zijnde, aan de Constitutie, aan de wetten onder-
worpen zijn, volgens de Constitutie volgens de wetten
moeten beoordeeld worden. En heeft de Regt. Magt
de bevoegdheid de Constitutie in handen te nemen en
aan haar de geschillen te toetsen, dan kan en moet zij
ook, zoo de bepaUngen en uitspraken daarmede stiijdig
zijn, in eene Republiek gegrondvest op de beginselen als
die van de Yereenigde Staten, ze vernietigen en van
onwaarde verklaren, — Trouwens de Amerikaansche
jurisprudentie en literatuur is geheel eenstem.mig op
dit punt en niemand zou er aan willen denken der
Regterlijke Magt deze bevoegdheid te ontnemen.

Uit de reeds aangehaalde woorden en tevens uit de
volgende secties van Art. 3, zien we den werkkring
aan de hoven opgedragen.

Sectie 2, par. 1. »The judicial power shall extend
»enz.—to all cases affecting ambassadors, other public
»ministers and consuls; to all cases of admiralty and
»maritime jurisdiction, to controversies to which the
»United States shall be a party; to controversies be-
»tween two or more States, between a State and citizens

„Gewalt erstreckt sicli über alle Fälle des Gesetzes und der
„Billigkeit die sieb,
gegen, diese Verfassung, die Gesetze der
„Vereinigten Staaten und
gegen Staatsverträge ereignen " We
laten deze omzetting voor rekening des scbrijvers.

-ocr page 122-

»of another state, between citizens of different slates,
»between citizens of the same state claiming lands
»under grants of different states, and between a slate,
»or the citizens thereof, and foreign States, citizens,
»or subjects."

Par. 2, »In all cases affecting ambassadors, other
»pubhc ministers and consuls, and those in which a
»state shall be a party, the Supreme Court shall have
wriginal jurisdiction. In all the other cases before
»mentioned, the Supreme Court shall have
appellate
»jurisdiction
, both as to law and fact, with such
»exceptions, and under such regulations as the con-
»gress shall make."

Par. 3. »The trial of all crimes, except in cases of
»impeachment shall be by
jury;"......

De Chief Justice jay geeft een algemeen overzigt
der gronden waaruit deze delegatie van magtsuitoefe-
ning voortvloeit: »\') It may be asked," zegt hij, »what
»is the precise sense and latitude, in which tjie words
y>Ho establish justice: as here used, are to be under-
»stood? The answer to this question will result from
»the provisions made in the Constitution on this head.
»They are specified in the second section of the third
»article, where it is ordained, that the judicial power
»of the United States shall extend to ten descriptions
»of cases, viz.
1. To all cases arising under this Con-
»stitution; because the meaning, construction, and
»operation of a compact ought always to be ascertained

>) Stoey III, pag. 500 sgq. — Chisholm v. The state of
Georgia 2 Dall, E. 419, 475j --
S. C. 2 petee\'s Cond. E.
635, 671. —

-ocr page 123-

»by all the parties, not by authority derived only from
»one of them. 2. To all cases arising under the laws
»of the United States; because, as such laws, consti-
»tutionally made, are obligatory on each State, the
»measure of obligation and obedience ought not to be
»decided and fixed by the party, from whom they are
»due, but by a tribunal deriving authority from both
»the parties. 3. To all cases arising under treaties
»made by their authority; because, as treaties are com-
»pacts made by, and obhgatory on, the whole nation,
»their operation ought not to be affected, or regulated
»by the local laws, or courts of a part of the nation.
»4 To all cases affecting ambassadors, or other public
»ministers, and consuls; because, as these are officers
»of foreign nations, whom this nation are bound to
»protect, and treat according to the laws of nations,
»cases affecting them ought only to be cognizable by
»national authority. 5. To all cases of admiralty and
»maritime jurisdiction; because, as the seas are the
»joint property of nations, whose right and privileges
»relative thereto, are regulated by the law of nations
»and treaties, such cases necessarily belong to national
»jurisdiction. 6. To controversies, to which the United
»States shall be a party; because in cases, in which
»the whole people are interested, it would not be
»equal, or wise, to let any one state decide, and
»measure out the justice due to others. 7. To con-
»troversies between two or more states; because do-
»mestic tranquilhty requires, that the contentions of
»states should be peaceably terminated by a common
»judicatory; and, because, in a free country, justice
sought not to depend on the
will of either of the

-ocr page 124-

»litigants, 8. To controversies between a state and
»citizens of another state; because, in case a state (that
»is, all the citizens of it) has demands against some
»citizens of another state, it is better, that she should
»prosecute their demands in a national court, than in
»a court of the state, to which those citizens belong;
»the danger of irritation and criminations, arising from
»apprehensions and suspicions of partiality, being the-
»reby obviated. Because, in cases, where some citizens
»of one state have demands against all the citizens of
»another slate, the cause of hberty and the rights of
»men forbid, that the latter should be the sole judges
»of the justice due to the latter; and true republican
»government requires, that free and\' equal citizens
»should have free, fair, and equal justice, 9. To con-
»troversies between citizens of the same slate, claiming
»lands under grants of different states; because, as
»the rights of the two states to grant the land are
»drawn into question, neither of the two stales ought
»to decide the controversy. 10. To controversies be-
»twecn a state, or the citizens thereof, and foreign
»stales, citizens, or subjects; because, as every nation
»is responsible for the conduct of its citizens towards
»other nations, all questions touching the justice due
»to foreign nations, or people, ought to be ascertained
»by, and depend on, national authority. Even this
»cursory view of the judicial powers of the United
»States leaves the mind strongly impressed with the
»importance of them to the preservation of the tran-
»quilhty, the equal sovereignty, and the equal rights
»of the people."

Naast deze hoven heeft iedere Staat zijn eigen regts-

-ocr page 125-

spraak en kan hij regters aanstellen voor zoolang hij
wil; dit kan echter bij het bestaan der anderen geen
kwaad want het staat een ieder vrij, zich tot een
nationaal hof te wenden en ten tweede hebben die
State-Courts of Geregtshoven der bijzondere Staten, eene
beperkte regtspraak. De volgende leer is daaromtrent
aangenomen:*) »congress cannot confer jurisdiction upon
»any courts, but such as exist under the Constitution
):and laws of the United Slates; although the State-
»courts may exercise jurisdiction in cases authorized
»by the laws of the state, and not prohibited by the
»exclusive jurisdiction of the federal courts."

De territoriale hoven waarvan story op pag, 498
spreekt, zijn geene constitutionele hoven. Het zijn
wetgevende Ugchamen onder het gezag van het Congres:
zij dienen tot regeling der grenzen van elks gebied in
de Yereenigde Stalen. -—

b. Beginselen toaarop de zpJfstandigJieid van den
Amerihaanschan regter lenst.

De zelfstandigheid van den Amer. regter bestaat in de
magt om vraagpunten of uitgevaardigde wetten welke
zich aan hem voordoen, aan de Constitutie te toetsen,
uit te leggen en bij strijd, van onwaarde te verklaren.

Ook de Wetgevende en Uitvoerende Magten, kunnen
in sommige gevallen de Constitutie in laatste ressort
uitleggen. Ten einde de grenslijn tusschen deze beide
en de Regterlijke juist te trekken, zullen we trachten

1) Mr. Justice -washijstgton in Houston v. Moore, 5 vrlieat
E. 27, 28; Tke Federalist, Fo. 27; ld. No. 82,

-ocr page 126-

weder le geven, wat de Amerikaansche jurispruden-
tie daaromtrent erkent. Maatregelen welke uitslui-
tend een staatkundig, wetgevend of uitvoerend karak-
ter hebben, kunnen door geen ander ligchaam nader
onderzocht worden, daar het hoogste gezag wat deze
questies aanbelangt, bij de Uitvoerende en Wetgevende
departementen berust. Het Congres b.v. heeft de
magt oorlog te verklaren, belastingen te heffen, den
handel met vreemde volken te regelen enz.: de wijze
van uitvoering hiervan kan nooit tot voorwerp van
onderzoek gemaakt worden voor een andere vierschaar.
Zoo kunnen de President en de Senaat verdragen maken;
is zulk een verdrag naar vereischte bekrachtigd, dan
wordt het tot wet voor het land, en geen andere regt-
bank kan de overeenkomsten die het bevat betwisten.
Er kunnen gevallen voorkomen waarbij belastingen
worden geheven of verdragen gemaakt steunende op
gronden welke buiten de bedoehng der Constitutie
gelegen zijn. De eenige twee hulpmiddelen zijn dan:
een beroep op het volk bij de verkiezingen of toepas-
sing van het gezag van amendement, door de Con-
stitutie zelve voorgeschreven. Maar waar de questie
van een anderen aard is en vatbaar voor regterlijk
onderzoek en regterlijke beslissing, daar wordt het
eene andere zaak. Het besluit, dat dan door een\' Staat,
door het nationaal gezag, door de Wetgevende Magt
of eindelijk door de Uitvoerende, genomen wordt,
hetzij ten gunste, hetzij ten nadeele van de constitu-
tionaUteit der handehng, is onderhevig aan regterlijke
revisie, daar deze handeling uit haren aard aan de
Constitutie kan getoetst worden. Yoor zulke gevallen
is door de Constitutie zelve, een scheidsman aange-

-ocr page 127-

wezen om in het hoogste ressort (final interpreter)
en in \'t algemeen te heshssen, namelijk de Regterlijke
Magt der nationale hoven, met het Hoog Geregtshof
(Supreme Court) aan de spits. —

Bestaat in monarchaal-constitutionele Staten het ge-
vaar, dat de Wetgevende Magt door partijen geshngerd
wordt of de Uitvoerende door de slapheid of ook met
medewerking der eerste eigenmagtig handelt, in eene
Republiek, zooals voornl. de Amerikaansche, zijn woe-
hngen van partijen nog veel meer aan de orde van
den dag. Door den grooten invloed dien het volk op
regeringszaken heeft, is het voor het land veel ge-
vaarlijker dan in andere Staten, als eene partij dat
volk door hstige kuiperijen op hare hand weet te
krijgen, want dan is het zeker, dat ook die partij op
het kussen komt. Overtuigd dat ook de Oppositie met
vrucht van hetzelfde wapen zal kunnen gebruikmaken,
is een natuurlijk gevolg hiervan, dat de regerende
partij met des te meer kracht tegen die oppositie zal
te velde trekken, dat er dus al zeer hgt toestanden
zullen kunnen geboren worden, als die, waarin Frank-
rijk op sommige tijdstippen van de groote omwen-
tehng gedompeld was, en waarin Wetgevende en
Uitvoerende Magten wel de meest ongehoorde daden
van despotisme hebben gepleegd. Wie kan en moet
dit voorkomen? Welke magt schiet er over, om tot
bolwerk tegen de ondernemingen van vermetele volks-
leiders te strekken? Wel zeker enkel en alleen de
Regterlijke, mits hare vertegenwoordigers levenslang
worden benoemd. Is dit laatste het geval niet, dan
zal ook hier de weg tot eerzuchtige aanslagen open-
staan en naar de mate der wisselingen in Wetgevend

-ocr page 128-

en Uitvoerend bestuur, ook het aanstellen en afzetten
plaats vinden.

De Amerik. Constitutie zegt: TAis Constitution
»and the latus of the United States, which shall he
»made in pursuance thereof, and all treaties, etc. shall
»he the supreme law of the land."
In de eerste plaats
dus moet die Constitutie gehandhaafd worden, want
alleen met en door haar als »supreme law" kunnen
partijen gebreideld worden, kan de goede inrigting
van den Staat worden in stand gehouden. Het is
daarom dat zij als een heihg pand in de handen,
onder de hoede moet geplaatst worden van die Magt,
welke de eenige is die tot bolwerk tegen de over-
heersching kan strekken, nl. de Regterlijke. Maar
waar die invloed van zelfzuchtigen zóó groot kan en
dat bolwerk zóó sterk moet zijn, daar behoort ook dat
regt van bescherming niet binnen al te enge grenzen ge-
sloten , maar zoo wijd mogelijk uitgestrekt te worden;
daarom moet de Regter niet de inconstitutionele wet,
alleen op zijde kunnen leggen en mogelijkheid van
toepassing in wezen laten, maar hij moet hare slechte
werking voor eeuwig verlammen, hij moet die zooge-
naamde wet vernietigen. This is the constant practice
»under our whole system of jurisprudence" zegt
story.
»Our ancestors brought it with them when they first
»emigrated to this country; and it is, and always has
»been considered, as the great security of our righls,

Verg. in de Indépendance beige, de verslagen der debatten
onlangs in België geiouden, over het op pensioen stellen (in
strijd met Art. 100 der Constitutie) derEegters.

2) Art. 6.

S) Stoby, I, p. 349,

-ocr page 129-

»our liberties, and our property." Een Gemeenebest
met beperkende Grondwet, en toch zonder eene zoo
onafhankelijk mogelijke Regt. Magt, die in staat zij
overweldiging te bedwingen, openbare vrijheid te be-
schermen en bijzondere regten te versterken, zoude
even hersenschimmig en ondenkbaar zijn, als eene maat-
schappij zonder eenigen band van wetten. Het zoude
eene democratie met onbegrensde magt worden, die
door hare hoofden eene algemeene despotische opper-
magt zou uitoefenen. De theorie van een wel ingerigt
Gemeenebest met behoorlijk afgebakende magten, voor-
onderstelt vaste en zekere middelen om elke aanmatiging
van gezag, welke ook, te controleren en te wederstaan.
Het Volk kan in den beginne en voor eenigen tijd,
alle magt in handen geven van zijne regeerders, maar
daarna moet ook het Bestuur aan zijne ware roeping
beantwoorden en naar zijn waar karakter worden in-
gerigt. Anders zoude het zijn: a government of
»tyrants, elective it is true, but still tyrants; and it
»would become the more fierce, vindictive, and san-
»guinary, because it would perpetually generate fac-
»tions in its own bosotn, who could succeed only by
»the ruin of their enemies. It would be alternately
»characterized, as a reign of terror and a reign of
»imbecillity. It would be as corrupt, as it would be
»dangerous."

Wanneer echter de Regter niet alleen ongrondwet-
tige wetten van onwaarde mag verklaren, maar zelfs
inconstitutionele uitspraken van Wetgevende en Uitvoe-
rende Magt, van het nationaal gezag, mag verlammen

Story III, p. 482.

-ocr page 130-

en verijdelen, treedt hij dan niet op het terrein van
den Wetgever? Ja, in zooverre hij diens v^^erking in
die gevallen belemmert, want tot het maken van wet-
ten is hij nooit bevoegd. De scheiding der drie Staats-
magten, het hoofdbeginsel der vrijheid, is in zooverre
geschonden, maar de theorie moet hier voor de prak-
tijk wijken; de regter moet den wetgever kunnen
binden daar, waar die wetgever tot zulke buitenspo-
righeden zou kunnen geraken, als in eene groote
Republiek, gegrondvest eenig en alleen op den wil
van het volk, tov dtjiiov, in den uitgestrektsten zin van
het woord, het geval kan zijn.

De natuurlijke vraag die zich voordoet, is deze: kan
bij zulk een uitgebreid gezag, de R. M. zelve niet tot
buitensporigheden vervallen of daartoe met Wetgevende
en Uitvoerende zamenspannen? Quis tum custodiet
custodes? In het eerste geval merken we op dat de
Regters noch onschendbaar noch onverantwoordelijk
zijn, al staan ze ook op zulk een verheven standpunt,
als de Amerik. Gonst, bepaalt. Zij kunnen integendeel
bij de eerste schennis of nalatigheid in de vervulling
van de hooge belangen, welke hun zijn toevertrouwd,
terstond worden aangeklaagd, en bij schuldigverklaring
afgezet. Er bestaat voor hen de grootste en gestrengste
noodzakelijkheid tot pligtsbetrachting, wegens hunne
regtstreeksche verantwoordelijkheid aan het volk: dat
regtbanken en hoven trouwens, op verre na niet de
middelen in handen hebben, tot omverwerping van het
gezag, als de Uitvoerende en Wetgevende Magten, zal
ieder duidelijk zijn. In het tweede geval zou de zaak
meer ingewikkeld worden, ofschoon zich zulks niet
ligt zal voordoen. Zien we welke oplossing ons
story.

-ocr page 131-

op grond der Constitutie, aan de hand .geeft. Hij zegt:
»Now it is certainly possible, that all the departments
»of a gOYernment may conspire to subvert the Consti-
»tution of that government, by which they are created.
»But if they should so conspire, there would still
»remain an adequate remedy to redress the evil. In the
»first place, the people, by the exercise of the elective
»franchise, can easily check and remedy any dangerous,
»palpable, and deliberate infraction of the Constitution
»in two of the great departments of government;
»and, in the third department, they can remove the
»judges, by impeachment, for any corrupt conspiracies,
»Besides these ordinary remedies, there is a still more
»extensive one, embodied in the form of the Gonstitu-
»tution,
by the power of amending it, which is always
Din the power of three fourth of the States.
It is a
»supposition not to be endured for a moment, that
»three fourths of the States would conspire in any
»deliberate, dangerous, and palpable breach of the
»Constitution. And if the judicial department alone
»should attempt any usurpation, Congress, initslegis-
»lative capacity, has full power to abrogate the injurious
»effects of such a decision. Practically speaking, the-
»reiore, there can be very little danger of any such
»usurpation or deliberate breach."

Een laatste middel om de onafhankelijkheid van de
Wetgevende Magt voor den regter te verzekeren, is de
toekenning eener jaarwedde. De waarde van het geld kan
veranderen, tijdsomstandigheden kunnen vermindering
of vermeerdering van het bedrag dier wedde noodzakelijk

1) Stoet, I, p. 351.

-ocr page 132-

maken. Bestaat er een vast bepaald inkomen, dan zal
dit in zulke gevallen, door den wetgever gewijzigd
moeten worden. Daarom bepaalt de Amerik. Constitutie
dat de regters zullen genieten eene naar omstandig-
heden evenredige vergoeding, die nooit door het
Congres kan verminderd worden. Is de vergoeding
te gering, dan staat het beroep op het Volk, op de
Grondwet, open.

Na al deze beschouwingen komen we tot de slotsom,
dat de inrigting en de bevoegdheid van de Regterlijke
Magt volgens de Amerik. Constitutie, niet beter en meer
doeltreffend voor de Republiek der Vereenigde Staten had
kunnen vastgesteld worden. De Regt. Magt moet aldaar
in de hoogste mate zijn: een dam tegen
alle overheer-
sching, van welken aard ook, en de Amerikaansche
Grondwetgevers hebben haar daarom, na ruimschoots
Wetgevende en Uitvoerende Magten met gezag bekleed
te hebben, als een evenwigts-rad geplaatst, dat door
zijn onafhankelijke stelling, de onregelmatigheden her-
stelt, en afwijkingen in de gewone beweging van
het systeem belet. — »The framers of the Consti-
»tution," lezen we in het »Journal of Convention,"
»with profound wisdom, laid the corner stone of our
»national republic in the permanent independence of
»the judicial establishment. Upon this point their vote
»was unanimous.\')"

1) Journal of Convention, 100, 108. — Stoey, III, p. 483.

-ocr page 133-

§3.

Het meest algemeen heer schend systeem.

Hel beperkte van dit stelsel, dat eigenlijk stelsel
is, vindt o. a. vele verdedigers in Duitschland, het-
geen begrijpelijk is: van constitutionele beginselen toch
moge daar veel sprake zijn, begrip en overtuiging
bestaan er weinig. Bij
Bivort lezen we onder art.
115
o. a. »\') Dans la plupart des États constitu-
»tionnels d\'Allemagne, le budget est voté tous les deux
sou trois ans. Pour parler exactement, le budget ne
»saurait être voté pour deux ou trois ans ; il n\'embrasse
»qu\'une seule année. Il constitue essentiellement une
»loi annuelle, mais on en a fait deux ou trois à la
»fois, — pourquoi? Parce que la représentation n\'est
»pas convoquée plus souvent. Notre Constitution pres-
»crit des sessions annuelles, évidemment en vue du
»budget." De zamenroeping der Staten-Generaal en de
behandeling der begrooting slechts om de 2 of 3jaar!
dit zou ons Nederlanders vrij zonderling dunken.

1) Bivoet, Oonst. beige art. 115 in nota 2.

2) Opmerkelijk zijn, bij de vraag of eene eenjarige begrooting
noodig is, de woorden van
gijsbeet eaeel van hogendoep,

in zijn Advijs op de tienjarige begrooting, uitgebragt den 27stcn

Dec. 1819: („Opinion sur le budget décennal, émise le 24
„Déc. 1819)," pag. 30; „Dan, welk een nieuwe hinderpaal,
„doet zich. voor mijne oogen op? Men wil ons het vermogen
„niet meer laten, om elk jaar onzen staat te overwegen: m«n
„stelt voor, om tien jaren lang onze handen te binden. In
„dat lange tijdvak zullen wij bestendig het kwaad onder onze
„oogen hebben, zonder eenig geneesmiddel te hulp te kunnen
„roepen. Zouden wij dan misschien onze stem hebben gege-

-ocr page 134-

Het doel van het hier behandelde stelsel omtrent
de bevoegdheid der Regt. Magt is, om een waarborg
te hel^ben tot de medewerking en de toestemming der
Volksvertegenwoordiging, benevens het eontre-seing
der Ministers, bij het maken en afkondigen der wet-
ten: de mogelijkheid dat wetten zonder deze worden
uitgevaardigd, bestaat dus nog aldaar.

We vinden het duidelijk omschreven bij herman
bischof,
waar we het volgende lezen: »\') die fol-
»gende Abhandlung" zegt hij »stimmt dem Resultate
»nach mit der Theorie v.
linde\'s überein und sucht,
»wie die ähnlichen Erörterungen von
mittermaier,
»stahl, zöpfl
Und held, nur die Beweisführung
»jenes berühmten deutschen Staatsrechtslehrers näher
»zu beleuchten und von allen anderen denkbaren Stand-
spunkten aus zu begründen:
dasz dér Richter zwar die
T)Verfassungsmäszigkeit jeder Rechtsnorm vor deren
»Anwendung zu prüfen habe, allein weder nach Grund-

„ven aan eene Grondwet zoo ongerijmd, dat zij ons ten spot
„zoude maken van vreemde volken en van ons eigen nage-
„slaclitP — K\'aar onze meening hangt alles af van de ver-
«deeling der Begrooting in twee deelen, eene jaarlijksche en
„eene tienjarige. Worden wij tegen den duidelijken zin der
„Grondwet voor altoos beroofd van dat vermogen dat ik inroep,
„weg is dan alle zekerheid van bezuiniging, van hervorming,
„van orde die het bankroet afweert, van terugkeer der wel-
„vaart die het misnoegen bevredigt. Verliezen wij het jaar-
„lijksohe budget, dan verliezen wij alles,"

1) VerfaszTing, Gesetz, Verordnung und richterliches Prü-
fungsrecht der Verfaszungsmäszigkeit landesherrlicher Gesetze
und Verordnungen von Dr,
heemistn bischof (Eine durch die
Juristen-facultät zu Tübingen gekrönte Preisschrift) Zeitschrift
für Civilrecht und Procesz SVI, p, 235 sqq.

-ocr page 135-

Dsätzen des philosophischen noch nach den positiven
T>Dogmen des heutigen deutschen Staatsrechts, noch
^endlich aus Ursache politischer Ziveckmäszigkeit jemals
T,für befugt erachtet werden könne, die Verfaszungs-
wiäszigkeit der in der That durch die höchste Staats-
yigewalt erlaszenen und behufs der Constatirung dieses
DFactums vom verantwortlichen Minister contrasig-
mirten landesherrlichen Gesetze und Verordnungen
)nu prüfen"

Noch het Romeinsche, noch het Canonieke noch
het overige, gedurende het Duitsche Keizerrijk van
kracht zi|nde regt, veroorloofde den regter de uit-
gevaardigde vs\'et, om deze of gene reden, niet toe
te passen. Sedert het ontstaan der Grondwetten en
der Landstenden (1820), werd ons geschilpunt in
Düitschland voornamelijk het voorwerp van nadere
beschouwing. In Frankrijk voor de Revolutie stoor-
den zich de Vorsten, in politieke zaken, weinig aan
hunne Parlementen; hoe het na de Revolutie tot op
den Sénat Conservateur was, hebben wij gezien. Van
zijne afschaffing tot op 1830, komt de questie niet
veelvuldig voor. Door de Julijrevolutie en den invloed
van meer liberale beginselen, werd zij meer en meer
een punt van wetenschappelijke critiek\'). Den 28 Julij
1830, verklaarde een vonnis van de Parijsche regt-
bank van koophandel eenige Koninklijke Ordonnantiën
inconstitutioneel. Voor 1848 werd alleen op het regt
der Regtbanken aangedrongen, om algemeene Veror-
deningen van de
Regering, die inconstitutioneel waren,

1) Bischoe SVI, p. 246.
=) Ibidem p. 291.

-ocr page 136-

op zijde te mogen leggen, tot dat men na de om-
wenteling van 1848, dit regt ten laatste ook wilde
uitgebreid zien tot de grens, welke naar onze mee-
ning is te stellen, om nl. ook
wetten aan de Consti-
tutie te mogen toetsen en bij verschil niet toe te-
passen. Onder den tegenwoordigen willekeurigen rege-
ringsvorm, kan natuurlijk van zoo milde beginselen
geen sprake zijn. —

In Engeland, hoe waarlijk constitutioneel ook overi-
gens in vele opzigten, is de bevoegdheid van toetsing
den Regter geheel ontzegd:\') het Parlement oordeelt
daar over de al of niet constitutionahteit der wetten.
Story zegt: is de wetgever niet beperkt door de
R. M., hij heeft dan:
an omnipotence like that clai-
med for the British Pavliamentr
Hello merkt op,
dat volgens de Engelschen zelf, het Parlement
alles

1) Eugène veehaegen {Lettre à Mr. chaeles faidee. Avocat
Général près la cour d\'appel de Bruxelles, sur son examen de la

brochure intitulée „Des lois inconstitutionnelles17 en IS) zegi-
„Une oeuvre telle que la Constitution anglaise, les chartes
„octroyées et qui ne contiennent rien de semblable à notre art.
„131, les lois fondamentales qui, tout en réglant les change-
„ments à apporter à leur contenu, font dériver toute justice
„du roi, ces divers actes ne reconnaissent de fait que deux
„pouvoirs égaux, le pouvoir législatif et le pouvoir exécutif.
„Le titulaire du pouvoir exécutif fonde sa garantie sur la
„participation à la puissance législative. Mais le pouvoir judi-
„ciaire est d\'un ordre inférieur, parce que les dispositions qui
„le creent ne sont que des lois que la législature peut modi-
„fier, et que, dans l\'hypothèse la plus hardie, émanation du
«roi, il ne saurait encore qu\'obéir au roi agissant de commun
„accord avec les deux autres branches du
pouvoir législatif"
2) Stoey III, p. 428.

-ocr page 137-

kan, behalve van een meisje een jongen te maken. »\') En
Angleterre, le Parlement peut tout,
excepté, disent nos
»voisins,
changer une fille garçon; c\'est leur manière
■»de faire entendre que la capacité légale du Parlement
»ne s\'arrête que devant l\'impossibilité naturelle."

In België is de questie in de laatste jaren ook
aangeroerd. Sommigen meenen uit hunne Constitutie,
de bevoegdheid van den Regter te kunnen afleiden
(verhaegen), anderen beweren het tegendeel, zooals
0. a. faider. — Bij ons was vóór de Grondwet van
IS^S, bij het stilzwijgen der toen bestaande Constitutie,
de Regter allezins tot toetsing bevoegd, zooals we uit
eene menigte voorbeelden bij
van sonsbeeck kunnen
zien. Onder de tegenwoordige Grondwet, is naar onze
meening de regter
ook bevoegd, anderen ontkennen
het. We zuflen deze questie in het tweede gedeelte
van ons proefschrift meer uitvoerig beschouwen.

In Duitschland, we herhalen het en meenen het met
den meesten grond te mogen beweren, bestaat over
\'t algemeen geen begrip van waarlijk constitutionele
beginselen. We ontkennen niet dat sommigen tegen
het weder met zooveel kracht het hoofd opstekend
absoluut monarchaal beginsel, manmoedig den strijd
hebben gevoerd, maar we bedoelen de
algemeen heer-
schende denkbeelden. Vóór de annexatie met Pruissen,
was de medewerking der Stenden in de verschillende
Staten aldus geregeld:^) »der heutige Stand derselben
»ist dieszfalls folgender: In
Oesterreich, Lichtenstein,
»Greiz, Schaumburg-Lippe, Anhalt-Dessau, Anhalt-

>) Hello II, p. 29.

2) Bisohof Zeitschr. u. s. w. XVII, p. 113.

-ocr page 138-

DGöthen, Mecklenburg-Schwerin und Mecklenburg-Sire-
üiti, Lippe-Detmold
und Hessen-Homburg haben die
»Stände kein entscheidendes Recht der
Zustimmimg
»zu den Gesetzen, sondern nur das Recht des Beiraths
»In Bayern gebührt den Ständen das Recht der Zu-
»stimmung zu den Gesetzen (V.—U. 1818, § 2) welche
»die Freiheit der Personen oder das Eigenthum der
»Staatsangehörigen betreffen. Das Nämhche gilt in
Baden
»(V.—ü. 1818, § 65). Das Hannoversche Gesetz van 5
»Septbr. 1848, § 65, beschränkt\' die Zustimmung der
»Stände auf-den wesentlichen Inhalt der Gesetze. Als
»besondere Gegenstände, zu deren legislativer Regelung
»der ständische Gonsens gehört, heben auszerdem her-
»vor die V.—ü. von
Kurhessen (1852, § 75): »die
»Steuern, die Rechtspflege und die Privatrechte"; das
»revidirte Grundgesetz von
Weimar (1850, § 4): »die
»Landesverfaszung, die persönhche Freiheit, die Sicher-
»heit und das Eigenthum der Staatsbürger"; das Grund-
»gesetz von
Meiningen (1829, § 85, lY): »Eigenthum
»und Freiheit der ünterthanen sowie Abgaben"; das
»Grundgesetz von
Altenburg (1831, § 201): »die Freiheit
»der Personen, das Eigenthum, die Grundverfaszung
»und die Mihtäraushebung"; das Patent von
Nassau
»(1814 § 2): »die Sicherheit des Eigenthums, die per-
»sönhche Freiheit und die Yerfaszung". Nur die Ycr-
»faszungen van
Preuszen (1850, Art. 62), Sachsen (1831,

\') „Toestemming:" m. a. w. zonder hunne bekrachtiging kan
de wet niet doorgaan.

„Eaadgeving:" m. a. w. ze behoeven slechts „gehoord" te
worden, zooals bij ons de Eaad v. State.
Y.—U, = Verfaszungs-Urkunde.

-ocr page 139-

»§ 86), Wurtemherg (1819, § 88), Hessen-Darmstadt
»(1820 § 72), Luxemburg (1848, Art. 47), Coburg-
y>Gotha
(1852 § 104), Braunschweig (1832 § 98), Ol-
denburg
(1852, Art. 106), Bernburg (1850 § 72 u. 83),
i>Sondershausen (1849 §100), Rudolstadt (1854 § 24),
i>Reuss j. L. (1852 § 63) und Waldeck (1852 § 6),
»räumen den Ständen ein entsclieidendes Recht der
»Zustimmung zu
allen Gesetzen ein." Men zal mij
misschien tegenwerpen, dat er dus zeer vele Staten
waren en zijn, welke de volkomene medewerking der
Stenden wél huldigen, en dat ik mij aan eenzijdigheid
schuldig maak, wanneer ik alleen aan de eerstgenoemde
denkende, het pars pro toto neem en aan die Staten
de toepassing van constitutionele beginselen ontzeg. Ik
antwoord hierop: bepalen we ons bij den voornaamsten
der laatste Staten nl. Pruissen en ten duidelijkste zal
de waarheid van mijn beweren in het oog springen;
want al moge ook de Constitutie van dat Rijk volko-
mene toestemming van het Huis der Afgevaardigden
en van dat der Heeren vereischen, de geschiedenis
der laatste jaren heeft het genoegzaam getoond, op
welke wijze men daar de constitutionele beginselen in
praktijk brengt, en hoe men cr mede omspringt, ge-
tuige zoovele wetten o. a. over het budget. Hetgeen
in den Rijksdag van den Noord-Duitschen Bond niet
lang geleden gebeurde, voltooit het bev^^ijs mijner
stelling: »De Rijksdag" zoo lazen we daaromtrent in
het Handelsblad van 29 Maart jl, »heeft zich heden in
»al zijne erbarmelijkheid getoond. Met 127 tegen 126
»stemmen heeft hij een amendement van
Bennigsen
»verworpen, waarbij verlangd werd, dat de Bondskan-
»seher voor den Rijksdag verantwoordelijk zou zijn.

-ocr page 140-

»Een grooter anachronismus kan men wel niet uitdenken,
»De meerderheid gaat in hare magtsaanbidding steeds
»verder en vestigt een Duitschen Bond met volkomen
»absolute instellingen. Het is te betreuren voor dit
»Noord-Duitsche rijk, dat nu in zijne consequentie tot
»eene volslagene militaire dictatuur moet leiden." —
Er zijn in Duitschland
»landesherrliche Verordmm-
»gen"
en »Gesetze" evenals bij ons en elders. Uit de
opgegevene lijst zien we, dat het soms zeer moeijelijk
te bepalen was, wat door de Volksvertegenwoordiging
moest bekrachtigd worden, wat niet. Men nam alge-
meen de leer aan, dat bij twijfel, het vermoeden moLt
zijn voor de geldigheid en het verordeningsregt der
Kroon. Hiertegen trekken y.
linde, bischof en anderen
ten strijde en willen dat toestemming der Volksver-
tegenwoordiging, sanctie van den Landsheer en mede-
onderteekening van den Minister, voor
de wetten —
sanctie van den Laasdheer en medeonderteekening van
den Minister, voor de
verordeningen, plaats vinde.
De laatste spreekt nog van:
»provisorische Gesetze"
die bij buitengewone en dringende omstandigheden,
op grond van
Yvei .»StaatsnothrecM\\ kunnen uitge-
vaardigd worden door den Souverein, en welke alleen
de medeonderteekening des Ministers behoeven. Vol-
doet de wet aan deze uitwendige vereischten, aan
dezen »Rechtsnorm" niet, dan mag en moet de regter
de toepassing weigeren: welhgt hebben sommigen bij
ons hunne meening omtrent de toetsing des uitwen-
digen vorms der wet, uit deze Duitsche theorieën
geput. Verder gaat echter deze theorie niet, en be-
paaldelijk beweert zij, dat al is eene wet of verordening
inconstitutioneel naar den
inhoud maar niet naar den

-ocr page 141-

vorm, de regter haar moet toepassen. Ilet tegendeel
noemt zij usurpalie, »diplomaliseren der regtbanken
Bluntsghli leert: Die formelle Prüfung, ob wirkUeh
»ein auf verfassungsmäszigera Wege entstandenes Ge-
»setz vorhanden sei, steht auch den
übrigen Staatsge-
Dwalten,
wenn sie das Gesetz anwenden oder beachten
»sollen, unbedenklich zu. W^ürden in der constitutio-
»nellen Monarchie die beiden Kammern ein Gesetz ver-
»künden lassen, das der König nicht sanctionirt hat,
»so würden die Regierung und die Gerichte mit Recht
»dessen Anerkennung verweigern, und würde der König
»ein Gesetz proclamiren, das nicht die Zustimmung
»der Kammern erlangt hat, wo diese unentbehrhch
»ist, so würde auch einem solchen angeblichen Gesetze

»der Gehorsam versagt werden dürfen......

»In den meisten neuern Staten wird aber auch kein
»Rechtsmittel verstattet gegen die
Gültigkeit und An-
menclbarkeit
eines Gesetzes aus dem Grunde, dasz
»sein
Inhalt im Widerspruch mit der Verfassung stehe.
»Die Autorität des gesetzgebenden Körpers gilt, so
»weit seine Functionen reichen, als die
höchste und
»als eine
unbestreitbare. Die Gerichte sind daher nicht
»ermächtigt, den Inhalt eines Gesetzes anzugreifen,
»und durch ihre Autorität für ungültig zu erklären.
»Ungeachtet sie sich nur über die Anwendung im ein-
»zelnen Falle aussprechen, nicht über das Princip in
»seiner Allgemeinheit, so sind sie doch auch in den

1) Dit is eigenlijk eene uitdrukking welke maetin op deze
theorie toepast, maar volgens hunne beschouwingen, moet zij
hen dunkt ons, ook homogeen toeschijnen met de
onze. "Vgl.
BISCHOF Zeitschr. u. s. w. XVI, p. 289.

2) Bluntschli, Algemeines Staatsrecht (1863) I, p. 549 §99.

-ocr page 142-

»ihnen zur Beurtheihmg vorgelegten einzelnen Fällen
»gehalten, sich der höheren Autorität des Gesetzgebers
»unterzuordnen.

»Diesen letzteren Grundsätzen, welche sowohl in
»England als auf dem europäischen Continente allge-
»mein gelten,
und in der Harmonie und Einheit des
»Staatsorganismus und seiner Thätigkeit ihre tiefere
»Begründung suchen, hat das
nordamerikanische Staats-
»recht ein anderes System entgegengesetzt."

De woorden »allgemein gelten:\'\' meenen we niet
zoo gaaf toe te kunnen geven. Bij ons^) zijn ten
minste de regtbanken en hoven niet onbepaald een-
stemmig op dit punt, wat het jus constitutum voor
Nederland betreft, en wat betreft het »jus conslituen-
»dum" zoo neemt in Europa het aantal publicisten,
welke onze meening voorstaan eer toe dan af. Die
uitdrukking van
bluntsghli is dus meer eenephrase,
dan eene juist bewezene waarheid.

WäcHTER en zöpfl drukken de theorie nog sterker
uit, doch leggen alzoo ook geheel en al de verkeerde
zijde van hun systeem bloot: »\') das Gesetz" zeggen
ze »ist an keine Schranke gebunden: ihm ist Alles
»möglich. Zwar soll es stets das Princip der Gerech-
»tigkeit vor Augen haben; allein eine Abweichung von
»diesem Princip macht das Gesetz nicht ungültig; das
»siechte und ungerechte Gesetz hat dieselbe und musz
»nothwendig dieselbe äuszere Giltigkeit, Macht und

1) Arrest o. a. van het Geregtshof te Arnhem, 27 Maart
1866 in
Regtsgel. Bijblad der Hoogl. lintblo de gebe en van
bonevat fauee
blz. 355—359.

-) WäcHTEE, Handbuch des Württemb. Privatr. II, 23. —
ZÖPFE II, 633. ,

-ocr page 143-

»Unverletzlichkeil haben, wie das weise und gerechte
»Gesetz, wenn es nur auf formell gültige Weise zu
»Stande kommen kann." Passen we deze zienswijze
op een Koninkl. besluit toe (volgens hunne theorie
behoeft dit enkel het contre-seing des Ministers, de
inhoud doet er niet toe), wie zal dan met opreglheid
kunnen ontkennen, dat op zulk eene wijze de deur
wordt opengezet, tot allerlei willekeur? Neen, in stede
van
zulke redeneringen ter neder te schrijven, zoude
het dunkt mij gemakkelijker wezen, met ronde woor-
den het absolutisme te huldigen.
Bischof zegt:^)
is eene provisoire wet afgekondigd, of bestaat er onze-
kerheid of eene wet al dan niet grondwettig
zij, men
moet dan aan die wet gevolg geven, en de voor het
privaatregt bij de Romeinen geldige spreuk: »\')prae-
»sumantur leges sancte et pie conditae" toepassen.
Hij beweert dat dergelijke regelen (of hever spreuken)
wel degelijk op het Staatsregt mogen worden overge-
bragt. Wat de eerste bewering betreft, hel is duide-
delijk dat ze tegen onze meening volkomen aandruischt;
dan ook de tw^eede geef ik hem niet toe, en vereenig
mij liever met hetgeen we bij Prof.
opzoomer lezen:
Het is eene algemeene gewoonte der regtsgeleerden,
»in Frankrijk" (en zooals wc zien ook in Düitschland)
»althans niet minder dan bij ons, dat zij algemeene
sregtsuitspraken, waaraan zij den naam van eeuwige
»regtsregels en meer verhevene namen geven, uit het
»Corpus Juris Justinianei aanvoeren. In de twee laatste

1) Zeitsclir. etc, XVII, p. 128, 129.
=) Fr, 51 § 2 (9,2).

Aanteekening op de wet houdende Alg. Bep. p. 56, 57.

-ocr page 144-

»titels der Pandecten vinden zij er een heirleger van
»bijeen, maar ook elders, schoon verspreid, treffen
»zij er duizenden aan. Ik kan met dat gebruik geen
»vrede hebben. Het loopt meestal op valsche stellingen
»uit, die als waarheid worden aangenomen, omdat zij
»door het vereerde gezag in schijn worden ondersteund.
»Meer dan schijn mag het toch niet heeten." —

In België is, zooals wij zeiden, gh. faider de voor-
naamste voorvechter van het in deze paragraaf be-
sproken stelsel.

Hij zegt nl.: »\') nous pensons avec m. liedts, avec
»la raison, qu\'un acte qui n\'aurait point la forme
»externe d\'une loi ne serait pas une loi; ainsi, cet
»acte est-il dépourvu de la sanction royale ou de l\'as-
»sentiment de l\'une des deux Chambres, personne n\'y
»verra une loi; et si l\'on peut refuser toute valeur
»d\'exécution à une loi non pubhée (art. 129 de la
»Gonstit.), à plus forte raison, la lui refusera-t-on si
»elle n\'a pas reçu le triple souffle de vie que doivent
»lui donner les trois branches du pouvoir législatif;"
inaar is de wet in vereischten vorm afgekondigd, dan
is
ieder, ook de regter, er onbepaalde gehoorzaam-
heid aan verschuldigd. We zullen zijne bewijsvoering
volgens den loop van zijne brochure geregeld nagaan
en trachten ze zoo mogelijk te weerleggen, gelijk we
daarna op dezelfde wijze, die der genoemde Duitschers
zullen beschouwen. De regtsgeleerden welke het naar
zijne meening met hem eens zijn, zijn:
neut, tho-
nissen, thimus, destriveaux, liedts, delebecque,

lois iüconstitu-

\') Ch. faideb, Étude sur rapplication des
tioünelles p. 45.

-ocr page 145-

DAUNOü en hello; waartegenover staan de togque-
ville, tielemans, roussel, van hoorebeke en
eugène verhaegen
: het is voornl. naar aanleiding
van de brochure van dezen laatste\'), dat hij de zijne
in het hcht gaf. — We zullen de aanhahng der ver-
schillende opgenoemde schrijvers daarlaten: van
hello
merken we alleen op, dat hij op pag. 34, 35 en
46 (editie van Parijs), zich stelhg
voor de onbepaalde
gehoorzaamheid aan de wet, hoe slecht ze ook zij,
verklaart Ook zal het jus constitutum voor België

1) E. Yeehaégest , Des lois inconstitutionnelles.

2) Omtrent hello, lezen we bij b. veehaegen (Lettre à Mr.
ch. paides etc. p. 7 sqq.): „Quant à hello, V omnipotence parle-
„•mentaire
est une idée subversive à ses yeux; mais, supposé
„qu\'elle se produise: „Montrez-nous le juge et le vengeur,
„„s\'éorie-t-il... N\'y a-t-il de devoir qui celui qui a une sanc-
„„tion, ni de tort que celui qui a son redresseur ? Où est ici-bas
„„la sanction de la morale en général?" „Le brillant écrivain
„n\'use pas, en cet endroit, d\'une bien grande profondeur de
„dialectique. S\'il est faux que la morale soit dépourvue d\'une
„sanction appartenant comme elle-même au seul domaine de
„la conscience, je reconnais cependant que bien des devoirs
„ici-bas n\'impliquent pas un droit de coercition qui y corres-
,,ponde, qu\'une foule de torts, bêlas ! manquent de redresseurs :
„mais est-ce une raison pour en augmenter le nombre à plaisir ?
„Ne peut-on que tomber dans l\'inertie du fatalisme, après avoir
„découvert que la terre n\'est pas le ciel? Plus loin,
hello
».écrit que „D\'ailleurs, partout où les pouvoirs sont divisés,
„„il peut s\'élever sur la ligne de démarcation, des doutes
«„sérieux que les tribunaux ne résoudraient ni complètement,
«„ni convenablement; le pouvoir à qui reviendrait ce droit
„„absorberait tous les autres." De ces phrases que vous sou-
«Hgnez, je commence par extraire les mots relatifs aux „doutes
„serieux," etc. Il s\'agit uniquement, pour nous, d\'interpréter
«un texte de loi, dans ses rapporta avec le pacte fondamental.

-ocr page 146-

geen punt van onderzoek voor ons uitmaken, alleen
datgene wat we omtrent het jus constituendum bij
FAIDER vinden.

a, Inrigting en zamenstellinç van de Wetgevende M^agt,

»\') Nous établirons," zegt hij: »que interprète naturel
»de la loi fondamentale, le pouvoir législatif est sou-
»verain dans l\'exercice de celte atti^bution, et qu\'il
»est enchaîné par un contrôle étroit et réel qui ne
»permet pas de croire facilement à la proclamation
»d\'une loi inconstitutionnelle" en merkt verder aan:

De Wetgevende Magt is in België gehjk bijna overal
elders, zamengesteld uit drie hgchamen: de Yolksver-

„•Je ne trouve qu\'une affirmation sans portée dans la défiance
„dont le pouvoir judicaire est l\'objet, et je renvoie, sur ce
„point, aux dernières pages de ma brochure, comme à vous-
„même, Monsieur. Si le magistrat ne fait rien de complet,
„parce qu\'il ne décide que par voie de disposition particulière,
„un instant de patience. J\'admire la naïveté de raisonnement
„avec laquelle HBLLO aboutit à faire absorber tous les pouvoirs
„par le pouvoir législatif, afin d\'éviter une absorption quel-
„conque. Et j\'observe que, dans mon système seul, oii i\'in-
„terprétation finale n\'est liée à aucun droit d\'initiative, oiî
„elle a, dans son influence, un cachet quasi individuel, oii
„elle peut partir, dans n\'importe quel sens, d\'une foule de
„tribunaux différents, où elle est soumise à plusieurs degrés
„d\'examen, où elle se présente forcément, dans certains cas,
„aux mandataires mêmes des électeurs; où elle n\'est agitée,
„au surplus, qu\' après que la législature s\'est décidée en pleine
„connaissance de cause; où elle éclaire les auteurs de la loi,
„libres de revenir sur leurs propres actes, j\'observe, dis-je, que
„dans mon système seul, l\'absorption est vraiment une chimère."

1) P. 19 sqq.

-ocr page 147-

tegenwoordiging, den Senaat (Eerste Kamer, Huis der
Heeren enz.) en den Landsheer (Keizer, Koning enz.);
ieder voor zich kan zijn wil vrijelijk uiten, maar de
Volksvertegenwoordiging heeft een krachtiger initiatief,
de Senaat draagt meer het karakter van toezigt (con-
trole.) De twee Kamers hebben, gelijk,de Constitutie
van New-Hampshire het uitdrukt, »le droit négatif
»l\'une sur l\'autre." Dus in gewone gevallen bestaat
er controle op de Tweede door de Eerste Kamer, bij
meer zeldzame: door de Tweede op de Eerste, in
alle
gevallen mogelijkheid van veto door het Hoofd der
Regering. Er bestaat dus, gelijk
Montesquieu het
noemde:
»faculté d\'empêcher:\'\'

De tweede controle is: de oppositie m iedere Kamer.
De derde eindelijk:
de publiciteit der debQ,tten, welke
tengevolge heeft: dat de afgevaardigen hun pligt be-
trachten, dat het vertrouwen van het volk versterkt
wordt in de wetten die zoo onder de oogen van de
natie overwogen, en na vrije stemming worden afge-
kondigd, dat de staatkundige opvoeding van het volk
gevormd wordt, dat de beraadslagingen over het al-
gemeen welzijn vergemakkelijkt worden, dat eindelijk
door de pers, door petities, door vereenigingen, mis-
bruik van gezag en inbreuken op de Constitutie kunnen
"Worden voorkomen. —

Faider geeft ons de theorie weder zooals ze in de
meeste opzigten door ieder Staatsman zal goedgekeurd
Worden, tot lof en aanbeveling van eenen constitu-,
tionelen Staat. En waarlijk de daarbij gebruikelijke
indeelingen en handelingen, hij heeft ze zoo mathema-

i

\') Espr. des lois L. II Ch. VI.

-ocr page 148-

tisch berekend, de grenzen zoo scherp afgebakend,
dat we geneigd zouden zijn de pen hier neer te
leggen, hadden we niet eene krachtige bondgenoot,
die ons, hopen we, zegevierend uit het strijdperk zal
doen treden en die bondgenoot is: de geschiedenis,
de historische critiek.

1°. De controle en het veto.

Die controle kan bestaan en ook het veto, maar heeft
ze altijd bestaan, is ze altijd in werking gebragt?
Men heeft hier te lande, de Staten-Generaal het
waak-
zaam geiveten
der Grondwet genoemd. Heeft dit niet
wel eens geslapen?
Faider neemt twee in evenwigt
zijnde krachten in Tweede en Eerste Kamer aan, maar
wat leert de ondervinding? Dat bijna altijd
die partij
welke het sterkst in de eene vertegenwoordigd wordt,
ook in de andere de meerderheid heeft, of dat de
kracht en invloed van de eerste zoo sterk is, dat ook
de tweede haren loop volgt. En eindelijk, v^\'at verwekt
meer ontevredenheid in de openbare meening, dan
wanneer de Eerste Kamer nu en dan wetten, die door
de Tweede Kamer zijn aangenomen, verwerpt? \'t Moest
zoo zijn zooals
faider het aangeeft, maar \'t is zoo
niet en \'t zal niet zoo zijn, zoolang partijen en harts-
togten blijven bestaan. Daarenboven kent hij aan de
Tweede Kamer een krachtiger initiatief toe: maar wat
heeft meer magt dan zulk een initiatief?

Het veto heeft veel magt: maar wie spreekt, (niet
in theorie, in werkelijkheid) dit veto uit?
Faider
zegt: de Kroon. We meenen twee dingen te moeten
onderscheiden: bemoeit zich het Hoofd der Regering
met staatszaken, dan zal de Vorst dit doen, maar eene
constitutionele Kroon zal het veto slechts uiterst zelden

-ocr page 149-

kunnen gebruiken; door het onophoudehjk terugzenden
van door de Staten-Generaal aangenomen wetsontwer-
pen, zoude zij zich impopulair maken, al meende zij
er volgens de Grondwet, ook regt toe te hebben; zij
zoude het zelfs niet willen. En bemoeit zich het
Hoofd der Regering weinig of niet met staatszaken,
dan doet in werkelijkheid de Minister het. — Het is
ook trouwens niet van den Vorst te vergen of te
verwachten, dat hij in
alle zaken zoo doorkneed zij,
om over
iedere wet, over ieder onderwerp van welken
aard ook, grondig te oordeelen: hij heeft daartoe zijne
Ministers gekozen. Maar wanneer dan dat veto op die
Ministers terugvalt, dan leert ook de ondervinding
geheel iets anders, dan
faider zich voorstelt. Niemand
zal ontkennen, dat niet alleen in den Ministerraad maar
ook in de Kamers, zeer dikwijls
een man, een overwe-
genden invloed kan uitoefenen. Wanneer zulk een man,
zulk een Minister, de sterkste partij, óf door het geheele
land, óf in de Kamers op zijne hand heeft, is het dan
aan te nemen, dat zulk een veto ooit zou te pas
komen? immers, de wU van dien Staatsman wordt
doorgedreven, dan is het veto niet meer noodig. Maar
waar eene partij op dusdanige wijze én in de Ver-
tegenwoordiging én bi.] de Regering, haren zetel heeft
opgeslagen, daar zal het, logisch doorredenerende,
allergemakkelijkst voor haar zijn als wet te laten af-
kondigen wat
zij wil, ook al is het gebod of verbod
inconstitutioneel. Waar blijft dan die contrôle, waar
dat veto? Ze zijn dan immers hersenschimmige idealen
geworden. Het tweede argument, de kracht der op-
positie, is meenen we door deze zienswijze eveneens
ontzenuwd. Men zal mij vragen: ingeval het Hoofd

-ocr page 150-

der Regering nu eens zelf van zijn veto wél gebruik
maakt, dan wordt dit alles verijdeld, en het zal
dan toch zoo dikwijls niet voorkomen? In geval het
Hoofd der Regering zelf, van zijn regt in een\' der-
gelijken toestand
eens gebruik maakt, dan zal ook de
mogelijkheid zich voordoen, dat hij het
telkens zal
moeten doen, want waar eene bovendrijvende partij
zich niet ontziet
eens van den verboden appel te eten,
daar zal zij het ook
meer, ja herhaaldelijk doen.

Keeren we eindelijk de omstandigheden om en onder-
stellen we, dat de partij zuchtige kunstgrepen voorko-
men niet uit het Kabinet, hetzij van het Hoofd der
Regering gezamenlijk met de Ministers, hetzij van deze
laatsten alleen, maar uit den boezem van de Volks-
vertegenwoordiging zelve, het zal dan zijn een eeuwig-
durende strijd squand même" tegen de Regering, het
op- en aftreden der ministerie\'s, een perpetuum mobile,
totdat óf partijmannen in het bewind zitting zullen

hebben genomen, óf de Kamers worden ontbonden:
dit laatste zal echter weinig baten, waar op de aan-
gegevene wijze partijen kunnen handelen; ook de
nieuwe Kamers zullen weder nieuw onkruid bevatten.
In al deze gevallen zal de afkondiging van inconsti-
tutionele wetten, zal schending der Grondwet mogelijk
en waarschijnlijk zijn, zoodra het slechts ten bate
strekt der sterkere partij; wie zal dan controleren ?
Men werpe mij geen overdrijving of eenzijdigheid tegen,
en sla b.v. eens het oog op de landen daar buiten
ons, waar de Constitutien slechts schenen of schijnen
gemaakt, om tot speelbal der verschillende partijen te
strekken. Ik verberg mij in mijne bewering achter
het sterke schild der geschiedenis, en houd vol, mij

-ocr page 151-

op haar steunende, dat al de opgenoemde gevallen
tot de zeer gewone kunnen gerekend worden en dat
ze er toe zullen blijven behooren, zoolang eerzuch-
tigen, hetzij dan autocraten of demagogen, de volken
in hun zwak zullen weten te treffen en te streelen,
en zoolang die volken verblind, den weg zullen blijven
volgen, welken deze hun aanwijzen.

Ten derde: de publiciteit der debatten en de daaruit
gemaakte gevolgtrekkingen.

Publiciteit is een waarborg, ik erken het, maar
is die waarborg sterk genoeg? Zal men zich aan
pubhciteit storen, daar waar men voor zich zelf reeds
den eed heeft geschonden op de Grondwet afge-
legd? Ik meen het niet, trouwens die publiciteit
bestaat niet overal, en wat is ze dan nog? Bestond
er geene drukpers, dan beteekende ze in waarheid
niets. De zittingen worden gehouden gewoonlijk in
de residentie. Ten eerste zullen de bewoners der
steden en van het platte land, en zeer velen uit de
residentie zelfs, zich niet naar de vergadering begeven,
opdat door hunne tegenwoordigheid invoering van in-
constitutionele wetten worde tegengegaan; voor de
meesten zouden, al wilden ze het ook, hunne bezighe-
den een onoverkomelijke hinderpaal zijn. Ten tweede
zullen die zittingen wel in een locaal en niet ergens
in de open lucht of op eene vlakte gehouden worden,
waartoe is dan die publiciteit »de tout ce qui se passé
»sous les yeux de la nation", teruggebragt? Tot de
aanwezigheid op de tribunes van een beperkt aantal
naenschen, die meestal zullen bestaan uit dagblad-
schrijvers en hunne correspondenten.
Faider spreekt
van een »pubUc qui se presse pour écouter, s\'instruire

-ocr page 152-

»et juger:" ik geloof dat dit meer in zijne verbeelding
dan in de werkelijkheid bestaat.

We komen tot de pers; dit schijnt een gewigtig
argument, ontleden we \'t echter naauwkeurig. Al
aangenomen, dat er vrijheid van drukpers besta (en in
hoevele landen bestaat zij niet!), heeft dan de onder-
vinding geleerd, dat dit middel om de pubhciteit te
bevorderen, steeds doeltreffend heeft gewerkt?

Is de pers altijd onpartijdig? Neen; er zijn: bladen,
van verschillende kleur; het eene wordt geïnspireerd
door deze, het andere door gene partij, en slechts
zeer enkele zijn onpartijdig en regtvaardig. Terwijl nu
deze toestand de ware is, is het ook natuurlijk, dat
ieder de zaken zal voordragen, naar de kleur der vlag
waaronder hij zeilt. Om tot eene waarlijk (en toch
nog niet altijd zekere) slotsom te geraken, zoude men
onophoudelijk de opgaven der verschillende organen
moeten vergelijken en wie heeft daartoe tijd en gele-
genheid? slechts weinigen. De pers moge dus een
middel van publiciteit voor sommigen zijn, een afdoend
algemeen middel blijft zij niet.

Maar, zal men vragen, zijn er niet ook officiele
organen, de Staatscouranten, Moniteurs en andere?
Faider zegt daaromtrent: »à côté du Moniteur,
»sont reproduits les documents, les discours, les
»paroles
et même les impressions des élus, se placent
»les organes de la presse, nombreux et divers, où se
»manifestent les opinions, les voeux, les avis des élec-
»teurs." In hoeverre de indrukken, welke redevoe-
ringen en woorden op iemand maken en die zich op
zijn gelaat of door teekenen van goed- of afkeuring
verraden, door de pers naar waarheid worden weder-

-ocr page 153-

gegeven en in hoeverre deze verkeerd kunnen worden
voorgesteld, zullen we niet nagaan: de feiten zijn
daartoe te algemeen bekend. Maar ook in andere
opzigten kunnen werkelijk, de officiele organen als
verspreiders van zulke logenachtige voorstellingen mis-
bruikt worden, en door hun officieel karakter, nog
gevaarlijker voor de pubheke opinie worden dan de
eerstgenoemde. De stenographie is het middel, waardoor
op meer echte wijze de dikwijls zeer haastig of ook wel
onduidelijk en naauwelijks verstaanbare redevoeringen
en woordenwisselingen worden opgeteekend. Doch ten
eerste zal eene partijregering, als waarvan we zoo
straks spraken, zich niet ontzien dergelijke stenografen
voor zich te winnen, en ten tweede worden die optee-
keningen door de sprekers zelve naderhand verbeterd.
Quid amplius dicam? Wie hier kwaad wil, de gele-
genheid slaat er maar al te zeer toe open.

Gedurende eene zitting is b.v. eene wet aangenomen
die inconstitutionele bepalingen bevat, na de zitting
worden de aangevoerde drogredenen hierover eenvoudig
achterwege gelalen of gewijzigd weêr gegeven. —

Ten laatste de petities en de vereeniging en. Wat
de
eerste\'^) betreft, ze zullen dikwijls al zeer weinig
uitwerken. En dan hoe zullen
deze petities gewoonlijk
zijn? Meestal zal de eene hier, de andere daar op aan-
dringen, de eene op verandering in dezen, de andere
in genen zin; overeenstemming zal er vooral bij inge-
wikkelde vraagstukken, weinig beslaan. Is daarentegen
eene petitie gegrond op de uitspraak van de Regterlijke

1) We spreken hier van de gevallen waarin zij dienen moeten,
om ongrondwettige wetten of bepalingen in te trekken.

-ocr page 154-

Magt, van mannen die hun geheele leven als \'tware
tusschen de wetten hebben doorgebragt, ik geloof,
dat het dan een middel is, dat met vrucht zou kunnen
aangewend worden. Wat
vereenigingen, associaties,
meetings
betreft, ze hebben zeker veel goeds, maar
om ze
onbepaald en voor alle gevallen goed te keuren,
ik zoude dit niet durven onderschrijven; ze dragen
soms een
te revolutionair karakter, dat minder goede
indrukken kan te weeg brengen; \'tis een middel dat
niet aan alle landen gegeven is met dezelfde kalmte
en hetzelfde voordeel te gebruiken. Dit neemt niet weg
dat ik ze
volstrekt met verwerp, maar ik wil die twee
middelen op eene andere wijze toegepast zien, in
verband met mijne theorie. Het eerste zoodra eene
wet als inconstitutioneel door de R. M. is op zijde
gelegd en eene partij daardoor tegen de w^t in, in
het ongelijk is gesteld, nl. om op herziening van\'die
wet aan te dringen. Ik wil petities (en hierbij zoo
noodig meetings) bovendien gebruiken, in die gevallen
waar Mr.
de jonge zegt, dat de bevoegdheid der
R. M. niet voldoende is, nl. bij afkondiging en toepas-
sing van inconstitutionele wetten, die niet tot acties
in regten aanleiding geven, en eindelijk bij die ge-
vallen waarin de regering openlijk de geheele orde
van zaken omverwerpt, eene mihtaire dictatuur instelt
en zooals
faider zegt, de regtbanken en hoven ver-
nietigt, door ze op te heffen en le vervangen door
buitengewone of
gedelegeerde Regters, »\') des tribu-
naux spéciaux" en »des commissions prevótales," in
welk geval
hij geen andere uitkomst ziet, dan de

p. 41.

-ocr page 155-

revolutie\'); ik meen dat men zelfs in zulk een nood-
lottig geval zou moeten beproeven de zaken te herstellen,
door de Regering ernstig te waarschuwen, bij wege
van meetings en petities; gelukt dit niet, welnu ja,
dan staat de revolutie voor de deur.

Het zijn alle groote woorden: controle, publiciteit,
pohtieke eerlijkheid, waarmede men schermende den
oningewijde zeer Ugt kan ontwapenen, maar de erva-
ring, het afkondigen van ongrondwettige, ja dikwijls
schandelijke bepaUngen en wetten, wier aantal legio
is, en zelfs het nog tegenwoordig aanwezen van vele,
heeft het bewezen en bewijst het nog ten duidelijkste,
dat al die klanken geene waarborgen zijn, dat zij inder-
daad weinig beteekenen. Er
moet een dam zijn tegen
heerschzucht en onregt, onder welken vorm zij zich
ook voordoen, maar een sterke dijk, die niet bij den
eersten storm doorbreekt, en die dijk, het is de
Reg-
terlijke Magt.

We brengen overigens de onwederlegbare rephek van
e. verhaegen in herinnering, tegen-de hulpmiddelen
door
ch. faider aangevoerd. Hij zegt nl. : Les con-
»sidérations qui vous sont personnelles, débutent par
»l\'analyse de l\'organisation du pouvoir législatif. Faculté
»d\'empêcher pour chacune des branches de la législature
»vis-à-vis des autres, opposition dans les Chambres, force
»de l\'opinion publique, de la presse, du pétitionnement,

\') p. 45: „Supposez cette majorité saisie d\'une aveugle
„impatience: alors la révolution est accomplie et, redisons-le
«encore, les lambeaux de notre cliarte déchirée seront jetés
«au vent."

Lettre à Mr. oH. faidee etc. p. 9 sqq.

-ocr page 156-

»complète publicité, telles sont, selon vous, les seules
»armes par lesquelles la Constitution ait à se défendre,
»et armes trop solides pour qu\'elles n\'empêchassent
»pas le succès de quelque attaque que l\'on voulût
»tenter contre elle. Puis, vous jetez un coup d\'oeil
»sur notre passé de vingt ans, sur tout ce qu\'il offre
»de favorable dans les éléménts, dont la nation se
»compose, et vous concluez en fait, vous concluez
nme seconde fois, par conséquent, à l\'impossibihté
»d\'un suprême attentât. Je prends la liberté de vous
»arrêter un moment ici. Moi aussi j\'ai rendu largement
»justice
(Des lois inconst., p. 24) à la situation de la
»Belgique, appréciée comme depuis elle l\'a l\'été par
»vous. Moi aussi, je recule jusqu\'aux dernières limites
»des probabihtés, l\'hypothèse d\'une violation ouverte
»du décret constituant. Mais faut-il pour cela, faisant
»un pas de plus, tomber dans l\'extrême, se montrer
»plus absolu que la Constitution elle-même (art. 78,
»130), oubher la nature de l\'homme, jamais parfaite
»quoique toujours progressive, méconnaître certains
»détails de l\'histoire des partis contemporains, se dis-
»simuler l\'influence non absolument impraticable de
»pays voisins, et en dehors de l\'action de la force bien
»entendu; faut-il surtout traiter légèrement l\'exemple
»que nous présente la France d\'aujourd\' hui? Voyez
»les fautes ministérielles et parlementaires qui ont amené
»la chute de
louis-philippe. Souvenez-vous des cen-
»taines de voix qui constituent la majorité actuelle à
»Paris. Supposez un veto plus complet chez le Prési-
»dent. Supposez â côté de l\'Assemblée nationale, une
»Seconde Chambre, institution utile, oui certes, quand
»elle n\'est entachée d\'aucune trace d\'aristocratie quel-

-ocr page 157-

»conque, mais institution toujours plus passive que
»l\'autre; et dites-moi, si cet ensemble enverrait aux
»électeurs moins de réaction à maudire. Il résulte de
»tout cela, que la possibilité, que j\'envisage, n\'est pas
»simplement du ressort de la casuistique, quelque supé-
»riorité que nous donnent sur d\'autres peuples et notre
»caractère et notre maturité politique. D\'un autre côté,
»la discordance entre la Constitution et la loi n\'est pas
»nécessairement l\'oeuvre de la trahison. Nous en avons
»l\'exemple dans notre pays même; la législature s\'y
»est trompée plus d\'une fois à l\'évidence." —

b. Zamenstelllng en inrigting van de Uegterlijlce Magt,

Faider is in deze paragraaf niet zoo uitvoerig als
in de voorgaande. Ten einde zijne theorie ingang
te doen vinden, vermengt hij overigens twee zaken,
die hemelsbreed van elkander verschillen, n. 1. de
magt der R. M. om »arrêts de règlements" te maken
en zoodoende wetten uit te vaardigen (of m. a. w. als
wetgever op te treden) en de bevoegdheid om incon-
stitutionele wetten aan de Grondwet te toetsen en op
zijde te leggen. Hij zegt dat sommigen beweren, dat
de reger) »secundum leges, non de legibus" wel op
constitutionele maar niet op inconstitutionele wetten
toepasselijk is, en beweert, dat aangezien de Belg.
Constitutie de zaak in \'t midden laat, hij het regt heeft
zich op de beginselen van 1790 met opzigt tot de aan
de R. M. te ontzeggen bevoegdheid, te gronden, \'tis
dunkt ons zonderhng, losweg toestanden van 1790 te
willen inroepen, als men over de al of niet huldiging

1) p. 26, 27.

-ocr page 158-

van eene de ware vrijheid bevorderende instelhng wil
spreken. Maar het zij zoo: we zullen zien waarheen
zijne schreden hem leiden. In 1790 zegt hij (dus in
den tijd dat reeds menig eerzuchtige slechts het ge-
schikt oogenblik afwachtte om te zijnen bate in het
troebele water te roeren) werden de 3 Staatsmagten
gescheiden, de bevoegdheid om »arrêts" met wetgevende
kracht uit te vaardigen, werd der R. M, ontnomen,
de oude R. M. omvergeworpen en zij binnen hare
natuurlijke grenzen teruggebragt. Had men gemeend
dat de bevoegdheid tot toetsing van inconst, wetten
aan de Grondwet, den regter toekwam, men zoude
hem die verleend hebben: men deed het echter niet.—
Maar in waarheid wat beteekent deze bewijsvoering?
Ik stem toe, dat de vrees voor die wetgevende magt
van de Regtbanken, haren invloed op de toen aange-
nomen zienswijze
eenigzins heeft uitgeoefend, maar
zoude het de
eenige reden zijn geweest? Zoude men
ook toen niet het groot verschil hebben gekend, tus-
schen het uitvaardigen van »arrêts de règlements" en het
op zijde leggen van inconst. wetten? Dit is niet aan
te nemen. Neen, de oorzaak lag dieper. Ieder begreep
dat in de algemeene toestanden een schok was te weeg
gebragt, die zijne uitwerking zoo spoedig niet zou ver-
liezen, dat er veel moest gebeuren, voor alles weêr in
het reine was, dat de bestaande Constituties op geen
langdurig bestaan te hopen hadden: voeg hierbij het
tal eerzuchtigen en raddraaijers, wien het denkbeeld
ondragelijk moest zijn, dat er eene onafhankelijke
Magt zou bestaan, die bij de eerste overtreding der
Grondwet, eenvoudig van die schennis nota zoude
nemen; en kwam ze haar in regten voor, als niet ver-

-ocr page 159-

oorloofd zou op zijde leggen. Voegen we dit bij elkan-
der, het zal ons dan duidelijk zijn, waarom in 1790
en ook later, die bevoegdheid aan de Fransche regt-
banken en hoven is onthouden.

»11 ne participerait en rien au pouvoir législatif,"
zegt
faider: hiermede komen de verdedigers dezer
theorie steeds voor den dag, maar ik zeg: de R. M.
neemt geen deel aan de Wetgevende Magt, ze weigert
eenvoudig medewerking tot ongrondwettige handelin-
gen ; \'t is het groote schrikbeeld waarmede ze van onze
theorie steeds zoeken afkeerig te maken, maar waar-
lijk \'t is ook niet meer dan een beeld, of minder
nog, \'t is een spook, dat op de eerste aannadering
verdwijnt; \'t is eene onwaarheid, dat de regter door
toetsing van de wet aan de Constitutie, op het terrein
van den wetgever zou treden.

Die toestanden van 1790, ze zijn voorbij; dezelfde
redenen, al waren ze ook drogredenen, zelfs deze be-
slaan niet meer. Een beroep op die toestanden, is in
dezen niet alleen verkeerd, \'t is niets afdoende.
Faider
eindigt met te zeggen, dat wanneer Provinciale en
locale verordeningen wel aan de wetten strictiore sensu
mogen getoetst worden, dit nog geen regt geeft, om
die wetten aan de Grondwet te toetsen m. a. w. »qui
»de uno dicit de altero negat." Hij noemt het tegen-
deel »le plus étrange abus de raisonnement." We
werpen hem ten opzigte van deze laatste woorden
den bal terug. Wat de Latijnsche spreuk betreft, ik
geloof dat zij eene van de gevaarlijkste is, van welke
men »per se" gebruik kan maken, en dat de zoo straks
aangehaalde woorden van den Hoogleeraar
opzoomer,
hier allezins van toepassing zijn. Waar een geval wordt

-ocr page 160-

bepaald en van een meer uitgebreid geval van denzelfden
aard wordt gezwegen, daar meen ik, dat de geest van
de geheele wet d. i. zooals Prof.
opzoomer zegt, van
al de letters der wet gezamenlijk, in de eerste plaats
moet geraadpleegd worden; hetzelfde zal gelden wanneer
het uitbreiding betreft van de eerbiediging eener wet
tot eerbiediging van de wet der wetten, van de
Grondwet. De geest van iedere Grondwet is, dat zij
niet geschonden maar gëeerbiedigd worde. Mag de
regter de wet er niet aan toetsen, dan vervolgt de
schending onbelemmerd haren weg, in het andere
geval niet: de bevoegdheid van toetsing van locale
bepalingen aan de wetten, meen ik dus met allen
grond te mogen uitbreiden, tot toetsing van de laatste
aan de Grondwet. —

Beschouwen we ten slotte de bewijsvoering van
eenige Duitsche regtsgeleerden, om daarmede deze
§ te eindigen.

We zullen de indeehng van bischof volgen, om
zoodoende een geregelden leiddraad te hebben, aan-
gezien we daarbij tevens de meeningen van anderen
kunnen invlechten.

A. Verhouding van den regter tot het objective
begrip der grondwettigheid van wetten en verorde-
ningen.

B. Verhouding van het geschilpunt tot:

a. de zelfstandigheid van den Regter;

b. de onafhankelijkheid van den Regter;

c. de eedsaflegging op de Grondwet door den
Regter.

-ocr page 161-

A. VerJmidin.g van den Begter tot het objective legrip
der grondwettigheid van toetten en verordeningen.

Kan naar philosophische beginselen of volgens de
dogma\'s van het tegenwoordige Duitsche regt het
objective begrip van grondwettigheid aan het subjective
oordeel van den regter overgelaten worden? Ziedaar
de vraag welker oplossing
bischof ons voorstelt. En
het antwoord naar het voorbeeld van
faider, wien
hij »den gröszten Pubhcisten unseres Jahrhunderts\'\'
noemt, luidt": dat in geen\' Staat de regter de door
BISCHOF aangegeven grenzen van toetsing kan over-
schrijden, zonder in de sfeer van den wetgever le
dringen (»transformer le calme prétoire judiciaire en
»bruyante arène politique (
fâider, nouvelle étude, S. 1.
»Anm, 4)," diens regten te verkrachten en daardoor
praktisch
dat systeem door te drijven, hetwelk onder
den naam van pohtieke verdeehng der Staatsmagten
in de geschiedenis der regtsphilosophie, zulk eene
be-
ruchte
stelhng inneemt.

EegtsjphilosojMsch systeem van de 3 Staatsmagten.

Tegenover de \'Wetgevende Magt staat de door spe-
ciale toepassing der wetten Uitvoerende Magt, waarvan

1) „"Den grootsten publicist onzer eeuw.\'" het moet dunkt
mij, ieder lezer bezwaarlijk vallen, hier niet aan overdrijving
of vooringenomenheid te denken. We meenen degelijk — gron-
dige werken van
stoet, van sonsbbece en anderen, hooger
te moeten stellen dan brochures van enkele bladen, welke
nog naar \'s schrijvers eigen erkenning, in haast en te midden
van andere bezigheden zijn ontstaan. Zie
Bischof 1. 1. XVII
p. 256.

-ocr page 162-

de R. M. een gedeelte uitmaakt, hetgeen door mon-
tesquieu
ontkend wordt. Bischof beweert dat deze
ontkenning door de critiek is overwonnen. We
zullen later zien, hoe integendeel bijna alle publi-
cisten, eenstemmig de R^ M. als op zich zelve staande
beschouwen en volstrekt geen deel uitmakende van
de Uitvoerende. — v.
mohl beweert het tegendeel: we
komen hierop terug. »De regter heeft, volgens
bischof,
over de regtsgeboden slechts een »formeel" geen
»materieel" oordeel, want de geldigheid dezer voor-
schriften is niet aan materiele voorwaarden gebonden, dus
noch aan inwendige regtmatigheid, noch aan uitwendige
doelmatigheid. Het materiele oordeel is slechts de zaak
der Magten, welke de voorschriften uitvaardigen. Zoude
de regter dus een materieel oordeel uitspreken, dan
zoude hij zich eene politieke functie aanmatigen en
in den eigendommelijken kring van de hoogste poli-
tieke Staatsmagt dringen. — Het materiele oordeel
is onvereenigbaar met het regtsphilosophische systeem
der Oppermagt, daar de regter hierdoor naast en
boven de hoogste Staatsmagt zou gesteld worden.
Deze zoude dan verdeeld zijn tusschen den Souverein
en den regter.

Ieder regterlijk oordeel over regtsgeboden daarentegen,
hetwelk niet hunne uitwendige doelmatigheid of in-
wendige regtmatigheid betreft, is een formeel oordeel.
Dit behoort ontegenzeggelijk tot de bevoegdheid des
regters. De regter is slechts het orgaan van den op
formeel-legale wijze uitgesproken wil van den wet-
gever; van den algemeenen wil, waaraan zich de wal
van den enkele in den Staat onbetwist moet onder-
werpen , en deze wet moet hij in zijn\' kring als reg-

-ocr page 163-

ter ten uitvoer brengen, zonder nadere beschouwing
of zij regtvaardig of onregtvaardig, doelmatig of on-
doelmatig zij, aan het wezen eener wet, zooals
het hem subjectief toeschijnt, beantwoordende of niet
beantwoordende.
wiichter verstaat onder wet: ieder
regtens bestaand, algemeen, gebod. Men zoude dus
de grenzen van de regterlijke kennisneming om-
schrijven kunnen, als te erkennen volgens regts-
regelen." Op deze, volgens Duitsche methode met
ettelijke bespiegelingen opgevulde redeneringen, is én
volgens het positieve staatsregt én volgens het gezond
verstand, het een en ander aan te merken. Er is
niets gemakkelijker dan breedsprakig theorien te ver-
kondigen , zonder dat ze berusten op waarlijk mathe-
matisch of juridisch zamengestelde bewijsgronden.

Wanneer we de woorden van bisghof vergelijken
met zoovele Fransche, Engelsche en Nederlandsche
geschriften over Staatsregt, waarvan de meeste door
klaarheid en eenvoud uitmunten, dan meenen we in
zijne woorden, genoemde methode van bewijsvoering
te zien. Gaan we die geleidelijk na. — We zien i. dat
bischof hier weder met de oude wijs voor den dag
komt, dat nl. de regter door toetsing en op zijde
legging van inconstitutionele wetten op het terrein des
wetgevers treedt. Reeds meermalen bestreden we dit
argument. Wanneer de regter de wet zelve aanrandt,
wanneer hij haar bestaan vernietigt, dan erken ik dat
hij op het terrein des wetgevers treedt, in een opzigt
n. 1., dat hij de werking van den wetgever ten opzigte
van die wet voor ieder en voor altijd verlamt; maar
wanneer hij ze eenvoudig ter zijde legt, niet: hij
weigert dan gehoorzaamheid aan den eigenmagtigen

10\'

-ocr page 164-

wetgever ten voordeele van den boven alles staanden
Grondwetgever. Ten tweede zegt hij, dat door de
toetsing de regter zich gelijk stelt met den Souverein.
Dit is mij en zal ieder wel volkomen raadselachtig
zijn. Dus is de wetgever Souverein, want de regter
staat naast den wetgever, hij heeft in zooverre met
den Souverein niets te maken. Dan wat wij onder
Souvereiniteit verstaan, zullen we later zien. Ten
derde zegt hij dat de regter aan den wetgever is
onderworpen, want de wil van den enkele is onder-
worpen aan den algemeenen wil. Hem spiegelt voor
den geest
een regter, eene regtbank en hij vergeet
dat wij van een zedelijk persoon: de »Regterlijke Magt"
spreken, en in zooverre kan hij den wU van den wet-
gever onmogelijk den algemeenen, die van de R. M. den
wil van een\' enkele noemen.Dan al deze beschou-
wingen vloeLien voort uit de verkeerde opvalling,
welke hij heeft van de scheiding der o Staatsmagten
en in zooverre redeneert hij in zeker opzigt logisch.

b. Verhouding van het letwlst regterlijke toetsings-
regt tot het philosojphisch systeem der
zoogenaamde Staatsr,iagten.

De zoo even ontwikkelde hierarchie in den Staat, zegt
BisGHOF verder, wordt gestoord zoodra den regter de sub-
jectieve toetsing van gecontrasigneerde wetten en verorde-
ningen vrijstaat. De justitiebeambte matigt zich daardoor

1) E. VEEHAEaEH (des lois inoonst. p. 35) zegfc : „Le pouvoir
„judiciaire existe aussi bien dans cbacune de ses parties que
„dans l\'unité qu\'elles produisent. Il est aussi entier au der-
„nier degré de l\'éclielle qu\'au premier.\'

-ocr page 165-

een materieel oordeel aan over bestaande regtsgeboden
en overweldigt daardoor een gedeelte der Wetgevende
en Uitvoerende Magt, eene politieke functie, terwijl
zijne stelling hem binnen het regterambt beperkt. Dit
verklaarden reeds de Rijkspublicisten duidelijk, o. a.\')
i\'üt-
ter. Strüben zegt: 2) wilde men het aan de landgerig-
ten overlaten om uit te maken of de Torst zijne regten
goed gebruikt, dan zoude de hoogste magt in\'s regters
handen zijn. Ook in Frankrijk gold nog omstreeks dien
lijd dezelfde meening, want
mïghel de l\'hopital
zeide reeds: ï^\') les Parlements ne.sont et ne doivent
»être, que des cours de judicature. Leur prétention,
»d\'être le Sénat du royaume, l\'image et le supplé-
»ment des États-généraux, lui paraissait non seulement
»absurde et chimérique, mais contraire aux intérêts
»de la nation."

Een schrijver uit Wurtemberg stemt ook toe dat
de regter op deze wijze op het veld van den wetgever
treedt. —
Mittermaier ziet in de regterl. bevoegdheid
tot toetsing de toeeigening van eene politieke functie :
zoo zoude, zegt hij, een enkele regter, dikwijls de bur-
gemeester van eene plaats, de gewigtigste grondwets-
questies beshssen.Martin beweert: de regter zoude
als eene hoogere staatkimdige regtbank, de Staatsmagt

1) Historische Entwicklung der heutigen Staatsverfaszung
des deutschen Eeiches 1787 III 243.

2) Nebenstunden 3 Th., 13 Abb., S. 18. — Eechtl. Bedenken
u. Postal: de re judiciaria in monarchiis constituta. § 5.

3) Éloge historique de michel be l\'hopital Chancelier de
France 1778, 8.

Pag. 312.
Pag. 63.

-ocr page 166-

hervormen. Wilhelm Keurvorst van Hessen zeide in
zijne proclamatie van 28 Oct. 1850:\') »wij zouden de
door God ons opgelegde landsheerlijke verphgtingen on-
trouw worden, als wij duldden dat eigendunkelijke
inzigten van onze staatsdienaars, den gang van onze
regering zouden bepalen enz. En v.
manteuffel in
zijne in de Eerste Kamer gehouden rede in 1850,
van eene zienswijze van hel Keurhessische Oberappel-
lationsgericht gewagende, (dal de toetsing verdedigde
en op dien grond de toepassing van eene ongrond-
wettige bepaling weigerde) noemde dit: eene revolutie
in kamerjapon en op pantoffels. — Om met zijne aan-
halingen te eindigen, noemen we ten laatste hel vol-
gende bewijs dat het Keurhessisch Geregtshof tegen
de Grondwet handelde n.1.: dat de boerenstand er
verwonderd over was, dat niet meer
een persoon
bevelen gaf en de anderen gehoorzaamden, maar allen
bevelen gaven en niemand gehoorzamen wilde.

Al deze uitspraken benevens zijn eigene, komen al
weder op hetzelfde neer. Ik moet echter bovendien
opmerken: dat de aangehaalde minachtende uit-
drukkingen van revolutie op sloffen en andere, mins-
tens vrij aanmatigend zijn en tevens niets bewijzen; en
2°. dat ten duidelijkste uit alles, het streven tol het
begunstigen en versterken van hel zoozeer af te keu-
ren absoluul-monarchaal beginsel, blijkt.

Dan ook andere en wel groote Duitsche regtsgeleerden,
zien de zaken anders in: o. a.
zachariae, pughta,
de Juridische faculteit van Tübingen, v. mohl,. enz.

\') Augsburger Allg. Zeitg. Nr. 307 S. 4092. — Stahl V.
667 Anmerkg.

-ocr page 167-

Zäciiariae zegt: »Indem der Richter über die Rechts-
»giltigieit einer Verordnung entscheidet, stellt er sich
»keineswegs über den Gesetzgeber oder neben den-
»selben, urlheilt er
keineswegs »sine lege". Sondern
»er entscheidet, nur über die Thatsache, ob die Ver-
sordnung den Bedingungen entspreche von welchen ihre
»Giltigkeit den bestehenden Gesetzen nach abhängt."

De Juridische faculteit van Tübingen verklaart vol-
gens BISCHOF: »Auch che Prüfung einer Verordnung
»aus dem Verfassungsmäszigen Standpunkte ist eine
»Subsumtion unter das Gesetz, nämlich unter das
»Verfaszungsgesetz, und, wenn der Richter, wie er
»schuldig ist, diese vornimmt und in dessen Folge
5)eine Verfügung, die nicht Gesetz ist, als Nichtgesetz
»betrachtet,
maszt er sich keine Souveränität an, son-
»dem er hält im Gegentheile diese in ihrem wichtigsten
»Rechte, dem der Gesetzgebung, aufrecht."

PuCHTA zegt: Man hat den Einwurf gemacht,
»unsere Ansicht würde jedes Gericht zu einem Staats-
»gerichtshof machen, der die Streitigkeiten zwischen
»Ständen und Regierung entscheide.

»Dieser Einwurf beruht auf eine Verwechslung. Der
»Richter indem er ein Gesetz auf einen vor ihm anhän-
»gigen Rechtsstreit anwendet oder nicht, gibt keine
»allgemeine Entscheidung über seine Existenz, er ent-
»scheidet nur diesen Procesz, nicht jenen Streit zwi-
»schen den Ständen und der Regierung.
Er geht also
ȟber seine Befugnisse nicht heraus."

1) ZACHAEiä, Deutsolies Staats- u. Bundes-Eeolit II Aufl.
Göttingen 1854 II. Vgl. Eeclitl. Beleuchtung der Kurhess. Sep-
temberverordnungen Gott. 1851.]

2) Bischof 1. 1. XVII p. 273.

-ocr page 168-

En V. MOHL eindelijk: »den Gerichten steht in alle
»Wege zu, darüber zu urtheilen, ob ein angebliches
»Gesetz wirklich eines sei und ob und wie es im ein-
»zelnen Rechtsstreite Anwendung finde. Sie sollen
»die einzelnen thatsächhchen Fälle unter das Gesetz
»bringen, natürlich nicht unter ein Gesetz überhaupt,
»sondern unter das richtige. Sie haben also unter den
»Gesetzen die nöthige Wahl zu treffen und haben das
»Recht und die Pflicht, zu erklären, ob ein von einer
»Partei angeführtes Gesetz wirkhch für den Fall paszt
»oder nicht. Wenn mehrere Gesetze unter sich in
»Widerspruche sind, was freilich nicht sein sollte,
»aber eben ist, haben sie nach Regeln der Rechtswis-
»senschaft zu entscheiden, welches im concreten Falle
»dem andern vorgehe, also z. b. die Ausnahme der
»Regel, das neuere dem altern Gesetze u. s, w. Gar
»nicht Anderes geschieht nun, wenn in einem Rechtsfalle
»die Frage entsteht, ob eine Vorschrift der Verfassungs-
»Urkunde oder ob ein damit im Widerspruche befind-
»liches späteres Gesetz Anwendung zu finden habe?
»Wenn hier nun das Gericht, wie es nach Grundsätzen
»der Logik und des Staatsrechts thun musz, den Satz
»der Verfassung als den höheren, durch eine niedere
»Art von Rechtsnormen gar nicht antastbaren und
»angetasteten vorzieht: so urtheilt es nicht über dieses
»Gesetz, noch weniger spricht es eine Aufhebung des-
»selben aus, sondern es erklärt nur, dasz es in diesem
»Falle wegen Zusammenstoszes mit einem höhern Gesetze
»keine Anwendung finde. Es ist hier von gar keinem

1) Gesch. u. System d. Staatswissenschaften 1855, 1135-136. —
Staatsrecht, Völkerrecht u. Politik, I 79.

-ocr page 169-

»Uebergreifen in eine andere Sphäre, von einer pohlischen
»Handlung, überhaupt von etwas Ungewöhnlichem die
»Rede; es wird nur ein logischer Schlusz gemacht,
»wie der Richter täghch gleiche und ähnliche macht."

Deze schrijvers zijn dus geheel overeenstemmend
in de theorie welke wij verdedigen.

Tegen hen voert bischof aan: het bedoeld oordeel
des regters is in allen gevalle een politiek oordeel. Het
kenteeken van het
politieke en van het juridische in de
ambtsuitoefening van het Staats geregtshof en van den
gewonen regter,
ligt geenzins in de algemeene of beperkte
geldigheid van het oordeel, maar veeleer in de beginselen
van ivelke men bij de beslissing der questie uitgaat.
En welke zijn nu die beginselen? Zijne redenering i) is
deze: Hij begint met
faider en de togqueville aan
le halen, en zegt\'): »
faider sah diese »Distinction
»»subtile" wohl voraus. »La loi n\'est pas annidée, dit-on,
»»les juges refusent simplement de l\'appliquer; tout est
»»sauvegardé; la loi comme forme, la constitution comme
»»fond." Es ist schwer erklärhch, warum
moiil auf die
»unmittelbar dem Entwürfe folgende Erläuterung desbel-
»gischen Juristen nicht eingeht, »On oubhe," sagt
faider,

1) Op deze plaats meenen we weder een bewijs gevonden te
hebben dat het bij het geheele geschilpunt door vele tegen-
standers van onze theorie, slechts om het behoud van het zuiver
monarchaal beginsel te doen is :
Stahl zegt (bischof verschilt
met hem in eenige ondergeschikte punten) : „Dieser letste Erfolg
„der überall der wahrscheinlichste ist, verstoszt aber offenbar
„gegen das monarchische Princip. Das Bereich freier Eegirungs-
„thätigkeit, das eine auf dieses Princip gebaute Verfassung
„dem Fürsten vorbehält, würde ihm so mittelbar durch die
„Emancipation der Gerichte wieder entzogen."

2) Bischof, 1. 1. XVII, p. 277 sqq.

-ocr page 170-

»sen raisonnant ainsi, que tout jugement est nioUvé, que
»»fe refus d\'appliquer la loi, aura pour motif, expres-
yiT)sément libellé,
la violation par le législateur de la loi
T») fondamentale ;
de sorte que, dans la réalité, la loi est
»»tuée par l\'arrêt et, si elle subsiste encore, c\'est à
»»l\'état de cadavre, sa force exécutoire, c\'est à dire sa
»svie étant supprimée: il en est de même d\'un règle-
»»ment que la Cour de Cassation refuse d\'appliquer
»»comme contraire à la loi; de fait, un pareil règlement
»»frappé par un pareil arrêt est détruit dans son essence.
»»Que l\'on abandonne donc cette distinction subtile: il
»»reste vrai que la loi paralysée est anéantie et que les
»»tribunaux ont jugé la loi." In der That setzen auch
»die Schriftsteller über
Amerikanisches Staatsrecht den
»Einen Unterschied\' auf die angegebene Weise fest und
»anerkennen, dasz der Unterschied ein rein formeller
»ist.
Tocqueville erklärt: »Si le juge avait pu atta-
»»quer les lois d\'une façon théorique et générale; s\'il
»»avait pu prendre l\'initiative et censurer le législateur,
»»il fût entré
avec éclat sur la scène politique; devenu
»»le champion ou l\'adversaire d\'un parti, il eût appelé
»»toutes les passions qui divisent le pays à prendre
»»part à la lutte. Mais quand le juge attaque une loi
»»dans un débat obscur et sur une application particu-
»»lière, il dérobe en partie l\'importance de l\'attaque
»»aux regards du pubhc. Son arrêt n\'a pour but que
»»de frapper un intérêt individuel; la loi ne se trouve
»»blessée que par hasard.

»»D\'ailleurs, la loi ainsi censurée n\'est pas détruite:
»»sa force morale est diminuée, mais son effet matériel
»»n\'est point suspendu. Ce n\'est que peu à peu et
»»sous les coups répétés de la jurisprudence qu\'enfin

-ocr page 171-

»seile succombe" \'). Zwar sagte der nämliche Staatsmann
»auch^): »Qu\'un juge, en tranchant une question par-
»»ticulière, détruise un principe général, par la certitude
»»où l\'on est que, chacune des conséquences de ce
»»même principe étant fi\'appées de la même manière,
»»le principe devient stérile, il reste dans le cercle
»»naturel de son action. Mais que le juge attaque di-
»»rectement le principe général et le détruise sans avoir
»»en vue un cas particulier, il sort du cercle, où tous
»»les peuples se sont accordés à l\'enfermer; il devient
»»quelque chose de plus important, de plus utile peut-
»»être qu\'un magistrat; mais il cesse de représenter
»»le pouvoir judiciaire." Allein der Schriftsteller selbst
»anerkennt, dasz es sehr wenige Gesetze gibt, welche
»nicht individuelles Interesse verletzen oder von den
»Yertheidigern vor Gericht nicht angerufen werden,
»mithin der richterhchen Analyse sich entziehen können;
»während er zugleich einräumt, dasz von dem nämli-
»chen Tage an, wo der Richter dem Gesetze in einem
»Prozesse die Anwendung versagt, dasselbe einen Theil
»seiner moralischen Kraft (une partie de sa force mo-
»rale) vertiere, und alsbald in gänzhche Ohnmacht
»versinke. »Ceux qu\'elle a lésés, sont alors avertis
»»qu\'il existe un moyen de se soustraire à l\'obUgation
»»de lui obéir: les procès se multiphent et elle tombe
»»dans l\'impuissance" »Le juge Américain est vêtu
»»d\'un immense pouvoir politique" »Ce pouvoir
»»est le seul qui soit particulier au magistrat Améri-

1) TocqueVILLE, a. a. O., S. 188 f.

2) A. a. O., S. 183.

3) A. a. O., S. 188.

*) A. a. O., S. 18é, 188, 190.

-ocr page 172-

»»cain; mais une grande infiuence politique en dé-
»»coule." sLe juge est amené malgré lui sur le terrain
»»de la politique.""

Bischof zegt verder dat v, mohl inconsequent is, want
dat hij het toetsingsregt aanneemt en de onafhanke-
lijkheid, de scheiding der 3 Staatsmagten verwerpt.
Ik moet erkenn.en, dat het mij zonderling trof, door
y. mohlde scheiding der drie Staatsmagten niet
alleen verworpen, maar zelfs als eene verouderde
theorie beschouwd te zien; dat de eenheid van Staats-
bestuur voorop gesteld en de vertegenwoordiging
slechts als bewaakster van dat staatsbestuur betiteld
werd. Zooals wij zagen, erkent hij volgens
bischof
»expressis verbis" de onafhankelijkheid der R. M. Hij
beschouwt ze uit een privaatregtelijk oogpunt en zegt:
de regter oordeelt niet over de inconst. wet, nog veel
minder spreekt hij de opheffing er van uit, hij ver-
klaart slechts: dat de wet in dit geval geene toepassing
kan hebben. Ik geef
bischof toe, dat deze onderschei-
ding zuiver formeel en de toekenning van het toetsings-
regt op deze wijze eenigzins sophistisch is, als men de
afscheiding en onafhankelijkheid der 3 Staatsmagten ver-
werpt. Maar wat nu betreft de stelling dat de algem.eene
opheffing, het van onwaarde verklaren en vernietigen der
inconst. wet, gelijk zoude staan met eenvoudige ter zijde
stelling en dus de regter den kring van de Wetgevende
Magt zou binnentreden; hierin sta ik weder lijnregt
tegenover deze theorie en zal ik trachten het valsche
van hare beschouwing aan te toonen.

1) E. v. mohl, Die Geschiolite und Litteratur der
wissenscjiaften, Th. I, C. V, § 1 u. 2.

-ocr page 173-

Het verschil komt eenvoudig hierop neer of men
de trias pohlica aanneemt, ja dan neen,
Bischof doet dit
niet, dus kan hij eenigzins spreken zooals hij doet,
ofschoon we later zullen zien in hoeverre die meening
eene staatsregtelijke anomalie is; we bepalen ons voor
\'toogenbhk met de herhaling van hetgeen de Zwitser
escher zegt:\') »die Gründe für diese Nothwendigkeit
»(nicht blosz begriffliche sondern auch wirkhche Tren-
»nung) sind so oft wiederholt und zu Gemeinplätzen
»geworden, dasz wir sie als bekannt voraussetzen."
Maar ook anderen (zooals
faider) die de scheiding
wel aannemen, brengen, zooals wij zagen, hetzelfde
bezwaar te berde. Wanneer de R. M. door hare »vis
inertiae," wanneer verschillende regtbanken door de her-
haalde weigering, de kracht der wel verminderen en hare
werking eindelijk in de praktijk doen zwichten, dan
zoude men schijnbaar zeggen, dat de R. M. den wet-
gever belemmert in zijnen werkkring, in waarheid is
het zoo niet. De wetgever heeft iets gedaan wat hem
niet veroorloofd was, hij heelt eene inconstitutionele
wet gemaakt, hij is dus buiten zijn\' kring gegaan,
maar hierbuiten tredende, is hij op dat van den
regter getreden, want door die wetsafkondiging wd
hij den regter noodzaken eene handeling te doen,
welke hem niet vrijstaat. De regter door de wet
niet toe te passen, verdedigt slechts zijn eigen terrein,
belet den wetgever het binnendringen, maar treedt
volstrekt niet buiten zijnen kring. Hij zoude het in-
tegendeel wel doen, als hij de wet toepaste, want hij
zoude
dan op het terrein van den Grondioetgever treden,

-O

\') H, ESCHEE. HandbucK der praktisclien Politik, p. 556,

-ocr page 174-

die hooger staat dan de gewone wetgever. Faider
noemt het »une distinction subtile": 1°. geef ik hem
het woord »subtile" niet gewonnen. Er blijft een
hemelsbreed verschil bestaan tusschen deze wijze om
de werking der slechte wet krachteloos te maken, en
de Amerikaansche en 2°. bestaat er wat het treden op
des wetgevers terrein betreft, zooals ik aanvoer, wel
degelijk verschil. De Amer. regter doet het, de onze
niet. Als een ander gevaarlijk gevolg van onze theorie,
noemt
bischof : »die Nothwendigkeit, eine Entscheidung
»von Fragen, welche in nicht seltenen Fällen, die Existenz
»und die höchsten Güter des Staates bedingen, Justiz-
»beambten anzuvertrauen, welche oft nicht die ge-
»nügende Einsicht zur Beurtheilung staatsrechtlicher
»Fragen haben." Hij zegt, dat men zich op het
bestaan van hoogere Hoven beroept, maar dat dit niets
afdoende is, want dat de op de laagste sport staande
regter, soms in laatsten aanleg beshst. Hij haalt
bluntschli aan, die zegt, dat de regter gewoon is
streng juridisch uit te\' leggen en dat de Grondwet
staatsregterlijk moet verklaard worden, een argument,
ook van den Amsterdamschen Hoogleeraar
de bosch
kemper.
Hij zegt verder, dat men er eene eer in
zal stellen eene wet op grond van inconstitutionali-
teit aan te tasten, dat dan de Stenden eene onmo-
gelijk af te doene menigte van bezigheden zullen krij-
gen, dat al die aanvallen pijnlijk moeten zijn voor de
hoogste Staatsmagt. Hij haalt
destriveaux aan, die
beweert, dat er magtsoverschrijding in hgt en dat dit
dwingelandij ten gevolge moet hebben. Hij merkt aan, dat
men op grond van de mogelijkheid van misbruik geene
theorie mag veroordeelen, maar wel als dat misbruik

-ocr page 175-

door den regter erkend, doch op grond van de Con-
stitutie door hem als gewettigd zal beschouwd worden. Dat
volgens
martin, de verdedigers van onze theorie eerst
zouden jubelen, maar daarna zouden treuren over de
beambten-heerschappij, waartegen de verzwakte Kroon
geene bescherming meer zoude kunnen verleenen. Hij
eindigt ten laatste deze afdeeling, met de voor ons
merkwaardige woorden: »Mit Recht behauptet deszhalb
»martin, dasz diejenigen, welche von gegentheiUger
»Ansicht geleitet werden, nicht bedenken wie, mit
»ihren Grundsätzen noch niemals ein Staat regiert wurde;
»ja dasz ein festes in Zielen und Mitteln einiges
»Staatsregiment, eine einheitUch wirkende Staatsgewalt
»bei diesen Grundsätzen schlechthin unmöglich sei,
»und Zustände äuszerster Zerfahrenheit, ja grundsätz-
»licher Auflösung an ihre Stelle treten;
bluntschli
»bemerkt, man v^^erde dem europäischen System den
»Vorzug geben, obwohl
äas&eVae nicht vor allen liebeln
»schützt
und an der ünvollkommenheit der mensch-
»hchen Zustände auch seinen Antheil habe." —

We spreken hier niet van het jus constitutum, maar
de jure constituendo. Is men dus bang, dat sommige
lagere regters niet bekwaam zullen zijn een voor-
schrift van de Grondwet te verklaren, en bestaan
er gevallen, waarbij deze in hoogsten aanleg zouden
moeten beslissen, welnu, men make dan eenvoudig
de wetsbepahng, dat wanneer het
zulk eene questie
geldt, appél op eene hoogere vierschaar
altijd zal
geoorloofd zijn.

Wat het verschil tusschen streng juridische en
staatsregtelijke wetsverklaring betreft, dit kan nergens
anders in bestaan, dan dat men de gewone wet naar

-ocr page 176-

de letter, de Grondwet naar haren geest wil uitleggen.
Het eerste geef ik niet toe: ik volg ten deze geheel de
zienswijze van den Hoogleeraar
opzoomer: »legem scire
»non est verba ejus tenere sed etiam sensum" d. w. z.
de geest van de wet moet wel degelijk in aanmerking
komen, en onder den geest van de wet, versta ik,
dien geest welke ons door
al de letters, door de ge-
zamentlijke bepalingen der wet letterlijk verklaard,
wordt aangewezen. Zoo ook de Grondwet: ik meen
dat bedoelingen en woorden des wetgevers, der
Regering en der Kamerleden, niets tot de zaak afdoen;
de wetgever moet zorg dragen, dat de redactie dui-
delijk en veel omvattend, maar toch bondig en kort zij.

Is een regter zoo kleingeestig, zoo kinderachtig
zoude ik haast zeggen, eene wet op grond van inconstitu-
tionahteit op zijde te leggen, ten einde zoodoende naam
te maken, welnu, dan teekene de beleedigde partij
eenvoudig appèl aan en eene hoogere regtbank beshsse.
De Stenden en de Regering hebben hiermede niets
te maken, dan nadat het hoogste Geregtshof de
wet definitivelijk ongrondwettig heeft verklaard. ~
Dat er magtsoverschrijding in zoude hggen, wan-
neer de R. M. de wet inconstitutioneel verklaart,
vloeit weder voort uit de verkeerde opvatting van
de trias politica, en voor despotisme mag men eerder
bevreesd zijn van den kant van Wetgevende of Uit-
voerende Magten, dan van dien der Regterlijke.
De ambtsbetrekking des regters uit haren aard, ver-
hindert het despotisme. Ook het woord
misbruik vloeit
voort uit de bewering dat de R. M. een onderdeel van
de Uitvoerende is. Het kan geen beambten-heerschappij
worden, wel als er geen appél v/as, nu niet, en hoe

-ocr page 177-

de Kroon veeleer door onze theorie versterkt maar
door de hunne verzwakt wordt, hgt voor de hand,
want de onze beoogt de
ware onafhankelijkheid, het
ware evenwigt der 3 Staatsmagten, welke beide zaken
een sterken schutsmuur voor de onschendbaarheid der
Kroon uitmaken\').

Ik zeide dat Bischof eindigde met voor ons merk-
waardige woorden. Zie hier de reden: 1°, bekent
hij met
bluntschli dat er nog al iets gebrekkigs in
zijne theorie ligt: ik zeg het tegendeel van de onze;
en 2°, beweert hij, als laatste argument, met
Martin,
dat men nog nooit de goede werking van onze theorie
gezien heeft, want dat ze nog nooit in praktijk is
gebragt. In de gevallen (bij
van sonsbeeck te vinden)^)
waarin ze o.a. bij ons te lande in toepassing is gebragt,
heeft ze uitmuntend gewerkt en dit is van de tegenover-
gestelde niet te zeggen. Weinige wetten en verorde-
ningen zijn afgekondigd zonder goedkeuring der Volks-
vertegenwoordiging of het contre-seing der Ministers,
(en dit zal ook trouwens meestal weinig voorkomen)
maar de gevallen zijn niet zeldzaam, ja ze zijn legio,
waarbij de meest inconstitutionele, de schandelijkste
wetten en verordeningen door het bederf dat in de
Wetg. en Uitv. Magten bestond, zijn uitgevaardigd,
en hiertegen kon hunne theorie
niets, zij moest slapen:
zoodoende zal ze immers altijd slapen en tot nul wor-
den terug gebragt, terwijl intusschen het afkondigen
van slechte en inconstitutionele bepahngen voortgaat,

1) Van sonsbeeck 1, 1. II. p. 238—241.

2) Ibidem II p, 90—101 en op andere plaatsen.

-ocr page 178-

want dit zal altijd gebeuren zoolang er partijen zijn
en wanneer of waar zullen deze niet zijn?

B. Verhouding van het geschilpunt tot:

a. de zelfstandigheid van den regter,

b. de onafhankelijkheid van den regter, en

c. de eedsaflegging op de Grw. door den regter.
a. »Die richterhche Selbstständigkeit," zegt
bischof,

»besteht in der Befugnisz und Verpflichtung des
»Richters nur den zu Rechte bestehenden Rechtsnor-
»men zu gehorchen und folgerichtig deren wirkliche
»Existenz zu prüfen. Sie ist in der Thätigkeit des
»Richters das Moment der logischen Freiheit, während
»die pohtische Selbstständigkeit als die Unabhängigkeit
»des Richters sich darstelt" Natuurlijk: want de Regt.
Magt is volgens hem, een onderdeel der Uitvoerende;
maar juist
dit nemen wij niet aan. Bischof beroept
zich
op het R. R., tot beivijs o. a. dat de R. M. wel
degelijk den vorm mag toetsen;
dit laatste gaat mis-
schien nog aan, maar met dit beroep
in H algemeen
en telkens, hiermede kan ik mij niet vereenigen. Het
vloeit misschien voort uit de groote voorliefde, welke
de Duitschers voor het R. R. hebben; ik wil gaarne
toegeven, dat zonder het Rom. en Germ. regt, het
tegenwoordige privaatregt weinig of niets zoude betee-
kenen; maar bij deze staatsregtelijke questie is dit
beroep zoo anomaal mogelijk. »Princeps est fons
»juris" en andere dergelijke uitdrukkingen, bewijzen
immers ten duidelijkste, dat er van eene scheiding
der 3 Staatsmagten enz., bij de Rom. geen sprake kon
zijn: de »imperator" was »omnipotens."

-ocr page 179-

In onderscheid met faider, zegt bischof, dat de
woorden: »une loi inconstitutionnelle n\'est pas nne loi,"
waar zijn, maar dat volgens het Duitsche regt, incon-
stitutioneel is wat tegen den constitutionelen vorm
strijdt. Deze logica schijnt mij ietwat sophistisch toe; de
bewering dat de regter de toepassing der wet slechts
mag weigeren, als de inconstitutionaUteit in den vorm
hgt, kan ik eenigzins begrijpen, nl. ingeval men de
Regterlijke Magt tot een deel van de Uitvoerende
maakt; maar dat eene wet
niet inconstitutioneel zoude
zijn
als zij, wat haren inhoud betreft, tegen de Grondwet
strijdt, dit, ik beken het gaarne, is mij volkomen duister.
Of
bisghof zegt eene onwaarheid, óf het Duitsche
regt spreekt zijne verklaringen zoo geheel op eigen
gezag uit, dat het zich noch om regtsregelen noch
om logica bekreunt. —
Faider durft natuurlijk zoo
ver niet gaan, want stemde hij
dit toe, dan zoude
hij moeijelijk kunnen blijven beweren dat de
souvereine
R. M. die wet toch zou moeten toepassen, al was ze
dan ook
geen wet.

b. Onafhankelijkheid. Ook deze valt geheel zamen
met de theorie van
bischof, omtrent de 3 Staatsmag-
ten. Onafhankelijkheid, zegt hij, beteekent, dat de
Vorst niet meer zooals vroeger op de justitie mag
inwerken.

c. Eedsaflegging. Deze eed is, volgens bischof, slechts
eene zedelijke versterking van den band, welke den
regter tot de constitutionele uitoefening van zijn ambt
verbindt: \'t is geen bijzondere verbindtenis; daarbij is
het voor hem een constitutionele, beëedigde pligt,
iedere gecontrasigneerde Landsheerlijke verordening
toe te passen. ■—

iV

-ocr page 180-

Wanneer men het woord »inconstitutioneel" eene
eigenmagtige, beperkte beteekenis geeft, als van welke
wij zoo even gewaagden, ik kan dan dien, door
bischof
omschreven, constitutionelen pligt van den regter be-
grijpen. Maar let men op de
ivare beteekenis van het
woord, dan is het facto onmogelijk vol te houden, dat
de regter, terwijl hij eene wet toepast die tegen de
Constitutie welke hij bezworen heeft, strijdt, niet
meineedig zoude zijn; noodzaakt hem de Grondwet
aan de ééne zijde, haar in acht le nemen en te
bezweren, en verpligt ze hem aan den anderen kant
iedere wet, al strijdt die tegen de Grondwet, zoo
ze slechts in grondwettigen vorm is afgekondigd,
toe te passen, dan is die Grondwet inconsequent,
dan heeft de Grondwetgever die
haar het aanzijn
schonk, onzin geschreven. — Hiermede nemen wij
afscheid van de, we meenen het met regt te kunnen
zeggen,
gewrongene voorstellingen der genoemde Duit-
sche juristen, en gaan over tot beschouwing der
theorie, welke naar ons inzien voor monarchaal-
constitutionele Staten de beste is.

4.

Middemveg naar de eischen eener wel
ingerigte Grondwet.

De weg welke naar ons oordeel aan de voorwaar-
den van een waarlijk vrijen monarchaal-constitutionelen
Staat beantwoordt, is gelegen tusschen het beperkte
stelsel van
faider, bluntsghli, bischof, stahl enz.
en dat der Vereenigde Staten. Het is dus een tusschen-

-ocr page 181-

stelsel. — De inriglmg met een »Sénat Conservateur,"
of met het »Nationaal Syndicaal" volgens onze Gon-
stilulie van 1801, zoude men almede hieronder kun-
nen rangschikken: dan, zooals we in navolging van
bekende pubhcisten en op grond der geschiedenis
reeds aanmerkten, deze stelsels laten nog zoovele leem-
ten over, dat we meenen ons geregtigdUe mogen
achten, ze ten eenenmale le verwerpen.

Onze stelling is deze:

»De Regterlijke Magt is niet alleen bevoegd maar
»zelfs verpligt, wetten aan de Grondwet te toetsen,
en hij verschil met deze, die wetten ter zijde te leggen;
m. a. w. ze is bevoegd en verpligt, den eischer, hetzij
Openbaar Ministerie hetzij ieder ander, welke zich
tot staving van zijn regt op die ongrondivetlige wet
mogt beroepen, zijne vordering te ontzeggen"

Omtrent deze bevoegdheid van den regter, lezen
we bij
van sonsbeeck het volgende: »\') De bedoelde
»bevoegdheid der Regterlijke Magt, wel verre van eenige
»suprematie over de andere Magten in te sluiten, is
»slechts eene geheel lijdelijke defensive, negative werk-
»zaamheid, die zij met alle andere Magten gemeen
»heeft, en welke bevoegdheid, bij alle Magten gelijkelijk
»berustende, moet strekken, om de heerschappij van
»regt en wet, de grenzen der onderscheidene Magten
»en derzelver evenwigl, le bewaren en le handhaven,
»waardoor de Regterlijke Magt de steun wordt van
»hel rijk van Regt en Wet, een bolwerk van alle
»burgerlijke en staatkundige vrijheid, en een waar-
»borg legen eventuëele willekeur en verkrachting der

\') 1. 1, II, p. 127, 128.

-ocr page 182-

»Grondwet." Bedriegen wij ons niet, zoo zoude eene
bijzondere benaming van ieder der 4 stelsels, ter on-
derscbeiding, niet ondoelmatig zijn. We geven de
volgende in overweging:

i Het Amerikaansche of aggressive stelsel.
2°. Het defensive stelsel of dat der »vis
inertiae."

Het passive of meest beperkte stelsel.
Het accessoire of buiten de R. M. hggende
stelsel.

fi ^

= 11
g- a g-

go

Waanneer we hier van »wetten" spreken, dan nemen
we, zooals we reeds op blz. 38 aanmerkten, het woord
in den meest uitgebreiden zin, d. w. z. we rekenen
daaronder zoowel de meer bepaalde en eigenlijk ge-
zegde, »wetten", als de algemeene voorschriften van
Koning, Gewestelijke en Gemeente-Besturen. We mee-
nen dit te mogen doen, als hebbende deze Autoriteiten
in vele landen wel eene exceptionele maar toch wet-
gevende magt.\') »Wanneer men den aard der zake
»raadpleegt," zegt
van sonsbeeck, »zijn wetten in de
»Burgermaatschappij alle zoodanige regels van doen
»en laten, als den ingezetenen door de daartoe bevoegde
»Magt worden voorgeschreven: het zijn de wetten, die
»vaststellen hetgeen, in het algemeen, als regt en
»onregt in den Staat zal gelden, die der ingezetenen
»verphgtingen bepalen, hunne natuurlijke vrijheid en
»de beschikking over hunnen eigendom regelen en
»beperken. Zoodanige voorschriften, zoodanige regels
»daar te stellen, is de zaak des wetgevers, In vele
»Gonstitutioneele Monarchiën, wel is waar, neemt

1) 1. 1. I, p.

-ocr page 183-

»men het woord wet in eenen meer bepaalden zin, en
»verstaat men daardoor alleen die voorschriften, welke
»door den Koning, gezamenlijk met de Kamers, worden
»gemaakt. Dit belet echter niet, dat volgens den aard
»der zake, ook de algemeene voorschriften, welke óf
»door den Koning alleen, óf door de Gewestelijke, óf
»door de Stedelijke Besturen, hetzij krachtens de Grond-
»wetten, hetzij krachtens de wetten (in den meer
»bepaalden zin), bij wijze van uitzondering, worden
»uitgevaardigd, ook wezenlijke wetten zijn, en deze
»Autoriteiten ook in zoo verre, als het ware eene
»exceptioneele Wetgevende Magt uitoefenen," — en
meijer: D\'après cette définition, que nous croyons
»simple et précise, les dispositions générales, quoique
»réglémentaires et rendues en conséquence d\'une loi
»précédente, sont des actes du pouvoir législatif: c\'est la
»généralité de cette disposition qui détermine l\'autorité
»dont elle dépend. Il se peut que dans quelques pays
»le monarque, quoique n\'exerçant le droit de faire des
»lois proprement dites que concurremment avec les
»députés de la nation, ait le droit d\'ordonner seul de
»pareilles mesures: c\'est ce qui ne change rien à
»notre thèse, seulement le monarque est investi d\'une
»partie de l\'autorité législative." —

Ten einde onze theorie in haren grond te onderzoe-
ken en in haar geheel te ontwikkelen is het, meenen
we, noodig, bij de volgende punten stil te staan:
a.
Is lijdelijke gehoorzaamheid aan de wet, in alle
gevallen, geboden en nuttig f

Meijee 1. 1, VI, p. 30 sqq. in nota.

-ocr page 184-

b. Verdeeling van en evenwigt tusschen de drie
Staatsmagten.

c. Onafhankelijkheid der Regterlijke Magt.

d. Zelfstandigheid der Regterlijke Magt.

e. Eedsaflegging van den regter op de Grondwet.

f. Maatregelen van voorzorg, tegen mogelijke aan-
matigingen van de zijde der Regterlijke Magt.

a. Is lijdelijke gehoorzaamheid aan de wet in alle gevallen
geloden en nuttig?

Zeiden we onder Hoofdstuk H § 4 dat de spreuk
»non omne quod licet\', honestum est" oppervlakkig
beschouwd, veeleer eene paradox dan eene waarheid
schijnt, de beantwoording in ontkennenden zin van de
vraag welke we aan het hoofd van deze afdöïïling
plaatsen, zal wel door velen als eene bepaalde onwaar-
heid worden uitgekreten, en toch meen ik dat er
allezins gronden zijn, om haar als waarheid te mogen
aannemen.

Ik stem toe dat de leer uit haar voortvloeijende,
omzigtig moet worden gebruikt, en zelfs dat als men
haar onvoorwaardelijk wilde toepassen, ze geheel ver-
werpelijk zoude zijn; maar dit neemt niet weg dat er
zich gevallen
kunnen voordoen, waarin ze allezins
logisch en zoowel theoretisch als praktisch goed en
nuttig is. Ik zal trachten zooveel in mijne zwakke
krachten hgt, eenigzins de grenzen aan te geven,
hoever men haar kan uitstrekken; ik zeg
eenigzins,
want ik ben ten volle overtuigd van de waarheid der
regelen, welke we bij
benjamin constant aantreffen:

-ocr page 185-

»\') Nous arrivons à la question de l\'obéissance à la
»loi,
Vum des plus difficiles qui puisse attirer Vatten-
i)tion des hommes. Quelque décision que Von hasarde
■»sur cette matière, on s\'expose à des difficultés inso-
»lubies;"
en iets verder: »De très-beaux génies, des
»raisons très-fortes ont échoué dans leurs tentatives
»pour résoudre ce problème." —

De twee hoofdvragen welke zich voordoen, zijn
deze: moet men
alleen aan de wetten gehoorzamen
als ze goed of regtvaardig zijn ? Of behoort men zich
»per se" te houden aan de wet, omdat ze wet is,
zonder invloed of oorsprong in aanmerking te nemen?
Neemt men het eerste aan, dan geeft men aanleiding
tot het onzinnigst en tevens misdadig verzet, en
regeringloosheid zal het einde zijn; houdt men zich
aan het tweede, men zal den weg openen tot de
wreedste en slechtste wetsbepalingen, men zal zich
verbinden om aan het meest wederregtelijk gezag te
gehoorzamen.

Tusschen deze twee polen hggen dus de grenslijnen
der theorie, welke de ware is, maar
waar die gren-
zen juist te trekken, ziedaar een bijna onoplosbaar
vraagstuk.

Gaarne vereenig ik mij met benjamin constant :
moet men eene wet alleen omdat zij wet is opvolgen,
ook dan, als zij door eene onwettige magt aan de
natie wordt opgelegd? Was men gehoorzaamheid
verschuldigd aan verordeningen van
robespierbe of
van het »comité de salut public?" Niemand zal het
willen beweren.

\') Benjamin constant L p. 283.

-ocr page 186-

Hieruit volgt een hoofdbeginsel: dat verzet soms
geoorloofd is, dat wetten strijdende tegen de Grondwet
in sommige gevallen door de natie niet behoeven te
worden opgevolgd; daarenboven kunnen deze niet geacht
worden, afgekondigd te zijn door de wettige magt,
want eene magt is niet wettig in 2 opzigten :

a. als zich iemand hetzij door geweld, hetzij
door list van een gezag mee^^er
maakt dat hem niet
toekomt\') en alzoo op onwettige wijze dat gezag be-
kleedt.

b. Als eene magt de grenzen waarin ze door de
wet besloten is, te buhen gaat.

Dit laatste geschiedt b. v. als de Wetgevende Magt
inconstitutionele wetten uitvaardigt.

We lezen omtrent deze twee punten het volgende bij
berriat-st.-prix^) oppag.l4enl5: §39. »Laloicon-
»stitutionnelle peut-elle être abrogée par les lois secon-
Ddaires ? En d\'autres termes, les personnes investies du
»pouvoir législatif peuvent-elles exercer le pouvoir consti-
»tuant? La théorie du mandat conduit à une décision
»négative. Le mandataire n\'a pas qualité pour reculer ni
»même pour resserrer les^ limites dans lesquelles il
»peut agir. C\'est au mandant seul qu\'il appartient
»d\'augmenter ou de diminuer les pouvoirs qu\'il a con-
»férés. On ne saurait se donner un mandat à soi-même,
»ni transmettre celui qu\'on a reçu d\'autres. Ainsi,
»l\'assemblée chargée de faire des lois n\'est pas com-
»pétente pour décider qu\'à l\'avenir les lois seront faites

\') h. y. Napoleon III door den coup d\'etat van 2 Dec. 1851.
2) Théorie du droit constitutionnel français etc. par
féliz
bebeiat-saint-piiix.
Paris 1851,

-ocr page 187-

»par le chef du pouvoir exécutif, ou bien que l\'élec-
»tion de ses propres membres sera soumise à des
»conditions nouvelles. Il en est autrement quand les
»chefs d\'un gouvernement ont pris l\'autorité en main
»comme simples gérants d\'affaires (voy. n". 7), et non
»en vertu d\'un mandat formel de la nation. Les hmites
»qu\'ils ont jugé à propos d\'assigner eux-mêmes à leur
»pouvoir sont l\'ouvrage de leur volonté ; elles peuvent
»être reculées à leur gré. Si le peuple continue de
»ratifier leurs actes par son silence, il ne doit imputer
»qu\'à lui-même le changement de sa constitution. C\'est
»ainsi que l\'on peut justifier la doctrine de l\'omni-
»potence parlementaire admise chez les Anglais."

In ieder stelsel van wetgeving zij het geoorloofd
dat de leden der natie gebruik maken van hun ver-
stand, van hunne
rede, niet alleen om het karakter,
het streven der magthebbers te kennen, maar ook,
om over hunne handelingen te oordeelen; hieruit volgt
van zelf de nooodzakelijkheid om de wet even goed
aan haren inhoud als aan haren grond te toetsen;
bij het bestaan eener Constitutie dus, om ze aan die
Constitutie te toetsen.

De voorstanders der absolute theorie van gehoor-
zaamheid aan de wetten, maken, en dit is opmer-
kelijk, altijd uitzonderingen, zoodra het betreft punten,
waarin zij hoog belang stellen.

Pascal zonderde de godsdienst uit; in godsdienst-
zaken wilde hij geene onbepaalde gehoorzaamheid aan
de wet en hij trotseerde daarom vervolging.

Bentham zegt dat de wet alleen de misdrijven doet
ontstaan, en dat iedere door de wet verboden
handeling een misdrijf wordt. Een misdrijf is eene

-ocr page 188-

handeling waaruit kwaad ontspruit. — Maar op die
wijze, kan de wet alles tot misdrijf maken, want ze
kan alles strafbaar stellen b. v. als ik mijn\' vader aan
de onderdrukking ontwring, in stede van hem aan
zijne vervolgers over te geven, en zoo meer.

Maar bentham spreekt ook van het bestaan van
denkbeeldige misdrijven; ging zijne eerste stelhng
door, dan zouden, deze onbestaanbaar zijn, want wat
de wet tot misdrijf maakte, zoude nooit hersenschim-
mig kunnen zijn, maar wel degelijk als misdrijf aan-
genomen moeten worden, —

De gehoorzaamheid aan de wet is pligt; maar gelijk
alle phgten, is die niet onvoorwaardelijk, maar betrek-
kelijk, daarom meenen we te deze de volgende onder-
scheiding te mogen aannemen:

De gehoorzaamheid aan de wet berust op de onder-
stelhng dat de wet uit eene wettige bron voortvloeit, en op
de voorwaarde dat zij zich binnen juiste grenzen bepale.
De phgt tot gehoorzaamheid houdt niet op, als de
wet slechts in eenige geringe opzigten van dezen regel
afwijkt. We zijn aan de publieke rust vele opofferin-
gen verschuldigd; we zouden op het punt der zedelijke
verphgtingen die op ons rusten, schuldig worden, als
we door eene te onbuigzame gehechtheid aan onze
regten, de rust stoorden, zoodra het ons toescheen dat
die regten in naam der wet geschonden werden, maar
geen pligt ter wereld verbindt ons om wetten te ge-
hoorzamen, zooals men ze b.v. in 1793 in Frankrijk
uitvaardigde, en welker verderfelijke invloed de edelste
deelen van ons bestaan aanrandt \'). Geen phgt ter

\') Vergelijk jules simon, „La liberté" en „Le devoir."

-ocr page 189-

wereld kan ons noodzaken aan wetten te gehoorzamen,
die niet alleen onze wettelijke vrijheid zouden vernie-
tigen en daden zouden verbieden welke ze niet mogen
verhinderen, maar die ons zelfs weUigt zouden bevelen
te doen, wat met de eeuwige en onveranderlijke
grondbeginselen van regt en zedelijkheid streed.

Ten aanzien der onbepaalde theorie van gehoor-
zaamheid aan de wet, vraagt
benjamin constant met
nadruk:\') sVoulez-vous rassembler sous un seul point
»de vue les conséquences de cette doctrine? Rappelez-
»vous que les empereurs romains ont fait des lois,
»que
richard 111 a fait des lois, que le comité de
»salut pubUc a fait des lois."

Als niemand geweld aangedaan of niemand in ver-
zekerde bewaring gesteld kan worden, behalve in
alle gevallen welke de wet zal gelieven te bepalen,
dan is hel klaarblijkelijk, dat de persoonlijke vrijheid
in handen der wet is en dat zij geheel van deze zal
afhangen. 11 n\'y a pas de despotisme plus redou-
»table" zegt
diego soria de crispan, »que celui qui
»frappe à l\'ombre de la loi et avec son bras: ce des-
»potisme ne redoute pas la responsabilité de ses actes.
»Quel appui contre la violence, quand c\'est la loielle-
»même qui la pratique?" En zoude men dan maar
lijdelijk aan zulk een despotisme gehoorzamen, en
eene
door de Wetgevende Magt uitgeoefende willekeur
in de plaats gaan stellen van de persoonlijke willekeur
waaronder vroeger de volken hebben gezucht? Dit gaat
immers niet aan,

\') Benjamin constant I, p. 288, 289.

Pliilosopliie du droit public, I, p. 176, 177.

-ocr page 190-

Benjamin constant noemt slechte wetten die welke
strijden tegen de beginselen welke we in het P\'® Hoofd-
stuk hebben ontwikkeld. Hij zegt verder: Toute
ïloi qui divise les citoyens en classes, qui les punit
»de ce qui n\'a pas dépendu d\'eux, qui les rend respon-
»sables d\'autres actions que les leurs, toute loi pareille
»n\'est pas une loi. Les lois contre les nobles, contre
»les prêtres, contre les pères des déserteurs, contre
»les parens des émigrés, n\'étaient pas des lois. Voilà
»le principe : mais qu\'on n\'anticipe pas sur les consé-
»quences que j\'en tire. Je ne prétends nullement
»recommander la désobéissance. Qu\'elle soit interdite,
»non par déférence pour l\'autorité qui usurpe, mais
»par ménagement pour les citoyens que des luttes
»inconsidérées priveraient des avantages de l\'état social.
»Aussi longtemps qu\'une loi, bien que mauvaise, ne
»tend pas à nous dépraver; aussi longtemps que l\'auto-
»rité n\'exige de nous que des sacrifices qui ne nous
»rendent ni vils ni féroces, nous y pouvons souscrire.
»Nous ne transigeons que pour nous. Mais si la loi
»nous prescrivait, comme elle l\'a fait souvent durant
»des années de troubles, si elle nous prescrivait, dis-je,
»de fouler aux pieds et nos affections et nos devoirs;
»si, sous le prétexte absurde d\'un dévouement gigan-
»tesque et factice à ce qu\'elle appelle tour à tour
»république ou monarchie, elle nous interdisait la fidé-
»hté à nos amis malheureux; si elle nous commandait
»la perfidie envers nos alliés, ou même la persécution
»envers nos ennemis vaincus,
anathème et désohéis-

\') Eknjamin constant, p. 290, 291.

-ocr page 191-

»same à la rédaction d\'injustices et de crimes ainsi
»décorée du nom de loi! —

Een sterk voorbeeld van ongehoorzaamheid en wel
van
edele ongehoorzaamheid aan de wet, komt voor
in de geschiedenis van de zamenzwering van
georges
cadoudal
en zijne vrienden tegen napoleon. — We
lezen daaromtrent bij
thiers i) het volgende op p. 571:
»Dans Paris, on saisissait chaque jour la trace de
»pichegru ou de georges. On avait faiUi les arrêter,
»mais chaque fois on les avait manques d\'un instant.
»Le Premier Consul, qui ne ménageait pas les moyens,
»résolut de présenter une loi, dont le caractère prou-
»vera quelle idée on se faisait, au sortir de la Révo-
»lution, des garanties des citoyens;
aujourd\' hui si
»respectées\'\').
On proposa donc au Corps Législatif
»une loi par laquelle tout individu qui recèlerait
»georges, pichegru et Soixante de leurs complices,
»dont on\'donnait le signalement, serait puni, non pas
»de la prison ou des fers, mais de la mort. Quiconque,
»les ayant vus, ou ayant connu leur retraite, ne les
»dénoncerait pas, serait puni de six ans de fers.
»Cette loi formidable, qui ordonnait, sous peine de
»mort, un acte barbare, fut adoptée, le jour même
»où elle avait été présentée, sans aucune réclamation."
Het was: »La loi contre ceux qui donneront asile à
»georges et à ses complices. Mars 1804." En op
pag. 575: »Parmi les ministres du Premier Consul, se
»trouvait un des proscrits du 18 fructidor: c\'était

\') Thiees, Histoire du Consulat et de l\'empire. IV. Paris, 1845.
Deze drie laatste woorden geef ik thiees niet toe.

-ocr page 192-

»M. de MARBOis \'), pighegru n\'hésita pas à venir, pour
»une nuit, frapper à sa porte, et lui montrer de nou-
»veau le proscrit de Sinnamari, demandant à un autre
»proscrit de Sinnamari, devenu ministre du Premier
»Consul, de violer la loi de son maître. M.
de marbois
»le reçut avec douleur, mais sans inquiétude pour lui-
»même. L\'honneur qu\'on lui faisait en comptant sur
»sa générosité, il le faisait à son tour au Premier
»Consul, en ne doutant pas de son approbation. C\'est
»un spectacle qui console de ces tristes scènes, de
»voir ces trois hommes, si divers, compter les uns
»sur les autres:
pichegru sur M. de marbois, M. de
»marbois
sur le Premier Consul. Plus tard, en effet,
»M.
de marbois avoua ce qu\'il avait fait, et le
»Premier Consul lui répondit par une lettre qui était
»une noble approbation de sa généreuse conduite."
Zelfs in het Engelsche Parlement verdedigde Lord
CHATHAM de ongehoorzaamheid der Amerikaansche Ko-
loniën aan de onwettige verordeningen van het Moe-
derland: Resistance to your acts was necessary as
»it was just; and your vain declarations of the impo-
»tence of Parliament, and your imperious doctrines of
»the necessity of submission, will be found equally
»impotent to convince or enslave your fellow-subjects
»in America, who feel that tyranny, whether
ambiti-
wned
by an individual part of the legislature, or the

1) Men bezit ran dien eerlbiedwaardigen Staatsman îiet
Journal (Tun déporté non jugé, ou Déportation en violation des
lois, décrétée le
18 \'Fructidor an V (4 Sept. 1797) Bruxelles
1836 (2 deelen).

2) Life of william PUT, Earl Chatham, III, p. 117.

-ocr page 193-

»bodies who compose it, is equally intolerable to
»British subjects."

Dit betreft de wetten naar de beginselen van alge-
meen staatsregt. Maar nu besta er eene Grondwet
volgens welke hel bijzonder staatsregt bij een volk
is vastgesteld: vorst en volk (of in Republieken
alleen het volk) zijn overeengekomen, dat volgens
een bepaalden regel, wetten ontworpen, overwogen
en uitgevaardigd zullen worden; die regel is neêr-
gelegd in de Grondwet, bij welke levens de gren-
zen der Magt, door welke die wetten zullen worden
gemaakt, zijn aangegeven. Moet nu ook hier die rela-
tieve theorie van gehoorzaamheid worden gehuldigd? We
behooren de twee soorten van wetten te onderscheiden
van welke we reeds vroeger spraken: die nl. welke
tot regtsvorderingen kunnen aanleiding geven, welke
dus onder hel bereik der R. M. zullen komen, en die
waarbij dit niet het geval is. Aan de eerste is meestal
geene gehoorzaamheid verschuldigd, omdat de door eene
onwettige handeling gekrenkte partij de tegenpartij
terstond in regten kan betrekken, omdat dus over hel
al- of niet regtmatige van die ongehoorzaamheid, on-
middelijk kan besHst worden, nl. door de R. M. Bij
de tweede soort is op \'t oogenblik zelf, meestal gehoor-
zaamheid verschuldigd, maar niet voortdurend, dus
niet onbepaald. — Alle zulke wetten op te geven is
eene onmogelijkheid.
Dupin zegt: »0 Les lois secon-
»daires ont pour objet de régler les diverses parties
»de l\'administration et des services publics; de fixer
»l\'état des personnes, la condition des biens; de régler

\') M. Dupin, Notions élémentaires s. 1. justice etc. p. 19,20.

12

-ocr page 194-

»l\'exécution des contrats, d\'assurer le bon ordre, la
»répression des délits.
Le notnbre de ces lois est
nnfini et varie, comme je l\'ai déjà dit, suivant la
yidiversité des objets auxquels elles s\'appliquent:
Lois
»criminelles, Lois civiles. Lois administratives, etc., etc."

We meenen, ten einde de grenzen eenigzins zuiver te
trekken, den volgenden regel te mogen stellen: »de
onverpligtheid der ingezetenen tot gehoorzaamheid aan
onwettige handehngen der Regering, en hunne bevoegd-
heid, om aan zoodanige handelingen des noods
via
facti
weerstand te bieden, hetgeen alles volgens de
beginselen van het algemeen staatsregt regtens is,
moet gewijzigd worden bij het bijzonder staatsregt
der volken, door het welbegrepen belang van den Staat,
door de voorzigligheid eindelijk. Er zijn gevallen,
waarbij we iets van ons regt, ten behoeve van de
rust onzer medeburgers, van die der Regering, of
van den Staat, moeten opofferen."

Brengen we nu deze theorie, op de al of niet
verpHgtheid van gehoorzamen aan inconstitutionele
wetten over, dan komen we tot dit resultaat, dat

1) Locks (1. 1, p, 475) zegt: „That subjects or foreigners,
„attempting by force on the properties of any people, may be
„resisted with force, is agreed on all hands. But that magis-
„trates, doing the same thing, may be resisted, hath of late
„been denied: as if those who had the greatest privileges and
„advantages by the law, had thereby a power to break those
„laws, by which alone they were set in better place than their
„brethren: whereas their offence is thereby the greater, both
„as being ungrateful for the greater share they have by the
„law, and breaking also that trust which is put into their
„hands by their brethren,"

-ocr page 195-

waar genoemde voorzorgen niet behoeven in aclit
genomen te worden, men tot dadelijke ongehoorzaam-
heid geregtigd is; waar de voorzorgen wél noodig
zijn, daar trachte men op eene andere wijze zijn regt
te verkrijgen, maar gehoorzame eerst Dit resultaat

1) Wat betreft liet regt van verzet, is zeer lezenswaardig
hetgeen men bij
f. c, Dahlmann „Die Politik", daarover
vindt. Hij zegt o. a. op pag. 195 en 196 het volgende:
§ 201. „So viel ist klar, wenn in einem Volk der Grundsatz
„aufgestellt ist, jede Verletzung der Verfassung, die am Ende
„auch eine unfreiwillige, wieder gutzumachende sein könnte,
„sei mit bewaffneter Hand zu rächen, und das sei nicht blosz
„erlaubt, sondern Pflicht jedes Einzelnen im Volke, und wenn
„das Volk dann nicht verständiger ist als sein Gesetz, so steht
„keine Eegierung sicher, denn keine ist ohne Eehl und keine
„vermag einmal durchweg so zu handeln wie in den Paragra-
„phen eines Staatsgrundgesetzes geschrieben steht. Nun heiszt
„es aber in den Menschenrechten der französischen Constitu-
„tion von 1793 § 35: „Quand le gouvernement viole les droits
„„du peuple, l\'insurrection est, pour le peuple et pour chaque
„„portion du peuple, le plus sacré et le plus indispensable
„„des devoirs;" und Art. 66 der neuen Charte von 1830 scheint
«in zierlicheren Ausdrücken: „la présente charte et tous les
„„droits qu\'elle consacre demeurent confiés au patriotisme et
„„au courage des gardes nationales et de tous les citoyens
„„français," doch fast dasselbe zu sagen."

202. „Von der andern Seite ist klar: Wenn das Volk ver-
„pflichtet ist, jedem Eegierungsbefehle,
auch demjenigen, welcher
,>umweideutigen Verfassungsbestimmungen, mithin anderen HegiC\'
„rungshefeUen, geradezu widerspricht, oder gar die Verfassung auf-
„hellt, ohne Widerrede Folge äu leisten, alles Unrecht nicht
„blosz schweigend zu dulden, sondern selbst es vollenden zu
„helfen,
so ist jede Verfassung Lüge. Schon die Sittenlehre befiehlt
»einer Herrschaft zu widerstehen, welche nicht blosz Unrecht
»zu dulden, sondern selbst zu begehen gebietet. Auch würde
»der ganz blinde Gehorsam am Ende jeden Unterschied zwis-

12*

-ocr page 196-

kan toegepast worden op beide zoo straks door ons
genoemde wetten, nl op die welke tot acties in regten
aanleiding geven en op die waarbij dit niet het geval
is. Waar dadelijke ongehoorzaamheid geoorloofd is,
daar zal men óf in regten betrokken worden, de in
het ongelijk gestelde zal appèl aanteekenen enz., óf
de gelaedeerde partij zal hiertoe niet kminen overgaan;,
dan wende men het middel van petities aan, W^aar
dadelijke ongehoorzaamheid het belang van den Staat,
van de medeburgers of van onszelve in gevaar zoude
brengen, daar gebruike men ook petities, (in uiter-
ste gevallen daarenboven meetings) \'), maar onop-

„clieii factisclier Eegierang und reclitmäsziger verwisclien;
„man hielte sich dem unrechtmäszigen Eroberer gleichmäszig
„unbedingt verpflichtet und liesze den rechtmäszigen Oberherrn
„hülflos im Elend schmachten. Dai\'um musz der Satz, dasz
„Regierungen Unrecht tliun können, selbst um der Sicherheit
„der Regierungen \'Willen fortbestehen;
am allerwenigden aher
„ist es diesen zu rathen, durch Aufstellung eines göttlichen RecMes
„auch zum Unrechtthun ohne Widerstand, den Knoten zu zerhauen^
1) Zie hieromtrent: „Political elements or the progress of
„modernlegislation bij
Joseph moselet, Esq. B. C. L. London
„1852." We lezen daar op p. 121: „We are apt to suppose that
„public opinion is a thing of modern origin, that it is something
„that has sprung up among us since the Reform movement
„in 1830. Nothing is more erroneous. In the earliest times,
„whenever any great change took place in the State, which
„affected the rights or the consciences of the people, public
„opinion never failed to manifest itself, and to make itself
„felt. This is clear, from the care which the rulers always
„took to control or to suppress it. The great means by which
„public opinion has made, and still makes itself felt, is by
„public meetings"-, op pag. 122: „Another mode by which public
„opinion manifests itself, is by
petition. As M^e have before

-ocr page 197-

houdelijk, totdat het onregt is weggenomen; men sla
op het aanbeeld, totdat het ijzer den vereischten vorm

„seen, petitions to the Sovereign by their Representatives in
„Parliament have been a right and custom of the people o
„this country from remotest ages. But petition directly to the
„Sovereign, and recognized as lawful by the State, is perhaps
„of more modern date"; op pag. 127: „It was Lord
Chatham
„and wiLKBS who first organized public opinion as a power for
„controlling the government"
Als moderamen op de kracht welke
hij der publieke opinie toekent, lezen we op pag. 137 en 138
het volgende: „It may well be said that at times, and for
„certain purposes, a little more of the democratic element
„may have a neoessary and beneficial operation upon the State.
„But, nevertheless, we must not shut our eyes to the fact,
„that it is in its constitution of
essentially a democratic nature.
„The origin of all government is the incompetency of a people
„to rule itself. The multitude of men, and so of opinion,
„and so the impossibility of all practical deliberation by it
„as a body — the incapacity of so many as to intellect — the
„impulses, the passions, preiudices, and the interested motives
„under which all lie; lastly,
the baneful effects of individual
„amiition, by which the public has been so often made the tool of
,,political adventurers
— these are the reasons why, in all nations
„and nil ages, the people has entrusted the management of
„its interests to a few permanent officers, called the State —
„the government. And all the reasons which hold for the
„appointment of a government, or the reasons why a people
„is incapable of governing itself — hold against the direct
„operation of public opinion, is a people that governs itself—
„a democracy, in the purest sense of the word; or rather an
„anarchy — that is, no government at all. For the people to
„appoint a government, and for that government to be sub-
„jected to the immediate control of the people, is the same
„thing as if there were no government at all. The State be
„comes, as it were, the mere conduit pipe —the blind agent
„of the people, and all its prejudices, ignorance, passions?

-ocr page 198-

verkregen heeft, totdat de wetsbepahng met de Grond-
wet niet meer strijdende is. —

Deze beginselen zijn dikwijls en door velen als
revolutionair uitgekreten, als strijdig met de maat-
schappelijke orde, als gevaarlijk voor de rust van
den Staat, en stichtende eenen Staat in den Staat,
door de ingezetenen te verheffen tot regters over
de daden der Regering. Vooreerst merken we hier-
tegen op, dat we onze theorie daarom ook niet
in haren vollen omvang willen doordrijven, maar
haar beperken volgens de genoemde wijzigingen, en
dan is dat gevaar denkbeeldig, en ten tweede beschou-
wen we de overheden volstrekt niet, gelijk sommigen
het doen, als door de Voorzienigheid bekleed met een
gezag, waaraan absolute gehoorzaamheid verschuldigd
ware, of de Koningen als Stedehouders van God\') op
aarde; neen, met deze valsche meeningen, verkeerdelijk
gedistilleerd uit zuivere leerstellingen, zijn we het,
we aarzelen niet het met ronde woorden ter neder te
schrijven, bepaalden oneens, daar ons al de uit dit
absolute stelsel voortgesproten gruwelen, voor den geest

„and anarchy dominate, as mncK as if there were no govern-
„ment at all. In proportion as th.e direct force of public
„opinion reigns, the government is abrogated — and things
„return to their normal state." — Ook in dezen is dus weder
de gulden middenweg de beste. Men vergelijke overigens
hetgeen we omtrent deze punten bij de bestrijding van
oh.
faidee
aanmerkten.

1) Zooals lodewije XIV zeide: „i) Tenant, pour ainsi dire,
„la place de Dieu, nous semblons être participants de sa con-
„naissance, aussi bien que de son autorité."

1) De baeante, Questions Constitutiounellesj p. 6.

-ocr page 199-

zweven. We onderschrijven gaarne de voJgende woor-
den van
van sonsbeegk, welke zoo geheel met die van
de meeste publicisten (o. a. van
benjamin constant)
overeenstemmen, en waar hij zegt: »de ingezete-
»nen beshssen niet als Regters over hunne Overheden,
»maar staan, als vrije, redelijke, regthebbende wezens,
»tegen andere vrije, redelijke, regthebbende wezens
»over, en vorderen van dezen erkenning en eerbied
»hunner regten, even als zij van hunne zijde bereid
»zijn, dezer regten te erkennen en te eerbiedigen. Het
»stelsel eener onbepaalde lijdelijke gehoorzaamheid is
»geheel met de waarde van den mensch onbestaanbaar."
»Ook de overheden staan onder de wet; ook zij hebben
geen regt fundamentele wetten te verkrachten door
inconstitutionele uit te vaardigen, noch om onregtmatige
handelingen te bedrijven. De Kanselier
séguier zeide
tot
anna van oostenrijk, toen de Kardinaal mazarin
van hem eischte dat hij een beschuldigde, die vrijge-
sproken was, wederom voor hetzelfde feit in staat van
beschuldiging zou doen stellen: Madame, cela est im-
»possible;
la loi ne le permet pas; et si on interrompt
»une fois le cours de la loi, ni la loi sahque, ni la
»succession de vos enfants ne seront en sûreté; en
»un mot, il ne restera plus rien en France sur quoi
»on puisse faire fond.
{Histoire des chanceliers, par
»g0defr0y, pag. 122)," woordcn in de eerste plaats
toepasselijk op de wet der wetten, op de Grondwet.

Maar indien dan zelfs aan bijzondere personen, soms
ongehoorzaamheid aan eene ongrondwettige of slechte

1) 1. 1. I, p. 40,

2) Düpin, 1.1. p. 134.

-ocr page 200-

wet geoorloofd is, hoeveel meer zal hij daartoe ge-
regtigd ja verphgt zijn, die bij de aanvaarding van zijn
ambt, den eed heeft afgelegd, voor de handhaving der
Grondwet meer bepaald in zijne sfeer te zullen waken. —
Zooals we zeiden, komen niet ahe wetten onder zijn
bereik; die echter, bij welke dit wel het geval is en die
tot acties in regten aanleiding geven, hij is verphgt
ze aan de Grondwet te toetsen en bij verschil ter zijde
te leggen. Maar daartoe moet de Regterlijke Magt
zijn: eene zelfstandige, onafhankelijke Magt, niet een
ondergeschikt deel van eene andere, van de Uitvoe-
rende Magt; er moet in een woord zijn: scheiding
der drie Magten in den Staat, en hierbij zijn we
gekomen tot het tweede punt dat zich ter ontwikke-
ling aanbiedt, nl.:

b. Verdeeling van en evenwigt tusschen de
3 Staatsmagten.

De mensch is van nature geneigd, de magt welke
hij heeft uit te breiden, en deze uitbreiding, werd zij
niet tegen gehouden, ze zoude geen einde hebben,
een onverdragelijk despotisme zou uit haar geboren
worden; daarom moet een echt constitutionele Staat
rusten op het beginsel: »\') personne n\'y peut tout."

Dit begreep Montesquieu, s\'^) ce grand publiciste
»qui a laissé dans la science les traces d\'un géant"
(zooals de Itahaansche Markies
diego soria de crispan
hem eigenaardig maar zeer juist noemt); met zijn\' hel-

1) Eello 1. 1. II, p. 4, 5.

2) Diego sokia de ceispan 1, 1. II, p. 219.

-ocr page 201-

deren blik onderscheidde hij de drie Magten tusschen
welke de Oppermagt van den Staat moest verdeeld
worden, opdat »personne n\'y pourrait tout," en allen,
die de scheiding der
S Staatsmagten voorstaan (we
laten de verschillende meeningen over de fijnere tinten der
verdeeling voor \'t oogenblik daar), ze huldigen met hem,
de heihgheid van dat doel, »\') Puisque tout dépositaire
»d\'un pouvoir politique" zegt nog
de crispan »ainsi
»que le démontre l\'expérience de tous les temps et de
»tous les peuples, est disposé à en abuser; et, puisque
»ceux qui sont privés de tout droit et de tout pouvoir
»pohtiques sont facilement opprimés, il s\'ensuit qu\'il faut
»là imposer un frein, et ici donner une garantie; qu\'il
»faut partager l\'autorité et disposer l\'ordre des États de
»telle manière, que tous soient protégés contre toute
»témérité et toute usurpation. Telle est la nécessité
»d\'une constitution bien réglée." Zooals we reeds in de
Inleiding van ons proefschrift aanmerkten, werd het

1) Y. mohl beweert dat bij ze uit liet Engelscbe systeem
van wetgeving heeft opgedolven en dat bij dit volk, ofschoon
zelf er niet van bewust, de scheiding in de praktijk bestond,
1. 1. I, p. 271. Ook beweert hij, dat reeds
aeistotblks, heeo-
dotos, dionysius van halicaenassüs, hugo db gkoot eu locke
verdeeling van Magten kenden, maar hij erkent toch dat mbntes-
QriEU ze volgens geheel andere categorien indeelt, en deleer
op eene geheel nieuwe wijze ontwikkelt. (1. 1. p 272), — Al
mogen genoemde mannen verdeeling van Magten gekend heb-
ben, ik geloof dat hetgeen hij „Verwendung der beide Lehren
„auf eine ganz neue Weise" noemt, zooveel nieuws bevatte
en tot zooveel nieuwe gevolgtrekkingen aanleiding heeft gege-
ven, dat we MONTESQUIEU ten deze gerust den ontdekker of
uitvinder eener nieuwe theorie mogen noemen.

2) 1. 1. III, p. 205.

-ocr page 202-

beginsel der scheiding, mede door filangieri en vele
andere tijdgenooten omhelsd, totdat het in en na de
revoluties van Frankrijk (Europa) en Amerika, ook
aldaar, even als vroeger reeds in Engeland, werd
toegepast. Het plantje door genoemde regtsphilo-
sophen gekweekt, ontwikkelde zich weldra door weel-
derigen groei tot een krachtvollen boom, welke ook
nu nog zijn zegenrijke schaduw, over de meeste
landen der oude en nieuwe wereld uitspreidt. Dan
gelijk het bij de toepassing van alle beginselen, hoe
goed ook overigens, gaat, ook deze theorie werd óf ver-
keerd gewijzigd, (want enkele wijzigingen waren noodig)
óf slecht toegepast, óf eindelijk zoodanig vermengd
met allerhande philosophische bespiegelingen, dat er
weldra sommigen gevonden werden, die haar verwier-
pen en weder tot de éénheid in het Staatsbestuur
wilden terugkeeren. Nog heden zijn er die deze
meening voorstaan, vooral onder de Duitsche pubh-
cisten,
0. a. v. Mühl, gelijk wij zagen. We zul-
len de ontwikkeling van dit beginsel voor \'t oogen-
bhk daarlaten, maar meenen alleen te moeten op-
merken, hetgeen v.
mohl over de al of niet aanneming
er van door anderen zegt: »\') Die einen verwerfen
»den ganzen Gedanken, indem sie die Einheit der
»Staatsgewalt als eine begriffliche und eine practische
»Nothwendigkeit behaupten, und nur in Beziehung
»auf einzelne Thätigkeiten derselben Bedingungen und
»Beschränkungen aus Klugheits- und Erfahrungsgrün-
»den zulassen.
Hieher gehört etc...... %md üher-

\') 1. 1. p. 273, 274 in nota.

-ocr page 203-

»haupt wohl die grosse Mehrzahl der jetzigen Staats-
»rechtslehrer"

Deze laatste woorden bevatten eene categorische
uitspraak, welke door niets geregtvaardigd wordt, en
die ik meen, niet toe te kunnen geven. Bij tegen-
stehing zien we, hoe
faider er met ronde woorden
voor uitkomt, dat
velen de aan de zijne tegenoverge-
stelde theorie, omtrent de aan de R. M. toe te kennen
bevoegdheid tot toetsing der wetten, aankleven.

In de eerste plaats bewijst het groote aantal publi-
cisten die de scheiding aannemen, dat v,
mohl zich
vergist, maar ten tweede is eene dergelijke bewijs-
voering, naar mij toeschijnt, ook nog al absoluut.
We zullen de bestrijding van v.
mohl in \'t bijzonder,
niet op ons nemen ; we kunnen ook de meeningen van
alle pubhcisten niet vermelden welke verdeeling van
Magten voorstaan; we zullen ons bepalen bij enkelen,
om daarna meer in \'t bijzonder onze theorie voor te
dragen.

Negker neemt de scheiding aan.
Hello merkt het volgende op : »\') Le régime con-
»stitutionnel a ses sceptiques et ses esprits forts, même
»chez les amis de la liberté. 11 en est qui nient la divi-
»sion des pouvoirs, parce qu\'ils la prennent pour cet
»équilibre idéal auquel on a.cru autrefois; en quoi ils
»confondent deux choses très-distinctes, la Charte et
»cette Constitution de 91 , qui avait imaginé d\'apph-

1) Neckee, Da pouvoir exécutif dans les grands États.
=) Hbllo 1.1. p 2, 3.

3) De lamaetine, Histoire des Girondins, t. I^r p. 442;
M. 1
,0ms BLANC, Histoire de la Révolution française, t, 1« p. 109,

-ocr page 204-

»quer la géométrie à la politique; la Charte tient moins
îà la pondération intellectuelle des pouvoirs qu\'à leur
»division positive; elle ne pèse pas leur nature ab-
»straite; elle fait la part de chacun, avec défense de
»rien prendre à celle qu\'elle fait aux autres; ce n\'est
»pas une balance qu\'elle tient, c\'est une barrière
»qu\'elle élève : aucun pouvoir n\'est condamné d\'avance
»à faire exactement contre-poids aux autres, d\'après
»une théorie préconçue, sa tâche constitutionnelle
»est de se renfermer dans le cercle que lui a tracé
»une sagesse fondée sur l\'expérience. La preuve
»de cette différence c\'est que la Charte, en met-
»tant dans le pouvoir exécutif une dose de pouvoir
»législatif, s\'est permis un mélange que s\'est interdit
»la théorie pure de 91.
Si la division des pouvoirs
»ainsi entendue est une chimère, il n\'y a donc de réel
»que la dictature; et les Anglais depuis des siècles,
»les Français depuis soixante ans, sont des tourbes
»d\'insensés qui s\'épuisent à saisir une ombre."

FoNFRÈde maakt niet juist de indeeling in 3 Magten
zooals we ze tot hiertoe zagen; hij spreekt van meer-
dere, maar wil toch aan iedere, onafhankelijkheid en
Souvereiniteit in haren kring zien toegekend. Hij zegt :
»Ainsi la magistrature,
l\'ordre judiciaire est un pou-
»voir. Il faut le renfermer dans sa sphère, il faut que
»tout envahissement dans l\'ordre législatif, admini-
»stratif, pohtique, lui soit impossible; mais une fois
»cela fait, l\'ordre judiciaire doit être
indépendant,
»souverain;
et si un pouvoir autre que lui pouvait
»intervenir, modifier ou détruire ses arrêts, il n\'y

>) H, FONPEÈDE 1. 1. I p, 227, 228.

-ocr page 205-

»aurait plus d\'ordre judiciaire. 11 serait anéanti. Ap-
»pliquez la même règle au pouvoir législatif de la
»triple unité du roi et des deux chambres. Appliquez
»la même règle au pouvoir royal, comme seul pouvoir
»exécutif dans l\'État. Dans l\'un et l\'autre cas, vous
»aurez le même résultat. Il doit en être de même du
»pouvoir communal, et de tous les pouvoirs sociaux
»possibles, quand ils sont fondés sur la nature même
»des choses, sur un véritable droit, sur un véritable
»besoin social.

((Quelque hardie, quelque opposée que soit cette
»doctrine à tout ce qui s\'est pratiqué jusqu\'à nos
»jours, je crois possible d\'en démontrer la justesse.
»En effet, on ne verra jamais un pouvoir quel-
»conque introduire le désordre dans l\'État, parce que
»ce pouvoir a trop d\'indépendance dans l\'accomplis-
»sement des fonctions légales qui lui sont propres,
»qui sont inhérentes à sa nature. S\'il en était ainsi,
»la société se mentirait à elle-même, car elle trouverait
»un motif de trouble dans la nature d\'un pouvoir
»nécessaire à sa conservation."
— Ilij noemt dus deze
allen zonder onderscheid: »pouvoirs sociaux.\'\' De drie
Staatsmagten zijn bij hem: Het Koningschap, de Aristo-
cratie en de Democratie, Ik ben dit niet met hem eens.

\') Benjamin constant neemt 5 Staatsmagten aan :
de Koninklijke Magt, de Uitvoerende Magt, de Yer-
tegenwoordigende Magt, de Regterlijke Magt en de
Gemeentelijke Magt. Hij beschouwt den Koning als eene
onzijdige Magt, »un pouvoir conservateur," die tus-
schenbeide treedt zoodra de andere in botsing komen,

1) 1. 1. p. 1—8.

-ocr page 206-

even als de Regterlijke Magt bij bijzondere perso-
nen. Dit is de theorie van
clermont-tonnerre.
Zoo als van zelf spreekt, kunnen we ons ook hier-
mede niet vereenigen,

1) Bluntschli heeft weder eene andere en niet
minder eigenaardige indeeling. In beginsel neemt hij de
3 Staatsmagten en hare afzondering (»Sonderung") on-
derling, aan, maar beweert dat de Wetgevende Magt
bovenaan staat en dat er behalve de twee overige,
nog twee zijn, welke hij alle vier: »Gruppen von ein-
»zelnen Organen und Functionen des States" noemt.
De twee laatste zijn :
j>Die Aufsicht und Pßege der
Mjeistigen Culturverhältnisse, die Staatscultur,"
en y>die
•»Verwaltung und Pßege der materiellen Kräfte und
)■>Zustände, die Wirthschaft "
ofschoon by toegeeft dat
deze regtstreeks onderworpen zijn aan, en zelfs afhankelijk
zijn van de beide andere, »geradezu von ihr abhängig
»sind." — Bij deze is het niet om het regeren te doen: —
»In diesen beiden Gruppen handelt es sich nicht urn
»das Regieren, Die groszen Factoren der menschlichen
»Cultur, die
Religion, die Wissenschaft, die Kunst
»gehören überall nicht dem Staatsorganismus an, und
»können nicht von dem State aus bestimmt und erfüllt
»werden etc. Seine (des States) Functionen sind hier
»nicht maszgebend, nicht Gebote noch Verbote, sondern
»wesentlich nur
Aufsicht und Pßege. Aehnlich verhält
»es sich mit der vierten Gruppe, der
Wirthschaft.
»Das charakteristische Moment in der Verwaltung
T>der Einkünfte und Ausgaben des States, der Finan-
Dzen.,
in der -»Unterstützung des bürgerlichen Ver-

Bltthtschli 1. 1. I p, 449—459,

-ocr page 207-

Dkehrs und der ökonomischen Wohlfahrt der Bürger,
»in der Leitung der öffentlichen Arbeiten, in der
»Beaufsichtigung der Gemeinden ist nicht Imperium,
»noch Yogtei im strengen Sinne, sondern wie für die
»Culturbeziehungen geistige Sorge, so hier auf das
»Materielle gerichtete Pflege" — Overigens noemt hij
de Uitvoerende Magt:
»Piegierungsgeivaltomdat vol-
gens hem, het eigenaardige hgt in het bevelen, het
besluit nemen, terwijl de uitvoering van dit bevel
slechts secondair is : »Sie faszt Entschlüsse und erläszt
»Beschlüsse, sie spricht ihren Willen aus, sie gebietet
»oder verbietet, und in den meisten Fällen bedarf es
»gar nicht des executiven Zwanges, um ihren Befehlen
»Folge zu verschaffen," en zegt dat de Staatsmagten niet
gescheiden, »getrennt," maar slechts afgezonderd, »ge-
»sondert," zijn, even als de verschillende deelen van
het menschelijk hgchaam. »Der Stat fordert die
Son-
»derung
und die Verbindung aber erträgt nicht die
»Trennung der Gewalten." Ook met deze theorie zijn
wij het dus niet volkomen eens, wél met die van
den Zwitser
esgher die geheel onze meening uitdrukt:
»\') Es darf als ein ausgemachter und allgemein aner-
»kannter Satz des rationellen Staatsrechtes voraus-
»gesetzt werden, dasz die
legislative, die vollziehende
»und die richterliche Gewalt nicht blosz begrifflich,
»sondern in der Wirklichkeit (subjectiv) getrennt wer-
»den müszen: die Gründe für diese Nothwendigkeit
»sind so oft wiederholt und zu Gemeinplätzen gewor-
»den, dasz wir sie als bekannt voraussetzen." Dit is
nog al in strijd, met hetgeen we bij
von mohl lazen.

Eschee 1. 1. p, 556.

-ocr page 208-

i) Faider neemt, zooals we zagen, niet alleen schei-
ding der 3 Staatsmagten aan, maar kent zelfs aan
ieder in haren kring, de Souvereiniteit toe.

De barante verdedigt almede de scheiding der 3
Staatsmagten en haalt art. 2 van de verklaring, vooraf-
gaande aan de Constitutie van 4815, aan: »La division
»des pouvoirs est le principe le plus nécessaire à
»l\'établissement de la liberté et à sa conservation."

SoRiA de grispan is ook uitdrukkelijk vóór de
scheiding der 3 Staatsmagten: »Les divers pouvoirs,
»inhérents à l\'essence de l\'autorité, doivent indubita-
»blement être exercés par des personnes ou par des
»corps représentant l\'autorité pubhque. On a besoin
»que les volontés particuHères soient recueillies pour
»en former la volonté publique; il faut que les rapports
»particuliers viennent aboutir à des mains qui les sai-
»sissent et qui administrent la justice pubhque; il faut
»encore que les forces privées soient mises en mou-
»vement et dirigées, et qu\'on forme de leur ensemble
»une force unique et publique.
Ces trois forces sont
nies trois corps législatif, judiciaire et exécutif Une
»seule personne seule, pas plus qu\'un corps seul, ne
»peuvent exercer ces diverses fonctions, sans le plus
»grand danger pour tous les autres citoyens.\'\'\'\'

De Minister john, Earl russell is ook voor scheiding,
maar stelt in plaats van de Wetgevende, de Representa-
tive Magt. Hij zegt : Authors who have written upon

\') faidek 1. 1.

De bakante 1. 1, p. 17.
3) 1. 1. III. p. 110, 111.

John, Earl eussell, Tlie English government and con-
gtitiition. p. 120 sqq.

-ocr page 209-

»these subjects have distinguished three powers, viz.
»the Legislative, the Judicial and the Executive. These
»powers, they maintain, ought to be separated. But
»the Legislative and the Executive never have been,
»and never can be so, thoroughly. The Judicial, indeed,
»which, properly exercised, means nothing more than
»applying general rules or laws to particular cases,
»without any discretion, may be so separated; and
»we have already seen that, in the Englisch Gonsti-
»tution, this division has been very wisely made.
»The two other Powers may be properly called the
»Executive and the Dehberative."

De Amerikaansche, Belgische en Nederlandsche schrij-
vers zijn bijna allen vóór de verdeehng der 3 Staats-
magten. De Constituties van Engeland, België, Neder-
land en Amerika (om andere daar te laten) huldigen
almede dit beginsel; en nu vragen we of
von mohl
regt had tot zijne uitspraak ja dan neen? —

Na alzoo verschillende denkbeelden omtrent de ver-
deeling der Magien te hebben nagegaan, zullen we
trachten die theorie aan le geven, welke naar onze
meening de verkieslijkste is en tevens het gezag dat
daarbij aan de Regt. Magt moet toekomen. Hel spreekt
van zelf, dat onder de publicisten welke eene verdee-
ling van Magten aannemen, er sommigen gevonden
worden welke der R. M. niet die magt geven.

Met de verdeeling der 3Staatsmagten, staal inhelnaauw-
ste verband
de Souvereiniteit of hoogste Oppermagt. —
Hetzij men den natuurstaat van den mensch zoeke in het
geheel onafhankelijk en op zich zelf leven, zonder
deel uit te maken van een\' Slaat, gelijk
Montesquieu,
hetzij men meene dat dit eene misanthropische be-

13

-ocr page 210-

schouwing is en dat de £/rstaat van den mensch wel
degelijk hgt in eene zamen-leving met anderen, zonder
daarom nog eene bepaalde maatschappij te vormen,
gelijk
filangieri, zooveel is zeker dat de mensch,
geen lid van eene geregelde maatschappij zijnde,
onaf-
hankelijk
is, maar dat zoodra hij tot eene maatschappij
toetreedt, die onafhankelijkheid tot
vrijheid wordt
beperkt. Komen verschillende individu\'s te zamen
tot het vormen eener maatschappij, dan offert een
ieder een deel zijner onafhankelijkheid op: dat opge-
offerde deel wordt gelegd in handen der Oppermagt, of
verdeeld tusschen de Magten, welke die maatschappij uit
haar m.idden kiest en aan haar hoofd plaatst: een hg-
chaam toch zonder hoofd is ondenkbaar. Ten duide-
lijkste blijkt hieruit dat alle magt oorspronkelijk berust op
den volkswil, dat de Vorsten däär zijn voor de volken
en niet de volken voor de vorsten en dat een erfelijke
absoluut-monarchale regeringsvorm eene anomalie is,
als ze steunt op den wil van den Vorst alleen en zich
staande houdt door overheersching en onderdrukking.
Maar de wijze waarop deze overdragt van magt, van
het volk op andere personen plaats heeft, is verschil-
lend; die magt kan voor een\' bepaalden tijd of voor
eene bijzondere zaak worden overgedragen. Dit had
dikwijls bij de Grieken en Romeinen en in verschei-
dene kleine Gemeenebesten plaats. — Het volk kan
zich echter ook dadelijk van de geheele Staatsmagt,
of van de beschikking daarover, ten behoeve van som-
migen uit zijn midden ontdoen, zooals dat voornl. in
de grootere en nieuwere Stalen heeft plaats gevonden.
Bij die algeheele overdragt, kan de Staatsmagt, óf
on-
verdeeld aan één\' persoon of ligchaam toegekend,
óf

-ocr page 211-

tusschen onderscheidene personen en ligchamen verdeeld
worden. De eerste is de eenvoudige, de tweede de
gemengde regeringsvorm. Dat deze laatste op ver-
schillende wijzen tot in het oneindige kan gewijzigd
worden, spreekt van zelf; dan door
één zeer onder-
scheidend kenmerk,
wordt die in twee soorten verdeeld.
Bij de eerste berust de volheid der Staatsmagt in
handen van
een\' persoon of een hgchaam, maar zijn
deze in hunne handelingen beperkt, welke beperkingen
nog al vele en groot kunnen zijn; bij de tweede berust
zij bij niemand uitdrukkelijk, maar is tusschen de
verschillende staatspersonen of hgchamen verdeeld. Men
zoude de eerste soort in den engeren zin des woords,
getemperden, beperkten of gematigden, de tweede ge-
mengden,
beide: gematigden regeringsvorm kunnen
noemen— Yolgens het eersle stelsel heeft hij, bij wien
de volheid van magt berust, vrij spel, totdat hij op
de hem gestelde beperkingen stuit; volgens het tweede,
berust de Souvereiniteit bij niemand en moet dus gere-
kend worden bij het volk verbleven le zijn. Velen trekken
legen dit laatste stelsel hevig te velde, o. a.
fonfrède,
en toch geloof ik dat \'thet ware is: sommigen noemen
hel: »une répubhque déguisée." We zuhen zoo straks
zien in hoeverre dit overdreven is.

Volgens yon are tin is het eerste stelsel, waarbij
het monarchaal beginsel meer op den voorgrond treedt,
bij hel Congres van Weenen, de Duitsche Bondsacle

\') Otto, Noten op püffendoef , de Officio Hominis etcivis
Lib. II, Cap. 9, § 6.

2) Von aeetin, Constitutionelles Staatsrecht, Th. I, S. 75,
76, 82, 83, 181.

-ocr page 212-

en de kort daarop gevolgde Grondwetten van Beije-
ren, Wurtemberg en Baden gehuldigd; terwijl daaren-
tegen, volgens denzelfden pubhcist, de voorbijgaande
Grondwet van Polen van het jaar 1791, de Grond-
wetten van Frankrijk van de jaren 1791, 1793 en
1795, de den Sicihanen, in den jare 1812, door de
Engelschen gegevene Grondwet, de door
napoleon aan
onderscheidene Staten voorgeschreven Staatswetten,
de Spaansche Grondwet van het jaar 1812, het door
lodewijk XVIII aan Frankrijk geoctroyeei\'de Charter,
benevens de latere Grondwetten van Polen, Noor-
wegen alsmede die der Nederlanden, alle op het be-
ginsel rusten van verdeeling der Staatsmagt, met ver-
nietiging van de eenheid van magt, en zonder bij den
Monarch, de volheid van magt als oorspronkelijk aan-
wezig, te vooronderstellen\'). —

Eene »république déguisée" kan dit laatste stelsel
nooit zijn, want de Grondwet is een onschendbaar
pactum, waarbij de regten der Kroon zijn gehand-
haafd: overtreedt zij die Grondwet niet en is zij erfe-
lijk, dan is dat pactum ten eeuwigen dage gesloten,
behoudens de veranderingen welke de loop der tijden
noodig zoude maken, doch ook dit wederom, behou-
dens het aanzijn van het Vorstenhuis (of van zijne
vertakkingen bij ontstentenis), waarmede dat pactum
is aangegaan.

Beide stelsels laten verdeeling der 3 Staatsmagten toe:
bij het eerste zijn zij nader gestelde beperkingen van
hem, aan wien de volheid van magt is overgedragen,
bij het tweede is de volheid van magt, ofschoon bij

\') V. SONSBEEGK, 1. l. I p, 27 sqq.

-ocr page 213-

het volk berustende, onder hen verdeeld; dan ook deze
verdeehng is onschendbaar en berust op het eenmaal
tusschen vorst en volk gesloten pactum.

Het stelsel der magtseenheid is in regten bestaan-
baar, het kan de leden der maatschappij goed besturen
en hen gelukkig maken, evenals dat der raagtsverdeeling,
wanneer namelijk de persoon aan welken die eenheid
is opgedragen, steeds aan alle vereischten voldoet; maar
aangezien geene instelling, welke ook, steeds volmaakt
in praktijk zal gebragt worden, omdat wij menschen zijn,
en nog veel minder
een persoon aan alle vereischten kan
voldoen, zoo komt het eenig en alleen op de vraag aan,
van welk der beide stelsels, men bij misbruik van magt,
het minst te vreezen heeft en aan welks misbruiken
men het spoedigst en gemakkelijkst paal en perk zal
kunnen stellen. Behalve die abstracte, hoogste, Magt,
wordt volgens het eerste, nog een groot gedeelte der
andere Magten aan dien eenen persoon opgedragen,
welke dus, én sommige der andere Magten uit-
oefent én tusschen deze, hetzij ze door hem zeiven
hetzij door anderen worden uitgeoefend, uitspraak
doet. Diezelfde persoon kan dus botsingen doen ont-
staan en beshssen, alle magt aan zich trekken welke
hij wil en derhalve met naauwgezette inachtneming
van wetten en vormen, overheerschen, welke overheer-
sching ondragelijker is dan die der autocratie, want
deze is zelve verantwoordelijk, terwijl de andere zich
achter Kamers en Ministers verschuilt. Bij het tweede
stelsel wordt de eene magt binnen hare perken ge-
houden door de andere. Bij het eerste wordt de een-
heid van Staatsmagt slechts teruggehouden door haren
eigen goeden wil, en kan zij zonder openbare ongereg-

-ocr page 214-

tigheid, de vrijheid en regtszekerheid der burgers
zachtkens vernietigen, terwijl daarentegen in geval van
verdeeling der Staatsmagt, de eene Magt een tegenwigt
vindt in de andere en de regten der ingezetenen aldus
gewaarborgd blijven, totdat een der Staatsmagten zich
verstout, die openlijk te verkrachten, als wanneer
hierin door gepaste middelen kan voorzien worden
(ontslag der Ministers, ontbinding der Kamers,afzet-
ting van leden der R. M., petities, verzet als het te erg
loopt enz.). We meenen aangetoond te hebben dat
de
trias politica met verdeelde Oppermagt, de meest
aannemelijke regeringsvorm is : wij voor ons vereenigen
ons ten minste met dit systeem.

We hebben gezien, welke onderscheidene beschou-
wingen, de verschillende pubhcisten maken, omtrent
de verhouding welke er tusschen de 3 Staatsmagten
moet bestaan. De een neemt drie scherp getrokken
grenslijnen aan, de ander wil evenwigt (
biontesquieu),
een derde verwerpt evenwigt en meent dat door zulk
eene verdeeling, stilstand moet ontstaan (
soria de
crispan, hello
), een vierde eindelijk neemt een »pou-
voir conservateur" aan, (den Koning) om onvermijdelijke
botsingen te voorkomen (
clermont-tonnerre, b. con-
stant
), en zoo in \'t oneindige voort. We meenen dat eene
beschouwing op zich zelve en eene weerlegging van al
deze verschillende stelsels, een reuzenwerk zoude wor-
den, waarmede men boekdeelen zoude kunnen vullen en
hetgeen dus in dit proefschrift geen plaats kan vinden:

1) In de gevallen, bij de bestrijding van ch. paidee door
ons voorondersteld, znllen natuurlijk niet«/^e hier opgenoemde
middelen, even doelmatig werken.

-ocr page 215-

we zullen ons vergenoegen, met het voor ons verkregen
resultaat alhier neder te schrijven:

Overtuigd dat stilstand, welke in de physieke wereld
het gevolg is van het evenwigt tusschen verschillende
magten, in de zedelijke wereld en het Staats-mecha-
nismus niet kan voorkomen, noch dat de sterkere
Magt noodwendig de andere moet overwegen en dus
de éénige worden, maar dat die sterkere Magt, in de
vereeniging der andere Magten, wel degelijk een behoor-
lijk evenwigt zal kunnen vinden, meenen wij, dat wegens
het onvermijdelijk nu en dan ontstaan van botsingen,
de woorden van
Sieyes moeten worden opgevolgd:
»men verdeele tegen despotismus, men vereenige tegen
»anarchie. Men geve aan één hgchaam niet meedere
»hoofden, maar men verdeele in hetzelfde hgchaam
»de onderscheidene bekwaamheden, en late die in
»ééne rigting te zamen werken." Daartoe menge men
de onderscheidene Magten
zooveel mogelijk door el-
kander en verbinde ze te zamen, zonder elke Magt in
de onafhankelijkheid harer werkzaamheden le vernie-
tigen, opdat daardoor alle scherpe kanten, en dus tevens
de mogelijkheid van onaangename botsingen, verminderd
worden. Ook andere beginselen kunnen daarbij worden
ingevlochten;
van sonsbeegk i) zegt: »Ook sluit het stel-
»sel van evenwigt der bekende drie Staatsmagten, geens-
»zins de mogelijkheid uit van een ander evenwigt, en
»wel dat van verschillende belangen, namelijk van het
»monarchaal, aristocratisch en democratisch belang of
»beginsel. Door de ineenvlechting van welke belangen
»met de werkzaamheden der onderscheidene Staals-

\') 1. 1. I, p. 58 sqq.

-ocr page 216-

»magten, zooals zulks door de meeste Publicisten
»verlangd en in bijna alle Gonstitutioneele Monarchiën
»ook reeds met der daad plaats heeft >) eene spehng
»en beweegbaarheid in het maatschappelijk mechanis-
»mus geboren wordt, welke het mogelijk maakt, om,
»zonder bedenkelijke botsingen, het gevaar, dat er
»van de overmagt van eene der Magten of belangen
»mogt te vreezen zijn, door vereeniging van de andere
»Magten en belangen tegen te gaan en onschadelijk
»te maken.\'\'

Er zouden nog botsingen hieruit kunnen ontstaan»
zegt men misschien, dat de verschillende Magten be-
voegd zijn over de wettigheid en regtmatigheid van
elkanders handelingen wederkeerig te oordeelen. Ik
antwoord hierop, dat zij: 1°. niet zoo zeer over de
wettigheid, als wel over de
regtelijke bestaanbaarheid
volgens de Grondwet, van die handelingen oordeelen,
en 2°. dat de Staatsmagten elkander niet aanvallen of
vernietigen, maar zich wederkeerig slechts medewerking
weigeren, dat zij dus verdedigender wijze, ieder in
den kring haar door de Grondwet toegewezen, tegen
elkander w^erkzaam zijn, tot handhaving der wetten
van den Staat, op grond van die Grondwet zelve.
Hieruit zal niet, zooals sommige schrijvers meenen,
tweedragt tusschen haar ontstaan, maar een streven
tot zoo naauwkeurig mogelijke naleving der Grondwet,
en dus harmonie, geboren worden. Men werpe mij
niet tegen redeneringen, zooals die van
faider, bis-
chof
e. a\' dat door de aanhoudende weigering van toe-
passing van ongrondwettige bepalingen, door de R. M. de

\') Gr. K. V. HOÖENDOEP, 1, 1. VIII, p. 171 Sqq.

-ocr page 217-

wetten krachteloos gemaakt worden en dus de Wetge-
vende Magt zelve wordt aangevallen: eene inconstitutio-
nele wet is geene wet, de Wetg. Magt treedt, door haar
uit te vaardigen, buiten haren kring; de R M. valt
haar niet aan, maar wil zich eenvoudig niet tot die-
nares van die eigenmatige en inconstitutionele hande-
hngen verlagen.

i) Prof. opzoomer zegt, dat ingeval de regter in-
constitutionele wetten
moei toepassen, »de bepalingen
»omtrent de verandering der Grondwet die moeije-
»lijker is gemaakt dan die eener gewone wet, vol-
»komen ijdel zijn; want de wetgever schaft welk
»artikel der Grondwet hij maar verkiest geheel af,
»door eenvoudig eene gewone wet te maken, waarin
»hij het tegendeel vaststelt. Zoo eerst is er in waar-
»heid willekeur en zijn de grondregten der burgers
»verloren," en dus ook het evenwigt der Staatsmagten
verbroken.

c. OnafJiankelijhheid der Regterlijhe Magt.

Elke der 3 Staatsmagten, moet dus volgens de strenge
regelen van het algemeen staatsregt, grondwettelijk
onafhankelijk zijn in den kring harer werkzaamheden,
en gewaarborgd tegen inbreuken, van welken aard ook,
door eene der andere of door beide, tegen haar onder-
nomen. De kring waarin zich de Regterlijke Magt
beweegt, geeft haar het regt en verpligt ze, om regt
te spreken tusschen bijzondere personen , of tusschen
deze en den Staat; dan dat regtspreken mag niet

1) Mr. c. w, opzooMEK. Aant. etc. p.

-ocr page 218-

steunen op eigen inzigt, ze mag zich integendeel
alleen gronden op de wet en op hetgeen door de
Constitutie als zoodanig is erkend. — Slechts däär
waar de wet duister is of zwijgt, mag ze ex analogia
regt spreken.

Niet alzoo bij de strafwetten; hierbij toch geldt eene
logische interpretatie en bij duisterheid de zachtste toe-
passing i). — Is derhalve een eerste vereischte dat zij vol-
gens de wet regt spreke, en is het eveneens onmogelijk
dadelijk te beshssen, of iets wet zij hetgeen zich als zoo-
danig voordoet, dan vloeit hieruit ten duidelijkste de ver-
phgting voort:
vóór alles te onderzoeken of datgene in
werkelijkheid wet is, naar hetgeen ze op het punt
staat over de belangen van den Staat of van bijzondere
personen, in dezen of genen zin, te beslissen.
De regter
staat hierin gelijk met den bijzonderen persoon; deze
toch valt (in regten) zijne tegenpartij aan, dit staat
hem vrij, maar vóór alles zal hij verphgt zijn aan te
toonen, dat deze aanval geschiedt op grond eener »facto
et jure" bestaande wet of wetsbepaling. Kan hij dit
niet bewijzen, kan hij de »probatio quae actoriincum-
))bit" niet aanvoeren, welnu, dan verliest hij zijne zaak,
want de regter mag hem deze niet enkel op grond
van billijkheid doen winnen; evenmin mag hij den

1) Livingston, Eapport sur le projet d\'un Code pénal (ver-
taald door
taillandiee) Paris 1825, p. 137, art. 8. Chap. II,
Dispositions générales: „11 vaut mieux que des actes repré-
„hensibles restent momentanément impunis, que
si les trihu-
„nam usurpaient le pouvoir législatif ;
acte plus criminel en lui-
„même, qu\'aucun de ceux qu\'on prétendrait réprimer par ce
„moyen. Il n\'y a donc point de
délits interprétatifs, {construo-
„tive offences)" —

-ocr page 219-

eischer zijnen eisch toekennen op grond van iets, het-
geen deze
slechts zegt wet of reglement te zijn: dan
immers, zoude ahe regtspraak onzeker zijn. De regter
is evenzoo
bevoegd, ja verpligt, te onderzoeken en te
beoordeelen, of de wetten en besluiten, die den grond-
slag zijner uitspraak zullen uitmaken, werkelijk be-
staan , te weten, of zij
in den behoorlijken vorm en door
den bevoegden persoon
(individueel of collectief) zijn
gemaakt,
en of deze binnen de palen van de hem
opgedragene magt is gebleven.
Is aan deze twee ge-
stelde eischen niet voldaan, dan heeft de wetgever
geene wet, maar slechts eene physieke akte uitge-
vaardigd, die geene regtelijke gevolgen kan hebben
en de regter is tot hare toepassing geenszins yer-
pligt, ja, dit is hem zelfs verboden. Wil men nu
alleen het eerste vereischte stellen en slechts den phy-
sieken, uiterlijken vorm der wet in rekening brengen,
zooals
faider, bischof, stahl, mittermaier, nien-
Huis (volgens onze Grondwet) enz, dan staat dit gelijk
met de toepassing van het stelsel der
lijdelijke ge-
hoorzaamheid
op de Regterlijke Magt; de Staat echter
slechts een regtelijk wezen en zijne betrekking tot de
onderdanen slechts eene regtsbetrekking zijnde, is
het allezins natuurlijk dat dit stelsel, zooals we meenen
klaar genoeg te hebben aangetoond, onhoudbaar is.
Is dit zoo ten opzigte van bijzondere personen, te meer
zal het gelden van den eenen staatsbeambte opzigtelijk
den andere, vooral wanneer deze niet aan elkander
ondergeschikt zijn, maar beide gelijkelijk hunne magt
uit de Staatswet ontleenen.

Zooals wij reeds veelmalen aanmerkten, sluit de
onafhankelijkheid des regters en der andere Magten,

-ocr page 220-

geene bevoegdheid in zich tot opheffing of vernietiging
van onwettige handelingen; dit zoude eene oppermagt
(suprematie) zijn, maar alleen verphgt de verhouding
der Magten, geboren uit de Grondwet, haar ieder in
\'t bijzonder, om zoodra ze op eene ongrondwettigheid
stooten, hare gehoorzaamheid, hare medewerking te
weigeren: doen ze dit niet,
dan juist wordt het ver-
eischte evenwigt verbroken. Men zoude de onafhan-
kelijkheid, het toetsingsregt kunnen verwerpen, op
grond der verpligte gehoorzaamheid van de burgers
aan de Magten boven hen gesteld, van deze weer
aan hoogere: dan zoude de Regterlijke Magt tot een
onderdeel der Uitvoerende worden verlaagd, maar dan
ook zoude verzet nimmer geoorloofd zijn, eene hierar-
chische gehoorzaamheid zoude er het gevolg van zijn,
het einde: ondragelijke dwingelandij.

We zeiden, bij de overweging der meeningen van
BISCHOF e. s., dat hij, uitgaande van het beginsel, dat
de volheid van magt bij
een\' persoon berust, meer
regt had de onafhankelijkheid enz. der Regterlijke
Magt te loochenen, dan zij die verdeehng der Staats-
magten aannemen. Er zijn echter ook argumenten,
die, zelfs bij het vasthouden aan de eerstgenoemde
theorie, luide voor de onafhankelijkheid der R. M.
pleiten; al mogen de 3 Staatsmagten slechts tot beper-
king dienen van de Hoogste Magt in één\' persoon ver-
eenigd , zoo is b.
V. de R. M. op grond van het stelsel
van niet-lijdelijke gehoorzaamheid toch niet verphgt
de handelingen van de Hoogste Magt goed le keuren,
en hare besluiten of wetten in werking te brengen,
welke de constitutionele perken overschrijden, en bo-
vendien blijft er wel degelijk gelijkheid tusschen de 3

-ocr page 221-

Staatsmagten onderling bestaan; ook bij dit stelsel »\') be-
ïstaat er," zegt v.
sonsbeeck, »geene reden, waarom
»deze Magten niet wederkeerig over de regterlijke
»bestaanbaarheid van elkanders handelingen zullen
»oordeelen; terwijl het in den aard van dit Regerings-
»stelsel hgt, dat wanneer er botsingen tusschen deze
»ondergeschikte Regeringsmagten ontstaan, deze door
»de Opperste Magt worden opgeheven."

De onafhankelijkheid der R. M. en hare bevoegd-
heid tot toetsing, vloeit dus voort: i»
uit den aard
der Maatschappij als een regtswezen, 2» uit de na-
tuur der werkzaamheden van de R. M. zelve,
daar
zij verphgt is te onderzoeken, of datgene, waarop zij
hare uitspraken doet rusten, al dan niet hgt in den
meer bijzonderen aard van gematigde regeringsvormen,
en eindelijk, 3°
uit de gelijkheid der verschillende
Magten,
vooral daar, waar het stelsel van verdeeling
en van evenwigt tusschen de onderscheidene Staats-
magten wordt gehuldigd. —

Welk was het doel van al de woelingen sedert 1789?
Eene op regt en wet gegronde orde van zaken. Men
heeft getracht door verbetering van bestaande of in-
voering van nieuwe Grondwetten dit doel te bereiken:
maar met dit oogmerk is tevens onafscheidelijk ver-
bonden, eene vrije en onpartijdige uitvoering en hand-
having der wetten, eene vrije onbelemmerde uitoefening
van het regt, de zelfstandigheid en onafhankelijkheid
der R. M. De verdeeling van
montesquieu beoogde niets
anders dan om een waarborg te bezitten voor de vrij-
heid der burgers, voor de onafhankelijkheid der R. M.,

1) V. Sonsbeeck 1.1. I. p. 71 en 72.

-ocr page 222-

die tot nu toe onder de Uitvoerende had gestaan.
In de »Regtsgeleerde Adviezen wordt onder n" IX de
volgende stelling verdedigd: »/s
een Regter verpligt
T>de ivet, welke hij in stellig en strijd acht met de
»Grondwet toe te passen?
Ja." De schrijver komt met
het door ons reeds herhaaldelijk weerlegde argument,
als zoude R. M. door haar toetsingsregt op het terrein
van den wetgever treden, tegen de door ons voorge-
stane onafhankelijkheid, op. Hij zegt, dat ieder der
3 Staatsmagten alleen
uit, niet buiten de Grondwet hare
bevoegdheid ontleent, dat deze laatste wel volgens
de gewone regels der uitlegkunde verklaard moet
worden, maar geene uitbreiding mag erlangen door
eene zoogenaamde, vóór de aanneming der Grondwet
bestaan hebbende, volheid van magt.

Na de omwenteling van 1813 was willem I Souve-
rein, tot op de Grondwet van 29 Maart 1814, »dat
»verbond gesloten tusschen de Natie en Ons;" bij
hem berustte tot dat tijdstip dus, de volheid van
magt, maar hiervan kan de schrijver niet spreken.
Het verschil tusschen de volheid van magt
vóór en
die
onder de Grondwet, door den schrijver aangegeven,
schijnt mij onduidelijk toe.
Willem I heeft wegens
den drang der gebeurtenissen tot Maart 1814 eene
Dictatuur uitgeoefend, maar wil men van
volheid van
magt spreken, die berustte oorspronkelijk, theoretisch
in den boezem der natie. Bij de Grondwet is, met gemeen
overleg van Vorst en natie, die volheid van magt ver-
deeld onder de 3 Staatsmagten , ééne der 3 Staatsmagten

Derde yerzameling van Eegtsgeleerde Adviezen, Eerste
Afdeelmg, Staatsregt. no. IX p. 31 sqq. 1848.

-ocr page 223-

alléén, kan nooit die volheid van magt gehad hebben.
Wil men nu met het gedeelte van magt dat aan de
eene magt toekomt, de andere aanvullen en deze
laatste dus uitbreiden, ja, dan is de verdeeling door
de Grondwet erkend geschonden. Er bestaat dus
wel gelegenheid tot schending, nl. door een
gedeelte
der constitutionele magt
bij eene der andere Magten
te voegen, maar niet door met
de volheid van
magt, die vóór de Grondwet bestond,
eene magt te
bekleeden ; gebeurde dit, dan lag het geheele Staats-
bestuur ten onderste boven. Maar de R, M. treedt door hare
onafhankelijke stelling en regt tot toetsing, volstrekt niet
buiten haren kring. Neen, hare zelfstandigheid is in-
tegendeel wel een vereischte voor het evenwigt en
het blijven binnen haren kring, van de 3 Staatsmagten
elk in
\'tbijzonder. Hello, ofschoon het toetsingsregt
verwerpende, zegt toch: »1) Oui, la justice est indé-
»pendante: cette vérité est fondamentale; elle nous
»est commune avec l\'objection, et nous déclarons
»d\'avance que toute doctrine, qui tendrait à l\'affaiblir,
»serait rejetée par nous comme subversive."

We vinden onze stelling terug in de woorden van benj.
constant: »2)
Rien n\'excuse l\'homme qui prête son
»assistance à la loi qu\'il croit inique; le juge qui
»siège dans une cour qu\'il croit illégale, ou qui pro-
»nonce une sentence qu\'il désapprouve; le ministre
»qui fait exécuter un décret contre sa conscience; le
»satelhte qui arrête l\'homme qu\'il sait innocent, pour
»le livrer à ses bourreaux"; en in die van
berriat-

1) Heilo 1. ]. II, p. 128,
Benj, constant 11, p. 291.

-ocr page 224-

st.-PRix \') : »Le pouvoir législatif est le résultat
»d\'une délégation, d\'un mandat. Donc une loi pro-
»prement dite ne peut modifier la Constitution: des
»formes spéciales doivent être suivies pour la reviser.
»II s\'ensuit encore
qu\'une loi contraire à la Constitu-
T>tion est sans force obligatoire:
le pouvoir exécutif
»est tenu de n\'y point obéir,
et le pouvoir judiciaire
»de juger conformément à la Constitution,"

De twee bezwaren welke ons nog nog overblijven
tot weerlegging, zijn: l°dat de aangenomene formule,
»res judicata pro veritate habetur," de onafhankelijk-
heid en het toetsingsregt aan den regier toegestaan,
gevaarlijk maakt, en T dat uit het toetsingsregt en
regt tot weigering van toepassing van inconstitu-
tionele wetten, alhgt botsingen zullen voortvloei-
jen. — Wat het eerste betreft, waarbij
bischof c. s.
nog de clausule voegen, dat lagere regters ge-
woonlijk al zeer weinig van staatsregt zullen afweten,
zoo merk ik hiertegen op, dat het regt van appél en
nog meer dat van cassatie dit gevaar wegneemt,
welk regt men voor de gevallen van inconstitutio-
neel-verklaring, algemeen kan vaststellen Overi-

1) Beeeiat-st.-peis L L p. 38i.

2) Dit is ook de meening van veehaeg-en, Étude de droit
public, p. 15 et 16: L\'équilibre entre les deux forces se con-
„state comme suit: Le pouvoir législatif a toujours le droit,
„quelque loi qu\'il adopte, d\'obliger le juge à s\'en occuper dans
„toutes les affaires à la matière desquelles elle peut se rappor-
„ter, de l\'une ou l\'autre façon. Voulût-on l\'écarter comme
„inconstitutionnelle, il a droit d\'exiger qu\'on ne le fasse que
„par une décision motivée; appelable, le cas échéant; don-
„nant ouverture à cassation, dans tous les cas possibles. Il a

-ocr page 225-

getis bestaat \'in de loopbaan van ieder jurist, de
gelegenheid om zich eenigzins op de hoogte van het
staatsregt te stellen. —• Het eenige bezwaar waarop
men stuiten kan, is dit, dat: wanneer het Hoogste
Hof de inconstitutionahteit aannemende, de andere
regtbanken in \'t algemeen in dien zin gaan regtspreken,
en de Wetgevende Magt van haren kant, de grondwet-
tigheid der aangehouden bepaling volhoudt. Dan ook
dit bezwaar is ligtelijk weg te nemen, redenerende
»ex justo et aequo." Aangezien de wet is gemaakt door
den wetgever, die dus een persoonlijk belang bij
hare instandhouding heeft, en bij de R. M. integendeel
geen persoonlijk belang hoegenaamd kan te pas komen,
beslaat er bij het genoemde conflict, reeds terstond
een sterk vermoeden ten voordeele der R. M. Maar
vindt men de besUssing van een »Supreme Court" nog
le gevaarlijk, men make dan de bepaling, dal als bij
zulk een conflict, de Wetgevende Magt hardnekkig wei-
gert toe le geven, de Hooge Raad dan in dubbele getale
met leden uit provinciale Geregtshoven versterkt, in
revisie oordeele, en dat de meerderheid beshsse. —
Wat de botsingen betreft, zoo merken wij op: dat
alleen bij een onbeperkt, autoci^atisch regeringsstelsel,
botsingen (en nog niet eens altijd) kunnen vermeden
worden, maar dit stelsel hebben we, meenen we, allezins

„droit d\'exiger que, quelque soit le nombre de causes oii on
„ait tranché la question dans le même sens, on ne cesse de
„traiter toute cause nouvelle comme si c\'était la première de
„son espèce. Il a droit d\'ajouter indéfiniment, par une loi
„constitutionnelle, aux garanties d\'examen judiciaire en vigueur,
„s\'il ne trouve pas ces garanties assez complètes pour la prévi-
„sion dont il s\'agit."

-ocr page 226-

bewezen geen raison d\'être te hebben, en bij de ver-
deeling der Staatsmagten zijn botsingen onvermijdelijk.
Maar niet alleen van de R. M., wél veel meer van de
andere : maakt de Uitvoerende Magt met minachting
van de Regterlijke, misbruik van het regt van gratie
of dispensatie, dan is er ook botsing; spreekt de Wet-
gevende of Uitvoerende Magt in bijzondere gevallen
regt, dan evenzoo; en nu meen ik met zekerheid te
mogen aannemen, dat de botsingen, gegrond op wei-
gering van gehoorzaamheid aan onwettige daden, wel
tot de minst nadeelige zullen behooren. Overigens
zullen én Wetgevende én Uitvoerende Magten zich wel
wat meer bedenken dan gewoonlijk het geval is, voor-
dat zij de Grondwet schenden en zoo de heihgste regten
der ingezetenen ondermijnen.

Men spreekt veel van de onafhankelijkheid der R. M.,
doch stelt haar in praktijk veel lager dan de Wetge-
vende. »\') Nous raisonnons\'\' zeide
portalis, »comme
»si les législateurs étaient des dieux, et comme si les
»juges n\'étaient pas même des hommes." —

We eindigen met eenige woorden van Alexan-
der hamilton
(voorkomende in den Federalist en
ook aangehaald door
story) en waarin we als \'t ware
den knoop van ons betoog zien te zamen getrokken:
»\') According to the plan of the Convention, all the
»judges who may be appointed by the United States

1) Code civil suivi de l\'exposé des motifs sur chaque loi
ete. Tom. II. Exposé par le conseiller d\'état P
oetalis, des
motifs du titre préliminaire de la publication, des effets et
de
l\'application des lois en général, pag. 17.

2) Federalist 78 pag. 355. sqq. — stoey III p. 458, sqq.

-ocr page 227-

»are to hold their offices during good behaviour; vihxch
»is conformable to the most approved of the state
»Constitutions— among the rest, to that of this state.
»Its propriety having been drawn into question by the
»adversaries of that plan, is no hght symptom of the
»rage for objection , which disorders their imaginations
»and judgments. The standard of good behaviour for
»the continuance in office of the judicial magistracy,
»is certainly one of the most valuable of the modern
»improvements in the practice of government. In a
»monarchy, it is an e\\ellent barrier to the despotism
»of the prince: in a republic, it is a no less excellent
»barrier to the encroachments and oppressions of the
»representative body. And it is the best expedient
»which can be devised in any government, to secure
»a steady, upright, and impartial administration of
»the laws.

»Whoever attentively considers the different depart-
»ments of power must perceive, that in a government
»in which they are separated from each other, the jn-
»diciary, from the nature of its functions, wih always
»be the least dangerous to the political rights of the
»Constitution; because it wih be least in a capacity to
»annoy or injure them. The executive not only dis-
»penses the honors, but holds the sword of the com-
»munity: the legislature not only commands the purse,
»but prescribes the rules by which the duties and rights
))of every citizen are to be regulated: the judiciary, on
»the contrary, has no influence over either the sword
»or the purse; no direction either of the strength or
»of the wealth of the society; and can take no active
»resolution whathever. It may truly be said lo have

-ocr page 228-

»neither force nor will, but merely judgment; and
»must ultimately depend upon the aid of the executive
»arm for the efficacious exercise even of this faculty.

»This simple view of the matter suggests several im-
»portant consequences: it proves incontestably, that the
»judiciary is beyond comparison the weakest of the
»three departments of power;\') that it can never attack
»with success either of the other two; and that ah pos-
»siMe care is requisite to enable it to defend itself
»against their attacks. It equally proves, that though
»individual oppression may nov^ and then proceed from
»the courts of justice, the general liberty of the people
»can never be endangered from that quarter: I mean
»so long as the judiciary remains truly distinct from
»both the legislature and executive. For I agree, that
»»there is no liberty, if the power of judging be not
»»separated from the legislative and executive powers."
»It proves , in the last place, that as liberty can have
»nothing to fear from the judiciary alone, buth would
»have every thing to fear from its union with either
»of the other departments; that as all the effects of
»such an union must ensue from a dependence of the
»former on the latter, notwithstanding a nominal and
»apparent separation; that as from the natural feeble-
»ness of the judiciary, it is in continual jeopardy of
»being overpowered, awed or influenced by its coordi-
»nate branches; that.as nothing can contribute so much to

1) Montesquief, speaking of tKem says, „Of tlie tliroe powers
„above mentioned, the
judieiary is next to nothing." Spirit
of Laws, vol. 1 pag. 186.
Idem, page 181.

-ocr page 229-

»its firmness and independence di^ permanency in office,
»this quahty may therefore be justly regarded as an
»indispensable ingredient in its constitution; and in a
»great measure, as the
citadel of the pubhc justice
»and the public security.

»The complete independence of the courts of justice
»is pecuharly essential in a limited Constitution. By
»a hmited Constitution, I unterstand one which con-
»tains certain specified exceptions to the legislative
»authority; such for instance, as that it shall pass no
»bills of attainder, no
ex post facto laws, and the
»like. Limitations of this kind can be preserved in
»practice no other way than through the medium of
»the courts of justice; whose duty it must be to
»declare all acts contrary lo the manifest tenor of the
»Constitution void. Without this, all the reservations
»of particular rights or privileges would amount lo
»nothing."

d. Zelfstandigheid der JRegterh\'ihe Magt..

Niet alleen is tot de ware verdeehng der 3 Staats-
magten, algeheele onafhankelijkheid der R. M. noodig,
zoodanig dat zij noch van de Wetgevende regtsspraken
hebbe te verwachten, noch inbreuken van de Uit-
voerende, noch eindelijk dat zij gedwongen zou kun-
nen worden, tegen de bestaande Constitutie regt te
spreken, — maar de R. M. moet ook één hgchaam
vormen, dat geheel op zichzelf sta en door geene
andere collegies, welke men den naam van
regterlijke
zou willen geven, in het regt dal haar toekomt worde
op zijde gestreefd. We zouden een lange opsom-

-ocr page 230-

ming kunnen maken van de verschillende meenin-
gen omtrent de bevoegdheid van- en de verhouding
tusschen Administratie en Justitie : we laten deze
questie echter in het midden, hare toevoeging zoude
ons proefschrift te uitgebreid maken en ze behoort
daarbij ook minder bij de vraag naar het regt der
R. M., tot het toetsen der wetten aan de Grondwet
en het op zijde leggen der inconstitutionele. We be-
schouwen dus de zelfstandigheid slechts kortelijk. —
Het op zich zelf staand ligchaam der R. M., moet
zijn eene hierarchie, onverdeeld en niet uit brok-
stukken bestaande. Buitengewone regtbanken en spe-
ciale commissies zijn altijd af te keuren. Dezelve
»missen," zegt
van sonsbeegk, »niet alleen de ge-
»wenschte onafhankelijkheid, maar zijn een uitwas der
»gewone regtspleging, en hebben gewoonlijk met de
»bestaande Regtsmagten niets gemeens. Over deze spe-
»ciale Commissiën heeft de openbare meening uitspraak
»gedaan;" en bij
faider vinden we: Croyez-vous
»que cette audacieuse majorité, alliant la stupidité
»au cynisme, respectera les institutions judiciaires en
»renversant la Constitution? Eh! mille fois non: il
»supprimera le jury et la pubhcité des audiences,
»il fermera les tribunaux et destituera les juges; à la
»place des magistrats élus et inamovibles,
il instal-
üera les commissions prévôtales et les tribunaux spé-

1) Van sonsbeeck 1. 1. L p. 84.

2) Verg. reeds over de hier te lande gehate Gedelegeerde
Rechten,
het oordeel van jj. f. db beaufoet, Verh. van de Vrij-
heit in den Burgerstaet
(Leyden en Middelburg 1737), bl, 44.

3) Ch. faidee, Etude etc. p. 41.

-ocr page 231-

T>daux" In zulke gevallen dus, zal de overweldigende
en de Constitutie omverwerpende meerderheid, derge-
lijke jurisdictie in het leven roepen en gebruiken:
dit bewijst reeds genoegzaam tegen de instelling zelve.
Dan dergelijke regtbanken en commissies, zijn ge-
woonlijk slechts voor ééne zaak of voor een bepaal-
den tijd: er kunnen er echter ook zijn, die met de
voortdurende uitspraak over een\' bijzonderen stand in
de maatschappij of over eene bijzondere soort van
zaken belast zijn: het bestaan van deze werkt bijna
nog nadeehger, omdat ze altijd zullen blijven werken.
We spraken zoo straks van botsingen tusschen de 3 Staats-
magten : maar ook bij de Staatsmagten ieder afzonder^
lijk, zuilen botsingen onvermijdelijk zijn. Het is daarom
van het hoogste gewigt, de indeeling der afzonderlijke
Magten zoodanig te maken, dat deze wrijvingen zoo
min mogelijk kunnen voorkomen. Wanneer nu reeds
verschillen over competentie kunnen rijzen, tusschen
correctionele en criminele regtbanken enz., hoe veel
meer zal dit het geval zijn, wanneer andere regt-
banken builen de R. M. bestaan?

Wat de bijzondere regtbanken en hoven onderling
betreft, zoo geloof ik dat het de taak van een goed
wetgever is, de grenslijnen van competentie ten

scherpste te trekken.

Van sonsbeegk zegt»\') Dat dus bij zoodanige Staats-
»inrigting niet alleen de regters persoonlijk alle moge-
»lijke onafhankelijkheid genieten; dat niet alleen het
»Regterlijk gezag, als eene onafhankelijke Magt, in
»het genot van deszelfs eigene regten en bemoeijingen

l) VAN SONSBÉBCK 1. 1. I p. 105.

-ocr page 232-

»Legende andere Staatsmagten oversta, maar dat het-
»zelve ook één zij en zelfstandig en eene geslotene
»Hierarchie vorme, niet overtollig versphtterd, om
»aldus aan de andere Magten geen\' voet in deszelfs
»heihgdom te geven, en hierdoor de afscheiding der
»onderscheidene Staatsmagten niet geheel doël- en vruch-
»teloos te maken: dân, maar ook dân alleen, zal de
»Regterlijke Magt, sterk door inwendige kracht, zonder
»de andere Magten in hare Constitutioneele werk-
»zaamheden te belemmeren, een behoorlijk evenwigt
»tegen de andere Magten opleveren; dân zal zij de
»algemeene en bijzondere vrijheden beschermen; dân
»zal zij met één woord, de beginselen van regt,
»waarop het geheel maatschappelijk gebouw rust, en
»de Regering der Wetten handhaven, en de sterkste
»hoeksteen van dit gebouw zijn, enz." en
pigeau :
»0 C\'est par la procédure que les lois communiquent
»leurs secours aux opprimés, qui les réclament, sau-
»vegarde de nos propriétés, de notre vie, de notre
»honneur et de notre liberté, c\'est elle qui les
»garantit des attentats de l\'homme de mauvaise foi;
»c\'est par ehe que le dernier de l\'état obtient justice,
»même contre le souverain, lorsque, contre soninten-
»tion, ceux qui soutiennent ses droits les étendent trop
»loin ; c\'est par elle que l\'on oppose au despotisme une
»barrière qui l\'empêche de renverser l\'empire des lois."—
Rij
von feuerbach lezen we: »2) Die Fragen:
»ob unter einem Volke das Recht der Gewalt preis-

1) Pigeau , Discours sur Vétude de la procédure 5, geplaatst
voor zijne
Procédure Civile des Tribunaux de France.

von feüebbach, Betraolitungen über die Oeffentliclikeit
und Mündlichkeit der Gereohtigkeitspfiege Th. I § 2.

-ocr page 233-

»gegeben, abhängig und frei, für sich selbst Macht
»und Gewalt habe? ob die Staatsanstalten, durch
»welche das Recht geltend werden soll, also geartet
»dass sie jene Abhängigkeit begünstigen, oder diese
»Selbstständigkeit sicher gewähren ? diese Fragen
»treffen mit der höchsten Aufgabe aller freien Staats-
»verfassungen, nämlich: das Recht eines Jeden gegen
»Jeden durch gesetzhch bestimmte äussre Ord-
»nung zu sichern, — gleichsam in einem und dem-
»selben Punkte zusammen, so dass die Beantwortung
»jener schon zum grossen Theil als die Lösung der
»letzten betrachtet werden darf. Und was wäre eine
»freie Staatsverfassung neben einer Wilikühr und Ge-
»walt begünstigenden Gerichtsverfassung anders, als
»ein Theater-Tempel, aus Latten und Leinwand nur
»zur Täuschung künstlich zuzammen gefügt? Soll nicht
»der Schutz der Verfassungen zuletst blos der regel-
»losen Gewalt der Fäuste und Gerechtigkeit, mehr als
»lockende Töne seyn, die, eine Weile liebhch vor den
»Ohren klingend, zuletzt als Holmgelächter verhallen,
»so müssen die durch eine Verfassung geheihgten
»Rechte gegen die Eigenraacht der Wlllkühr
zunächst
»ihre sichere Zuflucht in den Tempel der Gerechtig-
»keit finden, welcher eben darum auf eignem Felsen
»fest gegründet stehen muss. Wie die Gerechtigkeit,
»um frei zu seyn, einer freien Staatsverfassung bedarf;
»so bedarf die freie Staatsverfassung, um sicher zu
»bestehen, der selbstständigen Gerechtigkeit."

e. De eedsaflegging van den regter op de Grondwet,

De eedsaflegging door den regter gedaan, dat hij
de Grondwet zal nakomen, is een der sterkste argu-

-ocr page 234-

menten vóór onze theorie,
inziende, hebben óf over dit punt gezwegen, zooals
0. a. faider, óf ze hebben er eene zoo gewrongene
uitlegging aan gegeven, dat men alras kan bemerken,
dat zij er in werkelijkheid mede in verlegenheid zitten.
Zoo zegt
bischof : i) »Derselbe bedingt aber nicht die
»Existenz einer Yerbindhchkeit, sondern enthält nur
»die moralische Bestärkung einer bereits vorhandenen
»rechtlichen Pflicht" en
stahl: »Er gibt den Schwö-
»renden keineswegs eine andere Stellung zur Verfas-
»sung, als sie ohnedies in ihrem Berufe hegt." Die
eed beteekent volgens hen dus alleen dit, dat de
regter belooft zijne phgten, als regter hem door de
Grondwet opgelegd, d. w. z. bij de gewone regts-
spraak, te zullen in acht nemen: ten opzigte der
Grondwet zelve beteekent zij niets. Het zij mij ge-
oorloofd te verklaren, dat ik deze uitlegging niet begrijp,
evenmin als hetgeen we lezen in de Regterlijke Ad-
viezen : »Ook de leden van de regterlijke magt leggen
»den eed af van de Grondwet te onderhouden en na
»te komen, maar deze eed brengt juist mede de na-
»leving der Grondwet, binnen de grenzen aan den
»werkkring der regterlijke magt gesteld, dat is, geene
»bemoeijing met datgene, wat aan eene der andere
»magten uitdrukkelijk is opgedragen. Doch deze door
»den regter bezworen naleving der Grondwet legt hem
»tevens den pligt op, om verordeningen óf door den
»Koning, óf door plaatselijke besturen óf door andere

Hare tegenstanders dit

1) 1. 1. XVIII p. 393.

Ibidem in nota 2.
3) 1. I. p. 35,

-ocr page 235-

»autoriteiten, in strijd met de Grondwet genomen,
■»als niet verbindende, ook niet in de gevallen, hem
»ter beslissing onderworpen, toe te passen, al zijn ze,
»wat den uiterlijken vorm aangaat, geldig.
Het on-
»derscheid in dit opzigt, bestaande tusschen de ver-
»ordeningen van de wetgevende magt en die van
»andere autoriteiten, moet voornamelijk algeleid worden
»uit de algemeene, ongeclausuleerde, en onvoorwaar-
»delijke opdragt aan de wetgevende magt; hoedanige
»onbeperkte opdragt aan geene andere magt, zelfs niet
»aan die des Konings gegeven is." Omtrent de cursief
gedrukte woorden zij kortelijk aangemerkt, dat ze mij
eenigzins onduidelijk voorkomen. Men kan óf eene
wet als
»niet verbindende, niet" óf als »verbindende
toepassen," maar om iets als »niet verbindende toe te
passen," ik weet niet wat dit is. Heeft de schrijver
bedoeld, »als niet verbindende niet toe te passen, ook
in de gevallen hem ter beslissing opgedragen," zoo
heeft hij zich zeker niet zeer helder uitgedrukt, maar
dan gaat het nog niet op, want argumento a contrario
zoude er dan de mogelijkheid uit afgeleid worden, dat
de regter in gevallen die hem niet ter beshssing waren
toevertrouwd, eene wet zou kunnen toepassen, en
dit zoude toch nooit kunnen gebeuren, zonder dat de
regter zich aan ojibevoegde regtspraak schuldig maakte.
Wat de eerste redenering aangaat, zoo geloof ik, dat
die geheel in strijd is met hetgeen de schrijver iets
vroeger zegt: »Geen ander palladium is den ingezeten
»daartegen" (schending der Grondwet door de Wet-
gevende Magt) »gegeven dan de eed die zoo door den
»Koning als door de leden der Staten-Generaal wordt
»afgelegd, van namelijk de Grondwet te zullen onder-

-ocr page 236-

»houden en handhaven." Welke is de werkkring der
Wetg. Magt? Om de wetten te
maken. Welke die
der P>. M ? Om ze
toe te passen. »De eed," zegt de
schrijver, heeft voor beiden ten doel »naleving der
»Grondwet " Hieruit volgt, dat de wetgever bij het doen
geboren worden, de regter bij het in werking brengen
der wetten, inconstitutioneel kan handelen en dus zijn
eed schenden nl. de eerste als hij ongrondwettige
wetten
maakt, de tweede als hij ongrondwettige wetten
toepast. Door dit te weigeren gaat dus de tweede
volstrekt niet buiten zijn\' werkkring, maar blijft cr
juist binnen. Dat hij zich in casu niet aan »bemoeijing"
met de W^etgevende Magt schuldig maakt, meenen wij
reeds vroeger, voldoende te hebben aangetoond. Som-
migen beweren dat de eed alleen betrekking heeft op
den vorm van de wet, en slechts tot weigering van
toepassing verpligt, als die ongrondwettig is. Deze
bevvijsvoering meenen we geheel ontzenuwd te zien
door de woorden van Prof.
opzoomer :\') »Naar het
»stelsel onzer partij ware het gepaster, den eed hem
»af te nemen alleen op die artikelen der Grondwet,

»die den vorm der wetgeving betreffen.....Wat toch

»heeft in dat stelsel de regter nog meer van de Grond-
»wet te kennen?\'\' want argumento a contrario volgt
hieruit, dat als de regter de geheele Grondwet be-
zweert, hij ook de geheele Grondwet moet handhaven,
en de toepassing van
iedere inconstitutionele bepaling
weigeren. — Wat de omschrijvingen van
bischof en
stahl betreft, deze zijn dunkt mij, zeer willekeurig.
Eene ongrondwettige wet toe te passen is iets in

1) 1, 1. p. 52, 53.

-ocr page 237-

werking brengen wat de Constitutie schendt, maar
waaneer ik een hefboom in beweging breng die iets
of iemand schendt, dan schend ik immers ook zelf
die zaak of dien persoon: ik heb gezworen dit laatste
nooit te zullen doen, doe ik het dus, dan verbreek
ik dien eed.

Zeer duidelijk sprekende eedsformulieren zijn die
van de Constitatiën van Coburg-Gotha en van Weimar:
»Ich beschwöre den Inhalt des Staatsgrundgesetzes und
»dessen Festhaltung," »ik bezweer den inhoud en de
»handhaving der Grondwet;" hoe kan men die woor-
den ooit doen rymen met het denkbeeld, dat de
eed alleen slaat op de gewone verrigtingen van den
regter? Wanneer ik den inhoud van eene belofte,
of van een bevel bezweer, dan is het natuurlijk dat
zoodra ik in de gelegenheid ben iets in werking te
brengen wat met dit bevel strijdt, ik zedelijk gebonden
ben, dit niet te doen en als iemand mij er toe wil
dwingen, dan aan dien dwang weerstand te bieden,
zelfs al ging hij uit van iemand die boven mij stond
en mij kon gebieden (welke verhouding tusschen de
Wetgevende en Regterlijke Magt, zooals wij gezien
hebben, niet beslaat). Ik zoude immers gehoorzaam-
heid
moeien weigeren, vvaar ik aldus door eene pleg-
tige eedsaflegging ware verbonden. De eed omvat
ook
de verrigtingen des regters als zoodanig, maar de
enkele opvolging hiervan, zoude slechts gedeeltelijke
nakoming en dus schending van den eed, zijn.

Geheel overeenkomstig met onze meening ten laatste,

BiscHoi? 1. 1. XVIII, p. 320,

-ocr page 238-

luiden de woorden van van sonsbeeck:\') »Behalve
»de waarborgen, waarmede de Regterlijke Magt by de
»Grondwet is omgeven, wordt daarenboven van eiken
»Regter, bij de aanvaarding zijner werkzaamheden, de
»eed afgevorderd, van de Grondwet te zullen onder-
»houden en helpen handhaven.Waartoe deze eed,
»indien de Regter niet vermag zich met het verstand
»dier Grondwet in te laten? Waartoe deze eed, indien
»de Regter niet vermag de wettigheid van de daden
»der andere Magten in overweging te nemen en aan
»de bepalingen der Grondwet te toetsen? waartoe deze
»eed, indien de Regter, ingeval van onwettigheid van
»de maatregelen der andere Magten, niet vermag te
»weigeren daaraan gevolg te geven, en verpligt zoude
»zijn, ondanks zijn beter weten, de Grondwet te helpen
»vernietigen? waartoe anders, dan om, wanneer de
»Wetgeving (de Koning met de Staten-Generaal) mogt
»goedvinden tegen de Grondwet te
handelen, door, bij
»voorbeeld, strijdig met art. 164," (Grondwet 1815;
tegenwoordig geregeld in art. 147) »onteigening te ge-
»lasten zonder schadeloosstelling, of wel door, strijdig
»met art. 171," (Grondwet 1815; tegenwoordig geregeld
in art. 155) »op eenige misdaad als straf te stellen, ver-
»beurdverklaring van de goederen des schuldigen, den
»Regter des te meer onder de verpligting te stellen,
»van niet tot de uitvoering van zoodanige bepalingen
smede te werken?^) Trouwens, om den Regter in

\') vin sonsbeece, 1. 1. II, p. 86, 87.

„Zie Koninklijk Besluit van 25 Felbruarij 1817, Staats-
„blad 13."

„Men herinnere zich, dat de Eegterlijke Magt bij de

-ocr page 239-

»gewone zaken te doen regt spreken, volgens de be-
»palingen van de algemeene Wetboeken van Burgerlijk
»Regt, van Koophandel, van Lijfstraffelijk Regt en van
»de wijze van regtspleging, is een eed tot nakoming
»en handhaving der Grondwet, onzes erachtens, al
»eene zeer overtolhge zaak."

Wij gelooven das te mogen aannemen, dat niet
alleen de eed den regter tot reden van verschoo-
ning kan dienen, wanneer hij eene ongrondwettige
wet niet toepast, maar zelfs dat die
QQ^hem zoo slerk
verpligt
tot het weigeren van gehoorzaamheid en dus
tot het niet loepassen der inconstitutionele wet, dat
in geval hij dit laatste wél deed, hij wegens schending
van zijn ambtseed strafbaar zoude zijn. Bovendien
wanneer de regter er zich toe leende eene ongrond-
wettige wet toe te passen, hij zoude dan gevoegelijk
als medepligtige kunnen beschouwd worden van den
Staatsdienaar (Wetgevende Magt), die eene daad van
wdlekeur en waardoor inbreuk geschiedt op de Staats-
regehng, gepleegd heeft.

f. Maatregelen van voorzorg, tegen mogelijhe aanmatigingen
van de zijde der BegterlijJce Magt.

Strekt de onafhankelijkheid der R. M. en dien ten
gevolge haar regt om ongrondwettige wetten niet toe
te passen, lot waarborg tegen magtsoverschrijding der

„Grondwet tot eene onafhankelijke zelfstandige Magt is ver-
„heven, die hare regten en bevoegdheid, niet minder dan de
„andere Magten, uit de Grondwet zelve ontleent. Na het
„gestelde op eene inconstitutioneele Wet te hebben toegepast
„zal de toepassing daarvan op de handelingen der andere
„Magten gemakkelijk zijn."

-ocr page 240-

andere Magten, even noodzakelijk is het zeker dat ook
zij binnen den haar toe te kennen kring blijve en
tegen aanmatigingen van hare zijde, insgelijks voor-
zorgen worden genomen. De Regterlijke Magt mag
zich noch tot Wetgevende noch lot Uitvoerende Magt
maken. Aan het eerste euvel ging de regtsbedeeling
voor 1789 mank: de Parlementen toch hadden het
regt, »Arrêts de Parlement," tot in alle soortgelijke
gevallen na te komen wetten, te verheffen: die be-
voegdheid zoowel als de Parlementen zelve, verdween
met de omwenteling.

Een tweede vereischte voor eene onpartijdige regt-
spraak is dat er voor de aangegevene gevallen gele-
genheid besla tot beroep op hoogere vierscharen, die
alle moeten zijn onderworpen aan één hoogste regter-
lijk collegie, dat in laatste ressort zijne uitspraken
velt. Wat de (juestie van het op zijde leggen der
inconstitutionele wetten door de R. M. betreft, zoo
is het naar onze meening en zooals wij reeds vroeger
aanmerkten allezins noodzakelijk dat het regt van appél
en cassatie hierby worde toegelaten.

Een vereischte voor de bekwaamheid van den regter
en voor zijne onafhankelijkheid van de Regering, is de
levenslange duur van zijne betrekking. Is de regter,
zonder zich aan misdrijf schuldig gemaakt te hebben,
in gedurige onzekerheid of bij zijne betrekking zal
behouden ja dan neen, hangt de afzetting van de wil-
lekeur der Regering af, dan zal het kunnen gebeuren
dat de regtspraak niet altijd onpartijdig zij. Heeft de
regter geene gelegenheid zich onafgebroken, gedurende
zijn geheele leven, met zijne betrekking en de moeije-
lijkheden daaraan verbonden, gemeenzaam te maken,

-ocr page 241-

de bekwaamheid der regterhjke ambtenaren zal dan
niet beantwoorden aan hetgeen men van hen mag
verwachten. In dit laatste geval zou de stelling van
bischof en faider, misschien eenigen schijn van
waarheid beginnen te krijgen, dat men nl. wegens het
vermoeden van mindere bekwaamheid van den lageren
regter, dezen geen regt lot verklaring van de al of
niet grondwettigheid eener wet, raag toekennen.

In Amerika is de formule van het »tenure of office"
duur van de regterlijke betrekking: »during good be-
shaviour," evenals in Engeland; in \'t Latijn uitgedrukt
door de woorden: »quamdiu se bene gesserint." In
Engeland echter, is de beoordeeling hiervan overgelaten
aan het Parlementen is het nog gedurende deze eeuw
aldaar eenige malen voorgekomen, dat aan regters door
het »House of Commons" ter zake van miskenning der
regten van het Parlement, ter dege de les werd gelezen.
In Amerika en bij ons worden de lagere regters, in de
gevallen bij de wet bepaald, voor de »Supreme Court"
en voor den »Hoogen Raad" gedaagd. Handelen de
leden der »Supreme Court" tegen de Grondwet, dan
eerst kunnen zij door het »Congress" worden vervolgd,
ofschoon op eene door de »Supreme Court" gedane
uitspraak, nooit mag teruggekomen worden.

„13 W. 3, c. 2, enacts that their commission shall not,
„as formerly, be made
during pleasure, but during good beha-
„viour; that their salaries shall be ascertained and fixed, but
«that
they he removable on an address of botb houses of Parlia-
„ment."
Cabinet Lawyer (18. uitg. 1859) p. 651.

Zie het gebeurde in de zaak van stocdale v. hansaed
(1837) in de Speeches van Sir eobeet peel. Vol. Ill: 421 volgg.
p. 663 volgg. (1839).

-ocr page 242-

Men zal mij welligt tegenwerpen dat de onafhan-
kelijkheid van Regeringsinvloed toch slechts schijn-
baar is daar, waar de regterlijke ambtenaren door de
Regering zelve, op voordragt van den Minister van
Justitie, worden benoemd. Ik wü dit geenszins onbe-
paald ontkennen; maar zoude het ook daarom misschien
niet wenscheiijk zijn, dat de benoeming geschiedde,
niet op voordragt van den Minister van Justitie of
van de Staten-Generaal, maar door hel hoogste Reg-
terlijk Collegie ? In theorie is de benoeming van
regeringswege zeer goed, maar geschiedt zij in de
praktijk altijd onpartijdig? We verklaren ons niet
bevoegd in deze een oordeel uit te spreken, maar
gelooven toch dat het niet kwaad zoude zijn, indien
deze vraag, in de meeste landen eens tot onderwerp
van nadere overweging werd gemaakt.

Wat overigens de voorzorgen betreft tegen aanma-
tigingen der R. M., ze zijn noodzakelijk, maar uit
den aard der zaak, op verre na zoo menigvuldig
niet, als bij de andere Magten het geval is. We
meenen daaromtrent de woorden van
van sonsbeeck
tot de onze te mogen maken, om daarmede tevens
dit gedeelte van ons proefschrift, en dus onze beschou-
wingen omtrent het jus constituendum van het geschil-
punt, te eindigen. »^)Alschoon wij overtuigd zijn,"
zegt hij »dat bij gemengde regeringsvormen geene der
»Staatsmagten minder te vreezen is, dan de Regter-
»lijke,
en omdat de persoonlijke onafhankelijkheid des

Presidenten en Vice-Presidenten der Hoven, worden in
België door deze zelve gekozen. Art. 99 der Constitutie van
9 Pebr. 1831.
2) Van sonsbeeck 1. 1, I p. 108.

-ocr page 243-

»Regters nimmer onbepaald zal stand grijpen; omdat
»de Regterlijke Magt uit den aard harer werkzaamhe-
»den minder gevaarlijk is, zoo blijft desniettemin elke
»gemengde Regeringsvorm ... enz. menschenwerk, en
»daardoor niet vrij van gebreken en bezwaren. Het is dus
»der Staatkunde overgelaten, om, even als zij tegen alle
»andere botsingen tusschen de onderscheidene Magten
»en tegen de usurpatiën van allen behoort te waken,
»zoo ook de Regterlijke Magt niet uit het oog te ver-
sliezen en dezelve binnen de haar eigene grenzen te
»houden."

einde van het eerste gedeelte.

-ocr page 244-
-ocr page 245-

TWEEDE GEDEELTE.

WELKE IS VOLGENS ONZE STAATSREGELING, DE BEVOEGDHEID
DER EEGTERLIJKE MAGT

tot het

TOETSEN VAN WETTEN AAN DE GRONDWET?

A

-ocr page 246- -ocr page 247-

HOOFDSTUK I.

Art. ii5 al. 2 grondwet: ))De wetten
zijn onschendbaar"

Over de tweede alinea van art. 115 Grondwet zijn
twee beschouwingen, welke lijnregt tegenover elkander
staan. Volgens de eene wordt beweerd, dat de woor-
den :
y>de Ivetten zijn onschendbaar"" volstrekt geene
kracht hebben, terwijl de andere tracht te betoogen, dat
volgens dit artikel, aan de P^egterlijke Magt de bevoegd-
heid is ontnomen, inconstitutionele wetten op zijde te
leggen en niet toe te passen. By de laatsten gebruiken
sommigen tot staving hunner stelling, alleen wetsinter-
pretatie volgens de letter, zooals Mr.
koorders (of-
schoon hij zich niet altijd gelijk blijft); terwijl anderen,
Prof.
de bosch kemper, Prof. nienhuis, Mr. de jonge
en hunne geestverwanten, zich beroepen op de geschie-
denis van het artikel en daarmede in verband, op de
bedoeling des Grondwetgevers: zij gebruiken voorna-

-ocr page 248-

melijk interpretatie naar den geest der wet, nl. zoo-
danig dat zij dezen synoniem stellen met de bedoe-
ling des wetgevers De twee regtsgeleerden welke
aan de tweede alinea geen raison d\'être toekennen,
doch die in hunne heldere ontwikkeling der ques-
tie, alleen staan, zijn: Mr. j.
r. thorbegke en Prof.
opzoomer. We vereenigen ons volkomen met de be-
schouwingen der laatstgenoemde. Gaan we de verschil-
lende meeningen na, ten einde ze geleidelijk te kunnen
bestrijden.

Vóór onze tegenwoordige Grondwet, was de zaak in
\'t midden gelaten. Uit verschillende voorbeelden door
van sonsbeegk aangevoerd, blijkt dat de regtban-
ken soms, op grond van ongrondwettigheid, wetten
ter zijde hebben gelegd; uit opgaven van anderen
zien we ook de tegenovergestelde meening door de
jurisprudentie gevolgd. Bij ontstentenis eener uitdruk-
kelijke bepaling (gelijk in de Staatsregeling van 23 April
4798 gezegd werd: Titel III, »dat de drie voorname
»Magten in eene welgeregelde Republiek zijn: I
de
»Vertegenwoordigende hoogste Magt; 11 de Uitvoerende
»Magt;
III de Regterlijke Magt)" is de bewijsvoering
tegen de theorie welke wij aankleven deze, dat de
Wetgevende Magt de eerste in den Staat is, dat de
regter door ter zijde legging van inconstitutionele
wetten op het terrein van den wetgever treedt, dat de

1) Prof. de bosch kemp eb zegt daarenboTon dat het woord „on-
schendbaarlieid" eene bepaald staatsregtelijke beteekenis heeft.

2) van sonsbeeck, 1. 1,

3) DEN TEX en TAN HALL, Kegtsgel. Bijblad X8él, Deel 3,
p. 388 sqq.

-ocr page 249-

R. M. dusdoende, een ongeoorloofd oppergezag uit-
oefent enz. We vleijen ons deze gronden reeds jit-
Yoerig genoeg te hebben wederlegd. —

Omtrent de bepahng onzer tegenwoordige Grondwet
zegt Mr. w.
a. c. de jonge : »Bij gebrek aan eenig
»bepaald verbod, kon, naar het schijnt, onder de Grond-
))wet van 1815 het niet anders dan regtskundig juist
»heeten, indien de regter, vasthoudende aan de Grond-
»wet, die de basis uitmaakt der wetgevende, zoowel
»als der regterlijke magt, en buiten welke geene van
»beide iets wettigs vermag, vasthoudende aan zijnen
»eed, en aan het beginsel, dat eindelijk ten opzigte
»der vrijheid van al of niet toepassing der algemeene
»en andere reglementen had gezegevierd, zich ook de
»bevoegdheid had toegekend om de bestaanbaarheid
»der landswetten, welker toepassing bij hem geeischt
»werd, aan de Grondwet te toetsen.
Te regt dus werd,
nndien men zoodanige bevoegdheid voor de toekomst
nvilde uitsluiten, in
1848 bij de herziening in de
^Grondivet opgenomen: De wetten zijn onschend-
Dbaar. Den regter blijft thans geene meerdere bevoegd-
Dheid over, dan om te onderzoeken, of naar den
worm de wet als zoodanig overeenkomstig de voor-
uchriften der Grondwet is daargesteld. Hare grond-
nvettigheid naar den inhoud mag hij thans evenmin
»onderzoeken, als hij immer naar hare innerlijke
^waarde of billijkheid heeft mogen vragen. De wet-
))gevende magt derhalve beslist thans als opperste
wegter omtrent de al of niet grondwettigheid der door
•»haar zelve gegeven bevelen."

1) Mr. w. A, c. DB jojsaE, Themis 1. 1. p. 360, 361.

-ocr page 250-

Wat het toekennen der bevoegdheid aan de R. M,
betreft, om wél den vorm der wet aan de Grondwet
te mogen toetsen, we komen hierop zoo straks terug.
De eerste vraag welke zich voordoet, is deze: hebben
de woorden »de wetten zijn onschendbaar" die uitge-
breide strekking welke Mr.
de jonge, de Hoogleeraren
de bosch kemper, NiENHUis en anderen hun geven?
Het antwoord hangt voornl. af van de wijze waarop
de Grondwet moet verklaard worden\'). Neemt men
aan, dat de uitlegging moet zijn volgens haren geest
en verstaat men onder dit woord de bedoeling, of
hever het te bereiken, meer verwijderd oogwit van
den wetgever, in de toelichting bij het ontwerpen der
wet, door hare zamenstellers bij de beraadslagingen
uitgedrukt, dan hebben de woorden allezins de betee-
kenis door Prof.
nienhuis en de bestrijders van Mr.
thorbegke ch Prof. opzoomer, hun gegeven. Met
duidelijke woorden toch zeide de Mem. YQn toGlichfin^j\'I
•»de onschendbaarheid der wetten heeft eene driedubbele
»beteekenis. Zij plaatst de wet boven alle bedenking,
»zij waarborgt haar \'tegen aUe aanranding zoowel van
»de uitvoerende en regterlijke magt, als van de plaat-
»selijke autoriteiten, aan wie, alleen behoudens de
»wet, het vaststellen van plaatselijke verordeningen is
»toegekend;" en ofschoon sommige Leden der Kamer
zich tegen deze besnoeijing van de bevoegdheid der
R. M. verklaarden, is het artikel overeenkomstig deze
toelichting,

met de 2"^® alinea vermeerderd, aangenomen

\') Wat de bestrijding van Prof. opzoomee door Mr. kooe-
BEES op grond der letterlijke interpretatie betreft, we komen
ook hierop later terug.

-ocr page 251-

en in de Grondwet geplaatst. Dan met deze wijze
van interpreteren kunnen we ons niet vereenigen.
Prof.
de bosch kemper, tusschcn de verklaring van
staats- en gewoon regt onderscheidende, zegt:

»\') De streng logische, analytische uitlegging der
»burgerlijke wet, met hare scherpe onderscheidingen
»is meestal misplaatst bij de Staatswetten, die geene
»bedoeling hebben een
commune placilum tusschen de
»onderscheidene burgers daar te stellen, waarop zij
»zich bij geschillen beroepen kunnen zoodat aan eischer
»of gedaagde onregt zou geschieden, wanneer van de
»wetsuitspraak werd afgeweken. De aard van het staats-
»regt vordert dat de bepahngen, die in het staatsleven
»lot\' ontwikkehng zijn gekomen en die in de constituliën
»slechts met enkele woorden zijn aangeduid, worden
»gekend en nageleefd, meer naar hare beginselen, dan
»naar de woorden,
die inzonderheid in constitutièn
»slechts teekenen zijn, dat nien aangeduide beginselen
■»heeft aangenomen.
Waar Staatswetten le letterlijk
»worden opgevat en toegepast, ontstaat zonder iemands
»voordeel, eene dwingelandij der wet en een regle-
»mentendwang, die noodeloos het vrije volksleven in
»zijne ontwikkehng belemmeren." En verder: »de
»staatsregtelijke geschillen moeten dan ook uit een
»geheel ander oogpunt beschouwd worden, dan de
scivielreglelijke. Inzonderheid moet gewaakt worden,
»dat de geest van de pleitzaal niet doordringe lot het
»staalkundig leven." Eindelijk: »het Staatsregt heeft

J) Jhr. Mr. j, db bosch kempeb, Handleiding tot de kennis
van liet Nederlandsche Staatsregt en Staatsbestuur. Inleiding
pag. 6, 7 en 8.

-ocr page 252-

»zijne eigene beginselen en vordert daardoor ook eene
»eigene wijze van uitlegging en toepassing;" »Vandaar
»dat voor de uitlegging en trouwe toepassing van onze
»Grondwet in de allereerste plaats noodig is haren
»algemeenen geest te kennen." Doch hij eischt eene
»naauwgezette uitlegging." De slotsom is derhalve
deze: eene Grondwet moet in de eerste plaats uitgelegd
worden volgens haren geest en in verband daarmede,
volgens de woorden. Op dezen grond bouwt Prof.
de bosch kemper zijne thcorie, dat nk de uitdrukking
»de wetten zijn onschendbaar" aan de R. M. de be-
voegdheid tot toetsing ontzegt, want door sommige
Leden de aanmerking gemaakt zijnde, dat zij ondui-
delijk was, gaf de Regering datgene ten antwoord, wat
we zoo even in de aangehaalde woorden van de Me-
morie van toehchting, zagen. Met deze wijze van uit-
legging verschilt Prof.
opzoomer, schoon door hem
volstrekt niet de geest der Grondwet wordt voorbijge-
zien, zooals uit de woorden van Mr.
oude man schijnt
opgemaakt te moeten worden. Deze toch zegt: »\') Het
»heeft ons bevreemd, hier" (Aanteekening op de Wet
houdende Algem. Bepahngen) »de leer aan te treffen,
»dat men, bij de uitlegging der wet
alleen op de woor-
))den
en niet op de bedoeling des wetgevers behoeft
»te letten. De bekende uitspraak van het Romeinsche
»Regt: Scire leges non hoe est verba earum tenere,
»sed
vim ae potestatem (1. 17, D. de legib.), wordt

i) Opmerkingen en mededeelingen betreffende het Keder-
landsck regt, verzameld door Mr.
a. oudeman en Mr. g. diep-
HUis IX, p. 151. Hij schijnt later tot bet gevoelen van Prof.
opzoombe te zijn overgegaan; zie hierover p. 239 v. d. proefschrift.

-ocr page 253-

»hierdoor geheel ter zijde geschoven; ja, werd deleer
»van
opzoomer streng letterlijk gevolgd, dan zou zij
»alle wetsuitlegging overbodig maken en den regtsge-
»leerde tot eenen letterknecht vernederen.
Wel schijnt
»het bedenkelijk de bedoeling eener wet te volgen,
»indien de bewoordingen duidelijk iets anders uitdruk-
»ken. Maar
opzoomer zegt zelf van deze bepaling der
»Grondwet: »Met regt schreef
thorbecke: »Yoordeze
»»»nieuwe spreuk zal, geloof ik, ieder als voor eene
»»»gesloten deur blijven staan, en naar de memorie
»»»van toelichting grijpen, om gewaar te worden wat
»»»men meent."" Daar de wet dus onduidelijk is en
»men hare bedoeling van elders moet zoeken op te
»sporen, is het hier geheel onjuist, dat de uitlegger
»alleen op de woorden moet letten en zich niet om
»de bedoeling des wetgevers zal moeten bekommeren.
»De bedoeling nu is geheel duidelijk deze, dat de regter
»niet wegens vermeenden strijd der wet met de Grond-
»wet hare toepassing mag weigeren, en deze meening,
»hoezeer men vroeger daarover moge verschild hebben,
»is thans o. i. boven allen redelijken twijfel verheven."
Bedrieg ik mij niet, zoo denkt Mr.
oudeman, wanneer
hij van de »woorden des wetgevers" spreekt, slechts
aan de woorden der wetsbepaling zelve en maakt hij
uit de denkwijze van Prof.
opzoomer, dat de bedoeling
des wetgevers bij de uitlegging niet ter sprake kan
komen, zeer willekeurig de conclusie op, datdelloog-
leeraar
alleen op de woorden wil gelet hebben. Naar
ons toeschijnt, wordt in de Aanteekening op de Wet
houdende Algemeene BepaUngen wel degelijk van den
geest der Wet gesproken. Prof.
opzoomer wil dezen
wel inderdaad in rekening hebben gebragt, gezamenlijk

-ocr page 254-

met de woorden, maar verstaat onder dat woord »geest"
iets geheel anders dan de woorden uitgedrukt bij be-
raadslagingen of Memories van toehchting. Immers,
dit schijnt uit de volgende zinsneden afgeleid te mogen
worden: »\') Men mag niet aan de woorden van eenig
»artikel, die den hoofdregel over eenig onderwerp be-
»vatten, blijven hangen, maar aan de woorden der wet
»in haar geheel moet men onafscheidelijk blijven hangen,
»en in onbeperkten zin bun slaaf zijn. Men mag geen
»letterknecht zijn, dat wil zeggen, men moet niet bij
»letters, die men voor zich heeft, blijven staan, alsof
»er in de wet nog niet meer letters te vinden waren,
»Men moet al de letters van al de wetten met elkan-
»der in verband brengen; wat dan het resultaat is,
»dat is de wil des wetgevers. Zijn geest, zijn mee-
»ning, bedoeling of hoe men het noemen wil; maar
»het is een geest, uit de woorden zeiven der geheele
»wet opgemaakt, geen wil, dien men slechts buiten
»de wet heeft leeren kennen. Het is dus niet de van
»elders blijkende wil des wetgevers, maar het is de
»wil der wet. Van de wet in haar geheel mag men
»zich niet losrukken, al heeft ook de wetgever
»eigenlijk iets anders willen zeggen, dan hij wer-
»kelijk gezegd heeft. »Men kent vaak aan eene sub-
»»jectieve of psychologische historie der vervaardiging
»»eener wet een gezag toe, dat zij in mijn oog niet
»»kan hebben. Of de ontwerpers of wetgevers dachten
»»aan al wat in het gestelde is opgesloten, aan al wat
»»de zamenhang medebrengt of \'t geen er duidelijk bij
»»ten gronde ligt; hebben zij er aan gedacht of niet;

sqq.

s) Mr. e. w, opzooMEE 1, l p, S3

-ocr page 255-

»»dachten zij welhgl aan iets anders? Dat is vooreerst
»»de vraag niet. Gemaakt, is de wet, onafhankelijk van
»»de individuëele meening van den wetgever, aan de
»»regels der uitlegging onderworpen. Welke is de ge-
»»dachte, in de wet uitgedrukt? Ik zou niet durven
»»beweren, dat de maker, wanneer hij hiervan, buiten
»»de wet, eene verklaring geeft, in den regel meer is
»»dan een ander uitlegger, of dezen eenigzins kanbin-
»»den.Inderdaad wanneer men de wetten wil ver-
»klaren, uitbreiden of beperken, naar de bedoeling van
»den wetgever, die men van elders, uit beraadslagin-
»gen of iets anders, heeft leeren kennen, dan is het

1) Thoebecee, Aant. op de Grw. I. bl. XI vlg. der voor-
„rede voor de 2e Uitgaaf. In de Opmerk, en mededeel. XI.
„170 vlg. leert Er.
oudemam, dat al is de bedoeling des wet-
„gevers zeker, de wet tocb. somtijds in een geheel anderen zin
„moet worden opgevat. Hij geeft tweeërlei op: „Vooreerst
„„heeft die uit beraadslagingen geblekene bedoeling geene
„„kracht tegen de duidelijke bepaling der wet. Immers, de
„„wet is het rigtsnoer der burgers; — waar de wet duidelijk
„„is, hebben de beweegredenen des wetgevers geene kracht
„„hoegenaamd. — Doch ook wanneer wel niet de duidelijke
„„bewoordingen der wet, maar toch de zin, die door eene
„„gezonde doctrinaire uitlegging der wet, volgens hare be-
„„ginselen, gevonden wordt, in strijd is met dien, welkende
„„beraadslagingen daaraan geven, verdient de eerste de voor-
„„keur. De uitdrukking van dien zin behoort in de wet te
„„liggen en moet daaruit althans door redenering gevonden
„„worden. De beraadslagingen mogen ons helpen dien te
„„vinden; zij kunnen geen daarmede strijdigen zin aan de
„„wet geven." Vergelijk ik die woorden met hetgeen ik t. z. p.
,,.p. IX. 151 lees, dan komt het mij voor, dat de kundige
„schrijver, zij het al niet door mijn betoog, althans tot mijn
„gevoelen bekeerd is."

-ocr page 256-

»wel het allereenvoudigst, bij eiken twijfel den wet-
»gever zeiven te vragen, wat hij wel met zijne duis-
»tere wet bedoeld heeft. Men heeft dan de
authentica
nnterpretatio
niet in den zin, waarin savigny er
»van spreekt, dat »durch ein neues Gesetz oder auch
»»durch ein wahres Gewohnheitsrecht bestimmt wird,
»»wie ein älteres Gesetz verstanden werden soll,"
»maar in dien siechten, onwaren zin van raadpleging
»van hen, die vroeger de wet hebben gemaakt. Im-
»mers kan onze tegenwoordige wetgever wel verklaren,
»hoe hij wil, dat men eenige wet zal verstaan, maar
»hij kan bij geen mogelijkheid ons verklaren, hoe zij,
»die de wet gemaakt hebben, zijne voorgangers, haar
»wilden opgevat zien. Tot dezen zal men dus altijd
»moeten terugkeeren. Maar zal men ze allen moeten
»raadplegen? Wat zoo er sommigen gestorven zijn?
»Soms beroept men zich voor eenige verklaring onzer
»wetten op de meening van één hd der Staten-Generaal
»of van ééne afdeeling, vooral van éénen tak der wet-
»gevende magt, de regering in hare memoriën van toe-
»hchting. Hiertegen is door Mr.
nienhuis 2) zelf uit-
»stekend gewaarschuwd, wanneer hij schrijft: »ik
»»waarschuwde, en ik waarschuw nog, tegen het te
»»veel hechten aan de antwoorden der regering, de
»»uitgesprokene meeningen van enkele leden der Tweede
»»Kamer enz., en ik herhaal hetgeen ik vroeger uit-
»»sprak: welk gewicht ik ook hechte aan die ant-
»»woorden der regering, welke niet zelden veel hcht
»»over de wetgeving verspreiden, zoo meen ik echter,

System. I. 208 vlg.
t, a. p. I. 374.

-ocr page 257-

»»dat de uitlegger der wet zich vóór alles aan de wet
»»zelve moet houden, en dat hij die antwoorden ter zijde
»»moet leggen, wanneer zij met den tekst en met
»»de gezonde uitlegging der wet in tegenspraak zijn.
»»Die antwoorden toch bevatten niet de uitdrukking
»»van den wil en de meening des wetgevers, maar
»»zij zijn slechts gegeven door éénen tak der wetge-
»»vende magt.""

Ook Prof. de bosch kemper waarschuwt tegen het
te veel hechten aan hetgeen bij dehberatiën enz. ge-
zegd is tot uitlegging der wet; hij zegt: »\') Elke
»Grondwet moet uit hare eigene geschiedenis gekend
»worden. Tot hare kennis wordt slechts voor een
»klein gedeelte vereischt, dat men de afstamming der
»onderscheidene bepahngen uit de vroegere staats-
»regelingen aanwijze en
in de geschiedenis der beraad-
slagingen op de woorden acht geeft, die de ministers
i>en de enkele leden der volksvertegenwoordiging ge-
»sproken hebben. Dit te doen strekken tot juiste uit-
»legging der wet vordert zeer veel onderscheiding en
»heeft slechts een betrekkelijk nut.
Het gebeurt toch
»niet zelden, dat artikelen, uit vroegere staatsregehn-
»gen overgenomen, een andere strekking erlangen in
»nieuwe grondwetten. De
wetstoelichting uit de ge-
»schiedenis der deliberatiën
, waarmede thans bijna
»iedere belangrijke wet achtervolgd wordt,
heeft hare
T>eigenaardicje moeijelijkheclen en is inzonderheid bij
»Grondwetten niet dan met groote omzichtigheid aan
»te wenden, bepaaldelijk bij ons Staatsregt."

Het zij mij vergund tegen de leer der uitlegging

Jhr. Mr. j. de bosch kempbe, 1. 1. p. 8.

-ocr page 258-

volgens de bedoeling des wetgevers, die uit Memories
van toelichting, deliberatiën enz. zou moeten hlijken,
naar aanleiding o,a. van bovengenoemde woorden, op te
merken, dat zij eenigzins weifelend is. Waar moet,
als men slechts met de uiterste omzichtigheid mag te
werk gaan, de grens getrokken worden? Het zal dan
slechts afhangen van het meer of minder »acutius" bewijs-
voeren, of bij de uitlegging van deze of gene wetsbe-
pahng, de woorden der Ministers of Volksvertegenwoor-
digers in aanmerking mogen komen, ja dan neen.

Neemt men integendeel de theorie van Prof. opzoomer
aan, men heeft dan een vasten regel, volgens welken
men de wetsuitlegging kan doen plaats hebben. En
waarlijk bij de uitlegging der Grondwet, schijnt een
vast beginsel niet overbodig, terwijl de afwijking van
hare bepalingen zóó gevaarlijk is, dat zelfs Prof.
de
bosch kemper
zegt: »\') Eene afwijking van de Grond-
))wet is
alleen geoorloofd, wanneer zij geschiedt om
»de
nationale onafhankelijkheid te handhaven en om
»de
grondwettige beginselen boven de letter der wet
»te beschermen:\'
(Ik versta hier onder zijne woorden
»letter der wet:" »letter eener bijzondere wetsbepaling
»op zichzeive.")

In het naar mijne meening, op sommige plaatsen,
eenigzins sophistische beloog van Mr.
koorders, lezen we
omtrent de woorden: »bedoeling der wet," het volgende:
Ik zeg: de
gedachte; niet, gelijk Mr. opzoomer:
»de bedoeling der wet. Wat het doel eener wet is,

\') 1. 1. p. 16.

Nieuwe bijdragen voor regtsgeleerdheid en wetgeving ver-
zameld en uitgegeven door Mr.
j. van hali, en Jhr, Mr. b. j.
LiSTfiio DE GEEE TII, p. 433 in nota 3.

-ocr page 259-

»kan ik vallen; een wel die bedoelingen heeft en ze
slracht le bereiken, ik moet eerlijk bekennen dat ik
»er me geen denkbeeld van vormen kan. Noch iels.
»Mr.
oudeman had de meening van opzoomer, dat
»»de uitlegger van ons regt zich om de bedoeling des
»»wetgevers niet zal bekommeren, maar alleen op zijne
»»woorden letten," bestreden »uit vrees dat zij den
»»regtsgeleerde tot een letterknecht zou vernederen."
»Mr.
opzoomer antwoordt (in een noot op pag. 51):
»»hoe kon het hem ontgaan, dat ik niet van de bedoe-
»»hng
der wet, maar van de bedoeling des wetgevers
»»heb gesproken?"" Ik vraag: hoe kon het Mr.
opzoomer
»ontgaan, dat hij zelf tot het misverstand aanleiding
»had gegeven? Waarschijnlijk, omdat hij zich den
»wenk van
von savigny niet herinnerde {System I,
»§ 33, noot a): »Ich gebrauche den Ausdruck Gec^aw^e,
»»weil ich durch ihn den geistigen Inhalt des Gesetzes
»»am bestimmtesten bezeichnet finde. Andere gebrau-
»»chen, nicht weniger richtig, den Ausdruck
Sinn.
»»Dagegen ist Absicht zu vermeiden, weil es zweideutig
»»ist: denn es kann auch auf das ausser dem Inhalt
»»des Gesetzes hegende Ziel bezogen werden, wwauf
»»das Gesetz mittelbar einwirken wih."" — Hei »»aculius
»»quam verius" van onze studenten-disputen," dat hij
zonder grond op de bewijsvoering van Prof
opzoomer
loepast, is veeleer in zijne hier aangehaalde woorden
te vinden, welke óf bewijzen dat hij de woorden van
den Hoogleeraar niet naauwkeurig heeft gelezen óf dat
hij met behulp van eene opzettelijke dooreenmenging
van twee verschillende denkbeelden voor ééne zaak,
gerugsteund door eene algemeene uitdrukking van
von
SAVIGNY, zijn pleidooi aanneembaar tracht te maken.

16*

-ocr page 260-

Prof. opzoomer maakt op pag. 53 wel degelijk dezelfde
onderscheiding omtrent het woord »bedoehng" als
von
savigny.
Hij zegt: »wanneer men het dubbelzinnige
»woord
bedoeling als synoniem met meening of belee-
y>kenis
gebruikt, dan kan men dus zeggen, dat de regter
»niet slechts naar de letter der wet, maar naar
hare
»bedoeling
moet vragen. Verstaat men daarentegen
»door
bedoeling het oogmerk, dat de wetgever zocht
»te bereiken,
het in de toekomst hggende doel, waar-
snaar
hij streefde, en waartoe de wetsbepaling het
»middel moest zijn, dan is die bedoeling buiten de
»wet gelegen, en de regter, die alleen volgens deze
»moet vonnissen, mag niet op haar letten." Hij spreekt
volstrekt niet van
»het doel der ivet," noch van »eene
»wet die een doel tracht te bereiken",
noch dus van
»eene wet die bedoelingen heeft," (want alzoo in het
meervoud gebruikt geeft het dagelijksch spraakgebruik
er de beteekenis van
oogmerk aan) maar hij spreekt
van de
»bedoeling der wet" in den zin van »beteeke-
»nis,"
en van »den wetgever die een doel tracht te
»bereiken,"
van de »bedoeling des wetgevers" dus, in
den zin van
»óógmerk." En juist de bedoeling, de
beteekenis, de geest der wet, is uit de geheele wet,
uit den zamenhang van al hare bepalingen op te maken,
geenszins uit de daarenboven dikwijls vrij dubbelzinnige
uitdrukkingen van Ministers of Volksvertegenwoordigers,
Eene wetsbepaling is dus uit te leggen naar de woorden
van die wetsbepaling zelve, in verband met den geest
van de geheele wet.\') Dezen regel toepassende op de

\') Een algemeen aangenomen gevoelen is, dat de regtef
Eon. Besluiten of Provinciale en jPlaatselijke verordeningen

-ocr page 261-

tweede alinea van art. i\'15, zoo kom ik tot het
eindbesluit, dat wat deze bepaling omtrent de on-
schendbaarheid der wetten betrelt, ze geheel alleen
staat en dus uit hare eigene woorden moet uitgelegd

wél aan de Grondwet mag, ja moet toetsen. Moet hij dan
hierbij eene andere wijze van wetsuitlegging volgen dan welke
hij bij de gewone wet gewoon is? Dit gaat immers niet aan.
Neen, het argument van Prof.
de bosch kempee kan geen
steek houden. Ik vereenig mij omtrent wetsinterpretatie met
de meening van Mr.
j. h. db sittee (iets over extensieve
interpretatie enz.
den tex en van hall, Kieuwe Bij dr. I (1851)
p. 4, 5) en meen, zijne beschouwingen ook op de verklaring van
Grondwetten te mogen toepassen. Hij zegt: „die bedoeling
„des Wetgevers (niet te verwarren met het meer verwijderd
„doeleinde, \'t geen de Wetgever door middel der wet heeft
„trachten te bereiken) maakt alzoo eigenlijk het wezen en de
„kern
{vis ac potestas) der wet uit. De woorden zijn slechts
„vorm, maar tevens, dewijl zij de
eenige gebezigde vorm van
„bekendmaking zijn, de uitsluitende kenbron van\'s Wetgevers
„wil en gedachte. Zal nu de wet eene kracht worden, welke
„vruchten in het werkelijke leven voortbrengt, dan moet de
„in haar opgeslotene waarheid door den belanghebbende als
„gedragslijn worden aangenomen, en door den Kegter in toe-
„passing worden gebragt, nadat hij haar zich in haar geheel
„en in al hare deelen helder en duidelijk voor den geest heeft
„gebragt. Dit en niets anders is de taak der uitlegging, welke
„dus bestaat in het opsporen en in het licht stellen, volgens
„wetenschappelijke en oordeelkundige regelen, van den eigen-
„lijken zin en de ware beteekenis der wet. Wanneer deze
„niet uit eene enkele op zich zelve staande bepaling, maar
„uit verschillende organisch verbondene en stelselmatig zamen-
„hangende voorschriften bestaat, kan die uitlegging noodig
„wezen, al zijn de woorden van een artikel nog zoo duidelijk,
„dewijl hunne beteekenis niet zelden gewijzigd wordt door
„elders in de wet voorkomende bepalingen, en zij dus met
„deze in verband moeten worden beschouwd, om Juist versta.an

-ocr page 262-

worden, en vervolgens dat de geest welken al de bepa-
lingen van de Grondvs^et ademen, niet een zoodanige
is, die den wetgever een onbepaalde speelruimte tot
Grondwetschennis, tot verkrachting van zijn\' eed zou
geven, maar die integendeel eischt dat er zal zijn
»een waakzaam geweten der Grondwet,\')" en zulk
eene scheiding der 3 Staatsmagten waarbij de grens-
palen
zóó geplaatst zijn, dat ze eene overschrijding der

„en opgevat te worden i). Maar dieper doet zich die behoefte
„gevoelen, wanneeV de gebezigde uitdrutkingen zelve duister
„of dubbelzinnig zijn, wanneer het twijfelachtig is, of de Wet-
„gever misschien ook meer of minder of iets anders heeft
„willen te kennen geven, dan hij inderdaad gedaan heeft,

>anneer er uit dien hoofde onzekerheid ontstaat omtrent
„zijne wezenlijke bedoeling. En hoe dikwijls dit plaats heeft,
„bewijzen alle geschrevene wetten, én volgt, behalve uit de
„weinige zorg, welke dikwijls aan derzelver redactie besteed
„wordt, uit de onvolkomenlieid der taal zelve, welke wel
„nimmer zulk een graad van rijkdom en buigzaamheid zal
„bereiken, als noodig is, om afgetrokkene voorstellingen, steeds
„volmaakt zuiver en onmiskenbaar in omvang en strekking,
„in woorden terug te geven.

„De bevoegdheid, ja zelfs de verpligting tot interpretatie
„ligt dus in hare volstrekte noodzakelijkheid en hangt ten
„naauwste met het begrip van wet en wetstoepassing te zamen."

f

\') Thoebbcke, 1. 1. Opmerkelijk is de klagt van dien Staats-
man,
Parlem. Redev. III. 387 (6 Maart 1863) over „de gedurige
„herhaling dat hier wetten doorgaan,
die volgens het begrip van
„sommigen
strijdig zijn met de Grondwet" enz.

1) Over het dwaalbegrip, alsof alleen duistere toeiieti uitlegging zouien
noodig tebten, vgl. von savignt, Sgstem d. heut. Mm. iBecMs, I,
§ 32, 50, en
opzoomer, Aanteehening op de Wet, houdende algemeene
bepalingen der Wetg. van het Koningrijh,
bl. 67.
Von sAviGNr, o. c. I, J 32.

-ocr page 263-

grenzen (welke overschrijding eene schending, dus
langzamerhand eene sloopijig der Grondwet, zoude te
weeg brengen) volkomen onmogelijk maken. —

Wat de verklaring der Grondwet volgens hare letter
betreft, we vinden daarover het volgende.

Mr. koordfirs zegt: »De vröag is dus enkel maar,
»of in de woorden de gedachte der wet is uitgedrukt;
»of de bedoeling des wetgevers uit de woorden zijner
»wet is op te maken. En die vraag durf ik met ge-
»rustheid toestemmend beantwoorden. Ik onderschrijf
»de woorden van
thorbecke: »Gemaakt, is de wet,
»»onafhankelijk van de individuele meening van den
»»wetgever, aan de regels der. uitlegging onderwor-
»»pen." Ik beroep me niet, legen de woorden der
»wet in, op den inhoud van gewisselde stukken."
Ili] bestrijdt dus Prof.
opzoomer alleen op het gebied
der letterlijke interpretatie, ofschoon hij naderhand
weder (op pag. 435) eenigzins ineonsequent, »de ge-
schiedenis der wording" van het artikel in rekening
brengt. Hij noemt de bewijsvoering (op pag. 51 van
de Aanteekening op de Wel houdende Algemeene Be-
palingen le lezen), eene »exegetische ketterij" en zegt
dat uit de Grondwet (art. 115 al. 1) zelve,blijkt
wat
wetten zijn.
Hierop komt de zaak ten eerste neêr.
In de Aanteekening wordt beweerd, dat eene wel, al
voldoet zij aan de bepaling van art. 115, geene wet
is als zij naar haren inhoud tegen de Grondwet strijdt.
Mr.
koorders ontkent dit; maar de spreuk »une loi
»inconstitutionneHe n\'est pas une loi" wordt én in
België, zelfs door bestrijders van onze theorie, én
in Amerika algemeen, als waarheid aangenomen, het-
geen ook allezins logisch is. Ik zoude me bij de

-ocr page 264-

vraag wat volgens onze Grondwet de weiten zijn,
tegen Mr.
koorders, op zijne eigene woorden kunnen
beroepen, (pag. 432): »De Grondwetgever is blijkbaar,
»en terecht, uitgegaan van de onderstelling, dat de ge-
»wone wetgever de Grondwet zou kennen en naleven;"\')
ik zou in die onderstelling van den Grondwetgever
juist het bewijs zien, dat hij
alleen grondivettige wetten
voor onaanrandbaar tegen de R. M. heeft willen ver-
klaren, wanneer ik nl. het woord »onschendbaar" de
uitgebreide beteekenis ten opzigte der R. M. gaf, welke
in de Memorie van toehchting te vinden is. Had de
Grondwetgever voorondersteld, dat de gewone wet-
gever wel eens tegen de wet zoude handelen, hij
had dan
uitdrukkelijk gezegd: »wetten naar inhoud
y>en vorm grondwettig,
zijn onschendbaar."

Hij heeft nu echter alleen gezegd: »De wetten zijn
»onschendbaar" nl. de wetten welke men onderstelt
dat de wetgever
alle, naar vorm en inhoud volgens
de Grondwet zal uitvaardigen. Ik ken echter het
woord »onschandbaar," geene andere beteekenis toe,
dan »onaanrandbaar." Want wat beteekent »schenden?"
Het is
aanranden, het heeft een aanvallend, offensief
karakter, maar het bevat geen denkbeeld van: eenvoudig
op zijde leggen. Prof.
de bosch kemper zegt: dat on-
schendbaarheid in het staatsregt eene bepaalde betee-
kenis heeft en dat de Grondwet het op meer plaatsen

1) Gelijk ook Prof. van hall zieli uitdrukt: „de Wetgever
„wordt voorondersteld de Grondwet gekend en nageleefd te
„hebben, omdat hij de Grondwet behoort te kennen en
„na te leven." Mr. j.
van hall, Handleiding I, 4
Mr. KOOEDEEs 1. 1. p. 429.

-ocr page 265-

gebruikt b.v. bij het brievengeheim.Maar welke is
dan die »bepaalde staatsregtelijke beteekenis?" Hij legt
dit niet verder uit. Hij stelt het slechts gelijk met
het Fransche
nnviolabüité." Terwijl er echter geen
eigenlijk woordenboek der staatsregtelijke taal bestaat,
en de Grondwet in het Hollandsch is geschreven, meen
ik er de genoemde, d, i. de gewone beteekenis aan te
mogen geven, En die beteekenis komt met alle be-
palingen van de Grondwet waar het woord gebruikt
wordt, overeen. De postbeambte
schendt het brieven-
geheim, wanneer hij het zegel verbrekende en alzoo
den brief uitwendig krenkende, dien opent en in zijn
wezen aantast. De Kroon wordt
geschonden, wanneer
niet de Minister maar
zij ter verantwoording geroepen,
in hare koninklijke waardigheid, dus ook in haar
wezen aangerand wordt. En ook zoo buiten de Grond-
wet. De muntschennis wordt in de Wet van 24 April
1836 verstaan van »het
verminken of uiterlijk schen-
den
van muntspeciën."

In den C. P. wordt van »viol," als van verkrachting
of gewelddadige
schending, maagdenschennis, gesproken.
De verkrachter of hij die zich aan de poging daartoe
schuldig maakt, randt de vrouw zedelijk en Hgchame-
lijk, tegen haren wil, aan; hij handelt aanvallender-
wijze.

Is nu eene dergelijke schennis met aanvallend ka-
rakter z),
den regter tegen te werpen, die de wet een-

1) 1. 1. p. 220.

2) Verg. boyendien weiiand in voce „«
ontsieren, b.v. „Die boomen zijn deerlijk geschonden."

3) Aan iets aanvallends schgnt ook de Minister van Justitie
donkek-curtius gedacht te hebben, toen hij bij de overweging

-ocr page 266-

voudig op zijde legt en haar niet als gedwee werktuig
wil toepassen? De wet blijft immers in haar wezen
ongeschonden bestaan.
Bischof en faider, zooals
wij zagen, meenen dat dit slechts eene woorden-
zifterij is, want dat de wet, zooals ook
de tocque-
ville
zegt, door herhaalde weigering van toepassing,
op het laatst toch aangerand wordt, dat zij zoodoende
immers verijdeld wordt en krachteloos. Hierop is ten
eerste
dit aan te merken, dat eene inconstitutionele
wet,
geene wet, dus de verlamming van eene der-
gelijke wet door algemeene weigering, slechts de ver-
lamming van eene bloot physieke akte, is, terwijl eene
formele »van onwaarde verklaring," gelijk die waartoe
de Amerik. regter verphgt is, een bepaald treden op
eens anders (des wetgevers) terrein wordt; en ten
tweede, dat uit ééne weigering van toepassing nog
geene algemeene volgt; maar al zou dit laatste
ook al gebeuren, dan zal daardoor de regter toch
nog niet tot aanvaller, tot schender der wet worden;
hij zal eenvoudig weigeren buiten zijnen, hem door
de Grondwet opgelegden kring, te gaan, nl. om nimmer
die Grondwet zelve te schenden. — Daarenboven zal
met de uitbreiding van ééne w^eigering tot eene alge-
meene, toch zeer lange tijd verloopen; inmiddels kan
de wetgever, indien hij eerlijk is, zijn verzuim her-
stellen en zoodoende eene algemeene weigering voor-
komen. Ten blijke kunnen analogisch de
interpreta-

van het Concept-Artikel in den Eaad van State (zie hierna
bl. 253) van het
maken van eene keur of verordening in strijd
met de wet, gewaagde,

\') Zooals in den hiervoren aangehaalden tekst liyinöston
raadt.

-ocr page 267-

tive strafwetten en andere strekken, hier te lande en
in Belgie gemaakt. Ik wijs op de reeds gemelde wet
van 24 April 1836 (strijd over het
contrefaire of al-
térer
bij geldsnoeijen of over Art. 334 Code Pénal, in
België herzien bij de wet van 15 Junij 1846); op
de Nederlandsche interpretatieve wet van 1 Junij 1861
(Staatsblad n° 54) wegens aardhaling, strekkende lot
verduidelijking van Art. 68 der wet van 28 Augustus
1851 (op de onteigening ten algemeenen nutte) ; op de
wet van 22 December 1863 (St. Bl. n" 148) op de
Nederl. Bank, thans in overeenstemming met het ver-
eischte in Art. 139. G. Pén. en op het Arrest van den
Iloogen Raad van 20 April 1859, vermeld bij scnoo-
neveld op dat Artikel. Men kan de weigering als
een
ivenk beschouwen, als eene waarschuwing van
den R. M., dat zij zich niet tot medephgtige van den
ongrondwettigen wetgever wil verlagen; terwijl het
integendeel den N. Amerikaanschen regter, bij ont-
moeting van inconstitutionele wetten, geoorloofd en
bevolen is, aanvallend tegen de Wetg. Magt op te
treden. —

We zeiden zoo even dat we op de raeening
van sommigen, als zoude enkel op den vorm der
wet door den regter moeten gelet worden, later
wenschten terug te komen.

Prof. opzoomer, zooals we reeds aanmerkten, zegt
daaromtrent het volgende: »\') Men onderscheidt, ook
»NiENHUis doet het, den vorm en den inhoud eener
»wet; men beweert, dat de regter wel haren vorm
»aan de Grondwet mag toetsen, maar niet haren in-

1) 1. 1. p. 5g,

-ocr page 268-

»houd. De wetgevende magt wordt door den Koning
»en de Staten-Generaal uitgeoefend, maar wanneer
»deze den grondwettigen vorm hebben verwaarloosd,
»b.
v. wanneer de Raad van State niet gehoord is,
»gelden hunne bepalingen niet als wet. Ik vraag,
hoe
»men aan dat onderscheid komt, en ivaar de ivet het
»heeft vastgesteld.
Men kan alleen op art. H Alg.
»Bep , vooral op de beraadslagingen, daarover ge-
»houden, wijzen. Maar wanneer art. 115 der Grond-
»wet inderdaad beteekent, wat men er mede be-
»doelde \'),
heeft het dat onderscheid niet overgenomen.
»Het bepaalt, niet dat de inhoud der wet, maar dat
»de ivet onschendbaar is, zoodat dus de regter niets
»van de ivet, ook haren vorm niet, aan de Grondwet
»mag toetsen.
Tot zulke ongerijmdheden zou dat artikel,
»in den zin waarin het werd opgesteld verklaard, ons
»brengen. Beweert men toch, dat de regter den vorm
»der wet moet onderzoeken, om te weten, of het wel
»een wet is, dan herhaal ik mijn antwoord, dat het-
»zelfde van haren inhoud geldt." Tegen deze uitleg-
ging trekt Mr.
koorders, op p. 434, te velde, en zegt:
»In zijn uitlegging van die woorden heeft Mr.
opzoomer
»én het logiesche én het historiesche element ten eenen-
»male verwaarloosd. Hij geeft »op die woorden alleen
»acht," en
scheurt ze geheel los van de eerste para-
»graaf
van het artikel, door wier inhoud hun zin
»naauwkeurig bepaald wordt. »De wetten zijn onschend-
»baar:" wat beteekent dat? De eerste paragraaf zal
»het u zeggen: »Alle voorstellen van wet, door den

nl. dat de wetgever met dit artikel wilde verklaren dat
de B. M. geene wetten aan de Grondwet mag toetsen.

-ocr page 269-

»»Koning en de Staten-Generaal aangenomen," nadat
»ze overeenkomstig het voorschrift van art. 116 der
»grondwet zijn afgekondigd. En »al de grondwettige
»»vereischten eener wet," of (zoo als ik liever zou
»zeggen) al de kenmerken waaruit haar verbindende
»kracht blijkt, zijn omschreven in de artt. 105—IM
»der grondwet. Nu moge Mr.
opzoomer; na eerst,
»geheel buiten de grondwet om, grondwettigheid van
»den
inhoud als nieuwen eisch voor de verbindbaarheid
»der weiten gesteld te hebben; zijn willekeurig gevormd
»begrip van wetskracht in de tweede paragraaf van
»art. 115 leggen, ten einde zoodoende, met kennelijke
»verkrachting van den zin der woorden, gelijk die én
»uit hun samenhang met de eerste paragraaf én ook
»reeds
uit de geschiedenis hunner wording openhaar
»is, te bewijzen dat de rechter moet beslissen, of aan
»dien nieuwgestelden eisch door de Wetgevende Macht
»is voldaan. Maar dat is een
hinein-exegetisiren,
»waarmee zich aUes bewijzen laat, en waarlegen zelfs
»de duidelijkste wet niet bestand is." Omtrent de ge-
zegden van Mr.
koorders dat Prof. opzoomer het
»historiesch element verwaarloosd" heeft en dat »de
zin der woorden van het artikel ook uit de
geschiedenis
hunner wording\'^)
openbaar is," moet ik hem, zooals

1) Als bijdrage tot de schrale geschiedenis der wording vaa.
Art, 115, diene het volgend excerpt uit de nagelaten papieren
van Mr. t. c.
luzac, destijds Minister, betrekkelijk degehou-
den discussien in den Eaad van State over het Concept-Artikel
108: „De wetten
djti onschendbaar. Donkee (d. donkee cuetius,
„Minister van Justitie) verdedigt dit, 1°. om aan te toonen dat
„noch de Uitvoerende, noch de Eegterlijke Magt of plaatselijke
„autoriteiten eene keure kunnen
maken, in strijd met de wet,

-ocr page 270-

ook daareven, ten eerste inconsequentie of minstens,
volgens zijn eigen woorden, gebruik van hier niets be-
teekende bewijsgronden, tegenwerpen. Hij wil Prof,
opzoomer op het terrein van letterlijke interpretatie
aanvallen: dan brenge hij ook geene geschiedenis van
dat artikel te berde of m. a. w, dan beroepe hij zich
niet op deliberatien of Memories van toelichting, waarin
zich dat historisch element bij ontleding oplost. Trou-
wens wat ons aangaat, we kennen aan dat historisch
element, zoo als we reeds opmerkten, tot wetsverkla-
ring, geene de minste waarde toe.

De gronden van Mr. koorders welke ons in de
tweede plaats te ontzenuwen vallen, zijn zijne
verklaring van art. 115 al. 2 vergeleken met alinea 1,
in tegenstelhng van die door Prof.
opzoomer gegeven
en 2°. zijne meening, als zoude de strijd tusschen den
inhotid eener wetsbepaling met de Grondwet, een
nieuwe, door Prof. opzoomer gestelde en in het leven
geroepen, eisch zijn, tot het wezen van de inconsti-
tutionaliteit eener wet.

We laten art. 11 Algemeene Bepalingen, als ante-
rieur aan de Grondwet, natuurlijk geheel buiten reke-
ning. — Prof.
opzoomer zegt, dat als men de bedoe-
ling des wetgevers in rekening wil brengen, de
ahnea van art. 115
niet zegt dat de inhoud der wet
onschendbaar is, maar de wet; zoodat dus volgens die

„Het artikel vestigt een principe. Dit is voldoende, om alle ge-
„zag binnen de perken te houden." V
an sonsbeeck (Staatsraad)
zet zijn systema uiteen: „nu stelt de Minister de
Wetgevende
„Magt hoven alles"
Van de poll (Staatsraad) tegen. Netschee,
van hoobn tan büegh, tan beefgel, van eechteeen
(Staats-
raden)
voor." (Medegedeeld door Prof. veeede).

-ocr page 271-

woorden de regter niets van de wet, ook haren vorm
niet, aan de Grondwet mag toetsen (alleen als zij on-
grondwettig, dus in waarheid
niet wet is.) Mr. koorders
vraagt, maar wat zijn de wetten? En het antwoord
is: die welke aan de vereischten van art. 415 al. 1
voldoen. Daar lezen we:
»Alle voorstellen van wet,
»door den Koning en de heide Kamers der Staten-Ge-
»neraal aangenomen, verkrijgen kracht van wet en
»ivorden door den Koning afgekondigd."
i) Ik breng
weder de zoo even aangehaalde woorden van Mr.
koor-
ders
in herinnering, en waarm.ede ik mij ten volle
vereenig: »de Grondwetgever is blijkbaar en te regt
»van de onderstelling uitgegaan, dat de gewone wet-
»gever de Grondwet zou kennen
qu naleven-" de Grond-
wetgever heeft het voor zeker gehouden dat
alle voor-
stellen van wet, door de Regering en de Staten-Generaal
alleen dan zouden worden aangenomen, wanneer in die
voorstellen de Grondwet was
nageleefd, of zweeg zij,
dat ze dan niets zouden bevatten dat tegen haar streed.
In die onderstelling,
onder die voorwaarde, heeft hij
ze
kracht van wet toegezegd; voor dat geval heeft hij
aan de Uitvoerende Magt de bevoegdheid gegeven, ze
af te kondigen. Maar ook
alleen dan: ware aan die
voorwaarde
niet voldaan, dan zou die toezegging argu-
mento a contrario worden ingetrokken, die bevoegd-
heid van de Uitvoerende Magt, ze zou niet
facto
ophouden, maar tegenover de R. M. zou zij hare
kracht verhezen. Dit is naar onze meening de oplos-

1) Art. 116 zegt: „Se wijze van aßcondiging der wetten, en de tijd
„wanneer äj verbindende zijn, worden door de loet geregeld. Het
„formulier van afkondiging is het volgende.\'\'

-ocr page 272-

sing van de woorden »allé\' en i>de wetten"; ik zie
noch het regt in, om ze uit te strelden tot voorstehen
van wet die tegen de Constitutie strijden, noch om
spitsvindig tusschen vorm en inhoud te onderscheiden.
Eene dergehjke uitbreiding schijnt mij ongeoorloofd,
en ahergevaarlijkst tevens voor eene trouwe naleving
der Grondwet. Mr.
koorders beweert, dat Prof. op-
zoomer
, met grondwettigheid van inhoud, als wezen
der wet te verlangen, een\'
nieuwen eisch voor hare
verbindbaarheid heeft gesteld. We meenen hiertegen
te moeten aanvoeren, dat eene wet, als zij
in waar-
heid
wet is, iedereen bindt over wien de wetgever
zijn wetgevend gezag mag uitstrekken, maar dat een
bevel, een besluit of wat ook, hetwelk men met den
naam van wet vernist, doch dit in waarheid
niet
is, voor niemand verphgtend is. Wat nu, maakt
het wezen eener zaak uit? Is het alleen het uitwen-
dige? Dit te beweren, is zoo onlogisch mogelijk.
Zoowel het uurwerk als de wijzerplaat met de ove-
rige uitwendige accessoiren, niet de laatste alleen,
vormen de klok. De wet moet eveneens, aan het-
geen men zoowél in- als uitwendig voor haar wezen
eischt, beantwoorden. Wat zijn die eischen in een\'
constitutionelen Slaat? Dat zij,
in geen opzigt, noch
in vorm noch in inhoud, legen de Grondwet strijde,
maar dal zij daarmede integendeel volkomen overeen-
stcmme. Dit is niets nieuws, maar even oud als de
constitutionele Staten zelve. Het adagium luidt: »une
»loi inconstitutionnelle n\'est pas une loi;" ik maak
de van zelf daaruit voortvloeijende gevolgtrekking:
»pour qu\'elle soit loi, il faut qu\'elle réponde à la Con-
»stitution."

-ocr page 273-

Ten slotte meenen we, buiten het terrein der wets-
exphcatie (in dezen of genen zin) tredende, uit de
woorden van Mr.
thorbegke af te mogen leiden, dat
de genoemde tweede alinea, als \'tware in de Grondwet
binnengesmokkeld is. Onder art. 115 zegt hij:\') »voor
»het overige heeft deze Afdeeling" (over de Wetgevende
Magt) »van het werk der Commissie
onder de ministe-
riële handen tiveederlei verandering ondergaan:
1.
»Door de bijvoeging in art. 113: »de wetten zijn on-
»»schendbaar." Yoor deze nieuwe spreuk zal, geloof
»ik, ieder als voor eene gesloten deur blijven staan,
»en naar de Memorie van Toehchting grijpen om gewaar
»te worden wat men meent; bedenkelijke verborgen-
»heden in eene Grondwet, die haar hcht in zich zelve
»dient te hebben, en wier zin van geene Gouverne-
»mentsmemorie kan afhangen," — en wat de redac-
tie van de geheele Grondwet aangaat, merkt hij op:
De Commissie van 17 Maart onthield zich, in de
»Grondwet van 1815, overal waar de zin vaststond,
»taalveranderingen voor te stellen. Zij wilde tot geen
»strijd over woorden aanleiding geven. De Raad van
»Ministers daarentegen heeft
verbeteringen in stijl en
UaaV
tot een bijzonder onderwerp zijner voordragten
»gemaakt; en
daartoe de hulp ingeroepen van eenen

Mr. J. B. THOSBECKE, Bijdrage tot de herziening der
Grondwet, 1.1.

=) Bij Mr. J. O. vooEDum, Geschiedenis en "beginselen der
Grondwet (1848), pag. 270 in nota, lezen we: „Het laatste
„lid van dit art, 115: „De wetten zijn onschendbaar," werd
„noch in het voorstel van 1844, noch in het ontwerp van
„11 April gevonden."

Mr. J. E. THOBBECEE, 1. 1. p. 13.

-ocr page 274-

mian, die dagelijks medewerkt tot uitbreiding van
»den roem onzer letterkunde
\'). Een blijk, dankt mij,
»van de weinige wisheid onzer kunst van uitdrukking.
»Ik twijfel, of in eenig beschaafd Land ter wereld de
»hulp van een taalkundige van beroep voor zulk een
»arbeid noodig zou zijn gekeurd. Zal ook de verdien-
»stelijkste letterkundige een opstel van wet altoos ge-
»lukkig beschaven? liet begrip, dat hij niet heeft gevat,
»zal hij al schavende onzigtbaar maken." Deze woor-
den in verband brengende met de door de ministeriële
handen aangebragte bijvoeging van art. -115, zien
we, dat ze ook hier aUezins van toepassing zijn. Tot
hoeveel verkeerde opvattingen toch en twistgeschrijf,
de al te duistere woorden der tweede alinea aanlei-
ding gaven, hebben we gezien. —

Tot zooverre de woorden der Grondwet zelve; gaan
we ten laatste, vlugtig, de beginselen van ons staats-
regt na, ten opzigte van het geschilpunt.

1) Men weet dat Iiier de rede is van Mr. j. va» lennep die
in de geestige
Proeve eener verduUschitig der Grondwet, in 1844
de redactie der toenmalige Constitutie liad gehekeld.

-ocr page 275-

BESLUIT.

Is volgens de letter onzer Constitutie, het regt tot
toetsing van wetten aan de Grondwet aan de R. M.
niet
onthouden, uit den aard van ons staatsregt, blijkt het
ten duidelijkste, dat we haar deze bevoegdheid be-
hooren toe te kennen, en wel op grond:

van den eed op de Grondwet ook van de R. M.
geeischt. (Wet op de Regtelijke Organisatie Art. 29.)

2° van de scheiding der 3 Staatsmagten en haar
evenwigt, en

3° van de noodwendige instandhouding der Grond-
wet, —

Eedsaflegging door de R. M.

Treden we dus nu buiten de woorden van art. 115,
we ontmoeten dan eenigzins Mr.
de jonge op onzen
weg, terwijl Mr.
koorders zwijgt.

Het niet in rekening brengen echter der eedsafleg-
ging, is het ontwijken van eene krachtige bewijsvoering,
hetgeen me niet redelijk toeschijnt i). Ook Prof.
de bosch

Trouwens, \'t is zeer natuurlijk, \'tArgument is niet te
bestrijden en daarom wordt bet, zooals wij reeds eenmaal
opmerkten, óf met stilzwijgen Toorbijgegaan óf zoodanig ver-

-ocr page 276-

KEMPER laat de eedsaflegging onaangeroerd even als
Prof. v.
hall, Prof. NiENHUis en Mr. oüdeman.

Art. 29 van de Wet op de Regterlijke Organisatie is
óf grondwettig óf \'t is het niet. Is het eene grond-
wettige bepahng, dat de leden van eene van de 3
Staatsmagten verpligt zijn, de Grondwet te bezweren?
Voorzeker wel. En die eed, hij is zelfs noodzakelijk;
want wat zoude het zijn, indien in tegensteUing der
twee andere Staatsmagten, de derde niet door denzelf-
den band aan de wet der wetten ware gebonden ?
Wil men nu den regter de bevoegdheid ontzeggen
ook den inhoud der wet aan de Grondwet te toetsen
en hem dit slechts toestaan ten opzigte van den vorm,
er bestaat dan alle grond om de, reeds vroeger door
ons aangehaalde, woorden van Prof.
opzoomer weder
in herinnering te brengen. »Naar het stelsel onzer
»partij ware het gepaster, den eed hem af te nemen
»alleen op die artikelen der Grondwet, die den vorm
»der wetgeving betreffen, en op het meesterlijke art.
»115 § 2. Wat toch heeft in dat stelsel de regter
»nog meer van de Grondwet te kennen ?"

Er zyn twee groote hefboomen, welke op de goede
en blijvende gesteldheid van den Staat inwerken: hel
zijn de
lükuendige kracht en de inwendige medeiuerking.
Onder de eerste versla ik: de\'wetten, de inrigting van
alle takken van staatsbestuur, die der Justitie, Financiën,
de krijgsmagt enz. enz.; deze moeten naar de leer
van
filangieri, de algemeene welvaart en veiligheid
beoogen en bevorderen: »conservation et tranquiihté"

wrongen, dat de redenering op dezen naam zeiven, zelfs geea
aanspraak meer kan maken.

-ocr page 277-

van binnen en van builen; maar wat zal dit alles uit-
rigten, zoo er de tweede niet bijkomt, nl. de mede-
werking der invidüen, der uitvoerders van die wetten?
En die medewerking, ze wordt wel in stand gehouden
door de kracht der strafbepalingen, door de publieke
opinie, maar zeker ook, en wel niet het minst, door de
zedelijke overtuiging der individu\'s zelve. Die zedelijke
overtuiging, ze wordt gesterkt en bezegeld door eene
plegtige eedsaflegging, De .Koning legt dien eed af, de
wetgever doet het, de mihtair doet het, ja ieder amb-
tenaar, Nu moge met deze pleglige verbindtenis, door
sommige publicisten luchthartig\') worden omgesprongen,
ze blijft desniettemin een der sterkste waarborgen,
tot de goede nakoming der wetten, tot de bevorde-
ring dus van die »conservation et tranquilhté," welke
door uitstekende slaatsregtsphilosophen, als het eind-
doel van een\' welingerigten Staat gesteld is. Zal nu die
eed, welken ook de regter op de Grondwet aflegt,
iets
beteekenen, als hij alle wetten, constitutionele ofincon-
stitutionele, zonder onderscheid zou moeten toepassen?
Zal niet alle eerbied voor dezen waarborg ook in an-
dere gevallen\', verloren gaan, als hij in het eene tot
nul w\'crdt teruggebragt en telkens geschonden? Of is
het geene schending van den regtcreed, als de R. M. eene
de Grondwet overtredende wet toepast? Mij dunkt.

i; Des tes en van hali. Bijdr. tot regtsgel. en wetg. III
(1828) p. 58 en 59. „Geschiedkundige argumenten, het onbepaalde
„daarover in de Grondwet zelve, de eed van handhaving der-
„zelve, moge daarvoor worden aangehaald, doch de overweging,
„dat de Wetgevende Magt de eerste in den Staat is, doen mij
„tot een tegenovergesteld gevoelen overhellen.\'" (Verhandeling
van Mr. c^
eackek.)

-ocr page 278-

het antwoord op deze vragen kan niet twijfelachtig
zijn. De zaak is klaar en duidelijk en naar ik meen
niet te veranderen door eenige gewrongene beschou-
wingen, zooals we er ettelijke aanhaalden. Ofschoon
ik het niet eens ben, dat de bepahng van art. 115
al. 2 den regtereed verlamt, daar ik aan die alinea
geen beteekenis toeken, en de bepaling van art. 29
R. 0., bij het iets beteekenen van die alinea, in allen
gevalle als ongrondwettig uit de wet zou moeten gehgt
worden, vereenig ik mij echter met de woorden van
Mr.
de jonge (p. 360) ».... kon .... het niet anders
»dan regtskundig juist heeten, indien de regter....

»vasthoudende aan zijn eed.....zich ook de bevoegd-

»heid had toegekend om de bestaanbaarheid der lands-
»wetten, welker toepassing bij hem geëischt werd,
»aan de Grondwet te toetsen," —

Scheiding en evenwigt der 3 Staatsmagten.

Ook bij ons, is na de omwenteling van 1795, dit
groote beginsel van
montesquieu gehuldigd. Hoe het
was vóór dien tijd, zullen we daarlaten; dit onderzoek
zoude ons te veel afleiden. Volgens onze tegenwoordige
Grondwet, is de indeeling als volgt:

Art. 54 »De uitvoerende magt berust bij den Koning."

Art. 73. »De Koning stelt ministeriële departementen
»in, benoemt er de hoofden van, en ontslaat die naar
»welgevallen. De hoofden der ministeriële departe-
»menten zorgen voor de
uitvoering der Grondwet
»en der andere wetten, voor zooverre die van de Kroon
»afhangt. Hunne verantwoordelijkheid wordt geregeld
»door de wet. Alle Koninklijke besluiten en beschik-
»kingen worden door een der hoofden van de minis-
teriële departementen mede onderteekend."

-ocr page 279-

Art. 53. »De Koning is onschendbaar; de ministers
»zijn verantwoordehjk."

Omtrent de Wetgevende Magt zegt art. 104 »De
»Wetgevende Magt wordt gezamentlijk door den Ko-
»ning en de Staten-Generaal uitgeoefend."

Het vijfde Hoofdstuk handelt over de Regterlijke
Magt. Waarom hier het onhollandsche woord »Justitie"
gebruikt en bij de Uitvoerende Magt deze niet uit-
drukkelijk aan het hoofd der Afdeeling genoemd wordt,
even als dit bij de »Wetgevende Magt" plaats heeft, moge
misschien eenigzins vreemd schijnen. In artt. 148 en
149
0. a., wordt niettemin uitdrukkelijk van »de Regter-
»lijke Magt" gesproken. Al zij er dus niet enuntiatief
van gewaagd, het is echter klaar en zeker dat onze
Grondwet de verdeeling der 3 Staatsmagten erkent,
dat hare bepalingen de onderlinge onafhankelijkheid
van die 3 Magten ademen, getemperd door het denk-
beeld van »gemeen overleg;" en bestaat er eene schei-
ding der 3 Staatsmagten, we hebben gezien dat dan
aan de R. M., ongetwijfeld het regt tot toetsing van
wetten aan de Grondwet, moet toekomen.—
Instandhouding der Grondwet.
Waarom das, bij het bestaan dezer waarborgen voor
de getrouwe nakoming der in de Grondwet vervatte
bepahngen en beginselen, sommigen aan de R. M. het
toetsingsregt willen ontzeggen en op die wijze voor
andere Magten de gelegenheid openstellen , om met veel
speelruimte ^en niet verhinderd door afdoende belet-
selen, diezelfde Grondwet te verkrachten, komt mij
onbegrijpelijk voor. Men moge »pubheke opinie," »pu-
bhciteit der debatten," »vrijheid van drukpers" en an-
dere argumenten tegenwerpen, we meenen daartegen

-ocr page 280-

de geschiedenis en dus feiten te kunnen stellen, welke
ons leeren dat niettegenstaande allerlei waarborgen,
toch overal meerdere inconstitutionele wetten zijn uit-
gevaardigd, van welke nog enkele van kracht en in
werking zijn. Het bewustzijn dat zoodanige zaken onge-
hinderd kunnen gebeuren, moet noodwendig tot de uit-
breiding van het kwaad, en derhalve tot schending der
Grondwet op ruimere schaal, leiden. Het gaat met deze
ingeslopen kwaal, naar ons toeschijnt, als met den
kanker, die niet op het gegeven oogenblik in den grond
vernietigd, langzaam invreet, totdat hij de edele deelen
aantast en eindelijk het leven vernietigt. Verzaking
der Grondwet mag niet
kimnen plaats hebben , om. haar
te bevelen ten einde de betrachting der gewone wetten
te verzekeren, ware gewis, zooals Mr. j.
r. thorbecke
eertijds aanmerkte i) »de zonderlingste luchtsprong,
»dien een wetgever ooit had gewaagd. De Grondwet
»is niet voor den wetgever alleen, maar voor allo
»magten en voor alle burgers van den Staat geschreven."

En vooral bij ons: verbonden door de banden der
geschiedenis aan het geëerbiedigd Huis van Oranje
dat ons regeert, is het streven van beiden, én van
Nederland én van Oranje, om de nationale vrijheid,
waarvoor ze zamen gestreden en zamen hun bloed
gestort hebben, te handhaven en te bevorderen.
Daarom is Oranje niet Souverein; daarom hebben we
noch een onbeperkt-monarchalen, noch een republi-
keinschen, maar een constitutioneel-nionarchalen re-
geringsvorm, waarvan de nationale vrijheid en ont-
wikkeling het einddoel is. En die staat van zaken is

1) Mr. J. E. THOEBECEE, 1. 1. 1848, p. 62,

-ocr page 281-

bevestigd, die banden tusschen Regering en Natie, ze
zijn vastgesnoerd
door de Grondwet (behoudens ver-
anderingen Wellie de loop der tijden zoude noodig
maken), »dat verbond" zooals
willem I zeide »tusschen
»de Natie en Ons." Wat moet er nu van die onwaar-
deerbare vrijheid, van dien door het volk verkozen en
boven andere gestelden regeringsvorm worden, zoo
eene der 3 Staatsmagten, welke dan ook, naar goed-
vinden de woorden of beginselen van dat pactum kon
schenden? Tegen zulk eene schennis moet immers
iedere Magt in haren kring waken, tot het bedrijven
van zulke gevaarlijke handeiingen, moet immers geene
Magt in de
mogelijkheid zijn? Het krachtig vasthouden
aan de Grondwet is het behoud van den Staat, want
zij is zijn plechtanker.

»Wanneer al het andere ontvalt," herhalen we ten
slotte met
gijsbert karel van hogendorp,\') »zoo
»houden wij ons aan de Grondwet, omdat door de
»Grondwet al het andere kan hersteld worden. Wie
»de Grondwet voorstaat, helpt de nationale vrijheid
»bewaren. Wie de Grondwet voorstaat, helpt het Ko-
»ninklijk gezag bewaren. Het Koninklijk gezag en de
»nationale vrijheid zijn gevestigd door de Grondwet.
»Uit beide dezelve, grondwettig in evenwigt gehouden,
»kan te allen tijde de nationale welvaart opgroeijen.
»Onderdrukt het gezag de vrijheid, zoo ontstaat er
»despotismus; vernietigt de vrijheid het gezag, zoo
»ontstaat er regeringloosheid."

\') Van hogendoePj 1. 1. V. p, 144.

EINDE.

-ocr page 282-

«CV

-ocr page 283-

STELLINGEN.

I.

Non facio cum beckero (Die processualische Gon-
sumlion p. 13, 132) negante vim positivam rei judi-
catae, quam dicunt.

II.

Imaginaria est dislinctio quam novissime proposuit
ASCHER (Zeitschrift für Civilrecht u. Procesz XXII,
p. 279) inter
npsum dolum\'\' et »quasi dolum"

III.

Doctrina de traditione possessionis quam proposuit
BRiNz (Jahrbuch des gemeinen deutschen Rechts III,
p. 16) est repudianda.

-ocr page 284-

Met regt is aan het vonnis van scheiding van talel
en bed, in betrekking der daarmede verbondene ont-
binding der gemeenschap, geene achteruitwerkende
kracht, gelijk in art 244 § 2 B. W„ toegekend.

V.

Ook in het geval van art. 265 B. W,, staat de ver-
zoening de echtscheiding in den weg.

VI.

De verbindtenis om te geven kan ook onbepaalde
zaken bevatten.

VII.

Verbindtenissen moeten eene geldswaarde hebben.

VIII.

Hij die bij verzuim van compensatie betaalt, kan
gedurende dertig jaren het onverschuldigd betaalde
terugeischen.

IX.

De verjaring kan na de conclusien van het Open-
baar Ministerie worden ingeroepen.

-ocr page 285-

Wanneer een de vereischten van een\' wissel be-
zittend geschrift, zich eene assignatie noemt, is het
als zoodanig te beschouwen.

XL

De bepahngen van ons wetboek van Koophandel
over het cognoscement, zijn meer m overeenstemming
met de nieuwere theorie die er een formal-akt inziet,
dan met de bezitstheorie.

XIL

De door faillissement opeischbaar geworden scnui-
den, kunnen in compensatie worden gebragt.

xm.

Eene procureurstelling is geldig, al is zij geschied
op den morgen vóór de teregtzitling.

XIV,

Te ruim is de bepaling van chauveau en hélie
(Chap. XLIII, § V): »Ie premier acte d\'exécution est
»Ie mélange du poison aux aliments;" te beperkt:
»le crime est pleinement consommé au moment où le
»poison
passe dans les entrailles de la victime,"

XV,

Tegen Mr. weve (Themis 1866 p. 81) is met den

-ocr page 286-

H. R. aan te nemen, dat er diefstal met in klimming-
kan plaats hebben, al is men slechts met den arm
over den muur gekomen.

XVI.

Papieronderzoek bij derden is toegelaten.

XVII.

Het stelsel der lijdelijke gehoorzaamheid aan alle
wetten welke haar inhoud moge zijn, is af te keuren.

XVIII.

In de gelijkheid en het evenwigt der 3 Staatsmag-
ten, hgt het behoud van den constitutionelen Staat.

XIX.

Het is een valsche bewering, dat door het eenvou-
dig ter zijde leggen en niet toepassen der inconstitu-
tionele wet, de regter op het terrein des wetgevers
oude treden.

XX.

Muntverzwakking staat met diefstal gelijk en onder-
mijnt de volkswelvaart.

XXI.

Verkeerd is het beweren van carey (I, 8, 9), dat

-ocr page 287-

de handel slechts bij een\' lagen trap van beschaving
onontbeerlijk is; dat hij zelfs dan slechts eene soort
van exploitatie der zwakkeren is, evenals de met hem
naauw verbonden oorlog; dat hij eindelijk bij hoogere
trappen van beschaving, veeleer nadeelig is.

XXII.

Af te keuren is het gezegde van Dietzel (Das Sy-
stem der Staatsanleihen): »Ein Volk ist um so reicher,
»seine Volkswirthschaft um so blühender und fort-
»schreitender, einen je grösseren Theil der gesammten
»Staatsausgaben die Zinsen der Staatsanleihen aus-
»machen."

-ocr page 288- -ocr page 289-

DEUKFOÜTEN EN BIJVOEGSELEN.

Grondwet op pag. vni moet zijn

: Grondwet?

inconyénient

JJ

18

JJ

inconvénient.

Mettez

3J

18

JJ

„Mettez

anatura

JJ

44

■jj

a natura

Baebeteae

JJ

46 in nota

Baebeyeac

formeele

J>

48

JJ

formele

injine

»

64

JJ

in fine

app ellen

77

JJ

appéllen

magten

JJ

90

JJ

Magten

d\'Etat

JJ

91

JJ

d\'État

voor

JJ

119

JJ

vóór

RegtspMlosopMsch

JJ

145

JJ

a. RegtspMlosophisci

„modernlegislation

JJ

180

(in nota)

„modern legislation.

o

JJ

181

(in nota)

of

w elke

JJ

181

JJ

welke

be comes

JJ

181

JS

becomes

„Ook

JJ

183

JJ

Ook

vanneer

JJ

246

JJ

„wanneer

„onsohandbaar

JJ

248

JJ

„onschendbaar

(alleen als zij ongrond-

wettig dus in waarheid

niet wet is)

JJ

255

JJ

teriële

JJ

263

JJ

„teriële

eind doel

JJ

264

JJ

einddoel

schui-

JJ

269

JJ

schul-

in klimming

JJ

270

JJ

inklimming

oude

JJ

270

JJ

zoude

Met betrekking tot de

noot

op pag, XVI diene het volgende

volgens de „Imperial Review" van 8 Junij 1.1. pag. 637; „Two

-ocr page 290-

„of tkeir" (of the United States) „States, Georgia and Missis-
„sippi, appealed to the Supreme Court at
Washington, and
„prayed that an injunction might be issued, restraining the
„military governors appointed for these States from attempting
„to execute the Military Bill, on account of its evident and
„unquestioned infringement of the Constitution. That prayer
„has just been denied — the Court declining to consider it,
„on the ground that Georgia and Mississippi have no
status
,,in the Court. It is not unworthy of note that the attorney
„for the Government, while arguing against granting this injunc-
„tion before the Court, warned that august tribunal of the
„danger that it might incur in arraying itself against Congress
„and bade it take heed lest the power that had created it
„should wipe it out of existence. If we imagine an attorney
„threatening the Bench of Judges at Westminster that unless
„they sacrificed their conscience to the dictates of a party in
„Parliament, that body would strip from them their gowns
„and wigs, we may have an idea of the audacity of the menace
„thrown in the face of the highest legal tribunal in America —
„a menace which it received without rebuke, and in apparent
„fear of which it acted."

Deze woorden in verband beschouwd met hetgeen we bij
james spence („I\'Union américaine," traduit de l\'anglais) op
pag. 137 lezen: „Cette dernière sauvegarde" (l\'opinion publique)
„est contestée, et on ne tardera pas à la lui (à la Cour suprême)
„enlever entièrement, car toutes les nommations aux fonctions
„de juges de la Cour suprême se font sous l\'influence de la
„politique victorieuse, et il sait que l\'on nommera bientôt des
„juges pour rapporter les décrets antérieurs," bevatten naar ik
meen, een sterk argument tegen de benoeming der regters
van Eegeringswege.